Skip to main content

Full text of "Geschiedenis der Noordsche compagnie door Mr. S. Muller Fz"

See other formats


Google 


This  is  a  digital  copy  of  a  book  that  was  prcscrvod  for  gcncrations  on  library  shclvcs  bcforc  it  was  carcfully  scannod  by  Google  as  part  of  a  project 

to  make  the  world's  books  discoverablc  onlinc. 

It  has  survived  long  enough  for  the  copyright  to  cxpirc  and  the  book  to  enter  the  public  domain.  A  public  domain  book  is  one  that  was  never  subject 

to  copyright  or  whose  legal  copyright  term  has  expired.  Whether  a  book  is  in  the  public  domain  may  vary  country  to  country.  Public  domain  books 

are  our  gateways  to  the  past,  representing  a  wealth  of  history,  culture  and  knowledge  that's  often  difficult  to  discover. 

Marks,  notations  and  other  marginalia  present  in  the  original  volume  will  appear  in  this  file  -  a  reminder  of  this  book's  long  journey  from  the 

publisher  to  a  library  and  fmally  to  you. 

Usage  guidelines 

Google  is  proud  to  partner  with  libraries  to  digitize  public  domain  materials  and  make  them  widely  accessible.  Public  domain  books  belong  to  the 
public  and  we  are  merely  their  custodians.  Nevertheless,  this  work  is  expensive,  so  in  order  to  keep  providing  this  resource,  we  have  taken  steps  to 
prevent  abuse  by  commercial  parties,  including  placing  lechnical  restrictions  on  automated  querying. 
We  also  ask  that  you: 

+  Make  non-commercial  use  of  the  files  We  designed  Google  Book  Search  for  use  by  individuals,  and  we  request  that  you  use  these  files  for 
personal,  non-commercial  purposes. 

+  Refrainfivm  automated  querying  Do  nol  send  aulomated  queries  of  any  sort  to  Google's  system:  If  you  are  conducting  research  on  machine 
translation,  optical  character  recognition  or  other  areas  where  access  to  a  laige  amount  of  text  is  helpful,  please  contact  us.  We  encourage  the 
use  of  public  domain  materials  for  these  purposes  and  may  be  able  to  help. 

+  Maintain  attributionTht  GoogXt  "watermark"  you  see  on  each  file  is essential  for  informingpeopleabout  this  project  and  helping  them  find 
additional  materials  through  Google  Book  Search.  Please  do  not  remove  it. 

+  Keep  it  legal  Whatever  your  use,  remember  that  you  are  responsible  for  ensuring  that  what  you  are  doing  is  legal.  Do  not  assume  that  just 
because  we  believe  a  book  is  in  the  public  domain  for  users  in  the  United  States,  that  the  work  is  also  in  the  public  domain  for  users  in  other 
countiies.  Whether  a  book  is  still  in  copyright  varies  from  country  to  country,  and  we  can'l  offer  guidance  on  whether  any  specific  use  of 
any  specific  book  is  allowed.  Please  do  not  assume  that  a  book's  appearance  in  Google  Book  Search  means  it  can  be  used  in  any  manner 
anywhere  in  the  world.  Copyright  infringement  liabili^  can  be  quite  severe. 

About  Google  Book  Search 

Google's  mission  is  to  organize  the  world's  information  and  to  make  it  universally  accessible  and  useful.   Google  Book  Search  helps  readers 
discover  the  world's  books  while  helping  authors  and  publishers  reach  new  audiences.  You  can  search  through  the  full  icxi  of  this  book  on  the  web 

at|http: //books.  google  .com/l 


Google 


Dit  is  ccn  digitale  kopie  van  een  boek  dat  al  generaties  lang  op  bibliothcckpl anken  heeft  gestaan,  maar  nu  zorgvuldig  is  gescand  door  Google.  Dat 

doen  we  omdat  we  alle  boeken  ter  wereld  online  beschikbaar  willen  maken. 

Dit  boek  is  na  oud  dat  het  auteursrecht  erop  is  verlopen,  zodat  het  boek  nu  deel  uitmaakt  van  het  publieke  domein.  Een  boek  dat  tot  het  publieke 

domein  behoort,  is  een  boek  dat  nooit  onder  het  auteursrecht  is  gevallen,  of  waarvan  de  wettelijke  auteursrecht  termijn  is  verlopen.  Het  kan  per  land 

verschillen  of  een  boek  tot  het  publieke  domein  behoort.  Boeken  in  het  publieke  domein  zijn  een  stem  uit  het  verleden.  Ze  vormen  een  bron  van 

geschiedenis,  cultuur  en  kennis  die  anders  moeilijk  te  verkrijgen  zou  zijn. 

Aantekeningen,  opmerkingen  en  andere  kanttekeningen  die  in  het  origineel  stonden,  worden  weergegeven  in  dit  bestand,  als  herinnering  aan  de 

lange  reis  die  het  boek  heeft  gemaakt  van  uitgever  naar  bibliotheek,  en  uiteindelijk  naar  u. 

Richtlijnen  voor  gebruik 

Google  werkt  samen  met  bibliotheken  om  materiaal  uit  het  publieke  domein  te  digitaliseren,  zodat  het  voor  iedereen  beschikbaar  wordt.  Boeken 
uit  het  publieke  domein  behoren  toe  aan  het  publiek;  wij  bewaren  ze  alleen.  Dit  is  echter  een  kostbaar  proces.  Om  deze  dienst  te  kunnen  blijven 
leveren,  hebben  we  maatregelen  genomen  om  misbruik  door  commerciële  partijen  te  voorkomen,  zoals  het  plaatsen  van  technische  beperkingen  op 
automaüsch  zoeken. 
Verder  vragen  we  u  het  volgende: 

+  Gebruik  de  bestanden  alleen  voor  niet-commerciële  doeleinden  We  hebben  Zoeken  naar  boeken  met  Google  ontworpen  voor  gebruik  door 
individuen.  We  vragen  u  deze  bestanden  alleen  te  gebruiken  voor  persoonlijke  en  niet -commerciële  doeleinden. 

+  Voer  geen  geautomatiseerde  zoekopdrachten  uit  Stuur  geen  geautomatiseerde  zoekopdrachten  naar  het  systeem  van  Google.  Als  u  onderzoek 
doet  naar  computervertalingen,  optische  tekenherkenning  of  andere  wetenschapsgebieden  waarbij  u  toegang  nodig  heeft  tot  grote  hoeveelhe- 
den tekst,  kunt  u  contact  met  ons  opnemen.  We  raden  u  aan  hiervoor  materiaal  uit  het  publieke  domein  te  gebruiken,  en  kunnen  u  misschien 
hiermee  van  dienst  zijn. 

+  Laat  de  eigendomsverklaring  staan  Het  "watermerk"  van  Google  dat  u  onder  aan  elk  bestand  ziet,  dient  om  mensen  informatie  over  het 
project  te  geven,  en  ze  te  helpen  extra  materiaal  te  vinden  met  Zoeken  naar  boeken  met  Google.  Verwijder  dit  watermerk  niet. 

+  Houd  u  aan  de  wet  Wat  u  ook  doet,  houd  er  rekening  mee  dat  u  er  zelf  verantwoordelijk  voor  bent  dat  alles  wat  u  doet  legaal  is.  U  kunt  er 
niet  van  uitgaan  dat  wanneer  een  werk  beschikbaar  lijkt  te  zijn  voor  het  publieke  domein  in  de  Verenigde  Staten,  het  ook  publiek  domein  is 
voor  gebniikers  in  andere  landen.  Of  er  nog  auteursrecht  op  een  boek  mst,  verschilt  per  land.  We  kunnen  u  niet  vertellen  wat  u  in  uw  geval 
met  een  bepaald  boek  mag  doen.  Neem  niet  zomaar  aan  dat  u  een  boek  overal  ter  wereld  op  allerlei  manieren  kunt  gebruiken,  wanneer  het 
eenmaal  in  Zoeken  naar  boeken  met  Google  staat.  De  wettelijke  aansprakelijkheid  voor  auteursrechten  is  behoorlijk  streng. 

Informatie  over  Zoeken  naar  boeken  met  Google 

Het  doel  van  Google  is  om  alle  informaüe  wereldwijd  toegankelijk  en  bruikbaar  te  maken.  Zoeken  naar  boeken  met  Google  helpt  lezers  boeken  uit 
allerlei  landen  te  ontdekken,  en  helpt  auteurs  en  uitgevers  om  een  nieuw  leespubliek  te  bereiken.  U  kunt  de  volledige  tekst  van  dit  boek  doorzoeken 

op  het  web  via|http:  //books  .google  .coml 


KROMTliF.lJiiK,\inOF 
OX'NT  r.\n.  KI.VNT 

NEMDKItUF  THÜt 
IXSriTI-TF-  Ol'  PltWt  li 
lllSTOItLWor  TtlC 

rmrr.HT  wmi  i.vrwièfip  Ytti 


ê 


GESCHIEDENIS 


DEK 


NOORDSCHE  COMPAGNIE 


DOOR 


2^(Cr.   S.   S^TJIjIjER   Fi. 


UITOSOSVSN   DOOR  HET 

PRO^TNCIAAL  UTRECHTSCH  GENOOTSCHAP 


TAV 


KUNSTEN  EN  WETENSCHAPPEN. 


UTRECHT, 
Gebk.    van    der    post. 

ÜUB«Tin  TSB  hek  ProriiidMl  Utraehtoch  Goiooticlui^ 

1874. 


< , 


« ■ 


Piaro9  Fnad. 
^^J  9  1903. 


"«MPUT    «Mo       .       . 

"•    "   tT«l!CHT. 


•  ■":  J 


BEANTWOORDING 


DEB 

PRIJSVRAAG: 

HI8TOSI8CH  OVEBZICHT  VAN  DE  ONTDEKKINGEN  DER  H0LLANDSB8 
Df  DB  NOOBDPOOLZEEËN  EN  VAN  HX7NNE  VESTIGING  OP  ENKELE 
.MUNTEN,  YOOBNAMELUK  OP  SPITSBERGEN,  ALSMEDE  YAN  DB  IN- 
^rSBNATIONALB  GESCHILLEN  DER  NEDEBLANDSCHB  REPUBLIEK  MET 
BLUOELAND,  DENEMARKEN  EN  ZWEDEN,  OVER  DE  VAART  EN  VI8- 
S«HERU   IN  HET  NOORDEN." 

ONDtE  DB  8PB1UK: 


Plus    ultra; 


AAM  WILKX 

OR  HET  PROVINCIAAL  ÜTRECHTSCH  GENOOTSCHAP 

VAN 

KUNSTEN  EN  WETENSCHAPPEN, 

OP  DEH  24  Juni  1873, 

Z>S    a-OT7Z>SN-    3B3BRSX>RUrS 

18    TOEGEWEZEN. 


VOORREDE. 


Bern  enkel  woord  vooraf  hij  het  in  het  licht  zenden  van  dit  hoek  ter 
reckivaardiging  van  titel  en  inhoud ,  die  niet  geheel  beantwoorden  aan 
het  geèUchte  in  de  door  het  Provinciaal  Utrechtsch  Genootschap  uitge" 
êckreven  prijsvraag. 

Mijne  aandacht  werd  het  eerst  op  deze  zaak  gevestigd  door  de  ver- 
mdding  der  internationale  geschillen  over  vaart  en  visscher\j  in  de 
IJszee,  een  onderwerp  mij  van  vroeger  bekend.  Het  bleek  mij  echter 
aanstonds^  dat  de  hoofdinhoud  der  vraag  —  de  geschiedenis  der  Neder^ 
landêche  ontdekkingsreizen  naar  de  noordpool  —  eene  afzonderlijke ,  uit- 
voerige  studie  vorderde ,  en  hoe  meer  ik  mij  daarin  verdiepte ,  hoe  meer 
ik  de  overtuiging  erlangde ^  dat  tusschen  de  reizen,  door  de  Nederlan- 
ders herhaaldelijk  naar  Novaya  Zendya  ondernomen  om  den  noordelijken 
doortocht  te  zoeken,  en  de  tochten,  door  hen  in  latere  jaren  ter  walvisch- 
vangst  naar  Spitsbergen  gedaan  ^  nauwelijks  eenig  verband  bestond.  De 
vereeniging  van  beide  onderwerpen  in  éen  boek  scheen  mjj  onmogelijk. 
Berst  nadat  ik  kennis  gekregen  had  van  de  tot  dusver  geheel  onbekende 
latere  Nederlandsehe  noordpoolreizen  ^  gelukte  het  mij  een  aanknoo- 
pingspunt  te  vinden.  Dien  band  tusschen  de  twee  ongelijksoortige 
onderwerpen  meende  ik  gevonden  te  hebben  in  de  geschiedenis  der 
Noordsche  Compagnie. 

En  zoodra  ik  dezen  weg  om  uU  de  moeielijkheid  te  geraken  gevonden 
had,  kreeg  het  onderwerp  voor  mij  dadelijk  groote  aantrekkelijkheid. 
Br  is  niet  veel  studie  noodig  om  zich  te  overtuigen,  dat  het  eenige, 
dat  tot   nog   toe    van   deze   cotnpagtue  bekend  was,   bestaat  in  eenige 


Vm  YOORRSDB. 

weinige  bladzijden ,  door  JUzema  in  z^  groot  werk  aan  een  of  twê§ 
punten  uU  hare  geêckiedenis  gewijd.  Wat  men  overigenê  daarover  vindt , 
is  niets  dan  naschrijver^  en  omwerking  van  het  weinige^  dat  JUzema 
gaf,  Bn  toch  Ueek  het  my  wddra^  dat  men  wd  is  waar  terecht  de 
geschiedenis  der  geoctrooieerde  Oost-  en  West^lndische  Compagnién  met 
groote  voorUrfde  beha$tdeld  had,  maar  dat  toch  de  veronachtzaming  van 
de  lotgevallen  der  derde  zuster,  de  Noordsche  Compagnie,  zeer  te  be^ 
lammeren  was. 

De  vroege  vat  van  dit  lichaam  heeft  de  Nederlandsche  geschiedschrjj" 
vers  geheel  doen  vergeten ,  dat  de  Noordsche  Compagnie  gedurende  haar 
bjjna  dertigjarig  bestaan  nagenoeg  de  eenige  Nederlandsche  handeleoer- 
eeniging  waSy  die  expedities  uitzond  ter  verkenning  van  de  noordsche 
streken y  —  dal  zij  het  was,  die  de  Nederlanders  in  staat  stelde,  daar 
met  de  JEngdschen  gdijken  tred  te  houden  en  ze  soms  voorbij  te  stre^ 
ven,  —  dat  zij  niettegenstaande  schijnbaar  onoverkomdijke  moeidijk'- 
heden  lange  jaren  alleen  onder  alle  Europeesche  natiën  op  de  kusten 
der  IJszee  gevestigd  bleef,  —  dat  de  handhaving  van  de  eer  der 
Nederlandsche  vlag  in  die  wateren  tegen  verschillende  machtige  volken 
langen  tijd  alleen  aan  hare  handen  toevertrouwd  was,  —  en  eindd^k 
dat  hare  geschiedenis  eene  leerzame  bijdrage  zou  kunnen  leveren  voor 
de  kennis  der  te  weinig  bestudeerde  handelspolitiek  van  de  Nederlanders 
der  zeventiende  eeuw. 

Ik  zette  mij  dan  ook  dadelijk  aan  het  werk ,  en  was  zoo  gdukkig 
drie  rjjke  bronnen  voor  de  geschiedenis  der  Noordsche  Compagnie  ie 
vinden ,  die  in  dit  opzicht  nog  ondearbeid  waren ,  en  ons  voor  het  verlies 
van  het  archief  der  ver  eeniging  eenigszins  schadeloos  stdlen.  In  de 
BesdluÜën  der  Staten-Oeneraal  ontdekte  ik  reeds  dadd^k  een  lange  l^H 
van  bedmteuy  die  op  dit  onderwerp  betrekking  hadden,  en  die,  hoewel 
steeds  zeer  kort,  een  vaste  leiddraad  voor  de  geschiedenis  der  rereeni- 
ging  leverden.  Het  bekende  werk  van  Purehas  bood  verder  een  schat 
van  nog  onopgemerkte  berichten  over  het  begin  van  de  wahisehvangsi 
der  Nederlanders  en  hunne  geschillen  daarover  met  de  Engdschen, 
Einddijk  trof  ik  op  het  Byks-arehief  eene  porttfemüe  met  stukken 
aan,  die  door  wijlen  den  rijks-archivaris  Bakhuizen  Van  den  Brink  — 
meest  uit  de  liassen  der  inkomende  brieven  aan  de  SUaten-Oeneraal  — 
waren  bijeengebracht,  en  die  onder  den  titd  *  Noordsche  togten^^  eene 
wd  is  waar  ongeordende,  maar  overigens  toor  mijn  onderwerp  geheel 
gereedgemaakte  verzamding  bleken  te  zijn,  Ddarin  vond  ik  de  meeste 
eemgszins  uitvoerige  bouwstoffen  voor  mijn  werk.     Het  vid  m\j  gemak» 


VOOEREDE.  IX 

Irdijk ,  het  ontbrekende  uit  de  liassen  van  brieven ,  uit  Dme^narken  aan 
de  Staten^Generaal  gericht  y  uit  de  verbalen  van  enkele  ambassaden  en 
uU  de  8entefitif''n  van  het  Hof  van  Holland  nog  eenigermate  aan  te 
vullen  y  en  het  resultaai  van  dit  alles  bi^d  ik  hierbij  aan  liet  publiek 
aan.  Wil  men  zeggen ,  dat  het  weinig  is,  ik  zal  de  eerste  zijn  om  liet 
te  erkennen.  Nu  het  archief  der  compagnie  eenmaal  verloren  is ,  ?noeten 
er  natuurVjk  bijna  op  elke  bladzijde  van  hare  inwendige  geschiedenis 
vraagteekens  blijven  staan,  en  met  name  moet  al,  wat  naar  statistiek 
ffweemt,  steeds  wijde  gapingen  vertoonen.  Nog  veel  hinderlijker  is  het 
genUê  der  archiefstukken  bij  het  verhaal  der  ontdekkingsreizen.  Ik  heb 
im  het  daarover  handelende  hoofdstuk  bijna  niets  anders  kunnen  doen  ,  dan 
de  brotmen  te  gebruiken ,  waarop  reeds  da  aandacht  gevestigd  was  door 
den  heer  De  Jonge,  wiens  niet  genoeg  te  waardeeren  ver  diëtiste  het  is, 
dat  k\j  bijna  voor  elk  gedeelte  der  geschiedenis  van  onze  handel  en 
zeevaart  nieuwe  brofinen  geopend  heeft.  De  hoogste  lof  dien  ik  hierbij 
kan  oogsten  j  is  dan  ook ,  dat  ik  een  goed  gebruik  gemaakt  heb  van  wat 
hij  gevonden  heeft.  Ongelukkig  geven  die  bronnen  hier  echter  bijna 
niets  over  de  resultaten  der  mitdekkingsreizen ,  en  voor  aardrijkskunde 
en  cosmographie  is  het  verhaal  dan  ook  zonder  waarde.  Maar  de 
enkele  namen ^  dagteekenifigen  en  aanduidingen  van  bezochte  kusten,  die 
ik  heb  kunnen  opsporen  ^  geven  op  verrassende  wijze  eeti  nieuwe  getui- 
genis van  de  verbazende  volharding  en  de  uitgebreide  kundigheden  onzer 
voorvaderen.  Mocht  het  mij  gelukt  zijn^  die  nieuwe  aanspraak  van 
het  voorgeslacht  op  onze  bewondering  in  het  licht  te  stellen/ 

Nog  een  enkel  woord.  Men  zal  in  dit  werk  niet  gesproken  vinden 
van  de  in  de  prijsvraag  vermelde  geschillen  met  Zweden.  Ik  heb  daarvan 
niet  het  minste  spoor  kunnen  ontdekken.  In  het  door  mij  behandelde 
igdvak  hebben  ze  zonder  eenigen  twijfel  niet  plaats  gehad,  en  ook  dl 
WOB  mij  van  latere  diplomatieke  geschillen  met  Zweden  iets  gebleken  y 
ik  zou  gemeend  hebben  de  eenheid  van  mijn  werk  niet  te  mogen  ver- 
breken  ter  wille  dier  in  ieder  geval  onbeduidende  ttcisfen.  —  Jnders 
is  het  gesteld  met  het  eerste»  hoofdstuk  van  dit  boek.  Het  valt  in  het 
oog,  dat  het  hier  niet  thuis  behoort.  IVare  ik  vrij  geweest  in  de 
behandding  van  mijn  onderwerp  ^  ik  had  dit  hoofdstuk  met  de  nu 
onvermgdelijke  inleiding  dan  ook  laten  vervallen  en  alleen  in  een  kort 
woord  vooraf  de  Nederlandsche  ontdekkingsreizen  in  het  noorden  vóór 
1614  besproken,  met  bizondere  vermelding  der  plannen  van  Thome 
Plandus  en  Barendsz.  en  der  reizen  van  Jan  Cornelisz,  Hgp  en  Henry 
Hudeon,    die  samen  de  eer  van  SpUsbergens  ontdekking  moeten  deelen. 


▼  10ia.23S. 


Vr  r^ktmi m^fifimtji  ^mm  UMJm  piam  oi  4t  jrntaU 
^    4it    vKé'    dWT^»y    'v'MÊÊfétt.     Er    itij/t  mti 
«i«)r^    4»^«     êmrteii^km    iamk    >    ii  fiy  ■    jot  mZoi.  &  «1/   97 
Vvfr^vM^    i^Ênmmi,    heUfsmmm   zsfm     jewmtL      Ik 
m    Jk^    •mtmtdtsr  ém  hietsr  r yoh-^rdÊÊamiM   Vim 

éfüfj^rmk  npUlém  mmiem .  tmtmea»  ^tL^mÊeem,  lekemd  it .  —  -iem 
ik^^mriM  Ofmp/^l .  Se  mi}  zé  f 4  met  apnf»erim§  oai  ^j»  vrtj es  tijd  im 
4^  ^fi^fitmèéfU  kêfift  tniU^M  ddU»  de  mtfCMen^  emrptoL  mi  FyerdhoM 
téAiM'tm  m^k .  Ae  ik  hekaefie.  te  11 1  lm  in  ffyi  ■,  —  ^bi  keer  Lewpe^ 
Se  met  n^eiü  weri  w^j  «oor  mj»  merk  memme  bomanÊo^em  mmm  te 
myjidm ,  weieBfimk  hj  h*j  s-jne  Imêfémriee  icad&v  leer  de  yeieriamdmrke 
rek§eie  eer  ze^tei^iygfne  (seMte  kmtte  men  ^ekn^eM .  ^-^  m  eueeei^k  ans 
iieer  BemM  te  Utreekt,  Se  e^gt  w»eer  dmm  §emnme  Mpm^dïfkeid 
m^  «M  Jk^/t  tpiüem  ieiwlpremm  liju  hij  kei  teekeaem  der  kierhij 
nnepée  ke^fri. 


INLEIDING. 


«Men  kan  zich  niets  treuiigers  denken  dan  het  voorkomen  van 
SpitsbergenB  kusten,  wanneer  de  heuvelen,  bedekt  met  vcrsch  ge- 
vallen sneeuw,  in  nevel  en  mist  gehuld  zijn,  maar  men  zal  ook  niet 
licht  een  schitterender  en  vrolijker  tafereel  aanschouwen,  wanneer 
op  een  schoenen  dag  do  wolkenlooze  hemel  prijkt  iu  zijn  onover- 
troffen donkerblauwen  tint ,  terwijl  de  zon  hare  stralen  uitschiet, 
getemperd  door  die  eigenaardig  zachte  en  toch  heldere  atmospheer, 
die  een  besneeuwd  landschap  altijd  omgeeft.  Op  zulk  eeneu  dag 
is  de  wind  bij  het  land  nauwelijks  merkbaar,  dikwijls  is  het  zelfs 
volkomen  stil,  maar  de  stranden  zijn  vol  beweging  en  leven.  De 
geheele  natuur  schijnt  dankbaar  te  ziju  voor  den  heerlijken  zon- 
neschijn, al  wat  leeft  verheugt  zich  eu  is  vrolijk. 

>Zulk  een  dag  was  de  4®  Juni  (1818).  Wij  allen  waren  verrast 
door  de  verandering  van  de  sombere  atmospheer  der  opene  zee  in 
den  vrolyken  glans ,  die  de  heuvelen  en  de  kalme  oppervlakte  van 
de  Magdalena-baai  bestraalde.  Niemand  voelde  de  koude  ,  eu  toch 
waren  wy  omringd  door  sneeuw  en  ijs ,  toch  stond  de  thermometer 
slechts  even  boven  het  vriespunt.  Verschillende  soorten  van  am- 
phibiCn ,  duizenden  vogels ,  die  hier  byeen  waren ,  schenen  zooveel 
zg  konden  van  de  kortstondige  warmte  te  genieten ,  die  hun  de 
zonneschyn  bood.  Reeds  vroeg  in  den  morgen  weergalmde  het 
strand  onophoudelyk  van  de  vrolijke  kreteu  der  watervogels ; 
overal  vermengde  zich  het  afgebroken  geblaf  van  den  zeehond  met 
het  speelsche  gebrul  van  troepen  walrussen ,  die  zich  in  de  zonne- 
stralen koesterden. 

» Zeker,  er  was  geen  harmonie  in  deze  vreemde  mengeling  van 
geluiden ;  maar  toch  hoorden  wij  ze  met  genoegen  omdat  wij  wis- 
ten dat  dit  alles  eene  uiting  was  van  ^eluk.  Het  was  een  genoegen 
van  denzelfdeu  aard  als  dat  van  iederen  reiziger,  die  op  een  helde- 
ren avond  in  een  tropisch  klimaat  luistert  uaar  het  vrolijk  gegons 
van  duizenden  gevleugelde  iusecteu ,  zoodra  de  zon  ib  oudorgegaan. 
Zoo  verschillend  heeft  de  groote  Schepper  der  natuur  zijne  giften 
verdeeld !    In  de  vei*schroeiende  hitte  onder  de  keerkrln^^ew  ^v^^V 


fa#'t  dalen  dor  zon  duizenden  kleine  wezens  tot  vrolijkheid  en  be- 
weging op,  waartoe  zg  onder  de  stekende  stralen  der  middagzon 
de  kracht  niet  hadden.  Hier  int<*gendeel  is  de  zonsondergang  het 
teeken  tot  algemcene  rust. 

» Zoodra  die  tijd  van  den  dag  in  de  Magdalena-baai  was  aange- 
broken, ontstond  er  dan  ook  eene  stilte,  die  aan  het  verhevene 
grensde ,  eene  stilte ,  slechts  afgebroken  door  het  barsten  van  een 
gsberg  of  het  vallen  van  stukken  rots ,  die  van  de  bergen  afrol- 
den. En  zelfs  deze  geluiden,  die  over  de  kalme  oppervlakte  der 
baai  weergalmden,  braken  het  algemeene  zwggen  niet  at:  als  zij 
weldra  in  de  verte  verstierven,  was  de  stilte  die  ze  achterlieten 
nog  dieper  dan  te  voren. 

»Over  dag  ging  de  aanwezigheid  onzer  schepen  niet  onopgemerkt 
voorby.  De  vogelen  ontweken  ons  in  hun  vlucht.  Elk  geraas , 
dat  toevallig  gemaakt  werd,  was  daar  vreemd:  de  zeevogels,  die 
tusschen  de  rotsen  vischten,  trokken  zich  verder  terug,  geheele 
troepen  van  dieren ,  die  anders  grootendeels  in  diepen  slaap  zou- 
don  verzonken  geweest  zgn,  bleven  wakker  en  op  hunne  hoede. 
Telkens  wanneer  er  iets  op  het  dek  viel ,  lichtten  zij  hunne  kop- 
pen op  en  wierpen  onderzoekende  blikken  over  de  baai,  als  om 
te  vernemen  waardoor  zulk  een  ongewone  stoornis  werd  veroor- 
zaakt. Deze  zwakke  geluiden,  die  op  bewoonde  plaatsen  zeker 
onopgemerkt  zouden  gebleven  zijn ,  bewezen  meer  dan  iets  anders 
hoezeer  de  mensch  hier  een  vreemdeling  is.  Ik  moet  bekennen, 
dat  deze  bewustheid  iets  streelends  had  door  de  overtuiging,  dat 
wy  ons  op  eene  plek  bevonden ,  slechts  zelden  vóór  ons  door  men- 
Hchen  bezocht.**   *) 

Zóo  moet  Spitsbergen  zich  vertoond  hebben  aan  hen ,  die  op 
het  einde  der  zestiende  eeuw  bet  vroeger  geheel  onbekende  land 
bezochten ;  zóo  beschryft  nog  in  onze  eeuw  een  Engelschman  den 
indruk ,  dien  de  verlatene  stranden  van  dit  barre  gewest  op  hem 
maakten.  En  geen  wonder,  zoo  Spitsbergen  eeuwen  achtereen 
eenzaam  was!  De  natuur  schgnt  dit  land,  verscholen  in  den 
uitersten  hoek  der  aarde,  door  een  dam  van  ys  aan  den  blik 
der  menschen  te  hebben  willen  onttrekken.  Reeds  de  groote  be- 
zwaren, verbonden  aan  het  bezoeken  van  streken,  waar  schyn- 
baai  niets  is  wat  den  mensch  kan  aanlokken,  leidon  tot  de  ge- 
volgtrekking ,  dat  Spitsbergen  voor  altoos  even  eenzaam  bly ven 
zou  als  de  ontdekkers  het  vonden. 

Toch  is  dit  niet  het  geval  geweest.  In  de  eenwen,  die  tus- 
schen de  ontdekking  en  het  hierboven  beschreven  bezoek  verlie- 
pen, is  het  land  niet  alleen  herhaaldelijk  bezeild,  maar  zjjn  de 

')  Beechey,  Voyage  of  Diicovery  towards  the  North  Pole,  gecit.  io:  White  , 
Spitzbergeu  and  Grecniaod.  p.  VUT — X. 


steeils  met  sneeuw  en  ijs  bedekte  kusten  het  tooueel  geweest  van 
bet  drukke  gewoel  eener  handelsnederzetting,  de  bron  waaruit  een 
j«>Qgdig  volk  een  winst  van  millioenen  te  voorschijn  bracht  ^  een 
voorwerp  om  welks  bezit  zelfs  de  machtigste  volken  der  zeventiende 
eeuw  lang  en  hardnekkig  gestreden  hebben.  » Indien  men  deeze 
tyden  hadde  mogen  beleeven,  of  noch  beleevon  mogt/'  roept  een 
Hollandsch  schry ver  uit ,  » wat  zou  men  zich  met  lust  en  y ver  aan 
de  Visschery  konnen  overgeeven!  Want  gelyk  meest  alles  door 
schaade  of  voordeel,  welgevallig  of  ongevallig,  licht  of  zwaar 
word  gemaakt,  zoo  is  dan  by  gevolg,  dit  voor  veelen  een  bc- 
haaglyke  Visschery  geweest ,  geovende  niet  alleen  groot  voordeel 
aan  de  Beeders ,  maar  teffens  voor  de  Commandeurs ,  Hai'poniers 
en  meer  andere  Belanghebbers ,  die  door  veel  te  vangen ,  zoo 
veel  te  meer  partgeldt  verdienden.  Alle  de  Kookeryen  en  Pak- 
hnizen  maakten  gelykzaam  een  buurt  of  klein  Dorp  uit ,  't  welk 
dieshalven  niet  oneigentlyk  naar  de  nering,  het  Dorp  Smeeren- 
burg wierd  genoemt.  Nademaal  de  Schepen  dubbelt  volk  voer- 
den, zoo  was  *tdaar  dagelyks  'tzy  in  de  Schepen,  in  de  Sloepen 
of  op  't  Landt  niet  weinig  drok ;  derhalven  quamen  *er  ook  met 
deeze  Schepen,  gelyk  in  de  Leegers,  eenige  Zoetelaars  over,  die 
in  bun  eigen  behuizing,  of  in  de  Pakhuizen  hunne  Waaren,  als 
Brandewyn,  Tabak,  en  meer  diergelyke  dingen  verkochten;  ins- 
gelyks  quamen  er  ook  Bakkers  om  Broodt  te  bakken,  wordende 
des  morgens  wanneer  de  warme  bollen  en  't  wittebroodt  uit  den 
oven  quam,  op  den  Hoorn  geblaazen;  zulks  dat  aan  dit  Smee- 
renburg,  omtrent  den  zelvigen  tydt  met  Batavia  gesticht,  in 
dien  tydt  lustig  wat  te  doen  viel,  schoon  echter  niet  in  verge- 
lyking  met  deeze  Javaansche  Hoofdstadt;  niet  te  min  was  'er 
mede  ül  vry  veel  gewoel,  en  naar  de  gelegentbeit  van  't  Landt 
taamelyk  wat  te  bekomen,  mogelyk  ook  de  Wyn  en  Braudewyn 
reedelyk  goed  koop."   >) 

Zulk  eene  drukte,  zulk  een  gewoel  vertoonde  zich  aan  den  bezoe- 
ker van  Spitsbergen  lang  voordat  een  halve  eeuw  na  de  ontdekking 
verloopen  vras;  nog  een  halve  eeuw  later  en  de  kusten  waren 
sedert  lang  weder  tot  hare  vorige  eenzaamheid  teruggekeerd! 
Slechts  een  enkele  verdwaalde  walvischvaarder,  een  zeldzame  we- 
tenschappelgke  reiziger  storen  nu  en  dan  met  groote  tusschen- 
poozen  den  ijsbeer  en  den  zeehond  in  hunne  worstelingen  op  leven 
en  dood.  Zelfs  de  reusachtige  bewoner  der  zee,  de  walvisch, 
heeft  voor  goed  Spitsbergens  stranden  verlaten. 

Kan  men  zich  wonderlijker  geschiedenis  van  oen  land  denken? 
Sinds  de  vroegste  tijden  onbewoond  ,  plotseling  geduniiide  «'cu 
halve   eeuw   druk   bezocht,  zoo  druk  dat  de  wedijverende  natiün 


'j  Zorgdrager.  Gnieul.  viMch.  p.  215,  227,  ^^2S. 


4 

elkander  van  de  kust  trachten  te  verdringen,  en  daarna  even 
plotseling  en  voor  goed  in  de  eenzaamheid  teruggevallen !  Zeker, 
de  lotbcdeeling  van  alle  staten  is  rijk  aan  verrassende  wendin- 
gen, welk  land  heeft  echter  zulk  eene  korte  eri  tevens  zulk  eene 
belaig wekkende    geschiedenis  ? 

Het  is  mijn  voornemen  deze  geschiedenis  van  Spitsbergen  in  de 
volgende  bUden  te  verhalen ;  de  ontvouwing  der  redenen ,  die  tot 
het  bevolken  en  het  verlaten  van  dit  land  geleid  hebben,  zal  mg 
tevens  gelegenheid  geven  een  belangrijk  en  nog  onbeschreven 
hoofdstuk  van  onze  eigene  handelsgeschiedenis  te  schetsen.  Voor- 
dat ik  echter  daartoe  overga ,  is  het  noodig  een  overzicht  te  ge- 
ven van  de  vroegste  tochten  in  de  IJszee  ,  die  middellgk  tot  de 
ontdekking  van  Spitsbergen  geleid  hebben. 

Reeds  vroeg  in  de  middeleeuwen ,  kort  na  den  dood  van  Karel 
den  Groote,  was  er  eene  natie,  die  bijna  de  geheele  uitgestrekt- 
heid der  noordelijke  IJszee,  voor  zooven  e  zij  het  tooneel  was 
van  de  onttlekkingsreizen  der  zestiende  en  zeventiende  eeuw,  had 
bevaren.  Deze  natie ,  de  Noormannen ,  had  niet  slechts  hoog  in 
het  noorden  hare  kolonit^n  steeds  meer  vooruitgeschoven  totdat 
zelfs  Groenlands  westkust  op  een  trap  van  beschaving  stond ,  die 
in  die  streken  sedert  niet  weder  bereikt  is,  maar  zij  bezat  zelfs 
vrij  nauwkeurige  kennis  van  het  groote  vasteland  aan  den  over- 
kant des  aardbols,  dat  eerst  vele  eeuwen  later  aan  het  overige 
Europa  bekend  zou  worden.  Door  de  uitvoerige  verhalen ,  die 
hunne  kroniekschrijvers  daarvan  hebben  nagelaten,  kunnen  wg 
ons  eene  vrij  duidelijke  voorstelling  van  de  bedoelde  ontdekkings- 
tochten maken. 

Had  nog  vóór  890  de  Noorman  Octher  de  Noordkaap  omzeild 
en,  verre  voorbij  de  piek  waar  later  Kola  stond  gestevend, 
zijne  reis  misschien  tot  zelfs  aan  de  Witte  Zee  uitgestrekt ,  reeds 
vroeger  was  IJsland  door  zijnen  landgenoot  Naddodr  ontdekt  (860) 
en  spoedig  daarop  door  Ingolfr  gekoloniseerd  (874).  Het  kon  niet 
lang  duren  of  de  zeevarende  bewoners  van  IJsland,  dat  als  het  ware 
de  brug  vormt  van  Europa  naar  Amerika,  werden  bekend  met 
het  bestaan  van  Groenland.  En  werkelijk  was  dit  zoo.  Wel 
bad  de  eerste  ontdekking  van  dit  groote  vasteland  door  den  IJs- 
lander Gumbiörn  (880)  naar  het  schjjnt  geen  gevolg,  maar  toen  een 
ander,  Erikr  Rauthi  genaamd,  in  982  en  983  de  kusten  nader 
ondei-zocht  had ,  was  spoedig  bij  hem  het  besluit  gerypt  eene  volk- 
planting van  IJsland  daarheen  te  voeren,  een  besluit  reeds  in  985 
en  986  ten  uitvoer  gelegd.  De  vestiging  leidde  weldra  tot  eene 
kolonisatie  op  uitgebreide  schaal.  In  twee  gedeelten,  den  Ooster- 
en Westerbygd,  gescheiden  door  de  onbewoonbare  wildernis 
Ubygd,    bevolkten   de    IJslanders   de   zuidwestkust   van  Groen- 


land.  ')  De  noderzetting ,  vooral  de  meest  zuidelijk  gelegen  Oos- 
terbygd,  bloeide  aanvankelijk  zéér.  Vele  dorpen,  waarbij  na  de  be- 
keering der  bewoners  tot  het  Christendom  (door  Leifr  Erikson 
omstreeks  990)  vei*scheidene  kerken  verrezen ,  ontstonden  langza- 
merhand. In  jacht  en  visscherij  en  door  talrijke  kudden  vond 
men  overvloedige  middelen  van  bestaan.  Het  verkeer  met  Noor- 
wegen was  levendig,  de  handel  niet  onbelangrijk;  het  schynt 
zelfs  dat  de  Grocnlandsche  kolonie  schatting  aan  het  moederland 
betaalde.  Ën  geen  wonder!  de  volkplanting  wist  zich  zelve  te 
helpen  en  scheen  door  hare  ondernemingszucht  te  toonen ,  dat  zij 
levenskracht  bezat.  Immers  niet  alleen  strekten  zich  do  tochten 
der  jeugdige  Grocnlandsche  nederzetting  ter  walvisch vangst  hoog 
in  het  noorden  door  straat  Davis  tot  in  de  Baffinsbaai  uit,  zóo 
zelfs  dat  z|j  in  1266  het  eiland  Disco  bereikten,  maar  ook  het 
verkeer  met  hot  Amorikaansche  vasteland  was  levendig.  Reeds 
spoedig  na  de  aankomst  in  Groenland  had  Bjarni  Herjulfrson 
toevallig  do  streek  lands  bij  het  tegenwoordige  Boston  ontdekt 
(986)  en  sinds  het  jaar  1000  was  de  verdere  ontdekking  van 
dit  heerlijke  gewest,  dat  men  Vinland  noemde,  gevolgd:  over- 
winteringen in  het  zachte  klimaat  waren  niet  zeldzaam  geweest. 
Hoewel  kolonisatie  en  zelfs  handel  door  de  vijandige  houding  der 
inboorlingen  onmogelijk  bleek ,  ondernamen  de  stoutmoedige  Groen- 
landeis  eeuwenlang  gedurig  tochten  naar  het  nieuwe  land.  Voor- 
namelijk om  de  rijke  ladingen  hout,  die  zij  daar  vonden,  was 
het  te  doen :  hout  was  een  artikel  in  het  eigen  land  niet  te  vinden 
en  toch  bepaald  onmisbaar. 

En  toch,  niettegenstaande  al  de  ontwikkelde  energie  ging  de 
kolonie  eindelijk  te  niet.  Op  den  duur  schijnt  het  klimaat,  de 
grond  van  Groenland  te  bar  geweest  te  zijn ,  dan  dat  de  bewoners 
onafhankelijk  van  alle  hulp  uit  Euroim  konden  bestaan.  Aanvan- 
kelijk was  dan  ook  het  verkeer  vrij  geregeld  geweest:  na  den 
dood  van  den  bisschop  van  Groenland  was  altijd  dadelijk  weder 
een  opvolger  derwaarts  gezonden ;  ook  tot  het  drijven  van  handel 
landden  niet  zelden  schepen,  die  de  Groenlanders  van  noodzake- 
Igke  levensbehoeften  voorzagen.  Toen  echter  in  de  eerste  jaren 
der  vgftiende  eeuw  de  beroemde  Margaretha  van  Denemarken  in 
een  oogenblik  van  ontevredenheid  plotseling  alle  verkeer  met  de 
verafgelegeno  kolonie  verbood,  hielden  natuurlijk  alle  berichten 
uit    Groenland    op.     Langzamerhand    vergat    men   in  Europa  de 

*)  Vol^Qs  de  vroeger  algemeen  hccrsehende  inecning  was  het  Groenlands 
oottkwt,  die  door  IJslanders  bevolkt  werd.  Het  is  hier  de  plaats  niet,  deze 
meening  te  wederleggen ,  die  voornamelijk  schijnt  te  steunen  op  den  verkeerd 
begrepea  naam  Oosterbygd.  Door  de  resultaten  van  Graahs  eipcditie  naar  Groen- 
Uiids  ooetkuft  en  het  yinden  der  mines  van  de  Noorweegsehe  huizen  op  Groen- 
landi  weatkutt  sehyni  m^  de  zaak  echter  nu  uitgemaakt. 


rm  YOOEEEDS. 

toemige  Uadz}jden ,  door  AUzema  in  e^  groot  werk  aan  een  of  twee 
punten  uU  hare  gescAiedems  gewyd.  Wat  men  overigene  daarover  vindt , 
u  nieis  dan  naechrijverij  en  omwerking  van  kei  weinige  ^  dat  Jitzema 
gaf,  Bn  toch  bleek  het  my  weldra,  dat  men  wel  ia  waar  terecht  de 
geechiedenis  der  geoctrooieerde  Oost"  en  West^lndische  Compagnim  met 
groote  voorliefde  behandeld  had,  maar  dat  toch  de  veronachtzaming  van 
de  lotgevallen  der  derde  zuster,  de  Noordeche  Compagnie,  zeer  te  be^ 
lammeren  was. 

De  vroege  val  van  dit  lichaam  heeft  de  Nederlandsche  geêchiedechr\f^ 
vers  geheel  doen  vergeten ,  dat  de  Noordsche  Compagnie  gedurende  haar 
byna  dertigjarig  bestaan  nagenoeg  de  eenige  Nederlandsche  handelsver^ 
eeniging  was,  die  expedities  uitzond  ter  verkenning  van  de  noordsche 
streken ,  —  dat  zij  het  was ,  die  de  Nederlanders  in  staat  stelde ,  daar 
nut  de  Bngelschen  gdijken  tred  te  houden  en  ze  soms  voorbij  te  stre* 
ven,  —  dat  zij  niettegenstaande  schijnbaar  onoverkomelijke  moeielijk' 
heden  lange  jaren  alleen  onder  alle  Eurcpeesche  natiën  op  de  kusten 
der  IJszee  gevestigd  bleef,  —  dat  de  handhaving  van  de  eer  der 
Nederlandsche  vlag  in  die  wateren  tegen  verschillende  machtige  volken 
langen  tijd  alleen  aan  hare  handen  toevertrouwd  was,  —  en  eindelijk 
dat  hare  geschiedenis  eene  leerzame  bijdrage  zou  kunnen  leveren  voor 
de  kennis  der  te  weinig  bestudeerde  handelspolitiek  van  de  Nederlanders 
der  zeventiende  eeuw. 

Ik  zette  mij  dan  ook  dadel^k  aan  het  werk ,  en  was  zoo  gelukkig 
drie  rijke  bronnen  voor  de  geschiedenis  der  Noordsche  Compagnie  te 
vinden ,  die  in  dit  opzicht  nog  onbearbeid  waren ,  en  ons  voor  het  verlies 
van  het  archief  der  vereeniging  eenigszins  schadeloos  stellen,  In  de 
RescluÜën  der  Staten-Oeneraal  ontdekte  ik  reeds  dadd^k  een  lange  l^st 
van  beduiten,  die  op  dit  onderwerp  betrekking  hadden,  en  die,  hoewd 
steeds  zeer  kort,  een  vaste  leiddraad  voor  de  geschiedenis  der  vereeni- 
ging leverden.  Het  bekende  werk  van  Purchas  bood  verder  een  schat 
van  nog  onopgemerkte  berichten  over  het  begin  van  de  walvisehvangst 
der  Nederlanders  en  hunne  geschillen  daarover  met  de  Engdschen. 
Emddyk  trof  ik  op  het  B^ks^rehief  eene  portefeuille  met  stukken 
aan ,  die  door  wijlen  den  rijks^archivaris  Bakhuizen  Van  den  Brink  — 
meest  uit  de  liassen  der  inkomende  brieven  aan  de  Staten-Oeneraal  — 
waren  bijeengebracht,  en  die  onder  den  titd  ^Noordsche  togten^'^  eene 
wd  is  waar  ongeordende,  maar  overigens  voor  mjjn  onderwerp  geheel 
gereedgemaakte  verzameling  bleken  te  zijn.  Ddarin  vond  ik  de  meeste 
eenigszins  uitvoerige  bouwstoffen  voor  mijn  werk.     Het  vid  m'^  gemak- 


VOORREDE.  IX 

Icelijk,  het  ontbrekende  uit  de  Haaien  van  brieven,  uit  Dmetnarken  aan 
de  Staten'Qeneraal  gericht  y  uit  de  verbalen  van  enkele  ambassaden  en 
uit  de  Sentetiiié'n  van  het  Bof  van  Holland  nog  eetiigermaie  aan  te 
vullen,  en  het  resultaat  van  dit  alles  bied  ik  hierbij  aan  het  publiek 
aan.  JFxl  men  zeggen ,  dat  het  weinig  is ,  ik  zal  de  eerste  zijn  om  het 
ie  erkennen.  Nu  het  archief  der  compagnie  eenmaal  verloren  is,  moeten 
er  natuurlijk  bijna  op  elke  bladzijde  van  hare  inwendige  geschiedetiis 
vraagtetkens  blijven  staan,  en  met  name  moet  al,  wat  naar  statistiek 
sweemt,  steeds  wijde  gapingen  vertoonen.  Nog  veel  hinderlijker  is  het 
gemiê  der  archiefstukken  bij  het  verhaal  der  ontdekkingsreizen,  ik  heb 
in  het  daarover  handelende  hoofdstuk  bijna  niets  anders  kunnen  doen ,  dan 
de  bronnen  te  gebruiken ,  waarop  reeds  de  aandacht  gevestigd  was  door 
den  heer  De  Jonge,  wiens  niet  genoeg  te  waardeeren  verdiefisfe  het  is, 
dat  hij  bijna  voor  elk  gedeelte  der  geschiedenis  van  onze  handel  en 
zeevaart  nieuwe  bronneti  geopend  heeft.  De  hoogste  lof  dien  ik  hierbij 
kan  oogsten ,  is  dan  ook ,  dat  ik  een  goed  gebruik  gemaakt  heb  van  wat 
hij  gevonden  heeft.  Ongelukkig  geven  die  bronnen  hier  echter  bijna 
niets  over  de  resultaten  der  ontdekkingsreizen,  en  voor  aardrijkskunde 
efi  cosmographie  is  het  verhaal  dan  ook  zonder  waarde.  Maar  de 
enkele  namen,  dagteekeningen  en  aanduidingen  van  bezochte  kusten,  die 
ik  heb  kunnen  opsporen,  geven  op  verrassende  wijze  een  nieuwe  getui- 
genis van  de  verbazende  volharding  en  de  uitgebreide  kundiglieden  onzer 
voorvaderen.  Mocht  het  mij  gelukt  zijn,  die  nieuwe  aanhaak  van 
Met  voorgeslacht  op  onze  bewondering  in  het  licht  te  steUen! 

Nog  een  enkel  woord.  Men  zal  in  dit  werk  niet  gesproken  vinden 
van  de  in  de  prijsvraag  vermelde  geschillen  met  Zweden,  Ik  heb  daarvan 
niet  het  minste  spoor  kunnen  ontdekken.  In  het  door  mij  behandelde 
tijdvak  hebben  ze  zonder  eenigen  twijfel  niet  plaats  gehad,  en  ook  al 
was  my  van  latere  diplomatieke  geschillen  met  Zweden  iets  gebleken , 
ik  zou  gemeend  hebben  de  eenheid  van  m\jn  werk  niet  te  mogen  ver- 
breken ter  wille  dier  in  ieder  geval  onbeduidende  twisten.  —  Jnders 
is  het  gesteld  met  het  eerste  hoofdstuk  van  dit  boek.  Het  valt  in  het 
oog,  dat  het  hier  niet  thuis  behoort,  ff^are  ik  vrij  geweest  in  de 
behandeling  van  mijn  onderwerp  ^  ik  had  dit  hoofdstuk  met  de  nu 
onvermijdelijke  inleiding  dan  ook  laten  vervallen  en  alleen  in  een  kort 
woord  vooraf  de  Nederlandsche  ontdekkingsreizen  in  het  noorden  vóór 
1614  besproken,  met  bizondere  vermelding  der  plannen  van  Thome 
Flancius  en  Barendsz.  en  der  reizen  van  Jan  Comelisz.  Rgp  en  Henry 
Hudson,    die  samen  de  eer  van  Spitsbergens  ontdekking  moeten  deelen. 


8 

volgden  zy  ook  slechts  op  de  baan  die  Colnmbns  geopend  had , 
toch  zgn  zg  de  eigenlfjke  ontdekkers  van  Amerika  ')  en  honne 
meer  veelzijdige  werkzaamheid  heeft  hunnen  naam  ook  op  het  ge- 
bied der  noordpoolreizen  met  onverwelkbare  lauweren  omkransd  *). 
Giovanni  Cabot ,  een  Venetiaan  die  zich  te  Bristol  gevestigd  had , 
verkreeg  5  Maart  1496  van  Hendrik  YII  van  Engeland  eene  akte 
om  met  zijne  drie  zonen  ter  ontdekking  van  onbekende  streken 
te  mogen  uitvaren.  De  reis,  die  daarop  door  hem  ondernomen 
werd,  leverde  de  belangrijkste  resultaten:  den  24  Juni  1497 
zette  Cabot  bij  Newfoundland  het  eerst  den  voet  op  Amerikaan- 
schen  grond  en  zeilde  van  daar  eenige  weken  zuidwaaii;s  langs 
eene  geheel  onbekende  kust.  De  koning  was  door  de  mede- 
doeling  hiervan  zoo  verrast,  dat  hij  dadelijk  een  nieuw  patent 
aan  don  reiziger  verleende  (13  Februari  1498).  Weldra  rustten 
do  Cabots  zich  dan  ook  tot  eeno  tweede  ontdekkingreis  uit. 
Ditmaal  was  het  Giovanni  Cabots  tweede  zoon  Sebastiaan,  die 
den  tocht  ondernam.  Zijn  doel  was  echter  niet  het  verder  onder- 
zoeken van  het  nieuwgevonden  land:  Amerika  werd  steeds  door 
hem  beschouwd  als  een  hinderpaal  voor  het  vinden  van  zijn  ideaal, 
een  korten  weg  naar  Oost-Indil*.  Ook  het  resultaat  van  deze 
reis  was  allorgewichtigst.  Het  moet  ieder  met  bewondering  voor 
Cabot  vervullen ,  dat  hij ,  de  eerste  die  het  plan  om  eene  noord- 
westelgke  doorvaart  naar  Oost-IndiCJ  to  zoeken  opwierp,  de  eer- 
ste die  daarnaar  zocht,  reeds  dadelijk  de  twee  wegen  vond,  die 
ook  nu  nog  als  de  eenige  beschouwd  worden  ,  die  kans  op  wel- 
slagen in  het  noordwesten  bieden:  de  beide  zeeöngten,  die  haren 
naam,  met  voorbijgaan  van  haren  ontdekker,  van  de  veel  lat<?re 
reizigers  Davis  en  Hudson  hebben  ontvangen  '). 

Het  voorbeeld  door  Cabot  gegeven  vond  weldra  navolging.  In 
eenen  tijd,  toen  de  lust  tot  ontdekkingen  nagenoeg  geheel  Eu- 
ropa bezielde,  was  het  niet  meer  dan  natuurlijk,  dat  ook  bijna 
alle  handeldrijvende  natiën  Cabot  op  zijnen  weg  volgden.  Het  zoe- 
ken van   eenen   doortocht   naar  Oost-Indië  midden  door  Amerika 


* )  Cabot  bereikte  het  vaste  land  van  Amerika  in  1 497 ,  dus  een  jaar  vuor 
Columbus.  Bovendien  schijnt  Cabot  de  eerste  geweest  te  zijn,  die  bemerkte, 
dat  de  gevondene  landstreken  niet  een  deel  van  Azië  waren,  maar  een  nieuw, 
tot  dusverre  geheel  onbekend  werelddeel,  (cf.  Asher,  Itudson  the  Navigator, 
p.   LXXl.) 

*)  Zie  over  de  Cabots:  Hamel,  Tradescant  der  Aeltere.  p.  89,90.  —  Rundall , 
Voyagcs  tow.  the  North-wcst.  p.  4 — 6.  —  Richardson ,  Polar  rcgions.  p.  36  vlg. ,  — 
en  vooral:  Asher,  Hudson  the  Navigator,  p.  LXVl— LXXV,  CIl ,  CXX— CXXIII.  — 
Het  hoofdwerk  over  de  Cabots  is :  Biddle ,  Mcmoir  of  Sebastiau  Cabot. 

■)  Waarschijnlijk  werd  straat  Davis  door  Cabot  eerst  op  z^'ne  reis  van  1317 
ontdekt.  De  berichten  omtrent  de  beide  reizen  nju  echter  zeer  verward. 
(cf.  Asher,   Hudson  the  Navigator,  p.  LXXIll,  CXX.) 


werd  het  doel  van  verscheidene  ondernemingen.  Van  de  meesten 
zijn  slechts  zeer  onvolledige  berichten  tot  ons  gekomen,  slechts 
de  meer  bekende  vermeld  ik  hier.  De  Portugeezen  waren  ook 
hier  wederom  de  eersten.  Reeds  in  1501  deed  een  edelman  van 
die  natie,  Gaspar  de  Cortereal,  een  reis  naar  Amerika*s  noord- 
kust.  Misschien  onder  het  zoeken  naar  Hudsons-straat ,  misschien 
oo\  terwgl  hij  trachtte  een  anderen  weg  dan  den  door  Cabot 
aangewezene  te  vinden,  verviel  hij  in  eene  zeer  natuurlijke  en 
later  algemeene  vergissing.  De  wijde  mond  van  de  St.  Lau- 
rens- rivier,  die  in  de  golf  van  dien  naam  eindigt,  werd  voor 
eene  zeeöngte  gehouden.  De  berichten,  die  men  al  spoedig  van 
de  inboorlingen  verkreeg  over  de  gi'oote  zee ,  waarnaar  die  stroom 
leidde  (de  vijf  groote  Amerikaausche  meren)  konden  niet  anders 
dan  dit  vermoeden  bevestigen.  Cortereal  was  de  eerste  die  dezen 
weg  onderzocht.  Zijne  ontdekkingen  bepaalden  zich  dan  ook  tot 
de  *golf  en  de  riviermonding  van  St.  Laurens  en  t^t  de  omlig- 
gende kusten.  Een  tweede  tocht  leidde  tot  geen  verder  resultaat 
en  de  moedige  reiziger  zelf  vond  daarbij  den  dood. 

Ook  de  Franschen  deden  spoedig  pogingen  om  hun  aandeel  in 
den  roem  hunner  tijdgenooten  te  bemachtigen.  Maar  eerst  na 
twintig  jaren  vruchteloos  gezocht  te  hebben,  vonden  zij  kluchtige 
hulp  in  den  Yenetiaan  Giovanni  di  Verazzano,  die  zijne  diensten 
aan  Frans  I  aanbood.  De  koning  nam  ze  gretig  aan  en  gaf  hem 
het  bevel  over  een  schip,  waarmede  de  reiziger  in  1524  den 
oceaan  overstak.  Vomzzano  handelde  onder  de  bepaalde  overtui- 
ging, dat  er  een  westelijke  doortocht  naar  Oost-Indië  moest 
zgn,  naar  het  schijnt  echter  zonder  bepaald  plan  waar  die  was. 
Om  zeker  te  zijn ,  dat  de  gewenschte  zeeöngte  hem  niet  ontsnappen 
zou ,  stuurde  hij  zuidwestelijk  en  ontdekte  de  Amerikaausche  kust 
op  34*  NB.  Van  daar  noordwaarts  langs  het  strand  stevenende 
onderzocht  hij  de  baaien ,  die  hij  ontmoette  (voornamelijk  den 
mond  der  Hudsons-rivier  en  de  Narraganset-baai)  en  zette  zgne 
tochten  voort  tot  de  noordpunt  van  Newfouudland.  Omtrent 
de  St.  Laurensbaai  schijnt  hij  beter  ingelicht  te  zijn  geweest  dan 
zfjne  voorgangers;  maar  daardoor  moest  hg  nu  ook,  toen  de 
levensmiddelen  begonnen  te  ontbreken,  naar  huis  keeren  zonder 
zelfs  hoop  op  een  bepaalden  doortocht  te  kunnen  geven.  De  be- 
kende reizen  van  den  Franschman  Jaques  Cartier  in  15B4  en  1535 
slaagden  nog  minder  goed:  evenals  Cortereal  bepaalde  hij  zich 
tot  onderzoekingen  op  de  St.  Laurensrivier,  waar  hg  meende  den 
noordwestelijken  doortocht  te  zullen  vinden.  De  volkplantingen 
door  Cartier  later  (1540)  naar  de  dus  bekend  geworden  streken 
gevoerd  hebben  zijnen  naam  echter  een  eervolle  plaats  in  de  ge- 
schiedenis verzekerd. 

De  Spanjaarden ,  bezitters  van  een  gedeelte  der  Amerikaansche 


10 

strekpn ,  waardoor  men  verwachtte  dat  de  doortocht  zou  loopen  , 
wareD  niet  het  miust  ijverig  in  het  zoeken  daarnaar.  Sinds  1500 
deden  zij  onophoudelijk  tochten  langs  de  kust,  voornamelijk  in 
Middel-Amerika.  De  beroemde  Fernando  Cortez  maakte  zelfs  een 
plan  om  de  geheele  Noord- Amenkaansche  kust,  zoowel  de  oost- 
als  de  westzijde  te  doen  onderzoeken  door  eene  daartoe  met  opzet 
uitgeruste  expeditie,  die  van  het  zuiden  beginnende  niet  rusten 
zou  voordat  zij  verder  noordwaarts  den  doortocht  gevonden  had. 
De  verdienstelijkste  tocht  der  Spanjaarden  was  echter  dje  onder 
den  Portugees  Estevan  Gomez.  Deze  uitstekende  zeeman,  die 
naar  het  schijnt  in  zijnen  tijd  voor  eene  autoriteit  op  bet  gebied 
der  cosmographie  gehouden  werd ,  verkende  slechts  weinige  maan- 
den na  Verazzano  (1525)  op  last  van  Karcl  V  dezelfde  kusten, 
die  de  Venetiaan  had  bevaren,  maar  in  omgekeerde  richting. 
Waar  hij  zijne  reis  begon  is  niet  zeker,  maar  het  staat  vast,  dat 
hij  de  Amerikaansche  kust  ten  noorden  van  41**  NB.  tot  aati  de 
West-Indische  eilanden  nauwkeurig  opnam  en  de  meest  volledige 
berichten  over  land  en  volk  medebracht.  De  kaart,  die  hg  van 
de  door  hem  geziene  kust  opmaakte ,  staat  verre  boven  de  gelgk-^ 
tgdige  van  Verazzano.  De  interessante  reis  van  Gomez  ,  die  trou^ 
wens  niet  nader  tot  het  voorgestelde  doel  leidde ,  was  de  laatste 
tocht  van  belang ,  die  voorloopig  ondernomen  werd.  De  Engel* 
schen  begonnen  zich  omstreeks  dezen  tijd  mede  in  het  strgdpcrk 
te  vertoonen ,  maar  hunne  eerste  pogingen  waren  zwak  en  zonder 
eenig  belangrijk  resultaat. 

Twee  redenen  schgnen  omstreeks  1530  samengewerkt  te  hebben 
om  de  pogingen  om  westwaarts  naar  Oost-Indi(!  te  zeilen  te  doen 
opgeven.  De  hoofdreden  zal  natuurlgk  wel  geweest  zijn  de  slechte 
uitslag  van  zoovele  ondernemingen,  die  bgna  jaar  op  jaar  gedu- 
rende meer  dan  het  vierde  eener  eeuw  waren  beproefd.  Alle 
reizen,  die  in  deze  eerste  periode  volbracht  waren,  hadden  wel 
is  waar  geleid  tot  eene  betrekkelgk  nauwkeurige  kennis  van 
Amerika's  oostkust,  maar  tot  het  voorgestelde  doel,  hot  vinden 
van  eenon  korten  weg  naar  Oost-Indië ,  was  men  geen  stap  gena- 
derd. Voor  een  lateren  tgd  bleef  het  bewaard  het  spoor  door 
Cabot  aangewezen  te  volgen  en  in  het  verre  noordwesten  naar  een 
doortocht  te  zoeken  •);  voorloopig  werd  de  tot  dusverre  betreden 

')  Id  deze  eerste  periode  had  men  over  het  algemeen  het  voetspoor  gevolgd  van 
Columbus,  die  eenvoudig  westwaarts  naar  Oost-Indië  had  willen  seilen.  Toen  men 
het  bestaan  van  Amerika  ontdekt  had,  zocht  men  ergens  midden  door  dat  wereld- 
deel een  doortocht ,  die  zekerde  eenvoudigste  weg  naar  Oost-Indië  zou  geweest  z^n. 
Nadat  deze  pogingen  vruchteloos  gebleken  waren,  beproefde  men  natuurlijk  den 
kortsten  weg ,  den  noordoostelgken  doortocht.  Eerst  toen  ook  hier  zich  groote 
moeiel\jkheden  opdeden  ,  wendde  men  zich  naar  het  noordwesten  en  in  deze  glans- 
r^'ke   tweede    periode  van  het    zoeken    naar   de   westelijke  doorvaart,   nagenoeg 


11 

wrg  algemenn  verlaten ,  en  terwijl  He  Spanjaarden  op  het  voetspoor 
van  Cortez  in  verschillende  expedities  Amerika's  westkust  onder- 
zochten zonder  de  doorvaart  te  vinden,  gaven  de  andere  natiën 
hunno  pogingen  geheel  op.  Maar  een  tweede  reden  bracht  daar- 
toe niet  weinig  bij.  De  expedities  om  het  rijke  Oost-Indiö  en  het 
mythische  Cathay ,  het  land  waarvan  men  zoovele  wonderen  ver- 
haalde ,  te  vinden  hadden  do  Europeanen  meer  en  meer  opmerk- 
zaam gemaakt  op  de  schatten,  die  het  uienwontdekte  westelijke 
vasteland  zelf  in  niet  minderen  overvloed  aanbood.  Langzamer- 
hand begon  dan  ook  de  lust  om  die  zoo  gemakkelijk  te  bereiken 
voordeelen  te  bemachtigen ,  de  overhand  te  krijgen  op  de  begeerte 
om  de  Indische  rgkdommen ,  waarvan  de  oudheid  gewaagd  had  ,  te 
winnen.  En  de  reizen  naar  Amerika's  kusten  met  dat  doel  gemaakt, 
hadden  natuurlijk  niet  meer  den  omvang ,  waardoor  de  vroegere 
zulke  uitgebreide  resultaten  op  het  gebied  der  aardrijkskunde 
hadden  opgeleverd.  Want  voortaan  waren  het  bepaalde  punten  van 
het  nieuwe  vasteland  zelf,  waarheen  men  zijne  tochten  richtte, 
en  alleen  het  voortdurend  toenemende  verkeer  was  oorzaak ,  dat 
ook  deze  reizen  na  lange  jaren  aanmerkelijk  bg droegen  tot  de  geogra- 
phische  kennis  van  Amerika's  kusten.  De  landstreek,  waarop  ik 
hierbij  voornamelijk  het  oog  heb,  is  Newfoundland.  Het  was 
reeds  den  eersten  reizigers  niet  ontgaan ,  dat  de  bgzonder  groote 
overvloed  van  kabeljauw ,  die  zich  op  de  kusten  van  dat  land 
bevond ,  een  bron  van  voordeel  zou  kunnen  zgn ,  die  niet  verwaar- 
loosd diende  te  worden,  en  toen  eenmaal  de  weg  daarheen  gewe- 
zen was ,  verschenen  hoe  langer  hoe  moer  Portugeesche ,  Spaansche 
en  vooral  Fransche  schepen  in  die  rijke  wateren.  De  Franschen , 
wier  Baskische  broeders  reeds  van  ouds  als  onverschrokkene  vis- 
schers  bekend  stonden ,  verdrongen  eindelgk  hunne  mededingers 
geheel  van  dat  gebied,  maar  niet  voordat  de  Portugeezen  du 
geheele  kust  tot  zelfs  in  Hudsons-baai  bezeild  en  vrg  nauwkeurig 
opgenomen  hadden,  (voor   i570.)  *) 

Lang  voor  dien  tgd  was 'echter  het  zoeken  van  een  noordel jjken 
doortocht  naar  Oost-Indië,  of  zooals  men  toen  algemeen  zeide 
naar  China  en  Cathay,  reeds  weder  hervat  en  wel  volgens  een 
geheel  nieuw  plan. 

De  pauselgke  bul,  waarbg  aan  de  Portugeezen  de  nieuw  ont- 
dekte landen  op  de  oostelgke  helft  van  den  aardbol ,  aan  de  Span- 


aitslnitend  door  Engelschen  beproefd ,  onderscheidden  zich  vooral  mannen  als 
Frobisher ,  Davis ,  Weymouth ,  Bileth  en  Bafiin.  Over  deze  reizen  vindt  men 
uitvoerige  berichten  in  :  Furchas  his  Pilgrimcs.  III. 

*)  In  dit  overzicht  der  ontdekkingsreizen  op  de  Amerikaansche  kust  volg  ik 
bgna  uitaluitend  de  uitnemende  inleiding  voor:  Aaher,  Hudson  the  Navigator, 
p.  LXV— Cl. 


12 

jaarden  die  op  de  westelgke  helft  werden  geHcbonken  (1493) ,  had 
dezen  in  hun  eigen  oog  gerechtigd  alle  andere  natiën  van  de  vaart  op 
de  hnn  toebehoorende  landen ,  bekend  of  onbekend ,  uit  ie  sluiten. 
Er  waren  maatregelen  genomen  om  de  demarcatielijn  juist  te 
trekken  (congres  van  Badajoz  1524)  '),  en  men  was  eindelgk  tot 
eene  vreedzame  oplossing  gekomen.  Het  laat  zich  begrepen ,  dat 
dit  alles  door  de  overige  Europecsche  natiën  met  leede  oogen 
werd  aangezien.  Mocht  ook  voor  niet-katholieke  natiën  het  pau- 
selijk woord  geen  gewicht  in  de  schaal  leggen,  de  beide  begun- 
stigde mogendheden  hechtten  daaraan  des  te  meer,  en  daar  zfj  in 
de  zeeën ,  die  den  toegang  naar  het  zoo  begeerde  Oost-Indië  op<m- 
den ,  oppermachtig  wai  en ,  deed  hun  wil  om  anderen  uit  te  sluiten 
hier  alles  af.  Maar  deze  toestand  was  op  den  duur  niet  te  dul- 
den :  voor  do  uitgeslotcnen  was  het  alles  waard  het  verre  land  te 
bereiken  en  de  wrevel  tegen  de  overweldigers  was  algemeen. 
Eene  handeldrijvende  natie  als  de  Engclsche,  bovendien  steeds 
in  oppositie  tegen  Spanje,  moest  wel  het  eerst  ongeduldig  wor- 
den over  den  opgelegden  dwang.  Het  was  dus  waarschijnlgk ,  dat 
Engeland  eene  nieuwe  poging  zou  doen  om  Oost-Indië  te  berei- 
ken, zoodra  zich  een  kans  opdeed  om  dien  stap  to  doen  met 
eenige  hoop  op  goeden  uitslag. 

En  die  kans  deed  zich  op.  In  1548  was  Sebastiaan  Cabot,  die 
sinds  zijne  vorige  tochten  met  een  korte  tusschenpoos  ')  in  Spaan- 
schen  dienst  was  geweest,  in  Engeland  teruggekomen.  Een  reis 
naar  het  noordwesten  in  1517  ondernomen  had  hem  de  overtuiging 
geschonken ,  dat  zoo  al  een  doortocht  naar  Oost-Indië  in  die  richting 
te  vinden  was ,  de  moeielijkheden  daaraan  verbonden  toch  in  ieder 
geval  te  groot  waren  dan  dat  die  weg  voor  den  geregelden  han- 
del met  Oost-Indië  van  eenig  nut  zou  kunnen  zyn.  Zijn  aandacht 
viel  nu  op  de  eenige  zee ,  die  nog  kans  op  eenen  nieuwen  weg 
scheen  aan  te  bieden. 

Het  hooge  noorden  van  Europa  was  sinds  de  dagen  van  Octher 
niet  meer  bezocht  geworden :  de  beschaafde  wereld  was  geheel 
onbekend  met  de  kusten  der  IJszee.  Slechts  onbepaalde  voorstel- 
lingen vormde  men  zich  van  die  streken ,  voorstellingen  voorna- 
melijk aan  de  schriften  van  Plinius  en  andere  oude  geographen 
ontleend.  Dezen  hadden  geleerd ,  dat  do  kust  van  Azië  ten  noor- 
den in  een  kaap  uitliep,  die  kaap  Tabin  (kaap  Taimyr?)  ge- 
noemd werd.  Van  dat  punt  zou  de  kust  recht  naar  het  zuiden 
loopen.  Door  eene  straat ,  de  straat  van  Anian  genaamd  (de  Beh- 
ring-straat) ,  meende  men  onmiddellgk  het  rgke  Cathay,  een  my- 

*)  Zie  cUarover:  Hakluyt,  Divers  voyages.  p.  47  Noot  2. 
* )  In  die  tnsachenpoos  Tolbracht  Cabot  in  £ngelschen  dienit  z^ne  noord weste- 
l\jke  reit    nun  1516  of  1517. 


13 

thisch  land  ten  noorden  van  China ,  te  kunnen  bereiken ;  de  weg 
van  daar  naar  China  en  Oost-Indie  zou  niet  moeielijk  te  vinden 
zyn.  —  Dezen  weg  wilde  Cabot  nu  inslaan.  De  moeielijkheden 
daaraan  verbonden  waren  hem  onbekend ;  het  onmiskenbare  voor- 
deel ,  dat  deze  weg  boven  alle  andere  bood ,  de  kortheid ,  moest 
ieder  in  het  oog  vallen.  Vast  besloten  om  ten  minste  een  proef 
te  wagen ,  vinden  wij  Cabot  dan  ook  reed»  weinige  jaren  na  zyne 
laatste  mislukte  noordwestelijke  reis,  in  1522  en  1523  bezig  met 
onderhandelingen ,  om  aan  zijne  vaderstad  Venetië  de  voordeelen 
van  deze  vaart  te  verzekeren  *).  Maar  te  vergeefs!  Venetiö  was 
door  hare  ligging  aan  gene  zijde  van  de  straat  van  Gibraltar  te 
veel  afhankelijk  van  Spanje's  goedvinden  om  het  te  wagen  de 
bedoelingen  dier  gioote  mogendheid  te  weerstreven  op  een  punt 
van  zooveel  belang.  Cabot  was  dus  genoodzaakt  van  zijn  ideaal 
af  te  zien:  Venetië  zou  de  vruchten  van  de  plannen  door  haren 
zoon  gemaakt  niet  plukken.  Maar  nauwelijks  was  de  geniale  grijs- 
aard vele  jaren  later  in  Engeland  teruggekeerd,  of  hjj  maakte 
gebruik  van  de  gunstige  gelegenheid  en  het  jarenlang  geliefkoosde 
plan  werd  ter  tafel  gebracht. 

En  niet  zonder  vrucht!  Het  eerste  resultaat  van  Cabots  be- 
moeiingen was  reeds  in  1551  de  oprichting  eener  nieuwe  com- 
pagnie, die  bestemd  schijnt  geweest  te  zijn  om  het  overwicht, 
dat  de  Hansesteden  door  hare  privilegiën  in~Ëngelands  handel 
hadden ,  te  vernietigen  en  de  eigen  werkzaamheid  der  Engelschen 
door  het  openen  van  nieuwe  banen  voor  het  verkeer  op  te  wekken.  ^ 
De  belangryke  plaats,  die  deze  compagnie  ook  in  ons  verhaal 
innemen  zal ,  maakt  het  noodig  over  haar  iets  uitvoeriger  te  spre- 
ken *).  Het  was  eene  maatschappij  op  aandeelen  van  25  p.  St. ; 
binnen  korten  tijd  had  men  de  som  van  6000  p.  St.  bijeen  en 
kon  de  compagnie  onder  den  naam  van  »The  Mystery,  Com- 
pany  and  Fellowship  of  Merchants  Adventurers  for 
discovery  of  unknown  lands"  hare  werkzaamheden  begin- 
nen. Cabot  werd  tot  president  voor  zyn  geheele  leven  benoemd. 
Het  doel  was,  zooals  reeds  uit  den  naam  blykt,  het  ontdekken 
van  nieuwe  landen ;  het  aanknoopen  van  handelsbetrekkingen  zou 
daarmede  natuurlijk  gepaard  gaan.  Reeds  de  eerste  tocht  der 
compagnie ,  waarover  later  meer,  bepaalde  voor  goed  de  richting , 
waarin  zich  hare  ondernemingen  voortaan  zouden  bewegen.  Er 
werden   namelyk  reeds  in  1553  handelsbetrekkingen  met  Rusland 

■)  Cabot  heeft  dus  de  prioriteit  boven  Robert  Thorne,  die  in  1527  nieuwe 
plannen  over  den  noordelijken  doortocht  naur  Oost-Indië  opperde.  Zie  Thorne's 
werkjes  afgedrukt  in:  Hakluyt,  Divers  Voyages  tu  Aiuerica. 

*)  Zie  Hakluyts  uitvoerig  verhaal  der  omstandighedeu ,  die  tot  de  vestiging 
dexer  compagnie  leidden ,  in  de  iuleidiug  vhu  :  Btku ,  Three  voyages  by  the 
Nurth-east.  p.  11 — IV. 


u 

aangeknoopt,  en  hoewel  de  compagnie  haar  doel,  het  ontdekken 
van  vreemde  landen,  niet  uit  het  oog  verloor,  —  hoewel  door 
hare  pogingen  de  Engelschc  wal visch vangst  een  tijdlang  bloeide  , 
bleven  toch  de  betrekkingen  met  Rusland  zoozeer  hoofdzaak ,  dat 
de  naam  der  compagnie  geheel  in  vergetelheid  geraakte  en  men  haar 
gewoonlijk  de  Moscovische  of  Russische  Compagnie  noemde. 

In    Engeland    was   men  trouwens  zeer  met  de  handelwgze  der 
nieuwe    vereeniging  ingenomen.     Dadelijk   na  de  terugkomst  der 
eerste   expeditie    verkreeg   zjj    (6  Februari  1555)  van  Philips  en 
Maria  verschillende  privilegi($n  en  octrooi  voor  den  uitsluitendeu 
handel  op  het  noorden.     De  compagnie  werd  in  dit  stuk  aange- 
duid door  de  omschrijving:    »The  Merchants  adventurers 
of  Ëngland  for  the  discovery  of  lands,  territories, 
isles,  dominions  and  seignories  unkno^n.*'  Toen  later, 
door  de  groote  winsten  die  de   maatschappij   maakte  aangelokt, 
andere  Engelschen  inbreuk  op  haar  octi'ooi  maakten  en  onder  al- 
lerlei   voorwendsels    trachtten  de  beperkende  bepalingen  der  wet 
te  ontduiken  > ) ,  toonde  Elisabeth  hoezeer  zij  het  bestaan  der  com- 
pagnie   op  prijs  stelde,  door  op  nieuw  in  uitdrukkelyke  bewoor- 
dingen het  uitsluitend  recht  der    vereeniging,    voortaan    »The 
Fellowship  of  English  Merchants  for  the  Discovery 
of   New    Trades*'    genaamd,    te  handhaven.  (1566)*)     Onder 
laatstgemelden  naam  heeft  de  Moscovische  Compagnie  de  eeuwen 
getrotseerd  en  bestaat  zy  tot  op  dit  oogenblik  *). 
I     Dadelijk   na  hunne  vereeniging  maakten  de  kooplieden  zich  op 
Cabots    aandrijven    gereed   het    voorgestelde  doel,  de  ontdekking 
van  nieuwe  landen,  te  bereiken.  Reeds  in  1553  zeilde  eene  expe- 
ditie naar  het  noordoosten.  In  plaats  van  Cabot,  die  te  oud  was 
om   persoonlijk   de   ontberingen  eener  noordelgke  ontdekkingsreis 
te  verduren ,  werd  Sir  Uugh  Willoughby ,  een  ervaren  krijgsman 
van    aanzienlijke    familie  *) ,  aan  het  hoofd  der  onderneming  ge- 
steld. Als  opperstuurman  werd  hem  de  bekwame  Richard  Chan- 
cellor  toegevoegd.     De  drie  schepen,  waaruit  de  kleine  vloot  be- 
stond, de  Bona  Esperanza,  de  Ëdward  Bona venture  en  de  Bona 


■  I  Zie  over  deze  inbrenken  op  het  octrooi  der  Moscovische  Coinpiigiiie :  Ha- 
mel, Tmdescant  der  Aeltere.  p.  204.  212,  ook  p.  220,  cf.  p.  201  Noot  1  ,  214 
Noot  2,  21ü  Noot  2. 

*)  Sommigen  verhalen,  dat  deze  bevestiging  van  het  octrooi  onder  iJiUzabeth 
bjj  parlement  sa  kte  is  geschied. 

*)  Zie  over  de  Moscovische  Compagnie:   Hamel,  Tradescant.   p.  88 — 90,  162, 
212.    —    Ashcr,    Hudsou    ihe    Navigator      p.  ClI  ,  CIII  ,  C.XXUI  ,  CXXV.    - 
Ueke ,    Three    voyages    by    the   north-east.  p.  Il  — IV,  VII.  —  llakluyt.  Divers 
voyagoa.  p.  LXXW,  LXXXVl.  —  Kead,  Hist.  inq.  cooc.  Ileury  lludson.  p.  21  vlg. 

^)  Zie  over  den  persoon  en  de  familie  van  Willoughby  met  zeer  overdrevent 
uitvoerigheid:   Hamel,  Tradescaut  der  Aeltere.  p.  VI  — 104. 


15 

Confidentia,  verlieten  de  haven  van  Ratcliff  den  10  Mei  1553 
Geheel  Engeland  zag  met  belangstelling  den  uitslag  der  onderne- 
ming te  gemoet.  Het  resultaat  was  dubbel  belangrijk.  Niette- 
genstaande een  hevige  storm  reeds  spoedig  op  de  kust  van  Noor- 
wegen den  Ëdward  Bonaventure,  met  Richard  Chancellor  aan 
boord  f  van  de  overige  schepen  scheidde ,  zeilden  beide  afdcelingen 
moedig  voort.  Willoughbj  ontdekte  den  14  Augustus  Novaya 
Zemlja.  Hij  bereikte  dat  gedeelte  van  het  eiland ,  dat  de  Gan- 
zenkust  heet  en  dat  op  de  nieuwste  kaarten  ter  zijner  eere  Wil- 
loughbj-land  genoemd  wordt  i).  Het  ijs  belette  hem  te  landen 
en  na  vruchteloos  getracht  te  hebben  noordwaarts  te  zeilen  be- 
sloot hy  de  Russische  kust  op  te  zoeken.  Hg  bereikte  den  mond 
van  de  rivier  Warsina,  waar  het  ijs  hem  insloot.  In  deze  zeer 
ongunstig  gelegen  haven  in  eene  verlatene  streek  moesten  de 
daarop  niet  voorbereide  schepen  overwinteren.  Het  volgend  voor- 
jaar vonden  de  Laplanders  ze  beiden  ingevroren:  de  geheele  be- 
manning was  van  koude  en  gebrek  omgekomen. 

Van  meer  dadelijk  belang  voor  de  compagnie  was  het  resultaat 
door  Chancellor  bereikt.  Met  z|jn  schip,  waarvan  de  bekende 
Stephen  Burrough  kapitein  was,  oostwaarts  gezeild  ,  kwam  h^  in 
de  Witte  Zee  en  landde  24  Augustus  1553  aan  den  mond  van 
de  Dwina.  Welwillend  ontvangen  overwinterde  de  bemanning 
aldaar.  Chancellor  zelf  vertrok  over  land  naar  Moscou,  waar  hij 
den  czaar  bereid  vond  tot  het  aanknoopen  van  handelsbetrekkin- 
gen. Dit  heugel jjk  bericht ,  door  hem  het  volgende  jaar  aan  zijne 
lastgevers  overgebracht,  gaf  aanleiding  tot  het  aanknoopen  van 
een  geregeld  verkeer  tusschen  Engeland  en  den  mond  der  Dwina , 
waar  spoedig  op  het  Rozen-eiland  by  Kholmogorui  eene  kolonie 
van  Engelschen  verrees  *). 

*)  Dat  WUloughby-land  en  de  Gaiizenkast  identiek  z\jn,  wordt  nu  algemeen 
erkend.  (Beke,  Three  voyages  by  the  north-east.  p.  V.  —  Asher,  Hudson  the 
Navigator,  p.  CXXIV,  CLVIII.  —  Hamel,  Tradescant  der  Aeltere.  p.  110.)  De 
eer  van  dit  overtuigend  bewezen  te  hebben  komt  toe  aan  Rundall.  (Voyages 
towards  the  north-west.  p.  III — VI.)  —  Tot  zoover  is  men  het  eens;  over 
de  quaestie  of  Willoughby  n  a  de  ontdekking  van  Novaya  Zemlya  ook  Spitsber- 
gen heeft  gevonden  kan  nog  eenig  verschil  bestaan.  B\j  de  overtuigende  gron- 
den door  Kundall  (1- c*  P*  VI — XII)  tegen  dit  gevoelen  aangevoerd,  zou  men 
m.  i.  nog  deze  kunnen  voegen ,  dat  het  onwaarschijnlijk ,  ja  b\jna  onmogelijk  is , 
dat  Willoughby  in  een  reit  van  negen  dagen  door  eene  altijd  met  ijs  bezette  zee 
(term^jl  hg  in  het  gunstigste  geval  slechts  drie  dagen  noordelgk  gezeild  is  en 
overigens  meest  zuidoost  of  zuidwest)  den  grooten  afstand  heeft  afgelegd  tus- 
schen Novaya  Zemlya's  zuidwest pnnt  en  Spitsbergen. 

')  Zie  over  het  handelsverkeer  tusschen  Ëngelaud  eu  Rusland  voornamelijk  in 
de  eerste  twintig  jaren:  Hamel,  Tradescant  der  Aeltere  1618  in  Russlaud.  In  dit 
zeer  geleerde ,  zeer  onsystematisch  bewerkte  en  met  vele  onbelangrijke  kleinig- 
heden   opgevulde   boek  vindt  men  over  dezeu  handel  nauwkeurige  eu  uitvoerige 


16 

Niettegenstaande  deze  handel  v^eldra  bijna  alle  aandacht  der 
jeugdige  compagnie  tot  zich  trok,  werden  toch  de  pogingen  tot 
het  ontdekken  van  den  noordoosteljjken  doortocht  naar  Oost- 
Indië  niet  opgegeven.  Reeds  in  1556  werd  Stephen  Burroogh , 
die  kapitein  was  geweest  van  Chancellors  schip,  uitgezonden  om 
nadere  kennis  omtrent  de  noordoostelijke  zee  te  verkrygen  en 
bepaaldelijk  om  den  mond  van  de  rivier  den  Ob  te  verkennen.  Met 
een  klein  schip  de  Searchthrift  verliet  hg  23  April  Gravesend, 
bevond  zich  9  Juni  te  Kola,  stak  verder  oostwaarts  gezeild  den 
mond  der  Witte  Zee  over  en  volgde  van  daar  nagenoeg  de  lyn 
der  Russische  kust.  Langs  het  eiland  Eolguev  bereikte  de  moe- 
dige zeeman  den  31  Juli  Vaigatsch,  waar  hij  landde;  hij  zag 
Novaya  Zemlya  en  ontdekte  den  ingang  naar  de  zee  van  Kara, 
de  breede  naar  hem  genoemde  Burroughs-straat ,  ook  wel  Kara- 
straat  geheeten  ').  Maar  toen  hg  de  nog  door  geen  Europeaan 
bezeilde  zee  was  ingevaren,  vond  hg  het  gs  daar  in  zulke 
hoeveelheden  ronddrgven,  dat  hg  het  ongeraden  achtte  verder, 
te  gaan.  Den  5  Augustus  keerde  hg  terug  en  kwam  11  Sep- 
tember behouden  te  Kholmogorui  aan 

Hoezeer  deze  reis  de  geographische  wetenschap  eene  belang- 
rgke  schrede  vooruitbracht ,  waren  hare  praktische  resultaten  eer 
ontmoedigend  dan  verblgdend.  De  zekerheid  was  wel  is  waar 
verkregen,  dat  de  hinderpaal,  die  zich  zoo  onverwachts  in  de 
IJszee  tot  ver  in  het  noorden  uitstrekte,  den  toegang  naar  het 
oosten  niet  geheel  sloot ,  maar  men  had  zich  tevens  kunnen  over- 
tuigen, dat  de  verdere  weg  naar  Oost-Iudi6  met  vele  bezwaren 
bezet  was,  —  dat  niet  alleen  kaap  Tabin,  het  doel  waarnaar 
ieder  zeeman  streefde,  maar  zelfs  de  mond  van  den  Ob  niet 
gemakkelgk  te  bereiken  was.  Onder  deze  omstandigheden  besloot 
de  compagnie ,  meer  en  meer  door  den  handel  op  de  Dwina  bezig- 
gehouden ,  eenen  weg  in  te  slaan ,  die  waarschgnlgk  spoedigtT  tot 
resultaten  van  praktisch  belang  zou  leiden  dan  de  tot  dusver  be- 
proefde. Verschillende  pogingen  werden  door  Anthony  Jenkinson 
op  haren  last  aangewend  om  overland  het  rgke  Cathay  te  berei- 

bericbtea  vao  het  grooUte  beUng,    die  grootendeels  oit  de  voor  ons  zoo  moeie- 
lijk  toegaokelijke  RuMitche  archievea  geput  zjja. 

*)  Dat  dexe  itraat  later  voor  de  noordpoolreizen  zelden  of  nooit  meer  gebnükt 
werd,  is  waarschijnlijk  aan  hare  ondiepte  toe  te  schrijven.  Massa  teekent  toch 
daarbij  op  zijne  kaart  (in  Hesscl  Gcrritsz'  ficschr.  v.  Samoyden-Jiandt)  aan : 
„Hier  marbroen  bv  hoogb  water  overvaeren,  anders  ist  droogh."  Witsen  «Noord 
en  oost  Tartarje.  p.  V)21)  is  van  een  ander  gevoelen  en  verbaalt,  dat  «de  Mos- 
koviten  de  vaert  beuoorden  't  Eiland  Waigats  na  de  Binnen-zee  schouwen,  maer 
meest  altoos  de  doortogt  nacst  aen  de  vaste  Kust  gebruiken,  hoewel  de  Noor- 
der-straet  bet  diepste  is.  Zy  zyn  vreesachtig,"  voegt  hij  er  by.  «dat  van  die 
zyde  meer  trovacr  is,  om  dat  nldaer  de  meeste  Ys-schoUen  zoude(n)  zyo.'* 


17 

ken  en  onderweg  handelsbetrekkingen  met  Perzi(^  aan  te  knoo* 
pen.  Maar  dit  plan  mislukte  volkomen:  de  onderlinge  oorlogen 
der  aldaar  wonende  stammen  beletten ,  dat  er  een  vreedzame  han- 
delsweg  door  Azië's  binnenlanden  geopend  werd   '). 

Toen  het  zoodoende  gebleken  was ,  dat  de  weg  overland  aan 
meer  bezwaren  en  meer  wisselvalligheden  onderworpen  was  dan 
die  over  zee  ,  sloeg  de  compagnie  den  ouden  weg  op  nieuw  in. 
Herhaaldelijk  beproefde  zjj  van  de  noordelijke  kusten  ten  minste 
eene  eenigszins  nauwkeurige  kennis  te  verkrijgen.  Het  doel  was 
bjj  die  tochten  niet  zoozeer  het  omzeilen  van  kaap  Tabin,  —  de 
onverwachte  ontdekking  van  Novaya  Zemlya  schgut  de  toenmalige 
geographen  aan  de  juistheid  van  Plinius*  mededeelingen  te  hebben 
doen  twijfelen ,  —  maar  voornamelijk  om  te  onderzoeken  of  ergens 
voorbij  den  Ob  de  kust  zich  al  dan  niet  noord  westwaarts  om  wendde 
en  door  aansluiting  aan  Novaya  Zemlya* s  noordoostpunt  een  baai 
vormde ,  die  aan  alle  verdere  pogingen  om  den  doortocht  naar  Oost- 
Indië  langs  dien  weg  te  vinden  eens  en  voor  goed  een  onoverkome- 
l^ken  hinderpaal  in  den  weg  moest  leggen.  Tevens  werd  den 
reizigers  op  het  hart  gedrukt  om  te  onderzoeken,  of  het  door 
Willoughby  ontdekte  land  al  dan  niet  verbonden  was  met  het  door 
Burrough  geziene  Novaya  Zemlya ,  en  om  te  ontdekken  hoedanig 
de  gesteldheid  was  van  de  kusten  van  den  Ob  en  van  de  bewo- 
ners dier  streken.  ') 

Van  de  tochten  met  dit  oogmerk  ondernomen  zijn  ons  slechts 
zeer  onvolledige  berichten  bewaard  gebleven.  Slechts  van  éene 
reis,  die  van  Arthur  Peten  Charles  Jackman  in  1580,  kunnen  w|j 
een  eenigszins  volledig  overzicht  geven.  Evenals  in  1553  was  de 
belangstelling  in  dezen  tocht,  waaraan  men  een  meer  dan  gewoon 
gewicht  schijnt  gehecht  te  hebben,  in  Engeland  zeer  levendig. 
Met  twee  schepen,  de  George  en  de  William,  verlieten  Pet  en 
.Jackman,  twee  ervaren  zeelieden,  31  Mei  1580  de  reede  van 
Harwich.  Reeds  den  24  Juni ,  niet  ver  voorbij  Wardöhuus ,  moest 
echter  Jackman  tot  hersteb  van  zijn  ontredderd  scheepje  —  de 
William  —  de  kust  opzoeken.   Pet  zette  zgne  reis  moedig  voort  : 

*)  Hamel,  Tradescant  der  Aeltere.  p.  199—203.  —  Itead ,  Henry  Hudson. 
p.  55  ,  59. 

*)  De  iDstroctiën  aan  Bassendine  c.  s.  io  1568  eo  aan  Pet  en  Jackman  in  1580 
door  de  Moscovische  Compagnie  gegeven ,  z^n  nagenoeg  volkomen  eensluidend 
wat  het  doel  der  reis  betreft.  Men  moet  echter  uit  dit  feit  geene  conclusién 
trekken  over  de  algemeene  verspreiding  der  daarin  vervatte  beschouwingen ,  im- 
mers beide  stukken  z^n  van  de  hand  van  den  bekenden  William  Burrough. 
(Hamel,  Tradescant  der  Aclterc.  p.  223  en  vooral  p.  185  Noot  1.  —  Bekc. 
Tliree  voyages.  p.  XXV.)  De  lijst  van  geschriften  van  W.  Burrough  in  de  in- 
leiding van  Haklnyts  Divers  voyages  (p.  LXI)  moet  dus  met  deze  beide  vermeer- 
derd worden. 


18 

hij  bereikte ,  Willoughby*8  spoor  volgende ,  Novaya  Zemlyu  nage- 
noeg op  dezelfde  plaats  als  zgn  voorganger  en  maakte  zoodoende 
de  identiteit  van  Novaya  Zemlya  en  Willonghby-land  voor  goed 
uit ,  een  feit ,  waarop  door  de  toenmalige  geogi-aphen  echter  geen 
acht  geslagen  is.  Op  eenigen  afstand  van  de  kust  —  ijs  en 
mist  beletten  hem  haar  geheel  te  volgen  —  zeilde  Pet  langs  No- 
vaya Zemlya ,  miste  den  ingang  van  Burroughs-straat ,  die  vol  gs 
zat,  en  kwam  17  Juli  in  de  baai  van  Pechora  aan.  Bjj  de  eerste 
goede  gelegenheid  vertrok  hij  weder  van  daar ,  volgde  de  Russische 
kust  en  ontdekte  de  tweede  opening,  die  toegang  verleent  tot  de 
zee  van  Kara ,  Yugorsky-sjar,  door  de  Hollanders  later  straat  van 
Nassau  ,  door  de  nieuwere  geographen  echter  naar  haren  ontdekker 
Pets-straat  genoemd.  Na  vruchtelooze  pogingen  om  door  het  ijs 
te  breken ,  ontmoette  onze  reiziger  volgens  afspraak  zijnen  tocht- 
genoot Jackman  bij  Vaigatsch.  Beide  bevelhebbers  besloten  na 
noordwaarts  te  zeilen  om  eene  jjsvrije  zee  te  zoeken ,  maar  vruch- 
teloos !  Na  eene  nieuwe  beraadslaging  besloot  men  de  reis  op  te 
geven  en  den  terugtocht  aan  te  nemen.  Pet  kwam  26  December 
behouden  te  Ratcliff  aan,  Jackman  overwinterde  in  eene  Noor- 
weegsche  haven  en  men  heeft  sedert  dien  tijd  niets  meer  van  hem 
vernomen. 

Van  de  overige  expedities ,  door  de  Moscovische  Compagnie  om- 
streeks dezen  tijd  uitgezonden,  weten  wij  uiterst  weinig.  *)  Uit  ver- 
spreide berichten  vernemen  wij ,  dat  er  in  1568  een  plan  heeft  be- 
staan tot  eene  expeditie  met  geheel  hetzelfde  doel  als  die  van  Pet  en 
Jackman,  onder  Bassendine,  Woodcocke  en  Browne,  en  dat  deze 
expeditie  waarschyniyk  vertrokken  is.  Vóór  1584  zjjn  er  nog 
verschillende  andere  reizen  door  Engelschen  gemaakt  met  het  doel 
om  den  mond  van  den  Ob  te  vinden ,  on  wel  niet  zonder  belangr^ke 
resultaten ,  die  echter  ongelukkig  alle  voor  de  wetenschap  verloren 
zijn  gegaan.  De  eerste  dier  reizen  had  ten  gevolge  het  vinden 
van  den  weg  ter  zee  naar  den  mond  van  den  Ob ,  eene  wetenschap , 
die  aan  Europa  niet  bekend  werd,  liaar  alle  deelnemers  aan  de 
expeditie  door  de  Samojeden  vermoord  werden.  *)  Zekere  Anthony 
Marsh,  x)nbekend  met  hot  resultaat  door  zgne  landgenooten 
verkregen ,  deed  in  dienst  der  compagnie  nogmaals  den  land- 
weg beproeven.  Een  Rus  met  name  Bodun ,  bereikte  op  zijnen  last 
zoodoende  den  Ob  weder,  maar  de  czaar  keurde  dergelijke  proef- 
nemingen ten  sterkste  af:  hij  zette  Bodan  gevangen,  ontnam 
hem    zjjn    rgke   voorraad    koopmansgoederen    en    belette    daar- 

*)  Zie  intUMchen  daarover:  Hamel,  Tradescant.  p.  313,  22. 

*)  Zie  over  deze  reis  breedvoerig:  Hamel,  Tradescant  der  Aeltere.  p.  322 
Noot  2.  Hamel  plaatst  haar  op  goede  grondeo  in  1581  en  maakt  het  waar- 
ichgnl\jk ,  dat  Jackman  en  de  z^nen  de  moedige  reizigers  gcwi  est  zjjn ,  die  hier 
den  dood  vonden. 


19 

door  op  nadrukkelijke  wijze  alle  verdere  proefnemingen  met  ge- 
bruikmaking van  de  verkregen  kennis.  Marsh  beraamde  ein- 
delijk in  1584  een  nieuw  plan  om  den  Ob  te  bereiken.  Eenige 
Russen  zouden  voor  hem  in  twee  vaartuigen  do  rivier  de  Pechora 
opzeilen,  van  daar  door  eene  andere  rivier,  door  hen  Ouson  ge- 
noemd (de  üssa?),  in  den  Ob  komen  on  dien  met  den  stroom 
afzakken.  De  Bussen  gaven  aan  Marsh  de  keus  tusschen  dezen 
weg  en  dien  door  Mathijs-straat  over  de  zee  van  Eara  naar  den 
mond  van  den  Ob.  Of  er  ooit  iets  van  deze  onderneming  geko- 
men is ,  is  niet  bekend.  Eene  ontdekking  van  niet  minder  belang 
was  de  kennis ,  die  Marsh  door  deze  Russen  verkreeg  van  het  be- 
staan en  de  ligging  van  Mathgs-straat  zelve  (Matyushin-sjar  tus- 
schen Novaya  Zemlya  en  Mathijs-land) ,  de  derde  en  voor  zoover 
bekend  is  de  laatste  weg  naar  de  zee  van  Kara  *). 

Hoe  belangr^k  de  tot  1584  verkregen  uitkomsten  zyn  mochten, 
men  kon  zich  niet  verhelen ,  dat  men  na  dertig  jaren  zoekens  nog 
slechts  éene  schrede  op  den  moeiel y  ken  weg  naar  Oost-Indië  ge- 
vorderd was.  Ook  nu  men  den  mond  van  den  Ob  bereikt  had, 
bleven  de  grootste  hinderpalen  op  dien  weg  zelfs  ondoorzocht. 
Volgde  men  Plinius*  uitspraken ,  dan  bleef  de  verre  noordelgkste 
punt  van  Azië  kaap  Tabin  nog  steeds  in  het  duister;  het  bleef 
twijfelachtig  of  op  zulk  eene  noordeljjke  hoogte  de  zee  bevaar- 
baar was.  En  de  vrees,  dat  de  zee  van  Kara  niets  dan  eene 
groote  baai  zou  zijn,  die  den  weg  naar  Oost-Indië  afsloot,  was 
niet  weggenomen.  Onder  deze  omstandigheden  schijnt  de  com- 
pagnie ,  die  nu  reeds  naar  haren  uitgebreiden  handel  op  de  Witte 
Zee  terecht  den  naam  van  Moscovische  droeg,  besloten  te  heb- 
ben aan  dien  handel  al  hare  aandacht  te  wjjden.  Noch  Hak- 
luyt,  die  zooveel  belang  gesteld  had  in  de  noordpoolreis  van  1580 
en  wiens  beroemd  werk  Principal  Navigations  eerst  in 
1589  verscheen,  (de  tweede  editie  is  van  1598),  —  noch  Purchas, 
die  de  wetenschappelijke  nalatenschap  van  dezen  nitnemenden  ge- 
leerde in  materiëelen  en  immateriëelen  zin  aanvaardde ,  melden  iets 
van  Engelsche  ontdekkingsreizen  naar  het  noordoosten  na  1584. 
De  reis  van  Pet  en  Jackman  schijnt  de  laatste  expeditie  van  eenig 
belang  geweest  te  zijn ,  door  Engelschen  uitsluitend  tot  het  doen 
van  ontdekkingen  naar  het  noordoosten  uitgezonden,  totdat  de 
opmerking,  dat  de  IJszee  in  den  walvisch  een  onmetelgken  rijk- 
dom in  hare  wateren  verborg ,  op  nieuw  tot  het  opsporen  van  on- 
bekende landen  aanzette  '). 

*)  Van  een  vierden  weg  door  Novaya  Zemlya  naar  de  zee  van  Kara,  tusacben 
Math\it-land  en  Lütke's-land  wordt  het  bestaan  wel  vermoed;  bet  ii  ecbter  nog 
niet  gelukt  hem  te  ontdekken.  Hamel  (Tradescant.  p.  321)  gelooft  er  niet  aan. 

*)  In  het  verhaal  dezer  noordoostelijke  tochten  volgde  ik  voornamelijk  de  uit* 
nemende  iuleidlug  voor:  Bckc,  Threc  voyngcs  by  tbc  uortb-east. 


20 

Maar  de  taak,  die  de  Engelschen  na  moedig  en  gyerig  pogen 
dus  onafgewerkt  gelaten  hadden ,  werd  dadelgk  door  eene  andere 
natie  opgevat.  De  rivaliteit ,  die  Engeland  en  Nederland  gedurende 
de  geheele  zeventiende  eeuw  verdeelde,  nam  reeds  op  het  einde 
der  zestiende  een  aanvang.  In  de  onherbergzame  wateren  der 
IJszee  begon  een  stryd,  die  zich  van  daar  over  allo  oorden  der 
wereld  zou  uitbreiden ,  —  een  strijd ,  die  op  de  geschiedenis  van 
geheel  Europa  den  beslissendsten  invloed  zou  oefenen. 


HOOFDSTUK   I. 


DE    NEDERLANDERS   IN   DE   IJSZEE.    (1565 — 1613.) 


»Men  miskent  het  doel  der  wetenschap ,  als  men  hare  waarheden 
minder  hoog  schat ,  omdat  men  de  nnttige  toepassingen  niet  ont- 
dekt, die  men  daarvan  zal  knnnen  maken  *)".  Zoo  is  het  waarlijk  1 
De  wetenschap  is  het  slechts  te  doen  om  waarheid  op  elk  gebied : 
met  de  eischen  der  praktik  kan  zjj  zich  niet  dan  accidenteel 
besighonden.  Gelukkig  echter  is  het  nat  der  wetenschap  daarom 
nog  niet  uitsluitend  in  het  ontdekken  van  waarheden  gelegen  , 
die,  hoe  gewichtig  ook,  toch  soms  zeer  koel  door  het  algemeen 
ontvangen  worden.  De  onbaatzuchtige  geleerde,  wien  het  alleen 
om  die  waarheden  te  doen  is ,  doet  soms  op  zjjnen  weg  ongezochte  en 
onverwachte  ontdekkingen,  die  aanleiding  geven  tot  het  verbe- 
teren van  bestaande  of  het  scheppen  van  nieuwe  toestanden ,  — 
ontdekkingen,  die  door  personen  alleen  op  praktische  r3sultaten 
bedacht  bezwaarlgk  zouden  zjjn  gedaan.  Op  deze  wjjze  zgn  ver- 
reweg de  meeste  der  uitvindingen  verkregen,  die  de  negentiende 
eeuw  zoo  oi^indig  ver  boven  de  vorige  verheflfen;  op  deze  w|jze 
verwierven  ook  de  Nederlandsche  noordpoolreizigers  der  zeven- 
tiende eeuw  een  ongedachten  pi*gs  voor  hunne  inspanning. 

De  herhaalde  reizen  door  de  Nederlanders  op  het  einde  der 
zestiende  en  in  het  begin  der  zeventiende  eeuw  in  de  IJszee  ge- 
daan, versierden  de  namen  der  eenvoudige  zeelieden  die  ze  onderna- 
men met  onverwelkbare  lauweren,  en  zelfs  nog  zeer  onlangs  ver- 
leenden onverwachte  ontdekkingen  aan  den  roem  van  hun  moed 
en  volharding  nieuwen  glans.  Zg  brachten  over  tot  dien  t^d 
nagenoeg  onbekende  streken  verrassende  berichten  en  bewezen 
aan  de  wetenschap  dier  dagen  belangr^ke  diensten.  Maar  tege- 
Igk  verwierven  zij  ook  voor  hunne  volharding  eene  bclooning  van 


*)  Sprayt,  De  achterhoede  van  het  idealisme.  (Gids»  Juni  1872.  p.  891.) 


22 

practischen  aard ,  al  werd  het  doel ,  dat  zij  zich  voorgesteld  had- 
den,   in  weerwil  van  al  hunne  inspanning  niet   bereikt.     De  ge- 
zochte handelsweg  naar  Oost-Indië  bleek  meer  en  meer  een  her- 
senschim,   maar  onverwachts  werd  den  moedigen  ontdekkers  een 
rnim  veld  geopend ,  waarop  de  energie  hunner  landgenooten  door 
het  vestigen  der  walvischvangst  eerlang  schatten  zou  verwerven. 
Men  make  uit  het  voorgaande  de  gevolgtrekking  niet,  dat  het 
den  helden  op  wie  ik  het  oog  heb  om  een  zuiver  wetenschappelijk 
belang   te    doen    was.     Overdreven    zucht  tot  verheerlgking  van 
het    voorgeslacht    moge    soms    de    Staten  voorgesteld  hebben  als 
edele  menschen,  die  van  liefde  tot  de  wetenschap  blakende  kost- 
bare expediti($n  uitrustten  om  de  meuschheid  met  de  wonderen  der 
IJszee  bekend  te  maken ;  teleurgestelde  nationale  trots   moge  het 
zelfs   den  moedigen  ontdekkers  tot  schande  aangerekend  hebben, 
dat   zy  niet  uit  zuivere  zucht  om  de  kennis  van  den  aardbol  te 
vermeerderen  maar  uit  baatzucht  hunne  reizen  ondernamen :  deze 
traditioneele   voorstellingen ,    deze   overdreven    eischen  zfjn  even 
onjuist   als  onbillijk.     Reeds  in  theorie  schgnt  het  voor  eene   re- 
geering  onwenschelgk ,  de  plannen  van  zuiver  wetenschappelyke 
mannen,  die  zich  met  do   eischen  der  practgk  niet  inlaten,  uit 
hare  middelen  te  steunen.  Partikulieren  als  Hakluyt  en  Mercator 
mogen  tjjd  en  geld  overhebben  voor  het   doen  van  nasporingen, 
die  slechts  theoretisch  nut  opleveren;  de  staat,  die  het  algemeen 
belang  moet  behartigen,  kan  zich  met  die  nasporingen  niet  inla- 
ten, wanneer  er  niet  gegronde  hoop  bestaat,  dat  ze  tot  een  prak- 
tisch  nuttig  resultaat   zullen   leiden.     Het  is  reeds  veel,  zoo  do 
regeering  door  premiën  en  belooningen  voor  verkregen  uitkomsten 
de  beoefening  der  wetenschap  aanmoedigt;  eerst  wanneer  de  ge- 
leerde onderzoekingen  haar  bevorderlyk  schynen  voor  het  algemeen 
belang  mag  zjj  zelve  daaraan  deelnemen.  Hoeveel  te  minder  mag 
men  hoogere  eischen   stellen  aan  de  leiders  van  den  gewapenden 
opstand  tegen  Spanje,  in  eenen  tijd  toen  geld  en  nogmaals  geld 
het    doel   der    verarmde   onderzaten  bfj  al  hunne  ondernemingen 
was  en  zjjn  moest ,  toen  de  behoefte  van  den  geest  aan  iets  hoo- 
gers  dan  de  belangen  der  geldkist  zich  bgna  uitsluitend  uitte  in 
een   streng  vasthouden    aan  den  onlangs  aangenomen  kerkvorm! 
Hoe  getuigt  het  veeleer  voor  den  ruimen  blik  der  Staten-Generaal , 
voor  hun  gezonden  practischen    zin,  voor  hunne  verlichte  denk- 
beelden ,  dat  zij  niet  meer  maar  ook  niet  minder  deden  dan  men 

zelfs  in  gewone  omstandigheden  van  eene  regeering  eischen  mag ! 
Want  de  laatste  twintig  jaren  der  zestiende  eeuw  waren  waar- 
lijk geene  gewone:  het  was  een  donkere  tyd  van  algemecue 
ellende.  De  godsdiensttwisten ,  die  Europa  beroerd  hadden ,  lie- 
ten bjjna  alle  staten  uitgeput  achter  en  nog  was  er  overal 
overvloedige  brandstof  opgehoopt,    die  eerlang  de  vlammen  fel- 


23 

Ier  dan  te  voren  zou  doen  uitbarsten.  Spanje  was  door  den 
reeds  langen  oorlog  met  zyne  oproerige  onderdanen  verzwakt 
en  verspilde  zgne  krachten  met  pogingen  om  in  Frankijk  de 
leiding  der  zaken  in  handen  te  krggen.  En  wel  stuitten  die 
pogingen  af  op  den  nationalon  zin  van  het  Fransche  volk,  maar 
Hendrik  IV  won  slechts  een  land,  sinds  lange  jaren  door  byna 
onafgebroken  bloedige  twisten  geteisterd  en  nog  steeds  door  den 
bittersten  partxjhaat  verdeeld.  In  Duitschland  heerschte  na  de  over- 
winning der  protestantsche  partij  een  betrekkelgke  rust ,  maar  de 
aanhoudende  verdeeldheden  deden  reeds  voorzien ,  dat  de  godsdienst 
ook  hier  in  de  politiek  haar  laatste  woord  nog  niet  gesproken 
had.  Ook  Engeland ,  dat  onder  het  bestuur  der  protestantsche 
koningin  tgden  van  ongekende  welvaart  doorleefde ,  moest  alle  aan- 
dacht wjjden  aan  den  toestand  van  het  buitenland ,  wilde  het  zyne 
zelfstandige  plaats  tusscheii  de  nog  steeds  vjjandig  tegen  elkaar 
overstaande  partijen  behouden.  Slechts  éen  volk  ontwikkelde  onder 
de  algemeene  verslapping  plotseling  groote  energie.  Het  gods- 
dienstige antagonisme,  dat  overal  elders  zoo  nadeelig  werkte,  had 
in  Nederland  integendeel  alle  sluimerende  krachten  gewekt.  Met 
taaie  volharding  werd  de  stryd  gestreden;  het  enthousiasme 
van  een  jeugdig  volk ,  dat  zich  nu  voor  het  eerst  één  voelde  tegen 
den  algemeenen  vijand  ,  wekte  tot  groote  daden  op.  Had  ook  Hol- 
land zelf  in  de  middeleeuwen  zjjne  vlag  reeds  op  eene  niet  on- 
aanzienlgke  handelsvloot  doen  wapperen,  de  overkomst  van  tal- 
rgke  Zuid-Nederlandsche  vluchtelingen  had  nieuwen  moed  en 
nieuwe  talenten  in  de  bevolking  ontwikkeld.  De  voorname  Vla- 
mingen ,  die  in  die  jaren  dikwijls  den  toon  aangaven  en  in  bijna 
alle  ondernemingen  van  eenig  belang  gemoeid  waren ,  deelden  aan 
de  Noord-Nederlanders  hun  heftigen  ijver  mede  voor  kerkelyke 
rechtzinnigheid ,  maar  ook  hunne  ondernemingszucht  en  hunne  erva- 
ring in  handel  en  nijverheid,  en  bepaalden  zoodoende  zelfs  voor 
een  goed  deel  het  karakter  der  Nederlandsche  natie  gedurende 
den  tachtigjarigen  oorlog.  Gesterkt  door  deze  even  talentvolle 
als  vermogende  schare ,  doorleefden  de  Hollanders  bange  tijden 
zonder  te  bezwyken :  het  gevaar  en  het  ongeluk  scheen  hun  slechts 
een  nieuwe  prikkel  tot  krachtsinspanning  te  zijn.  Geleid  door 
eene  regeering ,  die ,  hoewel  in  geeuen  deele  als  eens  haar  vorste- 
lijke leider  den  tyd  waarin  men  leefde  vèr  vooruit,  toch  steeds 
in  hare  betrekkingen  met  handel  en  nijverheid  eene  even  vry- 
zinnige  als  vrygevige  politiek  volgde,  geraakte  het  jonge  ge- 
meenebest  eerlang  tot  verbazenden  bloei.  Niet  tevreden  met  de 
oude  banen ,  zocht  de  ontluikende  energie  naar  nieuwe  wegen  om 
de  welvaart  ie  vermeerderen  en  onder  het  krggsrumoer,  dat  haar 
soms  van  nabjj  dreigde ,  vond  do  wetenschap  op  het  kleine  plekje 
gronds  reeds  toen  eene  eervolle  plaats. 


24 

Dit  waren  tgden ,  waarin  stoute ,  geniale  plannen  konden  ge- 
vormd worden,  maar  de  kamergeleerde,  de  wetenschappelgke on- 
derzoeker vond  er  geen  plaats.  Wie  lust  tot  dergelgke  bezig- 
heid voelde ,  wgdde  zich  aan  de  theologie,  die  aller  harten  innam : 
boiten  de  kerk  dwong  de  nood  der  tijden  tot  mateloos  werken, 
tot  het  zoeken  van  winst.  In  dien  tgd  moest  een  Plancins  leven , 
rechtzinnig  theoloog  en  wakker  geleerde  als  éen ,  maar  die  misschien 
aan  de  geographische  stadiën  zjjne  aandacht  niet  zon  gew^d  heb- 
ben ,  als  hg  er  niet  het  eenige  middel  in  gezien  had  om  den  noor- 
der>yken  doortocht  naar  het  rgke  Indië  te  vinden.  Het  was  dit 
veelbelovende  plan,  dat  aan  de  geographie  in  die  dagen  nieawe 
vlucht  gaf;  daarmede  waren  schatten  te  verwerven ,  daardoor  was 
Spanje  gevoelig  te  treffen ,  daarvoor  was  dus  ook  de  sympathie  van 
regeoring  en  volk.  Stap  voor  stap  naderde  men  het  begeerde  doel ; 
allen  werkten  samen  om  het  te  verwezenlgken.  Maar  niet  de  ge- 
leerden gaven  aan  de  uitvoering  van  het  plan  den  krachtigsten  stoot: 
een  man  der  practgk,  een  Zuid-Nederlander  bracht  daartoe  het 
meeste  bg  ,  evenals  het  weder  eenvoudige  kooplieden ,  weder  Zuid- 
Nederlanders  zouden  zy  n ,  die  door  het  vestigen  eener  nieuwe  ne- 
ring de  vruchten  plukten  van  de  inspanning  hunner  voorgangers. 

Toen  de  Engelschen  zich  in  1553  aan  den  mond  der  Dwina  bg 
bet  klooster  van  St.  Nikolaas  gevestigd  hadden,  was  er  door  hengeene 
moeite  gespaard  om  zich  bij  voortduring  in  het  uitsluitend  bezit 
vau  den  handel  op  die  streken  te  handhaven  <).  Slechts  gedu- 
rende korten  tijd  had  hun  dit  mogen  gelukken;  reeds  twaalf  jaren 
na  de  aankomst  der  Engelschen  waren  de  Nederlanders  er  in  ge- 
slaagd het  spoor  hunner  voorgangers  ten  minste  gedcelteljjk  te 
vinden.  In  het  jaar  1565  toch  knoopte  zekere  Philip  WinterkÖ- 
nig ,  een  bann(*ling  uit  Wardöhuus  ,  betrekkingen  met  Nederland 
aan;  een  schip  uit  Enkhuizen  kwam  door  zijne  tusschenkomst 
naar  de  plaats,  waar  spoedig  Kola  verrijzen  zou*).  Reeds  het 
volgende  jaar  (1566)  durfden  twee  Antwerpsche  kooplieden,  Simon 
Van  Salingen  en  Comelis  De  Mejjer,  van  Kola  langs  de  kust  ge 
stovend,  de  Witte  Zee  inzeilen.  Zij  landden  aan  den  mond  van 
den  Onega  en  reisden  verder  als  Russen  verkleed  overland  naar 
Moscou  *).  Schgnt  ook  deze  moedige  tocht,  die  geen  ander  doel 
had  dan  de  regeling  van  partikuliere  zaken,  niet  dadelyk  tot  het 
vestigen  van  handelsbetrekkingen  met  de  Witte  Zee  geleid  te  heb- 
ben ,  de  nederzetting  te  Kola  bleef  bestaan  en  nam  weldra  maat- 
regelen om  den  directen  handel  met  de  Dwina  in  te  leiden. 


>)  Vgl.  Hamel.  Tradescant  der  Aeltere.  p.  204—20. 
*)  Hamel.  Tradeteaat.  p.  160  Noot.   293,  SI 8. 
>)  Hamtl,  Tradescant.  p.  2\2  Noot.   3! 8. 


25 

zond  daartoe  een  vertrouwd  persoon  met  Russische  schepen  naar 
Khohnogorui  (eene  stad,  dicht  bg  de  Engelsche  nederzetting  op 
het  Bozen-eiland  gelegen)  om  de  Russische  taal  te  leeren,  waar- 
schgniyk  ook  om  eenige  voor  de  vestiging  van  handelsbetrekkin- 
gen noodige  inlichtingen  in  te  winnen.  Die  man  was  geen  ander 
dan  de  vroeger  zoo  bekende  '),  tegenwoordig  voor  velen  raad- 
selachtige Olivier  Brunei  *). 

