Google
This is a digital copy of a book that was prcscrvod for gcncrations on library shclvcs bcforc it was carcfully scannod by Google as part of a project
to make the world's books discoverablc onlinc.
It has survived long enough for the copyright to cxpirc and the book to enter the public domain. A public domain book is one that was never subject
to copyright or whose legal copyright term has expired. Whether a book is in the public domain may vary country to country. Public domain books
are our gateways to the past, representing a wealth of history, culture and knowledge that's often difficult to discover.
Marks, notations and other marginalia present in the original volume will appear in this file - a reminder of this book's long journey from the
publisher to a library and fmally to you.
Usage guidelines
Google is proud to partner with libraries to digitize public domain materials and make them widely accessible. Public domain books belong to the
public and we are merely their custodians. Nevertheless, this work is expensive, so in order to keep providing this resource, we have taken steps to
prevent abuse by commercial parties, including placing lechnical restrictions on automated querying.
We also ask that you:
+ Make non-commercial use of the files We designed Google Book Search for use by individuals, and we request that you use these files for
personal, non-commercial purposes.
+ Refrainfivm automated querying Do nol send aulomated queries of any sort to Google's system: If you are conducting research on machine
translation, optical character recognition or other areas where access to a laige amount of text is helpful, please contact us. We encourage the
use of public domain materials for these purposes and may be able to help.
+ Maintain attributionTht GoogXt "watermark" you see on each file is essential for informingpeopleabout this project and helping them find
additional materials through Google Book Search. Please do not remove it.
+ Keep it legal Whatever your use, remember that you are responsible for ensuring that what you are doing is legal. Do not assume that just
because we believe a book is in the public domain for users in the United States, that the work is also in the public domain for users in other
countiies. Whether a book is still in copyright varies from country to country, and we can'l offer guidance on whether any specific use of
any specific book is allowed. Please do not assume that a book's appearance in Google Book Search means it can be used in any manner
anywhere in the world. Copyright infringement liabili^ can be quite severe.
About Google Book Search
Google's mission is to organize the world's information and to make it universally accessible and useful. Google Book Search helps readers
discover the world's books while helping authors and publishers reach new audiences. You can search through the full icxi of this book on the web
at|http: //books. google .com/l
Google
Dit is ccn digitale kopie van een boek dat al generaties lang op bibliothcckpl anken heeft gestaan, maar nu zorgvuldig is gescand door Google. Dat
doen we omdat we alle boeken ter wereld online beschikbaar willen maken.
Dit boek is na oud dat het auteursrecht erop is verlopen, zodat het boek nu deel uitmaakt van het publieke domein. Een boek dat tot het publieke
domein behoort, is een boek dat nooit onder het auteursrecht is gevallen, of waarvan de wettelijke auteursrecht termijn is verlopen. Het kan per land
verschillen of een boek tot het publieke domein behoort. Boeken in het publieke domein zijn een stem uit het verleden. Ze vormen een bron van
geschiedenis, cultuur en kennis die anders moeilijk te verkrijgen zou zijn.
Aantekeningen, opmerkingen en andere kanttekeningen die in het origineel stonden, worden weergegeven in dit bestand, als herinnering aan de
lange reis die het boek heeft gemaakt van uitgever naar bibliotheek, en uiteindelijk naar u.
Richtlijnen voor gebruik
Google werkt samen met bibliotheken om materiaal uit het publieke domein te digitaliseren, zodat het voor iedereen beschikbaar wordt. Boeken
uit het publieke domein behoren toe aan het publiek; wij bewaren ze alleen. Dit is echter een kostbaar proces. Om deze dienst te kunnen blijven
leveren, hebben we maatregelen genomen om misbruik door commerciële partijen te voorkomen, zoals het plaatsen van technische beperkingen op
automaüsch zoeken.
Verder vragen we u het volgende:
+ Gebruik de bestanden alleen voor niet-commerciële doeleinden We hebben Zoeken naar boeken met Google ontworpen voor gebruik door
individuen. We vragen u deze bestanden alleen te gebruiken voor persoonlijke en niet -commerciële doeleinden.
+ Voer geen geautomatiseerde zoekopdrachten uit Stuur geen geautomatiseerde zoekopdrachten naar het systeem van Google. Als u onderzoek
doet naar computervertalingen, optische tekenherkenning of andere wetenschapsgebieden waarbij u toegang nodig heeft tot grote hoeveelhe-
den tekst, kunt u contact met ons opnemen. We raden u aan hiervoor materiaal uit het publieke domein te gebruiken, en kunnen u misschien
hiermee van dienst zijn.
+ Laat de eigendomsverklaring staan Het "watermerk" van Google dat u onder aan elk bestand ziet, dient om mensen informatie over het
project te geven, en ze te helpen extra materiaal te vinden met Zoeken naar boeken met Google. Verwijder dit watermerk niet.
+ Houd u aan de wet Wat u ook doet, houd er rekening mee dat u er zelf verantwoordelijk voor bent dat alles wat u doet legaal is. U kunt er
niet van uitgaan dat wanneer een werk beschikbaar lijkt te zijn voor het publieke domein in de Verenigde Staten, het ook publiek domein is
voor gebniikers in andere landen. Of er nog auteursrecht op een boek mst, verschilt per land. We kunnen u niet vertellen wat u in uw geval
met een bepaald boek mag doen. Neem niet zomaar aan dat u een boek overal ter wereld op allerlei manieren kunt gebruiken, wanneer het
eenmaal in Zoeken naar boeken met Google staat. De wettelijke aansprakelijkheid voor auteursrechten is behoorlijk streng.
Informatie over Zoeken naar boeken met Google
Het doel van Google is om alle informaüe wereldwijd toegankelijk en bruikbaar te maken. Zoeken naar boeken met Google helpt lezers boeken uit
allerlei landen te ontdekken, en helpt auteurs en uitgevers om een nieuw leespubliek te bereiken. U kunt de volledige tekst van dit boek doorzoeken
op het web via|http: //books .google .coml
KROMTliF.lJiiK,\inOF
OX'NT r.\n. KI.VNT
NEMDKItUF THÜt
IXSriTI-TF- Ol' PltWt li
lllSTOItLWor TtlC
rmrr.HT wmi i.vrwièfip Ytti
ê
GESCHIEDENIS
DEK
NOORDSCHE COMPAGNIE
DOOR
2^(Cr. S. S^TJIjIjER Fi.
UITOSOSVSN DOOR HET
PRO^TNCIAAL UTRECHTSCH GENOOTSCHAP
TAV
KUNSTEN EN WETENSCHAPPEN.
UTRECHT,
Gebk. van der post.
ÜUB«Tin TSB hek ProriiidMl Utraehtoch Goiooticlui^
1874.
< ,
« ■
Piaro9 Fnad.
^^J 9 1903.
"«MPUT «Mo . .
"• " tT«l!CHT.
• ■": J
BEANTWOORDING
DEB
PRIJSVRAAG:
HI8TOSI8CH OVEBZICHT VAN DE ONTDEKKINGEN DER H0LLANDSB8
Df DB NOOBDPOOLZEEËN EN VAN HX7NNE VESTIGING OP ENKELE
.MUNTEN, YOOBNAMELUK OP SPITSBERGEN, ALSMEDE YAN DB IN-
^rSBNATIONALB GESCHILLEN DER NEDEBLANDSCHB REPUBLIEK MET
BLUOELAND, DENEMARKEN EN ZWEDEN, OVER DE VAART EN VI8-
S«HERU IN HET NOORDEN."
ONDtE DB 8PB1UK:
Plus ultra;
AAM WILKX
OR HET PROVINCIAAL ÜTRECHTSCH GENOOTSCHAP
VAN
KUNSTEN EN WETENSCHAPPEN,
OP DEH 24 Juni 1873,
Z>S a-OT7Z>SN- 3B3BRSX>RUrS
18 TOEGEWEZEN.
VOORREDE.
Bern enkel woord vooraf hij het in het licht zenden van dit hoek ter
reckivaardiging van titel en inhoud , die niet geheel beantwoorden aan
het geèUchte in de door het Provinciaal Utrechtsch Genootschap uitge"
êckreven prijsvraag.
Mijne aandacht werd het eerst op deze zaak gevestigd door de ver-
mdding der internationale geschillen over vaart en visscher\j in de
IJszee, een onderwerp mij van vroeger bekend. Het bleek mij echter
aanstonds^ dat de hoofdinhoud der vraag — de geschiedenis der Neder^
landêche ontdekkingsreizen naar de noordpool — eene afzonderlijke , uit-
voerige studie vorderde , en hoe meer ik mij daarin verdiepte , hoe meer
ik de overtuiging erlangde ^ dat tusschen de reizen, door de Nederlan-
ders herhaaldelijk naar Novaya Zendya ondernomen om den noordelijken
doortocht te zoeken, en de tochten, door hen in latere jaren ter walvisch-
vangst naar Spitsbergen gedaan ^ nauwelijks eenig verband bestond. De
vereeniging van beide onderwerpen in éen boek scheen mjj onmogelijk.
Berst nadat ik kennis gekregen had van de tot dusver geheel onbekende
latere Nederlandsehe noordpoolreizen ^ gelukte het mij een aanknoo-
pingspunt te vinden. Dien band tusschen de twee ongelijksoortige
onderwerpen meende ik gevonden te hebben in de geschiedenis der
Noordsche Compagnie.
En zoodra ik dezen weg om uU de moeielijkheid te geraken gevonden
had, kreeg het onderwerp voor mij dadelijk groote aantrekkelijkheid.
Br is niet veel studie noodig om zich te overtuigen, dat het eenige,
dat tot nog toe van deze cotnpagtue bekend was, bestaat in eenige
Vm YOORRSDB.
weinige bladzijden , door JUzema in z^ groot werk aan een of twê§
punten uU hare geêckiedenis gewijd. Wat men overigenê daarover vindt ,
is niets dan naschrijver^ en omwerking van het weinige^ dat JUzema
gaf, Bn toch Ueek het my wddra^ dat men wd is waar terecht de
geschiedenis der geoctrooieerde Oost- en West^lndische Compagnién met
groote voorUrfde beha$tdeld had, maar dat toch de veronachtzaming van
de lotgevallen der derde zuster, de Noordsche Compagnie, zeer te be^
lammeren was.
De vroege vat van dit lichaam heeft de Nederlandsche geschiedschrjj"
vers geheel doen vergeten , dat de Noordsche Compagnie gedurende haar
bjjna dertigjarig bestaan nagenoeg de eenige Nederlandsche handeleoer-
eeniging waSy die expedities uitzond ter verkenning van de noordsche
streken y — dal zij het was, die de Nederlanders in staat stelde, daar
met de JEngdschen gdijken tred te houden en ze soms voorbij te stre^
ven, — dat zij niettegenstaande schijnbaar onoverkomdijke moeidijk'-
heden lange jaren alleen onder alle Europeesche natiën op de kusten
der IJszee gevestigd bleef, — dat de handhaving van de eer der
Nederlandsche vlag in die wateren tegen verschillende machtige volken
langen tijd alleen aan hare handen toevertrouwd was, — en eindd^k
dat hare geschiedenis eene leerzame bijdrage zou kunnen leveren voor
de kennis der te weinig bestudeerde handelspolitiek van de Nederlanders
der zeventiende eeuw.
Ik zette mij dan ook dadelijk aan het werk , en was zoo gdukkig
drie rjjke bronnen voor de geschiedenis der Noordsche Compagnie ie
vinden , die in dit opzicht nog ondearbeid waren , en ons voor het verlies
van het archief der ver eeniging eenigszins schadeloos stdlen. In de
BesdluÜën der Staten-Oeneraal ontdekte ik reeds dadd^k een lange l^H
van bedmteuy die op dit onderwerp betrekking hadden, en die, hoewel
steeds zeer kort, een vaste leiddraad voor de geschiedenis der rereeni-
ging leverden. Het bekende werk van Purehas bood verder een schat
van nog onopgemerkte berichten over het begin van de wahisehvangsi
der Nederlanders en hunne geschillen daarover met de Engdschen,
Einddijk trof ik op het Byks-arehief eene porttfemüe met stukken
aan, die door wijlen den rijks-archivaris Bakhuizen Van den Brink —
meest uit de liassen der inkomende brieven aan de SUaten-Oeneraal —
waren bijeengebracht, en die onder den titd * Noordsche togten^^ eene
wd is waar ongeordende, maar overigens toor mijn onderwerp geheel
gereedgemaakte verzamding bleken te zijn, Ddarin vond ik de meeste
eemgszins uitvoerige bouwstoffen voor mijn werk. Het vid m\j gemak»
VOOEREDE. IX
Irdijk , het ontbrekende uit de liassen van brieven , uit Dme^narken aan
de Staten^Generaal gericht y uit de verbalen van enkele ambassaden en
uU de 8entefitif''n van het Hof van Holland nog eenigermate aan te
vullen y en het resultaai van dit alles bi^d ik hierbij aan liet publiek
aan. Wil men zeggen , dat het weinig is, ik zal de eerste zijn om liet
te erkennen. Nu het archief der compagnie eenmaal verloren is , ?noeten
er natuurVjk bijna op elke bladzijde van hare inwendige geschiedenis
vraagteekens blijven staan, en met name moet al, wat naar statistiek
ffweemt, steeds wijde gapingen vertoonen. Nog veel hinderlijker is het
genUê der archiefstukken bij het verhaal der ontdekkingsreizen. Ik heb
im het daarover handelende hoofdstuk bijna niets anders kunnen doen , dan
de brotmen te gebruiken , waarop reeds da aandacht gevestigd was door
den heer De Jonge, wiens niet genoeg te waardeeren ver diëtiste het is,
dat k\j bijna voor elk gedeelte der geschiedenis van onze handel en
zeevaart nieuwe brofinen geopend heeft. De hoogste lof dien ik hierbij
kan oogsten j is dan ook , dat ik een goed gebruik gemaakt heb van wat
hij gevonden heeft. Ongelukkig geven die bronnen hier echter bijna
niets over de resultaten der mitdekkingsreizen , en voor aardrijkskunde
en cosmographie is het verhaal dan ook zonder waarde. Maar de
enkele namen ^ dagteekenifigen en aanduidingen van bezochte kusten, die
ik heb kunnen opsporen ^ geven op verrassende wijze eeti nieuwe getui-
genis van de verbazende volharding en de uitgebreide kundigheden onzer
voorvaderen. Mocht het mij gelukt zijn^ die nieuwe aanspraak van
het voorgeslacht op onze bewondering in het licht te stellen/
Nog een enkel woord. Men zal in dit werk niet gesproken vinden
van de in de prijsvraag vermelde geschillen met Zweden. Ik heb daarvan
niet het minste spoor kunnen ontdekken. In het door mij behandelde
igdvak hebben ze zonder eenigen twijfel niet plaats gehad, en ook dl
WOB mij van latere diplomatieke geschillen met Zweden iets gebleken y
ik zou gemeend hebben de eenheid van mijn werk niet te mogen ver-
breken ter wille dier in ieder geval onbeduidende ttcisfen. — Jnders
is het gesteld met het eerste» hoofdstuk van dit boek. Het valt in het
oog, dat het hier niet thuis behoort. IVare ik vrij geweest in de
behandding van mijn onderwerp ^ ik had dit hoofdstuk met de nu
onvermgdelijke inleiding dan ook laten vervallen en alleen in een kort
woord vooraf de Nederlandsche ontdekkingsreizen in het noorden vóór
1614 besproken, met bizondere vermelding der plannen van Thome
Plandus en Barendsz. en der reizen van Jan Cornelisz, Hgp en Henry
Hudeon, die samen de eer van SpUsbergens ontdekking moeten deelen.
▼ 10ia.23S.
Vr r^ktmi m^fifimtji ^mm UMJm piam oi 4t jrntaU
^ 4it vKé' dWT^»y 'v'MÊÊfétt. Er itij/t mti
«i«)r^ 4»^« êmrteii^km iamk > ii fiy ■ jot mZoi. & «1/ 97
Vvfr^vM^ i^Ênmmi, heUfsmmm zsfm jewmtL Ik
m Jk^ •mtmtdtsr ém hietsr r yoh-^rdÊÊamiM Vim
éfüfj^rmk npUlém mmiem . tmtmea» ^tL^mÊeem, lekemd it . — -iem
ik^^mriM Ofmp/^l . Se mi} zé f 4 met apnf»erim§ oai ^j» vrtj es tijd im
4^ ^fi^fitmèéfU kêfift tniU^M ddU» de mtfCMen^ emrptoL mi FyerdhoM
téAiM'tm m^k . Ae ik hekaefie. te 11 1 lm in ffyi ■, — ^bi keer Lewpe^
Se met n^eiü weri w^j «oor mj» merk memme bomanÊo^em mmm te
myjidm , weieBfimk hj h*j s-jne Imêfémriee icad&v leer de yeieriamdmrke
rek§eie eer ze^tei^iygfne (seMte kmtte men ^ekn^eM . ^-^ m eueeei^k ans
iieer BemM te Utreekt, Se e^gt w»eer dmm §emnme Mpm^dïfkeid
m^ «M Jk^/t tpiüem ieiwlpremm liju hij kei teekeaem der kierhij
nnepée ke^fri.
INLEIDING.
«Men kan zich niets treuiigers denken dan het voorkomen van
SpitsbergenB kusten, wanneer de heuvelen, bedekt met vcrsch ge-
vallen sneeuw, in nevel en mist gehuld zijn, maar men zal ook niet
licht een schitterender en vrolijker tafereel aanschouwen, wanneer
op een schoenen dag do wolkenlooze hemel prijkt iu zijn onover-
troffen donkerblauwen tint , terwijl de zon hare stralen uitschiet,
getemperd door die eigenaardig zachte en toch heldere atmospheer,
die een besneeuwd landschap altijd omgeeft. Op zulk eeneu dag
is de wind bij het land nauwelijks merkbaar, dikwijls is het zelfs
volkomen stil, maar de stranden zijn vol beweging en leven. De
geheele natuur schijnt dankbaar te ziju voor den heerlijken zon-
neschijn, al wat leeft verheugt zich eu is vrolijk.
>Zulk een dag was de 4® Juni (1818). Wij allen waren verrast
door de verandering van de sombere atmospheer der opene zee in
den vrolyken glans , die de heuvelen en de kalme oppervlakte van
de Magdalena-baai bestraalde. Niemand voelde de koude , eu toch
waren wy omringd door sneeuw en ijs , toch stond de thermometer
slechts even boven het vriespunt. Verschillende soorten van am-
phibiCn , duizenden vogels , die hier byeen waren , schenen zooveel
zg konden van de kortstondige warmte te genieten , die hun de
zonneschyn bood. Reeds vroeg in den morgen weergalmde het
strand onophoudelyk van de vrolijke kreteu der watervogels ;
overal vermengde zich het afgebroken geblaf van den zeehond met
het speelsche gebrul van troepen walrussen , die zich in de zonne-
stralen koesterden.
» Zeker, er was geen harmonie in deze vreemde mengeling van
geluiden ; maar toch hoorden wij ze met genoegen omdat wij wis-
ten dat dit alles eene uiting was van ^eluk. Het was een genoegen
van denzelfdeu aard als dat van iederen reiziger, die op een helde-
ren avond in een tropisch klimaat luistert uaar het vrolijk gegons
van duizenden gevleugelde iusecteu , zoodra de zon ib oudorgegaan.
Zoo verschillend heeft de groote Schepper der natuur zijne giften
verdeeld ! In de vei*schroeiende hitte onder de keerkrln^^ew ^v^^V
fa#'t dalen dor zon duizenden kleine wezens tot vrolijkheid en be-
weging op, waartoe zg onder de stekende stralen der middagzon
de kracht niet hadden. Hier int<*gendeel is de zonsondergang het
teeken tot algemcene rust.
» Zoodra die tijd van den dag in de Magdalena-baai was aange-
broken, ontstond er dan ook eene stilte, die aan het verhevene
grensde , eene stilte , slechts afgebroken door het barsten van een
gsberg of het vallen van stukken rots , die van de bergen afrol-
den. En zelfs deze geluiden, die over de kalme oppervlakte der
baai weergalmden, braken het algemeene zwggen niet at: als zij
weldra in de verte verstierven, was de stilte die ze achterlieten
nog dieper dan te voren.
»Over dag ging de aanwezigheid onzer schepen niet onopgemerkt
voorby. De vogelen ontweken ons in hun vlucht. Elk geraas ,
dat toevallig gemaakt werd, was daar vreemd: de zeevogels, die
tusschen de rotsen vischten, trokken zich verder terug, geheele
troepen van dieren , die anders grootendeels in diepen slaap zou-
don verzonken geweest zgn, bleven wakker en op hunne hoede.
Telkens wanneer er iets op het dek viel , lichtten zij hunne kop-
pen op en wierpen onderzoekende blikken over de baai, als om
te vernemen waardoor zulk een ongewone stoornis werd veroor-
zaakt. Deze zwakke geluiden, die op bewoonde plaatsen zeker
onopgemerkt zouden gebleven zijn , bewezen meer dan iets anders
hoezeer de mensch hier een vreemdeling is. Ik moet bekennen,
dat deze bewustheid iets streelends had door de overtuiging, dat
wy ons op eene plek bevonden , slechts zelden vóór ons door men-
Hchen bezocht.** *)
Zóo moet Spitsbergen zich vertoond hebben aan hen , die op
het einde der zestiende eeuw bet vroeger geheel onbekende land
bezochten ; zóo beschryft nog in onze eeuw een Engelschman den
indruk , dien de verlatene stranden van dit barre gewest op hem
maakten. En geen wonder, zoo Spitsbergen eeuwen achtereen
eenzaam was! De natuur schgnt dit land, verscholen in den
uitersten hoek der aarde, door een dam van ys aan den blik
der menschen te hebben willen onttrekken. Reeds de groote be-
zwaren, verbonden aan het bezoeken van streken, waar schyn-
baai niets is wat den mensch kan aanlokken, leidon tot de ge-
volgtrekking , dat Spitsbergen voor altoos even eenzaam bly ven
zou als de ontdekkers het vonden.
Toch is dit niet het geval geweest. In de eenwen, die tus-
schen de ontdekking en het hierboven beschreven bezoek verlie-
pen, is het land niet alleen herhaaldelijk bezeild, maar zjjn de
') Beechey, Voyage of Diicovery towards the North Pole, gecit. io: White ,
Spitzbergeu and Grecniaod. p. VUT — X.
steeils met sneeuw en ijs bedekte kusten het tooueel geweest van
bet drukke gewoel eener handelsnederzetting, de bron waaruit een
j«>Qgdig volk een winst van millioenen te voorschijn bracht ^ een
voorwerp om welks bezit zelfs de machtigste volken der zeventiende
eeuw lang en hardnekkig gestreden hebben. » Indien men deeze
tyden hadde mogen beleeven, of noch beleevon mogt/' roept een
Hollandsch schry ver uit , » wat zou men zich met lust en y ver aan
de Visschery konnen overgeeven! Want gelyk meest alles door
schaade of voordeel, welgevallig of ongevallig, licht of zwaar
word gemaakt, zoo is dan by gevolg, dit voor veelen een bc-
haaglyke Visschery geweest , geovende niet alleen groot voordeel
aan de Beeders , maar teffens voor de Commandeurs , Hai'poniers
en meer andere Belanghebbers , die door veel te vangen , zoo
veel te meer partgeldt verdienden. Alle de Kookeryen en Pak-
hnizen maakten gelykzaam een buurt of klein Dorp uit , 't welk
dieshalven niet oneigentlyk naar de nering, het Dorp Smeeren-
burg wierd genoemt. Nademaal de Schepen dubbelt volk voer-
den, zoo was *tdaar dagelyks 'tzy in de Schepen, in de Sloepen
of op 't Landt niet weinig drok ; derhalven quamen *er ook met
deeze Schepen, gelyk in de Leegers, eenige Zoetelaars over, die
in bun eigen behuizing, of in de Pakhuizen hunne Waaren, als
Brandewyn, Tabak, en meer diergelyke dingen verkochten; ins-
gelyks quamen er ook Bakkers om Broodt te bakken, wordende
des morgens wanneer de warme bollen en 't wittebroodt uit den
oven quam, op den Hoorn geblaazen; zulks dat aan dit Smee-
renburg, omtrent den zelvigen tydt met Batavia gesticht, in
dien tydt lustig wat te doen viel, schoon echter niet in verge-
lyking met deeze Javaansche Hoofdstadt; niet te min was 'er
mede ül vry veel gewoel, en naar de gelegentbeit van 't Landt
taamelyk wat te bekomen, mogelyk ook de Wyn en Braudewyn
reedelyk goed koop." >)
Zulk eene drukte, zulk een gewoel vertoonde zich aan den bezoe-
ker van Spitsbergen lang voordat een halve eeuw na de ontdekking
verloopen vras; nog een halve eeuw later en de kusten waren
sedert lang weder tot hare vorige eenzaamheid teruggekeerd!
Slechts een enkele verdwaalde walvischvaarder, een zeldzame we-
tenschappelgke reiziger storen nu en dan met groote tusschen-
poozen den ijsbeer en den zeehond in hunne worstelingen op leven
en dood. Zelfs de reusachtige bewoner der zee, de walvisch,
heeft voor goed Spitsbergens stranden verlaten.
Kan men zich wonderlijker geschiedenis van oen land denken?
Sinds de vroegste tijden onbewoond , plotseling geduniiide «'cu
halve eeuw druk bezocht, zoo druk dat de wedijverende natiün
'j Zorgdrager. Gnieul. viMch. p. 215, 227, ^^2S.
4
elkander van de kust trachten te verdringen, en daarna even
plotseling en voor goed in de eenzaamheid teruggevallen ! Zeker,
de lotbcdeeling van alle staten is rijk aan verrassende wendin-
gen, welk land heeft echter zulk eene korte eri tevens zulk eene
belaig wekkende geschiedenis ?
Het is mijn voornemen deze geschiedenis van Spitsbergen in de
volgende bUden te verhalen ; de ontvouwing der redenen , die tot
het bevolken en het verlaten van dit land geleid hebben, zal mg
tevens gelegenheid geven een belangrijk en nog onbeschreven
hoofdstuk van onze eigene handelsgeschiedenis te schetsen. Voor-
dat ik echter daartoe overga , is het noodig een overzicht te ge-
ven van de vroegste tochten in de IJszee , die middellgk tot de
ontdekking van Spitsbergen geleid hebben.
Reeds vroeg in de middeleeuwen , kort na den dood van Karel
den Groote, was er eene natie, die bijna de geheele uitgestrekt-
heid der noordelijke IJszee, voor zooven e zij het tooneel was
van de onttlekkingsreizen der zestiende en zeventiende eeuw, had
bevaren. Deze natie , de Noormannen , had niet slechts hoog in
het noorden hare kolonit^n steeds meer vooruitgeschoven totdat
zelfs Groenlands westkust op een trap van beschaving stond , die
in die streken sedert niet weder bereikt is, maar zij bezat zelfs
vrij nauwkeurige kennis van het groote vasteland aan den over-
kant des aardbols, dat eerst vele eeuwen later aan het overige
Europa bekend zou worden. Door de uitvoerige verhalen , die
hunne kroniekschrijvers daarvan hebben nagelaten, kunnen wg
ons eene vrij duidelijke voorstelling van de bedoelde ontdekkings-
tochten maken.
Had nog vóór 890 de Noorman Octher de Noordkaap omzeild
en, verre voorbij de piek waar later Kola stond gestevend,
zijne reis misschien tot zelfs aan de Witte Zee uitgestrekt , reeds
vroeger was IJsland door zijnen landgenoot Naddodr ontdekt (860)
en spoedig daarop door Ingolfr gekoloniseerd (874). Het kon niet
lang duren of de zeevarende bewoners van IJsland, dat als het ware
de brug vormt van Europa naar Amerika, werden bekend met
het bestaan van Groenland. En werkelijk was dit zoo. Wel
bad de eerste ontdekking van dit groote vasteland door den IJs-
lander Gumbiörn (880) naar het schjjnt geen gevolg, maar toen een
ander, Erikr Rauthi genaamd, in 982 en 983 de kusten nader
ondei-zocht had , was spoedig bij hem het besluit gerypt eene volk-
planting van IJsland daarheen te voeren, een besluit reeds in 985
en 986 ten uitvoer gelegd. De vestiging leidde weldra tot eene
kolonisatie op uitgebreide schaal. In twee gedeelten, den Ooster-
en Westerbygd, gescheiden door de onbewoonbare wildernis
Ubygd, bevolkten de IJslanders de zuidwestkust van Groen-
land. ') De noderzetting , vooral de meest zuidelijk gelegen Oos-
terbygd, bloeide aanvankelijk zéér. Vele dorpen, waarbij na de be-
keering der bewoners tot het Christendom (door Leifr Erikson
omstreeks 990) vei*scheidene kerken verrezen , ontstonden langza-
merhand. In jacht en visscherij en door talrijke kudden vond
men overvloedige middelen van bestaan. Het verkeer met Noor-
wegen was levendig, de handel niet onbelangrijk; het schynt
zelfs dat de Grocnlandsche kolonie schatting aan het moederland
betaalde. Ën geen wonder! de volkplanting wist zich zelve te
helpen en scheen door hare ondernemingszucht te toonen , dat zij
levenskracht bezat. Immers niet alleen strekten zich do tochten
der jeugdige Grocnlandsche nederzetting ter walvisch vangst hoog
in het noorden door straat Davis tot in de Baffinsbaai uit, zóo
zelfs dat z|j in 1266 het eiland Disco bereikten, maar ook het
verkeer met hot Amorikaansche vasteland was levendig. Reeds
spoedig na de aankomst in Groenland had Bjarni Herjulfrson
toevallig do streek lands bij het tegenwoordige Boston ontdekt
(986) en sinds het jaar 1000 was de verdere ontdekking van
dit heerlijke gewest, dat men Vinland noemde, gevolgd: over-
winteringen in het zachte klimaat waren niet zeldzaam geweest.
Hoewel kolonisatie en zelfs handel door de vijandige houding der
inboorlingen onmogelijk bleek , ondernamen de stoutmoedige Groen-
landeis eeuwenlang gedurig tochten naar het nieuwe land. Voor-
namelijk om de rijke ladingen hout, die zij daar vonden, was
het te doen : hout was een artikel in het eigen land niet te vinden
en toch bepaald onmisbaar.
En toch, niettegenstaande al de ontwikkelde energie ging de
kolonie eindelijk te niet. Op den duur schijnt het klimaat, de
grond van Groenland te bar geweest te zijn , dan dat de bewoners
onafhankelijk van alle hulp uit Euroim konden bestaan. Aanvan-
kelijk was dan ook het verkeer vrij geregeld geweest: na den
dood van den bisschop van Groenland was altijd dadelijk weder
een opvolger derwaarts gezonden ; ook tot het drijven van handel
landden niet zelden schepen, die de Groenlanders van noodzake-
Igke levensbehoeften voorzagen. Toen echter in de eerste jaren
der vgftiende eeuw de beroemde Margaretha van Denemarken in
een oogenblik van ontevredenheid plotseling alle verkeer met de
verafgelegeno kolonie verbood, hielden natuurlijk alle berichten
uit Groenland op. Langzamerhand vergat men in Europa de
*) Vol^Qs de vroeger algemeen hccrsehende inecning was het Groenlands
oottkwt, die door IJslanders bevolkt werd. Het is hier de plaats niet, deze
meening te wederleggen , die voornamelijk schijnt te steunen op den verkeerd
begrepea naam Oosterbygd. Door de resultaten van Graahs eipcditie naar Groen-
Uiids ooetkuft en het yinden der mines van de Noorweegsehe huizen op Groen-
landi weatkutt sehyni m^ de zaak echter nu uitgemaakt.
rm YOOEEEDS.
toemige Uadz}jden , door AUzema in e^ groot werk aan een of twee
punten uU hare gescAiedems gewyd. Wat men overigene daarover vindt ,
u nieis dan naechrijverij en omwerking van kei weinige ^ dat Jitzema
gaf, Bn toch bleek het my weldra, dat men wel ia waar terecht de
geechiedenis der geoctrooieerde Oost" en West^lndische Compagnim met
groote voorliefde behandeld had, maar dat toch de veronachtzaming van
de lotgevallen der derde zuster, de Noordeche Compagnie, zeer te be^
lammeren was.
De vroege val van dit lichaam heeft de Nederlandsche geêchiedechr\f^
vers geheel doen vergeten , dat de Noordsche Compagnie gedurende haar
byna dertigjarig bestaan nagenoeg de eenige Nederlandsche handelsver^
eeniging was, die expedities uitzond ter verkenning van de noordsche
streken , — dat zij het was , die de Nederlanders in staat stelde , daar
nut de Bngelschen gdijken tred te houden en ze soms voorbij te stre*
ven, — dat zij niettegenstaande schijnbaar onoverkomelijke moeielijk'
heden lange jaren alleen onder alle Eurcpeesche natiën op de kusten
der IJszee gevestigd bleef, — dat de handhaving van de eer der
Nederlandsche vlag in die wateren tegen verschillende machtige volken
langen tijd alleen aan hare handen toevertrouwd was, — en eindelijk
dat hare geschiedenis eene leerzame bijdrage zou kunnen leveren voor
de kennis der te weinig bestudeerde handelspolitiek van de Nederlanders
der zeventiende eeuw.
Ik zette mij dan ook dadel^k aan het werk , en was zoo gelukkig
drie rijke bronnen voor de geschiedenis der Noordsche Compagnie te
vinden , die in dit opzicht nog onbearbeid waren , en ons voor het verlies
van het archief der vereeniging eenigszins schadeloos stellen, In de
RescluÜën der Staten-Oeneraal ontdekte ik reeds dadd^k een lange l^st
van beduiten, die op dit onderwerp betrekking hadden, en die, hoewd
steeds zeer kort, een vaste leiddraad voor de geschiedenis der vereeni-
ging leverden. Het bekende werk van Purchas bood verder een schat
van nog onopgemerkte berichten over het begin van de walvisehvangst
der Nederlanders en hunne geschillen daarover met de Engdschen.
Emddyk trof ik op het B^ks^rehief eene portefeuille met stukken
aan , die door wijlen den rijks^archivaris Bakhuizen Van den Brink —
meest uit de liassen der inkomende brieven aan de Staten-Oeneraal —
waren bijeengebracht, en die onder den titd ^Noordsche togten^'^ eene
wd is waar ongeordende, maar overigens voor mjjn onderwerp geheel
gereedgemaakte verzameling bleken te zijn. Ddarin vond ik de meeste
eenigszins uitvoerige bouwstoffen voor mijn werk. Het vid m'^ gemak-
VOORREDE. IX
Icelijk, het ontbrekende uit de Haaien van brieven, uit Dmetnarken aan
de Staten'Qeneraal gericht y uit de verbalen van enkele ambassaden en
uit de Sentetiiié'n van het Bof van Holland nog eetiigermaie aan te
vullen, en het resultaat van dit alles bied ik hierbij aan het publiek
aan. JFxl men zeggen , dat het weinig is , ik zal de eerste zijn om het
ie erkennen. Nu het archief der compagnie eenmaal verloren is, moeten
er natuurlijk bijna op elke bladzijde van hare inwendige geschiedetiis
vraagtetkens blijven staan, en met name moet al, wat naar statistiek
sweemt, steeds wijde gapingen vertoonen. Nog veel hinderlijker is het
gemiê der archiefstukken bij het verhaal der ontdekkingsreizen, ik heb
in het daarover handelende hoofdstuk bijna niets anders kunnen doen , dan
de bronnen te gebruiken , waarop reeds de aandacht gevestigd was door
den heer De Jonge, wiens niet genoeg te waardeeren verdiefisfe het is,
dat hij bijna voor elk gedeelte der geschiedenis van onze handel en
zeevaart nieuwe bronneti geopend heeft. De hoogste lof dien ik hierbij
kan oogsten , is dan ook , dat ik een goed gebruik gemaakt heb van wat
hij gevonden heeft. Ongelukkig geven die bronnen hier echter bijna
niets over de resultaten der ontdekkingsreizen, en voor aardrijkskunde
efi cosmographie is het verhaal dan ook zonder waarde. Maar de
enkele namen, dagteekeningen en aanduidingen van bezochte kusten, die
ik heb kunnen opsporen, geven op verrassende wijze een nieuwe getui-
genis van de verbazende volharding en de uitgebreide kundiglieden onzer
voorvaderen. Mocht het mij gelukt zijn, die nieuwe aanhaak van
Met voorgeslacht op onze bewondering in het licht te steUen!
Nog een enkel woord. Men zal in dit werk niet gesproken vinden
van de in de prijsvraag vermelde geschillen met Zweden, Ik heb daarvan
niet het minste spoor kunnen ontdekken. In het door mij behandelde
tijdvak hebben ze zonder eenigen twijfel niet plaats gehad, en ook al
was my van latere diplomatieke geschillen met Zweden iets gebleken ,
ik zou gemeend hebben de eenheid van m\jn werk niet te mogen ver-
breken ter wille dier in ieder geval onbeduidende twisten. — Jnders
is het gesteld met het eerste hoofdstuk van dit boek. Het valt in het
oog, dat het hier niet thuis behoort, ff^are ik vrij geweest in de
behandeling van mijn onderwerp ^ ik had dit hoofdstuk met de nu
onvermijdelijke inleiding dan ook laten vervallen en alleen in een kort
woord vooraf de Nederlandsche ontdekkingsreizen in het noorden vóór
1614 besproken, met bizondere vermelding der plannen van Thome
Flancius en Barendsz. en der reizen van Jan Comelisz. Rgp en Henry
Hudson, die samen de eer van Spitsbergens ontdekking moeten deelen.
8
volgden zy ook slechts op de baan die Colnmbns geopend had ,
toch zgn zg de eigenlfjke ontdekkers van Amerika ') en honne
meer veelzijdige werkzaamheid heeft hunnen naam ook op het ge-
bied der noordpoolreizen met onverwelkbare lauweren omkransd *).
Giovanni Cabot , een Venetiaan die zich te Bristol gevestigd had ,
verkreeg 5 Maart 1496 van Hendrik YII van Engeland eene akte
om met zijne drie zonen ter ontdekking van onbekende streken
te mogen uitvaren. De reis, die daarop door hem ondernomen
werd, leverde de belangrijkste resultaten: den 24 Juni 1497
zette Cabot bij Newfoundland het eerst den voet op Amerikaan-
schen grond en zeilde van daar eenige weken zuidwaaii;s langs
eene geheel onbekende kust. De koning was door de mede-
doeling hiervan zoo verrast, dat hij dadelijk een nieuw patent
aan don reiziger verleende (13 Februari 1498). Weldra rustten
do Cabots zich dan ook tot eeno tweede ontdekkingreis uit.
Ditmaal was het Giovanni Cabots tweede zoon Sebastiaan, die
den tocht ondernam. Zijn doel was echter niet het verder onder-
zoeken van het nieuwgevonden land: Amerika werd steeds door
hem beschouwd als een hinderpaal voor het vinden van zijn ideaal,
een korten weg naar Oost-Indil*. Ook het resultaat van deze
reis was allorgewichtigst. Het moet ieder met bewondering voor
Cabot vervullen , dat hij , de eerste die het plan om eene noord-
westelgke doorvaart naar Oost-IndiCJ to zoeken opwierp, de eer-
ste die daarnaar zocht, reeds dadelijk de twee wegen vond, die
ook nu nog als de eenige beschouwd worden , die kans op wel-
slagen in het noordwesten bieden: de beide zeeöngten, die haren
naam, met voorbijgaan van haren ontdekker, van de veel lat<?re
reizigers Davis en Hudson hebben ontvangen ').
Het voorbeeld door Cabot gegeven vond weldra navolging. In
eenen tijd, toen de lust tot ontdekkingen nagenoeg geheel Eu-
ropa bezielde, was het niet meer dan natuurlijk, dat ook bijna
alle handeldrijvende natiën Cabot op zijnen weg volgden. Het zoe-
ken van eenen doortocht naar Oost-Indië midden door Amerika
* ) Cabot bereikte het vaste land van Amerika in 1 497 , dus een jaar vuor
Columbus. Bovendien schijnt Cabot de eerste geweest te zijn, die bemerkte,
dat de gevondene landstreken niet een deel van Azië waren, maar een nieuw,
tot dusverre geheel onbekend werelddeel, (cf. Asher, Itudson the Navigator,
p. LXXl.)
*) Zie over de Cabots: Hamel, Tradescant der Aeltere. p. 89,90. — Rundall ,
Voyagcs tow. the North-wcst. p. 4 — 6. — Richardson , Polar rcgions. p. 36 vlg. , —
en vooral: Asher, Hudson the Navigator, p. LXVl— LXXV, CIl , CXX— CXXIII. —
Het hoofdwerk over de Cabots is : Biddle , Mcmoir of Sebastiau Cabot.
■) Waarschijnlijk werd straat Davis door Cabot eerst op z^'ne reis van 1317
ontdekt. De berichten omtrent de beide reizen nju echter zeer verward.
(cf. Asher, Hudson the Navigator, p. LXXIll, CXX.)
werd het doel van verscheidene ondernemingen. Van de meesten
zijn slechts zeer onvolledige berichten tot ons gekomen, slechts
de meer bekende vermeld ik hier. De Portugeezen waren ook
hier wederom de eersten. Reeds in 1501 deed een edelman van
die natie, Gaspar de Cortereal, een reis naar Amerika*s noord-
kust. Misschien onder het zoeken naar Hudsons-straat , misschien
oo\ terwgl hij trachtte een anderen weg dan den door Cabot
aangewezene te vinden, verviel hij in eene zeer natuurlijke en
later algemeene vergissing. De wijde mond van de St. Lau-
rens- rivier, die in de golf van dien naam eindigt, werd voor
eene zeeöngte gehouden. De berichten, die men al spoedig van
de inboorlingen verkreeg over de gi'oote zee , waarnaar die stroom
leidde (de vijf groote Amerikaausche meren) konden niet anders
dan dit vermoeden bevestigen. Cortereal was de eerste die dezen
weg onderzocht. Zijne ontdekkingen bepaalden zich dan ook tot
de *golf en de riviermonding van St. Laurens en t^t de omlig-
gende kusten. Een tweede tocht leidde tot geen verder resultaat
en de moedige reiziger zelf vond daarbij den dood.
Ook de Franschen deden spoedig pogingen om hun aandeel in
den roem hunner tijdgenooten te bemachtigen. Maar eerst na
twintig jaren vruchteloos gezocht te hebben, vonden zij kluchtige
hulp in den Yenetiaan Giovanni di Verazzano, die zijne diensten
aan Frans I aanbood. De koning nam ze gretig aan en gaf hem
het bevel over een schip, waarmede de reiziger in 1524 den
oceaan overstak. Vomzzano handelde onder de bepaalde overtui-
ging, dat er een westelijke doortocht naar Oost-Indië moest
zgn, naar het schijnt echter zonder bepaald plan waar die was.
Om zeker te zijn , dat de gewenschte zeeöngte hem niet ontsnappen
zou , stuurde hij zuidwestelijk en ontdekte de Amerikaausche kust
op 34* NB. Van daar noordwaarts langs het strand stevenende
onderzocht hij de baaien , die hij ontmoette (voornamelijk den
mond der Hudsons-rivier en de Narraganset-baai) en zette zgne
tochten voort tot de noordpunt van Newfouudland. Omtrent
de St. Laurensbaai schijnt hij beter ingelicht te zijn geweest dan
zfjne voorgangers; maar daardoor moest hg nu ook, toen de
levensmiddelen begonnen te ontbreken, naar huis keeren zonder
zelfs hoop op een bepaalden doortocht te kunnen geven. De be-
kende reizen van den Franschman Jaques Cartier in 15B4 en 1535
slaagden nog minder goed: evenals Cortereal bepaalde hij zich
tot onderzoekingen op de St. Laurensrivier, waar hg meende den
noordwestelijken doortocht te zullen vinden. De volkplantingen
door Cartier later (1540) naar de dus bekend geworden streken
gevoerd hebben zijnen naam echter een eervolle plaats in de ge-
schiedenis verzekerd.
De Spanjaarden , bezitters van een gedeelte der Amerikaansche
10
strekpn , waardoor men verwachtte dat de doortocht zou loopen ,
wareD niet het miust ijverig in het zoeken daarnaar. Sinds 1500
deden zij onophoudelijk tochten langs de kust, voornamelijk in
Middel-Amerika. De beroemde Fernando Cortez maakte zelfs een
plan om de geheele Noord- Amenkaansche kust, zoowel de oost-
als de westzijde te doen onderzoeken door eene daartoe met opzet
uitgeruste expeditie, die van het zuiden beginnende niet rusten
zou voordat zij verder noordwaarts den doortocht gevonden had.
De verdienstelijkste tocht der Spanjaarden was echter dje onder
den Portugees Estevan Gomez. Deze uitstekende zeeman, die
naar het schijnt in zijnen tijd voor eene autoriteit op bet gebied
der cosmographie gehouden werd , verkende slechts weinige maan-
den na Verazzano (1525) op last van Karcl V dezelfde kusten,
die de Venetiaan had bevaren, maar in omgekeerde richting.
Waar hij zijne reis begon is niet zeker, maar het staat vast, dat
hij de Amerikaansche kust ten noorden van 41** NB. tot aati de
West-Indische eilanden nauwkeurig opnam en de meest volledige
berichten over land en volk medebracht. De kaart, die hg van
de door hem geziene kust opmaakte , staat verre boven de gelgk-^
tgdige van Verazzano. De interessante reis van Gomez , die trou^
wens niet nader tot het voorgestelde doel leidde , was de laatste
tocht van belang , die voorloopig ondernomen werd. De Engel*
schen begonnen zich omstreeks dezen tijd mede in het strgdpcrk
te vertoonen , maar hunne eerste pogingen waren zwak en zonder
eenig belangrijk resultaat.
Twee redenen schgnen omstreeks 1530 samengewerkt te hebben
om de pogingen om westwaarts naar Oost-Indi(! te zeilen te doen
opgeven. De hoofdreden zal natuurlgk wel geweest zijn de slechte
uitslag van zoovele ondernemingen, die bgna jaar op jaar gedu-
rende meer dan het vierde eener eeuw waren beproefd. Alle
reizen, die in deze eerste periode volbracht waren, hadden wel
is waar geleid tot eene betrekkelgk nauwkeurige kennis van
Amerika's oostkust, maar tot het voorgestelde doel, hot vinden
van eenon korten weg naar Oost-Indië , was men geen stap gena-
derd. Voor een lateren tgd bleef het bewaard het spoor door
Cabot aangewezen te volgen en in het verre noordwesten naar een
doortocht te zoeken •); voorloopig werd de tot dusverre betreden
') Id deze eerste periode had men over het algemeen het voetspoor gevolgd van
Columbus, die eenvoudig westwaarts naar Oost-Indië had willen seilen. Toen men
het bestaan van Amerika ontdekt had, zocht men ergens midden door dat wereld-
deel een doortocht , die zekerde eenvoudigste weg naar Oost-Indië zou geweest z^n.
Nadat deze pogingen vruchteloos gebleken waren, beproefde men natuurlijk den
kortsten weg , den noordoostelgken doortocht. Eerst toen ook hier zich groote
moeiel\jkheden opdeden , wendde men zich naar het noordwesten en in deze glans-
r^'ke tweede periode van het zoeken naar de westelijke doorvaart, nagenoeg
11
wrg algemenn verlaten , en terwijl He Spanjaarden op het voetspoor
van Cortez in verschillende expedities Amerika's westkust onder-
zochten zonder de doorvaart te vinden, gaven de andere natiën
hunno pogingen geheel op. Maar een tweede reden bracht daar-
toe niet weinig bij. De expedities om het rijke Oost-Indiö en het
mythische Cathay , het land waarvan men zoovele wonderen ver-
haalde , te vinden hadden do Europeanen meer en meer opmerk-
zaam gemaakt op de schatten, die het uienwontdekte westelijke
vasteland zelf in niet minderen overvloed aanbood. Langzamer-
hand begon dan ook de lust om die zoo gemakkelijk te bereiken
voordeelen te bemachtigen , de overhand te krijgen op de begeerte
om de Indische rgkdommen , waarvan de oudheid gewaagd had , te
winnen. En de reizen naar Amerika's kusten met dat doel gemaakt,
hadden natuurlijk niet meer den omvang , waardoor de vroegere
zulke uitgebreide resultaten op het gebied der aardrijkskunde
hadden opgeleverd. Want voortaan waren het bepaalde punten van
het nieuwe vasteland zelf, waarheen men zijne tochten richtte,
en alleen het voortdurend toenemende verkeer was oorzaak , dat
ook deze reizen na lange jaren aanmerkelijk bg droegen tot de geogra-
phische kennis van Amerika's kusten. De landstreek, waarop ik
hierbij voornamelijk het oog heb, is Newfoundland. Het was
reeds den eersten reizigers niet ontgaan , dat de bgzonder groote
overvloed van kabeljauw , die zich op de kusten van dat land
bevond , een bron van voordeel zou kunnen zgn , die niet verwaar-
loosd diende te worden, en toen eenmaal de weg daarheen gewe-
zen was , verschenen hoe langer hoe moer Portugeesche , Spaansche
en vooral Fransche schepen in die rijke wateren. De Franschen ,
wier Baskische broeders reeds van ouds als onverschrokkene vis-
schers bekend stonden , verdrongen eindelgk hunne mededingers
geheel van dat gebied, maar niet voordat de Portugeezen du
geheele kust tot zelfs in Hudsons-baai bezeild en vrg nauwkeurig
opgenomen hadden, (voor i570.) *)
Lang voor dien tgd was 'echter het zoeken van een noordel jjken
doortocht naar Oost-Indië, of zooals men toen algemeen zeide
naar China en Cathay, reeds weder hervat en wel volgens een
geheel nieuw plan.
De pauselgke bul, waarbg aan de Portugeezen de nieuw ont-
dekte landen op de oostelgke helft van den aardbol , aan de Span-
aitslnitend door Engelschen beproefd , onderscheidden zich vooral mannen als
Frobisher , Davis , Weymouth , Bileth en Bafiin. Over deze reizen vindt men
uitvoerige berichten in : Furchas his Pilgrimcs. III.
*) In dit overzicht der ontdekkingsreizen op de Amerikaansche kust volg ik
bgna uitaluitend de uitnemende inleiding voor: Aaher, Hudson the Navigator,
p. LXV— Cl.
12
jaarden die op de westelgke helft werden geHcbonken (1493) , had
dezen in hun eigen oog gerechtigd alle andere natiën van de vaart op
de hnn toebehoorende landen , bekend of onbekend , uit ie sluiten.
Er waren maatregelen genomen om de demarcatielijn juist te
trekken (congres van Badajoz 1524) '), en men was eindelgk tot
eene vreedzame oplossing gekomen. Het laat zich begrepen , dat
dit alles door de overige Europecsche natiën met leede oogen
werd aangezien. Mocht ook voor niet-katholieke natiën het pau-
selijk woord geen gewicht in de schaal leggen, de beide begun-
stigde mogendheden hechtten daaraan des te meer, en daar zfj in
de zeeën , die den toegang naar het zoo begeerde Oost-Indië op<m-
den , oppermachtig wai en , deed hun wil om anderen uit te sluiten
hier alles af. Maar deze toestand was op den duur niet te dul-
den : voor do uitgeslotcnen was het alles waard het verre land te
bereiken en de wrevel tegen de overweldigers was algemeen.
Eene handeldrijvende natie als de Engclsche, bovendien steeds
in oppositie tegen Spanje, moest wel het eerst ongeduldig wor-
den over den opgelegden dwang. Het was dus waarschijnlgk , dat
Engeland eene nieuwe poging zou doen om Oost-Indië te berei-
ken, zoodra zich een kans opdeed om dien stap to doen met
eenige hoop op goeden uitslag.
En die kans deed zich op. In 1548 was Sebastiaan Cabot, die
sinds zijne vorige tochten met een korte tusschenpoos ') in Spaan-
schen dienst was geweest, in Engeland teruggekomen. Een reis
naar het noordwesten in 1517 ondernomen had hem de overtuiging
geschonken , dat zoo al een doortocht naar Oost-Indië in die richting
te vinden was , de moeielijkheden daaraan verbonden toch in ieder
geval te groot waren dan dat die weg voor den geregelden han-
del met Oost-Indië van eenig nut zou kunnen zyn. Zijn aandacht
viel nu op de eenige zee , die nog kans op eenen nieuwen weg
scheen aan te bieden.
Het hooge noorden van Europa was sinds de dagen van Octher
niet meer bezocht geworden : de beschaafde wereld was geheel
onbekend met de kusten der IJszee. Slechts onbepaalde voorstel-
lingen vormde men zich van die streken , voorstellingen voorna-
melijk aan de schriften van Plinius en andere oude geographen
ontleend. Dezen hadden geleerd , dat do kust van Azië ten noor-
den in een kaap uitliep, die kaap Tabin (kaap Taimyr?) ge-
noemd werd. Van dat punt zou de kust recht naar het zuiden
loopen. Door eene straat , de straat van Anian genaamd (de Beh-
ring-straat) , meende men onmiddellgk het rgke Cathay, een my-
*) Zie cUarover: Hakluyt, Divers voyages. p. 47 Noot 2.
* ) In die tnsachenpoos Tolbracht Cabot in £ngelschen dienit z^ne noord weste-
l\jke reit nun 1516 of 1517.
13
thisch land ten noorden van China , te kunnen bereiken ; de weg
van daar naar China en Oost-Indie zou niet moeielijk te vinden
zyn. — Dezen weg wilde Cabot nu inslaan. De moeielijkheden
daaraan verbonden waren hem onbekend ; het onmiskenbare voor-
deel , dat deze weg boven alle andere bood , de kortheid , moest
ieder in het oog vallen. Vast besloten om ten minste een proef
te wagen , vinden wij Cabot dan ook reed» weinige jaren na zyne
laatste mislukte noordwestelijke reis, in 1522 en 1523 bezig met
onderhandelingen , om aan zijne vaderstad Venetië de voordeelen
van deze vaart te verzekeren *). Maar te vergeefs! Venetiö was
door hare ligging aan gene zijde van de straat van Gibraltar te
veel afhankelijk van Spanje's goedvinden om het te wagen de
bedoelingen dier gioote mogendheid te weerstreven op een punt
van zooveel belang. Cabot was dus genoodzaakt van zijn ideaal
af te zien: Venetië zou de vruchten van de plannen door haren
zoon gemaakt niet plukken. Maar nauwelijks was de geniale grijs-
aard vele jaren later in Engeland teruggekeerd, of hjj maakte
gebruik van de gunstige gelegenheid en het jarenlang geliefkoosde
plan werd ter tafel gebracht.
En niet zonder vrucht! Het eerste resultaat van Cabots be-
moeiingen was reeds in 1551 de oprichting eener nieuwe com-
pagnie, die bestemd schijnt geweest te zijn om het overwicht,
dat de Hansesteden door hare privilegiën in~Ëngelands handel
hadden , te vernietigen en de eigen werkzaamheid der Engelschen
door het openen van nieuwe banen voor het verkeer op te wekken. ^
De belangryke plaats, die deze compagnie ook in ons verhaal
innemen zal , maakt het noodig over haar iets uitvoeriger te spre-
ken *). Het was eene maatschappij op aandeelen van 25 p. St. ;
binnen korten tijd had men de som van 6000 p. St. bijeen en
kon de compagnie onder den naam van »The Mystery, Com-
pany and Fellowship of Merchants Adventurers for
discovery of unknown lands" hare werkzaamheden begin-
nen. Cabot werd tot president voor zyn geheele leven benoemd.
Het doel was, zooals reeds uit den naam blykt, het ontdekken
van nieuwe landen ; het aanknoopen van handelsbetrekkingen zou
daarmede natuurlijk gepaard gaan. Reeds de eerste tocht der
compagnie , waarover later meer, bepaalde voor goed de richting ,
waarin zich hare ondernemingen voortaan zouden bewegen. Er
werden namelyk reeds in 1553 handelsbetrekkingen met Rusland
■) Cabot heeft dus de prioriteit boven Robert Thorne, die in 1527 nieuwe
plannen over den noordelijken doortocht naur Oost-Indië opperde. Zie Thorne's
werkjes afgedrukt in: Hakluyt, Divers Voyages tu Aiuerica.
*) Zie Hakluyts uitvoerig verhaal der omstandighedeu , die tot de vestiging
dexer compagnie leidden , in de iuleidiug vhu : Btku , Three voyages by the
Nurth-east. p. 11 — IV.
u
aangeknoopt, en hoewel de compagnie haar doel, het ontdekken
van vreemde landen, niet uit het oog verloor, — hoewel door
hare pogingen de Engelschc wal visch vangst een tijdlang bloeide ,
bleven toch de betrekkingen met Rusland zoozeer hoofdzaak , dat
de naam der compagnie geheel in vergetelheid geraakte en men haar
gewoonlijk de Moscovische of Russische Compagnie noemde.
In Engeland was men trouwens zeer met de handelwgze der
nieuwe vereeniging ingenomen. Dadelijk na de terugkomst der
eerste expeditie verkreeg zjj (6 Februari 1555) van Philips en
Maria verschillende privilegi($n en octrooi voor den uitsluitendeu
handel op het noorden. De compagnie werd in dit stuk aange-
duid door de omschrijving: »The Merchants adventurers
of Ëngland for the discovery of lands, territories,
isles, dominions and seignories unkno^n.*' Toen later,
door de groote winsten die de maatschappij maakte aangelokt,
andere Engelschen inbreuk op haar octi'ooi maakten en onder al-
lerlei voorwendsels trachtten de beperkende bepalingen der wet
te ontduiken > ) , toonde Elisabeth hoezeer zij het bestaan der com-
pagnie op prijs stelde, door op nieuw in uitdrukkelyke bewoor-
dingen het uitsluitend recht der vereeniging, voortaan »The
Fellowship of English Merchants for the Discovery
of New Trades*' genaamd, te handhaven. (1566)*) Onder
laatstgemelden naam heeft de Moscovische Compagnie de eeuwen
getrotseerd en bestaat zy tot op dit oogenblik *).
I Dadelijk na hunne vereeniging maakten de kooplieden zich op
Cabots aandrijven gereed het voorgestelde doel, de ontdekking
van nieuwe landen, te bereiken. Reeds in 1553 zeilde eene expe-
ditie naar het noordoosten. In plaats van Cabot, die te oud was
om persoonlijk de ontberingen eener noordelgke ontdekkingsreis
te verduren , werd Sir Uugh Willoughby , een ervaren krijgsman
van aanzienlijke familie *) , aan het hoofd der onderneming ge-
steld. Als opperstuurman werd hem de bekwame Richard Chan-
cellor toegevoegd. De drie schepen, waaruit de kleine vloot be-
stond, de Bona Esperanza, de Ëdward Bona venture en de Bona
■ I Zie over deze inbrenken op het octrooi der Moscovische Coinpiigiiie : Ha-
mel, Tmdescant der Aeltere. p. 204. 212, ook p. 220, cf. p. 201 Noot 1 , 214
Noot 2, 21ü Noot 2.
*) Sommigen verhalen, dat deze bevestiging van het octrooi onder iJiUzabeth
bjj parlement sa kte is geschied.
*) Zie over de Moscovische Compagnie: Hamel, Tradescant. p. 88 — 90, 162,
212. — Ashcr, Hudsou ihe Navigator p. ClI , CIII , C.XXUI , CXXV. -
Ueke , Three voyages by the north-east. p. Il — IV, VII. — llakluyt. Divers
voyagoa. p. LXXW, LXXXVl. — Kead, Hist. inq. cooc. Ileury lludson. p. 21 vlg.
^) Zie over den persoon en de familie van Willoughby met zeer overdrevent
uitvoerigheid: Hamel, Tradescaut der Aeltere. p. VI — 104.
15
Confidentia, verlieten de haven van Ratcliff den 10 Mei 1553
Geheel Engeland zag met belangstelling den uitslag der onderne-
ming te gemoet. Het resultaat was dubbel belangrijk. Niette-
genstaande een hevige storm reeds spoedig op de kust van Noor-
wegen den Ëdward Bonaventure, met Richard Chancellor aan
boord f van de overige schepen scheidde , zeilden beide afdcelingen
moedig voort. Willoughbj ontdekte den 14 Augustus Novaya
Zemlja. Hij bereikte dat gedeelte van het eiland , dat de Gan-
zenkust heet en dat op de nieuwste kaarten ter zijner eere Wil-
loughbj-land genoemd wordt i). Het ijs belette hem te landen
en na vruchteloos getracht te hebben noordwaarts te zeilen be-
sloot hy de Russische kust op te zoeken. Hg bereikte den mond
van de rivier Warsina, waar het ijs hem insloot. In deze zeer
ongunstig gelegen haven in eene verlatene streek moesten de
daarop niet voorbereide schepen overwinteren. Het volgend voor-
jaar vonden de Laplanders ze beiden ingevroren: de geheele be-
manning was van koude en gebrek omgekomen.
Van meer dadelijk belang voor de compagnie was het resultaat
door Chancellor bereikt. Met z|jn schip, waarvan de bekende
Stephen Burrough kapitein was, oostwaarts gezeild , kwam h^ in
de Witte Zee en landde 24 Augustus 1553 aan den mond van
de Dwina. Welwillend ontvangen overwinterde de bemanning
aldaar. Chancellor zelf vertrok over land naar Moscou, waar hij
den czaar bereid vond tot het aanknoopen van handelsbetrekkin-
gen. Dit heugel jjk bericht , door hem het volgende jaar aan zijne
lastgevers overgebracht, gaf aanleiding tot het aanknoopen van
een geregeld verkeer tusschen Engeland en den mond der Dwina ,
waar spoedig op het Rozen-eiland by Kholmogorui eene kolonie
van Engelschen verrees *).
*) Dat WUloughby-land en de Gaiizenkast identiek z\jn, wordt nu algemeen
erkend. (Beke, Three voyages by the north-east. p. V. — Asher, Hudson the
Navigator, p. CXXIV, CLVIII. — Hamel, Tradescant der Aeltere. p. 110.) De
eer van dit overtuigend bewezen te hebben komt toe aan Rundall. (Voyages
towards the north-west. p. III — VI.) — Tot zoover is men het eens; over
de quaestie of Willoughby n a de ontdekking van Novaya Zemlya ook Spitsber-
gen heeft gevonden kan nog eenig verschil bestaan. B\j de overtuigende gron-
den door Kundall (1- c* P* VI — XII) tegen dit gevoelen aangevoerd, zou men
m. i. nog deze kunnen voegen , dat het onwaarschijnlijk , ja b\jna onmogelijk is ,
dat Willoughby in een reit van negen dagen door eene altijd met ijs bezette zee
(term^jl hg in het gunstigste geval slechts drie dagen noordelgk gezeild is en
overigens meest zuidoost of zuidwest) den grooten afstand heeft afgelegd tus-
schen Novaya Zemlya's zuidwest pnnt en Spitsbergen.
') Zie over het handelsverkeer tusschen Ëngelaud eu Rusland voornamelijk in
de eerste twintig jaren: Hamel, Tradescant der Aeltere 1618 in Russlaud. In dit
zeer geleerde , zeer onsystematisch bewerkte en met vele onbelangrijke kleinig-
heden opgevulde boek vindt men over dezeu handel nauwkeurige eu uitvoerige
16
Niettegenstaande deze handel v^eldra bijna alle aandacht der
jeugdige compagnie tot zich trok, werden toch de pogingen tot
het ontdekken van den noordoosteljjken doortocht naar Oost-
Indië niet opgegeven. Reeds in 1556 werd Stephen Burroogh ,
die kapitein was geweest van Chancellors schip, uitgezonden om
nadere kennis omtrent de noordoostelijke zee te verkrygen en
bepaaldelijk om den mond van de rivier den Ob te verkennen. Met
een klein schip de Searchthrift verliet hg 23 April Gravesend,
bevond zich 9 Juni te Kola, stak verder oostwaarts gezeild den
mond der Witte Zee over en volgde van daar nagenoeg de lyn
der Russische kust. Langs het eiland Eolguev bereikte de moe-
dige zeeman den 31 Juli Vaigatsch, waar hij landde; hij zag
Novaya Zemlya en ontdekte den ingang naar de zee van Kara,
de breede naar hem genoemde Burroughs-straat , ook wel Kara-
straat geheeten '). Maar toen hg de nog door geen Europeaan
bezeilde zee was ingevaren, vond hg het gs daar in zulke
hoeveelheden ronddrgven, dat hg het ongeraden achtte verder,
te gaan. Den 5 Augustus keerde hg terug en kwam 11 Sep-
tember behouden te Kholmogorui aan
Hoezeer deze reis de geographische wetenschap eene belang-
rgke schrede vooruitbracht , waren hare praktische resultaten eer
ontmoedigend dan verblgdend. De zekerheid was wel is waar
verkregen, dat de hinderpaal, die zich zoo onverwachts in de
IJszee tot ver in het noorden uitstrekte, den toegang naar het
oosten niet geheel sloot , maar men had zich tevens kunnen over-
tuigen, dat de verdere weg naar Oost-Iudi6 met vele bezwaren
bezet was, — dat niet alleen kaap Tabin, het doel waarnaar
ieder zeeman streefde, maar zelfs de mond van den Ob niet
gemakkelgk te bereiken was. Onder deze omstandigheden besloot
de compagnie , meer en meer door den handel op de Dwina bezig-
gehouden , eenen weg in te slaan , die waarschgnlgk spoedigtT tot
resultaten van praktisch belang zou leiden dan de tot dusver be-
proefde. Verschillende pogingen werden door Anthony Jenkinson
op haren last aangewend om overland het rgke Cathay te berei-
bericbtea vao het grooUte beUng, die grootendeels oit de voor ons zoo moeie-
lijk toegaokelijke RuMitche archievea geput zjja.
*) Dat dexe itraat later voor de noordpoolreizen zelden of nooit meer gebnükt
werd, is waarschijnlijk aan hare ondiepte toe te schrijven. Massa teekent toch
daarbij op zijne kaart (in Hesscl Gcrritsz' ficschr. v. Samoyden-Jiandt) aan :
„Hier marbroen bv hoogb water overvaeren, anders ist droogh." Witsen «Noord
en oost Tartarje. p. V)21) is van een ander gevoelen en verbaalt, dat «de Mos-
koviten de vaert beuoorden 't Eiland Waigats na de Binnen-zee schouwen, maer
meest altoos de doortogt nacst aen de vaste Kust gebruiken, hoewel de Noor-
der-straet bet diepste is. Zy zyn vreesachtig," voegt hij er by. «dat van die
zyde meer trovacr is, om dat nldaer de meeste Ys-schoUen zoude(n) zyo.'*
17
ken en onderweg handelsbetrekkingen met Perzi(^ aan te knoo*
pen. Maar dit plan mislukte volkomen: de onderlinge oorlogen
der aldaar wonende stammen beletten , dat er een vreedzame han-
delsweg door Azië's binnenlanden geopend werd ').
Toen het zoodoende gebleken was , dat de weg overland aan
meer bezwaren en meer wisselvalligheden onderworpen was dan
die over zee , sloeg de compagnie den ouden weg op nieuw in.
Herhaaldelijk beproefde zjj van de noordelijke kusten ten minste
eene eenigszins nauwkeurige kennis te verkrijgen. Het doel was
bjj die tochten niet zoozeer het omzeilen van kaap Tabin, — de
onverwachte ontdekking van Novaya Zemlya schgut de toenmalige
geographen aan de juistheid van Plinius* mededeelingen te hebben
doen twijfelen , — maar voornamelijk om te onderzoeken of ergens
voorbij den Ob de kust zich al dan niet noord westwaarts om wendde
en door aansluiting aan Novaya Zemlya* s noordoostpunt een baai
vormde , die aan alle verdere pogingen om den doortocht naar Oost-
Indië langs dien weg te vinden eens en voor goed een onoverkome-
l^ken hinderpaal in den weg moest leggen. Tevens werd den
reizigers op het hart gedrukt om te onderzoeken, of het door
Willoughby ontdekte land al dan niet verbonden was met het door
Burrough geziene Novaya Zemlya , en om te ontdekken hoedanig
de gesteldheid was van de kusten van den Ob en van de bewo-
ners dier streken. ')
Van de tochten met dit oogmerk ondernomen zijn ons slechts
zeer onvolledige berichten bewaard gebleven. Slechts van éene
reis, die van Arthur Peten Charles Jackman in 1580, kunnen w|j
een eenigszins volledig overzicht geven. Evenals in 1553 was de
belangstelling in dezen tocht, waaraan men een meer dan gewoon
gewicht schijnt gehecht te hebben, in Engeland zeer levendig.
Met twee schepen, de George en de William, verlieten Pet en
.Jackman, twee ervaren zeelieden, 31 Mei 1580 de reede van
Harwich. Reeds den 24 Juni , niet ver voorbij Wardöhuus , moest
echter Jackman tot hersteb van zijn ontredderd scheepje — de
William — de kust opzoeken. Pet zette zgne reis moedig voort :
*) Hamel, Tradescant der Aeltere. p. 199—203. — Itead , Henry Hudson.
p. 55 , 59.
*) De iDstroctiën aan Bassendine c. s. io 1568 eo aan Pet en Jackman in 1580
door de Moscovische Compagnie gegeven , z^n nagenoeg volkomen eensluidend
wat het doel der reis betreft. Men moet echter uit dit feit geene conclusién
trekken over de algemeene verspreiding der daarin vervatte beschouwingen , im-
mers beide stukken z^n van de hand van den bekenden William Burrough.
(Hamel, Tradescant der Aclterc. p. 223 en vooral p. 185 Noot 1. — Bekc.
Tliree voyages. p. XXV.) De lijst van geschriften van W. Burrough in de in-
leiding van Haklnyts Divers voyages (p. LXI) moet dus met deze beide vermeer-
derd worden.
18
hij bereikte , Willoughby*8 spoor volgende , Novaya Zemlyu nage-
noeg op dezelfde plaats als zgn voorganger en maakte zoodoende
de identiteit van Novaya Zemlya en Willonghby-land voor goed
uit , een feit , waarop door de toenmalige geogi-aphen echter geen
acht geslagen is. Op eenigen afstand van de kust — ijs en
mist beletten hem haar geheel te volgen — zeilde Pet langs No-
vaya Zemlya , miste den ingang van Burroughs-straat , die vol gs
zat, en kwam 17 Juli in de baai van Pechora aan. Bjj de eerste
goede gelegenheid vertrok hij weder van daar , volgde de Russische
kust en ontdekte de tweede opening, die toegang verleent tot de
zee van Kara , Yugorsky-sjar, door de Hollanders later straat van
Nassau , door de nieuwere geographen echter naar haren ontdekker
Pets-straat genoemd. Na vruchtelooze pogingen om door het ijs
te breken , ontmoette onze reiziger volgens afspraak zijnen tocht-
genoot Jackman bij Vaigatsch. Beide bevelhebbers besloten na
noordwaarts te zeilen om eene jjsvrije zee te zoeken , maar vruch-
teloos ! Na eene nieuwe beraadslaging besloot men de reis op te
geven en den terugtocht aan te nemen. Pet kwam 26 December
behouden te Ratcliff aan, Jackman overwinterde in eene Noor-
weegsche haven en men heeft sedert dien tijd niets meer van hem
vernomen.
Van de overige expedities , door de Moscovische Compagnie om-
streeks dezen tijd uitgezonden, weten wij uiterst weinig. *) Uit ver-
spreide berichten vernemen wij , dat er in 1568 een plan heeft be-
staan tot eene expeditie met geheel hetzelfde doel als die van Pet en
Jackman, onder Bassendine, Woodcocke en Browne, en dat deze
expeditie waarschyniyk vertrokken is. Vóór 1584 zjjn er nog
verschillende andere reizen door Engelschen gemaakt met het doel
om den mond van den Ob te vinden , on wel niet zonder belangr^ke
resultaten , die echter ongelukkig alle voor de wetenschap verloren
zijn gegaan. De eerste dier reizen had ten gevolge het vinden
van den weg ter zee naar den mond van den Ob , eene wetenschap ,
die aan Europa niet bekend werd, liaar alle deelnemers aan de
expeditie door de Samojeden vermoord werden. *) Zekere Anthony
Marsh, x)nbekend met hot resultaat door zgne landgenooten
verkregen , deed in dienst der compagnie nogmaals den land-
weg beproeven. Een Rus met name Bodun , bereikte op zijnen last
zoodoende den Ob weder, maar de czaar keurde dergelijke proef-
nemingen ten sterkste af: hij zette Bodan gevangen, ontnam
hem zjjn rgke voorraad koopmansgoederen en belette daar-
*) Zie intUMchen daarover: Hamel, Tradescant. p. 313, 22.
*) Zie over deze reis breedvoerig: Hamel, Tradescant der Aeltere. p. 322
Noot 2. Hamel plaatst haar op goede grondeo in 1581 en maakt het waar-
ichgnl\jk , dat Jackman en de z^nen de moedige reizigers gcwi est zjjn , die hier
den dood vonden.
19
door op nadrukkelijke wijze alle verdere proefnemingen met ge-
bruikmaking van de verkregen kennis. Marsh beraamde ein-
delijk in 1584 een nieuw plan om den Ob te bereiken. Eenige
Russen zouden voor hem in twee vaartuigen do rivier de Pechora
opzeilen, van daar door eene andere rivier, door hen Ouson ge-
noemd (de üssa?), in den Ob komen on dien met den stroom
afzakken. De Bussen gaven aan Marsh de keus tusschen dezen
weg en dien door Mathijs-straat over de zee van Eara naar den
mond van den Ob. Of er ooit iets van deze onderneming geko-
men is , is niet bekend. Eene ontdekking van niet minder belang
was de kennis , die Marsh door deze Russen verkreeg van het be-
staan en de ligging van Mathgs-straat zelve (Matyushin-sjar tus-
schen Novaya Zemlya en Mathijs-land) , de derde en voor zoover
bekend is de laatste weg naar de zee van Kara *).
Hoe belangr^k de tot 1584 verkregen uitkomsten zyn mochten,
men kon zich niet verhelen , dat men na dertig jaren zoekens nog
slechts éene schrede op den moeiel y ken weg naar Oost-Indië ge-
vorderd was. Ook nu men den mond van den Ob bereikt had,
bleven de grootste hinderpalen op dien weg zelfs ondoorzocht.
Volgde men Plinius* uitspraken , dan bleef de verre noordelgkste
punt van Azië kaap Tabin nog steeds in het duister; het bleef
twijfelachtig of op zulk eene noordeljjke hoogte de zee bevaar-
baar was. En de vrees, dat de zee van Kara niets dan eene
groote baai zou zijn, die den weg naar Oost-Indië afsloot, was
niet weggenomen. Onder deze omstandigheden schijnt de com-
pagnie , die nu reeds naar haren uitgebreiden handel op de Witte
Zee terecht den naam van Moscovische droeg, besloten te heb-
ben aan dien handel al hare aandacht te wjjden. Noch Hak-
luyt, die zooveel belang gesteld had in de noordpoolreis van 1580
en wiens beroemd werk Principal Navigations eerst in
1589 verscheen, (de tweede editie is van 1598), — noch Purchas,
die de wetenschappelijke nalatenschap van dezen nitnemenden ge-
leerde in materiëelen en immateriëelen zin aanvaardde , melden iets
van Engelsche ontdekkingsreizen naar het noordoosten na 1584.
De reis van Pet en Jackman schijnt de laatste expeditie van eenig
belang geweest te zijn , door Engelschen uitsluitend tot het doen
van ontdekkingen naar het noordoosten uitgezonden, totdat de
opmerking, dat de IJszee in den walvisch een onmetelgken rijk-
dom in hare wateren verborg , op nieuw tot het opsporen van on-
bekende landen aanzette ').
*) Van een vierden weg door Novaya Zemlya naar de zee van Kara, tusacben
Math\it-land en Lütke's-land wordt het bestaan wel vermoed; bet ii ecbter nog
niet gelukt hem te ontdekken. Hamel (Tradescant. p. 321) gelooft er niet aan.
*) In het verhaal dezer noordoostelijke tochten volgde ik voornamelijk de uit*
nemende iuleidlug voor: Bckc, Threc voyngcs by tbc uortb-east.
20
Maar de taak, die de Engelschen na moedig en gyerig pogen
dus onafgewerkt gelaten hadden , werd dadelgk door eene andere
natie opgevat. De rivaliteit , die Engeland en Nederland gedurende
de geheele zeventiende eeuw verdeelde, nam reeds op het einde
der zestiende een aanvang. In de onherbergzame wateren der
IJszee begon een stryd, die zich van daar over allo oorden der
wereld zou uitbreiden , — een strijd , die op de geschiedenis van
geheel Europa den beslissendsten invloed zou oefenen.
HOOFDSTUK I.
DE NEDERLANDERS IN DE IJSZEE. (1565 — 1613.)
»Men miskent het doel der wetenschap , als men hare waarheden
minder hoog schat , omdat men de nnttige toepassingen niet ont-
dekt, die men daarvan zal knnnen maken *)". Zoo is het waarlijk 1
De wetenschap is het slechts te doen om waarheid op elk gebied :
met de eischen der praktik kan zjj zich niet dan accidenteel
besighonden. Gelukkig echter is het nat der wetenschap daarom
nog niet uitsluitend in het ontdekken van waarheden gelegen ,
die, hoe gewichtig ook, toch soms zeer koel door het algemeen
ontvangen worden. De onbaatzuchtige geleerde, wien het alleen
om die waarheden te doen is , doet soms op zjjnen weg ongezochte en
onverwachte ontdekkingen, die aanleiding geven tot het verbe-
teren van bestaande of het scheppen van nieuwe toestanden , —
ontdekkingen, die door personen alleen op praktische r3sultaten
bedacht bezwaarlgk zouden zjjn gedaan. Op deze wjjze zgn ver-
reweg de meeste der uitvindingen verkregen, die de negentiende
eeuw zoo oi^indig ver boven de vorige verheflfen; op deze w|jze
verwierven ook de Nederlandsche noordpoolreizigers der zeven-
tiende eeuw een ongedachten pi*gs voor hunne inspanning.
De herhaalde reizen door de Nederlanders op het einde der
zestiende en in het begin der zeventiende eeuw in de IJszee ge-
daan, versierden de namen der eenvoudige zeelieden die ze onderna-
men met onverwelkbare lauweren, en zelfs nog zeer onlangs ver-
leenden onverwachte ontdekkingen aan den roem van hun moed
en volharding nieuwen glans. Zg brachten over tot dien t^d
nagenoeg onbekende streken verrassende berichten en bewezen
aan de wetenschap dier dagen belangr^ke diensten. Maar tege-
Igk verwierven zij ook voor hunne volharding eene bclooning van
*) Sprayt, De achterhoede van het idealisme. (Gids» Juni 1872. p. 891.)
22
practischen aard , al werd het doel , dat zij zich voorgesteld had-
den, in weerwil van al hunne inspanning niet bereikt. De ge-
zochte handelsweg naar Oost-Indië bleek meer en meer een her-
senschim, maar onverwachts werd den moedigen ontdekkers een
rnim veld geopend , waarop de energie hunner landgenooten door
het vestigen der walvischvangst eerlang schatten zou verwerven.
Men make uit het voorgaande de gevolgtrekking niet, dat het
den helden op wie ik het oog heb om een zuiver wetenschappelijk
belang te doen was. Overdreven zucht tot verheerlgking van
het voorgeslacht moge soms de Staten voorgesteld hebben als
edele menschen, die van liefde tot de wetenschap blakende kost-
bare expediti($n uitrustten om de meuschheid met de wonderen der
IJszee bekend te maken ; teleurgestelde nationale trots moge het
zelfs den moedigen ontdekkers tot schande aangerekend hebben,
dat zy niet uit zuivere zucht om de kennis van den aardbol te
vermeerderen maar uit baatzucht hunne reizen ondernamen : deze
traditioneele voorstellingen , deze overdreven eischen zfjn even
onjuist als onbillijk. Reeds in theorie schgnt het voor eene re-
geering onwenschelgk , de plannen van zuiver wetenschappelyke
mannen, die zich met do eischen der practgk niet inlaten, uit
hare middelen te steunen. Partikulieren als Hakluyt en Mercator
mogen tjjd en geld overhebben voor het doen van nasporingen,
die slechts theoretisch nut opleveren; de staat, die het algemeen
belang moet behartigen, kan zich met die nasporingen niet inla-
ten, wanneer er niet gegronde hoop bestaat, dat ze tot een prak-
tisch nuttig resultaat zullen leiden. Het is reeds veel, zoo do
regeering door premiën en belooningen voor verkregen uitkomsten
de beoefening der wetenschap aanmoedigt; eerst wanneer de ge-
leerde onderzoekingen haar bevorderlyk schynen voor het algemeen
belang mag zjj zelve daaraan deelnemen. Hoeveel te minder mag
men hoogere eischen stellen aan de leiders van den gewapenden
opstand tegen Spanje, in eenen tijd toen geld en nogmaals geld
het doel der verarmde onderzaten bfj al hunne ondernemingen
was en zjjn moest , toen de behoefte van den geest aan iets hoo-
gers dan de belangen der geldkist zich bgna uitsluitend uitte in
een streng vasthouden aan den onlangs aangenomen kerkvorm!
Hoe getuigt het veeleer voor den ruimen blik der Staten-Generaal ,
voor hun gezonden practischen zin, voor hunne verlichte denk-
beelden , dat zij niet meer maar ook niet minder deden dan men
zelfs in gewone omstandigheden van eene regeering eischen mag !
Want de laatste twintig jaren der zestiende eeuw waren waar-
lijk geene gewone: het was een donkere tyd van algemecue
ellende. De godsdiensttwisten , die Europa beroerd hadden , lie-
ten bjjna alle staten uitgeput achter en nog was er overal
overvloedige brandstof opgehoopt, die eerlang de vlammen fel-
23
Ier dan te voren zou doen uitbarsten. Spanje was door den
reeds langen oorlog met zyne oproerige onderdanen verzwakt
en verspilde zgne krachten met pogingen om in Frankijk de
leiding der zaken in handen te krggen. En wel stuitten die
pogingen af op den nationalon zin van het Fransche volk, maar
Hendrik IV won slechts een land, sinds lange jaren door byna
onafgebroken bloedige twisten geteisterd en nog steeds door den
bittersten partxjhaat verdeeld. In Duitschland heerschte na de over-
winning der protestantsche partij een betrekkelgke rust , maar de
aanhoudende verdeeldheden deden reeds voorzien , dat de godsdienst
ook hier in de politiek haar laatste woord nog niet gesproken
had. Ook Engeland , dat onder het bestuur der protestantsche
koningin tgden van ongekende welvaart doorleefde , moest alle aan-
dacht wjjden aan den toestand van het buitenland , wilde het zyne
zelfstandige plaats tusscheii de nog steeds vjjandig tegen elkaar
overstaande partijen behouden. Slechts éen volk ontwikkelde onder
de algemeene verslapping plotseling groote energie. Het gods-
dienstige antagonisme, dat overal elders zoo nadeelig werkte, had
in Nederland integendeel alle sluimerende krachten gewekt. Met
taaie volharding werd de stryd gestreden; het enthousiasme
van een jeugdig volk , dat zich nu voor het eerst één voelde tegen
den algemeenen vijand , wekte tot groote daden op. Had ook Hol-
land zelf in de middeleeuwen zjjne vlag reeds op eene niet on-
aanzienlgke handelsvloot doen wapperen, de overkomst van tal-
rgke Zuid-Nederlandsche vluchtelingen had nieuwen moed en
nieuwe talenten in de bevolking ontwikkeld. De voorname Vla-
mingen , die in die jaren dikwijls den toon aangaven en in bijna
alle ondernemingen van eenig belang gemoeid waren , deelden aan
de Noord-Nederlanders hun heftigen ijver mede voor kerkelyke
rechtzinnigheid , maar ook hunne ondernemingszucht en hunne erva-
ring in handel en nijverheid, en bepaalden zoodoende zelfs voor
een goed deel het karakter der Nederlandsche natie gedurende
den tachtigjarigen oorlog. Gesterkt door deze even talentvolle
als vermogende schare , doorleefden de Hollanders bange tijden
zonder te bezwyken : het gevaar en het ongeluk scheen hun slechts
een nieuwe prikkel tot krachtsinspanning te zijn. Geleid door
eene regeering , die , hoewel in geeuen deele als eens haar vorste-
lijke leider den tyd waarin men leefde vèr vooruit, toch steeds
in hare betrekkingen met handel en nijverheid eene even vry-
zinnige als vrygevige politiek volgde, geraakte het jonge ge-
meenebest eerlang tot verbazenden bloei. Niet tevreden met de
oude banen , zocht de ontluikende energie naar nieuwe wegen om
de welvaart ie vermeerderen en onder het krggsrumoer, dat haar
soms van nabjj dreigde , vond do wetenschap op het kleine plekje
gronds reeds toen eene eervolle plaats.
24
Dit waren tgden , waarin stoute , geniale plannen konden ge-
vormd worden, maar de kamergeleerde, de wetenschappelgke on-
derzoeker vond er geen plaats. Wie lust tot dergelgke bezig-
heid voelde , wgdde zich aan de theologie, die aller harten innam :
boiten de kerk dwong de nood der tijden tot mateloos werken,
tot het zoeken van winst. In dien tgd moest een Plancins leven ,
rechtzinnig theoloog en wakker geleerde als éen , maar die misschien
aan de geographische stadiën zjjne aandacht niet zon gew^d heb-
ben , als hg er niet het eenige middel in gezien had om den noor-
der>yken doortocht naar het rgke Indië te vinden. Het was dit
veelbelovende plan, dat aan de geographie in die dagen nieawe
vlucht gaf; daarmede waren schatten te verwerven , daardoor was
Spanje gevoelig te treffen , daarvoor was dus ook de sympathie van
regeoring en volk. Stap voor stap naderde men het begeerde doel ;
allen werkten samen om het te verwezenlgken. Maar niet de ge-
leerden gaven aan de uitvoering van het plan den krachtigsten stoot:
een man der practgk, een Zuid-Nederlander bracht daartoe het
meeste bg , evenals het weder eenvoudige kooplieden , weder Zuid-
Nederlanders zouden zy n , die door het vestigen eener nieuwe ne-
ring de vruchten plukten van de inspanning hunner voorgangers.
Toen de Engelschen zich in 1553 aan den mond der Dwina bg
bet klooster van St. Nikolaas gevestigd hadden, was er door hengeene
moeite gespaard om zich bij voortduring in het uitsluitend bezit
vau den handel op die streken te handhaven <). Slechts gedu-
rende korten tijd had hun dit mogen gelukken; reeds twaalf jaren
na de aankomst der Engelschen waren de Nederlanders er in ge-
slaagd het spoor hunner voorgangers ten minste gedcelteljjk te
vinden. In het jaar 1565 toch knoopte zekere Philip WinterkÖ-
nig , een bann(*ling uit Wardöhuus , betrekkingen met Nederland
aan; een schip uit Enkhuizen kwam door zijne tusschenkomst
naar de plaats, waar spoedig Kola verrijzen zou*). Reeds het
volgende jaar (1566) durfden twee Antwerpsche kooplieden, Simon
Van Salingen en Comelis De Mejjer, van Kola langs de kust ge
stovend, de Witte Zee inzeilen. Zij landden aan den mond van
den Onega en reisden verder als Russen verkleed overland naar
Moscou *). Schgnt ook deze moedige tocht, die geen ander doel
had dan de regeling van partikuliere zaken, niet dadelyk tot het
vestigen van handelsbetrekkingen met de Witte Zee geleid te heb-
ben , de nederzetting te Kola bleef bestaan en nam weldra maat-
regelen om den directen handel met de Dwina in te leiden.
>) Vgl. Hamel. Tradescant der Aeltere. p. 204—20.
*) Hamel. Tradeteaat. p. 160 Noot. 293, SI 8.
>) Hamtl, Tradescant. p. 2\2 Noot. 3! 8.
25
zond daartoe een vertrouwd persoon met Russische schepen naar
Khohnogorui (eene stad, dicht bg de Engelsche nederzetting op
het Bozen-eiland gelegen) om de Russische taal te leeren, waar-
schgniyk ook om eenige voor de vestiging van handelsbetrekkin-
gen noodige inlichtingen in te winnen. Die man was geen ander
dan de vroeger zoo bekende '), tegenwoordig voor velen raad-
selachtige Olivier Brunei *).
De nu bgna vergeten naam van Olivier Brunei verdient door
den toekomstigen schrijver onzer handelsgeschiedenis in hooge eer
gehouden te worden ; ook in dit overzicht der Nederlandsche ont-
dekkingsreizen moet hy de eerste plaats innemen. Brunei was
niet alleen de grondlegger van Nederlands handel op de Witte
Zee , hg was ook onze eerste reiziger in het noorden. Laat ons
zien in hoeverre w^ uit de hier en daar verspreide losse berichten
de levensgeschiedenis van dezen belangwekkenden man kunnen
reconstrueeren •).
*) Dat Olivier Brunei op het laatst der zestiende eenw een persoon van £u-
ropeescbe vermaardheid was , bl^kt reeds daaruit , dat bijna alle berichtgevers
(o. a. Gerrit De Veer, Moucheron , Logan en Hudson) zijnen naam zonder eenige
verdere aanduiding noemen.
*) De berichten omtrent Brunei vindt incn verzameld bij: Beke, Three voyages.
p. XXXVII — LI. De voornaamste bron (Wassenaer. Hist. vcrhael. VIII fol 98)
is hem echter ontgaan. Aan den heer De Jonge komt de eer toe , het eerst
op dit allerbelangrijkste bericht de aandacht gevestigd te hebben. Te groote be-
■cheidenheid geeft echter den schgn, alsof hij zijne mededecliugeu over Brunei
•Deen aau Hamel ontleend heefl , wiens verhaal door Beke zeer ten onrechte
^a hypothetical biographical niemoir*' genoemd wordt.
•) Ik neem hierby de hypothese van Hamel over, die Olivier Brunei met Al-
ferios vereenzelvigt. (Zie: Hamel, Tradescant. p. 316 — 19.) De juistheid dezer
■cherpzinnige gissing (te scherpzinniger omdat Hamel ^VaA8cnaers bericht slechts
kende nit de verkorte mededecliugeu van Scheltema iu zyn: Rusland en de Ne-
derlanden. I p. 39) wordt ook door De Jonge (Opkomst v. h. Nederl. gezag in
Ooft-Iudië. I p. 10 , 14) erkend. Daar dizc erhter de gronden zijner meening
niet opgeeft , wil ik ze hier mededeelen om aan het ongeloof van mannen als
Beke een einde te maken. Wij weten dan, dat in 1581 twee personen, beiden
den niet gewonen naam van Olivier dragende , waarvan de een «natione Belga,"
de ander «domo Brnxella" was , sinds lange jaren aan de Witte Zee gewoond
hadden. Neemt men in aanmerking, dat eerst iu 1578 zich eenige weinige Ne*
derlanders voor het eerst daarheen begeven hadden, dan is reeds deze overeen-
komst vry in het oogvallend. Beider ontwikkeling was dezelfde: de een, Alfe-
rins was volgens Balak geen geleerde maar een man van rjjpe ervaring; de
ander, Brunei, had zijn leven als handelsreiziger in het noorden doorgebracht.
Ook in beider levensomstandigheden is er eene treffende overeenkomst: Alferius
«captivns aliquot aunos vixit in Moscovitarum ditione, apud viros illic cele-
berrimos lakouins et Vnekius" ; Bnmel werd in Rusland «eenighe jaren in ge-
▼mnckeniase gehouden'* en ^daer uyt verlost door de Ameckers, dat seer treffe-
lyeke koopinyden zyn, ende haer honden tot Coolwitsogda*', die Krnnel daarna
^eenighe jaren gedient" heefl. „lakouius et Vnekins" werden reeds door Lütkci
26
Olivier Brunei werd in de eerste helft der zestiende eeuw te
Brussel geboren. Van zijne eerste levensjaren is ons volstrekt
niets bekend. Men kan gissen , dat hg reeds in 1565 met de
eerste Enkhuizer schepen te Kola gekomen is; men kan het er
voor houden , dat hij , evenals vele Zuid-Nederlandsche koopmana-
geslachten, zooais de Moncherons, de Le Maire*s, de üsselincxs
en anderen, Alva*s dwingelandij ontvluchtende, zich eerst later
daarheen begeven heeft. Zeker is het , dat hy reeds spoedig na de
vestiging der Nederlanders te Kola de bovenvermelde reis naar
Kholmogonii aanvaardde. Het geluk diende hem daar niet : spoedig
door de Engelschen opgemerkt en als concurrent gevreesd werd hg
door hen als spion overgeleverd aan de Russische regeering, die
hem te Jaroslawl verscheidene jaren gevangen hield. Eindelgk
daagde er voor hem hulp op: de gebroeders lakov en Grigory
Anikiew >), die tot het aanzienljjke handelshuis der Stroganows
die vaa BroDel waarschijnlijk niets wist, voor lakov en Grigory Anikiew ge-
houden; Hamel was overtnigtl , dat met de „Araeckers" alleen de Anikiewi te
Sol-Wütschcgodsk bcdoell konden worden , hoewel zijn berichtgever Scheltema
„Coolwitsogda" (Sol-Wutschegodsk) willekeurig in .Cool" (Kola) veranderd had.
Alferins verder werd in 1581 naar Nederland gezonden, Brunei ging da«r jaar-
lijks heen, Bruuel reisde dikwijls over land naar Rusland, Alferins deed de
reis langA de kusten der Oostzee. Alferius was dikwijls in dienst zijner patroons
aan den Ob geweest , Brunei was jarenlang handelsbediende geweest bij Rus-
sen, die jaarlijks op den Ob handelden; Alferins zou van Nederland uit den
noordelijken doortocht zoeken , Brunei is als de eerste Nederlandsche noordpool -
reiziger bekend. Kindelijk: Brunei was een der bewerkers van de Nederlandsche
noordpoolreizen en sprak daarover met den Zuid Nederlander Moucheron ; Alfe-
rins was op reis naar den Zuid-Ne<lerlniider Mercator, onder wiens medewerking
Moucheron den stoot gaf tot het ondernemen dier noordpoolreizen, — Al deie
redenen doen mij geen oogcnblik aarzelen , voor Alferius Olivier Brunei te
schrijven: de tnkele bezwaren wegen niet tegen deze grootc overeenkomst op.
') Zie over de Anikiews en hunne plannen zeer uitvoerig: Massa, Beschrjr-
vinge van Sibcria , in : Hessel Gerritsz , Beschr. v. Samoyeden-Iiandt. Zij hadden
o. a. «eenighe van hunne Slaven ende Knechten, tot 10 oAe 12 toe met de Sa-
moieden in haer Lant gcsonden , bevelende de selve , dat se alle 't Landt datse
door-reysden . alles wel ueerstelyck bespieden souden , ende oock alle haer nu-
nieren , wooningen . leven ende ghebaerden wel ordentelijck souden op-teeckeuen,
om so van alles goedt rapport te doen . als sy weder t'huys souden comen , d'welck
eens geschiet zijnde, heeft hyse, dieder geweest waren, wel ghetracteert , ende
oock goede gunste toe-ghed ragen , dan heeft haer neerstelijck bevolen te swyghen,
ende 04M*k heeft hy 't nt^erstelijck by hem gehouden , sonder yemant daer van te
vermanen , maer heeft het Jaer daer aen volghende meerder partye daer heenen
ghesondun , oock eenighe zjner Vrienden , met Coopmanschap van kleynder weer-
den , als Duytsehe ('ramerye , Bellen ende dierghelijckc dinghen : dese t^n oock
met gereyst , ende hebbent oock gelijck als d'andere alles wel door-snuffelt ende
doorsien , ende reysdeu tot de Riviere Oby toe, door vele Wocstynen , ende ver-
scheydcn Rivieren, die daer vele z^n, ende maeckten met sommighe Sanioyeden
aldaer grootc Vruntschap ende Alliantie.... In somma, door-saghen 't alles.
27
te Sol-Wütachegodak behoorden , verzochten en verkregen van den
czaar zgne vryheid. De edelmoedige kooplieden hadden alle reden
zich over de weldaad aan Brunei bewezen te verblgden : hun be-
schermeling nam gverig en opmerkzaam deel aan de jaarlijksche
tochten , die de Russen naar het oosten ondernamen. Zoowel te
land door Samojedenland on Siberië, als ter zee langs de kust
voorby de rivier de Pechora , bereikte hjj met hen den door En-
gelschen en Nederlanders vergeefs gezochten Ob. Op een dier
reizen, die waarschijnlijk nu en dan ook langs den in Rusland
gewonen weg door Matjnshin-sjar gingen, werd hy door zgnen
Russischen gids in Kostin-sjar gebracht, eene zeeëngte die door
dit bezoek aan Europa bekend werd.
Weldra maakte de ondergeschikte zich echter voor zgne mees-
ters nog verdienstelijker door het openen van nieuwe wegen voor
hunnen handel. Met de Nederlandsche kolonie te Kola en met
de behoeften van den Nederlandschen handel goed bekend, opperde
Brunei het plan om in het westen eene gelegenheid te zoeken tot
afzet der Russische producten. Om dit plan uit te voeren ver-
trok hij zelf, begeleid door twee bloedverwanten der Anikiews en
met passen van den czaar naar Kola, huurde daar een Neder-
landsch schip en kwam behouden te Dordrecht aan. Daar vonden
de Russische bezoekers goede gelegenheid om hunne waren te ver-
koopen. Het overblyvende gedeelte werd te Antwerpen en te
Parijs voordeelig geplaatst, en toen Brunei het volgende jaar bij
zgne patroons teruggekomen was, toonden dezen zich met het
resultaat der reis zeer ingenomen. Zij besloten tot het aanknoo-
pen van geregelde handelsbetrekkingen met Kola en van daar uit
met Nederland. Zoo bezocht Brunei jaarlijks als agent der Ani-
kiews beide plaatsen.
Het duurde niet lang of hij maakte van zijne gunstige positie
gebruik om het plan uit te voeren , waarom hij jaren geleden met
zoo ongelakkigen uitslag in Rusland gekomen was. Hij trad in
overleg met zekeren Jan Van de Walle en in 1577 haalde hij
dezen over om overland de reis naar Rusland mede te maken.
Van de Walle maakte zich zijnen tgd uitnemend te nutte: reeds
het volgende jaar werd het eerste Nederlandsche schip door stuur-
ende qaaemen met rjjckdommeii van Bont weder t*huys, ende hebbende Anica
doen van alles verstaen , daar hy nae wenschte , soo dreef hy met zyne V runsten
eenighe Coopmanschappe op die Landen, eenighe jaren langh, so dat dese A.ni-
eoD\j heel machtich wierden." Deze Aniconij „woonden inde Stadt Osoil, op de
Riviere Witsogda ghelegen." Is het niet, alsof deze beschrijving een commen-
taar is op het ons reeds van Alfcrins Brunei en zijne patroons bekende? en is
het wel gewaagd onzen landgenoot onder deze „Slaven ende Knechten," die de
Aaicong ^wel ghetracteert ende oock goede gunste toe-ghcdraghen hebben,"
eene eervolle plaats aan te wijzen?
28
mau Jan Jacobsz mette Lippen van Alkmaar in den Pudoshemsoo-
niond der Dwlna voor anker gebracht. (1578.) Dit schip, uit
Vlissingeu uitgezeild , behoorde aan Gillis Van Ejchelenberg, ge-
zegd Hoofman , een Antwerpsch koopman te Middelburg gevestigd ;
als zgn agent was Jan Van de Walle daarop aanwezig. Onder de
schepen, die tegelijk mot dat van Hoofman in Rusland aankwa-
men , bevond zich reeds dadelijk dat van Adnaan Crg t , een see-
kapitein in dienst van den bekenden Balthazar De Moucheron.
De handel van Nederland met de Witte Zee was zoodoende
gevestigd. Spoedig kwam Melchior De Moucheron zich als agent
van zijnen bloedverwant Balthazar aan den Dwina-mond vestigen.
De handelsnederzetting werd verlegd naar een haven bg het kloos-
ter van St. Michiel; weinige jaren later verrees daar de stad
Novo-Kholmogorui, meestal Archangelsk genoemd. Na langdurige
aarzeling waren de Engelschen genoodzaakt hunne nederzetting
op het Rozen-eiland te verlaten en zich in de nieuwe reeds bloei-
ende koopstad te vestigen : de Nederlandsche energie was hun te
machtig, Nederlands handel bloeide weldra meer dan die van
Engeland, dat toch den weg gebaand had >). Dit alles uitvoerig
te verhalen ligt buiten ons .bestek : wij keeren tot Olivier Bru-
nei terug.
Reeds twee jaren nadat Brunei den Nederlandschen handel op
Rusland had bevestigd , vinden wjj hem bezig met nog grootseher
en avontuurlijker plannen. Het was het jaar 1580, toen Peten
Jackman onder den toeloop van duizenden op ecne nieuwe noord-
oostelijke reis uitgevaren waren , toen de geleerde wereld in ge-
spannen verwachting den uitslag van deze poging verbeidde. Ook
aan den Dwina- mond zullen de Russen, die dagelijks met de dienaars
der Moscovische Compagnie in aanraking kwamen , zonder twgfel
kennis gekregen hebben van de verwachtingen, die men omtrent
den noordelijken doortocht koesterde. Niet te verwonderen was
het zeker , dat Russen , met de kusten der IJszee oneindig beter be-
kend dan de Engelschen , van die meerdere kennis gebruik trachtten
te maken, om aan de plannen op het vinden van den noordoostelyken
doortocht gebouwd deel te nemen *). De Anikiews hadden reeds
') Zie over de vestiging ?an den Nederlandschen handel op de Witte Zee:
Wassenaer, lïist. verhael. p. 89 — 93. — De Jonge, Opkomst. I p 9 — 14. —
Purchas , Pilgrinirs. III p. 464. — Uitvoerig bij: Scheltema, Rusland en de
Nederlanden. I, en bij: Hamel, Tradescant, passim.
*) Dat Engelsche en Russische kaarten Brunei tot zijne reis aangespoord heb-
ben, blijkt uit de mededeeliug van Hcssel Gerritsz (Beschryvinghe van Samoye-
den-Landt p. 2), die trouwens met Brunei en z\jne daden reeds veel minder
bekend schgnt dan Barendsz en z\jne tijdgenooten. — Overigens komt het iii\j
waarschijnl^lE voor, dat de twee schepen, door de Anikiews uitgeniit, eerto
met de plannen tot de verovering van Siberië omstreeks dien t\jd in verband
29
dadolgk een Zweedsch scheepsbouw meester iu hun tlienst, die zich
bezighield met het bouwen van twee tot die reis geschikte sche-
pen. Brunei, de Nederlandsche handelsreiziger, kreeg van hen
den last om in Antwerpen bekwame stuurlieden en matrozen te
huren , al was het tegen hooge prijzen.
Op zijnen weg daarheen kwam Brunei in Februari 1581 op het
eiland Oesel in de golf van Eiga, waar hg in de stad Arensburg
eene samenkomst had met zekeren Johan Balak , een cosmograaph
met den beroemden Gerard Mercator bevriend. Balak , die zeer
veel belang schjjnt gesteld te hebben in ontdekkingstochten, gaf
hem eenen aanbevelingsbrief aan Mercator te Duisburg mede. Uit
dezen brief, door Haklujt bewaard, kennen wij de plannen en
inzichten van onzen landgenoot. Zoo Balak het ons niet uitdruk-
kelyk verzekerde , uit de mededeelingen van Brunei zelven zouden
wy het reeds kunnen opmaken , dat hij , de koopman , geen geleerde
was, maar een man van rijke ervaring: zijne plannen getuigen
niet van de studie van Plinius, maar daarentegen van eene be-
trekkelgk nauwkeurige kennis van de Siberische kusten.
Brunei was dan voornemens een schip van weinig diepgang in
Nederland met koopmansgoederen te beladen , in de Witte Zee
eenige ervaren Russen te huren , zich van den noodigen proviand
te voorzien en in de maand Mei ter ontdekking uit te zeilen.
Oo^lpvaarts voorbg het eiland Dolgoi gestevend , wilde hy den
mond der Pechora bezoeken, onderweg alle kusten en zeeën
nauwkeurig opnemen en zooveel mogelgk do afstanden bepalen.
Vooral den mond der Pechora wilde hij als een geschikt station
voor de heen- en terugreis nauwkeurig onderzoeken. Langs de
knst door de Yugorsky-sjar stevenende , de Karabaai overstekende ,
meende h|j spoedig aan den Ob te zullen komen. Eenige van de
vele monden dezer rivier wi 1de Brunei opnemen en dan twaalf dagen
de rivier stroomopwaarts opzeilen totdat hij aan de plaats kwam ,
waar een andere groote rivier, de Yaks Olgush genaamd (de Taz-
rivier ?) , zich in den Ob uitstortte. Op zgne reizen overland was
hg vroeger reeds op die plaats geweest , waar de inboorlingen
hem verzekerd hadden , dat zij , wanneer zij daarheen varende den
Ob in drie dagen waren overgestoken , rgke scheepsladingen door
zwarte menschen de rivier (namelijk de Yaks Olgush) hadden zien
afvoeren. Eene nabygelegene rivier, de Ardoh (de Keta of de
Taimyr?), die zich in het meer van Kittai •) (Keta of Taimyr?)
uitstortte, begtensde dan ook het land, bewoonde door de Carrah
getUan zullen hebben » dan met het zoeken van den uoürdoostelijkcu düortocht.
Massa (Betchr. v. Siberia. p. 4) is zeer uitvoerig in hel verhalen van het aandeel
door de Anikiewi aan dien tocht genomen.
*) China heet volgens Hamel in het Kussisch nog steeds Kittai.
80
Colmak , dat niets anders was dan het rijke en beroemde Cathay.
(Khatangsk ?) Bmnel hoopte daar te overwinteren en het volgende
jaar naar de Witte Zee temg te keeren.
Dit was het plan , dat de oudste Nederlandsche noordpoolreizi-
ger zich had voorgesteld. Tot den mond van den Ob had hy
zijne eigene ondervinding om hem te leiden. Verder moest hij
alleen op de on volkomene berichten der Samojeden afgaan. En
dat dezen geene veilige gidsen waren , blijkt reeds bg eene opper-
vlakkige studie der kaarten. De verwarring, door Plinius' berich-
ten gesticht, was nauwelijks grooter dan die, waartoe de verha-
len der wilde stammen Brunei brachten. Tot den Ob kannen
wij hem volgen. Maar zoo al de gissingen , hier en daar over zgn
verderen tocht uit de overeenkomst van naam en ligging door mg
gewaagd, juist zijn, in ieder geval blijkt het, dat de opgaven
der afstanden voorbg den Ob geheel verkeerd zijn. En Brunei zon
zeker spoedig hebben bemerkt , dat bij den Ob zijne reis eerst begon.
De ontwerper zelf was van de deugdelijkheid zijner plannen
overtuigd. Niet echter zijne Russische weldoeners , het vaderland
moest het voordeel genieten, dat de jarenlange nasporingen van
den handelsreiziger zou beloouen. Nu hij zelf eindelijk de noo-
dige kennis voor het aanvaarden der reis verkregen had , besloot
Brunei dadelgk , do liefde tet het vaderland hooger stellende dan
de dankbaarheid, om eenige kooplieden in Nederland voor zyn |^n
te winnen. Dadelijk na zijne aankomst stelde hg alles in het werk
om tot de verwezenlijking zijner geliefkoosde denkbeelden te komen.
Ik geloof dan ook niet , dat het gewaagd is aan te nemen , dat het op
zgnen aandrang was, dat eenige kooplieden aan prins Willem I
het voorstel deden om door het noordoosten eenen weg naar Oost-
Indië te zoeken, mits de regeering hen ondersteunde. De bekende
Middelburgsche koopman Balthazar De Moucheron '), de beroemde
geleerde Gerard Meroater *), beiden evenals Bininel Zuid-Neder-
landsche ballingen, beiden met hem goed bekend, schijnen aan
dit plan niet vreemd geweest te zgn. De toestand des lands was
echter te benard, dan dat de regeering het op zich had kunnen
nemen veel geld te wagen in ondernemingen , waarvan de uitslag
zoo twijfelachtig was als van deze. Hoe ingenomen de prins per-
soonlijk met het plan zijn mocht, aan ondersteuning van staats-
wege viel dus niet te denken. •)
>) Zie over Moucheroo: De Jonge, Opkomst v. h. Ned. gezag. I p. 109 — 12.
*) Moll, Zeetogten der Nederl p. 46. — Reeds lang v<k)r 1581 had Merca-
tor, volgens den brief van Halak , van de reizen naar den noordpool bizondere
stndie gemaakt.
*) De Jonge, Opkomst. I p. 15. — Linschoten , Vojrasie ofte schip vaert bj
Noorden om. (Voor re Jen.)
81
De beide ondernemende Zuid-Nederlanders, Brunei en Mouche-
ron, lieten zich echter niet afschrikken. Het komt mg hoogst-
waarschijnlijk voor, dat in 1584 op kosten van Moucheron de
eerste Nederlandsche noordpoolreis ondernomeu werd ■). Hoe dit
zij , zeker is het , dat aan Brunei de eer dier eerste reis toekomt.
Met een schip van Ënkhuizen — de stad , die reeds sinds 1565
handel dreef op Kola, — vertrok de onvermoeide reiziger » lange
voor Willem Barentszoons reis*' naar het noorden om het verre
Cathay te bereiken. Evenals al zijne navolgers , die , kooplieden
in merg en been als de Nederlanders waren, zich ook op zulke
gevaarlijke reizen niet van den handel wilden onthouden *), hield
ook Brunei zich o ader weg bezig met het aanknoopen van han-
delsbetrekkingen met de Samojeedsche stammen. Zijne pogingen
waren hem echter noodlottig: nog voordat hij Novaya Zemlya be-
reikt had , nam zijne reis een einde. De rivier de Pechora , die
hg blijkens den brief vau Balak reeds vroeger als zeer ondiep had
leeren kennen, verzwolg zijn schip, dat reeds met eene rijke la-
ding kostbare handelsartikelen (pelterijen , bergkristal en Russisch
glas) bevracht was ').
Nog wilden de twee bondgenooten het niet opgeven : zij besloten
*) Ik maak dit op uit het bericht van den hier zéér welingelichten Middel-
burgschen notaris Le Petit (Gr. chron. anc. et unud. 11 p. 651), die op het jaar 1 59 i
verhaalt, dat Balthazar De Moncheron vS'asseurant sur cela (d. i. de berichten
uit Rusland over de mogelijkheid van den noordelijken doortocht) oultre la
petite espreuve que dix années auparavant ilen avoit des-
ia f ai te, advertit le priucc Maurice de la délibération quMI avoit do cher-
cher ledit passage/' Moucherou deed juist iu 1584 met kracht eeuu uitrusting
op de Witte Zee en w\j weten , dat hij dien handel sedert , «mits dat z\jneu
naem in descn eenichsins kennelic endc rnchtbacr gemaect was, nyct en heeft
moghen ofte derven vervolgen endc continueren." (De Jonge, Opkomst. I
p 15, 17.) — Wel verhaalt Linschoten iVoyosie, Voor-redeo) dat «etlijcke Kooplieden
ende andere dese Noordtsche Vaert ofte ondersoeckinghe langhe ghesocht hebben
op de baen te brenghen ; maer dat dat altijdt achterghebleven is tot op het laer
1598," maar het bericht van den anders natuurlijk zeer betrouwbaren getuige is
toch bepaald onjuist, daar wij weten dat Brunei omstreeks 1584 eene mislukte
reis deed. Het eenige, dat tegen het noemen van Moncheron als recder van
Bmnels schip pleit, is het feit, dat deze laatste uit Enkhnizcn vertrok , terwijl
de Moucherons zooals men weet te Middelburg, later te Veere g^*vestigd waren.
s) Zoo moest b. v. ook de tweede noordpoolreis (van 1595) volgens de In-
structie alleen dienen om handelsbetrekkingen met Cathay en andere Aziatische
landen aan te knoopen : verder dan Japan mochten de schepen nog niet gaan.
*) Van Meteren, Comment. ofte memor. fol. CXXV. („Sints," d. i. na Pet
en Jackman in 1580, «heeft Oliner Brunei uyt Hollant de Noordooste passagie
ghesocht , ende ontdeckte", d. i. onderzocht (?), „de Reviere van Pechora.") —
Beschr. v. d. Saraoycden- Landt. p. 2. — Ook Van Dam (Gesch. der O.-I. C.
MS, R,A.) spreekt van vruchtelooze noordpoolreizen , door Nederlanders op het
voetspoor der EngrUihcn ree «Is vwor 159 i ondernomeu.
32
tot eeae nieuwe poging. Maar eene noordpoolreis was geene zaak
yan gering l>elang : » by de Ivooplieden alleen kende 't selfde seer
qaalijck te weghe ghebracht worden sonder eenighe hnlpe ofte
assistentie midtsgaders d* aathoriteyt yan *t Landt daer toe te
hebben ■ ).** Het yadorland had zich tot bgstand onmachtig yer*
klaard: nieu moest zich das elders heen wenden. Aan een temg-
keer in Rassisohe dienst yiel yoor Branel niet te denken : yema-
men wij reeds , dat hy tjjdens zgn bezoek aan Balak niet yan
plan was zich by do Russische ondomeming naar het oosten aan
te sluiten, hoe zou men hem ontyangen, nn hij yan het geheim
den geheimzinnigen Russen afgezien gebruik gemaakt had om den
streng yerbodeu handel op Siberië zelf te ondernemen? Hoe zou
men den ontwerper van het plan beschouwen, terwyl de geld-
schieter Moucheron zelf, die nog in 1584 talrijke schepen naar de
Witte Zee zond , daar met zulke wantrouwende blikken werd aan-
gezien, dat hy het raadzaam oordeelde den winstgeyenden han-
del eerlang te staken? *) Maar eene andere mogendheid bleef
hun oyer. Denemarken, reeds lang misnoegd oyer de tochten
naar de Witte Zee , die zynen Sondtol afbreuk deden , zon gaarne
de gelegenheid aangrijpen om zelf in het noorden machtig te
worden. Daarheen wendde zich dan ook eerlang Brunei en sloot
uit naam van Moucheron met den koning eene overeenkomst ,
waarbij Z. M. den Zeeuwschen koopman verscheidene privilegrien
schonk en hem zelfs ƒ 100,000 voor zijne moeite beloofde , zoo
hij den tocht wilde doen ondernemen en zijne kennis voor den
koning beschikbaar stellen. Miiar ook ditmaal kwam er van de
reis niets: mag men Moucheron gelooven, dan » prefereerde hy
den dienst ende welvaert van deze landen" ten slotte boven het
bevoordeelen van den vreemdeling , en was dus zuivere vaderlands-
liefde de oorzaak , dat hy zich ongeneigd toonde den Deen te
helpen •).
Maakt ook dit wel wat laat opgekomen gewetensbezwaar bg
iemand , die zoo goed wist wat hij wilde als de latere handlanger
van Hendrik IV, een eenigszins venlacht figuur, zeker is het dat
Brunei minder nauwgezet was. De wegen der beide krachtvolle
mannen scheiden zich hier. Terwijl Moucheron zich langzamerhand
en in het geheim voor verdere noordpoolreizen voorbereidde , zocht
Brunei elders bevrediging voor zijn onleschbaren dorst naar avon-
turen, tienmaal in betrekking met Denemarken bood hg den
') Linschotrn, Voynnie oftr schip-viuTt. (Voor- reden.)
*) rontract van ^louchcroo met de Staten van Zeeland, bg : De Jonge , Opkomst.
I p. 17.
*) Dit bericht heeft De Jonge bekend gemaakt nit het contract van Muq-
cherou met de Staten van Zeeland. (De Jonge, Opkomst. I p. 17.)
83
koning aan de lang verlorene Groenlandsche koloniën voor hem
te gaan opzoeken. Het aanbod van den ervaren noordpoolreiziger
kon niet andei*s dan welkom zijn aan eene natie , die reeds vroe-
ger een paar maal tochten met dit doel had ondernomen , en gi*e-
tig werd dan ook de voorslag aangenomen. Brunei trad dadelijk
in Deenschen dienst en gaf niet eerder zijne pogingen op, voor-
dat drie vruchteloozo reizen , door hem in achtereenvolgende ja-
ren ondernomen, hem van de ijdelheid van zijn streven hadden
overtuigd *).
Het komt mij waarschijnlijk voor, dat Brunei zich daarna in
zgn vaderland heeft nedergezet om krachtig mede te werken tot
verwezenlijking zyner geliefkoosde plannen en om de begeerte zijner
landgenooten naar betere kennis van het geheimzinnige noorden
te prikkelen. Wij weten toch , dat de latere noordpoolreizen der
Nederlanders voor geen gering deel aan zijne bemoeiingen moeten
toegeschreven worden ' ) ; wij kunnen nagaan, dat h^ met Barendsz.
zei ven uitvoerig over zijne ervaringen moet gesproken hebben •).
Waarschgnlijk ging hij met zijne onderrichtingen voort tot aan
z^nen dood, die zeker op het einde der zestiende eeuw voorge-
vallen is: althans in 1577 was hij » al een bedaeght man*' *). Zijn
*) Dit interessante bericht omtrent Brunei heb ik gevonden bij : Megiser,
Septentrio Novantiquas (161 H), die op p. 174 verhaalt: «Innerhalb 100 lahrea
haben die Bennenmercker den Strich oder Weg dahin (d. i. naar Groenland)
▼erlohren. Darnmb dann be\j vnsern Zeiten , OHvier Brunei , ein wolerfahrner
Stewrman dre^ lahr nach einander vom König von Dennenmarck gegen Mitter-
nacht gesandt worden, diese Insnl Grouland zu suchen." Ik heb er een oogen-
blik aan gedacht, of met die drie reizsn in drie opeenvolgende jaren ook die
van Hall e. s. (1605 — 7) bedoeld zouden kunnen z\jn.
*) Hessel Gerritsz verhaalt (Beschr. v. d. Samoyeden-Landt. p. 8), dat i^de toch-
ten der Engelachen ende van OHvier Bunel" aanleiding tot de Nederland-
Bcbe noordpoolreizen gegeven hebben. — Ik vermoed, dat Brunei om tot die reizen
aan te sporen zelfs eene brochure heeft uitgegeven , waarin h\j z\jne lotgevallen in
het noorden beschreef. Het boekje is waarschijnlijk de aan prof. Fruin (Tien
jaren p. 241 Noot 2) onbekend gebleven bron van Wasaenaer.
*) Dit maak ik op uit het feit, dat Barendsz. Kostin-sjar herkende vol-
gens de beschrijving door Brunei daarvan gegeven. (De Veer, Drie sejrlagien.
Eerste reis. fol. 7.)
*) Wassenaer, Hist. verh. VIII fol. 93. — Het tijdstip van z\jnen dood
maak ik op uit het feit, dat hg, bekend als hg was en na al z\jne bemoeiin-
gen, niet voorkomt onder de bevelhebbers der drie noordpoolreizen van 1594 >97.
Ook sprak Hessel Oerritsz. reeds in 1613 van zgne reis als die van «Oliverii
eninsdam Bunelli.*' (Descr. detect. freti , bg : Asher, Hudson. p 287) — Ik geloof
dan ook niet, dat h\j ia 1606 bij de ongelukkige noordpoolreis van John Knight
tegenwoordig geweest kan zgn , wat men anders zou kunnen opmaken uit de vol-
gende mededeeling. Aan het einde van het journaal der reis (bg : Purchas ,
Pflgrimea. III p. 881) staat vermeld: «The rest of this louruall, from the
death of Master John Knight, was written hy Oliuer Browne (of «Brownel'*)
oac of the Company." (De laatste letter van dun naam Brownel is niet davdfi\^^
34
naam bleef w^d en zjjd bekend : Engelschen en Nederlanders yer-
melden hem als iemand van gezag en onderyinding >). Slechte
de zorgeloosheid der geschiedschrijvers is ooi*zaak, dat wg zoo-
lang onbekend gebleven zgn met de lotgevallen van eenen land-
genoot, wiens naam als die van zoovele reizigers dier tgden tot
nog toe nagenoeg hot eenige was , dat van hem ter onzer kennis
was gekomen *).
Maar waren ook zijne daden vergeten, de uitwerkselen daarvan
zijn sinds eeuwen wereldberoemd. Brunei zelf schgnt de uit-
voering zijner plannen niet meer beleefd te hebben, maar zgn
deelgenoot Moucheron vatte met de hem eigene energie het oude ,
niet vergeten plan weder met kracht aan , zoodra hg een geringe
kans van slagen zag. Gedurende de lange jaren , dat de onderneming
schijnbaar was opgegeven , had hij door zijne bloedverwanten te
Archangel en te Londen , door personen , die hg alleen met dat doel
naar Rusland zond, onvermoeid de meest volledige inlichtingen
verzameld over de kansen op eene noordoostelgke doorvaart en
de resultaten door Bussen en Engelschen reeds verkregen >). In
afgedrakt.) Maar al is de lezing »Brownel" (de gewone Engehche yerbastering Tan
„Broner') juist, dan schijnt het toch vreemd, dat een oud en ervaren, algemeen
bekend zeeman als hg nog in eene ondergeschikte betrekking zon gevaren hebben.
Onmogelijk is het echter volstrekt niet , dat wij hier een belangrijk bericht over den
verderen levensloop van onzen landgenoot bezitten. Dat Brunei te gelijk met Knight
uit Deenschen in Engelschen dienst overgegaan is en zoodoende het noordwesten
op nieuw bezocht , is op zich zelf niet onwaarschijnlyk , te minder daar de Engelsch-
man Josiah Logan nog in 1611 nanwkearig wist te zeggen, hoe Brunei Kostin-
sjar gevonden had. (Beke, Three voyages. p. XLIII.) Ik maak hieruit op, dat
deze Engelsche noordpoolreizigcr, die uit de ons bekende veel kortere Nederland-
sche berichten niet geput kan hebben, Brunei persoonlijk moet gekend hebben.
£n bovendien zou het feit, dat Brunei zich na zgne mislukte noordpoolreis in
1584 voortdurend in Deenschen en Engelschen dienst bevond, z\jne afwezigheid
op de latere Ncderlandsche noordpoolreizen en Hessel Oerritsz.' onbekendheid met
z^ne lotgevallen voldoende verklaren.
') Vgl. de bij Bekc (Three voyagcs. p. XL[I, XLIll) aangehaalde gezegden
van Barcndsz. , Hudson en Logan. Zie ook het contract van Monchcron met
Zeeland, bjj : De Jonge, Opkomst. lp. 17.
*) Ik ben in de beschrijving van het leven van Brunei uitvoeriger geweest
dan ik over de verdere Nederlandsche noordpoolreizen z\jn zal, omdat hetgeen over
dezen persoon , die reeds vroeger de aandacht der geschiedkundigen getrokken heeft ,
bekend is , gevonden wordt in allerlei oude werken . De eenige , die er een overzicht
van geeft is — behalve De Jonge, die natunrlgk zeer kort is, — Hamel, wiens
boek door het geheele gemis van opgaven der bronnen minder vertrouwen geniet
dan het verdient. De drie nu volgende, beroemde ontdekkingsreizen der Neder-
landers z\jn echter meer dan voldoende bekend : ik zal dus bg het verhalen daar-
van den tegenovergestelden weg inslaan en mg zooveel mogelgk bekorten
*) Zie hierover en over de verdere voorbereidingen tot de expeditie : Linscho-
ten , Voyaiie ofte lehip-vaert by Noorden om. (Voor-reden.) — Contr. der Stn. ▼.
2f«Und met Moneheron, tla bglage achter de Notulen Zeeland 1504. — L«
35
1593 kon h^ zich dan ook tot Manrits Van Nassau wenden ^) en^
door dezen aan de Staten aanbevolen , in December aan den the-
saurier van Zeeland Jacob Valcke en aan de Gecommitteerde
Raden dier provincie zijne plannen ontvouwen. De Staten van
Zeeland toonden zich dadelyk geneigd tot medewerking : zij boden
Moucheron het bestuur over de onderneming aan en ^ van de
in- en uitgaande rechten der langs den nieawen weg te vervoe-
ren goederen, mits hij ^ van de kosten droeg. Toen echter de
zaak door eene conferentie van Moucheron met Maurits, Oldon-
bamevelt , Cant , Maelson en Valcke meer algemeen bekend werd ,
mengde zich ook Holland daarin en beide provinciën besloten ge-
heel op eigene kosten zonder tusschenkomst van Moucheron den
tocht te doen ondernemen. Den ontwerper beloofden zij met eene
som gelds bf eene jaarwedde voor hem en zijne nakomelingen te
zullen beloonen. Moucheron moest , hoewel hg liever zelf als aan-
deelhouder in de verwachte voordeden der onderneming had wil-
len deelen, toegeven en hg sloot met de Staten van Holland en
Zeeland een contract, waarbij hij zich verbond hen voor de ont-
worpen reis met zijne verkregen kennis bij te staan. Na lange
beraadslagingen en vele conferentiën met Moucheron werd ein-
delgk 11 Mei 1594 de Instructie voor de expeditie vastgesteld en
den 16 door de Staten-Generaal bekrachtigd. Dit gewichtige
stuk bevatte den last om de Yugorsky-sjar, de straat tusschen het
vaste land en het eiland Vaigatsch, door te zeilen, te trachten
over de Kara-zee het voorgebergte Tabin te bereiken en van daar
na alle kusten, eilanden, havens en reeden, alle zeeën en andere
wateren goed opgenomen te hebben, na de nauwkeurigste waar-
nemingen omtrent vloed en eb en andere belangrgke verschgnse-
len in het scheepsjournaal te hebben aaivgeteekend , onverwgld
huiswaarts te keeren. Het zoeken van den verderen weg werd
voor eene volgende reis bewaard *).
Petit» 6r. chron. anc. et mod. II p. 651. — De Jonge, Opkomst ▼. h. Nederl.
gexag in Oott-Indië. I p. 14 — 18 — Een uitnemend en tot in bizonderheden vol-
komen jnist oTerzicht van de nanleiding en voorbereiding der Nederlandsche noord-
poolreizen vindt men b\j : Fruin , Tien jaren. p. 238 — 54. — In : Begin ende
Yoortgangh van de Oost-Indische Compagnie (Inleid, p. 1 , 2) worden Jacob
Yaleke en ChriitoiTel Roeltius , Theaaarier en Pensionaris van Zeeland, en de be-
kende kooplieden Balthazar De Moucheron, Jan Jansz. Carel en Dirk van Os als
de voornaamste aanleggera der noordoostelijke tochten genoemd. Eveneens b\j :
Van Meteren, Comment. ofte Memor. foL CXXV.
*) Le Petit, Gr. chron. anc. et mod. II p. 651. — Jinschoten , Yoyasie ofte
schip-vaert bjr Noorden om. (Voor-reden.)
*) «Instructie voor Wilhem Barentsz. waer neer hy hem sal hebben te regu-
leren , omme die reyse by Noorden (Noua Sembla) om t' ondersoucken ende te
vinden naer 't Coninckryck van China enz." dd. 16 Mei 1594, in het Register
der «Instructien zedert 1588 tot 1610." K.-A.
86
Ondertusschen had de Amsterdamsche regeering , wier opmerk-
zaamheid zich weldra op de onderneming vestigde, het plan op-
gevat om voor zich een aandeel in den roem en het voordeel daar-
van te verkrijgen. Aangevnnrd door haren burger, den beroemden
cosmograaph Petrus Plancius, besloot zij tegelijk met de Staten-
Generaal een schip voor eigene rekening naar het noorden uit te
zenden. De plannen , door de hooge regeering in overleg met Mon-
cheron gemaakt, droegen echter de goedkeurig der Amsterdammers
niet weg. Zy besloten de inzichten van Plancius te volgen. Mis-
schien ondei den invloed der berichten van Brunei , die ongetwg-
feld van den Russischen handelsweg naar het oosten door Ma-
tyushin-sjar ten noorden van Novaya Zemlya (p r o p r ia) gesproken
had, verkondigde Plancius de leer, dat de weg door Tugorskj-
sjar met vele moeielijkheden verbonden was (de reis van Pet
en Jack man had dit voldoende bewezen) en dat men dus de
voorkeur moest geven aan het zoeken van eenen doortocht ten
noorden van Novaya Zemlya "). De instructie, aan de Amster-
dammers door do Staten-Generaal gegeven, luidde dus, dat zg
overeenkomstig met deze begrippen den weg aan de beide andere
schepen voorgeschreven wel een eind ver moesten volgen, maar
dat zij vóór het bereiken van Novaya Zemlya daarvan moesten
afwijken en trachten dit land te omzeilen. Na het bereiken van
kaap Tabin moest ook deze expeditie na soortgelijke waarnemin-
gen als de andere langs denzelfden weg huiswaarts keeren >).
Wel niet te gelijk, maar toch op denzelfden dag (5 Juni 1594)
verlieten de beide expedities de reede van Texel. Den vorigen
dag had men besloten gezamenl^k den tocht tot Kildin te maken
en Comelis Comelisz. Nay, den kapitein van een der beide schepen
van de Staten-Generaal, tot opperbevelhebber van de geheele
vloot benoemd. Den 23 Juni lag men te zamen voor Kildin:
spoedig daarop vertrok elk in de hem voorgeschrevene richting.
Wg zullen eerst de grootste der beide uitrustingen op haren weg
volgen.
De twee schepen, de Swane van Veere en de Mercnrins van
Enkhuizen, uitgerust onder toezicht van Moncheron en Maelson,
*) Tot het aannemeD van Plancias* meening werkte ongetwijfeld mede de on-
zekerheid of Novaya Zemlya een eiland dan wel ten noordoosten met het ratte
land verbonden was. Was het laatste waar. dan voerde de Yngorsky-sjar niet
naar eene opene xee maar naar eene baai , die geen uitgang ten oosten had. (Vgl.
o. a. Hessel Gerritsz' aanteekeningen op de kaart van Massa in : Beschr. v d. Sa-
moyeden-Landt. — Ook de Instr. der Mosc. Comp. aan Bassendine e. s. en aan
Pet en Jackman , aangehaald hiervoor p. 17 Noot 2. — Eindelijk nog : Philosophi-
eal Trtnsactions. Vol. X (1675) p. 418.)
*) Inttr. der Stn.-Oen. voor Wilhem Barentu. , dd. 16 Mei 1694, in: Iii«
Itrncticbock der Stn.-Gen. 1588—1610. R.-A.
37
Tertrokken 2 Juli naar Vaigatsch. Op de Swane was kapitein
Comelis Comelisz. Nay van Enkhuizen , die meermalen voor Mou-
cheron op de Witte Zee gevaren had, stuurman Pieter Dircksz.
Strickbolle van Enkhuizen, een zeeman, die zijne ervaring mede
in dienst der Moucherons had verkregen; als commies was daar
de bekende Francoys De la Dale , een bloedverwant van Mouche-
ron , die lang voor hem aan de monden der Dwina vertoefd had ;
Christoffel Splindler, een Slavoniër die te Leiden gestudeerd had ,
ging als tolk mede. Op de Mercurius was kapitein Brandt Ys-
brandtsz. Tetgales van Enkhuizen en stuurman Claes Cornelisz.
uit dezelfde stad ; de commies was de beroemde Jan Huygen Van
Linschbten. Wat kon men niet van de vereenigde pogingen van
zoovele ervarene en geleerde mannen verwachten!
Het resultaat der onderneming was, hoezeer ook door tijdge-
nooten geroemd, slechts gering: do Nederlanders kwamen langs
denzelfden weg als Pet en Jackman ongeveer tot hetzelfde punt
als hunne voorgangers. Reeds dadelijk door drijfijs bemoeielijkt
zeilden zij langs de Russische kust, staken de Witte Zee en de
Cheskaia-golf over en bereikten 18 Juli den mond der Pechora.
Den 21 kwamen zij bij Vaigatsch voor anker, zeilden na vele
onderzoekingen de Yugorsky-sjar door en bereikten 1 Augustus
de zee van Kara. Ook daar werden zij zeer door drgfijs gehin-
derd, maar na moedig doorzetten kwamen zij 9 Augustus op om-
streeks 71" NB. in eene opene zee. Zij meenden daarom wel wat
voorbarig de doorvaart naar Indiö gevonden te hebben en ^ stem-
den met een ghomeen accoort de Cours weder naer *t Vaderslandt
te stellen om aldaer (hun Godt sulcks gunnende) dese wel-gheluckte
begonnen vaert, met blijdtschap te communiceren." Aan verschil-
lende, zooals zij meenden door hen ontdekte plaatsen hadden zg
namen gegeven. Zoo noemden zg Yugorsky-sjar de straat van
Nassau, Vaigatsch het Enkhuizer eiland, de Kara-zee de Nieuwe
Noordzee, twee eilanden het Maelsons- en het Staten-eiland •).
Pier op het resultaat hunner reis, die hen naar zg meenden
voorbij den Ob en in hot gezicht van kaap Tabin gebracht
had, ontmoetten Nay en de zgnen den 16 Augustus ten wes-
ten van Vaigatsch de Amsterdammers, die minder hoog van
zich zelven denkende in werkelijkheid aan het voorgestelde doel
veel nader gekomen waren.
Deze expeditie bestond uit slechts éen schip , de Mercurius , dat
een jacht of visschersschuit bij zich had. De geringe krachten der
onderneming werden echter ruimschoots opgewogen door de tegen-
woordigheid van Willem Barendsz. als kapitein. Het is voldoende
*) Vgl. over deze reis: Linschoten, Voyasic ofte schip- vaert by Noorden om.
(Eerste reis.)
88
zgnen naam te noemen om voor den lezer dadelgk het beeld op
te roepen yan dezen beroemden Terschellinger, den ervaren stnnr-
man, die »yan syne kintsche daghen aen altgt gheneghen
gheweest was , omme nae alle sjn vermoghen , de Landen die hy
bewandelde oft beseylde, Caertsghewyse met den omloopenden
Zeen, Wateren, ende Streckinghen af te beelden" >), — den
vromen held, die volgens zgne zinsprenk »Niet sonder Qod" ')
deed , — den man eindelijk , wiens karakter zgnen onderhoorigen
tegelijk diep ontzag en warme genegenheid inboezemde. Het ia
dan ook overbodig meer over zijnen persoon te zeggen ; van zgne
vroegste lotgevallen is het onmogelijk iets van belang mede te
deelen.
Den 29 Juni verliet de Amsterdamscho expeditie Kildin, den
4 Juli kreeg zy Novaya Zemlya in het gezicht ten noorden van
Matyushin-sjar. De lijn der kust volgende bereikte Barendsz.
reeds 10 Juli zonder vele moeiel ij kheden kaap Nassau , het punt
van waar de kust zich oostwaarts wendt , maar reeds drie dagen
later ontmoette hem veel ijs en het overige gedeelte der reis ging
daardoor met ontelbare bezwaren gepaard. Steeds heen en weer
zeilende kwam het schip eerst 29 Juli op 77' NB. bij het noor-
delijkste punt van Novaya Zemlya , dat IJskaap genoemd werd ,
en twee dagen -later bij de Oranje-eilanden, die nog steeds de
herinnering aan Willem Van Oranje bewaren. Juist op dit pnnt ,
waar de lang gezochte zee van Kara zich opende , moest Barendsz.
zijne pogingen opgeven: de zee was vol drijfijs en de bemanning
weigerde verder te gaan. Men zeilde temg geheel langs Novaya
Zemlya tot de zuidpunt toe, miste echter Matyushin-sjar, waar
men juist de kust eenige dagen verlaten had, en bereikte na
lang omz werven Vaigatsch. Den 16 Augustus ontmoette Barendsz.
daar Nay en de zijnen •).
Den 16 September 1594 kwam de verzamelde vloot behouden
in het vaderland aan. De bevelhebbers deden dadelgk verslag
van hunne verrichtingen aan Maurits , aan de Staten- Generaal en
aan de Staten van Holland , in tegenwoordigheid van eenen afge-
vaardigde van Zeeland. Het resultaat van Nay's reis, hoe ge-
ring het ons moge schijnen, en ook het verslag door de Amster-
dammers uitgebracht, waren wel geschikt om den Staten moed
■) BarentzocD, Nieuwe beachr. ende Caertboeck vuide Midlandtsche Zee.
(Voorrede.)
») Barentzoeo. Caertb. vande Midlandtsche Z«e. (Lofdicht.) — l>e opvoeding:
Tan Barend», «chynt door Bfke (Three voyage». p. LV) met recht ,good if not
learned'* genoemd te z\jn : uit de opdracht van het (^aertboeck bl^kt . dat hij Ia-
t\jn verstond.
•) Vgl. over de» reis: De Veer, Drie seylagien na de Coninckrycken ran
Catthay ende CTiina. (Eerste reis.)
89
te geven tot verdere pogingen. Beide ondernemingen hadden ten
oosten van Novaya Zemlya eene opene zee gevonden; beide kon-
den meenen , dat de bezwaren op eenen weg naar Oost-Indië niet
onoverkomelijk waren. Dadelijk werden dan ook de voorbereidende
maatregelen getroffen om op nieuw uit te zeilen. Door middel
van den bekenden Emanuel Van Meteren , Nederlandsch consul te
Londen , werden inlichtingen ingewonnen van den Engelschen geo-
graaph Richard Hakluyt. Het bericht door dezen gegeven luidde
alleszins bemoedigend: Hakluyt geloofde, ook onafhankelijk van
de door de Nederlanders verkregen kennis , vast aan het vinden
van den noordoostelijken doortocht. Door al de^ berichten was
men in Nederland vol hoop; men vreesde zelfs nu reeds mede-
dinging van Frankrijk langs den te vinden weg : men stelde voor
de straat van Nassau te versterken en zoo aan alle vreemde natiën
den pas af te snijden ; tot het verder voortzetten der ontdekkings-
reizen werd zonder aarzeling besloten. Holland was de eerste pro-
vincie, die van de zaak sprak. Reeds in October 1594 werd de
zaak daar in de statenvergadering behandeld. Ook Zeeland toonde
zich ijverig: Moucheron was den Staten weder met raad en daad
behulpzaam. Na langdurige conferentiën van Holland en Zeeland
onderling en van deze provinciën met de Staten-Generaal , werd
9 Mei 1595 tot het ondernemen eener tweede reis op staatskosten
besloten: de instructie werd 16 Juni vastgesteld *).
Het plan dezer tweede Nederlandsche noordpoolreis leeren w^
nauwkeurig kennen uit de »pointen geproponeert opte Nauigatie
benoorden om, naeden Coninckrycken van China ende Japan." *)
Het voornemen was zich 11 Juni in het Marsdiep te verzamelen
en van daar ten spoedigste langs Vaigatsch naar kaap Tabin te
zeilen. Twee jachten waren bestemd om de tijding van het bereiken
van dit moeielyk te naderen punt dadelijk in het vaderland aan te
brengen. De expeditie zou ondertusschen van kaap Tabin voortsteve-
nen »naede haeuen ende Stadt van Guinsay", aldaar landen en moeite
doen om den vrijen handel te bekomen , vooral er op lettende » wat
Coopmanschappen aldaer aengenaem waren, ende voor retour her-
waert szouden wezen te becommen." Dezelfde pogingen moesten de
schippers, wanneer het hun hier mislukte , herhalen in alle havens van
Azië's oostkust tot aan het noorden van Japan. Slaagde men ook daar
•) De Jonge, Opkomst v. h. Nederl. gezag in Oost-Indië. I p. 20, 21. —
De Instructie is afgedrukt in de „Voyasie" van Linschoten op fol. 24.
*) Zie dit merkwaardige stuk in de verzameling: Noordsche togten , 1. R.-A. —
Deze ;,pointen" werden den 9 Mei 1595 in tegenwoordigheid van Moucheron en
andere gecommitteerden der Staten van Zeeland in de vergadering der Staten-Oe-
neraal geresumeerd. Men besloot de reis op die punten vermeerderd met de
adviezen der comparanten en op eene nadere instructie te ondernemen , en de kosten
uit den opbrengst der konvooien en licenten te vinden. (R. S.-G. 9 Mei 1595.)
40
niet, dau moesten de schepen terngkeeren om in Juli , Angnstosof
uiterlijk September 1596 straat Nassau weder te kunnen passeeren.
Evenals het vorige jaar kreeg de bemanning last »van alles goede
notitie te houden" en twee jachten af te zenden om den terugweg
benoorden Novaya Zemlya te beproeven onder belofte van »eerljcke
recompense extraordinarie by succes." Zooveel wat de reis zelve
betrof; de Staten wenschten echter reeds dadelgk de handelsbe-
langen te bevorderen en besloten »omme te aengenamer te wezen
in de voorszeide landen" » eenige Coopmanschap" aan de schepen te
doen medegeven. Ten einde de ondernemiugszucht der kooplieden ,
»dio op zoe onsekere reyse niet gaerne en zouden hazarderen ," te
prikkelen, zou men hen »daertoe Inviteren" door de belofte van
vrijdom van in- en uitgaande rechten en van de vracht. Ook
kolonisatieplannen werden gekoesterd; ten minste men besloot,
dat »oick geleth soude werden oft men eenige quaetdoenders op
het Landt soude stellen." ')
Nog veel tijd ging met het gereedmaken der vloot heen : eerst
2 Juli konden de schepen voor de onderneming bestemd van
Texel in zee steken. Opperbevelhebber der vloot was wederom
Cornelis Cornelisz. Nay *), opperstuurman Willem Barendsz. Als
commiezen van Holland waren op de vloot aanwezig de bekende
Linschoten, Heemskerck en Rijp; voor Zeeland De la Dale en
Buys, neven van Moucheron. Zoo zeker rekende men ditmaal op
het bereiken van Azi(5'8 oostkust , dat men het anders geheel onnoo-
dige getal van zeven schepen voor de reis had uitgerust ; men hoopte
ze beladen met kostbare handelsartikelen te zien terugkeeren,
en werkelijk hadden eenige kooplieden de schepen met koopman-
schappen bevracht. De Instructie, die voor Linschoten en De
la Dale als oppercommiezen werd gereed gemaakt, schreef hun
zelfs nauwkeurig voor, hoe zij met de vorsten der stammen ten
noorden van Japan handelsbetrekkingen moesten aanknoopen.
Al deze schoone verwachtingen zouden echter op de grievendste
wijze teleurgesteld worden. Eerst den 10 Augustus bereikte de
vloot den Noordkaap; reeds den 17 ontmoette zij drijfijs. Toch
kwamen de reizigers weldra aan de straat van Nassau, waar zjj
*) Daertoe werd besloten > Van Meteren (Comment. ofte memor fol. CXXV)
verhaalt: „eenighe soaden daer ontrent verwinteren, om te weten hoe langbe
den Winter ende ghcvries daer dnert , daer toe ghereetschappe mede nemende
om stoven op te stellen."
*) Merkwaardig is het zeker en het g(>tnigt niet voor Nay 's bestnor op den
eersten tocht, dat de Staten-Generaal besloten, wanneer de bevelhebber *thert
ende Resolntie njet en hadde om voort te varen*', de overige bevelhebbers dit
op hunne eigene verantwoordelijkheid mochten doen ; een nader aan te w\jzen
persoon, misschien wel de onversaagde Willem Barendsz., zou dan het bestuur
voeren. (Pointen opte Nauigatie benoorden om , in : Noordsche togten , I. R.>A.)
41
echter in cene baai , door hen Traenbaei genoemd , moesten blijden
liggen: de geheele straat van Nassau was eene onafgebroken
gsylakte. Wel gelukte het 24 Augustus de straat door te zeilen ,
maar het ijs dreef de schepen spoedig weder naar Yaigatsch
terug en toen zij eindel^k 3 September het Staten-eiland bereikten ,
bleken de moeielijkheden in de zee van Kara toch te groot dan dat
men zich daarin durfde wagen. Na herhaalde vruchtelooze pogin-
gen door Barendsz. , die van geen terugkeeren hooren wilde , gedaan
om ergens open water te vinden, bewilligde deze eindelijk 15 Sep-
tember in het mede-onderteekenen van een protest , waarby alle be-
velhebbers der vloot voor God verklaarden , dat het hun onmogelijk
was dit jaar verder te zeilen. Eerst in November kwamen de
schepen zeer verspreid in het vaderland terug ').
Maar al was het resultaat ontmoedigend , de kooplieden wilden hun
streven niet opgeven. Nog voor het einde van het jaar leverde Lin-
schoten aan de Staten-Geueraal zijn journaal van de reis over ; tege-
lijk gaf hg HHM. een nieuw plan ter overweging. Op het voorbeeld
der Portugeezen wgzende , die eerst na herhaalde proefnemingen den
weg naar Oost-Indië hadden gevonden, wekte hij de Staten tot een
nieuwe poging op. Door het reeds omtrent de gelegenheid der
Tszee bekende achtte hij het ontwijfelbaar , dat de noordoostelijke
doortocht naar Oost-Indië bestond ; uit de jaarlijksche tochten der
Bussen naar den Ob besloot hij , dat de straat van Nassau niet
altgd zoo onbevaarbaar zijn kon als de Nederlanders haar dien
zomer gevonden hadden. Alleen >de kennisse ende rechte erva-
rentheydt van den tijt" was nog onbekend. Om die kennis te
verkrggen stelde Linschoten voor , dat de Staten vroeg in het voor-
jaar van 1596 twee ^ lachten ofte Boots" naar de straat van
Nassau zouden zenden om daar het oogenblik af te wachten , dat
de Russische schepen de reis naar den Ob deden. Eenmaal daar
aangekomen twgfelde hi) niet of de verdere weg was gemakkelijk :
zjjne ondervinding van 1594, toen hij meenende reeds voorbij den
Ob te zijn eene opene zee had gevonden, boezemde hem daar-
omtrent het volste vertrouwen in. Weldra zouden de schepen
de rivier de Gillissy (de Jenissei) bereiken , waar zij des gevorderd
gemakkelijk overwinteren en van de talrijke kustbewoners de
noodige inlichtingen verzamelen konden om het volgende jaar de
reis voort te zetten *).
') Zie over deze reb: Lioachoten , Voyssie ofte schip-vaert by Noorden om-
(Tweede reis.) — De Veer, Drie seylagien na de Coninckrycken van Catthay
ende China. (TVeede reis.)
*) Linschoten , Voyasie ofte schip-vaert by Noorden om. (Conclusie ofte Na-
reden.) — Hetzelfde plan werd later nog aanbevolen door ^lassa (Gort verhael.
p. 8, in: Beschr. ▼. d. Samoyeden-Landi), — en door Pontanus. (Beschr v. Amst.
p- n«.)
42
Maar hoc schoon het plan mocht 8ch|jnen , er kwam niets van.
De onvoldoende uitslag der laatste onderneming schrikte de re-
geering van verdere pogingen af. Wel beraadslaagden de Staten-
Generaal en de Staten van Holland nogmaals ernstig over een
nieawen tocht, maar »hoe wel meest alle de Steden van Hol-
lant daer toe eerst waren juclinerende" *), besloot men toch geen
geld meer aan zoo onzekere kansen te verkwisten en liever eene
premie van/ 25.000 benevens vrijdom van in- en uitgaande rechten
uit te loven voor dengene, die den doortocht werkel^k ontdekt
had *). Amsterdam, altijd zoo ijverig in het bevorderen van deie
zaak, liet het er niet lang by blijven. Reeds vóórdat de premie
uitgeloofd was had de vroedschap besloten , — overwegende >dat
bysonder dese Stad (als principaelyck Inde coophandel ende naui-
gatie bestaende) ende oick 'tgemeeno landt ende d'Ingesetenen
vandien in neringe, coophandelinge ende ryckdomme groote-
licx souden kommen te floreren , by soe verre de voorszeide vaert
(daer toe goede hope wierd gegeven) mochte werden gevonden ," —
dat de stad ƒ 12.000 zou beschikbaar stellen om twee schepen, éen
vun 50 a (>0 en éen van 30 last, naar het noorden uit te zenden ').
Plancius was nu evenals de vorige malen niet alleen een der voor-
naamste bevorderaars der reis , maar ook de eerste raadsman dor
regeering. Had hij het vorige jaar bg het opmaken der plannen
voor de reis zijne eigene inzichten opgeofferd, toen het scheen
alsof de straat van Nassau een geheel ijsvrijen weg naar Oost-
Indië zou openen ; nu het gebleken was , dat deze straat somtgds
nog grootere moeiel ij kheden opleverde dan het omzeilen van
Novaya Zemlya , kwam hij op zijn oude plan terug. Men besloot
dan ook , dat deze expeditie den door Barendsz. onderzochten weg
nogmaals zou inslaan.
Wederom waren het ervarene zeelieden , aan wie het bestuur
der scliepon werd toevertrouwd. Was Jan Comelisz. Rgp van
Kukhuizen , die reeds den vorigen tocht als commies had mede-
gemaakt, schipper en commies op het eerste schip met Arend
Martensz van Amsterdam als stuurman *) ; in het andere bekleedde
Jacob Hendricksz. Heemskerck dezelfde betrekkingen als Rijp , ter-
wjjl geen minder persoon dan Willem Barendsz. stuurman was. De
bizonderheden van deze allerbelangrijkste onderneming, waarbg men
») Kr-Mïl. drr Am«t. vrwdschap , dd. 25 Maart 1590 (Anwl. arch.)
») \i S.O. 13 Apr. i:)96. — De Veer. Ikrdc seylagie. fol 16.
•) Riwïl. Aiimt. \T(M*dnrh. 25 Mrt. 1596. — PictiT llasselaer en e«nige anderen
werden d<M>r de burgtiinccsters volgens dc7.e resolutie aangewezen, ffOmme te Ter-
sorgrii alle. 't gundt tot wtrnstinge vande voornoemde schepen van noode wezen
iini." De \eer. Drie seylagteu. fol. 61.
*) Zie zgne getuigenis over den tocht van Rgp in de verzameling : Noordtchc
togten. 4. lioopfnde Noordsche Compagnie. R.-A.
43
yerdere ontdekkingen deed dan de meeste beroemde zeevaarders
der negentiende eeuw , zijn algemeen bekend : deze reis is een der
populairste gedeelten onzer geschiedenis. Ik kan mij dus bepalen
tot het geven van een overzicht van den gevolgden weg. Den
18 Mei van Vlieland nitgezeild zette men noordelijk koers. Reeds
spoedig ontstonden er onaangenaamheden tusschen de aanvoerders
van beide schepen. Rijp meende , in overeenstemming met Plan-
cius' inzichten •), dat het volgen van den ouden koers tot bij
Novaya Zemlya de expeditie evenals vroeger in het ijs zou
voeren; hij vreesde ook op de reeds zoo dikwjjls onoverkomelijk
bevonden bezwaren , die de zee bg Vaigatsch aanbiedt , te zullen
stuiten. Ook Barendsz. was wel niet van plan zich naar Vai-
gatsch te begeven , maar hij meende toch dat de richting , die
Rgp aangaf, te veel westelijk was. Voor eenen tijd gaf hij echter
toe dien koers te blijven vervolgen. Het resultaat daarvan was
reeds 9 Juni de ontdekking van Beeren-eiland en weinige dagen
later (17 Juni *)) ook van Spitsbergen, dat zij niet verre van den
noord westelijken hoek bereikten. De pogingen om van daar in
noordwestelijke richting eenen doorgang dgor het ijs naar de
pool te vinden mislukten. Men keerde na eene landing op een
der noordwestelijke eilanden terug en poogde , langs de kust zuide-
lijk gestevend, de zeeëngte, die Prince Charles* foreland van
Spitsbergen scheidt, door te zeilen. Maar deze nauwe straat
bleek onbevaarbaar en de expeditie voer dus het eiland weste-
lijk langs, bezocht Bellsound en bereikte, nadat zij de ge-
heele westkust van Spitsbergen gevolgd had, den 1 Juli het
Beeren-eiland weder '). Hier deed zich bet verschil van ge-
') Planciiis mceude volgens Linschoteo (Voyasie ofte 8chip->'Bert by Noorden
om. Voor-reden) : ^dat boven Nova-Zembla, te weten, ouder den Polus
Articus door, den rechten ende docniijcksten wegh moeste zijn; om wel-
kes te bevestighen, hy . . . , ghennegh met sekerheyt bevestighde, .... dat
den wegh onder den Pole, te weten , boven Nova Zembla om , seker,
gantsch ghewis , ende souder twijffel goet was."
*) Dien datum geeft het journaal van Barendsz. , door Uessel Gerritsz. me-
degedeeld; dat van I)c Veer vermeldt eerst 19 Juni het zien van land.
*) In de bi-schrijving van deze reis verwerp ik het gevoelen van Beke (Three
voyages. p. LXXXV — LXXXIX), die meent, dat Spitsbergen door Heemskerck en
Rijjp omzeild is. Ook De Jonge is het niet met Beke eens (Opkomst. I p. 28-26).
het komt mij echter voor, dat z^ne gronden niet alle even afdoende z\jn. Doch
iinds de uitgave van dat werk zijn er een paar ontdekkingen gedaan , die Beke's
gevoelen geheel wederleggen. Tielc heeft aangetoond (Mem. s. 1. journ. des na-
▼igat. Holl. p. 93. 112, 195) : !<>. dat de opgave van den weg der reizigers van
159| op de „tabula geographica'' (opgenomen o. a. in Ashers Hudson the Na-
vigator) door Barendsz. zelven daarop is aangeteekend en dus een onwederlegbaar
bewgs levert, dat Spitsbergen door hem niet omzeild is. 2^ dat de voornaam-
ste grond , waarop Beke de authenticiteit, van het door HesseJ Gerritsz. in z\jne
44
voelen tnsschen beide bevelhebbers op nieuw voor en men be-
sloot tot eene scheiding. Rgp zeilde nogmaals noordelgk om to
Histoire de Spitsberg he medegedeelde journaal van Barendaz. zelven be-
twist, (namelijk de vermelding daarin van den naam Spitsbergen.) vervallen
is door ï)e Jonge's ontdekking van Rijps getuigenis, waarin men leest, dat
reeds d*: eerste ontdekkers aan het eiland den naam gaven, waaronder het later
bekend bleef. (Opkomst. 1 p. 24.) De andere reden, waarop fieke de echtheid
daarvan betwist , beteekent m. i. niets. H^j meent , dat Barendsz'. journaal
noodzakelijk na deu dood van den schrijver in handen van De Veer had moeten
komen en dns met het journaal van den laatste in alle opzichten overeenstem-
men. De n o o d z a k e 1 ij k h e i d , dat het journaal van den opperstuurman na
diens dood aan een ondergeschikt , zij het ook bovriend , persoon uit de beman-
ning ter hand gesteld werd, zie ik volstrekt niet in. Maar ook al neemt
men die aan , dan toch is het ondenkbaar, dat de eerlijke Gerritaz. ,
om de ontdekking vau Spitsbergcu door de Nederlanders te bewezen , ter-
wijl by uit het journaal van Do Veer eenige feiten overnam , de opper-
vlakkig beschouwd zeer onwaarschijnlijke koersen langs nog grootendecls on-
bekende kusten, die het door hem medegedeelde extract opgeeft, zou ver-
zo n n e u hebben , zonder daardoor zijne argumentatie voor
de ontdekking van Spitsbergen door Nederlanders ook
maar iets sterker te maken dan ze door de eenvoudige me-
dedecling van De Veer 's journaal zou geweest zijn. Het ver-
schil in de opgaven der koersen en hier en daar in het verhaal der omstandig-
heden, bewijst voldoende, dat wij hier twee geheel zelfstandige werken voor
ons hebben. En dan verdient het journaal van Barendsz. , dat minder anecdoten ,
naar meer opgaven vau koersen geeft , m. i. zelfs veel meer vertrouwen dan de
onduidelijke opgaven van De Veer, die blijkbaar minder goed op de hoogte was.
Nog meer: uit den tïkst van het door Gerritaz. medegedeelde uittreksel zelf
blijkt m. i. . dat het aan het dagboek van den stuurman ontleend is. De uiterst
uau«keurigc inedcdecling van de jrevolgde koersen , van de gemaakte waarnemin-
gen , het geheel verwaarloozeu van alles, wat aan het verhaal voor den lezer
Vts aangenaams geven kan, stempelt het fragment als een scheepsjournaal, een
;,logb<)ok", dat niet tot lectuur bestemd is Ik meen dus, dat bet journaal van
Barendüz. echt i«i. Maar ook al neemt men dit niet aan , dan nog verdient het
fragment als zelfstandig werk van een blijkbaar beter ingelicht persoon dan De
Veer, wiens medededeelingcn soms zeer onbestemd zijn, alle vertrouwen. £n
Beke zelf geeft Uu: (Threc vovuges. p. LXXXIX Noot), dat de daar beschre-
vene reis lang» Spitsbergcns westkust niet teu noorden van het eiland plaats
had. (Vgl. ook het verhaal der reis van den goed ingclichten Van Meteren ,
Comment. ofte niemor. fol. ('LIIÏ, — en het verhaal door Heasel Gerritz. inde
Detei'tio freti. ed. 161 :<. F. 2 u i t h e t j o u r n a a 1 v a n 1) e Veer opgemaakt.) —
Zoo het noodig was, bij deze afdoende argumouten tegen de omzeiling van Spits-
bergen door Barendsz. een ander te voegen, dan zou reeds het door Beke zel^
vermelde feit , dat Spitsbergen door Barendsz (en door velen lang na hem) voor
een gedeelte van Groenlands oostkust gehouden werd (ecu feit, dat volstrekt
niet strijdt met het geven van den naam vau Spitsbergen aan een gedeelte dier
kast) ouverklaarbiiar zijn , wanneer het eiland op de zoo algemeen bekende reis
van 159« door Barendsz. omzeild was. (Vgl. o. a. Van Metereu, Comment.
f il. CLIII. — Zie ook: Hist. de Spitsberghe. p. 18, waar gezegd wordt: ,Dn Fayre
Forland au loug de la coste il laut prendre la route Nord norest et Nordett,
jnsqu*es par dessus la hauteur de 80 degrés la ou Guilliaume Barenss.
45
trachten de pool te bereiken. Daar hij aan de westzijde van
het nieuw ontdekte Spitsbergen de ijsvlakte dicht aaneengeslo-
etJean Corneliss. Rijp, dccouvrirent premièrement Ie Pays", —
en van het noordelijke gedeelte van den Foreland fjord : „c'est la mcsme Baye
la OQ ont esté Guilliaume Barenss. et Jean Corneliss. laquelle ils pensoyent
passer par derrière on par dedans , mais ils u'y trouvoyent pas prou (?) profond et
7 avoit de la glacé , qni estoit ferme attaché aii fond , comme aussi a tronvé la
Navire de Dnynkerkes, selon qu'a raconté un de lenr Filotes." Het Duinkerk-
sche schip was in 1618 op Spitsbergen ter wal visch vangst, (f Hst. de Spitsb.
p. 21.) Deze ijsdam, waarop men stnitte , wordt nog op eene in 1631 ver-
vaardigde kaart van Spitsbergen (in : White , Greenland and Spitsbergen p. 253)
als ]vThe Barr" aangeteekend. — Zie over de op deze reis aangedane plaatsen
ook de getnigenissen van Arend Martensz. en Antonie Claesz. Homan , in :
Noordsche togten. 4. Loop. N. C. R.-A. , waar dnidelijk het Amsterdamsche ei-
land , de Foreland fjord en Bellsound opgegeven worden.)
Nog een enkel woord over de beide verhalen van de ontdekking van Spitsber-
gen : de ontdekking van het journaal van Barendsz. geeft een zeer goede maatst af
voor de kritiek van De Veer's reisverhaal. Ik zeide reeds , dat de mcdedeelin-
gen van Barendsz. in alle opzichten den voorkeur verdienen. Niet alleen heeft
Barendsz. als zegsman meer gezag dan zijn ondcrhoorige , maar zijne opgaven zijn
beter. Barendsz. geeft gedurig uiterst nauwkeurig de richting op, die soms ver-
scheidene malen op één dag veranderd werd ; De Veer zegt dikwijls , dat de
koers b.v. eenigszins noordelijk was zonder nadere aanduiding. Barendsz. geeft
eiken dag het voorgevallene op ; De Veer slaat somtijds een paar dagen over. De
Veer houdt zich niet alleen dikwijls bezig met uitvoerige verhalen , die van geen
belang z\jn (b.v. de tallooze gevechten met beercn) , maar hij verwaarloost daarom
dikw^la zaken van meer, belang , waarbij hij trouwens misschien niet altijd te-
genwoordig was , of die om andere redenen hem als ondergeschikte dikwijls onbe-
kend bleven. Maar vooral daalt het journaal van De Veer in waarde, wanneer
w\j door de vergelgking met dat van Barendsz. bemerken, dat hij zijn journaal
niet dagelijks bijschreef, maar later opgesteld heeft : hoewel in de hoofdzaak beide
verhalen volkomen overeenstemmen is de chronologie van De Veer geheel ver-
keerd. — Van de andere zgde is het verwijt aan De Veer gedaan, dat zijn ver-
haal niet te begrgpen zou z\jn en de richting van het schip niet te volgen (Bekc ,
Three Vojages. p. LXXXV. — De Jonge , Opkomst. I p. 23 , — vooral : Asher,
Hndson. p. CXXXIX) onverdiend. Het schijnt m^ duidelijk, dat de schepen, van
Beeren -eiland NW. gezeild (De Veer's mededeeling van een NO. koers wordt
door de feiten weersproken; niettemin was men reeds op de reis zelf het over
de gevolgde richting niet eens : Ryp hield met De Veer vol , dat z\j NO. gezeild
waren, et Hist. de Spitsb. p. 10), den 17 Juni ten NW. van Spitsbergen op het
^sveld stuitten, dat zich ten noorden van het eiland uitstrekt. Westelijk deed
lieh geene opening daarin op , zuidoostelijk scheen het in eene punt te eindigen.
De wind belette den reizigers die punt te omzeilen , maar hunne ZO. richting
had hen in de nabijheid van Spitsbergen gebracht , dat zij den 1 9 ontdekten op
ongeveer 79®50' NB. en 13« OL. van Greenwich. Den 20 volgden zij de kust in
westelijke richting en zeilden den 21 den NW. hoek van het eiland om. 22 Juni
onderzochten zg dien NW. hoek (de twee eilanden en het schiereiland , waar zij de
rotganzen vingen , z^n zonder eenigen twijfel het Amsterdamsche en het Deensche
eiland met het schiereiland ten N. van de Magdalenabaai, waarop nog de wHotges-
of Rotganzen- berg*' ligt.) 23 Juni : vergeefsche pogingen om NW. door den ijsdam
Bur de pool door te breken, en daarop terugkeer. Zjj leilen daarop
46
ten bevonden had, beproefde Iqj ditmaal of ten oosten van dat
land de kans hem gunstiger zou zyn. Maar vergeefs ! Ook
daar vond h^ de ijsmuur ondoordringbaar en al volgde hg den
rand daarvan westeljjk, geen doorgang vertoonde zich. Bg zgne
pogingen om dien te vinden geraakte hg ondertnsschen hoe langer
hoe meer westelgk , ten noorden yan het land , en kwam eindelgk
op de plaats terug , waar hg eenige weken te voren met Heems-
kerck en de zgnen vruchteloos naar eenen doorgang gezocht had.
Van daar zuidelijk gezeild , richtte hg in eene baai op 79* en eeniga
minuten NB. , waarschgnlgk de Cross-bay , een paal op , zooals hg
dat met de anderen had afgesproken en zeilde ook de vroeger be-
zochte Vogelhoek voorbg. Het vinden van een doortocht noor-
delijk naar den pool werd nu opgegeven en Bgp besloot Heems-
kerck en de zgnen naar Novaja Zemlja te volgen. Het jaargetgde
was ondertusschcn verre verloopen en weldra stuitten de reizigers
op zooveel ijs, dat zij genoodzaakt waren »sonder veel anders
ujt te rechten" te Kola binnen te loopen en van daar huiswaarts
te keeren * ). Niet het schip van Heemskerck heeft dus , zooals on-
langs beweerd is, Spitsbergen omzeild; aan Bijp alleen komt de
eer van die moeielijke reis toe. De weinige publiciteit, die echter
aan den tocht van Bijp na zgne scheiding van Heemskerck
gegeven is , schijnt de oorzaak geweest te zijn , dat de aardrgks-
kundige wetenschap der zeventiende eeuw van zijne ontdekking ,
dat Spitsbergen een eiland is, geen partij getrokken heeft.
Onderwijl hadden Heemskerck en Barendsz. een geheel andere
richting gevolgd. Den 17 Juli kwamen zij in het gezicht yan
Novaya Zemlya. Op nieuw volgde Barendsz. nu de noordwestknst
jylangs de westzijde van heiland." 24 Juni: Crost-bay. 25 — 27 Jnni: tuwchem
Spitsbergen en Prince Charles' forcland. 28 Jnni : om Vogelhoek Z. langs de knst.
20 Juni; langs de kust tot de zuidpnnt van het eiland. 80 Juni : ZO. door de
zee. 1 Juli : Beereneiland. — Barendsz.' journaal komt in hoofdzaak met deie
beschrijving van den tocht overeen ; vooral in de chronologisehe volgorde der
feiten verschilt hg echter nu en dan en over het geheel geeft hg ook de ge-
volgde koersen veel nauwkeuriger op.
') De koers van Rijp na zijne scheiding van Heemskerck wordt hier voor
het eerst medegedeeld. Ik ontleen dien voornamelgk aan de door De Jonge ge-
vonden getuigenis van Rgp zclven. (Opkomst. I p. 24.) De woorden zgn niet
overal dnidelgk , maar in verband met de mededeeling van De Veer op 1 Joli
1506 (en van Van Meteren, Comment. ofle memor. fol. CUII), dat Rgp op
nieuw naar 80<* NB. wilde zeilen en wel o o s t e 1 g k van Spitsbergen , en met
de berichten van zgne aankomst bg Vogelhoek, kan ik de woorden van Rgp:
j^et prist son cours en amont (naar het noorden ?) a tour d' i c e 1 u y p a y s ,"
niet anders verstaan dan door het omzeilen van Spitsbergen aan te nemen.
Daarmede tiemt volkomen overeen het verhaal van Rgps plannen en reis door
Hessel Gerritaz. (Hist. de Spitsb. p. 10). die Barendsz.' journaal voor zioh had
liggen. — Vgl. over de reis van Rijp ook: Pontanns, Bcschr. v. Amst. p. 188.
47
ran het eiland, die hem reeds in 1594 bekend geworden was.
Weken lang worstelde het schip met het ijs en den 15 Augustns
bereikte men eindelijk de Oranje-eilanden, het verste punt der
eerste reis. Ditmaal gelukte het verder te gaan. Zuidoostwaarts
de knst volgende zeilde men den Hoek van Begeerte om en kwam
21 Augustus in de IJshaven aan, waar het schip geheel in het
gs beklemd raakte. Hoe de Nederlanders hier van den 26 Augus-
tus 1596 tot den 14 Juni 1597 onder 76® NB. op eene onbe-
woonde barre plaats in een hut van planken moesten over-
winteren, hoe zij daarna in twee opene schuiten de terugreis
aannamen, hoe Barendsz. onderweg overleed, hoe zijne lotgenoo-
ten na tallooze gevaren ontmoet te hebben eindelijk 2 September
te Kola een Nederlandsch koopvaardijschip vonden, waarop hun
vroegere tochtgenoot Jan Comelisz. Rijp kapitein was, en hoe
zij van daar 29 October in de Maas aangekomen te Amsterdam
in hunne pelzen van vossenvel rapport van hun wedervaren
deden , — zijn zaken , die te bekend zgn om ze hier uitvoerig te
verhalen *).
Het verslag, dat Heemskerck en de zgnen van hunne avon-
tuuriyke reis deden, was niet geschikt om tot verdere proefne-
mingen aan te moedigen. Men mocht hen prijzen om den be-
toonden moed en volharding; men mocht hun den lof geven, dat
zg verder dan een hunner voorgangers in het noorden waren
doorgedrongen, te verhelen was het niet, dat de doortocht niet
gevonden was en dat , ook al had geen land de reizigers gestuit,
de zee zelve dicht bezet met drijfijs een bijna even onoverkome-
Igken hinderpaal had opgeleverd. Men moest wel door eene harde
noodzakelgkheid gedrongen worden , wanneer men die byna onbe-
vaarbare zee als handelsweg gebruiken wilde. £n die noodzake-
Igkheid bestond reeds niet meer. Waren reeds in het begin van
1596 de uitkomsten van Linschotens reizen in Portugeeschen
dienst bekend geworden , in hetzelfde jaar als Heemskerck keerde
Houtman met de eerste Nederlandsche vloot uit Oost-Indi6 terug.
De gewone weg, waarom men Spanje en Portugal steeds zoozeer
bengd had, was gevonden: wat behoefde men zich een nieuwen
doortocht te zoeken, die zooveel meer moeielgkheden aanbood?
Werkelgk werd er in de eerste jaren na 1597 niet meer aan
den noordelgken doortocht gedacht: de handel op Oost-Indië
bloeide langs den gewonen weg meer en meer. In 1602 kwam
het tot de oprichting der Oost-Indische Compagnie, die den
handel bevestigen en voor goed in den ouden weg leiden zou.
') Zie over deze rei»: De Veer, Drie seylagien na de Coninckrycken van
Citthaj ende China. (Derde reis.) — Ook: Hamel, Trtdesctnt der Aeltere.
p. 148 Noot 1.
48
Maar juist door die oprichting ontstond er weder eene aanleiding
tot het zoeken van den noordelyken doortocht. In het octrooi
had de regeering zydelings eene premie uitgeloofd op het be-
reiken van het vroeger zoo begeerde doel. Aan de Oost-Indi-
sche Compagnie was namelijk door de Staten het recht verleend
om met uitsluiting van alle andere Nederlanders op Oost-Indië
te mogen varen langs de kaap de Goede Hoop en door
de straat van Magellaan. Andere onontdekte wegen naar
Oost-Indië bleven dus voor de vrye mededinging open. Wat won-
der; dat zij , die om politieke of religieuse redenen geen deel aan
de voordeelen, door de bevoorrechte compagnie verkregen, wil-
den hebben, zich dadelijk bey verden het oude Nederlandsche
plan weder op te vatten, dat te lang vergeten wa&? De Oost-
Indische Compagnie werd door deze mededingers dan ook reeds
dadelijk na hare oprichting verontrust. Was er reeds iü Decem-
ber 1601 — misschien onder den indruk van de verschgning
van het journaal van Linschoten in dat jaar, — weder sprake
geweest van het zoeken van den noordoostelijken doortocht ^ ) ,
den 8 November 1602 richtten eenige kooplieden tot de Staten-
Generaal een verzoek om hulp tot een tocht ^omte soecken den
pas om noorden nade ejlanden ende vaste landen van Asiaende
America." *) Dadelyk beraadslaagden do bewindhebbers der Oost-
Indische Compagnie om zei ven den doortocht te zoeken en zoo-
doende, steunende op hun recht als eerste ontdekkers, ook dezen
weg in hun monopolie te doen opnemen. Het gevaar dreigde
echter de compagnie nog te zeer van verre om de vergadering
tot zulke maatregelen van belang over te halen: den 7 Augustus
1603 namen de zeventien het besluit den doortocht niet te zoe-
ken. Men schgnt overwogen te hebben , dat ook na de ontdekking
het verkrygen van octrooi bg de bekende ongunstige gezindheid
der Staten-Generaal voor monopoliën twijfelachtig was, en men
nam dus voor, liever te trachten de pogingen door de vgan-
den der compagnie aangewend te verijdelen , dan zelf met hen te
wedy veren in zoo onzekere ondernemingen ').
Hoewel dit plan van de bestrijders der Oost-Indische Compagnie
voorloopig ter zgde gesteld schgnt te zgn , hield de concurrentie vol-
*) R. S.-6. 21 Dec. 1601. — Het joarnaal van LinBchoten bevatte in de op-
dracht aan de Staten-Generaal eene nienwe aansporing tot het zoeken van den
noordoostelgken doortocht. Het doel dezer poging, door de v^anden derO.-I.C.
gewaagd, schgnt geweest te z\jn, te beletten, dat de compagnie octrooi kreeg
ook voor de nog onontdekte wegen naar Oost-Indië.
») R. S.-G. 8 Nov. 1602.
•) Resol. XVII dd 27 Febr., 7 Aug. 1603. — Marphj, Iludson in Holland,
p. 22 ,28. - De Jonge , Opkomst. I p. 26 . — Van Dam , GtscL der O.-I. C.
I Cap. 1. 5. (MS.; R A.
49
strekt niet op. De bekende Isaac Le Maire , do hardnekkige te-
genstander der compagnie , zocht voortdurend naar middelen om
de gehate yereeniging te doen bakken. Wel had in 1606 een
besluit der Staten-Generaal het door hen verleende monopolie
krachtig gehandhaafd, maar de publieke opinie verklaarde zich
meer en meer ten nadeele der compagnie en de oppositie schepte
moed. Vele Zuid-Nederlandsche kooplieden , nog onlangs versterkt
door de rgke aandeelhouders der compagnie zelve , die geen deel aan
den door haar met de wapenen in de vuist verkregen buit wilden heb-
ben , waren reeds lang in het geheim aan het onderhandelen met
Hendrik IV, om onder zijne bescherming den Franschen handel
op Oost-Indië te vestigen. Le Maire voegde zich bij hen. De
nieuwe compagnie , die zich alleen op vreedzaam handeldrijveu
wilde toeleggen , zou ongestoord de vruchten plukken van de door
de Oost-Indische Compagnie met geweld en kosten behaalde voor-
deelen en haar dadelijk op elk met moeite ontgontien veld als
mededingster kunnen volgen. Door de bescherming van Neder-
lands machtigen vriend zou zg onschendbaar zijn <). En dit meer
slimme dan edele plan was niet het eenige gevaar , dat de Oost-
Indische Compagnie dreigde. Een ander lievelingsdenkbeeld der
Zuid-Nederlanders , het ontwerp van eene West-Indische Compag-
nie , werd door Willem Usselincx gedurig met kracht aangedron-
gen , en het naderend bestand met Spanje dreigde de compagnie
met nieuwe moeielijkheden. Wat eindelgk alles afdeed : de alver-
mogende Oldenbarnevelt , die slechts onder den drang der om-
standigheden medegewerkt had tot het vestigen van het Oost-
Indische monopolie , scheen niet ongeneigd den mededingers nu de
hand boven het hoofd te houden. Waarlijk, zelden stonden de
kansen der Oost-Indische Compagnie zoo hachelijk ! In deze om-
standigheden was het van het uiterste belang, dat de publieke
opinie zich weder begon bezig te houden met den doortocht in
het noorden.
In 1607 had de beroemde Henry Hudson een nieuw tijdperk in de
geschiedenis der noordoostelijke reizen geopend. Hy had Spitsbergen
bezocht en bg z^ue terugkomst vele belangrijke mededeelingen ge-
daan. Het gerucht van zgue reis had ook Nederland bereikt en de al-
gemeene aandacht gaande gemaakt. Voor de Oost-Indische Com-
pagnie was dit een feit , waarmede gerekend moest worden : in den
emstigen toestand , waarin zy verkeerde , zou de ontdekking van
de noordeiyke doorvaart , die aan hare mededingers ook bin-
nenslands de handen beloofde vry te geven , haar onmiddellijk ten
*) Zie over deze plannen: Fruin, Een onuitgeg. werk van de Groot, in: Gids.
1SS8. IV p. S3 — 35. — Bakhuizen van den Brink , Isaac le Maire , in : Gids.
1M6. IV p. 18—34. — Asher, Hudson the Navigator, p. CXCVIII— CCI.
50
Tal gebracht hebben. Er moesten dus maatregelen genomen wor-
den om die mededingers vóór te zijn , nu de publieke opinie
nieuwe tochten naar het noorden scheen te eischen.
De compagnie zag dit zelve in en haro maatregelen beant-
woordden aan haar karakter als bevoorrechte vereeniging. Op
het einde van 1608 besloot zij bij de Staten- Generaal een ver-
zoek in te dienen om haar octrooi uit te breiden. Door ook den
noordelijken weg naar Indië daarin op te nemen meende zy , dat
voor goed aan alle mededinging de pas afgesneden zou zgn.
Maar het plan lekte uit en dadelijk was de erfvijand der compagnie ,
Isaac Le Maire , gereed om het te bestryden. Hij diende bg Olden-
bamevelt eene uitvoerige memorie in , waarin hij er op wees ,
dat alle onnoodige uitbreiding van monopolie schadelyk was ,
omdat ^daermede ecnige particuliere alleen het benefitie genietten
ende het generael daervan gefrustreert is.^* Waren daarom
alle de verzochte uitbreidingen van het octrooi niet wenschelyk,
de vaart naar het noorden in het bizonder behoorde open te blg-
ven , aangezien ^ die noch te vinden was ende misschien by de
Compagnie niet gevonden sonde werden, ende met sulcken ernst
apparentelycken niet ea soude gesocht worden, als by andere.**
Het verzoek der bewindhebbers strekte verder tot nadeel van alle
partikuliere kooplieden der Vereenigde Provinciën, die zich steeds
verlaten hadden op de in 1596 op het ontdekken van den door-
tocht gestelde premie •).
Dit laatste was wel het hart der quaostie. Lo Maire verheelde
het aan Oldenbarnevelt niet, »dat andere soowel als de Ck)mpagnie,
desseing hadden gemaeckt , inde vaerf van Noorden te aventue-
ren , ende niet en behoorden gefrustreert te worden.** Werkelgk
werden van beide zijden toebereidselen gemaakt om den doortocht
te zoeken. Oldenbarnevelt, de OTide vyand van alle monopolie,
was de man niet om tot het plan der compagnie mede te wer-
ken , en van het uitbreiden van het octrooi kwam dan ook niets.
De bewindhebbers hadden dit zei ven reeds gevreesd. Reeds vooraf
hadden zij hunne maatregelen genomen , en zoodra het bleek , dat
hun plan geen kans van slagen had , poogden zij in het worstel-
perk der vrije concurrentie de overwinning te behalen. Dadelgk
toen Hudson in 1608 terugkwam van zijne tweede reis, waarop
hij den weg ten noorden van Novaya Zemlya te vergeefs had
beproefd , Kostin-sjar onderzocht en bevonden had , dat die zeeQngtc
niet naar de zee van Kara leidde, ontbood de Oost-Indische Com-
*) Zie deze memorie afgedrakt bij: De Jonge. Opkomst v. h. Neder], gezag
in O.-l. III p. 864 vlg. — Vgl. daarover: De Jonge. Lc.III.p. 125. — Van
Reet, Gesch. der staathnishoudk. II. p. 48 vlg. — Bakhnizen van den Brink,
Isaac le Maire, in: Gids, 1865. IV p. 81—30.
51
pagnie hem zelven naar Nederland om met hem in onderhande-
ling te treden.
Omstreeks het einde yan 1608 kwam Hudson werkelijk te
Amsterdam >). Hij had langdurige conferentiën met de bewind-
hebbers der Oost-Indische Compagnie , met Plancius en Hondius ,
maar ten slotte oordeelde men het onmogelijk , van een zoo om-
slachtig ingericht lichaam als de Oost-Indische Compagnie , tij-
dig een besluit te verkrijgen om Hudson nog dit jaar in dienst
te nemen. Met eene belooning voor zijne moeite en de belofte
hem het volgende jaar te zullen uitzenden, moest de Engelschman
dus naar huis vertrekken. Dadelijk maakte Le Malre van deze
gelegenheid gebruik. Hij sprak met Hudson en trachtte hem over
te halen, do reis naar het noorden nog dit jaar voor zijne reke-
ning te doen. Voor de nieuwe in Frankrijk op te richten Oost-
Indische Compagnie stelde hij zich gouden bergen voor van de
diensten des beroemden zeemans. Maar het plan lekte uit en de
Oost-Indische Compagnie nam dadelijk hare maatregelen. Toen
de Zeeuwsche kamer weigerde Hudson uit te zenden, daar zy de
uitgaven aan het zoeken van den noordoostelijken doortocht be-
steed , als nuttelooze geldverspilling beschouwde , besloot de Amster-
damsche kamer in de bestaande onmogelijkheid om tijdig eene algc-
meene vergadering bijeen te roepen , de verantwoordelijkheid voor
de zending alléén op zich te nemen. Zg trad dadelijk op nieuw
met Hudson in overleg en den 8 Januari 1609 sloten beide par-
tgen een contract, waarbij de Engelschman zich verbond den
noordoosteiyken doortocht te zoeken en bij goeden uitslag dadelijk
naar Nederland terug te keeren. Daar zou hij zich dan met der
woon vestigen en uitsluitend in dienst der Oost-Indische Com-
pagnie blyven. Deze verbond zich daarentegen aan Hudson na
het einde der reis ƒ 800 of bij overlijden aan zijne vrouw en kin-
deren ƒ 200 uit te betalen. Zoo de doortocht gevonden was , zou
men hem ry keiijk beloonen ; de aard en grootte dezer belooning
werden geheel aan de bewindhebbers der Oost-Indische Compagnie
overgelaten. Den 6 April 1609 vertrok Hudson daarop met een
vlieboot, de Halve Maan genaamd, van de reede van Texel *).
Zoo belangryk de geschiedenis van het uitzenden van Hudson
is , zoo onbeduidend zyn de resultaten , door hem verkregen in de
hem by zyne Instructie opgedragen taak. Men had hem voorge-
schreven het oude Amsterdamsche plan nogmaals te beproeven,
*) Zie hetgene over Hiidsons vroegere betrekkingen te zeggen valt zeer uit-
voerig bg : Read, Hist. inqairy conc. Henry Hudson.
*) Zie over het voorgaande zeer uitvoerig: Murphy, Hudson in Holland.
p. 22-8». — Ook: Asher, Hudson the Navigator, p. CCII, CCIII. — Dat Hud-
Bons schip de Halve Maan, niet de Goede Hoop heette, heeft Murphy 1. c.
p. 55*58 overtuigend aangetoond.
52
en dus evenals Barendsz. ten noorden van Novaya Zemlya te trach-
ten de straat Anian te bereiken * ). Van daar moest h^ temgkee-
ren , zonder bij mislukking van die poging eenen anderen weg te
mogen beproeven. Dergelijke proefnemingen wenschte de Oost-
Indische Compagnie tot eene latere gelegenheid nit te stellen;
voorloopig was het haar alleen om de prioriteit in het vinden
van den noordoostelgken doortocht te doen *).
In de uitvoering van dit plan was Hudson bizonder ongeluk-
kig. Evenmin als op zijne vorige reis vermocht hij Novaya Zemlja
nu te omzeilen. Den 5 Mei bg de Noordkaap aangekomen, zette
hij koers naar Novaya Zemlya , maar geraakte spoedig in het gs
beklemd. Nog voordat hg dit eiland bereikt had , werd zgn volk
oproerig en was hy genoodzaakt den tocht op te geven. Den
14 Mei keerde hg om , den 19 was hij weder bij de Noordkaap en
op zgne verdere reis hield hij zich geheel bozig met het uitvoe-
ren zgner nieuw opgevatte plannen tot het vinden van den noord-
westelgken doortocht '). Dat hg op die reis o. a. de Hudsons-
rivier onderzocht en aanleiding gaf, dat de aandacht zich op de
heerlgke streek , waar nu New- York verrezen is , vestigde , is eene
zaak, die, hoe gewichtig ook en met hoeveel ingenomenheid ook
door de geschiedkundigen besproken, voor ous van geen belang
is. Het zg ons genoeg op te merken, dat Hudson den 7 No-
vember in Engeland aan wal gestapt , aan de Nederlandsche Oost-
Indisohe Compagnie voorstelde om van daar uit op hare kosten
het noordwesten verder te onderzoeken, — dat de bewindhebbers
hem integendeel bevalen dadelijk naar Nederland te komen , maar
dat hij door de Engelsche regeering verhinderd werd aan dien
last te voldoen ; eindelijk dat hg , dus belet om zgne gelofte aan
de Oost-Indische Compagnie gestand te doen , zgn journaal over-
zond , het schip alleen naar Nederland liet terug gaan en zich op
nieuw in dienst der Engelsche Moscovische Compagnie begaf *).
Hoe was het ondertusschen met de pogingen van Le Maire af-
geloopen? Het was niet te verwachten, dat een man van zgne
>) Witsen, Noord- en oost-Tartarjre. p. 906.
*) Hadsons Instructie is verloren ; zie echter een overzicht van den inbond
uit Van Dam 's Geschiedenis der 0.-1. C. bg : Mnrphy, Hudson in Holland, p. 3S, 89. —
Zoo men al de ontdekkingen, door den Engelschman Hndson op deze reis ge-
daan, aan de Nederlanders wil toeschrijven, is het toch duidelgk, dat Nederland
alle aanspraak op de ontdekking der Hudsonsrivier, die tegen den wil der
bewindhebbers geschiedde, verliest.
*) Zie over deze plannen zeer nitvoerig het scherpzinnige betoog van Morphjr:
Hndson in Holland, p. 41—52.
*) Alle berichten over Hudsons reizen vindt men verzameld bg : Asher, Hndion
the Navigator. De berichten over dezen tocht , voor zoover die voor mgn onder-
werp van belang is , vindt men bg : Van Meteren , Historie, fol. 029 en ia
iiet joomaal van Jnet bg Purchat.
53
energie eene zoo belangryke zaak zou opgeven zonder ze eerst te
beproeven. Werkelijk was dit ook het geval niet : niettegenstaande
de vele teleurstellingen zette h^ zgn plan door. Wij hebben ge-
zien, dat Hendrik IV de plannen van de vganden der Oost-
Indische Compagnie in zijn eigen belang begunstigde ; het kwam
er slechts op aan den weg door het noorden te vinden , ten einde
botsingen met de Staten-Generaal te voorkomen. In Frankrgk
was echter niet licht iemand te vinden , die met kans op goeden
uitslag den gevaarvollen tocht zou kunnen ondernemen. Wg
zagen, dat ook de onderhandelingen met Hudson aangeknoopt
mislukten. Het was dus zaak , in Nederland een persoon in dienst
te nemen , die tegen den Engelschman ten minste eenigszins opge-
wassen was. Le Maire meende dat dit niet moeielijk zou zijn.
Reeds dadelgk nadat Hudson door de Oost-Indische Compagnie
in dienst was genomen, had hy het oog op een ander, die zgne
oogmerken kon bevorderen. Wie daarmede bedoeld wordt, weten
wg niet ; alleen verhaalt ons Jeannin , dat het iemand was , die
de reis (ten noorden van Novaya Zemlya) reeds eenmaal gedaan
had en door Le Maire voor een meer ervaren zeeman dan Hudson zelf
gehouden werd. Wg mogen het er voor houden , dat dit verhaal
meer van de zucht om het plan aan Hendiik IV smakelgk te ma-
ken dan van historische nauwgezetheid getuigt: een bekwamer
persoon dan Hudson was toch in 1609 bezwaarlgk te vinden.
Verschillende omstandigheden schgnen dan ook den bedoelden zee-
man eenvoudig als eenen tochtgenoot van Heemskerck en Rgp op
hunne beroemde reis van 1596 en 97 te kenmerken ').
>) Jeannin, Négotiation. II p. 280. — De gissing maak ik op nit eene plaats
Tan denzelfden (1. c. 11 p. 276) waar hij ons meldt, dat Le Maire b\j deze ge-
legenheid confereerde met Plancius en eenige „pilotes, qui ont fait la même na-
▼igation ," o. a. een , „qm fut aussi , il y a trois ans , employé en cette même re-
eherehe, et passa jusqu'i Nova Zembla, . . . tirant au nord." Dat hier sprake is
van eenen tochtgenoot van Heemskerck in 1596, is dunkt mij buiten tw^fel. £ene
Nederlandsche reis naar het noorden tusschen 1597 en 1609 heeft niet plaats
gehad : de reis van Hudson was j^de vierde Schip-vaerd." (Tiele, Mémoire. p. 115.)
Ook eene reis door Engelschen naar Novaya Zemlya ondernomen is m\j niet bekend ,
behalve die van Hudson zei ven in 1608. Asher plaatste dan ook zonder aarzeling
«treize" voor «trois ans." (Hudson the Navigator, p. 246.) — Hoe dit zy , op
Melchior Van Kerckhoven scheut de beschrijving van dezen stuurman gegeven vol-
strekt niet te passen (zooals De Jonge, Opkomst. I p. 28, III p. 125 wil) en
ik moet dus aannemen , dat Le Maire zich eerst later tot hem gewend heeft. —
Asher daarentegen (Hudson the Navigator, p. 258 Noot 1) gist, dat Le Maire
het oog had op Nay, den bevelhebber der Nederlandsche expeditiën van 1594 en
1595, zonder nochtans eenigen grond voor dit gevoelen op te geven. Daar Asher
echter Comelis Cornelisz. Nay nu en dan met Jan Oornelisz. May, den noordpool-
reiziger van 1611 en 12 , verwart (zie 1. c. p. XLV en CXXXIII, waar hij beide
malen May bedoelt) is het ook mogel^k, dat hij den laatste voor den aange-
dniden perioon houdt. Ik geloof echter, dat beide gissingen onaannemel^k z|JQ:
54
Wg weien niet, of Hendrik IV Le Maire's keus goedkeurde;
zeker is het, dat de onderhandelingen met den stanmuui van
1596 weldra werden afgebroken. De redenen daarvan zgn ons
onbekend; wy knnnen ze echter gissen. De Oost-Indische Com-
pagnie had in overleg met Hudson de plannen voor de onderne-
ming vastgesteld en het was voor Le Maire, die breedvoerige
conferenties met den Engelschman gehad had, niet twgfelachtig
langs welken weg deze zyn doel zou trachten te bereiken. Het
kon niet wenschelyk schynen , met de compagnie , die in ieder
geval vroeger gereed zou zgn dan Le Maire , langs denzelfden weg
mede te dingen, en de koers ten noorden van Novaja Zemlyn
werd das door den ondernemenden koopman opgegeven *). De
voornaamste aanbeveling van den stnurman van 1596, namelgk
het vermoeden dat hij den te volgen weg kende, verviel hier-
mede en het was dus verkieslijker iemand van meer ervaring in
dienst te nemen.
Het voornemen was nu, om overeenkomstig mot de plannen van
Linschoten den ouden korteren weg door de straat van Nassau weder
te beproeven. De jaarlgksche tochten der Bussen naar den Ob bewezen,
dat het mogelgk was langs dien weg ten minste ver naar het oosten
te komen, en het viel Le Maire niet moeielyk eenen anderen schip-
per » fort entendu aux nauigations et de grande expérience'* voor die
plannen te winnen. De dus door Jeannin geprezen zeeman was geen
ander dan de befaamde Melchior Van Kerckhoven , op wiens be-
kwaamheid en moed met meer reden geroemd werd dan op zgn
karakter en beginselen *). Moeielljker bleek het een commies voor
de reis te vinden. Le Maire had dadelijk het oog laten vallen op
den bekenden Isaac Massa van Haarlem ') en zeker had hg moeie-
▼»n Na ƒ noch van May is het bekend , dat h\j «ce même vojrage" (ntmemk ten
noorden van Novaya Zemlya) voor 1609 gedaan heeft.
* ) Dat Lo Maire aanvankelijk op den weg ten N. van Novajra Zeml>a het oog
had , blgkt uit het verslag zijner conferentiën met Hudson e. a. b^ : Jeannin ,
Négotiation. II p. 276. Massa's beschrijving van de reis bewast echter, dat dit
plan veranderd werd. De poging om Massa voor de reis te winnen w\jst aan,
dat het de bedoeling van Le Maire was , zich de ondervinding der Rnsaen vol-
gens het plan van Linschoten (zie hiervoor p. 41) ten nutte te maken en loo-
doende eene laatste poging langs den algemeen opgegeven weg door de straat
van Nassau te wagen. Nog in 1614 beval Pontanns deze richting aan boven de
toen algemeen geroemde over de pooi. (Beschr. v. Amst. p. 179.)
*) Beschr. v. d. Samojr eden Landt. p. 4. — Jeannin, Négotiation. II p. 489.
Vgl. over Van Kerckhoven: De Jonge, Opkomst. I p. 52, 12S,29. — De
Jonge, Nederland en Venetië, p. 86.
') Zie over hem: Van der Linden, Isaac Massa. — Nicolai (Relation. Vor-
redt, p. 11) verhaalt, dat de Staten j^ein aignen Mann in der Moszkan nnder-
halten Isaac Massa genannt" om berichten over de mogelgkheid
van een NO. doortocht naar O-I. in te winnen; het schijnt eek-
ter, dat dit bericht alleen steunt op Massa's verhaal der wegen naar en door
55
Igk een beter keus kannen doen, nu het gold de kennis, die de
Russen van de kusten der IJszee verkregen hadden , ten nutte der
reis aan te wenden. Gedurende zijn langjarig verbluf in Rusland
had Massa, yverig beoefenaar der aardrijkskunde en schrander
opmerker als hij was, langzamerhand een schat van berichten
opgezameld, die in Europa geheel onbekend gebleven waren. On-
gelukkig bleek hij echter de man niet te zijn , die Le Maire dienen
kon. Ofschoon een tegenstander der bekende plannen van Plancius
en overtuigd dat alleen de weg door de straat van Nassau kans
van slagen aanbood, was Massa te nauwkeurig bekend met de
bezwaren , die eene reis in de IJszee opleverde , misschien ook te
weinig doortastend om de altijd onzekere plannen zelf te steunen.
Hij stelde reeds dadelijk vele eischen. De geheele inrichting
der expeditie was volgens hem verkeerd. De reizigers moesten
vóór hun vertrek nog talrijke voorzorgen nemen en zich beter
toerusten tot den tocht; zy moesten bepaialdelyk naar het voor-
beeld der Russen kleine booten medenemen, die altyd veel meer
kans hadden zich door het ijs heen te werken dan de betrekkelijk
groote Nederlandsche schepen; zij moesten eindelijk zich voorbe-
reiden op de mogelgkheid eener overwintering in bet barre noor-
den , die waarschynlyk noodig was wilde men zijn doel bereiken. Het
was echter Le Maire onmogelijk zich al deze wenken , hoe heilzaam
ook , ten nutte te maken : hij had de voorschriften , die van ouds
voor noordpoolreizeu bestonden, gevolgd en Massa's plannen zouden
eene geheel nieuwe uitrusting hebben noodig gemaakt. Daartoe
zou echter vóór alles veel tijd en veel geld noodig zijn geweest,
en hoewel Hendrik IV zijnen handlanger een paar maal eene som
gelds door zgnen gezant deed toekomen, had hij gemeend aan
diens hooge eischen niet geheel te moeten voldoen. Tijd vooral
was het , die Le Maire ontbrak : het door de Oost-Indische Com-
pagnie uitgeruste schip was reeds gereed en Hudson kon op
zynen tyd vertrekken. Zoo deze ervaren zeeman, van wien men
zooveel verwachtte , den doortocht vond voordat Le Maire gereed
was, dan was alles verloren, het doel der reis gemist.
Het was dus duidelgk , dat de onderhandelingen moesten afsprin-
gen. Maar ook al waren de beide geniale kooplieden het hierin
eens geworden, dan nog zou Le Maire zich waarschijnlijk van
Massa's medewerking niet veel goeds hebben mogen beloven. Het
mocht een verstandige eisch heeten , dat Massa in de plannen en
voorbereidingen van Le Maire de fouten wilde verbeterd zien,
die zyne rijke ervaring hem aanwees; het is hem geheel niet
kwalyk te nemen , dat hij , toen Le Maire weigerde zgnen raad te
Siberië, dit Nieolai in Hessel Gerritsz.' Detectio freti vond. NicoUi was toch
orer NederhuidBche zaken zeer slecht ingelicht.
56
volgen , van zynen kant ongeneigd was om deel te nemen aan eene
expeditie , die naar zijne inzichten niet slagen k o n*, maar het
was kleingeestig , dat hij ook , waar zijne ervaring hem in den
steek liet , aan zijne bekrompene wereldbeschouwing argumenten
tegen de mogelijkheid van te slagen ontleende. Het toonde, dat
het Massa met de zaak geen ernst was ; — het bewees , dat hg niet
bezield was met den geest, die de Moncherons, de Barendsxen,
de Linschotens gedrongen had hunne tochten over den geheelen
aardbol uit te strekken, dat hg zgne landgenooten door dwaze
bezwaren , waaraan hij zelf niet geloofde , van verdere pogingen
afschrikte * ). Maar wij laten Massa en zijne kritiek rusten :
^ick sloech hot af,** dus verhaalt hg, ^want ick bewysen wil
dat mender niet door en can en altyts vergeefs sal wesen wat
sj doen, oft moesten *t anders aenlegghen.*' >)
Zoo was dus Le Maire weder teleurgesteld, maar de zaak
opgeven dat wilde hy niet. Spoedig was een andere commies
gevonden en de overeenkomst met Hendrik IV werd nu gesloten.
De onderneming zou op naam van Le Maire , in het geheim echter
voor Fransche rekening, plaats hebben. Gelukte de poging, dan
zou het schip niet in Nederland maar in Frankrgk binnenvallen;
Le Maire zou dan dadelgk naar Pargs vertrekken en zich aan
het hoofd der nieuwe Fransche Oost-Indische Compagnie plaatsen.
Voorloopig ontving de ondernemer reeds 15,000 livres van Hen-
drik IV ') en den 5 Mei 1609 vertrok Kerckhoven met een »kle7n
schipken** en voorzien van eenen geloofsbrief van Maurits naar het
noorden. *)
* ) Dit was te meer verkeerd, omdat men toen ter tijd vrij algemeen aan de moge*
lijkheid van den noordoostelijken doortocht gewanhoopt schijnt te hebben Zelfs
Hessel Gerritsz. twijfelde. (Zie zijne Beschr. v. d. Samo^cden Landt. p. 8, 4. Vgl.
echter aldaar zgne aanteekeningcn op Massa's kaart.) Het bl\jkt uit Massa's in
den tekst aangehaalde woorden , dat hij integendeel aan de mogelijkheid geloofde.
*) Zie de kritiek van Massa in zijn : «Cort verhael van de Wegen ende Ri-
vieren njrt Moscovia." p. 8, 1 3 , 14 , in : Beschr. v. d. Samoyeden Landt.
') Zie over de plannen en voorbereidingen voor deze reis: Jeannin, Négo-
tiation. II p. 8i5, 70, 73. — Bakhnizcn van den Brink, Isaae le Maire, in:
Gids. 1865. IV p. 28-83. — Mnrphj , Hndson in HolUnd. p. 81 . 82.
*) Jeannin, Négotiation. II p. 489. — Bij het verhaal dezer reis verwerp ik
het door De Jonge (Opkomst. I p. 28) op het voetspoor van Mnrphj ^Hudaon
in Holland, p. 32 Noot 1) voorgestane gevoelen , dat Le Maire twee tochten naar
het noorden zou hebben doen ondernemen: in 1609 en omstreeks 1611. Reeda
Megiser (Septentrio Novantiquns. p. 481) sprak in 1613 van eene reis van Le Maire
naar het noorden in 1611. Al deze schr^vers hebben echter hnn bericht ont-
leend aan Massa, die zegt, dat een Nederlandsch schip «dit Jaer" voor Le Maire
aan Vaigatsch geweest is. (Cort verhael. p. 8 in: Beschr. v. d. Samojreden Landt.)
No is de „Beschryvinge vander Samoy eden Landt" verschenen in het voorjaar van
1612 en het lag dos voor de hand te mceuen. dat Massa's «Cort verhael" ge-
schreven wu iu 1611, toen de schrijver in Nederland aanwezig wu. De drie
57
Hoo dwaas ook de argumenten van Massa tegen de uitToer-
baarheid van het laatste gedeelte der reis waren, het bleek den
reizigers weldra, dat hy over het eerste gedeelte met volkomen
kennis van zaken gesproken had. De onderneming was tegen de
bedoeling van Le Maire , die haar gaarne zeer vroeg in het voor-
jaar had zien vertrekken *), door den herhaalden tegenspoed een
paar maanden , vertraagd en geen wonder dan ook , dat Eerckhoven
in dit toch reeds zeer ongunstige jaar de straat van Nassan onbevaar-
baar vond. De zeeëngte was opgevuld met |jsmassa*s van niet min-
derdan 50 èk 60 vademen dikte. >) Aan het vol^weren van den tocht
viel niet te denken; de reizigers moesten terugkeeren en maakten
eene » slechte rejse." ') Het is niet onwaarschgnlyk , dat Le
Maire in het volgende voorjaar op nieuwe pogingen bedacht was *) ,
maar de plotselinge dood van zijnen beschermer Hendrik lY
maakte natuurlijk aan alle plannen een einde.
Terwgl de beide bovenvermelde reizen grootendeels hare ver-
klaring vinden in den strgd tusschen monopolie en vrge concur-
rentie , schijnt het tot nog toe niet duidelgk geweest te zgn , wat
de reden was, dat van 1607 tot 1612 plotseling na tienjarige
rust het zoeken van den noordoostel^ken doortocht naar Oost-Indië
weder met zooveel ijver, een enkele maal zelfs van staatswege,
in Engeland en Nederland werd. opgevat. Het komt mg voor,
dat deze hernieuwde pogingen moeten toegeschreven worden aan
het genie van twee Engelschen , die eene andere richting aanwezen
dan den tot nog toe in de noordsche ondernemingen gewoonlgk
gevolgden koers.
Toen Henry Hudson in 1607 zijne eerste reis naar het noorden
ondernam, handelde hg volgens een bepaald plan. Beeds in 1527
had Bobert Thorne, een Engelschman, die te Seville woonde,
verkondigd, dat men noordelgk recht over de pool naar Oost-
IndiS moest zeilen. Hg meende, dat die weg veel korter was
dan eenige andere tot dusver ingeslagen; aan de bezwaren met
dit plan verbonden , de onbevaarbaarheid der zee en de onbewoon-
geleerdea Mh\jnen echter voorbijgezien te hebben, dat Hessel Gerritsz. op den
titel z^ner Besehryringe vander Samoyeden Landt mededeelt , dat de beide daarin
voorkomende ttnkken van Massa «wt de Rnische tale overghetet (en blgkens de
aanteekeningen op den mg van Massa's kaart vermeerderd) syn Anno 160 0." —
Het door De Jonge 1. e. gecursiveerde woordje ,» wederom" behoeft dunkt m\j
niet op een N<ederlandsch schip door Le Maire uitgerust te slaan.
") Jeannin,,Négotiation. II p. 279.
*) Massa, Cort verhael. p. 8. in: Beschr. v. d. Samoyeden Landt.
*) Beschr. v. d. Samoyeden Landt. p. 4.
*) Dit maakt De Jonge (Opkomst. I p. 28) op uit het aankoopen van een
voor Noordsche tochten veelal gebruikte vlieboot door Le Maire in Februari
1610 voor een doel, dat volgens zgn zeggen, wanneer het bereikt werd, den
lande zeer voordeelig zou zijn.
58
baarheid van het land, geloofde bg niet *). Dit voorstel, in 1582
door Haklayt in zijne Divers Voyages wereldkundig gemaakt,
bleef aanvankelijk onopgemerkt. Plancias alleen scbgnt het met
Tbome eens geweest te zgn >), maar Barendsz. nam op de twee
tot bereiking van Plancias' doel uitgeruste tochten steeds zgn
koers te veel oostelgk om de pool te bereiken en zoo naar Oost*
Indië te geraken. Slechts Jan Comelisz. Rgp, getrouwer dan
Barendsz. aan Plancius' instructidn, sloeg in 1596 de richting door
Thome aangewezen in >). Hg wilde ten noorden van Spitsber-
gen door het gs breken en de pool bereiken, maar de gsdam,
die zich steeds oostelyk van Groenland en ten noorden van Spits-
bergen uitstrekt, belette hem zijn plan uit te voeren. En Ba-
rendsz. zelf, al kon hij zich ook niet vereenigen met de plannen
van Rgp, stierf in de overtuiging, dat men niet door de noor-
delijke kusten van Europa of van Novaya Zemlya te volgen , maar
door hooger in het noorden zgnen weg te zoeken de meeste
kans hebben zou om eene opene zee te vinden *). Het onbedui-
dende resultaat, dat de reis van Bgp volgens de toenmalige in-
zichten had , belette , dat men zijn plan op nieuw trachtte uit te
voeren , maar de op zijn aandraven gevolgde noordelijke koers had
tot de ontdekking geleid , dat niet altijd de koude , hoe meer men
de pool naderde, heviger werd •). De opmerking, dat het op Spits-
bergen op 80° minder koud was dan op Novaya Zemlya op 76®, —
een verschijnsel, dat waarschgnlijk aan den warmen golfstroom
moet worden toegeschreven, — leidde reeds de Nederlanders tot
de conclusie , dat de massa's gs , die de Russische rivieren in de
IJszee uitstortten , de atmospheer kouder , do zeeën onbevaarbaar-
der maakten dan hoog in het noorden, waar volgens Mercator
') Het plan van Tborne wordt uiteengezet in: «The booke made bj Master
Robert Thorne ," in : Haklnyt , Divers voyacres. p. 48 vlg. — De hier beachreTen
koert if als «de v^fde wegh naar Cathay" opgenomen in de «Diversche Dit-
courssen de O.-I. vaert betreffende" achter de uitgave der Nederlandsche reiien
naar het NO. van Jan Jansz. (1648.)
*) «Nowe then/' zegt Thome, «there is no doubte, bnt sajrling North-
warde and paasing the pole, descending to the equinoctiall Ijrne, wee skall
hitte thote Ilandes." (nam. de Oost-Indische.) — Over het gevoelen van Plancioi
zie hiervdor p. 48 Noot 1 en vooral: Jeannin, Négotiation. II p. 276, 77.
') Dat de koers door de noordpoolreizigera gevolgd niet met hunne instme-
tien overeenkwam, bl^kt dnidel^k uit De Veer's inleiding voor de eerste reis.
(Drie sejrlagien. fol. 1, 2.) Barendsz. sch^nt na het mislukken z\jner reis in 1S07
van plan geweest te zijn, van de Noordkaap recht naar het NO. te zeilen. Zie
ook de opdracht der Drie sejrlagien aan de Staten-GeneraaL
*) Zie vooral de merkwaardige plaatsen in : De Veer, Drie seylagien. foL 18. —
V^ ook ald. Opdr. en fol. 1 , 2.
•) De Veer, Drie tejlagien na de Coninckriïjcken van Catthaj ende China.
Opdr. en fol. 8,
59
de snelle stroomingen de vorming van gs Terhinderden en waar
dus eene opene zee zich nitstrekte *). Door deze opmerkingen
moesten de plannen van Thonie meer en meer uitvoerbaar schgnen.
Toch was een Engelschman de eerste , die weder volgens Thome's
voorschriften handelde. Eerst in 1607 trachtte Henry Hndson
de noordpool te bereiken en zeilde daarom aan beide zgden van
Spitsbergen naar het noorden. Evenmin als Bijp, die in 1596 ge-
heel hetzelfde gedaan had , slaagde Hndson. Toch gaf hg het niet
op en volgde op zgne tweede reis hetzelfde plan. Ditmaal was
het echter meer oostwaarts dat hg den doortocht zocht en zoo-
doende kwam hij eenigszins op den weg , dien Barendsz. gevolgd
had. Maar minder gelukkig dan zgn voorganger moest hg het
reeds spoedig opgeven en terugkeeren *). Toch was het resultaat
zgner reizen gewichtig. Evenals do Nederlanders had hij de op-
merking gemaakt, dat op Spitsbergen de atmospheer betrekkelgk
warm was, de plantengroei minder dor dan op Novava Zemlja ').
Zgn bezoek in Nederland , waar hg in den geleerden Plancins een
warmen voorstander zijner denkbeelden vond , versterkte hem in
zgne plannen , en evenals vroeger was hg dan ook in 1609 weder
voornemens het plan van Thome uit te voeren. Hg sprak daar-
over nog uitvoerig met Plancins en Le Maire , en schgnt het met
beiden volkomen eens geworden te zijn ^). Ook de bekende carto-
graaph Hessel ' Gerritsz. , hoewel aanhanger der plannen van Lin-
schoten, achtte de meeniugen van Plancins en de zijnen eene
ernstige overweging waard.
Het laat zich begrgpen , dat , toen Hudsons plannen zoodoende
in Nederland bekend werden , waar de publieke opinie reeds eenigs-
zins op het ontvangen van zulke mededeelingen was voorbereid *),
ze dadelijk algemeen ingang vonden. Plancius werd meer en meer
*) De Veer, Drie seylagien. Opdr. en fol. 1 , 2 , O, 18. -^ De Jonge, Opkomst,
lp. 18. — Zie eene uiteenzetting en kritiek van dit plan in het «Discoars van
Joh. Is. Pontanns" achter: Begia ende Voortgangh van de Oost-Indische Com-
pagnie, p. 70.
*) Zie over de plannen van Hndson b^ zyne twee eerste reizen : Asher, Hndson
the Navigator, p. CLXXXIV-CXCVI.
*) Zie o. a. Asher, Hndson the Navigator, p. 14. — Jeannin, Négotiation.
n p. 277.
*) Jeannin , Négotiation. II p. 277.
*) Zoo zeide een van Heemskercks tochtgenooten in 1609 tot Plancins : «qne,
pour n'estre lors assez experimentë en cette nanigation, an lien d'entrer anant
en pleine mer, oü elle n'cst iamais gelee , k canse de Ia profondenr et de la
grande impetuosité de ses flots et vagnes, il se contenta de costojrer les bords : oü ,
ajant tronnë la mer gelee , Iny et ses compagnons forent arrestez et contrains
de s*en retonrner sans passer outre." (Jeannin , Négotiation. II p. 270.) — Zie
ook De Veer's oordeel over de drie eerste Nederlandsohe noordpoolreizen : Drie
seyligien. Opdr. en fol. 1 , 2.
60
in zfjne denkbeelden bevestigd. Met nadruk verkondigde h^ , dat
de zon , die gedurende de zes zomermaanden onafgebroken de noor-
dolyke streken beschijnt , de zeo warmer maakt , het {js doet smelten
en daardoor de overmatige konde aan de atmospheer ontneemt *).
Hg meende dus , dat de koude tot op 66^ NB. voortdurend toenam
om van daar weder af te nemen tot de pool toe; h^ vond eene
bevestiging dier meening in het feit, dat het onder de evennachts-
Ign minder warm is dan onder de keerkringen. De meening der
ouden , die de poollanden voor onbewoonbaar hielden , was volgens
Plancius even ongegi'ond als hunne verhalen omtrent de onver-
dragelgke hitte onder de evennachtslgn , waar men eene talrgke
bevolking gevonden had. Hg geloofde dus , dat de Nederlanders niet
meer als vroeger langs de kust slechts tot ongeveer 73® NB. moesten
gaan, maar in de opene zee recht noordelgktot 83® NB. zeilen, waar
de gsvrije oceaan zonder twgfel den weg naar straat Anian zon
openstellen. Van daar zou de weg langs Aziö*s oostkust naar Oost-
Indie gemakkelgk zgn en veel korter dan alle andere bekende
wegen *). De invloedrgke Plancius won weldra weder aanhan-
gers voor zgne leer en meer en meer maakte het denkbeeld om
naar de pool te zeilen opgang.
Zoo waren de zaken gesteld, toen in 1610 zekere Helisaeus Bös-
lin, med. doet. te Buchsweiler in den Elzas en Igfmedicus van
den graaf van Hanau, den Staten een boekje aanbood, waarin
hy het nieuwe plan uitvoerig aanbeval *). Door astrologische be-
rekeningen tot het inzicht gekomen, dat Ood de ontdekking van
de Noordpool wilde, stelde hg voor om ten minste tot 80® of
82® noordwaarts te zeilen , waar hg meende , dat men eene opene
zee zou vinden. Het mislukken der vroegere Nederlandsche toch-
ten was volgens hem alleen toe te schrgven aan de richting dier
reizen , die de schepen steeds door eene zeeëngte voerde , waar het
gs zich ophoopte *). Evenals Thome wees hg op de vergissing
der ouden , die ook de tropische gewesten voor onbewoonbaar ge-
houden hadden; evenals Plancius meende hg, dat de lange pool-
■) Deie ▼oorttelling mtakte men zich nog in 1624. V^.: Wtstenaer, Hist.
▼erh. Vn foL 95 tio. (Jnni 1624.)
*) Jeannin , Négotiation. Il p. 277.
*) BGtterniehtige Schiflarth, von den Herrn SUden inn Niderlmnden Tor XV
Jihren vegebenlich furgenommen , wie dieselbige anzostellen, dass man daaelbai
hemmb in Oriënt Tnd Chinam kommen moge , zn sonderem der Christenheit ,
aonderlich Tentichlands Nutzen Tnd WoUfart, Ein künstlicher Philoaophischer
Tractat, ... Geitellt dnrch Helisaenm Röslin." 1610. — Vgl. over andere werken
Tan Röslin: Jöcher, AUg. Gelehrten-Lexicon. III p. 2175.
*) Volgens de kaart , in het boekje Toorkomende (waarop het eerst kaap Tabin
Terre Toorbg het zeer noordelgk gelegen Promontoriom Scjrthicnm is aangege-
Ten), is de zee Tan Kara nieta dan eene zeeëogte tnsschen NoTaya Zemlya en
het promontoriam Sejrthienm.
61
dag de temperatuur hoe langer hoe meer verhitte, mtarmate men
de pool naderde. Met veel ernst trok hg te velde tegen een paar
argumenten van eenige tegenstanders van zgn plan: het religi-
euse bezwaar van sommigen , dat het Parades aan de pool zou
liggen en dat dus Ood zelf door zgnen engel met het vlammende
zwaard den toegang daarheen zou beletten, achtte hy onbewe-
zen; de verhalen van den magneetberg, die alle schepen, als zg
de noordpool bereikten, by het daaraan bevestigde gzer vast-
houden zou, hield hy voor volkomen ongegrond >).
Het boekje maakte opgang en werkte er krachtig toe mede , dat
twee Nederlanders , Ernst Van de Wal en Pieter Aertsz. de jonge
van Amersfoort , de Staten-Generaal en de Amsterdamsche admi-
raliteit om bystand tot het ondernemen van eenen nieuwen
tocht verzochten *). Zy beweerden stoutweg, dat het Barendsz.
en Linschoten aan den noodigen moed en volharding ontbroken
had. Overtuigd als zij waren van de deugdelykheid van Röslins
beschouwingen , meenden zy zelven gelukkiger te zullen zy n , want ,
zoo redeneerden zy schertsend, »de Spn soude eerder daer by
Noorden zout maken dan ys.** Niettegenstaande de afkeui-ing
van sommigen *), die het boekje vol »sottemien** achtten en de
voorstellers van den tocht » eenige onervaren , vermetele menschen*'
noemden, vond het plan byval en in 1611 besloot de admiraliteit te
Amsterdam tot den nieuwen tocht. Twee schepen , de Vos en de
Craen, werden na langdurige beraadslagingen met Plancius en
*) Een daiddgk overzicht van de voorstellingen, die men zich destijds van de
poollanden vormde, geeft Megiser. (Septentrio Novantiqnns. p. 869.) »Es sind
Unter Fantaseyen ," zegt hij , ^was etliche bisshero fürgegeben vnd den Nort-Po-
Inm also gemalet haben , dass nemlich gestracks vnder dem Polo ein hoher schwartz-
lichtiger Steinfels von laater Mognet sey e , der begreiff in seinem Vmbkreiss 83
Frantsösische Meilen. Es sollen anch vmb denselben hervmb vier Insnln ligen ,
swischen denen der Oeeanns dnrch 19 Ostia oder Eingang einbreche, vnd vier
Enripos oder Arm vnd Strom mache, welche vom78grada an mit solcher Ge walt
vnd Vngestümmigkeit nach dem Polo zn gezogen vnd getrieben , vnd allda in
mechtig grosse Abgmnd verschlacket werden : also dass kein Schiff , so einmahl
darein komme , anch dnrch den starcksteu Wind , mög znrück gebracht werden."
*) Hessel Gerritsz., Beschr. vander Samoyeden Landt. Voorrede, p. 4.
*) Hevige bestrijders vond het misschien wel wat onberaden plan der over-
moedige voorstellers in Hessel Gerritsz. (Beschr. v. d. Samoyeden Landt. p. 8 , 4. —
Detectio freti ed. 1618 F. 2) en in Joh. Is. Pontanus (Beschr. v. Amst. p. 179 , 80),
beiden voorstanders der plannen van Linschoten. Ook Isaac Massa oordeelde
liet door dezen ontworpen plan het eenige , dat kans van slagen had. (Massa,
Cort verhael, in: Beschr. v. d. Samoyeden Landt. p. 18.) Nicolai (Relation.
Vorredt, p. 10) zegt , dat Röslin nallein etliche seine Tr&um unnd Mucken erzehlt ,
die er ihm hinder dem Ofen im Sawrbrnnnen zn Schwalbach traumen lassen." —
Onder leiding van May werd het plan echter beter nitgevoerd dan het zich aan-
vankel^k liet aanzien en althans Gerritsz. kwam nog in zyne Detectio freti
xelven op zijne afkeuring terug.
62
Linschoten voor de reis oitgerust. De bevelhebber der onder-
neming was Jan Cornelisz. May, bijgenaamd Mensch-eter, van
Hoorn *), die reeds in 1598 de reis van Van Neck naar Oost-
Indi6 had medegemaakt en later op de reis om de wereld yan
Spilbergen van 16 14 tot 1617 als kapitein op des bevelhebbers
schip zou aanwezig zijn *). Commies en stunrman op zyn schip
de Vos waren Ëmst Van de Wal en Pieter Fransz. ; het andere
schip voerden Sjmon Wülemsz. Cat als kapitein, Pieter Aertsz.
de jonge als commies, en Comelis Jansz. Mes als stunrman.
Hun werd by hunne Instructie gelast , ten noordoosten den
doortocht door straat Anian te zoeken. Zoo dit doel in één jaar
niet bereikt kon worden , moesten zij ergens eene plaats opzoeken,
geschikt tot overwinteren. Mocht de reis naar het noordoosten
ook het tweede jaar niet gelukken , dan moest May het in het
noordwesten beproeven en trachten door straat Davis Oost-Indi6
te bereiken. In overeenstemming met de pogingen in de laatste
jaren door Engeland en Frankrijk aangewend om koloniën in
Amerika te verkrijgen , werd nu ook May belast , overal te letten
op de plaatsen , die geschikt waren ter colonisatie en tot het aan-
leggen van forten •).
De reis, den 18 Maart 1611 aangevangen , beantwoordde geheel
niet aan de verwachting. May sloeg weder den door Barendsz.
reeds tweemaal beproefden weg in en was nog ongelukkiger dan
deze. Nu het goede spoor, door Rijp ingeslagen en in Nederland in
de laatste jaren met zooveel warmte aanbevolen, verlaten was,
beloofde de reis reed? dadelijk niet veel nieuws. En waarlijk was
dit gedeelte van May*s reis arm aan resultaten. Hij bezeilde de
kust van Novaya Zemlya , onderzocht de langen tijd zoo raadsel-
achtige Kostin-sjar *) , en bereikte het Cruys-eylant op 76*, maar
nergens kon h{j door het ijs breken. Tegen het najaar moest hg
tot herstel der geledene schade naar Kildin vei*trekken, van
waar hy naar Noord-Amerika zeilde om te overwinteren. Het
*) De reit van Jan Corneliszoon van Hoorn, waarover Wiisen (Noord> en oott-
Tartarje. p. 906) spreekt, is geen andere dan deze tot voor korten t\jd b|jna
onbekende tocht. — Volgens Wassenaer (Hist. verhael. VIII fol. S4 Tto) deed
irlan May van Hoorn" in 1624 nog ccne reis naar Nieuw- Nederland. Op den
reis noemde hg waarschgnlijk den mond der Delaware «May-bay" , de oocte-
Igke pnnt van den oever daarbij «Caep May." (Zie de kaart v. Nienw-Nederland
in den Atlas v. Jast. Danckers.) Ook een veel zuidelijker gelegen rivier op die
kast heette ; „R. de May." (Zie de kaart van Amerika in dien Atlas.) M(^d^k
cijn echter al deze namen van den bekenden Comelis Jacobsz. May afkomstig.
■) Ticle, Mémoire. p. 70.
*) De Jonge (Opkomst v. h. Nederl. gezag. I. p. 28-80) heeft het eent de
aandacht op deze belangrijke reis gevestigd.
*) Hudson had trouwens op z\jne tweede reis reeds beweien, dat KoiliBHQir
niet naar de Kara-zee leidde.
m
langdurige gedwongen oponthond werd door hem besteed tot
onderzoekingen op de Amerikaansche kust yblu 4:V — 42|''N6. *);
bij eene dier landingen werd Aertsz. met eenige anderen door de
wilden vermoord. Den 27 Februari 1612 besloot men eindelijk , dat
bet schip de Craen, na nog eenig vertoef op de Amerikaansche
kust, huiswaarts zou keeren *), en dat May met het schip de
Vos op nieuw den noordoostelij ken doortocht zou opzoeken.
Deze tweede reis volbracht May met evenveel volharding, maar
met even ongelukkigen uitslag als die van het vorige jaar. In
het begin van Juni 1612 bereikte hij Kildin, vertrok van daar
den 10 en stevende naar Novaya Zemlya, waar hij den 30 aankwam.
Tot 8 Juli zeilde hij noordelijk langs de kusten van dit eiland,
maar toen stuitte 14j op een vast ijsveld , dat zich noordwestelijk
van het land uit.strekte. Hij volgde den rand daarvan tot 14 Juli,
wanneer hij op 7T NB. was , en keerde naar de kust van Novaya
Zemlya terug, die hij den 20 bereikte. Een dergelg ken tocht langs
het ijs ondernam hg tusschen 29 Juli en 9 Augustus , toen hij niet
verder dan tot 77* 45' NB. kon komen. Zijn plan om recht naar
het noorden te zeilen scheen dus onuitvoerbaar; de buitengewoon
strenge winter van 16J-| had de zee van Spitsbergen in eene
gsvlakte veranderd *). Den 26 Augustus keerde hg naar huis te-
rug , waar hg omstreeks half September behouden aankwam. Het
eenige resultaat der reis was de zekerheid , dat de uitgestrekte zee
tu88chei\ Novaya Zemlya en Beeren-eiland geene eilanden bevatte
en dat dus de eilanden Matsyn en Willoughby-land niet bestonden *),
De ongelukkige uitslag dezer reis schrikte anderen niet af:
reeds het volgende jaar werd een andere tocht met hetzelfde doel
ondernomen. Jonas Witsen, raad en oud-schepen der stad Am-
sterdam, en Symon Willemsz. Nooms *), een Amsterdamsch
* ) Herinneringen van de reis vindt men echter ook op Amerika's oostkust op
42* NB. in de ^Vos-haven" en wCrane-bay". (Kaart t. N. NedcrL in den atlas
T. Goos van 1666.)
*) Het schip kwam behouden aan. (Ilessel Oerritsz. , Beschr. t d. Samoyeden
Landt. Voorrede , p. 4.) Zie over de onderzoekingen op de Amerikaansche kost
na het vertrek van de «Vos" vrg uitvoerig: Descr. detect. freti. ed. 1613 F.
*) Een dergelijk \jsveld tusschen Spitsbergen en Novaya Zemlya vond kapitein
Wood in 1676. Zie de afbeelding daarvan bij: Witsen, Noord- en oost- Tar-
Urye. p. 907.
*) Berichten omtrent dezen tocht vindt men, behalve bg De Jonge en Wit-
ten, in: Beschryvinghe vander Samoyeden Landt. (Voorrede p. 4 , en op den rug
der kaart van Massa) en uitvoeriger in: Descriptio detectionis freti. (ed. 1618 F en
F 2.) — Als eene merkwaardigheid brachten de reizigers behalve walrustanden en
beerenhuiden een stuk ijs mede van zulk eene dikte, dat de Amsterdamsche ad-
miraliteit het in Nederland nog aan het publiek kon vertoonen.
*) Het octrooi der compagnie van Nieuw-Nederland (bg : 0'Callaghan, New
Kei^hmd. I p. 74) noemt ook den Amsterdamschen oud-burgemeester Gerrit Ja«
64
handelaar op de kust van Guinea, wendden zich in Maart 1613
uit naam eener Amsterdamsche compaguie weder tot de admirali-
teit en verzochten het schip de Vos , waarmede May de reis gedaan
had, ter leen. Z^' boden daartegen aan eën deel in de winst,
door handel of door het verkrijgen der in 1596 door de Staten
uitgeloofde premie te maken. De admiraliteit toonde zich gene-
gen aan het verzoek te voldoen en om voor de waarde van het
schip , gewaardeerd op ƒ 3000, in de onderneming te participee-
ren '). Zoodra men het eens was geworden, vertrok het schip.
Als schipper diende daarop Pieter Fransz. *), die May^s stuurman
geweest was *); de lading bestond in koopmansgoederen van
allerlei soorten: glazen flesschen, olifantstanden , stukken laken ,
ketels en vooral » zeeven cleynne kasgens met norembergerye.** ^)
Evenals May wilde men eerst den noordelyken doortocht zoeken ;
ditmaal echter langs eenen nieuwen weg. Reeds zoovele malen
hadden Nederlandsche zeelieden het noordoostelijk gedeelte der
IJszee vruchteloos doorkruist , dat men er aan begon te wanhopen,
daar te slagen. Het noordwesten , waar Hudson in de laatste
jaren onverwelkbare lauweren had geplukt , waarheen nog onlangs
Button vertrokken was , om het verloren spoor van zgnen voor-
ganger te zoeken , was den Nederlanders echter nog geheel onbe-
kend en beloofde dus beteren uitslag. Wij zagen , dat reeds May
den last had , wanneer zgne pogingen in het noordoosten misluk-
ten , naar straat Davis den steven te wenden ; nu besloot men , de
straat , die reeds den naam van Hudson droeg , te doen onder-
zoeken en te trachten handelsbetrekkingen met de inwoners dier
streken aan te knoopen. Door straat Anian moesten de reizigers
verder Oost-Indid zien te bereiken. Daar echter het drgven van
handel en het verkrijgen van direct voordeel ditmaal hoofdzaak
was , werd aan Fransz. reeds dadel{jk evenals aan May de last ge-
cobsz. Witsen onder de readers van de yVos." De Resolutiëu der Amsterdam-
sche admiraliteit spreken van hem geen enkele maal. '
*) Resol. Adm. Amst. 27, 28, 29 Mrt. 1618. — Ygl. De Jonge, Opkomst. I. p. SO.
*) Resol. Adm. Amst. 14 Aug. 1614.
*) Waarsch\jnlgk was op deze reis ook tegenwoordig de bekende Willem Meer-
man , zoon van den oud-burgemeester en schont van Delft Gerrit Meerman en
schrijver van de geestige satire op de kerkelgke geschillen «Comoedia vetns."
Althans Brandt (Hist. der reform. II p. 197) verhaalt van hem, dat hg na
lange jaren op zee gevaren te hebben, in 1612 «op een tocht naar 't Noordi*
westen van America ging , om van daer een nienwe doortoght naar Oostindie te
soi-cken; doch nooit terugkeerde." Waarschgnlijk heeft dit «overedel vernuft"
zich in Nienw-Nederland gevestigd. Het is waar, dat de reis van de Amster*
damsche reeders in 1618 voorviel , maar ik acht het toch waarsch^nlijker, dat
Meerman hierbij tegenwoordig was, dan op de reizen in 1612 door de £ngel*
schen Bntton en Hall gedaan.
*) Resol. Adm. Amst. 14 Ang. 1614.
65
geYen , om , wanneer het doel in het noordwesten niet bereikt werd ,
zoidelgker streken te bevaren en in Nova-Francia met de inlan-
ders den ruilhandel te beproeven ').
Weldra bleek het , hoe wijs deze bijvoeging geweest was. Waar-
schgnlijk sneed het tusschen de tallooze landen en eilanden van
het noordwesten opgehoopte ijs den reizigei's weldi*a den pas
af; zeker is het, dat het zoeken van den doortocht opgegeven
en de steven naar »de Riviere Hudson" gewend werd. *) Onder-
tnsschen was de zomer verstreken en men moest besluiten in het
latere Nieuw-Nederland te overwinteren. De »quaetwillige inwoon-
der8*\ door herhaalde bezoeken in de laatste jaren niet gunstig
jegens hunne blanke broeders gestamd, toonden zich echter nu
evenmin als twee jaren vroeger den overwinterenden genegen.
Van het drijven van handel was geen sprake; ja evenals op de
reis van May vielen ook nu eenige Nederlanders, waaronder de
kapitein Pieter Fransz. zelf, als offers der ontembare Indianen *).
Tegen het voorjaar van 1614 schenen de kansen voor onze rei-
zigers zich te verbeteren. Achtereenvolgens verschenen niet min-
der dan vier Nederlandsche schepen op de kust. Lambert Van
Tweenhuysen, de oprichter der Noordsche Compagnie, had twee
vaartuigen gezonden: de Tyger, schipper Adriaen Block en de
Fortuyne, schipper Hendrick Christiaensz. Van Cleef; voor eene
andere Amsterdamsche reederij was het schip de Nachtegael
schipper Tys Volckaertsz. Mossel uitgezeild, terwijl Le Maire's
Austraalsche Compagnie — of ten minste de hoofdreeders daar-
van — Comelis Jacobsz. May met het schip de Fortuyne, van
Hoorn uitgezonden hadden *). Schipper Jan De Wit, die in plaats
van den vermoorden Fransz. aan boord van de Vos was opge-
treden*), kwam met de nieuw aangekomenen overeen >in Com-
paignie te handelen'' *) , en ieder vertrok om zyn voordeel te
zoeken. Block en May maakten zich door hunne ontdekkin-
*) Descr. deteet. freti. p. 5. — «Nee fervor iste (om den N. doortocht te zoe-
ken)", dus verhaalt ons daar Heftsel Gerritaz. in den zomer van 1618 »in nostris
AmBtcrodamensihns deferbnit plane , inperioribus enim menflibuB ab ^8 emista est
navis, eo tantum fine, ut de transitu, vel Freto Hudsoni inquireret, et num
commercg locus sit in istis oris; si vero eventns votis non respondeat, in Oris
Novae Franciae negotiabuntur."
*) Resol. Adm. Amst. 13 , 14 Aug. 1614. Over de reis in het noordwesten
wordt daar het stilzwijgen bewaard, omdat men vrijdom van uitgaande rechten
hoopte te verkregen, zoo de teruggebrachte goederen in 1615 weder naar de-
zelfde bestemming als in 1618 werden uitgevoerd.
•) Resol. Adm. Amst. 14 Aug. 1614.
*) 0'Callaghan , Hist. of N.-Netherland. p. 74.
*) Resol. Adm. Amst. 24 Juli 1614. — 0'CalIaghan , N.-Netherland. 1 p. 74.
•) ReM>l. Adm. Amst. 24 Juli 16U.