De  nu  bgna  vergeten  naam  van  Olivier  Brunei  verdient  door 
den  toekomstigen  schrijver  onzer  handelsgeschiedenis  in  hooge  eer 
gehouden  te  worden ;  ook  in  dit  overzicht  der  Nederlandsche  ont- 
dekkingsreizen moet  hy  de  eerste  plaats  innemen.  Brunei  was 
niet  alleen  de  grondlegger  van  Nederlands  handel  op  de  Witte 
Zee ,  hg  was  ook  onze  eerste  reiziger  in  het  noorden.  Laat  ons 
zien  in  hoeverre  w^  uit  de  hier  en  daar  verspreide  losse  berichten 
de  levensgeschiedenis  van  dezen  belangwekkenden  man  kunnen 
reconstrueeren  •). 


*)  Dat  Olivier  Brunei  op  het  laatst  der  zestiende  eenw  een  persoon  van  £u- 
ropeescbe  vermaardheid  was ,  bl^kt  reeds  daaruit ,  dat  bijna  alle  berichtgevers 
(o.  a.  Gerrit  De  Veer,  Moucheron ,  Logan  en  Hudson)  zijnen  naam  zonder  eenige 
verdere  aanduiding  noemen. 

*)  De  berichten  omtrent  Brunei  vindt  incn  verzameld  bij:  Beke,  Three  voyages. 
p.  XXXVII — LI.  De  voornaamste  bron  (Wassenaer.  Hist.  vcrhael.  VIII  fol  98) 
is  hem  echter  ontgaan.  Aan  den  heer  De  Jonge  komt  de  eer  toe ,  het  eerst 
op  dit  allerbelangrijkste  bericht  de  aandacht  gevestigd  te  hebben.  Te  groote  be- 
■cheidenheid  geeft  echter  den  schgn,  alsof  hij  zijne  mededecliugeu  over  Brunei 
•Deen  aau  Hamel  ontleend  heefl ,  wiens  verhaal  door  Beke  zeer  ten  onrechte 
^a  hypothetical  biographical  niemoir*'  genoemd  wordt. 

•)  Ik  neem  hierby  de  hypothese  van  Hamel  over,  die  Olivier  Brunei  met  Al- 
ferios  vereenzelvigt.  (Zie:  Hamel,  Tradescant.  p.  316 — 19.)  De  juistheid  dezer 
■cherpzinnige  gissing  (te  scherpzinniger  omdat  Hamel  ^VaA8cnaers  bericht  slechts 
kende  nit  de  verkorte  mededecliugeu  van  Scheltema  iu  zyn:  Rusland  en  de  Ne- 
derlanden. I  p.  39)  wordt  ook  door  De  Jonge  (Opkomst  v.  h.  Nederl.  gezag  in 
Ooft-Iudië.  I  p.  10 ,  14)  erkend.  Daar  dizc  erhter  de  gronden  zijner  meening 
niet  opgeeft ,  wil  ik  ze  hier  mededeelen  om  aan  het  ongeloof  van  mannen  als 
Beke  een  einde  te  maken.  Wij  weten  dan,  dat  in  1581  twee  personen,  beiden 
den  niet  gewonen  naam  van  Olivier  dragende ,  waarvan  de  een  «natione  Belga," 
de  ander  «domo  Brnxella"  was ,  sinds  lange  jaren  aan  de  Witte  Zee  gewoond 
hadden.  Neemt  men  in  aanmerking,  dat  eerst  iu  1578  zich  eenige  weinige  Ne* 
derlanders  voor  het  eerst  daarheen  begeven  hadden,  dan  is  reeds  deze  overeen- 
komst vry  in  het  oogvallend.  Beider  ontwikkeling  was  dezelfde:  de  een,  Alfe- 
rins  was  volgens  Balak  geen  geleerde  maar  een  man  van  rjjpe  ervaring;  de 
ander,  Brunei,  had  zijn  leven  als  handelsreiziger  in  het  noorden  doorgebracht. 
Ook  in  beider  levensomstandigheden  is  er  eene  treffende  overeenkomst:  Alferius 
«captivns  aliquot  aunos  vixit  in  Moscovitarum  ditione,  apud  viros  illic  cele- 
berrimos  lakouins  et  Vnekius" ;  Bnmel  werd  in  Rusland  «eenighe  jaren  in  ge- 
▼mnckeniase  gehouden'*  en  ^daer  uyt  verlost  door  de  Ameckers,  dat  seer  treffe- 
lyeke  koopinyden  zyn,  ende  haer  honden  tot  Coolwitsogda*',  die  Krnnel  daarna 
^eenighe  jaren  gedient"  heefl.  „lakouius  et  Vnekins"  werden  reeds  door  Lütkci 


26 

Olivier  Brunei  werd  in  de  eerste  helft  der  zestiende  eeuw  te 
Brussel  geboren.  Van  zijne  eerste  levensjaren  is  ons  volstrekt 
niets  bekend.  Men  kan  gissen ,  dat  hg  reeds  in  1565  met  de 
eerste  Enkhuizer  schepen  te  Kola  gekomen  is;  men  kan  het  er 
voor  houden ,  dat  hij ,  evenals  vele  Zuid-Nederlandsche  koopmana- 
geslachten,  zooais  de  Moncherons,  de  Le  Maire*s,  de  üsselincxs 
en  anderen,  Alva*s  dwingelandij  ontvluchtende,  zich  eerst  later 
daarheen  begeven  heeft.  Zeker  is  het ,  dat  hy  reeds  spoedig  na  de 
vestiging  der  Nederlanders  te  Kola  de  bovenvermelde  reis  naar 
Kholmogonii  aanvaardde.  Het  geluk  diende  hem  daar  niet :  spoedig 
door  de  Engelschen  opgemerkt  en  als  concurrent  gevreesd  werd  hg 
door  hen  als  spion  overgeleverd  aan  de  Russische  regeering,  die 
hem  te  Jaroslawl  verscheidene  jaren  gevangen  hield.  Eindelgk 
daagde  er  voor  hem  hulp  op:  de  gebroeders  lakov  en  Grigory 
Anikiew   >),  die  tot  het  aanzienljjke  handelshuis  der  Stroganows 


die  vaa  BroDel  waarschijnlijk  niets  wist,  voor  lakov  en  Grigory  Anikiew  ge- 
houden; Hamel  was  overtnigtl ,  dat  met  de  „Araeckers"  alleen  de  Anikiewi  te 
Sol-Wütschcgodsk  bcdoell  konden  worden ,  hoewel  zijn  berichtgever  Scheltema 
„Coolwitsogda"  (Sol-Wutschegodsk)  willekeurig  in  .Cool"  (Kola)  veranderd  had. 
Alferins  verder  werd  in  1581  naar  Nederland  gezonden,  Brunei  ging  da«r  jaar- 
lijks heen,  Bruuel  reisde  dikwijls  over  land  naar  Rusland,  Alferins  deed  de 
reis  langA  de  kusten  der  Oostzee.  Alferius  was  dikwijls  in  dienst  zijner  patroons 
aan  den  Ob  geweest ,  Brunei  was  jarenlang  handelsbediende  geweest  bij  Rus- 
sen, die  jaarlijks  op  den  Ob  handelden;  Alferins  zou  van  Nederland  uit  den 
noordelijken  doortocht  zoeken ,  Brunei  is  als  de  eerste  Nederlandsche  noordpool - 
reiziger  bekend.  Kindelijk:  Brunei  was  een  der  bewerkers  van  de  Nederlandsche 
noordpoolreizen  en  sprak  daarover  met  den  Zuid  Nederlander  Moucheron ;  Alfe- 
rins was  op  reis  naar  den  Zuid-Ne<lerlniider  Mercator,  onder  wiens  medewerking 
Moucheron  den  stoot  gaf  tot  het  ondernemen  dier  noordpoolreizen,  —  Al  deie 
redenen  doen  mij  geen  oogcnblik  aarzelen ,  voor  Alferius  Olivier  Brunei  te 
schrijven:  de  tnkele  bezwaren  wegen  niet  tegen  deze  grootc  overeenkomst  op. 

')  Zie  over  de  Anikiews  en  hunne  plannen  zeer  uitvoerig:  Massa,  Beschrjr- 
vinge  van  Sibcria ,  in  :  Hessel  Gerritsz ,  Beschr.  v.  Samoyeden-Iiandt.  Zij  hadden 
o.  a.  «eenighe  van  hunne  Slaven  ende  Knechten,  tot  10  oAe  12  toe  met  de  Sa- 
moieden  in  haer  Lant  gcsonden  ,  bevelende  de  selve ,  dat  se  alle  't  Landt  datse 
door-reysden .  alles  wel  ueerstelyck  bespieden  souden ,  ende  oock  alle  haer  nu- 
nieren ,  wooningen .  leven  ende  ghebaerden  wel  ordentelijck  souden  op-teeckeuen, 
om  so  van  alles  goedt  rapport  te  doen  .  als  sy  weder  t'huys  souden  comen ,  d'welck 
eens  geschiet  zijnde,  heeft  hyse,  dieder  geweest  waren,  wel  ghetracteert  ,  ende 
oock  goede  gunste  toe-ghed ragen  ,  dan  heeft  haer  neerstelijck  bevolen  te  swyghen, 
ende  04M*k  heeft  hy  't  nt^erstelijck  by  hem  gehouden ,  sonder  yemant  daer  van  te 
vermanen ,  maer  heeft  het  Jaer  daer  aen  volghende  meerder  partye  daer  heenen 
ghesondun ,  oock  eenighe  zjner  Vrienden ,  met  Coopmanschap  van  kleynder  weer- 
den ,  als  Duytsehe  ('ramerye ,  Bellen  ende  dierghelijckc  dinghen :  dese  t^n  oock 
met  gereyst ,  ende  hebbent  oock  gelijck  als  d'andere  alles  wel  door-snuffelt  ende 
doorsien  ,  ende  reysdeu  tot  de  Riviere  Oby  toe,  door  vele  Wocstynen ,  ende  ver- 
scheydcn  Rivieren,  die  daer  vele  z^n,  ende  maeckten  met  sommighe  Sanioyeden 
aldaer   grootc    Vruntschap   ende    Alliantie....    In  somma,  door-saghen  't  alles. 


27 

te  Sol-Wütachegodak  behoorden ,  verzochten  en  verkregen  van  den 
czaar  zgne  vryheid.  De  edelmoedige  kooplieden  hadden  alle  reden 
zich  over  de  weldaad  aan  Brunei  bewezen  te  verblgden :  hun  be- 
schermeling nam  gverig  en  opmerkzaam  deel  aan  de  jaarlijksche 
tochten ,  die  de  Russen  naar  het  oosten  ondernamen.  Zoowel  te 
land  door  Samojedenland  on  Siberië,  als  ter  zee  langs  de  kust 
voorby  de  rivier  de  Pechora ,  bereikte  hjj  met  hen  den  door  En- 
gelschen  en  Nederlanders  vergeefs  gezochten  Ob.  Op  een  dier 
reizen,  die  waarschijnlijk  nu  en  dan  ook  langs  den  in  Rusland 
gewonen  weg  door  Matjnshin-sjar  gingen,  werd  hy  door  zgnen 
Russischen  gids  in  Kostin-sjar  gebracht,  eene  zeeëngte  die  door 
dit  bezoek  aan  Europa  bekend  werd. 

Weldra  maakte  de  ondergeschikte  zich  echter  voor  zgne  mees- 
ters nog  verdienstelijker  door  het  openen  van  nieuwe  wegen  voor 
hunnen  handel.  Met  de  Nederlandsche  kolonie  te  Kola  en  met 
de  behoeften  van  den  Nederlandschen  handel  goed  bekend,  opperde 
Brunei  het  plan  om  in  het  westen  eene  gelegenheid  te  zoeken  tot 
afzet  der  Russische  producten.  Om  dit  plan  uit  te  voeren  ver- 
trok hij  zelf,  begeleid  door  twee  bloedverwanten  der  Anikiews  en 
met  passen  van  den  czaar  naar  Kola,  huurde  daar  een  Neder- 
landsch  schip  en  kwam  behouden  te  Dordrecht  aan.  Daar  vonden 
de  Russische  bezoekers  goede  gelegenheid  om  hunne  waren  te  ver- 
koopen.  Het  overblyvende  gedeelte  werd  te  Antwerpen  en  te 
Parijs  voordeelig  geplaatst,  en  toen  Brunei  het  volgende  jaar  bij 
zgne  patroons  teruggekomen  was,  toonden  dezen  zich  met  het 
resultaat  der  reis  zeer  ingenomen.  Zij  besloten  tot  het  aanknoo- 
pen  van  geregelde  handelsbetrekkingen  met  Kola  en  van  daar  uit 
met  Nederland.  Zoo  bezocht  Brunei  jaarlijks  als  agent  der  Ani- 
kiews beide  plaatsen. 

Het  duurde  niet  lang  of  hij  maakte  van  zijne  gunstige  positie 
gebruik  om  het  plan  uit  te  voeren ,  waarom  hij  jaren  geleden  met 
zoo  ongelakkigen  uitslag  in  Rusland  gekomen  was.  Hij  trad  in 
overleg  met  zekeren  Jan  Van  de  Walle  en  in  1577  haalde  hij 
dezen  over  om  overland  de  reis  naar  Rusland  mede  te  maken. 
Van  de  Walle  maakte  zich  zijnen  tgd  uitnemend  te  nutte:  reeds 
het  volgende  jaar  werd  het  eerste  Nederlandsche  schip  door  stuur- 

ende  qaaemen  met  rjjckdommeii  van  Bont  weder  t*huys,  ende  hebbende  Anica 
doen  van  alles  verstaen ,  daar  hy  nae  wenschte ,  soo  dreef  hy  met  zyne  V runsten 
eenighe  Coopmanschappe  op  die  Landen,  eenighe  jaren  langh,  so  dat  dese  A.ni- 
eoD\j  heel  machtich  wierden."  Deze  Aniconij  „woonden  inde  Stadt  Osoil,  op  de 
Riviere  Witsogda  ghelegen."  Is  het  niet,  alsof  deze  beschrijving  een  commen- 
taar is  op  het  ons  reeds  van  Alfcrins  Brunei  en  zijne  patroons  bekende?  en  is 
het  wel  gewaagd  onzen  landgenoot  onder  deze  „Slaven  ende  Knechten,"  die  de 
Aaicong  ^wel  ghetracteert  ende  oock  goede  gunste  toe-ghcdraghen  hebben," 
eene  eervolle  plaats  aan  te  wijzen? 


28 

mau  Jan  Jacobsz  mette  Lippen  van  Alkmaar  in  den  Pudoshemsoo- 
niond  der  Dwlna  voor  anker  gebracht.  (1578.)  Dit  schip,  uit 
Vlissingeu  uitgezeild ,  behoorde  aan  Gillis  Van  Ejchelenberg,  ge- 
zegd Hoofman ,  een  Antwerpsch  koopman  te  Middelburg  gevestigd  ; 
als  zgn  agent  was  Jan  Van  de  Walle  daarop  aanwezig.  Onder  de 
schepen,  die  tegelijk  mot  dat  van  Hoofman  in  Rusland  aankwa- 
men ,  bevond  zich  reeds  dadelijk  dat  van  Adnaan  Crg t ,  een  see- 
kapitein  in  dienst  van  den  bekenden  Balthazar  De  Moucheron. 

De  handel  van  Nederland  met  de  Witte  Zee  was  zoodoende 
gevestigd.  Spoedig  kwam  Melchior  De  Moucheron  zich  als  agent 
van  zijnen  bloedverwant  Balthazar  aan  den  Dwina-mond  vestigen. 
De  handelsnederzetting  werd  verlegd  naar  een  haven  bg  het  kloos- 
ter van  St.  Michiel;  weinige  jaren  later  verrees  daar  de  stad 
Novo-Kholmogorui,  meestal  Archangelsk  genoemd.  Na  langdurige 
aarzeling  waren  de  Engelschen  genoodzaakt  hunne  nederzetting 
op  het  Rozen-eiland  te  verlaten  en  zich  in  de  nieuwe  reeds  bloei- 
ende koopstad  te  vestigen :  de  Nederlandsche  energie  was  hun  te 
machtig,  Nederlands  handel  bloeide  weldra  meer  dan  die  van 
Engeland,  dat  toch  den  weg  gebaand  had  >).  Dit  alles  uitvoerig 
te  verhalen  ligt  buiten  ons  .bestek :  wij  keeren  tot  Olivier  Bru- 
nei terug. 

Reeds  twee  jaren  nadat  Brunei  den  Nederlandschen  handel  op 
Rusland  had  bevestigd ,  vinden  wjj  hem  bezig  met  nog  grootseher 
en  avontuurlijker  plannen.  Het  was  het  jaar  1580,  toen  Peten 
Jackman  onder  den  toeloop  van  duizenden  op  ecne  nieuwe  noord- 
oostelijke reis  uitgevaren  waren ,  toen  de  geleerde  wereld  in  ge- 
spannen verwachting  den  uitslag  van  deze  poging  verbeidde.  Ook 
aan  den  Dwina-  mond  zullen  de  Russen,  die  dagelijks  met  de  dienaars 
der  Moscovische  Compagnie  in  aanraking  kwamen ,  zonder  twgfel 
kennis  gekregen  hebben  van  de  verwachtingen,  die  men  omtrent 
den  noordelijken  doortocht  koesterde.  Niet  te  verwonderen  was 
het  zeker ,  dat  Russen ,  met  de  kusten  der  IJszee  oneindig  beter  be- 
kend dan  de  Engelschen  ,  van  die  meerdere  kennis  gebruik  trachtten 
te  maken,  om  aan  de  plannen  op  het  vinden  van  den  noordoostelyken 
doortocht  gebouwd  deel  te  nemen  *).     De  Anikiews  hadden  reeds 


')  Zie  over  de  vestiging  ?an  den  Nederlandschen  handel  op  de  Witte  Zee: 
Wassenaer,  lïist.  verhael.  p.  89 — 93.  —  De  Jonge,  Opkomst.  I  p  9 — 14.  — 
Purchas ,  Pilgrinirs.  III  p.  464.  —  Uitvoerig  bij:  Scheltema,  Rusland  en  de 
Nederlanden.  I,  en  bij:  Hamel,  Tradescant,  passim. 

*)  Dat  Engelsche  en  Russische  kaarten  Brunei  tot  zijne  reis  aangespoord  heb- 
ben, blijkt  uit  de  mededeeliug  van  Hcssel  Gerritsz  (Beschryvinghe  van  Samoye- 
den-Landt  p.  2),  die  trouwens  met  Brunei  en  z\jne  daden  reeds  veel  minder 
bekend  schgnt  dan  Barendsz  en  z\jne  tijdgenooten.  —  Overigens  komt  het  iii\j 
waarschijnl^lE  voor,  dat  de  twee  schepen,  door  de  Anikiews  uitgeniit,  eerto 
met    de   plannen   tot   de  verovering  van  Siberië  omstreeks  dien  t\jd  in  verband 


29 

dadolgk  een  Zweedsch  scheepsbouw  meester  iu  hun  tlienst,  die  zich 
bezighield  met  het  bouwen  van  twee  tot  die  reis  geschikte  sche- 
pen. Brunei,  de  Nederlandsche  handelsreiziger,  kreeg  van  hen 
den  last  om  in  Antwerpen  bekwame  stuurlieden  en  matrozen  te 
huren  ,  al  was  het  tegen  hooge  prijzen. 

Op  zijnen  weg  daarheen  kwam  Brunei  in  Februari  1581  op  het 
eiland  Oesel  in  de  golf  van  Eiga,  waar  hg  in  de  stad  Arensburg 
eene  samenkomst  had  met  zekeren  Johan  Balak ,  een  cosmograaph 
met  den  beroemden  Gerard  Mercator  bevriend.  Balak ,  die  zeer 
veel  belang  schjjnt  gesteld  te  hebben  in  ontdekkingstochten,  gaf 
hem  eenen  aanbevelingsbrief  aan  Mercator  te  Duisburg  mede.  Uit 
dezen  brief,  door  Haklujt  bewaard,  kennen  wij  de  plannen  en 
inzichten  van  onzen  landgenoot.  Zoo  Balak  het  ons  niet  uitdruk- 
kelyk  verzekerde ,  uit  de  mededeelingen  van  Brunei  zelven  zouden 
wy  het  reeds  kunnen  opmaken ,  dat  hij ,  de  koopman ,  geen  geleerde 
was,  maar  een  man  van  rijke  ervaring:  zijne  plannen  getuigen 
niet  van  de  studie  van  Plinius,  maar  daarentegen  van  eene  be- 
trekkelgk  nauwkeurige  kennis  van  de  Siberische  kusten. 

Brunei  was  dan  voornemens  een  schip  van  weinig  diepgang  in 
Nederland  met  koopmansgoederen  te  beladen ,  in  de  Witte  Zee 
eenige  ervaren  Russen  te  huren ,  zich  van  den  noodigen  proviand 
te  voorzien  en  in  de  maand  Mei  ter  ontdekking  uit  te  zeilen. 
Oo^lpvaarts  voorbg  het  eiland  Dolgoi  gestevend  ,  wilde  hy  den 
mond  der  Pechora  bezoeken,  onderweg  alle  kusten  en  zeeën 
nauwkeurig  opnemen  en  zooveel  mogelgk  do  afstanden  bepalen. 
Vooral  den  mond  der  Pechora  wilde  hij  als  een  geschikt  station 
voor  de  heen-  en  terugreis  nauwkeurig  onderzoeken.  Langs  de 
knst  door  de  Yugorsky-sjar  stevenende ,  de  Karabaai  overstekende , 
meende  h|j  spoedig  aan  den  Ob  te  zullen  komen.  Eenige  van  de 
vele  monden  dezer  rivier  wi  1de  Brunei  opnemen  en  dan  twaalf  dagen 
de  rivier  stroomopwaarts  opzeilen  totdat  hij  aan  de  plaats  kwam , 
waar  een  andere  groote  rivier,  de  Yaks  Olgush  genaamd  (de  Taz- 
rivier  ?) ,  zich  in  den  Ob  uitstortte.  Op  zgne  reizen  overland  was 
hg  vroeger  reeds  op  die  plaats  geweest ,  waar  de  inboorlingen 
hem  verzekerd  hadden ,  dat  zij ,  wanneer  zij  daarheen  varende  den 
Ob  in  drie  dagen  waren  overgestoken ,  rgke  scheepsladingen  door 
zwarte  menschen  de  rivier  (namelijk  de  Yaks  Olgush)  hadden  zien 
afvoeren.  Eene  nabygelegene  rivier,  de  Ardoh  (de  Keta  of  de 
Taimyr?),  die  zich  in  het  meer  van  Kittai  •)  (Keta  of  Taimyr?) 
uitstortte,  begtensde  dan  ook  het  land,  bewoonde  door  de Carrah 


getUan  zullen  hebben »  dan  met  het  zoeken  van  den  uoürdoostelijkcu  düortocht. 
Massa  (Betchr.  v.  Siberia.  p.  4)  is  zeer  uitvoerig  in  hel  verhalen  van  het  aandeel 
door  de  Anikiewi  aan  dien  tocht  genomen. 

*)  China  heet  volgens  Hamel  in  het  Kussisch  nog  steeds  Kittai. 


80 

Colmak ,  dat  niets  anders  was  dan  het  rijke  en  beroemde  Cathay. 
(Khatangsk  ?)  Bmnel  hoopte  daar  te  overwinteren  en  het  volgende 
jaar  naar  de  Witte  Zee  temg  te  keeren. 

Dit  was  het  plan ,  dat  de  oudste  Nederlandsche  noordpoolreizi- 
ger  zich  had  voorgesteld.  Tot  den  mond  van  den  Ob  had  hy 
zijne  eigene  ondervinding  om  hem  te  leiden.  Verder  moest  hij 
alleen  op  de  on  volkomene  berichten  der  Samojeden  afgaan.  En 
dat  dezen  geene  veilige  gidsen  waren ,  blijkt  reeds  bg  eene  opper- 
vlakkige studie  der  kaarten.  De  verwarring,  door  Plinius'  berich- 
ten gesticht,  was  nauwelijks  grooter  dan  die,  waartoe  de  verha- 
len der  wilde  stammen  Brunei  brachten.  Tot  den  Ob  kannen 
wij  hem  volgen.  Maar  zoo  al  de  gissingen ,  hier  en  daar  over  zgn 
verderen  tocht  uit  de  overeenkomst  van  naam  en  ligging  door  mg 
gewaagd,  juist  zijn,  in  ieder  geval  blijkt  het,  dat  de  opgaven 
der  afstanden  voorbg  den  Ob  geheel  verkeerd  zijn.  En  Brunei  zon 
zeker  spoedig  hebben  bemerkt ,  dat  bij  den  Ob  zijne  reis  eerst  begon. 

De  ontwerper  zelf  was  van  de  deugdelijkheid  zijner  plannen 
overtuigd.  Niet  echter  zijne  Russische  weldoeners ,  het  vaderland 
moest  het  voordeel  genieten,  dat  de  jarenlange  nasporingen  van 
den  handelsreiziger  zou  beloouen.  Nu  hij  zelf  eindelijk  de  noo- 
dige  kennis  voor  het  aanvaarden  der  reis  verkregen  had ,  besloot 
Brunei  dadelgk ,  do  liefde  tet  het  vaderland  hooger  stellende  dan 
de  dankbaarheid,  om  eenige  kooplieden  in  Nederland  voor  zyn  |^n 
te  winnen.  Dadelijk  na  zijne  aankomst  stelde  hg  alles  in  het  werk 
om  tot  de  verwezenlijking  zijner  geliefkoosde  denkbeelden  te  komen. 
Ik  geloof  dan  ook  niet ,  dat  het  gewaagd  is  aan  te  nemen ,  dat  het  op 
zgnen  aandrang  was,  dat  eenige  kooplieden  aan  prins  Willem  I 
het  voorstel  deden  om  door  het  noordoosten  eenen  weg  naar  Oost- 
Indië  te  zoeken,  mits  de  regeering  hen  ondersteunde.  De  bekende 
Middelburgsche  koopman  Balthazar  De  Moucheron  '),  de  beroemde 
geleerde  Gerard  Meroater  *),  beiden  evenals  Bininel  Zuid-Neder- 
landsche  ballingen,  beiden  met  hem  goed  bekend,  schijnen  aan 
dit  plan  niet  vreemd  geweest  te  zgn.  De  toestand  des  lands  was 
echter  te  benard,  dan  dat  de  regeering  het  op  zich  had  kunnen 
nemen  veel  geld  te  wagen  in  ondernemingen ,  waarvan  de  uitslag 
zoo  twijfelachtig  was  als  van  deze.  Hoe  ingenomen  de  prins  per- 
soonlijk met  het  plan  zijn  mocht,  aan  ondersteuning  van  staats- 
wege viel  dus  niet  te  denken.  •) 


>)  Zie  over  Moucheroo:   De  Jonge,  Opkomst  v.  h.  Ned.  gezag.   I  p.   109 — 12. 

*)  Moll,  Zeetogten  der  Nederl  p.  46.  —  Reeds  lang  v<k)r  1581  had  Merca- 
tor, volgens  den  brief  van  Halak ,  van  de  reizen  naar  den  noordpool  bizondere 
stndie  gemaakt. 

*)  De  Jonge,  Opkomst.  I  p.  15.  —  Linschoten ,  Vojrasie  ofte  schip vaert  bj 
Noorden  om.  (Voor  re  Jen.) 


81 

De  beide  ondernemende  Zuid-Nederlanders,  Brunei  en  Mouche- 
ron,  lieten  zich  echter  niet  afschrikken.  Het  komt  mg  hoogst- 
waarschijnlijk voor,  dat  in  1584  op  kosten  van  Moucheron  de 
eerste  Nederlandsche  noordpoolreis  ondernomeu  werd  ■).  Hoe  dit 
zij ,  zeker  is  het ,  dat  aan  Brunei  de  eer  dier  eerste  reis  toekomt. 
Met  een  schip  van  Ënkhuizen  —  de  stad ,  die  reeds  sinds  1565 
handel  dreef  op  Kola,  —  vertrok  de  onvermoeide  reiziger  » lange 
voor  Willem  Barentszoons  reis*'  naar  het  noorden  om  het  verre 
Cathay  te  bereiken.  Evenals  al  zijne  navolgers ,  die ,  kooplieden 
in  merg  en  been  als  de  Nederlanders  waren,  zich  ook  op  zulke 
gevaarlijke  reizen  niet  van  den  handel  wilden  onthouden  *),  hield 
ook  Brunei  zich  o  ader  weg  bezig  met  het  aanknoopen  van  han- 
delsbetrekkingen met  de  Samojeedsche  stammen.  Zijne  pogingen 
waren  hem  echter  noodlottig:  nog  voordat  hij  Novaya  Zemlya  be- 
reikt had ,  nam  zijne  reis  een  einde.  De  rivier  de  Pechora ,  die 
hg  blijkens  den  brief  vau  Balak  reeds  vroeger  als  zeer  ondiep  had 
leeren  kennen,  verzwolg  zijn  schip,  dat  reeds  met  eene  rijke  la- 
ding kostbare  handelsartikelen  (pelterijen ,  bergkristal  en  Russisch 
glas)  bevracht  was  '). 

Nog  wilden  de  twee  bondgenooten  het  niet  opgeven :  zij  besloten 


*)  Ik  maak  dit  op  uit  het  bericht  van  den  hier  zéér  welingelichten  Middel- 
burgschen  notaris  Le  Petit  (Gr.  chron.  anc.  et  unud.  11  p.  651),  die  op  het  jaar  1 59 i 
verhaalt,  dat  Balthazar  De  Moncheron  vS'asseurant  sur  cela  (d.  i.  de  berichten 
uit  Rusland  over  de  mogelijkheid  van  den  noordelijken  doortocht)  oultre  la 
petite  espreuve  que  dix  années  auparavant  ilen  avoit  des- 
ia  f  ai  te,  advertit  le  priucc  Maurice  de  la  délibération  quMI  avoit  do  cher- 
cher  ledit  passage/'  Moucherou  deed  juist  iu  1584  met  kracht  eeuu  uitrusting 
op  de  Witte  Zee  en  w\j  weten  ,  dat  hij  dien  handel  sedert ,  «mits  dat  z\jneu 
naem  in  descn  eenichsins  kennelic  endc  rnchtbacr  gemaect  was,  nyct  en  heeft 
moghen  ofte  derven  vervolgen  endc  continueren."  (De  Jonge,  Opkomst.  I 
p  15, 17.)  —  Wel  verhaalt  Linschoten  iVoyosie,  Voor-redeo)  dat  «etlijcke  Kooplieden 
ende  andere  dese  Noordtsche  Vaert  ofte  ondersoeckinghe  langhe  ghesocht  hebben 
op  de  baen  te  brenghen ;  maer  dat  dat  altijdt  achterghebleven  is  tot  op  het  laer 
1598,"  maar  het  bericht  van  den  anders  natuurlijk  zeer  betrouwbaren  getuige  is 
toch  bepaald  onjuist,  daar  wij  weten  dat  Brunei  omstreeks  1584  eene  mislukte 
reis  deed.  Het  eenige,  dat  tegen  het  noemen  van  Moncheron  als  recder  van 
Bmnels  schip  pleit,  is  het  feit,  dat  deze  laatste  uit  Enkhnizcn  vertrok ,  terwijl 
de  Moucherons  zooals  men  weet  te  Middelburg,  later  te  Veere  g^*vestigd  waren. 

s)  Zoo  moest  b.  v.  ook  de  tweede  noordpoolreis  (van  1595)  volgens  de  In- 
structie alleen  dienen  om  handelsbetrekkingen  met  Cathay  en  andere  Aziatische 
landen   aan  te  knoopen :  verder  dan  Japan  mochten  de  schepen  nog  niet  gaan. 

*)  Van  Meteren,  Comment.  ofte  memor.  fol.  CXXV.  („Sints,"  d.  i.  na  Pet 
en  Jackman  in  1580,  «heeft  Oliner  Brunei  uyt  Hollant  de  Noordooste  passagie 
ghesocht ,  ende  ontdeckte",  d.  i.  onderzocht  (?),  „de  Reviere  van  Pechora.")  — 
Beschr.  v.  d.  Saraoycden- Landt.  p.  2.  —  Ook  Van  Dam  (Gesch.  der  O.-I.  C. 
MS,  R,A.)  spreekt  van  vruchtelooze  noordpoolreizen ,  door  Nederlanders  op  het 
voetspoor  der  EngrUihcn  ree  «Is  vwor  159  i  ondernomeu. 


32 

tot  eeae  nieuwe  poging.  Maar  eene  noordpoolreis  was  geene  zaak 
yan  gering  l>elang :  » by  de  Ivooplieden  alleen  kende  't  selfde  seer 
qaalijck  te  weghe  ghebracht  worden  sonder  eenighe  hnlpe  ofte 
assistentie  midtsgaders  d*  aathoriteyt  yan  *t  Landt  daer  toe  te 
hebben  ■  ).**  Het  yadorland  had  zich  tot  bgstand  onmachtig  yer* 
klaard:  nieu  moest  zich  das  elders  heen  wenden.  Aan  een  temg- 
keer  in  Rassisohe  dienst  yiel  yoor  Branel  niet  te  denken :  yema- 
men  wij  reeds ,  dat  hy  tjjdens  zgn  bezoek  aan  Balak  niet  yan 
plan  was  zich  by  do  Russische  ondomeming  naar  het  oosten  aan 
te  sluiten,  hoe  zou  men  hem  ontyangen,  nn  hij  yan  het  geheim 
den  geheimzinnigen  Russen  afgezien  gebruik  gemaakt  had  om  den 
streng  yerbodeu  handel  op  Siberië  zelf  te  ondernemen?  Hoe  zou 
men  den  ontwerper  van  het  plan  beschouwen,  terwyl  de  geld- 
schieter Moucheron  zelf,  die  nog  in  1584  talrijke  schepen  naar  de 
Witte  Zee  zond ,  daar  met  zulke  wantrouwende  blikken  werd  aan- 
gezien, dat  hy  het  raadzaam  oordeelde  den  winstgeyenden  han- 
del eerlang  te  staken?  *)  Maar  eene  andere  mogendheid  bleef 
hun  oyer.  Denemarken,  reeds  lang  misnoegd  oyer  de  tochten 
naar  de  Witte  Zee ,  die  zynen  Sondtol  afbreuk  deden ,  zon  gaarne 
de  gelegenheid  aangrijpen  om  zelf  in  het  noorden  machtig  te 
worden.  Daarheen  wendde  zich  dan  ook  eerlang  Brunei  en  sloot 
uit  naam  van  Moucheron  met  den  koning  eene  overeenkomst , 
waarbij  Z.  M.  den  Zeeuwschen  koopman  verscheidene  privilegrien 
schonk  en  hem  zelfs  ƒ  100,000  voor  zijne  moeite  beloofde ,  zoo 
hij  den  tocht  wilde  doen  ondernemen  en  zijne  kennis  voor  den 
koning  beschikbaar  stellen.  Miiar  ook  ditmaal  kwam  er  van  de 
reis  niets:  mag  men  Moucheron  gelooven,  dan  » prefereerde  hy 
den  dienst  ende  welvaert  van  deze  landen"  ten  slotte  boven  het 
bevoordeelen  van  den  vreemdeling ,  en  was  dus  zuivere  vaderlands- 
liefde de  oorzaak ,  dat  hy  zich  ongeneigd  toonde  den  Deen  te 
helpen  •). 

Maakt  ook  dit  wel  wat  laat  opgekomen  gewetensbezwaar  bg 
iemand ,  die  zoo  goed  wist  wat  hij  wilde  als  de  latere  handlanger 
van  Hendrik  IV,  een  eenigszins  venlacht  figuur,  zeker  is  het  dat 
Brunei  minder  nauwgezet  was.  De  wegen  der  beide  krachtvolle 
mannen  scheiden  zich  hier.  Terwijl  Moucheron  zich  langzamerhand 
en  in  het  geheim  voor  verdere  noordpoolreizen  voorbereidde ,  zocht 
Brunei  elders  bevrediging  voor  zijn  onleschbaren  dorst  naar  avon- 
turen,    tienmaal    in  betrekking    met    Denemarken   bood   hg   den 


')  Linschotrn,   Voynnie  oftr  schip-viuTt.  (Voor- reden.) 

*)  rontract  van  ^louchcroo  met  de  Staten  van  Zeeland,  bg  :  De  Jonge  ,  Opkomst. 
I   p.  17. 

*)  Dit  bericht  heeft  De  Jonge  bekend  gemaakt  nit  het  contract  van  Muq- 
cherou  met  de  Staten  van  Zeeland.  (De  Jonge,  Opkomst.  I  p.  17.) 


83 

koning  aan  de  lang  verlorene  Groenlandsche  koloniën  voor  hem 
te  gaan  opzoeken.  Het  aanbod  van  den  ervaren  noordpoolreiziger 
kon  niet  andei*s  dan  welkom  zijn  aan  eene  natie ,  die  reeds  vroe- 
ger een  paar  maal  tochten  met  dit  doel  had  ondernomen ,  en  gi*e- 
tig  werd  dan  ook  de  voorslag  aangenomen.  Brunei  trad  dadelijk 
in  Deenschen  dienst  en  gaf  niet  eerder  zijne  pogingen  op,  voor- 
dat drie  vruchteloozo  reizen ,  door  hem  in  achtereenvolgende  ja- 
ren ondernomen,  hem  van  de  ijdelheid  van  zijn  streven  hadden 
overtuigd  *). 

Het  komt  mij  waarschijnlijk  voor,  dat  Brunei  zich  daarna  in 
zgn  vaderland  heeft  nedergezet  om  krachtig  mede  te  werken  tot 
verwezenlijking  zyner  geliefkoosde  plannen  en  om  de  begeerte  zijner 
landgenooten  naar  betere  kennis  van  het  geheimzinnige  noorden 
te  prikkelen.  Wij  weten  toch ,  dat  de  latere  noordpoolreizen  der 
Nederlanders  voor  geen  gering  deel  aan  zijne  bemoeiingen  moeten 
toegeschreven  worden  ' ) ;  wij  kunnen  nagaan,  dat  h^  met  Barendsz. 
zei  ven  uitvoerig  over  zijne  ervaringen  moet  gesproken  hebben  •). 
Waarschgnlijk  ging  hij  met  zijne  onderrichtingen  voort  tot  aan 
z^nen  dood,  die  zeker  op  het  einde  der  zestiende  eeuw  voorge- 
vallen is:  althans  in  1577  was  hij  » al  een  bedaeght  man*'  *).   Zijn 

*)  Dit  interessante  bericht  omtrent  Brunei  heb  ik  gevonden  bij :  Megiser, 
Septentrio  Novantiquas  (161 H),  die  op  p.  174  verhaalt:  «Innerhalb  100  lahrea 
haben  die  Bennenmercker  den  Strich  oder  Weg  dahin  (d.  i.  naar  Groenland) 
▼erlohren.  Darnmb  dann  be\j  vnsern  Zeiten ,  OHvier  Brunei ,  ein  wolerfahrner 
Stewrman  dre^  lahr  nach  einander  vom  König  von  Dennenmarck  gegen  Mitter- 
nacht  gesandt  worden,  diese  Insnl  Grouland  zu  suchen."  Ik  heb  er  een  oogen- 
blik  aan  gedacht,  of  met  die  drie  reizsn  in  drie  opeenvolgende  jaren  ook  die 
van  Hall  e.  s.  (1605 — 7)  bedoeld  zouden  kunnen  z\jn. 

*)  Hessel  Gerritsz  verhaalt  (Beschr.  v.  d.  Samoyeden-Landt.  p.  8),  dat  i^de  toch- 
ten der  Engelachen  ende  van  OHvier  Bunel"  aanleiding  tot  de  Nederland- 
Bcbe  noordpoolreizen  gegeven  hebben.  —  Ik  vermoed,  dat  Brunei  om  tot  die  reizen 
aan  te  sporen  zelfs  eene  brochure  heeft  uitgegeven ,  waarin  h\j  z\jne  lotgevallen  in 
het  noorden  beschreef.  Het  boekje  is  waarschijnlijk  de  aan  prof.  Fruin  (Tien 
jaren  p.  241  Noot  2)  onbekend  gebleven  bron  van  Wasaenaer. 

*)  Dit  maak  ik  op  uit  het  feit,  dat  Barendsz.  Kostin-sjar  herkende  vol- 
gens de  beschrijving  door  Brunei  daarvan  gegeven.  (De  Veer,  Drie  sejrlagien. 
Eerste  reis.  fol.  7.) 

*)  Wassenaer,  Hist.  verh.  VIII  fol.  93.  —  Het  tijdstip  van  z\jnen  dood 
maak  ik  op  uit  het  feit,  dat  hg,  bekend  als  hg  was  en  na  al  z\jne  bemoeiin- 
gen, niet  voorkomt  onder  de  bevelhebbers  der  drie  noordpoolreizen  van  1594  >97. 
Ook  sprak  Hessel  Oerritsz.  reeds  in  1613  van  zgne  reis  als  die  van  «Oliverii 
eninsdam  Bunelli.*'  (Descr.  detect.  freti ,  bg :  Asher,  Hudson.  p  287)  —  Ik  geloof 
dan  ook  niet,  dat  h\j  ia  1606  bij  de  ongelukkige  noordpoolreis  van  John  Knight 
tegenwoordig  geweest  kan  zgn ,  wat  men  anders  zou  kunnen  opmaken  uit  de  vol- 
gende mededeeling.  Aan  het  einde  van  het  journaal  der  reis  (bg :  Purchas , 
Pflgrimea.  III  p.  881)  staat  vermeld:  «The  rest  of  this  louruall,  from  the 
death  of  Master  John  Knight,  was  written  hy  Oliuer  Browne  (of  «Brownel'*) 
oac  of  the  Company."  (De  laatste  letter  van  dun  naam  Brownel  is  niet  davdfi\^^ 


34 

naam  bleef  w^d  en  zjjd  bekend :  Engelschen  en  Nederlanders  yer- 
melden  hem  als  iemand  van  gezag  en  onderyinding  >).  Slechte 
de  zorgeloosheid  der  geschiedschrijvers  is  ooi*zaak,  dat  wg  zoo- 
lang onbekend  gebleven  zgn  met  de  lotgevallen  van  eenen  land- 
genoot, wiens  naam  als  die  van  zoovele  reizigers  dier  tgden  tot 
nog  toe  nagenoeg  hot  eenige  was ,  dat  van  hem  ter  onzer  kennis 
was  gekomen  *). 

Maar  waren  ook  zijne  daden  vergeten,  de  uitwerkselen  daarvan 
zijn  sinds  eeuwen  wereldberoemd.  Brunei  zelf  schgnt  de  uit- 
voering zijner  plannen  niet  meer  beleefd  te  hebben,  maar  zgn 
deelgenoot  Moucheron  vatte  met  de  hem  eigene  energie  het  oude , 
niet  vergeten  plan  weder  met  kracht  aan ,  zoodra  hg  een  geringe 
kans  van  slagen  zag.  Gedurende  de  lange  jaren ,  dat  de  onderneming 
schijnbaar  was  opgegeven ,  had  hij  door  zijne  bloedverwanten  te 
Archangel  en  te  Londen ,  door  personen ,  die  hg  alleen  met  dat  doel 
naar  Rusland  zond,  onvermoeid  de  meest  volledige  inlichtingen 
verzameld  over  de  kansen  op  eene  noordoostelgke  doorvaart  en 
de  resultaten  door  Bussen  en  Engelschen  reeds  verkregen  >).   In 


afgedrakt.)  Maar  al  is  de  lezing  »Brownel"  (de  gewone  Engehche  yerbastering  Tan 
„Broner')  juist,  dan  schijnt  het  toch  vreemd,  dat  een  oud  en  ervaren,  algemeen 
bekend  zeeman  als  hg  nog  in  eene  ondergeschikte  betrekking  zon  gevaren  hebben. 
Onmogelijk  is  het  echter  volstrekt  niet ,  dat  wij  hier  een  belangrijk  bericht  over  den 
verderen  levensloop  van  onzen  landgenoot  bezitten.  Dat  Brunei  te  gelijk  met  Knight 
uit  Deenschen  in  Engelschen  dienst  overgegaan  is  en  zoodoende  het  noordwesten 
op  nieuw  bezocht ,  is  op  zich  zelf  niet  onwaarschijnlyk ,  te  minder  daar  de  Engelsch- 
man  Josiah  Logan  nog  in  1611  nanwkearig  wist  te  zeggen,  hoe  Brunei  Kostin- 
sjar  gevonden  had.  (Beke,  Three  voyages.  p.  XLIII.)  Ik  maak  hieruit  op,  dat 
deze  Engelsche  noordpoolreizigcr,  die  uit  de  ons  bekende  veel  kortere  Nederland- 
sche  berichten  niet  geput  kan  hebben,  Brunei  persoonlijk  moet  gekend  hebben. 
£n  bovendien  zou  het  feit,  dat  Brunei  zich  na  zgne  mislukte  noordpoolreis  in 
1584  voortdurend  in  Deenschen  en  Engelschen  dienst  bevond,  z\jne  afwezigheid 
op  de  latere  Ncderlandsche  noordpoolreizen  en  Hessel  Oerritsz.'  onbekendheid  met 
z^ne  lotgevallen  voldoende  verklaren. 

')  Vgl.  de  bij  Bekc  (Three  voyagcs.  p.  XL[I,  XLIll)  aangehaalde  gezegden 
van  Barcndsz. ,  Hudson  en  Logan.  Zie  ook  het  contract  van  Monchcron  met 
Zeeland,  bjj :  De  Jonge,  Opkomst.  lp.  17. 

*)  Ik  ben  in  de  beschrijving  van  het  leven  van  Brunei  uitvoeriger  geweest 
dan  ik  over  de  verdere  Nederlandsche  noordpoolreizen  z\jn  zal,  omdat  hetgeen  over 
dezen  persoon ,  die  reeds  vroeger  de  aandacht  der  geschiedkundigen  getrokken  heeft , 
bekend  is ,  gevonden  wordt  in  allerlei  oude  werken .  De  eenige ,  die  er  een  overzicht 
van  geeft  is  —  behalve  De  Jonge,  die  natunrlgk  zeer  kort  is,  —  Hamel,  wiens 
boek  door  het  geheele  gemis  van  opgaven  der  bronnen  minder  vertrouwen  geniet 
dan  het  verdient.  De  drie  nu  volgende,  beroemde  ontdekkingsreizen  der  Neder- 
landers z\jn  echter  meer  dan  voldoende  bekend :  ik  zal  dus  bg  het  verhalen  daar- 
van  den  tegenovergestelden  weg  inslaan  en  mg  zooveel  mogelgk  bekorten 

*)  Zie  hierover  en  over  de  verdere  voorbereidingen  tot  de  expeditie :  Linscho- 
ten ,  Voyaiie  ofte  lehip-vaert  by  Noorden  om.  (Voor-reden.)  —  Contr.  der  Stn.  ▼. 
2f«Und  met  Moneheron,    tla   bglage  achter  de  Notulen  Zeeland  1504.  —  L« 


35 

1593  kon  h^  zich  dan  ook  tot  Manrits  Van  Nassau  wenden  ^)  en^ 
door  dezen  aan  de  Staten  aanbevolen ,  in  December  aan  den  the- 
saurier   van   Zeeland  Jacob   Valcke   en   aan  de    Gecommitteerde 
Raden  dier  provincie   zijne  plannen  ontvouwen.     De  Staten  van 
Zeeland  toonden  zich  dadelyk  geneigd  tot  medewerking :  zij  boden 
Moucheron  het   bestuur   over   de   onderneming  aan  en  ^  van  de 
in-   en  uitgaande  rechten  der  langs  den  nieawen  weg  te  vervoe- 
ren   goederen,    mits  hij  ^  van  de  kosten  droeg.     Toen  echter  de 
zaak  door   eene  conferentie  van  Moucheron  met  Maurits,  Oldon- 
bamevelt ,  Cant ,  Maelson  en  Valcke  meer  algemeen  bekend  werd , 
mengde  zich  ook  Holland  daarin  en  beide  provinciën  besloten  ge- 
heel op  eigene  kosten  zonder  tusschenkomst    van  Moucheron  den 
tocht  te  doen  ondernemen.    Den  ontwerper  beloofden  zij  met  eene 
som  gelds  bf  eene  jaarwedde  voor  hem  en  zijne  nakomelingen  te 
zullen  beloonen.    Moucheron  moest ,  hoewel  hg  liever  zelf  als  aan- 
deelhouder in  de  verwachte  voordeden  der  onderneming  had  wil- 
len deelen,  toegeven  en  hg  sloot  met  de   Staten  van  Holland  en 
Zeeland  een  contract,  waarbij  hij  zich  verbond  hen  voor  de  ont- 
worpen  reis  met   zijne  verkregen  kennis  bij  te  staan.     Na  lange 
beraadslagingen   en  vele  conferentiën   met  Moucheron  werd  ein- 
delgk  11  Mei  1594  de  Instructie  voor  de  expeditie  vastgesteld  en 
den    16  door  de   Staten-Generaal   bekrachtigd.      Dit   gewichtige 
stuk  bevatte  den  last  om  de  Yugorsky-sjar,  de  straat  tusschen  het 
vaste  land  en  het  eiland  Vaigatsch,  door  te  zeilen,  te  trachten 
over  de  Kara-zee  het  voorgebergte  Tabin  te  bereiken  en  van  daar 
na  alle  kusten,  eilanden,  havens  en  reeden,  alle  zeeën  en  andere 
wateren  goed  opgenomen  te  hebben,  na  de  nauwkeurigste  waar- 
nemingen omtrent  vloed  en  eb  en  andere  belangrgke  verschgnse- 
len   in   het   scheepsjournaal   te  hebben  aaivgeteekend ,  onverwgld 
huiswaarts   te  keeren.    Het   zoeken  van  den  verderen  weg  werd 
voor  eene  volgende  reis  bewaard  *). 

Petit»  6r.  chron.  anc.  et  mod.  II  p.  651.  —  De  Jonge,  Opkomst  ▼.  h.  Nederl. 
gexag  in  Oott-Indië.  I  p.  14 — 18  —  Een  uitnemend  en  tot  in  bizonderheden  vol- 
komen  jnist  oTerzicht  van  de  nanleiding  en  voorbereiding  der  Nederlandsche  noord- 
poolreizen  vindt  men  b\j :  Fruin ,  Tien  jaren.  p.  238 — 54.  —  In :  Begin  ende 
Yoortgangh  van  de  Oost-Indische  Compagnie  (Inleid,  p.  1 , 2)  worden  Jacob 
Yaleke  en  ChriitoiTel  Roeltius  ,  Theaaarier  en  Pensionaris  van  Zeeland,  en  de  be- 
kende kooplieden  Balthazar  De  Moucheron,  Jan  Jansz.  Carel  en  Dirk  van  Os  als 
de  voornaamste  aanleggera  der  noordoostelijke  tochten  genoemd.  Eveneens  b\j : 
Van  Meteren,  Comment.  ofte  Memor.  foL  CXXV. 

*)  Le  Petit,  Gr.  chron.  anc.  et  mod.  II  p.  651.  —  Jinschoten  ,  Yoyasie  ofte 
schip-vaert  bjr  Noorden  om.  (Voor-reden.) 

*)  «Instructie  voor  Wilhem  Barentsz.  waer  neer  hy  hem  sal  hebben  te  regu- 
leren ,  omme  die  reyse  by  Noorden  (Noua  Sembla)  om  t'  ondersoucken  ende  te 
vinden  naer  't  Coninckryck  van  China  enz."  dd.  16  Mei  1594,  in  het  Register 
der  «Instructien  zedert  1588  tot  1610."  K.-A. 


86 

Ondertusschen  had  de  Amsterdamsche  regeering ,  wier  opmerk- 
zaamheid zich  weldra  op  de  onderneming  vestigde,   het  plan  op- 
gevat om  voor  zich  een  aandeel  in  den  roem  en  het  voordeel  daar- 
van te  verkrijgen.    Aangevnnrd  door  haren  burger,  den  beroemden 
cosmograaph  Petrus  Plancius,  besloot  zij  tegelijk  met  de  Staten- 
Generaal  een  schip  voor  eigene  rekening  naar  het  noorden  uit  te 
zenden.  De  plannen ,  door  de  hooge  regeering  in  overleg  met  Mon- 
cheron  gemaakt,  droegen  echter  de  goedkeurig  der  Amsterdammers 
niet  weg.    Zy  besloten  de  inzichten  van  Plancius  te  volgen.  Mis- 
schien ondei  den  invloed  der  berichten  van  Brunei ,  die  ongetwg- 
feld   van  den  Russischen   handelsweg   naar  het  oosten  door  Ma- 
tyushin-sjar  ten  noorden  van  Novaya  Zemlya  (p  r  o p  r  ia)  gesproken 
had,   verkondigde  Plancius  de  leer,  dat  de  weg  door  Tugorskj- 
sjar    met   vele   moeielijkheden    verbonden    was  (de  reis  van  Pet 
en    Jack  man    had    dit   voldoende    bewezen)    en  dat  men  dus  de 
voorkeur  moest  geven  aan   het   zoeken  van  eenen  doortocht  ten 
noorden  van  Novaya  Zemlya  ").    De  instructie,  aan  de  Amster- 
dammers door   do   Staten-Generaal   gegeven,  luidde  dus,  dat  zg 
overeenkomstig  met  deze  begrippen  den  weg  aan  de  beide  andere 
schepen    voorgeschreven  wel  een  eind  ver  moesten  volgen,  maar 
dat  zij   vóór  het  bereiken  van  Novaya  Zemlya  daarvan  moesten 
afwijken  en  trachten  dit  land  te  omzeilen.    Na  het  bereiken  van 
kaap  Tabin  moest  ook  deze  expeditie  na  soortgelijke  waarnemin- 
gen als  de  andere  langs  denzelfden  weg  huiswaarts  keeren  >). 

Wel  niet  te  gelijk,  maar  toch  op  denzelfden  dag  (5  Juni  1594) 
verlieten  de  beide  expedities  de  reede  van  Texel.  Den  vorigen 
dag  had  men  besloten  gezamenl^k  den  tocht  tot  Kildin  te  maken 
en  Comelis  Comelisz.  Nay,  den  kapitein  van  een  der  beide  schepen 
van  de  Staten-Generaal,  tot  opperbevelhebber  van  de  geheele 
vloot  benoemd.  Den  23  Juni  lag  men  te  zamen  voor  Kildin: 
spoedig  daarop  vertrok  elk  in  de  hem  voorgeschrevene  richting. 
Wg  zullen  eerst  de  grootste  der  beide  uitrustingen  op  haren  weg 
volgen. 

De  twee  schepen,   de  Swane  van  Veere  en  de  Mercnrins  van 
Enkhuizen,  uitgerust  onder  toezicht  van  Moncheron  en  Maelson, 


*)  Tot  het  aannemeD  van  Plancias*  meening  werkte  ongetwijfeld  mede  de  on- 
zekerheid of  Novaya  Zemlya  een  eiland  dan  wel  ten  noordoosten  met  het  ratte 
land  verbonden  was.  Was  het  laatste  waar.  dan  voerde  de  Yngorsky-sjar  niet 
naar  eene  opene  xee  maar  naar  eene  baai ,  die  geen  uitgang  ten  oosten  had.  (Vgl. 
o.  a.  Hessel  Gerritsz'  aanteekeningen  op  de  kaart  van  Massa  in :  Beschr.  v  d.  Sa- 
moyeden-Landt.  —  Ook  de  Instr.  der  Mosc.  Comp.  aan  Bassendine  e.  s.  en  aan 
Pet  en  Jackman ,  aangehaald  hiervoor  p.  17  Noot  2.  —  Eindelijk  nog :  Philosophi- 
eal  Trtnsactions.  Vol.  X  (1675)  p.  418.) 

*)  Inttr.   der   Stn.-Oen.  voor  Wilhem  Barentu. ,  dd.  16  Mei  1694,  in:  Iii« 
Itrncticbock  der  Stn.-Gen.  1588—1610.  R.-A. 


37 

Tertrokken  2  Juli  naar  Vaigatsch.  Op  de  Swane  was  kapitein 
Comelis  Comelisz.  Nay  van  Enkhuizen ,  die  meermalen  voor  Mou- 
cheron  op  de  Witte  Zee  gevaren  had,  stuurman  Pieter  Dircksz. 
Strickbolle  van  Enkhuizen,  een  zeeman,  die  zijne  ervaring  mede 
in  dienst  der  Moucherons  had  verkregen;  als  commies  was  daar 
de  bekende  Francoys  De  la  Dale ,  een  bloedverwant  van  Mouche- 
ron ,  die  lang  voor  hem  aan  de  monden  der  Dwina  vertoefd  had ; 
Christoffel  Splindler,  een  Slavoniër  die  te  Leiden  gestudeerd  had , 
ging  als  tolk  mede.  Op  de  Mercurius  was  kapitein  Brandt  Ys- 
brandtsz.  Tetgales  van  Enkhuizen  en  stuurman  Claes  Cornelisz. 
uit  dezelfde  stad ;  de  commies  was  de  beroemde  Jan  Huygen  Van 
Linschbten.  Wat  kon  men  niet  van  de  vereenigde  pogingen  van 
zoovele  ervarene  en  geleerde  mannen  verwachten! 

Het  resultaat  der  onderneming  was,   hoezeer  ook  door  tijdge- 
nooten  geroemd,  slechts  gering:  do  Nederlanders   kwamen  langs 
denzelfden  weg  als  Pet  en  Jackman  ongeveer  tot  hetzelfde   punt 
als  hunne   voorgangers.    Reeds  dadelijk  door  drijfijs  bemoeielijkt 
zeilden   zij   langs  de  Russische  kust,  staken  de  Witte  Zee  en  de 
Cheskaia-golf  over  en  bereikten  18  Juli  den  mond  der  Pechora. 
Den  21   kwamen   zij   bij    Vaigatsch   voor  anker,  zeilden  na  vele 
onderzoekingen   de  Yugorsky-sjar   door  en  bereikten  1  Augustus 
de  zee  van   Kara.    Ook  daar  werden  zij  zeer  door  drgfijs  gehin- 
derd, maar  na  moedig  doorzetten  kwamen  zij  9  Augustus  op  om- 
streeks 71"  NB.  in  eene  opene  zee.    Zij  meenden  daarom  wel  wat 
voorbarig  de  doorvaart  naar  Indiö  gevonden  te  hebben  en  ^  stem- 
den met  een  ghomeen  accoort  de  Cours  weder  naer  *t  Vaderslandt 
te  stellen  om  aldaer  (hun  Godt  sulcks  gunnende)  dese  wel-gheluckte 
begonnen  vaert,  met  blijdtschap  te  communiceren."  Aan  verschil- 
lende,  zooals  zij  meenden  door  hen  ontdekte  plaatsen  hadden  zg 
namen    gegeven.     Zoo  noemden   zg  Yugorsky-sjar  de  straat  van 
Nassau,  Vaigatsch  het  Enkhuizer  eiland,  de  Kara-zee  de  Nieuwe 
Noordzee,    twee  eilanden  het  Maelsons-  en  het  Staten-eiland   •). 
Pier   op  het   resultaat    hunner    reis,   die  hen  naar   zg   meenden 
voorbij   den    Ob    en    in    hot   gezicht   van   kaap    Tabin    gebracht 
had,    ontmoetten    Nay  en  de  zgnen  den   16    Augustus  ten  wes- 
ten van   Vaigatsch  de    Amsterdammers,    die    minder    hoog    van 
zich   zelven   denkende  in  werkelijkheid  aan  het  voorgestelde  doel 
veel  nader  gekomen  waren. 

Deze  expeditie  bestond  uit  slechts  éen  schip ,  de  Mercurius ,  dat 
een  jacht  of  visschersschuit  bij  zich  had.  De  geringe  krachten  der 
onderneming  werden  echter  ruimschoots  opgewogen  door  de  tegen- 
woordigheid van  Willem  Barendsz.  als  kapitein.    Het  is  voldoende 


*)  Vgl.  over  deze  reis:  Linschoten,  Voyasic  ofte  schip- vaert  by  Noorden  om. 
(Eerste  reis.) 


88 

zgnen  naam  te  noemen  om  voor  den  lezer  dadelgk  het  beeld  op 
te  roepen  yan  dezen  beroemden  Terschellinger,  den  ervaren  stnnr- 
man,  die  »yan  syne  kintsche  daghen  aen  altgt  gheneghen 
gheweest  was ,  omme  nae  alle  sjn  vermoghen ,  de  Landen  die  hy 
bewandelde  oft  beseylde,  Caertsghewyse  met  den  omloopenden 
Zeen,  Wateren,  ende  Streckinghen  af  te  beelden"  >),  —  den 
vromen  held,  die  volgens  zgne  zinsprenk  »Niet  sonder  Qod"  ') 
deed ,  —  den  man  eindelijk ,  wiens  karakter  zgnen  onderhoorigen 
tegelijk  diep  ontzag  en  warme  genegenheid  inboezemde.  Het  ia 
dan  ook  overbodig  meer  over  zijnen  persoon  te  zeggen ;  van  zgne 
vroegste  lotgevallen  is  het  onmogelijk  iets  van  belang  mede  te 
deelen. 

Den  29  Juni  verliet  de  Amsterdamscho  expeditie  Kildin,  den 
4  Juli  kreeg  zy  Novaya  Zemlya  in  het  gezicht  ten  noorden  van 
Matyushin-sjar.  De  lijn  der  kust  volgende  bereikte  Barendsz. 
reeds  10  Juli  zonder  vele  moeiel  ij kheden  kaap  Nassau ,  het  punt 
van  waar  de  kust  zich  oostwaarts  wendt ,  maar  reeds  drie  dagen 
later  ontmoette  hem  veel  ijs  en  het  overige  gedeelte  der  reis  ging 
daardoor  met  ontelbare  bezwaren  gepaard.  Steeds  heen  en  weer 
zeilende  kwam  het  schip  eerst  29  Juli  op  77'  NB.  bij  het  noor- 
delijkste punt  van  Novaya  Zemlya ,  dat  IJskaap  genoemd  werd , 
en  twee  dagen  -later  bij  de  Oranje-eilanden,  die  nog  steeds  de 
herinnering  aan  Willem  Van  Oranje  bewaren.  Juist  op  dit  pnnt , 
waar  de  lang  gezochte  zee  van  Kara  zich  opende ,  moest  Barendsz. 
zijne  pogingen  opgeven:  de  zee  was  vol  drijfijs  en  de  bemanning 
weigerde  verder  te  gaan.  Men  zeilde  temg  geheel  langs  Novaya 
Zemlya  tot  de  zuidpunt  toe,  miste  echter  Matyushin-sjar,  waar 
men  juist  de  kust  eenige  dagen  verlaten  had,  en  bereikte  na 
lang  omz werven  Vaigatsch.  Den  16  Augustus  ontmoette  Barendsz. 
daar  Nay  en  de  zijnen  •). 

Den  16  September  1594  kwam  de  verzamelde  vloot  behouden 
in  het  vaderland  aan.  De  bevelhebbers  deden  dadelgk  verslag 
van  hunne  verrichtingen  aan  Maurits  ,  aan  de  Staten- Generaal  en 
aan  de  Staten  van  Holland ,  in  tegenwoordigheid  van  eenen  afge- 
vaardigde van  Zeeland.  Het  resultaat  van  Nay's  reis,  hoe  ge- 
ring het  ons  moge  schijnen,  en  ook  het  verslag  door  de  Amster- 
dammers  uitgebracht,  waren  wel  geschikt  om  den  Staten  moed 

■)    BarentzocD,    Nieuwe    beachr.    ende    Caertboeck   vuide   Midlandtsche   Zee. 

(Voorrede.) 

»)  Barentzoeo.  Caertb.  vande  Midlandtsche  Z«e.  (Lofdicht.)  —  l>e  opvoeding: 
Tan  Barend»,  «chynt  door  Bfke  (Three  voyage».  p.  LV)  met  recht  ,good  if  not 
learned'*  genoemd  te  z\jn :  uit  de  opdracht  van  het  (^aertboeck  bl^kt .  dat  hij  Ia- 
t\jn  verstond. 

•)  Vgl.  over  de»  reis:  De  Veer,  Drie  seylagien  na  de  Coninckrycken  ran 
Catthay  ende  CTiina.  (Eerste  reis.) 


89 

te  geven  tot  verdere  pogingen.  Beide  ondernemingen  hadden  ten 
oosten  van  Novaya  Zemlya  eene  opene  zee  gevonden;  beide  kon- 
den meenen ,  dat  de  bezwaren  op  eenen  weg  naar  Oost-Indië  niet 
onoverkomelijk  waren.  Dadelijk  werden  dan  ook  de  voorbereidende 
maatregelen  getroffen  om  op  nieuw  uit  te  zeilen.  Door  middel 
van  den  bekenden  Emanuel  Van  Meteren ,  Nederlandsch  consul  te 
Londen ,  werden  inlichtingen  ingewonnen  van  den  Engelschen  geo- 
graaph  Richard  Hakluyt.  Het  bericht  door  dezen  gegeven  luidde 
alleszins  bemoedigend:  Hakluyt  geloofde,  ook  onafhankelijk  van 
de  door  de  Nederlanders  verkregen  kennis ,  vast  aan  het  vinden 
van  den  noordoostelijken  doortocht.  Door  al  de^  berichten  was 
men  in  Nederland  vol  hoop;  men  vreesde  zelfs  nu  reeds  mede- 
dinging van  Frankrijk  langs  den  te  vinden  weg :  men  stelde  voor 
de  straat  van  Nassau  te  versterken  en  zoo  aan  alle  vreemde  natiën 
den  pas  af  te  snijden ;  tot  het  verder  voortzetten  der  ontdekkings- 
reizen werd  zonder  aarzeling  besloten.  Holland  was  de  eerste  pro- 
vincie, die  van  de  zaak  sprak.  Reeds  in  October  1594  werd  de 
zaak  daar  in  de  statenvergadering  behandeld.  Ook  Zeeland  toonde 
zich  ijverig:  Moucheron  was  den  Staten  weder  met  raad  en  daad 
behulpzaam.  Na  langdurige  conferentiën  van  Holland  en  Zeeland 
onderling  en  van  deze  provinciën  met  de  Staten-Generaal ,  werd 
9  Mei  1595  tot  het  ondernemen  eener  tweede  reis  op  staatskosten 
besloten:  de  instructie  werd  16  Juni  vastgesteld  *). 

Het  plan  dezer  tweede  Nederlandsche  noordpoolreis  leeren  w^ 
nauwkeurig  kennen  uit  de  »pointen  geproponeert  opte  Nauigatie 
benoorden  om,  naeden  Coninckrycken  van  China  ende  Japan."  *) 
Het  voornemen  was  zich  11  Juni  in  het  Marsdiep  te  verzamelen 
en  van  daar  ten  spoedigste  langs  Vaigatsch  naar  kaap  Tabin  te 
zeilen.  Twee  jachten  waren  bestemd  om  de  tijding  van  het  bereiken 
van  dit  moeielyk  te  naderen  punt  dadelijk  in  het  vaderland  aan  te 
brengen.  De  expeditie  zou  ondertusschen  van  kaap  Tabin  voortsteve- 
nen  »naede  haeuen  ende  Stadt  van  Guinsay",  aldaar  landen  en  moeite 
doen  om  den  vrijen  handel  te  bekomen ,  vooral  er  op  lettende  » wat 
Coopmanschappen  aldaer  aengenaem  waren,  ende  voor  retour  her- 
waert  szouden  wezen  te  becommen."  Dezelfde  pogingen  moesten  de 
schippers,  wanneer  het  hun  hier  mislukte ,  herhalen  in  alle  havens  van 
Azië's  oostkust  tot  aan  het  noorden  van  Japan.  Slaagde  men  ook  daar 

•)  De  Jonge,  Opkomst  v.  h.  Nederl.  gezag  in  Oost-Indië.  I  p.  20,  21.  — 
De  Instructie  is  afgedrukt  in  de  „Voyasie"  van  Linschoten  op  fol.  24. 

*)  Zie  dit  merkwaardige  stuk  in  de  verzameling:  Noordsche  togten  ,  1.  R.-A.  — 
Deze  ;,pointen"  werden  den  9  Mei  1595  in  tegenwoordigheid  van  Moucheron  en 
andere  gecommitteerden  der  Staten  van  Zeeland  in  de  vergadering  der  Staten-Oe- 
neraal  geresumeerd.  Men  besloot  de  reis  op  die  punten  vermeerderd  met  de 
adviezen  der  comparanten  en  op  eene  nadere  instructie  te  ondernemen ,  en  de  kosten 
uit  den  opbrengst  der  konvooien  en  licenten  te  vinden.  (R.  S.-G.  9  Mei  1595.) 


40 

niet,  dau  moesten  de  schepen  terngkeeren  om  in  Juli ,  Angnstosof 
uiterlijk  September  1596  straat  Nassau  weder  te  kunnen  passeeren. 
Evenals  het  vorige  jaar  kreeg  de  bemanning  last  »van  alles  goede 
notitie  te  houden"  en  twee  jachten  af  te  zenden  om  den  terugweg 
benoorden  Novaya  Zemlya  te  beproeven  onder  belofte  van  »eerljcke 
recompense  extraordinarie  by  succes."  Zooveel  wat  de  reis  zelve 
betrof;  de  Staten  wenschten  echter  reeds  dadelgk  de  handelsbe- 
langen te  bevorderen  en  besloten  »omme  te  aengenamer  te  wezen 
in  de  voorszeide  landen"  »  eenige  Coopmanschap"  aan  de  schepen  te 
doen  medegeven.  Ten  einde  de  ondernemiugszucht  der  kooplieden  , 
»dio  op  zoe  onsekere  reyse  niet  gaerne  en  zouden  hazarderen ,"  te 
prikkelen,  zou  men  hen  »daertoe  Inviteren"  door  de  belofte  van 
vrijdom  van  in-  en  uitgaande  rechten  en  van  de  vracht.  Ook 
kolonisatieplannen  werden  gekoesterd;  ten  minste  men  besloot, 
dat  »oick  geleth  soude  werden  oft  men  eenige  quaetdoenders  op 
het  Landt  soude  stellen."   ') 

Nog  veel  tijd  ging  met  het  gereedmaken  der  vloot  heen :  eerst 
2  Juli  konden  de  schepen  voor  de  onderneming  bestemd  van 
Texel  in  zee  steken.  Opperbevelhebber  der  vloot  was  wederom 
Cornelis  Cornelisz.  Nay  *),  opperstuurman  Willem  Barendsz.  Als 
commiezen  van  Holland  waren  op  de  vloot  aanwezig  de  bekende 
Linschoten,  Heemskerck  en  Rijp;  voor  Zeeland  De  la  Dale  en 
Buys,  neven  van  Moucheron.  Zoo  zeker  rekende  men  ditmaal  op 
het  bereiken  van  Azi(5'8  oostkust ,  dat  men  het  anders  geheel  onnoo- 
dige  getal  van  zeven  schepen  voor  de  reis  had  uitgerust ;  men  hoopte 
ze  beladen  met  kostbare  handelsartikelen  te  zien  terugkeeren, 
en  werkelijk  hadden  eenige  kooplieden  de  schepen  met  koopman- 
schappen bevracht.  De  Instructie,  die  voor  Linschoten  en  De 
la  Dale  als  oppercommiezen  werd  gereed  gemaakt,  schreef  hun 
zelfs  nauwkeurig  voor,  hoe  zij  met  de  vorsten  der  stammen  ten 
noorden   van    Japan    handelsbetrekkingen    moesten    aanknoopen. 

Al  deze  schoone  verwachtingen  zouden  echter  op  de  grievendste 
wijze  teleurgesteld  worden.  Eerst  den  10  Augustus  bereikte  de 
vloot  den  Noordkaap;  reeds  den  17  ontmoette  zij  drijfijs.  Toch 
kwamen  de  reizigers  weldra  aan  de  straat  van  Nassau,  waar  zjj 


*)  Daertoe  werd  besloten  >  Van  Meteren  (Comment.  ofte  memor  fol.  CXXV) 
verhaalt:  „eenighe  soaden  daer  ontrent  verwinteren,  om  te  weten  hoe  langbe 
den  Winter  ende  ghcvries  daer  dnert ,  daer  toe  ghereetschappe  mede  nemende 
om  stoven  op  te  stellen." 

*)  Merkwaardig  is  het  zeker  en  het  g(>tnigt  niet  voor  Nay 's  bestnor  op  den 
eersten  tocht,  dat  de  Staten-Generaal  besloten,  wanneer  de  bevelhebber  *thert 
ende  Resolntie  njet  en  hadde  om  voort  te  varen*',  de  overige  bevelhebbers  dit 
op  hunne  eigene  verantwoordelijkheid  mochten  doen ;  een  nader  aan  te  w\jzen 
persoon,  misschien  wel  de  onversaagde  Willem  Barendsz.,  zou  dan  het  bestuur 
voeren.  (Pointen  opte  Nauigatie  benoorden  om  ,  in :  Noordsche  togten ,  I.   R.>A.) 


41 

echter  in  cene  baai ,  door  hen  Traenbaei  genoemd ,  moesten  blijden 
liggen:  de  geheele  straat  van  Nassau  was  eene  onafgebroken 
gsylakte.  Wel  gelukte  het  24  Augustus  de  straat  door  te  zeilen , 
maar  het  ijs  dreef  de  schepen  spoedig  weder  naar  Yaigatsch 
terug  en  toen  zij  eindel^k  3  September  het  Staten-eiland  bereikten  , 
bleken  de  moeielijkheden  in  de  zee  van  Kara  toch  te  groot  dan  dat 
men  zich  daarin  durfde  wagen.  Na  herhaalde  vruchtelooze  pogin- 
gen door  Barendsz. ,  die  van  geen  terugkeeren  hooren  wilde ,  gedaan 
om  ergens  open  water  te  vinden,  bewilligde  deze  eindelijk  15  Sep- 
tember in  het  mede-onderteekenen  van  een  protest ,  waarby  alle  be- 
velhebbers der  vloot  voor  God  verklaarden ,  dat  het  hun  onmogelijk 
was  dit  jaar  verder  te  zeilen.  Eerst  in  November  kwamen  de 
schepen  zeer  verspreid  in    het  vaderland   terug  '). 

Maar  al  was  het  resultaat  ontmoedigend ,  de  kooplieden  wilden  hun 
streven  niet  opgeven.  Nog  voor  het  einde  van  het  jaar  leverde  Lin- 
schoten  aan  de  Staten-Geueraal  zijn  journaal  van  de  reis  over ;  tege- 
lijk gaf  hg  HHM.  een  nieuw  plan  ter  overweging.  Op  het  voorbeeld 
der  Portugeezen  wgzende  ,  die  eerst  na  herhaalde  proefnemingen  den 
weg  naar  Oost-Indië  hadden  gevonden,  wekte  hij  de  Staten  tot  een 
nieuwe  poging  op.  Door  het  reeds  omtrent  de  gelegenheid  der 
Tszee  bekende  achtte  hij  het  ontwijfelbaar ,  dat  de  noordoostelijke 
doortocht  naar  Oost-Indië  bestond ;  uit  de  jaarlijksche  tochten  der 
Bussen  naar  den  Ob  besloot  hij ,  dat  de  straat  van  Nassau  niet 
altgd  zoo  onbevaarbaar  zijn  kon  als  de  Nederlanders  haar  dien 
zomer  gevonden  hadden.  Alleen  >de  kennisse  ende  rechte  erva- 
rentheydt  van  den  tijt"  was  nog  onbekend.  Om  die  kennis  te 
verkrggen  stelde  Linschoten  voor ,  dat  de  Staten  vroeg  in  het  voor- 
jaar van  1596  twee  ^  lachten  ofte  Boots"  naar  de  straat  van 
Nassau  zouden  zenden  om  daar  het  oogenblik  af  te  wachten ,  dat 
de  Russische  schepen  de  reis  naar  den  Ob  deden.  Eenmaal  daar 
aangekomen  twgfelde  hi)  niet  of  de  verdere  weg  was  gemakkelijk : 
zjjne  ondervinding  van  1594,  toen  hij  meenende  reeds  voorbij  den 
Ob  te  zijn  eene  opene  zee  had  gevonden,  boezemde  hem  daar- 
omtrent het  volste  vertrouwen  in.  Weldra  zouden  de  schepen 
de  rivier  de  Gillissy  (de  Jenissei)  bereiken ,  waar  zij  des  gevorderd 
gemakkelijk  overwinteren  en  van  de  talrijke  kustbewoners  de 
noodige  inlichtingen  verzamelen  konden  om  het  volgende  jaar  de 
reis  voort  te  zetten  *). 


')  Zie  over  deze  reb:  Lioachoten  ,  Voyssie  ofte  schip-vaert  by  Noorden  om- 
(Tweede  reis.)  —  De  Veer,  Drie  seylagien  na  de  Coninckrycken  van  Catthay 
ende  China.  (TVeede  reis.) 

*)  Linschoten  ,  Voyasie  ofte  schip-vaert  by  Noorden  om.  (Conclusie  ofte  Na- 
reden.) —  Hetzelfde  plan  werd  later  nog  aanbevolen  door  ^lassa  (Gort  verhael. 
p.  8,  in:  Beschr.  ▼.  d.  Samoyeden-Landi),  —  en  door  Pontanus.  (Beschr  v.  Amst. 

p-  n«.) 


42 

Maar  hoc  schoon  het  plan  mocht  8ch|jnen ,  er  kwam  niets  van. 
De  onvoldoende  uitslag  der  laatste  onderneming  schrikte  de  re- 
geering van  verdere  pogingen  af.  Wel  beraadslaagden  de  Staten- 
Generaal  en  de  Staten  van  Holland  nogmaals  ernstig  over  een 
nieawen  tocht,  maar  »hoe  wel  meest  alle  de  Steden  van  Hol- 
lant  daer  toe  eerst  waren  juclinerende"  *),  besloot  men  toch  geen 
geld  meer  aan  zoo  onzekere  kansen  te  verkwisten  en  liever  eene 
premie  van/ 25.000  benevens  vrijdom  van  in-  en  uitgaande  rechten 
uit  te  loven  voor  dengene,  die  den  doortocht  werkel^k  ontdekt 
had  *).  Amsterdam,  altijd  zoo  ijverig  in  het  bevorderen  van  deie 
zaak,  liet  het  er  niet  lang  by  blijven.  Reeds  vóórdat  de  premie 
uitgeloofd  was  had  de  vroedschap  besloten ,  —  overwegende  >dat 
bysonder  dese  Stad  (als  principaelyck  Inde  coophandel  ende  naui- 
gatie  bestaende)  ende  oick  'tgemeeno  landt  ende  d'Ingesetenen 
vandien  in  neringe,  coophandelinge  ende  ryckdomme  groote- 
licx  souden  kommen  te  floreren ,  by  soe  verre  de  voorszeide  vaert 
(daer  toe  goede  hope  wierd  gegeven)  mochte  werden  gevonden ,"  — 
dat  de  stad  ƒ  12.000  zou  beschikbaar  stellen  om  twee  schepen,  éen 
vun  50  a  (>0  en  éen  van  30  last,  naar  het  noorden  uit  te  zenden  '). 
Plancius  was  nu  evenals  de  vorige  malen  niet  alleen  een  der  voor- 
naamste bevorderaars  der  reis ,  maar  ook  de  eerste  raadsman  dor 
regeering.  Had  hij  het  vorige  jaar  bg  het  opmaken  der  plannen 
voor  de  reis  zijne  eigene  inzichten  opgeofferd,  toen  het  scheen 
alsof  de  straat  van  Nassau  een  geheel  ijsvrijen  weg  naar  Oost- 
Indië  zou  openen ;  nu  het  gebleken  was ,  dat  deze  straat  somtgds 
nog  grootere  moeiel  ij  kheden  opleverde  dan  het  omzeilen  van 
Novaya  Zemlya ,  kwam  hij  op  zijn  oude  plan  terug.  Men  besloot 
dan  ook ,  dat  deze  expeditie  den  door  Barendsz.  onderzochten  weg 
nogmaals  zou  inslaan. 

Wederom  waren  het  ervarene  zeelieden ,  aan  wie  het  bestuur 
der  scliepon  werd  toevertrouwd.  Was  Jan  Comelisz.  Rgp  van 
Kukhuizen ,  die  reeds  den  vorigen  tocht  als  commies  had  mede- 
gemaakt, schipper  en  commies  op  het  eerste  schip  met  Arend 
Martensz  van  Amsterdam  als  stuurman  *) ;  in  het  andere  bekleedde 
Jacob  Hendricksz.  Heemskerck  dezelfde  betrekkingen  als  Rijp ,  ter- 
wjjl  geen  minder  persoon  dan  Willem  Barendsz.  stuurman  was.  De 
bizonderheden  van  deze  allerbelangrijkste  onderneming,  waarbg  men 

»)  Kr-Mïl.  drr  Am«t.  vrwdschap ,  dd.  25  Maart  1590    (Anwl.  arch.) 

»)  \i   S.O.   13  Apr.  i:)96.  —  De  Veer.  Ikrdc  seylagie.  fol    16. 

•)  Riwïl.  Aiimt.  \T(M*dnrh.  25  Mrt.  1596.  —  PictiT  llasselaer  en  e«nige  anderen 
werden  d<M>r  de  burgtiinccsters  volgens  dc7.e  resolutie  aangewezen,  ffOmme  te  Ter- 
sorgrii  alle.  't  gundt  tot  wtrnstinge  vande  voornoemde  schepen  van  noode  wezen 
iini."    De  \eer.   Drie  seylagteu.  fol.  61. 

*)  Zie  zgne  getuigenis  over  den  tocht  van  Rgp  in  de  verzameling :  Noordtchc 
togten.  4.  lioopfnde  Noordsche  Compagnie.  R.-A. 


43 

yerdere  ontdekkingen  deed  dan  de  meeste  beroemde  zeevaarders 
der  negentiende  eeuw ,  zijn  algemeen  bekend :  deze  reis  is  een  der 
populairste  gedeelten  onzer  geschiedenis.  Ik  kan  mij  dus  bepalen 
tot  het  geven  van  een  overzicht  van  den  gevolgden  weg.  Den 
18  Mei  van  Vlieland  nitgezeild  zette  men  noordelijk  koers.  Reeds 
spoedig  ontstonden  er  onaangenaamheden  tusschen  de  aanvoerders 
van  beide  schepen.  Rijp  meende ,  in  overeenstemming  met  Plan- 
cius'  inzichten  •),  dat  het  volgen  van  den  ouden  koers  tot  bij 
Novaya  Zemlya  de  expeditie  evenals  vroeger  in  het  ijs  zou 
voeren;  hij  vreesde  ook  op  de  reeds  zoo  dikwjjls  onoverkomelijk 
bevonden  bezwaren ,  die  de  zee  bg  Vaigatsch  aanbiedt ,  te  zullen 
stuiten.  Ook  Barendsz.  was  wel  niet  van  plan  zich  naar  Vai- 
gatsch te  begeven ,  maar  hij  meende  toch  dat  de  richting ,  die 
Rgp  aangaf,  te  veel  westelijk  was.  Voor  eenen  tijd  gaf  hij  echter 
toe  dien  koers  te  blijven  vervolgen.  Het  resultaat  daarvan  was 
reeds  9  Juni  de  ontdekking  van  Beeren-eiland  en  weinige  dagen 
later  (17  Juni  *))  ook  van  Spitsbergen,  dat  zij  niet  verre  van  den 
noord  westelijken  hoek  bereikten.  De  pogingen  om  van  daar  in 
noordwestelijke  richting  eenen  doorgang  dgor  het  ijs  naar  de 
pool  te  vinden  mislukten.  Men  keerde  na  eene  landing  op  een 
der  noordwestelijke  eilanden  terug  en  poogde ,  langs  de  kust  zuide- 
lijk gestevend,  de  zeeëngte,  die  Prince  Charles*  foreland  van 
Spitsbergen  scheidt,  door  te  zeilen.  Maar  deze  nauwe  straat 
bleek  onbevaarbaar  en  de  expeditie  voer  dus  het  eiland  weste- 
lijk langs,  bezocht  Bellsound  en  bereikte,  nadat  zij  de  ge- 
heele  westkust  van  Spitsbergen  gevolgd  had,  den  1  Juli  het 
Beeren-eiland   weder  ').      Hier    deed    zich    bet    verschil    van  ge- 


')  Planciiis  mceude  volgens  Linschoteo  (Voyasie  ofte  8chip->'Bert  by  Noorden 
om.  Voor-reden) :  ^dat  boven  Nova-Zembla,  te  weten,  ouder  den  Polus 
Articus  door,  den  rechten  ende  docniijcksten  wegh  moeste  zijn;  om  wel- 
kes  te  bevestighen,  hy  .  .  .  ,  ghennegh  met  sekerheyt  bevestighde,  ....  dat 
den  wegh  onder  den  Pole,  te  weten ,  boven  Nova  Zembla  om ,  seker, 
gantsch  ghewis  ,  ende  souder  twijffel  goet  was." 

*)  Dien  datum  geeft  het  journaal  van  Barendsz. ,  door  Uessel  Gerritsz.  me- 
degedeeld; dat  van  I)c  Veer  vermeldt  eerst  19  Juni  het  zien  van  land. 

*)  In  de  bi-schrijving  van  deze  reis  verwerp  ik  het  gevoelen  van  Beke  (Three 
voyages.  p.  LXXXV  — LXXXIX),  die  meent,  dat  Spitsbergen  door  Heemskerck  en 
Rijjp  omzeild  is.  Ook  De  Jonge  is  het  niet  met  Beke  eens  (Opkomst.  I  p.  28-26). 
het  komt  mij  echter  voor,  dat  z^ne  gronden  niet  alle  even  afdoende  z\jn.  Doch 
iinds  de  uitgave  van  dat  werk  zijn  er  een  paar  ontdekkingen  gedaan ,  die  Beke's 
gevoelen  geheel  wederleggen.  Tielc  heeft  aangetoond  (Mem.  s.  1.  journ.  des  na- 
▼igat.  Holl.  p.  93.  112,  195)  :  !<>.  dat  de  opgave  van  den  weg  der  reizigers  van 
159|  op  de  „tabula  geographica''  (opgenomen  o.  a.  in  Ashers  Hudson  the  Na- 
vigator) door  Barendsz.  zelven  daarop  is  aangeteekend  en  dus  een  onwederlegbaar 
bewgs  levert,  dat  Spitsbergen  door  hem  niet  omzeild  is.  2^  dat  de  voornaam- 
ste  grond ,  waarop  Beke  de  authenticiteit,  van  het  door  HesseJ  Gerritsz.  in  z\jne 


44 

voelen  tnsschen  beide   bevelhebbers   op  nieuw  voor  en    men  be- 
sloot tot  eene  scheiding.     Rgp  zeilde  nogmaals  noordelgk  om  to 

Histoire    de  Spitsberg he  medegedeelde  journaal  van  Barendaz.  zelven  be- 
twist, (namelijk   de    vermelding   daarin    van    den  naam  Spitsbergen.)   vervallen 
is    door    ï)e    Jonge's    ontdekking    van    Rijps    getuigenis,  waarin  men  leest,  dat 
reeds  d*:  eerste  ontdekkers  aan  het  eiland  den  naam  gaven,  waaronder  het  later 
bekend  bleef.   (Opkomst.  1  p.   24.)  De  andere  reden,   waarop    fieke    de  echtheid 
daarvan   betwist ,    beteekent    m.    i.    niets.     H^j  meent ,   dat  Barendsz'.  journaal 
noodzakelijk  na  deu  dood  van  den  schrijver  in  handen  van  De  Veer  had  moeten 
komen  en  dns    met    het  journaal  van  den  laatste  in  alle  opzichten  overeenstem- 
men.    De  n  o  o  d  z  a  k  e  1  ij  k  h  e  i  d ,  dat  het  journaal  van  den  opperstuurman  na 
diens  dood  aan  een  ondergeschikt ,  zij  het  ook  bovriend  ,  persoon  uit  de  beman- 
ning  ter    hand    gesteld    werd,    zie   ik    volstrekt    niet    in.     Maar    ook  al  neemt 
men    die    aan ,    dan  toch   is    het   ondenkbaar,    dat    de    eerlijke   Gerritaz. , 
om   de   ontdekking   vau   Spitsbergcu    door    de    Nederlanders   te  bewezen ,    ter- 
wijl   by    uit    het   journaal    van    Do    Veer    eenige    feiten   overnam ,    de    opper- 
vlakkig   beschouwd    zeer    onwaarschijnlijke    koersen    langs    nog  grootendecls  on- 
bekende   kusten,    die    het    door    hem    medegedeelde    extract  opgeeft,  zou   ver- 
zo  n  n  e  u    hebben ,     zonder    daardoor    zijne  argumentatie  voor 
de    ontdekking    van    Spitsbergen    door    Nederlanders    ook 
maar    iets  sterker  te  maken  dan  ze  door  de  eenvoudige  me- 
dedecling  van  De   Veer 's  journaal  zou  geweest  zijn.     Het  ver- 
schil in  de  opgaven  der  koersen  en  hier  en  daar  in  het  verhaal  der  omstandig- 
heden,   bewijst    voldoende,    dat    wij    hier  twee    geheel  zelfstandige  werken  voor 
ons  hebben.  En  dan  verdient  het  journaal  van  Barendsz. ,  dat  minder  anecdoten , 
naar  meer  opgaven  vau  koersen  geeft ,  m.  i.  zelfs  veel  meer  vertrouwen  dan  de 
onduidelijke  opgaven  van  De  Veer,  die  blijkbaar  minder  goed  op  de  hoogte  was. 
Nog    meer:    uit    den    tïkst    van  het  door  Gerritaz.  medegedeelde  uittreksel  zelf 
blijkt  m.  i. .  dat  het    aan   het  dagboek  van  den  stuurman  ontleend  is.  De  uiterst 
uau«keurigc  inedcdecling  van  de  jrevolgde  koersen  ,   van  de  gemaakte  waarnemin- 
gen ,    het    geheel     verwaarloozeu  van  alles,  wat  aan  het   verhaal  voor  den  lezer 
Vts  aangenaams  geven  kan,  stempelt  het  fragment  als  een  scheepsjournaal,  een 
;,logb<)ok",  dat   niet  tot   lectuur   bestemd  is    Ik  meen  dus,  dat  bet  journaal  van 
Barendüz.  echt  i«i.     Maar  ook  al   neemt  men  dit  niet  aan ,    dan  nog  verdient  het 
fragment  als    zelfstandig  werk  van  een  blijkbaar  beter  ingelicht  persoon  dan  De 
Veer,    wiens    medededeelingcn    soms    zeer  onbestemd  zijn,  alle  vertrouwen.    £n 
Beke    zelf  geeft   Uu:  (Threc    vovuges.   p.  LXXXIX  Noot),  dat   de  daar  beschre- 
vene   reis    lang»    Spitsbergcns  westkust  niet   teu  noorden  van    het  eiland  plaats 
had.    (Vgl.    ook    het    verhaal    der  reis    van  den  goed  ingclichten  Van  Meteren , 
Comment.  ofte  niemor.  fol.  ('LIIÏ,  —  en  het   verhaal  door  Heasel  Gerritz.  inde 
Detei'tio  freti.  ed.  161  :<.  F.  2  u  i  t  h  e  t  j  o  u  r  n  a  a  1  v  a  n  1)  e  Veer  opgemaakt.)  — 
Zoo  het  noodig  was,  bij  deze  afdoende  argumouten  tegen  de  omzeiling  van  Spits- 
bergen   door    Barendsz.    een  ander  te  voegen,  dan  zou  reeds  het  door  Beke  zel^ 
vermelde  feit ,  dat  Spitsbergen  door  Barendsz    (en  door  velen  lang  na  hem)  voor 
een    gedeelte    van    Groenlands    oostkust    gehouden    werd  (ecu  feit,  dat  volstrekt 
niet  strijdt  met  het  geven  van  den    naam  vau  Spitsbergen  aan  een  gedeelte  dier 
kast)    ouverklaarbiiar  zijn  ,  wanneer  het  eiland  op  de  zoo    algemeen  bekende  reis 
van   159«     door    Barendsz.    omzeild  was.    (Vgl.    o.   a.   Van  Metereu,  Comment. 
f  il.  CLIII.  —  Zie  ook:  Hist.  de  Spitsberghe.  p.  18,  waar  gezegd  wordt:  ,Dn  Fayre 
Forland    au   loug  de  la  coste  il  laut  prendre  la  route  Nord  norest  et  Nordett, 
jnsqu*es  par  dessus  la  hauteur  de  80  degrés  la  ou  Guilliaume  Barenss. 


45 

trachten  de  pool  te  bereiken.  Daar  hij  aan  de  westzijde  van 
het   nieuw    ontdekte    Spitsbergen  de  ijsvlakte  dicht  aaneengeslo- 

etJean  Corneliss.  Rijp,  dccouvrirent  premièrement  Ie  Pays", — 
en  van  het  noordelijke  gedeelte  van  den  Foreland  fjord  :  „c'est  la  mcsme  Baye 
la  OQ  ont  esté  Guilliaume  Barenss.  et  Jean  Corneliss.  laquelle  ils  pensoyent 
passer  par  derrière  on  par  dedans ,  mais  ils  u'y  trouvoyent  pas  prou  (?)  profond  et 
7  avoit  de  la  glacé ,  qni  estoit  ferme  attaché  aii  fond ,  comme  aussi  a  tronvé  la 
Navire  de  Dnynkerkes,  selon  qu'a  raconté  un  de  lenr  Filotes."  Het  Duinkerk- 
sche  schip  was  in  1618  op  Spitsbergen  ter  wal visch vangst,  (f Hst.  de  Spitsb. 
p.  21.)  Deze  ijsdam,  waarop  men  stnitte ,  wordt  nog  op  eene  in  1631  ver- 
vaardigde kaart  van  Spitsbergen  (in :  White ,  Greenland  and  Spitsbergen  p.  253) 
als  ]vThe  Barr"  aangeteekend.  —  Zie  over  de  op  deze  reis  aangedane  plaatsen 
ook  de  getnigenissen  van  Arend  Martensz.  en  Antonie  Claesz.  Homan ,  in : 
Noordsche  togten.  4.  Loop.  N.  C.  R.-A. ,  waar  dnidelijk  het  Amsterdamsche  ei- 
land ,  de  Foreland  fjord  en  Bellsound  opgegeven  worden.) 

Nog  een  enkel  woord  over  de  beide  verhalen  van  de  ontdekking  van  Spitsber- 
gen :  de  ontdekking  van  het  journaal  van  Barendsz.  geeft  een  zeer  goede  maatst  af 
voor  de  kritiek  van  De  Veer's  reisverhaal.  Ik  zeide  reeds  ,  dat  de  mcdedeelin- 
gen  van  Barendsz.  in  alle  opzichten  den  voorkeur  verdienen.  Niet  alleen  heeft 
Barendsz.  als  zegsman  meer  gezag  dan  zijn  ondcrhoorige ,  maar  zijne  opgaven  zijn 
beter.  Barendsz.  geeft  gedurig  uiterst  nauwkeurig  de  richting  op,  die  soms  ver- 
scheidene malen  op  één  dag  veranderd  werd  ;  De  Veer  zegt  dikwijls ,  dat  de 
koers  b.v.  eenigszins  noordelijk  was  zonder  nadere  aanduiding.  Barendsz.  geeft 
eiken  dag  het  voorgevallene  op  ;  De  Veer  slaat  somtijds  een  paar  dagen  over.  De 
Veer  houdt  zich  niet  alleen  dikwijls  bezig  met  uitvoerige  verhalen ,  die  van  geen 
belang  z\jn  (b.v.  de  tallooze  gevechten  met  beercn) ,  maar  hij  verwaarloost  daarom 
dikw^la  zaken  van  meer,  belang ,  waarbij  hij  trouwens  misschien  niet  altijd  te- 
genwoordig was ,  of  die  om  andere  redenen  hem  als  ondergeschikte  dikwijls  onbe- 
kend bleven.  Maar  vooral  daalt  het  journaal  van  De  Veer  in  waarde,  wanneer 
w\j  door  de  vergelgking  met  dat  van  Barendsz.  bemerken,  dat  hij  zijn  journaal 
niet  dagelijks  bijschreef,  maar  later  opgesteld  heeft :  hoewel  in  de  hoofdzaak  beide 
verhalen  volkomen  overeenstemmen  is  de  chronologie  van  De  Veer  geheel  ver- 
keerd. —  Van  de  andere  zgde  is  het  verwijt  aan  De  Veer  gedaan,  dat  zijn  ver- 
haal niet  te  begrgpen  zou  z\jn  en  de  richting  van  het  schip  niet  te  volgen  (Bekc  , 
Three  Vojages.  p.  LXXXV.  —  De  Jonge ,  Opkomst.  I  p.  23 ,  —  vooral  :  Asher, 
Hndson.  p.  CXXXIX)  onverdiend.  Het  schijnt  m^  duidelijk,  dat  de  schepen,  van 
Beeren -eiland  NW.  gezeild  (De  Veer's  mededeeling  van  een  NO.  koers  wordt 
door  de  feiten  weersproken;  niettemin  was  men  reeds  op  de  reis  zelf  het  over 
de  gevolgde  richting  niet  eens :  Ryp  hield  met  De  Veer  vol ,  dat  z\j  NO.  gezeild 
waren,  et  Hist.  de  Spitsb.  p.  10),  den  17  Juni  ten  NW.  van  Spitsbergen  op  het 
^sveld  stuitten,  dat  zich  ten  noorden  van  het  eiland  uitstrekt.  Westelijk  deed 
lieh  geene  opening  daarin  op ,  zuidoostelijk  scheen  het  in  eene  punt  te  eindigen. 
De  wind  belette  den  reizigers  die  punt  te  omzeilen ,  maar  hunne  ZO.  richting 
had  hen  in  de  nabijheid  van  Spitsbergen  gebracht ,  dat  zij  den  1 9  ontdekten  op 
ongeveer  79®50'  NB.  en  13«  OL.  van  Greenwich.  Den  20  volgden  zij  de  kust  in 
westelijke  richting  en  zeilden  den  21  den  NW.  hoek  van  het  eiland  om.  22  Juni 
onderzochten  zg  dien  NW.  hoek  (de  twee  eilanden  en  het  schiereiland ,  waar  zij  de 
rotganzen  vingen ,  z^n  zonder  eenigen  twijfel  het  Amsterdamsche  en  het  Deensche 
eiland  met  het  schiereiland  ten  N.  van  de  Magdalenabaai,  waarop  nog  de  wHotges- 
of  Rotganzen- berg*'  ligt.)  23  Juni :  vergeefsche  pogingen  om  NW.  door  den  ijsdam 
Bur   de   pool  door   te   breken,   en   daarop  terugkeer.    Zjj   leilen  daarop 


46 

ten  bevonden  had,  beproefde  Iqj  ditmaal  of  ten  oosten  van  dat 
land  de  kans  hem  gunstiger  zou  zyn.  Maar  vergeefs !  Ook 
daar  vond  h^  de  ijsmuur  ondoordringbaar  en  al  volgde  hg  den 
rand  daarvan  westeljjk,  geen  doorgang  vertoonde  zich.  Bg  zgne 
pogingen  om  dien  te  vinden  geraakte  hg  ondertnsschen  hoe  langer 
hoe  meer  westelgk ,  ten  noorden  yan  het  land  ,  en  kwam  eindelgk 
op  de  plaats  terug ,  waar  hg  eenige  weken  te  voren  met  Heems- 
kerck  en  de  zgnen  vruchteloos  naar  eenen  doorgang  gezocht  had. 
Van  daar  zuidelijk  gezeild ,  richtte  hg  in  eene  baai  op  79*  en  eeniga 
minuten  NB. ,  waarschgnlgk  de  Cross-bay ,  een  paal  op ,  zooals  hg 
dat  met  de  anderen  had  afgesproken  en  zeilde  ook  de  vroeger  be- 
zochte Vogelhoek  voorbg.  Het  vinden  van  een  doortocht  noor- 
delijk naar  den  pool  werd  nu  opgegeven  en  Bgp  besloot  Heems- 
kerck  en  de  zgnen  naar  Novaja  Zemlja  te  volgen.  Het  jaargetgde 
was  ondertusschcn  verre  verloopen  en  weldra  stuitten  de  reizigers 
op  zooveel  ijs,  dat  zij  genoodzaakt  waren  »sonder  veel  anders 
ujt  te  rechten"  te  Kola  binnen  te  loopen  en  van  daar  huiswaarts 
te  keeren  * ).  Niet  het  schip  van  Heemskerck  heeft  dus ,  zooals  on- 
langs beweerd  is,  Spitsbergen  omzeild;  aan  Bijp  alleen  komt  de 
eer  van  die  moeielijke  reis  toe.  De  weinige  publiciteit,  die  echter 
aan  den  tocht  van  Bijp  na  zgne  scheiding  van  Heemskerck 
gegeven  is ,  schijnt  de  oorzaak  geweest  te  zijn ,  dat  de  aardrgks- 
kundige  wetenschap  der  zeventiende  eeuw  van  zijne  ontdekking  , 
dat  Spitsbergen  een  eiland  is,  geen  partij  getrokken   heeft. 

Onderwijl  hadden  Heemskerck  en  Barendsz.  een  geheel  andere 
richting  gevolgd.  Den  17  Juli  kwamen  zij  in  het  gezicht  yan 
Novaya  Zemlya.    Op  nieuw  volgde  Barendsz.  nu  de  noordwestknst 


jylangs  de  westzijde  van  heiland."  24  Juni:  Crost-bay.  25 — 27  Jnni:  tuwchem 
Spitsbergen  en  Prince  Charles'  forcland.  28  Jnni :  om  Vogelhoek  Z.  langs  de  knst. 
20  Juni;  langs  de  kust  tot  de  zuidpnnt  van  het  eiland.  80  Juni :  ZO.  door  de 
zee.  1  Juli :  Beereneiland.  —  Barendsz.'  journaal  komt  in  hoofdzaak  met  deie 
beschrijving  van  den  tocht  overeen ;  vooral  in  de  chronologisehe  volgorde  der 
feiten  verschilt  hg  echter  nu  en  dan  en  over  het  geheel  geeft  hg  ook  de  ge- 
volgde koersen  veel  nauwkeuriger  op. 

')  De  koers  van  Rijp  na  zijne  scheiding  van  Heemskerck  wordt  hier  voor 
het  eerst  medegedeeld.  Ik  ontleen  dien  voornamelgk  aan  de  door  De  Jonge  ge- 
vonden getuigenis  van  Rgp  zclven.  (Opkomst.  I  p.  24.)  De  woorden  zgn  niet 
overal  dnidelgk ,  maar  in  verband  met  de  mededeeling  van  De  Veer  op  1  Joli 
1506  (en  van  Van  Meteren,  Comment.  ofle  memor.  fol.  CUII),  dat  Rgp  op 
nieuw  naar  80<*  NB.  wilde  zeilen  en  wel  o  o  s  t  e  1  g  k  van  Spitsbergen ,  en  met 
de  berichten  van  zgne  aankomst  bg  Vogelhoek,  kan  ik  de  woorden  van  Rgp: 
j^et  prist  son  cours  en  amont  (naar  het  noorden  ?)  a  tour  d'  i  c  e  1  u  y  p  a  y  s  ," 
niet  anders  verstaan  dan  door  het  omzeilen  van  Spitsbergen  aan  te  nemen. 
Daarmede  tiemt  volkomen  overeen  het  verhaal  van  Rgps  plannen  en  reis  door 
Hessel  Gerritaz.  (Hist.  de  Spitsb.  p.  10).  die  Barendsz.'  journaal  voor  zioh  had 
liggen.  —  Vgl.  over  de  reis  van  Rijp  ook:  Pontanns,  Bcschr.  v.  Amst.  p.  188. 


47 

ran  het  eiland,  die  hem  reeds  in  1594  bekend  geworden  was. 
Weken  lang  worstelde  het  schip  met  het  ijs  en  den  15  Augustns 
bereikte  men  eindelijk  de  Oranje-eilanden,  het  verste  punt  der 
eerste  reis.  Ditmaal  gelukte  het  verder  te  gaan.  Zuidoostwaarts 
de  knst  volgende  zeilde  men  den  Hoek  van  Begeerte  om  en  kwam 
21  Augustus  in  de  IJshaven  aan,  waar  het  schip  geheel  in  het 
gs  beklemd  raakte.  Hoe  de  Nederlanders  hier  van  den  26  Augus- 
tus 1596  tot  den  14  Juni  1597  onder  76®  NB.  op  eene  onbe- 
woonde barre  plaats  in  een  hut  van  planken  moesten  over- 
winteren, hoe  zij  daarna  in  twee  opene  schuiten  de  terugreis 
aannamen,  hoe  Barendsz.  onderweg  overleed,  hoe  zijne  lotgenoo- 
ten  na  tallooze  gevaren  ontmoet  te  hebben  eindelijk  2  September 
te  Kola  een  Nederlandsch  koopvaardijschip  vonden,  waarop  hun 
vroegere  tochtgenoot  Jan  Comelisz.  Rijp  kapitein  was,  en  hoe 
zij  van  daar  29  October  in  de  Maas  aangekomen  te  Amsterdam 
in  hunne  pelzen  van  vossenvel  rapport  van  hun  wedervaren 
deden ,  —  zijn  zaken ,  die  te  bekend  zgn  om  ze  hier  uitvoerig  te 
verhalen  *). 

Het  verslag,  dat  Heemskerck  en  de  zgnen  van  hunne  avon- 
tuuriyke  reis  deden,  was  niet  geschikt  om  tot  verdere  proefne- 
mingen aan  te  moedigen.  Men  mocht  hen  prijzen  om  den  be- 
toonden moed  en  volharding;  men  mocht  hun  den  lof  geven,  dat 
zg  verder  dan  een  hunner  voorgangers  in  het  noorden  waren 
doorgedrongen,  te  verhelen  was  het  niet,  dat  de  doortocht  niet 
gevonden  was  en  dat ,  ook  al  had  geen  land  de  reizigers  gestuit, 
de  zee  zelve  dicht  bezet  met  drijfijs  een  bijna  even  onoverkome- 
Igken  hinderpaal  had  opgeleverd.  Men  moest  wel  door  eene  harde 
noodzakelgkheid  gedrongen  worden ,  wanneer  men  die  byna  onbe- 
vaarbare zee  als  handelsweg  gebruiken  wilde.  £n  die  noodzake- 
Igkheid  bestond  reeds  niet  meer.  Waren  reeds  in  het  begin  van 
1596  de  uitkomsten  van  Linschotens  reizen  in  Portugeeschen 
dienst  bekend  geworden ,  in  hetzelfde  jaar  als  Heemskerck  keerde 
Houtman  met  de  eerste  Nederlandsche  vloot  uit  Oost-Indi6  terug. 
De  gewone  weg,  waarom  men  Spanje  en  Portugal  steeds  zoozeer 
bengd  had,  was  gevonden:  wat  behoefde  men  zich  een  nieuwen 
doortocht  te  zoeken,  die  zooveel  meer  moeielgkheden  aanbood? 
Werkelgk  werd  er  in  de  eerste  jaren  na  1597  niet  meer  aan 
den  noordelgken  doortocht  gedacht:  de  handel  op  Oost-Indië 
bloeide  langs  den  gewonen  weg  meer  en  meer.  In  1602  kwam 
het  tot  de  oprichting  der  Oost-Indische  Compagnie,  die  den 
handel   bevestigen    en   voor   goed  in  den  ouden  weg  leiden  zou. 


')  Zie  over  deze  rei»:  De  Veer,  Drie  seylagien  na  de  Coninckrycken  van 
Citthaj  ende  China.  (Derde  reis.)  —  Ook:  Hamel,  Trtdesctnt  der  Aeltere. 
p.   148  Noot  1. 


48 

Maar  juist  door  die  oprichting  ontstond  er  weder  eene  aanleiding 
tot  het  zoeken  van  den  noordelyken  doortocht.     In    het  octrooi 
had    de   regeering    zydelings    eene  premie    uitgeloofd  op  het  be- 
reiken  van   het   vroeger    zoo  begeerde  doel.     Aan  de  Oost-Indi- 
sche Compagnie  was  namelijk  door  de  Staten  het  recht  verleend 
om  met  uitsluiting  van  alle  andere  Nederlanders  op  Oost-Indië 
te   mogen   varen   langs  de  kaap  de  Goede  Hoop  en  door 
de  straat  van  Magellaan.     Andere  onontdekte  wegen  naar 
Oost-Indië  bleven  dus  voor  de  vrye  mededinging  open.  Wat  won- 
der; dat  zij ,  die  om  politieke  of  religieuse  redenen  geen  deel  aan 
de  voordeelen,  door  de  bevoorrechte  compagnie  verkregen,    wil- 
den  hebben,   zich  dadelijk   bey verden    het    oude   Nederlandsche 
plan  weder  op  te  vatten,  dat  te  lang  vergeten  wa&?   De  Oost- 
Indische  Compagnie   werd  door   deze  mededingers  dan  ook  reeds 
dadelijk  na  hare  oprichting  verontrust.  Was  er  reeds  iü  Decem- 
ber  1601    —    misschien   onder   den    indruk    van  de  verschgning 
van  het  journaal  van  Linschoten  in  dat  jaar,   —   weder    sprake 
geweest  van  het  zoeken  van  den  noordoostelijken    doortocht  ^ ) , 
den  8  November  1602  richtten  eenige  kooplieden  tot  de  Staten- 
Generaal  een  verzoek  om  hulp  tot  een  tocht  ^omte  soecken  den 
pas  om  noorden  nade  ejlanden  ende  vaste  landen  van  Asiaende 
America."  *)  Dadelyk  beraadslaagden  do  bewindhebbers  der  Oost- 
Indische  Compagnie   om  zei  ven  den  doortocht  te  zoeken  en  zoo- 
doende, steunende  op  hun  recht  als  eerste  ontdekkers,  ook  dezen 
weg  in   hun   monopolie    te  doen   opnemen.     Het  gevaar  dreigde 
echter   de  compagnie   nog  te  zeer  van  verre  om  de  vergadering 
tot  zulke  maatregelen  van  belang  over  te  halen:  den  7  Augustus 
1603  namen  de  zeventien  het  besluit  den  doortocht  niet  te   zoe- 
ken.  Men  schgnt  overwogen  te  hebben ,  dat  ook  na  de  ontdekking 
het  verkrygen  van  octrooi  bg  de  bekende   ongunstige  gezindheid 
der  Staten-Generaal  voor  monopoliën  twijfelachtig   was,  en  men 
nam    dus   voor,   liever  te   trachten  de  pogingen  door  de  vgan- 
den  der  compagnie  aangewend  te  verijdelen ,  dan  zelf  met  hen  te 
wedy veren  in  zoo  onzekere  ondernemingen  '). 

Hoewel  dit  plan  van  de  bestrijders  der  Oost-Indische  Compagnie 
voorloopig  ter  zgde  gesteld  schgnt  te  zgn ,  hield  de  concurrentie  vol- 

*)  R.  S.-6.  21  Dec.  1601.  —  Het  joarnaal  van  LinBchoten  bevatte  in  de  op- 
dracht aan  de  Staten-Generaal  eene  nienwe  aansporing  tot  het  zoeken  van  den 
noordoostelgken  doortocht.  Het  doel  dezer  poging,  door  de  v^anden  derO.-I.C. 
gewaagd,  schgnt  geweest  te  z\jn,  te  beletten,  dat  de  compagnie  octrooi  kreeg 
ook  voor  de  nog  onontdekte  wegen  naar  Oost-Indië. 

»)  R.  S.-G.  8  Nov.  1602. 

•)  Resol.  XVII  dd  27  Febr.,  7  Aug.  1603.  —  Marphj,  Iludson  in  Holland, 
p.  22 ,28.  -  De  Jonge ,  Opkomst.  I  p.  26 .  —  Van  Dam ,  GtscL  der  O.-I.  C. 
I  Cap.  1.  5.  (MS.;  R  A. 


49 

strekt  niet  op.  De  bekende  Isaac  Le  Maire ,  do  hardnekkige  te- 
genstander der  compagnie ,  zocht  voortdurend  naar  middelen  om 
de  gehate  yereeniging  te  doen  bakken.  Wel  had  in  1606  een 
besluit  der  Staten-Generaal  het  door  hen  verleende  monopolie 
krachtig  gehandhaafd,  maar  de  publieke  opinie  verklaarde  zich 
meer  en  meer  ten  nadeele  der  compagnie  en  de  oppositie  schepte 
moed.  Vele  Zuid-Nederlandsche  kooplieden ,  nog  onlangs  versterkt 
door  de  rgke  aandeelhouders  der  compagnie  zelve ,  die  geen  deel  aan 
den  door  haar  met  de  wapenen  in  de  vuist  verkregen  buit  wilden  heb- 
ben ,  waren  reeds  lang  in  het  geheim  aan  het  onderhandelen  met 
Hendrik  IV,  om  onder  zijne  bescherming  den  Franschen  handel 
op  Oost-Indië  te  vestigen.  Le  Maire  voegde  zich  bij  hen.  De 
nieuwe  compagnie ,  die  zich  alleen  op  vreedzaam  handeldrijveu 
wilde  toeleggen ,  zou  ongestoord  de  vruchten  plukken  van  de  door 
de  Oost-Indische  Compagnie  met  geweld  en  kosten  behaalde  voor- 
deelen  en  haar  dadelijk  op  elk  met  moeite  ontgontien  veld  als 
mededingster  kunnen  volgen.  Door  de  bescherming  van  Neder- 
lands machtigen  vriend  zou  zg  onschendbaar  zijn  <).  En  dit  meer 
slimme  dan  edele  plan  was  niet  het  eenige  gevaar ,  dat  de  Oost- 
Indische  Compagnie  dreigde.  Een  ander  lievelingsdenkbeeld  der 
Zuid-Nederlanders ,  het  ontwerp  van  eene  West-Indische  Compag- 
nie ,  werd  door  Willem  Usselincx  gedurig  met  kracht  aangedron- 
gen ,  en  het  naderend  bestand  met  Spanje  dreigde  de  compagnie 
met  nieuwe  moeielijkheden.  Wat  eindelgk  alles  afdeed  :  de  alver- 
mogende Oldenbarnevelt ,  die  slechts  onder  den  drang  der  om- 
standigheden medegewerkt  had  tot  het  vestigen  van  het  Oost- 
Indische  monopolie  ,  scheen  niet  ongeneigd  den  mededingers  nu  de 
hand  boven  het  hoofd  te  houden.  Waarlijk,  zelden  stonden  de 
kansen  der  Oost-Indische  Compagnie  zoo  hachelijk  !  In  deze  om- 
standigheden was  het  van  het  uiterste  belang,  dat  de  publieke 
opinie  zich  weder  begon  bezig  te  houden  met  den  doortocht  in 
het  noorden. 

In  1607  had  de  beroemde  Henry  Hudson  een  nieuw  tijdperk  in  de 
geschiedenis  der  noordoostelijke  reizen  geopend.  Hy  had  Spitsbergen 
bezocht  en  bg  z^ue  terugkomst  vele  belangrijke  mededeelingen  ge- 
daan. Het  gerucht  van  zgue  reis  had  ook  Nederland  bereikt  en  de  al- 
gemeene  aandacht  gaande  gemaakt.  Voor  de  Oost-Indische  Com- 
pagnie was  dit  een  feit  ,  waarmede  gerekend  moest  worden  :  in  den 
emstigen  toestand ,  waarin  zy  verkeerde ,  zou  de  ontdekking  van 
de  noordeiyke  doorvaart ,  die  aan  hare  mededingers  ook  bin- 
nenslands de  handen  beloofde  vry  te  geven  ,  haar  onmiddellijk  ten 


*)  Zie  over  deze  plannen:  Fruin,  Een  onuitgeg.  werk  van  de  Groot,  in:  Gids. 
1SS8.  IV  p.  S3 — 35.  —  Bakhuizen  van  den  Brink ,  Isaac  le  Maire ,  in  :  Gids. 
1M6.  IV  p.  18—34.  —  Asher,  Hudson  the  Navigator,  p.  CXCVIII— CCI. 


50 

Tal  gebracht  hebben.  Er  moesten  dus  maatregelen  genomen  wor- 
den om  die  mededingers  vóór  te  zijn ,  nu  de  publieke  opinie 
nieuwe  tochten  naar  het  noorden  scheen  te  eischen. 

De  compagnie  zag  dit  zelve  in  en  haro  maatregelen  beant- 
woordden aan  haar  karakter  als  bevoorrechte  vereeniging.  Op 
het  einde  van  1608  besloot  zij  bij  de  Staten- Generaal  een  ver- 
zoek in  te  dienen  om  haar  octrooi  uit  te  breiden.  Door  ook  den 
noordelijken  weg  naar  Indië  daarin  op  te  nemen  meende  zy ,  dat 
voor  goed  aan  alle  mededinging  de  pas  afgesneden  zou  zgn. 
Maar  het  plan  lekte  uit  en  dadelijk  was  de  erfvijand  der  compagnie , 
Isaac  Le  Maire ,  gereed  om  het  te  bestryden.  Hij  diende  bg  Olden- 
bamevelt  eene  uitvoerige  memorie  in ,  waarin  hij  er  op  wees , 
dat  alle  onnoodige  uitbreiding  van  monopolie  schadelyk  was , 
omdat  ^daermede  ecnige  particuliere  alleen  het  benefitie  genietten 
ende  het  generael  daervan  gefrustreert  is.^*  Waren  daarom 
alle  de  verzochte  uitbreidingen  van  het  octrooi  niet  wenschelyk, 
de  vaart  naar  het  noorden  in  het  bizonder  behoorde  open  te  blg- 
ven ,  aangezien  ^  die  noch  te  vinden  was  ende  misschien  by  de 
Compagnie  niet  gevonden  sonde  werden,  ende  met  sulcken  ernst 
apparentelycken  niet  ea  soude  gesocht  worden,  als  by  andere.** 
Het  verzoek  der  bewindhebbers  strekte  verder  tot  nadeel  van  alle 
partikuliere  kooplieden  der  Vereenigde  Provinciën,  die  zich  steeds 
verlaten  hadden  op  de  in  1596  op  het  ontdekken  van  den  door- 
tocht gestelde  premie   •). 