66
gen een beroemden naam '); Van Cleef was reeds in Juli met
zgn schip geladen met beyervellen te hnis *), maar het schip
de Vos had voortdurend ongeluk. Toen De Wit in het begin
van Augustus 1614 weder' te Amsterdam aankwam, had hg
zoo weinig voordeel behaald, dat de beide reeders van het schip
de admiraliteit moesten verzoeken om vrystelling van de inko-
mende rechten over bijna alle goederen, waarvoor zg reeds bg
het uitvaren betaald hadden. Hunne ondememingszucht was
echter door het ongeluk zoo weinig uitgedoofd, dat zg dadelgk
verlof verzochten de goederen naar dezelfde plaats weder vrg
te mogen uitvoeren •).
Hier eindigt het eerste tgdperk der Nederlandsche tochten naar
het noorden. Het jaar 1614 was bestemd om aan de ondeme-
mingszucht der ontdekkers een dubbelen hinderpaal in den weg te
stellen. Twee compagniën verrezen nagenoeg tegelgkertgd , die ^
door het octrooi der Staten-Greneraal beschermd , alle Nederlanders
uitsloten van den handel op het terrein, door de Nederlandsche
noordpoolreizigers in de laatste jaren bevaren. Het verzoek door
Witsen en Nooms gedaan om hunne goederen weder vrg te mogen
>) 0'CallaghAD, N.-Netherland. I p. 72,78.
*) Re«ol. Adm. Amst. 24 Juli 1614.
*) ResoL. Adm. Ainst. 13, 14 Aag. 1614. — Berghaus (Wat men vin de aarde
weet. p. 226) deelt nog een bericht mede over eene andere Nederlandache noord-
poolreis, die hg tot het jaar 1613 terugbrengt. De ongenoemde zeevaarders ion-
den , verre naar het NO. stevenende , Novaya Zemlya's noordoostpnnt verre voorb\j
gezeild, ja zelfs tot 112° OL. gekomen zijn. Het resultaat is zeker verb«-
zend, maar voor ons onderwerp van minder belang. Uit het verhaal zelf bl^kt
toch , dat het jaartal 1613 hojgstwaarschgnlijk oqjuist is. De daarbg vermelde
onutandigfaeden vertoonen zelis eene groote gelijkheid met het verhaal der plan-
nen van Willem Vlaming en eenige andere requestrauten , die in 1664 \'an de
Stn.-Gen. een monopolie voor de N. vaart verzochten. Het jaartal strookt bo-
vendien zeer goed met de mededeelingen in Berghaos' bron, de: Philosophical
Transactions. Dl. X (1675) p. 418, waar wel het jaar der reis niet opgegeven,
maar toch gesproken wordt van ^some years since." Misschien is dus ,d«
. geheele mededeeling niets anders dan een uitvoeriger, maar dan ook zeer over-
dreven verhaal van de bekende eerste reis van Vlaming, die door De Jonge (Novm
Zembla. p. 24) tot 1663 teruggebracht wordt, en dus juist een halve eeuw na
1618 plaats had. — Nicolai (Relation. Vorredt p. 7, 11, 18) verhaalt van ver-
schillende Nederlandsche reizen ter zee en te land oodemomen om den doortocht
te zoeken in 1611—18, met name van 8 Nederlandsche schepen, in 1618 uit-
gevaren om Hndson te zoeken, maar onverrichter zake teruggekomen met de
ontdekking, dat Hndsons straat een zeeboezem is. De schrijver, met de ge-
beurtenissen in Nederland zoo slecht bekend , dat hg zelfs niets van de reis van
J. Csz. May vernomen heelt, schgnt echter zgne berichten alleen uit Megisers
vertaling van Hessel Gerritsz's Detectio freti geput te hebben ; de eerste Méa
onbepaalde mededeeling schgnt op de beweerde reis van Jjg Maire en Mataa in
1611 te slaan; de tocht van 1618 is donkt mg londer twgfel Buttons reit in
dat jaar, waarvan Nicolai IIomoI Ccrritsz.' verhaal verkeerd bffrepen heeA.
67
uitvoeren — een verzoek dadelijk toegestaan ') — toonde reeds
dat de vaart op Amerika*s oostkust door hen niet opgegeven zou
worden. Weinige maanden later (11 Octobor 1614) werden do
beide reeders dan ook opgenomen in het octrooi , dat de Compagnie
van Nieuw- Nederland van de Staten-Generaal verkreeg. Reeds
in Januari van hetzelfde jaar had eene andere compagnie ook
voor de vaart op de noordsche landen uitsluitende rechten ver-
kregen: de » Noordsche Compagnie'* trad als bevoorrechte veree-
niging op. De vaart op het noorden en het westen , sinds Hud-
sons derde reis voortdurend vereen igd , werd dus voortaan de bron
waaruit twee vereenigingen schatten hoopten te verzamelen. Maar
toch bleef de band , die de beide compagniën verbond , zeer nauw.
Lambei*t Van Tweenhujsen, die als hoofdreeder in de compagnie
van Nieuw-Nederland optrad , was ook de eerste, die in het oc-
trooi der Noordsche genoemd werd , en terwjji de eerste bewind-
hebbers van beide compagniën gedeeltelijk dezelfde personen waren ,
zetten de-familiën deze traditie nog jarenlang voort *). De Com-
pagnie van Nieuw-Nederland , die eerlang in de West-Indische
Compagnie opging , bleef ook toen nog nauw met hare Noordsche
zuster verbonden. Maar het lot der beide lichamen, door oor-
sprong en belangen vereenigd, was toch geheel verschillend. De
West-Indische Compagnie , eerlang van het terrein , waarop zg zich
eerst gevestigd had , verdreven , sleepte in andere gewesten gedu-
rende langer dan eene eeuw haar kwgnend bestaan voort ; terwgl
de Noordsche, zich juist te nauw beperkend tot het gebied,
dat zg reeds dadelijk bezette, wel is waar zonder vreemde hulp
en aanvankelgk met voordeel zich kon staande houden , maar toch
reeds na dertig jaren voor de aanvallen harer mededingers bezweek.
De geschiedenis der eerste vereeniging is, voorzoover zg Nieuw-
Nederland betreft , door Amerikanen reeds op eene wijze bewerkt ,
die den Nederlander moet doen blozen ; het zal m|jn streven zgn ,
nu ten minste door de beschrjving van de lotgevallen der Noord-
sche Compagnie gedeeltelgk eene leemte aan te vullen , die to lang
in onze geschiedboeken bestaan heeft.
«) BmoI. Adm. Amst. 18 Ang. 1614.
*) Onder de eerste reeders ter walvischvangst worden aIs bewindhebbers , ree-
ders of pstrooné in Nienw-Nederland genoemd : Lambert Van Tweenhaysen , Simon
Van der Does, Samuel Oodin, Claes Jacobsz. Harencarspel , Hans Claessen en
Barend Sweerts voor Amsterdam ; bg de Zeeuwen : Pieter Bondaen Coorten , Adriaan
Ketelaer, Jan Oyselingh, Adriaan Velters en Jan De Moor. Onder de latere ree-
ders vinden wij bg beide compagniën leden der familiën Ranst, Van der Graeff
Snellingh, Velincx, Lampsens, Bisschop, Ray en Van der Dussen. Adriaan Block
reisde in 1614 naar Nieuw-Nederland, in 1615 naar Spitsbergen; het schip de
Fortuyne voer in 1618 naar Spitsbergen , in 1614 naar Nieuw -Nederland ; Hinlopen ,
een der bewindhebbers der N. C. werd in Nieuw-Nederlaud vernoemd ; de beide
sonen van Jacob ^lay deden in dienst van beide compagniën in 1614 twee reizen.
V
HOOFDSTUK II.
DE NOORDSCHE COMPAGNIE.
Terwgl de Nederlanders zich alzoo bij herhaling verdienstelgk
maakten door hunne pogingen om de noordelyke zeeën aan Ea-
ropa te doen kennen , hadden ook de Ëngelschen niet stilgezeten.
De Moscovische Compagnie, in 1553 opgericht met het doel om ont-
dekkingen te doen en nieuwe handelswegen te openen , was daartoe
dan ook te goed in de gelegenheid dan dat zij niet meer syste-
matisch dan de Nederlanders zich op het verkennen der noorde-
lijke streken zou toegelegd hebben. Al bleef hare aandacht Yoor-
namelijk op den Russischen handel gericht, toch zond zg nog
dikwyls schepen naar het hooge noorden om de onbekende zeeën
te doorzoeken.
Op een dezer reizen, in 1603 door Stephen Bennet op kosten
van Sir Francis Cherie , lid der Moscovische Compagnie * ) , met
het schip The Grace ondernomen , stuitte men echter toevallig , op
weg van Kola naar het noorden , op het den Ëngelschen nog on-
bekende Beeren-eiland. De tocht werd gestaakt en met het be-
richt, dat men op het nieuw gevonden land eenig looderts en
vele sporen van walrussen gevonden had , keerde men huiswaarts.
De Moscovische Compagnie begreep het gewicht der ontdekking.
Dadelgk zond z^ in 1604 Bennet weder naar Beeren-eiland en
*) Zie over Sir Francis Cherie: Hamel, Tradescant der Aeltere. p. 296 , 96. —
I)e Moscovische Compagnie was evenals de Engelsche Oost-Indische eene sooge-
naamde «regnlated company", ^ecn soort van gilde, welks leden vr\j waren om
hinnen zekere grenzen en met inachtneming van zekere bepalingen nllstandig te
handelen, en dat onder zekere voorwaarden nieuwe leden in zich mogt opnemen.
Elke uitrusting eencr vloot werd ondernomen door eenige personen , die vr^wil-
lig samenwerkten, geheel voor eigen rekening handelden, en slechts door de al-
gemeene voorsehriften der compagnie gebonden waren." (Van Kees, ütaathoia*
houdknnde in Nederl. II p. 19.)
69
toen h^ daar nu werkelijk eene groote menigte walrussen gevon-
den had , besloot men het land geregeld te bezoeken. Naar den
eei-sten reeder werd het Cherie-island genoemd en jaarlgks ver-
trok nu voortaan een schip , op kosten van een der leden van de
Moscovische Compagnie, daarheen 1). De walrusjacht bleef hoofd-
zaak: aanvankelijk met geweren, later met lansen viel men de
logge monsters aan, die eerlang een gemakkelijke prooi voor de
jagers werden. Honderden koppen werden jaarlijks in Engeland
ingevoerd; want vooral de tanden, destijds duur betaald, waren
het doel der jacht. In 1605 begon men uit het spek de eerste
traan te kooken ; sinds 1611 beproefde men ook de huiden als
handelsartikel te gebruiken '). Naast de walrusjacht hield men
zich met het dooden van zeehonden, beeren, vossen en vogels
bezig; de reeds in 1603 opgemerkte loodmijn leverde nu en dan
ecnig erts en een enkele maal vond men steenkool. Zoo was Bee-
ren-eiland gedurende eenige jaren een rijke bron van voordeel
voor de Moscovische Compagnie.
Maar de kans keerde. De walrussen werden door het jagen
schuw , de vangst werd bezwaarlijker, de dieren minder in getal.
Ën daarby kwamen concurrenten, die eerlang op de voordeelen
der vaart opmerkzaam werden. Reeds in 1607 verscheen een schip
voor rekening van een Londensch bierbrouwer op het eiland; de vis-
schers van Huil , reeds van ouds geoefende walvischvangers aan de
Noordkaap, volgden dadelijk in dit spoor •). De compagnie, die
>) Zie de verhalen dezer reizen bij: Gordon, Voyage to the Northwards . Anno
1603. (Parchas, Pilgrimes. III p. 566, cf. ald. ITI p. 464.) — Poole, Divers
Voyage» to Cherie Iland. (1604) (Purchas, 1. e. 111 p. 556.) — Poole, Third
Voyage to Cherie Hand. (1605) (Purchas, 1. c. IIT p. 55«.) — Poole. Fourth
Voyage to Chcry Hand. 1606. (Purchas. 1. c. 111 p. 659.) — Poole, Sixth
Voyage to Cherie Hand. (1608) (Purchas, 1. c* III p. 560.) — Poole, vSeventh
Voyage to Cherie Hand. (1609) (Purchas, 1. c. III p. 561.) — Poole, Voyage
to Cherry Hand etc. (1610) (Purchas, 1. c. III p. 700.) — Comm. der Mosc.
Coup. voor Edge. (Purchas, L c. III p. 709.) — Edge, Dutch disturbance.
(Parchas, 1. c. III p. 464.) — Poole deelt ons in het verhaal van een dezer
reizen (1608) een merkwaardig bericht mede over de temperatuur in de IJszee.
jyThe twentieth and one and twentieth dayes (of Jnne) ,'* dus verhaalt hij, „it
was calme, and the weather cleere, and wee had it as hot as I haue commonly
feit in England at that time of the yeere. For the Pitch did mune downe the
ahips sidet ; and that side of the Masts that was to the Sunne ward, was so
hot, that the Tarre did frye out of it, as though it had boyled." Heley ver-
haalde aan Purchas, dat het op Spitsbergen somtijds zoo koud was, dat de be-
TToren zeilen niet te behandelen waren , terwijl den volgenden dag de tempera-
tour zoo heet was , dat al het pik op het schip smolt , zoodat alles vuil werd ;
ja, nu en dan kon men te middernacht zijne pijp door middel van een brandglas
•antteken. (Pnrchas, Pilgrimes. III p. 788.)
*) Commiaaie der Mosc. Comp. voor Poole, bij : Purchas, Pilgrimes. III p. 709.
•) Parchas, Pilgrimes. III p. 709.
70
het door baar aan de Engelscben bekend geworden eiland als baar
uitsluitend eigendom aanmerkte en er dan ook reeds in 1608 een
sloep acbterliet, ging wel in 1609 tot de plecbtige inbezitneming
over, maar bet baatte niet , de concurrentie nam toe en* het voor-
deel verminderde sterk. In deze omstandigheden sloeg de Mos-
coviscbe Compagnie bet oog op Spitsbergen, dat door Hudsons
bezoek in 1607 nader bekend geworden was. Jonas Poole werd
in 1610 door de vereeniging naar de tot nog toe sleehts tweemaal
bezochte kusten van dit eiland gezonden ; hij verkende de baaien * )
en ving eenige walrussen. En daar Thomas Edge, die met een
ander schip der compagnie weder naar Beeren-eiland vertrokken
was, dit jaar geheel zonder lading terugkwam, nam men da-
deiyk het besluit de oude nederzetting te verlaten *) en de uit-
rustingen voortaan naar Spitsbergen, of zooals men toen zeide, naar
Greenland •) , te richten.
Met dit besluit ging echter dadelgk eene gehecle verandering
van het doel der reizen gepaard. Reeds Hudson had de aandacht
gevestigd op den aan traan en andere kostbare handelsartikelen
zoo ryken walvisch; Poole had het bevestigd, dat de zee om
Spitsbergen van die dieren wemelde *). Dadelijk in 1611 vinden
wy dan ook op de twee schepen , die onder Bennet en Poole naar
Spitsbergen vertrokken , zes harpoeniers uit St. Jean de Lnz ; de
sinds eeuwen met de walvischvangst goed bekende Basken moes-
*) Bij deze gelegenheid gaf Poole aan verschillende plaatsen namen, die ze
langen tijd (enkele zelfs tot nu toe) behouden he.bben. Zoo vinden wij genoemd :
Hornesouud, Muscovy Companies Monnt , Ice-point . Kell-point , Lownesse-island ,
Lowe-sound , Blackpoint-isle , Cape Cold , Ice-sound , Fair foreland , Knottj-point ,
Fowl-sound , Dcer-sonnd , Goss-cove , Gurnerds-nose , Cross-road , Fairhaven en
Greenhaven of Greenharbonr.
*) Wel werd „Cherie-island" nog verscheidene malen bezocht, o. a. reedi in
1611 door Poole, die daar 200 walrussen doodde en de bemanning der by
Spitsbergen gestrande Mary Margaret vond (cf. Poole , Briefe Declaration of mj
Vo>age to Greeneland. 1611, in: Purchas , Pilgrimes. III p. 711) en door
Gordon met ;,The Amitic" (cf Hamel , Tradescant der Aeltere. p. 806) , maar de
geregelde jaarlijksche tochten van de schepen der Moscovische Compagnie tot
de walrusjacht hielden sinds 1610 op.
*) De Engelsche schrijvers van dien tgd noemen nagenoegzonderoitzon-
dering Spitsbergen „Greenland** , een naam, gegeven in den tijd, dat meo het
eiland voor een gedeelte der Groenlandsche kust hield. Groenland zelf noemden
zij daarom nu ter onderscheiding Groneland , Groynland , Groenland of met eene
andere dergelijke verbastering.
*) In deze eerste jaren waren de Engelscben gewoon, behalve op walmsaea
en robben ook op zoogenaamde witvisschen (witte walvisschen) jacht te maken.
Men ving ze met groote netten van kabeltouw als zegens. Zij namen weldra
de wijk naar diepere wateren. (Zorgdrager, Groenl. vissch. p. 196, 206.) De Ne-
derlanders hadden reeds in 1618 ontdekt, dat die vangst geen voordeel gaf, en
hielden zich er nooit mede bezig. (Hist. de Spitsberghe. p. 19.)
71
ien de Engelschen in de gelegenheid stellen dit handwerk zelven
te leeren. Dit eerste jaar was de reis zeer ongelukkig. De beide
schepen strandden en de bemanning mocht zich gelukkig rekenen ,
dat schipper Thomas Marmaduke van Huil, die de Engelschen
ook daarheen gevolgd was, zich bereid verklaarde haar naar het
vaderland terug te voeren '). De compagnie hield echter vol: in
1612 verschenen weder twpe schepen, het eene onder Poole on
Bennet, het tweede onder Russell en Edge op Spitsbergen. Dit-
maal was men gelukkiger : niettegenstaande hunne onbedrevenheid
doodden de Engelschen zeventien walvisschen en eonige walrussen ,
die te zamen 180 tonnen traan leverden *). Maar tegel^k ver-
toonden zich ook op het nieuwe jachtveld concurrenten , die de
hoopvolle vooruitzichten der compagnie zouden vernietigen.
Reeds in 1611 was de verschoning van hot Hullsche schip eene
ernstige zaak geweest. Niettegenstaande de Moscovische Compagnie
hare schepen voorzien had van een bevelschrift van den Gehei-
men Raad, dat de vereeniging machtigde om haar octrooi te
handhaven tegen alle Engelschen, die zich in het noorden vertoo-
nen zouden, en om zich met alle kracht tegen aanvallen van
vreemden te verdedigen, had schipper Marmaduke zich niet ont-
zien Spitsbergen te bezoeken en had Nicholas Woodcocke, een van
Bennets matrozen, hem zelfs den weg naar de beste baaien ge-
wezen. Zulk eene niets ontziende stoutmoedigheid van hare con-
currenten, zulk eene trouweloosheid van de zgde harer onderhoo-
rigen beloofde voor de compagnie niets goeds. En werkelijk, in
1612 verschenen nog geduchter mededingers. De Nederlanders,
het jeugdige volk, dat overal naar middelen zocht om te vol-
doen aan den lust tot daden, die het bezielde, waren ook nu
weder onder de eersten, die met de Engelschen kwamen con-
curreeren. >They kept their wont in following of the EInglish
steps ," zegt Edge met kwalijk verborgen wrevel: evenals in 1578
naar de Witte Zee volgde zg nu weder in de baan door de Engel-
schen geopend. Hadden zij echter toen in hunnen landgenoot
Brunei eenen gids gehad , die hun niet alleen den weg , maar ook
de beste plaatsen voor hunnen handel aanwees, nu ontbrak hun
*) De verhalen over de handelw^jxe der bemanning van het schip van Ilollbij
deze gelegenheid zijn zeer verschillend. Terwijl Jonas Poole met groote heftigheid
zyne oude concurrenten van eene schandel^ke handelwijze beschuldigt, neemt
de onpartijdige Purchas mede een verhaal van Pooles broeder Randolph op , waarin
die van Huil zeer geprezen worden. (Purchas, Pilgrimes. III p. 712,18.) Het
is onmogelgk hier te beslissen: in ieder geval is dit echter eene merkwaardige
bedrage ter beoordeeling van de groote auimositeit tusschen monopolisten en
«interlopers" in dien t^d.
*) Zie ket verhaal van de drie eerste reizen der Engelschen naar Spitsbergen
door Poole zelven b^: Purchas. PUgrimes. lil p. 699—707, 711—18, 718-^15.
72
zulk een leidsman geheel. De weg naar Spitsbergen was den
Nederlanders door de reis der ontdekkers genoegzaam bekend;
de plaatsen voor do walvischvangst geschikt, de w^ze waarop
die nieuwe winstgevende nering werd geoefend , moesten zg door
eigene krachtsinspanning leeren kennen. Hot moet tot hunne
schande gezegd worden, dat zij een gemakkelijker maar ook min-
der eervol middel aangrepen om dit doel te bereiken: door om-
kooping haalden zij eenen Engelschman over tot verraad aan zgn
land en zgne heeren ').
Reeds in 1611 waren — mag men het eenigszins verwarde
verhaal van Zorgdrager *) gelooven — op verschillende plaatsen
des lands , met name te Amsterdam , Schiedam , Hoorn , Enkhui-
zen en Middelburg , inschrijvingen gedaan om de zoo winstgevende
nieuwe nering der walvischvangst ook in Nederland te vestigen.
De zaak had echter toen op zulk eene uitgebreide schaal nog geen
voortgang; voorloopig vereenigden zich alleen Lambert Van
Tweenhuysen , Jacques Nicquet , Jacques Mercys en eenige andere
Amsterdamsche kooplieden, wier namen hunne Zuid-Nederland-
sche afkomst verrieden , tot eene compagnie , die ten doel had de
walvischvangst in de IJszee te beginnen. De vereeniging rustte
dadelijk in 1612 een schip van 140 last uit *), bemande
het met 36 koppen on zond het onder bevel van Willem Van
Muyden naar Spitsbergen met patent van graaf Maurits >om
aldaer Walrussen te bekomen , ofte anders haer profy t te soeckon".
Allan Sallowes , een Engelschman , die lange jaren voor de Mosco-
vische Compagnie op de IJszee gevaren had, maar volgens de
Engelschen een ter kwader naam bekend staande persoon , die zyn
vaderland om schulden verlaten had, ging als stuurman mede *).
*) Edge (Datch, Spanish , Danish disturbance , in: Purchas, Pilgrimes. III p. 466)
verhaalt uitdrukkelijk, dat de Nederlanders „werc brought thither (d. i. naar
Spitsbergen) by an English man, and not out of any knowledge of their owne
Discoucries , bat by the direction of one Allan Sallowes." Zoo ik desniet-
tegenstaande eene andere voorstelling guef, dan is het omdat: 1**. het ait de
Hist. da pays de Spitsberghe van 1614 blijkt, dat de Nederlanders toen nog in
bizonderheden met de reis hnnner landgenooten naar Spitsbergen in 1596 be-
kend waren en das eigenlijk geen gids daarheen noodig hadden. 2**. omdat
Sallowes door het hardnekkig en gevaarlek volgen der Ëngelsche schepen van Beeren-
eiland af toonde, dat h^ de bekwaamheid miste om dien weg te wjjzen. Ik ben
daarom van het trouwens zeer partijdige geschrift van Edge afgeweken en meen,
dat Sallowes door de Amsterdammers aangenomen was om hun de wijze der
walvischvangst en de plaatsen daartoe geschikt te toonen.
•) Zorgdrager, Groenl. vissch. p. 207.
*) Purchas (Pilgrimage. p. 816) spreekt ten onrechte van drie Nederlandsche
schepen. De Nederlandsche berichten (Hist. de Spitsberghe. p. 10, 11) noemen er
twee, waarvan een slechts tot Beeren-eiland kwam.
*) Sallowes, die in vrijheid weder vertrok, verscheen ook in 1613 als staar •
man van een schip van Bordeaux op Spitsbergeu. (Baffin , loarnall of the Voyage
73
Reeds aan het Beeren-eiland ontmoetten Van Muyden en de zijnen
de twee Engelsche schepen. De bevelhebbers daarvan beraadslaag-
den er dadelijk ernstig over Sallowes als een » interloper" — of
zooals men toen zeide >lorrendrayer" — gevangen te nemen,
maar besloten toch eindelijk hem te laten gaan. Het Engelsche
schip volgende kwamen daarop de Amsterdammers, niettegen-
staande het herhaalde verbod der Engclschen, 26 Mei met een
Engelschen » interloper ," (het schip Diana, kapitein Thomas
Bastion van Wapping- wall • ) ) op Spitsbergen aan. De beide
schepen zwierven langs de kust heen en weer en deden pogingen
om eene goede ligplaats buiten het gezicht van de schepen der
compagnie te vinden , maar hunne onbekendheid met de walvisch-
vangst was oorzaak , dat de buit schraal was en zjj bijna onver-
richter zake huiswaarts moesten keeren *). Een ander Neder-
landsch schip, door eene Zaandamsche reedcrij uitgerust, schijnt
zich dit jaar alleen met de walrusjacht op Beeren-eiland te heb-
ben beziggehouden *).
Het volgende jaar bleven de Nederlanders niet achter. Willem
Van Mnyden kwam weder met zgn schip op Spitsbergen ; de reeders
hadden er nog het kleinere schip de Fortuyne, kapitein Jan Jacobsz.
Boots van Medemblik *) , bijgevoegd. De Zaandamsche rcederij
zond mede twee schepen op de walrusjacht uit , die ditmaal ook
op Spitsbergen kwamen ^J ; een Enkhuizer schip , dat door eene
tweede Amsterdamsche reederij was uitgerust, was weder door
to GrecuUnd in 1613, bij: Purchas , Pilgrimca. p. 716. 17. — Vgl. Hist. du
fmys de Spitsb. p. 20 — 25, waar Sallowes „Maistrc Sell>" gt-noeind wordt.)
») Dit waren niet de eenige concurrenten der Moscovischc Compagnie. Nicholas
Woodcocke had dit jaar een Spaansch schip uit St. Sebastiaan naar Spitsbergen
geleid. Marmaduke van Huil kwam met zijn schip „The HojMi-well" ook weder aan
het eiland , dat hij echter weldra verliet om eene ontdekkingsreis in het noorden
te maken.
*> De commies van Van Muyden, dr. koopman Ky^n, verloor op Priuce Charles*
foreland het leven. (Poolc , Rclation of a Voyage to Grecnland in 1612, in: Pur-
chas, Pilgrimes. III p. 7U — llist. du pays de Spitsberghc. p. 12.) Naar deze
gebeurtenis werd het eiland, waar ze plaats had, door de Nederlanders dier dagen
«l'Isle de Kyn" genoemd.
•) Zie over deze eerste reis der Nederlanders : Rcquest der Amst. reeders aan
de Stn.-Gen., by : Wassenaer, Hist. verh. Vlll. fol. 88. ~ Hist. de Spitsberghe.
p. 10, 11. — Zorgdrager, Groenl. vissch. p. 207. — Poole, Relat ion of a Voyage
to Grecnland iu 1612, bij: Purchas, Pilgrimes. III p. 718 — 15. — Edgc,
Datch , Spanish, Danish disturbancc, bij: Purchas, Pilgrimes. III p. 466. —
Detectio freti, ed. 1613 F 3.
*) De Histoire de Spitsberghc noemt den bevelhebber voortdurend „Mossel."
Misschien wordt daarmede Tys Volckaertsz. Mossel bedoeld, die iu het volgende
^■ar als schipper op de Nachtegael naar Nieuw-Nederland kwam; waarschijnlijk
was hg hier stuorman.
*) Zie over de verdere geschiedenis dezer reederij : hierna p. 74 Noot 2.
74
oenige Engel schcn , waartoe de kapitein Thomas Bonner zelf be*
hoorde, daarheen geleid. Eindelijk was er nog een schip vaA
Hoorn, dat voor cene Fransche reederij voer. Ditmaal was men
ook beter ter walvischyangst toegerust: behielpen de Enkhoizers
zich nog met Ëngelschon, de Amsterdammers hadden zich reeda
evenals hunne voorgangers gedaan hadden , van twaalf Baskisclie
harpoeniers voorzien , die , meer ervaren dan de Engelschcn , tevens
minder de woede van den admiraal der Moscovische Compagnie
zouden opwekken. De concurrentie werd dus voor deze vereeniging
gevaarlijk; bovendien had de rijke vangst, in 1612 door een
Biskaaisch schip op Spitsbergen verkregen, nu ook talr^ko schepem
van die bekwame walvischvaarders daarheen gelokt.
De Engelsche compagnie was van al deze toebereidselen in t{jdfl
verwittigd en maakte zich gereed tot veel grooter uitrusting dan
het vorige jaar. Voelde men zich misschien in 1612 niet sterk
genoeg om tegen de mededingers geweld te gebruiken, dit jaar
werden zeven schepen door de Moscovische Compagnie uitge-
rust en steunende op een koninklijk patent onder het groote zegol
van Engeland , werden de vreemde schepen alle aangevallen.
Sommige werden verdreven, andere beroofd, enkele in dienst
der Engelschen gehouden. De Nederlandei's ontvingen van dien
aanval ruimschoots hun deel : slechts een der Zaandamsche schepen
ontkwam zonder schade '). Zoo was do oorlog door de Mosco-
vische Compagnie aan hare mededingers verklaard. Men had nn
in Nederland slechts de keus tusschen het opgeven van den han-
del en het nemen van krachtige maatregelen. Tot het laatste
werd dadelijk besloten.
De reeders zei ven zagen in , dat men eenig moest zijn om krachtig
te kunnen optreden ; de beide Amsterdamsche compagniën voor de
wal visch vangst vereenigden zich dadelijk tot éene compagnie *) en
den 27 Januari 1614 werd in de vergadering der Staten-Generaal
gelezen een request van Van Tweenhuysen, Nicquet, Mercys en
*) VtTif. oviT de gebeurtenissen op Spitsbergen in 1618 (waarover later meer):
Baffiu, Juiirnall of the Voyage to Groenland in 1618, b\j: Purchas. Pilgrimei.
III p. 716 — 20. — Edge, Dutch, Spanish , Danish disturbance , in: Purchas,
Pilgrimes III p. 466. — Hist. du pays de Spitsberghe. p. Il, 12, 20—26 —
Request der Amst. reeders aan de Stn.-Gen. bij : Wassenaer, Hist. verh. VIII fol. 88.
*) De Zfiaudanische reederij jnng later ook in de Noordsche Compagnie op.
Di: St aten-Generaal maakten bij het verleenen van het octrooi aan die vereeni-
ging het uitdrukkelijke beding , ,ydat die twee Soepen van Serdam , die twee Jaren
aldaer ^d. i. op do IJszee) hebben gevaren, jnde Compaignie souden werden aea-
genomen , Oft dat de Coropaiguie dcse Soepen souden eoopen , eude die eygeniers
recompenseren voor hare gedane oosten tot redelycke pryse, ten leggen tui
Inyden hen des verstaendc, Ofle anders ten seggen van hare Ho. Mo.*' (R. S.-G.
27 Mrt. 1614.) Waarschijnlijk had de weinige deelneming der SSaandammera aan
de inschrijvingen ten gevolge, dat de laatste weg ingeslagen werd.
75
zes andere kooplieden » met haere Compaignons , als nu te samen
vereenicht in eene Compagnie." *) De requestranten verzochten
daarbg van de Staten-Generaal » Consent ende Octroy omme voor
den tydt van thien eerstkomende Jaeren alleene te mogen handelen
van Nova Sembla tot Fretum Davidis toe, daer onder begrepen
Spitsbergen , Beeren-eylant , Groenlandt ende de andere Eylanden
die onder de voorszoide limiten souden mogen gevonden worden.**
Zy steunden hun verzoek op het feit, »dat sy Supplianten de alder-
aerste waeren die uyt dese Landen soo verre om de Noort aen-
gevangen hadden te varen ofte te seylen , met toemstinge van eene
qnantiteyt Schepen , alwaer noyt Christen Menschen ontrent had-
den gheweest." Zjj meenden dus volgens de begrippen dier tijden
recht te hebben om als de eersten, die den handel hadden gedre-
ven, alle andere Nederlanders daarvan uit te 'sluiten. Toch
waren zij er niet eer toe gekomen om de bekrachtiging van dit
recht door de Staten-Generaal te vragen, voordat zij door eene
harde noodzakelijkheid daartoe gedrongen waren: >Ende alsoo zij
supplianten bij experientte benouden hebben ," dus gaat het request
voort, »dat de Engelschen hun soucken te beletten de voorszeide
vaerte , poogende hun seluen mette Waepenen Eijgenaers te maecken
vande voorszeide Landen , twelck zij supplianten uwe Ho: Mo: Ed:
int lange hebben verthoont *), waervan de questie alsnoch is
ongedecideert , sien zij geene apparentie omme alleene ofte int
particulier opte voorszeide landen te connen vaeren, door het gewelt
vande voorszeide Engelschen , waerdoor de couragie lichtelick beno-
men sonde werden vanden Coopluyden in 't particulier te onder-
soecken eenige nieuwe Landen.** Alleen de zucht der Engelschen
om monopolie te verkrijgen had hen genoodzaakt, zei ven tot een
dergelijk middel om den handel te vestigen de toevlucht tenemen *) ;
') De medcdeeling van Zorgdrager (Oroenl. vissch. p. 207) over pogingen om reed»
▼oor en in 1611 octrooi voor de wal visch vangst van de Staten-Generaal te krijgen
aeh^nt ontleend aan: Le Long. Kooph. van Amst. II p. 159 — 61 , die echter
niet d\t zegt, maar alleen dat in 1611 de eerste Nederlandsche uitrusting ter
walviscbvangst plaats had. (Vermoedelijk ontleend aan een Engelsche bron , die 161 1
Toor 1612 schrijft.) De verandering, door Zorgdrager in het verhaal gemaakt, wordt
door de R.S.-6. weersproken, die voor 1614 van verzoeken om octrooi zwijgen.
* ) Zinspeling op het request der Amsterdamsche reeders ter walvischvangst *
a^^ednikt bij: Wassenaer. Hist. verh. VIII fol. 88.
*) De hierboven aangehaalde zinsnede uit het request bevestigt alleszins het ge-
voelen van Van Rees (Gesch. der staathuishoudk. in Ned. p. 175 , 76), dat alleen
de vrees, dat de Nederlandsche walvischvangst zich zonder octrooi niet tegen de
Engelschen zou kunnen staande houden, den afkeer der Staten-Generaal voor mo-
Aopoliën ditmaal overwonnen heeft. Joachimi verhaalde ook aan de Staten van
Zeeland , dat het octrooi verleend werd ^ter oorsaecke van" de gewelddadig-
heden dfer Engelschen en de aanmatiging van uitsluitende rechten door hnnncn
koning. (Not. Zeeland. 19 Mrt. 1614.) Zie ook het gevoelen van De la Court
76
immers »het soude buyten reden wesen, dat 't geene sy Sup-
plianten op hare grooto excessive kosten gevonden hadden,
ende 't geene sy als noch verhoopten te vinden, by andere de
profijten endü vruchten daer van gctrocken souden werden,
't welck sy Supplianten vastelick vertrouwden haere Ho: Mo: moy-
nin<^c oock niet te zijn." Toch verklaarden de requestranten zich
> tevreden, dat alle Persoonen onder haer Ho: Mo: gebiedt inde
voorszelde Compagnie vande eerste acnstaende JSquipagie binnen
een Maent souden aengenomen werden , ende voor de naevolgende
Jaren binnen drie eerst^komende Maendeu, door dien sy Supplianten
binnen den tijdt van ses Weecken in Zee souden moeten wesen met
haere Schepen." Geen monopolie, alleen samenwerking was het
«lus, wat de oprichters der compagnie beoogden "j.
De beslissing der State n-Generaal kon niet twijfelachtig zgn.
Daar reeds eenmaal na lange beraadslaging door het verleencn
van octrooi tuin de Oost-Indische Compagnie *) van hot oud-
Nederlandsche systeem van vrijen handel was afgeweken, kon
nu ook aan de in geheel dezelfde omstandigheden verkeerende
Nederland sche reeders op de IJszee een gelijke gunst niet ge-
weigerd worden : ook daar dreigde te groote concurrentie by aan-
bij : Van Ilees 1 c. p. 179 Noot I. — l)c N. C. zelve verhaalde iii 1624 de ge-
srhiedeiiis van hel vcrlecneii vau het octrooi aldus; „In h(st jaer 1614 den ijver
cude •feiie'TiMithtajt tolt e iicringe van Wulvischvanjfht , bij velen ingcuetonen de-
ser landen noch meer nis oijt te vooreu ontsteken «ijnde. uijt de Rapporten eade
advertcntieu dijemen vercreeg, vande gene dije het jacr te voeren ter selverne-
rinpe wigcweest «aeren, ende dalinen verstoadt wat effecten de Ëugelschen
daer van Maren genietende, soo hebben verscheijdeu persoonen geraden geuonden de
neringe te hervatten e n d er o ni m e haer te meer te v e r s c e c k e r e n j e-
gens alle hostiliteijten soo van de Engelschen als anderea na-
tiën." (zinspeling op de Denen, die echter onjuist is. daar dezen zich eerst m
IfilS op Spitsbergen vertoonden) „dije haer daerjnue souden willen troublcrcn ,
van l'we Ho: Mo: te versouckeu een generael Octroij , onder beneficie vantwelcke,
wkcre ('oni{Kigni('n in dese lauden mochten werden gedresscert , dijc met meerder
orde ende eenieheijt als wel te voorcn de voorszeide neringe aenvangen mochten ;
ende nac dat tselve Octroij by Uwc IIo: Mo: was vergunt ende daaronder alles
in redelijcke goede ordre gebracht, ... soo js daermede met meerder versoccker-
heijt de Xerinije . . . aen Spitsbergen gecontinneert." (Corlc Dednctie ende Re-
monstrantie der \. C , in: Noordsehe toglen. 4 Loop. N. ('. R.-A.)
*) Een afschrifl van dit request is door mij gevonden op het R.-A. in de ver-
zameling getiteld: Xoordsche togten. 1596—16*4. (k I^op. N. C. 1616 — 1634.)
liet is mij daaruit gebleken, dat de griffier Aerssen , die in dit afschrift eigen-
handig hier en daar veranderingen en aanvullingen maakte en het verleende
octnKji achteraan stelde, het geheele request nagenoeg onveranderd als conside-
rans in het octrcK>i opgenomen heeft. Alleen de door mij hierlniven afgedrukte
zinsneden over de Engelschen zijn om redenen van staat eenvoudig geschrapt,
waardoor de gedachtengang in het octrooi trouwens onverstaanbaar wordt.
*) Zie over de motieven . die tot de oprichting der Oost-Indische Compagnie
leidden : Van Rees, Staathuishoudk. in Nederland. II p. 9 — 22.
77
yallen van bnitenlandsche v^'anden den ontluikenden handel eer-
lang den doodsteek te zullen geven. Dadelgk besloten dan ook
de Staten-Generaal het verzoek der Amsterdammers toe te staan
en den supplianten voor het loopende en de twee volgende jaren
het octrooi te verleenen. Als waarborg tegen een monopolie stelde
de Staten echter uitdrukkelijk de voorwaarde , >dat die geene
die dit Jaer inde Compagnie sullen begeren te komen 't selve
sullen moeton doen, ende baer daer op verklaren binnen ses
Weecken naer affixie van Billieten , ende binnen vier Maenden die
geene die daer inne sullen begeeren ontfangen te werden voor de
voorszeide twee naevolgende Jaren. Welverstaende dat die geene
die respective inde Compagnie sullen komen niet alleen en sullen
profijteren van haer Geit naer advenant dat sy gheadventueert
sullen hebben, maer oock van alsulcke voordere voordeelen alsser
sullen mogen geraecken te vallen binnen den voorszeiden tijt , soo wel
het bewint vande voorszeide Compagnie ende Ëquipagie aengaende ,
als anders."' Op deze voorwaarde » intcrdiceerden eude verboden de
Staten alle ende een yegelijck vande Inghesetenen van dese Landen ,
van wat conditie ofte qualiteyt die zijn, anders als die vande
voorszeide Compagnie Supplianten , binnen dit loopende ende twee
daer na volgende Jaeren, uyt dese Vereenichde Nederlanden te
handelen ende visschen op de Kusten ende Landen van Nova
Sembla, tot Fretum Davidis toe, daer onder begrepen Spitsber-
gen , Beren-Eylant , Groenlant , ende die andere Landen die onder
de voorszeide Landen gevonden souden mogen werden , op de ver-
beurte van hare Schepen "ende Goederen." Zij » ontboden daer omme
ende bevalen wel expresselick allen Gouverneurs , Justicieren,
Officieren , Magistraten ende Inwoonders der voorszeide Vereenichde
Landen , dat sy de voorszeide Compagnie Supplianten rustelijck ende
vredelijck souden laten genieten ende gebruycken 't volkomen
effect van desen Octroye ende consent , cesserende alle contradictien
ende empeschementen ter contrarien , want Haere Ho : Mo : 't selve
ten dienste vanden Lande bevonden hadden alsoo te behooren" *).
Zoo was de vereeniging gegrondvest, die onder den naam van
de »Noordsche compagnie" ') bijna dertig jaren lang zoo goed als
«) R. S.-G. 26, 27 Jan. 1614. — Gr. Placiet-boeck, I p. 669—72. — Het
octrooi is ook afgedrokt bij : Zorgdrager, Groenl. vissch. p. 208,9, en bij: Waa-
ienaer, Hist. verh. VIII fol. 95,6.
*) Zie over de verschillende namen der compagnie : Muller, Mare Clausum.
p. 128 Noot 1. — Degewone naam was : Noordsche Compagnie. Het is zonderling,
dat tegen het einde van het octrooi (1642) deze naam meer en meer plaats
maakt voor dien van Groenlandsche Compagnie , terwijl het toch juist toen meer en
meer zeker begon te worden , zoo het niet reeds uitgemaakt was, dat Spitsbergen
evenmin als Jan Ma^en-eiland iets met Groenland te maken had. In de eerste
jaren van haar bestaan werd de N. C. veelal als «Compaignie ^vau Spitsbergen"
70
het door haar aan de Engelschen bekend geworden eiland als haar
uitsluitend eigendom aanmerkte en er dan ook reeds in 1608 een
sloep achterliet, ging wel in 1609 tot de plechtige inbezitneming
over, maar het baatte niet , de concurrentie nam toe en* het voor-
deel verminderde sterk. In deze omstandigheden sloeg de Mos-
covische Compagnie het oog op Spitsbergen, dat door Hudsons
bezoek in 1607 nader bekend geworden was. Jonas Poole werd
in 1610 door de vereeniging naar de tot nog toe sleehts tweemaal
bezochte kusten van dit eiland gezonden; hjj verkende de baaien >)
en ving eenige walrussen. En daar Thomas Edge, die met een
ander schip der compagnie weder naar Beeren-eiland vertrokken
was , dit jaar geheel zonder lading terugkwam , nam men da-
deiyk het besluit de oude nederzetting te verlaten ') en de uit-
rustingen voortaan naar Spitsbergen, of zooals men toen zeide, naar
Greenland ') , te richten.
Met dit besluit ging echter dadelyk eene geheele verandering
van het doel der reizen gepaard. Reeds Hudson had de aandacht
gevestigd op den aan traan en andere kostbare handelsartikelen
zoo rijken walvisch; Poole had het bevestigd, dat de zee om
Spitsbergen van die dieren wemelde ♦). Dadelijk in 1611 vinden
wy dan ook op de twee schepen , die onder Bennet en Poole naar
Spitsbergen vertrokken , zes harpoeniers uit St. Jean de Luz ; de
sinds eeuwen met de walvischvangst goed bekende Basken moes-
') Bij deze gelegenheid gaf Poole aan verschillende plaatsen namen, die ze
langen tijd (enkele zelfs tot nu toe) behouden hebben. Zoo vinden wij genoemd :
Hornesouud, Muscovy Companies Monnt , Ice-point, Bell-point , Lownesse-island ,
Lowe-sound , Blackpoint-isle , Cape Cold , Ice-sound , Fair foreland , Knotty-point ,
Fowl-sound , Deer-sonnd , Closs-cove , Gurnerds-nose , Cross-road , Fairhaven en
Oreenhaven of Greenharbonr.
*) Wel werd «Cherie-island" nog verscheidene malen bezocht, o. a. reeds in
1611 door Poole, die daar 200 wabussen doodde en de bemauning der bij
Spitsbergen gestrande Mary Margaret vond (cf. Poole , Briefe Declaration of my
Vo>age to Greeneland. 1611, in: Purchas , Pilgrimes. II i p. 711) en door
Gordon met „The Amitie" (cf Hamel , Tradescant der Aeltere. p. 806) , maar de
geregelde jaarlijksche tochten v»n de schepen der Moscovische Compagnie tot
de walrusjacht hielden sinds 1610 op.
' ) De Engelsche schrijvers van dien t^d noemen nagenoegzondernitzon-
der ing Spitsbergen ,, Greenland", een naam, gegeven in den tijd , dat men het
eiland voor een gedeelte der Groenlandsche kust hield. Groenland zelf noemden
zij daarom nu ter onderscheiding Groneland , Groynland , Groenland of met eene
andere dergel^ke verbastering.
^) In deze eerste jaren waren de Engelschen gewoon, behalve op walmsaen
en robben ook op zoogenaamde witvisschen (witte walviischcn) jacht te maken.
Men ving ze met groote netten van kabeltouw sis zegens. Z^ namen weldra
de wgk naar diepere wateren. (Zorgdrager, Groenl. vissch. p. 196, 206.) De Ne-
derlanders hadden reeds in 1613 ontdekt, dat die vangst geen voordeel gaf, en
hielden zich er nooit mede bezig. (Hist. de Spitsberghe. p. 19.)
71
ten de Engelschen in de gelegenheid stellen dit handwerk zelven
te leeren. Dit eerste jaar was de reis zeer ongelukkig. De beide
schepen strandden en de bemanning mocht zich gelukkig rekenen ,
dat schipper Thomas Marmaduke van Huil, die de Engelschen
ook daarheen gevolgd was, zich bereid verklaarde haar naar het
vaderland terug te voeren >). De compagnie hield echter vol: in
1612 verschenen weder twpe schepen, het eene onder Poole on
Bennet, het tweede onder Russell en Edge op Spitsbergen. Dit-
maal was men gelukkiger : niettegenstaande hunne onbedrevenheid
doodden de Engelschen zeventien walvisschen en eenige walrussen ,
die te zamen 180 tonnen traan leverden *). Maar tegel^k ver-
toonden zich ook op het nieuwe jachtveld concurrenten , die de
hoopvolle vooruitzichten der compagnie zouden vernietigen.
Reeds in 1611 was de verschoning van het Hullsche schip eene
ernstige zaak geweest. Niettegenstaande de Moscovische Compagnie
hare schepen voorzien had van een bevelschrift van den Gehei-
men Baad, dat de vereeniging machtigde om haar octrooi te
handhaven tegen alle Engelschen, die zich in het noorden vertoo-
nen zouden, en om zich met alle kracht tegen aanvallen van
vreemden te verdedigen, had schipper Marmaduke zich niet ont-
zien Spitsbergen te bezoeken en had Nicholas Woodcocke, een van
Bennets matrozen, hem zelfs den weg naar de beste baaien ge-
wezen. Zulk eene niets ontziende stoutmoedigheid van hare con-
currenten, zulk eene trouweloosheid van de zgde harer onderhoo-
rigen beloofde voor de compagnie niets goeds. En werkelijk, in
1612 verschenen nog geduchter mededingers. De Nederlanders,
het jeugdige volk, dat overal naar middelen zocht om te vol-
doen aan den lust tot daden, die het bezielde, waren ook nu
weder onder de eersten, die met de Engelschen kwamen con-
curreeren. >They kept their wout in following of the English
steps ,'* zegt Edge met kwalijk verborgen wrevel: evenals in 1578
naar de Witte Zee volgde zg nu weder in de baan door de Engel-
schen geopend. Hadden zg echter toen in hunnen landgenoot
Brunei eenen gids gehad , die hun niet alleen den weg , maar ook
de beste plaatsen voor hunnen handel aanwees, nu ontbrak hun
*) De Terhalen over de hAnde]w|jze der bemanning Tan het schip van Hollb^
deze gelegenheid zijn zeer verschillend. Terw^l Jonas Poole met groote heftigheid
zgne oude concurrenten van eene schandelijke handelwijze beschuldigt, neemt
de onpartijdige Purchas mede een verhaal van Pooles broeder Randolph op , waarin
die van Huil zeer geprezen worden. (Pnrchas, Pilgrimes. III p. 712,13.) Het
is onmogel^k hier te beslissen: in ieder geval is dit echter eene merkwaardige
bedrage ter beoordeeling van de groote animositeit tusschen monopolisten en
«interlopers" in dien t\jd.
*) Zie ket verhaal van de drie eerste reizen der Engelschen naar Spitsbergen
door Poole zelven bg: Porchas. Pilgrimes. UI p. 699^707 . 711— 13. 7U--15.
72
zulk een leidsman geheel. De weg naar Spitsbergen was den
Nederlanders door de reis der ontdekkers genoegzaam bekend;
de plaatsen voor de walvischvangst geschikt, de wgze waarop
die nieuwe winstgevende nering werd geoefend , moesten zg door
eigene krachtsinspanning leeren kennen. Het moet tot hunne
schande gezegd worden , dat zy een gemakkelijker maar ook min-
der eervol middel aangrepen om dit doel te bereiken: door om-
kooping haalden zij eenen Engelschman over tot verraad aan zgn
land en zijne hoeren *).
Reeds in 1611 waren — mag men het eenigszins verwarde
verhaal van Zorgdrager *) gelooven — op verschillende plaattieii
des lands , met name te Amsterdam , Schiedam , Hoorn , Enkhui-
zen en Middelburg , inschrijvingen gedaan om de zoo winstgevende
nieuwe nering der walvischvangst ook in Nederland te vestigen.
De zaak had echter toen op zulk eene uitgebreide schaal nog geen
voortgang; voorloopig vereen igden zich alleen Lambert Van
Tweenhuysen , Jacques Nicquet , Jacques Mercys en eenige andere
Amsterdamsche kooplieden, wier namen hunne Zuid-Nederland-
sche afkomst verrieden , tot eene compagnie , die ten doel had de
walvischvangst in de IJszec te beginnen. De vereeniging rustte
dadelijk in 1612 een schip van 140 last uit •), bemande
het met 36 koppen en zond het onder bevel van Willem Van
Muyden naar Spitsbergen met patent van graaf Maurits >om
aldaer Walrussen te bekomen , ofte anders haer profijt te soecken**.
AUan Sallowes . een Engelschman , die lange jaren voor de Mosco-
vische Compagnie op de IJszee gevaren had, maar volgens de
Engelschen een ter kwader naam bekend staande persoon , die zijn
vaderland om schulden verlaten had , ging als stuurman mede * ).
*) Edge (Datch. Spanish, Danish disturbance , in: Purchai, Pilgriines. III p. 466)
verhaalt uitdrukkelijk, dat de Nederlanders „were brought tbither (d. i. naar
Spitsbergen) by an Englisb man, and not out of any knowlcdge of their owne
Discoucries , but by the direction of onc Allan Sallowes." Zoo ik desniet-
tegenstaande eene andere voorstelling geef, dan is het omdat : 1^. het uit de
Hist. dn pays de Spitsberghe van 1614 blijkt, dat de Nederlanders toen nog in
bizonderheden met de reis hunner landgenooten naar Spitsbergen in 1596 be-
kend waren en dus eigenlijk geen gids daarheen noodig hadden. 2*^. omdat
Sallowes door het hardnekkig en gevaarlijk volgen der Engelsche schepen van Bceren-
eiland af toonde, dat h\j de bekwaamheid miste om dien weg te wjjzcn. Ik ben
daarom van het trouwens zeer partgdige gesehrift van Edge afgeweken en meen,
dat Sallowes door de Amsterdammers aangenomen was om hun de w^'ze der
walvischvangst on de plaatsen daartoe geschikt te toonen.
■) Zorgdrager. Groenl. vissch. p. 207.
*) Purchas (Pilgrimage. p. 816) spreekt ton onrechte van drie Nederlandachr
schepen. De Nederlandsche berichten (Hist. de Spitsberghe. p. 10, 11) noemen er
twee, waarvan een slechts tot Beeren-eiland kwam.
^) SaUowes, die in vrijheid weder vertrok, verscheen ook in 1618 als stuur-
man van een schip van Bordeaux op Spitsbergen. (Baffin , loumall of the Voyige
73
Reeds aan het Beeren-eiland ontmoetten Van Muyden en de zijnen
de twee Ëngelsche schepen. De bevelhebbers daarvan beraadslaag-
den er dadelijk ernstig over Sallowes als een » interloper" — of
zooals men toen zeide »lorrendrayer" — gevangen te nemen,
maar besloten toch eindelijk hem te laten gaan. Het Ëngelsche
schip volgende kwamen daarop de Amsterdammers, niettegen-
staande het herhaalde verbod dor Engelschen, 26 Mei met een
Engelschen » interloper ," (het schip Diana, kapitein Thomas
Bustion van Wapping-wall *)) op Spitsbergen aan. De beide
schepen zwierven langs do kust heen en weer en deden pogingen
om eene goede ligplaats buiten het gezicht van de schepen der
compagnie te vinden , maar hunne onbekendheid met de walvisch-
vangst was oorzaak , dat de buit schraal was en zij bijna onver-
richter zake huiswaarts moesten keeren *). Een ander Neder-
landsch schip, door eene Zaandamsche reederij uitgerust, schijnt
zich dit jaar alleen met de walrusjacht op Beeren-eiland te heb-
ben beziggehouden >).
Het volgende jaar bleven de Nederlanders niet achter. Willem
Van Muyden kwam weder met zijn schip op Spitsbergen ; de reeders
hadden er nog het kleinere schip de Fortuyne, kapitein Jan Jacobsz.
Boots van Medemblik *) , bijgevoegd. De Zaandamsche rcederij
zond mede twee schepen op de walrusjacht uit , die ditmaal ook
op Spitsbergen kwamen •^; een Enkhnizer schip, dat door eene
tweede Amsterdamsche reederij was uitgerust, was weder door
to Greealand in 1613, bij: Purchas , Filgrimes. p. 716. 17. — Vgl. Hist. du
pays de Spitsb. p. 20 — 25, waar Sallowes ^.Maistrc Sell>" grnoeind wordt.)
*) Dit waren niet de eenige coocurrenten der Moscovischc Compagnie. Nicholas
Woodcocke bad dit jaar een Spaansch schip uit St. Sebastiaan naar Spitsbergen
geleid. Marmaduke van Huil kwam met zijn schip „The Hope-well" ook weder aan
het eiland , dat hij echter weldra verliet om eene ontdekkingsreis in bet noorden
te maken.
*) De commies van Van Muyden, de koopman Ky/en, verloor op Prince Charles'
foreland het leven. (Poole , Relation of a Voyage to Greenland in 1612, in : Pur-
chms, Pilgrimes. III p. 714 — Hist. du pays de Spitsberghe. p. 12.) Naar deze
gebeortenis werd het eiland, waar ze plaats had, door de Nederlanders dier dagen
«PIsIe de Kyn" genoemd.
•) Zie over deze eerste reis der Nederlanders : Request der Amst. reeders aan
de Stn.-Gen., by : Wassenaer, Hist. verh. Vlll. fol. 88. — Hist. de Spitsberghe.
p. 10, 11. — Zorgdrager, Groenl. vissch. p. 207. — Poole, Relation of a Voyage
to Greenknd in 1612, bij: Purchas. Pilgrimes. III p. 718 — 15. - Edge,
Dntch, Spanish, Danish disturbance. bij: Purchas, Pilgrimes. III p. 466. —
Detectio freti, ed. 1613 F 3.
*) De Histoire de Spitsberghe noemt den bevelhebber voortdurend „Mossel."
Misschien wordt daarmede Tys Volckaertsz. Mossel bedoeld, die in het volgende
als schipper op de Nachtegael naar Nieuw-Nederland kwam; waarschijnlijk
hij hier stuorman.
*) Zie over de verdere geschiedenis dezer reederij : hierna p. 74 Noot 2.
74
eonigc Engel schen, waartoe de kapitein Thomas Bonner zelf be-
hoorde, daarheen geleid. Eindelijk was er nog een schip vaa
Hoorn, dat voor ocno Fransche reederij voer. Ditmaal was mea
ook beter ter wal visch vangst toegerust: behielpen de Enkhoizera
zich nog niet Engelschen, de Amsterdammers hadden zich roeda
(evenals hunne voorgangers gedaan hadden , van twaalf Baskisclie
harpoeniers voorzien, die, meer ervaren dan de Engelschen, tevens
minder de woede van den admiraal der Moscovische Compagnie
zouden opwekken. De concurrentie werd dus voor deze vereeniging
gevaarlijk; bovendien had de ryke vangst, in 1612 door een
Biskaaisch schip op Spitsbergen verkregen, nu ook talryko schepen
van die bekwame wal visch vaarders daarheen gelokt.
De Eugelsche compagnie was van al deze toebereidselen in t^jde
verwittigd en maakte zich gereed tot veel grooter uitrusting dan
het vorige jaar. Voelde men zich misschien in 1612 niet sterk
genoi'g om tegen de mededingers geweld te gebruiken, dit jaar
werden zeven schepen door de Moscovische Compagnie uitge-
rust en steunende op een koninklijk patent onder het groote zegel
van Engeland , werden de vreemde schepen alle aangevallen.
Sommige werden verdreven, andere beroofd, enkele in dienst
der Engelschen gehouden. De Nederlandei's ontvingen van dien
aanval ruimschoots hun deel : slechts een der Zaandamsche schepen
ontkwam zonder schade '). Zoo was de oorlog door de Mosco-
vische Compagnie aan hare mededingers verklaard. Men had nn
in Nederland slechts de keus tusschen het opgeven van den han-
del en het nemen van krachtige maatregelen. Tot het laatste
werd dadelijk besloten.
De reeders zelven zagen in , dat men eenig moest zyn om krachtig
te kunnen optreden ; de beide Amsterdamsche compagniën voor de
walvischvangst vereenigden zich dadelijk tot éene compagnie *) en
den 27 Januari 1614 werd in de vergadering der Staten-Generaal
gelezen een request van Van Tweenhuysen, Nicquet, Mercys en
*) Vcrji. ovHF de gebeurtenissen op Spitsbergen in 1618 (waarover later meer):
Baffiu. lournall of the Voyage io Grcenland in 1618, b\j: Purchas, Pilgrimes.
UI p. 716—20. — Edge , Dutch. Spanish , Danish disturbancc , in: Porchai,
Pilgrimes III p. 466. — Hist. du pays de Spitsberghe. p. U, 12, 20 — 26 —
Request der Amst. reeders aan de Sin. -Gen. bij : Wassenaer, Hitt. verh. VIII fol. 88.
*) De Zaandamsche reederij ^ng later ook in de Noordsche Compagnie op.
De Staten-Generaal maakten bij het verleenen van het octrooi aan die vereeni-
ging het uitdrukkelijke beding , «dat die twee Scepen van Serdam , die twee Jaren
aldacr (d. i. op de IJszee) hebben gevaren, jnde Compaignie souden werden aen-
genomen . Oft dat de Compaignie dese Scepen souden coopen , cnde die eygeüMrt
recompennercn voor hare gedane costen tot redelycke pr}'se, ten seggen vaa
luyden hen des verstaende , Ofte anders ten seggen van hare Ho. Mo." (R. S.-6.
27 Mrt. 1614.) Waarschijnlijk had de weinige deelneming der Zaandammers «an
de inschrijvingen ten gevolge, dat de laatste weg ingeslagen werd.
75
zes andere kooplieden » met haere Compaignons , als nu te samen
vcreenicht in eene Compagnie." *) De requestranten verzochten
daarbg van de Staten- Generaal » Consent ende Octroy omme voor
den tydt van thien eerstkomende Jaeren alleene te mogen handelen
van Nova Sembla tot Fretum Davidis toe, daer onder begrepen
Spitsbergen , Beeren-eylant , Groenlandt ende de andere Eylanden
die onder de voorszeide limiten souden mogen gevonden worden."
Zy steunden hun verzoek op het feit, >dat sy Supplianten de alder-
aerste waeren die uyt dese Landen soo verre om de Noort aen-
gevangen hadden te varen ofte te seylen , met toemstinge van eene
qnantiteyt Schepen , alwaer noyt Christen Menschen ontrent had-
den gheweest." Zjj meenden dus volgens de begrippen dier tyden
recht te hebben om als de eersten , die den handel hadden gedre-
ven, alle andere Nederlanders daarvan uit te * sluiten. Toch
waren zg er niet eer toe gekomen om de bekraehtigiug van dit
recht door de Staten-Generaal te vragen, voordat zij door eene
harde noodzakelijkheid daartoe gedrongen waren: >Ende alsoo zij
supplianten bij experientte beuonden hebben ," dus gaat het request
voort, »dat de Engelschen hun soucken te beletten de voorszeide
vaerte , poogende hun seluen mette Waepenen Eijgenaers te maecken
vande voorszeide Landen, twelck zij supplianten uwe Ho: Mo: Ed:
int lange hebben verthoont '), waervan de questie alsnoch is
ongedecideert , sien zij geene apparentie omme alleene ofte int
particulier opte voorszeide landen te connen vaeren , door het gewelt
vande voorszeide Engelschen , waerdoor de couragie lichtelick beno-
men sonde werden vanden Coopluyden in 't particulier te onder-
soecken eenige nieuwe Landen." Alleen de zucht der Engelschen
om monopolie te verkrijgen had hen genoodzaakt, zei ven tot een
dergelijk middel om den handel te vestigen de toevlucht tenemen *) ;
') De mededeeling van Zorgdrager (Hroenl. vissch. p. 207) over pogingen om reeds
TÓor en in 1611 octrooi voor de wal visch vangst van de Stateu-Generaal te krijgen
aeh^nt ontleend aan: Le Long. Kooph. van Amst. II p. 159 — 61 , die echter
niet d\t zegt, maar alleen dat in 1611 de eerste Nederlandsche uitrusting ter
walvischvangst plaats had. (Vermoedelijk ontleend aan een Engelsche hron . die 1611
voor 1612 schrift.) De verandering, door Zorgdrager in het verhaal gemaakt, wordt
door de R.S.-6. weersproken, die vuor 1614 van verzoeken om octrooi zwijgen.
* ) Zinspeling op het request der Amsterdamsche reeders ter walvischvangst •
afgedrukt bij: Wassenaer, Hist. verh. VIII fol. 88.
*) De hierboven aangehaalde zinsnede uit het request bevestigt alleszins het ge-
voelen van Van Rees (Gesch. der staathuishoudk. in Ned. p. 175 , 76), dat alleen
de vrees, dat de Nederlandsche walvischvangst zich zonder octrooi niet tegen de
Engelschen zou kunnen staande houden, den afkeer der Staten-Generaal voor mo-
nopoliën ditmaal overwonnen heeft. Joachimi verhaalde ook aan de Staten van
Zeeland , dat het octrooi verleend werd nter oorsaecke van" de gewelddadig-
heden dér Engelschen en de aanmatiging van uitsluitende rechten door hnnnen
koning. (Not. Zeeland. 19 Mrt. 1614.) Zie ook het gevoelen van De la Court
84
wal visch vangst »iii eene gemeene rekeninge*' te brengen ■), maar
het plan stuitte waarschijnl^k af op don onwil van Amsterdam ,
dat begreep , zoodoende het overwicht , dat het in de compagnie
bezat, te zullen verliezen. In 1623 was er op nieuw sprake van,
dat eene generale compagnie » onder een gemeene borsse*' zou
opgericht worden '), maar ook ditmaal schijnt er niets van ge-
komen te zijn. Enkele kamers onderling poogden toen de nadee-
len y aan de regeling verbonden , door afzonderlijke overeenkomsten
uit den weg te ruimen. Zoo sloten Hoorn en Ënkhnizen, de
»camers van het Noorderquartier", 11 Maart 1632 een contract,
waarbij zij o. a. besloten de uitrustingen voortaan gezamenlgk te
bekostigen '), en ook tusschen Delft en Rotterdam, de » camera
van de Maze'\ schijnt eene nauwe vereeniging bestaan te hebben *).
Aan het bezwaar , dat de groote risico aanbood , kwam men mede
zooveel mogelijk te gemoet. Reeds in 1617 bij de vereeniging
met de Zeeuwen kwam men overeen de schade, door vreemde
natiUn aan de schepen der Noordsche Compagnie toegebracht, ge-
zamenlijk naar evcuredigl^id van ieders uitrusting te dragen *) ,
en bij het bovenvermelde contract van die van het Noorderkwar-
tier werd bepaald, dat ook de schade door zeerampen aan de
sche|)en van een der partijen veroorzaakt, door elk der kamers
voor de helft zou bekostigd worden •).
Maar dergelijke maatregelen alleen zouden niet voldoende ge-
weest zijn. Het was te voorzien, dat tusschen zulke zelfstandige
licham<'n, die toch door een gemeenschappelyken band vereenigd
waren, gedurig twist zou ontstaan en de uitkomst bewees het
gegronde dier vrees. De Noordsche Compagnie was dan ook vol-
strekt niet , wat de Engelschen eene » regulated company" noemen,
eene instelling hier te lande trouwens vreemd. Integendeel , reeds
de oprichters hadden gezorgd voor een krachtig centraal gezag.
*) MiM. V. de Zeeawsche gedepat. aan de Sin. ▼. Zeel. dd. 19 Oct. 1616,
in : Archief Zeeland.
») R. S.-G. 14 Apr. 1623.
*) Sent. V. de H. R in zake de N C. Hoorn e. Enkh dd. 4 Apr. 1687.
^) Voornamelijk tusschen de Rotterdainsche kamer en de kleine N. C. Vin
de vele kleine aanw^zingen noem ik alleen deze : Pieter Ewoutsz. Van der Horst
was tegelijkertyd bewindhebber der kleine N. C. te Delft (R. S.-G. 8 Dec.
1620) en van de kamer der N. C te Rotterdam. (Contr. der N. C. met de
Zeeuwen, in: Noordsche togten. 4. lioop. \. C. R.-A. — Req. der N. C.
dd 1 Sept. 1621 , in : Noordsche togten. 3 Ontd. v. Jan Ma^en-ciland. R.-A. —
cf ook: R. S.-G. 21 Apr. 1618, 19 Nov. 1620.)
•) R S.-G 9 Nov. 1617. — Req. der Vliss. reeders dd. 26 Sept. 1617. en:
Contr. der N. C. met de Zeenwen dd. 19 Mrt. 1617, in : Noordsche togten. 4 Loop.
N. C. R.-A. — Sent. t. de H. R. in zake de N. C. Noorderkwart. c. Amit*
dd. 31 Mrt. 1636.
*; Sent. v. de il. R. in lake do N. C. Hoorn c. Enkh. dd. 4 Apr. 1637.
85
dat berusten zou by de algomeene vergadering. De inrichting
dier vergadering was hoogst eenvoudig en op de leest der toen-
malige regeeringscolleges geschoeid. Op de beschrijving der presi-
deerende kamer ') kwamen de bewindhebbers der verschillende
kamers of eenigen van hen daartoe afgevaardigd *), gewoonlijk
driemaal *sjaars te zamen: in het begin van Maart en van Juli
en op het einde van October '). Het praesidium ging bij beur-
ten rond *), zoo dat gedurende drie jaren eene der HoUandsche
kamers, het vierdejaar eene Zeeuwsche als voorzittende optrad •).
De plaats der vergadering wisselde op dezelfde wijze af •). Men
stemde natuurlijk kamersge wijze. Waarschijnlijk had aanvankelijk
Amsterdam vier stemmen , terwijl elk der overige kamers zich met
éene stem moest tevreden stellen ; maar later veranderde de verhou-
ding geheel. Toen Zeeland tot de compagnie toetrad, werd er bepaald,
dat van de vijf stemmen gedurende drie jaren de Hollanders vier ,
de Zeeuwen éene zouden hebben; terwijl het vierde jaar Holland
drie, Zeeland twee stemmen mocht uitbrengen '). De verdee-
ling dier stemmen onder de verschillende kamers kan men alleen
gissen: waarschijnlijk stemden Delft en Rotterdam, Hoorn en
Enkhuizen, Middelburg en Veere met elkander. De opneming
der Friezen bracht eene wijziging in de verhouding : van de negen
uit te brengen stemmen werden aan Holland zes, aan Zeeland
twee, aan de Friezen slechts éene toegekend •).
Aan deze vergadering waren de belangen der Noordsche Com-
pagnie toevertrouwd: over de belangrijkste punten werd daar
beraadslaagd. In het algemeen bestond de hoofdwerkzaamheid ,
aan de vergadering opgedragen, in het regelen der jaarlijksche
uitrustingen : men besliste hoe vel e schepen de financiën der com-
pagnie toelieten uit te zenden •) , en bepaalde het getal, dat iedere
*) Contr. der N. C. met de Zeeuwen, in: Noordsche togten 4. Loop. N. C. R -A. —
Contr. der N. C. met de Friezen, bij: Aitzema, Saken v. Staet. 11 p. H60. — '■
Ook baitengewone vergaderingen kwamen op beschrijving der presideerende kamer
byeen. (R. S.-G. 80 Sept. 1636.)
^) Aitzema, Sakcn v. Staet. 11. p. 360.
') Aitzema, Saken ▼. Staet. 11 p. 360. — Reeds in 1614 worden echter ver-
gaderingen vermeld op 17 April, 21 Juni en 21 October („Debath** van Kyen en
Leversteyn , in: Noordsche togten. 1. R.-A.), later van 15, 17 en 25 Maart, 29
Juli, 25 November en 4 December.
*) R. S.-G. 23 Apr. 1638. — Contr. der N. C. met de Zeeuwen, in: Noord-
sche togten. 4. Loop. N. C. R.-A.
•) Contr der N. C. met de Zeeuwen, in : Noordsche togten. 4. Loop N. C. R - A. —
Contr. der N. C. met de Friezen, bij: Aitzema, Sakcn v. Staet. Il p. 3fi('.
•) Contr. der N C. met de Zeeuwen, in : Noordsche togten. 4. Loop. N. C. R -A.
') Contr. der N. C. met de Zeeuwen , in : Noordsche togten. 4. Loop. N. C. R.-A.
•) Contr. der N. C. met de Friezen, bij: Aitzema, Saken v. Staet. Il p. 360.
•) Contr. der N. C. met de Zeeuwen, in : Noordsche togten. 4 Loop. N. C. R.-A. —
Contr. der N. C. met de Friezen , bij : Aitzema , Saken v. Staet. II. p. 360.
86
kamer volgens hare quote daarvan zou mogen nitrasten. Om
de nering op te houden en ze niet door te groote concurrentie
te benadeelen , oordeelde men het noodig , dat geene kamer schepen
uitrusten mocht zonder of tegen het besluit der vergadering *).
De gezamenlgke kamers bepaalden verder het getal der sloepen ,
die den walvisch zouden vervolgen; zg beraadslaagden over het
hurcu der barpoeniers *), stelden de instructie voor de com*
mandeurs der schepen op *) , besloten waar iedere kamer de
vangst zou oefenen *j en beraamden middelen tot afwering vaa
de vijanden der compagnie door het sluiten van admiraalschap
of de wapening der schepen *). Zulke contracten of reglementen
over de uitrusting, die strekken moesten >omme alle Confugsie te
weren ende tot defensie jegens 't ge welt vande Vreemde Natiën" •),
werden aanvankelyk jaarlijks gesloten ^), maar later voor ver-
scheidene jaren tegelijk opgemaakt *). In haren walvischvangat
zelven waren de kamers vrij *), maar evenals iedere kamer naar
evenredigheid van hare quote moest bijdragen tot alle uitgaven
van de generale compagnie * * ) , zoo werd ook aan ieder van haar ,
hoeveel ze ook zelve gevangen mocht hebben, slechts een met
hare quote evenredig deel van de geheele jaarlij ksche vangst
toegeleid. In den verkoop van dit deel waren de kamers ook
weder gebonden aan de besluiten der algemeeene vergadering.
Jaarlijks werd er namelijk door haar bepaald, hoeveel de traan
dit jaar gelden zou, en den kamers was het streng verboden.
») Contr. der N. C. met de t>iezen , bij: Aitzema , Saken v. Staet. II p. 360.
*) Reeds in 1617 was er sprake van, een definitief reglement te maken op het
huren der „Basques." (Contr. der N. C. met de Zeeuwen , in : Noordsche togtrn.
4. Loop N. C. R.-A.)
•) Sent. V. de H. R. in zake de N. C. Hoorn c. Enkh. dd. 4 Apr. 1687.
*) Sent. V. de H. R. in zake de N. C. Hoorn c. Enkh. dd. 4 Apr. 1637.
*) Contr. der N. C. met de Zeeuwen , in : Xoordsche togten. 4. Loop. N. C.
R.-A. — Contr. der N. C. met de Friezen , bij : Aitzcmi , Saken v. Staet. Il
p. 360. — Corte Deductie ende Remonstr. der N. C. dd. 18 Sept. 1624, in
Noordsche topten. 4. Loop. N. C. R.-A. — Sent. v. de II. R. in zake de N C.
Hoorn c. Enkh. dd. 4 Apr. 1637. — N. Z. 26 Jan 1617.
•) Sent. V. de H. R. in zake de N. C. Hoorn c. Enkh. dd. 4 Apr. 1687.
») Sent. V. de H. R. in zake de N. C. Noorderkwart. c. Am«t. , dd. 31 Mrt.
1635. (ov. het contr. v. 2 Mrt. 1618.) - R. S.-G. I, 7 I>ec. 1617. 20 Febr. 1622. —
N. Z. 13 Apr. 1617.
•) Sent. V. de H R. in zake de N. C. Hoorn c. Enkh. dd. 4 Apr 1637.
(contr. V. 8 Nov ICSO over de jaren 1631—34.)
•; Miss. V. de rcgcering v Delft aan de Gccommitt. Radrn v. Holl. dd. 7
Febr 1022, in: Noordsche togten. 4. I^wp. \. C. R.-A.
*•) Roq. der Zecuwsche kamers x\. ('. dd. 22 Aug. 1624, in: Noord.nche togten-
2. Admiraliteit. R.-A. — Contr. der N. C. met de Zeeuwen, in: Noordsche togten*
4. lioop. N C. R.-A. — Ck)ntr. der N. C. met de Friezen, bij: Aitzema, Saken
V Staet II p. 360.
87
beneden de som, alzoo tot het op prgs houden der goederen be-
paald, te yerkoopen *).
De algemeene vergadering had do zekerheid , dat hare besluiten
zouden worden uitgevoerd: niet alleen verbond de beslissing van
de meerderheid der tegenwoordige leden ook de afwezige *), maar
er waren boeten op de overtreding der besluiten gesteld. Het be-
drag dier boeten was in het algemeen bepaald op het dubbele der
schade , door de overtreding aan de compagnie toegebracht ; de goe-
deren der kamers waren voor de voldoening verbonden *). Werd het
nemen van een besluit door de veelvuldige oneenigheden der ka-
mers en leden onderling *) verhinderd, dan werd de beslissing, aan-
vankelijk aan de Staten-Generaal voorbehouden '), gewoonlijk over-
gelaten aan de neutrale kamers of leden ; zoo allen in het geschil be-
trokken waren, beslisten drie onpartijdige kooplieden als arbiters *).
Wg hebben nu de inrichting der Noordsche Compagnie in al
hare bizonderheden leeren kennen; wij zullen haar later hande-
lend zien optreden. Hier is het de plaats om den indinik weder
te geven , die het optreden der vereeniging op ons gemaakt heeft.
Wg willen nagaan, in hoeverre uit de handelingen der vereeniging,
uit de stukken van haar uitgegaan , de beginselen blijken , waar-
door de bewindhebbers zich lieten leiden. Genoeg reeds bleek
uit het eenvoudig verhaal van de inrichting der compagnie om
te zeggen, dat haar hoofdbeginsel was de uitsluiting der vrij-
heid. Zy paste dit beginsel zoowel naar buiten als naar binnen
toe, tegenover hare mededingers en tegenover zich zelve.
De bedoeling der Staten-Generaal met het verleenen van een
uitsluitend octrooi aan de Noordsche Compagnie was aanvan-
kelijk alleen geweest , de Neder landsche wal visch vangst door ver-
eeniging van alle krachten in staat te stellen om zich tegen-
over hare mededingers staande te houden ^). De hoofdreden van
') Contr. der N. C. met de Zeeuwen, ia: Noordsche togten. 4. Loop. N. C.
R.-A. — Sent. v. de U. R. in zake de N. C. Hoorn c. Enkh. dd. 4 Apr. 1637.
») Contr. der N. C. met de Zeeuwen , in : Noordsche togten. 4. Loop. N. C.
R.-A. — Contr. der N. C. met de Friezen, hij: Aitzema, Saken v. Staet.
II p. 360.
•) Contr. der N. C. met de tViezen, bij: Aitzema, Saken v. Staet. 11 p 361.
*) De Amsterdamsche kamer klaagde in 1686, dat 8 kamers waren „te vecll
om te verhandelen soo clcijnen werck als daer is den Walvisvangst. In welcker
▼ergaderinge dickwils maer te veel swaricheijden voorvallen om alle de verstan>
den ende sinnen in een te brenghen." (Repartitie v. de Amst. kamer N. C.
dd. 19 ]Mrt. 1636, in: Stn. N. C. v. d. Ilrl. gedeput. R.-A.)
•) R Ü.-G. 24 Jan. 1617 — Gr. Placaetb. 1 p. 673, 74.
•) Sent. V. de H. R in zake de N. C. Hoorn e. Enkh. dd. 4 Apr. 1637. —
Contr. der N. C. met de l">iczen, bij: Aitzema, Saken v. Staet. Il p. 361.
^) Groot Plicaetb. I p. 675.
88
haar bestaan was dus het streven tot handhaving van het recht
der Nederlanders om zich naast de Engelschen op Spitsbergen te
vestigen , en de compagnie begon dan ook natuurlijk met in haar
vaan de vryzinnigo leuze »mare liberum*' te schrjjven •). Daar
echter, zoolang de walvischvangst onder het land , niet in de volle
zee gedreven werd , volgens de bedoeling van den beroemden ver-
dediger dier leuze zelven een beroep daarop hier niets afdeed ,
werd reeds dadelgk daarnaast op de ontdekking van Spitsbergen
door Nederlanders gewezen. Misschien werd dit feit aanvankelgk
alleen vermeld om indruk te maken op de Engelschen , die hunne
uitsluitende rechten op de voorgewende ontdekking van het eiland
door hunnen landgenoot WiUoughby grondden. Zoodra het echter
gebleken was , dat de Engelschen wel niet overtuigd waren , maar
toch door de overmacht der Nederlanders voortaan wel gedwongen
zouden worden hen op Spitsbergen toe te laten , begon de Noord*
schc Compagnie een anderen toon aan te slaan. Had zg reeds kort
na hare oprichting op grond harer ontdekking van Jan Mayen-eiland
do Duinkerkers van dat eiland trachten te weren, op het voor-
beeld der Engelschen begon zij zich nu ook op de ontdekking van
Spitsbergen te beroepen en zich op hare beurt uitsluitende rechten
aan te matigen *). De vrijheid der zee geraakte meer en meer
op den achtergrond. Weldra heette niet alleen de Mauritius-
baai '), maar zelfs geheel Spitsbergen ♦) eene Nederlandsche be-
zitting. Men achtte eerlang den ondergang der compagnie nabg ,
zoo vreemden op gelijken voet naast haar in de door Nederlanders
bezochte baaien werden toegelaten *) ; zelfs het uitsluitend octrooi
werd als argument gebruikt om vreemden uit de walvisch-
vangst te weren "j.
Dat het der compagnie niet gelukte, om alleen tegenover vele
vreemde natiün een systeem van uitsluiting vol te houden , dat
de Engelschen ook tegenover Nederland alleen haddon moeten
•) R. S.-G. 26 Aug. 1613. — Antw. dvr Stn.-Gcii. anc de Eng. imbui.
lid. 16 Apr. 1615, bij: Mnllcr, Mare ('lausuiii. p. 864,65.
•) Zie o. a. „Mcmoirc" der N. C. bij: Muller, Mnrr (Jlausam. p. 370.
*) Zie o. a. de gi'winsi'ldc stukken tiisscheu Dinukcrcker , Ys en Vrolicq in
1632 eu 1633, in: L. F 1633, en in: Xoordsche tugten. 4. Loop. N. C. R.-A. —
R. S.-Cf. 4 Jan. 1686.
*) Req. V. Vrolicq aan de Stn.-Gen. en v. de \. Cc. Vrolicq, dd. 11 Mrt.,
8 Mei 1633, iu: Stn. N. C. v. d. Hrl. gcdcput. R.-A.
•) Req. der N. C. c Vrolicq dd. 2 FVbr. 1634, in: Noordsche togten.
4. Loop. \. C. R -A.
•) Req. der N. C. aan de Sln.-Geu. dd. 15 Mrt. 1019 (l*?": 1618), in:
Noordsche togten. 2 Admiralit. R.-A. — Protest der N. ('. dd. l Dec. 1681 •
in: Noordsche togten. 4 I/)op. N. C. R.-A. — Stn. gewisM^ld tnss. Ys en Vrolicq
10 1633, in: Noordsche togten. 4. Loop. N. C. R.-A. — R. H. 8 Mei 1683.
89
opgeven, spreekt wel van zelf. Maar daarom liet zij haar stre-
ven niet varen: voortdurend poogde zij ten minste de gevol-
gen van de vreemde concurrentie zooveel mogelijk af te wen-
den. Jaren achtereen poogde zij de Staten te bewegen, den
invoer van traan en balein uit het buitenland te verbieden
of ten minste zoo hoog te belasten >datse hier nget souden con-
nen marcten.'* Op deze w^'ze hoopte de compagnie de handen
ten minste in Nederland zelf vrij te houden; werd de maatregel
genomen , dan kon zij zonder vrees voor concurrentie de prijzen
van hare goederen voortdurend opdrijven en ze toch spoedig ver-
koopen. Reeds in 1617 drong de Noordsche Compagnie bij de
Staten-Generaal op zulk een verbod aan; het werd toen aanbe-
volen als retorsiemaatregel tegen de handelingen van vreemde
vorsten, die getoond hadden dergelijke uitsluitende beginselen
te z^n toegedaan. De uit Rusland ingevoerde traan wilde de
Noordsche Compagnie vrijlaten om den handel op dat land niet
te benadeelen, maar alle overige traan wenschte z^ belast te
zien met ƒ 8 per okshoofd ^), do baarden met ƒ 6 de 100 pond.
De admiraliteiten van het Noorderkwartier , van de Maas en van
Zeeland , wier oordeel gevraagd werd , adviseerden gunstig , maar
de zaak stuitte af op den lijdelijken tegenstand van die van
Amsterdam *). Nieuwe pogingen, door de Noordsche Compagnie
in 1636 aangewend om het monopolie van invoer van alle » wal-
vistraenen" (de > moscovitse , robben- en berger leuer-traen" werden
ditmaal uitgezonderd) te verkrijeen , stuitten weder af op den on-
wil van Holland •). Toen het dus op deze wijze niet gelukte de
concurrentie te vermijden , trachtte men in overleg met de mede-
dingers zelve een dergelijk resultaat te verkrijgen. Van Cracauw,
de Nederlandsche resident in Denemarken, deed in November
1688 »op het Belieuen ende approbatie" der Noordsche Com-
pagnie aan Chris tiaan IV voorstellen, die ten doel hadden,
dat de wederzijdsche walvischvaarders elkaar in vangst noch ver-
koop zonden hinderen. Om het eerste doel te bereiken , zouden
beide natiën op afzonderlijke plaatsen met een vooruit bepaald
getal schepen visschen; in den verkoop zou men vrij zjjn door
de aanwijzing van bepaalde rijken, die aan ieder als débouchés voor
hare goederen geheel overgelaten zouden worden ^). De koning
*) 1 okshoofd = I qoarteel. (Zceuwsche schaderekcning van 1617, in : Noordsche
togten. 4. Loop. N. C. R.-A.)
•) R. S.-G. 31 Aug.. 21, 22, 28 Scpt. 1617. 12, 22 Jan.. 15 Mrt. 1618 —
Req. der N. C. aan de Stn.-Gen. dd. 15 Mrt. 1619 (Iccs: 1618), in: Noordsche
togten. 2. Admiraliteit. R.-A.
■) Versl. der confer. met de N. C. v. 1636, in : Stn. N. C. v. d. Hrl. gedeput.
R-A. — Aitxema, Salcen v. Stact. II p. 860. — R. S.-G. 2 Nov. 1638.
•) Miss. V. Van Cracauw aan de Stn.-Gen. dd. 27 Nov. 1638, in : L. D. 1638.
82
3 November 1630 nog gewijzigd >), zoodat in Februari 1636 de
verhouding der kamers was als volgt :
q«arteel«m
Amsterdam -f^ 4500
Delft j\ met /j van j\ (van de 2» kamer van Delft). 2733|
Pedij J van ,*, (van de 2« kamer van Delft) .... 437 J
Meyn | van y, (van de 2^ kamer van Delft) .... 62 J
Rotterdam y% 1000
Hoorn ,<, met ^ van ^\ (van de 2> kamer van Delft). 1166}
Ënkhnizen -f^ met | van j\ (van de 2^ kamer van Delft). 1100
Middelburg 15J/40 van ,«, 1550
Vlissingen 15 j/40 van -f^ met -f^ (van de 2^ kamer
van Delft) 2550
Veere ,% van ,«, 900
16000 *)
De opneming der Friezen , die ^ aandeel in de Noordsche Com-
pagnie kregen, wijzigde deze verhouding niet: alle kamers droe-
gen naar mate van hare krachten tot het den Friezen uit te
keeren gedeelte der vangst bg *). Do verdeeling tusschen de
* beide Friesche kamers onderling is onbekend, maar het is zeker
dat de Harlingsche kamer die te Stavoren in belang verre
overtrof.
De kennis van de krachten der verschillende kamers is daaronoL
van belang , omdat men hier onder den schijn alsof het deelen van
een geheel waren, werkel^k met bgna geheel zelfstandige licha-
men te doen heeft, die dau ook meermalen terecht compagnieën
genoemd worden *). Do verschillende kamers der Noordsche Com-
pagnie hadden hare eigene ^bewindhebbers, die voor hun leven
benoemd werden en wier getal bij ontstentenis van een hunner uit
') Sent. V. de H. R. in zake de N. C. Hoorn c. Enkh. dd. 4 Apr. 1637. —
Bij die overeenkomst , waarin de gehecle vangst op 17500 qnarteelen begroot was,
werden aan Delft toegedeeld 3009| quarteelen, aan Hoorn 1817, Ënkhnized 1814,
Veere en Pedy te zamen } van 2967 d. i. 1978 quarteelen.
*) Naar het verslag der confer. van 14 Febr. 1686, in: Stn. N. C. v. d. Hrl.
gedepat. R.-A. (gecorrigeerd naar eeu iu dcnzelfden bundel aanwezig duplikaat.) —
Ped\j en "Sleyn worden daar gezegd hunne aandeden te houden van de ^l* kamer
Delft" (evenals in het opschrift van het proces-verbaal van 1 Dec. 1681 , BijL D
v. h. request der N. C. dd. 2 Febr. 1634, in: Noordsche togten. 4 Loop. N. C.
R.-A.); ik veranderde het overeenkomstig p. 80 Noot 2.
•) Contr. der N. C. met de iViezen, by: Aitzema, Saken v. Staet. II p. 860.
*) R. S.-G. 9 Apr. 1625. — Req. der Zeeuwsche kamers N. C. aan de Stn.-Gen.
dd. 22 Aug. 1624, in : Noordsche togten. 2. Admiraliteit. R.-A. — Corte Deductie
ende Remonstr. der N. C. dd. 18 Sept. 1624, in: Noordsche togten. 4 I^oop.
^« C', R.*At
83
een dabheltal, door de overige bewind hebbers uit de hoofdpar-
ticipanten (aandeelhouders voor minstens ƒ 2000) genomineerd ,
werd aangevuld door de electie van den magistraat der stad , waar
de kamer gevestigd was ^). ledere kamer had een afzonderlijk
kapitaal *) en bezorgde dus natuurlijk hare eigene uitrustingen *).
Het gevolg was, dat ieder hare eigene schepen bezat *), hare
eigene scheepsbevelhebbers aanstelde *) , hare afzonderlijke loge
had op het strand der plaatsen, waar de wal visch vangst gedre-
ven werd •), afzonderlgke sloepen voor de walvisch vangst ^) , af
zonderl^ke vaten om de vangst te bergen *). De schade, door
zeeroof of rampen aan een van deze zaken geleden , bleef dan ook
voor rekening der kamer, aan wie zg behoorden •). In het doen
van ontdekkingsreizen was elke kamer geheel vrij ^^),
De vrijheid, zoodoende aan ieder op zijn eigen gebied gelaten,
kon niet anders dan weldadig werken, maar zg streed ook uit
haren aard met het wezen der Noordsche Compagnie als geoc-
trooieerde vereeniging. De uitsluiting van alle concurrentie, het
streven naar centralisatie, dat de compagnie met alle dergel^'ke
lichamen gemeen had, moest reeds eeno regeling doen afkeuren,
die zooveel zelfstandigheid aan de leden der compagnie verzekerde.
En dan had toch ook het versnipperen van de finantiëele krach-
ten der vereeniging bij de groote lisico, die de walvischvangst
steeds opleverde, hare bedenkelgke zijde. Er werden dan ook
herhaaldelgk pogingen gedaan om eeue andere regeling te ver-
kregen. Reeds in 1616 toonden eenige kamers zich geneigd, de
■) De 2^uwsche kamers schijnen iels meer democratisch ingericht te zijn
geweest dan de overige ; ten minste herhaaldelijk worden de participanten zclven
als handelende personen genoemd, waar bij de Hollandsche kamers steeds de
bewindhebbers als vertegenwoordigers optreden. (R. S.-G. 3 Mrt., 28 Mei 1622. —
Req. der Zeenwsche kamers N. C. dd. 22 Ang. 1624, in: Noordsche togten.
2 Admiraliteit. R.-A. — Req. der N. C. dd. l Sept. 1621, in: Noordsche tog-
ten. 8 Ontd. V. Jan Mayen-eiland. R.-A. — N. Z. 17 Mrt. 1622.)
») R. S.-G. 4 Nov. 1622, 14 Apr. 1623. 21 Mrt. 1625.
•) Miss. der gedeput. v. Zeel. aan de Stn. v. Zeel. dd. 19 Oct. 1616, in:
Arch. Zeel. — Sent. v. de H. R. in zake de N. C. Hoorn c. £nkh. dd. 4 Apr. 1637.
*) Req. der N. C. dd. 29 Aug. (le^s: 2 Sept.) 1615, in : Noordsche togten.
8 Ontd. V. Jan Mayeu-eiland. R.-A.
*) Raven, Jonmael vande Voyagic naer Groenlandt. p. 5. — Aitzema, Saken
▼. Staet. I p. 1175. — Sent. v. de H. R. in zake de N. C. Hoorn c. Enkh.
dd. 4 Apr. 1687.
*) Van der Brugge, Journael van de Se ven Matroosen. p. 12.
*) Van der Brugge, Journael van de Seven Matroosen. p. 16, 42.
•) Sent. V. de H. R. in zake de N. C. Hoorn c. £nkh. dd. 4 Apr. 1637.
•) Sent. V. de H. R. in zake de N. C. Hoorn c. Enkh. dd. 4 Apr. 1637.
»•} R, S.-G. 28 Oct. 1617, i?5 Mrt., 16 Dec. 1C25.
92
belette , zich bij de eerste gelegenheid tegen de verdere toelating
harer bondgenooten met hand en tand te verzetten ').
Er bleef echter in het octrooi zelve der Noordsche Compagnie eene
leemte: de Staten-Generaal hadden alleen de visscherg aan de
kusten en landen in het noorden verboden , de zee was vrfjge-
bleven. Tegen de binnenlandsche concurrentie, die ook hiervan
eerlang gebruik maakte, was de Noordsche Compagnie machte-
loos. Wel verbood zij haren commandeurs ten strengste, door het
oefenen der zeevisscherij de aandacht op de mogelgkheid daarvan
te vestigen *), maar toch, de concurrentie nam toe. De Noord-
sche Compagnie verzocht toen de Staten-Generaal dringend alle
>byvangst" van Nederlanders te weren (1636) *), maar het baatte
niet: de regeeriug hield het voor overbodig, nu de Nederlanders
door de vreemden tot de walvisch vangst toegelaten waren, de
Noordsche Compagnie ten nadeele van alle andere ingezetenen der
Vereenigde Provinciën te blijven beschermen.
Niet alleen de mededinging van buiten af werd door de Noord-
sche Compagnie geschuwd: zij achtte ook de wrijving, die door
de werking der verschillende kamers natuurlijk ontstond, ver-
keerd en trachtte angstig allen schijn van concurrentie zelfs te
vermijden. Een plakkaat, door de Staten-Generaal in 1614 uit-
gevaardigd , dat als premie voor nieuwe ontdekkingen ook in
do IJszee den handel op de nieuw ontdekte plaatsen aan de ont-
dekkers bij uitsluiting van alle anderen gunde, dreigde steeds
mededingers te voorschijn te roepen, ja het optreden der kleine
Noordsche Compagnie was alleen daaraan te wijten geweest. De
Noordsche Compagnie bepaalde daarom , dat al hare leden of ka-
mera — van dezen toch ging de meeste concurrentie uit , — zoo
zij nieuwe landen in het noorden ontdekten, die voortaan >op eere,
trouwe ende vromicheyt" aan de generale compagnie zouden moeten
opgeven , opdat ze ten gemeenen bate zouden kunnen gei^xploiteerd
worden *). Nog meer: de Amsterdammers verklaarden eenmaal,
dat het getal der kamers reeds te groot was om de walvischvangst
behoorlijk te drijven *) ; de andere kamers rilden op het denk-
*) Zie hicrtia (Ifdst. IX.
*) Doorogccst , Rijper zee-postil. p. 352.
•) Versl. der confercnticn met de N. C. (1636), in: Stn. N. C. v. d. Hrl.
grdrput. K.-A.
*) ('ontr. met de Zeeuwen , in: Noordsche togten. 4. JxK)p. N. C. R.-A. —
In 1636, toen het doen van ontdekkingsreizen geheel opgehouden had , werd aan
den ontdekker gedurende 5 jaar de afzonderlijke exploitatie gegund; eerst daarna
zou de ontdekking ten bate der N. C. komen. (Coutr. met de Friezen, bg: Ait-
zema, Sakeu v. Staet. II p. 360.)
•) Repartitie v. de Amst. kamer dd. 19 Mrt. 1686, in: Stn. N. C. y. d.
llrl. gedeput. R.-A.
93
beeld , dat de band , die ze omsloot , losser gemaakt zou kunnen
worden, en had de heerschzncht van Amsterdam, die zelfstan-
digheid wenschelijk maakte, het niet belet, men zou tot de
vereeniging van alle kapitalen > onder een gemeene borsse" over-
gegaan z^n *). Zoover kwam het wel niet, maar toch maakte
men het onmogelijk , dat zelfs een begin van concurrentie zich
openbaarde. Zich beroepende op de bedoeling der Staten -Ge-
neraal , die de Noordsche Compagnie opgericht hadden om » meer-
der ordre ende eenicheyt" in de wal visch vangst te brengen *), had
de vereeniging er zich dadelijk op toegelegd, om alles zooveel
doenlgk te reglementeeren. Men hield het voor onmogelijk zon-
der »een behoorlyck ende voorsichtich reglement" de walvisch-
yangst anders dan met » confusie ende disordren" te oefenen;
ja men vreesde, dat de geheele nering dan »teenemael infruc-
tueux" zou worden *). Deze reglementen betroffen voomame-
Igk twee nauwsamenhangende zaken : de sterkte der uitrus-
tingen en de prijs der traan. De Noordsche Compagnie had met
de beide andere geoctrooieerde Nederlandsche compagnieën der
zeventiende eeuw het beginsel gemeen , dat het beter was weinig
te vangen en duur te verkoopen dan veel af te leveren tegen
goedkoope prijzen. Het was dit beginsel, door de compagnie
streng doorgedreven , dat haar noodzaakte alles te reglementeeren.
Zg erkende volmondig, dat het haar streven was zoo weinig
schepen in zee te zenden als met behoud van winst mogelijk was ,
»omme de negotie in goede reputatie te houden" ; *) zij meende,
dat bg groote uitrustingen de prijs van de traan zou dalen en de
compagnie »8ich sou consumeeren *).'* Wilde men dit voorkomen, *
dan behoorde de concurrentie ook tusschen de kamers onderling
uitgesloten te worden ; men begreep , dat sommigen het voordee-
liger zouden oordeelen hunne goederen spoedig te verkoopen, al
was het tegen iets lagere prijzen dan de anderen, dan om de
dure waar misschien maandenlang in de pakhuizen te behouden.
') Miss. der Zeenwsche gedeput. aan de Stiu v. Zeel. dd. 19 Oct. 1616 , in :
Arch. Zeel.
*) «Corte Dedociie" der N. C. dd. 18 Sept. 1624, in: Noordsche togten.
4 loop. N. C. R.-A.
•) R. S.-G. 4 Febr. 1622. — N. Z. 17 Mrt. 1622. - Sent. v. de H. R.in
zake de N. C. Hoorn c. Enkh. dd. 4 Apr. 1687. — Req. der N. C. aan de
Stn. V. HoU. (dd. 18 Jan. 16*2), in: Stn. N. C. v. d. Hrl. gedepnt. R.-A.
•) Req. der N. C. aan de Stn.-Gen.dd. 15 Mrt. 1619 (lees: 1618), in: Noord-
•che togten. 2 Admiraliteit. R.-A. — Miss. der Zeenwsche gedeput. aan de Stn.
▼. ZeeL dd. 19 Oct. 1616, in: Arch. Zeeland.
•) N. Z. 17 Mrt. 1622. — Miss. der Stn. v. Zeel. aan de gedeput. v. Zeel.
dd. 17 ïklrt. 1622. (ByL v. N. Z.) — cf. Miss. v. Vau Cracauw aan de Stn.-Gen.
dd. II Mrt. 1689, in: L. D 1639.
94
Daarvoor moest gewaakt worden : de compagnie besloot , jaarl^ks
met gemeen overleg naar gelang der omstandigheden de prgs
van de traan vast te stellen en de kamers onder eede te doen
beloven, de haar toebedeelde quarteelen niet onder die bepaalde
prijs aan de markt te brengen >). Om ontduiking te voorkomen
verbood men tevens het verkoopen van traan in de Uszee zelve
en het direct invoeren daarvan in vreemde landen *): vóór
alles moest de waar in Nederland opgelegd en de prgs bepaald
worden.
»Den welstandt der Compaignie," zoo spraken de bewindhebbers
nog in 1636, »kan eene uijtbreijdinge niett lijden, maer moett
gaen cleijn ende op menage, want hett ghewis is, hoe grootter
equipage hoe meerder schade, want cquipeert men sterck, ende
vanght men we^nich , soo valt maer schade , vanght men veel mett
grootte equipage, soo valt don vangst costelycken, ende wortt
den prijs door de veelheijtt mede onder den voett gesmeten.
Soo datt men mett vollen vangst oock well schade doen kan.
Om proffyt te doen, soo moetmen mett menage equipcren ende
vangen naer aduenant gheconsumeertt kan worden , ende mett de
minste kosten sien hett meeste te vanghen, ende int beneficeren
vanden traen soo moetten de leden den anderen verstaen *).**
Dit systeem was volgens de Noordsche Compagnie het ideaal van
een verstandig beleid: tot haar einde toe volhardde zij daarbg.
Reeds in 1616 was haar hoofdgrief tegen de kleine Noordsche
Compagnie, dat zij do markt voor hare goederen bedierf *), en
nog twintig jaren later , toen eenige Hollandsche steden deel aan het
octrooi wenschten te krijgen, verklaarden die van Amsterdam,
dat de nieuwe leden »soo eenen anderen cours wertt ghesett"
dan de tot nu toe gevolgde , niet alleen > haer lieden te spade daer
ouer souden beclaghen ,'* maar dat de gehcele compagnie eerlang
»80u comen in een volcomen verderflf ende ruine.'' •)
») Sent. V. de H. R. in zake de N. C. Iloorn r. Enkh. dd. 4 Apr. 1687.—
Repartitie der Amst. kamer dd. 19 Mrt. 10.SC. iu: Stn. N. C. v. d. Hrl.
gedeput. R.-A.
*) Contr. met de Zeeuwen , in : Noordsche tugtco. 4. Ixwp. N. C. R.-A. —
Contr. inet de ïViczen , bij: Aitzema , Saken v. Staet. Il p. 360.
•) Repartitie der .Amst. bewindh. dd. 19 Mrt. 1036, in: Stn. N. C. ▼. d.
Hrl. gedeput. R.-A.
*) „Cort advertissemcnt" v. Kyen r ». (dd. 29 Fcbr. 1616), in: Noordiche
togten. 1 R.-A. — Kyen r. ». boden dan ook aan , het getal hunner schepen te be-
perken en de prjjs hunner traan niet lager dan van die der N. C. te stellen .
maar de N. C. , die hoopte de kleinere vereeniging geheel te zullen kunnen we-
ren, weigerde. {hCotX advertis.%ement." 1. e.)
•) Repart. der Amit. bewindh. dd. 19 Mrt. 1686. in: Stn. N. C v. d. Hrl.
gedeput. R.-A.
95
Wg hebben gezien, dat de Noordsche Compagnie, opgericht
om de yrgheid van vaart en visscherg te helpen bevorderen,
weldra ontaardde in een lichaam, dat alle gebreken van eene
geoctrooieerde maatschappij in hooge mate in zich vereenigde.
Ongetwijfeld lag het in den aard van het monopolie , dat deze
richting zich allengs openbaarde, en het is den bewindhebbers te
vergeven , dat zg , gestennd door participanten , die — minder las-
tig dan de aandeelhouders der Oost-Indische Compagnie — reeds
tevreden waren, wanneer de uitdeelingen goed uitvielen en zich
verder met de beginselen van de leiders der vereeniging niet
bemoeiden '), dien weg meer en meer bewandelden. Waren ech-
ter de Staten-Generaal , beroemd om hunne voor dien tijd ver-
lichte inzichten, geneigd om zich door eene betrekkelgk kleine
compagnie als de Noordsche meer en meer te laten medesiepen
op den weg van bescherming en monopolie , ook toen de nood-
zakelgkheid daartoe weldra was opgehouden? Waren zij, die het
toezicht over de handelingen der door hen geschapene compagnie
oefenden, medeschuldig aan de richting dier handelingen ? Laat
ons ten slotte onderzoeken, in hoeverre de regeering de Noord-
sche Compagnie in haar egoistisch streven steunde.
In de eerste plaats komt natuurlijk bij het bespreken der hulp ,
van staatswege aan de Noordsche Compagnie verstrekt , het octrooi
zelf in aanmerking. Wij hebben reeds opgemerkt , dat de Staten-
Generaal slechts daarom eenheid onder de Nederlandsche walvisch-
vaarders wilden, omdat zij het onmogelgk achtten op andere
wgze den Engelschen ontzag in te boezemen, en dat zij het
octrooi eerst verleenden , toen de Engelschen ze) ven door geweld-
dadig optreden het sein daaitoe gegeveu hadden. Het komt mij
dan ook voor , dat de veroordeeling , door De la Court — en na
hem door bijna alle schrijvers — over het beleid der Staten-
Oeneraal in deze zaak uitgesproken , onverdiend is. De beroemde
vgand van alle bescherming verklaart , dat de oprichting der
Noordsche Compagnie »quaalik gedaan was,** omdat de wal-
vischvangst na de opheffing van het octrooi sterk is toege-
nomen; »dog met het opregten der Geoctroyeerde Compagnien
op Oost- en West-indien," dus vervolgt hg, »was het een
geheele andere saak: want het een noodsakelik qiiaad
heeft schgnen te weesen , om datmen wilde handelen in ende om-
trent soodaanige Landen, daar ODse vyanden voor particulieren te
sterk souden sgn geweest ; sulks in alle manieren schijnd dienstig
geweest te zijn , dien handel door een kragtig gewaapende hand te
') Wtssenaer, Mist. verh. VIII fol. 96. — Geen pamphlet Is mij bekend, dat
klaagde over de handelwijze van de bewindhebbers der N. C, die toch ook de
Toor de 0.*l. C. loo kritieke jaren 1622 — 24 mede doorleefden.
96
iondeorcn ; en dat vermits dit Land met den oorloge teogen den
Koningc van Spanjen worstelende, alle sijne kragten noodighad,
het seer voorsigtelik is geweest, die Geoctroyeerde Compagnien op
te regteu »)/' Uit het door De la Court zelven later aangevoerde *)
blijkt voldoende, dat men bij de oprichting der Noordsche Com-
pagnie volkomen in hetzelfde geval was als bij de Oost-
en West-Indische Compagnien *) , en had men ook bij deze ver-
eenigingon eene proef met de opheffing genomen , de uitkomst zon
ongetwy feld evenzeer ten nadeele der octrooien zijn uitgevallen als het
in 1642 met de Noordsche Compagnie het geval was. De woorden
van De la Conrt zelven over de Oost- en West-Indische Compag-
nien bevatten dus de beste rechtvaardiging van het beleid der
Staten-Generaal met betrekking tot de Noordsche.
Den inhoud van het octrooi deelde ik reeils boven mede. Het
was den 27 Januari 1G14 voor drie jaren verleend *) en werd
den 1 April 1615 voor nog een jaar verlengd *): met het jaar
1618 zou dus de visscherij weder openvallen. Maar reeds 24
Januari 1617 was het octrooi der Noordsche Compagnie, nu ver-
eenigd met die van Zeeland , op nieuw verlengd , ditmaal voor vier
jaren *) : de eenige merkwaardige bepaling was, dat de regee-
ring — gewaarschuwd door de geschillen der Noordsche Compagnie
met de kleine Noordsche en met de Zeeuwen — zich de beslis-
sing in twisten tusschen de leden der compagnie voorbehield ^).
Met het jaar 1621 eindigde echter ook dit octrooi en de
Noordsche Compagnie di'ong op vernieuwing aan '). Maar onder-
wijl was er onder de Nederlandscho walvischvaarders een twist
ontstaan, die zelfs door bemiddeling der Stat^Mi-Goneraal niet by-
gelegd kon worden. En daar alleen samenwerking van allen te-
gen den gemeenschappeiyken vijand het doel der Staten met het ver-
*) Aauwysing der heils. polit. Groudcn. p. Si, 85.
*) Aanwjrsing. p. 188 , 191.
•) Vgl. p. 75 Noot 3.
•) R. S.-G. 27 Jan.. 27 Mrt. 16U.
*) R. S.-G. 4 Apr. 1C14. 1 Apr. 1615. ~ Req. der N. C. aan de Stn.-Gfn.
dd. 1 Apr. 1615, in: Noordsche togtcn. 4. Jioop. N. C. R.-A.
•) R. S.G. 2S Dcc. 1616, 21 , 24 Jan. 1617.
•>) Gr. Placaelb. 1 p. 678, 74. — R S.-G. 24 Jan. 1617. — Sent. v. de
H. R. in zake de N. C. Noordcrkw. c. Amst. dd. 81 Mrt. 1635. — Van de
bevoegdheid , die de regccring zich zelve dns toegekend bad . maakte z\j slechts
hoogst zelden gebruik en altijd om de walvischvaarders tot eenheid te brengen,
(cf. R. S.-G. 2 Srpt. 1621, 25 Jan., 3. 4, 5 Febr. 1622, 24 Mrt.,
14 Apr. 1623.)
•) R. S-G. 24 Ang.. 1, 2 Sept.. 6 Oct. 1621, 8 Jan. 1622. — Req. der
N. C. aan de Stn -Gen. dd. 1 Sept. 1621, in: Noordsche togten. S.Ontd. y. Jan
Maycn-eiland. R.-A. — Ri-q. dir kl. N. ('. aan d»; vSlu.Gin. dd. 2 Sept. 1621,
iu: Xoordschtf (ugteii. 2. Admiraliteit. K.-A.
97
leenen van het octrooi der vereeniging geweest was, scheen het
werkolgk de vraag of het vernieuwd zou worden. De Staten-
Oeneraal, wien het onmogelijk was de twistenden te vereenigen,
namen een voorloopigen maatregel en gaven aan beide partijen
den 4 Februari 1622 verlof om voor dat jaar op zekere voorwaarden
en met eene regeling, die ze dwong elkaar niet te hinderen, de
walvischvang^ gezamenlijk te oefenen ' ). De regeering oordeelde
het nog steeds noodig , de Nederlandsche .walvischvaarders als een
vast aaneengesloten macht tegenover de Engelschen te stellen , en
spaarde daarom geene pogingen om hen nog tot eenheid te bren-
gen. De regeling van 1622 voldeed geheel aan hare verwachting:
den 20 December 1622 werd in de statenvergadering een request
voorgelezen van de drie Nederlandsche compagniën voor de wal-
vischvangst, die »nn tsamen vereenicht" waren. Zy verzochten
een nieuw octrooi , dat hun nu reeds twee dagen later voor twaalf
jaren verleend werd *).
Het schijnt mjj zeer twijfelachtig, of de Staten-Generaal ditmaal
niet den goeden weg verlieten en overgingen tot bescherming , waar
de omstandigheden zulk eenen voor het publiek belang schadelijken
maatregel niet wettigden. Het gevaar toch voor buitenlandsche
aanvallen was grootendeels geweken. Engeland deed in 1623 en
1624 nog wel pogingen om zijne uitsluitende pretensiën te hand-
haven , maar het had de macht niet om zijnen wil door te zetten.
Denemarken , dat eerst in 1623 met de Nederlanders ernstig in
conflict kwam, had nooit den emstigen wil hen van Spitsbergen
te verdreven. Toch liet zich misschien het nieuwe octrooi als
voorzorgsmaatregel wel verdedigen, maar zeker onverdedigbaar
was het , dat de Staten tegelykertyd een groeten stap op den weg
der bescherming vooruit deden. Het octrooi van 1622 verschilde
in vier punten met de vroegere, en het verschil was steeds ten
nadeele der vrijheid. Beeds in de voorgaande bladzijden merk-
ten w$ op, dat ditmaal voor het eerst niet als vroeger aan
nieuwe participanten gelegenheid werd gegeven om tot de Noord-
Bche Compagnie toe te treden : de bescherming aan de vereeniging
verleend ontaardde dus in eene bescherming van bepaalde personen.
En wat de zaak nog erger maakte was, dat de voordeden van
het octrooi nu niet meer voor drie of vior jaren, maar voor den
langen tyd van twaalf jaren aan dezelfde participanten gegund
werden , terwgl de straf op inbreuken van het octrooi — vroeger
alleen in verbeurdverklaring van schip en goed bestaande — nu
met eene boete van / 6000 voor elk schip verzwaard werd. Een
laatste verschil met de vroegere octrooien was , dat in 1622 — waar-
>) R. S-6. 25 Jan., 8, 4, 6 Febr. 1622.
*) R. S..0. 20 , 22 Dec. 1622.
7
98
schynlijk om »lorrendrayeriën'* met kracht^en zekerheid te weren —
de bepaling gemaakt werd, dat niet alleen handel en yisscherg,
maar zelfs de vaart op Spitsbergen niet vrij meer zou zyn. Zelden
kwam het zeker voor , dat een Nederlandsch schip , dat zich niet
op de yisscherg wilde toeleggen , naar het verafgelegone eiland
kwam, maar de omstandigheid, dat het » havenen** aan deze
eenigo rustplaats in de IJszeo tot 1642 niet geoorloofd was , kan
toch niet anders dan ongunstig op de ontdekkingsreizen in het
noorden gewerkt hebben *).
Het monopoliestelsel won nu blijkbaar allengs in kracht: het
octrooi, dat eerst met het einde van 1634 yervallen zou, werd
reeds 25 October 1633 op geheel dezelfde voorwaarden als in
1622 zonder eenige moeielijkheid voor niet minder dan acht jaren
vernieuwd >). Eerst toen dit octrooi met het einde van 1642
afgeloopen was, toen de Engelschen sinds achttien jaren geene
vgandelykheden meer gepleegd hadden en ook de Denen, al was
het met leedwezen, in de vrije visscherg der Nederlanders nit-
drukkelijk bewilligd hadden, zagen de Staten het verkeerde van
hunne handelwijze in *). De aandrang van alle landprovinciOn ,
die aandeel aan het octrooi wilden hebben , en die dus de moeielijk-
heid eener goede regeling bizonder verzwaarden, zal het hare
daartoe by gebracht hebben: hoe het zy , het octrooi werd in 1642
niet meer vernieuwd *).
Nauw hing met het verleenen van octrooi samen het zorgen
voor een behoorlyk geleide van de vloten der Noordsche Com-
pagnie. Jaarlijks van den aanvang af verzocht de compagnie van
de Staten-Generaal eenige oorlogschepen ter harer bescherming
tegen Engelschen en andere vijanden; jaarlijks werd het veraoek
aanvankelijk toegestaan. En terecht: hetzelfde motief, dat de
regeering tot het veileenen van een octrooi gedreven had, moest
haar ook bewegen tot het ondersteunen der compagnie met kon-
vooischepen, zoolang zij zelve niet in staat was in hare verdedi-
ging te voorzien. Voornamelijk daaraan was het dan ook te dan-
ken, dat de Engelschen de v^alvischvaarders in de drie eerste jaren
') VgL Zorgdrager, Groenl. vissch. p. 287. — De wal viich vangst. I p. 31.
») R. S.-G. 18, 25 Oct. 1633.
■) Reeds in 1636 had de N. C. te vergeefs om verlenging van octrooi aange-
houden. (Versl. der l« en 2« confer. met de N. C, conc.-rapp. aan de Stn. v.
Holl., in: Stn. N. C. v. d. lïrl. gedeput. R.-A.) In 1642 herhaalde xg dit ver-
zoek nadnikkelijk. (Req. der N. C. aan do Stn. v. IJoU. dd. 18 Jan. 1642, in:
Stn. N. C. V. d. Hrl. gedeput. R.-A.)
*) Aanwysing. p. 191. — De octrooien zijn o. a. afgedrukt in: Gr. Placaetb.
I p. 66U, 671, 673, 677. -- De eenjarige verlcugingen van 1615 en 1622 waren
echter tot nog toe niet bekend ; het schijnt niemand in het oog gevallen te zgn , dat
de jaren zonder dezo beide niet aansloten. (Zie o. a Lnzac , Holl. rijkdom. I p. 847,)
99
na de oprichting der Noordsche Compagnie met rust lieten. Maar
toen begonnen de Staten ook te bedenken, dat juist om aan de
Engelschen krachtigen weerstand te bieden, de compagnie was
opgericht , en z^' vermaanden haar dns om , nn betere tijden schenen
te zgn aangebroken, zelve >wel ende sterck te eqniperen ende
njt te varen opte Visscherije, dat sy die sonde kannen mainte-
neren jegens alle beletselen ')/' De aanval, door de Engelschen
dien zomer (1617) op drie Zeenwsche schepen aan Spitsbergen ge-
daan, de onaangenaamheden tusschen beide nati(^nin 1618 bewezen
echter voldoende, dat de positie der Noordsche Compagnie op
Spitsbergen voorloopig nog zeer gevaarlijk bleef en de konvooi-
schepen werden tot 1620 toe zonder bezwaar toegestaan. In 1621
echter gaf de provincie Holland , de jaarlijkscho nitgaven voor de
Noordsche Compagnie moede , den verstandigen raad om , voordat
men op nieuw tot het toestaan der konvooischepen overging, te
onderzoeken of het algemeen belang door de wal visch vangst vol-
doende gebaat werd om de gedurige uitgaven te wettigen •). De
raad werd opgevolgd en het onderzoek schijnt een voor de Noord-
sche Compagnie ongunstig resultaat opgeleverd te hebben : althans
jnist dit jaar voor het eerst sinds hare oprichting werd het konvooi
geweigerd , hoewel er geruchten in omloop waren , die van zware
nitmstingen der Engelschen tegen de walvischvaardcrs spraken *).
Sedert werd« van het toestaan deii konvooischepen door de Staten-
Oeneraal geen vaste regel meer gemaakt ; slechts wanneer bizon-
dere omstandigheden het wenschelijk deden voorkomen, werd de
walvischvloot door oorlogschepen begeleid. De Engelschen zagen
weldra voor goed van eene aanvallende houding af; tegen de
Denen kon de Noordsche Compagnie zich zelve handhaven en kon-
vooischepen werden dus meer en meer eene zeldzaamheid. Toch
vinden wjj ze nog in 1639 *) en zelfs na den val der compagnie
in 1652 genoemd ').
») Gr. Placaetb. I p. 673. — R. S.-G. 24 Jan., 16 Mrt. 1617.
•) R. H. verg. v. 20 Apr.— 8 Mei 1621. p. 79. (Resolutie „'t vcrsoeck te
difficoUeren , tot dat men sien sal wat profijt het pnbl|jck van- dien Handel is
genietende, te meer, soo verstaen wordt, dat daer door gheruioeert worden de
onde Neeringen van Oljr-slaen , en van de Handelaers met Zaet.")
») R. S.-G. 15 Mei 1621.
*) Aitzema, Saken v. Staet. II p. 629.
>) Gr. Placaetb. I p. 688, 84. — De statistiek der jaarlijksche konvooien is
ali volgt:
1614 8 schepen. (R. S.-G. 4 Apr., 29 Sept. 1614. — Miss. der Stn.-Gen. aan de Adm.
V. de Maas, dd. 20 Ang. 1614, in: Coll. Bisdom. 160. R.-A. —
Resol. Adm. Arast. 24 Apr.. 2, 5 Mei 1614.)
1615 8 g (R. S.-G. 20 Nov. 1614, 1 Apr. 16!5. — Req. der N. C.
dd, 1 Apr. 1613, in: Noordsche togten. 4. Loop. N. C. R.-A.)
90
was met die vooi*slagen zeer ingenomen , maar de zaak bleef slepen
en toen Z. M. er op tomgkwam , was de Noordsche Compagnie
op het punt van ontbonden te worden en onder de groote con-
currentie reeds bijna bezweken. Het plan bleef dus onuitgevoerd ^).
Maar ook tegen binnenlandscbe concurrentie moest de Noordsche
Compagnie voortdurend waken. Zij was nu eenmaal van oordeel ,
dat >de Visscherye van Walvisschen ende andere Zeemonsteren
sondcr Octroy hier te Lande niet konde werden gheconserveert
nochte behouden, maer by vreemde Natiën ondergeslagen, onge-
twijffelt in andere Landen sonde worden ghediverteert." *) De
Staten-Generaal deelden die meening geheel ; zg oordeelden samen-
werking tegen de vreemde natiën noodig en zg legden er zich steeds
op toe, om alle Nederlandsche walvischvaarders onder éen octrooi te
vereenigen. De klachten der Noordsche Compagnie over zgde-
lingsche inbreuken , op haar octrooi gemaakt door Nederlanders ,
die zich onder vreemden vlag op Spitsbergen vertoonden , werden
dan ook aanstonds door een plakkaat gevolgd , dat alle dergelgke
knoeierijen ten strengste verbood (11 Maart 1633) •) , — een plak-
kaat, dat trouwens zoo slecht gehandhaafd werd, dat de Noordsche
Compagnie reeds in 1636 en 1638 op vernieuwing moest aandringen *),
terwgl »de Heeren Bewinthebberen" zelven zich toch konden be-
roemen, dat zy »altijt hart hadden geweest teegen de Tnterloopers.** *)
Maar verder wenschte de regeering niet te gaan : hoezeer de com-
pagnie ook aandrong , men zag volstrekt niet in , waarom de voor-
deden van het octrooi uitsluitend tot de eerste aandeelhouders be-
perkt moesten worden. Bij het verleenen der beide eerste octrooien —
die van 1614 en 1617 — hadden de Staten dan ook de bepaling
>) Mis». V. Vau Cracauw aan de Stn.-Gcn. dd. 11 Mrl. 1639, in: L. D.
1639. — Vcrbael der conferentie te Staden en GliicksUdt van 1641, ad 10/20
Juli. 4/14 Sept. R.-A.
») Gr. Placactboeck. 1 p. 679 cf. p. 675.
•) Zie het plakkaat in: Gr. Placaetb. I p. 680, 81. — cf. R. S.-G.
7. 11 Mrt. 1683. ~ R. H. verg. v. 16 Kebr.— 26 Mrt. 1638. p. 15. — De N. C.
zelve hnd reeds in 1617 haren bewindhebbers op verbeurte van hun aandeel , de
b<;trekking van bewin'ilhebber en eenc boete van / 1000 verboden , aandeelcn ia
bnitenlandsche compagniiin voor de walvischvangst te hebben. (Conir. met de
Zeeuwen, in : Noordsche togten 4. l/)op. \. C. R.-A.) Deze maatregel werd io 1686
tot ttllc aandeelhouders uitgestrekt. (Contr. met de Friezen, bij: Aitzema, Saken
van Statt. II p. 860.)
•) Vernl. der confer. met de N. C. (1686), in: Stn. N. C. v. d Hrl. gedeput. R.-A.—
Aitzema. Sakcn v. Staet. II p. 360. — R. S.-G. 2 Nov. 1638. — Dat de kUchten
der compagnie niet ojigcgrond waren , schijnt zeker. (Aitzema , Sakcn van Staet*
II p. H2.— Miss. v. de Stn.-Gen. aan Chr. IV dd. 26 Juni 1637. in: L D-
1637. — De Stn.-Gen. gaven in den laatsten brief als reden van de slechte hand-
having van het plakkaat huune vriendschap (?) voor Denemarken op.)
») Miss. V. Van Cracauw aau de Stn.-Gen. dd. 11 Mrt. 1689 , in : L. D. 1689.
91
gemaakti dat alle Nederlanders, die zich binnen eenen bepaalden tgd
aanmeldden, door de Noordsche Compagnie moesten toegelaten
worden tot alle voordeelen, die de eerste participanten genoten,
bet recht op eene bewindhebbersplaats in eene der kamers niet
uitgesloten '). Maar al werd deze bepaling — zoo aanstootelijk
voor de Noordsche Compagnie, die in haren geldnood liever hare
aitrustingen besnoeide dan dat z^ vreemden in zich opnam *), —
op haar verzoek *) in de volgende octrooien van 1622 en 1633
niet meer gehandhaafd *) , de aandrang van buiten hield niet op.
Steunende op hun recht eischten eerst de Zeeuwen , later de Frie-
zen *) toelating tot de compagnie; zij moest toegeven en haren
vijanden het recht op afzonderlgke kamers en bewindhebbers in-
ruimen •). Bevreesd als de geoctrooieerde vereeniging echter
voor concurrrentie was , trachtte zij van de mededingers na hunne
opneming dadelijk bondgenooten te maken '), en zoodra de re-
geering ook aan den aandrang der kleine Noordsche Compagnie
had toegegeven en haar recht erkend om naast hare oudere zus-
ter op Jan Mayen-eiland te visschen , sloot deze dan ook dadelijk
een contract met de gevaarlijke tegenpartij, waarbij men over-
eenkwam om samen te visschen en den opbrengst der vangst te
verdeelen •), — een contract, dat de Noordsche Compagnie niet
») Wwscnacr, Ilist. verh. VIII fol. 96. — Gr. Placaetb. I p. 670,73.
») Mias. der Zeeawschc gcdeput. aan de Stn. v. Zeeland dd. 19 Oct. 1616,
in: Archief Zeeland.
•) N. Z. 22 Febr. 1622.
•) Gr. Placaetb. I p. 676, 80.
*) Het maakt een goeden indruk, dat de Friezen zich beter voorstanders
der vr^heid betoonden dan de N. C. Zij wenschten vrije vaart op Spitsbergen
(R. S.-G. 18 Nov. 1632. — Aitzema, Saken v. Staet. II p. 412), zij wilden
nieuwe participanten toelaten (Aitzema, 1. c. II p. 413), z^ wilden andere Ne-
derlanders niet van de visscherij uitsluiten. (Aitzema, 1. c. II p. 413.) Ik moet
echter bekennen, dat ook de N. C, toen zij nog niet de overhand had be-
honden, vr^zinnige beginselen voorstond, en dat in het contract der l*Viezen
met de compagnie niets van vrijzinnigheid blijkt. De Friezen waren echter in
geene positie om de wet te stellen en zijn dus misschien door de machtige N. C.
overstemd.
•) Dien van utrecht gelukte de toeleg echter niet. (R. S.-G. 22 Dec. 1622.)
^) In 1686 kwam de N. C. fcrst met de Ilollandsche steden, die deel aan
bet octrooi wilden hebben , overeen , gezamenlijk de Friezen te weren (Versl. der
eonfer. v. 14 Febr. 1636, in: Stn. N. C. v. d. Hrl. gedcput. R.-A.), en toen de
conditiën der Hollanders onaannemelijk bleken, sloot zij weinige maanden later
een contract met de tViczen om de Hollanders te weren. (Contr. met de Friezen
dd. 25 Juli 1636, art. 5-7, bij: Aitzema, Saken v. Staet. II p. 360.) Geheel
op gelijke wyze schijnt de N. (\ reeds iu het najaar vau 1621 met de kleine
N. C. en de Zeeuwsche walvischvaarders gehandeld te hebben. (Zie hierna
Hoofdit. IX.)
•) Inatr. der Stn.-Gen. voor Schrobop dd. 28 Mei 1616.
92
belette , zich bij de eerste gelegenheid tegen do verdere toelating
harer bondgenooten met hand en tand te verzetten ■).
Er bleef echter in het octrooi zelve der Noordsche Compagnie eene
leemte: de Staten-Gcneraal hadden alleen de visscherg aan de
kusten en landen in het noorden verboden , de zee was vrijge-
bleven. Tegen de binnenlandsche concurrentie, die ook hiervan
eerlang gebruik maakte, was de Noordsche Compagnie machte-
loos. Wel verbood zij haren commandeurs ten strengste, door het
oefenen der zeevisscherij de aandacht op de mogelgkheid daarvan
te vestigen *), maar toch, de concurrentie nam toe. De Noord-
sche Compagnie verzocht toen de Staten-Generaal dringend alle
>byvang8t" van Nederlanders te weren (1636) *), maar het baatte
niet: de regeering hield het voor overbodig, nu de Nederlanders
door de vreemden tot do walvisch vangst toegelaten waren, de
Noordsche Compagnie ten nadeele van alle andere ingezetenen der
Vereenigde Provinciën te blgven beschermen.
Niet alleen de mededinging van buiten af werd door de Noord-
sche Compagnie geschuwd: zij achtte ook de wrijving, die door
de werking der verschillende kamers natuurlgk ontstond, ver-
keerd en trachtte angstig allen schijn van concurrentie zelfs te
vermijden. Een plakkaat, door de Staten-Generaal in 1614 uit-
gevaardigd , dat als premie voor nieuwe ontdekkingen ook in
do IJszee den handel op de nieuw ontdekte plaatsen aan de ont-
dekkers bij uitsluiting van alle anderen gunde, dreigde steeds
mededingers to voorschijn te roepen, ja het optreden der kleine
Noordsche Compagnie was alleen daaraan te wijten geweest. De
Noordsche Compagnie bepaalde daarom , dat al hare leden of ka-
mers — van dezen toch ging de meeste concurrentie uit , — zoo
zij nieuwe landen in het noorden ontdekten, die voortaan »op eere,
trouwe ende vromicheyt" aan de generale compagnie zouden moeten
opgeven , opdat ze ten gemeenen bate zouden kunnen geëxploiteerd
worden *). Nog meer: de Amsterdammers verklaarden eenmaal,
dat het getal der kamers reeds te groot was om de walvischvangst
behoorlijk te drijven •); de andere kamers rilden op het denk-
*) Zie hierna fifdst. IX.
*) Dooregecst , Rijper zce-postil. p. 352.
») Vcrsl. der confercnticn met de N. C. (1636), in: Stn. N. C. v. d. Hrl.
gcdeput. R,-A.
*) ( ontr. met de Zeeuwen , in: Noordsche togtcn. 4. l/oop. N. C. R.-A. —
In 1636, toen ht^t doen van ontdekkingsreizen geheel opgehondcn had , werd aan
den ontdekker gedurende 5 jaar de afzonderlijke exploitatie gegund; eerst daarna
zou de ontdekking ten bate der N. C. komen. (Contr. met de Friezen, bg: Ait-
zema, Sakeu v. Staet. II p. 360.)
•) Repartitie v. de Amst. kamer dd. 19 Mrt. 1686 . in : Stn. N. C. y. d.
Hrl. gedeput. R.-A.
93
beeld , dat de band , die ze omsloot , losser gemaakt zou kunnen
worden, en had de heerschzucht van Amsterdam, die zelfstan-
digheid wenschelijk maakte, het niet belet, men zou tot de
vereeniging van alle kapitalen > ouder een gemeene borsse" over-
gegaan zijn *). Zoover kwam het wel niet, maar toch maakte
men het onmogelijk, dat zelfs een begin van concunentie zich
openbaarde. Zich beroepende op de bedoeling der Staten -Ge-
neraal , die de Noordsche Compagnie opgericht hadden om » meer-
der ordre ende eenicheyt" in de wal visch vangst te brengen *), had
de vereeniging er zich dadelijk op toegelegd, om alles zooveel
doenlgk te reglementeeren. Men hield het voor onmogelijk zon-
der »een behoorlyck ende voorsichtich reglement" de walvisch-
yangst anders dan met » confusie ende disordren" te oefenen;
ja men vreesde, dat de geheele nering dan >teenemael infruc-
tueux" zou worden *). Deze reglementen betroffen voomame-
Igk twee nauwsamenhangende zaken : de sterkte der uitrus-
tingen en de prijs der traan. De Noordsche Compagnie had met
de beide andere geoctrooieerde Nederlandsche compagniën der
zeventiende eeuw het beginsel gemeen , dat het beter was weinig
te vangen en duur te verkoopen dan veel af te leveren tegen
goedkoope prijzen. Het was dit beginsel, door de compagnie
streng doorgedreven , dat haar noodzaakte alles te reglementeeren.
Zg erkende volmondig, dat het haar streven was zoo weinig
schepen in zee te zenden als met behoud van winst mogelijk was ,
»omme de negotie in goede reputatie te houden"; *) zij meende,
dat bg groote uitrustingen de prijs van de traan zou dalen en de
compagnie »sich sou consumeeren *)." Wilde men dit voorkomen, *
dan behoorde de concurrentie ook tusschen de kamers onderling
uitgesloten te worden ; men begreep , dat sommigen het voordee-
liger zouden oordeeleu hunne goedoren spoedig te verkoopen, al
was het tegen iets lagere prgzen dan de anderen, dan om de
dure waar misschien maandenlang in de pakhuizen te behouden.
■) Mias. der Zeeuwsche gedeput. aan de Sin. v. Zeel. dd. 19 Oct. 1616 , in :
Arch. Zeel.
*) «Corte Deductie" der N. C. dd. 18 Sept. 1624, in: Noordsche togten.
4 Loop. N. C. R.-A.
•) R. S.-G. 4 Febr. 1622. - N. Z. 17 Mrt. 1622. - Sent. v. de H.R.in
ttke de N. C. Hoorn c. Enkh. dd. 4 Apr. 1687. — Req. der N. C. aan de
Stn. V. HoU. (dd. 18 Jan. 1642), in: Stn. N. C. v. d. Hrl. gedeput, R..A.
«) Req. der N. C. aan de Stn.-Gen.dd. 15 Mrt. 1619 (lees: 1618), in: Noord-
sche togten. 2 Admiraliteit. R.-A. — Miss. der Zeeuwsche gedeput. aan de Stn.
▼. Zeel. dd. 19 Oct. 1616, in: Arch. Zeeland.
•) N. Z. 17 Mrt. 1622. — Miss. der Stn. v. Zeel. aan de gedeput. v. Zeel.
dd. 17 Mrt. 1622. (ByL v. N. Z.) — cf. Miss. v. Van Cracauw aan de Stn.-Gen.
dd. Il Mrt. 1689, in: L. D 1689.
94
Daarvoor moest gewaakt worden : de compagnie besloot , jaarlgks
met gemeen overleg naar gelang der omstandigheden de prgs
van de traan vast te stellen en de kamers onder eede te doen
beloven, de haar toebedeelde quarteelen niet onder die bepaalde
prijs aan de markt te brengen >). Om ontduiking te voorkomen
verbood men tevens het verkoopen van traan in de IJszee zelve
en het direct invoeren daarvan in vreemde landen *): vóór
alles moest de waar in Nederland opgelegd en de prgs bepaald
worden.
»Den welstandt der Compaignie/' zoo spraken de bewindhebbers
nog in 1636, >kan eone u^tbreijdinge niett lijden, maer moeit
gaen cleijn en de op menage, want hett ghewis is, hoe grootter
eqnipage hoe meerder schade, want cquipeert men sterck, ende
vanght men weijnich , soo valt maer schade , vanght men veel mett
grootte equipage, soo valt den vangst costelycken, ende wortt
den prijs door de veelheijtt mede onder den voett gesmeten.
Soo datt men mett vollen vangst oock well schade doen kan.
Om proff^'t te doen, soo moetmen mett menage equiperen ende
vangen naer aduenant gheconsumeertt kan worden , ende mett de
minste kosten sien hett meeste te vanghen, ende int beneficeren
vanden tracn soo moetten de leden den anderen verstaen *).**
Dit systeem was volgens de Noordsche Compagnie het ideaal van
een verstandig beleid: tot haar einde toe volhardde zij daarbg.
Reeds in 1616 was haar hoofdgrief tegen de kleine Noordsche
Compagnie, dat zij de markt voor hare goederen bedierf *), en
nog twintig jaren later , toen eenige HoUandsche steden deel aan het
octrooi wenschten te krijgen, verklaarden die van Amsterdam,
dat de nieuwe leden »soo ecnen anderen cours wertt ghesett"
dan de tot nu toe gevolgde , niet alleen > haer lieden te spade daer
ouer souden beclaghen ,'* maar dat de geheele compagnie eerlang
»80u comen in een volcomon verderflf ende ruine." *)
») Sent. V. de H. R. in zake de N. C. Hoorn c. Enkh. dd. 4 Apr. 1687.—
Reparlitie der Amst. kamer dd. 19 Mrt. 10.SC, in: Stn. N. C. v. d. Hrl.
gedepnt. R.-A.
*) Conlr. met de Zeeuwen , in : Noordsche togten. 4. Loop. N. C. R.-A. —
Contr. met de Friezen, bij: Aitzema, Saken v. Staet. Il p. 360.
•) Repartitie der Amst. bewindh. dd. 19 Mrt. 1G36 , in: Stn. N. C. ▼. d.
Hrl. gedeput R.-A.
•) „Cort advertissemcnt" v. Kyen c s. (dd. 29 Febr. 1616), in: Noordsche
togten. l R.-A. — Kyen r. ». boden dan ook aan , het getal hunner schepen te be-
perken en de prijs hunner traan niet lager dan van die der N. C. te stellen ,
maar de N. (.'. , die hoopte de kleinere vcrecnigiug geheel te zullen kunnen we-
ren, weigerde. (»Cort odvertissement.*' 1. c.)
•) Repart. der Amst. bewindh. dd. 19 Mrt. 1686, in: Stn. N. C. ▼. d. Hrl.
gedeput. R.-A.
95
Wg hebben gezien, dat de Noordsche Compagnie, opgericht
om de vrgheid van vaart en visscherij te helpf^n bevorderen,
weldra ontaardde in een lichaam, dat alle gebreken van eene
geoctrooieerde maatschappij in hooge mate in zich vereenigde.
Ongetwijfeld lag het in don aard van het monopolie , dat deze
richting zich allengs openbaarde, en het is den bewindhebbers te
vergeven , dat zij , gesteund door participanten , die — minder las-
tig dan de aandeelhouders der Oost-Indische Compagnie — reeds
tevreden waren, wanneer de nitdeelingen goed uitvielen en zich
verder met de beginselen van de leiders der vereeniging niet
bemoeiden '), dien weg meer en meer bewandelden. Waren ech-
ter de Staten-Greneraal , beroemd om hunne voor dien tijd ver-
lichte inzichten, geneigd om zich door eene betrekkelijk kleine
compagnie als de Noordsche meer en meer te laten medesiepen
op den weg van bescherming en monopolie , ook toen de nood-
zakelijkheid daartoe weldra was opgehouden? Waren zij, die het
toezicht over de handelingen der door hen geschapene compagnie
oefenden, medeschuldig aan de richting dier handelingen? Laat
ons ten slotte onderzoeken, in hoeverre de regeering de Noord-
sche Compagnie in haar egoïstisch streven steunde.
In de eerste plaats komt natuurlyk bij het bespreken der hulp ,
van staatswege aan de Noordsche Compagnie verstrekt, het octrooi
zelf in aanmerking. Wij hebben reeds opgemerkt , dat de Staten-
Generaal slechts daarom eenheid onder de Nederlandsche walvisch-
vaarders wilden, omdat zij het onmogelgk achtten op andere
wgze den Engelschen ontzag in te boezemen, en dat zij het
octrooi eerst verleenden , toen de Engelschen zejven door geweld-
dadig optreden het sein daaitoe gegeven hadden. Het komt mg
dan ook voor , dat de veroordeeling , door De la Court — en na
hem door bgna alle schrgvers — over het beleid der Staten-
Generaal in deze zaak uitgesproken , onverdiend is. De beroemde
vgand van alle bescherming verklaart , dat de oprichting der
Noordsche Compagnie >quaalik gedaan was,*' omdat de wal-
vischvangst na de opheffing van het octrooi sterk is toege-
nomen; >dog met het opregten der Geoctroy eerde Compagnien
op Oost- en West-indien," dus vervolgt hij, »was het een
geheele andere saak: want het een noodsakellk quaad
heeft schgnen te weesen , om datmen wilde handelen in ende om-
trent soodaanige Landen , daar onse vyanden voor particulieren te
sterk souden sgn geweest; sulks in alle manieren schijnd dienstig
geweest te zyn , dien handel door een kragtig gewaapende hand te
*) Wassenaer, Ilist. verh. VIII fol. 96. — Geen pamphlet is mij bekend , dat
klaagde over de handelwijze van de bewindhebbers der N. C, die toch ook de
voor de O.-l. C. eoo kritieke jaren 1622 — 24 mede doorleefden.
96
ioudeoren ; en dat vermits dit Land met den oorloge teegen den
Koninge van Spanjen worstelende, alle sijne kragten noodighad,
het seor voorsigtelik is geweest, die Geoctroyeerde Compagnien op
te regteu •)." Uit het door De la Court zelven later aangevoerde *)
blykt voldoende, dat men bij de oprichting der Noordsche Com-
pagnie volkomen in hetzelfde geval was als bij de Oost-
en West-Indische Compagniön *) , en had men ook bij deze ver-
eenigingon eeno proef met de opheffing genomen , de uitkomst zou
ongetwijfeld evenzeer ten nadeele der octrooien zijn uitgevallen als het
in 1642 met de Noordsche Compagnie het geval was. De woorden
van De la Court zelven over de Oost- en West-Indische Compag-
nien bevatten dus de beste rechtvaardiging van het beleid der
St aten-Generaal met betrekking tot de Noordsche.
Den inhoud van het octrooi deelde ik reeds boven mede. Het
was den 27 Januari 1614 voor drie jaren verleend ♦) en werd
den 1 April 1615 voor nog een jaar verlengd '): met het jaar
1618 zou dus de visscherij weder openvallen. Maar reeds 24
Januari 1617 was het octrooi der Noordsche Compagnie, nu ver-
eenigd met die van Zeeland , op nieuw verlengd , ditmaal voor vier
jaren •) : de eenige merkwaardige bepaling was, dat de regee-
ring — gewaarschuwd door de geschillen der Noordsche Compagnie
met de kleine Noordsche en met de Zeeuwen - zich de beslis-
sing in twisten tusschen de leden der compagnie voorbehield *).
Met het jaar 1621 eindigde echter ook dit octrooi en de
Noordsche Compagnie drong op vernieuwing aan •). Maar onder-
wijl was er onder de Nederlandschc walvischvaarders een twist
ontstaan, die zelfs door bemiddeling der Statcn-Generoal niet bij-
gelegd kon worden. En daar alleen samenwerking van allen te-
gen den gemeenschappelijken vijand het doel der Staten mot het ver-
*) Aauwysing der heils. polit. Grouden. p. 8^, 85.
*) Aanwjsing. p. 188, 191.
•) Vgl. p. 75 Noot 3.
*) R. S.-O. 27 Jan., 27 Mrt. 1614.
•) R. S.-G. 4 Apr. ICU, 1 Apr. 1615. — Req. der N. C. aao de Stn.-Gen.
dd. 1 Apr. 1615, in: Noordsche togten. 4. j/oop. N. C. R.-A.
•) R. S.-G. 23 Der. 1616, 21 . 24 Jan. 1617.
') Gr. Placaelb. I p. 673, 74. — R S.-G. 24 Jan. 1617. — Sent. t. de
H. R. in zake de N. C. Noordcrkw. c. Amst. dd. 81 Mrt. 1635. — Van de
bevoegdheid . die de regecring zich zelve dus toegekend had , maakte z\j slechts
hoogst zelden gcbrnik en altgd om de walvischvaarders tot eenheid te brengen,
(cf. R. S.G. 2 Sept. 1621, 25 Jan., 3. 4, 5 Febr. 1622, 24 Mrt.,
14 Apr. 1623.)
•) R. S-G. 24 Ang., 1, 2 Sept., 6 Oct. 1621, 8 Jan. 1622. — Req. der
N. C. aan de Stn -Gen. dd. 1 Sept. 1621, in: Noordsche togtcn. S.Ontd. t. Jan
Mayen-eiland. R.-A. — Rrq. drr kl. N. (\ aan dr Stn.-Gn. dd. 2 Sept. 1621,
iu: Noordsche togteii. 2. Admiraliteit. K.-A.
97
leenen yan het octrooi der vereeoiging geweest was, scheen het
werkolgk de vraag of het vernieuwd zou worden. De Staten-
Oeneraal, wien hefc onmogelijk was de twistenden te vereenigen,
namen een voorloopigen maatregel en gaven aan beide partijen
den 4 Februari 1622 verlof om voor dat jaar op zekere voorwaarden
en met eene regeling, die ze dwong elkaar niet te hinderen, de
walvischvangst gezamenlijk te oefenen * ). De regeering oordeelde
het nog steeds noodig , de Nederlandsche -walvischvaarders als een
vast aaneengesloten macht tegenover de Engelschen te stellen , en
spaarde daarom geene pogingen om hen nog tot eenheid te bren-
gen. De regeling van 1622 voldeed geheel aan hare verwachting:
den 20 December 1622 werd in de statenvergadering een request
voorgelezen van de drie Nederlandsche compagniën voor de wal-
vischvangst, die »nu tsamen vereenicht'* waren. Zy verzochten
een nieuw octrooi , dat hun nu reeds twee dagen later voor twaalf
jaren verleend werd *).
Het schgnt mij zeer twijfelachtig , of de St^ten-Generaal ditmaal
niet den goeden weg verlieten en overgingen tot bescherming , waar
de omstandigheden zulk eenen voor het publiek belang schadelijken
maatregel niet wettigden. Het gevaar toch voor buitenlandsche
aanvallen was grootendeels geweken. Engeland deed in 1623 en
1624 nog wel pogingen om zgne uitsluitende pretensiën te hand-
haven , maar het had de macht niet om z^'nen wil door te zetten.
Denemarken , dat eerst in 1623 met de Nederlanders ernstig in
conflict kwam, had nooit den emstigen wil hen van Spitsbergen
te verdreven. Toch liet zich misschien het nieuwe octrooi als
voorzorgsmaatregel wel verdedigen, maar zeker onverdedigbaar
was het , dat de Staten tegelykertyd een grooten stap op den weg
der bescherming vooruit deden. Het octrooi van 1622 verschilde
in vier punten met de vroegere, en het verschil was steeds ten
nadeele der vrijheid. Beeds in do voorgaande bladzgden merk-
ten w^* op, dat ditmaal voor het eerst niet als vroeger aan
nieuwe participanten gelegenheid werd gegeven om tot de Noord-
sche Compagnie toe te treden : de bescherming aan de vereeniging
verleend ontaardde dus in eene bescherming van bepaalde personen.
En wat do zaak nog erger maakte was, dat de voordeelen van
het octrooi nu niet meer voor drie of vior jaren, maar voor den
langen tyd van twaalf jaren aan dezelfde participanten gegund
werden , terwgl de straf op inbreuken van het octrooi — vroeger
alleen in verbeurdverklaring van schip en goed bestaande — nu
met eene boete van ƒ 6000 voor elk schip verzwaard werd. Een
laatste verschil met de vroegere octrooien was , dat in 1622 — waar-
>) R. S-6. 26 Jan., 8. 4, 6 Febr. 1622.
>) R. S.-0. 20, 22 Dec. 1622.
98
schijnlyk om »lorrendrayeri6n*' met kracht^en zekerheid te weren —
do bepaling gemaakt werd, dat niet alleen handel en visschergy
maar zelfs de vaart op Spitsbergen niet vrij meer zou zyn. Zelden
kwam het zeker voor , dat een Nederlandsch schip , dat zich met
op de yisschery wilde toeleggen, naar het verafgelegone eiland
kwam, maar de omstandigheid, dat het > havenen" aan dexe
eenige rustplaats in de IJszee tot 1642 niet geoorloofd was , kan
toch niet anders dan ongunstig op de ontdekkingsreizen in het
noorden gewerkt hebben *).
Het monopoliestelsel won nu blikbaar allengs in kracht: het
octrooi, dat eerst met het einde van 1634 vervallen zou, werd
reeds 25 October 1633 op geheel dezelfde voorwaarden als in
1622 zonder eenige moeielijkheid voor niet minder dan acht jaren
vernieuwd '). Eerst toen dit octrooi met het einde van 1642
afgeloopen was, toen de Engelschen sinds achttien jaren geene
vijandelijkheden meer gepleegd hadden en ook de Denen, al was
het met leedwezen, in de vrije visscherij der Nederlanders nit-
drukkelijk bewilligd hadden, zagen de Staten het verkeerde van
hunne handelwijze in '). De aandrang van alle landprovinciSn ,
die aandeel aan het octrooi wilden hebben , en die dus de moeielgk-
heid eener goede regeling bizonder verzwaarden, zal het bare
daartoe bijgebracht hebben: hoe het zy , het octrooi werd in 1642
niet meer vernieuwd ♦).
Nauw hing met het verleenen van octrooi samen het zorgen
voor een behoorlijk geleide van de vloten der Noordsche Com-
pagnie. Jaarlijks van den aanvang af verzocht de compagnie van
de Staten-Generaal eenige oorlogschepen ter harer bescherming
tegen Engelschen en andere v^anden; jaarlijks werd het verzoek
aanvankelijk toegestaan. En terecht: hetzelfde motief, dat de
regeering tot het verleenen van een octrooi gedreven had, moest
haar ook bewegen tot het ondersteunen der compagnie met kon-
vooischepen , zoolang zij zelve niet in staat was in hare verdedi-
ging te voorzien. Voornamelijk daaraan was het dan ook te dan-
ken , dat de Engelschen de vsral vischvaarders in de drie eerste jaren
") VgL Zorgdrager, Grocnl. viswh. p. 237. — De walvischvangst. 1 p. 81.
») R. S.-G. 18. 25 Oct. 1633.
•) Reeds ia 1636 had de N. C. te vergeefs om verlenging van octrooi aange-
honden. (VersL der 1* en 2« confer. met de N. C, conc.-rapp. aan de Stm v.
HoU., in: Stn. N. C. v. d. firl. gedeput. R.-A.) In 1642 herhaalde ai dit ver-
zoek nadrukkelijk. (Req. der N. C. aan do Stn. v. Holl. dd. 18 Jan. 1642, in:
Stn. N. C. V. d. Ilrl. gedeput. R.-A.)
*) Aanwysing. p. 191. — De octrooien zyn o. a. afgedrukt in: Gr. Placaetb.
I p. 669, 671, 673, 677. -- Ue eenjarige verlengingen van 1615 en 1622 waren
echter tot nog toe niet bekend; het schgnt niemand iu het oog gevallen te z\jn, dat
de jaren xonder deie beide niet aansloten. (Zie o, a Ln«ac , HolL rijkdom. 1 p. 847J
99
na de oprichting der Noordsche Compagnie met rust lieten. Maar
toen begonnen de Staten ook te bedenken, dat juist om aan de
Engelschen krachtigen weerstand te bieden, do compagnie was
opgericht , en zij vermaanden haar das om , nu betere tijden schenen
te zgn aangebroken, zelve »wel ende sterck te equiperen ende
ujt te varen opte Visscherije, dat sy die soude kunnen mainte-
neren jegens alle beletselen ')/' De aanval, door de Engelschen
dien zomer (1617) op drie Zeeuwsche schepen aan Spitsbergen ge-
daan, de onaangenaamheden tusschen beide natiën in 1618 bewezen
echter voldoende, dat de positie der Noordsche Compagnie op
Spitsbergen voorloopig nog zeer gevaarlijk bleef en de konvooi-
schepen werden tot 1620 toe zonder bezwaar toegestaan. In 1621
echter gaf de provincie Holland , de jaarlijkscho uitgaven voor de
Noordsche Compagnie moede , den verstandigen raad om , voordat
men op nieuw tot het toestaan der konvooischepen overging, te
onderzoeken of het algemeen belang door de walvischvangst vol-
doende gebaat werd om de gedurige uitgaven te wettigen '). De
raad werd opgevolgd en het onderzoek schgnt een voor de Noord-
sche Compagnie ongunstig resultaat opgeleverd te hebben : althans
juist dit jaar voor het eerst sinds hare oprichting werd het konvooi
geweigerd , hoewel er geruchten in omloop waren , die van zware
nitmstingen der Engelschen tegen de walvischvaarders spraken ').
Sedert werd^ van het toestaan den konvooischepen door de Staten-
Oeneraal geen vaste regel meer gemaakt ; slechts wanneer bizon-
dere omstandigheden het wenschelijk deden voorkomen, werd do
walvischvloot door oorlogschepen begeleid. De Engelschen zagen
weldra voor goed van eene aanvallende houding af; tegen do
Denen kon de Noordsche Compagnie zich zelve handhaven en kon-
vooischepen werden dus meer en meer eene zeldzaamheid. Toch
vinden wij ze nog in 1639 *) en zelfs na den val der compagnie
in 1652 genoemd ').
») Gr. PUcaetb. I p. 673. — R. S.-G. 24 Jan., 16 Mrt. 1617.
•) R. H. verg. v. 20 Apr.— 8 Mei 1621. p. 79. (Resolutie „*i vcrsoeck te
difficalteren , tot dat men sien aal wat profijt het pnblijck yan^dien Handel is
genietende , te meer, soo verstaen wordt , dat daer door ghernineert worden de
oude Neeringen Tan Oly-slaen , en van de Handelaers met Zaet.")
•) R. S.-G. 15 Mei 1621.
*) Aitzema, Sakcn v. Staet. Il p. 620.
») Gr. Placaetb. I p. 688, 84. — De statistiek der jaarlgksche konvooien is
ali volgt:
1614 8 schepen. (R. S.-G. 4 Apr., 29 Sept. 1614.— Miss. der Stn.-Gcn. aan de Adm.
V. de Maas, dd. 20 Ang. 1614, in: CoU. Bisdom. 160. R.-A. —
Resol. Adm. Arast. 24 Apr., 2, 5 Mei 1614.)
1615 8 , (R. S.-G. 20 Nov. 1614, 1 Apr. 1615. — Req. der N. C.
dd, 1 Apr. 1615, in: Noordsche togtcn. 4. Loop. N. C. R.-A.)
7»
100
Aan het hoofd van het konvooi werd door de Staten-Generaal
steeds een Commandeur-generaal geplaatst , die , bijgestaan door
een raad uit de andere kapiteins der konvooischepen (als Yice-
Admiraal en Schout-bij -Nacht) en zoo mogelijk ook uit de schip-
pers van de schepen der compagnie, over alle zaken van belang
besliste. Alles wat op de verdediging der schepen betrekking
had, was uitsluitend aan dezen raad overgelaten, en de afschei-
ding tusschen krggs- en handelszaken was zoo scherp, dat het
aan de bemanning van het konvooi , die natuurlgk aan Spitsber-
gen meestal zonder werk was , verboden was den walvischvaarders
in hun bedrijf de behulpzame hand te bieden anders dan tegen
betaling *). Ter vergoeding van de kosten, door de Staten-Ge-
neraal voor het konvooi gemaakt , werd verder van de Noordscbe
Compagnie een vast > lastgelt" geheven , dat bestond in 1 J */, in-
komend recht van de ingevoerde goederen ^). Dat dit voor de
161G 5 schepen. (R. S.-G. 28 Apr., 11. 12, 23 Mei, 2 Jnni 1616. — Req.
der N. C. dd. 29 Apr. 1616, in: Noordsche togten.4. Loop. N. C.
R.-A. — Instr. der Sin.-Gen. voor Schrobop dd. 23 Mei 1616.)
1617 1 „ (R. S.-G. 20 Apr., 13, 15 Mei 1617.)
1618 2 „ (R. S.-G. 12, 30 Jan. 1618. — Sent. v. de H. R. m zake
de N. C. Noorderkwart. c. Amst. dd. 81 Mrt. 16«15.)
1619 3 , (R. S.-G. 23, 28 Mrt., 7, 15 Mei 1619.)
1620 1 , (R. S.-G. 23, 27 Mrt., 13 Apr. 1620. — . Req. der N. C.
dd. 27 Mrt. 1620, in: Noordsche togten. 2. Admir. R.-A.)
(R. S.-G. 28, 30 Apr., 15 Mei 1621.)
(R. S.-G. 17, 29 Apr. 1622.)
1621 geene «
1622 geene „
1623 geene „
1624 gcenc ;,
(R. S.-G. 14, 16 Mrt., 23 Apr. 1624. — Vgl. echter hierue
Hfdst. VI ad 1624.)
(R. S.-G. 26 Mrt., 10 Mei 1625.)
(R. S.-G. 26 Fcbr. , 23 Mrt. 1626.)
(R. S.-G. 16 Mrt. 1627.)
(R. S.-G. 1, 3 ^Irt. 1628.)
(R. S.-G. 11 , 25 Apr. , 2 . 3 , 16 Mei 1629.)
(R. S.-G. 19 Apr. 1631.)
1625 1 ,
1626 2
1627 2 „
1628 2 „
1629 geene „
1630 geene „
1631 geene „
1632i
tot [geene „
1638)
1639 1 n
16401
tot jgeene „
1642\
De kleine N. C. verkreeg in 1618 en 1620 voor zich alleen nog ecnig geschat
ter leen. (R. S.-G. 17 Mrt, 21, 25 Apr. 1618, — 4, 18, 28 Apr., 1 Mei 1620)
>) R. S.-G. 29 Apr. 1615. — Instr. der Stn.-Gcn. voor Quast en Schrobop,
dd. 29 Apr. 1614, 23 Mei 1616.
*) Miss. der Stn.-Gen. aan do .\dmiralit. v. de Maas dd. 20 Ang. 1614, in:
(R. S.-G. 23 Apr., 16,18 Juni 1689. — Aitzema , Saken
V. Staet. II p. 629.)
101
regeering eene niet geheel te verwerpen bron van inkomsten was ,
blgkt nit het feit, dat in 1632 voor éen beladen walvischvaarder
aan inkomend recht werd betaald ƒ 231 — 12 st. voor de traan ,
ƒ 189 — 12 st. voor de baarden ^).
Wij zagen dus , dat het verleenen van octrooi en het toestaan
van konvooischepen — maatregelen van geheel gel^ke strekking —
volkomen gerechtvaardigd waren door den drang der omstandig-
heden; w^ hadden echter tevens gelegenheid op te merken, dat
de Staten-Oeneraal bg het eerste middel, weinig lettende op de
eischen van het oogenblik, te lang voortgingen met hunne be-
schermende hand over de kooplieden uit te strekken, eene fout,
die zg bij hot tweede middel gelukkig wisten te vermeden. De
hulp , voor het overige door de Staten-Generaal aan do compagnie
verstrekt, draagt evenals de reeds besprokene over het ge-
heel den stempel hunner vrgzinnige regeeringsbeginselen. Zg
verleenden aan de compagnie allen noodzakel^ken steun , maar zg
handhaafden tevens vooral in den beginne ook tegenover de com-
pagnie zelve het beginsel van gel^ke rechten voor alle natiën,
dat tot de oprichting eener geoctrooieerde vereeniging had geleid.
Zoo bevalen zg den bevelhebbers van het konvooi ten strengste,
alle aanvallen van vreemden op de schepen der compagnie te
keer te gaan, maar om ook van hunne z^'de alle vreemde wal-
vischvaarders tot de visscherg toe te laten ^) ; zoo weigerden zg
standvastig de compagnie te volgen op den weg der bescherming
door den invoer van traan en baarden van buitenslands te ver-
bieden ') en zoo werd ook de zeevisscherij van Neder] andsche >b7-
vaerders*' nooit door hen geweerd *). Van den anderen kant
poogde de regeering de compagnie tegen inbreuken op haar octrooi
langs slinksche wegen te beschermen door het plakkaat van 11
Haart 1633 *). Zij maakte dadelijk een einde aan den windhan-
del in traan en baarden, die in de laatste jaren der compagnie
oen noodlottigen invloed dreigde te hebben. Een mandement van
ColL Bisdom. 160. R.-A. — Resol. Adm. Amst. 26 Aug. 1614. — R. S.-6. 24 Oct.
1642. — De koQTOoigdden werden later, waarschijnlijk in 1623(R.S.-6. 12 Joli 1622),
tot 2*/^ verhoogd (6r. Placaeth. 1 p. 682. — Lnzac, HoU. rijkd. 1 p. 848) en
eent in 1675 afgeschaft. (Zorgdrager, Groenl. vissch. p. 801.)
*) Dictom ▼. de H. R. in zake de N. C. Hoorn c. Enkh. dd. 8 Apr. 1687. —
•Corte Deductie" der N. C. dd. 18 Sept. 1624 , in : Noordsche togten. 4. Loop.
N. C. R..A. — Gr. Placaeth. I p. 679.
*) Instr. der Stn.-Gen. voor Qaast en Schrohop dd. 29 Apr. 1614, 23 Mei 1616
') Zie hierTÖor p. 89.
«) Zie hiervoor p. 92.
•) Zie hiervoor p. 90. — De „violatenrs" van het octrooi der N. C. moesten
op bevel der Stn.-Gen. door de konvooiers genomen en met schepen, vangst en ge-
reedschappen in Nederland ingebracht worden om voor de admiraliteit terecht-
Seateld te worden. (Instr. der Stn.-Cren. voor Schrobop dd. 28 Mei 1616.)
102
prins Frederik Hendrik ontsloeg de contractanten in zulke zaiken
vau de levering, en hoewel men laag neerzag op dengene, die
zich, zooals men zeide, >met Prins Fredrik Hendrik behielp/*
waren de nadeelige gevolgen van den windhandel door den maat-
regel natunrlijk voorkomen *). Ook John Osborne, een Engelsch-
man, die door eene op aansporing van de bewindhebbers der Noord-
sche Compagnie gedane uitvinding veel bijgedragen had tot het
rijzen van den prijs van het balein, werd dadelijk door de Staten-
Generaal met een octrooi voor tien jaren begiftigd ^).
Al deze handelingen, die mij toeschynen den toets der kritiek
zegevierend te kunnen doorstaan , getuigen van het loffelgk streven
der Staten-Generaal , om de door hen in het leven geroepene com-
pagnie zooveel mogelyk te helpen en aan den anderen kant toch
niet de eischen te vergeten, die eene vrijzinnige staatkimde hun
deed. Het was echter reeds vooraf te vreezen, dat de regeering ,
dus geslingerd tusschcn de begeerte om eene uit haren aard uit-
sluitende vereeniging van onderdanen vooi*t te helpen en den
wensch om liberaal te blijven ook tegenover vreemden, niet alt^d
het rechte pad zou blijven bewandelen , maar dat z|j dikwgls zou
afwijken. En werkelyk gebeurde het zoo I Het toezicht , door de
Staten aanvankelijk op de daden der compagnie gehouden, om haar
te noodzaken de beginselen van uitsluiting , die zij aankleefde , ten
minste niet tegenover vreemde natiön in praktijk te brengen *) , ver-
flauwde langzamerhand en hield weldra geheel op. £n toen de
Noordsche Compagnie eenmaal de bezwaren van haren toestand
te boven gekomen was en dus, terwijl zij den steun der Staten-
Generaal geheel missen kon, hun toezicht en himne waarschu-
wende stem moer dan ooit behoefde, gaf de regeering door het
verlengen van het octrooi juist het eerste blijk van hare veranderde
gezindheid. Maar het was niet het laatste! De Staten-Generaal
namen in de geschillen der Noordsche Compagnie met Denemarken
steeds, en soms ten onrechte, de partjj hunner onderzaten, en
toen in 1632 en 1633 de Franschen door de schepen der compagnie
uit de Robbenbaai verdreven waren , namen de zoo vrijzinnig ge-
prezene Staten tegenover de klachten der verongelijkten eene hou-
ding aan, die overtuigend bewees, dat ook zfj zich soms door
partijdigheid van het rechte pad lieten brengen *).
*) Zorgdrager, Groenl. visach. p. 800. — Tegcnw. Staat. I p. 598.
*) Wassenaer, Hist. verh. VIII foL 87. — Zie meer hierna Hfdst. III.
*) R. S.-G. 29 Apr. 1615 , 16 Mrt. 1617.4 Febr. 1622. — Inatr. der Stm-Gea.
▼oor Qaast en Schrobop dd. 29 Apr. 1614, 28 Mei 1616.
^) Zie over de houding der Stn.-Gen. tegenover de N.C. en hare medediogen
meer aan het einde van Hfdat. VIII en IX. — Vgl. over do hnlp, door de
regeering na den val der N. C. aan de Nederlandache walvischvaarders verleend:
Tegenw. Staat. I p. 598, 98. — De walviachvangst. I p. 21—84, II p. 88.
HOOFDSTUK III.
DE WALVISCHV ANGST DER NOORDSCHE COMPAGNIE.
Wg hebben in het vorige hoofdstuk gezien, hoe de Noordsche
Compagnie ingericht was en welke beginselen zg aankleefde;
w$ znllen nu trachten te schetsen , hoe die zonderling ingerichte
vereeniging deze bekrompene beginselen by haar bedrijf in toe-
passing biucht. Het laat zich vooruitzien, dat w^ hier geen
tafereel zullen kunnen ophangen van den weldadigen invloed, van
het leven en do drukte, van de verbeteringen en bezuinigingen,
die de vrije concurrentie aanbrengt; maar toch blyfb het schouw-
spel aantrekkelgk genoeg. Het is belangwekkend , die kooplieden ,
die eenvoudige zeelieden der zeventiende eeuw zich te zien inspan-
nen om een nieuw bedrgf te grondvesten; het is een tooneel,
dat onze bewondering opwekt , te zien , hoe die onervaren mannen ,
van alle kanten besprongen en met den ondergang bedreigd , wel-
dra den palm der overwinning wegdragen en al hunne mede-
dingers in dat nog zoo kort geleden hun onbekende bedrgf over-
treffen, — hoe zg, de bewoners van een spanne gronds, de barre
en bgna ongekende kusten der IJszee met een drukte en gewoel
vervallen, die nog na verloop van eeuwen algemeene belangstel-
ling wekken.
Ten einde een duidelgk overzicht van de werking der Noordsche
Compagnie te verkrijgen, doen wg het best haar in haar bedrijf
te volgen: z^ zelve wgst ons den weg, dien wij bij ons ver-
haal moeten gaan. Wy vinden haar reeds dadelgk bezig met
het gereedmaken der walvischvloot. Zoodra de algemeene ver-
gadering in het begin van Maart het getal schepen bepaald had,
dat dit jaar naar het noorden zou zeilen, zetten de kamers
zich gverig aan het werk om de schepen, die elk volgens hare
quote leveren mocht ^), voor de reis uit te rusten. Het eerst
■) Dat het aantal der schepen, door elke kamer uitgerust, daarom niet altijd
104
kwam het er op aan een geschikt schip te vinden. De dnbbde
bemanning, die men steeds meevoeren moest, vooral de mime
vangst , maakte het wenschelgk vrg groote schepen voor de wal-
vischvangst te gebruiken. Maar in die dagen, toen men het
Ijs nauwelyks zag , was het gevaar , waaraan de vaartuigen bloot*
stonden, daarentegen uiterst gering, en men koos dan ook meestal
oude schepen, die voor eene verre reis niet meer deugden *)•
Waren voor de zeevisschery kleine schepen voldoende *), kajn-
tale schepen van 2 tot 500 ton ') , met eene bemanning van 80
k 90 man *) werden voor de visscher^ in de baaien, die voor de
compagnie altyd hoofdzaak bleef, gekozen ').
Eenmaal in het bezit van een geschikt schip, had men zich
bezig te houden met de uitrusting, die zeer omslachtig was. De
inrichting der compagnie zal er het haie toe b^gedragen hebben
om de uitgaven te vermeerderen en om niet alt^d d&ar te doen
besparen, waar het wen8chel|jk en noodig scheen. Hoe dit zg,
men klaagde over groote kosten *). £n geen wonder! Bg een
groot schip behoorden toch niet alleen 4^6 sloepen , ruim genoeg
om behalve den harpoenier en zyne gereedschappen eenen stuur-
man en vier roeiers te kunnen bevatten ^); maar ook verschil-
geheel geëvenredigd was atn kaar aandeel in de compagnie , blijkt o. a. nit hei Ibtt,
dat de Amsterdamsche kamer, die de helft der aandeelen bezat, in 1614 ileehta
4 van de 11 tchepen en jachten nitrnstte. (Resol. Admir. Amit. 19 Apr. 1614.)
Het komt mij daarom niet onwaarsch^nlijk vuor, dat slechts bet aantal der
sloepen, die iedere kamer volgens bare qnote in zee mocht brengen , door
de algeraeene vergadering bepaald werd. Daar die sloepen dikwijls in het noor-
den achterbleven, kon men met het zenden van weinige, zeer groote schepen,
van veel volk en veel victualie voorzien, volstaan en de te groote vangst door
naschepen laten afhalen.
*) Zorgdrager, Groenl. vissch. p. 241. — De walvischvangst. I p. S2. —
Scoresby, Accoant of the arctic regions. II p. 181.
*) Raven, lonrnael vande rejse nae Spitsberghen. p. 5.
') Edge, Dntch distnrbance, bjj : Porchas, Pilgrimes. III p. 467» 68. —
Br. V. Catcher aan Heley. dd. 29 Jani 1623 , bij : Pnrchas, 1. e. III p. 787. ~
Een schip van 600 last was eene groote uitzondering. (1 last = 2 ion.)
*) Raven (loornael vande rejse nae Spitsberghen. p. 10) noemt een tehip be*
mand met 86 man.
*) Raven, lonrnael. p. 8.
*) Aanwysing v. gronden en maximen, p. 75. — Scoresbj, Aceonnt. Il p. 56. —
Repartitie der Amst. bewindh. N. C. dd. 19 Mrt. 1686, in : Stn. N. C. t. d. Hri.
gedepnt. R.-A.
*) Req. V. Vrolicq aan de Stn.-Gen., in: NoordKhe togten. 4. Loop. N. C.
R.-A. — Zorgdrager, Groenl. vissch. p. 251 , 882 , 888. — De walviachTaagsi.
p. IV. — Sent. V. de H. R. in zake de N. C. Il oom c Enkh. dd. 4 Apr. 1687. —
Br. T. Salmon aan Sherwin dd. 24 Joni 1618, — van Catcher aan Hekj
dd. 17 Juni 1620, — van Fanne aan Helej dd. 24 Jnni 1628, in: Paraat,
Pilgrimes. III p. 788 , 785 , 786.
105
lende gereedschappen voor de walvischyangst , vaten of qnarteelen
om de gemaakte traan te bergen, of ten minste duigen, waar-
uit de kniper ze timmeren kon , walvischlijnen van 200 vadem het
stuk '), voorgangers (kleine lijnen, die aan den harpoen beves-
tigd waren), harpoenen en lenzen om walvisschen en walrussen
te vangen en te dooden moest men jaarlijks medevoeren. Want
al liet men jaarlgks veel in het noordon achter voor het vol-
gende jaar, steeds was er nienw gereedschap noodig ^). Daarbg
kwamen de kosten tot wapening der schepen. Wel gingen er in
de jaren, dat de strijd met buitenlanders het levendigst was, meestal
konvooischepen mede naar het noorden, maar men wilde toch
niet geheel onvoorbereid uitgaan. Beeds in 1614 voorzag de
') Drie Voytgien na Groenlandt. p. 18. — Scoresbj (Acconnt. II p. 178)
fpraekt TUI 800 vadem, Zorgdrager (Groenl. tIbscIl p. 335) over latere t^den
aprekende van 125.
*) Zorgdrager, Oroenl. viasch. p. 882, 88. — De walvischvangst. I. p. 85. —
Hariena, Vojage into Spitzb. , b^: White, Spitzb. and Oreenl. p. 119, 20, 25. —
Corte Deductie ende Remonstr. der N. C. dd. 18 Sept. 1624, in: Noordtche
togten. 4. Loop. N. C. R.-A. — Zie over den inbond van een walvischvaarder
de Nederlandsche en Engelscbe schaderekeningen van 1617 en 18, in: Noordache
togten. 4. Loop. N. C. R.-A., en : Lias loop. 1618. R.-A. — Om eenig denkbeeld te
geven van de onkosten der reeders, ontleen ik daaraan de volgende, zeker nog
al hoog getaxeerde cijfers. Een traanketel werd berekend op pd. vl. 66 — 14 — 4,
een lyn op 1 pd. vL , 3 sloepen op 50 pd. vl. , l lans op 5 sh. , de harpoenen,
lenzen en messen van een schip te zamen op 25 pd. vl. , 6 gotelingen op ƒ900,
1 mnaket op Ji 1 — 10 , 100 pnnd kmit op ƒ 45 , 1 ton bier op ^ 8 , de vic-
tualie van de bemanning van een schip voor eene maand op 75 pd. vl., de gage
van het scheepsvolk van een schip voor eene maand op pd. vl. 69 — 8 — 4 , de
hereidingskosten van l okshoofd spek tot traan in Nederland op / 2. — Een
beladen walvischvaarder werd in 1624 van een Duinkerker gerantsoeneerd voor
ƒ 10,000 en ƒ 200 voor de zeilen. (Wassenaer. Hist. verh. VIII fol. 86.) — Verder
U^jkt nog , dat men voor eene reis medenam 2600 vaten (Eng. schaderekening) ,
dat men voor de vangst van 1817 qnarteelen 6 sloepen noodig oordeelde, dat
eene vangst van 657 qnarteelen geen voldoende vergoeding gaf voor de kosten
der uitrusting van een schip, dat de reeders voor het opnemen van geld (in 1682)
betalen moesten 8*/, (Sent. v. de H. R. in zake de N. C. Hoorn c. Enkh.
dd. 4 Apr. 1687) en dat de uitrusting hier te lande 40*/, duurder was dan in
andere landen, waarsch^nl^k omdat alle materiaal van buitenslands moest inge-
voerd worden. (Req. v. de kl. N. C. aan de Stn.-Gen. dd. 2 Sept. 1621, in: NoordKhe
togten. 2. Admiraliteit. R.-A.) — Berghaus (Wat men van de aarde weet. II p. 887)
spreekt ook van proviandschepen , die de vloten der N. C. vergezelden. Daarvan
ia m^ van eldera nieta gebleken. — Verschillende opgaven van kosten en opbrengst
der walvischvangst vindt men nog verspreid in : Dictums v. de H. R. in zake de
N. C. Hoorn e. Enkh. dd. 28 Mrt. , 8 Apr. 1687. en in: Sent. v. de H. R. in zake
ak boven dd. 4 Apr. 1637. — Over de uitrusting van een schip in latere jaren
en de onkosten der reeders vergelijke men: Zorgdrager, Groenl. vissch. p. 385 — 86,
89—42, 46, 70, 71, 72. - De walvischvangst. I p. 84, 85, 89—116. — Martens
L e. p. 188, 34. — Scoresby, Account. II p. 151 (volgens tabellen in : De Koop
min, en door Oerard Van Santé.) — Dooregeest, I^jper zeepostiL p. 353.
106
Noordsche Compagnie hare schepen dan ook van geschat en
ammunitie ^), en toen do regeering de compagnie in 1617 had
oitgenoodigd , zelve hare verdediging krachtig te bevorderen *),
besloot men , dat elk schip ten minste 8 gzeren gotelingen zon
moeten voeren om zich te kannen verdedigen tegen mogelgke
aanvallen '). Tot haren val toe volhardde de compagnie bg dezen
voorzorgsmaatregel *), en toen de tgden verbeterden had zg geene
konvooischepen meer noodig om zich te handhaven ').
Maar wanneer de walvischvaarders geheel opgetnigd en van het
noodige voorzien waren, bleef nog het moeielijkste gedeelte van
de taak der reedeiij over : de bemanning moest gehaard worden.
In de tijden der compagnie, toen, zooals wij reeds zeiden, een schip,
dat meer dan 80 man voerde, geene zeldzaamheid was , ofschoon men
er ook van 70 , enkelen van 60 vond ^) , was niet alleen het vin-
den van bekwame , maar ook van genoeg manschappen eene zaak
van belang. Het was van het aiterste gewicht, dat er niemand te
kort schoot: ieder had in de visscherg zgne aangewezene plaats.
De bemanning werd in twee afdeelingen verdeeld: de eerste, de
eigenlgke scheepsgezellen en visschers, hield zich bgna alleen
met de vischvangst zelve in de sloepen bezig; de overige perso-
nen, die door de Engelschen >land-men** genoemd werden ^),
gingen dadelgk na aankomst aan land en hielden zich daar voor
de bewerking van het gevangene bereid ■). Wij willen ons voorloo-
pig alleen met het scheepsvolk bezighouden *). Twee personen trek-
•) Wassenier, Hist. verh. VIII fol. 94. — Corte Deductie der N. C, in:
Noordsche togten. 4. Loop. N. C. R.-A. — In 1615 verklaarde de N. C. zich echter
buiten staat, de kosten Toor de yerdediging harer schepen te dragen. (Req. der N. C.
aan de Stn.-6en. dd. 1 Apr. 1615, iu: Noordsche togten. 4. Loop. N. C. R.-A.)
») R. S.-G. 24 Jan. 1617.
*) Contr. der N. C. met de Zeenwen dd. 19 ^Irt. 1617, in: NoordKhe togten.
4. Loop. N. C. R.-A. — In 1617, 18 en 25, dus in gevaarlyke tijden, ont-
moeten wij dan ook op Spitsbergen Nederlandsche walvischvaarders met 10, 12,
14, 16, 18, eens zel& met 22 stukken geschut. (£dge, Dutch disturbance, bjj:
Purchas, Pilgrimes. III p. 468. — Br. v. Salmon aan Sherwin dd. 24 Juni 1618,
b^j: Purchas 1. c. III p. 733. — Wassenaer, Hist. verh. IX fol. 124.)
•) Req. der N. C. aan de Stn. v. HolL (v. 1642), in: Stn. N. C. t. d. HrL
gedepnt. R.-A. — Luzac, Hollands rijkdom. I p. 847.
') Aitzema, Saken v. Staet. II p. 629. — Zie hiervoor p. 99.
•) Zorgdrager, GroenL vissch. p. 220. — Lindeman, Arkt. Fisch. p. 9. —
£dge, Dutch disturbance, bij: Purchas, Pilgrimes. III p. 468. — T^dens lee
en jjsvisscherg werd de dubbele bemanning natuurlgk afgeschaft; de schepen
voerden toen 80 k 40 mau. (Dooregeest, Rijper zee-postil. p. 853.)
*) Pellham, Gods power and Providence, in: White, Spitzbergen and Green-
hmd. p. 283.
•) Zorgdrager, GroenL vissch. p. 220. — De wal vischvangst. I p. 28.
*) Zie eene opgave der bemanning van een walvischvaarder {in 1700 bg s
Zorgdrager, GroenL vissch. p. 844, 45.
107
ken daaronder de aandacht: de schipper en de harpoenier, die
beiden evenals enkele anderen i) boven hun loon nog een > part-
geldt** naar evenredigheid der vangst verdienden en daarom
veelal als » parteniers** van de overigen, »niaandgelders** genaamd,
werden onderscheiden >). De schipper, door elke kamer op hare
eigene vaartuigen aangesteld, had aanvankelijk alleen het bevel
over het schip en het scheepsvolk , met de visscher|j zelve mocht
hg zich niet inlaten; maar toen langzamerhand de kunst van het
harpoeneeren en vangen der visschen* meer algemeen bekend
werd en de harpoeniers dus personen van minder belang werden ,
aarzelde men niet ook de visscherg onder zgn bevel te stellen-
Met den titel van commandeur kreeg de bevelhebber van het
schip toen onbeperkt gezag op zgnen bodem '); soms vervulde
hg zelf den post van harpoenier *). Dat was echter in veel latere
tgden; in de eerste jaren der walvisch vangst zou zulk eene ver-
eeniging van betrekkingen onmogelgk geweest zgn. Bg do geheele
onbekendheid der Nederlanders met de walvischvangst hadden de
reeders zich toch reeds in 1613 genoodzaakt gezien , eenige der
met de walvischvangst sinds eeuwen bekende Basken naar Amster-
dam te ontbieden. Dat jaar kwamen er 13 over ') , en naarmate
de walvischvangst zich ontwikkelde, nam ook hun getal natuurlek
toe. ledere sloep werd met drie Basken bezet *) en op ieder
schip waren dan ook gewoonlgk ten minste drie harpoeniers ^),
die tevens de betrekkingen van speksngder en kapper vervulden *) ;
bovendien had men nog een of meer Baskische >maitres de chaloupe,"
een >maitre de la ligne *)** en in het begin ook verscheidene traan-
kokers ^ ®). De vreemdelingen wisten zich onontbeerlgk te maken
en stelden hunne eischen: onafhankelgk van den schipper moesten
zg hun werk verrichten ^ ') en hun loon moest geëvenredigd zgn
') Zorgdrager, Groenl. vissch. p. 889.
*) Zorgdnger, Groenl. vissch. p. 215, 812.
') Zorgdrager, Oroenl. vissch. p. 127. — De walvischvangst. I p. 27. — Van
der Brugge, Joomael vande Seven Matroosen. p. 46. — Req. t. Vrolicq aan
de Stn.-Gen. dd. 11 Mrt. 1683, in: Sin. N. C. t. d. Hrl gedepnt. R..A.
*) Bat de betrekking van harpoenier en speksnijder ook nog later in aanxien
hleef, bljjkt o. a. nit het voorbeeld van Jacob Hardebil, die eerst commandeur,
later speksn^der werd. (Zorgdrager, GroenL vissch. p. 266.)
*) Wassenaér, Hist. verh. VIlJ fol. 88. — Hist. de Spitsberghe. p. 11.
•) Br. v. Catcher aan Helcy dd. 17 Juni 1 620, by : Purchas . Pilgrimes. IIJ p. 786.
*) Drie Voyagien na Groenlandt. p. 16. — Opschriften der getuigenissen van
D'Hallegorey c. s. en Gasteloser c. s., in: Noordsche togten. 4. Loop. N. C. R.-A.
*) Zorgdrager, Groenl. vissch. p. 346.
•) Opschr. der getuigenissen van D'Hallegorey c. s. en Gastcloser c. s. , in :
Noordsche togten. 4. Loop. N. C. R.-A.
*•) HUt. de SpiUberghe. p. 11.
»») Scoresby, Account. U p. 89. — De walvischvangst. I p. 27. — Luzac, Hol-
108
aan huLiie moeite. Behalve hunne vaste bezoldiging, die trou-
wens behalve de kosten van vervoer en onderhoud niet meer dan
ƒ 50 schijnt bedragen te hebben '), kreeg dus elke harpoenier
als >schietgelt** voor iedere levende of doode door hem in zee ge-
vangen visch 40 rgksdaalders of / 100 ^) , elke stuurman van een
sloep ƒ 50; voor elke doode visch uit het schip gezien ontving
de > eerste siender*' 1 pond vlaamsch of / 6 '). Het lag in den
aard der zaak , dat men trachten zou zulke veeleischende bedienden
door goedkoopere te vervangen, en reeds in 1616 zien w^ dan
ook de Noordsche Compagnie pogingen aanwenden om de Basken
door Nederlandsche harpoeniers te vervangen. Op vier sloepen,
door haar met Basken bemand , besloot zg toen , al was misschien
daardoor voor het oogenblik de winst geringer, een v^fde met
Nederlanders bemand uit te rusten *). De proefneming beant-
woordde aanvankelijk niet aan de verwachting: den Engelschen,
die hunnen scheepsgezellen dadelyk hadden gelast den Basken de
kunst af te zien *), was het mislukt, en ook de Nederlanders
hadden moeite een bedrijf aan te leeren, dat niet minder be-
kwaamheid dan moed vorderde. Maar door volharding kwam
men toch de moeielijkheden te boven: in 1630 werd reeds de
helft der sloepen met Nederlanders bezet *) en hoewel zich nog
in 1636 Basken op de Nederlandsche schepen bevonden ^) , wor-
den daarna toch meer en meer Nederlandsche harpoeniers ge-
noemd *). Eindelijk werden de Basken geheel verdrongen; kort na
den val der Noordsche Compagnie was hunne aanwezigheid op
Nederlandsche walvischvaarders eene zeldzaamheid geworden *).
lands rijkdom. I p. 846. — Tegenw. Staat. I p. 588. — Lindeman, Arkt*
R«ch. p. 7.
') Een Dninkerksche reederijj betaalde aan 6 Basken in 1616 Toor loon ,100
Croonen/' eene som die echter, waarschijnlijk door de kosten van vervoer en
onderhond , tot ƒ 700 verhoogd werd. ](Sent. v. de H. R. in zake Lampsioi e.
Clarcqne dd. 81 Juli 1620.)
*) Drie Voyagien na Groenlandt. p. 15.
') Sent. V. h. Hof v. Holl. in zake Montmaker e. Coman, dd. 81 Jnli 1641. —
Hartens, Voyage into Spitzb., in: White, Spitzbergen and Greenland. p. 126.
*) Instr. der Stn.-6en. voor Schrobop, dd. 28 Mei 1616, in: Noordicha
togten. 4. Loop. N. C. R.-A.
*) Comm. der Mose. Comp. voor £dge voor de reis van 1611, b^: Porchu,
Pilgrimes. III p. 710.
•) Sent. V. de H. R. in zake de N. C. Hoorn c. Enkh. dd. 4 Apr. 1687.
V) VersL der 1« confer. met de N. C. dd. 14 Febr. 1686 , in: Stn. N. C.
V. d. Hrl. gedepnt. R.-A.
*) In 1685 in de Sent. v. h. Hof v. Holl. in zake Montmaker c. Coman ,
dd. 81 Juli 1641; — in 1639 bjj: Dooregeest, Rgper zee-postil. p. 851; —
in 1646 in de: Twee Journalen der Matroosen die overwinterden, p. 24.
*) Zorgdrager, Oroenl. vissch. p. 126.
109
Wanneer allee voor de reis gereed gemaakt was, verzamelden
zich de schepen der verschillende kamers op de hnn aangewezene
plaatsen. Men heeft de jaarlgksche uitrustingen der Noordsche
Compagnie op ongeveer 30 schepen begroot *). Deze berekening
is gegrond op het feit, dat de Friezen, die voor | in de com-
pagpiie participeerden, 3 schepen uitimstten. Men heeft echter
daarbg niet gelet op de omstandigheid, dat de bedoelde uitrus-
ting der Friezen plaats had in 1635, dus vóór hunne opneming in
de compagnie, en dat het dus nog de vraag blgft of men den
concurrenten, die er blijkbaar zeer op gesteld waren om leden
der vereeniging te worden, een deel heeft ingeruimd zoo groot
als zg met het oog op hunne finantiëele krachten misschien wel
souden g^wenscht hebbeu. Ook geloof ik niet, dat de uitrustingen
der Noordsche Compagnie gewoonlijk zelfs het lage cyfer van 30
schepen bereikt hebben. T^r bevestiging myner meening volgt hier
eene statistieke opgave, die , hoe uiterst onvolledig ook , toch eenigs-
zins een denkbeeld geeffc van de doorgaande sterkte der vloten.
Spitsbergen. Jan Majen-eiland.
Sehapaa. Sthepcn.
1612 2 geene.
1613 5 geene.
1614 11 >) 3 (tor ontdekking.)
1615 11 2 (ter ontdekking.)
1616 4 9 (2 N. C. — 5 kl. N. C. —
2 uit Zeeland.)
1617 3 (allo uit Zeeland.) ? (7? N. C. ») — ? kl. N. C. —
geene uit Zeeland.)
1618 23? (5 Zeel. ^ 2 Noorder- ? (geene uit Zeeland.)
kwart. — 1 Delft. *))
1619 11? (llNed. sch. in Fair- ? (geene uit Zeeland.)
haven. *))
') Scoresbj, Account of the arctic regions. II p. 144.
*) Dit geeft op: Wasseoaer. Hist. yerh. VIII fol. 94. — Edge (Dutch dis-
tnrlMUiee, b^: Parchas, PflgrimeB. III p. 466) noemt er 14.
•) Vlg. Edge (Dntch distnrbance , bjj: Porchas, Pilgrimes. III p. 467) meende
een Zeenwscb kapitein tien schepen op Spitsbergen te znllen vinden ; drie Zeenwen
waren op het eilaud, de overige 7 (Hollanders) waren dos op Jan Mayen-eiland. Waar-
•eh^nlijk waren er daar echter met de reeds dadelijk daarheen bestemde schepen
meer: de N. Z. 26 Jan. 1617 noemen 14 of 15 schepen voor de geheele nitrnsting.
^) Uit de uitrustingen der enkele kamers kan men met behulp der boven
(p. 81, 82) opgegeven verhouding van de krachten der kamers, de sterkte der ge-
heele vloot nagenoeg berekenen. Het cijfer van 23 schepen , door Edge (Thiteh
disturbance, hg*. Purchas, Pilgrimes. III p. 469) opgegeven, komt mij dan ook
veel te hoog voor.
•) De Corte Deductie der N. C. dd. 18 Sept. 1624 (Noordsche togten. 4. Loop,
110
SpitE
iber
gen. Jan ^
[ay
en-eiland.
Sebap».
SeliapeB.
1620
2?
(2 Ned. sch. in Fair-
hayen.)
?
(geene uit Zeeland.)
1621
?
?
(geene nit 2ieeland.)
1622
?
?
1623
5 '
')
?
1624
20?
(2 sch. uit Zeeland.)
?
1625
8
4
(2 andere schepen naar el-
1626
?
?
ders. «))
1627
?
?
1628
?
12
1629
?
?
1630
6?
(34 sloepen.)
9^
^ (51 sloepen •.))
1631
?
V
1632
?
(1 sch. Hoorn, geen
sch. Enkh.)
?
(2 sch. Amst., 1 sch. Enkh.,
geen sch. Hoorn.)
1633
?
?
1634
6
?
1635
?
(lsch.Harl.,2sch.Stav.)
?
1636
?
?
1637
?
?
1638
?
?
1639
?
(1 sch. Hoorn , 1 sch.
Harl.)
?
(2 sch. Amst., 2 sch. Hoorn, 1
sch. Harl. in de opene zee.»))
1640
?
?
1641
?
?
1642
?
?
(2 sch. Stav. in de opene zee.)
N. C. R.-A.) verzekert, dat de Zeeuwen van 1619 — 22 hunne uitrustingen ter
walvischvangst geheel staakten. Dat dit oujuist is , bl\jkt uit : R. S.-G. 7 Mei
1616, 15 Febr., 28 Mrt., 18 Apr. 1620, 8 Jan., 8, 4. 20 Febr. . 8 Mrt., 28
Mei. 5 Nov. 1622. — N. Z. 4 Febr. 1620 , 9 Mrt. 1621 , 22 Febr. , 17 Mrt. 1622. —
Hr. V. Salmon aan Heley dd. 5 Juli 1619, bij: Purchas, Pilgrimes. III p. 785.
*) Dit getal geeft Waaaenaer (Hist. verh. V fol. 157): Kunne (bij: Parcbai,
POgrimes. III p. 736) regt verkeerdelijk, dat er na die 5 nog 2 verwacht werden.
*) Waartchgnlgk naar straat Davis. cf. hierna Hfdst. V.
*) Deze berekening bernst op het boven medegedeelde feit , dat 1 scbip 4 & 6
sloepen voerde.
*) Deze opgaven zijn te vinden by: Wasseneer. Hist. verh VIIÏ foi. 86, 88,
«4, 95, IX fol. 12*. X fol. 106, XVI fol. 26.— R.S-G. 19 Mei, 9 Juni 1685 ,
2i Oct. 1642. — Hist. de Spitsberghe. p. 11. — F^dgo, Dutch distnrbanee.
b|j: Purrhas. Pilgrimes. III p. 467, 68. — Batfin, lournall, en: Brieven der Kag.
walviichv., by : Purchas 1. c. III p. 716 vlg. — lustr. der 8tn.-Gen. voor Schrobop,
dd. 23 Mei 1616. — Sent. v. de U. R. in zake de N. C. Hoorn c. Enkh.
dd. 4 Apr. 1687. — Sent. v. h. Hof v. Holl. in zake Moutmakcr c. Comaa ,
dd. 81 Joli 1641. — Zorgdrager, Groenl. vissch. p. 265.
111
2iOodra men bgeen was, maakte men zich tot het vertrek ge-
reed« Meestal voeren een paar kamers gezamenlgk nit ^); wanneer
de nood der tgden het wenscholp: maakte, zeilde men in admi-
raalschap en onder geleide van een of meer oorlogschepen om
zich tegen mogelgke aanvallen te beschermen >). De vrees voor
de Duinkerkers was zoo groot, dat de Noordsche Compagnie tot
haren val toe dezen maatregel moest doorzetten en >met eene
gecombineerde macht bere^jt staen tot affweringe van alle gewelt
ende onervallinge *)/* De vloot was in den beginne gesteld on-
der bevel van den Commissaris-generaal, die, door de Staten-
Greneraal aangesteld maar door de compagnie van last voorzien,
het toezicht had op alles wat tot de reis en de vischvangst be-
trekking had , terwijl alle krggszaken aan den Commandeur-gene-
raal van het konvooi en zgn raad waren overgelaten *). De post
van Commissaris-generaal, in 1614 door den bewindhebber Anto-
nie Monier zelven '), het volgende jaar door den in de geschie-
denis van Nieuw-Nederland bekenden Adriaan Block bekleed *) ,
geraakte echter weldra in onbruik. De zelfstandige plaats van
de beide hoofden der vloot » die dagelijks met elkander in aanra-
king moesten komen, gaf misschien aanleiding tot oneenigheid;
hoe dit z)j , reeds in 1616 besloten de Staten-Generaal den Com-
mandeur-generaal van het konvooi. Jan Jacobsz. Schrobop, tevens
tot Commissaris-generaal aan te stellen '). Alle scheepsbevelheb-
bers » de kapiteins der oorlogschepen zoowel als de schippers
der compagnie , waren das nu aan den Commandeur-generaal on-
dergeschikt. Bg deze regeling schgnt het voorloopig gebleven te
zgn. Maar toen de konvooischepen sinds 1621 niet meer gere-
geld de visschersvloot vergezelden en de schepen op hunne eigene
verdediging bedacht werden , weid het natuurlek onmogelijk , dat
de bevelhebber van het konvooi de vloot aanvoerde. Toch duurde
ook toen de vereeniging van krfjgs- en handelszaken onder éen
*) Twee Joarnalen der Matroosen. p. 19.
*) Contr. der N. C. met de Zeeawen, io: Noordsche togten. 4. Loop. N. C.
R.-A. — Sent. ▼. de H. R. in zake de N. C. Noorderkwart. c. Amst. dd. 81
Mrt. 1635. — Conc.-Instr. der Stn.-Gen. voor Schrobop dd. 18 Mei 1616, in:
Noordsche togten. 4. Loop. N. C. R.-A. — Zorgdrager, Groenl. vissek. p. 818.
•) Req. der N. C. aan de Stn. ▼. HoU. (v. 1642), in: Stn. N. C. ▼. d. Hri.
gedepnt. R.-A. — Wassenaer, Hist. verh. VIII fol. 86.
«) InttT. der Stn.-Gen. Toor Qnast dd. 29 Apr. 1614.
*) Wastenaer, Hist. rerh. VIII fol. 94. — Instr. der Stn.-Gen. roor Qniat
dd. 29 Apr. 1614.
•) Req. der N. C. aan de Stn.-Gen. (dd. 2 Sept. 1615) in: Noordsche togten.
8 Ontd. ▼. Jan Mayen-eiland. R.-A. — Wassenaer, Hist. verh. VIII fol. 95.
*) Conc.-Instr. Toor Schrobop dd. 19 Mei 1616, in: Noordsche togten«
4. Loop. N. C. R.-A.
112
hoofd Yoort: het oppertoezicht over de geheele yloot bleef OTer-
gelaten aan éen persoon , die den titel van Commandenr-generaal
(of eenvoudig >Generaer') behield. >)
De walvischvaarders verlieten gewoonl^k, hetzg gezamenlgk,
hetzij afzonderlijk , tegen het einde van April de Nederlandsche ha-
vens ^). Evenals bij de Ëagelsche walvischvangst *), zoo werd ook
den Nederlanders vóór hun vertrek de plaats aangewezen , waar zg
visschen zouden *), en ieder begaf zich dus dadelijk naar de
hem aangewezene plaats in de Mauritiusbaai op Spitsbergen of
naar Jan Mayen-eiland *) , waar de Nederlandsche walvischvangst
weldra hare hoofdzetels vestigde. Op het eind van Mei of in
het begin van Juni kwam men gewoonlijk op Spitsbergen aan *).
Zoodra het ijs losraakte , zeilde men dan naar het land ; in
latere tyden poogde men zelfs moedig door do vaste gsvelilen in
*) Vgl. o. a. Van der Brugge, Joamael der Seven Matroosen. p. 46. —
Stu. gewisseld tusscheu Ys en Vrolicq (1633), iu: Noordsche togtcn. 4. Loop.
N. C. R.-A. — Het is oiet onwaarschijnlijk, dat de bevelhebber van eene af*
deeling schepen, die aan éene kamer toebehoorden, ook soms den titel yib
Commandenr-generaal droeg.
*) K. S.-6. 11 Mrt. 1639. — Getuigenissen in zake den aanval der Eng. in
1617. in: Noordsche togten. 4. Loop. N. C. R.-A. — De schepen zeilden echter
soms vroeger, soms later uit. (1 Apr.: Confer. ▼. 14 Febr. 1686, in: Stn. N. C.
y. d. ElrL gedeput. R.-A. — Half Mei: Instr. der Stn.-Oen. voor Bnrch en
Coenders, dd. 14 Mei 1639.)
•) Edge, Dutch disturbance, bij: Purchas, Pilgrimes. III p. 467. — Fotherbye,
Voyage of Discouerie, bij: Purchas 1. c. III p. 721.
*) Deze bepaling geschiedde natuurlijk door de N. C; de Stn. -Gen. deden het
iu 1616 waarschijnlijk om den gevaarlijken toestand der vloot op Spitsbergen.
(lustr. der Stn.-Gen. voor Schrobop, dd. 23 Mei 1616, in: Noordsche togten.
4. Loop. N. C. R.-A.) — In de eerste jaren, toen de N. C. over geheel Spits-
bergen beschikte, geschiedde die aanwijzing door verloting der verschillende
baaien. (Mémoire der N. *C., bij: Muller, Mare Clansum. p. 871. — R. S.-G.
5 Nov. 1622. — Sent. v. de H. R. iu zake de N. C. Noorderkwart, c Amtt.
dd 31 Mrt. 1635. — Br. der gedeput. aau de Stn. v. Zeel. dd. 19 Oct. 1616, in: Arch.
Zeel.) — De Amsterdammers schijnen zich echter voortdurend in de Mauritiusbaai
gevestigd te hebben. (R.S.-G. 4 Nov. 1622. — Miss. v. Cbrist. IV aan de Stn.-Gen.
dd. 27 Mrt. 1630, in: L. D. 1680. — cf. R. S.-G. 5 Nov. 1622. — Aitzemi,
Saken v. Stact. I p. 1160.)
•) Sent. V de IL R. in zake de N. C. Hoorn c Enkh. dd. 4 Apr. 1687.—
Uit deze sententie bigkt iu verband met andere mededeel inge n , dat niet alle
kamers hare uitrustingen over beide plaatsen verdeelden. Alleen het machtige
Amsterdam schijnt jaarlijks ann Spitsbergen en Jan Ma^en-eiland beide geviKht
te hebben, terwijl de kamers van de Maas, Midi.elburg en Veere, evenals hier
van die van het Noorderkwartier blijkt, contracten schijnen gesloten te hebben,
waarbij zij hare uitrustingen voor gezamenlijke rekening ieder naar een der beide
eilanden zonden. Deze maatregel spaarde kosten en voorkwam te groote dmkte
op éene plaats.
*) Getuigenissen in zake den aanval der Eng. in 1617, in: NoordKhe togten.
4. Loop. N C. R -A. — Zorgdrager, Groe^l. vissch. p. 29.
113
de baaien door te dringen, zoodat soms verscheidene schepen der
Noordsche Compagnie in het ^'s vastraakten eo verongelukten ').
De schepen ankerden dadelijk aan het land , de sloepen werden
uitgezet en men maakte zich gereed den walvisch te vervolgen. Het
duurde in die eerste tijden der vangst gewoonlijk niet lang, voor-
dat men er een hoorde blazen. De harpoenier en zijn volk stortten
zich dan glings in de sloepen ; de harpoen — een ijzeren staaf van
drie voet, van een scherpe punt met weerhaken voorzien — werd
gereed gehouden, de voorganger en de walvischl^n daaraan be-
vestigd en men voer op de prooi af. Zoodra men genaderd was ,
wierp de harpoenier van den voorsteven zijn wapen met kracht in
het lichaam van den walvisch, die dan onmiddellijk in pijlsnelle
vaart naar de diepte dook. De Ijjn , des noods door aanhechting
van eene nieuwe < verlengd , bleef echter steeds in handen van den
harpoenier , die de sloep alle bewegingen van don walvisch zooveel
mogel^k deed volgen. Andere sloepen voegden zich daarbij en
zoodra de walvisch na eenigen tgd weder bovenkwam om adem
te scheppen , werden hem nieuwe harpoenen in het lijf geworpen ,
zoodat h^ stevig vastgelegd was. Eenmaal zoover gekomen wachtte
men den langzamerhand afgematten visch op met de werp- en
stootlenzen — scherp gepunte gzeren wapenen aan lange lijnen
of stokken van 10 è 12 yoet bevestigd ^). Niet lang duurde het
dan, of de visch gaf door het uitblazen van bloed het bewijs,
dat hg doodel{jk gewond was '); hevig slaande met de staart
zwom hij op het water rond. Dan moesten de sloepen ijlings
ontwaken, want een enkele slag met de staart verbrijzelde dik-
w^ls een geheele sloep ! Maar spoedig werden de slagen flauwer
en weldra stierf de visch van uitputting. Met een paar booten
werd hg dan naar het strand gesleept, waar hg een paar dagen
aan een touw vastgemaakt naast het schip bleef liggen : een begin
van bederf toch doet den visch vèr boven het water rgzen en
maakt het dus gemakkelgker het spek af te snijden *).
Zoodra de gelegenheid het toeliet, begon het tweede gedeelte
van den arbeid, het » flenzen." Door twee lange sneden en
verschillende insngdingen in de breedte werden door den spek-
sngder, die aan het strand half in het water stond, groote
*) Zorgdrager, Groenl. viasch. p. 219, 29. — Wassenaer, Hist. verh. XII fol. 9.
*) Zie afbeeldingen van harpoen en lens , b\j : Zorgdrager , Groenl. Tiisch.
p. 848, 860.
*) Hen noemde dit in grove zeemans-scherts : ^oranje blaxen!*'
*) Eene vr^ uitvoerige en gel^jktgdige beschrijving der wal visch vangst vindt
men in de: Drie Voyagien na Groenlandt. p. 13 — 15. — Vgl. ook: Scoresby ,
Aeeonnt. II p. 178. — Hist. de Spitsberghe. p. 17 — 19. — Martens, Voyage
into Spitxb., b\j: White, Spitxbergen and Greenland. p. 116—26. — Le Long,
Kooph. v. Amst. II p. 169 — 61.
114
stukken spek van 2 k 300 pond van den dooden visch losgemaakt ,
en met zoogenaamde »spek-takel8/' eene soort van kraan, op het
land gewondenf Onmiddell^k begon daarop het derde gedeelte
der walvischvangst , het zoogenaamde » afmaken/* In latere jaren
duurde het soms lang eer men daartoe den tijd vond ; onder de
Noordschc Compagnie was echter de helft der bemanning, die
dadelijk na de aankomst aan land gegaan was , steeds gereed om
de opbrengst der jacht te ontvangen en verder te bereiden. Aan
het strand stond een man gereed om het spek in stukken te hak*
ken, die dadelijk op eene berrie naar de traanketels gebracht
werden. Daar werden deze stukken, terwgl de staart van den
visch als hakbord diende, in nog kleiner gedeelten, » vinken*' ge-
naamd, gesneden en in den traanketel geworpen.
In de vaste overtuiging, dat de walvischvangst in de baaien
eerder zou toe- dan afnemen , had de Noordschc Compagnie kost-
bare inrichtingen op het strand doen verrijzen. De traanketel,
een roodkoperen pan, die een halve ton spek kon bevatten, was
op den grond vastgemetseld ; daaronder bevond zich een fornuis,
dat met hout en met den afval van den wal visch gestookt werd.
De ketel , waarin water was voor het aanbranden , werd dadelgk
gevuld met spek, dat gedurende twee uren onder gedurig roeren
gekookt werd. De traan werd daarna in een vat geschept, van
onderen met een houten rooster voorzien , dat allen afval van den
walvisch terughield en het zuivere gedeelte in een koelbak liet
vloeien. Wanneer de traan nog een paar malen in gedeeltelgk
met water gevulde bakken of vaten >) verder afgekoeld en be-
zonken was, werd zg eindelijk in de quarteclen gegoten. Deze
quarteelen , in vlotten van twintig naar de schepen gesleept , werden
daar in ontvangst genomen door eenige personen , die daartoe op
het schip achtergebleven waren, en in het ruim weggestuwd *).
De walvischbaarden , bij het flenzen uit den bek van den wal-
visch gesneden, werden in bossen naar land geroeid, daar van
elkander gekloofd, afgestoken, geweekt en geschrobd. Na het
droogen werd het haar er afgesneden en do schoone baarden aan
bossen van vijf of zes stuks tusschcn de ti*aanvaten in het ruim
van het schip geborgen ').
*) De Engdfchen gebruikten eenvoadig sloepen als koclbakken. (Parchat, Pil*
grimes. III p. 471.)
*) Scoresby, Account. II p. 174—76. — Purchos, Pilgriinrs. III p. 470, 71. —
De wyzc van traanbereidcn veranderde door het overbrengen vuu dit bedryf naar
Nederland bgna niet (Zorgdrager, Groenl. vissch. p. 869, 70. — I)c walvisch-
vangst. I p. 48. — Martens, Voyage into Spitzb., by : White, Spitzbcrgen and
Greenland. p. 125—80, 81, 88.)
•) Scoresby, Account. II p. 177. — Pnrchas, Pilgrime». III p. 471. - Zorg-
dragnr, Groenl. viswh. p. 856. 371.
115
Dit was de gewone manier van doen der walvisclivaarders tot
na den val der Noordsche Compagnie toe. Maar reeds lang voor
dien tgd was eene andere behandeling van den walvisch naast
deze gewone vry algemeen in gebruik gekomen. Het zal de aan-
dacht mgner lezers niet ontgaan zijn , dat het octrooi der Noordsche
Compagnie slechts de landen en kusten in de IJszee noemde, en
dus stilzwijgend het bevaren en bevisschen van de opone zee zelve
voor de vrjje concurrentie openliet '). Lang duurde het, voor-
dat de Nederlandsche handel deze leemte in het monopolie dor
Noordsche Compagnie opmerkte. Eerst in 1626 vernemen wg
bg uitzondering , dat twee Zaandamsche walrusjagers op weg naar
de straat van Nassau in de opene zee eenen walvisch vingen ^).
Hun voorbeeld schijnt nu en dan door enkele Nederlanders
gevolgd te zyn. De Noordsche Compagnie zag echter aanvanke-
Igk in deze concurrentie weinig bezwaar; zij verwees vreemden
en Nederlanders , die zich naast haar op Spitsbergen wilden ves-
tigen, zelve somtijds naar de opene zee *). Men was in de goede
jaren der walvisch vangst, toen de gewenschte prooi zich bgna
uitsluitend onder de kust ophield, te zeer overtuigd dat de zee-
visscherij geen voordeel kon geven, dan dat de geoctrooieerde
vereeniging de concurrentie zou gevreesd hebben. De mededingers
zelven schenen dan ook van dit middel om de Noordsche Com-
pagnie haar monopolie te ontnemen slechts een spaarzaam gebruik
gemaakt te hebben, al wisten zy ook, al erkende de compagnie
zelve, dat de volle zee hun openstond *). Langzamerhand veran-
derden echter de zaken van aanzien : het gedurig jagen en visschen
maakte den walvisch schuw ; de overvloed van visschen , die zich
vroeger in de baaien vertoond had , verminderde langzamerhand en
de vangst der compagnie werd dus ook veel minder voordeelig. Het
laat zich verklaren , dat zy in dit tijdperk van overgang , toen alle
concurrentie meer dan ooit nadeelig zjjn moest, het een harer
harpoeniers Marten Michielsz. van De Byp , die volgens de over-
levering de eerste was, die in dienst der compagnie in de opene
zee een walvisch ving, uiterst kwalyk nam, dat hij het voorbeeld
•) Zie de vier octrooien der N. C. in: Gr. Placaetb, I p. 669 vlg. — Vgl. ook:
Kort Verhael vande Gedaente der Wakisschen , in : Drie Voyagien na Groen-
Undt. p. 15.
«) Wassenaer, Hist. verh. XI fol. 134. — cf. R. S.-G. 7 Mrt. 1626.
■) Insin. V. Dnynkercker aan Vrolicq dd. 29 Jani 1682, in: Stn. N. C. v. d.
Hrl. gedepnt R.-A. — R. S.-G. 14 Apr. 1636.
") Nota van Ys aan Vrolicq dd. 1 Juli 1633, en: Kcq. der N. C aao de
Stn.-Gen. r. Vrolicq dd. 2 Fcbr. 1634, in: Noordsche togten. 4. liOop. N. C.
R.-A. — Vgl. ook: Drie Voyagien na Groenlaudt. p. 15. — Zorgdrager, Groenl.
viMch. p. 135. — Üe walvisch vangst. I p. 30 Noot.
8*
108
aan hnLne moeite. Behalve hunne vaste bezoldiging, die iron*
wens behalve de kosten van vervoer en onderbond niet meer da n
ƒ 50 schijnt bedragen te hebben *), kreeg dos elke harpoenier
als > schietgelt'* voor iedere levende of doode door hem in zee ge»
vangen visch 40 rijksdaalders of ƒ 100 >) , elke stuurman van een
sloep ƒ 50; voor elke doode visch uit het schip gezien ontving
de > eerste siender*' 1 pond vlaamsch of ƒ 6 *). Het lag in den
aard der zaak , dat men trachten zou zulke veeleischende bedienden
door goedkoopere te vervangen, en reeds in 1616 zien w^ dan
ook de Noordsche Compagnie pogingen aanwenden om de Basken
door Nederlandsche harpoeniers te vervangen. Op vier sloepen,
door haar met Basken bemand , besloot zij toen , al was misschien
daardoor voor het oogenblik de winst geringer, een vijfde met
Nederlanders bemand uit te rusten *). De proefneming beant-
woordde aanvankelgk niet aan de verwachting: den Engelschen,
die hunnen scheepsgezellen dadelgk hadden gelast den Basken de
kunst af te zien *), was het mislukt, en ook de Nederlanders
hadden moeite een bedryf aan te leeren, dat niet minder be-
kwaamheid dan moed vorderde. Maar door volharding kwam
men toch de moeielijkheden te boven: in 1630 werd reeds de
helft der sloepen met Nederlanders bezet ■) en hoewel zich nog
in 1636 Basken op de Nederlandsche schepen bevonden '), wor-
den daarna toch meer en meer Nederlandsche harpoeniers ge-
noemd *). Eindelijk werden de Basken geheel verdrongen ; kort na
den val der Noordsche Compagnie was hunne aanwezigheid op
Nederlandsche wal visch vaarders eene zeldzaamheid geworden *).
landi rgkdom. I p. 846. — Tegenw. Staat. I p. 588. — Lindemau, Arkt*
Fisch. p. 7.
') Een Duinkerksche reeder^ betaalde aan 6 Baiken in 1616 voor loon ,100
Croonen/' eene som die echter, waarschijnlijk door de kosten van vervoer en
onderhoud , tot ƒ 700 verhoogd werd. [(Sent. v. de H. R. in zake Lamptini e.
Clarcqoe dd. 81 Juli 1620.)
*) Drie Voyagien na Groenlandt. p. 15.
*) Sent. V. h. Hof v. Holl. in zake Montmaker e. Coman, dd. 81 Jnli 1641. —
Mariens, Voyage into Spitzb., in: White, Spitzbergen and Greenland. p. 126.
*) Initr. der Stn.-Gen. voor Schrobop , dd. 28 Mei 1616, in: Noordache
iogten. 4. Loop. N. C. R.-A.
•) Comm. der Mosc. Comp. voor Edge voor de reis van 1611, b^ : Porchia,
Pilgrimea. III p. 710.
•) Sent. V. de H. R. in zake de N. C. Hoorn c. Enkh. dd. 4 Apr. 1687.
*) VersL der 1* confer. met de N. C. dd. 14 Febr. 1686 , in: Stn. N. C.
V. d. Hrl. gedeput. R.-A.
*) In 1685 in de Sent. v. h. Hof v. Holl. in zake Montmaker e. Coman ,
dd. 81 Juli 1641; — m 1689 b\j: Uooregeest, Rgper zee-postil. p. 851; —
in 1646 in de: Twee Journalen der Matroosen die overwinterden, p. 24.
*) Zorgdrager, Oroenl. vissch. p. 126.
109
Wanneer alles voor de reis gereed gemaakt was, T^rzamelden
zich de schepen der verschillende kamers op de hnn aangewezene
plaatsen. Men heeft de jaarlijksche uitrustingen der Noordsche
Compagnie op ongeveer 30 schepen hegroot '). Deze berekening
is gegrond op het feit , dat de Friezen , die voor ^ in de com-
pagnie participeerden, 3 schepen uitrustten. Men heeft echter
daarby niet gelet op de omstandigheid, dat de bedoelde uitrus-
ting der Friezen plaats had in 1635, dus vóór hunne opneming in
de compagnie, en dat het dus nog de vraag blgft of men den
concurrenten, die er blijkbaar zeer op gesteld waren om leden
der vereeniging te worden, een deel heeft ingeruimd zoo groot
als zg met het oog op hunne finantiëele krachten misschien wel
zouden gewenscht hebbeu. Ook geloof ik niet , dat de uitrustinge n
der Noordsche Compagnie gewoonlgk zelfs het lage cijfer van 30
schepen bereikt hebben. Ter bevestiging mijner meening volgt hier
eene statistieke opgave, die , hoe uiterst onvolledig ook , toch eenigs-
zins een denkbeeld geeft van de doorgaande sterkte der vloten.
Spitsbergen. Jan Mayen-eiland.
Sehepan. Schapen.
1612 2 geene.
1613 5 goene.
1614 11 «) 3 (ter ontdekking.)
1615 11 2 (ter ontdekking.)
1616 4 9 (2 N. C. — 5 kl. N. C. —
2 uit Zeeland.)
1617 3 (alle uit Zeeland.) ? (7? N. C. ») — ? kl. N. C. —
geene uit Zeeland.)
1618 23? (5 Zeel. — 2 Noorder- ? (geene uit Zeeland.)
kwart. — 1 Delft. •))
1619 11? (llNed. sch. inFair- ? (geene uit Zeeland.)
haven. •))
*) Scoretby, Account of the arctic regions. II p. 144.
•) Dit geeft op: Wassenaer, Hist. verh. VIII fol. 94. — Edge (Datch dit-
tnrlMnce, bjj: Parchas, Pilgrimes. III p. 466) noemt er 14.
•) Vlg. Edge (Datch disturbance, by: Pnrchas, Pilgrimes. III p. 467) meende
een Zeenwsch kapitein tien schepen op Spitsbergen te zullen vinden ; drie Zeeuwen
waren op het eiland, de overige? (Hollanders) waren dus op Jan Mayen-eiland. Waar-
schijnlijk waren er daar echter met de reeds dadelijk daarheen bestemde schepen
meer: de N. Z. 26 Jan. 1617 noemen 14 of 15 schepen voor de geheele uitrusting.
*) Uit de uitrustingen der enkele kamers kan men met behulp der boven
(p. 81, 82) opgegeven verhouding van de krachten der kamers, de sterkte der ge-
heele vloot nagenoeg berekenen. Het cijfer van 23 schepen , door Edge (Dutch
disturbance, bij: Purchas, Pilgrimes. III p. 469) opgegeven, komt mij dan ook
▼ecl te hoog voor.
•) De Corte Deductie der N. C. dd. 18 Sept. 1624 (Noordsche togten. 4. Loop,
118
tóch verzuimde zij nooit haar voordeel , wanneer de aan bnit zoo
rijke woestenijen van het noorden haar gelegenheid gaven dat te
maken. De handel in walvischvellen en vinnen, dien de Noord-
sche Compagnie aanvankelgk dreef '), schgnt spoedig opgegeven
te zijn. Met de vangst van witvisschen schijnen de Nederlanders
zich nooit bezig gehouden te hebben * ) ; ook de vinvisch was een
te moeielijk bereikbare en tevens te onvoordeelige prooi dan dat
men zich begverd zou hebben 'dien te vangen *). Maar in de
eerste plaats komt na de walvischvangst de jacht op walmssen
in aanmerking. Deze dieren , de buit dien de Engelschen en Ne-
derlanders beiden aanvankelgk alleen zochten , gaven in hun spek,
dat zg wel in veel mindere mate dan de walvisschen maar toch
in vr|j groote hoeveelheid opleverden *) , en vooral in hunne beide
tanden, toenmaals hooger dan ivoor geschat, handelsartikelen,
die ruime winst bezorgden. Aanvankelgk bij groote troepen tegelgk
door middel van lansen op de stranden van Spitsbergens weste-
lijke baaien gedood'), vond men ze later zeldzamer. Slechts
weinige walrussen werden nu en dan in zee ontmoet en meest
met harpoenen gedood. In den natijd was echter aan Spitsbergens
oostkust bij Disco , — vooral sinds de ontdekking der Rgk Tsz.-
eilanden na den val der Noordsche Compagnie (1645), — de wal-
rusjacht nog steeds een rgke bron van inkomsten •). Ook de robben,
vroeger niet bizonder opgemerkt, werden later vooral op de ran-
den der vaste gsvelden in groote menigte met stokken doodge-
slagen. Hun spek ') en vooral hunne kostbare vellen verschaften
aan de Noordsche Compagnie ruime winst *). De beeren, aan-
vankelijk gevreesde vijanden der walvischvaarders , werden allengs
hunne prooi: het vel evenzeer als het vet waren begeerde arti-
kelen. Talloos zijn dan ook de verhalen van gevechten met bee-
ren, die ons zijn overgeleverd, eti de beerenjacht werd eene
geregelde bezigheid *). En dat zij geen onbelangryk voordeel aan*
bracht , bewijst het feit , dat in 1628 alleen op Jan Mayen-eiland
niet minder dan 70 beeren door die van de Noordsche Compagnie
>) Wassenaer, Hist. verh. VIII fol. 89.
■) Zorgdrager, Groenl. vissch. p. 196.
•) Wassenaer, Hist. verh VII fol. 108.
*) Een walras leverde gewoonlijk ^ quarteel spek. (De walvischvangst. I p. 44. —
Tegen w. Staat. I p. 610.)
•) Hist. de Spitsberghe. p. 19, 20, 22. — Zorgdrager, Groenl vissch. p. 195, 96.
*) De walvischvangst. I p. 44 vlg. — Tegenw. Staat. I p. 610.
"*') Voor een qoarteel spek moest men 15 a 16 robben (Tegenw. Staat. I p. 610),
volgens anderen 24| rob vangen. (De walvischvangst. 1 p. 47.)
■) Zorgdrager, Groenl. vissch. p. 196. — De walvischvangst, I p. 46. — Tegenw.
Staat. I p. 610.
•) De walvischvangst. I p. 47 vlg. — Zie o. a. de vele verhalen van gevechten
uaet beeren bij : Van der Brugge , Joarnael der Seven Matrooaen.
119
geschoten werden M. De jacht op vossen, rendieren, meeuwen
en rotganzen, waarvan meermalen gesproken wordt *)*, schijnt
moer gedreven te zgn om versch vleesch te bekomen dan om
eenig handelsvoordeel te verkrijgen; de vellen bleven echter na-
tnarlgk welkome aanwinsten voor de lading. Een laatste bron
van inkomsten was voor de walvischvaarders de handel met de
Groenlanders. Deze nering , die later , toen de visscherij in straat
Da vis zich ontwikkelde , op vrij groote schaal gedreven werd •),
leverde aan de Noordsche Compagnie natuurlijk slechts dan een
klein voordeel , wanneer hare reizigers met de bewoners van nieuw
ontdekte plaatsen in aanraking kwamen of wanneer een walvisch-
vaarder door storm of toeval op Groeulands onherbergzame kus-
ten verzeilde ♦).
Het laat zich denken , dat door deze uitgebreide werkzaamheid,
maar vooral door de wal visch vangst jaarlijks eene vrg aanzien-
lijfce lading bij de Nederlandsche vestigingen op Spitsbergen en
Jan Mayen-eiland voorhanden was. Naderde het einde van den
tijd dan werd alles bijeengebracht en de Commandeur-generaal
moest de geheele vangst op het strand onder de kamers naar
evenredigheid harer uitrustingen verdeelen. Gewoonlijk werd ech-
ter de rooiing op last van den Commandeur-generaal verricht
door den »Generael-royer'* ten overstaan der kamers zelve. Zulk
een »royer*' — op de vloot een man van gewicht, die naast den
Commandeur -generaal genoemd werd *) — ging jaarlijks mede
naar Spitsbergen en Jan Mayen-eiland om de » royinge of roeyinge**
te doen en daarvan in het »generael royboeck** aanteekening te
houden '). Hjj wees aan iedere kamer haar deel toe, om het
in hare eigene schepen te laden en huiswaarts te voeren '). Had
») Wagsenaer. Ilist. ?erh. XVI fol. 26.
») Zie o. a. Wasseoaer , Ilist. verh. VII fol. 108 , 9 , XII fol. 89. — Van
der Brugge, Journael der Seven Matroosen. p. 8. — £ene vlakte bij den Bis*
cayer-hoeck werd voornamelijk door de Nederlanders voor de rendierenjacht ge-
bruikt en heette daarnaar „Rheene-velt." (Reeënveld.)
•; Tegcnw. Staat. 1 p. 610.
*) Zie o. a. Wassenaer, Hist. verh. IX fol. 43.
*) Yander Bmgge, Journael der Se ven Matroosen. p. 46.
•) Sent. V. de H. R. in zake de N. C. Hoorn c. Enkh. dd. 4 Apr. 1687. —
In 1682 bekleedde Jan Matthysz. Steen op Spitsbergen, Gors Jansz. van Lier op
Jan Mayen-eiland de betrekking van generaal-rooier. (Sent. v. de H. R. in zake
de N. C. Hoorn e. Enkh. dd. 4 Apr. 1637.) Steen, ook wel eenvoudig Jan Tysz.
genoemd , schgnt eene zekere reputatie bezeten te hebben : meermalen wordt l^j
door de walvischvaarders zonder nadere aanduiding genoemd. Gors Jansz. was
vele jaren scheepskapitein in dienst der N G. en o. a. in 1631 met Wybe Jansz.
in die betrekking op Jan Mayen-eiland geweest. (Zie hun getuigenis voor de re-
geering V. Amit. dd. 7 Mrt. 1684, in: Noordsche togten. 4. Loop. N. G. R.-A.)
') Brief der Zeeuwsche gcdeput. aan de Stn. v. Zeel. dd. 19 Oct. 1616, in:
120
eene kamer meer gevangen en gekookt dan haar bg de verdeeling
werd toegelegd, dan werden de >coockgelden'' op de algemeene
vergadering vergoed ').
Do kamer» zelven zorgden natuorlgk voor het vervoer van
ieders aandeel in de traan en balein naar het vaderland. Maur
niet zelden kwam het voor, dat de vangst zoo rgk was geweest,
dat eenigo kamers geene ruimte genoeg in hare schepen hadden
om haar aandeel te bergen. Meestal riep men dan de hulp in
van ecnc andere kamer, die grootere schepen had, en verrekende
de voorschotten voor vracht en verpakking later op de algemeene
vergadering *). Waren echter alle schepen volgeladen, dan nam
men zgn toevlucht tot de schuren, door de compagnie op het
land gebouwd, en borg daar de goederen tot het volgende jaar.
Ëen enkele maal weixlen ze ook wel begraven '). In het voorjaar
liet men ze dan door afzonderlgke vrachtschepen afhalen , die men
»nuschepen** noemde. Deze schepen kwamen in den bloeitgd der
walvischvangst niet somtgds, maar geregeld naar Spitsbergen
on Jan Mayen-eiland om de visschers van de te groote lading
te ontlasten. Korten tgd na de walvischvaarders uit het vader-
land vertrokken, waren zy, die zich natuurlgk met geene vis-
schery ophielden, gewoonlgk het eerst aan de markt. Het is
zelfs voorgekomen, dat éen naschip in éen jaar twee reizen naar
Jan Mayen-eiland deed en roet volle ladingen huiswaarts keerde.
Toen de walvischvangst in bloei afnam, werd natuurlijk het
zenden dezer naschepen overbodig en dus afgeschaft ^).
Zoodra de tgd voor het eindigen der visscherg gekomen was , —
voor Spitsbergen op 10 of 12 September, voor Jan Mayen-eiland
Arch. Zeel. — ('ontr. v. 3 \ov. 1630. aaofrehaald iu de: Sent. v. de H. R. in
zake dv. N. C. iloorn c. Enkh. dd. 4 Apr. 1687.
•) Sent. V. de H. R. in zake de N. C. Ilooru c. Enkh. dd. 4 Apr. 1687. —
Contr. der N. C. met de Zeeuwen, in: Noordsche togten. 4. Loop. N. C. R.-A.
») Wansenaer, Ilist. verh. XII fol. 8. — In 1682 bracht de kamer der N. C.
te Hoorn aan die te Enkhnizen in rekening voor de vracht van Spitsbergen naar
Hoorn per quartcel spek ƒ 6 . en voor elk quarteel (vat), dat daar\'oor noodig waa,/8.
(l)ictuiii v. de H. R. in zake de N. C. Hoorn c. Enkh. dd. 8 Apr. 1687.)
*) Dat dit som» niet weinig was . blijkt uit het feit , dat de N. C. in 1618
met 5 Kchepen 6000 quarteelen traan maakte, waarvan z\j er 1000 moeat begraven.
(Wassenaer, Hist. verh. V fol. 157 ) Ook verneemt men. dat twee Baskiaehe tchepen
in het najaar van 1632 van Jan Mayen-eiland roofden 600 qoarteelen traan en
200.000 pond baarden (Req. der N. C r. Vrolicq dd. 8 Apr. 1638 .in: Stn. N. C.
▼. d. Hrl. gedeput. R.-A.) en dat Willem Y« eens in éen jaar 2000 quarteelen
traan met een naschip van hetzelfde eiland haalde. (Zorgdrager, Groenl. viasch.
p. 215.)
») Zorgdrager. Groenl. vissch. p. 185, 215. — Lindeman , Arkt. Fiach. p. 9. —
Tegen w. Staat. I p 591.
121
op 28 Augostos bepaald >), >- moesten alle schepen geladen z^n. De
Commandeur-generaal gaf het teekon tot het vertrek *) en de vloot
zeilde weg. Bgna altgd kwam zy behouden in het vaderland aan.
De vangst werd dan voornamelijk te Amsterdam ontladen, waar
de kamer op de Keizersgracht bg de Brouwersgracht de drie
Groenlandsche pakhuizen had laten bouwen *).
Wg hebben nu gezien, hoe de Noordsche Compagnie haar be-
drgf inrichtte ; de vraag rgst echter natuurlgk of dat bedrjjf wel
de vele kosten loonde , die daarvoor gemaakt moesten worden.
Ter beantwoording dier vraag moeten w^ twee zaken nagaan :
hoeveel de jaarl^jksche vangst der walvischvaarders bedroeg en
hoeveel geld de compagnie door verkoop van die vangst in kas
kreeg. Ik zal trachten op die vragen een antwoord te geven.
Wg bezitten voor de begrooting van de jaarl^jksche vangst der
Noordsche Compagnie twee algemeene opgaven als leiddraad voor
onze onderzoekingen. Eene alleszins betrouwbare autoriteit ver-
zekert ons weinige jaren na den val der compagnie, dat hare
vangst steeds gering was *), en de Noordsche Compagnie zelve
verklaart nog in 1636, dat de wal visch vangst slechts een>cleyn
werck" was *). Van alle zijden wordt ons tegelijkertyd mede-
*) B|j de Instnictie der Commandeun van 1682. (Sent. v. de H. R. in zake
de N. C. Hoorn e. Enkh. dd. 4 Apr. 16S7.) Men vertrok echter dikwijls vroeger,
boewei het verboden was. (In 1682, ef. Sent. v. de H. R. dd. 4 Apr. 1687. — In
1688 vau Sp. 80 Ang., van J. M.-eil. 26 Ang. cf. Vander Brugge, Joumael. p. 5, en :
Twee Journalen, p. 8. — In 1634 van Sp. 1 Sept. cf. Twee Journalen, p. 22. — In
het algemeen van Sp. omstreeks half Augustus, cf. Zorgdrager, Groenl. vissch. p. 29.)
*) Contr. der N. C. met de Zeeuwen , in : Noordsche togten. 4. Loop. N. C.
R.>A. — Niemand mocht afzonderlijk vroeger vertrekken, daar men vreesde voor
vanden. Zoo werd in 1624 een wal visch vaarder , die alleen voomitgezeild was,
voor de Nederlandsche zeegaten door een Duinkerker genomen. (Waasenaer , Hist.
▼erb. VIII fol. 86.)
*) Zorgdrager, Groenl. vissch. p. 229. — Tegenw. Staat. I. p. 590. — Lin-
deman, Arkt. Fisch. p. 8. — Le I/ong. Kooph. v Amst. II p. 160. — Bij de
uitlegging van Amsterdam in 1616 «'erd volgens het register der uitgiften
vmn gronden (Amst. Arch.) een erf op de Keizersgracht tusschen de Prinsen-
itraat en de Brouwersgracht voor ƒ 600 verkocht aan een steenkooper Wouter
Jacobai., die het l October 1620 overdeed aan «Ysbrandt l)obbe cum soc\js."
(Ysbr. Bobbesz. was in 1614, 1617 en ook in 1621 bewindhebber der N. C.
cf. Octr. der N. C. in: Gr. Placaetb. I p. 669. — Contr. der N. C. met de
Zeeuwen, in: Noordsche togten. 4. Loop N. C. R.-A. — Req. der N. C. aan
de Stn.-Geu. dd. 1 Sept. 1621 , in: Noordsche togten. .3. Ontd. van Jan Mayen-
eOand. R.~A.) De Groenlandsche pakhuizen zijn dus waarschijnlgk gebouwd in
1621 ten t^de van den grootsten bloei der N. C.
*) Aauwyaing van heils. polit. gronden, p. 75.
») Repart. der bewindh. v. de N. C. Amst. dd. 19 Mrt. 1686, in: Stn. N. C.
V. d. Hrl. gedeput. R -A.
122
gedoeld, dat in de eoi'ste tijden der walvischvangflt de visch zoo
overvloedig voorkwam, dat men de prooi, later met moeite op-
gespoord, slechts te dooden had •). De twee opgaven, hoe te-
genstrijdig zo schijnen , zijn zeer goed overeen te hrengen. Wer-
kelijk kwam de walviseh in de eerste tijden der Noordsche Com-
pagnie in grooten overvloed aan de kusten van Spitsbergen en Jan
Mayen-eiland voor, en toch is het zeker, dat de compagnie in
den regel , al ontbrak het uoodige kapitaal haar niet , eene vangst
naar huis bracht, uiterst onbeduidend in vergelijking met den
grooten voorraad, dien de vrije visscherij later jaarlijks in Ne-
derland invoerde. Het was toch , zooals wij zagen , haar systeem
evenzeer als van de Oost- en West-Indische Gompagniën, dat
het beter was weinige goederen tegen hooge prijzen af te leveren
dan veel te verkoopen , wanneer do waarde der goederen door die
veelheid zelve aanmerkelijk verminderd was. Dit systeem , hoe
hoogst verderfelijk ook voor don handel en voor het algemeen
belang, had werkelijk veel wat het in het oog van bekrompene
bezitters van monopolil^n en van kortzichtige economisten aanbe-
val, en de Noordsche Compagnie volhardde daarby tot haar einde
toe *). Of zg er wel bij voer? Ik vrees, dat dit hier evenmin
als elders het geval was.
Het ligt zeer voor de hand te meonen , dat eene vereeniging ,
die er zich op toelegde steeds bij grooten overvloed van visch
slechts weinige schepen op de walvischvangst uit te zenden, ieder
jaar die schepen ten boorde toe geladen naar huis moest zien
keeren. De traditioneele voorstelling van de geschiedenis der
Noordsche Compagnie leert ons dan ook, dat de eerste jaren
tijden van later ongekenden voorspoed en overvloed waren , dat
de rijke vangst steeds klom tot 1633 toe en dat eerst van toen
af door de merkbare vermindering der visschen aan de kust, de
Noordsche Compagnie kennis maakte met de slechte zijde van een
avontuurlijken handel. Het nadeel door haar geleden , aanvanke-
lijk gering, zou weldra zoozeer toegenomen zijn, dat de compagnie
eerlang evenveel verloor als zjj vroeger gewonnen had en zelve
in 1642 do nering opgaf •). Men vergeet bg deze voorstelling
») Zie o. a. Scoresby, Accouut. TI p. 141.
*) Dit blijkt o. a. iiit de mededeeling der N. C. in 1636, dat haar raogtt
met \ vermeerderen zou . wanntTr o. a. do iuvocr vau traan en balein van bui-
tenslands verboden werd. (Versl. der confer. v. 14 Febr. 1636, in: Stn. X. C.
V. d. Hrl. gedeput R.-A ) Het op prijs bonden der waren was das haar motief
om wcinitf te vanpen. (Vgl. ook: Repart. der N. C. Amst. dd. 19 Mrt. 163^,
in : Stn. N. C. v. d. Hrl. gedeput R.-A.) Zie ecbter bierna p. 124.
*) Zorgdrager, Groeul visscb. p. 192, 229. — De walviscbvangst. II p. 87. —
Scoresb)', Account. II p. 52, 178. — Lindeman, Arkt. Fisch. p. 20. — Tegenw.
Staat. I p. 590—92.
123
echter te veel, dat een bedrjjf als de walvischvangst uit zijnen
aard zeer onderhevig is aan geluk en ongeluk, dat »groote pe-
rgcnlen," pgang, storm, zware mist veel invloed op het resul-
taat van »'t onzoecker visschen" kunnen oefenen; men brengt bo-
vendien te weinig in rekening de geringe ervaring en bekwaam-
heid der Nederlanders in 1614, gebreken door de overkomst van
enkele Basken slechts weinig verholpen. Wij hebben dan ook
reeds gezien, dat de bovenvermelde voorstelling, berustende op
het verhaal van Zorgdrager, — een boek ter loops gezegd even
voortreffelgk waar het door den schrijver zei ven geziene zaken
mededeelt, als slecht te vertrouwen waar het de geschiedenis
der walvischvangst geldt, — althans wat het laatste gedeelte
aangaat stellig onjuist is: de kustvisscherg gaf nog eenige jaren
na den val der Noordsche Compagnie voordeel aan hen , die zich
daarmede bezighielden, en het octrooi der vereeniging werd dan
ook in 1642 zeer tegen den zin der aandeelhouders ingetrokken.
Ook wat de rijke vangst betreft en het tgdstip van den groot-
sten bloei der walvischvangst zal het blijken, dat Zorgdrager
geheel misgetast heeft. Reeds dadelijk volge hier eene opgave van
het resultaat der walvischvangst over de eerste twintig jaren *).
Spitsbergen. Jan Mayen-eiland.
1612 slecht —
1613 slecht (door roof der Engelschen) —
1614 slecht —
1615 zeer slecht —
1616 slecht ?
1617 slecht (door roof der Engelschen) ?
1618-22 ? ?
1623 zeer goed ?
1624 goed zeer goed
1625 ? slecht
1626 slecht zeer goed
1627 ? ?
1628 slecht (alleen Vlissingen gelukkig) slecht (alleen Vlissin-
1629 ? ? gen gelukkig)
1630 ? ?
1631 ? zeer goed
1 632 goed niets (het jjs blijft het
eiland omringen) *)
*) Over de laatste tien jaren der N. C. vind ik gcene opgaven medegedeeld.
») Deze opgaven zijn ontleend aan: Wasscnacr, Hist. verh. V fol. 157, VlI
fol. 108, VIII fol. 86, 88, X fol. 106, XIl fol. 8. XVI fol. 26. — Hist. du pavs
de Spiisberghe. p. 22, 25, 26. — Kdge, Dutch distnrbance, bij: Purchau. Pil-
grimes. III p. 466, 67. — R. S.-G. 28 Apr. 1615. — Getnigeniwen in zake de
124
Het blijkt dns reeds U^rstond: 1*. dat de allereerste jaren
der walvischvaugst , wel verre van een resultaat te leveren , dat
met den zoo geroemden overvloed der visschen overeenkwam, in-
tegendeel bizonder slecht uitvielen '), 2*. dat de Noordache
Compagnie ook in latere jaren, toen ervaring en bekwaamheid
toenamen , volstrekt niet rekenen kon op een vaste mime vangst,
maar steeds afhing van verschillende omstandigheden , die op het
resultaat der reis invloed oefenden, en 3*. dat de jaren, waarin
wij weten, dat de Noordsche Compagnie een meer dan gewoon
aantal schepen uitzond (1614, 1615 en 1628) volstrekt niet als
gunstig in de boeken der vereeniging aangeteekend stonden, —
cenc opmerking, die bewijst, dat het kleine getal schepen door
do compagnie uitgezonden niet uitsluitend aan het bovenver-
melde beginsel van > kleine vangst hoogc prezen'* toegeschreven ,
maar evenzeer aan de betrekkelijk geringe ruimte van het terrein
geweten moet worden.
Bij al hetgeen deze onvolledige opgaven over het resultaat der
vangst ons dus leeren , laten zij ons echter ovei eene zaak geheel
in het duister. Wat verstond men onder een goede en slechte
vangst, m. a. w. hoeveel kon de Noordsche Compagnie redelg-
kerwijze verwachten jaarlgks te zullen vangen? Het antwoord op
deze vraag is niet gemakkelijk , daar ons nagenoeg alle gegevens
voor eene statistiek van de jaarlijks ingevoerde hoeveelheid traan
en baarden ontbreken. Wij moeten ons dus vergenoegen met den
zeker eenigszins onzuiveren maatstaf, dien ons de algemeene be-
grootingen der Noordsche Compagnie aanbieden.
Bij de overeenkomsten, die de verschillende kamei*s der com-
pagnie van tijd tot tijd met elkander sloten en waarbg zg ieders
aandeel in de vangst regelden, weid namelijk het deel dat aan
eene kamer toekwam uitgedrukt in quarteelen (vaten) traan; al
deze deelen bij elkaar gevoegd vormden dus het getal quarteelen ,
dat men hoopte te vangen. Over de eerste jaren ontbreken die
opgaven, eerst met het jaar 1622 vinden wij een cgfer genoemd :
do Noordsche Compagnie begrootte toen haar jaarlijksche vangst
op 21.000 quarteelen ')• Sedert is een gedurige vermindering der
opbrengst merkbaar. Bij het contract van 1630 werd de vangst
Eng. qaarstie v. 1617, in: Noordsche togten. 4. Loop. X. C. R.-A. — Sent. ▼.
de 11. R. in zake de N. C. Hoorn c. Enkh. dd. 4 Apr. 1687. — GetnigeDU ▼.
Wybe Jausz. voor de rcgerring t. .\inst. in : Noordsche togten. 4. T^oop. N. C
R.-A. — Req. der N. (■. c. Vrolicq en v. Vrolicq c. de N. C. dd. M Mrt ,
8 Apr. 1638. in: Stn. N. C v. d. Hrl. gedepnt. R.-A.
*) Dit wordt nog bevestigd door de N. (\ zelve. (Req. der N. C. e. CUrke 4d
15 Mrt. 1619 (lees 161S) in: Noordsche togten. 2. Admiraliteit. R..A.)
») R. S.-O. 8 Febr. 1622.
125
op 17.500 qoarteelen begroot *)i in 1636 op slechts 16.000 *).
Ik geef dadelgk toe, dat men op deze cijfers niet vast ver-
trouwen kan: naarmate het aandeel van sommige kamers op |,
it i 0^ op kleinere breuken geschat werd, koos men een ge-
tal , dat ook in die breuken een ronde som kon geven ; maar on-
getw^feld is de begrooting toch ongeveer de uitdrukking van
hei^geen de Noordsche Compagnie krachtens vroegere ondervinding
van hare vangst verwachtte ').
Slechts enkele opgaven geven een volkomen zuiveren maatstaf
voor de begrooting van de geheele vangst der compagnie. Wij
hebben gezien, dat het getal schepen, die de Noordsche Com-
pagnie jaarlgks naar het noorden zond , hoogst zelden tot twintig
klom *). Wanneer wij nu vernemen, dat een groot schip on-
geveer 1000 quarteelen traan kon bevatten *), en wanneer wy
er aan denken , dat het niet zelden voorkwam , dat men een ge-
deelte der vangst op het land moest achterlaten of met nasche-
pen laten vervoeren , kunnen wij gemakkelijk berekenen , dat
de compagnie met eene vangst van 20.000 quarteelen tevreden
kon z^'n *). Eenige bewindhebbers verklaarden eenmaal zelfs,
*) Sent. T. de H. R. in zake de N C. Hooro e. £ukh. dd. 4 Apr. 1687.
*) Venl. der confer. t. 14 Febr. 1686, in: Sin. N. C. v. d. UrI. gedepat. R.-A.
*) Geheel geene gevolgtrekkingen kan meu afleiden uit de vermeerdering der
gewone begrooting met 1800 quarteelen in 1622, en met 3000 in 1686. (R. S.-6.
4, 11, 12 Febr. 1622. — Aitzema, Saken van SUet. II p. 860. — Te-
genw. Staat. I p. 590.) Beide malen geschiedde deze vermeerdering ten gerieve
▼an nieuwe leden (de kleine N. C. en de Friezen) wien men geen aandeel nit
de gewone begrooting kon of wilde toeleggen om de rechten der overige kamers
op de eens vastgestelde raming niet te krenken. Natuurlek blgkt daaruit geheel
niet, dat de vangst vermeerderd was. De begrooting der geheele vangst op
24.000 quarteelen in Juli 1636 (Aitzema, 1. c. Il p. 860), terwjjl ze nog in
Februari van hetzelfde jaar op slechts 16.000 begroot was (zie hiervoor p. 124
Noot 8), geschiedde waarschijnlijk omdat men nog aan het onderhandelen was
met acht HoUandsche steden , die men slechts in de N. C. wilde toelaten , indien
de regeering door wering van alle concurrentie het der compagnie mogelgk maakte
bare vangst op 24.000 quarteelen te brengen. (Versl. der confer. in 1636, in:
Stn. N. C. V. d. Hrl. gedepnt. R.-A.)
») Zie de statistiek op p. 109 , 10.
*) Wasaenaer, Hist. verh. V fol. 157. — Martens, Vojage toSpitib., in: White,
Spitzbergen. p. 183. — Sent. v. h. Hof v. HoU. in zake de N. C. e. Braem,
dd. 29 Juni 1629. — Eene vangst van 657 quarteelen beloonde de kosten van uit-
rusting van een schip niet. (Sent. v. de H. R, in zake de N. C. Hoorn c. Enkh.
dd. 4 Apr. 1687.) I>e Engelsehe schepen waren gewoonlijk veel kleiner. (Purchas ,
Pilgrimea. III p. 467—69, 787. — Purchas, Pilgrimage. p. 816.)
*) De Engelschen waren veel spoediger tevreden: zij oordeelden het een zeer
goede vangst, toen in 1616 acht schepen 1300 vaten traan, in 1617 veertien
schepen 1900 vaten en in 1622 zes schepen 1300 vaten inbrachten. ^Kdge, Dutoh
disturbance. b\j: Purchas, Pilgrimes. 111 p. 467.69.)
126
dat de groote on kleine Noordsche Compagnieën tot 1622 toe —
dns tot op het tijdstip waarop wy zagen , dat de vangst hun het
meest inbracht, — te zamen in geen jaar ooit meer hadden ge-
vangen dan 19.000 quarteelen traan ^), eeno opgave, die tot eene
nog ongunstiger conclusie leidt dan de zoo even gemaakte bere-
kening. Wg vernemen eindelyk, dat omstreeks 1640 een schip
by gunstige vangst tien walvisschen of zelfs enkele meer kon
vermeesteren ' ) , en wanneer wij bedenken , dat éen walvisch ge-
woonlijk 60 a 70 quarteelen traan en 1000 a 1800 pond baar-
den leverde *) , komen wij tot de van elders bevestigde conclusie,
dat de gouden tijden der naschepen toen reeds lang voorbg waren.
üit al het voorgaande blijkt , dat de geschiedenis der walvisch-
vangst onder de kust in groote trekken aldus is. Terwgl de eerste
jaren door onervarenheid en ongeluk, misschien door te groote
uitrustingen nadeelig waren, werd het resultaat gunstig, zoodra
de Noordsche Compagnie besloot zich uitsluitend naar de door
mededingers niet bezochte noordelijke baaien op Spitsbergen en
naar Jan Mayen-eiland terug te trekken : de jaren 1619 tot 1624
zgn dus die van den grootsten bloei. Beeds van dit laatste
jaar dagteekent de langzame vermindering der vangst , die echter
nog in 1636 belangrijk genoeg was om de Friezen tot de vestiging
op het Deensche eiland over te halen. Meer en meer afnemende
was de vangst omstreeks 1640 toch nog vrij goed en eerst na
het openstellen der visscherij voor alle Nederlanders werd de
walvisch in weinige jaren voor goed uit de baaien verjaagd.
De zeevisschery , die omstreeks 1630 opkwam, moest reeds twin-
tig jaren later door de ijs visscherij vervangen worden.
Maar al weten wij nu ongeveer, in welke jaren de grootste
scheepsladingen traan en balein in ons vaderland werden binnen-
■) Req. T. P. V. d. Graeff c. s. aan de Stn.-Gen. dd. 12 Febr. 1628, in:
Noordsche togten. 4 Loop. N. C. R.-A.
*) Drie Vojagien na Oroenlandt. p. 15. (Dat deze opgave ait de latttte dagen
der N. C. dagteekent, blijkt uit het feit, dat de schrijver gedurig van lecTia-
schers spreekt, die niet aan Spitsbergen mochten komen om hunne traan te koken.)
') Dit is de gemiddelde opbrengst, maar er was daarop zoo weinig staat te
maken, dat men van walnsschen leest, die niet meer dan 10 quarteelen oplcTer-
den, terwijl anderen wel 100 quarteelen gaven. Ter vergel^king zie men de
opgaven van de opbrengst van een walvisch bg : Wassenaer , Hiit. verh. VlU
<ol. 86. — Zorgdrager, Groenl. vissch. p. 105, 129, 318, 856, 871. — De walviack-
vangst. I p. 42. — Martens, Voyage to Spitzb., in: White, Spitzbergen. p. 6,
8, 10, 106. 118, 120. — Dooregeest, Uijper zee-postil. p. 866. — Hist. do
pays de Spitsbcrghe. p. 18. — Drie Voyagien na Oroenlandt. p. 15 — Sent
V. h. Hof v. Holland in zake de N. C. c. Bracm dd. 29 Juni 1629. ~ Parcbas,
Pilgrimes. 111 p. 470, 732, 34, 86, 87. — Schaderekening der Zeeuwen v.
1(U7, il): Noordsche togten. 4 Lotip. X. ('. R.-A. — Kug. schaderekening v.
1618, iü: Lius loop. 1618. R.-A.
127
gevoerd , het antwoord op de vraag naar de winst der Noordsche
Comp£^nie is daarmede nog niet gegeven. Terwijl toch van de
eene zgde het haar dikwijls ten laste gelegde wanbeheer en ge-
brek aan zuinigheid ook bij eene rijke vangst kon doen verliezen ,
had de compagnie in de door haar zelve bepaalde vaste prijzen
der traan een middel om ook bij een zeer geringe toevoer nog
redelijke zaken te doen. Laat ons zien wat daarvan is. Wij
kunnen niet beter doen dan de Noordsche Compagnie, die w^
reeds met hare vangst in de Groenlandsche pakhuizen hebben
zien aankomen, nog verder in haren handel te volgen.
Wat het afzetten van de waar betreft, beleefde de compagnie
in het begin werkelijk gouden dagen. Voor de traan, die voor-
namelijk in lampen tot verlichting word gebruikt , én het spek ,
dat ook tot spijs schijnt gediend te hebben >), vond men bgna
overal een willige markt ; de balein , waarvan men aanvankelijk
het nut niet goed schijnt ingezien te hebben , werd sinds de uit-
vinding van den Engelschman John Osborne, die ze in 1618
door samenpersing begon te bewerken *), gezocht voor schü-
derijlgsten , versierselen aan buffetten en schoorsteenmantels ,
ook voor wandelstokken, meshechten enz. Het binnenland bleef
natuurlijk de hoofdmarkt voor deze artikelen •), maar van Ne-
derlandsche kooplieden der zeventiende eeuw was het niet te
verwachten, dat zij zich binnen zulke enge grenzen zouden be-
perken. Weldra werd Frankrgk, ♦) waarschijnlijk ook Duitsch-
») Wawcnaer, Hist. vcrh. VII fol. 109.
*) Op verzoek van de N.C. had Osborne, geboortig van Worcester maar sinds
fijn zeventiende jaar ivoordraaier te Amsterdam, daarover lang gepeinsd en ein-
delijk ifdoor een sonderlinge wetenschap de dnnne stucken soo in malkanderen
weten te parssen, dat sy een massa /.yn en blvven." Had het balein eenmaal
deze knnstbewerking ondergaan, dan werd het „so gedwee of mol, datmen met
een gesneden plaet daerop drnckt 't gene men wil , de aldcrdunste graveringhen ,
•It stralen van de son of anders, presenteren haer so helder, als men die inde
plaet , of het pampieren afdrncksel siet : Men macckt daer tronien heel uytstaende
mf, van mans en vrouwen, leeuwen, satyrs, en alle beeltenissen van Historiën,
of sy vande beste beeldt-snydcrs gedacn waercn : tot ornamenten der huysen
en eamers dienende, blyvende altoos soo swart als gitte, so men seyt " (Was-
lenaer, Hist. verh. VIII fol. 87.) Deze uitvinding ontlokte den goeden Dr. Waa-
•enaer een kreet van bewondering: „Nu bevinde ick", schreef hg, „dat die Inyden
in haer opinie bedroghen zyn, die ghevoelcn dat alle konsten op het hooghste
zyn , en datter niet en is , of 't sy al ghevondeu. (NB. in 1624 1) Voorwaer dese
inventie braveert alle snbtyle verstanden 1"
*) De Aanwysing v. heils. polit. gronden zegt zelfs (p. 75), dat de N. C. zich
tot den binnenlandschen verkoop geheel bepaalde. Dat dit onjuist is, blgkt ait de
beide volgende noten.
*) Uit het beslag, in 1634 volgens verlof der Rounansche adniiroliteit gelegd
op de goederen der N. ('. te Rouaan. Bordeaux en Ikyouue (Req. der X. C,
128
land, Spanje en de kusten der Middellandsche zee ') voor den
nieuwen handel ontsloten. De prijzen waren aanyankelgk natuar-
Igk zeer hoog: éen walvischbaard werd met/ 12 (30 stuivers het
pond) betaald *), en de Noordsche Compagnie durfde in 1617 een
quarteel traan op ƒ 150 , de 100 pond balein nog op / 30 be*
grooten *). Maar weldra daalden de pryzen: de baarden waren
in 1618 bgna niets meer waard ^) en ook de traan werd als
nieuw en kostbaar artikel door het geringe verbruik gedrukt.
Toen de walvisch vangst zich in 1623 na eenige jaren van goede
vangst hersteld had van de verliezen der eerste jaren, vin-
den wij het quarteel traan in Frankrjjk begroot op ƒ 45, de 100
pond balein op ƒ 10 *). In Nederland — waar de prgzen niet
veel van de Fransche verschild zullen hebbon , daar de compagnie
bij de bepaling der ' vaste prjjzen natuurlijk met het buitenland
moest rekenen, — werden dit jaar de prijzen zeer hoog geoor-
deeld *). De vraag vermeerderde langzamerhand: in 1624 werden
100 pond balein voor/ 20 verkocht *); in 1632 werd de prgs
van het quarteel traan op ƒ 60 bepaald *) (de hier te lande ge-
kookte slechtere traan gold dat jaar ruim / 51{ het quarteel *) ),
terwijl de baarden echter weder niet meer dan ongeveer ƒ 8 de
100 pond deden '*). Sedert begon de invloed der concurrentie
dd. 2 Febr. 1684 en ald. Bijl. il, in: Noordsche tugten. 4. Jjoop. N.C. IL-A.),
blijkt dat de compagnie daar agenten had.
^) De Nederlandsche resident Van Cracanw stelde in 1638 aan Christiaan IV
voor, de markt voor traan en baarden tusschen beide natiën te deelen : de Denen
zonden Denemarken en de oostelijk van daar gelegene landen alleen hebben , de
Nederlanders Dnitschland ten westen der Elbc, Nederland, Frankrijk en alle
andere zuidelijk en westelijk gelegene landen. (Miss. v. Van Cracanw aan de
Stn.-Gen. dd. 27 Nov. 163», in: L D. 1638.) De resident, die in correspon-
dentie stond met de N. C. , zou dezen voorslag , waartoe hg tronwens geen spe-
cialen last had , zeker niet gedaan hebben , zoo de compagnie van den allecnhniide]
in die landen geen voordeel had kunnen trekken.
*) Wassenaer, Hist verh. VIII fol. 86.
*) Schaderekening der Zeeuwen v. 1617. (Noordsche togten. 4. Loop. N. C.
R.-A.) De Engelschen begrootten een quarteel traan in 1618 op Ji 15. (Eag.
schaderekening, in: Lias loop. 1618. R-A.)
») Wassenaer, Hist. verh. VIII fol. 88.
*) Sent. V. h. Hof v. IIoU. in zake de N. C c. Braem dd. 29 Juni 1629.
. •) Wassenaer, Hist. verh. V fol. 157.
*) Waswïnaer, Hist. verh. VIII fol. 88.
•) Sent. V. de H. R. in zake de N. C. Hoorn c Enkh. dd. 4 Apr. 1687. —
Dictum V. de H. R. in zake als boven dd. 3 Apr. 1637.
*) Dictum V. de II. R. in zake de N. C. Hoorn c. Enkh. dd. 8 Apr. 1637.
»•) Sent. V. de II. R. in zake de N. C. Hoorn c. Enkh. dd. 4 Apr. 1837.—
Uit deze sententie bl^kt , dat voor de baarden niet als vo<)r de traan vooraf een
vaste prijs door de N. (\ bepaald werd : in 1 632 werden ze eenTondig allen aan
de Amsterdamsche kamer ter verkoop gezonden.
129
zich meer en meer te doen gevoelen : de walvischvangst van
Denen en Franschen begon zich nevens die der Engelschen op de
markt te doen gelden, de Hansesteden vertoonden zich later
ook in de IJszee , en vooral de meer en meer zich ontwikkelende
xeevisscherij der Nederlanders zelve wierp een groot gewicht
in de schaal. De Noordsche Compagnie , gewoon aan eene
Yr\je en machtige positie, wist zich niet spoedig naar de veran-
derde omstandigheden te schikken. Zij bleef hare goederen voor
veel geld aanbieden; de inrichting der compagnie maakte het
onmogelijk de vaste vooruitbepaalde prijzen spoedig te veranderen ,
en het resultaat schijnt geweest te zijn, dat hare goederen, na
gernimen tijd in de pakhuizen gelegen te hebben, eindelijk op
onvoordeelige wijze van de hand gedaan moesten worden <). Lang-
zamerhand was de vereeniging toch wel genoodzaakt, met haren
tijd mee te gaan; omstreeks 1640 was de prijs van een qnarteel
traan naar gelang van de vangst tot ƒ 45, 30, ja 25 gedaald *).
B{j de verliezen, die de Noordsche Compagnie dus door hare
inrichting zelve noodzakelijk nu en dan lijden moest, voegden
zich echter andere , die zij tot het laatst toe niet poogde te voor-
komen. De omslachtige wijze van traankoken, die zij had aan-
genomen en die haar noodzaakte kostbare inrichtingen in het
barre noorden in stand te houden, was misschien ') wenschelijk
toen de overvloedige vangst niet in de schepen geborgen kon
worden en toen men dus verplicht was naschepen te zenden om
ze af te halen, maar zij gaf zeker geen voordeel meer, toen in
latere jaren de vloot zelfs in het gunstigste geval bijna geene
*) Aanwysing v. heih. polit. gronden, p. 75.
*) Drie Voyagien na Groenlandt. p. 15. — Om de prijzen te berekenen moet
men weten, dat de traan geborgen werd in quarteelen , die ongeveer 12 stee-
kannen (van 10 mengelen) hielden. (Zorgdrager, Groenl. visach. p. 339, 370 ,
871. — Lindeman, Arkt. Fiach. p. 9. — Dictum en Sent. t. de H. K. iu
xake de N. C. Hoorn c. Enkh. dd. 8 , 4 Apr. 1637.) De apekquarteelen waren
grooter, z\j hielden 16 k 18 steekannen. (Zorgdrager 1. e. p. 835 , 870. —
Rijper zeepostil. p. 856. — Tegenw. Staat. I p. 608.)
*) Ik xeg „misschien", omdat men door het spek tot traan te koken slechts
20«/o aan ruimte won. (Martens, Voyage to Spitzb., in: White, Spitsbergen.
p. 131.) Op elk volgeladen schip — een schip, dat 1000 quarteelen hield, be-
hoorde onder de groote — zou men dus, wanneer men het spek niet tot
traan kookte, slechts 200 quarteelen spek behoeven achter te laten. Wanneer
Msi} de jaarlijksche vloot der N. C. op 15 schepen schatten, geeft dit dus een
jaarlijkach overschot van 3000 quarteelen spek. Nemen wij dus al aan , dat de
schepen alle jaren geheel volgeladen werden en dus het overschot der vorige jaren
DOoit konden medevoeren , (wat wij weten dat bepaald niet het geval was ,) duu
kon men door jaarlgks drie naschepen te zenden , den geheelen omslachtigcn toe-
itel van traankokerijen en woonhuizen in het noorden , van dubbele bemanning
tn dubbele victualie bespaard hebben.
122
g(MleeM, dat in de eerste tijdeo der walvischvangRt de viscb zoo
overvloedig voorkwam, dat men de prooi, later met moeite op-
gespoord, slechts te dooden had "). De twee opgaven, hoe te-
genstrijdig ze schijnen , zijn zeer goed overeen te brengen. Wer-
kelijk kwam de walviseh in de eerste tijden der Noordsche Com-
])agnie in grooten overvloed aan de kusten van Spitsbergen en Jan
Mayen-eiland voor, en toch is het zeker, dat de compagnie in
den regel , al ontbrak het noodige kapitaal haar niet , eene vangst
naar huis bracht, uiterst onbeduidend in vergelijking met den
grooten voorraad, dien de vrije visscherij later jaarlyks in Ne-
derland invoerde. Het was toch , zooals wg zagen , haar systeem
evenzeer als van de Oost- en West-Indische Compagniën, dat
het beter was weinige goederen tegen hooge prijzen af te leveren
dan veel te verkoopen , wanneer de waarde der goederen door die
veelheid zelve aanmerkelijk verminderd was. Dit systeem , hoe
hoogst verderfelijk ook voor den handel en voor het algemeen
belang, had werkelijk veel wat het in het oog van bekrompene
bezitters van monopoliOn en van kortzichtige economisten aanbe-
val , en de Noordsche Compagnie volhardde daarbjj tot haar einde
toe *). Of zg er wel bij voer? Ik vrees, dat dit hier evenmin
als elders het geval was.
Het ligt zeer voor de hand te meenen , dat eene vereeniglng ,
die er zich op toelegde steeds bij grooten overvloed van visch
slechts weinige schepen op de wal visch vangst uit te zenden, ieder
jaar die schepen ten boorde toe geladen naar huis moest zien
keeren. De traditioneele voorstelling van de geschiedenis der
Noordsche Compagnie leert ons dan ook, dat de eerste jaren
tijden van later ongekenden voorspoed en overvloed waren , dat
de rijke vangst steeds klom tot 1633 toe en dat eerst van toen
af door de merkbare vermindering der visschen aan de kust, de
Noordsche Compagnie kennis maakte met de slechte zijde van een
avontuurlijken handel. Het nadeel door haar geleden , aanvanke-
lijk gering, zou weldra zoozeer toegenomen zijn, dat de compagnie
eerlang evenveel verloor als zij vroeger gewonnen had en zelve
in 1642 de nering opgaf '). Men vergeet bij deze voorstelling
*) Zie o. a. Scoresby. Accouut. TI p. 141.
*) Dit blijkt o. a. uit de mededeeling der N. C. io 1636, dat haar Ttogtt
met \ Termeerder en zou , wanneer o. a. de invoer van traan en baleiu Tan bai-
teudlands verboden werd. (Versl. der confcr. v. 14 Febr. 1636, iu: Stn. X. C.
T. d. Hrl. gedeput. R.-A ) Het op prijs houden der waren was dus haar motief
om weiniK te Tanden. (Vgl. ook: Repart. der N. C. Amst. dd. 19 Mrt. lÖSfi,
in : Stn. X. (\ t. d. Hrl. pedeput. R.-A.) Zie eehter hierna p. 124.
") Zorgdrager, Groeul. vissch. p. 192, 229. — De walvischvangst. Il p. 87. —
Scoresby, Account. II p. 52, 178. — Lindeman, Arkt. Fisch. p. 20. — Tegenw.
Staat. 1 p. 590—92.
123
echter te veel, dat een bedryf als de walvischvangst uit zijnen
aard zeer onderhevig is aan geluk en ongeluk, dat »groote pe-
rgculen," gsgang, storm, zware mist veel invloed op het resul-
taat van »'t onzeecker visschen" kunnen oefenen; men brengt bo-
vendien te weinig in rekening de geringe ervaring en bekwaam-
heid der Nederlanders in 1614 , gebreken door de overkomst van
enkele Basken slechts weinig verholpen. Wij hebben dan ook
reeds gezien, dat de bovenvermelde voorstelling, berustende op
het verhaal van Zorgdrager, — een boek ter loops gezegd even
voortreffelyk waar het door den schrgver zelven geziene zaken
mededeelt, als slecht te vertrouwen waar het de geschiedenis
der walvischvangst geldt, — althans wat het laatste gedeelte
aangaat stellig onjuist is: de kustvisscherjj gaf nog eenige jaren
na den val der Noordsche Compagnie voordeel aan hen , die zich
daarmede bezighielden, en het octrooi der vereeniging werd dan
ook in 1642 zeer tegen den zin der aandeelhouders ingetrokken.
Ook wat de rijke vangst betreft en het tijdstip van den groot-
sten bloei der walvischvangst zal het blijken, dat Zorgdrager
geheel misgetast heeft. Reeds dadelijk volge hier eene opgave van
het resultaat der walvischvangst over de eerste twintig jaren *).
Spitsbergen. Jan Mayen-eiland.
1612 slecht —
1613 slecht (door roof der Engelschen) —
1614 slecht —
1615 zeer slecht —
1616 slecht ?
1617 slecht (door roof der Engelschen) ?
1618-22 ? ?
1623 zeer goed ?
1624 goed zeer goed
1625 ? slecht
1626 slecht zeer goed
1627 ? ?
1628 slecht (alleen Vlissingen gelukkig) slecht (alleen Vlissin-
1629 ? ? gen gelukkig)
1630 ? ?
1631 ? zeer goed
1632 goed niets (het ys blijft het
eiland omringen) *)
•) Orer de laatste tien jaren der N. C. vind ik geene opgaven medegedeeld.
■) Dexe opgaven zijn ontleend aan: Wassenacr, Hist. verh. V fol. 157, VII
fol. 108, VIII fol. 86, 88, X fol. 106, XII fol. 8. XVI fol. 26. — Hist. du pays
de SpiUberghe. p. 22, 25, 26. — Edge, Dutch distnrbance. bij: Purcha*, Piï-
griines. III p. 466, 67. — R. S.-G. 23 Apr. 1615. — Getuigenissen in zake de
124
Het blijkt dn8 reeds U^rstond: 1*. dat de allereerste jarea
der wulvlschvaug8t, wel verre van een resultaat te leveren, dat
met den zoo geroemden overvloed der visschen overeenkwam, in-
tegendeel bizonder slecht uitvielen '), 2*. dat de Noordsche
Compagnie ook in latere jaren, toon ervaring en bekwaamheid
toenamen , volstrekt niet rekenen kon op een vaste ruime vangst,
maar steeds afhing van verschillende omstandigheden , die op hei
resultaat der reis invloed oefenden, en 3*. dat de jaren, waarin
wij weten , dat de Noordsche Compagnie een meer dan gewoon
aantal schepen uitzond (1614, 1615 en 1628) volstrekt niet als
gunstig in de boeken der vereeniging aange teekend stonden, —
ecnc opmerking, die bewijst, dat het kleine getal schepen door
do compagnie uitgezonden niet uitsluitend aan het bovenver-
melde beginsel van » kleine vangst hooge pryzen'* toegeschreven,
maar evenzeer aan de betrekkelijk geringe iiiimte van het terrein
geweten moet worden.
Bij al hetgeen deze onvolledige opgaven over het resultaat der
vangst ons dus loeren , laten zij ons echter over eene zaak geheel
in het duister. Wat verstond men onder een goede en slechte
vangst, m. a. w. hoeveel kon de Noordsche Compagnie redelij-
kerwijze verwachten jaarlijks te zullen vangen ? Het antwoord op
deze vraag is niet gemakkelijk , daar ons nagenoeg alle gegevens
voor eene statistiek van de jaarlyks ingevoerde hoeveelheid traan
en baarden ontbreken. Wij moeten ons dus vergenoegen met den
zeker eenigszins onzuiveren maatstaf, dien ons de algemeone be-
grootingen der Noordsche Compagnie aanbieden.
Bij de overeenkomsten, die do verschillende kamers der com-
pagnie van tijd tot tijd met elkander sloten en waarbg zij ieders
aandeel in de vangst regelden, weid namelijk het deel dat aan
eene kamer toekwam uitgedrukt in quarteelen (vaten) traan; al
deze deelen bjj elkaar gevoegd vormden dus het getal quarteelen ,
dat men hoopte te vangen. Over de eerste jaren ontbreken die
opgaven, eerst met het jaar 1622 vinden wij een cyfer genoemd :
de Noordsche Compagnie begrootte toen haar jaarlij ksche vang^
op 21.000 quarteelen *). Sedert is een gedurige vermindering der
opbrengst merkbaar. Bij het contract van 1630 werd de vangst
Eng. quarMie v. 1617, in: Noordsche togten. 4. Loop. N. C, R.-A. — Sent. t.
de II. R. in zake de N. C. Hoorn c. Enkh. dd. 4 Apr. 1687. — Getaigrenia ▼.
Wjbe Jansz. voor de rogcrring v. Amst. in: Noordsche togteo. 4. TiOop. N. C.
R.-A. — Req. der N. ('. r. Vrolicq en v. Vrolicq c. de N. C. dd. \ l Mrt ,
8 Apr. 1688, in: Stn. N. C. v. d. Hrl. gedeput. R.-A.
■) Dit wordt nog bevestigd door de N. C. zelve. (Req. der N. C. e. Garke dd.
15 Mrt. 1019 (leea 1618) in: Noordsche togten. 2. Admiraliteit. R.-A.)
>) R. S.-O. 8 Fehr. 1622.
125
op 17.500 qoarteelen begroot >), in 1636 op slechts 16.000 *).
Ik geef dadelgk toe, dat men op deze c^fers niet vast ver-
trouwen kan: naarmate het aandeel van sommige kamers op |,
•(, ^ of op kleinere breuken geschat werd, koos men een ge-
tal , dat ook in die breuken een ronde som kon geven ; maar on-
getw^feld is de begrooting toch ongeveer de uitdrukking van
hotsen de Noordsche Compagnie krachtens vroegere ondervinding
van hare vangst verwachtte >).
Slechts enkele opgaven geven een volkomen zuiveren maatstaf
voor de begrooting van de geheele vangst der compagnie. Wij
hebben gezien, dat het getal schepen, die de Noordsche Com-
pagnie jaarlyks naar het noorden zond , hoogst zelden tot twintig
klom *). Wanneer wij nu vernemen, dat een groot schip on-
geveer 1000 quarteelen traan kon bevatten *), en wanneer wij
er aan denken , dat het niet zelden voorkwam , dat men een ge-
deelte der vangst op het land moest achterlaten of met nasche-
pen laten vervoeren , kunnen wij gemakkelijk berekenen , dat
de compagnie met eene vangst van 20.000 quarteelen tevreden
kon zyn *). Eenige bewindhebbers verklaarden eenmaal zelfs ,
*) Sent. V. de H. R. in zake de N C. Hoorn e. £nkh. dd. 4 Apr. 1637.
*) Versl. der eonfer. v. 14 Febr. 1686, in: Sin. N. C. v. d. Hrl. gedepat. R.-A.
*) Geheel geene gcTolgtrekkingen kan meu afleiden uit de vermeerdering der
gewone begrooting met 1800 quarteelen in 1622, en met 3000 in 1686. (R. S.-6.
4, 11, 12 Febr. 1622. — Aitzema, Saken van Staet. II p. 360. — Te-
genw. Staat. I p. 590.) Beide malen geschiedde deze vermeerdering ten gerieve
▼an nieuwe leden (de kleine N. C. en de Friezen) wien men geen aandeel nit
de gewone begrooting kon of wilde toeleggen om de rechten der overige kamers
op de eens vastgestelde raming niet te krenken. Natuurlek blgkt daaruit geheel
niet, dat de vangst vermeerderd was. De begrooting der geheele vangit op
24.000 quarteelen in Juli 1636 (Aitzema, 1. c. Il p. 860), terwgl ze nog in
Februari van hetzelfde jaar op slechts 16.000 begroot was (zie hiervoor p. 124
Noot 8), geschiedde waarschijnlijk omdat men nog aan het onderhandelen was
met acht HoUandsche steden , die men slechts in de N. C. wilde toelaten , indien
de regeering door wering van alle concurrentie het der compagnie mogelijk maakte
bare vangst op 24.000 quarteelen te brengen. (Versl. der eonfer. in 1686, in:
Stn. N. C. V. d. Hri. gedeput. R.-A.)
») Zie de sUtistiek op p. 109 . 10.
•) Wasaenaer, Hist. verh. V fol. 167. — Martens, Vojage toSpitib., b: White,
Spitzbergen. p. 183. — Sent. v. h. Hof v. HoU. in zake de N. C. c. Braem,
dd. 29 Juni 1629. — Eene vangst van 657 quarteelen beloonde de kosten van uit-
rusting van een schip niet. (Sent. v. de H. R, in zake de N. C. Hoorn c. Enkh.
dd. 4 Apr. 1687.) De Engelsche schepen waren gewoonlijk veel kleiner. (Purchas ,
Pilgrimea. III p. 467—69, 787. — Purchas, Pilgrimage. p. 816.)
*) De Engelschen waren veel spoediger tevreden: zij oordeelden het een zeer
goede vangst, toen in 1616 acht schepen 1800 vaten traan, in 1617 veertien
schepen 1900 vaten en in 1622 zes schepen 1800 vaten inbrachteu. ^Kdge, Dutch
disturbance, bg: Purchas, Pilgrimea. III p. 467. 69. j
126
dat de groote cu kleine Noordsche Compagniën tot 1622 toe —
das tot op hot tijdstip waarop wij zagen , dat de vangst hnn het
meest inbracht, — te zamen in geen jaar ooit meer hadden ge-
vangen dan 19.000 quarteelen traan ^), eeno opgave, die tot eene
nog ongunstiger conclusie leidt dan de zoo even gemaakte bere-
kening. W|j vernemen eindelgk, dat omstreeks 1640 een schip
by gunstige vangst tien walvisschen of zelfs enkele meer kon
vermeesteren ' ) , en wanneer wij bedenken , dat éen walvisch ge-
woonlyk 60 ^ 70 quarteelen traan en 1000 a 1800 pond baar-
den leverde *) , komen wij tot de van elders bevestigde conclnsie,
dat de gouden tijden der naschepen toen reeds lang voorbg waren.
üit al het voorgaande blijkt , dat de geschiedenis der walvisch-
vangst onder de kust in groote trekken aldus is. Terwgl de eerste
jaren door onervarenheid en ongeluk, misschien door te groote
uitrustingen nadeelig waren, werd het resultaat gunstig, zoodra
de Noordsche Compagnie besloot zich uitsluitend naar de door
mededingers niet bezochte noordelijke baaien op Spitsbergen en
naar Jan Mayen-eiland terug te trekken : de jaren 1619 tot 1624
zyn dus die van den grootsten bloei. Beeds van dit laatste
jaar dagteekent de langzame vermindering der vangst , die echter
nog in 1636 belangrijk genoeg was om de Friezen tot de vestiging
op het Deensche eiland over te halen. Meer en meer afnemende
was de vangst omstreeks 1640 toch nog vrij goed en eerst na
het openstellen der visschery voor alle Nederlanders werd de
walvisch in weinige jaren voor goed uit de baaien verjaagd.
De zeevisscherij , die omstreeks 1630 opkwam, moest reeds twin-
tig jaren later door de ysvisscherij vervangen worden.
Maar al weten wij nu ongeveer, in welke jaren de grootste
scheepsladingen traan on balein in ons vaderland werden binnen-
') Req. V. P. V. d. Graeff c. 8. aan de Stn.-Gen. dd. 12 Febr. 1628, in:
Noordsche togten. 4 Loop. N. C. R.-A.
*) Drie Vojagien na Groenland!, p. 15. (Dat deze opgave nit de lattate digra
der N. C. dagteekent , blijkt uit het feit , dat de schr^ver gedurig Tan seeTia-
schers spreekt, die niet aan Spitsbergen mochten komen om hunne traan te koken.)
') Dit is de gemiddelde opbrengst , maar er was daarop zoo weinig staat te
maken , dat men van walvisschen leest , die niet meer dan 10 quarteelen oplever-
den, terwgl anderen wel 100 quarteelen gaven. Ter vergel^king zie men de
opgaven van de opbrengst van een walvisch bg : Wassenaer, Hist. verh. VIII
<ol. 86. — Zorgdrager, Groenl. vissch. p. 105. 129. 313, 356, 871. — De walviseh-
vangst. I p. 42. — Martens , Voyage to Spitzb., in: White, Spitsbergen, p 6,
8, 10, 106, 113, 120. — Dooregeest, Rijper zce-postil. p. 866. — Hist. dn
pays de Spitsberghe. p. 18. — Drie Voyagicn na Groenlandt. p. 15 — Sent.
v. h. Hof V. Holland in zake de N. C. c. Braem dd. 29 Juni 1629. — Parchaa.
Pilgrimes. III p. 470, 732, 34, 36, 87. — Schaderekening der Zeeuwen v.
1617, iu: Noordsche togten. 4 Ixxjp. .\. C. R.-A. - Eng. schaderekening t,
1618, ia: Liii!) loop. 1618. R.-A.
127
gevoerd , het antwoord op de vraag naar de winst der Noordsche
Compagnie is daarmede nog niet gegeven. Terwijl toch van de
eene zgde het haar dikwijls ten laste gelegde wanbeheer en ge-
brek aan zuinigheid ook bij eene rijke vangst kon doen verliezen ,
had de compagnie in de door haar zelve bepaalde vaste prijzen
der traan een middel om ook bij een zeer geringe toevoer nog
redelijke zaken te doen. Laat ons zien wat daarvan is. Wij
kunnen niet beter doen dan de Noordsche Compagnie, die w^'
reeds met hare vangst in de Groenlandsche pakhuizen hebben
zien aankomen, nog verder in haren handel te volgen.
Wat het afzetten van de waar betreft, beleefde de compagnie
in het begin werkelijk gouden dagen. Voor de traan, die voor-
namelijk in lampen tot verlichting word gebruikt , en het spek ,
dat ook tot spijs scheut gediend te hebben '), vond men bijna
overal een willige markt ; de balein , waarvan men aanvankelijk
het nut niet goed schijnt ingezien te hebben , werd sinds de uit-
vinding van den Engelschman John Osborne, die ze in 1618
door samenpersing begon te bewerken *), gezocht voor schü-
derijlgsten, versierselen aan buffetten en schoorsteenmantels,
ook voor wandelstokken, meshechten enz. Het binnenland bleef
natuurlijk de hoofdmarkt voor deze artikelen •), maar van Ne-
derlandsche kooplieden der zeventiende eeuw was het niet te
verwachten, dat zij zich binnen zulke enge grenzen zouden be-
perken. Weldra werd Frankrijk, ♦) waarschijnlijk ook Duitsch-
») W«8»eu»er, Hist. verh. VII fol. 109.
*) Op verzoek van de N.C. had Osborne, geboortig van Worcester maar sinds
gijn zeventiende jaar ivoordraaier te Amsterdam, daarover lang gepeinsd en ein-
delijk ipdoor een sonderlinge wetenschap de dnnnc sturken soo in malkanderen
weten te parssen, dat sy een massa zyn en blyven." Had het balein eenmaal
deze knnstbewerking ondergaan, dan werd het r,so gedwee of mol, datmen met
een gesneden plaet daerop druckt 't gene men wil, de alderdunstc graveringhen ,
als stralen van de son of anders, presenteren haer so helder, als men die inde
plaet, of het pampieren afdrucksel siet : Men maeckt dacr tronien heel nytstaende
mf, van mans en vrouwen, leeuwen, satyrs, en alle beeltenissen van Historiën,
of sy vande beste beeldt -snyders gcdaen wacren: tot ornamenten der huysen
en eamers dienende, blyvende altoos soo swart als git te, so men seyt " (Was-
lenaer, Hist. verh. VIII fol. 87.) Deze uitvinding ontlokte den goeden Dr Was-
■enaer een kreet van bewondering: „Nu bevinde ick", schreef hij, „dat die luyden
in haer opinie bedroghen zyn , die ghevoelen dat alle konsten op het hooghste
zyn , en datter niet en is, of 't sy al ghevonden. (NB. in 1624 I) Voorwaer dese
inventie braveert alle subtyle verstanden !"
') De Aanwysing v. heils. polit. gronden zegt zelfs (p. 75), dat de N. C. zich
tot den binnenlandschen verkoop geheel bepaalde. Dat dit onjuist is, blgkt uit de
beide volgende noten.
*) Uit het beslag, in 1634 volgens verlof der Rü\iaansche admiraliteit gelegd
up de goederen der X. (\ te Houaan . Burdeuux en Ua^ouiie ^Kcq. der N. C,
128
land, Spanje en de knsten der Middellandsche zee ') voor den
nieuwen handel ontsloten. De pr^'zen waren aanyankelgk natanr-
Igk zeer boog: éen walvischbaard werd met/ 12 (30 staivers het
pond) betaald ^), en de Noordsche Compagnie durfde in 1617 een
quarteel traan op ƒ 150, de 100 pond balein nog op ƒ 30 be-
groeten '). Maar weldra daalden de prijzen: de baarden waren
in 1618 bgna niets meer waard ^) en ook de traan werd als
nieuw en kostbaar artikel door het geringe verbruik gedrukt.
Toen de walvisch vangst zich in 1623 na eenige jaren van goede
vangst hersteld had van de verliezen der eerste jaren, vin-
den wy het quarteel traan in Frankrijk begroot op ƒ 45 , de 100
pond balein op ƒ 10 *). In Nederland — waar de prezen niet
veel van de Fransche verschild zullen hebben , daar de compagnie
by de bepaling der ' vaste prijzen natuurljjk met het buitenland
moest rekenen, -— werden dit jaar de pryzen zeer hoog geoor-
deeld *). De vraag vermeerderde langzamerhand: in 1624 werden
100 pond balein voor/ 20 verkocht ^); in 1632 werd de prgg
van het quarteel traan op ƒ 60 bepaald *) (de hier te lande ge-
kookte slechtere traan gold dat jaar ruim / 51{ het quarteel *) ),
terwijl de baarden echter weder niet meer dan ongeveer ƒ 8 de
100 pond deden '*). Sedert begon de invloed der concurrentie
dd. 2 Febr. 1684 en ald. Bgl.il, in: Noordiche tugten. 4. lioop. N. C. IL-A.),
blijkt dat de compagnie daar agenten had.
^) De Nederlandsche resident Van Cracauw stelde in 1688 aan Chriitiaaa IV
voor, de markt voor traan en baarden tusschcn beide natiën te deelen : de Denen
zonden Denemarken en de oostelijk van daar gelegene landen alleen hebben, de
Nederlanders Dnitschland ten westen der Elbc, Nederland, Frankrijk en alle
andere znidel\jk en westelijk gelegene landen. (Miss. v. Van Cracanw aan de
Stn.-Gen. dd. 27 Nov. Ift8», in: L D. 1638.) De resident, die in eorretpon-
dentie stond met de N. C. , zou dezen voorslag , waartoe hg trouwena geen tpe-
cialen last had , zeker niet gedaan hebben , zoo de compagnie van den alleenhnndel
in die landen geen voordeel had kunnen trekken.
M Wasseneer, Hist verh. VIII fol. 86.
*) Schaderekening der Zeenwen v. 1617. (Noordsche togten. 4. Loop. N. i\
R.-A.) De Engelschen begrootten een quarteel traan in 1618 op X 15. (Eng.
schaderekening, in: Lias loop. 1618. R-A.)
•) Wasseneer, Hist. verh. VIII fol. 88.
•) Sent. T. h. Hof v. Holl. in zake de N. C. c. Braem dd. 29 Jnni 1629.
. •) Wasseneer, Hist. verh. V fol. 157.
*) WasMïnaer, Hist. verh. VIII fol. 88.
•) Sent. V. de H. R. in zake de N. C. Hoorn c. Enkh. dd. 4 Apr. IA87. —
Dictum V. de H. R. in zake als boven dd. 8 Apr. 1637.
*) Dictum V. de II. R. in zake de N. C. Hoorn c. Enkh. dd. 8 Apr. 1687.
»•) Sent. V. de H. R. in zake de N. C. Hoorn c. Enkh. dd. 4 Apr. 1687.—
Uit deze sententie blijkt , dat voor de baarden niet als vo<)r de traan vooraf een
vaste prgs door de N. C. bepaald werd: in 1682 werden ze eenvondig allen aan
de Amsterdarosche kamer ter verkoop gezonden.
129
zich meer en meer te doen gevoelen : de walvischvangst van
Denen en Franschen begon zich nevens die der Engelschen op de
markt te doen gelden, de Hansesteden vertoonden zich later
ook in de IJszee , en vooral de meer en meer zich ontwikkelende
seevisschenj der Nederlanders zelve wierp een groot gewicht
in de schaal. De Noordsche Compagnie , gewoon aan eene
Tr\je en machtige positie, wist zich niet spoedig naar de veran-
derde omstandigheden te schikken. Zij bleef hare goederen voor
veel geld aanbieden; de inrichting der compagnie maakte het
onmogelijk de vaste voomitbepaalde prijzen spoedig te veranderen ,
en het resultaat schijnt geweest te zijn, dat hare goederen, na
gemimen tijd in de pakhuizen gelegen te hebben, eindelijk op
onvoordeelige wijze van de hand gedaan moesten worden <). Lang-
zamerhand was de vereeniging toch wel genoodzaakt, met haren
tijd mee te gaan; omstreeks 1640 was de prijs van een qnarteei
traan naar gelang van de vangst tot ƒ 45, 30, ja 25 gedaald *).
B{j de verliezen, die de Noordsche Compagnie dus door hare
inrichting zelve noodzakelijk nu en dan lyden moest, voegden
zich echter andere , die zij tot het laatst toe niet poogde te voor-
komen. De omslachtige wijze van traankoken , die zij had aan-
genomen en die haar noodzaakte kostbare inrichtingen in het
barre noorden in stand te houden, was misschien ') wenschelijk
toen de overvloedige vangst niet in de schepen geborgen kon
worden en toen men dus verplicht was uaschopen te zenden om
ze af te halen, maar zij gaf zeker geen voordeel meer, toen in
latere jaren de vloot zelfs in het gunstigste geval bijna geene
*) Aanwysing v. heih. polit. gronden, p. 75.
*) Drie Voyagien na Groenlandt. p. 15. — Om de prijzen te berekenen moet
men weten, dat de traan geborgen werd in quarteelen , die ongeveer 12 8tee>
kannen (van 16 mengelen) hielden. (Zorgdrager, Groenl. vissch. p. 339, 370 ,
871. — Lindeman, Arkt. Fisch. p. 9. — Dictnm en Sent. v. de H. K. iu
zake de N. C. Hoorn c. £nkh. dd. 8 , 4 Apr. 1637.) De Bpekquarteelen waren
grooter, z\j hielden 16 è 18 steekannen. (Zorgdrager I. c. p. 835 , 870. —
Rijper zeepostil. p. 856. — Tegeuw. Staat. I p. 608.)
*) Ik xeg «miBSchien", omdat men door het spek tot traan te koken slechts
20*/o aan ruimte won. (^fartens, Voyage to Spitzb., in: White, Spitzbergeu.
p. 131.) Op elk volgeladen schip — een schip, dat 1000 quortcelcn hield, be-
hoorde onder de grootc — zou men dus, wanneer meu het spek niet tot
traan kookte, slechts 200 quarteelen spek behoeven achter te laten. Wanneer
wij de jaarlijksche vloot der N. C. op 15 schepen schatten, geeft dit dus een
jaarlijkach overschot van 3000 quarteelen spek. Nemen wg dus al aan , dat de
schepen alle jaren geheel volgeladen werden en dus het overschot der vorige jaren
nooit konden medevoeren , (wat w\j weten dat bepaald niet het geval was ,) dan
kon men door jaarlgks drie naschepen te zenden , den geheelen omslachtigcn toe-
itel van traankokerijen en woonhuizen in het noorden , van dubbele bemanning
en dubbele victualie bespaard hebben.
130
volle lading traan meer medebracht. De geheele toestel dagtee-
kende uit de tyden , toen men meende , dat het niet alleen onvoor-
deelig maar ook bijna onmogelijk was , het in stukken gesneden
walvischspek naar het vaderland mede te nemen en eerst daar tot
traan te bereiden. De concurrentie had ook hier den goeden weg
gewezen; de zeevisschers , die het land niet mochten naderen en
dus wel genoodzaakt waren hun spek ongekookt mede te nemen ,
hadden bewezen , dat er ook op die wijze uitnemende zaken te ma-
ken waren. Maar toch volhardde de geoctrooieerde vereeniging
by haar oud gebruik: niettegenstaande deze gewoonte de kosten
der jaarlijksche uitrustingen b^'na verdubbelde, droeg zij liever
de daaraan verbonden schade dan ze op te geven. Had ook zg
het spek mede naar huis genomen , dan had zij zelve het grootste
voordeel prijsgegeven , dat zg boven hare mededingers meende te
hebben , en zg volhardde dus in de hoop , dat de betere qnaliteit
der door haar gekookte traan de verbruikers zou doen genoegen
nemen met de groote duurte, die deze kostbare bereiding van
het artikel natuurlijk medebracht. Het was te denken, dat de
vereeniging, die dus de bakens niet wist te verzetten toen bet
getij verliep, niet kon concurreeren met mededingers, die xelfs
uit de uitgekookte vinken , uit de bezonken prut en lil een winst
wisten te maken , die de compagnie door het gedurig achterlaten
van dien afval in het noorden steeds moedwillig verzuimde *).
De gevolgen lieten zich niet wachten: de eene reeder vóór de
andere na, wiens kapitaal niet groot genoeg was om de zware
verliezen te dragen, die hem nu en dan troffen, verkocht zijne
aandeden en beloofde zich zelven , voortaan geen duit meer in de
gevaarlijke nering te zullen steken. Zoo werden de Zeeuwsche
compagniën , die het trouwens al bizonder slecht getroffen en geen
van de drie eerste jaren , dat zij zich met de wal visch vangst bezig-
hielden, ongestoord gevischt hadden, reeds met het einde van 1618
ontbonden ^). De kamers van het Noorderkwartier volgden dit
voorbedd op het laatst van 1621 *); die van Delfb, wier aan-
deel in de Noordsche Compagnie zoo belaogrjjk was, nog vóór
') Tegenw. Statt. I p. 599. — Dat de achtergelaten afval niet onbedaidend
was, blgkt wel ait het feit, dat de acht Eogeliche matrozen , die in 1630 op Spita-
bergen overwinterden , zich gedarende den geheelen winter grootcndeels daarmede
voedden. (Pellham, Gods power, in: White, Spitzbergen. p. 267.)
*) Corte Deductie der N. C. dd. 18 Sept. 1624 , in: Noordsche togten. 4. Loop.
N. C. R.-A. — Herhaaldelijk wordt ook van de »on d e Noortsche Compaignien'* te
Vlissingen en elders gesproken. (Req. v. de N. C. aan de Stn -Gen. dd. 28 Ang.
1624, in: Noordsche togten. 2. Admiraliteit. R.-A. — R. S--G. 22 Ang., 2S
Sept. 1624, 9 Apr. 1625.)
•) Corte Dednctie der N. C. dd. 18 Sept. 1624. in: Noordsehe togtei.
4. Ixwp. N. r. R.-A.
131
1624 O » ^^ kleine Noordsche Compagnie, door de energieke Kyen
en Leversteyn opgericht , zag den laatste reeds weinige jaren later
xich uit dit bedr^f terugtrekken , en kort na de vereeniging met
hare oudere zuster loste zjj zich geheel op ^). Wel waren in die
tgden vol moed en energie steeds nieuwe handelaars gereed om
hun kapitaal aan de wisselvallige kansen te wagen, maar dat de
gedurige ontbindingen der kamers niet door gril of toeval veroor-
zaakt werden , blijkt toch voldoende. Al gelooven wg de jammer-
sieke bewindhebbers der Noordsche Compagnie niet, die zelfs in
1624 en 1633 , in tijden van byna ongestoorde rust , over de ont-
zettende ellende der laatste jaren klaagden ' ) ; al schenken wg
geen gehoor aan de ontboezemingen der Zeeuwen, die zeker sterk
overdreven , toen zy het in 1624 deden voorkomen alsof z(j ook na
de oprichting van nieuwe compagniën (1618) geen voordeelig
jaar gehad hadden ^ ) , wij kunnen ons niet voorstellen , dat de
bewindhebbers onwaarheid spraken toen zij feiten noemden. En
die feiten zyn welsprekend 1 Wij vernemen , dat het kapitaal der
Noordsche Compagnie na de reis van 1615 geheel verbruikt was *),
— een feit, dat de geringe uitrusting van 1616 verklaart ; de
kleine Noordsche Compagnie verzekerde, dat zij in 1621 na zes-
jarig bestaan nog maar twee goede jaren had gehad *); wy
hooren, dat die van het Noorderkwartier in 1624 niet minder
dan 1^ kapitaal ten achteren waren ^) en dat in de eerste jaren
der walvischvangst de ongelukkige Zeeuwen meer dan eens hun
kapitaal op éene reis geheel verloren *).
Zóo weinig geloof verdient de rooskleurige beschrgving, ons
door Zorgdrager van de eerste jaren der walvischvangst opge-
dischtl Maar dat aan den anderen kant op het boven geschetste
tafereel , — uit den aard der zaak grootendeels aan de berichten
der bewindhebbers zelve ontleend, — de sombere tinten het
meest in het oog vallen, is niet minder waar. Do voortdurende
*) Corte Dedactie der N. C. dd. 18 Sept. 1624, in: Noordiche togtea.
4. Loop. N. C. R.-A.
») Zie meer hiervoor p. 79, 80 en hiernt Hfdit. IX.
■) ,Cort advertissement" ▼. Kyen en Leversteyn (dd. 29 Febr. 1616), in:
Noordsche togten. 1. R.-A. — Corte Dedactie der N. C. dd. 18 Sept. 1624,
ia: Noordiche togten. 4. Loop. N. C. R.-A. — Gr. Placaetb. I p. 678.
») N. Z. 22 Fobr. 1622. — Req. der N. C. Zeeland san de Stn.-6en.
dd. 22 Ang. 1624, in: Noordsche togten. 2. Admiraliteit. R.-A.
•) R. &-G. 28 Apr. 1616.
•) Req. der ld. N. C. aan de Stn.-6en. dd. 2 Sept. 1621 , in: Noordsche
togten. 2. Admiraliteit. R.-A.
♦) Corte Deductie der N. C. dd. 18 Sept. 1624, in: Noordsche togten.
4. Loop. N. C. R.-A.
•) Corte Deductie der N. C. dd. 18 Sept. 1624, in: Noordsehe togten.
4. Loop. N. C. R.-A.
9^
132
aandrang, eerst van de kleine Noordsche Compagnie en van de
Zeeuwen, later van Hollandsche steden en Friesche reeders, om
deel aan de steeds gesloten walyischvangst te krijgen bewijst vol-
doende , dat er winst bij te behalen viel. Mogen ook bnitenland-
sche mededingers, die zich voortdurend naast de Noordsche Com-
pagnie in de IJszee nestelden, met weinig kennis van zaken een
bedryf ter hand genomen hebben, dat weldra bleek lang geene
zekere geldbelegging te zijn : aan de binnenlandsche concurrenten
kon het toch zeker niet onbekend blijven , dat de Noordsche Com-
pagnie nu en dan zéér ongelukkig was en hare slechte jaren telde.
Om dus den voortdurenden aandrang te verklaren, die door de
compagnie slechts met moeite afgeweerd werd , moet men wel aan-
nemen , dat tegenover de groote verliezen jaren stonden , die door
oveiTyke vangst vele slechte tijden vergoedden , — jaren als die,
waarvan Zorgdrager ons bericht , dat Willem Ys met éen naschip
tot tweemalen toe 1000 quarteelen traan van Jan Mayen-eiland
in het vaderland invoerde *).
En zoo komen wij van zelf tot de gevolgtrekking, waartoe
reeds de schrijver van den Tegen woordigen Staat voor de latere
jaren der visscherij gekomen is *), — de gevolgtrekking , dat de
wal visch vangst eene » loterij" was. Wg kunnen ons volkomen ver-
eenigen met het resultaat , dat de walvischvangst over het geheel
deu reeders voordeelig was *), — hoe toch laat zich anders de
voortduring van dit bedrijf verklaren ? — maar wij moeten er
bijvoegen, dat er een ruime beurs noodig was om dat voordeel
te verkrijgen , dat men den moed en do macht moest he])ben om
de jaren af te wachten, die ruimschoots schadeloos stelden voor
tyden van tegenspoed en verlies *).
>) Zorgdrager, Groenl. yissch. p. 215. — De kleine N. C. SDtwoordde dan
ook op de bedreiging der N. C. , dat zij de nering zon opgeven ah de kleine
N. C. niet geweerd werd, dat vélen dan den handel, die zoo verwaarloosd
werd , zouden willen bij de hand nemen. («Cort advertissemèbt" van Kyen c. a.
dd. 29 Febr. 1616, in: Noordsche togten. 1. R.-A.)
•) Tegenw. Staat. 1 p. 600.
•) Tegenw. Staat. I p. 606.
^) Zie voor de statistiek der walvischvangst over de jaren na den val der
N. C: Aanwysing p. 29, 76, 8i. — Versl. over de zeevisscher^en. B\jL TVJ. —
Tegenw. Staat. I p. 697—611. — Achenwall, SUatsverf. p. 4U , 15. _
Le Long , Kooph. v. Amst. II p. 161 — 190. — Lindeman, Arkt. Fiseh. p. 20. —
Seoresbjr, Acconnt. II p. 141, 43, 49—61. — Doorogeest, R^per zce-pottil.
p. 867. — De walvischvangst. II p. 89 — 116. — Zorgdrager, Groenl. viatch.
p. 197. 241, 251, 802 vlg. — Martens, Voyage to Spitzb. , in: White, Spiti-
bergen, p. 118, 120.
HOOFDSTUK IV.
DE VESTIGINGEN DER NOORDSCHE COMPAGNIE.
Beeds een paar malen heb ik in de voorgaande bladzgden ge-
sproken van de inrichtingen, door de Noordsche Compagnie op
de knsten der IJszee gebouwd. Het zal mijnen lezers niet ontgaan
zgn , dat die inrichtingen van bly venden aard waren en dat men
hier dus bepaaldelijk aan eene Nederlandsche vestiging , eene soort
van kolonie te denken heeft. Be gelegenheid ontbrak mij tot
nog toe, daarover anders dan in het voorbijgaan te spreken en
ik wil de geschiedenis dier vestigingen dan ook hier in het bizon-
der behandelen, — te liever daar er over de nitgebreidheid en
het belang daarvan »een ongelooflijk groot misverstand" heerscht.
Terw^l de een spreekt van het gewoel, ja het gedrang, dat er
alle zomers op Smeerenburg was , weet een tweede te verhalen ,
dat daar, bijna onder de Noordpool, de » weelderige'* koopman
der zeventiende eeuw bijna alle gemakken vond, die hem zyn
welgebouwd huis binnen Amstels wallen bood ; een derde verheft
den roem der kolonie tot in de wolken en verzekert , dat Smeeren-
burg, door vruchtbaargemaakte velden omringd, als handelsstad
van even groot belang werd geacht als het jeugdige Batavia ; een
vierde eindelijk drgft de zaak tot het uiterste door te verhalen van
prachtige winkels en > voortre£felgk ingerigte logementen** (I),
die men onder de woningen der kooplieden op Smeerenburg vond > ) !
Het is geoorloofd te vragen , wat de bij uitstek practische Neder-
landers der zeventiende eeuw bedoelden met het bouwen van
dergelgke inrichtingen op de barre en jaarlijks slechts gedurende
een paar maanden bezochte kusten , tenzg archaeologische naspo-
ringen de geleerden misschien eenmaal tot de ontdekking brengen ,
dat men hier met een asyl voor schipbreukelingen te doen heeft
■) Zie een sterksprekend voorbeeld b^: Berghaus, Wat men van de aarde
weet. TI p. 887. — Vgl. ook: De Reste, Hist. de» Pêche». I p. 42.
134
of met de prototypen dier hospitalen voor teringlgders , wier aan-
bouw op Spitsbergens stranden nog onlangs door aardrijkskundigen
yan naam voorspeld werd!
Het is zeker onaangenaam, dergelgke fantastische en uitlok-
kende voorstellingen te verstoren, maar aangezien ik yolkomen
overtuigd ben , dat al deze verhalen niets meer zgn dan sproo^es »
die de een den ander navertelt zonder dat het sommigen vertel-
lers zelfs mogelgk zal zijn hun laatsten berichtgever te noemm,
schroom ik niet deze onaangename taak op mg te nemen. Steu-
nende op de berichten der Noordsche Compagnie, en vooral op
de journalen der matrozen, die op de plaatsen zelve de bar-
ren winter hebben doorgebracht, — niet in weelderig^ hotels»
maar in hutten van planken, waarin zy zich in hunne houten
kribben ter nauwemood voor den wind konden beschermen, ^
stel ik mij voor eene beschrijving der Nederlandsche vestigingen
in de IJszee te geven. Het ware verhaal zal misschien sterker
getuigen voor de energie en de ondememingszucht der Amster-
damsche kooplieden , dan de thans in omloop zijnde sproolges voor
hun practischen zin en hun gezond verstand!
Laat ons zien , waar wg het Nederlandsche gebied in de Usiee
te zoeken hebben. Dat het tot Spitsbergen en Jan Majen-eiland
beperkt was , wordt algemeen aangenomen. Vestigingen op Groen-
lands westkust werden eerst mogelijk sinds den aanvang der
visscherij in straat Davis in 1719 ■). Zoo enkele schrgvers van
vestigingen aldaar vóór 1642 gesproken hebben ^) , dan berust dat
op een verkeerd verstaan van den naam > Groenland ," die vroeger
niet alleen bepaaldelgk ook op Spitsbergen en Jan Majen-eiland ,
maar zelfs in het algemeen wel eens op alle noordsche landen werd
toegepast. Op Jan Mayon-eiland , waar de Noordsche Compagnie
weinige of geene concurrenten had, schgnt het Nederlandsche
gebied niet nauwkeurig begrensd geweest te zgn; des te meer
echter op Spitsbergen , waar Engelschen , Denen en Franschen aan
de Nederlanders den voorrang betwistten. Van zelf was het gebied
der verschillende natiën beperkt door den loop der walvisschen,
die hoofdzakelijk de westkust van het eiland bezochten : d4ar waa
het dan ook , dat de wedijverende volken hunne ankerplaatsen kozen
en hunne hutten opsloegen. Laat ons eerst onderzoeken, welke
plaats zich de Engelschen , de eerste walvischvaarders , toeëigenden.
Het uitgangspunt der Engelsche bewegingen was reeds in 1612
Sir Thomas Smith^s-baj, ook wel Fair foreland geheeten *);het
volgende jaar vischten zij daar weder en ook in Bellsound en
') Lbdeman. Arkt. Fischerei. p. 26, 28.
*) Lazac, Hollands r^'kdom. I p. 847.
*) Hifi. dn payt de Spitsberghe. p. 13, 21.
135
Icesonnd ■), terwgl in 1614 Bellsonnd^ Icesound (Greenhar-
bour) , Sir Thomas Smith*8-bay en Fairhaven alleen als hun uit-
sluitend eigendom werden aangeduid *). Beeds dadelijk was
Deersound (Cross-road) door de Engelschen bezocht ') , en het
blgkt, dat ook in Hornsound en Maudlensound door hen in den
eersten tijd een enkele maal gevischt is *). In deze zeven baaien
alleen vinden wg gedurende den geheelen duur der walvischvangst
onder het land Engelsche schepen *) ; de drie noordelijkste werden
echter weldra geheel door hen verlaten *) en hoewel Greenharbour
en ook Hornsound nog een enkele maal genoemd worden ^), waren
Sir Thomas Smith's-baj en Bellsound de hoofdpunten , waar zich
de Engelsche walvischvangst vestigde. Dat deze vestiging echter
niet veel te beduiden had , blijkt wel uit het foit , dat in Bellsound
behalve eenige linnen tenten *), die tot woning der »land-men"
dienden en later door houten hutten vervangen werden *) , slechts
een groote planken schuur stond met pannen gedekt, die tot
bergplaats diende en door de kuipers tevens als woon- en werk-
plaats gebruikt werd >*). Elders vond men alleen een steenen
huis met houten dak , waarin zich eenige houten kribben bevonden ,
benevens eene kuiperij, die tegelijk woonhuis was <>). Voor ber-
ging van gereedschappen gedurende den winter was dus slechts
ter nauwemood gezorgd ^^), Bij elke vestiging bevonden zich
*) Baffin, lonrnall, b^: Parcluu, Pilgrimes. III p. 716 vlg.
*) Wassenaer, Hist. verh. VIII fol. 95. — Fothcrbye, Voyage of Discouerie,
b^: Parebas» Pilgrimes. III p. 720 vlg.
•) Poole, Voyagc to Cberry Iland etc. 1610 (1611), bij: Purebas, Pil-
grimes. III p. 703. —Br. ▼. Potberby aan Edge dd. 15 Juli 1615, bg: Porcbas
L c. III p. 781. — Br. t. Salmon aan Heley dd. 5 Juli 1619, b\j: Purebas 1. e.
m p. 785.
•) Eng. scbadcrekening van 1618, in: Lias loop. 1618. R.-A. — Fotberby,
Voyage of Discouerie, bg: Purebas, Pilgrimes. III p. 722. — Insin. v. Ys aan
Vrolicq dd. 80 Jnni 1633, in: Noordscbe togten. 4. Loop. N. C. R.-A.
*) jyPortniek," waar de Engelscben in 1617 viscbten (Br. v. Heley aan
Deicrowe, bg: Porcbas, Pilgrimes. III p. 782), is waarscb^nlijk Niekes Cove
(Behouden baven) in Icesound.
•) Req. V. Vrolicq aan de Stn.-6en. (1634), in: Noordscbe togten. 4. Loop.
N« C. R.— A,
*) Pellbam, Gods power, in: Wbite, Spitzbergen. p. 258,67.
*) Zie de kaart t. Spitsbergen bg: Purebas, Pilgrimes. III p. 478.
•) Pellbam, Gods power, by: Wbite, Spitzbergen. p. 270. — Zulk een bouten
huisje werd in 1618 door de Engelscben opdC 15 begroot. (Eng. scbadcrekening,
in: Lias loop. 1618. R.-A.)
>•) Pellbam, Gods power, in: Wbite, Spitzbergen. p. 269.
>») Scoresby, Account. II p. 177. — Pellbam, Gods power, by : Wbite,
Spitzbergen. p. 262.
«») Pellbam, Gods power, by: Wbite, Spitzbergen. p. 267, 71, 72. — Eng.
scbaderekening, in: Lias loop. 1618. R.-A.
136
verder natuurlijk een gf meer yastgemetselde traanketels met of
zonder steenen schoorsteenen ^), Dit was nagenoeg alles , wat
de Engelschen in hun uitgestrekt gebied, dat bgna de g^heele
westkust van Spitsbergen omvatte , voor woning en berging hadden
gebouwd. Laat ons nu zien , of de Nederlandscbe vestiging van
meer belang was.
Hoewel Boeren-eiland in den aanvang een enkele maal besocht
werd, was reeds dadelyk Spitsbergen het doel van de tochten
der Nederlandsche walvischvaarders. Terwyl Van Muyden in 1612
op zyn zwerftocht langs de kust Fair foreland aangedaan en in
zuidelijker baaien zonder veel vrucht de visscherij beproefd had *)y
was bij reeds dadelijk in 1613 gelukkiger. Behouden-haven in
Icesound, Lowsound en vooral Schoonhaven (Bellpoint) in Bell-
sound verschaften hem toen rijken buit. Homsound werd dat
jaar door kapitein Thomas Bonner met een Nederlandsch schip
bezocht '). Reeds in het eerste jaar der Noordsche Compagnie
(1614) bereikten de Nederlanders daarop de plaats, waar zg nader-
hand hunnen hoofdzetel zouden opslaan : eenige schepen vertoonden
zich in de noordelijke baai van Fairhaven *) , een der vischrgkste
en veiligst gelegen baaien van bet gansche eiland *), die toch
door de Engelschen tot nog toe niet bezocht was en daarom nn
reeds dadelgk de >Hollandscbe baai** genoemd werd *). Het vol-
gende jaar (1615) werd deze baai weder bezocht; ook in Hom-
sound waren eenige schepen der compagnie , Bellsound was echter
het hoofddoel van de reis '). Reeds datzelfde jaar deed men
een belangrijken stap tot het verkrijgen eener duurzame vestiging.
Al dadelijk in 1612, en vooral in 1613 met behulp der ge-
huurde Basken, had de Noordsche Compagnie zich toegelegd op
het bewerken der gevangen walvisschen tot traan •) ; de noodige
ketels en gereedschappen had men in het schip medegevoerd en
*) Pellham, Gods power, bij: AVliite, Spitzbergen. p. 270.
*) Poole, Relat ion of a Voyage to Greenland in 1613, b\j: Porchai, Pilgri-
mes. III p. 714, 15.
*) Hist. da pays de Spitsbcrghe. p. 21, 22, 24. — fiaflan, lonmaU. bg :
Purchas. Pilgrimes. III p. 716, 17, 19.
•) Fothcrbye, Voyage of Discoucrie, bij: Parebas, Pügrimet. III p. 728.
•) Zorgdrager, Groenl. visscb. p. 86.
*) Deze naam wordt reeds in 1616 genoemd. (Instr. der Sin.-Gen. voor Scbiobop
dd. 23 Mei 1616.) De gewone naam in de lijden der N. C. was ecbter «Manri-
tias-baai "
*) Edge, Dutcb distwrbance, bij :^Parcha8 , Pilgrimes. III p. 467.
•) Resol. Adm. Amst. 20 Apr. 1613. — Wassenaer, Hist. vcrb. VIII fol. 88. —
Waarschijnlijk uit vrees voor de Engelschen schijnen echter de Nederlanders bet
traankokcn toen nog niet geregeld te hebben bij de band genomen; tlthftDi in
1614 kwamen er schepen van de N. C. binnen geladen met spek. (Br. der Stn.-G«iL
aan de Admir. Maze dd. 20 Aug. 1614, in: Coll. Bisdom. 160. R.-A,)
137
slechts ty delijk aan land opgesteld '). Natunrlijk deed zich spoedig
de behoefte gevoelen aan eene gelegenheid tot berging van de
yele omvangrgke werktuigen , ten einde het lastige heen- en wedr-
Yoeren te vermijden. Het was das eeno zeer eenvoudige zaak,
dat de Noordsche Compagnie op het voorbeeld der Engelschen,
die reeds in 1613 eene loge aan Fair foreland hadden, in 1615
bevel gaf een houten gebouw in Bellsound op te richten. De wal-
vischvaarders gehoorzaamden aan dit bevel en borgen in de opgesla-
gen loods hunne sloepen , vaten en gereedschappen voor het volgende
jaar *). Hoe natuurlijk deze handelwijze ook was, toch kon zij niet
anders dan onvoorzichtig genoemd worden. Men was midden in
den strijd met de Engelschen , die zich den uitsluitenden eigendom
van Spitsbergen toekenden; hoe kon men hopen, dat dezen de
Nederlanders, die eerst sinds twee jaren het eiland bezochten,
niet zouden verhinderen in eene handeling, die blijken gaf van
hun voornemen om zich daar bg voortduring te vestigen en waar-
op zij zich later tegen Engeland zouden kunnen beroepen ? En de
kansen der Noordsche Compagnie werden nog ongunstiger, toen
zg de macht niet had om zich te handhaven; het jaar 1615 was
zeer onvoordeelig geweest en met de geringe krachten , waarover de
compagnie dus in 1616 te beschikken had, oordeelde zij het raad-
zaam de Engelschen dit jaar te ontwijken en zich met de visscher^
aan het pas ontdekte Jan Mayen-eiland te vergenoegen *). Natuurlijk
maakten de Engelschen nu van de afwezigheid der Nederlanders
gebruik om hunne loge te vernielen en zich den inhoud toe te
eigenen *). Vier schepen der Noordsche Compagnie, die door
de schrale vangst aan Jan Mayen-eiland gedwongen waren op
Spitsbergen hun geluk te beproeven, waren te zwak om de
euveldaad hunner vijanden te verhinderen ; slechts éen kwam naar
Bellsound , terwijl de anderen Greenharbour , Maudlensound en de
Hollandsche baai bezochten *). Het ongeluk schrikte de Noordsche
Compagnie af: voor het jaar 1617 werd hare geheele uitrusting
*) «Corte Dednctie ende Remonstrantie" der N. C. dd. 18 Sept. 1624, in:
Noordsche togten. 4. Loop. N. C. R.-A.
») »Mcmoire" der N. C. bij : Muller, Mare claasom. p. 871. — Instr. der
Stn.-Gen. voor Schrobop dd. 23 Mei 1616.
») „Corte Deductie" der N. C. dd. 18 Sept. 1624, in: Noordsche togten.
4. Loop. N. C. R.-A. — Dat de compagnie echter het denkbeeld eener vestiging
niet opgaf, blijkt wel uit art. 18 van het contract met de Zeenwen van 19 Mrt.
1617 (in: Noordsche togten. 4. Loop. N. C, R.-A.), waarin bepaald werd. dat
iedere kamer de sloepen en gereedschappen , door haar in het noorden achtergela-
ten , het Tolgende jaar weder zou mogen aanvaarden , «sonder datmen dselve
d*een oft d'ander ontvreemden zal." (!)
•) „Mémoire" der N. C. bij Muller, Mara Clausnm. p. 371,
•) Instr. der Stn.-Gen. voor Schrobop. dd 23 Mei 1616.
138
weder naar Jan Mayen-eiland gezonden. Drie Zeeawscbe schepen ,
die Hornsound bezochten , brachten hun gereedschap zelve mede *).
Veel te zwak om zich te vestigen werd een van hen zelfs door de
Engelschen beroofd, en ook de anderen keerden overhaast temg.
Geheel anders was het in 1618: aan Jan Majen-eiland was
te weinig ruimte voor de vele schepen en de Noordsche Gompag*
nie besloot dus , op nieuw haar geluk aan Spitsbergen te beproe-
ven. De verschillende baaien op Spitsbergens westkust werden
onder de kamers verloot en de schepen verspreidden zich in vier
afdeelingen. De Amsterdammers begaven zich naar de Holland-
sche baai '); de Zeeuwen en die van Delft vestigden zich onbe»
schroomd in Sir Thomas Smith's-bay ') , waar nog nooit een Ne-
derlander de Engelschen in hun bezit gestoord had *) ; aan die van
het Noorderkwartier was Bellsound ten deel gevallen en Rotterdam
moest zich met Hornsound tevreden stellen *). In het bewustzgn
hunner overmacht besloten de Nederlanders nu , op nieuw te be-
proeven zich op Spitsbergen te vestigen : zonder vertoef begon men
met het bouwen van loges. Maar het resultaat was even onvoldoende
als de eerste maal. De schepen, die in Sir Thomas Smith*B-baj
vischten , hadden nauwelijks himne traanketels aan land gebracht of
de Engelschen , die zich daar onbeperkte meesters waanden , verbo-
den hun ze op te stellen en eene loge te bouwen *). Slechts met
geweld konden zij zich handhaven en tot eene vestiging kwam het
daar niet. Die van het Noorderkwartier kregen hunne loge in Bell-
sound gereed , — een houten huis 80 voet lang , 50 breed , gedekt
met dakpannen , — maar slechts om weldra door de Engelschen
verjaagd te worden, die het gebouw dadelijk weder afbraken en
op eene andere plaats oprichtten >whcre more fit for their
tume ').** Toen het dus ten tweedenmalo mislukt was, zich in
de zuidelijke baaien van Spitsbergen te vestigen, schgnen de
>) Getnigenissen in sake den aanval der Eng. in 1617, in: Noordscbe iogtea
4. Loop. N. C. R.-A. — «Mémoirc" der N. C. bij: Muller, Mare claosam.
p. 372. — •Corte Deductie" der N. C. dd. 18 Sept. 1624, in: Noordwlw
togten. 4. lioop. N. C. R.-A«
») R. S.-G. 4 Nov. 1622.
*) Edge, Dntch distnrbance, b|j: Purebas , Pilgrimes. III p. 468. — BrieTeoT.
Salmon, Sberwin en Beversbam, bij: Purcbaa 1. c. III p. 733. — Sent. t. de
H. R. in zake de N. C. Noorderkwart. c. Amst. dd. 31 Mrt. 163S.
^) vMémoire et Rclation véritable" der Mosc. Comp., bij: Muller, Mareclan-
snm. p. 373.
•) «Corte Deductie*' der N. C. dd. 18 Sept. 1624, in: Noordscbe togten. 4. Loop.
N. C. R.-A.
•) „Mémoire" der N. C, by: Muller, Mare clausum. p. 372.
^) Br. V. Sberwin aan Heley dd. 29 Juni 1618, in: Parebas, Pflgrimet. UI
p. 788.
189
Nederlanders van het bezoeken dier vischplaatsen voor goed afge-
achrikt te zgn. Zg lieten hunne geroofde loge in handen der Engel-
schen, die ze nog in 1630 als hun hoofdkwartier in Bellsonnd
gebrnikten >) en trokken zich naar de Manritins- of Hollandsche
baai in Fairhaven temg, waar zg ongestoord konden yisschen.
Fairhayen was wel niet de grootste , maar toch de rgkste »Bonnd**
Tan geheel Spitsbergen. Door twee vrij groote eilanden , die eer-
lang het Deensche en het Amsterdamsche zouden genoemd worden,
verdeeld , bestond de baai uit twee boven elkander geplaatste rechte
hoeken , die in elkander vloeiden. De zuidelyke hoek werd eerlang
door de Engelschen verlaten en sedert niet meer gebruikt; in
de beide armen der noordelgke (de » Noord-" en > Westbaai")
schgnen de Nederlanders zich reeds nu bg uitsluiting gevestigd
te hebben. Zooveel ten minste is zeker, dat er in de > Holland-
sche baai" in 1619 weder elf >), in 1620 twee Nederlandsche
walvischvaarders waren *), terwgl de baai verder tot 1623 toe
geregeld door Nederlanders bezocht werd *). Het staat ook vast,
dat in 1623 en 1625 de schepen, die de Noordsche Compagnie
naar Spitsbergen zond, uilen in Fairhaven vischten *). Men zou
zich echter vergissen , wanneer men meende , dat daarom de Noord-
sche Compagnie zich toen reeds uitsluitende rechten op die baai
aanmatigde. Integendeel, terw^l zij sinds 1617 de Denen vrij-
willig naast zich op het Amsterdamsche eiland toeliet *), wees
zg aan den anderen kant alle kamers behalve die van Amsterdam
naar het zuidelijke gedeelte van Spitsbergen als het terrein , waarop
zg de walvischvangst konden oefenen. Officieel bleef zg nog steeds
haar systeem handhaven , dat het geheele eiland Spitsbergen voor
ieder openstond en dat alleen de Nederlanders als ontdekkers
uitslmtende rechten zouden kunnen doen geldon.
Aan dien twijfelachtigen toestand , toen de pretensiën der com-
pagnie in strgd waren met haar feitelgk bezit , werd volgens alle
schrgvers een einde gemaakt door de overeenkomst , die de geheele
westkust van het eiland tusschen de verschillende natiën, die ze be-
zochten, verdeelde '). Het bestaan dezer overeenkomst, waarop —
*) Pellham» Godi power, bij: White» Spiizbergen. p. 269.
») Br. T. Salmon aan Heley dd. 5 Juli 1619, bg: Porcbas, Pilgrimea. III
p. 785.
•) Br. T. Catcher aan Heley dd. 17 Joni 1620, bg: Porcbas, Pilgrimes. III
p. 785.
*) Edge, Dntcb dittarbance, b\j: Porchas, Pilgrimes. III p. 469, 70. — Br.
▼. Panne aan Heley dd. 24 Juni 1628 , bg : Pnrchas 1. e. III p. 786.
') Waiaenaer, Hist. verh. V fol. 157. cf. Br. v. Fanne aan Heley dd. 24 Jnni
1628, b|j: Pnrehas, Pilgrimes. III p. 736. — Wassenaer L c. IX foL 124.
•) et o. a. R. S.-6. 25 Jan. 1624.
*) Zie o. a Zorgdrager, Groenl. vissch. p. 194, 211. — De walvischrangtt. I
132
aandrang, eerst van de kleine Noordsche Compagnie en van de
Zeeuwen, later van Hollandsche steden en Friesche reeders, om
deel aan de steeds gesloten walvischvangst te krijgen bewijst vol-
doende , dat er winst bij te behalen viel. Mogen ook bnitenland-
sche mededingers, die zich voortdurend naast de Noordsche Com-
pagnie in de IJszee nestelden , met weinig kennis van zaken een
bedrgf ter hand genomen hebben, dat weldra bleek lang geene
zekere geldbelegging te zijn : aan de binnenlandsche concurrenten
kon het toch zeker niet onbekend blijven , dat de Noordsche Com-
pagnie nu en dan zéér ongelukkig was en hare slechte jaren telde.
Om dus den voortdurenden aandrang te verklaren, die door de
compagnie slechts met moeite afgeweerd werd , moet men wel aan-
nemen , dat tegenover de groote verliezen jaren stonden , die door
oveiTyke vangst vele slechte tijden vergoedden , — jaren als die,
waarvan Zorgdrager ons bericht , dat Willem Ys met éen naschip
tot tweemalen toe 1000 quartuelen traan van Jan Mayen-eiland
in het vaderland invoerde ').
En zoo komen wij van zelf tot de gevolgtrekking, waartoe
reeds de schrijver van den Tegenwoordigen Staat voor de latere
jaren der visscherij gekomen is *), — de gevolgtrekking, dat de
walvischvangst eene » loterij" was. Wij kunnen ons volkomen ver-
eenigen met het resultaat , dat de walvischvangst over het geheel
don reeders voordeelig was *), — hoe toch laat zich anders de
voortduring van dit bedrijf verklaren ? — maar wg moeten er
bijvoegen, dat er een ruime beurs noodig was om dat voordeel
te verkrijgen , dat men den moed en do macht moest he])ben om
de jaren af te wachten, die ruimschoots schadeloos stelden voor
tijden van tegenspoed en verlies *).
*) Zorgdrager, Groenl. Tissch. p. 215. — De kleine N. C. antwoordde dan
ook op de bedreiging der N. C. , dat z\j de nering zou opgeven ab de kleine
N. C. niet geweerd werd, dat vélen dan den handel, die zoo verwaarloosd
werd, zouden willen b^' de hand nemen. (jyCort advertissemébt" van Kyen c. t.
dd. 29 Febr. 1616, in: Noordsche togten. l. R.-A.)
•) Tegenw. Staat. I p. 600.
•) Tegenw. Staat. I p. 606.
^) Zie voor de statistiek der walvischvangst over de jaren na den val der
N. C: Aanwysing p. 29, 76, Si. — Versl. over de zeevisscher^en. B\jL XVI. —
Tegenw. Staat. I p. 597—611. — Achenwall, SUatsverf. p. 4U, 15. _
Le Long.Kooph. t. Amst. II p. 161 — 190. — Lindeman, Arkt. Fisch. p. 20. —
Seoresbjr, Acconnt. II p. 141, 43, 49 — 61. — Dooregeest, R^per zce-postU.
p. 867. — De walvischvangst. II p. 89 — 116. — Zorgdrager, Groenl. viasch.
p. 197, 241, 251, 802 vlg. — Martens, Voyage lo Spitzb. , in: White, Spiti-
bergen, p. 118, 120.
HOOFDSTUK IV.
DE VESTIGINGEN DER NOORDSCHE COMPAGNIE.
Reeds een paar malen heb ik in de voorgaande bladzgden ge-
sproken van de inrichtingen, door de Noordsche Compagnie op
de knsten der IJszee gebouwd. Het zal mijnen lezers niet ontgaan
zgn , dat die inrichtingen van blijvenden aard waren en dat men
hier dus bepaaldelijk aan eene Nederlandsche vestiging , eene soort
van kolonie te denken heeft. Be gelegenheid ontbrak mij tot
nog toe, daarover anders dan in het voorbijgaan te spreken en
ik wil de geschiedenis dier vestigingen dan ook hier in het bizon-
der behandelen, — te liever daar er over de nitgebreidheid en
het belang daarvan »een ongelooflijk groot misverstand" heerscht.
Terwijl de een spreekt van het gewoel, ja het gedrang, dat er
alle zomers op Smeerenburg was , weet een tweede te verhalen »
dat daar, bijna onder de Noordpool, de «weelderige** koopman
der zeventiende eeuw bijna alle gemakken vond, die hem zgn
welgebouwd huis binnen Amstels wallen bood ; een derde verheft
den roem der kolonie tot in de wolken en verzekert , dat Smeeren-
burg, door vruchtbaargemaakte velden omringd, als handelsstad
van even groot belang werd geacht als het jeugdige Batavia ; een
vierde eindelgk dry ft de zaak tot het uiterste door te verhalen van
prachtige winkels en «voortreffelijk ingerigte logementen** (I),
die men onder de woningen der kooplieden op Smeerenburg vond < ) !
Het is geoorloofd te vragen , wat de bij uitstek practische Neder-
landers der zeventiende eeuw bedoelden met het bouwen van
dergelgke inrichtingen op de barre en jaarlijks slechts gedurende
een paar maanden bezochte kusten , tenzg archaeologische naspo-
ringen de geleerden misschien eenmaal tot de ontdekking brengen ,
dat men hier met een asyl voor schipbreukelingen te doen heeft
■) Zie een sterksprekend voorbeeld bij: Berghaus, Wat men van de aarde
WMt. TI p. 887. — Vgl. ook: De Reste, Hist. des Péches. I p. 42.
134
of met de prototypen dier hospitalen voor teringlgders , wier aan-
bouw op Spitsbergens stranden nog onlangs door aardrgksknndigeii
van naam voorspeld werd!
Het is zeker onaangenaam, dergelijke fantastische en uitlok-
kende voorstellingen te verstoren, maar aangezien ik volkomen
overtuigd ben , dat al deze verhalen niets meer zijn dan sproo^eSy
die de een don ander navertelt zonder dat het sommigen vertel-
lers zelfs mogeiyk zal zijn hun laatsten berichtgever te noemm ,
schroom ik niet deze onaangename taak op mij te nemen. Steu-
nende op de berichten der Noordsche Compagnie, en vooral op
de journalen der matrozen, die op de plaatsen zelve de bar-
ren winter hebben doorgebracht, — niet in weelderig^ hotels,
maar in hutten van planken, waarin zy zich in hunne houten
kribben ter nauwemood voor den wind konden beschermen, ^
stel ik mg voor eene beschrijving der Nederlandsche vestigingen
in de IJszee te geven. Het ware verhaal zal misschien sterker
getuigen voor de energie en de ondememingszucht der Amster*
damsche kooplieden , dan de thans in omloop zgnde sproolges voor
hun practischen zin en hun gezond verstand!
Laat ons zien , waar wij het Nederlandsche gebied in de Usiee
te zoeken hebben. Dat het tot Spitsbergen en Jan Majen-eiland
beperkt was , wordt algemeen aangenomen. Vestigingen op Groen-
lands westkust werden eerst mogelgk sinds den aanvang der
visscherij in straat Davis in 1719 ■). Zoo enkele schrgvers van
vestigingen aldaar vóór 1642 gesproken hebben ^), dan berust dat
op een verkeerd verstaan van den naam > Groenland ," die vroeger
niet alleen bepaaldelijk ook op Spitsbergen en Jan Mayen-eiland ,
maar zelfs in het algemeen wel eens op alle noordsche landen werd
toegepast. Op Jan Mayen-eiland, waar de Noordsche Compagnie
weinige of geene concurrenten had, schgnt het Nederlandsche
gebied niet nauwkeurig begrensd geweest te zgn; des te meer
echter op Spitsbergen , waar Engelschen , Denen en Franschen aan
de Nederlanders den voorrang betwistten. Van zelf was het gebied
der verschillende natiën beperkt door den loop der walvisschen,
die hoofdzakelijk de westkust van het eiland bezochten : d4ar waa
het dan ook , dat de wedijverende volken hunne ankerplaatsen kozen
en hunne hutten opsloegen. Laat ons eerst onderzoeken, welke
plaats zich de Engelschen , de eerste walvischvaarders , toeëigenden.
Het uitgangspunt der Engelsche bewegingen was reeds in 1612
Sir Thomas Smith*s-bay, ook wel Fair foreland geheeten *);het
volgende jaar vischten zij daar weder en ook in Bellsound en
') Lindeman. Arkt. Fischerei. p. 26, 28.
*) Lozac, Hollands r^'kdom. I p. 847.
*) Hist. dn payt de Spitsberghe. p. 13, 21.
135
Icesonnd ■), terwgl in 1614 Bellsonnd^ Icesound (Greenhar-
bour) , Sir Thomas Smith's-bay en Fairhaven alleen als hun uit-
sluitend eigendom werden aangeduid ^). Beeds dadelgk was
Deersound (Cross-road) door de Engelschen bezocht *) , en het
blgkt, dat ook in Hornsound en Maudlensound door hen in den
eersten tyd een enkele maal gevischt is *). In deze zeven baaien
alleen vinden wg gedurende den geheelen duur der walvischvangst
onder het land Engelsche schepen *); de drie noordelijkste werden
echter weldra geheel door hen verlaten *) en hoewel Greenharbour
en ook Hornsound nog een enkele maal genoemd worden ^), waren
Sir Thomas Smith's-baj en Bellsound de hoofdpunten , waar zich
de Engelsche walvischvangst vestigde. Dat deze vestiging echter
niet veel te beduiden had , blijkt wel uit het feit , dat in Bellsound
behalve eenige linnen tenten *), die tot woning der »land-men"
dienden en later door houten hutten vervangen werden *), slechts
een groote planken schuur stond met pannen gedekt, die tot
bergplaats diende en door de kuipers tevens als woon- en werk-
plaats gebruikt werd >*). Elders vond men alleen een steenen
huis met houten dak , waarin zich eenige houten kribben bevonden ,
benevens eene kuiper^, die tegelijk woonhuis was <>). Voor ber-
ging van gereedschappen gedurende den winter was dus slechts
ter nauwemood gezorgd *^), Bij elke vestiging bevonden zich
») Baflin, loonmll, b\j: Pnrchas, POgrimes. III p. 716 vlg.
*) Wassenaer, Hist. verh. VIII fol. 95. — Fotherbye, Voyage of Diacouerie,
b^x Pnrchai, Pilgrime«. III p. 720 vlg.
•) Poole, Voyage to Cbcrry Iland etc. 1610 (1611), by : Purcbas, Pil-
grimes. III p. 703. —Br. ▼. Fotherby aan Edge dd. 15 Juli 1615, bg: Porchas
L c. III p. 781. — Br. t. Sahnon aan Heley dd. 5 Juli 1619, b\j: Porchas 1. c.
III p. 785.
*) Eng. scbaderekening van 1618, in: Liaa loop. 1618. R.-A. — Fotherby,
Voyage of Disconerie, bg: Porchaa, Pilgrimes. III p. 722. ~ Insin. v. Ys aan
Vrolicq dd. 80 Joni 1633, in: Noordsche togten. 4. Loop. N. C. R.-A.
*) jyPortnick," waar de Engelschen in 1617 vischten (Br. v. Heley aan
Deicrowe, b^: Purchas, Pilgrimes. III p. 782), is waarschijnlijk Nickes Cove
(Behouden haven) in Icesonnd.
•) Req. V. Vrolicq aan de Stn.-6en. (1634), in: Noordsche togten. 4. Loop,
N. C. R.-A.
*) Pellham, (3ods power, in: White, Spitzbergen. p. 258,67.
•) Zie de kaart v. Spitsbergen bg: Purchas, Pilgrimes. III p. 478.
*) Pellham, Gods power, b|j: White, Spitzbergen. p. 270. — Zulk een houten
huiije werd in 1618 door do Engelschen op dC 15 begroot. (Eng. schaderekening,
in: Lias loop. 1618. R.-A.)
>•) PcUham, (Jods power, in: White, Spitzbergen. p. 269.
"") Scoresby, Account. II p. 177. — Pellham, Gods power, by : White,
Spitzbergen. p. 262.
«») Pellham, Gods power, by: White, Spitzbergen. p. 267, 71, 72. — Eng.
scbaderekening, in: Lias loop. 1618. R.-A.
186
verder natnnrlijk een gf meer yastgemetselde traanketels met of
zonder steenen schoorsteenen i). Dit was nagenoeg alles , wat
de Engelschen in buH uitgestrekt gebied, dat bgna de geheele
westkust van Spitsbergen omvatte , voor woning en berging hadden
gebouwd. Laat ons nu zien , of de Nederlandsche vestiging van
meer belang was.
Hoewel Boeren-eiland in den aanvang een enkele maal bexocht
werd, was reeds dadelijk Spitsbergen bet doel van de tochten
der Nederlandsche walvischvaarders. Terwijl Van Mujden in 1612
op zyn zwerftocht langs de kust Fair foreland aangedaan en in
zuidelyker baaien zonder veel vrucht de visscher^* beproefd had *),
was bij reeds dadelijk in 1613 gelukkiger. Behouden-hayen in
Icesound, Lowsound en vooral Schoonhaven (Bellpoint) in Bell-
sound verschaften hem toen rijken buit. Homsound werd dat
jaar door kapitein Thomas Bonner met een Nederlandsch schip
bezocht *). Reeds in het eerste jaar der Noordsche Compagnie
(1614) bereikten de Nederlanders daarop de plaats, waar zg nader-
hand hunnen hoofdzetel zouden opslaan : eenige schepen vertoonden
zich in de noordelijke baai van Fairhaven *), een der vischrgkste
en veiligst gelegen baaien van het gansche eiland *), die toch
door de Engelschen tot nog toe niet bezocht was en daarom nn
reeds dadelijk de >Hollandsche baai** genoemd werd •). Het vol-
gende jaar (1615) werd deze baai weder bezocht; ook in Hom-
sound waren eenige schepen der compagnie , Bellsound was echter
het hoofddoel van de reis '). Reeds datzelfde jaar deed men
een belangrijken stap tot het verkrijgen eener duurzame vestiging.
Al dadelijk in 1612, en vooral in 1613 met behulp der ge-
huurde Basken, had de Noordsche Compagnie zich toegelegd op
het bewerken der gevangen walvisschen tot traan •) ; de noodige
ketels en gereedschappen had men in het schip medegevoerd en
») Pellham, Gods power, bij: White, Spitzbcrgen. p. 270.
*) Poole, Relation of a Voyage to Greenland in 1612, b\j: Parchai, Pilgri-
met. III p. 714, 15.
*) Hist. do pays de Spitsbcrghe. p. 21, 22, 24. ~ Baffin, loomall. bq :
Purchas, Pügrimes. III p. 716, 17, 19.
•) Fotherbye, Voyage of Discoucrie, bij: Parebas, Pilgrimet. III p. 728.
•) Zorgdrager, Grocnl. vissch. p. 86.
*) Deze Daam wordt reeds in 1616 genoemd. (Instr. der Sin.-Gen. Toor Schrobop
dd. 28 Mei 1616.) De gewone naam in de i^'den der N. C. was echter «Maori-
tins-baai *'
*) Edge, Dutch disturbancc, bij r^Purchas , Pilgrimes. III p. 467.
•) Resol. Adm. Amst. 20 Apr. 1613. — Wassenaer, Hist. verh. VIII fol. 88. —
Waarschijnlijk uit vrees voor de Engelschen schjjnen echter de Nederlanders het
traankoken toen nog niet geregeld te hebben bij de hand genomen; tlthftDB in
1614 kwamen er schepen van de N. C. binnen geladen met spek. (Br. der Stn.-G€n.
aan de Admir. Maze dd. 20 Aug. 1614, in: Coll. Bisdom. 160. R.-A.)
137
>
Blecbts tgdelijk aan land opgesteld * ). Natunrlgk deed zich spoedig
de behoefte gevoelen aan eene gelegenheid tot berging van de
▼ele omvangrgke werktuigen , ten einde het lastige heen- en weér-
▼oeren te vermgden. Het was dus eeno zeer eenvoudige zaak,
dat de Noordsche Compagnie op het voorbeeld der Engelschen,
die reeds in 1613 eene loge aan Fair foreland hadden, in 1615
bevel gaf een houten gebouw in Bellsound op te richten. De wal-
vischvaarders gehoorzaamden aan dit bevel en borgen in de opgesla-
gen loods hunne sloepen , vaten en gereedschappen voor het volgende
jaar ^). Hoe natuurlijk deze handelwgze ook was, toch kon zij niet
anders dan onvoorzichtig genoemd worden. Men was midden in
den strijd met de Engelschen , die zich den uitsluitenden eigendom
van Spitsbergen toekenden; hoe kon men hopen, dat dezen de
Nederlanders, die eerst sinds twee jaren het eiland bezochten,
niet zouden verhinderen in eene handeling, die blaken gaf van
bun voornemen om zich daar by voortduring te vestigen en waar-
op zg zich later tegen Engeland zouden kunnen beroepen ? En de
kansen der Noordsche Compagnie werden nog ongunstiger, toen
zg de macht niet had om zich te handhaven; het jaar 1615 was
zeer onvoordeelig geweest en met de geringe krachten , waarover de
compagnie dus in 1616 te beschikken had, oordeelde zij het raad-
zaam de Engelschen dit jaar te ontwijken en zich met de visscherij
aan het pas ontdekte Jan Mayen-eiland te vergenoegen *). Natuurlijk
maakten de Engelschen nu van de afwezigheid der Nederlanders
gebruik om hunne loge te vernielen en zich den inhoud toe te
eigenen *). Vier schepen der Noordsche Compagnie, die door
de schrale vangst aan Jan Mayen-eiland gedwongen waren op
Spitsbergen hun geluk te beproeven, waren te zwak om de
euveldaad hunner vijanden te verhinderen ; slechts éen kwam naar
Bellsoxmd , terwijl de anderen Greenharbour , Mandlensound en de
Hollandsche baai bezochten *). Het ongeluk schrikte de Noordsche
Compagnie af: voor het jaar 1617 werd hare geheele uitrusting
*) «Corte Dednctie ende Remonstrantie" der N. C. dd. 18 Sept. 1624, in:
Noordsche togten. 4. Loop. N. C. R.-A.
») «Mémoire" der N. C. bij : Muller, Mare clansum. p. 871. — Instr. der
Stn.-Gen. voor Schrobop dd. 28 Mei 1616.
») »Corte Deductie" der N. C. dd. 18 Sept. 1624, in: Noordsche togten.
4. Loop. N. C. R.-A. — Dat de compagnie echter het denkbeeld eener vestiging
niet opgaf, bl^kt wel nit art. 18 van het contract met de Zeeuwen van 19 Mrt.
1617 (in: Noordsche togten. 4. Loop. N. C. R.-A.), waarin bepaald werd. dat
iedere kamer de sloepen en gereedschappen , door haar in het noorden achtergela*
ten , het volgende jaar weder zou mogen aanvaarden , „sonder datmen dselve
d'cen oft d'ander ontvreemden zal." (!)
*) .Mémoire" der N. C. bij Muller, Mare Clansum. p. 371.
•) Instr. der Stn.-Gen. voor Schrobop. dd 23 Mei 1616.
138
weder naar Jan Mayon-eiland gezonden. Drie Zeeawscbe schepen ,
die Hornsound bezochten, brachten hnn gereedschap zelve mede *).
Veel te zwak om zich te vestigen werd een van hen zelfs door de
Engelschen beroofd, en ook de anderen keerden overhaast temg.
Geheel anders was het in 1618: aan Jan Mayen-eiland wat
te weinig ruimte voor de vele schepen en de Noordsche Gompag*
nie besloot dus , op nieuw haar geluk aan Spitsbergen te beproe-
ven. De verschillende baaien op Spitsbergens westkust werden
onder de kamers verloot en de schepen verspreidden zich in vier
afdeelingen. De Amsterdammers begaven zich naar de Holland*
sche baai '); de Zeeuwen en die van Delft vestigden zich onbe»
schroomd in 8ir Thomas Smith*s-bay *) , waar nog nooit een Ne-
derlander de Engelschen in hun bezit gestoord had *) ; aan die van
het Noorderkwartier was Bellsound ten deel gevallen en Rotterdam
moest zich met Hornsound tevreden stellen *). In het bewnstzgn
hunner overmacht besloten de Nederlanders nu, op nieuw te be-
proeven zich op Spitsbergen te vestigen : zonder vertoef begon men
met het bouwen van loges. Maar het resultaat was even onvoldoende
als de eerste maal. De schepen, die in 8ir Thomas Smith*B-baj
vischten, hadden nauwelijks himne traanketels aanland gebracht of
de Engelschen , die zich daar onbeperkte meesters waanden , verbo-
den hun ze op te stellen en eene loge te bouwen *). Slechts met
geweld konden zij zich handhaven en tot eene vestiging kwam het
daar niet. Die van het Noorderkwartier kregen hunne loge in Bell-
sound gereed , — een houten huis 80 voet lang , 50 breed , gedekt
met dakpannen, — maar slechts om weldra door de Engelschen
verjaagd te worden, die het gebouw dadelgk weder afbraken en
op eene andere plaats oprichtten >where more fit for their
turne ')." Toen het dus ten tweedenmalo mislukt was, zich in
de zuidel^ke baaien van Spitsbergen te vestigen, schgnen de
*) Getuigenissen in sake den aanval der Eng. in 1617, in: Noordsche togten,
4. Loop. N. C. R.-A. — ,Méraoire" der N. C. bij: Muller, Mare clansam.
p. 372. — «Corto Deductie" der N. C. dd. 18 Scpt. 1624, m: Noordache
togten. 4. Loop. N. C. R.-A.
») R. S.-G. 4 Nov. 1622.
•) Edgc, Dutcb disturbance, b^: Purchas , Pilgrimes. III p. 468. — BricTen ▼.
Salmon, Sherwin en Beversham, b^: Purchas 1. c. 111 p. 733. — Sent. t. de
H. R. in zake de N. C. Noorderkwart. c. Amst. dd. 31 Mrt. 163S.
^) vMémoire et Relation véritable" der Mosc. Comp., bg: Muller, Mare clan-
turn, p. 373.
•) «Corte Deductie" der N. C. dd. 18 Sept. 1624, in: Noordsche togten. 4. Loop.
N. C. R.-A.
*) vMémoire" der N. C, b^: Muller, Mare clausum. p. 372.
^) Br. V. Sherwin aan Heley dd. 29 Juni 1618, in: Purchas, Pilgrimea. III
p. 733.
189
Nederlanders van het bezoeken dier yischplaatsen voor goed afge-
schrikt te zgn. Zg lieten hunne geroofde loge in handen der Engel-
Bchen, die ze nog in 1630 als hun hoofdkwartier in Bellsound
gebruikten >) en trokken zich naar de Mauritius- of Hollandsche
baai in Fairhaven terug, waar zg ongestoord konden yisschen.
Fairhaven was wel niet de grootste , maar toch de rgkste » sound*'
yan geheel Spitsbergen. Door twee yry groote eilanden , die eer-
lang het Deensche en het Amsterdamsche zouden genoemd worden,
verdeeld , bestond de baai uit twee boven elkander geplaatste rechte
hoeken , die in elkander vloeiden. De zuidelijke hoek werd eerlang
door de Engelschen verlaten en sedert niet meer gebruikt; in
de beide armen der noordelijke (de » Noord-** en » Westbaai'*)
schgnen de Nederlanders zich reeds nu b|j uitsluiting gevestigd
te hebben. Zooveel ten minste is zeker, dat er in de » Holland-
sche baai" in 1619 weder elf ^), in 1620 twee Nederlandsche
walvischvaarders waren '), terwgl de baai verder tot 1623 toe
geregeld door Nederlanders bezocht werd *). Het staat ook vast,
dat in 1623 en 1625 de schepen, die de Noordsche Compagnie
naar Spitsbergen zond, uUen in Fairhaven vischten *). Men zou
zich echter vergissen , wanneer men meende , dat daarom de Noord-
sche Compagnie zich toen reeds uitsluitende rechten op die baai
aanmatigde. Integendeel, terwjjl zij sinds 1617 de Denen vrg-
willig naast zich op het Amsterdamsche eiland toeliet *), wees
zg aan den anderen kant alle kamers behalve die van Amsterdam
naar het zuidelgke gedeelte van Spitsbergen als het terrein , waarop
zg de walvischvangst konden oefenen. Officieel bleef zij nog steeds
baar systeem handhaven , dat het geheele eiland Spitsbergen voor
ieder openstond en dat alleen de Nederlanders als ontdekkers
uitsluitende rechten zouden kunnen doen gelden.
Aan dien twyfelachtigen toestand , toen de pretensiën der com-
pagnie in stqjd waren met haar feitelijk bezit , werd volgens alle
Bchrg vers een einde gemaakt door de overeenkomst , die de geheele
westkust van het eiland tusschen de verschillende natiën, die ze be-
zochten , verdeelde ^). H^t bestaan dezer overeenkomst , waarop —
*) Pellliam, Gods power, bg: Wkite, Spiizbergen. p. 269.
*) Br. T. Saknon aan Heley dd. 5 Juli 1619, b\j: Pnrchai, Pilgrixnet. III
p. 735.
•) fir. T. Catcher aan Heley dd. 17 Joni 1620, b\j: Porchai, Pilgrimea. III
p. 786.
«) Edge, Datch distorbance, b\j: Porchas, Pilgrimes. III p. 469, 70. — Br.
T. Fanne aan Heley dd. 24 Juni 1628, bij: PnrchaB 1. c. III p. 786.
<) Wassenaer, Hist. verh. V fol. 157. of. Br. ▼. Fanne aan Helej dd. 24 Jnni
1628, b\j: PnrchaB, PUgrimes. III p. 736. — Wassenaer L c. IX foL 124.
•) et o. a. R. S.-6. 25 Jan. 1624.
*) Zie o. a Zorgdrager, Groenl. vissch. p. 194, 211. — De walvisch vangst. I
140
als weleer op het contrat social — alle schrijvers zonder onder-
scheid zich beroepen zonder dat zij ooit opg(>ven, wat de jniste
bepalingen daarvan waren, tnsschen wie en wanneer ze gesloten
werd, schynt mg intusschen zéér tw^'felachtig. Er zon volgens
de Noordsche Compagnie zelve in bepaald zgn , dat de grens tnt>
schen Engelschen on Nederlanders by Fair foreland getrokken zon
worden >), terw|jl anderen alleen Fairhaven met hare drie baaien
als het Nederlandsche gebied aanwezen ^). Het is onmog^l^ b§
het gemis van alle bewgsstukken deze tegenspraak op te lossen,
maar toch is het zeker, dat de Engelschen na 1623 langzamerhand
van de visscherjj ten noorden van Fair foreland afgezien hebben *)
en dat de Nederlanders zich na 1618 nooit meer ten zuiden van
Fairhaven waagden. In de tnsschen Engelschen en Nederlanden
opengelaten mimte vestigden zich in 1633 de Franschen en
sedert 1640 de Hamburgers *) zonder van eenige schriftelgke
overeenkomst te weten *). Het komt mjj daarom waarschgnlgk
p. 26. — Lindeman, Arkt. Fischerei. p. 9. — De N. C. beweerde in 1688, «qa'Q
Aist accordé, Qae ceux d'Angleterre et cenx de la Compagnie flamande des Ion
en avant feroijent la paisiblement leor Pescbc, Sana nnire, troabler on inqnieter
l'un Paotre d'avantage, et ainsi demenreroijent certaine distance lei nni dM
antrcs." (Req. der N. C. e. Vrolicq dd. 2 Febr. 1634, in: Noordsehe togten.
4. Loop. N. C. R.-A.) Vrolicq van zijne zijde beweerde, „dat de limiten Tmndfl
Compagnie roo onseuckcr syn als hare begeerlvchevt onmatich is, ende alle
palen ende limiten te buytcn gacnde." (Rcq. v. Vrolicq aan de Stn.-Gen. v. 1684 ,
in: Noordsche topten. 4. Loop. N. C. R.-A)
*) Rcq. der N. C. aan de Stn.-Gen. dd. 2 Febr. 1634. in: Noordsche togten
4w I/)op. N. C. R.-A.
•) Score^by, Acconnt. II p. 87 vlg. — Vrolicq beweerde in 1684. dat eeiie
ba^ii ten noorden der Ilambargerbaai was „onder het quarticr vande Engelschen'*
(Req. aan de Stn.-Gen., in: Noordsche logten. 4.I/Oop. N. C. R.-A.). en de N. C.
zelve stond hem toe te visschen „au Zud dn Cap de Znd de la Baij de Magda-
lena." (Req. der N. C. dd. 2 Febr. 1634, in: Noordsche togten. 4. Loop. N. C. R.-A.)
') Reeds in 1627 verklaarde de Engelsche regeering, dat „de limiten om te
visschen bij partien contcndenten (nam. Engelschen en Nederlanders^ waeren ge-
^aemt." (Muller, Mare clausum. p. 228.) Een onverdeeld gezamenlgk betit rmn
Fairhaven is daarmede niet te vereenigen.
*) Nergens heb ik voor 1642 Hamburgers op Spitsbergen genoemd gevonden.
Martens' opgave van het jaar 1640 als ongeveer het begin der Hambnrgiclie
walvischvangst (Lindeman, Arkt. Fisch. p. 13) schijnt mij dus zeer waarschijnlijk ,
hoewel Lindeman (1. c.) het jaar 1620 aanneemt.
•) Zie'hierboven p. 139 Noot 7. — Volgens Zorgdrager waren er omitreekt
1700 sporen van vestigingen te vinden aan Disco (Stones foreland) , op het Hoop-
en het Halvemaans-eiland , aan Wybe Jansz. '-water, in Hornsound, fiellaonnd (ia
dril- inhammen) , Icesonnd (in Grcenharbonr en Behouden haven) , in Osbnms-in-
Iet (?) (St. Jaus-baai), Kingbay (Engelsche baai), Crossroad, Hamburger-baai, Mand-
leuEound , Fairhaven|(in de Engelsche baai , Robbcnbaai en Hollandsche baai). Archi-
pel (Zeenwsche baai), Roode baai (P) en in Biscayerhoek. (Zorgdrager, GroenL
visKh. p. 212-214.)
141
TOOT, dat door eene stilzwggende Bchikking de grenzen dezer
Terschiliende ligplaatsen zgn afgebakend, en dat deze schikking
door langdurig gebruik bevestigd werd. De quaestie van het
bestaan van het contract is dus yan weinig belang. Ook al
heeft het nooit bestaan , dan nog blijft het recht der Nederlanders
op de twee noordelijke baaien van Fairhaven, waarop zg voor-
namelgk aanspraak maakten*), even onbetwistbaar. Zij hadden
zich do beide baaien , vóór hen nooit door iemand bezocht , reeds
sinds 1614 toegeëigend; zij hadden door langdurig bezit den
eigendom van dien >cle7non hoeck'* gronds bevestigd, en het was
dus eene dwaasheid om, zooals enkelen deden *), Spitsbergen
in zjjn geheel voor een woest en vrij land te verklaren.
De grensregeling tusschen de Noordsche Compagnie en hare
buitenlandsche mededingers kwam dus reeds in 1618 feitelgk tot
stand ; maar tegelgkertijd begon het twisten tusschen de kamers
onderling over het ieder van haar toekomende gebied. Wy
zagen reeds, dat de Noordsche Compagnie in 1618 nog stijf vast-
hield aan haar recht om ook buiten Fairhaven te visschen. Het
gevolg was voor eenige harer leden allernoodlottigst. Bij de
verloting der baaien onder de kamers was Fairhaven aan de Am-
sterdammers >tocgecaveld;** aan de andere kamers was het onge-
luk te beurt gevallen , in de zuidelijke baaien naast de Engelschen
hun bedrijf te moeten oefenen '). Toen echter na de onaange-
naamheden van 1618 de verhouding tusschen beide natiën ge-
spannen was geworden en dus het bezoeken der zuidelijke baaien
voor de Nederlanders gevaarlijk werd , schijnt de Amsterdamsche
kamer haar verkregen recht op de Mauritius-boai toch gehandhaafd
en hare zusters uitgesloten te hebben. Het blykt ten minste , dat
zg zich in 1622 reeds sinds verscheidene jaren in het uitsluitend
bezit der baai verheugen kon *) en dat zij zich ook in 1623 niet-
tegenstaande de pogingen der andere kamers weder daar gevestigd
*) De N. C. eischte in 1633, dat Vrolicq zoa blijven «bnyten de limvjtten
Tin Magdalenenbaije ende de noorder punt ofte noorder gatt/' waar zij haar
bedrijf oefende. (Req. der N. C. e. Vrolicq dd. 8 Mei 1638, in: Stn. N. C. v. d.
Hrl. gedeput. R.-A.)
») Req. V. Vrolicq c. de N. C. dd. 15 Apr. 1688 , in : Stn. N. C. v. d. Hrl. gedeput.
R.-A. (jvCwe Ho. Mo. is al te well bekent bet onderscheyt datter is tusschen
landen die bewoont syn ende met forteressen ende garnisoenen continuellyck ge-
posaideert ende bewaert werden, ende landen die t' ecnemael woest ende onbe-
woont synde, nergens anders toe en dienen als tot commoditeyt van die ghene
die ter zee haere neeringhe doen; ten welcken insicbte de selve oock de jure
gentinm gehouden werden Tan deselve naluyre ende recht ais de zee selffs.")
•) Zie hierna Hfdst. VI.
*) R, S.-O. 5 Nov. 1622. („om hare vorige possessie aldaer vredelyck te
moegen continneren.")
142
had '). De baai zelve droeg dan ook destyds terecht den naam Tan
»AmBterdam8che baai *);*' het eiland, waar de kamer zich neer-
sloeg, heeft den naam van » Amsterdamsch eiland*' steeds behouden.
De andere kamers schijnen aanvankelijk in deze aanmatiging der
Amsterdammers berust te hebben. De Zeenwen vestigden zich
in de aan Fairhaven in het noordoosten grenzende baai — ge-
woonlijk de Archjpel genoemd naar de >Zeenwsche Uitkjk** en
andere eilandjes, die haar begrenzen, — en sloegen er hnnne
traanketels en hutten op *); de overige kamers, die van de Maas
en van het Noorderkwartier, bezochten waarschijnlyk Spitsbergen
gedureude eenige jaren niet en stelden zich met de visscherg aan
Jan Mayen-eiland tevreden. De Amsterdamsche nederzetting nam
ondertusschen in omvang toe. Op het naar het zuidoosten ge-
. keerde smalle strand van het eiland, dat naar hen genoemd is,
hadden de Amsterdammers , en sinds 1617 de Denen zich gevestigd.
Men vond daar reeds in 1623 verscheidene hutten, schuren om de
gereedschappen in te bergen, gemetselde traanketels, waarbg
men onder bescherming van het aan een paal opgerichte wapen
van stad of land zijn bedrijf oefende *). De vangst was zoo voor*
deelig, dat men dat jaar zelfs besloot eene uitbreiding aan da
kolonie te geven door den aanbouw van eenige nieuwe woonhuizen *).
Op den duur was echter zulk een ongelijke toestand natuurlgk
onhoudbaar, en hot was te voorzien, dat do verongelukte kamers
niet lang zouden toezien, dat hare Amsterdamsche zuster dus
misbruik maakte van het voordcel , dat het toeval haar eenmaal
verschaft had. Vooral wanneer het contract met Engeland ge-
sloten is, — dat dan omstreeks 1625 moet hebben plaatsgehad, —
was de onbillijkheid in het oog loopend. Vier kamers moes-
ten zich dan tevredenstellen met hunne aanspraken op een
gebied , waarvan de Noordsche Compagnie officieel afstand gedaan
had! Reeds in 1622 schijnen zich dan ook eenigen van haar in
het Amsterdamsche gebied gedrongen te hebben; althans de
kamer verzocht in het najaar de Staten-Gcneraal haar te hand-
haven in haar vorig bezit van de Mauritius-baai *). Eene uitne-
mende gelegenheid om de zaak door te drijven bood zich echter
weldra den verongelijkten kamers aan. De Denen, die een ge-
deelte van het Amsterdamsche eiland in bezit hadden , lieten
•) Miu. T. Christ. IV aan de Stn.-Gcn. dd. 27 Mrt. 1680. in: L. D 1630. —
Zie nog in 1631: Aitzema. Saken v. Staot. I p. 1150.
») Wauenaer. Hist. verh. IX fol. 124.
•) Zorgdrager, Grocnl. vissch. p. 214, 227.
") Sent. T. h. Hof van HoU. in zake de N. C. c. firaem dd. 29 Juni 1629.
•) Br. ▼. Fanne aan Heley dd. 24 Juni 1628, b^ : Parchai, Pflgrimet. III
p. 786.
•) R S.-G. 5 Nov. 1622.
143
htume plaats sinds 1623 gemimen tijd open. Er waren onaan-
genaamheden met de Amsterdammers ontstaan en toen de Denen
zich in 1624 niet vertoonden, meende men zich gerechtigd tot
de conclusie , dat zij van de walvischvangst hadden afgezien. Al
stonden er dan ook nog do Deensche schuren èn hutten , de kamers
der Noordsche Compagnie te Hoorn, Enkhuizen en Ylissingen
namen in 1625 bezit van het verlatene terrein, iets westelgker
dan het gebied der Amsterdammers gelegen. Het Deensche ge-
reedschap werd eenvoudig weggenomen en de overweldigers bouw-
den nieuwe loges voor hun gebruik ; de Noordsche Compagnie ,
bewust van het onrecht dat zij pleegde, richtte bovendien een
fort ter verdediging harer gezamenlijke bezittingen op het nieuw
verworven grondgebied op *). De klachten der Denen baatten
niet; z$ moesten hunne vestiging naar de Bobbenbaai op het
Deensche eiland verplaatsen.
Nu dus eenmaal de eerste stoot gegeven was, volgden weldra
de andere kamers. De overige Zeeuwen — die van Middelburg en
Veere — schenen met huune kleine baai evenmin tevreden geweest
te zgn als de Vlissingers ; Delft en Rotterdam , tot nog toe naar
het scheut zonder bepaalde plaats op Spitsbergen, waren er
natuurlyk op gesteld, die te verkrijgen. Spoedig werd aan hun
verlangen voldaan. In 1633 waren alle kamers reeds eenigen
tgd vreedzaam naast elkander gevestigd *) aan de zuidoostelijke
punt van het Amsterdamsche eiland op »een strant ontrent
een kleyne Musquetschoot broed'*, omringd door vrg hooge
bergen •).
Niettegenstaande deze schynbare eenheid bleef men echter streng
vasthouden aan het beginsel van afzondering der verschillende
kamers, dat men nu eenmaal aangenomen had. ledere kamer
had op het strand hare afzonderlyke >tent'* op eenigen afstand
van die der andere kamers *); ieders traankokerij was daarnaast
gemetseld en de verdere noodige gebouwen , kuiperijen , schuren of
pakhuizen, en hutten voor de land-matrozen waren daaromheen
gelegen ^). Vóór die vestiging had elke kamer hare afzonder-
Igke ligplaats, waar hare schepen ankerden en gedurende het
*) Misi. ▼. Chr. IV aan de Stn.-Gen. dd. 28 Dec. 1681 , in: L. D. 1682. —
R. S.-6. 18 Mrt. 1682. — Wasscnaer, Hist. yerh. XII foL 8.
*) Vander firngge (Joarnael der Seven Matroosen) noemt «tenten" Tan Am-
sterdam (p. 12, 25), Deia (p. 28). Middelbnrg (p. 28), Vlissingen (p. 89) en
Veere. (p. 87) Het bestaan ecncr Hoornsche yestiging blijkt nit: Raven, lonr-
nael. p. 11, — eener Enkbuizensche nit: Wassenaer, Hist. yerb. XII foL 8; —
Rotterdam wordt door Zorgdrager (Grocnl. visscb. p. 220) genoemd.
*) Van Kenlen, Zee-atlas. I p. 72.
*) Zie hierróor Noot 2.
*) Zorgdrager, Groenl. visncb. p. 220. — Raven, lonrnaeU p. 11.
144
geheele getg bleven liggen *). Aan dit beginsel werd zoo streng
Yastgehouden , dat men de Friezen in 1636 alleen in de Noord-
sche Compagnie opnam op de uitdrukkelijke voorwaarde, dat zg
by het vrije gebruik der » landen ende bajen", die do compagnie
op Spitsbergen bezat , steeds op redelyken afstand van het tot nog
toe door de andere kamers gebruikte gebied zouden blyven *).
De Friezen namen daarmede geuoegen en vestigden zich dos
tegenover het Dodemanseiland op de noordoostpnnt van het
Dcensche eiland ; de Westbaai (later Zuidbaai genoemd) , die zich
voor hunne vestiging, eerlang de Harlinger kokerij geheeten,
uitstrekte, leverde hun overvloedige vangst •). De afstand, die
de verschillende vestigingen scheidde , was echter zoo gering , dat
men gemakkelijk van de eene naar de andere kon gaan ; als men
ze allen overzag , omringd door de kramen en winkels van levens-
behoeften, vormden de gebouwen zelfs te zamen een soort van
geheel. Gedurende den tijd, dat de walvischvaarders aan land
waren , was er om deze verzameling van hutten en schuren zulk
cene drukte , dat men aan eene bloeiende handelsnederzetting kon
denken. Het >dorp'* kreeg weldra eenen naam: als > Smeeren-
burg" werd het algemeen bekend *).
Men wachte zich echter reeds dadelijk weder voor overdrijving:
hei zoogenaamde dorp zal wel altijd gering van omvang, arme-
lijk van uitzien geweest zijn. In 1626, toen de nederzetting
dus reeds verscheidene jaren bestaan had en door de aankomst
van die van Vlissingen, Hoorn en Eukhuizen aanmerkelijk toege-
nomen was, stonden in de Mauritius-baai behalve de kleinere
gebouwen nog slechts vijf loges of loodsen *). Natuurlijk ging de
plaats nog sterk vooruit; de vestiging der vier overblijvende
kamers deed nieuwe huizen, schuren en traanketels verrijzen,
maar wanneer wij vernemen, dat in 1633 — dus toen de wal-
vischvangst het tijdstip van haren hoogsten bloei onder de Noord-
sche Compagnie reeds voorbij was — alleen Amsterdam twee
groote > tenten" schijnt gehad te hebben •), — wanneer wij lezen,
M Sent. V. de H. R. in zake de N. C. Hoorn c. Eakh. dd. 4 Apr. 16S7.
V Aitzema, Saken v. Staet. II p. 300.
*) Zorgdrager, Groenl. vissch. p. 227. — De wal visch vangst. I p. 17. — •
Tegenw. Staat. I p. 590. — Meu was iu Nederland zoo overtuigd van de nood-
zakelijkheid van zulk eene afscheiding, dat die van l.'trecht, die in 16.18 in de
Noordsche Compagnie weuschtcu opgenomen te worden , dadelijk aanboden zich op
Spittibcrgen Z kb mijlen van du llollandirrd te vestigen. (R. S.-G. 29 Sept. 1688.)
*) Zorgdrager, Groenl. vissoh. p. 227. — Tegenw. Staat. I p. 691. — Req.
der N. C. aan de Stn,-Gen. dd. 3 Mei 1633, in : Stn. X. C. v. d. HrL ge-
deput. R.'A.
•) Wassenaer, Hist. verh. XII fol. 8.
*) Vander Brugge. lonmael der Seven Matroosen. p. 83. 88. — Yin Kenlra,
Zee-atlas. 1 p. 72.
145
dat het getal der fondamenten van traanketels op Smeerenbnrg
later slechts acht of tien bedroeg *), -~ een getal vrij wel over-
eenkomende met dat der kamers, — dan moeten wij het
Zorgdrager toestemmen, dat Smeerenbnrg zich zelfs in de dagen
van haar hoogsten bloei op verre na niet met hare tweeling-
zuster Batavia kon meten *). Dat de Harlinger kokerg uiterst
weinig te beteekenen had, blijkt nit het feit, dat in 1670, toen
er nog zoovele huizen op Smeerenburg stonden, dat ze zich
als een klein dorp voordeden '), van de geheele Harlinger ko-
ker^ slechts éen traanketel, twee woonhuizen en twee schuren
overig waren *).
Van de inrichting van Smeerenburg en de daar aanwezige
gebouwen kunnen wij ons een vrij goed donkbeeld vormen uit de
journalen van eenige matrozen , die daar twee jaren achtereen in
den grootsten bloei der walvischvangst overwinterden. Op eene
breede vlakte , door hooge bergen omringd en door de Mauritius-
baai bespeeld, verrezen de gebouwen der verschillende kamers *).
Daaronder trok voor alles de opmerkzaamheid de eigenlijke kern der
vestiging , de >tent". Het was een gebouw van vrij grooten omvang ,
aanvankelyk van hout, later van steen opgetrokken ^), Reeds in
1618 werd er door de Nederlanders in Bellsound eene opgericht ,
die 80 voet lang en 50 breed was , maar die dan ook tegclijker-
tgd voor berg- en woonplaats, en tevens voor kuiperij zal ge-
diend hebben '). De inrichting was hoogst eenvoudig: eene groote
kamer, die de geheele breedte innam, diende der bemanning tot
woning '); losse kribben waren daartoe getimmerd, een oven
') Zorgdrager, Groenl. visgcb. p. 227. — Op eene groote geteekende kaart
Tmn de Maoritias-baai , vervaardigd na de vestiging der Friezen en voor het ver-
Uten van Smeerenbnrg (das omstreeks 1640) viud ik zelfs slechts zes „tenten"
op Smeerenburg aangeteekend ; het kaartje der Manritius-baai in Van Kenlen's
Zee-atlas heeft er v\jf. De volgorde van het oosten naar het westen was: Am-
sterdam, Middelburg, Vlissingen, Denemarken (? = Enkhuizen na de occupatie
Tan 1625?), Del/t en Hoorn. (Van Keulen, Zee-atlas. I p. 72.)
*) Zorgdrager, GroenL vissch. p. 228.
*) Hartens, Voyage into Spitsb., h^: White, Spitzbergen. p. 28. — Zorgdra-
ger, GroenL vissch. p. 214.
*) >Iartens, Voyage, bij: White, Spitzbergen. p. 23. — Scoresby, Account. II
p. 180. — Zorgdrager, Groenl. vissch. p. 88.
•) Zorgdrager, Groenl. vissch, p. 214. — Martens, Voyage, hij: White,
Spitzbergen. p. 28.
•) Rcq. v. de N. C. c. VroUcq dd. 8 Mei 1688, in: Stn. N. C. v. d. Hrl.
gedepnt. R,-A. — Req. v. de N. C. c. Vrolicq dd. 2 Febr. 1684, in: Noord-
iche togten. 4. Loop. N. C. R.-A.
*) Pellham, Gods power, in: White, Spitzbergen. p. 269. — Scoresby, Account.
II p. 177.
*) Lindeman, Arkt. Fischerei. p. 9. — De Commtndeor-generaal woonde
10
146
(»Btoof ') diende zeker niet alleen om de kamer ie yerwarmen *)•
Achter deze kamer was eene kleinere aangebracht, die tot ber-
ging dor leeftocht strekte en door ecne deur met de voorkamer
gemeenschap had. Een trap leidde van daar naar eene mimta
boven de met klei bestreken zoldering, die des noods tot berging
diende en door het pannen of bonten dak werd gedekt *). Qe-
bmikte men het gebonw in de eerste jaren der visscher^ tevens
voor berg- en werkplaats , toen de walvischvangst zekerder en
meer duurzaam gevestigd was , bouwde men daartoe afzonderlgke
loodsen; de tenten zelve werden op grooter on steviger voet
gebouwd. Ja, toen het aantal walvischvaarders toenam, bleek
weldra éene tent onvoldoende om de vele matrozen te huisvesten.
Amsterdam ging over tot het bouwen eener tweede tent; de
andere kamers bouwdon verscheidene houten hutten, geheel als
de tenten ingericht maar op kleiner schaal. Deze hutten dien-
den van toen af aan het overschietende volk tot woning. Het
woonvertrek, dat de gehoelc breedte (16 voet) innam, was daar
slechts 7} voet hoog, 21 lang en met een halvesteensmuur om-
geven; het kleinere proviand ver trek daarachter was eenvoudig
van planken opgetrokken ').
Na de tent was do traanketcl het voornaamste gebouw der
vestiging. Een groote koperen ketel of pan werd in de opene lucht
vastgemetseld op een lage stcenen oven, en de traankokerg was
gereed. Later bouwde men er een steenen schoorsteen bij ; mis-
schien beschermde een planken hut, om de geheele inrichting
opgetrokken, de kokers soms voor de snerpende winden *). Een
noodzakelijk gebouw was ook de kuiperij , waar de kuipers de
medegebrachte duigen tot vaten maakten; de zolder daarboven
strekte hun tot woning *).
De meeste gebouwen op Smeerenburg waren echter ongetwgfeld
houten schuren, grooter dan de hutten maar minder stevig ge-
bouwd. Zij strekten om de gereedschappen , die tot de walvisch-
in de nieuwe Amsterdamsche tent. (Vander Brngj^c, loarnael der Seven Ma-
iroosen. p. 26.)
') Vaader Brugge, lonruael. p. 18, 14.
*) lournacl van seven matroscn 1634/85, achter; Raven, lournael. p. 14.
•) Martcns, Voyage into Spitzb., bij: White, Spitrbergen. p. 28. — Vander
Brugge, lournael. p. 14, 27, 40, 47.
*) Pellham , Gods power, bij : White , Spitzbcrgen. p. 270. — Martens, Voyage,
by: White 1. c. p. 22. — Rclation du Groenland, bij: White 1. c. p. 283. —
Zorgdrager, Groenl. vissch. p. 220.
•) Zorgdrager, Groenl. vissch. p. 220. — Tegenw. Staat. 1 p. 690. — Daar
er een vrij groot aantal kuipers, ook metselaars om de traanketcls te bevestigen
jaarlijks mede naar Spitsbergen gingen , verliest het dwaze verhaal, dat de Smee-
renburgsche huizen „in Holland getimmerd" (!) en zoo op de srhcpen medegevoerd
werden (Berghans, W^at men van de aarde weet. Il p. 886) allen redel^ken grond.
147
vangst noodig waren , — l^nen, harpoenen , lensen, vaten, hoepels ,
dnigen, ovens, aanbeelden, smidstangen enz. — gedurende den
winter te bergen *). De traanketels werden veelal met de houten
koelbakken en de looden gooten daarnaast eenvoudig op het strand
achtergelaten ^). Ook de kaapstanders bleven staan; de sloepen
trok men meestal op het strand en liet ze zoo in de sneeuw ach-
ter *). Wanneer het gebeurde, dat de rijke vangst in de schepen
niet kon geborgen worden en ook in de naschepen geene ruimte
genoeg was, werden veelal de traan en baarden, die men dus
genoodzaakt was den winter op het eiland over te laten , in de
schuren geborgen *). In den rijksten tyd der visscherij kwam het
echter voor, dat men ze eenvoudig in den grond begroef; de
schuren bleven hoofdzakel^k tot berging der gereedschappen
bestemd.
Voeg by al deze gebouwen eene kerk *), een fort met eenige
batterijen *), die de vestiging verdedigen moesten tegen zwor-
vende Duinkerkers of Basken, en ge kunt u eene voorstelling
maken van Smeerenburg , zooals het zich omstreeks 1633 ver-
toonde. Het tooneel werd des zomers verlevendigd door de aan-
wezigheid der walvischvaarders , ongeveer 1000 in getal, die
ruimschoots gelegenheid hadden zich behalve het noodige allerlei
versnaperingen te bezorgen; Op de schepen der Noordsche Com-
pagnie bevonden zich toch meestal bakkers , kramers , zoetelaars
en andere dergelijke lieden, die niet tegen de reis opzagen om
winst te maken. Hetzij in de schuren der compagnie zelve , hetzij
in eigene kramen en loodsen sloegen zij zich neer, en ventten aan
de begeerige matrozen hun wijn en brandewijn , hun tabak en hun
warm brood. Men verhaalt , dat vooral het laatste artikel zoo ge-
wild was , dat men lederen morgen door het blazen op een hoorn
de matrozen kennisgaf, dat de broodjes uit den oven genomen
werden *).
*) Sent. V. b. Hof ▼. HoU. in zake de N. C. c. Braem dd. 29 Juni 1629. —
Zorgdrager, Groenl. vissch. p. 220. — De walvischvangst. I. p 80. — Vander
Brugge, Jonrnael. p. 11, 15.
*) Vander Brugge, Journael. p. 20, 80, 32, 36, 88, 89.
*) Raven, Journael. p. 11. — Vander Brufrge, Journael. p. 46.
*) Zorgdrager, Groenl. vissch. p. 28.
•) Req. der N. C. c. Vrolicq dd. 8 Mei 1688, in: Stn. N. C. ▼.. d. Hrl.
gedepnt. R.-A.
*) Vander Brugge, Jonrnael. p. 6, 28. — Aitzema, Saken v. Staet. Il p. 861. —
Req. der N. C. c. Vrolicq dd. 8 Mei 1688, in: Stn. N. C. v. d. Hrl. gedepnt,
R.-A. — Req. der N. C. c. Vrolicq dd. 2 Febr. 1684 , in : Noordtche togten.
4. Loop. N. C. R.-A. — Miss. v. ChrUt. IV aan de Stn.-Gen, dd. 28 Dec. 1681,
in: L. D. 1682.
*) Zorgdrager, Groenl. Tiasch. p. 228. — De walvischvangst. I p. 28. — Lin-
deman, Arkt. Fisch. p. 9.
10^
140
als weleer op het contrat social — alle schrijvers zonder onder-
scheid zich beroepen zonder dat zg ooit opgeven, wat de joiste
bepalingen daarvan waren, tnsschen wie en wanneer ze gesloten
werd, schijnt mij intusschen zéér tw^'felachtig. Er zon volgens
de Noordsche Compagnie zelve in bepaald zijn , dat de grens tnt>
schen Engelschen on Nederlanders by Fair foreland getrokken zon
worden >), terwijl anderen alleen Fairhaven met hare drie baaien
als het Nederlandsche gebied aanwezen ^). Het is onmogelgk bg
het gemis van alle bewgssiukken deze tegenspraak op te lossen,
maar toch is het zeker, dat de Engelschen na 1623 langzamerhand
van de visscherg ten noorden van Fair foreland afgezien hebben *)
en dat de Nederlanders zich na 1618 nooit meer ten zuiden van
Fairhaven waagden. In de tnsschen Engelschen en Nederlanders
opengelaten ruimte vestigden zich in 1633 de Franschen en
sedert 1640 de Hamburgers *) zonder van eenige schriftelgka
overeenkomst te weten *). Het komt mij daarom waarschgnlgk
p. 26. — Lindeman, Arkt. Fischerei. p. 9. — De N. C. beweerde in 1688, «qa'Q
tani accordé , Qae ccnx d'Angleterre et cenx de la Compagnie flamande des Ion
en avant feroijent Ia paisiblemeut leor Pescbe, Sana nuire, tronbler on inqnieter
l'nn Tantre d'avantage, et aiusi demenreroijent certaine distance lei nna ém
antres." (Req. der N. C. c. Vrolicq dd. 2 Fcbr. 1634, in: Noordsehe togteii.
4. Loop. N. C. R.-A.) Vrolicq van zijne zijde beweerde , «dat de limiten vandfl
Compagnie soo onseeckcr syn als bare bi'geerl} cbevt onmaticb is, ende aUe
palen ende limiten te buiten garnde." (Req. v. Vrolicq aan de Stn.-Gen. v 1684,
in: Noordscbc togten. 4. Loop. N. C. R.-A)
*) Req. der N. C. aan de vStn.-Gen. dd. 2 Fcbr. 1684, in: Noordscbe togten
♦. I.^p. N. C. R..A.
») Scoresby, Acconnt. IT p. 87 vlg. — Vrolicq beweerde in 1684, dat eeiie
baai ten noorden der Ilamburgerbaai was „onder het quartier vande Engelschen*'
(Req. aan de Stn.-Gen. , in: Noordsche togten. 4. Loop. N. C. R.-A.), en de N. C.
zelve stond hem toe tu visschen „au Zud dn Cap de Znd de la fiaij de Magda-
lena." (Req. der N. C. dd. 2 Fcbr. 1684, in : Noordsche togten. 4. Loop. N. C. R.-A.)
*) Reeds in 1627 verklaarde de Engelsche regeering, dat «de limiten om te
yisschen bij partien contendenten (nam. Engelschen en Nederlanders) waeren ge-
^aemt." (Hnller, Mare clansnm. p. 228.) Een onverdeeld gezamenlijk bezit rmn
Fairhaven is daarmede niet te vereenigen.
*) Nergens heb ik voor 1642 Hamburgers op Spitsbergen genoemd gevonden.
Martcns' opgave van het jaar 1640 als ongeveer het begin der Hambnrgscke
walvischvangst (Lindeman, Arkt. Fisch. p. 18) schijnt m\j dus zeer waarschynlgk ,
hoewel Lindeman (1. c.) het jaar 1620 aanneemt.
•) Zie 'hierboven p. 189 Noot 7. — Volgens Zorgdrager waren er omstreeks
1700 sporen van vestigingen te vinden aan Disco (Stones foreland) , op het Hoop-
en het Halvemaans-eiland , aan Wybe Jansz.'-water, in Hornsound, Bellsonnd (ia
dril- inhammen) , Icesound (in Grcenharbonr en Behouden hav?n) , in Osbnms-in-
Iet (?) (St. Jans-baai), Kingbar (Engelsche baai) . Crossroad, Hamburger-baai, Mand-
lensonnd. Fa irhaven|(in de Engelsche baai , Robbenbaaien Hollandsche baai). Archi-
pel (Zeenwsche baai), Roode baai (P) en in fiiscayerhoek. (Zorgdrager, GroenL
visKh. p. 212-214.)
141
Toor, dat door eene stilzwggende schikking de grenzen dezer
Terschillende ligplaatsen zijn afgebakend, en dat deze schikking
door langdurig gebruik bevestigd werd. De quaestie van het
bestaan van het contract is dus van weinig belang. Ook al
heeft het nooit bestaan , dan nog blgft het recht der Nederlanders
op de twee noordelijke baaien van Fairhaven, waarop zg voor-
namelijk aanspraak maakten*), even onbetwistbaar. Zij hadden
zich do beide baaien, vóór hen nooit door iemand bezocht, reeds
sinds 1614 toegeëigend; zg hadden door langdurig bezit den
eigendom van dien >cle7nen hoeck** gronds bevestigd, en het was
dus eene dwaasheid om, zooals enkelen deden *), Spitsbergen
in zijn geheel voor een woest en vrg land te verklaren.
De grensregeling tusschen de Noordsche Compagnie en hare
buitenlandsche mededingers kwam dus reeds in 1618 feitelijk tot
stand ; maar tegelijkertijd begon het twisten tusschen de kamers
onderling over het ieder van haar toekomende gebied. Wij
zagen reeds, dat de Noordsche Compagnie in 1618 nog stjjf vast-
hield aan haar recht om ook buiten Fairhaven te visschen. Het
gevolg was voor eenige harer leden aller noodlottigst. Bij de
verloting der baaien onder de kamers was Fairhaven aan do Am-
sterdammers >tocgecaveld;** aan de andere kamers was hot onge-
luk te beurt gevallen , in de zuidelijke baaien naast de Engelschen
hun bedrijf to moeten oefenen '). Toen echter na de onaange-
naamheden van 1618 de verhouding tusschen beide natiën ge-
spannen was geworden en dus het bezoeken der zuidelijke baaien
voor de Nederlanders gevaarlijk werd , schijnt de Amsterdamsche
kamer haar verkregen recht op de Mauritius-baai toch gehandhaafd
en hare zusters uitgesloten te hebben. Het blijkt ten minste , dat
zg zich in 1622 reeds sinds verscheidene jaren in het uitsluitend
bezit der baai verheugen kon *) en dat zij zich ook in 1623 niet-
tegenstaande de pogingen der andere kamers weder daar gevestigd
*) De N. C. eiBchte in 1633, dat Vrolicq zoa blijven «bnyten de lim^tten
van Magdalenenludje ende de noorder pant ofte noorder galt," waar z^ haar
bedrgf oefende. (Req. der N. C. c. Vrolicq dd. 8 Mei 1633, in: Sin. N. C. v. d.
Hrl. gedepnt. R.-A.)
*) Req. T. Vrolicq c. de N. C. dd. 15 Apr. 1688 , in : Stn. N. C. v. d. Hrl. gedepat.
R.-A. (vUwe Ho. Mo. is al te well bekent het onderscheyt datter is tasschen
landen die bewoont syn ende met forteresseu ende garnisoencn continaellyck ge-
posaideert ende bewaert werden, ende landen die t' ecnemael woest ende onbe-
woont synde, nergens anders toe en dienen als tot commoditeyt van die ghene
die ter zee haere neeringhe doen; ten wclckeu insichte de seWe oock de jure
gentinm gehouden werden van deselve nalnyre ende recht als de zee selffs.")
•) Zie hierna Hfdst. VI.
*) R. S.-G. 5 Nov. 1622. („om hare vorige possessie aldaer vredelyck te
moegen continueren.")
142
had ' ). De baai zoIyo droeg dan ook destyds terecht den naam Tan
lAmsterdamsche baai^);'* het eiland, waar de kamer zich neer-
sloeg , heeft den naam van » Amsterdamsch eiland*' steeds behouden.
De andere kamers schgnen aanyankelijk in deze aanmatig^g der
Amsterdammers berust te hebben. De Zeeuwen vestigden zich
in de aan Fairhaven in het noordoosten grenzende baai — ge-
woonlijk de Archjpel genoemd naar de >Zeeuwsche Uitkjk** en
andere eilandjes, die haar begrenzen, — en sloegen er hunne
traanketels en hutten op *); de overige kamers, die van de Maas
en van het Noorderkwartier, bezochten waarschijnlijk Spitsbergen
gedurende eenige jaren niet en stelden zich met de visscherg aan
Jan Mayen-eiland tevreden. De Amsterdamsche nederzetting nam
ondertusschen in omvang toe. Op het naar het zuidoosten ge-
. keerde smalle strand van het eiland, dat naar hen genoemd is,
hadden de Amsterdammers , en sinds 1617 de Denen zich gevestigd.
Men vond daar reeds in 1623 verscheidene hutten, schuren om de
gereedschappen in te bergen, gemetselde traanketels, waarbg
men onder bescherming van het aan een paal opgerichte wapen
van stad of land zijn bedrjjf oefende *). De vangst was zoo voor*
deelig, dat men dat jaar zelfs besloot eene uitbreiding aan de
kolonie te geven door den aanbouw van eenige nieuwe woonhuizen *).
Op den duur was echter zulk een ongelgke toestand natuurlgk
onhoudbaar , en het was te voorzien , dat de verongelijkte kamera
niet lang zouden toezien, dat hare Amsterdamsche zuster dus
misbruik maakte van het voordeel , dat het toeval haar eenmaal
verschaft had. Vooral wanneer het contract met Engeland ge-
sloten is, — dat dan omstreeks 1625 moet hebben plaatsgehad, —
was de onbillijkheid in het oog loopend. Vier kamera moes-
ten zich dan tevredenstellen met hunne aanspraken op een
gebied , waarvan de Noordsche Compagnie officieel afstand gedaan
had! Reeds in 1622 schjjnen zich dan ook eenigen van haar in
het Amsterdamsche gebied gedrongen te hebben; althans de
kamer verzocht in het najaar de Staten-Generaal haar te hand-
haven in haar vorig bezit van de Mauritius-baai *). Eene uitne-
mende gelegenheid om de zaak door te dry ven bood zich echter
weldra den verongelukten kamers aan. De Denen, die een ge-
deelte van het Amsterdamsche eiland in bezit hadden , lieten
•) MiM. X. Chmt. IV aan de Stn.-G€n. dd. 27 Mrt. 1680, in: L. D 1630. —
Zie nog in 1631: Aitzema. Saken t. Staet. I p. 11 50.
•) WiMenaer. Ilist. Tcrh. IX fol. 124.
*) Zorg:drager, Grocnl. visseh. p. 214, 227.
*) Sent. T. h. Hof van Huil. in zake de N. C. c. firaem dd. 29 Juni 1629.
•) Br. V. Fanne aan Heley dd. 24 Jani 1628, bg : Purchas, Pilgrimet. III
p. 786.
•) R S.-G. 5 NoT. 16i2.
143
htume plaats sinds 1623 gemimen tijd open. Er waren onaan-
genaamheden met de Amsterdammers ontstaan en toen de Denen
zich in 1624 niet Ter toonden, meende men zich gerechtigd tot
de oóndnsie , dat zij Tan de walTischvangst hadden afgezien. Al
stonden er dan ook nog do Deensche scharen èn hutten , de kamers
der Noordsche Compagnie te Hoorn, Enkhoizen en Ylissingen
namen in 1625 bezit Tan het Terlatene terrein, iets westelgker
dan het gebied der Amsterdammers gelegen. Het Deensche ge-
reedschap werd eenTOudig weggenomen en de OTerweldigers bouw-
den nieuwe loges Toor hun gebruik ; de Noordsche Compagnie ,
bewust Tan het onrecht dat zij pleegde, richtte boTcndien een
fort ter Terdediging harer gezamenlijke bezittingen op het nieuw
Terwonren grondgebied op >). De klachten der Denen baatten
niet; z^ moesten hunne Tcstiging naar de Bobbenbaai op het
Deensche eiland Terplaatsen.
Nu dus eenmaal de eerste stoot gegCTcn was, Tolgden weldra
de andere kamers. De OTcrige Zeeuwen — die Tan Middelburg en
Veere — schijnen met huune kleine baai CTenmin tcTreden geweest
te zijn als de Ylissingers ; Delft en Rotterdam , tot nog toe naar
het sch^nt zonder bepaalde plaats op Spitsbergen, waren er
natuurlyk op gesteld, die te Terkrggen. Spoedig werd aan hun
Terlangen Toldaan. In 1633 waren alle kamers reeds eenigen
tgd Treedzaam naast elkander geTestigd *) aan de zuidoostelijke
punt Tan het Amsterdamsche eiland op >een strant ontrent
een kleyne Musquetschoot breed'*, omringd door Trij hooge
bergen •).
Niettegenstaande deze schynbare eenheid bleef men echter streng
Tasthouden aan het beginsel Tan afzondering der Terschillende
kamers, dat men nu eenmaal aangenomen bad. ledere kamer
had op het strand hare afzonderlijke >tent'' op eenigen afstand
Tan die der andere kamers *); ieders traankokerij was daarnaast
gemetseld en de Terdere noodige gebouwen , kuiperijen , schuren of
pakhuizen, en hutten TOor de land-matrozen waren daaromheen
gelegen ^). Vóór die Testiging had elke kamer hare afzonder-
Igke ligplaats, waar hare schepen ankerden en gedurende het
*) Misi. T. Chr. IV aan de Stn.-Gen. dd. 28 Dec. 1681 , in: L. D. 1682. —
R. S.-6. 18 Mrt. 1682. — Wassenaer, Hist. Terh. XII foL 8.
*) Vander firagge (Jonrnael der Seven Matroosen) noemt latenten" van Am-
tterdam (p. 12, 25), Deia (p. 28). Middelbnrg (p. 28), Vliuingen (p. 89) en
Veere. (p. 87) Het bestaan eener Hoornsche vestiging blijkt nit: Rayen, lonr-
naeL p. 11, — eener Enkhnizensche uit: Wassenaer, Hist. yerh. XII foL 8; —
Rotterdam wordt door Zorgdrager (Groenl. vissch. p. 220) genoemd.
*) Van Kenlen, Zee-atlas. I p. 72.
«) Zie hierróor Noot 2.
*) Zorgdrager, Groenl. visncb. p. 220. — Raven, lonrnaeh p. 11,
144
geheele getg bleven liggen *). Aan dit beginsel werd zoo streng
▼astgehoaden , dat men de Friezen in 1636 alleen in de Noord-
sche Compagnie opnam op de uitdrukkelijke voorwaarde, dat zg
bij bet vrije gebruik der > landen ende bajen'^ die de compagnie
op Spitsbergen bezat , steeds op redelijken afstand van het tot nog
toe door de andere kamers gebruikte gebied zouden blyven *).
De Friezen namen daarmede genoegen en vestigden zich dos
tegenover het Dodemanseiland op de noordoostpunt van het
Deensche eiland ; de Westbaai (later Zuidbaai genoemd) , die zich
voor hunne vestiging, eerlang de Harlinger kokerg geheeten,
uitstrekte, leverde hun overvloedige vangst •). De afstand, die
de verschillende vestigingen scheidde , was echter zoo gering , dat
men gemakkelijk van de eene naar de andere kon gaan ; als men
ze allen overzag , omringd door de kramen en winkels van levens-
behoeften, vormden de gebouwen zelfs te zamen een soort van
geheel. Gedurende den tijd, dat de walvischvaarders aan land
waren , was er om deze verzameling van hutten en schuren zulk
cene drukte , dat men aan eene bloeiende handelsnederzetting kon
denken. Het >dorp" kreeg weldra eenen naam: als > Smeeren-
burg" werd het algemeen bekend ♦).
Men wachte zich echter reeds dadelijk weder voor overdrijving:
hei zoogenaamde dorp zal wel altijd gering van omvang, arme-
lijk van uitzien geweest zijn. In 1626, toen de nederzetting
dus reeds verscheidene jaren bestaan had en door de aankomst
van die van Vlissingen, Hoorn en Enkhuiz«jn aaumerkelyk toege-
nomen was, stonden in de Mauritius-baai behalve de kleinere
gebouwen nog slechts vijf loges of loodsen *). Natuurlijk ging de
plaats nog sterk vooruit; de vestiging der vier overblijvende
kamers deed nieuwe huizen, schuren en traanketels verrijzen,
maar wanneer wij vernemen, dat in 1633 — dus toen de wal-
vischvangst het tijdstip van haren hoogsten bloei ouder de Noord-
sche Compagnie reeds voorbij was — alleen Amsterdam twee
groote > tenten'' schijnt gehad te hebben •), — wanneer w^ lezen,
M Sent. V. de H. R. in zake de N. C. Hoorn c. Enkh. dd. 4 Apr. 1637.
*) Aitzeina, Saken v. Staet. II p. 300.
*) Zorgdrager, Groeul. vissch. p. 227. — De wal visch vangst. I p. 17. —
Tegenw. Staat. I p. 590. — Meu was in Nederland zoo overtuigd van de nood-
zakelijkheid van zulk cene afiicbeiding, dat die van Utrecht, die in ItS-lS in de
Noordsche Compagnie wcnschteu opgenomen te worden, dadelijk aanboden lich op
Spitsbergen 3 a 5 mijlen van de Hollanders te vestigen. (R. S.-6. 29 Sept. 1688.)
*) Zorgdrager, Groeul. vissch. p. 227. — Tcgeuw. Staat. I p. 591. — Req.
der N. C. aan de Stn.-Gen. dd. 8 Mei 1633, in: Stn. X. C. v. d. Hrl. ge-
depnt. R.-A.
•) Wassenaer, Kist. verh. XII fol. 8.
*) Vander Brugge, lonmael der Seven Matroosen. p. 83, 88. — Yin Kealn,
Zec-atlas. 1 p. 72.
145
dat het getal der fondamenten van traanketels op Smeerenbnrg
later slechts acht of tien bedroeg >), — een getal vrij wel over-
eenkomende met dat der kamers, — dan moeten wij het
Zorgdrager toestemmen, dat Smecrenbarg zich zelfs in de dagen
van haar hoogsten bloei op verre na niet met hare tweeling-
ZQster Batavia kon meten *). Dat de Harlinger kokerij uiterst
weinig te beteekenen had, blijkt nit het feit, dat in 1670, toen
er nog zoovele huizen op Smeerenburg stonden, dat ze zich
als een klein dorp voordeden '), van de geheele Harlinger ko-
kerg slechts éen traanketel, twee woonhuizen en twee schuren
overig waren ♦).
Van de inrichting van Smeerenburg en de daar aanwezige
gebouwen kunnen wg ons een vrij goed denkbeeld vormen uit de
journalen van eenige matrozen , die daar twee jaren achtereen in
den grootsten bloei der walvischvangst overwinterden. Op eene
breede vlakte , door hooge bergen omringd en door de Mauritius-
baai bespeeld, verrezen de gebouwen der verschillende kamers *).
Daaronder trok voor alles de opmerkzaamheid de eigenlijke kern der
vestiging , de » tent". Het was een gebouw van vrg grooten omvang ,
aanvankel^'k van hout, later van steen opgetrokken ^). Reeds in
1618 werd er door de Nederlanders in Bellsound eene opgericht ,
die 80 voet lang en 50 breed was , maar die dan ook tegelijker-
tgd voor berg- en woonplaats, en tevens voor kuipery zal ge-
diend hebben '). De inrichting was hoogst eenvoudig: eene groote
kamer, die de geheele breedte innam, diende der bemanning tot
woning ') ; losse kribben waren daartoe getimmerd, een oven
') Zorgdrager, Groenl. ylssch. p. 227. — Op eene groote geteekende kaart
Tmn de Maoritiua-baai, verTaardigd na de vestiging der Friezen en voor het ver-
laten van Smeerenburg (das omstreeks 1640) viud ik zelfs slechts zes ^tenten*'
op Smeerenburg aangeteekend ; het kaartje der Manritins-baai in Van Keulen's
Zee-atlas heeft er v\jf. De volgorde van het oosten naar het westen was: Am-
sterdam, Middelburg, Vlissingen, Denemarken (? = Ënkhuizen na de occupatie
Tan 1625?), Delft en Hoorn. (Van Keulen, Zee-atlas. I p. 72.)
*) Zorgdrager, GroenL vissch. p. 228.
*) Hartens, Voyage into Spitib., b^: White, Spitzbergen. p. 28. — Zorgdra-
ger, GroenL vissch. p. 214.
•) Martens, Voyage, by: White, Spitzbergen. p. 23. — Scoresby, Account. II
p. 180. — Zorgdrager, Groenl. vissch. p. 88.
•) Zorgdrager , GroenL vissch, p. 214. — Martens , Voyage , by : White ,
Spitzbergen. p. 23.
•) Rcq. V. de N. C. c. Vrolicq dd, 3 Mei 1683, in: Stn. N. C. v. d. HrL
gedepnt. R,-A. — Req. v. de N. C. c. Vrolicq dd. 2 Febr. 1684, in: Noord-
sche togten. 4. Loop. N. C. R.-A.
*) Pellham, Gods power, in: White, Spitzbergen. p. 269. — Scoresby, Account.
n p. 177.
*) Lindeman, Arkt. Fischerei. p. 9. — De Commandeur-generaal woonde
10
146
(>Btoof *) diende zeker niet alleen om de kamer te verwarmen *).
Achter deze kamer was eene kleinere aangebracht, die tot ber-
ging dor leeftocht strekte en door eene deur met de Toorkamer
gemeenschap had. Een trap leidde van daar naar eene ruimte
boven de met klei bestreken zoldering , die des noods tot berging
diende en door het pannen of houten dak werd gedekt *). Ge-
bruikte men het gebouw in de eerste jaren der visscherij tevens
voor berg- en werkplaats , toen de walvischvangst zekerder en
meer duurzaam gevestigd was, bouwde men daartoe afzonderlijke
loodsen; do tenten zelve werden op grooter on steviger voet
gebouwd. Ja, toen het aantal walvischvaarders toenam, bleek
weldra éene tent onvoldoende om de vele matrozen te huisvesten.
Amsterdam ging over tot het bouwen eenor tweede tent; de
andere kamers bouwden verscheidene houten hutten, geheel als
de tenten ingericht maar op kleiner schaal. Deze hutten dien-
den van toen af aan het overschietende volk tot woning. Het
woonvertrek, dat de geheele breedte (16 voet) innam, was daar
slechts 7| voet hoog, 21 lang en met een halvesteensmuur om-
geven; het kleinere proviand vertrek daarachter was eenvoudig
van planken opgetrokken ').
Na de tent was do traanketel het voornaamste gebouw der
vestiging. Een groote koperen ketel of pan werd in de opene lucht
vastgemetseld op een lage stcenen oven, en de traankokerij was
gereed. Later bouwde men er een steenen schoorsteen bij ; mis-
schien beschermde een planken hut, om de geheele inrichting
opgetrokken, de kokers soms voor do snerpende winden ♦). Een
noodzakelijk gebouw was ook de kuiperij , waar de kuipers de
medegebrachte duigen tot vaten maakten; de zolder daarboven
strekte hun tot woning *).
De meeste gebouwen op Smeerenburg waren echter ongetwyfeld
houten schuren, grooter dan de hutten maar minder stevig ge-
bouwd. Zy strekten om de gereedschappen , die tot de walvisch-
in de nieawe Amsterdamsche tent. (Vander Brugge, loornael der Seven Ma-
troosen. p. 26.)
') Vander Bragge, loornael. p. 18, 14.
*) lonmael van seven matrosen 1634/85, achter; Raven, lonrnael. p. 14.
•) Martens, Voyage into Spitzb., bij: White, Spitzbcrgen. p. 28. — Vander
Brugge, loumael. p. 14, 27. 40, 47.
*) Pellham , Gods power, bij : White , Spitzbcrgen. p. 270. — Martens, Voyage,
by: White 1. c. p. 22. — Relation du Groenland , bij: White 1. c. p. 235. —
Zorgdrager, Groenl. vissch. p. 220.
•) Zorgdrager, Groenl. vissch. p. 220. — Tegenw. Staat. 1 p. 590. — Haar
er een vrij groot aantal kuipers , ook metselaars om de traanketeli te bevestigen
jaarl\jki mede naar Spitsbergen gingen , verliest het dwaze verhaal, dat de Smee-
renbargsche huizen «in Holland getimmerd" (!) en zoo op de schepen medegevoerd
werden (Berghaos, W^atmen van de aarde weet. II p. 886) allen redelgken grond.
147
vangst noodig waren , — l^nen, harpoenen ,len8en, vaten, hoepels ,
dnigen, ovens, aanbeelden, smidstangen enz. — gedurende den
winter te bergen *). De traanketels werden veelal met de houten
koelbakken en de looden gooten daarnaast eenvoudig op het strand
achtergelaten <). Ook de kaapstanders bleven staan; de sloepen
trok men meestal op het strand en liet ze zoo in de sneeuw ach-
ter *). Wanneer het gebeurde , dat de rijke vangst in de schepen
niet kon geborgen worden en ook in de naschepen geene ruimte
genoeg was, werden veelal de traan en baarden, die men dus
genoodzaakt was den winter op het eiland over te laten , in de
schuren geborgen *). In den rijksten tijd der visscherg kwam het
echter voor , dat men ze eenvoudig in den grond begroef; de '
schuren bleven hoofdzakemk tot berging der gereedschappen
bestemd.
Voeg bij al deze gebouwen eone kerk^), een fort met eenige
batter^en *), die de vestiging verdedigen moesten tegen zwor-
vende Duinkerkers of Basken, en ge kunt u eene voorstelling
maken van Smeerenburg , zooals het zich omstreeks 1633 ver-
toonde. Het tooneel werd des zomers verlevendigd door de aan-
wezigheid der walvischvaarders , ongeveer 1000 in getal, die
ruimschoots gelegenheid hadden zich behalve het noodige allerlei
versnaperingen te bezorgen; Op de schepen der Noordsche Com-
pagnie bevonden zich toch meestal bakkers , kramers , zoetolaars
en andere dergelijke lieden, die niet tegen de reis opzagen om
winst te maken. Hetzij in de schuren der compagnie zelve , hetzij
in eigene kramen en loodsen sloegen zij zich neer, en ventten aan
de begeerige matrozen hun wijn en brandewijn , hun tabak en hun
warm brood. Men verhaalt , dat vooral het laatste artikel zoo ge-
wild was , dat men lederen morgen door het blazen op een hoorn
de matrozen kennisgaf, dat de broodjes uit den oven genomen
werden ').
») Sent. V. h. Hof v. Holl. in zake de N. C. c. Braem dd. 29 Juni 1629. -
Zorgdnger, Groenl. vissch. p. 220. — De wal visch vangst. I. p 80. — Vander
fimgge, Jonrnael. p. 11, 15.
*) Vander Brugge, Journael. p. 20, 80, 82, 36, 88, 89.
*) Raven, Jonrnael. p. 11. — Vander Brugge, Journael. p. 46.
*) Zorgdrager, Groenl. vissch. p. 28.
«) Req. der N. C. c. Vrolicq dd. 8 Mei 1688, in: Stn. N. C. v.. d. Hrl.
gedepnt. R,>A.
*) Vander Brugge, Journael. p. 6, 28. — Aitzema, Saken v. Staet. II p. 861. —
Req. der N. C. c. Vrolicq dd. 8 Mei 1688, in: Stn. N. C. v. d. Hrl. gedcpnt.
R.-A. — Req. der N. C. c, Vrolicq dd. 2 Febr. 1684 , in : Noordtche togten.
4. Loop. N. C. R,-A. — Miss. v. Christ. IV aan de Stn.-Gen. dd. 28 Dec. 1681,
in: L. D. 1682.
*) Zorgdrager, Groenl. viasch. p. 228. — De walvischvangtt. I p. 28. — Lin-
deman, Arkt. Fitch. p. 9.
10*
148
Al deze gebouwen met hunne bewoners waren bestemd om slechts
weinige jaren de stille stranden van Spitsbergen te verleyendigen.
Zorgdrager bericht , dat men ongeveer tegel^kert^d met Batavia
(1619) op Smeerenburg begon te bouwen ') ; wg hebben gezien, dat
de opgave volkomen juist ïb. En reeds twintig jaren later was de
zoo veelbelovende vestiging aan het vervallen I Het is natuurlek
onmogelgky een juisten datum voor dit langzaam toenemende verval
op te geven ; verschillende bekende jaartallen laten echter slechts
weinig speelruimte over. Wij weten, dat in 1633 de walvisch-
vangst aan het land nog steeds bloeide ') ; in 1636 was dit be«
drijf ^^S 2^^^B '^^ zooveel belang , dat de Friezen , na hardnekkigen
"aandrang eindelgk in de Noordsche Compagnie opgenomen, eene
nieuwe vestiging op het Deensche eiland oprichtten '). Maar toen
begon ook het verval schielijk toe te nemen ^). De compagnie
zelve oordeelde het eerlang voordeeliger , naast de kustvisscherg
ook de zeevisscherij ter hand te nemen: reeds in 1638 zond zg
eon paar schepen daarop uit '). Ondertusschen was de kustvis-
scherg nog in 1642 belangrijk genoeg: de Noordsche Compagnie
deed veel moeite om haar octrooi te doen verlengen en zich ten
minste aan land van mededingers te ontslaan <). Hot gelukte niet
en weldra was de Mauritius-baai vervuld met talrijke schepen,
wier bemanning door hare drukte en gewoel , door hare te sterke
jacht den walvisch in weinige jaren geheel verjoeg '). Ondertus-
schen werd nog in 1646 de walvisch vangst aan land geoefend *),
maar hoe langer hoe meer verliet de visch de kusten ; de banken
werden bezocht ') en in 1650 werd de zeevisscherij reeds zoo
sterk gedreven , dat de walvisch in het ijs begon te wijken
en men moest beraadslagen of het niet raadzaam zou zijn hem
daar te volgen < <*). In 1650 was Smeerenburg dus zeker geheel
verlaten ' ").
*) Zorgdrager, Groenl. vissch. p 228.
*) Zorgdrager, Groenl. vissch. p. 229, 266.
^) Zie hiervoor p. 144.
*) Scoresby, Accoant. II p. 52.
•) Zie hiervoor p. 116.
•) Zie hierna Hfdst. IX.
*) Scoresby, Accoant. II p. 179.
•) Twee Journalen der Matrooscn p. 24. („Kort verhacl" vin Municky.) —
Relation du Groenland, bij: White, Spitzbergen p. 285, 86.
•) De walvischvangst. I p. 29.
••) Dooregeest, Ryper rec-postil. p. 855.
»») Zorgdrager (Groenl. vissch. p. 285, 86) en na hem byna alle werken over
de walvischvangst (o. a. De walvischvangst. I p. 29, 80) plaatsen het verlaten
van Smeerenburg voor den val der N. C. Ten onrechte , zooals onwederlegbur
Uykt uit Noot 8. — Scoresby (Account. II p. 148—45) daarenUgen houdt het
er voor, dat nog lang nadat de N. C. gevaUen was en de kustvisachery waa op-
149
Gedurende het vgf- of zesjarig tgdperk na den val der com-
pagnie , dat men dus de plaats was bl^'ven bezoeken , — onge-
twijfeld het tijdperk van de grootste drukte in het dorp, —
hadden de readers hunne gebouwen en inrichtingen nog op het
strand laten staan. Of ze echter nog met vele nieuwe vermeer-
derd werden, schijnt mij twgfelachtig ; de walvischvangst onder
het land was in 1642 reeds te zeer afgenomen , dan dat men vele
kosten zon gedaan hebben om zich daar te vestigen. Weldra wer-
den dan ook de schuren ontruimd , alle gereedschappen , alles wat
draagbaar was er uitgenomen ; zelfs de traanketels werden los-
gebroken , in de schepen geladen en weggevoerd. De huizen zel-
ve , met zoovele kosten gebouwd , moest men achterlaten ; ze ver-
dwenen weldra door de baldadigheid der matrozen, door brand
en vooral door verwaarloozing *). Walvischvaarders , die in 1670
en 1680 Spitsbergen bezochten, vonden van het eens zoo bloei-
ende Smeerenburg, van de Harlinger kokerg, die slechts tien
jaren bestaan had , niets dan eenige fondamenten van traanketels ,
eenige vervallen huizen , waarin men hier en daar nog eenige ver-
molmde vaten , een aanbeeld , dat te zwaar geweest was om mee-
gevoerd te worden , enkele gebroken gereedschappen zag *). In 1784
was alles verdwenen: van het geheele dorp met zijne huizen en
forten was niets dan eenige bouwvallen overgebleven '). De rei-
ziger, die nu de plaats bezoekt, waar eens Smeerenburg stond,
vindt niet dan met moeite de sporen van deze eens zoo be-
kende kolonie : het kerkhof alleen , dicht bij Smeerenburg aan de
Westbaai gelegen *), bewaart onvergankelijk de sporen der men-
schel^ke vergankelijkheid ^).
Nu ik de Spitsbergsche vestiging zoo uitvoerig beschreven heb ,
kan ik over die op Jan Mayen-eüand korter zijn: beide neder-
zettingen droegen geheel hetzelfde karakter. De vestigingen op
gegeven , Smeerenbnrg druk bezocht werd op het einde van het getg om het ipek
in Tftten te pakken. In dien t^d plaatst hg zelfs den grootsten bloei van Smee-
renbnrg door het jaarljjksch bezoek van de dnbbele bemanning van 2 JL 8Ó0
ichepen. Bit is echter bepaald onjnist. De groote bloei der walvischvangst, die
toen 2 JL SOO schepen telde, begon eerst toen de schepen zich in het gs waag.
den , en de afstand van daar naar fimeerenbnrg was natanrlgk te groot om alleen
voor het inpakken van het spek, dat even goed op het schip zelf geschieden
kon , dien langen weg af te leggen ; de dnbbele bemanning was toen ook natuorlgk
als onnoodig reeds lang afgeschaft. Bovendien weten w|j van Hartens , dat Smee-
renborg in 1670 reeds sinds gemimen tgd verlaten en aan het vervaUen was.
*) Zorgdrager, Oroenl. vissch. p. 287, 266. — Tegenw. Staat. I p. 591.
*) Martens, Voyage to Spitzb., bg: White, Sp4zbergen. p. 22, 28. — Zorg-
drager, GroenL vissch. p. 88, 227. — Lindeman, Arkt. Fisch. p. 9.
•) De walvischvangst. I p. 17, Il p. 25.
*) Vander Bmgge, lonmael der Seven Matroosen. p. 80.
*) Hartens, Voyage to Spitzb., bg: White, Spitzbergen. p. 23.
150
Jan Mayen-eiland waren ongetwijfeld belangrijker dan die op Spits-
bergen y in dezelfde mate als de walvischvangst daar meer ople-
verde; zg zgn echter minder bekend, omdat zg vroeger dan Smee-
renburg verlaten Bchfjnen te zgn en omdat zg minder het aanzien
van een visschersdorp znllen gehad hebben dan van eenige kleine
en onaanzienlijke buurten. De eerste belangrijke nitiiisting ter wal-
vischvangst naar Jan Mayen-eiland werd gedaan in 1616 >) , en
reeds dadelgk waren er dit jaar 15 schepen bgeen: de Noordsche
Compagnie zond er 6 , de kleine Noordsche Compagnie 5 , de Zeeu-
wen waren nu voor het eerst door 2 schepen vertegenwoordigd en
ook eene Duinkerksche reederg waagde zich met 2 schepen in de
byna onbekende wateren <). Hoewel Zeeuwen en Duinkerkers da
vaart niet lang voortzetten en ook de Hollanders aanvankelijk niet
zoovele walvisschen vonden als zij zochten, werd Jan Mayen-
eiland toch gedurende vele jaren druk door de walvischvaarders
bezocht. Evenals in 1616 werd de uitrusting van de Noordsche
Compagnie in 1617 uitsluitend naar het eiland bestemd '), waar
de Engelschen de Nederlanders niet in hun bedrgf stoorden; en
al werd langzamerhand Spitsbergen op nieuw door de schepen
der compagnie bezocht, Jan Mayen-eiland was en bleef haar
hoofdkwartier *). Natuurlijk werd de traankokerij daar dadelgk
begonnen; mag men de overlevering gelooven, dan kookte de
bemanning van een Rotter damsch schip, de »Mary Muss** (Maria
Musch?) *), de eerste traan op het eiland iu de naar dit feit
benoemde baai (een gedeelte der Kruisbaai.) <) Hoe dit zg, zeker
is het, dat er weldra vele Nederlandsche traankokerijen op Jan
Mayen-eiland verrezen, niet als op Spitsbergen bij elkaar op de
wijze van een dorp maar verspreid in verschillende baaien.
Scoresby noemt sporen van traankokerijen in de Zuidbaai, aan
den Rooberg, in de Noord- of Ëugelsche baai en in de beide
1) Instr. der iJtn.-Gen.^ voor Schrobop dd. 28 Mei 1616. — Zie verder
Hfdst. IX.
») Zie hierna Hfdat. VIII, IX.
*) «Corte Deductie" der N. C. dd. 18 Sept. 1624, in: Noordsche togten. 4. Loop.
N. C. R.— A.
*) Zorgdrager beweert (Groenl. vissch. p. 285), dat de Nederlandsche wal-
vischvangst aan Jan Ma)cu-«iland steeds veel onbeduidender was dan die aan
Spitsbergen. De statistieke opgave op p. 109 en 1 10, hoc onvolludig ook , leert dunkt
my het tegendeel en het is trouwens niet meer dan natuurlijk, dat het Amster-
damsche eiland met twee baaien minder voordeel gaf dan Jan Mayen-eiland met v^f .
*) Dat het schip door eene vrouw met name Maria Musch nitgenist loa
x\jn, sooals het verhaal eigenlijk luidt, komt mg met het oog op de inriehting
der N. C. onwaarschgnlgk voor. — In de R. S -G. 24 Dec. 1626. 24 Febr. 1627
vinden wg Mr. Comelis Musch , «Secretaris tot Rotterdam", genoemd als reeder
van een schip naar het noorden. Mogelgk was hg lid van de N. C.
•; Scoresbjr, Aeconnt. I p. 167. — Vgl. Vnn Keulen, Zee-atlas I p. 75.
151
Kraisbaaien >). De drie eerste vestigingen, op het znidelgk ge-
deelte der westkust van het eiland gelegen, waren echter de
eenigen, die hoop op ryke vangst gavon en die dus belangrgk
genoemd mogen worden <). In de Noordbaai was het hoofdkwar-
tier der Noordsche Compagnie *). Daar vond men op het strand
niet minder dan tien > tenten**, waarvan er eens drie, alle
toebehoorende aan de Amsterdamsche kamer met tien sloepen
en de daarbg liggende vaten en traanbakken door eone aard-
storting wegspoelden *) ; dèar overwinterden in 1633 zeven ma-
trozen , d&ar waren ook twee Amsterdamsche kokergen ge-
vestigd *). Natuurlijk had de Noordsche Compagnie op Jan
Mayen-eiland hetzelfde systeem gevolgd als op Spitsbergen; iedere
kamer had hare afzonderlijke baai of plaats , waar ze hare eigene
traankokerg, hare eigene huizen had *). Het geheele getal huizen
en schuren sch|jnt vrg aanzienlek geweest te zgn; overal toch
vond men later fondamenten en ruïnen '). Beeds in 1628 was
de vestiging van zooveel belang, dat de Noordsche Compag-
nie het de moeite waard oordeelde , daar evenals op Smeerenburg
twee forten en eene batterg op te richten tegen de aanvallen der
zeeroovers •). Nog in 1699 vond Zorgdrager, toen hg de ruïnen
bezocht, niet minder dan twintig sloepen, twee groote booten, koel-
bakken en traanvaten , zelfs groote stapels kabeltouw op het strand
aan weer en wind blootgesteld *). De vangst schgnt dikwgls zoo
rgk geweest te z|jn, dat de berging onvoldoende was: het over-
schietende gedeelte, op Smeerenburg meestal in de pakhuizen
geborgen, schgnt op Jan Mayen-eiland dikwyls begraven te z|jn
geworden * *). Maar toch hield de visscherg ook hier eerlang op
pnder het land voordeel te geven : nog eerder dan bg Spitsbergen
*) Scoretby, AccouDt. I p. 157.
*) Zor^rager, Groenl. vissch. p. 102. — De wal visch vangst. II p. 62.
*) Van Keulen, Zee-atlas. I p. 75.
*) Van Keulen, Zee-atlas. I p. 75. — Scoresby , Account. I p. 157. — De
Amsterdammers lieten dadelijk twee nieuwe tenten bouwen.
•) Twee Journalen der Matroosen. p. 6, 7.
•) Gr. Placaetb. I p. 674. — Twee Journalen der Matroosen. p. 6. — R. 8.-6.
28 Mei 1623.
*) Zorgdrager, Groenl. vissch. p. 288, 260. 285. — Gr. Placaetb. I p. 678,
74, 78. — Req. der N. C. dd. 2 Febr. 1684, in: Noordsche togten. 4. Loop.
N. C. R.-A., en ald. Bjjl. K: Getuigenis v. Wybe Jausz. voor de regeering
▼an Amsterdam.
•) Wassenaer, Hist. verh. XVI fol. 26. — Twee Journalen der Matrooaen. p. 4, 5.
•) Zorgdrager, Groenl. vissch. p. 285.
••) Req. der N. C. c. VroUcq dd. 8 Apr. 1638, in: Stn. N. C. v. d. Hrl.
gtdeput. R.-.A. — Req. der N. C. dd. 2 Febr. 1684, in: Noordsche togten.
4. Loop. N. C. R.-A. — Wassenaer, Hist. verh. XVI fol. 26. — Sent. v. de
H. R. in zake de N. C. Hoorn c. Enkh. dd. 4 Apr. 1687.
152
verlieten de walnsschen hier de kustzee '). Omstreeks het einde
der Noordsche Compagnie sch^'nt Jan Mayen-eiland verlateD
geworden te z^'n; het ijs, dat o. a. in 1632 de schepen den ge-
heelen zomer belette aan land te komen *), heeft zeker later
het eiland eenmaal geruimen tgd ingesloten gehouden: zoo zgn
waarsch^nl^k de boven aangeduide goederen der compagnie op
het eiland achtergebleven ').
Geheel op zich zelve stonden de vestigingen der Nederlanders
op Spitsbergens oostkust. De walvischvangst , die daar door de
Noordsche Compagnie gedreven werd, — de zoogenaamde zuidgs-
visscherij in tegenoverstelling der westijsvisscher^ , die men bg
Smeerenburg op noordelijker graden dreef *) , — was van betrek-
kelyk groot belang. Bizonderheden daarover zgn echter weinig
bekend. Zorgdrager verhaalt ons, dat ten t|jde der Noordsche
Compagnie de zuidijs vissch erg — later alleen in geval van nood,
wanneer do westijs visscherg niets opleverde, in den natgd ter
hand genomen *) — geregeld werd gedreven •). En werkelgk
zijn de bewijzen voorhanden , dat die tak der wal visch vangst niet
onbelangrijk was in do dagen, toen men zich nog met de kust-
visBcherij bezighield. Sporen van traankokerijen en hutten zgn
gevonden aan het verafgelegen Disco (Stones foreland), op het
Hoop- en Halvomaans-eiland ') en op de kusten van Wjbe Jansz.*-
water bij Whaleshead »). Wij weten , dat in 1636 behalve deze
plaatsen ook de >Svvarte hoeck" en > Staten-landt" (Edge-island ?) •)
als voordeel ig voor dewalvischvangst gelegen werden beschouwd > •).
Men zegt zelfs, dat door do Noordsche Compagnie de walvisch-
vangst bij Novaya-Zemlya soms >met redelyck goet gevolg"
gedreven werd "). Wel is het niet waarschijnlijk, dat al de ge-
vondene ruïnen van Nederlandei*s afkomstig zijn, daar ook de
') Zie o. a. Van Keulen, Zee-atlas (I p. 76), die zeer veel woordel^k heeft
oyergenonien van kaartbocken uit den t^d , dat de walvischvangst aan Smeeren-
borg nog in vollen gang was.
*) Sent. V. de H. R. in zake de N. C. Hoorn e. Enkh. dd. 4 Apr. 1687.
*) Vgl. Zorgdrager, Groenl. vissch. p. 101, 260, 266. — De walvitehTangit.
I p. 81.
*) De wal visch vangst. I p. 52.
») Zorgdrager, Groenl. vissch. p. 81. — cf. Scoresby, "Account. II p. 180. —
Lindeman, Arkt. Fisch. p. 20. — De'walvischvangst. I p. 46. — Zorgdrager
1. c. p. 204.
•) Zorgdrager, Groenl. vissch. p. 179, 80.
*) Zorgdrager, Groenl. vissch. p. 218.
•) Petermann, Spitzbergen. p. 42.
*) £dge-island draagt op oude kaarten dikwijls den naam «Staadsforelind",
waarschijnlijk ecne verbastering van Staten- (of Staats-) voorland.
»•) Aitzema, Saken v. Staet. II p. 412.
") Zorgdrager, Groenl. vissch. p. 179.
153
Engelschen zich reeds vroeg op de yisscherg aan Spitsbergens
oostkost toelegden <), maar er blgkt toch voldoende nit, dat de
znidljsvisscherg niet zonder belang wus , te meer daar men bij de
betrekkelgke onzekerheid der vangst, d&ar niet zoo licht als bg
de voordeeliger westgsvisscherg zal overgegaan zgn tot het bou-
wen van schuren en traankokeqjen *).
Wij hebben nu den geheelen omvang der Nederlandsche vesti-
gingen op Spitsbergen en Jan Mayen-eiland leeren kennen. Voor-
waar I er was reden genoeg, waarom de Noordsche Compagnie
op den eigendom der door haar bezette plaatsen zou kunnen
aanspraak maken. Maar toch had de compagnie vijanden, die
niet aarzelden haar recht op de met zooveel moeite bebouwde
en verdedigde plaatsen te bestrijden. Engelschen, Denen, Fran-
schen en Zuid-Nederlanders betwistten haar alle uitsluitende rech-
ten. Wat meer was , er waren vijanden , die niet eens de moeite
namen met een juridieken eisch op te treden , — die slechts het
oogenblik afwachtten, wanneer de schepen der compagnie naar
het vaderland teruggekeerd waren, om de verlaten plaats in te
nemen, te rooven en te plunderen. Het was wel gebeurd, dat
de Nederlandsche walvischvaarders in het voorjaar bij hunne
vestigingen komende hunne schuren door Baskische of Duinkerk-
sche zeeroovers opengebroken gevonden en uit gebrek aan het
noodige gereedschap hun bedrijf niet naar wensch geoefend hadden.
Eén middel slechts was er om zich op den duur voor deze geva-
ren te beschermen, de walvischvaarders moesten voor goed hun
verblgf in de barre noordelijke gewesten opslaan. Smeerenburg
en Jan Majen-eiland moesten werkelijk worden wat ze reeds
niet zonder overdrijving heetten '): Nederlandsche koloniën.
Het denkbeeld eenmaal opgevat had veel wat het aanbeval.
Niet alleen zouden de goederen der Nederlanders in de IJszee
voortaan veilig zgn , maar ook onmiddellijk voordeel was met de
*) Pellham, Gods power, in: Wliite, Spiizbergen. p. 258.
*) Zorgdrager, Groenl. vissch. p. 867 , 68.
*) De N. C. beweerde , dat de door haar bezette plaatsen haar toebehoorden
«Jnre Innentionis, Occupationis et Dintnmae possessionis , datt s^lnijden hare
colonien aldaer hadden geplant, voor soo vele als de nature ende hett climaett
van die plaetsen toelaett, dat sij lalden den geheelen soomer aldaer wooneni
ende des winters alleen mett de menschcn voor eenen tijtt demigreren, om te
eniteren de felhe^tt vande locht, ende de onlijdeljjcke konde, latende inde selne
qnartieren continnelgcken staen hare steenen ende houtten hnijsen, gemenbleert
ende yersien mett allerle^ ghereetschappen tott de Tisscherije noodich , oock de
plactse geapproprieertt tott den Godesdienst mitsgaders de forten ende haterren
▼ersicn mett Canon." (Req. der N. C. c. Vrolicq dd. 8 Mei 1688, in: Stn. N. C.
▼. d HrL gedepnt. R,-A.)
154
duurzame vestiging in het noorden te behalen. Gedurende den lan-
gen winter konden de bewoners , niet door de drukte der walvisch-
vangst beziggehouden, ongestoord jacht maken op de talloose
beeren en vossen , die door honger gedreven zich in groote scharen
ver over het gs in zee waagden en dus zeker een kostbaren buit
den jagers toevoeren zouden. Nog meer, de overwinterenden ,
behoorlijk tot de visschery uitgerust , konden in het najaar en in bet
vroege voorjaar, wanneer geen schip zich zoo hoog in het noorden
bg het land durfde wagen uit vrees van in het ijs beklemd te
raken, zonder vrees op de wal visch vangst uitgaan; zoodra een
scheur in het ijs zichtbaar werd , konden zg onderzoeken of soms
de walvisch zich «laar reeds vertoonde ; de prooi , door storm of
toeval op het strand geworpen, konden zij vermeesteren en be*
reiden. Zoodoende kon men zich van het uiterst kostbare plan
een winst beloven, die verre van onbeduidend zijn zou *).
Maar van den anderen kant waren de bezwaien niet gering. Men
behoefde zich slechts de door Heemskerck en Barendsz. uitgestane
ellende te herinneren om zelfs moedige en ondernemende personen
van eene proefneming af te schrikken. Toch moest voor alles
onderzocht worden, in hoeverre de uitvoering mogelijk was; het
gold dus nu mannen te vinden , moedig genoeg om met een klein
getal de gevaren van eenen winter onder de pool te trotseeren.
En die gevaren waren niet gering , het was zelfs onzeker of men
het waagstuk niet met den dood zou moeten bekoopen. Maar
Nederlandsche kooplieden der zeventiende eeuw gaven niet spoedig
een plan op wanneer het winst beloofde , ook al was de uitkomst
onzeker; en arme varensgezellen, die niets te verliezen had-
den, met den avontuurlijken geest bezield, die de Nederlandsche
natie toenmaals kenmerkte, mannen met een hart in het lijf en
weinig geld op zak, konden op den duur de verleiding niet
weerstaan. Al duurde het dan ook lang eer men het plan uit-
voerde ; zoodra men het ernstig doorzetten wilde , werden er wel
mannen gevonden , die bereid waren het waagstuk te ondernemen
en eene nieuwe bladzijde te voegen in het roemrijke boek, dat
de avonturen der Nederlandsche zeelieden zou verhalen.
Het denkbeeld eener overwintering op Spitsbergen schgnt het
eerst bij de Moscovische Compagnie gerezen te zijn. Haar komt
de eer toe, met scherpen blik de voordeden te hebben ingezien ,
die eene voortdurende vestiging in het noorden kon opleveren.
Zg loofde eene premie uit voor degenen , die het waagstuk wilden
>) Wassenaer, Hist. verh. XI fol. 57» 58. — Twee journalen der Matrooten.
p. 2,4,7. 17. — Vandcr Brugge. Journael. p. 8, 6. — Rcq. der N. C. c. Vrolic^
dd. 8 Febr. 1684. in: Noordsche togten. 4. Loop. N. C. II.-A. — Scorotbj,
Account. I p. 168 — Gr. Tlacaetb. I p. 678, 7».
155
ondernemen. Maar niemand bood zich aan. Zelfs ter dood veroor-
deelde misdadigers, aan wie gratie beloofd was op voorwaarde
dat zg eenen winter op Spitsbergen zonden doorbrengen, namen
het aanbod wel gretig aan, maar deinsden terug, toen zg met
eigene oogen de barre woestijnen aanschouwden, waar zg alleen
in koude en duisternis vele maanden zouden moeten doorbrengen.
Zg verkozen eenen wissen en smadelijken dood nog boven eene
langzame marteling, al gaf zij hoop op behoud *). De graagte
om te overwinteren vermeerderde er niet op , toen negen matro-
zen , bg ongeluk door de Engelsche walvischvaarders in Bellsound
achtergelaten, het volgende voorjaar allen dood en half verslon-
den teruggevonden werden '). £n misschien zou er van het
f^heele plan nooit iets gekomen zgn , zoo niet in den winter van
1630/31 acht Engelschen, bg toeval weder in Bellsound achter-
gebleven toen de walvischvloot vertrok, niettegenstaande hun
gebrek aan goed voedsel , kleoding en woning , door buitengewone
vindingrgkheid en energie alle bezwaren te boven gekomen ^
in het vooijaar van 1631 gezond en wel door de walvischvaar-
ders teruggevonden waren *).
Dit voorval moet wel krachtig medegewerkt hebben tot de
verwezenlijking van de plannen der recders op de walvischvangst.
De Engelsche visscherg was toen reeds te onbeduidend dan
dat zg aan eene vestiging zou hebben gedacht, maar de
Noordsche Compagnie , op het toppunt van haren bloei gekomen,
schepte nieuwen moed. Reeds lange jaren had het plan onder
de geliefkoosde denkbeelden der bewindhebbers behoord. In 1623
boden eenige » onbedachte luyden'* hxm aan op Spitsbergen eonen
winter door te brengen *) en hoewel zg toen op' dit voorstel als
eene »onnoodige saeck'' geen acht sloegen, lag het toch in den
aard der zaak, dat zg er met meer ernst over zouden beginnen
te denken, zoodra het bleek, dat eene voortdurende vestiging
een krachtig middel ter verdediging tegen allerlei sooi-t van
vganden zou zgn. Reeds in 1626 was dan ook een uitgewerkt
plan gereed , dat alles goeds beloofde. Vijf en twintig mannen , van
levensmiddelen en medicgnen rgkelijk voorzien , zouden op Spits-
bergen eene iniime woning bouwen met eene keuken en vele
gemakken en goed tegen de koude beschut. Een kachel zou hen
voor het bevriezen bewaren. Bg hen zou zijn een scheepje van
<) PeUliam, Gods power, bij: White, Spitzbergen. p. 268, 64.
*) Scoresby, Account. II p. 48. — Pellham, Godi power, by: White, Spiti-
bergen, p. 264.
*) Zie het nit roerig verhaal van han wedervaren bg: Pellham, Goda power,
in: White, Spitzbergen. p. 266 vlg.
«) Wasaenaer, Hist. verh. VII fol. 110.
156
25 last, dat den geheelen winter in eenen inham voor het gs
beveiligd zou worden. Gedurende den langen nacht zon beereiyacht
en Yossenvangst hun bezigheid en beweging verschaffen; zoodrs
de zon doorkwam en het gs losraakte, moesten zg het schip in
zee brengen en beproeven of in die tyden, wanneer een groot
schip uit Nederland er nog niet aan kon denken Spitsbergen te
naderen, de walvischvangst of de walrusjacht reeds eenig voordeel
opleverde. Meteorologische waarnemingen — wel verre van voor-
wendsel te zijn 1) — waren integendeel hoofddoel der onderne-
ming ; men kwam er toch reeds nu voor uit , dat deze eerste over-
wintering slechts eene proefneming zou z^n voor latere ondemo-
mingen op grooter schaal. Men mocht het onmiddellijk voordeel
dus verzuimen, zoo men slechts nauwkeurige berichten over de
bewoonbaarheid der poolstreken en de gevaren, waaraan de be-
woners zich blootstelden , medebracht. Met deze voornemens was
men vervuld toen de vloot uitzeilde; het schijnt echter, dat men,
toen het op de uitvoering aankwam en men de bezwaren nogmaals
overwoog , tot de overtuiging gekomen is , dat meer onderzoek en
meer voorbereiding noodig was , eer men zoovele personen aan de
gevaren van eenen winter onder de pool blootstelde. Misechien
schoot ook de moed der vijf en twintig uitgelezenen te kort, toen zg
de zaak meer van nabij overlegden : hoe het zij , de overwintering
werd uitgesteld *). Maar niet voor goed; meer en meer vestigde
zich de aandacht op de voordeden, die eene gelukkig geslaagde
proefneming beloofde. Reeds in 1628 werd er op nieuw van
gesproken ') en toen de gelukkige uitslag der Engelsche over-
wintering bekend werd, nam men de zaak met kracht weder
ter hand. In 1633, toen do vijandige houding van eenige Basken
en de moeielijkheden , daardoor met Frankqjk en Denemarken
ontstaan ^), do noodzakelijkheid eener voortdurende vestiging op
nieuw aangetoond hadden , besloot men eindelijk tot eene dub-
bele proefneming, op Spitsbergen en op Jan Mayen-eiland •). Waar-
schgnlgk dooi het uitzicht op belooning aangespoord, boden veer-
tien personen zich dadelijk vrgwillig voor het waagstuk aan. Jacob
Segersz. van Brugge werd met zes man (waaronder twee Doit-
schers) op Smeerenburg achtergelaten , Outgert Jacobsz. van Oroo-
tebroek bleef met zes anderen in de Noordbaai op Jan Mayen-eiland.
Ik zal mij niet ophouden met een uitvoerig verhaal van hun
wedervaren. Het laat zich denken, dat zg weinige avonturen
*) Scoresbj, Acconnt. I p. 168.
») WasseMcr. Hist. ?erh. XI fol. 56—58. XII fol. 9
•) Wwsenaer, Hist. vcrh. XVI fol. 26.
*) Zie hierna Hfdst. VII. VIII.
») Gr, Placaotb. I p. 678, 70.
157
beleefden, die der vermelding waardig zijn. Toch is het naïeve
verhaal van het Igden der zeven mannen in hnn kleine hut op
Spitsbergen, die niettegenstaande hunne waarschuwing tegen de
koude elecht voorzien was, aantrekkelijk en aangr^pend. Onver-
moeid gingen zij op de jacht en verzuimden geene gelegenheid
om zich daardoor beweging en hunnen meesters winst te verschaf-
fen. Niet ontmoedigd door de gevaren hunner positie schroomden
sg niet andere gevaren tegemoet te gaan: verre tochten werden
ter rendierenjacht ondernomen; met hunne ontoereikende hulp-
middelen zetten zij den walvisch na , en de gevreesde koning der
gsvlakten, de reusachtige beer, zag zich in gevecht bg gevecht
door de zeven matrozen overmand : de aankomst van een der Ne-
derlanders was eindelijk reeds voldoende om de ijsbeeren, uitge-
hongerd als zg waren, van hunne prooi te verjagen. En in al
die gevaren, terw^l hunne watervaten naast het vuur stgf be-
vroren, terwgl de koude hen dikw^ls dwong den nacht op- en
neergaande door te brengen , terw|jl de sneeuw soms het uitgaan
belette en alle gebouwen bedekte , terwijl bijna alle levensmidde-
len door de vorst hun smaak verloren, terwijl de harde wind,
cUe hun houten huis reeds eenmaal bijna een prooi der vlammen
had doen worden , hen soms belette te stoken , ja terwijl een van
hen zich nog bovendien verbeeldde >van de Satan aengevochten
te worden,** — onder al die ellende ontsnapte geen klacht aan
hunne pen ! Slechts éénmaal — het was in het begin van hunne
eenzaamheid, toen de harde vorst voor geen vuur wilde wij-
ken,— schreef Segersz. in het journaal, dat zij >by nae gedis-
couragieert werden, en oversulcks Godt Almachtigh daghelijcks
baden, hen niet na verdiensten te straffen." Maar de moedeloos-
heid was van korten duur: dadelijk werden weder de gewone
bezigheden ter hand genomen en in duisternis en koude gingen .
zg op de hun aanbevolen jacht. Ja, toen het Kersfeest aanbrak
was de opgeruimdheid teruggekeerd: zg >koockten den Ham en
een Rheenen hutspot, nuttigden daer benevens een back heete
Wgn en gaven yder man 7 duym Toback met een schoone Pgp.**
Zoo vierden zij hun feest; het eten van goede, verwarmende spijs
was den ongelukkigen waarl|jk reeds een zelden voorkomend
genot! Nieuwjaarsdag volgde »met bittere koude, jacht-sneeu
ende harde Vorst," maar de moed noch zelfs de opgeruimdheid
ontviel hun. »0p dato", dus schrijft Segersz., » hebben wj ons
Qebedt tot Qodt gedaen, dat hy ons door sgne Goddelijcke ge*
nade in dit Nieu aengevangen laer voor allen quade wilde be-
waren; nae welck Gebedt ick een kanne heete Wyn met een
Balaet liet gereet maecken , aen yder Persoon tot een Nieuw-Iaer
(weder!) een schoone Pijp met scs dugm Taback uytreyckende.**
En toen was ook hunne grootste ellende voorby: op het einde
158
van Januari kvvam de zon temg ; weldra begon bet ga te breken ,
de bevroren voorwerpen wat te ontdooien. De tocbten buiten de
but strekten zicb toen allengs verder uit en daarmede was ook
bet gevaar voor scbeurbuik grootendeels geweken. Den 26 Mei
1634 kregen zg eindelijk de eerste sloep van de terugkeerende
walviscbvaarders in bet gezicbt, »daer over sy al t* samen seer
verblgd waren, God danckende dat by ben so langbe bewaert
badde ende voor alle prgckel beseberm t". *)
Hoe was bet ondertusscben met bunne lotgenooten op Jan
Mayen-eiland afgeloopen? Reeds dadelijk liet de zaak zicb voor
ben erger aanzien. Het voortdurende slecbte weder, storm en
sneeuw belette ben spoedig uit te gaan en de noodige beweging
te nemen ; de beeren , die aan de Spitsbergers gedurig zulk een wel-
komen voorraad verscb vleescb verscbaften , kon men bier slecbts
zelden bemacbtigen. De zeven matrozen op Jan Mayen-eiland bad-
den bet dan ook op 71' veel erger dan bunne lotgenooten op 80*:
de koude was nijpend , bet weder woest. Wel werden zij niet
als de Spitsbergers in eene maandenlange nacbt gebuid, maar
de vale scbemering , die zicb gedurende eenigc uren per dag ver-
toonde , terwijl de zon zelve acbter de booge bergen bleef scbui-
len, strekte slecbts om bun bet troostelooze van bun toestand
duidelijker te doen zien. In bun tent opgesloten badden zij niets
om de lange , lange dagen zonder eenige afwisseling te korten ;
bg de verveling kwam zich weldra ziekte en angst voegen. Het
journaal der ongelukkigen, dat aanvankelijk met stoicijnscbe onver-
scbilligheid slechts eentoonige opgaven van weer en wind bevat, —
(in dit opzicht is het dan ook waarlijk verdienstelijk nauwkeu-
rig!). — dat over ziekte en rampen zwijgt en een enkele klacht ,
die onwillekeurig aan de pen ontsnapt, dadelijk weder afbreekt
door eene nieuwe meteorologische waarneming , begint dan ook
allengs met weinige , maar treffende woorden den klimmenden
angst der zeven kluizenaars te schilderen. Heette het aanvankelgk,
toen de zon begon te verdwijnen: >in de Tent konnen wy niet
langher sien te Icsen of te schrijven, soo dat ons den dagb heel
ontvalt ende sitten meest met toe deuren , *t welck een weynigh
onse couragie beneemt, snachts de wint N ;'* later schroefde
>boeck-bouder", dat zij >seer begeerigh" waren om een beer te
schieten^ >alsoo sy lange den ouden kost gebadt hadden, ende
daer deur seer met het Scheur-buyck gequelt waren ;" en weinige
dagen later: >wy en vernemen tegenwoordigh niet sonders, oock
80 is onse couragie wat kleyn, alsoo wy vry wat sieck van
*) Zie het wedervaren der oTcrwinterenden zeer ailToerig verhaald in: «Van-
der Brugge, Jonrnael gehouden by Seven Matrooten in haer OvertK-interea op
Spitsbergen."
159
't Schenrbuyck zyn ; wy hebben weynigh verversinghe , om ons een
weynigh op de been te helpen/* Toen daarop de eei'ste der zeven
op Paaschdag stierf, schreef een der overblij yenden : >de Heer
wil zijn Ziel genadigh zijn , en geyen ons wat ons salich is , want
wy meest oock al sieck zijn ; hoe het Godt met ons versien heeft
is hem bekent I'* Maar onder al die rampen en ongelukken tracht- .
ten zij toch moed te houden. Nauwelijks kwam een korte zon-
neschijn hen vervrolijken of het journaal betuigt dankbaar : »Den
9 September de windt ZO met moy Sonne-schgn , soo dat wy onse
Hembden iiyttrocken, sittende teghen het Geberghte aen, en
koester(en)de en vermaekende ons soo wat." Ook de verveling
zochten zij te bezweren: >wy leyden somwylen een discoersjen in
'thondert, ende elck vertrock vast zijn avontuer, dat hy soo te
lande als te water, wel van zijn leven gehadt hadde, ofte hem
bejegent was, so brochten wy somwijlen onsen tijt toe." Toen
de rampen toenamen en de ziekte , die zoovele reizigers in het
noorden reeds gedood had , ook hen meer en meer begon te kwel-
len, sterkten zij zich door het gebed: >Anno 1634 den eersten
Januarius, naer wy smorghens op gerezen zijn geweest, so hebben
wy raalkanderen een gelucksalig Nieuwe-jaer toe gewenscht, en
wenschten malkanderen dattet ons tot een goede uytkomste ge-
lucken mochte , 't welck ons hartelijck begeeren was , ende heb-
ben ghelijckelijck een Gebedt gedaen, om alsoo ons ghemoet
wat te verlichten." En werkelijk het gelukte hnn , al, werd de
toekomst hoe langer hoe donkerder, goeden moed te houden; het
gelukte hun in al hunne ellende nog »sonderlinge vermaeck te
hebben in 3 jonge Beerkens te sien, welcke waren ontrent als
kloyne Schaepkens." Nauwelyks veertien dagen nadat de boekhou-
der dit schreef, viel hij als eerste offer van het scheurbuik; nog
veertien dagen later eindigt het journaal plotseling op 30 April
1634 by > klare Sonneschijn weer" midden in een volzin: de
scheurbuik had den laatste hunner alle krachten benomen. Het
overige laat zich gissen; de schepelingen, die 4 Juni op het eiland
aankwamen, vonden hen allen »seer desolaet" en dood in hunne
kooien liggen: »d* een voor d* ander nae was van de groote koude,
die daer geen ghebreck was, versteven, ende waren soo allen
van ongemack vergaen." *)
Het is licht te begrepen, dat na deze ondervinding geen van
de bemanning der vloot het waagde op de onherbergzame kust
achter te blijven; maar op Spitsbergen, waar men van dit alles
onbewust was, stonden de zaken anders. De ondervinding had
geleerd, dat het niet alleen mogelyk was daar in goede gezondheid
*) Zie een nitvoerig verslag vau hun wedervaren in: «Twee Journalen ge<
houden by Seven Matroosen op het Eylandt Mauritius gestorven eu«,"
160
de strengheid van den winter te trotseeren, maar het verblgf
der zeven matrozen had een oyerrijken bnit van beerenyellen in
handen der Noordsche Compagnie gebracht. Wel had de walvisch-
vangst niets opgeleverd, maar een grooter aantal mannen zon
misschien beter slagen. Vol hoop op de toekomst besloot men
dan ook het oordeel der bewindhebbers over eene voortdarende
vestiging in te winnen ; voorloopig bepaalde men, dat weder eenige
matrozen op Smeerenbnrg zonden achtergelaten worden. De
goede uitslag van het vorige jaar gaf den matrozen moed: >ver-
schejde Persoonen presenteerden haer gewilligh" om te big ven.
Uit die allen werd Andries Jansz. van Middelburg met zes man
uitgekozen en in het najaar van 1634 op het eiland achtergelaten.
Het korte uittreksel uit hun journaal, dat ons overgebleven
is , geeft een aangrgpend verhaal van hunne ellende ; met vreesse-
Igke eentoonigheid bevat het dag aan dag het bericht, dat de
een voor de ander na door het scheurbuik aangetast wordt , een
drank inneemt en toch voortdurend verergert. Want hetzij dat
de beercn door het onafgebroken jagen bevreesd geworden waren,
hetzij de matrozen minder moed en behendigheid toonden dan
hunne voorgangers , zeker is het dat zij geen versch vleesch kon-
den krijgen en ^ok het als »8alael'' bekende kruid, dat het beste
geneesmiddel tegen de scheurbuik is ■), konden zij >tot haerder
groote droef heydt niet op doen." Wel > troosten sy haer onder
malkander , dat God haer groente en verversinge wesen sou (!), en
dat hy 't versien sou ;'* maar de ziekte , die zich reeds den 24
November geopenbaard had, nam toe en een maand later was
»niemandt van haer allen sonder pijn." >Wilt niet beter worden,"
dus schreven zij mismoedig, »soo zijn wy altemacl doodt eer de
Schepen hier komen; dan Godt weet wat ons van nooden is.'*
Reeds 14 Januari 1635 viel een van hen als slachtoffer der ziekte,
twee zijner medgezcllen volgden binnen drie dagen. De beeren,
die nu als om hen te bespotten in groote troepen kwamen op-
zetten, waren veilig: »sy hadden de macht niet om een Roer af
te schieten , en of sy al getreft hadden , om haer nae te loopen ,
want konden de eene voet voor den ander niet setten, noch
gheen Broodt bijten, hadden vreesselijcke pijn inde lenden en
't lyf , en boe quader weer hoe slimmer; de eene spoogh bloedt,
de andere loosde bloedt door de stoelgangh. Jeroen Carcoen was
de sterckste noch, die haelde altemet noch wat kolen om vyer
aen te leggen." De vier o verblijvenden zagen eindelijk de zon
terugkomen; maar het was slechts om hun sterfbed te verlich-
*) Zie over dule vSulaci*' («scurvy-graM**; en de ook wel eens rermelde zarin^:
Vtuder Brugge» Journael. p. 6, 7, 8. — Scorcsby, Atyount. I p. 145. — Mar-
Uni, Vojage to Spiubergeu , by: White, Spitibcrgen. p. 49, 60.
161
ten. Reeds twee dagen later (26 Febniaii 1635) schreven zg :
» Wy leggen met ons vieren , die noch in *t leven zyn , plat te
Koy, wy souden wel eten, wasser een soo kloeck dat hy uyt
syn Koy komen kon om vyer aen te leggen. Wy konnen
ons niet roeren van pijn. Wy bidden Godt met ghe vouwen han-
den , dat hy ons uyt dese benaude Wereld t verlossen wil ; alst
hem belieft , soo zijn wy gereet , want wy mogen 't dns niet
langer harden sonder eten of vyer, en wy konnen malkander niet
helpen ; elck moet sijn eygcn last dragen.*' Zoo eindigde het
journaal! Maanden later vonden de schepelingen der walvisch-
vloot hen dood in hunne tent, de drie eerst gestorvenen in kis-
ten , de overigen in hunne kooien of op don grond , de kin tegen
de knieën getrokken door koude en ziekte. De mannen »maeck-
t-en kisten tot de vier, en begroeven haer nevens de andere drie
in *t snee , alsoo daer noch door de groote koud' geen and(>re
gelegentheydt was ; maer naderhandt doe het snee begon te smel-
ten , en het Landt begost bloodt te komen , begroeven sy se met
Aerde het best dat sy konden , alle seven wn malkanders zijde ,
leyden steenen op haer kisten , om dat sy van 't Wildt niet ver-
scheurt souden worden." *)
9 Naderhandt en isser geen meer Volck op Spitsbergen gheble-
vcn om te overwinteren ," zegt de uitgever van het journaal.
Onder hen, die dit vreesselijke tooneel gezien en gevoeld had-
den , was de lust en de moed om het voorbeeld der slachtoffers
te volgen gering.
*) Het uittreksel uit het journnal der 7('veu matrozen is afgedrukt Achter:
RtTen, Jonriuiel van de reyse nae Spitsberghen iuden Jnre 1639 p. 12 — H, -
en in: Twee journalen vande Seven Matroosen. p. 21 — 23.
u
HOOFDSTUK V.
ONTDEKKINGSREIZEN DER NOORDSCHE COMPAGNIE.
Terwijl alzoo eene nieuwe nering de IJszee tot het tooneel van
een levendig verkeer maakte, was de westelijke helft der pool-
streken nog steeds hoogst onvolkomen bekend en bijna geheel ver-
laten gebleven. Eerst veel later zon men er toe komen die stre-
ken voor de oefening der walvischvangst te gebruiken ; voorloopig
waagden zich slechts enkelen in de onherbergzame oorden , en die
enkelen was het meest allen te doen om den zoo gewenschten
doortocht naar Oost-Indië te vinden. Reeds voordat de ongeluk-
kige tocht van Pet en Jackman in 1580 de Engelschen van verdere
onderzoekingen in het noordoosten had afgeschrikt , was hun oog
op het westen gevallen , waar de nog nagenoeg onbezochte noord-
sche wateren misschien een gemakkelijker en zeker een korter
weg beloofden dan door het noordoosten ooit te vinden zou zjjn.
De eerste, die pogingen deed om dezen weg te vinden, was
Sir Martin Frobisher, die op drie reizen (1576 — 78) de naar hem
genoemde baai en de nabijgelegen landen op 62" NB. nauwkeurig
onderzocht. Maar de doortocht was daar niet te vinden, en het
later gezochte goud beloonde zijne moeite evenmin. Hem volgde
weinige jaren later (1585—87) de wereldberoemde John Davis,
die eveneens drie reizen ondernam. Het was hem meer dan zynen
voorganger ernst met het zoeken van den doortocht. Telkens was
de naar Davis genoemde zee het doel zijner reizen en het gelukte
hem de beide kusten der zoogenaamde straat , vooral de oostelijke
nauwkeurig te verkennon tot op 73" NB. Hoeveel hoop deze ont-
dekkingen ook op het vinden van den doortocht mochten geven,
het spoor van Davis werd voorloopig niet weder betreden. Elerst
George Weymouth stevende in 1602 weder naar het noordwesten.
Het feit , dat hy de eerste was , die de reeds door Davis geziene
Hudsons-straat een eind weegs bezeilde, heeft deze reis meer be-
kend gemaakt dan het resultaat verdient. Reeds spoedig toch
dwong het scheepsvolk dnu wakkeren kapitein den steven te wen*
163
den en naar het vaderland terug te keeren. De vier reizen, door
James Hall voor Deensche en Engelsche rekening naar straat Davis
ondernomen (1605-— 7, 12) , leverden geene nieuwe resultaten.
Veel belangryker was in dit opzicht de bekünde vierde reis van
Henry Hudson (1610/11), die de geheele naar hem genoemde
straat door en de groote baai binnenzeilde , waar hij overwinterde
en als het slachtoffer eener samenzwering den dood vond. De
expeditie, in 1612 onder Sir Thomas Button uitgezonden om hem
te zoeken , bereikte niet alleen de westkust van Hudsons-baai ,
waar zy overwinterde , maar verkende ook in 1613 het noordelijker
gelegen Southampton-island tot 65° NB. Vorder dan een hunner
voorgangers kwamen in 1615 en 1616 Robert Bylot en William Baf-
fin , die het tweede tijdvak der Engelsche noordpoolreizen sluiten.
Op hunne eerste reis drongen zij door Hudsons-straat tot op ruim
65* aan de oostkust van Southampton-island door; hun tweede
tocht bracht hen tot op bijna 79* in de naar Baffin genoemde
baai , waar zij de drie straten ontdekten , die nog voor de eenige
gehouden worden, waardoor de doortocht in het hooge noorden
mogelgk is: Smith*s sound, Jones* sound en Lancaster-sound *).
Het zon zeker verbazend geweest zijn, zoo de Nederlanders,
de eerste zeevarende natie der zeventiende eeuw, het tooneel,
waarop hunne mededingers voortdurend door hun moed en vol-
harding lauweren behaalden, onbezocht gelaten hadden. Het feit
op zich zelf, dat een Engelschman eene nieuwe onderneming
had begonnen, was destyds voldoende om Nederlanders tot
navolging uit te lokken; hoe zou dat hier het geval niet ge-
weest zgn, nu het welslagen der Engelschen dezen in het bezit
zou gesteld hebben van den kortsten weg naar Oost-IndiO juist
op het oogenblik, dat de wedijver van beide natiën daar meer
en meer een ernstig karakter begon aan te nemen? Ook is het
slechts de geheele onbekendheid der latere Nederlandsche noord-
poolreizen, die ooit het gevoelen heeft kunnen doen wortelschie-
ten , dat de Nederlanders in de zeventiende eeuw het noordwesten
nooit bezocht hebben; wij zagen reeds, dat nog voor het einde
van het eerste tijdperk een Amsterdamsch schip den steven
daarheen wendde. Juist echter nu dus aan de vaart der Neder-
landers naar het noorden nieuwe banen schenen geopend te zul-
len worden, bedreigde haar een ernstig gevaar. Het octrooi
der Noordsche Compagnie sloot een groot gedeelte der noord-
pooUanden voor allen, die geen aandeel in de vereoniging had-
den; de vischryke stranden van Spitsbergen, de langen tgd
gezochte goudmijnen aan straat Davis waren aan het verkeer
* ) Zie over dese reUen uitvoeriger : Barrow, Voyages into the arctio regioni.
p. 77—217.
164
onttrokken, de handel met de Groenlanders was verboden. Nam
reeds dit op zich zelf een prikkel tot nieuwe ontdekkingsreizen
weg , weldra zonden er nieuwe moeielgkheden daartegen oprezen.
De ondervinding had geleerd , dat het bezit* van land in de IJszee
voor de walvischvangst nuttig, ja onontbeerlgk was, en terwgl
dns do inbezitneming der reeds bekende landen door de Noordsche
Compagnie spoedig te verwachten was, verklaarde deze reeds
dadelgk, dat zg voornemens was verdere ontdekkingstochten te
doen om de tot nu toe onbekende streken voor hare nering in
bezit te nemen. Het was gemakkelijk te voorspellen , dat de com-
pagnie, dns meester in de geheele IJszee en tot in straat Davis
toe , weldra feitelyk het monopolie zou verwerven ook voor reizen
ter ontdekking van den noordelijken doortocht, waartoe zg beter
dan iemand in staat was, omdat zij gemakkelgker en minder
kostbaar dan alle andere Nederlanders de vaart kon volbrengen.
Wat erger was , het kon den schgn hebben , alsof de Staten-Gene-
raal hunne goedkeuring aan dit monopolie geschonken hadden.
Daarvoor moest gezorgd worden: de regeering, die zelfs aan de
zoozeer bevooiTedite Oost-Indische Compagnie het monopolie om
de IJszee te bevaren uitdrukkelgk geweigerd had om zoodoende
den prikkel tot ontdekkingen levendig te houden, wilde er voor
waken, dat ook nu de omstandigheden haar op nieuw tot het
verleenen van voorrechten gedwongen hadden, de ondernemings-
zucht der Nederlanders niet uitgedoofd werd en eene andere be-
voorrechte vereeniging niet de voordeden verkreeg, die aan hare
oudere zuster geweigerd waren. De zaak scheen spoed te vereischen
en reeds dadelijk werd dan ook het ^depescheren" van het octrooi
der compagnie opgehouden ').
Ook buiten de vergadering der Staten-Generaal waren deze
bedenkingen gerezen. Isaac Le Maire , de hardnekkige tegenstan-
der van alle monopolie , de gevreesde vijand der Oost-Indische
Compagnie, zag dadelijk het gevaar in, dat de ondernemingen
zijner landgenooten bedreigde. Juist was hij met een nieuw om-
vangrijk plan bezig, dat beloofde de Oost- Indische Compagnie
door de ontdekking van eenen nieuwen weg in het zuidwesten
eindelgk haar monopolie te ontwiingen, maar de zaak was toch
niet zeker genoeg dan dat hij niet alles in het werk zou stellen
om zich bij mislukking van dit plan den ouden reeds eenmaal
beproefden weg door het noorden open te houden. Met het oog
op zijne Austraalsche Compagnie en op het pas verleende octrooi
der Noordsche diende hij diiurom weldra bij de Staten een ver-
zoekschrift in , waarbij hij , wars van alle duurzaam monopolie , als
belooning zijner moeite zich de voordeelen zijner eventueele ont-
») R. S.-r,. 27 Jun. ir.u.
165
dekkingen ten minste voor eenige jaren bg uitsluiting trachtte te
bedingen >). Het gevolg was, dat de Staten den 27 Maart 1614
wel het octrooi der Noordsche Compagnie nu definitief uitvaar-
digden, maar tevens een »generael octroy" verleenden »voor die
geene die ei^nige nieuwe Passagien, Havenen, Landen oft Plaet-
sen souden ontdecken/* >Wy verstaen," dus spraken de Staten ,
»eerlijck , dienstlijck ende profijtelijck voor dese Landen, ende tot
Torderinge van den welstant van dien , oock tot onderhoudt van
het Zeevarende Volck te wesen , dat die goede Lighesetenen ver-
weckt ende gheencourageert worden , omme hen te employeren
ende verkloecken in *t ondersoecken ende ontdecken vande Passa-
gien, Havenen, Landen ende Plaetsen, die voor desen niet ont-
deckt ofte bevaren zyn gheweest , ende is by eenige Koopluyden
ons openinge ghedaen , dat syluyden door Godes ghenadige
hnlpe , met diligentie , moeyten , periculen ende kosten , hen
daer toe sulcks vorhoopen te employeren, dat daer van goede
vmchten souden staen te verwachten, indien onse beliefte ware,
hen te octroyeren, piïviligieren ende begenadigen, dat sy die
Passagien, Havenen, Landen ende Plaetsen, by henluyden van
nieuws te vinden ende ontdecken, alleen souden mogen bevaren,
beseylen ende frequenteren voor ses reysen in recomponse van
hare kosten , moeyten ende periculen : Met interdictie dat niemant
directelijck ofte indirectelijck de selvo Passagien, Havenen, Landen
ofte Plaetsen soude mogen bevaren, beseylen ofte frequenteren,
voor ende al eer die eerste ontdeckers ofte bevinders der solver,
de voorschreve ses reysen souden hebben volbracht." De Staten-
Generaal dit alles »r|jpelijck overgewogen hebbende, ende bevin-
dende het voorschreve voornemeji voor den welstant der Veree-
nichde Landen loffelijck, eerlyck ende dienstelick, Ënde willende
het besoecken voor alle ende een yegbelijck vando Ingesetenen deser
Landen vry ende gemeen maecken , wilden allen ende een yegbe-
lijck vanden Inghesetenen der Vereenichdo Nederlanden tot het
voorschreve ondersoeck noodigen", en »octroyeerden ende consen-
teerden daeromme, dat die geene die eenige nieuwe Passagien,
*) Dat Le Maire en zijne compagnons van de Austraalschc Compagnie de ver-
soeken van het «generael octroy*' waren, staat vermeld bij: Bakhuizen v. d.
Brink, Iiaac le Maire, in : Gids. 1865. IV p. 44. Ik heb daarvoor geen bewijs
gevonden, maar het is zeer waarschijnlijk, te meer omdat zich in de verzame-
ling sNoordsehc togten" (1. R-A.)een afdruk van het »gencrael octroy" bevindt ,
waarop met eene hand van dien tijd geschreven is : ^Austraelsse Compaignie." —
0*Callaghan (Hist. of New-Netherland. I p. 69) schrijft het vragen van het
octrooi toe aan de handelaars op Nienw-Nederland , waaronder trouwens waren
Jan Clemensz. Kies e. a. Hoomsche kooplieden, die leden waren van Le Maire*i
compagnie. (0'Callaghan l. e. I p. 74 ) — De R. S.-O. 27 Maart 1614 spreken
slechts van «verscheiden Conpluijden , Ingesetenen vande Vereenichde Provineiön."
166
Hayenen, Landen ofte Plaetsen voortaen sou outdecken, hy de
selve alleenlijck sou bevaren ofte doen bevaren voor vier rejsen,
sonder dat jemant anders directelijck ofte indirectelgok de selve
nieuwe ontdeckte ende gevonden Passagien, Havenen, Landen
ofte Plaetsen sou mogen uytte Vereenichde Landen besejlen,
bevaren ofte frequenteren, voor dat den eersten bevinder ofte
ontdecker de selve vier reysen selfs sal hebben ghedaen , ofte doen
doen , op peyne van confiscatie vande Schepen ende goederen daer
mede daer jegens sou worden gheattenteert , ende een mulcte van
vgftich duysent Nederlandtsche Ducaten ten profyte vande voor-
schreve Bevinder ofte ontdecker.**
Tegenover de voorrechten aan de Noordsche Compagnie ver-
leend werden dus andere voordeden uitgeloofd , die het aan ieder
vrijstond te verkrijgen. Ieder oogenblik kon er nu een mededinger
voor de bevoorrechte vereeniging opstaan, en om misverstand
tusschen de wedijverende lichamen te voorkomen, bepaalden de
Staten-Generaal nu reeds dadolgk, »dat sy by dosen niet en
verstonden eenige prejuditie ofte verminderinge te doen aen
hunne voorgaende Octroyen ende Goncessien. Ende soo verre in
ofte ontrent een tgdt , ofte in een Jaer , een ofte meer Compag-
nien sulcke nieuwe Passagien, Landen, Havenen ofte Plaetsen
vonden ende ontdockten, dat de selve te samen dit Octroy ende
Privilegie souden genieten. Ende in gevalle eenige ghcschillen ofte
differenten desen acngaende ofte andersints uyt dese hunne Con-
cessie quamen te rijsen ofte ontstaen, souden de selve by haer
Ho : Mo : worden gedecideert , waer naer hem een yegelgck sou
hebben te reguleren." •)
De maatregel bleek de Noordsche Compagnie tot krachtsin-
spanning te prikkelen; bevreesd voor de steeds dreigende mede-
dingers deed zij alle moeite om hen te voorkomen, en in de
eerste jaren van haar bestaan deed zij zelfs ernstige pogingen
om van hare gunstige positie gebruik te maken , ten einde den
langgezochten doortocht naar Oost-IndiU te vinden. Reeds in
1613 kan men het er voor houden , dat de Amsterdamsche reeder s
op de walvischvangst hetzy door de schepen van Van Muyden,
hetzy door eene afzonderlijke onderneming getracht hebben de
noordpool te bereiken. In hun request aan de Staten-Generaal ,
waarbg zg octrooi verzochten, beroemden dezen zich toch, »dat
sy de alder eerste waeren die uyt dese Landen soo verre om de
Noort aengevangen hadden te varen ofte te seylen , met toerustinge
van eene quantiteyt Schepen, alwaer noyt Christen Men-
schen ontrent hadden gheweest, Jae dat sy hadden
ghepasseert drie-en-tachentich graden, blgckende by
•) Gr PlM-ael-boirk. 1 p. 563—06 — K S -<;. 27 Mnarl IfiU.
167
seeckere Caerte ende bewijs onder de Supplianten berustende,
alwaer hare Schepen ghevonden hadden eene ruyme Zee, sonder
Ys, vlack Weylandt, met Gras-etende Gedierten, ende aldaer aen-
den Zee-kant ende daer omtrent ghevangen eene quantiteyt Wal-
visschen. Walrussen ende andere Visschen/* *) Het komt m^'
echter waarschgnlijk voor , dat deze opgave van de bereikte hoogte
overdreven is. Nergens elders blijkt, dat er in 1613 door Van
Tweenhuysen c. s. schepen ter ontdekking zijn uitgezonden en het
verhaal van de » ruyme Zee sonder Ys" en het > vlack Weylandt met
Gras-etende Gedierten", waar men aan den zeekant walvisschen
en walrussen ving, wijst te duidelijk op de bekende reis van
Van Muyden, die Spitsbergens westkust bezocht, dan dat men
eene afzonderljjke ontdekkingsreis ten noorden van dat eiland,
waar zooals bekend is het zoogenaamde westys weldra allen
verderen doortocht belet, zou behoeven aan te nemen.
Maar zoodra de Noordschc Compagnie haar octrooi verkregen had,
namen de ontdekkingsreizen een aanvang. Aangevuurd door de me-
dewerking der Staten-Generaal besloot de vereeniging een tocht te
doen ondernemen naar het noorden om den doortocht naar Oost-
Indië te zoeken. Overeenkomstig met de toen heerschende denk-
beelden omtrent den weg recht naar de noordpool werd daarheen
de steven gewend. Twee schepen, »de goude Cath" van Amster-
dam, kapitein Jan Jacobsz. May '), en >den Orangienboom" van
Enkhuizen , kapitein Jacob De Gouwenaer , vertrokken , met de Ne-
derlandsche walvischvaarders naar Spitsbergen gezeild , in het begin
van Juli uit Fairhaven *). Tüsschen Groenland en Spitsbergen door
zette men koers naar het noorden. Over den uitslag der reis bewaren
de reeders het stilzwijgen , maar wij bezitten een bericht van een
nog geloofwaardiger getuige: op een der schepen was stuurman
*) Zie het octrooi der Noordsche Compagnie. (Gr. Placoetb. I p. 669.) — De
ifCorte Deductie ende Remonstrantie" der N. C. van 1624 (Noordiche toglen.
4. Loop. N. C. K.-A.) verhaalt, dat „\n den Jarc 1611 (lees 1612) eenige Sche-
pen geeqnipeert ende na de voorszeide oosten (van Spitsbergen) wtgesonden syn,
de welcke na veele zeijlens ende menichfuldige periculen van ijs storm ende an-
ders de selve coaten aengedaeu hebben ende nijet alleene nader besocht maer
soowel in dat selve jaer als eenige navolgende het Landt eene goede streeck
langs om de noort verder als oijt te vooren hebben opgedaeu ende beseijU."
*) Jan Jacobsz May wordt nog in 1623 als kapitein op een Nederlandsch
oorlogschip genoemd bij: Wasscnaer, Ilist. verh. Vfol. 66,67. — In 1622 bracht
hij in dienst der admiraliteit van het Noorderkwartier een Fransch schip op.
(Zie o. a. R. S.-G. 16 Dcc. 1622, 10 Apr. 1623.) — Vgl. over hem en zynen
broeder Cornelis nog: Wassenaer, Hist. verh. XI fol. 112. — 0'Callaghan. Hist.
of New-Netherland. I p. 72 , 73 . 86 , 99.
*) Fothcrbye, A Voyage of Disconerie to Greenland. Anno 1614, bij: Purchas,
Pilgrimes. III p. 7-^3.
168
Mr. Joris Carolus van Enkhuizon. Deze kundige zeeman , op wien
de mantel van Barendsz. gevallen was , scbynt zich nanw aan de
Noordsche Compagnie verbonden en haar krachtig g^teund te
hebben bg hare eerste ontdekkingsreizen. Beeds toen was hg
een ervaren zeeman. Na in het beleg van Ostende een been
verloren te hebben schijnt h^ zich op de stuormanskunst ioege*
legd te hebben. Lange jaren had hij toen in dienst der Oost-
Indische Compagnie in de gevaarlyke wateren van den Indischen
archipel verkeerd, en nog lang zou hij op zgne talrgke reiien
in de Earopeesche wateren een. schat van kennis verzamelen.
Eindüiyk toen hem »syne jaren ende impotentie eenighsins
beletten/' zette hjj zich als leermeester der stunrmanskimBt te
Amsterdam neder en bij de uitgave van zgn > Nieuw vermeerde
Licht ende Vierighe Colom des grooten Zeevaerts" in 1634 kon
hij toen getuigen, dat hij alle peilingen , opmetingen on teekenin-
gen der Earopeesche stranden , die dit uitgebreide kaartboek be-
vatte, mededeelde >niet uyt het verhael van andere, maer njt
syn eyghen observatien ende byweesen" '). Onder die » observatien**
is er eene , die over het resultaat der reis, die wg bespreken , een
merkwaardig licht verspreidt. »Het landt van Out-Groenlandt"
(d. i. het zuideljjkc gedeelte van Groenlands oostkust) , zegt Caro-
lus, »by Noorden Yslandt, streckende Zugdtwaert tot de Caep
ofte Staten Hoeck, ende dan om den Hoeck voorzeid langhs het
Fretum Davids ende in do grootc binnen Zee , rontsom is altemael
vast lant, ende is al oen sclve landt aen America vast, zynde
tot by Noorden ende Noordoost van Yslandt af, soo *t anders
niet aen Spitsberghen vast en is, twelck ick niet gheloove, ver-
mits de stroomen langhs Spitsbergen al uyt den Noorden comen,
dit heb ick bevonden inden j are 1614 doen ick soo
verre om de Noord was tot op S'i gr aden *), alwaer ick
ghesien heb dat alle de ebben om de Noord liepen, daerom ver-
moede soo daer een deurgang om de Noord te vinden is, soo
moet men die dat henen soecken , of hy noch bekent sal worden
is Godt bekent, (Tck hope jae.)" >) Reeds uit het medegedeelde
blijkt, dat de expeditie wel hoop had den doortocht te vinden
en hot zelfs tot zeer ver in het noorden bracht, maar dat het
doel der reis niet bereikt werd •). Reeds don 9 Augustus passeer-
d«'n do twee schepen dan ook de noordwestpunt van Spitsbergen op
») ('arolu» , liet nii'uw virnnpcrdo Licht drs Zoevacrts. Opdr. p. 2.