Dit  laatste  was  wel  het  hart  der  quaostie.  Lo  Maire  verheelde 
het  aan  Oldenbarnevelt  niet,  »dat  andere  soowel  als  de  Ck)mpagnie, 
desseing  hadden  gemaeckt ,  inde  vaerf  van  Noorden  te  aventue- 
ren ,  ende  niet  en  behoorden  gefrustreert  te  worden.**  Werkelgk 
werden  van  beide  zijden  toebereidselen  gemaakt  om  den  doortocht 
te  zoeken.  Oldenbarnevelt,  de  OTide  vyand  van  alle  monopolie, 
was  de  man  niet  om  tot  het  plan  der  compagnie  mede  te  wer- 
ken ,  en  van  het  uitbreiden  van  het  octrooi  kwam  dan  ook  niets. 
De  bewindhebbers  hadden  dit  zei  ven  reeds  gevreesd.  Reeds  vooraf 
hadden  zij  hunne  maatregelen  genomen ,  en  zoodra  het  bleek ,  dat 
hun  plan  geen  kans  van  slagen  had ,  poogden  zij  in  het  worstel- 
perk  der  vrije  concurrentie  de  overwinning  te  behalen.  Dadelgk 
toen  Hudson  in  1608  terugkwam  van  zijne  tweede  reis,  waarop 
hij  den  weg  ten  noorden  van  Novaya  Zemlya  te  vergeefs  had 
beproefd  ,  Kostin-sjar  onderzocht  en  bevonden  had ,  dat  die  zeeQngtc 
niet  naar  de  zee  van  Kara  leidde,  ontbood  de  Oost-Indische  Com- 


*)  Zie  deze  memorie  afgedrakt  bij:  De  Jonge.  Opkomst  v.  h.  Neder],  gezag 
in  O.-l.  III  p.  864  vlg.  —  Vgl.  daarover:  De  Jonge.  Lc.III.p.  125.  —  Van 
Reet,  Gesch.  der  staathnishoudk.  II.  p.  48  vlg.  —  Bakhnizen  van  den  Brink, 
Isaac  le  Maire,  in:  Gids,   1865.  IV  p.  81—30. 


51 

pagnie  hem  zelven  naar  Nederland  om  met   hem  in  onderhande- 
ling te  treden. 

Omstreeks  het  einde  yan  1608  kwam  Hudson  werkelijk  te 
Amsterdam  >).  Hij  had  langdurige  conferentiën  met  de  bewind- 
hebbers der  Oost-Indische  Compagnie ,  met  Plancius  en  Hondius , 
maar  ten  slotte  oordeelde  men  het  onmogelijk ,  van  een  zoo  om- 
slachtig ingericht  lichaam  als  de  Oost-Indische  Compagnie ,  tij- 
dig een  besluit  te  verkrijgen  om  Hudson  nog  dit  jaar  in  dienst 
te  nemen.  Met  eene  belooning  voor  zijne  moeite  en  de  belofte 
hem  het  volgende  jaar  te  zullen  uitzenden,  moest  de  Engelschman 
dus  naar  huis  vertrekken.  Dadelijk  maakte  Le  Malre  van  deze 
gelegenheid  gebruik.  Hij  sprak  met  Hudson  en  trachtte  hem  over 
te  halen,  do  reis  naar  het  noorden  nog  dit  jaar  voor  zijne  reke- 
ning te  doen.  Voor  de  nieuwe  in  Frankrijk  op  te  richten  Oost- 
Indische  Compagnie  stelde  hij  zich  gouden  bergen  voor  van  de 
diensten  des  beroemden  zeemans.  Maar  het  plan  lekte  uit  en  de 
Oost-Indische  Compagnie  nam  dadelijk  hare  maatregelen.  Toen 
de  Zeeuwsche  kamer  weigerde  Hudson  uit  te  zenden,  daar  zy  de 
uitgaven  aan  het  zoeken  van  den  noordoostelijken  doortocht  be- 
steed ,  als  nuttelooze  geldverspilling  beschouwde ,  besloot  de  Amster- 
damsche  kamer  in  de  bestaande  onmogelijkheid  om  tijdig  eene  algc- 
meene  vergadering  bijeen  te  roepen ,  de  verantwoordelijkheid  voor 
de  zending  alléén  op  zich  te  nemen.  Zg  trad  dadelijk  op  nieuw 
met  Hudson  in  overleg  en  den  8  Januari  1609  sloten  beide  par- 
tgen een  contract,  waarbij  de  Engelschman  zich  verbond  den 
noordoosteiyken  doortocht  te  zoeken  en  bij  goeden  uitslag  dadelijk 
naar  Nederland  terug  te  keeren.  Daar  zou  hij  zich  dan  met  der 
woon  vestigen  en  uitsluitend  in  dienst  der  Oost-Indische  Com- 
pagnie blyven.  Deze  verbond  zich  daarentegen  aan  Hudson  na 
het  einde  der  reis  ƒ  800  of  bij  overlijden  aan  zijne  vrouw  en  kin- 
deren ƒ  200  uit  te  betalen.  Zoo  de  doortocht  gevonden  was ,  zou 
men  hem  ry keiijk  beloonen ;  de  aard  en  grootte  dezer  belooning 
werden  geheel  aan  de  bewindhebbers  der  Oost-Indische  Compagnie 
overgelaten.  Den  6  April  1609  vertrok  Hudson  daarop  met  een 
vlieboot,  de  Halve  Maan  genaamd,  van  de  reede  van  Texel  *). 

Zoo  belangryk  de  geschiedenis  van  het  uitzenden  van  Hudson 
is ,  zoo  onbeduidend  zyn  de  resultaten ,  door  hem  verkregen  in  de 
hem  by  zyne  Instructie  opgedragen  taak.  Men  had  hem  voorge- 
schreven   het  oude  Amsterdamsche   plan  nogmaals  te  beproeven, 

*)  Zie  hetgene  over  Hiidsons  vroegere  betrekkingen  te  zeggen  valt  zeer  uit- 
voerig bg  :  Read,  Hist.  inqairy  conc.   Henry  Hudson. 

*)  Zie  over  het  voorgaande  zeer  uitvoerig:  Murphy,  Hudson  in  Holland. 
p.  22-8».  —  Ook:  Asher,  Hudson  the  Navigator,  p.  CCII,  CCIII.  —  Dat  Hud- 
Bons  schip  de  Halve  Maan,  niet  de  Goede  Hoop  heette,  heeft  Murphy  1.  c. 
p.  55*58  overtuigend  aangetoond. 


52 

en  dus  evenals  Barendsz.  ten  noorden  van  Novaya  Zemlya  te  trach- 
ten de  straat  Anian  te  bereiken  * ).  Van  daar  moest  h^  temgkee- 
ren ,  zonder  bij  mislukking  van  die  poging  eenen  anderen  weg  te 
mogen  beproeven.  Dergelijke  proefnemingen  wenschte  de  Oost- 
Indische  Compagnie  tot  eene  latere  gelegenheid  nit  te  stellen; 
voorloopig  was  het  haar  alleen  om  de  prioriteit  in  het  vinden 
van  den  noordoostelgken  doortocht  te  doen  *). 

In   de  uitvoering  van  dit  plan  was  Hudson  bizonder  ongeluk- 
kig. Evenmin  als  op  zijne  vorige  reis  vermocht  hij  Novaya  Zemlja 
nu  te  omzeilen.  Den  5  Mei  bg  de  Noordkaap  aangekomen,  zette 
hij  koers  naar  Novaya  Zemlya ,  maar  geraakte  spoedig  in  het  gs 
beklemd.  Nog  voordat  hg  dit  eiland  bereikt  had ,  werd  zgn  volk 
oproerig   en   was   hy   genoodzaakt  den  tocht  op  te  geven.     Den 
14  Mei  keerde  hg  om ,  den  19  was  hij  weder  bij  de  Noordkaap  en 
op  zgne  verdere  reis  hield  hij  zich  geheel  bozig  met  het  uitvoe- 
ren zgner  nieuw  opgevatte  plannen  tot  het  vinden  van  den  noord- 
westelgken  doortocht  ').     Dat  hg  op  die  reis  o.  a.  de  Hudsons- 
rivier  onderzocht  en  aanleiding  gaf,  dat  de  aandacht  zich  op  de 
heerlgke  streek  ,  waar  nu  New- York  verrezen  is ,  vestigde ,  is  eene 
zaak,  die,  hoe  gewichtig  ook  en  met  hoeveel  ingenomenheid  ook 
door   de   geschiedkundigen  besproken,  voor  ous  van  geen  belang 
is.     Het   zg   ons  genoeg  op  te  merken,  dat  Hudson  den  7  No- 
vember in  Engeland  aan  wal  gestapt ,  aan  de  Nederlandsche  Oost- 
Indisohe   Compagnie  voorstelde  om  van  daar  uit  op  hare  kosten 
het  noordwesten  verder  te  onderzoeken,  —  dat  de  bewindhebbers 
hem  integendeel  bevalen  dadelijk  naar  Nederland  te  komen ,  maar 
dat   hij  door  de  Engelsche  regeering  verhinderd    werd    aan    dien 
last  te  voldoen ;  eindelijk  dat  hg ,  dus  belet  om  zgne  gelofte  aan 
de  Oost-Indische  Compagnie  gestand  te  doen ,  zgn  journaal  over- 
zond ,  het  schip  alleen  naar  Nederland  liet  terug  gaan  en  zich  op 
nieuw  in  dienst  der  Engelsche  Moscovische  Compagnie  begaf  *). 
Hoe  was  het  ondertusschen  met  de  pogingen  van  Le  Maire  af- 
geloopen?    Het   was  niet  te  verwachten,  dat  een  man  van  zgne 

>)  Witsen,  Noord-  en  oost-Tartarjre.  p.  906. 

*)  Hadsons  Instructie  is  verloren ;  zie  echter  een  overzicht  van  den  inbond 
uit  Van  Dam 's  Geschiedenis  der  0.-1.  C.  bg :  Mnrphy,  Hudson  in  Holland,  p.  3S,  89. — 
Zoo  men  al  de  ontdekkingen,  door  den  Engelschman  Hndson  op  deze  reis  ge- 
daan,  aan  de  Nederlanders  wil  toeschrijven,  is  het  toch  duidelgk,  dat  Nederland 
alle  aanspraak  op  de  ontdekking  der  Hudsonsrivier,  die  tegen  den  wil  der 
bewindhebbers  geschiedde,  verliest. 

*)  Zie  over  deze  plannen  zeer  nitvoerig  het  scherpzinnige  betoog  van  Morphjr: 
Hndson  in  Holland,  p.  41—52. 

*)  Alle  berichten  over  Hudsons  reizen  vindt  men  verzameld  bg :  Asher,  Hndion 
the  Navigator.  De  berichten  over  dezen  tocht ,  voor  zoover  die  voor  mgn  onder- 
werp van  belang  is ,  vindt  men  bg :  Van  Meteren ,  Historie,  fol.  029  en  ia 
iiet  joomaal  van  Jnet  bg  Purchat. 


53 

energie  eene  zoo  belangryke  zaak  zou  opgeven  zonder  ze  eerst  te 
beproeven.  Werkelijk  was  dit  ook  het  geval  niet :  niettegenstaande 
de  vele  teleurstellingen  zette  h^  zgn  plan  door.  Wij  hebben  ge- 
zien, dat  Hendrik  IV  de  plannen  van  de  vganden  der  Oost- 
Indische  Compagnie  in  zijn  eigen  belang  begunstigde ;  het  kwam 
er  slechts  op  aan  den  weg  door  het  noorden  te  vinden ,  ten  einde 
botsingen  met  de  Staten-Generaal  te  voorkomen.  In  Frankrgk 
was  echter  niet  licht  iemand  te  vinden ,  die  met  kans  op  goeden 
uitslag  den  gevaarvollen  tocht  zou  kunnen  ondernemen.  Wg 
zagen,  dat  ook  de  onderhandelingen  met  Hudson  aangeknoopt 
mislukten.  Het  was  dus  zaak ,  in  Nederland  een  persoon  in  dienst 
te  nemen ,  die  tegen  den  Engelschman  ten  minste  eenigszins  opge- 
wassen was.  Le  Maire  meende  dat  dit  niet  moeielijk  zou  zijn. 
Reeds  dadelgk  nadat  Hudson  door  de  Oost-Indische  Compagnie 
in  dienst  was  genomen,  had  hy  het  oog  op  een  ander,  die  zgne 
oogmerken  kon  bevorderen.  Wie  daarmede  bedoeld  wordt,  weten 
wg  niet ;  alleen  verhaalt  ons  Jeannin ,  dat  het  iemand  was ,  die 
de  reis  (ten  noorden  van  Novaya  Zemlya)  reeds  eenmaal  gedaan 
had  en  door  Le  Maire  voor  een  meer  ervaren  zeeman  dan  Hudson  zelf 
gehouden  werd.  Wg  mogen  het  er  voor  houden ,  dat  dit  verhaal 
meer  van  de  zucht  om  het  plan  aan  Hendiik  IV  smakelgk  te  ma- 
ken dan  van  historische  nauwgezetheid  getuigt:  een  bekwamer 
persoon  dan  Hudson  was  toch  in  1609  bezwaarlgk  te  vinden. 
Verschillende  omstandigheden  schgnen  dan  ook  den  bedoelden  zee- 
man eenvoudig  als  eenen  tochtgenoot  van  Heemskerck  en  Rgp  op 
hunne  beroemde  reis  van  1596  en  97  te  kenmerken  '). 


>)  Jeannin,  Négotiation.  II  p.  280.  —  De  gissing  maak  ik  op  nit  eene  plaats 
Tan  denzelfden  (1.  c.  11  p.  276)  waar  hij  ons  meldt,  dat  Le  Maire  b\j  deze  ge- 
legenheid confereerde  met  Plancius  en  eenige  „pilotes,  qui  ont  fait  la  même  na- 
▼igation ,"  o.  a.  een ,  „qm  fut  aussi ,  il  y  a  trois  ans ,  employé  en  cette  même  re- 
eherehe,  et  passa  jusqu'i  Nova  Zembla,  . .  .  tirant  au  nord."  Dat  hier  sprake  is 
van  eenen  tochtgenoot  van  Heemskerck  in  1596,  is  dunkt  mij  buiten  tw^fel.  £ene 
Nederlandsche  reis  naar  het  noorden  tusschen  1597  en  1609  heeft  niet  plaats 
gehad :  de  reis  van  Hudson  was  j^de  vierde  Schip-vaerd."  (Tiele,  Mémoire.  p.  115.) 
Ook  eene  reis  door  Engelschen  naar  Novaya  Zemlya  ondernomen  is  m\j  niet  bekend  , 
behalve  die  van  Hudson  zei  ven  in  1608.  Asher  plaatste  dan  ook  zonder  aarzeling 
«treize"  voor  «trois  ans."  (Hudson  the  Navigator,  p.  246.)  —  Hoe  dit  zy ,  op 
Melchior  Van  Kerckhoven  scheut  de  beschrijving  van  dezen  stuurman  gegeven  vol- 
strekt niet  te  passen  (zooals  De  Jonge,  Opkomst.  I  p.  28,  III  p.  125  wil)  en 
ik  moet  dus  aannemen ,  dat  Le  Maire  zich  eerst  later  tot  hem  gewend  heeft.  — 
Asher  daarentegen  (Hudson  the  Navigator,  p.  258  Noot  1)  gist,  dat  Le  Maire 
het  oog  had  op  Nay,  den  bevelhebber  der  Nederlandsche  expeditiën  van  1594  en 
1595,  zonder  nochtans  eenigen  grond  voor  dit  gevoelen  op  te  geven.  Daar  Asher 
echter  Comelis  Cornelisz.  Nay  nu  en  dan  met  Jan  Oornelisz.  May,  den  noordpool- 
reiziger  van  1611  en  12 ,  verwart  (zie  1.  c.  p.  XLV  en  CXXXIII,  waar  hij  beide 
malen  May  bedoelt)  is  het  ook  mogel^k,  dat  hij  den  laatste  voor  den  aange- 
dniden  perioon  houdt.     Ik  geloof  echter,  dat  beide  gissingen  onaannemel^k  z|JQ: 


54 

Wg  weien  niet,  of  Hendrik  IV  Le  Maire's  keus  goedkeurde; 
zeker  is  het,  dat  de  onderhandelingen  met  den  stanmuui  van 
1596  weldra  werden  afgebroken.  De  redenen  daarvan  zgn  ons 
onbekend;  wy  knnnen  ze  echter  gissen.  De  Oost-Indische  Com- 
pagnie had  in  overleg  met  Hudson  de  plannen  voor  de  onderne- 
ming vastgesteld  en  het  was  voor  Le  Maire,  die  breedvoerige 
conferenties  met  den  Engelschman  gehad  had,  niet  twgfelachtig 
langs  welken  weg  deze  zyn  doel  zou  trachten  te  bereiken.  Het 
kon  niet  wenschelyk  schynen ,  met  de  compagnie ,  die  in  ieder 
geval  vroeger  gereed  zou  zgn  dan  Le  Maire ,  langs  denzelfden  weg 
mede  te  dingen,  en  de  koers  ten  noorden  van  Novaja  Zemlyn 
werd  das  door  den  ondernemenden  koopman  opgegeven  *).  De 
voornaamste  aanbeveling  van  den  stnurman  van  1596,  namelgk 
het  vermoeden  dat  hij  den  te  volgen  weg  kende,  verviel  hier- 
mede en  het  was  dus  verkieslijker  iemand  van  meer  ervaring  in 
dienst  te  nemen. 

Het  voornemen  was  nu,  om  overeenkomstig  mot  de  plannen  van 
Linschoten  den  ouden  korteren  weg  door  de  straat  van  Nassau  weder 
te  beproeven.  De  jaarlgksche  tochten  der  Bussen  naar  den  Ob  bewezen, 
dat  het  mogelgk  was  langs  dien  weg  ten  minste  ver  naar  het  oosten 
te  komen,  en  het  viel  Le  Maire  niet  moeielyk  eenen  anderen  schip- 
per »  fort  entendu  aux  nauigations  et  de  grande  expérience'*  voor  die 
plannen  te  winnen.  De  dus  door  Jeannin  geprezen  zeeman  was  geen 
ander  dan  de  befaamde  Melchior  Van  Kerckhoven ,  op  wiens  be- 
kwaamheid en  moed  met  meer  reden  geroemd  werd  dan  op  zgn 
karakter  en  beginselen  *).  Moeielljker  bleek  het  een  commies  voor 
de  reis  te  vinden.  Le  Maire  had  dadelijk  het  oog  laten  vallen  op 
den  bekenden  Isaac  Massa  van  Haarlem  ')  en  zeker  had  hg  moeie- 

▼»n  Na  ƒ  noch  van  May  is  het  bekend ,  dat  h\j  «ce  même  vojrage"  (ntmemk  ten 
noorden  van  Novaya  Zemlya)  voor  1609  gedaan  heeft. 

* )  Dat  Lo  Maire  aanvankelijk  op  den  weg  ten  N.  van  Novajra  Zeml>a  het  oog 
had ,  blgkt  uit  het  verslag  zijner  conferentiën  met  Hudson  e.  a.  b^ :  Jeannin , 
Négotiation.  II  p.  276.  Massa's  beschrijving  van  de  reis  bewast  echter,  dat  dit 
plan  veranderd  werd.  De  poging  om  Massa  voor  de  reis  te  winnen  w\jst  aan, 
dat  het  de  bedoeling  van  Le  Maire  was ,  zich  de  ondervinding  der  Rnsaen  vol- 
gens het  plan  van  Linschoten  (zie  hiervoor  p.  41)  ten  nutte  te  maken  en  loo- 
doende  eene  laatste  poging  langs  den  algemeen  opgegeven  weg  door  de  straat 
van  Nassau  te  wagen.  Nog  in  1614  beval  Pontanns  deze  richting  aan  boven  de 
toen  algemeen  geroemde  over  de  pooi.  (Beschr.  v.  Amst.  p.  179.) 

*)  Beschr.  v.  d.  Samojr eden  Landt.  p.  4.  —  Jeannin,  Négotiation.  II  p.  489. 
Vgl.  over  Van  Kerckhoven:  De  Jonge,  Opkomst.  I  p.  52,  12S,29.  —  De 
Jonge,  Nederland  en  Venetië,  p.  86. 

')  Zie  over  hem:  Van  der  Linden,  Isaac  Massa.  —  Nicolai  (Relation.  Vor- 
redt,  p.  11)  verhaalt,  dat  de  Staten  j^ein  aignen  Mann  in  der  Moszkan  nnder- 
halten  Isaac  Massa  genannt"  om  berichten  over  de  mogelgkheid 
van  een  NO.  doortocht  naar  O-I.  in  te  winnen;  het  schijnt  eek- 
ter,    dat  dit    bericht  alleen  steunt  op  Massa's  verhaal  der  wegen  naar  en  door 


55 

Igk  een  beter  keus  kannen  doen,  nu  het  gold  de  kennis,  die  de 
Russen  van  de  kusten  der  IJszee  verkregen  hadden ,  ten  nutte  der 
reis  aan  te  wenden.  Gedurende  zijn  langjarig  verbluf  in  Rusland 
had  Massa,  yverig  beoefenaar  der  aardrijkskunde  en  schrander 
opmerker  als  hij  was,  langzamerhand  een  schat  van  berichten 
opgezameld,  die  in  Europa  geheel  onbekend  gebleven  waren.  On- 
gelukkig bleek  hij  echter  de  man  niet  te  zijn ,  die  Le  Maire  dienen 
kon.  Ofschoon  een  tegenstander  der  bekende  plannen  van  Plancius 
en  overtuigd  dat  alleen  de  weg  door  de  straat  van  Nassau  kans 
van  slagen  aanbood,  was  Massa  te  nauwkeurig  bekend  met  de 
bezwaren ,  die  eene  reis  in  de  IJszee  opleverde ,  misschien  ook  te 
weinig  doortastend  om  de  altijd  onzekere  plannen  zelf  te  steunen. 

Hij  stelde  reeds  dadelijk  vele  eischen.  De  geheele  inrichting 
der  expeditie  was  volgens  hem  verkeerd.  De  reizigers  moesten 
vóór  hun  vertrek  nog  talrijke  voorzorgen  nemen  en  zich  beter 
toerusten  tot  den  tocht;  zy  moesten  bepaialdelyk  naar  het  voor- 
beeld der  Russen  kleine  booten  medenemen,  die  altyd  veel  meer 
kans  hadden  zich  door  het  ijs  heen  te  werken  dan  de  betrekkelijk 
groote  Nederlandsche  schepen;  zij  moesten  eindelijk  zich  voorbe- 
reiden op  de  mogelgkheid  eener  overwintering  in  bet  barre  noor- 
den ,  die  waarschynlyk  noodig  was  wilde  men  zijn  doel  bereiken.  Het 
was  echter  Le  Maire  onmogelijk  zich  al  deze  wenken ,  hoe  heilzaam 
ook ,  ten  nutte  te  maken :  hij  had  de  voorschriften ,  die  van  ouds 
voor  noordpoolreizeu  bestonden,  gevolgd  en  Massa's  plannen  zouden 
eene  geheel  nieuwe  uitrusting  hebben  noodig  gemaakt.  Daartoe 
zou  echter  vóór  alles  veel  tijd  en  veel  geld  noodig  zijn  geweest, 
en  hoewel  Hendrik  IV  zijnen  handlanger  een  paar  maal  eene  som 
gelds  door  zgnen  gezant  deed  toekomen,  had  hij  gemeend  aan 
diens  hooge  eischen  niet  geheel  te  moeten  voldoen.  Tijd  vooral 
was  het ,  die  Le  Maire  ontbrak :  het  door  de  Oost-Indische  Com- 
pagnie uitgeruste  schip  was  reeds  gereed  en  Hudson  kon  op 
zynen  tyd  vertrekken.  Zoo  deze  ervaren  zeeman,  van  wien  men 
zooveel  verwachtte ,  den  doortocht  vond  voordat  Le  Maire  gereed 
was,  dan  was  alles  verloren,  het  doel  der  reis  gemist. 

Het  was  dus  duidelgk ,  dat  de  onderhandelingen  moesten  afsprin- 
gen. Maar  ook  al  waren  de  beide  geniale  kooplieden  het  hierin 
eens  geworden,  dan  nog  zou  Le  Maire  zich  waarschijnlijk  van 
Massa's  medewerking  niet  veel  goeds  hebben  mogen  beloven.  Het 
mocht  een  verstandige  eisch  heeten ,  dat  Massa  in  de  plannen  en 
voorbereidingen  van  Le  Maire  de  fouten  wilde  verbeterd  zien, 
die  zyne  rijke  ervaring  hem  aanwees;  het  is  hem  geheel  niet 
kwalyk  te  nemen ,  dat  hij ,  toen  Le  Maire  weigerde  zgnen  raad  te 


Siberië,    dit  Nieolai    in   Hessel  Gerritsz.'  Detectio  freti  vond.  NicoUi  was  toch 
orer  NederhuidBche  zaken  zeer  slecht  ingelicht. 


56 

volgen ,  van  zynen  kant  ongeneigd  was  om  deel  te  nemen  aan  eene 
expeditie ,  die  naar  zijne  inzichten  niet  slagen  k  o  n*,  maar  het 
was  kleingeestig ,  dat  hij  ook ,  waar  zijne  ervaring  hem  in  den 
steek  liet ,  aan  zijne  bekrompene  wereldbeschouwing  argumenten 
tegen  de  mogelijkheid  van  te  slagen  ontleende.  Het  toonde,  dat 
het  Massa  met  de  zaak  geen  ernst  was ;  —  het  bewees ,  dat  hg  niet 
bezield  was  met  den  geest,  die  de  Moncherons,  de  Barendsxen, 
de  Linschotens  gedrongen  had  hunne  tochten  over  den  geheelen 
aardbol  uit  te  strekken,  dat  hg  zgne  landgenooten  door  dwaze 
bezwaren ,  waaraan  hij  zelf  niet  geloofde ,  van  verdere  pogingen 
afschrikte  * ).  Maar  wij  laten  Massa  en  zijne  kritiek  rusten : 
^ick  sloech  hot  af,**  dus  verhaalt  hg,  ^want  ick  bewysen  wil 
dat  mender  niet  door  en  can  en  altyts  vergeefs  sal  wesen  wat 
sj  doen,  oft  moesten  *t  anders  aenlegghen.*'  >) 

Zoo  was  dus  Le  Maire  weder  teleurgesteld,  maar  de  zaak 
opgeven  dat  wilde  hy  niet.  Spoedig  was  een  andere  commies 
gevonden  en  de  overeenkomst  met  Hendrik  IV  werd  nu  gesloten. 
De  onderneming  zou  op  naam  van  Le  Maire ,  in  het  geheim  echter 
voor  Fransche  rekening,  plaats  hebben.  Gelukte  de  poging,  dan 
zou  het  schip  niet  in  Nederland  maar  in  Frankrgk  binnenvallen; 
Le  Maire  zou  dan  dadelgk  naar  Pargs  vertrekken  en  zich  aan 
het  hoofd  der  nieuwe  Fransche  Oost-Indische  Compagnie  plaatsen. 
Voorloopig  ontving  de  ondernemer  reeds  15,000  livres  van  Hen- 
drik IV  ')  en  den  5  Mei  1609  vertrok  Kerckhoven  met  een  »kle7n 
schipken**  en  voorzien  van  eenen  geloofsbrief  van  Maurits  naar  het 
noorden.  *) 


* )  Dit  was  te  meer  verkeerd,  omdat  men  toen  ter  tijd  vrij  algemeen  aan  de  moge* 
lijkheid  van  den  noordoostelijken  doortocht  gewanhoopt  schijnt  te  hebben  Zelfs 
Hessel  Gerritsz.  twijfelde.  (Zie  zijne  Beschr.  v.  d.  Samo^cden  Landt.  p.  8,  4.  Vgl. 
echter  aldaar  zgne  aanteekeningcn  op  Massa's  kaart.)  Het  bl\jkt  uit  Massa's  in 
den  tekst  aangehaalde  woorden  ,  dat  hij  integendeel  aan  de  mogelijkheid  geloofde. 

*)  Zie  de  kritiek  van  Massa  in  zijn :  «Cort  verhael  van  de  Wegen  ende  Ri- 
vieren  njrt  Moscovia."  p.  8,  1 3 ,  14 ,  in  :  Beschr.  v.  d.  Samoyeden  Landt. 

')  Zie  over  de  plannen  en  voorbereidingen  voor  deze  reis:  Jeannin,  Négo- 
tiation.  II  p.  8i5,  70,  73.  —  Bakhnizcn  van  den  Brink,  Isaae  le  Maire,  in: 
Gids.  1865.  IV  p.  28-83.  —  Mnrphj ,  Hndson  in  HolUnd.  p.  81 .  82. 

*)  Jeannin,  Négotiation.  II  p.  489.  —  Bij  het  verhaal  dezer  reis  verwerp  ik 
het  door  De  Jonge  (Opkomst.  I  p.  28)  op  het  voetspoor  van  Mnrphj  ^Hudaon 
in  Holland,  p.  32  Noot  1)  voorgestane  gevoelen ,  dat  Le  Maire  twee  tochten  naar 
het  noorden  zou  hebben  doen  ondernemen:  in  1609  en  omstreeks  1611.  Reeda 
Megiser  (Septentrio  Novantiquns.  p.  481)  sprak  in  1613  van  eene  reis  van  Le  Maire 
naar  het  noorden  in  1611.  Al  deze  schr^vers  hebben  echter  hnn  bericht  ont- 
leend aan  Massa,  die  zegt,  dat  een  Nederlandsch  schip  «dit  Jaer"  voor  Le  Maire 
aan  Vaigatsch  geweest  is.  (Cort  verhael.  p.  8  in:  Beschr.  v.  d.  Samojreden  Landt.) 
No  is  de  „Beschryvinge  vander  Samoy eden  Landt"  verschenen  in  het  voorjaar  van 
1612  en  het  lag  dos  voor  de  hand  te  mceuen.  dat  Massa's  «Cort  verhael"  ge- 
schreven   wu  iu  1611,  toen  de  schrijver  in  Nederland  aanwezig  wu.    De  drie 


57 

Hoo  dwaas  ook  de  argumenten  van  Massa  tegen  de  uitToer- 
baarheid  van  het  laatste  gedeelte  der  reis  waren,  het  bleek  den 
reizigers  weldra,  dat  hy  over  het  eerste  gedeelte  met  volkomen 
kennis  van  zaken  gesproken  had.  De  onderneming  was  tegen  de 
bedoeling  van  Le  Maire ,  die  haar  gaarne  zeer  vroeg  in  het  voor- 
jaar had  zien  vertrekken  *),  door  den  herhaalden  tegenspoed  een 
paar  maanden ,  vertraagd  en  geen  wonder  dan  ook ,  dat  Eerckhoven 
in  dit  toch  reeds  zeer  ongunstige  jaar  de  straat  van  Nassan  onbevaar- 
baar vond.  De  zeeëngte  was  opgevuld  met  |jsmassa*s  van  niet  min- 
derdan 50  èk  60  vademen  dikte.  >)  Aan  het  vol^weren  van  den  tocht 
viel  niet  te  denken;  de  reizigers  moesten  terugkeeren  en  maakten 
eene  » slechte  rejse."  ')  Het  is  niet  onwaarschgnlyk ,  dat  Le 
Maire  in  het  volgende  voorjaar  op  nieuwe  pogingen  bedacht  was  *)  , 
maar  de  plotselinge  dood  van  zijnen  beschermer  Hendrik  lY 
maakte  natuurlijk  aan  alle  plannen  een  einde. 

Terwgl  de  beide  bovenvermelde  reizen  grootendeels  hare  ver- 
klaring vinden  in  den  strgd  tusschen  monopolie  en  vrge  concur- 
rentie ,  schijnt  het  tot  nog  toe  niet  duidelgk  geweest  te  zgn ,  wat 
de  reden  was,  dat  van  1607  tot  1612  plotseling  na  tienjarige 
rust  het  zoeken  van  den  noordoostel^ken  doortocht  naar  Oost-Indië 
weder  met  zooveel  ijver,  een  enkele  maal  zelfs  van  staatswege, 
in  Engeland  en  Nederland  werd.  opgevat.  Het  komt  mg  voor, 
dat  deze  hernieuwde  pogingen  moeten  toegeschreven  worden  aan 
het  genie  van  twee  Engelschen ,  die  eene  andere  richting  aanwezen 
dan  den  tot  nog  toe  in  de  noordsche  ondernemingen  gewoonlgk 
gevolgden  koers. 

Toen  Henry  Hudson  in  1607  zijne  eerste  reis  naar  het  noorden 
ondernam,  handelde  hg  volgens  een  bepaald  plan.  Beeds  in  1527 
had  Bobert  Thorne,  een  Engelschman,  die  te  Seville  woonde, 
verkondigd,  dat  men  noordelgk  recht  over  de  pool  naar  Oost- 
IndiS  moest  zeilen.  Hg  meende,  dat  die  weg  veel  korter  was 
dan  eenige  andere  tot  dusver  ingeslagen;  aan  de  bezwaren  met 
dit  plan  verbonden ,  de  onbevaarbaarheid  der  zee  en  de  onbewoon- 

geleerdea  Mh\jnen  echter  voorbijgezien  te  hebben,  dat  Hessel  Gerritsz.  op  den 
titel  z^ner  Besehryringe  vander  Samoyeden  Landt  mededeelt ,  dat  de  beide  daarin 
voorkomende  ttnkken  van  Massa  «wt  de  Rnische  tale  overghetet  (en  blgkens  de 
aanteekeningen  op  den  mg  van  Massa's  kaart  vermeerderd)  syn  Anno  160  0."  — 
Het  door  De  Jonge  1.  e.  gecursiveerde  woordje  ,» wederom"  behoeft  dunkt  m\j 
niet  op  een  N<ederlandsch  schip  door  Le  Maire  uitgerust  te  slaan. 

")  Jeannin,,Négotiation.  II  p.  279. 

*)  Massa,  Cort  verhael.  p.  8.   in:  Beschr.  v.  d.  Samoyeden  Landt. 

*)  Beschr.  v.  d.  Samoyeden  Landt.  p.  4. 

*)  Dit  maakt  De  Jonge  (Opkomst.  I  p.  28)  op  uit  het  aankoopen  van  een 
voor  Noordsche  tochten  veelal  gebruikte  vlieboot  door  Le  Maire  in  Februari 
1610  voor  een  doel,  dat  volgens  zgn  zeggen,  wanneer  het  bereikt  werd,  den 
lande  zeer  voordeelig  zou  zijn. 


58 

baarheid  van  het  land,  geloofde  bg  niet  *).  Dit  voorstel,  in  1582 
door  Haklayt  in  zijne  Divers  Voyages  wereldkundig  gemaakt, 
bleef  aanvankelijk  onopgemerkt.  Plancias  alleen  scbgnt  het  met 
Tbome  eens  geweest  te  zgn  >),  maar  Barendsz.  nam  op  de  twee 
tot  bereiking  van  Plancias'  doel  uitgeruste  tochten  steeds  zgn 
koers  te  veel  oostelgk  om  de  pool  te  bereiken  en  zoo  naar  Oost* 
Indië  te  geraken.  Slechts  Jan  Comelisz.  Rgp,  getrouwer  dan 
Barendsz.  aan  Plancius'  instructidn,  sloeg  in  1596  de  richting  door 
Thome  aangewezen  in  >).  Hg  wilde  ten  noorden  van  Spitsber- 
gen door  het  gs  breken  en  de  pool  bereiken,  maar  de  gsdam, 
die  zich  steeds  oostelyk  van  Groenland  en  ten  noorden  van  Spits- 
bergen uitstrekt,  belette  hem  zijn  plan  uit  te  voeren.  En  Ba- 
rendsz. zelf,  al  kon  hij  zich  ook  niet  vereenigen  met  de  plannen 
van  Rgp,  stierf  in  de  overtuiging,  dat  men  niet  door  de  noor- 
delijke kusten  van  Europa  of  van  Novaya  Zemlya  te  volgen ,  maar 
door  hooger  in  het  noorden  zgnen  weg  te  zoeken  de  meeste 
kans  hebben  zou  om  eene  opene  zee  te  vinden  *).  Het  onbedui- 
dende resultaat,  dat  de  reis  van  Bgp  volgens  de  toenmalige  in- 
zichten had ,  belette ,  dat  men  zijn  plan  op  nieuw  trachtte  uit  te 
voeren ,  maar  de  op  zijn  aandraven  gevolgde  noordelijke  koers  had 
tot  de  ontdekking  geleid ,  dat  niet  altijd  de  koude ,  hoe  meer  men 
de  pool  naderde,  heviger  werd  •).  De  opmerking,  dat  het  op  Spits- 
bergen op  80°  minder  koud  was  dan  op  Novaya  Zemlya  op  76®,  — 
een  verschijnsel,  dat  waarschgnlijk  aan  den  warmen  golfstroom 
moet  worden  toegeschreven,  —  leidde  reeds  de  Nederlanders  tot 
de  conclusie ,  dat  de  massa's  gs ,  die  de  Russische  rivieren  in  de 
IJszee  uitstortten ,  de  atmospheer  kouder ,  do  zeeën  onbevaarbaar- 
der   maakten  dan  hoog  in  het  noorden,   waar  volgens  Mercator 


')  Het  plan  van  Tborne  wordt  uiteengezet  in:  «The  booke  made  bj  Master 
Robert  Thorne ,"  in :  Haklnyt ,  Divers  voyacres.  p.  48  vlg.  —  De  hier  beachreTen 
koert  if  als  «de  v^fde  wegh  naar  Cathay"  opgenomen  in  de  «Diversche  Dit- 
courssen  de  O.-I.  vaert  betreffende"  achter  de  uitgave  der  Nederlandsche  reiien 
naar  het  NO.  van  Jan  Jansz.  (1648.) 

*)  «Nowe  then/'  zegt  Thome,  «there  is  no  doubte,  bnt  sajrling  North- 
warde  and  paasing  the  pole,  descending  to  the  equinoctiall  Ijrne,  wee  skall 
hitte  thote  Ilandes."  (nam.  de  Oost-Indische.)  —  Over  het  gevoelen  van  Plancioi 
zie  hiervdor  p.  48  Noot  1  en  vooral:  Jeannin,  Négotiation.  II  p.  276,  77. 

')  Dat  de  koers  door  de  noordpoolreizigera  gevolgd  niet  met  hunne  instme- 
tien  overeenkwam,  bl^kt  dnidel^k  uit  De  Veer's  inleiding  voor  de  eerste  reis. 
(Drie  sejrlagien.  fol.  1,  2.)  Barendsz.  sch^nt  na  het  mislukken  z\jner  reis  in  1S07 
van  plan  geweest  te  zijn,  van  de  Noordkaap  recht  naar  het  NO.  te  zeilen.  Zie 
ook  de  opdracht  der  Drie  sejrlagien  aan  de  Staten-GeneraaL 

*)  Zie  vooral  de  merkwaardige  plaatsen  in  :  De  Veer,  Drie  seylagien.  foL  18.  — 
V^  ook  ald.  Opdr.  en  fol.  1 ,  2. 

•)  De  Veer,  Drie  tejlagien  na  de  Coninckriïjcken  van  Catthaj  ende  China. 
Opdr.  en  fol.  8, 


59 

de  snelle  stroomingen  de  vorming  van  gs  Terhinderden  en  waar 
dus  eene  opene  zee  zich  nitstrekte  *).  Door  deze  opmerkingen 
moesten  de  plannen  van  Thonie  meer  en  meer  uitvoerbaar  schgnen. 

Toch  was  een  Engelschman  de  eerste ,  die  weder  volgens  Thome's 
voorschriften  handelde.  Eerst  in  1607  trachtte  Henry  Hndson 
de  noordpool  te  bereiken  en  zeilde  daarom  aan  beide  zgden  van 
Spitsbergen  naar  het  noorden.  Evenmin  als  Bijp,  die  in  1596  ge- 
heel hetzelfde  gedaan  had ,  slaagde  Hndson.  Toch  gaf  hg  het  niet 
op  en  volgde  op  zgne  tweede  reis  hetzelfde  plan.  Ditmaal  was 
het  echter  meer  oostwaarts  dat  hg  den  doortocht  zocht  en  zoo- 
doende kwam  hij  eenigszins  op  den  weg ,  dien  Barendsz.  gevolgd 
had.  Maar  minder  gelukkig  dan  zgn  voorganger  moest  hg  het 
reeds  spoedig  opgeven  en  terugkeeren  *).  Toch  was  het  resultaat 
zgner  reizen  gewichtig.  Evenals  do  Nederlanders  had  hij  de  op- 
merking gemaakt,  dat  op  Spitsbergen  de  atmospheer  betrekkelgk 
warm  was,  de  plantengroei  minder  dor  dan  op  Novava  Zemlja  '). 
Zgn  bezoek  in  Nederland ,  waar  hg  in  den  geleerden  Plancins  een 
warmen  voorstander  zijner  denkbeelden  vond ,  versterkte  hem  in 
zgne  plannen ,  en  evenals  vroeger  was  hg  dan  ook  in  1609  weder 
voornemens  het  plan  van  Thome  uit  te  voeren.  Hg  sprak  daar- 
over nog  uitvoerig  met  Plancins  en  Le  Maire ,  en  schgnt  het  met 
beiden  volkomen  eens  geworden  te  zijn  ^).  Ook  de  bekende  carto- 
graaph  Hessel '  Gerritsz. ,  hoewel  aanhanger  der  plannen  van  Lin- 
schoten,  achtte  de  meeniugen  van  Plancins  en  de  zijnen  eene 
ernstige  overweging  waard. 

Het  laat  zich  begrgpen ,  dat ,  toen  Hudsons  plannen  zoodoende 
in  Nederland  bekend  werden ,  waar  de  publieke  opinie  reeds  eenigs- 
zins op  het  ontvangen  van  zulke  mededeelingen  was  voorbereid  *), 
ze  dadelijk  algemeen  ingang  vonden.     Plancius  werd  meer  en  meer 


*)  De  Veer,  Drie  seylagien.  Opdr.  en  fol.  1 ,  2  ,  O,  18.  -^  De  Jonge,  Opkomst, 
lp.  18.  —  Zie  eene  uiteenzetting  en  kritiek  van  dit  plan  in  het  «Discoars  van 
Joh.  Is.  Pontanns"  achter:  Begia  ende  Voortgangh  van  de  Oost-Indische  Com- 
pagnie, p.  70. 

*)  Zie  over  de  plannen  van  Hndson  b^  zyne  twee  eerste  reizen  :  Asher,  Hndson 
the  Navigator,  p.  CLXXXIV-CXCVI. 

*)  Zie  o.  a.  Asher,  Hndson  the  Navigator,  p.  14.  —  Jeannin,  Négotiation. 
n  p.  277. 

*)  Jeannin ,  Négotiation.  II  p.  277. 

*)  Zoo  zeide  een  van  Heemskercks  tochtgenooten  in  1609  tot  Plancins :  «qne, 
pour  n'estre  lors  assez  experimentë  en  cette  nanigation,  an  lien  d'entrer  anant 
en  pleine  mer,  oü  elle  n'cst  iamais  gelee ,  k  canse  de  Ia  profondenr  et  de  la 
grande  impetuosité  de  ses  flots  et  vagnes,  il  se  contenta  de  costojrer  les  bords :  oü , 
ajant  tronnë  la  mer  gelee ,  Iny  et  ses  compagnons  forent  arrestez  et  contrains 
de  s*en  retonrner  sans  passer  outre."  (Jeannin  ,  Négotiation.  II  p.  270.)  —  Zie 
ook  De  Veer's  oordeel  over  de  drie  eerste  Nederlandsohe  noordpoolreizen :  Drie 
seyligien.  Opdr.  en  fol.  1 , 2. 


60 

in  zfjne  denkbeelden  bevestigd.  Met  nadruk  verkondigde  h^ ,  dat 
de  zon ,  die  gedurende  de  zes  zomermaanden  onafgebroken  de  noor- 
dolyke  streken  beschijnt ,  de  zeo  warmer  maakt ,  het  {js  doet  smelten 
en  daardoor  de  overmatige  konde  aan  de  atmospheer  ontneemt  *). 
Hg  meende  dus ,  dat  de  koude  tot  op  66^  NB.  voortdurend  toenam 
om  van  daar  weder  af  te  nemen  tot  de  pool  toe;  h^  vond  eene 
bevestiging  dier  meening  in  het  feit,  dat  het  onder  de  evennachts- 
Ign  minder  warm  is  dan  onder  de  keerkringen.  De  meening  der 
ouden ,  die  de  poollanden  voor  onbewoonbaar  hielden ,  was  volgens 
Plancius  even  ongegi'ond  als  hunne  verhalen  omtrent  de  onver- 
dragelgke  hitte  onder  de  evennachtslgn ,  waar  men  eene  talrgke 
bevolking  gevonden  had.  Hg  geloofde  dus ,  dat  de  Nederlanders  niet 
meer  als  vroeger  langs  de  kust  slechts  tot  ongeveer  73®  NB.  moesten 
gaan,  maar  in  de  opene  zee  recht  noordelgktot  83®  NB.  zeilen,  waar 
de  gsvrije  oceaan  zonder  twgfel  den  weg  naar  straat  Anian  zon 
openstellen.  Van  daar  zou  de  weg  langs  Aziö*s  oostkust  naar  Oost- 
Indie  gemakkelgk  zgn  en  veel  korter  dan  alle  andere  bekende 
wegen  *).  De  invloedrgke  Plancius  won  weldra  weder  aanhan- 
gers voor  zgne  leer  en  meer  en  meer  maakte  het  denkbeeld  om 
naar  de  pool  te  zeilen  opgang. 

Zoo  waren  de  zaken  gesteld,  toen  in  1610  zekere  Helisaeus  Bös- 
lin,  med.  doet.  te  Buchsweiler  in  den  Elzas  en  Igfmedicus  van 
den  graaf  van  Hanau,  den  Staten  een  boekje  aanbood,  waarin 
hy  het  nieuwe  plan  uitvoerig  aanbeval  *).  Door  astrologische  be- 
rekeningen tot  het  inzicht  gekomen,  dat  Ood  de  ontdekking  van 
de  Noordpool  wilde,  stelde  hg  voor  om  ten  minste  tot  80®  of 
82®  noordwaarts  te  zeilen ,  waar  hg  meende ,  dat  men  eene  opene 
zee  zou  vinden.  Het  mislukken  der  vroegere  Nederlandsche  toch- 
ten was  volgens  hem  alleen  toe  te  schrgven  aan  de  richting  dier 
reizen ,  die  de  schepen  steeds  door  eene  zeeëngte  voerde ,  waar  het 
gs  zich  ophoopte  *).  Evenals  Thome  wees  hg  op  de  vergissing 
der  ouden ,  die  ook  de  tropische  gewesten  voor  onbewoonbaar  ge- 
houden hadden;  evenals  Plancius  meende  hg,  dat  de  lange  pool- 

■)  Deie  ▼oorttelling  mtakte  men  zich  nog  in  1624.  V^.:  Wtstenaer,  Hist. 
▼erh.  Vn  foL  95  tio.  (Jnni  1624.) 

*)  Jeannin  ,  Négotiation.  Il  p.  277. 

*)  BGtterniehtige  Schiflarth,  von  den  Herrn  SUden  inn  Niderlmnden  Tor  XV 
Jihren  vegebenlich  furgenommen ,  wie  dieselbige  anzostellen,  dass  man  daaelbai 
hemmb  in  Oriënt  Tnd  Chinam  kommen  moge ,  zn  sonderem  der  Christenheit , 
aonderlich  Tentichlands  Nutzen  Tnd  WoUfart,  Ein  künstlicher  Philoaophischer 
Tractat, ...  Geitellt  dnrch  Helisaenm  Röslin."  1610.  —  Vgl.  over  andere  werken 
Tan  Röslin:  Jöcher,  AUg.  Gelehrten-Lexicon.  III  p.  2175. 

*)  Volgens  de  kaart ,  in  het  boekje  Toorkomende  (waarop  het  eerst  kaap  Tabin 
Terre  Toorbg  het  zeer  noordelgk  gelegen  Promontoriom  Scjrthicnm  is  aangege- 
Ten),  is  de  zee  Tan  Kara  nieta  dan  eene  zeeëogte  tnsschen  NoTaya  Zemlya  en 
het  promontoriam  Sejrthienm. 


61 

dag  de  temperatuur  hoe  langer  hoe  meer  verhitte,  mtarmate  men 
de  pool  naderde.  Met  veel  ernst  trok  hg  te  velde  tegen  een  paar 
argumenten  van  eenige  tegenstanders  van  zgn  plan:  het  religi- 
euse  bezwaar  van  sommigen ,  dat  het  Parades  aan  de  pool  zou 
liggen  en  dat  dus  Ood  zelf  door  zgnen  engel  met  het  vlammende 
zwaard  den  toegang  daarheen  zou  beletten,  achtte  hy  onbewe- 
zen; de  verhalen  van  den  magneetberg,  die  alle  schepen,  als  zg 
de  noordpool  bereikten,  by  het  daaraan  bevestigde  gzer  vast- 
houden zou,  hield  hy  voor  volkomen  ongegrond  >). 

Het  boekje  maakte  opgang  en  werkte  er  krachtig  toe  mede ,  dat 
twee  Nederlanders ,  Ernst  Van  de  Wal  en  Pieter  Aertsz.  de  jonge 
van  Amersfoort ,  de  Staten-Generaal  en  de  Amsterdamsche  admi- 
raliteit om  bystand  tot  het  ondernemen  van  eenen  nieuwen 
tocht  verzochten  *).  Zy  beweerden  stoutweg,  dat  het  Barendsz. 
en  Linschoten  aan  den  noodigen  moed  en  volharding  ontbroken 
had.  Overtuigd  als  zij  waren  van  de  deugdelykheid  van  Röslins 
beschouwingen ,  meenden  zy  zelven  gelukkiger  te  zullen  zy n ,  want , 
zoo  redeneerden  zy  schertsend,  »de  Spn  soude  eerder  daer  by 
Noorden  zout  maken  dan  ys.**  Niettegenstaande  de  afkeui-ing 
van  sommigen  *),  die  het  boekje  vol  »sottemien**  achtten  en  de 
voorstellers  van  den  tocht  » eenige  onervaren ,  vermetele  menschen*' 
noemden,  vond  het  plan  byval  en  in  1611  besloot  de  admiraliteit  te 
Amsterdam  tot  den  nieuwen  tocht.  Twee  schepen ,  de  Vos  en  de 
Craen,   werden   na   langdurige  beraadslagingen  met  Plancius  en 


*)  Een  daiddgk  overzicht  van  de  voorstellingen,  die  men  zich  destijds  van  de 
poollanden  vormde,  geeft  Megiser.  (Septentrio  Novantiqnns.  p.  869.)  »Es  sind 
Unter  Fantaseyen ,"  zegt  hij ,  ^was  etliche  bisshero  fürgegeben  vnd  den  Nort-Po- 
Inm  also  gemalet  haben ,  dass  nemlich  gestracks  vnder  dem  Polo  ein  hoher  schwartz- 
lichtiger  Steinfels  von  laater  Mognet  sey e ,  der  begreiff  in  seinem  Vmbkreiss  83 
Frantsösische  Meilen.  Es  sollen  anch  vmb  denselben  hervmb  vier  Insnln  ligen , 
swischen  denen  der  Oeeanns  dnrch  19  Ostia  oder  Eingang  einbreche,  vnd  vier 
Enripos  oder  Arm  vnd  Strom  mache,  welche  vom78grada  an  mit  solcher  Ge  walt 
vnd  Vngestümmigkeit  nach  dem  Polo  zn  gezogen  vnd  getrieben  ,  vnd  allda  in 
mechtig  grosse  Abgmnd  verschlacket  werden :  also  dass  kein  Schiff ,  so  einmahl 
darein  komme ,  anch  dnrch  den  starcksteu  Wind ,  mög  znrück  gebracht  werden." 

*)  Hessel  Gerritsz.,  Beschr.  vander  Samoyeden  Landt.  Voorrede,  p.  4. 

*)  Hevige  bestrijders  vond  het  misschien  wel  wat  onberaden  plan  der  over- 
moedige voorstellers  in  Hessel  Gerritsz.  (Beschr.  v.  d.  Samoyeden  Landt.  p.  8 ,  4.  — 
Detectio  freti  ed.  1618  F.  2)  en  in  Joh.  Is.  Pontanus  (Beschr.  v.  Amst.  p.  179  ,  80), 
beiden  voorstanders  der  plannen  van  Linschoten.  Ook  Isaac  Massa  oordeelde 
liet  door  dezen  ontworpen  plan  het  eenige ,  dat  kans  van  slagen  had.  (Massa, 
Cort  verhael,  in:  Beschr.  v.  d.  Samoyeden  Landt.  p.  18.)  Nicolai  (Relation. 
Vorredt,  p.  10)  zegt ,  dat  Röslin  nallein  etliche  seine  Tr&um  unnd  Mucken  erzehlt , 
die  er  ihm  hinder  dem  Ofen  im  Sawrbrnnnen  zn  Schwalbach  traumen  lassen."  — 
Onder  leiding  van  May  werd  het  plan  echter  beter  nitgevoerd  dan  het  zich  aan- 
vankel^k  liet  aanzien  en  althans  Gerritsz.  kwam  nog  in  zyne  Detectio  freti 
xelven    op  zijne  afkeuring  terug. 


62 

Linschoten  voor  de  reis  oitgerust.  De  bevelhebber  der  onder- 
neming was  Jan  Cornelisz.  May,  bijgenaamd  Mensch-eter,  van 
Hoorn  *),  die  reeds  in  1598  de  reis  van  Van  Neck  naar  Oost- 
Indi6  had  medegemaakt  en  later  op  de  reis  om  de  wereld  yan 
Spilbergen  van  16 14  tot  1617  als  kapitein  op  des  bevelhebbers 
schip  zou  aanwezig  zijn  *).  Commies  en  stunrman  op  zyn  schip 
de  Vos  waren  Ëmst  Van  de  Wal  en  Pieter  Fransz. ;  het  andere 
schip  voerden  Sjmon  Wülemsz.  Cat  als  kapitein,  Pieter  Aertsz. 
de  jonge  als  commies,  en  Comelis  Jansz.  Mes  als  stunrman. 
Hun  werd  by  hunne  Instructie  gelast ,  ten  noordoosten  den 
doortocht  door  straat  Anian  te  zoeken.  Zoo  dit  doel  in  één  jaar 
niet  bereikt  kon  worden ,  moesten  zij  ergens  eene  plaats  opzoeken, 
geschikt  tot  overwinteren.  Mocht  de  reis  naar  het  noordoosten 
ook  het  tweede  jaar  niet  gelukken ,  dan  moest  May  het  in  het 
noordwesten  beproeven  en  trachten  door  straat  Davis  Oost-Indi6 
te  bereiken.  In  overeenstemming  met  de  pogingen  in  de  laatste 
jaren  door  Engeland  en  Frankrijk  aangewend  om  koloniën  in 
Amerika  te  verkrijgen ,  werd  nu  ook  May  belast ,  overal  te  letten 
op  de  plaatsen ,  die  geschikt  waren  ter  colonisatie  en  tot  het  aan- 
leggen van  forten  •). 

De  reis,  den  18  Maart  1611  aangevangen , beantwoordde  geheel 
niet  aan  de  verwachting.  May  sloeg  weder  den  door  Barendsz. 
reeds  tweemaal  beproefden  weg  in  en  was  nog  ongelukkiger  dan 
deze.  Nu  het  goede  spoor,  door  Rijp  ingeslagen  en  in  Nederland  in 
de  laatste  jaren  met  zooveel  warmte  aanbevolen,  verlaten  was, 
beloofde  de  reis  reed?  dadelijk  niet  veel  nieuws.  En  waarlijk  was 
dit  gedeelte  van  May*s  reis  arm  aan  resultaten.  Hij  bezeilde  de 
kust  van  Novaya  Zemlya ,  onderzocht  de  langen  tijd  zoo  raadsel- 
achtige Kostin-sjar  *) ,  en  bereikte  het  Cruys-eylant  op  76*,  maar 
nergens  kon  h{j  door  het  ijs  breken.  Tegen  het  najaar  moest  hg 
tot  herstel  der  geledene  schade  naar  Kildin  vei*trekken,  van 
waar  hy    naar  Noord-Amerika  zeilde  om  te  overwinteren.     Het 

*)  De  reit  van  Jan  Corneliszoon  van  Hoorn,  waarover  Wiisen  (Noord>  en  oott- 
Tartarje.  p.  906)  spreekt,  is  geen  andere  dan  deze  tot  voor  korten  t\jd  b|jna 
onbekende  tocht.  —  Volgens  Wassenaer  (Hist.  verhael.  VIII  fol.  S4  Tto)  deed 
irlan  May  van  Hoorn"  in  1624  nog  ccne  reis  naar  Nieuw- Nederland.  Op  den 
reis  noemde  hg  waarschgnlijk  den  mond  der  Delaware  «May-bay" ,  de  oocte- 
Igke  pnnt  van  den  oever  daarbij  «Caep  May."  (Zie  de  kaart  v.  Nienw-Nederland 
in  den  Atlas  v.  Jast.  Danckers.)  Ook  een  veel  zuidelijker  gelegen  rivier  op  die 
kast  heette ;  „R.  de  May."  (Zie  de  kaart  van  Amerika  in  dien  Atlas.)  M(^d^k 
cijn  echter  al  deze  namen  van  den  bekenden  Comelis  Jacobsz.  May  afkomstig. 

■)  Ticle,  Mémoire.  p.  70. 

*)  De  Jonge  (Opkomst  v.  h.  Nederl.  gezag.  I.  p.  28-80)  heeft  het  eent  de 
aandacht  op  deze  belangrijke  reis  gevestigd. 

*)  Hudson  had  trouwens  op  z\jne  tweede  reis  reeds  beweien,  dat  KoiliBHQir 
niet  naar  de  Kara-zee  leidde. 


m 

langdurige  gedwongen  oponthond  werd  door  hem  besteed  tot 
onderzoekingen  op  de  Amerikaansche  kust  yblu  4:V — 42|''N6.  *); 
bij  eene  dier  landingen  werd  Aertsz.  met  eenige  anderen  door  de 
wilden  vermoord.  Den  27  Februari  1612  besloot  men  eindelijk ,  dat 
bet  schip  de  Craen,  na  nog  eenig  vertoef  op  de  Amerikaansche 
kust,  huiswaarts  zou  keeren  *),  en  dat  May  met  het  schip  de 
Vos  op  nieuw  den  noordoostelij  ken  doortocht  zou  opzoeken. 

Deze  tweede  reis  volbracht  May  met  evenveel  volharding,  maar 
met  even  ongelukkigen  uitslag  als  die  van  het  vorige  jaar.  In 
het  begin  van  Juni  1612  bereikte  hij  Kildin,  vertrok  van  daar 
den  10  en  stevende  naar  Novaya  Zemlya,  waar  hij  den  30  aankwam. 
Tot  8  Juli  zeilde  hij  noordelijk  langs  de  kusten  van  dit  eiland, 
maar  toen  stuitte  14j  op  een  vast  ijsveld ,  dat  zich  noordwestelijk 
van  het  land  uit.strekte.  Hij  volgde  den  rand  daarvan  tot  14  Juli, 
wanneer  hij  op  7T  NB.  was ,  en  keerde  naar  de  kust  van  Novaya 
Zemlya  terug,  die  hij  den  20  bereikte.  Een  dergelg ken  tocht  langs 
het  ijs  ondernam  hg  tusschen  29  Juli  en  9  Augustus ,  toen  hij  niet 
verder  dan  tot  77*  45'  NB.  kon  komen.  Zijn  plan  om  recht  naar 
het  noorden  te  zeilen  scheen  dus  onuitvoerbaar;  de  buitengewoon 
strenge  winter  van  16J-|  had  de  zee  van  Spitsbergen  in  eene 
gsvlakte  veranderd  *).  Den  26  Augustus  keerde  hg  naar  huis  te- 
rug ,  waar  hg  omstreeks  half  September  behouden  aankwam.  Het 
eenige  resultaat  der  reis  was  de  zekerheid ,  dat  de  uitgestrekte  zee 
tu88chei\  Novaya  Zemlya  en  Beeren-eiland  geene  eilanden  bevatte 
en  dat  dus  de  eilanden  Matsyn  en  Willoughby-land  niet  bestonden  *), 

De  ongelukkige  uitslag  dezer  reis  schrikte  anderen  niet  af: 
reeds  het  volgende  jaar  werd  een  andere  tocht  met  hetzelfde  doel 
ondernomen.  Jonas  Witsen,  raad  en  oud-schepen  der  stad  Am- 
sterdam,   en    Symon   Willemsz.   Nooms  *),    een  Amsterdamsch 


* )  Herinneringen  van  de  reis  vindt  men  echter  ook  op  Amerika's  oostkust  op 
42*  NB.  in  de  ^Vos-haven"  en  wCrane-bay".  (Kaart  t.  N.  NedcrL  in  den  atlas 
T.  Goos  van  1666.) 

*)  Het  schip  kwam  behouden  aan.  (Ilessel  Oerritsz. ,  Beschr.  t  d.  Samoyeden 
Landt.  Voorrede  ,  p.  4.)  Zie  over  de  onderzoekingen  op  de  Amerikaansche  kost 
na  het  vertrek  van  de  «Vos"  vrg  uitvoerig:  Descr.  detect.  freti.  ed.  1613  F. 

*)  Een  dergelijk  \jsveld  tusschen  Spitsbergen  en  Novaya  Zemlya  vond  kapitein 
Wood  in  1676.  Zie  de  afbeelding  daarvan  bij:  Witsen,  Noord-  en  oost-  Tar- 
Urye.  p.  907. 

*)  Berichten  omtrent  dezen  tocht  vindt  men,  behalve  bg  De  Jonge  en  Wit- 
ten,  in:  Beschryvinghe  vander  Samoyeden  Landt.  (Voorrede  p.  4  ,  en  op  den  rug 
der  kaart  van  Massa)  en  uitvoeriger  in:  Descriptio  detectionis freti.  (ed.  1618  F  en 
F  2.)  —  Als  eene  merkwaardigheid  brachten  de  reizigers  behalve  walrustanden  en 
beerenhuiden  een  stuk  ijs  mede  van  zulk  eene  dikte,  dat  de  Amsterdamsche  ad- 
miraliteit het  in  Nederland  nog  aan  het  publiek  kon  vertoonen. 

*)  Het  octrooi  der  compagnie  van  Nieuw-Nederland  (bg :  0'Callaghan,  New 
Kei^hmd.  I  p.  74)  noemt  ook  den  Amsterdamschen  oud-burgemeester  Gerrit  Ja« 


64 

handelaar  op  de  kust  van  Guinea,  wendden  zich  in  Maart  1613 
uit  naam  eener  Amsterdamsche  compaguie  weder  tot  de  admirali- 
teit en  verzochten  het  schip  de  Vos ,  waarmede  May  de  reis  gedaan 
had,  ter  leen.  Z^'  boden  daartegen  aan  eën  deel  in  de  winst, 
door  handel  of  door  het  verkrijgen  der  in  1596  door  de  Staten 
uitgeloofde  premie  te  maken.  De  admiraliteit  toonde  zich  gene- 
gen aan  het  verzoek  te  voldoen  en  om  voor  de  waarde  van  het 
schip ,  gewaardeerd  op  ƒ  3000,  in  de  onderneming  te  participee- 
ren  ').  Zoodra  men  het  eens  was  geworden,  vertrok  het  schip. 
Als  schipper  diende  daarop  Pieter  Fransz.  *),  die  May^s  stuurman 
geweest  was  *);  de  lading  bestond  in  koopmansgoederen  van 
allerlei  soorten:  glazen  flesschen,  olifantstanden ,  stukken  laken , 
ketels  en  vooral  » zeeven  cleynne  kasgens  met  norembergerye.**  ^) 
Evenals  May  wilde  men  eerst  den  noordelyken  doortocht  zoeken ; 
ditmaal  echter  langs  eenen  nieuwen  weg.  Reeds  zoovele  malen 
hadden  Nederlandsche  zeelieden  het  noordoostelijk  gedeelte  der 
IJszee  vruchteloos  doorkruist ,  dat  men  er  aan  begon  te  wanhopen, 
daar  te  slagen.  Het  noordwesten ,  waar  Hudson  in  de  laatste 
jaren  onverwelkbare  lauweren  had  geplukt ,  waarheen  nog  onlangs 
Button  vertrokken  was ,  om  het  verloren  spoor  van  zgnen  voor- 
ganger te  zoeken ,  was  den  Nederlanders  echter  nog  geheel  onbe- 
kend en  beloofde  dus  beteren  uitslag.  Wij  zagen ,  dat  reeds  May 
den  last  had ,  wanneer  zgne  pogingen  in  het  noordoosten  misluk- 
ten ,  naar  straat  Davis  den  steven  te  wenden ;  nu  besloot  men ,  de 
straat ,  die  reeds  den  naam  van  Hudson  droeg ,  te  doen  onder- 
zoeken en  te  trachten  handelsbetrekkingen  met  de  inwoners  dier 
streken  aan  te  knoopen.  Door  straat  Anian  moesten  de  reizigers 
verder  Oost-Indid  zien  te  bereiken.  Daar  echter  het  drgven  van 
handel  en  het  verkrijgen  van  direct  voordeel  ditmaal  hoofdzaak 
was ,  werd  aan  Fransz.  reeds  dadel{jk  evenals  aan  May  de  last  ge- 

cobsz.  Witsen  onder  de  readers  van  de  yVos."  De  Resolutiëu  der  Amsterdam- 
sche admiraliteit  spreken  van  hem  geen  enkele  maal.  ' 

*)  Resol.  Adm.  Amst.  27,  28,  29  Mrt.  1618.  —  Ygl.  De  Jonge,  Opkomst.  I.  p.  SO. 

*)  Resol.  Adm.  Amst.  14  Aug.  1614. 

*)  Waarsch\jnlgk  was  op  deze  reis  ook  tegenwoordig  de  bekende  Willem  Meer- 
man ,  zoon  van  den  oud-burgemeester  en  schont  van  Delft  Gerrit  Meerman  en 
schrijver  van  de  geestige  satire  op  de  kerkelgke  geschillen  «Comoedia  vetns." 
Althans  Brandt  (Hist.  der  reform.  II  p.  197)  verhaalt  van  hem,  dat  hg  na 
lange  jaren  op  zee  gevaren  te  hebben,  in  1612  «op  een  tocht  naar  't  Noordi* 
westen  van  America  ging ,  om  van  daer  een  nienwe  doortoght  naar  Oostindie  te 
soi-cken;  doch  nooit  terugkeerde."  Waarschgnlijk  heeft  dit  «overedel  vernuft" 
zich  in  Nienw-Nederland  gevestigd.  Het  is  waar,  dat  de  reis  van  de  Amster* 
damsche  reeders  in  1618  voorviel ,  maar  ik  acht  het  toch  waarsch^nlijker,  dat 
Meerman  hierbij  tegenwoordig  was,  dan  op  de  reizen  in  1612  door  de  £ngel* 
schen  Bntton  en  Hall  gedaan. 

*)  Resol.  Adm.  Amst.  14  Ang.  1614. 


65 

geYen ,  om ,  wanneer  het  doel  in  het  noordwesten  niet  bereikt  werd , 
zoidelgker  streken  te  bevaren  en  in  Nova-Francia  met  de  inlan- 
ders den  ruilhandel  te  beproeven   '). 

Weldra  bleek  het ,  hoe  wijs  deze  bijvoeging  geweest  was.  Waar- 
schgnlijk  sneed  het  tusschen  de  tallooze  landen  en  eilanden  van 
het  noordwesten  opgehoopte  ijs  den  reizigei's  weldi*a  den  pas 
af;  zeker  is  het,  dat  het  zoeken  van  den  doortocht  opgegeven 
en  de  steven  naar  »de  Riviere  Hudson"  gewend  werd.  *)  Onder- 
tnsschen  was  de  zomer  verstreken  en  men  moest  besluiten  in  het 
latere  Nieuw-Nederland  te  overwinteren.  De  »quaetwillige  inwoon- 
der8*\  door  herhaalde  bezoeken  in  de  laatste  jaren  niet  gunstig 
jegens  hunne  blanke  broeders  gestamd,  toonden  zich  echter  nu 
evenmin  als  twee  jaren  vroeger  den  overwinterenden  genegen. 
Van  het  drijven  van  handel  was  geen  sprake;  ja  evenals  op  de 
reis  van  May  vielen  ook  nu  eenige  Nederlanders,  waaronder  de 
kapitein  Pieter  Fransz.  zelf,  als  offers  der  ontembare  Indianen  *). 

Tegen  het  voorjaar  van  1614  schenen  de  kansen  voor  onze  rei- 
zigers zich  te  verbeteren.  Achtereenvolgens  verschenen  niet  min- 
der dan  vier  Nederlandsche  schepen  op  de  kust.  Lambert  Van 
Tweenhuysen,  de  oprichter  der  Noordsche  Compagnie,  had  twee 
vaartuigen  gezonden:  de  Tyger,  schipper  Adriaen  Block  en  de 
Fortuyne,  schipper  Hendrick  Christiaensz.  Van  Cleef;  voor  eene 
andere  Amsterdamsche  reederij  was  het  schip  de  Nachtegael 
schipper  Tys  Volckaertsz.  Mossel  uitgezeild,  terwijl  Le  Maire's 
Austraalsche  Compagnie  —  of  ten  minste  de  hoofdreeders  daar- 
van —  Comelis  Jacobsz.  May  met  het  schip  de  Fortuyne,  van 
Hoorn  uitgezonden  hadden  *).  Schipper  Jan  De  Wit,  die  in  plaats 
van  den  vermoorden  Fransz.  aan  boord  van  de  Vos  was  opge- 
treden*), kwam  met  de  nieuw  aangekomenen  overeen  >in  Com- 
paignie  te  handelen''  *) ,  en  ieder  vertrok  om  zyn  voordeel  te 
zoeken.     Block    en   May    maakten   zich    door   hunne   ontdekkin- 


*)  Descr.  deteet.  freti.  p.  5.  —  «Nee  fervor  iste  (om  den  N.  doortocht  te  zoe- 
ken)", dus  verhaalt  ons  daar  Heftsel  Gerritaz.  in  den  zomer  van  1618  »in  nostris 
AmBtcrodamensihns  deferbnit  plane ,  inperioribus  enim  menflibuB  ab  ^8  emista  est 
navis,  eo  tantum  fine,  ut  de  transitu,  vel  Freto  Hudsoni  inquireret,  et  num 
commercg  locus  sit  in  istis  oris;  si  vero  eventns  votis  non  respondeat,  in  Oris 
Novae  Franciae  negotiabuntur." 

*)  Resol.  Adm.  Amst.  13 ,  14  Aug.  1614.  Over  de  reis  in  het  noordwesten 
wordt  daar  het  stilzwijgen  bewaard,  omdat  men  vrijdom  van  uitgaande  rechten 
hoopte  te  verkregen,  zoo  de  teruggebrachte  goederen  in  1615  weder  naar  de- 
zelfde  bestemming  als  in  1618  werden  uitgevoerd. 

•)  Resol.  Adm.  Amst.  14  Aug.  1614. 

*)  0'Callaghan ,  Hist.  of  N.-Netherland.  p.  74. 

*)  Resol.  Adm.  Amst.  24  Juli  1614.  —  0'CalIaghan  ,  N.-Netherland.  1  p.  74. 

•)  ReM>l.  Adm.  Amst.  24  Juli  16U. 


66 

gen  een  beroemden  naam  ');  Van  Cleef  was  reeds  in  Juli  met 
zgn  schip  geladen  met  beyervellen  te  hnis  *),  maar  het  schip 
de  Vos  had  voortdurend  ongeluk.  Toen  De  Wit  in  het  begin 
van  Augustus  1614  weder'  te  Amsterdam  aankwam,  had  hg 
zoo  weinig  voordeel  behaald,  dat  de  beide  reeders  van  het  schip 
de  admiraliteit  moesten  verzoeken  om  vrystelling  van  de  inko- 
mende rechten  over  bijna  alle  goederen,  waarvoor  zg  reeds  bg 
het  uitvaren  betaald  hadden.  Hunne  ondememingszucht  was 
echter  door  het  ongeluk  zoo  weinig  uitgedoofd,  dat  zg  dadelgk 
verlof  verzochten  de  goederen  naar  dezelfde  plaats  weder  vrg 
te  mogen  uitvoeren  •). 

Hier  eindigt  het  eerste  tgdperk  der  Nederlandsche  tochten  naar 
het  noorden.  Het  jaar  1614  was  bestemd  om  aan  de  ondeme- 
mingszucht der  ontdekkers  een  dubbelen  hinderpaal  in  den  weg  te 
stellen.  Twee  compagniën  verrezen  nagenoeg  tegelgkertgd ,  die  ^ 
door  het  octrooi  der  Staten-Greneraal  beschermd ,  alle  Nederlanders 
uitsloten  van  den  handel  op  het  terrein,  door  de  Nederlandsche 
noordpoolreizigers  in  de  laatste  jaren  bevaren.  Het  verzoek  door 
Witsen  en  Nooms  gedaan  om  hunne  goederen  weder  vrg  te  mogen 


>)  0'CallaghAD,  N.-Netherland.  I  p.  72,78. 

*)   Re«ol.  Adm.  Amst.  24  Juli  1614. 

*)  ResoL.  Adm.  Ainst.  13,  14  Aag.  1614.  —  Berghaus  (Wat  men  vin  de  aarde 
weet.  p.  226)  deelt  nog  een  bericht  mede  over  eene  andere  Nederlandache  noord- 
poolreis,  die  hg  tot  het  jaar  1613  terugbrengt.  De  ongenoemde  zeevaarders  ion- 
den ,  verre  naar  het  NO.  stevenende ,  Novaya  Zemlya's  noordoostpnnt  verre  voorb\j 
gezeild,  ja  zelfs  tot  112°  OL.  gekomen  zijn.  Het  resultaat  is  zeker  verb«- 
zend,  maar  voor  ons  onderwerp  van  minder  belang.  Uit  het  verhaal  zelf  bl^kt 
toch ,  dat  het  jaartal  1613  hojgstwaarschgnlijk  oqjuist  is.  De  daarbg  vermelde 
onutandigfaeden  vertoonen  zelis  eene  groote  gelijkheid  met  het  verhaal  der  plan- 
nen  van  Willem  Vlaming  en  eenige  andere  requestrauten ,  die  in  1664  \'an  de 
Stn.-Gen.  een  monopolie  voor  de  N.  vaart  verzochten.  Het  jaartal  strookt  bo- 
vendien zeer  goed  met  de  mededeelingen  in  Berghaos'  bron,  de:  Philosophical 
Transactions.  Dl.  X  (1675)  p.  418,  waar  wel  het  jaar  der  reis  niet  opgegeven, 
maar  toch  gesproken  wordt  van  ^some  years  since."  Misschien  is  dus  ,d« 
.  geheele  mededeeling  niets  anders  dan  een  uitvoeriger,  maar  dan  ook  zeer  over- 
dreven verhaal  van  de  bekende  eerste  reis  van  Vlaming,  die  door  De  Jonge  (Novm 
Zembla.  p.  24)  tot  1663  teruggebracht  wordt,  en  dus  juist  een  halve  eeuw  na 
1618  plaats  had.  —  Nicolai  (Relation.  Vorredt  p.  7,  11,  18)  verhaalt  van  ver- 
schillende Nederlandsche  reizen  ter  zee  en  te  land  oodemomen  om  den  doortocht 
te  zoeken  in  1611—18,  met  name  van  8  Nederlandsche  schepen,  in  1618  uit- 
gevaren om  Hndson  te  zoeken,  maar  onverrichter  zake  teruggekomen  met  de 
ontdekking,  dat  Hndsons  straat  een  zeeboezem  is.  De  schrijver,  met  de  ge- 
beurtenissen in  Nederland  zoo  slecht  bekend ,  dat  hg  zelfs  niets  van  de  reis  van 
J.  Csz.  May  vernomen  heelt,  schgnt  echter  zgne  berichten  alleen  uit  Megisers 
vertaling  van  Hessel  Gerritsz's  Detectio  freti  geput  te  hebben ;  de  eerste  Méa 
onbepaalde  mededeeling  schgnt  op  de  beweerde  reis  van  Jjg  Maire  en  Mataa  in 
1611  te  slaan;  de  tocht  van  1618  is  donkt  mg  londer  twgfel  Buttons  reit  in 
dat  jaar,  waarvan  Nicolai  IIomoI  Ccrritsz.'  verhaal  verkeerd  bffrepen  heeA. 


67 

uitvoeren  —  een  verzoek  dadelijk  toegestaan  ')  —  toonde  reeds 
dat  de  vaart  op  Amerika*s  oostkust  door  hen  niet  opgegeven  zou 
worden.  Weinige  maanden  later  (11  Octobor  1614)  werden  do 
beide  reeders  dan  ook  opgenomen  in  het  octrooi ,  dat  de  Compagnie 
van  Nieuw- Nederland  van  de  Staten-Generaal  verkreeg.  Reeds 
in  Januari  van  hetzelfde  jaar  had  eene  andere  compagnie  ook 
voor  de  vaart  op  de  noordsche  landen  uitsluitende  rechten  ver- 
kregen: de  » Noordsche  Compagnie'*  trad  als  bevoorrechte  veree- 
niging  op.  De  vaart  op  het  noorden  en  het  westen ,  sinds  Hud- 
sons  derde  reis  voortdurend  vereen igd ,  werd  dus  voortaan  de  bron 
waaruit  twee  vereenigingen  schatten  hoopten  te  verzamelen.  Maar 
toch  bleef  de  band ,  die  de  beide  compagniën  verbond  ,  zeer  nauw. 
Lambei*t  Van  Tweenhujsen,  die  als  hoofdreeder  in  de  compagnie 
van  Nieuw-Nederland  optrad ,  was  ook  de  eerste,  die  in  het  oc- 
trooi der  Noordsche  genoemd  werd ,  en  terwjji  de  eerste  bewind- 
hebbers van  beide  compagniën  gedeeltelijk  dezelfde  personen  waren , 
zetten  de-familiën  deze  traditie  nog  jarenlang  voort  *).  De  Com- 
pagnie van  Nieuw-Nederland ,  die  eerlang  in  de  West-Indische 
Compagnie  opging ,  bleef  ook  toen  nog  nauw  met  hare  Noordsche 
zuster  verbonden.  Maar  het  lot  der  beide  lichamen,  door  oor- 
sprong en  belangen  vereenigd,  was  toch  geheel  verschillend.  De 
West-Indische  Compagnie ,  eerlang  van  het  terrein ,  waarop  zg  zich 
eerst  gevestigd  had ,  verdreven ,  sleepte  in  andere  gewesten  gedu- 
rende langer  dan  eene  eeuw  haar  kwgnend  bestaan  voort ;  terwgl 
de  Noordsche,  zich  juist  te  nauw  beperkend  tot  het  gebied, 
dat  zg  reeds  dadelijk  bezette,  wel  is  waar  zonder  vreemde  hulp 
en  aanvankelgk  met  voordeel  zich  kon  staande  houden ,  maar  toch 
reeds  na  dertig  jaren  voor  de  aanvallen  harer  mededingers  bezweek. 
De  geschiedenis  der  eerste  vereeniging  is,  voorzoover  zg  Nieuw- 
Nederland  betreft ,  door  Amerikanen  reeds  op  eene  wijze  bewerkt , 
die  den  Nederlander  moet  doen  blozen ;  het  zal  m|jn  streven  zgn , 
nu  ten  minste  door  de  beschrjving  van  de  lotgevallen  der  Noord- 
sche Compagnie  gedeeltelgk  eene  leemte  aan  te  vullen ,  die  to  lang 
in  onze  geschiedboeken  bestaan  heeft. 

«)  BmoI.  Adm.  Amst.  18  Ang.  1614. 

*)  Onder  de  eerste  reeders  ter  walvischvangst  worden  aIs  bewindhebbers ,  ree- 
ders of  pstrooné  in  Nienw-Nederland  genoemd :  Lambert  Van  Tweenhaysen ,  Simon 
Van  der  Does,  Samuel  Oodin,  Claes  Jacobsz.  Harencarspel ,  Hans  Claessen  en 
Barend  Sweerts  voor  Amsterdam ;  bg  de  Zeeuwen :  Pieter  Bondaen  Coorten ,  Adriaan 
Ketelaer,  Jan  Oyselingh,  Adriaan  Velters  en  Jan  De  Moor.  Onder  de  latere  ree- 
ders vinden  wij  bg  beide  compagniën  leden  der  familiën  Ranst,  Van  der  Graeff 
Snellingh,  Velincx,  Lampsens,  Bisschop,  Ray  en  Van  der  Dussen.  Adriaan  Block 
reisde  in  1614  naar  Nieuw-Nederland,  in  1615  naar  Spitsbergen;  het  schip  de 
Fortuyne  voer  in  1618  naar  Spitsbergen  ,  in  1614  naar  Nieuw -Nederland ;  Hinlopen , 
een  der  bewindhebbers  der  N.  C.  werd  in  Nieuw-Nederlaud  vernoemd ;  de  beide 
sonen  van  Jacob  ^lay  deden  in  dienst  van  beide  compagniën  in  1614  twee  reizen. 

V 


HOOFDSTUK  II. 


DE    NOORDSCHE   COMPAGNIE. 


Terwgl  de  Nederlanders  zich  alzoo  bij  herhaling  verdienstelgk 
maakten  door  hunne  pogingen  om  de  noordelyke  zeeën  aan  Ea- 
ropa  te  doen  kennen ,  hadden  ook  de  Ëngelschen  niet  stilgezeten. 
De  Moscovische Compagnie,  in  1553  opgericht  met  het  doel  om  ont- 
dekkingen te  doen  en  nieuwe  handelswegen  te  openen ,  was  daartoe 
dan  ook  te  goed  in  de  gelegenheid  dan  dat  zij  niet  meer  syste- 
matisch dan  de  Nederlanders  zich  op  het  verkennen  der  noorde- 
lijke streken  zou  toegelegd  hebben.  Al  bleef  hare  aandacht  Yoor- 
namelijk  op  den  Russischen  handel  gericht,  toch  zond  zg  nog 
dikwyls  schepen  naar  het  hooge  noorden  om  de  onbekende  zeeën 
te  doorzoeken. 

Op  een  dezer  reizen,  in  1603  door  Stephen  Bennet  op  kosten 
van  Sir  Francis  Cherie ,  lid  der  Moscovische  Compagnie  * ) ,  met 
het  schip  The  Grace  ondernomen ,  stuitte  men  echter  toevallig ,  op 
weg  van  Kola  naar  het  noorden ,  op  het  den  Ëngelschen  nog  on- 
bekende Beeren-eiland.  De  tocht  werd  gestaakt  en  met  het  be- 
richt, dat  men  op  het  nieuw  gevonden  land  eenig  looderts  en 
vele  sporen  van  walrussen  gevonden  had ,  keerde  men  huiswaarts. 
De  Moscovische  Compagnie  begreep  het  gewicht  der  ontdekking. 
Dadelgk  zond  z^   in  1604  Bennet  weder  naar  Beeren-eiland  en 

*)  Zie  over  Sir  Francis  Cherie:  Hamel,  Tradescant  der  Aeltere.  p.  296 ,  96. — 
I)e  Moscovische  Compagnie  was  evenals  de  Engelsche  Oost-Indische  eene  sooge- 
naamde  «regnlated  company",  ^ecn  soort  van  gilde,  welks  leden  vr\j  waren  om 
hinnen  zekere  grenzen  en  met  inachtneming  van  zekere  bepalingen  nllstandig  te 
handelen,  en  dat  onder  zekere  voorwaarden  nieuwe  leden  in  zich  mogt  opnemen. 
Elke  uitrusting  eencr  vloot  werd  ondernomen  door  eenige  personen ,  die  vr^wil- 
lig  samenwerkten,  geheel  voor  eigen  rekening  handelden,  en  slechts  door  de  al- 
gemeene  voorsehriften  der  compagnie  gebonden  waren."  (Van  Kees,  ütaathoia* 
houdknnde  in  Nederl.  II  p.  19.) 


69 

toen  h^  daar  nu  werkelijk  eene  groote  menigte  walrussen  gevon- 
den had ,  besloot  men  het  land  geregeld  te  bezoeken.  Naar  den 
eei-sten  reeder  werd  het  Cherie-island  genoemd  en  jaarlgks  ver- 
trok nu  voortaan  een  schip ,  op  kosten  van  een  der  leden  van  de 
Moscovische  Compagnie,  daarheen  1).  De  walrusjacht  bleef  hoofd- 
zaak: aanvankelijk  met  geweren,  later  met  lansen  viel  men  de 
logge  monsters  aan,  die  eerlang  een  gemakkelijke  prooi  voor  de 
jagers  werden.  Honderden  koppen  werden  jaarlijks  in  Engeland 
ingevoerd;  want  vooral  de  tanden,  destijds  duur  betaald,  waren 
het  doel  der  jacht.  In  1605  begon  men  uit  het  spek  de  eerste 
traan  te  kooken  ;  sinds  1611  beproefde  men  ook  de  huiden  als 
handelsartikel  te  gebruiken  ').  Naast  de  walrusjacht  hield  men 
zich  met  het  dooden  van  zeehonden,  beeren,  vossen  en  vogels 
bezig;  de  reeds  in  1603  opgemerkte  loodmijn  leverde  nu  en  dan 
ecnig  erts  en  een  enkele  maal  vond  men  steenkool.  Zoo  was  Bee- 
ren-eiland  gedurende  eenige  jaren  een  rijke  bron  van  voordeel 
voor  de  Moscovische  Compagnie. 

Maar  de  kans  keerde.  De  walrussen  werden  door  het  jagen 
schuw ,  de  vangst  werd  bezwaarlijker,  de  dieren  minder  in  getal. 
Ën  daarby  kwamen  concurrenten,  die  eerlang  op  de  voordeelen 
der  vaart  opmerkzaam  werden.  Reeds  in  1607  verscheen  een  schip 
voor  rekening  van  een  Londensch  bierbrouwer  op  het  eiland;  de  vis- 
schers  van  Huil ,  reeds  van  ouds  geoefende  walvischvangers  aan  de 
Noordkaap,  volgden  dadelijk  in  dit  spoor  •).    De  compagnie,  die 


>)  Zie  de  verhalen  dezer  reizen  bij:  Gordon,  Voyage  to  the  Northwards  .  Anno 
1603.  (Parchas,  Pilgrimes.  III  p.  566,  cf.  ald.  ITI  p.  464.)  —  Poole,  Divers 
Voyage»  to  Cherie  Iland.  (1604)  (Purchas,  1.  e.  111  p.  556.)  —  Poole,  Third 
Voyage  to  Cherie  Hand.  (1605)  (Purchas,  1.  c.  IIT  p.  55«.)  —  Poole.  Fourth 
Voyage  to  Chcry  Hand.  1606.  (Purchas.  1.  c.  111  p.  659.)  —  Poole,  Sixth 
Voyage  to  Cherie  Hand.  (1608)  (Purchas,  1.  c*  III  p.  560.)  —  Poole,  vSeventh 
Voyage  to  Cherie  Hand.  (1609)  (Purchas,  1.  c.  III  p.  561.)  —  Poole,  Voyage 
to  Cherry  Hand  etc.  (1610)  (Purchas,  1.  c.  III  p.  700.)  —  Comm.  der  Mosc. 
Coup.  voor  Edge.  (Purchas,  L  c.  III  p.  709.)  —  Edge,  Dutch  disturbance. 
(Parchas,  1.  c.  III  p.  464.)  —  Poole  deelt  ons  in  het  verhaal  van  een  dezer 
reizen  (1608)  een  merkwaardig  bericht  mede  over  de  temperatuur  in  de  IJszee. 
jyThe  twentieth  and  one  and  twentieth  dayes  (of  Jnne)  ,'*  dus  verhaalt  hij,  „it 
was  calme,  and  the  weather  cleere,  and  wee  had  it  as  hot  as  I  haue  commonly 
feit  in  England  at  that  time  of  the  yeere.  For  the  Pitch  did  mune  downe  the 
ahips  sidet ;  and  that  side  of  the  Masts  that  was  to  the  Sunne  ward,  was  so 
hot,  that  the  Tarre  did  frye  out  of  it,  as  though  it  had  boyled."  Heley  ver- 
haalde aan  Purchas,  dat  het  op  Spitsbergen  somtijds  zoo  koud  was,  dat  de  be- 
TToren  zeilen  niet  te  behandelen  waren ,  terwijl  den  volgenden  dag  de  tempera- 
tour zoo  heet  was ,  dat  al  het  pik  op  het  schip  smolt ,  zoodat  alles  vuil  werd  ; 
ja,  nu  en  dan  kon  men  te  middernacht  zijne  pijp  door  middel  van  een  brandglas 
•antteken.  (Pnrchas,  Pilgrimes.  III  p.  788.) 

*)  Commiaaie  der  Mosc.  Comp.  voor  Poole,  bij :  Purchas,  Pilgrimes.  III  p.  709. 

•)  Parchas,  Pilgrimes.  III  p.  709. 


70 

het  door  baar  aan  de  Engelscben  bekend  geworden  eiland  als  baar 
uitsluitend  eigendom  aanmerkte  en  er  dan  ook  reeds  in  1608  een 
sloep  acbterliet,  ging  wel  in  1609  tot  de  plecbtige  inbezitneming 
over,  maar  bet  baatte  niet ,  de  concurrentie  nam  toe  en*  het  voor- 
deel  verminderde  sterk.  In  deze  omstandigheden  sloeg  de  Mos- 
coviscbe  Compagnie  bet  oog  op  Spitsbergen,  dat  door  Hudsons 
bezoek  in  1607  nader  bekend  geworden  was.  Jonas  Poole  werd 
in  1610  door  de  vereeniging  naar  de  tot  nog  toe  sleehts  tweemaal 
bezochte  kusten  van  dit  eiland  gezonden ;  hij  verkende  de  baaien  * ) 
en  ving  eenige  walrussen.  En  daar  Thomas  Edge,  die  met  een 
ander  schip  der  compagnie  weder  naar  Beeren-eiland  vertrokken 
was,  dit  jaar  geheel  zonder  lading  terugkwam,  nam  men  da- 
deiyk  het  besluit  de  oude  nederzetting  te  verlaten  *)  en  de  uit- 
rustingen voortaan  naar  Spitsbergen,  of  zooals  men  toen  zeide,  naar 
Greenland  •) ,  te  richten. 

Met  dit  besluit  ging  echter  dadelgk  eene  gehecle  verandering 
van  het  doel  der  reizen  gepaard.  Reeds  Hudson  had  de  aandacht 
gevestigd  op  den  aan  traan  en  andere  kostbare  handelsartikelen 
zoo  ryken  walvisch;  Poole  had  het  bevestigd,  dat  de  zee  om 
Spitsbergen  van  die  dieren  wemelde  *).  Dadelijk  in  1611  vinden 
wy  dan  ook  op  de  twee  schepen ,  die  onder  Bennet  en  Poole  naar 
Spitsbergen  vertrokken ,  zes  harpoeniers  uit  St.  Jean  de  Lnz ;  de 
sinds  eeuwen  met  de  walvischvangst  goed  bekende  Basken  moes- 


*)  Bij  deze  gelegenheid  gaf  Poole  aan  verschillende  plaatsen  namen,  die  ze 
langen  tijd  (enkele  zelfs  tot  nu  toe)  behouden  he.bben.  Zoo  vinden  wij  genoemd : 
Hornesouud,  Muscovy  Companies  Monnt ,  Ice-point .  Kell-point ,  Lownesse-island , 
Lowe-sound  ,  Blackpoint-isle ,  Cape  Cold ,  Ice-sound ,  Fair  foreland ,  Knottj-point , 
Fowl-sound  ,  Dcer-sonnd ,  Goss-cove  ,  Gurnerds-nose ,  Cross-road ,  Fairhaven  en 
Greenhaven  of  Greenharbonr. 

*)  Wel  werd  „Cherie-island"  nog  verscheidene  malen  bezocht,  o.  a.  reedi  in 
1611  door  Poole,  die  daar  200  walrussen  doodde  en  de  bemanning  der  by 
Spitsbergen  gestrande  Mary  Margaret  vond  (cf.  Poole ,  Briefe  Declaration  of  mj 
Vo>age  to  Greeneland.  1611,  in:  Purchas ,  Pilgrimes.  III  p.  711)  en  door 
Gordon  met  ;,The  Amitic"  (cf  Hamel ,  Tradescant  der  Aeltere.  p.  806) ,  maar  de 
geregelde  jaarlijksche  tochten  van  de  schepen  der  Moscovische  Compagnie  tot 
de  walrusjacht  hielden   sinds  1610  op. 

*)  De  Engelsche  schrijvers  van  dien  tgd  noemen  nagenoegzonderoitzon- 
dering  Spitsbergen  „Greenland** ,  een  naam,  gegeven  in  den  tijd,  dat  meo  het 
eiland  voor  een  gedeelte  der  Groenlandsche  kust  hield.  Groenland  zelf  noemden 
zij  daarom  nu  ter  onderscheiding  Groneland ,  Groynland ,  Groenland  of  met  eene 
andere  dergelijke  verbastering. 

*)  In  deze  eerste  jaren  waren  de  Engelscben  gewoon,  behalve  op  walmsaea 
en  robben  ook  op  zoogenaamde  witvisschen  (witte  walvisschen)  jacht  te  maken. 
Men  ving  ze  met  groote  netten  van  kabeltouw  als  zegens.  Zij  namen  weldra 
de  wijk  naar  diepere  wateren.  (Zorgdrager,  Groenl.  vissch.  p.  196,  206.)  De  Ne- 
derlanders hadden  reeds  in  1618  ontdekt,  dat  die  vangst  geen  voordeel  gaf,  en 
hielden  zich  er  nooit  mede  bezig.  (Hist.  de  Spitsberghe.  p.  19.) 


71 

ien  de  Engelschen  in  de  gelegenheid  stellen  dit  handwerk  zelven 
te  leeren.  Dit  eerste  jaar  was  de  reis  zeer  ongelukkig.  De  beide 
schepen  strandden  en  de  bemanning  mocht  zich  gelukkig  rekenen , 
dat  schipper  Thomas  Marmaduke  van  Huil,  die  de  Engelschen 
ook  daarheen  gevolgd  was,  zich  bereid  verklaarde  haar  naar  het 
vaderland  terug  te  voeren  ').  De  compagnie  hield  echter  vol:  in 
1612  verschenen  weder  twpe  schepen,  het  eene  onder  Poole  on 
Bennet,  het  tweede  onder  Russell  en  Edge  op  Spitsbergen.  Dit- 
maal was  men  gelukkiger :  niettegenstaande  hunne  onbedrevenheid 
doodden  de  Engelschen  zeventien  walvisschen  en  eonige  walrussen , 
die  te  zamen  180  tonnen  traan  leverden  *).  Maar  tegel^k  ver- 
toonden zich  ook  op  het  nieuwe  jachtveld  concurrenten ,  die  de 
hoopvolle  vooruitzichten  der  compagnie  zouden  vernietigen. 

Reeds  in  1611  was  de  verschoning  van  hot  Hullsche  schip  eene 
ernstige  zaak  geweest.  Niettegenstaande  de  Moscovische  Compagnie 
hare  schepen  voorzien  had  van  een  bevelschrift  van  den  Gehei- 
men Raad,  dat  de  vereeniging  machtigde  om  haar  octrooi  te 
handhaven  tegen  alle  Engelschen,  die  zich  in  het  noorden  vertoo- 
nen  zouden,  en  om  zich  met  alle  kracht  tegen  aanvallen  van 
vreemden  te  verdedigen,  had  schipper  Marmaduke  zich  niet  ont- 
zien Spitsbergen  te  bezoeken  en  had  Nicholas  Woodcocke,  een  van 
Bennets  matrozen,  hem  zelfs  den  weg  naar  de  beste  baaien  ge- 
wezen. Zulk  eene  niets  ontziende  stoutmoedigheid  van  hare  con- 
currenten, zulk  eene  trouweloosheid  van  de  zgde  harer  onderhoo- 
rigen  beloofde  voor  de  compagnie  niets  goeds.  En  werkelijk,  in 
1612  verschenen  nog  geduchter  mededingers.  De  Nederlanders, 
het  jeugdige  volk,  dat  overal  naar  middelen  zocht  om  te  vol- 
doen aan  den  lust  tot  daden,  die  het  bezielde,  waren  ook  nu 
weder  onder  de  eersten,  die  met  de  Engelschen  kwamen  con- 
curreeren.  >They  kept  their  wont  in  following  of  the  EInglish 
steps ,"  zegt  Edge  met  kwalijk  verborgen  wrevel:  evenals  in  1578 
naar  de  Witte  Zee  volgde  zg  nu  weder  in  de  baan  door  de  Engel- 
schen geopend.  Hadden  zij  echter  toen  in  hunnen  landgenoot 
Brunei  eenen  gids  gehad ,  die  hun  niet  alleen  den  weg ,  maar  ook 
de   beste  plaatsen  voor  hunnen  handel  aanwees,  nu  ontbrak  hun 


*)  De  verhalen  over  de  handelw^jxe  der  bemanning  van  het  schip  van  Ilollbij 
deze  gelegenheid  zijn  zeer  verschillend.  Terwijl  Jonas  Poole  met  groote  heftigheid 
zyne  oude  concurrenten  van  eene  schandel^ke  handelwijze  beschuldigt,  neemt 
de  onpartijdige  Purchas  mede  een  verhaal  van  Pooles  broeder  Randolph  op  ,  waarin 
die  van  Huil  zeer  geprezen  worden.  (Purchas,  Pilgrimes.  III  p.  712,18.)  Het 
is  onmogelgk  hier  te  beslissen:  in  ieder  geval  is  dit  echter  eene  merkwaardige 
bedrage  ter  beoordeeling  van  de  groote  auimositeit  tusschen  monopolisten  en 
«interlopers"  in  dien  t^d. 

*)  Zie  ket  verhaal  van  de  drie  eerste  reizen  der  Engelschen  naar  Spitsbergen 
door  Poole  zelven  b^:  Purchas.  PUgrimes.  lil  p.  699—707,  711—18,  718-^15. 


72 

zulk  een  leidsman  geheel.  De  weg  naar  Spitsbergen  was  den 
Nederlanders  door  de  reis  der  ontdekkers  genoegzaam  bekend; 
de  plaatsen  voor  do  walvischvangst  geschikt,  de  w^ze  waarop 
die  nieuwe  winstgevende  nering  werd  geoefend ,  moesten  zg  door 
eigene  krachtsinspanning  leeren  kennen.  Hot  moet  tot  hunne 
schande  gezegd  worden,  dat  zij  een  gemakkelijker  maar  ook  min- 
der eervol  middel  aangrepen  om  dit  doel  te  bereiken:  door  om- 
kooping  haalden  zij  eenen  Engelschman  over  tot  verraad  aan  zgn 
land  en  zgne  heeren  '). 

Reeds  in  1611  waren  —  mag  men  het  eenigszins  verwarde 
verhaal  van  Zorgdrager  *)  gelooven  —  op  verschillende  plaatsen 
des  lands ,  met  name  te  Amsterdam ,  Schiedam ,  Hoorn ,  Enkhui- 
zen  en  Middelburg ,  inschrijvingen  gedaan  om  de  zoo  winstgevende 
nieuwe  nering  der  walvischvangst  ook  in  Nederland  te  vestigen. 
De  zaak  had  echter  toen  op  zulk  eene  uitgebreide  schaal  nog  geen 
voortgang;  voorloopig  vereenigden  zich  alleen  Lambert  Van 
Tweenhuysen  ,  Jacques  Nicquet ,  Jacques  Mercys  en  eenige  andere 
Amsterdamsche  kooplieden,  wier  namen  hunne  Zuid-Nederland- 
sche  afkomst  verrieden ,  tot  eene  compagnie ,  die  ten  doel  had  de 
walvischvangst  in  de  IJszee  te  beginnen.  De  vereeniging  rustte 
dadelijk  in  1612  een  schip  van  140  last  uit  *),  bemande 
het  met  36  koppen  on  zond  het  onder  bevel  van  Willem  Van 
Muyden  naar  Spitsbergen  met  patent  van  graaf  Maurits  >om 
aldaer  Walrussen  te  bekomen ,  ofte  anders  haer  profy  t  te  soeckon". 
Allan  Sallowes ,  een  Engelschman ,  die  lange  jaren  voor  de  Mosco- 
vische  Compagnie  op  de  IJszee  gevaren  had,  maar  volgens  de 
Engelschen  een  ter  kwader  naam  bekend  staande  persoon ,  die  zyn 
vaderland  om  schulden  verlaten  had,  ging  als  stuurman  mede  *). 

*)  Edge  (Datch,  Spanish ,  Danish  disturbance ,  in:  Purchas,  Pilgrimes.  III  p.  466) 
verhaalt  uitdrukkelijk,  dat  de  Nederlanders  „werc  brought  thither  (d.  i.  naar 
Spitsbergen)  by  an  English  man,  and  not  out  of  any  knowledge  of  their  owne 
Discoucries ,  bat  by  the  direction  of  one  Allan  Sallowes."  Zoo  ik  desniet- 
tegenstaande eene  andere  voorstelling  guef,  dan  is  het  omdat:  1**.  het  ait  de 
Hist.  da  pays  de  Spitsberghe  van  1614  blijkt,  dat  de  Nederlanders  toen  nog  in 
bizonderheden  met  de  reis  hnnner  landgenooten  naar  Spitsbergen  in  1596  be- 
kend waren  en  das  eigenlijk  geen  gids  daarheen  noodig  hadden.  2**.  omdat 
Sallowes  door  het  hardnekkig  en  gevaarlek  volgen  der  Ëngelsche  schepen  van  Beeren- 
eiland af  toonde,  dat  h^  de  bekwaamheid  miste  om  dien  weg  te  wjjzen.  Ik  ben 
daarom  van  het  trouwens  zeer  partijdige  geschrift  van  Edge  afgeweken  en  meen, 
dat  Sallowes  door  de  Amsterdammers  aangenomen  was  om  hun  de  wijze  der 
walvischvangst  en  de  plaatsen  daartoe  geschikt  te  toonen. 

•)  Zorgdrager,  Groenl.  vissch.  p.  207. 

*)  Purchas  (Pilgrimage.  p.  816)  spreekt  ten  onrechte  van  drie  Nederlandsche 
schepen.  De  Nederlandsche  berichten  (Hist.  de  Spitsberghe.  p.  10,  11)  noemen  er 
twee,  waarvan  een  slechts  tot  Beeren-eiland  kwam. 

*)  Sallowes,  die  in  vrijheid  weder  vertrok,  verscheen  ook  in  1613  als  staar • 
man  van  een  schip  van  Bordeaux  op  Spitsbergeu.  (Baffin ,  loarnall  of  the  Voyage 


73 

Reeds  aan  het  Beeren-eiland  ontmoetten  Van  Muyden  en  de  zijnen 
de  twee  Engelsche  schepen.  De  bevelhebbers  daarvan  beraadslaag- 
den er  dadelijk  ernstig  over  Sallowes  als  een  » interloper"  —  of 
zooals  men  toen  zeide  >lorrendrayer"  —  gevangen  te  nemen, 
maar  besloten  toch  eindelijk  hem  te  laten  gaan.  Het  Engelsche 
schip  volgende  kwamen  daarop  de  Amsterdammers,  niettegen- 
staande het  herhaalde  verbod  der  Engclschen,  26  Mei  met  een 
Engelschen  » interloper ,"  (het  schip  Diana,  kapitein  Thomas 
Bastion  van  Wapping- wall  • ) )  op  Spitsbergen  aan.  De  beide 
schepen  zwierven  langs  de  kust  heen  en  weer  en  deden  pogingen 
om  eene  goede  ligplaats  buiten  het  gezicht  van  de  schepen  der 
compagnie  te  vinden ,  maar  hunne  onbekendheid  met  de  walvisch- 
vangst  was  oorzaak ,  dat  de  buit  schraal  was  en  zjj  bijna  onver- 
richter zake  huiswaarts  moesten  keeren  *).  Een  ander  Neder- 
landsch  schip,  door  eene  Zaandamsche  reedcrij  uitgerust,  schijnt 
zich  dit  jaar  alleen  met  de  walrusjacht  op  Beeren-eiland  te  heb- 
ben beziggehouden  *). 

Het  volgende  jaar  bleven  de  Nederlanders  niet  achter.  Willem 
Van  Mnyden  kwam  weder  met  zgn  schip  op  Spitsbergen ;  de  reeders 
hadden  er  nog  het  kleinere  schip  de  Fortuyne,  kapitein  Jan  Jacobsz. 
Boots  van  Medemblik  *) ,  bijgevoegd.  De  Zaandamsche  rcederij 
zond  mede  twee  schepen  op  de  walrusjacht  uit ,  die  ditmaal  ook 
op  Spitsbergen  kwamen  ^J ;  een  Enkhuizer  schip ,  dat  door  eene 
tweede    Amsterdamsche    reederij    was  uitgerust,  was  weder  door 


to  GrecuUnd  in  1613,  bij:  Purchas ,  Pilgrimca.  p.  716.  17.  —  Vgl.  Hist.  du 
fmys  de  Spitsb.  p.  20  —  25,  waar  Sallowes  „Maistrc  Sell>"  gt-noeind  wordt.) 

»)  Dit  waren  niet  de  eenige  concurrenten  der  Moscovischc  Compagnie.  Nicholas 
Woodcocke  had  dit  jaar  een  Spaansch  schip  uit  St.  Sebastiaan  naar  Spitsbergen 
geleid.  Marmaduke  van  Huil  kwam  met  zijn  schip  „The  HojMi-well"  ook  weder  aan 
het  eiland ,  dat  hij  echter  weldra  verliet  om  eene  ontdekkingsreis  in  het  noorden 
te  maken. 

*>  De  commies  van  Van  Muyden,  dr.  koopman  Ky^n,  verloor  op  Priuce  Charles* 
foreland  het  leven.  (Poolc ,  Rclation  of  a  Voyage  to  Grecnland  in  1612,  in:  Pur- 
chas, Pilgrimes.  III  p.  7U  —  llist.  du  pays  de  Spitsberghc.  p.  12.)  Naar  deze 
gebeurtenis  werd  het  eiland,  waar  ze  plaats  had,  door  de  Nederlanders  dier  dagen 
«l'Isle  de  Kyn"  genoemd. 

•)  Zie  over  deze  eerste  reis  der  Nederlanders :  Rcquest  der  Amst.  reeders  aan 
de  Stn.-Gen.,  by  :  Wassenaer,  Hist.  verh.  Vlll.  fol.  88.  ~  Hist.  de  Spitsberghe. 
p.  10,  11.  —  Zorgdrager,  Groenl.  vissch.  p.  207.  —  Poole,  Relat  ion  of  a  Voyage 
to  Grecnland  iu  1612,  bij:  Purchas,  Pilgrimes.  III  p.  718  —  15.  —  Edgc, 
Datch ,  Spanish,  Danish  disturbancc,  bij:  Purchas,  Pilgrimes.  III  p.  466.  — 
Detectio  freti,  ed.    1613  F  3. 

*)  De  Histoire  de  Spitsberghc  noemt  den  bevelhebber  voortdurend  „Mossel." 
Misschien  wordt  daarmede  Tys  Volckaertsz.  Mossel  bedoeld,  die  iu  het  volgende 
^■ar  als  schipper  op  de  Nachtegael  naar  Nieuw-Nederland  kwam;  waarschijnlijk 
was  hg  hier  stuorman. 

*)  Zie  over  de  verdere  geschiedenis  dezer  reederij :  hierna  p.  74  Noot  2. 


74 

oenige  Engel schcn ,  waartoe  de  kapitein  Thomas  Bonner  zelf  be* 
hoorde,  daarheen  geleid.  Eindelijk  was  er  nog  een  schip  vaA 
Hoorn,  dat  voor  cene  Fransche  reederij  voer.  Ditmaal  was  men 
ook  beter  ter  walvischyangst  toegerust:  behielpen  de  Enkhoizers 
zich  nog  met  Ëngelschon,  de  Amsterdammers  hadden  zich  reeda 
evenals  hunne  voorgangers  gedaan  hadden ,  van  twaalf  Baskisclie 
harpoeniers  voorzien ,  die ,  meer  ervaren  dan  de  Engelschcn ,  tevens 
minder  de  woede  van  den  admiraal  der  Moscovische  Compagnie 
zouden  opwekken.  De  concurrentie  werd  dus  voor  deze  vereeniging 
gevaarlijk;  bovendien  had  de  rijke  vangst,  in  1612  door  een 
Biskaaisch  schip  op  Spitsbergen  verkregen,  nu  ook  talr^ko  schepem 
van  die  bekwame  walvischvaarders  daarheen  gelokt. 

De  Engelsche  compagnie  was  van  al  deze  toebereidselen  in  t{jdfl 
verwittigd  en  maakte  zich  gereed  tot  veel  grooter  uitrusting  dan 
het  vorige  jaar.  Voelde  men  zich  misschien  in  1612  niet  sterk 
genoeg  om  tegen  de  mededingers  geweld  te  gebruiken,  dit  jaar 
werden  zeven  schepen  door  de  Moscovische  Compagnie  uitge- 
rust en  steunende  op  een  koninklijk  patent  onder  het  groote  zegol 
van  Engeland ,  werden  de  vreemde  schepen  alle  aangevallen. 
Sommige  werden  verdreven,  andere  beroofd,  enkele  in  dienst 
der  Engelschen  gehouden.  De  Nederlandei's  ontvingen  van  dien 
aanval  ruimschoots  hun  deel :  slechts  een  der  Zaandamsche  schepen 
ontkwam  zonder  schade  ').  Zoo  was  do  oorlog  door  de  Mosco- 
vische Compagnie  aan  hare  mededingers  verklaard.  Men  had  nn 
in  Nederland  slechts  de  keus  tusschen  het  opgeven  van  den  han- 
del en  het  nemen  van  krachtige  maatregelen.  Tot  het  laatste 
werd  dadelijk  besloten. 

De  reeders  zei  ven  zagen  in ,  dat  men  eenig  moest  zijn  om  krachtig 
te  kunnen  optreden ;  de  beide  Amsterdamsche  compagniën  voor  de 
wal visch vangst  vereenigden  zich  dadelijk  tot  éene  compagnie  *)  en 
den  27  Januari  1614  werd  in  de  vergadering  der  Staten-Generaal 
gelezen  een  request  van  Van  Tweenhuysen,  Nicquet,  Mercys  en 

*)  VtTif.  oviT  de  gebeurtenissen  op  Spitsbergen  in  1618  (waarover  later  meer): 
Baffiu,  Juiirnall  of  the  Voyage  to  Groenland  in  1618,  b\j:  Purchas.  Pilgrimei. 
III  p.  716 — 20.  —  Edge,  Dutch,  Spanish ,  Danish  disturbance ,  in:  Purchas, 
Pilgrimes  III  p.  466.  —  Hist.  du  pays  de  Spitsberghe.  p.  Il,  12,  20—26  — 
Request  der  Amst.  reeders  aan  de  Stn.-Gen.  bij :  Wassenaer,  Hist.  verh.  VIII  fol.  88. 

*)  De  Zfiaudanische  reederij  jnng  later  ook  in  de  Noordsche  Compagnie  op. 
Di:  St aten-Generaal  maakten  bij  het  verleenen  van  het  octrooi  aan  die  vereeni- 
ging het  uitdrukkelijke  beding  ,  ,ydat  die  twee  Soepen  van  Serdam ,  die  twee  Jaren 
aldaer  ^d.  i.  op  do  IJszee)  hebben  gevaren,  jnde  Compaignie  souden  werden  aea- 
genomen ,  Oft  dat  de  Coropaiguie  dcse  Soepen  souden  eoopen ,  eude  die  eygeniers 
recompenseren  voor  hare  gedane  oosten  tot  redelycke  pryse,  ten  leggen  tui 
Inyden  hen  des  verstaendc,  Ofle  anders  ten  seggen  van  hare  Ho.  Mo.*' (R.  S.-G. 
27  Mrt.  1614.)  Waarschijnlijk  had  de  weinige  deelneming  der  SSaandammera  aan 
de  inschrijvingen  ten  gevolge,  dat  de  laatste  weg  ingeslagen  werd. 


75 

zes  andere  kooplieden  » met  haere  Compaignons ,  als  nu  te  samen 
vereenicht  in  eene  Compagnie."  *)  De  requestranten  verzochten 
daarbg  van  de  Staten-Generaal  » Consent  ende  Octroy  omme  voor 
den  tydt  van  thien  eerstkomende  Jaeren  alleene  te  mogen  handelen 
van  Nova  Sembla  tot  Fretum  Davidis  toe,  daer  onder  begrepen 
Spitsbergen ,  Beeren-eylant ,  Groenlandt  ende  de  andere  Eylanden 
die  onder  de  voorszoide  limiten  souden  mogen  gevonden  worden.** 
Zy  steunden  hun  verzoek  op  het  feit,  »dat  sy  Supplianten  de  alder- 
aerste  waeren  die  uyt  dese  Landen  soo  verre  om  de  Noort  aen- 
gevangen  hadden  te  varen  ofte  te  seylen ,  met  toemstinge  van  eene 
qnantiteyt  Schepen ,  alwaer  noyt  Christen  Menschen  ontrent  had- 
den gheweest."  Zjj  meenden  dus  volgens  de  begrippen  dier  tijden 
recht  te  hebben  om  als  de  eersten,  die  den  handel  hadden  gedre- 
ven, alle  andere  Nederlanders  daarvan  uit  te  'sluiten.  Toch 
waren  zij  er  niet  eer  toe  gekomen  om  de  bekrachtiging  van  dit 
recht  door  de  Staten-Generaal  te  vragen,  voordat  zij  door  eene 
harde  noodzakelijkheid  daartoe  gedrongen  waren:  >Ende  alsoo  zij 
supplianten  bij  experientte  benouden  hebben ,"  dus  gaat  het  request 
voort,  »dat  de  Engelschen  hun  soucken  te  beletten  de  voorszeide 
vaerte ,  poogende  hun  seluen  mette  Waepenen  Eijgenaers  te  maecken 
vande  voorszeide  Landen ,  twelck  zij  supplianten  uwe  Ho:  Mo:  Ed: 
int  lange  hebben  verthoont  *),  waervan  de  questie  alsnoch  is 
ongedecideert ,  sien  zij  geene  apparentie  omme  alleene  ofte  int 
particulier  opte  voorszeide  landen  te  connen  vaeren,  door  het  gewelt 
vande  voorszeide  Engelschen ,  waerdoor  de  couragie  lichtelick  beno- 
men sonde  werden  vanden  Coopluyden  in  't  particulier  te  onder- 
soecken  eenige  nieuwe  Landen.**  Alleen  de  zucht  der  Engelschen 
om  monopolie  te  verkrijgen  had  hen  genoodzaakt,  zei  ven  tot  een 
dergelijk  middel  om  den  handel  te  vestigen  de  toevlucht  tenemen  *) ; 


')  De  medcdeeling  van  Zorgdrager  (Oroenl.  vissch.  p.  207)  over  pogingen  om  reed» 
▼oor  en  in  1611  octrooi  voor  de  wal visch vangst  van  de  Staten-Generaal  te  krijgen 
aeh^nt  ontleend  aan:  Le  Long.  Kooph.  van  Amst.  II  p.  159 — 61  ,  die  echter 
niet  d\t  zegt,  maar  alleen  dat  in  1611  de  eerste  Nederlandsche  uitrusting  ter 
walviscbvangst  plaats  had.  (Vermoedelijk  ontleend  aan  een  Engelsche  bron  ,  die  161 1 
Toor  1612  schrijft.)  De  verandering,  door  Zorgdrager  in  het  verhaal  gemaakt,  wordt 
door  de  R.S.-6.  weersproken,  die  voor  1614   van  verzoeken  om  octrooi  zwijgen. 

* )  Zinspeling  op  het  request  der  Amsterdamsche  reeders  ter  walvischvangst  * 
a^^ednikt  bij:  Wassenaer.   Hist.  verh.  VIII  fol.  88. 

*)  De  hierboven  aangehaalde  zinsnede  uit  het  request  bevestigt  alleszins  het  ge- 
voelen van  Van  Rees  (Gesch.  der  staathuishoudk.  in  Ned.  p.  175 ,  76),  dat  alleen 
de  vrees,  dat  de  Nederlandsche  walvischvangst  zich  zonder  octrooi  niet  tegen  de 
Engelschen  zou  kunnen  staande  houden,  den  afkeer  der  Staten-Generaal  voor  mo- 
Aopoliën  ditmaal  overwonnen  heeft.  Joachimi  verhaalde  ook  aan  de  Staten  van 
Zeeland ,  dat  het  octrooi  verleend  werd  ^ter  oorsaecke  van"  de  gewelddadig- 
heden dfer  Engelschen  en  de  aanmatiging  van  uitsluitende  rechten  door  hnnncn 
koning.  (Not.  Zeeland.  19  Mrt.  1614.)     Zie  ook  het    gevoelen  van  De  la  Court 


76 

immers  »het  soude  buyten  reden  wesen,  dat  't  geene  sy  Sup- 
plianten op  hare  grooto  excessive  kosten  gevonden  hadden, 
ende  't  geene  sy  als  noch  verhoopten  te  vinden,  by  andere  de 
profijten  endü  vruchten  daer  van  gctrocken  souden  werden, 
't  welck  sy  Supplianten  vastelick  vertrouwden  haere  Ho:  Mo:  moy- 
nin<^c  oock  niet  te  zijn."  Toch  verklaarden  de  requestranten  zich 
> tevreden,  dat  alle  Persoonen  onder  haer  Ho:  Mo:  gebiedt  inde 
voorszelde  Compagnie  vande  eerste  acnstaende  JSquipagie  binnen 
een  Maent  souden  aengenomen  werden ,  ende  voor  de  naevolgende 
Jaren  binnen  drie  eerst^komende  Maendeu,  door  dien  sy  Supplianten 
binnen  den  tijdt  van  ses  Weecken  in  Zee  souden  moeten  wesen  met 
haere  Schepen."  Geen  monopolie,  alleen  samenwerking  was  het 
«lus,  wat  de  oprichters  der  compagnie  beoogden   "j. 