*) lil de o|MlrAcht vau boveiiffmicld kaartboek verhaalt (.'arolui, dat hij eea<
maal „in de Wcvumih tot up de huoghde van S'i graden als Stuerman*' was. Waar-
schijnlijk heef\ ook dit bericht op de/e reis betrekking, al kcDnen w^ de d naam
i^Weygats*' voor dczc lee van elders uiet.
•) Carolus, Het nienw vermeerde Licht des Zeevjierts p. 147.
*; Zie over dez- reis: H. S.-(i. Itj Juu. 1615.
169
hunne temgreis *). Toch was deze tocht voor de Noordsche Com-
pagnie voordeeliger dan eenige volgende : onderweg ontdekte men
toevallig het afgelegen Jan Mayen-eiland , eene ontdekking voor
de compagnie van onberekenhaar belang, maar door haar aan-
vankelgk niet gewaardeerd *). Ik hoop aan het einde van dit
hoofdstuk op deze ontdekking terug te komen.
Spoedig na zijne terugkomst in het vaderland wendde Carolus
zich tot de Staten -Generaal en wekte hen tot eene nieuwe onder-
neming van landswcge naar het noorden op. Hij bood zijne dienst
aan »omme met yver tallen tyden opt comandement van hare
Ho : Mo : noch voirder ondersoeck te doen." Zijne moeite was
echter vruchteloos. Wel legden de Staten-Generaal hem tot beloo-
ning van zgnen ijver en in aanmerking van zijne vroegere diensten
de som van / 72 eens toe »tot eene vereeringe", maar tevens
verklaarden zij, »dat hare Ho: Mo: voirder egheen costen meer
en begeerden te doen tot last van het lant, om de voorszeide
passage te doen ondersoecken , toelatende sulcx te doen die Coop-
luyden ende andere die de prys op het vinden vande voorszeide
passage gestelt sullen begeerte hebben te winnen ')." Geluk-
kiger slaagde Carolus bij de Noordsche Compagnie. De vereeni-
ging toonde zich de hulp der Staten waardig, en was bereid
om de vrgzinnige politiek der regecring in de hand te werken.
Ook in 1615 maakte zij zich dus tot eene ontdekkingsreis gereed,
ditmaal echter volgens een nieuw plan. In het begin van dit
hoofdstuk heb ik er op gewezen, dat de ontdekkingsreizen der
Ëngelschen zich in de laatste dertig jaren bijna altijd naar het
noordwesten richtten. Nederland bad lang de oude wegen door
het noordoosten boven de andere verkozen; eerst toen alle
pogingen vergeefs bleken gaf zij die richting voor langen tijd op.
Wij zagen, dat reeds in 1613 eene Nederlandsche expeditie da-
delgk naar het noordwesten uitgezonden werd, natuarlyk was
het dat eene compagnie , aan wier hoofd een handelaar op
Nieuw-Nederland, Lambert Van Tweenhuysen •), stond, dien weg
') Fotherbye, A Voyage of Discoucrie to Greciiland. Anno 1614, bij: Pur-
ehaf, Pilgrimes. III p. 725.
*) Req. der N. C. aan de Stn.-Gen. dd. 29 Aug. 1615, in: Noordsche
togten. 8. Ontdekking Tan Jan May en -eiland. R.-A. — Dat het eiland op dezen
tocht naar de pool ontdekt werd, blijkt voldoende uit den naam „Mr. loris
EyUnt," dien Carolus met vergefelijke ydelhcid daaraan geefl op de kaart van
Groenland in z|jn: Nieuw vermeerde Licht des Zeevaerts.
•) R. S-G. 16 Jan. 1615.
•) Wasicnacr, Ilist. vcrh. IX fol. 44. - O'Callaghan , Hist. of New-Nether-
land. I p. 74. — Ook de bewindhebbers der N. C. Samnel God ia bezat land in
Nieaw-Nedcrland. (O'Callaghau 1. c. I p. 121 , 125. 479.) Adriaan VanderDonck
noemt de N. C. in verband met de eerste reizen naar Nieuw-Nederland. (0*Cal-
Ughan 1. e. I p. 29.)
170
niet ondoorzocht zou laten. Ook was het daarheen , dat de Noord-
sche Compagnie verder hare meeste ontdekkingsreizen richtte.
Den 2 April 1615 kwam in de vergadering der Staten-Gene-
raal het plan dor compagnie ter tafel ; hare schepen wareu reeds
gereed om ter ontdekking uit te zeilen. De Noordscho Compagnie
beoogde mot deze reis niets minder dan b^ noorden om naar
China te varen en om de Kaap de Goede Hoop terug te keeren ').
Weinige weken voordat Jaques Le Maire langs het zuidwesten
eene reis om de wereld begon , vertrok dus eene andere expeditie
met hetzelfde doel en »omme te soecken ende ontdecken zeekre
nyeuwe landen liggende int noortwesten** uit de Nederlandsche
zeegaten. Maar de geest , die de bewindhebbers der Oost-Indische
Compagnie bezielde, — een geest, waarvan Le Maire in het vol-
gende jaar do treurige uitwerkselen zou ondervinden, — was
aan de Noordsche Compagnie te goed bekend dan dat zg zich
niet vooraf van de medewerking der Sta ten-Generaal zou ver-
zekerd hebben. Voorzichtiger dan de bekende mededinger der
Oost-Indische Compagnie verzochten de bewindhebbers vooraf
van de regoering eene akte, dat het den schepelingen geoorloofd
zou zijn op hunnen terugtocht de havens, die onder het octrooi
der Oost-Indische Compagnie begrepen waren , aan te doen. Maar
hooren wij hen zelven. >De Bewinthebberen vande geoctroy eerde
compjignie vande Noordersche quartieren gheeuen reuerentelyck
te kennen', dus heet het, »dat zij geresolveert sijn eenighe schee-
pen weederom te seijnden tot het ondersoucken vande passagien
bij noorden naer China ende Catbaij , Welcke Schei>en nu eerst-
diiechs sullen gereet sijn om in Zee te loopen, ende dewijlc dat
onseeker is, offschoon de zelue passage werde ontdeckt, dat het
doenlijck sonde wcesen met de Scheepen de selue wech wederom
te keeren , maer dat zij souden genootsaeckt zijn te passeeren de
Cabo de Hona Esperantie ofte d'engte van Magalanes, ende
ouersulcx gedwongen *t zij om ververssinge van water, victualie
ende anderssints aen te doen oenige landen In Oost-Indien, de
welcke hun bij de Scheepen vande Oost-Indische Compagnie
aldaer weeseude soude mogen werden belet, soo keeren sij sup-
plianten hun tot uwe H. M. deselue ootmoetlelijck biddende te ver-
leenen acte op dat de voornoemde Scheepen ouverhindert de voors-
seide passage souden mogen doen ende de versseide Landen frc-
qui'nteeren, op dat sulcken goeden aengeuangen werck in geener
Manieren werde verachtert." *) De Stuten-Generaal oordeelden het
•) K. S.-G. 2 April 1015.
*) Kcq der N. ('. aan de Stn.-Ocn. dd. 2 Apr. 1615, in: Noord»che togtro.
4. Loop. N. C. 1616—84. R.-A. — - Akte voor de Noortsche ComiMgnie ,
dd. 2 April 1615. (Gr. Placactb I p. 671 , 72.)
171
verzoek »in reden, billickheyt ende equiteyt ghefandeert ," en
als altijd gunstig voor het zoeken van den noordelijken doortocht
gestemd, verleenden zij dadelijk de verlangde akte '), ja toen
de compagnie den 11 Mei nog een jacht ter leen vroeg om de
reis te maken, besloten de Staten- Generaal onmiddellijk »alsoo
de saecke haeste vereyschte ende faveur meriteerde ,'* dat de Am-
sterdamsche admiraliteit met de supplianten zou onderhandelen
om hun het verlangde te leenen zoo *s lands belang dit toeliet *).
Kort daarop vertrok werkelijk een jacht, door de Noordsche
Compagnie uitgezonden , naar het noordwesten. Het zeilde straat
Davis in en kwam tot de vóór dien tijd daar nog niet bereikte
hoogte van 80" NB. *) Ook over deze merkwaardige reis van
Nederlanders, die een jaar vóór Bylot en Baffin nog verder
dan dezen in het noordwesten doordrongen, heeft ons Joris
Carolus naar ik meen eenig bericht nagelaten. In zijn boven
vermeld kaartboek, dat voor de kennis der noordelijke stre-
ken zoo groot gezag had , dat daaruit alle latere Nederlandsche
kaartenmakers naar het schijnt bijna zonder uitzondering ge-
put hebben, verhaalt hij ons nauwkeuidg de strekking van de
oostkust van straat Davis tot op 71'. >Dan cryght men," dus
gaat hij voort, »een groote ruyme Zee Noord- west op gaende
ende also weder Noord waert rontsom nae 't Oosten toe loopende ,
ende dan weder Zuydwaert tot de voorszeide enghte (nam. straat
Davis.) Deze zee loopt sooverre Noord waerts tot 79 graden,
maer is achter dicht ende vast landt met Inwycken ende Rivieren,
daer een groote menichte van ys gegenereert wordt, dat allens-
kens met de groote afwatering deur het nauwe van de Straet
inde Noord-zee comt dryven langhs beyde custen henen tot in
Terra Nova, alwaer ick een menichte hebbe sien dry ven tot in
de groote Baye van S. Laureyns achter ende bewesten Terra
Novam." •) Hot komt mij weinig twijfelachtig voor, dat Carolus
deze ervaring op de hierbesproken reis van 1615 heeftopgedaan:
de gevolgde koers , de bereikte hoogte stemmen nagenoeg overeen
met het van elders bekende; Carolus was volgens zijne eigene
getuigenis slechts driemaal hoog in het noorden on wij weten
») R. S.-G. 2 April 1615.
•) R. S.-O. 11 Mei 1615. — De N. C. had hierbij het fwg «p het oorlogs-
jacht «de Craen ." bekeud door zijuc rein in 1611 met May. De admiraliteit
toonde zich wel genegen dit schip, dat niet goed voer, aan de compagnie te ver-
koopen, maar zij weigerde het te leenen. (Resol. Adm. Amst. 13, 14 Mei 1615.)
De cooipagnic wilde echter den koop natnurlijk niet sluiten , en den 18 Juni werd
«de ('raen*' verkocht aan Pietcr Evertsz. Huift voor ƒ 2900. (Resol. Adm. Amst.
26 Aag. 1614. 5. 12. 18 Juni 1615.)
•) R. S.-G. 26 Nov. 1616.
*) Caroloi, Het nieuw ?crmeerde Licht des Zee-vaerts. p. 148.
172
dat ven dier reizen reeds in 1614 had plaatsgehad ; eindelgk
het staat vast, dat hi} met de Noordsche Compagnie nauw ver-
bonden was en in 1614 en 1617 in haar dienst reizen deed. Wg
kannen dus nagaan , dat de expeditie langS' beide zgden van straat
Davis en van de toen nog onbezeilde Baffius-bay een doortocht
trachtte te vinden *) on, toen zij dien niet vond, ouder gewoonte
haar geluk in den handel met de inlanders beproefde. Immers Carolus
toont zich met de bewoners der kust goed bekend: zgn oordeel
over hen luidt zeer ongunstig. »De Inwoonders van dit Landt
aen beydo zyden van de Straet," dus verhaalt hg verder *),
>zyn alte-samen Heydenen ende wilde Menscheneters. Men moet
haer schoon semblant niet ghelooven, al wat sy vermanghelen
willen , dat langhen sy op haer riem , daer sy haer cano met
voort roeyen, sy en vertrouweu niemant, daerom zyn sy oock
niet te betrouwen, men moet hem wei wachten van aen landt
te loopen , ten sy dat ghy wel op u hoede syt met een goet
musquet : waut sy vraghen niet veel nae een sabel , want men
comtse 800 nae niet: macr sy connen u treffen met hare
boghen ende slingers, macr als sy sien datter een ter neder
ghovelt wordt met een musquet , soo loopen d ander te lande-
waert in int gheberghte daer sy haer onthouden.*' Dus te-
leurgesteld keerden de reizigers terug: straat Davis uitgezeUd
bereikten zij een groot land, zich uitstrekkende van 57* tot 53*
Nli. ^twelck men beraemde te wesen ten zuyelycxsten van
Fretum Davits." Dit land, dat niets anders zijn kan dan
de reeds lang bekende kust van Labrador, werd door hen dus
waarschijnlijk voor een nieuw ontdekte streek gehouden. De
schepelingen gingen aan land en namen in naam der Staten-(rü-
neraal plechtig bezit daaivan door het planten der wapens van
H. H. M. Aan een kaap op de kust gaven zij den naam van
een der bewindhebbers van de Noordsche Compagnie en noemden
ze >Tweenhuysens-hoeck." •). De compagnie haastte zich na de
*) Van do aanwezigheid van Joris Carolus op deze reii dras^en dr onde kuur-
Irn nog de sporen. In navolging van Carolus zei ven nf>cnicn vele oude Neder-
laiidschc kaarten aan (iroenlands westkust op 61<* de namen: «Mr. Joris hoeek'*
en i,Mr. luris Bay." In den omtrek vindt mtm daar uog de Nederlaudsche na-
men: Siutetihoerk, Mauritii Bay. Wapo u berge u , (Jaop Mael^on en Wilde Imiv (MS.
kaart v Carolus. K.-A. - Kaarten van Groenland in den atlas van Goos en
bij: Zorgdrager, (troenl. vis»eh. p. 71); ook dezen zou ik geneigd zijn tot deze
reit terug te brengen, de naam van Maurits van Nassau wijst toch op ecue reis,
die voor 1625 moet plaatsgehad hebben en ook de bekende Fran9ois Maelson,
een der ijverigste bevorderaars der reis van 1594, zal hut jaar 1615 wel niet
zeer lang overleefd hebben.
*) Carolus, Het nieuw vermeerde Licht des Zee-vaerts. p. 147.
*) Deze mam komt Toor op de gcteekcnde kaart van Joris Carolui Tan 16M
173
tmrogkomst van het jacht in November volgens het »generael
ootroy*' eene akte aan te vragen , dat zg de ontdekkers waren van
het betreden land. De Staten-Generaal vervielen in dezelfde
dwaling als de bewindhebbers en de akte werd verleend *).
Hoe weinig praktische resultaten de groote reis, door Carolns
en de zgnen volbracht , ook had opgeleverd , z^' had den Nederlan-
ders de overtuiging geschonken, dat daar althans de gewenschte
doortocht naar het verre Indië niet te vinden was. Carolus
verzekerde later zonder aarzelen, dat de >deurgangh daer veel
treffelgcke Zeevaerders naer ghesocht hebben maer te vergeefs**
niet bestond *). Nieuwe pogingen schenen vruchteloos, nu eene
zoo volhardende bemanning geleid door een stuurman als Carolus
niet geslaagd was. Nog slechts éen enkele weg bood dus aan do
Noordsche Compagnie kans op het bereiken van haar doel: lager
in het noordwesten, waar Frobisher en Hudson gehoopt had-
den eene zeeëngte te vinden , was nog veel ondooi*zocht ; niemand
had van daar nog zulke zekere en teleurstellende berichten mede-
gebracht als Carolus omtrent straat Davis. Daarheen moest dus
de steven gewend. Onvermoeid toog de Noordsche Compagnie
weder aan het werk : in het voorjaar van 1616 had zg eene nieuwe
expeditie gereed, die den laatsten weg zon onderzoeken. Het jacht
^den Orangienboom** van Amsterdam,kapitein Willem Jansz •), ver-
trok van Jan Mayen-eiland , waar dit jaar de walvischvangst voorna-
melgk gedreven werd, stevende benoorden IJsland langs, omzeilde
Ghroenlands zuidpunt en kwam , straat Davis overstekende , aan
^het westlant van fretum davits," d. i. het tegenwoordige Cum-
berland-island. Daar werd waarschijnlijk in Probisher-straat naar
den doorgang gezocht, die daar niet te vinden was, misschien
Hudsons-straat en baai bezeild *), maar het eenige resultaat der
(R.-A. Vgl. De Jonge, Opkomst, p. 81 Xoot 2. Üe kaart is vlg. de R. S.-G.
10 Apr. 1626 uitgegeven.; Het komt mij niet twijfelachtig voor. dat men dien tot
dexen tocht moet terugbrengen. In den omtrek van Tweenhuysens-hoeck bevin-
den lich nog op de kust van Labrador de volgende Hollandsche namen: Cardi-
naels-hoed, H oy bergen , Swarte hocck , Twee rode eylanden , Steylhoeck , Ganse-
bay , Vastlant , Slapershaven , Noothaven , Claptmuts-bay, Orangebay , Hollandt-
iche bay, Schildpadds-eyland , Sadel-eyland , Vossen-eyland , Syboldshoeck , Zuydt>
ootthoeck, Warderhoeck, Anthonis ofte Cameelshoeck , Lage hoeck, ^schoon eylant
en Jacob Wendelshaven. Waarschynlijk zijn ook deze namen op de reis van 1615
gegeven. (Zie ook de atlassen van J. Danckers , P. Goos en N. Visscher uit de
tweede helft der zeventiende eeuw.)
») R. S.-G. 26 Nov. 1615.
•) Carolui. Het nieuw vermeerde Licht des Zee-vaerts. p. 147.
•) ÏQstr. T. de Stn.-Gen. voor .Schrobop dd. 23 Mei 16-16, in: Noordsche
tngten. 4 Loop. N. C. R.-A.
•) Ik ion dit opmaken uit de op het R.-A. aanwezige kaart der noordelijke
Itreken tutacheii Hudions-haai en IJsland , door Joris Carolus in 1626 vervaar.
174
reis , toen het jacht in November in het vaderland terugkwam ,
was t dat men een land op de westkust van straat Davis tasseben
GO*" en 66' NB. had verkend en betreden. Men had daar met
de inwoners gesproken en van het land , Statenland genoemd , in
naam der Staten- Generaal met het planten hnnner wapens bezit
genomen <). Evenals de ontdekking van het jaar 1615 werd
ook Statenland volgens het >generael octroy" voor vier jaren
onder het octrooi der Noordsche Compagnie begrepen *), zonder
dat het blijkt, dat daarom de vereeniging zich ooit op het ver-
keer met die verre gewesten heeft toegelegd •).
Toen dus ook deze tocht naar het verre westen den zoo gewensch-
ten doortocht naar Oost-Indi($ niet had doen ontdekken , verflanwde
bij de Noordsche Compagnie de lust naar het zoeken daarvan voor
geruimen tgd *). De weg langs Novaya-Zemlya was reeds vroe-
digd , waarop hij aantrekeot , dat hij deze landen vdriemacl lelfs bcseylt" heeft.
Het komt mij waarschijnlijk voor, dat Mudsons-baai op deze reis bezocht wer4;
Carolns was ongetwijfeld ook nu de piloot der N. C. en op geen andere reis kwaoMB
de Nederlanders zoozeer in de nabijheid der baai. Zoo ik twijfel, dan is het alleen ,
omdat Carolns blijkbaar voor het samenstellen zijner kaart ijverig gebruik gemaakt
heeft van (iie van JensMunck van 1619, 20. (Zoo noemt hij b.v. de „nieuwe zee**
▼an Hndson „Mare ('hristianc", terwijl Munrk H udsons-straat Fretum Chrittiani ,
Hudsons-baai Mare novum en James'-bav Mare Christiannm noemde naar
Christiaan IV van Denemarken Op twee plaatsen in Hudsous-straat vind ik
aangeteckend : „hier hebbcnse overwintert" en „Munckeues.") Wel is waar vindt
men op deze kaart in en bij iludsons- straat Xederlaudsohe namen genoeg, alt:
Heerenhoeck , Kolden hoeck , Gebroken landt , Sustcrs, Ys-eylundt . Snee eylandt ,
Zuydhoeck , maar raisischien zijn ze op dezelfde wijze van Mnuck overgenomen
en vertaald; van de „Susters" en het „Snee cylandt" is dit ten minste zeker. —
Zie over Muncks reis: B.irrow , Voyages into the arctic rei^ious. p. 230— 84. —
Kelatioii du Groenland, in: White. SpitzbtTgen and Greenland. p. 237—47)
") Misschieu werd op d»'Ze reis de niet onbelangrijke opmerking gemaakt , dat
er in die streken overvloed van walvisschen was. ('arolus teekent toch op zijne
bovenvermelde geteekende kaart ten noorden van „( omberlants Bay" aan : «rwal-
vis veel*', „hier cooctcn traen," enz. Het is echter niet onmogelijk , dat ook deze
aanteekeningen opeenc reis van Jeu^i Munck of een ander betrekking hebben. (Zie
vorige noot.)
») K. S.-G. 23 Xov. 1616.
'; Met het in 1G34 als station der walvischvaardcrs genoemde „Statenlandt*
(Oetr. der Stn. v. Fr. voor de comp. voor de walvisrhv dd. 22 Xov. 1684, by ..
Zorgdrager. (Jroinl. vissi'h. p. 221 ) schijnt Kdgc-islund bij ï>|»itsbergen bedoeld te zijn.
(Zie liierv«'M»r p. \'r2 Xoot 9 ) liet komt mij voor, dat het strevm der S.C om anderen
uit te sluiten /ouder zelf van de in bezit geuoineue streken eenig nut te trek-
ken, moet torgeschreven worden aau de -«Icchle ouderviuding door haar opgedaan,
toen zij in 1614 ver/nimd had van de schijnbaar onbelangrijke ontdekking van
Jan Mayen-eiland kennis te geven nan d<' >tateu-(ieneraal.
•) Dit schijnt te blijken , behalv»' uit hel grheele gemis van eenige berichten ,
uit de verklaring vau Joris Carolns op zijne bovenvermelde geteekende kaart,
dat h\i Groenland eu het noorden van Amerika „d r i e m a e 1 selft beseylt*' heeft.
De rei* vau 1614 is de ei-rstc, waarjp wij Larolus oulmoeteu.
175
ger opgegeven ; toen das ook de nieuwe wegen , die in den laatsten
tgd beproefd waren, niettegenstaande de groote *hoogte, die de
schepen bereikt hadden, geen resnltaat opleverden, meende men
geene verdere pogingen meer te moeten doen. Geen weg was
meer ondoorzocht; de moedeloosheid was algemeen en Maurits
zelf, eens zoo ijverig voor het zoeken van den doortocht, ver-
klaarde nu ronduit, »qu'il tient que c'est peino perdue de s'y
tranailler d'auantage.** *) Men meende, dat het vasteland^
dat 'zich veel verder naar het noorden uitstrekte dan Amerika*s
zuidpunt naar de zuidpool, steeds te veel moeielijkheden zou
blijven aanbieden voor eenen doortocht; immers reeds in de
straat van Magellaan en in straat Le Maire op 52^ en 56^ ZB. hin-
derde het gs de reizigers altijd zeer *). Hoewel er zeker op deze
redeneering vrij wat viel af te dingen , had de ondervinding toch
voldoende geleerd , dat de noordelijke doortocht , ook als hij gevon-
den werd, vele moeielijkheden zou blgven opleveren. En bij dit
bezwaar voegde zich een andere reden , die de Nederlanders min-
der ijverig maken moest tot het zoeken van den weg. De eens
zoozeer begeerde ontdekking was niet langer het doel , waarnaar
bgna allen, die geene leden der Oost-Indische Compagnie waren ,
met goedkeuring der regeering zelve streefden. »Je ne voy pas,'*
schreef de Fransche gezant Du Maurier op het laatst van 1618
aan een zijner bekenden, »qu'en cette Republique, quand bien il
se pourroit, ils desirent la decouuerture dndict passage, pour
les raisons que je vous ay marcquées cy deuant, tellement que
cette consideration faisant en quelque sorte cesser TEspoir de la
recompense, cessera quant et quant le courage et TEnuie de se
hasarder pour cela." •) Het is zeker jammer, dat de redenen,
die Du Maurier daarvoor opgaf, niet bewaard zijn gebleven, maar
het is niet moeielijk ze ten minste eenigermate te gissen. De
Oost-Indische Compagnie was meer en meer het lichaam ge-
worden, waarnaar de natie zich gewend had op te zien als
het stevigste bolwerk in den op nieuw dreigenden oorlog met
Spanje. En dat lichaam , dat dus voor *s lands vryheid een ver-
eischte geworden was , verkeerde niet meer in den bloeienden toe-
stand , waarover men zich in de eerste jaren van zijn bestaan zoo-
zeer verheugd had. Meer en meer waren misbruiken in het beheer
») Brief van Du Maurier aan Mr. de Pequzé. La Have 15 Dec. 1618. (Cata-
logus der vcrzamelinj( MSS. vau den heer Mr. L. C. Luzac. N» 298.)
•) Brief van Du Maurier als boven.
•) Brief van Du Maurier als boven. — Met de in den tekst vermelde „re-
compense" wordt waarschijnlijk de in 1596 uitgeloofde premie bt^doeld , die de
Staten-Generaal bij hunne tegenwoordige gezindheid zeker niet gaarne zoudi-n uit-
betaald hebben.
176
openbaar geworden, het gemompel over den slechten stand der
zaken was toegenomen , in Indië zelf had men met de Engebchen
reeds lang onaangenaamheden, die gedurig toenamen. Na dns
eenmaal het behoud der Oost-Indische Compagnie eone nationale
zaak geworden was, zou het zonderling geweest zgn met haar
te gaan concurreeren. De regeering kon de wed^ver niet meer
aanmoedigen , de natie zelve moest haar belang inzien en de Ter-
toornde participanten konden toch ook niet anders dan concnrrentie
vreezen. Nog slechts éénmaal veiTiemen wg dan ook in de eerst-
volgende jaren van eene poging om den doortocht naar Oost-
Indië te vinden: een Nederlandsch schipper stevende in 1618
weder mot dat doel naar het noorden. De reis had trouwens niets
te beduiden; toen de kapitein in December terugkeerde kon hg
zich niet beroemen op de bereikte hoogte (65* NB.), en hg Tcr-
genoegde zich dus hoog op te geven van de gevonden schatten,
die in eenige roode en groene jaspissteenen bestonden. Hg meende ,
dat uit do groote rotsen, die hij van dien steen gezien had,
groote kolommen te vervaardigen waren , die gemakkelgk gepolgst
en tot versiering der huizen gebruikt konden worden, maar de
gewaande schatten van het noordwesten hadden reeds te Teel
zeelieden bedrogen dan dat men naar den schipper geluisterd heb-
ben zou ').
Maar al was het zoeken van den vörren weg naar Indië opge-
geven, de Noordsche Compagnie hield zich voortdurend met nieuwe
ontdekkingsreizen bezig. Boven gewaagde ik reeds van het belang
van landbezit in de IJszee voor de oefening der walvischvangst
en daarnaar streefde de Noordsche Compagnie met al hare krach-
ten. > Jaerlijcx wiert by haer scer getracht tot vorder ontdeckinge
van onbekende landen ende zeen ,'* dus verhaalde zg zelve nog in
1624 *). Het doel was natuurlijk de nadere verkenning van de
kusten der IJszee en de inbezitneming daarvan voor de walvisch-
vangst: de vrees voor concurrentie door het >generacl octroy"
drong de compagnie ook binnen de grenzen van haar eigen gebied
') Uet Terhaal U ontleend aan den boven aangehaalden brief van Dn Umi-
rier. Niet onwaarschvjnlijk 'u het, dat het betrekking heeft op de reia ran het
schip de Bruyn-visch, kapitein Carel Nijs of Denijs, met wien Joris Caroloi
en andere stuurlieden omstreeks het begin van 1619 terugkwamen van ccoe
reis, op last der Staten -Generaal oudernomen ter beproeving der nieuwe manier
van bepaling der lengte op xee van Jan Hendricxz. Jaricx. Den kapitein wat
bvj zijne Instructie door de Staten -Generaal opgedragen, zuo mogelgk tegel^k
eenige ontdekkingen te doen en wij weten . dat hij o. a. IJsland bezocht. (Zie
over deze reis: Instr.der Stn.-Gt-n. voor Nys dd. 17 Mei 1618, in : Instructieboek der
Stn.-Gen. R.-A. — Kesol Admiralit. Amst. 5, 17 Mei 1618, 12 Jan. 1610.^
R. S.-G. 5 Jan. 1619. — Carolus. Nieuw vermeerde Licht des Zeevaerts. p. 148.)
•) Corte Deductie ende Remonstrantie der N. C. dd. 18 Sept. 16S4, iat
Noordsche togteu 4. Loop. N. (.'. R.-A.
177
oienwe landen ie Eoeken. Reeds in 1614 schgnt het met geen
ander doel geweest te zgn , dat het schip >bet cleyne Swaentgen"
T»n Delfshaven, kapitein Jan Jansz. Kerckhoff, de IJszee invoer;
hg was echter niet verder dan Jan Mayen-eiland gekomen en
kapitein Jan Sybrantsz. Paelman van Opperdoes, die met bot schip
>TBwaentgen" ook wel genaamd >bet da;S'gen"oplastder Noord-
sche Compagnie in 1615 van Spitsbergen oitgezeild was, om
weder ontdekkingen te doen, had bet, dezelfde richting als de
reizigers van 1614 volgende, eveneens niet verder gebracht ').
Haar nu bet zoeken van den doortocht was opgegeven , nam de
compagnie het doen van dergel^ke ontdekkingsreizen op kleiner
•chaal met meer gver ter band. De resultaten waren echter
schraal : slechts éea enkele maal vernemen wy van eene ontdekking.
Joris Carolns ontdekte in 1617 op een schip, door drie kamers
der Noordsche Compagnie — die te Delft, Hoorn en Enkhnizen —
nitgemst , twee eilanden ; het eene , door de schepelingen Nienw-
HoUand genaamd, was gelegen van 60° tot 63* NB. (een ge-
deeltevan Groenlands oostkust?!, bet andere, Opdams-eiland , op
66* NB. en 20 mglen ten oosten van IJsland '). Dit laatste,
ook wel Enkhnizer-eiland genoemd *), is ook op latere Neder-
landsche kaarten onder dieu naam te vinden *); tegenwoordig is
het echter daarvan verdwenen on het kan dus bezwaarl^k als
eene ontdekking beschouwd worden. Het verlangde octrooi werd
echter aan de compagnie dadelgk verleend.
Het resultaat was zeker niet schitterend en de >jaerlycie ont-
deckingen" zelve der Noordsche Compagnie toonden , dat zg meer
en meer de hoop opgaf om langs dien weg voordeel te behalen.
Wg zagen, dat reeds by de laatste ontdekkingsreizen de kosten
gedragen werden door eenige kamers der compagnie , terwgl de
andere zonder tw^fel den moed badden laten zakken. Na 1617 zien
wg nog wel ontdekkingsreizen ondernemen , maar niet de kamers ,
slechte enkelen harer leden drogen daarvan de kosten. Hoewel
vreemden door hnn kapitaal dat der ondernemers moesten ver-
sterken, waren het toch steeds leden der geoctrooieerde veroeni-
^ng, die de reizon schgaen ontworpen te hebben; steeds worden
') Zie meer toot iae beide reiien in Hnofditub IX.
■) B. S.-O. S8 Ocl. IfllT.
') DeuD Dum drugt het eiUnd , toovar ik weet, bet eent op de kurt Tin
lOodt-OToenliailt ent." in Ciralni' Nieuw Tenneerde Licht dea ZeevterU. p. 14S.
Wunchgnlijk ii de num door Cirolui vennderd en bet eiland nur lijne Tider-
«Ud beiKiemd. W^ ttgen recdi hovEii (p. 169 Noot i) , dit Cirolus ziük eene ver-
■aderivg niet Kbawde , wmaeer durdonr lijo eigen undeel un in ontdekking
iDccr op den Toorgrood gaiteld werd.
*] O. 1. op de kurt van Groenliad eni. in den itlu tu Gooi {1S6S) en
>elb oiqt np de wekurt Tan Van Keolen.
178
zij in do eerste plaats geuocmd. En daar het aandeel, dat dien
leden aan de eveutneele ontdekkingen zon ingeruimd worden,
volgens de bepalingen door de kamers gemaakt steeds dadelgk
aan de generale compagnie ton goede moest komen zonder dat
den ontdekker zelfs voor de vier jaren van het >generael octroy**
afzonderlijke exploitatie werd gegund *), kunnen ook deze reizen,
hoewel slechts gedeeltelijk op kosten van enkele leden der Noord-
sche Compagnie ondernomen, zeer wel onder de reizen der ver-
eeniging gerangschikt worden : het feit , dat geen enkele maal
zonder medewerking van hare ledon gehandeld werd , bewgst vol-
doende, dat zij het was, die aanleiding tot de tochten gaf. Reeds
dadelijk in 1618 vinden wg drie reizen vermeld.
Twee Hoomsche kooplieden, Jan Jansz. Molenwerff, bewind-
hebber der aldaar gevestigde kamer der Noordsche Compagnie , en
Otto Reyners, hadden reeds in 1616, zoo men hun verhaal geloo-
ven mag, het schip >de vier Heemskinderen", kapitein Pieier
Jansz. stuurman Laurens Broers , ter ontdekking van nieuwe
plaatsen voor de walvischvangst uitgezonden. Het resultaat der
reis was de ontdekking geweest van een eiland op 70 j* NB. , 28
k 30 mijlen westzuidwest van Jan Mayen-eiland. Het volgende
jaar hadden zg weder een schip daarheen uitgezonden om hunne
ontdekking te exploiteeren ; men had de walvischvangst daar be-
proefd en met uitnemend gevolg gevestigd. In 1618 werden na
weder twee schepen met hetzelfde doel uitgezonden , maar het gs
belette de schepelingen ditmaal het eiland te naderen en den 12
Augustus vielen zij zonder eenigc vangst te Hoorn binnen. Na
eindelijk werd er aan gedacht , bij de Staton-Generaal octrooi voor
de ontdekking aan te vragen ; de reeders lieten een proces-verbaal
van hunne vruchteloozc laatste reis opmaken en verzochten de Staten
dit te willen aannemen als rapport van hunne ontdekking. Maar
het verzoek was zeer bedenkelijk. Nog daargelaten , dat een
eiland op de aangeduide plaats niet bestaat en dus het geheele
verhaal onwaarschijnlijk is, konden de reizigers >geen perfect
rapport doen vande gelegen theyt vant voorszeide eylant by bewys
van Caerte , Sti eecken , opdoeninge ende aencomste by tsel ve , om
daermede te thoonen dat zy de vinders daervan alleene waren.**
De Staten-Generaal oordeelden dan ook het verzoek der reeders
om eene akte volgens het »generael octroy*' ongegrond en wezen
het van de hand. (24 Augustus 1618.) *)
Gelukkiger waren weinige dagen later OiO Augustus) Comelis
Jansz. Muis en Adriaeu Direxz. Leversteyn , de hardnekkige con-
') Contr. V. de N. C. met de Zeeuwen, art. 19, in: XooriUche togten.
4. Loop N. C. R.-A.
•) R, S.-G. 24 Aug. 1618.
179
current der Noordsche Compagnie , op wier kosten kapitein Aert
Adriaensz. Havelaer >) met het schip >de Hasenwint" op 67 1*
toBschen Groenland en IJsland, een eiland ontdekte (waarschijn-
lyk een gedeelte van Groenlands oostkust) , waar hg vele vogelen ,
vossen, kabeljauwen en andere dieren ving. De schipper deed
dadelgk na zgne terugkomst op 17 Augustus rapport van zijn
wedervaren en de Staten-Generaal verleenden na overlegging
der kaart de door de reeders van de ontdekking verzochte akte
volgens het >generael octroy'* *).
Allerbelangrgkst is het bericht, dat wg in de resoluti^n der
Staten-Generaal van 8 Januari 1619 vinden omtrent de ontdek-
king van een voor de walvischvangst geschikt land tusschen
76*3' en 80*6' NB. door Logier Jaspersz. met een schip van
' Pieter Courten te Middelburg, een der voornaamste leden van
de Zeeuwsche compagnie voor de walvischvangst. Dit land , door
den ontdekker Nieuw-Zeeland genaamd , moet gelegen hebben op
de oost- of westkust van Groenland '). Maar hoe dit ook zg,
in ieder geval is de reis, waarvan ons dit schrale bericht is
overgebleven, een nieuw bewgs van de verbazende volharding
onzer zeelieden, die reeds in de zeventiende eeuw in eene altgd
bgna onbevaarbare zee doordrongen tot eene hoogte , die zelfs de
zooveel beter toegeruste reizigers van onzen tgd daar niet of
eerst in de allerlaatste jaren bereikt hebben. Ën dat de ont-
dekking wèl gestaafd was, blijkt uit de resolutiën der Staten-
G^neraal zelve: het verzochte octrooi voor vier jaren werd
dadelgk verleend *).
Van eene andere reis, in 1619 op kosten eener Delftsche com-
pagnie van kooplieden ondernomen, zgn geene berichten over.
Bruin Willemszw d'Edel en Bruin Dircxz. Van der Dusse kochten
in het voorjaar van dit jaar van de Noordsche Compagnie het
schip de »Waterhondt*' van 180 last en zonden het 1 Mei naar
Groenland. De Staten-Generaal leenden den reeders op hun verzoek
veertien stukken geschut met de daarbg behoorendo kogels , maar
van den uitslag der reis is niets bekend *).
*) HtTdaer wordtin 1617 als gverig contrs-remonitrant genoemd bg: Brandt,
Hiat. der Reform. II p. 461.
*) R. S.-6. 80 Ang. 1618.
*) Wearschgnl^k lag het land op de oostkust , want de ontdekkers kwamen
Tan Spitsbergen, waar zij nog in het begin van Jali 1618 trschtten walvisscben
te TaBgen in Sir Thomas Smiths bay. (Mémoire et Relat ion veritable , b\j: Muller,
Mare Clansum. p. 874. — Vgl. hierna Hfdst. VI.)
•) R. S.-6. 8 Jan. L619.
*) R. S.-G. 13 Apr. 1619. — Het is trouwens niet onwaarscl^jnmk , dat
deie reit alleen gedaan werd om wslvisschen te vangen. jfBrujn van der Dussen"
toeh vertegenwoordigde in 1640 met Jacob Van der Graeff de N. C. Het is dui
wel mogelijk, dat het schip eenvoudig voor rukcning der kleine N. C,
180
De verdere tochten, door de Nederlanders in de eerste jaren
na 1619 ondernomen, schgnen niet tot de ontdekking van nieuwe
landen in het noorden geleid te hebben , ten minste de resolntiSn
der Staten-Generaal zwygen daarover. Trouwens wanneer men
niet tot het zoeken van den doortocht den steven verre naar
het noordwesten wendde, was er niet veel nieuw land meer in
de IJszee te vinden. De oostkust van Groenland was op enkele
plaatsen bereikt, de eilanden in de IJszee waren voor zoover ze
nu bekend zgn reeds allen ontdekt, ook Groenlands westkust
was door Nederlanders bevaren. Het is dan ook alleen van
tochten tot het zoeken van den doortocht ondernomen, dat wg
nog enkele berichten vinden.
Het jaar 1624 kwam en plotseling zien wg de Nederlanders
het zoeken van den noordelgken weg naar Oost-Indië weder met
kracht opnemen. Naar beide zgden werd dit jaar de nog steeds
onbekende doorgang gezocht. De Noordsche Compagnie zond een
schip oostwaarts; de koopman Leversteyn, dien w|j reeds in 1618
als haar mededinger leerden kennen, deed ditmaal eene uitrus-
ting naar het westen. Door de jaarlgksche tochten ter walviscL-
vangst waren de schippei*s der compagnie meer en meer bekend
geworden met de noordkust van Spitsbergen; zg hailden opge-
merkt , dat die kast zich meer en meer naar het oosten wendde.
Tot 82* NB. waren zg in het noorden doorgedrongen en een
schipper van Enkhuizen had op die hoogte zelfs >eenighe ghe-
broocken landekens'* of eilanden meenen te zii»n. De verkregfen
zekerheid, dat Spitsbergen niet zooals men vroeger meende een
gedeelte van Groenland was , maar dat zich ten noorden van het
eiland eene ijsvrgc zee bevond , die zich ten minste een eind ver naar
het noorden uitstrekte, gaf nieuwe hoop op het vinden van den door-
tocht en het omzeilen der ver in het noorden uitstekende kaap Tabin.
De Noordsche Compagnie besloot eon spiegelschip van 40 last, wel
uitgerust en voor langen tijd van proviand voorzien , uit te zenden
om dien weg in te slaan. Den 3 Juni 1624 verliet dit schip onder
bevel van Simon Willemsz. '), met Jacob Jacobsz. van Edam
als stuurman en acht personen als bemanning, de reede van
Texel. Het plan was noordelgk langs Spitsbergens westkust naar
de pool te zeilen, — de oude theorie van de warmte onder de
pool gaf daartoe den moed; — eerst echter zou onderzocht wor-
den of de noordkust van het eiland voortging zich oostwaarts te
wenden, om zekerheid te verkiijgen of langs den voorgenomen
waartoe ook Van der Graeff behoorde , op de vis8cher\j zeilde naar Jan Mayen-
eiland.dat dikwgls «Groenlandt" genoemd wordt.
') Mitsckien de kapitein van het schip de Craen, dat in 1611 de reii met
Jun Corneliu. Maj deed.
181
weg kaap Tabin te bereiken was en of niet hoog in het noorden
missohien een onbekend land den reizigers den pas zou afsngden.
In Nederland stelde men zich van den uitslag dezei reis veel
▼oor, maar de uitkomst beantwoordde geheel niet aan de ge-
koesterde verwachting. Reeds op 83* NB. belette de gsvlakte
het schip verder noordelgk te zeilen ; men was genoodzaakt oost-
waarts den rand van bet gs te volgen. Nergens werd echter
een doorgang naar het noorden gevonden : het schip was genood-
zaakt terug te keereu. Zoo spoedig was de reis geëindigd, dat
de schepelingen nog vroeg genoeg in de Mauritius-baai aankwa-
men om aan de walvisch vangst van dit jaar deel te nemen *).
Uitvoeriger berichten wist Leversteyn van zgn wedervaren te
geven. Reeds vroeger meende men de zekerheid verkregen te
hebben, dat Groenland ten noorden aan de westkust van straat
Davis verbonden was en dat dus deze zoogenaamde straat geeiie
zeeëngte maar een baai was. Toen Leversteyn dus in 1624 met Jan
Jansz. Molenwerff, bewindhebber van de kamer der Noordsche
Compagnie te Hoorn, en een ander koopman, Borch genaamd,
een schip uitrustte om in het noordwesten eenen doortocht
naar Oost-Indië te zoeken, hoopte men dien weg niet zoozeer
hoog in het noorden als wel iets lager in het verre westen te
vinden. Het schip, waarop waarschijnlijk Marten Arendsz. van
Den Briel opperstuurman was * ) , zeilde dan ook daarheen en vond
werkelgk ten noorden van Hudsons-straat >een passagie, daer
ghemeent werdt een pas naer Oost-Indien te zgn: daer was een
open Zee, wel vierdehalf Mgl wgt, en al gebroocken Lant, vol
van volck, al met Pelterijen en Robbe-Vellen ghecleedt, seer be-
gerich naer Yser-werck, \7illende de Bouten uyt het Schip haelen:
M Zie over deze reis: Wassenaer, Hist. verh. VII fol. 95, IX fol. 123.
*) Ik Tennoed dit , omdmt op eene kaart van de zuidwestkust van Groenland ,
door La Pereyre in de bibliotheek van kardinaal Mazarin gevonden, aangetee-
kend stond: «Haec delineatio facta est per Martinum filium Amoldi natom in
HuUandia, Civitate dicta den Briel qui bis navigatio'nem ad insniam
dictam antiqoam Groenlandiam, instituit; tanquamsupre-
mns Onbernator, ano 1624 & ] 625." (White , Spitzbcrgen and Greenland.
p. 180.) Van Leversteyn alleen weten w^, dat h^ in beide jaren een schip naar
straat Davis uitzond. (Is misschien het nnden van deze kaart , die in het archief
der Staten-Generaal behoorde, op die plaats reeds voor 1646 eene aanw^zing,
dat Leversteyn, wiens daden zulk eene verrassende overeenkomst met die van
Le Maire vertoonen, evenals deze den koning van Frankrijk voor z^jne noorde-
Igke ontdekkingen heefl willen interesseeren, nadat de Staten-Generaal hem te-
leurgesteld hadden ?) — Op deze tocht was ook tegenwoordig de bekende Willem
Ys, de zegsman van Witseu en Zorgdrager. Dit blijkt uit zgu verhaal over de
twee oaar Nederland overgebrachte Groenlandsrs bg: Witsen, Noord- en oost-
Tartarve. p. 928. Wassenacr verhaalt (Hist. verh. TX p. 48, 124), dat op dezen
tocht de twee Groenlandcrs herwaarts kwamen.
162
seer diefachtig, alles nemoDde dat los is, rauw Vleesch en Viach
eetende , seer net op een parck schietende , met haer Flitsen daer
sy het Wildt mede treffen : daer was goede handelingh van Pelte-
rijen , dies men iu *t Schip alles vermangelt heeft dat het in
hadile/* ') Niettegenstaande den ophef van deze ontdekking
gemaakt blgkt hot overtuigend , dat de reizigers eenvoudig straat
Davis een eind weg opgezeild zgn en wel niet verder dan tot
65* Nfi. *). De ontdekte »passagie*' is waarschynlgk de Cnmber-
lands-bay. Dat de doortocht niet gevonden werd, spreekt van
zelf; straat Davis overstekende keerden de reizigers langs de
oostkust terug. Leversteyn verhaalde toch aan de Staten-(}ene-
raal, dat een door hem ontdekt land zich van 9 de Oostcaep van
Fretum Davis" (d. i. kaap Farewell) >) uitstrekte tot 5* meer
noordelgk, waar zich een zekere rivier bevond, die zgn Bchip
bezocht had *).
Maar niet ongestoord zou Lieversteyn de vruchten van zgne ge-
waande ontdekking genieten. Ook een Brielsch koopman Engel-
bert Pietorsz. Van der Zee had dit jaar straat Davis doen bezei-
len en daar ontdekt een nieuw eiland, waar hg had 9opgedaen
seeckere silvere ende goutmynen voor desen noyt bekent •)." Zoo-
M Wawnarr. Hut. Tcrhacl. IX ibl. 43.
*) Oi>k de Dtnwkfurighfid dir ontdekking liet te wenacheo oTerig. Niet illeeB
wist ]<eTerste}n uiet jai«t aan te duiden, waar de ontdekte landen gelegen wa-
ren (R. S,-G. 37 Febr. 16^5 . maar de beTelhebber Marten Arendfx. rerkcerde
mtg in df onde dwaling, dat Gn^nland» /aidpant nit twee eilanden bestond.
(Zir de kaart van Groenland, in: White. Spitxbergen and Greenland. p. 17(.
naar ArendAi.' kaart vervaardied. Zie ald. p. IS0.>
*> >Yetttin IHTids i» namelgk in de zeventiende eeaw de naam niet alleea
%an de xvettraat. maar bepaaldel\jk ook van Groenland* westkust, terwgl de
westkutt vau «traat l>avi« al» het Westland bekend 15. Groenland» oostkost bcette
daarentei^ra WrM-GrvMrnland . verdeeld in Oud-Gnteoland . het laidelijke, en
Nieuw-Grxwnland. het ncK^rdelijke cedeelte der kust. Spitsbergen werd tont^
lV»st -Groenland genoemd.
« K. S.-G. Il No%. UU. — IV bereikte rivier is waarsehünl^k de op de
kaarten van Groenland van Carolt* ,I6i6. K.-A.^ en Zorcdracer ^Groenl. Tiaaeh.
p. 71>. vvtk in de atlassea van Gw» ca VLsscher. ivenaU op [>aneken* kaart tab
Amerika. duidel\;k aaagewejea Kaals-r.vier op 6l' NB In den omtrek rindt
men daar .IVlf* haven" eu ,lV!f* pca*.." NB lever»?evn woonde te Delft,)
•' K. 8-G. U Kebr. 16:?: — Spi.rvB van i.:«a •.ochr vindt men op de
kaart %an larvlu* ^aa 1626 .K.-\.^ ea j? GkV. \ -Mcher» en Zorgdrager*
vGn^al vi«*ch. j\ 7r kaarten *aa i'.r^ti'.j-jd . •?. .ka»? Br >i" en de pBhcbc
h*%ea" >Y t^2^ en 6S* NB IV ,»r./.*: iiws k.-tri-. .vk .^p Danekers* kaart
*Att \tuvrik» wvr /^ k\::;~ea «xh^ïT .vi h-üa-ra ^laanx -.'atleenen aan Mar-
ïen Arvudsx v>mi IVa Br-v*.. wsATwh;;*'";^ 'i* Wvelb-bber op LeTertttjns
icheï^a -.a I6i4 tv Ï5 ,£:t her\ vr ï». 1>1 \ -i ■ ;? — la ïed<r ceral i» het
a.<l *»ü»»Ar>«h\;aI\;k. Jat ie e\5«ed'l:e >aa ^ ia i.r Z.f; SfLi3gT:;ke ontdekkis-
i.x'1 'ït*:\ j;'.*ijaj . %a-'. •.tr»^'. M*-vti .\r\;'c>i. ■.■ c *c'.-rr4'. vaa «insiüa dieta
aa*.a«(iu GrwaUadv»' ,:iv V.ervwr p. ISl N;c4 i . vert**!: Waste aacr rcc^ ia
V
188
dra Leversteyn zich nu tot de Staten-Generaal wondde met yer-
zoek om octrooi voor niet minder dan twintig jaar, opdat hg zijne
ontdekking met uitsluiting van allo andero Nederlanders zou
kunnen exploiteeren en ze tot 84** NB. voortzetten , verzette zich
Van der Zee tegen de inwilliging van dit verzoek. Van zgne z|jde
verzocht hij octrooi om straat Davis gedurende twaalf jaren
alloen te mogen bevaren; hjj bood aan zijne ontdekking te bewg-
zen en tegelgk aan te toonen >de sub- ende obreptie'* van Lever-
steyns verzoek.
Hoewel het zoeken van den doortocht opgegeven en eene ont-
ginning der walvischvangst in die streken niet bedoeld schgnt te
zgn, was echter de Noordsche Compagnie niet gezind zich het
monopolie van landbezit in de poolstreken, dat zij zoo langen
tgd bgna ongestoord bezeten had, te laten ontwringen. Zoo zg
zelve zich tot nog toe tot de walvischvangst bepaald had, hare
beginselen waren te exclusief dan dat zij het zou gedoogd heb*
ben, dat anderen zich zelfs tot het diijvcn van den pelterghan-
dol of het ontginnen der reeds lang gezochte goudmijnen bij straat
Davis in het noorden vestigden. Dadelgk verzocht zg dan ook
de Staten-Generaal, de requesten van beide kooplieden, voordat
daarover eene beslissing genomen werd, in hare handen te doen
stellen om ze nader te onderzoeken. De Staten-Generaal wensch-
ten echter de beslissing aan zich te houden en besloten (11 No-
vember), de drie partijen voor eene daartoe benoemde commissie
nader te doen hooren ■).
De beide requestranten schijnen daardoor in groote verlegen-
heid gebracht te zijn: reeds den 21 November werden partijen
gelast tegen den 25 voor de commissarissen te verschgnen *), en
toch hadden de beide mededingers nog in Februari zoo weinig
afdoende bewgzen van him recht ingeleverd, dat de Staten-Ge-
neraal op verzoek der bewindhebbers van de Noordsche Compag-
nie besloten , Leversteyn en Van der Zee te gelasten , dat zij toch
9 rechte openinge** zouden doen van do ligging der door hen ont-
dekte landen om te beslissen of die al dan niet onder het octrooi
der Noordsche Compagnie vielen, en zoo neen of zg door de
schepen der compagnie vroeger waren bevaren '). De zaak bleef
slepen *) : het schijnt de taktiek der partgen geweest te zijn , de
April 1625, dat „Groenlandt gheen Eylandt bevonden is." (Hist. verh. IX fol 43.)
Het is kwalgk denkbaar, dat deze kennis aan iemand anders dan Van der Zee
ontleend ii, die blijkens zijne beweerde ontdekking van mijnen in Groenland
daar aan land geweest is.
«) E. S.-G. 11 Nov. 1624.
») R. S.-G. 21 Nov. 1624.
•) R. S.-G. 27 Febr. 1625.
•) Wasfenaer (Hist. verh. IX f<»l. 44) verhaalt, dat Leversteyn c. s. „na lange
184
beraadslagingen over deze zaak te rekken, totdat zg op nieaw
het bewnste land hadden bevaren en afdoende bewgzen voor hnn
recht konden bgbrengen.
Het bleef dan ook niet bg vertoogen aan de Staten-OeneraaL
Dadeiyk zond de Amsterdamsche kamer der Noordsche Compagnie
in het volgende jaar (1625) een scheepje van 40 k 50 last naar
het noorden ■)• ^^ bevelhebber dezer expeditie kreeg last om
het bewuste land te bezeilen en daarna straat Davis of Hadsons-
straat en de naar hem genoemde baai (9syn ghevonden Zee/'
zegt Wassenaer) te onderzoeken, »met hoope om aldaer oock wat
raers of nieus t* ontdecken.*' De kapitein van het jacht was Jan
Jansz. *), de bemanning bestond uit vijftien koppen. Men wilde
dit jaar de kosten verkennen en in het najaar terogkeeren : het
volgende jaar zou de Noordsche Compagnie dan »met ernst daer
op equipperen ').*' De schepelingen hielden zich allereerst bezig
met het onderzoeken der door Leversteyn gezochte 9pa8sagie'*
(door Cumberlands-bay) , maar vonden die «ghestopt met lant."
Iets meer naar het zuiden kwamen zg aan eenen inham, reeds
vroeger door Europeanen bezocht (Frobisher-straat) , maar dien
een eind wegs opzeilende, kwamen zy verder dan hunne Toor-
gangers geweest waren. De bewoners, even roofzuchtig als de
Groenlanders , toonden zich bereid tot ruilhandel; zg boden wa-
pens, kleedingstukken , schuitjes en al wat zij hadden ter rnil
aan, maar de zooveel belovende peltergen, waarvan Leversteyn
gesproken had, kregen de Nederlanders niet te zien. Ontevreden
keerden zij terug en na eene rampspoedige reis, door nevel, storm
en gs gehinderd, kwamen zij in het vaderland aan *). Voorde
ontdekking van verschillende baaien, rivieren, eilanden en vol-
ken tusschen 60** en 68 {* NB. verzochten zg, aan hun systeem
van uitsluiting getrouw, echter dadelgk aan de Staten-Generaal
octrooi *).
Maar ook Leversteyn had onderwgl niet stilgezeten. Hg had
met zgne deelgcnooten in Mei 1625 niet minder dan drie sche-
pen van 100 last uitgezonden, waarschgnlgk weder onder bevel
Oppositie" in April 1625 octrooi voor vier jaar gekregen hebben. De R. S.-G.
zwijgen daarover en het door Wasaenaer zei ven (I. c. IX fol. 184) verhaalde ttr\)dt
er mede.
*) Wasftenacr (Hist. vorh. IX fol. 43) zrgt , dat de compagnie in dit voor-
nemen «ia belet.' Zie echter Wassenaer (1. c. IX fol. 124) en de R. S.-G.
16 Dec. 1625.
*) Jan Jarisz. bg Wassenaer (Hist. verh IX fol. 124) is zeker een drnkfoat
voor Jan Jansz.
•) Wassenaer. Hist. verh. IX fol. 124.
•) WassenaiT. Hist. verh. .\I fol. 58.
•) R. S.-G. 16 Dcc. 1625.
185
Tan Marton Arendsz. van Den Briel als opperstuurman ' ) , om op
de ontdekte landen handel te drgyon on den doortocht nader te
onderzoeken <). Z^ verkregen een gunstig resultaat en ont-
dekten in straat Davis >seecker Lant bewoont met menschen,
noyt voor dato vandien by eenige ingesetenen der Vereenichde
Nederlanden bevaren ')." De beide mededingers verschenen dan
ook op het laatst van 1625 weder voor de Staten-Goneraal en
verzochten octrooi voor hunne ontdekkingen. De regeering stelde
beide requesten in handen eener commissie om partyen zoo mo-
gelgk in der minne tot eene overeenkomst te brengen *). De
uitslag dezer bemoeiingen wordt niet gemeld. — Eene poging
• van Van der Zee, om nog in 1627 den naar het schijnt toen reeds
bgna vergeten strijd over do ontdekkingen op Groenlands west-
kust weder te verlevendigen door nogmaals octrooi voor zyne
beweerde ontdekking van 1624 te vragen, schgnt even onbeslist
gebleven te zgn *). Het blgkt echter, dat ook in 1626 straat
Davis door Nederlanders bevaren is *).
Ook het zoeken van den noordoostelijken doortocht naar
Oost-Indië was door de Noordsche Compagnie onderwgl weder
opgevat. De ongelukkige reis van schipper Simon Willemsz.
had haar echter van het volgen van de richting door het hooge
noorden afgeschrikt en zg keerde dus terug tot de oude plan-
nen der zestiende eeuw , die b^ de onbekendheid van het hooge
noorden met groote voorzichtigheid aanrieden, op eenigszius pri-
mitieve wgzc eenvoudig de lijn der kust te volgen. Daartoe
lustte de Amsterdamscho kamer der compagnie nu een spiegel-
schip van 90 last, »de Cat*' genaamd, uit voor eene lange reis.
Het werd bemand met 24 koppen, van proviand voorzien voor
2| jaar en schipper Comelis Teunisz. Bosman van Amsterdam
aan het hoofd der onderneming gesteld, terwijl Willem Joosten
Glimmer hem als commies vergezelde '). De algemeene aan-
*) Zie hienróor p. 181 Noot 2.
*) WassenAer, Hist. irerh. IX fol. 43, 44.
•) R. S.-G. 10 Oct. 1625.
•) R. S.-G. 10 Oct., l« Dec. 1625.
•) R. S.-G. 15 Febr., 6 Mrt. 1627.
•) R. S.-G. 24 Doe. 1626, 24 Febr. 1627. — Het schip behoorde aan Joost
Adriaensz. Van Colster en Mr. Cornelis Musch , «Secretaris tot Rotterdam." Het
doel der nitrusting wordt niet gemeld.
*) Waasenaer. Hist. verh. IX fol. 123. — Gelijkheid van jaar en plan zonden
reeds voor het vereenzelvigen van de reizen van Tennis Cornelisz. (volgens Waa-
senaer) en van Cornelis Bosman (volgens Witsen) pleiten. Van Dam (Gesch. der
O.-I. C. R.-A.) neemt echter allen twgfel weg door den schipper Comelis
Tennisz. Bosman te noemen, daardoor bewijzende, dat Wassenaer bij vcrgis-
•ing Tennii Cornelisz. voor Cornelis Teonisz. schreef.
186
(lacht schijnt zich op duze onderneming gevestigd te hebben ; er
waren aan de uitrusting geheimzinnige inrichtingen verbonden,
die aan de reis grootere kans van slagen verzekerden dan aan
eenige vorige *). De Noordsche Compagnie, als al tgd zeer voor-
zichtig , waar zg met hare Oost-Indische zuster in botsing dreigde
te komen, verzocht evenals in 1615 van de Staten- Generaal
»opene patente, daerby alle uytheemsche Coningen ende poten*
taten mitsgaders alle gouverneurs ende bevelhebberen van wat
conditie off qualitcyt die souden mogen syn, versocht ende ret-
pcctive bevoelen wierden ,*' het schip te laten heen- en temggaan
zonder eenige verhindering. (25 Maart 1625.) Het verzoek der
compagnie werd dadelijk toegestaan en haar tevens op haar ver-
zoek afschrift verleend van de resolutie van 1596, waarbg de
premie van ƒ 25,000 door do Staten was uitgeloofd *). Het schip
schgnt nog eenigen tijd opgehouden te zgn en vertrok eerst 24 Jnni
van Texel. Het plan der reis was geheel hetzelfde als in 15d4 :
men wilde langs de Russische kust de straat van Nassau door-
zeilen naar den Ob, kaap Tabin tiuchten te bereiken en door
straat Anian den weg naar Cathay , China en Japan zoeken , om
het volgende jaar langs denzelfden weg terug te keeren en octrooi
voor het vinden van den weg aan te vragen >). De uitslag be-
antwoordde echter geheel niet aan de hooge verwachtingen, die
men van de onderneming koesterde. Eei*st 24 Juli voorbg het
eiland Kolgojev gezeild , bereikte men 28 Juli Novaya-Zemlya op
70T)r>' NB. en werd reeds daar zoozeer door het drgfgs gehin-
derd , dat men dagenlang in eene baai moest blijven liggen. Eerst
10 Augustus kon de straat van Nassau ingezeild worden. Den
13 Augustus kwam het schip ook behouden voor het Staten-eiland
t-cn oosten van Vaigatsch ten anker, maar nauwelijks was men
1 7 Augustus van daar vertrokken of een harde vorst deed de zei-
len stijf bevriezen, terwijl de wind de ijsschotsen met zulk een
geweld op het vaartuig aandreef, dat men wel genoodzaakt was
in straat Nassau terug te keeren. Bosman was nog daar, toen
een hevige storm hem onder sneeuw en hagel van zijne ankers
sloeg en hem tot den terugtocht deed besluiten. De berichten
van eenige Russische visschers, die hij ontmoette, hadden de
reeds ontmoedigde reizigers in hun voornemen bevestigd. Zg ver-
haalden , dat straat Nassau slechts eens om de twee of drie jaar
») I)c grhcpcliogen hadden behalve ile proviand bij zich zekere ,,anderc noot-
drufligheden, om redenen willen niet verhaelt.'' Ook waren zg ^met twee ttoo-
ven int Schip vcrsieu" en »op eenich renconter wel met Cniyt en Loot rer-
Bien." (Waasenaer, Hist. verh. IX fol. 123, XI fol. 58.)
>) R. S.-G. 25 Maart 1626.
*) WaMcnaer, Hist. verh. IX fol 44. 123. - R. S.-G. 25 Maart 1625.
187
open was en dat dan nog alleen laat in den tgd het drfjfgs den
toegang vrijliet ; zij , die gewoon waren jaarlgks met drie of vier
kleine scheepjes tusschen Pechora en Vaigatsch de vischvangst te
beproeven , waren dan ook dikwijls genoodzaakt zich tot de ondiep-
ten in de straat van Nassau zelve te bepalen ■ ). Hoe onmogelgk
het dns voor de expeditie scheen verder te gaan , in het vaderland
was men, toen Bosman in het begin van September onver-
richter zake terugkwam, niet zeer tevreden over zgn beleid.
Men schgnt hem gebrek aan volharding en moed verweten te
hebben; men schgnt het hem ten kwade geduid te hebben, dat
hg reeds op het gezicht van het drijfijs teruggekeerd was zonder
sich daarin te wagen. > Het staet alsoo met «Ie vaert door *t Ys ,
naer ghelegentheyt vando winden,'* schrijft Wassenaer, die veel
van de reis gehoopt had, »d'eene wint dryft u al het Ys op
*tl^f dat ontrent u is , die wint veranderende , drgft al 't Ys
van u of, en ghy hebt eenen vryen pas; die wat ondersoccken
wil , moet niet schroomen hem in *t Ys te begheven , en daer
eenighe daghen in te bljven legghen, en dryven, en daer nae
weder los werden ; die soo niet doet sal niet ujtrechten , als desen
voorghevallen is *)."
Dit zgn de laatste berichten, die ons omtrent ontdekkings-
reizen naar het noorden, door of ten tijde van het bestaan der
Noordsche Compagnie door Nederlanders ondernomen, zgn over-
gebleven. De ongelukkige uitslag sch^nt van verdere pogingen
te hebben afgeschrikt en de Noordsche Compagnie heeft zich zeker
meer en meer op de walvischvangst toegelegd , die ook zonder de
ontdekking van nieuwe vaste uitgangspunten juist in deze jaren
overvloedige winsten afwierp '). Voordat wg echter over de ont-
*) fiixonderheden over deze reis vindt men bij : Van Dam, Gesch. der O.-I. C.
I eap. 1 5. (MS. R.-A.) , die een uittreksel uit het journaal van Bosman ge-
Imikte. Daannede stemmen overeen Witsen (Noord- en oost-Tart ar ye. p. 906, 7)
en fierghaus. (Wat men van de aarde weet. I p. 229.) Tn bizonderheden w^kt
dexe laatste echter van het verhaal der anderen af zonder zijne autoriteit
te noemen.
») Wassenaer, Hist. verh. XI fol. 58. — Twee andere ^wel-ghcmonteerdc"
schepen der N. C. zeilden dit jaar nog „op een ander uoyi bevaercn plaets om
jeU t' ODtdecken." (Wassenaer 1 c. IX fol. 124.)
*) Gedurende het bestaan der Noordsche Compagnie bepaalde men zich ver-
der dan ook tot het onderzoeken der kusten van Spitsbergen. Men moet echter
voorzichtig z^n met het toeschrijven van ontdekkingen aldaar aan Nederlanders :
de Hollandsche namen zgn daarvan volstrekt geen bewgs, daar de Nederlanders
zich niet ontzagen de namen door Engelschen gegeven op hunne kaarten te ver-
talen, b. V. Klok-baai, Kyk-uit enz. (Bell-sound, Look-out.) Toen de Noordsche
Compagnie in 1642 werd opgeheven, ondernamen natuurlvjk nu en dan Neder-
landsche walvischvaarders tochten om nieuwe kusten te vinden , terwijl Spitsbergen
meer en meer verlaten werd. Maar toch niet dan zelden was dit het geval ; weldra
188
dekkingen der Noordsche Comimgnie zwggen , blgft ons over ieU
mede te deelen omtrent de ontdekking van Jan Mayen-eüand,
waarover zeer verwarde verhalen in omloop zgn.
Jan Mayen-eiland is volgens de gewone overlevering ontdekt
door Jan Cornelisz. May op zgne reis naar het noorden in 1611.
Dit verhaal, reeds door Zorgdrager medegedeeld '), is na hem
door alle schrgvers, die het eiland vermelden, overgenomen *).
Het is niet moeielijk de redeneering na te gaan, die het heeft
doen ontstaan. Jan Mayen-eiland was natunrlgk ontdekt do<nr
Jan May , de naam zelf reeds wees het aan ; zekere Jan May was
in 1611 naar het noorden geweest, dus was hg de ontdekker.
Toch mocht het zonderling heeten, dat zulk eene belangrgke
werd de overtuiging algemeen, dat,. zon de walvisch uit de zee om Spitsbergea
langzamerhand verdween, andere wateren nog minder door die begeerl^ke prooi
bezocht werden. Ook de berichten omtrent die tochten zijn schaarsch en on-
samenhangend. Over de reizen van Willem Vlaming en de beide zonen tu
Jelmcr ('ock (in 1663 of 64, 1669 en 1688) vindt men een en ander b^:
Witseu, Noord- en oost-Tart ar> e. p. 900, 2, 8. 4, 23, 24, 25, 26. bq: Vai
Dam, Gesch. der O.-I. C. I cap. I 5, bij: Valeutijn, Oud eu nieuw O. I. lp. IM,
bij : Zorgdfi'.gor, Groenl. vissch. p 186, en bij : De Jonge, Nova-Zembla. p. 24— 26,~
over de reis van Cornelis Pictersz. Snobbeger (1675), bij: Witsen 1. c. p. 918, —
van Tennis Ys: ald. p. 901, 2, 4. 51, 52, — van (k>rnelis Roule : ald. p. 920.—
over ontdekkingsreizen door Nederlanders in 1664 eu 66 oudemomen : ald.
p 007, 62 , — over de plannen van den commandeur ter walvisch vangst Jan
Pietersz. Haay (1650), bij: Van Dam, Gesch. der O.-l, C. 1 cap. I 5 (cf. Zorg-
drager. Groeul. vissch. p 320) . — over de ontdekking van verschillende ponten
van Groenlands oostkust (1654. Gale Hamkcsland en baai op 78® — 75^ NB. —
1655. Broer Ruysland ontdekt door Gerrit Ruisch op 73o. — 1655. Edamaland
op 77® of 78» NB — 1665. Bontekoe's eUand op 78»30' (?). — 1670. Lam-
bertsland op 78*'30') : in de atlassen van Colom, Goos en Doncker, en op de kaart
vau Vau Keulen. (Vlg. Witsen 1 c. p. 904 is Groenlands oostkust in de 17*
eeuw nooit bereikt.) — over de ontdekking van Gillis-laud op SO^ NB. ten
oosten van Spitsbergen door Cornelis Gillis: in den atlas van Van Keulen; —
over de ontdekking van het problematische Jelmersland: Witsen 1. c. p. 902 1
en van het niet bestaande Witsen -eiland: ald. p. 928. — De O.-I. C. aehgnt
in het midden der 17* eeuw nog enkele reizen tot het zoeken van den N.-O.
doortocht van O.-I. uit te hebben doen ondernemen. Zie daarover: Philoaophieal
Transactions of the Royal Society. IX , X p. 197, 417. — Zorgdrager, Groenl.
vissch. p. 137. — Scoresby, Account of the arctic regions. l App. p. 62. —
Over plannen om voor het zoeken van den N. doortocht nog in 1 664 een monopolie
te verkrijgen vergelijke men: Van Dam, Gesch. der O.-I. C. I cap. I 5.
*) Zorgdrager, Groenl. vissch. p. 101.
*) O. a. door den schrgver van : De walvisch vangst (II p. 62), MoU (Zee-
togten der Nederl. p. 95), Bennet en Van Wgk (Nederl. ontdekk. p. 54), Asber
(Hudson the Navigator, p. 257). Berghaus (Wat men van de aarde weet. p. 8S5),
Barrow (Vojages into the arctic regions. p. 227.) Alleen Scoresby (Account of
the arct. reg. I p. 154) twgfelt , maar op zeer dwaze gronden.
189
plaats in het octrooi der Noordsche Compagnie van 1614 niet
genoemd werd; toch berichtte de heer De Jonge, dat in het zeer
oitvoerige journaal van de reis van Jan Comelisz. May geene
melding van het eiland gemaakt werd * ). Nasporingen op het
Bgks- Archief en elders hebben m^ nu in staat gesteld, de ware ge-
schiedenis der ontdekking uitvoerig te verhalen. Dat zg ingewikkeld
is blgkt reeds uit de feiten, dat niet minder dan zevenmaal
terecht of ten onrechte op de eer en het voordeel der ontdekking
van Jan Mayen-ciland als van een nieuw land is aanspraak ge-
maakt , — dat over die ontdekking niet minder dan drie processen
door Nederlanders en vreemdelingen tegen de Noordsche Com-
pagnie gevoerd z^n , — dat het eiland onder twaalf verschillende
namen in de geschiedenis bekend is, — dat degene, die geacht
wordt zgn naam aan het eiland gegeven te hebben , zelfs van het be-
staan daarvan geheel onkundig was , — en dat de werkelgke naam-
gever de eigenlijke ontdekker niet is. In de volgende bladen hoop
ik al deze vreemdklinkende beweringen te bewijzen: voorloopig
zal ik m^ bepalen tot een kort verhaal der verschillende zooge-
naamde ontdekkingen.
>In the jeere 1608,** dus verhaalt Edge in zijn »Northemc
Discoueries of the Muscouia Merchants," »the said fellowship
set forth a Ship called the Hope-well, whereof Wil-
liam Hudson was Master, to discouer to the Pole,
where it appeareth by his lournall, that hee came
to the height of 81 degrees, where he gaue Names
to certayne places, vpon the Continent of Green-
land formerly discouered, which continue to this
day, namely, Whale Bay, and Hackluit Headland,
and being hindred with Ice, returned home without
any further vse made of the Countrey, and in ran-
ging homewards, hee discouered an Hand lying in
71 degrees, which hee named Hudsons Tutches/* *)
Asher •) heeft m. i. overtuigend bewezen, dat Hudsons Tutches
niets anders is dan Jan Mayen-eiland ^), en dat dit laatste in
Engeland nog in 1618 onder den naam van >Hudson*s Touches*'
') De Jonge, Opkomst. I p. SO.
*) Porchai, Pilgrimes. III p. 464.
•) Asher, Hudson the Nsyigator. p. CXCI, CXCII, 146 Noot l.
*) In éene zaak echter geloof ik, dat Asher hier dwaalt. Hij vindt een hewijs
sgner stelling in den naam „Rudson's point", volgens hem eene verbastering van :
Hudsons point. Ik durf zeggen, dat de afleiding geheel verkeerd is. Op de
m\j bekende kaarten heet de bedoelde plaats niet «Rudson's point" maar eenvou-
dig «Rudsen.** Met dezen naam worden dunkt m\j de klippen bedoeld , die daar
in lee liggen. (Rudsen, rudzig, oud-Hollandsch voor: rotsen, rotsig.)
162
seer diefachtig , alles nemeDde dat los is , rauw Vleesch en Visch
eetende , seer net op een parck schietende , met haer Flitsen daer
sy het Wildt mede treffen : daer was goede handelingh van Pelte-
rijen , dies men iu 't Schip alles vermangelt heeft dat het in
hadde.** ') Niettegenstaande den ophef van deze ontdekking
gemaakt blgkt het overtuigend , dat de reizigers eenvoudig straat
Davis een eind weg opgezeild zgn en wel niet verder dan tot
65* Nfi. *). De ontdekte >passagie'' is waarschgnlgk de Cumber-
lands-bay. Dat de doortocht niet gevonden werd, spreekt van
zelf; straat Davis overstekende keerden de reizigers langs de
oostkust terug. Leverstejn verhaalde toch aan de Staten*(}ene-
raal, dat een door hem ontdekt land zich van >de Oostcaep van
Fretum Davis" (d. i. kaap FareweU) ») uitstrekte tot 5* meer
noordelgk, waar zich een zekere rivier bevond, die zgn schip
bezocht had *).
Maar niet ongestoord zou Leverstejn de vruchten van zgne ge-
waande ontdekking genieten. Ook een Brielsch koopman Engel-
bert Pietersz. Van der Zeo had dit jaar straat Davis doen bezei-
len en daar ontdekt een nieuw eiland, waar hg had 9opgedaen
seeckere silvere ende goutmynen voor desen noyt bekent •)." Zoo-
>) Wtstenaer, liUt. verhael. IX fol. 43.
*) Ook de naowkeorigheid der ontdekking liet te wenschen overig. Niet alleen
wist Iieventeyn niet juist aan te duiden, waar de ontdekte landen gelegen wa-
ren (R. S.-G. 27 Febr. 1625), maar de bevelhebber Marten Arendv. verkeerde
nog in de oude dwaling, dat Groenlands zuidpunt uit twee eilanden bestood.
(Zie de kaart van Groenland, in: White, Spitzbcrgen and Greenland. p. 175,
naar Arendsz.' kaart vervaardigd. Zie ald. p. 180.)
*) Fretum Davida is namel^k in de zeventiende eeuw de naam niet alleen
van de zeestraat, maar bepaaldelijk ook van Groenlands westkust, terwgl de
westkust van straat Davis als het Westland bekend is. Groenlands oostkoit heette
daarentegen West -Groenland , verdeeld in Oud-Grocnland , het zuidelijke, en
Nieuw-Groenland, het noordelijke gedeelte der kust. Spitsbergen werd somtgds
Oost-Groenland genoemd.
*) R. S.-G. 11 Nov. 1624. — De bereikte rivier is waarschgnlük de op de
kaarten van Groenland vau Carolus (1626. R.-A.) en Zorgdrager (Grocnl. visaeh.
p. 71), ook in de atlassen van Goos en Visscher, evenals op Danckers' kaart van
Amerika , duidelijk aangewezen Baals-rivier op ti^ NB. In den omtrek vindt
men daar «Delfs haven" en »Delfs punt." (NB. Leversteyn woonde te Delfi.)
•) R. S-G. 15 Febr. 1627. — Sporen van dezen tocht vindt men op de
kaart van Carolus van 1626 (R.-A.) en op Goos*, Visschers en Zorgdragers
(Groenl. visseh. p. 71) kaarten van Groenland, in: ^l^aap Briel" en de vBrielte
haven" op 62«> en 63® NB. De „Brielse haven" komt ook op Danckers* kaart
van Amerika voor. Z^ kunnen echter ook hunnen naam ontleenen aan Har-
ten Arendsz. van Den Briel, waarsch^nlijk de bevelhebber op Levertteyns
schepen in 1624 en 25. (Zie hiervoor p. 181 Noot 2.) — In ieder geval is het
niet onwaarsehgnl^k, dat de expeditie van Van der Zee belangr^ke outdekkin-
geii heeft gedaan , want terwijl Marten Arendsz. nog spreekt van ^insula dieta
antiqua Groenlandia" (zie hiervoor p. 181 Noot 2), verhaalt Wasaenaer reeds in
188
dra Leversieyn zich nu tot de Staten-Generaal wendde met ver-
zoek om octrooi voor niet minder dan twintig jaar, opdat h|j zijne
ontdekking met uitsluiting van alle andere Nederlanders zou
kunnen exploiteeren en ze tot 84° NB. voortzetten , verzette zich
Van der Zee tegen de inwilliging van dit verzoek. Van z^jne zijde
verzocht hij octrooi om straat Davis gedurende twaalf jaren
alleen te mogen bevaren ; hij bood aan zijne ontdekking te bewe-
zen en tegelijk aan te toonen >de sub- ende obreptie" van Lever-
stejns verzoek.
Hoewel het zoeken van den doortocht opgegeven en eene ont-
ginning der walvischvangst in die streken niet bedoeld schijnt te
zgn, was echter de Noordsche Compagnie niet gezind zich het
monopolie van landbezit in de poolstreken, dat zij zoo langen
tgd btjna ongestoord bezeten had, te laten ontwringen. Zoo zg
zelve zich tot nog toe tot de walvischvangst bepaald had, hare
beginselen waren te exclusief dan dat zij het zou gedoogd heb-
ben, dat anderen zich zelfs tot het drijven van den pelterghan-
dol of het ontginnen der reeds lang gezochte goudmijnen bij straat
Davis in het noorden vestigden. Dadelijk verzocht zij dan ook
de Staten-Generaal, de requesten van beide kooplieden, voordat
daarover eene beslissing genomen werd, in hare handen te doen
stellen om ze nader te onderzoeken. De Staten-Generaal wensch-
ten echter de beslissing aan zich te houden en besloten (11 No-
vember), de drie partgen voor eene daartoe benoemde commissie
nader te doen hoor en >).
De beide requestranten schijnen daardoor in groote verlegen-
heid gebracht te zijn: reeds den 21 November werden partijen
gelast tegen den 25 voor de commissarissen te verschijnen *), en
toch hadden de beide mededingers nog in Februari zoo weinig
afdoende bewijzen van hun recht ingeleverd, dat de Staten-Ge-
neraal op verzoek der bewindhebbers van de Noordsche Compag-
nie besloten , Leversteyn en Van der Zee te gelasten , dat zij toch
» rechte openinge*' zouden doen van de ligging der door hen ont-
dekte landen om te beslissen of die al dan niet onder het octrooi
der Noordsche Compagnie vielen, en zoo neen of zij door do
schepen der compagnie vroeger waren bevaren '). De zaak bleef
slepen *): het schijnt de taktiek der partijen geweest te zijn, de
April 1625, dat „Groenlandt gheen Eylandt bevonden is." (Hist. verh. IX foL 48.)
Het i« kwal^k denkbaar, dat deze kennis aan iemand anders dan Van der Zee
ontleend ia, die blijkens zijne beweerde ontdekking van m\jnen in Groenland
daar aan land geweest is.
») R. S.-G. 11 Nov. 1624.
») R. S.-G. 21 Nov. 1624.
•) R. S.-G. 27 Febr. 1625.
*) Wasicnaer (Hist. verh. IX fol. 44) verhaalt, dat Leversteyn c. s. „na lange
184
beraadslagingen over deze zaak te rekken, totdat zg op nieaw
het bewnste land hadden bevaren en afdoende bewgzen voor hun
recht konden bijbrengen.
Het bleef dan ook niet b|j vertoogen aan de Staten-CtoneraaL
Dadelijk zond de Amsterdamsche kamer der Noordsche Compagnie
in het volgende jaar (1625) een scheepje van 40 k 50 last naar
het noorden >). De bevelhebber dezer expeditie kreeg last om
het bewnste land te bezeilen en daarna straat Davis of Hadsons-
straat en de naar hem genoemde baai (»syn ghevonden Zee,*'
zegt Wassenaer) te onderzoeken, »met hoope om aldaer oock wat
raers of niens t' ontdecken." De kapitein van het jacht was Jan
Jansz. '), de bemanning bestond uit vijftien koppen. Men wilde
dit jaar de kusten verkennen en in het najaar temgkeeren : het
volgende jaar zou de Noordsche Compagnie dan >met ernst daer
op equipperen *).** De schepelingen hielden zich allereerst beiig
met het onderzoeken der door Leverstejn gezochte >passagie
(door Cumberlands-bay) , maar vonden die »ghe8topt met lant.
Iets meer naar het zuiden kwamen z|j aan eenen inham, reeds
vroeger door Europeanen bezocht (Frobisher-straat) , maar dien
een eind wegs opzeilende, kwamen z|j verder dan hunne voor-
gangers geweest waren. De bewoners, even roofzuchtig als de
Groenlanders , toonden zich bereid tot ruilhandel; z|j boden wa-
pens, kleedingstukken , schuitjes en al wat zij hadden ter mii
aan, maar de zooveel belovende peltergen, waarvan Leverstejn
gesproken had, kregen de Nederlanders niet te zien. Ontevreden
keerden zg terug en na eene rampspoedige reis, door nevel, storm
en ijs gehinderd, kwamen zg in het vaderland aan *). Voorde
ontdekking van verschillende baaien, rivieren, eilanden en vol-
ken tusschen 60" en 68}* NB. verzochten zg, aan hun systeem
van uitsluiting getrouw, echter dadelgk aan de Staten-Generaal
octrooi •).
Maar ook Levcrsteyn had onderwgl niet stilgezeten. Hg had
met zgne deelgenooten in Mei 1625 niet minder dan drie sche-
pen van 100 last uitgezonden, waarschgnlgk weder onder bevel
oppositie*' in April 1625 octrooi voor vier jaar gekregen hebben. De R. S.-G.
zwijgen daarover en het door Wassenaer zei ven (t. c. IX fol. 124) verhaalde ttrgdt
er mede.
*) Wassenaer (Ilist. vrrh. IX fol. 43) zrgt , dat de compagnie in dit voor-
nemen «is belet.' Zie echter Wassenaer (1. c. IX fol. 124) en de R. S.-G.
16 Dec. 1625.
*) Jan Jarisz. b^ Wassenaer (Ilist. verh IX fol. 124) is zeker een drukibat
voor Jan Janu.
•) Wassenaer. Hist. verh. IX fol. lU.
*) Wassenaer. Hist. verh. XI fol. 58.
*) R. S.-G. 16 Dec. 1625.
185
Tan Marton Arendsz. van Den Briel als opperstuarman > ) , om op
de ontdekte landen handel te drgven en den doortocht nader te
onderzoeken *). Zij verkregen een gunstig resultaat en ont-
dekten in straat Davis »8eecker Lant bewoont met menschen,
toyt voor dato vandien by eenige ingesetenen der Vereenichde
Nederlanden bevaren *).** De beide mededingers verschenen dan
ook op het laatst van 1625 weder voor de Staten-Generaal en
verzochten octrooi voor hunne ontdekkingen. De regeering stelde
beide requesten in handen eener commissie om partijen zoo mo-
gelgk in der minne tot eene overeenkomst te brengen *). De
uitslag dezer bemoeiingen wordt niet gemeld. — Eene poging
• van Van der Zee, om nog in 1627 den naar het sch|jnt toen reeds
bgna vergeten strgd over de ontdekkingen op Groenlands west-
kust weder te verlevendigen door nogmaals octrooi voor zgne
beweerde ontdekking van 1624 te vragen, schgnt even onbeslist
gebleven te zgn *). Het blgkt echter, dat ook in 1626 straat
Davis door Nederlanders bevaren is *).
Ook het zoeken van den noordoostelij ken doortocht naar
Oost-Indië was door de Noordsche Compagnie onder wgl weder
opgevat. De ongelukkige reis van schipper Simon Willemsz.
had haar echter van het volgen van de richting door het hooge
noorden afgeschrikt en zij keerde dus terug tot de oude plan-
nen der zestiende eeuw , die bg de onbekendheid van het hooge
noorden met groote voorzichtigheid aanrieden, op eenigszius pri-
mitieve w|jze eenvoudig de lijn der kust te volgen. Daartoe
lustte de Amsterdamsche kamer der compagnie nu een spiegel-
schip van 90 last, »de Cat*' genaamd, uit voor eene lange reis.
Het werd bemand met 24 koppen, van proviand voorzien voor
2j jaar en schipper Comelis Teunisz. Bosman van Amsterdam
aan het hoofd dor onderneming gesteld, terwijl Willem Joosten
Glimmer hem als commies vergezelde ^). De algemeene aan-
*) Zie hiervoor p. 18] Noot 2.
*) Waaaenaer, Hist. verh. IX fol. 48, 44.
•) R. S.-G. 10 Oct. 1«25.
•) R. S.-G. 10 Oct., 16 Dec. 1625.
») R. S.-6. 15 Fcbr., 6 Mrt. 1627.
•) R. S.-G. 24 Dec. 1626, 24 Febr. 1627. — Het schip behoorde aan Joost
Adriaensz. Van Colster en Mr. Comelis Mosch, «Secretaris tot Rotterdam." liet
doel der uitrusting wordt niet gemeld.
*) Wassenaer. Hist. verh. IX fol. 123. — Gelijkheid van jaar en plan zouden
reedi voor het vereenzelvigen van de reizen van Tennis Cornelisz. (volgens Was-
senaer) en van Cornelis Bosman (volgens Witsen) pleiten. Van Dam (Gesch. der
O.-I. C. R.-A.) neemt echter allen tw^fel weg door den schipper Comelis
Teunisz. Bosman te noemen, daardoor bewijzende, dat Wassenaer bij vcrgis-
nng Teunis Cornelisz. voor Cornelis Teunisz. schreef.
186
<lacht scbgnt zich op deze onderneming gevestigd te hebben; er
waren aan de uitrusting geheimzinnige inrichtingen verbonden,
die aan de reis grootere kans van shigen verzekerden dan aan
eenige vorige >). De Noordsche Compagnie, als altgd zeer voor-
ziohtig , waar zg met hare Oost-Indische zuster in botsing dreigde
te komen, verzocht evenals in 1615 van de Staten -Generaal
»opene patente, daerby alle ujtheemsche Coningen ende poten-
taten mitsgaders alle gouverneurs ende bevelhebberen van wat
conditie off qualiteyt die souden mogen syn, versocht ende res-
poctive bevoelen wierden ,** het schip te laten heen- en teruggaan
zonder eenige verhindering. (25 Maart 1625.) Het verzoek der
compagnie werd dadelijk toegestaan en haar tevens op haar ver-
zoek afschrift verleend van de resolutie van 1596, waarbg de
premie van / 25,000 door do Staten was uitgeloofd *). Het schip
schgnt nog eenigen tijd opgehouden te zijn en vertrok eerst 24 Joni
van Texel. Het plan der reis was geheel hetzelfde als in 1594 :
men wilde langs de Russische kust de straat van Nassau door-
zeilen naar den Ob, kaap Tabin ti^achten te bereiken en door
straat Anian den weg naar Cathaj , China en Japan zoeken , om
het volgende jaar langs denzelfden weg terug te keeren en octrooi
voor het vinden van den weg aan te vragen '). De uitslag be»
antwoordde echter geheel niet aan do hooge verwachtingen, die
men van de onderneming koesterde. Eerst 24 Juli voorbg het
eiland Kolgojev gezeild , bereikte men 28 Juli Novaya-2iemlya op
70*55' NB. en werd reeds daar zoozeer door het drgf|js gehin-
derd , dat men dagenlang in eene baai moest blgven liggen. Eerst
10 Augustus kon de straat van Nassau ingezeild worden. Den
13 Augustus kwam het schip ook behouden voor het Staten-eiland
ten oosten van Vaigatsch ten anker, maar nauwelgks was men
1 7 Augustus van daar vertrokken of een harde vorst deed de zei-
len stijf bevriezen, terwijl de wind de ijsschotsen met zulk een
geweld op het vaartuig aandreef, dat men wel genoodzaakt was
in straat Nassau terug te keeren. Bosman was nog daar, toen
een hevige storm hem onder sneeuw en hagel van zgne ankers
sloeg en hem tot den terugtocht deed besluiten. De berichten
van eenige Russische visschers, die hij ontmoette, hadden de
reeds ontmoedigde reizigers in hun voornemen bevestigd. Zg ver-
haalden , dat straat Nassau slechts eens om de twee of drie jaar
*) De trhcpclingcn hadden bchalvi; de proviand bij zich zekere ^andere noot-
draftigheden , om redenen willen niet verhaelt.'* Ook waren z\j «met twee ttoo-
ven int iSchip versirn" en „op eenich rcnconter wel met Cruyt en Loot ver-
sien." (Waasenaer. Hitt. verh. IX fol. 123. XI fol. 58.)
») R. S.-G. 25 Maart 1025.
») Wassenaer, Hist. verh. IX fol. 44, 123. - R. S.-G. 25 Maart 1626.
187
open was en dat dan nog alleen laat in den tgd het drgf^s den
toegang vrijliet ; z|j , die gewoon waren jaarlijks met drie of vier
kleine scheepjes tusschen Pechora en Vaigatsch de vischvaDgst te
beproeven , waren dan ook dikwijls genoodzaakt zich tot de ondiep-
ten in de straat van Nassan zelve te bepalen > ). Hoe onmogelijk
het das voor do expeditie scheen verder te gaan , in het vaderland
was men, toen Bosman in het begin van September onver-
richter zake terugkwam, niet zeer tevreden over zijn beleid.
Men schijnt hem gebrek aan volharding en moed verweten te
hebben; men schgnt het hem ten kwade geduid te hebben, dat
h|j reeds op het gezicht van het drij^'s temggekeerd was zonder
zich daarin te wagen. » Het staet alsoo met *\e vaert door 't Ys ,
naer ghelegenthejt vande winden," schrgft Wassenaer, die veel
van de reis gehoopt had, >d*eene wint dryft n al het Ts op
'tlgf dat ontrent u is, die wint veranderende, drgft al *t Ys
van n of, en ghj hebt eenen vryen pas; die wat ondersoecken
wil , moet niet schroomen hem in 't Ys te begheven , en daer
eenighe daghen in te blyven legghen, en dry ven, en daer nae
weder los werden ; die soo niet doet sal niet uytrechten , als desen
voorghevallen is •)."
Dit zgn de laatste berichten, die ons omtrent ontdekkings-
reizen naar het noorden, door of ten tïjde van het bestaan der
Noordsche Compagnie door Nederlanders ondernomen, zijn over-
gebleven. De ongelukkige nitslag sch|jnt van verdere pogingen
te hebben afgeschrikt en de Noordsche Compagnie heeft zich zeker
meer en meer op de walvischvangst toegelegd , die ook zonder de
ontdekking van nieuwe vaste uitgangspunten juist in deze jaren
overvloedige winsten afwierp •). Voordat w|j echter over de ont-
*) Bizonderheden over deze reis yindt men bij : Van Dam, Geach. der O.-I. C.
I cap. 1 5. (MS. R.-A.) » die een uittreksel uit het journaal van Bosman ge-
Inmikte. Daarmede stemmen overeen Witsen (Noord- en oost-Tartarye. p. 906, 7)
en Berghaus. (Wat men van de aarde weet. I p. 229.) In bizonderheden w|jkt
deze laatste echter van het verhaal der anderen af zonder zijne autoriteit
te noemen.
•) Wassenaer, Hist. verh. XI fol. 58. — Twe« andere „wel-ghemontcerde"
schepen der N. C. zeilden dit jaar nog „op een ander noyt bevacren plaets om
jeU t' ODtdecken." (Wassenaer 1 e. IX fol. 124.)
*) Gedurende het bestaan der Noordsche Compagnie bepaalde men zich ver-
der dan ook tot het onderzoeken der kusten van Spitsbergen. Men moet echter
voorzichtig zijn met het toeschrijven van ontdekkingen aldaar aan Nederlanders :
de Hollandsche namen z^n daarvan volstrekt geen bew^s, daar de Nederlanders
zich niet ontzagen de namen door Engelschen gegeven op hunne kaarten te ver-
talen, b. V. Klok-baai, Kjjk-uit enz. (Bell-sound , Look-out.) Toen de Noordsche
Compagnie in 1642 werd opgeheven, ondernamen natuurlijk nu en dan Neder-
landsche walvischvaardcrs tochten om nieuwe kusten te vindeo , terwijl Spitsbergen
meer en meer verlaten werd. Maar toch niet dan zelden was dit het geval : weldra
HOOFDSTUK VI.
ENGELSGHE MEDEDINGERS.
Wg hebben in het tweede hoofdstak nitvoerig verhaald , hoe
men er toe kwam de IJszee in het begin der zeventiende eenw op
nieuw tot ver in het noorden te bevaren , — hoe de walrnsjacht
aan Beeren-eiland gedurende eenige jaren voor de Moscovische
Compagnie een bron van groote voordeden was, — hoe daarna
de groote uitbreiding , die aan deze jacht gegeven werd , leidde tot
de uitroeiing dezer dieren op 6eeren*eiland en het zoeken van
nieuwe plaatsen tot de vangst geschikt, — hoe de Ëngelschen
daarop Spitsbergen onderzochten en daar de wal visch vangst ves-
tigden , en hoe eindelijk de groote voordeelcn der Engelschen de
Nederlanders aanlokten om hun spoor te volgen. Ons blijft nu
over , meer in bizonderheden uiteen te zetten ^ hoe de Engelschen
zich tegenover hunne mededingers gedroegen.
Toen Poole en Russell den 3 Mei 1612 b^ hunne aankomst op
Beeren-eiland het Nederlandsche schip ontmoet hadden, waarop
de Engelschman Allan Sallowes stuurman was ' ) , werd er dadelgk
ernstig beraadslaagd om dit verraad, door een vroegeren die-
naar der Moscovische Compagnie aan zijn land gepleegd , te straf-
fen door hem gevangen naar Engeland over te brengen. Gelukkiger
dan zgn landsman Nicholas Woodcocke, die een Biscaaisch schip
naar Spitsbergen had geleid , ontkwam Sallowes dit lot. De rede-
nen van deze toegevendheid der Engelschen zijn ons onbekend.
Toen Sallowes echter daardoor moed vattende het waagde zijne
landslieden op hunnen tocht van Beeren-eiland naar Spitsbergen
te volgen en niettegenstaande alle wendingen van Poole daarin
volhardde, verdroot dit den Engelschen en zg verboden het
nadrukkelgk. De Nederlanders hielden af en vonden hunnen
weg te zamen met een Engelschen «interlopt^r'' zelven naar
Spitsbergen. Tweemaal ontmoetten z^ daar de schepen der Mos-
*^ Zie hiervoor p. 72,
197
coviscbe Compagnie en weder was de handelwgze der Engelschen
weifelend. Terwgl Pool e de Nederlanders rustig liet visschen en
zelfs Sallowes aan zijn boord ontving, verbood Edge, de commies
van het andere schip, hem bepaaldelijk Spitsbergen te bezoeken >).
Waarschijnlijk hadden de Engelsche bevelhebbers geene machtiging
aanvallenderwijze te wérk te gaan: ook het vorige jaar had de
Moscovische Compagnie met verlof van den Geheimen Raad haren
schippers bevolen, aan alle Engelsche > interlopers** hot visschen te
verbieden, de vreemdelingen echter slechts te keer te gaan wan-
neer zij aanvallers werden ').
Toen nu echter in 1613 van alle z^'den berichten van nieuwe
groote uitrustingen door Nederlanders, Franschen, Spanjaarden
en inwoners der Spaansch-Nederlandsche provinciën in Engeland
aankwamen, voelde de Moscovische Compagnie haren handel bg
eeue mededinging op zoo groote schaal niet meer veilig. Z|j reedde
ditmaal zeven schepen tot de walvischvangst uit en hiermede niet
tevreden verzocht zg van Jakob I een bewfjs van haar uitsluitend
recht om op Spitsbergen te varen. Om te meer klem aan dit
verzoek by te zetten verkondigde de compagnie nu voor het eerst
de onjuiste, in ieder geval onbewgsbare theorie, dat zg als ont-
dekster van Spitsbergen recht had op den uitsluitend en eigendom
daarvan. De ontdekking van het eiland door Heomskerck en Rijp
werd wel niet bepaald ontkend, maar men beweerde, dat, lang
voordat dezen er aan gedacht hadden den steven noordwaarts te
wenden, de Engelschman Willoughby Spitsbergen gezien en aan
de beschaafde wereld bekend gemaakt had *). Volgens de toen in
*) Zie oTer deze reis: Poole, Relation of a Voyage to Greeoland in 1612, en:
Edge, Datch, Spanish, Danish distarbaore, bij: Purchas, Pilgrimes. III p. 718,466.
*) Comm. der Mosc. Comp. voor Edge 1611 , b|j : Purchas, Pilgrimes. III p. 710
*) De onwaarschijnl^kheid dezer theorie bl^kt reeds ait het feit , dat de Engel-
schen zelven het niet eens schenen geweest te zijn , wanneer Willoughby Spitsbergen
ontdekt zon hebben: Purchas zelf, de «insolent defender of this erroneons idea,"
is niet zeker. (cf. de beide hieronder aangehaalde kantteekeningen.) Terw^'1 men
▼r^ algemeen aannam, dat het dnsgenaamde Willonghby-land Spitsbergen zon
z^n , iets wat bepaald onjuist is , teekent Purchas aan , dat het door den reizi-
ger eerst 23 Aqgnstns 1553 ontdekte land (hoogst waarsch^nl^k een gedeelte
der Russische knst) het bewuste eiland is. (Vgl. Rundall, Voyages towards the
Korth-west. Introd. p. VII, VIII.) Het is dan ook nagenoeg zeker, dat de
theorie eerst omstreeks 1613 als wapen tegen de Nederlanders is uitgevonden.
(Ten minste in 1608 wist Iludson evenmin als de Moscoviscbe Compagnie er nog
iets van. Zie: Asher, Hudson the Navigator, p. 40. — Vgl. echter : Van Meteren ,
Comment. ofte memor. fol. CXXV," waar de schrijver verhaalt (in 1608), dat
Willoughby „verseylde in Groenlant, daer hy vervroos.") Asher (1. c. p. CLIX)
wil zelfs bepaaldel^k het jaar 1612 aannemen en houdt zekeren Samnel Daniel voor
den uitvinder der theorie. Zijne gronden z^n echter m. i. niet overtuigend ; in ieder
geval was niet de dichter Samnel Daniël, maar een cartograaph John Daniel
de bedoelde persoon. (Hist. du pays de Spitsberghe. p. 12.) Dat Plancins in z\jne
198
Engeland heersohende begrippen was niet alleen met den eigen-
dom van het land het recht verbonden om de nabggelegen zeeOn
Yoor ieder te sluiten , maar gaf ook het bevaren der zee aanspraak
op den eigendom van den ruimen oceaan zelven. Koning Jakob ,
de IJverige verdediger van deze rechten, aarzelde dan ook geen
oogenblik en verleende aan de compagnie een patent onder het
groote zegel van Engeland, waarbij zij gemachtigd werd alle
schepen, vreemde of Engelsche, die niet voor de Moscovische
Compagnie voeren, van Spitsbergen te verdrgven, en om tevens
voor den koning in bezit te houden en zelf te bevaren alle lan-
den , ontdekt of onontdekt , die zich in de IJszee omtrent Spits-
bergen bevonden >). De compagnie haastte zich van dit patent
gebruik te maken; zij gaf aan Spitsbergen den nieuwen naam
van Eing James* Newland en hield zich in de eerstvolgende jaren
gedurig bezig met het plaatsen van palen voorzien van 's konings
wapen op de kusten van Spitsbergen en andere eilanden, die zg
langzamerhand ontdekte *).
De mededingers der Moscovische Compagnie ondervonden dade-
«Repliqaes" ook niet op een Engelsch boek, ma&r in het algemeen op de bewerin-
gen van sommige Engelschen antwoordde, bl^kt m. i. orertuigend oit de inlei-
dende woorden van Hessel Gerritsz. voor dat stak: ^Les propositions de leor
Instice ou preeminence ," zegt hij (Hist. de Spitsb. p. 26), «sont celles cv. Qu*Ut
sont les premiers qni Pont tronvée avec Ie Chevallier Willonghby, TAn 155S
et que c'est Groenland, leqael souloit estre soubs la puissance de Nomegnea, par-
qaoy ils font annucllement recognoissance d'unne boune somme de livres a la
Majesté de DeDcmarcque. A l'encontre desquellcs ie tresdocte Cosmographe
D. P. Plancius a faict les repliques suivantcs/' liet springt dunkt mij in het oog
dat de beide geheel tegenstrijdige beweringen, dat Spitsbergen Groenland
is , en dat het door WiUoughby ontdekt zou zijn , niet in een boek vereeuigd
kunnen geweest zijn. Beide meeningen waren wel in Engeland gangbaar ; de
Groenlaudsche hypothese schijnt echter in Nederland ontstaan te zjjn. «
*) Edge, Dutch, Spanish, Danish disturbance, bij: Purchas, Pilgrimes. III
p. 466. — Dctectio freti. ed. 1613 F. 8. — Vlg. de Histoire de Spitsberghe (p. 22)
strekte het patent zich nit over |,tons Pays et terres desja trouvées, et eellea
qui se pourroyent encore trouvcr, comprinses dansan riu de vent do Nordoest,et
une de Nordest , sortans d'nn Compas mis en leur Cartc au milien d'entre Dron-
ten et Islande."
*) De Moscovische Compagnie zond bijna jaarl^ks een of meer schepen ter ont-
dekking uit. De resultaten waren aanmerkelijk. Zoo ontdekte men in 1618 llope-
island en eenige omringende eilanden (Ed^e, Dutch distnrbance , by : Purchas. Pilgri-
mes. p 466 ; de ontdekking wordt door velen ten ourcchte aan de Nederlanders
toegeschreven); in 1614 werd de uoordkust van i>pitsbergen verkend tot Sir Tho-
mas Smiths-inlet (de Wijde Baai) (Fotherbyc, Voyage of Discouerie, by : Pur-
chas l. c. 111 p 720-28); in 1615 ontdekking van Sir Thomas Smiths-island
(Jan Mayen-eiland) (Fotherby, Voyagc anno 1615 for Discouerie, by: Pnrchas
1. c. p. 729), 1616 van Edges-island en 1617 van Witches-island, het onlange
wcergt; vonden Konig Karlslaud (Purchas 1. c. Hl p. 732. — Vgl. hiermede de
kaart van Spitsbergen in : White . Spitsbergen and Greenland. p. 258.)
199
Igk de gevolgen van de vergmming van Jakob I. De vereeniging
gevoelde zich krachtig genoeg om van haar recht gebruik te
maken. Nadat de commandeur Joseph de visscherij geregeld had
aan de npordpnnt van Prince Charles* foreland, waar zich eene
soort van vestiging der Ëngelschen van het vorige jaar bevond,
begaf h^* zich met eenige schepen langs de kust en overviel de
in verschillende havens verspreide schepen der vreemden. Terwgl
Franschen en Duinkerkers over het geheel met zekere toegevend-
heid behandeld werden, verjoegen de Ëngelschen de Spanjaarden
met onverbiddelijke gestrengheid en vervolgden de Nederlanders,
na hun het visschen verboden te hebben , zelfs langs de kust. De
Nederlanders mochten zich met de Fransche schepen vereenigen
en ook met de Duinkerksche op goeden voet staan , de overmacht
der Ëngelschen was te groot, dan dat hunne verspreide en ver-
deelde mededingers met goed gevolg hadden kunnen weerstand
bieden en de aanvallers behaalden dus overal eene gemakkel^ke
overwinning. Wij zullen de lotgevallen der Nederlanders meer
in bizonderheden nagaan.
De commandeur Van Mujden, met zgne beide schepen den
27 Mei op Spitsbergen aangekomen *), had zich bg de zuidpunt
van Prince Charles* foreland gevestigd en was 13 Juni de wal-
vischvangst in Behouden-haven (de »Pooppy-Bay or Nickes Cove"
der Ëngelschen) begonnen. Bij hem bevonden zich drie Fransche
schepen en aan de tegenoverliggende zijde van Ice-sound waren
twee schepen (een van Duinkerken en een van St. Sebastiaan in
Spanje) in Greenharbour bezig met visschen. Nauwelgks had de
Engelsche commandeur Benjamin Joseph bericht van de aanwe-
zigheid der vreemden gekregen of hij begaf zich derwaarts en
hield zich van 16 tot 19 Juni bezig met het door list en geweld
verjagen zijner vijanden. Van Muyden toonde den Ëngelschen
zgne commissie van graaf Maurits, die hem machtigde vrgelgk
aan Spitsbergen te visschen en zich tegen alle aanvallen te ver-
dedigen , maar Joseph beriep zich op den last , hem door de Mos-
covische Compagnie gegeven , en gebood Van Mujden nadrukkelijk
te vertrekken zonder verder aan het eiland te visschen. De
kapitein moest toegeven; de opbrengst zgner vangst werd een
prooi der Ëngelschen. De overige schepen, die in Ice-sound
waren , werden gedeeltelijk verjaagd , gedeeltelijk tegen zeer hooge
belasting tot de vischvangst toegelaten.
Van Muyden liet zich niet afschrikken; hij stevende dadelgk
naar Bell-sound (20 Juni) , waar hij zich , vereenigd met een groot
schip van St. Jean de Luz in het uitsluitend bezit der visscherg
*) Zie over do uitrusting van dit en de andere schepen hierTÖor p. 73, 74.
200
wist te handhaven tot 21 Juli *). Dien dag naderden hem echter
drie Engelsche schepen op nieuw , ditmaal geheel tot een gevecht
nitgerust. Toen het Biscaabche schip zich dadel|jk overgaf bleef
er voor de Nederlanders geen keus: zg volgden het voorbeeld
van hunnen medgezel. Het schip van Boots, Van Mojden*!
onderbevelhebber, werd dadelgk van de vangst beroofd en naar
huis gezonden; Van Mujden hielden de Engelschen tot 28 Jnli
b|j zich en lieten hem toen met een klein geschenk in ruil voor
de achttien hem ontnomen walvisschen naar huis vertrekken. Tot
9 Augustus zwierf de verjaagde kapitein nog op de kust rond;
maar zonder eenig aanmerkelijk voordeel moest hg toen de terugreis
aannemen. De schade zijner reeders bedroeg minstens/ 130,000 *).
Den overigen Nederlanders was het niet beter gegaan. Van de
twee schepen, door de Zaandamsche reederg uitgerust, was wel
is waar het eene beladen met het spek van 200 in Bell-sound >)
gedoode walrussen, die men uit vrees voor de Engelschen niet
tot traan had durven kooken , reeds 25 Juni naar huis gezonden ;
maar het andere was in Bell-sound gebleven en deelde daar in de
algemeene plundering van 21 Juli. Het moest verder van zgne
geheele vangst beroofd de Engelschen dienen. Eerst in het begin
van Augustus zond commandeur Joseph het met een klein geschenk
van spek naar huis.
Nog slechter was het Enkhuizer schip behandeld. Het had
zich met een Fransch schip vereenigd om gezamenlgk in Hom-
sound te visschen; drie Spaansche schepen oefenden daar ook de
walvischvangst , terwgl het Duinkerksche schip zich nadat het uit
Greenharbour verdreven was bij hen gevoegd had. Den 23 Juni
ondergingen ook deze schepen het algemeene lot. Op bevel van
den naderenden Engelschen commandeur kwamen alle kapiteins
bg hem aan boord en onderwierpen zich. Alleen Bonner, de
■) Van Mayden trachtte eerst in Low-sound te visschen, wiarom die baai
nog op de kaart van Spitsbergen in: Begin ende Voortgangh van de O.-I. C.
p. 13 den naam van ^Willems van Muyden haven" draagt. Toen het hem daar
mislakte vertrok hij naar Bcll-point, de Recherche-baai van latere kaarten.
*) De begrooting der schade werd tot over de /* 200,000 opgedreven. — Zie de
verschillende opgaven b\j: Mnller, Mare Clansnm. p. 120 Noot 4. -r Vgl. ook het
rapport van Joachimi aan de Stn. v. Zeeland in: N. Z. 19 Mrt. 1614, en: Reaol.
Adm. Amst. 28, 27 Aug. 1618. (De som van ƒ 100,000. daar door de reedera
opgegeven . is echter geen znivere maatstaf : Van Muyden was toen met het
grootste schip nog niet binnen. Resol. Adm. Amst. 31 Aug. 1613.)
*) Waarschijnlijk heet daarnaar de later als Van Keulen-baai bekende inham
op de kaart in: Begin ende Voortgangh van de O.-I. C. p. 13: „Sardammer-
riuier." — In het werkje «Dctectio freti** (cd. 1618 F 3) verhaalt de schryvcr,
dat het schip eenige «Hippopotami" zon gevangen hebben De vergissing is
zeker nog al zonderling, manr niet onverklaarbaar: op sommige oude Nederland-
|4rhe platen heeft de walms werkelgk eenige overeenkomst met het njjlpaard.
201
kapitein van het Enkhnizer schip, zelf een Engelschman en met
eene bemanning, waaronder zich twintig Engelschen bevonden,
waagde het niet voor Joseph te verschenen en beproefde zich te
▼erdedigen. Eenige kanonschoten dwongen hem echter weldra zich
over te geven, en zooals hij verwacht had werd h|j zwaarder
gestraft dan zijne medgezellen. Bonner en de Engelschen werden
gevangen genomen , de verdere bemanning van het schip over de
Engclsche schepen verdeeld, terwijl het Nederlandsche schip zelf
met Engelschen onder kapitein Marmaduke bemand, voor de
overwinnaars in Fairhaven visschen en ontdekkingsreizen ten
zuiden van Spitsbergen doen moest. Commandeur Joseph nam
het volgeladen mede naar Engeland , loste het daar en terwijl de
lading in handen der Moscovische Compagnie bleef , kon het schip
ledig naar huis keeren. *).
Ook de Nederlanders, die in vreemde dienst naar Spitsbergen
gekomen waren , kwamen er niet beter af. Het Hoomsche schip ,
dat voor eene reederij te La Bochelle voer , moest reeds 19 Jnni
naar de Noordkaap vertrekken; kapitein Claes Martensz. van
Hoorn , bevelhebber op de bg het Dninkerksche schip behoorendc
pinas , mocht het als eene groote gnnst beschouwen , dat h|j op
het groote schip van Duinkerken vertrekken mocht en niet als
zgne Engelsche tochtgenooten gevangen gehouden werd *).
De Engelschen waren over den uitslag hunner reis zeer voldaan.
Wel had de jacht op de vreemdelingen hun eigen voordeel doen
vergeten en was de reis voor ditmaal slecht geweest *), maar
toch prees men Joseph, »who without bloudshed disappointed
those Strangers, readj to reape that which others had sowne,
and either had not at all discouered, or whoUy ginen over the
bnsinesso *).'* Anders dachten de Nederlanders over de zaak.
De stemming der natie was zeer oorlogzuchtig *): de reeders
*) Zie de berichten yan Bonners reisgenoot S,vmon Van der Does , den zoon van
den Amsterdam Bchen schont Willem Van der Does , in : Detectio freti , ed. 1618 F 3
*) VgL over deze reis : Baffin , lonrnall of the Voyage to Greenland in 16 1 3,
b^: Pnrchas, Pilgrimes. III p. 716. — Hist. du pays de Spitsb. p. 11,20. —
Edge, Dntch distnrbance, bij: Pnrchas 1. c. p. 466 — Corte Dednctie ende
Remonstrantie der N. C. , in : Noordsche togtcn. 4. Loop. N. C. R.-A. — Mé-
moiro der N. C. , bij : Mnller, Mare Clausnm. p. 369.
*) Ylg. Edge (Dntch distnrbance, bij: Pnrchas, Pilgrimes. III p. 467) be-
droeg de schade der reeders wel dC 3 è 4000.
•) Pnrchas, Pilgrimage p. 815. — Vgl. Detectio freti, ed. 1618 F 8.
*) Hessel Gerritsz. durfde in het najaar van 1618 openlgk schreven: ^For*
tasse seqnenti anno nostrates Mercatores periculnm facient armis, an pcucs nos-
irates sit ibi ius piscandi , qni primum detcximns , an penes Anglos , qui primum
piicati sunt: qnod fiaxit Deus, in patriae nostrac commodum!'* (Detectio freti.
ed. 1618, F 8.) De reeders waren echter met dergelijke openbare uittartingen
minder ingenomen : i^satis acriter eum reprehenderunt ," en Gerritsz. was genood-
202
zelven, hoewel voorzichtiger, toonden zich niet minder veront-
waardigd. Reeds voordat Van Mujden mot zjjn schip thuis
was gekomen , klaagden de Amsterdammers op de berichten , door
Boots met het schip de Fortuyne aangebracht , aan de Staten-
Oeneraal. Zy beweerden , dat Spitsbergen een onbeheerd en vrg land
was , waarop de Nederlanders als ontdekkers in ieder geval meer
aanspraak hadden dan de Engelschen; zg verdedigden de zeer
jniste stelling, dat de zee en de vaart daarover voor ieder vrg
moesten geacht worden en brachten die in praktijk door van alle
» preferentie" nit kracht van hunne ontdekking af te zien. Zg
verklaarden , dat zij zich niet als verschillende andere natiCn had-
den willen vernederen tot het betalen eener belasting nit vrees
voor het misnoegen der regeering *) en zij verzochten de Staten-
Generaal op al deze gronden te zorgen : 1"*. dat zij onverwgld ver-
goeding kregen van de Engelschen , 2*. dat hnn voortaan de vaart
op Spitsbergen onverhinderd bleef openstaan, en 8"*. dat op de
schepen van den commandeur Joseph na zijne aankomst in En-
geland beslag gelegd werd *).
De Staten-Goneraal besloten dadelijk aan het verzoek der Am-
sterdammers te voldoen. Aan den Engelschen ambassadenr Win-
wood en aan Caron , den gezant der Staten te Londen , beiden werd
opgedragen, om Jakob I >te verthoonen het ongel jck, dat niet
alleene de voirszeide Supplianten , maer oyck by consequentie dese
landen daerby is geschiet*', en om te bewerken, dat den klagers
> volgende het Jus gentium" hun goed werd teruggegeven •).
zaakt hctgücu hij gezegd had openlijk als „temere et inconsiderate" te brand-
merken. Hij vcrkliiarde toen , dat de reeders met eerbied voor Jakob 1 niet
anders verwachtten dnn hunne handhaving door Z. M. tegen zjjne eigene onder-
danen ; gebeurde dit niet , dan verklaarden zij tueh nooit tot geweld hunne
toevlucht te zullen nemen, hoewel hun recht duidelijk was, zooals uit de daarb^j-
gevoegde »refutatio" van Planeius bleek. (Dctectio freli. G — Deze 4 bladi^den
zijn in sommige exemplaren later bijgevoegd.)
') De Staten-Gcneraal besloten reeds dadelijk, dat de Nederlanders geen li-
cent mochten betalen. Tweenhuyscn c. s hadden verklaard „te meenen, dat oock
dese natie by voorgaende versochtc licentie ofte by avonturc cenighe gedane
recognitie by den Koningh van Engelant ofte voorszeide Compagnie sonde wor-
den gcaduiitteert , maer dat sy Supplianten niet en wisten ofte hacre Groot-
Mo : Ed : aengenaem sonde sijn te geschieden." (Wassenaer, Hist. verh. VIII
fol 89.; Dtr Staten-GeiuTJial bevalen dan ook Caron, bij het overhandigen van het
requL-st aan Jakob I «vu)t te laten de presentatie die de Supplianten doen bj densel-
ucn Kequcste van eenige submissie cnde erkenteuisse aen zyno Ma^. te doen voor
het toelaten vande voirszeide visscherje. ouermitsdezeer(?) preiu-
diciabel consequentie voirdcn Stact van tlant daerjnne
gelegen." (R. S.-G. 26 Aug. 1613.)
») Zie dit rcquest afgedrukt by: Wassenaer, Hist. verh. VIII fol. 88.
») R. S. G. 26, 81 Aug. 1618.
208
Haar te vergeefs! Winwood gaf wel goede hoop, dat niet alleen
restitutie gegeven, maar ook maatregelen genomen zonden wor-
den om de herhaling van znlke ergerlgke tooneelen te voorkomen ;
doch niettegenstaande den aandrang van Caron kwam het daartoe
niet *). De Moscovische Compagnie had nadrukkelgk geprotes-
teerd tegen het openstellen van Spitsbergen voor Nederlanders.
Zg voelde zich door hare beweerde ontdekking van 1553 tot zulk
eene houding gerechtigd, en al verklaarden de Staten-Generaal
dan ook herhaaldelijk, dat het hunne meening niet was de En-
gelschen door het op den voorgrond stellen der rois van Heems-
kerok en R|jp van de walvischvangst uit te sluiten , het laat zich
begrgpen, dat de compagnie op haar meer bekrompen standpunt
niet met ziük een aanbod tevreden was *).
De Staten-Generaal besloten dan ook met de illiberale inzichten
der Moscovische Compagnie te rekenen; zij wenschteu aan te
toonen, dat ook volgens deze beschouwing het recht der Engel-
schen allen redelijken grondslag miste. De Amsterdamsche reeders
werden uitgenoodigd al hunne bewgsstukken naar Den Haag te
zenden, ten einde de redeneeringen der Moscovische Compagnie
op meer afdoende wijze te beantwoorden dan een diplomaat als
Caron dat doen kon '). Nauwelijks werd dit verlangen der Staten
bekend , of het regende^ stukken , die allen ten doel hadden de on-
gegrondheid der Engelsche pretensiën te bewijzen. Ook de geleerde
Flancins, zeker de daartoe meest bevoegde persoon, zond eene
wederlegging van de geographische ketteryen der Engelschen naar
Den Haag ^). Hij bewees daarin kort maar overtuigend: 1*. dat
het door de Engelschen dusgenoemde Willoughby-land op de door
de kaarten aangewezene plaats niet bestond en dus elders gezocht
moest worden *), —dat, ook al kon men de juiste ligging van dit
land aanduiden, het volkomen zeker was, dat het volstrekt niet
hetzelfde was als het later ontdekte Spitsbergen , — dat , ook al ware
dit zoo, het door Willoughby geziene land niet door hem was in
bezit genomen , — en eindelijk dat Sir Hugh ook op zijne verdere
teis na de ontdekking van Willoughby-land Spitsbergen niet be-
reikt had. Met een enkel woord werd daarop vermeld, dat de
») R. S.-G. 25, 2e Oct., 2 Nov. 1618.
*) Maller. Mare Clansnm. p. 123 Noot 4, 5.
») R. S.-G. 2 Nov. 1613. — Grotii Epistolae. p. 20. Ep. 59.
«) Wassenaer. Hist. yerh. VIII fol. 94.
*) De ware ligging van Willoaghby-laad kendo Plancias echter niet. Hij
meende, dat het identiek was met «de Willebordts eilanden" (eene verbastering
van Willoughby -eilanden ?), waarmede hg schgnt te hebben willen aanduiden het
op oude Nederlandsche kaarten voorkomende „Matsyn id est plurimae insulae," een
vDoppelganger" van Mathys-land , zooals Willonghby-land was van de Ganzenkust
op Novaya-Zemlya.
204
beweerde identiteit van Groenland en Spitsbergen reeds voldoende
wederlegd was ^) en daarop uit al het voorgaande de conclusie
getrokken, dat Heemskerck en de zijnen de ware ontdekkers
van het eiland waren. 2°. trachtte Plancins te bewezen, dat
de Engelschen ook als domini maris geen recht hadden om de
vaai*t naar Spitsbergen te verbieden. Dit dominium maris ; toch ,
dat zich volgens de Engelschen ook over de IJszee uitstrekte,
gaf geen recht op Spitsbergen zelf, hetgeen reeds daaruit bleek,
dat dichter bij de Britsche eilanden gelegene landen, als Ghroen-
land, IJsland enz. aan Denemarken behoorden *). Maar ook al
kwam Spitsbergen zelf aan Engeland toe, de regel van het yol*
kenrecht luidde, » dat ofschoon eenigh vast lant ofte Ejlandt jernan-
den toebehoorde dat nochtans de Zee-vaert ende visscheryen na
het algcmejne Recht van allen volcken eenen yegel|jcken even na
is ende vry open staet •)."
De Staten-Generaal toonden zich met het werk van Plancins
I) Het is mij niet gebleken, dat de Engelschen deze bewering in éen oiBeiëe
stuk ter bekrachtiging van hun recht gebruikt hebben. Wel noemden ly SpiU-
bergt-n Greenland, maar dat zij zeer goed wisten, dat het niet hetzelfde was ab
het van ouds bekende Groenland, blijkt uit hel feit, dat zij dit met den naam
Gronelaud of iets dergelijks aanduidden. (De bewering van den schrijver der
„Histoiro dr- Spitsberghe" (p. 26), dat de Engelschen het recht om bij Spittber-
gcn te visschen van Denemarken zouden gekocht hebben, schijnt mij geheel on-
juist.) — Terwijl men dus reeds lang voor 1613 aannam, dat Spitsbergen geen
godei-U.' van Groenlauds oostkust was (de Ncderlandsche ontdekkers zijn misschien
door hunne onbekendheid met middelen om de lengte op zee te bepalen in deze
dwaling vervallen) schijnt men echter eerst verscheidene jaren later volledige zeker-
heid hierover erlansd te hebben. Die zekerheid was uatuurlijk eerst te verfcrygen
door het bewijs , dat Spitsbergen een eiland was. De omzeiling door Ryp wai
vergeten en Fotherby zegt dan ook in 1C15, dat Spitsbergen vis most like to
be an Hand." (Purchas, Pilgrimes. III p. 730.) Purchas verhaalde in 1625.dat „Green-
land is now almost altogether discouered to bee an Hand, or rat her many Hands
and brokeu grounds.'* (Purchas , Pilgrimes. p. 816.) Evenwel „gheloofde" Jorii
Carolus nog in 1634 ;,niet , dat het landt van Out-Groenlandt aen Spittberghen
vast en is , vermits de stroomen langhs Spitsbergen al uyt den Noorden romen"
(Carolus , Nieuw vermeerde Licht des Zcevaerts. p. 147), en Vander Hrngge ichreef
in datzrlfde jaar (Jonrnael der Se ven Matroosen p. 4) : „Of Spitsbergen een Ej-
landt, of vast aan-een-palcnt landt sy , is tot noch toe onbekent '* Christiaan
IV van Denemarken sprak echter reeds in 1631 van „die Grönlandische In suil
Spitzbergen." (Miss. v Chr. IV aan de Stn.-Gcn. dd. 28 Dec. 1631. in:
L D. 1632 )
») Dat dit argument onjuist is, blijkt uit: Muller, Mare (lausnm. p. 121 Noot 6. —
I)c rechtsgrond , door de Eugelschen voor hun dominium maris in de IJszee aan-
gevoerd, was huune occupatie als eerste reizigers in de IJszee. Ook deze be-
wering trachtten de Nederlanders echter te weerleggen. Zie de daartoe strek-
kende betoogcn bij: Wassenaer, Hist. verh. VIII fol. 89 vlg.
*, Zie dit stuk van Plancins in: Hist. de Spitsb. p. 27, en bij: Waatenaer,
Hist. verh. VI 11 fol. 93.
205
ingenomen en zonden het aan Jakob I om hem van het goed
recht der Nederlanders te overtuigen. Maar de eigenzinnige vorst
was de man niet , om zich spoedig van eene eens opgevatte meening
te laten temgbrengen : hij gaf gaarne gehoor aan de » andere in-
formatien** der Moscovische Compagnie, en » al wast dat het
teghendeel dujdeljck genoegh aenghewesen was /* hij kon of wilde
het niet aannemen. >0f nu sulcke groote verstanden tot consi-
deratien van so kleyne dingen niet konnen descenderen, of dat
sy yets ons onbekent daer mede voor hebben, is swaerl^ck te
oordeelen ," merkt Wassenaer ironisch op * ). Zeker is het echter,
dat de compagnie voor de wal visch vangst op maatregelen zon om
den koning op nadrukkelijke wyze te beduiden, dat do Neder*
landsche natie niet geneigd was van de pas begonnen vaart op
Spitsbergen af te zien. Hoofdzakelijk steunende op het feit, dat
de Engelschen hen niet goedschiks op Spitsbergen wilden toelaten ,
verzochten zg van de Staten-Generaal octrooi om met uitsluiting
van alle andere Nederlanders op Spitsbergen te mogen varen.
Eerst door vereeniging van alle krachten hoopte men in staat te
zgn , de aanvallen der Engelschen te weerstaan en tevens de groote
kosten der uitrusting vergoed te krijgen. W^ hebben gezien, dat
de Staten-Generaal het octrooi verleenden *). Zij betoonden aan
de nieuwgevormde compagnie nog verder hunne gunst door baar
op haar verzoek tegen betaling eener belasting met eenige oor-
logschepen bij te staan. Ook de vereeniging zelve rustte hare
schepen tot den strijd toe en het liet zich aanzien, dat het jaar
1614 niet zonder bloedige botsingen in het noorden zou voor-
begaan »).
Toch bleef het dit jaar op Spitsbergen rustig. Weldra bleek
het, dat de Nederlanders den verstandigsten maatregel genomen
hadden , die in de gegeven omstandigheden te nemen was. Nooit
werd de spreuk »si vis pacem para bellum" schitterender be-
vestigd. Hoewel Jakob I den Staten-Generaal na de oprichting
der Noordsche Compagnie zijn ernstig ongenoegen over de vol-
harding der Nederlanders had te kennen gegeven *) , kwam het
niet tot een gevecht. De Engelschen hadden na ongewone krachts-
inspanning behalve een schip, dat onder kapitein Fotherbj ter
ontdekking uitzeilde ') dertien schepen en twee pinassen naar
Spitsbergen gezonden , maar de Nederlanders waren toch sterker :
zg kwamen met veertien groote schepen vergezeld van drie wel-
>) WaMenaer, Hist. vcrhael VIII fol. 94.
•) Zie hiervoor p. 74 — 77.
•) R. S-G. 4 April 1614. — Wassenaer, Hist. verh. VIII fol. 94. — Rc«ol.
Adm. Amst. 18, 19, 24 Apr., 2 , 5 Mei 1614.
•) R. S.-G. 19 Mei 1614.
*) Zie i\ju journaal b\j: Purchas, Pilgrimes. 111 p. 720.
206
toegeruste oorlogschepen , die de Staten-Generaal hun hadden
medegegeven. Al waren dos de Engelschen niet minder dan
het vorige jaar geneigd tot gewelddadige handelingen *) , »het een
mes hielt het ander in de schede** en het bleef yrede. »The
Dutch stayed and fished for the Whale perforce , they were farre
strenger then the English/* verhaalt Edge wrevelig. De com-
mandeur Joseph, ook nu weder de aanvoerder van de schepen
der Moscovische Compagnie , was zelfs zoo ontmoedigd , dat hg
den Y7^ niet den Nederlandschen commissaris-generaal Antonie
Monier eene overeenkomst sloot voor een jaar, waarbg hij hem
alle hulp in zgne visscherij aanbood , mits hg aan de Engelschen
de reeds toen door hen bezeten baaien Bell-sound, Ice-sound,
Fair foreland (of Sir Thomas Smiths-bay) en Fairhaven alleen
overliet *). Op dien voet verkeerden partgen in vrede naast
elkander , maar de groote menigte der schepen was oorzaak , dat
de vangst aan beide zijden slecht was. ') »
Was het misschien in de overtuiging , dat zulk eene overspan-
ning van krachten als in 1614 had plaats gehad, op den duur
voor beide natiën onvoordeelig ja onhoudbaar moest zgn , zeker
is het, dat de Noordsche Compagnie zelve de eerste was, dio
niettegenstaande de meer voorkomende houding, door de Engel-
schen dit jaar aangenomen , op pogingen tot een vergelgk met hen
aandrong. Het was op haar verzoek, dat de Staten-Generaal
20 November 1614 Caron aanschreven om moeite te doen, dat de
Engelsche ambassade , die eerstdaags in Den Haag verwacht werd
tot regeling der Oost-Indische geschillen, last medekreeg om
ook de quaestie der vaart en visscherg in do IJszee te schikken *).
Koning Jakob toonde zich daartoe niet ongeneigd. Hg voorzag
zijne gezanten Wotton, Edmonds, Middleton en Abbot van com-
missie om over de zaak te onderhandelen. Maar deze commissie
beloofde weinig goeds : reeds de uitdrukking , dat men zou spreken
over de >piscationes in mari Boreali prope Groenlandiae littora
* ) Tegenwind alleen weerhield o. a. Fotherby, twee vreemde schepen uit Mand*
len-sound te verjagen. (Fotherby e , Voyagc of Diacouerie to Greenland, bg :
Purchas, Pilgrimes. 111 p. 724.)
*) Du Engelsche verhalea maken van dit contract natunrlgk geene melding.
Zie echter de „Memoire" der N. C. bij: Maller, Mare Clansum. p. 871. —
De overeenkomst is afgedrukt bij: Wassenaer, Hist. verh. fol. 9i. — Ook met
den zoo gehatcn Marmadake van Huil was de Moscovische Compagnie dit jaar
«in termos of consortment ;" „but nothing was coucluded", voegt Fotherby (Voyage
of Discouerie, bij: Purchas, Pilgrimes. III p. 727), zinspelende op de overeen-
komst met de Nederlanders , dadelgk daarbg.
*) Zie over deze reis: £dge, Dutch disturbance, bij: Pnrchaa, Pilgrimes. lU
p. 466.
•) R. S.-G. 20 Nov. 1014.
207
nobis sol urn et nostris jure acquisitaS) ab Incolis et
Inhabitatoribus Vnitarum Provinciarum tarnen interruptas /* ■)
bewees , dat de yorst zgn vermeend recht bleef handhaven. Wer-
kel^'k bleek het dan ook weldra, dat de Engelschen aan geen
toegeven dachten. De ambassadeurs hadden zich bereid verklaard
de zaak te bespreken na afloop der Oost-Indische onderhande-
lingen *) en zoodra nu Hugo De Groot door de Staten-Generaal
op aandringen der Noordsche Compagnie *) tot hen gezonden
werd om hun gevoelen te vernemen (8 April 1615), leverden zg
eene nota over, waarin zij met nadruk verklaarden, dat JakobI
van zgn recht op Spitsbergen en de aangrenzende wateren vol-
strekt niet dacht af te zien *). De Staten-Generaal benoemden
nu dadelijk eene commissie, om met gebruikmaking van de be-
scheiden, die onder de Noordsche Compagnie berustten, de En-
gelschen te weerleggen *). Het antwoord , dat De Groot en zijne
mede-commissarissen opstelden, werd reeds 16 April aan de
gezanten overgegeven. Het ving aan met de opmerking, dat
•dese Landen, zynde van seer cleyne extensie, iegens de macht
van haere openbaere , ofte bedeckte vjanden nyet en souden con-
nen bestaen nochte dienstich zjn aen haere vruuden, ten waere
de zee suppleerde t* gunt aen t' landt is ontbreeckende , sulcx dat
de hoochdringende noot de Ingesetenen van dese landen heeft
bewogen , om verscheyden nauigatien te soecken , ende haer seinen
alsoo ten deele door trafficque , ten deele oock door de Visscherie
te onderhouden.** uitvoerig werd daarna gewezen op de oudheid
der Nederlandsche visscherijen , en werden de bekende tochten
der Nederlanders naar de IJszee verhaald. Nogmaals werd aan-
gedrongen op herstel van de schade der Amsterdamsche reeders;
nadmkkel^k verdedigde men het verleenen van octrooi aan de
Noordsche Compagnie door een beroep op de natuurlijke vrijheid
der zee. Onder protest, dat de Staten hunnen onderdanen be-
paald verboden hadden , aan de Engelschen of eenige andere natie
direct of indirect de visscherij op Spitsbergen te beletten, werd
eindelijk aangedrongen op het maken van » eenige goede ordre
ende reglement, waerdoor de visscherie vande walvisschen, wal-
russen, ende andere zeemonsters ontrent de voorseide custen,
met affweeringe van alle confusien ende misverstanden, ten
meesten proffgte van de ondersaten van zyne Ma', ende vande
•) Zie de commissie in: Noordsche togten. 4. Loop N.C. R-A.
») R. H. verg. v. 4—17 Mrt. 1615. p. 5.
■) Zie haar reques^ aan de Stn -Gen. dd. 1 April 1615, in: Noordsche tog<
ten. 4. Loop. N. C. R.-A.
*) Maller, Mare Claosum. p. 129.
•) cf. R. S.-G. 8, 10, 15 Apr. 1615.
208
ingesetenen van dese landen mocht werden gebeneficieeit , ende
het different vande voorgaende schaden tot redelyck conteutement
affgedaen." Een bepaalden voorslag daartoe deden do commis-
sarissen in stryd met de opdracht der Staten-Oeneraal nog niet ' ).
Overtnigend als deze geschiedkundige uiteenzetting z|jn mocht ,
de Ëngelsche pretensie werd er niet door weerlegd. Bg de ovetf
handiging van het stuk aan de ambassadeurs werd echter deze
leemte voldoende aangevuld. Een vrg hevig dispuut , waarin De
Groot een zeer hoogen toon voerde, schgnt toen tusschen de
wederzijdsche gevolmachtigden ontstaan te zijn; het verdedigende
standpunt , dat in de memorie zeer verstandig was ingenomen om
den lichtgeraakten vorst van Groot-Britannië niet te kwetsen , werd
in de hitte van het debat verlaten en men liet zich onvoorzichtig
tot eenen aanval op de zoogenaamde Ëngelsche kroonrechten ver-
leiden. De Nederlanders weerlegden nu de beweerde ontdekking
van Spitsbergen door Willoughbj breedvoerig en staafden de door
hen in hunne memorie aangevoerde feiten over de ontdekking
door Heemskerck nog nader. Maar vooral werd er in deze bgeen-
komst op gewezen, dat het geschil over het bezit van het eiland
eigenlijk nutteloos was: de zee toch, meenden de Nederlanders,
was en bleef gemeen goed van allen, de walvisschen behoorden
aan niemand en konden dus door ieder vrgelijk worden gevangen.
Toen bleek het duideljjk , dat het de Engelschen met eene schik-
king geen ernst was : volmondig erkenden zij , dat zg de stukken
ter weerlegging dezer redeneering niet bij zich hadden. Ook was
dit volgens hen in het geheel niet noodig: elke schikking tas-
schen beide natiön toch , dus beweerden zij op hoogen toon , moest
vóór alles beginnen met eene erkenning van Jakob I als heer
van Spitsbergen; wilden de Nederlanders den vorst beleedigen
door het in twijfel trekken van zijn recht, dan was ook alle
onderhandeling nutteloos *), Men scheidde dus met de nietszeg-
gende belofte, dat de ambassadeurs rapport van het gehoorde
aan hunnen koning zouden doen , die later aan Caron zgn besluit
zou mededeelen *). Weinige dagen later vertrokken de gezanten
weder naar Engeland *).
Het was te verwachten, dat ook nu de argumenten der Neder-
landers en de voorstellingen van Caron weinig indruk op Jakob I
zouden maken. Weldra kwam dan ook in Den Haag het bericht,
dat de koning overwoog , zijne onderdanen door den bestand van
twee oorlogschepen in staat te stellen, hunne beweerde rechten
*) K. S.-G. 16 Apr. 1615. — Zie de memorie afgedrukt b\j: Muller, Mare
Ckufum. p. 863. «
«) Grotii ËpiBtolae. p. 19, 20. £p. 59.
•) R, S.-G. 4 Mei 1615.
*) R. ij.-ü. ö Mei löló.
209
met kracht te handhaven , en dat ook de Moscovische Compagnie
beraadslaagde over nog krachtiger uitrusting d&n het vorige jaar ').
In deze onzekerheid meenden de Staten-Generaal de Noordsche
Compagnie nogmaals te moeten bijstaan. Zij schreven aan Caron
om voor het laatst te beproeven eene botsing te voorkomen *),
maar tevens namen zij krachtiger maatregelen. De Noordsche
Compagnie werd aangeschreven > haer in goede ordre tot de Naui-
gatie ende Neeriuge te willen tydelyck praepareren ende het
selve doende naer behooren, ten minsten als in den voorleden
jare is gedaen, dat in dien gevalle haer gelycke assistentie ende
&veur ghedaen soude worden als in den voorleden jare was ghe-
schiet, maer anders en by gebreck van haer eygen devoir niet *)."
Meer dan de tusschenkomst van Caron baatte deze krachtige
houding: terwijl de Noordsche Compagnie elf schepen onder
Adriaen Block *), begeleid door drie oorlogschepen naar Spits-
bergen zond *), verschenen de Engelschen tegen de verwachting
dit jaar slechts met twee groote schepen en twee pinassen. Waar-
sch^nl|jk had de slechte vangst der beide laatste jaren eene crisis
onder de reeders ter walvischvangst doen ontstaan , en was daar-
door de uitrusting geringer dan zij vorige jaren geweest was *).
Hoe dit ook zij , de Nederlanders »stayed vpon the coast of
Groenland perforce*' en bezochten ook de door de Engelschen het
vorige jaar gereserveerde baaien. Zij gingen zelfs over tot het
bouwen van eene loge in Bell-sound om hunne gereedschappen
voor het volgende jaar te bewaren ').
In den zomer van 1616 koerden echter de kansen; de Engelschen
kwamen met acht groote schepen en twee pinassen op Spitsber-
gen, terwgl de Nederlanders reden hadden om ook eenige Deen-
sche oorlogschepen met vijandige bedoelingen daar te verwachten.
Tegen deze overmacht kon de Noordsche Compagnie , door de groote
uitrusting van het vorige jaar uitgeput, niet meer dan zes sche-
*) "i/Liu, ▼. Caron aan den koning dd. 6/16 Mei 1615, in: L. E. 1615. —
R. S.-6. 16 Mei 1615. — Req. der N. C. aan de Stn.-Geu. dd. 1 Apr. 1616 , in:
Noordsche togten. 4. Loop. N. C. R.-A.
*) Maller, Mare Clansam. p. 130 Noot o.
•) R. H. verg. v. 4—17 Mrt. 1615. p. 5.
*) Wasscnaer, Hist. verh. VIII fol. 95. — Block is bekend door zyne reis
naar Nieuw-Nederland in 1614. (Wassenaer, Hist. verh. VIII fol. 85 , IX foL 44. —
Zie meer b\j: De Jonge, Opkomst. I p. 33.)
*) £dge, Batch disturbance, bij: Purchas, Pilgrimes. III p. 467.
*) £dge (Dutch disturbance, bij: Purchas, Pilgrimes. III p. 469) verhaalt,
dat de leden der Moscovische Compagnie , die zich op de walvischvangst toelegden ,
in 1610 «dissolued againe."
*) Mémoire de la Comp. Scptentrionale , bij : Muller, Mare Clansum. p. 371. —
Instr. V. de Stn.-Gen. voor Schmbop dd. 23 Mei 1616, art. 8, in: Noordsche
togten. 4. Loop. N. C. R.-A.
14
202
zelven, hoewel yoorzichtigei , toonden zich niet minder yeront-
waardlgd. Reeds voordat Van Muyden mot zgn schip thuis
was gekomen , klaagden de Amsterdammers op de berichten , door
Boots met het schip de Fortnyne aangebracht , aan de Staten-
Generaal. Zij beweerden , dat Spitsbergen een onbeheerd en vrg land
was , waarop de Nederlanders als ontdekkers in ieder geval meer
aanspraak hadden dan de Engelschen; zg verdedigden de zeer
jniste stelling, dat de zee en de vaart daarover voor ieder vrg
moesten geacht worden en brachten die in praktgk door van alle
> preferentie" uit kracht van hunne ontdekking af te zien. 2«g
verklaarden , dat z^ zich niet als verschillende andere natiën had-
den willen vernederen tot het betalen eener belasting uit vrees
voor het misnoegen der regeering ') en zg verzochten de Staten-
Generaal op al deze gronden te zorgen : V. dat zg on verwed ver-
goeding kregen van de Engelschen , 2*. dat hun voortaan de vaart
op Spitsbergen onverhinderd bleef openstaan, en 3*. dat op de
schepen van den commandeur Joseph na zijne aankomst in En-
geland beslag gelegd werd *).
De Statcn-Gcneraal besloten dadelijk aan het verzoek der Am-
sterdammers te voldoen. Aan den Engelschen ambassadeur Win-
wood en aan Caron , den gezant der Staten te Londen , beiden werd
opgedragen, om Jakob I >te vcrthoonen het ongelyck, dat niet
alleene de voirszcide Supplianten , maer oyck by consequentie dese
landen daerby is geschiet'', en om te bewerken, dat den klagers
> volgende het Jus gentium" hun goed werd teruggegeven ').
zaakt hetgeen hij gezegd had openlijk als ,, temere et inconsiderate" te 1>nDd-
merken, lig verklaarde toen, dat de reeders met eerbied voor Jakob 1 niet
anders verwachtten dnn hunne handhaving door Z. M. tegen z\jne eigene onder*
dauen ; gebeurde dit niet , dan verklaarden zg toeh nooit tot geweld hnone
to(;vlucht te zullen nemen, hoewel hun rerht duidelijk was , zooals ait de duurb^-
gevoegde «refntatio" van Plancius bleek. (Detectio freti. G — Deze 4 bUdz^den
zijn in sommige exemplaren later bijgevoegd.)
') De Staten-Ceneraal besloten reeds dadelijk, dat de Nederlanders geen li-
cent mochten betalen. Tweenhuysen c. s hadden verklaard wto mecnen, dat oock
dese natie by voorgaende versochte licentie ofte by avonture eenighe gedane
recognitie by den Koningh van Engelant ofte voorszeide Compagnie sonde wor-
den geadinittecrt , maer dat sy Supplianten niet en wisten ofte haere Groot-
l^lo: Ed : aengenaem sonde sijn te geschieden." (Wassenaer, Hist. yerh. VIII
fol 80.) De St aten-Generaal bevalen dan ook Caron, bij het overhandigen van het
requcst aan Jakob I *vnyt te laten de presentatie die de Supplianten doen by dentcl-
uenRequeste van eenigu submissie ende erkentenisse aen zync Mat. te doen Toor
het toelaten vande voirszcide visscherye, ouermits de zeer (?) prein-
diciabcl consequentie voirden Staet van tlant daerjnae
gelegen." (R. S.-G. 26 Aug. 1618.)
*) Zie dit request afgedrnkt b\j: Wassenaer, Hist. verh. VIII fol. 88.
•) R. S.-G. 26, 31 Aug. 1613.
211
>8terck te reoden ende vuyt te varen opte Neringe ende Vis-
Bcherio." *) De Noordscbe Compagnie sloeg dien wenk niet in
den wind en deed het uiterste om zich te versterken, al moet
het haar veel gekost hebben. Den 19 Maart 1617 trof zij eene
overeenkomst met eene Zeeuwsche compagnie, die zich onlangs
ook op de walvischvangst had beginnen toe te leggen. Men kwam
overeen over het aandeel , dat ieder in de winst zou hebben , men
beloofde elkander wederkeerig hulp en bescherming *). Dus ver-
sterkt hoopte men den Engelschen het hoofd te kunnen bieden.
Maar toen het contract eenmaal gesloten was , schgnt de Noord-
sche Compagnie berouw gehad te hebben. Jan Mayen-eiland , van
de gemeenschap uitgesloten , omdat de Hollanders als ontdekkers
daarop uitsluitende rechten doden gelden , — bleef een door de af-
wezigheid der Engelschen aanlokkelyk verblijf. Al had de walvisch-
vangst daar in 1616 niet aan de verwachting beantwoord, de
verleiding was groot en de hulp , die de Zeeuwen konden leveren ,
schgnt niet aan de verwachting der Noordsche Compagnie beant-
woord te hebben. Toen de tijd van uitvaren gekomen was , schoot
dan ook de moed der vcreeniging te kort en tegen de bepaling
van het pasgesloten contract in zond zij in 1617 hare geheele
uitrusting naar Jan Mayen-ciland. Toen dus op het laatst van
Mei drie Vlissiugsöhe schepen, >de Arke Noü** kapitein Jan
Verelle, >de Peerle" kapitein Huybrecht Comclisz. , en >de Vos"
kapitein Cornelis De Cock , op Spitsbergen aankwamen , waren zij
volkomen onbeschermd. De Moscovische Compagnie daarentegen ,
die dit Jaar veertien groote schepen en twee pinassen naar het
noorden had gezonden, waarvan slechts éen Spitsbergen op eene
ontdekkingsreis verliet, was gereed tot krachtige maatregelen.
Reeds voordat de Zeeuwen Spitsbergen bereikten, ontmoette
De Cock den Engelschen commandeur Edge , die hem , toen hij
vernam dat de Moscovische Compagnie dit jaar op Spitsbergen
de sterkste was, onder beroep op de commissie van Jakob I
het visschen verbood, terwijl hij alle Nederlanders gelastte zich
dadelijk van de kust te verwijderen met de be<lreiging hun
anders hunne vangst te zullen ontnemen. Niet ontmoedigd be-
proefde De Cock met zyne beide medgezellen daarop de wal-
vischvangst in Horn-sound, maar toen een daar aanwezig
Engelsch kapitein, Harry Smith gehceten, dadelijk den com-
mandeur van hunne aankomst bericht gaf, en de Hollanders ,
die te hulp geroepen waren, bleken niet in Bell-sound te zijn,
voelden de drie Vlissingors zich to zwak om het herhaalde ver-
*) MoDer, Mire Clansam. p. 131 Noot 5.
*) Zie het contnet in: Noordsche togten. 4. Loop. N. C. R.-A.
204
beweerde identiteit van Groenland en Spitsbergen reeds voldoende
wederlegd was *) en daarop nit al bet voorgaande de conclusie
getrokken, dat Heemskerck en de zijnen de ware ontdekkers
van bet eiland waren. 2°. tracbtte Plancins te bewpzen, dat
de Engelscben ook als domini maris geen recbt badden om de
vaart naar Spitsbergen te verbieden. Dit dominium maris : toch,
dat zieb volgens de Engelscben ook over de IJszee nitstrekte,
gaf geen recbt op Spitsbergen zelf, betgeen reeds daaruit bleek,
dat dicbter bij de Britscbe eilanden gelegene landen, ak Ghroen-
land, IJsland enz. aan Denemarken beboorden *), Maar ook al
kwam Spitsbergen zelf aan Engeland toe, de regel van bet vol*
kenrecht luidde, »dat ofscboon eenigb vast lant ofte Eylandt yeman-
den toebeboorde dat nochtans de Zee-vaert ende visscheryen na
het algcmeyne Recht van allen volcken eenen yegelgcken even na
is ende vry open staet ')."
De Staten-Generaal toonden zich met bet werk van Plancins
*) Het is mij niet gebleken, dat de Engelschen deze bewering in een oiBciöe
stuk ter bekrachtiging van han recht gebruikt hebben. Wel noemden z^ Spit»-
berv^en Grcenland, maar dat zij zeer goed wisten, dat het niet hetzelCde was alt
het van ouds bekende Groenland, blijkt uit hel feit, dat z\j dit mot den naam
Groneland of iets dergelijks aanduidden. (De bewering van den schr^ver der
„Histoiro de Spitsberghe" (p. 26), dat de Engelscben het recht om bij Spitsber-
gen te visschen van Denemarken zouden gekocht hebben, schijnt mij geheel on-
juist.) — Terwijl men dus reeds lang voor 1613 aannam, dat Spitsbergen geen
gedtH-llv^ van Grocnlands oostkust was (de Nederlandschc ontdekkers zijn misschien
door hunne onbekendheid met middelen om de lengte op zee te bepalen in deze
dwaling vervallen) schijnt men echter eerst verscheidene jaren later volledige zeker-
heid hierover erlangd te hebben. Die zekerheid was uatuurlijk eerst te verkrggen
door het bewijs , dat Spitsbergen een eiland was. De omzeiling door Rijp waa
vergeten en Fotherby zegt dan ook in 1615, dat Spitsbergen «is most like to
bc an Hand." (Purchas, Pilgrimes. III p. 730.) Purchas verhaalde in 1625, dat „Green-
land is now almost altogether discouered to bee an Hand, or rathermany Hands
and brokeu grounds." (Purchas , Pilgrimes. p. 816.) Evenwel „gheloofde" Jorit
Carolus nog in 1634 „niet, dat het landt van Out-Groenlandt aen Spitsberghen
vast en is , vermits de stroomen langhs Spitsbergen al uyt den Noorden romen"
(Carolus , Nieuw vermeerde Licht des Zeevaerts. p. 147), en Vander Brugge schreef
in datzelfde jaar (Journael der Se ven Matrooscn p. 4) : „Of Spitsbergen een Ej-
laudt, of vast aan-een-palent landt sy, is tot noch toe onbekent " Cliristiaan
IV vnn Denemarken sprak echter reeds in 1631 van „die Grönlandische Insull
Spit/bergen." (Miss. v Chr. IV aan de Stn.-Gcn. dd. 28 Dec. 1631, in:
L D. 1632 )
») Dat dit argument onjuist is. blijkt uit: Muller, Mare Clausnm. p. 121 Noot 6. —
De rechtsgrond , door de Engelscben voor hun dominium maris in de IJszce aan*
gevoerd, was hunne occupatie als eerste reizigers in de IJszee. Ook deze be-
wering trachtten de Nederlanders echter te weerleggen. Zie de daartoe strek-
kende bcfoogeu bij: Wassenaer, Ilist. verh. VIII fol. b9 vlg.
*, Zie dit stuk van Plancins in: Hist. de Spitsb. p. 27, en b\j : Wassenaer,
Hist. verh. VIII fol. 93.
205
ingenomen en zonden het aan Jakob I om hem van het goed
recht der Nederlanders te overtuigen. Maar de eigenzinnige vorst
was de man niet , om zich spoedig van eene eens opgevatte meening
te laten terugbrengen : h{j gaf gaarne gehoor aan de > andere in-
formatien** der Moscovische Compagnie, en » al wast dat het
teghendeel duydelyck genoegh aenghewesen was /' hg kon of wilde
het niet aannemen. >0f nu sulcke groote verstanden tot consi-
deratien van so klejne dingen niet konnen descenderen, of dat
sy yets ons onbekent daer mede voor hebben, is swaerlijck te
oordeelen/' merkt Wassenaer ironisch op *). Zeker is het echter,
dat de compagnie voor de walvischvangst op maatregelen zon om
den koning op nadrukkelijke wijze te beduiden, dat de Neder-
landsche natie niet geneigd was van de pas begonnen vaart op
Spitsbergen af te zien. Hoofdzakelijk steunende op het feit, dat
de Engelschen hen niet goedschiks op Spitsbergen wilden toelaten ,
verzochten zg van de Staten-Generaal octrooi om met uitsluiting
van alle andere Nederlanders op Spitsbergen te mogen varen.
Eerst door vereeniging van alle krachten hoopte men in staat te
zjjn , de aanvallen der Engelschen te weerstaan en tevens de groote
kosten der uitrusting vergoed te krggen. Wij hebben gezien, dat
de Staten-Generaal het octrooi verleenden *). Zij betoonden aan
de nieuwgevormde compagnie nog verder hunne gunst door haar
op haar verzoek tegen betaling eener belasting met eenige oor-
logschepen bij te staan. Ook de vereeniging zelve rustte bare
schepen tot den strgd toe en het liet zich aanzien, dat het jaar
1614 niet zonder bloedige botsingen in het noorden zou voor-
bggaan »).
Toch bleef het dit jaar op Spitsbergen rustig. Weldra bleek
het, dat de Nederlanders den verstandigsten maatregel genomen
hadden , die in de gegeven omstandigheden te nemen was. Nooit
werd de spreuk >si vis pacem para bellum'' schitterender be-
vestigd. Hoewel Jakob I den Staten-Generaal na de oprichting
der Noordsche Compagnie zyn ernstig ongenoegen over de vol-
harding der Nederlanders had te kennen gegeven ^) , kwam het
niet tot een gevecht. De Engelschen hadden na ongewone krachts-
inspanning behalve een schip, dat onder kapitein Fotherby ter
ontdekking uitzeilde *) dertien schepen en twee pinassen naar
Spitsbergen gezonden , maar de Nederlanders waren toch sterker :
zg kwamen met veertien groote schepen vergezeld van drie wel-
>) Wassenaer. Hist. TerhaeL VIII fol. 94.
•) Zie hiervoor p. 74—77.
•) R. S-G. 4 April 1614. — Wassenaer, Hist. verh. VIII fol. 94. — ResoL
Adm. Amst. 18, 19, 24 Apr.. 2 , 5 Mei 1614.
•) R. S.-G. 19 Mei 1614.
*) Zie 2^n journaal b\j: Purchas, Pilgrimes. UI p. 720.
206
toegeruste oorlogschepen , die de Staten-Generaal hun hadden
medegegeven. Al waren das de Engelschen niet minder dan
het vorige jaar geneigd tot gewelddadige handelingen *) , »het een
mes hielt het ander in de schede'' en het bleef yredo. >The
Dutch stayed and fished for the Whale perforce , they were fEurre
stronger then the English," verhaalt Edge wrevelig. De com-
mandeur Joseph, ook nu weder de aanvoerder van de schepen
der Moscovische Compagnie , was zelfs zoo ontmoedigd , dat hg
den ^7^ met den Nederlandschen commissaris-generaal Antonie
Monier eene overeenkomst sloot voor een jaar, waarbg hij hem
alle hulp in zgne visschorij aanbood , mits hg aan de Engelschen
de reeds toen door hen bezeten baaien Bell-sound, Ice-sound,
Fair foreland (of Sir Thomas Smiths-bay) en Fairhaven alleen
overliet *). Op dien voet verkeerden partgen in vrede naast
elkander , maar de groote menigte der schepen was oorzaak , dat
de vangst aan beide zijden slecht was. ') »
Was het misschien in de overtuiging , dat zulk eene overspan-
ning van krachten als in 1614 had plaats gehad, op den dnor
voor beide natiën onvoordeelig ja onhoudbaar moest zgn , zeker
is het, dat de Noordsche Compagnie zelve de eerste was, die
niettegenstaande de meer voorkomende houding, door de Engel-
schen dit jaar aangenomen , op pogingen tot een vergelgk met hen
aandrong. Het was op haar verzoek, dat de Staten-Generaal
20 November 1614 Caron aanschreven om moeite te doen, dat de
Engelsche ambassade , die eerstdaags in Den Haag verwacht werd
tot regeling der Oost-Indische geschillen, last medekreeg om
ook de quaestie der vaart en visscherij in de IJszee te schikken *).
Koning Jakob toonde zich daartoe niet ongeneigd. Hg voorzag
zijne gezanten Wotton, Edmonds, Middleton en Abbot van com-
missie om over de zaak te onderhandelen. Maar deze commissie
beloofde weinig goeds : reeds de uitdrukking , dat men zou spreken
over de >piscatione8 in marl Boreali prope Groenlandiae littora
* ) Tegenwind alleen weerhield o. a. Foiherby, twee vreemde schepen nit Mand-
len-sound te verjagen. (Fotherbjre , Voyagc of Discouerie to Greenland, by :
Purchas, Pilgrirae». III p. 724.)
*) De Kngelsche verhalen maken van dit contraet natuurlek geene melding.
Zie echter de „Memoire" der N. C. bij: Muller, Mare Clausum. p. 871. —
De overeenkomst is afgedrukt bij: Waasenacr, Hist. verh. fol. 94. — Ook mei
den zoo gehaten Marmadukc van Huil was de Moscovische C'ompagnie dit jaar
,in termcs of consortmcnt ;" „hut nothing was concludcd", voegt Fotherby (Voyage
of Discouerie, bij: Purchas, Pilgrimcs. III p. 727), zinspelende op de overeen-
komst met de Nederlanders , dadelgk daarbg.
•) Zie over deze reis: Edge, Datch disturbance, bij: Purchas, Pilgrimes. 111
p. 466.
•) R. S.-G. 20 Nov. 1014.
207
uobis solam et nostris jure acquisitaS) ab Incolis et
Inhabitatoribus Vnitarum Provinciarum tarnen interruptas /' ')
bewees , dat de vorst z jjn yermeend recht bleef handhaven. Wer-
kel^'k bleek het dan ook weldra, dat de Engelschen aan geen
toegeven dachten. De ambassadeurs hadden zich bereid verklaard
de zaak te bespreken na afloop der Oost-Indische onderhande-
lingen ') en zoodra nu Hugo De Groot door de Staten-Generaal
op aandringen der Noordsche Compagnie ') tot hen gezonden
werd om hun gevoelen te vernemen (8 April 1615), leverden zg
eene nota over, waarin zg met nadruk verklaarden, dat JakobI
van zgn recht op Spitsbergen en de aangrenzende wateren vol-
strekt niet dacht af te zien *). De Staten-Generaal benoemden
nu dadel^k eene commissie, om met gebruikmaking van de be-
scheiden, die onder de Noordsche Compagnie berustten, de En-
gelschen te weerleggen *). Het antwoord , dat De Groot en zijne
mede-commissarissen opstelden, werd reeds 16 April aan de
gezanten overgegeven. Het ving aan met de opmerking, dat
>dese Landen, zynde van seer cleyne extensie, iegens de macht
van haere openbaere , ofte bedeckte vjanden nyet en souden con-
nen bestaen nochte dienstich zyn aen haere vruuden, ten waere
de zee suppleerde t* gunt aen t' landt is ontbreeckende , sulcx dat
de hoochdringende noot de Ingesetenen van dese landen heeft
bewogen , om verscheyden nauigatien te soecken , ende haer seluen
alsoo ten deele door trafficque , ten deele oock door de Visscherie
te onderhouden.*' uitvoerig werd daarna gewezen op de oudheid
der Nederlandsche visscherijen , en werden de bekende tochten
der Nederlanders naar de IJszee verhaald. Nogmaals werd aan-
gedrongen op herstel van de schade der Amsterdamsche reeders;
nadrukkelgk verdedigde men het verleenon van octrooi aan de
Noordsche Compagnie door een beroep op de natuurl^ke vrijheid
der zee. Onder protest, dat de Staten hunnen onderdanen be-
paald verboden hadden , aan de Engelschen of eenige andere natie
direct of indirect de visscherij op Spitsbergen te beletten, werd
eindelgk aangedrongen op het maken van » eenige goede ordre
ende reglement, waerdoor de visscherie vande walvisschen, wal-
russen, ende andere zeemonsters ontrent de voorseide custen,
met affweeringe van alle confusien ende misverstanden, ten
meesten proffgte van de ondersaten van zyne Ma', ende vande
*) Zie de commissie in: Noordsche togtcn. 4. Loop N. O. R-A.
») R. H. verg. v. 4^17 ^Irt. 1615. p. 5.
■) Zie haar reqnes^ aan de Stn -Gen. dd. 1 April 1615, in: Noordsche tog-
ten. 4. Loop. N. C. R.-A.
*) Maller, Mare Clansum. p. 129.
•) cf. R. S.-G. 8, 10, 15 Apr. 1615.
208
ingesetenen van dese landen mocht werden gebeneficieeit , endft
het different yande yoorgaende schaden tot redelyck conteutement
affgedaen.'* Een bepaalden voorslag daartoe deden do commis-
sarissen in strgd met de opdracht der Staten-Oeneraal nog niet ').
Overtnigend als deze geschiedkundige uiteenzetting zyn mocht ,
de Ëngelsche pretensie werd er niet door weerlegd. Bg de oyer-
handiging van het stuk aan de ambassadeurs werd echter deze
leemte voldoende aangevuld. Een vr^' hevig dispuut , waarin De
Groot een zeer hoogen toon voerde, schynt toen tusschen de
wederzijdsche gevolmach tigden ontstaan te zijn ; het verdedigende
standpunt , dat in de memorie zeer verst-andig was ingenomen om
den llchtgeraakten vorst van Groot-Britannië niet te kwetsen , werd
in de hitte van het debat verlaten en men liet zich onvoorzichtig
tot eenen aanval op de zoogenaamde Ëngelsche kroonrechten ver-
leiden. De Nederlanders weerlegden nu de beweerde ontdekking
van Spitsbergen door Willoughby breedvoerig en staafden de door
hen in hunne memorie aangevoerde feiten over de ontdekking
door Heemskerck nog nader. Maar vooral werd er in deze bgeen-
komst op gewezen, dat het geschil over het bezit van het eiland
eigenlyk nutteloos was: de zee toch, meenden de Nederlanders,
was en bleef gemeen goed van allen, de walvisschen behoorden
aan niemand en konden dus door ieder vryelyk worden gevangen.
Toen bleek het duideljjk , dat het de Engelschen met eene schik-
king geen ernst was : volmondig erkenden zij , dat zg de stukken
ter weerlegging dezer redeneering niet bij zich hadden. Ook was
dit volgens hen in het geheel niet noodig: elke schikking tus-
schen beide natii^n toch , dus beweerden zij op hoogen toon , moest
vóór alles beginnen met eene erkenning van Jakob I als heer
van Spitsbergen; wilden de Nederlanders den vorst beleedigen
door het in twgfcl trekken van zijn recht, dan was ook alle
onderhandeling nutteloos *). Men scheidde dus met de nietszeg-
gende belofte, dat de ambassadeurs rapport van het gehoorde
aan hunnen koning zonden doen , die later aan Caron zgn besluit
zou mededeelen '). Weinige dagen later vertrokken de gezanten
weder naar Engeland *).
Het was te verwachten , dat ook nu de argumenten der Neder-
landers en de voorstellingen van Caron weinig indruk op Jakob I
zouden maken. Weldra kwam dan ook in Den Haag het bericht,
dat de koning overwoog, zgne onderdanen door den bg stand van
twee oorlogschepen in staat te stellen, hunne beweerde rechten
*) K. S.-G. 16 Apr. 1615. — Zie de memorie afgedrukt b\j: Muller, Mar«
Claufum. p. 363. «
«) Groiii Ëpistolae. p. 19, 20. £p. 59.
•) R, S.-G. 4 Mei 1615.
*) R. a.'G. ü Mei lülü.
209
iet kracht te handhaven , en dat ook de Moscovische Compagnie
eraadslaagde over nog krachtiger uitrusting d&n het yorige jaar ').
n deze onzekerheid meenden de Staten-Generaal de Noordsche
/Ompagnie nogmaals te moeten bijstaan. Zij schreven aan Caron
»m voor het laatst te beproeven eene botsing te voorkomen *),
naar tevens namen zij krachtiger maatregelen. De Noordsche
yompagnie werd aangeschreven > haer in goede ordre tot de Naui-
^tie ende Neeringe te willen tydelyck praepareren ende het
lelve doende naer behooren, ten minsten als in den voorleden
jare is gedaen, dat in dien gevalle haer gelycke assistentie ende
hveur ghedaen soude worden als in den voorleden jare was ghe-
schiet , maer anders en by gebreck van haer eygen devoir niet •)."
üfeer dan de tusschenkomst van Caron baatte deze krachtige
bonding: terwgl de Noordsche Compagnie elf schepen onder
A.driaen Block *), begeleid door drie oorlogschepen naar Spits-
bergen zond *), verschenen de Engelschen tegen de verwachting
dit jaar slechts met twee groote schepen en twee pinassen. Waar-
schgnlgk had de slechte vangst der beide laatste jaren eene crisis
onder de reeders ter wal visch vangst doen ontstaan , en was daar-
door de uitrusting geringer dan zij vorige jaren geweest was *).
Hoe dit ook zij , de Nederlanders »stayed vpon the coast of
Greenland perforce*^ en bezochten ook de door de Engelschen het
vorige jaar gereserveerde baaien. Zij gingen zelfs over tot het
bouwen van eene loge in Bell-sound om hunne gereedschappen
voor het volgende jaar te bewaren ').
In den zomer van 1616 keerden echter de kansen; de Engelschen
kwamen met acht groote schepen en twee pinassen op Spitsber-
gen, terwgl de Nederlanders reden hadden om ook eenige Deen-
sche oorlogschepen met vijandige bedoelingen daar te verwachten.
Tegen deze overmacht kon de Noordsche Compagnie , door de groote
uitrusting van het vorige jaar uitgeput, niet meer dan zes sche-
*) MiM. ▼. Caron aan den koning dd. 6/16 Mei 1615, in: L. E. 1615. —
R. S.-O. 16 Mei 1615. — Req. der N. C. aan de Stn.-6eu. dd. 1 Apr. 1616 , in:
Noordache togten. 4. Loop. N. C. R.-A.
*) Muller, Mare Clausum. p. 130 Noot 5.
•) R. H. verg. v. 4—17 Mrt. 1615. p. 5.
*) Waucnaer, Hist. verh. VIII fol. 95. — Block is bekend door zgne reit
naar Nieuw-Nederland in 1614. (Wasscnaer, Hist. verh. VIII fol. 86 , IX fol 44. —
Zie meer by: De Jonge, Opkomst. I p. 33.)
*) Kdge, Dutch disturbance, bij: Purchas, Pilgriroes. III p. 467.
*) £dge (Dutch disturbance, bij: Purchas, Pilgriines. III p. 469) verhaalt,
dat de leden der Moscovische Compagnie , die zich op de wal visch vangst toelegden ,
in 1610 «dissolned againe."
*) Mémoire de la Comp. Septcntrionale , bij : Muiier, Mare Clausum. p. 371. —
Instr. ▼. de Stn.-Gen. voor Schrobop dd. 23 Mei 1616, art. 8, in: Noordsche
iogien. 4. Loop. N. C. R.-A.
14
210
pen overstellen, veaaryan zg om goede redenen ') nog eenige
naar het pas ontdekte Jan Mayen-eiland moest zenden. De Sta-
ten-Generaal hadden daarentegen het hunne gedaan om de yer-
eeniging met kracht bij te staan: een konyooi van yjjf oorlog-
schepen werd ter harer beschikking gesteld, terwfjl aan den
commandeur daarvan Jan Jacobsz. Schrobop bevolen werd om
geene vreemde natiën in de walvischvangst te hinderen , maar dan
ook eventueele aanvallen krachtig te keer te gaan *), Maar toch
voelde de Noordsche Compagnie zich niet krachtig genoeg: zg schgnt
ernstig beraadslaagd te hebben , de walvischvangst aan Spitsbergen
voor goed op te geven en zich met de voordeelige visscherg aan Jan
Mayen-eiland tevreden te stellen. Althans daarheen was het dat
dit jaar de geheele uitrusting der vereeniging gezonden werd. De
Engelschen maakten van deze gelegenheid gebruik : in de afwezig-
heid der Nederlanders wreekten zij zich over de concurrentie van
vroegere jaren door het vernielen der nieuwgebouwde loge. Vier
schepen der Noordsche Compagnie , die later in het jaar aan Spits-
bergen kwamen, moesten zich iu verschillende baaien verspreid
schuil houden. Zij hadden eeno slechte vangst, terwgl de Engel-
schen ongeveer 100 walvisschen vingen en zooveel traan kookten,
dat zij nog een gedeelte daarvan op het eiland moesten achter-
laten tot het volgende jaar ').
Het blijkt niet, of de Staten -Generaal met de verplaatsing der
Nederiandsche walvischvangst naar Jan Mayen-eiland genoegen ge-
nomen hebben, maar men zou bijna geneigd zijn dit aan te nemen,
wanneer men ziet, dat juist in 1617 de regeering bezwaar maakte
het gewone konvooi aan de compagnie te verleenen, eene spaar-
zaamheid , die de vereenigiug misschien zou kunnen noodzaken in
haar voornemen te volharden. Het is waar, er kunnen andere
redenen voor deze handelwijze der regeering bestaan hebben: de
Engelschen hadden , niettegenstaande de verdeeling der Nederiand-
sche krachten hun het laatste jaar eene uitnemende gelegenheid
tot wraak aanbood, 3inds 1613 hunne aanvallen op de walviach-
vaarders niet herhaald ; de Noordsche Compagnie , die toch in ieder
geval een paar goede reizen gemaakt had, kon in staat geacht
worden om zich zelve te beschermen : maar toch, de weinige onder-
stand , dien de vereeniging in deze crisis verkreeg , schgnt er op te
wijzen, dat de regeering huiverig was den strijd met de Engel-
schen openlijk te aanvaarden. Hoe dit zij, de Staten-Generaal
vermaanden de walvischvaarders in het voorjaar van 1617, zelven
>) Zie over die redenen: Hoofdst. IX.
*) Zie de Instructie in: Noordsche togtcn. 4. Loop. N. C. R.-A.
•) Edge, üutch distnrbance, by: Purchas, Pilgrimes. IH p. 466, 67.— Mé-
moiré der N. C, by : Muller, Mare Clausum. p. 871. — Purchas, Pügrimage. p. 816.
211
•sterck te reeden ende vuyt te varen opte Neringe ende Vis-
Bcherio." *) De Noordsche Compagnie sloeg dien wenk niet in
den wind en deed het uiterste om zich te versterken, al moet
het haar veel gekost hebben. Den 19 Maart 1617 trof zij eene
overeenkomst met eene Zeeuwsche compagnie, die zich onlangs
ook op de walvischvangst had beginnen toe te leggen. Men kwam
overeen over het aandeel , dat ieder in de winst zou hebben , men
beloofde elkander wederkeerig hulp en bescherming *). Dus ver-
sterkt hoopte men den Engelschen het hoofd te kunnen bieden.
Maar toen het contract eenmaal gesloten was , schijnt de Noord-
Bche Compagnie berouw gehad te hebben. Jan Majen-eiland , van
de gemeenschap uitgesloten , omdat de Hollanders als ontdekkers
daarop uitsluitende rechten doden gelden , — bleef een door de af-
wezigheid der Engelschen aanlokkel^k verblijf. Al had de walvisch-
vangst daar in 1616 niet aan de verwachting beantwoord, de
verleiding was groot en de hulp , die de Zeeuwen konden leveren ,
Bcl4jnt niet aan de verwachting der Noordsche Compagnie beant-
woord te hebben. Toen de tijd van uitvaren gekomen was, schoot
dan ook de moed der vereeniging te kort en tegen de bepaling
van het pasgesloten contract in zond zij in 1617 hare geheele
uitrusting naar Jan Mayen-ciland. Toen dus op het laatst van
Mei drie Vlissiugsöhe schepen, »de Arke Noë" kapitein Jan
Verelle, >de Peerle" kapitein Huybrecht Comelisz. , en >de Vos"
kapitein Cornelis De Cock , op Spitsbergen aankwamen , waren zij
volkomen onbeschermd. De Moscovische Compagnie daarentegen ,
die dit jaar veertien groote schepen en twee pinassen naar het
noorden had gezonden, waarvan slechts éen Spitsbergen op eene
ontdekkingsreis verliet, was gereed tot krachtige maatregelen.
Reeds voordat de Zeeuwen Spitsbergen bereikten, ontmoette
De Cock den Engelschen commandeur Edge , die hem , toen hij
vernam dat de Moscovische Compagnie dit jaar op Spitsbergen
de sterkste was, onder beroep op de commissie van Jakob 1
het visschen verbood, terwijl hij alle Nederlanders gelastte zich
dademk van de kust te verwijderen met de belreiging hun
anders hunne vangst te zullen ontnemen. Niet ontmoedigd be-
proefde De Cock met zijne beide medgezellen daarop de wal-
vischvangst in Horn-sound, maar toen een daar aanwezig
Engelsch kapitein, Harrj Smith gchceten, dadelijk den com-
mandeur van hunne aankomst bericht gaf, en de Hollanders ,
die te hulp geroepen waren, bleken niet in Bell-sound te zijn,
voelden de drie Vlissingors zich to zwak om het herhaalde ver-
*) Maller, Mire Clansam. p. 131 Noot 5.
*) Zie het contract in: Noordsche togten. 4. Loop. N. C. R.-A.
212
'bod der Engelschen te weerstaan en 'besloten aan Beeren-eiland
hun geluk te beproeven. Maar de vangst was daar uiterst onvoor-
deelig en op aanstoken van den bekenden kapitein Marmaduke,
die sinds 1611 jaarlijks met zgne Huilers ter walvischvangst op
Spitsbergen kwam en de Moscovische Compagnie trotseerde '),
keerden z^ naar Spitsbergen terug. Het geluk diende hun ook
toen niet. In Horn-sound vonden zg behalve Smith nu nog een'
ander schip der Engelsche compagnie. De kapitein James Bevers-
ham liet hun wel toe te visschen, maar zond in het geheim
naar Edge in Bell-sound om bijstand tot het verdrijven der in-
dringers. Gelukkig kregen de Zeeuwen hiervan nog tgdig kennis
en zy besloten nu Cornelisz. en De Cock dadel^k met een paar
onderweg gevangen walvisschen naar huis te zenden , maar Yerelle
kon niet zoo spoedig gereed komen en moest dus nog eenigen
tijd in Horn-sound achterblijven. Terwijl hy nog bezig was zgne
gereedschappen van de kust te halen, kwam William Heley, de
Engelsche onderbevelhebber , daar aan om hem ^e veijagen. Heley ,
een jong man die aan groote bekwaamheid een vurigen inborst
paarde *), viel Verelle dadelijk aan, nam hem niet alleen de
weinige door hem gevangen walvisschen af, maar beroofde hem
ook van al zyne gereedschappen voor de walvischvangst. Uit
vrees voor repiesailles werd den Zeeuwen ook hun geschut en
kruit ontnomen. Wel was de directe schade der Zeeuwen niet
groot, maar daar zij dit jaar nagenoeg niets mede naar huis
brachten, waren de kosten der uitrusting geheel verloren •).
De Nederlandsche verbalen zijn dan ook eenstemmig in klach-
ten over de behandeling van Heley, dien zij »cen Jonck ende
outrequidant persoon sich zeer violentelyck comporterende" noe-
men. De Moscovis^e Compagnie maakte daarentegen dit jaar
weder zulk eene goede reis , dat zij een gedeelte van hare vangst
van 150 walvisschen voor het volgende jaar op Spitsbergen
moest achterlaten *).
*) Hoewel aaa de Huilers iu 1618 verboden werd Spitsbergen te bezoeken en
hun als schadeloosstelling de visscherij bij Jan Mayeu-eiland werd opengesteld
(Macpherson, Annals. 11 p. 292), vinden wij nog in 1631 twee Hnllsche walviich-
vaarders afgescheiden van de schepen der Moscovische Compagnie op Spitsbergen.
(Pellham , Gods power, iu: White, Spitzbcrgen and Greenland. p. 281, 82.) Van
hunne aanwezigheid op Jan Mayeu-eiland blijkt daarentegen nooit iets.
*) Heley vervaardigde verscheidene gedichten op de walvischvangst der £n-
gelschen. (Purchas, Pilgrimcs. lil p. 738.)
*) Zie de schaderekeniugen der Zeeuwsche reeders, in: Noordsche togten. 4.
Loop. N. C. R.-A. — De Engelschen achtten de geroofde goederen leer gering.
(Edge, Dutch disturbance, en: Brief van Heley aan Deicrowe, in : Purchas, Pfl-
grimes. III p. 468, 732.)
*) Zie de Nederlandsche voorstelling dezer zaak uitvoerig in de getnigenissea
van De Cock c. s. , D'Hallegorey e. s., Gasteloser c. s. en Verelle c. s., en in:
218
Dadelgk bg hunne thuiskomst klaagden de Zeeuwen aan de
Staten-Oeneraal. Tegelijk zonden zg een persoon met aanbeve-
lingsbrieven der Staten aan Caron naar Engeland om daar hunne
belangen voor te staan. De zending beloofde aanvankelijk veel
goeds. Wel werden de geroofde goederen der Zeeuwen onder de
oogen van hunnen gevolmachtigde in het openbaar verkocht i), maar
het ontnomene geschut werd dadel^k teruggegeven en de Zeeuw-
sche zendeling maakte van zijne tegenwoordigheid te Londen ge-
bruik om te trachten op andere wijze het doel der Nederlanders ,
de onverhinderde visscherij op Spitsbergen , te bereiken. Sir John
Cunningham >) en eenige Schotten hadden juist in dien tgd van
koning Jakob een patent verzocht om nevens de Moscovische Com-
pagnie op de IJszee te mogen varen ; Engelschen , waarsch^'nlgk
inwoners van HuU, voegden zich bij hen, en ook de te Londen
aanwezige Zeeuwen , die van hunne compagnieschap met de Hol-
landers niet veel voordeel gehad hadden, werden nu in de ver-
eeniging opgenomen '). De koninklijke toestemming werd verleend
en de nieuwe compagnie beijverde zich de bekwaamste stuurlie-
den van hare mededingster te onderhuren en provisi6n op groote
schaal in te slaan. Reeds maakte zij zich gereed in de ruime
winsten, die de Moscovische Compagnie in de laatste jaren ge-
maakt had , te deelen , toen een maatregel van hare mededingster
al deze plannen verijdelde. De Moscovische Compagnie , van den
Corte Deductie ende Remonstrantie der N. C. in: Noordsche togten. 4. Loop.
N. C. R.-A. — Vgl. ook: Mémoire der N. C. , bij: Muller, Mare Clauaum.
p. 871. — R. S.-G. 9 Nov. 1617. — Miss. v. Gecommitt. Raden v. Zeel. aan
Caron dd. 21 Dec. 1617, als bglage achter de N. Z. — De Eugelsche verhalen
▼an Edge (Dutch disturbance) en Heley (brief aan Deicrowe) staan afgedrukt
bü: Pnrchas, Pilgrimes. III p. 467. 68, 732. (Edge geeft het verhaal tweemaal;
alechts bij aandachtige lezing ontdekt men , dat de uitvoerigste beschrijving volgt
onder 1618.)
*) Mëmoire de la Compagnie Septentrionale , bij: Muller, Mare Clansum. '
p. 871. — Corte Deductie ende Remonstrantie vande Noortse Compagnie, in:
Noordsche togten. 4 Loop. N. C. R.-A. — Miss. v. Zeeland dd. 21 Dec. 1617,
achter de N. Z. 1621.
*) Sir John Cunningham had lang in Deensche dienst op de IJszee gevaren.
H^ was in 1606 en 1606 kapitein geweest op het admiraalschip van de expe-
ditiën van Lindenau naar Groenland, waarop de bekende James Hall stuurman
was. (Barrow, Vojages into the arctie regions. p. 169 , 73.) In 1615 kwam hg
alt kapitein van een der drie Deensche oorlogschepen op Spitsbergen. (Brief v.
Fotherby aan Ed^ dd. 15 Juli 1615, bg : Pnrchas, Pilgrimes. III p. 781. —
Ygl. hierna Hfdst. VII.)
*) In Londen was destijds ook gevestigd Willem Courten, compagnon van
zijjnen broeder Pieter, die een der voornaamste Zecuwsche handelaars op de
IJizee was. (Mémoire et Relation veritable der Mosc. Comp. , bij : Muller, Mare
Clansum. p. 874, 75. — N. Z. 11 >Irt. 1619.) WaarschijnUjk werd ook hy in
de nienwe compagnie opgenomen.
214
nood eene deugd mnkendc , kwam met hare Oost-Indiscbe zuster
overeen, dat beiden voortaan gezamenl^k de kosten der uitros-
tingen voor de walvischvangst zouden dragen. Door buitenge-
wone krachtsinspanning hoopte men de concurrentie, die nu ook
van nabij dreigde, te overvleugelen. De nieuwe compagnie zag
dadelijk in , dat zij tegen zulk eene kolossale vereeniging van ka-
pitalen niet zou kunnen opwerken en ging uiteen. Verheugd dat
de zaak zich zoo schikte , was de Moscovische Compagnie gaarne
bereid voor grof geld de door hare mededingers opgedane voor-
raad over te nemen , al was die voor haar ook nutteloos * ). Zoo
eindigde dit incident, dat echter medewerkte om de fondsen der
Moscovische Compagnie uit te putten en aan de Engelsche uit-
rustingen ter walvischvangst op den duur een gevoeligen slag
toebracht. Voorloopig was daarvan echter nog geen quaestie:
de Moscovische Compagnie , sterk door haar bondgenootschap met
de Oost-Indische, reedde dertien schepen en twee pinassen naar
Spitsbergen uit onder bevel van den ervaren Thomas Edge.
De Nederlanders waren echter niet gezind zich straffeloos te
laten mishandelen. Vertoornd over de behandeling van het vorige
jaar, waarvoor zij geene vergoeding hadden kunnen krijgen, —
teleurgesteld door het uiteengaan der Schotsche compagnie , sloten
de verschillende kamers der Noordsche Compagnie den 2 Maart 1618
weder eene overeenkomst om elkander tegen de Engelschen te
verdedigen. De Staten- Generaal stonden de compagnie twee oor-
logschepen als konvooi toe, en eene ongewoon groote walvisch-
vloot vertrok dit jaar naar Spitsbergen. Daar aangekomen ver-
deelden de drie en twintig walvischvaarders zich volgens af-
spraak in vier af deelingen : de Rotterdammers bezetten Hom-sound
onder konvooi van een oorlogschip; die van het Noorderkwartier
namen in Beli-sound hun verblijf, terwijl het voor hen bestemde
tweede oorlogschip achterbleef, daar het door de Amsterdammers
weder naar Jan Mayen-eiland gezonden was; de Zeeuwen en die
van Delfshaven verzamelden zich onder bevel van Abraham Dircksz.
Leversteyn in Sir Thomas Smiths-bay *); aan de Amsterdammers
eindelyk viel de Mauritius-baai ten deel >). Ook de Engelschen
*) Edge, Dutch disturbance , bij: Pnrchas , Pilgrimes. III p. 468.
*) Volgens de getuigenis van den commandeur LeverstejTi (op de Engelsche
schadereken ing in: Lias loopende 1618. R -A.) gebeurde het hieronder verhaalde
in Fairhaven. Zoowel uit Engelsche als Xederlandsche bronnen blijkt echter, dat
I^everstejn ongelijk had, toen hij stoutweg verklaarde : ;, Is gelogen , want hebben
daer geen van allen geweest." Nog de groote kaart van Van Keulen noemt eene
kleine baai in den Foreland-ljord , waarschijnlijk naar het in 1618 voorgevtlleae ,
„Zeelands baay."
») R. S.-G. 4 Nov. 1622.
215
waren over het geheele eiland verspreid ; de meeste schepen waren
echter te zwak voor een gevecht. De commandeur Edge bevond
zich met eenige schepen in Bell-sonnd en de onderbeveihebber
Helej met een paar andere in Sir Thomas Smiths-baj.
De Amsterdammers, die weder voor zich het best gezorgd
hadden , vischten dit jaar ongestoord ; maar slecht verging het de
onbeschermde schepen van het Noorderkwartier. In Bell-sonnd
aangekomen, beval hnn Edge dadelijk de baai te verlaten; hg
was niet van plan hen te berooven of te hinderen, maar l^j
toonde door daden, dat hij zijn bevel gehoorzaamd wenschte te
zien. De in het nauw gebrachte schepen zochten hulp bg de Bot-
terdammers in Hom-sound, maar het oorlogschip was daar tot
handhaving der rust hoognoodig , en die van het Noorderkwartier
moesten dus naar hunne broeders in Sir Thomas Smiths-bay wgken.
Na hun vertrek wreekten zich de Engelschen door het vernielen
der pas weder opgebouwde Nederlandsche loge in Bell-sound.
De aankomst der beide door de Engelschen verjaagde schepen
van Hoorn en Enkhuizen in Sir Thomas Smiths-bay was het sein
tot eene losbarsting van woede. Den geheelen zomer was daar
de verhouding zeer gespannen geweest. De Engelschen, die hier
slechts met éen schip »the Pleasure*' en een pinas »the Prudence*'
waren, hadden de vier schepen van Delfshaven, Veere en Vlis-
singen dadel^k na hunne aankomst in deze door hen vroeger
nooit bezochte baai het visschen verboden, en sinds dezen ge-
weigerd hadden aan dit bevel te voldoen werd hunne tegenwoor-
digheid door de Engelschen, die zich te zwak gevoelden om hen
te vexjagen, slechts noode geduld. Aanvankelijk hadden de Neder-
landers, weldra door twee schepen van Middelburg versterkt '),
gepoogd met de Engelschen eene overeenkomst over de vis-
scherg te sluiten , en toen dit aanbod gemelijk verworpen was ,
bleven zg zich even voorkomend als vroeger gedragen. Hunne
vganden zelven erkennen, dat hun gedrag niets te wenschen
overliet , maar het stemde dezen niet beter : zij bleven steeds het
plan koesteren om hunne mededingers zoo spoedig mogelgk te
verdrgven en beleedigden ze bg elke voorkomende gelegenheid *).
') Deze tehepen, aan den Middelbnrgschen koopman Conrten , bewindhebber
der N. C. beboorende, vertrokken ecbter waarschgnl^k spoedig weder. Altbans
Conrten overtuigde later Carleton, dat zijne schepen onschuldig waren aan bet
berooven der Engelschen (Carleton, Lettres. II p. S55); uit andere, zoo Engel-
acbe als Nederlandsche verhalen blijkt ook , dat ze daarbij niet tegenwoordig wa*
ren. Waarschijnlijk vertrokken de schepen van Spitsbergen naar Groenlands
ooatknst , waar ze dit jaar eeoe kust outdekten , die zij Nieuw-Zeeland noemden.
(R. S.-G. 8 Jan. 1019. — Vgl. hierv^r p. 179.)
*) Van de kwade gezindheid der Eugelschcn tegen de Nederlandsche walvisch-
216
Zulk eene behandeling moest de Nederlanders op den duur ver-
drieten ; Do Cock en Cornelisz. , die hier beiden tegenwoordig
▼aarders in den zomer van 1618 getuigen de brieven, door sommige kapiteini
op Spitsbergen aan andere Engelschen geschreven en door Pnrchas (Pilgrimet
UI p. 782—38) bewaard. »We haue reasonable good qnarter wilh the Flcm-
mings," schreef kapitein Salmon 24 Juni, kort voor het gevecht aan ki^iteüi
Sherwin, „for we are merry aboord of them, and they of vs; they hauc good
store of Sacks (jenever), and are very kindc to vs , proflfering vs any thing that
we want. I am very doubtfull of making a voyage this yeere (.the Flemmingt
are too many for vs to make a voyage ," schreef hij ook) the Company must take
another course the next yeere: if they meanc to make any benefit of this Country,
they must send better ships that must beat these knaues out of this Country; Imt
as farreasi can vnderstand by them, they mean to make a trade9fcontinuanee
of it : we will let them rest this yeere, and let who wiU take care the next yeere,
for I hope not to trouble them." Salmon vond bij zijnen vriend Sherwin volkomea
instemming: den 29 Juni schreef deze uit Bell-sound (Pnrchas 1. c. III p. 783):
„As for the Flemmings let them all go hang themselves , and although yon be
not strong enongh to meddle with them , yet the worst wordes are too good for
them, the time may come you may be reucnged ou them againe. The Captaine
wishes they would come all into Bell-sound and beat vs out, and carry ti for
Holland; here is a great fleet of them in this Country. Here came iu two Flem-
mings , but wee handled them very honestly but for feare of after-claps , or had it
beene the latter part of the yeere , wc would haue handled them better ; now they
be gone for Home-sound, I would that they had all of them as good a paire
of hornes growing on their heads , as is in this Country." De gemoedelgke
Pnrchas zag dit alles met leedwezen. „Ihad thought to haue added," dus schrift
hy (Pilgrimes. lil p. 734), „a large Discourse of occurrents betwixt the Dateh
and Ëuglish in Greenlaod this yeare 1618 and had prepared it to the Preste.
But hauing alreadie giuen some Relation thercof from Captaine Edgc , and seeing
the insoleucies of some of the Dutch wcre intolerablc to English spirits, which
then Buffered , or hereafter should reade them . I chose rather to passé them by
aduising my Countrimen not to impute to that Nalion what some frothy spirit
vomits from amidst his drinke, but to honer the Hollanders worth, and to
acknowledge the glorie of the Confederatc Prouinccs, howsoeuer they also have
their sinks and stinking sewers (too officious mouthes such as some in this bo-
sinesse of Grecnland , bcyond all names of impudence against his Maiestie , and
his Leege people , as others elscwhere haue dtmeaned themselves) whose loth-
somnesse is not to be cast as an aspersion to that industrious and illustrioos
Nation. Euerjbody hath its excrements, eucry great House its Vault or Ia-
kes, euery Citie some Port exquiline and dunghils, euery Campe the baggage;
the World it selfe a Heil: and so hath euery Nation the retriments, scnmme,
dregs , rascalitie, intempered, distempered spirits, which not fearing God nor
reuerencing Man, spare not to spue out that to the dishonor of both, which
saning the honor of both can scarsly be related aft er them. A difference is to
be made of relation (Nationall ?) and personall faults , of which we haue said
enongh in the East India quarrels, twixt ours and the Dutch." Zoo weinig ons
dit breedsprakige staaltje doet verlangen den bekwamen man van den kansel te
hooren, zoo merkwaardig schijnt mij dit kleine preekje voor de Nederlanders
als een bewijs , hoe diep de animositeit tnsschen beide volken reeds toen wortel
geschoten had.
217
waren, herinnerden zich met steeds klimmende woede de behan-
deling, den hunnen het vorige jaar door denzelfden Heley aange-
daan, die thans het bevel voerde. Reeds had een twist over een
der door de Engelschen het vorige jaar geroofde traanketels tot
onaangenaamheden aanleiding gegeven ; van weerszoden had men
grieven, die licht tot een brenk aanleiding geven konden. Daar
brachten de uit Bell-sound verjaagde schepen de tgding van het
gebeurde. Spoedig daarop liet Heley den Nederlanders weten,
dat commandeur Edge hem bevolen had , de Zeeuwen uit de baai
te verdrgven ; weigerden zij , dan wilde hij zelf komen en hen
erger behandelen dan hunne landgenooten in Bell-sound. In al-
lergl werd nu door de Nederlanders beraadslaagd, wat hun te
doen stond. Zij hadden zich voor hun vertrek van eene commissie
van Zgne Excellentie voorzien, die hen machtigde eiken aanval
met geweld te keeren ; de vraag was , of hier aan zelfverdediging
kon gedacht worden. Overwegende echter, dat die van het
Noorderkwartier door de Engelschen veijaagd en dus niet in
de gelegenheid geweest waren hunne reis te doen, — dat de
ondervinding hen alle pogingen om schadevergoeding van de En-
gelschen te krijgen als nutteloos had leeren beschouwen, — en
vooral, dat het zaak was de voreeniging van Edge en Heley te
voorkomen, ten einde den aangekondigden aanval te ontgaan,
besloten de Nederlanders, al werden zij niet direct aangevallen,
van hunne commissie gebruik te maken. Stemde ook het Enk-
huizer schip niet met dit besluit in, de twee schepen van Ylis-
singen, die van Veere, van Hoorn en van Delfshaven tastten
door en sommeerden Robert Salmon, den kapitein van Heley^s
schip > the Pleasure" tot de overgave. Deze weigerde op hoogen
toon en poogde te ontsnappen. De Nederlanders^ lieten hem tgd
om zich te bedenken, en namen eindelijk den 19 Juli 1618 het
schip met geweld. Ook de pinas werd van alles beroofd. Het
geschut en de in het schip gevonden traan en walvischbaarden
werden naar Nederland gevoerd, om te dienen als gedeeltelijke
schadevergoeding voor het den Nederlanders in 1613 en 1617
ontnomene. De goederen werden volgens het voorschrift, hun
door Maurits bij zijne commissie gegeven, ter beschikking der
admiraliteit gesteld , die ze tusschen de vier kamers , voor wie de
aanvallende schepen uitgezeild waren, verdeelden *). Voor het
*) Zie over de reis van 1618 en het daarbij voorgevallene: Mémoire de la
Comp. Septentrionale , bij: Muller, Mare Clantum. p. 871. — Corte Deductie
ende Remonstrantie der N. C. , in : Noordsche togten. 4. Loop. N. C. R.-A. —
Arrest v. de H. Raad van 31 Maart 1635. — Req. der Zceuwsche N. C. aan
de StD.-Gen. dd. 22 Aug. 1624, in: NoordRchc togten. 2. Admiraliteit. R-A. —
Efigelsehe schaderckeuing met het getuigenis van Leversteyn, in: Lias loc-
218
geschut werd in het begin yan 1621 op aansporing van Carleton
aan de bevelhebbers der beide beroofde schepen, Bobert Salmon
en een Schot, de som van ƒ3600 uitgekeerd. De Noordsche
Compagnie zwichtte hierin voor den billijken aandrang der Staien-
Generaal: ook het in 1617 door de Engelschen genomen goschni
was haar, hoewel op zeer onaangename wgze , door de Mosoovische
Compagnie teruggegeven *).
De verontwaardiging aan het Engelsche hof over deze onyer-
wachte stoutmoedigheid der Nederlanders was niet gering. Carle-
ton kreeg van zijnen vorst dadel^k last om daarover te klagen,
en toen h^ den 3 October 1618 in de vergadering der^ Staten-
Generaal verscheen om op het zenden eener ambassi^de naar
Engeland aan te dringen, liet hij zijne rede voorafgaan door de
voorlezing van de > informations sur les violences, robberies et
assasinats commis hostilement par les Hollandais sur les navires ,
biens, et personnes des Anglais aux quartiers du Nort,** een
stuk, dat de blijken droeg, dat het »exploict" der NederlandeiB
»jn Engelant ten quaetsten gerapporteert ende met veele onwaer-
achtige lasteringen ende logenen geexaggereert" was *). De
verontwaardiging van den gezant was door het gedrag van liet
Haagsche gepeupel niet verminderd: >nous auons eu ces idurs
passez'', dus voerde h^ den Staten op hevigen toon te gemoet,
>la nouuelle chantée icy è la Haye, a bouche ou verte et visage
asseuré, dans la Court, et par les rues, avec les particularites
tant des pieces d'artillerie , et des tonneaux d'huyle prises et
divisées en mer, comme des hommes tuez et blessez, et Ie tont
receu avec grand applaudissement et triumpbe, comme d*une
victoire gaignée sur les ennemis. Eo audaciae perventum est.'*
Carleton stelde het gebeurde op Spitsbergen zóó voor, alsof de
Nederlanders den Engelschen het visschen aan het eiland hadden
willen beletten, en verweet den Staten-Generaal het ongergmde
van zulk een gedrag na de lange vertoogen, die zij bg verachil-
lende gelegenheden voor de vr^heid der zee hadden gehouden.
pende 1618. R.-A. — Mémoire et Relation veritablc, bij: Maller, Hare Claa-
snm. p. 873 vlg. — £dge, Dntch disturbance , bij: Pnrchas, Pflgnmea. III
p. 468, 69. — Brieven van Salmon, Sherwin en Beversham, bg: Pnrcliaa L e.
III p. 733.
») R. S-G. 24 Dec. 1620, 4, 5, 13, 14, 20, 22, 26, 27 Jan., 12 Febr.,
4, 27 Mrt 1621. — N. Z. 9 Mrt. 1621. — Corte Deductie ende Remon-
strantie der N. C, in: Noordsche togten. 4. Loop. N. C. R.-A. — Zie orer
de restitutie vau hrt geschut aan de Nederlanders en het daarbij voorgevallene:
('orte Deductie ende Rcmoustrautie der N. C. , 1. e. , en : Muller, Mare
riausum. p. 160 Noot 1.
*) Corte Deductie ende Remonstrantie der N. C. , in: Noordsche togt
4. Loop. N. C, R.-A,
219
Hg eindigde zgne lange rede , waarin hg ook over andere grieven
der Engelschen klaagde , met het nadmkkolijk yerzook , dat de
Staten-Oeneraal de ambassade , die reeds zoolang aan koning Jakob
beloofd was , zonder uitstel zouden zenden , voorzien van volkomen
last om ook over deze zaak te onderhandelen. ')
Na lange aarzeling kwam het eindelijk daartoe. Den 7 De-
cember 1618 kwamen de heeren Van Goch, Van der Dussen en
Liens als ambassadeurs der Staten-Generaal te Londen aan. Hunne
Instructie verdedigde het bezoeken dor IJszee door de Neder-
landers met een beroep op de vrijheid der zee , maar tevens door
te wgzen op de ontdekking van Spitsbergen door Nederlanders,
en op het feit , dat de Engelschen , zelfs al hadden zij het eiland
in 1553 ontdekt, in ieder geval hunne ontdekking weder kennelgk
verlaten hadden. Het gebeurde van den vorigen zomer werd
gerechtvaardigd door de deductie, dat de Nederlanders niet om
de Engelschen te verdrijven, maar alleen uit zelfverdediging tot
geweld waren overgegaan. Om dergelijke voorvallen voor het
vervolg te voorkomen , werd het maken van een reglement aan-
bevolen, waartoe de gezanten gemachtigd werden eenige voor-
slagen te doen.
Lang duurde het, eer de onderhandelingen over dit punt aan-
vingen. Eerst den 16 Maart 1619 kwamen wederzijdsche gede-
puteerden bijeen, om over de zoogenaamde Groenlandsche zaken
te beraadslagen. Van beide zijden begon men met klachten over
de schade , door de tegenpartij toegebracht ; van beide zg den werd
vergoeding verzocht. Twee memoriën werden gewisseld, waarbg
men voornamelijk de wederzijdsche grieven besprak en de daden
van den vijand in het hatelijkste daglicht stelde. Zooveel bleek
echter reeds dadelijk, dat de Engelschen evenmin als in 1615
geneigd waren, over de aanspraken van hunnen koning op
Spitsbergen te twisten. Zij beriepen zich op hun recht als
eerste walvischvaarders , die zich zee en visscherij hadden toe-
geëigend, en eischten daarop de buitenspong hooge vergoeding
van ^ 22.636| voor directe schade en <^ 43.800 voor winstder-
ving. De Nederlanders namen van hunne zgde een niet minder
ongerijmd standpunt in ; zg beriepen zich voornamelijk op hunne
ontdekking van Spitsbergen in 1596, waaruit zg hun recht op
de walvischvangst afleidden. De handelwijze hunner landgenooten
was volgens hen uiterst liberaal; niettegenstaande hun recht
waren zg volkomen bereid de Engelschen op Spitsbergen toe te
laten en slechts tot zelfverdediging en als schadevergoeding wareu
zg tot het aanvallen en berooven van het Engelsche schip over-»
gegaan; toch waren zij volkomen bereid de genomen goedere^
*) R. S.-6. 8 October I6ia.
220
terug te geven, mits de Engelschen, die de eerste aanvallers
waren geweest, met de restitutie begonnen ').
Het komt mij voor, dat beide partijen in deze onvruchtbare
discussie ongelijk hadden: geen van beide had m. i. op Spits-
bergen eenig recht. De Engelschen schijnen nu reeds zelve
ingezien te hebben , dat de beweerde ontdekking van Spitsbergen
door Willoughby niet te bewjjzen was; maar ook al nam men
deze ontdekking aan, het stond vast, zooals de Staten-Oeneraal
zeer juist opmerkten, dat het ontdekte land weder verlaten en
dus alle aanspraak daarop vervallen was. Beter recht schgnen
(Ie Engelschen aan hunne reizen naar Spitsbergen sinds 1610 te
hebben kunnen ontleenen. Zij hadden in dat jaar het woestlig-
<;ende eiland als het ware op nieuw ontdekt: de aandacht van
de beschaafde wereld had zich eerst toen daarop gevestigd. Jaar-
lijks hadden zij het sedert dien tijd bezocht en zich in alle yoor
de walvischvangst geschikte baaien gevestigd; slechts wanneer
het barre jaargetijde de noordsche streken onbewoonbaar maakte ,
vertrokken zij vandaar. Men kon dus aannemen , dat zg volgens
het ieder toekomende recht als eerst aankomenden van eene nie-
mand toebehoorcnde zaak hadden bezit genomen. Maar hun recht
had toch eene zeer zwakke zijde. Bij de groote wisselvalligheid
der walvischvangst was het niet meer dan natuurlek, dat de
Engelschen vooral in de eerste jaren niet altijd al de zeven groote
baaien , die Spitsbergens westkust aanbiedt , bezochten. Wel had-
den zij zich in allen beurtelings met de visscherij beziggehouden»
maar die visscherij was lang niet overal geregeld gedreven. En
de verlatenheid, waarin dus sommige vischplaatsen jarenlang
bleven , was te bedenkelijker in eenen tijd , toen de bezitters van
Spitsbergen nog bijna geheel niet als in latere jaren door het boawen
van woonhuizen en andere inrichtingen op de door hen bezette stran-
den blijk gegeven hadden van hun voornemen om over korter of lan-
ger tijd op de ingenomen plaats terug te komen. De vestiging der
Engelschen in eene baai droeg daardoor het karakter van een
voorbijgaand bezoek, een gebruiken en weder verlaten eener plaats ,
dat volstrekt 'geen recht kon verleenen. Van hunne bedoeling , om
de zeven baaien als eene bezitting der Moscovische Compagnie
*) Eene schaderekening leverden de Nederlanders niet in: de Zeeowtche
kamers weigerden hunne schade op te geven. (Miss. der Stn -(Jen. aan de Gc-
rommitt. Raden v. Zeeland dd 29 Apr 1619 , in : Lias loopende 1619. R.-A.) Toch
was eene Zecuwsche schaderekenin^r van het jaar 1617 in het archief der Stn.~
Oen. aanwezig. (Zie deze in: Noordsche togten. 4. I>oop. N. C. R.-A.) Het be*
staan daarvan schijnt echter vergeten te zijn en hoewel de ambassadeurs g«dnrig
om de begrooting der schade schreven (zie de bovenvermelde missive der Stn.—
Gen.), ontvingen zij die eerst te laat. (Maller, Mare Clausum. p. 159 Noot 4.)
221
te beschouwen, was boYcndien nooit iets gebleken. De Ëngel-
schen zelven gevoelden deze leemte in han rechtstitel zeer goed;
zoodra de Nederlanders zich aan Spitsbergen vertoonden en
verklaarden met hen te willen concurreer en , begonnen zij ijverig
met het inbezitnemen van alle reeds bekende en nieuw ontdekte
baaien. Zeer onverstandig echter! Hunne handelwjjze toch kon
niet anders dan de aandacht vestigen op hunne vroegere nala-
tigheid , terwgl zij , nu hun feitelijk bezit door de Nederlanders
gestoord was, alle recht misten, de ook door dezen bezochte
plaatsen aan het verkeer te onttrekken. Veiligheidshalve beriepen
zg zich nu dan ook niet op hun bezit van Spitsbergen zelf krach-
tens de vestiging der Moscovische Compagnie, maar gaven de
voorkeur aan het beweren van hersenschimmige eigendomsrechten
op zee en visscherij krachtens de toeëigening der walvischvaar-
ders, — rechten , die reeds toen door vele leeraars van het vol-
kenrecht op goede gronden bestreden werden. Hadden zjj als
heeren van Spitsbergen de Nederlanders met volle recht uit de
baaien en de territoriale zee kunnen weren, de nu op den voor-
grond gestelde bewering gaf den Nederlanders gelegenheid, om
zich zeer terecht op de vrijheid der zee en hare onvatbaar heid
voor toe(!igening te beroepen. Ongelukkig voor dezen belette
echter de houding, door hen zelven in de Oost-Indische zaken
tegenover Engeland aangenomen, dat zy van die gelegenheid
gebruik maakten; zij moesten zich nu beperken tot het aanvoe-
ren van aanspraken op Spitsbergen als ontdekkers van 1596 ,
eene bewering, waarop volkomen de aanmerking paste door
henzelven op het recht van den zoogenaamden Ëngelschen ontdek-
ker gemaakt. Het was niet te loochenen, Nederlanders hadden
Spitsbergen ontdekt, maar zij hadden het dadelijk weder voor
jaren verlaten; eerst toen de Ëngelschen op het belang van het
eiland waren opmerkzaam geworden en er zich hadden gevestigd,
kwamen de Nederlanders zelve weder terug in de langvergeten
gewesten ^).
Be twistende partjjen zelve zagen echter in, dat de rechts-
quaestie hier eigenlijk bijzaak was. Handelsnajjver was de oorzaak
van den twist: Ëngelschen noch Nederlanders wilden hunne vis-
scherg opgeven en het scheen zeker, dat beide natiën te zamen niet
vreedzaam op Spitsbergen konden verkeeren. De Nederlanders
grepen daarom het eenige middel aan om aan de zaak een einde
te maken en deden volgens hunne Instructie drie voorslagen voor
') Reeds Purchas merkte op bg de beschrijving der Nederlandsche reis van
1596/7: «They are said to haue tuuched io ibis Naoigation on Greene-land.
How>eaer ihat be,they coutinncd no tradc nor Discooerie tbither, till the £ng*
liflh diners yeeres afier had made a new Disrouerie. and fuaud there a profitablc
Wbale-fishing." (Pnrchas, Pilgrimes. III p. 815.)
214
nood eene deugd makende , kwam met hare Oost-Indiscbe zuster
overeen, dat beiden voortaan gezamenlijk de kosten der uitros-
tingen voor de walvischvangst zouden dragen. Door buitenge-
wone krachtsinspanning hoopte men de concurrentie , die nu ook
van nabij dreigde, te overvleugelen. De nieuwe compagnie zag
dadelijk in , dat zij tegen zulk eene kolossale vereeniging van ka-
pitalen niet zou kunnen opwerken en ging uiteen. Yerheogd dat
de zaak zich zoo schikte , was de Moscovische Compagnie gaarne
bereid voor grof geld de door hare mededingers opgedane voor-
raad over te nemen, al was die voor baar ook nutteloos *). Zoo
eindigde dit incident, dat echter medewerkte om de fondsen der
Moscovische Compagnie uit te putten en aan de Engelsche uit-
rustingen ter walvischvangst op den duur een gevoeligen slag
toebracht. Voorloopig was daarvan echter nog geen quaestie:
de Moscovische Compagnie , sterk door haar bondgenootschap met
de Oost-Indische, reedde dertien schepen en twee pinassen naar
Spitsbergen uit onder bevel van den ervaren Thomas Edge.
De Nederlanders waren echter niet gezind zich straffeloos te
laten mishandelen. Vertoornd over de behandeling van het vorige
jaar, waarvoor zij geene vergoeding hadden kunnen krijgen, —
teleurgesteld door het uiteengaan der Schotsche compagnie , sloten
de verschillende kamers der Noordsche Compagnie den 2 Maart 1618
weder eene overeenkomst om elkander tegen de Engelschen te
verdedigen. De Staten- Generaal stonden de compagnie twee oor-
logschepen als konvooi toe, en eene ongewoon groote walvisch-
vloot vertrok dit jaar naar Spitsbergen. Daar aangekomen ver-
deelden de drie en twintig walvischvaarders zich volgens af-
spraak in vier afdeelingen : de Rotterdammers bezetten Hom-sound
onder konvooi van een oorlogschip; die van het Noorderkwartier
namen in Bell-sound hun verblijf, terwijl het voor hen bestemde
tweede oorlogschip achterbleef, daar het door de Amsterdammers
weder naar Jan Mayen-eiland gezonden was; de Zeeuwen en die
van Delfshaven verzamelden zich onder bevel van Abraham Dircksz.
Leversteyn in Sir Thomas Smiths-bay >); aan de Amsterdammers
eindelijk viel de Mauritins-baai ten deel >). Ook de Engelschen
* ) Edge , Dutch disturbance , bij : Pnrchas , Pilgrimca. lil p. 468.
*) Volgens de getuigenis van den commandeur Leversteyn (op de Engelfcke
schaderekening in: Lias loopende 1618. R -A.) gebeurde het hieronder verhaalde
in Fairhaven, Zoowel uit Engelsche als Nederlandsche bronnen blijkt echter, dat
Leversteyn ongelijk had, toen hij stoutweg verklaarde : „Is gelogen , want hebben
daer geen van allen geweest." Nog de groote kaart van Van Keulen noemt eeoe
kleine baai in den Foreland-fjord, waarschijnlijk naar het in 1618 voorgeTtllene,
wZeelands baay."
») R. S.-G, 4 Nov. 1622.
215
waren over het geheele eiland verspreid ; de meeste schepen waren
echter te zwak voor een gevecht. De commandeur Edge bevond
zich met eenige schepen in Bell-sonnd en de onderbeveihebber
Helej met een paar andere in Sir Thomas Smiths-bay.
De Amsterdammers, die weder voor zich het best gezorgd
hadden , vischten dit jaar ongestoord ; maar slecht verging het de
onbeschermde schepen van het Noorderkwartier. In Bell-sonnd
aangekomen, beval hun Edge dadelijk de baai te verlaten; hg
was niet van plan hen te berooven of te hinderen, maar l^j
toonde door daden, dat hij zijn bevel gehoorzaamd wenschte te
zien. De in het nauw gebrachte schepen zochten hulp b^ de Bot-
terdammers in Hom-sound, maar het oorlogschip was daar tot
handhaving der rust hoognoodig , en die van het Noorderkwartier
moesten dus naar hunne broeders in Sir Thomas Smiths-bay w^'ken.
Na hun vertrek wreekten zich de Engelschen door het vernielen
der pas weder opgebouwde Nederlandsche loge in Bell-sound.
De aankomst der beide door de Engelschen verjaagde schepen
van Hoorn en Enkhuizen in Sir Thomas Smiths-bay was het sein
tot eene losbarsting van woede. Den geheelen zomer was daar
de verhouding zeer gespannen geweest. De Engelschen, die hier
slechts met éen schip >the Pleasure*' en een pinas »the Prudence'*
waren, hadden de vier schepen van Delfshaven, Veere en Vlis-
singen dadel^k na hunne aankomst in deze door hen vroeger
nooit bezochte baai het visschen verboden, en sinds dezen ge-
weigerd hadden aan dit bevel te voldoen werd hunne tegenwoor-
digheid door de Engelschen, die zich te zwak gevoelden om hen
te verjagen, slechts noode geduld. Aanvankelijk hadden de Neder-
landers, weldra door twee schepen van Middelburg versterkt ■),
gepoogd met de Engelschen eene overeenkomst over de vis-
scherg te sluiten , en toen dit aanbod gemelijk verworpen was ,
bleven zg zich even voorkomend als vroeger gedragen. Hunne
v^anden zelven erkennen, dat hun gedrag niets te wenschen
overliet , maar het stemde dezen niet beter : zij bleven steeds het
plan koesteren om hunne mededingers zoo spoedig mogelgk te
verdrgven en beleedigden ze bg elke voorkomende gelegenheid >).
') Deze iehepen, aan den Middelburgschen koopman Courten, bewindhebber
der N. C. behoorende, vertrokken echter waarschijnl^k spoedig weder. Althans
Coorten overtuigde later Carleton, dat z^ne schepen onschuldig waren aan het
berooven der Engelschen (Carleton, Lettres. Il p. 855); uit andere, zoo Engel-
ache als Nederlandsche verhalen blijkt ook , dat ze daarbij niet tegenwoordig wa*
ren. Waarschijnlijk vertrokken de schepen van Spitsbergen naar Groenlands
ooatknst , waar ze dit jaar eene kust outdekten , die zij Nieuw-Zeeland noemden.
(B. S.-G. S Jan. 1619. — Vgl. hiervcwr p. 179.)
*) Van de kwade gezindheid der £ugelschcn tegen de Nederlandsche walvisch-
224
hun geld verder aan zolke wisselvallige kansen te wagen; alecbts
de wakkere Edge had den moed met eenige andere leden der
compagnie eene nieuwe uitrusting te beproeven "). Uit den aard
der zaak waren echter hunne krachten gering, en hoewel men in
Engeland de Nederlandsche ambassade van 1621 herhaaldelgk
lastig viel ov^er hot betalen der schadevergoeding'), hoewel
de Engclsche walvischvaarders zelve luide klaagden over den
last hun door de Nederlandsche concurrenten aangedaan '), tot
dadelijkheden kwam het voorloopig niet.
Des te meer drong Jakob I er echter op aan , dat de zaak der
restitutie in dor minne werd afgehandeld. Was hij slechts met
moeite overgehaald aan de Nederlandsche ambassadeurs van 1621
uitstel te verleeneu tot de maand Juni van dat jaar *), aan Car-
leton zond hij weldra den last om de Staten-Greneraal met nadmk
te vermanen, aan do gezanten, die op het einde van 1621 gereed
stonden om naar Engeland te vertrekken, volmacht te geven
om deze aanstootelijke zaak voor goed ten einde te brengen. De
gezant volbracht dit bevel met on vermoeiden jjver •). De
Staten konden niet weigeren en machtigden hunne ambassa-
deurs, om de zaak der restitutie af te doen des noods door
middel van arbiters; mocht men hun van eene regeling voor het
vervolg spreken, dan moesten de gezanten dezelfde voorslagen
doen, die in 1619 de Engelschen zoo weinig behaagd hadden.
Zonder uitdrukkelijken nieuwen last der Staten mochten zg daarvan
niet afwijken.
Spoedig bemerkten de gezanten (de heeren Van Aers^en, Bas
en Tuyll Van Serooskercke) , dat de Groenlandsche zaak den ko-
ning na aan het hart lag. Weinige weken na hunne aankomst
werd er reeds van gesproken , en onder de vele scherpe ver wg ten ,
die de oude koning hun bij verschillende gelegenheden deed, nam
deze zaak steeds eene eerste plaats in. Toch duurde het tot Decem-
') £dge, Dntch disturbance . b^: Purchas, Pilgrimes. III p. 469.
*) Muller, Mare Claosam. p. 178. 80, 82. 83. 84, 86.
*) BrieveQ v. Catcher, Salmon, Fanne en Goodlard, bjj: Purckas. Pilgrimes.
III p. 735—87. — De Engelschen meenden, dat God, vcrloorod orer het
storten van bloed in 1618, de zcccn om Spitsbergen door de walvisschen had
doen verlaten. „\ doe verily perswade my selfe,'* schrift Salmon 6 Jali 1621,
ifthat God is mnch displeased for the blood which was lost in this placf, and
I feare a perpetuall curse still to remainc vet." ,,Our harbonr," dus verhaalde
ook Catcher 29 Juni 1623, „manie say still, is vnpossiblo to make a Voyage
by reason that the Flemmiugs shcd bloud thcre , which I pray God to take that
plague firom vs.''
♦) Muller, Mare Clausnm. p. 184.
•) R. S.-G. 10 Apr., 18 Mei, 29 Juli, 24 Nov. 1621. — R. H. verg. r.
25 Mei^26 Juni (p. 103, 115. 116, 124, 138). 20 Sept. 16S1.
225
ber 1622 eer het tot bepaalde onderhandelingen hierover kv^am ;
de ambassadeurs hadden gedurig middelen weten te vinden om
de behandeling der qnaestie uit te stellen. Ook toen echter werd
de zsLok door de Engelschen zeer onhandig aangevat De recbi«-
quaestie , die immers volgens 's konings uitspraak in het najaar
▼a'i 1622 weder in behandeling zou komen, werd geheel terzijde
gelaten en men drong alleen aan op de teruggave der geroofde
goederen. Zoowel de koning als de Raad hielden vol, dat de
ambassadeurs van 1619 de beslissing dier zaak aan Z. M. hadden
overgelaten en dat dus diens uitspraak de Nederlanders verbonden
had om op den bepaalden tjjd (drie maanden en driejaar na dato) ,
die reeds lang verstreken was , de geöischte som te betalen. De
gezanten ontkenden dit natuurlijk, en den Engelschen was het
niet mogelgk eene akte van submissie te toonen. De strijd over
deze quaestie, waarin Z. M. zelf zich nu en dan mengde, was
even heftig als onvruchtbaar. Het kwam tot ergerlijke tooneelen
en de Nederlanders eindigden met hun afscheid te verzoeken
voordat er iets besloten was , onder belofte hunne volmacht aan
Caron te zullen overdragen. De koning nam daarmede genoegen
en de gezanten vertrokken *).
Ondertusschen had reeds het gedrag der Engelschen getoond ,
dat zij zich niet spoedig meer zouden laten tevreden stellen. Ge-
prikkeld door hunne jaarlijksche verliezen, was hun geduld ten
einde. Reeds in 1621 was Jakob I met zijnen zwager van Dene-
marken overeengekomen voortaan gezamenlijk alle vreemden uit
de IJszee te verdrijven *) ; men besloot nu dit tractaat ten uit-
voer te leggen. De gezanten waarschuwden dan ook de Staten-
Generaal dadelijk na hunne terugkomst herhaaldelijk, dat de zaak
aan koning en volk zeer ter harte ging. pu dat er reden was
>vol bedenckens" te zijn ■). Werkeljjk bleek het weldra, dat de
koning zijn recht , al had hjj er de Nederlandsche gezanten niet
van gesproken , niet dacht op te geven Hadden de Nederlanders
in het doen der restitutie toegestemd , misschien had hij hen met
rost gelaten; nu was hij op eenen afdoenden maatregel bedacht
om z^n recht te handhaven.
Maar de tijd daartoe was reeds lang voorbij. Wel kregen de
schepen, die de Moscovische Compagnie in 1623 naar het noorden
zond , in last* den Nederlanders aan te zeggen, dat de hun in 1619
verleende tyd van drie jaren voorbij was en dat zij dus Spitsbergen
moesten ruimen , zoo zij het plegen van geweld wilden voorkomen.
*) Zie over deze Hinbassaile zeer uit vuerig: Maller, Mare Clnusum. p. 1 SS — 203.
*) Zie meer over deze zaak: hierna Hfdst. VII.
•) Verbaal der ambassade v. 1621— 2* ad U Febr. 1623. — R. S.-G. U
Febr., 28 Mn. 162». — R. H. 22 Mrt. 1628
226
Maar al toonden de bevelhebbers der Engelsche walvischvaarders
zich bereid aan dien last te voldoen, hun macht was veel te
gering om de daarbg gevoegde bedreiging uit te voeren. De Engel-
schen maakten dan ook werkelijk een droevig figuur! In Fair-
haven, waar de Nederlandsche commandeur Comelis Ta z^n
hoofdkwartier had opgeslagen , bevond zich een Engelsch kapitein ,
Nathanael Fanne. Ook hem was de koninklijke opdracht bekend
en zonder aarzelen zeilde hij den 23 Juni 1623 de Nederlanders
te gemoet, die pas aangekomen juist begonnen waren met het
bouwen van >Houses and Tabemacles to inhabit/' Hg verklaarde
aan Ys, dat de koning, daar de tijd van het aan de Nederlanders
verleende verlof verstreken was , de Moscovische Compagnie onder
het groote zegel van Engeland gemachtigd had om alle Nederland-
sche schepen te verdrijven, en dat hij, zoo de Nederlanders niet
aan zijn vriendelijk verzoek gehoor gaven, geweld zou moeten
gebruiken. Ys bleef onder deze bedreiging van éen schip tegen
vijf zeer kalm : hij antwoordde bedaard , dat hg niets van dit
alles gehoord had en verzocht de commissie van Fanne te zien.
Toen de Engelschman die niet toonen kon , verklaarde hg kortaf
dat hij commissie had van den prins van Oranje om op deze
kusten te visschen en zich verder niet met de Engelschen wilde
inlaten. En daarbij bleef het! >) Op andere plaatsen waren de
Engelschen niet gelukkiger. De commandeur Goodlard schreef
zelfs den 8 Juli uit Bell-sound aan zijnen onderbevelhebber, den
bekenden Heley, dat hij voor zich het niet raadzaam achtte, de
Nederlanders te verdrijven , al hinderden zij de Engelschen nog
zoozeer. Hij voorzag, dat de Engelschen de macht niet zouden
hebben om geweld te gebruiken , en hij zag duidelijk in , dat de Ne-
derlanders , vertrouwende op hunne commissie , ook al gelukte het
hen uit de noordelijke baaien te verdrijven, dadelijk in de zui-
delijke hun geluk zouden beproeven, zonder dat de Engelschen
daardoor iets wonnen *). Het cenige gevolg van de mislukte
pogingen der Engelschen schijnt geweest te zijn, dat de Neder-
landers hen uitlachten en misschien meer dan gewoonlijk in den
weg traden; althans de Moscovische Compagnie klaagde in het
najaar, dat de Nederlandsche »Coopluyden dit Jaer haerlujden
groote oultragie hadden gedaen , ende dat zy aldacr al wilden
regeren, en haerluyden buyten sluyten, waert mogelyck." ■)
Niet beter verging het den Engelschen het volgende jaar. Men
•) Brief van Fanne aan Helcy dd. 24 Juni 1623, bij: Pnrchas, Pilgrimea.
lil p. 736.
•) Brief van Goodlard aan Heley dd. 8 Juli 1623, bij: Purchaa, Pilgrimct,
llï p 737.
*) R. S.-G. 17 Oct. 1623.
227
had met grootere aitrusiing gedreigd <) en werkelgk koesterde
de Moscoyische Compagnie weder het voornemen den Nederlan-
ders het visschen te beletten. Het gelnk scheen hen te be-
gunstigen. Vijf Engelsche schepen vonden , op Spitsbergen
aankomende, daar nog slechts twee Zeeuwsche, die met een
konvooischip , kapitein Willem Tas van Haarlem , de Nederland-
sche vloot voomitgezeild waren. Dadelijk voeren de Engelschen
op de schepen toe en wilden ze kort en goed vermeesteren. Zg
hadden gerekend eene gemakkelijke prooi te zullen hebben, maar
Tas daarbij komende en van het plan der ^ngelschen hoorende
>vergramdede hem seer.** Hg noemde het »een actie tegens recht
en reden /' dat men eene vr|je natie in haren handel met geweld
wilde verhinderen. De Engelschen bleven hem niets schuldig en
weldra kreeg men hooge woorden, want >al is 't dat een Hol-
lander van naturen sachtsinnigh is, nochtans te veel geterght
zgnde, toont hj vrymoedigen en resoluten natuur geen jock te
kennen verdraghen.*' Eindelgk daagde Tas de twee Engelsche
schepen, die zich het meest op den voorgrond gesteld hadden,
tot het gevecht uit. Maar de Engelschen » dese couragie en bra-
vade siende" voelden zich niet tegen Tas opgewassen; zij » lieten
haer trots gemoet sincken , en verexcuseerden met vleyende woor-
den haren voorslagh , met eenige andere redenen van andere schgn
bekleedende." Tas nam daarmede genoegen, maar dreigde, zoo
men weder plan maakte de Nederlanders te verjagen , dat men
zien zou met wie men te doen had. De kloeke houding van den
kapitein redde de twee schepen van den ondergang , want spoedig
daarop kwamen er meer Nederlandsche walvischvaarders en weldra
waren er niet minder dan twintig bgeen. De Engelschen waag-
den nu natuurlgk geenen aanval, en de visscherg werd >in goede
Ordre voleyndight." De Nederlanders hadden eene overvloedige
vangst en kwamen allen behouden in het vaderland terug *).
Ondertusschen had men in Engeland hevig over de houding der
Nederlanders op Spitsbergen geklaagd. Herhaaldelgk waren er
klachten bg Caron ingekomen, en dikwgls schreef deze te ver-
geefs om volmacht en naderen last. De handelwgze der Engel-
schen op Spitsbergen in 1623 bewees , dat men over dit uitstel
ontevreden was. Toch was men op herhaald aandringen van Caron
eerst op het eindo van 1623 na lange overwegingen tot het be-
sluit gekomen , hem te machtigen tot de verklaring , dat het den
Staten na grondig onderzoek gebleken was , dat de ambassadeurs
van 1619 wel is waar gedurig op wederzgdsche restitutie
der geroofde goederen hadden aangedrongen , maar dat *8 konings
>) WttMüMr, Hist. verh. Y fol. 157.
*) WMsenaer. Uut. verh VIll fol. 86.
VS*
228
uitspraak hierover evenmin ooit door hen was aangenomen als zy
de zaak aan Z. M.'s beslissing hadden onderworpen >).
Gelukkig behoefde Caron deze besliste afw^zing der Engelsche
beweringen niet aan den koning mede te deelen. De Moscovische
Compagnie, de gedurig uitstellende antwoorden van den gezant,
die steeds op instructie wachtte, moede, en den ongelukkigen
uitslag harer eigene pogingen op Spitsbergen ziende , wendde zich
liever tót de Nederlandsche ambassade, die in 1624 te Londen
aankwam, om herstel harer schade. Eeue belangrijke schrede
deed de behandeling der zaak bij deze gelegenheid voorwaarts.
De Engelschen zagen in, dat hunne pretensiën van uitsluitend
recht bij de geheel veranderde verhouding van de krachten der
beide natiën in het noorden onhoudbaar waren *). Zg boden dus
nu zelven aan, wanneer de schade vergoed was, met de Neder-
landers in overleg te treden over het maken van een reglement,
waarbij zij zich bereid toonden den Nederlanders verschillende baaien
af te staan , om ongehinderd in te visschen. Ongelukkig hadden du
Staten-Generaal den ambassadeurs geen last over deze zaak ge-
geven ; het was hun belang de zaak als eene particuliere quaestie
door hun gewonen gezant te zien afhandelen. De ambassadeurs
moesten dus , niettegenstaande het herhaalde aandringen der Mos-
covische Compagnie en de hevige woorden van den koning , er bg
bljjven, dat Caron de quaestie zou bespreken •).
Toen het gezantschap echter bij zijn rapport aan de Staten-
Generaal op beslissing der zaak aandrong, toonden dezen zich
geneigd van de gelegenheid gebruik te maken om de rechten,
die hun nu voor eeuige duizenden guldens als te koop werden
geboden, te verkrijgen *). Wel was het niet twy felachtig , dat
de Nederlanders door hunne toenemende mach tsont wikkeling op
Spitsbergen de overhand zouden behouden; maar door de afdoe-
ning der rechtsquaestie in der minne , waarop nu alle hoop
scheen, zou den prikkelbaren Jakob 1 een gedurige reden tot
klagen ontnomen worden. Juist was men met dien vorst in een
nieuw verbond tegen Spanje getreden ; het was dus zaak hem in
kleinigheden als deze te wille te zijn en den vijanden der repu-
bliek alle gelegenheid om kwaad te stoken te ontnemen. Nog
meer: het onbesliste der quaestie stelde de Nederlandsche wal-
») R. S.-G. 7 Apr., 6 Mei, 17 Oct., 16 Nov. , U Dee. 16-i3. — Miw. der
Stn.-Gea. aaa Caron, in: Loketk. der Stu.-Gen. Engeland. \o. 43.
*) Zelfs de combinatie met Denemarken sinds 1621 tot het gcmeenscliappelyk
verdreven van alle vreemdelingen van Spitsbergen (Lindeman , Arktische Fiacherei.
p. 10) had niets gehaat.
•) Muller, Mare Claasam. p. 211, l^.
*) R. S.-G. 6 Juli 1624. — Ook werd van Engelsche egde op spoed nader
»au|(edrougcD Zie o. a. R. S.-G. 13 Mrt. 1625.
229
viBchyaarders voortdurend aan onverwachte aanvallen bloot en
noodzaakte hen dos , zich jaarlyks met groote kosten tot den strgd
toe te rusten. Wat alles afdeed, de koning vaardigde weldra
represaille-brieven uit , wier intrekking men alleen door het betalen
der ge^ischte schadevergoeding meende te kunnen verkregen ').
Ernstige beraadslagingen hadden dan ook in Den Haag plaats.
De Noordsche Compagpiie was echter volstrekt niet gesteld op
het oprakelen der oude geschillen ; de spoedige afdoening der
zaak werd ook door twisten tusschen de kamers onderling ver-
hinderd. Om deze goed te begrepen moeten wij eenige schreden
teruggaan.
Wg hebben gezien, dat de Staten-Oeneraal aan de Noordsche
Compagnie jaarlijks een of meer konvooischepen medegaven ter
harer bescherming tegen de aanvallen der Engelschen op Spits-
bergen. Sinds 1616 had de exploitatie van Jan Mayen-eiland eene
verdeel ing der uitrusting noodig gemaakt, maar daar men aan
dat Weinig bekende eiland geene belangrijke mededinging te vree-
zen had , had de regcering gemeend het konvooi voornamelijk voor
die schepen te moeten bestemmen, die door de noodzakelijkheid
gedwongen werden zich naar Spitsbergen te begeven. Desniette-
genstaande had de Amsterdamsche kamer in 1616 *) en 1617
het geheele konvooi bij hare schepen aan Jan Mayen-eiland ge-
houden, in 1618 had zij met een der beide oorlogschepen even-
zoo gehandeld. Had deze hoogst willekeurige handelwijze in 1616
ook geene kwade gevolgen , wij zagen reeds dat in 1617 het be-
rooven van een Zeeuwsch schip en het ledig huiswaarts keeren
der beide andere daardoor veroorzaakt werd, en dat in 1618
niet alleen de beide schepen van de kamers van het Noorder-
kwartier in Bell sound geen weerstand konden bieden aan de aan-
vallen der Engelschen, maar ook het gevecht in Sir Thomas
Smiths-bay een indirect gevolg was van het misdadige egoïsme
der Amsterdammers ').
Het laat zich denken , dat de benadeelde vereenigingen dit alles
niet rustig aangezien hadden. Reeds 9 November 1617 hadden
de Zeeuwen aan de Staten-Generaal overgelegd eenige verklarin-
•) R. S.-G. 21 Mrt. 1625.
*) Tnttr. der Stn.-Gen. voor Schrobop dd. 23 Mei 1616, in: Noordsche tog-
ten. 4 Loop. N. C. R.-A. — Edge, T>utch distorbance, in: Purchas, Pilgrimes.
III p. 467.
*) Corte Dednctie ende Remonstrantie der N. C. dd. 18 Sept. 1624, in:
Noordsebe togtcn. 4 Loop. N. C. R.-A. — Sent. v. d. H. R, v. Holl. tusschen
de kamers N. C. Noordcrkw. en Amst. dd. 81 Mrt. 1685. — Brief v. Bevers-
bam aan Heley dd. 12 Jali 1618, bg : Pnrchas, Pilgrimes. III p. 784. —
R. S.-G. 4 NoT. 1622. — N. Z. 18 Apr. 1617. — Zie meer hierover: hiv-
TÓor p. 209—18.