De  beslissing  der  State n-Generaal  kon  niet  twijfelachtig  zgn. 
Daar  reeds  eenmaal  na  lange  beraadslaging  door  het  verleencn 
van  octrooi  tuin  de  Oost-Indische  Compagnie  *)  van  hot  oud- 
Nederlandsche  systeem  van  vrijen  handel  was  afgeweken,  kon 
nu  ook  aan  de  in  geheel  dezelfde  omstandigheden  verkeerende 
Nederland sche  reeders  op  de  IJszee  een  gelijke  gunst  niet  ge- 
weigerd worden :  ook  daar  dreigde  te  groote  concurrentie  by  aan- 

bij  :  Van  Ilees  1  c.  p.  179  Noot  I.  —  l)c  N.  C.  zelve  verhaalde  iii  1624  de  ge- 
srhiedeiiis  van  hel  vcrlecneii  vau  het  octrooi  aldus;  „In  h(st  jaer  1614  den  ijver 
cude  •feiie'TiMithtajt  tolt  e  iicringe  van  Wulvischvanjfht ,  bij  velen  ingcuetonen  de- 
ser  landen  noch  meer  nis  oijt  te  vooreu  ontsteken  «ijnde.  uijt  de  Rapporten  eade 
advertcntieu  dijemen  vercreeg,  vande  gene  dije  het  jacr  te  voeren  ter  selverne- 
rinpe  wigcweest  «aeren,  ende  dalinen  verstoadt  wat  effecten  de  Ëugelschen 
daer  van  Maren  genietende,  soo  hebben  verscheijdeu  persoonen  geraden  geuonden  de 
neringe  te  hervatten  e  n  d  er  o  ni  m  e  haer  te  meer  te  v  e  r  s  c  e  c  k  e  r  e  n  j  e- 
gens  alle  hostiliteijten  soo  van  de  Engelschen  als  anderea  na- 
tiën." (zinspeling  op  de  Denen,  die  echter  onjuist  is.  daar  dezen  zich  eerst  m 
IfilS  op  Spitsbergen  vertoonden)  „dije  haer  daerjnue  souden  willen  troublcrcn  , 
van  l'we  Ho:  Mo:  te  versouckeu  een  generael  Octroij ,  onder  beneficie  vantwelcke, 
wkcre  ('oni{Kigni('n  in  dese  lauden  mochten  werden  gedresscert ,  dijc  met  meerder 
orde  ende  eenieheijt  als  wel  te  voorcn  de  voorszeide  neringe  aenvangen  mochten  ; 
ende  nac  dat  tselve  Octroij  by  Uwc  IIo:  Mo:  was  vergunt  ende  daaronder  alles 
in  redelijcke  goede  ordre  gebracht,  ...  soo  js  daermede  met  meerder  versoccker- 
heijt  de  Xerinije  .  . .  aen  Spitsbergen  gecontinneert."  (Corlc  Dednctie  ende  Re- 
monstrantie der  \.  C ,  in:   Noordsehe  toglen.  4  Loop.  N.  ('.  R.-A.) 

*)  Een  afschrifl  van  dit  request  is  door  mij  gevonden  op  het  R.-A.  in  de  ver- 
zameling getiteld:  Xoordsche  togten.  1596—16*4.  (k  I^op.  N.  C.  1616 — 1634.) 
liet  is  mij  daaruit  gebleken,  dat  de  griffier  Aerssen ,  die  in  dit  afschrift  eigen- 
handig hier  en  daar  veranderingen  en  aanvullingen  maakte  en  het  verleende 
octnKji  achteraan  stelde,  het  geheele  request  nagenoeg  onveranderd  als  conside- 
rans in  het  octrcK>i  opgenomen  heeft.  Alleen  de  door  mij  hierlniven  afgedrukte 
zinsneden  over  de  Engelschen  zijn  om  redenen  van  staat  eenvoudig  geschrapt, 
waardoor  de  gedachtengang  in  het  octrooi  trouwens  onverstaanbaar  wordt. 

*)  Zie  over  de  motieven  .  die  tot  de  oprichting  der  Oost-Indische  Compagnie 
leidden :  Van  Rees,  Staathuishoudk.  in  Nederland.  II  p.  9 — 22. 


77 

yallen  van  bnitenlandsche  v^'anden  den  ontluikenden  handel  eer- 
lang den  doodsteek  te  zullen  geven.  Dadelgk  besloten  dan  ook 
de  Staten-Generaal  het  verzoek  der  Amsterdammers  toe  te  staan 
en  den  supplianten  voor  het  loopende  en  de  twee  volgende  jaren 
het  octrooi  te  verleenen.  Als  waarborg  tegen  een  monopolie  stelde 
de  Staten  echter  uitdrukkelijk  de  voorwaarde ,  >dat  die  geene 
die  dit  Jaer  inde  Compagnie  sullen  begeren  te  komen  't  selve 
sullen  moeton  doen,  ende  baer  daer  op  verklaren  binnen  ses 
Weecken  naer  affixie  van  Billieten ,  ende  binnen  vier  Maenden  die 
geene  die  daer  inne  sullen  begeeren  ontfangen  te  werden  voor  de 
voorszeide  twee  naevolgende  Jaren.  Welverstaende  dat  die  geene 
die  respective  inde  Compagnie  sullen  komen  niet  alleen  en  sullen 
profijteren  van  haer  Geit  naer  advenant  dat  sy  gheadventueert 
sullen  hebben,  maer  oock  van  alsulcke  voordere  voordeelen  alsser 
sullen  mogen  geraecken  te  vallen  binnen  den  voorszeiden  tijt ,  soo  wel 
het  bewint  vande  voorszeide  Compagnie  ende  Ëquipagie  aengaende , 
als  anders."'  Op  deze  voorwaarde  » intcrdiceerden  eude  verboden  de 
Staten  alle  ende  een  yegelijck  vande  Inghesetenen  van  dese  Landen , 
van  wat  conditie  ofte  qualiteyt  die  zijn,  anders  als  die  vande 
voorszeide  Compagnie  Supplianten ,  binnen  dit  loopende  ende  twee 
daer  na  volgende  Jaeren,  uyt  dese  Vereenichde  Nederlanden  te 
handelen  ende  visschen  op  de  Kusten  ende  Landen  van  Nova 
Sembla,  tot  Fretum  Davidis  toe,  daer  onder  begrepen  Spitsber- 
gen ,  Beren-Eylant ,  Groenlant ,  ende  die  andere  Landen  die  onder 
de  voorszeide  Landen  gevonden  souden  mogen  werden ,  op  de  ver- 
beurte van  hare  Schepen  "ende  Goederen."  Zij  »  ontboden  daer  omme 
ende  bevalen  wel  expresselick  allen  Gouverneurs  ,  Justicieren, 
Officieren ,  Magistraten  ende  Inwoonders  der  voorszeide  Vereenichde 
Landen ,  dat  sy  de  voorszeide  Compagnie  Supplianten  rustelijck  ende 
vredelijck  souden  laten  genieten  ende  gebruycken  't  volkomen 
effect  van  desen  Octroye  ende  consent ,  cesserende  alle  contradictien 
ende  empeschementen  ter  contrarien ,  want  Haere  Ho  :  Mo :  't  selve 
ten  dienste  vanden  Lande  bevonden  hadden  alsoo  te  behooren"  *). 
Zoo  was  de  vereeniging  gegrondvest,  die  onder  den  naam  van 
de  »Noordsche  compagnie"  ')  bijna  dertig  jaren  lang  zoo  goed  als 


«)  R.  S.-G.  26,  27  Jan.  1614.  —  Gr.  Placiet-boeck,  I  p.  669—72.  —  Het 
octrooi  is  ook  afgedrokt  bij :  Zorgdrager,  Groenl.  vissch.  p.  208,9,  en  bij:  Waa- 
ienaer,  Hist.  verh.  VIII  fol.  95,6. 

*)  Zie  over  de  verschillende  namen  der  compagnie  :  Muller,  Mare  Clausum. 
p.  128  Noot  1.  —  Degewone  naam  was  :  Noordsche  Compagnie.  Het  is  zonderling, 
dat  tegen  het  einde  van  het  octrooi  (1642)  deze  naam  meer  en  meer  plaats 
maakt  voor  dien  van  Groenlandsche  Compagnie  ,  terwijl  het  toch  juist  toen  meer  en 
meer  zeker  begon  te  worden ,  zoo  het  niet  reeds  uitgemaakt  was,  dat  Spitsbergen 
evenmin  als  Jan  Ma^en-eiland  iets  met  Groenland  te  maken  had.  In  de  eerste 
jaren  van  haar  bestaan  werd  de  N.  C.  veelal  als   «Compaignie  ^vau  Spitsbergen" 


70 

het  door  haar  aan  de  Engelschen  bekend  geworden  eiland  als  haar 
uitsluitend  eigendom  aanmerkte  en  er  dan  ook  reeds  in  1608  een 
sloep  achterliet,  ging  wel  in  1609  tot  de  plechtige  inbezitneming 
over,  maar  het  baatte  niet ,  de  concurrentie  nam  toe  en*  het  voor- 
deel verminderde  sterk.  In  deze  omstandigheden  sloeg  de  Mos- 
covische  Compagnie  het  oog  op  Spitsbergen,  dat  door  Hudsons 
bezoek  in  1607  nader  bekend  geworden  was.  Jonas  Poole  werd 
in  1610  door  de  vereeniging  naar  de  tot  nog  toe  sleehts  tweemaal 
bezochte  kusten  van  dit  eiland  gezonden;  hjj  verkende  de  baaien  >) 
en  ving  eenige  walrussen.  En  daar  Thomas  Edge,  die  met  een 
ander  schip  der  compagnie  weder  naar  Beeren-eiland  vertrokken 
was ,  dit  jaar  geheel  zonder  lading  terugkwam ,  nam  men  da- 
deiyk  het  besluit  de  oude  nederzetting  te  verlaten  ')  en  de  uit- 
rustingen voortaan  naar  Spitsbergen,  of  zooals  men  toen  zeide,  naar 
Greenland  ') ,  te  richten. 

Met  dit  besluit  ging  echter  dadelyk  eene  geheele  verandering 
van  het  doel  der  reizen  gepaard.  Reeds  Hudson  had  de  aandacht 
gevestigd  op  den  aan  traan  en  andere  kostbare  handelsartikelen 
zoo  rijken  walvisch;  Poole  had  het  bevestigd,  dat  de  zee  om 
Spitsbergen  van  die  dieren  wemelde  ♦).  Dadelijk  in  1611  vinden 
wy  dan  ook  op  de  twee  schepen ,  die  onder  Bennet  en  Poole  naar 
Spitsbergen  vertrokken ,  zes  harpoeniers  uit  St.  Jean  de  Luz ;  de 
sinds  eeuwen  met  de  walvischvangst  goed  bekende  Basken  moes- 

')  Bij  deze  gelegenheid  gaf  Poole  aan  verschillende  plaatsen  namen,  die  ze 
langen  tijd  (enkele  zelfs  tot  nu  toe)  behouden  hebben.  Zoo  vinden  wij  genoemd : 
Hornesouud,  Muscovy  Companies  Monnt ,  Ice-point,  Bell-point ,  Lownesse-island , 
Lowe-sound ,  Blackpoint-isle ,  Cape  Cold ,  Ice-sound ,  Fair  foreland ,  Knotty-point , 
Fowl-sound  ,  Deer-sonnd  ,  Closs-cove  ,  Gurnerds-nose ,  Cross-road ,  Fairhaven  en 
Oreenhaven   of  Greenharbonr. 

*)  Wel  werd  «Cherie-island"  nog  verscheidene  malen  bezocht,  o.  a.  reeds  in 
1611  door  Poole,  die  daar  200  wabussen  doodde  en  de  bemauning  der  bij 
Spitsbergen  gestrande  Mary  Margaret  vond  (cf.  Poole ,  Briefe  Declaration  of  my 
Vo>age  to  Greeneland.  1611,  in:  Purchas ,  Pilgrimes.  II i  p.  711)  en  door 
Gordon  met  „The  Amitie"  (cf  Hamel ,  Tradescant  der  Aeltere.  p.  806) ,  maar  de 
geregelde  jaarlijksche  tochten  v»n  de  schepen  der  Moscovische  Compagnie  tot 
de  walrusjacht  hielden   sinds  1610  op. 

' )  De  Engelsche  schrijvers  van  dien  t^d  noemen  nagenoegzondernitzon- 
der  ing  Spitsbergen  ,,  Greenland",  een  naam,  gegeven  in  den  tijd ,  dat  men  het 
eiland  voor  een  gedeelte  der  Groenlandsche  kust  hield.  Groenland  zelf  noemden 
zij  daarom  nu  ter  onderscheiding  Groneland ,  Groynland ,  Groenland  of  met  eene 
andere  dergel^ke  verbastering. 

^)  In  deze  eerste  jaren  waren  de  Engelschen  gewoon,  behalve  op  walmsaen 
en  robben  ook  op  zoogenaamde  witvisschen  (witte  walviischcn)  jacht  te  maken. 
Men  ving  ze  met  groote  netten  van  kabeltouw  sis  zegens.  Z^  namen  weldra 
de  wgk  naar  diepere  wateren.  (Zorgdrager,  Groenl.  vissch.  p.  196,  206.)  De  Ne- 
derlanders hadden  reeds  in  1613  ontdekt,  dat  die  vangst  geen  voordeel  gaf,  en 
hielden  zich  er  nooit  mede  bezig.  (Hist.  de  Spitsberghe.  p.  19.) 


71 

ten  de  Engelschen  in  de  gelegenheid  stellen  dit  handwerk  zelven 
te  leeren.  Dit  eerste  jaar  was  de  reis  zeer  ongelukkig.  De  beide 
schepen  strandden  en  de  bemanning  mocht  zich  gelukkig  rekenen , 
dat  schipper  Thomas  Marmaduke  van  Huil,  die  de  Engelschen 
ook  daarheen  gevolgd  was,  zich  bereid  verklaarde  haar  naar  het 
vaderland  terug  te  voeren  >).  De  compagnie  hield  echter  vol:  in 
1612  verschenen  weder  twpe  schepen,  het  eene  onder  Poole  on 
Bennet,  het  tweede  onder  Russell  en  Edge  op  Spitsbergen.  Dit- 
maal was  men  gelukkiger :  niettegenstaande  hunne  onbedrevenheid 
doodden  de  Engelschen  zeventien  walvisschen  en  eenige  walrussen , 
die  te  zamen  180  tonnen  traan  leverden  *).  Maar  tegel^k  ver- 
toonden zich  ook  op  het  nieuwe  jachtveld  concurrenten ,  die  de 
hoopvolle  vooruitzichten  der  compagnie  zouden  vernietigen. 

Reeds  in  1611  was  de  verschoning  van  het  Hullsche  schip  eene 
ernstige  zaak  geweest.  Niettegenstaande  de  Moscovische  Compagnie 
hare  schepen  voorzien  had  van  een  bevelschrift  van  den  Gehei- 
men Baad,  dat  de  vereeniging  machtigde  om  haar  octrooi  te 
handhaven  tegen  alle  Engelschen,  die  zich  in  het  noorden  vertoo- 
nen  zouden,  en  om  zich  met  alle  kracht  tegen  aanvallen  van 
vreemden  te  verdedigen,  had  schipper  Marmaduke  zich  niet  ont- 
zien Spitsbergen  te  bezoeken  en  had  Nicholas  Woodcocke,  een  van 
Bennets  matrozen,  hem  zelfs  den  weg  naar  de  beste  baaien  ge- 
wezen. Zulk  eene  niets  ontziende  stoutmoedigheid  van  hare  con- 
currenten, zulk  eene  trouweloosheid  van  de  zgde  harer  onderhoo- 
rigen  beloofde  voor  de  compagnie  niets  goeds.  En  werkelijk,  in 
1612  verschenen  nog  geduchter  mededingers.  De  Nederlanders, 
het  jeugdige  volk,  dat  overal  naar  middelen  zocht  om  te  vol- 
doen aan  den  lust  tot  daden,  die  het  bezielde,  waren  ook  nu 
weder  onder  de  eersten,  die  met  de  Engelschen  kwamen  con- 
curreeren.  >They  kept  their  wout  in  following  of  the  English 
steps  ,'*  zegt  Edge  met  kwalijk  verborgen  wrevel:  evenals  in  1578 
naar  de  Witte  Zee  volgde  zg  nu  weder  in  de  baan  door  de  Engel- 
schen geopend.  Hadden  zg  echter  toen  in  hunnen  landgenoot 
Brunei  eenen  gids  gehad ,  die  hun  niet  alleen  den  weg ,  maar  ook 
de   beste  plaatsen  voor  hunnen  handel  aanwees,  nu  ontbrak  hun 


*)  De  Terhalen  over  de  hAnde]w|jze  der  bemanning  Tan  het  schip  van  Hollb^ 
deze  gelegenheid  zijn  zeer  verschillend.  Terw^l  Jonas  Poole  met  groote  heftigheid 
zgne  oude  concurrenten  van  eene  schandelijke  handelwijze  beschuldigt,  neemt 
de  onpartijdige  Purchas  mede  een  verhaal  van  Pooles  broeder  Randolph  op  ,  waarin 
die  van  Huil  zeer  geprezen  worden.  (Pnrchas,  Pilgrimes.  III  p.  712,13.)  Het 
is  onmogel^k  hier  te  beslissen:  in  ieder  geval  is  dit  echter  eene  merkwaardige 
bedrage  ter  beoordeeling  van  de  groote  animositeit  tusschen  monopolisten  en 
«interlopers"  in  dien  t\jd. 

*)  Zie  ket  verhaal  van  de  drie  eerste  reizen  der  Engelschen  naar  Spitsbergen 
door  Poole  zelven  bg:  Porchas.  Pilgrimes.  UI  p.  699^707 .  711— 13.  7U--15. 


72 

zulk  een  leidsman  geheel.  De  weg  naar  Spitsbergen  was  den 
Nederlanders  door  de  reis  der  ontdekkers  genoegzaam  bekend; 
de  plaatsen  voor  de  walvischvangst  geschikt,  de  wgze  waarop 
die  nieuwe  winstgevende  nering  werd  geoefend ,  moesten  zg  door 
eigene  krachtsinspanning  leeren  kennen.  Het  moet  tot  hunne 
schande  gezegd  worden ,  dat  zy  een  gemakkelijker  maar  ook  min- 
der eervol  middel  aangrepen  om  dit  doel  te  bereiken:  door  om- 
kooping  haalden  zij  eenen  Engelschman  over  tot  verraad  aan  zgn 
land  en  zijne  hoeren  *). 

Reeds  in  1611  waren  —  mag  men  het  eenigszins  verwarde 
verhaal  van  Zorgdrager  *)  gelooven  —  op  verschillende  plaattieii 
des  lands ,  met  name  te  Amsterdam ,  Schiedam ,  Hoorn ,  Enkhui- 
zen  en  Middelburg ,  inschrijvingen  gedaan  om  de  zoo  winstgevende 
nieuwe  nering  der  walvischvangst  ook  in  Nederland  te  vestigen. 
De  zaak  had  echter  toen  op  zulk  eene  uitgebreide  schaal  nog  geen 
voortgang;  voorloopig  vereen igden  zich  alleen  Lambert  Van 
Tweenhuysen  ,  Jacques  Nicquet ,  Jacques  Mercys  en  eenige  andere 
Amsterdamsche  kooplieden,  wier  namen  hunne  Zuid-Nederland- 
sche  afkomst  verrieden ,  tot  eene  compagnie ,  die  ten  doel  had  de 
walvischvangst  in  de  IJszec  te  beginnen.  De  vereeniging  rustte 
dadelijk  in  1612  een  schip  van  140  last  uit  •),  bemande 
het  met  36  koppen  en  zond  het  onder  bevel  van  Willem  Van 
Muyden  naar  Spitsbergen  met  patent  van  graaf  Maurits  >om 
aldaer  Walrussen  te  bekomen ,  ofte  anders  haer  profijt  te  soecken**. 
AUan  Sallowes .  een  Engelschman ,  die  lange  jaren  voor  de  Mosco- 
vische  Compagnie  op  de  IJszee  gevaren  had,  maar  volgens  de 
Engelschen  een  ter  kwader  naam  bekend  staande  persoon ,  die  zijn 
vaderland  om  schulden  verlaten  had ,  ging  als  stuurman  mede  * ). 

*)  Edge  (Datch.  Spanish,  Danish  disturbance ,  in:  Purchai,  Pilgriines.  III  p.  466) 
verhaalt  uitdrukkelijk,  dat  de  Nederlanders  „were  brought  tbither  (d.  i.  naar 
Spitsbergen)  by  an  Englisb  man,  and  not  out  of  any  knowlcdge  of  their  owne 
Discoucries ,  but  by  the  direction  of  onc  Allan  Sallowes."  Zoo  ik  desniet- 
tegenstaande eene  andere  voorstelling  geef,  dan  is  het  omdat :  1^.  het  uit  de 
Hist.  dn  pays  de  Spitsberghe  van  1614  blijkt,  dat  de  Nederlanders  toen  nog  in 
bizonderheden  met  de  reis  hunner  landgenooten  naar  Spitsbergen  in  1596  be- 
kend waren  en  dus  eigenlijk  geen  gids  daarheen  noodig  hadden.  2*^.  omdat 
Sallowes  door  het  hardnekkig  en  gevaarlijk  volgen  der  Engelsche  schepen  van  Bceren- 
eiland  af  toonde,  dat  h\j  de  bekwaamheid  miste  om  dien  weg  te  wjjzcn.  Ik  ben 
daarom  van  het  trouwens  zeer  partgdige  gesehrift  van  Edge  afgeweken  en  meen, 
dat  Sallowes  door  de  Amsterdammers  aangenomen  was  om  hun  de  w^'ze  der 
walvischvangst  on  de  plaatsen  daartoe  geschikt  te  toonen. 

■)  Zorgdrager.  Groenl.  vissch.  p.  207. 

*)  Purchas  (Pilgrimage.  p.  816)  spreekt  ton  onrechte  van  drie  Nederlandachr 
schepen.  De  Nederlandsche  berichten  (Hist.  de  Spitsberghe.  p.  10,  11)  noemen  er 
twee,  waarvan  een  slechts  tot  Beeren-eiland  kwam. 

^)  SaUowes,  die  in  vrijheid  weder  vertrok,  verscheen  ook  in  1618  als  stuur- 
man van  een  schip  van  Bordeaux  op  Spitsbergen.  (Baffin ,  loumall  of  the  Voyige 


73 

Reeds  aan  het  Beeren-eiland  ontmoetten  Van  Muyden  en  de  zijnen 
de  twee  Ëngelsche  schepen.  De  bevelhebbers  daarvan  beraadslaag- 
den er  dadelijk  ernstig  over  Sallowes  als  een  » interloper"  —  of 
zooals  men  toen  zeide  »lorrendrayer"  —  gevangen  te  nemen, 
maar  besloten  toch  eindelijk  hem  te  laten  gaan.  Het  Ëngelsche 
schip  volgende  kwamen  daarop  de  Amsterdammers,  niettegen- 
staande het  herhaalde  verbod  dor  Engelschen,  26  Mei  met  een 
Engelschen  » interloper ,"  (het  schip  Diana,  kapitein  Thomas 
Bustion  van  Wapping-wall  *))  op  Spitsbergen  aan.  De  beide 
schepen  zwierven  langs  do  kust  heen  en  weer  en  deden  pogingen 
om  eene  goede  ligplaats  buiten  het  gezicht  van  de  schepen  der 
compagnie  te  vinden ,  maar  hunne  onbekendheid  met  de  walvisch- 
vangst  was  oorzaak ,  dat  de  buit  schraal  was  en  zij  bijna  onver- 
richter zake  huiswaarts  moesten  keeren  *).  Een  ander  Neder- 
landsch  schip,  door  eene  Zaandamsche  reederij  uitgerust,  schijnt 
zich  dit  jaar  alleen  met  de  walrusjacht  op  Beeren-eiland  te  heb- 
ben beziggehouden  >). 

Het  volgende  jaar  bleven  de  Nederlanders  niet  achter.  Willem 
Van  Muyden  kwam  weder  met  zijn  schip  op  Spitsbergen ;  de  reeders 
hadden  er  nog  het  kleinere  schip  de  Fortuyne,  kapitein  Jan  Jacobsz. 
Boots  van  Medemblik  *) ,  bijgevoegd.  De  Zaandamsche  rcederij 
zond  mede  twee  schepen  op  de  walrusjacht  uit ,  die  ditmaal  ook 
op  Spitsbergen  kwamen  •^;  een  Enkhnizer  schip,  dat  door  eene 
tweede    Amsterdamsche    reederij    was  uitgerust,  was  weder  door 


to  Greealand  in  1613,  bij:  Purchas ,  Filgrimes.  p.  716.  17.  —  Vgl.  Hist.  du 
pays  de  Spitsb.  p.  20  —  25,  waar  Sallowes  ^.Maistrc  Sell>"  grnoeind  wordt.) 

*)  Dit  waren  niet  de  eenige  coocurrenten  der  Moscovischc  Compagnie.  Nicholas 
Woodcocke  bad  dit  jaar  een  Spaansch  schip  uit  St.  Sebastiaan  naar  Spitsbergen 
geleid.  Marmaduke  van  Huil  kwam  met  zijn  schip  „The  Hope-well"  ook  weder  aan 
het  eiland ,  dat  hij  echter  weldra  verliet  om  eene  ontdekkingsreis  in  bet  noorden 
te  maken. 

*)  De  commies  van  Van  Muyden,  de  koopman  Ky/en,  verloor  op  Prince  Charles' 
foreland  het  leven.  (Poole ,  Relation  of  a  Voyage  to  Greenland  in  1612,  in :  Pur- 
chms,  Pilgrimes.  III  p.  714  —  Hist.  du  pays  de  Spitsberghe.  p.  12.)  Naar  deze 
gebeortenis  werd  het  eiland,  waar  ze  plaats  had,  door  de  Nederlanders  dier  dagen 
«PIsIe  de  Kyn"  genoemd. 

•)  Zie  over  deze  eerste  reis  der  Nederlanders :  Request  der  Amst.  reeders  aan 
de  Stn.-Gen.,  by  :  Wassenaer,  Hist.  verh.  Vlll.  fol.  88.  —  Hist.  de  Spitsberghe. 
p.  10,  11.  —  Zorgdrager,  Groenl.  vissch.  p.  207.  —  Poole,  Relation  of  a  Voyage 
to  Greenknd  in  1612,  bij:  Purchas.  Pilgrimes.  III  p.  718  —  15.  -  Edge, 
Dntch,  Spanish,  Danish  disturbance.  bij:  Purchas,  Pilgrimes.  III  p.  466.  — 
Detectio  freti,  ed.    1613  F  3. 

*)  De  Histoire  de  Spitsberghe  noemt  den  bevelhebber  voortdurend  „Mossel." 
Misschien  wordt  daarmede  Tys  Volckaertsz.  Mossel  bedoeld,  die  in  het  volgende 
als  schipper  op  de  Nachtegael  naar  Nieuw-Nederland  kwam;  waarschijnlijk 
hij  hier  stuorman. 

*)  Zie  over  de  verdere  geschiedenis  dezer  reederij :  hierna  p.  74  Noot  2. 


74 

eonigc  Engel schen,  waartoe  de  kapitein  Thomas  Bonner  zelf  be- 
hoorde, daarheen  geleid.  Eindelijk  was  er  nog  een  schip  vaa 
Hoorn,  dat  voor  ocno  Fransche  reederij  voer.  Ditmaal  was  mea 
ook  beter  ter  wal visch vangst  toegerust:  behielpen  de  Enkhoizera 
zich  nog  niet  Engelschen,  de  Amsterdammers  hadden  zich  roeda 
(evenals  hunne  voorgangers  gedaan  hadden ,  van  twaalf  Baskisclie 
harpoeniers  voorzien,  die,  meer  ervaren  dan  de  Engelschen,  tevens 
minder  de  woede  van  den  admiraal  der  Moscovische  Compagnie 
zouden  opwekken.  De  concurrentie  werd  dus  voor  deze  vereeniging 
gevaarlijk;  bovendien  had  de  ryke  vangst,  in  1612  door  een 
Biskaaisch  schip  op  Spitsbergen  verkregen,  nu  ook  talryko  schepen 
van  die  bekwame  wal  visch  vaarders  daarheen  gelokt. 

De  Eugelsche  compagnie  was  van  al  deze  toebereidselen  in  t^jde 
verwittigd  en  maakte  zich  gereed  tot  veel  grooter  uitrusting  dan 
het  vorige  jaar.  Voelde  men  zich  misschien  in  1612  niet  sterk 
genoi'g  om  tegen  de  mededingers  geweld  te  gebruiken,  dit  jaar 
werden  zeven  schepen  door  de  Moscovische  Compagnie  uitge- 
rust en  steunende  op  een  koninklijk  patent  onder  het  groote  zegel 
van  Engeland ,  werden  de  vreemde  schepen  alle  aangevallen. 
Sommige  werden  verdreven,  andere  beroofd,  enkele  in  dienst 
der  Engelschen  gehouden.  De  Nederlandei's  ontvingen  van  dien 
aanval  ruimschoots  hun  deel :  slechts  een  der  Zaandamsche  schepen 
ontkwam  zonder  schade  ').  Zoo  was  de  oorlog  door  de  Mosco- 
vische Compagnie  aan  hare  mededingers  verklaard.  Men  had  nn 
in  Nederland  slechts  de  keus  tusschen  het  opgeven  van  den  han- 
del en  het  nemen  van  krachtige  maatregelen.  Tot  het  laatste 
werd  dadelijk  besloten. 

De  reeders  zelven  zagen  in ,  dat  men  eenig  moest  zyn  om  krachtig 
te  kunnen  optreden ;  de  beide  Amsterdamsche  compagniën  voor  de 
walvischvangst  vereenigden  zich  dadelijk  tot  éene  compagnie  *)  en 
den  27  Januari  1614  werd  in  de  vergadering  der  Staten-Generaal 
gelezen  een  request  van  Van  Tweenhuysen,  Nicquet,  Mercys  en 

*)  Vcrji.  ovHF  de  gebeurtenissen  op  Spitsbergen  in  1618  (waarover  later  meer): 
Baffiu.  lournall  of  the  Voyage  io  Grcenland  in  1618,  b\j:  Purchas,  Pilgrimes. 
UI  p.  716—20.  —  Edge  ,  Dutch.  Spanish ,  Danish  disturbancc ,  in:  Porchai, 
Pilgrimes  III  p.  466.  —  Hist.  du  pays  de  Spitsberghe.  p.  U,  12,  20 — 26  — 
Request  der  Amst.  reeders  aan  de  Sin. -Gen.  bij  :  Wassenaer,  Hitt.  verh.  VIII  fol.  88. 

*)  De  Zaandamsche  reederij  ^ng  later  ook  in  de  Noordsche  Compagnie  op. 
De  Staten-Generaal  maakten  bij  het  verleenen  van  het  octrooi  aan  die  vereeni- 
ging het  uitdrukkelijke  beding ,  «dat  die  twee  Scepen  van  Serdam ,  die  twee  Jaren 
aldacr  (d.  i.  op  de  IJszee)  hebben  gevaren,  jnde  Compaignie  souden  werden  aen- 
genomen .  Oft  dat  de  Compaignie  dese  Scepen  souden  coopen ,  cnde  die  eygeüMrt 
recompennercn  voor  hare  gedane  costen  tot  redelycke  pr}'se,  ten  seggen  vaa 
luyden  hen  des  verstaende ,  Ofte  anders  ten  seggen  van  hare  Ho.  Mo."  (R.  S.-6. 
27  Mrt.  1614.)  Waarschijnlijk  had  de  weinige  deelneming  der  Zaandammers  «an 
de  inschrijvingen  ten  gevolge,  dat  de  laatste  weg  ingeslagen  werd. 


75 

zes  andere  kooplieden  » met  haere  Compaignons ,  als  nu  te  samen 
vcreenicht  in  eene  Compagnie."  *)  De  requestranten  verzochten 
daarbg  van  de  Staten- Generaal  » Consent  ende  Octroy  omme  voor 
den  tydt  van  thien  eerstkomende  Jaeren  alleene  te  mogen  handelen 
van  Nova  Sembla  tot  Fretum  Davidis  toe,  daer  onder  begrepen 
Spitsbergen ,  Beeren-eylant ,  Groenlandt  ende  de  andere  Eylanden 
die  onder  de  voorszeide  limiten  souden  mogen  gevonden  worden." 
Zy  steunden  hun  verzoek  op  het  feit,  >dat  sy  Supplianten  de  alder- 
aerste  waeren  die  uyt  dese  Landen  soo  verre  om  de  Noort  aen- 
gevangen  hadden  te  varen  ofte  te  seylen ,  met  toemstinge  van  eene 
qnantiteyt  Schepen ,  alwaer  noyt  Christen  Menschen  ontrent  had- 
den gheweest."  Zjj  meenden  dus  volgens  de  begrippen  dier  tyden 
recht  te  hebben  om  als  de  eersten ,  die  den  handel  hadden  gedre- 
ven, alle  andere  Nederlanders  daarvan  uit  te  *  sluiten.  Toch 
waren  zg  er  niet  eer  toe  gekomen  om  de  bekraehtigiug  van  dit 
recht  door  de  Staten-Generaal  te  vragen,  voordat  zij  door  eene 
harde  noodzakelijkheid  daartoe  gedrongen  waren:  >Ende  alsoo  zij 
supplianten  bij  experientte  beuonden  hebben ,"  dus  gaat  het  request 
voort,  »dat  de  Engelschen  hun  soucken  te  beletten  de  voorszeide 
vaerte ,  poogende  hun  seluen  mette  Waepenen  Eijgenaers  te  maecken 
vande  voorszeide  Landen,  twelck  zij  supplianten  uwe  Ho:  Mo:  Ed: 
int  lange  hebben  verthoont  '),  waervan  de  questie  alsnoch  is 
ongedecideert ,  sien  zij  geene  apparentie  omme  alleene  ofte  int 
particulier  opte  voorszeide  landen  te  connen  vaeren ,  door  het  gewelt 
vande  voorszeide  Engelschen ,  waerdoor  de  couragie  lichtelick  beno- 
men sonde  werden  vanden  Coopluyden  in  't  particulier  te  onder- 
soecken  eenige  nieuwe  Landen."  Alleen  de  zucht  der  Engelschen 
om  monopolie  te  verkrijgen  had  hen  genoodzaakt,  zei  ven  tot  een 
dergelijk  middel  om  den  handel  te  vestigen  de  toevlucht  tenemen  *) ; 


')  De  mededeeling  van  Zorgdrager  (Hroenl.  vissch.  p.  207)  over  pogingen  om  reeds 
TÓor  en  in  1611  octrooi  voor  de  wal visch vangst  van  de  Stateu-Generaal  te  krijgen 
aeh^nt  ontleend  aan:  Le  Long.  Kooph.  van  Amst.  II  p.  159 — 61  ,  die  echter 
niet  d\t  zegt,  maar  alleen  dat  in  1611  de  eerste  Nederlandsche  uitrusting  ter 
walvischvangst  plaats  had.  (Vermoedelijk  ontleend  aan  een  Engelsche  hron  .  die  1611 
voor  1612  schrift.)  De  verandering,  door  Zorgdrager  in  het  verhaal  gemaakt,  wordt 
door  de  R.S.-6.  weersproken,  die  vuor  1614  van  verzoeken  om  octrooi  zwijgen. 

* )  Zinspeling  op  het  request  der  Amsterdamsche  reeders  ter  walvischvangst  • 
afgedrukt  bij:  Wassenaer,   Hist.  verh.  VIII  fol.  88. 

*)  De  hierboven  aangehaalde  zinsnede  uit  het  request  bevestigt  alleszins  het  ge- 
voelen  van  Van  Rees  (Gesch.  der  staathuishoudk.  in  Ned.  p.  175 ,  76),  dat  alleen 
de  vrees,  dat  de  Nederlandsche  walvischvangst  zich  zonder  octrooi  niet  tegen  de 
Engelschen  zou  kunnen  staande  houden,  den  afkeer  der  Staten-Generaal  voor  mo- 
nopoliën  ditmaal  overwonnen  heeft.  Joachimi  verhaalde  ook  aan  de  Staten  van 
Zeeland ,  dat  het  octrooi  verleend  werd  nter  oorsaecke  van"  de  gewelddadig- 
heden dér  Engelschen  en  de  aanmatiging  van  uitsluitende  rechten  door  hnnnen 
koning.  (Not.  Zeeland.  19  Mrt.  1614.)     Zie  ook  het   gevoelen  van  De  la  Court 


84 

wal visch vangst  »iii  eene  gemeene  rekeninge*'  te  brengen  ■),  maar 
het  plan  stuitte  waarschijnl^k  af  op  don  onwil  van  Amsterdam , 
dat  begreep ,  zoodoende  het  overwicht ,  dat  het  in  de  compagnie 
bezat,  te  zullen  verliezen.     In  1623  was  er  op  nieuw  sprake  van, 
dat    eene    generale    compagnie    » onder    een  gemeene  borsse*'  zou 
opgericht  worden  '),  maar  ook  ditmaal  schijnt  er  niets  van  ge- 
komen te  zijn.     Enkele  kamers  onderling  poogden  toen  de  nadee- 
len  y  aan  de  regeling  verbonden ,  door  afzonderlijke  overeenkomsten 
uit   den    weg    te    ruimen.     Zoo    sloten    Hoorn  en  Ënkhnizen,  de 
»camers  van  het  Noorderquartier",  11  Maart  1632  een  contract, 
waarbij   zij  o.  a.  besloten  de  uitrustingen  voortaan  gezamenlgk  te 
bekostigen  '),   en  ook  tusschen  Delft  en  Rotterdam,  de  » camera 
van  de  Maze'\  schijnt  eene  nauwe  vereeniging  bestaan  te  hebben  *). 
Aan  het  bezwaar ,  dat  de  groote  risico  aanbood ,  kwam  men  mede 
zooveel    mogelijk    te    gemoet.   Reeds  in   1617  bij  de  vereeniging 
met    de    Zeeuwen    kwam    men  overeen  de  schade,  door  vreemde 
natiUn  aan  de  schepen  der  Noordsche  Compagnie  toegebracht,  ge- 
zamenlijk naar  evcuredigl^id  van  ieders  uitrusting  te  dragen  *) , 
en  bij  het  bovenvermelde  contract  van  die  van  het  Noorderkwar- 
tier   werd    bepaald,    dat    ook    de  schade  door  zeerampen  aan  de 
sche|)en    van   een  der  partijen  veroorzaakt,  door  elk  der  kamers 
voor  de  helft  zou  bekostigd  worden  •). 

Maar  dergelijke  maatregelen  alleen  zouden  niet  voldoende  ge- 
weest zijn.  Het  was  te  voorzien,  dat  tusschen  zulke  zelfstandige 
licham<'n,  die  toch  door  een  gemeenschappelyken  band  vereenigd 
waren,  gedurig  twist  zou  ontstaan  en  de  uitkomst  bewees  het 
gegronde  dier  vrees.  De  Noordsche  Compagnie  was  dan  ook  vol- 
strekt niet ,  wat  de  Engelschen  eene  » regulated  company"  noemen, 
eene  instelling  hier  te  lande  trouwens  vreemd.  Integendeel ,  reeds 
de    oprichters   hadden  gezorgd  voor  een  krachtig  centraal  gezag. 


*)  MiM.  V.  de  Zeeawsche  gedepat.  aan  de  Sin.  ▼.  Zeel.  dd.  19  Oct.  1616, 
in  :  Archief  Zeeland. 

»)  R.  S.-G.   14  Apr.  1623. 

*)  Sent.  V.  de  H.  R    in  zake  de  N    C.  Hoorn  e.  Enkh    dd.  4  Apr.   1687. 

^)  Voornamelijk  tusschen  de  Rotterdainsche  kamer  en  de  kleine  N.  C.  Vin 
de  vele  kleine  aanw^zingen  noem  ik  alleen  deze :  Pieter  Ewoutsz.  Van  der  Horst 
was  tegelijkertyd  bewindhebber  der  kleine  N.  C.  te  Delft  (R.  S.-G.  8  Dec. 
1620)  en  van  de  kamer  der  N.  C  te  Rotterdam.  (Contr.  der  N.  C.  met  de 
Zeeuwen,  in:  Noordsche  togten.  4.  lioop.  \.  C.  R.-A.  —  Req.  der  N.  C. 
dd  1  Sept.  1621  ,  in  :  Noordsche  togten.  3  Ontd.  v.  Jan  Ma^en-ciland.  R.-A.  — 
cf  ook:  R.  S.-G.  21   Apr.   1618,  19  Nov.  1620.) 

•)  R  S.-G  9  Nov.  1617.  —  Req.  der  Vliss.  reeders  dd.  26  Sept.  1617.  en: 
Contr.  der  N.  C.  met  de  Zeenwen  dd.  19  Mrt.  1617,  in  :  Noordsche  togten.  4  Loop. 
N.  C.  R.-A.  —  Sent.  t.  de  H.  R.  in  zake  de  N.  C.  Noorderkwart.  c.  Amit* 
dd.  31  Mrt.  1636. 

*;  Sent.  v.  de   il.  R.  in  lake  do  N.  C.  Hoorn  c.    Enkh.  dd.    4  Apr.  1637. 


85 

dat  berusten  zou  by  de  algomeene  vergadering.  De  inrichting 
dier  vergadering  was  hoogst  eenvoudig  en  op  de  leest  der  toen- 
malige regeeringscolleges  geschoeid.  Op  de  beschrijving  der  presi- 
deerende  kamer  ')  kwamen  de  bewindhebbers  der  verschillende 
kamers  of  eenigen  van  hen  daartoe  afgevaardigd  *),  gewoonlijk 
driemaal  *sjaars  te  zamen:  in  het  begin  van  Maart  en  van  Juli 
en  op  het  einde  van  October  ').  Het  praesidium  ging  bij  beur- 
ten rond  *),  zoo  dat  gedurende  drie  jaren  eene  der  HoUandsche 
kamers,  het  vierdejaar  eene  Zeeuwsche  als  voorzittende  optrad  •). 
De  plaats  der  vergadering  wisselde  op  dezelfde  wijze  af  •).  Men 
stemde  natuurlijk  kamersge wijze.  Waarschijnlijk  had  aanvankelijk 
Amsterdam  vier  stemmen ,  terwijl  elk  der  overige  kamers  zich  met 
éene  stem  moest  tevreden  stellen ;  maar  later  veranderde  de  verhou- 
ding geheel.  Toen  Zeeland  tot  de  compagnie  toetrad,  werd  er  bepaald, 
dat  van  de  vijf  stemmen  gedurende  drie  jaren  de  Hollanders  vier , 
de  Zeeuwen  éene  zouden  hebben;  terwijl  het  vierde  jaar  Holland 
drie,  Zeeland  twee  stemmen  mocht  uitbrengen  ').  De  verdee- 
ling dier  stemmen  onder  de  verschillende  kamers  kan  men  alleen 
gissen:  waarschijnlijk  stemden  Delft  en  Rotterdam,  Hoorn  en 
Enkhuizen,  Middelburg  en  Veere  met  elkander.  De  opneming 
der  Friezen  bracht  eene  wijziging  in  de  verhouding :  van  de  negen 
uit  te  brengen  stemmen  werden  aan  Holland  zes,  aan  Zeeland 
twee,  aan  de  Friezen  slechts  éene  toegekend  •). 

Aan  deze  vergadering  waren  de  belangen  der  Noordsche  Com- 
pagnie toevertrouwd:  over  de  belangrijkste  punten  werd  daar 
beraadslaagd.  In  het  algemeen  bestond  de  hoofdwerkzaamheid , 
aan  de  vergadering  opgedragen,  in  het  regelen  der  jaarlijksche 
uitrustingen :  men  besliste  hoe  vel  e  schepen  de  financiën  der  com- 
pagnie toelieten  uit  te  zenden  •) ,  en  bepaalde  het  getal,  dat  iedere 

*)  Contr. der  N.  C. met  de  Zeeuwen,  in:  Noordsche  togten  4.  Loop.  N.  C.  R  -A.  — 
Contr.  der  N.  C.  met  de  Friezen,  bij:  Aitzema,  Saken  v.  Staet.  11  p.  H60.  — '■ 
Ook  baitengewone  vergaderingen  kwamen  op  beschrijving  der  presideerende  kamer 
byeen.  (R.  S.-G.  80  Sept.  1636.) 

^)  Aitzema,  Sakcn  v.   Staet.  11.   p.   360. 

')  Aitzema,  Saken  ▼.  Staet.  11  p.  360.  —  Reeds  in  1614  worden  echter  ver- 
gaderingen vermeld  op  17  April,  21  Juni  en  21  October  („Debath**  van  Kyen  en 
Leversteyn ,  in:  Noordsche  togten.  1.  R.-A.),  later  van  15,  17  en  25  Maart,  29 
Juli,  25  November  en  4  December. 

*)  R.  S.-G.  23  Apr.  1638.  —  Contr.  der  N.  C.  met  de  Zeeuwen,  in:  Noord- 
sche togten.  4.  Loop.  N.   C.  R.-A. 

•)  Contr  der  N.  C.  met  de  Zeeuwen,  in :  Noordsche  togten.  4.  Loop  N.  C.  R  - A.  — 
Contr.  der  N.  C.  met  de  Friezen,  bij:  Aitzema,  Sakcn  v.  Staet.  Il  p.  3fi('. 

•)  Contr.  der  N  C.  met  de  Zeeuwen,  in  :  Noordsche  togten.  4.  Loop.  N.  C.  R  -A. 

')  Contr.  der  N.  C.  met  de  Zeeuwen ,  in :  Noordsche  togten.  4.  Loop.  N.  C.  R.-A. 

•)  Contr.  der  N.  C.  met  de  Friezen,  bij:  Aitzema,  Saken  v.  Staet.  Il  p.  360. 

•)  Contr.  der  N.  C.  met  de  Zeeuwen,  in :  Noordsche  togten.  4  Loop.  N.  C.  R.-A.  — 
Contr.  der  N.  C.  met  de  Friezen ,  bij :  Aitzema ,  Saken  v.  Staet.  II.  p.  360. 


86 

kamer  volgens  hare  quote  daarvan  zou  mogen  nitrasten.  Om 
de  nering  op  te  houden  en  ze  niet  door  te  groote  concurrentie 
te  benadeelen ,  oordeelde  men  het  noodig ,  dat  geene  kamer  schepen 
uitrusten  mocht  zonder  of  tegen  het  besluit  der  vergadering  *). 
De  gezamenlgke  kamers  bepaalden  verder  het  getal  der  sloepen , 
die  den  walvisch  zouden  vervolgen;  zg  beraadslaagden  over  het 
hurcu  der  barpoeniers  *),  stelden  de  instructie  voor  de  com* 
mandeurs  der  schepen  op  *) ,  besloten  waar  iedere  kamer  de 
vangst  zou  oefenen  *j  en  beraamden  middelen  tot  afwering  vaa 
de  vijanden  der  compagnie  door  het  sluiten  van  admiraalschap 
of  de  wapening  der  schepen  *).  Zulke  contracten  of  reglementen 
over  de  uitrusting,  die  strekken  moesten  >omme  alle  Confugsie  te 
weren  ende  tot  defensie  jegens  't  ge  welt  vande  Vreemde  Natiën"  •), 
werden  aanvankelyk  jaarlijks  gesloten  ^),  maar  later  voor  ver- 
scheidene jaren  tegelijk  opgemaakt  *).  In  haren  walvischvangat 
zelven  waren  de  kamers  vrij  *),  maar  evenals  iedere  kamer  naar 
evenredigheid  van  hare  quote  moest  bijdragen  tot  alle  uitgaven 
van  de  generale  compagnie  *  * ) ,  zoo  werd  ook  aan  ieder  van  haar , 
hoeveel  ze  ook  zelve  gevangen  mocht  hebben,  slechts  een  met 
hare  quote  evenredig  deel  van  de  geheele  jaarlij ksche  vangst 
toegeleid.  In  den  verkoop  van  dit  deel  waren  de  kamers  ook 
weder  gebonden  aan  de  besluiten  der  algemeeene  vergadering. 
Jaarlijks  werd  er  namelijk  door  haar  bepaald,  hoeveel  de  traan 
dit    jaar   gelden    zou,    en  den  kamers  was  het  streng  verboden. 


»)  Contr.  der  N.  C.  met  de  t>iezen ,  bij:  Aitzema ,  Saken  v.  Staet.  II  p.  360. 

*)  Reeds  in  1617  was  er  sprake  van,  een  definitief  reglement  te  maken  op  het 
huren  der  „Basques."  (Contr.  der  N.  C.  met  de  Zeeuwen  ,  in  :  Noordsche  togtrn. 
4.  Loop    N.    C.  R.-A.) 

•)  Sent.  V.  de  H.  R.  in  zake  de  N.  C.  Hoorn  c.  Enkh.  dd.  4  Apr.  1687. 

*)  Sent.  V.  de  H.  R.  in  zake  de  N.  C.   Hoorn  c.  Enkh.  dd.  4  Apr.  1637. 

*)   Contr.  der  N.  C.  met  de  Zeeuwen  ,  in  :    Xoordsche  togten.  4.  Loop.  N.  C. 
R.-A.  —    Contr.   der  N.  C.  met  de  Friezen ,  bij :    Aitzcmi ,  Saken   v.  Staet.  Il 
p.  360.  —    Corte  Deductie  ende  Remonstr.  der  N.   C.  dd.   18  Sept.   1624,  in 
Noordsche  topten.  4.  Loop.  N.  C.  R.-A.  —  Sent.  v.  de  II.  R.  in  zake  de  N  C. 
Hoorn  c.  Enkh.  dd.  4  Apr.  1637.  —  N.   Z.  26  Jan    1617. 

•)  Sent.    V.  de    H.  R.   in  zake  de  N.  C.  Hoorn  c.   Enkh.    dd.  4  Apr.    1687. 

»)  Sent.  V.  de  H.  R.  in  zake  de  N.  C.  Noorderkwart.  c.  Am«t. ,  dd.  31  Mrt. 
1635.  (ov.  het  contr.  v.  2  Mrt.  1618.)  -  R.  S.-G.  I,  7  I>ec.  1617.  20  Febr.  1622.  — 
N.  Z.   13  Apr.   1617. 

•)  Sent.  V.  de  H  R.  in  zake  de  N.  C.  Hoorn  c.  Enkh.  dd.  4  Apr  1637. 
(contr.  V.  8  Nov    ICSO  over  de  jaren  1631—34.) 

•;  Miss.  V.  de  rcgcering  v  Delft  aan  de  Gccommitt.  Radrn  v.  Holl.  dd.  7 
Febr     1022,   in:    Noordsche   togten.  4.  I^wp.  \.   C.  R.-A. 

*•)  Roq.  der  Zecuwsche  kamers  x\.  ('.  dd.  22  Aug.  1624,  in:  Noord.nche  togten- 
2.  Admiraliteit.  R.-A.  —  Contr.  der  N.  C.  met  de  Zeeuwen,  in:  Noordsche  togten* 
4.  lioop.  N  C.  R.-A.  —  Ck)ntr.  der  N.  C.  met  de  Friezen,  bij:  Aitzema,  Saken 
V    Staet    II  p.  360. 


87 

beneden  de  som,  alzoo  tot  het  op  prgs  houden  der  goederen  be- 
paald, te  yerkoopen   *). 

De  algemeene  vergadering  had  do  zekerheid ,  dat  hare  besluiten 
zouden  worden  uitgevoerd:  niet  alleen  verbond  de  beslissing  van 
de  meerderheid  der  tegenwoordige  leden  ook  de  afwezige  *),  maar 
er  waren  boeten  op  de  overtreding  der  besluiten  gesteld.  Het  be- 
drag dier  boeten  was  in  het  algemeen  bepaald  op  het  dubbele  der 
schade ,  door  de  overtreding  aan  de  compagnie  toegebracht ;  de  goe- 
deren der  kamers  waren  voor  de  voldoening  verbonden  *).  Werd  het 
nemen  van  een  besluit  door  de  veelvuldige  oneenigheden  der  ka- 
mers en  leden  onderling  *)  verhinderd,  dan  werd  de  beslissing,  aan- 
vankelijk aan  de  Staten-Generaal  voorbehouden  '),  gewoonlijk  over- 
gelaten aan  de  neutrale  kamers  of  leden ;  zoo  allen  in  het  geschil  be- 
trokken waren,  beslisten  drie  onpartijdige  kooplieden  als  arbiters  *). 

Wg  hebben  nu  de  inrichting  der  Noordsche  Compagnie  in  al 
hare  bizonderheden  leeren  kennen;  wij  zullen  haar  later  hande- 
lend zien  optreden.  Hier  is  het  de  plaats  om  den  indinik  weder 
te  geven ,  die  het  optreden  der  vereeniging  op  ons  gemaakt  heeft. 
Wg  willen  nagaan,  in  hoeverre  uit  de  handelingen  der  vereeniging, 
uit  de  stukken  van  haar  uitgegaan ,  de  beginselen  blijken ,  waar- 
door de  bewindhebbers  zich  lieten  leiden.  Genoeg  reeds  bleek 
uit  het  eenvoudig  verhaal  van  de  inrichting  der  compagnie  om 
te  zeggen,  dat  haar  hoofdbeginsel  was  de  uitsluiting  der  vrij- 
heid. Zy  paste  dit  beginsel  zoowel  naar  buiten  als  naar  binnen 
toe,  tegenover  hare  mededingers  en  tegenover  zich  zelve. 

De  bedoeling  der  Staten-Generaal  met  het  verleenen  van  een 
uitsluitend  octrooi  aan  de  Noordsche  Compagnie  was  aanvan- 
kelijk alleen  geweest ,  de  Neder landsche  wal visch vangst  door  ver- 
eeniging van  alle  krachten  in  staat  te  stellen  om  zich  tegen- 
over hare  mededingers  staande  te  houden  ^).    De  hoofdreden  van 


')  Contr.  der  N.  C.  met  de  Zeeuwen,  ia:  Noordsche  togten.  4.  Loop.  N.  C. 
R.-A.  —  Sent.  v.  de  U.  R.  in  zake  de  N.  C.  Hoorn  c.  Enkh.  dd.  4  Apr.  1637. 

»)  Contr.  der  N.  C.  met  de  Zeeuwen ,  in :  Noordsche  togten.  4.  Loop.  N.  C. 
R.-A.  —  Contr.  der  N.  C.  met  de  Friezen,  hij:  Aitzema,  Saken  v.  Staet. 
II   p.  360. 

•)  Contr.  der  N.  C.  met  de  tViezen,  bij:  Aitzema,  Saken  v.  Staet.  11  p    361. 

*)  De  Amsterdamsche  kamer  klaagde  in  1686,  dat  8  kamers  waren  „te  vecll 
om  te  verhandelen  soo  clcijnen  werck  als  daer  is  den  Walvisvangst.  In  welcker 
▼ergaderinge  dickwils  maer  te  veel  swaricheijden  voorvallen  om  alle  de  verstan> 
den  ende  sinnen  in  een  te  brenghen."  (Repartitie  v.  de  Amst.  kamer  N.  C. 
dd.   19  ]Mrt.  1636,  in:  Stn.  N.  C.  v.  d.   Ilrl.  gedeput.   R.-A.) 

•)   R    Ü.-G.  24  Jan.   1617    —  Gr.  Placaetb.  1   p.  673,    74. 

•)  Sent.  V.  de  H.  R  in  zake  de  N.  C.  Hoorn  e.  Enkh.  dd.  4  Apr.  1637.  — 
Contr.  der  N.  C.  met  de  l">iczen,  bij:  Aitzema,  Saken  v.  Staet.  Il  p.  361. 

^)  Groot  Plicaetb.  I  p.  675. 


88 

haar  bestaan  was  dus  het  streven  tot  handhaving  van  het  recht 
der  Nederlanders  om  zich  naast  de  Engelschen  op  Spitsbergen  te 
vestigen ,  en  de  compagnie  begon  dan  ook  natuurlijk  met  in  haar 
vaan  de  vryzinnigo  leuze  »mare  liberum*'  te  schrjjven  •).  Daar 
echter,  zoolang  de  walvischvangst  onder  het  land ,  niet  in  de  volle 
zee  gedreven  werd ,  volgens  de  bedoeling  van  den  beroemden  ver- 
dediger dier  leuze  zelven  een  beroep  daarop  hier  niets  afdeed , 
werd  reeds  dadelgk  daarnaast  op  de  ontdekking  van  Spitsbergen 
door  Nederlanders  gewezen.  Misschien  werd  dit  feit  aanvankelgk 
alleen  vermeld  om  indruk  te  maken  op  de  Engelschen ,  die  hunne 
uitsluitende  rechten  op  de  voorgewende  ontdekking  van  het  eiland 
door  hunnen  landgenoot  WiUoughby  grondden.  Zoodra  het  echter 
gebleken  was ,  dat  de  Engelschen  wel  niet  overtuigd  waren ,  maar 
toch  door  de  overmacht  der  Nederlanders  voortaan  wel  gedwongen 
zouden  worden  hen  op  Spitsbergen  toe  te  laten ,  begon  de  Noord* 
schc  Compagnie  een  anderen  toon  aan  te  slaan.  Had  zg  reeds  kort 
na  hare  oprichting  op  grond  harer  ontdekking  van  Jan  Mayen-eiland 
do  Duinkerkers  van  dat  eiland  trachten  te  weren,  op  het  voor- 
beeld der  Engelschen  begon  zij  zich  nu  ook  op  de  ontdekking  van 
Spitsbergen  te  beroepen  en  zich  op  hare  beurt  uitsluitende  rechten 
aan  te  matigen  *).  De  vrijheid  der  zee  geraakte  meer  en  meer 
op  den  achtergrond.  Weldra  heette  niet  alleen  de  Mauritius- 
baai  '),  maar  zelfs  geheel  Spitsbergen  ♦)  eene  Nederlandsche  be- 
zitting. Men  achtte  eerlang  den  ondergang  der  compagnie  nabg , 
zoo  vreemden  op  gelijken  voet  naast  haar  in  de  door  Nederlanders 
bezochte  baaien  werden  toegelaten  *) ;  zelfs  het  uitsluitend  octrooi 
werd  als  argument  gebruikt  om  vreemden  uit  de  walvisch- 
vangst te  weren  "j. 

Dat  het  der  compagnie  niet  gelukte,  om  alleen  tegenover  vele 
vreemde  natiün  een  systeem  van  uitsluiting  vol  te  houden ,  dat 
de    Engelschen    ook    tegenover    Nederland  alleen  haddon  moeten 


•)  R.  S.-G.  26  Aug.  1613.  —  Antw.  dvr  Stn.-Gcii.  anc  de  Eng.  imbui. 
lid.  16  Apr.  1615,  bij:  Mnllcr,  Mare  ('lausuiii.   p.  864,65. 

•)  Zie  o.  a.  „Mcmoirc"  der  N.  C.  bij:  Muller,  Mnrr  (Jlausam.  p.  370. 

*)  Zie  o.  a.  de  gi'winsi'ldc  stukken  tiisscheu  Dinukcrcker ,  Ys  en  Vrolicq  in 
1632  eu  1633,  in:  L.  F  1633,  en  in:  Xoordsche  tugten.  4.  Loop.  N.  C.  R.-A.  — 
R.  S.-Cf.  4  Jan.  1686. 

*)  Req.  V.  Vrolicq  aan  de  Stn.-Gen.  en  v.  de  \.  Cc.  Vrolicq,  dd.  11  Mrt., 
8  Mei  1633,  iu:  Stn.  N.  C.  v.  d.  Hrl.  gcdcput.  R.-A. 

•)  Req.  der  N.  C.  c  Vrolicq  dd.  2  FVbr.  1634,  in:  Noordsche  togten. 
4.  Loop.  \.  C.  R  -A. 

•)  Req.  der  N.  C.  aan  de  Sln.-Geu.  dd.  15  Mrt.  1019  (l*?":  1618),  in: 
Noordsche  togten.  2  Admiralit.  R.-A.  —  Protest  der  N.  ('.  dd.  l  Dec.  1681  • 
in:  Noordsche  togten.  4  I/)op.  N.  C.  R.-A.  —  Stn.  gewisM^ld  tnss.  Ys  en  Vrolicq 
10  1633,  in:    Noordsche  togten.    4.  Loop.  N.  C.  R.-A.  —  R.  H.  8  Mei   1683. 


89 

opgeven,  spreekt  wel  van  zelf.  Maar  daarom  liet  zij  haar  stre- 
ven niet  varen:  voortdurend  poogde  zij  ten  minste  de  gevol- 
gen van  de  vreemde  concurrentie  zooveel  mogelijk  af  te  wen- 
den. Jaren  achtereen  poogde  zij  de  Staten  te  bewegen,  den 
invoer  van  traan  en  balein  uit  het  buitenland  te  verbieden 
of  ten  minste  zoo  hoog  te  belasten  >datse  hier  nget  souden  con- 
nen  marcten.'*  Op  deze  w^'ze  hoopte  de  compagnie  de  handen 
ten  minste  in  Nederland  zelf  vrij  te  houden;  werd  de  maatregel 
genomen ,  dan  kon  zij  zonder  vrees  voor  concurrentie  de  prijzen 
van  hare  goederen  voortdurend  opdrijven  en  ze  toch  spoedig  ver- 
koopen.  Reeds  in  1617  drong  de  Noordsche  Compagnie  bij  de 
Staten-Generaal  op  zulk  een  verbod  aan;  het  werd  toen  aanbe- 
volen als  retorsiemaatregel  tegen  de  handelingen  van  vreemde 
vorsten,  die  getoond  hadden  dergelijke  uitsluitende  beginselen 
te  z^n  toegedaan.  De  uit  Rusland  ingevoerde  traan  wilde  de 
Noordsche  Compagnie  vrijlaten  om  den  handel  op  dat  land  niet 
te  benadeelen,  maar  alle  overige  traan  wenschte  z^  belast  te 
zien  met  ƒ  8  per  okshoofd  ^),  do  baarden  met  ƒ  6  de  100  pond. 
De  admiraliteiten  van  het  Noorderkwartier ,  van  de  Maas  en  van 
Zeeland ,  wier  oordeel  gevraagd  werd ,  adviseerden  gunstig ,  maar 
de  zaak  stuitte  af  op  den  lijdelijken  tegenstand  van  die  van 
Amsterdam  *).  Nieuwe  pogingen,  door  de  Noordsche  Compagnie 
in  1636  aangewend  om  het  monopolie  van  invoer  van  alle  » wal- 
vistraenen" (de  >  moscovitse ,  robben-  en  berger  leuer-traen"  werden 
ditmaal  uitgezonderd)  te  verkrijeen ,  stuitten  weder  af  op  den  on- 
wil van  Holland  •).  Toen  het  dus  op  deze  wijze  niet  gelukte  de 
concurrentie  te  vermijden ,  trachtte  men  in  overleg  met  de  mede- 
dingers zelve  een  dergelijk  resultaat  te  verkrijgen.  Van  Cracauw, 
de  Nederlandsche  resident  in  Denemarken,  deed  in  November 
1688  »op  het  Belieuen  ende  approbatie"  der  Noordsche  Com- 
pagnie aan  Chris tiaan  IV  voorstellen,  die  ten  doel  hadden, 
dat  de  wederzijdsche  walvischvaarders  elkaar  in  vangst  noch  ver- 
koop zonden  hinderen.  Om  het  eerste  doel  te  bereiken ,  zouden 
beide  natiën  op  afzonderlijke  plaatsen  met  een  vooruit  bepaald 
getal  schepen  visschen;  in  den  verkoop  zou  men  vrij  zjjn  door 
de  aanwijzing  van  bepaalde  rijken,  die  aan  ieder  als  débouchés  voor 
hare  goederen  geheel  overgelaten  zouden  worden  ^).     De  koning 


*)  1  okshoofd  =  I  qoarteel.  (Zceuwsche  schaderekcning  van  1617,  in :  Noordsche 
togten.  4.  Loop.   N.  C.  R.-A.) 

•)  R.  S.-G.  31  Aug..  21,  22,  28  Scpt.  1617.  12,  22  Jan..  15  Mrt.  1618  — 
Req.  der  N.  C.  aan  de  Stn.-Gen.  dd.  15  Mrt.  1619  (Iccs:  1618),  in:  Noordsche 
togten.  2.  Admiraliteit.  R.-A. 

■)  Versl.  der  confer.  met  de  N.  C.  v.  1636,  in  :  Stn.  N.  C.  v.  d.  Hrl.  gedeput. 
R-A.  —  Aitxema,  Salcen  v.  Stact.    II  p.  860.  —  R.  S.-G.  2  Nov.  1638. 

•)  Miss.  V.  Van  Cracauw  aan  de  Stn.-Gen.  dd.  27  Nov.  1638,  in  :  L.  D.  1638. 


82 

3  November  1630  nog  gewijzigd  >),  zoodat  in  Februari  1636  de 
verhouding  der  kamers  was  als  volgt : 

q«arteel«m 


Amsterdam  -f^ 4500 

Delft  j\  met  /j  van  j\  (van  de  2»  kamer  van  Delft).  2733| 
Pedij  J  van  ,*,  (van  de  2«  kamer  van  Delft)  ....  437  J 
Meyn  |  van  y,  (van  de  2^  kamer  van  Delft)  ....         62  J 

Rotterdam  y% 1000 

Hoorn  ,<,  met  ^  van  ^\  (van  de  2>  kamer  van  Delft).  1166} 
Ënkhnizen  -f^  met  |  van  j\  (van  de  2^  kamer  van  Delft).     1100 

Middelburg  15J/40  van  ,«, 1550 

Vlissingen    15 j/40    van  -f^   met  -f^  (van    de    2^  kamer 

van  Delft) 2550 

Veere  ,%  van  ,«, 900 

16000  *) 
De  opneming  der  Friezen ,  die  ^  aandeel  in  de  Noordsche  Com- 
pagnie kregen,  wijzigde  deze  verhouding  niet:  alle  kamers  droe- 
gen naar  mate  van  hare  krachten  tot  het  den  Friezen  uit  te 
keeren  gedeelte  der  vangst  bg  *).  Do  verdeeling  tusschen  de 
*  beide  Friesche  kamers  onderling  is  onbekend,  maar  het  is  zeker 
dat  de  Harlingsche  kamer  die  te  Stavoren  in  belang  verre 
overtrof. 

De  kennis  van  de  krachten  der  verschillende  kamers  is  daaronoL 
van  belang ,  omdat  men  hier  onder  den  schijn  alsof  het  deelen  van 
een  geheel  waren,  werkel^k  met  bgna  geheel  zelfstandige  licha- 
men te  doen  heeft,  die  dau  ook  meermalen  terecht  compagnieën 
genoemd  worden  *).  Do  verschillende  kamers  der  Noordsche  Com- 
pagnie hadden  hare  eigene  ^bewindhebbers,  die  voor  hun  leven 
benoemd  werden  en  wier  getal  bij  ontstentenis  van  een  hunner  uit 


')  Sent.  V.  de  H.  R.  in  zake  de  N.  C.  Hoorn  c.  Enkh.  dd.  4  Apr.  1637.  — 
Bij  die  overeenkomst ,  waarin  de  gehecle  vangst  op  17500  qnarteelen  begroot  was, 
werden  aan  Delft  toegedeeld  3009|  quarteelen,  aan  Hoorn  1817,  Ënkhnized  1814, 
Veere  en  Pedy  te  zamen  }  van  2967  d.  i.   1978  quarteelen. 

*)  Naar  het  verslag  der  confer.  van  14  Febr.  1686,  in:  Stn.  N.  C.  v.  d.  Hrl. 
gedepat.  R.-A.  (gecorrigeerd  naar  eeu  iu  dcnzelfden  bundel  aanwezig  duplikaat.)  — 
Ped\j  en  "Sleyn  worden  daar  gezegd  hunne  aandeden  te  houden  van  de  ^l*  kamer 
Delft"  (evenals  in  het  opschrift  van  het  proces-verbaal  van  1  Dec.  1681 ,  BijL  D 
v.  h.  request  der  N.  C.  dd.  2  Febr.  1634,  in:  Noordsche  togten.  4  Loop.  N.  C. 
R.-A.);  ik  veranderde  het  overeenkomstig  p.  80  Noot  2. 

•)  Contr.  der  N.  C.  met  de  iViezen,  by:  Aitzema,  Saken  v.  Staet.  II  p.  860. 

*)  R.  S.-G.  9  Apr.  1625.  —  Req.  der  Zeeuwsche  kamers  N.  C.  aan  de  Stn.-Gen. 
dd.  22  Aug.  1624,  in  :  Noordsche  togten.  2.  Admiraliteit.  R.-A.  —  Corte  Deductie 
ende  Remonstr.  der  N.  C.  dd.  18  Sept.  1624,  in:  Noordsche  togten.  4  I^oop. 
^«  C',  R.*At 


83 

een  dabheltal,  door  de  overige  bewind  hebbers  uit  de  hoofdpar- 
ticipanten (aandeelhouders  voor  minstens  ƒ  2000)  genomineerd  , 
werd  aangevuld  door  de  electie  van  den  magistraat  der  stad ,  waar 
de  kamer  gevestigd  was  ^).  ledere  kamer  had  een  afzonderlijk 
kapitaal  *)  en  bezorgde  dus  natuurlijk  hare  eigene  uitrustingen  *). 
Het  gevolg  was,  dat  ieder  hare  eigene  schepen  bezat  *),  hare 
eigene  scheepsbevelhebbers  aanstelde  *) ,  hare  afzonderlijke  loge 
had  op  het  strand  der  plaatsen,  waar  de  wal visch vangst  gedre- 
ven werd  •),  afzonderlgke  sloepen  voor  de  walvisch vangst  ^)  ,  af 
zonderl^ke  vaten  om  de  vangst  te  bergen  *).  De  schade,  door 
zeeroof  of  rampen  aan  een  van  deze  zaken  geleden ,  bleef  dan  ook 
voor  rekening  der  kamer,  aan  wie  zg  behoorden  •).  In  het  doen 
van  ontdekkingsreizen  was  elke  kamer  geheel  vrij   ^^), 

De  vrijheid,  zoodoende  aan  ieder  op  zijn  eigen  gebied  gelaten, 
kon  niet  anders  dan  weldadig  werken,  maar  zg  streed  ook  uit 
haren  aard  met  het  wezen  der  Noordsche  Compagnie  als  geoc- 
trooieerde vereeniging.  De  uitsluiting  van  alle  concurrentie,  het 
streven  naar  centralisatie,  dat  de  compagnie  met  alle  dergel^'ke 
lichamen  gemeen  had,  moest  reeds  eeno  regeling  doen  afkeuren, 
die  zooveel  zelfstandigheid  aan  de  leden  der  compagnie  verzekerde. 
En  dan  had  toch  ook  het  versnipperen  van  de  finantiëele  krach- 
ten der  vereeniging  bij  de  groote  lisico,  die  de  walvischvangst 
steeds  opleverde,  hare  bedenkelgke  zijde.  Er  werden  dan  ook 
herhaaldelgk  pogingen  gedaan  om  eeue  andere  regeling  te  ver- 
kregen.    Reeds  in  1616  toonden  eenige  kamers  zich  geneigd,  de 


■)  De  2^uwsche  kamers  schijnen  iels  meer  democratisch  ingericht  te  zijn 
geweest  dan  de  overige ;  ten  minste  herhaaldelijk  worden  de  participanten  zclven 
als  handelende  personen  genoemd,  waar  bij  de  Hollandsche  kamers  steeds  de 
bewindhebbers  als  vertegenwoordigers  optreden.  (R.  S.-G.  3  Mrt.,  28  Mei  1622.  — 
Req.  der  Zeenwsche  kamers  N.  C.  dd.  22  Ang.  1624,  in:  Noordsche  togten. 
2  Admiraliteit.  R.-A.  —  Req.  der  N.  C.  dd.  l  Sept.  1621,  in:  Noordsche  tog- 
ten. 8  Ontd.  V.  Jan  Mayen-eiland.  R.-A.  —  N.  Z.  17  Mrt.   1622.) 

»)  R.  S.-G.  4  Nov.  1622,  14  Apr.  1623.  21  Mrt.  1625. 

•)  Miss.  der  gedeput.  v.  Zeel.  aan  de  Stn.  v.  Zeel.  dd.  19  Oct.  1616,  in: 
Arch.  Zeel.  —  Sent.  v.  de  H.  R.  in  zake  de  N.  C.  Hoorn  c.  £nkh.  dd.  4  Apr.  1637. 

*)  Req.  der  N.  C.  dd.  29  Aug.  (le^s:  2  Sept.)  1615,  in :  Noordsche  togten. 
8  Ontd.  V.  Jan  Mayeu-eiland.  R.-A. 

*)  Raven,  Jonmael  vande  Voyagic  naer  Groenlandt.  p.  5.  —  Aitzema,  Saken 
▼.  Staet.  I  p.  1175.  —  Sent.  v.  de  H.  R.  in  zake  de  N.  C.  Hoorn  c.  Enkh. 
dd.  4  Apr.  1687. 

*)  Van  der  Brugge,  Journael  van  de  Se  ven  Matroosen.  p.   12. 

*)  Van  der  Brugge,  Journael  van  de  Seven  Matroosen.    p.  16,  42. 

•)  Sent.  V.  de  H.  R.  in  zake  de  N.  C.  Hoorn  c.  £nkh.  dd.  4  Apr.  1637. 

•)  Sent.  V.  de  H.  R.  in  zake  de  N.  C.  Hoorn  c.  Enkh.  dd.  4  Apr.  1637. 

»•}  R,  S.-G.  28  Oct.  1617,  i?5  Mrt.,  16  Dec.   1C25. 


92 

belette ,  zich  bij  de  eerste  gelegenheid  tegen  de  verdere  toelating 
harer  bondgenooten  met  hand  en  tand  te  verzetten  '). 

Er  bleef  echter  in  het  octrooi  zelve  der  Noordsche  Compagnie  eene 
leemte:  de  Staten-Generaal  hadden  alleen  de  visscherg  aan  de 
kusten  en  landen  in  het  noorden  verboden ,  de  zee  was  vrfjge- 
bleven.  Tegen  de  binnenlandsche  concurrentie,  die  ook  hiervan 
eerlang  gebruik  maakte,  was  de  Noordsche  Compagnie  machte- 
loos. Wel  verbood  zij  haren  commandeurs  ten  strengste,  door  het 
oefenen  der  zeevisscherij  de  aandacht  op  de  mogelgkheid  daarvan 
te  vestigen  *),  maar  toch,  de  concurrentie  nam  toe.  De  Noord- 
sche Compagnie  verzocht  toen  de  Staten-Generaal  dringend  alle 
>byvangst"  van  Nederlanders  te  weren  (1636)  *),  maar  het  baatte 
niet:  de  regeeriug  hield  het  voor  overbodig,  nu  de  Nederlanders 
door  de  vreemden  tot  de  walvisch vangst  toegelaten  waren,  de 
Noordsche  Compagnie  ten  nadeele  van  alle  andere  ingezetenen  der 
Vereenigde  Provinciën  te  blijven  beschermen. 

Niet  alleen  de  mededinging  van  buiten  af  werd  door  de  Noord- 
sche Compagnie  geschuwd:  zij  achtte  ook  de  wrijving,  die  door 
de  werking  der  verschillende  kamers  natuurlijk  ontstond,  ver- 
keerd en  trachtte  angstig  allen  schijn  van  concurrentie  zelfs  te 
vermijden.  Een  plakkaat,  door  de  Staten-Generaal  in  1614  uit- 
gevaardigd ,  dat  als  premie  voor  nieuwe  ontdekkingen  ook  in 
do  IJszee  den  handel  op  de  nieuw  ontdekte  plaatsen  aan  de  ont- 
dekkers bij  uitsluiting  van  alle  anderen  gunde,  dreigde  steeds 
mededingers  te  voorschijn  te  roepen,  ja  het  optreden  der  kleine 
Noordsche  Compagnie  was  alleen  daaraan  te  wijten  geweest.  De 
Noordsche  Compagnie  bepaalde  daarom ,  dat  al  hare  leden  of  ka- 
mera —  van  dezen  toch  ging  de  meeste  concurrentie  uit ,  —  zoo 
zij  nieuwe  landen  in  het  noorden  ontdekten,  die  voortaan  >op  eere, 
trouwe  ende  vromicheyt"  aan  de  generale  compagnie  zouden  moeten 
opgeven ,  opdat  ze  ten  gemeenen  bate  zouden  kunnen  gei^xploiteerd 
worden  *).  Nog  meer:  de  Amsterdammers  verklaarden  eenmaal, 
dat  het  getal  der  kamers  reeds  te  groot  was  om  de  walvischvangst 
behoorlijk    te    drijven  *) ;    de   andere  kamers  rilden  op  het  denk- 


*)  Zie  hicrtia  (Ifdst.  IX. 

*)  Doorogccst ,  Rijper  zee-postil.  p.  352. 

•)  Versl.  der  confercnticn  met  de  N.  C.  (1636),  in:  Stn.  N.  C.  v.  d.  Hrl. 
grdrput.  K.-A. 

*)  ('ontr.  met  de  Zeeuwen  ,  in:  Noordsche  togten.  4.  JxK)p.  N.  C.  R.-A.  — 
In  1636,  toen  het  doen  van  ontdekkingsreizen  geheel  opgehouden  had  ,  werd  aan 
den  ontdekker  gedurende  5  jaar  de  afzonderlijke  exploitatie  gegund;  eerst  daarna 
zou  de  ontdekking  ten  bate  der  N.  C.  komen.  (Coutr.  met  de  Friezen,  bg:  Ait- 
zema,  Sakeu  v.  Staet.  II  p.  360.) 

•)  Repartitie  v.  de  Amst.  kamer  dd.  19  Mrt.  1686,  in:  Stn.  N.  C.  y.  d. 
llrl.  gedeput.  R.-A. 


93 

beeld ,  dat  de  band ,  die  ze  omsloot ,  losser  gemaakt  zou  kunnen 
worden,  en  had  de  heerschzncht  van  Amsterdam,  die  zelfstan- 
digheid wenschelijk  maakte,  het  niet  belet,  men  zou  tot  de 
vereeniging  van  alle  kapitalen  > onder  een  gemeene  borsse"  over- 
gegaan z^n  *).  Zoover  kwam  het  wel  niet,  maar  toch  maakte 
men  het  onmogelijk ,  dat  zelfs  een  begin  van  concurrentie  zich 
openbaarde.  Zich  beroepende  op  de  bedoeling  der  Staten -Ge- 
neraal ,  die  de  Noordsche  Compagnie  opgericht  hadden  om  » meer- 
der ordre  ende  eenicheyt"  in  de  wal visch vangst  te  brengen  *),  had 
de  vereeniging  er  zich  dadelijk  op  toegelegd,  om  alles  zooveel 
doenlgk  te  reglementeeren.  Men  hield  het  voor  onmogelijk  zon- 
der »een  behoorlyck  ende  voorsichtich  reglement"  de  walvisch- 
yangst  anders  dan  met  » confusie  ende  disordren"  te  oefenen; 
ja  men  vreesde,  dat  de  geheele  nering  dan  »teenemael  infruc- 
tueux"  zou  worden  *).  Deze  reglementen  betroffen  voomame- 
Igk  twee  nauwsamenhangende  zaken :  de  sterkte  der  uitrus- 
tingen en  de  prijs  der  traan.  De  Noordsche  Compagnie  had  met 
de  beide  andere  geoctrooieerde  Nederlandsche  compagnieën  der 
zeventiende  eeuw  het  beginsel  gemeen ,  dat  het  beter  was  weinig 
te  vangen  en  duur  te  verkoopen  dan  veel  af  te  leveren  tegen 
goedkoope  prijzen.  Het  was  dit  beginsel,  door  de  compagnie 
streng  doorgedreven ,  dat  haar  noodzaakte  alles  te  reglementeeren. 
Zg  erkende  volmondig,  dat  het  haar  streven  was  zoo  weinig 
schepen  in  zee  te  zenden  als  met  behoud  van  winst  mogelijk  was , 
»omme  de  negotie  in  goede  reputatie  te  houden" ;  *)  zij  meende, 
dat  bg  groote  uitrustingen  de  prijs  van  de  traan  zou  dalen  en  de 
compagnie  »8ich  sou  consumeeren  *).'*  Wilde  men  dit  voorkomen,  * 
dan  behoorde  de  concurrentie  ook  tusschen  de  kamers  onderling 
uitgesloten  te  worden ;  men  begreep ,  dat  sommigen  het  voordee- 
liger  zouden  oordeelen  hunne  goederen  spoedig  te  verkoopen,  al 
was  het  tegen  iets  lagere  prijzen  dan  de  anderen,  dan  om  de 
dure  waar  misschien  maandenlang  in  de  pakhuizen  te  behouden. 


')  Miss.  der  Zeenwsche  gedeput.  aan  de  Stiu  v.  Zeel.  dd.  19  Oct.  1616  ,  in : 
Arch.  Zeel. 

*)  «Corte  Dedociie"  der  N.  C.  dd.  18  Sept.  1624,  in:  Noordsche  togten. 
4  loop.  N.  C.  R.-A. 

•)  R.  S.-G.  4  Febr.  1622.  —  N.  Z.  17  Mrt.  1622.  -  Sent.  v.  de  H.  R.in 
zake  de  N.  C.  Hoorn  c.  Enkh.  dd.  4  Apr.  1687.  —  Req.  der  N.  C.  aan  de 
Stn.  V.  HoU.  (dd.  18  Jan.  16*2),  in:  Stn.  N.  C.  v.  d.  Hrl.  gedepnt.  R.-A. 

•)  Req.  der  N.  C.  aan  de  Stn.-Gen.dd.  15  Mrt.  1619  (lees:  1618),  in:  Noord- 
•che  togten.  2  Admiraliteit.  R.-A.  —  Miss.  der  Zeenwsche  gedeput.  aan  de  Stn. 
▼.  ZeeL  dd.   19  Oct.  1616,  in:  Arch.  Zeeland. 

•)  N.  Z.  17  Mrt.  1622.  —  Miss.  der  Stn.  v.  Zeel.  aan  de  gedeput.  v.  Zeel. 
dd.  17  ïklrt.  1622.  (ByL  v.  N.  Z.)  —  cf.  Miss.  v.  Vau  Cracauw  aan  de  Stn.-Gen. 
dd.   II  Mrt.  1689,  in:  L.  D    1639. 


94 

Daarvoor  moest  gewaakt  worden :  de  compagnie  besloot ,  jaarl^ks 
met  gemeen  overleg  naar  gelang  der  omstandigheden  de  prgs 
van  de  traan  vast  te  stellen  en  de  kamers  onder  eede  te  doen 
beloven,  de  haar  toebedeelde  quarteelen  niet  onder  die  bepaalde 
prijs  aan  de  markt  te  brengen  >).  Om  ontduiking  te  voorkomen 
verbood  men  tevens  het  verkoopen  van  traan  in  de  Uszee  zelve 
en  het  direct  invoeren  daarvan  in  vreemde  landen  *):  vóór 
alles  moest  de  waar  in  Nederland  opgelegd  en  de  prgs  bepaald 
worden. 

»Den  welstandt  der  Compaignie,"  zoo  spraken  de  bewindhebbers 
nog  in  1636,  »kan  eene  uijtbreijdinge  niett  lijden,  maer  moett 
gaen  cleijn  ende  op  menage,  want  hett  ghewis  is,  hoe  grootter 
equipage  hoe  meerder  schade,  want  cquipeert  men  sterck,  ende 
vanght  men  we^nich ,  soo  valt  maer  schade ,  vanght  men  veel  mett 
grootte  equipage,  soo  valt  don  vangst  costelycken,  ende  wortt 
den  prijs  door  de  veelheijtt  mede  onder  den  voett  gesmeten. 
Soo  datt  men  mett  vollen  vangst  oock  well  schade  doen  kan. 
Om  proffyt  te  doen,  soo  moetmen  mett  menage  equipcren  ende 
vangen  naer  aduenant  gheconsumeertt  kan  worden ,  ende  mett  de 
minste  kosten  sien  hett  meeste  te  vanghen,  ende  int  beneficeren 
vanden  traen  soo  moetten  de  leden  den  anderen  verstaen  *).** 
Dit  systeem  was  volgens  de  Noordsche  Compagnie  het  ideaal  van 
een  verstandig  beleid:  tot  haar  einde  toe  volhardde  zij  daarbg. 
Reeds  in  1616  was  haar  hoofdgrief  tegen  de  kleine  Noordsche 
Compagnie,  dat  zij  do  markt  voor  hare  goederen  bedierf  *),  en 
nog  twintig  jaren  later  ,  toen  eenige  Hollandsche  steden  deel  aan  het 
octrooi  wenschten  te  krijgen,  verklaarden  die  van  Amsterdam, 
dat  de  nieuwe  leden  »soo  eenen  anderen  cours  wertt  ghesett" 
dan  de  tot  nu  toe  gevolgde ,  niet  alleen  >  haer  lieden  te  spade  daer 
ouer  souden  beclaghen  ,'*  maar  dat  de  gehcele  compagnie  eerlang 
»80u  comen  in  een  volcomen  verderflf  ende  ruine.''  •) 


»)  Sent.  V.  de  H.  R.  in  zake  de  N.  C.  Iloorn  r.  Enkh.  dd.  4  Apr.  1687.— 
Repartitie  der  Amst.  kamer  dd.  19  Mrt.  10.SC.  iu:  Stn.  N.  C.  v.  d.  Hrl. 
gedeput.  R.-A. 

*)  Contr.  met  de  Zeeuwen  ,  in  :  Noordsche  tugtco.  4.  Ixwp.  N.  C.  R.-A.  — 
Contr.  inet  de  ïViczen  ,  bij:   Aitzema ,   Saken   v.  Staet.   Il  p.  360. 

•)  Repartitie  der  .Amst.  bewindh.  dd.  19  Mrt.  1036,  in:  Stn.  N.  C.  ▼.  d. 
Hrl.  gedeput.    R.-A. 

*)  „Cort  advertissemcnt"  v.  Kyen  r  ».  (dd.  29  Fcbr.  1616),  in:  Noordiche 
togten.  1  R.-A.  —  Kyen  r.  ».  boden  dan  ook  aan ,  het  getal  hunner  schepen  te  be- 
perken en  de  prjjs  hunner  traan  niet  lager  dan  van  die  der  N.  C.  te  stellen . 
maar  de  N.  C. ,  die  hoopte  de  kleinere  vereeniging  geheel  te  zullen  kunnen  we- 
ren, weigerde.  {hCotX  advertis.%ement."  1.  e.) 

•)  Repart.  der  Amit.  bewindh.  dd.  19  Mrt.  1686.  in:  Stn.  N.  C  v.  d.  Hrl. 
gedeput.  R.-A. 


95 

Wg  hebben  gezien,  dat  de  Noordsche  Compagnie,  opgericht 
om  de  yrgheid  van  vaart  en  visscherg  te  helpen  bevorderen, 
weldra  ontaardde  in  een  lichaam,  dat  alle  gebreken  van  eene 
geoctrooieerde  maatschappij  in  hooge  mate  in  zich  vereenigde. 
Ongetwijfeld  lag  het  in  den  aard  van  het  monopolie ,  dat  deze 
richting  zich  allengs  openbaarde,  en  het  is  den  bewindhebbers  te 
vergeven ,  dat  zg ,  gestennd  door  participanten ,  die  —  minder  las- 
tig dan  de  aandeelhouders  der  Oost-Indische  Compagnie  —  reeds 
tevreden  waren,  wanneer  de  uitdeelingen  goed  uitvielen  en  zich 
verder  met  de  beginselen  van  de  leiders  der  vereeniging  niet 
bemoeiden  '),  dien  weg  meer  en  meer  bewandelden.  Waren  ech- 
ter de  Staten-Generaal ,  beroemd  om  hunne  voor  dien  tijd  ver- 
lichte inzichten,  geneigd  om  zich  door  eene  betrekkelgk  kleine 
compagnie  als  de  Noordsche  meer  en  meer  te  laten  medesiepen 
op  den  weg  van  bescherming  en  monopolie  ,  ook  toen  de  nood- 
zakelgkheid  daartoe  weldra  was  opgehouden?  Waren  zij,  die  het 
toezicht  over  de  handelingen  der  door  hen  geschapene  compagnie 
oefenden,  medeschuldig  aan  de  richting  dier  handelingen  ?  Laat 
ons  ten  slotte  onderzoeken,  in  hoeverre  de  regeering  de  Noord- 
sche Compagnie  in  haar  egoistisch  streven  steunde. 

In  de  eerste  plaats  komt  natuurlijk  bij  het  bespreken  der  hulp , 
van  staatswege  aan  de  Noordsche  Compagnie  verstrekt ,  het  octrooi 
zelf  in  aanmerking.  Wij  hebben  reeds  opgemerkt ,  dat  de  Staten- 
Generaal  slechts  daarom  eenheid  onder  de  Nederlandsche  walvisch- 
vaarders  wilden,  omdat  zij  het  onmogelgk  achtten  op  andere 
wgze  den  Engelschen  ontzag  in  te  boezemen,  en  dat  zij  het 
octrooi  eerst  verleenden  ,  toen  de  Engelschen  ze) ven  door  geweld- 
dadig optreden  het  sein  daaitoe  gegeveu  hadden.  Het  komt  mij 
dan  ook  voor ,  dat  de  veroordeeling ,  door  De  la  Court  —  en  na 
hem  door  bijna  alle  schrijvers  —  over  het  beleid  der  Staten- 
Oeneraal  in  deze  zaak  uitgesproken ,  onverdiend  is.  De  beroemde 
vgand  van  alle  bescherming  verklaart ,  dat  de  oprichting  der 
Noordsche  Compagnie  »quaalik  gedaan  was,**  omdat  de  wal- 
vischvangst  na  de  opheffing  van  het  octrooi  sterk  is  toege- 
nomen; »dog  met  het  opregten  der  Geoctroyeerde  Compagnien 
op  Oost-  en  West-indien,"  dus  vervolgt  hg,  »was  het  een 
geheele  andere  saak:  want  het  een  noodsakelik  qiiaad 
heeft  schgnen  te  weesen ,  om  datmen  wilde  handelen  in  ende  om- 
trent soodaanige  Landen,  daar  ODse  vyanden  voor  particulieren  te 
sterk  souden  sgn  geweest ;  sulks  in  alle  manieren  schijnd  dienstig 
geweest  te  zijn ,  dien  handel  door  een  kragtig  gewaapende  hand  te 


')  Wtssenaer,  Mist.  verh.  VIII  fol.  96.  —  Geen  pamphlet  Is  mij  bekend,  dat 
klaagde  over  de  handelwijze  van  de  bewindhebbers  der  N.  C,  die  toch  ook  de 
Toor  de  0.*l.  C.  loo  kritieke  jaren   1622 — 24  mede  doorleefden. 


96 

iondeorcn ;  en  dat  vermits  dit  Land  met  den  oorloge  teogen  den 
Koningc  van  Spanjen  worstelende,  alle  sijne  kragten  noodighad, 
het  seer  voorsigtelik  is  geweest,  die  Geoctroyeerde  Compagnien  op 
te  regteu  »)/'  Uit  het  door  De  la  Court  zelven  later  aangevoerde  *) 
blijkt  voldoende,  dat  men  bij  de  oprichting  der  Noordsche  Com- 
pagnie volkomen  in  hetzelfde  geval  was  als  bij  de  Oost- 
en West-Indische  Compagnien  *) ,  en  had  men  ook  bij  deze  ver- 
eenigingon  eene  proef  met  de  opheffing  genomen ,  de  uitkomst  zon 
ongetwy  feld  evenzeer  ten  nadeele  der  octrooien  zijn  uitgevallen  als  het 
in  1642  met  de  Noordsche  Compagnie  het  geval  was.  De  woorden 
van  De  la  Conrt  zelven  over  de  Oost-  en  West-Indische  Compag- 
nien bevatten  dus  de  beste  rechtvaardiging  van  het  beleid  der 
Staten-Generaal  met  betrekking  tot  de  Noordsche. 

Den  inhoud  van  het  octrooi  deelde  ik  reeils  boven  mede.  Het 
was  den  27  Januari  1G14  voor  drie  jaren  verleend  *)  en  werd 
den  1  April  1615  voor  nog  een  jaar  verlengd  *):  met  het  jaar 
1618  zou  dus  de  visscherij  weder  openvallen.  Maar  reeds  24 
Januari  1617  was  het  octrooi  der  Noordsche  Compagnie,  nu  ver- 
eenigd  met  die  van  Zeeland ,  op  nieuw  verlengd ,  ditmaal  voor  vier 
jaren  *)  :  de  eenige  merkwaardige  bepaling  was,  dat  de  regee- 
ring —  gewaarschuwd  door  de  geschillen  der  Noordsche  Compagnie 
met  de  kleine  Noordsche  en  met  de  Zeeuwen  —  zich  de  beslis- 
sing in  twisten  tusschen  de  leden  der  compagnie  voorbehield  ^). 
Met  het  jaar  1621  eindigde  echter  ook  dit  octrooi  en  de 
Noordsche  Compagnie  di'ong  op  vernieuwing  aan  ').  Maar  onder- 
wijl was  er  onder  de  Nederlandscho  walvischvaarders  een  twist 
ontstaan,  die  zelfs  door  bemiddeling  der  Stat^Mi-Goneraal  niet  by- 
gelegd  kon  worden.  En  daar  alleen  samenwerking  van  allen  te- 
gen den  gemeenschappeiyken  vijand  het  doel  der  Staten  met  het  ver- 


*)  Aauwysing  der  heils.  polit.  Groudcn.  p.  Si,  85. 

*)  Aanwjrsing.  p.  188  ,  191. 

•)  Vgl.  p.  75  Noot  3. 

•)  R.  S.-G.  27  Jan..  27  Mrt.  16U. 

*)  R.  S.-G.  4  Apr.  1C14.  1  Apr.  1615.  ~  Req.  der  N.  C.  aan  de  Stn.-Gfn. 
dd.  1   Apr.  1615,  in:  Noordsche  togtcn.  4.  Jioop.  N.   C.  R.-A. 

•)  R.  S.G.  2S  Dcc.  1616,  21  ,  24  Jan.   1617. 

•>)  Gr.  Placaelb.  1  p.  678,  74.  —  R  S.-G.  24  Jan.  1617.  —  Sent.  v.  de 
H.  R.  in  zake  de  N.  C.  Noordcrkw.  c.  Amst.  dd.  81  Mrt.  1635.  —  Van  de 
bevoegdheid ,  die  de  regccring  zich  zelve  dns  toegekend  bad .  maakte  z\j  slechts 
hoogst  zelden  gebruik  en  altijd  om  de  walvischvaarders  tot  eenheid  te  brengen, 
(cf.  R.  S.-G.  2  Srpt.  1621,  25  Jan.,  3.  4,  5  Febr.  1622,  24  Mrt., 
14  Apr.  1623.) 

•)  R.  S-G.  24  Ang..  1,  2  Sept..  6  Oct.  1621,  8  Jan.  1622.  —  Req.  der 
N.  C.  aan  de  Stn -Gen.  dd.  1  Sept.  1621,  in:  Noordsche  togten.  S.Ontd.  y.  Jan 
Maycn-eiland.  R.-A.  —  Ri-q.  dir  kl.  N.  ('.  aan  d»;  vSlu.Gin.  dd.  2  Sept.  1621, 
iu:   Xoordschtf  (ugteii.  2.   Admiraliteit.    K.-A. 


97 

leenen  van  het  octrooi  der  vereeniging  geweest  was,  scheen  het 
werkolgk  de  vraag  of  het  vernieuwd  zou  worden.  De  Staten- 
Oeneraal,  wien  het  onmogelijk  was  de  twistenden  te  vereenigen, 
namen  een  voorloopigen  maatregel  en  gaven  aan  beide  partijen 
den  4  Februari  1622  verlof  om  voor  dat  jaar  op  zekere  voorwaarden 
en  met  eene  regeling,  die  ze  dwong  elkaar  niet  te  hinderen,  de 
walvischvang^  gezamenlijk  te  oefenen  ' ).  De  regeering  oordeelde 
het  nog  steeds  noodig ,  de  Nederlandsche  .walvischvaarders  als  een 
vast  aaneengesloten  macht  tegenover  de  Engelschen  te  stellen ,  en 
spaarde  daarom  geene  pogingen  om  hen  nog  tot  eenheid  te  bren- 
gen. De  regeling  van  1622  voldeed  geheel  aan  hare  verwachting: 
den  20  December  1622  werd  in  de  statenvergadering  een  request 
voorgelezen  van  de  drie  Nederlandsche  compagniën  voor  de  wal- 
vischvangst,  die  »nn  tsamen  vereenicht"  waren.  Zy  verzochten 
een  nieuw  octrooi ,  dat  hun  nu  reeds  twee  dagen  later  voor  twaalf 
jaren  verleend  werd  *). 

Het  schijnt  mjj  zeer  twijfelachtig,  of  de  Staten-Generaal  ditmaal 
niet  den  goeden  weg  verlieten  en  overgingen  tot  bescherming ,  waar 
de  omstandigheden  zulk  eenen  voor  het  publiek  belang  schadelijken 
maatregel  niet  wettigden.  Het  gevaar  toch  voor  buitenlandsche 
aanvallen  was  grootendeels  geweken.  Engeland  deed  in  1623  en 
1624  nog  wel  pogingen  om  zijne  uitsluitende  pretensiën  te  hand- 
haven ,  maar  het  had  de  macht  niet  om  zijnen  wil  door  te  zetten. 
Denemarken  ,  dat  eerst  in  1623  met  de  Nederlanders  ernstig  in 
conflict  kwam,  had  nooit  den  emstigen  wil  hen  van  Spitsbergen 
te  verdreven.  Toch  liet  zich  misschien  het  nieuwe  octrooi  als 
voorzorgsmaatregel  wel  verdedigen,  maar  zeker  onverdedigbaar 
was  het ,  dat  de  Staten  tegelykertyd  een  groeten  stap  op  den  weg 
der  bescherming  vooruit  deden.  Het  octrooi  van  1622  verschilde 
in  vier  punten  met  de  vroegere,  en  het  verschil  was  steeds  ten 
nadeele  der  vrijheid.  Beeds  in  de  voorgaande  bladzijden  merk- 
ten w$  op,  dat  ditmaal  voor  het  eerst  niet  als  vroeger  aan 
nieuwe  participanten  gelegenheid  werd  gegeven  om  tot  de  Noord- 
Bche  Compagnie  toe  te  treden :  de  bescherming  aan  de  vereeniging 
verleend  ontaardde  dus  in  eene  bescherming  van  bepaalde  personen. 
En  wat  de  zaak  nog  erger  maakte  was,  dat  de  voordeden  van 
het  octrooi  nu  niet  meer  voor  drie  of  vior  jaren,  maar  voor  den 
langen  tyd  van  twaalf  jaren  aan  dezelfde  participanten  gegund 
werden ,  terwgl  de  straf  op  inbreuken  van  het  octrooi  —  vroeger 
alleen  in  verbeurdverklaring  van  schip  en  goed  bestaande  —  nu 
met  eene  boete  van  /  6000  voor  elk  schip  verzwaard  werd.  Een 
laatste  verschil  met  de  vroegere  octrooien  was ,  dat  in  1622  —  waar- 


>)  R.  S-6.  25  Jan.,  8,  4,  6  Febr.  1622. 
*)  R.  S..0.  20 ,  22  Dec.  1622. 

7 


98 

schynlijk  om  »lorrendrayeriën'*  met  kracht^en  zekerheid  te  weren  — 
de  bepaling  gemaakt  werd,  dat  niet  alleen  handel  en  yisscherg, 
maar  zelfs  de  vaart  op  Spitsbergen  niet  vrij  meer  zou  zyn.  Zelden 
kwam  het  zeker  voor ,  dat  een  Nederlandsch  schip ,  dat  zich  niet 
op  de  yisscherg  wilde  toeleggen ,  naar  het  verafgelegone  eiland 
kwam,  maar  de  omstandigheid,  dat  het  » havenen**  aan  deze 
eenigo  rustplaats  in  de  IJszeo  tot  1642  niet  geoorloofd  was ,  kan 
toch  niet  anders  dan  ongunstig  op  de  ontdekkingsreizen  in  het 
noorden  gewerkt  hebben  *). 

Het  monopoliestelsel  won  nu  blijkbaar  allengs  in  kracht:  het 
octrooi,  dat  eerst  met  het  einde  van  1634  yervallen  zou,  werd 
reeds  25  October  1633  op  geheel  dezelfde  voorwaarden  als  in 
1622  zonder  eenige  moeielijkheid  voor  niet  minder  dan  acht  jaren 
vernieuwd  >).  Eerst  toen  dit  octrooi  met  het  einde  van  1642 
afgeloopen  was,  toen  de  Engelschen  sinds  achttien  jaren  geene 
vgandelykheden  meer  gepleegd  hadden  en  ook  de  Denen,  al  was 
het  met  leedwezen,  in  de  vrije  visscherg  der  Nederlanders  nit- 
drukkelijk  bewilligd  hadden,  zagen  de  Staten  het  verkeerde  van 
hunne  handelwijze  in  *).  De  aandrang  van  alle  landprovinciOn , 
die  aandeel  aan  het  octrooi  wilden  hebben ,  en  die  dus  de  moeielijk- 
heid eener  goede  regeling  bizonder  verzwaarden,  zal  het  hare 
daartoe  by gebracht  hebben:  hoe  het  zy ,  het  octrooi  werd  in  1642 
niet  meer  vernieuwd  *). 

Nauw  hing  met  het  verleenen  van  octrooi  samen  het  zorgen 
voor  een  behoorlyk  geleide  van  de  vloten  der  Noordsche  Com- 
pagnie. Jaarlijks  van  den  aanvang  af  verzocht  de  compagnie  van 
de  Staten-Generaal  eenige  oorlogschepen  ter  harer  bescherming 
tegen  Engelschen  en  andere  vijanden;  jaarlijks  werd  het  veraoek 
aanvankelijk  toegestaan.  En  terecht:  hetzelfde  motief,  dat  de 
regeering  tot  het  veileenen  van  een  octrooi  gedreven  had,  moest 
haar  ook  bewegen  tot  het  ondersteunen  der  compagnie  met  kon- 
vooischepen,  zoolang  zij  zelve  niet  in  staat  was  in  hare  verdedi- 
ging te  voorzien.  Voornamelijk  daaraan  was  het  dan  ook  te  dan- 
ken, dat  de  Engelschen  de  v^alvischvaarders  in  de  drie  eerste  jaren 


')  VgL  Zorgdrager,  Groenl.  vissch.  p.  287.  —  De  wal viich vangst.  I  p.  31. 

»)  R.  S.-G.  18,   25  Oct.    1633. 

■)  Reeds  in  1636  had  de  N.  C.  te  vergeefs  om  verlenging  van  octrooi  aange- 
houden. (Versl.  der  l«  en  2«  confer.  met  de  N.  C,  conc.-rapp.  aan  de  Stn.  v. 
Holl.,  in:  Stn.  N.  C.  v.  d.  lïrl.  gedeput.  R.-A.)  In  1642  herhaalde  xg  dit  ver- 
zoek nadnikkelijk.  (Req.  der  N.  C.  aan  do  Stn.  v.  IJoU.  dd.  18  Jan.  1642,  in: 
Stn.  N.  C.  V.  d.  Hrl.  gedeput.  R.-A.) 

*)  Aanwysing.  p.  191.  —  De  octrooien  zijn  o.  a.  afgedrukt  in:  Gr.  Placaetb. 
I  p.  66U,  671,  673,  677.  --  De  eenjarige  verlcugingen  van  1615  en  1622  waren 
echter  tot  nog  toe  niet  bekend ;  het  schijnt  niemand  in  het  oog  gevallen  te  zgn ,  dat 
de  jaren  zonder  dezo  beide  niet  aansloten.  (Zie  o.  a  Lnzac ,  Holl.  rijkdom.  I  p.  847,) 


99 

na  de  oprichting  der  Noordsche  Compagnie  met  rust  lieten.  Maar 
toen  begonnen  de  Staten  ook  te  bedenken,    dat  juist  om  aan  de 
Engelschen  krachtigen     weerstand  te  bieden,    de  compagnie  was 
opgericht ,  en  z^'  vermaanden  haar  dns  om ,  nn  betere  tijden  schenen 
te  zgn  aangebroken,   zelve   >wel   ende  sterck  te  eqniperen  ende 
njt  te  varen  opte  Visscherije,  dat  sy  die  sonde  kannen  mainte- 
neren jegens  alle  beletselen  ')/'     De  aanval,  door  de  Engelschen 
dien  zomer  (1617)  op  drie  Zeenwsche  schepen  aan  Spitsbergen  ge- 
daan, de  onaangenaamheden  tusschen  beide  nati(^nin  1618  bewezen 
echter   voldoende,    dat   de   positie  der  Noordsche  Compagnie  op 
Spitsbergen  voorloopig   nog  zeer  gevaarlijk  bleef  en  de  konvooi- 
schepen  werden  tot  1620  toe  zonder  bezwaar  toegestaan.  In  1621 
echter  gaf  de  provincie  Holland ,  de  jaarlijkscho  nitgaven  voor  de 
Noordsche  Compagnie  moede ,  den  verstandigen  raad  om ,  voordat 
men   op  nieuw  tot  het  toestaan  der  konvooischepen   overging,  te 
onderzoeken  of  het  algemeen  belang  door  de  wal visch  vangst  vol- 
doende gebaat  werd  om  de  gedurige  uitgaven  te  wettigen  •).  De 
raad  werd  opgevolgd  en  het  onderzoek  schijnt  een  voor  de  Noord- 
sche Compagnie  ongunstig  resultaat  opgeleverd  te  hebben :  althans 
jnist  dit  jaar  voor  het  eerst  sinds  hare  oprichting  werd  het  konvooi 
geweigerd ,  hoewel  er  geruchten  in  omloop  waren ,  die  van  zware 
nitmstingen  der  Engelschen  tegen  de  walvischvaardcrs  spraken  *). 
Sedert  werd«  van  het  toestaan  deii  konvooischepen  door  de  Staten- 
Oeneraal  geen  vaste  regel  meer  gemaakt ;  slechts  wanneer  bizon- 
dere  omstandigheden  het  wenschelijk  deden  voorkomen,  werd  de 
walvischvloot  door  oorlogschepen  begeleid.     De  Engelschen  zagen 
weldra   voor  goed    van    eene   aanvallende  houding  af;    tegen  de 
Denen  kon  de  Noordsche  Compagnie  zich  zelve  handhaven  en  kon- 
vooischepen werden  dus  meer  en  meer  eene  zeldzaamheid.     Toch 
vinden  wjj  ze  nog  in  1639   *)  en  zelfs  na  den  val  der  compagnie 
in  1652  genoemd  '). 


»)  Gr.  Placaetb.  I  p.  673.  —  R.  S.-G.  24  Jan.,  16  Mrt.  1617. 

•)  R.  H.  verg.  v.  20  Apr.— 8  Mei  1621.  p.  79.  (Resolutie  „'t  vcrsoeck  te 
difficoUeren  ,  tot  dat  men  sien  sal  wat  profijt  het  pnbl|jck  van-  dien  Handel  is 
genietende,  te  meer,  soo  verstaen  wordt,  dat  daer  door  gheruioeert  worden  de 
onde  Neeringen  van  Oljr-slaen ,  en  van  de  Handelaers  met  Zaet.") 

»)  R.  S.-G.  15  Mei  1621. 

*)  Aitzema,  Saken  v.  Staet.  II  p.  629. 

>)  Gr.  Placaetb.  I  p.  688,  84.  —  De  statistiek  der  jaarlijksche  konvooien  is 
ali  volgt: 

1614  8  schepen.  (R.  S.-G.  4  Apr.,  29  Sept.  1614. —  Miss.  der  Stn.-Gen.  aan  de  Adm. 

V.  de  Maas,  dd.  20  Ang.  1614,  in:  Coll.  Bisdom.  160.  R.-A.  — 
Resol.  Adm.  Arast.  24  Apr..  2,  5  Mei  1614.) 

1615  8        g        (R.  S.-G.  20  Nov.  1614,  1  Apr.  16!5.   —    Req.  der  N.  C. 

dd,  1  Apr.  1613,  in:  Noordsche  togten.  4.  Loop.  N.  C.  R.-A.) 


90 

was  met  die  vooi*slagen  zeer  ingenomen ,  maar  de  zaak  bleef  slepen 
en  toen  Z.  M.  er  op  tomgkwam ,  was  de  Noordsche  Compagnie 
op  het  punt  van  ontbonden  te  worden  en  onder  de  groote  con- 
currentie reeds  bijna  bezweken.  Het  plan  bleef  dus  onuitgevoerd  ^). 
Maar  ook  tegen  binnenlandscbe  concurrentie  moest  de  Noordsche 
Compagnie  voortdurend  waken.  Zij  was  nu  eenmaal  van  oordeel , 
dat  >de  Visscherye  van  Walvisschen  ende  andere  Zeemonsteren 
sondcr  Octroy  hier  te  Lande  niet  konde  werden  gheconserveert 
nochte  behouden,  maer  by  vreemde  Natiën  ondergeslagen,  onge- 
twijffelt  in  andere  Landen  sonde  worden  ghediverteert."  *)  De 
Staten-Generaal  deelden  die  meening  geheel ;  zg  oordeelden  samen- 
werking tegen  de  vreemde  natiën  noodig  en  zg  legden  er  zich  steeds 
op  toe,  om  alle  Nederlandsche  walvischvaarders  onder  éen  octrooi  te 
vereenigen.  De  klachten  der  Noordsche  Compagnie  over  zgde- 
lingsche  inbreuken ,  op  haar  octrooi  gemaakt  door  Nederlanders , 
die  zich  onder  vreemden  vlag  op  Spitsbergen  vertoonden ,  werden 
dan  ook  aanstonds  door  een  plakkaat  gevolgd ,  dat  alle  dergelgke 
knoeierijen  ten  strengste  verbood  (11  Maart  1633)  •) ,  —  een  plak- 
kaat, dat  trouwens  zoo  slecht  gehandhaafd  werd,  dat  de  Noordsche 
Compagnie  reeds  in  1636  en  1638  op  vernieuwing  moest  aandringen  *), 
terwgl  »de  Heeren  Bewinthebberen"  zelven  zich  toch  konden  be- 
roemen, dat  zy  »altijt  hart  hadden  geweest  teegen  de  Tnterloopers.**  *) 
Maar  verder  wenschte  de  regeering  niet  te  gaan :  hoezeer  de  com- 
pagnie ook  aandrong ,  men  zag  volstrekt  niet  in ,  waarom  de  voor- 
deden van  het  octrooi  uitsluitend  tot  de  eerste  aandeelhouders  be- 
perkt moesten  worden.  Bij  het  verleenen  der  beide  eerste  octrooien  — 
die  van  1614  en  1617  —  hadden  de  Staten  dan  ook  de  bepaling 


>)  Mis».  V.  Vau  Cracauw  aan  de  Stn.-Gcn.  dd.  11  Mrl.  1639,  in:  L.  D. 
1639.  —  Vcrbael  der  conferentie  te  Staden  en  GliicksUdt  van  1641,  ad  10/20 
Juli.  4/14  Sept.  R.-A. 

»)  Gr.  Placactboeck.  1  p.  679  cf.  p.  675. 

•)  Zie  het  plakkaat  in:  Gr.  Placaetb.  I  p.  680,  81.  —  cf.  R.  S.-G. 
7.  11  Mrt.  1683.  ~  R.  H.  verg.  v.  16  Kebr.— 26  Mrt.  1638.  p.  15.  —  De  N.  C. 
zelve  hnd  reeds  in  1617  haren  bewindhebbers  op  verbeurte  van  hun  aandeel ,  de 
b<;trekking  van  bewin'ilhebber  en  eenc  boete  van  /  1000  verboden ,  aandeelcn  ia 
bnitenlandsche  compagniiin  voor  de  walvischvangst  te  hebben.  (Conir.  met  de 
Zeeuwen,  in  :  Noordsche  togten  4.  l/)op.  \.  C.  R.-A.)  Deze  maatregel  werd  io  1686 
tot  ttllc  aandeelhouders  uitgestrekt.  (Contr.  met  de  Friezen,  bij:  Aitzema,  Saken 
van  Statt.  II   p.  860.) 

•)  Vernl.  der  confer.  met  de  N.  C.  (1686),  in:  Stn.  N.  C.  v.  d  Hrl.  gedeput.  R.-A.— 
Aitzema.  Sakcn  v.  Staet.  II  p.  360.  —  R.  S.-G.  2  Nov.  1638.  —  Dat  de  kUchten 
der  compagnie  niet  ojigcgrond  waren ,  schijnt  zeker.  (Aitzema  ,  Sakcn  van  Staet* 
II  p.  H2.—  Miss.  v.  de  Stn.-Gen.  aan  Chr.  IV  dd.  26  Juni  1637.  in:  L  D- 
1637.  —  De  Stn.-Gen.  gaven  in  den  laatsten  brief  als  reden  van  de  slechte  hand- 
having van  het  plakkaat  huune  vriendschap  (?)  voor  Denemarken  op.) 

»)  Miss.  V.  Van  Cracauw  aau  de  Stn.-Gen.  dd.  11  Mrt.  1689  ,  in :  L.  D.  1689. 


91 

gemaakti  dat  alle  Nederlanders,  die  zich  binnen  eenen  bepaalden  tgd 
aanmeldden,  door  de  Noordsche  Compagnie  moesten  toegelaten 
worden  tot  alle  voordeelen,  die  de  eerste  participanten  genoten, 
bet  recht  op  eene  bewindhebbersplaats  in  eene  der  kamers  niet 
uitgesloten  ').  Maar  al  werd  deze  bepaling  —  zoo  aanstootelijk 
voor  de  Noordsche  Compagnie,  die  in  haren  geldnood  liever  hare 
aitrustingen  besnoeide  dan  dat  z^  vreemden  in  zich  opnam  *),  — 
op  haar  verzoek  *)  in  de  volgende  octrooien  van  1622  en  1633 
niet  meer  gehandhaafd  *) ,  de  aandrang  van  buiten  hield  niet  op. 
Steunende  op  hun  recht  eischten  eerst  de  Zeeuwen ,  later  de  Frie- 
zen *)  toelating  tot  de  compagnie;  zij  moest  toegeven  en  haren 
vijanden  het  recht  op  afzonderlgke  kamers  en  bewindhebbers  in- 
ruimen •).  Bevreesd  als  de  geoctrooieerde  vereeniging  echter 
voor  concurrrentie  was ,  trachtte  zij  van  de  mededingers  na  hunne 
opneming  dadelijk  bondgenooten  te  maken  '),  en  zoodra  de  re- 
geering ook  aan  den  aandrang  der  kleine  Noordsche  Compagnie 
had  toegegeven  en  haar  recht  erkend  om  naast  hare  oudere  zus- 
ter op  Jan  Mayen-eiland  te  visschen ,  sloot  deze  dan  ook  dadelijk 
een  contract  met  de  gevaarlijke  tegenpartij,  waarbij  men  over- 
eenkwam om  samen  te  visschen  en  den  opbrengst  der  vangst  te 
verdeelen  •),  —  een  contract,  dat  de  Noordsche  Compagnie  niet 


»)  Wwscnacr,  Ilist.  verh.  VIII  fol.  96.  —  Gr.  Placaetb.  I  p.  670,73. 

»)  Mias.  der  Zeeawschc  gcdeput.  aan  de  Stn.  v.  Zeeland  dd.   19  Oct.   1616, 
in:  Archief  Zeeland. 

•)  N.  Z.  22  Febr.  1622. 

•)  Gr.  Placaetb.  I  p.  676,  80. 

*)  Het  maakt  een  goeden  indruk,  dat  de  Friezen  zich  beter  voorstanders 
der  vr^heid  betoonden  dan  de  N.  C.  Zij  wenschten  vrije  vaart  op  Spitsbergen 
(R.  S.-G.  18  Nov.  1632.  —  Aitzema,  Saken  v.  Staet.  II  p.  412),  zij  wilden 
nieuwe  participanten  toelaten  (Aitzema,  1.  c.  II  p.  413),  z^  wilden  andere  Ne- 
derlanders niet  van  de  visscherij  uitsluiten.  (Aitzema,  1.  c.  II  p.  413.)  Ik  moet 
echter  bekennen,  dat  ook  de  N.  C,  toen  zij  nog  niet  de  overhand  had  be- 
honden,  vr^zinnige  beginselen  voorstond,  en  dat  in  het  contract  der  l*Viezen 
met  de  compagnie  niets  van  vrijzinnigheid  blijkt.  De  Friezen  waren  echter  in 
geene  positie  om  de  wet  te  stellen  en  zijn  dus  misschien  door  de  machtige  N.  C. 
overstemd. 

•)  Dien  van  utrecht  gelukte  de  toeleg  echter  niet.  (R.  S.-G.   22  Dec.  1622.) 