230
gen van de in de quaestie van dien zomer betrokkene personen,
die aUen met blijkbaren wrevel getuigden , dat alleen de afwezig-
heid der Hollanders schuld aan hun ongeluk was. De bepalingen
der Staten-Generaal over de bestemming van het konvooi schenen
echter ditmaal niet zoo bepaald geweest to zyn, dat daarop een
eisch gegrond kon worden, maar de Zeeuwen beriepen zich op
eene bepaling in hun contract met de Hollanders , waarbij de ver-
schillende kamers zich verplicht hadden om alle schade aan een van
haar door vreemden veroorzaakt naar evenredigheid harer nitms-
ting voor dat jaar te helpen vergoeden. Volgens deze onderlinge
assurantie moest de schade der Zeeuwen dus over de vgf Hol-
landsche kamers mede omgeslagen worden en Amsterdam bleef
natuurlijk voor het grootste gedeelte aansprakel^'k *). Hoewel ech-
ter de Staten-Generaal op verzoek der Gecommitteerde Raden van
Zeeland aan de Hollanders hunne verplichting voorhielden, toonden
dezen zich onwillig de schadevergoeding uit te keeren. Eene
commissie werd benoemd om de twistenden te vereenigen , maar
ook dit baatte niet *). Wij zagen reeds, dat de Zeeuwen by
hunne pogingen om in Engeland vergoeding hunner schade te
krijgen niet gelukkiger waren >). En weldra verhinderde het aan-
deel , door de beroofden zei ven aan den aanval op de Engelschen
in 1618 genomen, de verdere behandeling dezer zaak. De reeders
trokken zich uit dit bedrijf terug *) en staakten hunne klachten,
tevreden zoo de Engelschen van hunne zijde hen niet om vergoe-
ding aanspraken *).
De benadeelde kamers van het Noorderkwartier handelden ver-
standiger. In Engeland , dat begrepen zij , was voor hen geene
vergoeding te krijgen. Maar er stond hun een andere weg open :
de kamer van Amsterdam was door het terughouden van het kon-
vooischip oorzaak geweest, dat zij al de verwachte winst der
reis verloren hadden, de Amsterdammers behoorden hun dit dus
natuurlijk te vergoeden. Die van het Noorderkwartier beriepen
zich op de bepalingen van een contract, dat na de herhaalde
') Req. der Vlissingschc reeders aan de Gecommitt. Raden ▼. Zeel. (ree. 26
Sept. 1617) met bijlagen, in: Noordsche togten. 4 Loop. N. C, R,-A. —
R. S.-G. 9 Nov. 1617.
•) R. S.-G. 1, 7 Dec 1617. — Op het ten gevolge dezer onderhandelingen
eindelijk den 2 Maart lül8 gesloten contract maakten de Amsterdammers reeds
den eersten zomer inbreuk. (Zie hieronder )
•) Zie hiervoor p. 213, 14.
*) Corte Deductie ende Remonstrantie der N. C. dd. 18 Sept. 1624, in:
Noordsche togten. 4 Loop. N. C. R.-A.
•) R. S.-G. 5. 9 Nov. 1618, 6, 22, 29 Apr. , 1 Mei 1619. - Mis», der
Stn.-Gen. aan de Gecommitt. Rdn. v. Zeel. dd. 29 Apr. 1619, in: Lias loop.
1619. — Miss. der Zceuwsche Gedeput. aan do Stn. v. Zeel. dd. 27 April 1622,
in : Archief Zeeland.
231
klachten der beroofde Vlissingsche reeders door de verschillende
kamers den 2 Maart 1618 *) over de toen aanstaande reis gesloten
was, en waarbjj men niet alleen nitdrukkelijk overeengekomen
was, dat het grootste oorlogschip in Bell-sound zon zijn, maar
waarbij de kamers ook een bepaald verbond gesloten hadden om
elkander tegen de Engelschen te verdedigen. Toen de Amster-
dammers weigerden de geëischte som te betalen, wilden de
kamers van Hoorn en Enkhuizea zich tot de Staten- Oeneraal wen-
den, maar de Amsterdammers voorkwamen de klachten hnnner
wedei*partij en verkregen na lang uitstel van het Hof van Hol-
land een vonnis , waarbij] aan de twee klagende kamers bevolen
werd, hunne actie binnen zes weken voor het Hof in te stollen
»op pe^ne van een eeuwich sw^gen ende silentium/* (29 Maart
1624.) Een beroep op den Hoogen Raad was door die van het
Noorderkwartier juist aanhangig gemaakt, toen de bemoeiingen
der Staten-Oüneraal om den Engelschen schadevergoeding te be-
zorgen den loop dor zaak kwamen storen *).
Alle aandacht van de bewindhebbers der Noordsche Compagnie
werd nu aan de beslissing dezer quaestie gewijd. Den Staten-
Creneraal was het ditmaal ernst met de zaak; de Engelschen zelven
drongen weder herhaaldelijk op spoed aan •). Nu de twee re-
geeringen het op dit punt dus eens waren, scheen de compagnie
te zullen moeten buigen en al hare krachten moesten dus worden
ingespannen om eene oplossing der zaak , zooals de Staten -Oeneraal
die bedoelden, te beletten. Want de Noordsche Compagnie had
vele bezwaren tegen eene schikking met de Engelschen ! De Zeeuw-
sche compagniün, die de Engelschen in 1617 benadeeld hadden,
waren sinds lang ontbonden *). Andere kooplieden hadden nieuwe
vereenigingen opgericht, maar de oude aandeelhouders waren nog
steeds ongeneigd om van hunne schade te reppen, nu hun eigen
aanval op de Engelschen in 1618 hen met eene waarschijnlijk
hoogst nadeelige compensatie dreigde. Evenzoo was het met die
van het Noorderkwartier gesteld. De Amsterdamsche kamer stond
buiten deze beide quaestiën en wilde er zich dan ook geheel buiten
houden; juist daarom was ook zij onwillig om de rekeningen harer
schade van 1613 nu over te leggen. Het nog steeds hangende
proces met de kamers van het Noorderkwartier gaf toch dezen
eene gerecde aanleiding om de Amsterdammers in de quaestie
van 1618 te betrekken of om ten minste de door dezen van de
•) R. S.-G. 1, 7 Dec. 1617. — Sent. v. d. H. R. v. HoU dd. 31 Mrt. 1685.
») Sent. V. d. H. R. V. Holl. dd. 31 Mrt. 1635. — R. S -G. 21 Mrt. 1625.
•) R. S.-G. 16 Ang. , 8 Oct. , 23 Nov. , 7, 9 Dec. 1624 , 18 Mrt. 1625. —
Secr. R. S.-G. 17 Dec. 1624.
*) Corte Deductie ende Remonstrantie der N. C. dd. 18 Sept. 1624, in:
Noordsche togten« 4 Loop. N. C. R.-A.
232
Engelscbon te ontvangen gelden te compenseeren met de in het
proces geëischte wegens het wegzenden van het konvooischip. Ook
de Zeeuwen dreigden Amsterdam bij vermenging der rekeningen
met compensatie der van de Engelschen te ontvangen schadever-
goeding voor het gebeurde in 1613 met de pretensie, die zij sinds
1617 nog op hunne Amsterdamsche broeders hadden.
Alle betrokkene kamers , Amsterdam , Vlissingen , het Noorder-
kwartier, ook Delft en Veere, die veel te betalen en niets te
ontvangen hadden , waren dus weigerachtig om het geschil met de
Engelschen in redelykbeid te helpen eindigen. Men kwam dan
ook uiet veel verder. De bewindhebbers van de verschiUende ka-
mers der Noordsche Compagnie werden door de Staten-Generaal
eindelijk tegen 5 Augustus 1624 naar Den Haag beschreven.
Amsterdam verscheen niet, maar aan de overigen deed eene com-
missie uit naam der Staten-Generaal den voorslag om iemand te
zenden aan Caron, die sinds 1623 commissie had tot af handeling
der quaestie, ten einde hem over den stand der zaken uitvoerig
in te lichten. De Zeeuwen , zich beroepende op hunne armoede ,
die hen belette door de overaame der Amsterdamsche pretensiSn
eene voordeelige compensatie met de Engelschen te treffen , ston-
den op hun recht om zich alleen voor Nederlandsche rechters te
rechtvaardigen ; wilde men iemand naar Engeland zenden, dan moest
dat zijn ten koste van het land *). Nieuwe conferentiën brach-
ten de zaak niet verder: de Amsterdammers wilden de bewijzen
hunner schade niet overdoen dan op onmogelijke voorwaarden en
de Zeeuwen bleven bij hunne eischen. De Staten-Generaal van
hunne zijde stonden er op, dat het land »buyten costen sonde
werden gehouden," en gaven dit punt niet dan na langdurige
aarzeling toe *).
Ondertusschen kwam Caron te sterven en men besloot zijnen
opvolger Joachimi last te geven om de zaak nu definitief af te
doen 'j. Eene nieuwe commissie, nu door de Staten-Generaal
benoemd, bracht de weerspannige kamers na verscheidene con-
ferentiën eindelijk tot een vergelgk. De Amsterdammers beloofden
hunne schaderekeningen van 1613 te zullen overleveren , mits de
Staten-Generaal zei ven hun de som geld» uitbetaalden , waarmede
de Zeeuwsche kamers daardoor bij de compensatie met de Engel-
schen bevoordeeld waren ; do Staten-Generaal stonden er voor in,
») R. S.-G. ö . 16 , 25 , 31 Juli , 22 Aug. 1624. - Heq. der Zceawache N. C.
aan de Stn -Geu. dd. 22 Aug. 1624, in: Noordsche togten. 2 Admiraliteit. R.-A.
») R. S.-e. 3, 12, 18. 21. 23 Scpt.. 8, 11 Oct. , 9 Dec. 1624. — Corte
Deductie eude Remonstrantie der N. C. dd. 18 Sept. 1624, in: Noordiche
togten. 4 Loop. N. C. R.-A.
») Sccr. R. S.-G. 1 Jan. 1625. — R. S.-G. 16 Jan. 1625.
233
<Ut de Amsterdammers niet zouden betrokken worden in de quaesiie
met Elngeland over de schade van 1618, en bet proces van Hoorn
en Enkhoizen togen Amsterdam werd daartoe tot na de afdoening
der Engelscbe geschillen geschorst >). De Zeeuwen verklaarden
nog uitdrukkelijk , dat zij , hoe de zaak ook loopen mocht , na de
compensatie der schaderekeningen van 1617 en 1618 in geen geval
wilden toebetalen *) , maar zy zonden iovh de bewijsstukkei^ hunner
pretensie over *). De Amsterdammers volgden dit voorbeeld
weldra *) en de Staten-Greneraal gaven nu aan Joachimi speciale
commissie om de zaak in Engeland af te handelen ').
Kort daarop vertrok de ambassadeur in gezelschap van het
Kederlandsche gezantschap , dat juist toen naar Engeland afreisde,
naar Londen. De Staten hadden hem last gegeven, in aanslui-
ting aan den voorslag door de Moscovische Compagnie aan de
ambassade van 1624 gedaan , een reglement met haar te beramen
op den voet als de gezanten van 1619 hadden voorgeslagen.
Des noods moest Joachimi met den koning zelven over de zaak
spreken, de redenen door de Noordsche Compagnie tot hare ver-
dediging aangevoerd voorstellen, en wyzen op het feit, dat de
oneenigheden op Spitsbergen steeds waren uitgegaan van de En-
gelschen , terwijl de Staten- Generaal alles hadden gedaan om twist
te voorkomen. Ook aan de quaestie der restitutie wilden de
Staten gaarne een einde zien. Zij machtigden Joachimi de zaak
des noods door arbiters te laten afdoen, maar daarbij bleven
zg er op staan dat hun recht niet werd prijsgegeven. Over het
bedrag der restitutie wilden zij veel toegeven: de Staten zouden
er in berusten, zoo de arbiters beslisten, dat de Nederlanders
den Engelschen nog moesten toebetalen, msiar zij drongen er
ernstig op aan, dat in ieder geval de aan de Noordsche Com-
pagnie in 1613 en 1617 toegebrachte schade, die volgens hen
veel meer bedroeg dan de Engelsche schade van 1618, tegen
•) R. S.-G. 20 Jan. , 17, 25 Febr. , 21 Mrt. 1625. — Daar hel niet tot die
aldoening kwam , wachtten de kamers van het Noorderkwartier geruimen t|jd eer
zij hunne actie tot schadevergoeding tegen de Amsterdammers weder instelden.
Eindelijk werden zij op han verzoek 16 Maart 1630 door de Stn.-Gen. bevrijd
van de gevolgen, nit de schorsing van het proces voortvloeiende, en niettegen-
staande de tegenspraak der Amsterdammers werden zij 81 Maart 1 635 door den
H. R. bevoegd verklaard tot het vervolgen der actie. (Sent. v. d. H. R. t. HoU.
dd. 31 ^Irt. 1635.) Die van Amsterdam schgnen toen hunne veroordeeling niet
mfgewacht en de zaak geschikt te hebben, ten minste het bl^kt niet, dat z^
▼enrolgd is.
«) R. S.-G. 26 Mrt., 10 Mei 1625.
•) R. S.-G. 9 Apr. 1626.
•) R. S.-O. 9 Mri 1625.
•) R, S.-G. 10 Apr., 10 Mei 1625.
234
deze in rekening gebracht zou worden. Op het principe kwam
het hun aan; was de taxatie der schade wat partgdig, welnu,
de Staten waren bereid eenige duizenden te betalen om hun recht
erkend te zien *).
Het liet zich aanzien, dat door de aitYoering dezer ver-
standige en liberale volmacht de geschillen nu tot eené bevre-
digende oplossing zouden komen. Verschillende redenen werkten
echter samen, om de zaak een voor Nederland nog voordeeliger
einde te doen nemen. Jakob I, die jarenlang met deze qnaestie
geplaagd was geweest , was onlangs gestorven ; zgn opvolger
Karel I zal wel niet dezelfde belangstelling getoond hebben in
eene zaak, waarin het beweerde recht der Ëngelschen niet ge-
handhaafd scheen te kunnen worden, terwijl het belang daarvan
voor de steeds achteruitgaande Ëngelsche walvischvangst gering
was ; eene quaestie , waarbij het dus alleen op de betaling van eenige
weinige duizenden aan sommigen zijner onderdanen aankwam. Ook
kon het den jongen koning , die zijne regeering begon met krachtig
optreden tegen Spanje en een nauw verbond met de Staten-Ge-
neraal, niet verstandig schijnen, nu om zulk een nietig geschil
de goede verstai^dhouding met zijne bondgenooten te verbreken.
Onder deze omstandigheden was het misschien ook in Engeland
een welkom bericht , dat de twistende partijen zich zelve ge-
holpen livulJen. De jaarlijksche twisten moede, gedurig gehinderd
door de Nederlandscbe walvischvaarders , die met groote over-
macht naast de Ëngelschen vischten en hun daardoor groot nadeel
toebrachten , was het aan de Moscovische Compagnie , die er aan
wanhoopte hare schade vergoed te krijgen, verstandig voorge-
komen , aan de Nederlanders eenige baaien op Spitsbergen voor
hunne vrije visscherij over te laten, nu zij daardoor van hare
zijde de vrije beschikking over de overige kou verkrijgen. Reeds
in 1625 was dan ook de sterke uitrusting, die de Noordsche
Compagnie uit vrees dat de Ëngelschen »haer onvechtvaerdighe
Actie begheerden te sustineeren" gedaan had *), nutteloos ge-
bleken; de reis liep vreedzaam af en weldra berustten de Ën-
gelschen, ook zonder dat hunne schade vergoed werd, voor goed
in de reeds door het gebruik gemaakte vei"deeling der baaien •).
De Nederlanders vergenoegden zich met den noordwestelyken
hoek van Spitsbergen, waar zij nieuwe vischrijke baaien ontdekt
hadden ; de Ëngelschen behielden daarentegen het gcheele zuide-
») Muller, Mare Clausum. p. 215. 16.
») Wasscuaer, Hist.fverh. IX fol. 124.
*) In den zomer Tan IC25 of in 1626 zou het door Zorgdrager (Groen! .
vissch. p. 194, 211) vermelde contract van verdeeling moeten gesloten zlJD ; ik
zeide echter reeds (hiervüor p. 139 — 41), dat ik aan het bestaan daarvan niet geloof.
235
Ifjke gedeelte der westkust , waar van ouds de walvischvangst ge-
dreven werd, voor zich. Deze schikking werd in 1627 door de
Engelsche regeering stilzw^gend erkend '), en daarmede was de
hoofdzaak nu voor goed geregeld.
Een enkele maal schenen de Engelschen zich nog voor de resti-
tutie der schade van hunne landgenooten te willen interesseeren ;
een paar maal werd er eene poging gedaan om daarover op nieuw
door gezanten te onderhandelen *) , maar de Nederlanders bleven
steeds bg hunne weigering en de tegenpartij moest zich telkens
met eene verwijzing naar den last van Joachimi tevreden stel-
len. Ook in latere jaren, toen de Engelsche souvereiniteit ter
zee een onderwerp van ernstige geschillen met de republiek der
Zeven Provinciën werd, gaf Earel I eenmaal te kennen, dat hij
deze zaak niet vergeten had '). Bij het begin van den Engelschen
burgeroorlog sprak men zelfs in het parlement nog over de lang-
begraven quaestie, maar de Staten volhardden bij hun systeem:
zy bleven er bij, de zaak alleen als eene particuliere quaestie te
willen beschouwen en wezen diplomatieke onderhandelingen daar-
over van de hand *). Een eenigszins ernstig karakter nam de
zaak echter nooit meer aan ; het gelukte den Nederlanders steeds
bet verder » ophalen van dese oude saecken*' te beletten, en
naarmate de walvischvangst der Engelschen aan Spitsbergen lang-
zamerhand geheel onbeduidend werd , nam de Nederlandsche daar
in macht toe. Het was den Staten gelukt te bewerken, dat
werkelijk van uitstel afstel kwam; hunne onderdanen hadden
daartoe krachtig medegewerkt en weldra waren de Engelschen,
de voorgangers der Nederlanders, evenals in Oost-Indiö uit de
door hen met zooveel moeite ontdekte zeeën verdreven.
*) Maller, Mare CUosum. p. 22:^.
*) B^ gelegenheid der ambassaden van Bnckingham in Den Haag en van Cats
te Londen. (Muller, Mare Clausam. p. 222 , 23.)
•) Muller, Mare Clausnm. p. 266 Noot 1.
•) R, S-G. 7. 10, 20 Deo. 1641.
HOOFDSTUK VIL
DEENSCHE PRETEN SI ÊN.
Het waren niet alleen de Engelscben, met wie de Noordsche
Compagnie te strijden had om hare plaats in de IJszee te behou-
den. Reeds het jaar na hare oprichting trad eene andere natie
met nieuwe aanspraken op het door Nederlanders ontdekte Spits-
bergen te voorschijn.
De lezer zal zich herinneren, dat Barendsz. zelf, en op zijn voet-
spoor de meerderheid der geographen , gedurende vele jaren Spits-
bergen voor een deel van Groenland hield, tene dwaling, die
eerst langen tijd nadat de wal visch vangst meer en meer bezoe-
kers naar de IJszee had gelokt overtuigend weerlegd schgnt te
zijn '). Uit deze vrij algemeen aangenomen meening leidde eer-
lang de koning vau Denemarken zijn recht af om zich zelven als
heer van Spitsbergen te beschouwen en andere natiën van daar
te weren. Groenland , dus redeneerde hij waarschijnl^k , behoorde
van ouds aan de kroon van Noorwegen; elk deel van Groenland
was dus het eigendom vau Denemarken , dat sinds lang met Noor-
wegen vereenigd was *j. Het is geheel onnoodig de ongegrond-
heid van deze aanmatiging te bewijzen. loder springt het in het oog ,
dat ook al ware het toen alleen ontdekte westel^ke gedeelte van
Spitsbergen een deel van Groenlands oostkust geweest, het enkele feit,
dat twee landstreken , waarvan de eene aan Denemarken behoorde ,
niet door de zee van elkander gescheiden waren , den koning geen
recht hoegenaamd kon geven op eene kust, die nooit bekend was
geweest, voordat de Nederlanders ze in 1596 ontdekten, — eene
») Zie hiervoor p. 204 Noot l. — Vgl. o. a. V. d. Brugge , JoutbmI van Seven
Matroosfu. p. 4. („Jspitsbcrgen is . . . ten aensieu des Ontdeckers van 't Landt
met den naem van Grocnlandt ; maer van wegcu de spitshcyt des geberghten. . .
Spitsberghen , en (bij) eenighe soo 't schijnt het NieuweUndt genoemi.*') Zie
ook : Van Meteren . Comment. fol. CLIII.
*; Zie o. a Lindeman, Arkt. Kischerei. p. 8.
237
kust , die na dien tijd door Denen niet bezocht veel min in bezit
genomen was *).
Het Wi\8 dos op gelijksoortige gronden , dat Engeland en Dene-
marken aan vreemde natil^n het bevaren van Spitsbergen verbo-
den. Een ander punt van overeenkomst is de houding van de
vorsten der beide landen tegenover de Europeosche politiek. Beide
koningen waren door de banden des bJoeds en der godsdienst
evenzeer als door neiging nauw verbonden. Beiden namen in den
godsdienststrijd, die de eerste helft der zeventiende eeuw veront-
rustte , eene geheel gelijke plaats in. Weifelend als hunne houding
van het begin tot het einde was , kon zelfs het kiachtig optreden
van beiden als kampvechters voor de protestantsche belangen , —
eene inspanning, waartoe beiden slechts eenmaal gedurende hunne
geheele regeering in staat waren, — hen niet bevrijden van de
voortdurende verdenking, dat zij Spaansche sympathieën koester-
den en dat z^ slechts in de katholieke mogendheden hunne ware
Yiienden zagen. Deze veranderlijke houding aan de eene z^de,
dat wantrouwen aan de andere, oefenden natuurlijk op de be-
trekkingen van beiden met eene zuiver protestantsche mogendheid
als Nederland een machtigen invloed. Met de gedurige wisseling
der politieke gezindheid veranderden ook de onderhandelingen over
andere zaken dikwijls van karakter.
Men zou lichtel^'k meenen, dat dan ook de betrekkingen van
Nederland tot Engeland en Denemarken gedurende de eerste helft
der zeventiende eeuw vau volkomen denzelfden aard waren. Toch
was dit volstrekt niet het geval. Terw^l tusschen Engelschen
en Nederlanders de rivaliteit op commercieel gebied gedurig tot
hoogloopende onaangenaamheden aanleidiog gaf , -- onaangenaam-
heden, die gelijkheid van belangen toch steeds weder tot diplo-
matieke geschillen beperkte, — droegen de betrekkingen van
Nederland en Denemarken eene minder bepaalde kleur. Ook De-
nemarken had zgnen mededinger , maar Zweden , niet Neder-
land was de mogendheid, die de afgunst der Denen gold. Bg
veel overeenkomst in de zuiver politieke betrekkingen is er dan
ook in de onderhandelingen, die den handel betreffen, een groot
▼erschil tusschen Jakob I en Christiaan IV in de houding door
hen tegenover Nederland aangenomen. By beiden bestond een
') Vtuder Brugge verhaalt (Journael der Seven Matroosen. p. 4), dat de
Denen ook op Jan Mayen-eiland „door pretensie van aeapalingh" (aan Groen-
laad) aantpraak maakten en daar inct de Nederlanders visehten. Van elders is
m\j niets hiervan , evenmin als van de daar vermelde Eugelsche . Fransche en
fiiteaaiache walvisch vangst aan het eiland , gebleken. Het vermoeden van eene
walvitchvan^t door Engelschen wordt echter bevestigd door den naam «Eng^l-
lehe Baay." (Krt. v. Jan Majen-eiland b\j : Zorgdrager, Groenl. vitsch. p. 100.)
238
machtige drijfveer, die de commerciëele betrekkingen steeds tot
hetzelfde doel leidde ; maar terwijl Jakob I by al z^jne yertoogen
op den bloei van den Engelschen handel het oog moest hebben,
bezielde slechts de zucht om zooveel mogelijk voordeel van de
vreemde natiën te trekken den koning van Denemarken , wanneer
hij met hen in aanraking kwam. De twisten over de tollen in
den Sond en te Glückstadt zijn daar om van het streven van den
inhaligen Noordschen vorst te getuigen. Het is natunrlgk, dat
ook de geschillen over de vaart op Spitsbergen datzelfde karakter
vertoonen. Aan dit doel werden gedurende twintig jaren de
krachten der Deensche diplomatie dienstbaar gemaakt; hevige
vcrtoogen, gewelddadige handelingen, commerciëele knoeierijen,
list noch geweld werd gespaard om te bewerken, dat de Euro-
peesche natiën zich cijnsbaar aan Denemaiken erkenden. Toen
eindelijk de eischen der schatkist door ruimere inzichten werden
tot zwijgen gebracht, en ook de belangen der Deensche onder-
danen gewicht in de schaal begonnen te leggen , was de Neder-
landsche handel in het noorden aan de voogdij van Denemarken ge-
heel ontwassen en de aangematigde souvereiniteitsrechten moesten
wel ter zijde gesteld worden. Zoo behielden ook hier de Neder-
landers het veld : ook tegenover Denemarken bleven de Staten-(}e-
neraal standvastig in hunne ontkenning der uitsluitende rechten
van anderen. In het bewustzgn hunner macht handhaafden zg
hun standpunt, en terwijl zjj niet schroomden handelend op te
treden , waar zij hunne rechten geschonden oordeelden , versmaad-
den zg ook de hulp der diplomatie niet, waar zij meenden, dat
die hun goede diensten kon bewijzen. Slechts éen vlek ontsiert
hunne overigens even waardige als verstandige houding : de vrg-
zinnige politiek , over het geheel tegenover Engeland gevolgd , ken-
merkte hier hunne daden niet. Hadden zij de vrijheid der zee
bijna altijd tegen Jakob I verdedigd ; tegenover Denemarken , de
minder machtige staat , was hun gedragslijn in theorie niet min-
der onvrg zinnig dan die van Christiaan IV zei ven. Slechts de
eischen der praktijk en van eene verstandige politiek verzachtten
hunne onrechtmatige beweringen. Het resultaat, door de wrg-
ving van beide machten verkregen , was echter zeer bevredigend :
de beide volken verkeerden eindelijk volkomen vrij naast elkander
aan Spitsbergen. — Laat ons nu de handelingen van beide regee-
ringen en volken wat meer van nabij beschouwen.
In het begin van Juli 1615 werden de op Spitsbergen aanwe-
zige walvischvaarders verrast door de aankomst van drie Deensche
oorlogschepen. Ook ditmaal waren het onderdanen van koning
Jakob I , die den vreemdelingen den weg naar het nooit bezochte
289
eiland hadden gewezen. Kapitein op een der schepen was de Schot
Sir John Cunningham *), stnurman was James Vadun *), beiden
beproefde reizigers in de IJszee. De Deensche admiraal liet het
anker vallen in Crossroad en, zeer voorzichtig in eene zaak van
zooveel belang, poogde hij den Engelschen kapitein Fotherby,
die daar weldra aankwam , over te halen om met hem mede te
varen als getoige van wat er tusschen hem en de Engelsche
bevelhebbers zou voorvallen. Fotherby had daartoe echter geen
tgd, en geweld schenen de Denen toch niet te hebben durven gebrui-
ken *). Zg besloten alleen Sir Thomas Smiths-baj in te zeilen en
vonden daar Thomas Ëdge met zijn schip. Men eischte van hem be-
taling van eene recognitie onder beroep op het recht , dat de koning
van Denemarken op Spitsbergen had. Edge weigerde bepaald en be-
weerde van zijne zijde , dat Spitsbergen'aan zijnen vorst behoorde ^).
De Denen schgnen zich daarop tot de Nederlanders gewend te
hebben , ten minste ook dezen werden met dergelijke eischen lastig
gevallen. Bg de groote macht, die de Noordsche Compagnie echter
juist dit jaar op Spitsbergen had (elf schepen en drie groote oor-
logschepen tot konvooi), is het niet te verwonderen , dat de Denen
bier geen beter onthaal vonden dan bij de Engelschen: comman-
deur Schrobop antwoordde, dat men niets wist van een recht
van Denemarken, waarop de Nederlandsche walvischvaarders
inbreuk maakten door volgens het gemeene recht in de IJszee
te visschen *). Dit was de eerste stap, door Denemarken tot
handhaving van zijn recht gedaan *); langs diplomatieken weg
zette men weldra het begonnen werk voort.
') Br. V. Fotherby aan Edge dd. 15 Jiili 1615, bg: Purchas, Pilgrimes.
III p. 731. — Fotherby noemt hem eigenlijk „Captaine Killingham", maar ik
geloof, dat de gissing niet gewaagd is^ dat hier Sir John Cunningham bedoeld
wordt , die reeds in 1 605 en 6 in Deenschen dienst naar de Noordpool gezeild
was. (lUuTOw, Voyages into the arctic regions. p. 169, 73. — Vgl. over hem:
hiervoor p. 213 Noot 2.)
*) Edge, Dntch distnrbance , b\j : Purchas , Pilgrimes. III p. 467. — Vadun
(ook Vaden genoemd) was reeds in 1611 als kapitein van het schip The Amitie
ter ontdekking naar Pechora en den Ob gezeild. Zie over die reis : Purchas ,
Pilgrimes. lU p 53U— 84.
•) Brief v. Fotherby aan Edge dd. 15 Juli 1615, bij: Purchas, PUgrimes.
III p. 731 .3SJ.
•) Edge , Dutch disturbance , bij : Purchas , Pilgrimes. III p. 467. — Mac-
pherson , Annals of commerce. II p. 282.
•) Miss. ▼. de Stn.-Gen. aan Christiaan IV dd. 18 April 1616, in: L. D.
1616. — De Nederlanders waren op de aanmatiging der Denen eenigszins voor-
bereid, zooals blgkt uit de mededeeling in de N. Z. 28 Mei 1615 over de uit-
nuting van acht Deensche oorlogschepen tegen de walvischvaarders.
*) Aanleiding tot het plotseling handelend optreden van Denemarken gaf, zoo
men honne tegenstanders gelooven mag , de onvoorzichtige handelwijze van de
Anuterdamsche bewindhebbers der N. C. , die in 1615 eene aizonderlgke com-
232
Engelscben te ontvangen gelden te compenseeren met de in het
proces geëischte wegens het wegzenden van het konvooischip. Ook
de Zeeuwen dreigden Amsterdam bij vermenging der rekeningen
met compensatie der van de Engelscben te ontvangen schadever-
goeding voor bet gebeurde in 1613 met de pretensie, die zg sinds
1617 nog op hunne Amsterdamscbe broeders hadden.
Alle betrokkene kamers , Amsterdam , Vlissingen , het Noorder-
kwartier, ook Delft en Veere, die veel te betalen en niets te
ontvangen badden , waren dus weigerachtig om het geschil met de
Engelscben in redelykbeid te helpen eindigen. Men kwam dan
ook niet veel verder. De bewindhebbers van de verschiUende ka-
mers der Noordsche Compagnie werden door de Staten-G^nenuü
eindelijk tegen 5 Augustus 1624 naar Den Haag beschreven.
Amsterdam verscheen niet, maar aan de overigen deed eene com-
missie uit naam der Staten-Generaal den voorslag om iemand te
zenden aan Caron, die sinds 1623 commissie had tot afhandeling
der quaestie, ten einde hem over den stand der zaken uitvoerig
in te lichten. De Zeeuwen , zich beroepende op hunne armoede ,
die hen belette door de overname der Amsterdamscbe pretensiSn
eene voordeelige compensatie met de Engelscben te treffen , ston-
den op hun recht om zich alleen voor Nederlandsche rechters ie
rechtvaardigen ; wilde men iemand naar Engeland zenden, dan moest
dat zijn ten koste van het land *). Nieuwe conferentiën brach-
ten de zaak niet verder: de Amsterdammers wilden de bewgzen
hunner schade niet overdoen dan op onmogelijke voorwaarden en
de Zeeuwen bleven bij hunne eischen. De Staten-Generaal van
hunne zijde stonden er op, dat het land »buyten costen sonde
werden gehouden,'' en gaven dit punt niet dan na langdurige
aarzeling toe *).
Ondertusschen kwam Caron te sterven en men besloot zijnen
opvolger Joachimi last te geven om de zaak nu definitief af ie
doen '). Eene nieuwe commissie, nu door de Staten-Generaal
benoemd, bracht de weerspannige kamers na verscheidene con-
ferentiön eindelijk tot een vergelgk. De Amsterdammers beloofden
hunne schaderekeningen van 1613 te zullen overleveren , mits de
Staten-Generaal zei ven hun de som gelds uitbetaalden , waarmede
de Zeeuwsche kamers daardoor bij de compensatie met de Engel-
scben bevoordeeld waren ; de Staten-Generaal stonden er voor in,
») R. S.-G. ö. 16, 25, 31 Juli, 22 Aug. 1624. - Hcq. der Zeeuwsche N. C.
aau de Sin -Gen. dd. 22 Aug. 1624 , in: Noordsche togten. 2 Admiraliteit. R.-A.
>) R. S.-e. 3, 12, 18. 21. 23 Sept.. 8, 11 Oct. , 9 Dcc. 1624. — Corte
Deductie eude Remoostrautic der N. C. dd. 18 Sept. 1624, in: Noordiche
togten. 4 Loop. N. C. R.-.\.
») Sccr. R. S.-G. 1 JuD. 1625. - R. S.-G. 16 Jan. 16i?5.
233
dat de Amsterdammers niet zouden betrokken worden in de quaesiie
met Engeland over de schade van 1618, en bet proces van Hoorn
en Enkhuizen togen Amsterdam werd daartoe tot na de afdoening
der Engelscbe geschillen geschorst *). De Zeeuwen verklaarden
nog uitdrukkelijk , dat zij , hoe de zaak ook loopen mocht , na de
compensatie der schaderekeningen van 1617 en 1618 in geen geval
wilden toebetalen *), maar zy zonden toch de bewijsstukkei^ hunner
pretensie over '). De Amsterdammers volgden dit voorbeeld
weldra *) en de Staten-Gleneraal gaven nu aan Joachimi speciale
commissie om de zaak in Engeland af te handelen ').
Kort daarop vertrok de ambassadeur in gezelschap van het
Nederlandsche gezantschap , dat juist toen naar Engeland afreisde,
naar Londen. De Staten hadden hem last gegeven, in aanslui-
ting aan den voorslag door de Moscovische Compagnie aan de
ambassade van 1624 gedaan , een reglement met haar te beramen
op den voet als de gezanten van 1619 hadden voorgeslagen.
Des noods moest Joachimi met den koning zelven over de zaak
spreken, de redenen door de Noordsche Compagnie tot hare ver-
dediging aangevoerd voorstellen, en wijzen op het feit, dat de
oneenigheden op Spitsbergen steeds waren uitgegaan van de En-
gelschen , terwijl de Staten- Generaal alles hadden gedaan om twist
te voorkomen. Ook aan de quaestie der restitutie wilden de
Staten gaarne een einde zien. Zg machtigden Joachimi de zaak
des noods door arbiters te laten afdoen, maar daarbij bleven
zy er op staan dat hun recht niet werd prijsgegeven. Over het
bedrag der restitutie wilden zij veel toegeven: de Staten zouden
er in berusten, zoo de arbiters beslisten, dat de Nederlanders
den Engelschen nog moesten toebetalen, maar zij drongen er
ernstig op aan, dat in ieder geval de aan de Noordsche Com-
pagnie in 1613 en 1617 toegebrachte schade, die volgens hen
veel meer bedroeg dan de Engelsche schade van 1618, tegen
•) R. S.-G. 20 Jan., 17, 25 Febr. , 21 Mrt. 1625. — Daar hel niet tot die
afüoening kwam , wachtten de kaïners van het Noorderkwartier geruimen tijd eer
0} hunne actie tot schadevergoeding tegen de Amsterdammers weder instelden.
Eindelijk werden zij op hun verzoek 16 Maart 1630 door de Stn.-Gen. bevrijd
▼an de gevolgen, nit de schorsing van het proces voortvloeiende, en niettegen-
staande de tegenspraak der Amsterdammers werden zij 81 Maart 1635 door den
H. R. bevoegd verklaard tot het vervolgen der actie. (Sent. v. d. H. R. t. Holl.
dd. SI Mrt. 1635.) Die van Amsterdam schenen toen hunne veroordeeling niet
afgewacht en de zaak geschikt te hebben, ten minste het blgkt niet, dat z^'
▼enrolgd is.
») R. S.-G. 26 Mrt., 10 Mei 1625.
•) R. S.-G. 9 Apr. 1625.
•) R. S.-O. 9 Mei 1625.
•) R. S.-G. 10 Apr., 10 Mei 1625.
234
deze in rekening gebracht zou wordeu. Op het principe kwam
het hun aan; was de taxatie der schade wat partijdige welnu,
de Staten waren bereid eenige duizenden te betalen om hun recht
erkend te zien •).
Het liet zich aanzien, dat door de aitvoering dezer ver-
standige en liberale volmacht de geschillen nu tot eene bevre-
digende oplossing zouden komen. Verschillende redenen werkten
echter samen, om de zaak een voor Nederland nog voordeeliger
einde te doen nemen. Jakob I, die jarenlang met deze qnaesÜe
geplaagd was geweest , was onlangs gestorven ; zgn opvolger
Earel I zal wel niet dezelfde belangstelling getoond hebben in
eene zaak, wsiarin het beweerde recht der Engelschen niet ge-
handhaafd scheen te kunnen worden , terwijl het belang daarvan
voor de steeds achteruitgaande Ëngelsche walvischvangst gering
was ; eene quaestie , waarbij het dus alleen op de betaling van eenige
weinige duizenden aan sommigen zijner onderdanen aankwam. Ook
kon het den jongen koning , die zijne regeering begon met krachtig
optreden tegen Spanje en een nauw verbond met de Staten-Gre-
neraal, niet verstandig schijnen, nu om zulk een nietig geschil
de goede verstai^dhouding met zijne bondgenooten te verbreken.
Onder deze omstandigheden was het misschien ook in Engeland
een welkuin bericht , dat de twistende partijen zich zelve ge-
holpen hadden. De jaarlijksche twisten moede, gedurig gehinderd
door de Nederlandsche walvischvaardcrs , die met groote over-
macht naast de Engelschen vischten en hun daardoor groot nadeel
toebrachten , was hot aan de Moscovische Compagnie , die er aan
wanhoopte hare schade vergoed te krijgen, verstandig voorge-
komen , aan de Nederlanders eenige baaien op Spitsbergen voor
huime vrije visscherij over te laten, nu zij daardoor van hare
zijde de vrije beschikking over de overige kon verkrijgen. Reeds
in 1625 was dan ook de sterke uitrusting, die de Noordsche
Compagnie uit vrees dat de Engelschen »haer onrechtvaerdighe
Actie bogheerden te sustineeren" gedaan had *), nutteloos ge-
bleken; de reis liep vreedzaam af en weldra berustten de En-
gelschen, ook zonder dat hunne schade vergoed werd, voor goed
in de reeds door het gebruik gemaakte voi"deeling der baaien *).
De Nederlanders vergenoegden zich met den noord westelijken
hoek van Spitsbergen, waar zij nieuwe vischrijke baaien ontdekt
hadden ; de Engelschen behielden daarentegen het geheele zuide-
») Muller, Mare Clausum. p. 215 , 16.
») Wasscnaer, Hist.fverh. IX fol. 124.
■) In den zomer van 1625 of in 1626 zou hel door Zorgdrager (Groenl.
vissch. p. 194, 211) vermelde contract van verdeeling moeten gesloten z\JD ; ik
zeide echter reeds ^hierv(K}r p. 139 — 41), dat ik aan het bestaan daarvan niet geloof.
235
Igke gedeelte der westkust , waar van ouds de walvischvangst ge-
dreven werd, voor zich. Deze schikking werd in 1627 door de
Engelsche regeering stilzwijgend erkend '), en daarmede was de
hoofdzaak nu voor goed geregeld.
Een enkele maal schenen de Engelschen zich nog voor de resti-
tutie der schade van hunne landgenooten te willen interesseeren ;
een paar maal werd er eene poging gedaan om daarover op nieuw
door gezanten te onderhandelen *), maar de Nederlanders bleven
steeds bg hunne weigering en de tegenpartij moest zich telkens
met eene verwijzing naar den last van Joachimi tevreden stel-
len. Ook in latere jaren, toen de Engelsche souvereiniteit ter
zee een onderwerp van ernstige geschillen met de republiek der
Zeven Provinciën werd, gaf Karel I eenmaal te kennen, dat hij
deze zaak niet vergeten had '). Bij het begin van den Engelschen
burgeroorlog sprak men zelfs in het parlement nog over de lang-
begpraven quaestie, maar de Staten volhardden bij hun systeem:
zg bleven er bg, de zaak alleen als eene particuliere quaestie te
willen beschouwen en wezen diplomatieke onderhandelingen daar-
over van de hand *). Een eenigszins ernstig karakter nam de
zaak echter nooit meer aan ; het gelukte den Nederlanders steeds
het verder » ophalen van dese oude saecken*' te beletten, en
naarmate de walvisch vangst der Engelschen aan Spitsbergen lang-
zamerhand geheel onbeduidend werd , nam de Nederlandsche daar
in macht toe. Het was den Staten gelukt te bewerken, dat
werkolgk van uitstel afstel kwam; hunne onderdanen hadden
daartoe krachtig medegewerkt en weldra waren de Engelschen,
de voorgangers der Nederlanders, evenals in Oost-Indit! uit de
door hen met zooveel moeite ontdekte zeeën verdreven.
*) Muller, Mare CUnsom. p. 228.
*) B^ gelegenheid der ambassaden van Bnckingham in Den Haag en van Cats
ie Londen. (MnUer, Mare Clausam. p. 222, 28.)
') Maller, Mare (nansam. p. 266 Noot 1.
«) R. S-0. 7, 10, 20 Dec. 1641.
HOOFDSTUK VIL
DEENSCHE PRETEN SI ÉN.
Het waren niet alleen de Engelschen, met wie de Noordsche
Compagnie te strijden had om hare plaats in de IJszee te behou-
den. Reeds het jaar na hare oprichting trad eene andere natie
met nieuwe aanspraken op het door Nederlanders ontdekte Spits-
bergen te voorschijn.
De lezer zal zich herinneren , dat Bareudsz. zelf, en op zgn voet*
spoor de meerderheid der geographen , gedurende vele jaren Spits-
bergen voor een deel van Groenland hield, t-ene dwaling, die
eerst langen tijd nadat de wal visch vangst meer en meer bezoe-
kers naar de IJszee had gelokt overtuigend weerlegd schgnt te
zijn '). Uit deze vrij algemeen aangenomen meening leidde eer-
lang de koning van Denemarken zijn recht af om zich zelven als
heer van Spitsbergen te beschouwen en andere natiën van daar
te weren. Groenland , dus redeneerde hij waarschijnlijk , behoorde
van ouds aan de kroon van Noorwegen ; elk deel van Groenland
was (lus het eigendom van Denemarken , dat sinds lang met Noor-
wegen vereenigd was *j. Het is geheel onnoodig de ongegrond-
heid van deze aanmatiging te bewijzen. Ieder springt het in het oog ,
dat ook al ware het toen alleen ontdekte westel^ke gedeelte van
Spitsbergen een deel van Groenlands oostkust geweest, het enkele feit,
dat twee landstreken , waarvan de eene aan Denemarken behoorde ,
niet door de zee van elkander gescheiden waren , den koning geen
recht hoegenaamd kon geven op eene kust, die nooit bekend was
geweest, voordat de Nederlanders ze in 1596 ontdekten, — eene
>) Zie hiervoor p. 204 Noot 1. — Vgl. o. a. V. d. Brugge , Journitel tan Sctcb
Matrooscu. p. 4. („Jipitsbergen is . . . ten aensien des Ontdeckers van 't Landt
met den nacm van Grocnlandt ; macr van wegen de spitsheyt des geberghten. . .
Spitsberghen , en (bij) eenighe soo 't schijnt het Nicuwelandt genoemi.") Zie
ook : Van Meteren . Comment. fol. CLIII.
*) Zie o. a Lindeman, Arkt. Fischerei. p. 8.
237
kust, die na dien tijd door Denen niet bezocht veel min in bezit
genomen was *).
Het Wi\s dus op gelijksoortige gronden , dat Engeland en Dene-
marken aan vreemde natiën het bevaren van Spitsbergen verbo-
den. Een ander punt van overeenkomst is de houding van de
vorsten der beide landen tegenover de Europeesche politiek. Beide
koningen waren door de banden des bloeds en der godsdienst
evenzeer als door neiging nauw verbonden. Beiden namen in den
godsdienststrijd, die de eerste helft der zeventiende eeuw veront-
rustte , eene geheel gelijke plaats in. Weifelend als hunne houding
van het begin tot het einde was , kon zelfs hot krachtig optreden
van beiden als kampvechters voor de protestantsche belangen , —
eene inspanning, waartoe beiden slechts eenmaal gedurende hunne
geheele regeering in staat waren, — hen niet bevrijden van de
Toortdurende verdenking, dat zij Spaansche sympathi(jn koester-
den en dat zij slechts in de katholieke mogendheden hunne ware
vrienden zagen. Deze veranderl^ke houding aan de eene zijde,
dat wantrouwen aan de andere, oefenden natuurlijk op de be-
trekkingen van beiden met eene zuiver protestantsche mogendheid
als Nederland een machtigen invloed. Met de gedurige wisseling
der politieke gezindheid veranderden ook de onderhandelingen over
andere zaken dikwijls van karakter.
Men zou lichtel^k meenen, dat dan ook de betrekkingen van
Nederland tot Engeland en Denemarken gedurende de eerste helft
der zeventiende eeuw van volkomen denzelfden aard waren. Toch
was dit volstrekt niet het geval. Terwijl tusschen Engelschen
en Nederlanders de rivaliteit op commercieel gebied gedurig tot
hoogloopende onaangenaamheden aanleiding gaf, — onaangenaam-
heden, die gelykheid van belangen toch steeds weder tot diplo-
matieke geschillen beperkte, — droegen de betrekkingen van
Nederland en Denemarken eene minder bepaalde kleur. Ook De-
nemarken had zijnen mededinger , maar Zweden , niet Neder-
land was de mogendheid, die de afgunst der Denen gold. Bij
veel overeenkomst in de zuiver politieke betrekkingen is er dan
ook in de onderhandelingen, die den handel betreffen, een groot
verschil tusschen Jakob I en Christiaan IV in de houding door
hen tegenover Nederland aangenomen. By beiden bestond een
') Vauder Brugge verhaalt (Jouraael der Se ven Matroosen. p. 4), dat de
Denen ook op Jan Mayea-eiland „door pretensie van aenpalingh" (aan Groen-
land) aanspraak maakten en daar inet de Nederlanders visehten. Van elders is
m\i niets hiervan , evenmin als van de daar vermelde £ngelsche , Fransche en
Biteaaiache walvisch vangst aan het eiland , gebleken. Het vermoeden van eene
walviacb vangst door Engelschen wordt echter bevestigd door den naam «Engel-
lehe Baay.*' (Krt. v. Jan Mayen-eiland b\j : Zorgdrager, Grocnl. vissch. p. 100.)
238
machtige drijfveer, die do commerci6ele betrekkingen steeds tot
hetzelfde doel leidde ; maar terwijl Jakob I by al zijne yertoogen
op den bloei van den Ëngelschen handel het oog moest hebben,
bezielde slechts de zucht om zooveel mogelgk voordeel van de
vreemde natiën te trekken den koning van Denemarken , wanneer
h^ met hen in aanraking kwam. De twisten over de tollen in
den Sond en te Glückstadt zijn daar om van het streven van den
inhaligen Noordschen vorst te getuigen. Het is natunrlök, dat
ook de geschillen over de vaart op Spitsbergen datzelfde karakter
vertoonen. Aan dit doel werden gedurende twintig jaren de
krachten der Deensche diplomatie dienstbaar gemaakt; hevige
vertoogen, gewelddadige handelingen, commerciëele knoeierijen,
list noch geweld werd gespaard om te bewerken, dat de Ëoro-
peesche natiën zich cijnsbaar aan Denemai'ken erkenden. Toen
eindelijk de eischen der schatkist door ruimere inzichten werden
tot zwijgen gebracht, en ook de belangen der Deensche onder-
danen gewicht in de schaal begonnen te leggen , was de Neder-
landsche handel in het noorden aan de voogdg van Denemarken ge-
heel ontwassen en de aangematigde souvereiniteitsrechten moesten
wel ter zijde gesteld worden. Zoo behielden ook hier de Neder-
landers het veld : ook tegenover Denemarken bleven de Staten-Oe-
neraal standvastig in hunne ontkenning der uitsluitende rechten
van anderen. In het bewustzijn hunner macht handhaafden zg
hun standpunt, en terwijl zij niet schroomden handelend op te
treden , waar zij hunne rechten geschonden oordeelden , versmaad-
den zij ook de hulp der diplomatie niet, waar zij meenden, dat
die hun goede diensten kon bewijzen. Slechts éen vlek ontsiert
hunne overigens even waardige als verstandige houding : de vrg-
zinnige politiek , over het geheel tegenover Engeland gevolgd , ken-
merkte hier hunne daden niet. Hadden zij de vrijheid der zee
bijna altijd tegen Jakob I verdedigd ; tegenover Denemarken , de
minder machtige staat , was hun gedragslijn in theorie niet min-
der onvrg zinnig dan die van Christiaan IV zei ven. Slechts de
eischen der praktijk en van eene verstandige politiek verzachtten
hunne onrechtmatige beweringen. Het resultaat, door de wrg-
ving van beide machten verkregen , was echter zeer bevredigend :
de beide volken verkeerden eindelijk volkomen vrij naast elkander
aan Spitsbergen. — Laat ons nu de handelingen van beide regee^
ringen en volken wat meer van nabij beschouwen.
In het begin van Juli 1615 werden de op Spitsbergen aanwe-
zige walvischvaarders verrast door de aankomst van drie Deensche
oorlogschepen. Ook ditmaal waren het onderdanen van koning
Jakob I , die den vreemdelingen den weg naar het nooit bezochte
289
eiland hadden gewezen. Kapitein op een der schepen was de Schot
Sir John Cnnningham >), stanrman was James Vadun *), beiden
beproefde reizigers in de IJszee. De Deensche admiraal liet het
anker vallen in Crossroad en, zeer voorzicbtig in eeue zaak van
zooveel belang, poogde hij den Engelschen kapitein Fotherby,
die daar weldra aankwam , over te halen om met hem mede te
varen als getuige van wat er tusschen hem en de Ëngelsche
bevelhebbers zou voorvallen. Fotherby had daartoe echter geen
tgd, en geweld schgnen de Denen toch niet te hebben durven gebrui-
ken *). Zg besloten alleen Sir Thomas Smiths-bay in te zeilen en
vonden daar Thomas Edge met zijn schip. Men eischte van hem be-
taling van eene recognitie onder beroep op het recht , dat de koning
van Denemarken op Spitsbergen had. Edge weigerde bepaald en be-
weerde van zgne zijde, dat Spitsbergen'aan zijnen vorst behoorde *).
De Denen schgnen zich daarop tot de Nederlanders gewend te
hebben , ten minste ook dezen werden met dergelijke eischen lastig
gevallen. Bg de groote macht, die de Noordsche Compagnie echter
juist dit jaar op Spitsbergen had (elf schepen en drie groote oor-
logscbepen tot konvooi), is het niet te verwonderen , dat de Denen
hier geen beter onthaal vonden dan bij de Engelschen : comman-
deur Schrobop antwoordde, dat men niets wist van een recht
van Denemarken, waarop de Nederlandsche walvischvaarders
inbreuk maakten door volgens het gemeene recht in de IJszee
te visschen *). Dit was de eerste stap, door Denemarken tot
handhaving van zyn recht gedaan*); langs diplomatieken weg
zette men weldra het begonnen werk voort.
') Br. T. Fotherby aan Edge dd. 15 Juli 1615, bg: Parcha«, Pilgrimes.
III p. 731. — Fotherby noemt bein eigenlijk „Captaine Killingham", ouuir ik
geloof, dat de gissing niet gewaagd is^ dat bier Sir John Cnnningham bedoeld
wordt , die reeds in 1 605 en 6 in Deenschen dienst naar de Noordpool gezeild
WM. (liarrow, Voyages into the arctic regions. p. 169, 73. — Vgl. over hem:
hierffjor p. 218 Noot 2.)
*) Edge, Dntch distnrbance, b\i : Purchas , Pilgrimes. lil p. 467. — Vadnn
(ook Vaden genoemd) was reeds in 1611 als kapitein van het schip The Amitie
ter ontdekking naar Pechora en den Ob gezeild. Zie over die reis : Pnrchas ,
PUgrimei. lU p 53U— 84.
*) Brief v. Fotherby aan Edge dd. 15 Juli 1615, bij: Purchas, Pilgrimes.
III p. 731 , .12.
*) Edge, Dntch distnrbance, bij: Purchas, Pilgrimes. III p. 467. — Mac-
pheraon , Annals of commerce. II p. 282.
•) Miaa. ▼. de Stn.-Gen. aan Christiaan IV dd. U April 1616, in: L. D.
1616. — De Nederlanders waren op de aanmatiging der Denen eenigszins voor-
bereid, looals blgkt nit de medcdeeling in de N. Z. 28 Mei 1615 over de nit-
miting van acht Deensche oorlogschepcn tegen de walvischvaarders.
*) Aanleiding tot het plotseling handelend optreden van Denemarken gaf, zoo
men honne tegenstanders gelooven mag , de onvoorzichtige handelwijze ran de
Amaterdamache bewindhebbers der N. C. , die in 1615 eeue afzouderlgkc com*
240 .
Den 11 April 1616 ontvingen de Staten-Oeneraal eenen brief
van Christiaan IV van 18 Februari, waarin zijne pretunsiën en
plannen uitvoerig werden uiteengezet. Z. M. ving aan met de
uitvoerig beredeneerde mededeeling , dat de walviscbvangst aan
de Noordkaap, bij IJsland en de Fftr-öer eilanden voortaan aan
vreemdelingen verboden zou zijn <). Deze maatregel was alles-
zins te billijken: als vorst van Noorwegen en de in den brief
genoemde eilanden , als beheerscher der aan die landen grenzende
territoriale zee^n had Christiaan IV volkomen recht , allen die hg
wilde uit deze wateren te weren; het belang zyner onderzaten, wier
visschery aan de Noordkaap niet onbelangryk schynt geweest te
zijn, ontnam aan den haiden maatregel zelfs den schyn van onlnl-
lijkheid. Bedenkelijker was echter het verder in den brief gez^^de.
pagnie voor de walviscbvangst aan de Noordkaap oprichtten eu daartoe verlof
vau Denemarken vroegen tegen betaling van den tienden visch. Cbristiaan IV
zou daardoor op bet denkbeeld gekomen zijn om „van allen ende een ijgelicken
noort op visscbende gel\jcke profiijt te treckcn", onder voorwendsel ilat alle noor-
delijke landen aan de JJeenscbc kroon behoorden. Zoo zou de N. C de Denen
ffOpt lijff gecregen" hebben. («Cort advertissement" en ,yDebatb" v. Kien en
Leversteyn tegen de N. C. van 1616, in: Noordscbe togten. 1. U.-A.)
') Dezd maatregel van den koning dagteckende reeds vau 1596 (Waasenaer,
Hist. verh. VIII p. 16 vlg.) eu werd vau tijd tot tijd (o. a. in 1601. cf. Lindeman,
Arkt. Fisch. p. 6) bernienwd , hoewel de Nederlanders steeds protesteerden en
het verkeer evenmin als de Huilers, die reeds siuds l^9^ aan de Noordkaap
viscliteu (Scoresby, Account. II p. 20. — Lindeman 1. c. p. 7) , staakten. Bepaal-
delijk in 1613 schijnen de Noordkaap eu IJsland beiden door Nederlandsche
walvisch vangers bevaren te zijn. (,Deboth" v Kion c. s. c. de N. C , in : Noordarhe
togten. 1. R.-A. — R. S.-O. 18 Mei 1615.) Ook de nu in 1616 genomen maatre.sel
had niet veel gevolg: reeds in 16*^1 moest Denemarken zich met Engelaud verbin-
den om vreemdelingen o. a. van IJsland en de Noordkaap te weren. IJsland
bleef gesloten, aan de Noordkaap werd reeds in 1622 voor Bremen eeue uit-
zouderiug gemaakt. (Lindeman, Arkt. Fischurci. p. 10.) In 1624 werd het ver-
bod om aa:i de Noordkaap te visschen hernieuwd , maar niet gehandhaafd (Was-
senaer, Hist. verh. VIII p. 16) , hoewel wij in 1026 Nederlandsche walvis^-h-
vaiigers met Deeusche passen aan de Noordkaap vinden (WassenaiT 1 r. XI
fol. 181.) In 1631 bood men den Nederlanders op zekere voorwaarden verlof
daartoe aan, dat echter geweigerd werd. (R. S -G. 26, 28 Juli 16HI.) De
visscherij en het verkeer aan IJsland werd door Christiaan 1 \ b\j missive van 28
Dec. 1631 daarop nadrukkelijk verboden. (U. S.G. 13 Mrt. J632. — Misa. v.
Chr IV dd. 16 Febr. 1635, iu : L. D. 1685.) Weldra klaagden de Denen,
die daar alleen huudolcu mochten, over roiicurrcDtie van Nederlanden; de
N. C. behoorde echter niet onder de schuldigen. (R. S.-G. 22 Apr. , 23 Jnli ,
12, 24 Aug. 163?.) Nadere klachten van de Deensche IJsland.srhe compagnie
over den Amsterdamschen koopman Elias Trip bleken onjnist ; het schgnt echter,
dat de Nederlanders het verkeer niet staakten. (R. S.-G. 3 Apr , 5 Mei, 2, 19
Jnli, 1 Aug., 11 Dec. 1685. — R. H. 4 Apr., 8 Mei, 11 Jnli, 6 Dec
1,.8.^. — Miss. V. Chr. IV aan de Stu.-Ger. dd. 16 Febr., 11 Dec. 1035. iu :
L D. 1635, — Scheltema, Aemstels oudheid. III p. 224—26.)
241
>Waa weitter vnnser Grönlandt, oder nach etlicher nennung
Grfinlandt *) anreichet/* dus ver volgde de koning, >Nachdem
der missbrauch vber den Walfischfang derer örtter, so E. L.
ynd eoren vnderthanen, aus vnnser mit E. L. vnnd earen beijderseits
wolhergebrachten freundtschafft , daheuer gestattet werden end-
lich dahin gerathen , das man vnnser vnleugbar Vhraltes Becht ,
daselbst mit Neuen Nahmen zuaerkebren, vnnd vnsere darüber
habende proprietet znuerwenden sich befliessen. So haben wir
hing^^ obener gestalt vnnsers Ambts erachtet, auch diesen
excessen mass znsezen , vnd E.L. vnnd eoren vnderthanen , welche
sich ohn fürhergehende recognition vnnser hocheit, zu solcbem
ende femer dahin finden würden, nicht weniger den Walfischfang
zu prohibirn, Jedoch sein wir nicht vngeneigt, diese piscatur
denn jenig zu indulgim , so beij leistang vnd erlegung der gebühr,
vnsere Passbrief darüber impetrirn vnnd solche vnnsere beampten
ftlrzeigen werden, Woraoff E.L. vnnd Ihr die Ihrige, vnd das
Sie andei'er massen auf Grünlandt nicht lauffen mögenn noch sol-
len, zu werschauen , crafft dero auctoritet goruhenn wollten *).**
Beeds boven zette ik uiteen, hoe belachelijk de in deze regels
vervatte aanmatiging heeten mocht. En toch waren de Staten-
Generaal , die wel begrepen , dat het hier meer ecne quaestie van
macht dan van recht gold, een oogenblik met de zaak verlegen:
de resolutie op den brief werd niet dadelyk genomen. Maar er
was haast b|j de zaak : de schepen der Noordsche Compagnie waren
nagenoeg gereed om uit te zeilen. Holland nam dan ook weldra
een kloek besluit en adviseerde zeer lakoniek: »op de Brieven
beleefdelyck te antwoorden en te continueren het gebruyck ende
yryheyt van visschen, sulcx als tot noch toe is gedaen ').** In
dien zin arresteerden dan ook de Staten-Generaal 13 April een
antwoord aan Christiaan IV, dat wel is waar niet minder uit-
voerig was dan de brief van den koning geweest was, maar dat
toch eigenlgk niets anders dan eene beleefde weigering inhield. De
Staten-Generaal meenden , dat de Nederlanders door hunne sche-
pen naar verschillende streken ter vischvangst uit te zonden , niets
anders gedaan hadden »als tgeene volgende die gemeene gebruyckte
rechten van allen ouden tyden byden ondersaten deser Landen
800 ter See , als anderssints was gedaen , ende gepleecht.** Zij be-
weerden dan ook, dat door hunne onderdanen, toen zy de ge-
*) Vgl. het hiervóór p. 204 Noot 1 gezegde over het gebruik van Groneland of
Grojnland en Oreenland door de EngeUchen. Ook in Denemarken schgnt men
reedi een flauw bewuatzgn gehad te hebben , dat Groenland en Spitsbergen niet
identiek waren.
*) Miss. V. Chriat. IV aan de Stn.-Gen. dd. 18 Febr. 161G , in: L. D. 1616.—
R. S.-6. 11 Apr. 1616.
») R. H. verg. t. 1 Mrt.— 26 Apr. 1616. p. 7.
16
242
vraagde betaling weigerden, >nyet tot obbrenck offce verminde-
ringo van Sgne Ma", rechten , ofte tot syner ondersaten schade
int voorszeide visschen gedaen was." Op deze gronden verklaar-
den zg >vastelyck te vertrouwen ende oock seer vriendelyck
dienstelyck ende naebuerlyck te versoucken, Dat syne Ma*, deur
syne beampte Officieren ende Dienaren te water nochte te landen
den onsen nyet alleen geen verhinderinge ofte belet, maer veel
eer nae gelegentheyt alle assistentie ende bevorderinge sonde
willen doen ')."
Terecht meende echter de Noordsche Compagnie in het » vaste
vertronwen" der Staten-Generaal op de welwillendheid van Chris-
tiaan IV niet te moeten dealen. Reeds den 28 April hielden zg
den Staten voor, dat een subsidie van do regeering tot handha-*
ving van de Nederlandsche walvischvangst onmisbaar was. Zg
hadden vernomen , dus verhaalden de bewindhebbers , dat in Dene-
marken reeds zeven »cloucke** schepen , allen van 36 »lepelstucken*\
uitgerust waren om hun de visscherij te beletten; de vrees dat
de Engelschen , die gezegd werden »genoechsaem mette Ma^^^. van
Denemarckens Onderdanen een te zyn ,'* zich daarbij zouden voe-
gen, maakte de zaak zeer bedenkelijk. Een konvooi van niet
minder dan zes oorlogschepen scheen dus noodig om de Noordsche
Compagnie dit jaar tegen de aanvallen haror vijanden te bescher-
men *). Ook de Staten-Generaal begrepen , dat het aannemen
van eene krachtige houding noodig was om aanvallen te voorko-
men. Na lange dcliberatiën en aanmaningen van vele zgden
besloten zij der compagnie eenig geschut ter wapening harer
schepen toe te staan en vijf oorlogschepen om de walvischvaarders
»naer haeren vuytersten vermogen" te verdedigen; ja, zij schre-
ven zelfs de admiraliteit te Amsterdam aan nog meer schepen te
zenden, zoo dit cenigszins mogelijk was *). De Instructie, voor
Jan Jacobsz. Schrobop als hoofd van het konvooi den 23 Mei 1616
door de Staten-Generaal gearresteerd , lastte hem 1*. om aan ieder
die het vi'oeg te verklaren, dat do Nederlanders van plan waren
vreedzaam aan Spitsbergen te visschen zonder iemand te hinderen ,
2**. om met alle macht te beletten, dat iemand de schepen der
Noordsche Compagnie in hare nering lastig viel, 3*. om geweld
aan die schepen aangedaan zooveel mogelijk te keeren en de ple-
gers daarvan volgens de commissie der Staten-Generaal aan te
tasten, 4°. om de schepen der comimgnie, die in handen van
vijanden gevallen waren, met geweld te bevrijden, en de ver-
») Miss. V. de Stn.-Gen. aaa Chr. IV dd. 13 Apr. 1616. in: L. D. 1616. —
R. S.-G. 13 April, 27 Mei 1616. — Carleton , Lettres. I p. 89.
«) Req. der N. C. aan de Stn.-Gen. dd. 29 (28) Apr. 1616, in: Noord«eh«
togten. 4 Loop. N. C. R -A.
») R. S.-G. 28 Apr., 11, 12 Mei, 2 Juni 1616.
243
oterurs te dmngen de schade te vergoeden of bg weigering hen
gevangen in een Nederlandsche haven op te brengen , om de
qnaestie door Nederlandsche rechters te doen beslissen *). Ge-
lukkig was Schrobop niet in de gelegenheid deze Instructie uit
te voeren '), iets vrat de krachten zyner schepen zeker te boven
gegaan ston zgn: de berichten over de groote uitrustingen der
Denen bleken onjuist en het schijnt zelfis, dat dit jaar geen
Deensch schip zich op Spitsbergen vertoond heeft ').
Ook de eerstvolgende jaren bleef de zaak hangende *). De be-
sliflte afwgzing van Engelschen en Nederlanders had den Denen
den moed voorloopig ontnomen. Toch waren de geruchten over
eene Engolsch-Deensche combinatie in zooverre juist geweest , dat
van Deensche zgde zulk eene combinatie bepaald gewenscht werd.
Maar lang duurde het eer men het eens was: eerst in 1621 kwamen
Jakob I en Christiaan IV, naar het schijnt met terzy destelling
der wederzgdsche aanspraken, overeen, gezamenlgk alle vreemde
natiën uit de IJszee te weren *). De Staten-Generaal, in groote
*) Imtractie voor Schrobop, in: Noordsche togten. 4 Loop. N. C. R.-A. *-
R. 8.-«. 28 Mei 1616.
*) Edge, Batch dUturbance , bij: Porchas , Pilgrimes. III p. 467. — Instr.
Tin Schrobop, in: Noordsche togten. 4 Loop. N. C. R.-A.
*) Dit maak ik op nit het zwegen van £dge in zijn meergemelde «Dutch
diatnrbanee" (Porchas, FUgrimes. III p. 466), terwgl wij overigens daar b\jna
jaariyka van de aanwezigheid der Deensche schepen op Spitsbergen lezen. Ook
de N. C. noemde in 1687 het jaar 1617 als het tgdstip van het verschgnen
▼an den eersten Deenschen walvischvaarder aan Spitsbergen. (Aitzema, Saken v.
Staet. II p. 442.)
*) De Staten-Generaal waren echter nog niet dadelgk gernst gesteld ; zie over
verdere maatregelen tot bescherming der walvischvaarders tegen Denemarken
genomen: Arend, Alg. gesch. des vaderl. III, 8. p. 2. De berichten over Deensche
oorlogaehepen , die tegen de Nederlandsche walvischvaarders uitgernst werden
(R. 8.-6. 18 Mei 1617), bleken echter onjuist en het volgende jaar 1618 waren
de Staten reeds zoo zeker van hnnne zaak, dat zjj in de Instractie der ambas-
iade naar Denemarken (Cnlemborg c. s ) zich ter verdediging hunner bewerin-
gen over de O.-I. aangelegenheden durfden beroepen op de „missiucn , by
tjne Mat. (van Denemarken) selfTs , belangende den Groenlandtschcn handel , met
exeloiie ende verboth van andere natiën. Inde voorledene Jaren (d. i. in 1616\
geaehreven." (Instr. der ambass. naar Deoem. dd. 21 Mei 1618, art. 86.)
*) Reeds boven (p. 289 Noot 8, 4) haalde ik de woorden der Engelsche walvisch-
faarden over de Deensche indringers aan. Ook verder schijnt de verhouding
voorloopig niet zeer vriendschappelijk geweest te zijn, althans in 1618 kwam
eea Deensch gezant , Dr. Jonas (Charisius ?) te Londen om te onderhandelen over
de onaangenaamheden, tusschen de beide natiën door de uitsluitende pretensiën
van Denemarken ontstaan. (Carleton, Lettres. II p. 217.) Men hoopte de zaak
BOg ie schikken, maar het mislukte: in 1619 waren Engelschen en Denen nog
niet vgeaocordeert." (Muller, Mare Clausum. p. 162 Noot 8.) Eerst in 1621 kwam
de in den tekst vermelde overeenkomst tot stand. (Miss. v. Chr. IV aan de Bre-
ambast. dd. 10 Jan. 1622 en het medegedeelde hierover uit het Ham-
16»
244
ontsteltenis toen hun dit tractaat bekend was geworden , gaven
dadelijk hunne gezanten, die naar Kopenhagen vertrokken (Pauw,
Liclama, Haorsholte en Schaffer), den geheimen last mede: »dat
sy met alle goode circomspectie ende voorsorge letten souden,
dat d'Ingeseteuen deser Landen int stuck vande vrije Schip ende
Zeevaerdt niet verhindert off gesloten werden ujt eenige plaatsen,
landen, ejlanden, revieren, hauenen ende stroomen, daer sg voor
desen gevaren, gehandelt, off gevischt hadden, ende ouersulcz
niet gedoogen , dat eenige plaetsen by d'Ingesetenen deser Landen
hierbeuooreus beuaeren off gefrequentreert in dispute ofte con-
trouersio soude(n) worden getrocken , als off het plaetsen waeren ,
daermen niet gewoon soude syn te handelen ^).*' Gelukkig was
deze voorzorgsmaatregel der Nederlandsche regeering overbodig:
men schijnt het gezantschap van 1621 niet van de zaak ge*
sproken te hebben *). Het geheele heerschzuchtige plan der beide
borgsche archief bij : Lindeman , Arkt. Fischerei der DeuUchen Seestadte. p. 10. —
Mauricius, Naleesingen over de Noordelijke Landen. R.-A. — VgL de YerkUring
van Jakob I bij : Maller, Mare Claasum. p. 194. — Het tractaat zelf heb ik nergem
gevonden: in het Engelsch-Deensche tractaat van 19 April 1621, bij: Damont,
Corps diplomat. V, 2. p. 391 vind ik de bepaling niet.) De geschiedenis der En-
gelsch-Dccnschc betrekkingen vtrtoont dus in het kort denzelfden gang als de
Nederlandsch-Deensche. — Uit het medegedeelde blijkt voldoende , hoe ongegrond
de geruchten waren, die verhaalden, dat de £ngelschen eene recognitie aan
Denemarken betaalden om aan Spitsbergen te mogen visschen. (Zie o. a. Hist.
du pays de Spitsb. p. 26. — R. S.-G. 4 Jan. 1636. — Miss. v. Van Cracouw
aan de Stn.-Gen. dd. 11 Mrt. , 28 Mei 1639, in: L. D. 1639.) Christiaan IV
zelf beweerde het eenmaal (.\itznna . Sakcn v. Staet. II p. 442); ik geloof ech-
ter, dat er hier eene verwarring bestaat met de vaart op de Xoordkaap , IJs-
land enz. , waarover Kngeland werkelijk en terecht met Denemarken in den aan-
geduiden zin ouderhandoldc (Selden, Mare Clausum. p. 241, 42), ten minste in
1G3S verklaarde Christiuau IV, dat hij aan do Ëngelschen en Nederlandera de
visscherij aan Spitsbergen toeliet „nijt goede Nabuijrlicke vruntschap ende om
dat sij langen tijt hadden geweest in possessie." (Miss. v. Van Cracouw aan de
Stn.-Gen. dd. 5 Febr. 16:^3 , in: L. D. 1633.)
») Secr. ïustr. der ambassade naar Denemarken dd. 2 Aug. 1621 , art. 2.
>) Het bij deze gelegenheid verhandelde over verbodene havens heeft sommigen
tot eene tegenovergestelde conclusie geleid. Ten onrechte , want toen de Nederland-
sche ambassadeurs bezwaar maakten om in het tractaat van die verbodene havens te
spreken , toonden de Denen zich dadelijk bereid deze zaak op te geven onder
verklaring , dat zij daarmede «gcene andere haeuens meenden dan eenige wei-
nige plaetskens tot den Conincklycken dis ouer eenige houdert laren geprivüi-
geert z<mj dat de eygene onderdaenen vanden Coninck daer op niet en rer-
mochten te comeu, nuemende Vsland ende twee ofte drye andere clegne ioo sy
seyden ende ons unbekende Eylandekens , alwaer d' onderdaenen van hare Ho : Mo :
niet gewoon waeren te comen." (Verbaal der Deenschc ambass. v. 1621 ad 25
Aug. — Vgl. Arend, Alg. gesch. des vaderl. III.3. p. 608, 9,652 — 59.) Ook in
het Deensche tractaat van 19 April 1621 met Engeland, dat in de Spitsberg-
sche quaestic te;^'Dover Denemarken het/elfde belang had als Nederland , vindt
245
zwagers was trouwens bestemd om niet nitgevoerd te worden.
Terwgl van Engelsche zgde eene enkele zwakke poging beproefd
werd om de bepalingen van het tractaat na te leven >), schijnt
het belang der Deensche walvischvangst Christiaan IV zelfs ver-
hinderd te hebben , aan de gemaakte plannen een begin van uit-
voering te geven.
Want terwgl de Deensche vorst de belangen zgner schatkist
meende te behartigen, hadden zijne onderdanen een beteren weg
ingeslagen om zich voordeel te verwerven. Reeds spoedig hadden
zg besloten van de gewaande Deensche bezitting op eene andere
wgze zooveel mogelijk partij te trekken en terwijl vroeger alleen
van oorlogschepen , die eene belasting kwamen opeischen , sprake
was, vinden wij dan ook reeds in 1617 twee Deensche walvisch-
vaarders op Spitsbergen. Zonder dat de koning zijne pretensie opgaf,
werden zgne onderdanen het eerlang met de Nederlanders eens. De
Deensche walvischvaarders werden door de Noordsche Compagnie
bereidwillig toegelaten om met twee schepen hun bedrijf te oefenen
aan den noordhoek van Spitsbergen , waar de Nederlanders zich ge-
vestigd hadden en juist de grondslagen van het latere Smeerenburg
bronnen te leggen. Tegen de gemeenschappelijke vganden, de
Engelschen , genoten de Denen de bescherming der Nederlanders.
Ieder der beide natiën had voortaan op het Amsterdamsche eiland
zgne afzonderl^ke vestiging voor de traankokery, met palen af-
gescheiden en met de wapens der beide mogendheden voorzien.
Den Nederlanders, nog zelven sleehts noode door de Engelschen
op Spitsbergen geduld, kon het niet dan aangenaam zijn, zoo zg
yersterking van andere natiën tegen hunne vijanden kregen;
Christiaan lY, die zync pretensie nergens erkend zag, handelde
verstandig , toen hij oogluikend toeliet , dat zijne onderdanen zich
den steun van een der beide twistende partyen op Spitsbergen
yerzekerden *). Was er reeds in 1617 zulk een nauw verbond
men in art. XIV van die verboden havens («Portus prohibiti") gesproken. (Dn-
mont, Corps diplomat. V, 2. p. 891.)
*) Zit daarover hiervoor p. 225 — 27.
*) De overeenkomst sch^nt het karakter eener stilzw^gende minnelgke schik-
king gehad te hebben. De Nederlanders lieten de Denen in hnn vischwater toe
en dexen znUen zeker verheugd geweest zijn voor het verleende verlof en de ge-
noten bescherming in aUe voorwaarden toe te stemmen, die de Nederlanders
maken wilden. In werkelijkheid waren de Denen verreweg de minderen en
aan de aanspraken van Christiaan IV, waardoor hg zich de meerdere wilde too-
nen, hebben beide partgen waarschgnlijk in 1617, toen depraktgk zgne eischcn
deed gelden^ niet gedacht. — Zie hierover: Aitzema, Saken v. Staet. I p. 1150,
n p. 442, 632. — Req. derN. C. c. Vrolicq, in: Noordsche togten. 4 Loop. N. C.
R.-A. — Sent. van het Hof van Holland dd. 29 Juni 1629. («Zijlugden stonden
milcinderen de possessie toe, sgnde tosschen zgne Mat. ende de Ho: Mo: Hee-
24fi
tosschen Denemarken en Nederland, dat slechts een der beide
voor Deensche rekening met traan en baarden bevrachte schepen
naar Kopenhagen vertrok, terwijl het andere naar Amsterdam
gezonden werd >), een geregeld verkeer bestond er toen nog zoo
weinig, dat Jakob I in het voorjaar van 1619 aan de Neder-
landsche gezanten verklaren kon , dat de Denen evenals alle andere
natiën behalve de Nederlanders van de walvischvangst op Spits-
bergen hadden » gedesisteert *)." Eerst met 1619 begonnen de
Deensche walvischvaarders het eiland jaarlgks te bezoeken, in
1620 werd er te Kopenhagen eene compagnie voor de walvisch-
vangst opgericht ') en tot 1622 toe verschenen hare schepen
geregeld met de Nederlandsche aan den noordelgken hoek van
Spitsbergen *). In deze omstandigheden ware het voor Ghris-
tiaan IV eene dwaasheid geweest het tractaat van 1621 mt te
voeren en vereenigd met de Ëngelschen, die nog zoo kort gele-
den zyne onderdanen vijandig behandeld hadden , de ieder jaar in
kracht toenemende Nederlandsche wal visch vangers, de vrienden
en beschermers der Denen , aan te vallen. Toen echter het recht
der Denen om naast de Nederlanders in de Mauritins-baai te vis-
schen eenmaal goed bevestigd scheen , veranderden de betrekkin-
gen der beide volken weldra geheel. Christiaan IV meende nn
veilig zyne vroegere houding weder te kunnen aannemen. Eer-
lang maakten do Denen van de goedwilligheid der Nederlanders
misbruik en bleek het aan de Staten-Generaal , dat de Deensche
pretensie wel is waar gesluimerd had, maar dat zg nog volstrekt
niet dood was.
Den 27 Maart 1622 had Chnstiaan IV aan de Deensche com-
pagnie voor de walvischvangst, waarvan Johann Braem, een
voornaam Duitsch koopman te Kopenhagen *), het hoofd was,
een uitsluitend *) octrooi verleend »omme op de Noortcaep ofte
ren de Staten Generael te demeleren off ijemant, off wie van bedden ftUeen
ende priuatiae ter dier plaetsc het gesach sonde mogen hebben ," zeiden de Denem)
*) Brief v. Heley aan Deicrowe dd. 12 Ang. 1617, b\j : Porchai , Pilgrimet.
III p. 732. — De Nederlandsche berichten weten echter slechts Tan éen schip.
(Aitzema, Saken v. Staet. Il p. 442. 632.)
*) Muller, Mare Clausnm. p. 162.
*) Lindeman , Arktische Fischerei der Deutschen Seestüdte. p. 9.
*) Ook volgens de Engelsche berichten vischten de Denen b^ de Nederlanden.
(Brieven der Eng. walvischvaarders, o. a. van Catcher aan Heley dd. 17 Jnni
1620, bij: Pnrchas, Pilgrimes III p. 735.)
*) Zie over latere knoeierijen van Braem ten nadeele der Nederlanders : Min.
V. Van Craconw aan de Stn.-Gen. dd. 24 Mei 1639, in: L. D. 1639.
*) Christiaan IV verklaarde in 1625 aan den Nederlandschen gezant Vosber-
ghen , »dat hv geen paspoorten op Spitsbergen hadde gegeven als alleen
ecuen Braem, ende acn nvemant meer geven sonde.'* (Miss. t. Vosberghen
de Stn.-6en. dd. 4/14 Juni 1625. in: L. D. 1625.)
247
in de hayenen ofte efjlanden van Travisont ende Soorog *) mits-
gaders opt Lant van Groenlant te mogen de walvischerge doen."
Dat jaar had Braem in de Mauritias-baai , waar Denen en Neder-
landers gewoon waren naast elkander te visschen , de walvischvangst
in vrede geoefend en er zgne scharen en gereedschappen voor
het volgende jaar achtergelaten. Maar de visscherg der Denen
Bchgnt op den dnnr onvoordeelig geweest te z^n; ten minste
Braem trof in het voorjaar van 1623 eene overeenkomst met Jean
De Heraneder en Michel De Lamlde , kooplieden van St. Jean de
Lnz en Siboore *) in Biscaaie, waarbij hij hen tegen een aan-
deel in hunne vangst in zijne compagnie voor de walvischvangst
opnam. Volgens dit contract kwamen in het begin van Juni
1623, terwijl de Denen zich dit jaar niet op Spitsbergen ver-
toonden, twee Biscaaische schepen op naam van Braem en z^ne
compagnie bij de Nederlanders aan, openden de Deensche schuren
en wilden de walvischvangst beginnen. De Nederlandsche com-
mandeur Comelis Ts vroeg hen echter dadel^k om hunne pa-
pieren te zien. Toen z^ niets anders konden toonen dan >een slecht
cartabelleken ," door hunne Baskische reeders in het Nederlandsch
geschreven, dat alleen het verzoek aan den commandeur inhield
den brenger goed te behandelen, verbood Ts hem het visschen.
Hg beweerde, dat de door de Biscaaiers bezochte baai aan de
Nederlanders en de Denen gezamenlijk behoorde , dat geen ander
recht had daar te visschen en dat hg zich dus verplicht ge-
voelde zijne vrienden de Denen in hunne afwezigheid tegen roof
en overweldiging te verdedigen. De Basken mochten zich daar-
tegen op hunne overeenkomst met Braem beroepen, Ys hield
zich als geloofde hg van het goheele verhaal niets en bleef er
bg, dat hg niet verantwoord was, zoo hg de Biscaaiers »op
soodanigen Imperfecten beschegt" tot de visscherij toeliet. Dezen
moesten erkennen, dat zij >niet wel en waren versorcht;*' zg
stelden aan Ts voor, dat hg hen zou laten visschen op voor-
waarde, dat de geheele vangst ten bate der Noordsche Compagnie
zon komen, zoo het in Nederland bleek, dat hunne reeders geen
recht op de visscherij hadden. Ys antwoordde, dat hg hun wel
voor dit jaar alleen en met behoud van het recht der Noordsche
Compagnie aan eene andere plaats op Spitsbergen in vrede wilde
laten visschen, maar de visscherij in de Mauritius-baai bleef hij
hnn weigeren. De twee schepen waagden het niet elders te gaan :
de Engelschen , die nog dit jaar hunne uitsluitende pretensie tegen
>) De eiUnden Tronuondt en Saröe liggen bij Hammerfest.
*) Dexe plmats ligt volgens oade NederUndsche kaarten aan den mond der
riTier, waaraan St. Jean de Lnz ligt, juist tegenover deze stad ; op nieuwe kaarten
vind ik den naam niet.
248
do Nederlanders hadden trachten te handhaven , toonden genoeg-
zaam, dat zij ook anderen vreemden niet genegen waren. Na
eenig vertoef waren de Basken das genoodzaakt zich naar de
Noordkaap te begeven ').
Daarmede was eene quaestie ontstaan , die gedurende tien volle
jaren de Staten voortdurend tot last zou zgn , en waarover nog
bgna twintig jaar na het plegen van het feit nu en dan geklaagd
worden zou. Wat was de reden , dat over zulk eene kleinigheid
zoolang onderhandeld werd? Het komt mg voor, dat er in dese
zaak meer gezocht moet worden, dan er bg oppervlakkige be-
schouwing in ligt. Ik zal trachten mgne uit enkele verspreide
aanwijzingen opgemaakte meening duidelijk te maken.
De koning van Denemarken , wiens pretensie op de souvereini-
teit over Spitsbergen wel nergens erkend , maar daarom niet op-
gegeven was , had de handelwijze van Braem niet ongaarne gezien.
Het was met zijne toestemming, dat de Basken in de Deensche
compagnie waren opgenomen. De walvischvangst zgner onderda-
nen was van weinig belang. Sinds 1617 was het getal der Deensche
schepen , die op Spitsbergen kwamen , bijna niet toegenomen : het
octrooi van Braems compagnie, die de eenige reederjj ter wal-
vischvangst was en blijven moest, verleende hem slechts verlof
om met drie schepen daarop uit te gaan. En nu bleek het boven-
dien, dat Braem zelf de winsten, die de visscherij hem be-
loofd had, na eene proefneming geringschatte. Wat wonder was
het dan, dat Christiaan IV het voordeeliger oordeelde, dat zgne
reeds in 1616 op den voorgrond gestelde rechten door vreemde
natiön erkend werden, dan dat do walvischvangst zijner onder-
danen een kwijnend bestaan voortsleepte en aan éene compagnie
karige winst verschafte? In het door Braem beraamde contract
meende de koning nu een uitnemend middel te hebben om dit groo-
tere voordeel te verkrijgen. De Baskische reeders zouden visschen
op naam van Braem en op gezag van Deensche paspoorten; een
gedeelte van den opbrengst der vangst zou schgnbaar als aandeel
in de winst , eigenlijk als koopprijs , misschien als belasting aan
de Deensche compagnie worden uitgekeerd. Het plan was niet
slecht bedacht en had kans van slagen. Op eene weigering yan
toelating door de Nederlanders was echter volstrekt niet gerekend ;
dit blijkt genoegzaam uit de onvoldoende bewijsstukken , die men
*) Hüt verhaal dezer gebeurtenis is hoofdzakelgk ontleend aan het Tonnii Tan
het Hof van Holland dd. 29 Jani 1629. (R.-A.) Enkele kleine trekken zgn er
uit hier en daar verspreide berichten bijgevoegd. — Zie o. a. Wasaenaer, Hist.
verh. V fol. 157 en de brieven van Fanne , Catcher en Goodlard,bg: Purchas ,
Pilgrimes. III p. 736—38. (Catcher wantrouwde de Biscaaien en schreef: .1
know the Captaiues will what he would hauc donc in it. I hold ii not fit
that thejr shonld harbour there," d. i. in Greenharbonr.)
249
den Baskim naar Spitsbergen medegaf. Toch was de liandelwgze
der Noordsche Compagnie zeer redelgk. Sinds jaren in het bezit
yan de Mauritins-baai , die daarnaar zelfs den naam van HoUand-
Bche baai gekregen bad, eerlang door de Engelschen niet meer
in dat bezit gehinderd , was het reeds veel , dat zg in die beperkte
roimte nog de Denen mede tot de walvischvangst had toegelaten.
Naar het schgnt was die toelating dan ook alleen geschied als
>een Accommodatie njt Nabujrlycke Vrontschap** en onder eene
beperking, wat het aantal schepen betrof *). Het was nn ein-
delijk wat veel gevergd , dat zij tot de walvischvangst , die toen-
maals nit baren aard niet in de volle zee kon geoefend worden,
nog andere natiën zon toelaten, terwijl het geheele overige ge-
deelte van het eiland toch voor de weinige schepen der Engelschen
niet noodig was. Ook al bleek het , dat de indringers op naam en
gezag van de met de Nederlanders bevriende Denen kwamen , dan
nog was het niet twgfolachtig , dat Braem misbruik maakte van
de goedheid der Noordsche Compagnie *) , — een misbruik, waar-
tegen deze recht had te waken. Uit een zuiver juridiek oogpunt
beschouwd komt het mg zelfs voor , dat de Noordsche Compagnie
recht had tot wat zij deed. Terwijl in haren strijd met Engeland
de vrgheid der zee haar hoofdargument geweest was , — al werd
de ontdekking van Spitsbergen te dikwijls vermeld om aan de
Trgzinnigheid der compagnie in veranderde omstandigheden te
gelooven, — werd in de Deensche onaangenaamheden de quaestie
der vrge zee door geen van beide partijen aangeroerd. Beiden
kenden zich op even onhoudbare gronden ') de souvereiniteit
over geheel Spitsbergen toe , maar beiden namen ook zonder gron-
den voor hunne bewering op te geven , eenstemmig hun gemeen-
zchappelgk, alle andere natiën uitsluitend bezit van de Mauritius-
baai aan. En die bewering schgnt mij volkomen juist. Al
hadden de Nederlanders ook de Denen alleen uit vriendschap en
>provisioneer' verlof gegeven om nevens hen te visschen; zulk
een verlof, verleend in eenen tgd toen niemand hun uitsluitend
recht op de Mauritins-baai erkende, ja toen zg zelven daarop
>) Memorie der N. C. van 1681, bij: Aitsema. Saken ▼. Staet. I p. 1150.
*) Een «Toornaem heer in Denemarcken" zou dan ook Yolgeni de N. C. in
1682 gezegd hebben: «Laett de Hollanders heit kindeken Jetnm gaen aoecken,
wan tg heit geuonden hebben , soo willen wij het oock gaen aenbeden." (Reter.
der N. C. e. VroUcq dd. 8 Mei 1683, in: Stn. N. C. v. d. HrL gedepnt. R.-A.)
Het kan niet ontkend worden , dat deze beschoawing jnist was , maar of de
Nederlanders recht tot klagen hadden, terw^l op hnnne verhouding met En-
geland het gezegde van den Deen nog veel beter paste, schgnt minst genomen
twijfelachtig.
') Zie over het sustenu der Nederlanders, berustende op de ontdekking van
Spitsbergen : hiervoor p. 221, — over de Deensche beweringen betreffende Groen-
luid: hienröor p. 286.
250
misschien nog geen aanspraak maakten , kon niet herroepen wor-
den , toen de Denen door jarenlange visscher^ , door inbezitneming
en omheining van den grond, door vestiging eindelyk nevens de
Nederlanders op de aan niemand toebehoorende plaats een even
goed recht hadden verkregen als dezeil , die alleen de oudheid van
het hunne boven de Denen voorhadden. De meening , dat de Mauri-
tius-baai uitsluitend aan de Nederlanders en Denen behoorde , werd
destgds algemeen gedeeld, zooals blijkt uit het feit, dat noch de
Denen noch deBasken zelven gedurende verscheidene jaren er ooit in
ernst aan schijnen gedacht te hebben, dat deze laatsten daar krachtens
een eigen recht zouden mogen visschen. De handelwijze der Noord-
sche Compagnie tegen de Basken was dan ook volgens de Denen
zelven alleen in stryd met de beweerde souvereiniteit van Chris-
tiaan IV over Spitsbergen; werd die niet erkend, dan hadden
de Nederlanders het recht allen behalve de Denen uit de Man-
ritius-baai te weren. Ook Christiaan IV beschouwde de zaak zoo.
Hij beweerde, dat het verdrijven dor Basken een inbreuk op
zijne kroonrechten was , dat hem de souvereiniteit over Spitsber-
gen toekwam en dat dit recht door de Noordsche Compagnie ge-
schonden was.
Deze aanmatigende houding, die de Deensche koning gedurende doi
geheelen loop der zaak bleef aannemen , had meer dan een reden. Hg
had de handelwijze van Braem goedgekeurd en moest dus nu zijnen on-
derdaan beschermen. Maar bovendien , wilde hij door de Basken zgne
souvereiniteit erkend zien , dan was het zaak , die ook tegenover de
Nederlanders te handhaven, en te toonen, dat dezen, die niet schroom-
den zich op hunne ontdekking van Spitsbergen te beroepen, niet straf-
feloos de maatregelen door den koning van Denemarken genomen
konden verijdelen. Juist naar het tegenovergestelde doel streefden
de Staten-Generaal. Zij wilden alles vermijden , wat aan de zaak
het karakter van eene politieke quaestie kon geven; dreigde een
enkele maal dit gevaar van nabij , dan drongen zij bij de Noord-
sche Compagnie steeds ernstig op eene minnelijke schikking aan.
Deze eindelijk volgde als derde betrokkene partij nagenoeg de-
zelfde gedragslijn als de Nederlandsche regeering, maar zg trad
minder omzichtig op. In het bewustzijn van hare macht en van
haar recht was zij steeds onverzettelijk in haren wensch om de
zaak door den gewonen rechter afgedaan te zien. Ook al dreig-
den politieke verwikkelingen haar , zij bleef volhouden en weigerde
hardnekkig iedere schikking. Gaan wij nu zoo kort mogelgk den
loop der zaak na.
De Baskische reeders wendden zich natuurlgk tot Johann Braem,
die hun zijn recht had overgedaan , en deze klaagde dadelgk aan
den koning van Denemarken , dat de Nederlanders zijne paspoor-
ten niet hadden geëerbiedigd en zgnen onderdanen het visschen
251
op Spitsbergen hadden willen verhinderen. Braem begrootte zgne
Bohade op / 135.000 en verzocht daarvan vergoeding.
Niet lang daorde hot, of de Staten-(jeneraal kregen kennis van
het gebenrde. Reeds den 2 November 1623 ontvingen zg nit El-
seneur bericht van *s konings woede ^), een bericht weldra (15
December) door eenen brief van Z. M. zelven gevolgd *). Van
alle kanten kwamen de klachten in; de eene mededeeling over
het misnoegen van den koning volgde de andere >) , men dreigde
zelfs met represaille-maatregelen in den Sond *). Van Deensche
zgde werd erkend , dat Braem met goedvinden van den koning
de Baskische reeders in zijne compagnie had opgenomen, maar
tevens bepaald ontkend, dat de schepen op Spitsbergen geen pas
van Denemarken hadden medegebracht. Men stelde het tevens
zoo voor, alsof de Nederlandsche commandeur ia voor den ko-
ning van Denemarken beleedigende bewoordingen de Denen niet
tot de walvischvangst had willen toelaten; terwgl h^ verklaard
zon hebben , dat slechts zg , die van de Noordsche Compagnie ver-
lof hadden bekomen , recht hadden op Spitsbergen hun bedrgf
te oefenen. De voorslag, door de Staten-6enei*aal dadelgk ge-
daan, om te zorgen voor eene billgke behandeling van Braem,
wanneer h^* zich aan de Nederlandsche rechters wilde onderwer-
pen , werd dan ook dadelijk door Christiaan IV van de hand ge-
wezen. Z. M. meende , dat dit eene quaestie was , > darahn seine
KOnigl. hoheit (over Spitsbergen) mit Interessirt ," die hg vol-
strekt niet wilde opgeven. Van een gewoon proces kon dus zoo-
wel om deze reden, als omdat hy » wegen allerhande weitleuffig-
keiten*' een ongunsügen afloop vreesde, geen sprake zgn. De
koning stelde integendeel den eisch , dat do zaak door commissa-
rissen nit de Staten-(jeneraal >summarie absque strepitu judicii"
zon worden afgedaan. Voor het vervolg wenschte Z. M. , dat de
Noordsche Compagnie niet meer dan twee of drie schepen naar
Spitsbergen zon zenden; hg van zgne zgde beloofde, dat de De-
nen er ook slechts drie of vier zouden uitrusten, >damit nicht
etwa durch menge der Schiffe der fang gehindert vnnd beide
theile darttber verkürzet werden *)."
De Staten-(jeneraal namen de zaak dadelgk gverig ter hand.
Zg zonden een nauwkeurig verhaal van het gebeurde naar Dene-
marken en boden hunne hulp aan om het geschil ten einde te
*) R. S.-6. 8 Nov. 1628.
*) R. S.-6. 15 Dec. 1623.
•) R. S.^. 20 Jan., 10 Apr., 80 Mei 1624.
•) Min. ▼. Christ. IV aan de Stn.-6en. dd. 28 Joli 1624 , in : L. D. 1634.—
B. a-6. 20 Jan. 1624.
•) Mias. van Christ. IV aan de Stn.-6en. dd. 28 Juli 1624. — R. S.-6. 24
Oet. 1624.
252
T)rengen ^), Maar tevens beraAdslaagde men , om de Noordsche Com-
pagnie »ten regarde van de Denen off andere Natiën" door een
konvooi van drie oorlogschepen te beschermen *). In afwachting
van eene beslissing van den koning werd er verder eene com-
missie uit de Staten-Generaal benoemd, die echter natuurlek na
maandenlange conferentiën met de bewindhebbers der Noordsche
Compagnie de zaak niet verder bracht, en zoo bleven de zaken
slepen. Eindelijk verscheen 1 Juni 1624 Dr. Comelis Vinck,
agent van Denemarken, in de vergadering der Staten-Greneraal
en verklaarde last te hebben om over de zaak te onderhandelen.
Na eindelooze conferentiën met de Staten-Generaal, die meer
woorden dan daden gaven , en met de bewindhebbers , die hard-
nekkig op hun stuk bleven staan •), gelukte het dezen eindelgk
eene schikking te treffen. De Denen hadden iets toegegeven en
de zaak werd ter beslissing in handen van het Hof van Holland
gesteld. (1 Maart 1625.) •)
Men meende een middel gevonden te hebben , om de rechtszaak
met verwijdering der politieke quaestie door de gewone rechters te
doen behandelen. Van weerszijden kwam men overeen , het geschü
over de souvereiniteit van Spitsbergen te laten rusten en de zaak te
behandelen als hadden beide partijen door hunne jarenlange vis*
scherij in de Mauritius-baai gelijke rechten op het bezit dier
zeeboezem verkregen. Op dien grond klaagden nu de Denen over
het niet toelaten hunner schepen. Van Nederlandsche zijde werd
toen echter dadelijk geantwoord , dat de vreemde schepen , die in
den zomer van 1623 op Spitsbergen verschenen waren, van geen
enkel geldig bewijs voorzien waren, dat zij uit naam van
Denemarken kwamen, en dat dus de Nederlandsche commandeur
het recht van Denemarken in geen geval moedwillig aangetast
had. De Denen ontkenden dit en beweerden , dat de koning aan
Johann Braem een octrooi en paspoort gegeven had om aan Spits-
bergen te visschen. Terwijl de Noordsche Compagnie dit feit
niet tegensprak , beschuldigde zij echter Braem , dat hg dien pas
aan eenige Baskische reeders verkocht had. De uitspraak over
beide quaestiën was beslissend voor Bracms eisch tot schadever-
goeding. Was de eerste bewering der Noordsche Compagnie
«) R, S.-G, 11, 25 Nov. 1623, 20, 25 Jan. 1624.
*) Daartoe kwam het echter, niettegenstaande den aandrang van Z.Exc, niet.
(R. S.-G. 14. 16 Mrt., 28 Apr. 1624.)
•) R, S.-G. 10 Apr.. 1. 28, 29 Juni, 24. 25 Oct. 1624. - Aitiema, Sakeii
V. Staet. I p. 355.
•) R. S.-G. 25 Oct., 29 Nov., 7, 21, 28 Dcc. 1624, 18 Jan., 8,17 Febr..
1 Mrt. 1625. — Reeda b\j deze resolutie werd bepaald, hoe io geral ?an appèl
te handelen.
258
waar, dan had de eischer door zgne nalatigheid zgn recht ver-
beurd en hadden de Nederlanders gehandeld zonder het gewicht
hunner daad te kunnen beseffen; werd de tweede beschuldiging
juist bevonden , dan had Braem eene met het sustenu van gel^ke
uitsluitende rechten voor Nederland en Denemarken strijdige han-
deling gepleegd en was dus tegenover beide natiën schuldig.
Ik bon na eene aandachtige studie der nog voorhanden gege-
vens tot de overtuiging gekomen , voor zoover het mogel^'k is
eene overtuiging over deze zaak uit te spreken , dat de Noordsche
Compagnie in beide beweringen gelijk had. De Basken schenen
werkelijk , hoe zonderling het schijne , het octrooi , dat aan Braem
volmacht verleende om bij Spitsbergen te visschen , en een bewgs,
dat deze hun zijn recht overgedragen had, niet bg zich gehad
te hebben *). Wat den verkoop van het octrooi door Braem
betreft, 'het is moeielijk zonder het contract zelf gezien te hebben
een oordeel te vellen. Het komt mij echter voor, dat de com-
pagnie in het wezen der zaak het recht aan hare zgde had. Bg
herhaling verklaarden de Denen wel , dat de bewering der Neder-
landers onwaar was en dat Braem den Basken slechts een aandeel
in zijne compagnie had gegeven , maar deze verklaring schgnt
meer naar de letter dan naar den geest juist geweest te zijn.
Braem had met de Basken een coutiact van compagnieschap
gesloten, waarbij hij voor zich een aandeel in de vangst be-
dong en zich daarentegen verbond de Basken vrij te laten
visschen. Reeds de eerste uitrusting bewees echter, wat dit
contract bedoelde. Terwijl het Deensche octrooi aan Braem verlof
gaf om drie schepen naar Spitsbergen te zenden , kwamen daar
de Basken toen met twee schepen ; terwijl het derde , te Kopenhagen
(of volgens de Nederlanders te Hoorn) bevracht met » coolen tot het
branden van den traen noodich'*, de beide andere op hunne terug-
reis aan de Noordkaap zou opwachten. Feitelijk trokken de Basken
dus het voordeel van het octrooi, terwijl Braem hun zgnen naam
en zgne hulp voor geld leende. Het contract tusschen beide ge-
sloten was dan ook van dien aard , dat Christiaan IV , die zgnen
onderdaan steeds tegen de beschuldiging van verkoop verdedigd
had, na de toezending van een afschrift van het stuk uit Den
Haag niet meer van de zaak repte >). — Wanneer men dus
*) Zie over deze zaak o. a. : Sent. v. h. Hof v. Holland dd. 29 Jnni
1629. — Miss. V. Chriat. IV dd. 28 Juli 1624, 27 Mrt. 16.S0 , in: L. D. 1624 ,
1680. — Memorie der N. C. v. 1631 , bij: Aitzema, Sakea v. Staet. I p. 1149.
*) Zie de beweringen van beide partijen hierover in het vonnis van het Hof
T. Holland dd. 29 Juni 1629. — Vgl. ook den brief v. Christ. IV dd. 27 Mrt.
1630 , en de brieven v. Vosberghen en v. de Stn.-Gen. dd. 4/14 Jnni 1626 ,
2 Jan. 1626, in: L. D. 1625—80.
246
tosschen Denemarken en Nederland, dat slechts een der beide
voor Deensche rekening met traan en baarden bevrachte schepen
naar Kopenhagen vertrok, terwgl het andere naar Amsterdam
gezonden werd *), een geregeld verkeer bestond er toen nog zoo
weinig, dat Jakob I in het voorjaar van 1619 aan de Neder-
landsche gezanten verklaren kon , dat de Denen evenals alle andere
natiën behalve de Nederlanders van de walvischvangst op Spits-
bergen hadden » gedesisteert ^).** Eerst met 1619 begonnen de
Deensche walvischvaarders het eiland jaarlgks te bezoeken, in
1620 werd er te Kopenhagen eene compagnie voor de walvisch-
vangst opgericht ') en tot 1622 toe verschenen hare schepen .
geregeld met de Nederlandsche aan den noordelgken hoek van
Spitsbergen *). In deze omstandigheden ware het voor Chris-
üaan IV eene dwaasheid geweest het tractaat van 1621 uit te
voeren en vereenigd met de Engelschen, die nog zoo kort gele-
den zgne onderdanen vijandig behandeld hadden , de ieder jaar in
kracht toenemende Nederlandsche walvischvangers, de vrienden
en beschermers der Denen , aan te vallen. Toen echter het recht
der Denen om naast de Nederlanders in de Mauritios-baai te vis-
schen eenmaal goed bevestigd scheen , veranderden de betrekkin-
gen der beide volken weldra geheel. Christiaan lY meende na
veilig zgne vroegere houding weder te kunnen aannemen. Eer-
lang maakten do Denen van de goedwilligheid der Nederlanders
misbruik en bleek het aan de Staten-Generaal , dat de Deensche
pretensie wel is waar gesluimerd had , maar dat z|j nog volstrekt
niet dood was.
Den 27 Maart 1622 had Chnstiaan IV aan de Deensche com-
pagnie voor de walvischvangst, waarvan Johann Braem, een
voornaam Duitsch koopman te Kopenhagen *), het hoofd was,
een uitsluitend *) octrooi verleend »omme op de Noortcaep ofte
ren de Staten Generael te demelerea off ^jemant, off wie van bedden alleen
ende priuatiue ter dier plaetsc het gesach sonde mogen hebben /' zeiden de Oenen.)
*) Brief t. Heley aan Deicrowe dd. 12 Aug. 1617, bij: Purchat , Pilgrimet.
III p. 782. — De Nederlandsche berichten weten echter slechts van éen schip.
(Aitzema, Saken v. Staet. II p. 442, 682.)
*) Muller, Mare Clausum. p. 162.
*) Lindeman , Arktische Fischerei der Deutschen Seestadte. p. 9.
*) Ook volgens de Engelschc berichten vischten de Denen bg de NederUnden.
(Brieven der Eng. walvischvaarders, o. a. van Catcher aan Heley dd. 17 Joni
1620, by: Purchas, Pilgrimes IlI p. 786.)
*) Zie over latere knoeierijen van Braem ten nadeele der Nederlanders : MIaa.
V. Van Cracouw aan de Stn.-Gen. dd. 24 Mei 1639, in: L. D. 1689.
*) Christiaan IV verklsarde in 1625 aan den Ncderlandschen gezant Voaber-
ghen , «dat hy geen paspoorten op Spitsbergen hadde gegeven als alleen nen
eeuen Braem, ende acn nyemant meer geven sonde." (Miss. v. Vosberghen
de Stn.-Gen. dd. 4/14 Jn'ni 1625, in: L. D. 1625.)
247
in de havenen ofte eglanden van Travisont ende Sooro^' ') mits-
gaders opt Lant van Groenlant te mogen de walvischer^e doen."
Dat jaar had Braem in de Manritius-baai , waar Denen en Neder-
landers gewoon waren naast elkander te visschen , de walvischvangst
in vrede geoefend en er zijne schuren en gereedschappen voor
het volgende jaar achtergelaten. Maar de visscherg der Denen
schgnt op den dnur onvoordeelig geweest te zijn; ten minste
Braem trof in het voorjaar van 1623 eene overeenkomst met Jean
De Heraneder en Michel De Landde , kooplieden van St. Jean de
Lnz en Sibonre ^) in Biscaaie, waarbij hij hen tegen een aan-
deel in hunne vangst in zijne compagnie voor de walvischvang^st
opnam. Volgens dit contract kwamen in het begin van Juni
1623, terw^l de Denen zich dit jaar niet op Spitsbergen ver-
toonden, twee Biscaaische schepen op naam van Braem en z^ne
compagnie bg de Nederlanders aan, openden de Deensche schuren
en wilden de walvischvangst beginnen. De Nederlandsche com-
mandeur Cornelis Ts vroeg hen echter dadel^k om hxmne pa-
pieren te zien. Toen zij niets anders konden toonen dan >een slecht
cartabelleken /* door hunne Baskische reeders in hot Nederlandsch
geschreven, dat alleen het verzoek aan den commandeur inhield
den brenger goed te behandelen, verbood Ys hem het visschen.
Hg beweerde, dat de door de Biscaaiers bezochte baai aan de
Nederlanders en de Denen gezamenlijk behoorde , dat geen ander
recht had daar te visschen en dat hij zich dus verplicht ge-
voelde zijne vrienden de Denen in hunne afwezigheid tegen roof
en overweldiging te verdedigen. De Basken mochten zich daar-
tegen op hunne overeenkomst met Braem beroepen, Ys hield
zich als geloofde hij van het gcheele verhaal niets en bleef er
bg, dat h^* niet verantwoord was, zoo hij de Biscaaiers >op
soodanigen Imperfecten besche^jt" tot de visscherg toeliet. Dezen
moesten erkennen, dat zij »niet wel en waren versorcht;" zg
stelden aan Ys voor, dat hg hen zou laten visschen op voor-
waarde , dat de geheele vangst ten bate der Noordsche Compagnie
zon komen , zoo het in Nederland bleek , dat hunne reeders geen
recht op de visscherij hadden. Ys antwoordde, dat hij hun wel
voor dit jaar alleen en met behoud van het recht der Noordsche
Compagnie aan eene andere plaats op Spitsbergen in vrede wilde
laten visschen, maar de visscherg in de Mauritius-baai bleef hg
hnn weigeren. De twee schepen waagden het niet elders te gaan :
de Engelschen , die nog dit jaar hunne uitsluitende pretensie tegen
*) De eiknden Tromsondt en Snröe liggen bij Hammerfeat.
*) Dexe plaats ligt volgens oade Nederlandsche kaarten aan den mond der
riyier, waaraan St. Jean de Luz ligt, jnist tegenover deze stad ; op nieuwe kaarten
vind ik den naam niet.
248
do Nederlanders hadden trachten te handhaven , toonden genoeg-
zaam, dat zg ook anderen yreemden niet genegen waren. Na
eenig vertoef waren de Basken das genoodzaakt zich naar de
Noordkaap te begeven >).
Daarmede was eene quaestie ontstaan , die gednrende tien volle
jaren de Staten voortdurend tot last zou zgn , en waarover nog
bgna twintig jaar na het plegen van het feit nu en dan geklaagd
worden zou. Wat was de reden , dat over zulk eene kleinigheid
zoolang onderhandeld werd? Het komt mij voor, dat er in deze
zaak meer gezocht moet worden, dan er bg oppervlakkige be-
schouwing in ligt. Ik zal trachten mgne uit enkele verspreide
aanwijzingen opgemaakte meening duidelijk te maken.
De koning van Denemarken , wiens pretensie op de souvereini-
teit over Spitsbergen wel nergens erkend , maar daarom niet op-
gegeven was , had de handelwgze van Braem niet ongaarne gezien.
Het was met zijne toestemming, dat de Basken in de Deenadie
compagnie waren opgenomen. De walvischvangst zgner onderda-
nen was van weinig belang. Sinds 1617 was het getal der Deensche
schepen , die op Spitsbergen kwamen , bijna niet toegenomen : het
octrooi van Braems compagnie, die de eenige reeder^ ter wal-
vischvangst was en blijven moest, verleende hem slechts verlof
om met drie schepen daarop uit te gaan. En nu bleek het boven-
dien, dat Braem zelf de winsten, die de visscherij hem be-
loofd had, na eene proefneming geringschatte. Wat wonder was
het dan, dat Christiaan IV het voordeeliger oordeelde, dat zgne
reeds in 1616 op den voorgrond gestelde rechten door vreemde
natiön erkend werden, dan dat do walvischvangst zgner onder-
danen een kwijnend bestaan voortsleepte en aan éene compagnie
karige winst verschafte? In het door Braem beraamde contract
meende de koning nu een uitnemend middel te hebben om dit groo-
tere voordeel te verkrijgen. De Baskische reeders zouden visschen
op naam van Braem en op gezag van Deensche paspoorten; een
gedeelte van den opbrengst der vangst zou schijnbaar als aandeel
in de winst , eigenlijk als koopprijs , misschien als belasting aan
de Deensche compagnie worden uitgekeerd. Het plan was niet
slecht bedacht en had kans van slagen. Op eene weigering van
toelating door de Nederlanders was echter volstrekt niet gerekend ;
dit blijkt genoegzaam uit de onvoldoende bewgsstukken , die men
*) Het verhaal dezer gebeurtenis is hoofdzakelijk ontleend aan het ronnia Tmn
het Hof ?an Holland dd. 29 Jani 1629. (R.-A.) Enkele kleine trekken z^jn er
uit hier en daar verspreide berichten bijgevoegd. — Zie o. a. Waasenaer, Hist.
verh. V fol. 157 en de brieven van Fanne , Catcher en Goodlard , bg : Parchat ,
Pilgrimea. III p. 736—38. (Catcher wantrouwde de Biscaaier» en achreef: ,1
know the Captaiucs will what he would haue done in it. I hold ii not fit
that thejr should harbonr there," d. i. in Greenharbour.)
249
den BaflkAn naar Spitsbergen medegaf. Toch was de handelwgze
der Noordsche Compagnie zeer redelijk. Sinds jaren in het bezit
yan de Mauritins-baai , die daarnaar zelfs den naam van Holland-
Bche baai gekregen had, eerlang door de Engelschen niet meer
in dat bezit gehinderd , was het reeds veel , dat z^ in die beperkte
ruimte nog de Denen mede tot de walvischvangst had toegelaten.
Naar het schgnt was die toelating dan ook alleen geschied als
>een Accommodatie uyt Nabujrlycke Vruntschap" en onder eene
beperking, wat het aantal schepen betrof <). Het was nn ein-
deïgk wat veel gevergd , dat zg tot de walvischvangst , die toen-
maals nit haren aard niet in de volle zee kon geoefend worden,
nog andere natiën zon toelaten, terwgl bet geheele overige ge-
deelte van het eiland toch voor de weinige schepen der Engelschen
niet noodig was. Ook al bleek het, dat de indringers op naam en
gezag van de met de Nederlanders bevriende Denen kwamen , dan
nog was het niet twijfelachtig , dat Braem misbruik maakte van
de goedheid der Noordsche Compagnie ^) , — een misbruik, waar-
tegen deze recht had te waken, üit een zuiver juridiek oogpunt
brachonwd komt het mg zelfs voor , dat de Noordsche Compagnie
recht had tot wat zij deed. Terwijl in haren strijd met Engeland
de vrgheid der zee haar hoofdargument geweest was , — al werd
de ontdekking van Spitsbergen te dikwgls vermeld om aan de
vrgzinnigheid der compagnie in veranderde omstandigheden te
gelooven, — werd in de Deensche onaangenaambeden de quaestie
der vrge zee door geen van beide partijen aangeroerd. Beiden
kenden zich op even onhoudbare gronden ') de souvereiniteit
over geheel Spitsbergen toe , maar beiden namen ook zonder gron-
den voor hunne bewering op te geven , eenstemmig hun gemeen-
Bchappelgk , alle andere natiën uitsluitend bezit van de Mauritius-
baai aan. En die bewering schijnt mij volkomen juist. Al
hadden de Nederlanders ook de Denen alleen uit vriendschap en
«provisioneer' verlof gegeven om nevens hen te visschen; zulk
een verlof, verleend in eenen tgd toen niemand hun uitsluitend
recht op de Mauritius-baai erkende, ja toen zg zelven daarop
*) Memorie der N. C. vtn 1681, bij: Aitxema, Saken y. Staet. I p. 1150.
*) Een «TooniAem heer in Denemarcken" zon dan ook Tolgent de N. C. in
1688 geiegd hebben: «Laett de Hollanders heit kindeken Jeanm gaen eoecken,
wan sq hett genenden hebben , soo wiUen w^ het oock gaen aenbeden." (Reaer.
der N. C. c. Vrolicq dd. 8 Mei 1683, in: Stn. N. C. ▼. d. HrL gedeput. R.-A.)
Het kan niet ontkend worden , dat deze beachonwing jnist waa , maar of de
Nederlanders recht tot klagen hadden, terwgl op hnnne verhonding met En-
geland het gesegde yan den Deen nog veel beter paste, schgnt minst genomen
twyfelaehtig.
*) Zie oyer het snstenn der Nederlanders, bernstende op de ontdekking van
Spitsbergen : hiervóór p. 221, — over de Deensche beweringen betreffende Oroen-
Uad: hienróor p. 886.
250
misschien nog geen aanspraak maakten , kon niet herroepen wor-
den , toen de Denen door jarenlange visscher^ , door inbezitneming
en omheining van den grond, door vestiging eindelyk nevens de
Nederlanders op de aan niemand toebeboorende plaats een even
goed recht hadden verkregen als dezeil , die alleen de oudheid van
het hunne boven de Denen voorhadden. De meening , dat de Mauri-
tius-baai uitsluitend aan de Nederlanders en Denen behoorde , werd
destgds algemeen gedeeld, zooals blijkt uit het feit, dat noch de
Denen noch deBasken zelven gedurende verscheidene jaren er ooit in
ernst aan schijnen gedacht te hebben, dat deze laatsten daar krachtens
een eigen recht zouden mogen visschen. De handelwijze der Noord-
sche Compagnie tegen de Basken was dan ook volgens de Denen
zelven alleen in strijd met de beweerde souvereiniteit van Chria-
tiaan IV over Spitsbergen; werd die niet erkend, dan hadden
de Nederlanders het recht allen behalve de Denen uit de Man-
ritius-baai te weren. Ook Christiaan IV beschouwde de zaak zoo.
Hy beweerde, dat hot verdreven der Basken een inbreuk op
zgne kroonrechten was , dat hem de souvereiniteit over Spitsber-
gen toekwam en dat dit recht door de Noordsche Compagnie ge-
schonden was.
Deze aanmatigende houding, die de Deensche koning gedurende den
geheelen loop der zaak bleef aannemen , had meer dan een reden. Hg
had de handelwijze vanBraem goedgekeurd en moest dus nu zgnen on-
derdaan beschermen. Maar bovendien , wilde hg door de Basken zgne
souvereiniteit erkend zien , dan was het zaak , die ook tegenover de
Nederlanders te handhaven, en te toonen, dat dezen, die niet schroom-
den zich op hunne ontdekking van Spitsbergen te beroepen, niet straf-
feloos de maatregelen door den koning van Denemarken genomen
konden verijdelen. Juist naar het tegenovergestelde doel streefden
de Staten-Generaal. Zij wilden alles vermijden , wat aan de zaak
het karakter van eene politieke quaestie kon geven; dreigde een
enkele maal dit gevaar van nabij , dan drongen zg bij de Noord-
sche Compagnie steeds ernstig op eene minnelijke schikking aan.
Deze eindelijk volgde als derde betrokkene partij nagenoeg de-
zelfde gedragslijn als de Nederlandsche regecring, maar zg trad
minder omzichtig op. In het bewustzijn van hare macht en van
haar recht was zij steeds onverzettelijk in haren wensch om de
zaak door den gewonen rechter afgedaan te zien. Ook al dreig-
den politieke verwikkelingen haar , zij bleef volhouden en weigerde
hardnekkig iedere schikking. Gaan wij nu zoo kort mogel^k den
loop der zaak na.
De Baskische reeders wendden zich natuurlijk tot Johann Braem,
die hun zijn recht had overgedaan , en deze klaagde dadelgk aan
den koning van Denemarken , dat de Nederlanders zijne paspoor-
ten niet hadden geiierbiedigd en zgnen onderdanen het visschen
251
op Spitsbergen hadden willen verhinderen. Braem begrootte zgne
schade op / 135.000 en verzocht daarvan vergoeding.
Niet lang daorde hot, of de Staten-Generaal kregen kennis van
het gebenrde. Reeds den 2 November 1623 ontvingen zg nit El-
senenr bericht van *8 konings woede ^), een bericht weldra (15
December) door eenen brief van Z. M. zelven gevolgd >). Van
alle kanten kwamen de klachten in; de eene mededeeling over
het misnoegen van den koning volgde de andere >) , men dreigde
zelfs met represail^e-maatregelen in den Sond *). Van Deensche
zgde werd erkend, dat Braem met goedvinden van den koning
de Baskische reeders in zijne compagnie had opgenomen, maar
tevens bepaald ontkend , dat de schepen op Spitsbergen geen pas
van Denemarken hadden medegebracht. Men stelde het tevens
zoo voor, alsof de Nederlandsche commandeur in voor den ko-
ning van Denemarken beleedigende bewoordingen de Denen niet
tot de walvischvangst had willen toelaten; terwgl h§ verklaard
zon hebben , dat slechts zg , die van de Noordsche Compagnie ver-
lof hadden bekomen , recht hadden op Spitsbergen hun bedrgf
te oefenen. De voorslag, door de Staten-6enei*aal dadelgk ge-
daan, om te zorgen voor eene billyke behandeling van Braem,
wanneer h^ zich aan de Nederlandsche rechters wilde onderwer-
pen , werd dan ook dadelgk door Christiaan IV van de hand ge-
wezen. Z. M. meende , dat dit eone quaestie was , > darahn seine
KOnigl. hoheit (over Spitsbergen) mit Interessirt,*' die hg vol-
strekt niet wilde opgeven. Van een gewoon proces kon dus zoo-
wel om deze reden, als omdat hy » wegen allerhande weitleuffig-
keiten** een ongnnsügen afloop vreesde, geen sprake zgn. De
koning stelde integendeel den eisch , dat de zaak door commissa-
rissen nit de Staten-Oeneraal >summarie absque strepitn judicii*'
zon worden afgedaan. Voor het vervolg wenschte Z. M. , dat de
Noordsche Compagnie niet meer dan twee of drie schepen naar
Spitsbergen zou zenden; hfj van zgne zgde beloofde, dat de De-
nen er ook slechts drie of vier zouden uitrusten, >damit nicht
etwa durch menge der Schiffe der fang gehindert vnnd beide
theile darttber verkürzet werden *)."
De Staten-Generaal namen de zaak dadelijk gverig ter hand.
Z|j zonden een nauwkeurig verhaal van het gebeurde naar Dene-
marken en boden hunne hulp aan om het geschil ten einde te
*) R. S.-6. 8 Nov. 1628.
*) R. S.-6. 15 Dec. 1623.
•) R. S.^. 20 Jan., 10 Apr.. 80 Mei 1624.
•) Miis. ▼. Christ. IV aan de Stn.-6en. dd. 28 Jnli 1624, in: L. D. 1624.—
B. a-O. 20 Jan. 1624.
•) Mias. yan Christ. IV aan de Stn.-6en. dd. 28 JoU 1624. — R. S.-G. 24
Oet. 1624.
252
T)rengeii >). Maar tevens beraadslaagde men , om de Noordsche Com-
pagnie >ten regarde van de Denen off andere Natiën" door een
konvooi van drie oorlogschepen te beschermen ^). In afwachting
van eene beslissing van den koning werd er verder eene com-
missie uit de Staten-Generaal benoemd, die echter nataorlyk na
maandenlange conferentiën met de bewindhebbers der Noordsche
Compagnie de zaak niet verder bracht, en zoo bleven de zaken
slepen. Eindelijk verscheen 1 Juni 1624 Dr. Comelis Vinck,
agent van Denemarken, in de vergadering der Staten-Generaal
en verklaarde last te hebben om over de zaak te onderhandelen.
Na eindelooze conferentiën met de Staten-Generaal, die meer
woorden dan daden gaven , en met de bewindhebbers , die hard-
nekkig op hnn stok bleven staan '), gelukte het dezen eindelgk
eene schikking te treffen. De Denen hadden iets toegegeven en
de zaak werd ter beslissing in handen van het Hof van Holland
gesteld. (1 Maart 1625.) •)
Men meende een middel gevonden te hebben , om de rechtszaak
met verwgdering der politieke quaestie door de gewone rechters te
doen behandelen. Van weerszijden kwam men overeen , het geschil
over de souvereiniteit van Spitsbergen te laten rusten en de zaak te
behandelen als hadden beide partijen door hunne jarenlange vis*
scherij in de Mauritius-baai gelijke rechten op het bezit dier
zeeboezem verkregen. Op dien grond klaagden nu de Denen over
het niet toelaten hunner schepen. Van Nederlandsche zgde werd
toen echter dadelijk geantwoord , dat de vreemde schepen , die in
den zomer van 1623 op Spitsbergen verschenen waren, van geen
enkel geldig bewijs voorzien waren, dat zg uit naam van
Denemarken kwamen, en dat dus de Nederlandsche commandeur
het recht van Denemarken in geen geval moedwillig aangetast
had. De Denen ontkenden dit en beweerden , dat de koning aan
Johann Braem een octrooi en paspoort gegeven had om aan Spits-
bergen te visschen. Terwijl de Noordsche Compagnie dit feit
niet tegensprak , beschuldigde zij echter Braem , dat hij dien pas
aan eenige Baskische reeders verkocht had. De uitspraak over
beide quaestiën was beslissend voor Braems eisch tot schadever-
goeding. Was de eerste bewering der Noordsche Compagnie
«) R, S.-G. 11, 25 Nov. 1623. 20, 25 Jan. 1624.
*) Daartoe kwam het echter, niettegenstaande den aandrang van Z.I^r., niet.
(R. S.-G. 14, 16 Mrt., 28 Apr. 1624.)
•) R, S.-G. 10 Apr.. 1. 28, 29 Juni. 24, 25 Oct. 1624. - Aitzcma, Sakeii
V. Staet. I p. 855.
•) R. S.-G. 25 Oct.. 29 Nov., 7, 21, 28 Dec. 1624, 18 Jan., 8,17 Febr..
1 Mrt. 1625. — Reedt b\j deze rcaolutie werd bepaald, hoe ingeval van appèl
te handelen.
258
waar, dan had de eischer door zgne nalatigheid zgn recht yer-
benrd en hadden de Nederlanders gehandeld zonder het gewicht
hunner daad te kunnen beseffen; werd de tweede beschuldiging
juist bevonden , dan had Braem eene met het sustenu van gel^ke
uitsluitende rechten voor Nederland en Denemarken strgdige han-
deling gepleegd en was dus tegenover beide natiën schuldig.
Ik ben na eene aandachtige studie der nog voorhanden gege-
vens tot de overtuiging gekomen, voor zoover het mogelgk is
eene overtuiging over deze zaak uit te spreken , dat de Noordsche
Compagnie in beide beweringen gelgk had. De Basken schijnen
werkelijk , hoe zonderling het schijne , het octrooi , dat aan Braem
volmacht verleende om bij Spitsbergen te visschen , en een bewgs,
dat deze hun zijn recht overgedragen had, niet bg zich gehad
te hebben '). Wat den verkoop van het octrooi door Braem
betreft, het is moeielijk zonder het contract zelf gezien te hebben
een oordeel te vellen. Het komt mij echter voor, dat de com-
pagnie in het wezen der zaak het recht aan hare zgde had. Bg
herhaling verklaarden de Denen wel , dat de bewering der Neder-
landers onwaar was en dat Braem den Basken slechts een aandeel
in zijne compagnie had gegeven , maar deze verklaring schgnt
meer naar de letter dan naar den geest juist geweest te zgn.
Braem had met de Basken een coutiact van compagnieschap
gesloten, waarbij hij voor zich een aandeel in de vangst be-
dong en zich daarentegen verbond de Basken vrij te laten
visschen. Reeds de eerste uitrusting bewees echter, wat dit
contract bedoelde. Terwijl het Deensche octrooi aan Braem verlof
gaf om drie schepen naar Spitsbergen te zenden , kwamen daar
de Basken toen met twee schepen ; terwijl het derde , te Kopenhagen
(of volgens de Nederlanders te Hoorn) bevracht met » coolen tot het
branden van den traen noodich'*, de beide andere op hunne terug-
reis aan de Noordkaap zou opwachten. Feitelijk trokken de Basken
dus het voordeel van het octrooi, terwijl Braem hun zijnen naam
en zgne hulp voor geld leende. Het contract tusschen beide ge-
sloten was dan ook van dien aard , dat Christiaan IV , die zgnen
onderdaan steeds tegen do beschuldiging van verkoop verdedigd
had, na de toezending van een afschrift van het stuk uit Den
Haag niet meer van de zaak repte >). — Wanneer men dus
*) Zie over deze zaak o. a. : Sent. v. h. Hof v. Holland dd. 29 Jnni
1629. — Miss. V. Christ. IV dd. 28 Juli 1624, 27 Mrt. 16.^0 . in: L. D. 1624 ,
1680. — Memorie der N. C. v. 1631 , bjj: Aitzema, Saken t. Staet. I p. 1149.
*) Zie de beweringen van beide partijen hierover in het vonnis van het Hof
T. Holland dd. 29 Juni 1629. — Vgl. ook den brief v. Christ. IV dd. 27 ^Irt.
1630, en de brieven v. Vosberghcn en v. de Stn.-Gen. dd. 4/14 Jnni 1625,
2 Jan. 1626, in: L. D. 1626—80.
25d
eenmaal aannam , dat de Manritins-baai aan Denemarken en Neder-
land gezamenlgk behoorde, — en dat dit algemeen het geval
was , blgkt uit do geheele geheime knoeierg van Braem met de
Bassen, — dan komt het mg niet twijfelachtig voor, dat de
veroordeeling van Braem door de Nederlandsche rechters onmid-
dellijk volgen moest.
2iOo spoedig gebeurde dit echter niet; de politieke zgde der
quaestie , die toch altgd bedenkelgk was , belemmerde waarschgn-
Igk de vr|je handeling der rechters , en de Noordsche Compagnie
zelve deed haar best om de zaak op de lange baan te schuiven.
Reeds anderhalf jaar had het proces geduurd en nog steeds was
er geen einde aan te zien : het Hof talmde voortdurend met zgne
beslissing. Toen oordeelden de Staten-Generaal, door den Deenschen
gezant Thomasius aangemaand en ziende , dat de quaestie over de
souvereinitoit van Spitsbergen tegen de afspraak herhaaldelgk in
het debat gemengd werd , dat het wenschelijk was nogmaals eene
poging aan te wenden, om deze zaak, die zoo licht tot politieke
verwikkelingen aanleiding kon geven, in der minne te schikken.
Zg maanden de Noordsche Compagnie nogmaals met nadruk tot
toegeven aan, onder mededceling >dat sg de Deensche geincli-
neert vonden tot affdoeninge vande saecke bij accoort" ■ ). Maar
te vergeefs! »Het ia notoir," dus schreven de bewindhebbers
hoog terug, »dat soo wie in eenich accoort condescendeert dat
by de selue schuit bekentenis beuonden wert , ende alsoo wy int
minste niet en connen beninden in eeniger deel yets schuldich
te siju, ende ter wyle dese saecke de Justitie beuolen is ende
dat wy weduwen ende weesen goederen administreren soo connen
wy in het voorgestelde accoort niet en treden *)." Toen werden
de Denen ongeduldig: zeer dikwijls werd er bij de Staten-Gene-
raal op spoed aangedrongen '), totdat eindelijk het Hof na rjjpe
overweging van het van weerszijden aangevoerde den 29 Juni
1629 een einde maakte aan de zaak, die meer dan vier jaren
aanhangig geweest was , en Johann Braem zjjnen eisch tot schade-
vergoeding ontzegde, terwijl de kosten gecompenseerd werden *).
Het liet zich voorzien, dat de koning van Denemarken met
deze beslissing niet tevreden zou zijn. Werkelijk ontvingen de
») R. S.-G. 29 Juli, 1, 7 Aug. 1626.
») Miss. V. de N. C'. aan de Stn.-Gen. dd 8 Scpt. 1026. — R. S.-G. IS
Sept. 1626.
•) R. S.-G. 7 Jan., 80 Scpt. 1626, 27 Scpt. 1627, 20 Sept.. W Oei. 1628.
12 Juni 1629. — Aitzcma , Sakcn v. Stact. I p. 548. — Miw. v. de
Nederl ambass. te Kopenhagen en v. Van den Ilonacrt , beide dd. 26 Mei
1627, in: L D. 1627.
*) Sententie van het Hof van Holland dd. 29 Juni 1629.
255
Staten-Gleneraal den 26 April 1630 eenen brief van Z. M. met
een >wgtlopich verhael** van de zaak van Braem en den loop
▼an het proces. Christiaan IV klaagde hevig over den langen
duur der rechtszaak en verwaardigde zich verschillende ponten
aan te wijzen, waarop het Hof z. i. bg zgn vonnis niet
genoeg gelet had ; het hoofdpunt was ook nu weder de qnaestie ,
of de Basken een Deenschen pas dan wel een eenvoadig brieQe
bg zich gehad hadden. Do koning noemde het vonnis kortweg
»ein vnbillig Vrtheill/* en weigerde in appèl bg den Hoogen Baad
te komen, daar de Denen nu genoeg ondervinding hadden >das
Ihr gegentheil dortt im lande ihnen viell zu mechtig, nndt
dergestallt supportirt würde, das Sie daselbst weiter zu
Bechte zu gehen nicht vermüchten." Hij verzocht dus de
Staten-Generaal dringend , aan Braem op andere wijze vergoe-
ding te doen geworden ; gebeurde dit niet , dan dreigde hg de kamer
der Noordsche Compagnie te Amsterdam met represailles ^). Maar
er was meer : de koning had nog een andore ernstige grief tegen
het vonnis. Wg hebben gezien , dat Christiaan IV , aanvankelgk
weigerachtig om het geschil aan de gewone rechters te onder-
werpen, daarin eindelijk alleen toestemde, op voorwaarde dat de
quaestie over zijne souvereiniteitsrechten op Spitsbergen buiten
het proces zou blijven. Tegen dit voorschrift hadden beide par-
tgen herhaaldelijk gezondigd. De twist over het verkoopen van
het octrooi , of volgens de Deensche lezing over het opnemen
van eenige Basken in de compagnie voor de walvischvangst
door Braem met goedkeuring van den koning, had allicht de
eischers tot het wrevelig antwoord gebracht, dat Z. M. ten
slotte vrij was, aan wie hij wilde paspoorten te verleenen om
op z g n land te varen , al waren onder de bevoorrechten ook
vreemdelingen met de Denen vermengd geweest. Van Nederland-
Bche zgde was men het antwoord op zulk eene opmerking geen
oogenblik schuldig gebleven : men had zich beroepen op de ontdekking
van Spitsbergen door Heemskerck en Bijp en dat beroep door eene
eenigszins onjuiste voorstelling van de geschiedenis der Neder-
landsche walvischvangst gestaafd. Daaruit waren wederom lang-
durige onaangenaamheden voortgekomen. Christiaan IV had reeds
in 1626 geklaagd, dat men hem zijne kroonrechten wilde be-
twisten, eii verklaard, dat hij ^geenssints goet vont in dispute
te laeten trecken zyne Superioriteyt ouer Spitsberghen, veel
weyniger dat daer ouer alhier gedecideert soude werden *).'*
Slechts met moeite was de zaak toen geschikt door het aanbod
om alle deze zaak betreffende stukken uit het proces te lich-
») Miss. V. Christ. IV dd. 27 Mrt. 1630 , in : L. D. 1680.
•) R. S.-G. 7 Jan. , 6 Febr. . 29 Joli 1626.
256
ten 1), en nu bleek het plotseling oit het vonnis van het Hof, dat aan
deze belofte niet voldaan was. Aan het hoofd van de bewerin-
gen van ieder der beide partijen vond men in het vonnis een
uitvoerig betoog, dat Spitsbergen haar toebehoorde, — eene bg-
voeging , waardoor ter loops opgemerkt de redeneering van beiden
niet aan logische helderheid gewonnen had. Het laat zich den-
ken, dat Christiaan IV hevig vertoornd was.
Z. M. was zeer verontwaardigd, dus schreef h|j, dat niettegen-
staande de herhaalde beloften der Staten-Generaal toegelaten
was, >das man ünsere hoheit uber die lande nicht allein strei-
tig zu machen, Sondern so weit an ihnen gewesen, Vns gar zu
entziehen sich unterstanden , Den die Compagnie in ihrer antwortt
undt duplica aussdrücklich vorgebt, das sie die hoheit derselben
den vereinigten Provintzen acquirirt ').'* Den 29 Januari en
21 Juni 1631 kwam Z. M. hierop terug en klaagde, dat de
Noordsche Compagnie > ihre vorige vnbegründete einwürffe weitt-
IftufPtig wiederholett , besondern auch seine vff seinem Landt Spiz-
bergen habende hoheit vnnd bottm&ssigkeit fast mehr vnnd mehr
in Zweiffell zuziehen vnnd disputirlich zu machen sich vnter-
standenn." Eerlang werd nu bet eiland Spitsbergen >Christi-
ansbergen", de Mauritius-baai >Christianshaffen** verdoopt als
bewijzen van het Deensche eigendomsrecht , en nadrukkelgk
verzocht de koning de Staten-Generaal te verhoeden, »das seine
hoheit tibcr dlesolbe Lande , da der Walfischfang geübet wird , in
eintzig disputat gezogen werde ')." In September 16;U kwam daarop
een gezant met nieuwe klachten mm ^), en de Staten begre-
pen iets te moeten doen. Zij schreven dus aan den koning
bg herhaling *), dat »wat belanght de hoogheyt ende gerech-
tigheyt die syn Majesteyt over de Landen van Groenlandt,
ende andere quartieren om den Noort ghelegen souden mo-
gen hebben, ofte pretendeeren, en is haer Hoogh Mog: mee-
ninge ende intentie gansch niet dat alhier te Lande daer over
sal werden gedisputeert , gely ck haer Ho : Mog : sulcks hier bevo-
rens expresselijck hebben verbooden daer 't behoort , al hoe wel
het schgut dat eenige gopoogt hebben, zyn Majesteyt contraerie
opinie te doen suscipieeren , die nochtans met de waerheyt niet
over een en komen , volgens dese haer Ho : Mog : ronde en sincere
iterative verklaringe •)."
») R. S.-G. 24 Fcbr. , 7 Aug. 1626. — Miss. v. de N. C. aau de Stn.-Gen.
dd. 8 Sept. 1626, in: L. I). 1626.
•) Miss. ?. Christ. IV dd. 27 Mrt. 1630, iu : L. I). 1630.
•) Miss. V. Christ. IV dd. 29 Jan., 21 Juni 1681. in: L. 1). 1631.
*) Aitzema, Saken v. Stact. lp 1175.
•) R. S.-G. 28 Juli, 4 Oct. 1631.
•) Aitxema, Saken v. SUet. I p. 1176.
257
Maar hierbg bleef het ook *). Men was minder dan ooit ge-
zind 's konings recht 'te erkennen en ook de cisch , dat de Staten
aan Braem op de eene of andere wijze vergoeding zouden bezor-
gen , werd niet voor inwilliging vatbaar geoordeeld. Juist het
herhaaldelijk bespreken van de souvereiniteitsrechten der Deen-
Bche kroon had het gevaar aangetoond om zich eene zaak als
deze officieel aan te trekken en de Staten waren dan ook vast
besloten, dat z{j als eene partikuliere quaestie met de Noord-
sche Compagnie zou afgehandeld worden. Daarop was dus de
geheele gedragslijn der regeering ingericht. Braem wendde zich
eindelgk tot de Noordsche Compagnie , maar na maanden onder-
handelens was de zaak nog niet verder gekomen *). Een zeer
heftige brief van den koning had ten gevolge, dat «Ie quaestie
toen nog eenmaal in handen van eene commissie uit de Staten-
(ïeneraal gesteld werd, maar ook daardoor vorderde men niet ').
Eene laatste poging der Staten-Gencraal om de zaak te schikken
stuitte af op de onverzettelijkheid der Noordsche Compagnie , die
niet van haar door het vonnis verkregen recht wilde wyken, al
dreigde Christiaan IV ook met krasse maatregelen, al deed
Johann Braem ook de verleidelijkste beloften *). Er schoot dus
eindelgk voor de regecring niets anders over, dan aan Dene-
marken en aan de compagnie beiden definitief te schryven, dat
de quaestie eene partikuliere was en als zoodanig moest be-
handeld worden.
Aan de Noordsche Compagnie ontzeiden dus de Staten-Gene-
raal hunnen steun , nu zy geweigerd had de pretensie van Braem
voor eene kleine som geld af te koopen; den koning verzocht
men, zich de zaak evenmin aan te trekken en de rechters te
laten beslissen *). Geheel overeenkomstig met dit plan weigerden
de Staten-Generaal ook in de Instructie van de ambassadeurs
Van Beveren , Oetgens van Waveren en Schaffer , die in Septem-
ber 1631 naar Kopenhagen vertrokken, de redeneeiingen der
Noordsche Compagnie over deze quaestie op te nemen •) en
>) R. S.-G. 10 Scpt., 21 Oct. 1680.
») R. S.-G. 22 Mrt. 1681. — Miss. v. Christ. IV dd. 29 Jan. 1681, in:
h. D. 1681.
•) R. S.-G. 9, 19. 30 Apr., 12, 21, 22 Mei. 21 Jnli 1681. — Miss. v.
Chmt. IV dd. 21 Juni 1681, in: L. D. 1681.
*) R. S.-G. 26, 28 Juli 1681.
») R. S.-G. 28 Juli 1681.
•) R. S.-G. 20 Aug. 1681. — De Stalen keurden het echter goed, dat de
N. C. xelve de ambassadeurs van last voorzag. Zie de memorie, die van deze aan*
miniog bet gevolg was, bij: Aitzema , Saken v. Staet. I p. 1149. Vgl. hierna
p. 267.
17
258
werd de Deenscbe gezant Claus Daa, die in dezelfde maand
herwaarts kwam met last om bij de Staten over de zaak te
klagen, onbevredigd weggezonden met eene verwyzing naar den
Hoogen Raad >). Een tweede Deenscbe gezant, Giinter, die in
1632 te *s-Gravenbage verscheen en op nieuw ernstige klach-
ten deed boorén, verkreeg van de regeering evenmin iets meer
dan oen algemeen antwoord *), en ook Gödert Braem, die in
hetzelfde jaar herwaarts kwam om zgnen broeder Jobann door
onderhandelingen met de Noordsche Compagnie de verlangde
schadevergoeding te bezorgen , moest onverrichter zake weder ver-
trekken •).
Toen begreep Christiaan IV, dat hy een anderen weg moest
inslaan. Het verkrijgen van schadevergoeding voor Johann Braem
werd opgegeven; slechts een enkele maal werd er nu en dan in
latere jaren van gesproken *). Do zaak zelve was van weinig
belang , nu de koning in plaats van door de schadevergoeding eene
erkenning van zijne rechten te verkrijgen, door de Nederlanders
integendeel zijne souvereiniteit bestreden zag. Maar de hoofd-
zaak , het binnenleiden der Basken op Spitsbergen , werd op nieuw
het doel , waarnaar Christiaan IV streefde ; en al wilde de Noord-
sche Compagnie haar ongelgk niet erkennen, de koning had be-
sloten den tegenstand te breken.
In 1624 had de Deenscbe compagnie noch hare Baskische deelge-
nooten uit vrees voor verdere onaangenaamheden met de Neder-
landers tot eene uitrusting durven besluiten *). Wel schynt het
volgende jaar Gödert Braem, Johanns broeder, op Spitsbergen
geweest te zijn •), maar terwijl het proces onbeslist was, kon het
verblijf op Spitsbergen naast de machtige Nederlanders voorde Denen
toch niet wenschelijk zijn. De vereeniging had zich ontbonden ')
en sinds lb25 was het eiland door Denen niet meer bezocht *).
Toen echter het vonnis uitgesproken was en alle aanvragen om
') R. S.-G. 19, 23 Scpt., 4 Oct. 1631. — Aitzema, Saken ▼. Staet. I
p. 1175, 76. — Maaricius. NaleesiDgen o?er de Noordtlijke Landen. (R-A.)
») R. S.-G. 21 Juli, 30 Aug.. 4, 6 Scpt. 1682.
') R. S.-G. 13, 31 Mrt., 24 Juli 1632. — Miss. v. ChrUt. IV en v. G. Bnem
dd. 16 Jan., 18 Mrt. 16«2, in: L. D. 1682.
*) Verbalen der ambassaden naar Denemarken v. 1639 en 1641 , ad 7 Oct. 1039
11. 28 Juli, 19, 26 Sept. 1611. — In 1641 werd er zelfs van beide x\)den
over gesproken, dat de quaestie der restitutie in revisie op nieuw aan de Neder-
landschc rechters zou worden voorgelegd. Daarvan schgnt echter niets f?eko-
men te zijn.
•) Sent. V. h Hof v. Holland dd. 29 Juni 1629.
•) Miss. V. Cbrist. IV dd. 29 Jan. 1681 , in: L. D. 1631.
') Scoresbjr, Account of the arctic regious. II p. 160.
•) Miss. V. Christ. IV dd. 28 Dec. 1631, in: L. D. 1632.
2^9
op andere wgze voldoening te kqjgen vruchteloos waren , ver-
leende Christiaan IV in 1630 aan Johann Braem een nieuw
octrooi , waarbg het hem geoorloofd werd , met vijf of zes schepen
in de Mauritius-baai te visschen. Onder die schepen zonden er
twee uit Blscaaie mogen zijn >). Zoo was aan de Staten-Generaal
elk voorwendsel ontnomen, om Braem van verkoop van octrooi
of oneerlykheid te beschuldigen: de koning zelf billijkte openl^k
zgne compagnieschap met de Baekische reeders. Toch was de
nieuwe knoeierg erger dan de eerste. Toen de Biscaaiers er aan
begonnen te wanhopen om de verzochte schadevergoeding van
Braem machtig te worden , had Jean Vrolicq , een zeekapitein in
hunnen dienst, van den koning van Frankrgk octrooi verzocht
om op Spitsbergen te mogen varen. Wel begrgpende, dat de
Nederlanders de Franschen op hun eigen naam nog minder in de
Mauritius-baai zouden toelaten dan onder Doensche vlag , schgnt
hg echter met Johann Braem op nieuw een contract gesloten tè
hebben, waarbg deze beloofde te gelijk met de Basken eene uit-
rusting op Spitsbergen te zullen doen. Voor de hem door de
Denen verleende vergunning en de te genieten bescherming zou
Vrolicq aan Braem en zijne compagnie een zeker gedeelte van
zgne vangst afstaan. De geheele compagnieschap was dus evenals
de vorige slechts een bedekt middel om van de Franschen eene soort
van recognitie te verkrijgen, en de Noordsche Compagnie had
volkomen gelijk toen zij aanmerkte, dat > alhoewel het selve pas
op naem van Braem van de Maj. van Denemarcken is verkreegen ,
800 is het ejghentlijckon ende in der daedt voor en tot behoef
van de Biscayers" *).
In den zomer van 1631 verscheen nu Gödert Braem met een
wel toegerust schip op Spitsbergen en weldra volgde Vrolicq met
een klein scheepje uit Havre de Grace. Aanvankelijk scheen het
geluk hen niet to begunstigen. Gedurende de jarenlange afwe-
zigheid der Denen van Spitsbergen hadden de Nederlanders zich
niet alleen meester gemaakt van het na het overhaast vertrek
der Basken in 1623 achtergelaten gereedschap, maar ook langza-
merhand het door hunne deelgenooten aan de Mauritius-baai ge-
bruikte terrein in bezit genomen en met hunne schuren bezet.
In de meening, dat de Denen niet terug zouden komen, hadden
sg zelfis een fort ter verdediging daarbg gebouwd. Toen Gtödert
Braem dus in 1631 aankwam , vond hij zijne plaats grootendeels
ingenomen '). Klachten baatten natuurlek niet en hg koos dus
*) Memorie der N. C. v. 16SI, b^: Aitzema, Saken t. Staet. I p. 1149.
*) Aitsema, Saken ▼. Staet. I p. 1150.
•) MiM. ▼. Clirist. IV aan de Stn.-Oen. dd. 28 Dec. 16S1 , in: L. D. 1A82. —
Propoa. ▼. Gimter, in: R. S.-a. 21 Jnli 1632.
17*
260
met zijnen medgezel de Bobbenbaai op het later naar de Denen ge-
noemde eiland voor zyne vestiging ■). Deze baai was wel is waar
binnen hot beweerde Nederlandsche gebied , maar toch op eenigen
afstand van de Manritins-baai gelegen , en er was geen het minste
gevaar, dat beide natiën elkaar hinderen zonden. Toch waren de
beide schepen daar nauwelijks met de walvischvangst begonnen,
of de Nederlandsche commandeur naderde Braem, verzocht zgne
paspoorten van den koning van Denemarken te zien en vroeg
tevens of Vrolicq bij hem behoorde en door hem beschermd en
gehandhaafd zon worden. Braem, reeds korzelig gestemd, ant-
woordde, dat hij niet verplicht was de eerste vraag te beant-
woorden, en wat de tweede betrof verklaarde hg eenigszinB
ontwjjkend, dat Vrolicq >son inthime amy*' was en als zoodanig
door hem behandeld zou worden. Vrolicq zelf weigerde na
overleg met Braem zgne papieren te toonen. De Nederlandsche
commandeur verbood hem toen te visschen en bedreigde hem
met gewelddadige verhindering in zijn voornemen, maar toen
Braem daarop dadelijk eenige kanonnen liet zien en zich gereed
maakte Vrolicq te verdedigen, waren de Nederlanders toch te
onzeker over de betrekking, die tusschen Denen en Franschen
bestond , om het na al het over de gebeurtenis van 1623 voorge-
vallene tot geweld te durven laten komen. Zy hielden af en de
beide schepen vischten verder gerust *).
Naar mijn inzien had do Noordsche Compagnie dan ook geen
recht, om Braem of Vrolicq over hun gedrag lastig te vallen.
De geheel toevallige omstandigheid , dat de beide schepen dit jaar
niet in de Mauritius -baai maar in de Robbenbaai terecht kwamen ,
schijnt mij voor het recht der Denen beslissend. Het gebied der
Nederlanders op Spitsbergen toch was wel niet, zooals Vrolicq
later verklaarde, >soo onseecker als hare begeerljcheyt onmatich
is , ende alle palen endo limiten te bujten gaendo ,** maar het
kon toch niet ontkend worden , dat de Nederlanders , hoe klein het
gedeelte van Spitsbergens kust , waarop zij aanspraak maakten , ook
was , zich meer aanmatigden dan de geringe omvang hunner vis-
*) Toch waren er nog in 1684 Deensche vaten op het Amsterdamsche efland.
(Vander Brugge , Journael der Scven Matroosen. p. 29) ; het kaartje der Man-
ritius-baai in Van Keulen's groote Zee-atlas (I p. 72) noemt daar zelfa nog een
„Deensche Tent." Denkelijk waren de Deensche bezittingen aan de Knkhaiien-
sche kamer overgegaan , maar hadden zij den naam behouden. (Krt. v. de Maor.-b.
in den Zee-atlas v. V. Keulen I p. 72, jcto. de beschr. daarvan ald. — Vgi.
hiervoor p. 148.)
*) Protest V. de bewindh. der N. C, als byl. D achter hnn rcq. aan de Stn.-Gen.
dd. 2 Febr. 1634, in: Noordsche togten. 4 Loop. N. C. R.-A. — Zie ook de
rescriptic der N. C. dd. 8 Apr. 1633 op het req. v. Vrolicq dd. 11 Mrt. 1M8,
onder de: Stn. v. d. Haarl. gedeput. N. C. R,-A.
261
scherg wettigde. Van de geheele uitgestrektheid van Fairhaven
tot Maudlensoond toch werd alleen de Maaritius-baai en het Am-
sterdamsche eiland door hen jaarlgks bezocht ; bepaaldelijk in de
Bobbenbaai schjjnen zy zich vóór 1631 niet vertoond te hebben >).
En de beweerde overeenkomst met de Engelschen, waarbg hun
de geheele noordwesthoek van Spitsbergen afgestaan heette te
zgn, mocht tegen dezen als wapen gebezigd kunnen worden; de
Denen noch eenig ander volk zouden zich zeker storen aan eene
regeling , waardoor eene geheele uitgestrektheid lands , waar veel
winst te behalen was , aan het verkeer onttrokken word ter wille
van eene natie, die misschien de noodige formaliteiten vervuld
had, maar zeker de eigenlyk gezegde inbezitneming van verre-
weg bet grootste gedeelte van het haar afgestane land achter-
wege gelaten had. Volkomen met hetzelfde recht als de Neder-
landers zich indertgd nevens de Engelschen op door dezen niet
gebruikte plaatsen gevestigd hadden , namen nu de Denen op
hunne beurt weder van de eenzame Bobbenbaai bezit. De toe-
stand van onverdeeld gemeenschappelijk bezit der Mauritius- baai
door Nederlanders en Denen nam dus een einde, maar terwyl
de Nederlandei's voortaan dien zeeboezem voor zich alleen behiel-
den , hadden dan ook do Denen het recht in de door hen ingeno-
men Bobbenbaai allen toe te laten, die zy wilden.
Hoewel dus de verplaatsing der Deensche walvischvangst naar
de Bobbenbaai het gunstige gevolg scheen te zullen hebben, dat
de koning in zyne plannen met de Basken bij beter recht ook
ifeer kans van slagen hebben zou, was Christiaan IV echter
niet geneigd zich zonder protest te laten verdringen. Weldra
yerscheen Oödert Braem in Den Haag met brieven van den
koning, die klaagde, dat de Noordsche Compagnie zich niet
ontzien had een groot gedeelte van de plaats >v£f der von vn-
serm Königreich Norweg dependirenden GrönlSlndischen Insull
Ghristiansbergun, von anderen Spitzbergen genand,*' waar de
Denen van ouds gewoon waren te visschen, zich toe te eigenen
en te bebouwen. Onder bedreiging met krachtige maatregelen
verzocht de koning kort en goed >restitution und demolition *)."
*) Vrolicq althins renekerde dit herhaaldemk. (Zie o. a. z^jn request aan de
SiiL-Gen. dd. 11 Mrt. 1688, in: Sin. ▼. d. Haarl. gedeput. N. C. R.-A.) De
N.C. ontkende bet nooit bepaald , en de Stn.-Gen. beweerden slecbts een enkele
maal, blikbaar minder jnist ingelicht , dat de N. C. de walvischvangst in de
bedoelde baai niet alleen sinds lang bad geoefend , maar zelfs daarvan had bezit-
genomen «bactiasant leur loges et dressans tout leur appareil necessaire." (Autw.
der Stn.-6en. aan Baogy dd. 22 Joli 1684. in ; L. F. 1684.)
*) Miaa. ▼. Christ. IV aan de Stn.-Gen. dd. 28 Dec. 1631 , in: L. D. 1682. —
R. &-6. 18 Hrt. 1682.
262
De zaak werd nog nader aangedrongen *), maar de Staten-Oene-
i*aal gaven niet dan uitstellend antwoord en er kwam ook verder
niets van eenige voldoening. Ook scheen dit onnoodig : de Deeimche
walvischvaarders vestigden zich voor goed in de Bobbenbaai; zg
hadden daar en misschien in het nabijgelegen Deensche gat OTen
goede gelegenheid voor hun bedr^f als vroeger , zonder ooit met
de Nederlanders te behoeven in aanraking te komen.
De gdegenheid om de Baskische walvischvaarders op Spits-
bergen binnen te leiden scheen dus nu schooner dan ooit. On-
gelukkig liet juist op dit oogenblik de ondankbare Yrolicq zgne
beschermers in den steek. Hoewel hem in 1631 ongetwgfeld
alleen door de tasschenkomst van Gödert Braem het verU^f in
de Bobbenbaai gegpind was, schijnt hij gemeend te hebben, dat
hg nu ook voortaan wel zonder van zyne daden rekenschap te
geven op Spitsbergen zou kunnen verkeeren. Dadelgk na sgne
terugkomst in Frankr^k verkondigde hij dan ook , dat de Neder-
landers de Fransche paspoorten erkend hadden en hg maakte
zich gereed zelfstandig op Spitsbergen te verschynen. Wg zullen
spoedig zien, dat z|jne onafhankelijkheid hem ten minste aan-
vankelijk slecht bekwam *); voorloopig houden wg ons alleen
met de Denen bezig.
Johann Braem liet zich niet ontmoedigen : nu Vrolioq hem ont-
vallen was, knoopte hij dadelijk onderhandelingen met andere
Franschen aan. Het gelukte hem werkelijk eenige Basken, wien
de walvischvangst aan Spitsbergen door het uitsluitend octrooi,
dat Richelieu aan Yrolicq verleeend had , gesloten was , voor z|jn
plan te winnen en in den zomer van 1632 verschenen nevens
Gödert Braem twee Biscaaische schepen, de >Pigeon blanc**
kapitein Pien-e Bathon ') en de >Ste. Marie" kapitein Jean De
Sigaroj in de Robbenbaai. Commandeur Jacob Jansz. Dujn-
kercker, doortastender maar ook minder nauwgezet dan het
vorige jaar, gelastte hun echter dadelijk te vertrekken. Braem
scheut zijne beschermelingen niet tegen den bepaalden wil der
Nederlanders in de Robbenbaai te hebben kunnnen handhaven
en de Basken moesten voor de overmacht bukken on zich naar
de Noordkaap begeven. Om zich te wreken wachtten zg echter
daar het vertrek der Nederlandsche walvischvaarders van Jan
Majen-eiland af en zeilden toen daarheen. Den 31 Augustus
1632 landden z|j, brakende verlatene schuren der Nederlanders
») Propos. V. Gunter, in: R. S.-G. 21 JoH 1682. — R. S.-G. 81 Mrt. . S4
Jnli 1682.
*). Zie hierover meer in Hfdst. Vlll.
') Ik kies dezen naam op goed geluk af uit de verschillende , die rermeld
worden: Bathon, Balcon, Ratson en Piasion.
263
open, roofden niet minder dan 600 qnarteelen van de daar achier-
gelatene ti'aan en meer dan 200,000 pond walvischbaarden. Ook
gereedschappen tot de walvischvangst werden medegevoerd; wat
niet draagbaar was werd vernield *) en toen de schepen der
Noordsche Compagnie in 1633 weder op het eiland aankwamen,
begrootten zy de schade op veel meer dan / 100,000. Van eenige
Basken yemam men al spoedig, wie de daders waren *).
Het was eene netelige zaak, waarover men van verschillende
kanten en bg verschillende rechters klagen kon. De Nederlanders
schgnen dan ook met de zaak verlegen geweest te zijn. Terwgl
de Noordsche Compagnie volhield , de toegebrachte schade als van
Baskischen oorsprong te schreven op rekening der Fransche
compagnie voor de walvischvangst, die natuurlek tegen de daders
even vijandig gezind was als zij zelve ') , klaagde z|j toch bg de
Staten-Q«neraal over de >mole8tie*', hun door de Denen op
Spitsbergen aangedaan door het herhaalde invoeren van Fransche
walvischvaarders *). Tevens verzocht zij met nadruk , om door de
Staten >bj haer recht ende octroj gemainteneert te worden *)."
Do Staten zeiden der compagnie wel hunne bescherming toe *),
maar durfden bij Christiaan IV, met wien men juist bezig was over
eene schikking te onderhandelen, niet te klagen uit vrees voor
nieuwe moeielgkheden. De koning van zijne zgde wilde niet
spreken van den inbreuk, op z{jn recht gemaakt door de wei-
gering van toelating der Basken uit vrees voor eischen tot ver-
goeding der door hen aangerichte schade. Blikbaar was ook Z. M.
met de zaak verlegen. Hij sprak Van Cracouw een enkele maal
daarover aan, en vroeg zeer naïef: >waer wil dat egntelick heen?*'
Maar toen de Nederlandsche resident hem op do verkeerde ge-
volgen van Braems knoeierjjen met de Basken wees, liet hg zich
toch weldra tot eene betere regeling voor het vervolg vinden ^).
Een eisch tot vergoeding der geledene schade werd eerst in 1641 ,
*) Uit trees voor eene herhaling van dergelijke aanvallen waren de Nederland-
sche matrozen, die in 1688 op Spitsbergen en Jan Mayen-eiland overwinterden,
dan ook zeer tegen de komst van fiaskische schepen op hanne hoede. (Jonm.
der Seven Matroosen op Mauritius, p. 4. — Vander Brugge, Journael, p. 6.)
*) Req. v. de N. C. aan de Stn.-Gen. dd. 2 Febr. 1684, ook: ald. bgl. K,
in: Noordsche togten. 4 Loop. N. C. R.-A. — Rescr. der N. C. dd. 8 Apr.
1688 op het req. v. Vrolicq dd. 11 Mrt. 1688, in: Stn. N. C. v. d. HaarL
gedepnt. R.-A.
•) Dnpl. y. Vrolicq dd. 15 Apr. 1688 op de rescr. der N. C. dd. 8 Apr. 1688,
in: Stn. N. C. ▼. d. Haarl. gedeput. R.-A.
*) R. S.-G. 18 Jan. 1683.
•) R. S..6. 21 Jan., 10 Febr. 1688.
•) R. 8.-G. 18 Jan. , 10 Febr. 1688.
*) Miss. ▼. Van Craconw aan de Stn.-Gen. dd. 26 Dec. 1682. 5 Febr. 1683, in:
L. D. 1688, — en dd. 20/80 Mrt. 1688, in : Stn. N. C. v. d. Hrl. gedeput. R.-A.
264
toen de juiste toedracht der zaak vergeten was, in zeer over-
drevene termen aan de Nederlandsche ambassadeurs op de confe-
rentie te Staden godaan. Weder werd de zaak zóo voorgesteld ,
alsof de Noordsche Compagnie Oödert Braem zelven van Spitsber-
gen verjaagd had, en met veel ophef werd weder gewaagd van
de >hergebrachte gerechticheyt ratione proprietatis et doming**
van Denemarken over de zee($n , » die van Norwegen ende Oroen-
lant dependeren." Ook over deze grief verwees men echter de De-
nen naar de gewone rechters '), en van de zaak, die zoolang
gerust had , werd niet verder gesproken.
Terwijl alzoo Christiaan IV door zijne herhaalde verzoeken aan
de Staten-Generaal evenmin als door gewelddadige handhaving
der Basken een stap verder gekomen was tot zgn doel, de
erkenning van zyne souvereiniteit over Spitsbergen door de Bis-
caaiers en vooral door Nederland, had Johann Braem zelf langs
omwegen hetzelfde doel trachten te bereiken. Beeds in 1631 had h$
aan de Noordsche Compagnie als een groot voordeel aangeboden ,
dat zy tegen vergoeding der door hem in 1623 geledene schade
deel zou kunnen krijgen in het octrooi hem door den koning ver-
leend , ja zelfs voor eene recognitie aan Denemarken de walvisch-
vangst aan de Noordkaap zou mogen oefenen <). Het komt mg
weinig twijfelachtig voor, dat met deze schoonschgnende aanbie-
ding , zeker met voorkennis van Christiaan IV gedaan , niets anders
bedoeld werd dan de compagnie tot eene daad te verlokken,
waardoor zij minst genomen den schijn op zich zou laden, dat
zg van den koning van Denemarken het recht op de walvisch-
vangst tegen betaling verkregen had. De Staten-Generaal lie-
pen in den strik; de Noordsche Compagnie weigerde echter
kortaf •). Toen dus ook deze poging om het voorgestelde doel te
bereiken vruchteloos gebleken was, beraamde Braem een tweede
list. Den 26 Februari 1633 wendde zich een Amsterdamsche
koopman , Pelt genaamd , een handelsvriend van Braem en waar-
schijnlijk voor deze zaak zijn compagnon *), tot de Staten-Ge-
neraal met verzoek om een te Amsterdam voor Johann Braem
tot de walvischvangst uitgerust schip naar Denemarken te mogen
*) Verbaal der ambass. v. 1641 ad 16/26 Sept. 1641.
») R S.-G. 26 Juli 1631.
*) R. S.-G. 28 Juli 1681. — In 1626 scbijncn cenige Nederlanders gewilliger
geweest te zijn , maar de slechte uitslag der walvischvangst aan de Noordlouip
heeft hen zeker van het doorzetten der zaak afgeschrikt. (Wassenaer, Hist. Terlt.
XI fol. 181.)
•) Vlg. den brief van Vau Cracouw aan de Stn.-Gen. dd. 24 Mei 1639 (L. D.
163\)) was Philips Pilt „factoor" vau Braem te Auisterdiim . en ,wiert hy oock
verdacht te sijn in ('onipagnie met Jan Braem weegen de walvischvangst."
265
laten vertrekken 'j. Op advies der Amsterdamsche admiraliteit
werd het verzoek echter afgeslagen *) en weinige dagen later
gingen de Staten zelfs op verzoek der Noordsche Compagnie over
tot het arresteeren van een plakkaat tegen alle > directe ofte
indirecte lorrendrajerien ')." »Wg komen in ervaringe/' dos
schreven de Staten-Generaal daarin, >dat deur toedoen van eenige
ongeruste Menschen, de welvaert deser Vereenichde Landen be-
nwonde, ghetracht wort de Walvisscherge , bj directe ende
indirecte wegen ende middelen, te contramineren, om de goede
Ingeeetenen deser Landen van de voorszeide Neeringe t' ontsetten ,
ende de verwachte Vruchten selfs te genieten , poogende tot dien
eynde in dese Vereenichde Provintien tot hen te trecken veele
Lighesetenen ende Liwoonderen deser Landen, om bj andere
wegen als deur directie ende belejdt van de Noortsche Compagnie ,
binnen de Limiten van Nova Sembla tot Fretum Davits te varen ,
ende de Neeringe van Walvisschen ende andere Zee-Monsters te
plegen, exerceren, ende de selve elders bujten dese Lande te
diverteren. Ende dat oock vele onser Ligeseteoen hun vervorderen
soodanige diensten aen te nemen, andere daer toe te induceren
ende helpen aennemen , mitsgaders in üjtheemsche Com-
pagnien ende vojagien te participeren, ende de selve
met hun middelen te helpen formeren, streckende alle
't selve tot groot oaedeel van de voorszeide Compagnie, interest
van de gemeene welvaert deser Landen , ende ujt-nemende groote
schade van veele Ingesetenen van dien, daer uyt de voorszeide
Compagnie is gheformeert , waer jegens nae behooren dient voor-
sien, ende alle mogelgcke ordre gestelt/' Op deze gronden
verboden de Staten alle inwoners der Vereenigde Nederlanden
!*• om in vreemde dienst ter wal visch vangst uit te varen,
2*. om Nederlandsche schepen te verhuren aan vreemde walvisch-
▼aarders, en 3*. om aandeelen te nemen in vreemde compagniën
voor de walvischvangst *). Toen de Staten hunne gedragslgn
zoo openlgk hadden afgebakend , was er natuurlgk aan geen
inwilligen van het verzoek van Pelt meer te denken. Hoewel
dan ook niet alleen Johann Braem en de Nederlandsche resi-
dent in Denemarken Carel Van Cracouw, maar ook de koning
>) R. S.-6. 26 Febr. 1688.
») R. S.-O. 7 Mrt. 1688.
•) R. S.-G. 7, 11 Mrt. 1688. — R. H. verg. v. 16 Febr.— 26 Mrt.
1688. p. 15.
*) 6r. PUcaetboeck. I p. 680—83. — Het plakkaat zal misscbiea bedoeld
hebben , tegelgkert\jd een einde te maken aan eenige handelingen van Nederlan-
den Tan geheel denzelfden aard met betrekking tot eene Franache compagnie.
Zie hierover meer in Hfdst. VIll.
266
zelf het verzoek nog dringend aanbevalen , stuitte ook de«e toeleg
om Nederlandsche walvischvaarders onder de Deensche vlag te
scharen af op de besliste bonding der Staten-Generaal. De aan-
beveling van Van Cracouw werd voor kennisgeving aange-
nomen 1), Braem verwees men naar het plakkaat '); de booce
brief van den koning eindelijk werd ter zyde gelegd als »niet
geschreven in soodanige terme als syne Co. Ma. gewoon is aen
hare Ho. Mo. te schryven." Het stuk werd zelfs later terugge-
zonden met do vraag, »waerom datmen in dese den gewoon-
licken stjl was te bujten gegaen , ende hare Ho : Mo : niet geqoa-
lificeert (had) met den titul die deselve competeert ').'*
Niettegenstaande de Staten-Generaal dus alle erkenning , hetxg
ze zijdelings of direct verzocht werd , stoutweg durfden weigeren ,
trachtten zij toch gedurig te bewerken, dat men hen van verdere
aanzoeken verschoonde. De voortdurende brommende vertoogen
van Christiaan IV over zijne >Hoocheit ende Regalia** moede,
wenschte men langs diplomatieken weg den koning van het im-
politieke zgner handelwijze te overtuigen, toen het bleek dat de
standvastige weigering hem het gekozene standpunt niet deed
verlaten. Reeds dadelijk na de overeenkomst van 1625, waarbg
het geschil met Braem aan het Hof van Holland was onder-
worpen, had de Noordsche Compagnie, daar het scheen, dat de
zaak een goed einde zou nemen , van de gelegenheid gebruik ge-
maakt om er by Christiaan IV op aan te dringen, dat hg alle
reden tot dergelijke onaangenaamheden voor het vervolg zon
voorkomen. Zij had den koning verzocht, om voortaan slechts
aan zijne onderdanen paspoorten voor de visscherij bij Spitsbergen
te willen uitreiken en wel onder beding , dat verkoop aan vreemden
ongeoorloofd zou zijn ♦). Ofschoon dit verlangen zeker zeer
billijk was, werd aan den Nederlandschen gezant Van Vosbergen,
wien de zaak in handen gegeven was * ) , door den koning ge-
antwoord , dat de voorstelling door de Noordsche Compagnie van
Braems handelingen gegeven geheel onjuist was. Zoo de Neder-
landers mochten kunnen bewijzen, dat Braem zijn octrooi wer-
kelijk verkocht had, wilde de koning hem >ten exemple van
anderen sonder genade straffen •)." De Noordsche Compagnie
•) R. SG. 21 Apr., 8 Mei 1633. — Zie den brief (dd. 20/80 Mrt. ie»«)
in: Stn. N. C. v. d. Haarl. gedeput. R.-A.
*) R. S.-G. 18 Apr. 1683.
•) R. S.-G. 19 Apr. 1688.
*) R. S -G. 26 Apr. 1625.
») R. S..G. 18 Mei 1625.
•) MiM. V. Vosberghcn aan de Stu.-Gen. dd. 4/14 Juni 1625. in; L. D.
1626. — R. S.-G. 28 Juni 1625.
267
antwoordde op deze vordering door het overleggen van een af-
schrift "van Braems contract met de Basken, waaruit de oneer-
Igke handelwijze van 's konings beschermeling doidelgk bleek.
De Staten-Generaal zonden dit stak naar Kopenhagen met eene
begeleidende missive, waarin zg nader op het ophoaden van alle
betrekkingen met de Biscaaiers en het intrekken van Braems
octrooi aandrongen. Wy knnnen niet gelooven , das schreven de
Staten, itd*jntentie van uwe 'Con. Ma^ te sjn de Walvischei*ge
ende neringe daer an dependerende njt uwe Ma^T^ Coninckrgck
te doen diverteren, strydende het selve jegens de fondamentale
redenen ende de natnre zelver van alle octrogen, daer toe strec-
kende, omme de onderdanen selver ende niet vremde ende nyt-
heemsche te gratiGceren ■).'* De koning moest zich met deze
overtoigende bewjjzen wel tevreden honden , maar aan het verzoek
der Staten werd voorloopig niet voldaan. Waarschynlijk heeft
Braem >met sgne fanoriten*' de zaak gesast. De onaangename
toon y door Christiaan IV aangeslagen , belette verder gemimen
tgd alle kalm overleg en jarenlang staakte men alle pogingen
in dezen geest. Eerst de memorie , door de Noordsche Compagnie
in 1631 aan de ambassadeurs Van Beveren, Oetgens van Wa-
▼eren en 8cha£fer medegegeven *), behandelde de politieke qoaestie
weder zeer aitvoerig. Het was eene geheime mededeeling, alleen
ter instructie van de gezanten bg eventueele klachten bestemd,
en laat ons dus een diepen blik in de politieke drjjfveeren der
twistende partgen slaan.
De Noordsche Compagnie begon met de handelwgze van Braem
in deze zaak kortelijk te verhalen. Eerst had deze zgn octrooi
aan de Biscaaiers verkocht en daardoor een lang en nadeelig pro-
ces met de Noordsche Compagnie moeten voeren. Daarna, toen
hg zag dat zgn toeleg niet gelukte , had hij een nieuw octrooi van
den koning verzocht met volmacht om de Basken daarin te mogen
opnemen. Dit octrooi, schijnbaar aan Braem verleend, was in
werkelgkheid alleen den Franschen voordeelig geweest , want Jean
Vrolicq had tegelgkertgd een octrooi van Frankrgk gevraagd , en
terwgl het zeker was, dat de Deensche onderdanen in de Fran-
sche compagnie »niet eenen stujver'* aandeel hadden, kregen
dezen alleen een zeker gedeelte van de vangst voor het verlof
om op de Deensche passen te mogen varen. — Aan dit verhaal
werden nu de gevolgtrekkingen vastgeknoopt, dat 1*. door het
vragen van een Fransch octrooi de souvereiniteit der Denen over
Spitsbergen, waarop Christiaan IV zoozeer gesteld was, twgfeU
*) Mifs. ▼. de Stn..6eii. aan ChristiaaD IV dd. 2 Jan. 1026, in: L. B,
1626. — R. S.-6. 2 Jan. 1626.
*) Zie hienróor p. 257 Noot 6.
268
achtig gemaakt werd, en 2*. dat door de slinksche streken Tan
Johann Braein de nering der walvischvangst uit Denemarken
werd overgebracht naar vreemde landen. Over dit laatste punt
waren de bewindhebbers vooral uitvoerig, üit het medegedeelde
bleek voldoende, schreven zg, >met wat studie" de Basken, die
vroeger meermalen verzocht hadden tegen recognitie door de
Noordsche Compagnie op Spitsbergen te worden to^^laten, —
een verzoek, steeds >om gewichtige redenen met beleeftheyt afjge-
slagen," — >van tgdt tot tydt hadden getracht hen selven in te
dringen in de Visscherie om alsoo metter tgdt de andere natiSa
daervan te depossederen.** Het hoofdpunt der memorie bleef dan
ook het betoog >hoe schaedelijck dat het sonde wesen, niet alleen
voor dese Landen , maer oock voor die van Denemarcken selven ,
het inrujmen van de Biscayers , Francoisen , ofte andere Natiën ,
in den Walvisch-vanckst op Spitzberghen : ende dat daer mede
die gantsche neringe niet alleen uyt dese Landen , maer ooi^k uyt
Dennemarcken sonde werden gediverteert , en in de andere Ko-
ninckrycken ende Landen getransporteert" >).
Deze zoo behendig gestelde Instructie miste haar doel niet. Wel
schjjnt men den gezanten niet van de zaak gesproken te hebben ,
maar waarschynlgk lieten z^ het stuk in handen van den Neder-
landschen resident Van Cracouw, die er weldra een nuttig gebruik
van maakte. De onafhankelijke stelling in 1632 door Vrolioq
aangenomen, die niet schroomde tegen do Denen, die hem op
Spitsbergen binnengeleid hadden , uit kracht van zgn Pransch
octrooi op te treden , — de ongelukkige uitslag der proefneming
door Braem met andere Basken gewaagd , openden de oogen van
den Deenschen vorst voor de onvermijdelijke gevolgen zijner han-
delwijze. Van die veranderde gezindheid maakte Van Cracouw
dadelijk een behendig gebrnik; de eerste gelegenheid greep hg
aan , om den koning voor de redenen der Noordsche Compagnie
te winnen. De >meededelinge*' der paspoorten aan de Biscaaiers,
dus betoogde Van Cracouw, was de eenige oorzaak van de on-
aangenaamheden tusschen Denemarken en Nederland. De Noord-
sche Compagnie had lange jaren aan de Denen op Spitsbergen
»alle hulpe ende assistentie'' verleend, en was nog bereid daar-
mede voort te gaan ; maar de Basken , die nu met twee schepen
gekomen waren en zeker in volgende jaren met hoe langer hoe
grooter uitrusting Spitsbergen zouden bezoeken, wilde men niet
toelaten, > alsoo sg bg alle weegen ende middelen sochten de
Neeringe ende vischeiïe der Compaignie te ontrecken, niet
alleene tot groote prejuditie ende Schade derseluer Compaig-
■) Zie de memorie b\j: AiUemA, Saken v. Staet. 1 p. 1U9.
209
oie maer oock tot Sgne Ma**, onderdanen selffs" *). Deze rede-
neering vond dadelijk een ganstig onthaal. Z. M. verzocht den
resident bg gelegenheid eens nader over de zaak te spreken.
Reeds die tweede audiëntie had door de behendigheid van Van
Craconw het gelukkige resultaat , dat de koning aan Braem ver-
bood zgne paspoorten aan de Biscaaiers over te doen of met
ben in compagnie te zgn. Z. M. besloot voortaan geene paspoor-
ten voor de walvischvangst meer aan de Basken uit te geven en
beloofde aan Van Cracouw, dat hg de reeds verleende zou intrek-
ken *). Het belang der Deensche walvischvangst schjjnt eindelyk
de overhand behouden te hebben op 's konings begeerte om zgn
voorgewend recht erkend te zien , een recht , dat hem toch zeker
minder voordeel zou opbrengen dan de handel zgner onderdanen
zelf, wanneer het gelukte dien te doen bloeien.
Johann Braem bukte voor den bepaalden wil des konings; hg
beloofde »de Basques te willen aflfsnijden ende met haer geen
handel meer te hebben.'* Weldra bracht hg aan Van Cracouw
een bezoek en betuigde voortaan weder in » goede vrundt-
Bchap ende correspondentie" met de Noordsche Compagnie te
willen leven; hg zou daartoe evenals vroeger met twee Deen-
sche schepen naar Spitsbergen ter walvischvangst komen. Van
de compagnie hoopte hij dan ook weder de toestemming te
verkrggen, om met die twee schepen in vrede naast de hare
te mogen visschen '). De Noordsche Compagnie van hare zgde
had zich reeds lang daartoe >ouerboodich" verklaard en alle
moeite gedaan om zonder in iets toe te geven weder met
Braem op goeden voet te komen. Met vreugde werd dus het
verzoek begroet en zoo was de quaestie eindelgk in der minne
geschikt *).
>) Miss. ▼. Van Craconw aan de Stn.-Gen. dd. 26 Dec. 16S2 , in : L. D. 1638.
*) Miss. T. Van Cracouw aan de Stn.Gen. dd. 5 Febr. 1633, in: L. D. 1638.
•) Miss. Y. Van Craconw aan de Stn.-Gen. dd. 20/80 Mrt. 1688, in: Sin.
N. C. ▼. d. Haarl. gedepnt. R.-A.
*) Van Deensche zgde werd tevens beloofd , dat men moeite zon doen de
intrekking Tan het Fransche octrooi te verkrijgen. (Miss. v. Van Craconw dd.
5 Febr. 1633, in: L. D. 1688.) Spoedig werden echter pogingen aangewend,
die met deze belofte streden. De Basken , eenmaal op Spitsbergen toegelaten ,
kadden zich niet laten verdreven. Christiaan IV besloot toen, op nienw te
tnieliten, van hen zooveel voordeel te trekken als mogelijk was. Op het
laatst van 1685 verscheen zijn natunrl^ke zoon aan het Fransche hof en poogde
te bewerken, dat de Basken, die op Spitsbergen voeren, van den koning van
Denemarken paspoorten verzoeken en hem recognitie betalen zonden. De leezant
der Staten , Panw van Heemstede , werkte dit dadelijk tegen door het voordragen
vmn bet halfslachtige Nederlandsche snstcnu: «dat die vaert ende visscherge op
de voorszeide van nienws ondeckte landen ende eylanden vry ende niemant snb-
ieet is, behalven dat d' eerste inventenrs ende ontdeekers bv preferentie mogen
270
Oednrende do eerstvolgende jaren na 1633 werd de walyisoh-
vangst tasschen de beide mogendheden niet besproken. De DeeoBcha
visscherg ontwikkelde zich langzamerhand en de Nederlanders
dachten er niet aan, hnune bondgenooten in hun vreedzaam be^
drgf te hinderen. Langzamerhand bedreigde echter een nieuw
gevaar de goede verhouding der twee natiën. Ditmaal wareo
het de Nederlanders, die hoewel onwillekeurig aanleiding waren ,
dat Denemarken zich tot krachtige maatregelen verplicht rekende.
Terwgl gedurende den geheelen tgd van haar bestaan de nitma-
tingen der Noordsche Compagnie nagenoeg even sterk schgnen
gebleven te zyn, zag men kort na 1633 het getal der Neder-
landsche schepen in de IJszee plotseling toenemen. Niet de
Noordsche Compagnie gaf door grootere inspanning aanleiding tot
die vermeerdering ; concurrenten waren in Nederland zelf tegen de
bevoorrechte vereeniging opgestaan. Niet alleen het altgd be-
trekkelijk kleine getal > interlopers'*, niet alleen de sinds 1634 door
acht concurrcerende Hollandsche steden openljjk naar Spitsbergen
gezondene schepen ' ) , vooral de op eenigen afstand van dit eiland
gedrevene zeevisscherij deed het getal walvischvaarders klimmen.
Deze vroeger nauwelijks opgemerkte en door de compagnie steeds
geminachte concurrenten namen weldra zoozeer toe , de vangst in
de volle zee bleek eerlang , toen de walvisschen de baaien meer en
meer verlieten , zoo voordeelig , dat de compagnie zelve eenigszins
bezorgd begon te worden. De koning van Denemarken , sinds 1631
reeds uit de Mauritius-baai verdreven , begon dan ook bevreesd te
worden, dat de Nederlanders zijne onderdanen zouden overvleu-
gelen en langzamerhand geheel verdringen. Hg besloot op af-
doende wyze aan de zoo ras toenemende concurrentie een einde te
maken. De macht daartoe zou hem niet ontbreken: > alleen in
Vreede sittende , ende al de werelt in actie ende Oorlogen siende ,
dede hy wat hem beliefde , ende meende hem konde geen Zee te
hoogh gaen" *).
Evenals de Noordsche Compagnie, bewerende dat de Denen
slechts volgens haar goedvinden en door hare welwillendheid op
het aan Nederland toebehoorende Spitsbergen vischten, wel eens
te kennen had gegeven , dat zy ongaarne meer dan het van ouds
gebruikelijke getal van twee Deensche schepen tot de visscherg
esde behooren te genieten de plactsen bij haer tot so grote costen ende peri-
colen ondeckt ende bevischt." (Miss. v. Pauw aan de Stn.-Gen. dd. 21 Dec.
1685, in: L. F. 1686. — R. S.-G. 4 Jan. 1686.) De zaak schijnt geen verder
gevolg gehad te hebben, en eerlang staakten de Basken hunne toehten. (Ver-
baal der ambass. naar Denem. v. 1639 ad 7 October.)
•) Versl. ?. d. Hrl. gedeput. v. de confer. met de N. C. (1* confer. dd. 14
Febr. 1686) . in : Stn N. C. v. d. HrL gedepnt. R.-A.
*; AitMma, Saken v. Staet II p. 442.
271
icm toelaten *), zoo had ook Christiaan IV uit kracht van zfjne
beweerde soavereiniteit reeds een paar maal verzocht, dat de
Nederlanders niet meer dan eenige weinige schepen naar de
Manritins-baai zonden zenden , opdat z|jne onderdanen niet binnen
den kleinen omvang der baai in hunne wal visch vangst gehinderd
zonden worden *). Nu echter scheen het noodzakelijk dien eisch
met kracht door te zetten , opdat niet ook de Kobbenbaai voor de
Denen gesloten zou worden. Do Noordsche Compagnie had zich
echter in de jaren, die sinds de qnaestie met Braem verloopen
waren , een goude en weinig hinderlijke nabuur getoond en Christi-
aan IV maakte dus geen bezwaar haar ook verder op Spitsbergen
toe te laten. De groote vermeerdering der Nederlandsche walvisch-
vaarders was niet van de compagnie uitgegaan , maar hoofdzake-
lijk van hare concurrenten, en aan dien ongeregelden toeloop
van Nederlandsche visschers wenschte de koning paal en perk te
stellen. Gleen beter middel was er om dit doel te bereiken , dan
om zgne souvereiniteitsrechten , die , tot nog toe alleen een middel
tot geldafpersing , sinds dat streven nutteloos gebleken was byna
niet meer genoemd waren, op nieuw met nadruk op den voor-
grond te stellen. Daartoe werd dan ook weldra besloten.
Den 10 April 1637 ontvingen de Staten- Generaal eenen brief
van Christiaan IV van 12 Februari, waarin hij aandrong op
vermindering en regeling van do uitrustingen der Nederlanders
op Spitsbergen, daar de Noordsche Compagnie meer schepen
uitzond >als de plaets leedt**, en vooral daar schepen niet aan de
compagnie behoorende te gelijk met de hare aankwamen. Z. M.
beweerde, dat zjjn uitsluitend recht op het eiland door alle
natiën erkend was; hjj meende, dat het eene slechte vergelding
was voor het verlof , den Nederlandschen walvi^hvaarders boven
anderen *bj conniventie'* en uit vriendschap verleend, dat men
nu door de grootere uitrustingen de Deaen belette hun bedrgf
te oefenen, en hy eindigde met de verklaring, dat hg vertrouwde,
dat de Staten-Goneraal deze handelwijze zouden afkeuren en, voor-
dat hy tot andere maatregelen overging , zorgen , dat er voortaan
niet meer Nederlandsche schepen op Spitsbergen verschenen dan
tot nog toe het geval geweest was ').
De Staten-Generaal waren met dezen bepaalden eisch , die nog
>) Min. T. Van Cracoaw. dd. 5 Febr. , 80 Mrt. 1688, in: L. D. 1688, en in t
Sto. N. C. v.d. Haarl. gedeput. R.-A. — Aitzema, Saken ▼. Staet. I p. 1150.—-
Req. der N. C. c. Vrolicq dd. 2 Febr. 1684, in: Noordsche togten. 4 Iioop.
N, C. R.-A.. en: Protest der N. C. v. 1631, aldaar als byl. D.
*) Misa. ▼. Christ. IV aan de Stn.-Gea. dd. 28 Juli 1624, 29 Jan. 1681 «
in: L. D. 1624. 1681. — Propos, v. Gnnter, in: R. S.-O. 21 Juli 1682.
•) R. S.-6. 10 Apr. 1687. — Aitzema, Saken ▼. Staet. II p. 442.
2t>4
toen de juiste toedracht der zaak vergeten was, in zeer over-
drevene termen aan de Nederlandscbe ambassadeurs op de confe-
rentie te Staden gedaan. Weder werd de zaak zoo voorgesteld ,
alsof de Noordsche Compagnie Gödert Braem zelven van Spitsber-
gen verjaagd had, en met veel ophef werd weder gewaagd vaii
de »hergebrachte gerechticheyt ratione proprietatis et doming**
van Denemarken over de zee({n , » die van Norwegen ende Groen-
lant dependeren.** Ook over deze grief verwees men echter de De-
nen naar de gewone rechters *), en van de zaak, die zoolang
gerust had , werd niet verder gesproken.
Terwijl alzoo Christiaan IV door zgne herhaalde verzoeken aan
de Staten-Generaal evenmin als door gewelddadige handhaving
der Basken een stap verder gekomen was tot zgn doel, de
erkenning van zjjne souvereiniteit over Spitsbergen door de Bis-
caaiers en vooral door Nederland, had Johann Braem zelf langs
omwegen hetzelfde doel trachten te bereiken. Beeds in 1631 had lig
aan de Noordsche Compagnie als een groot voordeel aangeboden ,
dat zij tegen vergoeding der door hem in 1623 geledene schade
deel zou kunnen krijgen in het octrooi hem door den koning ver-
leend , ja zelfs voor eene recognitie aan Denemarken de walvisch-
vangst aan de Noordkaap zou mogen oefenen *). Het komt mg
weinig twijfelachtig voor, dat met deze schoonschgnende aanbie-
ding , zeker met voorkennis van Christiaan IV gedaan , niets anders
bedoeld werd dan de compagnie tot eene daad te verlokken,
waardoor zij minst genomen den schijn op zich zou laden, dat
zjj van den koning van Denemarken het recht op de walvisch-
vangst tegen betaling verkregen had. De Staten-Generaal lie-
pen in den strik; de Noordsche Compagnie weigerde echter
kortaf '). Toen dus ook deze poging om het voorgestelde doel te
bereiken vruchteloos gebleken was, beraamde Braem een tweede
list. Den 26 Februari 1633 wendde zich een Amsterdamsche
koopman , Pelt genaamd , een handelsvriend van Braem en waar-
schynlijk voor deze zaak zyn compagnon *), tot de Staten-Ge-
neraal met verzoek om een te Amsterdam voor Johann Braem
tot de walvischvangst uitgerust schip naar Denemarken te mogen
>) Verbaal der ambass. v. 1641 ad 16/26 Sept. 1641.
') R S.-G. 26 Juli 1631.
•) R. S.-G. 28 Juli 1631. — In 1626 schijnen eenige Nederlanders gewilliger
geweest te zijn , maar de slechte uitslag der walvischvangst aan de Noordkaap
heefl hen zeker van het doorzetten der zaak afgeschrikt. (Wasaenaer, Hiat. Terh.
XI fol. 181.)
•) Vlg. den brief van Van Cracouw aan de Stn.-Gen. dd. 24 Mei 1689 (L. D.
163\)) was Philips Prlt „factoor" van Braem te Amsterdimi, en «wiert hy oock
verdacht te sijn in Conipagnie met Jan Braem weegen de walvischvangst."
265
laten vertrekken '). Op advies der Amsterdamsche admiraliteit
werd het verzoek echter afgeslagen >) en weinige dagen later
gingen de Staten zelfs op verzoek der Noordsche Compagnie over
tot het arresteeren van een plakkaat tegen alle » directe ofte
indirecte lorrendrajerien ')." >Wg komen in ervaringe," das
schreven de Staten-öeneraal daarin, »dat denr toedoen van eenige
ongemste Menschen, de welvaert deser Vereenichde Landen be-
ngdende, ghetracht wort de Walvisscherge, by directe ende
indirecte wegen ende middelen, te contramineren, om de goede
Ingesetenen deser Landen van de voorszeide Neeringe t' ontsetten ,
ende de venrachte Vruchten selfs te genieten , poogende tot dien
ejnde in dese Vereenichde Provintien tot hen te trecken veele
Lighesetenen ende Liwoonderen deser Landen, om bj andere
wegen als deur directie ende belejdt van de Noortsche Compagnie ,
binnen de Limiten van Nova Sembla tot Fretum Davits te varen ,
ende de Neeringe van Walvisschen ende andere Zee-Monsters te
plegen, exerceren, ende de selve elders bnyten dese Lande te
diverteren. Ende dat oock vele onser Ingesetenen hun vervorderen
soodanige diensten aen te nemen, andere daer toe te induceren
ende helpen aennemen , mitsgaders in üytheemsche Com-
pagnien ende voyagien te participeren, ende de selve
met hun middelen te helpen formeren, streckende alle
*t selve tot groot naedeel van de voorszeide Compagnie, interest
van de gemeene welvaert deser Landen , ende uy t-nemende groote
schade van veele Ligesetenen van dien, daer uyt de voorszeide
Compagnie is gheformeert , waer jegens nae behooren dient voor-
sien, ende alle mogelijcke ordre gestel t/' Op deze gronden
verboden de Staten alle inwoners der Vereenigde Nederlanden
!*• om in vreemde dienst ter walvbchvangst uit te varen,
2*. om Nederlandsche schepen te verhuren aan vreemde walvisch-
vaarders, en 3*. om aandeelen te nemen in vreemde compagniën
voor de wal visch vangst *). Toen de Staten hunne gedragslgn
zoo openlgk hadden afgebakend, was er natuurlgk aan g^en
inwilligen van het verzoek van Pelt meer te denken. Hoewel
dan ook niet alleen Johann Braem en de Nederlandsche resi-
dent in Denemarken Carel Van Cracouw, maar ook de koning
') R. S.-6. 26 Febr. 1638.
») R. S.-G. 7 Mrt. 1688.
•) R. S.-G. 7, 11 Mrt. 1688. — R. H. verg. v. 16 Febr.— 26 Mrt.
1688. p. 15.
*) Or. Placaetboeck. I p. 680—83. — Het plakkaat zal misschien bedoeld
hebben , tegel^kert^d een einde te maken aan eenige handelingen van Nederlan-
den van geheel denzelfden aard met betrekking tot eene Fransche compagnie.
Zie hieroYer meer in Hfdst. VIII.
266
zelf het verzoek nog dringend aanbevalen , stuitte ook deze toeleg
om Nederlandsche walvischvaarders onder de Deensche vlag te
scharen af op de besliste houding der Staten-Oeneraal. De aan-
beveling van Van Cracouw werd voor kennisgeving aange-
nomen I), Braem verwees men naar het plakkaat *); de boose
brief van den koning eindeljjk werd ter zijde gelegd als >iiiet
geschreven in soodanige terme als syne Co. Ma. gewoon is aen
hare Ho. Mo. te schryven." Het stuk werd zelfs later terugge-
zonden met do vraag, >waerom datmen in dese den gewoon-
licken styl was te buy ten gegaen , ende hare Ho : Mo : niet gequa-
lificeert (had) met den titul die deselve competeert *).**
Niettegenstaande de Staten-Generaal dus alle erkenning , hetzg
ze zijdelings of direct verzocht werd , stoutweg durfden weigeren ,
trachtten zij toch gedurig te bewerken, dat men hen van verdere
aanzoeken verschoonde. De voortdurende brommende vertoogen
van Christiaan IV over zijne >Hoocheit ende Regalia'* moede ,
wenschte men langs diplomatieken weg den koning van het im-
politieke zijner handelwijze te overtuigen, toen het bleek dat de
standvastige weigering hem het gekozene standpunt niet deed
verlaten. Reeds dadelijk na de overeenkomst van 1625, waarbg
het geschil met Braem aan het Hof van Holland was onder-
worpen, had de Noordsche Compagnie, daar het scheen, dat de
zaak een goed einde zou nemen , van de gelegenheid gebruik ge-
maakt om er bij Christiaan IV op aan te diingen, dat hg alle
reden tot dergelijke onaangenaamheden voor het vervolg zon
voorkomen. Zij had den koning verzocht, om voortaan slechts
aan zijne onderdanen paspoorten voor de visscherij bij Spitsbergen
te willen uitreiken en wel onder beding , dat verkoop aan vreemden
ongeoorloofd zou zijn *). Ofschoon dit verlangen zeker zeer
billgk was, werd aan den Nederlandschen gezant Van Vosbergen,
wien de zaak in handen gegeven was *) , door den koning ge-
antwoord , dat de voorstelling door de Noordsche Compagnie van
Braems handelingen gegeven geheel onjuist was. Zoo de Neder-
landers mochten kunnen bewijzen, dat Braem zijn octrooi wer-
keiyk verkocht had, wilde de koning hem »ten ezemple van
anderen sonder genade straffen *).*' De Noordsche Compagnie
•) R. S-G. 21 Apr.. 3 Mei 1683. — Zie den brief (dd. 20/80 Mrt. IIWS)
in: Stn. N. C. v. d. Haarl. gedeput. R,-A.
») R. S.-G. 18 Apr. 1683.
») R. S.-G. 19 Apr. 1638.
•) R. S -G. 26 Apr. 1625.
•) R. S.-G. 18 Mei 1625.
•) Miss. T. Vosberghen aan de Stn. -Gen. dd. 4/14 Juni 1625, in: L. D.
1626. — R. S.-G. 28 Juni 1625.
267
■
antwoordde op deze vordering door het overleggen van een af-
schrift "van Braems contract met de Basken, waaruit de oneer-
Igke handelwgze van 's koning^ beschermeling daidel|jk bleek.
De Staten-Oeneraal zonden dit stuk naar Kopenhagen met eene
begeleidende missive, waarin zy nader op het ophouden van alle
betrekkingen met de Biscaaiers on het intrekken van Braems
octrooi aandrongen. Wg kunnen niet gelooven , dus schreven de
Staten, i^d'jntentie van uwe 'Con. Ma^ te syn de Walvischerge
ende neringe daer an dependerende uyt uwe Ma^T^ Coninckryck
te doen diverteren, strydende het selve jegens de fondamentale
redenen ende de nature zei ver van alle octrogen, daer toe strec-
kende, omme de onderdanen selver ende niet vremde ende ujt-
heemsche te gratiBceren >).*' De koning moest zich met deze
overtuigende bewgzen wel tevreden houden , maar aan het verzoek
der Staten werd voorloopig niet voldaan. Waarsch^nlgk heeft
Braem >met sijne fauoriten" de zaak gesust. De onaangename
toon, door Christiaan IV aangeslagen, belette verder geruimen
tgd alle kalm overleg en jarenlang staakte men alle pogingen
in dezen geest. Eerst de memorie , door de Noordsche Compagnie
in 1631 aan de ambassadeurs Van Be veren, Oetgens van Wa-
▼eren en Schaffer medegegeven >), behandelde de politieke quaestie
weder zeer uitvoerig. Het was eene geheime mededeeling, alleen
ter instructie van de gezanten bg eventueele klachten bestemd,
en laat ons dus een diepen blik in de politieke drijfveeren der
twistende partgen slaau.
De Noordsche Compagnie begon met de handelwgze van Braem
in deze zaak kortelijk te verhalen. Eerst had deze zgn octrooi
aan de Biscaaiers verkocht en daardoor een lang en nadeelig pro-
ces met de Noordsche Compagpiie moeten voeren. Daarna, toen
hg zag dat zgn toeleg niet gelukte , had hg een nieuw octrooi van
den koning verzocht met volmacht om do Basken daarin te mogen
opnemen. Dit octrooi, schgnbaar aan Braem verleend, was in
werkelgkheid alleen den Franschen voordeelig geweest , want Jean
Yrolicq had tegelgkertgd een octrooi van Frankrgk gevraagd , en
terwgl het zeker was, dat de Deensche ouderdanen in de Fran-
sche compagnie >niet eenen stujver'* aandeel hadden, kregen
dezen alleen een zeker gedeelte van de vangst voor het verlof
om op de Deensche passen te mogen varen. — Aan dit verhaal
werden nu de gevolgtrekkingen vastgeknoopt, dat 1*. door het
vragen van een Fransch octrooi de souvereiniteit der Denen over
Spitsbergen, waarop Christiaan IV zoozeer gesteld was, twgfeU
*) Miis. ▼. de Stn.-Gen. aan Chmtiaan lY dd. 2 Jan. 1626 « in: L. D^
1626. — R. S.-6. 2 Jan. 1626.
*) Zie hierröor p. 257 Noot 6.
268
achtig gemaakt werd, en 2*. dat door de slinksche streken van
Johann Braeiu de nering der walvischvangst nit Denemarken
werd overgebracht naar vreemde landen. Over dit laatste pont
waren de bewindhebbers vooral uitvoerig, üit het medegedeelde
bleek voldoende, schreven zjj, >met wat stadie" de Basken, die
vroeger meermalen verzocht hadden tegen recognitie door de
Noordsche Compagnie op Spitsbergen te worden toegelaten, —
een verzoek, steeds > om gewichtige redenen met beleefbheyt afge-
slagen," — >van tgdt tot tgdt hadden getracht hen selven in te
dringen in de Visscherie om alsoo metter tgdt de andere natiSn
daervan te depossederen." Het hoofdpnnt der memorie bleef dan
ook het betoog >hoe schaedelijck dat het sonde wesen, niet alleen
voor dese Landen , maer oock voor die van Denemarcken selven ,
het inmymen van de BIscayers , Prancoisen , ofte andere Natiën ,
in den Walvisch-vanckst op Spitzberghen : ende dat daer mede
die gantsche neringe niet alleen uyt dese Landen , maer ooi^k njt
Dennemarcken sonde werden gediverteert , en in de andere Ko-
ninckr^cken ende Landen getransporteert" >).
Deze zoo behendig gestelde Instructie miste haar doel niet. Wel
schgnt men den gezanten niet van de zaak gesproken te hebben ,
maar waarschgnlgk lieten zg het stuk in handen van den Neder*
landschen resident Van Cracouw, die er weldra een nuttig gebnuk
van maakte. De onafhankel^ke stelling in 1632 door Vrolicq
aangenomen, die niet schroomde tegen do Denen, die hem op
Spitsbergen binnengeleid hadden , uit kracht van zgn Pransch
octrooi op te treden , — de ongelukkige uitslag der proefneming
door Braem met andere Basken gewaagd , openden de oogen van
den Deenschen vorst voor de onvermijdelijke gevolgen zijner han-
delwijze. Van die veranderde gezindheid maakte Van Cracouw
dadelgk een behendig gebruik; de eerste gelegenheid greep hg
aan , om den koning voor de redenen der Noordsche Compagnie
te winnen. De > meededelinge" der paspoorten aan de Biscaaiers ,
dus betoogde Van Cracouw, was de eenige oorzaak van de on-
aangenaamheden tusschen Denemarken en Nederland. De Noord-
sche Compagnie had lange jaren aan de Denen op Spitsbergen
>alle hulpe ende assistentie" verleend, en was nog bereid daar-
mede voort te gaan ; maar de Basken , die nu met twee schepen
gekomen waren en zeker in volgende jaren met hoe langer hoe
grooter uitrusting Spitsbergen zouden bezoeken, wilde men niet
toelaten, » alsoo sij by alle weegen ende middelen sochten de
Neeringe ende vischerie der Compaignie te ontrecken, niet
alleene tot groote prejuditie ende Schade derseluer Compaig-
*) Zie de memorie bg: AiUema, Saken v. Staet. 1 p. 1149.
269
aie maer oock tot Sgne Ma**, onderdanen selffs*' ^). Deze rede-
neering vond dadelijk een gunstig onthaal. Z. M. verzocht den
resident bg gelegenheid eens nader over de zaak te spreken.
Seeds die tweede audiëntie had door de behendigheid van Van
Gracouw het gelukkige resultaat , dat de koning aan Braem ver-
bood zgne paspoorten aan de Biscaaiers over te doen of met
ben in compagnie te zgn. Z. M. besloot voortaan geene paspoor-
ten voor de walvischvangst meer aan de Basken uit te geven en
beloofde aan Van Cracouw, dat hg de reeds verleende zou intrek-
ken *). Het belang der Deensche walvischvangst schgnt eindelgk
de overhand behouden te hebben op *8 konings begeerte om zgn
voorgewend recht erkend te zien , een recht , dat hem toch zeker
minder voordeel zou opbrengen dan de handel zgner onderdanen
lelf , wanneer het gelukte dien te doen bloeien.
Johann Braem bukte voor den bepaalden wil des konings; hg
beloofde >de Basques te willen affsnijden ende met haer geen
handel meer te hebben.'' Weldra bracht hij aan Van Cracouw
een bezoek en betuigde voortaan weder in > goede vrundt-
Bchap ende correspondentie'' met de Noordsche Compagnie te
willen leven; hg zou daartoe evenals vroeger met twee Deen-
sche schepen naar Spitsbergen ter walvischvangst komen. Van
de compagnie hoopte hg dan ook weder de toestemming te
verkrggen, om met die twee schepen in vrede naast de hare
te mogen visschen '). De Noordsche Compagnie van hare zgde
had zich reeds lang daartoe >ouerboodich" verklaard en alle
moeite gedaan om zonder in iets toe te geven weder met
Braem op goeden voet te komen. Met vreugde werd dus het
verzoek begroet en zoo was de quaestie eindelgk in der minne
geschikt *).
■) Miss. T. Van Cracouw aan de Stn.-Gen. dd. 26 Dec. 1632 , in : L. D. 1688.
*) Miis. T. Van Cracouw aan de Stn.Gen. dd. 5 Febr. 1638, in: L. D. 1638.
•) Mist. T. Van Cracouw aan de Stn.-Gen. dd. 20/80 Mrt. 1688, in: Sin.
N. C. ▼. d. Haarl. gedeput. R.-A.
*) Van Deentche zijde werd tevens beloofd , dat men moeite zou doen de
intrekking van het Fransche octrooi te verkrijgen. (Miss. v. Van Cracouw dd.
6 Febr. 1688, in: L. D. 1688.) Spoedig werden echter pogingen aangewend,
die met deze belofte streden. De Basken , eenmaal op Spitsbergen toegelaten ,
luidden zich niet laten verdreven. Christiaan IV besloot toen, op nieuw te
trachten, van hen zooveel voordeel te trekken als mogel^k was. Op het
laatst van 1685 verscheen zijn natuurlijke zoon aan het Fransche hof en poogde
te bewerken, dat de Basken, die op Spitsbergen voeren, van den koniug van
Denemarken paspoorten verzoeken en hem recognitie betalen zouden. De f^ezant
der Staten . Pauw van Heemstede , werkte dit dadclgk te^en door het voordragen
van het halfslachtige Nederlandsche sustenu: „dat die vaert ende visscher\je op
de voorszeide van nieuws ondeckte landen ende eijlanden vry ende niemant sub-
ieet is , behalven dat d' eerste inventeurs ende ontdeckers by preferentie mogen
270
Oedurende de eerstvolgende jaren na 1633 werd de
vangst tasschen de beide mogendheden niet besproken. De Deensdie
visscherg ontwikkelde zich langzamerhand en de Nederlanders
dachten er niet aan, hunne bondgenooten in hun vreedzaam be^
drgf te hinderen. Langzamerhand bedreigde echter een nieaw
gevaar de goede verhouding der twee natiën. Ditmaal waren
het de Nederlanders, die hoewel onwillekeurig aanleiding waren,
dat Denemarken zich tot krachtige maatregelen verplicht rekende.
Terwijl gedurende den geheelen tgd van haar bestaan de nitras-
tingen der Noordsche Compagnie nagenoeg even sterk schgnen
gebleven te zyn, zag men kort na 1633 het getal der Neder-
landsche schepen in de IJszee plotseling toenemen. Niet de
Noordsche Compagnie gaf door grootere inspanning aanleiding tot
die vermeerdering ; concurrenten waren in Nederland zelf tegen de
bevoorrechte vereeniging opgestaan. Niet alleen het altgd be-
trekkelijk kleine getal » interlopers*', niet alleen de sinds 1634 door
acht concurrcerende Hollandsche steden openlyk naar Spitsbergen
gezondene schepen ' ) , vooral de op eenigen afstand van dit eiland
gedrevene zeevisscherg deed het getal walvischvaarders klimmen.
Deze vroeger nauwelijks opgemerkte en door de compagnie steeds
geminachte concurrenten namen weldra zoozeer toe , de vangst in
de volle zee bleek eerlang , toen de walvisschen de baaien meer en
meer verlieten , zoo voordeelig , dat de compagnie zelve eenigszins
bezorgd begon te worden. De koning van Denemarken , sinds 1631
reeds uit de Mauritius-baai verdreven , begon dan ook bevreesd te
worden, dat de Nederlanders zijne onderdanen zouden overvlen-
gelen en langzamerhand geheel verdringen. Hij besloot op af-
doende wyze aan de zoo ras toenemende concurrentie een einde te
maken. De macht daartoe zou hem niet ontbreken: » alleen in
Vreede sittende , ende al de werelt in actie ende Oorlogen siende ,
dede by wat hem beliefde , ende meende hem konde geen Zee te
hoogh gaen" *).
Evenals de Noordsche Compagnie, bewerende dat de Denen
slechts volgens haar goedvinden en door hare welwillendheid op
het aan Nederland toebehoorende Spitsbergen vischten , wel eens
te kennen had gegeven , dat zjj ongaarne meer dan het van onds
gebruikeljjko getal van twee Deensche schepen tot de visscherg
esde behooren te genieten de plaetsen bij haer tot so grote eesten ende peri-
cnlen ondeckt ende bevischt." (Miss. v. Pnaw aan de Stn.-Gen. dd. 21 Dee.
1685, in: L. F. 1636. — R. S.-G. 4 Jan. 1636.) De zaak schijnt geen verder
geyolg gehad te hebben, on eerlang staakten de Banken hunne toehten. (Ver-
bul der ambasfl. naar Denem. v. 1639 ad 7 October.)
") Versl. V. d. Hrl. gedeput. v. de confer. met de N. C. (1» confer. dd. 14
Febr. 1686) . in : Stn N. C. v. d. HrL gedcpnt. R.-A.
*) Aitxema, Saken v. Staet. lï p. 442.
271
zoa toelaten >), zoo had ook Christiaan IV nit kracht van zgne
beweerde souvereiniteit reeds een paar maal verzocht, dat de
Nederlanders niet meer dan eenige weinige schepen naar de
Manritins-baai zouden zenden , opdat zjjne onderdanen niet binnen
den kleinen omvang der baai in hnnne wal visch vangst gehinderd
zonden worden *). Nu echter scheen het noodzakelyk dien eisch
met kracht door te zetten , opdat niet ook de Kobbenbaai voor de
Denen gesloten zou worden. De Noordsche Compagpiie had zich
echter in de jaren, die sinds de quaestie met Braem verloopen
waren , een goede en weinig hinderlijke nabuur getoond en Christi-
aan IV maakte dus geen bezwaar haar ook verder op Spitsbergen
toe te laten. De groote vermeerdering der Nederlandsche walvisch-
vaarders was niet van de compagnie uitgegaan , maar hoofdzake-
Igk van hare concurrenten, en aan dien ongeregelden toeloop
van Nederlandsche visschers wenscbte de koning paal en perk te
stellen. Green beter middel was er om dit doel te bereiken , dan
om zgne souvereiniteitsrechten , die , tot nog toe alleen een middel
tot geldafpersing , sinds dat streven nutteloos gebleken was bijna
niet meer genoemd waren, op nieuw met nadruk op den voor-
grond te stellen. Daartoe werd dan ook weldra besloten.
Den 10 April 1637 ontvingen de Staten- Generaal eenen brief
van Christiaan IV van 12 Februari, waarin hg aandrong op
vermindering en regeling van de uitrustingen der Nederlanders
op Spitsbergen, daar de Noordsche Compagnie meer schepen
uitzond >als de plaets leedt'*, en vooral daar schepen niet aan de
compagnie behoorendo te gelijk met de hare aankwamen. Z. M.
beweerde, dat zjjn uitsluitend recht op het eiland door alle
natiën erkend was; hy meende, dat het eene slechte vergelding
was voor het verlof , den Nederlandschen walvL^chvaarders boven
anderen >by conniventie'* en uit vriendschap verleend, dat men
nu door de grootere uitrustingen de Denen belette hun bedrgf
te oefenen, en hy eindigde met de verklaring, dat hij vertrouwde,
dat de Staten-Ooneraal deze handelwijze zouden afkeuren en , voor-
dat hij tot andere maatregelen overging , zorgen , dat er voortaan
niet meer Nederlandsche schepen op Spitsbergen verschenen dan
tot nog toe het geval geweest was *).
De Staten-Generaal waren met dezen bepaalden eisch , die nog
>) MIm. y. Van Cracoaw, dd. 5 Febr. , 30 Mrt. 1683, in: L. D. 1688. enini
Stn.N. C. v.d. Haarl. gedeput. R.-A. — Aitzema, Saken ▼.Staet. I p. 1150.—
Req. der N. C. c. Vrolicq dd. 2 Febr. 1634. in: Noordsche togten. 4 liOop.
N. C. R.-A.. en: Protest der N. C. v. 1631, aldaar als byl. D.
«) Mist. ▼. Christ. IV aan de Stn.-Gen. dd. 28 Jiüi 1624. 29 Jan. 1681 j
in: L. D. 1624. 1681. — Propos, v. Gnntcr, in: R. S.-G. 21 Juli 1682.
') R. S.-0. 10 Apr. 1687. -— Aitzeou, Saken ▼. Staet. II p. 442.
272
nooit met zooveel nadmk gesteld was, zeer verlegen. De reso-
latie op den brief des konings werd uitgesteld en de Noordsche
Compagnie om inlichting gevraagd over de daarin besproken
zaak <). Weldra kwam er by de Staten-Generaal eene remon-
strantie van de compagnie over den Deenschen eisch in *). Zg
betoogde in dat stak, dat de Nederlanders krachtens hunne
ontdekking en gerast bezit sinds 1596 heeren van Spitsbergen
waren geweest; dat de aanspraak der Denen op het eiland van
1617 dagteekende, toen de Noordsche Compagnie een Deensch
schip uit vriendschap tot de wal visch vangst had toegelaten, en
dat het aan Denemarken toebehoorende Groenland een geheel
ander land was dan het hier bedoelde Spitsbergen. Van hare
zgde klaagde de compagnie nu, dat de Denen sinds 1617 lang-
zamerhand het g^tal hunner schepen hadden vermeerderd en
zoowel hierdoor als door het verkoopen der passen aan de Bas-
ken den Nederlandschen walvischvaarders veel schade hadden
toegebracht; dat z^ nu tegen de plakkaten der Staten-Generaal
hunne uitrustingen in de Vereenigde Provinciën deden en ook
hunne vangst daar verkochten tot groot nadeel der compagnie en
als een bljjkbare inbreuk op haar octrooi. In de hoofdgrief van den
koning deelde de compagnie zelve volkomen : ook zjj klaagde , dat
vele schepen niet aan haar toebehoorende tegen het octrooi der
Staten-Generaal aan Spitsbergen kwamen visscben en dat daardoor
een voordeelige vangst onmogelijk werd. Op al deze gronden
werd van de Staten-Generaal handhaving van het octrooi der Noord-
sche Compagnie, hernieuwing van het plakkaat van 1633 t^gen
de inbreuken daarop en verbod of zware belasting van den invoer
van traan en baarden door vreemden verzocht ').
Niettegenstaande deze memorie in de vergadering der Staten-
Generaal den 15 Mei eindelijk gelezen was * ) , werd het antwoord op
den brief van Christiaan TV steeds uitgesteld. Driemaal moest van
Deensche zijde aangedrongen worden op bescheid*). Eindelgk be-
sloten de Staten-Generaal , toen uitstel niet langer mogelijk scheen ,
op advies van Holland •) uit den brief der Noordsche Compagnie
eene missive aan Christiaan IV samen te stellen ' ). De Staten klaag-
den daarin over inbreuken op het octrooi der compa^ie , die door
») R. S.-G. 10 April 1637.
*) R. S.-G. 15 Mei, 24 Juni 1687. — De inhoud der memorie in modce^-
deeld bij: Aitzema, Saken v. Staet. II p. 442.
') Aitzemn, Snken v. Staet. TI p. 442.
*) R. S.-G. 16 Mei 1687.
») R. S.-G. ,6. 15 Mei. 19 Juni 1637.
•) R. H. 19 Mei 1637.
') R. S.-G. 24 Juni 1687.
273
Pelt en anderen sinds 1633 niettegenstaande het plakkaat van
11 Maart onverholen gepleegd werden >). Er was reden tot
klagen over de Deensche walvischvaarders , das Inidde het, » ver-
mits deselve onder hun laten schuilen vele jngesetenen deser
Landen diewelcke in prejuditie en tegens het Octroy , *t welck
wj aende voornoemde onse Compaigpiie hebben verleent deselve
onderstaen den walvischvanxt te ondercruipen , daertoe gebinii-
kende verscheiden pretexten** >). Wanneer de koning geen orde
op de zaak wilde stellen, dan werd met strenge handhaving van
het plakkaat tegen de >lorrendrayerien** gedreigd. Den 26 Juni
1637 werd het stuk gearresteerd en verzonden •).
Christiaan IV liet zich met zoo onvoldoend antwoord niet
tevreden stellen. Zgne pretensie werd ontkend ; in plaats van vol-
doening waren hem zelven klachten te gemoet gevoerd. Hy
besloot de Staten-Generaal met geweld te dwingen , om den groe-
ten toeloop van walvischvaarders , die niet eens tot de Nooidsche
Compagnie behoorden, te verhinderen. In den zomer van 1638
verscheen kapitein Corvitz Vhlefeldt met drie Deensche oorlog-
Bchepen in de IJszee. Nog in volle zee ontmoette hg twee schepen
van de kamer der Noordsche Compagnie te Amsterdam , genaamd
de St. Pieter, kapitein Claes Melchiorsz., en de Eenhoorn , kapitein
Adriaen Ollebrantsche (Hillebrantsz. ?) *) , die in navolging hunner
concurrenten daar met de walvischvangst bezig waren. De ont-
moeting beloofde niets goeds. Immers de zeevisscherjj zelve , tot nog
toe alleen door mededingers der Noordsche Compagnie gedreven,
was in de oogen van den Deen reeds een reden om de plegers te wan-
*) Zie durover hieryóor p. 264 vlg. — Dat de knoeieiTJen nog Toortdnur-
den, Ugkt uit den brief van Van Cracouw aan de Stn.-6en. dd. 24 Mrt. 1689,
in: L. D. 1689.
*) Zie den briefin: L. D. 1687. — Ug ia a%edrukt bg : Scheltema , Acmstels oud-
heid. III p. 226 — 28 ; de daarbij gevoegde inleiding behoort hier echter niet thuis.
•) R. S.-G. 26 Juni 1687.
*) Eigenlgk zegt de Instructie der ambassade van 1689 (bij : Aitzema , Saken
¥. Staet. JI p. 682), dat het waren «twee Schepen van Amsterdam, toebe-
hooiende aen de Bewinthebbers van de Noordtsche CJompagnie." Daar
echter de N. C. zelve zich voor de schepen in de bres stelde, komt het mij
Toor, dat de woorden moeielgk anders verstaan kunnen worden dan ik in den
tekst deed , te meer daar een inbreuk op het octrooi door de bewindhebbers
lelven toch onwaarschgnlgk is. — De Denen beweerden , dat de schepen behoor-
den aan zekeren «Jochim Melchert /' die het verlof om naar Spitsbergen te varen
en in de opene zee te visschen gekocht had van de bewindhebbers van de Am-
fterdamtche kamer der N. C. (Antw. v. Christ. IV dd. 7 Oct., in : Verbaal der
ambtas ▼. 1689 — Br. v. Van Cracouw aan de Stn.-Gen. dd. 11 l^lrt. 1689 , in :
L. D. 1689.) Ik heb den oorsprong van dit verhaal niet kunnen opsporen. Zie
de plechtige verklaring der Stn.-Gen. over de onwaarheid daarvan in hunnen
brief aau Chrisiiaau IV dd. 29 Mrt 1639. (L D. 1689.)
18
274 •
trouwen. Vhlefeldt dwong dan ook de bevelhebbers door eenige scho-
ten met scherp dadelijk , hem hxmne scheepspapieren te toonen. Hoe
wel de schepen der compagnie, sinds jaren niet in hun yreedzaam
bedrgf gehinderd ^n op niets dergelijks verdacht , de vereischte be-
scheiden niet by zich hadden , sch^'nt het hun toch gelakt te zgn
den Deen tevreden te stellen met de verzekering , dat zij Nederlan-
ders waren en niets anders deden dan hun geoorloofd was. Tegen
betaling van eene vergoeding van / 10 voor elk gedaan schot liet
Vhlefeldt hen gaan. Ongewoon als het echter toen nog was, de
zeevisscherg door schepen der Noordsche Compagnie zelve te zien
oefenen, schijnt het bedrijf der beide schepen den Deenschen
kapitein toch nog altgd verdacht voorgekomen te zijn. Hij kon
niet gelooven, dat de compagnie zelve de voordeelige kustvisscherg
zou opgeven voor een bedrijf, dat tot nu toe alleen door hare
mededingers gedreven was, on hij hield dus de beide schepen
verder in het oog. En nauwelgks lieten zij het anker aan
Fair foreland vallen , of hij legde beslag op schip en lading.
Het was nu uitgemaakt, meende hij, dat z^ door de visscherg
aan Spitsbergen eene daad pleegden, die niet hun maar alleen de
bevoorrechte compagnie bjj uitzondering geoorloofd was. Hei
gelukte don Nederlanders ditmaal niet, Vhlefeldt van z$n
ongelijk te overtuigen: een geheele maand bleven zg in arrest
en eerst aan andere schepen der compagnie , die toen van de zaak
kennis kregen, gelukte het de gevangenen in vrjjhoid te stellen.
Daar het reeds ingeladen spek , onbereid als het was , gedurende
het arrest meest gesmolten was , en de gelegenheid om dit verlies
te herstellen hun door het langdurige oponthoud ontbrak , kwamen
de beide schepen met groot verlies te Amsterdam aan ').
De handelwijze van den Deenschen koning schgnt door de
Nederlanders geheel verkeerd begrepen te zijn. Terwgl het Chris-
tiaan IV alleen te doen was om de in die jaren door de Staten
van Holland begunstigde, veelvuldige inbreuken op het octrooi
der Noordsche Compagnie te weren en zoodoende de walvisch-
vangst zijner onderdanen voor te groote concurrentie te bovei-
ligen , meende de compagnie, dat Z. M. niets minder bedoeld had ,
dan van alle Nederlandscbe walvischvaarders Deensche verlofpassen
voor de visschery aan Spitsbergen te eischen en dus ook de com-
pagnie zelve in haar jarenlang ongestoord bezit der walvisch-
*) Het verhaal ia ontleend aan de berichten in de: Miss. v. Van Cracouw
de Stn.-Gen. dd. 29 Mrt. 1639, iu: L. D. 1639, en in de: Instructie van de
Staten Generael. . . . voor de Hceren .... Burgh .... ende Conders van Helpea ,
....gaende in Ambassade aenden Coninck van Deuneuiarcken , dd. 14 Meil6S9. —
Zie ook: Aitzenia , Sakeu v. Statt. II p 629.
275
vangst te storen >). Zij klaagde dan ook hevig bg de Staten**
C^eneraal en dadel^'k werd door dezen aan Van Cracouw geschreven,
dat hg zorgen zou voor spoedige voldoening *).
De onderhandelingen , door dezen met Christiaan IV gevoerd ,
leidden aanvankelgk tot een gnnstig gevolg. Van Cracouw stelde
twee eischen. Hg verzocht l*". reparatie van de schade , door Vhle-
feldt aan de Nederlanders in hunne nering veroorzaakt, en
2*. handhaving van het recht der Noordsche Compagnie uit kracht
van hare ontdekking van Spitsbergen en haar jarenlang bezit
der wal visch vangst. Hoewel Z. M. dit laatste punt volstrekt
niet wilde toegeven en volhield, dat zelfs het geven van den
naam Spitsbergen eene usurpatie was, daar het land behoorde
tot de » Qronlftndischen Vtscheren'' en »Christiansbergen*' heette,
toonde hg zich evenwel tot eene schikking geneigd *). Op
verzoek van den kanselier Beventlow, met wien de onder-
handeling werd voortgezet, deed Van Cracouw dadelgk eenige
voorslagen, om de walvischvangst der twee volken en de ver-
deeling van de traan tusschen hen te regelen, opdat alle
oneenigheden in het vervolg voorkomen worden en beide partgen
daardoor meer voordeel dan tot nog toe tiekken zouden. Van
Cracouw stelde voor op hoop van de goedkeuring der Noordsche
Compagnie: l*". dat de twee volken overeen zouden komen om
jaarlgks een bepaald getal schepen naar Spitsbergen te zenden
in verhouding tot de krachten der wederzgdsche compagniën,
2*. dat beiden zouden blijven binnen de grenzen van het nu door
hen op het eiland bezeten gebied , of 3*". dat de Deensche com-
pagnie hare traan alleen in Denemarken zou invoeren, en dat
haar dit land en >heel Oostlandt" (de landen aan de Oostzee)
als débouché zou worden overgelaten; terwgl de Noordsche Com-
pagnie de landen aan de Ëlbe, Weser en Ëems benevens Neder-
land , Frankrgk en de overige zuidelgke en westelgke landen van
traan zou voorzien. Op het eerste gezicht beviel deze regeling
Christiaan IV wel; eerst na nader onderzoek van de verhouding
der beide compagniün wenschte hij zich echter bepaald uit te
laten. Wat de zaak van Vhlefeldt aanging, voorloopig beloofde
Z. M. (9 November 1638) onderzoek te zullen doen naar het in
den zomer aan Spitsbergen voorgevallene; reeds nu gaf hg aan
Van Cracouw te kennen , dat het zgne bedoeling geheel niet was
de Nederlanders hunne nu eenmaal gevestigde walvischvangst
te beletten. Zgn verlangen was alleen, dat zg in hunne >ge-
*) R. S.-6. 9 Nov. 1688. — R. H. 3 Dec. 1638. — Inatr. der ambass. v.
1689. — Aitzema, Saken v. Staot. II p. 588.
») R. S.-G. 18 Oct. 1688.
•) Miu. V. Van Cracouw aan de Stu-Gea. dd. 18 Nov. 1638, in:!. I). 1638.
18*
276
purende schranken'* blijven zonden, en hg was dan ook voor-
nemens nieuwe vreemde indringers te weren. Mits de Neder-
landers de Deensche walvischvaarders niet hinderden, wilde hg
alles doen om de visscherg van beide natiën te bevestigen en te
verzekeren. Inbreuken op zgne koninklijke rechten wenschte hg
echter gestraft te zien >).
Op deze gunstige verklaring volgde echter niets. VanCraconw
wachtte maandenlang eene nadere beslissing, maar te veigee£i.
En weldra bleek het, dat de zaken weder geheel van aanzien ver-
anderd waren en er niets goeds meer van den koning te hopen
was. Het onderzoek, dat Z. M. aan Van Craconw beloofd had
in de zaak van Vhlefeldt te zullen doen , schgnt ten nadeele der
Nederlanders afgeloopen te zjjn : de admiraliteit van Kopenhagen
besliste 25 Februari 1639 , dat Vhlefeldt geheel volgens zgne
Instructie gehandeld had en dat daarentegen de Nederlanden
door het bevrijden der twee gearresteerde schepen gehandeld
hadden als >me7needige schelmen," die 's konings jurisdictie ge-
schonden hadden *). Christiaan IV, om politieke redenen weder
minder vriendschappelijk dan vroeger jegens de Staten-Oeneraal
gezind, nam de houding aan als wilde hg volgens dit vonnis
handelen ; er liep een gerucht , dat de sterke uitrusting , dit voor-
jaar in Denemarken gedaan, tegen de Nedorlandsche walvisch-
vaarders gericht was *). Dadelgk werden nu de sinds lang
rustende onderhandelingen door Van Cracouw op verzoek
der Noordsche Compagnie weder opgevat *). Weder stelde
hg de oude eischen, schadevergoeding en verzekering voor
het vervolg, maar de zaak vorderde ditmaal geheel niet. Van
de Nederlandsche voorslagen tot regeling der visscherg werd
niet meer gerept, en terwijl men den resident na lang-
durige onderhandelingen met den kanselier Fries tot het ver-
krggen van schadevergoeding naar den aanstaanden Deenschen
rgksdag en vandaar weder naar de justitie verwees, bleef de
koning eene nieuwe schriftelijke verklaring van zgne goede
bedoelingen jegens de Noordsche Compagnie weigeren met de
verzekering, dat hg zich aan de nota van 9 November bleef
') Mi88. V. Van Cracouw aan de Sta.-Gen. dd. 27 Nov. 1638, in: L D. 1688,
eu de verklariug van 9 Noveuibcr, die als bijlag bij den brief vnn Vau Cra-
couw dd. 18 November ia gevoegd.
*) Aitiema, Saken v. Staet. II p. 629.
*) Aitzema, Saken v. Staet. II p. 629. — Instr. der ambaas. y. 1689.
*) Zie over Van Cracouw's onderhandelingen tot de aaukomdt der N'edcrlaiKl-
8che ambassade: Missive v. Van Cracouw aan de Stu.-Gen. dd. 4. 11 Mrl.. 14 Apr..
6 Juni 1689, iu: L. I). 1639. — R. S.-G. 24, 29 Mrl. 1639. — R. H. ;;4.
26 Mrt. 1689. — Miss. v. de Stu.-Geu. aan Christ. IV en aan Vao Cracoaw
dd. 29 Mrt. 1689, iu : L. D. 1639.
277
hoaden. Toch was het moei^^lyk door dergelgke betuigingen
geinistgesteld te worden, terwijl de Deensche regeering hardnek-
kig weigerde aan het goede recht der beide schepen te geloovcn,
ierwgl de verhalen over de uitrusting van Deensche oorlogschepen
toenamen ^), en ter wyl er zelfs voor de Kopenhaagsche admiraliteit
geprocedeerd werd tusschcn Vhlefeldt en Johann Braem , nog steeds
het hoofd der Deensche compagnie voor de walvischvangst , wie
de oorzaak was geweest van het ontsnappen der schepen en dus
de schade aan den vertoornden koning moest vergoeden. De meest
tegenstrgdige geruchten waren te Kopenhagen in omloop. Ter-
wgl de een verzekerde, dat de Noordscho Compagnie, voorzien
van >een nieuw vast Octroog bg alle de Pro vintien geconfirmeert",
hare uitrustingen zou moeten •>besngden" en eene overeenkomst
met de Deensche compagnie treffen over de onderlinge verhouding
harer uitrustingen >), wisten anderen te verhalen, dat niets dan
het verkrggen eener recognitie het geheime doel van den Deen-
schen vorst was; alle moeielgkheden , meenden dezen, zouden
plotseling eindigen , wanneer men hiervan slechts repte '). Do
ware bedoelingen van Christiaan IV bleven zoodoende een geheim,
maar toch scheen er reden om ernstig ongerust te zgn.
Qeen wonder dan ook, dat de Noordsche Compagnie op maatregelen
*) Die Yerhalen bleken echter onjaist ; lang schgct men geweifeld te hebben ,
eindel^k bleyen de schepen liggen. (Miss. v. Van Cracouw aan de Stn.-Gen.
ód. n Mrt., 28, 81 Mei, 6 Jnni 1689, in: L. D. 1689.) Nog den 9 Angnstus
waren z^ niet vertrokken. (Miss. v. Van Cracouw aan de Stn.-Gcn. dd. 9 Aug.
1689, in: Verbaal der ambassade van 1689.)
*) Als reden daarvoor werd opgegeven, dat «de traen in reputatie gehouden"
moeat worden, en dat bg voortduring van concurrentie de beide compagniën
^aieh souden consumeeren" en de vaart op Spitsbergen te niet gaan. (Miss. v.
Van Cracouw aan de Stn.-Gen. dd. 11 Mrt. 1689, in: L. D. 1689.)
*) Toch geloof ik niet, dat dit nu de bedoeling van Christiaan IV was. Uit
allerlei omstandigheden blijkt dit overtuigend. Om iets te noemen: men be-
weerde, dat Vhlefeldt na het nemen der beide schepen aan alle Nederlandsche
walvisehvaarders eene generale insinuatie en protestatie had laten beteekenen ,
waarby hg hun uit naam van den koning op hooge boeten verbood, voortaan
londer Deensche commissiën en verlofsbrie ven aan Spitsbergen te verschgnen. (Miss.
der Stn.-6en. aan Chr. IV dd. 29 Mrt. 1689, in: L. D. 1689.) Deze handeling
werd te Kopenhagen dadelijk gedesavoueerd, als zonder last gedaan. (Miss. v.
Van Cracouw aan de Stn.-Gen. dd. U Mrt. 1689, in: L. D. 1689.) Misschien
had de insinuatie van Vhlefeldt betrekking op de visscherg aan de Noordkaap, die
altgd aan vreemdelingen verboden was. (Zie hiervoor p. 2 iO Noot 1.) DeDevnsche
oorkïgschepen werden ten minste in volle zee op verren afstand van Spitsbergen het
eerst gezien , en* de kanselier Fries verklaarde bg deze gelegenheid nitdrukkelgk ,
dat zgn meester niet voornemens was de walvischvangst aan de Noordkaap zonder
xqne paspoorten toe te staan, terwgl Van Cracouw daarbij opmerkte, dat Z. M.
nsich scheen te asscribeercn Dominium Maris Septentrionalis Norvegici."
(Misa. V. Van Cracouw aan de Stn.-Geo. dd. 11 Mrt. 1689, in: L. D. 1689.)
278
bedacht was om zich te verdedigen. Herhaaldelijk had zg reeds
op het laatst van 1638 bij de Staten-Generaal op bgstand aange-
drongen. In den beginne had zg alleen verzocht om voorlichtiiig,
hoe zich den volgenden zomer jegens de Denen te gedragen ^);
maar toen de Staten daarop geen voldoend antwoord konden
geven, had zy bepaalde maatregelen tegen hare vganden geSischi.