^)  In  1686  kwam  de  N.  C.  fcrst  met  de  Ilollandsche  steden,  die  deel  aan 
bet  octrooi  wilden  hebben ,  overeen ,  gezamenlijk  de  Friezen  te  weren  (Versl.  der 
eonfer.  v.  14  Febr.  1636,  in:  Stn.  N.  C.  v.  d.  Hrl.  gedcput.  R.-A.),  en  toen  de 
conditiën  der  Hollanders  onaannemelijk  bleken,  sloot  zij  weinige  maanden  later 
een  contract  met  de  tViczen  om  de  Hollanders  te  weren.  (Contr.  met  de  Friezen 
dd.  25  Juli  1636,  art.  5-7,  bij:  Aitzema,  Saken  v.  Staet.  II  p.  360.)  Geheel 
op  gelijke  wyze  schijnt  de  N.  (\  reeds  iu  het  najaar  vau  1621  met  de  kleine 
N.  C.  en  de  Zeeuwsche  walvischvaarders  gehandeld  te  hebben.  (Zie  hierna 
Hoofdit.  IX.) 

•)  Inatr.  der  Stn.-Gen.  voor  Schrobop  dd.  28  Mei  1616. 


92 

belette ,  zich  bij  de  eerste  gelegenheid  tegen  do  verdere  toelating 
harer  bondgenooten  met  hand  en  tand  te  verzetten  ■). 

Er  bleef  echter  in  het  octrooi  zelve  der  Noordsche  Compagnie  eene 
leemte:  de  Staten-Gcneraal  hadden  alleen  de  visscherg  aan  de 
kusten  en  landen  in  het  noorden  verboden ,  de  zee  was  vrijge- 
bleven.  Tegen  de  binnenlandsche  concurrentie,  die  ook  hiervan 
eerlang  gebruik  maakte,  was  de  Noordsche  Compagnie  machte- 
loos. Wel  verbood  zij  haren  commandeurs  ten  strengste,  door  het 
oefenen  der  zeevisscherij  de  aandacht  op  de  mogelgkheid  daarvan 
te  vestigen  *),  maar  toch,  de  concurrentie  nam  toe.  De  Noord- 
sche Compagnie  verzocht  toen  de  Staten-Generaal  dringend  alle 
>byvang8t"  van  Nederlanders  te  weren  (1636)  *),  maar  het  baatte 
niet:  de  regeering  hield  het  voor  overbodig,  nu  de  Nederlanders 
door  de  vreemden  tot  do  walvisch vangst  toegelaten  waren,  de 
Noordsche  Compagnie  ten  nadeele  van  alle  andere  ingezetenen  der 
Vereenigde  Provinciën  te  blgven  beschermen. 

Niet  alleen  de  mededinging  van  buiten  af  werd  door  de  Noord- 
sche Compagnie  geschuwd:  zij  achtte  ook  de  wrijving,  die  door 
de  werking  der  verschillende  kamers  natuurlgk  ontstond,  ver- 
keerd en  trachtte  angstig  allen  schijn  van  concurrentie  zelfs  te 
vermijden.  Een  plakkaat,  door  de  Staten-Generaal  in  1614  uit- 
gevaardigd ,  dat  als  premie  voor  nieuwe  ontdekkingen  ook  in 
do  IJszee  den  handel  op  de  nieuw  ontdekte  plaatsen  aan  de  ont- 
dekkers bij  uitsluiting  van  alle  anderen  gunde,  dreigde  steeds 
mededingers  to  voorschijn  te  roepen,  ja  het  optreden  der  kleine 
Noordsche  Compagnie  was  alleen  daaraan  te  wijten  geweest.  De 
Noordsche  Compagnie  bepaalde  daarom ,  dat  al  hare  leden  of  ka- 
mers —  van  dezen  toch  ging  de  meeste  concurrentie  uit ,  —  zoo 
zij  nieuwe  landen  in  het  noorden  ontdekten,  die  voortaan  »op  eere, 
trouwe  ende  vromicheyt"  aan  de  generale  compagnie  zouden  moeten 
opgeven ,  opdat  ze  ten  gemeenen  bate  zouden  kunnen  geëxploiteerd 
worden  *).  Nog  meer:  de  Amsterdammers  verklaarden  eenmaal, 
dat  het  getal  der  kamers  reeds  te  groot  was  om  de  walvischvangst 
behoorlijk    te   drijven  •);    de   andere  kamers  rilden  op  het  denk- 


*)  Zie  hierna  fifdst.  IX. 

*)  Dooregecst ,  Rijper  zce-postil.  p.  352. 

»)  Vcrsl.  der  confercnticn  met  de  N.  C.  (1636),  in:  Stn.  N.  C.  v.  d.  Hrl. 
gcdeput.   R,-A. 

*)  ( ontr.  met  de  Zeeuwen  ,  in:  Noordsche  togtcn.  4.  l/oop.  N.  C.  R.-A.  — 
In  1636,  toen  ht^t  doen  van  ontdekkingsreizen  geheel  opgehondcn  had  ,  werd  aan 
den  ontdekker  gedurende  5  jaar  de  afzonderlijke  exploitatie  gegund;  eerst  daarna 
zou  de  ontdekking  ten  bate  der  N.  C.  komen.  (Contr.  met  de  Friezen,  bg:  Ait- 
zema,  Sakeu  v.  Staet.  II  p.  360.) 

•)  Repartitie  v.  de  Amst.  kamer  dd.  19  Mrt.  1686  .  in :  Stn.  N.  C.  y.  d. 
Hrl.  gedeput.  R.-A. 


93 

beeld ,  dat  de  band ,  die  ze  omsloot ,  losser  gemaakt  zou  kunnen 
worden,  en  had  de  heerschzucht  van  Amsterdam,  die  zelfstan- 
digheid wenschelijk  maakte,  het  niet  belet,  men  zou  tot  de 
vereeniging  van  alle  kapitalen  > ouder  een  gemeene  borsse"  over- 
gegaan zijn  *).  Zoover  kwam  het  wel  niet,  maar  toch  maakte 
men  het  onmogelijk,  dat  zelfs  een  begin  van  concunentie  zich 
openbaarde.  Zich  beroepende  op  de  bedoeling  der  Staten -Ge- 
neraal ,  die  de  Noordsche  Compagnie  opgericht  hadden  om  » meer- 
der ordre  ende  eenicheyt"  in  de  wal visch vangst  te  brengen  *),  had 
de  vereeniging  er  zich  dadelijk  op  toegelegd,  om  alles  zooveel 
doenlgk  te  reglementeeren.  Men  hield  het  voor  onmogelijk  zon- 
der »een  behoorlyck  ende  voorsichtich  reglement"  de  walvisch- 
yangst  anders  dan  met  » confusie  ende  disordren"  te  oefenen; 
ja  men  vreesde,  dat  de  geheele  nering  dan  >teenemael  infruc- 
tueux"  zou  worden  *).  Deze  reglementen  betroffen  voomame- 
Igk  twee  nauwsamenhangende  zaken :  de  sterkte  der  uitrus- 
tingen en  de  prijs  der  traan.  De  Noordsche  Compagnie  had  met 
de  beide  andere  geoctrooieerde  Nederlandsche  compagniën  der 
zeventiende  eeuw  het  beginsel  gemeen ,  dat  het  beter  was  weinig 
te  vangen  en  duur  te  verkoopen  dan  veel  af  te  leveren  tegen 
goedkoope  prijzen.  Het  was  dit  beginsel,  door  de  compagnie 
streng  doorgedreven ,  dat  haar  noodzaakte  alles  te  reglementeeren. 
Zg  erkende  volmondig,  dat  het  haar  streven  was  zoo  weinig 
schepen  in  zee  te  zenden  als  met  behoud  van  winst  mogelijk  was , 
»omme  de  negotie  in  goede  reputatie  te  houden";  *)  zij  meende, 
dat  bg  groote  uitrustingen  de  prijs  van  de  traan  zou  dalen  en  de 
compagnie  »sich  sou  consumeeren  *)."  Wilde  men  dit  voorkomen,  * 
dan  behoorde  de  concurrentie  ook  tusschen  de  kamers  onderling 
uitgesloten  te  worden ;  men  begreep ,  dat  sommigen  het  voordee- 
liger  zouden  oordeeleu  hunne  goedoren  spoedig  te  verkoopen,  al 
was  het  tegen  iets  lagere  prgzen  dan  de  anderen,  dan  om  de 
dure  waar  misschien  maandenlang  in  de  pakhuizen  te  behouden. 


■)  Mias.  der  Zeeuwsche  gedeput.  aan  de  Sin.  v.  Zeel.  dd.  19  Oct.  1616  ,  in  : 
Arch.  Zeel. 

*)  «Corte  Deductie"  der  N.  C.  dd.  18  Sept.  1624,  in:  Noordsche  togten. 
4  Loop.  N.  C.  R.-A. 

•)  R.  S.-G.  4  Febr.  1622.  -  N.  Z.  17  Mrt.  1622.  -  Sent.  v.  de  H.R.in 
ttke  de  N.  C.  Hoorn  c.  Enkh.  dd.  4  Apr.  1687.  —  Req.  der  N.  C.  aan  de 
Stn.  V.  HoU.  (dd.  18  Jan.  1642),  in:  Stn.  N.  C.  v.  d.  Hrl.  gedeput,  R..A. 

«)  Req.  der  N.  C.  aan  de  Stn.-Gen.dd.  15  Mrt.  1619  (lees:  1618),  in:  Noord- 
sche togten.  2  Admiraliteit.  R.-A.  —  Miss.  der  Zeeuwsche  gedeput.  aan  de  Stn. 
▼.  Zeel.  dd.   19  Oct.  1616,  in:  Arch.  Zeeland. 

•)  N.  Z.  17  Mrt.  1622.  —  Miss.  der  Stn.  v.  Zeel.  aan  de  gedeput.  v.  Zeel. 
dd.  17  Mrt.  1622.  (ByL  v.  N.  Z.)  —  cf.  Miss.  v.  Van  Cracauw  aan  de  Stn.-Gen. 
dd.   Il  Mrt.  1689,  in:  L.  D    1689. 


94 

Daarvoor  moest  gewaakt  worden :  de  compagnie  besloot ,  jaarlgks 
met  gemeen  overleg  naar  gelang  der  omstandigheden  de  prgs 
van  de  traan  vast  te  stellen  en  de  kamers  onder  eede  te  doen 
beloven,  de  haar  toebedeelde  quarteelen  niet  onder  die  bepaalde 
prijs  aan  de  markt  te  brengen  >).  Om  ontduiking  te  voorkomen 
verbood  men  tevens  het  verkoopen  van  traan  in  de  IJszee  zelve 
en  het  direct  invoeren  daarvan  in  vreemde  landen  *):  vóór 
alles  moest  de  waar  in  Nederland  opgelegd  en  de  prgs  bepaald 
worden. 

»Den  welstandt  der  Compaignie/'  zoo  spraken  de  bewindhebbers 
nog  in  1636,  >kan  eone  u^tbreijdinge  niett  lijden,  maer  moeit 
gaen  cleijn  en  de  op  menage,  want  hett  ghewis  is,  hoe  grootter 
eqnipage  hoe  meerder  schade,  want  cquipeert  men  sterck,  ende 
vanght  men  weijnich ,  soo  valt  maer  schade ,  vanght  men  veel  mett 
grootte  equipage,  soo  valt  den  vangst  costelycken,  ende  wortt 
den  prijs  door  de  veelheijtt  mede  onder  den  voett  gesmeten. 
Soo  datt  men  mett  vollen  vangst  oock  well  schade  doen  kan. 
Om  proff^'t  te  doen,  soo  moetmen  mett  menage  equiperen  ende 
vangen  naer  aduenant  gheconsumeertt  kan  worden ,  ende  mett  de 
minste  kosten  sien  hett  meeste  te  vanghen,  ende  int  beneficeren 
vanden  tracn  soo  moetten  de  leden  den  anderen  verstaen  *).** 
Dit  systeem  was  volgens  de  Noordsche  Compagnie  het  ideaal  van 
een  verstandig  beleid:  tot  haar  einde  toe  volhardde  zij  daarbg. 
Reeds  in  1616  was  haar  hoofdgrief  tegen  de  kleine  Noordsche 
Compagnie,  dat  zij  de  markt  voor  hare  goederen  bedierf  *),  en 
nog  twintig  jaren  later  ,  toen  eenige  HoUandsche  steden  deel  aan  het 
octrooi  wenschten  te  krijgen,  verklaarden  die  van  Amsterdam, 
dat  de  nieuwe  leden  »soo  ecnen  anderen  cours  wertt  ghesett" 
dan  de  tot  nu  toe  gevolgde ,  niet  alleen  >  haer  lieden  te  spade  daer 
ouer  souden  beclaghen  ,'*  maar  dat  de  geheele  compagnie  eerlang 
»80u  comen  in  een  volcomon  verderflf  ende  ruine."  *) 


»)  Sent.  V.  de  H.  R.  in  zake  de  N.  C.  Hoorn  c.  Enkh.  dd.  4  Apr.  1687.— 
Reparlitie  der  Amst.  kamer  dd.  19  Mrt.  10.SC,  in:  Stn.  N.  C.  v.  d.  Hrl. 
gedepnt.  R.-A. 

*)  Conlr.  met  de  Zeeuwen  ,  in  :  Noordsche  togten.  4.  Loop.  N.  C.  R.-A.  — 
Contr.  met  de  Friezen,  bij:  Aitzema,  Saken   v.  Staet.   Il  p.   360. 

•)  Repartitie  der  Amst.  bewindh.  dd.  19  Mrt.  1G36  ,  in:  Stn.  N.  C.  ▼.  d. 
Hrl.  gedeput     R.-A. 

•)  „Cort  advertissemcnt"  v.  Kyen  c  s.  (dd.  29  Febr.  1616),  in:  Noordsche 
togten.  l  R.-A.  —  Kyen  r.  ».  boden  dan  ook  aan ,  het  getal  hunner  schepen  te  be- 
perken  en  de  prijs  hunner  traan  niet  lager  dan  van  die  der  N.  C.  te  stellen , 
maar  de  N.  (.'. ,  die  hoopte  de  kleinere  vcrecnigiug  geheel  te  zullen  kunnen  we- 
ren, weigerde.  (»Cort  odvertissement.*'  1.  c.) 

•)  Repart.  der  Amst.  bewindh.  dd.  19  Mrt.  1686,  in:  Stn.  N.  C.  ▼.  d.  Hrl. 
gedeput.  R.-A. 


95 

Wg  hebben  gezien,  dat  de  Noordsche  Compagnie,  opgericht 
om  de  vrgheid  van  vaart  en  visscherij  te  helpf^n  bevorderen, 
weldra  ontaardde  in  een  lichaam,  dat  alle  gebreken  van  eene 
geoctrooieerde  maatschappij  in  hooge  mate  in  zich  vereenigde. 
Ongetwijfeld  lag  het  in  don  aard  van  het  monopolie ,  dat  deze 
richting  zich  allengs  openbaarde,  en  het  is  den  bewindhebbers  te 
vergeven ,  dat  zij ,  gesteund  door  participanten ,  die  —  minder  las- 
tig dan  de  aandeelhouders  der  Oost-Indische  Compagnie  —  reeds 
tevreden  waren,  wanneer  de  nitdeelingen  goed  uitvielen  en  zich 
verder  met  de  beginselen  van  de  leiders  der  vereeniging  niet 
bemoeiden  '),  dien  weg  meer  en  meer  bewandelden.  Waren  ech- 
ter de  Staten-Greneraal ,  beroemd  om  hunne  voor  dien  tijd  ver- 
lichte inzichten,  geneigd  om  zich  door  eene  betrekkelijk  kleine 
compagnie  als  de  Noordsche  meer  en  meer  te  laten  medesiepen 
op  den  weg  van  bescherming  en  monopolie  ,  ook  toen  de  nood- 
zakelijkheid daartoe  weldra  was  opgehouden?  Waren  zij,  die  het 
toezicht  over  de  handelingen  der  door  hen  geschapene  compagnie 
oefenden,  medeschuldig  aan  de  richting  dier  handelingen?  Laat 
ons  ten  slotte  onderzoeken,  in  hoeverre  de  regeering  de  Noord- 
sche Compagnie  in  haar  egoïstisch  streven  steunde. 

In  de  eerste  plaats  komt  natuurlyk  bij  het  bespreken  der  hulp , 
van  staatswege  aan  de  Noordsche  Compagnie  verstrekt,  het  octrooi 
zelf  in  aanmerking.  Wij  hebben  reeds  opgemerkt ,  dat  de  Staten- 
Generaal  slechts  daarom  eenheid  onder  de  Nederlandsche  walvisch- 
vaarders  wilden,  omdat  zij  het  onmogelgk  achtten  op  andere 
wgze  den  Engelschen  ontzag  in  te  boezemen,  en  dat  zij  het 
octrooi  eerst  verleenden ,  toen  de  Engelschen  zejven  door  geweld- 
dadig optreden  het  sein  daaitoe  gegeven  hadden.  Het  komt  mg 
dan  ook  voor ,  dat  de  veroordeeling ,  door  De  la  Court  —  en  na 
hem  door  bgna  alle  schrgvers  —  over  het  beleid  der  Staten- 
Generaal  in  deze  zaak  uitgesproken ,  onverdiend  is.  De  beroemde 
vgand  van  alle  bescherming  verklaart ,  dat  de  oprichting  der 
Noordsche  Compagnie  >quaalik  gedaan  was,*'  omdat  de  wal- 
vischvangst  na  de  opheffing  van  het  octrooi  sterk  is  toege- 
nomen; >dog  met  het  opregten  der  Geoctroy eerde  Compagnien 
op  Oost-  en  West-indien,"  dus  vervolgt  hij,  »was  het  een 
geheele  andere  saak:  want  het  een  noodsakellk  quaad 
heeft  schgnen  te  weesen ,  om  datmen  wilde  handelen  in  ende  om- 
trent soodaanige  Landen ,  daar  onse  vyanden  voor  particulieren  te 
sterk  souden  sgn  geweest;  sulks  in  alle  manieren  schijnd  dienstig 
geweest  te  zyn ,  dien  handel  door  een  kragtig  gewaapende  hand  te 


*)  Wassenaer,  Ilist.  verh.  VIII  fol.  96.  —  Geen  pamphlet  is  mij  bekend ,  dat 
klaagde  over  de  handelwijze  van  de  bewindhebbers  der  N.  C,  die  toch  ook  de 
voor  de  O.-l.  C.  eoo  kritieke  jaren   1622 — 24  mede  doorleefden. 


96 

ioudeoren ;  en  dat  vermits  dit  Land  met  den  oorloge  teegen  den 
Koninge  van  Spanjen  worstelende,  alle  sijne  kragten  noodighad, 
het  seor  voorsigtelik  is  geweest,  die  Geoctroyeerde  Compagnien  op 
te  regteu  •)."  Uit  het  door  De  la  Court  zelven  later  aangevoerde  *) 
blykt  voldoende,  dat  men  bij  de  oprichting  der  Noordsche  Com- 
pagnie volkomen  in  hetzelfde  geval  was  als  bij  de  Oost- 
en West-Indische  Compagniön  *) ,  en  had  men  ook  bij  deze  ver- 
eenigingon  eeno  proef  met  de  opheffing  genomen ,  de  uitkomst  zou 
ongetwijfeld  evenzeer  ten  nadeele  der  octrooien  zijn  uitgevallen  als  het 
in  1642  met  de  Noordsche  Compagnie  het  geval  was.  De  woorden 
van  De  la  Court  zelven  over  de  Oost-  en  West-Indische  Compag- 
nien bevatten  dus  de  beste  rechtvaardiging  van  het  beleid  der 
St aten-Generaal  met  betrekking  tot  de  Noordsche. 

Den  inhoud  van  het  octrooi  deelde  ik  reeds  boven  mede.  Het 
was  den  27  Januari  1614  voor  drie  jaren  verleend  ♦)  en  werd 
den  1  April  1615  voor  nog  een  jaar  verlengd  '):  met  het  jaar 
1618  zou  dus  de  visscherij  weder  openvallen.  Maar  reeds  24 
Januari  1617  was  het  octrooi  der  Noordsche  Compagnie,  nu  ver- 
eenigd  met  die  van  Zeeland ,  op  nieuw  verlengd ,  ditmaal  voor  vier 
jaren  •) :  de  eenige  merkwaardige  bepaling  was,  dat  de  regee- 
ring —  gewaarschuwd  door  de  geschillen  der  Noordsche  Compagnie 
met  de  kleine  Noordsche  en  met  de  Zeeuwen  -  zich  de  beslis- 
sing in  twisten  tusschen  de  leden  der  compagnie  voorbehield  *). 
Met  het  jaar  1621  eindigde  echter  ook  dit  octrooi  en  de 
Noordsche  Compagnie  drong  op  vernieuwing  aan  •).  Maar  onder- 
wijl was  er  onder  de  Nederlandschc  walvischvaarders  een  twist 
ontstaan,  die  zelfs  door  bemiddeling  der  Statcn-Generoal  niet  bij- 
gelegd kon  worden.  En  daar  alleen  samenwerking  van  allen  te- 
gen den  gemeenschappelijken  vijand  het  doel  der  Staten  mot  het  ver- 


*)  Aauwysing  der  heils.  polit.  Grouden.  p.  8^,  85. 

*)  Aanwjsing.  p.  188,  191. 

•)  Vgl.  p.  75  Noot  3. 

*)  R.  S.-O.  27  Jan.,  27  Mrt.  1614. 

•)  R.  S.-G.  4  Apr.  ICU,  1  Apr.  1615.  —  Req.  der  N.  C.  aao  de Stn.-Gen. 
dd.  1   Apr.  1615,  in:  Noordsche  togten.  4.  j/oop.  N.   C.  R.-A. 

•)  R.  S.-G.  23  Der.  1616,  21  .  24  Jan.   1617. 

')  Gr.  Placaelb.  I  p.  673,  74.  —  R  S.-G.  24  Jan.  1617.  —  Sent.  t.  de 
H.  R.  in  zake  de  N.  C.  Noordcrkw.  c.  Amst.  dd.  81  Mrt.  1635.  —  Van  de 
bevoegdheid .  die  de  regecring  zich  zelve  dus  toegekend  had ,  maakte  z\j  slechts 
hoogst  zelden  gcbrnik  en  altgd  om  de  walvischvaarders  tot  eenheid  te  brengen, 
(cf.  R.  S.G.  2  Sept.  1621,  25  Jan.,  3.  4,  5  Febr.  1622,  24  Mrt., 
14  Apr.   1623.) 

•)  R.  S-G.  24  Ang.,  1,  2  Sept.,  6  Oct.  1621,  8  Jan.  1622.  —  Req.  der 
N.  C.  aan  de  Stn -Gen.  dd.  1  Sept.  1621,  in:  Noordsche  togtcn.  S.Ontd.  t.  Jan 
Mayen-eiland.  R.-A.  —  Rrq.  drr  kl.  N.  (\  aan  dr  Stn.-Gn.  dd.  2  Sept.  1621, 
iu:  Noordsche  togteii.  2.   Admiraliteit.   K.-A. 


97 

leenen  yan  het  octrooi  der  vereeoiging  geweest  was,  scheen  het 
werkolgk  de  vraag  of  het  vernieuwd  zou  worden.  De  Staten- 
Oeneraal,  wien  hefc  onmogelijk  was  de  twistenden  te  vereenigen, 
namen  een  voorloopigen  maatregel  en  gaven  aan  beide  partijen 
den  4  Februari  1622  verlof  om  voor  dat  jaar  op  zekere  voorwaarden 
en  met  eene  regeling,  die  ze  dwong  elkaar  niet  te  hinderen,  de 
walvischvangst  gezamenlijk  te  oefenen  * ).  De  regeering  oordeelde 
het  nog  steeds  noodig ,  de  Nederlandsche  -walvischvaarders  als  een 
vast  aaneengesloten  macht  tegenover  de  Engelschen  te  stellen ,  en 
spaarde  daarom  geene  pogingen  om  hen  nog  tot  eenheid  te  bren- 
gen. De  regeling  van  1622  voldeed  geheel  aan  hare  verwachting: 
den  20  December  1622  werd  in  de  statenvergadering  een  request 
voorgelezen  van  de  drie  Nederlandsche  compagniën  voor  de  wal- 
vischvangst, die  »nu  tsamen  vereenicht'*  waren.  Zy  verzochten 
een  nieuw  octrooi ,  dat  hun  nu  reeds  twee  dagen  later  voor  twaalf 
jaren  verleend  werd  *). 

Het  schgnt  mij  zeer  twijfelachtig ,  of  de  St^ten-Generaal  ditmaal 
niet  den  goeden  weg  verlieten  en  overgingen  tot  bescherming ,  waar 
de  omstandigheden  zulk  eenen  voor  het  publiek  belang  schadelijken 
maatregel  niet  wettigden.  Het  gevaar  toch  voor  buitenlandsche 
aanvallen  was  grootendeels  geweken.  Engeland  deed  in  1623  en 
1624  nog  wel  pogingen  om  zgne  uitsluitende  pretensiën  te  hand- 
haven ,  maar  het  had  de  macht  niet  om  z^'nen  wil  door  te  zetten. 
Denemarken  ,  dat  eerst  in  1623  met  de  Nederlanders  ernstig  in 
conflict  kwam,  had  nooit  den  emstigen  wil  hen  van  Spitsbergen 
te  verdreven.  Toch  liet  zich  misschien  het  nieuwe  octrooi  als 
voorzorgsmaatregel  wel  verdedigen,  maar  zeker  onverdedigbaar 
was  het ,  dat  de  Staten  tegelykertyd  een  grooten  stap  op  den  weg 
der  bescherming  vooruit  deden.  Het  octrooi  van  1622  verschilde 
in  vier  punten  met  de  vroegere,  en  het  verschil  was  steeds  ten 
nadeele  der  vrijheid.  Beeds  in  do  voorgaande  bladzgden  merk- 
ten w^*  op,  dat  ditmaal  voor  het  eerst  niet  als  vroeger  aan 
nieuwe  participanten  gelegenheid  werd  gegeven  om  tot  de  Noord- 
sche  Compagnie  toe  te  treden :  de  bescherming  aan  de  vereeniging 
verleend  ontaardde  dus  in  eene  bescherming  van  bepaalde  personen. 
En  wat  do  zaak  nog  erger  maakte  was,  dat  de  voordeelen  van 
het  octrooi  nu  niet  meer  voor  drie  of  vior  jaren,  maar  voor  den 
langen  tyd  van  twaalf  jaren  aan  dezelfde  participanten  gegund 
werden ,  terwgl  de  straf  op  inbreuken  van  het  octrooi  —  vroeger 
alleen  in  verbeurdverklaring  van  schip  en  goed  bestaande  —  nu 
met  eene  boete  van  ƒ  6000  voor  elk  schip  verzwaard  werd.  Een 
laatste  verschil  met  de  vroegere  octrooien  was ,  dat  in  1622  —  waar- 


>)  R.  S-6.  26  Jan.,  8.  4,  6  Febr.  1622. 
>)  R.  S.-0.  20,  22  Dec.  1622. 


98 

schijnlyk  om  »lorrendrayeri6n*'  met  kracht^en  zekerheid  te  weren  — 
do  bepaling  gemaakt  werd,  dat  niet  alleen  handel  en  visschergy 
maar  zelfs  de  vaart  op  Spitsbergen  niet  vrij  meer  zou  zyn.  Zelden 
kwam  het  zeker  voor ,  dat  een  Nederlandsch  schip ,  dat  zich  met 
op  de  yisschery  wilde  toeleggen,  naar  het  verafgelegone  eiland 
kwam,  maar  de  omstandigheid,  dat  het  > havenen"  aan  dexe 
eenige  rustplaats  in  de  IJszee  tot  1642  niet  geoorloofd  was ,  kan 
toch  niet  anders  dan  ongunstig  op  de  ontdekkingsreizen  in  het 
noorden  gewerkt  hebben  *). 

Het  monopoliestelsel  won  nu  blikbaar  allengs  in  kracht:  het 
octrooi,  dat  eerst  met  het  einde  van  1634  vervallen  zou,  werd 
reeds  25  October  1633  op  geheel  dezelfde  voorwaarden  als  in 
1622  zonder  eenige  moeielijkheid  voor  niet  minder  dan  acht  jaren 
vernieuwd  ').  Eerst  toen  dit  octrooi  met  het  einde  van  1642 
afgeloopen  was,  toen  de  Engelschen  sinds  achttien  jaren  geene 
vijandelijkheden  meer  gepleegd  hadden  en  ook  de  Denen,  al  was 
het  met  leedwezen,  in  de  vrije  visscherij  der  Nederlanders  nit- 
drukkelijk  bewilligd  hadden,  zagen  de  Staten  het  verkeerde  van 
hunne  handelwijze  in  ').  De  aandrang  van  alle  landprovinciSn , 
die  aandeel  aan  het  octrooi  wilden  hebben ,  en  die  dus  de  moeielgk- 
heid  eener  goede  regeling  bizonder  verzwaarden,  zal  het  bare 
daartoe  bijgebracht  hebben:  hoe  het  zy ,  het  octrooi  werd  in  1642 
niet  meer  vernieuwd  ♦). 

Nauw  hing  met  het  verleenen  van  octrooi  samen  het  zorgen 
voor  een  behoorlijk  geleide  van  de  vloten  der  Noordsche  Com- 
pagnie. Jaarlijks  van  den  aanvang  af  verzocht  de  compagnie  van 
de  Staten-Generaal  eenige  oorlogschepen  ter  harer  bescherming 
tegen  Engelschen  en  andere  v^anden;  jaarlijks  werd  het  verzoek 
aanvankelijk  toegestaan.  En  terecht:  hetzelfde  motief,  dat  de 
regeering  tot  het  verleenen  van  een  octrooi  gedreven  had,  moest 
haar  ook  bewegen  tot  het  ondersteunen  der  compagnie  met  kon- 
vooischepen ,  zoolang  zij  zelve  niet  in  staat  was  in  hare  verdedi- 
ging te  voorzien.  Voornamelijk  daaraan  was  het  dan  ook  te  dan- 
ken ,  dat  de  Engelschen  de  vsral vischvaarders  in  de  drie  eerste  jaren 


")  VgL  Zorgdrager,  Grocnl.  viswh.  p.  237.  —  De  walvischvangst.  1  p.  81. 

»)  R.  S.-G.  18.   25  Oct.   1633. 

•)  Reeds  ia  1636  had  de  N.  C.  te  vergeefs  om  verlenging  van  octrooi  aange- 
honden.  (VersL  der  1*  en  2«  confer.  met  de  N.  C,  conc.-rapp.  aan  de  Stm  v. 
HoU.,  in:  Stn.  N.  C.  v.  d.  firl.  gedeput.  R.-A.)  In  1642  herhaalde  ai  dit  ver- 
zoek nadrukkelijk.  (Req.  der  N.  C.  aan  do  Stn.  v.  Holl.  dd.  18  Jan.  1642,  in: 
Stn.  N.  C.  V.  d.  Ilrl.  gedeput.  R.-A.) 

*)  Aanwysing.  p.  191.  —  De  octrooien  zyn  o.  a.  afgedrukt  in:  Gr.  Placaetb. 
I  p.  669,  671,  673,  677.  --  Ue  eenjarige  verlengingen  van  1615  en  1622  waren 
echter  tot  nog  toe  niet  bekend;  het  schgnt  niemand  iu  het  oog  gevallen  te  z\jn,  dat 
de  jaren  xonder  deie  beide  niet  aansloten.  (Zie  o,  a  Ln«ac ,  HolL  rijkdom.  1  p.  847J 


99 

na  de  oprichting  der  Noordsche  Compagnie  met  rust  lieten.  Maar 
toen  begonnen  de  Staten  ook  te  bedenken,    dat  juist  om  aan  de 
Engelschen  krachtigen     weerstand  te  bieden,    do  compagnie  was 
opgericht ,  en  zij  vermaanden  haar  das  om ,  nu  betere  tijden  schenen 
te  zgn  aangebroken,   zelve  »wel   ende  sterck  te  equiperen  ende 
ujt  te  varen  opte  Visscherije,  dat  sy  die  soude  kunnen  mainte- 
neren jegens  alle  beletselen  ')/'     De  aanval,  door  de  Engelschen 
dien  zomer  (1617)  op  drie  Zeeuwsche  schepen  aan  Spitsbergen  ge- 
daan, de  onaangenaamheden  tusschen  beide  natiën  in  1618  bewezen 
echter    voldoende,    dat   de   positie  der  Noordsche  Compagnie  op 
Spitsbergen   voorloopig  nog  zeer  gevaarlijk  bleef  en  de  konvooi- 
schepen  werden  tot  1620  toe  zonder  bezwaar  toegestaan.  In  1621 
echter  gaf  de  provincie  Holland ,  de  jaarlijkscho  uitgaven  voor  de 
Noordsche  Compagnie  moede ,  den  verstandigen  raad  om ,  voordat 
men   op  nieuw  tot  het  toestaan  der  konvooischepen   overging,  te 
onderzoeken  of  het  algemeen  belang  door  de  walvischvangst  vol- 
doende gebaat  werd  om  de  gedurige  uitgaven  te  wettigen  ').  De 
raad  werd  opgevolgd  en  het  onderzoek  schgnt  een  voor  de  Noord- 
sche Compagnie  ongunstig  resultaat  opgeleverd  te  hebben :  althans 
juist  dit  jaar  voor  het  eerst  sinds  hare  oprichting  werd  het  konvooi 
geweigerd ,  hoewel  er  geruchten  in  omloop  waren ,  die  van  zware 
nitmstingen  der  Engelschen  tegen  de  walvischvaarders  spraken  '). 
Sedert  werd^  van  het  toestaan  den  konvooischepen  door  de  Staten- 
Oeneraal  geen  vaste  regel  meer  gemaakt ;  slechts  wanneer  bizon- 
dere  omstandigheden  het  wenschelijk  deden  voorkomen,  werd  do 
walvischvloot  door  oorlogschepen  begeleid.     De  Engelschen  zagen 
weldra   voor  goed    van    eene   aanvallende  houding  af;    tegen  do 
Denen  kon  de  Noordsche  Compagnie  zich  zelve  handhaven  en  kon- 
vooischepen werden  dus  meer  en  meer  eene  zeldzaamheid.     Toch 
vinden  wij  ze  nog  in  1639   *)  en  zelfs  na  den  val  der  compagnie 
in  1652  genoemd  '). 


»)  Gr.  PUcaetb.  I  p.  673.  —  R.  S.-G.  24  Jan.,  16  Mrt.  1617. 

•)  R.  H.  verg.  v.  20  Apr.— 8  Mei  1621.  p.  79.  (Resolutie  „*i  vcrsoeck  te 
difficalteren  ,  tot  dat  men  sien  aal  wat  profijt  het  pnblijck  yan^dien  Handel  is 
genietende ,  te  meer,  soo  verstaen  wordt ,  dat  daer  door  ghernineert  worden  de 
oude  Neeringen  Tan  Oly-slaen  ,  en  van  de  Handelaers  met  Zaet.") 

•)  R.  S.-G.  15  Mei  1621. 

*)  Aitzema,  Sakcn  v.  Staet.  Il  p.  620. 

»)  Gr.  Placaetb.  I  p.  688,  84.  —  De  statistiek  der  jaarlgksche  konvooien  is 
ali  volgt: 

1614  8  schepen.  (R.  S.-G.  4  Apr.,  29  Sept.  1614.— Miss.  der  Stn.-Gcn.  aan  de  Adm. 

V.  de  Maas,  dd.  20  Ang.  1614,  in:  CoU.  Bisdom.  160.  R.-A.  — 
Resol.  Adm.  Arast.  24  Apr.,  2,  5  Mei  1614.) 

1615  8        ,         (R.  S.-G.  20  Nov.  1614,  1  Apr.  1615.   —    Req.  der  N.  C. 

dd,  1  Apr.  1615,  in:  Noordsche  togtcn.  4.  Loop.  N.  C.  R.-A.) 

7» 


100 


Aan  het  hoofd  van  het  konvooi  werd  door  de  Staten-Generaal 
steeds  een  Commandeur-generaal  geplaatst ,  die ,  bijgestaan  door 
een  raad  uit  de  andere  kapiteins  der  konvooischepen  (als  Yice- 
Admiraal  en  Schout-bij -Nacht)  en  zoo  mogelijk  ook  uit  de  schip- 
pers van  de  schepen  der  compagnie,  over  alle  zaken  van  belang 
besliste.  Alles  wat  op  de  verdediging  der  schepen  betrekking 
had,  was  uitsluitend  aan  dezen  raad  overgelaten,  en  de  afschei- 
ding tusschen  krggs-  en  handelszaken  was  zoo  scherp,  dat  het 
aan  de  bemanning  van  het  konvooi ,  die  natuurlgk  aan  Spitsber- 
gen meestal  zonder  werk  was ,  verboden  was  den  walvischvaarders 
in  hun  bedrijf  de  behulpzame  hand  te  bieden  anders  dan  tegen 
betaling  *).  Ter  vergoeding  van  de  kosten,  door  de  Staten-Ge- 
neraal voor  het  konvooi  gemaakt ,  werd  verder  van  de  Noordscbe 
Compagnie  een  vast  >  lastgelt"  geheven ,  dat  bestond  in  1 J  */,  in- 
komend recht  van  de  ingevoerde  goederen  ^).     Dat  dit  voor  de 


161G  5  schepen.  (R.  S.-G.  28  Apr.,  11.   12,  23  Mei,  2  Jnni  1616.  —  Req. 

der  N.  C.  dd.  29  Apr.  1616,  in:  Noordsche  togten.4.  Loop.  N.  C. 
R.-A.  —  Instr.  der  Sin.-Gen.  voor  Schrobop  dd.  23  Mei  1616.) 

1617  1        „        (R.  S.-G.  20  Apr.,  13,  15  Mei  1617.) 

1618  2        „        (R.  S.-G.  12,    30  Jan.  1618.  —  Sent.  v.  de  H.  R.  m  zake 

de  N.  C.  Noorderkwart.  c.  Amst.  dd.  81  Mrt.  16«15.) 

1619  3        ,        (R.  S.-G.  23,  28  Mrt.,  7,  15  Mei  1619.) 

1620  1        ,         (R.  S.-G.  23,  27  Mrt.,  13  Apr.  1620.  — .  Req.  der  N.  C. 

dd.  27  Mrt.  1620,  in:   Noordsche  togten.  2.  Admir.  R.-A.) 
(R.  S.-G.  28,  30  Apr.,  15  Mei  1621.) 
(R.  S.-G.  17,  29  Apr.  1622.) 


1621  geene  « 

1622  geene  „ 

1623  geene  „ 

1624  gcenc  ;, 


(R.  S.-G.  14,  16  Mrt.,  23  Apr.  1624.  —  Vgl.  echter  hierue 

Hfdst.  VI  ad  1624.) 

(R.  S.-G.  26  Mrt.,  10  Mei  1625.) 

(R.  S.-G.  26  Fcbr. ,  23  Mrt.  1626.) 

(R.  S.-G.  16  Mrt.  1627.) 

(R.  S.-G.  1,  3  ^Irt.  1628.) 

(R.  S.-G.  11 ,  25  Apr. ,  2  .  3 ,  16  Mei  1629.) 


(R.  S.-G.   19  Apr.  1631.) 


1625  1        , 

1626  2 

1627  2        „ 

1628  2        „ 

1629  geene  „ 

1630  geene  „ 

1631  geene  „ 
1632i 

tot  [geene  „ 
1638) 
1639  1         n 

16401 
tot  jgeene  „  

1642\ 

De  kleine  N.  C.  verkreeg  in  1618  en  1620  voor  zich  alleen  nog  ecnig  geschat 
ter  leen.  (R.  S.-G.  17  Mrt,  21,  25  Apr.  1618,  —  4,  18,  28  Apr.,  1  Mei  1620) 

>)  R.  S.-G.  29  Apr.  1615.  —  Instr.  der  Stn.-Gcn.  voor  Quast  en  Schrobop, 
dd.  29  Apr.  1614,  23  Mei  1616. 

*)  Miss.  der  Stn.-Gen.  aan  do  .\dmiralit.  v.  de  Maas  dd.  20  Ang.  1614,  in: 


(R.   S.-G.  23  Apr.,  16,18  Juni  1689.  —  Aitzema ,  Saken 
V.  Staet.    II  p.  629.) 


101 

regeering  eene  niet  geheel  te  verwerpen  bron  van  inkomsten  was , 
blgkt  nit  het  feit,  dat  in  1632  voor  éen  beladen  walvischvaarder 
aan  inkomend  recht  werd  betaald  ƒ  231 — 12  st.  voor  de  traan , 
ƒ  189 — 12  st.  voor  de  baarden  ^). 

Wij  zagen  dus ,  dat  het  verleenen  van  octrooi  en  het  toestaan 
van  konvooischepen  —  maatregelen  van  geheel  gel^ke  strekking  — 
volkomen  gerechtvaardigd  waren  door  den  drang  der  omstandig- 
heden; w^    hadden  echter  tevens  gelegenheid  op  te  merken,  dat 
de  Staten-Oeneraal  bg  het  eerste  middel,   weinig  lettende  op  de 
eischen   van  het  oogenblik,  te  lang  voortgingen  met  hunne  be- 
schermende hand  over  de  kooplieden  uit  te  strekken,  eene  fout, 
die  zg  bij  hot  tweede  middel  gelukkig  wisten  te  vermeden.     De 
hulp ,  voor  het  overige  door  de  Staten-Generaal  aan  do  compagnie 
verstrekt,  draagt  evenals  de  reeds  besprokene   over  het  ge- 
heel  den  stempel  hunner  vrgzinnige  regeeringsbeginselen.     Zg 
verleenden  aan  de  compagnie  allen  noodzakel^ken  steun ,  maar  zg 
handhaafden  tevens  vooral  in  den  beginne  ook  tegenover  de  com- 
pagnie   zelve   het   beginsel  van  gel^ke  rechten  voor  alle  natiën, 
dat  tot  de  oprichting  eener  geoctrooieerde  vereeniging  had  geleid. 
Zoo  bevalen  zg  den  bevelhebbers  van  het  konvooi  ten  strengste, 
alle  aanvallen  van   vreemden  op  de  schepen  der    compagnie  te 
keer  te  gaan,   maar   om  ook  van  hunne  z^'de  alle  vreemde  wal- 
vischvaarders  tot  de  visscherg  toe  te  laten  ^) ;  zoo  weigerden  zg 
standvastig  de  compagnie  te  volgen  op  den  weg  der  bescherming 
door  den  invoer  van  traan  en  baarden  van  buitenslands  te  ver- 
bieden ')  en  zoo  werd  ook  de  zeevisscherij  van  Neder] andsche  >b7- 
vaerders*'   nooit  door   hen  geweerd  *).     Van   den  anderen  kant 
poogde  de  regeering  de  compagnie  tegen  inbreuken  op  haar  octrooi 
langs  slinksche   wegen  te  beschermen  door  het  plakkaat  van  11 
Haart  1633  *).  Zij  maakte  dadelijk  een  einde  aan  den  windhan- 
del in  traan  en  baarden,  die  in  de  laatste  jaren  der  compagnie 
oen  noodlottigen  invloed  dreigde  te  hebben.     Een  mandement  van 

ColL  Bisdom.  160.  R.-A.  —  Resol.  Adm.  Amst.  26  Aug.  1614.  —  R.  S.-6.  24  Oct. 
1642.  — De koQTOoigdden  werden  later,  waarschijnlijk  in  1623(R.S.-6. 12  Joli  1622), 
tot  2*/^  verhoogd  (6r.  Placaeth.  1  p.  682.  —  Lnzac,  HoU.  rijkd.  1  p.  848)  en 
eent  in  1675  afgeschaft.  (Zorgdrager,  Groenl.  vissch.  p.  801.) 

*)  Dictom  ▼.  de  H.  R.  in  zake  de  N.  C.  Hoorn  c.  Enkh.  dd.  8  Apr.  1687.  — 
•Corte  Deductie"  der  N.  C.  dd.  18  Sept.  1624 ,  in :  Noordsche  togten.  4.  Loop. 
N.  C.  R..A.  —  Gr.  Placaeth.  I  p.  679. 

*)  Instr.  der  Stn.-Gen.  voor  Qaast  en  Schrohop  dd.  29  Apr.  1614,  23  Mei  1616 

')  Zie  hierTÖor  p.  89. 

«)  Zie  hiervoor  p.  92. 

•)  Zie  hiervoor  p.  90.  —  De  „violatenrs"  van  het  octrooi  der  N.  C.  moesten 
op  bevel  der  Stn.-Gen.  door  de  konvooiers  genomen  en  met  schepen,  vangst  en  ge- 
reedschappen in  Nederland  ingebracht  worden  om  voor  de  admiraliteit  terecht- 
Seateld  te  worden.  (Instr.  der  Stn.-Cren.  voor  Schrobop  dd.  28  Mei  1616.) 


102 

prins  Frederik  Hendrik  ontsloeg  de  contractanten  in  zulke  zaiken 
vau  de  levering,  en  hoewel  men  laag  neerzag  op  dengene,  die 
zich,  zooals  men  zeide,  >met  Prins  Fredrik  Hendrik  behielp/* 
waren  de  nadeelige  gevolgen  van  den  windhandel  door  den  maat- 
regel natunrlijk  voorkomen  *).  Ook  John  Osborne,  een  Engelsch- 
man,  die  door  eene  op  aansporing  van  de  bewindhebbers  der  Noord- 
sche  Compagnie  gedane  uitvinding  veel  bijgedragen  had  tot  het 
rijzen  van  den  prijs  van  het  balein,  werd  dadelijk  door  de  Staten- 
Generaal  met  een  octrooi  voor  tien  jaren  begiftigd  ^). 

Al  deze  handelingen,  die  mij  toeschynen  den  toets  der  kritiek 
zegevierend  te  kunnen  doorstaan ,  getuigen  van  het  loffelgk  streven 
der  Staten-Generaal ,  om  de  door  hen  in  het  leven  geroepene  com- 
pagnie zooveel  mogelyk  te  helpen  en  aan  den  anderen  kant  toch 
niet  de  eischen  te  vergeten,  die  eene  vrijzinnige  staatkimde  hun 
deed.  Het  was  echter  reeds  vooraf  te  vreezen,  dat  de  regeering , 
dus  geslingerd  tusschcn  de  begeerte  om  eene  uit  haren  aard  uit- 
sluitende vereeniging  van  onderdanen  vooi*t  te  helpen  en  den 
wensch  om  liberaal  te  blijven  ook  tegenover  vreemden,  niet  alt^d 
het  rechte  pad  zou  blijven  bewandelen ,  maar  dat  z|j  dikwgls  zou 
afwijken.  En  werkelyk  gebeurde  het  zoo  I  Het  toezicht ,  door  de 
Staten  aanvankelijk  op  de  daden  der  compagnie  gehouden,  om  haar 
te  noodzaken  de  beginselen  van  uitsluiting ,  die  zij  aankleefde ,  ten 
minste  niet  tegenover  vreemde  natiön  in  praktijk  te  brengen  *) ,  ver- 
flauwde langzamerhand  en  hield  weldra  geheel  op.  £n  toen  de 
Noordsche  Compagnie  eenmaal  de  bezwaren  van  haren  toestand 
te  boven  gekomen  was  en  dus,  terwijl  zij  den  steun  der  Staten- 
Generaal  geheel  missen  kon,  hun  toezicht  en  himne  waarschu- 
wende stem  moer  dan  ooit  behoefde,  gaf  de  regeering  door  het 
verlengen  van  het  octrooi  juist  het  eerste  blijk  van  hare  veranderde 
gezindheid.  Maar  het  was  niet  het  laatste!  De  Staten-Generaal 
namen  in  de  geschillen  der  Noordsche  Compagnie  met  Denemarken 
steeds,  en  soms  ten  onrechte,  de  partjj  hunner  onderzaten,  en 
toen  in  1632  en  1633  de  Franschen  door  de  schepen  der  compagnie 
uit  de  Robbenbaai  verdreven  waren ,  namen  de  zoo  vrijzinnig  ge- 
prezene Staten  tegenover  de  klachten  der  verongelijkten  eene  hou- 
ding aan,  die  overtuigend  bewees,  dat  ook  zfj  zich  soms  door 
partijdigheid  van  het  rechte  pad  lieten  brengen  *). 

*)  Zorgdrager,  Groenl.  visach.  p.  800.  —  Tegcnw.  Staat.  I  p.  598. 

*)  Wassenaer,   Hist.  verh.  VIII  foL  87.  —  Zie  meer  hierna  Hfdst.  III. 

*)  R.  S.-G.  29  Apr.  1615 ,  16  Mrt.  1617.4  Febr.  1622.  —  Inatr.  der  Stm-Gea. 
▼oor  Qaast  en  Schrobop  dd.  29  Apr.  1614,  28  Mei  1616. 

^)  Zie  over  de  houding  der  Stn.-Gen.  tegenover  de  N.C.  en  hare  medediogen 
meer  aan  het  einde  van  Hfdat.  VIII  en  IX.  —  Vgl.  over  do  hnlp,  door  de 
regeering  na  den  val  der  N.  C.  aan  de  Nederlandache  walvischvaarders  verleend: 
Tegenw.  Staat.  I  p.  598,  98.  —  De  walviachvangst.  I  p.  21—84,  II  p.  88. 


HOOFDSTUK  III. 


DE  WALVISCHV ANGST  DER  NOORDSCHE  COMPAGNIE. 


Wg  hebben  in  het  vorige  hoofdstuk  gezien,  hoe  de  Noordsche 
Compagnie  ingericht  was  en  welke  beginselen  zg  aankleefde; 
w$  znllen  nu  trachten  te  schetsen ,  hoe  die  zonderling  ingerichte 
vereeniging  deze  bekrompene  beginselen  by  haar  bedrijf  in  toe- 
passing biucht.  Het  laat  zich  vooruitzien,  dat  w^  hier  geen 
tafereel  zullen  kunnen  ophangen  van  den  weldadigen  invloed,  van 
het  leven  en  do  drukte,  van  de  verbeteringen  en  bezuinigingen, 
die  de  vrije  concurrentie  aanbrengt;  maar  toch  blyfb  het  schouw- 
spel aantrekkelgk  genoeg.  Het  is  belangwekkend ,  die  kooplieden , 
die  eenvoudige  zeelieden  der  zeventiende  eeuw  zich  te  zien  inspan- 
nen om  een  nieuw  bedrgf  te  grondvesten;  het  is  een  tooneel, 
dat  onze  bewondering  opwekt ,  te  zien ,  hoe  die  onervaren  mannen , 
van  alle  kanten  besprongen  en  met  den  ondergang  bedreigd ,  wel- 
dra den  palm  der  overwinning  wegdragen  en  al  hunne  mede- 
dingers in  dat  nog  zoo  kort  geleden  hun  onbekende  bedrgf  over- 
treffen, —  hoe  zg,  de  bewoners  van  een  spanne  gronds,  de  barre 
en  bgna  ongekende  kusten  der  IJszee  met  een  drukte  en  gewoel 
vervallen,  die  nog  na  verloop  van  eeuwen  algemeene  belangstel- 
ling wekken. 

Ten  einde  een  duidelgk  overzicht  van  de  werking  der  Noordsche 
Compagnie  te  verkrijgen,  doen  wg  het  best  haar  in  haar  bedrijf 
te  volgen:  z^  zelve  wgst  ons  den  weg,  dien  wij  bij  ons  ver- 
haal moeten  gaan.  Wy  vinden  haar  reeds  dadelgk  bezig  met 
het  gereedmaken  der  walvischvloot.  Zoodra  de  algemeene  ver- 
gadering in  het  begin  van  Maart  het  getal  schepen  bepaald  had, 
dat  dit  jaar  naar  het  noorden  zou  zeilen,  zetten  de  kamers 
zich  gverig  aan  het  werk  om  de  schepen,  die  elk  volgens  hare 
quote   leveren   mocht  ^),  voor   de  reis  uit  te  rusten.     Het  eerst 


■)  Dat  het  aantal  der  schepen,  door  elke  kamer  uitgerust,  daarom  niet  altijd 


104 

kwam  het  er  op  aan  een  geschikt  schip  te  vinden.  De  dnbbde 
bemanning,  die  men  steeds  meevoeren  moest,  vooral  de  mime 
vangst ,  maakte  het  wenschelgk  vrg  groote  schepen  voor  de  wal- 
vischvangst  te  gebruiken.  Maar  in  die  dagen,  toen  men  het 
Ijs  nauwelyks  zag ,  was  het  gevaar ,  waaraan  de  vaartuigen  bloot* 
stonden,  daarentegen  uiterst  gering,  en  men  koos  dan  ook  meestal 
oude  schepen,  die  voor  eene  verre  reis  niet  meer  deugden  *)• 
Waren  voor  de  zeevisschery  kleine  schepen  voldoende  *),  kajn- 
tale  schepen  van  2  tot  500  ton  ') ,  met  eene  bemanning  van  80 
k  90  man  *)  werden  voor  de  visscher^  in  de  baaien,  die  voor  de 
compagnie  altyd  hoofdzaak  bleef,  gekozen  '). 

Eenmaal  in  het  bezit  van  een  geschikt  schip,  had  men  zich 
bezig  te  houden  met  de  uitrusting,  die  zeer  omslachtig  was.  De 
inrichting  der  compagnie  zal  er  het  haie  toe  b^gedragen  hebben 
om  de  uitgaven  te  vermeerderen  en  om  niet  alt^d  d&ar  te  doen 
besparen,  waar  het  wen8chel|jk  en  noodig  scheen.  Hoe  dit  zg, 
men  klaagde  over  groote  kosten  *).  £n  geen  wonder!  Bg  een 
groot  schip  behoorden  toch  niet  alleen  4^6  sloepen ,  ruim  genoeg 
om  behalve  den  harpoenier  en  zyne  gereedschappen  eenen  stuur- 
man  en  vier  roeiers  te  kunnen  bevatten  ^);  maar  ook  verschil- 


geheel  geëvenredigd  was  atn  kaar  aandeel  in  de  compagnie ,  blijkt  o.  a.  nit  hei  Ibtt, 
dat  de  Amsterdamsche  kamer,  die  de  helft  der  aandeelen  bezat,  in  1614  ileehta 
4  van  de  11  tchepen  en  jachten  nitrnstte.  (Resol.  Admir.  Amit.  19  Apr.  1614.) 
Het  komt  mij  daarom  niet  onwaarsch^nlijk  vuor,  dat  slechts  bet  aantal  der 
sloepen,  die  iedere  kamer  volgens  bare  qnote  in  zee  mocht  brengen ,  door 
de  algeraeene  vergadering  bepaald  werd.  Daar  die  sloepen  dikwijls  in  het  noor- 
den achterbleven,  kon  men  met  het  zenden  van  weinige,  zeer  groote  schepen, 
van  veel  volk  en  veel  victualie  voorzien,  volstaan  en  de  te  groote  vangst  door 
naschepen  laten  afhalen. 

*)  Zorgdrager,  Groenl.  vissch.  p.  241.  —  De  walvischvangst.  I  p.  S2.  — 
Scoresby,  Accoant  of  the  arctic  regions.  II  p.  181. 

*)  Raven,  lonrnael  vande  rejse  nae  Spitsberghen.  p.  5. 

')  Edge,  Dntch  distnrbance,  bjj :  Porchas,  Pilgrimes.  III  p.  467»  68.  — 
Br.  V.  Catcher  aan  Heley.  dd.  29  Jani  1623 ,  bij :  Pnrchas,  1.  e.  III  p.  787.  ~ 
Een  schip  van  600  last  was  eene  groote  uitzondering.  (1  last  =  2  ion.) 

*)  Raven  (loornael  vande  rejse  nae  Spitsberghen.  p.  10)  noemt  een  tehip  be* 
mand  met  86  man. 

*)  Raven,  lonrnael.  p.  8. 

*)  Aanwysing  v.  gronden  en  maximen,  p.  75.  —  Scoresbj,  Aceonnt.  Il  p.  56.  — 
Repartitie  der  Amst.  bewindh.  N.  C.  dd.  19  Mrt.  1686,  in :  Stn.  N.  C.  t.  d.  Hri. 
gedepnt.  R.-A. 

*)  Req.  V.  Vrolicq  aan  de  Stn.-Gen.,  in:  NoordKhe  togten.  4.  Loop.  N.  C. 
R.-A.  —  Zorgdrager,  Groenl.  vissch.  p.  251 ,  882 ,  888.  —  De  walviachTaagsi. 
p.  IV.  —  Sent.  V.  de  H.  R.  in  zake  de  N.  C.  Il  oom  c  Enkh.  dd.  4  Apr.  1687.  — 
Br.  T.  Salmon  aan  Sherwin  dd.  24  Joni  1618,  —  van  Catcher  aan  Hekj 
dd.  17  Juni  1620,  —  van  Fanne  aan  Helej  dd.  24  Jnni  1628,  in:  Paraat, 
Pilgrimes.  III  p.  788 ,  785  ,  786. 


105 

lende  gereedschappen  voor  de  walvischyangst ,  vaten  of  qnarteelen 
om  de  gemaakte  traan  te  bergen,  of  ten  minste  duigen,  waar- 
uit de  kniper  ze  timmeren  kon ,  walvischlijnen  van  200  vadem  het 
stuk  '),  voorgangers   (kleine  lijnen,  die  aan  den  harpoen  beves- 
tigd  waren),   harpoenen  en  lenzen  om  walvisschen  en  walrussen 
te    vangen  en  te  dooden  moest  men  jaarlijks  medevoeren.    Want 
al  liet   men  jaarlgks   veel   in  het  noordon  achter  voor  het  vol- 
gende jaar,  steeds  was  er  nienw  gereedschap  noodig  ^).     Daarbg 
kwamen  de  kosten  tot  wapening  der  schepen.     Wel  gingen  er  in 
de  jaren,  dat  de  strijd  met  buitenlanders  het  levendigst  was,  meestal 
konvooischepen   mede   naar   het  noorden,  maar  men  wilde  toch 
niet   geheel   onvoorbereid   uitgaan.    Beeds   in   1614   voorzag  de 


')  Drie  Voytgien  na  Groenlandt.  p.  18.  —  Scoresbj  (Acconnt.  II  p.  178) 
fpraekt  TUI  800  vadem,  Zorgdrager  (Groenl.  tIbscIl  p.  335)  over  latere  t^den 
aprekende  van  125. 

*)  Zorgdrager,  Oroenl.  viasch.  p.  882,  88.  —  De  walvischvangst.  I.  p.  85.  — 
Hariena,  Vojage  into  Spitzb. ,  b^:  White,  Spitzb.  and  Oreenl.  p.  119,  20,  25.  — 
Corte  Deductie  ende  Remonstr.  der  N.  C.  dd.  18  Sept.  1624,  in:  Noordtche 
togten.  4.  Loop.  N.  C.  R.-A.  —  Zie  over  den  inbond  van  een  walvischvaarder 
de  Nederlandsche  en  Engelscbe  schaderekeningen  van  1617  en  18,  in:  Noordache 
togten.  4.  Loop.  N.  C.  R.-A.,  en :  Lias  loop.  1618.  R.-A.  —  Om  eenig  denkbeeld  te 
geven  van  de  onkosten  der  reeders,  ontleen  ik  daaraan  de  volgende,  zeker  nog 
al  hoog  getaxeerde  cijfers.  Een  traanketel  werd  berekend  op  pd.  vl.  66  —  14 — 4, 
een  lyn  op  1  pd.  vL ,  3  sloepen  op  50  pd.  vl. ,  l  lans  op  5  sh. ,  de  harpoenen, 
lenzen  en  messen  van  een  schip  te  zamen  op  25  pd.  vl. ,  6  gotelingen  op  ƒ900, 
1  mnaket  op  Ji  1 — 10 ,  100  pnnd  kmit  op  ƒ  45  ,  1  ton  bier  op  ^  8 ,  de  vic- 
tualie van  de  bemanning  van  een  schip  voor  eene  maand  op  75  pd.  vl.,  de  gage 
van  het  scheepsvolk  van  een  schip  voor  eene  maand  op  pd.  vl.  69 — 8 — 4 ,  de 
hereidingskosten  van  l  okshoofd  spek  tot  traan  in  Nederland  op  /  2.  —  Een 
beladen  walvischvaarder  werd  in  1624  van  een  Duinkerker  gerantsoeneerd  voor 
ƒ  10,000  en  ƒ  200  voor  de  zeilen.  (Wassenaer.  Hist.  verh.  VIII  fol.  86.)  —  Verder 
U^jkt  nog ,  dat  men  voor  eene  reis  medenam  2600  vaten  (Eng.  schaderekening) , 
dat  men  voor  de  vangst  van  1817  qnarteelen  6  sloepen  noodig  oordeelde,  dat 
eene  vangst  van  657  qnarteelen  geen  voldoende  vergoeding  gaf  voor  de  kosten 
der  uitrusting  van  een  schip,  dat  de  reeders  voor  het  opnemen  van  geld  (in  1682) 
betalen  moesten  8*/,  (Sent.  v.  de  H.  R.  in  zake  de  N.  C.  Hoorn  c.  Enkh. 
dd.  4  Apr.  1687)  en  dat  de  uitrusting  hier  te  lande  40*/,  duurder  was  dan  in 
andere  landen,  waarsch^nl^k  omdat  alle  materiaal  van  buitenslands  moest  inge- 
voerd worden.  (Req.  v.  de  kl.  N.  C.  aan  de  Stn.-Gen.  dd.  2  Sept.  1621,  in:  NoordKhe 
togten.  2.  Admiraliteit.  R.-A.)  —  Berghaus  (Wat  men  van  de  aarde  weet.  II  p.  887) 
spreekt  ook  van  proviandschepen ,  die  de  vloten  der  N.  C.  vergezelden.  Daarvan 
ia  m^  van  eldera  nieta  gebleken.  —  Verschillende  opgaven  van  kosten  en  opbrengst 
der  walvischvangst  vindt  men  nog  verspreid  in :  Dictums  v.  de  H.  R.  in  zake  de 
N.  C.  Hoorn  e.  Enkh.  dd.  28  Mrt. ,  8  Apr.  1687.  en  in:  Sent.  v.  de  H.  R.  in  zake 
ak  boven  dd.  4  Apr.  1637.  —  Over  de  uitrusting  van  een  schip  in  latere  jaren 
en  de  onkosten  der  reeders  vergelijke  men:  Zorgdrager,  Groenl.  vissch.  p.  385 — 86, 
89—42,  46,  70,  71,  72.  -  De  walvischvangst.  I  p.  84,  85,  89—116.  —  Martens 
L  e.  p.  188,  34.  —  Scoresby,  Account.  II  p.  151  (volgens  tabellen  in :  De  Koop 
min,  en  door  Oerard  Van  Santé.)  —  Dooregeest,  I^jper  zeepostiL  p.  353. 


106 

Noordsche  Compagnie  hare  schepen  dan  ook  van  geschat  en 
ammunitie  ^),  en  toen  do  regeering  de  compagnie  in  1617  had 
oitgenoodigd ,  zelve  hare  verdediging  krachtig  te  bevorderen  *), 
besloot  men ,  dat  elk  schip  ten  minste  8  gzeren  gotelingen  zon 
moeten  voeren  om  zich  te  kannen  verdedigen  tegen  mogelgke 
aanvallen  ').  Tot  haren  val  toe  volhardde  de  compagnie  bg  dezen 
voorzorgsmaatregel  *),  en  toen  de  tgden  verbeterden  had  zg  geene 
konvooischepen   meer   noodig   om  zich  te  handhaven  '). 

Maar  wanneer  de  walvischvaarders  geheel  opgetnigd  en  van  het 
noodige  voorzien  waren,  bleef  nog  het  moeielijkste  gedeelte  van 
de  taak  der  reedeiij  over :  de  bemanning  moest  gehaard  worden. 
In  de  tijden  der  compagnie,  toen,  zooals  wij  reeds  zeiden,  een  schip, 
dat  meer  dan  80  man  voerde,  geene  zeldzaamheid  was ,  ofschoon  men 
er  ook  van  70 ,  enkelen  van  60  vond  ^) ,  was  niet  alleen  het  vin- 
den van  bekwame ,  maar  ook  van  genoeg  manschappen  eene  zaak 
van  belang.  Het  was  van  het  aiterste  gewicht,  dat  er  niemand  te 
kort  schoot:  ieder  had  in  de  visscherg  zgne  aangewezene  plaats. 
De  bemanning  werd  in  twee  afdeelingen  verdeeld:  de  eerste,  de 
eigenlgke  scheepsgezellen  en  visschers,  hield  zich  bgna  alleen 
met  de  vischvangst  zelve  in  de  sloepen  bezig;  de  overige  perso- 
nen, die  door  de  Engelschen  >land-men**  genoemd  werden  ^), 
gingen  dadelgk  na  aankomst  aan  land  en  hielden  zich  daar  voor 
de  bewerking  van  het  gevangene  bereid  ■).  Wij  willen  ons  voorloo- 
pig  alleen  met  het  scheepsvolk  bezighouden  *).  Twee  personen  trek- 


•)  Wassenier,  Hist.  verh.  VIII  fol.  94.  —  Corte  Deductie  der  N.  C,  in: 
Noordsche  togten.  4.  Loop.  N.  C.  R.-A.  —  In  1615  verklaarde  de  N.  C.  zich  echter 
buiten  staat,  de  kosten  Toor  de  yerdediging  harer  schepen  te  dragen.  (Req.  der  N.  C. 
aan  de  Stn.-6en.  dd.  1  Apr.  1615,  iu:  Noordsche  togten.  4.  Loop.  N.  C.  R.-A.) 

»)  R.  S.-G.  24  Jan.  1617. 

*)  Contr.  der  N.  C.  met  de  Zeenwen  dd.  19  ^Irt.  1617,  in:  NoordKhe  togten. 
4.  Loop.  N.  C.  R.-A.  —  In  1617,  18  en  25,  dus  in  gevaarlyke  tijden,  ont- 
moeten wij  dan  ook  op  Spitsbergen  Nederlandsche  walvischvaarders  met  10,  12, 
14,  16,  18,  eens  zel&  met  22  stukken  geschut.  (£dge,  Dutch  disturbance,  bjj: 
Purchas,  Pilgrimes.  III  p.  468.  —  Br.  v.  Salmon  aan  Sherwin  dd.  24  Juni  1618, 
b^j:  Purchas  1.  c.  III  p.  733.  —  Wassenaer,  Hist.  verh.  IX  fol.  124.) 

•)  Req.  der  N.  C.  aan  de  Stn.  v.  HolL  (v.  1642),  in:  Stn.  N.  C.  t.  d.  HrL 
gedepnt.  R.-A.  —  Luzac,  Hollands  rijkdom.  I  p.  847. 

')  Aitzema,  Saken  v.  Staet.   II  p.  629.   —   Zie  hiervoor  p.  99. 

•)  Zorgdrager,  GroenL  vissch.  p.  220.    —    Lindeman,  Arkt.  Fisch.  p.  9.    — 
£dge,  Dutch  disturbance,  bij:    Purchas,  Pilgrimes.  III  p.  468.  —  T^dens  lee 
en  jjsvisscherg    werd  de   dubbele   bemanning   natuurlgk  afgeschaft;    de   schepen 
voerden  toen  80  k  40  mau.   (Dooregeest,  Rijper  zee-postil.  p.  853.) 

*)  Pellham,  Gods  power  and  Providence,  in:  White,  Spitzbergen  and  Green- 
hmd.  p.  283. 

•)  Zorgdrager,  GroenL  vissch.  p.  220.  —  De  wal  vischvangst.   I  p.  28. 

*)  Zie  eene  opgave  der  bemanning  van  een  walvischvaarder  {in  1700  bg  s 
Zorgdrager,  GroenL  vissch.  p.  844,  45. 


107 

ken  daaronder  de  aandacht:  de  schipper  en  de  harpoenier,  die 
beiden  evenals  enkele  anderen  i)  boven  hun  loon  nog  een  >  part- 
geldt**  naar  evenredigheid  der  vangst  verdienden  en  daarom 
veelal  als  » parteniers**  van  de  overigen,  »niaandgelders**  genaamd, 
werden  onderscheiden  >).  De  schipper,  door  elke  kamer  op  hare 
eigene  vaartuigen  aangesteld,  had  aanvankelijk  alleen  het  bevel 
over  het  schip  en  het  scheepsvolk ,  met  de  visscher|j  zelve  mocht 
hg  zich  niet  inlaten;  maar  toen  langzamerhand  de  kunst  van  het 
harpoeneeren  en  vangen  der  visschen*  meer  algemeen  bekend 
werd  en  de  harpoeniers  dus  personen  van  minder  belang  werden , 
aarzelde  men  niet  ook  de  visscherg  onder  zgn  bevel  te  stellen- 
Met  den  titel  van  commandeur  kreeg  de  bevelhebber  van  het 
schip  toen  onbeperkt  gezag  op  zgnen  bodem  ');  soms  vervulde 
hg  zelf  den  post  van  harpoenier  *).  Dat  was  echter  in  veel  latere 
tgden;  in  de  eerste  jaren  der  walvisch vangst  zou  zulk  eene  ver- 
eeniging  van  betrekkingen  onmogelgk  geweest  zgn.  Bg  do  geheele 
onbekendheid  der  Nederlanders  met  de  walvischvangst  hadden  de 
reeders  zich  toch  reeds  in  1613  genoodzaakt  gezien ,  eenige  der 
met  de  walvischvangst  sinds  eeuwen  bekende  Basken  naar  Amster- 
dam te  ontbieden.  Dat  jaar  kwamen  er  13  over  ') ,  en  naarmate 
de  walvischvangst  zich  ontwikkelde,  nam  ook  hun  getal  natuurlek 
toe.  ledere  sloep  werd  met  drie  Basken  bezet  *)  en  op  ieder 
schip  waren  dan  ook  gewoonlgk  ten  minste  drie  harpoeniers  ^), 
die  tevens  de  betrekkingen  van  speksngder  en  kapper  vervulden  *) ; 
bovendien  had  men  nog  een  of  meer  Baskische  >maitres  de  chaloupe," 
een  >maitre  de  la  ligne  *)**  en  in  het  begin  ook  verscheidene  traan- 
kokers  ^  ®).  De  vreemdelingen  wisten  zich  onontbeerlgk  te  maken 
en  stelden  hunne  eischen:  onafhankelgk  van  den  schipper  moesten 
zg  hun  werk  verrichten  ^ ')  en  hun  loon  moest  geëvenredigd  zgn 


')  Zorgdrager,  Groenl.  vissch.  p.  889. 

*)  Zorgdnger,  Groenl.  vissch.  p.  215,  812. 

')  Zorgdrager,  Oroenl.  vissch.  p.  127.  —  De  walvischvangst.  I  p.  27.  —  Van 
der  Brugge,  Joomael  vande  Seven  Matroosen.  p.  46.  —  Req.  t.  Vrolicq  aan 
de  Stn.-Gen.  dd.  11  Mrt.  1683,  in:  Sin.  N.  C.  t.  d.  Hrl  gedepnt.  R..A. 

*)  Bat  de  betrekking  van  harpoenier  en  speksnijder  ook  nog  later  in  aanxien 
hleef,  bljjkt  o.  a.  nit  het  voorbeeld  van  Jacob  Hardebil,  die  eerst  commandeur, 
later  speksn^der  werd.  (Zorgdrager,  GroenL  vissch.  p.  266.) 

*)  Wassenaér,  Hist.  verh.  VIlJ  fol.  88.  —  Hist.  de  Spitsberghe.  p.  11. 

•)  Br.  v.  Catcher  aan  Helcy  dd.  17  Juni  1 620,  by :  Purchas .  Pilgrimes.  IIJ  p.  786. 

*)  Drie  Voyagien  na  Groenlandt.  p.  16.  —  Opschriften  der  getuigenissen  van 
D'Hallegorey  c.  s.  en  Gasteloser  c.  s.,  in:  Noordsche  togten.  4.  Loop.  N.  C.  R.-A. 

*)  Zorgdrager,  Groenl.  vissch.  p.  346. 

•)  Opschr.  der  getuigenissen  van  D'Hallegorey  c.  s.  en  Gastcloser  c.  s. ,  in : 
Noordsche  togten.  4.  Loop.  N.  C.  R.-A. 

*•)  HUt.  de  SpiUberghe.  p.  11. 

»»)  Scoresby,  Account.  U  p.  89.  —  De  walvischvangst.  I  p.  27.  —  Luzac,  Hol- 


108 

aan  huLiie  moeite.  Behalve  hunne  vaste  bezoldiging,  die  trou- 
wens behalve  de  kosten  van  vervoer  en  onderhoud  niet  meer  dan 
ƒ  50  schijnt  bedragen  te  hebben  '),  kreeg  dus  elke  harpoenier 
als  >schietgelt**  voor  iedere  levende  of  doode  door  hem  in  zee  ge- 
vangen visch  40  rgksdaalders  of  /  100  ^) ,  elke  stuurman  van  een 
sloep  ƒ  50;  voor  elke  doode  visch  uit  het  schip  gezien  ontving 
de  >  eerste  siender*'  1  pond  vlaamsch  of  /  6  ').  Het  lag  in  den 
aard  der  zaak ,  dat  men  trachten  zou  zulke  veeleischende  bedienden 
door  goedkoopere  te  vervangen,  en  reeds  in  1616  zien  w^  dan 
ook  de  Noordsche  Compagnie  pogingen  aanwenden  om  de  Basken 
door  Nederlandsche  harpoeniers  te  vervangen.  Op  vier  sloepen, 
door  haar  met  Basken  bemand ,  besloot  zg  toen ,  al  was  misschien 
daardoor  voor  het  oogenblik  de  winst  geringer,  een  v^fde  met 
Nederlanders  bemand  uit  te  rusten  *).  De  proefneming  beant- 
woordde aanvankelijk  niet  aan  de  verwachting:  den  Engelschen, 
die  hunnen  scheepsgezellen  dadelyk  hadden  gelast  den  Basken  de 
kunst  af  te  zien  *),  was  het  mislukt,  en  ook  de  Nederlanders 
hadden  moeite  een  bedrijf  aan  te  leeren,  dat  niet  minder  be- 
kwaamheid dan  moed  vorderde.  Maar  door  volharding  kwam 
men  toch  de  moeielijkheden  te  boven:  in  1630  werd  reeds  de 
helft  der  sloepen  met  Nederlanders  bezet  *)  en  hoewel  zich  nog 
in  1636  Basken  op  de  Nederlandsche  schepen  bevonden  ^) ,  wor- 
den daarna  toch  meer  en  meer  Nederlandsche  harpoeniers  ge- 
noemd *).  Eindelijk  werden  de  Basken  geheel  verdrongen;  kort  na 
den  val  der  Noordsche  Compagnie  was  hunne  aanwezigheid  op 
Nederlandsche    walvischvaarders    eene  zeldzaamheid  geworden  *). 


lands  rijkdom.    I   p.  846.    —   Tegenw.  Staat.   I  p.  588.   —    Lindeman,  Arkt* 

R«ch.  p.  7. 

')  Een  Dninkerksche  reederijj  betaalde  aan  6  Basken  in  1616  Toor  loon  ,100 
Croonen/'  eene  som  die  echter,  waarschijnlijk  door  de  kosten  van  vervoer  en 
onderhond ,  tot  ƒ  700  verhoogd  werd.  ](Sent.  v.  de  H.  R.  in  zake  Lampsioi  e. 
Clarcqne  dd.  81  Juli  1620.) 

*)  Drie  Voyagien  na  Groenlandt.  p.  15. 

')  Sent.  V.  h.  Hof  v.  Holl.  in  zake  Montmaker  e.  Coman,  dd.  81  Jnli  1641.  — 
Hartens,  Voyage  into  Spitzb.,  in:  White,  Spitzbergen  and  Greenland.  p.  126. 

*)  Instr.  der  Stn.-6en.  voor  Schrobop,  dd.  28  Mei  1616,  in:  Noordicha 
togten.  4.  Loop.  N.  C.  R.-A. 

*)  Comm.  der  Mose.  Comp.  voor  £dge  voor  de  reis  van  1611,  b^:  Porchu, 
Pilgrimes.  III  p.  710. 

•)  Sent.  V.  de  H.  R.  in  zake  de  N.  C.  Hoorn  c.  Enkh.  dd.  4  Apr.  1687. 

V)  VersL  der  1«  confer.  met  de  N.  C.  dd.  14  Febr.  1686  ,  in:  Stn.  N.  C. 
V.  d.  Hrl.  gedepnt.  R.-A. 

*)  In  1685  in  de  Sent.  v.  h.  Hof  v.  Holl.  in  zake  Montmaker  c.  Coman , 
dd.  81  Juli  1641;  —  in  1639  bjj:  Dooregeest,  Rgper  zee-postil.  p.  851;  — 
in  1646  in  de:  Twee  Journalen  der  Matroosen  die  overwinterden,  p.  24. 

*)  Zorgdrager,  Oroenl.  vissch.  p.  126. 


109 

Wanneer  allee  voor  de  reis  gereed  gemaakt  was,  verzamelden 
zich  de  schepen  der  verschillende  kamers  op  de  hnn  aangewezene 
plaatsen.  Men  heeft  de  jaarlgksche  uitrustingen  der  Noordsche 
Compagnie  op  ongeveer  30  schepen  begroot  *).  Deze  berekening 
is  gegrond  op  het  feit,  dat  de  Friezen,  die  voor  |  in  de  com- 
pagpiie  participeerden,  3  schepen  uitimstten.  Men  heeft  echter 
daarbg  niet  gelet  op  de  omstandigheid,  dat  de  bedoelde  uitrus- 
ting der  Friezen  plaats  had  in  1635,  dus  vóór  hunne  opneming  in 
de  compagnie,  en  dat  het  dus  nog  de  vraag  blgft  of  men  den 
concurrenten,  die  er  blijkbaar  zeer  op  gesteld  waren  om  leden 
der  vereeniging  te  worden,  een  deel  heeft  ingeruimd  zoo  groot 
als  zg  met  het  oog  op  hunne  finantiëele  krachten  misschien  wel 
souden  g^wenscht  hebbeu.  Ook  geloof  ik  niet,  dat  de  uitrustingen 
der  Noordsche  Compagnie  gewoonlijk  zelfs  het  lage  cyfer  van  30 
schepen  bereikt  hebben.  T^r  bevestiging  myner  meening  volgt  hier 
eene  statistieke  opgave,  die ,  hoe  uiterst  onvolledig  ook ,  toch  eenigs- 
zins   een  denkbeeld  geeffc  van  de  doorgaande  sterkte  der  vloten. 

Spitsbergen.  Jan  Majen-eiland. 

Sehapaa.  Sthepcn. 

1612  2  geene. 

1613  5  geene. 

1614  11  >)  3       (tor  ontdekking.) 

1615  11  2       (ter  ontdekking.) 

1616  4  9      (2  N.  C.  —  5  kl.  N.  C.  — 

2  uit  Zeeland.) 

1617  3     (allo  uit  Zeeland.)  ?      (7?  N.  C. »)  — ?  kl.  N.  C.  — 

geene  uit  Zeeland.) 

1618  23?  (5  Zeel.  ^  2  Noorder-      ?      (geene  uit  Zeeland.) 

kwart.  —  1  Delft.  *)) 

1619  11?  (llNed.  sch.  in  Fair-      ?      (geene  uit  Zeeland.) 

haven.  *)) 


')  Scoresbj,  Account  of  the  arctic  regions.  II  p.  144. 

*)  Dit  geeft  op:  Wasseoaer.  Hist.  yerh.  VIII  fol.  94.  —  Edge  (Dutch  dis- 
tnrlMUiee,  b^:  Parchas,  PflgrimeB.  III  p.  466)  noemt  er  14. 

•)  Vlg.  Edge  (Dntch  distnrbance ,  bjj:  Porchas,  Pilgrimes.  III  p.  467)  meende 
een  Zeenwscb  kapitein  tien  schepen  op  Spitsbergen  te  znllen  vinden ;  drie  Zeenwen 
waren  op  het  eilaud,  de  overige  7  (Hollanders)  waren  dos  op  Jan  Mayen-eiland.  Waar- 
•eh^nlijk  waren  er  daar  echter  met  de  reeds  dadelijk  daarheen  bestemde  schepen 
meer:  de  N.  Z.  26  Jan.  1617  noemen  14  of  15  schepen  voor  de  geheele  nitrnsting. 

^)  Uit  de  uitrustingen  der  enkele  kamers  kan  men  met  behulp  der  boven 
(p.  81,  82)  opgegeven  verhouding  van  de  krachten  der  kamers,  de  sterkte  der  ge- 
heele vloot  nagenoeg  berekenen.  Het  cijfer  van  23  schepen ,  door  Edge  (Thiteh 
disturbance,  hg*.  Purchas,  Pilgrimes.  III  p.  469)  opgegeven,  komt  mij  dan  ook 
veel  te  hoog  voor. 

•)  De  Corte  Deductie  der  N.  C.  dd.  18  Sept.  1624  (Noordsche  togten.  4.  Loop, 


110 


SpitE 

iber 

gen.                  Jan  ^ 

[ay 

en-eiland. 

Sebap». 

SeliapeB. 

1620 

2? 

(2  Ned.  sch.  in  Fair- 
hayen.) 

? 

(geene  uit  Zeeland.) 

1621 

? 

? 

(geene  nit  2ieeland.) 

1622 

? 

? 

1623 

5  ' 

') 

? 

1624 

20? 

(2  sch.  uit  Zeeland.) 

? 

1625 

8 

4 

(2  andere  schepen  naar  el- 

1626 

? 

? 

ders.  «)) 

1627 

? 

? 

1628 

? 

12 

1629 

? 

? 

1630 

6? 

(34  sloepen.) 

9^ 

^    (51  sloepen  •.)) 

1631 

? 

V 

1632 

? 

(1  sch.  Hoorn,  geen 
sch.  Enkh.) 

? 

(2  sch.  Amst.,  1  sch.  Enkh., 
geen  sch.  Hoorn.) 

1633 

? 

? 

1634 

6 

? 

1635 

? 

(lsch.Harl.,2sch.Stav.) 

? 

1636 

? 

? 

1637 

? 

? 

1638 

? 

? 

1639 

? 

(1  sch.  Hoorn ,  1  sch. 
Harl.) 

? 

(2  sch.  Amst.,  2  sch.  Hoorn,  1 
sch.  Harl.  in  de  opene  zee.»)) 

1640 

? 

? 

1641 

? 

? 

1642 

? 

? 

(2  sch.  Stav.  in  de  opene  zee.) 

N.  C.  R.-A.)  verzekert,  dat  de  Zeeuwen  van  1619 — 22  hunne  uitrustingen  ter 
walvischvangst  geheel  staakten.  Dat  dit  oujuist  is ,  bl\jkt  uit :  R.  S.-G.  7  Mei 
1616,  15  Febr.,  28  Mrt.,  18  Apr.  1620,  8  Jan.,  8,  4.  20  Febr. .  8  Mrt.,  28 
Mei.  5  Nov.  1622.  —  N.  Z.  4  Febr.  1620 ,  9  Mrt.  1621 ,  22  Febr. ,  17  Mrt.  1622.  — 
Hr.  V.  Salmon  aan  Heley  dd.  5  Juli  1619,  bij:  Purchas,  Pilgrimes.  III  p.  785. 

*)  Dit  getal  geeft  Waaaenaer  (Hist.  verh.  V  fol.  157):  Kunne  (bij:  Parcbai, 
POgrimes.   III  p.  736)  regt  verkeerdelijk,  dat  er  na  die  5  nog  2  verwacht  werden. 

*)  Waartchgnlgk  naar  straat  Davis.  cf.  hierna  Hfdst.  V. 

*)  Deze  berekening  bernst  op  het  boven  medegedeelde  feit ,  dat  1  scbip  4  &  6 
sloepen  voerde. 

*)  Deze  opgaven  zijn  te  vinden  by:  Wasseneer.  Hist.  verh  VIIÏ  foi.  86,  88, 
«4,  95,  IX  fol.  12*.  X  fol.  106,  XVI  fol.  26.— R.S-G.  19  Mei,  9  Juni  1685  , 
2i  Oct.  1642.  —  Hist.  de  Spitsberghe.  p.  11.  —  F^dgo,  Dutch  distnrbanee. 
b|j:  Purrhas.  Pilgrimes.  III  p.  467,  68.  —  Batfin,  lournall,  en:  Brieven  der  Kag. 
walviichv.,  by  :  Purchas  1.  c.  III  p.  716  vlg.  —  lustr.  der  8tn.-Gen.  voor  Schrobop, 
dd.  23  Mei  1616.  —  Sent.  v.  de  U.  R.  in  zake  de  N.  C.  Hoorn  c.  Enkh. 
dd.  4  Apr.  1687.  —  Sent.  v.  h.  Hof  v.  Holl.  in  zake  Moutmakcr  c.  Comaa , 
dd.  81  Joli  1641.  —  Zorgdrager,  Groenl.  vissch.  p.  265. 


111 

2iOodra  men  bgeen  was,  maakte  men  zich  tot  het  vertrek  ge- 
reed«  Meestal  voeren  een  paar  kamers  gezamenlgk  nit  ^);  wanneer 
de  nood  der  tgden  het  wenscholp:  maakte,  zeilde  men  in  admi- 
raalschap en  onder  geleide  van  een  of  meer  oorlogschepen  om 
zich  tegen  mogelgke  aanvallen  te  beschermen  >).  De  vrees  voor 
de  Duinkerkers  was  zoo  groot,  dat  de  Noordsche  Compagnie  tot 
haren  val  toe  dezen  maatregel  moest  doorzetten  en  >met  eene 
gecombineerde  macht  bere^jt  staen  tot  affweringe  van  alle  gewelt 
ende  onervallinge  *)/*  De  vloot  was  in  den  beginne  gesteld  on- 
der bevel  van  den  Commissaris-generaal,  die,  door  de  Staten- 
Greneraal  aangesteld  maar  door  de  compagnie  van  last  voorzien, 
het  toezicht  had  op  alles  wat  tot  de  reis  en  de  vischvangst  be- 
trekking had ,  terwijl  alle  krggszaken  aan  den  Commandeur-gene- 
raal van  het  konvooi  en  zgn  raad  waren  overgelaten  *).  De  post 
van  Commissaris-generaal,  in  1614  door  den  bewindhebber  Anto- 
nie  Monier  zelven  '),  het  volgende  jaar  door  den  in  de  geschie- 
denis van  Nieuw-Nederland  bekenden  Adriaan  Block  bekleed  *) , 
geraakte  echter  weldra  in  onbruik.  De  zelfstandige  plaats  van 
de  beide  hoofden  der  vloot »  die  dagelijks  met  elkander  in  aanra- 
king moesten  komen,  gaf  misschien  aanleiding  tot  oneenigheid; 
hoe  dit  z)j ,  reeds  in  1616  besloten  de  Staten-Generaal  den  Com- 
mandeur-generaal van  het  konvooi.  Jan  Jacobsz.  Schrobop,  tevens 
tot  Commissaris-generaal  aan  te  stellen  ').  Alle  scheepsbevelheb- 
bers »  de  kapiteins  der  oorlogschepen  zoowel  als  de  schippers 
der  compagnie ,  waren  das  nu  aan  den  Commandeur-generaal  on- 
dergeschikt. Bg  deze  regeling  schgnt  het  voorloopig  gebleven  te 
zgn.  Maar  toen  de  konvooischepen  sinds  1621  niet  meer  gere- 
geld de  visschersvloot  vergezelden  en  de  schepen  op  hunne  eigene 
verdediging  bedacht  werden ,  weid  het  natuurlek  onmogelijk ,  dat 
de  bevelhebber  van  het  konvooi  de  vloot  aanvoerde.  Toch  duurde 
ook    toen    de  vereeniging  van  krfjgs-  en  handelszaken  onder  éen 


*)  Twee  Joarnalen  der  Matroosen.  p.  19. 

*)  Contr.  der  N.  C.  met  de  Zeeawen,  io:  Noordsche  togten.  4.  Loop.  N.  C. 
R.-A.  —  Sent.  ▼.  de  H.  R.  in  zake  de  N.  C.  Noorderkwart.  c.  Amst.  dd.  81 
Mrt.  1635.  — Conc.-Instr.  der  Stn.-Gen.  voor  Schrobop  dd.  18  Mei  1616,  in: 
Noordsche  togten.  4.  Loop.  N.  C.  R.-A.  —  Zorgdrager,  Groenl.  vissek.  p.  818. 

•)  Req.  der  N.  C.  aan  de  Stn.  ▼.  HoU.  (v.  1642),  in:  Stn.  N.  C.  ▼.  d.  Hri. 
gedepnt.  R.-A.  —  Wassenaer,  Hist.  verh.  VIII  fol.  86. 

«)  InttT.  der  Stn.-Gen.  Toor  Qnast  dd.  29  Apr.  1614. 

*)  Wastenaer,  Hist.  rerh.  VIII  fol.  94.  —  Instr.  der  Stn.-Gen.  roor  Qniat 
dd.  29  Apr.   1614. 

•)  Req.  der  N.  C.  aan  de  Stn.-Gen.  (dd.  2  Sept.  1615)  in:  Noordsche  togten. 
8  Ontd.  ▼.  Jan  Mayen-eiland.  R.-A.  —  Wassenaer,  Hist.  verh.  VIII  fol.  95. 

*)  Conc.-Instr.  Toor  Schrobop  dd.  19  Mei  1616,  in:  Noordsche  togten« 
4.  Loop.  N.  C.  R.-A. 


112 

hoofd  Yoort:  het  oppertoezicht  over  de  geheele  yloot  bleef  OTer- 
gelaten  aan  éen  persoon ,  die  den  titel  van  Commandenr-generaal 
(of  eenvoudig  >Generaer')  behield.  >) 

De  walvischvaarders  verlieten  gewoonl^k,  hetzg  gezamenlgk, 
hetzij  afzonderlijk ,  tegen  het  einde  van  April  de  Nederlandsche  ha- 
vens ^).  Evenals  bij  de  Ëagelsche  walvischvangst  *),  zoo  werd  ook 
den  Nederlanders  vóór  hun  vertrek  de  plaats  aangewezen ,  waar  zg 
visschen  zouden  *),  en  ieder  begaf  zich  dus  dadelijk  naar  de 
hem  aangewezene  plaats  in  de  Mauritiusbaai  op  Spitsbergen  of 
naar  Jan  Mayen-eiland  *) ,  waar  de  Nederlandsche  walvischvangst 
weldra  hare  hoofdzetels  vestigde.  Op  het  eind  van  Mei  of  in 
het  begin  van  Juni  kwam  men  gewoonlijk  op  Spitsbergen  aan  *). 
Zoodra  het  ijs  losraakte ,  zeilde  men  dan  naar  het  land ;  in 
latere  tyden  poogde  men  zelfs  moedig  door  do  vaste  gsvelilen  in 

*)  Vgl.  o.  a.  Van    der   Brugge,  Joamael   der  Seven    Matroosen.    p.    46.  — 

Stu.  gewisseld  tusscheu  Ys  en  Vrolicq  (1633),    iu:  Noordsche  togtcn.  4.  Loop. 

N.  C.  R.-A.  —  Het  is   oiet  onwaarschijnlijk,    dat  de  bevelhebber  van  eene  af* 

deeling    schepen,    die    aan   éene  kamer    toebehoorden,  ook  soms   den  titel   yib 

Commandenr-generaal  droeg. 

*)  K.  S.-6.  11  Mrt.  1639.  —  Getuigenissen  in  zake  den  aanval  der  Eng.  in 

1617.  in:  Noordsche  togten.  4.  Loop.  N.  C.  R.-A. —  De  schepen  zeilden  echter 

soms  vroeger,  soms  later  uit.  (1  Apr.:  Confer.  ▼.  14  Febr.  1686,  in:  Stn.  N.  C. 

y.  d.  ElrL  gedeput.  R.-A.  —    Half  Mei:  Instr.   der    Stn.-Oen.  voor   Bnrch   en 

Coenders,  dd.  14  Mei   1639.) 

•)  Edge,  Dutch  disturbance,  bij:  Purchas,  Pilgrimes.  III  p.  467.  —  Fotherbye, 

Voyage  of  Discouerie,  bij:  Purchas  1.  c.  III  p.  721. 

*)  Deze  bepaling  geschiedde  natuurlijk  door  de  N.  C;  de  Stn. -Gen.  deden  het 

iu  1616  waarschijnlijk  om  den  gevaarlijken    toestand  der  vloot  op    Spitsbergen. 

(lustr.  der  Stn.-Gen.  voor  Schrobop,  dd.  23   Mei   1616,  in:    Noordsche  togten. 

4.  Loop.  N.  C.  R.-A.)  —  In  de  eerste  jaren,   toen  de  N.  C.  over  geheel  Spits- 

bergen    beschikte,    geschiedde    die   aanwijzing    door    verloting  der    verschillende 

baaien.  (Mémoire  der  N.  *C.,  bij:  Muller,  Mare  Clansum.    p.  871.  —   R.  S.-G. 

5    Nov.  1622.  —  Sent.  v.  de  H.  R.  iu  zake  de  N.   C.   Noorderkwart,  c     Amtt. 

dd  31  Mrt.  1635.  —  Br.  der  gedeput.  aau  de  Stn.  v.  Zeel.  dd.  19  Oct.  1616,  in:  Arch. 

Zeel.)  —  De  Amsterdammers  schijnen  zich  echter  voortdurend  in  de  Mauritiusbaai 

gevestigd  te  hebben.  (R.S.-G.  4  Nov.  1622.  —  Miss.  v.  Cbrist.  IV  aan  de  Stn.-Gen. 

dd.  27  Mrt.   1630,  in:   L.  D.  1680.    —  cf.  R.  S.-G.    5  Nov.  1622.  —  Aitzemi, 

Saken  v.  Stact.   I  p.  1160.) 

•)  Sent.  V   de  IL  R.  in    zake  de  N.  C.  Hoorn  c    Enkh.  dd.  4  Apr.  1687.— 

Uit  deze  sententie  bigkt  iu  verband  met  andere  mededeel inge n ,  dat  niet  alle 
kamers  hare  uitrustingen  over  beide  plaatsen  verdeelden.  Alleen  het  machtige 
Amsterdam  schijnt  jaarlijks  ann  Spitsbergen  en  Jan  Ma^en-eiland  beide  geviKht 
te  hebben,  terwijl  de  kamers  van  de  Maas,  Midi.elburg  en  Veere,  evenals  hier 
van  die  van  het  Noorderkwartier  blijkt,  contracten  schijnen  gesloten  te  hebben, 
waarbij  zij  hare  uitrustingen  voor  gezamenlijke  rekening  ieder  naar  een  der  beide 
eilanden  zonden.  Deze  maatregel  spaarde  kosten  en  voorkwam  te  groote  dmkte 
op  éene  plaats. 

*)  Getuigenissen  in  zake  den  aanval  der  Eng.  in  1617,  in:  NoordKhe  togten. 
4.  Loop.  N    C.  R  -A.  —  Zorgdrager,  Groe^l.  vissch.  p.  29. 


113 

de  baaien  door  te  dringen,  zoodat  soms  verscheidene  schepen  der 
Noordsche  Compagnie  in  het  ^'s  vastraakten  eo  verongelukten  '). 
De  schepen  ankerden  dadelijk  aan  het  land ,  de  sloepen  werden 
uitgezet  en  men  maakte  zich  gereed  den  walvisch  te  vervolgen.  Het 
duurde  in  die  eerste  tijden  der  vangst  gewoonlijk  niet  lang,  voor- 
dat men  er  een  hoorde  blazen.    De  harpoenier  en  zijn  volk  stortten 
zich  dan  glings  in  de  sloepen ;  de  harpoen  —  een  ijzeren  staaf  van 
drie  voet,  van  een  scherpe  punt  met  weerhaken  voorzien  —  werd 
gereed  gehouden,   de  voorganger  en  de  walvischl^n  daaraan  be- 
vestigd en  men  voer  op  de  prooi  af.    Zoodra  men  genaderd  was , 
wierp  de  harpoenier  van  den  voorsteven  zijn  wapen  met  kracht  in 
het  lichaam  van  den  walvisch,  die  dan  onmiddellijk  in  pijlsnelle 
vaart  naar  de  diepte  dook.     De  Ijjn ,  des  noods  door  aanhechting 
van  eene  nieuwe  <  verlengd ,  bleef  echter  steeds  in  handen  van  den 
harpoenier ,  die  de  sloep  alle  bewegingen  van  don  walvisch  zooveel 
mogel^k    deed   volgen.     Andere    sloepen  voegden  zich  daarbij  en 
zoodra    de  walvisch  na  eenigen  tgd  weder  bovenkwam  om  adem 
te  scheppen ,  werden  hem  nieuwe  harpoenen  in  het  lijf  geworpen , 
zoodat  h^  stevig  vastgelegd  was.  Eenmaal  zoover  gekomen  wachtte 
men   den   langzamerhand    afgematten  visch  op  met  de  werp-  en 
stootlenzen  —  scherp    gepunte    gzeren  wapenen  aan  lange  lijnen 
of  stokken  van  10  è  12  yoet  bevestigd  ^).    Niet  lang  duurde  het 
dan,    of   de    visch    gaf  door  het  uitblazen  van  bloed  het  bewijs, 
dat   hg    doodel{jk   gewond    was  ');  hevig  slaande  met  de  staart 
zwom   hij   op   het    water   rond.     Dan  moesten  de  sloepen  ijlings 
ontwaken,   want  een  enkele  slag  met  de  staart  verbrijzelde  dik- 
w^ls  een  geheele  sloep !     Maar  spoedig  werden  de  slagen  flauwer 
en    weldra  stierf  de  visch  van  uitputting.     Met  een  paar  booten 
werd  hg  dan  naar  het  strand  gesleept,  waar  hg  een  paar  dagen 
aan  een  touw  vastgemaakt  naast  het  schip  bleef  liggen :  een  begin 
van   bederf  toch   doet  den  visch  vèr  boven  het  water  rgzen  en 
maakt  het  dus  gemakkelgker  het  spek  af  te  snijden  *). 

Zoodra  de  gelegenheid  het  toeliet,  begon  het  tweede  gedeelte 
van  den  arbeid,  het  » flenzen."  Door  twee  lange  sneden  en 
verschillende  insngdingen  in  de  breedte  werden  door  den  spek- 
sngder,   die   aan   het   strand    half   in    het  water  stond,  groote 


*)  Zorgdrager,  Groenl.  viasch.  p.  219,  29.  —  Wassenaer,  Hist.  verh.  XII  fol.  9. 

*)  Zie  afbeeldingen  van  harpoen  en  lens ,  b\j :  Zorgdrager ,  Groenl.  Tiisch. 
p.  848,  860. 

*)  Hen  noemde  dit  in  grove  zeemans-scherts :  ^oranje  blaxen!*' 

*)  Eene  vr^  uitvoerige  en  gel^jktgdige  beschrijving  der  wal  visch  vangst  vindt 
men  in  de:  Drie  Voyagien  na  Groenlandt.  p.  13 — 15.  —  Vgl.  ook:  Scoresby , 
Aeeonnt.  II  p.  178.  —  Hist.  de  Spitsberghe.  p.  17 — 19.  —  Martens,  Voyage 
into  Spitxb.,  b\j:  White,  Spitxbergen  and  Greenland.  p.  116—26.  —  Le  Long, 
Kooph.  v.  Amst.  II  p.  169 — 61. 


114 

stukken  spek  van  2  k  300  pond  van  den  dooden  visch  losgemaakt , 
en  met  zoogenaamde  »spek-takel8/'  eene  soort  van  kraan,  op  het 
land  gewondenf  Onmiddell^k  begon  daarop  het  derde  gedeelte 
der  walvischvangst ,  het  zoogenaamde  » afmaken/*  In  latere  jaren 
duurde  het  soms  lang  eer  men  daartoe  den  tijd  vond ;  onder  de 
Noordschc  Compagnie  was  echter  de  helft  der  bemanning,  die 
dadelijk  na  de  aankomst  aan  land  gegaan  was ,  steeds  gereed  om 
de  opbrengst  der  jacht  te  ontvangen  en  verder  te  bereiden.  Aan 
het  strand  stond  een  man  gereed  om  het  spek  in  stukken  te  hak* 
ken,  die  dadelijk  op  eene  berrie  naar  de  traanketels  gebracht 
werden.  Daar  werden  deze  stukken,  terwgl  de  staart  van  den 
visch  als  hakbord  diende,  in  nog  kleiner  gedeelten,  » vinken*'  ge- 
naamd, gesneden  en  in  den  traanketel  geworpen. 

In  de  vaste  overtuiging,  dat  de  walvischvangst  in  de  baaien 
eerder  zou  toe-  dan  afnemen ,  had  de  Noordschc  Compagnie  kost- 
bare inrichtingen  op  het  strand  doen  verrijzen.  De  traanketel, 
een  roodkoperen  pan,  die  een  halve  ton  spek  kon  bevatten,  was 
op  den  grond  vastgemetseld ;  daaronder  bevond  zich  een  fornuis, 
dat  met  hout  en  met  den  afval  van  den  wal  visch  gestookt  werd. 
De  ketel ,  waarin  water  was  voor  het  aanbranden ,  werd  dadelgk 
gevuld  met  spek,  dat  gedurende  twee  uren  onder  gedurig  roeren 
gekookt  werd.  De  traan  werd  daarna  in  een  vat  geschept,  van 
onderen  met  een  houten  rooster  voorzien ,  dat  allen  afval  van  den 
walvisch  terughield  en  het  zuivere  gedeelte  in  een  koelbak  liet 
vloeien.  Wanneer  de  traan  nog  een  paar  malen  in  gedeeltelgk 
met  water  gevulde  bakken  of  vaten  >)  verder  afgekoeld  en  be- 
zonken was,  werd  zg  eindelijk  in  de  quarteclen  gegoten.  Deze 
quarteelen ,  in  vlotten  van  twintig  naar  de  schepen  gesleept ,  werden 
daar  in  ontvangst  genomen  door  eenige  personen ,  die  daartoe  op 
het  schip  achtergebleven  waren,  en  in  het  ruim  weggestuwd  *). 

De  walvischbaarden ,  bij  het  flenzen  uit  den  bek  van  den  wal- 
visch gesneden,  werden  in  bossen  naar  land  geroeid,  daar  van 
elkander  gekloofd,  afgestoken,  geweekt  en  geschrobd.  Na  het 
droogen  werd  het  haar  er  afgesneden  en  do  schoone  baarden  aan 
bossen  van  vijf  of  zes  stuks  tusschcn  de  ti*aanvaten  in  het  ruim 
van  het  schip  geborgen  '). 


*)  De  Engdfchen  gebruikten  eenvoadig  sloepen  als  koclbakken.  (Parchat,  Pil* 
grimes.  III  p.  471.) 

*)  Scoresby,  Account.  II  p.  174—76.  —  Purchos,  Pilgriinrs.  III  p.  470,  71.  — 
De  wyzc  van  traanbereidcn  veranderde  door  het  overbrengen  vuu  dit  bedryf  naar 
Nederland  bgna  niet  (Zorgdrager,  Groenl.  vissch.  p.  869,  70.  —  I)c  walvisch- 
vangst. I  p.  48.  —  Martens,  Voyage  into  Spitzb.,  by :  White,  Spitzbcrgen  and 
Greenland.  p.  125—80,  81,   88.) 

•)  Scoresby,  Account.  II  p.  177.  —  Pnrchas,  Pilgrime».  III  p.  471.  -  Zorg- 
dragnr,  Groenl.  viswh.  p.  856.  371. 


115 

Dit  was  de  gewone  manier  van  doen  der  walvisclivaarders  tot 
na  den  val  der  Noordsche  Compagnie  toe.     Maar  reeds  lang  voor 
dien    tgd    was   eene   andere  behandeling  van  den  walvisch  naast 
deze  gewone  vry  algemeen  in  gebruik  gekomen.    Het  zal  de  aan- 
dacht mgner  lezers  niet  ontgaan  zijn ,  dat  het  octrooi  der  Noordsche 
Compagnie  slechts  de  landen  en  kusten  in  de  IJszee  noemde,  en 
dus  stilzwijgend  het  bevaren  en  bevisschen  van  de  opone  zee  zelve 
voor   de  vrjje  concurrentie  openliet  ').     Lang  duurde  het,  voor- 
dat de   Nederlandsche   handel   deze  leemte  in  het  monopolie  dor 
Noordsche    Compagnie    opmerkte.     Eerst    in  1626   vernemen  wg 
bg  uitzondering ,  dat  twee  Zaandamsche  walrusjagers  op  weg  naar 
de   straat  van  Nassau  in  de  opene  zee  eenen  walvisch  vingen  ^). 
Hun    voorbeeld    schijnt    nu    en    dan    door    enkele    Nederlanders 
gevolgd  te  zyn.     De  Noordsche  Compagnie  zag  echter  aanvanke- 
Igk    in  deze  concurrentie  weinig  bezwaar;  zij  verwees  vreemden 
en  Nederlanders ,  die  zich  naast  haar  op  Spitsbergen  wilden  ves- 
tigen, zelve  somtijds  naar  de  opene  zee  *).   Men  was  in  de  goede 
jaren    der    walvisch  vangst,    toen    de  gewenschte  prooi  zich  bgna 
uitsluitend   onder  de  kust  ophield,  te  zeer  overtuigd  dat  de  zee- 
visscherij    geen    voordeel    kon    geven,    dan  dat  de  geoctrooieerde 
vereeniging  de  concurrentie  zou  gevreesd  hebben.    De  mededingers 
zelven   schenen   dan  ook  van  dit  middel  om  de  Noordsche  Com- 
pagnie haar  monopolie  te  ontnemen  slechts  een  spaarzaam  gebruik 
gemaakt    te  hebben,  al  wisten  zy  ook,  al  erkende  de  compagnie 
zelve,  dat  de  volle  zee  hun  openstond  *).  Langzamerhand  veran- 
derden echter  de  zaken  van  aanzien :  het  gedurig  jagen  en  visschen 
maakte  den  walvisch  schuw ;  de  overvloed  van  visschen ,  die  zich 
vroeger  in  de  baaien  vertoond  had ,  verminderde  langzamerhand  en 
de  vangst  der  compagnie  werd  dus  ook  veel  minder  voordeelig.  Het 
laat  zich  verklaren ,  dat  zy  in  dit  tijdperk  van  overgang ,  toen  alle 
concurrentie    meer    dan   ooit  nadeelig  zjjn  moest,  het  een  harer 
harpoeniers  Marten  Michielsz.  van  De  Byp ,  die  volgens  de  over- 
levering de  eerste  was,  die  in  dienst  der  compagnie  in  de  opene 
zee  een  walvisch  ving,  uiterst  kwalyk  nam,  dat  hij  het  voorbeeld 


•)  Zie  de  vier  octrooien  der  N.  C.  in:  Gr.  Placaetb,  I  p.  669  vlg.  —  Vgl.  ook: 
Kort  Verhael  vande  Gedaente  der  Wakisschen ,  in :  Drie  Voyagien  na  Groen- 
Undt.  p.  15. 

«)  Wassenaer,  Hist.  verh.  XI  fol.  134.   —  cf.  R.  S.-G.  7  Mrt.  1626. 

■)  Insin.  V.  Dnynkercker  aan  Vrolicq  dd.  29  Jani  1682,  in:  Stn.  N.  C.  v.  d. 
Hrl.  gedepnt    R.-A.  —  R.  S.-G.  14  Apr.  1636. 

")  Nota  van  Ys  aan  Vrolicq  dd.  1  Juli  1633,  en:  Kcq.  der  N.  C  aao  de 
Stn.-Gen.  r.  Vrolicq  dd.  2  Fcbr.  1634,  in:  Noordsche  togten.  4.  liOop.  N.  C. 
R.-A.  —  Vgl.  ook:  Drie  Voyagien  na  Groenlaudt.  p.  15.  —  Zorgdrager,  Groenl. 
viMch.  p.   135.  —  Üe  walvisch  vangst.  I   p.  30  Noot. 

8* 


108 

aan  hnLne  moeite.  Behalve  hunne  vaste  bezoldiging,  die  iron* 
wens  behalve  de  kosten  van  vervoer  en  onderbond  niet  meer  da  n 
ƒ  50  schijnt  bedragen  te  hebben  *),  kreeg  dos  elke  harpoenier 
als  >  schietgelt'*  voor  iedere  levende  of  doode  door  hem  in  zee  ge» 
vangen  visch  40  rijksdaalders  of  ƒ  100  >) ,  elke  stuurman  van  een 
sloep  ƒ  50;  voor  elke  doode  visch  uit  het  schip  gezien  ontving 
de  >  eerste  siender*'  1  pond  vlaamsch  of  ƒ  6  *).  Het  lag  in  den 
aard  der  zaak ,  dat  men  trachten  zou  zulke  veeleischende  bedienden 
door  goedkoopere  te  vervangen,  en  reeds  in  1616  zien  w^  dan 
ook  de  Noordsche  Compagnie  pogingen  aanwenden  om  de  Basken 
door  Nederlandsche  harpoeniers  te  vervangen.  Op  vier  sloepen, 
door  haar  met  Basken  bemand ,  besloot  zij  toen ,  al  was  misschien 
daardoor  voor  het  oogenblik  de  winst  geringer,  een  vijfde  met 
Nederlanders  bemand  uit  te  rusten  *).  De  proefneming  beant- 
woordde aanvankelgk  niet  aan  de  verwachting:  den  Engelschen, 
die  hunnen  scheepsgezellen  dadelgk  hadden  gelast  den  Basken  de 
kunst  af  te  zien  *),  was  het  mislukt,  en  ook  de  Nederlanders 
hadden  moeite  een  bedryf  aan  te  leeren,  dat  niet  minder  be- 
kwaamheid dan  moed  vorderde.  Maar  door  volharding  kwam 
men  toch  de  moeielijkheden  te  boven:  in  1630  werd  reeds  de 
helft  der  sloepen  met  Nederlanders  bezet  ■)  en  hoewel  zich  nog 
in  1636  Basken  op  de  Nederlandsche  schepen  bevonden  '),  wor- 
den daarna  toch  meer  en  meer  Nederlandsche  harpoeniers  ge- 
noemd *).  Eindelijk  werden  de  Basken  geheel  verdrongen ;  kort  na 
den  val  der  Noordsche  Compagnie  was  hunne  aanwezigheid  op 
Nederlandsche    wal  visch  vaarders    eene  zeldzaamheid  geworden  *). 


landi  rgkdom.    I    p.  846.    —   Tegenw.  Staat.    I  p.  588.    —    Lindemau,  Arkt* 
Fisch.  p.  7. 

')  Een  Duinkerksche  reeder^  betaalde  aan  6  Baiken  in  1616  voor  loon  ,100 
Croonen/'  eene  som  die  echter,  waarschijnlijk  door  de  kosten  van  vervoer  en 
onderhoud ,  tot  ƒ  700  verhoogd  werd.  [(Sent.  v.  de  H.  R.  in  zake  Lamptini  e. 
Clarcqoe  dd.  81  Juli  1620.) 

*)  Drie  Voyagien  na  Groenlandt.  p.  15. 

*)  Sent.  V.  h.  Hof  v.  Holl.  in  zake  Montmaker  e.  Coman,  dd.  81  Jnli  1641.  — 
Mariens,  Voyage  into  Spitzb.,  in:  White,  Spitzbergen  and  Greenland.  p.  126. 

*)  Initr.  der  Stn.-Gen.  voor  Schrobop ,  dd.  28  Mei  1616,  in:  Noordache 
iogten.  4.  Loop.  N.  C.  R.-A. 

•)  Comm.  der  Mosc.  Comp.  voor  Edge  voor  de  reis  van  1611,  b^ :  Porchia, 
Pilgrimea.  III  p.  710. 

•)  Sent.  V.  de  H.  R.  in  zake  de  N.  C.  Hoorn  c.  Enkh.  dd.  4  Apr.  1687. 

*)  VersL  der  1*  confer.  met  de  N.  C.  dd.  14  Febr.  1686  ,  in:  Stn.  N.  C. 
V.  d.  Hrl.  gedeput.  R.-A. 

*)  In  1685  in  de  Sent.  v.  h.  Hof  v.  Holl.  in  zake  Montmaker  e.  Coman , 
dd.  81  Juli  1641;  —  m  1689  b\j:  Uooregeest,  Rgper  zee-postil.  p.  851;  — 
in  1646  in  de:  Twee  Journalen  der  Matroosen  die  overwinterden,  p.  24. 

*)  Zorgdrager,  Oroenl.  vissch.  p.  126. 


109 

Wanneer  alles  voor  de  reis  gereed  gemaakt  was,  T^rzamelden 
zich  de  schepen  der  verschillende  kamers  op  de  hnn  aangewezene 
plaatsen.  Men  heeft  de  jaarlijksche  uitrustingen  der  Noordsche 
Compagnie  op  ongeveer  30  schepen  hegroot  ').  Deze  berekening 
is  gegrond  op  het  feit ,  dat  de  Friezen ,  die  voor  ^  in  de  com- 
pagnie participeerden,  3  schepen  uitrustten.  Men  heeft  echter 
daarby  niet  gelet  op  de  omstandigheid,  dat  de  bedoelde  uitrus- 
ting der  Friezen  plaats  had  in  1635,  dus  vóór  hunne  opneming  in 
de  compagnie,  en  dat  het  dus  nog  de  vraag  blgft  of  men  den 
concurrenten,  die  er  blijkbaar  zeer  op  gesteld  waren  om  leden 
der  vereeniging  te  worden,  een  deel  heeft  ingeruimd  zoo  groot 
als  zg  met  het  oog  op  hunne  finantiëele  krachten  misschien  wel 
zouden  gewenscht  hebbeu.  Ook  geloof  ik  niet ,  dat  de  uitrustinge  n 
der  Noordsche  Compagnie  gewoonlgk  zelfs  het  lage  cijfer  van  30 
schepen  bereikt  hebben.  Ter  bevestiging  mijner  meening  volgt  hier 
eene  statistieke  opgave,  die ,  hoe  uiterst  onvolledig  ook ,  toch  eenigs- 
zins   een  denkbeeld  geeft  van  de  doorgaande  sterkte  der  vloten. 

Spitsbergen.  Jan  Mayen-eiland. 

Sehepan.  Schapen. 

1612  2  geene. 

1613  5  goene. 

1614  11  «)  3       (ter  ontdekking.) 

1615  11  2       (ter  ontdekking.) 

1616  4  9       (2  N.  C.  —  5  kl.  N.  C.  — 

2  uit  Zeeland.) 

1617  3     (alle  uit  Zeeland.)  ?      (7?  N.  C.  »)  — ?  kl.  N.  C.  — 

geene  uit  Zeeland.) 

1618  23?  (5  Zeel.  —  2  Noorder-      ?      (geene  uit  Zeeland.) 

kwart.  —  1  Delft.  •)) 

1619  11?  (llNed.  sch.  inFair-      ?      (geene  uit  Zeeland.) 

haven.  •)) 


*)  Scoretby,  Account  of  the  arctic  regions.  II  p.  144. 

•)  Dit  geeft  op:  Wassenaer,  Hist.  verh.  VIII  fol.  94.  —  Edge  (Datch  dit- 
tnrlMnce,  bjj:  Parchas,  Pilgrimes.  III  p.  466)  noemt  er  14. 

•)  Vlg.  Edge  (Datch  disturbance,  by:  Pnrchas,  Pilgrimes.  III  p.  467)  meende 
een  Zeenwsch  kapitein  tien  schepen  op  Spitsbergen  te  zullen  vinden ;  drie  Zeeuwen 
waren  op  het  eiland,  de  overige?  (Hollanders)  waren  dus  op  Jan  Mayen-eiland.  Waar- 
schijnlijk waren  er  daar  echter  met  de  reeds  dadelijk  daarheen  bestemde  schepen 
meer:  de  N.  Z.  26  Jan.  1617  noemen  14  of  15  schepen  voor  de  geheele  uitrusting. 

*)  Uit  de  uitrustingen  der  enkele  kamers  kan  men  met  behulp  der  boven 
(p.  81,  82)  opgegeven  verhouding  van  de  krachten  der  kamers,  de  sterkte  der  ge- 
heele vloot  nagenoeg  berekenen.  Het  cijfer  van  23  schepen ,  door  Edge  (Dutch 
disturbance,  bij:  Purchas,  Pilgrimes.  III  p.  469)  opgegeven,  komt  mij  dan  ook 
▼ecl  te  hoog  voor. 

•)  De  Corte  Deductie  der  N.  C.  dd.  18  Sept.  1624  (Noordsche  togten.  4.  Loop, 


118 

tóch  verzuimde  zij  nooit  haar  voordeel ,  wanneer  de  aan  bnit  zoo 
rijke  woestenijen  van  het  noorden  haar  gelegenheid  gaven  dat  te 
maken.     De  handel  in  walvischvellen  en  vinnen,  dien  de  Noord- 
sche  Compagnie  aanvankelgk  dreef  '),  schgnt  spoedig  opgegeven 
te  zijn.  Met  de  vangst  van  witvisschen  schijnen  de  Nederlanders 
zich  nooit  bezig  gehouden  te  hebben  * ) ;  ook  de  vinvisch  was  een 
te  moeielijk  bereikbare  en  tevens  te  onvoordeelige  prooi  dan  dat 
men    zich    begverd    zou   hebben  'dien  te  vangen  *).     Maar  in  de 
eerste   plaats    komt  na  de  walvischvangst  de  jacht  op  walmssen 
in  aanmerking.     Deze  dieren ,  de  buit  dien  de  Engelschen  en  Ne- 
derlanders beiden  aanvankelgk  alleen  zochten ,  gaven  in  hun  spek, 
dat  zg  wel  in  veel  mindere  mate  dan  de  walvisschen  maar  toch 
in  vr|j  groote  hoeveelheid  opleverden  *) ,  en  vooral  in  hunne  beide 
tanden,    toenmaals    hooger   dan  ivoor  geschat,  handelsartikelen, 
die  ruime  winst  bezorgden.  Aanvankelgk  bij  groote  troepen  tegelgk 
door   middel  van  lansen  op  de  stranden  van  Spitsbergens  weste- 
lijke  baaien   gedood'),   vond    men    ze  later  zeldzamer.     Slechts 
weinige    walrussen    werden    nu  en  dan  in  zee  ontmoet  en  meest 
met  harpoenen  gedood.    In  den  natijd  was  echter  aan  Spitsbergens 
oostkust  bij  Disco ,  —  vooral  sinds  de  ontdekking  der  Rgk  Tsz.- 
eilanden  na  den  val  der  Noordsche  Compagnie  (1645),  —  de  wal- 
rusjacht  nog  steeds  een  rgke  bron  van  inkomsten  •).  Ook  de  robben, 
vroeger  niet  bizonder  opgemerkt,   werden  later  vooral  op  de  ran- 
den   der  vaste   gsvelden  in  groote  menigte  met  stokken  doodge- 
slagen.    Hun  spek  ')  en  vooral  hunne  kostbare  vellen  verschaften 
aan   de   Noordsche   Compagnie  ruime  winst  *).     De  beeren,  aan- 
vankelijk gevreesde  vijanden  der  walvischvaarders ,  werden  allengs 
hunne   prooi:   het  vel  evenzeer  als  het  vet  waren  begeerde  arti- 
kelen.    Talloos  zijn  dan  ook  de  verhalen  van  gevechten  met  bee- 
ren,  die   ons   zijn   overgeleverd,    eti   de    beerenjacht    werd    eene 
geregelde  bezigheid  *).    En  dat  zij  geen  onbelangryk  voordeel  aan* 
bracht ,  bewijst  het  feit ,  dat  in  1628  alleen  op  Jan  Mayen-eiland 
niet  minder  dan  70  beeren  door  die  van  de  Noordsche  Compagnie 


>)  Wassenaer,  Hist.  verh.  VIII  fol.  89. 

■)  Zorgdrager,  Groenl.  vissch.  p.  196. 

•)  Wassenaer,  Hist.  verh    VII  fol.  108. 

*)  Een  walras  leverde  gewoonlijk  ^  quarteel  spek.  (De  walvischvangst.  I  p.  44.  — 
Tegen w.  Staat.  I  p.  610.) 

•)  Hist.  de  Spitsberghe.  p.  19,  20,  22.  —  Zorgdrager,  Groenl  vissch.  p.  195,  96. 

*)   De  walvischvangst.  I  p.  44  vlg.  —  Tegenw.  Staat.  I  p.  610. 

"*')  Voor  een  qoarteel  spek  moest  men  15  a  16  robben  (Tegenw.  Staat.  I  p.  610), 
volgens  anderen  24|  rob  vangen.  (De  walvischvangst.  1  p.  47.) 

■)  Zorgdrager,  Groenl.  vissch.  p.  196.  —  De  walvischvangst,  I  p.  46.  —  Tegenw. 
Staat.  I   p.  610. 

•)  De  walvischvangst.  I  p.  47  vlg.  —  Zie  o.  a.  de  vele  verhalen  van  gevechten 
uaet  beeren  bij  :  Van  der  Brugge ,  Joarnael  der  Seven  Matrooaen. 


119 

geschoten  werden  M.  De  jacht  op  vossen,  rendieren,  meeuwen 
en  rotganzen,  waarvan  meermalen  gesproken  wordt  *)*,  schijnt 
moer  gedreven  te  zgn  om  versch  vleesch  te  bekomen  dan  om 
eenig  handelsvoordeel  te  verkrijgen;  de  vellen  bleven  echter  na- 
tnarlgk  welkome  aanwinsten  voor  de  lading.  Een  laatste  bron 
van  inkomsten  was  voor  de  walvischvaarders  de  handel  met  de 
Groenlanders.  Deze  nering ,  die  later ,  toen  de  visscherij  in  straat 
Da  vis  zich  ontwikkelde ,  op  vrij  groote  schaal  gedreven  werd  •), 
leverde  aan  de  Noordsche  Compagnie  natuurlijk  slechts  dan  een 
klein  voordeel ,  wanneer  hare  reizigers  met  de  bewoners  van  nieuw 
ontdekte  plaatsen  in  aanraking  kwamen  of  wanneer  een  walvisch- 
vaarder  door  storm  of  toeval  op  Groeulands  onherbergzame  kus- 
ten verzeilde  ♦). 

Het  laat  zich  denken ,  dat  door  deze  uitgebreide  werkzaamheid, 
maar  vooral  door  de  wal visch vangst  jaarlijks  eene  vrg  aanzien- 
lijfce  lading  bij  de  Nederlandsche  vestigingen  op  Spitsbergen  en 
Jan  Mayen-eiland  voorhanden  was.  Naderde  het  einde  van  den 
tijd  dan  werd  alles  bijeengebracht  en  de  Commandeur-generaal 
moest  de  geheele  vangst  op  het  strand  onder  de  kamers  naar 
evenredigheid  harer  uitrustingen  verdeelen.  Gewoonlijk  werd  ech- 
ter de  rooiing  op  last  van  den  Commandeur-generaal  verricht 
door  den  »Generael-royer'*  ten  overstaan  der  kamers  zelve.  Zulk 
een  »royer*'  —  op  de  vloot  een  man  van  gewicht,  die  naast  den 
Commandeur -generaal  genoemd  werd  *)  —  ging  jaarlijks  mede 
naar  Spitsbergen  en  Jan  Mayen-eiland  om  de  » royinge  of  roeyinge** 
te  doen  en  daarvan  in  het  »generael  royboeck**  aanteekening  te 
houden  ').  Hjj  wees  aan  iedere  kamer  haar  deel  toe,  om  het 
in  hare  eigene  schepen  te  laden  en  huiswaarts  te  voeren  ').  Had 


»)  Wagsenaer.  Ilist.  ?erh.  XVI  fol.  26. 

»)  Zie  o.  a.  Wasseoaer ,  Ilist.  verh.  VII  fol.  108 ,  9  ,  XII  fol.  89.  —  Van 
der  Brugge,  Journael  der  Seven  Matroosen.  p.  8.  —  £ene  vlakte  bij  den  Bis* 
cayer-hoeck  werd  voornamelijk  door  de  Nederlanders  voor  de  rendierenjacht  ge- 
bruikt en  heette  daarnaar  „Rheene-velt."  (Reeënveld.) 

•;  Tegcnw.  Staat.  1  p.  610. 

*)  Zie  o.  a.  Wassenaer,  Hist.  verh.  IX  fol.  43. 

*)  Yander  Bmgge,  Journael  der  Se  ven  Matroosen.  p.  46. 

•)  Sent.  V.  de  H.  R.  in  zake  de  N.  C.  Hoorn  c.  Enkh.  dd.  4  Apr.  1687.  — 
In  1682  bekleedde  Jan  Matthysz.  Steen  op  Spitsbergen,  Gors  Jansz.  van  Lier  op 
Jan  Mayen-eiland  de  betrekking  van  generaal-rooier.  (Sent.  v.  de  H.  R.  in  zake 
de  N.  C.  Hoorn  e.  Enkh.  dd.  4  Apr.  1637.)  Steen,  ook  wel  eenvoudig  Jan  Tysz. 
genoemd ,  schgnt  eene  zekere  reputatie  bezeten  te  hebben :  meermalen  wordt  l^j 
door  de  walvischvaarders  zonder  nadere  aanduiding  genoemd.  Gors  Jansz.  was 
vele  jaren  scheepskapitein  in  dienst  der  N  G.  en  o.  a.  in  1631  met  Wybe  Jansz. 
in  die  betrekking  op  Jan  Mayen-eiland  geweest.  (Zie  hun  getuigenis  voor  de  re- 
geering V.  Amit.  dd.  7  Mrt.  1684,  in:  Noordsche  togten.  4.  Loop.  N.  G.  R.-A.) 

')  Brief  der  Zeeuwsche  gcdeput.  aan  de  Stn.  v.  Zeel.  dd.  19  Oct.   1616,  in: 


120 

eene  kamer  meer  gevangen  en  gekookt  dan  haar  bg  de  verdeeling 
werd  toegelegd,  dan  werden  de  >coockgelden''  op  de  algemeene 
vergadering  vergoed    '). 

Do  kamer»  zelven  zorgden  natuorlgk  voor  het  vervoer  van 
ieders  aandeel  in  de  traan  en  balein  naar  het  vaderland.  Maur 
niet  zelden  kwam  het  voor,  dat  de  vangst  zoo  rgk  was  geweest, 
dat  eenigo  kamers  geene  ruimte  genoeg  in  hare  schepen  hadden 
om  haar  aandeel  te  bergen.  Meestal  riep  men  dan  de  hulp  in 
van  ecnc  andere  kamer,  die  grootere  schepen  had,  en  verrekende 
de  voorschotten  voor  vracht  en  verpakking  later  op  de  algemeene 
vergadering  *).  Waren  echter  alle  schepen  volgeladen,  dan  nam 
men  zgn  toevlucht  tot  de  schuren,  door  de  compagnie  op  het 
land  gebouwd,  en  borg  daar  de  goederen  tot  het  volgende  jaar. 
Ëen  enkele  maal  weixlen  ze  ook  wel  begraven  ').  In  het  voorjaar 
liet  men  ze  dan  door  afzonderlgke  vrachtschepen  afhalen ,  die  men 
»nuschepen**  noemde.  Deze  schepen  kwamen  in  den  bloeitgd  der 
walvischvangst  niet  somtgds,  maar  geregeld  naar  Spitsbergen 
on  Jan  Mayen-eiland  om  de  visschers  van  de  te  groote  lading 
te  ontlasten.  Korten  tgd  na  de  walvischvaarders  uit  het  vader- 
land vertrokken,  waren  zy,  die  zich  natuurlgk  met  geene  vis- 
schery  ophielden,  gewoonlgk  het  eerst  aan  de  markt.  Het  is 
zelfs  voorgekomen,  dat  éen  naschip  in  éen  jaar  twee  reizen  naar 
Jan  Mayen-eiland  deed  en  roet  volle  ladingen  huiswaarts  keerde. 
Toen  de  walvischvangst  in  bloei  afnam,  werd  natuurlijk  het 
zenden  dezer  naschepen  overbodig  en  dus  afgeschaft  ^). 

Zoodra  de  tgd  voor  het  eindigen  der  visscherg  gekomen  was ,  — 
voor  Spitsbergen  op  10  of  12  September,  voor  Jan  Mayen-eiland 


Arch.  Zeel.  —  ('ontr.  v.  3  \ov.  1630.  aaofrehaald  iu  de:  Sent.  v.  de  H.  R.  in 
zake  dv.  N.  C.  iloorn  c.  Enkh.  dd.  4  Apr.  1687. 

•)  Sent.  V.  de  H.  R.  in  zake  de  N.  C.  Ilooru  c.  Enkh.  dd.  4  Apr.  1687.  — 
Contr.  der  N.  C.  met  de  Zeeuwen,   in:   Noordsche  togten.  4.  Loop.  N.  C.  R.-A. 

»)  Wansenaer,  Ilist.  verh.  XII  fol.  8.  —  In  1682  bracht  de  kamer  der  N.  C. 
te  Hoorn  aan  die  te  Enkhnizen  in  rekening  voor  de  vracht  van  Spitsbergen  naar 
Hoorn  per  quartcel  spek  ƒ  6 .  en  voor  elk  quarteel  (vat),  dat  daar\'oor  noodig  waa,/8. 
(l)ictuiii  v.  de  H.  R.  in  zake  de  N.  C.   Hoorn  c.  Enkh.  dd.  8  Apr.  1687.) 

*)  Dat  dit  som»  niet  weinig  was .  blijkt  uit  het  feit ,  dat  de  N.  C.  in  1618 
met  5  Kchepen  6000  quarteelen  traan  maakte,  waarvan  z\j  er  1000  moeat  begraven. 
(Wassenaer,  Hist.  verh.  V  fol.  157  )  Ook  verneemt  men.  dat  twee  Baskiaehe  tchepen 
in  het  najaar  van  1632  van  Jan  Mayen-eiland  roofden  600  qoarteelen  traan  en 
200.000  pond  baarden  (Req.  der  N.  C  r.  Vrolicq  dd.  8  Apr.  1638  .in:  Stn.  N.  C. 
▼.  d.  Hrl.  gedeput.  R.-A.)  en  dat  Willem  Y«  eens  in  éen  jaar  2000  quarteelen 
traan  met  een  naschip  van  hetzelfde  eiland  haalde.  (Zorgdrager,  Groenl.  viasch. 
p.  215.) 

»)  Zorgdrager.  Groenl.  vissch.  p.  185,  215.  —  Lindeman  ,  Arkt.  Fiach.  p.  9.  — 
Tegen w.  Staat.  I  p    591. 


121 

op  28  Augostos  bepaald  >),  >-  moesten  alle  schepen  geladen  z^n.  De 
Commandeur-generaal  gaf  het  teekon  tot  het  vertrek  *)  en  de  vloot 
zeilde  weg.  Bgna  altgd  kwam  zy  behouden  in  het  vaderland  aan. 
De  vangst  werd  dan  voornamelijk  te  Amsterdam  ontladen,  waar 
de  kamer  op  de  Keizersgracht  bg  de  Brouwersgracht  de  drie 
Groenlandsche  pakhuizen  had  laten  bouwen  *). 

Wg  hebben  nu  gezien,  hoe  de  Noordsche  Compagnie  haar  be- 
drgf  inrichtte ;  de  vraag  rgst  echter  natuurlgk  of  dat  bedrjjf  wel 
de  vele  kosten  loonde ,  die  daarvoor  gemaakt  moesten  worden. 
Ter  beantwoording  dier  vraag  moeten  w^  twee  zaken  nagaan : 
hoeveel  de  jaarl^jksche  vangst  der  walvischvaarders  bedroeg  en 
hoeveel  geld  de  compagnie  door  verkoop  van  die  vangst  in  kas 
kreeg.    Ik  zal  trachten  op  die  vragen  een  antwoord  te  geven. 

Wg  bezitten  voor  de  begrooting  van  de  jaarl^jksche  vangst  der 
Noordsche  Compagnie  twee  algemeene  opgaven  als  leiddraad  voor 
onze  onderzoekingen.  Eene  alleszins  betrouwbare  autoriteit  ver- 
zekert ons  weinige  jaren  na  den  val  der  compagnie,  dat  hare 
vangst  steeds  gering  was  *),  en  de  Noordsche  Compagnie  zelve 
verklaart  nog  in  1636,  dat  de  wal visch vangst  slechts  een>cleyn 
werck"    was  *).     Van  alle  zijden  wordt  ons  tegelijkertyd  mede- 


*)  B|j  de  Instnictie  der  Commandeun  van  1682.  (Sent.  v.  de  H.  R.  in  zake 
de  N.  C.  Hoorn  e.  Enkh.  dd.  4  Apr.  16S7.)  Men  vertrok  echter  dikwijls  vroeger, 
boewei  het  verboden  was.  (In  1682,  ef.  Sent.  v.  de  H.  R.  dd.  4  Apr.  1687.  —  In 
1688  vau  Sp.  80  Ang.,  van  J.  M.-eil.  26  Ang.  cf.  Vander  Brugge,  Joumael.  p.  5,  en : 
Twee  Journalen,  p.  8.  —  In  1634  van  Sp.  1  Sept.  cf.  Twee  Journalen,  p.  22.  —  In 
het  algemeen  van  Sp.  omstreeks  half  Augustus,  cf.  Zorgdrager,  Groenl.  vissch.  p.  29.) 

*)  Contr.  der  N.  C.  met  de  Zeeuwen ,  in :  Noordsche  togten.  4.  Loop.  N.  C. 
R.>A.  —  Niemand  mocht  afzonderlijk  vroeger  vertrekken,  daar  men  vreesde  voor 
vanden.  Zoo  werd  in  1624  een  wal  visch  vaarder ,  die  alleen  voomitgezeild  was, 
voor  de  Nederlandsche  zeegaten  door  een  Duinkerker  genomen.  (Waasenaer ,  Hist. 
▼erb.  VIII  fol.  86.) 

*)  Zorgdrager,  Groenl.  vissch.  p.  229.  —  Tegenw.  Staat.  I.  p.  590.  —  Lin- 
deman, Arkt.  Fisch.  p.  8.  —  Le  I/ong.  Kooph.  v  Amst.  II  p.  160.  —  Bij  de 
uitlegging  van  Amsterdam  in  1616  «'erd  volgens  het  register  der  uitgiften 
vmn  gronden  (Amst.  Arch.)  een  erf  op  de  Keizersgracht  tusschen  de  Prinsen- 
itraat en  de  Brouwersgracht  voor  ƒ  600  verkocht  aan  een  steenkooper  Wouter 
Jacobai.,  die  het  l  October  1620  overdeed  aan  «Ysbrandt  l)obbe  cum  soc\js." 
(Ysbr.  Bobbesz.  was  in  1614,  1617  en  ook  in  1621  bewindhebber  der  N.  C. 
cf.  Octr.  der  N.  C.  in:  Gr.  Placaetb.  I  p.  669.  —  Contr.  der  N.  C.  met  de 
Zeeuwen,  in:  Noordsche  togten.  4.  Loop  N.  C.  R.-A.  —  Req.  der  N.  C.  aan 
de  Stn.-Geu.  dd.  1  Sept.  1621 ,  in:  Noordsche  togten.  .3.  Ontd.  van  Jan  Mayen- 
eOand.  R.~A.)  De  Groenlandsche  pakhuizen  zijn  dus  waarschijnlgk  gebouwd  in 
1621  ten  t^de  van  den  grootsten  bloei  der  N.  C. 

*)  Aauwyaing  van  heils.  polit.  gronden,  p.  75. 

»)  Repart.  der  bewindh.  v.  de  N.  C.  Amst.  dd.  19  Mrt.  1686,  in:  Stn.  N.  C. 
V.  d.  Hrl.  gedeput.  R  -A. 


122 

gedoeld,  dat  in  de  eoi'ste  tijden  der  walvischvangflt  de  visch  zoo 
overvloedig  voorkwam,  dat  men  de  prooi,  later  met  moeite  op- 
gespoord, slechts  te  dooden  had  •).  De  twee  opgaven,  hoe  te- 
genstrijdig zo  schijnen ,  zijn  zeer  goed  overeen  te  hrengen.  Wer- 
kelijk kwam  de  walviseh  in  de  eerste  tijden  der  Noordsche  Com- 
pagnie in  grooten  overvloed  aan  de  kusten  van  Spitsbergen  en  Jan 
Mayen-eiland  voor,  en  toch  is  het  zeker,  dat  de  compagnie  in 
den  regel ,  al  ontbrak  het  uoodige  kapitaal  haar  niet ,  eene  vangst 
naar  huis  bracht,  uiterst  onbeduidend  in  vergelijking  met  den 
grooten  voorraad,  dien  de  vrije  visscherij  later  jaarlijks  in  Ne- 
derland invoerde.  Het  was  toch ,  zooals  wij  zagen ,  haar  systeem 
evenzeer  als  van  de  Oost-  en  West-Indische  Gompagniën,  dat 
het  beter  was  weinige  goederen  tegen  hooge  prijzen  af  te  leveren 
dan  veel  te  verkoopen ,  wanneer  do  waarde  der  goederen  door  die 
veelheid  zelve  aanmerkelijk  verminderd  was.  Dit  systeem  ,  hoe 
hoogst  verderfelijk  ook  voor  don  handel  en  voor  het  algemeen 
belang,  had  werkelijk  veel  wat  het  in  het  oog  van  bekrompene 
bezitters  van  monopolil^n  en  van  kortzichtige  economisten  aanbe- 
val, en  de  Noordsche  Compagnie  volhardde  daarby  tot  haar  einde 
toe  *).  Of  zg  er  wel  bij  voer?  Ik  vrees,  dat  dit  hier  evenmin 
als  elders  het  geval  was. 

Het  ligt  zeer  voor  de  hand  te  meonen ,  dat  eene  vereeniging , 
die    er    zich    op    toelegde  steeds  bij  grooten  overvloed  van  visch 
slechts  weinige  schepen  op  de  walvischvangst  uit  te  zenden,  ieder 
jaar    die    schepen    ten    boorde  toe  geladen  naar  huis  moest  zien 
keeren.     De    traditioneele    voorstelling   van    de    geschiedenis  der 
Noordsche    Compagnie    leert    ons    dan    ook,    dat  de  eerste  jaren 
tijden   van   later  ongekenden  voorspoed  en  overvloed  waren ,  dat 
de   rijke  vangst  steeds  klom  tot  1633  toe  en  dat  eerst  van  toen 
af  door  de  merkbare  vermindering  der  visschen  aan  de  kust,  de 
Noordsche  Compagnie  kennis  maakte  met  de  slechte  zijde  van  een 
avontuurlijken  handel.     Het  nadeel  door  haar  geleden ,  aanvanke- 
lijk gering,  zou  weldra  zoozeer  toegenomen  zijn,  dat  de  compagnie 
eerlang    evenveel    verloor  als  zjj  vroeger  gewonnen  had  en  zelve 
in    1642    do  nering  opgaf  •).     Men  vergeet  bg  deze  voorstelling 


»)  Zie  o.  a.  Scoresby,  Accouut.   TI  p.  141. 

*)  Dit  blijkt  o.  a.  iiit  de  mededeeling  der  N.  C.  in  1636,  dat  haar  raogtt 
met  \  vermeerderen  zou  .  wanntTr  o.  a.  do  iuvocr  vau  traan  en  balein  van  bui- 
tenslands verboden  werd.  (Versl.  der  confer.  v.  14  Febr.  1636,  in:  Stn.  X.  C. 
V.  d.  Hrl.  gedeput  R.-A  )  Het  op  prijs  bonden  der  waren  was  das  haar  motief 
om  wcinitf  te  vanpen.  (Vgl.  ook:  Repart.  der  N.  C.  Amst.  dd.  19  Mrt.  163^, 
in  :  Stn.  N.  C.  v.  d.   Hrl.    gedeput    R.-A.)   Zie  ecbter  bierna  p.  124. 

*)  Zorgdrager,  Groeul  visscb.  p.  192,  229.  —  De  walviscbvangst.  II  p.  87.  — 
Scoresb)',  Account.  II  p.  52,  178.  —  Lindeman,  Arkt.  Fisch.  p.  20.  —  Tegenw. 
Staat.  I  p.  590—92. 


123 

echter  te  veel,  dat  een  bedrjjf  als  de  walvischvangst  uit  zijnen 
aard  zeer  onderhevig  is  aan  geluk  en  ongeluk,  dat  »groote  pe- 
rgcnlen,"  pgang,  storm,  zware  mist  veel  invloed  op  het  resul- 
taat van  »'t  onzoecker  visschen"  kunnen  oefenen;  men  brengt  bo- 
vendien te  weinig  in  rekening  de  geringe  ervaring  en  bekwaam- 
heid der  Nederlanders  in  1614,  gebreken  door  de  overkomst  van 
enkele  Basken  slechts  weinig  verholpen.  Wij  hebben  dan  ook 
reeds  gezien,  dat  de  bovenvermelde  voorstelling,  berustende  op 
het  verhaal  van  Zorgdrager,  —  een  boek  ter  loops  gezegd  even 
voortreffelgk  waar  het  door  den  schrijver  zei  ven  geziene  zaken 
mededeelt,  als  slecht  te  vertrouwen  waar  het  de  geschiedenis 
der  walvischvangst  geldt,  —  althans  wat  het  laatste  gedeelte 
aangaat  stellig  onjuist  is:  de  kustvisscherg  gaf  nog  eenige  jaren 
na  den  val  der  Noordsche  Compagnie  voordeel  aan  hen ,  die  zich 
daarmede  bezighielden,  en  het  octrooi  der  vereeniging  werd  dan 
ook  in  1642  zeer  tegen  den  zin  der  aandeelhouders  ingetrokken. 
Ook  wat  de  rijke  vangst  betreft  en  het  tgdstip  van  den  groot- 
sten bloei  der  walvischvangst  zal  het  blijken,  dat  Zorgdrager 
geheel  misgetast  heeft.  Reeds  dadelijk  volge  hier  eene  opgave  van 
het  resultaat  der  walvischvangst  over  de  eerste  twintig  jaren  *). 
Spitsbergen.  Jan  Mayen-eiland. 

1612  slecht  — 

1613  slecht  (door  roof  der  Engelschen)    — 

1614  slecht  — 

1615  zeer  slecht  — 

1616  slecht  ? 

1617  slecht  (door  roof  der  Engelschen)    ? 
1618-22      ?  ? 

1623  zeer  goed  ? 

1624  goed  zeer  goed 

1625  ?  slecht 

1626  slecht  zeer  goed 

1627  ?  ? 

1628  slecht  (alleen  Vlissingen  gelukkig)  slecht  (alleen  Vlissin- 

1629  ?  ?        gen  gelukkig) 

1630  ?  ? 

1631  ?  zeer  goed 

1 632  goed  niets  (het  jjs  blijft  het 

eiland  omringen)  *) 


*)  Over  de  laatste  tien  jaren    der  N.  C.  vind  ik  gcene  opgaven  medegedeeld. 

»)  Deze  opgaven  zijn  ontleend  aan:  Wasscnacr,  Hist.  verh.  V  fol.  157,  VlI 
fol.  108,  VIII  fol.  86,  88,  X  fol.  106,  XIl  fol.  8.  XVI  fol.  26.  —  Hist.  du  pavs 
de  Spiisberghe.  p.  22,  25,  26.  —  Kdge,  Dutch  distnrbance,  bij:  Purchau.  Pil- 
grimes.  III  p.  466,  67.  —  R.  S.-G.  28  Apr.  1615.  —  Getnigeniwen  in  zake  de 


124 

Het  blijkt  dns  reeds  U^rstond:  1*.  dat  de  allereerste  jaren 
der  walvischvaugst ,  wel  verre  van  een  resultaat  te  leveren ,  dat 
met  den  zoo  geroemden  overvloed  der  visschen  overeenkwam,  in- 
tegendeel bizonder  slecht  uitvielen  '),  2*.  dat  de  Noordache 
Compagnie  ook  in  latere  jaren,  toen  ervaring  en  bekwaamheid 
toenamen ,  volstrekt  niet  rekenen  kon  op  een  vaste  mime  vangst, 
maar  steeds  afhing  van  verschillende  omstandigheden ,  die  op  het 
resultaat  der  reis  invloed  oefenden,  en  3*.  dat  de  jaren,  waarin 
wij  weten,  dat  de  Noordsche  Compagnie  een  meer  dan  gewoon 
aantal  schepen  uitzond  (1614,  1615  en  1628)  volstrekt  niet  als 
gunstig  in  de  boeken  der  vereeniging  aangeteekend  stonden,  — 
cenc  opmerking,  die  bewijst,  dat  het  kleine  getal  schepen  door 
do  compagnie  uitgezonden  niet  uitsluitend  aan  het  bovenver- 
melde beginsel  van  >  kleine  vangst  hoogc  prezen'*  toegeschreven , 
maar  evenzeer  aan  de  betrekkelijk  geringe  ruimte  van  het  terrein 
geweten  moet  worden. 

Bij  al  hetgeen  deze  onvolledige  opgaven  over  het  resultaat  der 
vangst  ons  dus  leeren ,  laten  zij  ons  echter  ovei  eene  zaak  geheel 
in  het  duister.  Wat  verstond  men  onder  een  goede  en  slechte 
vangst,  m.  a.  w.  hoeveel  kon  de  Noordsche  Compagnie  redelg- 
kerwijze  verwachten  jaarlgks  te  zullen  vangen?  Het  antwoord  op 
deze  vraag  is  niet  gemakkelijk ,  daar  ons  nagenoeg  alle  gegevens 
voor  eene  statistiek  van  de  jaarlijks  ingevoerde  hoeveelheid  traan 
en  baarden  ontbreken.  Wij  moeten  ons  dus  vergenoegen  met  den 
zeker  eenigszins  onzuiveren  maatstaf,  dien  ons  de  algemeene  be- 
grootingen der  Noordsche  Compagnie  aanbieden. 

Bij  de  overeenkomsten,  die  de  verschillende  kamei*s  der  com- 
pagnie van  tijd  tot  tijd  met  elkander  sloten  en  waarbg  zg  ieders 
aandeel  in  de  vangst  regelden,  weid  namelijk  het  deel  dat  aan 
eene  kamer  toekwam  uitgedrukt  in  quarteelen  (vaten)  traan;  al 
deze  deelen  bij  elkaar  gevoegd  vormden  dus  het  getal  quarteelen , 
dat  men  hoopte  te  vangen.  Over  de  eerste  jaren  ontbreken  die 
opgaven,  eerst  met  het  jaar  1622  vinden  wij  een  cgfer  genoemd : 
do  Noordsche  Compagnie  begrootte  toen  haar  jaarlijksche  vangst 
op  21.000  quarteelen  ')•  Sedert  is  een  gedurige  vermindering  der 
opbrengst  merkbaar.     Bij  het  contract  van  1630  werd  de  vangst 


Eng.  qaarstie  v.  1617,  in:  Noordsche  togten.  4.  Loop.  X.  C.  R.-A.  —  Sent.  ▼. 
de  11.  R.  in  zake  de  N.  C.   Hoorn  c.  Enkh.  dd.  4  Apr.  1687.  —  GetnigeDU  ▼. 
Wybe  Jausz.  voor  de  rcgerring  t.  .\inst.  in :  Noordsche  togten.    4.  T^oop.  N.  C 
R.-A.  —  Req.  der  N.  (■.  c.    Vrolicq    en  v.  Vrolicq  c.  de  N.  C.    dd.  M  Mrt  , 
8  Apr.   1638.  in:  Stn.   N.  C  v.  d.  Hrl.  gedepnt.  R.-A. 

*)  Dit  wordt  nog  bevestigd  door  de  N.  (\  zelve.  (Req.  der  N.  C.  e.  CUrke  4d 
15  Mrt.  1619  (lees  161S)  in:  Noordsche  togten.  2.  Admiraliteit.  R..A.) 

»)  R.  S.-O.  8  Febr.  1622. 


125 

op  17.500  qoarteelen  begroot  *)i  in  1636  op  slechts  16.000  *). 
Ik  geef  dadelgk  toe,  dat  men  op  deze  cijfers  niet  vast  ver- 
trouwen kan:  naarmate  het  aandeel  van  sommige  kamers  op  |, 
it  i  0^  op  kleinere  breuken  geschat  werd,  koos  men  een  ge- 
tal ,  dat  ook  in  die  breuken  een  ronde  som  kon  geven ;  maar  on- 
getw^feld  is  de  begrooting  toch  ongeveer  de  uitdrukking  van 
hei^geen  de  Noordsche  Compagnie  krachtens  vroegere  ondervinding 
van  hare  vangst  verwachtte  '). 

Slechts  enkele  opgaven  geven  een  volkomen  zuiveren  maatstaf 
voor  de  begrooting  van  de  geheele  vangst  der  compagnie.  Wij 
hebben  gezien,  dat  het  getal  schepen,  die  de  Noordsche  Com- 
pagnie jaarlgks  naar  het  noorden  zond ,  hoogst  zelden  tot  twintig 
klom  *).  Wanneer  wij  nu  vernemen,  dat  een  groot  schip  on- 
geveer 1000  quarteelen  traan  kon  bevatten  *),  en  wanneer  wy 
er  aan  denken ,  dat  het  niet  zelden  voorkwam ,  dat  men  een  ge- 
deelte der  vangst  op  het  land  moest  achterlaten  of  met  nasche- 
pen  laten  vervoeren ,  kunnen  wij  gemakkelijk  berekenen ,  dat 
de  compagnie  met  eene  vangst  van  20.000  quarteelen  tevreden 
kon    z^'n  *).     Eenige   bewindhebbers   verklaarden  eenmaal  zelfs, 


*)  Sent.  T.  de  H.  R.  in  zake  de  N    C.  Hooro  e.  £ukh.  dd.  4  Apr.  1687. 

*)  Venl.  der  confer.  t.  14  Febr.  1686,  in:  Sin.  N.  C.  v.  d.  UrI.  gedepat.  R.-A. 

*)  Geheel  geene  gevolgtrekkingen  kan  meu  afleiden  uit  de  vermeerdering  der 
gewone  begrooting  met  1800  quarteelen  in  1622,  en  met  3000  in  1686.  (R.  S.-6. 
4,  11,  12  Febr.  1622.  —  Aitzema,  Saken  van  SUet.  II  p.  860.  —  Te- 
genw.  Staat.  I  p.  590.)  Beide  malen  geschiedde  deze  vermeerdering  ten  gerieve 
▼an  nieuwe  leden  (de  kleine  N.  C.  en  de  Friezen)  wien  men  geen  aandeel  nit 
de  gewone  begrooting  kon  of  wilde  toeleggen  om  de  rechten  der  overige  kamers 
op  de  eens  vastgestelde  raming  niet  te  krenken.  Natuurlek  blgkt  daaruit  geheel 
niet,  dat  de  vangst  vermeerderd  was.  De  begrooting  der  geheele  vangst  op 
24.000  quarteelen  in  Juli  1636  (Aitzema,  1.  c.  Il  p.  860),  terwjjl  ze  nog  in 
Februari  van  hetzelfde  jaar  op  slechts  16.000  begroot  was  (zie  hiervoor  p.  124 
Noot  8),  geschiedde  waarschijnlijk  omdat  men  nog  aan  het  onderhandelen  was 
met  acht  HoUandsche  steden ,  die  men  slechts  in  de  N.  C.  wilde  toelaten ,  indien 
de  regeering  door  wering  van  alle  concurrentie  het  der  compagnie  mogelgk  maakte 
bare  vangst  op  24.000  quarteelen  te  brengen.  (Versl.  der  confer.  in  1636,  in: 
Stn.  N.  C.  V.  d.  Hrl.  gedepnt.  R.-A.) 

»)  Zie  de  statistiek  op  p.  109 ,  10. 

*)  Wasaenaer,  Hist.  verh.  V  fol.  157.  — Martens,  Vojage  toSpitib.,  in:  White, 
Spitzbergen.  p.  183.  —  Sent.  v.  h.  Hof  v.  HoU.  in  zake  de  N.  C.  e.  Braem, 
dd.  29  Juni  1629.  —  Eene  vangst  van  657  quarteelen  beloonde  de  kosten  van  uit- 
rusting van  een  schip  niet.  (Sent.  v.  de  H.  R,  in  zake  de  N.  C.  Hoorn  c.  Enkh. 
dd.  4  Apr.  1687.)  I>e  Engelsehe  schepen  waren  gewoonlijk  veel  kleiner.  (Purchas , 
Pilgrimea.  III  p.  467—69,  787.  —  Purchas,  Pilgrimage.  p.  816.) 

*)  De  Engelschen  waren  veel  spoediger  tevreden:  zij  oordeelden  het  een  zeer 
goede  vangst,  toen  in  1616  acht  schepen  1300  vaten  traan,  in  1617  veertien 
schepen  1900  vaten  en  in  1622  zes  schepen  1300  vaten  inbrachten.  ^Kdge,  Dutoh 
disturbance.  b\j:  Purchas,  Pilgrimes.   111  p.  467.69.) 


126 

dat  de  groote  on  kleine  Noordsche  Compagnieën  tot  1622  toe  — 
dns  tot  op  het  tijdstip  waarop  wy  zagen ,  dat  de  vangst  hun  het 
meest  inbracht,  —  te  zamen  in  geen  jaar  ooit  meer  hadden  ge- 
vangen dan  19.000  quarteelen  traan  ^),  eeno  opgave,  die  tot  eene 
nog  ongunstiger  conclusie  leidt  dan  de  zoo  even  gemaakte  bere- 
kening. Wg  vernemen  eindelyk,  dat  omstreeks  1640  een  schip 
by  gunstige  vangst  tien  walvisschen  of  zelfs  enkele  meer  kon 
vermeesteren  ' ) ,  en  wanneer  wij  bedenken ,  dat  éen  walvisch  ge- 
woonlijk  60  a  70  quarteelen  traan  en  1000  a  1800  pond  baar- 
den leverde  *) ,  komen  wij  tot  de  van  elders  bevestigde  conclusie, 
dat  de  gouden  tijden  der  naschepen  toen  reeds  lang  voorbg  waren. 

üit  al  het  voorgaande  blijkt ,  dat  de  geschiedenis  der  walvisch- 
vangst  onder  de  kust  in  groote  trekken  aldus  is.  Terwgl  de  eerste 
jaren  door  onervarenheid  en  ongeluk,  misschien  door  te  groote 
uitrustingen  nadeelig  waren,  werd  het  resultaat  gunstig,  zoodra 
de  Noordsche  Compagnie  besloot  zich  uitsluitend  naar  de  door 
mededingers  niet  bezochte  noordelijke  baaien  op  Spitsbergen  en 
naar  Jan  Mayen-eiland  terug  te  trekken :  de  jaren  1619  tot  1624 
zgn  dus  die  van  den  grootsten  bloei.  Beeds  van  dit  laatste 
jaar  dagteekent  de  langzame  vermindering  der  vangst ,  die  echter 
nog  in  1636  belangrijk  genoeg  was  om  de  Friezen  tot  de  vestiging 
op  het  Deensche  eiland  over  te  halen.  Meer  en  meer  afnemende 
was  de  vangst  omstreeks  1640  toch  nog  vrij  goed  en  eerst  na 
het  openstellen  der  visscherij  voor  alle  Nederlanders  werd  de 
walvisch  in  weinige  jaren  voor  goed  uit  de  baaien  verjaagd. 
De  zeevisschery ,  die  omstreeks  1630  opkwam,  moest  reeds  twin- 
tig jaren  later  door  de  ijs  visscherij  vervangen  worden. 

Maar  al  weten  wij  nu  ongeveer,  in  welke  jaren  de  grootste 
scheepsladingen  traan  en  balein  in  ons  vaderland  werden  binnen- 


■)  Req.  T.  P.  V.  d.  Graeff  c.  s.  aan  de  Stn.-Gen.  dd.  12  Febr.  1628,  in: 
Noordsche  togten.  4  Loop.  N.  C.  R.-A. 

*)  Drie  Vojagien  na  Oroenlandt.  p.  15.  (Dat  deze  opgave  ait  de  latttte  dagen 
der  N.  C.  dagteekent,  blijkt  uit  het  feit,  dat  de  schrijver  gedurig  van  lecTia- 
schers  spreekt,  die  niet  aan  Spitsbergen  mochten  komen  om  hunne  traan  te  koken.) 

')  Dit  is  de  gemiddelde  opbrengst,  maar  er  was  daarop  zoo  weinig  staat  te 
maken,  dat  men  van  walnsschen  leest,  die  niet  meer  dan  10  quarteelen  oplcTer- 
den,  terwijl  anderen  wel  100  quarteelen  gaven.  Ter  vergel^king  zie  men  de 
opgaven  van  de  opbrengst  van  een  walvisch  bg  :  Wassenaer ,  Hiit.  verh.  VlU 
<ol.  86.  —  Zorgdrager,  Groenl.  vissch.  p.  105,  129,  318,  856,  871.  —  De  walviack- 
vangst.  I  p.  42.  —  Martens,  Voyage  to  Spitzb.,  in:  White,  Spitzbergen.  p.  6, 
8,  10,  106.  118,  120.  —  Dooregeest,  Uijper  zee-postil.  p.  866.  —  Hist.  do 
pays  de  Spitsbcrghe.  p.  18.  —  Drie  Voyagien  na  Oroenlandt.  p.  15  —  Sent 
V.  h.  Hof  v.  Holland  in  zake  de  N.  C.  c.  Bracm  dd.  29  Juni  1629.  ~  Parcbas, 
Pilgrimes.  111  p.  470,  732,  34,  86,  87.  —  Schaderekening  der  Zeeuwen  v. 
1(U7,  il):  Noordsche  togten.  4  Lotip.  X.  ('.  R.-A.  —  Kug.  schaderekening  v. 
1618,  iü:   Lius  loop.   1618.  R.-A. 


127 

gevoerd ,  het  antwoord  op  de  vraag  naar  de  winst  der  Noordsche 
Comp£^nie  is  daarmede  nog  niet  gegeven.  Terwijl  toch  van  de 
eene  zgde  het  haar  dikwijls  ten  laste  gelegde  wanbeheer  en  ge- 
brek aan  zuinigheid  ook  bij  eene  rijke  vangst  kon  doen  verliezen , 
had  de  compagnie  in  de  door  haar  zelve  bepaalde  vaste  prijzen 
der  traan  een  middel  om  ook  bij  een  zeer  geringe  toevoer  nog 
redelijke  zaken  te  doen.  Laat  ons  zien  wat  daarvan  is.  Wij 
kunnen  niet  beter  doen  dan  de  Noordsche  Compagnie,  die  w^ 
reeds  met  hare  vangst  in  de  Groenlandsche  pakhuizen  hebben 
zien  aankomen,  nog  verder  in  haren  handel  te  volgen. 

Wat  het  afzetten  van  de  waar  betreft,  beleefde  de  compagnie 
in  het  begin  werkelijk  gouden  dagen.  Voor  de  traan,  die  voor- 
namelijk in  lampen  tot  verlichting  word  gebruikt ,  én  het  spek , 
dat  ook  tot  spijs  schijnt  gediend  te  hebben  >),  vond  men  bgna 
overal  een  willige  markt ;  de  balein ,  waarvan  men  aanvankelijk 
het  nut  niet  goed  schijnt  ingezien  te  hebben ,  werd  sinds  de  uit- 
vinding van  den  Engelschman  John  Osborne,  die  ze  in  1618 
door  samenpersing  begon  te  bewerken  *),  gezocht  voor  schü- 
derijlgsten ,  versierselen  aan  buffetten  en  schoorsteenmantels , 
ook  voor  wandelstokken,  meshechten  enz.  Het  binnenland  bleef 
natuurlijk  de  hoofdmarkt  voor  deze  artikelen  •),  maar  van  Ne- 
derlandsche  kooplieden  der  zeventiende  eeuw  was  het  niet  te 
verwachten,  dat  zij  zich  binnen  zulke  enge  grenzen  zouden  be- 
perken.   Weldra  werd  Frankrgk,  ♦)    waarschijnlijk  ook  Duitsch- 


»)  Wawcnaer,  Hist.  vcrh.  VII  fol.   109. 

*)  Op  verzoek  van  de  N.C.  had  Osborne,  geboortig  van  Worcester  maar  sinds 
fijn  zeventiende  jaar  ivoordraaier  te  Amsterdam,  daarover  lang  gepeinsd  en  ein- 
delijk ifdoor  een  sonderlinge  wetenschap  de  dnnne  stucken  soo  in  malkanderen 
weten  te  parssen,  dat  sy  een  massa  /.yn  en  blvven."  Had  het  balein  eenmaal 
deze  knnstbewerking  ondergaan,  dan  werd  het  „so  gedwee  of  mol,  datmen  met 
een  gesneden  plaet  daerop  drnckt  't  gene  men  wil ,  de  aldcrdunste  graveringhen , 
•It  stralen  van  de  son  of  anders,  presenteren  haer  so  helder,  als  men  die  inde 
plaet ,  of  het  pampieren  afdrncksel  siet :  Men  macckt  daer  tronien  heel  uytstaende 
mf,  van  mans  en  vrouwen,  leeuwen,  satyrs,  en  alle  beeltenissen  van  Historiën, 
of  sy  vande  beste  beeldt-snydcrs  gedacn  waercn :  tot  ornamenten  der  huysen 
en  eamers  dienende,  blyvende  altoos  soo  swart  als  gitte,  so  men  seyt  "  (Was- 
lenaer,  Hist.  verh.  VIII  fol.  87.)  Deze  uitvinding  ontlokte  den  goeden  Dr.  Waa- 
•enaer  een  kreet  van  bewondering:  „Nu  bevinde  ick",  schreef  hg,  „dat  die  Inyden 
in  haer  opinie  bedroghen  zyn,  die  ghevoelcn  dat  alle  konsten  op  het  hooghste 
zyn ,  en  datter  niet  en  is ,  of  't  sy  al  ghevondeu.  (NB.  in  1624  1)  Voorwaer  dese 
inventie  braveert  alle  snbtyle  verstanden  1" 

*)  De  Aanwysing  v.  heils.  polit.  gronden  zegt  zelfs  (p.  75),  dat  de  N.  C.  zich 
tot  den  binnenlandschen  verkoop  geheel  bepaalde.  Dat  dit  onjuist  is,  blgkt  ait  de 
beide  volgende  noten. 

*)  Uit  het  beslag,  in  1634  volgens  verlof  der  Rounansche  adniiroliteit  gelegd 
op   de    goederen  der  N.  ('.  te    Rouaan.   Bordeaux    en  Ikyouue  (Req.  der  X.  C, 


128 

land,  Spanje  en  de  kusten  der  Middellandsche  zee  ')  voor  den 
nieuwen  handel  ontsloten.  De  prijzen  waren  aanyankelgk  natuar- 
Igk  zeer  hoog:  éen  walvischbaard  werd  met/ 12  (30  stuivers  het 
pond)  betaald  *),  en  de  Noordsche  Compagnie  durfde  in  1617  een 
quarteel  traan  op  ƒ  150 ,  de  100  pond  balein  nog  op  /  30  be* 
grooten  *).  Maar  weldra  daalden  de  pryzen:  de  baarden  waren 
in  1618  bgna  niets  meer  waard  ^)  en  ook  de  traan  werd  als 
nieuw  en  kostbaar  artikel  door  het  geringe  verbruik  gedrukt. 
Toen  de  walvisch vangst  zich  in  1623  na  eenige  jaren  van  goede 
vangst  hersteld  had  van  de  verliezen  der  eerste  jaren,  vin- 
den wij  het  quarteel  traan  in  Frankrjjk  begroot  op  ƒ  45,  de  100 
pond  balein  op  ƒ  10  *).  In  Nederland  —  waar  de  prgzen  niet 
veel  van  de  Fransche  verschild  zullen  hebbon ,  daar  de  compagnie 
bij  de  bepaling  der '  vaste  prjjzen  natuurlijk  met  het  buitenland 
moest  rekenen,  —  werden  dit  jaar  de  prijzen  zeer  hoog  geoor- 
deeld *).  De  vraag  vermeerderde  langzamerhand:  in  1624  werden 
100  pond  balein  voor/  20  verkocht  *);  in  1632  werd  de  prgs 
van  het  quarteel  traan  op  ƒ  60  bepaald  *)  (de  hier  te  lande  ge- 
kookte slechtere  traan  gold  dat  jaar  ruim  /  51{  het  quarteel  *) ), 
terwijl  de  baarden  echter  weder  niet  meer  dan  ongeveer  ƒ  8  de 
100  pond  deden  '*).     Sedert  begon  de  invloed  der  concurrentie 


dd.  2  Febr.  1684  en  ald.  Bijl. il,   in:  Noordsche  tugten.  4.  Jjoop.  N.C.  IL-A.), 
blijkt  dat  de  compagnie  daar  agenten  had. 

^)  De  Nederlandsche  resident  Van  Cracanw  stelde  in  1638  aan  Christiaan  IV 
voor,  de  markt  voor  traan  en  baarden  tusschen  beide  natiën  te  deelen  :  de  Denen 
zonden  Denemarken  en  de  oostelijk  van  daar  gelegene  landen  alleen  hebben ,  de 
Nederlanders  Dnitschland  ten  westen  der  Elbc,  Nederland,  Frankrijk  en  alle 
andere  zuidelijk  en  westelijk  gelegene  landen.  (Miss.  v.  Van  Cracanw  aan  de 
Stn.-Gen.  dd.  27  Nov.  163»,  in:  L  D.  1638.)  De  resident,  die  in  correspon- 
dentie stond  met  de  N.  C. ,  zou  dezen  voorslag ,  waartoe  hg  tronwens  geen  spe- 
cialen  last  had ,  zeker  niet  gedaan  hebben ,  zoo  de  compagnie  van  den  allecnhniide] 
in  die  landen  geen  voordeel  had  kunnen  trekken. 

*)  Wassenaer,  Hist    verh.  VIII  fol.  86. 

*)  Schaderekening  der  Zeeuwen  v.  1617.  (Noordsche  togten.  4.  Loop.  N.  C. 
R.-A.)  De  Engelschen  begrootten  een  quarteel  traan  in  1618  op  Ji  15.  (Eag. 
schaderekening,  in:  Lias  loop.  1618.  R-A.) 

»)  Wassenaer,  Hist.  verh.  VIII  fol.  88. 

*)  Sent.  V.  h.  Hof  v.  IIoU.  in  zake  de  N.  C    c.  Braem  dd.  29  Juni  1629. 
.   •)  Wassenaer,  Hist.  verh.  V  fol.  157. 

*)  Waswïnaer,  Hist.  verh.  VIII  fol.  88. 

•)  Sent.  V.  de  H.  R.  in  zake  de  N.  C.  Hoorn  c  Enkh.  dd.  4  Apr.  1687.  — 
Dictum  V.  de  H.  R.  in  zake  als  boven  dd.  3  Apr.  1637. 

*)  Dictum  V.  de  II.  R.  in  zake  de  N.  C.  Hoorn  c.  Enkh.  dd.   8  Apr.  1637. 

»•)  Sent.  V.  de  II.  R.  in  zake  de  N.  C.  Hoorn  c.  Enkh.  dd.  4  Apr.  1837.— 
Uit  deze  sententie  bl^kt ,  dat  voor  de  baarden  niet  als  vo<)r  de  traan  vooraf  een 
vaste  prijs  door  de  N.  (\  bepaald  werd :  in  1 632  werden  ze  eenTondig  allen  aan 
de  Amsterdamsche  kamer  ter  verkoop  gezonden. 


129 

zich    meer   en  meer   te  doen   gevoelen :   de   walvischvangst  van 
Denen  en  Franschen  begon  zich  nevens  die  der  Engelschen  op  de 
markt   te  doen  gelden,    de  Hansesteden    vertoonden    zich     later 
ook  in  de  IJszee ,  en  vooral  de  meer  en  meer  zich  ontwikkelende 
xeevisscherij    der   Nederlanders    zelve   wierp    een    groot  gewicht 
in    de    schaal.      De   Noordsche     Compagnie ,    gewoon    aan   eene 
Yr\je  en  machtige  positie,  wist  zich  niet  spoedig  naar  de  veran- 
derde omstandigheden  te  schikken.    Zij  bleef  hare  goederen  voor 
veel   geld  aanbieden;   de  inrichting  der  compagnie  maakte   het 
onmogelijk  de  vaste  vooruitbepaalde  prijzen  spoedig  te  veranderen , 
en  het  resultaat   schijnt  geweest  te  zijn,  dat  hare    goederen,  na 
gernimen   tijd   in  de  pakhuizen  gelegen  te  hebben,    eindelijk    op 
onvoordeelige  wijze  van  de  hand  gedaan  moesten  worden  <).  Lang- 
zamerhand  was  de  vereeniging  toch  wel  genoodzaakt,  met  haren 
tijd  mee  te  gaan;  omstreeks  1640  was  de  prijs  van  een  qnarteel 
traan  naar  gelang  van  de  vangst  tot  ƒ  45,  30,  ja  25  gedaald  *). 
B{j    de    verliezen,  die  de  Noordsche  Compagnie  dus  door  hare 
inrichting   zelve    noodzakelijk    nu    en   dan  lijden  moest,  voegden 
zich  echter  andere ,  die  zij  tot  het  laatst  toe  niet  poogde  te  voor- 
komen.    De  omslachtige  wijze  van  traankoken,  die  zij  had  aan- 
genomen   en    die    haar  noodzaakte  kostbare    inrichtingen  in  het 
barre  noorden  in  stand  te  houden,  was  misschien  ')  wenschelijk 
toen    de    overvloedige   vangst    niet    in    de  schepen  geborgen  kon 
worden  en  toen  men  dus  verplicht  was  naschepen  te  zenden  om 
ze    af  te  halen,  maar  zij  gaf  zeker  geen  voordeel  meer,  toen  in 
latere   jaren    de    vloot    zelfs  in  het  gunstigste  geval  bijna  geene 


*)  Aanwysing  v.  heih.  polit.  gronden,  p.  75. 

*)  Drie  Voyagien  na  Groenlandt.  p.  15.  —  Om  de  prijzen  te  berekenen  moet 
men  weten,  dat  de  traan  geborgen  werd  in  quarteelen ,  die  ongeveer  12  stee- 
kannen  (van  10  mengelen)  hielden.  (Zorgdrager,  Groenl.  visach.  p.  339,  370  , 
871.  —  Lindeman,  Arkt.  Fiach.  p.  9.  —  Dictum  en  Sent.  t.  de  H.  K.  iu 
xake  de  N.  C.  Hoorn  c.  Enkh.  dd.  8 ,  4  Apr.  1637.)  De  apekquarteelen  waren 
grooter,  z\j  hielden  16  k  18  steekannen.  (Zorgdrager  1.  e.  p.  835 ,  870.  — 
Rijper  zeepostil.  p.  856.  —  Tegenw.  Staat.  I  p.  608.) 

*)  Ik  xeg  „misschien",  omdat  men  door  het  spek  tot  traan  te  koken  slechts 
20«/o    aan    ruimte  won.    (Martens,   Voyage  to  Spitzb.,  in:  White,  Spitsbergen. 
p.  131.)   Op  elk  volgeladen  schip  —  een  schip,  dat  1000  quarteelen  hield,  be- 
hoorde  onder    de   groote    —   zou    men    dus,    wanneer    men    het   spek  niet  tot 
traan    kookte,    slechts  200  quarteelen  spek  behoeven  achter  te  laten.     Wanneer 
Msi}  de  jaarlijksche  vloot  der  N.  C.  op  15   schepen  schatten,  geeft  dit  dus  een 
jaarlijkach  overschot  van  3000  quarteelen  spek.    Nemen  wij  dus  al  aan ,  dat  de 
schepen  alle  jaren  geheel  volgeladen  werden  en  dus  het  overschot  der  vorige  jaren 
DOoit  konden  medevoeren ,  (wat  wij  weten  dat  bepaald  niet  het  geval  was ,)  duu 
kon  men  door  jaarlgks  drie  naschepen  te  zenden ,  den  geheelen  omslachtigcn  toe- 
itel  van  traankokerijen  en  woonhuizen  in  het   noorden ,  van  dubbele  bemanning 
tn  dubbele  victualie  bespaard  hebben. 


122 

g(MleeM,  dat  in  de  eerste  tijdeo  der  walvischvangRt  de  viscb  zoo 
overvloedig  voorkwam,  dat  men  de  prooi,  later  met  moeite  op- 
gespoord, slechts  te  dooden  had  ").  De  twee  opgaven,  hoe  te- 
genstrijdig ze  schijnen ,  zijn  zeer  goed  overeen  te  brengen.  Wer- 
kelijk kwam  de  walviseh  in  de  eerste  tijden  der  Noordsche  Com- 
])agnie  in  grooten  overvloed  aan  de  kusten  van  Spitsbergen  en  Jan 
Mayen-eiland  voor,  en  toch  is  het  zeker,  dat  de  compagnie  in 
den  regel ,  al  ontbrak  het  noodige  kapitaal  haar  niet ,  eene  vangst 
naar  huis  bracht,  uiterst  onbeduidend  in  vergelijking  met  den 
grooten  voorraad,  dien  de  vrije  visscherij  later  jaarlyks  in  Ne- 
derland invoerde.  Het  was  toch ,  zooals  wg  zagen ,  haar  systeem 
evenzeer  als  van  de  Oost-  en  West-Indische  Compagniën,  dat 
het  beter  was  weinige  goederen  tegen  hooge  prijzen  af  te  leveren 
dan  veel  te  verkoopen ,  wanneer  de  waarde  der  goederen  door  die 
veelheid  zelve  aanmerkelijk  verminderd  was.  Dit  systeem  ,  hoe 
hoogst  verderfelijk  ook  voor  den  handel  en  voor  het  algemeen 
belang,  had  werkelijk  veel  wat  het  in  het  oog  van  bekrompene 
bezitters  van  monopoliOn  en  van  kortzichtige  economisten  aanbe- 
val ,  en  de  Noordsche  Compagnie  volhardde  daarbjj  tot  haar  einde 
toe  *).  Of  zg  er  wel  bij  voer?  Ik  vrees,  dat  dit  hier  evenmin 
als  elders  het  geval  was. 

Het  ligt  zeer  voor  de  hand  te  meenen ,  dat  eene  vereeniglng , 
die  er  zich  op  toelegde  steeds  bij  grooten  overvloed  van  visch 
slechts  weinige  schepen  op  de  wal  visch  vangst  uit  te  zenden,  ieder 
jaar  die  schepen  ten  boorde  toe  geladen  naar  huis  moest  zien 
keeren.  De  traditioneele  voorstelling  van  de  geschiedenis  der 
Noordsche  Compagnie  leert  ons  dan  ook,  dat  de  eerste  jaren 
tijden  van  later  ongekenden  voorspoed  en  overvloed  waren ,  dat 
de  rijke  vangst  steeds  klom  tot  1633  toe  en  dat  eerst  van  toen 
af  door  de  merkbare  vermindering  der  visschen  aan  de  kust,  de 
Noordsche  Compagnie  kennis  maakte  met  de  slechte  zijde  van  een 
avontuurlijken  handel.  Het  nadeel  door  haar  geleden ,  aanvanke- 
lijk gering,  zou  weldra  zoozeer  toegenomen  zijn,  dat  de  compagnie 
eerlang  evenveel  verloor  als  zij  vroeger  gewonnen  had  en  zelve 
in    1642    de  nering  opgaf  ').     Men  vergeet  bij  deze  voorstelling 


*)  Zie  o.  a.  Scoresby.  Accouut.  TI  p.  141. 

*)  Dit  blijkt  o.  a.  uit  de  mededeeling  der  N.  C.  io  1636,  dat  haar  Ttogtt 
met  \  Termeerder  en  zou  ,  wanneer  o.  a.  de  invoer  van  traan  en  baleiu  Tan  bai- 
teudlands  verboden  werd.  (Versl.  der  confcr.  v.  14  Febr.  1636,  iu:  Stn.  X.  C. 
T.  d.  Hrl.  gedeput.  R.-A  )  Het  op  prijs  houden  der  waren  was  dus  haar  motief 
om  weiniK  te  Tanden.  (Vgl.  ook:  Repart.  der  N.  C.  Amst.  dd.  19  Mrt.  lÖSfi, 
in  :  Stn.  X.  (\  t.  d.   Hrl.    pedeput.  R.-A.)   Zie  eehter  hierna  p.  124. 

")  Zorgdrager,  Groeul.  vissch.  p.  192,  229.  —  De  walvischvangst.  Il  p.  87.  — 
Scoresby,  Account.  II  p.  52,  178.  —  Lindeman,  Arkt.  Fisch.  p.  20.  —  Tegenw. 
Staat.  1  p.  590—92. 


123 

echter  te  veel,  dat  een  bedryf  als  de  walvischvangst  uit  zijnen 
aard  zeer  onderhevig  is  aan  geluk  en  ongeluk,  dat  »groote  pe- 
rgculen,"  gsgang,  storm,  zware  mist  veel  invloed  op  het  resul- 
taat van  »'t  onzeecker  visschen"  kunnen  oefenen;  men  brengt  bo- 
vendien te  weinig  in  rekening  de  geringe  ervaring  en  bekwaam- 
heid der  Nederlanders  in  1614 ,  gebreken  door  de  overkomst  van 
enkele  Basken  slechts  weinig  verholpen.  Wij  hebben  dan  ook 
reeds  gezien,  dat  de  bovenvermelde  voorstelling,  berustende  op 
het  verhaal  van  Zorgdrager,  —  een  boek  ter  loops  gezegd  even 
voortreffelyk  waar  het  door  den  schrgver  zelven  geziene  zaken 
mededeelt,  als  slecht  te  vertrouwen  waar  het  de  geschiedenis 
der  walvischvangst  geldt,  —  althans  wat  het  laatste  gedeelte 
aangaat  stellig  onjuist  is:  de  kustvisscherjj  gaf  nog  eenige  jaren 
na  den  val  der  Noordsche  Compagnie  voordeel  aan  hen ,  die  zich 
daarmede  bezighielden,  en  het  octrooi  der  vereeniging  werd  dan 
ook  in  1642  zeer  tegen  den  zin  der  aandeelhouders  ingetrokken. 
Ook  wat  de  rijke  vangst  betreft  en  het  tijdstip  van  den  groot- 
sten bloei  der  walvischvangst  zal  het  blijken,  dat  Zorgdrager 
geheel  misgetast  heeft.  Reeds  dadelijk  volge  hier  eene  opgave  van 
het  resultaat  der  walvischvangst  over  de  eerste  twintig  jaren  *). 
Spitsbergen.  Jan  Mayen-eiland. 

1612  slecht  — 

1613  slecht  (door  roof  der  Engelschen)    — 

1614  slecht  — 

1615  zeer  slecht  — 

1616  slecht  ? 

1617  slecht  (door  roof  der  Engelschen)    ? 
1618-22      ?  ? 

1623  zeer  goed  ? 

1624  goed  zeer  goed 

1625  ?  slecht 

1626  slecht  zeer  goed 

1627  ?  ? 

1628  slecht  (alleen  Vlissingen  gelukkig)  slecht  (alleen  Vlissin- 

1629  ?  ?        gen  gelukkig) 

1630  ?  ? 

1631  ?  zeer  goed 

1632  goed  niets  (het  ys  blijft  het 

eiland  omringen)  *) 


•)  Orer  de  laatste  tien  jaren    der  N.  C.  vind  ik  geene  opgaven  medegedeeld. 

■)  Dexe  opgaven  zijn  ontleend  aan:  Wassenacr,  Hist.  verh.  V  fol.  157,  VII 
fol.  108,  VIII  fol.  86,  88,  X  fol.  106,  XII  fol.  8.  XVI  fol.  26.  —  Hist.  du  pays 
de  SpiUberghe.  p.  22,  25,  26.  —  Edge,  Dutch  distnrbance.  bij:  Purcha*,  Piï- 
griines.  III  p.  466,  67.  —  R.  S.-G.  23  Apr.  1615.  —  Getuigenissen  in  zake  de 


124 

Het  blijkt  dn8  reeds  U^rstond:  1*.  dat  de  allereerste  jarea 
der  wulvlschvaug8t,  wel  verre  van  een  resultaat  te  leveren,  dat 
met  den  zoo  geroemden  overvloed  der  visschen  overeenkwam,  in- 
tegendeel bizonder  slecht  uitvielen  '),  2*.  dat  de  Noordsche 
Compagnie  ook  in  latere  jaren,  toon  ervaring  en  bekwaamheid 
toenamen ,  volstrekt  niet  rekenen  kon  op  een  vaste  ruime  vangst, 
maar  steeds  afhing  van  verschillende  omstandigheden ,  die  op  hei 
resultaat  der  reis  invloed  oefenden,  en  3*.  dat  de  jaren,  waarin 
wij  weten ,  dat  de  Noordsche  Compagnie  een  meer  dan  gewoon 
aantal  schepen  uitzond  (1614,  1615  en  1628)  volstrekt  niet  als 
gunstig  in  de  boeken  der  vereeniging  aange teekend  stonden,  — 
ecnc  opmerking,  die  bewijst,  dat  het  kleine  getal  schepen  door 
do  compagnie  uitgezonden  niet  uitsluitend  aan  het  bovenver- 
melde beginsel  van  » kleine  vangst  hooge  pryzen'*  toegeschreven, 
maar  evenzeer  aan  de  betrekkelijk  geringe  iiiimte  van  het  terrein 
geweten  moet  worden. 

Bij  al  hetgeen  deze  onvolledige  opgaven  over  het  resultaat  der 
vangst  ons  dus  loeren ,  laten  zij  ons  echter  over  eene  zaak  geheel 
in  het  duister.  Wat  verstond  men  onder  een  goede  en  slechte 
vangst,  m.  a.  w.  hoeveel  kon  de  Noordsche  Compagnie  redelij- 
kerwijze verwachten  jaarlijks  te  zullen  vangen  ?  Het  antwoord  op 
deze  vraag  is  niet  gemakkelijk ,  daar  ons  nagenoeg  alle  gegevens 
voor  eene  statistiek  van  de  jaarlyks  ingevoerde  hoeveelheid  traan 
en  baarden  ontbreken.  Wij  moeten  ons  dus  vergenoegen  met  den 
zeker  eenigszins  onzuiveren  maatstaf,  dien  ons  de  algemeone  be- 
grootingen der  Noordsche  Compagnie  aanbieden. 

Bij  de  overeenkomsten,  die  do  verschillende  kamers  der  com- 
pagnie van  tijd  tot  tijd  met  elkander  sloten  en  waarbg  zij  ieders 
aandeel  in  de  vangst  regelden,  weid  namelijk  het  deel  dat  aan 
eene  kamer  toekwam  uitgedrukt  in  quarteelen  (vaten)  traan;  al 
deze  deelen  bjj  elkaar  gevoegd  vormden  dus  het  getal  quarteelen , 
dat  men  hoopte  te  vangen.  Over  de  eerste  jaren  ontbreken  die 
opgaven,  eerst  met  het  jaar  1622  vinden  wij  een  cyfer  genoemd : 
de  Noordsche  Compagnie  begrootte  toen  haar  jaarlij ksche  vang^ 
op  21.000  quarteelen  *).  Sedert  is  een  gedurige  vermindering  der 
opbrengst  merkbaar.     Bij  het  contract  van  1630  werd  de  vangst 


Eng.  quarMie  v.  1617,  in:  Noordsche  togten.  4.  Loop.  N.  C,  R.-A.  —  Sent.  t. 
de  II.  R.  in  zake  de  N.  C.  Hoorn  c.  Enkh.  dd.  4  Apr.  1687.  —  Getaigrenia  ▼. 
Wjbe  Jansz.  voor  de  rogcrring  v.  Amst.  in:  Noordsche  togteo.  4.  TiOop.  N.  C. 
R.-A.  —  Req.  der  N.  ('.  r.  Vrolicq  en  v.  Vrolicq  c.  de  N.  C.  dd.  \  l  Mrt  , 
8  Apr.  1688,  in:  Stn.  N.  C.  v.  d.  Hrl.  gedeput.  R.-A. 

■)  Dit  wordt  nog  bevestigd  door  de  N.  C.  zelve.  (Req.  der  N.  C.  e.  Garke  dd. 
15  Mrt.  1019  (leea  1618)  in:  Noordsche  togten.  2.  Admiraliteit.  R.-A.) 

>)  R.  S.-O.  8  Fehr.  1622. 


125 

op  17.500  qoarteelen  begroot  >),  in  1636  op  slechts  16.000  *). 
Ik  geef  dadelgk  toe,  dat  men  op  deze  c^fers  niet  vast  ver- 
trouwen kan:  naarmate  het  aandeel  van  sommige  kamers  op  |, 
•(,  ^  of  op  kleinere  breuken  geschat  werd,  koos  men  een  ge- 
tal ,  dat  ook  in  die  breuken  een  ronde  som  kon  geven ;  maar  on- 
getw^feld  is  de  begrooting  toch  ongeveer  de  uitdrukking  van 
hotsen  de  Noordsche  Compagnie  krachtens  vroegere  ondervinding 
van  hare  vangst  verwachtte  >). 

Slechts  enkele  opgaven  geven  een  volkomen  zuiveren  maatstaf 
voor  de  begrooting  van  de  geheele  vangst  der  compagnie.  Wij 
hebben  gezien,  dat  het  getal  schepen,  die  de  Noordsche  Com- 
pagnie jaarlyks  naar  het  noorden  zond ,  hoogst  zelden  tot  twintig 
klom  *).  Wanneer  wij  nu  vernemen,  dat  een  groot  schip  on- 
geveer 1000  quarteelen  traan  kon  bevatten  *),  en  wanneer  wij 
er  aan  denken ,  dat  het  niet  zelden  voorkwam ,  dat  men  een  ge- 
deelte der  vangst  op  het  land  moest  achterlaten  of  met  nasche- 
pen  laten  vervoeren ,  kunnen  wij  gemakkelijk  berekenen ,  dat 
de  compagnie  met  eene  vangst  van  20.000  quarteelen  tevreden 
kon    zyn  *).     Eenige    bewindhebbers    verklaarden   eenmaal  zelfs , 


*)  Sent.  V.  de  H.  R.  in  zake  de  N    C.  Hoorn  e.  £nkh.  dd.  4  Apr.  1637. 

*)  Versl.  der  eonfer.  v.  14  Febr.  1686,  in:  Sin.  N.  C.  v.  d.  Hrl.  gedepat.  R.-A. 

*)  Geheel  geene  gcTolgtrekkingen  kan  meu  afleiden  uit  de  vermeerdering  der 
gewone  begrooting  met  1800  quarteelen  in  1622,  en  met  3000  in  1686.  (R.  S.-6. 
4,  11,  12  Febr.  1622.  —  Aitzema,  Saken  van  Staet.  II  p.  360.  —  Te- 
genw.  Staat.  I  p.  590.)  Beide  malen  geschiedde  deze  vermeerdering  ten  gerieve 
▼an  nieuwe  leden  (de  kleine  N.  C.  en  de  Friezen)  wien  men  geen  aandeel  nit 
de  gewone  begrooting  kon  of  wilde  toeleggen  om  de  rechten  der  overige  kamers 
op  de  eens  vastgestelde  raming  niet  te  krenken.  Natuurlek  blgkt  daaruit  geheel 
niet,  dat  de  vangst  vermeerderd  was.  De  begrooting  der  geheele  vangit  op 
24.000  quarteelen  in  Juli  1636  (Aitzema,  1.  c.  Il  p.  860),  terwgl  ze  nog  in 
Februari  van  hetzelfde  jaar  op  slechts  16.000  begroot  was  (zie  hiervoor  p.  124 
Noot  8),  geschiedde  waarschijnlijk  omdat  men  nog  aan  het  onderhandelen  was 
met  acht  HoUandsche  steden ,  die  men  slechts  in  de  N.  C.  wilde  toelaten ,  indien 
de  regeering  door  wering  van  alle  concurrentie  het  der  compagnie  mogelijk  maakte 
bare  vangst  op  24.000  quarteelen  te  brengen.  (Versl.  der  eonfer.  in  1686,  in: 
Stn.  N.  C.  V.  d.  Hri.  gedeput.  R.-A.) 

»)  Zie  de  sUtistiek  op  p.  109 .  10. 

•)  Wasaenaer,  Hist.  verh.  V  fol.  167.  — Martens,  Vojage  toSpitib.,  b:  White, 
Spitzbergen.  p.  183.  —  Sent.  v.  h.  Hof  v.  HoU.  in  zake  de  N.  C.  c.  Braem, 
dd.  29  Juni  1629.  —  Eene  vangst  van  657  quarteelen  beloonde  de  kosten  van  uit- 
rusting van  een  schip  niet.  (Sent.  v.  de  H.  R,  in  zake  de  N.  C.  Hoorn  c.  Enkh. 
dd.  4  Apr.  1687.)  De  Engelsche  schepen  waren  gewoonlijk  veel  kleiner.  (Purchas , 
Pilgrimea.  III  p.  467—69,  787.  —  Purchas,  Pilgrimage.  p.  816.) 

*)  De  Engelschen  waren  veel  spoediger  tevreden:  zij  oordeelden  het  een  zeer 
goede  vangst,  toen  in  1616  acht  schepen  1800  vaten  traan,  in  1617  veertien 
schepen  1900  vaten  en  in  1622  zes  schepen  1800  vaten  inbrachteu.  ^Kdge,  Dutch 
disturbance,  bg:  Purchas,  Pilgrimea.   III  p.  467.  69. j 


126 

dat  de  groote  cu  kleine  Noordsche  Compagniën  tot  1622  toe  — 
das  tot  op  hot  tijdstip  waarop  wij  zagen ,  dat  de  vangst  hnn  het 
meest  inbracht,  —  te  zamen  in  geen  jaar  ooit  meer  hadden  ge- 
vangen dan  19.000  quarteelen  traan  ^),  eeno  opgave,  die  tot  eene 
nog  ongunstiger  conclusie  leidt  dan  de  zoo  even  gemaakte  bere- 
kening. W|j  vernemen  eindelgk,  dat  omstreeks  1640  een  schip 
by  gunstige  vangst  tien  walvisschen  of  zelfs  enkele  meer  kon 
vermeesteren  ' ) ,  en  wanneer  wij  bedenken ,  dat  éen  walvisch  ge- 
woonlyk  60  ^  70  quarteelen  traan  en  1000  a  1800  pond  baar- 
den leverde  *) ,  komen  wij  tot  de  van  elders  bevestigde  conclnsie, 
dat  de  gouden  tijden  der  naschepen  toen  reeds  lang  voorbg  waren. 

üit  al  het  voorgaande  blijkt ,  dat  de  geschiedenis  der  walvisch- 
vangst  onder  de  kust  in  groote  trekken  aldus  is.  Terwgl  de  eerste 
jaren  door  onervarenheid  en  ongeluk,  misschien  door  te  groote 
uitrustingen  nadeelig  waren,  werd  het  resultaat  gunstig,  zoodra 
de  Noordsche  Compagnie  besloot  zich  uitsluitend  naar  de  door 
mededingers  niet  bezochte  noordelijke  baaien  op  Spitsbergen  en 
naar  Jan  Mayen-eiland  terug  te  trekken :  de  jaren  1619  tot  1624 
zyn  dus  die  van  den  grootsten  bloei.  Beeds  van  dit  laatste 
jaar  dagteekent  de  langzame  vermindering  der  vangst ,  die  echter 
nog  in  1636  belangrijk  genoeg  was  om  de  Friezen  tot  de  vestiging 
op  het  Deensche  eiland  over  te  halen.  Meer  en  meer  afnemende 
was  de  vangst  omstreeks  1640  toch  nog  vrij  goed  en  eerst  na 
het  openstellen  der  visschery  voor  alle  Nederlanders  werd  de 
walvisch  in  weinige  jaren  voor  goed  uit  de  baaien  verjaagd. 
De  zeevisscherij ,  die  omstreeks  1630  opkwam,  moest  reeds  twin- 
tig jaren  later  door  de  ysvisscherij  vervangen  worden. 

Maar  al  weten  wij  nu  ongeveer,  in  welke  jaren  de  grootste 
scheepsladingen  traan  on  balein  in  ons  vaderland  werden  binnen- 


')  Req.  V.  P.  V.  d.  Graeff  c.  8.  aan  de  Stn.-Gen.  dd.  12  Febr.  1628,  in: 
Noordsche  togten.  4  Loop.  N.  C.  R.-A. 

*)  Drie  Vojagien  na  Groenland!,  p.  15.  (Dat  deze  opgave  nit  de  lattate  digra 
der  N.  C.  dagteekent ,  blijkt  uit  het  feit ,  dat  de  schr^ver  gedurig  Tan  seeTia- 
schers  spreekt,  die  niet  aan  Spitsbergen  mochten  komen  om  hunne  traan  te  koken.) 

')  Dit  is  de  gemiddelde  opbrengst ,  maar  er  was  daarop  zoo  weinig  staat  te 
maken ,  dat  men  van  walvisschen  leest ,  die  niet  meer  dan  10  quarteelen  oplever- 
den, terwgl  anderen  wel  100  quarteelen  gaven.  Ter  vergel^king  zie  men  de 
opgaven  van  de  opbrengst  van  een  walvisch  bg  :  Wassenaer,  Hist.  verh.  VIII 
<ol.  86.  —  Zorgdrager,  Groenl.  vissch.  p.  105.  129.  313,  356,  871.  —  De  walviseh- 
vangst.  I  p.  42.  —  Martens ,  Voyage  to  Spitzb.,  in:  White,  Spitsbergen,  p  6, 
8,  10,  106,  113,  120.  —  Dooregeest,  Rijper  zce-postil.  p.  866.  —  Hist.  dn 
pays  de  Spitsberghe.  p.  18.  —  Drie  Voyagicn  na  Groenlandt.  p.  15  —  Sent. 
v.  h.  Hof  V.  Holland  in  zake  de  N.  C.  c.  Braem  dd.  29  Juni  1629.  —  Parchaa. 
Pilgrimes.  III  p.  470,    732,  34,  36,  87.    —    Schaderekening  der  Zeeuwen   v. 

1617,  iu:   Noordsche  togten.  4   Ixxjp.   .\.  C.  R.-A.    -    Eng.    schaderekening  t, 

1618,  ia:  Liii!)  loop.   1618.  R.-A. 


127 

gevoerd ,  het  antwoord  op  de  vraag  naar  de  winst  der  Noordsche 
Compagnie  is  daarmede  nog  niet  gegeven.  Terwijl  toch  van  de 
eene  zgde  het  haar  dikwijls  ten  laste  gelegde  wanbeheer  en  ge- 
brek aan  zuinigheid  ook  bij  eene  rijke  vangst  kon  doen  verliezen , 
had  de  compagnie  in  de  door  haar  zelve  bepaalde  vaste  prijzen 
der  traan  een  middel  om  ook  bij  een  zeer  geringe  toevoer  nog 
redelijke  zaken  te  doen.  Laat  ons  zien  wat  daarvan  is.  Wij 
kunnen  niet  beter  doen  dan  de  Noordsche  Compagnie,  die  w^' 
reeds  met  hare  vangst  in  de  Groenlandsche  pakhuizen  hebben 
zien  aankomen,  nog  verder  in  haren  handel  te  volgen. 

Wat  het  afzetten  van  de  waar  betreft,  beleefde  de  compagnie 
in  het  begin  werkelijk  gouden  dagen.  Voor  de  traan,  die  voor- 
namelijk in  lampen  tot  verlichting  word  gebruikt ,  en  het  spek , 
dat  ook  tot  spijs  scheut  gediend  te  hebben  '),  vond  men  bijna 
overal  een  willige  markt ;  de  balein ,  waarvan  men  aanvankelijk 
het  nut  niet  goed  schijnt  ingezien  te  hebben ,  werd  sinds  de  uit- 
vinding van  den  Engelschman  John  Osborne,  die  ze  in  1618 
door  samenpersing  begon  te  bewerken  *),  gezocht  voor  schü- 
derijlgsten,  versierselen  aan  buffetten  en  schoorsteenmantels, 
ook  voor  wandelstokken,  meshechten  enz.  Het  binnenland  bleef 
natuurlijk  de  hoofdmarkt  voor  deze  artikelen  •),  maar  van  Ne- 
derlandsche  kooplieden  der  zeventiende  eeuw  was  het  niet  te 
verwachten,  dat  zij  zich  binnen  zulke  enge  grenzen  zouden  be- 
perken.   Weldra  werd  Frankrijk,  ♦)    waarschijnlijk  ook  Duitsch- 


»)  W«8»eu»er,  Hist.  verh.  VII  fol.   109. 

*)  Op  verzoek  van  de  N.C.  had  Osborne,  geboortig  van  Worcester  maar  sinds 
gijn  zeventiende  jaar  ivoordraaier  te  Amsterdam,  daarover  lang  gepeinsd  en  ein- 
delijk ipdoor  een  sonderlinge  wetenschap  de  dnnnc  sturken  soo  in  malkanderen 
weten  te  parssen,  dat  sy  een  massa  zyn  en  blyven."  Had  het  balein  eenmaal 
deze  knnstbewerking  ondergaan,  dan  werd  het  r,so  gedwee  of  mol,  datmen  met 
een  gesneden  plaet  daerop  druckt  't  gene  men  wil,  de  alderdunstc  graveringhen , 
als  stralen  van  de  son  of  anders,  presenteren  haer  so  helder,  als  men  die  inde 
plaet,  of  het  pampieren  afdrucksel  siet :  Men  maeckt  dacr  tronien  heel  nytstaende 
mf,  van  mans  en  vrouwen,  leeuwen,  satyrs,  en  alle  beeltenissen  van  Historiën, 
of  sy  vande  beste  beeldt -snyders  gcdaen  wacren:  tot  ornamenten  der  huysen 
en  eamers  dienende,  blyvende  altoos  soo  swart  als  git  te,  so  men  seyt  "  (Was- 
lenaer,  Hist.  verh.  VIII  fol.  87.)  Deze  uitvinding  ontlokte  den  goeden  Dr  Was- 
■enaer  een  kreet  van  bewondering:  „Nu  bevinde  ick",  schreef  hij,  „dat  die  luyden 
in  haer  opinie  bedroghen  zyn ,  die  ghevoelen  dat  alle  konsten  op  het  hooghste 
zyn ,  en  datter  niet  en  is,  of  't  sy  al  ghevonden.  (NB.  in  1624  I)  Voorwaer  dese 
inventie  braveert  alle  subtyle  verstanden !" 

')  De  Aanwysing  v.  heils.  polit.  gronden  zegt  zelfs  (p.  75),  dat  de  N.  C.  zich 
tot  den  binnenlandschen  verkoop  geheel  bepaalde.  Dat  dit  onjuist  is,  blgkt  uit  de 
beide  volgende  noten. 

*)  Uit  het  beslag,  in  1634  volgens  verlof  der  Rü\iaansche  admiraliteit  gelegd 
up   de    goederen  der  X.  (\  te    Houaan .   Burdeuux    en  Ua^ouiie  ^Kcq.  der  N.  C, 


128 

land,  Spanje  en  de  knsten  der  Middellandsche  zee  ')  voor  den 
nieuwen  handel  ontsloten.  De  pr^'zen  waren  aanyankelgk  natanr- 
Igk  zeer  boog:  éen  walvischbaard  werd  met/ 12  (30  staivers  het 
pond)  betaald  ^),  en  de  Noordsche  Compagnie  durfde  in  1617  een 
quarteel  traan  op  ƒ  150,  de  100  pond  balein  nog  op  ƒ  30  be- 
groeten ').  Maar  weldra  daalden  de  prijzen:  de  baarden  waren 
in  1618  bgna  niets  meer  waard  ^)  en  ook  de  traan  werd  als 
nieuw  en  kostbaar  artikel  door  het  geringe  verbruik  gedrukt. 
Toen  de  walvisch vangst  zich  in  1623  na  eenige  jaren  van  goede 
vangst  hersteld  had  van  de  verliezen  der  eerste  jaren,  vin- 
den wy  het  quarteel  traan  in  Frankrijk  begroot  op  ƒ  45 ,  de  100 
pond  balein  op  ƒ  10  *).  In  Nederland  —  waar  de  prezen  niet 
veel  van  de  Fransche  verschild  zullen  hebben ,  daar  de  compagnie 
by  de  bepaling  der '  vaste  prijzen  natuurljjk  met  het  buitenland 
moest  rekenen,  -—  werden  dit  jaar  de  pryzen  zeer  hoog  geoor- 
deeld *).  De  vraag  vermeerderde  langzamerhand:  in  1624  werden 
100  pond  balein  voor/  20  verkocht  ^);  in  1632  werd  de  prgg 
van  het  quarteel  traan  op  ƒ  60  bepaald  *)  (de  hier  te  lande  ge- 
kookte slechtere  traan  gold  dat  jaar  ruim  /  51{  het  quarteel  *)  ), 
terwijl  de  baarden  echter  weder  niet  meer  dan  ongeveer  ƒ  8  de 
100  pond  deden  '*).     Sedert  begon  de  invloed  der  concurrentie 


dd.  2  Febr.  1684  en  ald.  Bgl.il,  in:  Noordiche  tugten.  4.  lioop.  N.  C.  IL-A.), 
blijkt  dat  de  compagnie  daar  agenten  had. 

^)  De  Nederlandsche  resident  Van  Cracauw  stelde  in  1688  aan  Chriitiaaa  IV 
voor,  de  markt  voor  traan  en  baarden  tusschcn  beide  natiën  te  deelen  :  de  Denen 
zonden  Denemarken  en  de  oostelijk  van  daar  gelegene  landen  alleen  hebben,  de 
Nederlanders  Dnitschland  ten  westen  der  Elbc,  Nederland,  Frankrijk  en  alle 
andere  znidel\jk  en  westelijk  gelegene  landen.  (Miss.  v.  Van  Cracanw  aan  de 
Stn.-Gen.  dd.  27  Nov.  Ift8»,  in:  L  D.  1638.)  De  resident,  die  in  eorretpon- 
dentie  stond  met  de  N.  C. ,  zou  dezen  voorslag ,  waartoe  hg  trouwena  geen  tpe- 
cialen  last  had ,  zeker  niet  gedaan  hebben ,  zoo  de  compagnie  van  den  alleenhnndel 
in  die  landen  geen  voordeel  had  kunnen  trekken. 

M  Wasseneer,  Hist    verh.  VIII  fol.  86. 

*)  Schaderekening  der  Zeenwen  v.  1617.  (Noordsche  togten.  4.  Loop.  N.  i\ 
R.-A.)  De  Engelschen  begrootten  een  quarteel  traan  in  1618  op  X  15.  (Eng. 
schaderekening,  in:  Lias  loop.  1618.  R-A.) 

•)  Wasseneer,  Hist.  verh.  VIII  fol.  88. 

•)  Sent.  T.  h.  Hof  v.  Holl.  in  zake  de  N.  C.  c.  Braem  dd.  29  Jnni  1629. 
.   •)  Wasseneer,  Hist.  verh.  V  fol.  157. 

*)  WasMïnaer,  Hist.  verh.  VIII  fol.  88. 

•)  Sent.  V.  de  H.  R.  in  zake  de  N.  C.  Hoorn  c.  Enkh.  dd.  4  Apr.  IA87.  — 
Dictum  V.  de  H.  R.  in  zake  als  boven  dd.  8  Apr.  1637. 

*)  Dictum  V.  de  II.  R.  in  zake  de  N.  C.  Hoorn  c.  Enkh.  dd.   8  Apr.  1687. 

»•)  Sent.  V.  de  H.  R.  in  zake  de  N.  C.  Hoorn  c.  Enkh.  dd.  4  Apr.  1687.— 
Uit  deze  sententie  blijkt ,  dat  voor  de  baarden  niet  als  vo<)r  de  traan  vooraf  een 
vaste  prgs  door  de  N.  C.  bepaald  werd:  in  1682  werden  ze  eenvondig  allen  aan 
de  Amsterdarosche  kamer  ter  verkoop  gezonden. 


129 

zich   meer   en   meer   te  doen   gevoelen :   de   walvischvangst  van 
Denen  en  Franschen  begon  zich  nevens  die  der  Engelschen  op  de 
markt   te  doen   gelden,    de  Hansesteden    vertoonden    zich     later 
ook  in  de  IJszee ,  en  vooral  de  meer  en  meer  zich  ontwikkelende 
seevisschenj    der   Nederlanders    zelve   wierp    een    groot  gewicht 
in    de    schaal.     De   Noordsche    Compagnie ,    gewoon    aan   eene 
Tr\je  en  machtige  positie,  wist  zich   niet  spoedig  naar  de  veran- 
derde omstandigheden  te  schikken.    Zij  bleef  hare  goederen  voor 
veel   geld  aanbieden;   de  inrichting  der  compagnie  maakte   het 
onmogelijk  de  vaste  voomitbepaalde  prijzen  spoedig  te  veranderen , 
en  het  resultaat   schijnt  geweest  te  zijn,  dat  hare    goederen,  na 
gemimen   tijd  in  de  pakhuizen  gelegen  te  hebben,    eindelijk    op 
onvoordeelige  wijze  van  de  hand  gedaan  moesten  worden  <).  Lang- 
zamerhand  was  de  vereeniging  toch  wel  genoodzaakt,  met  haren 
tijd  mee  te  gaan;  omstreeks  1640  was  de  prijs  van  een  qnarteei 
traan  naar  gelang  van  de  vangst  tot  ƒ  45,  30,  ja  25  gedaald  *). 
B{j    de    verliezen,  die  de  Noordsche  Compagnie  dus  door  hare 
inrichting   zelve    noodzakelijk    nu    en   dan  lyden  moest,  voegden 
zich  echter  andere ,  die  zij  tot  het  laatst  toe  niet  poogde  te  voor- 
komen.    De  omslachtige  wijze  van  traankoken ,  die  zij  had  aan- 
genomen   en    die    haar   noodzaakte  kostbare    inrichtingen  in  het 
barre  noorden  in  stand  te  houden,  was  misschien  ')  wenschelijk 
toen    de    overvloedige   vangst    niet    in    de  schepen  geborgen  kon 
worden  en  toen  men  dus  verplicht  was  uaschopen  te  zenden  om 
ze   af  te  halen,  maar  zij  gaf  zeker  geen  voordeel  meer,  toen  in 
latere   jaren    de    vloot    zelfs  in  het  gunstigste  geval  bijna  geene 


*)  Aanwysing  v.  heih.  polit.  gronden,  p.  75. 

*)  Drie  Voyagien  na  Groenlandt.  p.  15.  —  Om  de  prijzen  te  berekenen  moet 
men  weten,  dat  de  traan  geborgen  werd  in  quarteelen ,  die  ongeveer  12  8tee> 
kannen  (van  16  mengelen)  hielden.  (Zorgdrager,  Groenl.  vissch.  p.  339,  370  , 
871.  —  Lindeman,  Arkt.  Fisch.  p.  9.  —  Dictnm  en  Sent.  v.  de  H.  K.  iu 
zake  de  N.  C.  Hoorn  c.  £nkh.  dd.  8 ,  4  Apr.  1637.)  De  Bpekquarteelen  waren 
grooter,  z\j  hielden  16  è  18  steekannen.  (Zorgdrager  I.  c.  p.  835  ,  870.  — 
Rijper  zeepostil.  p.  856.  —  Tegeuw.  Staat.  I  p.  608.) 

*)  Ik  xeg  «miBSchien",  omdat  men  door  het  spek  tot  traan  te  koken  slechts 
20*/o    aan    ruimte  won.    (^fartens,   Voyage  to  Spitzb.,  in:  White,  Spitzbergeu. 
p.  131.)   Op  elk  volgeladen  schip  —  een  schip,  dat  1000  quortcelcn  hield,  be- 
hoorde  onder    de    grootc    —   zou    men    dus,    wanneer    meu    het   spek  niet  tot 
traan    kookte,    slechts  200  quarteelen  spek  behoeven  achter  te  laten.     Wanneer 
wij  de  jaarlijksche  vloot  der  N.  C.  op  15  schepen  schatten,  geeft   dit  dus  een 
jaarlijkach  overschot  van  3000  quarteelen  spek.    Nemen  wg  dus  al  aan ,  dat  de 
schepen  alle  jaren  geheel  volgeladen  werden  en  dus  het  overschot  der  vorige  jaren 
nooit  konden  medevoeren ,  (wat  w\j  weten  dat  bepaald  niet  het  geval  was ,)  dan 
kon  men  door  jaarlgks  drie  naschepen  te  zenden ,  den  geheelen  omslachtigcn  toe- 
itel  van  traankokerijen  en  woonhuizen  in  het  noorden ,  van  dubbele  bemanning 
en  dubbele  victualie  bespaard  hebben. 


130 

volle  lading  traan  meer  medebracht.     De  geheele  toestel  dagtee- 
kende  uit  de  tyden ,  toen  men  meende ,  dat  het  niet  alleen  onvoor- 
deelig  maar  ook  bijna  onmogelijk  was ,   het  in  stukken  gesneden 
walvischspek  naar  het  vaderland  mede  te  nemen  en  eerst  daar  tot 
traan  te  bereiden.  De  concurrentie  had  ook  hier  den  goeden  weg 
gewezen;  de  zeevisschers ,  die  het  land  niet  mochten  naderen  en 
dus  wel  genoodzaakt  waren  hun  spek  ongekookt  mede  te  nemen , 
hadden  bewezen ,  dat  er  ook  op  die  wijze  uitnemende  zaken  te  ma- 
ken waren.     Maar  toch  volhardde  de  geoctrooieerde  vereeniging 
by  haar  oud  gebruik:  niettegenstaande  deze  gewoonte  de  kosten 
der  jaarlijksche    uitrustingen  b^'na  verdubbelde,  droeg  zij  liever 
de  daaraan  verbonden  schade  dan  ze  op  te  geven.    Had  ook  zg 
het  spek  mede  naar  huis  genomen ,  dan  had  zij  zelve  het  grootste 
voordeel  prijsgegeven ,  dat  zg  boven  hare  mededingers  meende  te 
hebben ,  en  zg  volhardde  dus  in  de  hoop ,  dat  de  betere  qnaliteit 
der  door  haar  gekookte  traan  de  verbruikers  zou  doen  genoegen 
nemen    met   de    groote   duurte,  die  deze  kostbare  bereiding  van 
het  artikel  natuurlijk  medebracht.     Het  was  te  denken,  dat  de 
vereeniging,    die    dus  de  bakens  niet  wist  te  verzetten  toen  bet 
getij    verliep,    niet  kon  concurreeren  met  mededingers,  die  xelfs 
uit  de  uitgekookte  vinken ,  uit  de  bezonken  prut  en  lil  een  winst 
wisten  te  maken ,  die  de  compagnie  door  het  gedurig  achterlaten 
van  dien  afval  in  het  noorden  steeds  moedwillig  verzuimde  *). 

De  gevolgen  lieten  zich  niet  wachten:  de  eene  reeder  vóór  de 
andere  na,  wiens  kapitaal  niet  groot  genoeg  was  om  de  zware 
verliezen  te  dragen,  die  hem  nu  en  dan  troffen,  verkocht  zijne 
aandeden  en  beloofde  zich  zelven ,  voortaan  geen  duit  meer  in  de 
gevaarlijke  nering  te  zullen  steken.  Zoo  werden  de  Zeeuwsche 
compagniën ,  die  het  trouwens  al  bizonder  slecht  getroffen  en  geen 
van  de  drie  eerste  jaren ,  dat  zij  zich  met  de  wal visch vangst  bezig- 
hielden, ongestoord  gevischt  hadden,  reeds  met  het  einde  van  1618 
ontbonden  ^).  De  kamers  van  het  Noorderkwartier  volgden  dit 
voorbedd  op  het  laatst  van  1621  *);  die  van  Delfb,  wier  aan- 
deel  in   de  Noordsche  Compagnie  zoo  belaogrjjk  was,  nog  vóór 


')  Tegenw.  Statt.  I  p.  599.  —  Dat  de  achtergelaten  afval  niet  onbedaidend 
was,  blgkt  wel  ait  het  feit,  dat  de  acht  Eogeliche  matrozen ,  die  in  1630  op  Spita- 
bergen  overwinterden ,  zich  gedarende  den  geheelen  winter  grootcndeels  daarmede 
voedden.  (Pellham,  Gods  power,  in:   White,  Spitzbergen.  p.  267.) 

*)  Corte  Deductie  der  N.  C.  dd.  18  Sept.  1624  ,  in:  Noordsche  togten.  4.  Loop. 
N.  C.  R.-A.  —  Herhaaldelijk  wordt  ook  van  de  »on  d  e  Noortsche  Compaignien'*  te 
Vlissingen  en  elders  gesproken.  (Req.  v.  de  N.  C.  aan  de  Stn  -Gen.  dd.  28  Ang. 
1624,  in:  Noordsche  togten.  2.  Admiraliteit.  R.-A.  —  R.  S--G.  22  Ang.,  2S 
Sept.   1624,  9  Apr.  1625.) 

•)  Corte    Dednctie   der    N.  C.    dd.    18  Sept.   1624.  in:    Noordsehe    togtei. 
4.  Ixwp.  N.  r.   R.-A. 


131 

1624  O  »  ^^  kleine  Noordsche  Compagnie,  door  de  energieke  Kyen 
en  Leversteyn  opgericht ,  zag  den  laatste  reeds  weinige  jaren  later 
xich  uit  dit  bedr^f  terugtrekken ,  en  kort  na  de  vereeniging  met 
hare  oudere  zuster  loste  zjj  zich  geheel  op  ^).  Wel  waren  in  die 
tgden  vol  moed  en  energie  steeds  nieuwe  handelaars  gereed  om 
hun  kapitaal  aan  de  wisselvallige  kansen  te  wagen,  maar  dat  de 
gedurige  ontbindingen  der  kamers  niet  door  gril  of  toeval  veroor- 
zaakt werden ,  blijkt  toch  voldoende.  Al  gelooven  wg  de  jammer- 
sieke  bewindhebbers  der  Noordsche  Compagnie  niet,  die  zelfs  in 
1624  en  1633 ,  in  tijden  van  byna  ongestoorde  rust ,  over  de  ont- 
zettende ellende  der  laatste  jaren  klaagden  ' ) ;  al  schenken  wg 
geen  gehoor  aan  de  ontboezemingen  der  Zeeuwen,  die  zeker  sterk 
overdreven ,  toen  zy  het  in  1624  deden  voorkomen  alsof  z(j  ook  na 
de  oprichting  van  nieuwe  compagniën  (1618)  geen  voordeelig 
jaar  gehad  hadden  ^ ) ,  wij  kunnen  ons  niet  voorstellen ,  dat  de 
bewindhebbers  onwaarheid  spraken  toen  zij  feiten  noemden.  En 
die  feiten  zyn  welsprekend  1  Wij  vernemen ,  dat  het  kapitaal  der 
Noordsche  Compagnie  na  de  reis  van  1615  geheel  verbruikt  was  *), 
—  een  feit,  dat  de  geringe  uitrusting  van  1616  verklaart ;  de 
kleine  Noordsche  Compagnie  verzekerde,  dat  zij  in  1621  na  zes- 
jarig bestaan  nog  maar  twee  goede  jaren  had  gehad  *);  wy 
hooren,  dat  die  van  het  Noorderkwartier  in  1624  niet  minder 
dan  1^  kapitaal  ten  achteren  waren  ^)  en  dat  in  de  eerste  jaren 
der  walvischvangst  de  ongelukkige  Zeeuwen  meer  dan  eens  hun 
kapitaal  op  éene  reis  geheel  verloren  *). 

Zóo  weinig  geloof  verdient  de  rooskleurige  beschrgving,  ons 
door  Zorgdrager  van  de  eerste  jaren  der  walvischvangst  opge- 
dischtl  Maar  dat  aan  den  anderen  kant  op  het  boven  geschetste 
tafereel ,  —  uit  den  aard  der  zaak  grootendeels  aan  de  berichten 
der  bewindhebbers  zelve  ontleend,  —  de  sombere  tinten  het 
meest  in  het  oog  vallen,  is  niet  minder  waar.    Do  voortdurende 


*)  Corte  Dedactie  der  N.  C.  dd.  18  Sept.  1624,  in:  Noordiche  togtea. 
4.  Loop.  N.  C.  R.-A. 

»)  Zie  meer  hiervoor  p.  79,  80  en  hiernt  Hfdit.  IX. 

■)  ,Cort  advertissement"  ▼.  Kyen  en  Leversteyn  (dd.  29  Febr.  1616),  in: 
Noordsche  togten.  1.  R.-A.  —  Corte  Dedactie  der  N.  C.  dd.  18  Sept.  1624, 
ia:  Noordiche  togten.  4.  Loop.  N.  C.  R.-A.  —  Gr.  Placaetb.  I  p.  678. 

»)  N.  Z.  22  Fobr.  1622.  —  Req.  der  N.  C.  Zeeland  san  de  Stn.-6en. 
dd.  22  Ang.  1624,  in:  Noordsche  togten.  2.  Admiraliteit.  R.-A. 

•)  R.  &-G.  28  Apr.  1616. 

•)  Req.  der  ld.  N.  C.  aan  de  Stn.-6en.  dd.  2  Sept.  1621 ,  in:  Noordsche 
togten.  2.  Admiraliteit.  R.-A. 

♦)  Corte  Deductie  der  N.  C.  dd.  18  Sept.  1624,  in:  Noordsche  togten. 
4.  Loop.  N.  C.  R.-A. 

•)  Corte  Deductie  der  N.  C.  dd.  18  Sept.  1624,  in:  Noordsehe  togten. 
4.  Loop.  N.  C.  R.-A. 

9^ 


132 

aandrang,  eerst  van  de  kleine  Noordsche  Compagnie  en  van  de 
Zeeuwen,  later  van  Hollandsche  steden  en  Friesche  reeders,  om 
deel  aan  de  steeds  gesloten  walyischvangst  te  krijgen  bewijst  vol- 
doende ,  dat  er  winst  bij  te  behalen  viel.  Mogen  ook  bnitenland- 
sche  mededingers,  die  zich  voortdurend  naast  de  Noordsche  Com- 
pagnie in  de  IJszee  nestelden,  met  weinig  kennis  van  zaken  een 
bedryf  ter  hand  genomen  hebben,  dat  weldra  bleek  lang  geene 
zekere  geldbelegging  te  zijn :  aan  de  binnenlandsche  concurrenten 
kon  het  toch  zeker  niet  onbekend  blijven ,  dat  de  Noordsche  Com- 
pagnie nu  en  dan  zéér  ongelukkig  was  en  hare  slechte  jaren  telde. 
Om  dus  den  voortdurenden  aandrang  te  verklaren,  die  door  de 
compagnie  slechts  met  moeite  afgeweerd  werd ,  moet  men  wel  aan- 
nemen ,  dat  tegenover  de  groote  verliezen  jaren  stonden ,  die  door 
oveiTyke  vangst  vele  slechte  tijden  vergoedden ,  —  jaren  als  die, 
waarvan  Zorgdrager  ons  bericht ,  dat  Willem  Ys  met  éen  naschip 
tot  tweemalen  toe  1000  quarteelen  traan  van  Jan  Mayen-eiland 
in  het  vaderland  invoerde   *). 

En  zoo  komen  wij  van  zelf  tot  de  gevolgtrekking,  waartoe 
reeds  de  schrijver  van  den  Tegen woordigen  Staat  voor  de  latere 
jaren  der  visscherij  gekomen  is  *),  —  de  gevolgtrekking ,  dat  de 
wal visch vangst  eene  » loterij"  was.  Wg  kunnen  ons  volkomen  ver- 
eenigen met  het  resultaat ,  dat  de  walvischvangst  over  het  geheel 
deu  reeders  voordeelig  was  *),  —  hoe  toch  laat  zich  anders  de 
voortduring  van  dit  bedrijf  verklaren  ?  —  maar  wij  moeten  er 
bijvoegen,  dat  er  een  ruime  beurs  noodig  was  om  dat  voordeel 
te  verkrijgen ,  dat  men  den  moed  en  do  macht  moest  he])ben  om 
de  jaren  af  te  wachten,  die  ruimschoots  schadeloos  stelden  voor 
tyden  van  tegenspoed  en  verlies  *). 


>)  Zorgdrager,  Groenl.  yissch.  p.  215.  —  De  kleine  N.  C.  SDtwoordde  dan 
ook  op  de  bedreiging  der  N.  C. ,  dat  zij  de  nering  zon  opgeven  ah  de  kleine 
N.  C.  niet  geweerd  werd,  dat  vélen  dan  den  handel,  die  zoo  verwaarloosd 
werd ,  zouden  willen  bij  de  hand  nemen.  («Cort  advertissemèbt"  van  Kyen  c.  a. 
dd.  29  Febr.  1616,  in:  Noordsche  togten.  1.  R.-A.) 

•)  Tegenw.  Staat.  1  p.  600. 

•)  Tegenw.  Staat.  I  p.  606. 

^)  Zie  voor  de  statistiek  der  walvischvangst  over  de  jaren  na  den  val  der 
N.  C:  Aanwysing  p.  29,  76,  8i.  —  Versl.  over  de  zeevisscher^en.  B\jL  TVJ.  — 
Tegenw.  Staat.  I  p.  697—611.  —  Achenwall,  SUatsverf.  p.  4U ,  15.  _ 
Le  Long ,  Kooph.  v.  Amst.  II  p.  161  —  190.  —  Lindeman,  Arkt.  Fiseh.  p.  20. — 
Seoresbjr,  Acconnt.  II  p.  141,  43,  49—61.  —  Doorogeest,  R^per  zce-pottil. 
p.  867.  —  De  walvischvangst.  II  p.  89 — 116.  —  Zorgdrager,  Groenl.  viatch. 
p.  197.  241,  251,  802  vlg.  —  Martens,  Voyage  to  Spitzb. ,  in:  White,  Spiti- 
bergen,  p.  118,  120. 


HOOFDSTUK    IV. 


DE   VESTIGINGEN  DER  NOORDSCHE  COMPAGNIE. 


Beeds  een  paar  malen  heb  ik  in  de  voorgaande  bladzgden  ge- 
sproken van  de  inrichtingen,  door  de  Noordsche  Compagnie  op 
de  knsten  der  IJszee  gebouwd.  Het  zal  mijnen  lezers  niet  ontgaan 
zgn ,  dat  die  inrichtingen  van  bly  venden  aard  waren  en  dat  men 
hier  dus  bepaaldelijk  aan  eene  Nederlandsche  vestiging ,  eene  soort 
van  kolonie  te  denken  heeft.  Be  gelegenheid  ontbrak  mij  tot 
nog  toe,  daarover  anders  dan  in  het  voorbijgaan  te  spreken  en 
ik  wil  de  geschiedenis  dier  vestigingen  dan  ook  hier  in  het  bizon- 
der behandelen,  —  te  liever  daar  er  over  de  nitgebreidheid  en 
het  belang  daarvan  »een  ongelooflijk  groot  misverstand"  heerscht. 
Terw^l  de  een  spreekt  van  het  gewoel,  ja  het  gedrang,  dat  er 
alle  zomers  op  Smeerenburg  was ,  weet  een  tweede  te  verhalen , 
dat  daar,  bijna  onder  de  Noordpool,  de  » weelderige'*  koopman 
der  zeventiende  eeuw  bijna  alle  gemakken  vond,  die  hem  zyn 
welgebouwd  huis  binnen  Amstels  wallen  bood ;  een  derde  verheft 
den  roem  der  kolonie  tot  in  de  wolken  en  verzekert ,  dat  Smeeren- 
burg, door  vruchtbaargemaakte  velden  omringd,  als  handelsstad 
van  even  groot  belang  werd  geacht  als  het  jeugdige  Batavia ;  een 
vierde  eindelijk  drgft  de  zaak  tot  het  uiterste  door  te  verhalen  van 
prachtige  winkels  en  >  voortre£felgk  ingerigte  logementen**  (I), 
die  men  onder  de  woningen  der  kooplieden  op  Smeerenburg  vond  > ) ! 
Het  is  geoorloofd  te  vragen ,  wat  de  bij  uitstek  practische  Neder- 
landers der  zeventiende  eeuw  bedoelden  met  het  bouwen  van 
dergelgke  inrichtingen  op  de  barre  en  jaarlijks  slechts  gedurende 
een  paar  maanden  bezochte  kusten ,  tenzg  archaeologische  naspo- 
ringen  de  geleerden  misschien  eenmaal  tot  de  ontdekking  brengen , 
dat  men  hier  met  een  asyl  voor  schipbreukelingen  te  doen  heeft 


■)  Zie    een    sterksprekend    voorbeeld  b^:  Berghaus,  Wat  men  van  de  aarde 
weet.  TI  p.  887.   —   Vgl.  ook:  De  Reste,   Hist.  de»  Pêche».  I  p.  42. 


134 

of  met  de  prototypen  dier  hospitalen  voor  teringlgders ,  wier  aan- 
bouw op  Spitsbergens  stranden  nog  onlangs  door  aardrijkskundigen 
yan  naam  voorspeld  werd! 

Het  is  zeker  onaangenaam,  dergelgke  fantastische  en  uitlok- 
kende voorstellingen  te  verstoren,  maar  aangezien  ik  yolkomen 
overtuigd  ben ,  dat  al  deze  verhalen  niets  meer  zgn  dan  sproo^es » 
die  de  een  den  ander  navertelt  zonder  dat  het  sommigen  vertel- 
lers zelfs  mogelgk  zal  zijn  hun  laatsten  berichtgever  te  noemm, 
schroom  ik  niet  deze  onaangename  taak  op  mg  te  nemen.  Steu- 
nende op  de  berichten  der  Noordsche  Compagnie,  en  vooral  op 
de  journalen  der  matrozen,  die  op  de  plaatsen  zelve  de  bar- 
ren winter  hebben  doorgebracht,  —  niet  in  weelderig^  hotels» 
maar  in  hutten  van  planken,  waarin  zy  zich  in  hunne  houten 
kribben  ter  nauwemood  voor  den  wind  konden  beschermen,  ^ 
stel  ik  mij  voor  eene  beschrijving  der  Nederlandsche  vestigingen 
in  de  IJszee  te  geven.  Het  ware  verhaal  zal  misschien  sterker 
getuigen  voor  de  energie  en  de  ondememingszucht  der  Amster- 
damsche  kooplieden ,  dan  de  thans  in  omloop  zijnde  sproolges  voor 
hun  practischen  zin  en  hun  gezond  verstand! 

Laat  ons  zien ,  waar  wg  het  Nederlandsche  gebied  in  de  Usiee 
te  zoeken  hebben.  Dat  het  tot  Spitsbergen  en  Jan  Majen-eiland 
beperkt  was ,  wordt  algemeen  aangenomen.  Vestigingen  op  Groen- 
lands  westkust  werden  eerst  mogelijk  sinds  den  aanvang  der 
visscherij  in  straat  Davis  in  1719  ■).  Zoo  enkele  schrgvers  van 
vestigingen  aldaar  vóór  1642  gesproken  hebben  ^) ,  dan  berust  dat 
op  een  verkeerd  verstaan  van  den  naam  >  Groenland ,"  die  vroeger 
niet  alleen  bepaaldelgk  ook  op  Spitsbergen  en  Jan  Majen-eiland , 
maar  zelfs  in  het  algemeen  wel  eens  op  alle  noordsche  landen  werd 
toegepast.  Op  Jan  Mayon-eiland ,  waar  de  Noordsche  Compagnie 
weinige  of  geene  concurrenten  had,  schgnt  het  Nederlandsche 
gebied  niet  nauwkeurig  begrensd  geweest  te  zgn;  des  te  meer 
echter  op  Spitsbergen ,  waar  Engelschen ,  Denen  en  Franschen  aan 
de  Nederlanders  den  voorrang  betwistten.  Van  zelf  was  het  gebied 
der  verschillende  natiën  beperkt  door  den  loop  der  walvisschen, 
die  hoofdzakelijk  de  westkust  van  het  eiland  bezochten :  d4ar  waa 
het  dan  ook ,  dat  de  wedijverende  volken  hunne  ankerplaatsen  kozen 
en  hunne  hutten  opsloegen.  Laat  ons  eerst  onderzoeken,  welke 
plaats  zich  de  Engelschen ,  de  eerste  walvischvaarders ,  toeëigenden. 

Het  uitgangspunt  der  Engelsche  bewegingen  was  reeds  in  1612 
Sir  Thomas  Smith^s-baj,  ook  wel  Fair  foreland  geheeten  *);het 
volgende  jaar   vischten  zij    daar  weder  en  ook  in  Bellsound  en 


')  Lbdeman.  Arkt.  Fischerei.  p.  26,  28. 

*)  Lazac,  Hollands  r^'kdom.  I  p.  847. 

*)  Hifi.  dn  payt  de  Spitsberghe.  p.  13,  21. 


135 

Icesonnd  ■),  terwgl  in  1614  Bellsonnd^  Icesound  (Greenhar- 
bour) ,  Sir  Thomas  Smith*8-bay  en  Fairhaven  alleen  als  hun  uit- 
sluitend eigendom  werden  aangeduid  *).  Beeds  dadelijk  was 
Deersound  (Cross-road)  door  de  Engelschen  bezocht  ') ,  en  het 
blgkt,  dat  ook  in  Hornsound  en  Maudlensound  door  hen  in  den 
eersten  tijd  een  enkele  maal  gevischt  is  *).  In  deze  zeven  baaien 
alleen  vinden  wg  gedurende  den  geheelen  duur  der  walvischvangst 
onder  het  land  Engelsche  schepen  *) ;  de  drie  noordelijkste  werden 
echter  weldra  geheel  door  hen  verlaten  *)  en  hoewel  Greenharbour 
en  ook  Hornsound  nog  een  enkele  maal  genoemd  worden  ^),  waren 
Sir  Thomas  Smith's-baj  en  Bellsound  de  hoofdpunten ,  waar  zich 
de  Engelsche  walvischvangst  vestigde.  Dat  deze  vestiging  echter 
niet  veel  te  beduiden  had ,  blijkt  wel  uit  het  foit ,  dat  in  Bellsound 
behalve  eenige  linnen  tenten  *),  die  tot  woning  der  »land-men" 
dienden  en  later  door  houten  hutten  vervangen  werden  *) ,  slechts 
een  groote  planken  schuur  stond  met  pannen  gedekt,  die  tot 
bergplaats  diende  en  door  de  kuipers  tevens  als  woon-  en  werk- 
plaats gebruikt  werd  >*).  Elders  vond  men  alleen  een  steenen 
huis  met  houten  dak ,  waarin  zich  eenige  houten  kribben  bevonden , 
benevens  eene  kuiperij,  die  tegelijk  woonhuis  was  <>).  Voor  ber- 
ging van  gereedschappen  gedurende  den  winter  was  dus  slechts 
ter    nauwemood   gezorgd  ^^),    Bij  elke  vestiging  bevonden  zich 


*)  Baffin,  lonrnall,  b^:  Parcluu,  Pilgrimes.  III  p.  716  vlg. 

*)  Wassenaer,  Hist.  verh.  VIII  fol.  95.  —  Fothcrbye,  Voyage  of  Discouerie, 
b^:  Parebas»  Pilgrimes.  III  p.  720  vlg. 

•)  Poole,  Voyagc  to  Cberry  Iland  etc.  1610  (1611),  bij:  Purebas,  Pil- 
grimes. III  p.  703.  —Br.  ▼.  Potberby  aan  Edge  dd.  15  Juli  1615,  bg:  Porcbas 
L  c.  III  p.  781.  —  Br.  t.  Salmon  aan  Heley  dd.  5  Juli  1619,  b\j:  Purebas  1.  e. 
m  p.  785. 

•)  Eng.  scbadcrekening  van  1618,  in:  Lias  loop.  1618.  R.-A.  —  Fotberby, 
Voyage  of  Discouerie,  bg:  Purebas,  Pilgrimes.  III  p.  722.  —  Insin.  v.  Ys  aan 
Vrolicq  dd.  80  Jnni  1633,  in:  Noordscbe  togten.  4.  Loop.  N.  C.  R.-A. 

*)  jyPortniek,"  waar  de  Engelscben  in  1617  viscbten  (Br.  v.  Heley  aan 
Deicrowe,  bg:  Porcbas,  Pilgrimes.  III  p.  782),  is  waarscb^nlijk  Niekes  Cove 
(Behouden  baven)  in  Icesound. 

•)  Req.  V.  Vrolicq  aan  de  Stn.-6en.  (1634),  in:  Noordscbe  togten.  4.  Loop. 
N«  C.  R.— A, 

*)  Pellbam,  Gods  power,  in:  Wbite,  Spitzbergen.  p.  258,67. 

*)  Zie  de  kaart  t.  Spitsbergen  bg:  Purebas,  Pilgrimes.  III  p.  478. 

•)  Pellbam,  Gods  power,  by:  Wbite,  Spitzbergen.  p.  270.  — Zulk  een  bouten 
huisje  werd  in  1618  door  de  Engelscben  opdC  15  begroot.  (Eng.  scbadcrekening, 
in:  Lias  loop.  1618.  R.-A.) 

>•)  Pellbam,  Gods  power,  in:  Wbite,  Spitzbergen.  p.  269. 

>»)  Scoresby,  Account.  II  p.  177.  —  Pellbam,  Gods  power,  by :  Wbite, 
Spitzbergen.  p.  262. 

«»)  Pellbam,  Gods  power,  by:  Wbite,  Spitzbergen.  p.  267,  71,  72.  —  Eng. 
scbaderekening,  in:  Lias  loop.  1618.  R.-A. 


136 

verder  natuurlijk  een  gf  meer  yastgemetselde  traanketels  met  of 
zonder  steenen  schoorsteenen  ^),  Dit  was  nagenoeg  alles ,  wat 
de  Engelschen  in  hun  uitgestrekt  gebied,  dat  bgna  de  g^heele 
westkust  van  Spitsbergen  omvatte ,  voor  woning  en  berging  hadden 
gebouwd.  Laat  ons  nu  zien ,  of  de  Nederlandscbe  vestiging  van 
meer  belang  was. 

Hoewel  Boeren-eiland  in  den  aanvang  een  enkele  maal  besocht 
werd,  was  reeds  dadelyk  Spitsbergen  het  doel  van  de  tochten 
der  Nederlandsche  walvischvaarders.  Terwyl  Van  Muyden  in  1612 
op  zyn  zwerftocht  langs  de  kust  Fair  foreland  aangedaan  en  in 
zuidelijker  baaien  zonder  veel  vrucht  de  visscherij  beproefd  had  *)y 
was  bij  reeds  dadelijk  in  1613  gelukkiger.  Behouden-haven  in 
Icesound,  Lowsound  en  vooral  Schoonhaven  (Bellpoint)  in  Bell- 
sound  verschaften  hem  toen  rijken  buit.  Homsound  werd  dat 
jaar  door  kapitein  Thomas  Bonner  met  een  Nederlandsch  schip 
bezocht  ').  Reeds  in  het  eerste  jaar  der  Noordsche  Compagnie 
(1614)  bereikten  de  Nederlanders  daarop  de  plaats,  waar  zg  nader- 
hand hunnen  hoofdzetel  zouden  opslaan :  eenige  schepen  vertoonden 
zich  in  de  noordelijke  baai  van  Fairhaven  *) ,  een  der  vischrgkste 
en  veiligst  gelegen  baaien  van  bet  gansche  eiland  *),  die  toch 
door  de  Engelschen  tot  nog  toe  niet  bezocht  was  en  daarom  nn 
reeds  dadelgk  de  >Hollandscbe  baai**  genoemd  werd  *).  Het  vol- 
gende jaar  (1615)  werd  deze  baai  weder  bezocht;  ook  in  Hom- 
sound waren  eenige  schepen  der  compagnie ,  Bellsound  was  echter 
het  hoofddoel  van  de  reis  ').  Reeds  datzelfde  jaar  deed  men 
een  belangrijken  stap  tot  het  verkrijgen  eener  duurzame  vestiging. 

Al  dadelijk  in  1612,  en  vooral  in  1613  met  behulp  der  ge- 
huurde Basken,  had  de  Noordsche  Compagnie  zich  toegelegd  op 
het  bewerken  der  gevangen  walvisschen  tot  traan  •) ;  de  noodige 
ketels    en   gereedschappen  had  men  in  het  schip  medegevoerd  en 


*)  Pellham,  Gods  power,  bij:  AVliite,    Spitzbergen.  p.  270. 

*)  Poole,  Relat  ion  of  a  Voyage  to  Greenland  in  1613,  b\j:  Porchai,  Pilgri- 
mes.  III  p.   714,  15. 