Zg wenschte de hernieuwing van het plakkaat van 1638 tegen
de inbreuken op haar octrooi , verbod of zware belasting van den
invoer van traan en baarden, eindelijk bgstand mot een oorlog-
schip *), >niet soo seer tot assistentie (want sj waren den Deenen
wel ghewassen) als om te toonen, dat sy aldaer vischten met
kennis ende authoritejt van den Staet" '). De prins van Oranje,
wiens advies was ingewonnen, had deze maatregelen wel goed-
gekeurd, maar toch geraden, voordat men tot geweld overging,
den koning van Denemarken nog eens nadrukkolgk het recht der
Vereenigde Provinciën op de visscherg b|j Spitsbergen voor te
dragen *). Dienovereenkomstig hadden de Staten reeds dadelgk
besloten, de ambassade, die gereed stond naar Denemarken te ver-
trekken, van last over deze zaak te voorzien •). Onder den
indruk der ongunstige berichten uit Denemarken werden na deze
resolutiën met kracht doorgezet. De Staten besloten de Noordsche
Compagnie bg te staan met het gevraagde konvooischip , welks
kapitein last kreeg de walvischvaarders overal tegen ieder , die ze
lastigviel, wie het ook wezen mocht, te beschermen •). En zoodra
de onderlinge twisten der provinciön het toelieten, werd ook de
Instructie voor do ambassade naar Denemarken gearresteerd ').
Burch en Coenders Van Helpen waren tot gezanten benoemd •).
Hunne Instructie behandelde de zaak, die ons bezig houdt , zeer
uitvoerig. Na het verhaal van het met kapitein Vhlefeldt voor-
gevallene volgde de last om te bewerken ; V, dat de koning den
Nederlandschen walvischvaarders geen overlast meer aandoen zou,
2*. dat voortaan geen onderscheid gemaakt zou worden tusschen
de leden der Noordsche Compagnie en andere Nederlandsche inge-
zetenen, hetzij zij octrooi hadden of niet, 3°. dat het vonnis der
Kopenhaagsche admiraliteit, dat »nul ende van geender waerden
en was'*, daar men de Noordsche Compagnie niet behoorlgk ter
R. S.-G. 2 Nov. 1638, 11 Mrt. 1689.
R. S.-G. 2, 9 Nov. 1638, 11 Mrt. 1639.
Aitzema, Sakcn v. Staet. II p. 629.
R. S.-G. 9 Xov. 1638. — R. H. 20 Dtr. 1638.
R. S.-G. 16 Apr. 1639. — R. H. 17 Apr. 1639.
R. S.-G. 11 Mrt., 23 Apr., 15, 18 Juni 1639.
R. S.-G. li Mei 1639. — R f! 12 Mn 16.^9.
R. S.-G. IA Mei 1639. — R. II. 15, 17 Apr., 16. 19, 23 Mei I68U.
279
harer verdediging had opgeroepen, niet uitgevoerd en dus op de
twee schepen, die het vorige jaar gearresteerd en nu gereed waren
om met de^ andere weder uit te varen , geen wraak genomen worden
zou, zooals het gerucht wilde dat men voornemens was. Mocht Z. M.
geene ronde en afdoende verklaring willen geven , dat hij de Ne-
dorlandsche walvischvaarders voortaan ongehinderd zou laten , dan
werd den gezanten aanbevolen, de zaak »wat ernstiger'' aan te
dringen door te wgzen op de ontdekking van Spitsbergen door Ne-
derlanders , op de erkenning van hun recht door alle mededingers
zelfs de Engelschen, en op het feit , dat de Denen zeer vele jaren ■ )
na de Nederlanders komende uit vriendschap door dezen op Spits-
bergen waren toegelaten *).
De voorbeeldeloos lompe behandeling, die deze ambassade van
Christiaan IV had te verduren, verhinderde, dat deze last be-
hoorlgk uitgevoerd werd. Den 16 Juli 1639 in Denemarken
aangekomen , hadden de gezanten eerst 25 September gelegenheid
om geheel volgens het eerste gedeelte hunner Instructie de klach-
ten der Nederlandsche walvischvaarders aan Z. M. voor te houden.
Den 7 October werd hun een antwoord gezonden, waarin de
koning zyne verwondering betuigde , dat de Noordsche Compagnie,
terwyl hg met zoo grootc kosten de walvischvaarders op Spits-
bergen beschermd en alle vreemden behalve de leden der compagnie
van daar geweerd had, klaagde over eene handeling, die haar
niet dan voordeelig kon zgn. De twee gearresteerde schepen toch,
dus beweerde de vorst, behoorden niet aan de Noordsche Com-
Xiagnie en hadden zelfs geene papieren bij zich gehad om hunne
herkomst te bewyzen. Z. M. herhaalde de verklaring aan Van
') De juiste toedracht van het in 1615 en 1616 over de walvischvangst met Dene-
marken voorgevallene sch^nt aan beide zijden vergeten geweest te z|jn. De Neder-
landers, moenende dat Spitsbergen in 1594 ontdekt was, beweerden, dat de Denen
2S jaar na hen op het eiland aangekomen waren (Instr. der ambass. v. 1639 ,
bg : Aitzema , Saken v. Staet II p. 688 vgl. p. 442) ; terwijl de Denen van
hunnen kant het over de souvereiniteitsrechten van Christiaan IV in 1615 en
1616 voorgevallene terugbrachten tot de komst vanden eersten Deenschen wal-
Tischvaarder op Spitsbergen. (1617.) Zij verwezen dan ook naar eenen vol-
gens hen in 1617 door Z. M. geschrevenen brief, als «van de welcke de reden
tonderling sonde dienen tot esclarcssement endc decisie van dit geheele stuck/'
(Misa. v. Van Cracouw aan de Stn.-Gen. dd. 9 Aug. 1689, in: Verbaal der
ambass. v. 1689.) De Stn.-Gcn. antwoordden echter, dat zich in hun archief
zulk een brief niet bevond, maar dat zij een afschrift zonden van de missive
van 18 Februari 1616. (Miss. v. de 8tn.-Geu. aan de ambass. in Denem. dd. 26
Aug. 1689, in: L. D. 1639.)
>) «Instructie vande . . . Staten Generael . . . voor de Heeren . . . Burgh . . .
ende . . . Conders van Helpen . . . gaendc in Ambassade aenden Coninck van
Dennemarcken" dd. U Mei 1639. (Ook afgedrukt bij: Aitzema, Saken v. Staet
Il p. 629 vlg.)
280
Cracouw gedaan , dat hg de compagnie volgeus de oude gewoonte
op Spitsbergen wilde toelaten, maar »der femer unconditioniiirter
Fischfanck'\ die tot nadeel van de compagnie en van de geheele
walvischvangst moest strekken , zou hg niet dulden , evenmin als
de Staten-G^neraal die zeker wilden begunstigen. Hadden de Ne-
derlanders echter bezwaren tegen het vonnis der Kopenhaagsche
admiraliteit, dan konden zg door beroep op den koning zelven
spoedig eene beslissing verwachten. Alsof dit alles nc^ niet ge-
noeg geweest ware om de Nederlanders teleur te stellen , werd
de oude zaak van Johann Braem op nieuw opgerakeld en op
voldoening aangedrongen.
Voordat de Nederlandsche ambassade een repliek gereed had,
was Christiaan IV reeds weder vertrokken en de Staten-Oeneraal
riepen hunne gezanten op het eerste bericht van hun wedervaren
terug. (28 November 1639').) In December ontvingen de Staten
eene nadere verklaring van den koning, waarin hg echter over
dit punt volkomen hetzelfde zeide als reeds aan de ambassadeurs
in het kort geantwoord was *).
De Staten-Generaal stonden tegenover Denemarken dit jaar op
ecti veel te weinig onafhankelgk standpunt, om den machtigen
vorst, dien men evenals Karcl I van sterke Spaanschgezindheid
verdacht , te durven weerstreven. De behandeling, aan de ambassade
van 1639 wedervaren, versterkte de Nederlandsche regeering
echter in den weerzin , dien zg voor Christiaan IV had opgevat;
het liet zich aanzien , dat men geene gelegenheid zou laten voor-
bggaan, om zich op de inhalige mogendheid, die de Sondtollen
steeds hooger opdreef, te wreken. Langzamerhand dreigde eene
Zweedsch-Nederlandsche alliantie in het verschiet, en Christiaan IV
begon dan ook in te zien , dat hij te ver gegaan was door de
Staten-Generaal zoo grovelijk te beleedigen. Zelf deed hg eenen
stap in de richting van verzoening en liet zijnen zoon , den aarts-
bisschop van Bremen , aan de Staten-Generaal voorstellen doen om
tot eene schikking der tusschen Denemarken on Nederland hangende
partikuliere quaestil'n te geraken. De Staten toonden zich daartoe
natuurlgk niet ongeneigd en zonden de heeren Boreel, Sonek en
Van Weede in Mei 1641 als commissarissen naar eene conferentie,
die te Staden gehouden zou worden. Onder de daar te behande-
len punten trad wel de quaestie over den Sondtol bepaaldelgk op
den voorgrond, maar ook do twisten over de walvischvangst
namen eene aanzienlijke plaats in de onderhandelingen in. En
geen wonder ! De gedragslijn , door den koning van Denemarken
*) Zie over deze ambassade: Verbaal der ambassade van 1689, vooral ad 25
Sept. , 7 Oct. 1639, ook: Aitzenia , Saken v. Stad. Il p. 633—36.
*) Zit' deze «iiaerder verklaringh" bij: Aitzeina , Saken v. Staal. II p. 686.
281
in deze zaak sedert 1637 gevolgd, dreigde den Nederlandschen
handel met ernstige moeieljjkheden. Christiaan IV had herhaalde! yk
verklaard, dat hjj ter voorkoming van te groote en voor zjjne
onderdanen schadelijke concurrentie alleen de schepen der Noord-
sche Compagnie op Spitsbergen wilde toelaten. En nu was het
zoo goed als zeker geworden , dat het octrooi dezer compagnie ,
wanneer het met het jaar 1642 eindigde, niet zou verlengd wor-
den , ja bQ de vele concurrenten, die van alle kanten waren opge-
daagd , — concurrenten, die, sinds 1636 door de Staten van Holland
krachtig gesteund, onbevreesd hunne nering aan Spitsbergen zelf
oefenden , — kon men het octrooi der compagnie reeds voor feitelgk
vernietigd houden. Wanneer Christiaan IV dus ernstig voornam ,
de schepen, die niet onder de compagnie behoorden, van Spits-
bergen te verdrgven, dan stond den Nederlandschen walvisch-
vaarders eene groote schade te wachten , en het was dan ook geen
wonder, dat dezen zich tot de Staten-Oenoraal wondden met de
klacht, »dat de Coninck van Denemarcken in Spitsbergen ende
andere Eilanden naer den Noort Pool gelegen, onder pretext
dat het syne Ma", Landen syn, Voomeempt te verbieden daer-
omtrent het gebruyck van Zee ende Lant aende Ingesetenen
deser Nederlanden." >)
In de Instructie der commissarissen , die naar Staden vertrok-
ken, werd overeenkomstig met deze klachten de last opgenomen
om te bewerken, »datde Vaert ende Walvischvanck int Noorden
Vy Spitsbergen ende overall vry ende onbecommert werden gelaten
aende Ingesetenen deser Lande volgens het recht van Natiën,
ende al waere Spitsbergen van des Rycke Norwegens dependentie ,
gelyck tselve niet en is *)." In dien zin waren dan ook Boreel
en zgne ambtgenooton werkzaam. Tegenover het verzoek der
Nederlanders om de walvischvangst in vrijheid ie mogen oefenen
zonder eenigen hinder van Deensche zyde on om eventueele quaes-
üén daarover bg tractaat te regelen, handhaafde Christiaan IV
echter zgne oude stelling, dat hg niettegenstaande zgn recht op
Spitsbergen de Nederlanders daar vrg wilde toelaten en alleen uit
zorg voor den handel zgner eigene onderdanen wenschte te voor-
komen, »dat de Commercie door altegrooten toeloop niet en
mochte comen te niet te gaen.'* Ook de Staten-Generaal zouden
zeker met deze handel wgze instemmen, meende de koning, en
hg stelde dus voor, dat beide partijen eene overeenkomst zouden
trefien »op wat voet de Commercien te stabilieren ende jegens
*) «Instructie vande Staaten-Gcnl. voor de heeren . . . . haar hoog mogende
GedepAt. Commisnurissen , gaande naa de conferentie 'dag tot Staade " dd. 18
Mei 1641.
*) Inatr. der cominiss. te Staden, dd. IS Mei 1641.
274 •
trouwen. Vhlefeldt dwong dan ook de bevelhebbers door eenige scho-
ten met scherp dadel gk , hem hunne scheepspapieren te toonen. Hoe
wel de schepen der compagnie , sinds jaren niet in hun vreedzaam
bedrgf gehinderd ^n op niets dergelyks verdacht , de vereischte be-
scheiden niet bg zich hadden , schijnt het hun toch gelukt te zgn
den Deen tevreden te stellen met de verzekering , dat zij Nederlan-
ders waren en niets anders deden dan hun geoorloofd was. Tegen
betaling van eene vergoeding van ƒ 10 voor elk gedaan schot liet
Vhlefeldt hen gaan. Ongewoon als het echter toen nog was, de
zeevisscherg door schepen der Noordsche Compagnie zelve te zien
oefenen, schijnt het bedrijf der beide schepen den Deenschen
kapitein toch nog altgd verdacht voorgekomen te zijn. Hij kon
niet gelooven, dat de compagnie zelve de voordeelige kustvisscherg
zou opgeven voor een bedrijf, dat tot nu toe alleen door hare
mededingers gedreven was, en hij hield dus de beide schepen
verder in het oog. En nauwelgks lieten zij het anker aan
Fair foreland vallen , of hij legde beslag op schip en lading.
Het was nu uitgemaakt, meende hij, dat zg door de visscherg
aan Spitsbergen eene daad pleegden, die niet hun maar alleen de
bevoorrechte compagnie bg uitzondering geoorloofd was. Het
gelukte don Nederlanders ditmaal niet, Vhlefeldt van zgn
ongelgk te overtuigen: een geheele maand bleven zg in arrest
en eerst aan andere schepen der compagnie , die toen van de zaak
kennis kregen, gelukte het de gevangenen in vrgheid te stellen.
Daar het reeds ingeladen spek , onbereid als het was , gedurende
het arrest meest gesmolten was, en de gelegenheid om dit verlies
te herstellen hun door het langdurige oponthoud ontbrak , kwamen
de beide schepen met groot verlies te Amsterdam aan ').
De handelwijze van den Deenschen koning schgnt door de
Nederlanders geheel verkeerd begrepen te zijn. Terwgl het Chris-
tiaan IV alleen te doen was om de in die jaren door de Staten
van Holland begimstigde, veelvuldige inbreuken op het octrooi
der Noordsche Compagnie te weren en zoodoende de walvisch-
vangst zijner onderdanen voor te groote concurrentie te bevei-
ligen , meende de compagnie, dat Z. M. niets minder bedoeld had ,
dan van alle Nederlandsche walvischvaardcrs Deensche verlofpassen
voor de visscherg aan Spitsbergen te eischen en dus ook do com-
pagnie zelve iu haar jarenlang ongestoord bezit der walvisch-
*) Het verhaal is ontleend aau de berichten in de: Miss. v. Van Cracouw
de Stn.-Gen. dd. 29 Mrt. 1639, iu: L. l). 1639. en in de: Instructie van de
Staten Generael. . . . voor de Hceren .... Burgh .... cnde Conders van Helpeo ,
.. . . gaende in Ambassade aeuden Coninck van Denueiuarcken , dd. 14 Mei 1689. —
Zie ook: Aitzema , Sakeu v. Staet. II p 629.
275
vangst te storen i). Zij klaagde dan ook hevig bg do Staten**
Generaal en dadelgk werd door dezen aan Van Cracouw geschreven,
dat h$ zorgen zon voor spoedige voldoening *).
De onderhandelingen , door dezen met Christiaan IV gevoerd ,
leidden aanvankelgk tot een gunstig gevolg. Van Cracouw stelde
twee eischen. Hjj verzocht 1'. reparatie van de schade , door Vhle-
feldt aan de Nederlanders in hunne nering veroorzaakt, en
2*. handhaving van het recht der Noordsche Compagnie uit kracht
van hare ontdekking van Spitsbergen en haar jarenlang bezit
der walvisch vangst. Hoewel Z. M. dit laatste punt volstrekt
niet wilde toegeven en volhield, dat zelfs hot geven van den
naam Spitsbergen eene usurpatie was, daar het land behoorde
tot de > Gronlftndischen Vtscheren** en »Christiansbergen" heette,
toonde h|j zich evenwel tot eene schikking geneigd *). Op
verzoek van den kanselier Beventlow, met wien de onder-
handeling word voortgezet, deed Van Cracouw dadelyk eenige
voorslagen , om de walvischvangst der twee volken en de ver-
deeling van de traan tusschen hen te regelen, opdat alle
oneenigheden in het vervolg voorkomen worden en beide partgen
daardoor meer voordeel dan tot nog toe trekken zouden. Van
Cracouw stelde voor op hoop van de goedkeuring der Noordsche
Compagnie: 1*. dat de twee volken overeen zouden komen om
jaarlgks een bepaald getal schepen naar Spitsbergen te zenden
in verhouding tot de krachten der wederzgdsche compagniën,
2*. dat beiden zouden blijven binnen de grenzen van het nu door
hen op het eiland bezeten gebied , of 3**. dat de Deensche com-
pagnie hare traan alleen in Denemarken zou invoeren, en dat
haar dit land en >heel Oostlandt'* (de landen aan de Oostzee)
als débouchó zou worden overgelaten; terwijl de Noordsche Com-
pagnie de landen aan de Elbe , Weser en Eems benevens Neder-
land, Frankrgk en de overige zuidelgke en westelgke landen van
traan zou voorzien. Op het eerste gezicht beviel deze regeling
Christiaan IV wel; eerst na nader onderzoek van de verhouding
der beide compagniën wenschte hg zich echter bepaald uit te
laten. Wat de zaak van Vhlefeldt aanging, voorloopig beloofde
Z. M. (9 November 1638) onderzoek te zullen doen naar het in
den zomer aan Spitsbergen voorgevallene; reeds nu gaf hg aan
Van Cracouw te kennen , dat het zgne bedoeling geheel niet was
de Nederlanders hunne nu eenmaal gevestigde walvischvangst
te beletten. Zgn verlangen was alleen, dat zg in hunne »ge-
«) R. S.-G. 9 Nov. 1638. — R. H. 8 Dcc. 1638. — Instr. der ambass. v.
1689. — AiUema, Sakcn v. Stact. II p. 538.
•) R. S.-6. 18 Oct. 1688.
•) MiM. V. Van Cracouw aaii de Stn.-Geu. dd. 18 Xov. 1638, in:!. 1). 1638.
18*
1
276
purende schranken** blijven zonden, en hg was dan ook voor-
nemens nieuwe vreemde indringers te weren. Mits de Neder-
landers de Deensche walvischvaarders niet binderden, wilde hg
alles doen om de visscberg van beide natiën te bevestigen en te
verzekeren. Inbreuken op zgne koninklgke rechten wenschte hg
echter gestraft te zien •).
Op deze gunstige verklaring volgde echter niets. VanCraconw
wachtte maandenlang eene nadere beslissing, maar te veigeefii.
En weldra bleek het, dat de zaken weder geheel van aanzien ver-
anderd waren en er niets goeds meer van den koning te hopen
was. Het onderzoek, dat Z. M. aan Van Craconw beloofd had
in de zaak van Yhlefeldt te zullen doen , schgnt ten nadeele der
Nederlanders afgeloopen te zyn : de admiraliteit van Kopenhagen
besliste 25 Februari 1639 , dat Vhlefeldt geheel volgens zgne
Instructie gehandeld had en dat daarentegen de Nederlanders
door het bevrijden der twee gearresteerde schepen gehandeld
hadden als »me7needige schelmen,** die 's konings jurisdictie ge-
schonden hadden *). Christiaan IV, om politieke redenen weder
minder vriendschappelijk dan vroeger jegens de Staten-Oeneroal
gezind, nam de houding aan als wilde hg volgens dit vonnis
handelen ; er liep een gerucht , dat de sterke uitrusting , dit voor-
jaar in Denemarken gedaan, tegen de Nedorlandsche walvisch-
vaarders gericht was '). Dadelgk werden nu de sinds lang
rustende onderhandelingen door Van Cracouw op verzoek
der Noordsche Compagnie weder opgevat ♦). Weder stelde
hij de oude eischeii, schadevergoeding en verzekering voor
het vervolg, maar de zaak vorderde ditmaal geheel niet. Van
de Nederlandsche voorslagen tot regeling der visscherg werd
niet meer gerept, en terwgl men den resident na lang-
durige onderhandelingen met den kanselier Fries tot het ver-
krijgen van schadevergoeding naar den aanstaanden Deenschen
rijksdag en vandaar weder naar de justitie verwees, bleef de
koning eene nieuwe schriftelijke verklaring van zgne goede
bedoelingen jegens de Noordsche Compagnie weigeren met de
verzekering, dat hg zich aan de nota van 9 November bleef
') Mis». V. Van Cracouw aan de Sto.-Gen. dd. 27 Nov. 1638, in: L D. 1638.
en de verklaring van 9 November, die als bijlage bij den brief van Vau Cra-
couw dd. 18 November is gevoegd.
*) Aiizema, Saken v. i)taet. II p. 629.
*) Aitzema, Saken v. Staet. Il p. 629. — Instr. der ambass. ?. 1689.
*) Zie over Van Cracouw's onderhandelingen tot de aaukumttt der NederUnd-
8che ambassade: Missive v. Van Cracouw aan de Stn.-Gen. dd. 4. 11 Mrt., 14 Apr.,
6 Juni 1639, in: L. I). 1639. — R. S.-O. 24 . 29 Mrt. 1639. — R. H. 24.
25 Mrt. 1689. — Miss. v. de Stn.-Gcn. aan Christ. IV en aan Van Cracoaw
dd. 29 Mrt. 1639, in: L. D. 1630.
hoaden. Toch was het moeit^lyk door dergelijke betuigingen
gerustgesteld te worden, terwfjl de Deensche regeering hardnek-
kig weigerde aan het goede recht der beide schepen te geloovon,
terwijl de verhalen over de uitrusting van Deensche oorlogschepen
toenamen ^), en ter wyl er zelfs voor de Kopenhaagsche admiraliteit
f^rocedeerd werd tusschcn Vhlefeldt en Johann Braem , nog steeds
liet hoofd der Deensche compagnie voor de walvisch vangst , wie
de oorzaak was geweest van het ontsnappen der schepen en dus
de achade aan den vertoornden koning moest vergoeden. De meest
tegenstrgdige geruchten waren te Kopenhagen in omloop. Ter-
wgl de een verzekerde, dat de Noordsche Compagnie, voorzien
van 9 een nieuw vast Octroofj bg alle de Provintien geconfirmecrt",
hare uitrustingen zou moeten •9besngden'' en eene overeenkomst
met de Deensche compagnie treffen over de onderlinge verhouding
harer uitrustingen ^), wisten anderen te verhalen, dat niets dan
het verkrggen eener recognitie het geheime doel van den Deen-
schen vorst was; alle moeielykheden , meenden dezen, zouden
plotseling eindigen, wanneer men hiervan slechts repte '). De
ware bedoelingen van Christiaan lY bleven zoodoende een geheim,
maar toch scheen er reden om ernstig ongerust te zgn.
Gken wonder dan ook, dat de Noordsche Compagnie op maatregelen
*) Die yerhalen bleken echter onjuist ; lang schgot men geweifeld te hebben ,
eindel^k bieren de schepen liggen. (Miss. v. Van Cracouw aan de Stn.-Gen.
dd. 11 Hrt.» 28, 81 Mei, 6 Jnni 1689, in: L. D. 1689.) Nog den 9 Augustus
waren xg niet vertrokken. (Miss. v. Van Cracouw aan de Stn.-Gen. dd. 9 Aug.
1689, in: Verbaal der ambassade van 1689.)
*) All reden daarvoor werd opgegeven, dat «de traen in reputatie gehouden"
moest worden, en dat bjj voortduring van concurrentie de beide compagniën
«sieh tonden consumeeren" en de vaart op Spitsbergen te niet gaan. (Miss. v.
Van Cracouw aan de Stn.-6en. dd. 11 Mrt. 1689, in: L. D. 1689.)
*) Toch geloof ik niet, dat dit nu de bedoeling van Christiaan IV was. Uit
allerlei omstandigheden blgkt dit overtuigend. Om iets te noemen: men be-
weerde, dat Vhlefeldt na het nemen der beide schepen aan alle Nederlandsche
walvisehvaarders eene generale insinuatie en protestatie had laten beteekenen ,
waarby hg hun uit naam van den koning op hooge boeten verbood, voortaan
londer Deensche commissiën en verlofsbrieven aan Spitsbergen te verschijnen. (Miss.
der StD.-6en. aan Chr. IV dd. 29 Mrt. 1689, in: L. D. 1689.) Deze handeling
werd te Kopenhagen dadelgk gedesavoueerd, als zonder last gedaan. (Miss. v.
Van Cracouw aan de Stn.-Gen. dd. 11 Mrt. 1689, in: L. D. 1689.) Misschien
had de insinuatie van Vhlefeldt betrekking op de visscherg aan de Noordkaap , die
altgd aan vreemdelingen verboden was. (Zie hiervoor p. 240 Noot 1.) DeDeansche
oorlogschepen werden ten minste in volle zee op verren afstand van Spitsbergen het
eerst gezien, en* de kanselier Fries verklaarde bij deze gelegenheid uitdrukkelgk ,
dat zgn meester niet voornemens was de walvischvangst aan de Noordkaap zonder
xgne paspoorten toe te staan , terwjjl Van Cracouw daarbg opmerkte , dat Z. M.
«sich scheen te asscribeeren Domiuium Marb Septentrionalis N o r v e g i c i."
(Misa. V. Van Cracouw aan de Stn.-Gcn. dd. 11 Mrt. 1689, in: L. D. 1689.)
278
bedacht was om zich te verdedigen. Herhaaldelgk had zg reeds
op het laatst van 1638 bij de Staten-Generaal op bgstand aange-
drongen. In den beginne had zij alleen verzocht om voorlichting,
hoe zich den volgenden zomer jegens de Denen te gedragen *);
maar toen de Staten daarop geen voldoend antwoord konden
geven, had z|j bepaalde maatregelen tegen hare v^anden geCischt.
Zy wenschte de hernieuwing van het plakkaat van 1688 t^en
de inbreuken op haar octrooi , verbod of zware belasting van den
invoer van traan en baarden, eindelijk bijstand met een oorlog-
schip *), »niet soo seer tot assistentie (want sy waren den Deenen
wel ghewasscn) als om te toonen, dat sy aldaer vischten met
kennis ende authoriteyt van den Staet" '). De prins van Oranje,
wiens advies was ingewonnen, had deze maatregelen wel goed-
gekeurd, maar toch geraden, voordat men tot geweld overging,
den koning van Denemarken nog eens nadrukkelgk het recht der
Vereenigde Provinciën op de visscherg bg Spitsbergen voor te
dragen *). Dienovereenkomstig hadden de Staten reeds dadelgk
besloten, de ambassade, die gereed stond naar Denemarken te ver-
trekken, van last over deze zaak te voorzien *). Onder den
indruk der ongunstige berichten uit Denemarken werden nu deze
resolutiën met kracht doorgezet. De Staten besloten de Noordsche
Compagnie bij te staan met het gevraagde konvooischip , welkg
kapitein last kreeg de walvischvaarders overal tegen ieder , die ze
lastigviel, wie het ook wezen mocht , te beschermen •). En zoodra
de onderlinge twisten der provinciën het toelieten, werd ook de
Instructie voor de ambassade naar Denemarken gearresteerd ').
Burch en Coenders Van Helpen waren tot gezanten benoemd •).
Hunne Instructie behandelde de zaak, die ons bezig houdt , zeer
uitvoerig. Na het verhaal van het met kapitein Vhlefeldt voor-
gevallene volgde de last om te bewerken : V. dat de koning den
Nederlandschen walvischvaarders gecu overlast meer aandoen zon,
2*. dat voortaan geen onderscheid gemaakt zou worden tusschen
de leden der Noordscho Compagnie en andere Nedcrlandsche inge-
zetenen, hetzij zij octrooi hadden of uiet, 3°. dat het vonnis der
Kopcnhaagsche admiraliteit, dat »nul ende van geender waerden
en was", daar men de Noordsche Compagnie niet behoorlek ter
•) R. S.-G. 2 Nov. 1688, 11 Mrt. 1689.
») R. S.-G. 2. 9 Nov. 1638. 11 Mrt. 1639.
') Aitzema, Sakcn v. Stact. II p. 629.
*) R. S.-G. 9 Nov. 1638. — R, H. 20 Dic 1638.
») R. S.-G. 16 Apr. 1639. — R. H. 17 Apr. 1639.
•) R. S.-G. 11 Mrt., 23 Apr., 15, 18 Juni 1639.
') R. S.-G. li Mei 1639. — R II 12 Mei 16:<9.
•) R. S.-G. 14 Mti 1039, — R. II. 15, 17 Apr.. 16. 19, 23 Mei 1689.
279
harer verdediging had opgeroepen, niet uitgevoerd en dus op de
twee schepen , die het vorige jaar gearresteerd en nu gereed waren
om met de^ andere weder uit te varen , geen wraak genomen worden
zon, zooals het gerucht wilde dat men voornemens was. Mocht Z. M.
gcene ronde en afdoende verklaring willen geven , dat hij de Ne-
derlandsche walvischvaarders voortaan ongehinderd zou laten , dan
werd den gezanten aanbevolen, de zaak »wat ernstiger'' aan te
dringen door te wyzen op de ontdekking van Spitsbergen door Ne-
derlanders , op de erkenning van hun recht door alle mededingers
zelfs de Engelschen, en op het feit , dat de Denen zeer vele jaren ■ )
na de Nederlanders komende uit vriendschap door dezen op Spits-
bergen waren toegelaten *).
De voorbeeldcloos lompe behandeling, die deze ambassade van
Christiaan IV had te verduren, verhinderde, dat deze la&t be-
hoorlgk uitgevoerd werd. Den 16 Juli 1639 in Denemarken
aangekomen, hadden de gezanten eerst 25 September gelegenheid
om geheel volgens het eerste gedeelte hunner Instructie de klach-
ten der Nederlandscho walvischvaarders aan Z. M. voor te houden.
Den 7 October werd hun een antwoord gezonden, waarin de
koning zgne verwondering betuigde , dat de Noordsche Compagnie,
terwyl hy met zoo grooto kosten de walvischvaarders op Spits-
bergen beschermd en allo vreemden behalve de leden der compagnie
van daar geweerd had, klaagde over eene handeling, die haar
niet dan voordeelig kon zgn. De twee gearresteerde schepen toch,
dus beweerde de vorst, behoorden niet aan de Noordsche Com-
pagnie en hadden zelfs geene papieren bij zich gehad om hunne
herkomst te bewyzen. Z. M. herhaalde de verklaring aan Van
') De juiste toedracht van het in 1615 en 1616 over de wal visch vangst met Dene-
marken voorgevallene schgnt aan beide zijden vergeten geweest te zgn. De Neder-
landers, meenende dat Spitsbergen in 1594 ontdekt was, beweerden, dat de Denen
2S jaar na hen op het eiland aangekomen waren (Instr. der ambass. v. 1689 ,
b^: Aitzema , Saken v. Staet. Il p. 688 vgl. p. 442); terwijl de Denen van
hnnuen kant het over de souvereiniteitsreehten van Christiaan IV in 1615 en
1616 voorgevallene terugbrachten tot de komst vanden eersten Deenschen wal-
visch vaar der op Spitsbergen. (1617.) Zij verwezen dan ook naar ecnen vol-
gens hen in 1617 door Z. M. geschrevenen brief, als «van de welcke de reden
sonderling sonde dienen tot esclaressement endc decisie van dit geheele stuck."
(Miss. V. Van Cracouw aan de Stn.-Cïen. dd. 9 Aug. 1689, in: Verbaal der
ambass. v. 1689.) De Stn.-Gen. antwoordden echter, dat zich in hun archief
zulk een brief niet bevond, maar dat zij een afschrift zonden van de missive
van 18 Februari 1616. (Miss. v. de Stn.-Gcu. aan de ambass. in Denem. dd. 26
Aug. 1689, in: L. D. 1639.)
>) «Instructie vande . . . Staten Gencrael . . . voor de Heeren . . . Burgh . . .
endc . . . Conders van Helpen . . . gaonde in Ambassade aendcn Coninck van
Dennemarcken" dd. U Mei 16;J9. (Ook afgedrukt bij: Aitzema, Saken v. Staet
Il p. 629 vlg.)
286
zonden: de grootste, die van » Monsieur de Turbyde'*, had een
groot scbip uitgereed, de andere zonden elk slechts een klein
scheepje. Een dezer laatste werd dadelijk na zgne aankomst in
Behoudcn-haven (17 Juni) door den Ëngelschen admiraal naar
huis gezonden >); een ander, dat zich met het Ënkhaizensche
schip onder Bonner vereenigd had, onderging 23 Juni in Hom-
sound hetzelfde lot *); het derde, aanvankelyk door Van Mujden
en het schip van De Turbyde verjaagd , kreeg later tegen betaling
eener belasting van 40 tonnen traan van do Ëngelschen verlof
om in Bell-sound te visschen. (21 Juli ').) Het schip van de com-
pagnie van De Turbyde , grooter en sterker dan de andere Baaken,
sloot eene overeenkomst met Van Muyden en zfjne Nederlanders
om gezamenlijk alle andere walvischvaarders uit Bell-sound te
weren. Een maandlang vischten zg in vrede , maar den 21 Jnli
verscheen admiraal Joseph en liet het Fransche schip, dat zich
dadelgk onderwierp, slechts tot de visscherg toe op voorwaarde,
dat het de helft der gekookte traan en alle walvischbaarden aan
de Ëngelschen zou uitleveren *).
Andere Franschen, die zich dit jaar op Spitsbergen vertoon-
den, was het niet beter gegaan. Een klein schip, te Hoorn voor
zekeren Joan Macqui , een koopman te La Roebelle , uitgerust ,
werd 17 Juni door den Ëngelschen admiraal uit Behouden -haven
verjaagd, en vertrok naar de Noordkaap. *) Een grooter schip,
de >Jacques'' van Bordeaux, waarop Allan Sallowes, die het vo-
rige jaar de Nederlanders naar Spitsbergen had geleid, stuurman
was , gaf zich tegclgk met dat van La Roebelle na eenige aarze-
ling aan de Ëngelschen over. Men trof de overeenkomst, dat
het schip in Greenharbour zou mogen visschen en dat de eerste
acht walvisschen , die men ving , voor de Ëngelschen zouden zgn.
Sallowes had dit jaar eene goede vangst : niet alleen was hg in
staat de bedongene acht walvisschen te leveren, maar met eene
*) Baffin, loarnall of the Voyage to Greenland in 1618, b^ : PurehM, Pu-
grimes. III p. 717. — Hiat. de SpiUberghe. p. 21.
*) Hist. de Spitsberghc. p. 24. — Baflin. lonrnall of the Voyage to Green-
land in 1618, bg: Pnrchas, Pilgrimes. III p. 717.
') Hist. de Spitsberghe. p. 23. — fiaffin, lournall of the Voyage to Green-
land in 1618, bü : Purchas , Pilgrimes III p. 718, 19.
«) Hist. de Spitsberghe. p. 22 , 23. — Baffin . lonrnall of the Voyage to
Greenland in 1613. bjj: Purchas. Pilgrimes III p. 718, 19. — Baffin verhaalt
ad 31 Mei 1613, dat een der schepen van St. Jean de Luz van de (Motcovi-
sche) Compagnie verlof had medegebracht om op Spitsbergen te visschen. (?)
•) Hist. de Spitsberghe. p. 21, 22. ~ Baffin. lonrnall of the Voyage to Green-
land iu 1613, bij: Purchas, Pilgrimes. III p. 716, 17. — Het verhaal van Baffin
omtrent de verschijning van een tweede schip uit La Roebelle aan Spitsbergen
(11/21 Juli 1613) schynt op een misverstand te bemsten. Het bedoelde scheefgc
v^as uit St. Jean de Lux. (Hist de Spitsberghe. p. 23.)
281
in deze zaak sedert 1637 gevolgd, dreigde den Nederlandschen
handel met ernstige moeiclykheden. Christiaan IV had herhaaldelijk
verklaard, dat hjj ter voorkoming van te groote en voor zgne
onderdanen schadelijke concurrentie alleen de schepen der Noord-
sche Compagnie op Spitsbergen wilde toelaten. En nu was het
zoo goed als zeker geworden , dat het octrooi dezer compagnie ,
wanneer het met het jaar 1642 eindigde, niet zou verlengd wor-
den , ja by de vele concurrenten, die van alle kanton waren opge-
daagd , — concurrenten, die, sinds 1636 door de Staten van Holland
krachtig gesteund , onbevreesd hunne nering aan Spitsbergen zelf
oefenden , — kon men het octrooi der compagnie reeds voor feitelgk
yemietigd honden. Wanneer Christiaan IV dus ernstig voornam ,
de schepen, die niet onder de compagnie behoorden, van Spits-
bergen te verdreven, dan stond den Nederlandschen walvisch-
vaarders eene groote schade te wachten , eu het was dan ook geen
wonder, dat dezen zich tot de Staten-Qeneraal wondden met de
klacht, »dat de Coninck van Denemarcken in Spitsbergen ende
andere Eglanden naer den Noort Pool gelegen, onder pretext
dat het syne Ma". Landen syn, Voomeempt te verbieden daer-
omtrent het gebruyck van Zee ende Lant aende Ingesetenen
deser Nederlanden.'' *)
In de Instructie der commissarissen , die naar Staden vertrok-
ken, werd overeenkomstig met deze klachten de last opgenomen
om te bewerken, >datde Vaert ende Walvischvanck int Noorden
by Spitsbergen ende overall vry ende onbecommert werden gelaten
aende Ingesetenen deser Lande volgens het recht van Natiën,
ende al waere Spitsbergen van des Rycke Norwegens dependentio ,
gelyck tselve niet en is *).'' In dien zin waren dan ook Boreel
en zgne ambtgenooton werkzaam. Tegenover het verzoek der
Nederlanders om de walvischvangst in vrijheid ie mogen oefenen
zonder eenigen hinder van Deensche zyde en om eventueele quaes-
üén daarover by tractaat te regelen, handhaafde Christiaan IV
echter zyne oude stelling, dat hy niettegenstaande zijn recht op
Spitsbergen de Nederlanders daar vry wilde toelaten en alleen uit
zorg voor den handel zyner eigene onderdanen wenschte te voor-
komen, »dat de Commercie door altegrooten toeloop niet en
mochte comen te niet te gaen." Ook de Staten-Generaal zouden
zeker met deze handelwijze instemmen, meende de koning, en
hg stelde dus voor, dat beide partyen eene overeenkomst zouden
trefien »op wat voet do Commercicn te stabilieren ende jegens
*) ,v Instructie vande Staaten-Genl. voor de heeren . . . . haar hoog mogende
Gedepde. Commisaarissen , gaande naa de conferentie 'dag tot Staade " dd. 1 8
Mei 1641.
*) Instr. der cominiss. te Staden, dd. 18 Mei 1641.
280
Cracoiiw gedaan , dat hij de compagnie volgens de oade gewoonte
op Spitsbergen wilde toelaten, maar »der femer unconditioniiirter
Fischfanck*\ die tot nadeel van de compagnie en van de geheele
walvischvangst moest strekken , zou hij niet dulden , evenmin als
de Staten-Generaal die zeker wilden begunstigen. Hadden de Ne-
derlanders echter bezwaren tegen het vonnis der Kopenhaagsche
admiraliteit, dan konden zg door beroep op den koning zelven
spoedig eene beslissing verwachten. Alsof dit alles nog niet ge-
noeg geweest ware om de Nederlanders teleur te stellen , werd
de oude zaak van Johann Braem op nieuw opgerakeld en op
voldoening aangedrongen.
Voordat de Nederlandsche ambassade een repliek gereed had,
was Christiaan IV reeds weder vertrokken en de Staten-Oeneraal
riepen hunne gezanten op het eerste bericht van hun wedervaren
terug. (28 November 16391).) In December ontvingen de Staten
eene nadere verklaring van den koning, waarin hg echter over
dit punt volkomen hetzelfde zeide als reeds aan de ambassadenrs
in het kort geantwoord was *).
De Staten-Generaal stonden tegenover Denemarken dit jaar op
ecti veel te weinig onafhankelijk standpunt, om den machtigen
vorst, dien men evenals Karel I van sterke Spaanschgezindheid
verdacht , te durven weerstreven. De behandeling, aan de ambassade
van 1639 wedervaren, versterkte de Nederlandsche regeering
echter in den weerzin , dien zg voor Christiaan IV had opgevat;
het liet zich aanzien , dat men geene gelegenheid zou laten voor-
bijgaan , om zich op de inhalige mogendheid , die de Sondtollen
steeds hooger opdreef, te wreken. Langzamerhand dreigde eene
Zwoedsch-Nederlandsche alliantie in het verschiet, en Christiaan IV
begon dan ook in te zien , dat hij te ver gegaan was door de
Staten- Genemal zoo grovelijk te beleedigen. Zelf deed hg eenen
stap in de richting van verzoening en liet zgnen zoon , den aarts-
bisschop van Bremen , aan de Staten-Generaal voorstellen doen om
tot eene schikking der tusschen Denemarken en Nederland hangende
partikuliere quaestiön te geraken. De Staten toonden zich daartoe
natuurlijk niet ongeneigd en zonden de heeren Boreel, Sonck en
Van Weede in Mei 1641 als commissarissen naar eene conferentie^
die te Staden gehouden zou worden. Onder de daar te behande-
len punten trad wel de quaestie over den Sondtol bepaaldelgk op
den voorgrond, maar ook de twisten over de walvischvangst
namen eene aanzienlijke plaats in de onderhandelingen in. En
geen wonder! De gedragslijn, door den koning van Denemarken
*) Zie over deze ambassade: Verbaal der ambassade van 1639, vooral md 25
Scpt. , 7 Oct. 1639; ook: Aitzema . Sakcu v. Stact. Il p. 638—36.
*) Zie deze «naerdtr verklaringh" bij: Aitzema, Saken \. Stael. II p. 686.
281
in deze zaak sedert 1637 gevolgd, dreigde den Nederlandschen
handel met ernstige moeielgkheden. Christiaan IV had herhaaldelgk
verklaard, dat hg ter voorkoming van te groote en voor zgne
onderdanen schadelijke concurrentie alleen de schepen der Noord-
sche Compagnie op Spitsbergen wilde toelaten. En nu was het
zoo goed als zeker geworden , dat het octrooi dezer compagnie ,
wanneer het met het jaar 1642 eindigde, niet zou verlengd wor-
den, ja bjj de vele concurrenten, die van alle kanton waren opge-
daagd , — concurrenten, die, sinds 1636 door de Staten van Holland
krachtig gesteund , onbevreesd hunne nering aan Spitsbergen zelf
oefenden , — kon men het octrooi der compagnie reeds voor feitelgk
vernietigd honden. Wanneer Christiaan IV dus ernstig voornam ,
de schepen, die niet onder de compagnie behoorden, van Spits-
bergen te verdrgven, dan stond den Nederlandschen walvisch-
vaarders eene groote schade te wachten , en het was dan ook geen
wonder, dat dezen zich tot de Staten-Generaal wondden met de
klacht, »dat de Coninck van Denemarcken in Spitsbergen ende
andere Eglanden naer den Noort Pool gelegen, onder pretext
dat het syne Ma**. Landen syn, Voomeempt te verbieden daer-
omtrent het gebruyck van Zee ende Lant aende Ingesetenen
deser Nederlanden.** >)
In de Instructie der commissarissen, die naar Staden vertrok-
ken, werd overeenkomstig met deze klachten de last opgenomen
om te bewerken, >datdeVaert ende Wal vischvanck int Noorden
by Spitsbergen ende overall vry ende onbecommert werden gelaten
aende Ingesetenen deser Lande volgens het recht van Natiën,
ende al waere Spitsbergen van des Rycke Norwegens dependentie ,
gelyck tselve niet en is *)." In dien zin waren dan ook Boreel
en zgne ambtgenooton werkzaam. Tegenover het verzoek der
Nederlanders om de walvischvangst in vryheid ie mogen oefenen
zonder eenigen hinder van Deensche zgde en om eventueele quaes-
üén daarover bg tractaat te regelen, handhaafde Christiaan IV
echter zgne oude stelling, dat hg niettegenstaande zijn recht op
Spitsbergen de Nederlanders daar vrg wilde toelaten en alleen uit
zorg voor den handel zgner eigene onderdanen wenschte te voor-
komen, >dat de Commercie door altegrooten toeloop niet en
mochte comen te niet te gaen.*' Ook de Staten-Generaal zouden
zeker met deze handelwijze instemmen, meende de koning, en
hg stelde dus voor, dat beide partijen eene overeenkomst zouden
trefien »op wat voet de Commercien te stabilieren ende jegens
*) IV Instructie vande Staaten-Genl. voor de heeren . . . . haar hoog mogende
Gedepda. Commisaarisaen , gaande naa de conferentie 'dag tot Staade " dd. 18
Mei 1641.
*) Inatr. der commias. te Staden, dd. IS Mei 1641.
282
vremile die aldacr iiwlnngcn wilden, te defenderen.'* Vooraf
eischte Z. M. echter de belofte, dat de Deensche compagnie niet
als vroeger wel eens in hare nering gehinderd en dat do reeds
toegebrachte schade haar vergoed zou worden •). Na eenige
onderhandelingen deed Z. M. zelf den eersten belangrgken stap
en schieef, »dat gelyck haer Ho: Mo: dese commercie eenige
jaren geleden door een sekere Compaignie gelimiteert hebben , Soo
komt het syne Co : Ma*, (voor) alderbest te wesen , tot verhoadinge
van alle twist , ende tot meerdere profyt vande negocierende ,
dat men sigh te wedersyden veraccordere op een seker getael
van schepen jaerlyx daerna toe te senden, ende dat buyten de
gt*nommeerde somme der Compaignie toebehoorende niemant
anders toegelaten worde derwaerts te varen , Alsdan sonde het
aen byde perthyen connen toegestaen worden , ontrent Christiaeu-
bergh ende hot Ëijlant van Johan May te mogen visschen sonder
eenige verder exceptie ende condicie *)."
Niettegenstaande de uitdrukkelijke b|j voeging aan het ciude
van dezen voorslag , was echter daaraan reeds vroeger stilzwggend
de voorwaarde verbonden, dat Johann Braem vergoeding zoo
krijgen voor de schade, aan zijne schepen in 1623 en 1632 toege-
bracht. Van beide zijden werd deze zaak herhaaldelijk besproken ,
maar terwijl de Nederlanders steeds volhardden de klagenden
naar do Noderlandsche rechters te ver wg zen en hunne bemidde-
ling daartoe aan te bieden , werd dit voorwendsel door hen ge-
bezigd voor het uitstellen van het beramen van een bepaald regle-
ment op den door den koning voorgestelden voet. De bezwaren
der Nederlanders tegen het sluiten van een tractaat zaten echter
dieper : de commissarissen schijnen bij den twgfelachtigen toe-
stand , waarin de Noordsche Compagnie verkeerde , niet recht ge-
weten te hebben hoe zich te gedragen tegenover 's konings voorstel ,
dat het bestaan eener Nederlaudsche compagnie voor do walvisch-
vaiigst onderstelde. Ook het bezit van Jan Mayen-eiland , dat
nu voor het eerst in de onderhandelingen tusschen Denemarken
en Nederland genoemd werd, kon licht tot zwarigheden aanlei-
ding geven. Aitzema meent, dat de commissarissen ook oor*
deelden door verdere onderhandelingen bij veel tijdverlies niet
dan nadeeliger voorwaarden te kunnen verkrygen. Hoe dit zg,
het is zeker, dat de Nederlanders aanvankelijk uitstellend, later
bepiuild onvoldoend antwoord gaven.
Christiaan IV volhardde echter aiinvankelijk bij zgn plan.
In September 1<)41 sloeg hij nogmaals voor, den 'band tus-
schen de wederzijdsche onderdanen nauw aim te halen door
') Verhaal iler ainbass. v. 1641 ad 13, 19/2Ü Juni, 5, 8/18, 10 Juli.
*; Virbual dtr iiinbuhs. v. 1041 ad lU/JÜ Juli.
283
voortaan gezamenlijk »in Compaignie (bnyten gemecne risico
ofte winst nochtans)" de walvischvangst met een vooraf be-
paald getal schepen aan Spitsbergen te oefenen en alle andere
natiën van daar te weren. Ofschoon deze voorslag nagenoeg ge-
heel overeenkwam met het door Van Craconw in 1638 voor>?e-
stelde, wildon de commissarissen zich tot niets verbinden; zij be-
weerden nn stoutweg, dat eene regeling in den door den koning
gewenschten geest onmogelijk was, daar er in Nederland geene
geoctrooieerde compagnie voor de walvischvangst meer bestond ' )
en het hoogst onwaarschijnlijk heeten mocht , dat er eene nieuwe
opgericht zou worden : elke regeling en beperking der Nederlandsche
walvischvangst was dus ten eenenmale onmogelijk. Om die reden
namen zij dan ook alleen op zich, den voorslag aan de Staten-
Generaal mede te deelen. De koning uitte daarop wel den wensch ,
dat het octrooi der Noordsche Compagnie verlengd mocht worden ,
en betuigde zyne ontevredenheid , dat men niet dadelijk een trac-
taat wilde sluiten , maar toen de commissarissen by hunne vroe-
gere beweringen bleven en zelfs eene schriftelijke verklaring gaven ,
dat er geene compagnie voor de walvischvangst in Nederland
meer bestond, gaf hy toe *). Waarschijnlijk uit vrees voor ver-
dere onaangenaamheden met de Staten-Generaal keurde de koning
het nu eindelijk goed, dat voortaan alle Nederlandsche schepen
met de Deensche vryelijk de walvischvangst aan Spitsbergen zou-
den oefenen op voorwaarde , dat men zich goed gedragen en elkan-
der niet door geweld hinderen of verdrijven zou. Het donkbeeld
eener compagnie, uit leden van de beide natiën samengesteld,
werd opgegeven: ook »de ongelimiteerde cours" werd door den
koning vergund ').
Zoo hadden de Staten-Generaal eindelijk na bijna dertigjarige
onderhandelingen hunnen zin volkomen gekregen; van de souvo-
reiniteit van Denemarken over Spitsbergen werd niet meer ge-
rept en de Nederlanders konden voortaan ongestoord aan het
eiland visschen. Was er ook geen formeel tractaat over de quaestie
gesloten, de commissarissen hadden »des Koninghs handt ende
zegel" over het geslotene en hadden by eene verdere onder-
handeling slechts kunnen verliezen *). Ohristiaan IV erkende
*) Eigcnljjk WB8 deze verklaring onjuist: het octrooi in 1633 vcrnicuwü (in-
gsande met 1 Jan. 1635) eindigde eerst 3 1 Dec. 1642. Waarschijnlijk steunt zich
das deze stoute uitspraak alleen op de verklaring van Holland van 11 Dec. 1636,
waarover meer in Hfdst. IX.
>) Verbaal der ambass. v. 1641 ad 23, 26 Juli, 1 Aug. , 10, 2/12. 9/19,
16/26, 18/28, 20/30 Scpt. , 23 Scpt./3 Oct.
*) Zie over deze ambassade: Verbaal der ambass. v. 1641. — Aitzema, Sakcn
V. Staet. ÏI p. 768, 788—97.
*) Aitzema, Sakeu v. Staut. Il p. 795.
284
de bindende kracht dezer regeling stilzwijgend , toen hg aan het
einde van het verdrag van Christianopel (1645), dat over deze
quaestie zweeg , instemde met de bewering , dat bg dit verdra g
>allo differenten tusschen Donemarcken ende de Staeten Ghenerael
geheelijck waren afghedaen ende afgehandelt ')."
Nu de zaak das eindelijk definitief geregeld was, beproefde
Denemarken ook later niet voordeeliger voorwaarden te bedingen *) ;
de alle verwachting overtreffende vermeerdering der Nederlandsche
walvischvangst na de vernietiging van het octrooi der Noordsche
Compagnie maakte dan ook gewelddadige handelingen tegen haar
nagenoeg onmogelijk, en gedurende de geheele zeventiende eeuw
bleven verder de betrekkingen tusschen Nederland en Denemarken
over deze zaak van don meest vriendschappelgken aard ').
') Zie dit verdrag bij: Aitzema, Ssken van SUet. III p. 18 vlg. — De aange-
haalde woorden komen voor in art. XIX.
*) Dit werd trouwens weldra onnoodig: de Deensche walviachvaogst kwyode
reeds sinds 1686 en de compagnie gaf de concurrentie eerlang voor Uuge jareo
op. (Scorcsby, Account. II p. 167.)
') Mauricins, Naleesingen over de Noordelijke Landen. (R.-A.)
HOOFDSTUK VIII.
0NEENI6HEDEN MET FRANSCHEN EN ZUID-NEDERLANDERS.
Terwgl Engelschen en Denen met de Nederlanders op Spits-
bergen om de opperheerschappij kampten, wendde eene andere
natie pogingen aan om zich tusschen de strijdende partyen te
vestigen en in vrede haar bedrgf te oefenen. Het bleek echter
weldra, dat het op den voorgrond stellen van uitsluitende aan-
spraken en het dreigen met krachtige maatregelen de zekerste
wegen waren naar het vreedzaam bezit der visscherg : de volken ,
die de heerschappij op Spitsbergen voerden, lieten daar slechts
nit vrees of uit onmacht vreemde mededingers toe. Het was das
het lot der Fransche natie om dikwgls pogingen aan te wenden tot
het vestigen der walvischvangst , maar om ook telkens in de handen
van een der oppermachtige volken te vallen. Hoe zy het ook
aanlegde , hetzg zg zelfstandig optrad of de heerschende volken
door geldelgke opofferingen tot toegevendheid trachtte te stem-
men, altgd was zg genoodzaakt hare pogingen op te geven om
ze na weinige jaren met even ongelukkigen uitslag te hervatten.
In 1612 was onder de vreemde schepen, die toen voor het
eerst met Engeland kwamen wedg veren , ook een Spaansch schip
geweest, dat door den Engelschman Nicholas Woodcocke naar
Spitsbergen geleid was. Het was uit St. Sebastiaan afkomstig,
en, ervaren als de Basken door lange oefening reeds in de
walvischvangst waren , brachten zg eene rgke vangst mede naar
huis ' ). Het was niet te denken , dat zulk een schitterend resul-
taat onbekend zou blgven. Behalve verscheidene schepen uit
St. Sebastiaan zelf, verschonen dan ook in 1613 vier schepen
van Fransche Basken uit St. Jean de Luz op Spitsbergen. Vier
wedgverende reedergen hadden van daar hare vaartuigen uitge-
*) Hitt. de Spitsberghe. p. II. — Poole , Relation of a Voya^ to Oreenltnd
Sn 1612, bg: Purrhas, Pilgrimea, III p. 716. — Edge , Oiitch dUturbance,
^ji PurehM 1. ۥ 111 p. 466.
286
zonden: de grootste, die van > Monsieur de Turbyde**, had een
groot scbip uitgereed, de andere zonden elk slechts een klein
scheepje. Een dezer laatste werd dadelijk na zgne aankomst in
Behouden-haven (17 Juni) door den Engelschen admiraal naar
huis gezonden >); een ander, dat zich met het Enkhuizensche
schip onder Bonner vereenigd had, onderging 23 Juni in Hom-
sound hetzelfde lot *); het derde, aanvankelgk door Van Mujden
en het schip van De Turbyde verjaagd , kreeg later tegen betaling
eener belasting van 40 tonnen traan van de Engelschen verlof
om in Bell-sound te visschen. (21 Juli ').) Het schip van de com-
pagnie van De Turbyde , grooter en sterker dan de andere Basken,
sloot ccne overeenkomst met Van Muyden en zgne Nederlanders
om gezamenlijk alle andere walvischvaarders uit Bell-sound te
weren. Een maandlang vischten zij in vrede , maar den 21 Juli
verscheen admiraal Joseph en liet het Fransche schip, dat zich
dadeiyk onderwierp, slechts tot de visscherg toe op voorwaai'de,
dat het de helft der gekookte traan en alle walvischbaarden aan
de Engelschen zou uitleveren *).
Andere Franschen , die zich dit jaar op Spitsbergen vertoon-
den, was het niet beter gegaan. Een klein schip, te Hoorn voor
zekeren Jean Macqui , een koopman te La Roebelle , uitgerust ,
werd 17 Juni door den Engelschen admiraal uit Behouden-haven
verjaagd, en vertrok naar de Noordkaap. *) Een grooter schip,
de »Jacques" van Bordeaux, waarop Allan Sallowes, die het vo-
rige jaar de Nederlanders naar Spitsbergen had geleid, stuurman
was , gaf zich tegelijk met dat van La Roebelle na eenige aarze-
ling aan de Engelschen over. Men trof de overeenkomst , dat
het schip in Greenharbour zou mogen visschen en dat de eerste
acht walvisschen , die men ving , voor de Engelschen zouden zgn.
Sallowes had dit jaar eene goede vangst : niet alleen was hg in
staat de bedougene acht walvisschen te leveren, maar met eene
') Haffin, lournall of the Voyagc to Greenland iu 1618, bij: Purchas , PQ-
grimes. III p. 717. — Hist. de Spitsberghe. p. 21.
*) Hist. de Spitsberghe. p. 24. — Baffin, lournall of the Voyage to Green*
land in 1613, bij: Pnrchas, Pilgrimcs. 111 p. 717.
*) Ilist. de Spitsberghe. p. 23. — Baffin, lournall of the Voyage to Green-
land in 1618, bij: Purchas , Pilgrimes III p. 718, 19.
*) Hist. de Spitsberghe. p. 22 , 23. — Baffin , lournall of the Voyage to
Greenland in 1613, bij: Purchas, Pilgrimes III p. 718, 19. — Baffin verhaalt
ad 31 Mei 1613, dat een der schepen van St. Jenn de Lnz van de (Moscovi-
sche) ('Ompagnie verlof had medegebracht om op Spitsbergen te visschen. (?)
») Hist. de Spitsberghe. p. 21, 22. — Baffin, lournall of the Voyage to Green-
land in 1613, bij: Pnrchas, Pilgrimes. III p. 716,17. — Het verhaal van Baffin
omtrent de verschijning van een tweede schip uit La llochelle aan Spitsbergen
(11/21 Juli 1613) schijnt op een misverstand te berusten. Het bedoelde scheepje
was uit St. Jcau de Lu/. (Ilist d«' Spitsberghe. p. 23.)
287
buit van niet minder dan dertig visschen kon het schip 24 Aa-
gnstus met de Engelschen naar huis keeren. >)
Ernstig werd weldra tegen de aanmatigende handelwijze der
Engelschen geprotesteerd door den Franschen ambassadeur te
Londen, De Buisseaax. Hy drong herhaaldeljjk aan op schade-
Tergoeding en ging zelfs zoover van te beweren , dat de toeëigening ,
waarop Jakob I z^'n recht grondde , reeds daarom niet bestaan kon ,
omdat de Franschen Spitsbergen lang voor de Engelschen bezeten
hadden. (?) Veel liet hg zich ook voorstaan op het verlof, door
den koning van Frankrijk aan de Biscaaiers van St. Jean de Luz
en Bayonne verleend, om sinds 1610 tegen loon de Engelschen
naar Spitsbergen te vergezellen en hen de walvischvangst te leeren. >)
Hoewel de Franschen zoo vast van de gegrondheid dezer dwaze
aanmatigingen overtuigd waren, dat zg ze twee jaren later- nog
herhaalden >), durfden de Fransche reeders toch in 1614 geene
schepen ter walvischvangst naar Spitsbergen zenden *). Maar
dat dit slechts eene tgdelyke terughouding was, bleek weldra.
Nanwelgks waren Wotton en de overige loden van het Engelsche
gezantschap den 6 Mei 1615 na eenige onderhandelingen over de
Nederlandsche walvischvangst uit Den Haag vertrokken *) , of de
Fransche ambassadeur Du Maurier leverde aan Oldcnbamevclt
eene >verclaringh** over, waarin hij protesteerde tegen het door hem
veronderstelde plan der Engelschen om met de Nederlandei-s eene
overeenkomst te treffen , ten einde met vereende krachten alle
andere natiën van Spitsbergen te verdrijven. Wij zagen reeds,
dat deze verdenking volkomen ongegrond was : de Engelschen
toch waren in 1615 evenmin tot eene combinatie met Nederland
als met Denemarken geneigd *). Maar Du Maurier meende
>) Boffin, lournall of the Voyage to Greeuland in 1618, bij: Purchas, Pil-
grimes. III p. 716, 17, 19. — Hist. de Spitaberghe. p. 21. 22.— liet verhaal
▼ftn dit laatste boekge over een roof, door de Engelschen op dit schip gepleegd,
Tindt zjjne verklaring in het door Baffiu (ad 17 Juli IC13) medegedeelde van
een twist over het recht op cenen gevonden walvisch. (,yThc order of the Bis-
caines is, that who so doth strike the first Harping Iron iuto the Whale, it
ii his, if his Iron hold.")
*) «Verclaringh vande Francoisen opte vaert ende visschery vande Waluisschen
Int noorden ontiangen vande heere du maurier den 12'° Mey 1615 ," in: Noord-
tche togten. 4 Loopende N. C. R.-A.
*) In de hierboven aangehaalde „verclaringh."
*| Verdaringh vande Francoisen, in: Noordsche togten. 4 Loop. N. C. R.-A.
*) Zie hiervcx)r p. 206—8.
*) Toch schreef ook De Groot, toeu h\j aan Dn Maurier de hier vermelde
«▼«relaringh" terugxond , na vele betuigingen vau instemming met de houding
der Franschen : 0£go cnm jampridem vidurem , hoc agerc Anglos , ut exclusis
•lüt gentibns nos solos in societatem iniquissimi juris admitterent , sedulo obstiti
ne vtniretnr ad tam turpis partioues." (Grutii Epistolae. p. 19. Kp. 59.)
288
desniettogenstaande zeker genoeg van de zaak te zgn , om bg 01-
denliamevelt ernstige pogingen aan te wenden tot verydeling der
gewaande Engelsche plannen. Onder beroep op geheel dezelfde
tweeslachtige argumenten als de door Nederland in deze zaak
steeds gebruikte, op de vrijheid yan zee en visscherg en op het
door Frankrijk verkregen bezit, verklaarde de gezant, dat Spanje
en Frankrgk voornemens waren in deze zaak gezamenlgk te han-
delen en de walvischvangst hunner onderdanen te handhaven.
Wilden de Staten-Greneraal in het verbond tegen Engeland treden ,
het zou den verbondenen vorsten aangenaam zgn. In ieder geval
was Du Marnier van plan, de Nederlandsche regeering officieel
met de voornemens der vereenigde vorsten bekend te maken , ten
einde haar van eene combinatie met Engeland terug te honden *).
Of het zoover gekomen is, blgkt niet; maar allicht zouden
de voorstellen, hoe gewillig de Staten-Oeneraal zelveu toen ook
zyn mochten om in deze zaak eene vrijgevige politiek met be-
trekking tot de vreemde mogendheden te volgen *), afgestuit
zgn op den onwil der Noordsche Compagnie. Want deze had
geheel andere plannen, zooals weldj*a blgken zou. In den zomer
van 1615 bleek de samenwerking tusschen Franschen en Span-
jaarden reeds openlijk , toen twee schepen van Bordeaux , die voor
eene reederg te St. Sebastiaan voeren , op Spitsbergen verschenen.
De Noordsche Compagnie , die door hare groote machtsontwikke-
ling in 1614 en 1615 zich in de IJszee reeds eene zelfstandige
plaats meende veroverd te hebben , even onaantastbaar als die der
Engelschen, toonde zich echter geenszins geneigd op hare beurt
weder anderen tot de met zooveel inspanning bemachtigde vis-
scherjj toe te laten. Zij weigerde bepaald den schepen verlof tot
het visschen te geven. Niettegenstaande de bekende gezindheid
') Vcrclaringh vandc Francoisen , in : Noordsche togten. 4 Loop. N. C R.-A. —
Grotii Epistolae p. 19. £p. 59.
>) Instr. der Stn.-Gen. voor H. Gsz. Quasi en J.Jsz. Schrobop, dd. 20 Apr.
1614, 23 Mei 1616, in: Noordsche togten. 4 Loop. N. C. R.-A. — R. S.-G.
10 Apr. 1618. — Req. v. J. Vrolicq aan de Stn.-Gen. dd. 15 Apr. 1688, in:
Stn. N. C. V. d. Haarl. gedeput. R.-A. (Vrolicq beweerde , dat volgens de R. S.-G.
de Instructie , door den prins aan de walvischvaarders gegeven , ,reiprea8elyck
mede bracht" : ;,dat soo verre sylu^rJcn in haerc reyse ende walvisch neeringe
eeuighe vreemde natiën comcn te ontmoeten , sij luijden aen de selve verclaeren
soudcu , haerluyden intentie niet anders te syn , dan alleenlyck vryichljck den
AValvischvanck te mogen doen , soudcr imanden anders van gclycken te doen te
willen beletten." Ook ;,anderc resolutien" waren volgens hem »bj haere Ho. Mo.
over dese saecke tot voordeel vande vreemde natiën , ende specialyck vaude
oudersacten vande Croone van Vranckryck genomen." Alleen de drie boven-
aangehaalde stukken van 1614, 1616 en IG 18 komen , voorzoover ik heb kaoiieD
nagaan , roet deze bcschrgving overeen.)
289
der Staten-Geaeraal werden de Basken van Spitsbergen geweerd,
hoewel zg zelfs aanboden om | van hunne vangst voor hunne
toelating aan de Nederlanders uit te keeren <). Het volgende
jaar gelastten de Staten de compagnie wel toegefelyker te zjjn
en bevalen zg uitdrukkelijk, de Biscaaiers, wanneer zg hun
aanbod hernieuwden, niet alleen vriendelgk te behandelen maar
ook tegen de Engelschen te beschermen >), maar het was te
laat: de Franschen schynen door de behandeling der Neder-
landers ontmoedigd te zgn. Hoewel zy zich na 1615 nog een
enkele maal aan Spitsbergen vertoond schijnen te hebben ') , was
het toch in 1619 reeds zoover gekomen, dat koning Jakob I ver-
klaren kon , dat zij met de andere mededingers der Engelschen van
de visschery aldaar hadden afgezien *). Toen dit resultaat eenmaal
verkregen was , weigerde de Noordsche Compagnie hen weder
toe te laten ; hoewel de Basken herhaaldelyk pogingen aanwendden
om de visschery met kleine schepen ongemerkt weder te beginnen
en zich zelfs op nieuw bereid verklaarden voor het verlof te be-
talen, werd dit door de compagnie steeds ^met beleef theyt**
maar zeer bepaald geweigerd '). In het vorige hoofdstuk is
breedvoerig verhaald , hoe de ongelukkige Biscaaiers bij de Denen
voor dergelyke aanbiedingen gewilliger oorcn vonden, maar dat
de Nederlanders ook tegenover de slinksche handelingen der ver-
eenigde natiën hun doel niet uit het oog verloren en hardnekkig
de* toelating der vreemden bleven weigeren. De poging, door
de Franschen beproefd om op eigen naam toegang tot de visschery
aan Spitsbergen te verkrygen, verdient hier echter uitvoeriger
beschreven te worden dan daar uit den aard der zaak geschied is.
Weinige dagen nadat Johann Braem in zijn proces tegen de
Noordsche Compagnie door het Hof van Holland in het ongelyk
gesteld was , verleende ^e kardinaal De Richelieu een octrooi voor
*) fnttr. ?. Schrobop art. 15.
*) Inttr. ▼. Schrobop art. 11, 12.
•) R. S.-G. 10 Apr. 1618.
*) Holler, Mare Clansam. p. 162.
•) Aitiema, Saken ▼. Staet. I p. 1150. ~ Req. der N. C. aan de Stn.-Oen.
e. Vrdlieq dd. 2 Febr. 1684 en ald. bijl. D , in : Noordsche togten. 4
Loop. N. C', R.-A. — Het bjj Aitzema l. c. medegedeelde over het verzoek
viB «die van Sint lan de Lux, solver oock (vau) den Gouverneur (?)
Orominoiit" aan de N. C. schijnt mij duister: alleeu blgkt het, dat op de beide
hierboven vermelde schepen van Bordeaux ;,Lcstinottc" en ^liC Pcllecan** kapi-
toiis waren Jean De Lasso en Jean De Gramont. — Hrt komt mij om ver-
■ehfllende aanw^zingen waarschjjnl^k voor, dat de pogingen der Basken om
haBie walviaehvangst te vestigen na 1615 beproefd werden niet aan Spitsber-
gen, maar aan Jan Mayen-eiland. Was het feit bew^sbaar, dan zou het zeker
een argument vju ten voordeele van Vrolicqs beweerde ontdekking vau het
eUand in 1612.
19
290
de walvischvangst aan zekeren Jean Vrolicq. De dos beganstigde
persoon was een Bask van geringe afkomst, die vele jaren in
dienst der Noordsche Compd,gnie geweest was '). Later had hg
de Nederlanders verlaten en was in dienst van Haraneder en
Laralde , — de beide kooplieden , die na verscheilene vergeefsche
pogingen bij de Noordsche Compagnie in 1623 het Deensche con-
tract gesloten hadden, — bekend geworden met Braem. Daar
de walvisch vangst der Basken in 1623 dadelijk weder gestaakt
werd, verscheen hij in het volgende jaar nogmaals in Nederlandschen
dienst als harpoenier op Spitsbergen *). Maar weldra trad hg
als Braems zaakwaarnemer op en nam zijne belangen in Nederland
waar gedurende het eindelooze proces voor het Hof van Holland *).
Nauwelijks namen de zaken echter voor de Denen een ongon-
stigen keer, of Vrolicq wendde zich tot Bichelieu. De suppliant ,
die zich >Capitaine de la marine de la ville de St. Jean de Lux'*
noemde, beweerde, dat hy den 3 Juni 1612 op ll\^ NB. had
ontdekt een eiland, Pico genaamd, dat vroeger nooit bekend ge-
weest was. Met eenige andere Basken , die zich bjj hem gevoegd
hadden, zou hij daar de walvischvangst begonnen, maar weldra
door de kooplieden der gepriviligiëerde Nederlandsche en Engel-
sche compagnieën verjaagd zijn van zijne nieuwe ontdekking, die
hij eerlang »a cause des grands profficts qui se font es costes
d'icello" Richelieu (ook wel Isle de Richelieu) genoemd had •).
Laat ons hier even stilstaan, om te zien wat er van de zaak
was. Reeds door de opgave van de ligging van het eiland blijkt ,
dat hier sprake is van het bekende Jan Mayen-eiland *). Zoo
Vrolicqs bewering waar was , dan had hij dus een beter recht dan
de Noordsche Compagnie, die eerst in 1614 het eiland ontdekte
*) Req. der N. C. dd. 2 Febr. 1634, byl. B, in: Noordsche togten. 4 Loop.
N. C. R.-A.
») Req. der N. C. dd. 2 Febr. 163-4, bijl. B , in : Noordsche togten. 4 Loop.
N. C R.-A.
») Req. der N. C. dd. 2 Febr. 1034 1. c. — Vgl. R. S.-G. 10 Scpt. , 21 Oct. I6S0.
*) Octr. ?. Richelieu aan Vrolicq. (Bijl. C v. h. Req. derN. C. dd. 2 Febr. 1634 1. c.)
*) De N. C. verhaalde in 1631 , dat Vrolicq walvisschen wilde viiDgeo op
„Spitzbcrgen noemende de selve plactsc Pico ende Richelieu." (Aitzema,
Sakcn v. Staet. I p. 1150.) Ook de Rouaausche admiraliteit sprak in 16SS
van „la Bave de Richelieu , diot Ic port de S. Pierre , Ie long des costes dn
Nord et Terrc verte." (Req. der N. C. dd. 2 Febr. 1634, bijl. 1. 1. c. — De bedoelde
baai is do Robbenbaai op Spitsbergen.) Toch is dit eenc vergissing. Al bewees
niet reeds de opgave der ligging van het eiland en de naam Pico , die klaarblg-
kelijk op den zeer in het oog vallenden Bcerenberg slaat , dat hier sprmke is
van Jan ^layen-eiland . dan zou reed» het feit , dut Vrolicq lang in Nederland-
schen dienst geweest was , hem wel vrijspreken van eenc domme vergissing ala
deze. Het kan hem toch niet onbekend geweest zijn. dat Spitsbergen in 1612
reeds lang ontdekt wns.
291
en er niet voor 1616 de visBcherjj vestigde. Juist om deze reden
is echter het verhaal van Yrolicq onmogelijk : al wat hy bericht
van zyne onaaDgenaamhedeu in 1612 of 1613 — immers alleen
do onmiddellijke inbezitneming en vestiging op het eiland schiep
zyn recht, — met de Noordsche Compagnie, die niet vóór 1616
en met de Moscovische Compagnie, die voor zoover mij bekend
ia nooit op Jan Mayen-eiland eenige acht heeft geslagen , is na-
tnurlyk onwaar. Maar ook om andere redenen is do bewering
van Yrolicq onwaarschijnlijk: wie zal hot gelooven, dat iemand
die in 1624 nog jong was en het niet verder gebracht had dan
tot harpoenier op een Nederlandse j walvischvaarder , reeds twaalf
jaren vroeger op een eigen schip reizen deed en nieuwe plaatsen
ontdekte, die dadelijk ryke winst afwierpen? dat die persoon,
nadat hy die winst gemaakt had, berust zou hebben in de ver-
dry ving zyner schepen van die plaats door overweldigers, die
minder recht hadden dan hij , zouder ooit over deze zaak bij zijnon
machtigen koning te klagen voordat zeventien jaren daarna ver-
loopen waren? dat een man, die later toonde even ondernemend
als volhardend te zyn, niet alleen geene pogingen aanwendde om
zyn recht te handhaven en zijne ontdekking te exploitecren , maar
zich integendeel in den dienst begaf eener natie , die hem veron-
gelykt had , — eene natie , die er uatuurlyk belang bij had , dat
de ontdekking geheim bleef en die dus juist de eenige was, bij
wie hy met de openbaring geen voordeel doen kon. Ik aarzel
dan ook niet, hoewel Vrolicq een plan der ligging van het eiland
en het proces-verbaal der ontdekking overlegde, met de Noord-
sche Compagnie te verklaren: ^que Jean Vrolicq ne prouvera
jamais avoir esté en icelle Isle , qu'au service de ceux de la Com-
pagnie flamande; qu'aussi il n'est point vraij semblable, et n'ij
a nulle apparence , que ledict Vrolicq eust trouvé ladite Isle Tan
1612, et seulement Tauroit descouvert Tan 1629 ')."
In Frankryk, waar men met de toedracht der zaken minder
goed bekend was, kon Vrolicq zyn ongerijmd verhaal met kans
op goed geloof doen. Hij deelde dan ook zyne gewichtige ont-
dekking aan Richelieu mede, beriep zich op >le droict des gens
qni permet k tontes personncs d*allcr pescher en mors eslonguées ,**
en op het recht der Basken, die, sinds jaren gewoon de IJszee
ter walvischvangst te bezoeken , aan de vreemde nati{Jn jaarlyks
honne onmisbare hulp en voorlichting verleenden. Hy wees ver-
der op het nadeel , dat Frankryk leed door de uitsluiting van de
walvischvangst en de noodzakelykheid om alle traan en balein
') Beq. der N. C. dd. 2 Fcbr. 1634, iu: Noordsche togten. 4 I/Mp.
19»
284
de bindende kracht dezer regeling stilzwijgend , toen hg aan het
einde van het verdrag van Christianopel (1645), dat over deze
quacstic zweeg, instemde met de bewering, dat bg dit verdrag
>alle differenten tusschen Donemarckon ende de Staeten Ghenerael
gehoelgck waren afghedaen ende afgehandelt >).**
Nu do zaak dus eindelgk definitief geregeld was, beproefde
Denemarken ook later niet voordeeliger voorwaarden te bedingen *) ;
de alle verwachting overtreffende vermeerdering der Nederlandsche
walvischvangst na de vernietiging van het octrooi der Noordsche
Compagnie maakte dan ook gewelddadige handelingen tegen haar
nagenoeg onmogelijk, en gedurende de geheele zeventiende eeuw
bleven verder de betrekkingen tusschen Nederland en Denemarken
over deze zaak van den meest vriendschappelgken aard >).
') Zie dit verdrag bij: Aitzema, Ssken van Staet. III p. 18 vlg. — De aange-
haalde woorden komen voor in art. XIX.
*) Dit werd trouwens weldra onnoodig: de Deensche walvischvangst kwynde
reeds sinds 1686 en de compagnie gaf de concurrentie eerlang voor lange jaren
op. (Scoresby, Account. II p. 167.)
') Mauricins , Naleesingen over de Noordelgke Landen. (R.-A.)
HOOFDSTUK VIII.
0NEENI6HEDEN MET FRANSCHEN EN ZUID-NEDERLANDERS.
Terwgl Engelschen en Denen met de Nederlanders op Spits-
bergen om de opperheerschappij kampten, wendde eene andere
natie pogingen aan om zich tnsschen de strgdende partijen te
vestigen en in vrede haar bedrgf te oefenen. Het bleek echter
weldra, dat het op den voorgrond stellen van nitslnitende aan-
spraken en het dreigen met krachtige maatregelen de zekerste
wegen waren naar het vreedzaam bezit der visscherg : de volken ,
die de heerschappg op Spitsbergen voerden, lieten daar slechts
uit vrees of nit onmacht vreemde mededingers toe. Het was dus
het lot der Fransche natie om dikwgls pogingen aan te wenden tot
het vestigen der walvischvangst , maar om ook telkens in de handen
van een der oppermachtige volken te vallen. Hoe zg het ook
aanlegde, hetzg zg zelfstandig optrad of de heerschende volken
door geldelyke opofferingen tot toegevendheid trachtte te stem-
men, altgd was zg genoodzaakt hare pogingen op te geven om
ze na weinige jaren met even ongelukkigen uitslag te hervatten.
In 1612 was onder de vreemde schepen, die toen voor het
eerst met Engeland kwamen wedgveren , ook een Spaansch schip
geweest, dat door den Ehigelschman Nicholas Woodcocke naar
Spitsbergen geleid was. Het was uit St. Sebastiaan afkomstig,
en, ervaren als de Basken door lange oefening reeds in de
walvischvangst waren, brachten zg eene rgke vangst mede naar
huis ' ). Het was niet te denken , dat zulk een schitterend resul-
taat onbekend zou blgven. Behalve verscheidene schepen uit
St. Sebastiaan zelf, verschenen dan ook in 1613 vier schepen
van Fransche Basken uit St. Jean de Luz op Spitsbergen. Vier
wedgverende reedergen hadden van daar hare vaartuigen uitge-
*) Hiit. de SpiUberghe. p. II. — Poole , Relat ion of a Voyage to Oreenland
in 1612, bg: Purrhas, Pilgrimea, III p. 716. — Edge . niitch diiturbance,
b^i PurehM U e, UI p. 466.
286
zonden: de grootste, die van > Monsieur de Turbyde**, had een
groot scbip nitgeroed, de andere zonden elk slechts een klein
scheepje. Een dezer laatste werd dadelijk na zgne aankomst in
Behonden-havcn (17 Juni) door den Engelschen admiraal naar
huis gezonden >); een ander, dat zich met het Enkhuizensche
schip onder Bonner vereenigd had, onderging 23 Juni in Hom-
sound hetzelfde lot *); het derde, aanvankelijk door Van Mujden
en het schip van De Turbyde verjaagd , kreeg later tegen betaling
eener belasting van 40 tonnen traan van de Engelschen verlof
om in Bell-sound te visschen. (21 Juli ').) Het schip van de com-
pagnie van De Turbyde , grooter en sterker dan de andere Basken,
sloot ecne overeenkomst met Van Muyden en zgne Nederlanders
om gezamenlijk alle andere walvischvaarders uit Bell-sound te
weren. Een maandlang vischten zij in vrede , maar den 21 Juli
verscheen admiraal Joseph en liet het Fransche schip, dat zich
dadelgk onderwierp, slechts tot de visscherg toe op voorwaarde,
dat het de helft der gekookte traan en alle walvischbaarden aan
de Engelschen zou uitleveren *).
Andere Franschen , die zich dit jaar op Spitsbergen vertoon-
den, was het niet beter gegaan. Een klein schip, te Hoorn voor
zekeren Jean Macqui , een koopman te La Roebelle , uitgerust ,
werd 17 Juni door den Engelschen admiraal uit Behouden -haven
verjaagd, en vertrok naar de Noordkaap. *) Een grooter schip,
de » Jacques" van Bordeaux, waarop Allan Sallowes , die het vo-
rige jaar de Nederlanders naar Spitsbergen had geleid, stuurman
was , gaf zich tegelijk met dat van La Roebelle na eenige aarze-
ling aan de Engelschen over. Men trof de overeenkomst , dat
het schip in Greenharbour zou mogen visschen en dat de eerste
acht walvisschen , die men ving , voor de Engelschen zouden zgn.
Sallowes had dit jaar eene goede vangst : niet alleen was hg in
staat de bedougene acht walvisschen te leveren, maar met eene
*) Baffin, lournall of the Voyage to Greenland in 1618, b\j : Purchas , PU-
grimes. III p. 717. -- Hist. de Spitsberghe. p. 21.
*) Hist. de Spitsberght'. p. 24. — Baffin, loiiruoll of the Voyage to Green-
land iu 1613, bij: Pnrchas, Pilgrimcs. III p. 717.
*) Ilist. de Spitsberghe. p. 23. — Hafliu, lournall of the Voyage to Green-
land in 1618, bij: Purchas , Pilgrimes III p. 718, 19.
*) Hist. de Spitsberghe. p. 22 , 23. — Baffin , lournall of the Voyage to
Greenland in 1613, bij: Purchas, Pilgrimes III p. 718, 19. — Baffin verhaalt
ad 31 Mei 1613, dat een der schepen van St. Jean de Luz van de (Moscovi-
sche) Compagnie verlof had medegebracht om op Spitsbergen te visschen. (?)
») Hist. de Spitsberghe. p. 21, 22. — Baffin, lournall of the Voyage to Green-
land in 1613, bij : Purchas, Pilgrimes. lil p. 716, 17. — Het verhaal van Baffin
omtrent de verschijning van ecu tweede schip uit La Roebelle aan Spitsbergen
(11/21 Juli 1613) schijnt op een misverstand te berusten. Het bedoelde scheepje
was uit St. Jcaii de Lu/ (llist do Spitsberghe. p. 23.)
287
buit van niet minder dan dertig visschen kon het schip 24 Aa-
gostus met de Engelschen naar hnis keeren. >)
Ernstig werd weldra tegen de aanmatigende handelwijze der
Engelschen geprotesteerd door den Franschen ambassadeur te
Londen, De Buisseaux. Hij drong herhaaldelgk aan op schade-
vergoeding en ging zelfs zoover van te beweren , dat de toet^igening ,
waarop Jakob I zijn recht grondde , reeds daarom niet bestaan kon ,
omdat de Franschen Spitsbergen lang voor de Engelschen bezeten
hadden. (?) Veel liet hg zich ook voorstaan op het verlof, door
den koning van Frankrgk aan do Biscaaiers van St. Jean de Lnz
en Bayonne verleend, om sinds 1610 tegen loon de Engelschen
naar Spitsbergen te vergezellen en hen de walvischvangst te leeren. >)
Hoewel de Franschen zoo vast van de gegrondheid dezer dwaze
aanmatigingen overtuigd waren, dat zij ze twee jaren later' nog
herhaalden >), durfden de Fransche reeders toch in 1614 gcene
schepen ter walvischvangst naar Spitsbergen zenden *). Maar
dat dit slechts eene tgdelyke terughouding was, bleek weldra.
Nauwelgks waren Wotton en de overige leden van het Engelschc
gezantschap den 6 Mei 1615 na eenige onderhandelingen over de
Nederlandsche walvischvangst uit Den Haag vertrokken*), of do
Fransche ambassadeur Du Maurier leverde aan Oldenbamevclt
eene > verclaringh** over , waarin hij protesteerde tegen het door hem
veronderstelde plan der Engelschen om met de Nederlandei-s eene
overeenkomst te treffen , ten einde met vereende krachten alle
andere natiën van Spitsbergen te verdrijven. Wij zagen reeds,
dat deze verdenking volkomen ongegrond was : de Engelschen
toch waren in 1615 evenmin tot eene combinatie met Nederland
als met Denemarken geneigd *). Maar Du Maurier meende
■) Boffin, lournall of the Voyage to Greeulaud in 1618, bij: Purchas, Pil-
grimes. III p. 716. 17, iü. — Hist. de Spitaberghe. p. 21, 22.— Het verhaal
Tan dit laaiite bockge over een roof, door de Engelschen op dit schip gepleegd,
vindt zijne verklaring in het door Haffiu (ad 17 Juli 1613) medegedeelde van
een twut over het recht op eenen gevonden walvisch. („The order of the Bis-
cmines ia, that who so doth strike the ürst Harping Iron iuto the Whale, it
il his, if hia Iron hold.")
*) «Verclarin^ vande Fraucoiscn opte vaert ende visschery vande Waluisschen
Int noorden ontlangen vande heere du maurier den 12'° Mey 1615 /' in: Noord-
tche togten. 4 Loopende N. C. R.-A.
*) In de hierboven aangehaalde wverclaringh."
* I Verclaringh vande Francoisen , in : Noordsche togten. 4 Loop. N. C. R.-A.
*) Zie hiervcMr p. 206—8.
*) Toch schreef ook De Groot, toen hij aan Du Maurier de hier vermelde
averelaringh" terugxond , na vele betuigingen van instemming met de houding
der Franschen : «Ego cnm jampridem viderem , hoc agere Anglos , ut exclusis
•lilt gentibns nos solos in societatem iniquissinii jnris admitterent , sedulo obstiti
ne veniretur ad tam turpis partioucs." (Grotii Epistulac. p. 19. Kp. 59.)
288
desniettegenstaande zeker genoeg van de zaak te zgn , om bg 01-
denbamevelt ernstige pogingen aan te wenden tot yerydeling der
gewaande Engelsche plannen. Onder beroep op geheel dezelfde
tweeslachtige argumenten als de door Nederland in deze zaak
steeds gebruikte, op de yryheid van zee en visschery en op het
door Frankryk verkregen bezit, verklaarde de gezant, dat Spanje
en Frankryk voornemens waren in deze zaak gezamenlgk te han-
delen en de walvischvangst hunner onderdanen te handhaven.
Wilden de Staten-Generaal in het verbond tegen Engeland treden ,
het zou den verbondenen vorsten aangenaam zyn. In ieder geval
was Du Maurier van plan, de Nederlandsche regeering officieel
met de voornemens der vereenigde vorsten bekend te maken , ten
einde haar van oene combinatie met Engeland terug te houden * ).
Of het zoover gekomen is, blgkt niet; maar allicht zouden
de voorstellen, hoe gewillig de Staten-Oeneraal zei ven toen ook
zjjn mochten om in deze zaak eene vrijgevige politiek met be-
trekking tot de vreemde mogendheden te volgen *), afgestuit
zgn op den onwil der Noordsche Compagnie. Want deze had
geheel andere plannen, zooals weld]*a blyken zou. In den zomer
van 1615 bleek de samenwerking tusschen Franschen en Span-
jaarden reeds openlyk , toen twee schepen van Bordeaux , die voor
eene reederg te St. Sebastiaan voeren, op Spitsbergen verschenen.
De Noordsche Compagnie , die door hare groote machtsontwikke-
ling in 1614 en 1615 zich in de IJszee reeds eene zelfstandige
plaats meende veroverd te hebben , even onaantastbaar als die der
Eugelschen, toonde zich echter geenszins geneigd op hare beurt
weder anderen tot de met zooveel inspanning bemachtigde vis-
scherij toe te laten. Zij weigerde bepaald den schepen verlof tot
het visschen te geven. Niettegenstaande de bekende gezindheid
• ) Verclaringh vande Francoisen , in : Noordsche togten. 4 Loop. N. C. R.- A. —
Grotii Epistolae p. 19. £p. 59.
*) Instr. der Stn.-Gen. voor H. Gsz. Qnast en J.Jaz. Schrobop, dd. 20 Apr.
1614, 23 Mei 1616, iu : Noordsche togten. 4 Loop. N. C. R.-A. — R. S.-G.
10 Apr. 1618. — Req. v. J. Vrolicq aan de Stn.-Gen. dd. 15 Apr. 1688, in :
Stn. N. C. V. d. Haarl. gedeput. R.-A. (Vrolicq beweerde , dat volgens de R. S.-G.
de Instructie , door den prins aan de walvischvaarders gegeven , ,rCipresaelyck
mede bracht" : «dat soo verre syluyJcn in haerc reyse ende wmlvisch neeringe
ecuighe vreemde natiën comen te ontmoeten , sij luijden aen de selve vcrclaeren
souden , haerlnyden intentie niet anders te syn , dan alleenlyck vryichljrck den
Walvischvanck te mogen doen , sonder imandcn anders van gclycken te doen te
willeu beletten." Ook „andere resolutien" waren volgens hem „^y haere Ho. Mo.
over dese saecke tot voordeel vande vreemde natiën , ende specialyck vande
oudersaeteu vande Ouone van Vranckryck genomen." Alleen de drie boYen-
aangehaalde stukken van 1614, 1616 en IG 18 komen , voorzoover ik heb kannen
uagoan , roet deze beschrgviug overeen.)
289
der Statea-Oeaeraiil werden de Basken vau Spitsbergen geweerd,
hoewel zg zelfs aanboden om | van hunne vangst voor hunne
toelating aan de Nederlanders uit te keeren <). Het volgende
jaar gelastten de Staten de compagnie wel toegefelykcr te zyn
en bevalen zg uitdrukkelijk, de Biscaaiers, wanneer zy hun
aanbod hernieuwden, niet alleen vriendelyk t« behandelen maar
ook tegen de Engelschen te beschermen > ) , maar het was to
laat: de Franschen schjjnen door de behandeling der Neder-
landers ontmoedigd te zgn. Hoewel zij zich na 1615 nog een
enkele maal aan Spitsbergen vertoond schynen te hebben ') , was
het toch in 1619 reeds zoover gekomen , dat koning Jakob I ver-
klaren kon , dat zy met de andere mededingers der Engelschen van
de visschery aldaar hadden afgezien ^). Toen dit resultaat eenmaal
verkregen was , weigerde de Noordsche Compagnie hen weder
toe te laten ; hoewel do Basken herhaaldelijk pogingen aanwendden
om de visschery met kleine schepen ongemerkt weder te beginnen
en zich zelfs op nieuw bereid verklaarden voor het verlof te be-
talen, werd dit dour de compagnie steeds ^ met beleef theyt**
maar zeer bepaald geweigerd *j. In het vorige hoofdstuk is
breedvoerig verhaald , hoe de ongelukkige Biscaaiers bij de Denen
voor dergelyke aanbiedingen gewilliger oorcn vonden, maar dat
de Nederlanders ook tegenover de slinksche handelingen der ver-
eenigde natiën hun doel niet uit het oog verloren en hardnekkig
de' toelating dor vreemden bleven weigeren. De poging, door
de Franschen beproefd om op eigen naam toegang tot de visschery
aan Spitsbergen te verkrijgen, verdient hier echter uitvoeriger
beschreven te worden dan daar uit den aard der zaak geschied is.
Weinige dagen nadat Johann Braem in zijn proces tegen de
Noordsche Compagnie door het Hof van Holland in het ongelgk
gesteld was, verleende de kardinaal De Richelieueen octrooi voor
') fnftr. ?. Schrobop art. 15.
*) Inftr. V. Schrobop art. 11, 12.
•) R. S.-G. 10 Apr. 1618.
*) Holler, Mare Claasum. p. 162.
•) Aitiema, Saken ▼. Staet. I p. 1150. ~ R«q. der N. C. aan de Stn.-Gen.
e. Vrolieq dd. 2 Febr. 16S4 en ald. bijl. D , in : Noordsche togten. 4
Loop. N. C.' It-A. — Het bij Aitzema 1. c. medegedeelde over het verzoek
viB «die Tan Sint lan de Lux, sclver oock (van) den Gouverneur (?)
Orommont" aan de N. C. schijnt mij duister: alleen blgkt het, dat op de beide
bierboveD vermelde schepen vnn Bordeaux „Lcstinottc** en ^liC Pcllecau" kapi-
tein waren Jean I)c T^asso en Jcan De Gramont. — Ilrt komt mij om ver-
■ehillende aanwijzingen waarschijnlijk voor. dat de {wgin^rcn der Basken om
llBBBe walviaeh vangst te vestigen na 1615 beproefd werden niet aan Spitsber-
gen, maar aan Jan Mayen-eiland. Was het feit bewijsbaar, dan zou het zeker
een argnment K\jn ten voordeele van Vrolicqs beweerde ontdekking van het
eiland in 1612.
19
290
de walvischvangst aan zekeren Jean Vrolicq. De dos beganstigde
persoon was een Bask van geringe afkomst, die vele jaren in
dienst der Noordsche Compd,gnie geweest was '). Later had hg
de Nederlanders verlaten en was in dienst van Haraneder en
Laralde , — de belde kooplieden , die na verscheilene vergeefsche
pogingen b|j de Noordsche Compagnie in 1623 het Deensche con-
tract gesloten hadden, — bekend geworden tnet Braem. Daar
de walvischvangst der Basken in 1623 dadeljjk weder gestaakt
werd, verscheen hij in het volgende jaar nogmaals in Nederlandschen
dienst als harpoenier op Spitsbergen *). Maar weldra trad hg
als Braems zaakwaarnemer op en nam zijne belangen in Nederland
waar gedurende het eindelooze proces voor het Hof van Holland ' ).
Nauwelijks namen de zaken echter voor de Denen een ongnn-
stigen keer, of Vrolicq wendde zich tot Biohelieu. De suppliant,
die zich >Capitaine de la marine de la ville de St. Jean de Lnz'*
noemde, beweerde, dat hij den 3 Juni 1612 op 71|^ NB. had
ontdekt een eiland, Pico genaamd, dat vroeger nooit bekend ge-
weest was. Met eonige andere Basken , die zich by hem gevoegd
hadden, zou hij daar do walvischvangst begonnen, maar weldra
door de kooplieden der gepriviligiëerde Nederlandsche en Engel-
sche compagniën verjaagd zijn van zijne nieuwe ontdekking, die
hij eerlang »a cause des grands profficts qui se font es costes
d'icello" Richelieu (ook wel Isle de Richelieu) genoemd had *).
Laat ons hier even stilstaan, om te zien wat er van de zaak
was. Reeds door de opgave van do ligging van het eiland blykt,
dat hier sprake is van het bekende Jan Mayen-eiland *). Zoo
Vrolicqs bewering waar was , dan had hij dus een beter recht dan
de Noordsche Compagnie, die eerst in 1614 het eiland ontdekte
*) Rcq. der N. C. dd. 2 Fubr. 1634, byl. B, in: Noordsche togten. 4 Loop.
N. C. K.-A.
») Req. der N. C. dd. 2 Fcbr. 163-4, bijl. B, in: Noordsche togten. 4 Loop.
N. C R.-A.
») Rcq. der N. C. dd. 2 Febr. 1634 1. e. — Vgl. R. S.-G. 10 Scpt. , 21 Oct. I6S0.
*) Octr. V. Richelieu aan Vrolicq. (Bijl. C v. h. Rcq. der N. C. dd. 2 Febr. )6S4 1. c.)
*) De N. C. verhaalde in 1631 , dat Vrulicq walvisschen wilde Tangen op
„Spitzbergen noemende de selve plaetsc Pico endc Richelieu.'* (Aitzema.
Saken v. Staet. I p. 1150.) Ook de Rouaausche admiraliteit sprak in 16SS
van „la Bayc de Richelieu, dict Ic port de S. Pierre, Ie long des costes da
Nord et Terre verte." (Req. der X. C. dd. 2 Febr. 1634, bijl. 1. 1. c. — De bedoelde
baai is de Robbenbaai op Spitsbergen.) Toch is dit eene vergissing. Al bewees
niet reeds de opgave der ligging van het eiland en de naam Pico , die klaarblij-
kelijk op den zeer in het oog vallenden Bccrenbcrg slaat , dat hier sprake b
van Jan Mayen-eiland, dan zon reeds het feit, dat Vrolicq lang in Nederland-
schen dienst geweest was , hem wel vrijspreken van eene domme vergissing als
deze. Het kan hem toch niet onbekend geweest zijn . dat Spitsbergen in 1612
reeds Inug ontdekt wns.
291
én er niet voor 1616 de visscherij vestigde. Juist om deze reden
is echter het verhaal van Vrolicq onmogelijk : al wat hjj bericht
van zijne onaangenaamheden in 1612 of 1613 — immers alleen
de onmiddellijke inbezitneming en vestiging op het eiland schiep
zyn recht, — met de Noordsche Compagnie, die niet vóór 1616
en met de Moscovische Compagnie, die voor zoover mjj bekend
is nooit op Jan Mayen-eiland eenige acht heeft geslagen , is na-
tnoriyk onwaar. Maar ook om andere redenen is de bewering
van Vrolicq onwaarschijnlijk: wie zal het gelooven, dat iemand
die in 1624 nog jong was en het niet verder gebracht had dan
tot harpoenier op een Nederlandse j walvischvaarder , reeds twaalf
jaren vroeger op een eigen schip reizen deed en nieuwe plaatsen
ontdekte, die dadelyk r^ke winst afwierpen? dat die persoon,
nadat hy die winst gemaakt had, berust zou hebben in de ver-
drijving zijner schepen van die plaats door overweldigers, die
minder recht hadden dan hij , zouder ooit over deze zaak bij zyncn
machtigen koning te klagen voordat zeventien jaren daarna ver-
loopen waren? dat een man, die later toonde even ondernemend
als volhardend te zijn, niet alleen geene pogingen aanwendde om
zgn recht te handhaven en zijne ontdekking te exploiteeren , maar
zich integendeel in den dienst begaf eener natie y die hem veron-
gelukt had , — eene natie , die er natuurlijk belang bg had , dat
de ontdekking geheim bleef en die dus juist de eenige was, bjj
wie hy met de openbaring geen voordeel doen kon. Ik aarzel
dan ook niet, hoewel Vrolicq een plan der ligging van het eiland
en het proces-verbaal der ontdekking overlegde, met de Noord-
sche Compagnie te verklaren: »que Jean Vrolicq ne prouvera
jamais avoir es té en icelle Isle , qu'au service de ceux de la Com-
pagnie flamande; qu'aussi il n'est point vraij semblable, et n'ij
a nnlle apparence , que ledict Vrolicq eust trouvé ladite Isle Tan
1612, et seulement Tauroit descouvert Tan 1629 ')."
In Frankrgk, waar men met de toedracht der zaken minder
goed bekend was, kon Vrolicq zijn ongerijmd verhaal met kans
op goed geloof doen. Hij deelde dan ook zgne gewichtige ont-
dekking aan Richelieu mede, beriep zich op »le droict des gens
qui permet k toutes personnes d'aller pescher en mers eslonguées,**
en op het recht der Basken, die, sinds jaren gewoon de IJszee
ter walvischvangst te bezoeken , aan de vreemde natil^n jaarljjks
hunne onmisbare hulp en voorlichting verleenden. Hy wees ver-
der op het nadeel, dat Frankrjjk leed door de uitsluiting van de
walvischvangst en de noodzakelgkheid om alle traan en balein
') .Req. der N. C. dd. 2 Febr. 1634, in: Noordsche togten. 4 Loop.
N. C. R.*A.
19»
292
van buitenslands te ontbieden, en eindigde met op grond van
Frankrijks recht en in naam der vrijheid octrooi voor tien jaren
te verzoeken voor eene compagnie , die hg met eenige Basken en
andere Franschen gevormd had om de visscherg van walvisschen
en andere zeemonsters te ondernemen in het noorden tnsschen
60° en 80® NB. «).
Bicheliea , die den Franschen handel zoo krachtig aanmoedigde ,
verleende Vrolicq dadelijk nit naam van den koning van Frank*
rijk het verzochte octrooi (3 Juli 1629) en gaf hem en zgne
compagnie verlof om met uitsluiting van alle andere Franschen
overal ten noorden van 60® en bepaaldelijk aan het eiland Bichelien
walvisschen te vangen gedurende vier jaren ingaande met 1 Ja-
nuari 1630, op voorwaarde dat de vangst in vier aangewezene
Fransche havens ingebracht zou worden. Inbreuken op het oc-
trooi zouden met verbeurdverklaring van schip en goed ge-
straft worden, maar na verloop der vier jaren zon de visscherg
weder voor alle Franschen vrg zijn *).
Met dit octrooi wendde zich nu Vrolicq 27 November 1629
tot de Staten-Generaal en verzocht hen de Noordsche Compagnie
te bevelen, hem »ru8telick onde vredelick" te laten visschen vol-
gens het verlof van den koning van Frankrijk. Als gewoonlgk
vroeg de regeering de voorlichting der compagnie •) en deze
haastte zich, de handelwijze van Vrolicq als »mauvaise et imper-
tinente'* voor te stellen, terwijl zijne ontdekking van het eiland
ontkend werd *). Men besloot dan ook Vrolicq evenals vroeger
Braem naar de justitie te verwijzen , om daar zijnen eisch tegen
de Noordsche Compagnie in te stellen *); maar deze voorkwam
dit en verkreeg van het Hof van Holland mandement penael tegen
Vrolicq. Op welke gronden dit geschiedde blijkt niet , maar de
bedreigde nam dadelijk de wijk buiten de Vereenigde Provinciën •)
en vergeiloegde zich verder met zijne zaak door den Franschen
ambassadeur in Den Haag aan do Staten te laten aanbevelen.
Dezen verklaarden dadelijk, dat zij de Noordsche Compagnie
bij haar recht wilden handhaven, maar zij oordeelden toch >dattet
sonde strecken tot gerustheit van de compagnie , dat deso saecke
*) Octrooi V. Richelieu aan Vrolicq. (Req. der N. C. dd. 2 Febr. 1634, bijl. C. L c.)
*) Het octrooi werd echter weldra stilzwijgend verlengd door de bepaling (by
de akte van koning en kardinaal dd 28, 30 Jan. 1632). dat geen Franach «chip
het door Vrolicq op Spitsbergen ingcnomca terrein dichter dan op tien mijlen loo
mogen naderen gcdnrende zes jaren (dus tot 1638). — Zie de stukken bg: Req.
der N. C. dd. 2 Febr. 1634. bijl. C.
•) R. S.-G. 27 Nov. 1629.
») Req. der N. C. dd. 2 Febr. 1634, 1. c.
•) R. S.-G. 18 Dec. 1629.
•) Req. der \. C. dd. 2 Febr. 1634. 1. r.
293
bujten verwyderiitge werde gehouden** en trachtten dan ook de
zaak door conferentiën met de bewindhebbers te schikken <).
Maar de Staten mochten zich met een goeden nitslag op zulke
halve maatregelen vleien, Yrolicq kende de compagnie en haar
streven beter. Hij zag reeds toen dadelijk in, dat hij niet
zonder hulp tot de vrge visscherij aan Spitsbergen zou geraken.
Evenals zgne vroegere patroons wendde hij zich dus tot Braem
en het gevolg van het gemeen overleg was, dat de koning
van Denemarken een nieuw octrooi aan de compagnie voor de
walvischvangst verleende met uitdrukkelijk verlof om twee Baski-
8che schepen onder hare uitrusting naar Spitsbergen op te nemen *).
Nu hg zich zoodoende den steun van Denemarken verzekerd had ,
wendde Yrolicq zich met eenen aanbevelingsbrief van Christiaan IV
nogmaals tot de Staten-Generaal , klaagde over de Noordsche
Compagnie en drong zyn verzoek om toelating tot de walvischvangst
nader aan '). Een gunstig antwoord volgde echter ook na niet.
Onderwijl werd in Frankrijk alles tot de visscherg gereed ge-
maakt. De compagnie werd te Havre de Grace gevestigd en in
den zomer van 1631 verscheen Yrolicq met een klein scheepje
op Spitsbergen, waar Gödert Braem met zijn schip reeds aange-
komen was. Wy hebben boven gezien, dat de beide schepen
door de ontwikkeling der Nederlandsche macht in de Mauritius -baai
sinds 1623 daar nu geen plaats meer konden vinden en dus ge-
noodzaakt waren in de Robbenbaai een toevlucht te zoeken, üit-
Yoerig werd ook reeds verhaald, hoe de Nederlandsche comman-
deur van Braem trachtte te vernemen , of Yrolicq bij hem be-
hoorde, maar dat hij slechts zeer onvoldoend antwoord ver-
kreeg. Ook Yrolicq had na overleg met Braem geweigerd zijne
paspoorten en commissie te vertoonen en beweerd, dat hg aan
niemand rekenschap van zijne daden schuldig was. Do Neder-
landsche commandeur had hem toen het visschen verboden en
gedreigd hem met geweld te zullen verdrijven , maar zoodra Braem
eene verdedigende houding aangenomen en eenige kanonnen ont-
bloot had , had hg afgehouden en beide schepen verder met vrede
gelaten *).
In het Yorige hoofdstuk merkten wij reeds op, dat den Neder-
landers dan ook het recht ontbrak de Denen en hunne bescher-
melingen uit de Robbenbaai te verdrgven : terecht beriep Yrolicq
>) R. S.-6. 4, 18 Juni 1680.
*) Zie hiervoor p. 258 , 259.
») R, S.-G. 18 Aug., 10, 20 Sept. 1680.
•) Req.dcrN. C. dd. 2 Febr. 1684, bijl. D. 1. c. — Zie ook; Req. der N. C
dd. 8 Apr. 1688, in: Stn. v. d. Haarl. gedeput. bclr. de N. C. R.-A. — Vgl.
hienróor p. 259 , 260.
294
zich later herhaaldelijk op de geheele vrijheid der Bobbenbaai
vóór 1631. Maar overigens liet hij zich blijkbaar weinig met
jaridieke redeneeringen in: het was hem onverschillig met welk
recht hij toegelaten werd , zoo men hem slechts in de gelegen-
heid stelde om winst te maken. Twee zaken waren hem volkomen
duidelijk: de Nederlanders hadden hem zonder vertoon z^ner
commissie tot de wal visch vangst toegelaten en hij was zonder
hinder met een volgeladen schip te Havre de Grace aangekomen.
Weinig kiesch in de keuze zijner middelen vergat hg , dat hg
slechts aan de tijdige tusschenkomst van Gödert Braem zgne toela-
ting te danken had, en dat hij krachtons zijn eigen recht alle aan-
spraak op de visscherij in de Robbenbaai miste. Niet inziende, dat het
geheel van de Denen afhing of zij hem daar wilden toelaten , was
hij dadelijk gereed zelfs tegen hen op te treden , nu hem dat voor-
deelig scheen. Nogmaals evenals in 1629 wilde hij beproeven, zelf zon-
der vreemde hulp op Spitsbergen toegelaten te worden. Hg ver-
klaarde dus na zijne terugkomst in Frankrijk aan ieder , die het
hooren wilde, dat de Nederlanders hem op zijn Fransche paspoort aan
Spitsbergen hadden toegelaten , — dat hij bezit genomen had van de
Robbenbaai, die hij voortaan St. Pierre noemde, en dat do Fran-
sche compagnie de visscherg nu vrijelijk aan Spitsbergen kon oefe-
nen ^). Deze bewering, geheel bezijden de waarheid, kwam volstrekt
niet overeen met de bedoelingen der Noordsche Compagnie. Wel
begrijpende, dat het Vrolicq alleen te doen was om de walvisch-
vangst in Frankrijk te vestigen, had zij integendeel haren com-
mandeur gelast geen Fransch schip op Spitsbergen toe te laten.
Nu de tegen hare bedoeling begunstigde Franschman zulk eene
verkeerde voorstelling der zaak gaf, zweeg de compagnie dan ook
niet ; zij liet een verhaal van de ware toedracht der gebeurtenis-
sen opstellen , verklaarde daarbij dat het hare bedoeling geenszins
geweest was , vreemden binnen haar gebied op Spitsbergen toe
te laten behalve de Denen, die zij uit vriendschap duldde, en
dreigde haar octrooi evenals in 1623 met geweld tegen de Fran-
schen te zullen handhaven. Dit protest werd tot behoud van het
recht der compagnie aan Vrolicq en zijn compagnon Adriaan
Ficq beteekend *). Het was echter te denken, dat dezen rich
daardoor niet zouden laten afschrikken : Vrolicq verzocht en ver*
kreeg zelfs van koning en kardinaal de bevestiging van zijn octrooi
en verbod aan alle Franschen, die op het gerucht van zgne goede
vangst zich gereed maakten uitrustingen naar Spitsbergen te doen,
») Req. der N. C. dd. 2 Fcbr. 1634 en ald. bijl. D. 1. c.
») Req der N. C. ü'l. 2 Febr. 1684 1. e. — Het protest is da&rbij gevoegd
als bijlage D.
295
om de plaats waar hij zich bevond op tien m^len te naderen *).
Onbeschroomd verscheen hij daarop in het laatst van Juni 1632
met twee schepen weder in de Robbenbaai.
Do overmoedige handelwijze van Vrolicq tegenover Denemarken
kon onmogelijk door Christiaan IV gebillijkt worden en do Fran-
Bchen stonden dus alleen tegenover de Noordschc Compagnie. Zg
waren nu onafhankelijk ; maar het bleek weldia , dat zij toch nog
to zwak waren om op eigen beenen te staan. Gödcrt Braem,
weder in de Robbenbaai aanwezig, liet Vrolicq naar het schjjnt
wel toe nevens hem te visschen, maar toen den 29 Juni de
Nederlandsche commandeur Jacob Jansz. Duynkercker daar ook
verscheen en Vrolicq aan boord klampte, maakte Braem zich
niet als in 1631 gereed om de Franschen te verdedigen, maar
wachtte kalm af hetgeen gebeuren zou. Duynkercker — steu-
nende op den last der Noordsche Compagnie, die het uitslui-
tend recht der Denen op de Robbenbaai niet erkende, — verbood
daarop aan Vrolicq op last der Noordsche Compagnie het vis-
schen aan Spitsbergen. Hij liet hem aanzeggen, dat hij hem
krachtens de ontdekking en toeëigening van de Mauritius-baai en
de aangrenzende plaatsen door de Noordsche Compagnie en het
octrooi aan haar verleend , verzocht zich te begeven naar de opene
zee of elders buiten het Nederlandsche gebied, waar goede gele-
genheid voor de visscherij was. Vrolicq van zgn kant beriep zich
op zijn octrooi en op zijn gerust bezit en gebruik der Robbenbaai
in 1631 ; de ontdekking en toeëigening van Spitsbergen door Ne-
derlanders wilde hij niet ontkennen, >alsoo de selve dispute ge-
nouchsaem bij andere tegens die vande Compaignie gedaen wort ,**
maar het eigendomsrecht der Nederlanders op geheel Spitsbergen
en met name op de Robbenbaai , waar hij beweerde dat zij nooit
gevischt hadden, ontkende hij bepaaldelijk. Ten slotte wees hij
op de goede verstandhouding der Staten-Generaal met Frankrijk ,
die met eene vgandelijke behandeling der Fransche walvischvaar-
ders zoo weinig zou strooken *). Duynkercker was echter niet
gezind juridieke debatten te beginnen; hg liet aan Vrolicq een-
>) Zie dit stak als bijlage O. achter: Rcq. der N. C. dd. 2 Febr. 1634 l.c. —
De Fransche schepen, waarover Vrolicq klaagde, waren misschien de twee Bis-
eaaiers , die met Deensche passen op Spitsbergen en Jan Mayen-ciland verschenen.
(Zie hiervoor p. 262.)
*) In de later gewisselde stukken beriep Vrolicq zich herhaaldelijk op het
volkenrecht, volgens hetwelk yt' eenemael woeste ende onbewoonde landen ge-
houden werden van deselve natnyre ende recht als de zee seliTs." (Req. aan de
Stn-Gen. dd. 15 Apr. 1683, onder de: Stn. v. d. Haarl. gedeput. betr. de N.C.
R.-A.) De N. C. antwoordde daarop met een beroep op de handelwijze der Fran-
schen zelven in Canada en Terre-neuvc , waar het aan alle vreemde volken verboden
was te visschen of te handelen. (Rcq. der N. C. dd. 2 Febr. 1684, bijl. B. l.c.)
296
▼oadig een antwoord insinneeren, waarin hg op de reedg aange-
Yoerde gronden dreigde , bij weigering van vertrek «genootsaeckt
te sullen wesen te gebroycken soo daenige middelen van wapens
ende andersints als hy sonde mejnen tot dienste vao syn Yoor-
nemen de stercxste ende crachtichste te wesen." Vrolioq herhaalde
diiarop mondeling de verzekering, dat hg volgens zgn Fransche
pas en verkregen recht zon voortgaan met visschen totdat hg met
geweld verdreven werd '), en de Nederlanders waren dns wel
genoodzaakt , wilden zij hun doel bereiken , geweld te gebmiken.
Nauwelijks begonnen zij echter hunne bedn:iging nit te voeren,
of de Franseben maakten zich tot het vertrek gereed , en de saak
liep dus zonder bloedvergieten af. Vrolicq vertrok met EJjne twee
schepen en het derde, dat hij onderweg ontmoette, naar IJsland,
waar hg echter te vergeefs trachtte eene goede vangst te doen:
toen hij in bet najaar te Havre de Grace binnenviel, had de reis
hem niet alleen geen winst , maar zelfs een verlies van 350 000
Hvres opgeleverd *).
Dadelijk wendde Vrolicq zich dan ook tot den koning van Frank-
rijk ; hij verzocht hem de Nederianders te dwingen om het Fransche
octrooi voortaan niet weder te schenden en om de hem en zgnen
deelgenooten toegebrachte schade te vergoeden. In Frankrgk was
men echter niet geneigd , om zulk eene betrekkelgk onbelangrgke
zaak geweld te gebruiken en men verwees dus Vrolicq naar de
Staten-Generaal als de overheid der Noordsche Compagnie, om
door hunne tusschenkomst schadevergoeding en betere regeling
voor het vervolg te verkrijgen '). Daartoe wendde zich dns
Vrolicqs zaakgelastigde Tsaac Mahieu, een deelgenoot der Fran-
sche compagnie, den 11 Maart 1633 tot de Staten en verzocht
na breedvoerig verhaal van het in 1631 en 1632 voorgevallene
behalve vergoeding der geledene schade eene akte , waarbij aan
de Noordsche Compagnie bepaaldelijk verboden werd de Franschen
te hinderen in hunne visscherij , al werd die binnen de grenzen
van haar octrooi gedreven, opdat de schepen, die Vrolicq voor-
nemens was in 1633 weder naar Spitsbergen te zenden, onge-
stoord hun bedrijf zouden kunnen oefenen. Een proces over de
geldigheid van het Fransche octrooi werd reeds dadelijk gewei-
gerd: Vrolicqs ondervinding in de zaak van Braem had hem
») Zie do drie gewisselde stukken bij elkander in: L. F. 1638 (bij de nota
von Baugy dd. 11 Mrt. 1633); de twee eerste bevinden zich ook onder de : Stn.
V. d. Haarl. gcdeput. betr. de N. C. R.-A.
*) Zie over deze reis van Vrolicq: Rcq. v. Vrolicq en v. de N. C. dd. 11
Mrt.. 8 Apr. 1683, onder de: Stn. v. d. Hrl. gedcput. betr. de N. C. R.-A. —
Rcq. dtr N. C. dd. 2 Fcbr. 1634. 1. c.
■) Rrq. V Vrolicq aan de Stn -Gen. dd. 11 Mrt. 1633, onder de: Stn. v. d.
Ilrl. gedeput. betr. de X. C. R -A.
no*:
29
genoeg geleerd, dat er van de Nederlandsche rechters niets te
hopen was en hg schreef dns, »dat de kennisse van deqnaliteyt
van het octroy niet en competeert aen eenich Hoff ofte Gerichte
van herwaerts over** ' ). De Fransche ambassadeur Baugy voegde
bg deze memorie eene aanbevelende nota , waarin hg er op wees ,
dat de visscherg aan Spitsbergen den Fi'anschen even goed als
aan alle andere natiën , die jaarlijks schepen daarheen zonden , vrg
moest zgn *).
Op deze stnkken, die dadelijk aan de Noordsche Compagnie
gezonden werden, antwoordde deze weldra (8 April) met een
breedvoerig verhaal van Vrolicqs aandeel aan haar proces met
Braem, eene uiteenzetting van zijne verdere handelwijze sinds
1629, en eindelgk met beVige klachten over twee Baskische
schepen, die in 1632 aan Jan Mayen-eiland de loges der com-
pagnie geplunderd hadden '). De compagnie verklaarde zich
bereid, met Vrolicq voor de Nederlandsche rechters te procedee-
ren, en verzocht onderwgl onder beroep op haar met zooveel
moeite verkregen recht en onder verwijzing naar het belang der
Nederlandsche walvischvaarders handhaving van haar octrooi tegen
alle inbreuken *). Van Fransche zijde werd deze redeneering
den 15 April beantwoord met eene korte uiteenzetting van Vro-
licqs goed recht tot het oprichten eener Fransche compagnie voor
de walvischvangst op gezag van den koning, een plan >dat by
alle redelycke menschen altyts gehouden sonde werden voor goet ,
eerlyck ende pryselyck.'* Na uitvoerige wederlegging van alle hem
door de Noordsche Compagnie toegedichte streken bleef Vrolicq
standvastig een proces weigeren ').
De zaak scheen op do lange baan geschoven te zullen worden.
') Zie het reqaest onder dc: Stn. v. d. Hrl. gedepat. bctr. de N. C. R.-A. —
Vgl. R. S..G. 11 Mrt 16S3.
•) Zie de nota in de: L. F. 1638.
») Zie over dexe hier niets ter zake doende gebeurtenis: hiervóór p. 262. —
Natanrlgk is ook het aandeel van Vrolicq aan de zaak van Braem hier van geen
belang.
♦) Zie de memorie onder de : Stn. v d. Hrl. gedeput. betr. de N. C. R.-A. —
R. S.-O. S Apr. 16SS. — De N. C. beweerde o. a. in deze memorie, dat
«onder de mede participanten" van Vrolicq ook waren «eeuige Nederlandsche
FMtoors tot Roan haerlieden onthoudende, dewelcke naer apparentie oock haere
meesters hadden in deae Landen." Vrolicq antwoordde 15 April, dat door de N. C.
«•onder reden ende fondament gesuspicieert werdt, dat onder zyne geassocieerde
waren eenige inwoonders van dese landen, nochte ondersaeten van haere Ho: Mo:".
Niettemin waren znlke praktijken ter ontduiking van het octrooi der N. C. niet
ongewoon, getuige het plakkaat der Stn.-6en. van 11 Maart van hetzelfde jaar,
waarvan boven (p. 265) sprake was.
•) Zie de memorie onder dc: Stn. v. d. HrL gedeput. betr. de N. C. R.-A. —
R. S.-6. 15 Apr. 1638.
298
CU Bangy voegde dan ook bij VrolicqB repliek eene nota , waarin
hij op terzijdesteljling van alle »longneurs affectées" aandrong •).
De Siaten-Goneraal stelden toen dadelijk alle stnkken , die op deie
zaak betrekking hadden , in handen van den heer Van Vosberghen ,
om de zaak zoo mogelijk te schikken in overleg met de Noordsche
Compagnie *). Deze, niet meer in de gelegenheid om Vrolicqs
laatste vertoog te beantwoorden, en bevreesd , dat de Staten-Gene-
raal haar in het ongelijk zouden stellen , leverde 3 Mei nog eene
memorie over , waarin zij , terwijl zij haar recht op hare in Spits-
bergen gevestigde kolonie nader aandrong, zich eindelijk bereid
verklaarde de Franschen met twee schepen op het eiland toe te
laten, maar op voorwaarde., dat zij niet verschenen binnen >den
cleynen hoeck", dien de Nederlanders voor hunne visscherij ge-
bruikten, namelijk »buyten delimytten van Magdalenen baije ende
de noorder punt ofte noorder gatt" *). De voorzorg was echter
geheel overbodig : Vosberghens pogingen liepen vruchteloos af ♦)
en Vrolicq zelf weigerde verdere wisseling van stukken , die hem
nutteloos scheen *). Toen Baugy later op voldoening aandrong,
nam de provincie Holland de zaak over "). Alle pogingen om
haar tot een besluit te brengen waren vruchteloos, en eindelgk
werd 8 November »de saecke daerbij gelaten** ^).
Onderwijl had Vrolicq niet stil gezeten. Reeds den 11 Maart
had hij don Staten-Generaal zijn voornemen te kennen gegeven,
dit jaar weder eene uitrusting op Spitsbergen te doen en 20
Mei had Baugy in de volle statenvergadering medegedeeld, dat
de schepen vertrokken waren. Werkelijk kwam Vrolicq met
vier schepen den 27 Juni nogmaals in do Robbenbaai aan , maar
reeds den volgenden dag ontving hij bevel van den Nederland-
schen commandeur Cornelis Pietersz. Ys om bij hem aan boord
te komen. Vrolicq begaf zich dadelijk naar de Mauritius-baai ,
waar Ys zich bevond , en er ontstond eene hevige woordenwisseling.
•) Zie de nota bij de memorie onder de: Stn. v. d. Hrl. gedeput. betr. de
N. C. R.-A. — R. S-G. 15 Apr. 1633. — R. II. 3 Mei 1683.
*) R. S.-G. 15 Apr. 1633.
■) Zie deze memorie onder de: Stn. v. d. Hrl. gedeput. betr. de N. C. R.-A. —
R. S.-G. 8 Mei 1633.
*) R. S.-G. 23 Apr., 3 Mei 1633.
* Mem. V. Vrolicq aan de Stn.-Gen. dd. 15 Apr. 1633, onder de: Stn. t, d.
Hrl. gedeput. betr. de N. C. R.-A. — Apostille v. d. notaris V. d. Aa achter
de memorie der N. C, dd. 8 Apr. 1633, ondei de: Stn. v. d. Hrl. gedeput. betr.
de N. C. R.-A. — Req. der N. C. dd. 2 Febr. 1684 en ald. bijl. F. 1. c. —
R. S.-G. 31 Mei 1633.
•) R. S.-G. 31 Mei 1633.
») R. S.-G. 2 Juni, 11 Juli, 10 Aug., 28 Scpt., 17 Oct. , 8 Nov. 1688. —
R. H. 1 Sept. — 8 Oct. 1633, p. 88. — Nota v. Baugy dd. 2 Juni 1638, in
L. F. 1683. — Aitzema, Saken v. Staet. II p. 89.
299
Ts verklaarde, dat hy in het volgens zijn zeggen door de Nederlanders
bexeten gebied niemand dan de Denen kon toelaten en de Franschen
dos Yerzocht die plaats te verlaten , om ergens anders ten zniden
daarvan eene voor de walvischvangst geschikte baai op te zoeken.
Vrolicq antwoordde daarop natuurlijk met een beroep op z|jn
octrooi , maar na herhaalde wisseling van stukken week hfj einde-
Igk voor de bedreiging van geweld en onderwierp zich aan den
eisch van den commandeur. Hg stelde eerst voor, de zooge-
naamde Engelsche baai in Fairhaven voor zgne vestiging te
kiezen, maar de Nederlanders ontzeiden hem nadrukkelijk het
yerblgf daarin, >aengesien deselue was gelegen inde visscherie
ende neringe by hen geexerceert.** Ook Maudlen-sound werd om
dezelfde reden afgekeurd, maar ten zuiden daarvan buiten het
gezicht der Nederlanders mocht Vrolicq eene baai uitzoeken om
ie visschen, of zoo hg wilde zich naar de opene zee terugtrek-
ken > ). De Franschen vertrokken daarop oindelgk na lang talmen
en niet voordat zy verscheidene malen met geweld bedreigd
waren, naar eene baai op korten afstand van Maudlen-sound ge-
legen, die zy kort te voren hadden laten opnemen en>le.Refuge
Fran9ab" genoemd hadden.
Het schy nt , dat deze wijkplaats — een kleine baai op de west-
kust van Spitsbergen, juist halverwege tusschen Maudlen-sound en
de Hamburgerbaai *) — door Vrolicq met buitengewone behendig-
heid gekozen was; zy was gelegen >sur Tadvenue des balleines*'
en zoo uitnemend voor de visscherij geschikt , dat de Nederlanders
de concurrentie vreezende , niet alleen de Engelschen , onder wier
zoogenaamd gebied de plaats behoorde, schynen te hebben wil-
len overhalen om de Franschen te verdry ven, maar ook later
aan de Staten-Generaal by request verzochten, dat zy Vrolicq
zouden willen bevelen, zich op eenen afstand van niet minder
dan tien mylen van hunne vestiging op te houden. Van dit
alles kwam echter niets ; maar Vrolicq van zyne zyde was klein-
geestig genoeg, om niettegenstaande het groote voordeel, dat
zyne baai hem beloofde, herhaaldolyk eenige van zyne sloepen
naar het noorden te zenden en ze bepaaldelyk in Maudlen-sound
') Zie de zeven over deze zaak gewisselde stukken als bglagen bij de memorie
van Vrolicq, in: Noordsche iogten. i Loop. N. C. R.-A.
*) Zg staat als ,rBaskes bay" aangeteekend op de kaart der IJszce in den
atlas van Colom (1656). Ook nog als „Basken bai" op Petermanns kaartje van
Spitsbergens noordwesthoek achter: Lindeman, Arkt. Fisch. der Dentschen
Seeitadte. — Zeker heeft de Biscayer-hoek , reeds in 16S8 door Vander Brugga
(Jonmael der Seeven Matroosen. p. 8) vermeld, niets met de zaak van Vrolicq
te maken ; waarschijnlijk draagt hg zijnen naam naar eenige Biscaaische harpoc<*
niers in Nederlandschen dienst.
300
te laten visschen. Het was te voorzien , dat de Nederlanders dit
niet zouden dolden, maar eerst nadat door hen op v^f sloepen
beslag gelegd en met nog krassere maatregelen gedreigd was,
bleef Vrolicq binnen de nu eenmaal door hem zelven gekozene
grenzen *).
Nauwelijks waren de vier Fransche schepen in het vaderland
teruggekeerd, of zij deelden den koning hunne bezwaren mede
over de hun door het nemen der vijf sloepen toegebrachte schade;
zg klaagdon vooral , dat de slechte uitslag hunner reis hen voor
meer dan 100,000 livres benadeeld had, en toonden zich zeer
teleurgesteld, dat in hunne afwezigheid door de vereenigde be-
moeiingen van Baugy en Mahieu nog geene vergoeding der schade
van 1632^ verkregen was. Op al deze gronden verleende dan
ook de admiraliteit van Rouaan den 30 December 1633 aan
Jean Vrolicq volmacht om beslag te leggen op de in Frankr^k
aanwezige goederen der Noordsche Compagnie *), en weldra werd
aan dit verlof gevolg gegeven door het arrest, gelegd op de
goederen der compagnie , berustende onder kooplieden te Boaaan ,
Bordeaux en Bayonne *). Om de gevoeligheid der Franschen
te toouen , was ook reeds aan de Basken verboden in Nederland-
schen dienst ter wal visch vangst uit te varen *).
Natuurlijk werd de zaak nu in Nederland weder levendig. De
Noordsche Compagnie , ondersteund door do regeeringen van ver-
schillende HoUandsche steden, verzocht 2 Februari 1634 de tus-
schenkomst der Statcn-Generaal tot opheffing van het arrest en
intrekking van het Rouaanscho vonnis ; zij eischte tevens , dat de
Staten zouden zorgen , dat Vrolicq haar niet meer hinderde en dat
hij , zoo hij voornemens was weder op Spitsbergen te verschijnen ,
haar gebied niet betredon, maar integendeel tien mijlen van
daar verwijderd blijven zou *j. Ook Vrolicq zelf wendde zich op
bevel van koning en kardinaal nog eenmaal met eene memorie
tot de Staten en verzocht, dat zij hem vergoeding der dien
zomer geledene schade verschaffen en maatregelen nemen zouden,
') Zie de drie over deze zaak gewisselde slukkeD als bijlagen b\j de memorie
van Vrolicq, in: Noordsche togten. 4. Loop. N. C. R.-A. — Zie het op deze reii
voorgevallene uitvoerig verhaald in: Mem. v. de N. C. en v. Vrolicq dd. 2 Febr.,
30 Mrt. ,?) 1634, in: Noordsche togten. 4 Loop. N. C. R.-A.
>) Zie dit stuk als bijlage I achter het Req. der N. C. dd. 2 Febr. 16S4.
1. c. — Vgl. R. H. 6 Apr. 1634.
') Req. der N. C. dd. 2 Febr. 1634. Bijl. 1. 1. c. — Vgl. R. H. verg. v. 14
Mrt.— 8 Apr. p. 27.
*) Req. der N. C. dd. 2 Febr. 1634. ByU H. 1. c.
*) Zie het requcst der N. C. in : Noordsche togten. 4 Loop. N. C. R.-A. —
Vgl. R. S.-G. 2, 7 Febr. 1634 (waar de inhoud dtr memorie echter oiguist
voorgesteld wordt.)
301
dat hg het volgende jaar ongestoord aan Spitsbergen kon verkee-*
ren *). Beide stukken werden reeds dadelgk in handen eener
commissie gesteld en de zaak bleef dan ook, niettegenstaande
Baugy ze >8eer yverich vervolgde" en >seer hart aenhielt" om
antwoord, voorloopig rusten *). Eerst in Mei werden er pogingen
aangewend, om door conferentiCn van de Noordsche Compagnie
met gedeputeerden uit de Staten-Genei*aal de zaak te schikken;
men wilde op Spitsbergen eene grensregeling maken , opdat ieder
der beide partgen op haar eigen gebied hare visscherij ongehin-
derd zou kunnen oefenen '). Lang duurden de onderhandelingen,
en toch schijnt men het niet eens te hebben kunnen worden ^) ;
eerst op het uiterste oogenblik toch werd aan Baugy, die gereed
stond naar Frankrijk te vertrekken , het antwoord der Staten op
zgne herhaalde vertoogen ter hand gesteld '). Het luidde weinig
bevredigend: de Staten-Generaal wezen op het recht der Neder-
landers als ontdekkers van Spitsbergen en bezitters van het land ,
bepaaldelijk van de Robbenbaai ; de geringe omvang van het Ne-
derlandsche gebied , waar onmogelijk de Franschen en de Neder-
landers gezamenlijk zouden kunnen visschen zonder elkander we-
derzijds te benadeelen, werd als reden voor de weigering van
toelating daarbij gevoegd. De Staten oordeelden het wenschelgk ,
dat de Franschen zich ten zuiden van het Nederlandsche gebied
vestigden; de zaak zou zoodoende in der minne geschikt kunnen
worden, en terwijl de Noordsche Compagnie behouden zou wat
haar toekwam konden de Franschen op eenen onderling te bepa-
len afstand even goed en gemakkelijk visschen als in de zoo be-
geerde Robbenbaai. De Fransche regeenng werd dus uitgenoodigd
om met de Nederlandsche in overleg te treden, ten einde met
onderling goedvinden de wederzijdsche grenzen te bepalen •). Over
de quaestie der door beide partijen geledene schade waren de
Staten-Generaal korter: er werd geklaagd over het vonnis der
*) Zie de memorie (dd. 80 Maart 1631?) in: Noordsche togten. 4 Loop.
N. C. R,-A.
») R. S.-G, 30 Mrt. . 28 Apr. 168*. — R. H. verg. v. 14 Mrt —8 Apr. p. 27.
■) R. S.-O. 15, 80 Mei 1634.
*) R. S.-G. 10. 27 Juni lÖH.
•) R. S.-G 22. 24 Juli 1634.
*) Zeer juist zetten de Stn.-Gen. in deze nota de wel eens door de N. C.
vergeten waarheid uiteen , dat de handelwijze der Nederlanders niet gerechtvaar-
digd werd door het octrooi der N. C. , „qni n'cst considérable sinon è Pendroit
des si^ta ou habitans des Provinces Unies.'* Zij voegden er hij , yqu'ils se
fondoient sur Ie droict de nature et des gcns, suivant Icquel ceui qui ont
oecopé et pris possession de quelque accoing de mer, ou plage et g establij et
exerc^ la pescherie peuvent en exclurre tous aultres, tant qu'ils continnent ceste
poatMsion , ainsij qu'ils ont faict rontinuellcment d'an en an et Ic font encore*
poor Ie présent."
302
Rooaansche admiraliteit en intrekking daarvan verzocht ; de klach*
ten van Yrolicq over hem toegebrachte schade werden als geheel
ongegrond afgewezen. Eene laatste poging werd eindelijk gewaagd
om de zaak bij gewoon proces te eindigen ').
Daartoe kwam het echter niet. De loop der zaken had aan
ieder der twistende partijen reeds een afzonderlek gebied aange-
wezen. De Staten-Generaal hadden tegen deze regeling geene
bezwaren in te brengen, en er was geen enkele reden, Waarom
de Franschen met zulk eene schikking minder ingenomen zonden
zijn. De aan Yrolicq toegebrachte schade was ook reeds op de
Noordsche Compagnie verhaald. Het schgnt dan ook zeker , dat
Vrolicq zonder verdere onderhandelingen zjjn voornemen uitvoerde
en het volgende jaar weder op Spitsbergen verscheen. De >Reiuge
Francais" was vermoedelijk ook nu weder zyn verblgfjplaats en
de Nederlanders waien verstandig genoeg hunnen ouden vgand,
nu hij zich eindelgk rustig hield, niet to hinderen >).
Weldra nam de Fransche walvisch vangst aan Spitsbergen nu ver-
bazend toe. Maar die bloei was van korten duur. Wel mialokte
eene poging van Christiaan IV, om de Franschen, die vroeger
zijne hulp hadden ingeroepen, tot erkenning van zgne hoogheid
te brengen , geheel >) ; maar toch schynen do Fransche walvischvan-
gers , die nog in 1 636 niet minder dan veertien schepen naar Spits-
bergen uitrustten*), op den duur de nering opgegeven te hebben.
De compagnie kon misschien de verliezen der eerste onvoordeelige
jaren, gevolgd door de aanzienlijke schade haar in 1636 door de
Spanjaarden toegebracht '), niet dragen, en was daarom spoe-
dig genoodzaakt zich te ontbinden; misschien ook oordeelde Ri-
chelieu het niet raadzaam, de sinds 16*J5 nauw met Frankryk
verbondene Nederlandsche natie door de vernieuwing van Vrolicqs
octrooi, dat met 1 Januari 1638 eindigde •), te verbitteren. Hoe
het zij, in 1639 verschenen de Franschen niet weder op Spits-
bergen ^), en de walvisch vangst schijnt althans voorloopig door
hen opgegeven te zjjn.
>) Zie de memorie der Stn.-Gen. dd. 22 Juli 1684, in: L. F. \eU.
*) Op nieuwe moeielijkheden der N. C. met Vrolicq over dese zaak sohijuco
echter te wijzen: Accoord der Friezen met de N. C. dd. 25 Juli 1686 .art. 4.
bij: Aitzema. Saken v. Stact. Il p. 860. — R. H. 11 Oct. 1636.
■) Miss. V. Pauw aan de Stn.-Gen. dd. 21 Dec. 1635. in: L. F. 1636. —
R. S.-G. 4 Jan. 1636.
*) Scoresby, Account. II p. 165.
*) Scorcêby, Account. II p. 165.
•) Zie hiervoor p. 292 Noot 2.
^) Antw. V. ChriAtiaan IV aan de Ncderl. ambass. , in: Verbaal v. Burch eo
Conders van Helpen ad 7 Oct. 1639. — In 1638 waren de Basken echter
waarschijnlijk n«>j: op Spitsbergen geweest, want in het voorjaar van 1689 nii
303
Ook in latere jaren is mij van eene eenigszins belangrgke yis-
soherg der Franschen in deze dtreken niets gebleken; de natie,
die altgd zoo krachtdadig had medegewerkt tot den bloei der
walvischvangst van vreemden, slaagde er met al hare behen-
digheid en volharding toch niet in, hare eigene visschery op den
duur te vestigen.
Van geheel denzelfdon aard als het geschil met Vrolicq waren
de onaangenaamheden, lange jaren te voren met eene Doinkerksche
compagnie ontstaan. Oók hier was de beweerde ontdekking van
Jan Majen-eiland de aanleiding tot de oneenigheden ; ook hier
was het verdringen der Noordsche Compagnie uit hare te uit-
sluitende positie het doel der mededingende natie.
Boeds onder de eerste schepen, die in 1613 met de Engelsche
walvischvaarders op Spitsbergen kwamen concurreeren , was een
Duinkerker geweest onder bevel - van kapitein Fopp. Bg hem
behoorde een Nederlandsche pinas, waarop zekere Claes Martensz.
van Hoorn gezagvoerder was. Engelschcn schijnen den stoutmoe-
digen zeelieden weder den weg naar het eiland gewezen te heb-
ben. De behandeling , die beide schepen van den Engelschen com-
mandeur Joscph ondervonden, was niet veel beter dan zich ver-
wachten liet. Terwijl het kleine schip reeds 12 Juni veroverd en
gevangen gehouden was, werd ook kapitein Fopp zelfden 19 uit
Oreenharbour verjaagd. Later ontmoetten de Duinkerkers , die te
vergeefs aan de zuidpunt van het eiland naar eene andere , voor
hun bedrijf geschikte plaats gezocht hadden , de Engelschen nog-
maals, toen zij op weg waren om geheel in het noorden op 82^
en 83* NB. hun geluk te beproeven. Bg deze gelegenheid kregen zij
wel verlof tot de visscherij en werd de hun ontnomene pinas —
met de bemanning behalve de daarop gevondene Engelschen —
hun op hun verzoek teruggegeven, maar slechts op voorwaarde,
dat zg als handlangers dor Engelschen optraden en alle vreemde
bezoekers, die in Homsound de walvischvangst zouden willen
oefenen , daaruit verdreven (23 Juni). Kapitein Fopp nam dit
bereidwillig op zich , maar nauwelijks waren de Engelschen weg-
gezeild of de bemanning van zijn schip nam hem zelven gevan-
gen en vertrok van het eiland ^).
Het resultaat der reis was dus waarlijk niet gunstig voor de
reeders I Zij vielen klachtig aan ^hunne souvereinen de aartsher-
er sprake van, hen dien zomur van het eiland ie verdrijven. (Br. v. Cracoow
tan de Stn.-6en. dd. 11 Mrt. 1639, in: L. D. 16S9.)
>) Zie over deze reis der Duinkerkers: Hist. de Spitsherghe. p. 11, 20, 21
28 — 25. — Baffin, lournall of the Vüvage to Greenland in 1613, b\j : Pnrehas ,
Pflgrimes. III p 71C.
294
zich later herhaaldelijk op de geheele vrjjheid der Bobbenbaai
voor 1631. Maar overigens liet hij zich blijkbaar weinig met
jnridieke redeneeringen in: het was hem onverschillig met welk
recht hij toegelaten werd , zoo men hem slechts in de gelegen-
heid stelde om winst te maken. Twee zaken waren hem volkomen
duidelijk: de Nederlanders hadden hem zonder vertoon sfjner
commissie tot de walvischvangst toegelaten en hij was zonder
hinder met een volgeladen schip te Havre de Grace aangekomen.
Weinig kiesch in de keuze zijner middelen vergat hg , dat hg
slechts aan de tijdige tusschenkomst van Gödert Braem zgne toela-
ting te danken had, en dat hij krachtens zijn eigen recht alle aan-
spraak op de visscherij in de Robbenbaai miste. Niet inziende, dat het
geheel van de Denen afhing of zij hem daar wilden toelaten , was
hg dadelijk gereed zelfs tegen hen op te treden , nu hem dat voor-
deelig scheen. Nogmaals evenals in 1629 wilde hij beproeven, zelf zon-
der vreemde hulp op Spitsbergen toegelaten te worden. Hg ver-
klaarde dus na zijne terugkomst in Frankrijk aan ieder , die het
hooren wilde, dat de Nederlanders hem op zgn Fransche paspoort aan
Spitsbergen hadden toegelaten , — dat hij bezit genomen had van de
Robbenbaai, die hij voortaan St. Pierre noemde, en dat do Fran-
sche compagnie de visscherij nu vrijelgk aan Spitsbergen kon oefe-
nen ^). Deze bewering, geheel bezijden de waarheid , kwam volstrekt
niet overeen met de bedoelingen der Noordsche Compagnie. Wel
begrijpende, dat het Vrolicq alleen te doen was om de walvisch-
vangst iu Frankrijk te vestigen, had zij integendeel haren com-
mandeur gelast geen Fransch schip op Spitsbergen toe te laten.
Nu de tegen hare bedoeling begunstigde Franschman zulk eene
verkeerde voorstelling der zaak gaf, zweeg de compagnie dan ook
niet ; zij liet een verhaal van de ware toedracht der gebeurtenis-
sen opstellen , verklaarde daarbij dat het hare bedoeling geenszins
geweest was , vreemden binnen haar gebied op Spitsbergen toe
te laten behalve de Denen, die zij uit vriendschap duldde, en
dreigde haar octrooi evenals in 1623 met geweld tegen de Fran-
schen te zullen handhaven. Dit protest werd tot behoud van het
recht der compagnie aan Vrolicq en zijn compagnon Adriaan
Ficq beteekend *). Het was echter te denken, dat dezen zich
daardoor niet zouden laten afschrikken : Vrolicq verzocht en ver-
kreeg zelfs van koning en kardinaal de bevestiging van zijn octrooi
en verbod aan alle Franschen , die op het gerucht van zijne goede
vangst zich gereed maakten uitrustingen naar Spitsbergen te doen,
>) Req. der N. C. dd. 2 Fcbr. 1634 en ald. bijl. D. 1. c.
*) Rcq. der X. C. dd. 2 Febr. 1634 1. c. — Het protest is daarbg gevoegd
als bijlage D.
295
om de plaats waar hij zicli bevond op tien mjjlon te naderen *).
Onbeschroomd verscheen hij daarop in het laatst van Juni 1632
met twee schepen weder in de Robbenbaai.
De overmoedige handelwijze van Vrolicq tegenover Denemarken
kon onmogelijk door Christiaan IV gebillijkt worden en de Fran-
schen stonden dns alleen tegenover de Noordsche Compagnie. Zg
waren nu onafhankelijk ; maar het bleek weldra , dat zij toch nog
to zwak waren om op eigen becnen te staan. Gödert Braem,
weder in de Robbenbaai aanwezig, liet Vrolicq naar het schijnt
wel toe nevens hem te visschen, maar toen den 29 Juni de
Nederlandsche commandeur Jacob Jansz. Duynkercker daar ook
verscheen en Vrolicq aan boord klampte, maakte Braem zich
niet als in 1631 gereed om de Franschen te verdedigen, maar
wachtte kalm af hetgeen gebeuren zou. Duynkercker — steu-
nende op den last der Noordsche Compagnie, die het uitslui-
tend recht der Denen op de Robbenbaai niet erkende, — verbood
daarop aan Vrolicq op last der Noordsche Compagnie het vis-
schen aan Spitsbergen. Hjj liet hem aanzeggen, dat hij hem
krachtens de ontdekking en toeëigening van de Mauritius-baai en
de aangrenzende plaatsen door de Noordsche Compagnie en het
octrooi aan haar verleend , verzocht zich te begeven naar de opene
zee of elders buiten het Nederlandsche gebied, waar goede gele-
genheid voor de visscherij was. Vrolicq van zgn kant beriep zich
op zijn octrooi en op zijn gerust bezit en gebruik der Robbenbaai
in 1631 ; de ontdekking en toeëigening van Spitsbergen door Ne-
derlanders wilde hg niet ontkennen, »alsoo de selve dispute ge-
nouchsaem bij andere tegens die vande Compaignie gedaen wort ,'*
maar het eigendomsrecht der Nederlanders op geheel Spitsbergen
en met name op de Robbenbaai , waar hij beweerde dat zij nooit
gevischt hadden, ontkende hij bepaaldelijk. Ten slotte wees hij
op de goede verstandhouding der Staten-Generaal met Frankrijk ,
die met eene vgandelijke behandeling der Fransche walvischvaar-
ders zoo weinig zou strooken *). Duynkercker was echter niet
gezind juridieke debatten te beginnen; hij liet aan Vrolicq een-
>) Zie dit stuk als b^kge O. achter: Req. derN. C. dd. 2 Fcbr. 1634 l.c. —
De Fransche schepen, waarover Vrolicq klaagde, waren misschien de twee Bis-
eaaiers , die met Deensche passen op Spitsbergen en Jan Maycn-ciland verschenen.
(Zie hiervoor p. 262.)
*) In de later gewisselde stukken beriep Vrolicq zich herhaaldelijk op het
volkenrecht, volgens hetwelk yt' eenemael woeste ende onbewoonde landen ge-
houden werden van dcselve natuyre ende recht als de zee seliTs." (Req. aan de
Stn-Gen. dd. 15 Apr. 1683, onder de: Stn. v. d. Haarl. gcdeput. betr. de N.C.
R.-A.) De N. C. antwoordde daarop met een beroep op de handelwijze der Fran-
schen zelven in Canada en Terre-nenvc , waar het aan alle vreemde volken verboden
was te visschen of te handelen. (Req. der N. C. dd. 2 Febr. 1684, bijl. E. l.c.)
296
voudig een antwoord insinneeren, waarin liJ op de reeds aange-
voerde gronden dreigde, bij weigering van vertrek «genootsaeckt
te sullen wesen te gebmycken soo daenige middelen van wapens
ende andersints als hy soude meynen tot dienste van syn voor-
nemen de stercxste ende crachtichste te wesen." Vrolicq herhaalde
dtiarop mondeling de verzekering, dat hij volgens zgn Fransche
pas on verkregen recht zou voortgaan met visschen totdat hg met
geweld verdreven werd * ) , en de Nederlanders waren dus wel
genoodzaakt , wilden zij hun doel bereiken , geweld te gebruiken.
Nauwelijks begonnen zij echter hunne bedreiging uit te voeren,
of de Franschen maakten zich tot het vertrek gereed , en de zaak
liep dus zonder bloedvergieten af. Vrolicq vertrok met zijne twee
schepen en het derde , dat hij onderweg ontmoette , naar IJsland ,
waar hij echter te vergeefs trachtte eene goede vangst te doen:
toen hij in het najaar te Havre de Grace binnenviel , had de reis
hem niet alleen geen winst , maar zelfs een verlies van 350 000
livres opgeleverd *).
Dadelijk wendde Vrolicq zich dan ook tot den koning van Frank-
rijk ; hij verzocht hem de Nederlanders te dwingen om het Fransche
octrooi voortaan niet weder te schenden en om de hem en zgnen
deelgenooten toegebrachte schade te vergoeden. In Frankr^k was
men echter niet geneigd , om zulk eene betrekkelgk onbelangrijke
zaak geweld te gebruiken en men verwees dus Vrolicq naar de
Staten-Generaal als de overheid der Noordsche Compagnie, om
door hunne tusschenkomst schadevergoeding en betere regeling
voor het vervolg te verkrijgen '). Daartoe wendde zich dus
Vrolicqs zaakgelastigde Tsaac Mahieu, een deelgenoot der Fran-
sche compagnie , den 1 1 Maart 1 633 tot de Staten en verzocht
na breedvoerig verhaal van het in 1631 en 1632 voorgevallene
behalve vergoeding der geledene schade eene akte , waarbij aan
de Noordsche Compagnie bepaaldelijk verboden werd de Franschen
te hinderen in hunne visscherij , al werd die binnen de grenzen
van haar octrooi gedreven, opdat de schepen, die Vrolicq voor-
nemens was in 1633 weder naar Spitsbergen te zenden, onge-
stoord hun bedrijf zouden kunnen oefenen. Een proces over de
geldigheid van het Fransche octrooi werd reeds dadelijk gewei-
gerd: Vrolicqs ondervinding in de zaak van Braem had hem
») Zie de drie gewisselde stukken bij elkander in: L. F. 1633 (bij de nota
von Bangy dd. 11 Mri. 1633); de twee eerste bevinden zich ook onder de : Stn.
V. d. Haarl. gedeput. betr. de N. C. R.-A.
») Zie over deze reis vau Vrolicq: Req. v. Vrolicq en v. de N. C. dd. 11
Mrt. , 8 Apr. 1683, onder de: Stn. v. d. Hrl. gedeput. betr. de N. C. R,-A. —
Req. der N. C. dd. 2 Febr. 1684. 1. c.
») Req. V Vrolicq aan de Stn -Gen. dd. 11 Mrt. 1633, onder de: Stn. v. d.
Hrl. gedeput. betr. de N. C. R -A.
on*7
29
genoeg geleerd, dat or van de Nederlandsche rechters niets te
hopen was en h|j schreef dus, »dat de kennisse van deqnaliteyt
van het octroy niet en competeert aen eenich Hoff ofte Grerichte
van herwaerts over*' '). De Fransche ambassadeur Bangy voegde
bg deze memorie eene aanbevelende nota , waarin h|j er op wees ,
dat de visscherij aan Spitsbergen den Fi'anschen even goed als
aan alle andere natiën , die jaarlijks schepen daarheen zonden , vrg
moest zgn *).
Op deze stnkken, die dadelijk aan de Noordsche Compagnie
gezonden werden, antwoordde deze weldra (8 April) met een
breedvoerig verhaal van Vrolicqs aandeel aan haar proces met
Braem, eene niteenzetting van zijne verdere handelw^ze sinds
1629, en eindelijk met hevige klachten over twee Baskische
schepen, die in 1632 aan Jan Mayen-eiland de loges der com-
pagnie geplunderd hadden >). De compagnie verklaarde zich
bereid, met Vrolicq voor de Nederlandsche rechters te procedee-
ren, en verzocht onderwijl onder beroep op haar met zooveel
moeite verkregen recht en onder verwgzing naar het belang der
Nederlandsche ivalvischvaarders handhaving van haar octrooi tegen
alle inbreuken *). Van Fransche zijde werd deze redeneering
den 15 April beantwoord met eene korte uiteenzetting van Vro-
licqs goed recht tot het oprichten eener Fransche compagnie voor
de walvisch vangst op gezag van den koning, een plan »dat by
alle redelycke menschen altyts gehouden sonde werden voor goet ,
eerlyck ende pryselyck." Na uitvoerige wederlegging van alle hem
door de Noordsche Compagnie toegedichte streken bleef Vrolicq
standvastig een proces weigeren ').
De zaak scheen op de lange baan geschoven te zullen worden,
') Zie het reqnest onder de: Stn. v. d. Ilrl. gedeput. betr. de N. C. R.-A. —
Vgl. R. S.-G. U Mrt 16SS.
«) Zie de nota in de: L. F. 1638.
*) Zie over deze hier niets ter zake doende gebeurtenis : hiervoor p. 262. —
Natanrlijk is ook het aandeel van Vrolicq aan de zaak van Braem hier van geen
belang.
*) Zie de memorie onder de : Stn. v d. Hrl. gedepnt. betr. de N. C. R.-A. —
R. S.-O. 8 Apr. 1688. — De N. C. beweerde o. a. in deze memorie, dat
«onder de mede participanten" van Vrolicq ook waren «eeuige Nederlandsche
F^toors tot Roan haerlieden onthoudende, dewelcke naer apparentie oock haere
meesters hadden in dese Landen." Vrolicq antwoordde 15 April, dat door de N. C.
«tonder reden ende fondament gesuspicieert werdt , dat onder zyne geassocieerde
waren eenige inwoonders van dese landen , nochte ondersaetcn van haere Ho : Mo :".
Niettemin waren zulke praktijken ter ontdniking van het octrooi der N. C. niet
ongewoon, getuige het plakkaat der Stn.-Oen. van 11 Maart van hetzelfde jaar,
waarvan boven (p. 265) sprake was.
•) Zie de memorie onder de: Stn. v. d. Hrl. gedeput. betr. de N. C. R.-A. —
R. S.^. 15 Apr. 1688.
298
eu Bangy voegde dan ook bij Yrolicqs repliek eene nota , waarin
hij op terzydcstel^ing van alle «longnenrs affectées" aandrong <).
De Siaten-Generaal stelden toen dadelijk alle stnkken , die op dexe
zaak betrekking hadden , in handen van den heer Van Vosberghen ,
om de zaak zoo mogelijk te schikken in overleg met de Noordsche
Compagnie *). Deze, niet meer in de gelegenheid om Vrolicqs
laatste vertoog te beantwoorden, en bevreesd , dat de Staten-Oene-
raal haar in het ongelijk zouden stellen , leverde 3 Mei nog eene
memorie over , waarin zij , terwijl zij haar recht op hare in Spits-
bergen gevestigde kolonie nader aandrong, zich eindelijk bereid
verklaarde de Franschen met twee schepen op het eiland toe te
laten, maar op voorwaarde., dat zij niet verschenen binnen >den
cleynen hoeck'*, dien de Nederlanders voor hnnne visscherg ge-
bruikten, namelijk >buyten delimytten van Magdalenen bajje ende
de noorder punt ofte noorder gatt" *). De voorzorg was echter
geheel overbodig: Vosberghens pogingen liepen vruchteloos af ♦)
en Vrolicq zelf weigerde verdere wisseling van stukken , die hem
nutteloos scheen >). Toen Baugy later op voldoening aandrong,
nam de provincie Holland de zaak over *). Alle pogingen om
haar tot een besluit te brengen waren vruchteloos, en eindelgk
werd 8 November »de saecke daerbij gelaten" ^).
Onderwijl had Vrolicq niet stil gezeten. Reeds den 11 Maart
had hij den Staten-Generaal zyn voornemen te kennen gegeven,
dit jaar weder eene uitrusting op Spitsbergen te doen en 20
Mei had Baugy in de volle statenvergadering medegedeeld, dat
de schepen vertrokken waren. Werkelijk kwam Vrolicq met
vier schepen den 27 Juni nogmaals in de Robbenbaai aan, maar
reeds den volgenden dag ontving hij bevel van den Nederland-
schen commandeur Cornelis Pietersz. Ys om bij hem aan boord
te komen. Vrolicq begaf zich dadelijk naar de Mauritius-baai ,
waar Ys zich bevond , en er ontstond eene hevige woordenwisseling.
*) Zie de nota bij de memorie onder dc: Stn. v. d. Hrl. gedeput. betr. de
N. C. R.-A. — R. S-G. 15 Apr. 1633. - R. H. 3 Mei 1683.
») R. S.-G. 15 Apr. 1633.
■) Zie deze memorie onder de: Stn. v. d. Hrl. gedeput. betr. de N. C. R.-A. —
R. S.-G. 8 Mei 1638.
•) R. S.-G. 28 Apr., 8 Mei 1633.
* Mem. V. Vrolicq aan de Stn.-Gen. dd. 15 Apr. 1638, onder de: Stn. v. d.
Hrl. gedeput. betr. de N. C. R.-A. — Apostille v. d. notaris V. d. Aa achter
de memorie der N. C. dd. 8 Apr. 1633, ondei de: Stn. v. d. Hrl. gedeput. betr.
de N. C. R.-A. — Rcq. der N. C. dd. 2 Febr. 1684 en ald. bijl. F. 1. c. —
R, S.-G. 31 Mt'i 1633.
•) R. S.-G. 31 Mei 1633.
») R. S.-G. 2 Juni, 11 Juli, 10 Aug., 28 Sept., 17 Oct. , 8 Nov. 1688. -
R. H. 1 Sept. — 8 Oct. 16.'?3, p. 88. — Nota v. Baugy dd. 2 Juni 1688, in
L. F. 1633. — Aitzema, Saken v. Staet. II p. 89.
299
Ts verklaarde, dat hij in het volgens zijd zeggen door de Nederlanders
bexeten gebied niemand dan de Denen kon toelaten en de Franschen
dns verzocht die plaats te verlaten , om ergens anders ten zniden
daarvan eene voor de walvischvangst geschikte baai op te zoeken.
Vrolicq antwoordde daaiop natuurlijk met een beroep op zgn
octrooi , maar na herhaalde wisseling van stukken week h{j einde-
Igk voor de bedreiging van geweld en onderwierp zich aan den
eisch van den commandeur. H^ stelde eerst voor, de zooge-
naamde Engelsche baai in Fairhaven voor z|jne vestiging te
kiezen, maar de Nederlanders ontzeiden hem nadrukkel^k het
verbluf daarin, »aengesien deselue was gelegen inde visscherie
ende neringe by hen geexerceert." Ook Maudlen-sound werd om
dezelfde reden afgekeurd, maar ten zuiden daarvan buiten het
gezicht der Nederlanders mocht Vrolicq eene baai uitzoeken om
te visschen, of zoo h^* wilde zich naar de opene zee terugtrek-
ken '). De Franschen vertrokken daarop cindel^k na lang talmen
en niet voordat z^ verscheidene malen met geweld bedreigd
waren, naar eene baai op korten afstand van Maudlen-sound ge-
legen, die zg kort te voren hadden laten opnemen en»le.Refuge
Francais" genoemd hadden.
Het schgnt , dat deze w^kplaats — een kleine baai op de west-
kust van Spitsbergen , juist halverwege tusschen Maudlen-sound en
de Hamburgerbaai *) — door Vrolicq met buitengewone behendig-
heid gekozen was; zg was gelegen >sur Tadvenue des balleines**
en zoo uitnemend voor de visscherij geschikt , dat de Nederlanders
de concurrentie vreezende , niet alleen de Engelschen , onder wier
zoogenaamd gebied de plaats behoorde, schijnen te hebben wil-
len overhalen om de Fi*anschen te verdreven, maar ook later
aan de Staten-Generaal bij request verzochten, dat zy Vrolicq
zonden willen bevelen, zich op eenen afstand van niet minder
dan tien m^len van hunne vestiging op te houden. Van dit
alles kwam echter niets ; maar Vrolicq van z^ne z^de was klein-
geestig genoeg, om niettegenstaande het groote voordeel, dat
zgne baai hem beloofde, herhaaldel^k eenige van zijne sloepen
naar het noorden te zenden en ze bepaaldelgk in Maudlen-sound
*) Zie de zeven over deze zaak gewisselde stukken als bijlagen bij de memorie
▼an Vrolicq, in: Noordsche togten. 4 Loop. N. C. R.-A.
*) Zij staat als ,|Baskes bay" aangeteekend op de kaart der IJszee in den
atlas van Colom (1656). Ook nog als «Basken bai" op Petermanns kaartje van
Spitsbergens noordwesthoek achter: Lindeman, Arkt. Fisch. der Dentschen
Seeitadte. — Zeker heeft de fiiscaycr-boek , reeds in 1638 door Vander Brugge
(Joamael der Seeven Matroosen. p. 8) vermeld, niets met de zaak van Vrolicq
te maken ; waarscb^nlijk draagt h^ zijnen naam naar cenigc Biscaaische harpoQ«
niers in Nederlandschen dienst.
300
te laten visschen. Het was te voorzien , dat de Nederlanders dit
niet zouden dulden, maar eerst nadat door hen op vyf sloepen
beslag gelegd en met nog krassere maatregelen gedreigd was,
bleef Vrolicq binnen de nu eenmaal door hem zei ven gekozene
grenzen ').
Nauwelijks waren de vier Fransche schepen in het vaderland
teruggekeerd, of zij deelden don koning hunne bezwaren mede
over de hun door het nemen der vijf sloepen toegebrachte schade;
zy klaagden vooral , dat de slechte uitslag hunner reis hen voor
meer dan 100,000 livres benadeeld had, en toonden zich zeer
teleurgesteld, dat in hunne afwezigheid door de vereenigde be-
moeiingen van Baugy en Mabieu nog geene vergoeding der schade
van 1632 verkregen was. Op al deze gronden verleende dan
ook de admiraliteit van Rouaan den 30 December 1633 aan
Jean Vrolicq volmacht om beslag te leggen op de in Frankrgk
aanwezige goederen der Noordsche Compagnie *), en weldra werd
aan dit verlof gevolg gegeven door het arrest, gelegd op de
goederen der compagnie, berustende onder kooplieden te Rooaan,
Bordeaux en Bayonne *). Om de gevoeligheid der Franschen
te toouen , was ook reeds aan de Basken verboden in Nederland-
schen dienst ter walvischvangst uit te varen ^).
Natuurlijk werd de zaak nu in Nederland weder levendig. De
Noordsche Compagnie , ondersteund door de regeeringen vdii ver-
schillende Hollandsehe steden, verzocht 2 Februari 1634 de tus-
schenkomst der Staten-Generaal tot opheffing van het arrest en
intrekking van het Rouaansche vonnis ; zij eischte tevens , dat de
Staten zouden zorgen , dat Vrolicq haar niet meer hinderde en dat
hij , zoo hij voornemens was weder op Spitsbergen te verschijnen ,
haar gebied niet betreden, maar integendeel tien mijlen van
daar verwijderd blijven zou *). Ook Vrolicq zelf wendde zich op
bevel van koning en kardinaal nog eenmaal met eene memorie
tot de Staten en verzocht, dat zij hem vergoeding der dien
zomer geledene schade verschaffen en maatregelen nemen zouden,
*) Zie de drie over deze zaak gewisselde stukken als bijlagen b\j de memorie
van Vrolicq, in: Noordsche togten. 4. Loop. N. C. R.-A. — Zie het op deze reis
voorgevallene uitvoerig verhaald in : Mem. v. de N. C. en v. Vrolicq dd. 2 Fcbr. ,
30 Mrt. ,?) 16;U, in: Noordsche togten. 4 Loop. N. C. R.-A.
«) Zie dit stuk als bijlage I achter het Req. der N. C. dd. 2 Febr. 16S4.
1. c. — Vgl. R. H. 6 Apr. 1634.
«) Req. der N. C. dd. 2 Febr. 1634. Bijl. 1. l c. — Vgl. R. H. verg. v. 14
Mrt.— 8 Apr. p. 27.
*) Req. der N. C. dd. 2 Febr. 1634. ByL II. 1. c.
*) Zie het request der N. C. in: Noordsche togten. 4 Loop. N. C. R.-A. —
Vgl. R. S.-G. 2, 7 Fcbr. 1634 (waar de inhoud der memorie echter oi\juiflt
voorgesteld wordt.)
301
dat hg het Yolgende jaar ongestoord aan Spitsbergen kon verkee-
ren <). Beide stukken werden reeds dadelijk in handen eeuer
commissie gesteld en de zaak bleef dan ook, niettegenstaande
Bangy ze »seer yverich vervolgde" en >seer hart aenhielt" om
antwoord, voorloopig rusten *). Eerst in Mei werden er pogingen
aangewend, om door conferenti{!n van de Noordsche Compagnie
met gedeputeerden uit de Staten-Generaal de zaak te schikken;
men wilde op Spitsbergen eene grensregeling maken , opdat ieder
der beide partijen op haar eigen gebied hare visscherij ongehin-
derd zou kunnen oefenen '). Lang duurden de onderhandelingen,
en toch schijnt men het niet eens te hebben kunnen worden *) ;
eerst op het uiterste oogenblik toch werd aan Baugy, die gereed
stond naar Frankrijk te vertrekken , het antwoord der Staten op
zgne herhaalde ver toogen ter hand gesteld '). Het luidde weinig
bevredigend: de Staten-Generaal wezen op het recht der Neder-
landers als ontdekkers van Spitsbergen en bezitters van het land ,
bepaaldelijk van de Robbeubaai ; de geringe omvang van het Ne-
derlandsche gebied , waar onmogelijk de Franschen en de Neder-
landers gezamenlijk zouden kunnen visschen zonder elkander we-
derzgds te benadeelen, werd als reden voor de weigering van
toelating daarbij gevoegd. De Staten oordeelden het wenschel^k ,
dat de Franschen zich ten zuiden van het Nederlandsche gebied
vestigden; de zaak zou zoodoende in der minne geschikt kunnen
worden, en terwijl de Noordsche Compagnie behouden zou wat
haar toekwam konden de Franschen op eenen onderling te bepa-
len afstand even goed en gemakkelijk visschen als in de zoo be-
geerde Bobbenbaai. De Fransche regeering werd dus uitgenoodigd
om met de Nederlandsche in overleg te treden, ten einde met
onderling goedvinden de wederzydsche grenzen te bepalen •). Over
de quaestie der door beide partijen geledene schade waren de
Staten-Generaal korter: er werd geklaagd over het vonnis der
■) Zie de memorie (dd. 30 Maart l6Si?) in: Noordsche togten. 4 Loop.
N. C. R.-A.
») R. S.-G. 30 Mrt. , 28 Apr. 168*. — R. H. verg. v. 14 Mrt —8 Apr. p. 27.
>) R. S.-G. 15, 30 Mei 1634.
•) R. S.-G. 10. 27 Juni 16:U.
•) R. S.-G 22, 24 Juli 1634.
*^ Zeer juist zetten de Stn.-Gen. in deze nota de wel eens door de N. C.
▼ergeten waarheid uiteen , dat de handelwijze der Nederlanders niet gerechtvaar-
digd werd door het octrooi der N. C , „qni n'cst considérable sinon i^ 1'endroit
det sujets on habitans des Provinces Unies.'' Zij voegden er b^ , «quMls se
fondoient snr Ie droict de nature et des gcns, snivant lequel cenx qui ont
occapë et pris possession de quelque accoing de mer, on plage et \j establ^j et
exercé la pescherie pcuvent en exclurre tous anltres, tant qu'ils continuent ceste
possession , ainsij qn'ils ont faict rontinnellement d'au en an et Ie font encore •
poor Ie présent."
302
BooaAnsche admiraliieit en intrekking daarvan verzocht ; de klach-
ten van Vrolicq over hem toegebrachte schade werden als geheel
ongegrond afgewezen. Eene laatste poging werd eindel^'k gewaagd
om de zaak bij gewoon proces te eindigen >).
Daartoe kwam het echter niet. De loop der zaken had aan
ieder der twistende paiiijen reeds een afzonderlgk gebied aange-
wezen. De Staten-Generaal hadden tegen deze regeling geene
bezwaren in te brengen, en er was geen enkele roden, Waarom
de Franschen met zulk eene schikking minder ingenomen zonden
zyn. De aan Vrolicq toegebrachte schade was ook reeds op de
Noordsche Compagnie verhaald. Het schgnt dan ook zeker , dat
Vrolicq zonder verdere onderhandelingen zjjn voornemen uitvoerde
en het volgende jaar weder op Spitsbergen verscheen. De >Reiuge
Francais** was vermoedelijk ook nu weder zyn verblijfplaats en
de Nederlanders waren verstandig genoeg hnnnen ouden vgand,
nu hy zich eindelijk rustig hield, niet to hinderen *).
Weldra nam de Fransche wal visch vangst aan Spitsbergen na ver-
bazend toe. Maar die bloei was van korten duur. Wel mislakte
eene poging van Christiaan IV, om de Franschen, die vroeger
zijne hulp hadden ingeroepen, tot erkenning van zgne hoogheid
te brengen, geheel ') ; maar toch schjjnen de Fransche wal visch van-
gers , die nog in 1 636 niet minder dan veertien schepen naar Spits-
bergen uitrustten*), op den duur de nering opgegeven te hebben.
De compagnie kon misschien de verliezen der eerste onvoordeelige
jaren, gevolgd door de aanzienlijke schade haar in 1636 door de
Spanjaarden toegebracht'), niet dragen, en was daarom spoe-
dig genoodzaakt zich te ontbinden; misschien ook oordeelde Ri-
chelieu het niet raadzaam, de sinds 16-55 nauw met Frankrijk
verbondene Nederlandsche natie door de vernieuwing van Vrolicqs
octrooi, dat met 1 Januari 1638 eindigde •), te verbitteren. Hoe
het zij, in 1639 verschenen de Franschen niet weder op Spits-
bergen ^), en de walvischvangst schijnt althans voorloopig door
hen opgegeven te zjjn.
>) Zie de memorie der Stn.-Gen. dd. 22 Juli 1684, in: L. F. 1634.
*) Op nieuwe moeielijkheden der N. (-. wet Vrolirq over deze zaak schijnen
echter te wijzen: Accoord der l-Viezen met de N. C. dd. 25 Juli 1636 .art. 4.
bij: Aitzema. Saken v. Staet. II p. 860. — R. H. 11 Oct. 1636.
■) Miss. V. Pauw aan de Stn.-Gen. dd. 21 Dec. 1635. in: L. F. 1636. —
R. S.-G. 4 Jan. 1636.
*) Scoresby, Account. II p. 165.
*) Scoretby, Account. II p. 165.
•) Zie hiervoor p. 292 Noot 2.
•) Antw. V. Christiaan IV aan de Ncdcrl. ambass. , in: Verbaal v. Burch en
Conders van Helpen ad 7 Oct. 1639. — In 1638 waren de Basken echter
waarschijnlijk nog op Spitsbcn^en geweest, want in het v(K)rjaar van 1639 mt
303
Ook in latere jaren is m^ van oene eenigszins belangrgke yis-
soherg der Franschen in deze streken niets gebleken; de natie,
die altgd zoo krachtdadig had medegewerkt tot den bloei der
walvischvangst van vreemden, slaagde er met al hare behen-
digheid en volharding toch niet in , hare eigene visschery op den
duur te vestigen.
Van geheel denzelfden aard als het geschil met Vrolicq waren
de onaangenaamheden, lange jaren te voren met eene Duinkerksche
compagnie ontstaan. Oók hier was de beweerde ontdekking van
Jan Mayen-eiland de aanleiding tot de oneenigheden ; ook hier
was het verdringen der Noordsche Compagnie nit hare te uit-
sluitende positie het doel der mededingende natie.
Beeds onder de eerste schepen, die in 1613 met de Ëngelsche
walvischvaarders op li^itsbergen kwamen concurreeren , was een
Duinkerker geweest onder bevel van kapitein Fopp. Bg hem
behoorde een Nederlandsche pinas, waarop zekere Claes Martensz.
van Hoorn gezagvoerder was. Ëngelschen schijnen den stoutmoe-
digen zeelieden weder den weg naar het eiland gewezen te heb-
ben. De behandeling , die beide schepen van den Ëngelschen com-
mandeur Joseph ondervonden, was niet veel beter dan zich ver-
wachten liet. Terwyl het kleine schip reeds 12 Juni veroverd en
gevangen gehouden was, werd ook kapitein Fopp zelfden 19 uit
Greenharbour verjaagd. Later ontmoetten de Duinkerkers , die te
vergeefs aan de zuidpunt van het eiland naar eene andere , voor
hun bedrijf geschikte plaats gezocht hadden , de Ëngelschen nog-
maals, toen zij op weg waren om geheel in het noorden op 82^
en 83* NB. hun geluk te beproeven. By deze gelegenheid kregen zg
wel verlof tot de visscherij en werd de hun ontnomene pinas —
met de bemanning behalve de daarop gevondene Ëngelschen —
hun op hun verzoek teruggegeven, maar slechts op voorwaarde,
dat zij als handlangers der Ëngelschen optraden en alle vreemde
bezoekers, die in Hornsound de walvischvangst zouden willen
oefenen , daaruit verdreven (23 Juni). Kapitein Fopp nam dit
bereidwillig op zich , maar nauwelijks waren de Ëngelschen weg-
gezeild of de bemanning van zijn schip nam hem zelven gevan-
gen en vertrok van het eiland ^).
Het resultaat der reis was dus waarl^k niet gunstig voor de
reeders 1 Zij vielen klachtig aan "^hunne souvereinen de aartsher-
er tprake van, hen dien zomer van het eiland te verdrijven. (Br. v. Cracouw
aan de Stn.-6en. dd. 11 Mrt. 1639, in: L. D. 1639.)
*) Zie over deze reis der Duinkerkers: Hist. de Spitsherghe. p. 11, 20,21
28 — 35. — Baffin, lournall of the Voyage to Greenland in 1618, bg : Purchaa ,
Pagnmes. 1IT p 71 C.
304
togen , die hunne bezwaren aan het Ëngelscbe hof kenbaar maak-
ten ^). Maar onderwijl was men van het bezoeken van Spits-
bergen afgeschrikt: noch in 1614 >), noch in de eerstvolgende
jaren vertoonde zich een Duinkerksch schip aan het eiland ').
Maar de stoutmoedige geest, die reeds kapitein Fopp gedreven
had om in het hooge noorden nieuwe plaatsen voor zijn bedrgf
te zoeken, bleef zijne stadgenooten bezielen. In 1614 reedde cene
Duinkerksche compagnie , aan wier hoofd een Engelschman John
Clarke (door de Nederlanders veelal Jan De Clerck genoemd)
stond, — waarschijnlijk dezelfde vereéniging, die ook kapitein
Fopp had uitgezonden *), — weder een schip ter ontdekking uit.
Het resultaat was gunstig : den 28 Juni 1614 werd Jan Mayen-
eiland bereikt *). Terwijl dus de Duinkerksche ontdekkers onge-
tw^feld beter recht hadden dan de Nederlanddche , wier schepen
eerst in Juli van hetzelfde jaar van Spitsbergen vertrokken,
schijnen zy bovendien, verstandiger dan dezen, dadelgk van de
uitmuntende gelegenheid voor de walvischvangst gebruik gemaakt
te hebben. Want hoewel de algemeene aandacht zich waarsch^n-
lyk eerst na 1616 door de reizen der beide Noordsche Compag-
niën eenigszins op Jan Mayen-eiland vestigde, vinden wg daar
reeds in den zomer van dat jaar een of twee schepen van de
>) Verclaringh vande Francoiscn dd. 12 Mei 1615, in: Noordsche togten
4 Loop. N. O. K -A.
*) Verclaringh vande Francoiscn l. c.
*) Maller, Mare Clausum. p. 162.
") Ik maak dit op uit het feit, dat de Duinkerksche schepen, die in 161X
san Spitsbergen verschenen , evenals de vloot van deze reederij gedeeltelyk met
Engelschen bemand waren, — en vooral uit de verklaring der N. C, dat CUrke
en de zijnen „als bederners vande gemeene handeliuge ende negotie" door de En-
gelschen verjaagd waren. (Req. der N. C. dd. 15 Mrt. 1619 (1618), in : Noordiche
togten. 2 Admiraliteit. R.-A.)
») R. S.-G. 8 Jan. 1619. — Wel beweerde de N. C. 2 Fcbr. 16S4, dat xy
genoodzaakt was geweest „de supporter de grande(s) questions et dispntes areeq
qnelcqnes marchands de Dunqucrcque , Icsquels soasteno\jent avoir esté let pre*
miers trouveurs de S pi tsbergu en*', maar Clarke zelf verklaarde, dat het door
hem gevonden eiland gelegen was op 71|° NB. (R. S.-G. 8 Jan. 1619), en uit alles
blijkt overtuigend , dat de Duinkerkers juist aan Jan Mayen-eiland hunne nering
oefenden. (Zie o a het vonnis v. de H. R. in zake Laiupsius c. Clarckqne
dd. 31 Juli IG20, dat uitdrukkelijk zegt, dat de Duinkerkers aan «het Kijlandt
In questie" vischten.) — Het is niet onwaarschijnlijk, dat Clarke uit Huil af-
komstig was, en dat Jan Mayen-eiland dus bij deze gelegenheid den in Engeland lang
gangbaren naam van Trinity-island kreeg. (Zie hicrvtSor p. 190,191.) Is dit juist, dan
stond de oprichting der Duinkerksche compagnie in verband met planueu. om te
concurreereu met de in Engeland geoctrooieerde Moscovische Compagnie. Jakob 1
heeft in dat geval het recht der compagnie op het eilaud in 1618 bekrachtigd
(xie hiervoor p. 191, 192 Noot 2), hetgeen weder zeer goed sluit met de latere
interventie van Carleton voor ('lurke.
305
'Dninkerksche compagnie , bemand met Engelsch scheepsvolk onder
bevel van Guillaume Le Gouverneur en Marien Clarke, Johns
broeder, als kapitein en commies, en voorzien van de voor de
yisschery noodige Basken ()• Dit jaar schjjuon de schepen
zonder hinder van de Noordsche Compagnie of haar me deding-
ster, de zoogenaamde kleine Noordsche Compagnie, gevischt te
hebben; een twist met de Zeeuwsche walvischvaarders over het
onderhuren van eeuigc Basken had op de rechtsquaestie -gecne
betrekking. Eerst toen Clarke en zijne deelgenooten in den
zomer van 1617 op nieuw eone uitrusting ter wal visch vangst naar
Jan Mayen-eiland deden, kregen zij onaangenaamheden met de
schepen der Noordsche Compagnie, die zich toen reeds in vrg
groot getal aan het eiland vertoonden. De Dninkerksche
schippers werden door de Nederlandsche >beschadicht*' en van
hunne vangst beroofd ; van de zes schepen ter walvischvangst aan-
gekomen werden slechts twee toegelaten , nadat zjj plechtig be-
loofd hadden er nooit weder te zullen komen >). Natuurlijk deden
de reeders toen hunne klachten weder bij de aartshertogen, die
den 15 Januari 1618 hun request met eenen aanbevelingsbrief aan
de Staten-Generaal zonden ').
Door schade wgs geworden, wendden Clarke en zijne compagnons
Pieter Tenge en Roland Gérard zich het volgende jaar vóór het
vertrek hunner walvischvaarders tot de Nederlandsche regeering
en verzochten van deze brieven van vrggeleide voor vier schepen ,
die zg hadden uitgerust tot de walvischvangst naar Groenland
(d. i. hier Jan Mayen-eiland.) *) De Noordsche Compagnie pro-
testeerde natuurlijk, evenals hare jongere zuster de kleine com-
pagnie voor de v^l visch vangst , ernstig tegen de inwilliging van
dit verzoek, als «streckende tot confusie ende bederff vande
negotie ende handelinge vande geoctroyeerde Compaignie." Zg
noemde de requestranten » enterloopers'* en »bederuers vande
gemeene handelinge ende negotie,** die zg als onder geene ge-
octrooieerde compagnie behoorende diep verachtte. Hun ver-
zoek eindelgk, meende de Noordsche Compagnie, behoorde afge-
wezen te worden als strijdig met haar recht 1*. als ontdekster
van Jan Mayen-eiland, 2', als bezitster van het octrooi van 1614 ,
en cindelgk 3*. als rechthebbende uit het contract, in 1617 met
■) Zie de twee voDnissen v. d. H. R. in sake Lamptiui c. CUrckqne
dd. 81 Juli 1620.
>) Retcr. der N. C. dd. 15 Mrt. 1619 (lees: 1618), in: Noordsche togten.
2 AdminOiteit. R.-A. — K. S.-G. 16 Febr. 1618. — Dietum v. d. H. R,
dd. 1 Dec. 1622.
•) R. S.-O. 16 Febr. 1618.
«} R S.-G. 30 Jan. 1618.
20
806
het scheepsvolk van Clarke gesloten , als voorwaarde waarop men
hen toeliet '). Niettegenstaande dit krachtig aangedrongen ad-
vies, dat in latere jaren voldoende zou geweest zgn om het
verzoek der Duinkerkers onmiddellijk te doen afwijzen, besloteii
de Staten -Generaal aan Clarke te schrijven , dat de Nederlandsche
schepen hem op bepaald bevel der regeering geene verhindering
in zijne nering zouden aandoen >). De schepen van Clarke
schijnen dan ook in 1618 rustig aan Jan Mayen-eiland geviacht
te hebben , en ook voor het volgende jaar werd niettegenstaande
het herhaald protest der Noordsche Compagnie aan de Duinker-
kers op hun verzoek voor een jaar verlof verleend om met twee
schepen aan het eiland te mogen visschen en hun traan aan land
te koken. Ditmaal werd echter uitdrukkelgk de voorwaarde aan
dit verlof verbonden, dat het niet zou praejudici6eren het recht
van partijen in het proces ten principale •).
Toen namelijk de klachten van Clarke over de hem in 1617
toegebrachte schade met zijn verzoek om vergoeding den 16
Februari 1618 door de aartshertogen aan de St^ten-C^neraal
waren aanbevolen, hadden dezen de stukken dadelyk in handen
der Noordsche Compagnie gesteld om daarop te antwoorden *).
Het lag in den aard der zaak , dat deze eerst dan door de schade
te vergoeden haar ongelijk erkennen zou , wanneer zij toegaf, dat
Clarke recht had aan Jan Mayen-eiland te visschen. Wg zagen
reeds , dat de bewindhebbers aan niets minder dachten en het is
dus licht te begrijpen , dat de geest van uitsluiting , die hen
drong tot het advies om de Duinkerksche compagnie niet aan
het eiland toe te laten, hun ook het vergooden der schade zou
ontraden. De strijd, die door de Noordsche Compagnie tegen
hare Duinkerksche zuster gevoerd werd , was dan ook , hoewel
hot niet tot een eigenlijk proces kwam , lang en verbitterd.
Eerst na vele maanden kwam het eerste antwoord der compagnie
op Clarke's klachten in, en van toen af werden gedurende een
paar jaren onophoudelijk replieken en duplieken bij de Staten-
Generaal ingeleverd. De bedrijvige Duinkerkers hadden gewoonlgk
reeds weder twee of drie nieuwe requesten gereed om hunne
mededingstcr nader aan te sporen , terwijl deze hun het antwoord
op vroegere memoriön nog steeds schuldig was *). De Noordsche
*) Zie deze rescriptie v. de N C. (verkeerdelijk gedateerd 15 Maart 1619),
in: Noordsche togten. 2 Admiraliteit. R.-A. — R. S.-G. 15 Mrt. 1618.
») R. S.-G. 10 Apr. 1618. — Vgl. Miss. der Sm. v. Zeel. aan de Gedrput.
dd 4 Febr 1620, in: N. Z. Bijlagen.
■) R. S.-G. 8 Jan., 16 Mei, 8 Juni 1619. — Miss. v. de Sin. v. Zeel. aio
de gedeput. ter Generalit dd. 4 Febr. 1620, als bijlage achter: N. Z. 1620.
*) R. S.-G. 16 Febr. 1618.
•J K. S.-G. 12, 13 Oct , 7 Nov., i Dec. 1618, 11, 15 Febr.. 7, 29 Mrt,,
307
Compag^e handhaafde voortdurend het standpunt, door haar
reeds in Maart 1618 ingenomen, dat de beweerde ontdekking
Tan het eiland door de Duinkerkers verdicht was en zg zelve
alleen dus recht op het bezit had >).
Eindelgk, na 'twee jaren van twist, werd de zaak op verzoek
Tan Clarke in handen van eene commissie uit de Staten-Generaal
gestald om partyen te hooren en zoo mogelijk te vereenigen >) ,
maar een paar maanden later moest men deze pogingen weder op.
geven >). Ook de kleine Noordsche Compagnie, die mede aanspraak
op Jan Mayen-eiland maakte, bemoeide zich met de zaak *) en
de wisseling van stukken begon op nieuw *) , toen de ambassadeur
Garleton zich de zaak van den Ëngelschen onderdaan aantrok en
aandrong op «vuytinge'' van de quaestie met Clarke *). Toen
eindelyk scheen er een einde aan de zaak te zullen komen; men
besloot ze aan den Hoogen Raad van Holland in handen te geven
om er in te vonnissen, nu de pogingen tot schikking mislukt
waren '). Maar ook b^ dit laatste middel stuitten de Staten-
Generaal op onverwachte moeiel^kheden. Zy hadden den Hoogen
Baad vrg zonderling bevolen te vonnissen »tot costen van par-
tgen ' )", en deze nam daaruit aanleiding om de behandeling der
lastige zaak, waarin zoovele belangen gemoeid, zoovele rechten
betrokken waren, te weigeren met de merkwaardige verklaring,
dat »alle sonueraine Princen ende republycken schuldich ende
gehoaden syn haere ondersaten recht en lustitie sonder der seluer
Gosten te doen administreren, gelyck tot noch toe In dese Pro-
nintiën Is gebruyct geweest.'* Naar het oordeel van den Baad
zon het zgn » Jegens de Hoocheyt ende reputatie deser Landen ,
mitsgaders digniteyt ende luyster van hun collegie , dat sy tvoor-
seidtt proces tot coste der partyen visiteren ende daerinne senten-
tieren souden, als haere Hooch Mog. op hen waren begeerende *).**
Hoewel het later bleek, dat dit alles niets was dan een schoon-
aO Apr., 14. 17 Sept., 1 Oct. 1619. 25 Jan., 17 Febr.. 10 Mrt., 6 App.,
IS Juli, 9, 80 Sept. 1620.— Req. ?. de N. C. dd. 10 Mrt. 1620. in: Noord-*
tehe iogten. 2 Admiraliteit. R.-A.
•) Reacr. der N. C. dd. 16 Mrt. 1619 (1618). in: Noordsche togten. 2 Ad-
mirtliteit. R.-A. (De ontkenning ligt in de bewering der ontdekking door Ne-
derlanders opgesloten.) — R. S.-6. 28 Dec. 1620.
») R. S.-O. 1 Mei. 80 Sept . 8 Oet. 1620.
») R. S.-G. 20 Oct.. 5 Nov.. 8 Dec. 1620.
») R. S.-G. 8 Dec. 1620.
>) R. S..0. 16 . 28 Dec 1620.
*) R. S.^. 4 Jan. 1621.
O R. S.-6. 5 Jan. 1621.
•) Misa. ▼. de Stn.-Gen. aan den H. R. dd. 5 Jan. 1681 . in: L. loop. 1621 .
») Miaa. v. d. U. R, aan de Stn.-Gen. dd. 2B Apr. 1621, in: Noordsche
io^. 4 Loop. N. C. R.-A. — R. S.-G 27 Apr. 1621.
20*
308
schijnend voorwendsel, terwjjl de ware reden was, »dat dese
saecke soo veele ingesetenen van dese landen was aengaende,
Ende dat de trefves vuyt waren ')/' bleven alle onderhan-
delingen om den Hoogen Raad van zijn gevoelen afbebrengen
vruchteloos >). Men waagde eindelijk eene poging, om partgen
over te halen hun geschil bij overeenkomst aan den Hoogen Raad
als scheidsrechter te onderwerpen *), en waarschynlgk was het
ten gevolge van zulk eene schikking, dat deze 1 December 1622
in de zaak uitspraak deed. Evenals het vorige jaar bevreesd om
partikuliere belangen te kwetsen , poogde men ook nu nog partgen
door de heeren Van Vosberghen en Pauw te doen > vereenigen,"
maar voor het geval, dat dit niet gelukte, veroordeelde de Raad
de Noordsche Compagnie , om aan Clarke en zgne deelgenooteu te
vergoeden de hoofdsom met interessen van alle schade , door hen
geleden »deurt belet hen gedaen In haren Walvischvanck ende
het affnomen van haerluyder traen *).*' Toen eindelgk schgnt
de Noordsche Compagnie in de schikking toegestemd te hebben '),
want tot een nader vonnis kwam het niet.
Was dus Clarke tegen de Noordsche Compagnie in het gelgk
gesteld, het kon hem nu gewis vrij onverschillig zgn. Zeker
was het hem minder om do schadevergoeding zelve te doen
geweest , dan om zgn recht voor het vervolg erkend te üen,
maar eene zoo late erkenning baatte hem niets. Want hoewel
de Hooge Raad de Duinkerkers by dezelfde uitspraak zelfs ont-
sloeg van het hierboven vermelde contract van 1617, waarbg
hun scheepsvolk zich verbonden had, niet weder op Jan Majen-
eiland te verschijnen «), eu hun recht op de vrge visscherg das
bepaald erkend was , komt het mij niet twijfelachtig voor , dat
hunne wal visch vangst daardoor in geenen deele bevoordeeld is.
Reeds in 1620 was er, toen Clarke van de Staten- Generaal
hangende het proces wederom verzocht had te zorgen, dat de
Noordsche Compagnie de schepen , die hij ook nu weder voornemens
') R S-G. 4 Mei 1621.
») R. S.-G. 28, 29 Apr., 4. 11. 22 Mei, 18 Jnli 1621.
■) R. S.-G. 4 Mei 1621.
*) Dictum V (1. IJ. R. dd. 1 Deo. 1622.
•) De N. C. beweerde in 16.'J4. „qu'il a Convcnu a ceux de la Compaignie de
supporter de grande questions et disputes avecq quelcques marchands de Dunqoer*
cque , lesquela aussi »ou8tenoijeut avoir csté les premiers trouveurs de Spitsberguen
(lees: Jan Ma^cu-ciland) , Toutcs lesqiielles traverses et molesties il a fallu qu'ili
aijeut superées avcc grande patience, et defendre leur bon droict avecfraiset
despens excessifs, de sortc qu'a cela out esté despendus et ooo*
sumei Capitaux tout entiers." (Req. der N.C. c. Vrolicq dd. S Febr.
1634, in: Noordsche togten. 4 Loop. N. C. R.-A.)
•) Dictum V. d. H R. dd. 1 Dec. 1022.
809
was naar Jan Mayen-eiland te zenden, niet hinderde '), op zgn
reqnest goene dispositie gevolgd en dus de visscherg aan het
eiland voor hem onveilig geworden. Mogelijk hoeft hij echter
niettegenstaande de herhaalde oneenigheden met de Noordsche
Compagnie dit jaar nog volgehouden , maar toen > de trefves vuyt
waren** was het ondenkbaar , dat de onderdaan der aartshertogen
zich zon kunnen handhaven togen de machtige Nedorlandschc
compagnie, voortaan door den oorlog gerechtigd tot open Ijjkc vij-
andelijkheden *).
By de groote overeenkomst van de geschillen der Noordsche
Compagnie met Vrolicq en Clarkc in aanleiding en doel, verschillen
ig echter onderling in twee opzichten. Terwgl over de zaak van
Vrolicq nagenoeg geen enkel stuk uit de nog voorhanden, hoewel
verspreide verzameling gemist wordt, is van de gedurende vier
jaren tusschcn do Noordsche Compagnie en Clarke gewisselde
stukken er nauweljjks éen overgebleven om ons over het sustenu
der partjjen in te lichten. Zelfs de resolutiën der Staten-Gene-
raal, anders soms een vruchtbare bron, geven hier, hoewel zg
zeer dikwgls van de zaak spreken , nagenoeg niets dan bevelen ,
die op de wisseling der stukken betrekking hebben. Ook de re-
gisters onzer rechterlijke collegiCn kunnen ons hier slechts weinig
helpen. Het hierboven over Clarke en zijne pretensie medege-
deelde is dus slechts het geraamte eener zaak , die , wanneer
men ze door betore konnis der omstandigheden vlcesch en bloed
kon bgzetten , misschien even leerzaam zou zyn voor de kennis der
beginselen , die de Noordsche Compagnie leidden, als de andere in dit
hoofdstuk behandelde. Nu reeds bezit zij in tegenstelling met deze
het belang , dat zij ons overtuigend bewijst , dat, terwyl do Noord-
sche Compagnie, reeds b|j hare oprichting even exclusief als ge-
durende haar geheele verdere bestaan als geoctrooieerde compagnie ,
ook tegenover de ontdekkers van het door haar bezeten land haar
onrechtmatig systeem volhield , de Staten-Greneraal hunne vrijzin-
nige beginselen w^zigden, naarmate de omstandigheden het belang
der Nederlanders verplaatsten. Terwijl de regeering in 1618
Terstandig genoeg was om in te zien , dat , wanneer men eenige
kans wilde hebben <lp eene overwinning in de hevige geschillen
met de Engelschen over de walvischvangst , men dan ook vooral
tegen een Ëngelsch onderdaan consequent moest vasthouden aan
de vrgzinnige leuze, die de steun der Nedcrlandsche diplomaten
•) R, S.-G. 27 Mrt. 1620.
*) Dat de Duinkerkers de walvischvangst opgaven, schgut ook opgemaakt te
kunnen worden uit de verklaring der N. C. iu haar request aan de Stn.-Gen.
dd. S Febr. 1684, in: Noordsche togten. 4 Loop. N. C. R.-A.
310
in hunne onderhandelingen met Jakob I was , vergat zg in latere
jaren , toen de Nederlandsche walvischvangst adch krachtig ontwik-
keld had en zich met goeden uitslag tegen alle mededingers
staande hield, welke beginselen haar in vroegere jaren geleid
hadden, en gaf z|j aan Jean Vrolicq gegronde aanleiding om te
zeggen , dat hij > van haer Ho : Mo : alsoo veel gunste verwacht
hadde, als in gelycke gelegentheyt voor desen genoten hadde ge-
hadt Jan Clerck woonende tot Duynkercken." >)
*) Rescr. v. Vrolicq aan de Stiu-Gen. dd. 15 Apr. 1688, onder de: Stn. v
d Hrl. gedeput. betr. de N. C. R.-A.
HOOFDSTUK IX.
BINNENLANDSCHE AVEDIJVER.
De 8tr|jd met de bnitonlandsche mededingers was dus volstreden
en het jaar 1642 vond de Noordsche Compagnie zegevierend ge-
yestigd in de Mauritins-baai op Spitsbergen en in het onge-
stoord bezit van Jan Majen-eiland. Ongelukkig voor haar was
juist dit jaar bestemd om haren val te zien. Buitenlandsche
concurrentie kon de Nederlandsche kooplieden der zeventiende
eeuw niet van de eens ingenomene plaats verdry ven, maar eindelgk
bezweek de bevoorrechte vereeniging voor den tegenzin harer
landgenooten , die haar reeds sinds hare oprichting gedurig met
vernietiging had bedreigd.
Wg zagen, dat reeds op den dag, toen het octrooi der Noordsche
Compagnie verleend werd, de tegenwerking van Le Maiie aan
de Staten eene heilzame beperking daarvan afdwong; de nieuwe
compagnie moest daardoor steeds op hare hoede zgn voor mede-
dingers, die éen enkele gelukkige reis voor haar kon oproepen.
Had ook op den duur deze maatregel voor de compagnie niet
de gewichtige gevolgen, die men er gewis van verwacht had,
weinige maanden na de uitvaardiging bracht het >generael octroj''
aan de bevoorrechte walvischvangers toch een gevoeligen slag toe.
Van de drie kwetsbare plekken, die het uitsluitende octrooi der
Noordsche Compagnie aanbood en die achter elkander zouden
gebruikt worden om concun'enten op te roepen , wus de beperking
van het charter der vereeniging door het >generael octroj** do
eerste bres, waardoor men eenen aanval op haar monopolie deed.
In het vyfde hoofdstuk hebben wij gezien, dat in Juli 1614
door twee schepen van de Noordsche Compagnie op 71|^* NB.
toevallig ontdekt werd een den Nederlanders nog onbekend eiland ,
dat naar den bevelhebber der expeditie Jan Mayen-eiland genoemd
werd. De reis werd gedaan op kosten der kamers van Amster-
dam en Ënkhuizen. Maar de Delftsche kamer der Noordsche
812
Coiiipaguie had in hetzelfde jaar onder bevel van kapitein Jan
Jansz. Kerckhoff een ander schip >het clejne Swaentgen** naar
het noorden gezonden. Ook Kerckhoff kwam kort na de andere
reizigers toevallig aan Jan Majen -eiland , en verstandiger dan
zgne voorgangers ging hy aan land en onderzocht het nauwkeurig.
Natuurlijk werd na de terugkomst der drie schepen rapport van
de reizen gedaan aan de bewindhebbers, die ze uitgezonden hadden,
maar de aandacht der Amsterdammers schynt zich op de gedane
ontdekking niet bizonder gevestigd te hebben. Althans toen zg
aan Z. Exc. en aan eene commissie uit de Staten-G^neraal
rapport van hunne reis deden, schijnt van Jan Majen-eiland
niet gesproken te zgn ; aan de Delftsche bewindhebbers werd het
overgelaten , of zg door hunnen kapitein Kerckhoff volgens de
bepalingen van het »generael octroy'' verslag van hunne ontdek-
king wilden doen aan de Staten-Qeneraal *). Eerst daardoor
toch, zoo was er voorgeschreven, kon men eene akte verkrggen,
dat men recht had op de vier als belooning der ontdekking uit-
geloofde reizen , met de bepaling van den tgd , waarin die reizen
volbracht moesten zijn *).
Ondertusschen dachten de Delftsche heeren aan niets minder.
Kerckhoff had na zijne terugkomst dadelgk uitvoerig rapport van
zijne bevindingen gedaan aan de twee bewindhebbers der Delftsche
kamer , onder wier toezicht deze uitrusting geschied was, Nicasius
Kyen en Dirck Adriaensz. Leversteyn (de derde bewindhebber
Antonic Monicr was in 1614 zelf als bevelhebber der visscherg vloot
mede naar Spitsbergen gegaan en dus niet tegenwoordig geweest.)
De kapitein verhaalde aan zijne reeders dadelijk , dat hij aan het
nieuwe eiland eene menigte walvisschen gezien had : de zee scheen
daar ten minste even vischrijk als bij Spitsbergen. Deze be-
langrijke ontdekking , die aan de andere schippers ontgaan schgnt te
zijn, wekte natuurlijk in hooge mate de belangstelling der beide be-
windhebbers : zij waren de mannen er niet naar om hun voordeel
daarmede niet te doen. Niet zeer Idesch in de middelen om
winst te maken, schijnen beiden personen geweest te zyn van meer
dan gewone bekwaamheid en volharding. De familie Kyen had
dadelijk aan de beginselen der walvischvangst hare aandacht ge-
wijd en er krachtig aan deelgenomen : terwyl een der leden reeds
in 1612 als commies op het schip van Van Muyden aanwezig
») Rcq der N. C. nan de Sln.-Gen. dd. 29 Aup. (lec«: 2 Si«pt.) 1615, in:
Noordsche togton. 3 Ouid. v. Jan Maym-eiland. R.-A. — „Debath gedaen
macckcu" euz v. Kyen c.8. aan de gecommitt. der Stn.-Gcn., in: Noordicke
togtcn. 1. R.-A.
•) Gr. Placaet-boeck. I p, 564.
313
was en op Prinoe Charles* foreland den dood vond '), vinden
wg Nicasins onder de oprichters der Noordsche Compagnie ge-
noemd. Dadelyk had h^j eenen zetel ingenomen als bewind-
hebber van de kamer der nienwe compagnie , die te Delft , de
stad zyner inwoning, gevestigd werd *); naast hem vinden
wy Dirck Adriaensz. Loversteyn genoemd, den energieken man
wiens krachtig optreden tegen de Noordsche Compagnie ecne
soms verrassende overeenkomst vertoont met de rol, door
Isaac Le Maire in dezelfde jaren tegenover do Oost-Indische
gespeeld '). Ook zgne familie wgddo zich met kracht aan de
exploitatie der wal visch vangst : terw^l zgn zoon Abraham in
1618 als bevelhebber der wal visch vaarders op Spitsbergen tegen
de Engelschen optrad , was een andere zoon , Adriaen , de man
die de taak zyns vaders moedig opvatte. Reeds in 1616 kapitein
op een walvischvaarder aan Jan Mayen-eiland *), was hy het,
die in 1618, 1624 en 1625 de drie reizen deed ondernemen,
die oorzaak waren , dat op Groenlands oost- en westkust nieuwe
plaatsen voor de wal visch vangst geschikt werden ontdekt ').
Mannen als dezen, in de walvischvangst zoo ervaren, waren
dadelyk met hun plan gereed. £r werd besloten den door de
Staten-Generaal voor het rapport der ontdekking gestelden termijn
van veeilien dagen na de terugkomst van het schip te laten ver-
loopen en voor eigene rekening eene uitrusting naar het eiland
te doen: de betrekking der bewindhebbers was voor hen geen
bezwaar, om als concurrenten op te treden der vereeniging, wier
belangen zij moesten waarnemen. Kerckhoff en zijn stuurman
Pieter Douckesz. werden met eenig bootsvolk, dat de reis van
1614 medegemaakt had, in dienst genomen en in het voorjaar
van 1615 in het geheim *) weder naar Jan Mayen-eiland ge-
*) Poole, Relation of a Vojragc to Greenland iu 1612, b^: Purchas, Pilgpri-
mes. in p. 714. — Hist. du payt de Spittberghe. p. 12.
*) De heer burgemeester Kien, die met grootc welwillendheid op myn ver-
loek wel heeft willen nazien , of z\jne familiepapieren stukken betreffende de
kleine Noordsche Compagnie en haren oprichter bevatten, bericht mij, dat het
archief der vereeniging niet onder hem berust. Nicasius Kien was volgens aan-
teekening in gemelde familiepapieren x^nen vader Pieter Kien in November 1604
opgevolgd als Commissaris-generael van d^ Vivres. Beiden liggen met hunne
wapenen begraven in een grafkelder van het koor der Groote kerk te 's-Gravcnhage.
*j Ofschoon Leverstejrn eerst in 1631 overleed, sch^nt h\j zich weldra van
de xaken teruggetrokken te hebben. Reeds in 1622 toch vinden wg z^nen zoon
Adriaen als aandeelhouder der kleine N. C genoemd ; hy zelf stierf als «Contre-
roUeor vande buiten Ontfanck" te Grave. (R S.-O. 21 Febr., 22 Mrt. 1631.)
*) Instr. der Stn.-Gen. voor Schrobop als commandeur van het konvooi der
walvischvaarders dd. 28 Mei 1616, in: Noordsche togten. 4 Loop. N. C. R.-A.
•) Zie hierxóor p. 178, 181. 184.
*) Misschien werd als het doel der reis IJsland opgegeven, althans Kyen ver-
806
het scheepsvolk van Clarke gesloten , als voorwaarde waarop men
hen toeliet *). Niettegenstaande dit krachtig aangedrongen ad-
vies, dat in latere jaren voldoende zou geweest zgn om het
verzoek der Duinkerkers onmiddellijk te doen afwijzen, besloten
de Statcn-Generaal aan Clarke te schrijven , dat de Nederlandsche
schepen hem op bepaald bevel der regeering geene verhindering
in zijne nering zouden aandoen *). De schepen van Clarke
schijnen dan ook in 1618 rustig aan Jan Mayen-eiland gevischt
te hebben , en ook voor het volgende jaar werd niettegenstaande
het herhaald protest der Noordsche Compagnie aan de Duinker-
kers op hun verzoek voor een jaar verlof verleend om met twee
schepen aan het eiland te mogen visschen en hun traan aan land
te koken. Ditmaal werd echter uitdrukkelijk de voorwaarde aan
dit verlof verbonden, dat het niet zou praejudiciëeren het recht
van partijen in het proces ten principale ').
Toen namelijk de klachten van Clarke over de hem in 1617
toegebrachte schade met zgn verzoek om vergoeding den 16
Februari 1618 door de aartshertogen aan de Staten-Generaal
waren aanbevolen, hadden dezen de stukken dadelgk in handen
der Noordsche Compagnie gesteld om daarop te antwoorden *).
Het lag in den aard der zaak, dat deze eerst dan door de schade
te vergoeden haar ongelgk erkennen zou , wanneer zg toegaf, dat
Clarke recht had aan Jan Majen-eiland te visschen. Wg zagen
reeds , dat de bewindhebbers aan niets minder dachten en het is
dus licht te begrijpen , dat de geest van uitsluiting , die hen
drong tot het advies om de Duinkerksche compagnie niet aan
hot eiland toe te laten, hun ook het vergoeden der schade zou
ontraden. Do strijd, die door de Noordsche Compagnie tegen
hare Duinkerksche zuster gevoerd werd , was dan ook , hoewel
het niet tot een eigenlijk proces kwam , lang en verbitterd.
Eerst na vele maanden kwam het eerste antwoord der compagnie
op Clarke's klachten in, en van toen af werden gedurende een
paar jaren onophoudelijk replieken en duplieken bij de Statcn-
Generaal ingeleverd. De bedrijvige Duinkerkers hadden gewoonlgk
reeds weder twee of drie nieuwe requesten gereed om hunne
mededingster nader aan te sporen , terwijl deze hun het antwoord
op vroegere memoriën nog steeds schuldig was »). De Noordsche
•) Zie deze rescript ie v. de N C. (verkeerdelijk gedateerd 15 Maart 1619),
in: Noordsche togten. 2 Admiraliteit. R.-A. — R. S.-G. 15 Mrt. 1618.
>) R. S.-G. 10 Apr. 1618. — Vgl. Miss. der Sm. v. Zeel. aan de Gedcput.
dd 4 Febr 1620, in: N. Z. Bijlagen.
•) R. S.-G. 8 Jan., 16 Mei, 8 Juni 1619. — Miss. v. de Stn. v. Zeel. aan
de gedeput. ter Generalit dd. 4 Febr. 1620, als bijlage achter: N. Z. 1620.
*) R. S.-G. 16 Febr. 1618.
•J K. S.-G. 12, 13 Oct , 7 Nüv., 4 Dec. 1618, 11, 16 Febr., 7, 29 Mrl,,
3Ö7
Compagnie handhaafde voortdurend het standpunt, door haar
reeds in Maart 1618 ingenomen, dat de beweerde ontdekking
yan het eiland door de Duinkerkers verdicht was en z^ zelve
alleen dus recht op het bezit had *).
Ëindelgk, na 'twee jaren van twist, werd de zaak op verzoek
Tan Clarke in handen van eene commissie uit do Staten-Generaal
gesteld om partgen te hooren en zoo mogelyk te vereenigen *) ,
maar een paar maanden later moest men deze pogingen weder op.
geven '). Ook de kleine Noordsche Compagnie , die mede aanspraak
op Jan Majen-eiland maakte, bemoeide zich met de zaak *) en
de wisseling van stukken begon op nieuw '), toen de ambassadeur
Carleton zich de zaak van den Ëngelschen onderdaan aantrok en
aandrong op yvujtinge" van de quaestie met Clarke *). Toen
eindelgk scheen er een einde aan de zaak te zullen komen; men
besloot ze aan den Hoogen Baad van Holland in handen te geven
om er in te vonnissen, nu de pogingen tot schikking mislukt
waren '). Maar ook bg dit laatste middel stuitten de Staten-
Generaal op onverwachte moeielgkheden. Zij hadden den Hoogen
Raad vrg zonderling bevolen te vonnissen >tot costen van par-
tgen * )", en deze nam daaruit aanleiding om de behandeling der
lastige zaak, waarin zoovele belangen gemoeid, zoovele rechten
lietrokken waren , te weigeren met de merkwaardige verklaring ,
dat »alle souueraine Princen ende republycken schuldich ende
gehouden sjn haere ondersaten recht en lustitie sonder der seiner
oosten te doen administreren, geljck tot noch toe In dese Pro-
uintiën Is gebrujct geweest.'' Naar het oordeel van den Raad
zou het zgn » Jegens de Hoocheyt ende reputatie deser Landen ,
mitsgaders dig^itejt ende luyster van hun coUegie , dat sy tvoor-
seide proces tot coste der partyen visiteren ende daerinne senten-
tieren souden, als haere Hooch Mog. op hen waren begeerende *).**
Hoewel het later bleek, dat dit alles niets was dan een schoon-
80 Apr.. 14. 17 Scpt.. 1 Oct. 1619. 26 Jan.. 17 Febr., 10 Mrt.. 6 Apr.
IS Juli, 9, 80 8ept. 1620. — Req. ?. de N. C. dd. 10 Mrt. 1620, in: Noord-
iche togten. 2 Admiraliteit. R.-A.
») Re«ïr. der N. C. dd. 16 Mrt. 1619 (1618). in: Noordsche togten. 2 Ad-
miraliteit. R.-A. (De ontkenning ligt in de bewering der ontdekking door Ne-
derlanders opgesloten.) — R. S.-G. 28 Dec. 1620.
•) R. S.-O. 1 Mei, 80 Sept . 8 Oct. 1620.
•) R. S.-G. 20 Oct.. 6 Nov.. 8 Dec. 1620.
•) R. S.-G. 8 Der. 1620.
•) R. S.-6. 16. 28 Dec 1620.
•) R. S.--0. 4 Jan. 1621.
») R. S.-G. 6 Jan. 1621.
•) Miss. ▼. de Stn.-Gen. aan den H. R. dd. 6 Jan. 1621, in: L. loop. 1621.
•) Miss. V. d. H. R. aan de Stn.-Gen. dd. 28 Apr. 1621, in: Noordsche
togten. 4 Loop. N. C. R.-A. — R. S.-G 27 Apr. 1621.
20*
308
schijnend voorwendsel , terwgl de ware reden was, »dat dese
saecke soo veele ingesetenen van dese landen was aengaende,
Ende dat do trefves vuyt waren ')/' bloven alle onderhan-
delingen om den Hoogcn Raad van zijn gevoelen aftebrengen
vruchteloos *). Men waagde eindelijk eene poging, om partyen
over te halen hun geschil bij overeenkomst aan den Hoogen Raad
als scheidsrechter te onderwerpen '), en waarschynlgk was het
ten gevolge van zulk ecue schikking, dat deze 1 December 1622
in de zaak uitspraak deed. Evenals het vorige jaar bevreesd om
partikuliere belangen te kwetsen , poogde men ook nu nog partgen
door de heeren Van Vosberghen en Pauw te doen > vereenigen,"
maar voor het geval, dat dit niet gelukte, veroordeelde de Raad
de Noordsche Compagnie , om aan Clarke en zgne deelgenootou te
vergoeden de hoofdsom met interessen van alle schade , door hen
geleden »deurt belet hen gedaen In haren Walvischvanck ende
het affnemen van haerluyder traen *).'* Toen eindelyk schynt
de Noordsche Compagnie in de schikking toegestemd te hebben *),
want tot een nader vonnis kwam het niet.
Was dus Clarke tegen de Noordsche Compagnie in het gelyk
gesteld, het kon hem nu gewis vrij onverschillig zyn. Zeker
was het hem minder om do schadevergoeding zelve te doen
geweest, dan om zijn recht voor het vervolg erkend te zien,
maar eene zoo late erkenning baatte hem niets. Want hoewel
de Hooge Raad de Duinkerkers by dezelfde uitspraak zelfs ont-
sloeg van het hierboven vermelde contract van 1617, waarby
hun scheepsvolk zich verbonden had, niet weder op Jan Mayen-
eiland te verschijnen •), eu hun recht op de vrije visschery dus
bepaald erkend was , komt het mij niet twyfelachtig voor , dat
hunne walvischvangst daardoor in geenen deele bevoordeeld is.
Reeds in 1G20 was er, toen Clarke van de Staten- Generaal
hangende het proces wederom verzocht had te zorgen, dat de
Noordsche Compagnie de schepen , die hy ook nu weder voornemens
») R S-G. 4 Mei 1621.
») R. S.-G. 28. 2« Apr., 4, 11. 22 Mei, 18 Juli 1621.
•) R. S.-G. 4 Mei 1621.
•) Dictum V d. H. R. dd. 1 Dec. 1622.
•) De N. C. beweerde in 16.'{4. „qu'il a Convcnu a ceux de Ia Comptignic de
supporter de grande qnestions et disputes avecq quelcques marchands de Duuqoer-
cque , lesqneU aussi 80U8tenu\jeut avoir esté le« premiers trouveurs de Spittberguen
(lees: Jan Mayen-cilaud) , Toutt-s lesquelles traverses et molestics il a fallu qu'fli
aijent superées avec grande patience, et defendre leur bon droict avec fraiset
despens exccssifs, de sorte qu'a cela out esté despendus et con-
sumcz Capitaux tout entiers." (Req. der N.C. c. Vrolicq dd. 8 Felir.
1634, in: Noordsche togten. 4 Loop. N. C. R.-A.)
•) Dictum V. d. n R. dd. 1 Dec. 1C22.
809
was naar Jui Mayen-eiland te zenden, niet hinderde '), op zgn
request geene dispositie gevolgd en dos de visscherfj aan het
eiland voor hem onveilig geworden. Mogelgk heeft hij echter
niettegenstaande de herhaalde onoenigheden met do Noordsche
Compagnie dit jaar nog volgehouden , maar toen » de trefves vu jt
waren** was het ondenkbaar , dat de onderdaan der aartshertogen
zich zou kunnen handhaven tegen de machtige Nedcrlandschc
compagnie, voortaan door den oorlog gerechtigd tot openlyke vy-
andelgkheden *).
Bg de groote overeenkomst van de geschillen der Noordsche
Compagnie met Vrolicq en Clarke in aanleiding en doel, verschillen
xg echter onderling in twee opzichten. Terwgl over de zaak van
Vrolicq nagenoeg geen enkel stuk uit de nog voorhanden, hoewel
verspreide verzameling gemist wordt, is van de gedurende vier
jaren tusschen de Noordsche Compagnie en Clarke gewisselde
stnkken er nauwelgks éen overgebleven om ons over het sustenu
der partgen in te lichten. Zelfs de resolutiën der Staten-Gene-
raal, anders soms een vruchtbare bron, geven hier, hoewel zg
zeer dikwgls Van de zaak spreken , nagenoeg niets dan bevelen ,
die op de wisseling der stukken betrekking hebben. Ook do re-
gisters onzer rechterlgke collegiën kunnen ons hier slechts weinig
helpen. Het hierboven over Clarke en zgne pretensie medege-
deelde is dus slechts het geraamte eener zaak , die , wanneer
men ze door betere kennis der omstandigheden vleesch en bloed
kon bgzetten , misschien oven leerzaam zou zijn voor de kennis der
beginselen , die de Noordsche Compagnie leidden, als de andere in dit
hoofdstuk behandelde. Nu reeds bezit zg in tegenstelling met deze
het belang , dat zg ons overtuigend bewijst , dat, terwijl de Noord-
sche Compagnie, reeds bg hare oprichting even exclusief als ge-
durende haar geheele verdere bestaan als geoctrooieerde compagnie ,
ook tegenover de ontdekkers van het door baar bezeten land haar
onrechtmatig systeem volhield , de Staten-Greneraal hunne vrgzin-
nige beginselen wgzigden, naarmate de omstandigheden het belang
der Nederlanders verplaatsten. Terwgl de regeering in 1618
Terstandig genoeg was om in te zien , dat , wanneer men eenige
kans wilde hebben öp eene overwinning in de hevige geschillen
met de Engelschen over de walvischvangst , men dan ook vooral
tegen een Engelsch onderdaan consequent moest vasthouden aan
de vrgzinnige leuze, die de steun der Nederlandsche diplomaten
•) R. S.-G. 27 Mrl. 1620.
*) Dat de Dainkerkers de walvischvangst opgaven, schijnt uok opgemaakt te
kanaen worden uit de verklaring der N. C. in haar request aan de Stn.-Gen.
da. 8 Felnr. 1684, in: Noordsche togten. 4 Loop. N. C. R.-A.
\
310
in hunne onderhandelingen met Jakob I was , vergat zy in latere
jaren , toen de Nederlandsche walvischvangst zich krachtig ontwik-
keld had en zich met goeden uitslag tegen alle mededingers
staande hield, welke beginselen haar in vroegere jaren geleid
hadden, en gaf zg aan Jean Vrolicq gegronde aanleiding om te
zeggen , dat hg » van haer Ho : Mo : alsoo veel gunste verwacht
hadde, als in gelycke gelegentheyt voor desen genoten hadde ge-
hadt Jan Glerck woonende tot Dujnkercken/* >)
*) Rescr. v. Vrolicq aan de Sto.-Geii. dd. 15 Apr. 1638, onder de: Stn. ▼
d Hrl. gedeput. betr. de N. C. R.-A.
HOOFDSTUK IX.
BINNENLANDSCHE AVEDIJVER.
De strijd met de buitenlandsche mededingers was dus volstreden
en het jaar 1642 vond de Noordsche Compagnie zegevierend ge-
vestigd in de Mauritins-baai op Spitsbergen en in het onge-
stoord bezit van Jan Mayen-eiland. Ongelukkig voor haar was
juist dit jaar bestemd om haren val te zien. Buitenlandsche
concurrentie kon de Nederlandsche kooplieden der zeventiende
eeuw niet van de eens ingenomene plaats verdry ven , maar eindelgk
bezweek de bevoorrechte vereeniging voor den tegenzin harer
landgenooten , die haar reeds sinds hare oprichting gedurig met
vernietiging had bedreigd.
Wy zagen, dat reeds op den dag, toen het octrooi der Noordsche
Compagnie verleend werd, de tegenwerking van Le Maiie aan
de Staten eene heilzame beperking daarvan afdwong; de nieuwe
compagnie moest daardoor steeds op hare hoede zgn voor mede-
dingers, die éen enkele gelukkige reis voor haar kon oproepen.
Had ook op den duur deze maatregel voor de compagnie niet
de gewichtige gevolgen, die men er gewis van verwacht had,
weinige maanden na de uitvaardiging bracht het >generael octroj'*
aan de bevoorrechte walvischvangers toch een gevoeligen slag toe.
Van de drie kwetsbare plekken, die hot uitsluitende octrooi der
Noordsche Compagnie aanbood en die achter elkander zouden
gebruikt worden om concuri'enten op te roepen , wus de beperking
van het charter der vereeniging door het >generael octroy** de
eerste bres, waardoor men eenen aanval op haar monopolie deed.
In het vyfde hoofdstuk hebben wij gezien, dat in Juli 1614
door twee schepen van de Noordsche Compagnie op 7 IJ* NB.
toevallig ontdekt werd een den Nederlanders nog onbekend eiland ,
dat naar den bevelhebber der expeditie Jan Mayen-eiland genoemd
werd. De reis werd gedaan op kosten der kamers van Amster-
dam en Ënkhuizen. Maar de Delftsche kamer der Nooi-dsche
318
moesteu doen '). De Staten-Generaal toonden zich geneigd de
zaak voor het volgende jaar nogmaals te schikken evenals in
1616 >), maar de nadere kennismaking had beide partgen het
gewicht van het eiland doen beseffen. De verbittering was zoo
groot, dat zij beiden de Staten-Generaal verzochten om zonder
uitstel in hunne zaak te beslissen. De stukken waren reeds
vroeger gesteld in handen van don Hoogen Raad ') en na vele
aanmaningen gelukte het nu, den 13 April 1617 eene definitieve
uitspraak van dit college te verkrijgen •). Waarschgnljjk op
grond der bepaling in het »gencrael octroy/' dat >by soo verre in
ofte ontrent een tgdt , ofte in een Jaer , een ofte meer Compagnien ,
nieuwe Passagien, Landen, Havenen ofte Plaetsen vonden ende
ontdeckten , de selve te samen het Octroy ende Privilegie souden
genieten ,** besliste de Hooge Raad met het oog op de beide reizen
van Kerckhoff en Paelman in 1615, dat beide partgen gedurende
vier jaren, ingaande met 1618 *) > met gelyck recht , ende sonder
malkanderen cenich beleth te doen het eylant in questie souden
mogeu beuisschen op alsulcken ordre als sylnyden metten anderen
onderlinge souden ghoedt vinden, off anders by de hoochgemelt^
heeren Staten generael sonde werden gearbitreert •)."
Zoo hadden dus de kapitalisten , die hun geld in de onderneming
van Kyen en Leversteyn steken zouden, recht om ten minste
gedurende vier jaren nevens de Noordsche Compagnie openl^ als
mededingers op te treden. De gelegenheid was te schoon om ze
niet te gebruiken : aan Jan Mayen-eiland had men niet zooals
aan Spitsbergen eene zware concurrentie van buitenlanders te
») Req. der N C. aan de Stn.-Gen. dd. 2 Juni 1616, in: Noordsche togten.
3 Ontd. V. Jan Mayen-eiland. R -A. — R, S.-G. 3. 18 Oct. 1616.
*) R. 8..G. 3 Oct.. 24 Dec. 1616, 16 Mrt. 1617.
*) Miss. der Stn -Oen. aan den II. R. dd. 16 Mrt. 1617, in: Lias loop.
1617. R.-A.
*) R. S.-G. 25, 28, 29 Mrt., 8 Apr. 1617.
•) Octrooi der N. C. dd. 22 Dec. 1622, in: Groot Placaetb. I p. 675. —
R. S-G. 16 Mrt. 1618.
•) Sent. V. d. H. R dd. 13 Apr, 1617. — Zie eene geheel verkeerde roor-
stelliug dezer quaestie bij Wassenaer (Hist. verh. X fol. 107), die echter
iets van de ware toedracht der zaak vernomen schijnt te hebben. — Om d«
herhaling van dergelijke onaangename zaken te voorkomen , hielden de Staten-
Generaal bij de verlenging van het octrooi der N. C. in 1617 de beslissing van
alle geschillen tusschen de participanten aan zich. (R. S-G. 24 Jan. 1817. —
Gr. Placaetb. I p. 673, 74.^ — De N. C. stelde voortaan als straf op het
openbaren en het tot eigen voordcel gebruiken van resolutièn, adviezen ,
ontdekkingen of andere geheimen der compagnie eene boete van ƒ 100 voor de
armen, vergoeding van alle schade aan de N. C. en bovendien ontzetting
van de betrekking van bewindhebber. (Coutr. der N.C. met Zeeland,
art. 8, iu: Noordsche tügteu. 4 I/oop. N. C. R.-.\.)
819
Treezen. De ondememingszncht der Nederlandsche kooplieden
aarzelde dan ook niet , aandeelen op mime schaal te nemen. Reeds
in 1616 was >de cleyne Noortsche Compagnie*', zooals men de
vereeniging noemde, in staat geweest, vijf schepen naar het
eiland te zenden, terwyl de uitrusting der Noordsche Compagnie
uit slechts zes schepen bestaan had .*). Ë^ne quaestie tusschen
de beide wedgverende compagniën over den zin van het vonnis
8ch|jnt geen gevolg gehad te hebben *), en de Noordsche Com-
pagnie berustte weldra in wat niet te veranderen was. Den 25
Mei 1620 trof zg met hare jongere zuster eeuo overeenkomst,
waarbg partijen op de gemeenschappelijke visscherij aan het eiland
orde stelden ') , en elkander tot behoud der goede verstandhouding
een gedeelte van het strand tot de oprichting van de tot de
vangst noodige gebouwen toedeelden *).
De vereeniging der beide compagniën schgnt reeds toen vrij nauw
geweest te zijn ') , en toen weldra de tijd aanbrak , waarop de kleine
Noordsche Compagnie door het einde van haar vierjarig recht zich
zou moeten oplossen , had de geoctrooieerde vereeniging , door her-
haalde verliezen verzwakt , er niets tegen zich door de opname der
kleinere met haar vrij aanzienlyk kapitaal te versterken. Wel is
waar moest dan het uitsluitende recht der Noordsche Compagnie op
Spitsbergen opgegeven worden , maar de visscherg aan dat eiland,
waar Engeland en Denemarken om den vooiTang twistten, had
in de laatste jaren sinds de exploitatie van Jan Majen-eiTand
veel van haar belang verloren. Men besloot dan ook 4 December
1620 om het volgende jaar, wanneer ook het octrooi der Noord-
sche Compagnie ten einde liep, op naam der twee compagniën
aan de Staten-Genei*aal verlenging daarvan te vragen; tegen
26 Augustus 1621 zouden afgevaardigden van de beide vereeni-
gingen in Den Haag verschenen om nadere maatregelen te bera-
men. Met de Zeeuwsche walvischvaarders vereenigd , hoopte men
eene groote compagnie vrg van alle concurrentie te vormen *).
*) Instr. T. Schrobop, in: Noordsche togten. 4 Ixwp. N. C. R.-A.
•; R. S.-G. 17 Jan., 9 Febr. 1618. — De Stn.-Gen. verwexen partijen weder
aan den H. R., maar een nieuwe uitspraak scheut niet gevolgd te zijn.
•) Rcq. der kleine N. C. aan de Stn.-Gen. dd. 2 Sept. 1621, in: Noordsche
togten. 2 Admiraliteit. R.-A.
*) Akte der Stn.-Oen. voor de Zeenwsche wal visch vangers , in : Groot Placaet-
boeck. I p. 674.
*) Dit maak ik op uit het feit, dat de Resolutiën der N. C, medegedeeld by het
reqnest der kleine N. C. dd. 2 Sept. 1621 (Noordsche togten. 2 Admiraliteit.
R.-A.) getrokken zijn nit „het resolntiebonck vande hceren Bewinthebberen vande
grootte ende de consorten vande cleyne geoctroveerde noortsche compagnie."
•) Rewl. N. C. 4 Dec. 1620, 25 Mrt., 29 Juli 1621. b\j het: Req. der kl.
JU, C. dd 2 Sept. 1621, iu: Noordsche togten. 2 Admiraliteii. R.-A.
320
Toen echter de combinatie der Noordsche Compagnie met de Zeeu-
wen spoedig tot stand kwam, — toen misschien eene. goede yangst
in den zomer van 1621 de walvischvaarders verrgkte, schgnt de
Noordsche Compagnie gemeend te hebben , dat zg do medewerking
der kleine Noordsche wel kon ontberen. Zeker is hot ten minste,
dat de oude animositeit weder opleefde, en toen de afgevaardig-
den der kleine Noordsche Compagnie op den bepaalden tgd in
Den Haag aankwamen, vonden zg hnnne partg van gevoelen
veranderd. Tegenspraak baatte niet, en werkelijk verzocht de
Noordsche Compagnie 1 September 1621 alleen op haar eigen
naam verlenging van het octrooi voor twaalf jaren ■). Dadel^k
protesteerde de kleine Noordsche , en verzocht van hare zgde een
octrooi voor de walvischvangst van zes jaren *).
De Staten-G«neraal waren nu in een moeielgk geval. Eenheid
in de nitrustingen ter walvischvangst te brengen en daardoor
dit bedrijf niettegenstaande den tegenstand van buiten in de
Vereenigde Nederlanden te vestigen was steeds hun streven ge-
weest. Hunne pogingen, in 1614 door de vereeniging van alle
bestaande compagniën onder éen octrooi zoo goed geslaagd , waren
reeds in 1616 door de oprichting van twee nieuwe compagniën
weder vruchteloos gemaakt. Wat wonder was het, dat zij, nu
twee der mededingsters zich met eensluidende verzoekschriften
tot hen wendden, dadelgk besloten om te beproeven van beide
compagniën en eventueele nieuwe participanten bij deze gelegen-
heid eene nieuwe generale compagnie voor de walvischvangst te
vormen '). Het kapitaal van beiden zou zoodoende voor de
Nederlandsche walvischvangst behouden blijven , zonder dat er
gevaar was dat de eene compagnie de andere doodvaren zou.
Holland , als altijd toongevend in een besluit dat handel en zee-
vaart betrof, poogde dadelijk de beide twistende vcreenigingen
door hare tusschenkomst tot een vergelijk te brengen. Na lang-
durige conferentiën sloegen de gedeputeerden der Staten van
dit gewest voor, de aandeelhouders der kleine compagnie over
de kamers van Maas en Noorderkwartier te verdeelen ; de onder-
linge verhouding van de kamers der Noordsche Compagnie zou
dan in zooverre gewijzigd worden , dat , terwijl Zeeland het
haar toekomende \ van de geheele vangst behield, de overschie-
tende { in drie gelijke doelen tusschen de kamers van Amster-
dam, de Maas en het Noorderkwartier verdeeld zouden worden.
») R. S.-G. l Sept. 1621, 8 Jan 1622. — Req. dor N. C. aan de Stn.-Geo.
dd. 1 Sept. 1621, in: Noordsche togteu. 3 Onld. v. Jan Mayen-eiland. R.-A.
») R. S.-G. 24 Aug., 2 Sept., 6 Oct. 1621. — Req. der kl. N. C. aan de
Stn.-Gen. dd. 2 Sept. 1621, in: Noordsche togten. 2 Admiraliteit. R.-A.
•) R. S.-G. 2 Sept. 1621.
821
Maar deze regeling stuitte af op den bepaalden onwil der
groote compagnie, voornamelijk zeker van de Amsterdamsche
kamer, die dusdoende haar overwicht zou verloren hebben. Een
andere voorslag »omme de cleyne Oompaignie te laten soo die
18 ," d. i. eene afzonderlgke kamer op te richten , vond niet
meer genade in de oogen der oudste zuster en ook de jongere
was hardnekkig en » wilde oick niet en affstaen/' Het scheen
onmogelyk de twistenden tot overeenstemming te brengen; de
tgd der nieuwe uitrusting naderde en de commissie wist dan
ook geen beter raad te geven, dan om >alsoo de disputen langer
tyt requireerden" de beide compagnitjn te machtigen, dat jaar nog
op den ouden voet haar bedrijf te oefenen en onderwgl de onder-
handelingen voort te zetten. De Staten van Holland vereenigden
zich met dezen voorslag en gelastten hunne gedeputeerden ter
generaliteit in dien geest werkzaam te zijn >). Zg deden dit
met het beste gevolg: reeds den volgenden dag werd door de
Staten-Generaal eene commissie benoemd , om de twee reques-
tranten tot een vergelyk en tot berusten in den wil der Staten-
(leneraal te brengen *). Na eenige weinige conferentiön bleek het
echter ook aan deze gedeputeerden, dat de onderlinge naijver
der twee compagniën te groot was om spoedig eene verzoening
te weeg te brengen : de commissie adviseerde de Staten -Generaal
»hierinne met authoritejt te decreteren ende decideren." Zij
zelve deed daartoe in den geest van de resolutie door Holland
genomen eenen voorloopigen voorslag , dien zij wenschten , dat
de Staten-Generaal de beide compagnieën op verbeurte van haar
octrooi zouden doen aannemen. Dienovereenkomstig werd beslo-
ten *) en de voorslag 4 Febrtfari 1622 gearresteerd. De geheele
jaarlgksche vangst der Nederlanders was daarbij begroot op 21.000
qnarteelen traan en de Staten-Generaal beslisten nu , dat van dit
getal de geoctrooieerde Noordsche Compagnie zou mogen vangen
tot 10.000 quarteelen, terwgl de kleine met 6000 zou moeten
tevreden zgn •). De kleine Noordsche Compagnie bleef bg hare
vangst als vroeger beperkt tot Jan Mayen-eiland ; de groote
zon echter in mindering van haar aandeel aan de visscherg
bg dit eiland haar bedrgf ook aan Spitsbergen of elders mogen
oefenen. De voorslag zou het recht van gecne der partijen bg
eene definitieve regeling praejudiciOeren , maar het was dan ook
alleen bij aanneming daarvan , dat de Staten-Generaal voorloopig
>) R. H. 24 Jan. 1622.
>) R. S.-G. 25 Jan. 1622.
•) R. S.-G. 8 Fcbr. 1622.
^) De overige 5000 quarteelen werden aan de Zeeuwsche wal Tisch vaarden
toegeleid. (Zie hierna p. 831.)
21
322
nog voor éen jaar aan beiden verlof tot de walvisch vangst gaven *).