*)  Hist.  da  pays  de  Spitsbcrghe.  p.  21,  22,  24.  —  fiaflan,  lonmaU.  bg : 
Purchas.  Pilgrimes.  III  p.  716,  17,  19. 

•)  Fothcrbye,  Voyage  of  Discoucrie,  bij:  Parebas,  Pügrimet.  III  p.  728. 

•)   Zorgdrager,  Groenl.  visscb.  p.  86. 

*)  Deze  naam  wordt  reeds  in  1616  genoemd.  (Instr.  der  Sin.-Gen.  voor  Scbiobop 
dd.  23  Mei  1616.)  De  gewone  naam  in  de  lijden  der  N.  C.  was  ecbter  «Manri- 
tias-baai " 

*)  Edge,  Dutcb  distwrbance,  bij  :^Parcha8 ,  Pilgrimes.  III  p.  467. 

•)  Resol.  Adm.  Amst.  20  Apr.  1613.  —  Wassenaer,  Hist.  vcrb.  VIII  fol.  88.  — 
Waarschijnlijk  uit  vrees  voor  de  Engelschen  schijnen  echter  de  Nederlanders  bet 
traankokcn  toen  nog  niet  geregeld  te  hebben  bij  de  band  genomen;  tlthftDi  in 
1614  kwamen  er  schepen  van  de  N.  C.  binnen  geladen  met  spek.  (Br.  der  Stn.-G«iL 
aan  de  Admir.  Maze  dd.  20  Aug.  1614,  in:  Coll.  Bisdom.   160.  R.-A,) 


137 

slechts  ty delijk  aan  land  opgesteld  ').  Natunrlijk  deed  zich  spoedig 
de  behoefte  gevoelen  aan  eene  gelegenheid  tot  berging  van  de 
yele  omvangrgke  werktuigen ,  ten  einde  het  lastige  heen-  en  wedr- 
Yoeren  te  vermijden.  Het  was  das  eeno  zeer  eenvoudige  zaak, 
dat  de  Noordsche  Compagnie  op  het  voorbeeld  der  Engelschen, 
die  reeds  in  1613  eene  loge  aan  Fair  foreland  hadden,  in  1615 
bevel  gaf  een  houten  gebouw  in  Bellsound  op  te  richten.  De  wal- 
vischvaarders  gehoorzaamden  aan  dit  bevel  en  borgen  in  de  opgesla- 
gen loods  hunne  sloepen ,  vaten  en  gereedschappen  voor  het  volgende 
jaar  *).  Hoe  natuurlijk  deze  handelwijze  ook  was,  toch  kon  zij  niet 
anders  dan  onvoorzichtig  genoemd  worden.  Men  was  midden  in 
den  strijd  met  de  Engelschen ,  die  zich  den  uitsluitenden  eigendom 
van  Spitsbergen  toekenden;  hoe  kon  men  hopen,  dat  dezen  de 
Nederlanders,  die  eerst  sinds  twee  jaren  het  eiland  bezochten, 
niet  zouden  verhinderen  in  eene  handeling,  die  blijken  gaf  van 
hun  voornemen  om  zich  daar  bg  voortduring  te  vestigen  en  waar- 
op zij  zich  later  tegen  Engeland  zouden  kunnen  beroepen  ?  En  de 
kansen  der  Noordsche  Compagnie  werden  nog  ongunstiger,  toen 
zg  de  macht  niet  had  om  zich  te  handhaven;  het  jaar  1615  was 
zeer  onvoordeelig  geweest  en  met  de  geringe  krachten ,  waarover  de 
compagnie  dus  in  1616  te  beschikken  had,  oordeelde  zij  het  raad- 
zaam de  Engelschen  dit  jaar  te  ontwijken  en  zich  met  de  visscher^ 
aan  het  pas  ontdekte  Jan  Mayen-eiland  te  vergenoegen  *).  Natuurlijk 
maakten  de  Engelschen  nu  van  de  afwezigheid  der  Nederlanders 
gebruik  om  hunne  loge  te  vernielen  en  zich  den  inhoud  toe  te 
eigenen  *).  Vier  schepen  der  Noordsche  Compagnie,  die  door 
de  schrale  vangst  aan  Jan  Mayen-eiland  gedwongen  waren  op 
Spitsbergen  hun  geluk  te  beproeven,  waren  te  zwak  om  de 
euveldaad  hunner  vijanden  te  verhinderen ;  slechts  éen  kwam  naar 
Bellsound ,  terwijl  de  anderen  Greenharbour ,  Maudlensound  en  de 
Hollandsche  baai  bezochten  *).  Het  ongeluk  schrikte  de  Noordsche 
Compagnie  af:  voor  het  jaar  1617  werd  hare  geheele  uitrusting 


*)  «Corte  Dednctie  ende  Remonstrantie"  der  N.  C.  dd.  18  Sept.  1624,  in: 
Noordsche  togten.  4.  Loop.  N.  C.  R.-A. 

»)  »Mcmoire"  der  N.  C.  bij :  Muller,  Mare  claasom.  p.  871.  —  Instr.  der 
Stn.-Gen.  voor  Schrobop  dd.  23  Mei  1616. 

»)  „Corte  Deductie"  der  N.  C.  dd.  18  Sept.  1624,  in:  Noordsche  togten. 
4.  Loop.  N.  C.  R.-A.  —  Dat  de  compagnie  echter  het  denkbeeld  eener  vestiging 
niet  opgaf,  blijkt  wel  uit  art.  18  van  het  contract  met  de  Zeenwen  van  19  Mrt. 
1617  (in:  Noordsche  togten.  4.  Loop.  N.  C,  R.-A.),  waarin  bepaald  werd.  dat 
iedere  kamer  de  sloepen  en  gereedschappen ,  door  haar  in  het  noorden  achtergela- 
ten ,  het  Tolgende  jaar  weder  zou  mogen  aanvaarden ,  «sonder  datmen  dselve 
d*een  oft  d'ander  ontvreemden  zal."  (!) 

•)  „Mémoire"  der  N.  C.  bij     Muller,  Mara  Clausnm.   p.  371, 

•)  Instr.  der  Stn.-Gen.  voor  Schrobop.  dd    23  Mei  1616. 


138 

weder  naar  Jan  Mayen-eiland  gezonden.  Drie  Zeeawscbe  schepen , 
die  Hornsound  bezochten ,  brachten  hun  gereedschap  zelve  mede  *). 
Veel  te  zwak  om  zich  te  vestigen  werd  een  van  hen  zelfs  door  de 
Engelschen  beroofd,  en  ook  de  anderen  keerden  overhaast  temg. 
Geheel  anders  was  het  in  1618:  aan  Jan  Majen-eiland  was 
te  weinig  ruimte  voor  de  vele  schepen  en  de  Noordsche  Gompag* 
nie  besloot  dus ,  op  nieuw  haar  geluk  aan  Spitsbergen  te  beproe- 
ven.  De  verschillende  baaien  op  Spitsbergens  westkust  werden 
onder  de  kamers  verloot  en  de  schepen  verspreidden  zich  in  vier 
afdeelingen.  De  Amsterdammers  begaven  zich  naar  de  Holland- 
sche  baai  ');  de  Zeeuwen  en  die  van  Delft  vestigden  zich  onbe» 
schroomd  in  Sir  Thomas  Smith's-bay  ') ,  waar  nog  nooit  een  Ne- 
derlander de  Engelschen  in  hun  bezit  gestoord  had  *) ;  aan  die  van 
het  Noorderkwartier  was  Bellsound  ten  deel  gevallen  en  Rotterdam 
moest  zich  met  Hornsound  tevreden  stellen  *).  In  het  bewustzgn 
hunner  overmacht  besloten  de  Nederlanders  nu ,  op  nieuw  te  be- 
proeven zich  op  Spitsbergen  te  vestigen :  zonder  vertoef  begon  men 
met  het  bouwen  van  loges.  Maar  het  resultaat  was  even  onvoldoende 
als  de  eerste  maal.  De  schepen,  die  in  Sir  Thomas  Smith*B-baj 
vischten ,  hadden  nauwelijks  himne  traanketels  aan  land  gebracht  of 
de  Engelschen ,  die  zich  daar  onbeperkte  meesters  waanden ,  verbo- 
den hun  ze  op  te  stellen  en  eene  loge  te  bouwen  *).  Slechts  met 
geweld  konden  zij  zich  handhaven  en  tot  eene  vestiging  kwam  het 
daar  niet.  Die  van  het  Noorderkwartier  kregen  hunne  loge  in  Bell- 
sound gereed ,  —  een  houten  huis  80  voet  lang ,  50  breed ,  gedekt 
met  dakpannen ,  —  maar  slechts  om  weldra  door  de  Engelschen 
verjaagd  te  worden,  die  het  gebouw  dadelijk  weder  afbraken  en 
op  eene  andere  plaats  oprichtten  >whcre  more  fit  for  their 
tume  ').**  Toen  het  dus  ten  tweedenmalo  mislukt  was,  zich  in 
de   zuidelijke   baaien   van    Spitsbergen   te   vestigen,  schgnen  de 


>)  Getnigenissen  in  sake  den  aanval  der  Eng.  in  1617,  in:  Noordscbe  iogtea 
4.  Loop.  N.  C.  R.-A.  —  «Mémoirc"  der  N.  C.  bij:  Muller,  Mare  claosam. 
p.  372.  —  •Corte  Deductie"  der  N.  C.  dd.  18  Sept.  1624,  in:  Noordwlw 
togten.  4.  lioop.  N.  C.  R.-A« 

»)  R.  S.-G.  4  Nov.  1622. 

*)  Edge,  Dntch  distnrbance,  b|j:  Purebas ,  Pilgrimes.  III  p.  468.  —  BrieTeoT. 
Salmon,  Sberwin  en  Beversbam,  bij:  Purcbaa  1.  c.  III  p.  733.  —  Sent.  t.  de 
H.  R.  in  zake  de  N.  C.  Noorderkwart.  c.  Amst.  dd.  31  Mrt.  163S. 

^)  vMémoire  et  Rclation  véritable"  der  Mosc.  Comp.,  bij:  Muller,  Mareclan- 
snm.  p.  373. 

•)  «Corte  Deductie*'  der  N.  C.  dd.  18  Sept.  1624,  in:  Noordscbe  togten.  4.  Loop. 
N.  C.  R.-A. 

•)  „Mémoire"  der  N.  C,  by:  Muller,  Mare  clausum.  p.  372. 

^)  Br.  V.  Sberwin  aan  Heley  dd.  29  Juni  1618,  in:  Parebas,  Pflgrimet.  UI 
p.  788. 


189 

Nederlanders  van  het  bezoeken  dier  vischplaatsen  voor  goed  afge- 
achrikt  te  zgn.  Zg  lieten  hunne  geroofde  loge  in  handen  der  Engel- 
schen,  die  ze  nog  in  1630  als  hun  hoofdkwartier  in  Bellsonnd 
gebrnikten  >)  en  trokken  zich  naar  de  Manritins-  of  Hollandsche 
baai   in   Fairhaven  temg,    waar  zg  ongestoord  konden  yisschen. 

Fairhayen  was  wel  niet  de  grootste ,  maar  toch  de  rgkste  »Bonnd** 
Tan  geheel  Spitsbergen.  Door  twee  vrij  groote  eilanden ,  die  eer- 
lang het  Deensche  en  het  Amsterdamsche  zouden  genoemd  worden, 
verdeeld ,  bestond  de  baai  uit  twee  boven  elkander  geplaatste  rechte 
hoeken ,  die  in  elkander  vloeiden.  De  zuidelyke  hoek  werd  eerlang 
door  de  Engelschen  verlaten  en  sedert  niet  meer  gebruikt;  in 
de  beide  armen  der  noordelgke  (de  » Noord-"  en  >  Westbaai") 
schgnen  de  Nederlanders  zich  reeds  nu  bg  uitsluiting  gevestigd 
te  hebben.  Zooveel  ten  minste  is  zeker,  dat  er  in  de  > Holland- 
sche baai"  in  1619  weder  elf  >),  in  1620  twee  Nederlandsche 
walvischvaarders  waren  *),  terwgl  de  baai  verder  tot  1623  toe 
geregeld  door  Nederlanders  bezocht  werd  *).  Het  staat  ook  vast, 
dat  in  1623  en  1625  de  schepen,  die  de  Noordsche  Compagnie 
naar  Spitsbergen  zond,  uilen  in  Fairhaven  vischten  *).  Men  zou 
zich  echter  vergissen ,  wanneer  men  meende ,  dat  daarom  de  Noord- 
sche Compagnie  zich  toen  reeds  uitsluitende  rechten  op  die  baai 
aanmatigde.  Integendeel,  terw^l  zij  sinds  1617  de  Denen  vrij- 
willig naast  zich  op  het  Amsterdamsche  eiland  toeliet  *),  wees 
zg  aan  den  anderen  kant  alle  kamers  behalve  die  van  Amsterdam 
naar  het  zuidelijke  gedeelte  van  Spitsbergen  als  het  terrein ,  waarop 
zg  de  walvischvangst  konden  oefenen.  Officieel  bleef  zg  nog  steeds 
haar  systeem  handhaven ,  dat  het  geheele  eiland  Spitsbergen  voor 
ieder  openstond  en  dat  alleen  de  Nederlanders  als  ontdekkers 
uitslmtende  rechten  zouden  kunnen  doen  geldon. 

Aan  dien  twijfelachtigen  toestand ,  toen  de  pretensiën  der  com- 
pagnie in  strgd  waren  met  haar  feitelgk  bezit ,  werd  volgens  alle 
schrgvers  een  einde  gemaakt  door  de  overeenkomst ,  die  de  geheele 
westkust  van  het  eiland  tusschen  de  verschillende  natiën,  die  ze  be- 
zochten, verdeelde  ').   Het  bestaan  dezer  overeenkomst,  waarop  — 


*)  Pellham»  Godi  power,  bij:  White»  Spiizbergen.  p.  269. 

»)  Br.  T.  Salmon  aan  Heley  dd.  5  Juli  1619,  bg:  Porcbas,  Pilgrimea.  III 
p.  785. 

•)  Br.  T.  Catcher  aan  Heley  dd.  17  Joni  1620,  bg:  Porcbas,  Pilgrimes.  III 
p.  785. 

*)  Edge,  Dntcb  dittarbance,  b\j:  Porchas,  Pilgrimes.  III  p.  469,  70.  —  Br. 
▼.  Panne  aan  Heley  dd.  24  Juni  1628 ,  bg :  Pnrchas  1.  e.  III  p.  786. 

')  Waiaenaer,  Hist.  verh.  V  fol.  157.  cf.  Br.  v.  Fanne  aan  Heley  dd.  24  Jnni 
1628,  b|j:  Pnrehas,  Pilgrimes.  III  p.  736.  —  Wassenaer  L  c.  IX  foL  124. 

•)  et  o.  a.  R.  S.-6.  25  Jan.  1624. 

*)  Zie  o.  a    Zorgdrager,  Groenl.  vissch.  p.  194,  211.  —  De  walvischrangtt.  I 


132 

aandrang,  eerst  van  de  kleine  Noordsche  Compagnie  en  van  de 
Zeeuwen,  later  van  Hollandsche  steden  en  Friesche  reeders,  om 
deel  aan  de  steeds  gesloten  walvischvangst  te  krijgen  bewijst  vol- 
doende ,  dat  er  winst  bij  te  behalen  viel.  Mogen  ook  bnitenland- 
sche  mededingers,  die  zich  voortdurend  naast  de  Noordsche  Com- 
pagnie in  de  IJszee  nestelden ,  met  weinig  kennis  van  zaken  een 
bedrgf  ter  hand  genomen  hebben,  dat  weldra  bleek  lang  geene 
zekere  geldbelegging  te  zijn :  aan  de  binnenlandsche  concurrenten 
kon  het  toch  zeker  niet  onbekend  blijven ,  dat  de  Noordsche  Com- 
pagnie nu  en  dan  zéér  ongelukkig  was  en  hare  slechte  jaren  telde. 
Om  dus  den  voortdurenden  aandrang  te  verklaren,  die  door  de 
compagnie  slechts  met  moeite  afgeweerd  werd ,  moet  men  wel  aan- 
nemen ,  dat  tegenover  de  groote  verliezen  jaren  stonden ,  die  door 
oveiTyke  vangst  vele  slechte  tijden  vergoedden ,  —  jaren  als  die, 
waarvan  Zorgdrager  ons  bericht ,  dat  Willem  Ys  met  éen  naschip 
tot  tweemalen  toe  1000  quartuelen  traan  van  Jan  Mayen-eiland 
in  het  vaderland  invoerde  '). 

En  zoo  komen  wij  van  zelf  tot  de  gevolgtrekking,  waartoe 
reeds  de  schrijver  van  den  Tegenwoordigen  Staat  voor  de  latere 
jaren  der  visscherij  gekomen  is  *),  —  de  gevolgtrekking,  dat  de 
walvischvangst  eene  » loterij"  was.  Wij  kunnen  ons  volkomen  ver- 
eenigen met  het  resultaat ,  dat  de  walvischvangst  over  het  geheel 
don  reeders  voordeelig  was  *),  —  hoe  toch  laat  zich  anders  de 
voortduring  van  dit  bedrijf  verklaren  ?  —  maar  wg  moeten  er 
bijvoegen,  dat  er  een  ruime  beurs  noodig  was  om  dat  voordeel 
te  verkrijgen ,  dat  men  den  moed  en  do  macht  moest  he])ben  om 
de  jaren  af  te  wachten,  die  ruimschoots  schadeloos  stelden  voor 
tijden  van  tegenspoed  en  verlies  *). 


*)  Zorgdrager,  Groenl.  Tissch.  p.  215.  —  De  kleine  N.  C.  antwoordde  dan 
ook  op  de  bedreiging  der  N.  C. ,  dat  z\j  de  nering  zou  opgeven  ab  de  kleine 
N.  C.  niet  geweerd  werd,  dat  vélen  dan  den  handel,  die  zoo  verwaarloosd 
werd,  zouden  willen  b^'  de  hand  nemen.  (jyCort  advertissemébt"  van  Kyen  c.  t. 
dd.  29  Febr.  1616,  in:  Noordsche  togten.  l.  R.-A.) 

•)  Tegenw.  Staat.  I  p.  600. 

•)  Tegenw.  Staat.  I  p.  606. 

^)  Zie  voor  de  statistiek  der  walvischvangst  over  de  jaren  na  den  val  der 
N.  C:  Aanwysing  p.  29,  76,  Si.  —  Versl.  over  de  zeevisscher^en.  B\jL  XVI.  — 
Tegenw.  Staat.  I  p.  597—611.  —  Achenwall,  SUatsverf.  p.  4U,  15.  _ 
Le  Long.Kooph.  t.  Amst.  II  p.  161  —  190.  —  Lindeman,  Arkt.  Fisch.  p. 20.  — 
Seoresbjr,  Acconnt.  II  p.  141,  43,  49  —  61.  —  Dooregeest,  R^per  zce-postU. 
p.  867.  —  De  walvischvangst.  II  p.  89 — 116.  —  Zorgdrager,  Groenl.  viasch. 
p.  197,  241,  251,  802  vlg.  —  Martens,  Voyage  lo  Spitzb. ,  in:  White,  Spiti- 
bergen,  p.  118,  120. 


HOOFDSTUK    IV. 


DE   VESTIGINGEN  DER  NOORDSCHE  COMPAGNIE. 


Reeds  een  paar  malen  heb  ik  in  de  voorgaande  bladzgden  ge- 
sproken van  de  inrichtingen,  door  de  Noordsche  Compagnie  op 
de  knsten  der  IJszee  gebouwd.  Het  zal  mijnen  lezers  niet  ontgaan 
zgn ,  dat  die  inrichtingen  van  blijvenden  aard  waren  en  dat  men 
hier  dus  bepaaldelijk  aan  eene  Nederlandsche  vestiging ,  eene  soort 
van  kolonie  te  denken  heeft.  Be  gelegenheid  ontbrak  mij  tot 
nog  toe,  daarover  anders  dan  in  het  voorbijgaan  te  spreken  en 
ik  wil  de  geschiedenis  dier  vestigingen  dan  ook  hier  in  het  bizon- 
der behandelen,  —  te  liever  daar  er  over  de  nitgebreidheid  en 
het  belang  daarvan  »een  ongelooflijk  groot  misverstand"  heerscht. 
Terwijl  de  een  spreekt  van  het  gewoel,  ja  het  gedrang,  dat  er 
alle  zomers  op  Smeerenburg  was ,  weet  een  tweede  te  verhalen » 
dat  daar,  bijna  onder  de  Noordpool,  de  «weelderige**  koopman 
der  zeventiende  eeuw  bijna  alle  gemakken  vond,  die  hem  zgn 
welgebouwd  huis  binnen  Amstels  wallen  bood ;  een  derde  verheft 
den  roem  der  kolonie  tot  in  de  wolken  en  verzekert ,  dat  Smeeren- 
burg, door  vruchtbaargemaakte  velden  omringd,  als  handelsstad 
van  even  groot  belang  werd  geacht  als  het  jeugdige  Batavia ;  een 
vierde  eindelgk  dry  ft  de  zaak  tot  het  uiterste  door  te  verhalen  van 
prachtige  winkels  en  «voortreffelijk  ingerigte  logementen**  (I), 
die  men  onder  de  woningen  der  kooplieden  op  Smeerenburg  vond  < ) ! 
Het  is  geoorloofd  te  vragen ,  wat  de  bij  uitstek  practische  Neder- 
landers der  zeventiende  eeuw  bedoelden  met  het  bouwen  van 
dergelgke  inrichtingen  op  de  barre  en  jaarlijks  slechts  gedurende 
een  paar  maanden  bezochte  kusten ,  tenzg  archaeologische  naspo- 
ringen  de  geleerden  misschien  eenmaal  tot  de  ontdekking  brengen , 
dat  men  hier  met  een  asyl  voor  schipbreukelingen  te  doen  heeft 


■)  Zie    een    sterksprekend    voorbeeld  bij:  Berghaus,  Wat  men  van  de  aarde 
WMt.  TI  p.  887.   —   Vgl.  ook:  De  Reste,   Hist.  des  Péches.  I  p.  42. 


134 

of  met  de  prototypen  dier  hospitalen  voor  teringlgders ,  wier  aan- 
bouw op  Spitsbergens  stranden  nog  onlangs  door  aardrgksknndigeii 
van  naam  voorspeld  werd! 

Het  is  zeker  onaangenaam,  dergelijke  fantastische  en  uitlok- 
kende voorstellingen  te  verstoren,  maar  aangezien  ik  volkomen 
overtuigd  ben ,  dat  al  deze  verhalen  niets  meer  zijn  dan  sproo^eSy 
die  de  een  don  ander  navertelt  zonder  dat  het  sommigen  vertel- 
lers zelfs  mogeiyk  zal  zijn  hun  laatsten  berichtgever  te  noemm , 
schroom  ik  niet  deze  onaangename  taak  op  mij  te  nemen.  Steu- 
nende op  de  berichten  der  Noordsche  Compagnie,  en  vooral  op 
de  journalen  der  matrozen,  die  op  de  plaatsen  zelve  de  bar- 
ren winter  hebben  doorgebracht,  —  niet  in  weelderig^  hotels, 
maar  in  hutten  van  planken,  waarin  zy  zich  in  hunne  houten 
kribben  ter  nauwemood  voor  den  wind  konden  beschermen,  ^ 
stel  ik  mg  voor  eene  beschrijving  der  Nederlandsche  vestigingen 
in  de  IJszee  te  geven.  Het  ware  verhaal  zal  misschien  sterker 
getuigen  voor  de  energie  en  de  ondememingszucht  der  Amster* 
damsche  kooplieden ,  dan  de  thans  in  omloop  zgnde  sproolges  voor 
hun  practischen  zin  en  hun  gezond  verstand! 

Laat  ons  zien ,  waar  wij  het  Nederlandsche  gebied  in  de  Usiee 
te  zoeken  hebben.  Dat  het  tot  Spitsbergen  en  Jan  Majen-eiland 
beperkt  was ,  wordt  algemeen  aangenomen.  Vestigingen  op  Groen- 
lands  westkust  werden  eerst  mogelgk  sinds  den  aanvang  der 
visscherij  in  straat  Davis  in  1719  ■).  Zoo  enkele  schrgvers  van 
vestigingen  aldaar  vóór  1642  gesproken  hebben  ^),  dan  berust  dat 
op  een  verkeerd  verstaan  van  den  naam  >  Groenland ,"  die  vroeger 
niet  alleen  bepaaldelijk  ook  op  Spitsbergen  en  Jan  Mayen-eiland , 
maar  zelfs  in  het  algemeen  wel  eens  op  alle  noordsche  landen  werd 
toegepast.  Op  Jan  Mayen-eiland,  waar  de  Noordsche  Compagnie 
weinige  of  geene  concurrenten  had,  schgnt  het  Nederlandsche 
gebied  niet  nauwkeurig  begrensd  geweest  te  zgn;  des  te  meer 
echter  op  Spitsbergen ,  waar  Engelschen ,  Denen  en  Franschen  aan 
de  Nederlanders  den  voorrang  betwistten.  Van  zelf  was  het  gebied 
der  verschillende  natiën  beperkt  door  den  loop  der  walvisschen, 
die  hoofdzakelijk  de  westkust  van  het  eiland  bezochten :  d4ar  waa 
het  dan  ook ,  dat  de  wedijverende  volken  hunne  ankerplaatsen  kozen 
en  hunne  hutten  opsloegen.  Laat  ons  eerst  onderzoeken,  welke 
plaats  zich  de  Engelschen ,  de  eerste  walvischvaarders ,  toeëigenden. 

Het  uitgangspunt  der  Engelsche  bewegingen  was  reeds  in  1612 
Sir  Thomas  Smith*s-bay,  ook  wel  Fair  foreland  geheeten  *);het 
volgende  jaar   vischten   zij   daar  weder  en  ook  in  Bellsound  en 


')  Lindeman.  Arkt.  Fischerei.  p.  26,  28. 

*)  Lozac,  Hollands  r^'kdom.  I  p.  847. 

*)  Hist.  dn  payt  de  Spitsberghe.  p.  13,  21. 


135 

Icesonnd  ■),  terwgl  in  1614  Bellsonnd^  Icesound  (Greenhar- 
bour) ,  Sir  Thomas  Smith's-bay  en  Fairhaven  alleen  als  hun  uit- 
sluitend eigendom  werden  aangeduid  ^).  Beeds  dadelgk  was 
Deersound  (Cross-road)  door  de  Engelschen  bezocht  *) ,  en  het 
blgkt,  dat  ook  in  Hornsound  en  Maudlensound  door  hen  in  den 
eersten  tyd  een  enkele  maal  gevischt  is  *).  In  deze  zeven  baaien 
alleen  vinden  wg  gedurende  den  geheelen  duur  der  walvischvangst 
onder  het  land  Engelsche  schepen  *);  de  drie  noordelijkste  werden 
echter  weldra  geheel  door  hen  verlaten  *)  en  hoewel  Greenharbour 
en  ook  Hornsound  nog  een  enkele  maal  genoemd  worden  ^),  waren 
Sir  Thomas  Smith's-baj  en  Bellsound  de  hoofdpunten ,  waar  zich 
de  Engelsche  walvischvangst  vestigde.  Dat  deze  vestiging  echter 
niet  veel  te  beduiden  had ,  blijkt  wel  uit  het  feit ,  dat  in  Bellsound 
behalve  eenige  linnen  tenten  *),  die  tot  woning  der  »land-men" 
dienden  en  later  door  houten  hutten  vervangen  werden  *),  slechts 
een  groote  planken  schuur  stond  met  pannen  gedekt,  die  tot 
bergplaats  diende  en  door  de  kuipers  tevens  als  woon-  en  werk- 
plaats gebruikt  werd  >*).  Elders  vond  men  alleen  een  steenen 
huis  met  houten  dak ,  waarin  zich  eenige  houten  kribben  bevonden , 
benevens  eene  kuiper^,  die  tegelijk  woonhuis  was  <>).  Voor  ber- 
ging van  gereedschappen  gedurende  den  winter  was  dus  slechts 
ter    nauwemood   gezorgd  *^),    Bij  elke  vestiging  bevonden  zich 


»)  Baflin,  loonmll,  b\j:  Pnrchas,  POgrimes.  III  p.  716  vlg. 

*)  Wassenaer,  Hist.  verh.  VIII  fol.  95.  —  Fotherbye,  Voyage  of  Diacouerie, 
b^x  Pnrchai,  Pilgrime«.  III  p.  720  vlg. 

•)  Poole,  Voyage  to  Cbcrry  Iland  etc.  1610  (1611),  by :  Purcbas,  Pil- 
grimes.  III  p.  703.  —Br.  ▼.  Fotherby  aan  Edge  dd.  15  Juli  1615,  bg:  Porchas 
L  c.  III  p.  781.  —  Br.  t.  Sahnon  aan  Heley  dd.  5  Juli  1619,  b\j:  Porchas  1.  c. 
III  p.  785. 

*)  Eng.  scbaderekening  van  1618,  in:  Liaa  loop.  1618.  R.-A.  —  Fotherby, 
Voyage  of  Disconerie,  bg:  Porchaa,  Pilgrimes.  III  p.  722.  ~  Insin.  v.  Ys  aan 
Vrolicq  dd.  80  Joni  1633,  in:  Noordsche  togten.  4.  Loop.  N.  C.  R.-A. 

*)  jyPortnick,"  waar  de  Engelschen  in  1617  vischten  (Br.  v.  Heley  aan 
Deicrowe,  b^:  Purchas,  Pilgrimes.  III  p.  782),  is  waarschijnlijk  Nickes  Cove 
(Behouden  haven)  in  Icesonnd. 

•)  Req.  V.  Vrolicq  aan  de  Stn.-6en.  (1634),  in:  Noordsche  togten.  4.  Loop, 
N.  C.  R.-A. 

*)  Pellham,  (3ods  power,  in:  White,  Spitzbergen.  p.  258,67. 

•)  Zie  de  kaart  v.  Spitsbergen  bg:  Purchas,  Pilgrimes.  III  p.  478. 

*)  Pellham,  Gods  power,  b|j:  White,  Spitzbergen.  p.  270.  — Zulk  een  houten 
huiije  werd  in  1618  door  do  Engelschen  op  dC  15  begroot.  (Eng.  schaderekening, 
in:  Lias  loop.  1618.  R.-A.) 

>•)  PcUham,  (Jods  power,  in:  White,  Spitzbergen.  p.  269. 

"")  Scoresby,  Account.  II  p.  177.  —  Pellham,  Gods  power,  by :  White, 
Spitzbergen.  p.  262. 

«»)  Pellham,  Gods  power,  by:  White,  Spitzbergen.  p.  267,  71,  72.  —  Eng. 
scbaderekening,  in:  Lias  loop.  1618.  R.-A. 


186 

verder  natnnrlijk  een  gf  meer  yastgemetselde  traanketels  met  of 
zonder  steenen  schoorsteenen  i).  Dit  was  nagenoeg  alles ,  wat 
de  Engelschen  in  buH  uitgestrekt  gebied,  dat  bgna  de  geheele 
westkust  van  Spitsbergen  omvatte ,  voor  woning  en  berging  hadden 
gebouwd.  Laat  ons  nu  zien ,  of  de  Nederlandsche  vestiging  van 
meer  belang  was. 

Hoewel  Boeren-eiland  in  den  aanvang  een  enkele  maal  bexocht 
werd,  was  reeds  dadelijk  Spitsbergen  bet  doel  van  de  tochten 
der  Nederlandsche  walvischvaarders.  Terwijl  Van  Mujden  in  1612 
op  zyn  zwerftocht  langs  de  kust  Fair  foreland  aangedaan  en  in 
zuidelyker  baaien  zonder  veel  vrucht  de  visscher^*  beproefd  had  *), 
was  bij  reeds  dadelijk  in  1613  gelukkiger.  Behouden-hayen  in 
Icesound,  Lowsound  en  vooral  Schoonhaven  (Bellpoint)  in  Bell- 
sound  verschaften  hem  toen  rijken  buit.  Homsound  werd  dat 
jaar  door  kapitein  Thomas  Bonner  met  een  Nederlandsch  schip 
bezocht  *).  Reeds  in  het  eerste  jaar  der  Noordsche  Compagnie 
(1614)  bereikten  de  Nederlanders  daarop  de  plaats,  waar  zg  nader- 
hand hunnen  hoofdzetel  zouden  opslaan :  eenige  schepen  vertoonden 
zich  in  de  noordelijke  baai  van  Fairhaven  *),  een  der  vischrgkste 
en  veiligst  gelegen  baaien  van  het  gansche  eiland  *),  die  toch 
door  de  Engelschen  tot  nog  toe  niet  bezocht  was  en  daarom  nn 
reeds  dadelijk  de  >Hollandsche  baai**  genoemd  werd  •).  Het  vol- 
gende jaar  (1615)  werd  deze  baai  weder  bezocht;  ook  in  Hom- 
sound waren  eenige  schepen  der  compagnie ,  Bellsound  was  echter 
het  hoofddoel  van  de  reis  ').  Reeds  datzelfde  jaar  deed  men 
een  belangrijken  stap  tot  het  verkrijgen  eener  duurzame  vestiging. 

Al  dadelijk  in  1612,  en  vooral  in  1613  met  behulp  der  ge- 
huurde Basken,  had  de  Noordsche  Compagnie  zich  toegelegd  op 
het  bewerken  der  gevangen  walvisschen  tot  traan  •) ;  de  noodige 
ketels    en   gereedschappen  had  men  in  het  schip  medegevoerd  en 


»)  Pellham,  Gods  power,  bij:  White,    Spitzbcrgen.  p.  270. 

*)  Poole,  Relation  of  a  Voyage  to  Greenland  in  1612,  b\j:  Parchai,  Pilgri- 
met.  III  p.  714,  15. 

*)  Hist.  do  pays  de  Spitsbcrghe.  p.  21,  22,  24.  ~  Baffin,  loomall.  bq : 
Purchas,  Pügrimes.  III  p.  716,  17,  19. 

•)  Fotherbye,  Voyage  of  Discoucrie,  bij:  Parebas,  Pilgrimet.  III  p.  728. 

•)   Zorgdrager,  Grocnl.  vissch.  p.  86. 

*)  Deze  Daam  wordt  reeds  in  1616  genoemd.  (Instr.  der  Sin.-Gen.  Toor  Schrobop 
dd.  28  Mei  1616.)  De  gewone  naam  in  de  i^'den  der  N.  C.  was  echter  «Maori- 
tins-baai  *' 

*)  Edge,  Dutch  disturbancc,  bij  r^Purchas ,  Pilgrimes.  III  p.  467. 

•)  Resol.  Adm.  Amst.  20  Apr.  1613.  —  Wassenaer,  Hist.  verh.  VIII  fol.  88.  — 
Waarschijnlijk  uit  vrees  voor  de  Engelschen  schjjnen  echter  de  Nederlanders  het 
traankoken  toen  nog  niet  geregeld  te  hebben  bij  de  hand  genomen;  tlthftDB  in 
1614  kwamen  er  schepen  van  de  N.  C.  binnen  geladen  met  spek.  (Br.  der  Stn.-G€n. 
aan  de  Admir.  Maze  dd.  20  Aug.  1614,  in:  Coll.  Bisdom.  160.  R.-A.) 


137 

> 

Blecbts  tgdelijk  aan  land  opgesteld  * ).  Natunrlgk  deed  zich  spoedig 
de  behoefte  gevoelen  aan  eene  gelegenheid  tot  berging  van  de 
▼ele  omvangrgke  werktuigen ,  ten  einde  het  lastige  heen-  en  weér- 
▼oeren  te  vermgden.  Het  was  dus  eeno  zeer  eenvoudige  zaak, 
dat  de  Noordsche  Compagnie  op  het  voorbeeld  der  Engelschen, 
die  reeds  in  1613  eene  loge  aan  Fair  foreland  hadden,  in  1615 
bevel  gaf  een  houten  gebouw  in  Bellsound  op  te  richten.  De  wal- 
vischvaarders  gehoorzaamden  aan  dit  bevel  en  borgen  in  de  opgesla- 
gen loods  hunne  sloepen ,  vaten  en  gereedschappen  voor  het  volgende 
jaar  ^).  Hoe  natuurlijk  deze  handelwgze  ook  was,  toch  kon  zij  niet 
anders  dan  onvoorzichtig  genoemd  worden.  Men  was  midden  in 
den  strijd  met  de  Engelschen ,  die  zich  den  uitsluitenden  eigendom 
van  Spitsbergen  toekenden;  hoe  kon  men  hopen,  dat  dezen  de 
Nederlanders,  die  eerst  sinds  twee  jaren  het  eiland  bezochten, 
niet  zouden  verhinderen  in  eene  handeling,  die  blaken  gaf  van 
bun  voornemen  om  zich  daar  by  voortduring  te  vestigen  en  waar- 
op zg  zich  later  tegen  Engeland  zouden  kunnen  beroepen  ?  En  de 
kansen  der  Noordsche  Compagnie  werden  nog  ongunstiger,  toen 
zg  de  macht  niet  had  om  zich  te  handhaven;  het  jaar  1615  was 
zeer  onvoordeelig  geweest  en  met  de  geringe  krachten ,  waarover  de 
compagnie  dus  in  1616  te  beschikken  had,  oordeelde  zij  het  raad- 
zaam de  Engelschen  dit  jaar  te  ontwijken  en  zich  met  de  visscherij 
aan  het  pas  ontdekte  Jan  Mayen-eiland  te  vergenoegen  *).  Natuurlijk 
maakten  de  Engelschen  nu  van  de  afwezigheid  der  Nederlanders 
gebruik  om  hunne  loge  te  vernielen  en  zich  den  inhoud  toe  te 
eigenen  *).  Vier  schepen  der  Noordsche  Compagnie,  die  door 
de  schrale  vangst  aan  Jan  Mayen-eiland  gedwongen  waren  op 
Spitsbergen  hun  geluk  te  beproeven,  waren  te  zwak  om  de 
euveldaad  hunner  vijanden  te  verhinderen ;  slechts  éen  kwam  naar 
Bellsoxmd ,  terwijl  de  anderen  Greenharbour ,  Mandlensound  en  de 
Hollandsche  baai  bezochten  *).  Het  ongeluk  schrikte  de  Noordsche 
Compagnie  af:  voor  het  jaar  1617  werd  hare  geheele  uitrusting 


*)  «Corte  Dednctie  ende  Remonstrantie"  der  N.  C.  dd.  18  Sept.  1624,  in: 
Noordsche  togten.  4.  Loop.  N.  C.  R.-A. 

»)  «Mémoire"  der  N.  C.  bij :  Muller,  Mare  clansum.  p.  871.  —  Instr.  der 
Stn.-Gen.  voor  Schrobop  dd.  28  Mei  1616. 

»)  »Corte  Deductie"  der  N.  C.  dd.  18  Sept.  1624,  in:  Noordsche  togten. 
4.  Loop.  N.  C.  R.-A.  —  Dat  de  compagnie  echter  het  denkbeeld  eener  vestiging 
niet  opgaf,  bl^kt  wel  nit  art.  18  van  het  contract  met  de  Zeeuwen  van  19  Mrt. 
1617  (in:  Noordsche  togten.  4.  Loop.  N.  C.  R.-A.),  waarin  bepaald  werd.  dat 
iedere  kamer  de  sloepen  en  gereedschappen ,  door  haar  in  het  noorden  achtergela* 
ten ,  het  volgende  jaar  weder  zou  mogen  aanvaarden ,  „sonder  datmen  dselve 
d'cen  oft  d'ander  ontvreemden  zal."  (!) 

*)  .Mémoire"  der  N.  C.  bij    Muller,  Mare  Clansum.  p.  371. 

•)  Instr.  der  Stn.-Gen.  voor  Schrobop.  dd    23  Mei  1616. 


138 

weder  naar  Jan  Mayon-eiland  gezonden.  Drie  Zeeawscbe  schepen , 
die  Hornsound  bezochten,  brachten  hnn  gereedschap  zelve  mede  *). 
Veel  te  zwak  om  zich  te  vestigen  werd  een  van  hen  zelfs  door  de 
Engelschen  beroofd,  en  ook  de  anderen  keerden  overhaast  temg. 
Geheel  anders  was  het  in  1618:  aan  Jan  Mayen-eiland  wat 
te  weinig  ruimte  voor  de  vele  schepen  en  de  Noordsche  Gompag* 
nie  besloot  dus ,  op  nieuw  haar  geluk  aan  Spitsbergen  te  beproe- 
ven.  De  verschillende  baaien  op  Spitsbergens  westkust  werden 
onder  de  kamers  verloot  en  de  schepen  verspreidden  zich  in  vier 
afdeelingen.  De  Amsterdammers  begaven  zich  naar  de  Holland* 
sche  baai  ');  de  Zeeuwen  en  die  van  Delft  vestigden  zich  onbe» 
schroomd  in  8ir  Thomas  Smith*s-bay  *) ,  waar  nog  nooit  een  Ne- 
derlander de  Engelschen  in  hun  bezit  gestoord  had  *) ;  aan  die  van 
het  Noorderkwartier  was  Bellsound  ten  deel  gevallen  en  Rotterdam 
moest  zich  met  Hornsound  tevreden  stellen  *).  In  het  bewnstzgn 
hunner  overmacht  besloten  de  Nederlanders  nu,  op  nieuw  te  be- 
proeven zich  op  Spitsbergen  te  vestigen :  zonder  vertoef  begon  men 
met  het  bouwen  van  loges.  Maar  het  resultaat  was  even  onvoldoende 
als  de  eerste  maal.  De  schepen,  die  in  8ir  Thomas  Smith*B-baj 
vischten,  hadden  nauwelijks  himne  traanketels  aanland  gebracht  of 
de  Engelschen ,  die  zich  daar  onbeperkte  meesters  waanden ,  verbo- 
den hun  ze  op  te  stellen  en  eene  loge  te  bouwen  *).  Slechts  met 
geweld  konden  zij  zich  handhaven  en  tot  eene  vestiging  kwam  het 
daar  niet.  Die  van  het  Noorderkwartier  kregen  hunne  loge  in  Bell- 
sound gereed ,  —  een  houten  huis  80  voet  lang ,  50  breed ,  gedekt 
met  dakpannen,  —  maar  slechts  om  weldra  door  de  Engelschen 
verjaagd  te  worden,  die  het  gebouw  dadelgk  weder  afbraken  en 
op  eene  andere  plaats  oprichtten  >where  more  fit  for  their 
turne  ')."  Toen  het  dus  ten  tweedenmalo  mislukt  was,  zich  in 
de   zuidel^ke   baaien   van    Spitsbergen   te    vestigen,  schgnen  de 


*)  Getuigenissen  in  sake  den  aanval  der  Eng.  in  1617,  in:  Noordsche  togten, 
4.  Loop.  N.  C.  R.-A.  —  ,Méraoire"  der  N.  C.  bij:  Muller,  Mare  clansam. 
p.  372.  —  «Corto  Deductie"  der  N.  C.  dd.  18  Scpt.  1624,  m:  Noordache 
togten.  4.  Loop.  N.  C.  R.-A. 

»)  R.  S.-G.  4  Nov.  1622. 

•)  Edgc,  Dutcb  disturbance,  b^:  Purchas ,  Pilgrimes.  III  p.  468.  —  BricTen  ▼. 
Salmon,  Sherwin  en  Beversham,  b^:  Purchas  1.  c.  111  p.  733.  —  Sent.  t.  de 
H.  R.  in  zake  de  N.  C.  Noorderkwart.  c.  Amst.  dd.  31  Mrt.  163S. 

^)  vMémoire  et  Relation  véritable"  der  Mosc.  Comp.,  bg:  Muller,  Mare  clan- 
turn,  p.  373. 

•)  «Corte  Deductie"  der  N.  C.  dd.  18  Sept.  1624,  in:  Noordsche  togten.  4.  Loop. 
N.  C.  R.-A. 

*)  vMémoire"  der  N.  C,  b^:  Muller,  Mare  clausum.  p.  372. 

^)  Br.  V.  Sherwin  aan  Heley  dd.  29  Juni  1618,  in:  Purchas,  Pilgrimea.  III 
p.  733. 


189 

Nederlanders  van  het  bezoeken  dier  yischplaatsen  voor  goed  afge- 
schrikt te  zgn.  Zg  lieten  hunne  geroofde  loge  in  handen  der  Engel- 
Bchen,  die  ze  nog  in  1630  als  hun  hoofdkwartier  in  Bellsound 
gebruikten  >)  en  trokken  zich  naar  de  Mauritius-  of  Hollandsche 
baai   in   Fairhaven  terug,    waar  zg  ongestoord  konden  yisschen. 

Fairhaven  was  wel  niet  de  grootste ,  maar  toch  de  rgkste  » sound*' 
yan  geheel  Spitsbergen.  Door  twee  yry  groote  eilanden ,  die  eer- 
lang het  Deensche  en  het  Amsterdamsche  zouden  genoemd  worden, 
verdeeld ,  bestond  de  baai  uit  twee  boven  elkander  geplaatste  rechte 
hoeken ,  die  in  elkander  vloeiden.  De  zuidelijke  hoek  werd  eerlang 
door  de  Engelschen  verlaten  en  sedert  niet  meer  gebruikt;  in 
de  beide  armen  der  noordelijke  (de  » Noord-**  en  » Westbaai'*) 
schgnen  de  Nederlanders  zich  reeds  nu  b|j  uitsluiting  gevestigd 
te  hebben.  Zooveel  ten  minste  is  zeker,  dat  er  in  de  » Holland- 
sche baai"  in  1619  weder  elf  ^),  in  1620  twee  Nederlandsche 
walvischvaarders  waren  '),  terwgl  de  baai  verder  tot  1623  toe 
geregeld  door  Nederlanders  bezocht  werd  *).  Het  staat  ook  vast, 
dat  in  1623  en  1625  de  schepen,  die  de  Noordsche  Compagnie 
naar  Spitsbergen  zond,  uUen  in  Fairhaven  vischten  *).  Men  zou 
zich  echter  vergissen ,  wanneer  men  meende ,  dat  daarom  de  Noord- 
sche Compagnie  zich  toen  reeds  uitsluitende  rechten  op  die  baai 
aanmatigde.  Integendeel,  terwjjl  zij  sinds  1617  de  Denen  vrg- 
willig  naast  zich  op  het  Amsterdamsche  eiland  toeliet  *),  wees 
zg  aan  den  anderen  kant  alle  kamers  behalve  die  van  Amsterdam 
naar  het  zuidelgke  gedeelte  van  Spitsbergen  als  het  terrein ,  waarop 
zg  de  walvischvangst  konden  oefenen.  Officieel  bleef  zij  nog  steeds 
baar  systeem  handhaven ,  dat  het  geheele  eiland  Spitsbergen  voor 
ieder  openstond  en  dat  alleen  de  Nederlanders  als  ontdekkers 
uitsluitende  rechten  zouden  kunnen  doen  gelden. 

Aan  dien  twyfelachtigen  toestand ,  toen  de  pretensiën  der  com- 
pagnie in  stqjd  waren  met  haar  feitelijk  bezit ,  werd  volgens  alle 
Bchrg  vers  een  einde  gemaakt  door  de  overeenkomst ,  die  de  geheele 
westkust  van  het  eiland  tusschen  de  verschillende  natiën,  die  ze  be- 
zochten ,  verdeelde  ^).   H^t  bestaan  dezer  overeenkomst ,  waarop  — 


*)  Pellliam,  Gods  power,  bg:  Wkite,  Spiizbergen.  p.  269. 

*)  Br.  T.  Saknon  aan  Heley  dd.  5  Juli  1619,  b\j:  Pnrchai,  Pilgrixnet.  III 
p.  735. 

•)  fir.  T.  Catcher  aan  Heley  dd.  17  Joni  1620,  b\j:  Porchai,  Pilgrimea.  III 
p.  786. 

«)  Edge,  Datch  distorbance,  b\j:  Porchas,  Pilgrimes.  III  p.  469,  70.  —  Br. 
T.  Fanne  aan  Heley  dd.  24  Juni  1628,  bij:  PnrchaB  1.  c.  III  p.  786. 

<)  Wassenaer,  Hist.  verh.  V  fol.  157.  of.  Br.  ▼.  Fanne  aan  Helej  dd.  24  Jnni 
1628,  b\j:  PnrchaB,  PUgrimes.  III  p.  736.  —  Wassenaer  L  c.  IX  foL  124. 

•)  et  o.  a.  R.  S.-6.  25  Jan.  1624. 

*)  Zie  o.  a    Zorgdrager,  Groenl.  vissch.  p.  194,  211.  —  De  walvisch vangst.  I 


140 

als  weleer  op  het  contrat  social  —  alle  schrijvers  zonder  onder- 
scheid zich  beroepen  zonder  dat  zij  ooit  opg(>ven,  wat  de  jniste 
bepalingen  daarvan  waren,  tnsschen  wie  en  wanneer  ze  gesloten 
werd,  schynt  mg  intusschen  zéér  tw^'felachtig.  Er  zon  volgens 
de  Noordsche  Compagnie  zelve  in  bepaald  zgn ,  dat  de  grens  tnt> 
schen  Engelschen  on  Nederlanders  by  Fair  foreland  getrokken  zon 
worden  >),  terw|jl  anderen  alleen  Fairhaven  met  hare  drie  baaien 
als  het  Nederlandsche  gebied  aanwezen  ^).  Het  is  onmog^l^  b§ 
het  gemis  van  alle  bewgsstukken  deze  tegenspraak  op  te  lossen, 
maar  toch  is  het  zeker,  dat  de  Engelschen  na  1623  langzamerhand 
van  de  visscherjj  ten  noorden  van  Fair  foreland  afgezien  hebben  *) 
en  dat  de  Nederlanders  zich  na  1618  nooit  meer  ten  zuiden  van 
Fairhaven  waagden.  In  de  tnsschen  Engelschen  en  Nederlanden 
opengelaten  mimte  vestigden  zich  in  1633  de  Franschen  en 
sedert  1640  de  Hamburgers  *)  zonder  van  eenige  schriftelgke 
overeenkomst  te  weten  *).     Het  komt  mjj  daarom  waarschgnlgk 


p.  26.  —  Lindeman,  Arkt.  Fischerei.  p.  9.  —  De  N.  C.  beweerde  in  1688,  «qa'Q 
Aist  accordé,  Qae  ceux  d'Angleterre  et  cenx  de  la  Compagnie  flamande  des  Ion 
en  avant  feroijent  la  paisiblement  leor  Pescbc,  Sana  nnire,  troabler  on  inqnieter 
l'un  Paotre  d'avantage,  et  ainsi  demenreroijent  certaine  distance  lei  nni  dM 
antrcs."  (Req.  der  N.  C.  e.  Vrolicq  dd.  2  Febr.  1634,  in:  Noordsehe  togten. 
4.  Loop.  N.  C.  R.-A.)  Vrolicq  van  zijne  zijde  beweerde,  „dat  de  limiten  Tmndfl 
Compagnie  roo  onseuckcr  syn  als  hare  begeerlvchevt  onmatich  is,  ende  alle 
palen  ende  limiten  te  buytcn  gacnde."  (Rcq.  v.  Vrolicq  aan  de  Stn.-Gen.  v.  1684 , 
in:  Noordsche  topten.  4.  Loop.  N.  C.  R.-A) 

*)  Rcq.  der  N.  C.  aan  de  Stn.-Gen.  dd.  2  Febr.  1634.  in:  Noordsche  togten 
4w  I/)op.  N.  C.  R.-A. 

•)  Score^by,  Acconnt.    II  p.  87   vlg.  —  Vrolicq  beweerde  in  1684.   dat  eeiie 
ba^ii  ten  noorden  der  Ilambargerbaai  was  „onder  het  quarticr  vande  Engelschen'* 
(Req.  aan  de  Stn.-Gen.,  in:   Noordsche  logten.  4.I/Oop.  N.  C.  R.-A.).  en  de  N.  C. 
zelve  stond  hem  toe  te  visschen  „au  Zud  dn  Cap   de  Znd  de  la  Baij  de  Magda- 
lena."  (Req.  der  N.  C.  dd.  2  Febr.  1634,  in:  Noordsche  togten.  4.  Loop.  N.  C.  R.-A.) 

')  Reeds  in  1627  verklaarde  de  Engelsche  regeering,  dat  „de  limiten  om  te 
visschen  bij  partien  contcndenten  (nam.  Engelschen  en  Nederlanders^  waeren  ge- 
^aemt."  (Muller,  Mare  clausum.  p.  228.)  Een  onverdeeld  gezamenlgk  betit  rmn 
Fairhaven  is  daarmede  niet  te  vereenigen. 

*)  Nergens  heb  ik  voor  1642  Hamburgers  op  Spitsbergen  genoemd  gevonden. 
Martens'  opgave  van  het  jaar  1640  als  ongeveer  het  begin  der  Hambnrgiclie 
walvischvangst  (Lindeman,  Arkt.  Fisch.  p.  13)  schijnt  mij  dus  zeer  waarschijnlijk  , 
hoewel  Lindeman  (1.  c.)  het  jaar  1620  aanneemt. 

•)  Zie'hierboven  p.  139  Noot  7.  —  Volgens  Zorgdrager  waren  er  omitreekt 
1700  sporen  van  vestigingen  te  vinden  aan  Disco  (Stones  foreland) ,  op  het  Hoop- 
en  het  Halvemaans-eiland ,  aan  Wybe  Jansz. '-water,  in  Hornsound,  fiellaonnd  (ia 
dril-  inhammen) ,  Icesonnd  (in  Grcenharbonr  en  Behouden  haven) ,  in  Osbnms-in- 
Iet  (?)  (St.  Jaus-baai),  Kingbay  (Engelsche  baai),  Crossroad,  Hamburger-baai,  Mand- 
leuEound ,  Fairhaven|(in  de  Engelsche  baai ,  Robbcnbaai  en  Hollandsche  baai).  Archi- 
pel (Zeenwsche  baai),  Roode  baai  (P)  en  in  Biscayerhoek.  (Zorgdrager,  GroenL 
visKh.  p.  212-214.) 


141 

TOOT,  dat  door  eene  stilzwggende  Bchikking  de  grenzen  dezer 
Terschiliende  ligplaatsen  zgn  afgebakend,  en  dat  deze  schikking 
door  langdurig  gebruik  bevestigd  werd.  De  quaestie  van  het 
bestaan  van  het  contract  is  dus  yan  weinig  belang.  Ook  al 
heeft  het  nooit  bestaan  ,  dan  nog  blijft  het  recht  der  Nederlanders 
op  de  twee  noordelijke  baaien  van  Fairhaven,  waarop  zg  voor- 
namelgk  aanspraak  maakten*),  even  onbetwistbaar.  Zij  hadden 
zich  do  beide  baaien ,  vóór  hen  nooit  door  iemand  bezocht ,  reeds 
sinds  1614  toegeëigend;  zij  hadden  door  langdurig  bezit  den 
eigendom  van  dien  >cle7non  hoeck'*  gronds  bevestigd,  en  het  was 
dus  eene  dwaasheid  om,  zooals  enkelen  deden  *),  Spitsbergen 
in  zjjn  geheel  voor  een  woest  en  vrij  land  te  verklaren. 

De  grensregeling  tusschen  de  Noordsche  Compagnie  en  hare 
buitenlandsche  mededingers  kwam  dus  reeds  in  1618  feitelgk  tot 
stand ;  maar  tegelgkertijd  begon  het  twisten  tusschen  de  kamers 
onderling  over  het  ieder  van  haar  toekomende  gebied.  Wy 
zagen  reeds,  dat  de  Noordsche  Compagnie  in  1618  nog  stijf  vast- 
hield aan  haar  recht  om  ook  buiten  Fairhaven  te  visschen.  Het 
gevolg  was  voor  eenige  harer  leden  allernoodlottigst.  Bij  de 
verloting  der  baaien  onder  de  kamers  was  Fairhaven  aan  de  Am- 
sterdammers >tocgecaveld;**  aan  de  andere  kamers  was  het  onge- 
luk te  beurt  gevallen ,  in  de  zuidelijke  baaien  naast  de  Engelschen 
hun  bedrijf  te  moeten  oefenen  ').  Toen  echter  na  de  onaange- 
naamheden van  1618  de  verhouding  tusschen  beide  natiën  ge- 
spannen was  geworden  en  dus  het  bezoeken  der  zuidelijke  baaien 
voor  de  Nederlanders  gevaarlijk  werd ,  schijnt  de  Amsterdamsche 
kamer  haar  verkregen  recht  op  de  Mauritius-boai  toch  gehandhaafd 
en  hare  zusters  uitgesloten  te  hebben.  Het  blykt  ten  minste ,  dat 
zg  zich  in  1622  reeds  sinds  verscheidene  jaren  in  het  uitsluitend 
bezit  der  baai  verheugen  kon  *)  en  dat  zij  zich  ook  in  1623  niet- 
tegenstaande de  pogingen  der  andere  kamers  weder  daar  gevestigd 


*)  De  N.  C.  eischte  in  1633,  dat  Vrolicq  zoa  blijven  «bnyten  de  limvjtten 
Tin  Magdalenenbaije  ende  de  noorder  punt  ofte  noorder  gatt/'  waar  zij  haar 
bedrijf  oefende.  (Req.  der  N.  C.  e.  Vrolicq  dd.  8  Mei  1638,  in:  Stn.  N.  C.  v.  d. 
Hrl.  gedeput.  R.-A.) 

»)  Req.  V.  Vrolicq  c.  de  N.  C.  dd.  15  Apr.  1688 ,  in :  Stn.  N.  C.  v.  d.  Hrl.  gedeput. 
R.-A.  (jvCwe  Ho.  Mo.  is  al  te  well  bekent  bet  onderscheyt  datter  is  tusschen 
landen  die  bewoont  syn  ende  met  forteressen  ende  garnisoenen  continuellyck  ge- 
posaideert  ende  bewaert  werden,  ende  landen  die  t'  ecnemael  woest  ende  onbe- 
woont  synde,  nergens  anders  toe  en  dienen  als  tot  commoditeyt  van  die  ghene 
die  ter  zee  haere  neeringhe  doen;  ten  welcken  insicbte  de  selve  oock  de  jure 
gentinm  gehouden  werden  Tan  deselve    naluyre  ende   recht  ais  de  zee  selffs.") 

•)  Zie  hierna  Hfdst.  VI. 

*)  R,  S.-O.  5  Nov.  1622.  („om  hare  vorige  possessie  aldaer  vredelyck  te 
moegen  continneren.") 


142 

had  ').  De  baai  zelve  droeg  dan  ook  destyds  terecht  den  naam  Tan 
»AmBterdam8che  baai  *);*'  het  eiland,  waar  de  kamer  zich  neer- 
sloeg, heeft  den  naam  van  »  Amsterdamsch  eiland*'  steeds  behouden. 
De  andere  kamers  schijnen  aanvankelijk  in  deze  aanmatiging  der 
Amsterdammers   berust   te  hebben.     De  Zeenwen  vestigden  zich 
in  de  aan   Fairhaven  in  het  noordoosten  grenzende  baai  —  ge- 
woonlijk  de  Archjpel  genoemd  naar  de  >Zeenwsche  Uitkjk**  en 
andere   eilandjes,    die    haar   begrenzen,  —  en  sloegen  er  hnnne 
traanketels  en  hutten  op  *);  de  overige  kamers,  die  van  de  Maas 
en  van  het  Noorderkwartier,  bezochten  waarschijnlyk  Spitsbergen 
gedureude  eenige  jaren  niet  en  stelden  zich  met  de  visscherg  aan 
Jan  Mayen-eiland  tevreden.  De  Amsterdamsche  nederzetting  nam 
ondertusschen   in   omvang  toe.     Op  het  naar  het  zuidoosten  ge- 
. keerde  smalle  strand  van  het  eiland,  dat  naar  hen  genoemd  is, 
hadden  de  Amsterdammers ,  en  sinds  1617  de  Denen  zich  gevestigd. 
Men  vond  daar  reeds  in  1623  verscheidene  hutten,  schuren  om  de 
gereedschappen   in    te    bergen,   gemetselde  traanketels,  waarbg 
men   onder  bescherming  van  het  aan  een  paal  opgerichte  wapen 
van  stad  of  land  zijn  bedrijf  oefende  *).  De  vangst  was  zoo  voor* 
deelig,    dat   men    dat  jaar  zelfs  besloot  eene  uitbreiding  aan  da 
kolonie  te  geven  door  den  aanbouw  van  eenige  nieuwe  woonhuizen  *). 
Op  den  duur  was  echter  zulk  een  ongelijke  toestand  natuurlgk 
onhoudbaar,  en  hot  was  te  voorzien,  dat  do  verongelukte  kamers 
niet    lang    zouden    toezien,    dat  hare  Amsterdamsche  zuster  dus 
misbruik  maakte  van  het  voordcel ,  dat  het  toeval  haar  eenmaal 
verschaft   had.     Vooral  wanneer  het  contract  met  Engeland  ge- 
sloten is,  —  dat  dan  omstreeks  1625  moet  hebben  plaatsgehad,  — 
was   de   onbillijkheid   in  het  oog  loopend.      Vier   kamers    moes- 
ten   zich   dan    tevredenstellen    met    hunne    aanspraken    op    een 
gebied ,  waarvan  de  Noordsche  Compagnie  officieel  afstand  gedaan 
had!     Reeds  in  1622  schijnen  zich  dan  ook  eenigen  van  haar  in 
het    Amsterdamsche    gebied   gedrongen    te    hebben;    althans    de 
kamer  verzocht  in  het  najaar  de  Staten-Gcneraal  haar  te  hand- 
haven in  haar  vorig  bezit  van  de  Mauritius-baai  *).  Eene  uitne- 
mende  gelegenheid  om  de  zaak  door  te  drijven  bood  zich  echter 
weldra    den  verongelijkten  kamers  aan.    De  Denen,  die  een  ge- 
deelte  van   het   Amsterdamsche    eiland  in  bezit  hadden ,  lieten 


•)  Miu.  T.  Christ.  IV  aan  de  Stn.-Gcn.  dd.  27  Mrt.  1680.  in:  L.  D  1630.  — 
Zie  nog  in  1631:  Aitzema.  Saken  v.  Staot.  I  p.   1150. 

»)  Wauenaer.  Hist.  verh.  IX  fol.  124. 

•)  Zorgdrager,  Grocnl.  vissch.  p.  214,  227. 

")  Sent.    T.  h.  Hof  van  HoU.  in  zake  de  N.  C.  c.  firaem  dd.  29  Juni  1629. 

•)  Br.  ▼.  Fanne  aan  Heley  dd.  24  Juni  1628,  b^ :  Parchai,  Pflgrimet.  III 
p.  786. 

•)  R    S.-G.  5  Nov.   1622. 


143 

htume  plaats  sinds  1623  gemimen  tijd  open.  Er  waren  onaan- 
genaamheden met  de  Amsterdammers  ontstaan  en  toen  de  Denen 
zich  in  1624  niet  vertoonden,  meende  men  zich  gerechtigd  tot 
de  conclusie ,  dat  zij  van  de  walvischvangst  hadden  afgezien.  Al 
stonden  er  dan  ook  nog  do  Deensche  schuren  èn  hutten ,  de  kamers 
der  Noordsche  Compagnie  te  Hoorn,  Enkhuizen  en  Ylissingen 
namen  in  1625  bezit  van  het  verlatene  terrein,  iets  westelgker 
dan  het  gebied  der  Amsterdammers  gelegen.  Het  Deensche  ge- 
reedschap werd  eenvoudig  weggenomen  en  de  overweldigers  bouw- 
den nieuwe  loges  voor  hun  gebruik ;  de  Noordsche  Compagnie , 
bewust  van  het  onrecht  dat  zij  pleegde,  richtte  bovendien  een 
fort  ter  verdediging  harer  gezamenlijke  bezittingen  op  het  nieuw 
verworven  grondgebied  op  *).  De  klachten  der  Denen  baatten 
niet;  z$  moesten  hunne  vestiging  naar  de  Bobbenbaai  op  het 
Deensche  eiland  verplaatsen. 

Nu  dus  eenmaal  de  eerste  stoot  gegeven  was,  volgden  weldra 
de  andere  kamers.  De  overige  Zeeuwen  —  die  van  Middelburg  en 
Veere  —  schenen  met  huune  kleine  baai  evenmin  tevreden  geweest 
te  zgn  als  de  Vlissingers ;  Delft  en  Rotterdam ,  tot  nog  toe  naar 
het  scheut  zonder  bepaalde  plaats  op  Spitsbergen,  waren  er 
natuurlyk  op  gesteld,  die  te  verkrijgen.  Spoedig  werd  aan  hun 
verlangen  voldaan.  In  1633  waren  alle  kamers  reeds  eenigen 
tgd  vreedzaam  naast  elkander  gevestigd  *)  aan  de  zuidoostelijke 
punt  van  het  Amsterdamsche  eiland  op  »een  strant  ontrent 
een  kleyne  Musquetschoot  broed'*,  omringd  door  vrg  hooge 
bergen  •). 

Niettegenstaande  deze  schynbare  eenheid  bleef  men  echter  streng 
vasthouden  aan  het  beginsel  van  afzondering  der  verschillende 
kamers,  dat  men  nu  eenmaal  aangenomen  had.  ledere  kamer 
had  op  het  strand  hare  afzonderlyke  >tent'*  op  eenigen  afstand 
van  die  der  andere  kamers  *);  ieders  traankokerij  was  daarnaast 
gemetseld  en  de  verdere  noodige  gebouwen ,  kuiperijen ,  schuren  of 
pakhuizen,  en  hutten  voor  de  land-matrozen  waren  daaromheen 
gelegen  ^).  Vóór  die  vestiging  had  elke  kamer  hare  afzonder- 
Igke  ligplaats,    waar   hare   schepen  ankerden  en  gedurende  het 


*)  Misi.  ▼.  Chr.  IV  aan  de  Stn.-Gen.  dd.  28  Dec.  1681 ,  in:  L.  D.  1682.  — 
R.  S.-6.  18  Mrt.  1682.  —  Wasscnaer,   Hist.  yerh.  XII  foL  8. 

*)  Vander  firngge  (Joarnael  der  Seven  Matroosen)  noemt  «tenten"  Tan  Am- 
sterdam (p.  12,  25),  Deia  (p.  28).  Middelbnrg  (p.  28),  Vlissingen  (p.  89)  en 
Veere.  (p.  87)  Het  bestaan  ecncr  Hoornsche  yestiging  blijkt  nit:  Raven,  lonr- 
nael.  p.  11,  —  eener  Enkbuizensche  nit:  Wassenaer,  Hist.  yerb.  XII  foL  8;  — 
Rotterdam  wordt  door  Zorgdrager  (Grocnl.  visscb.  p.  220)  genoemd. 

*)  Van  Kenlen,  Zee-atlas.  I  p.  72. 

*)  Zie  hierróor  Noot   2. 

*)  Zorgdrager,  Groenl.  visncb.  p.  220.  —  Raven,  lonrnaeU  p.  11. 


144 

geheele  getg  bleven  liggen  *).  Aan  dit  beginsel  werd  zoo  streng 
Yastgehouden ,  dat  men  de  Friezen  in  1636  alleen  in  de  Noord- 
sche  Compagnie  opnam  op  de  uitdrukkelijke  voorwaarde,  dat  zg 
by  het  vrije  gebruik  der  » landen  ende  bajen",  die  do  compagnie 
op  Spitsbergen  bezat ,  steeds  op  redelyken  afstand  van  het  tot  nog 
toe  door  de  andere  kamers  gebruikte  gebied  zouden  blyven  *). 
De  Friezen  namen  daarmede  geuoegen  en  vestigden  zich  dos 
tegenover  het  Dodemanseiland  op  de  noordoostpnnt  van  het 
Dcensche  eiland ;  de  Westbaai  (later  Zuidbaai  genoemd) ,  die  zich 
voor  hunne  vestiging,  eerlang  de  Harlinger  kokerij  geheeten, 
uitstrekte,  leverde  hun  overvloedige  vangst  •).  De  afstand,  die 
de  verschillende  vestigingen  scheidde ,  was  echter  zoo  gering ,  dat 
men  gemakkelijk  van  de  eene  naar  de  andere  kon  gaan ;  als  men 
ze  allen  overzag ,  omringd  door  de  kramen  en  winkels  van  levens- 
behoeften, vormden  de  gebouwen  zelfs  te  zamen  een  soort  van 
geheel.  Gedurende  den  tijd,  dat  de  walvischvaarders  aan  land 
waren ,  was  er  om  deze  verzameling  van  hutten  en  schuren  zulk 
cene  drukte ,  dat  men  aan  eene  bloeiende  handelsnederzetting  kon 
denken.  Het  >dorp'*  kreeg  weldra  eenen  naam:  als  > Smeeren- 
burg" werd  het  algemeen  bekend  *). 

Men  wachte  zich  echter  reeds  dadelijk  weder  voor  overdrijving: 
hei  zoogenaamde  dorp  zal  wel  altijd  gering  van  omvang,  arme- 
lijk van  uitzien  geweest  zijn.  In  1626,  toen  de  nederzetting 
dus  reeds  verscheidene  jaren  bestaan  had  en  door  de  aankomst 
van  die  van  Vlissingen,  Hoorn  en  Eukhuizen  aanmerkelijk  toege- 
nomen was,  stonden  in  de  Mauritius-baai  behalve  de  kleinere 
gebouwen  nog  slechts  vijf  loges  of  loodsen  *).  Natuurlijk  ging  de 
plaats  nog  sterk  vooruit;  de  vestiging  der  vier  overblijvende 
kamers  deed  nieuwe  huizen,  schuren  en  traanketels  verrijzen, 
maar  wanneer  wij  vernemen,  dat  in  1633  —  dus  toen  de  wal- 
vischvangst  het  tijdstip  van  haren  hoogsten  bloei  onder  de  Noord- 
sche  Compagnie  reeds  voorbij  was  —  alleen  Amsterdam  twee 
groote  > tenten"  schijnt  gehad  te  hebben  •),  —  wanneer  wij  lezen, 

M  Sent.  V.  de  H.  R.  in  zake  de  N.  C.  Hoorn  c.  Eakh.  dd.  4  Apr.   16S7. 

V  Aitzema,  Saken  v.  Staet.  II  p.  300. 

*)  Zorgdrager,  Groenl.  vissch.  p.  227.  —  De  wal visch vangst.  I  p.  17.  — • 
Tegenw.  Staat.  I  p.  590.  —  Meu  was  iu  Nederland  zoo  overtuigd  van  de  nood- 
zakelijkheid van  zulk  eene  afscheiding,  dat  die  van  l.'trecht,  die  in  16.18  in  de 
Noordsche  Compagnie  weuschtcu  opgenomen  te  worden ,  dadelijk  aanboden  zich  op 
Spittibcrgen  Z  kb  mijlen  van  du  llollandirrd  te  vestigen.  (R.  S.-G.  29  Sept.  1688.) 

*)  Zorgdrager,  Groenl.  vissoh.  p.  227.  —  Tegenw.  Staat.  I  p.  691. —  Req. 
der  N.  C.  aan  de  Stn,-Gen.  dd.  3  Mei  1633,  in :  Stn.  X.  C.  v.  d.  HrL  ge- 
deput.   R.'A. 

•)  Wassenaer,  Hist.  verh.  XII  fol.  8. 

*)  Vander  Brugge.  lonmael  der  Seven  Matroosen.  p.  83.  88.  —  Yin  Kenlra, 
Zee-atlas.  1  p.  72. 


145 

dat  het  getal  der  fondamenten  van  traanketels  op  Smeerenbnrg 
later  slechts  acht  of  tien  bedroeg  *),  -~  een  getal  vrij  wel  over- 
eenkomende met  dat  der  kamers,  —  dan  moeten  wij  het 
Zorgdrager  toestemmen,  dat  Smeerenbnrg  zich  zelfs  in  de  dagen 
van  haar  hoogsten  bloei  op  verre  na  niet  met  hare  tweeling- 
zuster Batavia  kon  meten  *).  Dat  de  Harlinger  kokerg  uiterst 
weinig  te  beteekenen  had,  blijkt  nit  het  feit,  dat  in  1670,  toen 
er  nog  zoovele  huizen  op  Smeerenburg  stonden,  dat  ze  zich 
als  een  klein  dorp  voordeden  '),  van  de  geheele  Harlinger  ko- 
ker^ slechts  éen  traanketel,  twee  woonhuizen  en  twee  schuren 
overig  waren  *). 

Van  de  inrichting  van  Smeerenburg  en  de  daar  aanwezige 
gebouwen  kunnen  wij  ons  een  vrij  goed  donkbeeld  vormen  uit  de 
journalen  van  eenige  matrozen ,  die  daar  twee  jaren  achtereen  in 
den  grootsten  bloei  der  walvischvangst  overwinterden.  Op  eene 
breede  vlakte ,  door  hooge  bergen  omringd  en  door  de  Mauritius- 
baai  bespeeld,  verrezen  de  gebouwen  der  verschillende  kamers  *). 
Daaronder  trok  voor  alles  de  opmerkzaamheid  de  eigenlijke  kern  der 
vestiging ,  de  >tent".  Het  was  een  gebouw  van  vrij  grooten  omvang , 
aanvankelyk  van  hout,  later  van  steen  opgetrokken  ^),  Reeds  in 
1618  werd  er  door  de  Nederlanders  in  Bellsound  eene  opgericht , 
die  80  voet  lang  en  50  breed  was ,  maar  die  dan  ook  tegclijker- 
tgd  voor  berg-  en  woonplaats,  en  tevens  voor  kuiperij  zal  ge- 
diend hebben  ').  De  inrichting  was  hoogst  eenvoudig:  eene  groote 
kamer,  die  de  geheele  breedte  innam,  diende  der  bemanning  tot 
woning  ');  losse  kribben  waren  daartoe   getimmerd,   een  oven 


')  Zorgdrager,  Groenl.  visgcb.  p.  227.  —  Op  eene  groote  geteekende  kaart 
Tmn  de  Maoritias-baai ,  vervaardigd  na  de  vestiging  der  Friezen  en  voor  het  ver- 
Uten  van  Smeerenbnrg  (das  omstreeks  1640)  viud  ik  zelfs  slechts  zes  „tenten" 
op  Smeerenburg  aangeteekend ;  het  kaartje  der  Manritius-baai  in  Van  Kenlen's 
Zee-atlas  heeft  er  v\jf.  De  volgorde  van  het  oosten  naar  het  westen  was:  Am- 
sterdam, Middelburg,  Vlissingen,  Denemarken  (?  =  Enkhuizen  na  de  occupatie 
Tan  1625?),  Del/t  en  Hoorn.  (Van  Keulen,  Zee-atlas.  I  p.  72.) 
*)  Zorgdrager,    GroenL  vissch.  p.  228. 

*)  Hartens,  Voyage  into  Spitsb.,  h^:  White,  Spitzbergen.  p.  28.  —  Zorgdra- 
ger, GroenL  vissch.  p.  214. 

*)  >Iartens,  Voyage,  bij:  White,  Spitzbergen.  p.  23.  —  Scoresby,  Account.  II 
p.  180.  —  Zorgdrager,  Groenl.  vissch.  p.  88. 

•)  Zorgdrager,  Groenl.  vissch,  p.  214.  —  Martens,  Voyage,  hij:  White, 
Spitzbergen.  p.  28. 

•)  Rcq.  v.  de  N.  C.  c.  VroUcq  dd.  8  Mei  1688,  in:  Stn.  N.  C.  v.  d.  Hrl. 
gedepnt.  R,-A.  —  Req.  v.  de  N.  C.  c.  Vrolicq  dd.  2  Febr.  1684,  in:  Noord- 
iche  togten.  4.  Loop.  N.  C.  R.-A. 

*)  Pellham,  Gods  power,  in:  White,  Spitzbergen.  p.  269.  —  Scoresby,  Account. 

II  p.  177. 

*)  Lindeman,    Arkt.    Fischerei.  p.   9.   —   De  Commtndeor-generaal   woonde 

10 


146 

(»Btoof ')  diende  zeker  niet  alleen  om  de  kamer  ie  yerwarmen  *)• 
Achter  deze  kamer  was  eene  kleinere  aangebracht,  die  tot  ber- 
ging dor  leeftocht  strekte  en  door  ecne  deur  met  de  voorkamer 
gemeenschap  had.  Een  trap  leidde  van  daar  naar  eene  mimta 
boven  de  met  klei  bestreken  zoldering,  die  des  noods  tot  berging 
diende  en  door  het  pannen  of  bonten  dak  werd  gedekt  *).  Qe- 
bmikte  men  het  gebonw  in  de  eerste  jaren  der  visscher^  tevens 
voor  berg-  en  werkplaats ,  toen  de  walvischvangst  zekerder  en 
meer  duurzaam  gevestigd  was ,  bouwde  men  daartoe  afzonderlgke 
loodsen;  de  tenten  zelve  werden  op  grooter  on  steviger  voet 
gebouwd.  Ja,  toen  het  aantal  walvischvaarders  toenam,  bleek 
weldra  éene  tent  onvoldoende  om  de  vele  matrozen  te  huisvesten. 
Amsterdam  ging  over  tot  het  bouwen  eener  tweede  tent;  de 
andere  kamers  bouwdon  verscheidene  houten  hutten,  geheel  als 
de  tenten  ingericht  maar  op  kleiner  schaal.  Deze  hutten  dien- 
den van  toen  af  aan  het  overschietende  volk  tot  woning.  Het 
woonvertrek,  dat  de  gehoelc  breedte  (16  voet)  innam,  was  daar 
slechts  7}  voet  hoog,  21  lang  en  met  een  halvesteensmuur  om- 
geven; het  kleinere  proviand  ver  trek  daarachter  was  eenvoudig 
van  planken  opgetrokken  '). 

Na  de  tent  was  do  traanketcl  het  voornaamste  gebouw  der 
vestiging.  Een  groote  koperen  ketel  of  pan  werd  in  de  opene  lucht 
vastgemetseld  op  een  lage  stcenen  oven,  en  de  traankokerg  was 
gereed.  Later  bouwde  men  er  een  steenen  schoorsteen  bij ;  mis- 
schien beschermde  een  planken  hut,  om  de  geheele  inrichting 
opgetrokken,  de  kokers  soms  voor  de  snerpende  winden  *).  Een 
noodzakelijk  gebouw  was  ook  de  kuiperij ,  waar  de  kuipers  de 
medegebrachte  duigen  tot  vaten  maakten;  de  zolder  daarboven 
strekte  hun  tot  woning  *). 

De  meeste  gebouwen  op  Smeerenburg  waren  echter  ongetwgfeld 
houten  schuren,  grooter  dan  de  hutten  maar  minder  stevig  ge- 
bouwd.   Zij  strekten  om  de  gereedschappen ,  die  tot  de  walvisch- 

in  de  nieuwe  Amsterdamsche  tent.  (Vander  Brngj^c,  loarnael  der  Seven  Ma- 
iroosen.  p.  26.) 

')  Vaader  Brugge,  lonruael.  p.  18,  14. 

*)  lournacl    van    seven  matroscn  1634/85,  achter;  Raven,  lournael.  p.  14. 

•)  Martcns,  Voyage  into  Spitzb.,  bij:  White,  Spitrbergen.  p.  28.  —  Vander 
Brugge,  lournael.  p.  14,  27,  40,  47. 

*)  Pellham ,  Gods  power,  bij :  White ,  Spitzbcrgen.  p.  270.  —  Martens,  Voyage, 
by:  White  1.  c.  p.  22.  —  Rclation  du  Groenland,  bij:  White  1.  c.  p.  283.  — 
Zorgdrager,  Groenl.  vissch.  p.  220. 

•)  Zorgdrager,  Groenl.  vissch.  p.  220.  —  Tegenw.  Staat.  1  p.  690.  —  Daar 
er  een  vrij  groot  aantal  kuipers,  ook  metselaars  om  de  traanketcls  te  bevestigen 
jaarlijks  mede  naar  Spitsbergen  gingen ,  verliest  het  dwaze  verhaal,  dat  de  Smee- 
renburgsche  huizen  „in  Holland  getimmerd"  (!)  en  zoo  op  de  srhcpen  medegevoerd 
werden  (Berghans,  W^at  men  van  de  aarde  weet.  Il  p.  886)  allen  redel^ken  grond. 


147 

vangst  noodig  waren ,  —  l^nen,  harpoenen ,  lensen,  vaten,  hoepels , 
dnigen,  ovens,  aanbeelden,  smidstangen  enz.  —  gedurende  den 
winter  te  bergen  *).  De  traanketels  werden  veelal  met  de  houten 
koelbakken  en  de  looden  gooten  daarnaast  eenvoudig  op  het  strand 
achtergelaten  ^).  Ook  de  kaapstanders  bleven  staan;  de  sloepen 
trok  men  meestal  op  het  strand  en  liet  ze  zoo  in  de  sneeuw  ach- 
ter *).  Wanneer  het  gebeurde,  dat  de  rijke  vangst  in  de  schepen 
niet  kon  geborgen  worden  en  ook  in  de  naschepen  geene  ruimte 
genoeg  was,  werden  veelal  de  traan  en  baarden,  die  men  dus 
genoodzaakt  was  den  winter  op  het  eiland  over  te  laten ,  in  de 
schuren  geborgen  *).  In  den  rijksten  tyd  der  visscherij  kwam  het 
echter  voor,  dat  men  ze  eenvoudig  in  den  grond  begroef;  de 
schuren  bleven  hoofdzakel^k  tot  berging  der  gereedschappen 
bestemd. 

Voeg  by  al  deze  gebouwen  eene  kerk  *),  een  fort  met  eenige 
batterijen  *),  die  de  vestiging  verdedigen  moesten  tegen  zwor- 
vende  Duinkerkers  of  Basken,  en  ge  kunt  u  eene  voorstelling 
maken  van  Smeerenburg ,  zooals  het  zich  omstreeks  1633  ver- 
toonde.  Het  tooneel  werd  des  zomers  verlevendigd  door  de  aan- 
wezigheid der  walvischvaarders ,  ongeveer  1000  in  getal,  die 
ruimschoots  gelegenheid  hadden  zich  behalve  het  noodige  allerlei 
versnaperingen  te  bezorgen;  Op  de  schepen  der  Noordsche  Com- 
pagnie bevonden  zich  toch  meestal  bakkers ,  kramers ,  zoetelaars 
en  andere  dergelijke  lieden,  die  niet  tegen  de  reis  opzagen  om 
winst  te  maken.  Hetzij  in  de  schuren  der  compagnie  zelve ,  hetzij 
in  eigene  kramen  en  loodsen  sloegen  zij  zich  neer,  en  ventten  aan 
de  begeerige  matrozen  hun  wijn  en  brandewijn ,  hun  tabak  en  hun 
warm  brood.  Men  verhaalt ,  dat  vooral  het  laatste  artikel  zoo  ge- 
wild was ,  dat  men  lederen  morgen  door  het  blazen  op  een  hoorn 
de  matrozen  kennisgaf,  dat  de  broodjes  uit  den  oven  genomen 
werden  *). 

*)  Sent.  V.  b.  Hof  ▼.  HoU.  in  zake  de  N.  C.  c.  Braem  dd.  29  Juni  1629.  — 
Zorgdrager,  Groenl.  vissch.  p.  220.  —  De  walvischvangst.  I.  p  80.  —  Vander 
Brugge,  Jonrnael.  p.  11,  15. 

*)  Vander  Brugge,  Journael.  p.  20,  80,  32,  36,  88,  89. 

*)  Raven,  Journael.  p.  11.  —  Vander  Brufrge,  Journael.  p.  46. 

*)  Zorgdrager,  Groenl.   vissch.  p.  28. 

•)  Req.  der  N.  C.  c.  Vrolicq  dd.  8  Mei  1688,  in:  Stn.  N.  C.  ▼..  d.  Hrl. 
gedepnt.  R.-A. 

*)  Vander  Brugge,  Jonrnael.  p.  6,  28.  —  Aitzema,  Saken  v.  Staet.  Il  p.  861.  — 
Req.  der  N.  C.  c.  Vrolicq  dd.  8  Mei  1688,  in:  Stn.  N.  C.  v.  d.  Hrl.  gedepnt, 
R.-A.  —  Req.  der  N.  C.  c.  Vrolicq  dd.  2  Febr.  1684 ,  in :  Noordtche  togten. 
4.  Loop.  N.  C.  R.-A.  —  Miss.  v.  ChrUt.  IV  aan  de  Stn.-Gen,  dd.  28  Dec.  1681, 
in:  L.  D.  1682. 

*)  Zorgdrager,  Groenl.  Tiasch.  p.  228.  —  De  walvischvangst.  I  p.  28.  —  Lin- 
deman, Arkt.  Fisch.  p.  9. 

10^ 


140 

als  weleer  op  het  contrat  social  —  alle  schrijvers  zonder  onder- 
scheid zich  beroepen  zonder  dat  zg  ooit  opgeven,  wat  de  joiste 
bepalingen  daarvan  waren,  tnsschen  wie  en  wanneer  ze  gesloten 
werd,  schijnt  mij  intusschen  zéér  tw^'felachtig.  Er  zon  volgens 
de  Noordsche  Compagnie  zelve  in  bepaald  zijn ,  dat  de  grens  tnt> 
schen  Engelschen  on  Nederlanders  by  Fair  foreland  getrokken  zon 
worden  >),  terwijl  anderen  alleen  Fairhaven  met  hare  drie  baaien 
als  het  Nederlandsche  gebied  aanwezen  ^).  Het  is  onmogelgk  bg 
het  gemis  van  alle  bewgssiukken  deze  tegenspraak  op  te  lossen, 
maar  toch  is  het  zeker,  dat  de  Engelschen  na  1623  langzamerhand 
van  de  visscherg  ten  noorden  van  Fair  foreland  afgezien  hebben  *) 
en  dat  de  Nederlanders  zich  na  1618  nooit  meer  ten  zuiden  van 
Fairhaven  waagden.  In  de  tnsschen  Engelschen  en  Nederlanders 
opengelaten  ruimte  vestigden  zich  in  1633  de  Franschen  en 
sedert  1640  de  Hamburgers  *)  zonder  van  eenige  schriftelgka 
overeenkomst  te  weten  *).     Het  komt  mij  daarom  waarschgnlgk 


p.  26.  —  Lindeman,  Arkt.  Fischerei.  p.  9.  —  De  N.  C.  beweerde  in  1688,  «qa'Q 
tani  accordé ,  Qae  ccnx  d'Angleterre  et  cenx  de  la  Compagnie  flamande  des  Ion 
en  avant  feroijent  Ia  paisiblemeut  leor  Pescbe,  Sana  nuire,  tronbler  on  inqnieter 
l'nn  Tantre  d'avantage,  et  aiusi  demenreroijent  certaine  distance  lei  nna  ém 
antres."  (Req.  der  N.  C.  c.  Vrolicq  dd.  2  Fcbr.  1634,  in:  Noordsehe  togteii. 
4.  Loop.  N.  C.  R.-A.)  Vrolicq  van  zijne  zijde  beweerde ,  «dat  de  limiten  vandfl 
Compagnie  soo  onseeckcr  syn  als  bare  bi'geerl}  cbevt  onmaticb  is,  ende  aUe 
palen  ende  limiten  te  buiten  garnde."  (Req.  v.  Vrolicq  aan  de  Stn.-Gen.  v  1684, 
in:  Noordscbc  togten.  4.  Loop.  N.  C.  R.-A) 

*)  Req.  der  N.  C.  aan  de  vStn.-Gen.  dd.  2  Fcbr.  1684,  in:  Noordscbe  togten 
♦.  I.^p.   N.  C.  R..A. 

»)  Scoresby,  Acconnt.    IT  p.  87   vlg.  —  Vrolicq  beweerde  in  1684,   dat  eeiie 
baai  ten  noorden  der  Ilamburgerbaai  was  „onder  het  quartier  vande  Engelschen*' 
(Req.  aan  de  Stn.-Gen. ,  in:   Noordsche  togten.  4.  Loop.  N.  C.  R.-A.),  en  de  N.  C. 
zelve  stond  hem  toe  tu  visschen  „au  Zud  dn  Cap   de  Znd  de  la  fiaij  de  Magda- 
lena."  (Req.  der  N.  C.  dd.  2  Fcbr.  1684,  in :  Noordsche  togten.  4.  Loop.  N.  C.  R.-A.) 

*)  Reeds  in  1627  verklaarde  de  Engelsche  regeering,  dat  «de  limiten  om  te 
yisschen  bij  partien  contendenten  (nam.  Engelschen  en  Nederlanders)  waeren  ge- 
^aemt."  (Hnller,  Mare  clansnm.  p.  228.)  Een  onverdeeld  gezamenlijk  bezit  rmn 
Fairhaven  is  daarmede  niet  te  vereenigen. 

*)  Nergens  heb  ik  voor  1642  Hamburgers  op  Spitsbergen  genoemd  gevonden. 
Martcns'  opgave  van  het  jaar  1640  als  ongeveer  het  begin  der  Hambnrgscke 
walvischvangst  (Lindeman,  Arkt.  Fisch.  p.  18)  schijnt  m\j  dus  zeer  waarschynlgk  , 
hoewel  Lindeman  (1.  c.)  het  jaar  1620  aanneemt. 

•)  Zie 'hierboven  p.  189  Noot  7.  —  Volgens  Zorgdrager  waren  er  omstreeks 
1700  sporen  van  vestigingen  te  vinden  aan  Disco  (Stones  foreland) ,  op  het  Hoop- 
en  het  Halvemaans-eiland ,  aan  Wybe  Jansz.'-water,  in  Hornsound,  Bellsonnd  (ia 
dril-  inhammen) ,  Icesound  (in  Grcenharbonr  en  Behouden  hav?n) ,  in  Osbnms-in- 
Iet  (?)  (St.  Jans-baai),  Kingbar  (Engelsche  baai) .  Crossroad,  Hamburger-baai,  Mand- 
lensonnd.  Fa irhaven|(in  de  Engelsche  baai ,  Robbenbaaien  Hollandsche  baai).  Archi- 
pel (Zeenwsche  baai),  Roode  baai  (P)  en  in  fiiscayerhoek.  (Zorgdrager,  GroenL 
visKh.  p.  212-214.) 


141 

Toor,  dat  door  eene  stilzwggende  schikking  de  grenzen  dezer 
Terschillende  ligplaatsen  zijn  afgebakend,  en  dat  deze  schikking 
door  langdurig  gebruik  bevestigd  werd.  De  quaestie  van  het 
bestaan  van  het  contract  is  dus  van  weinig  belang.  Ook  al 
heeft  het  nooit  bestaan  ,  dan  nog  blgft  het  recht  der  Nederlanders 
op  de  twee  noordelijke  baaien  van  Fairhaven,  waarop  zg  voor- 
namelijk aanspraak  maakten*),  even  onbetwistbaar.  Zij  hadden 
zich  do  beide  baaien,  vóór  hen  nooit  door  iemand  bezocht,  reeds 
sinds  1614  toegeëigend;  zg  hadden  door  langdurig  bezit  den 
eigendom  van  dien  >cle7nen  hoeck**  gronds  bevestigd,  en  het  was 
dus  eene  dwaasheid  om,  zooals  enkelen  deden  *),  Spitsbergen 
in  zijn  geheel  voor  een  woest  en  vrg  land  te  verklaren. 

De  grensregeling  tusschen  de  Noordsche  Compagnie  en  hare 
buitenlandsche  mededingers  kwam  dus  reeds  in  1618  feitelijk  tot 
stand ;  maar  tegelijkertijd  begon  het  twisten  tusschen  de  kamers 
onderling  over  het  ieder  van  haar  toekomende  gebied.  Wij 
zagen  reeds,  dat  de  Noordsche  Compagnie  in  1618  nog  stjjf  vast- 
hield aan  haar  recht  om  ook  buiten  Fairhaven  te  visschen.  Het 
gevolg  was  voor  eenige  harer  leden  aller noodlottigst.  Bij  de 
verloting  der  baaien  onder  de  kamers  was  Fairhaven  aan  do  Am- 
sterdammers >tocgecaveld;**  aan  de  andere  kamers  was  hot  onge- 
luk te  beurt  gevallen ,  in  de  zuidelijke  baaien  naast  de  Engelschen 
hun  bedrijf  to  moeten  oefenen  ').  Toen  echter  na  de  onaange- 
naamheden van  1618  de  verhouding  tusschen  beide  natiën  ge- 
spannen was  geworden  en  dus  het  bezoeken  der  zuidelijke  baaien 
voor  de  Nederlanders  gevaarlijk  werd ,  schijnt  de  Amsterdamsche 
kamer  haar  verkregen  recht  op  de  Mauritius-baai  toch  gehandhaafd 
en  hare  zusters  uitgesloten  te  hebben.  Het  blijkt  ten  minste ,  dat 
zg  zich  in  1622  reeds  sinds  verscheidene  jaren  in  het  uitsluitend 
bezit  der  baai  verheugen  kon  *)  en  dat  zij  zich  ook  in  1623  niet- 
tegenstaande de  pogingen  der  andere  kamers  weder  daar  gevestigd 


*)  De  N.  C.  eiBchte  in  1633,  dat  Vrolicq  zoa  blijven  «bnyten  de  lim^tten 
van  Magdalenenludje  ende  de  noorder  pant  ofte  noorder  galt,"  waar  z^  haar 
bedrgf  oefende.  (Req.  der  N.  C.  c.  Vrolicq  dd.  8  Mei  1633,  in:  Sin.  N.  C.  v.  d. 
Hrl.  gedepnt.  R.-A.) 

*)  Req.  T.  Vrolicq  c.  de  N.  C.  dd.  15  Apr.  1688 ,  in :  Stn.  N.  C.  v.  d.  Hrl.  gedepat. 
R.-A.  (vUwe  Ho.  Mo.  is  al  te  well  bekent  het  onderscheyt  datter  is  tasschen 
landen  die  bewoont  syn  ende  met  forteresseu  ende  garnisoencn  continaellyck  ge- 
posaideert  ende  bewaert  werden,  ende  landen  die  t'  ecnemael  woest  ende  onbe- 
woont  synde,  nergens  anders  toe  en  dienen  als  tot  commoditeyt  van  die  ghene 
die  ter  zee  haere  neeringhe  doen;  ten  wclckeu  insichte  de  seWe  oock  de  jure 
gentinm  gehouden  werden  van  deselve    nalnyre  ende   recht  als  de  zee  selffs.") 

•)  Zie  hierna  Hfdst.  VI. 

*)  R.  S.-G.  5  Nov.  1622.  („om  hare  vorige  possessie  aldaer  vredelyck  te 
moegen  continueren.") 


142 

had  ' ).  De  baai  zoIyo  droeg  dan  ook  destyds  terecht  den  naam  Tan 
lAmsterdamsche  baai^);'*  het  eiland,  waar  de  kamer  zich  neer- 
sloeg ,  heeft  den  naam  van  »  Amsterdamsch  eiland*'  steeds  behouden. 
De  andere  kamers  schgnen  aanyankelijk  in  deze  aanmatig^g  der 
Amsterdammers   berust   te  hebben.     De  Zeeuwen  vestigden  zich 
in  de  aan   Fairhaven  in  het  noordoosten  grenzende  baai  —  ge- 
woonlijk   de  Archjpel  genoemd  naar  de  >Zeeuwsche  Uitkjk**  en 
andere   eilandjes,    die    haar   begrenzen,  —  en  sloegen  er  hunne 
traanketels  en  hutten  op  *);  de  overige  kamers,  die  van  de  Maas 
en  van  het  Noorderkwartier,  bezochten  waarschijnlijk  Spitsbergen 
gedurende  eenige  jaren  niet  en  stelden  zich  met  de  visscherg  aan 
Jan  Mayen-eiland  tevreden.  De  Amsterdamsche  nederzetting  nam 
ondertusschen   in   omvang  toe.     Op  het  naar  het  zuidoosten  ge- 
. keerde  smalle  strand  van  het  eiland,  dat  naar  hen  genoemd  is, 
hadden  de  Amsterdammers ,  en  sinds  1617  de  Denen  zich  gevestigd. 
Men  vond  daar  reeds  in  1623  verscheidene  hutten,  schuren  om  de 
gereedschappen   in   te    bergen,   gemetselde  traanketels,   waarbg 
men   onder  bescherming  van  het  aan  een  paal  opgerichte  wapen 
van  stad  of  land  zijn  bedrjjf  oefende  *).  De  vangst  was  zoo  voor* 
deelig,    dat   men    dat  jaar  zelfs  besloot  eene  uitbreiding  aan  de 
kolonie  te  geven  door  den  aanbouw  van  eenige  nieuwe  woonhuizen  *). 
Op  den  duur  was  echter  zulk  een  ongelgke  toestand  natuurlgk 
onhoudbaar ,  en  het  was  te  voorzien ,  dat  de  verongelijkte  kamera 
niet    lang    zouden    toezien,    dat  hare  Amsterdamsche  zuster  dus 
misbruik  maakte  van  het  voordeel ,  dat  het  toeval  haar  eenmaal 
verschaft   had.     Vooral  wanneer  het  contract  met  Engeland  ge- 
sloten is,  —  dat  dan  omstreeks  1625  moet  hebben  plaatsgehad,   — 
was   de   onbillijkheid    in  het  oog  loopend.      Vier    kamera    moes- 
ten   zich    dan    tevredenstellen    met    hunne    aanspraken    op    een 
gebied ,  waarvan  de  Noordsche  Compagnie  officieel  afstand  gedaan 
had!     Reeds  in  1622  schjjnen  zich  dan  ook  eenigen  van  haar  in 
het    Amsterdamsche    gebied    gedrongen    te    hebben;    althans    de 
kamer  verzocht  in  het  najaar  de  Staten-Generaal  haar  te  hand- 
haven in  haar  vorig  bezit  van  de  Mauritius-baai  *).  Eene  uitne- 
mende  gelegenheid  om  de  zaak  door  te  dry  ven  bood  zich  echter 
weldra    den  verongelukten  kamers  aan.     De  Denen,  die  een  ge- 
deelte   van   het    Amsterdamsche    eiland  in  bezit  hadden ,   lieten 

•)  MiM.  X.  Chmt.  IV  aan  de  Stn.-G€n.  dd.  27  Mrt.  1680,  in:  L.  D  1630.  — 
Zie  nog  in  1631:  Aitzema.  Saken  t.  Staet.  I  p.  11 50. 

•)  WiMenaer.  Ilist.  Tcrh.  IX  fol.  124. 

*)  Zorg:drager,  Grocnl.  visseh.  p.  214,  227. 

*)  Sent.    T.  h.  Hof  van  Huil.  in  zake  de   N.  C.  c.  firaem  dd.  29  Juni   1629. 

•)  Br.  V.  Fanne  aan  Heley  dd.  24  Jani  1628,  bg :  Purchas,  Pilgrimet.  III 
p.  786. 

•)  R    S.-G.  5  NoT.   16i2. 


143 

htume  plaats  sinds  1623  gemimen  tijd  open.  Er  waren  onaan- 
genaamheden met  de  Amsterdammers  ontstaan  en  toen  de  Denen 
zich  in  1624  niet  Ter  toonden,  meende  men  zich  gerechtigd  tot 
de  oóndnsie ,  dat  zij  Tan  de  walTischvangst  hadden  afgezien.  Al 
stonden  er  dan  ook  nog  do  Deensche  scharen  èn  hutten ,  de  kamers 
der  Noordsche  Compagnie  te  Hoorn,  Enkhoizen  en  Ylissingen 
namen  in  1625  bezit  Tan  het  Terlatene  terrein,  iets  westelgker 
dan  het  gebied  der  Amsterdammers  gelegen.  Het  Deensche  ge- 
reedschap werd  eenTOudig  weggenomen  en  de  OTerweldigers  bouw- 
den nieuwe  loges  Toor  hun  gebruik ;  de  Noordsche  Compagnie , 
bewust  Tan  het  onrecht  dat  zij  pleegde,  richtte  boTcndien  een 
fort  ter  Terdediging  harer  gezamenlijke  bezittingen  op  het  nieuw 
Terwonren  grondgebied  op  >).  De  klachten  der  Denen  baatten 
niet;  z^  moesten  hunne  Tcstiging  naar  de  Bobbenbaai  op  het 
Deensche  eiland  Terplaatsen. 

Nu  dus  eenmaal  de  eerste  stoot  gegCTcn  was,  Tolgden  weldra 
de  andere  kamers.  De  OTcrige  Zeeuwen  —  die  Tan  Middelburg  en 
Veere  —  schijnen  met  huune  kleine  baai  CTenmin  tcTreden  geweest 
te  zijn  als  de  Ylissingers ;  Delft  en  Rotterdam ,  tot  nog  toe  naar 
het  sch^nt  zonder  bepaalde  plaats  op  Spitsbergen,  waren  er 
natuurlyk  op  gesteld,  die  te  Terkrggen.  Spoedig  werd  aan  hun 
Terlangen  Toldaan.  In  1633  waren  alle  kamers  reeds  eenigen 
tgd  Treedzaam  naast  elkander  geTestigd  *)  aan  de  zuidoostelijke 
punt  Tan  het  Amsterdamsche  eiland  op  >een  strant  ontrent 
een  kleyne  Musquetschoot  breed'*,  omringd  door  Trij  hooge 
bergen  •). 

Niettegenstaande  deze  schynbare  eenheid  bleef  men  echter  streng 
Tasthouden  aan  het  beginsel  Tan  afzondering  der  Terschillende 
kamers,  dat  men  nu  eenmaal  aangenomen  bad.  ledere  kamer 
had  op  het  strand  hare  afzonderlijke  >tent''  op  eenigen  afstand 
Tan  die  der  andere  kamers  *);  ieders  traankokerij  was  daarnaast 
gemetseld  en  de  Terdere  noodige  gebouwen ,  kuiperijen ,  schuren  of 
pakhuizen,  en  hutten  TOor  de  land-matrozen  waren  daaromheen 
gelegen  ^).  Vóór  die  Testiging  had  elke  kamer  hare  afzonder- 
Igke   ligplaats,    waar   hare   schepen  ankerden  en  gedurende  het 


*)  Misi.  T.  Chr.  IV  aan  de  Stn.-Gen.  dd.  28  Dec.  1681 ,  in:  L.  D.  1682.  — 
R.  S.-6.  18  Mrt.  1682.  —  Wassenaer,  Hist.  Terh.  XII  foL  8. 

*)  Vander  firagge  (Jonrnael  der  Seven  Matroosen)  noemt  latenten"  van  Am- 
tterdam  (p.  12,  25),  Deia  (p.  28).  Middelbnrg  (p.  28),  Vliuingen  (p.  89)  en 
Veere.  (p.  87)  Het  bestaan  eener  Hoornsche  vestiging  blijkt  nit:  Rayen,  lonr- 
naeL  p.  11,  —  eener  Enkhnizensche  uit:  Wassenaer,  Hist.  yerh.  XII  foL  8;  — 
Rotterdam  wordt  door  Zorgdrager  (Groenl.  vissch.  p.  220)  genoemd. 

*)  Van  Kenlen,  Zee-atlas.  I  p.  72. 

«)  Zie  hierróor  Noot   2. 

*)  Zorgdrager,  Groenl.  visncb.  p.  220.  —  Raven,  lonrnaeh  p.  11, 


144 

geheele  getg  bleven  liggen  *).  Aan  dit  beginsel  werd  zoo  streng 
▼astgehoaden ,  dat  men  de  Friezen  in  1636  alleen  in  de  Noord- 
sche  Compagnie  opnam  op  de  uitdrukkelijke  voorwaarde,  dat  zg 
bij  bet  vrije  gebruik  der  >  landen  ende  bajen'^  die  de  compagnie 
op  Spitsbergen  bezat ,  steeds  op  redelijken  afstand  van  het  tot  nog 
toe  door  de  andere  kamers  gebruikte  gebied  zouden  blyven  *). 
De  Friezen  namen  daarmede  genoegen  en  vestigden  zich  dos 
tegenover  het  Dodemanseiland  op  de  noordoostpunt  van  het 
Deensche  eiland ;  de  Westbaai  (later  Zuidbaai  genoemd) ,  die  zich 
voor  hunne  vestiging,  eerlang  de  Harlinger  kokerg  geheeten, 
uitstrekte,  leverde  hun  overvloedige  vangst  •).  De  afstand,  die 
de  verschillende  vestigingen  scheidde ,  was  echter  zoo  gering ,  dat 
men  gemakkelijk  van  de  eene  naar  de  andere  kon  gaan ;  als  men 
ze  allen  overzag ,  omringd  door  de  kramen  en  winkels  van  levens- 
behoeften, vormden  de  gebouwen  zelfs  te  zamen  een  soort  van 
geheel.  Gedurende  den  tijd,  dat  de  walvischvaarders  aan  land 
waren ,  was  er  om  deze  verzameling  van  hutten  en  schuren  zulk 
cene  drukte ,  dat  men  aan  eene  bloeiende  handelsnederzetting  kon 
denken.  Het  >dorp"  kreeg  weldra  eenen  naam:  als  > Smeeren- 
burg" werd  het  algemeen  bekend  ♦). 

Men  wachte  zich  echter  reeds  dadelijk  weder  voor  overdrijving: 
hei  zoogenaamde  dorp  zal  wel  altijd  gering  van  omvang,  arme- 
lijk van  uitzien  geweest  zijn.  In  1626,  toen  de  nederzetting 
dus  reeds  verscheidene  jaren  bestaan  had  en  door  de  aankomst 
van  die  van  Vlissingen,  Hoorn  en  Enkhuiz«jn  aaumerkelyk  toege- 
nomen was,  stonden  in  de  Mauritius-baai  behalve  de  kleinere 
gebouwen  nog  slechts  vijf  loges  of  loodsen  *).  Natuurlijk  ging  de 
plaats  nog  sterk  vooruit;  de  vestiging  der  vier  overblijvende 
kamers  deed  nieuwe  huizen,  schuren  en  traanketels  verrijzen, 
maar  wanneer  wij  vernemen,  dat  in  1633  —  dus  toen  de  wal- 
vischvangst  het  tijdstip  van  haren  hoogsten  bloei  ouder  de  Noord- 
sche  Compagnie  reeds  voorbij  was  —  alleen  Amsterdam  twee 
groote  > tenten''  schijnt  gehad  te  hebben  •),  —  wanneer w^  lezen, 

M  Sent.  V.  de  H.  R.  in  zake  de  N.  C.  Hoorn  c.  Enkh.  dd.   4  Apr.   1637. 

*)  Aitzeina,  Saken  v.  Staet.  II  p.  300. 

*)  Zorgdrager,  Groeul.  vissch.  p.  227.  —  De  wal visch vangst.  I  p.  17.  — 
Tegenw.  Staat.  I  p.  590.  —  Meu  was  in  Nederland  zoo  overtuigd  van  de  nood- 
zakelijkheid van  zulk  cene  afiicbeiding,  dat  die  van  Utrecht,  die  in  ItS-lS  in  de 
Noordsche  Compagnie  wcnschteu  opgenomen  te  worden,  dadelijk  aanboden  lich  op 
Spitsbergen  3  a  5  mijlen  van  de  Hollanders  te  vestigen.  (R.  S.-6.  29  Sept.  1688.) 

*)  Zorgdrager,  Groeul.  vissch.  p.  227.  —  Tcgeuw.  Staat.  I  p.  591. —  Req. 
der  N.  C.  aan  de  Stn.-Gen.  dd.  8  Mei  1633,  in:  Stn.  X.  C.  v.  d.  Hrl.  ge- 
depnt.   R.-A. 

•)  Wassenaer,  Kist.  verh.  XII  fol.  8. 

*)  Vander  Brugge,  lonmael  der  Seven  Matroosen.  p.  83,  88.  —  Yin  Kealn, 
Zec-atlas.  1  p.  72. 


145 

dat  het  getal  der  fondamenten  van  traanketels  op  Smeerenbnrg 
later  slechts  acht  of  tien  bedroeg  >),  —  een  getal  vrij  wel  over- 
eenkomende met  dat  der  kamers,  —  dan  moeten  wij  het 
Zorgdrager  toestemmen,  dat  Smecrenbarg  zich  zelfs  in  de  dagen 
van  haar  hoogsten  bloei  op  verre  na  niet  met  hare  tweeling- 
ZQster  Batavia  kon  meten  *).  Dat  de  Harlinger  kokerij  uiterst 
weinig  te  beteekenen  had,  blijkt  nit  het  feit,  dat  in  1670,  toen 
er  nog  zoovele  huizen  op  Smeerenburg  stonden,  dat  ze  zich 
als  een  klein  dorp  voordeden  '),  van  de  geheele  Harlinger  ko- 
kerg  slechts  éen  traanketel,  twee  woonhuizen  en  twee  schuren 
overig  waren  ♦). 

Van  de  inrichting  van  Smeerenburg  en  de  daar  aanwezige 
gebouwen  kunnen  wg  ons  een  vrij  goed  denkbeeld  vormen  uit  de 
journalen  van  eenige  matrozen ,  die  daar  twee  jaren  achtereen  in 
den  grootsten  bloei  der  walvischvangst  overwinterden.  Op  eene 
breede  vlakte ,  door  hooge  bergen  omringd  en  door  de  Mauritius- 
baai  bespeeld,  verrezen  de  gebouwen  der  verschillende  kamers  *). 
Daaronder  trok  voor  alles  de  opmerkzaamheid  de  eigenlijke  kern  der 
vestiging ,  de  » tent".  Het  was  een  gebouw  van  vrg  grooten  omvang , 
aanvankel^'k  van  hout,  later  van  steen  opgetrokken  ^).  Reeds  in 
1618  werd  er  door  de  Nederlanders  in  Bellsound  eene  opgericht , 
die  80  voet  lang  en  50  breed  was ,  maar  die  dan  ook  tegelijker- 
tgd  voor  berg-  en  woonplaats,  en  tevens  voor  kuipery  zal  ge- 
diend hebben  ').  De  inrichting  was  hoogst  eenvoudig:  eene  groote 
kamer,  die  de  geheele  breedte  innam,  diende  der  bemanning  tot 
woning  ') ;   losse  kribben   waren  daartoe   getimmerd,   een   oven 


')  Zorgdrager,  Groenl.  ylssch.  p.  227.  —  Op  eene  groote  geteekende  kaart 
Tmn  de  Maoritiua-baai,  verTaardigd  na  de  vestiging  der  Friezen  en  voor  het  ver- 
laten van  Smeerenburg  (das  omstreeks  1640)  viud  ik  zelfs  slechts  zes  ^tenten*' 
op  Smeerenburg  aangeteekend ;  het  kaartje  der  Manritins-baai  in  Van  Keulen's 
Zee-atlas  heeft  er  v\jf.  De  volgorde  van  het  oosten  naar  het  westen  was:  Am- 
sterdam, Middelburg,  Vlissingen,  Denemarken  (?  =  Ënkhuizen  na  de  occupatie 
Tan  1625?),  Delft  en  Hoorn.  (Van  Keulen,  Zee-atlas.  I  p.  72.) 
*)  Zorgdrager,    GroenL  vissch.  p.  228. 

*)  Hartens,  Voyage  into  Spitib.,  b^:  White,  Spitzbergen.  p.  28.  —  Zorgdra- 
ger, GroenL  vissch.  p.  214. 

•)  Martens,  Voyage,  by:  White,  Spitzbergen.  p.  23.  —  Scoresby,  Account.  II 
p.  180.  —  Zorgdrager,  Groenl.  vissch.  p.  88. 

•)  Zorgdrager ,  GroenL  vissch,  p.  214.  —  Martens ,  Voyage ,  by :  White  , 
Spitzbergen.  p.  23. 

•)  Rcq.  V.  de  N.  C.  c.  Vrolicq  dd,  3  Mei  1683,  in:  Stn.  N.  C.  v.  d.  HrL 
gedepnt.  R,-A.  —  Req.  v.  de  N.  C.  c.  Vrolicq  dd.  2  Febr.  1684,  in:  Noord- 
sche  togten.  4.  Loop.  N.   C.  R.-A. 

*)  Pellham,  Gods  power,  in:  White,  Spitzbergen.  p.  269.  —  Scoresby,  Account. 

n  p.  177. 

*)  Lindeman,    Arkt.    Fischerei.  p.    9.   —   De  Commandeur-generaal   woonde 

10 


146 

(>Btoof  *)  diende  zeker  niet  alleen  om  de  kamer  te  verwarmen  *). 
Achter  deze  kamer  was  eene  kleinere  aangebracht,  die  tot  ber- 
ging dor  leeftocht  strekte  en  door  eene  deur  met  de  Toorkamer 
gemeenschap  had.  Een  trap  leidde  van  daar  naar  eene  ruimte 
boven  de  met  klei  bestreken  zoldering ,  die  des  noods  tot  berging 
diende  en  door  het  pannen  of  houten  dak  werd  gedekt  *).  Ge- 
bruikte men  het  gebouw  in  de  eerste  jaren  der  visscherij  tevens 
voor  berg-  en  werkplaats ,  toen  de  walvischvangst  zekerder  en 
meer  duurzaam  gevestigd  was,  bouwde  men  daartoe  afzonderlijke 
loodsen;  do  tenten  zelve  werden  op  grooter  on  steviger  voet 
gebouwd.  Ja,  toen  het  aantal  walvischvaarders  toenam,  bleek 
weldra  éene  tent  onvoldoende  om  de  vele  matrozen  te  huisvesten. 
Amsterdam  ging  over  tot  het  bouwen  eenor  tweede  tent;  de 
andere  kamers  bouwden  verscheidene  houten  hutten,  geheel  als 
de  tenten  ingericht  maar  op  kleiner  schaal.  Deze  hutten  dien- 
den van  toen  af  aan  het  overschietende  volk  tot  woning.  Het 
woonvertrek,  dat  de  geheele  breedte  (16  voet)  innam,  was  daar 
slechts  7|  voet  hoog,  21  lang  en  met  een  halvesteensmuur  om- 
geven; het  kleinere  proviand  vertrek  daarachter  was  eenvoudig 
van  planken  opgetrokken  '). 

Na  de  tent  was  do  traanketel  het  voornaamste  gebouw  der 
vestiging.  Een  groote  koperen  ketel  of  pan  werd  in  de  opene  lucht 
vastgemetseld  op  een  lage  stcenen  oven,  en  de  traankokerij  was 
gereed.  Later  bouwde  men  er  een  steenen  schoorsteen  bij ;  mis- 
schien beschermde  een  planken  hut,  om  de  geheele  inrichting 
opgetrokken,  de  kokers  soms  voor  do  snerpende  winden  ♦).  Een 
noodzakelijk  gebouw  was  ook  de  kuiperij ,  waar  de  kuipers  de 
medegebrachte  duigen  tot  vaten  maakten;  de  zolder  daarboven 
strekte  hun  tot  woning  *). 

De  meeste  gebouwen  op  Smeerenburg  waren  echter  ongetwyfeld 
houten  schuren,  grooter  dan  de  hutten  maar  minder  stevig  ge- 
bouwd.   Zy  strekten  om  de  gereedschappen ,  die  tot  de  walvisch- 

in  de  nieawe  Amsterdamsche  tent.  (Vander  Brugge,  loornael  der  Seven  Ma- 
troosen.  p.  26.) 

')  Vander  Bragge,  loornael.  p.  18,  14. 

*)  lonmael    van    seven  matrosen  1634/85,  achter;  Raven,  lonrnael.  p.  14. 

•)  Martens,  Voyage  into  Spitzb.,  bij:  White,  Spitzbcrgen.  p.  28.  —  Vander 
Brugge,  loumael.  p.  14,  27.  40,  47. 

*)  Pellham ,  Gods  power,  bij :  White ,  Spitzbcrgen.  p.  270.  —  Martens,  Voyage, 
by:  White  1.  c.  p.  22.  —  Relation  du  Groenland ,  bij:  White  1.  c.  p.  235.  — 
Zorgdrager,  Groenl.  vissch.  p.  220. 

•)  Zorgdrager,  Groenl.  vissch.  p.  220.  —  Tegenw.  Staat.  1  p.  590.  —  Haar 
er  een  vrij  groot  aantal  kuipers ,  ook  metselaars  om  de  traanketeli  te  bevestigen 
jaarl\jki  mede  naar  Spitsbergen  gingen ,  verliest  het  dwaze  verhaal,  dat  de  Smee- 
renbargsche  huizen  «in  Holland  getimmerd"  (!)  en  zoo  op  de  schepen  medegevoerd 
werden  (Berghaos,  W^atmen  van  de  aarde  weet.  II  p.  886)  allen  redelgken  grond. 


147 

vangst  noodig  waren ,  —  l^nen,  harpoenen ,len8en,  vaten,  hoepels , 
dnigen,  ovens,  aanbeelden,  smidstangen  enz.  —  gedurende  den 
winter  te  bergen  *).  De  traanketels  werden  veelal  met  de  houten 
koelbakken  en  de  looden  gooten  daarnaast  eenvoudig  op  het  strand 
achtergelaten  <).  Ook  de  kaapstanders  bleven  staan;  de  sloepen 
trok  men  meestal  op  het  strand  en  liet  ze  zoo  in  de  sneeuw  ach- 
ter *).  Wanneer  het  gebeurde ,  dat  de  rijke  vangst  in  de  schepen 
niet  kon  geborgen  worden  en  ook  in  de  naschepen  geene  ruimte 
genoeg  was,  werden  veelal  de  traan  en  baarden,  die  men  dus 
genoodzaakt  was  den  winter  op  het  eiland  over  te  laten ,  in  de 
schuren  geborgen  *).  In  den  rijksten  tijd  der  visscherg  kwam  het 
echter  voor ,  dat  men  ze  eenvoudig  in  den  grond  begroef;  de ' 
schuren  bleven  hoofdzakemk  tot  berging  der  gereedschappen 
bestemd. 