Aan Pieter Van der Graeff, Beyer Van der Bnrch en Adriaen
Dircxz. Leverstejn, die te zamen \ aandeel hadden in de kleine
Noord sche Compagnie , werd op hun herhaald verzoek eene aÜEon-
derlgke vermeerdering van hunne portie toegestaan met 1500,
later met nog 300 quarteelen *), zoodat de kleine Noordsche
Compagnie nu bestond uit drie deelen, elk van 1500 quarteelen, en
een vierde, dat onder drie kooplieden verdeeld was, die geza-
menlijk recht hadden op 3300 quarteelen '). üit de resolutie
van 4 Februari zou daarop volgens de voorstellen van alle com-
\ pagniïSn een reglement op de walvischvangst door de Staten-
Generaal gearresteerd worden •).
Nu de regeering zoodoende tot eenheid gedwongen had, nam
ook het onderlinge twisten der mededingsters een einde. De
proef van een jaar gelukte uitnemend: den 20 December 1622
verzochten beide compagniën , nu tot éene vereenigd , om verlenging
van haar octrooi *). De Staten-Generaal waren dadelijk bereid het
verzoek toe te staan *), en de kleine Noordsche Compagnie deelde
voortaan als tweede Delftsche kamer der geoctrooieerde compagnie
voor de walviscli vangst in alle voordeelen harer oudere zuster ').
•) R. S.-G. 4 Febr. 1622.
») R. S.-G. 10, 11, 12 Febr. 1622. — Miss. v. Deift aan de Stn.-Gen.
dd. 9 (lees: 10) Febr. 1622 , — en : Req. v. Van der Graeff c. ». aan de Stn.-Gen.
(dd. 12 Febr. 1622). in: Noordsche togten. 4 Loop. N. C. R-A. — Miss. ▼.
de Stn.-Gen. aan Delft dd. Il Febr. 1622, in: Lias loop. 1622.
■) De naijver tusschen de N. C. en Van der Graeff eindigde hiermede niet.
Van der Graeff en een Rotterdamsch koopman, Willem Van MnylwTfk. schijnen
zich door aankoop in het bezit van eene ff^oote partij aandcelen in de Noordsche
Compagnie gesteld te hebben (de beperking der vangst door de Stn.-Gen. had
vele recders der kleine N. C. van het , bedrijf afkeerig gemaakt, cf. Miss. v.
Delft aan de Gecommitt. Raden v. Holl. dd. 7 Febr. 1622. iu: Noordsche togten.
4 Loop N. C. R.-A.) en in 1622 met eene grootere uitrusting dan het r^le-
ment der compagnie hun toeliet ter walvischvangst uitgevaren te zijn. De N. C.
vooral de Amsterdamsche kamer, protesteerde hiertegen met kracht en 18 April
1623 kwam het tot een vergelijk, waarbij de compagnie de geheele nitrusting,
die de reeders voor eene nieuwe reis hadden aangekocht , overnam op voorwaarde ,
dat Van der Graeff zich metterwoon te Amsterdam zou vestigen en lid der daar
bestaande kamer zou worden , totdat bij eene nieuwe regeling elders eene bewind-
hebbersplaats voor hem openkwam. (R S.-G. 24 Mrt.. 4, 8. 11, 12, ]4 Apr.
1623.) Van Mu>lwyck was ondertussrhen overleden, maar Van der Graeff lag nog
anderhalfjaar na dit contract met de N C. overhoop. (R. S.-G. 10,12 Mei 1628. —
Sent. V. h. Hof v. IIoU. dd. 11 Sept. 1624.)
*) R. S.-G. 5, 20 Febr., 3 Mrt. 1622. — Daartoe kwam het echter waar-
schynlijk niet. (Vgl. de akte der Stn.-Gen. voor de Zeeuwsche walvischvaarden
dd. 28 Mrt. 1622, in: Gr. Placaetb. I p. 673, 74.)
•) R. S.-G. 20 Dec. 1622.
•) R. S.-G. 22 Dec. 1622.
») Nog onder het contract der N. C. met Friesland van 25 Juli 1636 teeken*
323
De tweede aanval op de alleenheerschappg der Noordsche Com-
pagnie kwam van Zeeuwsche zijde. Toen de Staicn-Gencraal in
1614 octrooi verleend hadden aan de vereenigde wal viscb vangers ,
had Zeeland zich met kracht hiertegen verzet. De provincie
meende, dat het als eene nittarting van den machtigen vorst
van Groot- Britannië zou beschouwd worden, zoo men niettegen-
staande diens bepaald uitgedrukt verlangen openlijk de overtreders
van zgn gebod in bescherming nam en hunne handelwijze wet-
tigde. Door zijdelingsche ondersteuning on aanmoediging van
staatswege, dus schreven de Staten van Zoeland, zou de Neder-
landsche walvischvangst weldra in staat zijn zich met de Engol-
8chen te meten ; dezen zouden dan geen aanval meer wagen en de
koning zelf zou dan niet langer aandringen op de erkenning van
souvereiniteitsrechten , wier handhaving onmogelijk gebleken was.
Eerst wanneer dit resultaat door bezendingea en goede woorden
verkregen was, zou de tijd gekomen z^n om aan de walvisch-
vaarders het verzochte octrooi te verleencn. Niettegenstaande alle
pogingen van Den Haag uit aangewend , bleef Zeeland in zgne
oppositie volharden en het octrooi werd eindelijk zonder de toe-
stemming der provincie verleend ').
De Staten-Generaal hadden ongctwgfeld het recht, zich niet
aan den tegenstand van eene provincie te storen. De grondwet
der Vereenigde Provinciën had het verleenen van octrooien als
niet dependeerende van de unie aan de gewesten gelaten, en
het was dus volgens de Unie van Utrecht aan zes provinci({n
volkomen geoorloofd een octrooi uit te geven, al weerhield de
zevende zuster hare toestemming. Ook het gebruik , die gewich-
tige rechtsbron in de republiek , wettigde het besluit der Staten-
G^neraal. Het was namel^k reeds dadelgk in 1579 gewoonte
geworden of liever gebleven, om sommige onderwerpen, wier
regeling de Unie aan de provinciën had .overgelaten , bg de ver-
gadering der Staten-Generaal te brengen , ton einde meer een-
stemmigheid in de vastgestelde maatregelen te verkrijgen. Tot
die onderwerpen behoorde ook zonder tegenspraak het verleenen
van octrooien. En daar dit eene zaak was , in verreweg de meeste
den Toor de Delftsche kamer twee personen, Jacob Van de Graaf (waar8ch\jnlijk
▼oor de kleine N. C.) en Dirk De Haan (voor de groote N C.) De opgave der
bewindhebbers over den staat der N. C. in Februari 1636 spreekt echter behalve
▼mn de gewone Delftsche kamer van eene l« Delftsche kamer, waarvan de aanr
deelen verdeeld waren tusschen een Zeeuw Willem Pedij en een Ënkhuizcnaar
Jtcob Mejn, — en eene 2^ die verdeeld was tusschen de kamers van Vlissingen,
Delft, Hoorn en Enkhuizen. (Stn. v. d. Hrl. gedeput. betr. de N. C. R.-A.)
•) R. S.-G. 27 Jan., 22 Febr., 27 Mrt., 4 Apr. enz. I6U. — N. Z. 80 Jan.,
8 Febr., 19, 20 Mrt. 1614. — Miss. v. de Stn. v. Zeeland aan hunne Gedeput-
ter Genenditeit dd. 3 Febr 1614, als bijlage achter de: N. Z. 1614.
21*
324
gevallen van zeer ondergeschikt belang, hadden de provinciën
stilzwggend van haar recht afstand gedaan en besloot men
daarin steeds bij overstemming. Het gebmik had deze regeling
bekrachtigd en hechtte das ook nn zgn zegel aan het besluit der
generaliteit , om geen acht te slaan op Zeelands tegenstand. Wet-
tigden dns recht en gewoonte gelijkelgk het verleenen van het
octrooi , de positie van Zeeland bleef min of meer dubbelzinnig. De
unie van utrecht liet de Staten der tegenstrevende provincie als
sonvereinen in hnn gewest toe een afzonderlijk provinciaal octrooi
te verleenen ; de gewoonte vorderde , dat zij zich aan den wil der
Staten-Generaal onderwierpen en zich gebonden rekenden door het
door hen verleende octrooi. Ook hier weder week men echter in de
republiek in sommige gevallen van het eenmaal vastgestelde af.
De Staten-G«neraal zelven hadden weldra het onmogel^ke inge*
zien , om hun door gewoonte verkregen recht te handhaven. Was
het reeds ondoenlijk gebleken machtige provinciën tot onderwer-
ping aan de generaliteit te dwingen, waar de Unie dit uitdruk-
kelijk beval; hoeveel te minder was dit uitvoerbaar, waar de
weerstrevende provincie den letter der wet in haar voordeel had.
De Staten-Generaal waren dan ook steeds geneigd bevonden om
toe te geven, wanneer eene machtige provincie meende zich niet
door het tegen haren zin doorgegane besluit te moeten laten
binden , en Zeeland had dus ook nu veel kans hare vrijheid erkend
te zien.
Niet lang duurde het, of de provincie besloot van do gunstige
positie , waarin haar het toeval geplaatst had , gebruik te maken.
Nauwelijks bleek het, dat de Hollanders in de walvischvangst
uitnemend slaagden en ook de Engelschen zich aanvankelijk rustig
hielden of Jan Lampsius en eenige andere Vlissingsche kooplieden
wendden zich tot de Staten van hun gewest met de mededeeling ,
dat zij voornemens waren zich nevens de Hollanders op de wal-
vischvangst te gaan toeleggen. Daar echter de uitsluitende geest
der Noordscho Compagnie hun te goed bekend was, verzochten
zij van de Staten eene akte »om hun te indempniseren van zoo-
danigen schade als hun/ by de Hollanders zoude mogen aenge-
daen werden." De Staten van Zeeland , naijverig op hunne vrgheid,
verklaarden dadelijk: »dat, alzoo de Heoren Staten van Zeelant
in het voorschreve Octroy niet en hadden geconsenteert , men
niet en verstond dat selve soude strecken tot prejuditie van de
Neeringe van hunne Ingesetenen , die daerom vryelyck nevens
andore van dose Landen mochten aldaer visschen ")."
Niettegenstaande deze gunstige beschikking ging er met de
»} N. Z. 11 Mrt. 161 V
32S
nitruBting der schepen te veel tijd heen, dan dat men nog dit
jaar eene reis kon doen *). Eerst in 1616 rustte de Vlissingsche
reederg twee schepen, de > Cabbeliau" kapitein Willem Willemsz.,
en een ander schip, kapitein Jan Verelle, naar het noorden uit.
De Noordsche Compagnie protesteerde wel daartegen, maar de
Staten-Generaal handhaafden de vrgheid van Zeeland en bevalen
commandeur Schrobop de Zeeuwen evenals de Hollanders tegen
hunne vganden te beschermen •). In den zomer verschenen dan
ook de twee schepen aan het pas ontdekte Jan Mayen-eiland en
hadden eene goede vangst'). Maar nauwelijks kregen de bewind-
hebbers der Noordsche Compagnie hiervan bericht, of zg
schreven aan den commandeur met bevel om de beide Zeeuwen
te arresteeren en naar eene HoUandsche haven te voeren. Het
gevolg was, dat het schip de »Cabbeliau** werkelijk in Texel op«
gebracht werd en de Noordsche Compagnie zich gereed maakte
het te laten verbeurd verklaren ♦). De reeders wendden zich
dadelgk in groote onrust aan de Staten van Zeeland. Zij klaagden
over de gewelddadige handelwijze der Hollanders , niettegenstaande
de akte van vrggeleide hun door de Staten van Zeeland ver-
leend, niettegenstaande het bevel der Staten-Generaal aan den
commandeur om de Zeeuwen te beschermen, en zij eischten van
hunne regeering, dat zij ter handhaving van hun vrijgeleide
hunne onderdanen van het dreigende proces zouden bevrijden.
De Staten van Zeeland, verontwaardigd over het door de Hol-
landers gepleegde geweld , zeiden den supplianten terstond hunne
hulp toe en schreven aan hunne gedeputeerden naar Den Haag
om hen op alle mogel^ke wijzen bg te staan *).
Hoe gunstig zich de zaak dus aanvankelgk voor de Vlis-
singsche reeders liet aanzien, de afloop was hun zeer uadeelig.
En terecht! De Staten-Generaal hadden het recht van Zeeland
erkend om ongestoord alle voordeden te genieten, die aan de Noord-
sche Compagnie volgens haar octrooi toekwamen. Waar-
schgnlgk zou deze dan ook hare mededingers gewillig op Spits-
bergen hebben toegelaten. Geheel anders stonden echter de
zaken, nu de Zeeuwen aan Jan Mayen-eiland hunne nering wil-
>) Dit bl^kt uit de Sent. ▼. d. H. R. dd. 31 Juli 1620, die dereis, waarop
de arrestatie der Zeeawsche schepen plaats vond, noemt »de eerste regse."
Edge (Dntch disturbance, b^: Purchas, Pilgrimes. III p. 467) verhaalt ook,
dat de Zeeuwen, die in 1617 op Spitsbergen kwamen, «were neuer in those
paris before."
») R, S.-G. 8 Juni 1616.
*) Sent. V. d. H. R. in zake Jan Lampsius e. s. e. Jan Clarcque c. s.
dd. 81 Juli 1620.
•) R. S.-G. 80 Aug. 1B16. — Sent. v. d. H. R. dd. 81 Juli 1620.
») N. Z. 16 Oct. 1616.
326»
den oefenen. Niet krachtens het octrooi , maar door haar verkre-
gen recht als ontdekkers volgens het plakkaat van 27 Maart
1614 vischten de beide HoUandsche compagniën aan dit eiland.
De provincie Zeeland had zelve medegewerkt tot het vaststellen
van dit plakkaat en was dus aan de bepalingen daarvan gebon-
den. Zeeuwsche compagniën hadden hier niets voor boven
HoUandsche : het was hun evenmin als dezen geoorloofd gedurende
vier jaar aan Jan Mayen-eiland met de beide bevoorrechte ver-
eenigingen te concurreeren. Weldra beter ingelicht, mengden
zich dan ook de Staten van Zeeland niet verder in het proces
Het gearresteerde schip werd spoedig tegen cautie in vrgheid
gesteld * ) , maar de Hooge Raad , aan wien de zaak door de Sta-
ten-Generaal in handen gegeven was •) , besliste 13 April 1617,
dat de Vlissingsche reederij gedurende den tijd bij het »generael
octroy" bepaald geen recht had aan >het eylant in questie" te
visschen. Over het gearresteerde schip zouden partijen zoo mo-
gelijk eeno minnelijke schikking treffen, en daartoe voor der
daadsheeren Rombout Hoogerbeets en Adriaan Junius verschenen •).
Voor deze laatste verzoenende bepaling was veel reden : de strg-
dendo partijen stonden reeds niet meer vijandig tegen elkander over»
het waren nu compagnons , die onderling twistten. Reeds in October
1610 was er in de statenvergadering van Zeeland ernstig beraad-
slaagd over het verzoek der Noordsche Compagnie om verlenging
van haar octrooi, dat met het jaar 1617 eindigen zou *). Nu zich
in Zeeland zelf eene compagnie voor de walvischvangst gevormd had,
toonden de Staten van dat gewest zich geneigd tot de verlenging
mede te werken , mits men hunne onderdanen voor een gedeelte
in de geoctrooieerde vereeniging toeliet *). De vraag was nu
echter, hoe de Hollanders, die natuurlijk met het oog op de
») R. S.-G. 9 Sept. 1616.
») M\ss. V. de StiL-Gen. aan den H. R. dd. 16 Mrt. 1617, in: Liw loop. 1617.
») vSrnt. V. d. II. R. dd. 13 Apr. 1617. — Miss. v. Zeeland aan de
Gedepul. dd. 4 Ftbr. 1020, als Bijlage achter de N. Z. 1620. — Waarachynlyk
is het schip vrijgegeven op voorwaarde . dat de compagnie, die het uitgezonden
had , nooit weder op Jan Mayen-eiland zou doen uitreeden , althans in de aange>
haalde missive van de Stn. v. Zeeland van 1620 wordt gezegd, .dat of eenigh
Verdra^rh wcrde geobiciëcrt tegens eeuige Zeelantsche Groeniants Vaerders (die
verlof hadden verzocht naar Jan ISIayen-eiland te stevenen) als ofte die mette
Hollanders over de Viascheryc van dien Eylande hadden getransigeert. dat znlcx
geen plaetse kon grypcn, dan misschien tegen Jan Lampsius cura Suis, ende
niet tegen anderen."
*) X. Z. 12, 13 Oct. 1616. — Men meende in Zeeland, dat het octrooi met
het jaar 1616 rindiird»'. (Miss. der Stn. v. Zeel. aan hnnne Gedeput. dd. 14 Oct. 1616,
in: N. Z. 10 '6.) Het was echter in 1615 met een jaar verlengd (R. S.-G.
1 Apr. 1615) en eindigde dus eerst met 1617,
») N. Z U Oct. 1610.
327
▼oortdurende concurrentie der Zeeuwen, dezen gaarne in hunne
compagnie wilden opnemen, bij die toelating zouden willen
handelen. De Staten van Zeeland wenschten te weten , of de
bedoeling der Hollanders was, de kapitalen der beide vereeni-
gingen te combineeren en gezamenlijk éene compagnie uit te
maken, waarvan alle leden gelijke aanspraak op winst en ver-
lies hadden en allen door dezelfde bewindhebbers bestuurd werden,
dan wel of de vereenigingen alleen zouden samenwerken in het
gezamenlijk aanvragen van octrooi. In het laatste geval toch
zou elke kamer der compagnie voor eigene rekening schepen uit-
rusten, terwijl men daarbij alleen door een reglement, door de
gezamenlijke kamers gemaakt over de grootte en uitiiisting der
schepen en het samenblijven tot gemeenschappelijke verdediging
tegen v^anden, in zijne vrijheid beperkt zou zijn. (regulated
company.) *) Aan zulk een vrgzinnigen voorslag dachten echter
de HoUandsche reedei-s niet: eene regeling als deze zou voor de
Zeeuwen een ruim veld ter concurrentie overlaten, en de be-
zwaren, door de Noordsche Compagnie tegen de oprichting der
Zeeuwsche geopperd, zouden zoodoende bijna allen blijven bestaan.
Zg wezen er dan ook dadelijk op, dat twist onvermgdel^k was,
wanneer men zich niet geheel vereenigde ; bet was toch onmoge-
Igk , aan ieder der compagnieën afzonderl^ke baaien voor hare
visscherg aan te wgzen en twee of drie zouden dus naast elkan-
der haar bedrijf moeten oefenen. Bovendien was het noodzakelijk,
dat men ook over het getal der uitterusten schepen bepalingen
maakte, want »de neringe selve was soo groot niet, dat die vrucht-
baerlyck met onbepaeldt getal van schepen soude connen werden
gedaen.*' De Noordsche Compagnie was dus van plan de verlen-
ging van het octrooi voor zich alloen aan te vragen, »als vele
coaten gedragen hebbende met cleine profictien." Wel wilde zg
de Zeeuwen voor een nader te bepalen deel toelaten, maar het
zou zgn op voorwaarde, dat zoowel het kapitaal als de risico
vereenigd zouden worden en dus ook de uitrustingen voor ge-
zamenlgke rekening zoudon plaats hebben. Stonden de Zeeuwen
er echter bepaald op , zich op zich zelf te houden , dan wenschten
de Hollanders ieders aandeel in de vangst afzonderlek te bepalen ;
de verschillende uitrustingen zouden dan »tot gemeenen behouve
den visch vangen, die men in loco soude deelen en gder sgn
contingent mede gheven." •).
') Miss. T. de Stn. v. Zeel. aan de Gedcput. dd. 14 Oet. 1616, — en v. Ge-
committ. Raden v. Zeel. aan den magistraat v. Zierikzee dd. 28 Oct. 1616,
achter: N. Z. 1616.
*) Miss. V. de Gedepnt. aan de Stn. ▼. Zeeland dd. 19 Oct. 1616, in:
Archief Zeeland.
328
Dti onderhandelingen duurden lang. Zeeland sch^nt zich met
do haar eigene doorzettende vrg heidsliefde togen eene geheele
vereeniging Verzet te hebben , en tot eene combinatie van kapi-
talen kwam het dan ook niet. Toch kregen de Hollanders in
zooveiTc hunnen zin, dat het getal schepen onderling bepaald
werd en aan elk der contractanten een vooruit bepaald aandeel
aan de uitrustingen werd toegekend. Zij boden daarop den Zeeu-
wen 1 aan ); de Vlissingsche reederij was niet ongeneigd, voor ^
aandeel als lid der vereeniging op te treden *). Door bemidde-
ling der Staten-Genoraal »), die in de talrgke concurrenten
der Noordsche Compagnie vijanden der eenheid en macht zagen,
die zij door het octrooi aan de Nederlandsche walvischvaarders
hadden willen geven, werden de twee compagniën het nu
weldra eens, en gezamenlijk werd bij de Staten-Generaal een
nieuw octrooi aangevraagd ♦). Den 24 Januari 1617 werd dit
op naam der beide vereenigingen voor vier jaar verleend •).
De Staten van Zeeland, die in deze zaak met groote behoed-
zaamheid handelden en niet dan met volkomen kennis van zaken
hunne toestemming verleenen wilden •), keurden het 27 Januari
goed ').
Weldra kwam nu de zaak in orde: den 19 Maart 1617 sloten
de Hollandsche en Zeeuwsche compagniön voor de walvischvangst
ecue overeenkomst, waarbij aan die van Zeeland \ deel in het
gemeenschappelijk octrooi werd ingeruimd. Er werd verder
bepaald, dat gedurende drie jaren Holland vier stemmen zou
hebben tegen Zeeland éene , terwijl de vergaderingen onder pi*ae-
sidium van eene der Hollandsche kamers in die provincie zouden
gehouden worden ; het vierde jaar zou Holland drie stemmen
hebben tegen Zeeland twee, terwijl een der Zeeuwsche bewind-
hebbers de algemeene vergadering in Zeeland zou praesideeren.
(art. 2—4.) De meerderheid der kamers zou de minderheid bin-
den aan alle besluiten der algemeene vergadering, (art. 5, 7.)
Nieuwe bewindhebbers eener kamer zouden uit een dubbelt^ ,
door de overblijvende bewindhebbers uit de hoogste participanten
opgemaakt, gekozen worden door den magistraat der stad, waar
de kamer gevestigd was. (art. 10.) Over de jaarlljksche uitms-
») N. Z. 26 Jan. 1617.
») N. Z. 27 Jan. 1017.
«) R. S-G. 24 Der. 1616.
*) R. S-G. 21 Jan. 1617.
•) R. S.-G. 24 Jan. 1617. — Gr. Plaractb. I p. 671.
•j N. Z. 12, 18. 14 Ort. 1610, 26 Jan. 1617. — Miw. der Stn. v. Zeel.
dd. 14. 23 Ort. 1010. in: N. Z. 1616. (Bijlagen.)
', N. Z. 27 Jan. 1017.
329
tingen zou de algemeene vergadering beslissen, (art. 12.) Ontdek-
kingen, door schepen der Noordsche Compagnie gedaan, zonde i^
komen ten bate der generale compagnie, (art. 19.) ')
Evenals de Hollandse he walvischvaarders werden nn ook de
SSeenwen in kamers verdeeld. De hoop op vereeniging met de
groote compagnie voor de wal visch vangst had nieuwe mededin-
gers opgeroepen. Ëene tweede Vlissingsche compagnie, aan het
hoofd waarvan zekere Jan De Moor stond, was naast Lampsins
en de zgnen opgetreden >) en zond in het voorjaar van 1617
naast zgne twee schepen een derde naar Spitsbergen. En weldra
meldden zich nog meer Zeenwen aan, die begeerig waren in de
winsten der walvischvangst te deelen. De Staten van Zeeland
hadden dadelijk na het verleenen van het nienwe octrooi, brieven
rondgezonden aan de verschillende Zeenwsche steden, ze aan-
schrgvende binnen veertien dagen opgave te doen van de koop-
lieden, die in elke stad in de nienwe compagnie wilden pattici-
peeren >). Het resultaat was zeer bevredigend geweest, en uit
de oude participanten, te zamen met de nienwe pretendenten
werden nn bg het contract met de Hollanders drie kamers gevormd.
De beide Vlissingsche reederijen werden tot éene kamer der Noord-
sche Compagnie vereenigd *) ; uit de nieuwe participanten werden
twee andere kamers gevormd , die zich te Middelburg en te Veere
vestigden *). Deze verdeeling bleef bestaan tot den val der
Noordsche Compagnie toe.
Boven hebben wg reeds gezien , dat de vereeniging van Hol-
landers en Zeen wen aanvankelijk niet de gewenschte vruchten
droeg *). Door hunne bondgenooten alleen gelaten konden de
■) Zie het contract als bijlage achter het reqnest der Vliasiiigsche reeders aan
de Gecommitt. Raden v. Zeel., in: Noordsche togten. 4 Loop. N. C. R.-A.
*) Getuigenissen in zake het gebeurde met de Eugelschen op Spitsbergen in
1617, als bglagen b|j het: Request der Zeeuwsche reeders aan de Gecommitt.
Raden ▼. Zeeland, in: Noordsche togten 4 Loop. N. C. R.-A.
•) N. Z. 27 Jan. 1617. — Miss. v. Zeeland dd. 27 Jan. 1617. (Bgl. achter
N. Z. 1617.)
^) In het request der N. C. aan de Stn.-Gen. dd. 1 Sept. 1621 (in : Noordsche
togten. 8 Ontd. v. Jan Mayen-eiland. R.-A.) worden Lampsius en De Moor naast
elkander als bewindhebbers van de Vlissingsche kamer der N. C. genoemd.
') Hoewel in 1617 alleen de beide Vlissingsche compagniën hare schepen naar
Spitsbergen zonden, werd echter deze verdeeling in drie kamers reeds dadelgk
in het contract aangenomen. Dit bl^kt uit de onderteekening daarvan door ver-
achiUende personen voor Middelburg, Vlissiogen en Veere. Waarschgnlgk was
het jaar reeds te ver verloopen, dan dat de nieuwe participanten reeds in 1G17
eene uitrusting konden gereed krggen.
*) De onderlinge na^ver schjjnt met het sluiten van het contract niet opge-
lionden te zijn; teo minste voor de uitrusting van 1618 was het noodig. dat
partyen eene nieuwe overeenkomst sloten. [K, S.-G. 7 Dec. 1417.) De ouaan-
380
drie schepen der Vlissingsche compagniön in 1617 geen verlof
van de Engelschen krijgen om hun bedrijf aan Spitsbergen
te oefenen , en werd een der schepen van Lampsins door hen zelfs
van alles beroofd *). Eene poging, door de teleurgestelde reeders
gewaagd , om zich voor dergelijke aanvallen, in het vervolg te
behoeden door zich te vereenigen met eene nieuwe Engelsche
compagnie, die zich gereed maakte met de Moscovische Compagnie
te concurreeren , mislukte *) en in 1618 wreekten twee Vlissing-
sche walvischvaarders en een van Veere zich op de Engelschen
door het berooven van het schip >the Pleasure" in Sir Thomas
Smiths-bay ').
Eene andere zaak dreigde de Zeeuwen nog langen tgd met
moeiel ijkheden. Niettegenstaande het contract van 1617 bleef er
tusschen de Hollandsche en Zeeuwsche compagniën voor de wal-
vischvangst nog steeds een groot onderscheid. Zeeland bleef van
Jan Mayen-eiland natuurlijk uitgesloten ; de oude Noordsèhe Com-
pagnie was de eenige der drie mededingsters , die hare uitros-
tingen zoowel naar Spitsbergen als naar Jan Mayen-eiland kon
zenden. Deze ongelijkheid hinderde de Zeeuwen steeds, maar
door de ondervinding geleerd , waagden zij het niet weder zonder
uitdrukkelijke verklaring van do Staten-G«neraal aan Jan Mayen-
eiland te verschgnen. Eene eerste poging, reeds in 1618 tot het
verkrijgen van zulk eene verklaring aangewend , stuitte natuurl^
af op het blijkbare recht der Hollanders ♦). In het voorjaar
van 1620 werd het verzoek der Zeeuwen met meer nadruk en
ook met meer recht herhaald *) : de beide Hollandsche compag-
niön hadden nu reeds vier jaren aan Jan Mayen-eiland gevischt,
de kleine zelfs reeds vijf jaren , en do tijd bij het > generael octroy"
bepaald was dus verstreken. Het schijnt echter, dat de Hooge
Raad bij zijn vonnis den tijd der vier reizen heeft willen doen
ingaan met 1618 *) en het gelukte den Hollandschen reeders
dan ook, de toelating der Zeeuwen aan het eiland te doen ver-
gcnaamhedeQ over den omslag der schade, den Zeeuwen in 1617 door de Engrl-
schen in de afwezigheid der HoUanders toegebracht, knnnen hiertoe med^:e>
werkt hebben.
>) R. S.-G. 9 Nov. 1617. — Miss. v. Zeeland dd. 21 Dec. 1617, als: Bijlage
achter de N. Z. 1617. - Zie meer hiervóór p. 211, 12.
*) Macpherson. Annals of commerce. II p. 287.
•) Zie meer hiervoor p. 216 — 17.
•) R, S.-G. 21 Apr. 1618.
») N. Z. 4 Febr., 12 Mrt. 1620. — Miss. v. Zeeland dd. 4 Fcbr. 1620.
achter: N. Z. 1620.
•) Octrooi der N. C. dd. 22 Dec. 1622. (Gr. Placactb. I p. 676.)- Req. der
N. C. aan de Stn.-Gen. dd 1 Sept. 1621 , in : Noordsche togten. S Ontd. t.
Jan Mayen-eiland. R.-A.
331
Bohniven tot twee jaren na de aanvrage. De Zeeuwen berustten
daarin, en niettegenstaande hunne onaangenaamheden met de
Engelschen op Spitsbergen in 1617 en 1618 hielden zg vol en
zonden telkens weder hunne schepen daarheen. In de aan de
Mauritius-baai grenzende inham, die de Zeeuwsche baai genoemd
wordt, vestigden zij zich afgescheiden van hunne deelgenooten ;
kort na 1624 verhuisden de Ylissingers zelfs naar het door de
Denen lediggelaten terrein in de Mauritius-baai '). Toen echter
het octrooi van 1617, dat alleen verleend was >sonder prejuditie
van het recht op het Eylant in questie by d' Ondeckers van
't selve uyt krachte van het Generael Placaet verkregen*' •), met
het jaar 1621 geëindigd was ') , begreep de Noordsche Compag-
nie zelve , dat verdere pogingen om de Zeeuwen van Jan Mayen-
eiland verwijderd te houden vruchteloos zouden zijn. Zij nam
het initiatief en noodigde de Zeeuwsche walvischvaarders tot eene
conferentie om over de voorwaarden eener algeheele vereeniging
te beraadslagen ^). De zaak slaagde naar wensch en 8 Januari
1622 verzochten beide compagniën te zamen verlenging van het
octrooi voor de walvisch vangst »). De toegevendheid der Noord-
sche Compagnie was waarsch^nlijk niets dan eene list om eene
combinatie met de gehate kleine Noordsche Compagnie te ver-
mijden: met de Zeeuwen vereenigd voelde zy zich sterk genoeg
om alle concurrentie te trotsoeren. De Staten-Generaal waren
echter van een ander gevoelen ; wij zagen reeds , dat door hunne
tusschenkomst de drie compagniën gedwongen werden voor het
jaar 1621 zich bg de vangst tot een bepaald getal quarteelen
traan te beperken. Terwijl aan de groote en kleine HoUandsche
compagniën 10,000 en 6000 quarteelen traan werden toegelegd,
bedroeg het aantal der Zeeuwen in de te vangen 21,000 quar-
teelen slechts 5000. Maar tevens werd dan ook hun recht op
de visscherij bg Jan Mayen-eiland , dat sinds het vierjarig
octrooi der ontdekkers geëindigd was , onder het octrooi der Noord-
sche Compagnie behoorde, uitdrukkel^k erkend *). De Hollan-
ders schijnen echter, nu eens de toestemming der Staten ver-
kregen was, weder minder willig geweest te zgn om de resolutie uit
te voeren; althans het reglement, dat volgens het verlangen der
') Zie meer hierover: hiervoor p. 142, 48. — Vgl. ook over de walvisch vaart
der Zeeuwen van 1619 — 22: hiervoor p. 1U9 Noot 5.
«) Gr. Placaetb. I p. 672. — R. S.-G. 21, 24 Jan. 1617.
*) Het octrooi was verleend voor vier jaren, maar ging door de éeigarige
verlenging van het octrooi der N. C.op 1 April 1615 eerst met het jaar 1618 in.
*) Resol. N. C. 29 Juli 1621, b^ het: Request der kleine N. C. aan de
Stn.-Gen. dd. 2 Sept. 1621, in: Noordsche togten. 2 Admiraliteit. R.-A.
<) R. S..6. 8 Jan. 1622.
•) R. S.-G. 3, 4 Febr 1622.
332
regeering in den geest der jongste regeling door de compagnie
zelve opgemaakt moest worden, stuitte hij hen voortdm*end op
zwarigheden <). Geen wonder dan ook, dat de Zeeuwen hunne
\ medeleden wantrouwden; gedachtig aan hun wedervaren van
1616 verzochten zij de Staten-Generaal om eene afzonderlgke
akte , waarbij hun uitdrukkelijk verlof gegeven werd om aan Jan
Mayen-eiland hunne traankokerijen te mogen bouwen. De akte
werd dadelijk verleend *), en op het einde des jaars werden de
Zeeuwen evenals de kleine Noordsche Compagnie mede begrepen
onder de definitieve verlenging van het octrooi der walvisch-
vaarders voor twaalf jaar '). Voortaan was er dus in Nederland
slechts éene compagnie, waarvan alle kamers geheel dezelfde
rechten genoten.
Een derde aanval op de uitsluitende rechten der Noordsche
Compagnie kwam van eene geheel andere zijde. De Staten-Ge-
neraal , af keerig van monopolie als zij waren , hadden het octrooi
der compagnie alleen zoover uitgestrekt als zy dat voor den bloei
der wal visch vangst noodig oordeelden: tusschen Novaya-Zemlya
en straat Davis meende men, dat eene compagnie een veld ter
ontginning had , ruim genoeg om daarvan te bestaan en om zelÜB
groote winsten te maken. De beperking had tevens misschien
ten doel, de geheel op zich zelf staande walvischvangst , door
sommige Nederlanders reeds lang vóór de oprichting der Noord-
sche Compagnie aan de Noordkaap en bij IJsland gedreven,
ook naast de bevoorrechte vereeniging te laten bestaan. En
werkelijk bleef dit bedrijf zich zoolang het octrooi duurde
nevens de compagnie handhaven. Maar daar de in die wate-
ren gevangen walvisschen steeds kleiner en minder rijk aan
traan waren dan de bewoners der Spitsbergsche wateren , — vooral
daar het verbod van den Deensohen koning de visschers ge-
durig dwong hun bedrijf te staken of zich van Deensche pas-
poorten te voorzien, was deze concurrentie voor de Noordsche
Compagnie nooit eenigszins gevaarlijk geweest *). Bedenkelgker
scheen het, toen anderen dit voorbeeld volgende ook elders met
») N. Z. 17 Mrt. 1622. — Miss. v. Zeeland dd. 17 l^Irt. 1622, in: N. Z.
1622. - R. S.-G. 20 Febr.. 3 Mrt. 1622 —Ook de kleine N. C. aanvankdyk
bereid om de Zeeuwen op Jau Mayen-eiland toe te laten (Req der kleine N. C.
aan de Stu.-Gen. dd. 2 Sept. 1C21 , in: Noordsche togten. 2 Admiraliteit R.-A.),
gchijnt later bezwaren gemaakt te hebben. (R. S.-G. 4 Febr. 1622.)
») R. S.-G. 28 Mei 1622. — Zie de akte afgedrukt in : Gr. Placaetb. 1 p. 673, —
en bij: Zorgdrager. Grocul. vi&sch. p. 218.
») R. S.-G. 20 . 22 Dec. 1622. — Gr. Placaetb. I p. 673.
*) Eene geschiedenis van dit bedrijf is bij de onvolledigheid der gegevcni niet
samen te stellen en zou waarschijnlijk ook blijken van weinig belang te z^n.
Zie iutu»*cheu over die geschiedenis een eu ander: hiervoor p. 240 Noot 1.
833
de compagnie trachtten te wedgyeren op plaatsen, buiten haar
octrooi gelegen en waarop niemand eenige aanspraak maakte.
Nog erger voor de vereeniging was het, dat die poging uitging van
Zaanlanders, die reeds van ouds getoond hadden, geschiktheid
en moed genoeg voor het gevaarlgke bedrgf te hebben.
Het was in 1626, dat Pieter Gyssen en Gjjs Pieters '), twee
Zaansche kooplieden, van den prins commissie vroegen om te
mogen varen op Buslands noordkust, op »de Samoetsche Gust"
en door de straat van Nassau verder oostelijk •). Men wist, dat
zich daar geene walvisschen ophielden, maar vooral bg Novaya-
Zemlya was overvloed van walrussen en de Zaandammers, de
oudste Nederlandsche walrusjagers , meenden voornamelijk met de
tanden der gevangene dieren ruime winsten te zullen behalen.
Prederik Hendrik vroeg de voorlichting der Staten-Generaal met
de mededeeling, dat de nieuwe vereeniging zich steeds buiten het
gebied der Noordsche Compagnie, bij »plaetsen nojt in dier vou-
gen wesende bevaeren ,'* dacht op te houden. Maar het was toch
niet dan onder uitdrukkelgke vermaning, dat het octrooi der
Noordsche Compagnie door de commissie van den prins vooral
»niet en sonde werden geinfringeert ," dat de Staten gunstig op
het request der Zaandammers adviseerden ').
Twee schepen , van eenige kleine stukken geschut voorzien en
met dertien koppen bemand , vertrokken dan ook in Mei 1626 naar
het noorden ♦). De onderneming was echter allerongelukkigst.
Walrussen werden niet gevonden, slechts éen walvisch werd ge-
dood ; aan de straat van Nassau gekomen vonden de schepen die
zoo geheel verstopt met ijs, dat de reis moest opgegeven wor-
den *). Werkelijk bleef het ijs steeds een bezwaar, dat ieder be-
letten zou met de Noordsche Compagnie, die hare tochten naar
het bijna altijd ijsvrije Spitsbergen richtte, met vrucht te con-
curreeren. Hoewol do roeders de zaak nog niet opgaven en van
plan waren in 1 627 op nieuw naar het noorden te zeilen , hooren
>) Wnssenaer (Hist. vcrh. XI fol. 56) noemt de reedcrs „twee gebroeders
Sybrant en Claes Cornelis. soonen, Serdammers." De namen, door de R. S -6.
opgaven, schijnen mij echter meer gezag te hebben.
») Wassenacr (Hist. vcrh XI fol. 66) verhaalt , dat de reeders van plan waren
yom noch hooger als de vorighe onder den Noortschen Pool te loopen , en daer
den Walrus vangst te vorderen." Het schgnt, dat hij by dit verhaal het oog
had op de Poolzee ten noorden van Spitsbergen (hoewel «'t gevoelen was, dat
onder de Pool al meest ghebroocken Eylanden lagen, alsmen in Spitsberghen
bevindt") , maar het verhaal is verward en nit den afloop der reis bl^kt dnidel^jk ,
dat de opgave der R. S.-G. jnister is.
•) R. S.-6. 7 Mrt. 1626.
•) Wassenaer, Hist. verh. XI fol. 56.
•) Wasaenaer, Hist. verh. XI fol. 1S4.
334
wij dan ook verder van de zaak niets en men mag dus aannemen ,
dat de onderneming is opgegeven.
Zoo was ook deze aanval op het monopoliestelsel mislukt en
in lange jaren had de compagnie geene mededingers meer te
vreezen. Krachtig en onaangevochten stond zij in 1622 daar met
een iniim kapitaal , met ervarene zeelieden , en in het vooruitzicht
van twaalf jaren binnenlandsche rust. Wat kon men niet in die
twaalf jaren van bijna ongestoorden arbeid van hare pogingen
verwachten 1 Tot welk een bloei kon de walvischnering niet door
de vereenigde krachten van alle kamers, zelfstandig en toch ver-
eenigd , gebracht worden ! Welk een ruime winst beloofde dit
tgdvak (1622—1634) aan de aandeelhouders! Juist echter de rust,
die der compagnie gegund werd , ontwikkelde de zaden van twee-
dracht, die reeds in eigen boezem schuilden. De tijd werd met
kleingeestig gekibbel om den voorrang doorgebracht, elke kamer
was slechts op eigen voordeel bedacht en benadeelde de belangen
der andere zooveel mogelijk; alleen de noodzakel^kheid hield de
twistende partijen bijeen. De concurrentie, die door het octrooi
bedwongen was, wroette nu in de eigene ingewanden der com-
pagnie.
Wij zagen, dat reeds in het jaar der oprichting een ernstige
twist ontstond tusschen twee bewindhebbers der Delftsche kamer
en hunne ambtgenooten , en dat die twist zelfs tot eene scheuring
leidde. De twee schuldigen, door de overigen met verwijten over-
laden, namen de gelegenheid waar om den Amsterdamschen be-
windhebbers voor de voeten te werpen , dat zij zelven door hunne
afzonderlijke walvischvangst aan de Noordkaap met Deensche
passen de belangen der vereeniging op veel ergere wijze bena-
deelden dan de ontdekkers van Jan Mayen-eiland dat ooit kon-
den doen '). Zij, die zoo klaagden , schijnen op hunne beurt door
de IJslandsche visscherij met de Noordsche Compagnie geconcur-
reerd te hebben *). De Enkhuizensche en Hoornsche kamers
lagen lange jaren overhoop over de verdeeling van de gedane
vangst *). Uitvoerig schetste ik reeds in het vijfde hoofdstuk
de concurrentie , der generale compagnie aangedaan door de ont-
dekkingsreizen , die ondernomen werden op kosten van enkele
kamers en vooral van enkele leden , onder wie de energieke
Adriaen Dircxz. Leversteyn eene eerste plaats inneemt. Dit alles
zijn echter slechts op zich zelf staande feiten , die alleen bewijzen ,
') „Cort advertissement*' en „Debalh" v. Kyen en I^everstcyn tegen de N. C,
in: Noordsche logten. 1. R.-A.
») R. S.-G. 18 Mei 1616.
•) Sent. V. h. Hofv. Holland dd. 22 Dec. 1683, 20 Jan. 16S4. — Dictumi
T. d. H. R. dd. 28 Mrt., 3 Apr. 1637. — Sent. v. d. II. R, dd. 4 Afr. 1M7.
885
dat monopolie geen wedgver uitsluit, maar ze slechts verplaatst
en van aard doet veranderen. Belangrijker was het streven van
éene kamer, die jaren achtereen trachtte het overwicht over de
andere te verkrygen. De. Amsterdammers , die in de oorspron-
kelijke Noordsche Compagnie van 1614 voor de helft participeer-
den > ) , waren niet tevreden met het overwicht , dat hnnne positie
hnn van zelf verschafte. Evenals overal in de geschiedenis der
Nederlandsche republiek vertoont zich ook hier het streven der
Amsterdammers naar zelfstandigheid en overmacht dnidelgk. Het
zou niet moeielijk zgn, daarvan talr^ke bewyzen aan te voeren;
slechts enkele voorbeelden wil ik hier noemen.
Wy zagen reeds, dat de eigenmachtige handel wg ze der Amster-
damsche kamer met de door de Staten-Generaal aan de Noordsche
Compagnie verleende konvooischepen in de jaren 1616, 1617 en
1618 de vereeniging met het machtige Engeland in moeielgkheden
wikkelde, die het een tijd lang zelfs twgfelachtig maakten of de
Nederlandsche walvischvangst zich op Spitsbergen zou kunnen
handhaven en die , ofschoon dit gevaar gelukkig afgewend werd ,
aan de kamers van het Noorderkwartier en van Zeeland cene
aanmerkel^ke schade veroorzaakten >). De ernstige gevolgen, die
deze willekeurige handelwgze had , schrikten echter de Amsterdam-
mers niet af: hun streven naar onaf hankelgkheid toonde zich sedert
steeds duidelgker. Toen de Zeeuwen in 1622, na de overeenkomst van
de drie Nederlandsche compagniën door tusschenkomst der Staten-
Oeneraal, zich gereed maakten de wal visc'a vangst te hervatten,
werden de Amsterdammers weigerachtig bevonden om eenig
reglement te helpen beramen , dat de wederzydsche rechten en ver-
plichtingen nauwkeurig omschreef •). Voor de handhaving harer
eigene rechten was de oppermachtige kamer niet bevreesd ; tegen-
over hare zwakkere bondgenooten wilde zij meer en meer eene onaf-
hankelgke stelling innemen. Er waren meer teekenen , die reeds
dadelijk van dit streven blgk gaven. Toen Pieter Van der Graeff,
een der woeligste leden van de kleine Noordsche Compagnie,
reeds bg de resolutiön van 11 en 12 Februari 1622 door de
Staten-Generaal zéér bevoordeeld, door aankoop van aandeelen
en misschien door andere middelen dreigde een gevaarlijk over-
wicht te vcrkrggen, rustten de Amsterdammers, bevreesd voor
den toenemenden invloed der Delftenaars niet, voordat Van der
Graeff zich naar himne stad had verplaatst en met zgne aaudee-
*) Contr. der N. C. met die v. Zeeland dd. 19 Mrt. 1617, in: Noordsche
togten. 4 Loop. N. C. R.-A.
•) Zie meer hierover: hiervoor p. 229 — 88.
M R. S..0. 20 Febr.. 8 Mrt. 1622. — N. Z 17 Mrt. 1622. — Miit. ▼.
Zeelmud dd. \7 Mrt. !622, nchtcr: N. Z. IC22.
336
len lid der Amsterdamscbe kamer geworden was ^). Maar er
was nog meer. Niet alleen poogden de Amsterdammers, die
niets mot de vergoeding der schade van 1617 wilden te doen
hebben en zich hooghartig van alle voorlichting over het in 1618
voorgevallene verschoonden, zonder de andere kamers te kennen
vergoeding hunner in 1613 geledene schade te verkregen *);
maar zij wendden zich zelfs tot de Staten-Genei*aal met het ver-
zoek om de hun bg de loting voor dit jaar toegevallene Ifaori-
tius-baai , de voordeeligste baai op Spitsbergen en de eenige, waar
de Nederlandsche walvischvaarders aan geene aanvallen van
buitenlandsche mededingers blootstonden , voor goed voor zich
alleen te mogen behouden. Zij voegden er de schoonschgnende
verklaring bij, dat zij er niets tegen hadden, zoo de andere
kamers met de hun voor dat jaar toebedeelde baaien evenzoo
handelden, en zij beloofden, alsof dit niet van zelf sprak, dat
men in dat geval over geen overlast van de Amsterdamsche
zuster zou hebben te klagen ')!
Onder deze en dergelijke onderlinge twisten verliep langzamer-
hand de tijd van het octrooi en men begon zich gereed te maken ,
om een nieuw te verzoeken. Maar te gelijk was het ook gedaan
met de rust, die de Noordsche Compagnie sinds 1622 van binnen-
landsche mededingers had gehad. Weldra bleek het nu , dat velen
begeerig waren in de voordeelen der walvisch vangst te deelen.
Hilbrandt Dircksz., burgemeester van Harlingen , en Wybe Jansz.
van Stavoren , die de Amsterdamsche kamer der Noordsche Com-
pagnie jarenlang als scheepskapitein gediend had *), verzochten
van de Staten van Friesland om verlof om ter walvisch vangst
te mogen uitreeden. Terwijl het twaalfjarig octrooi der Noordsche
Compagnie eerst met het jaar 1634 verstrijken zou , liet dan ook
Friesland reeds 13 November 1632 bij de Stat«n-Generaal aan-
houden op weigering van eventueele verzoeken der vereeniging
•) Het arcoord met Van der Graeff van 13 Apr. 1623, is opgenomen in de:
R. S.-G 14 Apr. 1623. — Zie roeer over deze zaak : hiervcW p. Si2 Noot -1. —
Eveneens handelde de Amsterdamsche kamer in 1636 , toen zij voorsloeg, bij de
opname der nieuwe participanten de Haarlemmers, die het jrrootste aandeel
zonden hebben, met de Amstenlammers te vereenigen. (Repartitie dd. 19 Mrt. 1686,
in: Stn. N. C. v. d. Ilrl. gedepnt R.-A.)
») R. S.-G. 4 Nov. 1622. — Verbaal der ambass. naar Eng. 1621—23 ad
27 Nov. 1622.
•) R. S.-G, 5 Nov. 1622. — De toeleg der Amsterdammers sehijnt gelukt te
zijn; althans de N. C. verklaarde nog in 1631, dat de Manritius-baai aan de
Amsterdamsche kamer behoorde. (Aitzcma, Saken v. Staet. I p. 1150.)
*) Octrooi der Fricschc comp., bij: Zorgdrager. Groenl. vissch. p. 221. —
Req. der N. C. aan de Stn.-Gen. dd. 2 Febr. 1634 (Bijl. K.), in: Noordsche
togten. 4 Loop. N. f\ R.-A.
337
om yerlenging van haar octrooi. De provincie begeerde, dat de
vrgheid der vaart ook in dit opzicht gehandhaafd, of in ieder
geval haren inwoners een aandeel in de vangst ingemimd wor-
den zon '). Den 7 Maart 1633 werd dit verzoek nader aange-
drongen '), maar desniettegenstaande verlengden de Staten-Gene-
raal den 25 October van dat jaar in de afwezigheid der Friesche
afvaardigden het octrooi der Noordsche Compagnie nogmaals
voor acht jaar '). Het is waarlgk niet te verwonderen, dat de
Friezen daarover zeer ontstemd waren: zg protesteerden den 19
November en verklaarden niet in de verlenging te bewilligen.
Holland liet dadelijk een lang » tegenbericht'' voorlezen *), maar
de verongelgkte provincie drong »seer yverich ende met gi'ooten
ernst" op haar recht aan. De oneenigheid , die zoo ontstond , was
een natunrlgk gevolg van den onzekeren toestand van het publieke
recht in de republiek *). Terwgl de Staten-Generaal bg hun
besluit de oude gewoonte gevolgd waren, beriep Friesland zich
met nadruk op de letter der wet. Hare gedeputeerden stelden
aan de Staten-Generaal de bepaalde vraag, »off het recht dat
d* een provincie soowel toecompt als d' andere , by absentie van
die Provincie by d*andere Provinciën mocht worden vergeven ," en
verklaarden, dat zij, hetzg de Staten-Generaal die vraag beant-
woordden of niet , voleens hun recht zouden handelen *). En
waarlgk , z|j hadden gelijk : de toegevendheid der Staten-Generaal
voor Zeeland in 1615 gaf Friesland recht om te eischen, dat het
hoogste regeeringscollegie haar niet zou verbieden te concurreeren
met eene compagnie, in wier octrooi zij niet had toegestemd. De
Staten-Ghsneraal waren dan ook in groote verlegenheid, en be-
sloten eindelgk eene commissie te benoemen om met de Friezen
in conferentie te treden. Maar men poogde blgkbaar de zaak op de
lange baan te schuiven: tot de benoeming dier commissie kwam
het niet ^), Toen tastte Friesland door en ging over tot het
verleenen van een partikulier octrooi aan de beide requestranten ,
die zich op de wal visch vangst wilden gaan toeleggen. (22 No-
vember 1634.)
De Staten van Friesland beriepen zich in dit octrooi vrg zon-
derling op de vrgheid der zee , die voor allen openstaat en door
M R. S..G. 18 No¥. 1«82.
») R. S.-O. 7 Mrt. 168.^.
•) R. S.-O. 18, 25 Oct. 1688.
•) R. S.-O. 19 No¥. 1688.
*) Zie daaroTW : hiervóór p 823 ,24.
•) R. S.-0. 17 Mrt. 1684.
*) R. S.-6. 16 Dec. 1G84.
22
338
don een voor den ander niet gesloten mag worden ^) j en wgddea
verder uit over de buiten hunne toestemming verleende verlen-
ging van het octrooi. Zij overwogen »dat sy ofte hunne Ingese-
tenen door den voorszeiden hunnen Oppositie niet konden sgn ghe-
houden aen de observantie van de voorszeide Prolongatie (indien
do selve verkreghen soude moghen sijn) ende dat oock strgdigh
soude sgn teghens de Tractaten ende Articulen van de Unie, dat
den eene Provintie doorden anderen soude worden ontrocken de
Negotien ende Trafijcquen in eenen vryen Zee, alwaer aen de
voorszeide hunne Provintie naerder geleghen was als de voorszeide
andere beyde Provintien , ende alsoo voor een groot deel ontbloot
soude worden van de middelen waer uyt de contributien tot de
gemeene saecken geheven worden." Op deze gronden verleenden
zy aan de compagnie, die zich onier. toezicht der requestranten
gevormd had, en aan hen, die binnen de maand verklaren zou-
den , daarin te willen treden , octrooi tot de walvischvangst voor
twintig jaar op een reglement, door de compagnie samen te stellen *).
De Friesche compagnie was dus gegrondvest : in twee kamers , ge-
vestigd te Harlingen en te Stavoren, verdeeld *), maakte zij zich
tot de walvischvangst gereed. Maar de Friezen zelven, die zoo
stoutmoedig hun recht handhaafden , begrepen , dat dit recht
alleen hen niet tegen de Noordsche Compagnie zou beschermen;
het was te voorzien , dat er , zoodra de nieuwe compagnie schepen
uitzond, op Spitsbergen moeielijkheden zouden ontstaan met de
veel talrijker vloot van de oudere vereeniging. De Friezen oor-
deelden het dus veiliger om nogmaals eene poging te beproeven .
ten einde de verlenging van het octrooi op de oude voorwaarden
tegen te gaan , nu den Staten-Generaal getoond was , dat het de
provincie ernst was met haar protest. Maar te vergeefs! Men
had gerekend buiten Holland, dat niettegenstaande het blijkbare
goed recht van Friesland de Noordsche Compagnie steunde en
zelfs hooghartig durfde eischen, dat de provincie het verleende
octrooi zou intrekken , voordat het tot eenige onderhandelingen
kwam *). Ëindeljjk gaven de Friezen de hoop op eene schikking
») De zinsnede schijnt overgenomen te zijn uit het request van Dirckiz. en
Jansz. aan de Staten van Friesland.
*) Zie het octrooi afgedrukt bij: Aitzema, Saken v. Staet. Il p. 412. — enby:
Zorgdrager, Groenl, vissch. p. 221.
•) Ik maak dit op uit het feit, dat bij alle gelegenheden door de Friezen een
persoon uit Harlingen en een uit Stavoren genoemd wordt. (Octrooi der Fr.
comp. , en : Accoord der N. ('. met de »iezen , bij : Zorgdrager . Groenl. vissch.
p. 221, 28. — R. S.-G. 9 Apr. 1636.)
*) R. S.-G. 25 Nov., 16 Dec. 1634, 12, 13 Jan., 20 Febr.. 8. 8 Mrt., 17,
«O, 26, 80 Apr., 1.8,5 Mei 1685.
339
dan ook op, en rustten drie schepen ter walyischvangst nit. De
gedeputeerden der provincie verklaarden aan de Staten-Generaal ,
dat zg , waaneer de schepen niet tegen geweld van de Noordsche
Compagnie beschermd werden, de schade zouden verhalen op de,
quote van Friesland voor den oorlog te water. Het gevolg was,
dat H.H.M., onder protest tegen de in deze verklaring vervatte
bedreiging, besloten, dat de nieuwe compagnie voor dat jaar
zonder prejuditie der van weerszijden beweerde rechten op de
walvisch vangst zou mogen uitreeden >). Maar ook nu nog re-
kenden de Friezen zich niet veilig voor hunne mededingers. De
drie schepen vertrokken wel; maar oefenden dien zomer volgens
overeenkomst met de Noordsche Compagnie ') hun bedrijf in de
opene zee bg Spitsbergen , waar de visscherg volgens het octrooi
aan ieder vrgstond. Die van Stavoren kwamen met eene vangst
van S^ walvisch weder thuis ').
Op den duur was dan ook de concurrentie voor de Friezen
met de zooveel machtiger Noordsche Compagnie niet vol te hou-
den; de Staten dier provincie zagen het zelven in, en reeds
spoedig na het vertrek der schepen hernieuwden zg hunne po-
gingen om in de generale compagnie te worden opgenomen ^).
Het recht der Friezen werd nu eindelijk door de Staten-Generaal
erkend, en eene conferentie tot stand gebracht, waarop beide
partgen met elkaar over een aocoord in der minne zouden be-
raadslagen *). De Noordsche Compagnie, die er rond voor uit-
kwam, dat zg de taktiek volgde, om met Friesland >sacht te
handelen om haer wt te houden'', *) was echter ook nu weder
oorzaak, dat het tot het voorjaar van 1636 duurde, eer men iets
vorder kwam. De Friesche compagnie had toen hare schepen
reeds weder gereed voor eene tweede reis en drong herhaaldelgk
op eene beslissing aan '). Maar het was niet mogelijk de par-
tgen te vereenigen en nogmaals werden de Friezen voorloopig
naar de opene zee verwezen *). Eindelijk werden in Juli de
uitgestelde conferentiën met ernst hervat. *). De Noordsche
>) R. S.-6. 19 Mei, 9 Jaoi 1635. — Aiizema, Saken ▼. Staet. Il p. 850. —
Zorgdrager, Groen! vissch. p. 228.
*) R. S -6. 19 Mei 1685.
•) R. S-G. 14 Apr. 1686. — Sent. v. h. Hof v. HoU. in zake MoutmaVer
e.Pliimp8z. dd. 31Jalil64l.
•) R. S.-G. 2 Juli, 8 Oct. 1686.
•) R. S.-G. 14 Febr., 28 Mrt. 1686. — R. H. 15 Febr. 1686.
•) Aanteekeningen v. d. Hrl. gedt-put. ov. de confer. met de N. C. (1* confer.
dd. 14 Febr. 1686), in: Stn. v. d. Hrl. gedeput. ov. de N. C. R.-A.
•) R S.-G. 9, 10, 11 Apr. 1686.
•) R. S.-G. 14 Apr 1686.
•f R. S.-G. 20 Juui, 15, 21, 28 Juli 1686. — R II. 18 Juli lOGO.
Z2*
840
Compagnie, sinds de oppositie van eenige Hollandsche steden
door de provincie , die steeds haar machtigste steun was geweest,
verl&ten, gaf ten slotte iets toe, en den 25 Juli 1636 troffen
partgen door bemiddeling van Nobel , een lid der Staten -Generaal,
en van den bekenden Lieuwe Van Aitzema, een verdrag ').
Men kwam daarby overeen, dat de Friezen in de Noordsche
Compagnie zouden worden opgenomen ; hun aandeel zou zgn
3000 quarteelen traan in de vangst, die op 27.000 geraamd werd.
(art. 2.) >) De baaien en het terrein, door de Noordsche Compagnie
in de IJszee gebruikt, zouden voortaan ook voor de Friezen
openstaan, mits zg de andere leden der compagnie niet door te
groote nabgheid in hunne nering hinderden, (art. 3.). Alle con-
currentie van Nederlanders op Spitsbergen en van buitenlanders
op de Nederlandsche markt zou met vereende krachten geweerd
worden, (art. 5—8.) Drie jaarlgksche algemeene vergaderingen
zoaden strekken om de uitrustingen der compagnie te regelen.
(art. 9, 10.) Het praesidium daarbg zou drie jaren bg de Hol-
landsche kamers, het vierde bg de Zeeuwsche big ven, terwgl
Friesland éene stem zou hebben tegen Holland en Zeeland zes
en twee. (art. 14.) Ontdekkingen, door leden der compagnie
gedaan, zouden gedurende vgf jaren ten bate der vinders, daarna
door de geheele Noordsche Compagnie geëxploiteerd worden, (art.
19, 20.) Twisten tusschen kamers der compagnie of leden der
kamers onderling zouden beslist worden door de neutrale leden
of door wederzijds te benoemen arbiters, (art. 22.) •) Op dezen
voet werd nu de Noordsche Compagnie hervormd; twee nieuwe
kamers werden opgericht te Harlingen en te Stavoren *). Op de
oostzgde van het Deensche eiland aan Spitsbergens noordwesthoek
word door de Friezen eene nieuwe nederzetting gevestigd , die
weldra den naam van de >Harlinger kokerg" kreeg »).
*) Aitzema, Saken ▼. Staet. II p. 359, 418.
*) Aitzema (Saken v. Staet. II p. 413) verhaalt, dat Friesland van hare SOOO
quarteelen weder 300 moest uitkeeren aan die van Amsterdam. Het aocoord
spreekt daarvan niet. maar daar Aitzema notuiirlijk als medebewerker van de
schikking bizonder goed ingelicht was, is het waarschijnlijk bg onderhandsehe
afspraak loo geregeld. — Het accoord vermeldt nog (art. 2), dat op de ^7.000
quarteelen „ter Zee gcbraght souden mogen werden ses Saloupen ofte duysent
quarteelen;" de zin dezer bepaling is mij niet duidelijk.
•) Het accoord is afgedrukt bij: Aitzema, Saken v. Staet. II p. 860, — en
bijl Zorgdrager, Groenl. vissch. p. 223.
*; Het bestaan der kamer van Harlingen blykt uit het: lournael v. Raven,
p. 5; dat van die te Stavoren wordt bewezen door de: Sent. v. h. Hof v. HoU.
dd. 81 Juli 1641. — Dat de Friezen aanvankelijk recht op drie of vier kamen
meenden te hebben, blijkt uit de: Repartitie der N C. te Amst. dd. 19 Mrt. 1636
in: Stn. N. C. v. d. Hrl. gedeput. R.-A.
•) Zie o. a. de kaart van Spitsbergen, by: Zorgdrager, Groenl. vissch. p. «^5. —
341
])e meerdere buigzaamheid, door de Noordsche Compagnie in
1636 getoond, was het gevolg eener oppositie, die yan elders
kwam en de vereoniging met groot gevaar dreigde. Door de
overeenkomst met de Friezen hoopten de bewindhebbers zich te
sterken tegen de pretonsiëa van acht Hollandsche steden, die
mede in het octrooi begeerden toegelaten te worden '). Niette-
genstaande de Hollandsche gedeputeerden ter generaliteit in 1638
uitdrukkelijk mede toegestemd hadden in de verlenging van het
octrooi der Noordsche Compagnie , had de tegenstand door Fries-
land geboden , eenige leden der Hollandsche >8tatenvergadering
op het denkbeeld gebracht om met geljjke eischen op te treden.
Niet lang na de verlenging sch^'nen eerst Dordrecht, daarna
Haarlem, Leiden en Alkmaar, later Edam, Monnikendam en
Medemblik, en eindelijk ook Gouda aanspraak gemaakt te heb-
ben op toelating tot het octrooi. Er werd gefluisterd, oogen-
schgnlgk niet zonder grond, »datt verscheiden landt-steden in
HoUaudt gheen ghelegenthegtt hebbende om ter See te equiperen ,
bg perticuliere persoonen in andere ghelegendor
Steden woonende wierden opgemaeckt *)." Hoe dit zg, de
aandrang werd weldra zoo hevig, dat do regeering zich daarmede
bemoeide. In Mei 1634 werd in de Hollandsche statenvergadering
geproponeerd , »dat eenigen tijd geleden ujt goede consideratien
ende ten dienste van dese Provincie het Octroy voor de Noortsche
Compagnie ende Walvisch-vanghst , ter Vergaderinge van de Heercn
Staten-Generael voor acht jaren was gecontinueert, ende Loden
van dese Vergaderinge wekkers Ingezetenen in 't voorszeide
Octroy participeren, of daer op pretenderen, elck anderen dien-
den te verstaeu , of vereenight te werden , ten eynde *t voorszeide
Octroy te beter mochte werden gemainctineert.** De Staten
besloten dadelijk , dat de participecrende en pretendeerende leden
der vergadering voor hunue ingezetenen met elkander in confe-
rentie zouden treden, om te trachten eene overeenkomst te treffen
»aengaende de participatie ende verdeylingho respective in de
voorszeide Compagnie , tot conservatie van *t voorschreve Octroy
ende vande Neringe in dese Provincie •)."
Het was te voorzien, dat de Noordsche Compagnie niet ge-
Zie over de pogingen, door Friesland in 1642 en 48 aangewend om o p geheel
gel^ke wijze deel te krijgen aan de O. I. C : Van Rees, Gesch. der Staat-
huiahondk. II p. 205 vlg
*) Aitzema, Sakeu v. Stact. II p. 418. — Accoord der N. C. met de Friezen ,
art. 5—8, bij: Aitzcina 1. c. II p. 860.
*) Repartitie door de \. C kamer Amst. luin gedopiU. der Stu. ▼. Uoll. ovur-
g^yen 19 Mrt. 1636, in: Stn. v. d. Hrl ^«'drput R.-A.
•) R. li. verg. V. 4—20 Mei 1634. p. 47.
342
makkelijk van haar verkregen recht zoa afstand doen, en werkdjk
werd men het na maandenlang gehaspel niet eens. De preten-
denten waren over den tegenstand der compagnie zeer ontevredn;
zij zagen weldra in , dat het niet aanging de compagnie tot toege-
vendheid te bewegen. Ten einde hunnen wensch een schgn vu
recht te geven , grepen zij toen een middel aan , zoo niteriBt onbïl-
Igk, dat het op het eerste gezicht niets dan een voorwendsel
bleek te zijn
Het is van algemeene bekendheid , dat de personen , die de provin-
ciiJn als hare vertegenwoordigers naar de Staten-Genoraal zonden,
slechts als lasthebbers hunner principalen optraden en eigenlgk
tot geen besluit mochten medewerken, waarover zg niet eerst den
wil hunner committenten gehoord hadden. Het spreekt echter van
zelf, dat men in oneindig vele gevallen van die gedragslgn
moest afwijken. Dagelijks kwamen er zaken voor, die dadelgk
afdoening vorderden; dagelijks werden er besluiten aan de orde
gesteld , die van veel te weinig belang waren , om de Staten van
elk der zeven gewesten daarover te raadplegen. Het gebruik
had dan ook ingevoerd, dat de leden der Staten-Generaal in
dergelijke zaken ook zonder bepaalden last besloten; wel is waar
bleef het natuurlijk den Staten der provinci(*n voorbehouden,
hunne vertegenwoordigers te desavoueeren , maar hoogst zelden
kwam het tot zulk een uiterste. De HoUandsche afgevaardigden ,
wier committenten op slechts weinige schreden afstands van de
zaal der Staten-Generaal verji^aderden , maakten natuurlijk van
deze door het gebruik gewettigde vrijheid een minder ruim ge-
bruik dan (lic der andere gewesten, en zoo was dan ook het
laatste octrooi der Noordsche Compagnie van 1622, dat den 20
December in de Staten-Generaal aan de orde gesteld was *), eerst
twee dagen later gearresteeid *j, nadat de HoUandsche Staten
hunne afj^'e vaardigden den vorigen dag tot de goedkeuring ge-
machtigd hadden 'j , iets waartoe de andere provinciön uit den
aard der zaak j^een tijd gehad hadden. Maar toen den 25 October
16;5:}, terwijl «Ie Staten van Holland niet bijeen waren, het nieuwe
Oi.trooi aan de orde was gekomen , hadden de HoUandsche afgevaar-
digden ^'eene zwarigheid gemaakt, om in de verlenging toe te stem-
men, daar hun geene bezwaren daartegen, geene pretensiën van
Hollanders bekend waren *). Misschien maakte de aaniraug der
») R. S.-G. 20 i)ff. 1622.
») H. S..f;. 22 D.T 1622.
V» U. II. 21 Ihc. 1622.
*j |{. S.-C. 2.7 Ort., 19. \ov. 1633. (Tcptuwo^inll^' was voor Holland n. a. J«
h«'«T v.'iM I h'riMHti'dr ) — Km pr.'U'crdenl hajldcn de Hollaiulfr^ in hot jfi'lHMirJo
in 1017, !'»cn hi l iMMr»»i <1*t \ ('., lorvv»! de S^atni van ilollaud bijefu Maren.
343
Friezen, die dien dag juist afwezig waren , het toen voor de Hollan-
ders zelve gewenscht , dat de zaak nu dadelgk zonder verdere deli-
beratiën doorging. De Staten van Holland hadden natunrlgk,
toen zij weder samenkwamen , van de zaak vernomen , maar noch
toen noch gedurende de eerste maanden dachten zij er aan , de
handelwijze hunner afgevaardigden af te keuren. Wg zagen zelfs ,
dat zij veelmeer nog in Mei 1634 verklaarden, dat het octrooi
»eenigen tijd geleden ujt goede consideratien ende ten dienste
vande Provintie ter vergaderinge van de Heeren Staten-Generael
was gecontinueert." Het was dus waarlijk niet twgfelachtig , of
de verlenging hunne goedkeuring had weggedragen, en niets
luidde vreemder dan de verklaring, door de pretendenten eerst
in December 1634 gedaan, dat het octrooi verlengd was »sonder
kennisse van haer Ed. Groot Mog.** en dat zij zich dus niet aan
eene beperking hunner vrijheid dachten te storen , die zg onrecht-
matig oordeelden, maar integendeel voorgenomen hadden, openlgk
met de Noordsche Compagnie te gaan concurreeren *).
De Noordsche Compagnie kon dan ook thans evenmin als vroeger
besluiten , de cischen dor acht steden toe te geven : eene commissie ,
door Holland benoemd om de twistende partijen te vereenigen
en >in stilheyt een bequame uytkomste te vinden *)," bracht het
na maandenlange confercntiën niet verder dan de vorige '). In
Maart 1635 dreigde men eindelijk, dat de oneenigheid »in tyd
ende wylen wel ecnige ougemacken soude mogen veroorsaecken *) ;"
later drong Dordrecht aan , om het volgens haar niet geldige
octrooi >te houden voor nul ende van onwaerden *)," en werkelgk
begonnen de pretendeereude steden in den zomer van dit jaar
zouder zich aan de compagnie te storen de walvischvangst aan
Spitsbergen •).
Toen eindelijk zag de bedreigde vereeniging het gevaar in en
verklaarde zich bereid de nieuwe pretendenten toe te laten. Met
nieuwen gver werden nu de conferentiën heiTat: de gecommit-
teerden (de heer Van Noortwjck met een gedeputeerde van
zonder hunne voorkennis verleend was. — Vgl. ook : Aitzema , Saken v. Staet.
Il p. 413. — Toch schijnt er reeds in Juli 1633 verschil tusschen eenige Hol-
landers en de N. C. geweest te zijn, waarin o. a. Haarlem gemengd was. (R. H.
IS Juli 1683.) Wat daarvan was, blijkt niet.
>) R. H. 5 Dec. 1684.
») R. H. 6 Dec. 1634.
«) R. H. 3, 22 Mrt., 4, 5, 24, 27 Apr., 1, 24 Mei, 27 Juni 1635.
♦) R. H. 3 Mrt. 1636.
•) R. H. 24 Mei, 27 Juni 1635.
•) Versl. V. d. Hrl. gedoput. v. de confcr. met de N. C. (l* confer.
dd. 14 Febr, 1636) , in: Stu. v. d. Hrl. gedeput. ov. de N. C. R.-A. — Vgl. hier-
voor p. 270, 72.
344
Haarlem, Leiden en Alkmaar *)) beproefden onvermoeid eene
schikking tot stand te brengen. De bewindhebbers, door HollanderB
en Friezen te gel^k bedreigd , gaven eindelijk toe. Zg verklaarden
zich bereid de nieuwe pretendenten toe te laten ; maar z$ stelden
dadeiyk als voorwaarde dier toegevendheid drie ebehen: de
Staten-Generaal moesten het octrooi der Noordsche Compagnie
verlengen voor twintig jaar, den invoer van alle nitheemsche
walvischtraan verhinderen of zeer hoog belasten , en aan alle Ne-
derlanders streng verbieden om ter walvischvangst uit te varen.
Op deze voorwaarden schijnt door de Staten van Holland geene
aanmerking gemaakt te zgn , maar meer moeiel^kheid baarde de
voorloopige begrooting van het aandeel, dat de nieuwe partici-
panten in de compagnie zouden krggen. Er werden zeer hooge
eischen gesteld. Nadat de Noordsche Compagnie verklaard had,
dat z|j aannam , wanneer alle concurrentie door de Staten-Gene-
raal op de bovenvermelde wijze geweerd werd, hare vangst van
16.000 quarteelen traan op 24.000 te brengen, maakten de acht
Hollaudsche steden dadelijk aanspraak op de geheele vermeerde-
ring van 8000 quarteelen. Het was zeker wel wat veel gevergd ,
terwgl Zeeland slechts | bezat en Friesland zich eerlang met |
moest tevreden stellen , dat men aan acht steden eener provincie ,
die reeds het leeuwendeel in het octrooi bezat, nog \ aandeel in
de vangst zou inruimen, en de Noordsche Compagnie meende
dan ook, dat men zich met 5000 quarteelen behoorde tevreden
te stellen. Bovendien eischte zij , dat de nieuwe aandeelhouders
een deel zouden betalen van de kosten van ontdekking der tot de
visscherii noodige eilanden en van de processen , door de compagnie
over het bezit daarvan gevoerd. De indiingers bleven echter bg
hunnen eisch ; slechts op éen punt was men eenstemmig : de
Friezen moesten met vereende krachten geweerd worden *).
Twee confereutiön werden nu weder spoedig na elkaar gehou-
den, voordat men iets vorderde; maar den 19 Maart 1636 zond
de Amsterdamsche kamer der Noordsche Compagnie eindelgk
eenen uitgewerkten voorslag bij de commissie in. Zg wees er
daarin op, dat het onmogelyk zou zyn ooit in eene algemeene
») R. H. 5 Dec. 1634. — Versl. v. d. Hrl. gedeput. ov, de confer. met de
N. C, in: Stn. v. d. Hrl. gcdcput. ov. de N. C. R.-A.
*) Deze en de volgende bizonderheden over eene quaestic, waarover jaist van
elders bijna niets bekend is, ontleen ik aan de aauteekeningcn , door den Haar-
lemscheu gedeputeerde (den burgemeester Van der Camer) van de zes door hem
in 1636 bijgewoonde cunferenticn gemaakt om rapport te doen aan de Staten
▼an Holland. Ze zijn grootendcels geschreven op de keerzijde van andere stukken ,
en met eenige andore papieren over de N. C. vereenigd ia eenen bundel : Stn.
V. d. ITrl. gedeput ov. d? X. ('. H -A. — Het hier medegedeelde is een ovtT-
zicht van het verslag der eerste conferentie v. 14 Febr. 1686.
845
▼orgadermg tot eenstemmigheid te komen, wanneer men in elk
der pretendeerende acht steden volgens haar verlangen eeue
nieuwe kamer der Noordsche Compagnie oprichtte; reeds nu
» vielen dickwils in eene vergaderingo maer te veel swarichegden
voor om alle de verstanden ende sinnen in een te brenghen.*'
Bovendien zou eene inruiming aan de acht steden op zoo groote
schaal als zg eischten noodzakelgk eene groote uitbreiding in de
vangst ten gevolge moeten hebben , zoo men allen wilde voldoen ;
en zulk eene uitbreiding zou b|j grootere kosten dadelyk eene
belangrgke prgsvermindering van de traan te weeg brengen.
De Amsterdammers stelden dus voor, aan Dordrecht, Haarlem
en Leiden toe te staan elk 800 quarteelcn, aan Gouda, Alkmaar,
Edam en Medemblik elk 600, en aan Monnikendam 400 quar-
teelcn. De Haarlemmers wilde men voegen bg de Amsterdamsche
kamer, Gouda bij de Rotterdamsche , Alkmaar bg Hoorn; Enk-
huizen zou vereenigd worden met Medemblik, Leiden met Delft
of Amsterdam , terwgl Edaui en Monnikendam samen slechts éene
kamer zouden uitmaken. Alleen Doidrecht zou dus eene afzon-
derlijke kamer hebben >).
De commissarissen beloofden van dezen voorslag rapport te
zullen doen en trachtten te verkrggen, dat de Noordsche Com-
pagnie de beslissing over deze zaak aau de Staten van Holland
overliet. Amsterdam en Delft keurden dit goed, maar Rotter-
dam, Hoorn en Enkhuizen herhaalden, dat zg niet »van haeren
ouden tax ende quote wilden gaen, ofte soo sij seyden niett en
konden missen" >). Zg leverden aan de commissie ceno »aen-
wgsinghe*' over, waarin zg uiteenzetten, dat zg >geeue inrug-
minghe conden toestaon,'* tenzg het aandeel van ieder hunner
met 500 quarteelen vermeerderd werd; geschiedde dit niet, dan
zou het aandeel van »do drij voomaemste zeesteden van Hollant
naest Amsterdam'*, dat nu reeds >seer cleen** was, » geheel
vruchteloos worden gemaect** '). Van den voorslag om zich aan
de Stat-en van Holland te onderwerpen kwam dus niets , en daiar
de commissie weigerde tot de inwilliging van de drie eischen der
compagnie mede te werken, voordat men het over de repartitie
*) Reptrtitie door de Amtt. kamer der N. C. aan de gedepat. der Sin. v.
H<Jland oTergegreven 19 Maart 1686, in: Stn. v. d. Hrl. gedepat. ov. de N.C-
R,-A.
•) Vertl. ?. d. Hrl. gedeput. v. de confer. met de N. C. (Versl. v. de 4« confer.
dd. 21 Mrt. 1636, ~ en: Cone rapport v. d. Hrl. gedepat. dd. 19 Mrt. 1636) ,
in: Stn. T. d. Hrl gedepnt. ov. de N. C. R.-A.
*) Aeuw}8iDghe door de kamers der N. C. v. Rott. , Hoorn en Enkh. ovcr-
ireleverd aan de gedeput. der Stn. v. Holl. , in: Stn. v. d. Hrl. gedeput. ov. de
N. C. R.-A.
346
eens was *), schijnt men 6 September 1636 eindelgk overeen-
gekomen te zijn, dat Dordrecht, Haarlem en Leiden elk 800
quarteelen zonden hebben , Gouda en Alkmaar elk 600 , Medem-
blik, Edam en Monnikendam elk 400. De oude kamers der
compagnie zonden dan echter ook verplicht zijn, de onlangs toege-
latene Friezen met 2000 qnarteelen te voldoen nit hun aandeel
van 16.000 , niet uit de geheele nieuwe raming van 20.800 qoar-
teelen '). De nieuwe aandeelhouders weigerden bovendien iets
bij te dragen tot do kosteu , door de ontdekking van Spitsbergen
en Jan Mayen- eiland en de over hun bezit gevoerde processen
veroorzaakt , op grond dat het octrooi der Noordsche Compagnie
vervallen was (!) en zij de voordeden der visscherg sinds jaren
als vergoeding dier kosten alleen genoten had. Alleen eene recog-
nitie voor^ het gebruik van hare gereedschappen en inrichtingen
werd aan de compagnie toegestaan »).
Den bewindhebbers werd nu eindelijk verlof gegeven om te
vertrekken ♦) en de verdere conferentiön werden uitgesteld tot
25 November , als wanneer men hoopte het ook met de Zeeuwen
eens te zullen worden, die tegen dien dag naar Den Haag be-
schreven waren * ). Men had tot nog toe steeds gehoopt de zaak
onder de hand te zullen kunnen schikken met de Hollandsche ka-
mers , die men geneigd meende te zullen vinden aan hare zusters
een aandeel in de winst aftestaan *). Daarin had men zich echter
geheel bedrogen : de Hollanders hadden zich zeer natuurlijk onge-
neigd betoond alleen den geheelen last te dragen, en het was dns
onmogelijk geweest in de afwezigheid der Zeeuwen eene defini-
tieve overeenkomst te sluiten. Maar ook nu was de hoop daarop
') Versl. V. (1. Ilrl. gedepiit. v. de coufer. met dt* N. C. ()* cjnfer. dd. ^9
Juli Ifi.'iO), in: Stn. N. C. v. d. llrl. gtdcput. K.-A.
*) Ook i'i'ii ander pretendent , Pieter [{anst , directeur der eoiiipagnie van Nieuw-
Niderland (^0'Callajrhan, X. Netherland. I p. 41 1), moest door de oude kamers met
600 (|uarteelen tevreden gesteld worden. (Versl. der 6* eoufer. v. 6 Sept. 1636.)
Omtrent diens van elders onbekende pretensie zeggende Amsterdammers, dat zij
gaarne zouden ^ontlast bl} uen vande equipage van Pieter Ranst, dewcicke vol-
gende hett contract, ende om redenen voren verhnelt (?) gctollereertt toude moettcn
werden, voor den tijtt van noch seuen aenstaende equipagien, mits datt de genenilc
Compaignie daer van de recognitie trccke." (Repartitie der .Vmst. kamer N. C,
in: Stn v. d. llrl. gedcput. R.-A.)
») Verslag v, d. Ilrl. gedeput. v. de eoufer. met de X. ('. (Versl. der 6* con-
ferentie V. f) Sept. 16.S()), iu: Stu. ov. de N. C v. d. Hrl. gedeput. R.-A. —
Het stuk deelt de hierboven vermelde opgaven mede; het is echter mogelijk,
hoewel niet waarschijnlijk, dat het alleen hot antwoord der pretendeerende sleden
js op de eischen der X'. C.
•) R. S.-G. HO Sept. 1636.
») R. n. 1 Oet. 1636. — R. S.-G. 27 Oct. 1636.
•) R. H. 29 Jau. 1686.
847
gering. De bewindhebbers der Zeenwsebe kamers hadden name-
Igk, nadat de conferentlën om hunnentwil tot na de algemeeno
vergadering van Maart geschorst waren, zich zeer onhandelbaar
getoond. Eerst was er niemand van hen verschenen *), daarna
hadden z|j zich van de behandeling der zaak geëxcuseerd tot zij
voltallig waren >). En de afwezigen bleven weg niettegenstaande
het opontbod der Staten-Generaal *). De Hollanders van hunne
zgde rekenden het nutteloos zonder hunne ambgenooten ecne
overeenkomst te treffen, en meenden >dattet nyet geraden was
onder den anderen te accorderen , dewyl sy beducht waren dat
Zelant op syn luymen lach/* Maar dit uitstel was niet het
eenige gevolg van den onwil van Zeeland: hare eischen zelve
waren onredelijk. De bewindhebbers bleven er op staan, dat
hun aandeel van ^ in de geheele uitrusting ongeschonden zou
bleven en dus bij de vergrooting der generale raming ook hun
deel vergroot moest worden zonder eenige vermindering door de
toelating der nieuwe participanten , die alleen Holland aangingen *).
Op dezen eisch schijnt dan ook de geheele zaak afgesprongen
te zjjn. De gezamenlijke bewindhebbers verschenen eindelijk op
den bepaalden tgd in Den Haag en de conferentiën met den
heer Nobel, door de Staten-Generaal daartoe gecommitteerd,
begonnen. (1 December 1636.) •) Maar reeds eene week later
bleek het , dat alle moeite vergeefs zou zgn : de Noordsche Com-
pagnie leverde eene remonstrantie bij Holland in, om >ghemain-
tineert te worden by haer octroy, in voegen gelyck het selve
laetstelijcken ter Generaliteyt was geprolongeert." Na » lange
discoursen" over de » consideratien tegen de prolongatie van den
Octroye bij verscheyde leden gemoveert," verklaarden de Staten
van Holland echter , dat de Noordsche Compagnie vóór 25 Decem-
ber »redeiyck contentement" aan de acht steden had te geven ; >bij
faute vandien" zouden de Staten van Holland het octrooi houden
voor >nul en van onwaerden" •). (11 December 1636.) Do Staten van
Holland traden dus openlijk toe tot het systeem der nieuwe preten-
denten; zij desavoueerden het gedrag hunner afgevaardigden ter
generaliteit ten aanzien van een besluit, meer dan drie jaren
») Versl V. d Hrl. gedi'put. v. de confer. met de N. C. (2« confer. v. 12
Mrt. 1686), in: Stn. v. d. Hrl. gedeput. ov. de N. C. R.-A.
») Veril. V. d. Hrl. gedeput. v. de confer. met de N. C. (3* confer. v. 15
Mrt. 1636), in: Stn. v d. Hrl. gedeput. R.-A.
•) R. S.-G. 28 Mrt. 1630.
*) Repartitie der Anist. kamer N. C, dd. 19 Mrt. 1636. (Stn. v. d. Hrl. gedeput.
ov, de N. C. R.-A.)
•) R S.-G. 1. 2 Dcc. 1636.
•) R. H. 10, 11 Dec. 1636. — Aitzema, Sakeu v. Staet. Il p. 413.
!
348
geleden genomen en door hen i-eeds zijdolings goedgekeurd. Ook
al neemt men aan , dat deze met alle recht en billgkheid strgdige
handel w^gze wettig was , omdat de gedeputeerden werkelgk geen
last gehad hadden * ) , dan nog streed het met den tekst der Unie
en met de constante gewoonte , een octrooi door vijf van de zeven
provinciën verleend voor >nul en van onwaerden" te verklaren
op grond, dat een der beide overige gewesten weigerde zich te
onderwerpen. De hoogste eisch, dien Holland stellen kon, wus,
dat men haar toestond een afzonderl^'k provinciaal octrooi te
verleenen, en ook dit nog was met het oog op het groote getal
Hollandsche participanten eenigszins twijfelachtig *).
Zoo dachten ook de State n -Generaal , en zij traden krachtig
op voor de bedreigde vereeniging , die zjj het aanzgn geschonken
hadden. Dadelijk bevestigden zij het verleende octrooi en bepaal-
den , dat de Staten van Holland hunne bezwaren daartegen bg hen
hadden in te brengen om ze te doen onderzoeken. Eerst wanneer
die bezwaren geldig bevonden waren, zouden de Staten-Generaal
overgaan tot de intrekking van het octrooi *). Deze krachtige
houding had het gewenschte gevolg: de Hollandsche heeren zagen
in, dat zij te ver gegaan waren. Tegen hunne gewoonte bukten
xg voor de generaliteit ; ten minste het blijkt niet, dat die van
Holland ooit aan de oproeping eenig gevolg gegeven hebben.
De nieuwe pretendenten, dus door hunne beschermers verlaten,
gaven hunne eischen op, en wachtten op gunstiger tijden om ze
door te zetten. De Noordsche Compagnie liet de acht steden niet
toe ♦), en handhaafde haar octrooi tot aan het jaar 1642.
Maar de tijden van ongestoorde rust waren toch voor de vereeni-
ging voorbij : in de nog overige jaren van haar bestaan schijnt zg
zich ten gevolge der Hollandsche resolutie van 11 December 1636
in een e eenigszins dubbelzinnige positie bevonden te hebben. De
concurrentie van niet tot de compagnie bf»hoorendc Nederlanders,
waaronder misschien vele Hollanders uit de acht pretendeerende
steden , die het octrooi voor vernietigd hielden , schuilden , nam
') Aitzema (Sakun v. Stad. II p. 413) zegt, dat de Stu v. Holl. «daer m«de
U' kennen gaven, dat sy den Staten Generael niet toestonden ceuigh Recht van
Souverainiteyt." Hij bedoelt er waarschijnlijk mede, dat uien den gedeputeerden
der provineién het recht ontzcide zonder last hunner committenten een besluit
te nemen. Het komt mij trouwens voor, dat dit hepnaldclyk in zaken als diic
geen betoog behoefde.
*) Vgl. over deze quaestie : hiervóór p. 323 , 24.
•) R. S.-G. 22 Der. 16*i6.
*) Dit maak ik op uit de Resolutie der Haarlemsche vroedschap van 6 Maart
1042 (Sm. V. d. llrl. gedeput. ov. de N. C. R. A.) , waaruit blijkt, dat de N. C.
in dat jaar o. a. met Dordrecht en Hnarlem over hare opneming in de compagnie
ouilerbuLulelde.
849
steeds toe ^), en in 1641 was het reeds zoover met de Noordsche
Compagiiie gekomen, dat de gedeputeerden der Staten-Generaal
op de conferentie te Staden aan Christiaan IV officieel durfden
verklaren en op schrift verzekeren, dat er in Nederland geene
geoctrooieerde compagnie voor de wal visch vangst meer bestond >).
In deze omstandigheden meende natuurlyk ieder op zijne beurt
deel aan het octrooi te kunnen krijgen. Overal vormden zich
vereenigingen , die hun geld in de vaart op Spitsbergen wilden
wagen, en aangemoedigd door het geluk van Friesland verzochten
achtereenvolgens alle provinciën om toelating tot het octrooi. Die
van Utrecht, reeds in 1622 begeerig om hun kapitaal ip de
wal visch vangst te beleggen ') , waren de eersten , die zich bij de
Staten-Oeneraal aanmeldden. Mr. Jacob Le Petit verzocht 29
September 1638 om met z^'ne compagnie ter wal visch vangst naar
Spitsbergen te mogen ui treeden onder belofte, dat hy zich drie
è vgf m^len van de Hollandsche baai verwijderd zou houden;
hg hield staande, dat Utrecht evenals de andere provinciën in
het octrooi moest worden ingelaten. De Staten-Generaal plaat-
sten zich op een onzgdig standpunt ; het request werd in handen
der Noordsche Compagnie gesteld, en onwillig als deze was,
verliep de tjjd met het wisselen van re- en duplieken *). Over-
gssel had reeds in 1634 te gelijk met Friesland getracht deel
in de Noordsche Compagnie te krggen , maar hare pogingen waren
toen mislukt *). Beide provinciën besloten nu den wettigen weg
te bewandelen. Tegen het einde van het octrooi der compagnie
wendden zij . zich met Gelderland tot do Staten-Generaal met het
verzoek, om bij de eventueele vernieuwing van het octrooi mede
daarin toegelaten te worden. Utrecht herinnerde aan de pretensie
van Le Petit en zyne compagnie; Overijssel wenschte Jan Van
Oesscher en Johan Struckel met de hunnen toegelaten te zien;
Gelderland noemde later Eustaes Feg en Willem Everts als de
hoofden der door haar begunstigde compagnie. Gedachtig aan het
met Friesland voorgevallene beriepen de drie provinciën zich reeds
dadelgk op het recht , dat hun volgens de Unie van Utrecht toe-
kwam, en verklaai'den , dat de vernieuwing van het octrooi der
Noordsche Compagnie bg overstemming of in hare afwezigheid niet
ten nadeele der nieuwe pretendenten zou mogen geschieden *).
*) Aitxema, Saken v. Staet. Il p. 442.
•) Verbaal der xending t. 1641 naar Staden en Olückstadt ad 20/80 Sept.,
SS Sept/3 Oct. 1641. R.-A.
•) R. 8.-6. 22 Dec. 1622.
•) R. 8.-6. 29 Sept. 1688, 81 Jan., 18 Mrt., 22 Juli, 22 Oct 1689, 27 Jan.,
1 Mei 1640.
•) R. 8.-6. 17 Mrt. 1684, 18 Jan., 26 Apr. 1686.
•) R, S.-6. 11 Nov. 1641, 24 Febr. 1642,
350
De Staten-Generaal , die aanvankelijk alleen beloofden op hei
verzoek der drie provinciën te zullen letten, wanneer de ver-
nieuwing van het octrooi ter sprake kwam, verklaarden later
uitdrukkelijk, dat zij de supplianten zouden toelaten als het
octrooi verlengd werd '). Daardoor aangemoedigd deed ein-
delijk ook de zevende provincie, Stad en Lande, eene gelgke
verklaring als hare drie zusters ; het schgnt echter , dat zg daar-
mede meer ten doel had haar recht niet te verliezen, dan om
bepaald tot het reeds >in effecte gecesseerde" octrooi te wor-
den toegelaten: althans do namen der pretendenten werden niet
genoemd *).
Zoo scheen er dus eenige kans te zijn , dat de Noordsche Com-
pagnie werkelijk eene » generale Nederlantsche compagnie'* zou
worden, maar de concurrentie was te groot dan dat men dit
plan zou hebben kunnen verwezenlijken. De acht Hollandsche
steden herinnerden reeds in Mei 1641 aan hunne aanspraken van
1636 '), en ook nieuwe Hollandsche pretendenten meldden zich
aan. Eenige reeders te Jisp , die vier schepen uitgerust hadden ,
verzochten van de Staten-Generaal verlof om ter walvischvangst
te mogen varen *); Amsterdamscbe kooplieden, voor wie Cornelis
Ys, een naam in de geschiedenis der walvischvangst niet onbe-
kend , optrad , vei-zotten zich tegen de verlenging van het octrooi
der Noordsche Compagnie *).
Ofschoon dus door mededingers overstelpt, beproefde de be-
laagde compagnie in den aanvang nog tegen den stroom op te
roeien en poogde hare vijanden te bevredigen. Op de aanzoeken
der vier landproviuciön , zeker meer door kwaadwilligen opge-
stookt dan door hoop op eigen voordeel gedreven, schijnt zij
geen acht geslagen te hebben , maar met de Hollanders hoopte zij
tot eene schikking te komen. Zij stelde voor op nieuw conferenti^n
met hen te houden, en de Staten van Holland toonden zich ge-
neigd , tot het maken eener vaste verdeeling der vangst mede te
werken •). Maar de eischen der steden waren te groot. Hoewel
de Noordsche Compagnie veel verder ging in hare aanbiedingen
dan in 1636 en o. a. aan Dordrecht en Haarlem zelfs ieder 1200
quarteelen traan aanbood , mits zij in de verlenging van het octrooi
») R. S.-G. 3 Mrt. 1642.
>) R. S.-G. 10 Juli 1642.
>) Aitzeina, Saken v. Stact. 11 p. 808 — R. H. 25 Nov. 1641. — Relq. der
N. C. (dd. 18 Jan. 1642), in: Stn. v. d. Hrl. gedqmt. ov. de N. C. R.-A
•) R. S.-G. 3 Apr. 1640.
•) R. S.-G. 28 Sept., 1 Nov., 11 Dec. 1642.
•) Req. der N. C. aan de Stn. v. Holl. (dd. 18 Jan. 1642). in: Stn. t d.
llrl. gedepul. bclr de \. C K.-A. — R. H. 13 Dcc. 1641 , 29 Jan., 4 Juli 164i.
351
be.willigden , nam alleen Dordrecht daarmede genoegen. Haarlem
drong niet eens op verdere beraadslagingen aan, maar verklaarde
»mette y'oorseide presentatie int minste nyet to sijn te vreeden'*
en liever zelve met eenige andere steden moeite te willen doen
om een nienw octrooi van de Staten-Generaal te verkqjgen *).
Met zulke kwaadwilligen was niets aan te vangen. De Noordsche
Compagnie mocht zich beroepen op hare ontdekking der noorde-
l^ke landen , op de vestiging der walvischvangst in de Vcreenigdo
Provinciën door hare zorgen, op do bezwaren, die zg had door-
gestaan en die nog steeds de walvischvangst bedreigden , zoo men
ze niet met vereende krachten overwon, eindelijk op de » confusie
ende disordren", die het noodzakelijk gevolg zouden zijn van het
gemis van >een behoorlyck ende voorsichtich reglement ^y\ het
baatte alles niets. De vernieuwing van het octrooi werdtallooze
malen door de Staten van Holland besproken >; ; herhaaldelgk ver-
zocht men om last van de principalen *) , maar tot eene ernstige
beraadslaging kwam het niet meer. Men begreep , dat het groote
aantal der »Competiteuren'' het onmogelijk maakte hun allen vol-
doening te geven *) , en de moeielgkhcid om het eens te worden over
de verdeeling der traan, die reeds in 1636 een der commissarissen
tot den raad gedrongen had, om de walvischvangst voorloopig
aan ieder vrfj te laten zonder eenige verhindering *), deed nu
dien voorslag definitief aannemen. Het jaar 1642 ging voorbg
zonder dat de vernieuwing van het octrooi in de vergadering der
Staten-Oeueraal zelfs ter sprake kwam, en met het einde van
het jaar »liep 't octroy in *t wilde ende desert ')''.
De Staten-Generaal handelden dusdoende niet alleen zeer ver-
standig, maar ook zeer consequent. De noodzakelgkheid van sa-
menwerking en eenheid tegenover de aanvallen van vreemde natiën
was hun hoofdmotief voor het verleenen van het octrooi ge-
weest; nu Ëngelschen en Denen hunne pretensiën uitdrukkelgk
badden opgegeven, hadden de Nederlandsche walvischvaarders
niets meer van hen te vreezen en de concurrentie van andere
>) RetoL T. de Haarl. vroedsch. dd. 6 Mrt. 1642, in : Stn. ▼. d. Hrl gedepat.
betr. de N. C. R.-A.
*) Req. der N. C. aan de Stn. v. IIoll. (dd. 18 Jan. 1642), in: Stn. v. d.
Hrl. gedepat. ov. de N. C. R.-A.
•) R. H. 26 Nov.. 18, 21 Dec. 1641, 18, 24, 28, 29 Jan.. 4 Jnli,
80 Sept. 1642.
") Pnnten ▼. beschr. der Stn. v. Holl. tegeu 17 Juni 1642, art. 14, «.
tegen 8 Sept. 1642, art. 18, — tegen 18 Nov. 1642, art. 24.
*) R. H. 80 Sept. 1642.
•) VertL V. d. Hrl. gedeput. v. de confer. met de N. C. (Conc. rapp. v.
19 Mrt. 1636), in: Stn. v. d. Hrl. gedeput. ov. de N. C. R..A.
*) Aitzema, Siken v. Stael. II p. 808.
352
natiën was niet. belangrijk genoeg, om de Staten-Oeneraal op zulk
een gewichtig punt van hunne onde vrijzinnige politiek te doen
afwijken ^). Toch bleef het altijd eenigszins een waagstuk , om
een bedrijf, waartoe zulk een groot kapitaal, zoovele voorberei-
dingen noodig waren als de walvischvangst , voor de concurrentie
geheel open te stellen. Het was de vraag , of enkele partikulieren
de macht en den moed zouden hebben om zoo groote sommen
te steken in gevaarlgke ondernemingen, die waarschgnl^k niet
dan uiterst schrale winst zouden opleveren. De Noordsche Com-
pagnie had dikwijls verlies gehad in plaats van winst: wat zou
het zijn , zoo de groote concurrentie de prgzen van traan en balein
sterk deed dalen? Werkelijk sloeg de walvischvangst na den
val der Noordsche Compagnie weldra aan het kwgnen : de visschen
werden door de vele schepen schuw en verdwenen uit de van ouds
bezochte baaien; het liet zich aanzien, dat deze nering met de
vele daaraan verbondene bedrgven in Nederland evenals in Ehige-
land zou ondergaan >). Maar eerlang toonde zich de Nederland -
sche energie in al hare grootheid : de wijkende prooi werd verder
nagezet , de kostbare inlichtingen op de noordsche stranden wer-
den verlaten, de schepen anders ingericht en mpedig in het
drgfijs gestuurd. En met uitstekend gevolg! De gsvisscherg
leverde door grootere bezuiniging in administratie en uitrusting
ruime winsten; het getal schepen nam verbazend toe en vgf en
twintig jaren na den val der Noordsche Compagnie kon men
roemen , dat het aantal Nederlandsche walvischvaarders in dien
tijd vijftienvoudig verdubbeld was •). De Noordsche Com-
pagnie zelve was voortaan een afschrikkend voorbeeld, dat overal
werd aangehaald, waar het gold de nadeelen van monopolie en
bescherming overtuigend te bewgzen : de geschiedenis der be-
voorrechte vereeniging werd een krachtig wapen in de handen
der mannen van vrgheid en vooruitgang.
*) Vgl. Aanwysing der heils. polit. Gronden en Maximen p. 191. — Tit het
voorgaande blijkt genoegzaam, dat de reden door Luzac (Hollands rijkdom
I p. 847) opgegeven voor den val der N C. onjuist is. („De geringe voordeeleo.
welke misschien door de kosten van bewind werden ingezwolgen , gaven aanleiding ,
dat de Noordsche Maatschappij van zelve een einde nam.") — Vgl. ook: Tegeuw.
Staat. I p. 591.
*) Zorgdrager, Grocnl. vissch. p. 288, 241.
•) Aauwysing der heils. polit. Gronden en Maximen, p. 84.
B IJ L A G E N.
BIJLAGE I. (p. 35.)
INSTRUCTIE voor Wilhem Barentsz. waer naer hy hem
sal hebben te reguleren, omme die reyse by Noorden
(Noua sembla *)) om, t' ondersoucken, ende te vinden
naer 't Coninckryck van China etc. *)
Inden lersten sal den voorszeiden Wilhera Barentsz. stnerman bei volcom-
men commandement hebben, ende goede ordre honden oner spjs, ende
dranck, deselne ten meesten oorboer gebruyckeude , ende daerbenevens
goede discipline honden oner alle tscheepsvolck , achtervolgende d' artyc-
kelbrieff daerop gemaeckt ,
£nde sal den voorszeiden Wilhem Barentsz. stnerman roet zyn schip, ende
schipsvoick in dese maendt van Meye hem gereet vinden int meersdiep,
omme van daer met de twee andere schepen totte voyage gedestineert
de voorszeide reyse te voorderen soohaest alst doenlyck ende mogelyck
sal wesen,
Ende snllen de voorszeide dry schepen hen byden anderen honden waer-
oner die Snperintendentie sal hebben Cornelis Cornelisz. van Enckhnysen
in tgene dat tot voorderinge van dese voorszeide voyage , off reyse sal
strecken, Ende oft gebeurde (twelck 6odt verhoede) dat dese schepen
door storm, of onweder, oft oock door lanckduerige mist, oft ysganck,
ofi anderssins vanden anderen dwaeiden, oft eenich ongeluck ouerquame,
dat In solcken geualle een ydert van d* andere schepen euenwel hare
voorszeide reyse sal voorderen , sonder dat d' een d' andere inde voors-
zeide voyage sal mogen empeschercn ofte verhinderen,
Ende gepasseert zynde de noortcuep sullen hen alsdan verdeylen te
weeten Cornelis Cornelisz. , ende Brant Ysbrantsz. sollen haer cours nemen,
nade Vaygatz ende Willem Barentsz. nae noua zemla, omme by alle
mogelycke, ende doenlycke middelen t* ondersoucken daer door te commen
in de zee van Tartarien genaempt Mare tabin , Ende Ingeualle de voors-
zeide Wilhem Barentsz. door (oft om de) noua zemla niet soudc connen
') De woorden, iusschen haakjes geplaatst, zjjn in het origineel bijgeschreven
door Oldcnbarnevdt zclven. Het is merkwaardig « en het getuigt van z|jne ken-
nis van al, wat op de noordpoolreizen betrekking had, Ait die bijvoegingen
alt^d betrekking hebben op hel plan van Plancius om benoorden Novaya Zemlya
om te zeilen.
*) Twee zaken schijnen m\j in deze Instructie yrecmd: 1<>. dat het stuk uit-
ging van de 8tn.-Gen , niet van de Amsterdamschc vroedschap, op wier kosten
sooals men weet het schip, waarover Barendsz. het bevel voerde, was uitgerust,
2*. dat de Instructie door de rcgcering gegeven werd niet aan Nay, den «su-
perintendcnt" der expeditie , maar aan Bu^ndsz. , die voor zoover wg weten niets
met de schepen der Stn.-Gen. te maken had. Beide zaken getuigen wel voor het
gewicht, dat men aan Barendsz.* tegenwoordigheid reeds op deze eerste reis hechtte,
23 •
356
passeren sal alsdan gehouden wesen de andere schepen te Tolgen door de
Vaigatz, Ënde ter contrarien d' andere schepen niet connende passeren
door de Vaigatz, oft door de Vaigats aireede eenige mylen gescylt zjnde,
ende beuindende empeschement, oft letsel van ys, snlcx dat zj niet
voorder sonden connen door commen» sullen alsdan mede haer vojage
dirigeren naer noua zemia , ende d* ander schip volgen ,
£nde sal de voorszeide stuerman scherpelyck letten op de forme, gestel-
tenisse ende gelegentheyt van t* eylandt (ende wateren van ende om nona
serobla, ende alle andere eylaoden ende wateren . die hij opte reijse om
noua sembla sal beuinden, ende zoo hij nade Vaygats roede compt te
seylen , oick) van vaygatz, hoe tzelue gesitueert is, ende op wat hoocbte,
ende ondersoucken die wyte, ende breete vande canalen derzeluer, Ins-
gelycx die diepten, ende gronden soo aende Noortzyde nae (van) noaa
zemla, als aende suytsyde wesende aende custen van moscooien, ende
Tartarien, ende van ^elycken wat droochten, sanden, ende riffen daer
mogen wesen , ende oft daer oock hauenen , oft Reeden zyn om schepen
te bergen soo voorden ysganck, als andcrssins, Ende daerbeneffens wat
volck op tzelue Eylandt, Ende aen beyde custen derzelue woont etc.
Ende dit alles pertinentelyck aen te teekenen ende by gescrifte te stellen,
Ende door den canael van Vaygatz gepasseert synde saL de voorszeide
stuerman alsdan synen cours nemen oost noort oost, ofte noortoost ten
oosten aen op de noortcaep van tartarien gbnaempt de caep van tabin,-
ende neerstelyck letten op de hoochte vande selue caep. op de gedaente
van tiandt ende gelegentheyt vande diepten ende die steylten, oft vlacten
vande strandt aldaer met alle voordere circumstantien daertoe dienende ,
Ënde sal de voorszeide Wilhem Barentsz. onder anderen bysonder letten
wat ey landen op dese voorszeide vaert gelegen zyn, ende waer, Ende wel
distinctelyck aenteeckenen haere situatie ende die hoochte van dien, die
commoditeyten van hauenen , ende Reeden derseluer, ende by wat volck
d' selue bewoont wordden, ende voorts daervan alle voordere kennisse
nemen, sulcx als hy noodich ende dienstelyck sal beuinden,
Van gelyckeu sal de voorszeide Wilhem Barentsz. acht nemen op de
stroomen , ende getyen van dese geheele passaige , soo by westen , als
by oosten die Vaigatz, ende wel distinctelyck aen teeckenen op wat
plaetssen, ebbe, ende vloei gaet, ende hoe hooch dattet daerop vloet ,
ende hoe lauck dat die ebbe, ende vloet op alle dese plaetsen gaet,
Ënde bouen dien ondersoucken de nature, ofte qualiteyt vande wateren
aldaer te weeten, off desclue sout ofte soet, ofte brack zyn, Ënde sal
hier van pertinente notitie houden,
Alle tgene voorszeid is met Godts hulpe volbracht ende van alles per-
tinente notitie gehouden, ende alle aentceckcniuge scriftelyck gedaen
zynde, soo sullen de voorszeide schepen wederkeercn, ende alsdan henren
cours nemen, die eenen lancx de custen van noua zemla, ende d* andere
lancx de custen van Tartarien , wel scherpelyck lettende op de streckinge
ende gedaente vande Landen, ende die hoochte derseluer, mitsgaders
die diepten, ende gronden, eiide van gelycken die droochten, clippen,
sanden, cudc rifftMi met alle circumstautien daertoe dienende, Ende sul-
len die voorszeide schepen malcandcren verwachten ontrent het eylandt
Colgoyeue ,
Voorts sal de voorszeide Wilhem Barentsz. , ende van gelycken synen
onder stuerman, oft schipper pertinent Journael houden van alle die
coursen, geduerende dese voyage, beginnende vanden noortcaep aff, ter
tyt dat die schepen aldaer wederom door Godts genade gecomen sollen
wesen, Ënde sal tallen tyden, ende plaetssen des doenlyck zynde die
hoochte affmeeten geduerende dese voorszeide reyse, als voorszeid is
Ende daervan goede notitie houden, Ënde voorts van alles een pertinent
357
Terbael maecken naer behooren , omme d* Heeren Staten ouergeleuert te
wordden ,
Ende ten eynde eenen legelyck veroirsaeckt sal wesen sjn vuyterste
debuoir te doen sal de voorszeide Willem Barentsz. voor al van syne be-
loofde penningen betaelt wordden, ende de saecke wel geluckende, ende
de reyse door Qodts hulpe volbracht ende wederom hier te lande gecom-
men zynde, Sal de voorszeide Wil hem Barentsz. noch daerenbouen eerlyck
ferecompenseert wordden , mitsgaders zyn scbeepsvolck nade neersticheyt
ie een yegelyck in tvolbrengen van tgene voorszeid is gedaeu , oft geme-
riteert sal hebben,
Ende sal de voorszeide Wilhera Barentsz. vande reyse wederom gecom-
men synde hem vervougen met zyn schip , ende scbeepsvolck ter plaetsse
daer hy toegerust is , ende hem terstont addrcsserende aende Magistraten
derseluer plaetsse, die hem sullen verclaren, waer naer hy hem sal heb-
ben te reguleren, houdende middelertyt syn volck in scheepsboort, sonder
te voren om eenige oorsaecken yemant van henlieden aen landt, oft oock
van tlandt aen boort te laten commen,
Aldus gedaen, besloten, ende gearresteert Inde vergaderinge vande
heeren generale Staten vande Vcreenichde Nederlantsche Prouincien in
Sgrauenhage den XYI^Q Meye XVc vier ende tnegeutich.
J. van Oldenbarnevelt. *)
BIJLAGE IL (p. 38.)
BRIEF over de Nederlandsche noordpoolreis van 1594.
VI. sal wel vernomen hebben het arriuement jn hoUandt vande IIII
soepen, die ouer vier maenden van hier vertrockken, om die nanigatie
van Indien te vinden , ende van China achteromme , hebbende hacr vor-
nemeu verricht, VI. sal weeten, dat die twee, derseluer hebbende die
hoichte gehadt vandie witte zee, sijn oostwartz aengeloopen, so om die
Reuier Obij te soucken , (van waer aen allen sijden wyt Armenien koe-
men(de), berwartz 'worden gebracht, tot beter coepe , als die selue tot Ve-
netia gelden) als oeck dien wech nae Chjna te mogen gebruijcken , alsoe
hy naerder is, als lanxs Groenlandt, ende gecoemen aen die Vaigais
(die weicke die plaetz is, daeralltijt die difficulteit van passeren is ge-
weest , alsoe Oliuier Brunei tot daer siinde gecomen , vont selue al toe-
geuroren, jnt midtse des somers, ende hadde alsoe ISjaeren geweest *)),
>) rit het: Register der Instructién van de Stn.-Gen. 1588—1611. R.-A.
*) Merkwaardig is wederom deze vermelding van Brunei als den man . van
wicn de Nederlanders hunne berichtcu over de poolstreken ontleenden; het is
een nieuw bew^s van zijne algemeene bekendheid. Het bericht zelf over hem
medegedeeld is van belaug , omdat het ons meldt , dat zijne noordpoolreis niet ,
zooals ik in den tekst (p. 31) zeide , reeds aan de Pcchora geëindigd is, maar
dat hij eerst na vrnchtelooze pogingen om de straat van Nassau te passeeren op
z\jne terugreis in den mond der Pechora z|jn schip verloor. Mogelijk heeft ook
het bezoek van Kostin-sjar (zie p. 27) op deze reis plaats gehad; het blijft ech-
ter zonderling, hoe hij op zijne reis in Ncderlandschen dienst na met zijne pa-
troona gebroken te hebben , een Rnssischcn gids had kunnen kragen. — Dat de
straat van Nassau in 1584 in geen achttien jaren open geweest w^as, is natuur-
lijk onjuist: Pet en Jnckman waren zr nog in 1580 gepasseerd. Het bericht
wekt het vermoeden , dut uuk het bezoek van de straat van Nassau , evenals
358
dese Vaigatz is een Eijlandekea , leggende jn een straeie van beide
seyden anderhalff meile vant landt, all waer koemende, jnt leste van
Julio , vondeot als dat voll ijs . twclck al 4, 5 vadem bouent water Ucb ,
ende daer nae koemende die bette, was jn drie dagen wech , soe ver-
smolten als e wech gedreuen , door den sterekeu stroom die daer ginck ,
waermede die selue soepen , door(t) gat liepen, Geuende die selne den naem ,
die Straet van Nassouwe, vervolgende voorts bae(r) reise nae Obij, zvi
daegen langh, soe wel mit contrarie wijndt, vindende een groote zee,
ende ouerall groote diepte, 120, 140, 150 ende meer vademen, beb-
bende 130 meijlen geseijlt, Ende synde op 20 myleu nae by Obij, irt-
sende off die wijnt gecoert badde, ende dat sy daer door nijet weder
sonde door die Vaigatz bebben gecost, om den vorst, die daer stracka
begost, keerde wederom, hebbende genoicb discouuert, gbeene sij be-
geerden. Deze en hebben nergens aent Tandt geweest, dan door die vaigatz
sijode, sagen eenen man opt landt die sy mit een boet aent landt gaende
vervolg(d)en , dan liep ewegh , ende stracks quaemen op baer 30 ofte 40
mans, mit pijlen sittende elcx in een sleede van een hardt getrocken,
waer af die Bootzgesellen vervaert sijnde wederom sceepe gingen, daader
twe scepen gingen noortwaerts aen ende coemende op 78 graden, Ton-
dent lant, twelcke noua Sembla was, waeraf sij gebracht hebben viele
moDs(t)ers van Cbristall de montagna, datter mit bergen voll is, oeck
van anderen Mineralen , onder anderen van desen en(i)gen Bergen, die te
seggen vol gouts sonde weesen , Ënde gheen volck daer geuonden, hebben
van daer gegaen, vonden onderwegen, dese 2 Schepen, die de Straette
hadden gepasseert, ende soe syn tsamen thuys gecoemen. Die Staetten
schijnt willen op die Vaigatz 2 Schanssen maecken, soe om die vaert
alleen te houden , alse om dat baer van die volck wt Indien vaereu(de) daer
huer vertreck hebben , alst Gat toe waer genroren *), bet volck sal oiet-
tertyt wonder wtrichten. Godt gene wat salich is. Giellisz heft een pas-
sagier gesproecken , die daer mede is geweest, ende hem dese relatie heeft
gedaen *).
BIJLAGE III. (p. 39.)
POINTEN geproponeert opto Nauigatie benoorden om ,
naeden Coninckryeken van China ende Japan.
Dat omme de vruchten vande costen Inden voorleden Jare gedaen,
eeosamentlyck vande voorszeide nauigatie te mogen genijeten voor dezen
Jare daertoe toegerust ende wtgezonden zullen worden drie schepen
vande groote van ontrent bondert lasten, elck met een Bot Jacht
van ontrent vyffthien lasten, gemant elck Schip ende Jacht met vyffticb
mannen ende voorzien voer zesthien oft acbthien maenden van alle be-
hoeften tot de revse , Dat bouendven twee Jachten elcx van tusschen
twintich ende dertich lasten („vijfftbieu lasten gelyck de voer-
waarschijnlijk dat vau Kostin-sjar, misschicu vóór 1580 in dienst zijner Ru»si-
8che patroons heeft plaats gehad.
») Vgl. p. 39.
*) De brief bevindt zich in een zeer slordig afschrift zouder eenige aanduidinp:
van schrijver of eeadresscerdc ouder de jmpicrcu van l^uchelius op het archief
der pruviucie l'trecht. Ik vond hein te laat om er in den tekst melding vau
te maken.
359
gaende** *)) zallcn worden mede gesonden gemant elck met vyffthien
mannen.
De voerszeide Schepen ende Jachten sullen Int Meerediep byden an-
deren wezen jegens den 11*'* Jany naestcommende ,
Sullen van dacr metten eersten wint haere rejse voorderen deur de
Vaygats, voorts nae het promontorium Tabyn ende gepasseert zynde
tzelve promontorium, zulcx dat zy zuydelyck een dach oft twee
daernae geseylt zullen wezen („gesien zullen hebben dat dandre
schepen tvoorszeide promontorium gedoubleert hebben") zullen te mgge
commen de voerszeide twee Jachten van tusschen XX endeXXX
lasten deur de Vaygats naer deze landen, omme Rapport te doen van
tgunt tot daer toe opte reyse es gepasseert ende beuonden ,
De voerszeide drie schepen met haere Jachten zullen voorts haer cours
nemen naede hauen ende Stadt van Quinsay ende by alle middelen
aerbeyden omme aldaer te mogen banenen, ende landen, ende te ver-
staen oftmen aldaer zoude mogen trafBcqueren wt deze landen wat coop-
manschappen aldaer aengenaem zyn, ende voer retour herwaerts zullen
wezen te becommen,
Snilen van daer by zoe verre zy Guinsay nyet en connen becommen
noch aldaer negotieren , voorts besoecken de banenen ende Steden opde
selue onsten zuytwaerts gelegen tot dat zy iegens het Noorteynde van
Jappan zullen wezen gecommen ten eynde als vooren.
Sullen daernae zoe verre zy te voeren geen profvtelycke hauen ge-
Qonden hebben zeylen naer het Noorteynde van Jappan ende aldaer
gelyck onderzoeck doen,
De voerszeide Rycken , Hauenen , ende Steden successiuelyck als bonen
besocht hebbende, zullen hen begeuen opde wedercompste zoe tytlyck
dat zy jn Julio , Angusto ofte September XCVI de Veygatz weder mogen
repasseren, houdende opte reyse van alles goede notitie, zulcx jn voor-
leden Jai^ by Instructie es belast, ende tzelue particulierlyck te rapporteren.
Snilen onder wegen twee van de drie Jachten tytlyck affzeynden omme
te besoeckeu , oft zy achter Noua Zembla om , de reyse naer deze landen
souden connen doen, onder belofte dat de ghene die opte zelue Jachten
sullen wezen by succes vande reyse een eerlycke recompense extraordi-
narie zullen genyeten.
Item alzoe omme te aengenamer te wezen jnde voerszeide landen , wel
dienstelyck zoude wezen mctte voerszeide Schepen eenige Coopmanschap
aldaer te brengen, ende de Coopluyden op een zoe onzekere reyse nyet
gaerne en zullen hazarderen, zoe salmen denzeluen daertoe Inviteren
met belofte van vrydomme vanden toll ende vande vnytgaende
ende jncomende goederen, jnde conuoyen ende licenten, ende oick
vry van Scheeps vrachten derzeluer goederen,
£nde zullen de Gedeputeerde weder byden anderen comen tegen den
om nopende de ladinge vande voerszeide Coopmanschap ende
Soperjntendentie vande zelue eenen gemeenen voet ende ordre te ramen
daernae men hem zal jndyen regarde reguleren ,
Item dat Cornelis Óornelisz. van Euckhuysen zal hebben de Snperjn-
tendentie vande Nauigatie, gelyck jnt voergaende Jaer, met zulcken
Terstande nochtans dat jngeual hy thert ende Resolutie nyet en hadde
om voorts te varen, dat dandere tzelue zullen mogen doen, ende dat
jndyen geualle de voerder Snperjntendentie zal hebben
•) De woorden, tusschen haakjea geplaatst, zyn aanteekcningen , In het origi-
neele stuk op de kant geschreven; het lijn de ,Advisen op de Marge" van
Moocharon en de andere Zeeuwsche gedeputeerden , waarvan de R. S -G. 9 Mei
1S95 spreken.
360
Dat tydelyck int Meersdiep CommissariseQ sullen geordoneert worden
die de voerszeide Scbepeo jn behoorlyckcn eede zuilen brengeu van dese
Instructie oft zulcke ander als gemaeckt zal worden te achter uolgOQ,
Dat binnen middelen tyde oick geleth zal worden oftmen eenige qaaet-
doenders op het Laodt zal stellen etc.
Item dat d*Officiers , ende ander Scheepsvölck zullen worden g;egageert
ende getracteert tut meesten voordeel ende minsten coste vanden Lande
op eenen gemeeneu voet.
Geraemt den IX*» May 1595. »)
(Resolutiën der Staten- Generaal van 9 Mei 1595. „Compareren d*Uee-
ren Parduijn, Oldt-Burgemeester, Mr. Johan van den Werck, Pensio-
naris-der Stadt Middelboorch, ende Moucherou, Coopm^n residerende
binnen derselver Stadt, gecommitteerde vanden Ueeren Staten van Zee-
landt, ende In haerluijder presentie geresumeert wesende de beraemde
poincten daer op dat men wederom soude mogen besoecken ende con-
tinueren de Vaert Benoorden om naer den Coninckrijcke van China ende
Japan daer diet* voorleden Jaer gelaten is, met bet gevoechde Advis opde
Marge van deselve poincten van de voorszeide comparanten,
Ës geresolveert ende geconsenteert dat men de voorschreven vaert
als vooren opde voorszeide beraemde poincten, ende alsal-
cken vorder Instructie alstotdieneijnde noch al Uier aal
werden geres ol veer t, wederom zal besoecken ende continueren,
ende dat de lasten derselver zullen worden vervallen uijtte lucomptsten
van de gemeene middelen der Convoijen ende Licenten ,
Verclarendc die van Utrecht niet te verstaen dat het Rembourseinent
van de selve lasten sal mogen geschieden uijtte middelen totten Oorloge
te lande gedestineert , zoo verre t* seive In deseu zoude alsoo werden
gemeent daer van protesterende bij desen.'*)
BIJLAGE IV. (p. 39 Noot 2.)
INSTRUCTIE voor lan Huyghen van Linschotcn, ende
Fraiicoys do la Dale, principale Commisen, waer nae
sy hun sullen reguleoren in de Coninckrijeken van
China, eude andere Coninckrijeken ende Landen, die
besocht sullen worden by de Schepen ende lachten ,
ghedestineert tot do Voyagie by Noorden-om , door
de Vaygats, ofte Strate van Nassou.
L In den eersten sullen syluyden, nae dat Mr. Christoffel Splindier
Slavoen, aen landt sal gheweest zijn, ende versocht hebben, of men
aldaer sal mogen aencomen, hen te laudc vinden by den Cooinck, Gouver-
neur ofte andere Overicheyt aldaer, ende deii selfdeu aanbieden, (van wegen
dese Landen) alle vriendtschappe: ende openen de Conditie deser Lauden,
namelick . dat sy hen geueeren van over Zee met alle Coninckrijeken
ende Natiën van de gheheele Werelt, vriendtlick ende oprechtelic te
traffikeren, negocieren, ende handelen, hebbende daer toe vele commodi-
teyten van diversche soorten van coopmanschappen ende andersins.
II. Item dat d' Overicheyt deser Landen, sekerlick geinformeert wesende.
*) Zie het oriirinn-l in de verzameling: Xoordsche togteu. 1. R.-A.
861
datmen in de selve CoDinckrijcken ende Landen oprechte handeÜDge,
traffijcke ende negociatie was doende, goet ghevonden hebben, ceuige
Schepen derwaerts te sendcD, onder goede ordre, politie ende geregelt-
heyt, oock met eenighe waren, penningen ende andere commoditeytcn,
om de handelinge te beginnen door sekere ghetrouwe ende vrome luvden,
in deselve Schepen wesende , voor den welckca sy vrye toeganck aldaer
Kullen versoeckeo ten cynde voorszeid.
ITI. Sullen versoecken dat tot vroome, ghetrouwe, ende oprechte ge-
stadige handclioghe, traffijcke ende navigatie, tot i^emcene welvaren van
de selve Coninckrijcken ende dese Lauden: Midtsgaders den Ingeseteuen
der selver , mach worden verstacn. Ende soo t' selfdc aldaer goet ghe-
vonden wordt, sullen verciaren dat men henlieden met een goede Am-
bassade ten selven eynde, met de eerste ghelcghcuthcyt van mecniughe
is te besoecken indien henluyden sulcks ncnghcnaem soudc wesen.
IV. Sullen aldaer mogiien openen wat commoditeyteu ende Coopman-
schappeu uyt dese Landen aldaer van tijt tot tijt sullen mogen worden
ghebracht, ende neerstelick ondersoecken , omme te verstacn wat Coopman-
schappen ende goederen daer tegons by retour uyt de selve Conincrycken
ende Landen sullen moghen worden ghetogheu, ende in dese Landen
ghebracht.
Y. Sullen van alle t* ghene op de Reyse passeert, so wel binnen Scheeps
boort, in de opdoeninghe van de Landen, Havenen, ende alle andere
geleghenthejden , als van t* ghene te lande hen sal voorcomen, goede
ende partinente noticie houden, om terstont op hare wedercomste by
geschrifte den Heeren Staten Generael, van alles te doen goet ende
getrou rapport. Aldus gedaen ende gcarresteert in de vergaderinghc van
de Heeren Generale Staten der vereenichde Nederlanden, in S. Graven-
Haghe den xvj. Junij Anno xvc. xcv. Sloeth. vt. ter ordeninghe van de
voornoemde Heeren Staten.
C. Aerscns *)•
BIJLAGE V. (p. 42.)
RESOLUTIE der Amsterdamsche vroedschap » nopende
de toeruatinge van twee schepen omme by Noorden
Noua Zembla te zeylen."
Vergaderinghc gehouden den XXV" Marty XVcXCVL
Ter voorsseide vergaderinghc hebhen Burgermeesteren den heeren
XXXVl Kaden voorgedragen, dat op de leste daghvatTt vanden Heeren
Staten van Hollandt ende VVestvrieslandt voorgeslagen zyndc, ten cynde
eenige nyeuwe tocrustingbe van schepen van slands weghe mochte werden
gedaen , omme nocliniaels t* ondcrsouckcn by Noorden Noua Zembla te
zeylen etc. t' bclffde (hoe wel meest alle de Steden daer toe eerst waren
jnclinercude) ten lesicu is afTgcblagen ende Gercsolueert, soe verre euighc
Steden ofte Coopluyden int particulier, ten cynde voorsscid eenige
schepen souden begeren toe te maecken ende wt te zenden , dat den selff-
den (Indien zy de voorsseide vaert quamen te vinden) voor een premium van
slandts wege toegevought zal worden, de somme van XX ofte XXV"» guldens,
*) OvtirgcDoiuuu uit: Linschotcn, Voyasic ofte schip-vaerl fol. 2i vso.
362
Endc want hysander dcse Stad (als principaelyck lode coophandel ende
nauigaiie bestaende) ende oick 't gemeene landt ende d'Ingesetenen Tan-
dien in neringe , coophandelinge ende ryckdomme , grootelicx souden
kommen te floreren, by soe verre de voorsseide vaert (daer toe goede
hope wordt gegeuen) mochte werden geuonden *) , Soe is by den
Heeren Burgcrraeesteren ende XXXYI Raden goet genonden ende Ge-
resolueert, dat van stads wege twee schepen, te weeten eeo tosseben
de L endc LX ende 't ander van omtrent XXX lasten , ten minsten
coste (dicmen verstaet dat bouen de XII"> guldens nyet sollen bedragen)
datelyck zullen werden toegcmaect, ende als vooren gebroyckt, Ende
ten eynde 't selffde te beter macb worden geuordert ende geeffectneert
Sullen d' Ueercn Burgermeesteren daer toe mogen gebniycken eenige
persoenen , die (volgende d' Instructie ende d'ordre hen te gbeuen)
zullen verzorgen , alle 't gundt tot wtrostinge vande voornoemde schepen
van noode wezen zal. *)
BIJLAGE VI. (p. 42.)
GETUIGENISSEN van twee reisgenooten van Jan
Cornclisz. Rijp over de noordpoolreis van 1596 , 97.
Noos Bourgmaistres et Regens de la ville d*Am8ter(^am faysons foy
A tous quil appartient et certifions poor la verite qoe pardevant nons
est comparu Arent Martenssen d'Anvers aagé d environ 40, ans habitant
de ccsle ville juridiquement adjourné pour rendre tesmoignage de verite a iin-
stance de Lambert van Tweenhuysen Jacqiies Nicquet et Consorts , Leqnel
a declarc deposc et affirmé par serment solemnel Estre veritable Qa'en
lan 159G sesquipperent pour ceste ville d*Amsterdam deux navires doni
estoijent Maistres de lun Jean Cornelissen Reip et de lautre Willem
Burentsz. qui s'envoyerent au nord Aijant iceluij tesrooing navigé avec
ledit navire de Jean Simonssen Reip pour Pilote estant venus Ie X* de
Jnillet a certaine pctite Isle laquelle (a cause qnils ij avoijent prins on
Ours) ils nomroerent Beeren Eijlant qu*est a dire Lisle aux Oors et pas-
saus outre Jusques a Ia Terre ferme qui est a Thaoteur de boictante
degrez et onze minutcs furent la quclques Jours en beaocoop d'endroicts
de Paijs ou ils prirent et iuercut plusieurs Bestes et Volaille et allerent
aussi querir h, Terre une partie de Lest quils mirent en leur navire
Auquel Paijs ils donnerent alors Ie nom de Spitsberguen ores nommé
par les Anglois Gronlande Declare en outre quil fust conclo et ordonné
par Ie Conseil du Navire qu*on mist tant audit Spitsberguen qo'antres
Lieux et Endroicts a terre quelque Pieux en sigue que nos Gens avoijent
esté en ces paijs et quartiers Aussi vray Dien Ie Tont puissant puisse
estre en Aijde a iceluij Attestant Ens Tesmoing de quoij Ie seau aux
causes de ceste dite Ville est, iraprimé sur TEspacc Ie 25 de Novembre
1030. Estoit sigue I. de Ilaen avec Ie seau de ceste dite Ville imprimé
en Cire verde au bas sur Ie space ").
») Vgl. R. H. 19 Fcbr. 1596. p. 112. —De resolutie werd 13 AprU door de
Sin. -Gen. overgenomen.
*) ril het resolutieboek der vrocdsehap op het Amsterdamsche archief.
*) Naar een afschrift onder do bijlagen van het: Reqaest der N. C. aan de
Stn.-Gcu. dd 2 Febr. 1634, in; Noordschc logten. 4. Loop. N. C. R,-A. —
363
Nous Escontette Bourgmaistres Eschevins et conseil de la ville de
Leijden Comptë d'Hol lande FaisoDS foij et attesten 8 k tons par costes
Que ce jourdhuij dabte des presentes par devant André Jasparsscu de
Yesanevelt et Mr. Jean Goos Eschevins esticij establi et comparu An-
tboine Classen Herman, Capitaine de Navire, habitant de ceste Ville
aagd d*environ trente buit ans, juridiquement adjournc par vn Sergeant
porte verge de ceste dite VjIIe pour rendre tesmoignage de verite k Vm-
stanoe et requeste de Lambert van Twcenbuijsen Jaques Niquet et Con-
sorts Lequel par consequent a dit et attesté par scrment solcmncl a luij
deferd et prins de luij estre veritable Que l*an mille cinq eens nouante six
estans esquippez pour la Ville d*Amsterdam deux navires pour s'en aller au
Nord cbascun du port de cinquante Lestes dont estoijent Maistres de Tun
Jean Cornelissen Reip et de Tautre Willem Barentsz., iceluij Deposant auroit
navigé sur ledit navire de Jean Cornelissen Reip avec lequel ils estoijent
sortis du Flie Et que Ie dixiesme jour de Juin de Ia mesme année vein-
drent k une petite Isle située k soixante cinq roilles Nordouest du Cap Sep-
tentrional ou environ : ou ils Allerent k terre avec ie Batteau et prenans
la hanteur de 1'orient trouverent estre a septante cinq degrez moins seiso
minutes snijvant quoij ils prindrent leur cours nord-nordwest de ladite
Isle jusques k la bauteur de buictante degrez: ou ils trouverent la terre
quils nomment Terre neufve et aussi Spits-berguen et Gronlande Item
une plage on Baïje quils nommerent Ie grand Inwijcq trouverent aussi
plus baut a septante neuf degrez un coing quils nommerent Vogel-boeck
quest a dire Ie Coing aux Oijseaux aupres du qnel ij a une Riviere sur
la quelle ils navigerent bien une liene ou deux pensant de traverser
mais a cause de la Glaee furent Contraints de retourner Araison de quoij
ils nommerent icelle Riviere Queerweicq Aijans bien plus baut k 80
degrez trouvé plusieurs Isles rompues ou ils furent k Terre et aussi k
la terre ferme oü ils allerent querir beaucoup de volaille et d'oeufs et
y tuerent ou prindren' nn ours blanc et allerent querir du lest de terre
OU ils Trouverent aussi des dens de Baleines Ramans avec Ie Bateau
dans les Golpbes ou destours sans pouvoir recognoistre quil ij eust esté
qüelque Gens Et pourtant trouverent ils en quelques lieux sur quelques
Valons de grand monceaux de Pierres entasse'es Dans quelques uns
desquels ils miren t un Bois ou Pal en signe pour ceux qui en apres
7 pourroijent venir pour voir quil ij avoit estë des Gens Ne declarant
autre Cbose a dit Aussi vraij Dieu Ie Tontpuissant puisse estre en Aijde
a iceluij Comparant En tesmoing de quoij Nous avons fait imprimer cij
dessous Nostre seau aux causes du qnel nous vsons maintenant Et fait
corroborer la presente par Ia signature de Nostre Greffier Ce 2' de
Decembre Tan rail six cents trente estoit signé J. van Bancken avec Ie
seau de. ladite Ville imprimé aupres en Cire verde *).
Het getuigenis is in zooverre eenigszius verdacht, dat de getuige, in 1630 on-
geveer 40 jaar oud , reeds op zijn zesde jaar of daaromtrent als stuurman moet
z^n uitgevaren. Maar het feit , hoe verbazend ook op zich zelf, dat pcrsoueQ
van minderen stand iu die tijden geheel niet wisten, welken leeftijd zij bereikt
hadden , komt te dikwijls voor, dan dat men daarom alleen het stuk onecht zou
noemen , te minder omdat falsarissen op dergelijke in het oog springende zaken
zeker veel nauwlettender zouden toegezien hebben dan het Amsterdamsche stadsbe-
stuur. — Arend Martensz. is in den tekst (p. 42) verkeerdelijk als Amsterdam-
mer vermeld.
*) Naar een afschrift onder de bijlagen van het: Request der N. C. aan de
Stn.-Gen. dd. 2 Febr. 1634. iu : Noordsche togten. 4. Loop. N. C. R.-A —
Op dit stuk past dezelfde aanmerking als op het vorige omtrent den leeflijd van
den geinige.
364
BIJLAGE VIL (p. 43.)
EXTRACT uit het scheepsjournaal van Willem Barendsz.
betreffende de ontdekking van Spitsbergen.
Le 18. de May, stile neuve, nous sommons partis de Texel, & arri-
verent le 22. centre Eayril ») & pres des Orcanesses *).
Lc 5. de luing, suininous venus en la glacé, laquelle a nostre advis
estoit venu de Groeuiaiid, car nuus faissions comptc d'cstre euviron
25. lieues au debors dudict Groenland, Teau estoit vcrdet, brun de
couleur, jetterent le suude sans truuver fond, la glacé, s'estendoit au
long de la Mor, Sudest & Norouest, & estoit du tout en pieces, ou
escosses.
Le lendeniaiu faysoyent uostre route Nordest & Norest quard du
ucrt 0. lieues, nrri verent coutre une grande glacé, par laquelle ne
pouvoyeut passer, oe trouvereut nul fond a 120. brasses, a nostre advis
estoycnt 55. lieues de TIhIc Lufibet vers Nordouest, & da Cap de Nord
110. ou 115. lieues.
Touruoyent alors vers VEst & arriverent le 10. de luing a Tlale des
Ours, a la hauteur de 74. degrées 35. min. & faisant voile de la Norest,
arrivereut en Ia glace, auquel jecterons ancre, & fumes contraints de
retourner soubs l'Isle, De l'lsle des Ours summons departis. & faisojent
Oest Doroest pensant trouver vers le nord meilleur passage, car ceux de
Tautre Navire, vouloyent tousioors tirer vers Toest, & j'avoy deair d'cstre
plus vers i'Ëst, avous conru jusques au soir Oest noroest 16. lieues, la
uuict jusques au matin Noroest 15. lieues.
Le H. Avaucé jusques au soir Nord quar d'oest 22. lieues. Lors le
temps düvicnt clair, k nous nous trotvions pres de la giacs, & oous
sembloit veoir terre vers le Nord *), mais nous n'en estions pas asseurc.
Le 15. Nous touruious ven du vent, sondions sans trouver fond a
150. brasses, routoyant jusques au midy, Sudest &- Sudest quart d'est
5. lieues, ayant la hauteur de 78| degrés.
Alors nous allions vent arriere, vers l'Est, 7. lieues.
Et apres jusques au soir Nornordest, 5. lieues.
Passioüs une graude Balaine morte, sur lequel y avoit plusieurs
ineauvcs.
Le 16. 11 fuisoit brun, le vent Oest passans jusques a midy, Nomord
Est 21. lieues, arrivans en la glace, & nous nous retirans passans au
loing d'icelle Nordest 5 lieues.
Et derecbef hors de la glace Sudest 6. lieues.
lusqucs a cc que nous venions derecbef avec la roete de S. S. Oest,
en la »(Iace 4. lieues, lequel estoit du matin.
Le 17. 11 faisoit calme iusques au midi, alors trouvamus la hauteur
de 80. dcgri'es & 10. ininutcs, nous louvions, car avoyons vent au
vent, pour sortir liurs do iu glace, estoyoiis passé Si, ou 6. lieues,
ayans vciit Ocsl jusques au soir, ayaut le (oud de 1)0. brasses. Passants
üutrt' encorc uu quarticr avec vcui Sudest, allions Sud Siroest 4. lieues.
'i Kair-islaml . vrn eiland halfweg tUbSchen de Orradischc cu Schetlandschc
eilanden.
') Dl' Orradisehe eilanden.
'. 1 >i /ni«l[»ii.il \;iii Piiiue ' li;iri('->-f-)ri lauil ?
365
Alore vismes terre & allions encore Oest Siroest. Ia terrc s'ostrndoit
Oest qaar de Noroest, & £st quart d» Sudest, bien S. ou 9. lieucs, la
terre estoyt haute & toat couvert de neigc, & du pointe du Norouest,
s'estendoit ceste terre iusqucs a un autre pointe.
Le 18. Siroest quart d'Oest, 6. lieues, & ia nous trouvious la hauteur
de 80. degrées.
Allions contre vent au long de la terre, avee vent Oest & Noroest.
lusques au midi, le 20. Lors estoit le cap d*ouest de la terre, de nous
environ Sud suroest 5. lieues. Passions outre Sud suroest & Siroest quar
de SU 5. lieues, & arrivames joinct a une ance Jarge *), laquelle s'estcn-
doit en la terre vers le Sud : & encore une Baye devant laquelle y avoit
un Isle, laquelle Baye s'estendoit bien avant vers le Su *).
Ketournasmes alors de Ia terre, & passions oultre jusques au soii,
Norouest quart du Nort 2. lieues, & arrivames derecbef en la glacé,
parqnoy nous falloit tourner vers le Su.
Le 21. Il faisoit grand vent & naigcoit fort du Siroest, & nous courions
au vent jusques au soir, mouillons l'ancre proche de la terre pres de
nostre Compagnon, justement devant 1'entrée du Caual, a 18. brasses,
fond de sablon, Au pointe d'Ëst de l'emboucbure y avoit une Koche,
laquelle estoit fenaue par desus, fort bon a connoistre '). Il y avoit encore
un petit Isle ou Rocber, environ le tiers d'une lieue dudit bout d'£st.
Au pointe d'Ouest y avoit ausi un Rocher bien proche.
Le 22. Prenions de Lest de 7. Cbalupes plain de callions, d'autant
que nostre Navire estoit peu lestc^e. Et vient un grand Ours naiger
pres du Navire, lequel poursuivions avec 3 Cbalupes, & fut tué, sa peau
avoit longcur de 12. pieds, nous entrames ce jour la avec la Chalupe en
l'entre, pour cercher meilleur port, ce qu'estoit necessaire, & trouvames
en dedans, la terre du tout separde & rompue, & aucuns Isles, ou il
avoit bon ancrage en plusieurs endroits.
Le 23. Cerchames nostre vray Meridional , par le Cercle Astrononiique ,
& trouvions avant midy, 11. & apres midy, 16. degrées, decliuaison, que
le Compas, ou Tanguille tournoyt vers Ie Noroest, tellemeut que le
Cercle n'estoit pas correct. Nous sortions hors la Baye , pour recher-
cher jusques ou ia coste se pouvoit estendre, car il faisoit fort clair, ne
pouvions apercevoir le bout de la terrc, laquelle s'estendoit Sud quart
de Siroest 7. lieues, lusques a un bout haut & montueus, lequel se
descouvrit, comme s'il estoit une Isle *). Prenions de minuict Thauteur
du Soleil, de 13 degr<^es, tellemcnt que nous estions a la hauteur du
Pole de 79. degrées 34. min.
Le 24. Avant midy, faisoit il calme avions le vent Siroest, la terrc
(au long duquel prenions nostre route) estoit la plus part rompue, bien
hault, & non autre que Monts & montaigncs agues, parquoy 1'appcllions
Spitsbergen.
Nous navigeames environ Siroest & Siroestquart de Su 7 lieues, &
lors nous estions environ 10. ou 12. lieues, du lieu ou nous avions
sondée la premiere fois Tancre, plus vers l'Est.
Nous destournamcs du soir dcrechof de lat^rre, le bout du Nororst:
estoit Nordest de nous, & partions de la terre oest, & oest, quart du
noroest, 8. lieues.
lusques a la fin du premier quartier.
1) De Roode baai?
*) De Zeeuwsche baai met de Archipel cu de Mauritius-Uaai.
•) Clovcn-cliflf en de andere eilandjes van den „Archipel.**
*j Fair-forelnnd.
366
DestonrnAsmes vers Ie Est, & allions Sadest & quart da Sad 8. lieoes,
jusques Ie 25. a midy.
Apres arrivames pres de Ia terre, & seiglants vent arriere Nor-
nordest , 2. lieaes.
Et Ie mouillerons arriere an pointe a 18. brasses, fond de 8abIoo,&
nous sembloit qu'il y avoit flus, & reflus, ^ar nous trouvions ea 12.
heures de temps, un courant du Siroest, & un autre du Nordes t, si
fort que les bojns de nos ancres, se casseans dessoubs leauë.
Geste Baye *), en la quelle nous estions, entroit bien avent auecq une
ance en dedans, au costé du Su j avoit une pointe basse , arriere laqaelle
on peut naviger, entrant pres Ie coste du Nort, & y poser arriere la
pointe» ayans abry de touts vents. Nous gens y trouvoyent des dents
de Morses ou vacbes de Mer, parquoy la ditte Baye fut appellée Baje
des dent^. Nous y trouvions aussi beaucoup de fuinë des Cherfe, &
aucune laine comme du Brebis. lustement au Su de la pointe y avoit
une petite ance, comme un port.
Le 26. Nous vient Ie vent Nort, faisions voile, & navigames S: quart
de Siroest 10. lieiies. Au midy arrivames entre Ia pointe montueuse & la
terre ferme *), pensent que Ie bout montueux fust une Isle, Navigeans
en dedans, Su quart de Siroest & Su: & estant qnelque espace au dedana
du bout, trouvions profondèur de 12. & 10. brasses, bon fond de sabloo,
& estaot entre deux lieues, Il y avoit profondèur de 50. brasses, le
fond pierreux, & la terre estoit toute cou verte de neige, entrions environ
5. lieues, entre le bout, & coste de la terre firme, & trouvions alors
que le bout, lequel nous pensames estre un Isie, estoit attacbée avec
uu banq de sable a la terre, car nous trouvions profondèur de 5. brasses.
Il y avoit de la glacé sur la bassé, de sorte qu*il nous failoit retourner
en arriere.
Ce bout, lequel pensious estre une Isie, gist au 79. degré 5. raio.
latitude, nous rappellious la pointe des Oiseaux, pource qu'il y avoit
tant d'Oiseaux dessus & a Tenvirou.
Le 27. Faysoit il calme, de sorte que nous demeurions flottans saos
pouvoir avancer entre la pointe des Oisseaux & la terre.
Le 28. passames au tour d'icelle, Navigeauts alors Su Siroest 6.
lieues, le tout au loüg de la terre, laquelle estoit fort montueuse & agu ,
avecq un beau rivage. Navigans tout Sud & S. quart de Siroest 6.
lieücs, & apres S: quart de Sudest 3. lieiies.
Trouvions au midy la hautenr de 78 ,. degrcs: ^ estions alors pres
de la glacé, Navigeans un peu vers la Mer, pour venir hors la glacé,
& passames ainsi au long de la glacc, & pres de la terre Sudest quart
du Sud, 7. licües.
Et nous estions alors joinct a une grande Baye *), laquelle s'estendoit
au dedans vers l'Est Nordest, & estoit a deux costes terre haute &
montueuse.
• Navigeames avecq vent prope du Nord Nordest, jusques au soir tout
au long de la terre Su Sudest, & Su quart d'Est, 5. lieiies.
Alors y avoit eacore uue grande Baye '), en Ia quelle y avoit beaucoup
de glacc pres de la terre , nous preuions uostie route un peu Oest
Siroest, pour estre hors de la glacé, vv chemiuames cu avant Sud quart
de Sudest, 4. lieiies.
•) Cross bay.
») Sir Thomas Smith's-bay.
•) Ice-80und.
*; Bell soimd
367
Vinsines en la glacé, parqooy allames Siroest, 3. lieaes.
Le 29. Poonoivismes d'an vent Nord : Le coors Sudest , qaart do 8ad
& 8a Sadest, 5. lieaes.
Le toat aa long de la terre jasqaes aa midy Sud, 4. lieaes.
Et troafames aa midy la bautear de 76. degres: 50. min.
NaWgeans en avant 8: & S. Sud est sans troaver terre, jasques a
ce que visnies Tlsle des Ours, le premier de lailiet *).
BIJLAGE VIII. (p. 63.)
EXTRACTEN uit de Eesolutiön der Amsterdamscho
Admiraliteit over eene reis naar Hadsons-straat en
Nieuw-Nederland in 1613, 14.
Woensdach den 27° Maert 1613. Yoorraiddach.
Syn int collegie ?erscbenen Jonas Witsz. Raedt ende oowdt scheepen
deeser steede ende Symon WiUemsz. Nooms, verclarende dat zyluvden
met hanne compaignie eeresolveert zyn een scbeepgen te equiperen om
bij noorden te zoecken den doorganek naer China, versoeckende dat hen
tot dien eijnde mochte geleendt werden het scbeepgen ofte jacht de Vos,
met presentatie dat den Raedt van weegen *t landt daerinne meede
zouwde mogen herideren zooveele alst dezelve mochte gelieven, omme
naer advenant van tselve inleg, vant premium by de Hoge Mogende
Heeren 8taten Generael deeser Vereenicbde Nederlanden opt vinden van
dezelve pas gestelt *), ofte andere profyten die men zouwde komen te
doen neffens henluyden te profiteren.
Welck hun versoeck in deliberatie geleijt zijnde, is hen naer voor-
gaende resolutie ten antwoorde gegeeven, dat men wel genegen is hen
tvoorseide scheepgen ten fine alsvooren bij te stellen, mits conditie dat
ment selve sal doen tauxeren , ende met zooveele alst zal mogen bevonden
werden waerdich te zijn neffens hunlieder kosten profiteren in de premie
ende andere profijten, die zouwden mogen werden gedaen.
Welcke presentatie zylayden danckeleck neemeode , daerop met hunne
compaignie zullen delibereren, resolveren ende hunne resolutie dienaen-
gaende den Raedt aendienen.
Donderdach den 28** Marty 1613. Voormiddach.
Jonas Witsz. ende 8ymon Willem Nooms binnen staende aenneeraende
') Het extract is ontleend aan het in 1614 verschenene pamphletje Histoire
du pays nomme Spitsberghc. p. 4 — 9. — De uitgever , de bekende Hessel Ger-
ritai , die het journaal zeker van Plancius, met'wien hij goed bekend was, ten
gebmike ontving, leidt het door hem in het l<Yansch medegedeelde uittreksel in
met de volgende woorden: »Ponr 89avoir dcavement ce qu'ils (namel de reizigers
van 1506/07) ont tronvé en ceste descouvrance , i'ay trouvc bon de mettre icy
un petit extraict dn Journal, eicrit de la main propre de Guillaume
Bern ar d." — Zie over de beweerde onechtheid van het fragment : hiervoor
p. 48 Noot 3.
*) De premie van ƒ25,000, door de Stn.-Gen. by resolutie van 13 April
1596 op het vinden van den noordelijken doortocht gesteld.
368
de conditie op dewelcke henluijden op gisteren bij den Raedt gecon-
sent eert is tge.bruyck vant scheepgen ofte jachte de Vos tot het soecken
van China bij noorden omme, mits dat tselve scheepgen in billichejt
getaxeert wert, sjn de heeren Gillis Jansz. Valckenier ende Jehan
Adriaensz Zoggaert gecommitteert ende geauthorizeert met henliedeo de
voorseide taxatie te doen.
Vrijdach den 29° Marty 1613. Voormiddach.
De heeren Gillis Jansz. Valckenier ende Jehan Adriaensz. Zoggaert
hebben gerapporteert dat Hunne £: op gisteren gehandelt hebben met
Jonas Witss. ende Symon Willemsz. Nooms op de prisatie vant schip
de Vos etc. Ende dat zyluyden met hen overkomen zyn dat het landt tot
de voorgenomen voyage int soecken van de pas bij noorden naer China, bet
voorseide scheepgen zoot lest uytter zee is gekomen, met 6 gotelingen
(behalven het buspoeder) sal desisteren ende inleggen voor drie duysent
guldens, ende daermede pro rato van de voordere costen van de voorseide
voyage, als maentgelden, ^ictuaille enz. herideren in de profijten, £oo
aent premium als coopmanschappen die gedaen zullen mogen werden,
sonder enige andere onkosten meer te dragen . indien op de voorseide
voyage egeen profyt en viele , mits dat den Raedt tvoorseidc scheepgen
alsnu sal doen overhaelen ende onder water versien.
Donderdag den 24" July 1614. Voormiddach.
Alsoo men verstaet dat schipper Henric Christiaensz. onlangs alhier
aongekomen uyt de noorderste deelen van America zouwde inhebben enige
bevervellen bij hem Tys Volckaertsz. Mossel, een Horens man genaemt
Pieter ') ende Jan de Wit, schipper vant schip *t Vosken by desen coUegie
den uytreeders vandien op winninge van de voyage geleeut in compaignie
gphandelt, is den voornoemden Henric Christiaensz. int collegie ontbooden
ende acncjesevt dat den Kaedt verstaet dat hv tvoorseidc vclwerck niet
en zal lossen ende opslaen dan met. weetcn vande voorseide uytreeders vant
schip 't Vosken , dat hy aeugenomen heeft zyn reeders aen te dienen.
Woensdach den 13" Augusti 1014. Voormiddach.
binnen Raedt aendienende dat der gekeert
scheepgen by heiiluyden den jaer uytgesonden om te vaeren
benoorden op de reviere Iludson ende aldaer te handelen, daertoe het
niet heeft koiincn komen, vermits de verhindcringe hen by eenigc quaet-
wijlige inwoonders des landts is gedaen ende daeromme genootsaeckt is
geweest meest alle zyn ladinge weeder tcrugge te brengen , versoeckeudc
iilsoo trecht van uytgacn daervan cenmael is betaclt , den vrycn opslach
ciide weedervuytvoeringe van dien op gelycke plaetse.
Is naer voorf^^aende resolutie aeugcseyt , dat men ommc zoovcele doen-
lyck (Ie navigatie ende bevaringe van vreemde landen te beneficercn,
consenteert iu den vrven iniickonien , ende dat men zoo wanneer zvluvden
de voorseide goederen weeder zullen begeeren uyt te zeyndcn , sal dis-
poneren opt tweede lidt van hun versoeck , ende middelertyt dit consent
stellen op een requeste by henluyden tot dien eynde over te geevcn.
') n<' naflin Pieter Is Verkeerd: de bedoelde persoon was de bekende ('ornolii
369
Donderdach den 14» Augusti 1614. Voormiddach.
Op de reqaeste laijdende: Vertonen dienstelyck Jonas Witss. ende
Symon Nooms cum socijs, hoe zj over zeeckere roaenden alhier toege-
rust hebben tschip de Vos, daer schipper op was Pieter Fransz. om te
vaeren benoorden op de riviere Hudson , gelaeden met verscheijden waeren
ende coopmanschappen omme aldaer te verhandelen, maer alsoo zulcx
niet gevoechlyck ditmael heeft konnen geschieden, vermits de verhinderinge
van eenigequaetwillige inwoonders, omme welcke den voornoemden schipper
roet noch twee vant schipsvolck zyn omgebrocht werden , soo heeft men de
voorseide goederen weeder te rugge moeten brengen, zyndedegeene hier-
onder gespecificeert , die alle ten uytgaene alhier ten comptoire aengege-
ven ende verconvoyt zyn geweest , versoeckt derhalven dat Uwe £: believe
te consenteren in de vrije lossinge ende opslach van dien , mitsgaders
in de weedernytzendinge ter gelegener tyt op gelycke plaets , ten eynde
de supplianten de vrucht ende effect van hunne vorige pasport mogen
genieten, vijf kassen met glaese vlesschen, zeeven kleijne kasgens met
Norenbergerije , vijf ketelen , twee kisgen ende
houw een kasgen met ge pack met viert ....
wollen laeckenen vier loot, een pack met vijf Ëngelsche laeckenen hier
bereyt, een kassen met glaesen, twee ol^phants tanden.
Is geappostifleert : De Gecommitteerde Raden ter Admiraliteyt resi-
derende tot Amstelredam consenteeren in de vrye lossinge ende opslach van
de goederen in deesen vermeit , mits dat dezelve geschiede ten overstaen
van den Generael longstal , ordonnerende dien van den comptoire der
generale middelen op d'innekomende ende uytgaende goederen in dezelve
steede hun daernaer te reguleeren. >)
BIJLAGE IX. (p. 72—74.)
EXTRACT uit de Histoiro du pays nommo Spits-
berghe over de beide eerste reizen der Nederlan-
ders ter walvischvangst.
La coste d'Oest de Spitsbergen, estant decouverte per lehan Cor-
neliss. Rijp, & Guilliaamc Barentss. at este derechef navige i'An
160S. per Hendry Hudson, pour ia Comp'. Angloyse. Iceluy Hud-
son (selon ledire de ludocus Hondius, en sa carte Planispherisque ,
at trouvé au noroest de ceste terre, sur la hauteur de 81, & S2. degrez
une ferme coste de glacé. Depuis ce temps la, ont envoye tous les
Est<5s pour trouver des Bardes de Balaiues (ainsi qu'on les nomme de
coustume) & a bruler de la graysse. Laquelle pescherie la Compaignie
Marchande sur Russe , a Londres at tenu & entretenu par eux seuls ,
iusques a ce que TAn dernier 1612. que Guilliaume de Muven at este
envoye d*Amsterdam, avccqucs une Navire: & uu autre de Serdam,
lesqnels n'alloyeut seulement jusqucs a Tlsle dict Bereneylant, ou Isle
d'Ours, pour tirer ou prendre des Walrusses, exeptc ceuz ont encores
») Uit het: R(>gi8tcr van de Resoluiièn der Amstcrdamschc Admiraliteit. R.-A. —
De r^istcrs dezer resolntiën hebben veel geleden bij den brand van het Minis-
terie van Marino iu 1844; van daar de lacunes in den tekst. — Vgl. met
dexe berichten over de reis het medegedeelde op p. fiS Noot l , en by : 0*(^-
laghau , liist. of New-Netherland. 1. p. 74. — Zie ookj hiervoor p. 65 Noot si.
24
370
este TAn sosdict (les Aoglois non comprins) one Navire de Biscaje,
lesques d'autant qu*euls süut plus liabile a tirer ou preudre les balaiues,
qu*aucune ^utre Nation de la Chrestienité , sont retouruc avecques nii-
sonnable prouffit, mais les nostres n*out gueres avance, qui est la cause
que Tan present soubs la conduitte de Guillaume de Mayen susdict,
out este equippe deux Navires, & out noz Marchans, pour icelles Nari-
res, loué 12. basques de S. lean de Lus, a scavoir 3. M'. Harpooiers.
3. Maistres de Cbalupe, & les 6. autres pour servira cuire les builles,
& couper les Baleiues. Encore at esté envoyé une bareque d'Amsterdam ,
dout estoit M'. Thomas Bouaert , estant la plus grand part de ses gens
des Anglois & quelques Hollandois. Ëncores deux barqaes du boarg de
Serdam, n'allant seulement que pour prendre des Walrasses. Oaltre
les susdites cincq Navires at este encores equipe une a Dunckerckes,
auecques une petite bareque , uoe de Bordeaux , une de la Rochelle , 9t
troix de S. leau de Lus, & encores aucuiis Ëspaignols de S. Sebastian:
La Compaguie de Russie a Londres entendaut. que tant de Navires
estoyent equipe, y out aussi equipe 6 Navirez bien moutéz, dont estoit
Admiral ou Uapitaine Benjamin losepb, sur la Navire Ie Tigre. armé
avecques 21. grosses pieces de Canons, & ce pour empescber a toas
autres la Navigatiou & pescberie. & les cbasser des Costes. Kncores
que les nouvelles de ceste entreprise des Auglois, sont venus tant icy
qu'en Biscaye, neantmoins tant bieu les Biscayius (lesquels toutesfoib ou
cuidoit icy, qu'alloyent pour Ie Roy d'Espaigne vers les Indes Occideo-
tales OU Vuestindes, pour amener gens vers Lima) que les Fr8n9oi9 &
les notres se sont neantemoins voyagé versla terre appellé Spitsbergen,
ou Greulandt (aiusi que Ie nommeut les Anglois) k ce pourveu de bien pen
d'arteillerie & ammunitiou de Guerre, estant seulement eqnippö pour la pe-
scberie, prennant leur chemiu Tuu ya l'autre la, en quelque Baye ou Hauvre.
La plus part doncques de Navires, s'estauts sur leur pescberie avecq
leurs geus, ^cstans a terre, les Angloys y sont venus & les out chassé
l'un devant l'autre apres *).
BIJLAGE X. (p. 98—101.)
INSTRUCTIE voor Hillebrant Gerbrantsz. Quast als
commandeur ende den raedt neffens hem gestel t over
die schepen , zoe van oirloge , als anderen , gedesti-
neert vnijte Vereenichde Nederlanden op te custen
van Nyenlandt , Spy tsbergen ende andere , aen endo
omtrent die Noortpool gelegen , zoo tot visschen van-
gen, jaegen, schieten, ende vercrygen van wal vis-
schen , walrussen , allerlcy seemonsters ende andere
goederen te lande ende te water, aldaer te becomen,
mitsgaders tot het ontdeckeu van vreemde ende on-
bekende landen ende passagien.
Alsoe die goede meeninge oude intentie van de lieeren Stateu Generael
•) Hist. du pnys nomme SpitsbtT^he. p 10 — 12. — Het vervolg van dit
verhaal i? itfgcdiuki by : Mull-r. Mare ('luiistini. p 300 — C9 , waar Jit bij
vergisiing weggelaten werd.
371
ende Syne Excellentie is, dat die voorseide schepen, baere ncringc ende voor-
nenien met goede ordre in Gods naemc ende met aenbiddinge van zyne
Goddelycke bulpe ende assistentie suHen voorderen, sonder yemant van
gelycken te doen, te beletten, directelick off indirectelyck , maer oock
roet goede ordre ende couragie aff te weeren allo beletb off verbinde-
ringe, 't welck andere souden willen poegen bem te doen; soo is Haere
Iloog Mogende ende Excellentie wille ende verstan t , dat alle de voorseide
schepen, hen bij den anderen sullen vinden , onder Hitlant den XII° Mey
naestcoemende , ende sullen aldaer tot voorderinge van bare reyse ende
voornemen verdeelt worden in dryen, als onder den voorseidcn comman-
deur een derdendeel als admirael, onder Rem Ëvertsz. een derdendeel
als vioe admirael ende een derdendeel onder Pieter Corssen Hordt als
vioe admirael ofte schoutb bij nacht.
Ende omme de voorszeide vlute ende schepen in goede ordre, tot
vorderinge van de eere, reputatie, ende dienst van den lande te houden,
mitsgaders die compagnie in goede verseeckertheyt , vrientschap , eenic-
heyt ende verstant, hare reyse ende voornemen te doen volbrengen,
lullen als raden over de selve wesen, eerst den voorszeiden commandeur
Quast , Anthoni Monier , commissaris generael , Rem Ëvertsz. , Pieter
Corssen voornoemt, Willbem van Muyeu, Matbys lansz. ende lacob Hcs-
aels, schippers van Amsterdam, Rotterdam ende Enchuysen, diewelcke
terstont die nootelycke zeyuen maecken, ende soo de voorszeide vloote
in *t zeylen bij den anderen te blyven ende kommen, ende alle *t gene tot
goede ordre ende defentie van dien , voor *t eerste noodich wesen zal ,
ende op 't onderhout van den artyckels brieff voor het volck van oirloge
ende van den voorderen last, lotte neeringe, lantganffen ende diergc*
lijcke, voorsien zullen, ende voorts van tyt tot tyt op alle *t gene tot ver-
aeeokeringe ende goede ordre noodich zal wesen , ende zal eicken schip-
Ser gegeven worden een billiet, onder wien deselve bescheyden is, omme
y alle gelegentbeyt bem daerby te vinden.
Indien henlieden op te royse ofte in 't doen van haere neringe , andere
natiën, bet zy Fran^oysen, Engelschen, Spaniarden, Deensche, Swectschc*),
Vlaemsohe, off oock audere aenkommen, zullen deselve (blyvende in be-
behoorlycke verseeckeringe) met alle vrientschap bejegenen, haeren last
verclareu, seggende haere meeuinge te wesen nyemant in haere neeringe
te verbinderen, maer hare neringe doende, met een yegelyck in vrient-
schap te leven.
Ende alsoo Anthoni Monier, contrerolleur van het geschut van Haere
Hoog Mogende gestelt is, voor commissaris generael over de voorszeide
vloote, soo veele die schepen van de compagnie ende bet doen van haere
neringe ende aencleven van dien aengaet, soo worden alle schippers,
stierluyden, officieren ende bootsgesellen, expresselijck belast, hem daer
vooren te erkennen, respecteren ende gehoorsaemen , tot vuytvoeringe
ende volcominge van zijne instructie ende artyckel brieff van de admi-
nistrateurs van de voorszeide compagnie, die hy als een commissaris
generael ende getrouwe eerlijck patriot , gehouden wordt te achtervolgen.
Indyen yemant de voorszeide vloote in hare voorgenomen vissci erye ,
neringe, lantgangen, ende ontdeckinge van nycuwe landen ofte pasb. «^ien
souden willen verhinderen ofte beletten , ofte eenige vijantscbap aen doen,
800 wórden de voorszeide commandeur, commissaris generael, capiteynen,
*) Bit is de eenige maal, dat ik de Zweden in bctrckkiug tot de wal Wsch vangst
heb vernield gevonden. Het bewijst echter natuurlijk volstrekt niet, dat z^
werkeiyk op Spitsbergen geweest z^n, te minder daar reeds in de hierna afge-
drukte Tnstractie van Schrobop van 1616 hun naam door dien van de Schotten
vervangen wordt.
24»
372
schippers, officieren ende boobgcsellen belast alle haere macht ende rer-
niogen te gebruycken tot affweringe van sulcke beleth ende vyantschap,
soe wel by water als te lande.
Die commandeur off admirael ende capiteynen sullen ordre stellen,
dat buytcn noot, vuyt hare schepen niet en werde geschoten, onime
de walvisschcu, walrussen off seemonsters niet te verjagen, ende en
zullen oock den commandeur ofte capiteynen, nochte haere onderheb-
bende officieren ende bootsgeselleu nyet vermogen eenige walvisschen ,
walrussen ofte andere zeemonsters te visscben, vangen ofte schieten,
directelyck ofte indirectelyck , maer soo yemant van henlieden, by den
voirszeiden commissaris generael ofte van wegen de compagnie , tot
extraordi naris dienst in de voirszeide neringe versocht zynde vet mereke-
lijcx ende dieustclijcx doen, zal 't zelve ter goeder discretie met geit
gerecompeuseert worden, ter arbitrage van den commissaris generael
ende raedt van de compagnie.
Den commissaris generael metten" raedt van de compagnie, schippers
eude stuerluyden, sullen goede sorge dragen in 't doen van haere neringe,
dat in 'tanckeren, verseyleu, veranderinge vancourssen, tot vorderinge
van haere voirszeide neringe ende anderssints , den commandeur ofte ad-
mirael daervan tytlijck verwitticbt werde omme alle goede ordre ende
eenicheyt te beter te onderhouden.
Den voirszeiden commissaris generael, wordt oock expresselijck gelast,
onder de schepen van de neringe ende het volck daerop dienende ende
opte jachten , chaloupen , oock aen landt goede discipline ende ordre te
doen onderhouden , in 't visscben , vangen , schieten ende aen boort bren-
gen van het gevangh, het gevangh aen landt te brengen, in 't branden
ende packen van den traen, deselve aen scheepsboort, off in de schepen
te brengen ende anderssints in alles oock met den arponniers ende bas-
kens te houden, eude doen houden goede vrientschap ende eenicheyt,
alles conform de instructie ende artyckelbrieff van de administrateurs der
voirszeide compagnie.
Ëndc zullen generalijck in alles den commandeur ofte admirael, den
commissaris generael, capiteynen, schippers, stuerluyden, officieren,
bootsgesellen ende anderen van dese vloote, hen dragen, eerlyck ende
vromciijck, ten meesten dienste van de landen eude compagnie, gelyck
eerlijcke luyden betrouwt , ende van hen verwacht wordt.
Aldus godacn ende gearresteert ter vergaderinge van de Hoogh Mo-
gende Ilceren Staten Generael der Vereen ichde Nederlanden in *» Gra-
venhage op ten naestlesten Aprilis XVlc eude veerthieu •).
BIJLAGE XL (p. 98—101.)
CONCEPT-INSTRÜCTTE voor Jan Jacobsz. Schrobop
als commaudeur-geiK'raal vaii hot konvooi ter verdo-
«ligin*^' der walvischvaarders iu 1G16.
Art. 1 zz" art. 1 van de Instructie van Quast.
Art. 2 = ftrt. 2 „ „
Art. 3 := art. 3
>> I) if •> I)
Art. 4. Sullen oock de Schepen van oorloghe blijven bijden anderen,
•) Uit hef: Hc^'i'-;.r der Instnirtieii van de Staten-Gcneraal. 1611 — 16iM.
873
goede aohtinge nemen , waer de Engelsche , ende Deensche Schepen zijn ,
ende hen bij haer vougen, ende honlijeden volghen daer zij souden
mogen gaen, van d' een baije ende plaetse in d' ander, Jae, des noot
zijnde, tot het questieus eijlandt Incluijs toe, behoudentlyck dat altijt
tot preservatie vaode vloote in Spitsbergben visscbende, suffisaate be-
waeringe blijve.
Art. 5. Soo veele die Schepen vande voorszeide geoctroijeerde Com-
paignie aengaet, werdt den voorszeiden Commandeur van Hare Ho: Mog:
mede gestelt, als Commissaris Generael over d' selve, mitsgaders het doen
Tan baere neeringhe, ende aencleven vandien, Worden daerom alle
Schippers, Stijerlnijden , Officieren, ende Bootsgesellen , expresselijck
belast, den voorszeiden Commandeur, ofte den geenen, die hij, bij zijne
absentie. In zijn plaetse, In elcke Baije stellen sall, Daer vooren te
erkennen , respecteren ende gehoorsamen , tot vuijtvoeringe , ende vol-
comminge van zijne Instructie, ende Artijckel brijeff van de Adminis-
trateurs van de voorszeide Compaignie, die hij als een Commandeur
Generael ende getrouwe eerlyck patriot, gehouden wordt te achtervol-
ghen , ende de Schepen vande Geoctroijeerde Compaignie In goede ordrc
ende vrientschap te doen houden, ende visschen >).
Art. 6 = art. 5 van de Instructie van Qnast.
Art. 7 ^^ art. o „ „ „ „ „ .
Art. 8. Ende en zullen den Commandeur, ofte eenighe vande Schepen
van Oorloghe vande custe nijet vermoghen te scheijden , ofte de Schepen
Tande Compaignie (tot bewaeringhe vande welcke zij gestelt zijn) te ver-
laeten, sonder kennisse ende consent vande Schippers der voorszeide Steden.
Art. 9 = art 7 van de Instructie van Quast.
Art. 10 z^ art. 8 „ „ „ „ „
Art. 1 1 ^z art. y „ „ „ „ „
Art. 12. Ende alsoo voor desen Jaere 1616 aende Compaignie van
Nicasius Kien , Dirck Adriaensz. Leuer^tein , ende consoorten , bij Reso-
lutie vande Ho: Mog: Heeren Staeten Generael (souder preiuditie van elcx
recht) is geconsenteert, beneffens de Geoctroijeerde Compaignie te wo-
ghen visschen op *t voorschreven Eijlandt , leggende opde hoochte van
een ende *t zeventich graeden, ende eenige minuten, tusschen de Geoc-
troijeerde Compaignie, ende den voorschreven Nicasius Kien, ende con-
sorten, in qnestie'), Soo wort den voorschreven Commandeur Generael
bij desen mede expresselijck belast, de voorschreven Schepen vandê voor-
schreven Compaignie van Nicasius Kien , Dierck Adriaenssz. Leverstein ,
ende consoorten, beneffens de Schepen van de Geoctroijeerde Compaignie
op het voorschreven eijlandt visschendc, mede te beschutten ende te
beschermen, Ende in goede eenicheijt te houden *).
Gearresteerd door Z. Exc. 18 Mei 1616.
BIJLAGE XII. (p. 98—101.)
INSTRUCTIE waer naor Capiteyn Jan Jacobsz. Sch rob-
op als Commandeur voorde Schepen van Oirloge ,
vande Hooge Mogende Hoeren Staten Generael der
•) Vgl. hiervoor p, UI.
») Vgl. hiervoor p. 317.
*)*Uit de verzameling: Noordschc togten. 4 Loopende N. C. K.-A.
374
Vereonichde Nederlanden, Ende de Schepen vande
Geoctroyoerde Compaignie gedestinoert naer de Noor-
derquartieren van Noua Sembla aff tot Fretum Da-
uitz toe, hem dese aenstaende reyse zal hebben te
gouuerneren.
I. Inden eersten zal den voorszeiden Capiteyn Jan Jacobsz. Scbrobop
Commanderen dese aenstaende reyse ener de gebeele Vlote, Bestaende
in vier Schepen van Oirloge, Ende inde navolgende vande voorazeide
Compaignie, als namentlyck, T' Schip den Waterbont, daer Capiteyn
ende Schipper op is , varende van Delffshaaen ,
T' Schip den Neptunus, daer Capiteyn ende Schipper op is Wilbeoi van
Muycn, varende van Amstelredam, T' Schip de Witte Swaen, daer
Capiteyn ende Schipper op is Mathys Janssen Hoepstock, varende van
Rotterdam , T' Schip de drie Coningcn , daer Capiteyn ende Schipper op
is , varende van Hoorn, T' Schip de Hope, daer
Capiteyn ende Schipper op is Heertien Jansz., vaerende van Enohnysen ,
ende T' Schip ofte Jachte den Orangien Boom , daer Capiteyn ende
Schipper op is Wybe Janssen *) varende van Amstelredam.
II. Ende alsoo de twee Schepen, genaempt den Waterhont, ende de
Witte Swaen , benefTens een oorlogh Schip (met Godes hnlpe) de Maze ,
ende d* ander vier schepen , beneilens twee oorlogh Schepen , het Texel
vuytloopen zullen, Waertoe noch een Schip van oorloge, eerstdaegs
van Amstelredam volgen sal, Soo is geordonneert dat de Schepen, die
vQvt de respectiue hauens vaeren, niet naer malcanderen wachten en
sullen. Maar zullen elck gerect zynde, met den eersten goeden windt,
die Godt verleencn zal, In zee loopen, Ende baeren conrs stellen naer
het Eylandt, tusschcn de Geoctroycerde Compaignie, ende Nicasias Kien
cum socijs in qucstie, leggende op 71 graden, ende eenige minuten van
Hitlandt aff, Noorden, ten Westeu aengaende,
III. Welck voorszeide Evlandt zal wesen het rendevous. daer hen
alle de Schepcu, bencffens de vier oorlogh Schepen vergaderen sullen.
IIII. Alle de Schepen zullen vermogen haer beste te doen om *t voors-
zeide Evlandt eerst te bezcvleu.
* •
V^ Ende gecommen zynde aen t' voorszeide Eylandt, zal den voors-
zeiden Commandeur Generael , met hulpe vande andere Capiteyuen van
oorloge, haerc respectiue Stierluyden, ende andere zeeluyden hen des
verstaende, uemeu de rechte Polus hoochte vande gelegentheyt van t'
seluc Eylandt, Wat streckinge, ende hoedanige opdoeninge t* selne
Eylandt is hebbende. Om ons daervan rapport te doen, zoo nae als
doenelyck sal syn *).
VI. Ingcvalle aen t* voorszeide Eylandt, hen zooveele Walvisschen
openbaren , dattet apparent is , dat alle de Schepen daer haere volle la-
diugc zouden eonnen becomnien, zullen dezelue vermogen al t* samen
haere Visscherie, ende Ketels aldaer te planten, ende de Visscherie ,
ende t' stoocken vanden Traen aldaer te beginnen.
VII. Item alsoo aen t' voorszeide Eylandt mede gedestineert zyn by
Nieasio Kien ende Üirck Adriaensz. Leuersteyn cum socijs vyff Schepen ,
') In (Irn ti'kst (p, 173) wordt «Ic/e bij het verhaal der door hcui gedane
noordjMxdreis verkeerdelijk Willem JauRZ genoemd. De bedoelde persoon i<
\Nnarsehijnlijk niemand anders dan de latere opriehter der Kriesehe \. C. (vgl, p. SSfi.
\*aar deze plaats dan ook in Noot 4 had beliooren geeiteerd to worden), de ont-
dt'kker van \V\l)e .Ians/,'-\\ater oj) Spitsbergen.
*) Vgl. hierv<')or p. 317.
S75
Als namentlyok T' Schip de Indiaensche Raue, daer Capüeyn op is
Goaert Huybertsz. , T* Schip daer Capiteyn op is Jaa
Janssen, T' Schip den Jager, daer Capiteyn op is Symon Pietersz. , T'
Schip den Sampson daer Capiteyn op is Claes Jansz. Knaep, Ënde T* Schip
de Blinde fortuyu. Daer Capiteyn opis Adriaen Dircxz. Leuersteyn, bun
int particulier competerende boy ten de Geoctroyeerdc Compaignie , om
aldaer inede de Visscherie-neeringe te plegen , beneffeas de Schepen vande
Geoctroyeerdc Compaignie. Is bydeselue Geoctroyeerdc Compaignie, mot
den voorszeiden Nicasio Kien, cnm socijs geaccordeert , ende verdragen,
alle de Walvisschen, die by de respectiue twee Compaignies Chaloupen
zullen gevangen worden, byde voorszeide twee Compaignien te verdee-
len , Viscli om Visch , nae rata van t' getal der Chaloupen , die elcke
Compaignie met fiasque? beset, in zee brengen sal, Welverstaeude, dat
de Geoctroyeerdc Compaignie tot olcke vier Chaloupen , mee Basquci by
haer beset, een vyffde met Neerlandts volck zal mogen besetten, Ende
daer mede participeren , ende visschen, als met de Basques Chaloupen *).
yin. Ënde Ingevalle aeu t' voorszeide Eylandt, hun soo veele Vis-
schen niet en openbaerdeu, dat het apparent waere, datter met ge-
noug voor alle de Schepen te vangen zoude vallen, Sullen de Schepen
hen verdeden, ende verzeylen In volgender munieren, Te weten T' Schip
den Waterhont zal zeylen in Belsont op Spitsbergen, Ende aldaer aen-
veerden t* huys, de Chaloupen, Fustagie, ende andere gereetschappen ,
het verledene Jaer aldaer gelaten , de Compaignie Hcngaeude , ende aldaer
zyn Vissoherie ende stokinge van Tracn planten , alwaert oock dat
d* Engelschen daer lagen, ende hen t' selffde wilden beletten , In welcken
Sevalle hy de Schepen van oorloge , die hen daer ontrent zullen houden,
aervan sal verwittigen, het Schip de drie Coningen zal zeylen inde
Groenhauen in Spitsbergen. Ende aldaer de Visscherie planten, als vooren,
het Schip de Swaeo, ende t' schip de llope zullen zeylen deen inde
HoUandtsche Baye, d* ander In Maria Magdalena Bay In Spitsbergen
Toorszeid, ende aldaer de Visscherie planten, als vooren-
IX. Bnde om te zeylen van t* voorszeide Eylandt, uaer Spitsbergen,
zullen de Stierluyden haere rekeninge maecken, In welcke hauen zij
zullen moeten wesen , haer vastelyck vertrouwende , dat om den zuythouck
van Spitsbergen te bezeylen, zy niet Oostelycker en behoeuen aeu te
gaen, als Noort Oist ten Oosten, Ende om Maria Magdalena-sont aen
te doen, niet Oostelycker, en behoeuen aen te gaen, als Noort Oist ten
Noorden, Alhoewel de Caerten ter contrarie schynen aen te wysen,
Daerby dient by den Stierman acugcmerckt te worded , dat van *t voors-
zeide Eylandt in questie, tot aenden zuydthouck van Spitsbergen, niet
en is, bouen hondert sessentwintich duytsche Mijlen, Ende van *t voors-
zeide Eylaudt, tot aen Maria Magdalena Baij, niet bouen hondert, ende
▼ijftich duytsche Mylen Ende int wederom commen, langs Noorwci^en,
zullen hen wel mogen reguleren nae de Caerten, De Schepen den Nep-
tunus ende den Oranguen Boom, zullen blyuen aen t' Eylandt, Ende
mette participant Schepen van Nicasius Kien , ende zyne geassocieerde
gemeen visschen , Ende den vangst verdeelen nae rata vande Chaloupen ,
als hier vooren verhaelt. Mannende een Chaloup Neerlandts volck, by
vier Chaloupen Basques, Ende daermede naer aduenant deelinge doen.
X. Alle de Vier Schepen van Oorloge zullen haer met der Compaignie
vier Schepen begeuen naer Spitsbergen, om deselue te deffendereu voor
alle geweldt , daervoor goede sorge dragen , Te meer alsoo onse Schepen ,
op de Visscherie neeringe liggende . gansch ongereet zyn . om haer zeluen
te deffenderen, nochte geen tegenstant doen en connen.
») Vgl; hiervoor p. 817 en p. 108.
376
XI. Bode zullen die vier Schepen van Oorloge voorsseid, liaer g«eU-
delyck byden anderen honden voor Belsont ende d* ander noordelycke
hanenen, daer der voorszeide Conipni^nie vier Schepen liggen, zey lende
van d' een hanen voor, ende d' ander nae, Ten ware dat zij ontdeckten
eenige andere OirlogSchepen , die haere neeringe zouden willen beletten ,
In welcken eevalle zy hacr daerby sullen begeuen , Ende gestadie daerby
blyuen , sonder daervan te wyken , zoo lange zy op de Custe houden ,
Ende zoo zy haeren cours naer t* voorszeide Eylandt nemen, haer daer-
mede volgende, oueral thooft bieden.
XII. Indien henluyden opde reyse , ofte int doen van haere neeringe ,
andere Natiën, het zij Francoisen , Engelschen, Spaengnaerden, Decnen,
Schotten , Vlemingen , ofte andere aencommen , zullen deselae , bly uende
in behoorlycke verseeckeringe met alle vruntschap beiegenen , haeren last
verdaren, ende seggen haer meeninge te wesen, oiemanden In zyne
neeringe te verhinderen , maer haere neeringe doende , met een yegelyck
in vruntschap te leuen.
XIII. Soo yemandt de voorszeide Vlote in haere voorgenomen Vi-
scherie, Neeringe, Landtgangen, ende outdeckinge van nieuwe landen
ofte passagien zouden willen verhinderen, ofte oeletten te Visschen,
ofte eenige vyantschap aendoen , Soo worden den voorszeiden Comman-
deur, Capiteynen, Schippers, Officieren, ende Bootsgesellen belast, alle
haere macht, ende vermogen te gebruycken, tot affweeringe van snlcke
belet, ende vyantschap, zoo wel by water, als te lande.
XIIII. De Bewinthebbers hebben haere Schepen geordonneert (zoo in
d' een , ofte in d* andere hauen swaricheyt viele van eenigh gewelt) t'selue
aende Oorlogh-Schepen , met alle mogelycke middelen te verwittigen, In
welcken gevalle de Schepen van Oirloge, zullen zien soodanigen geweldt,
In aldermanieren te beletten, Ende de geweldenaers aen te tasten, vol-
gens de Commissie haer by de Hooge Mogende Heeren Staten Generael
gegeuen.
XV. Ingevalle, dat In Spitsbergen, ofite oock aen t' voorszeide Eylandt
eenige Fransche ofte Biscaysche Schepen quamen, om aldaer te visschen,
Salmen deselue vruntlyck tracteren, Ende (zoo veele d* Ordonnantie
van haere Ho: Mo: eenichsints mach lyden) In deffentic nemen. Mits
daer voor genietende een derden deel van haeren vangst , Tzy In Traen
gckoockt, Ofte den derden Visch, nae datmen met haer can accorde-
ren , Gelyck voor desen twee Schepen van St. Sebastiaen hebben gepre-
senteert, daervan de Schippers genaempt wacreu, Jean de Lasso, t'Schip
Lestenotte de Bourdeaux, ende Jean de Gramont t* Schip Ie Pellecan
de Bourdeaux ').
XVI. Soo oock eenige Schepen van dese Landen, aen Spitsbergen
quamen Visschen, buyten de zess, hier bouen genoempt, ende geexpres-
seert, Sal den voorszeiden Commandeur deselue, als ouertreders vande
Resolutie vande Ho: Mo: Heeren Stateu-Generael , ende violateurs vant
Octroy (dese voorszeide Compaignie om seeckcre redenen vergunt) met
alle haer vangst, Schepen, ende gereetschappen aentasten ende Inne-
brengen, Stellende de selue te rechte voor de respectiue Collegien ter
Admiraliteyt.
XVII. Ende oft geuiel, dat d' een ofte d* ander vande Schepen vande
voorszeide Compaignie, by acte van hostiliteyt quame te vervallen In
banden van eenige andere Schepen, Sullen de Schepen van oorloge deser
landen, alle debuoir, ende neersticheyt doen, om t* selue Schip ofte
Schepen hen wederom affhandigh te maecken , ende de schade doen rc-
») Vgl. hiervóór p. 288,89.
877
pareren, Ofte (ist doenlyck) deselue sien te veroneren Ende hier int
landt te brengen, om d' actie daertegens te mogen Institueren.
XVIII. Ende eenige andere swarichcden voorvallende, daerop wy nu
alhier niet en connen verdacht zyn , zalden voorsseiden Commandeur,
dienaengaende hem hebben te beraden met d* andere Capiteynen vandc
Schepen van oorloge Als oock met de Capiteyn, Schippers van des
voorszciden Compaignies Schepen , die byder bant zullen zyn , Omme alle
disordre (zoo veele mogelyck zy) te helpen weeren.
Aldus gedaen , ende gearresteert by Syne Excellentie In S'grauenhagc
den XXIII« Meye 1616 •).
BIJLAGE XIII. (p. 113, 114.)
KORT VERHAEL van do Gedaento dor Walvisschcn ,
En hare Namen, en voorts waor, on hoe, deselvo in
Zee gevangen worden.
Onder de Walvisschen wordt de geene, die Grandbay genoemt is,
meest lagen gheleydt , alsoo die weghens groote «>n vettigbey t de meeste
Speek en Traen uyt-levert, en is oock weghens sijn domniigheydt op
het best te vangen: want dit Dier is so dom, als het groot en sterck
is. ])e derde part van sijn lichaem is by-na Hooft: heeft midden in *t
hooft kleyne ooghen, sijn oiet grooter dan Ossen-ooghen, ende d* Oogh-
appel ia niet grooter dan een Erwet, de ooren sijn twee gaten, soo
kleyn dat men die nauwelijcks vinden, en een stroo daer insteken kan,
van binnen in *t hooft zijnse wijder, en als ooren geformeert, maer hy
hoort evenwel heel gauw en scherp. Boven op het hooft heeft hy twee
gaten of pijpen, daer door ordi naris de lucht uyt en in gaet, en het
water, *t welck dit Monster door aentrecken des adems, in sijn keel
heeft getrocken, wederom in groote meoighte en gewelt seer hoogh in
de lucht uy tgespat wort. Heeft in de mout een tongh , langh 1 S voet,
en breet 10 voet: wecght 6000 pont: als die op het landt Icyt, soo
kan geen man daer over heen sien : leydt in zijn muyl in een sacbt bedt
van Haer, gelijck Paerts-haer, 't wcick aen de Balijnen of Kneven vast
haught: dese Balijnen sijn van biuuen in den mont ontrent 800 stucks
kleyn en ^root, boven op bcyde zijden sijn de breede en dicke, ende
onder de dunne die voor smal te samen loopen , ende daer op soude
anders de tongh leggen , als op scherpe messen en swaerden , soo het
Haer niet over dese scherpe Balijnen lagh, en voor de tongh soo een
saght bedt maeckte. Hy heeft in de muyl geen tanden: men vint in
sijn lijf niet dan sommige handen vol Zee-spinnekoppen , en soo wat zee-
mos, 't welck uyt de gront van de Zee komt; en is te gelooven dat
dit Monster sich van 't eene noch van 't ander onderhout, als maer
alleen van 't Zeewater, *t welck oock dese Spinnekoppen eu mos voort
brenght. Het is een goet teken van veel Walviscb-vanghst , daer veel
van dit ongedierte gesien wort, waut de Walvisschcn daer geerno on-
trent haer verhoudeu, en de Zee is somtijts sou vol van dit vuylc tuygh
dat het weemelt. Sijn muyl kan by 4 a 5 vadems wijt op spulcken ,
loopt voor niet spits toe, maer met dicke breede lippen, die wel 6000
•) Te vinden in de verzameling; Noordschc togteu. 4 Loopende N. C'. R.-A.,
en in het: Instructieboek dor Stn.-Gen. 1611 — 1623.
878
ponl wegcD. Sljn gesialteuis is by nae van fatsoen als een paerU-kop,
voor sccr dick en breedt, loopt al van langer-bandt smal toe, tot aeo
dcii stccrt, niet ghelijck andere Visschea scherp toe loopen, de Vinnen
ydcr ontrent een vaem langh zijnde, staeu op bejde seyden ajt, dien
bewccglit hy in 't s wem men met op en neer te slaen, scbiet dan alsoo
voort gelijck een pijl: de Staert is aeu *t eynd ontrent 27 voet breet,
ende 1^ ofte 2 voet dick van stercke vinnen, kan daer mede groote
kracht doen, ende sijn ganische sterckte bes'aet oock daer in. Hei
mannekens geboortslidt staet van buyten als een vier-voetigb gedierte:
de pres daer van is vau sommige ontrent 14 voet langh, en ontrent op
het dickste twee spannen dick. Het Wijfken is ordinaris veel grooter
als het Manneken, en dies geboorts-lit staet ontrent de borst: draegbt
op een rcys maer een Jongh, 't welck sijn moeder over al nae swemt,
en aeu de borsten suyght, want de wijfkens twee borsten of mammen
hebben. De langhte van een Walvisch is ontrent 70 of 80 voet , aen
clcke zijde heeft hy een Vinne een vaem langh, en een halve breet:
sijn dickte is ontrent 8 vadem. In de Zee heeft hy onder de Visschen
eeu vyandt, van een Visch genaemt Vin-visch ofte Swaerd-visch : dese
visch is ontrent 7 of 8 voet langh , seer sterck na sijn groote , en is
niet wel te vangen: want hoe wel men sulck een Visch een pijl in 't
lijf heeft geschoten , soo is hy evenwel soo snel onder water voort ge-
schoten, en de Boot also ver n ede gesleept, dat men ten laetsten de
Lijn heeft moeten afkappen , ende hem laten door gaen. Voor dese
Visschea sijn de Walvisscben heel vervaert, want sy komen met menighte
om eeu Walvisch om-swermen eu bestormen, en trecken hem 't eene
Hayr voor en 't ander na, uyt de vinnen en steert, die ondertusschen
met macht slaet, eu als een pijl voort schiet. Als sy hem nu alJe vin-
nen uyt getroken hebben , ende also van sijn sterckte berooft , soo krnypen
sy hem iu den muyl, eteu daer sijn tongh uyt: en men vint somtijdts
veel sulcke Walvisschen doot op 't water in Zee drijven, dien de tongh
uyt gcgeetcn ziju van de Vin-visschen.
Op volgende manier worden de Walvisschen gevangen; te weteu: Soo
drae men aeu landt of op het Schip zijnde, een Walvisch gewaer wort.
800 roeyense terstont met drie Sloepen uyt, in elck sijn ses man, daer
onder is een daer toe bestelt , om den Visch te raken , die wort genoemt
Ilarponier, en dat na de Harpoen ofte Pijl, daer mede hy de Visch
schiet: eu met dese drie Sloepen roeyen sy soo ras als moghelijcken is,
nae den Walvisch toe, doch met sulcke voorsichtigheyt, datse niet te
na by de staert komen, want met dien slaet hy vreesselijcken om: ook
moeten sy wauuerse dichte by komen, stilletjes roeyen, op dat hy het
gcraes uiet hoort, rn dan nae de gront duyckt: die nu op het eerste
daer by komt, en hem de Harponier vermoet te raken, soo smijt hy
hem met eeu Harpoen of Pijl met alle macht in 't lijf, desclve Pijl is
oütreut 3 voet langh, op beydc seyden met weer-haecken , op dat die
niet weer uyt glijt, achter aen steeckt die in een houten steel, vast
gemaeckt aen een Lijn ontrent 200 vadem lang, in een Vat ordentlijck
geleyt, 't wolck oock in de Sloep staet; want soo dra dit Monster ge-
raeckt is, schiet het met een ongewoone suelheydt nae de gront toe,
dat de Lijn loopende langs de rand van de Sloep daer van roockt, en
oock wel vyer soude veroorsaken, so men niet geduerigh water daer op
goot, by het Vat staet oock een man die geduerig de Lijn voort helpt,
om niet onklaer te raken , want in sulck geval moet men deselve ras
af kappen, anders soude de Sloep met de mensehen 't onderste boven
keeren , en soo de eene Lijn niet lang genoegh is, so komen die met
de ander Sloep gauw daer by , en knoopen hare Lijn daer dan oock
aeu ; doch dit soude al uiet met allen helpeu soo 't met de uatuer van
879
desen Visch soo gele^n waer, dat hj lang ooder water konde blijven;
maer wanneer by sommigbe vamen is om Taegh gesoncken , soo moet by
weer na boven om aem te schepen, dan geeft by door de lucbt-pijpen
sulken vrcesselijk geluyt van hem, dat men bet wel een halve mijl veer
kan booren, maer doch d'eene giert barder dan d'ander, so drae by
weer boven water is, soo varen sy met de Sloep daer nae toe, en de
Lijn wijst bnn den wegb daer na loe, die het eerste daer weer by komt,
schiet hem noch een Pijl in 't lijf, daer op schiet liy weer onder water:
maer wanneer by dan weer boven komt, soo schieten sy hem niet meer
roet een Harpoen , maer sy hebben piecken of lancen , desc sijn tweederley,
werp-lancen en stoot-lancen : de wcrp-lancen sijn vast aen een Lijn, gelijck
de Pijlen, worden oock so gebrujckt, alleen datse geen weerbaecken
hebben, daerom die ook niet blijven steken, maer konnen weer nyt
getrocken worden , en worden gebruyckt om de Visch door veel wonden
en arbeyt moede te maken . tot dat men met de stootlancien kan daer
by komen; want soo langh by noch sterck is, derf men soo dicht niet by
hem komen, also hy met sijn staert seer vinnigb sleet, en al wat hy
in sulcke furie raeckt, moet t'eeneniael in stucken gaen, gelijck som-
tiidts gebeurt, dat soo hy een Sloep raeckt, dat die aen Spaeuders
vfieght , en dat de menschen in de lucht vliegen ; wanneer hy dan moede
en mat is, soo ghebruycken sy de stoot-lancen, zijnde lange spitse
priemen, gelijck een Pieck, die stootense hem soo diep in 't lijf als het
gaen kan , en dat boven by de Vinnen , want daer voelt by het op bet
meeste; ende dit doen sy so langh tot dat de long en lever gequest is,
en tot dat het bloedt de luchtpijpen uyt komt loopen gelijck een stroom,
ende soo hoogh sprinckt als een mast: en dan laten sy hem gheworden,
ende als dan begint dese Visch eerst te tieren en te woeden, soo dat
de Zee begint te schuymen als Zeepwater, slaet met de Vinnen tegens
sijn lichaem soo sterck, dat men het geluyt by na een halve mijl veer
kan hooren : ende wanneer by met den staert in 't water slaet , soo is
het anders niet als of een Canon los geschooten wert, welck woeden
en strijden met de menschen ende Baren een wonderlijck specktakel is,
80 dat de gene die jaerlijcks daer na toe varen , bekennen dat sy aen
dit gewelt te sien, noyt hun lust genoegh hebben konnen boeten. Als
nu de Wal visch aldus ^noeg gearbeyt heeft, en in dit woeden de
Sloepen somtijdts een mijl of twee toee gesleept heeft, soo wort hy
eyndelijck swack, en gaet op een zyde leggen, tot dat by t'eeneuiael
doot op den rugh komt te drijven, als dan wort hy allengskens na
't Schip (ofte aen landt, soo de Traen daer gekoockt mach worden . van die
hem gevanghen hebben ,) getrocken . en wort aen een sterck touw ^ ast
gemaeckt, tot dat hy hoog genoeg drijft, ende dat men hem bequaem kan
ontstucken kappen ; want den eersten dagh is hy by na heel onder water,
den tweeden dagh komt hy ontrent een mans hooghte boven drijven , en
dén derden dagh soo hoogh, dat men regelrecht van 't Schip daer op
kan loopen; £en Persoon is daer toe gestelt, die men Speek-snijder
noemt, die heeft bysondcre klederen, daer toe dienstigh, aen getrocken,
hebbende een groot mes in de bant, die gaet eerst op den Visch, en
opent den buyck, die dan met een overgrooten barst op barst, en van
sicb spat , daer van de man heel vuyl komt uyt te sien , ende dit geeft
een vuylen stanck van hem : dit niet tegenstaende moet hy evenwel voort
Taren, en van ziin Speek, stucken van 2 a 300 pont swaer af snijden ,
die worden dan in 't Schip ofte aen Lant getrocken , en aldaer dan voorts
in kleyne stucken ghekapt. Uct back-bort is de Visch zijn staert, die
heel hart en sterck genoeg is , ende veel bequamer voor de Hack messen ,
dan of het van hout was. Als het Speek nu aldus kleyn gekapt is, soo
wort het van de gene die op Spitsbergen mogen varen, aen Landt ge-
380
koockt» het Vet dat daer van komt wort Traen'genoemt, en wort dan
in Tonnen gedaen, en dan alsoo nae buys gebracht; maer de gene die
niet nae Spitsbergen moghen varen, en in de openbare Zee ▼isacben,
packen het gekapte Speek in Tonnen , en kooken als dan den Traen daer
uyt, wanneer sj na gedane Reys wederom sijn t'bujs gekomen, welcke
Tracn (gelijck hier vooren verbaelt is,) stercker en onaengenamer van
rcuck is, dan die vers gekoockt is. Van een Visch na dat die groot
is, bekomt men somtijdts wel 60. 70. ja oock wel 100 Quartelen ofte
Tonnen Traen, wacr van somtijts (nae dat veel of weynigh gevanghen b)
een Ton verkocht wort voor 10. 12. a 18 Rijcxdaelders. Van elekeo
Walvisch die gevangen wort , heeft gemeenlijck een Harponier , die'er 3
op yder Schip zijn, 40 Rijcxdaelders, en soo de Vanghst goet is. soo
konnen wel 10. of meer Walvisscheu door een Schip verovert worden.
Ende dit is het gene dat wy voor dit mael van den Walvischvang^st
hebben willen bekent maken ■).
BIJLAGE XIV. (p. 107—188.)
EXTRACTEN uit do Resolntiön der Staten-Generaal
betreffende reizen naar het noorden, gedurende het
bestaan der Noordsche Compagnie ondernomen.
R. S.-G. 16 Januari 1615. Is gelesen de Reqneste van Mr. Jooris
Carolus Stierman, laest vuvtgevaeren nae Spitsbergen, metten Commis-
saris Monier *), totten Vanck vande Walvisschen, Ënde hebbende geadvan-
coort syuc reyse naerde Noortpool om te ondersoecken , ofter eenigr
passai^ie te vinden souden syu tottc Tartarische See nae China ende
Japan , volgeade de Caerte daervau by hem geniaeckt , die hy haere
Ho: Mo: is presenterende, Versoeckeude dat deselue syneu arbeyt in
dancke willen nemen, met presentatie van synen dienst, O mme met y oer
t* allen tyden opt commandement van haere Ho : Mo : noch voorder
ondersoeck te doen, Ende nae deliberatie js den Suppliant ten regarde
vau synen goeden wil, ende yeucr ten dienste vanden Lande, ende des-
selffs voorgacnde gedaen diensten , tot eene vereeringe geaecordeert de
somme van tVeentzeventieh Guldens eens, maer den seluen verclaert,
dat haere Ho : Mogende voorder cgeen oosten meer en begeren te doen tot
last van het Landt, om de voorschreven passagie te doen ondersoecken,
toelatende sulcx te doen die Coopluyden ende andere die den Prys op
het vinden vande voorschreven passagie gestelt ?), snllen begeerte hebben
te winnen.
*) Uit een pamphlet, getiteld: Drie Voyagien Gedaen na Groenlandt. (Am-
sterdam, O. J. Saeghman.) p. 11 — 15. — Hoewel dit werkje waarschijnlijk ecnt
veel later verschenen is (c{. Tiele , Mémoire. p. 280), dagteekent het boven afge-
drukte gcilet'lte blijkens den inhoud uit den tijd der Noordsehe Compagnie. Er
wordt toeh daarin gesproken van walvisehvaarders , die niet op Si)itsbergen aan
land mogen gaan om traan te koken; en van den anderen kant wordt de zec-
visseherij als van /.eer veel belang voorgesteld. De dagteekeuing valt dus tus-
schcii 1638 en 1642. Daar het de eenige mij bekende gelijktijdige beschrijving
der Nederlandsche kustvisstherij is, oordeelde ik het belangrijk, dit nog vrij wel
onopgemerkte gedeelte uil het zeldzame boekje over te drukken.
*) Vgl. hierviMjr p IIL
*) Vgl. hiervoor p. 42.
381
2 April 1615. Opte Reqneste vande Bewinthebberen vaude geoc-
troyeerde Compaignie van het Noorderscbe quartier, Vcrsoeckende (alsoo
8j geresolaeert syn eenige Schepeu wederom te senden, om te ondersoec*
ken de passogien by Noorden naer China ende Catbay (weicke Schepen
un lerstdaechs sullen gereet syn, om in See te loopen) Ende dat het
onseecker is offschoon deselue passagie werdt oDtdeckt , dat het doene-
lyck soude syn mette voorschreuen Schepen den selucn wecb wederom te
keeren, maer dat sy genootsaeckt souden syn te passeren de Cabo de
bonne esperance, off de Engte van Magalanes, ende ouersulcx gedwon-
gen tsy om ververschinge van Water, victuaille, off anderssints aen te
doen eenige Landen In Oost Indien, twelck hun byde Schepen vande
Oost Indische Compaignie aldaer wcsende soude moegen werden beleth)
Dat haere Ho: Mo: gelieve hun te verlecnen Acte, van dat de voor-
genoemde Schepen onverhindert de voorschreuen passagie sullen moegen
doen, ende de voorszeide Landen frequenteren. Op dat sulcken goet
aengevangen werck In egeender manieren en wert verachtert, Nae de-
liberatie hebben haere Ho: Mo: de Supplianten dese versochte Acte ge -
accordeert. Ordonnerende den Gouverneur Generael , ende alle andere
Officieren Capiteynen ende Soldaten In Oost Indien t' selue alsoo toe
te staen, ende In sulcken geualle de voorschreuen Schepen te doen alle
assistentie tot bevoorderinge van haere reyse.
11 Mei 1615. Opte rlequeste vande Bewinthebberen vande Geoc-
troyeerde Compaignie opte Noortscbe Quartieren , Vcrsoeckende geassis-
teert te worden by leeninge met een tTachte vanden Lande leggende
binnen Amstelredam, voor vier ofte vyff maenden, urome daermede te
soecken , ende ontdecken seeckere nyeuwe Landen liggende int Noort-
westen. Is geordonneert deselue Requeste te seuden aen het CoUegie
ter Admiraliteyt binnen Amstelredam, ende deselue aen te schryuen ,
Aboo de saecke haeste vereyscht, ende faveur meriteert, Dat haere Ho:
Mo: hem authorisereu , Omme metten Supplianten op haor versoeck te
handelen tot haerluyder accommodement, gelyck deselue voorden roeesten
dienst ende proffyt (doch sonder last van t' landt) sullen bevinden te
behooren.
26 November 1615. Optè Requeste vande Bewinthebbers vande Ge-
octroyeerde Compaignie handelende opde Noortcuste van Noua Sembla
tot Fretum Davidts toe, te kennen geuende dat haer Jacht die zy ge-
sonden hadden om te soecken die doorganck by Noorden naer Cbina,
gecommeu zynde opte boochte van tacbtentich graden ende aldaer de
geheele See vindende vol ys, int wederkecren gccommen is aen zeccker
Landt liggende omtrent opte hoochte van zevenenvyftich tot drye, vicre
ende vyvenvyftich graden ombegrepeu, als te sicn is byde getoonde
caerte, twelck die Supplianten beramen te weesen ten zuyelycxsten
van Fretnm Davidts, sonder nochtans dacrvan zecckere kennisse te
hebben, gemerckt tselue Landt noyt voor dcsen en is bekent geweest ,
Versoeckende diewyle zy tvoorszeide Landt nyet allcene ontdeckt ende
gevonden hebben , maer daerenbouen t' selue betreden ende daervan pos-
sessie genomen, met het planten vande Wapenen van haere Ho: Mo:
dat haer Ho: Mo: gelicuc volgens het Generael Octroy hun verleent den
XXVII«|' Meerte 1614 de Supplianten vande vindinge, oudersocck ende
possessie van tselue Landt te verleenen Acte van diligentie , hiernae is
de voorszeide gethoonde Caerte gesien , ende geexamineert , ende die voors-
zeide Supplianten geaccordeert d' Acte van diligentie by haer versocbt.
23 November 1616. Is gelesen de Requeste vande Bewinthebbers
vande Geoctroyeerde Compaignie van Noua Sembla etc. Versouckendo
Acte van diligiMiiie uupeudc de vindinge ende ontdeckiugc inden voor-
leden souier met huer Schip genoempt den Orangenboom int Noorden
382
opte hoocbte van tsestich ende sossenisesticb graden van seecker Njeu-
landt by uyemaudeu vuyte Vereenicbde Nederlanden oyt te vooren ont*
deckt, noch bevaren twelck die Scbippers ende Commisen genaempt
bebben het Staten Landt , Opde West^yde van bet weicke syluyden de
wapenen van baere Ho: Mo: bebben geplant, ende metten InwoondereQ
van dien gesproocken, ende eenige gereet^cbappen ende Instrumenten totte
visseric dienende becommen bebben, Is nae Deliberatie geaccordeert opte
voorszeide Requeste te appostilleren dat die Supplianten op beden deae
Requeste mette gevoegde Pascaerte vanden Wegh bij het Jacht den
Orangenboom ') a**. 1616 geseylt van Jan Mayeneyiaudt benoorden Islant
omme tot aen het westlandt in Fretum Davidts, ter Vergaderinge van
haere Ho : Mo : bebben ouergeieuert , ontdeckt ende gevonden hebbende
tvoorszeide Nyeulandt daerinne gemencionneert genaemt Staten Landt
ende voorts gedaen Rapport van dese reyse daerouer haere Ho: Mo: die
Supplianten geaccordeert bebben haere 'versochte Acte van diligentie die
hun voorts sullen reguleren volgende bet Placcaet van haere Ho: Mo:
2S October 1017. Die Gedeputeerde vande drye Camers vaude Noort-
sche Compaignie als van Delft, Hoorn ende Ënchuysen hebben door
Mr. Joris Carels Stuyrman van Ënchuysen gedaen Rapport vant ont-
decken, ende vinden van seecker Landt t'welcke genaempt is njen
Hollandt leggende opte Hoocbte van 60. 61, 62 ende 63 graden, ende
meer, Item vant oiitdecken van seecker Ëylaodt genoempt Opdams Ëylandt,
leggende ontrent XX mylen by Oosten Islandt, opte Hoocbte van 66
graden, volgende bet naerder Rapport byde Comparanten In geschrifte
ouergegeuen mette Caerte daervan gemaect, Versouckende dat hjer-
van notatie soude werden gehouden, ende dat hun soude werden geac-
cordeert te mogen genyeten het bencfitie van het placcaet Is nae deli-
beratie t' voorszeide Rapport aengenomen , ende syn de Comparanten
met derseluer drye Camers gehouden voor diligent.
24 Augustus 1618.^ Is gelesen de Requeste gepresenteert van wegen
Jan Jansz. Moleuwerff ende Otto Reynersz. Coopluyden woonende bin-
nen der Stede van Hoorn , Daerby sy te kennen geven , dat sy Suppli-
anten inden Jaerc 1618 hebben geequippeert ende vuytgerust seecker Schip
genaempt de vier Heemskindereu, ende daerop gestelt tot Schipper Pie-
ter Jansz. ende tot Stierman Laurens Broers omme inde Noortcusten te
oudersoecken vreemde Eylaudcn, Custen, Hauenen. ende passagen, ende
te ondersoecken . oft opte zeluc nyeuwe Ëylanden die zij souden mogen
vinden geene doode Walvisschen , ofte leuendigen souden te vinden syn,
hebbende de voorszeide Schipper Inden voorszeiden Jaere ontdeckt zeec-
ker Eylandt liggende opte hoocbte van t' seuentich graden een halff,
omtrent XXVllI ofte XXX mylen West zuytwest van Jan Meyers Ey-
landt ofte nu genaempt bet Eylandt in questien , ende inden voorleden
Jaere 1017 naer t' voorszeide Eylandt wederom geequippeert, omme als
vooreu gescyt is, aldaer te ondersoecken den Walvisvanck, ende nee-
ringe vandieu aldaer te planten, gclyck sy In t' selve Jaer gedaen heb-
ben cudc voor dit jcgenwoordige Jacr met twee Schepen meynende den
vanek voorder te planten, ende Walvisschen te vangen, ende inne te
brengen hun t' selve beleth is geweest doorde meenicbfuldicheyt vao
•) De kapitein vau dit jacht was niemand anders, dan de in de ^fjwhiedenis
lier noonlsehc rrizen /oo bekende \\\\h' Jansz. (Vgl. p. 374 Noot 1.) Het ver-
ilieiit opmerking', dat men ook op Spitsbergen , jrreuzende aan i,Wybe Jansz*.-
water" een „Sta1t!n-land" (Stnads-forelaud) vindt. De verj:elijking met dexe
plaats leidt tot het vermoeden, dat Wvbe Jansz. op een sehip der N. C. om-
streeks dezen tijd dit eiland ontdek* heeft . dat trouwens den Engclsehen sinds
1G16 beki ud was onder den naam vau Edgeibluud.
383
het ys, sulcx dat zy t' voorszeide Eylandt nyet en hebben kunnen aeu-
doen, Daerouer zy vruchteloos sonder eenigen vanck opten Xll«" descs
voorde voorszeide Stede Hoorn syn gekeert, blyckende byde attestatie
daervan zynde, Versoeckende dat hacre Ho: Mo: souden gelieven de-
selve attestatie te houden voor Kapport, ende de Supplianten voor
diligent, ende hun in conforinité van het Octroy te verleeuen Acte dat
sy tvoorszeide Eylandt alleene voor de vier eerste reysen sullen mo-
gen bevaeren, als vinders, ende ontdeckers van t' selve etc. Nae deli-
beratie Is verstaen, Alsoo de Supplianten geen perfect rapport en wee-
ien te doen vande gelegentheyt van t* voorzeide Eylandt by bewys van
Caerte, Streeoken, opdoeninge ende aencompste van tselve, om daer-
mede te thoonen dat zy de Vinders daervan alleene zyn, Datuien opte
voorszeide Requeste voor dese tyt alleenelyck zal stellen , Gepresenteert
ende gelesen ter vergaederinge vande Hooge ende Mogende Heeren Sta-
ten Generael der Vereenichde Nederlanden Opten XXIIIl*" Augusti 1618.
30 Augustus 1018. Gelesen de Requeste van Cornelis Jansz. Muis
ende Adriaen Diercxz. Leuersteyn, daerby zy te kennen geven hoe dat
zy van desen Jaere X VI «X VIII hebben vuyt gerust zeecker Schip ge-
naempt den Hasenwint , omme te ondersoecken uyeuwe Landen , haue-
nen, ende passagien, Ende dat dien volgende den Schipper geuoempt Aert
Adriaensz. Havelaer ontdeckt , ende gevonden hadde seecker Eylant lig-
gende opte hoochte van zeuenentsestich graden pude een balff, tusschen
uroenlandt ende ijslaudt, hebbende opt selve Eijlandt gevonden groote
meenichte van Vogelen, Vossen, ende andere gedierten, ende geuangen
groote meenichte van Cabeljauwen, Versoeckende mits dien alsoo tselve
Eylandt noyt in eenige caerten is gevonden , dat haere Ho : Mo : souden
gelieven t* aeuhooren liet rapport van beuren Schipper, die opten XVIlei
deses in dese Landen met t' voorszeide Schip is gearri veert, Ende dien
volgende hun Supplianten vuijt crachte van haere Ho: Mo: Placcaet ende
generael Octroy in date den XXV 11*» Marte XV Ie veerthien te verleenen
Acte van verclaeringe ende Octroy dat zy t* voorszeide Eylandt alleen sullen
mogen bevaeren vier reijsen vry ende binnen wat tyt alles in conformite
van t* voorszeide generael Octroy , Desen volgende heeft den voorszeiden
Schipper Aert Adriaensz. Havelaer gedaen Rapport vande ontdeckingc
van t* voorszeide Eylandt verthoonende haere Ho: Mo: de caerte by
hem daervan geteeckent , Ende daerop gedelibereert synde , Is nae gedaen
Omvrage verstaen ende geaccordeert datmen die Supplianten sal geven
Acte van diligentie, gelyck aeu anderen gegeven Is van dat sy binnen
behoorlycken tijt het Rapport vande ontdeckinge van tvoorszeide Eylandt
gedaen hebben.
8 Januari 1619. Gelesen de Requeste van Pieter Conrten Coopman
tot Middelburch In Zeelandt te kennen geuende hoe dat hy Suppliant
door Logier Jaspersz. met syn schip geuonden beeft zeecker Landt
liegende opte hoochte van LXXVlJ graden tot LXXX graden sess
minaten, om aldaer walvisschen, walruschen ende andere gedierten te
vangen, welck Landt noyt voor desen is geuonden noch betreden,
gelyck te sien byde gepresenteerde figuratiue caerte, welck landt byden
schipper genoempt is nyeuw zeelandt, versoeckende mits dien te genieten
het Octroy by haere Ho: Mo: doen publiceren opten XXVIIc" Martii
Int Jaer XVIc ende veerthien, ende dacrnae gehoort het rapport vande
voorszeide Schipper Logier Jaspersz. van syn gedaen reijse, ende
vindinge vant voorszeide eijlandt. Is geaccordeert datmen den Suppliant
aall genen acte van diligentie by tvoorszeide gedaen rapport, ende exhi-
bitie vande voorszeide figuratiue caerte vande gelegentheijt van t' voors-
zeide eylandt , ende sall hiernac op syn voorszeide versoeck gedispoueert
Worden nae behuoreu.
384
•
13 April 1619. Opte Requeste van Bruin Wilhemsz. Dedel ende
Bruyn Dircksz. vander Dassen met bun Compaignie Coopluyden binneo
Delft f hebbende te Dclffshauen liggende een groot Schip genaempt* den
Watcrhont groot hondert tachtentich lasten by hen gecocht vande Groen-
lantsche Compaignie , welck Schip gedestineert is prima May naestcom-
mende wederom Groenlaudt te beseylen wesende byde vercoopers ge-
heelyck van zijn geschut ontbloot sonder dat zij Supplianten teseowoor-
dich wecten geschut te coopen te crygen, versocckende mila dien dat-
men haer voor viere ofte vijf maenden soude leenen vuyt het magasijn
tot Delff veerthien ysere stucken geschuts van omtrent twiutich oRe
dryecntwintich hondert ponden , mettc cogels daertoe noodich , Is nae
deliberatie int voorszeide versouck vande Supplianten geaccordeert , mits
byde selue Stellende soluentc cautie ten contentemente vanden Raedt
van State, dat de voorszeide Reijse gedaen zijnde, zij de voorszeide
veerthien ysere Stucken geschuts geheel ende ongescbent costeloos eode
schadeloos wederom int voorszeide Magasijn binuen Delff sullen leeuereo,
mette voorszeide Cogels ofte de weerde vande selue, mitsgaders vaa
tvoorszeide geschut, tot welcken eynde alles behoorlyck sall wordeo
gewoogen ende gepriseert, ende werden d' heeren vanden Raedt van
State versocht, ende geauthorizeert dese resolutie te doen effectueren vaijt
het Magasijn vande Generaliteyt binnen Delff, bij sooverre als aldaer
daertoe commoditeyt is.
11 November 1624. Is geleseu de requeste van Adryaen Dircxz.
Leversteyn Coopman op Dciffshaven, versouekende octroij voor den tyi
van 20 Jaren, om alleen te mogen bevaeren de Landen bij hem ont-
deckt vande oostcaep van Fretum Davis noortwaerts aen tot aan seecker
Landt ende riviere by hem gevonden, liggende vande voorszeide Oost-
cnep vyff graden mitsgaders van alle voordere Landen by hem noch
t*ondersoucken in Ereto Davis, noortwaerts aen tot op 84 graden.
Noch gelesen de requeste van Eugelbrecht Pietersz. vander Zee Coop-
man woonende jndcn Bryel versouckeude om redenen daerjnne verhaelt
Octroy om voor den tijt van 12 Jaeren alleen te mogen equippereu op
Fretum Davis presenterende aen te wyscu de sub et obreptie vant ver-
souck des voorszeideu Leversteins.
Insgelycx gelesen een requeste van wegens de Bewinthebberen vande
Geoctroyeerdc Noortschc Compaguie versouckeude commuuicatie vande
voorszeide Requeste van Leversteiu , aleer hein t' vcrsochte Octroij werdc
gcaccordocrt, Ende naer deliberatie Is verstacn dat de voorszeide Sup-
pliauteu bij monde uaerder sullen werden gchoort Daertoe gecommit-
tecrt zijn de heereu Essen, Duijck ende Joachimi.
21 November 1G24. üpt versouck van Eiigelbert Pieters om te heb-
ben expeditie op zyn vcrsochte octroy tott bet bevaeren vant Fretum
Davis Is goetr^cvondcu dat partieu toecunimeude maendach sullen com-
pareren volgens voorgaeude resolutie vanden XL*» deses, voor Commis-
sarissen.
27 Februari 1025. Opt versouck vande Bewinthebberen van de
Xoortsclie Compaguie goctgcvondcu t* ordonneren Adriaen Dirxen Le-
versteiu tiidt; Enj^elbrecht Pictersscu, dat sij rechte opeuinge doen van
de landen bij hun gevonden, ende op wat hoochte deselve syn gele-
gen , om recht te conncn weten off dcselvc lauden syn gehoorende on-
der bun octroy, ende by hun voor deseu ontdeckt ende bevaeren sijn,
otfte niet.
25 Maart 1625. Is gelesen de requeste van de Bewinthebberen van
de Geoctroyeerde Noortscbe Compagnie over de Camer tot Amsterdam ,
daerbv deselve te kennen geven dat sy tefjeuwoordich laten toerusten
een schip oninie daermedc Ic ^t•ylen door Nova Zembla naer de riviere
385
Ohj ende Cathey, ende so voorts te laten onderaonoken de dearvaert
omme bj Noorden te comen in China, Japan ende andere omliggende
plaetsen, fersonckende opene patente daerby alle uytheemscbe Coningen
ende Potentaten, mitsgaders alle gouvernenrs ende be?elhebberen van
wat conditie oft qnaliteit die souden mogen syn, versocht ende respecti?e
be?olen werden, tvoorseide schip met den aencleven van dien te laten
passeren ende repasseren, sonder deselve eenige beletselen oft empe-
scbementen aen te doen, maer ter contrarie in alles te helpen bevorde-
ren ende assisteren, ende daerenboven aen de supplianten mede te ver-
leenen extract van de resolutie voor desen den 18° Aprilis 1595 geno-
men '), by dewelcke een premium van 25 oft 30 M guldens gestelt is,
voor dengeenen die deselve deurvaert souden comen te passeren ende
onidecken.
£nde naer deliberatie is int versouck van de supplianten, raeckende
soo wel t' eene als *t ander point geaccordeert.
10 October 1625. Is gelesen de remonstrantie van Jan Jansz. Mo-
lenwerff Coopman tot Hoorn ende Adriaen Dircien Leversteyn tot
Delffsbaven, daerby deselue te kennen geven dat sy met veele moeiten
ende costen ontdeckt hebben in Freto Davis, seecker landt bewoont
met menschen, noyt voor date van dien by eenige Ingesetenen der Ver-
eenichde Nederlanden bevaren, versoeckende dat in conformiteyt vant
Generael Octroy den 27 Martii 1614 geemaneert hun vergunt mach
werden het voorszeide landt alleenlyck vier reysen te mogen bevaeren
off doen bevaren met exclusie van allen anderen, Hierop gedelibereert
synde. Is goet gevonden te committeren de Heeren Essen ende Dnyck
om die vande Noortsche Conipaignie daerop te hooren ende soo doen-
lyck parthien taccordercn.
16 December 1625. Is gelesen de requeste vande Bewinthebberen
vande Noortsche Compaignie over de Camer van Amsterdam , houdende
dat sy in het tegenwoordige Jyr gesondeo hebben een Jacht naer
Fretnm Davis, twelck daerjn geseylt is van 60 tot 68^ graden, hebbende
ontdeckt verscheyden Bayen , Rivieren , £y landen ende volckeren, ver-
soeckende vande selve ontdeckinge acte van diligentie volgens haer Ho:
Mo: generael Placcact jnt Jaer 1614 geemaneert, om in gevolge van-
dien t* effect vande selve ontdeckinge te mogen genieten , Waerop ge-
delibereert synde, js goet gevonden deselve requeste te stellen in handen
vande heeren haer Ho : Mo : Gecommitteerden tot examinatie van gelycke
requeste by N. Leverstein gepresenteert om parthien metten anderen
daer over t' accorderen.
24 December 1626. Opt versoeck van Joost Adriaenssen van Col-
ster ende Mr. Cornelis Musch Secretaris tot Rotterdam, Is geaccor-
deert voorscbryven aen t' hoff van Ëdenborch in Schotlant , ende gelycke
brieven aen den Gouverneur te Lieth ten eynde der Supplianten Schip
by een Schotsche Pirate te Liet jugebracht, mach werden cost ende
schadeloos gerestitneert ende het votck nyt den arreste ontslagen *).
15 Februari 1627. Is gelesen de requeste van Engelbrecht Pieterssen
vander Zee coopman woonende inden Bricl daerbij versocht wert Octroij
om voor ses reijsen, alleen ende met exclusie van anderen te mogen
bevaeren Fretum Davis als hebbende jut jaer van 1624 daerinne ontdeckt
een nieuw Eilaut, ende nldaer oock opgedaen seeckere siluere ende gout
mijnen voor desen noijt bekent Waerop gedelibereert sijade , ende ge-
considereert dat jnt jaer 1624 tusschen den Suppliant ende Adriaen
*) Vgl. hiervoor p. 42. — De resolutie is van 18 April 1596.
*} Vgl. de hierua volgende resolutie van 21 Februari 1627.
25
386
Dircxén LeFeraieijn Mitsgaders die vAnde Noortsche Compnigme ter
Gamere tot Amsterdam ouer dese saecke questie js eevallen, siJD gecon-
mitteert de heercn Lochteren van Noortwijck ende Liclama om den
Soppliant ende d' andere geïnteresseerden te hooren ende t' accorderen
800 doenlyck.
24 Februari 1627. Ontfanp^en een missiue vanden Raedt van Schot-
landt geschreven tot Edinbourgh den IB**" Januarij lestleden tot antwoort
op haer Bo: Mo: voorgaende VHnden 24 der voorleden Maent decem-
bris, jnt favear vant gearresteerde schip van N. Colster ende Consorten ,
comroende uyt Freto Davids, geschreuen, houdende dat zij laat hadden
vande Coninck t'selve schip favorabelyck te tracteren , finde ouer snlcx
los gelaten hebben , dewijl uock den aenclager geen voorder vervolgfa
en dede, Waerop geen resolutie js gevallen.
6 Maart 1627. Gerapporteert sijnde dat opt versoeck van Engelbrecht
Pieterssen vander 2iee, om met exclusie van andere oaer Fretum Da-
vis te mogen gaen die vande Noortsche Conipaignie versoncken datte
saecke voor 4 off 6 weecken mach werden uijtgestelt ten eynde alvoo-
rens de preuve mach werden gedaen vande aerde, die van daer js ge-
bracht, js de saecke jn bedencken gehouden ').
BIJLAGE XV. (p. 196—217.)
THOMAS EDGE , Dutch , Spanish , Danish distnrbance ,
also by Huil men, and by a new Patent, with the
succeeding Successe and further Discoueries till thia
present *). •
In the veere 1612 the Companie set forlh two Ships, vie. The Whale,
burthcn one hundred and sixtie Tiinnes, and the Sea-horsc . hnrthen one
hutidred and eightic tunnes , vnder the Command of John Ftusitell, and
Thomas Edge, for discoueriug and killiug of the Whale. They discoiie-
red that yeere nothin^ worlh writing of, by reason of some falling out
betwixt Russell and Ed<?c; yct they killed that yeere seuenteene VVha-
les, and some Sea-horses, of which they made one hundred and eightie
Tunnes of Oyle with much difficultie, as not being experimented in
the biisinesse. This yeere the Hollanders (to keepe their wont in fol-
lowin? of the English steps) came to Greenland with one Ship, being
brought thither by au English man, and tiot out of any knowledge of
their owne Discoueries, but by the direction of one Allen Sallowes, a
man imployed by the Muscouia Companie in the Northerne Seas for
the space of twentie yeeres before ; who leauing his Couqtrey for Debt.
waa entertayned by the Hollanders , and imployed by them to bring them
to Greenland for their Pylot. At which time being met with all by the
Companies Ships, they were commanded to depart , and forbidden to
') Niiar hrt afschrift «Ier R. S.-G. op het arrhiof der provincie Ttrecht. Pc
fCele^enheid ontbrak mij, om deze extracten te verjfelijken met het oriifineele ezetii-
plaar der R. S.-O. op het Rijks-archief, waaraan de citaten in den tekst vin
dit werk ontleend zijn. Bij eventneel verschil van lezing verdienen dns de ci-
taten in den tekst de voorkenr.
*) Dat dit stuk van Thomas Edge zei ven is , blijkt uit : Purchas, Pilgrime».
III p. 734.
387
•
hannt or freqaent those parts any more by mee Thomas Edee. There
waa aUo a Spanisb Ship brought thither, by one Nicholas Woojcocke
ibis yeere, a man formerly imployed by the sayd Companie; whicb Spa-
nish Ship made a full Voyage in Green-hnrboiir. But Woodcocke at his
returoe into England, being complaincd of by the Compauie, was lm*
priaooed in the Gatehouse and Tower, sixteeoe Moneths, for carrying
tbe Spanisb Ship tbither.
In tbe yeere 1613 the Companie set out for Greenland senen sayle of
Sbips ?nder tbe Command of Beniamin loseph , and Thomas £dge, tbe
Ships departed from Granesend the six and twentieth of Aprill , and
arrioed in Greenland the fourteenth of May. This yeere the Englisb
bad the Kings Patent vnder the broad Seale of Ëngland, to forbid all
Strangers and others, bot the Moscouia Companie to fse the Coast of
Greenland. Tbe Englisb met with fifteene sayle of great Ships, two of
tbem were Dotch Ships, the rest were French, Spanisb, and of the
Arcbdnkes , besides foure Ënglish Interlopers. The Companies Ships for-
eed tbem all from the Coast of Greenland, not suffering any of tbem
to make a Voyage ; they tooke from tbe two Dutch Ships certayne
goods, bat in going to takc it, they neglected their owne voyage,
wbicb damnified thereby to the value nf three or foure thousand ponnds.
For their Sbips came home dead Fraight two or three hundred Tonnes
by tbat roeanes. This yeere was Hope Hand and other Hands discoue-
red , to tbe Eastward by the Companie.
In the yeere following, which was 1614 the Companie set out for
Greenland, tbirtiene great Ships and two Pinnasses, vnder the Com-
mand of Beniamin loseph, and Thomas Edge, all ^bich Ships were
well appointed with all manner of Artillerie for defence, and other ne-,
cessaries for tbe making of their Voyage and for Disconerie. This yeere
the Hollanders set out for Greenland eighteene great Ships, wbereof
foore of tbem were of tbe States man of Warre, Ships with thirtie
pieces of Ordnanco a piece. This yeere the Dutch stayed and fislied
for tbe Wbale perforce , they were farre strouger then the Englisb ,
whicb waa a cause tbat the English Ships came home halfe laden, and
the Dutch with a poore Voyage. This yeere the Companie Discouered
▼Qto the Northwards of Greenland, as farre as SO Degrees odde Mi-
nats, in the Ship Thomazen, as by her daily lournall dotb appeare at
largo *); in whicb Ship was imployed Thomas Sherwin, and William Baf-
fin, being the second Voyage they were imployed into those parts. And
some Hands to the Eastwards of Greenland, were Discouered by foure
Sbips imployed in tbat seruice, as by their lournall more at large ap-
peareth.
Iq the yeere 1615 the Companie set out for Greenland, two sayle
of great Ships and two Pinnasses, vnder the Command of Beniamin
loseph, and Thomas Edge, who following their Instructions , arriued
▼pon the Coast of Greenland the sixth of lune, which they found to
bee muoh pestered with Ice, and being foggie weather, they runne into
tbe Ice, SO farre, tbat they were fast in it fourteene dayes before they
could cleare themseluea of it. This veere also the Hollanders set out
fourteene sayle of ships, wbereof three of tbem were States Men of
warre of great force, they killed Whalcs in Horn-sound , Bel-sound and
Faire-bauen, and stayed vpon the coast of Greenland perforce, as they
did the former yeere ; whercby the Ënglish came home halfe laden. This
yeere also the King of Denmarkc sent vnto Greenland three of bis
*) Dit joorDaal is afgedrukt bg : Pnrchas, Pilgrimes. III p. 720 volg.
25*
388
sliips , Men of warre , to damand a toll of tbe English ; but tbey had
none pa^d them : for they feil with the Eore-land in 79 degrees , where
Captaioe Ëdge was, and he denyed paymeot of any toll, alledging that
the Countrey of Greenland beloaged to the King of Ëasrland '). These
were the first Danish ships that euer came to GreeDlaod, who had for
their Pilot one lames Vaden, an Ënglishinan to bring them thither *).
In the yeere 1616 the Compaay set out for Greenland eight Sayle
of great ships, and two Piunasses vnder tbe coramand of Thomas Edge,
who following his course, arriued in Greenland abont the fonrth of
lune, haning formerly appointed all his ships for their seuerall Har-
bours, for their making of their Voyage vpon the Whale, and haning in
euery Harbour a sufficiënt number of expert men , and all prouiaiooa
fitting for such a Voyage. Tbis yeerc it pleased God to blesse them
by their labours, that they full laded all their ships with Oyle, and
left au ouer-plus in the Countrey, which their ships could not take
in. Tbey imployed tbis yeere a sroall Pinnasse ?nto the East-ward,
which discouered the East-ward part of Greenland, Namely, the Uand
called now Edges^ Hand , aud other Hands lying to the North-warda as
farre as seuentie eight degrees , ibis Pinnasse was some twentie tonnes ,
and had tweloe men in her, who killed one thousand Sea-horses on Ed-
ges Hand , and brooght all their Teeth home for London. This was the
first yeere that euer the Company full laded all their ships sent to Green-
land, and this yeere tbey made twelue or tbirteene hundred tunnes of
Oyle in Greenland by tbe fourteenth of August. All the ships arrioed
in safety in the Riner of Tbames , in the moneth of September. The
Hollanders had tbis yeere in Greenland foure ships , and those kept to-
gether in odde places , not easily to bee found , and made a poore
Voyage.
In tbe yeare 1617 the Company set out for Greenland fourteene Sayle
of ships, aad their two Pianasses furuisbed and manned with a suffi-
ciënt number of meu and all otber prouisions fitting for that Voyage,
vnder tbc commaud of Thomas Edge. Tbey departed from Grauesend,
about tbe foure and twentieth of Aprill, aud arriued vpon the Coast
of Greenland, the eight and twcutieth of May all in safety.
At our first comraing vpon the Coast this yeere, I met with a
Dutch sbippe of two hundred Uinnes, which I commanded aboard, the
Captayucs name was Cocke, who told mee tbere were ten Sayle of Dutch
vpon tbc Coast, aud two men of Warre, and that bc came to make a
Voyage vpon tbe Whale. I shewed him the Kings Comroission . and
commanded him by vertue thercof to depart from tbe Coast, willing
him to acquainl the rest of his Couutrcy-mcQ with it. And furtber ,
I told him that if 1 met with him or any Dutch ships hereafter, I would
take from them what they had gotten, aud thus bauing entertayned him
aboord with me courteousiy, 1 let him goe without taking any proui-
sions from him. At bis departure from mee, bee promised bee would hut
stay to meet wilh two of his Consorts , which be had lost company with
tbe day before, aud then bee would directly goe for Flushing, and acquaint
his Merchants , that the English Captayne would not suffer him to stay
vpon the Coast of Greenland; but it seeraetb at bis meeting with bis
Consorts, they agreed altogether to goe into Horu-sound, and tbere they
killed some few Whales which they saued in Blubber. I vnderstanding
') Zit* over dit voorval: hierv<jor p. 288, .39.
») „Vn-Eniclish English to senie Dutch, Spnnish, Daue , agaiuat their owue.
(Noot van Purchas.)
»•
389
of it, gaue order to my Vice-admirall when he was laden, ihat be should
goe into Horne-souad, and put the Fleininings from thence, and take
what tbej had gotten , which he did accordingly: but the goods he tooke
from the Dutch ships, were not worth to the English twentie ponnds,
for it was but Blubber and Finnes, which they had no need of, in re-
gard they had killed as many Whales as would lade their ships, and
more then they could carry or saue. This yeere the English made ni-
neteene bundred tunnes of Oyle in Greenland, and all their ships arri-
ned at home in the raoneths of August and September in safetie. They
also employed a ship of sixtie tunnes, with twenty men in her, who
discouered to the Eastward of Green land , as farre to the North-wards
as seneutie nine degrees, and au Hand which he nained Witches Hand,
and diners other flands as hy the Map appeareth, and killed store of
Sea-horses there, and then came into Bel-souud: where hee fonnd bis.
lading of Oyle, left by the Captayne which he tooke in. This yeere the
Huil men set a small ship or two to the East-wards of Greenland , for
tbe Hall men still foliowed tbc steps of the Londoners , and in a yeere
or two called it their Disconery, which is false and vntrue, as by Oath
in the Admiraltie doth appeare. The Dutch likewise practise the same
conrse.
In the yeere 1618 some difference hauing passed betweene the Eng-
lish and some Zelanders, tbe yeere before >)> i° ^^^S lames bis Newland,
alias Greenland (which Zelanders were neuer in those parts before, and
▼pon promise of tbe present departnre) were permitted to passé else-
where with their prouisions which they bad, and comming to Cherrie
Hand, and meeting with one English Interloper of Huil; namely Mar-
madnke * ) , he animated the said Zelanders to retnme back for Greenland,
alleaging vnto theni, that the Companies ships were in each seuerall
Harboor basied abont their Yoyage, and that none wonld stirre from
bis Harbonrs to molest them , and that they being three ships of force ,
might retume to a Harbour in that Conntrey, called Homsound, and
tbere make a Voyage perforoe, which the said Zelanders did attempt,
and there manned ont diners Shallops, bauing many Biskainers , and
killed store of Whales, setting those English at nonght. Wberenpon
Captayne Thomas Edge, chiefe Commander of the English Eleet, bauing
laden tboae ships that were in Harbon r with him, and presently sent
for William Hely, bis Vice-admirall, giuing him order (who was not
tben fnll laden, bat in good forwardnesse) to fit the ship he was in,
and goe to Home-sonnd afore-said, and put the said Zelanders from
thence: which the said Hely presently put in execution. But before his
oomming thitber, the Zelanders had notice by an English Surgeon, that
if they did not depart, the.Enfflish Vice-admiral would come presently
and foroe them from thence. Wberenpon the Zelanders laded all the
goods they had in two ships , and sent them away before the comming
of the English Y ioe-admirall , leauing one ship bebind, with certaine
cashe of Blabber, and two Whales and an halfe vncut vp, in a branado
to trye if the English would meddie with them or not , which said ship
and goods there left, were snrprized by the said English Vice-admirall,
the goods detayned to the Companies vse, and the ship restored there to
*) Hier volgt dus nogmaals een verhaal van het voorgevallene met de Zeen-
wen in 1617 van eene andere hand dan het voorgaande. De schrijver is den-
kel^k William Heley, de hier meermalen genoemde 0 Vice-admirall", van wien
Pnrehas zeer vele bouwstofTen voor dit gedeelte van zgn werk ontving.
*) Zie over Thomas Marmaduke o. a. : hiervoor p. 71.
390
the Zelaoders; wbich sbip bauing in ber ten cast Peeces, and stxiie
incn, and bauing intclligence cf one of tbc Companiea ships, at thai
time laden in tbe Countrey witb one bundred and eighiie tunnes of
Oyle» the Zealander gaue out lie would lic in waite and take thai
sbip of tbe Companies and ber lading, and carrie ber to Zeland. For
preuention wbereof, the said Vice-admirall tookc sixe Peecea of Ord-
nance, and soine Powder froin tbc sbip of Zeland, wbich were in Eng-
land restored to tbe owners-
In wbich said yeere 1618 the Zelanders sending ouer for reatitation
of the goods taken from them. A new Company conimixt of English,
Scottish and Zelauders, tbrough tbe nieancs of one Sir lobn Conning-
ham *) Knight, procured a grant for setting forth of shipping to tboae
parts , wbich might vtterly baue ouertbrowne and spoiled the trade of
tbc first discouerers thereof: and to that end diners of the chiefe men
were bired by the new Company that had been seruants to tbe first
discouerie, and inucb shipping and prouisions agreed for. l/Vberenpon
there was an agreement, that the East-India Aduenturers sbould iojne
stocke witb tbe Moscouia Aduenturers, and be one ioynt Companie for
that trade of Kiug lames bis Newland. Tbe Scottish Companies Pa-
tent thereupon dissolued, to the Moscouia Companies great trouble and
cost, in taking of all the prouisions they had bespoken, and paying
ready money for tbe same , bauing no vse thereof, but great part apoj-
led, and came to little good, and in ioyning vnfortunately witb the
East India Companie, in wbich yeere, and the next yeere after, their
Voyages proned ?ery ill, and they were losers, and much vexed and
crossed in their proceedings, to the great dis-beartning and detriment
of the Moscouia Companie: yet that yeere 1618 they set forth thirteene
ships and two Finnasscs, ?nder the command of the said Captaine Tho-
mas Bdge, who arriuiog vpou the coast of King lames bis Newland,
in the beginuiug of luue separated themselues to seuerali Harbours for
accomplishiog of their Voyages , the most part being ships of no force.
Presently after in all üarbours whcre tbe Ëuglish were, arriued great
store of ships of Zelaod, in warlike manner, being ships of great force,
who continued in the same Harbours amongst the Ëuglish, setting two
boats to the English one, with Biskaiuers, with a full purpose to driue
the English from their Harbours, and to reuenge the iniurie (as they
termed it) done them the yeere before : and for that tbe Scottish Patent
was dissolved ; wberein niany Flemmings wero to bc interested. And
to that purpose towards the latter end of July, ten Saile of the
said Zelanders, being at a Uarbour called the Foreland, where the said
William Heley, Vice-admirall of the English Fleet that yeere, was in
the sbip Pleasure , Master Robert Salmon, with one English sbip and a
Pinnasse there of no force, set vpon tbc said English Vice-admirall,
threatning, if hee would not yield presently, to dispoyle him of sbip
and goods, not pcrmitting to take bis men aboord. And witb two of
their chicfest ships lavd the English Vice-admirall aboord, there being
but spuen English aboord the sbip, which they detayned for foure and
twentie houres, the Zelanders not daring to enter, making many bra-
uadoes and attenipts, thinking to make the English to yeeld, and stand
to their uiercy, which was refused. And thereupon üue of those Ze-
landers ships; namely, the Fortune of Camphire, burthen foure bundred
tunnes, with eigbtcene cast Pecces , bcside:$ brasse Bases and Murtbe-
rers, Captaine iiubreght Cornelisson; the Saint Peter of Flushing,
*) Op de kanttcekcning door Purchas .,CuDuiugham'' genoemd.
891
burtben three bundred tunnes, witb eigbteene cast Peeces, Captaine
Cornelius Cooke; the Salamander of Flusbing, two bundred tunnes,
fourteene cast Pecces, Captaine Adrian Pceterson ; tbe Cat of Delpb
Hauea, witb sixteene cast Peeces, Abraham Leuerstick *) being Captaine
and Generall of the Zelanders, and William Johnson of Milliworth *), in
a ship witb fourteene cast Peeces: all wbich, after mucb conference
passed betwixt tbe said Zelanders and William Hely: wbicb said Ze-
landers gaue out many vnciuill speeches against tbe Kings Maiestie ,
not esteeniing bis Comroission ; alledging tbat there was good law in
Flanden for what tbey did. And on Sundaj tbe nineteentb of luly
1618 did forcibly set vpon tbe said Englisb Vice-admirall , fine togetber
plying tbeir great Ordnance, small Shot, and Murderers, seeking wbat
in tbem lay to kill and spoile all tbe Englisb tbat were aboord: wbo re-
sisted tbeir force, and in spitc oi all tbeir opposers set sayle, saluting
tbem witb tbeir Ordnance, and maintayniug fight against tbem till tbeir
Sayles were sbot downe, some of tbeir chiefe men slaine, otbers hurt,
and tbeir sbip forced eitber to ancbor, or run asboare. Tbe Zelanders
vsed tbe Englisb verv vnkindly , rifling tbeir sbip of all tbeir goods ,
and taking away all tbeir munition and artillery, not leauine any goods
asboare , but buming vp tbe Caske , not permitting tbe Englisb to take
iD fresh water , but sbot tbeir Boat tborow in going asboare , and min-
ding, as tbey protested and swore vnto tbe said TVilliam Hely, tbat tbey
would take and ransacke all tbe Englisb sbips in tbe Countrey, and
carrie tbe Englisb Captaine to Zeland : bauing as tbey said , tbat yeere
ID tbose parta 23 sayle of well appointed sbips, onely to ouertbrow all
tbe Englisb , all wbicb were to meet in Scotland ontward bound. After
tbe surprising of tbe said Englisb Vice-adroirall , all tbe rest of tbe En-
glisb sbips being dfspersed farre asunder, could not ioyne togetber, being
10 all places bindred by tbe Flemmings: and by tbat meaues the En-
glisb Voyage vtterly ouertbrowne . to tbe extraordinary great losse and
obarge of tbe Companie, tbe most part of tbeir sbips returning bome
witboat any goods.
Tbe next yeere 1619 tbe said Muscouia and East India Companies set
ent nine sbips, and two Pinnasses, vnder tbe coromand of tbe said Captaine
Edge, in wbicb yeere, diners Hollanders being in tbe Nortbermoft Har-
boor in tbe Coontrey , employing great quantitie of Boats in obasiug tbe
Wbale' tbere, off into tbe Sea, put tbem by tbeir vsuall coorse, so
tbat tbe Companies sbips, being fine of the nine, in tbe two Nortber-
moat Harboors, were disappointed of tbeir Voyage in tbose Harbours;
and tbinkiog to better it in tbe otber Harbours, tbe foresaid William
Heley aeoding a Sballop witb ten men in her , witb Letters to the said
Captaine Edge, of tbeir ill successe to tbe Northwards, the said Sballop
was cast away, aod all tbe men lost: and tbe said Captaine being laden,
seot a Pinnasce to tbe said Heley in August, aduertisiug bim of bis
depa^tore, thinking all tbe sbips to tbe Northward bad been laden, wisbiug
them to baste bome. By meanes of wbicb Shallops casting away, tbe
Voyage was greatly bindred to the Companies exceeding great losse,
') «Abrabam Leuerstick", elders (Maller, Mare Claosam. p. 876) «abraham
dirksên , general des Flainends" genoemd, heette Abraham Dirksz. Leverstein,
en was de zoon van den oprichter der kleine N. C.
*) Deze, elders eenvoudig «guilliaome raillworth" genaamd, was schipper van
het schip de Engel , varende voor de kamer der N. C. te Hoorn (MuUer, Mare
Clansnm. p. 876.) Waarschijnlijk heette hij Willem Jansz. Molenwerff. en was
zoon of broeder van Jan Jansz. Molenwerff , den energieken bewindhebber van
de kamer der N. C. te Hoorn. (Zie hiervóór p. 178, 181.)
392
iu tbat the Hollanders did as tben briog ouer great quaniitie of Wbak
oyle, and sold it at vuder rates, so that the Companie was forced io
keepe theirs on their bands twelue monetbs , and sell it afterwards at a
very small price '), and lost one sbip in ber returne homewards neere
Yarmoutb: whicb did so mucb dishearten the said Companie, tbat they
dissolued againe, and thougbt verily to baue aduentured no more thither
(their successc those two yeeres past, in which the £ast India Companie
ioyned with them was so bad , tbat any tbat wonld buy their prouision migfat
enioy the benefit of the Trade tbere.) At which time, the worthie and
famous Merchants Aduenturers; namely, Ralph Freeman, Beniamin
Deicrowe, George Strowd, with Captaine Thomas Ëdge, all bretbreo
of the Moscouia Companie, pitying the down-fall of so worthie a Traf-
ficke, in whicb yeerely so many poore Land-men receined great comfort,
and breeding of Muriners, at their owne charge compounded with tbe
said Companie, and tooke that Trade into their bands. In which yeere
1620 they set out seueu sayle of ships, vnder the command of Wiliiam
Goodlad, and the said Wiliiam Heley; in whicb said yeere, by reason
of great slore of Flemmings and Danes in tbe foresaid Northermost
Harbnurs, their ships bad illsuccesse to tbe Northwards, and were foroed
to passé from Harbour to Harbour to secke to make a Voyage, bnt
could not, and so returned home halfe laden, with seuen bnndred tun-
nes of Oyle.
The next yeere 1621 the foresaid Aduenturers bired, and set forth
eight ships, seuen for tbc Wbale Voyage, and one to the Sontb-eastwards
vpou Discouerie , vnder the command afoiesaid, which veere in one of
their chiefest Harbours their Voyage was ouertbrowne, by reason of the
foresaid Flemmings and Danes, being to the Northward, as aforesaid,
putting the Whale by ber course, and in all places in tbe Coontrej
generally disbeartned, and out of hope to baue made any Voyage that
yeere, whereby to hauc earned their bread. Yet it pleaaed God after-
wards in some Harbours, Whales hitting in, a Voyage was performed ,
and 1100 tunnes of Oyle brought home, to tbe great enconrageroeut of tbe
said Aduenturers: otherwise thut Trade had becne vtterly ouerthrowne.
The yeere following 1622 tbc said Aduenturers at their owne charge
set fortb nine ships , vnder the commaud aforesaid , and therein euiployed
diuerjt Land-meo, many of which afterwards proue good Sea-men, and
are fit for any Sca seruice. Ëight of which ships were appointed to make
their Voyage vpon the Whale, and one to goe on discouerie to tbe
South-eastwards. But ille successe happening, one of their greatest
ships of burthen, whereof lohn Masson was Mester, bauing in ber twe
hundred tuns of Caske, Coppcrs, and diuers prouisions, was vnfortunatly
cast away against a piece of Ice, vpon the coast of King lames New-
land , foure leagues from the shoare, in which ship perished nine and
twentie men , and the remaiuder being threo and twenty , were by tbe
prouidence of the Almightic miraculously saued in a Sballop, coasting,
tbirtie leagues afterwards to meet with some other ships to find some
succour, hauing neither bread nor drinke, nor any meanes whereby to
get any food : and so remayued thrce dayes iu extreme cold weather,
being in a small Beat ready to bee swallowed vp of euery waue, but
that God prouided better for thtiii. Manv of which people their bands
and feet rotled off, being frozcn , and they died iu the Countrey. Tbe
•) ï.'it (loze plaats blijkt, dat de \. C. tot zelfs iu Engeland onder de oogen
tier Moscovische Compagnie gelegenheid vond hare goederen te verkoopt n , een
feit in den tekst (p. 127, 28) voorbijgezien.
393
rest of the ships retorDod home ladea , bringing in them 1300 tons of
Oyle, yet tbe foresaid ohiefe Harbour could not performe their full
lading there, by reaaon of tbe FleinmiDgs and Danes being to tbe Nortb-
wards, as aforesaid, wbicb dotb yeerely hinder tbe Companies ships
froro making a Voyage *),
BIJLAGE XVI. (p. 196—217, 229—233.)
CORTE DEDUCTIE ende Remonstrantie van wegen de
Bewinthebbers ende Participanten vande respectine
oude Noortse Gompagnien ouer Delft, Hoorn, Enck-
hufjsen, Vlissingen ende Vere, oaergegeuen aende
Hooge ende Mogende Heeren de Staten G^nerael der
Vereenichde Nederlandtse Provintien.
Hooge ende Mogende Heeren, alsoo door verscbeyden nafigatien ge-
daen bijde Ingeseteoen deser Vereenichde Provintien, om de Noortse
qnartieren, onder andere nieuwe ende onbekende landen ontdect sijn
seworden de oosten van t* landt alsnu genaemt Spitsbergen, ende men
doen ter tijt als oock daerna beionden beeft dat ontrent de selve Cos-
ten ende inde Baijen ofte Inwijcken vant lant jaerlijcx baer waeren ont-
houdende menicbte van Walvisschen ende andere Zeemonsters, sulcx dat-
men presumeerde met groote apparentie, dat aldaer een goede negotie
conde gemaect worden , met de selve Walvisschen , aldaer te gaen van-
gen ende den traen ende Walviscbvinnen daervan in dese landen in-
nebrengende, Soo Ist dat eenige Coopluyden inwoonders deser geüni-
eerde Provintien daerop gelet hebbende, hebben met maelcanderen ge-
raden geuonden de apparentien vande voorszeide negotie nader te doen
ontdecken ende tot dijen eijnde Inden Jare 1611 *) eenige Schepen ge-
equipeert ende na de voorszeide costen wtgesonden , de welcke na veele
zeijlens ende menichfuldige periculen van ijs storm ende anders de selve
costen aengedaen hebben ende nijet alleene nader besocbt maer soo wel
in dat selve jaer als eenige navolgende het Landt eene goede streeck
lanes om de noort verder als oijt te vooren hebben opgedaen ende be-
seijTt, Ende hoewel d' selve Schepen, gelijck mede de gene die daerna
ten fijne voorszeid uijtgesonden werden, genoug waren voorsien met
volck ende gereetschappen totte W al visch vangst dienende, soo heeft noch-
tans (doorde cleene ervaren tbeijt dije men doen ter tijt daertoe hadde)
de negotie baer voort eerste soo wel nyet connen succederen, ofte heb-
ben eenige jaeren met groote schade hijer te lande wederororoe moeten
innekeeren tot dat eijntelijcken de wetenschappe na veele moeijtens ende
•) Ontleend aan: Pnrchas, Pilgrimcii. III p. 466 — 470. — Het bovenstaande
b het tweede hoofdstak van dit verhaal. Het eerste bevat een vrg uitvoerig
overzicht der Engelsche ontdekkingen in het noorden van Willoughby af (1568) tot
1611 , en sluit zich dus hier aan. Dit hoofdstuk vervolgt de geschiedenis der En-
gelsche walvischvangst blijkbaar tot aan het jaar. dat het opstel geschreven
werd. Het derde hoofdstnk eindelgk handelt over de verschillende soorten van
walvisschen, terwijl een aanhangsel ecnc beschrgving van Spitsbergen herat ,
waarbg de bekende en meermalen herdrukte kaart van dit eiland gevoegd is,
•) Lees: 1612. (Ygl. hiervoor p. 72.)
394
ondersouckens toenemende de sake nijet allene tot een beter gestalte-
nisse is gebracht, maer oock Terscheijden landen eude eijlaoden totte
WaWischneringe bequaem ontdeckt ende beuaren sijn geworden , stdcx
dat de effecten daervan tot merckelijcken dienst ende voordeel soo vant
gemeene landt als veele ingeseteoen vandijen hebben begunnen te strec-
ken, ende voort toecommende noch te verwachten staet dat door noch
vorder outdeckinge van onbekende landen ende zeen (daertoe jaerlijcx
seër wert getracht) slandts welstant eude Reputatie meer ende meer ge-
uordert sal werden, ingevalle de voorszeide Neeringe in vrede ende ver-
seeckerheyt onder faveur ende protectie van Uwe Ho: Mo: langer in
dese landen mach continueren,
Ouder alle swaricheden ende hindernissen die den spoedigen voort-
ganok van dese Negotie in haeren aenvanck seer hebben gesteut, is wel
de voornaemste geweest, dat vanden beginsel aff de Schepen deser
landen ter voorszeide Neringe vande Walvischvangst wtvaerende meest alle
jaeren , de Engelsche Schepen opde Costen van Spitsbergen , hebben
ontmoet, dije soo t' schijnt op gelijcke neringe wtwaeren, welcke En-
gelsche men benont dat sij baer int hooft hadden ingebeelt (men weet
niet op wat fondament) datte souuereiniteijt van dat lant haren Coninck
was toebehoorende , ende sulcx dat sij hadden recht omme tselve alleene
ende met seclusie van alle andere Natiën te mogen beuisschen , daerop
sij oock wel soo moedich waren , dat t'elckens als sij aldaer de schepen
van dese Landen hebben connen beseijlen, ofte vermeesteren, bestaen
hebben dselve, ofte vant landt ende neringe te verdrrven ofte mei
gewelt inne te nemen ende schip ende goet nae Engelant voeren, ofte
oock wel de Schepen aent Boort te leggen ende daerwt met gewelt over
te nemen alle tgene ter neringe als Traen, speek ende Wal vischbaerden
hadden becommen , daertoe haer affhandicht makende alle haerlieder tnijg
als ketels, lijnen, harpoenen, lancen, Chaloupen, ende geschut, ende
amunitie van oorloge, ende voorts alles meer, wat totte Walviscbne-
ringe ende Scheepstoerustinge was dienende, latende voorts d'selve Schepen
alsoo cael ende onversijen weder na het Vaderlant keeren, gelijck alle
tselve in verscheijden tyden ende occurentien soo aeude Schepen van
Hollant als van Zeelant is gebleken ende voornementiyck inden jaere 1613
wanneer eenige Coopluijden tot Amsterdam twee Schepen ter voorszeide
Neeringe nae Spitsbergen hadden wtgesonden, het eene nae de Baije
van Belsont, ende het andere na Uoresont daervan dat in Belsont
liggende op sijnne Neeringe, is onversiens vaudc Engelschen oueruallen
ende vermeestert) het andere in Uoresont geattrappeert sijnde, ende
meyuende te ontseijlen is vande Engelschen dije het vervolchden sijn
seijlen omstuckeu ende voorts nieddeloos geschoten, ende van gelijcken
daermede in handen vande Engelschen geuallen. Ende hoewel sijlieden daema
wel looselyck toegelaten jae selfs gepersuadeert hebben dat het vermees-
terde Scheepsvolck hare Neringe ter Walvischvangst souden int Werck
stellen, gelijck oock geschiet is, soo hebben sijlieden oock wel weeten den
teelt ende neringe al gedaen sijnde den ganschen Vanght tot haer te tree-
ken , ende die met eenen der vermeesterde Scheepen nae Engelant te
veruoeren, alwaer sijlieden het selve Schip hebben gelost, ende de waren tot
haren eijgen proffijte na haren wille gebeueücieert, daervan de Memorien ende
de bescheeden Mitsgaders noch van alle t'gene meer dat sijlieden wtte
voorszeide Schepen hebben genoten, onder de Reeders van de selve noch
iegenwoordich sijn berustende ende alhoewel de selve Reeders daema alle
behoorlijcke devoiren tot recouure van haere affgenomen goederen ende
vergoedinge van schade in Engelandt hebben gedaen nochtans hebben
dijenaengaeude na veele oncosten te vergeefs daeromme gedoocht, niets
connen obtineren, maer wel dat haere Gecommitteerde aldaer seer on-
395
hebbelijcken , ende met groote venmaetheijt , is bejegent geworden. Hei
jaer daeraenvolgepde syude 1614 den ij?er ende genegentheijt totte
neringe ?Rn Walvischvanght , bij veeleu ingesetenen deser lauden noch
meer als oijt te voeren ontsteken sijnde , uijt de Rapporten ende adver-
tentieu dijemen vercreeg, vande gene dije bet jaer te vooren ter selver
neringe wtgeweest waeren, ende datmen verstondt wat effecten de Engel-
schen daervan waren genietende, soo hebben verscheijden persoenen
geraden geuonden de neringe te hervatten ende omme haer te meer te
▼erseeckeren jegens alle hostiliteijten soo vande Engelschen als anderen
natiën, dije baer daerjnne souden willen troubleren, van Uwe Ho: Mo:
Ie versoucken een generael Octroij, onder beneficie van tweloke, sekere
Compagnien in dese landen mochten werden gedresseert , dije met
meerder ordre ende eenicheijt als wel te vooren de voorszeide neringe
aenvangen mochten; ende nae dat tselve Octroij by Uwe Ho: Mo: was
vergunt ende daeronder alles in redelijcke goede ordre gebracht, daertoe
oock becommen hebbende het Convoij van drije suffisante ende wel gemon-
teerde Schepen van Oorloge, soo js daermede met meerder verseecker-
beijt de Neringe dat selfde Jaer als oock de twee navolgende aen Spitsbergen
gecontinueert. Ende hoewel de Engelsche (soot schijnt) de Schepen vau
Oorloge aldaer vernemende , de banniere van Uwe Ho : Mo : hebben gere-
specteert, sulcx dat sijlieden haer onthouden hebben van soodanige hostili-
teijten den schepen van dese landen aen te doen, als inden jare 1613
eeschijet was ; niettemin sijluijden over al lettende op hare auantage , heb-
oen ondertusscben allesints weten inden wege te brengen soo reële
empeschementen, ende dije van dese landen met soodanige vileynien te
bejegenen, datmen eijntelijcken is genootsaeckt geweest, omme daervan
eenmael ontslagen te sgn, ende den vrede met haer te coopen voor
eenige jaren baer in te ruijmen de principale Baijen ende commoditeijten
van tlandt *), ende voorts op een onseker, andere onbekende banenen ofte
reen gaen soucken, twelck tot een onwtsprekelijcke schade ende nadeel
van deser landen ingesetenen is wtgevallen , het weloke eijntelijcken
eenige der voorszeide Compagnien heeft gemoueert (als mede om datte
Engelschen allentwegen niet ontsagen hun te laten verlnijden ingevalle sijlie-
den deser landen schepen eens conden meester worden, dat sijlieden d' selve
niet minder souden tracteren als int jaer 1613 geschijet was affirmerende
noch daerenbouen daertoe expressen last te hebben) hare equipagie van
Spitsbergen te diuertereu opt Ëijlant Mauritius dat doen ter tijt nieu-
lijox was ontdect ende totte Walvisch Neeringe bequaem beuonden ,
Waer naer gebeurt is , dat sekere drije schepen vande Compaignie van Vlis-
singen inden jaei^e 1617 wtgeseijlt sijnde na Spitsbergen, eiintelyck den
dertichsten Meij sijn gearriueert inde Baije van Horesont , aldaer siilieden
de Schepen vande Compaignie van Hollant als mede het Ordinaris Convoij
(twelck voor dat jaer opt eylant gedestineert was^ hebben gemist, daerop
gecommen is datten Engelschen Vice Admirael aes anderen daegs inde
selfde Baije arriverende, stracx sijnen admirael (dije in Belsont lag)
aduiseerde van het arriuemeut vande voornoemde Zeeuse Schepen dije hij al-
daer badde geuonden. Middeler tijt die vande Zeeuse Schepen vresende
tgene baer aenstaende was, nijet naereelaten hebben eene Chaloupe nae Bel-
sont te senden omme te vernemen ofte het Convoij ofte de Vlote van Hollandt
aldaer aengecommen mochten sijn, met meijninge soo t' selfde alsoo
waere , haer onder de selve te begeueu omme baere neeringe met meerder
verseeckerthey t te mogen exerceren , Doch de Chaloupe in Belsont geene
*) Dit 18 onjuist: do N. C. trok zich eerst na 1618 naar de Maoritius-baai
terug. (Vgl. hiervóór p. 137.) — Zie echter hiervoor (p. 888) het verhaal van
Edge ad 1616.
396
HoIIantse Schepen beeft vernomen, maer int gesichte vande Engelscben
Admirael gecommen sijnde, heeft die terstont aen sijn Boort doen ont-
bieden, ende met eenen geboden hare Schippers aen teseggeo dat sjlieden
vandaer souden vertrecken ofte dat hij selffs in Horesont commen sonde ,
ende bera met gewelt van daer slaen , hebbende niettemin te voren eeo
pinasken metten selfden last aen synen Vice Admirael na Horesont ge-
depescheert, ende bouen dijen daerna noch eene van sijne Chaloupea
ten selven fijne. De voorszeide van Vlissingen hiermede geDOugfa ge-
waerschowt sjnde , ende niet willende verwachten bet gewelt der Eii-
gelschen , twelcke sijlieden onmogelijck waeren te connen wedorstaen, ende
omme nijet te vallen int ongemack als die van HoUandt auno 1613
gedaen hadden, Vonden geraden haere Anckers te lichten, ende na
*t Beijren Ëylandt , een goet stuck weegs van daer gelegen , te ver-
seijlen, om haere fortnine aldaer te gaen versoucken. Doch alsoo ooder-
tnsschen den tijt ende het Saysoen vast was verlopende, ende dat sijliedeo
aldaer gants geene Neerin^e nochte commoditeijten en vonden, hebben
met roaelcanderen beraetslaecht wederomme na Spitsbergen te keeren,
op hoope dat middeler tijt de HoIIantse Schepen mettet Convoij aldaer
gearrineert mochte sijn ofte bij faute vandijen dat sijlieden ergens Imij-
ten t* gesichte vande Engelscben ofte ontrent eenige andere plaet-
sen (vant landt) bequacmer totte Neringe vinden mochten , Alle twelcke
hnnluijden oock faillerende , sijlieden eijntelyck door noot geperst sijn
geweest om de oncosten van haere Reijse te salueren, haer weder-
omme inde Baije van Horesont te begeuen , ende met vrunschap aenden
Engelsen Yice Admirael te versoucken dat sijlieden alleene bujten de
houcken vande Baije in Zee visschen mochten, t' weicke hoewel hnn
byden Vice Admirael toegestaen werde met belofte dat bij in bun
faueur aen sijnen Admirael schryven soude, nochtans soo is het contrarie
daerop gevolgt, als namentlyck dat hij sijnen Admirael vande neeringe
van dije van Vlissingen ten ergsten heeft gejnformeert, ende daerna
(soo t schijnt) last becommen hebbende, heeft het fortselijcken na de
Zeeusche Schepen toegeset, ende eene der selver dat met sijne neringe
geempescheert int ongereede lach, vermeestert: ende tselffde ontrooft
ende geplundert nyet allene alle tgene vanden Vanght was vercregen,
bestaende in merckelijcke pertijen van Traen, doode Walvisschen ende
Walvischvinnen, maer oock van alle schut ammunitie van Oorloge
Vischtuijg ende Scheepsgereetschappen ende voorts alles watter los ge-
maect ende geport conde werden , synde ondertusschen de twee andere
Schepen van Vlissingen die haer in tijts noch hadden connen claer maken,
ontseijlt, ende hebben alsoo haer van vorderen overlast der Engelscben
gesalueert, In weickenstaet tvoornoemde vermeeslerde Schip int Vaderlant
weder gekeert sijnde, ende de Reeders vandijen van alles watter gepas-
seert was rappoort gehoort hebbende , hebben haere dachten aen Uwe
Ho: Mo: gedresseert, ende van dselve vercregen brieuen van faneur ende
addresse van Mijn Hcere de Ambassadeur Caron ende sekeren gecom-
mitteerde daermede na Engelandt gesonden , met hope de geleden schade
aldaer gerepareert te crijgen, Doch sonder eenich effect, euen als die
van Amsterdam anno 1613 wedcruaeren was; allene dat sekcre gotelingen
van tgenomen Schip bijde Engelscben inden Teems sijn geworpen dije sij-
lieden noch toegelaten hebben dattc eygenaers souden mogen opdoen halen,
ende haere wille daermede doen , twelcke noch met seer groote oncoeten
heeft moeten geschieden. Hiermede conden die vande Compagnien van
dese landen wel considereren wat haer te doen stont , ingevalie sijlieden de
negotie vande Walvischvanght op Spitsbergen noch voorts continueren
wilden, namentlijcken met een naorder Contract tot gemeene defentie
roaelcauder te verbinden , hebben in gevolge vandijen voorden navolgende
897
Jaere 1618 aengegaen ende besloteo seker Admiraelscbap omme mael-
canderen te helpen defenderen jegens alle bostiliteijten , met ?erbintè-
niase datte eene des anderen scbade die door eenige bostiliteijten geleden
wierde, sonde moeien belpen dragen, Item gestelt ordre opde monture
?ande Schepen ende voorts meer wat tot gemeene defentie van nooden
was , daerenbouen ban mede versiende van behoorlyoke commissie defensine
van sjne Fur. DoorU. den prince van Orangien. Met dese ordre, de
schepen soo van Hollant als Zeelant anno 1618 ter walvisobneringe na
Spitsbergen uijtgeseijU sijnde, daervan eenige de fiaije van Horesont inge-
lopen sijn, geaccompaigneert roet een Schip van Oorloge, onder wiens
Convoij sijlieden dat jaer haere neringe vredelyck geexerceert hebben, eenige
na fielsont namen tlvck dije vant noorder quartier daer den Engelscben
Admirael met eenige andere Schepen van snne Vlote was liggende ,
eenige nae bet Voorlant namentlijcken de Zeeusche ende dije vande
Camer van Delft, alwaer de Engelscben Yice Admirael lag, dije van bet
noorder qnartier sijnde in getal Ie twee Schepen , sijn tot baerder eerster
aencompste , van haere Cbaloupen die sijluijden, om de Neringe te be-
ginnen uijtgeset hadden vande Engelscben berooft ende voorts gedreijgt
van daer geslagen te werden, ten ware sijlieden in tijts hun voorsien wil-
den, In welcken stant dije vant noorderqnartier hun beuindende, hebben
een Chaloupe vande gene die sijlieden noch behouden hadden na Horesont
om assistentie aen bet Schip van Oorloge gesonden, Doch alsoo tselfde
schip van Oorloge van daer nijet conde vertrecken om de Hollantse
Schepen die ontrent hem mede onder de Ëngelscbe lagen, in geen ge-
lijcke pericnlen te laten, als die in Belsont waren, soo jst datte selue
Chaloupe troosteloos heeft wederkeeren moeten, met rapport dat voor
haer geen assistentie voorhanden was , alsoo de schippers vande schepen
in Horesont liggende gelijckelijck aen die vande Chaloupe riepen,
dattet principale Schip van Oorloge in Belsont gedestineert was, welck
Schip van oorloge aldaer voor dat Saijsoen noijt is vernomen geweest,
als sijnde door die van Amsterdam (soomen verstaet) achtergehouden
ende na 't eijlandt Mauritius (hoewel daer gauts geen pericie van vianden
was) gediuerteert het welcke wel de principale occasie is geweest datte
remonstranten in dit groot ongemack mette Engelscben geuallen sijn ende
voor dat Saijsoen haere Neringe vruchteloos ende bcdornen is geworden.
Den Engelscben Admirael uijet allene met sijne Dreijgementen ter exe-
cutie te stellen, daertoe hem gants daer makende, ende voorts sijne
Breede sijde biedende om inde Noorthollantsche Schepen te schieten,
hebben de selve van Noorthollaut moeten rcsolueren om een euident
groot onheijl ende pericie te outgaen, met disordre ende ruine van
haere begonnen neringe op te breken , ende confuselyck van daer te ver-
trecken , ende voorts haer onder de Zeeusche schepen ende die van
Delft die aen 't voorlant lagen te salueren. Geduerende 't gepasseerde
aldns in Belsont den Engelscben Admirael noch ouderstaen heeft een
Jacht aen sijne Vice Admirael mede acnt Voorlant liggende aff te
aenden, met advijs eude cominaudemeat dat hij hem soude gereet houden,
om de Zeeusche die daer bij hem lagen van daer te helpen verdrijuen
gelijck hij selfs de noortbollantse wt Belsont gedaen hadde , ende soude
bij admirael hem derwaerts bij hem met sijne bijbebbeude Schepen nae
bet Voorlant transporteren, ende ten waere de Zeeusche vertrocken dat
bij die noch erger, als dije van Noorthollaut tracteren zoude, alle twelcke
bijden voorszeiden Vice Admirael selfs aen dije van Zeelant is aengesegt
geworden. Uijernaer de NoortbollaDtscbe schepen bij die van Zeelandt aent
voorlant, als verhaelt is, gecoramen sijnde, ende eedaen hebbende haere
Claohten van tgene haer in Belsont vande Engelscben Admirael was
bejegent soo sijn sijluijden namentlijck die vau Noorthollaut Zeelant endQ
398
Delft fooraoemt met maelcandereQ ouer dit stack in deliberatie ende oonfe-
rentie getreden , ende oaerleggende de schade bij die van Noorthollant door
de Dreijgementen ende feijtelijcke proceduren vande Ëngelschen geleden ,
als namentlycken , behaluen tgenc honlieden was affhandicbt gemaeet,
sijlieden noch teeneinael van hunne neringe waren berooft, ende bet aaijsoen
verlopen om noch ijets proffytelyck voor te nemen , dat sijlieden daerdoor
geuallen waren in eene excessiue schade, welcke scbade, als geleden aijnde
door notoire bostiliteijt, volgende de voorgaende gemaecte accoorden
over alle d' Compagnien moeste gedragen werden: datmen geene Repa-
ratie vande selve met eenige Clachten in Ëogelant te doen verwachten
hadde, daeruan de jaren 1613 ende 1617 suffisante preuuen badden ge-
geuen, ende dat onersulcx die aldaer ter plaetse ende de facto gerepa-
reert moeste werden, tot dijen eyude men de commissie defenaine van
aijne Fur. Door!*, den prince vao Orangien imploijeren moeste. Datmen
moeste letten opde Dreijgementen die hun int gemeen byde Ëngelschen
noch voorder werden aengedaen ende oversulcx gansch nodich was in
tijts te voorcommen, om in geen meerder swaricheijt als vooren te ge-
raken, datte macht vaoden Eogeiseu Admirael bij die vande Vice Ad*
mirael nijet souden tsamen gevoucht werden , Soo hebben sijlieden dienvol-
gende besloten bet Schip vande Ëngelschen Vice Admirael te verseeckeren
ende voorts aenden vangst bij hem gecregen te verhalen, de geleden
schade, voor soo veele denselven vanght strecken soude. Tot welcken
eijnde hij Vice Admirael tot meermalen is gesommeert geworden sijn
schip sonder tegenstant te willen doen ouer te geuen daertoe iiem tot
meermalen op sijn versouck tijt is gegeuen om hem te bedencken , maer
als hij eijntelyck hem daertoe onwillicb was toonende ende oock middel
sochte om door te seijlen eude alsoo te eschaperen , buijten twijffel mey-
nende hem bij sijnen Admirael te vougen om met hem versterct sijnde
het voordcel op d'aude (?) Schepen te nemen, soo heeftnien moetmen
het gewelt jmploijeren ende na dat eenige schoten soo met Canon als
Musquetten ten wedersyden gegaen waren is hij eijntelyck gedwongen ge-
worden het schip in handen van die van Hollant ende Zeelant voornoemt
ouer te geuen. Vuijt welck schip sijlieden dan gelost hebben alle t' schut
(dat naderhant is gerestitueert) Item alle den traen die sijlieden ter Neeringe
badden becommen bcstaende in ontrent 470 quartelen mitsgaders noch een
cleijne pertijc vuijle Walvischuinnen, alle welcke goederen prorata ouer
de schepen die het exploict hadden helpen executeren, sijn gerepartieert,
ende hier te lande ingebracht, ende voorts om naer te commen de ordre
bvde voorszeide commissie dcfensiue geprescribeert heeftmen niet willen
nalaten de selve veroverde goederen ter dispositie ende iudicature vande
respectiue Admiralileijten te presenteren, het welcke gedaan sijnde is
vande selve goederen volgende hare Ed. ordre gedisponcert, Dit exploict
nu jn Engelant ten quaetsten gcrapportcert ende met veele onwaerachtige
lasteringen ende logeuen geexaggereert sijnde; soo is t* selfde (soot
schijnt) aldaer bijde Flngclsche soo hooch genomen datmen daerop heeft
gaen foudercn ongehoorde ende exorbitante pretensien de clachten dacr-
van met sulcken heuicheijt ende bitterheijt jegens de Ingesetenen deser
landen, aen haren Coninck te doen, dat sijiie Maijt. daerdoor bewo-
gen is geworden het stuck selfs bijder hant te nemen, ende tot meer-
malen met seer grootten ernst ende instant icn aeude Ed : Heeren aen-
wesende Ambassadeurs van uwe Ho: Mo: inden jaere 1G19 te begre-
ren, dat desselfTs onderdanen dienacngaende satisfactie soude werden
gedaen, hebbende tot dijen eijnde hare Ed : soo verre geperst dat sijlieden
genootsaeckt sijn geweest om nijet te stremmen hare Ed : negotiatien
in andere saken den dienst vaut landt betreffende, ouer dit stuck
met sijne Maj*. (doeh sonder eenige keuniaae vande Remonstranten;
399
te commen jn conferentie, maer niet connende voor datraael ende
gedaijrende de selue Ambassade de sake bij sijne ^ Maj^. finalijcken
geaccommodeert werden , is noch ten tijde vande laestvoorgaende Ambas-
sade') t' seWe point wederomme met seergrootehefticheijt ?eroppert, in
dijer Yongen soot blijckt , dat de Ed : Heeren de sel?e laeste legatie
bedient hebbende nijet langer hebben connen excaseren van eijntelijck
sijne Maj'. toe te seggen dat van dese sake binnen corten tijt een eynde
ende besluijt sonde werden gemaect, ende dat mijn Heer de Ambassa-
denr Caron daertoe last vercregen hadde. Tot welcken eynde dan de
gejnteresseerde Compagnien in dese landen Remonstranten in desen bij
uwe Uo: Mo: beschreuen sijn, de welcke oock dyenvolgende nijet hebben
willen in gebreke sijn van haere gedeputeerde nae den hage te senden
omnie met uwe Ho : Mo : te helpen beraetslagen met wat middelen syne
Roochgem : Maj'. ende subjecten soude connen gegenen werden conten-
tement, ende tiandt van repre^salien ende andere jnconvenienten gevrijt.
Hierover de voorszeide gedeput«erde tot meermalen in conferentie sijn
geweest mette gecommitteerde van uwe Ho: Mo: alwaer bij haere £d:
sekeren voorslach is gedaen geweest tot accommodatie van dese sake,
sijude (onder correctie) in effecte dese , datte gejnteresseerde Com-
pagnien eenige persoenen na Engelant souden committe-
ren omme aen Mijn Heer den Ambassadeur Caron instructie
van dese sake te subministreren, op datmen aldaer tot
eene liquidatie mochte geraken vande goederen, die de
parthijen hinc inde malcanderen hebben affgenomen. Inge>
valle desen voorslach bij de Remonstranten moeste werden geamplecteert
sonder dat aWooren behoorlyck werde geexamineert de recbtveerdiobeijt
vande sake, om daerwt te oordeelcn, aen welcke van beyde pertijen
syde, het gelijck ofte ongelijck gelegen mochte sijn, ende dienvolgende
hoeverre d* eene in danderc tot eenige restitutie waere gehouden , ofte
wat schaden ende interesten, ende aen welcke syde behoorden te werden
vergoot , alle tweicke niet can voorbij gegaen , sonder de Remonstranten
een groot ende notoir ongelijck aen te doen, soo soude wtten selven
voorslag volgen dat inde liquidatie alleene in consideratie souden commen
de goederen die de eene van den anderen cum effectu beeft genoten,
sonder op eenige verdere schaden ofte Interesten regaril genomen te
werden, ende cousequentelyck, datte Remonstranten, als dije meer vande
EngeUcbe dan de Engelsche van haer hebben genoten, souden moeten
penningen van huijs brengen, ofte mette Compaignie van Amsterdam accor-
deren ouer haere actie, die sijlieden opde Engelschen sijn hebbende wegen
de goederen haer bijde Engelschen anno 1613 ontnomen daervan hier-
▼ooren verhael is gedaen. Uwe Ho: Mo: gelieue hier jegens met een
rechtveerdich oordeel te ouerwegen, Eensdeels de rechtveerdicheijt van
der Remonstranten cause in deso sake, anderdeels den jegenwoordigen
standt van haere Respectiue Compaignien Belangendede reeb tvaerdicheijt der
cause, nademael de Engelschen oueral, ende altijt (sonder haer eenige
Reden daertoe gegeucu te sijo) der Remonstranten Schepen met onver-
draechelijcke hostiliteijten hebbeu geaggresseert , ende de participanten
daermede tot een onwtsprecckelycke schade geprecipiteert, wat reden bet
soude sijn dat sijlieden noch souden gehouden sijn te restitueren de goe-
deren die sijlieden niet anders als met goeden tijtle ende met ordre volgens
hare commissie defensiue tot reparatie van haere geleden schade vande
Engelschen hebben genoten alsoo noch daermede de selve schade in het
minste paert niet gerepareert en is, Te meer om dat wt soodanigen
') Namelijk de ambassade van 1 62 1 — \ 6*23. — Zie J:iarover : hiervuor p. 234, 25 «
400
R^stitotie niet anders soude connen besloten werden dan datte Re-
monstranten onbehoorlyck ofte sonder fondament mette Engelschea
souden hebben geprocedeert Ofte oock wel dat te Engelsen met recht
vermocht hebben den Participanten met gewelt in Spitsbergen van haere
oeeringe te verdry ven ende het hare te ontnemen, met welcke beslniit
dan soo wel het lant ten aensien vande sake ten principale raeckende
de pretentien van souuereiniteijt vaut landt van Spitsbergen , als mede de
Remonstranten souden werden in haer ongelijck gestelt. ende dijenvol*
eende, daermede voor haer een irreparabel preiuditie gelegt, Item wat
Keden het sonde sijn dat In soodanigen liquidatie alleene souden ge-
bracht werden de goederen die de pertijen den eenen vande anderen
hebben genoten, ende datmen in geeu consideratie nemen soude, ende
ouersulcx tot schade nyet mogen rekenen de oncosten dije de Remon-
stranten wt haer Beursen hebben verstrect totte eqnipagien vande Reij-
sen, die byde Engelschen sijn geruineert, alsmen noch all ter syden
sette de jnteresten diemen wt sodanige Reijseu soude connen hebben
proffiteren, ingevalle die onverhindert haren voortganck hadden mogen
hebben; in welcken deele de Remonstranten dije altijt viantlyck sijn geag-
gresseert geworden, den Engelschen soo wel in rechtveerdichcijt vande
sake als ten reguarde van roeerderheijt van som me verre ouerwegen,
ende ouersulcx niet vremt is, datte Engelschen van soodanige schaden
niet willen hooren spreken ; Belangende den tegen woordi gen standt vande
Respectiue Compaignien de selue sijn doorde voorverhaelde hostiliteijten als
oock verscheijden andere ougelucken daertoe gecomraen , gelijck alle de
Weerelt kenbaer is, dat sijlieden nijet als met te seer groot verlies ende
achterstel van Capitalen, hare Equipagien hebben gedaen, als aen dije
van Delft claerlyck heeft gebleken', het noorder quartier wel ontrent ander-
haiff Capitael ten achteren geuaeren sijnde, ende die van Zeelant som-
tijts ende tot meermalen een heel Capitael op eene Reijse alleene; sulcx
dat eenige Participanten aldaer merckelijcke pertijen van hare middelen
hebben daerjnne gebrockt ende te souckeu gemaect , Om welcke oorsaken
de voorszeide Compaignien meest alle sijn gedissolueert als dije vant noor-
der quartier metten wtganck vande jaere 1621 , dije van Zeelant all
metten wtganck vanden Jare 16 IS. Ende hoewel in de. selve quartieren
dese^ueringe wederomme is hervat, doch is tseive nijet geschiet dan
bij nieuwe Compaignien daeronder seer weijnige persoonen vande oude Com-
paguien sijn heriderendc, hebbende ondertusschen die van Zeelant soo
drije soo vier jaeren door vrese vande Engelschen haer vande ueeriuge
t' ecnemacl moeten onthouden ') — Ilierwt is wel aff te nemen dat het
den Reuiuustranten gants ongelegen isjae onmogelijcken is, eenige oncos-
ten te connen vervallen tot coopen van soodanigen actie, als in dcsen vau
noode soude zijn, principalijeken moetende te docne hebben met weijnige
persoenen ofte eene Compaignie alleeue, dijemou dan naer haerer begeeren
ende fantasije soude contenteren moeten, ende ofte al schoon sommige
vande Remonstranten tot coopen van soodanigen actie verstaen conde,
soo is nochtans seker dat sijlieden alle t* samen daertoe nijet sullen sijn te
brengen , ende souden dan de recusanten met goet fondament mogen
sustinereu daerjnne nijet gehouden te sijn , emploiereude daertoe de mid-
delen hijervooren verhaelt sulcx dat jn desen geualle gebeuren soude
dattcn last die veeleu is rakende, op weijnige persoonen soude werden
gelegt, twelck nijet alleene t' eenemael buijten roeden waere, maer soude
oock sijn bouen t' vermogen vau soodanige cleijnen getal van persoonen
dije daertoe souden hebben verstaen, Omme alle welcke redenen ende
') Hoe /onderling het schijnen inoifc , de/e niededeeling is oujnist. Vgl.
Uierv«ior p. 109 NcH»t 5.
401
AJidere breeder des noot ie verhalen, Uwe Ho: Mo: gelieue in dese sake'
sulcx te venien , datte remonstranten met soodanigen preiudiciabelen voor'
slach ?an reoiproqae restitutie ende tgene daerwt volgen soude mogen, mits-
gaders eenige besendinge na Engelaut te doen nijet en werden beswaert,
sijliedeu te vreden sijnde tot allen tijden bare Actiën voor haere Competente
Rechters te justificeren, ofte jngevalle den dienst vanl landt, omme van
vorder onheijlen ende iuconvenientien bevrijt te sijn, is vere)s8chende,
dat opden voet bij Uwe Ho : Mo : in Ëngelant begonnen ende sulcx bij
réciproque restitutie de Engelsen contentement werde gegeuen, dat uwe
Ho: Mo: gelieue tselve tot laste van tgemeene landt te doen beleijden,
op dat de remonstranten jegens Recht ofte Reden noch buuen ha er
vermogen nijet belaat en werden nochte in pericle sestelt om bij ge-
valle V eenemael geruijneert te werden, het welcke daeromme te meer
reden is datte Compagnie mette voorszeide neerinee ter Walvischvaoght in
groote ende excessiue schaden sijn vervallen, daer jegens het gemeene
lants incommen bijden ingebrachten Traen grooteltjcx is vermeerdert,
800 in Convoijen ab licenten , oock sel£s datte selfde neeringe , twelck
is een simpele Visscherije, altijt met incommende Convoijen is belast
geweest, daerjegens alle andere Visscherien altijt daervan vrij sijn ge-
bonden , Behoudelyck dat noch kennelyck is , hoe seere verscheijden Am-
bachten ende andere Neringen in dese landen bij de voorszeide Compag-
nien sijn geuordert geworden , sulcx oock dat veele honderden persoouen
soo te water als te lande alhier bij haer geemploijeert, ende onderhou-
den sijn geweest, ende dijen volgende met goede Redenen mach werden
gesefft datte Participanten der selver Compagnien den welstant van
tiandt ende van veele ingesetenen vandien tot hun eijgen groote schade
benordert hebben;
Hooge ende Mogende Heeren , dit is tgene de remonstranten noodich
hebbeu geacht uwe Ho: Mo: eer bieden t lij eken int corte te remonstreren,
tot iustificatie van hare procedure jegens de Engelschen anno 1618 in
Spitsbergen geuallen, met verhael van haerlieder ongelegentheijt om van
haerentwegen ijemant na Engelandt te committeren ten eijnde de En-
gelsen dijenaeugaende contentement werde gedaen, het sij dan bij réci-
proque restitutie van genomen goederen bij liquidatie ofte op eenige
andere maniere; Ende willende de remonstranten niet dissimuleren ront
faijt te verclaren, verstaen ie hebben, dat dije vande Engelsche Com-
pagnie haere gepretendeerde Actie wegen de voorszeide proceduren, aen
verscheyden Heeren van syne Hooggemelte Ma^*. Raedt hebben op-
gedragen, dije het meer om eene goede somme gelts te trecken, als om
eenicb redelyck contentement te hebben ofte liquidatie sal te doene sijn,
Ende datte Remonstranten daeromme met goede reden te vresen hebben
soo wanneer de Ëogelscheu souden bemercken alsmon totte liquidatie
ware gecommen datter Remonstranten Reeckeninge den haren vet re is
ouertreffende dat sijlieden dan sullen weten met recht ofte onrecht , ofte
de Reeckeninge der Remonstranten te extenueren , ofte t* eenemael te
verniettigen, Ofte andersints lichtelijcken het Schip op eenen anderen
Bouch wenden ende dus ijet anders voorwenden om tot hare voornemen
te geraken, Dacrtoe hem in sulcken gevalle de dreijgementen van re-
pre«salien nijet uiin als jegenwoordicb souden ontbreken; De welcke
jngevalle sijlieden jn tijden ende wijlen vervorderen ter executie te
leggen soo verclaren de Remonstranten dattet hun sal van herten leedt
sijn, datte landen ofte goede jngesetenen vandijen daerdoor in eenicb
ongemack sullen geraken. Biddende uwe Ho: Mo: dattet onheijl daer-
van Gommende, den Remonstranten nijet en werde geimputeert, de welcke
wel versekert sijn ingevallen hare sake te rechten ende soot behoort
26
394
ondersouckens toenemende de sake nijet allene tot een beter gestalte-
nisse is gebracht, maer oock verscheijden landen eude eijlanden toite
Wal?iscbneringe bequaem ontdeckt ende beuaren sijn geworden, sulcx
dat de effecten daervan tot merckelijcken dienst ende voordeel soo vant
gemeene landt als veele ingesetenen vandijen hebben begunnen te stree-
leen, ende voort toecommende noch te verwachten staet dat door noch
▼order outdeckinge van onbekende landen ende zeen (daertoe jaerlijcx
seèr wert getracht) slandts welstant eude Reputatie meer ende meer ge-
uordert sal werden, ingevalle de voorszeide Neeringe in vrede ende ver-
seeckerheyt onder faveur ende protectie van Uwe Ho: Mo: langer in
dese landen mach continueren,
Ouder alle swaricheden ende hindernissen die den spoedigen voort-
ganck van dese Negotie in baeren aenvanck seer hebben gesteut, is wel
de voomaemste geweest, dat vanden beginsel aff de Schepen deser
landen ter voorszeide Neringe vande Walvischvangst wtvaerende meest alle
jaeren , de Engelsche Schepen opde Costen van Spitsbergen , hebben
ontmoet, dije soo t' schijnt op gelijcke neriuge wtwaeren, welcke £n-
« gelscbe men beuont dat sij haer int hooft hadden ingebeelt (men weet
niet op wat fondament) datte souuereiniteijt van dat lant haren Coninck
was toebehoorende , ende sulcx dat sij badden recht omme tselve alleene
ende met seclusie van alle andere Natiën te mogen benisschen , daerop
sij oock wel soo moedich waren , dat t'elckens als sij aldaer de schepen
van dese Landen hebben conuen beseijlen, ofte vermeesteren, bestaen
hebben dselve, ofte vant landt ende neringe te verdrjven ofte mei
gewelt inne te nemen ende schip ende goet nae Ëngelant voeren, ofte
oock wel d» Schepen aent Boort te leggen ende daerwt met gewelt over
te nemen alle tgene ter neringe als Traen , speek ende Walvischbaerden
hadden becommen , daertoe haer affhandicht makende alle haerlieder tntjg
als ketels, lijnen, harpoenen, lancen, Chaloupen, ende geschnt, ende
amunitie van oorloge, ende voorts alles meer, wat totte Walviscbn«>
ringe ende Scheepstoerustinge was dienende, latende voorts d*selve Schepen
alsoo cael ende onversijen weder na het Vadcrlant keeren, gelijck alle
tselve in verscheijden tyden ende occurentien soo aende Schepen van
Hollant als van Zeelant is gebleken ende voornementiyck inden jaere 1613
wanneer eenige Coopluijden tot Amsterdam twee Schepen ter voorszeide
Neeringe nae Spitsbergen hadden wtgesonden, het cene nae de fiaije
van fielsont, ende het andere na Uoresont daervan dat in Belsont
liggende op sijnne Neeringe, is onversiens vande Engelschen oueruallen
ende vermeestert) het andere in Uoresont geattrappeert sijnde, ende
meynende te ontseijlen is vande Engelschen dijc het vervolchden sijn
seijlen omstucken ende voorts nieddeloos geschoten, ende van gelijcken
daermede in handen vande Engelschen geuallen. Ende hoewel sijliedendaema
wel looselyck toegelaten jae selfs gepersuadeert hebben dat het vermeea-
terde Scheepsvolck hare Neringe ter Walvischvangst souden int Werck
stellen, gelijck oock geschiet is, soo hebben sij lieden oock wel weeten den
teelt ende neringe al gedaen sijnde den ganschen Vanght tot haer te tree-
ken, ende die met eenen der vermeesterde Scheepen nae Ëngelant te
veruoeren, alwaer sijlieden het selve Schip hebben gelost, eude de waren tot
baren eijgen proffijte na haren wille gebeueficieert, daervan de Memorien ende
de bescbeeden Mitsgaders noch van alle t'gene meer dat sijlieden wtte
voorszeide Schepen hebben genoten , onder de Reeders van de selve noch
i'egenwoordich sijn berustende ende alhoewel de selve Reeders daerna alle
)ehoorlijcke devoiren tot recouure van haere affgenomen goederen ende
vergoedinge van schade in Engelandt hebben gedaen nochtans hebben
dijenaeugaende na veele oncosten te vergeefs daeromme gedoocht, niets
connen obtineren, maer wel dat haere Gecommitteerde aldaer seer on-
395
hebbelijcken , eode met grooie versmaetbeijt, is bejegent geworden. Het
jaer daeraenvolgende syude 1614 den ijver ende genegentbeijt totte
ueringe van Walvischvangbt, bij veelen ingesetenen deser landen noch
meer als otjt te vooren ontsteken sijnde , uijt de B^pporten ende adver-
tentieu dijemeii vercreeg, vande gene dije bet jaer te vooren ter selver
neringe wtgeweest waeren, ende datmen verstondt wat effecten de Engel-
scben daervan waren genietende, soo hebben verscheijden persoonen
geraden geuonden de neringe te hervatten ende omme haer te meer te
verseeckeren jegens alle hostiliteijten soo vande Engelschen als anderen
natiën, dije haer daerjnne souden willen troubleren, van Uwe Ho: Mo:
te versoucken een generael Octroij, onder beneficie van twelcke, sekere
Compagnien in dese landen mochten werden gedresseert, dije met
meerder ordre ende eenicheijt als wel te vooren de voorszeide neringe
aenvangen mochten; ende nae dat tselve Octroij by Uwe Ho: Mo: was
vergunt ende daeronder alles in redelijcke goede ordre gebracht , daertoe
oock becommen hebbende bet Convoij van drije snffisante ende wel gemon-
teerde Schepen van Oorloge, soo js daermede met meerder verseecker-
heijt de Neringe dat selfde Jaer als oock de twee navolgende aen Spitsbergen
gecontinoeert. £nde hoewel de Engelsche (soot schijnt) de Schepen van
Oorloge aldaer vernemende , de banniere van Uwe Ho : Mo : hebben gere-
specteert, sulcx dat sijlieden haer onthouden hebben van soodanige hostili-
teijten den schepen van dese landen aen te doen, als inden jare 1613
ffeschijet was ; niettemin sijluijden over al lettende op hare auantage , heb-
ben ondertusschen allesints weten inden wege te brengen soo reële
empeschement^n, ende dije van dese landen met soodanige vilejnien te
bejegenen, datmen eijntelijcken is genootsaeckt geweest, omme daervan
eenmael ontslagen te sijn, ende den vrede met haer te coopen voor
eenige jaren haer in te ruijmen de principale Baijen ende commoditeijten
van tlandt *)» ende voorts op een onseker, andere onbekende banenen ofte
reen gaen soucken , twelck tot een onwtsprekelijcke schade ende nadeel
van deser landen ingesetenen is wtgevallen , het welcke eijntelijcken
eenige der voorszeide Compagnien heeft gemoueert (als mede om datte
Engelschen allentwe^en niet ontsagen hun te laten verlaijden ingevalle sijlie-
den deser landen schepen eens conden meester worden, dat sijlieden d* selve
niet minder souden tracteren als int jaer 1613 geschijet was affirmerende
noch daerenbouen daertoe expressen last te hebben) hare equipagie van
Spitsbergen te diuerteren opt Eijlant Mauritius dat doen ter tijt nieu-
lijox was ontdect ende totte Walvisch Neeringe bequaem benouden,
Waer naer gebeurt is , dat sekere drije schepen vande Compaignie van Vlis-
singen inden jaei^e 1617 wtgeseijlt sijnde na Spitsbergen, eiintelyck den
dertichsten Meij sijn gearriueert inde Baije van Horesont, aldaer siilieden
de Schepen vande Compaignie van Hollant als mede het Ordinaris Convoij
(twelck voor dat jaer opt eylant gedestineert was^ hebben gemist, daerop
gecommen is datten Engelschen Vice Admirael aes anderen daegs inde
selfde Baije arriverende, stracx sijnen admirael (dije in Belsont lag)
aduiseerde van het arriuemeut vande voornoemde Zeeuse Schepen dije hij al-
daer hadde geuonden. Middeler tijt die vande Zeeuse Schepen vresende
tgene haer aenstaende was, nijet naereelaten hebben eene Chaloupe nae Bel-
sont te senden omme te vernemen ofte net Convoij ofte de Vlote van Hollandt
aldaer aengecommen mochten sijn, met meijninge soo t' selfde alsoo
waere , haer onder de selve te begeuen omme haere neeringe met roeerder
verseeckerthey t te mogen exerceren , Doch de Chaloupe in Belsont geene
*) Dit 18 onjuist: de N. C. trok zich eerst na 1618 naar de Mauritins-l
terug. (Vgl. hiervoor p. 187.) — Zie echter hiervoor (p. 888) het verhaal van
Edge ad 1616.
396
Hollantse Schepen beeft vernomen, maer int gesichte vande Engclachen
Adniirael gecommen sijnde, heeft die terstont aen sijn Boort doen ont-
bieden, ende met eenen geboden hare Schippers aen teseggen dat sjlieden
vandaer souden vertreckeu ofte dat hij selffs in Horesont commen sonde,
ende hem met geweit van daer slaen, hebbende niettemin te voren een
pinasken metten selfden last aen synen Vice Admirael na Horesont ge-
depescheert, ende bonen dijen daerna noch eene van sijne Chaloupen
ten selven fijne. De voorszeide van Vlissingen hiermede genoagh se-
waerschowt svnde , ende niet willende verwachten het geweit der En-
gelschen , tweicke sijliedeu onmogelijck waeren te connen wedorstaen , ende
omme nijet te vallen int ongemack als die van Hollandt anno 1613
gedaen hadden, Vonden geraden haere Anckers te lichten, ende na
*t Beijren Ëvlandt , een goct stnck weegs van daer gelegen , te ver-
seijlen, om haere fortnine aldaer te gaen versoucken. Doch alsoo onder-
tnsschen den tijt ende het Saysoen vast was verlopende, ende dat sij lieden
aldaer gants geene Neeringe nochte coramoditeijten en vonden, hebben
met maelcanderen beraetslaecht wederomme na Spitsbergen te keeren,
op hoope dat middeler tijt de Hollantse Schepen mettet Convoij aldaer
gearriueert mochte siin ofte bij faute vandijen dat sijlieden ergens bnij-
ten t* gesichtc vande Ëngelschen ofte ontrent eenige andere plaet-
sen (vaut landt) bequaemer totte Neringe vinden mochten , Alle tweicke
hunluijdeu oock faillerende , sijliedeu eijntel^fck door noot geperst sijn
geweest om de oncosten van haere Reijse te salueren, haer weder-
omme inde Baije van Horesont te begeuen , ende met vrunscbap aenden
Engelsen Vice Admirael te versoucken dat sijlieden alleene bujten de
houcken vande Baije in Zee visschen mochten, t' welcke hoewel hun
byden Vice Admirael toegestaen werde met belofte dat bij in bon
faueur aen sijnen Admirael schrvven soude , nochtans soo is het contrarie
daerop gevolgt, als namentlyck dat hij sijnen Admirael vande neeringe
van dije van Vlissingf^n ten ergsten heeft gejnformeert, ende daerna
(soo t schijnt) last becommen hebbende, heeft het fortselijcken na de
Zeeusche Schepen toegeset, ende eene der selver dat met sijne neringe
geempescheert int ongereede lach, vermeestert; ende tselffde ontrooft
ende geplundert nyet allene alle tgene vanden Vanght was vercregen,
bestaende in merckelijcke pertijen van Traen, doode VValvisschen ende
Walvischvinnen, maer oock van alle schut ammunitie van Oorloge
Visohtuijg ende Scheepsgereetschappen ende voorts alles watter los ge-
maect ende geport conde werden , synde ondertusschen de twee andere
Schepen van Vlissingen die haer in tijts noch hadden connen claer maken,
ontseijlt, ende hebben alsoo haer van vorderen overlast der Ëngelschen
gesalueert. In welcken staet tvoomoemde vermeeslerde Schip int Vaderlaot
weder gekeert sijnde, ende de Reeders vandijeu van alles watter gepas-
seert was rappoort gehoort hebbende, hebben haere dachten aen Uwe
Ho: Mo: gedresiseert« ende van dseUe vercregen brieuen van faaeur ende
addres»e van Mijn Hcere de Ambassadeur Caron ende sekeren gecooH
mitteerde daermede na Engelandt gesonden , met hope de geleden schade
«Idarr gerrpareert te crij^en» Doch sonder eenich effect, enen als die
van Amsterdam anno 1613 wedernaeren was; allene dat sekere gotelingen
van tgenomen Schip bijde Ensrelschen inden Teems sijn geworpen dije sij-
lieviru noch loegflaten hebben datte eycenaer? souden mogen opdoen halen,
ende haere wille daermede doeu. tweicke noch met seer groote oncosten
heeft moeten gesi»hieden. Hiermede cooden die vande Compagnien van
dese landen wel considereren wal haer te doen 5tont . ingevalie sijlieden de
negvHie vande WAlvischïauighl op Spitsber^ren noch voorts continueren
wilden. nameniUjcken tuei ee^n naerder Coainct tol gemeene defentie
maelcauder te verbiuden , hebben in ^rol^ vindijen voorden navolgende
897
Jaere 1018 aengegaen ende besloten seker Adniraelschap omtne mael-
canderen te helpen defenderen jegens alle bostiliteijten , roet verbinté-
niaae datte eene des anderen schade die door eenige hostiliteijten geleden
wierde, sonde moeten helpen dragen, Item gestelt ordre opde monture
fande Schepen ende voorts meer wat tot gemeene defentie van nooden
waa , daerenboaen hun mede versiende van beboorlycke commissie defensiae
van syne Fur. DoorlS den prince van Orangien. Met dese ordre, de
schepen soo van Hollant als Zeelant anno 1618 ter walvisobneringe na
Spitsbergen uijtgeseijlt sijnde, daervan eenige de fiaije van Uoresont inge-
lopen sijn, geaccompaigneert met een Schip van Oorloge, onder wiens
Convoij sijlieden dat jaer haere neringe vredelyck geexerceert hebben, eenige
na fielsont namentlvck dije vant noorder qaartier daer den Ëngelschen
Admirael met eenige andere Schepen van sijne Vlote was liggende,
eenige nae het Voorlant namentlijcken de Zeeusche ende dije vande
Camer van Delft, alwaer de Ëngelschen Vice Admirael lag, dije van het
noorder qaartier sijnde in getalle twee Schepen , sijn tot baerder eerster
aencompste ^ van haere Chaloupen die sijluijden, om de Neringe te be-
ginnen uijtgeset hadden vande Ëngelschen berooft ende voorts gedreijgt
van daer geslagen te werden, ten ware sijlieden in tijts hun voorsien wil-
den, In welckeu stant dije vant noorderqaartier hnn beuindende, hebben
een Chaloupe vande gene die sijlieden noch behouden hadden na Horesont
om assistentie aen het Schip van Oorloge gesonden, Doch alsoo tselfde
schip van Oorloge van daer nijet conde vertreckeu om de Uollantse
Schepen die ontrent hem mede onder de Ëngelsche lagen, in geen ge-
lijcke pericnlen te laten, als die in fielsont waren, soo jst datte selne
Chaloupe troosteloos heeft wederkeeren moeten, met rapport dat ?oor
haer geen assistentie voorhanden was , alsoo de schippers vande schepen
in Horesont liggende gelijckelijck aen die vande Chaloupe riepen,
dattet principale Schip van Oorloge in fielsont gedestineert was, welck
Schip van oorloge aldaer voor dat Saijsoen noijt is vernomen geweest,
als sijnde door die van Amsterdam (soomen verstaet) achtergehouden
ende na 't eijlandt Mauritius (hoewel daer gauts geen peride van vianden
was) gediuerteert het welcke wel de principale occasie is geweest datte
remonstranten in dit groot ongemack mette Ëngelschen geuallen sijn ende
voor dat Saijsoen haere Neringe vruchteloos ende bedornen is geworden.
Den Ëngelschen Admirael nijet allene met sijne Dreijgementen ter exe-
cntie te stellen, daertoe hem gants claer makende, ende voorts sijne
fireede sijde biedende om inde Noorthollantsche Schepen te schieten,
hebbeu de selve van Noorthollaut moeten resolueren om een euident
groot onheijl ende pericle te outgaen, met disordre ende ruine van
haere begonnen neringe op te breken , ende confnselyck van daer te ver-
treckeu , ende voorts haer onder de Zeeusche schepen ende die van
Delft die aen 't voorlant lagen te salueren. Geduerende 't gepasseerde
aldns in fielsout den Ëngelschen Admirael noch ouderstaen heeft een
Jacht aen sijne Vice Admirael mede aent Voorlant liggende aff te
senden, met advijs eude commaudemeut dat hij hem soude gereet houden,
om de Zeeusche die daer bij hem lagen van daer te helpen verdrijuen
gelijck hij selfs de noortbollantse wt fielsont gedaen hadde , ende soude
hij admirael hem derwaerts bij hem met sijne bijhebbende Schepeu nae
het Voorlant transporteren, ende ten waere de Zeeusche vertrocken dat
hij die noch erger, als dije van Noorthollaut tracteren zoude, alle twelcke
bijden voorszeiden Vice Admirael selfs aen dije van Zeelant is aengesegt
geworden, üijernaer de Noorthollantsche schepen bij die van Zeclandt aent
Toorlant, als verhaelt is, gecoromen sijnde, ende gedaen hebbende haere
Clachten van tgene haer in fielsont vande Ëngelschen Admirael was
bejegent soo sijn sijluijden namentlijck die vau Noorthollaut Zeelant endo
398
Delft f oornoemt met maelcandereo ouer dit stuck in deliberatie ende eoafe-
rentie getreden , ende ooerleggende de schade bij die van Noorthollajit door
de Dreijgementen ende feijtelijcke proceduren vande Ëngelschen geleden ,
als namentl jckeo , behaluen tgene hanlieden was affhandicbt gemaect»
fijlieden noch teeneinael tan hunne neringe waren berooft, ende het saijaoen
Terlopen om noch ijets proffytelyck voor te nemen , dat sijlieden daardoor
geuallen waren in eene excessiue schade , welcke scbade , ais geleden aijnde
door notoire hostiliteijt, volgende de voorgaende gemaecte accoordeo
over alle d' Compagnien moeste gedragen werden: datmen geene Repa-
ratie vande selve met eenige Clachten in Ëngelant te doen verwachten
hadde, daeruan de jaren 1618 ende 1617 saffisante prenuen hadden ge-
geuen, ende dat onersnlcx die aldaer ter plaetse ende de facto gerepa-
reert moeste werden, tot dijen eyude men de commissie defensiue vao
sijne Fur. Doorl^. den prince van Orangien imploijeren moeste. Datmen
moeste letten opde Dreijgementen die hun int gemeen byde Engelachen
noch voorder werden aengedaen ende oversulcx gausch nodich was in
tijts te voorcommen, om in geen meerder swaricheijt als vooren ie ge-
raken, datte macht vanden Engelsen Admirael bij die vande Vice Ad-
miraal uijet souden tsameu gevoucht werden , Soo hebben sijlieden dienvol-
gende besloten het Schip vande Ëngelschen Vice Admirael te verseeckereo
ende voorts atsnden vangst bij hem gecregen te verhalen, de geleden
schade, voor soo veele denselven vangbt strecken soude. Tot welcken
eijnde hij Vice Admirael tot meermalen is gesommeert geworden aijn
schip sonder tegenstant te willen doen ouer te geuen daertoe hem tot
meermalen op sijn versouck tijt is gegeuen om hem te bedencken , maer
als hij eijntelyck hom daertoe onwillich was toonende ende oock middel
socbte om door te seijlon eiide alsoo teeschaperen, buijten twijffel mey-
nende hem bij sijnen Admirael te vougen om met hem versterct lijnde
het voordcel op d'aude (?) Schepen te nemen, soo heeftmen moetmen
het gewelt jmploijcreu ende na dat eenige schoten soo met Canon als
Musquetten ten wedersyden gegaen waren is hij eijntelyck gedwongen ge-
worden het schip in handen vnn die van Hollant ende Zeelant voornoemt
ouer te geuen. Vuijt welck schip sijlieden dan gelost hebben alle t' schut
(dat naderhant is gerestitueert) Item alle den traen die sijlieden ter Neeringe
hadden becommen bcstaendc in ontrent 470 quartelen mitsgaders noch een
cleijne pertije vuijle Walvischuinnen, alle welcke goederen prorata ouer
de schepen die het exploict hadden helpen executeren, sijn gerepartieert,
ende hier te lande ingebracht, ende voorts om naer te commen de ordre
bvde voorszeide commissie defensiue geprescri beert heeftmen niet willen
nalaten de selve veroverde goederen ter dispositie ende iudicature vande
respectiue Adiniraliteijten te presenteren, bet welcke gedaan sijnde is
vande selve goederen volgende hare Ed. ordre gedisponeert. Dit exploict
nu ju Ëngelant ten quaetsten gcrapporteert ende met veele onwaerachtige
lasteriu^cn ende logencn geexaggereert sijnde; soo is t' selfde (soot
schijnt) aldaer bijde Kngclsche soo hooch genomen datmen daerop heeft
gaen fonderon ongehoorde ende exorbitante pretensien de clachteu dacr-
van met suleken heuicheijt ende bittcrheijt jegens de Ingesetenen deser
landen, aen hnren (-onmek te doen, dat sijne Mnij*. dacrdoor bewo-
gen is geworden het stuck selfs bijder hant te nemen, ende tot meer-
malen met seer «grootten ernst ende instant ien aende Ed : Heeren aen-
wesende Ambassadeurs van uwe Ho: Mo: inden jaere ir»19 te begee-
ren, dat desselffs onderdanen dienaen^aende satisfactie soude werden
gedaen, hebbende tot dijen eijnde hare Ed : soo verre geperst dat sijlieden
genootsaeckt sijn geweest om nijet te stremmen hare Ed : uegotiatien
in andere saken den dienst vaut landt betreffende, ouer dit stuck
inet sijne Maj*. (doeh sonder eenige keunisse vande liemonstranteu)
399
te commen jn conferentie, maer niet connende voor datraael ende
gedoijrende de selue Ambassade de sake bij sijne Majt. finalijoken
geaccommodeert werden , is noch ten tijde vande laestvoorgaende Ambas-
sade') t' seWe point wederomme met seergrootehefticheijtyeroppert, in
dijer Tongen soot blijckt, dat de Ed : Heeren de seke laeste legatie
beidient hebbende nijet langer hebben connen exenseren van eijntelijck
sijne Maj'. toe te seggen dat van dese sake binnen corten tijt een eynde
ende besluijt sonde werden gemaect, ende dat mijn Heer de Ambassa-
deor Caron daertoe last vercregen hadde. Tot welcken eynde dan de
gejnteresseerde Compagnien in dese landen Remonstranten in desen bij
uwe Ho: Mo: besch reuen sijn, de welcke oock dyen volgende nijet hebben
willen in gebreke sijn van haere gedeputeerde nae den hage te senden
omme met uwe Ho: Mo: te helpen beraetslagen met wat middelen syne
Roochgem : Maj'. ende subjecten soude connen gegenen werden conten-
tement, ende tiandt van repre^salien ende andere jnconvenienten gevrijt.
Hierover de voorszeide gedeput«erde tot meermalen in conferentie sijn
geweest mette gecommitteerde van uwe Ho: Mo: alwaer bij haere £d:
sekeren voorslach is gedaen geweest tot accommodatie van dese sake,
sijude (onder correctie) in effecte dese , datte gejnteresseerde Com-
pagnien eenige persoonen na Engelant souden committe-
ren omme aen Mijn Heer den Ambassadeur Caron instructie
van dese sake te subministreren, op datmen aldaer tot
eene liquidatie mochte geraken vande goederen, die de
parthijen hinc inde malcanderen hebben affgenomen. Inge-
valle desen voorslach bijde Remonstranten moeste werden geamplecteert
sonder dat alvooren behoorlyck werde geexamineert de recbtveerdicbeijt
vande sake, om daerwt te oordeelen, aen welcke van beyde pertijen
syde, het gelijck ofte ongelijck gelegen mocbte sijn, ende dienvolgende
hoeverre d* eene in danderc tot eenige restitutie waere gehouden , ofte
wat schaden ende interesten, ende aen welcke syde behoorden te werden
vergoet, alle tweicke niet can voorbij gegaen, sonder de Remonstranten
een groot ende notoir ongelijck aen te doen, soo soude wtten selven
voorslag volgen dat inde liquidatie alleene in consideratie souden commen
de goederen die de eene van den anderen cum effectu beeft genoten,
sonder op eenige verdere schaden ofte Interesten regaril genomen te
werden, ende consequentelyck, datte Remonstranten, als dije meer vande
Engelsche dan de Ëngelsche van haer hebben genoten, souden moeten
penningen van huijs brengen, ofte mette Compaignie van Amsterdam accor-
deren ouer haere actie , die sijlieden opde Engelschen sijn hebbende wegen
de goederen haer bijde Engelschen anno 1613 ontnomen daervan bier-
vooren verhael is gedaen. Uwe Ho: Mo: gelieue hier jegens met een
rechtveerdich oordeel te ouerwegen. Eensdeels de recbtveerdicbeijt van
der Remonstranten cause in dese sake, anderdeels den jegenwoordigen
standt van haere Respectiue Compaignien Belangende de rechtvaerdicbeijt der
cause, nademael de Engelschen oueral, ende altijt (sonder haer eenige
Reden daertoe gegeucu te sijo) der Remonstranten Schepen met ouver-
draechelijckc hostiliteijten hebbeu geaggresseert , ende de participanten
daermede tot een onwtspreeckelvckc schade geprecipiteert, wat reden het
soude sijn dat sijlieden noch souden gehouden sijn te restitueren de goe-
deren die sijlieden niet anders als met goeden tijtle ende met ordre volgens
hare commissie defensiue tot reparatie van haere geleden schade vande
Engelschen hebben genoten alsoo noch daermede de selve schade in het
minste paert niet gerepareert en is, Te meer om dat wt soodanigen
' ) Namelijk de ambassade van 1 62 1 — 1 623. — Zie J;iarover : hiervuor p. 234, 25 «
400
RdstitaÜe niet anders soude connen besloten werden dan datte Re-
monstranten onbehooriyek ofte sonder fondament mette Engelscben
souden hebben geprocedeert Ofte oock wel datte Engelsen met lecbt
▼ermocht hebben den Participanten met gewelt in Spitsbergen van baere
neeringe te verdry ven ende het hare te ontnemen, met weicke besluiit
dan soo wel het lant ten aensien vaude sake ten principale raeckende
de pretentien van souuereiniteijt vaut landt van Spitsbergen , als mede de
Remonstranten souden werden in haer ongelijck gestelt. ende dijenvol-
eende, daermede voor haer een irreparabel preiuditie gelegt. Item wat
Reden het soude sijn dat In soodanigen liquidatie alleene souden ge-
bracht werden de goederen die de pertijen den eenen vande anderen
hebben genoten, ende datmen in geeu consideratie nemen soude, ende
ouersulcx tot schade nyet mogen rekenen de oncosteo dije de Remon-
stranten wt haer Beursen hebben verstrect totte eqnipagien vande ReiJ-
sen, die byde Engelscben sijn geruineert, alsmen noch all ter syden
sette de jnteresten diemen wt sodanige Reijsen sonde connen hebben
proffiteren, ingevalle die onverhindert haren voortganck hadden mogen
hebben; in welcken deele de Remonstraulen dije altijt viantlyck sijn geag-
gresseert geworden, den Engelscben soo wel in rechtveerdichcijt vande
sake als ten reguarde van roeerdorheijt van som me verre ouerwegen »
ende ouersulcx niet vremt is, datte Ëngehchen van soodanige schaden
niet willen hooren spreken ; Belangende den teg^nwoordigen standt vande
Respectiue Compaignien de selue sijn doorde voorverhaelde hostiliteijten als
oock verscheijden andere ougelucken daertoe gecomraen , gelijck alle de
Weerelt kenbaer is, dat sijlieden nijet als met te seer groot verlies ende
achterstel van Capitalen, hare Equipagien hebben gedaen, als aen dije
van Delft claerlyck heeft gebleken', het noorder quartier wel ontrent ander-
haiff Capitael ten achteren geuaeren sijnde, ende die van Zeelant som-
tijts ende tot meermalen een heel Capitael op eene Reijse alleene ; sulcx
dat eenige Participanten aldaer merckelijcke pertijen van hare middelen
hebben daerjnne gebrockt ende te souckeu gemaect , Om weicke oorsaken
de voorszeide Compaignien meest alle sijn gedissoiueert als dije vant noor-
der quartier metten wtganck vande jaere 1621 , dije van Zeelant all
metten wtganck vanden Jare 1618. Ënde hoewel in de selve quartieren
dese^neringe wederomme is hervat, doch is tselve uijct geschiet dan
bij nieuwe Compaignien daeronder seer weijnige persoonen vande oude Com-
pagnien sijn heriderende, hebbende ondcrtusschen die van Zeelant soo
drije soo vier jaeren door vrese vande Eiigelschen haer vande neeringe
t' eeuemacl moeten onthouden ') — Hierwt is wel aff te nemen dat het
den Remonstranten gants ongelegen isjae onmogelijcken is, eenige oncos-
ten te connen vervallen tot coopen van soodanigen actie, als in dcsen van
noode soude zijn, principalijeken moetende te docne hebben met weijnige
persoonen ofte eene Compaiguic alleene, dijemou dan naer baerer begeert'u
ende fantasije soude contenteren moeten, ende ofte al schoon sommige
vande Remonstranten tot coopen van soodanigen actie verstaen conde,
soo is nochtans seker dat sijlieden alle t* samen daertoe nijet sullen sijn te
brengen , ende souden dan de recusnnten met goet fondament mogen
sustinereu daerjnne nijet gehouden te siju, emploicrcnde daertoe de mid-
delen hijervüoren verhaeit sulcx dat jn desen gcualle gebeuren soude
datten last die vecleu is rakende, op weijnige persoonen soude werden
gelegt, twelck uij(?t allecnc t' eeneinael buijtcn reeden waerc, maer soude
oock sijn bouen t' vermogen van soodanige cleijnen getal van persoonen
dije daertoe souden hebben verstaen, Omme alle weicke redenen ende
') Hoe zonderling het schijueii iiioKe , dezt* iiifdcdeeling is oujuiat. VVl.
Uierv<K)r p. 109 Noot 5.
401
Andere breeder des noot ie verbalen, Uwe Ho: Mo: gelieue in dese sake'
sulox te versien , datte remonstranten met soodanigen preiudiciabelen voor'
slaoh van réciproque restitutie eude tgene daerwt volgen soude mogen, mits-
gaders eenige besendinge na Engelaut te doen uijet en werden beswaert,
sijliedeu te vreden sijnde tot allen tijden hare Actiën voor haere Competente
Kechtera te justificeren, ofte jngevalle den dienst vanl landt, omme van
vorder onbeijlen ende incouveuieDtien bevrijt te sijn, is vere)s8cbende,
dat opden voet bij Uwe Ho : Mo : in Ëugelant begonnen ende suicx bij
réciproque restitutie de Engelsen contentement werde gegeuen , dat uwe
Ho: Mo: gelieue tselve tot laste van tgemeene landt te doen beleijden,
op dat de remonstranten jegens Recht ofte Reden noch buuen ha er
vermogen nijet belast en werden nochte in pericle gestelt om bij ge-
valle V eenemael geruijneert te werden, het welcke daeromme te meer
reden is datte Compagnie mette voorszeide neeringe ter Walviscbvaoght in
groote ende excessiue schaden sijn vervallen, daer jegens het gemeene
lants incommen bijden ingebrachten Traeu grootelijcx is vermeerdert,
800 in Convoijen ab licenten , oock selfs datte selfde neeringe , twelck
is een simpele Visscherije, altijt met incommeode Convoijen is belast
geweest, daerjegens alle andere Visscherien altijt daervan vrij sijn ge-
ouden, Behoudelyck dat noch kenneljck is, hoe seere verscheijden Am-
bachten ende andere Neringen in dese lauden bij de voorszeide Compag-
nien tijn geuordert geworden , sulcx oock dat veele honderden persoenen
soo te water als te lande alhier bij baer geemploijeert, ende onderhou-
den sijn geweest, ende dgeu volgende met goede Redenen mach werden
gesefft datte Participanten der selver Compagnien den welstant van
tiandt ende van veele ingesetenen vandien tot hun eijgen groote schade
beuordert hebben;
Hooge ende Mogende Heeren , dit is tgene de remonstranten noodich
hebbeu geacht uwe Ho: Mo: eerbiedent lijeken int corte te remonstreren,
tot iustifioatie van hare procedure jegens de Ëngelscheu anuo 1618 in
Spitsbergen genallen, met verhael van haerlieder oogelegentbeijt om van
haerentwegen ijemant na Engelandt te committeren ten eijnde de En-
gelsen dijenaengaende contentement werde gedaen, het sij dan bij réci-
proque restitutie van genomen goederen bij liquidatie ofte op eenige
andere maniere; Ende willende de remonstranten niet dissimuleren ront
fuijt te verclaren, verstaen ie hebben, dat dije vande Engelscbe Com-
pagnie haere gepretendeerde Actie wegen de voorszeide proceduren, aen
verschejden Heeren van sjne Hooggemelte Ma'*. Raedt hebben op-
gedragen, dije het meer om eene goede somme gelts te trecken, als om
eenich redelyck contentement te hebben ofte liquidatie sal te doene sijn,
Ende datte Remonstranten daeromme met goede reden te vresen hebben
soo wanneer de Ëngelscbeu souden bemercken alsmon totie liquidatie
ware gecommen datter Remonstranten Reeckeninge den baren verre is
ouertreffende dat sijlieden dau sullen weten met recht ofte onrecht , ofte
de Reeckeninge der Remonstranten te extenueren , ofte t* eenemael te
verniettigen, Ofte andersiuts lichtelijcken het Schip op eenen anderen
Bouch wenden ende dus ijot anders voorwenden om tot hare voornemen
te geraken, Daertoe hem in sulcken gevalle de dreijgementen van re-
pre«salien nijet uiin als jegenwoordicii souden ontbreken; De welcke
jngevalle sijlieden jn tijden ende wijlen vervorderen ter executie te
leggen soo verclaren de Remonstranten dattet hun sal van herten leedt
sijn, datte landen ofte goede jngesetouen vandijen dacrdoor in eenich
ongemack sullen geraken. Biddende uwe Ho: Mo: dattet onbeijl daer-
van Gommende, den Remonstranten nijet en werde geimputeert, de welcke
wel versekert sijn ingevallen hare sake te rechten ende soot behoort
2^
402
wer^e geexamineert dat sijlieden daervan gansch onschuldich sallen be-
Qonden worden , Protesterende voorts ter Weerelt niet meer te wenschen
als s*laodts Dienst ende welstant altijt ende jn alles te sijen ge?ordert ,
daertoe sijlieden altijt sullen bereijt sijn te contribueren alle t'gene dat
in haere dispositie ende vermogen is *).
Ree. 18 September 1624.
BIJLAGE XVII. (p. 214, 212.)
TWEE GETUIGENISSEN van deelnemers aan de reis
ter walvischvangst van 1617 over het met de Engel-
schen voorgevallene op Spitsbergen in dat jaar.
Op hujden den. vjftbienden Septembris a"". XVP zeventhien compa-
reerden voor my notaris nageoomt, binnen de stadt Vlissyngen reside-
rende; in de presentie van de getugen ondergeschreven Jan Verrelle schip-
gir, out derticb jaren , Matheus Willemsz. stierman out XXV jaren. Cent
astiaenssen hoochbootsman out XXX jaren ende Teunis Symonsseu
scbimman out XX jaren, alle vier woouende binnen dcser stede van
Vlissyngen gevaren hebbende met huerluyde mede scbipsvolck op den
scbepe genaerot de Arcke Noë op de voyage van walvischvanck dit jaer
XVI<^ zeventhieue, dewelcke gevende der waerheyt getuychnisse ter
instantie ende versoecke vau lan Lampsins, Jan Gyselijn, Adriaen
Adriaensseti ende hunne mede rederen, cooplieden binnen der voorseide
stadt, hebben op hunne manuen waerheyt in plaetse van eede getuycht
ende geattesteert , warachtich te zijne 't gene voight.
Ëcrstelick dat waraclitig is, datzylieden metten voornoemden schepe, in
compagnie van noch ecu ander schip, dacr schipper op was Hubrecht
Cornelissen, beyde in dienste van lan Lampsins, lan Gyselyn , Adriaen
Adriaeussen ende hunue medereederen voornoemt op den XI I« Meye voor-
leden deses jaers XVI^ zevcnthiene, vertrockcn zyn van Vlissynghen na
Spitsbergen, alwaer zy op deu XXX" derselver mnent ziju gearrivecrt
in de baye genaüuit Oresuut, voor weicke reede des daechs te voreu
gearrivecrt was het schip vau Coruclis de Cock mede van Vlissynghen,
die des daechs na hun, van gelijcken in dezelve reede is gecomen.
Item dat twee dagen dacr naer, aldaer op dezelve reede noch geco-
men is een Engels schip vau de compaguie van Luudeu dacr schipper
op was eene Herry Smit deu welckeu aldaer vindende de voorsze:de
drye schepen van Vlissynghen, heeft van stonden aen (gelijck hy tegeus
hemlieden geseyt ende bekent heeft aeu desselfs boort ontboden zyude)
geschreven aen zynen admirael dic geicgeu was up de reede van Bel-
sont ontrent acht mylen Noort van dacr, hem adverterende van het
arriveren van de voornoemde Zeeusche schepen.
Daer op dat oock de voorszeide schippers van Vlissyugheu als doen
bare sloepe hebben gcsonden na Belsont vernomt. ommc te besien off
daer geene Hollantsche schepen cu waren , de weicke (zoo zy naderhant
rapporteerden) aldaer geene en vouden , dan wel den voorseidcu EngelM?n
admirael met noch eenige andere Engelsche schepen , weicke sloepe aldaer
gecomcn zynde, heeft den voorseideu Engelsen admirael, dezelve doen
>) Nftar een af!»chrift in de verzaniclinjr: Xoordsche tojrteu. i Ixiopeude N. C'. K tA
403
aeo boort commen ende henlieden sprekende, haer belast, hunlieden
schippers aen te seggen, dat se ?an daer sonden ?ertrecken ofte dat
hj selCs in Oresont comen zoude ende hun van daer slaen.
Ooderentusschen , terwyle de voorszeide slouppe na den admirael
gesouden was, hadde den zei ven admirael affgesonden een pinasken om
te besien offer aldaer in Oresont geen Duytscbe schepen en lagen, ende
aldaer bevindende de voorseide drye schepen van Vlissynghen , heeft
henlieden van des admiraels wege verbot gedaen hare nerynge ende
visserye te doene.
Middelertyt den voorseiden Verhelle, hebbende gevangen twee wal vis-
schen , heeft dezelve met hare ketels ende vaten aen lant gebracht , ende
is onderentusschen haerlieder sloepe wedergekeert rapporterende haer-
lieder wedervaren.
Daer naer heeft den voorszeiden admirael noch affgesonden eene zyner
slottppe, met expresse last aen hemlieden van Vlissyngen te zeggen, dat
zy heur van daer souden maken ofte dat den admirael selfs daer com-
men sonde met zyne schepen, hun met gewelt van daer te smyten.
Op welcke dreygementen zy lieden (als maer drye schepen zynde
tegens derthiene van de Ëngelsobe, eude geen assistentie bevindende
van de Hollantsche schepen) genootsaect zyn geweest van daer te ver-
trecken, ende zyn te rade geworden baerlieden met heure schepen te
vervoegen na het Beren eijlant eensdeels omme te vernemen of de Hol-
lantsche schepen aldaer lagen ende andersdeels om te besien off daer
oock eenige neringe was te doene.
Doch aldaer geene schepen vindende dan alleen een Enghels schip
dat van de compagnie van Londen niet en was , ende seijde vy f weken
onderwege geweest te zyn, zynde alsdoen maer zes weken geleden dat
zylieden van Vlissynghen waren geseylt, ende daeruyt gissende dat de
Hollantsche schepen noch wel mochten onderwegen zyn; daer beneffens
aldaer niet vindende te visscben ende considererende dat hare tyt soude
beginnen verloopen, dat se haer ketels niet meer en souden connen aen
lant zetten , indien se noch eenige onsekere plaetsen hadden gaen zoucken.
Soo zyn sij wederom van advyse geworden te keren na Spitsberge op
eenige plaetsen daer zij dochten dat de Engelsen niet en souden wesen,
maer aldaer geene bequaemheyt vindende zyn weergekeert na hunne
eerste plaetse, verhoepende dat de Hollantse schepen, aldaer zouden
gecommen wesen, ende hebben die van het schip van Verhelle onder-
wegen twee visschen becomen.
Alwaer wederomme gecommen zynde, hebben aldaer noch gevonden
het voorszeide sohip van Herry Smit ende noch een ander daer schipper op
was lems Eeverbon , mctto welcke zylieden in gespreek ende onder-
bandelynge gecomen zijn eude veraccordeert dat de Engelscbc hun
soude toelaten op d'ander zyde van de baye te loopen ende visschen
bnyten de honcken in zee; belovende de zelve £ngelsche dat z'j in 't
faveur van de Vlissiugse scbryven souden aen den admirael; dat zy
deur quaet weer aldaer gecomen waren met twee visschen ende dat zy
weder van daer waren geseylt; doch in contrarie van de zelfde hunne
belofte, hebbeu zy den admirael geinformeert van de voorszeide hare nerynge
ende visscherye, gelyck zy naderbaot zelfs bekent hebben.
Waeruyt gevolght is, dat den admirael heeft geschreven aen den
▼ice admirael wesende het clouckste schip van alle, gemonteert lynde
met achtien gotelyngen meest alle stncken van ontrent drye dusent
wegens, *t welcke schip liggende was aen het Voorlaat, hem gelas-
tende (zoo de zelfde vice admirael naderhant bekent heeft, ende gelyok
uyt het vervolch van de sake gebleken is) dat hy de ^eusche schepen
feytelick loude acutusteu.
26*
404
Doch alsoo het schip van Hubrecht Coruelitsea ende *t gene vail
Cornelis de Cock ondereotusscheu na huys zeylden, ende de vooneide
Verbelle noch meest al zyn goet aen lant hadde naroelijok noch hondert
ende twinticb oxhooffden speek ende daerenboven alle zijn baleTnen,
booffden, want ende gereetscbap van baerlieder nerynge ende miosdien
zeer ongereet om te connen vertreckcn, hebbende ontrent hondert eode
ze?en, off hondert acht oxhooffden speek in 't schip ende noch twee
walvisscbeu ende ontrent een halve aen boort liggende ende daer toe zoo
vele te vangen als men wenschte; soo is 't gebuert dat den voonzeiden
Engelschen vice-admiracl aengetast heeft het schip van den voorazeiden
lan Verhelle. Ende heeft haerlieden ontbloot ende ontnomen alle baer-
lieder vanck , zoo wel die zy aen boort ende binnen den schepe haddeo
als allen 't gene aen lande was, met alle baerlieder gereetschappe selft
tot baerlieder spyckers toe met 't samen zes gotelyngen uyt het schip
ende alle haer buscruyt tot ontrent zes hondert wegens, haer alleeoe-
lyck latende een halfr kiuneken na gissynge van ontrent dertich pont,
ende voorts haer affnemende alle heurlieder vischtuijoh, van arpoenea,
lancen, lynen, cabelstanden , blocken, slouppen, messen, ketels ende in
somma alle 't gene hem belieffde, na nytwyse de neffens gaende specificatie.
Alsoo dat zyliedeu ledich scheeps hebbeu moeten na hnys comen,
hebbende moeten zien voor haer oogen , aleer zy noch van daer troeken,
dat de Engelse , het meerendeel van het voorseide speek aldaer aen lande
hebben gecoect tot tracn gemaect ende in haerlieder schip geladen,
tonder dat zy daer tegens conden doen, het welcke niet en sonde ge-
schiet hebben, indien zylieden met bulpe van de HoUantsche schepen
hadden versterct geweest, gelijck de Engelsche zelfs tegens hemlieden
hebben bekent gebat.
Alle *t welcke de voorseide deposanten verclaerden ende getnygbden te
wesen de gerecbtigbe waerheyt. Bereet zynde alle 't zelve (des noodicb
ende versocbt zynde) soieropnelick ende met eede te bevestigen.
Aldus gedaen ende gealtesteert binnen de stadt Vlissyngben voor my
Gheleyn Pietersz. openbaar notaris, binnen dezelve stadt residerende,
geadmitteert by den hove provinciaal over Ilollandt , Zeelaut; ende
ter presentie van Gilles van der Bekc eude Ëvert Cornelissen , beyde
inwoondcren ende borgbers aldaer als getuyghen ten desen versocbt.
Ende hebben de comparanten desa tegenwoordige beneffens my notaris
onderteyekeut ten dutte code jare voorseit. Jan Verrelle, Matues Wilhem,
Cent Bastiacnssen , Tuenys Tyemmenssen.
Mij 't oirconde
Gheleyn Pieters, notarius pnblicua.
In den jare ouses Heeren Icsu Christi zesthieuhondert ende zeveo-
tbiene, den vyfthiendeu dach der maendt Septembri, syu gecompareert
voor mij Gedion Morris, opeubaer notaris bij den provinciaelen hove
van Hollaudt, Zeelaudt en Wcstvneslacdt geadmitteert binnen der stadt
Vlissingheii residercude, eude in presentie van de nngenoemde ghetuygen
d'ecrsame Pierre d'llallcgory , domiugo de liallcgory ende domingo de
Turbide, alle dry barpouiers, eude Pierre d' Hayet meester van de chalonpe
Basqucs, dese lactste reyse, vuytgcweest zijnde ter walvisehvanck ten
dienste van S^ lau Lampsius eude consourlen op d'eylandt van Spits-
' ) Naar een afschrift in de verzameling : Noordsche togten. 4 Loopcnde
^i C. R.— A.
405
bergfae, mette schepen d*Arke Noë, daer schipper op is Tan Verelle,
ende de scbepe de Peerle» daer schipper op is Huyhrecht Cornelisz.
bejde Tan Vlissinghen, deweicke omme der waerheyt getuygenisse te
gheven , ' aeogaende de zaecken naer beschreven , daertoe versocht synde
▼an we^en de voorseide reeders, hebben in fransche tale, daer aff dit de
translatie is, geseght, ?erclaert ende geattesteert bij henrliedcr manne-
waerheden in plaetse van eede, warachtich te zyne, dat zylieden depo-
nenten in de maent Mey laetstleden mette voorseide schepen van hier
▼nytgeioopen zynde, naer de visscherie van walvisch; zyn in 't laatste
van Mey vx>or8eit gearriveert in de baye van Horenzont. Is aldaer
gecommen zekere chaloupe van den Engelschen admirael met eenen brieff
ende commissie medebrengende expressen last, dat den schippers dade-
lijck mette schepen vnyte voorseide baye zouden hebben te loopen ofte
anderssins zonde hemlieden doen vertrecken , verdreygende de Basque te
doen hanghen aen den boechspriet, ofte handen ende voeten te binden
ende hemlieden in zee te worpen, zulcx dat zylieden genootsaeckt zyn
geweest vnyte voorseide baye te loopen naer dat de Engelsche hem-
lieden twee walvisschen hadden ontnomen ; verclarende voorts dat de
voorseide Engelsche hemlieden vuyten voorseiden schepe noch hebben ge-
nomen hondert ende acht ocxhooffden gecapt speek, e nde hondert ende
twintich ocxhooffden speek aen 't landt , alle vol zynde , metgaders noch
dry visschen in masse (boven d* eerste twee) welcke drij vbschen zylieden
eereet hadden aen boort om te gaen cappen. Ende dit alles naer dat
de voorseide Engelsche hemlieden consent gegeven hadden om buyten
de hoecken wel twee mylen in zee te gaen visschen, doende de voor-
seide Basque naer hunnen appetite dezelve visschen boncksarden wel
twee mylen verre aen henrlieder boort hun commanderende ende gour-
manderende als ofte zylieden hunne slaven geweest waren, wordende
onder andere zylieden deponenten zeer vileinelijck verdreyght ende ge-
tracteert van den vice admirael van de Engelsche, deweicke wesende
een jonck ende outreqnidant persoon, sich zeer violentelijck compor-
teerde, verclarende voorts dat de voorseide Engelsche hemlieden insge-
lycx hebben genomen eenen grooten rooden coperen ketel, de lepels,
harpoenen , lancen , messen , lyme , vier chaloupen , ses ysere gotelingen
met hunne ramparden, mnsquetten poeder, twee windasen ende veel
andere dingen die hemlieden aienden ende aenstonden , in alle manieren ,
als off zi onder vyanden handen geweest waren, verclarende voorts dat
de voorseide Engelsche overmits het verboet ende beleth van visschen
oorsaecke zyn dat de reeders wel ontrent acht hondert ocxhooffden faulx
frect oft wanladiiighe hebben , d* welck zoude bedraeghen veerthien vis-
schen daeraff de baleines ofte baerden, ontrent dertich duysent wegens
zouden connen bedragen. Item dat indien zylieden in de voorseide
baye vredelyck hadden mogen ligghen ende visschen, zylieden in veer-
thien daegben tydts wel eens zoo veel visschen zouden helbben bekommen
als IJ van doene badden, deur dyender zulcken menichte van visch
was, dat eenen Engelsman neghen visschen op eenen dach vinck, ende
loude de reyse dyenvolgende wel eene maent ofte bet, corter gevallen
hebben, als zy gedaen heeft. Verclarende voorts dat zylieden op de
voorseide reyse gheene Hollandtsche schepen en hebben vernomen ,
waerdeure de Engelsche te hou ter aenginghen , als seggende , zoo de
Hollanders comen en zylieden stercker zijn dan wylieden , zoo sullen zij
visschen , maer anderssins soo ick ray stercker vinde als ghylieden , soo
sal ick UL. sincken. Sluytende hiermede hunne verclariughe die zy-
lieden presenteren des noot by eede te stereken voor alle heeren jugie
ende gerechte des versocht zynde. Ghedaen tot Vlissinghe voorseit
in den comtoire myns notaris, in presentte van lan lansz. Cock, ende
406
Willem Beakelaer, inwoonden alhier als getnyghen, Ende de Tooneüe
deponentcn mette voorseide getoygen hebben de minnte deser, onder
mj notario rustende geteeckent.
Ita attestor.
Gidion Morris, notarins pablicas ^).
BIJLAGE XVIIL (p. 290-300.)
MEMORIE van de Noordsche Compagnie aan de Staten-
Goneraal over de onaangenaamheden met Jean Vro-
Ucq in 1632 en 1633.
Tres bauts et Puissants Seigneurs.
Les Administrateurs de la Compagnie octroyée dn Nord d' Hollaode,
Zelande et Pays de la frise occidentale exposent bien humblemeot a Vot
Seigneuries les troubles, molestations et violences, qoe fait un certaia
Jan Vrolicq de St. Jan de Lnz (se qnalifiant Capitaine de la Marine)
k ceux de la Compagnie du Nord de ces Provinces Unies: Comme et
en quelle fapon anssi il ait a fausses et mensongenes ententes, obtena
du Siege de Tadmiraultó h Rouen mandement d'arrest sur les biens et
marchandises de ladite Compagnie dn Nord de cesdites Provincea. St
en vertu d*iceluij arresté et saisi plusieurs marchandises.
Aussi, comme l'an 1632, Cenx de ladicte Compagnie sont grande-
ment et deplorablement pillez et vollez en Tlsle Maurice, située aa
Qnartier du Nord , par quelques navires Franpoises dudict St. Jan de Lni,
Et pour bien et claireroent demonstrer les procedures Iniques, et re-
parations d'icelles, servira a Vos Seigneuries d'avis que c'est cbose no-
toire et manifeste k tout Ie monde , voire les Itioeraires Histoires et re-
cueils Journailliers, imprimez en plusieurs languages, demonstrent aassi
assez Comme divers manans et subiects de ces paijs et provinces, d*an-
ciennecté et long temps se sont tousiours esvertuez, et n'ont rien es-
pargné, pour recercher et descouvrir Paijs et contrées longtaines et
incognues.
Quelques babitans d'icelles, entreprindrent aussi es annces 1594 et
1595 Pequippement et envoij de plusieurs navires aux Quartiers du Nord,
pour ij descouvrir les Paijs et Costes situces sous Ie Pole Septentrional,
lors incogneues, et point oavigées. Et tout d'uu train cercber un Conrt
cbemin et passage pour Catbaij et Cbine : L'an 1596 quelques mar-
chands d'Amstredam expedierent aussi a eest efTect deux navires sous
la conduicte de Jacob Heemsquercq, Willem Barentsz, et Jan Corne-
lisz. Reip, Esqucis voijages iesdictes navires descouvrirent et trouverent
bcaucoup et plusieurs Paijs, Isles, Costes, fleuves et Rivieres, qui au-
paravant n'avoijent encores jamais esté designoes en Mappemondes ni
Cartes Geograpbiques , et notamment Ie Paijs de Spitsberguen, S'estcn-
dant des les degrés 70 Jusques au 82. Duquel lis s'emparerent et
roccuperent au nora des Treshauts et Puissauts Seigneurs les Estats gc-
neraulx des Provinces Unies des Paijs bas, ij erigeans leurs armes et
usans de tous Actes Possossoires dont on est accoustumó d'user en pa-
reu Cas et semblable occasion, Et luij donnerent ce mesme nom de
*) Naar trii afschrift iu «!'• Vfr/Jinnli;i;r N'oordsclH; t«»;;t.'ii. ( I/M>j»cu(le N. <' U A.
407
Spitsbergnen a caase des MonUignes hantes et poinotues qu'il ij a»
comme appert de rattestation cij joincte A *) de quelques uns de ceax
qui farent presens k la descouverte et emparement d'iceluij,
Les mesmes Marchands ont du depuis, par Coatinuation , tousjours gard^
lesdicts Heox et places , et ainsi par labs de temps , formé vne Compag*
nie , et faisans cependant plus exacte recerebe et descoQ?erte dodict Paijs,
nommèrent chasqoe Baije ou Uavre d'iceluij , ainsi qu'elles sont cogneues
par les Cartes Geographiques.
Et d'sDtant qu'eu ces lieux et endroicts , apparoissoient grand uombre
de Balleines et aultres Monstres de Mer, Ceux de ladicte Compagnie
commencerent k ij planter la Pesche des Balleines et autres Monstres
de Mer: Envoijant a eest effect querir plnsieors Biscaijns et Basques a
leur Service,
Quelque temps apres que ledict Paijs de Spitsberguen fust trou?c et
occupé de ceux de ces Paijs icij ; quelques navires angloises arri?erent
aussi Ik, en un autre Coing d*icelle Terre , distant quelques Lieues du
lieu on ceux de ces Paijs faisoijent leur Pescbe, et en prenans la Pos-
session, ont alors ?oulu maintenir d'auoir estc les premiers Trouveurs et
occopateurs d'iceluij Paijs , luij donnant Ie nom de Terre neufve du Hoij
Jacques, £t passans oultre, Jusques au Lieu oii les nostres faisoijent
lenr Pescbe, (comme ils estoijent puissans en navires et Esquippages)
les en expulserent et decbasserent par force Pillans et les destituans de
toutes choses. A raison de qnoij , Ceux de ce paijs , furent constraints
d'ij aller autres Saisons et années, avec plus de force, pour maintenir
la priorité de leur droict et possession , et recouvrer lesdicts Anglois lenr
perte soufferte,
Sur quoij nasquirent et entreveindrent grandes et fascbeuses disputes ,
entre Ie Roij d'Angleterre et ces Provinces Unies; mais Sa Majesté estant
mieux informée, fust Ie debat toocbant Sa Souveraineté laissé en son
Estre, et accordé. Que ceux d'Angleterre et ceux de la Compagnie fla-
mande, des lors en avant feroijent La paisiblement lenr Pescbe, Sans
nuire troubler ou inquieter Tun l'autre d*avantage, et ainsi demeure-
roijent certaine distance les uns des autres ^
Laquelle Pescbe depuis ce temps Ik, Ceux de ces Paijs ont qniete-
ment faicte des Torée de la mer, nommëe en flaman t* Voorlandt es Costés •
vers Ie Nord, aijant Octroij special de Vos Seigneuries, pour ij faire
ladicte Pescbe , des la nouvelle Zembla jusques au destroict de David ,
avec exclusion de tous aultres.
Aijant sur ce Ladicte Compagnie, pour la Comodité et confirmation de
leurdiote Possession audict Spitsbergen , fait bastir dans la plage ou Ba^e
Maurice des maisons de pierre, beaucoup de loges ou Cabannes, et pour
defense vn fort, muni d'Artillerie , ij laissant contin nel lement du monde,
pour passer Tbiiver et ij tenir domicile: afin de retenir leur droict en
ce paijs bors debat et dispute.
Et comme en apres, Ie Roij de Dannemarc auroit voulu pretendre
quelque propriet^ au Paijs de Spitsberguen , disant que cestoit appendice
00 resortant de la Cooronne de Norwegoe, sont venus Ik deux navires
de Dannemarc, Tan 1610, la esquippeez et fournis de Passeports du
Roij: Ausquels navires alors pour certain regard fust permis et admis
(toutesfois sans prejudice) de faire la Pesche des Baleines, avec ceux
de ces Paijs avecq deux navires et pas d*avantage.
Quelques marcbands de St. Jan de Lus et Soubibourre, aijans en-
tendn de quelques Basques, qui se laissoijent emploijer au service de la
*) Deze stukken zijn biervuor afgedrukt als bijlage Yl.
408
•
Compagnie flamande , qo'il ij avoit a faire qaeicqne proffit andict Spitsber-
goen k la Pesche des baleines , Iceux sor ce ont taacbë de 8*ingerer soiit
main et secrettement en ladicte Pescbe, aveo des petita navirea, oiais ils
n*ij forent jamais admis: Combien qu'ils fissent plosiears offres de liberaliié
et recognoissance k oenx de ladicte Compagnie flamande. YoijaDS dono
lesdicts marebands, ne poa?oir rien faire ni obtenir par ce moijen, ont
du depnis practiqué de taire certain acoord et Contract avec an nominé
Jan Braem, demenrant h Coppenbageu en Oannemarc, poar pouvoir
faire Ladicte Pesche na Cap Septentrional , et k Gronlande, Soas Ie noni
d*iceluij Braem. Leqoel Contract faict, ?iendrent 1'an 1623 audit Spita-
bergaen deux na?ires, esqnippez andit St. Jan de Lqz avecq intention
dij faire la Pescbe en vertu de leurdit accord , fait avec Ledit Jan Braem ,
mais d*aatant qu'icenx deux navires n'estoijent fournis d'aucnns* Paaae-
ports, Les Commandeurs de ladite Compagnie flamande, les renvoijereat
sans leur admettre aucune Pesche en iceluij lieu: Leur donnant Übertë
de la mer et autres Costes , on Ceux de ce Paijs ne peschoijent point ;
Dont s*est meu et eosuivij nn grand proces entre Jean Braem et cenx
de la Compagnie du Nord , és Paijs bas. Lequel proces Ledit Jan Vrolieq
a poursuivi qnelcques années, jusques k ce qu*iceux de la Compagnie da
Nord ont esté absous et liberez par Sentence definitive de la Coar d'Hol-
lande Ie 29' de Juin Tan 1629, et ledit Jean Braem debontë de aa
demande.
Aussi a il Convenu a ceux de ladite Compagnie flamande, de snpporte-
de grande questions et disputes avecq quelcques marchands de Danqoercr
que, lesqnels aussi soustenoijent avoir esté les premiers troaveurs de
Spitsberguen, Toutes lesquelles traverses et molesties il a falla qu'iceox
Suppliants aijent superdes avec grande patience, et defendre leur bon
droict avec frais et despens eicessifs, de sorte qu*a cela ont esté des-
pendos et consumez Capitaux tout entiers,
Or quant aux Actions Particuliers dudit Jan Vrolieq, et poar respondre
h ses Positions. Au moijen desquelles il a impetré ledit arrest, Iceax
Suppliants disent estre vraij , Que ledit Jan Vrolieq estant encore jeune
d*ans et de basse condition , s'est premierement laissë emploijer avec
lesdits Basques, au service de ladite Compagnie flamande, voire ast Tan
1624 encore servi icelle Compagnie pour barponnier, suivant Tattesta-
tion N'. B.
Du depuis s'est ledit Vrolieq mis en Service de Jobannis de Hemader
et Michel de Laraldo Marchants de S^ Jan deLuz, et Soubiboure Les-
quelz, comme dit est, avoijeot fait et arrestc les Contracta cij dessoas
mentionnez, avecq ledit Jan Braem de Coppenhage; mais naijans telle
Contracts prins aucun effect , et estans les proces, qui en sont resaltez
finis et reuscis, au desavantage dudit Jan Braem, Ledit Jan Vrolieq
auroit derechcf practiequc et pour pensé un aultre moijen, po'.ir faire
et donner nouveaux troubles, esmotions et fascheries, k ceux de ladite
Compagnie flamande, s'addressant encores en la mesme année 1629, k son
Altesse Ie Duc et Cardinal de Richelieu, Luij donnant cauteleusement
k entendre, auoir estd Ie premier, qui auroit en I'an 1612 trouvé Tlsle
de Pico, qu'il nomme l'Isle de Richelieu, situóe a 71 degrez, Reque-
rant a Sondite Altesse, Octroij et licence de pouvoir naviger et faire pesche
avec sa Compagnie en iceluij Lieu, et aultres des 60 degrez en avant,
en particulier, et avec forclusion de tous autres franpois, Ie temps de
dix aas et Consecutifs, Sur iaquelle fausse et mensongere entente, ledit
Vrolieq auroit ainsi, par cbemin oblique, Subrep: et obreptivement im-
petré tel Octroij et licence de Sondite altesse, pour pouvoir faire sadite
pesche pretend ne esdits Lipiix, senl pt en particulier, pour Ie terme de quatrc
ans (iuraut, suivaut Ie Conteuu dudii Ücfroij cij Joinct N*. C'.
409
Ledit Vrolicq aijant donc ainsi obtena son Octroij rednis, B*en vinst
aveo iceluij en ce I^aijs , s'addressant par Reqaeste a Vos Seignearies
aveo priere qa'il leur pleust ordonncr et enjoindre a ceux de la Compagnie
dn nord des cesdites Pro?ince8, de luij laisser qoietement finir Teffect de
sondit octroij pretendu, sans luij donner ni aux siens, anoun destourbier
en cela ; Laqnelle requeste et Copie d'octroij , il pleust a Vos Seigneuries
d*en?oijer anx Supplians. Lesqnels anssi sur ce envoijerent la refutation
d'icelle a Vos Seigneuries, demonstrans manifestement les inauvaises et
impertinentes Procedures dndit Vrolicq: mesmes comme ceste Isle, que
ledit Vrolicq nomme Pico ou Ricbelieu, est Msle Maurice, située a
71| degrez, laqnelle fust premiereroent tronvée par vn Jean Maij, du
nom dnauel aussi elle est nommde 1'Isle de Jan Maij on de Maurice,
Et que ledit Jan Vrolicq ne pronvera jamais avoir tsté en icelle IpJe,
qu'an service de ceux de Ladite Compagnie flamande, Qn'anssi il n'est
point Traii semblable, et n*ij a nulle apparence, que led iet Vrolicq eust
troufé ladite Isle Tan 1612, et seulement Tauroit descouvert 1'an 1629.
Les Suppliants ont plusieurs fois demonstrés a Vos Seigneuries, en
quelle fapon ladite Isle ast esté trouvée par ceux de ces Paijs icij, et
comme ils en impetrèrent aussi Toctroij de Vos Seigneuries, et aijant
estë icelle Isle, depuis ce temps Ik, assiduellement tenue et possedée
de Cenx de ces Paijs, Sans contrarietë aucune de personne vivante, ou
Competiteurs , en fa^n queloquonque , ou ils ont basti plusieurs forts,
maisons de Pierre, et quantité de Loges, laissent Gens bijverner, et ij
tiennent continuellement domicile.
Vos Seigneuries (aijant veu la refutation des Suppliants) ont plen de
renvoijer ledit Vrolicq a Ia Justice de ces Paijs pour ij faire examiner
sa proposition; mais ledit Vrolicq convaincu de Tlnjustice de son affaire,
partist et s*en alla secrettement de ces Paijs, nonobstant que certain
Mandement Penal de La Conrt d*Hollande luij eust esté expfoicté.
L*an mil six eens trente, Ledit Vrolicq s'est tenu coij, mais L'an
1631, Il 8*en alla k Spitsberguen, avec vn petit navire, faignaut d'estre
en Service de cenx de Dannemarc, saus vouloir monstrer aucun Passé-
ports, Sonstenu par Ceux de Dannemarc, et faignant d'estre d'une Com-
pagnie, il flst ceste année la sa pescherie.
Estant Ledit Vrolicq auecq sa charge de retour en france, se vanta
la d*avoir fait sa Pescberie, en vertn de son Octroij pretendu, Ce que
entendu par Ceux de la Compagnie du nord de ces Paijs, firent dresser
vn Protest (dont la Copie sera annexée k la présente sous D) qu'ils ont
fiüct exploicter en france andit Vrolicq, a raison de quoij l'un des fac-
teurs d'iceux Suppliants, s*est trouvé en grand danger de sa personne
et luij fallust racbepter dn Procureur du Roij a Prix d'argent et force
d*amis, la demande Criminelle qu'il avoit formée contre Luij.
L'an 1632 Ledit Jan Vrolicq vint audict Spitsberguen avecq deux
navires en intention de faire sa Pesche, dans la Plaee dicte Kobbe
Baiie, annexé et dependante k celle de Maurice, voire dans les Confins
et limites, ou Ceux de la Compagnie flamande font leur Pesche. Exbi-
bant k eest effect, son octroij pretendu franpois. Surquoij les Comman-
deurs de la Compagnie flamande Luij remonstrerent Comme Spitsberguen
fnat trouvé par ceux de ces Paijs, et Tavoijent par Consequent pos-
sedée, exercé leur pescherie beaucoup d'années, notamment la Plage dicte
Baije de Maurice et lieux adjacents, Qu'ils ne ponvoijent souffrir per-
sonne avec eux dans iceux Limites, desirant qu'il leur laissast sans
moleste. Ët combien que ceux de ces Paijs, avoijent aussi bon droict
de faire retirer de \k les fran9ois, que cenx de france ont de chasser
Cenx de ces Paijs , de Canada , nouvelle France et Terre nenfve , ou il
n'est permis aller a ceux de ces Paijs suivant la Declaration oij joincte E,
410
Si furent toutes fois, cenx de ce Paijs contens, que ledit Vrolioq
achevBSse Ia Pesche qu'il avoit eotreprins en pleine tner, oq bien qn'il
peut cercber queicque autre lieu od Comodité, dooi ij avoit encor asset.
Adoncq departist Ledit Vrolioq, prenant soo cours ponr lalande on
Il fist sa Pesche pour ceste année La, Et venant en fraoce» ij fiat set
plaiutes, Comme si ceux de la Compagnie de ces Paijs, luij eussenl fait
grand tori, Sur Icsquelles plaintes, il fust renvoyé par Sa Majeatë
Tres Ciirestienne u Vos Seigneuries, seconde de Recommandatioiis aa
8: l'ambassadeur de Sadite Majesté residaat a Ia Uaije. A?ecq laqoette
charge et recommandation Ledit Vrolicq et Consorts ont envoijé a la
Haije nn Isaac Mahieu dn Havre de grace , lequel assisté da Secretaire
dudit Sieur ambassadeur, ast presente a Vos Seigneuries, les plaintes
et doleances que Ledit Vrolicq et ses Associés faisoijent de ceux de La
Compagnie du Nord de ces Paijs, Requerant reparation de doromages
et Interests, Et que fust enjoinct a ceux de la Compagnie dn Nord, de
n*incommoder plus au futur ledit Vrolicq et Consorts, ou ne luij donner
aucun destourbier en Ia Pesche de Spitsoerguen en la Plage dicte Rob-
benbaije qu'il nomme S<. Pierre; Surquoij il auroit plen a Vos Seignen-
ries, de Convoquer iceux Suppliants, Lesquels estant Comparus, ont
peremptoirement rescript sur lesdites plaintes dudit Vrolicq, Leqael snr
ce ast derechef presenté a Vos Seigneuries certaine Replicque, de la-
quelle Iceluij Vrolicq a mancqud Jusquea a present et n*a fouln livrer
ni communiquer ancune Copie aux Suppliants ni cbaoger de pieces:
Combieu que ce fust enjoinct par appoinctement de Vos Seigneuries,
suivant la Copie N*. F. A raison dequoij iceux Suppliants, ont anssi
fait grande instance au Secretaire dnait S. Ambassadeur, leqnel avoit
jusques a lors poursuivi la Cause dudit Vrolicq, Mais s'exonsant, a dit
n'avoir point charge de Vrolicq de ce faire, appert de la relation dn
Notaire cij joincte aussi F.
Et d'autant que Vos Seigneuries avoijent ordonnëe quelques Commissai-
rcs, pour traicter sur les questions entre ledit Vrolicq et iceux Suppliants,
et qu'il n*ij a?oit personne icij au Paijs, qui se presentast pour ledit Vro-
licq, Il a fallu que lesdits Sieurs Commissaires aijent quitte 1'oenvre en-
commencée, De sorte que la faote est audit Vrolicq mesme, et non anx
Suppliants, lesquels ont tousjours estd prests et Ie sont encores ponr
continuer les procedures commeucées par devant Vos Seigneuries, on
Icurs Juges Competents ,
Tellement que ledit Vrolicq , dit et infere tres mal k propos et Contre
verité, que Justice luij auroit esté deniée icij au Paijs, Que c'estoit
deroguer a Pauthorité de Sadite Majesté , troubler Le droict commun
des nations, Et qu'iceux Suppliants auroijent faict quelque dessein on
entreprise contre la navigation ou liberté de france, ainsi que ledit
Vrolicq allegue par ses positions, Mais l'jntention d'iceluij Vrolicq, n'est
autre, que Comme elle a esté des beaucoup d'annécs en ca, de troubler
assiduellement iceux suppliants de nouvelles raolestations et fascheries,
les troubler continuellement en leur pcrdurable possession et Pescberie,
et les en priver entierement s'il luij estoit possiblc.
L'an passó 1^):^S Ledit Vroiicq venant audit Spitsberguen avecq
quatre navires, fust bien receu par les rommandeurs flamans, Luij
donnant libertrf de clioisir vne place pour faire la pesche des balleines
au Zud du Cap de Zud de Baij de Mat^dalena ce que ledict Vrolicq
accepta avecq bonue volouté prometlant qu'il nc feroit aulcune pescberie
au nort dudict Cap s' offrant s'il faisoit au contraire que toute sa prinse
«eroit pour les suppliants, disant scavoir tresbien la nature de la Pescberie
aux Balcines, laquellc il falloit faire par ordre, et point Confusement,
pour ij faire du pruffit,
411
Ajjant iceluij Vrolicq mesme a ces fins impetré Octroij de sadite Majestë
de Cranoe qae persoune ne Ie puisse approcher a dix Lieues pres , pour
faire Ia pesche auz Baleines, Comme Vos Seignearies peuvent voir par
la Copie cij Joincte 6. Ledit Vrolicq apres avoir faict la snsdicte
promesse ast choisj vne Baije diatant environ deax lienes dudict Cap
de Zad, scittué sur Tadvenue des balleines , ou ledict Vrolicq ast exerc^
la pesche des baleines avec meillenr succes que les Snppliants en leor
endroict, et a canse de la scitnation si procbe de nous Les Snppliants
se troavent grandement endommagez , Et puis qne l'action dudit Vrolicq
cootient Inbibition expres, que nul aultre exercera la Pescbene des
Baleines a Dix Lienes en en?irons de la place auquel il feroit sa pescherie
Les Snppliants ne devroient estre de moindre condition ains avoir Ie
mesme aroict et liberté en leur vielle possession , Mais ne se contentant
encores Ledit Vrolicq, et ne ponvant refrener sa vieille condition et
Esprit turbulent, ast indiscretement envoije quelques Cbaloupes pour
peacher dans Les Confins dudict Cap. Ce que remarqut^ par les Com-
mandeurs flamans, ont aussi expedie quelcques Cbaloupes, Et venans
'audict Lieu, les trouverent vuides et abandonndes, s'estant retiré les
homroes a Terre, et allé au lieu ou ledit Vrolicq estoit a?ec ses navires,
et faisoit sa Pesche, qu* estoit chose facile et sans ^anger, lesquelles
Cbaloupes lesdits Commandeurs flamans ont mis a Terre, d*autant que
cestoit coatre la promesse faicte par ledict Vrolicq, non point aveo inten-
tion ou pensement de les retenir, ou d'en oster la propriétë audict
Vrolicq , ains seulement pour empescber et prevenir a l'Infraction de la
promesse et de Toctroij d'icenx Snppliants . et maintenir leur perdurable
et fieille possession audict Lieu, aijant laissé lesdicts Cbaloupes a la
disposition dudict Vrolicq sans qu'il les aije oncques demandez.
A considerer , que ?eu les diverses practicqnes et Caustelenses snpposi-
tions dudict Vrolicq, a s'eslever contre ladite Compagnie flamande. et
leur nuire en quelque fapon que ce fust. Et aussij de sou invention il
n'auroit de guet a pens enroije sesdites Chalouppes contre sa promesse ,
pour rengreger ses griefs pretendus, et avoir matiere de Ie tourner a
son advantage. Le fait en faict doubter, Car d'anticiper sur la volon-
taire penuission desdicts Commandeurs, et abandonner ainsi leurs Cba-
loupes vuides, sans les recercber, cela manifeste assez qu*il ij a de la malice.
Vos Seigneuries peuvent assez voir et remarquer du bref recit cij
dessus. Que les Snppliants n*ont du tont point offensé ni endommagë
ledict Vrolicq , Ains ont tousiours seulement tascbë , et ne cerchent en-
core autre chose , que de tenir ce qu'ils ont tronvé et possedé des plus
de 36 ans en 9a , avec si grands et excessifs frais et despens.
Les Snppliants toutes fois sont contens (pour eviter toutes querelles
et disputes, et a la facilitation de ce facheux affaire, de tenir toute
bonne correspondence avecq ledict Vrolicq et Compagnie Moijennant
2u*il soit et demeure aussi a dix Lieues loing du Lieu , ou la Compagnie
amande faict sa Pescherie, Comme II veut et desire que les franpois
fassent en son endroict, en Conformitë de son octroij.
Le petit circuit que les Suppliants possedent pour faire leur pescherie
a Spitsbergen apert k Vos Seigneuries par la Carte authentique cij joincte *),
Dans lequel petit circuit Ceux de ces paijs pour raisons cogneues a Vos
Seigneuries. ij admettent aussi ceux de Dannemarc seulement avecq deux
navires, de sorte qu'il est impossible, sans totale confusion et degast
de Ladite Compagnie, de permettre aucune autre entree a personne
dans lesdits Confins.
») Dexe knart , ^ctpckcnd „Michiel Harmensz. Middelhoven fecit 1634*'. be-
vindt zich nug op het Rijks-archicf.
412
Lcdiot Vrolicq Ie s^ait aassi bien: Mais II ne cherohe que confiitioii
ei embrouillement, tachant par ce moijen retirer plus de proffit que de
la Pescherie mesnie: Et aiosi cerche par toas maavaia moijena sinistres
coDceptions, la ruine et raneantissement desdita Sopplianta, roire de
transporter la Pesche des Baleinea de ce Paijs en france, a'eatant aoo
seuiement ingerc , la saison passée , d*empescher que nula Baaques^ ne
puisseot veoir au service de Cenx de ladite Compagnie flamande ftinai
qu'appert par Tacte cij joinct N*. H, mais que pis eat il a poomiini
si avaut qn'il ast obtenu arrest de Tadmiraulté de la Table de marbre
(sur soa faux et abusif raport) cij joiuct sonbs N*. I, et en Tertn dndict
s'est efforcé si avant qu'il s'est Jetté dans les maisons et Coosptoirs des
marchands flamans a Rouan , Bordeaux , Baionne et aultrea Lienx , et
arresté leurs biens et effects ponr en tirer sa pretention malfondëe , oerobant
par ces manieres et fapous de faire inouijes contre les droicts et Privileget
des Puijs et nations, k forcer iceux Supplianta d'a)ler litiger en france.
C'est pourquoij iceux Suppliants Prenans Leur refuge k Vos Seignenries
snpplieut tres bumblement de les vouloir prendre en leur sonveraine
protection, et de faire tellement Commnniquer leur affaire a aa Majeatë
Trescbrestienue , qu'en estant bien informée, elle soit mene, et Inij plaiae,
au moijen de Tlntercession de Vos Seignenries, de Commander andict
Vrolicq, qu'il aije k lever ou relaxer Tarrest subreptivement impetré,
et fait a sou risicq et peril sur quelques Marcbandises , sans fraia, eoost
ni despens d'iceux Suppliants, et que la Concesaion d'iceluij (leqnel
demeure en vigueur Jusqnes a ce qne Sa Majesté en anra aatremeat
ordonnd) soit tracce, Qu* aussi puisse estre enioinct andict Vrolicq d'ordre
de sadite Majesté, de laisser doresenavant iceux Supplianta en Paix,
et ne leur doniier aucun destourbier esdits lienx de leurdite Pescherie,
Et que si ledict Vrolicq pense continner sa navigation et peaohe par
deia, Qu'il n'aije a eutrer dans leurs Confins, ni a s'approoher d'enx
de dix lieues k la ronde , puis qu'il ij ast autre place baijea et porta
assez ouverts pour ledict Vrolicq, a celle fin qu'a Tadvenir tontes dispn-
tes et querelles puissent estre evitö.
Et si ledict Vrolicq, quant au passé, pretend avoir quelque droict
OU actioQ Contre iceux Suppliants ce qu*il u'a point, Qu'il luij soit
commando de la part de sadite Majesté, de poursuivre son action
commencëc et instituéc pardevant la Justice de cc Paijs, on iceux Sup-
pliants ont estó , sont et seront tousiours prests de luij respondre et
faire tout ce que sera Juste et equitable.
Quant a la vollerie et grand dommage qui a esté faict l'an 1632 aux
Suppliants par quelcques franpois en Tlsle Maurice *), Le cas est tel,
Qu'en la mesme annde vindrent audit Spitsberguen deux navires esquip-
pez audit S\ Jan de Luz, l'un nommé S*'. Marie, commandé d'un Jo-
bannis deSiguaroi, et l'autre le Pigeon blanc, sous la Conduite et Com-
mandement d'un Pierre Batbon, aultrement dit Pierre Balcon, lesonels
venants dans la Robbc baij , au lieu et en la possession de Ceux de la
Compagnie flamande, en inteution d'ij vouloir aussi faire leur Pesche,
disans avoir pour eest effect, Passcport et liccnce de Sa Majesté de
Dannemarc, furent iceux navires amiablement renvoijez par le» Com-
mandeurs flamans, ainsi et en la mesme maniere et avec raisons t<*lles
qu'on avoit donnó audit Jan Vrolicq, leur laissant toute libertc en
pleine mer et sur les autres oosten.
Ceux deux navires partis, prindrrnt leur Cours vers le Cap Septentrio-
nal , ij faisant quelcquc Pesche, attendant la Ic temps et jusques a ce que
') Zie dnarovtT : hicrxfor p. 262
413
Ceoz de la Compagnie flamande fussent depariis de Tlsle Maorice , Sar quoij
ils prindrent qoant et quant leur Cours pour iceluij Hen , ou estans arrivés a
la fin d'aoQSt dudit an, trourans les navires de ladite Compagnie estre
partia, se lanoerent a terre oü ils prindrent pillerent et vollerent une
trea grande quantité d'huile de Ballaine, beaucoup de mille fanons de
Baleinea, et autres utensiles, Rompirent aussi loges et maisons de
Pierre, gasterent plusieurs utensiles, fracasserent une bonne partie de
Cbalonpea, qn'ils laisserent cooler et flotter en mer, Enfin dissiperent,
et firent grande ravage et degast a ladite Compagnie, laquelie avoit
laiasé leadicts marcbandises et vtensiles la comme en certain leur maga-
sin, on ila n'avoieut Jamais jusques a ce temps la eu aulcun mal rencontre,
dont ils remplirent leursdicts navires, menerent Ic tout en france, et
en vendirent une partie a Ronen et ailleurs:) Que lenormité du fait en
eat abominable, Ie Delict Criminel, la perte immense (excedant de beaucoup
la somme de deux eens mille fiorins monnoije de ce Paijs:) comme irrepa-
rable, et la flamme de tel ressentiment inextiuguible, De laquelie vol-
lerie leadits Suppliants n*entendirent rien que queicque bruict de france,
maia rien d*ailleurs, Jusques a ce que leurs navires arrivans la TEsté
passé, ils trouverent et recogneurent Ie grand ravage et desolationper-
petrée, comme dit est Comme apert par Li'attestation soubs lettre K.
Pour les susdiots raisons Les Suppliants seroient bien fondées de pro-
curer et obtenir de Vos Seigneuries mandemens d*arrest, pour saisir et
arrester les biens de la nation fran9oise et notamment de celles de Jan
Vrolicq les Capitaines Matelots et participants des susdicts Navires , que
les Suppliants pourroijent trouver en ces Paijs et quartiers de nort,
mais avant de venir a vn tel extremité, avons trouvé mieux a propos
d'lmplorer l'Intercession de Vos Seigneuries par ceste presente , et prions
qu'il plaise a Vos Seigneuries, de depescher Lettres serieuses a Sa
Majesté de france, a celle fin qu*il plaise a Sa Majesté de donner tel
ordre que les Suppliants puissent avoir reparation et contentement de la
susdicte perte et grand Interest, et d'enjoindre a ses subjects de ne
plus faire ou attenter cbose semblable, et d'ordonnera 1' Ambassadeur de
Vos Seigneuries en france de poursuivre Instamment 1'effect de ce que
dessus, et a ces fins luij envoijer les Doccuments et papiers oij joincts.
Ce faisant etc. *)
Ree. 2 Februari 1634.
BIJLAGE XIX. (p. 295—297.)
REQÜËST van Jean Vrolicq aan de Staten-Generaal
over het voorgevallene tusschen hem en de schepen
der Noordsche Compagnie op Spitsbergen in den zo-
mer van 1632.
Aeu de Hooge Moogende Heeren Mijn Heeren de Staten Ge-
nerael der Vereenicbde Nederlantsche Provinciën,
Geeft met beboorlücke reverentie te kennen Jan Vrolicq Capiteijn ter
Zee van St. Jan de Luz in Vranokrijck dat bij suppliant van zijne Co.
') Nur het oorspronkelijke stnk, — waarb^ zich nog alle bijlagen (A-K)
VeviDden , — in de vcnameling t Noordsche togten. 4 Tioopende N. C. R.-A,
414
Ma^ aldaer mitsgaders mija Heer den Cardinal Herloch van Riohelieo
Pair tan Vranckrijck , Grand Maistre Chef ende Snr Intendant Generael
▼aode Zeevaert ende den handel aldaer mitsgaders Gonvemenr ?an Bre-
tagnen inde jaren 1629 ende 1632 vercregen hebbende verlof ende
octroij om int seUe Coninckrijck op te rechten een Compagnie vanden
Walvis-vanck op alle havenen ende cnsten vande Noortzee van hH gra-
den noortwaerts op, daer ende sooverre het den Suppliant ende die vnn
zijne Compagnie goet ende te rade vinden souden, ende dat met nijt-
sluijtinge van alle andere jngesetenen ende onderdanen vande selve
Croone , te weten voorden tijt van Jaren bij 't selve Octroy geexprimeert ,
Ende daer op inden Jare 1631 aent Eijlant van Spitsbergen in seeckere
Baije (bij de Nederlanders genaemt de Robbebaije) den selven Walvisvanck
ende oeeringe gedaen ende gepleecht hebbende sonder bij ijeinanden ter
Werelt daerinne eenichsiuts beleth ofte verhindert geweest te sijn, aelfii
niet bij seecker Schip uijt Denemarcken den Walvisvanck inde selve Baije
ten selven tijde doende; hij suppliant op sijn vertrecq van daer aldaer
gelaten heeft gehadt seeckere chaloupen , vaeten ende andere gereet-
schappen tot den selven vanck ende neeringe dienende, met intentie
ende meeninge om inden Jare 1632 daer wederom te keeren, ende den
selven walvisvanck aldaer als vooren te doen ende plegen, Dat dien-
volgende hij Suppliant met die van sijue Compagnie int begin vanden
selven Jare 163 i nijtgerustet heeft gehadt drie Schepen 't een minder
't ander meerder ij der naer sijn grootte versien van geschat ende alder-
haude Oirlochs amonitie mitsgaders van volck, vivres, ende andere be-
houftigheden tot soodanige reijse ende vangste noodich, ende met twee
vande seUe Schepen in Maije 1632 voor uijt gevaeren is naer het Eijlandt
ende de baije hier vooren verhaelt, — alwaer int einde vande maent
Juuius gecomen sijnde hij inde selve baije wederom gevonden heeft gehadt
het selve Schip van Denemarcken 't welck neffens hem 't Jaer te vooren
den walvisvanck aldaer gedaen hadde Ende soo hij Suppliant sonder
eenige oppositie ofte beleth vant selve Schip sijnen vangh aldaer mede
begoude te doen, hebbende sijn volck 't zij nder aencomste drie walvissen
gedout, js hem tcgens sijn verwachten belet ende verbooden geweest
dacriune voort te gaen , door Jacob Jansz. Duijnkercker Commandeur
Geuerael mitsgaders de andere Commandeurs vande Schepen vande
Noordscbe Compagnie deser landen, die in Mauritius Baije niet wijdt
van daer haren walvis-vanck waren doende , seggende 't selve verbot ende
belet door last ende ordre van die vande selve Compagnie den Suppliant aen
te doen Ende alhoewel hij Suppliant aen den voorszeiden Commandeur
Generael eude andere Commandeurs vertoonde het Octroij van zijne hooch-
gemelte Co : Ma*, eude mijn heere den Cardijoael , ende versochte dat
ten insichtc vaudc goede verbintenissc tusschen de Croone van Vranck-
rijck eude den Staet van dese Nederlanden, sijluijden hem onverhindert
wilden laten int geene alle volckeren de jure gentium vrij en geoirloft
is ende die vande voorszeide Noortsche Compagnie aende Engelschen
ende Decnen aeut voorszeide Eijlaut toe staen , Te meer doordien die
vande selve Compagnie inde voorszeide Robbebaije haren vangst niet
en pleechden, nochtc oock oijt voor desen gedaen en hadden, ende dat
het selve bij hem suppliant geschiede met toestaeu ende sonder ecnich
oppositie vande Deeuen , die souder eenich belet ofte contradictie
vaude selve Compagnie haren vaugst aldaer gewoon waren te doen,
ofte ten minsten dat sij luijdeu hem U selve wilden toestaen in eeuigc
andere plaetsen ofte baijen bij henluijden int selve Eijlandt voor desen
noijt geoccupeert, Soo is echter alle 't selve hem suppliant bij den
voorszeiden Commandeur absolutelijck afgeslagen ende geweiigert ge-
weest met dreijgemcnten soo verre hij Suppliant vant voorszeide Eijlaut
415
van Spitsbergen niet dadelijck aff en trock hein met de wapenen van
daer te sullen drijven, preteierende dat het selve Ëijlant met alle de
Casten ende Baijen vandien de voorszeide Noortsche Compagnie als
eerste ontdeckers ende occupateurs alleen toebehooren, ende bij uwer
Ho : Mo : Octroij vergunt soude sijn , £nde is de voorszeide Comman-
deur in desen soo verre gegaen, dat hij niet alleenlijck allen vorderen
▼angst verboden heeft gehadt, maer oock mede het bewercken vande
drie walvissen bij sijn Sappliants volck becomen ende gedoot, jae hem
suppliant met de sijne niet meer dan zes uijren tijts en heeft willen gun-
nen om hun gereetschap wederom te schepe te nemen ènde hun tot het
vertrecken te bereijden, Ende alsoo den Suppliant met de sijne binnen
800 corten tijt niet gereet en waren om te vertrecken, soo heelt den
voorszeiden Commandeur hunluijdeu een Chaloupe met volck toegesonden,
dreijgende bij soo verre sij luijden niet dadelyck en vertrocken selfs hunne
anckers te sullen lichten eude seijlen aen te setten, ende soo verre
hem daerinne eenige resistentie bijden Suppliant of ie de sijne geschie-
den, oft dat hij hunluijdeu op de selve custen meer reucontreerden
alles inden gront te sullen schieten ende verdelgen , Soo dat hij Sup-
pliant omme soodanich ouheijl ende gewelt te vooroomen, genootsaect
is geweest soo haesticli te vertrecken , dat bij alle zijne Chaloupen ende
ander gereetschap niet en heeft connen mede nemen , maer een gedeelte
vant selve met do voorszeide drie walvissen bij sijn volck gcvangcu aldaer
aen landt inde maobt vanden voorszeiden Commandeur met de sijne heeft
moeten laten , jae geen tijt en heeft gehadt omme zijne Schepen met soet
water naer behboren te versien, Ende alhoewel de suppliant met sijne twee
voorszeide Schepen vandaer vertrocken sijnde ende onderwegen gemoet
hebbende het derde Schip van sijne Compagnie ('t welck ontrent 14 da-
gen naer hem van Havre de Grace vertrocken was) alle debuoir gedaen
heeft gehadt om op eenige andere wijdt van daer gelegene Eijianden
eenigen walvisch te vangen, op dat sijne rcijse niet tecnemael iufruc-
tueus ende soo groote oucosten gants verlooren eu mochten sijn, soo
en heeft hij nochtans soo door den ijsganck als tempeesten ende andere
ongelegentheden vando plactsen ende het saisoen daerinne niet connen
opdoen, dit alleenlijck uijtgesondert dat hij op seeckere plaetse twee
doode walvissen gereneen trecrt, ende 't sijuen proffijte bekeert heeft ge-
hadt, Soo dat den suppliant met sijne voorszeide drie Schepen, door de
voorszeide onbehoorlijcke ende met gewelt vermengde proceduijren vande
voorszeide Noortsche Compagnie niet alleenlijck en comt te ontbeeren
de proffijten die hij int voorszeide Jaer seer groot soude hebben connen
doen (alsoo den walvisvanck alsdoen inde voorverhaelde Robbe baije
ende andere plactsen van Spitsbergen extraordinaris goet ende groot is
geweest), maer oock te verhesen alle de oncosten die op soodanige uijt-
reedinge loopen, veele duijsenden bedragende Sulcx soo heeft hij Sup«
pliant van een soo schadelijcken ende verlooren reijsc in Vrunckrijck
wederomme gekeert sijnde sich geaddresseert aen zijne hoochgeroelte
Ma', ende mijn heere den Cardinael , ende versocbt dat die vande
voorszeide Compagnie bij alle geoirlofde wegen ende bequame mid-
delen geconstringeert mochten worden te repareren de violatie van
zijne Coniuckljcke Paspoorten, mitsgaders te vergoeden alle de scha-
den ende jnteressen die hij Suppliant met sijne geassocieerde inden
voorleden zoomer door ende ter oirsaecke van bet voorverhaelde gewelt
ende verjagen van sijne Schepen gehadt ende geleden heeft, ende sooda-
nige onbehoorlijcke manieren van doen in toecomendc tijden aff te laten,
Dan t* heeft zijne hoochgemelte Ma^. ende mijn heere den Cardinael
gelieft gehadt, alvoorens op des suppliants versouck te disponeren hem
te renvugeren aeu uwe Ho: Mo: om vaude selve aU Souueraiue Overheden
4lo
.'ludit .*'}iinzeiae 'rumpiuraie :e ''ersuutikisn Ji: vionzeide reparatie Mt
/era^nKdiai^e raa iijae ^ietien icnade . ^ode beter ordre voor TofcomfiÉi
' .jii;:n . :ner. /aac ^«irtriurea UiL ie ieive iiiei: eii :mJlea oaerlaten , pro«pl^
.ji!K iierQui^ iuliïs 'e ^rtinieu u:ï ie iaeeke ^elfs mitagndera de allianeie nét
;^eiie 'lorreapimiieritie :asaotieu ::jae Crouae eade deaen Staet ferc^
:iülieude Ia, ËL^ïer^. ierüuivcu .nj Supoïiiuic iiem nita deaen toe uwe Ho: Mo:
Vcrjoiiiïxdade itr.unüdeiijck ia: Liitr^aiea '^ viorazeide g«weic endc rerjagn
vaa ie:) suppiiuar^i Siüiepen ^imi Eijlaiic v;ia Spicsbersen selfs nijt de
iia venen ende Ba i jeu :ii ieweie&e iie viuie Noortdche Cornpa^ie doer
.auiiiMi :iarca 'Talvi^tvaucic aiec en i'iea , uochce oijt voor deaea gediM
r^n ueQoen ^eiiad: . loroir ia csnde blije E mjr 't ;^ne Luaaea dea Suppliant eode
iiï Commandeara over ie Se liepen vaade ^elve Compaguie aent Toorsseide
EijUaü ierir;frei:jek ^paaseeri: ia. /vaervaa Copie ancteatijcq bier ncfieM
jaec. \nfii Hj . VI.}: zeLeve iie vdude dei^e Compagnie te belasten eade
aeveien ien Suppiianc mee 'Sijne ^a:!so e leerde pruoipteljck ce vergoeden alle
de i«: naden ende jjter.'aren ^ij de iel 7e inden voora^eiden Soomer daer door
ende :er :oea;iie vaadien eenijuamti zehadi ende geleden , mitsgaders dea
suppliant mee iijne geaaaoe:eenie in :ueeo mende cijden ni atel ij ck ende
vredeLijelk u: Usen genieu'n den .val^ia-^anek ende neeriage, soo aent
voorazeide Eijlan!: van Sp/.dber;^n ila alle andere ba venen ende plaetsea
vande Xo'^rtzee Ende aiioo ii'u Sappiiant vin meeninge ende beAÏch is
aehcerv^vigeua d' '^spri^aaeu Iaat ende aiaonc daer toe aen hem gegeven bij
aijne booobgeinelie Sla^. ende nijn lieere den Cardinael voor het aenstaende
aaiioen wederom me op Spiïaoergen t' eqa:pperen omme aldaer inde Rob-
bcba'je te gaen sonoken de Caaloupen ende andere gereetsc happen , die
bij door bei niet min saerfcioii ala zeweldicb verjagen ran sijae Schepen
den Toorleden Soomer aldaer beef: moeten laten , ende met de selve eode
'i geene bij nocb daerenboven met hem voeren aal den valrisranck ende
neeringe aldaer te doen en ie plegen. gelLJok bij inden Jare 1031 nu-
teüjck ende vredei.jck gedar?ï: beeft ge^ait Ende dat die vande voorszeide
N'i'irtache Compa^:i:e pre:e:iierea u:j*. cracbie van uwer Ho: Mo: octroij
nie* alle';üiij»:jL aiïe andere ji^aeteiiei: van dese Landen maer oock alie
:aud»:re nati'^a, i^His de c juVecoo-.ei: ciie ^oedc alLeerdtr vande selve
^erit E.jiaLdt Spilabergea euio ai^.' auJore iiaveueu ende plaetaen in
liaerluijJen octroij begrepen ie^ waivii-vauck ende neeriuge met den
ar:nc!even vaudien te mo.:en verbieden ende verbmderen, niettegenataeude
de jnstructio voor veele Jurea aonie Commaudeura over bare oirloch-
bcbepen gegeven, 't contrarie medebrengt, ende dat uwe Ho: Mo: op
au iere diergeiijcke gelegentbcden ala dose is, bij reaoluticn ende publijcque
actcu verclaert hebben dat bet voorazeide Octroij niet en raeckt nochte
f'cuichsinta en prcjudicecrt cenige vreemde uatien ende met namen niet
de Inge&ctenen van Vranckrijck, Soo versoucc hij Suppliant seer oit-
rfiocdolijck dat uwer Ho: Mo: goede geliefte zij bij provisie rondelvck aen
die vaude voorazeide Noortscbe Compagnie van nieuws te verclarcn dat uwer
Ho: Mo: wille ende begeerte is dat sijluijden de onderaaten van zijne
liooobgemeitc Mat. inden walvisvauc ende nccringe met den aenclcven
vaudicn niet cu ituUen beli.-ttcn iu ccnigo plaetseu , aelfs niet binnen de
liriiitcn van Let Octroij aen henlieden vergunt, cudc daer van aenden Sup-
pliant to laten leveren acte in auctcntijcque ende gewoonlijckc forme,
omme hier door te voorcomcu alle ongevallen ende inconvenicnten dieder
HOiidim mogen oritstaeu, bij soo verre die vaude voorazeide Noortsche Cüin»
paguie onderstunden de Schepen die tcgeus het aeu:«taende saisoeu binnen
Havrc de Gracc tucgeruatct werden wederom diergel ijckc verhinderingen
nen te doen als inden voorleden Soomer geschiet is, Verclarende hij
Suppliant dat sijnc riiecuinge niet en ia door dit jegenwoordich versoack
iu coiiich proces met de voorszeidc Noortsche Compagnie te treden uver de
417
Ottaliteijt van het Octroij bij sijne hoochgemelte Mat. ende mija Heeré
den Cardioael aen hem vergaat (gelijck dan sijluijdea voor desen gesocht
bebbea hem daerione te treckeo) alsoo (onder reverealie) de keaiiisde dner
▼ao aiet ea competeert aea eeaicb Huff ofte Qericiite van herwaarts over
maer dat hij suppliant simpelyck sijn toevlucht neemt tot de goedertiercue
eode gewooulycke billickheijt vao uwe Ho: Mo : op dat daer bij sommierlyck
versiea mach wordea op de vergoedinge vaude schade hem Suppiiaat
met zijne geassocieerde door die vaude voorsseide Compagnie aeugedaen ,
eade dat hij Suppiiaat hier mede volbrenge ende naercoroe 't geeue sijne
hooohgemelte Ma^. begeert heeft gehadt dat bij hem Suppiiaat geschieden
aoude teo fine dat zijae Ondersaten ende die vaa awe Ho : Mo : ia alles
eade op alle plaetsea te samea soo vreedich mogen leven als de alliaacie
eade goede correspoadeatie tusschen de Croone van Vranckrijck ende
desea Staet vereijsscheade is, T'welok doende etc.').
(Ree. 11 Maart 1633.)
B IJ L A G E XX. (p. 298—300.)
MEMORIE van Jean Vrolicq aan de Staten-Oeneraal
over zgne oneenigheden met de Noordsche Compagnie
in 1688.
Aea de Hooge Mogende Heeren de Staten Generaal der Veree-
nichde Nederlanden,
Geeft met behoorlycke eerbiedinge te kennen Jan Vrolycq Capiteya ter Zee
eode Generael vande Vlooten der Noortscbe Compagnie binnen Rouea
eade Havre de grace ia Vranckryck, dat hy Suppliant met syne geassoci-
eerde inden jare 1631 uyt crachte van het Octroy ende opde Passeporten
van syne Co: Ma^ van Vranckryck, ende myn Heere den Cardinael ende
Hartoch van Richeiieu aeut Ëylandt vau Spisbergen inde Baye byde
Nederlanders genaemc de Robbebaye rustelyck ende vredelyck gedaen
hebbende den Walvischvanck ende Neeringe souder eeuige tegenseggen
vande Deenen, die gewoon syn jaerlycx mede daerhenen te varen , ende de-
selve Neringe inde selve Baye te doen, mitsgaders sonder eenich binder ofte
belet vau de Noortse Compagnie deser landen, op syn vertreck aldaer gelateu
hadde eenighe Chalouppen, leedige vaten ende ander gereetschap tot
deselve neeringe noodioh ende dienstich; met meeninge op het alsdoen
aenstaende jaer 1633 sich selven wederomme daer henen te begeven,
Dat hy Suppliant inden selven jare 1632 daer wederomme gecommen
zynde met drie schepen versien van alle nootelycheden tot soodanige
reyse ende neeringe, de Generael over de Schepen vande Noortse Compagnie
deser landen met allerhande wegen vau dreygen ende gewelt hem van
daer verdreven heeft gebat niettegenstaende hy Suppliant aen hem toonde
het Passepoort van syne hoochgemelde Co: Ma^ ende myn heere Den
Cardinael, mitsgaders hem vertoonde, dat achtervolgeus het recht aller
folckeren, de alliaucie ende goede correspoudentie tusschen de Croone
vaa Vranckryck ende desen Staet, ende d'Inteutie, Jae mede de resolu-
tien van uwe Ho: Mo: ende de lustructien op andere juren aen gelycke
Commandeurs gegeven, de voorsseide vangst ende neeringe hem aldaer
rry behoorde gelaten te werden , ende dat de Deeneu daeriuué te vreden
* I Naar eeae vertaling vaa het request , berastcade in do verzameling : Stok
kea van den Haarlemschun gedeputeerde bctrefTende de Noirdsche Compagnie. R.-A*
27
418
waren, die nochtans alleene, ende niet syne principalen eüde Meesten
de Noortse Compagnie deser Landen, gewoon waren inde aelve Baye
den Walvischvank ende Nerioge te doen,
Dat hj Suppliant door bet voorseide gewelt gedwongen zynde aldaer
te verlaten niet alleenlyck drie Walvisschen , door syn byhebbende volck
airede gevangen, maer oock eenige Chaloupen , ende andere gereetachap-
pen tot de vooraeide Neringe diensticb , uy t oorsaecke dat den vooraaeiden
Commadeur Generael bem geen tyt en gaff om deselve binnen Scheepa-
boort te brengen , by eyndelyck naer eenich swerraen in Vranekryck we-
deromme gearriveert is met leedigé schepen, ende beschadicht van alle
de oncosteu van soodanige nytreedinge, eenige duysenden bedragende.
Dat hy Suppliant hierover clachtich gevallen synde aen syne hoocbge-
melte Ma^. mitsgaders myn Heere de Cardinael, ende deselve Syne Ma^.
gelieft hebbende alvoorens op syus suppliants dachten te disponeren , aoo
als deselve naer rechten vermochte te doen , hem te renvoyeren aen nwe
Ho: Mo: op hoop dat by deselve promptelyck zoude worden voorsien
800 wel opde vergoedinge vande schaden, die hy Suppliant mei syne
geassocieerde inden voorszeiden jaere doorde voorverhaelde violente proce-
dniren geleden heeft gehadt, als mede dat in toecomende tyden van gelycken
niet meet gepleecht en soude worden , hy Suppliant ende syne geassoci-
eerde int begin vanden voorleden jaere seecker persoon van baer Compagnie
tendien fyne expresselycken herwaetts over gesonden hebben gehadt.
Dat deselve persoon by twee Eequesten ende rem onstran tien aen nwe
Ho: Mo: gepresenteert inde Maenden van Meert ende April des aelven
jaers geclaecht heeft gehadt over de voorverhaelde violente procedniren
vande Noortse Compagnie deser landen , ootmoelyck aenhoudende omme
recht ende justitie met vergoedinge vande schaden daerdoor geleden,
ende dat aen die vande voorszeide Noortse Compagnie verbot gedaen
mochte worden van sulcx niet meer te plegen, gelyck byde seUe re-
questen te sien is, des onder uwe Ho: Mo: noch berustende syn, aon-
der eenich finael appointemeut ordre ofte resolutie vande selve op het voors-
zeide versoeck , niettegenstaende het continuel aenhouden daeromme gedaen
selffs by myn Heerc de Baugy Ambassadeur van Syne Iloochgerocltc
Ma*, by uwe Ho: Mo: achtervolgens het expres ende tot meermaels
gereitereert bevel vande selve syne Mat. tot welcke requesten ende rcraon-
strantien hy Suppliant sich refereert nopende het gepasseerde inden voor-
verhacldcn jaere 1632 omme geene redditen in desen te gebruycken.
Versoeckcnde als noch ootmoedelyck dat uwe Ho: Mog: gelieve hem
Suppliant eenmaels daerop soodauich recht ende justitie te doeu , als
deselve bevinden sullen in redelycbeyt ende billicheyt te behooren,
Ënde alsoo het gansch geen reden en was, dat geduirende de voors-
zeide irresolutie van uwe Ho: Mo: hy Suppliant achterlaten soude een
vaert ende neeringe bv het recht der volckeren alle ende een yder ega-
lycke vry ende toegelaten , ende aen hem endo syne geassocieerde in
Vranekryck by speciacl faveur ende privilegie van syne hoochgemelte
Ma^ verguut met uytsluvtinge van alle andere van syne natie soo heeft
hy suppliant in het begin vande voorleden jare sich gereet gemaeckt
omme wederomme daerhenen te varen met vier schepen ende dat open-
baerlyck ende ten aensien van alle de wecrelt, op dat by .soo verre
die vande Noortse Compagnie deser Landen mochten meenen dat uwer
Ho: Mo: jntentie is haer ende hare ondersaten het eylandt van Spits-
bergen toe te cygenen , met uytsluvtinge van alle andere natiën int ge-
nerael, ofte de Francovscn int particulier, svluvdcn bv tvts mochten ver-
sorgen, dat vcrclaringe daervan aen hem Suppliant gedaen wierde ,
omme deselve by hem gcsien . te resolveren off hy aen haerluyden prc-
teutien endo macht soude hebben te wvcken ofte niet.
419
Ende is by Suppliant met de voorszeide vier schepen uyt Vranckryck
vertrocken inde Maent van Mej, met vast vertrouwen dat sync gants
gerechtige saecke, ende de goede alliance van syue boochgemelte Mat.
met awe Ho: Mo: by deselve soo verre ten minsten in achtinge geno-
men sonde zyn geweest, dat dewyie deselve oniine eenige particuliere
insicbten noch niet en conden resolveren om de voorszeide Noortse
Compagnie te condem neren inde vergoedinge vande schaden by den Sup-
pliant door baer toedoen geleden, denselve ten minsten aen bunluyden
expresse verbot gedaen zouden hebben van hem Suppliant in syne voors-
seide neeringe eenicb binder ende belet aen te doen tot dat by wegen
fan accommodatie ofte andersints het principael different ter neder sonde
syn gelecbt , Te meer door dien by Suppliant by syne eerste Requeste
t' foorszeide gereetmaecken syner schepen uwe Ho: Mo: aengedient,
ende salcx vande selve ootmoedelyck versocht hadde, Ende dat de voor-
gemelte Heer Ambassadeur op den XX'* derselver maent van Mey in
volle audiëntie van uwe Ho: Mo: verclaert heeft gehadt, dat by sup-
pliant met syne Schepen naer Spisbergen vertrocken was, versoeckende
dat deselve op de schepen deser landen (die alsdoen noch niet vertroc-
ken en waren) geliefden behoorlyoke ordre te stellen, omme haer te-
gena de Francoysen soo te gedragen dat daerdoor geen jncovenienten
ende misverstant en quame te ontstaen,
Maer op den 27*° Jnny geluckelyck met syne voorzeide 4 schepen
gearrlTeert zynde inde Bobbenbaye hierboven verhaelt, ende vriende-
lyck ontbaelt byde Deenen, (die als hicrvoren geseyt is) gewoon syn
inde selve Baye hare Walvischneringe te doen, soo heeft hy Suppliant
uyt benluyden verstaen dat die vande Noortse Compagnie deser landen,
haere Walvischneringe doende in een andere Baye twee mylen van daer
gelegen , geresolveert waren hem het doen vandien in eenige haven vande
gantscbe Unste al daer te beletten,
Sulcx soo is oock des anderen daechs gebeurt, dat de Secretaris over
de Vloote vande voorszeide Noortsche Compagnie hem suppliant is
comen vinden, versoeckende dat hy den Generael ende andere Comma-
deurs vande selve vloote soude willen gaen spreken , Oo welck versoeck
hy Suppliant daerhenen gegaeu zynde, soo syn nldaer opden XX*" Jnny
tnsachen benluyden gevallen verscheyden contestatien ende debatten soo
by monde als by geschrifte over de macht ende vryheyt die hy Suppliant
sustineerde te hebben van te doen den Wal visch vangst ende neeringe
ant eylandt aldaer, sonder dat hy Commandeur Generael eenich recht
badde om hem Suppliant t' selve doen te beletten , voornamentlyck niet
in soodanige Haven, ende Bayen van het selve Eylandt, als by die
vande voorszeide Noortse Compagnie niet en waren gcoccupeert , gelyck
is de Kobbebaye, waerinne de Oeenen, ende andere waerinne de Ën-
gelschen gewoon zyn t* selve alleen te doen ende niet die vande voors-
zeide Noortse Compagnie hebbende syluyden met gemeen accoort (soo
hy suppliant vermeent) de Havens ende Custcn aldaer onder den ande-
ren verdeelt *) omme d*een d*ander int doen van bacrln^den neeringe
niet te beletten, ende soo te voorcomen alle jnconvenienten die uyt
soodanigen belet souden mogen ontstaen,
*) Dexe vermelding vaa het beweerde Engelse h-Nederlandsche verdeelings-
tractaat is merkwaardig . omdat z^ dagteekent van eenen tijd , toen nog geene
tien jaren um de sluiting zonden knnnen verloopen z^n. De vorm der mcde-
deeling is echter te onzeker om m\jne twijfelingen over het bestaan van het
tractaat (zie hiervoor p. 189 — 141) weg te nemen , te meer daar Vrolicq weinige
regeb later verklaart, dat ^de limiten vande Compagnie soo onseecker syn als
hare begeerlycheyt onmatich is."
27*
i
420
Sastiaerende desaWe Oommandear ter contrarien, dat hy Sappliaat
geea recht ea soude hebben om de ^oorsseide neerlag aen het ?oors-
eide Bylaut te doen, ofte oock daeronatreat binnen de limiten Tande
▼oorszeide Compagnie, die soo onseecker sjn als hare begeerlycheyt
onmatich is , ende alle palen ende limiten te buy ten gaende , verachtende
het passeport ?an syne Hoochgemelte Con. Ma^. ende myn Heere den
Cardinael, t*welck hv Suppliant hem toonende was, Seegeude dat hy
Commandenr niettemin by gratie qnansuis ende faveur hem Suppliant
▼oor dat jaer toe soude laten aen het selve Ëylandt om de Zajt te
soecken eenige andere tot noohtoe onbekende Havens ende Bayen omme
deselve neeringe aldaer te doen , Weygerende wel expresselyck hem sup-
pliant t* selve toe te laten ter plaetsen daer de Engelschen voor desen
t* selve hebben gedaen *), alhoewel deselve wyt syn gelegen vande Mau-
ritius Baye, inde welcke hy Commandeur met syne schepen syne Ne-
ringe was doende,
Waermede hy Suppliant voor die tyt (sonder preiuditie van syn recht,
mitsgaders de passeporten van syn Coninckl. lia^.) stoh sonde hebben
laten contenteren, omme alle meerder jnconvenienten te voorcomen ,
ende niet nytte staen het gewelt van wapenen , waermede deselve Com-
mandeur hem dreygende was,
T' eynde van welcke dispute ende debatten geweest syn expresse ende
tot . meermaels gereitireerde dreygementen , selffs by geschrifte gedaen ,
hem suppliant met het gewelt van wapenen van daer te sullen verjagen,
ten ware dat by met alle syne Schepen ende Chaloupen op het spoediste
vertrocke uyt de voorverhaelde Robbebaye , ende van alle de Custen daeron-
trent, ten minsten naer andere onbekende plaetsen om de Suydt gelegen ,
Waertoe hy Suppliant niet connende verstaen , heeft hy evenwel omme
t* gedreychde gewelt te ontgaen geresolveert de voorszeide Robbebaye
te verlaten , ende syn Scheepsvolck daervan de weete gedaen , die aireede
met twaelff Chaloupen in See gegaen waren , d' een bier d' ander daer
om opde Walvisscben te letten, Ende hebbende alvoorens gedaen peylen
seecker ander haven ontrent vier mylen van daer gelegeu *), waerinne noyt
te vooren eenige schepen geweest en zyn, soo is hy opden sevenden
July uyt de voorszeide Baye met alle syne Schepen vertrocken, niet
sonder groot peryckel van stoeten ende vergaen, ende soude vroeger
daeruyt vertrocken zyn geweest, ten ware dat hy door contrarie wint
van sulcx te doen belet ware geweest,
Welck vertoeven (soo het vertoeven heten mach) den voorszeiden Ge-
nerael ende syne bybebbende Commandeurs een soo groot crimen ge-
scheeuen heeft, dat syluyden ten selvcn« dage met alle hunne sevpu
schepen wel gewapent uytgecomen zyn, omme hem Suppliant te bevech-
ten, ende syne schepen inden gront te jagen, waervan syluyden niet-
temin belet zyn geweest door een on verslens opgecomen calmte, geduy-
rende dewelcke syns Suppliants Schepen haer gesalveert hebben inde
haven te vooren by hem gedaen peylen, dewelcke daerdoor waerlyck
geworden is, Ie Refuge Fraucois, geiyck hy Suppliant deselve ter dier
tyt oorsaecke oock genaemt heeft,
Ende dat sonder het voorszeide gcluckich ontcomen hy Suppliant met
alle syne schepen ende volck byden voorszeiden Generael ende andere
Commandeurs te gronde verdelcht geweest souden zyn, is wel aff te
») Waariohijnlijk wordt hier de zoogenaamde „Eugelsche baai" bedoeld, do
zuidel\jk8te van Fair haven.
») Dit baaitje, halverwege tusschen Mandlensound en de HambnrKerbaai gr.
legen, komt nog op enkele onde kaarten als „Basket bay" voor. Op h<t rarton
Tan de hierby gevoegde kaart hrb ik echter den naam Refnge Fran9aii herateld.
421
nemen nyt bet wreet ende barbaer Tractement t' welck syluyden ten selvcn
dage gedaen hebben aen dertich Mannen de beste van syn Suppliants
byhebbende volck.
Want de persoenen byden Suppliant gesonden omme syne twaelff Cha-
louppen hiervooren verhaelt aen te seggen dat syluyden het walvisvangen
in die quartieren souden hebben naer te laten, niet hebbende connen
alle deselve soo baest ujtvinden, als hy Suppliant wel gewenst hadde,
in oorsaecke dat deselve aen verscheyden oorden verspreyt waren , d' een
hier, d' ander daer, soo is het ten selven dage gebeurt, dat eenige Cba-
loupen vanden voorszeiden Generael elck op heboende 16 ofte 18 gewa-
pende mannen geattrappeert hebben gehadt vyff van Syn Suppliants
voorszeide twaelff Gbaloupen , dewelcke zyluyden niet alleenlyck genomen
en hebben met alle het gereetschap ende de vivres daerinne zynde, e^de
gebracht in, haer voorszeide Baye , maer oock de dertich Mannen daerinne
synde nytgeset ende gelaten aen een verschrickelycke steyle rotse, van
waer menschelyckèr wyse geen affcommen en was , ende dat sonder eenige
vivres ofte een eenige vande selve Saloupen henluyden te hebben willen
laten, niettegenstaende seecker persoon onder deselve wat Nederlants
connende spreecken, seer instantelyck daeromme badt, omme daermede
hun leven te sal veren , twelck door dese wreede daet ten besten gegeven
wierdt aen de wreetheyt der Baeren ende andere wilde Beesten van het
selve Landt, ofte den honger wreeder dan alle deselve, heeft niettemin
hy Suppliant alle de selve van daer doen haelen , daervan gewaerschout
zynde door een onder deselve, die door hongersnoot geperst zynde syn
leven hasardeerde daer niemant van alle de andere hem en derffde vol-
gen, ende miraculeuselyck ontquaem,
Ende heeft het verlies vande voorszeide vyff Chaloupen noch een ander
seer Droevich accident aen hem Suppliant ende syn volck veroorsaeckt,
Te weten, dat soo syluyden doende waren om seeckeren Walvisch te
vangen , een van syne Chaloupen tegens den Walvisch gebroocken zynde
twee persoenen, die daer inne waren, verdroncken, ende de ander seer
gequetst syn geworden, welck verdrencken ende ouetzure niet gevallen
zonde zyn geweest soo verre hy Suppliant geen gebreck van Chalouppen
en hadde gehadt,
Ende alhoewel dat, naer dat hy Suppliant met syne voorszeide sche-
pen sich geretireert hadde inde voorszeide Haven ofte Baye by hem ge-
naemt Ie Refyge Prancois hebbende daervan als van een plaetse waerinne
noyt te vooren eenige Schepen geweest en waren) inden name van Syne
Hoochgemelte Co: Ma^ genomen soodanige possessie, als die vande
voorszeide Noortse Compagnie eenichsints moeen hebben inde Mauritius
Baye ende andere plaetsen van het voorszeide Eylandt, waer inne sv-
luyden hare Walvischueringe zyn doende, ende dat met het Planten vande
Wapenen van Syne Conincklycke Mat. ende van myn Heere den Cardi-
nael, mitsgaders andere gewoonlycke solemmiteyten) de voorverhaelde
Commandeur Generael hem Suppliant het doen van syne Neringe aldaer
met gewelt niet en heeft derven beletten, uyt oorsaecke dat deselve
Plaetse is onder het quartier vande Engelschen, eoo en heeft hy nochtans
syne voorgaende dreygementen niet naergelaten, maer deselve tot meer-
maels gerenouvelleert , ende opden 13*" mitsgaders 24** Jnly deselve Inr
geschrifte hem Suppliant toegesonden, ende daerenboven byde Enffel-
sohen aengehouden ten fyne dftt syluyden hem Suppliant van daer souden
willen verdryven, ofte hem met de syne toelaten sulcx te doen, ende
hem schriftelycke Acte van consent daertoe te verleenen , gelyck de selve
Engelsche hem Suppliant verhaelt hebben , hem waerschouwende op syne
hoede te zyn , Ende dat alles nyettegenstaende de voorszeide plaetse ses
mylen ofte meer vande Mauritius Baye is gelegen,
422
Soo dat de voorszeide Commandear Generael alle zjn Volck ende die
geeue door welckers last ende ordre by gedaen heeft gebadt alle t*geeiie
bier vooren is verbaelt, oiet alleenljck aengesproocken en conneo wor-
den over baere voorverbaelde wreetbeyt gepleecbt tegens soo veele goede
Ondersaten van een geallieerden Coninck, ende het droevich oogelnck
op het voorverbaelde breecken van een Chalonppe toegevallen maer ooek
van vergoedinge vande groote schaden, die hy Suppliant ende ayne ge*
associeerde geleden hebben door het nemen vande voorstelde Chaloapea
ende andere beletselen hem in syneu Wal vis vangst ende neeringe aenge-
daen , veele duysenden bedragende ,
Snlcx soo heeft by Suppliant op syne wedercomste in Yranckryek aen
syne boochgemelte Co: "M&K ende myn Heere den Cardinael hierover
wederomme geclaecbt, mitsgaders oock over het dilay van recht ende
justitie waermede hy hier te lande beiegent wort, voor soo veel Aengaet
het ongelyck ende de schade by die vande voorszeide Noortse Compag-
nie in den jare 1632 hem aengedaen, ende versocht dat deaelve Syne
Ma^ gelieven zoude daerinne te versien by alle soodanige middelen als
vereysscben ende toelaten soo de eere van syne Croone gekrenckt inde
verachtinge van syne Passepoorten , Als mede de schuldige defensie aen
syne verdruckte Ondersaten,
T' heeft niettemin syne boochgemelte Ma*, wederomme belieft alvoo-
rens op het selve versoeck te disponeren, dat hy Suppliant noch eens
voorde laetste reyse sich soude addresseren aen uwe Ho: Mo: (sonder
preiuditie nochtans van het arrest by die vande Admiraliteyt van Vranck-
ryck tot Rouen hem verleent op alle den Traen, Walvischbaerden.
Schepen ende andere Coopmanschappen ende effecten toebehoorende die
vande voorszeide Noortse Compagnie, mitsgaders de geinteresseerde ende
geassocieerde vande selve) hebbende deselve Syne Ma*. , mitsgaders myn
Heere den Cardinael aen myn Heere den Ambassadeur de fiangj ge-
schreven ende belast ten eynde hy hem Suppliant in het vervolch deser
saecken by uwe Ho : Mo : soude adsisteren , ende behulpich zyn ,
Onime welcken last naer te comen soo keert by Suppliant hem weder-
om aen uwe Ho: Mo: Yersoeckende wel ootmoedelyck , aengesien dat
het belet hem suppliant ende syue geassocieerde inden voorleden jaere
in synen TValviscbvangst ende Neringe roet alle soorten van dreygen
ende gcwelt aengedaen , claerlyck blyckt byde Copien hier neffens gaende
vande acten in Spitsbergen gepasseert tusschen hem Suppliant ende den
voorenverbaelden Commaudeur Generael ') (waervan hy Suppliant bereyt
is ter Ordonnantie van uwe Ho: Mo: de originele selffs over te leggen)
ende dat de voordere geweldige, wreede ende barbare proceduren hier-
voorcn verbaelt (des noot zynde) bjde verclaringe van irreprocbable
getujgen bewesen sal connen worden, — dat bet uwe Ho : Mo : gelieve ,
doende recht soo op desc requestc, als op die vande voorleden jare die
vande voorszeide Noortse Compagnie te condemneren aen hem Suppliant
ende syue geassocieerden te vergoeden alle het verlies , schaden ende
jntcr essen geleden door ende tor oorsaecke vande proceduren daerinne
verliaclt, mitsgaders henluvdeu wel expressclyck te verbieden van gelyc-
kcn in toecomeude tydcn meer te doen, alsoo by Suppliant geresolveert
is achtervolgens den last ende bet verloff van syne Hoocbgemelte Ma.
ende myn Heere den Cardinael tegens bet acnstaende saisoen met soda-
nich getal! van Schepen uyt Havre de Grace ende St. Jan de Luz als
van nooden sal syn, wederomme daer beenen te keeren , omme te trach-
ten off by met beter geluck sal connen repareren de schaden inde twee
») De/.v stukken bevinden zich oofj; in afschrift bij de vertaling van het reqaest
van Vrolicq , \^aarDaar het hier uitgegeven wordt.
423
voorleden jaren geleden, mitsgaders t' sjncn proffytc te gebruycken de
Chalouppen ende andere gereeiscbappen , met een grooto qoantiteyt van
leedige Vaten ende duygen , die hy ten dien fyne aldaer aen lant gelaten
heeft gehadt, niet hebbende deselve connen vollen ende besigen ter
oorsaecke vande boven verhaelde troublen ende beletzelen, Opdat doorde
continuatie van soodanige onbehoorlycke proeeduireD die vande voors-
zeide Noortse Compagnie geen alteratie en veroorsaecken inde goede
correspondentie tusschen de Croonc van Yranckryck ende den Staet
deser vereenichde Nederlanden , T' weick doende sal hy Suppliant den
Almogenden bidden voor uwer Ho: Mo: geluckige ende voorspoedige
rcgieringe »).
(Ree. 30 Maart 1634?)
BIJLAGE XXI. (p. 328.)
POINCTEN ende articulen ghenomon onde geraempt
byde onderschreven Gecommitteerde vande Geoctroy-
eerde Compaignie van Nova Sembla tot Fretum Da-
vid j Spitsberghen etc. soo in Hollandt als 2^elandt
respective residerende In conformite vande prolongatie
van Octroy byde Hooch Moghende Heeren Staeten
Generael der Vereenichde Nederlanden d'selve opdon
XXlIlI*" January XVI^ zeventhien verleent.
I. Inden eersten is geresolveert ende besloten dat de Compaignie vande
Provincie van Hollandt Inde voyagie vant voorszeide Octroy zullen par-
ticiperen de drije vierde parten te verdeelen onder de respective Camera
vapde zelve Provincie naer rato dat e)ck Int voorgaende Octroij heeft
geparticipeert als te weten de Caraer van Amsterdam waerin Bewint-
hebbers zijn Lambert van Tweenhuysen, Jacques Niquet, Samuel Godin,
Claes Jacobsz. Harinckarspel , Tbymon Jacobsz. Hindeloopen, Ysbrant
Douwers, Jan Rogiersz. Ramsden en Pietcr Coymans, de helft, de Ca-
mer van Delft waerinne Bewinthebbers zijn Nicasius Kien Commissaris
vande Vivres , Anthony Monier Controleur vande Artillerie en Dierick
Adriaens Leversteyn, de Camer van Rotterdam, daeriu Bewinthebbers
zijn Gerard Mensen Yisch , Pieter Eeuwouts vander Hoost *) ende Joris
Joosten Vlaminck , de Camer van Hoorn waerin Bewinthebbers zijn Jan
Jansz. Molenwaerff ende Willem van Someren , ende de Camer van £nc-
haysen waerin Bewinthebbers zijn Jan Symonsz. Blaeuhulck ende
elcz een achtstepart vant voorszeide dryevierde part , ende de Provincie
van Zeelandt het resterende vierdepart jnde generale equipagie voorszeid
daervan Bewinthebbers ter Camere aldaer zijn,
II. Ende alsoo tot maintenement vande voorszeide voyagie affweerin-
ghe van alle hostiliteyten die eenighe vreemde Natiën de Schepen vande
voorszeide Compaignie zouden willen doen metgaders om die neeringhè
vande Walvischvanck ende andere commoditeyten die opde plaetsen vant
*) Naar de vertaling van hel Mnk in de veriameling : Noordache togten.
4 Ix>opcnde N. C. R.-A.
*) Lees : Van der Horst.
424
voors>zc)dc Octro\ alrrets gevonden sijn ofl naermaels soQden mogbea
worden in eeren . ènde de goederen diemen van daer zonde moghen bren-
gen op prys te houden noodich is datter jaerlycx eenige generaele ver*
gadcringbe ende byeencomste vande Gecomroiiteerde vande respectiva
Compaignien worden gehouden soo om aengaende de quantiteyt ende
qualiieyt vande schepen ende lasten diemen elcke reyse aal moghen eqai-
peren 't voorsien van geschut amunitie van oorlogen voorde zelve Sche-
pen ordre opde Yisscherie te honden ende andere nootaaeckelyckbedea
de gemeeue Compaignie raeckende te resolveren, Soo is goetgevonden
dat alsulcke generale vergaderinghe sal bestaen in vyff Stemmen waermn
de Provincie van Uollandt d' eerste drye Jaeren zal hebben vier stemmen,
ende de Provincie van Zeelandt een Stemme, ende het vierde Jaer sal
de Provincie van Hollandt hebben drij stemmen ende de Provincie Tan
Zeelandt twee stemmen,
III. De generale vergaderinghen sullen d* eerste drye Jaeren gebonden
worden in Hollandt, ende het vierde Jaar in Zeelandt,
IIII. Ende zullen inde voorszeide generale vergaderingen die Tande
Provincie van Hollandt presideren de drye eerste Jaren , ende die vande
Provincie van Zeelandt het vierde Jaar,
y. Sullen oock alle die vande respeotive Compaisnien gehouden znn
op het Schrijven vanden President vande aenstaende generale vergade-
ringe haere Gecommitteerde preciselyck ter plaetse daer de voorsseide
vergaderinge geleyt zal worden te laeten vinden , (mits daervan in tydts
geadviseert zijnde) op peine daimen naden tydt van twee ofte drije dagen
vuyterlyck gewacht hebbende mette presenten zal treden in besoingne.
ende dat de resolutie byde presente Gecommitteerde genomen (bebonde-
Ivck dat de zelve in sich begrijpen *t meerder getal vande voorstelde
vyff stemmen) byden absenten sal moeten naergecommen ende acbter-
volght worden in allen schijn off zij daerinne mede hadden geconsen-
teert, tot welcken einde men int scheijden van elcke generale vergade-
ringe sal resolveren weicke Camer vande voorszeide Compaignie de naeste
vergaderinge sal presideren ende tselve aende absenten indiender eenige
waren adverteren.
VI. De President ofte presiderende Camer zal oock besorghen dat de
poiucten waerop men generaelyck vergaderen zal aende andere elcke in
zijne respect] ve Provincie worde overgesonden om daerop volcommentlyck
gelast te moghen commen,
VII. Ende alle tgene dat byde voorszeide c^enerale vergaderinghen van
tyt tot tydt sal worden geresolveert ende besloten , sullen alle respec-
tive camers ende bewinthebbers vande voorszeide Compaignie gebonden
zijn strictelycken ende preciselycken naer te comnien ende te onderbon-
den zonder daerjegens te doen directclyck ofte indirectelyck op peine van
te betaelen de boete byde voorszeide vergaderinghe daertoe te stellen ,
VIII. Niemant vande voorszeide particuliere Camers oft Bewinthebbers
van dese Compaignie en zullen oock vernioghen de resolutien advysen
ontdeckingen ende andere secreten vande Compaignie buyten de zelve
Compaijjnie te openbaren ofte met dezelve haer particulier profyt te
doen directelyck ofte indirectelyck op peine van te betaelen de boete van
hondert guldenen tot profyte vanden armen metgaders alle costen, schaede
ende interesten die de generale compaignie oft eenighe leden derzelver
daer door zouden moghen cominen te lyden ende daerenboven van zijn
directie ende bewint jnde voorszeide Compagnie gepriveert ofte andersains
naer merite vande zaecke gemulcteert te worden *),
») Dit artik«l werd waarschijnlijk hier geplaatst om handeliiijren als die van Kien
en Lfverstevn in de laatst voorgaande jaren te voorkomen. (Zie hierróorp.SU — 817.)
425
IX. Ende alsoo de goede meeninge ende jntentie vande Hooch Mo-
gbende Heeren Staeten Generael jnt ▼erleenen vande prolongatie vant
Toorszeide ootroy metgaders vande compaignie jnt solliciteren ende ver-
volghen vant voorsseide Ootroy is geweest de neeringe vande Walvis-
vanck ende anders alhier te lande tot profvt van d* Ingeseten der zelver
daer door te stabileren ende jn treyn te brenghen , 800 js mede gere-
solveert ende besloten dat niemant vande bewinthebbers van dese Com-
paignie sal vermogen buyten dese Vereenichde Nederlanden de neeringe
vanden Walvischvanck te planten ofte jn eenighe compagnien ofte Ree-
denen op d' selve neeringhe vnyt andere landen varende te participeren
directelyok ofte jndireotelyck op peine van te verbeuren alle tgene den
delinquant bevonden zal worden in dese Compaignie te participeren , ende
dat tot profyte vande ghemeene participanten jnde voorszeide Compaig-
nie mitsgaders te betaelen de somroe van duyseut gnldenen voorden ar-
men , ende daerenboven van zijn bewint jn dese Compai^ie gepriveert
te worden , ende zullen de bewinthebbers van dese compaignie van tgene
voorszeid is gesuspecteert wordende gehouden zijn hem van zulcx tot
vermaninge vande President ende Generaele vergaderinge wettelyck onder
eede t' ezpurgeren voorde Magistraet,
X. Is tdbde geresolveert dat jngevalle hiernaermaels yemanden tot Be-
winthebber sonde moghen commen t' ontbreken 'tsy dan door afsterven
jnmyminghe van nienwe participanten ofte anderssins noodich ende ge-
raden gevonden is tot airectie vande zelve Compaignie te nomineren
dobbel getal vande hooghste participanten daertoe beqoaem zijnde vnyt
de welcke de Magistraet vande respective Camers een enckel getal ele-
geren zal, dies en zal niemant tot bewinthebber mogen geadmitteert
worden ten zij hij jnde selve Compaignie heredere ofte bekent zij, ten
minsten metter sommen van tweeduysent guldenen,
XI. Niemant vande voorszeide Compaignien ofte Cameren sullen ver-
mogen ter plaetsen daer de visschene ende neringe gedaen wordt off
daer ontrent buyten dese vereenichde Nederlanden eenighe traen wal-
visbaerden ofte Speek aen ofte van eenighe andere tsy vreemde ofl jn-
gesetene van dese landen te coopen ofte vercoopen oft jn baere schepen
te laeden oft vande zelve over te nemen directelyok oft jndireotelyck
op peine van d' selve Traen baerden Speek ende anders ofte de rechte
weeitle van dyen te verbeuren tot profyte vande generaele compaignie,
XII. D'esqnipagie onder dit Ootroy sal van Jare te Jaere byae gene-
rale vergaderinge vande Compai^ie geresolveert worden,
XIII. Alle de Schepen die jnde compaignie zullen commen , sullen
ten minsten moeten gemonteert zijn met acht Gotelinghen, wel meer
maer niet min, oook met eenighe steenstucken ende Cruyt als Scherp
naer advenant met vyfthien Musquetten , Sabels pyoken ende andere amo-
nitie van oorloghe *),
Xini. Ende zullen alle de voorszeide Schepen hen moeten begeven
in ende onder een Admiruelschap ter plaetse vande neeringhe, ende van
daer niet mogen zeijlen ofte vertrecken sonder last vanden Generael oft
Commandeur vande Vlote ,
XV. Ingevalle dat yemaut vande Vlote by Noorden Hitlandt jnt gaen
ofl commen oft oock ter plaetse rande neeringhe eenifffae andere sche-
pen t'sy vrient ofte vyant ouame te rescontreren ende daervan bestreden
wordende quame sohaede te lyden *t welck Godt verhoede zoo sal al tselve
*) De Stateu-Geueraal hadden de N. C. 16 Maart 1617 gelast, i,tot haere
«ygeu veneeekeringe selff solcke equipage te doen als sy uodieh sonde achten.'*
(R.S-6. 16 Maart 1617.) Slechts éen konvooischip werd haar dit jaar toegettaaa ;
vandaar dese bepaling.
426
tot last ende schaede vande gemeene Compaignie gebracht worden, ende
zallen de oobeschadichde de beschadichde naer rato vande Ëqnipagie die
zij jnde voorszeide voyagie hebben zallen vergoeden beboadelyck dat soo
yemant door fortnyn van zee sant leek storm wint Ancker Tow of ander
gebreck by Noorden Hitlandt van eenigbe vrienden ofte vyanden qname
schaede te lyden ofte te verongelucken, datmen daer van gheen ref&ctie
scbuldich zal zijn,
XYI. Ende op datmen in cas van schaede gheen dispnyten van weer-
dye van Schepen ende de costen vande Equipagie vivres ammonitie Tan
oorloghe ende anders en hebbe is geresolveert datmen elckandereo veer-
thien dagen naert vertreck vande Schepen over senden sal pertinenle
taxatie van t'geen elck schip roet alle de vnytreedinghe tot jn zee toe
heeft gecost welcke taxatie men jn cas van schaede (dat Godt verhoede)
preciselycken sonder eenighe rechtvoorderinghe sal volghen ende voldoen.
' XVII. Op dat oock int Eqniperen d*ordre niet en worde geexcedeert
salt eenen yegelycken vrijstaen de Schepen die bij andere Camera ge-
equipeert worden met allen den aencleven vandyen te commen visite-
ren, ende de fanten die daerin mochten gevonden worden te doen cor-
rigeren soo wel de crootte vande Schepen als anders.
aVIII. Alle Chaloupen Fastaigie ende ander gereetschap* twelck by
d'een oft d*ander in eenige plaetsen daer de neeringhe zal geschieden snl-
len opt landt gelaeten zijn, sullen by de ghene zoo d'selve aldaer ge-
laeten hebben jn toecoromende saisoen weder Aenveerdt worden sonder
datmen dselve d'een oft d*ander ontvreemden zal.
XIX. Indien eenighe Schepen van dese voorszeide Compaignie van wat
Provintie oft camer d'selve oock zoude mogen wesen geduerende den tydt
van dit yegenwoordich Ootroy jnt vervolghen van baere neeringe ofte
anderssins eenighe nieuwe landen havenen bayen ende plaetsen mochten
op doen ende vinden salmen gehouden zijn op eere trouwe ende vromicheyt
d'selve te brenghen tot profyte vande ghemeene Compaignie sonder de zelve
jnt particulier te houden ende te bewaren directelyck oftjndirectelyck >).
XX. Op het huyren der Basques sullen de Caniers in toecommende zekeren
voel beramen tot de huyringbe derzelverop dat met ordre hebbe te geschieden,
XXI. De oncosten die tot profyte vande gemeene Compaignie by d'een
oft d'ander werden verschoten zullen naer rata van t'geen elck inde zelve
Compaignie zijn participerende betaelt ende opde generale vergaderinge
van tydt tot tydt verrekent ende geexamineert worden.
Alle welcke poincten ende articlen Wy onderschreven Gecommitteerde
vande respective Gameren biervoren geraentionneert beloven punctnelyc-
ken naer te commen ende tonderbouden In oorconde desen onderteeo-
kent den XIX"* Martio XVIc seventbien In S* Gravenhaghe, (Ende was
onderteeckent,) Coymans over de Camer van Amsterdam, Nicasins Kien
voorde camer van Delft, Willem van Someren over Hoorn, J. S. Blan-
huick van wegen de Camer tot Eochuysen, Joris Joosten Vlaminck
wegen de camer van Rotterdam, Pieter Courten wegben de Camer vaa
Middelborcb , Jan Lampsius weghen Vlissingben , Jan Ghysel. weghen
Vlissinghen, Pieter Courte wegen de Camer der Veer als speciael gelast
van Jan van Marivoorden,
mij present
C. van Geldre notarius publicus *).
>) Ook dit artikel wa» waarschijnlijk een gevolg vande oprichting ^cr kleine
Noordsche Compagnie. (Zie hiervóór p. 311 — 817.)
») Naar een afschrift in de verzameling : Noordsche togtcn. 4 Loopcnde N. C. R,-A.
427
BIJLAGE XXII.
ALPHABETISCHE LIJST van plaatsnamen op Spitsbergen,
die verkeerd geplaatst of gespeld zgn of waarover iets
anders valt op te merken i).
AiiTent bti
Agardh-Bay. ....
Agardh. (Cap). . . .
AUMtftert-houck . . .
Anüppel
Burcain. (Cap). . . .
Basken-bai
Beeren-gadt ....
Beerbayen
BeU-point
Bel-flood
Belaondt
BOlen-baai. (Klaas). .
BUlen-baay. (Klaas) .
BiBcayer-hoeek . . .
Krt. Petermanii • • • •
Krt. Petermaim ....
Krt. Petennann ....
Van der Brugge, Jour-
nael. p. &
Van der Bmgge, Jour-
nael. p> 8
Krt. Petermann. . . .
Krt. Lindeman
Krt. Zorgdrager. . . .
Krt. Carolns. R.-A. —
Krt. Begin en Voort-
gang
Krt. Zorgdrager. . . .
Krt. Carolns. R.-A. . .
Krt. Petermann ....
Krt. Lindeman. — Krt.
Scoresby
Klaas Billen-baai.
Fowlsonnd.
Foxnose.
(?)
Eilanden voor de Moniers-baai.
Cape BarklUUn.
Refuge Fran9ais.
Wicbes-bay.
Fairbaven.
Scboonbaven. — In 1 610 door Poole
benoemd. (Zie Pooles reisverbaal
van 1610 b^: Pnrcbas. III.)
Scboonbaven.
Scboonbaven.
Com. Claesz. Bille was commandeur
in 1676. (Zorgdrager, b. 276.)
Verkeerd geplaatst : de baai ten N.
van Sassenbaai beeft geen naam.
Point Welcome.
*j Mijn doel met deze I^st is de grenzenlooze verwarring, die in de nomenclatuur
der Spitsbergscbe plaatsen bcerscbt , eenigszins te verminderen. De plaatsen zjjn dikwgls
dooreengebaspeld , de spelling vooral van Nederlandscbe namen meestal onherkenbaar.
£n bovendien z^n b\jna nergens de oudste Engclscbe, soms Nederlandscbe namen op
de kaarten aangeteekend. Ik beb beproefd daarin eenige verbetering te brengen, al
ontveins ik m^ niet , dat deze proeve nog allergebrekkigst is. Maar daar ik eenige
vrij onbekende oude Nederlandscbe kaarten zag en door m|jne studiën over bet onder-
werp allicbt iets beter over de juiste plaatsing der namen kan oordeelen dan anderen,
meende ik tocb te moeten geven wat ik kon. — Met de «Krt. Petermann", »Krt. Pur-
ebas" , i,Krt. Zorgdrager", «Krt. Carolns. R.-A.", «Krt. Begin en Voortgang", «Krt. Seo-
resby" en «Krt. Hist. de Sp." bedoel ik de kaarten van Spitsbergen, voorkomende in
Petermauns «Spitzbergen una die arktiscbe Centralregion", Pnrcbas «bis Pilgrimes", Zorg*
dragers «Groenlandscbe visscber^", Carolns' «Nieuw vermeerde Licbt der Zeevaert" ,
«Begin en Voortgang der Geoctr. O.-I. C. (1646)", Scoresbys «Account of tbe aretie
regions" en Hessd Gerritsz.' «Histoire du pays nonune Spitsbergbe". De «Krt. Linde-
man" is bet op de kaart in Lindcmans «Arktiscbe Fiscberei der Dentscben Seestadte"
voorkomende carton van Spitsbergensnoordwestboek, de «Krt. 16S4. R.-A." een acbetije
van Spitsbergen, door Micbiel Jansz. Middelboven in 1634 voor de N. C. vervaardigd
als b^lage b^ bare memorie ter wederlegging van Vrolicqs pretensie. De «Krt. v.
Keulen" is bekend, de «MS. krt atlas van Keulen" is ecbter een zeer groote gete-
kende kaart van Spitsbei^ns noordwestboek in bet bezit van den beer Froderik Mul-
ler te Amsterdam. Met de «krt. Blaeu" duid ik een carton aan , dat zieb op een zeer
oude op een vel perkament in plano gedrukte kaart van Europa door W. Jsz. Blaen
in bet bezit van denzelfden beer, bevindt. De werken van Bergbaus , Martens , Waa*
senaer, Van der Brugge en Aitzema zgn in den tekst meermiden vermeld en beboe«
▼en dni geene nadere aanduiding.
428
Björnba ƒ . .
Blaek-poini . ,
Blackpoint-ile
fioschyer .( Biscayert-hoek.)
Broadbay
Bykorf
Clean-bay
Clou-cove
Closse-toaod
Cloven cliff
Cold. (Cape)
CroM-road
Crnyt-baay
Deceit. (Point)
DeeDsche gat.
Deense bay.
Deenound .
Deeve Baay. (Dieven of
Dni venbaai?)
DeevieBai (Dieven-baai?)
Deicrowes sonnd. . . .
Dictns-punt. (Disco-hoek?)
Dirkses Bay. (Aldert) .
Disco
Disco-Hook
Dodemans-eyland . . .
Donkers-eyland. (Jan) .
Doodemans-eylnnd . . .
Dorre hoek
Droogc Rivier
Dnyvels-hoek
Edges island
Krt. Peiermann. . .
Kr^. Peiermann. . .
M.S. krt. atl. v. Keulen.
M.S. krt. atl. v. Keulen.
Krt. Scoresby. . .
Krt. Hist. de Spitsberghe.
Krt. Lindeman
Krt. Zorgdrager
Krt. Lindeman ,
Krt. Zorgdrager,
Krt. Zorgdrager.
Krt. Petermann .
Krt. 1684. R.-A. . . .
Krt. Scoresby. — MS.
krt. atl. V. Keulen . .
Krt. Zorgdrager. . . .
Krt. Petermann. . . .
M.^. krt. atl. v. Keulen.
M.S. krt. atl. v. Keulen.
Krt. Zorgdrager. . . .
Krt. Zorgdrager. . . .
Krt. Zorgdrager. . . .
Bismarrk-straat.
Zwarte hoek.
Prince Charles' foreland? — In 1610
door Poole benoemd. (Zie Pbafei
reisverhaal van 1610 I^J: Pnr-
chas. III.)
Point Welcome.
Reeds in 1614 xoo genoemd. (Fo-
therbye, Voyage of Diaeoveiïe ia
Groenland 1614. b^: Porchaa. IIL)
Eilanden aan de westhoek op hat
Amsterdamsche eiland.
Schoonhaven.
Cross-road. — Door Pbole in 1610
benoemd. (Zie Poolea reisverhaal
van 1610 bg: Pnrcbaa. III.)
Cross-road.
Saddlc-island.
In 1610 door Poole benoemd. (Zia
Pooles reisverhaal van 1610 hg:
Pnrchas. III.)
Door Poole in 1610 benoemd. (&
Pooles reisverhaal van 1610 hg:
Purchas. III.)
Crossroad.
Kaap in Redcliff- sonnd. — Reeds im
1614 zoo genoemd. (Fotherhye,
Voyage to Greenland, 1614, hg:
Pnrchas. III.)
Westbaai.
Robbenbaai.
Door Poole in 1610 benoemd. (Zie
Pooles reisverhaal van 1610 hg:
Purchas. III.)
Deicrowes sound.
Deicrowes sound.
Deicrowc was een Ëngelsch schcept-
kapitein in 1617 en reeder ter wal-
vischvangst in 1620. (Edge, Dutch
disturbance, bij: Pnrchas. III.)
Zwarte hoek.
= Albert Dirksensz.'-baai?
StoDfs foreland.
Stones foreland.
Kiland tusschen de Amsterdamsche
en Deensrhe eilanden, — en een ei-
land ten Z. O. van het Amater-
damsche eiland.
Klein eiland achter in Maudlen-
sound.
Zie den oorsprong van den naam hg
WBssenaer. VII f. 109.
Castlins point.
Ondiepe rivier.
Hakluyts headland.
Ontdekt in 1616. (Edge. Dutch dis-
tcrbance , bij : Purchas. III.) — Ge-
noemd naar Thomas Edge, bevel-
hebber der Engelsche walvisehvaar-
ders sinds 1609.
429
E^ie-land
Edlnnd Bay. « .
£endragU-baai .
Eenhoorens Baay
Egle* (Moant). .
l^>Qord ....
Engelse baay . .
BngelBe baay . .
Engelse bay. . .
Englith barbour.
Englitb Harboar.
English Bay. . .
Englisb Bay. . .
Fbir foreland . .
Fairhayen
Eairhayen
Fairbaven
Fairhaven .
Fairbaven .
Feerbay . .
Feerhaven .
ïlakke boek.
Flakke point
Flat bock .
Fbal bay. .
Foul Insel .
Fbwlaonud
Föx Ness
Freemans Inlet. (Alder-
man)
Oanscn-evland.
Gips book
Grauwe Hoek.
Greenbaveu . .
Gren arbor. .
Grey point. .
Groene berberg
Groen-baren .
Grgtberg. . .
Gumerds-nose.
Krt. Petermann .
Krt. Petermann .
Bergbans. I . . .
Krt. T. Keulen .
Krt. V. Keulen .
Krt. Lindeman .
Krt. Zorgdrager.
Krt. Zorgdrager.
Krt. Blaeu . . .
Martcns. p. 8. 21
Scoresby. II. 'S?.
Scoresby. lï. 87.
Krt. Petermann .
Krt. Pnrcbas . .
Haizabn
Krt. Lindeman . . .
Krt. Scoresby. . . .
Wassenaer. V f. 167.
Kit. Blaeu
Atl. Y. Keulen . . .
Atl. V. Keulen. . . .
Krt. Petermann . . .
Krt. Lindeman . . .
Krt. Lindeman . . .
Krt. Scoresbv
Atl. V. Keulen
Krt. Petermann
Atl. Y. Keulen
Krt. Hist. de Spitsb . .
Krt. Petermann. . . .
Krt. V. Keulen. — Krt.
Zorgdrager
Krt. Blaeu
Krt. Petermann ....
Pooles reisverbaal van
1610 by : Purebas. III.
Krt. Petermann. . . .
Fidges-island. — Vlg. de kaart van
Pnrcbas beboort de naam aan bei
gebeele eiland.
Wicbes-bay.
Lommen-baai.
Lommen-baai.
Mount Edge.
Icesound.
Deersound.
Fairbaven.
Sir Tbomas Smitbs-bay.
Fairbayen.
Deersound.
M)iudlen-sound.
Cove comfortlesa.
Vogelboek.— In 16 10 door Poole be-
noemd. (Zie Pooles reisverbaal van
1610 bg: Pnrcbas. III.)
Door Poole in 1610 benoemd. (Zie
Pooles reisverbaal van 1610 b^:
Purebas III.)
Over de ligging vgl. : Pooles reisver-
baal van 1610, bg: Pnrcbas. III. —
De Holiandscbe iMtai beboorde daar-
onder. (Fotberbye, Voyage to Green-
land. 1614, b^: Purebas. III.)
flollandscbe naam voor de znid-wes-
telgke iobam van die baai: Engel-
scbe baai.
3ifonicrs-baai.
Lowsound.
Fairbaven.
Fairbaven.
Oostboek van Fox-point.
(Jastlins-point.
Fox-point.
Moniers-baai.
u:= Fowl island? — Waarscbgnlgk
eene verwarring met Vogelzang.
Door Poole in 1610 benoemd. (Zie
Pooles reisverbaal van 1610 b\j :
Purebas. III.)
Fox-nose.
Freeman was een Engelscb reeder ter
walviscb vangst in 1620 en 1680.
(Edge, Dntcb disturbance. bg : Pur -
cbas. III. — Pellbam, Opdracbt.)
Bear-island.
Middelland.
(3a8tlin8*point.
Oreenbarbour. — Door Poole in 1610
bc noemd (Zie Pooles reis verbaal
van 1610 bg : Purcbas. III.)
Grcenbarbour.
Castlins point.
Greenbarbonr.
Grcenbarbour.
Krijtberg?
Boor Poole in 1610 benoemd.
l^lount Edge.
430
Hal?emtMu-baay . . .
Halvenueiis-Bay . . .
Helis Sund
HindelopeD-straat . . .
Hinlopeo-straat
Hoepitoclu-bay . . .
Hollandache baai . .
HoUandsche bay . . . .
Hollantsche bay. . . .
HollaDdtche eiland.
Hoornsche haven . . .
Hoorn-sond
Hope-island
Horizon- Bai
Horizond-baay
Horizont
Honiaouud
Hory Sond
iloucker bay
Icepoint
1ce-80uud
Jansbaa). (Si.) . . . .
Jan» bay. (St ) . . . .
Jans haven. (St.) . . .
Jaus havirn. (St.) . . .
John» bay. (St.). . . .
Kar-Sondt
Kars-iiond
Keen^nskaar
Keerwcer
Kciücn-hnai. (Van). . .
KiMg:!«bH\
Kri. Zorgdrager. . . .
Zorgdrager, p. 89 . . .
Krt Petermann. . . .
Mariens, p 25 . . . .
Zorgdrager, p. 214. • .
Krt. Kaeu. — Krt. Caro
lui. R.-A
MS. krt. van Keulen. .
Krt. Lindeman . . . .
Bcrghaus I
Krt. Blaeu
Krt Petermann . . . .
Lindeman, p. 9 . . . .
Krt. Zorgdrager. — Sco-
reabv. II 87
Sent'. H. R. dd. 31 Mrt.
1635
MS. krt. atl. v. Keulen.
Van der Brugge, Journael.
p. 33, 84. 42. . . .
Krt. Zorgdrager . .
Krt 1634. R,.A. — Krt
('arolns. R.-A. — Krt
Begiu en Voort g . .
Krt. Blaeu
Krt Zorgdrager. . .
Krt. Petermann. . .
Krt. 1634. R.-A. . .
Krt. Blaeu. — Krt. Ca
rolus R.-.\
Zorgdrager, p. :?39 cf. 326
Krt. Zorgdrager. . .
Krt. Pftermaun.. . .
Krt Petermann . . .
Hoisel-bMy.
Mouiert-bay ?
Heleyt-soand. — William Hdcy
was in 1617 en 1618 ▼ieemdmi-
raal der Engelsche walTiadiTaaidan.
Hinlopeottraat. — In 1670 «m hd
nog onzeker, of er een doortoekt
was. (Marteni 1. c.)
Genoemd naar Thymen JacoIms. Hu-
lopen, bewindhebber der N. C. ia
1617 en later. (Contr. der N. C.
met de Zeeuwen. — Wi
IX 1 124.)
Mathyt Jansz. Hoepaioek
1616 scheepikapitein op Spits-
bergen. (Instr. y. Schrobop.)
Over de ligging vgl. Zorgdn^er.
p. 214, 286. — Stn. gewisseld tw-
schen Ysen Vrolicq in 168S, in:
N. T. 4 Loop. N C. — Req. der
N. C. c. Vrolicq dd. 3 Mei I6S3,
in: Stn. N. C. ▼. d. HrL gedepnt.
SSeeuwsche baai. (Verwarring Yin
plaats.)
Latere naam voor de Manritinabnni.
(Vgl. R. S.-6. 20 Aog. 16S1.)
Amsterdamache eiland.
Hornsonnd.
Hornsound.
Ontdekt in 1618. (Edge. Dnieh
disturbance, b\j : Pnrchaa. III.)
Horn-sonnd .
•
Horn-sound.
Hornsound.
Door Poole in 1610 beno4>aid. (Zie
Pooles reisverhaal van 1610 bg :
Purchas IIJ.)
ilorusound.
Baaitje in de ^Ve8tbaai.
(?) — In 1610 door Poole bewicmd.
(Zie Fooles reisverhaal van 1610
bij : Purchas. III.)
In I6i0 door Poole benoemd. (Zie
Pooles reisverhaal van 1610 bij:
Purchas. 111.)
Bestaat nii-t.
Osbornes inlct.
Osborue» iulet.
Covc comfort1<*s4.
Osborues iulot.
Cross-road.
Cross -road.
Bank voor de Westbani.
(^).
Michiel Reinicrsx'-rivicr.
Deersound.
431
Kloeek-rivier . . .
Klok Baay ....
Klokrivier . . . .
Kloofde klip. . . .
Knotty point . . .
Kobbe-bai . . . .
Koode herberg. . .
KnuBbaai
Kwaade hoek.. . .
Kyckoyt
Kyen. (Isie de) . .
Kynnae. (Caep) ....
liMige Hoek
Laorensbay (St ) . . .
liiefde-baay
Liflietts-ialaods ....
Lome-baay
Lommen fiai
Londen-bav. (Lommen-
baai?). .*
Loockhoutc. (Point) . .
Lownes-island
Lowness
Lowness-island
Ix>wioond
Makkelijk Ond . . . .
Manjer-bay
Maria Magdalenen-Sond.
Marie met de borsten.
(= Moer met de borst . )
MaadlenioDnd
Maoritz-bav
Middclgadt'.
Middellad
Moniers-bav
Krt. filaen. — Krt. 1634.
R.-A. — Krt. Begin en
Voortg. — Krt. Carolns.
R.-A
Krt. Zorgdrager. . . .
Krt. Zorgdrager.
Krt. Petermann ....
Krt. Blaen. — Krt. 1634.
R.-A. — Krt. Carolus.
R.-A. — Krt. Begin en
Voortg
Zorgdrager, p. 29 1 . . .
Krt. Zorgdrager. . . .
Krt. Blaen
Hist .de Spitsberghe. p. 1 2.
Krt. Blaeu. — Krt. Ca-
rolns. R.-A. — Krt. Be-
gin en Voortgang. . .
Atl. V. Keulen ....
Krt. Carolus. R.-A. —
Krt. Begin en Voort-
gang
Krt. Zorgdrager. . . .
Krt. Pnrchas
Krt. Zorgdrager. . . .
Krt. Petermann. . . .
Krt. 168*. R.-A. . . .
Krt. Hist. de Spitsb . .
Zorgdrager. Inl. p. 18 .
Krt. Purcha»
M.S. krt. ntl. v. Keulen.
Van der Brugge , Jour-
nael. p. 6. 8
Krt. Blaeu
Zorgdrager, p. 291 . . .
Waasenaer. V f. 157 . .
Krt. 1634. R.-A. . . .
Krt. V. Keulen . . . .
Krt. Blaeu
Klok-rivier.
Vertaling van den naam Bellsonnd.
Waarschijnlijk gevormd naar Klok-
baai. (= Bellsonnd.)
Saddle-island.
In 1610 door Poolc benoemd. (Zie
Pooles reisverhaal van 1610 by :
Pnrchas. III.)
Robbenbaai.
Cold harbour.
Crossroad.
Haklnyts Headland.
Point Look'Ont.
Prince Charles'-foreland. — Genoemd
naar Kyen, commies op het schip van
Van Mnyden in 1612.
Black-point.
Westhoek van Fox-point.
Broadbay.
Wiehes -sound.
Lowness-island ?
Lommen -baai.
Bear-bay.
Deicrowes sound.
Point Lookout.
Lowness-island.
Bestaat niet.
(?) — In 1610 door Poole benoemd.
(Zie Pooles reisverhaal van 1610
bij: Pnrchas. III.)
In 1610 door Poole benoemd. (Zie
Pooles reisverhaal yan 1610 b\i :
Purchas. III.)
Naam van drie baaien in Fairhaven.
De 1* even ten Z. van Spitsber-
gens N.W. hoek; — de 2», ook
Krayennest genaamd, iets lager, —
de 3« aan de Z. kust van Fairhaven.
Moniers-bay.
Mandlen-sonnd.
Berg met \jsheuvels b\j Smeeren-
burg, vlg. M S. krt. atl. v. Keulen.
Reeds in 1614 zoo genoemd. (Fo-
therby, Voyage to Oreenland, bij :
Purchas. III.)
Fairhaven.
Wcst-bay.
I Middelland.
I Genoemd naar AntonieMonier. Con-
I missaris-generaal in 1614.
432
Honier. (Punt) . .
Monnienbay . • •
Moscooie Moiini. .
Moyeot-haveo. (Willem
van)
Mjenbay. (Ved) (= Van
Muydenbaai)
Negropoiut .
Nickes Cove
Noordbank .
Noorder-gat.
Noordhoeck vant Voor-
landt
Noorwegen. (Half),
Nord-oat-land. .
Norways ....
Norweger Intel .
Oo8terw\jk . . .
Oosthoeck . . .
Papageien Hook.
St. Pierre. (Baye de)
Pooppy bay
Portnicrk
Preservatiun Harbour.
Quade hoek
Qoad Hook
Recherche-bay. . . .
Redbay. ......
Kedbearh
Redclitfe-aouiid . . . .
Red Hill
Rcfiijfe Francais . . . .
Reps liiwl. (Oiitjfer) . .
Krt. Carolni. R.-A. —
Krt. Begin en Voortg.
Krt. 1684. K-A. . . .
Krt. Purchas
Krt. Blaeu — Krt. Ca-
rolus. R.-A. — Krt. Be-
gin en Voorlg . . . .
Krt. Petermann. . . .
Krt. Purchas ....
Krt. Porchas ....
Krt. Zorgdrager. . .
Req. der N. C. c. Vrolicq
dd. 8 Mei 1683, in
Stn. N. C.v.d. Hrl.ge
deput. ......
Krt. Zorgdrager. . .
Krt. Zorgdrager. . .
Krt. Petermann . . .
Krt. Scoresbv. . . .
Krt. Lindeman . . .
Krt. V. Keulen . . .
M.S. krt. V. Keulen .
Krt. Petermanu. . .
Req. der N. C. e. Vrolicq
dd. 2 Febr. I6S4. in
N. T. 4 Loop. N C.
Purchas. IIT. p. 716.
Brief van Heley aan Dei-
crowe vau 12 Aup:.
1617, bij: Purchas. III.
Scoresby. II 87 .
M.S. krt. vau Keulen .
Krt. PeteruiHUu ....
Krt. Petermann . .
Krt Petermann. — Krt.
Neoresbv
Krt. Score8b\
•
Heq. der \. C. c. Vrolicq
dd. 2 Febr. 1634. in :
N T. 4 Loop. N. ('..
Krt. Petennann ...
Point Lookont.
Broadbay.
In 1610 door Poole benoemd. (Zie
Pooles reisverhaal van 16 lü bii:
Pnrchas. IIL)
Lowsound. — Genoemd naar Willem
Van Muyden , commandenr der Ne»
derlandsche wal visch vloot in 1612
en 1618.
Ondiepe rivier. — Genoemd naar
Willem Van Muyden , maar ver-
keerd geplaatst.
Zwarte hoek.
Behouden haven.
Bank in de Noordbaai.
NoordbaaL
Vogelhoek.
Bear-island.
Noordoos terland.
Bear-island.
Bear-island.
Wiches-sound.
Hakluyts Headlaud.
Pajiegays-hoek.
Uobbeubaai.
Behouden haven. — Over Greenhar-
bour gelegen. — Reeds in 1618 zoo
genoemd. (Baffini reisverhxil vau
16i:{. bij: Purcha». III.)
Nickes' Cove 't
Behouden haven.
llakinvts lieadland.
Kwade hoek.
Schoouhaveu. (Zorgdrager, p. ^18.)
Redelitr-souud.
Reeds iu 1614 zoo genoemd. (Fo-
therby. Voyage to Grecnland. 1614,
bij: l'urchas. 111.)
Reeds in 1614 zoo geuormd. {^Vo-
therby, Voyage to Gnnnlaud. 1014,
bij : Purchas. lil.)
Bestaat niet.
Benoemd door Jean Vrolicq iu 1688.
Genoemd naar Ouigert Kep vau Oost-
zaan, waarschijnlijk een tot'htgcnoot
van commandeur Gillis iu 1707.
Met hem gezamenlijk vervaardigUr
bij eeue geteekeude kaart vau Spits-
bergen; Gilles-land ligt daamp iets
Kuidel\jker dan 80<^.
433
Rinden-riyier. (Michiel).
Robbe Gadt
Roobay
Rooberg
Rotgesberg
Rijke Yb -eilanden . .
R^-It Insein
R^*k Ise eilanden . . .
Rykisse Eylanden . . .
Saddle-point
Safe Harbonr
Safehaven
Salaet-bergh. (Noord- ,
Znid- en West-) . . .
Sardammer Rivier . . .
Sasaele bay. . .
Schoone iMtay. .
Schoone bay . .
Schoone Haven .
Schoonhaven . .
Schoonhaven . .
Krt. Blaeo. — Krt. Ca
rolns. R.-A. — Krt. Be
gin en Voortg.. .
Aü. y. Keulen . .
M.S. krt. V. Keulen
Krt. V. Keulen^ .
Krt. Lindeman . .
Walvischv. I p. 45 . . .
Krt. Petermann . .
BerghauB. I. . . .
Krt. Zorgdrager. .
Krt. Petermann . .
Scoresby. II 89. .
Krt. Petermann . .
Van der Brugge , Jour-
nael. p. 7, 16 , 83 . .
Krt. Blaeu. — Krt. 1684.
R.-A. — Krt. Begin en
Voortg. — Krt. Carolna.
R.-A
Sctie Taey . . .
Siet toe. (Caep).
Smeerenbay
Smithfl-bay. (Sir Thomas).
Smiths-inlet. (SirThomaa)
MS. krt. atl. v. Keulen.
Krt. y. Keulen ....
MS. krt atl. v. Keulen.
Berghaus. I
Krt. Hiat de Spiteb. . .
Krt.Blaen. — Krt. 1684.
R.-A
MS. krt atl. v. Keulen.
Krt. Blaeu. — Krt. Ca-
rolus. R.-A
MS. krt. atl. y. Keulen.
Krt. Purchas
Krt. Purchas
Smithi-ialand. (Sir Tho-
)
Sorge-Bay
South Hayen
Stani-foreland. . . . .
Stau voorland. (Stonea
foreland.)
Statenkndt
Stor-^rd
Swarte hoede
Teoniaiena bay. (Jin). .
Teuniaes Bight ....
Tenfisl Cap
ToUes baaylje. (WOkm)
Krt. Purchas . .
Krt. Petermann.
Martens. p. 8, 21
Krt. Petermann .
Krt. Zorgdrager. .
Aitiema. II 412. .
Krt. Petermann . .
Krt. Blaeo. — Krt.
ndnt. R.-A. . . .
Krt Zorgdrager. .
Krt. Scoresby. . .
Krt. Petermann . •
Krt. y. Keulen . .
Ca-
Tteurenbeig
Krt y. Keulen . . . .
Michiel Reyniersz -rivier.
Robbeubaai.
Redclif-sound.
Redbeach.
Berg op Magdalena'shoek , naar de
rotgansen of rotges genoemd.
Ryke Tsz., een Hollandsch scheeps-
kapitein, ontdekte ie in 1645.
(Zorgdrager, p. 204.)
Ryke Tsz'.-eilanden.
Ryke Tsz\-eilanden.
Ryke Ysz*. -eilanden.
Black-point.
Bahouden haven.
Behouden haven.
Bergen op het Amsterdamsehe eiland,
waar »scorvy-graas" groeide.
Schoonhaven. — Twee Zaandamsche
schepen waren in 1613 in Schoon*
haven.
SassenbaaL
Schoonhaven.
Schoonhaven.
Bellsound.
Hollandsche naam voor Bell-sound.
Naam gegeven door Van Muydeu in
1618. (Hist de Sp. p. 22.) .
Zet je taai?
Cape Cold.
Baai gevormd door het strand voor
I SmeerenburgenhetDodemanseiland.
Reeds in 1614 zoo genoemd. (Fo-
therby, Voyage to Groenland, 1614,
b^: Purchas. III.)
In 1614 ontdekt door Robert Fo-
therby en genoemd naar Smith ,
bewindhebber der O. I. C. en der
Mosc. Comp. (Fotherby, Voyage to
Greenland, 1614, by: Purchas. in.)
Noordoosterland.
Beerenbaay vlg. krt. Zorgdrager.
Westbaai
Stones foreland. — De naam is door
Hollanders heriiaaldeliijk aan het
gehede Edges-eiland gegeven.
Edges-island.
Edges-island?
Wybe Jansf.-water.
Cape Cold.
Baaitje in Sir Thomas Smiths-inlet.
Jan Teonissensz.-bocht.
Westhoeck.
Baaitje ten N. van Beerenbaai over
het «Lnys-eiland."
Bedbeadt
4S4
Trearenbiirg . .
T^enrenberg-baj .
Triiiitie«h«rboiur .
Trounmberg Bay . . .
Uiikyk. (Rif van de) . .
Vnicorn Bay
Utkgk
Uytkyk. (Kaap de). . .
Varken tonder hooft . .
Yeerhaven
Verlegen Hook ....
Vogel-bag
Vogelbaj. (Grote) . . .
Vogelaangh
Yoorlani
Vnjle Rifier
Vnyl Reef
Waales head
Waigat. (SpiUberger) . .
Wallros8*bay
WallroM-insel
Walter Thymen Qord. .
Walter Tymena Fioerd.
(Walter Syments. of Thy-
mensz-Qord ?) . . . .
Walviaboght
Waygat
Weieome point ....
Weieome. (Point) . . .
Weieome. (Point) . . .
Wettbay
Weithoeck
Wkalebay
Wkales Bakaz.(= Whalei
back.)
Whalet bay
Wbalei point
Wkichet-baay
Wiehesbay
Wiehea-Iand
Wiche«-»ouod . .
Winterbay. (Peter)
Krt. ▼. Keulen ....
Krt. Petermann. . . .
Fotherby , Voyage to
Greenland , 1614 , bg :
Porchas. Hl
Krt. Seoretby
Krt. Zorgdrager. . . .
Krt. Seoresby
Krt. Seoresby. . •. . .
Krt. Zorgdrager. . . .
MS. krt. atl. y. Kenlen.
Insin. y. Ya aan Vrolicq
dd. 80 Juni 1688, in:
N. T. 4 Loop. N. C.
Krt. Pftermann . . . .
Krt. Blaen
Krt. Carolus. R.-A. -*
Krt. Begin en Voortg.
Van der Brugge, Joumael.
p. 6, 9. . . .
Krt. 1684. R.A.
Krt. y. Keulen .
Krt. Seoresby. .
Krt Zorgdrager.
Zorgdrager, p. 89
Krt. Petermann .
Krt. Petermann .
Krt. Petermann.
Krt. Zorgdrager.
Krt. Zorgdrager.
Atl. y. Kenlen. .
Krt. Petermann .
Krt. Seoresby
Rayen, Jnornael. p. 1 1 . —
Van der Brugge, Jour-
nael. p. 6
M S. krt. atl. y. Keulen.
Zorgdrager. Inl. p. 13 .
Krt. V. Keulen
M.S. krt. atl. v.
Krt. Petermann
Krt. y. Keulen
Keulen.
Krt. Purchas
Krt. Petennaau.
Van Keulen . ,
— Krt.
Beeren-baai.
Beerenbaai.
Mandlen-sound.
BeerenbaaL
Zeenwsche Uitkijk.
Lommenbaai,
Bear-island.
Point Lookout.
Berg aan de Z.0. hoek yao Fair-
hayen.
Fairhayen.
Vlakke hoek.
Redcliff sound.
Redclüf-sonnd.
Ligt ylg. Martens p. M in de Noord-
baai.
Prince Charlea-foreland.
Fowl Sound.
Vuil Rif.
Whales-head.
Hinlopen-straat.
(P)
Walyis-Eyland ylg. krt. Zorgdrafor .
Alderman Freemans*inlei.
Alderman Freemans-inlet
Sir Thomas Smiths-inlet.
Rcdbeach.
Reeds in 1614 zoo genoemd. (Fo-
therby, Voyage to Greenland, 1614,
bij: Purchas. 111.)
Bestaat niet.
Later Zuidbaai genaamd.
Magdalenen-hoek.
(?)
Point Lookout.
Wiches-bay.
Whales-head.
Wiches-bay.
Genoemd naar Richard Wiche, be-
windhebber der Moscoyisehe Com-
pagnie in 1614.
Bestaat niet — Zou ontdekt zijn in
1617. (Cdge, Dutch disturbauce ,
b\j: Purchas. III.)
R«eds in 1614 zoo genoemd naar
Rich. Wiche. (Fotherby. Voyage to
Groenland, 1614, bij : Purchas Hl.)
Zeehondenbaai. — Pieter Pieteru.
Winter was een Nederlaudsch com-
mandeur omstreeks 1700. (Zorg-
drager, p. 321.)
>^ JftDu.-water. . .
^ybei gut
^jrde baay
Wfde bay
Wyde Jans \Vater . • .
TMe-eaep
Tf-sonnd
Yooncl Bêmj
ZaeUndf baj
ZeenwBche Uitkiek . . .
Znjdt-hoeck vaut Voor-
knd
Znjdi-hooek
Znydt-Kaap
435
Krt. Hlaeu. — Krt. 1684.
R.-A.
Krt. Carolnt. R.-A. —
Kr. Begin en Voortg.
Krt. Zorgdrager .
Krt. V. Keulen .
Krt. Petermann .
Krt. Hist. de Sp.
Krt. Blaea . . .
Krt. Zorgdrager.
Krt. y. Keulen .
Krt. Lindeman .
Krt. Zorgdrager.
Krt. 1684. R.-A.
Krt. Zorgdrager.
Ontdekt voor 1684.
Wybe Janu.-water.
Sir Thomas Smitha-inlet.
Wiches-Bound.
Wybe Janu'.-water.
Hakluyta Headland.
Ice-8onnd.
Ice-Bonnd.
Zeehonden-baai.
Bear-ialand.
Black-point.
Point Lookout.
Point Lookont.
VERKORTINGEN.
N.C. beteekent :
; Noordache Compagnie.
R.S.-G. »
Resolatimi der SUten-OeneratL
RH.
RetohitiöQ der Staten van HoOand.
N.Z.
Notalen der Staten van Zeeland.
L.D.
Lias Dnitschland.
L.B. „
Lias Engeland.
I..F.
Lias Frankr^k.
L.loop. 1,
liias loopeude.
S.-G. „
Staten-Generaal.
N.T.
Noordache togten. (Zie voorrede.)
R.-A. „
Rijks-Archief.
•-..
i
r
INHOUD.
BMt.
INLEIDING l— «O
HOOFDSTUK I. De Nederlanden in de IJnee aS0&— l^K) • • • ^^— «7
HOOFDSTUK II. De Noordiche Compegnie 68—108
HOOFDSTUK III. De mdTiicbTingtt der Noordicbe Comp^^ie . . 108—182
HOOFDSTUK IV. De Tettigingen der Noordicbe Compifnie. . . . 188—161
HOOFDSTUK V. Onidekkingireuen der NoordMlie Compegnie . . . 168— 19S
HOOFDSTUK VI. Engeliehe mededingert 196—888
HOOFDSTUK VII. Deenwhe preUneite 886-884
HOOFDSTUK Vm. Onwniighaden met F^rasieben en Smd-Neder-
Uadcn 888—810
HOOFDSTUK IX. DiuMÜiBdiehe wed^fer 811—888
BULAOEN.
BIJLAGE I. Iiftnetie yoot IffShmm Buemtm. wmt uer hy
ml hebbes te ngnkm, omme die rejm hj Nooidta (Noin mm-
bk) om, t' ondcnoodEea , eade te Tindca uer tCoaiaekrjek
van Cbiaa ete 888—887
BULA6S a Brief om de NednliBdi^ Boofipoolrab fui 18H. 887-888
488 INHOUD.
BUdt.
BIJLAGE ni. Pointen geproponeeri opte Naoigatie benoorden om,
naeden Coninekryeken van China ende Japan 858 — 860
BIJLAGE lY. Instroetie voor lan Hnyghen van Linachoten, ende
Franeoys de la Dale, principale Commisen, waer nae ty hnn
sollen rognleeren in de Coninekryeken van China, ende andere
Coninekryeken ende Landen , die besocht 'sullen worden by de
Schepen ende lachten , ghedestineert tot de Yoyagie by Noorden-om ,
door de Yaygats, ofte Strate van NasMu 860 — 861
BIJLAGE Y. Resolntie der Amsterdamsche vroedschap «nopende de
toemstinge van twee schepen omme bj Noorden Nona Zembla te
leylen" (1696) 861-868
BIJLAGE YI. Getnigenissen van twee reisgenooten van Jan Comelisx.
imp over de noordpoolreis van 1596, 97 862 — 86S
BIJLAGE Yn. Extract nit het scheepsjonmaal van Willem Barendz.
betreffende de ontdekking van Spitsbergen 864 — 867
BIJLAGE YIII. Extraeten nit de Resolntiën der Amsterdamsche
Admiraliteit over eene reis naar Hndsons- straat en Nienw-Neder-
land in 1618, U 867—869
BIJLAGE IX. Extract uit de Histoire du pays nomme
Spits berghe over de beide eerste reizen der Nederlanders ter
walvischvangst 869 — 870
BIJLAGE X. Instructie voor Hillebrant Gerbrautsz. Qaast als com-
mandeur ende den raedt neffens hem gestclt over die schepen , zoc
van oirloge, als anderen, gedestinecrt vnijte Vereenichde Neder-
landen opte custen van Nyeulandt, Spytsbergen ende andere, aen
ende omtrent die Noortpool gelegen, zoo tot visschen, vangen,
jaegen , schieten , ende vercrygcn van walvisschen , walrusscD ,
allerley seemonsters ende andere goederen te lande ende te water,
aldaer te becomen, mitsgaders tot het ontdecken van vreemde
ende onbekende landen ende passagien 870—878
BIJLAGE XI. Concept-Instructie voor Jan Jacobsz. Schrobop als
commandeur-generaal van het konvooi ter verdediging der wal-
vischvaarders in 1616 872-878
BIJLAGE XII. Instructie waer naer Capiteyn Jan Jacobsz. Schrobop
als Commandeur voorde Schepen van Oirloge, vande Hooge Mo-
gendt Heeren Staten Generael der Vereenichde Nederlanden,
INHOUD. 4S8
Bltds.
Ende de Schepen vande Geoct royeerde CkNnpugnie gedestineert
naer de Noorderquartieren van Noot SembU aff tot Fretom
Daaitz toe, hem dese aenstaende reyse tal hehben te gonner-
neren «7«--«77
BIJLAGE XIII. Kort Verhael van de Oedaente der Walviaschen,
£n hare Namen, en Toorts waer, en hoe, deselve in Zee ge-
vangen worden 877—380
BIJLAGE XIV. Extracten nit de Besolntiën der Staten-Generaal
betrefTende reizen naar het noorden, gedurende het bestaan der
Noordsche Compagnie ondernomen 880 — 888
BIJLAGE XV. Thomas Edge, Dntch. Spanish, Danish distnr-
bance, also by Holl men, and by a new Patent, with the snc-
ceeding Successe and farther Disconeries till this present .... 886—898
BIJLAGE XVI. Corte Deductie ende Remonstrantie van wegen
de Bewinthebbers ende Participanten vande respectine oude
Noortsc Compagnien oaer Delft, Hoorn, Enckhn^sen, Vlissin-
gen ende Vere, oaergegeaen aende Hooge ende Mogende
Heeren de Staten Generael der Vereenichde Nederland tse Pro*
vinticn 898—402
BIJLAGE XVII. Twee getuigenissen van deelnemers aan de reis
ter walvischvangst van 16 17 over het met de Engelschen voor-
gevallene op Spitsbergen in dat jaar 402—406
BIJLAGE XVIII. Memorie van de Noordsche Compagnie aan de
Staten-Generaal over de onaangenaamheden met Jean Vrolicq
in 1682 en 1683 406—418
BIJLAGE XIX. Reqnest van Jean Vrolicq aan de SUten-
Oeneraal over het voorgevallene tnsschen hem en de schepen
der Noordsche Compagnie op Spitsbergen in den tomer van
1632 418—417
BIJLAGE XX. (p. 298 - 800.) Memorie van Jean Vrolicq aan de SU-
ten-Generaal over z^ne oneenigheden met de Noordsche Compagnie
in 1688 417—428
BIJLAGE XXI. Poincten ende articnlen ghenomen ende geraempt
byde onderschreven Gecommitteerde vande Geoctroyeerde Com-
paignie van Nova Sembla tot Fretom David, Spitsberghen ete.
soo in Uollandt als Zeclandt respective reddfrende In oonlbnmtc
440 IKHOUD.
ftnde pfoloiigitie Tin Oetroy bjde Hooeh Mbglieiide Heeren SU«-
ten GenwMl der Vereenichde NederiaBden d'ulwt opden XXI III*"
Jaaoary XYP Mrentliieii Terleent 42S— 426
BIJLAGE XXn. Alphibetiiehe Iqst run plaatmameii op Spittbergen,
die verkeerd geplutit of geapeld sgo of waaroTer iets anden valt
op te merken 427 — 4.^S