Voeg  bij  al  deze  gebouwen  eone  kerk^),  een  fort  met  eenige 
batter^en  *),  die  de  vestiging  verdedigen  moesten  tegen  zwor- 
vende  Duinkerkers  of  Basken,  en  ge  kunt  u  eene  voorstelling 
maken  van  Smeerenburg ,  zooals  het  zich  omstreeks  1633  ver- 
toonde.  Het  tooneel  werd  des  zomers  verlevendigd  door  de  aan- 
wezigheid der  walvischvaarders ,  ongeveer  1000  in  getal,  die 
ruimschoots  gelegenheid  hadden  zich  behalve  het  noodige  allerlei 
versnaperingen  te  bezorgen;  Op  de  schepen  der  Noordsche  Com- 
pagnie bevonden  zich  toch  meestal  bakkers ,  kramers ,  zoetolaars 
en  andere  dergelijke  lieden,  die  niet  tegen  de  reis  opzagen  om 
winst  te  maken.  Hetzij  in  de  schuren  der  compagnie  zelve ,  hetzij 
in  eigene  kramen  en  loodsen  sloegen  zij  zich  neer,  en  ventten  aan 
de  begeerige  matrozen  hun  wijn  en  brandewijn ,  hun  tabak  en  hun 
warm  brood.  Men  verhaalt ,  dat  vooral  het  laatste  artikel  zoo  ge- 
wild was ,  dat  men  lederen  morgen  door  het  blazen  op  een  hoorn 
de  matrozen  kennisgaf,  dat  de  broodjes  uit  den  oven  genomen 
werden  '). 

»)  Sent.  V.  h.  Hof  v.  Holl.  in  zake  de  N.  C.  c.  Braem  dd.  29  Juni  1629.  - 
Zorgdnger,  Groenl.  vissch.  p.  220.  —  De  wal visch vangst.  I.  p  80.  —  Vander 
fimgge,  Jonrnael.  p.  11,  15. 

*)  Vander  Brugge,  Journael.  p.  20,  80,  82,  36,  88,  89. 

*)  Raven,  Jonrnael.  p.  11.  —  Vander  Brugge,  Journael.  p.  46. 

*)  Zorgdrager,  Groenl.  vissch.  p.  28. 

«)  Req.  der  N.  C.  c.  Vrolicq  dd.  8  Mei  1688,  in:  Stn.  N.  C.  v..  d.  Hrl. 
gedepnt.  R,>A. 

*)  Vander  Brugge,  Journael.  p.  6,  28.  —  Aitzema,  Saken  v.  Staet.  II  p.  861.  — 
Req.  der  N.  C.  c.  Vrolicq  dd.  8  Mei  1688,  in:  Stn.  N.  C.  v.  d.  Hrl.  gedcpnt. 
R.-A.  —  Req.  der  N.  C.  c,  Vrolicq  dd.  2  Febr.  1684 ,  in :  Noordtche  togten. 
4.  Loop.  N.  C.  R,-A.  —  Miss.  v.  Christ.  IV  aan  de  Stn.-Gen.  dd.  28  Dec.  1681, 
in:  L.  D.  1682. 

*)  Zorgdrager,  Groenl.  viasch.  p.  228.  —  De  walvischvangtt.  I  p.  28.  —  Lin- 
deman, Arkt.  Fitch.  p.  9. 

10* 


148 

Al  deze  gebouwen  met  hunne  bewoners  waren  bestemd  om  slechts 
weinige  jaren  de  stille  stranden  van  Spitsbergen  te  verleyendigen. 
Zorgdrager  bericht ,  dat  men  ongeveer  tegel^kert^d  met  Batavia 
(1619)  op  Smeerenburg  begon  te  bouwen  ') ;  wg  hebben  gezien,  dat 
de  opgave  volkomen  juist  ïb.  En  reeds  twintig  jaren  later  was  de 
zoo  veelbelovende  vestiging  aan  het  vervallen  I  Het  is  natuurlek 
onmogelgky  een  juisten  datum  voor  dit  langzaam  toenemende  verval 
op  te  geven ;  verschillende  bekende  jaartallen  laten  echter  slechts 
weinig  speelruimte  over.  Wij  weten,  dat  in  1633  de  walvisch- 
vangst  aan  het  land  nog  steeds  bloeide  ') ;  in  1636  was  dit  be« 
drijf  ^^S  2^^^B  '^^  zooveel  belang ,  dat  de  Friezen ,  na  hardnekkigen 
"aandrang  eindelgk  in  de  Noordsche  Compagnie  opgenomen,  eene 
nieuwe  vestiging  op  het  Deensche  eiland  oprichtten  ').  Maar  toen 
begon  ook  het  verval  schielijk  toe  te  nemen  ^).  De  compagnie 
zelve  oordeelde  het  eerlang  voordeeliger ,  naast  de  kustvisscherg 
ook  de  zeevisscherij  ter  hand  te  nemen:  reeds  in  1638  zond  zg 
eon  paar  schepen  daarop  uit  ').  Ondertusschen  was  de  kustvis- 
scherg  nog  in  1642  belangrijk  genoeg:  de  Noordsche  Compagnie 
deed  veel  moeite  om  haar  octrooi  te  doen  verlengen  en  zich  ten 
minste  aan  land  van  mededingers  te  ontslaan  <).  Hot  gelukte  niet 
en  weldra  was  de  Mauritius-baai  vervuld  met  talrijke  schepen, 
wier  bemanning  door  hare  drukte  en  gewoel ,  door  hare  te  sterke 
jacht  den  walvisch  in  weinige  jaren  geheel  verjoeg  ').  Ondertus- 
schen werd  nog  in  1646  de  walvisch  vangst  aan  land  geoefend  *), 
maar  hoe  langer  hoe  meer  verliet  de  visch  de  kusten ;  de  banken 
werden  bezocht  ')  en  in  1650  werd  de  zeevisscherij  reeds  zoo 
sterk  gedreven ,  dat  de  walvisch  in  het  ijs  begon  te  wijken 
en  men  moest  beraadslagen  of  het  niet  raadzaam  zou  zijn  hem 
daar  te  volgen  <  <*).  In  1650  was  Smeerenburg  dus  zeker  geheel 
verlaten  ' "). 

*)  Zorgdrager,  Groenl.  vissch.  p    228. 

*)  Zorgdrager,  Groenl.  vissch.  p.  229,  266. 

^)  Zie  hiervoor  p.  144. 

*)  Scoresby,  Accoant.  II  p.  52. 

•)  Zie  hiervoor  p.  116. 

•)  Zie  hierna  Hfdst.  IX. 

*)  Scoresby,  Accoant.  II  p.  179. 

•)  Twee  Journalen  der  Matrooscn  p.  24.  („Kort  verhacl"  vin  Municky.)  — 
Relation  du  Groenland,  bij:  White,  Spitzbergen    p.  285,  86. 

•)  De  walvischvangst.  I  p.  29. 

••)  Dooregeest,    Ryper  rec-postil.  p.  855. 

»»)  Zorgdrager  (Groenl.  vissch.  p.  285,  86)  en  na  hem  byna  alle  werken  over 
de  walvischvangst  (o.  a.  De  walvischvangst.  I  p.  29,  80)  plaatsen  het  verlaten 
van  Smeerenburg  voor  den  val  der  N.  C.  Ten  onrechte ,  zooals  onwederlegbur 
Uykt  uit  Noot  8.  —  Scoresby  (Account.  II  p.  148—45)  daarenUgen  houdt  het 
er  voor,  dat  nog  lang  nadat  de  N.  C.  gevaUen  was  en  de  kustvisachery  waa  op- 


149 

Gedurende  het  vgf-  of  zesjarig  tgdperk  na  den  val  der  com- 
pagnie ,  dat  men  dus  de  plaats  was  bl^'ven  bezoeken ,  —  onge- 
twijfeld het  tijdperk  van  de  grootste  drukte  in  het  dorp,  — 
hadden  de  readers  hunne  gebouwen  en  inrichtingen  nog  op  het 
strand  laten  staan.  Of  ze  echter  nog  met  vele  nieuwe  vermeer- 
derd werden,  schijnt  mij  twgfelachtig ;  de  walvischvangst  onder 
het  land  was  in  1642  reeds  te  zeer  afgenomen ,  dan  dat  men  vele 
kosten  zon  gedaan  hebben  om  zich  daar  te  vestigen.  Weldra  wer- 
den dan  ook  de  schuren  ontruimd ,  alle  gereedschappen ,  alles  wat 
draagbaar  was  er  uitgenomen ;  zelfs  de  traanketels  werden  los- 
gebroken ,  in  de  schepen  geladen  en  weggevoerd.  De  huizen  zel- 
ve ,  met  zoovele  kosten  gebouwd ,  moest  men  achterlaten ;  ze  ver- 
dwenen weldra  door  de  baldadigheid  der  matrozen,  door  brand 
en  vooral  door  verwaarloozing  *).  Walvischvaarders ,  die  in  1670 
en  1680  Spitsbergen  bezochten,  vonden  van  het  eens  zoo  bloei- 
ende Smeerenburg,  van  de  Harlinger  kokerg,  die  slechts  tien 
jaren  bestaan  had ,  niets  dan  eenige  fondamenten  van  traanketels , 
eenige  vervallen  huizen ,  waarin  men  hier  en  daar  nog  eenige  ver- 
molmde vaten ,  een  aanbeeld ,  dat  te  zwaar  geweest  was  om  mee- 
gevoerd te  worden ,  enkele  gebroken  gereedschappen  zag  *).  In  1784 
was  alles  verdwenen:  van  het  geheele  dorp  met  zijne  huizen  en 
forten  was  niets  dan  eenige  bouwvallen  overgebleven  ').  De  rei- 
ziger, die  nu  de  plaats  bezoekt,  waar  eens  Smeerenburg  stond, 
vindt  niet  dan  met  moeite  de  sporen  van  deze  eens  zoo  be- 
kende kolonie :  het  kerkhof  alleen ,  dicht  bij  Smeerenburg  aan  de 
Westbaai  gelegen  *),  bewaart  onvergankelijk  de  sporen  der  men- 
schel^ke  vergankelijkheid  ^). 

Nu  ik  de  Spitsbergsche  vestiging  zoo  uitvoerig  beschreven  heb , 
kan  ik  over  die  op  Jan  Mayen-eüand  korter  zijn:  beide  neder- 
zettingen  droegen   geheel  hetzelfde  karakter.     De  vestigingen  op 


gegeven ,  Smeerenbnrg  druk  bezocht  werd  op  het  einde  van  het  getg  om  het  ipek 
in  Tftten  te  pakken.  In  dien  t^d  plaatst  hg  zelfs  den  grootsten  bloei  van  Smee- 
renbnrg  door  het  jaarljjksch  bezoek  van  de  dnbbele  bemanning  van  2  JL  8Ó0 
ichepen.  Bit  is  echter  bepaald  onjnist.  De  groote  bloei  der  walvischvangst,  die 
toen  2  JL  SOO  schepen  telde,  begon  eerst  toen  de  schepen  zich  in  het  gs  waag. 
den ,  en  de  afstand  van  daar  naar  fimeerenbnrg  was  natanrlgk  te  groot  om  alleen 
voor  het  inpakken  van  het  spek,  dat  even  goed  op  het  schip  zelf  geschieden 
kon ,  dien  langen  weg  af  te  leggen ;  de  dnbbele  bemanning  was  toen  ook  natuorlgk 
als  onnoodig  reeds  lang  afgeschaft.  Bovendien  weten  w|j  van  Hartens ,  dat  Smee- 
renborg  in  1670  reeds  sinds  gemimen  tgd  verlaten  en  aan  het  vervaUen  was. 

*)  Zorgdrager,  Oroenl.  vissch.  p.  287,  266.  —  Tegenw.  Staat.  I  p.  591. 

*)  Martens,  Voyage  to  Spitzb.,  bg:  White,  Sp4zbergen.  p.  22,  28.  —  Zorg- 
drager, GroenL  vissch.  p.  88,  227.  —  Lindeman,  Arkt.  Fisch.  p.  9. 

•)  De  walvischvangst.  I  p.  17,  Il  p.  25. 

*)  Vander  Bmgge,  lonmael  der  Seven  Matroosen.  p.  80. 

*)  Hartens,  Voyage  to  Spitzb.,   bg:  White,  Spitzbergen.  p.  23. 


150 

Jan  Mayen-eiland  waren  ongetwijfeld  belangrijker  dan  die  op  Spits- 
bergen y  in  dezelfde  mate  als  de  walvischvangst  daar  meer  ople- 
verde; zg  zgn  echter  minder  bekend,  omdat  zg  vroeger  dan  Smee- 
renburg verlaten  Bchfjnen  te  zgn  en  omdat  zg  minder  het  aanzien 
van  een  visschersdorp  znllen  gehad  hebben  dan  van  eenige  kleine 
en  onaanzienlijke  buurten.  De  eerste  belangrijke  nitiiisting  ter  wal- 
vischvangst naar  Jan  Mayen-eiland  werd  gedaan  in  1616  >) ,  en 
reeds  dadelgk  waren  er  dit  jaar  15  schepen  bgeen:  de  Noordsche 
Compagnie  zond  er  6 ,  de  kleine  Noordsche  Compagnie  5 ,  de  Zeeu- 
wen waren  nu  voor  het  eerst  door  2  schepen  vertegenwoordigd  en 
ook  eene  Duinkerksche  reederg  waagde  zich  met  2  schepen  in  de 
byna  onbekende  wateren  <).  Hoewel  Zeeuwen  en  Duinkerkers  da 
vaart  niet  lang  voortzetten  en  ook  de  Hollanders  aanvankelijk  niet 
zoovele  walvisschen  vonden  als  zij  zochten,  werd  Jan  Mayen- 
eiland  toch  gedurende  vele  jaren  druk  door  de  walvischvaarders 
bezocht.  Evenals  in  1616  werd  de  uitrusting  van  de  Noordsche 
Compagnie  in  1617  uitsluitend  naar  het  eiland  bestemd  '),  waar 
de  Engelschen  de  Nederlanders  niet  in  hun  bedrgf  stoorden;  en 
al  werd  langzamerhand  Spitsbergen  op  nieuw  door  de  schepen 
der  compagnie  bezocht,  Jan  Mayen-eiland  was  en  bleef  haar 
hoofdkwartier  *).  Natuurlijk  werd  de  traankokerij  daar  dadelgk 
begonnen;  mag  men  de  overlevering  gelooven,  dan  kookte  de 
bemanning  van  een  Rotter damsch  schip,  de  »Mary  Muss**  (Maria 
Musch?)  *),  de  eerste  traan  op  het  eiland  iu  de  naar  dit  feit 
benoemde  baai  (een  gedeelte  der  Kruisbaai.)  <)  Hoe  dit  zg,  zeker 
is  het,  dat  er  weldra  vele  Nederlandsche  traankokerijen  op  Jan 
Mayen-eiland  verrezen,  niet  als  op  Spitsbergen  bij  elkaar  op  de 
wijze  van  een  dorp  maar  verspreid  in  verschillende  baaien. 
Scoresby  noemt  sporen  van  traankokerijen  in  de  Zuidbaai,  aan 
den    Rooberg,    in   de   Noord-    of  Ëugelsche  baai  en  in  de  beide 

1)  Instr.  der  iJtn.-Gen.^  voor  Schrobop  dd.  28  Mei  1616.  —  Zie  verder 
Hfdst.  IX. 

»)   Zie  hierna  Hfdat.  VIII,  IX. 

*)  «Corte  Deductie"  der  N.  C.  dd.  18  Sept.  1624,  in:  Noordsche  togten.  4.  Loop. 
N.  C.  R.— A. 

*)  Zorgdrager  beweert  (Groenl.  vissch.  p.  285),  dat  de  Nederlandsche  wal- 
vischvangst aan  Jan  Ma)cu-«iland  steeds  veel  onbeduidender  was  dan  die  aan 
Spitsbergen.  De  statistieke  opgave  op  p.  109  en  1 10,  hoc  onvolludig  ook ,  leert  dunkt 
my  het  tegendeel  en  het  is  trouwens  niet  meer  dan  natuurlijk,  dat  het  Amster- 
damsche  eiland  met  twee  baaien  minder  voordeel  gaf  dan  Jan  Mayen-eiland  met  v^f . 

*)  Dat  het  schip  door  eene  vrouw  met  name  Maria  Musch  nitgenist  loa 
x\jn,  sooals  het  verhaal  eigenlijk  luidt,  komt  mg  met  het  oog  op  de  inriehting 
der  N.  C.  onwaarschgnlgk  voor.  —  In  de  R.  S  -G.  24  Dec.  1626.  24  Febr.  1627 
vinden  wg  Mr.  Comelis  Musch ,  «Secretaris  tot  Rotterdam",  genoemd  als  reeder 
van  een  schip  naar  het  noorden.     Mogelgk  was  hg  lid  van  de  N.  C. 

•;  Scoresbjr,  Aeconnt.  I  p.  167.  —  Vgl.  Vnn  Keulen,  Zee-atlas    I  p.  75. 


151 

Kraisbaaien  >).  De  drie  eerste  vestigingen,  op  het  znidelgk  ge- 
deelte der  westkust  van  het  eiland  gelegen,  waren  echter  de 
eenigen,  die  hoop  op  ryke  vangst  gavon  en  die  dus  belangrgk 
genoemd  mogen  worden  <).  In  de  Noordbaai  was  het  hoofdkwar- 
tier der  Noordsche  Compagnie  *).  Daar  vond  men  op  het  strand 
niet  minder  dan  tien  > tenten**,  waarvan  er  eens  drie,  alle 
toebehoorende  aan  de  Amsterdamsche  kamer  met  tien  sloepen 
en  de  daarbg  liggende  vaten  en  traanbakken  door  eone  aard- 
storting wegspoelden  *) ;  dèar  overwinterden  in  1633  zeven  ma- 
trozen ,  d&ar  waren  ook  twee  Amsterdamsche  kokergen  ge- 
vestigd *).  Natuurlijk  had  de  Noordsche  Compagnie  op  Jan 
Mayen-eiland  hetzelfde  systeem  gevolgd  als  op  Spitsbergen;  iedere 
kamer  had  hare  afzonderlijke  baai  of  plaats ,  waar  ze  hare  eigene 
traankokerg,  hare  eigene  huizen  had  *).  Het  geheele  getal  huizen 
en  schuren  sch|jnt  vrg  aanzienlek  geweest  te  zgn;  overal  toch 
vond  men  later  fondamenten  en  ruïnen  ').  Beeds  in  1628  was 
de  vestiging  van  zooveel  belang,  dat  de  Noordsche  Compag- 
nie het  de  moeite  waard  oordeelde ,  daar  evenals  op  Smeerenburg 
twee  forten  en  eene  batterg  op  te  richten  tegen  de  aanvallen  der 
zeeroovers  •).  Nog  in  1699  vond  Zorgdrager,  toen  hg  de  ruïnen 
bezocht,  niet  minder  dan  twintig  sloepen,  twee  groote  booten,  koel- 
bakken  en  traanvaten ,  zelfs  groote  stapels  kabeltouw  op  het  strand 
aan  weer  en  wind  blootgesteld  *).  De  vangst  schgnt  dikwgls  zoo 
rgk  geweest  te  z|jn,  dat  de  berging  onvoldoende  was:  het  over- 
schietende gedeelte,  op  Smeerenburg  meestal  in  de  pakhuizen 
geborgen,  schgnt  op  Jan  Mayen-eiland  dikwyls  begraven  te  z|jn 
geworden  *  *).  Maar  toch  hield  de  visscherg  ook  hier  eerlang  op 
pnder  het  land  voordeel  te  geven :  nog  eerder  dan  bg  Spitsbergen 


*)  Scoretby,  AccouDt.  I  p.  157. 

*)  Zor^rager,  Groenl.  vissch.  p.  102.  —  De  wal visch vangst.  II  p.  62. 

*)  Van  Keulen,  Zee-atlas.  I  p.  75. 

*)  Van  Keulen,  Zee-atlas.  I  p.  75.  —  Scoresby ,  Account.  I  p.  157.  —  De 
Amsterdammers  lieten  dadelijk  twee  nieuwe  tenten  bouwen. 

•)  Twee  Journalen  der  Matroosen.  p.  6,  7. 

•)  Gr.  Placaetb.  I  p.  674.  —  Twee  Journalen  der  Matroosen.  p.  6.  —  R.  8.-6. 
28  Mei  1623. 

*)  Zorgdrager,  Groenl.  vissch.  p.  288,  260.  285.  —  Gr.  Placaetb.  I  p.  678, 
74,  78.  —  Req.  der  N.  C.  dd.  2  Febr.  1684,  in:  Noordsche  togten.  4.  Loop. 
N.  C.  R.-A.,  en  ald.  Bjjl.  K:  Getuigenis  v.  Wybe  Jausz.  voor  de  regeering 
▼an  Amsterdam. 

•)  Wassenaer,  Hist.  verh.  XVI  fol.  26.  —  Twee  Journalen  der  Matrooaen.  p.  4,  5. 

•)  Zorgdrager,  Groenl.  vissch.  p.  285. 

••)  Req.  der  N.  C.  c.  VroUcq  dd.  8  Apr.  1638,  in:  Stn.  N.  C.  v.  d.  Hrl. 
gtdeput.  R.-.A.  —  Req.  der  N.  C.  dd.  2  Febr.  1684,  in:  Noordsche  togten. 
4.  Loop.  N.  C.  R.-A.  —  Wassenaer,  Hist.  verh.  XVI  fol.  26.  —  Sent.  v.  de 
H.  R.  in  zake  de  N.  C.  Hoorn  c.  Enkh.  dd.  4  Apr.   1687. 


152 

verlieten  de  walnsschen  hier  de  kustzee  ').  Omstreeks  het  einde 
der  Noordsche  Compagnie  sch^'nt  Jan  Mayen-eiland  verlateD 
geworden  te  z^'n;  het  ijs,  dat  o.  a.  in  1632  de  schepen  den  ge- 
heelen  zomer  belette  aan  land  te  komen  *),  heeft  zeker  later 
het  eiland  eenmaal  geruimen  tgd  ingesloten  gehouden:  zoo  zgn 
waarsch^nl^k  de  boven  aangeduide  goederen  der  compagnie  op 
het  eiland  achtergebleven  '). 

Geheel  op  zich  zelve  stonden  de  vestigingen  der  Nederlanders 
op  Spitsbergens  oostkust.  De  walvischvangst ,  die  daar  door  de 
Noordsche  Compagnie  gedreven  werd,  —  de  zoogenaamde  zuidgs- 
visscherij  in  tegenoverstelling  der  westijsvisscher^ ,  die  men  bg 
Smeerenburg  op  noordelijker  graden  dreef  *) ,  —  was  van  betrek- 
kelyk  groot  belang.  Bizonderheden  daarover  zgn  echter  weinig 
bekend.  Zorgdrager  verhaalt  ons,  dat  ten  t|jde  der  Noordsche 
Compagnie  de  zuidijs vissch erg  —  later  alleen  in  geval  van  nood, 
wanneer  do  westijs visscherg  niets  opleverde,  in  den  natgd  ter 
hand  genomen  *)  —  geregeld  werd  gedreven  •).  En  werkelgk 
zijn  de  bewijzen  voorhanden ,  dat  die  tak  der  wal visch vangst  niet 
onbelangrijk  was  in  do  dagen,  toen  men  zich  nog  met  de  kust- 
visBcherij  bezighield.  Sporen  van  traankokerijen  en  hutten  zgn 
gevonden  aan  het  verafgelegen  Disco  (Stones  foreland),  op  het 
Hoop-  en  Halvomaans-eiland ')  en  op  de  kusten  van  Wjbe  Jansz.*- 
water  bij  Whaleshead  »).  Wij  weten ,  dat  in  1636  behalve  deze 
plaatsen  ook  de  >Svvarte  hoeck"  en  > Staten-landt"  (Edge-island  ?)  •) 
als  voordeel ig  voor  dewalvischvangst  gelegen  werden  beschouwd  >  •). 
Men  zegt  zelfs,  dat  door  do  Noordsche  Compagnie  de  walvisch- 
vangst  bij  Novaya-Zemlya  soms  >met  redelyck  goet  gevolg" 
gedreven  werd  ").  Wel  is  het  niet  waarschijnlijk,  dat  al  de  ge- 
vondene   ruïnen   van    Nederlandei*s  afkomstig  zijn,    daar  ook  de 


')  Zie  o.  a.  Van  Keulen,  Zee-atlas  (I  p.  76),  die  zeer  veel  woordel^k  heeft 
oyergenonien  van  kaartbocken  uit  den  t^d ,  dat  de  walvischvangst  aan  Smeeren- 
borg  nog  in  vollen  gang  was. 

*)  Sent.  V.  de  H.  R.  in  zake  de  N.  C.  Hoorn  e.  Enkh.  dd.  4  Apr.  1687. 

*)  Vgl.  Zorgdrager,  Groenl.  vissch.  p.  101,  260,  266.  —  De  walvitehTangit. 
I  p.  81. 

*)  De  wal  visch  vangst.  I  p.  52. 

»)  Zorgdrager,  Groenl.  vissch.  p.  81.  —  cf.  Scoresby, "Account.  II  p.  180.  — 
Lindeman,  Arkt.  Fisch.  p.  20.  —  De'walvischvangst.  I  p.  46.  —  Zorgdrager 
1.  c.  p.  204. 

•)  Zorgdrager,  Groenl.  vissch.  p.  179,  80. 

*)  Zorgdrager,  Groenl.  vissch.  p.  218. 

•)  Petermann,  Spitzbergen.  p.  42. 

*)  £dge-island  draagt  op  oude  kaarten  dikwijls  den  naam  «Staadsforelind", 
waarschijnlijk  ecne  verbastering  van  Staten-  (of  Staats-)  voorland. 

»•)  Aitzema,  Saken  v.  Staet.  II  p.  412. 

")  Zorgdrager,  Groenl.  vissch.  p.  179. 


153 

Engelschen  zich  reeds  vroeg  op  de  yisscherg  aan  Spitsbergens 
oostkost  toelegden  <),  maar  er  blgkt  toch  voldoende  nit,  dat  de 
znidljsvisscherg  niet  zonder  belang  wus ,  te  meer  daar  men  bij  de 
betrekkelgke  onzekerheid  der  vangst,  d&ar  niet  zoo  licht  als  bg 
de  voordeeliger  westgsvisscherg  zal  overgegaan  zgn  tot  het  bou- 
wen van  schuren  en  traankokeqjen  *). 

Wij  hebben  nu  den  geheelen  omvang  der  Nederlandsche  vesti- 
gingen op  Spitsbergen  en  Jan  Mayen-eiland  leeren  kennen.  Voor- 
waar I  er  was  reden  genoeg,  waarom  de  Noordsche  Compagnie 
op  den  eigendom  der  door  haar  bezette  plaatsen  zou  kunnen 
aanspraak  maken.  Maar  toch  had  de  compagnie  vijanden,  die 
niet  aarzelden  haar  recht  op  de  met  zooveel  moeite  bebouwde 
en  verdedigde  plaatsen  te  bestrijden.  Engelschen,  Denen,  Fran- 
schen  en  Zuid-Nederlanders  betwistten  haar  alle  uitsluitende  rech- 
ten. Wat  meer  was ,  er  waren  vijanden  ,  die  niet  eens  de  moeite 
namen  met  een  juridieken  eisch  op  te  treden ,  —  die  slechts  het 
oogenblik  afwachtten,  wanneer  de  schepen  der  compagnie  naar 
het  vaderland  teruggekeerd  waren,  om  de  verlaten  plaats  in  te 
nemen,  te  rooven  en  te  plunderen.  Het  was  wel  gebeurd,  dat 
de  Nederlandsche  walvischvaarders  in  het  voorjaar  bij  hunne 
vestigingen  komende  hunne  schuren  door  Baskische  of  Duinkerk- 
sche  zeeroovers  opengebroken  gevonden  en  uit  gebrek  aan  het 
noodige  gereedschap  hun  bedrijf  niet  naar  wensch  geoefend  hadden. 
Eén  middel  slechts  was  er  om  zich  op  den  duur  voor  deze  geva- 
ren te  beschermen,  de  walvischvaarders  moesten  voor  goed  hun 
verblgf  in  de  barre  noordelijke  gewesten  opslaan.  Smeerenburg 
en  Jan  Majen-eiland  moesten  werkelijk  worden  wat  ze  reeds 
niet  zonder  overdrijving  heetten  '):   Nederlandsche  koloniën. 

Het  denkbeeld  eenmaal  opgevat  had  veel  wat  het  aanbeval. 
Niet  alleen  zouden  de  goederen  der  Nederlanders  in  de  IJszee 
voortaan  veilig  zgn ,  maar  ook  onmiddellijk  voordeel  was  met  de 


*)  Pellham,  Gods  power,  in:  Wliite,  Spiizbergen.  p.  258. 

*)  Zorgdrager,  Groenl.  vissch.  p.  867 ,  68. 

*)  De  N.  C.  beweerde ,  dat  de  door  haar  bezette  plaatsen  haar  toebehoorden 
«Jnre  Innentionis,  Occupationis  et  Dintnmae  possessionis ,  datt  s^lnijden  hare 
colonien  aldaer  hadden  geplant,  voor  soo  vele  als  de  nature  ende  hett  climaett 
van  die  plaetsen  toelaett,  dat  sij  lalden  den  geheelen  soomer  aldaer  wooneni 
ende  des  winters  alleen  mett  de  menschcn  voor  eenen  tijtt  demigreren,  om  te 
eniteren  de  felhe^tt  vande  locht,  ende  de  onlijdeljjcke  konde,  latende  inde  selne 
qnartieren  continnelgcken  staen  hare  steenen  ende  houtten  hnijsen,  gemenbleert 
ende  yersien  mett  allerle^  ghereetschappen  tott  de  Tisscherije  noodich  ,  oock  de 
plactse  geapproprieertt  tott  den  Godesdienst  mitsgaders  de  forten  ende  haterren 
▼ersicn  mett  Canon."  (Req.  der  N.  C.  c.  Vrolicq  dd.  8  Mei  1688,  in:  Stn.  N.  C. 
▼.  d    HrL  gedepnt.  R,-A.) 


154 

duurzame  vestiging  in  het  noorden  te  behalen.  Gedurende  den  lan- 
gen  winter  konden  de  bewoners ,  niet  door  de  drukte  der  walvisch- 
vangst  beziggehouden,  ongestoord  jacht  maken  op  de  talloose 
beeren  en  vossen ,  die  door  honger  gedreven  zich  in  groote  scharen 
ver  over  het  gs  in  zee  waagden  en  dus  zeker  een  kostbaren  buit 
den  jagers  toevoeren  zouden.  Nog  meer,  de  overwinterenden , 
behoorlijk  tot  de  visschery  uitgerust ,  konden  in  het  najaar  en  in  bet 
vroege  voorjaar,  wanneer  geen  schip  zich  zoo  hoog  in  het  noorden 
bg  het  land  durfde  wagen  uit  vrees  van  in  het  ijs  beklemd  te 
raken,  zonder  vrees  op  de  wal visch vangst  uitgaan;  zoodra  een 
scheur  in  het  ijs  zichtbaar  werd ,  konden  zg  onderzoeken  of  soms 
de  walvisch  zich  «laar  reeds  vertoonde ;  de  prooi ,  door  storm  of 
toeval  op  het  strand  geworpen,  konden  zij  vermeesteren  en  be* 
reiden.  Zoodoende  kon  men  zich  van  het  uiterst  kostbare  plan 
een  winst  beloven,  die  verre  van  onbeduidend  zijn  zou  *). 

Maar  van  den  anderen  kant  waren  de  bezwaien  niet  gering.  Men 
behoefde  zich  slechts  de  door  Heemskerck  en  Barendsz.  uitgestane 
ellende  te  herinneren  om  zelfs  moedige  en  ondernemende  personen 
van  eene  proefneming  af  te  schrikken.  Toch  moest  voor  alles 
onderzocht  worden,  in  hoeverre  de  uitvoering  mogelijk  was;  het 
gold  dus  nu  mannen  te  vinden ,  moedig  genoeg  om  met  een  klein 
getal  de  gevaren  van  eenen  winter  onder  de  pool  te  trotseeren. 
En  die  gevaren  waren  niet  gering ,  het  was  zelfs  onzeker  of  men 
het  waagstuk  niet  met  den  dood  zou  moeten  bekoopen.  Maar 
Nederlandsche  kooplieden  der  zeventiende  eeuw  gaven  niet  spoedig 
een  plan  op  wanneer  het  winst  beloofde ,  ook  al  was  de  uitkomst 
onzeker;  en  arme  varensgezellen,  die  niets  te  verliezen  had- 
den, met  den  avontuurlijken  geest  bezield,  die  de  Nederlandsche 
natie  toenmaals  kenmerkte,  mannen  met  een  hart  in  het  lijf  en 
weinig  geld  op  zak,  konden  op  den  duur  de  verleiding  niet 
weerstaan.  Al  duurde  het  dan  ook  lang  eer  men  het  plan  uit- 
voerde ;  zoodra  men  het  ernstig  doorzetten  wilde ,  werden  er  wel 
mannen  gevonden ,  die  bereid  waren  het  waagstuk  te  ondernemen 
en  eene  nieuwe  bladzijde  te  voegen  in  het  roemrijke  boek,  dat 
de  avonturen  der  Nederlandsche  zeelieden  zou  verhalen. 

Het  denkbeeld  eener  overwintering  op  Spitsbergen  schgnt  het 
eerst  bij  de  Moscovische  Compagnie  gerezen  te  zijn.  Haar  komt 
de  eer  toe,  met  scherpen  blik  de  voordeden  te  hebben  ingezien , 
die  eene  voortdurende  vestiging  in  het  noorden  kon  opleveren. 
Zg  loofde  eene  premie  uit  voor  degenen ,  die  het  waagstuk  wilden 


>)  Wassenaer,  Hist.  verh.  XI  fol.  57»  58.  —  Twee  journalen  der  Matrooten. 
p.  2,4,7.  17.  —  Vandcr  Brugge.  Journael.  p.  8,  6.  —  Rcq.  der  N.  C.  c.  Vrolic^ 
dd.  8  Febr.  1684.  in:  Noordsche  togten.  4.  Loop.  N.  C.  II.-A.  —  Scorotbj, 
Account.  I  p.  168    —  Gr.  Tlacaetb.  I  p.  678,  7». 


155 

ondernemen.  Maar  niemand  bood  zich  aan.  Zelfs  ter  dood  veroor- 
deelde misdadigers,  aan  wie  gratie  beloofd  was  op  voorwaarde 
dat  zg  eenen  winter  op  Spitsbergen  zonden  doorbrengen,  namen 
het  aanbod  wel  gretig  aan,  maar  deinsden  terug,  toen  zg  met 
eigene  oogen  de  barre  woestijnen  aanschouwden,  waar  zg  alleen 
in  koude  en  duisternis  vele  maanden  zouden  moeten  doorbrengen. 
Zg  verkozen  eenen  wissen  en  smadelijken  dood  nog  boven  eene 
langzame  marteling,  al  gaf  zij  hoop  op  behoud  *).  De  graagte 
om  te  overwinteren  vermeerderde  er  niet  op ,  toen  negen  matro- 
zen ,  bg  ongeluk  door  de  Engelsche  walvischvaarders  in  Bellsound 
achtergelaten,  het  volgende  voorjaar  allen  dood  en  half  verslon- 
den teruggevonden  werden  ').  £n  misschien  zou  er  van  het 
f^heele  plan  nooit  iets  gekomen  zgn ,  zoo  niet  in  den  winter  van 
1630/31  acht  Engelschen,  bg  toeval  weder  in  Bellsound  achter- 
gebleven toen  de  walvischvloot  vertrok,  niettegenstaande  hun 
gebrek  aan  goed  voedsel ,  kleoding  en  woning ,  door  buitengewone 
vindingrgkheid  en  energie  alle  bezwaren  te  boven  gekomen  ^ 
in  het  vooijaar  van  1631  gezond  en  wel  door  de  walvischvaar- 
ders teruggevonden  waren  *). 

Dit  voorval  moet  wel  krachtig  medegewerkt  hebben  tot  de 
verwezenlijking  van  de  plannen  der  recders  op  de  walvischvangst. 
De  Engelsche  visscherg  was  toen  reeds  te  onbeduidend  dan 
dat  zg  aan  eene  vestiging  zou  hebben  gedacht,  maar  de 
Noordsche  Compagnie ,  op  het  toppunt  van  haren  bloei  gekomen, 
schepte  nieuwen  moed.  Reeds  lange  jaren  had  het  plan  onder 
de  geliefkoosde  denkbeelden  der  bewindhebbers  behoord.  In  1623 
boden  eenige  » onbedachte  luyden'*  hxm  aan  op  Spitsbergen  eonen 
winter  door  te  brengen  *)  en  hoewel  zg  toen  op'  dit  voorstel  als 
eene  »onnoodige  saeck''  geen  acht  sloegen,  lag  het  toch  in  den 
aard  der  zaak,  dat  zg  er  met  meer  ernst  over  zouden  beginnen 
te  denken,  zoodra  het  bleek,  dat  eene  voortdurende  vestiging 
een  krachtig  middel  ter  verdediging  tegen  allerlei  sooi-t  van 
vganden  zou  zgn.  Reeds  in  1626  was  dan  ook  een  uitgewerkt 
plan  gereed ,  dat  alles  goeds  beloofde.  Vijf  en  twintig  mannen ,  van 
levensmiddelen  en  medicgnen  rgkelijk  voorzien ,  zouden  op  Spits- 
bergen eene  iniime  woning  bouwen  met  eene  keuken  en  vele 
gemakken  en  goed  tegen  de  koude  beschut.  Een  kachel  zou  hen 
voor   het  bevriezen  bewaren.     Bg  hen  zou  zijn  een  scheepje  van 


<)  PeUliam,  Gods  power,  bij:  White,  Spitzbergen.  p.  268,  64. 

*)  Scoresby,  Account.  II  p.  48.  —  Pellham,  Godi  power,  by:  White,  Spiti- 
bergen,  p.  264. 

*)  Zie  het  nit roerig  verhaal  van  han  wedervaren  bg:  Pellham,  Goda  power, 
in:  White,  Spitzbergen.  p.  266  vlg. 

«)  Wasaenaer,  Hist.  verh.  VII  fol.  110. 


156 

25  last,  dat  den  geheelen  winter  in  eenen  inham  voor  het  gs 
beveiligd  zou  worden.  Gedurende  den  langen  nacht  zon  beereiyacht 
en  Yossenvangst  hun  bezigheid  en  beweging  verschaffen;  zoodrs 
de  zon  doorkwam  en  het  gs  losraakte,  moesten  zg  het  schip  in 
zee  brengen  en  beproeven  of  in  die  tyden,  wanneer  een  groot 
schip  uit  Nederland  er  nog  niet  aan  kon  denken  Spitsbergen  te 
naderen,  de  walvischvangst  of  de  walrusjacht  reeds  eenig  voordeel 
opleverde.  Meteorologische  waarnemingen  —  wel  verre  van  voor- 
wendsel te  zijn  1)  —  waren  integendeel  hoofddoel  der  onderne- 
ming ;  men  kwam  er  toch  reeds  nu  voor  uit ,  dat  deze  eerste  over- 
wintering slechts  eene  proefneming  zou  z^n  voor  latere  ondemo- 
mingen  op  grooter  schaal.  Men  mocht  het  onmiddellijk  voordeel 
dus  verzuimen,  zoo  men  slechts  nauwkeurige  berichten  over  de 
bewoonbaarheid  der  poolstreken  en  de  gevaren,  waaraan  de  be- 
woners zich  blootstelden ,  medebracht.  Met  deze  voornemens  was 
men  vervuld  toen  de  vloot  uitzeilde;  het  schijnt  echter,  dat  men, 
toen  het  op  de  uitvoering  aankwam  en  men  de  bezwaren  nogmaals 
overwoog ,  tot  de  overtuiging  gekomen  is ,  dat  meer  onderzoek  en 
meer  voorbereiding  noodig  was ,  eer  men  zoovele  personen  aan  de 
gevaren  van  eenen  winter  onder  de  pool  blootstelde.  Misechien 
schoot  ook  de  moed  der  vijf  en  twintig  uitgelezenen  te  kort,  toen  zg 
de  zaak  meer  van  nabij  overlegden :  hoe  het  zij ,  de  overwintering 
werd  uitgesteld  *).  Maar  niet  voor  goed;  meer  en  meer  vestigde 
zich  de  aandacht  op  de  voordeden,  die  eene  gelukkig  geslaagde 
proefneming  beloofde.  Reeds  in  1628  werd  er  op  nieuw  van 
gesproken  ')  en  toen  de  gelukkige  uitslag  der  Engelsche  over- 
wintering bekend  werd,  nam  men  de  zaak  met  kracht  weder 
ter  hand.  In  1633,  toen  do  vijandige  houding  van  eenige  Basken 
en  de  moeielijkheden ,  daardoor  met  Frankqjk  en  Denemarken 
ontstaan  ^),  do  noodzakelijkheid  eener  voortdurende  vestiging  op 
nieuw  aangetoond  hadden ,  besloot  men  eindelijk  tot  eene  dub- 
bele proefneming,  op  Spitsbergen  en  op  Jan  Mayen-eiland  •).  Waar- 
schgnlgk  dooi  het  uitzicht  op  belooning  aangespoord,  boden  veer- 
tien personen  zich  dadelijk  vrgwillig  voor  het  waagstuk  aan.  Jacob 
Segersz.  van  Brugge  werd  met  zes  man  (waaronder  twee  Doit- 
schers)  op  Smeerenburg  achtergelaten  ,  Outgert  Jacobsz.  van  Oroo- 
tebroek  bleef  met  zes  anderen  in  de  Noordbaai  op  Jan  Mayen-eiland. 
Ik  zal  mij  niet  ophouden  met  een  uitvoerig  verhaal  van  hun 
wedervaren.    Het  laat  zich  denken,  dat   zg   weinige  avonturen 


*)  Scoresbj,  Acconnt.  I  p.  168. 

»)  WasseMcr.  Hist.  ?erh.  XI  fol.  56—58.  XII  fol.  9 

•)  Wwsenaer,  Hist.  vcrh.  XVI  fol.  26. 

*)  Zie  hierna  Hfdst.  VII.  VIII. 

»)  Gr,  Placaotb.  I  p.  678,  70. 


157 

beleefden,  die  der  vermelding  waardig  zijn.  Toch  is  het  naïeve 
verhaal  van  het  Igden  der  zeven  mannen  in  hnn  kleine  hut  op 
Spitsbergen,  die  niettegenstaande  hunne  waarschuwing  tegen  de 
koude  elecht  voorzien  was,  aantrekkelijk  en  aangr^pend.  Onver- 
moeid gingen  zij  op  de  jacht  en  verzuimden  geene  gelegenheid 
om  zich  daardoor  beweging  en  hunnen  meesters  winst  te  verschaf- 
fen. Niet  ontmoedigd  door  de  gevaren  hunner  positie  schroomden 
sg  niet  andere  gevaren  tegemoet  te  gaan:  verre  tochten  werden 
ter  rendierenjacht  ondernomen;  met  hunne  ontoereikende  hulp- 
middelen zetten  zij  den  walvisch  na ,  en  de  gevreesde  koning  der 
gsvlakten,  de  reusachtige  beer,  zag  zich  in  gevecht  bg  gevecht 
door  de  zeven  matrozen  overmand :  de  aankomst  van  een  der  Ne- 
derlanders was  eindelijk  reeds  voldoende  om  de  ijsbeeren,  uitge- 
hongerd als  zg  waren,  van  hunne  prooi  te  verjagen.  En  in  al 
die  gevaren,  terw^l  hunne  watervaten  naast  het  vuur  stgf  be- 
vroren, terwgl  de  koude  hen  dikw^ls  dwong  den  nacht  op-  en 
neergaande  door  te  brengen ,  terw|jl  de  sneeuw  soms  het  uitgaan 
belette  en  alle  gebouwen  bedekte ,  terwijl  bijna  alle  levensmidde- 
len door  de  vorst  hun  smaak  verloren,  terwijl  de  harde  wind, 
cUe  hun  houten  huis  reeds  eenmaal  bijna  een  prooi  der  vlammen 
had  doen  worden ,  hen  soms  belette  te  stoken ,  ja  terwijl  een  van 
hen  zich  nog  bovendien  verbeeldde  >van  de  Satan  aengevochten 
te  worden,**  —  onder  al  die  ellende  ontsnapte  geen  klacht  aan 
hunne  pen !  Slechts  éénmaal  —  het  was  in  het  begin  van  hunne 
eenzaamheid,  toen  de  harde  vorst  voor  geen  vuur  wilde  wij- 
ken,—  schreef  Segersz.  in  het  journaal,  dat  zij  >by  nae  gedis- 
couragieert  werden,  en  oversulcks  Godt  Almachtigh  daghelijcks 
baden,  hen  niet  na  verdiensten  te  straffen."  Maar  de  moedeloos- 
heid was  van  korten  duur:  dadelijk  werden  weder  de  gewone 
bezigheden  ter  hand  genomen  en  in  duisternis  en  koude  gingen  . 
zg  op  de  hun  aanbevolen  jacht.  Ja,  toen  het  Kersfeest  aanbrak 
was  de  opgeruimdheid  teruggekeerd:  zg  >koockten  den  Ham  en 
een  Rheenen  hutspot,  nuttigden  daer  benevens  een  back  heete 
Wgn  en  gaven  yder  man  7  duym  Toback  met  een  schoone  Pgp.** 
Zoo  vierden  zij  hun  feest;  het  eten  van  goede,  verwarmende  spijs 
was  den  ongelukkigen  waarl|jk  reeds  een  zelden  voorkomend 
genot!  Nieuwjaarsdag  volgde  »met  bittere  koude,  jacht-sneeu 
ende  harde  Vorst,"  maar  de  moed  noch  zelfs  de  opgeruimdheid 
ontviel  hun.  »0p  dato",  dus  schrijft  Segersz.,  » hebben  wj  ons 
Qebedt  tot  Qodt  gedaen,  dat  hy  ons  door  sgne  Goddelijcke  ge* 
nade  in  dit  Nieu  aengevangen  laer  voor  allen  quade  wilde  be- 
waren; nae  welck  Gebedt  ick  een  kanne  heete  Wyn  met  een 
Balaet  liet  gereet  maecken ,  aen  yder  Persoon  tot  een  Nieuw-Iaer 
(weder!)  een  schoone  Pijp  met  scs  dugm  Taback  uytreyckende.** 
En   toen    was  ook   hunne  grootste  ellende  voorby:  op  het  einde 


158 

van  Januari  kvvam  de  zon  temg ;  weldra  begon  bet  ga  te  breken , 
de  bevroren  voorwerpen  wat  te  ontdooien.  De  tocbten  buiten  de 
but  strekten  zicb  toen  allengs  verder  uit  en  daarmede  was  ook 
bet  gevaar  voor  scbeurbuik  grootendeels  geweken.  Den  26  Mei 
1634  kregen  zg  eindelijk  de  eerste  sloep  van  de  terugkeerende 
walviscbvaarders  in  bet  gezicbt,  »daer  over  sy  al  t*  samen  seer 
verblgd  waren,  God  danckende  dat  by  ben  so  langbe  bewaert 
badde  ende  voor  alle  prgckel  beseberm t".  *) 

Hoe  was  bet  ondertusscben  met  bunne  lotgenooten  op  Jan 
Mayen-eiland  afgeloopen?  Reeds  dadelijk  liet  de  zaak  zicb  voor 
ben  erger  aanzien.  Het  voortdurende  slecbte  weder,  storm  en 
sneeuw  belette  ben  spoedig  uit  te  gaan  en  de  noodige  beweging 
te  nemen ;  de  beeren  ,  die  aan  de  Spitsbergers  gedurig  zulk  een  wel- 
komen  voorraad  verscb  vleescb  verscbaften ,  kon  men  bier  slecbts 
zelden  bemacbtigen.  De  zeven  matrozen  op  Jan  Mayen-eiland  bad- 
den bet  dan  ook  op  71'  veel  erger  dan  bunne  lotgenooten  op  80*: 
de  koude  was  nijpend ,  bet  weder  woest.  Wel  werden  zij  niet 
als  de  Spitsbergers  in  eene  maandenlange  nacbt  gebuid,  maar 
de  vale  scbemering ,  die  zicb  gedurende  eenigc  uren  per  dag  ver- 
toonde ,  terwijl  de  zon  zelve  acbter  de  booge  bergen  bleef  scbui- 
len,  strekte  slecbts  om  bun  bet  troostelooze  van  bun  toestand 
duidelijker  te  doen  zien.  In  bun  tent  opgesloten  badden  zij  niets 
om  de  lange ,  lange  dagen  zonder  eenige  afwisseling  te  korten ; 
bg  de  verveling  kwam  zich  weldra  ziekte  en  angst  voegen.  Het 
journaal  der  ongelukkigen,  dat  aanvankelijk  met  stoicijnscbe  onver- 
scbilligheid  slechts  eentoonige  opgaven  van  weer  en  wind  bevat,  — 
(in  dit  opzicht  is  het  dan  ook  waarlijk  verdienstelijk  nauwkeu- 
rig!).  —  dat  over  ziekte  en  rampen  zwijgt  en  een  enkele  klacht , 
die  onwillekeurig  aan  de  pen  ontsnapt,  dadelijk  weder  afbreekt 
door  eene  nieuwe  meteorologische  waarneming ,  begint  dan  ook 
allengs  met  weinige ,  maar  treffende  woorden  den  klimmenden 
angst  der  zeven  kluizenaars  te  schilderen.  Heette  het  aanvankelgk, 
toen  de  zon  begon  te  verdwijnen:  >in  de  Tent  konnen  wy  niet 
langher  sien  te  Icsen  of  te  schrijven,  soo  dat  ons  den  dagb  heel 
ontvalt  ende  sitten  meest  met  toe  deuren ,  *t  welck  een  weynigh 
onse  couragie  beneemt,  snachts  de  wint  N  ;'*  later  schroefde 
>boeck-bouder",  dat  zij  >seer  begeerigh"  waren  om  een  beer  te 
schieten^  >alsoo  sy  lange  den  ouden  kost  gebadt  hadden,  ende 
daer  deur  seer  met  het  Scheur-buyck  gequelt  waren ;"  en  weinige 
dagen  later:  >wy  en  vernemen  tegenwoordigh  niet  sonders,  oock 
80    is    onse   couragie   wat  kleyn,   alsoo    wy   vry   wat  sieck  van 


*)  Zie  het  wedervaren  der  oTcrwinterenden  zeer  ailToerig  verhaald  in:  «Van- 
der  Brugge,  Jonrnael  gehouden  by  Seven  Matrooten  in  haer  OvertK-interea  op 
Spitsbergen." 


159 

't  Schenrbuyck  zyn ;  wy  hebben  weynigh  verversinghe ,  om  ons  een 
weynigh  op  de  been  te  helpen/*  Toen  daarop  de  eei'ste  der  zeven 
op  Paaschdag  stierf,  schreef  een  der  overblij yenden :  >de  Heer 
wil  zijn  Ziel  genadigh  zijn ,  en  geyen  ons  wat  ons  salich  is ,  want 
wy  meest  oock  al  sieck  zijn ;  hoe  het  Godt  met  ons  versien  heeft 
is  hem  bekent  I'*  Maar  onder  al  die  rampen  en  ongelukken  tracht-  . 
ten  zij  toch  moed  te  houden.  Nauwelijks  kwam  een  korte  zon- 
neschijn hen  vervrolijken  of  het  journaal  betuigt  dankbaar :  »Den 
9  September  de  windt  ZO  met  moy  Sonne-schgn ,  soo  dat  wy  onse 
Hembden  iiyttrocken,  sittende  teghen  het  Geberghte  aen,  en 
koester(en)de  en  vermaekende  ons  soo  wat."  Ook  de  verveling 
zochten  zij  te  bezweren:  >wy  leyden  somwylen  een  discoersjen  in 
'thondert,  ende  elck  vertrock  vast  zijn  avontuer,  dat  hy  soo  te 
lande  als  te  water,  wel  van  zijn  leven  gehadt  hadde,  ofte  hem 
bejegent  was,  so  brochten  wy  somwijlen  onsen  tijt  toe."  Toen 
de  rampen  toenamen  en  de  ziekte ,  die  zoovele  reizigers  in  het 
noorden  reeds  gedood  had ,  ook  hen  meer  en  meer  begon  te  kwel- 
len, sterkten  zij  zich  door  het  gebed:  >Anno  1634  den  eersten 
Januarius,  naer  wy  smorghens  op  gerezen  zijn  geweest,  so  hebben 
wy  raalkanderen  een  gelucksalig  Nieuwe-jaer  toe  gewenscht,  en 
wenschten  malkanderen  dattet  ons  tot  een  goede  uytkomste  ge- 
lucken  mochte ,  't  welck  ons  hartelijck  begeeren  was ,  ende  heb- 
ben ghelijckelijck  een  Gebedt  gedaen,  om  alsoo  ons  ghemoet 
wat  te  verlichten."  En  werkelijk  het  gelukte  hnn ,  al,  werd  de 
toekomst  hoe  langer  hoe  donkerder,  goeden  moed  te  houden;  het 
gelukte  hun  in  al  hunne  ellende  nog  »sonderlinge  vermaeck  te 
hebben  in  3  jonge  Beerkens  te  sien,  welcke  waren  ontrent  als 
kloyne  Schaepkens."  Nauwelyks  veertien  dagen  nadat  de  boekhou- 
der dit  schreef,  viel  hij  als  eerste  offer  van  het  scheurbuik;  nog 
veertien  dagen  later  eindigt  het  journaal  plotseling  op  30  April 
1634  by  > klare  Sonneschijn  weer"  midden  in  een  volzin:  de 
scheurbuik  had  den  laatste  hunner  alle  krachten  benomen.  Het 
overige  laat  zich  gissen;  de  schepelingen,  die  4  Juni  op  het  eiland 
aankwamen,  vonden  hen  allen  »seer  desolaet"  en  dood  in  hunne 
kooien  liggen:  »d*  een  voor  d*  ander  nae  was  van  de  groote  koude, 
die  daer  geen  ghebreck  was,  versteven,  ende  waren  soo  allen 
van  ongemack  vergaen."  *) 

Het  is  licht  te  begrepen,  dat  na  deze  ondervinding  geen  van 
de  bemanning  der  vloot  het  waagde  op  de  onherbergzame  kust 
achter  te  blijven;  maar  op  Spitsbergen,  waar  men  van  dit  alles 
onbewust  was,  stonden  de  zaken  anders.  De  ondervinding  had 
geleerd,  dat  het  niet  alleen  mogelyk  was  daar  in  goede  gezondheid 


*)  Zie  een    nitvoerig   verslag  vau  hun  wedervaren    in:    «Twee   Journalen  ge< 
houden  by  Seven  Matroosen  op  het  Eylandt  Mauritius  gestorven  eu«," 


160 

de    strengheid    van    den   winter  te  trotseeren,  maar  het  verblgf 
der  zeven  matrozen  had  een  oyerrijken  bnit  van  beerenyellen  in 
handen  der  Noordsche  Compagnie  gebracht.   Wel  had  de  walvisch- 
vangst   niets   opgeleverd,   maar   een  grooter  aantal  mannen  zon 
misschien   beter   slagen.     Vol   hoop  op  de  toekomst  besloot  men 
dan   ook    het  oordeel  der  bewindhebbers  over  eene  voortdarende 
vestiging  in  te  winnen ;  voorloopig  bepaalde  men,  dat  weder  eenige 
matrozen    op   Smeerenbnrg   zonden    achtergelaten   worden.      De 
goede  uitslag  van  het  vorige  jaar  gaf  den  matrozen  moed:  >ver- 
schejde    Persoonen  presenteerden  haer  gewilligh"  om  te  big  ven. 
Uit  die  allen  werd  Andries  Jansz.  van  Middelburg  met  zes  man 
uitgekozen  en  in  het  najaar  van  1634  op  het  eiland  achtergelaten. 
Het   korte   uittreksel    uit  hun  journaal,  dat  ons  overgebleven 
is ,  geeft  een  aangrgpend  verhaal  van  hunne  ellende ;  met  vreesse- 
Igke   eentoonigheid   bevat   het    dag  aan  dag  het  bericht,  dat  de 
een  voor  de  ander  na  door  het  scheurbuik  aangetast  wordt ,  een 
drank  inneemt  en  toch  voortdurend  verergert.     Want  hetzij  dat 
de  beercn  door  het  onafgebroken  jagen  bevreesd  geworden  waren, 
hetzij    de    matrozen    minder    moed  en  behendigheid  toonden  dan 
hunne  voorgangers ,  zeker  is  het  dat  zij  geen  versch  vleesch  kon- 
den krijgen  en  ^ok  het  als  »8alael''  bekende  kruid,  dat  het  beste 
geneesmiddel  tegen  de  scheurbuik  is  ■),  konden  zij  >tot  haerder 
groote  droef heydt  niet   op  doen."     Wel  > troosten  sy  haer  onder 
malkander ,  dat  God  haer  groente  en  verversinge  wesen  sou  (!),  en 
dat    hy   't  versien    sou  ;'*  maar  de  ziekte ,  die  zich  reeds  den  24 
November    geopenbaard    had,    nam    toe  en  een  maand  later  was 
»niemandt  van  haer  allen  sonder  pijn."  >Wilt  niet  beter  worden," 
dus  schreven  zij   mismoedig,  »soo  zijn  wy  altemacl  doodt  eer  de 
Schepen    hier    komen;   dan    Godt  weet  wat  ons  van  nooden  is.'* 
Reeds  14  Januari  1635  viel  een  van  hen  als  slachtoffer  der  ziekte, 
twee  zijner  medgezcllen  volgden  binnen  drie  dagen.    De  beeren, 
die    nu    als  om  hen  te  bespotten  in  groote  troepen  kwamen  op- 
zetten, waren  veilig:  »sy  hadden  de  macht  niet  om  een  Roer  af 
te  schieten ,  en  of  sy  al  getreft  hadden ,  om  haer  nae  te  loopen  , 
want   konden    de    eene    voet   voor   den  ander  niet   setten,    noch 
gheen  Broodt   bijten,    hadden    vreesselijcke    pijn  inde   lenden  en 
't  lyf ,  en  boe  quader  weer  hoe  slimmer;  de  eene  spoogh  bloedt, 
de  andere  loosde  bloedt  door  de  stoelgangh.    Jeroen  Carcoen  was 
de    sterckste    noch,  die  haelde  altemet  noch  wat  kolen  om  vyer 
aen    te   leggen."    De   vier  o  verblijvenden  zagen  eindelijk  de  zon 
terugkomen;  maar  het  was  slechts  om  hun  sterfbed  te  verlich- 


*)  Zie  over  dule  vSulaci*'  («scurvy-graM**;  en  de  ook  wel  eens  rermelde  zarin^: 
Vtuder  Brugge»  Journael.  p.  6,  7,  8.  —  Scorcsby,  Atyount.  I  p.  145.  —  Mar- 
Uni,  Vojage  to  Spiubergeu ,  by:  White,  Spitibcrgen.  p.  49,  60. 


161 

ten.  Reeds  twee  dagen  later  (26  Febniaii  1635)  schreven  zg  : 
» Wy  leggen  met  ons  vieren ,  die  noch  in  *t  leven  zyn ,  plat  te 
Koy,  wy  souden  wel  eten,  wasser  een  soo  kloeck  dat  hy  uyt 
syn  Koy  komen  kon  om  vyer  aen  te  leggen.  Wy  konnen 
ons  niet  roeren  van  pijn.  Wy  bidden  Godt  met  ghe vouwen  han- 
den ,  dat  hy  ons  uyt  dese  benaude  Wereld t  verlossen  wil ;  alst 
hem  belieft ,  soo  zijn  wy  gereet ,  want  wy  mogen  't  dns  niet 
langer  harden  sonder  eten  of  vyer,  en  wy  konnen  malkander  niet 
helpen ;  elck  moet  sijn  eygcn  last  dragen.*'  Zoo  eindigde  het 
journaal!  Maanden  later  vonden  de  schepelingen  der  walvisch- 
vloot  hen  dood  in  hunne  tent,  de  drie  eerst  gestorvenen  in  kis- 
ten ,  de  overigen  in  hunne  kooien  of  op  don  grond  ,  de  kin  tegen 
de  knieën  getrokken  door  koude  en  ziekte.  De  mannen  »maeck- 
t-en  kisten  tot  de  vier,  en  begroeven  haer  nevens  de  andere  drie 
in  *t  snee ,  alsoo  daer  noch  door  de  groote  koud'  geen  and(>re 
gelegentheydt  was ;  maer  naderhandt  doe  het  snee  begon  te  smel- 
ten ,  en  het  Landt  begost  bloodt  te  komen  ,  begroeven  sy  se  met 
Aerde  het  best  dat  sy  konden ,  alle  seven  wn  malkanders  zijde , 
leyden  steenen  op  haer  kisten ,  om  dat  sy  van  't  Wildt  niet  ver- 
scheurt souden  worden."  *) 

9  Naderhandt  en  isser  geen  meer  Volck  op  Spitsbergen  gheble- 
vcn  om  te  overwinteren ,"  zegt  de  uitgever  van  het  journaal. 
Onder  hen,  die  dit  vreesselijke  tooneel  gezien  en  gevoeld  had- 
den ,  was  de  lust  en  de  moed  om  het  voorbeeld  der  slachtoffers 
te  volgen  gering. 


*)  Het  uittreksel  uit  het  journnal  der  7('veu  matrozen  is  afgedrukt  Achter: 
RtTen,  Jonriuiel  van  de  reyse  nae  Spitsberghen  iuden  Jnre  1639  p.  12 — H,  - 
en  in:  Twee  journalen  vande  Seven  Matroosen.  p.  21 — 23. 


u 


HOOFDSTUK   V. 


ONTDEKKINGSREIZEN  DER   NOORDSCHE  COMPAGNIE. 


Terwijl  alzoo  eene  nieuwe  nering  de  IJszee  tot  het  tooneel  van 
een  levendig  verkeer  maakte,  was  de  westelijke  helft  der  pool- 
streken  nog  steeds  hoogst  onvolkomen  bekend  en  bijna  geheel  ver- 
laten gebleven.  Eerst  veel  later  zon  men  er  toe  komen  die  stre- 
ken voor  de  oefening  der  walvischvangst  te  gebruiken ;  voorloopig 
waagden  zich  slechts  enkelen  in  de  onherbergzame  oorden ,  en  die 
enkelen  was  het  meest  allen  te  doen  om  den  zoo  gewenschten 
doortocht  naar  Oost-Indië  te  vinden.  Reeds  voordat  de  ongeluk- 
kige tocht  van  Pet  en  Jackman  in  1580  de  Engelschen  van  verdere 
onderzoekingen  in  het  noordoosten  had  afgeschrikt ,  was  hun  oog 
op  het  westen  gevallen ,  waar  de  nog  nagenoeg  onbezochte  noord- 
sche  wateren  misschien  een  gemakkelijker  en  zeker  een  korter 
weg  beloofden  dan  door  het  noordoosten  ooit  te  vinden  zou  zjjn. 

De  eerste,  die  pogingen  deed  om  dezen  weg  te  vinden,  was 
Sir  Martin  Frobisher,  die  op  drie  reizen  (1576 — 78)  de  naar  hem 
genoemde  baai  en  de  nabijgelegen  landen  op  62"  NB.  nauwkeurig 
onderzocht.  Maar  de  doortocht  was  daar  niet  te  vinden,  en  het 
later  gezochte  goud  beloonde  zijne  moeite  evenmin.  Hem  volgde 
weinige  jaren  later  (1585—87)  de  wereldberoemde  John  Davis, 
die  eveneens  drie  reizen  ondernam.  Het  was  hem  meer  dan  zynen 
voorganger  ernst  met  het  zoeken  van  den  doortocht.  Telkens  was 
de  naar  Davis  genoemde  zee  het  doel  zijner  reizen  en  het  gelukte 
hem  de  beide  kusten  der  zoogenaamde  straat ,  vooral  de  oostelijke 
nauwkeurig  te  verkennon  tot  op  73"  NB.  Hoeveel  hoop  deze  ont- 
dekkingen ook  op  het  vinden  van  den  doortocht  mochten  geven, 
het  spoor  van  Davis  werd  voorloopig  niet  weder  betreden.  Elerst 
George  Weymouth  stevende  in  1602  weder  naar  het  noordwesten. 
Het  feit ,  dat  hy  de  eerste  was ,  die  de  reeds  door  Davis  geziene 
Hudsons-straat  een  eind  weegs  bezeilde,  heeft  deze  reis  meer  be- 
kend gemaakt  dan  het  resultaat  verdient.  Reeds  spoedig  toch 
dwong  het  scheepsvolk  dnu  wakkeren  kapitein  den  steven  te  wen* 


163 

den  en  naar  het  vaderland  terug  te  keeren.    De  vier  reizen,  door 
James  Hall  voor  Deensche  en  Engelsche  rekening  naar  straat  Davis 
ondernomen    (1605-— 7,   12) ,  leverden   geene    nieuwe    resultaten. 
Veel  belangryker  was  in  dit  opzicht  de  bekünde   vierde  reis  van 
Henry   Hudson   (1610/11),    die   de   geheele   naar   hem  genoemde 
straat  door  en  de  groote  baai  binnenzeilde ,  waar  hij  overwinterde 
en  als  het  slachtoffer   eener  samenzwering  den  dood  vond.     De 
expeditie,  in  1612  onder  Sir  Thomas  Button  uitgezonden  om  hem 
te  zoeken ,  bereikte   niet   alleen  de   westkust  van  Hudsons-baai , 
waar  zy  overwinterde ,  maar  verkende  ook  in  1613  het  noordelijker 
gelegen  Southampton-island  tot  65°  NB.    Vorder  dan  een  hunner 
voorgangers  kwamen  in  1615  en  1616  Robert  Bylot  en  William  Baf- 
fin ,  die  het  tweede  tijdvak  der  Engelsche  noordpoolreizen  sluiten. 
Op  hunne  eerste  reis  drongen  zij  door  Hudsons-straat  tot  op  ruim 
65*   aan  de  oostkust  van  Southampton-island  door;   hun  tweede 
tocht  bracht  hen  tot  op  bijna   79*  in  de  naar  Baffin  genoemde 
baai ,  waar  zij  de  drie  straten  ontdekten ,  die  nog  voor  de  eenige 
gehouden    worden,   waardoor   de  doortocht  in  het  hooge  noorden 
mogelgk  is:  Smith*s  sound,  Jones*  sound  en  Lancaster-sound  *). 
Het  zon  zeker  verbazend   geweest   zijn,   zoo  de  Nederlanders, 
de  eerste   zeevarende   natie   der  zeventiende   eeuw,   het   tooneel, 
waarop  hunne   mededingers  voortdurend  door  hun  moed    en  vol- 
harding lauweren  behaalden,  onbezocht  gelaten  hadden.   Het  feit 
op   zich  zelf,   dat   een    Engelschman    eene   nieuwe   onderneming 
had   begonnen,    was    destyds    voldoende    om    Nederlanders    tot 
navolging    uit   te   lokken;    hoe  zou  dat  hier   het   geval  niet  ge- 
weest  zgn,    nu  het  welslagen  der  Engelschen  dezen  in  het  bezit 
zou  gesteld   hebben  van  den  kortsten  weg  naar  Oost-IndiO  juist 
op  het   oogenblik,   dat   de  wedijver  van  beide  natiën  daar  meer 
en  meer  een  ernstig  karakter  begon  aan  te   nemen?   Ook  is  het 
slechts   de  geheele  onbekendheid  der  latere  Nederlandsche  noord- 
poolreizen, die  ooit  het  gevoelen  heeft  kunnen  doen  wortelschie- 
ten ,  dat  de  Nederlanders  in  de  zeventiende  eeuw  het  noordwesten 
nooit   bezocht   hebben;   wij   zagen  reeds,  dat  nog  voor  het  einde 
van    het   eerste    tijdperk    een    Amsterdamsch   schip    den    steven 
daarheen  wendde.    Juist  echter  nu  dus  aan  de  vaart  der  Neder- 
landers naar  het  noorden   nieuwe  banen  schenen  geopend  te  zul- 
len   worden,   bedreigde    haar   een    ernstig  gevaar.     Het    octrooi 
der  Noordsche   Compagnie   sloot   een    groot   gedeelte    der  noord- 
pooUanden  voor  allen,  die  geen   aandeel   in   de  vereoniging  had- 
den; de  vischryke   stranden    van    Spitsbergen,    de    langen    tgd 
gezochte    goudmijnen  aan   straat   Davis   waren  aan   het  verkeer 


* )  Zie  over  dese  reUen  uitvoeriger :  Barrow,  Voyages  into  the  arctio  regioni. 
p.  77—217. 


164 

onttrokken,  de  handel  met  de  Groenlanders  was  verboden.  Nam 
reeds  dit  op  zich  zelf  een  prikkel  tot  nieuwe  ontdekkingsreizen 
weg ,  weldra  zonden  er  nieuwe  moeielgkheden  daartegen  oprezen. 
De  ondervinding  had  geleerd ,  dat  het  bezit*  van  land  in  de  IJszee 
voor  de  walvischvangst  nuttig,  ja  onontbeerlgk  was,  en  terwgl 
dns  do  inbezitneming  der  reeds  bekende  landen  door  de  Noordsche 
Compagnie  spoedig  te  verwachten  was,  verklaarde  deze  reeds 
dadelgk,  dat  zg  voornemens  was  verdere  ontdekkingstochten  te 
doen  om  de  tot  nu  toe  onbekende  streken  voor  hare  nering  in 
bezit  te  nemen.  Het  was  gemakkelijk  te  voorspellen ,  dat  de  com- 
pagnie, dns  meester  in  de  geheele  IJszee  en  tot  in  straat  Davis 
toe ,  weldra  feitelyk  het  monopolie  zou  verwerven  ook  voor  reizen 
ter  ontdekking  van  den  noordelijken  doortocht,  waartoe  zg  beter 
dan  iemand  in  staat  was,  omdat  zij  gemakkelgker  en  minder 
kostbaar  dan  alle  andere  Nederlanders  de  vaart  kon  volbrengen. 
Wat  erger  was ,  het  kon  den  schgn  hebben ,  alsof  de  Staten-Gene- 
raal  hunne  goedkeuring  aan  dit  monopolie  geschonken  hadden. 
Daarvoor  moest  gezorgd  worden:  de  regeering,  die  zelfs  aan  de 
zoozeer  bevooiTedite  Oost-Indische  Compagnie  het  monopolie  om 
de  IJszee  te  bevaren  uitdrukkelgk  geweigerd  had  om  zoodoende 
den  prikkel  tot  ontdekkingen  levendig  te  houden,  wilde  er  voor 
waken,  dat  ook  nu  de  omstandigheden  haar  op  nieuw  tot  het 
verleenen  van  voorrechten  gedwongen  hadden,  de  ondernemings- 
zucht  der  Nederlanders  niet  uitgedoofd  werd  en  eene  andere  be- 
voorrechte vereeniging  niet  de  voordeden  verkreeg,  die  aan  hare 
oudere  zuster  geweigerd  waren.  De  zaak  scheen  spoed  te  vereischen 
en  reeds  dadelijk  werd  dan  ook  het  ^depescheren"  van  het  octrooi 
der  compagnie  opgehouden  '). 

Ook  buiten  de  vergadering  der  Staten-Generaal  waren  deze 
bedenkingen  gerezen.  Isaac  Le  Maire ,  de  hardnekkige  tegenstan- 
der van  alle  monopolie ,  de  gevreesde  vijand  der  Oost-Indische 
Compagnie,  zag  dadelijk  het  gevaar  in,  dat  de  ondernemingen 
zijner  landgenooten  bedreigde.  Juist  was  hij  met  een  nieuw  om- 
vangrijk plan  bezig,  dat  beloofde  de  Oost- Indische  Compagnie 
door  de  ontdekking  van  eenen  nieuwen  weg  in  het  zuidwesten 
eindelgk  haar  monopolie  te  ontwiingen,  maar  de  zaak  was  toch 
niet  zeker  genoeg  dan  dat  hij  niet  alles  in  het  werk  zou  stellen 
om  zich  bij  mislukking  van  dit  plan  den  ouden  reeds  eenmaal 
beproefden  weg  door  het  noorden  open  te  houden.  Met  het  oog 
op  zijne  Austraalsche  Compagnie  en  op  het  pas  verleende  octrooi 
der  Noordsche  diende  hij  diiurom  weldra  bij  de  Staten  een  ver- 
zoekschrift in ,  waarbij  hij  ,  wars  van  alle  duurzaam  monopolie  ,  als 
belooning  zijner  moeite  zich  de  voordeelen  zijner  eventueele  ont- 


»)  R.  S.-r,.  27  Jun.  ir.u. 


165 

dekkingen  ten  minste  voor  eenige  jaren  bg  uitsluiting  trachtte  te 
bedingen  >).  Het  gevolg  was,  dat  de  Staten  den  27  Maart  1614 
wel  het  octrooi  der  Noordsche  Compagnie  nu  definitief  uitvaar- 
digden, maar  tevens  een  »generael  octroy"  verleenden  »voor  die 
geene  die  ei^nige  nieuwe  Passagien,  Havenen,  Landen  oft  Plaet- 
sen  souden  ontdecken/*  >Wy  verstaen,"  dus  spraken  de  Staten , 
»eerlijck  ,  dienstlijck  ende  profijtelijck  voor  dese  Landen,  ende  tot 
Torderinge  van  den  welstant  van  dien ,  oock  tot  onderhoudt  van 
het  Zeevarende  Volck  te  wesen ,  dat  die  goede  Lighesetenen  ver- 
weckt ende  gheencourageert  worden ,  omme  hen  te  employeren 
ende  verkloecken  in  *t  ondersoecken  ende  ontdecken  vande  Passa- 
gien,  Havenen,  Landen  ende  Plaetsen,  die  voor  desen  niet  ont- 
deckt  ofte  bevaren  zyn  gheweest ,  ende  is  by  eenige  Koopluyden 
ons  openinge  ghedaen ,  dat  syluyden  door  Godes  ghenadige 
hnlpe ,  met  diligentie ,  moeyten ,  periculen  ende  kosten ,  hen 
daer  toe  sulcks  vorhoopen  te  employeren,  dat  daer  van  goede 
vmchten  souden  staen  te  verwachten,  indien  onse  beliefte  ware, 
hen  te  octroyeren,  piïviligieren  ende  begenadigen,  dat  sy  die 
Passagien,  Havenen,  Landen  ende  Plaetsen,  by  henluyden  van 
nieuws  te  vinden  ende  ontdecken,  alleen  souden  mogen  bevaren, 
beseylen  ende  frequenteren  voor  ses  reysen  in  recomponse  van 
hare  kosten ,  moeyten  ende  periculen :  Met  interdictie  dat  niemant 
directelijck  ofte  indirectelijck  de  selvo  Passagien,  Havenen,  Landen 
ofte  Plaetsen  soude  mogen  bevaren,  beseylen  ofte  frequenteren, 
voor  ende  al  eer  die  eerste  ontdeckers  ofte  bevinders  der  solver, 
de  voorschreve  ses  reysen  souden  hebben  volbracht."  De  Staten- 
Generaal  dit  alles  »r|jpelijck  overgewogen  hebbende,  ende  bevin- 
dende het  voorschreve  voornemeji  voor  den  welstant  der  Veree- 
nichde  Landen  loffelijck,  eerlyck  ende  dienstelick,  Ënde  willende 
het  besoecken  voor  alle  ende  een  yegbelijck  vando  Ingesetenen  deser 
Landen  vry  ende  gemeen  maecken ,  wilden  allen  ende  een  yegbe- 
lijck vanden  Inghesetenen  der  Vereenichdo  Nederlanden  tot  het 
voorschreve  ondersoeck  noodigen",  en  »octroyeerden  ende  consen- 
teerden   daeromme,   dat  die  geene  die  eenige  nieuwe  Passagien, 


*)  Dat  Le  Maire  en  zijne  compagnons  van  de  Austraalschc  Compagnie  de  ver- 
soeken van  het  «generael  octroy*'  waren,  staat  vermeld  bij:  Bakhuizen  v.  d. 
Brink,  Iiaac  le  Maire,  in  :  Gids.  1865.  IV  p.  44.  Ik  heb  daarvoor  geen  bewijs 
gevonden,  maar  het  is  zeer  waarschijnlijk,  te  meer  omdat  zich  in  de  verzame- 
ling  sNoordsehc  togten"  (1.  R-A.)een  afdruk  van  het  »gencrael  octroy"  bevindt , 
waarop  met  eene  hand  van  dien  tijd  geschreven  is :  ^Austraelsse  Compaignie."  — 
0*Callaghan  (Hist.  of  New-Netherland.  I  p.  69)  schrijft  het  vragen  van  het 
octrooi  toe  aan  de  handelaars  op  Nienw-Nederland ,  waaronder  trouwens  waren 
Jan  Clemensz.  Kies  e.  a.  Hoomsche  kooplieden,  die  leden  waren  van  Le  Maire*i 
compagnie.  (0'Callaghan  l.  e.  I  p.  74 )  —  De  R.  S.-O.  27  Maart  1614  spreken 
slechts  van  «verscheiden  Conpluijden ,  Ingesetenen  vande  Vereenichde  Provineiön." 


166 

Hayenen,  Landen  ofte  Plaetsen  voortaen  sou  outdecken,  hy  de 
selve  alleenlijck  sou  bevaren  ofte  doen  bevaren  voor  vier  rejsen, 
sonder  dat  jemant  anders  directelijck  ofte  indirectelgok  de  selve 
nieuwe  ontdeckte  ende  gevonden  Passagien,  Havenen,  Landen 
ofte  Plaetsen  sou  mogen  uytte  Vereenichde  Landen  besejlen, 
bevaren  ofte  frequenteren,  voor  dat  den  eersten  bevinder  ofte 
ontdecker  de  selve  vier  reysen  selfs  sal  hebben  ghedaen ,  ofte  doen 
doen ,  op  peyne  van  confiscatie  vande  Schepen  ende  goederen  daer 
mede  daer  jegens  sou  worden  gheattenteert ,  ende  een  mulcte  van 
vgftich  duysent  Nederlandtsche  Ducaten  ten  profyte  vande  voor- 
schreve  Bevinder  ofte  ontdecker.** 

Tegenover  de  voorrechten  aan  de  Noordsche  Compagnie  ver- 
leend werden  dus  andere  voordeden  uitgeloofd ,  die  het  aan  ieder 
vrijstond  te  verkrijgen.  Ieder  oogenblik  kon  er  nu  een  mededinger 
voor  de  bevoorrechte  vereeniging  opstaan,  en  om  misverstand 
tusschen  de  wedijverende  lichamen  te  voorkomen,  bepaalden  de 
Staten-Generaal  nu  reeds  dadolgk,  »dat  sy  by  dosen  niet  en 
verstonden  eenige  prejuditie  ofte  verminderinge  te  doen  aen 
hunne  voorgaende  Octroyen  ende  Goncessien.  Ende  soo  verre  in 
ofte  ontrent  een  tgdt ,  ofte  in  een  Jaer ,  een  ofte  meer  Compag- 
nien  sulcke  nieuwe  Passagien,  Landen,  Havenen  ofte  Plaetsen 
vonden  ende  ontdockten,  dat  de  selve  te  samen  dit  Octroy  ende 
Privilegie  souden  genieten.  Ende  in  gevalle  eenige  ghcschillen  ofte 
differenten  desen  acngaende  ofte  andersints  uyt  dese  hunne  Con- 
cessie quamen  te  rijsen  ofte  ontstaen,  souden  de  selve  by  haer 
Ho :  Mo :  worden  gedecideert ,  waer  naer  hem  een  yegelgck  sou 
hebben  te  reguleren."  •) 

De  maatregel  bleek  de  Noordsche  Compagnie  tot  krachtsin- 
spanning te  prikkelen;  bevreesd  voor  de  steeds  dreigende  mede- 
dingers deed  zij  alle  moeite  om  hen  te  voorkomen,  en  in  de 
eerste  jaren  van  haar  bestaan  deed  zij  zelfs  ernstige  pogingen 
om  van  hare  gunstige  positie  gebruik  te  maken ,  ten  einde  den 
langgezochten  doortocht  naar  Oost-IndiU  te  vinden.  Reeds  in 
1613  kan  men  het  er  voor  houden ,  dat  de  Amsterdamsche  reeder s 
op  de  walvischvangst  hetzy  door  de  schepen  van  Van  Muyden, 
hetzy  door  eene  afzonderlijke  onderneming  getracht  hebben  de 
noordpool  te  bereiken.  In  hun  request  aan  de  Staten-Generaal , 
waarbg  zg  octrooi  verzochten,  beroemden  dezen  zich  toch,  »dat 
sy  de  alder  eerste  waeren  die  uyt  dese  Landen  soo  verre  om  de 
Noort  aengevangen  hadden  te  varen  ofte  te  seylen ,  met  toerustinge 
van  eene  quantiteyt  Schepen,  alwaer  noyt  Christen  Men- 
schen  ontrent  hadden  gheweest,  Jae  dat  sy  hadden 
ghepasseert  drie-en-tachentich  graden,  blgckende  by 


•)  Gr    PlM-ael-boirk.   1   p.  563—06    —   K    S -<;.  27   Mnarl   IfiU. 


167 

seeckere  Caerte  ende  bewijs  onder  de  Supplianten  berustende, 
alwaer  hare  Schepen  ghevonden  hadden  eene  ruyme  Zee,  sonder 
Ys,  vlack  Weylandt,  met  Gras-etende  Gedierten,  ende  aldaer  aen- 
den  Zee-kant  ende  daer  omtrent  ghevangen  eene  quantiteyt  Wal- 
visschen.  Walrussen  ende  andere  Visschen/*  *)  Het  komt  m^' 
echter  waarschgnlijk  voor ,  dat  deze  opgave  van  de  bereikte  hoogte 
overdreven  is.  Nergens  elders  blijkt,  dat  er  in  1613  door  Van 
Tweenhuysen  c.  s.  schepen  ter  ontdekking  zijn  uitgezonden  en  het 
verhaal  van  de  »  ruyme  Zee  sonder  Ys"  en  het  >  vlack  Weylandt  met 
Gras-etende  Gedierten",  waar  men  aan  den  zeekant  walvisschen 
en  walrussen  ving,  wijst  te  duidelijk  op  de  bekende  reis  van 
Van  Muyden,  die  Spitsbergens  westkust  bezocht,  dan  dat  men 
eene  afzonderljjke  ontdekkingsreis  ten  noorden  van  dat  eiland, 
waar  zooals  bekend  is  het  zoogenaamde  westys  weldra  allen 
verderen  doortocht  belet,  zou  behoeven  aan   te  nemen. 

Maar  zoodra  de  Noordschc  Compagnie  haar  octrooi  verkregen  had, 
namen  de  ontdekkingsreizen  een  aanvang.  Aangevuurd  door  de  me- 
dewerking der  Staten-Generaal  besloot  de  vereeniging  een  tocht  te 
doen  ondernemen  naar  het  noorden  om  den  doortocht  naar  Oost- 
Indië  te  zoeken.  Overeenkomstig  met  de  toen  heerschende  denk- 
beelden omtrent  den  weg  recht  naar  de  noordpool  werd  daarheen 
de  steven  gewend.  Twee  schepen,  »de  goude  Cath"  van  Amster- 
dam, kapitein  Jan  Jacobsz.  May  '),  en  >den  Orangienboom"  van 
Enkhuizen ,  kapitein  Jacob  De  Gouwenaer ,  vertrokken ,  met  de  Ne- 
derlandsche  walvischvaarders  naar  Spitsbergen  gezeild ,  in  het  begin 
van  Juli  uit  Fairhaven  *).  Tüsschen  Groenland  en  Spitsbergen  door 
zette  men  koers  naar  het  noorden.  Over  den  uitslag  der  reis  bewaren 
de  reeders  het  stilzwijgen ,  maar  wij  bezitten  een  bericht  van  een 
nog  geloofwaardiger    getuige:  op  een  der  schepen  was  stuurman 


*)  Zie  het  octrooi  der  Noordsche  Compagnie.  (Gr.  Placoetb.  I  p.  669.)  —  De 
ifCorte  Deductie  ende  Remonstrantie"  der  N.  C.  van  1624  (Noordiche  toglen. 
4.  Loop.  N.  C.  K.-A.)  verhaalt,  dat  „\n  den  Jarc  1611  (lees  1612)  eenige  Sche- 
pen geeqnipeert  ende  na  de  voorszeide  oosten  (van  Spitsbergen)  wtgesonden  syn, 
de  welcke  na  veele  zeijlens  ende  menichfuldige  periculen  van  ijs  storm  ende  an- 
ders de  selve  coaten  aengedaeu  hebben  ende  nijet  alleene  nader  besocht  maer 
soowel  in  dat  selve  jaer  als  eenige  navolgende  het  Landt  eene  goede  streeck 
langs  om  de  noort  verder  als  oijt  te  vooren  hebben  opgedaeu  ende  beseijU." 

*)  Jan  Jacobsz  May  wordt  nog  in  1623  als  kapitein  op  een  Nederlandsch 
oorlogschip  genoemd  bij:  Wasscnaer,  Ilist.  verh.  Vfol.  66,67.  —  In  1622  bracht 
hij  in  dienst  der  admiraliteit  van  het  Noorderkwartier  een  Fransch  schip  op. 
(Zie  o.  a.  R.  S.-G.  16  Dcc.  1622,  10  Apr.  1623.)  —  Vgl.  over  hem  en  zynen 
broeder  Cornelis  nog:  Wassenaer,  Hist.  verh.  XI  fol.  112.  —  0'Callaghan.  Hist. 
of  New-Netherland.    I  p.  72 ,  73 .  86 ,  99. 

*)  Fothcrbye,  A  Voyage  of  Disconerie  to  Greenland.  Anno  1614,  bij:  Purchas, 
Pilgrimes.  III  p.  7-^3. 


168 

Mr.  Joris  Carolus  van  Enkhuizon.   Deze  kundige  zeeman ,  op  wien 
de  mantel  van  Barendsz.  gevallen  was ,  scbynt  zich  nanw  aan  de 
Noordsche    Compagnie    verbonden    en   haar  krachtig  g^teund  te 
hebben    bg    hare    eerste    ontdekkingsreizen.     Beeds  toen  was  hg 
een    ervaren    zeeman.     Na   in   het  beleg    van   Ostende  een  been 
verloren  te  hebben  schijnt  h^  zich  op  de  stuormanskunst  ioege* 
legd   te    hebben.     Lange  jaren  had  hij  toen  in  dienst  der  Oost- 
Indische  Compagnie  in  de  gevaarlyke  wateren  van  den  Indischen 
archipel    verkeerd,    en    nog   lang  zou  hij  op  zgne  talrgke  reiien 
in  de    Earopeesche    wateren    een.  schat    van    kennis   verzamelen. 
Eindüiyk    toen    hem     »syne   jaren     ende    impotentie    eenighsins 
beletten/'  zette  hjj  zich   als   leermeester  der   stunrmanskimBt   te 
Amsterdam    neder  en  bij  de  uitgave  van  zgn  >  Nieuw  vermeerde 
Licht   ende  Vierighe  Colom  des  grooten  Zeevaerts"  in  1634    kon 
hij  toen  getuigen,  dat  hij  alle  peilingen ,  opmetingen  on  teekenin- 
gen  der  Earopeesche  stranden ,  die  dit  uitgebreide  kaartboek  be- 
vatte,   mededeelde  >niet  uyt    het  verhael  van  andere,  maer  njt 
syn  eyghen  observatien  ende  byweesen"  ').  Onder  die  »  observatien** 
is  er  eene ,   die  over  het  resultaat  der  reis,  die  wg  bespreken ,  een 
merkwaardig  licht  verspreidt.     »Het  landt  van  Out-Groenlandt" 
(d.  i.  het  zuideljjkc  gedeelte  van  Groenlands  oostkust) ,  zegt  Caro- 
lus,   »by    Noorden  Yslandt,  streckende  Zugdtwaert  tot  de  Caep 
ofte  Staten  Hoeck,  ende  dan  om  den  Hoeck  voorzeid  langhs  het 
Fretum  Davids  ende  in  do  grootc  binnen  Zee ,  rontsom  is  altemael 
vast  lant,    ende    is  al  oen  sclve  landt  aen  America  vast,    zynde 
tot    by    Noorden    ende  Noordoost  van  Yslandt  af,    soo  *t  anders 
niet  aen  Spitsberghen  vast  en  is,  twelck  ick  niet  gheloove,  ver- 
mits de  stroomen  langhs  Spitsbergen  al  uyt  den  Noorden  comen, 
dit    heb    ick    bevonden    inden  j  are  1614  doen  ick  soo 
verre  om  de  Noord  was  tot  op  S'i  gr  aden  *),  alwaer  ick 
ghesien  heb  dat  alle  de  ebben  om  de  Noord  liepen,  daerom  ver- 
moede   soo    daer    een    deurgang    om  de  Noord  te  vinden  is,  soo 
moet  men  die  dat  henen  soecken ,  of  hy  noch  bekent  sal  worden 
is  Godt  bekent,  (Tck  hope  jae.)"  >)    Reeds  uit  het  medegedeelde 
blijkt,    dat    de    expeditie  wel  hoop  had  den  doortocht   te  vinden 
en    hot    zelfs    tot  zeer  ver  in  het  noorden  bracht,  maar  dat  het 
doel    der  reis  niet  bereikt  werd  •).  Reeds  don  9  Augustus  passeer- 
d«'n    do  twee  schepen  dan  ook  de  noordwestpunt  van  Spitsbergen  op 

»)  ('arolu» ,  liet   nii'uw  virnnpcrdo  Licht  drs  Zoevacrts.  Opdr.  p.  2. 

*)  lil  de  o|MlrAcht  vau  boveiiffmicld  kaartboek  verhaalt  (.'arolui,  dat  hij  eea< 
maal  „in  de  Wcvumih  tot  up  de  huoghde  van  S'i  graden  als  Stuerman*'  was.  Waar- 
schijnlijk heef\  ook  dit  bericht  op  de/e  reis  betrekking,  al  kcDnen  w^  de d  naam 
i^Weygats*'   voor  dczc  lee  van  elders  uiet. 

•)  Carolus,   Het  nienw  vermeerde  Licht   des   Zeevjierts    p.    147. 

*;  Zie  over  dez-  reis:  H.  S.-(i.  Itj  Juu.   1615. 


169 

hunne  temgreis  *).  Toch  was  deze  tocht  voor  de  Noordsche  Com- 
pagnie voordeeliger  dan  eenige  volgende :  onderweg  ontdekte  men 
toevallig  het  afgelegen  Jan  Mayen-eiland ,  eene  ontdekking  voor 
de  compagnie  van  onberekenhaar  belang,  maar  door  haar  aan- 
vankelgk  niet  gewaardeerd  *).  Ik  hoop  aan  het  einde  van  dit 
hoofdstuk  op  deze  ontdekking  terug  te  komen. 

Spoedig  na  zijne  terugkomst  in  het  vaderland  wendde  Carolus 
zich  tot  de  Staten -Generaal  en  wekte  hen  tot  eene  nieuwe  onder- 
neming van  landswcge  naar  het  noorden  op.  Hij  bood  zijne  dienst 
aan  »omme  met  yver  tallen  tyden  opt  comandement  van  hare 
Ho :  Mo :  noch  voirder  ondersoeck  te  doen."  Zijne  moeite  was 
echter  vruchteloos.  Wel  legden  de  Staten-Generaal  hem  tot  beloo- 
ning van  zgnen  ijver  en  in  aanmerking  van  zijne  vroegere  diensten 
de  som  van  /  72  eens  toe  »tot  eene  vereeringe",  maar  tevens 
verklaarden  zij,  »dat  hare  Ho:  Mo:  voirder  egheen  costen  meer 
en  begeerden  te  doen  tot  last  van  het  lant,  om  de  voorszeide 
passage  te  doen  ondersoecken ,  toelatende  sulcx  te  doen  die  Coop- 
luyden  ende  andere  die  de  prys  op  het  vinden  vande  voorszeide 
passage  gestelt  sullen  begeerte  hebben  te  winnen  ')."  Geluk- 
kiger slaagde  Carolus  bij  de  Noordsche  Compagnie.  De  vereeni- 
ging  toonde  zich  de  hulp  der  Staten  waardig,  en  was  bereid 
om  de  vrgzinnige  politiek  der  regecring  in  de  hand  te  werken. 
Ook  in  1615  maakte  zij  zich  dus  tot  eene  ontdekkingsreis  gereed, 
ditmaal  echter  volgens  een  nieuw  plan.  In  het  begin  van  dit 
hoofdstuk  heb  ik  er  op  gewezen,  dat  de  ontdekkingsreizen  der 
Ëngelschen  zich  in  de  laatste  dertig  jaren  bijna  altijd  naar  het 
noordwesten  richtten.  Nederland  bad  lang  de  oude  wegen  door 
het  noordoosten  boven  de  andere  verkozen;  eerst  toen  alle 
pogingen  vergeefs  bleken  gaf  zij  die  richting  voor  langen  tijd  op. 
Wij  zagen,  dat  reeds  in  1613  eene  Nederlandsche  expeditie  da- 
delgk  naar  het  noordwesten  uitgezonden  werd,  natuarlyk  was 
het  dat  eene  compagnie ,  aan  wier  hoofd  een  handelaar  op 
Nieuw-Nederland,  Lambert  Van  Tweenhuysen  •),  stond,  dien  weg 

')  Fotherbye,  A  Voyage  of  Discoucrie  to  Greciiland.  Anno  1614,  bij:  Pur- 
ehaf, Pilgrimes.  III  p.  725. 

*)  Req.  der  N.  C.  aan  de  Stn.-Gen.  dd.  29  Aug.  1615,  in:  Noordsche 
togten.  8.  Ontdekking  Tan  Jan  May  en -eiland.  R.-A.  —  Dat  het  eiland  op  dezen 
tocht  naar  de  pool  ontdekt  werd,  blijkt  voldoende  uit  den  naam  „Mr.  loris 
EyUnt,"  dien  Carolus  met  vergefelijke  ydelhcid  daaraan  geefl  op  de  kaart  van 
Groenland  in  z|jn:  Nieuw  vermeerde  Licht  des  Zeevaerts. 

•)  R.  S-G.  16  Jan.  1615. 

•)  Wasicnacr,  Ilist.  vcrh.  IX  fol.  44.  -  O'Callaghan ,  Hist.  of  New-Nether- 
land.  I  p.  74.  —  Ook  de  bewindhebbers  der  N.  C.  Samnel  God  ia  bezat  land  in 
Nieaw-Nedcrland.  (O'Callaghau  1.  c.  I  p.  121 ,  125.  479.)  Adriaan  VanderDonck 
noemt  de  N.  C.  in  verband  met  de  eerste  reizen  naar  Nieuw-Nederland.  (0*Cal- 
Ughan  1.  e.  I  p.  29.) 


170 

niet  ondoorzocht  zou  laten.    Ook  was  het  daarheen ,  dat  de  Noord- 
sche  Compagnie  verder  hare  meeste  ontdekkingsreizen  richtte. 

Den  2  April  1615  kwam  in  de  vergadering  der  Staten-Gene- 
raal  het  plan  dor  compagnie  ter  tafel ;  hare  schepen  wareu  reeds 
gereed  om  ter  ontdekking  uit  te  zeilen.  De  Noordscho  Compagnie 
beoogde  mot  deze  reis  niets  minder  dan  b^  noorden  om  naar 
China  te  varen  en  om  de  Kaap  de  Goede  Hoop  terug  te  keeren  '). 
Weinige  weken  voordat  Jaques  Le  Maire  langs  het  zuidwesten 
eene  reis  om  de  wereld  begon ,  vertrok  dus  eene  andere  expeditie 
met  hetzelfde  doel  en  »omme  te  soecken  ende  ontdecken  zeekre 
nyeuwe  landen  liggende  int  noortwesten**  uit  de  Nederlandsche 
zeegaten.  Maar  de  geest ,  die  de  bewindhebbers  der  Oost-Indische 
Compagnie  bezielde,  —  een  geest,  waarvan  Le  Maire  in  het  vol- 
gende jaar  do  treurige  uitwerkselen  zou  ondervinden,  —  was 
aan  de  Noordsche  Compagnie  te  goed  bekend  dan  dat  zg  zich 
niet  vooraf  van  de  medewerking  der  Sta  ten-Generaal  zou  ver- 
zekerd hebben.  Voorzichtiger  dan  de  bekende  mededinger  der 
Oost-Indische  Compagnie  verzochten  de  bewindhebbers  vooraf 
van  de  regoering  eene  akte,  dat  het  den  schepelingen  geoorloofd 
zou  zijn  op  hunnen  terugtocht  de  havens,  die  onder  het  octrooi 
der  Oost-Indische  Compagnie  begrepen  waren ,  aan  te  doen.  Maar 
hooren  wij  hen  zelven.  >De  Bewinthebberen  vande  geoctroy eerde 
compjignie  vande  Noordersche  quartieren  gheeuen  reuerentelyck 
te  kennen',  dus  heet  het,  »dat  zij  geresolveert  sijn  eenighe  schee- 
pen weederom  te  seijnden  tot  het  ondersoucken  vande  passagien 
bij  noorden  naer  China  ende  Catbaij ,  Welcke  Schei>en  nu  eerst- 
diiechs  sullen  gereet  sijn  om  in  Zee  te  loopen,  ende  dewijlc  dat 
onseeker  is,  offschoon  de  zelue  passage  werde  ontdeckt,  dat  het 
doenlijck  sonde  wcesen  met  de  Scheepen  de  selue  wech  wederom 
te  keeren ,  maer  dat  zij  souden  genootsaeckt  zijn  te  passeeren  de 
Cabo  de  Hona  Esperantie  ofte  d'engte  van  Magalanes,  ende 
ouersulcx  gedwongen  *t  zij  om  ververssinge  van  water,  victualie 
ende  anderssints  aen  te  doen  oenige  landen  In  Oost-Indien,  de 
welcke  hun  bij  de  Scheepen  vande  Oost-Indische  Compagnie 
aldaer  weeseude  soude  mogen  werden  belet,  soo  keeren  sij  sup- 
plianten hun  tot  uwe  H.  M.  deselue  ootmoetlelijck  biddende  te  ver- 
leenen  acte  op  dat  de  voornoemde  Scheepen  ouverhindert  de  voors- 
seide  passage  souden  mogen  doen  ende  de  versseide  Landen  frc- 
qui'nteeren,  op  dat  sulcken  goeden  aengeuangen  werck  in  geener 
Manieren  werde  verachtert."  *)    De  Stuten-Generaal  oordeelden  het 


•)  K.  S.-G.  2  April   1015. 

*)  Kcq  der  N.  ('.  aan  de  Stn.-Ocn.  dd.  2  Apr.  1615,  in:  Noord»che  togtro. 
4.  Loop.  N.  C.  1616—84.  R.-A.  — -  Akte  voor  de  Noortsche  ComiMgnie , 
dd.  2  April  1615.  (Gr.  Placactb   I  p.  671  ,  72.) 


171 

verzoek  »in  reden,  billickheyt  ende  equiteyt  ghefandeert ,"  en 
als  altijd  gunstig  voor  het  zoeken  van  den  noordelijken  doortocht 
gestemd,  verleenden  zij  dadelijk  de  verlangde  akte  '),  ja  toen 
de  compagnie  den  11  Mei  nog  een  jacht  ter  leen  vroeg  om  de 
reis  te  maken,  besloten  de  Staten- Generaal  onmiddellijk  »alsoo 
de  saecke  haeste  vereyschte  ende  faveur  meriteerde  ,'*  dat  de  Am- 
sterdamsche  admiraliteit  met  de  supplianten  zou  onderhandelen 
om  hun  het  verlangde  te  leenen  zoo  *s  lands  belang  dit  toeliet  *). 
Kort  daarop  vertrok  werkelijk  een  jacht,  door  de  Noordsche 
Compagnie  uitgezonden ,  naar  het  noordwesten.  Het  zeilde  straat 
Davis  in  en  kwam  tot  de  vóór  dien  tijd  daar  nog  niet  bereikte 
hoogte  van  80"  NB.  *)  Ook  over  deze  merkwaardige  reis  van 
Nederlanders,  die  een  jaar  vóór  Bylot  en  Baffin  nog  verder 
dan  dezen  in  het  noordwesten  doordrongen,  heeft  ons  Joris 
Carolus  naar  ik  meen  eenig  bericht  nagelaten.  In  zijn  boven 
vermeld  kaartboek,  dat  voor  de  kennis  der  noordelijke  stre- 
ken zoo  groot  gezag  had ,  dat  daaruit  alle  latere  Nederlandsche 
kaartenmakers  naar  het  schijnt  bijna  zonder  uitzondering  ge- 
put hebben,  verhaalt  hij  ons  nauwkeuidg  de  strekking  van  de 
oostkust  van  straat  Davis  tot  op  71'.  >Dan  cryght  men,"  dus 
gaat  hij  voort,  »een  groote  ruyme  Zee  Noord- west  op  gaende 
ende  also  weder  Noord waert  rontsom  nae  't  Oosten  toe  loopende , 
ende  dan  weder  Zuydwaert  tot  de  voorszeide  enghte  (nam.  straat 
Davis.)  Deze  zee  loopt  sooverre  Noord waerts  tot  79  graden, 
maer  is  achter  dicht  ende  vast  landt  met  Inwycken  ende  Rivieren, 
daer  een  groote  menichte  van  ys  gegenereert  wordt,  dat  allens- 
kens  met  de  groote  afwatering  deur  het  nauwe  van  de  Straet 
inde  Noord-zee  comt  dryven  langhs  beyde  custen  henen  tot  in 
Terra  Nova,  alwaer  ick  een  menichte  hebbe  sien  dry  ven  tot  in 
de  groote  Baye  van  S.  Laureyns  achter  ende  bewesten  Terra 
Novam."  •)  Hot  komt  mij  weinig  twijfelachtig  voor,  dat  Carolus 
deze  ervaring  op  de  hierbesproken  reis  van  1615  heeftopgedaan: 
de  gevolgde  koers ,  de  bereikte  hoogte  stemmen  nagenoeg  overeen 
met  het  van  elders  bekende;  Carolus  was  volgens  zijne  eigene 
getuigenis   slechts    driemaal    hoog    in    het  noorden  on  wij  weten 


»)  R.  S.-G.  2  April  1615. 

•)  R.  S.-O.  11  Mei  1615.  —  De  N.  C.  had  hierbij  het  fwg  «p  het  oorlogs- 
jacht  «de  Craen ."  bekeud  door  zijuc  rein  in  1611  met  May.  De  admiraliteit 
toonde  zich  wel  genegen  dit  schip,  dat  niet  goed  voer,  aan  de  compagnie  te  ver- 
koopen,  maar  zij  weigerde  het  te  leenen.  (Resol.  Adm.  Amst.  13,  14  Mei  1615.) 
De  cooipagnic  wilde  echter  den  koop  natnurlijk  niet  sluiten  ,  en  den  18  Juni  werd 
«de  ('raen*'  verkocht  aan  Pietcr  Evertsz.  Huift  voor  ƒ  2900.  (Resol.  Adm.  Amst. 
26  Aag.  1614.  5.  12.  18  Juni  1615.) 

•)  R.  S.-G.  26  Nov.  1616. 

*)  Caroloi,   Het  nieuw  ?crmeerde  Licht  des  Zee-vaerts.  p.  148. 


172 

dat  ven  dier  reizen  reeds  in  1614  had  plaatsgehad ;  eindelgk 
het  staat  vast,  dat  hi}  met  de  Noordsche  Compagnie  nauw  ver- 
bonden was  en  in  1614  en  1617  in  haar  dienst  reizen  deed.  Wg 
kannen  dus  nagaan ,  dat  de  expeditie  langS'  beide  zgden  van  straat 
Davis  en  van  de  toen  nog  onbezeilde  Baffius-bay  een  doortocht 
trachtte  te  vinden  *)  on,  toen  zij  dien  niet  vond,  ouder  gewoonte 
haar  geluk  in  den  handel  met  de  inlanders  beproefde.  Immers  Carolus 
toont  zich  met  de  bewoners  der  kust  goed  bekend:  zgn  oordeel 
over  hen  luidt  zeer  ongunstig.  »De  Inwoonders  van  dit  Landt 
aen  beydo  zyden  van  de  Straet,"  dus  verhaalt  hg  verder  *), 
>zyn  alte-samen  Heydenen  ende  wilde  Menscheneters.  Men  moet 
haer  schoon  semblant  niet  ghelooven,  al  wat  sy  vermanghelen 
willen ,  dat  langhen  sy  op  haer  riem ,  daer  sy  haer  cano  met 
voort  roeyen,  sy  en  vertrouweu  niemant,  daerom  zyn  sy  oock 
niet  te  betrouwen,  men  moet  hem  wei  wachten  van  aen  landt 
te  loopen ,  ten  sy  dat  ghy  wel  op  u  hoede  syt  met  een  goet 
musquet :  waut  sy  vraghen  niet  veel  nae  een  sabel ,  want  men 
comtse  800  nae  niet:  macr  sy  connen  u  treffen  met  hare 
boghen  ende  slingers,  macr  als  sy  sien  datter  een  ter  neder 
ghovelt  wordt  met  een  musquet ,  soo  loopen  d  ander  te  lande- 
waert  in  int  gheberghte  daer  sy  haer  onthouden.*'  Dus  te- 
leurgesteld keerden  de  reizigers  terug:  straat  Davis  uitgezeUd 
bereikten  zij  een  groot  land,  zich  uitstrekkende  van  57*  tot  53* 
Nli.  ^twelck  men  beraemde  te  wesen  ten  zuyelycxsten  van 
Fretum  Davits."  Dit  land,  dat  niets  anders  zijn  kan  dan 
de  reeds  lang  bekende  kust  van  Labrador,  werd  door  hen  dus 
waarschijnlijk  voor  een  nieuw  ontdekte  streek  gehouden.  De 
schepelingen  gingen  aan  land  en  namen  in  naam  der  Staten-(rü- 
neraal  plechtig  bezit  daaivan  door  het  planten  der  wapens  van 
H.  H.  M.  Aan  een  kaap  op  de  kust  gaven  zij  den  naam  van 
een  der  bewindhebbers  van  de  Noordsche  Compagnie  en  noemden 
ze  >Tweenhuysens-hoeck."  •).     De  compagnie  haastte  zich  na  de 


*)  Van  do  aanwezigheid  van  Joris  Carolus  op  deze  reii  dras^en  dr  onde  kuur- 
Irn  nog  de  sporen.  In  navolging  van  Carolus  zei  ven  nf>cnicn  vele  oude  Neder- 
laiidschc  kaarten  aan  (iroenlands  westkust  op  61<*  de  namen:  «Mr.  Joris  hoeek'* 
en  i,Mr.  luris  Bay."  In  den  omtrek  vindt  mtm  daar  uog  de  Nederlaudsche  na- 
men: Siutetihoerk,  Mauritii  Bay.  Wapo u berge u ,  (Jaop  Mael^on  en  Wilde  Imiv  (MS. 
kaart  v  Carolus.  K.-A.  -  Kaarten  van  Groenland  in  den  atlas  van  Goos  en 
bij:  Zorgdrager,  (troenl.  vis»eh.  p.  71);  ook  dezen  zou  ik  geneigd  zijn  tot  deze 
reit  terug  te  brengen,  de  naam  van  Maurits  van  Nassau  wijst  toch  op  ecue  reis, 
die  voor  1625  moet  plaatsgehad  hebben  en  ook  de  bekende  Fran9ois  Maelson, 
een  der  ijverigste  bevorderaars  der  reis  van  1594,  zal  hut  jaar  1615  wel  niet 
zeer  lang  overleefd  hebben. 

*)  Carolus,  Het  nieuw  vermeerde  Licht  des  Zee-vaerts.  p.  147. 

*)   Deze  mam  komt  Toor  op  de  gcteekcnde  kaart  van  Joris  Carolui  Tan  16M 


173 

tmrogkomst  van  het  jacht  in  November  volgens  het  »generael 
ootroy*'  eene  akte  aan  te  vragen ,  dat  zg  de  ontdekkers  waren  van 
het  betreden  land.  De  Staten-Generaal  vervielen  in  dezelfde 
dwaling  als  de  bewindhebbers  en  de  akte  werd  verleend  *). 

Hoe  weinig  praktische  resultaten  de  groote  reis,  door  Carolns 
en  de  zgnen  volbracht ,  ook  had  opgeleverd ,  z^'  had  den  Nederlan- 
ders de  overtuiging  geschonken,  dat  daar  althans  de  gewenschte 
doortocht  naar  het  verre  Indië  niet  te  vinden  was.  Carolus 
verzekerde  later  zonder  aarzelen,  dat  de  >deurgangh  daer  veel 
treffelgcke  Zeevaerders  naer  ghesocht  hebben  maer  te  vergeefs** 
niet  bestond  *).  Nieuwe  pogingen  schenen  vruchteloos,  nu  eene 
zoo  volhardende  bemanning  geleid  door  een  stuurman  als  Carolus 
niet  geslaagd  was.  Nog  slechts  éen  enkele  weg  bood  dus  aan  do 
Noordsche  Compagnie  kans  op  het  bereiken  van  haar  doel:  lager 
in  het  noordwesten,  waar  Frobisher  en  Hudson  gehoopt  had- 
den eene  zeeëngte  te  vinden ,  was  nog  veel  ondooi*zocht ;  niemand 
had  van  daar  nog  zulke  zekere  en  teleurstellende  berichten  mede- 
gebracht als  Carolus  omtrent  straat  Davis.  Daarheen  moest  dus 
de  steven  gewend.  Onvermoeid  toog  de  Noordsche  Compagnie 
weder  aan  het  werk :  in  het  voorjaar  van  1616  had  zg  eene  nieuwe 
expeditie  gereed,  die  den  laatsten  weg  zon  onderzoeken.  Het  jacht 
^den  Orangienboom**  van  Amsterdam,kapitein  Willem  Jansz  •),  ver- 
trok van  Jan  Mayen-eiland ,  waar  dit  jaar  de  walvischvangst  voorna- 
melgk  gedreven  werd,  stevende  benoorden  IJsland  langs,  omzeilde 
Ghroenlands  zuidpunt  en  kwam ,  straat  Davis  overstekende ,  aan 
^het  westlant  van  fretum  davits,"  d.  i.  het  tegenwoordige  Cum- 
berland-island.  Daar  werd  waarschijnlijk  in  Probisher-straat  naar 
den  doorgang  gezocht,  die  daar  niet  te  vinden  was,  misschien 
Hudsons-straat  en  baai  bezeild  *),  maar  het  eenige  resultaat  der 


(R.-A.  Vgl.  De  Jonge,  Opkomst,  p.  81  Xoot  2.  Üe  kaart  is  vlg.  de  R.  S.-G. 
10  Apr.  1626  uitgegeven.;  Het  komt  mij  niet  twijfelachtig  voor.  dat  men  dien  tot 
dexen  tocht  moet  terugbrengen.  In  den  omtrek  van  Tweenhuysens-hoeck  bevin- 
den lich  nog  op  de  kust  van  Labrador  de  volgende  Hollandsche  namen:  Cardi- 
naels-hoed,  H oy bergen  ,  Swarte  hocck  ,  Twee  rode  eylanden ,  Steylhoeck  ,  Ganse- 
bay ,  Vastlant ,  Slapershaven ,  Noothaven  ,  Claptmuts-bay,  Orangebay ,  Hollandt- 
iche  bay,  Schildpadds-eyland  ,  Sadel-eyland ,  Vossen-eyland  ,  Syboldshoeck ,  Zuydt> 
ootthoeck,  Warderhoeck,  Anthonis  ofte  Cameelshoeck ,  Lage  hoeck,  ^schoon  eylant 
en  Jacob  Wendelshaven.  Waarschynlijk  zijn  ook  deze  namen  op  de  reis  van  1615 
gegeven.  (Zie  ook  de  atlassen  van  J.  Danckers  ,  P.  Goos  en  N.  Visscher  uit  de 
tweede  helft  der  zeventiende  eeuw.) 

»)  R.  S.-G.  26  Nov.  1615. 

•)  Carolui.  Het  nieuw  vermeerde  Licht  des  Zee-vaerts.  p.  147. 

•)  ÏQstr.   T.  de    Stn.-Gen.   voor    .Schrobop  dd.  23  Mei  16-16,  in:  Noordsche 
tngten.  4  Loop.  N.  C.  R.-A. 

•)  Ik  ion  dit  opmaken  uit  de  op  het  R.-A.  aanwezige  kaart  der  noordelijke 
Itreken  tutacheii  Hudions-haai  en  IJsland ,  door  Joris  Carolus  in  1626  vervaar. 


174 

reis ,  toen  het  jacht  in  November  in  het  vaderland  terugkwam , 
was  t  dat  men  een  land  op  de  westkust  van  straat  Davis  tasseben 
GO*"  en  66'  NB.  had  verkend  en  betreden.  Men  had  daar  met 
de  inwoners  gesproken  en  van  het  land ,  Statenland  genoemd ,  in 
naam  der  Staten- Generaal  met  het  planten  hnnner  wapens  bezit 
genomen  <).  Evenals  de  ontdekking  van  het  jaar  1615  werd 
ook  Statenland  volgens  het  >generael  octroy"  voor  vier  jaren 
onder  het  octrooi  der  Noordsche  Compagnie  begrepen  *),  zonder 
dat  het  blijkt,  dat  daarom  de  vereeniging  zich  ooit  op  het  ver- 
keer met  die  verre  gewesten  heeft  toegelegd  •). 

Toen  dus  ook  deze  tocht  naar  het  verre  westen  den  zoo  gewensch- 
ten  doortocht  naar  Oost-Indi($  niet  had  doen  ontdekken ,  verflanwde 
bij  de  Noordsche  Compagnie  de  lust  naar  het  zoeken  daarvan  voor 
geruimen  tgd  *).     De  weg  langs  Novaya-Zemlya  was  reeds  vroe- 


digd ,  waarop  hij  aantrekeot ,  dat  hij  deze  landen  vdriemacl  lelfs  bcseylt"  heeft. 
Het  komt  mij  waarschijnlijk  voor,  dat  Mudsons-baai  op  deze  reis  bezocht  wer4; 
Carolns  was  ongetwijfeld  ook  nu  de  piloot  der  N.  C.  en  op  geen  andere  reis  kwaoMB 
de  Nederlanders  zoozeer  in  de  nabijheid  der  baai.  Zoo  ik  twijfel,  dan  is  het  alleen  , 
omdat  Carolns  blijkbaar  voor  het  samenstellen  zijner  kaart  ijverig  gebruik  gemaakt 
heeft  van  (iie  van  JensMunck  van  1619,  20.  (Zoo  noemt  hij  b.v.  de  „nieuwe  zee** 
▼an  Hndson  „Mare  ('hristianc",  terwijl  Munrk  H udsons-straat  Fretum  Chrittiani , 
Hudsons-baai  Mare  novum  en  James'-bav  Mare  Christiannm  noemde  naar 
Christiaan  IV  van  Denemarken  Op  twee  plaatsen  in  Hudsous-straat  vind  ik 
aangeteckend  :  „hier  hebbcnse  overwintert"  en  „Munckeues.")  Wel  is  waar  vindt 
men  op  deze  kaart  in  en  bij  iludsons- straat  Xederlaudsohe  namen  genoeg,  alt: 
Heerenhoeck  ,  Kolden  hoeck  ,  Gebroken  landt ,  Sustcrs,  Ys-eylundt .  Snee  eylandt , 
Zuydhoeck  ,  maar  raisischien  zijn  ze  op  dezelfde  wijze  van  Mnuck  overgenomen 
en  vertaald;  van  de  „Susters"  en  het  „Snee  cylandt"  is  dit  ten  minste  zeker. — 
Zie  over  Muncks  reis:  B.irrow ,  Voyages  into  the  arctic  rei^ious.  p.  230— 84. — 
Kelatioii  du  Groenland,  in:  White.  SpitzbtTgen  and  Greenland.   p.  237—47) 

")  Misschieu  werd  op  d»'Ze  reis  de  niet  onbelangrijke  opmerking  gemaakt ,  dat 
er  in  die  streken  overvloed  van  walvisschen  was.  ('arolus  teekent  toch  op  zijne 
bovenvermelde  geteekende  kaart  ten  noorden  van  „(  omberlants  Bay"  aan  :  «rwal- 
vis  veel*',  „hier  cooctcn  traen,"  enz.  Het  is  echter  niet  onmogelijk  ,  dat  ook  deze 
aanteekeningen  opeenc  reis  van  Jeu^i  Munck  of  een  ander  betrekking  hebben.  (Zie 
vorige   noot.) 

»)  K.   S.-G.  23  Xov.  1616. 

';  Met  het  in  1G34  als  station  der  walvischvaardcrs  genoemde  „Statenlandt* 
(Oetr.  der  Stn.  v.  Fr.  voor  de  comp.  voor  de  walvisrhv  dd.  22  Xov.  1684,  by  .. 
Zorgdrager.  (Jroinl.  vissi'h.  p.  221 )  schijnt  Kdgc-islund  bij  ï>|»itsbergen  bedoeld  te  zijn. 
(Zie  liierv«'M»r  p.  \'r2  Xoot  9  )  liet  komt  mij  voor,  dat  het  strevm  der  S.C  om  anderen 
uit  te  sluiten  /ouder  zelf  van  de  in  bezit  geuoineue  streken  eenig  nut  te  trek- 
ken, moet  torgeschreven  worden  aau  de  -«Icchle  ouderviuding  door  haar  opgedaan, 
toen  zij  in  1614  ver/nimd  had  van  de  schijnbaar  onbelangrijke  ontdekking  van 
Jan   Mayen-eiland   kennis  te   geven  nan  d<'  >tateu-(ieneraal. 

•)  Dit  schijnt  te  blijken  ,  behalv»'  uit  hel  grheele  gemis  van  eenige  berichten , 
uit  de  verklaring  vau  Joris  Carolns  op  zijne  bovenvermelde  geteekende  kaart, 
dat  h\i  Groenland  eu  het  noorden  van  Amerika  „d  r  i  e  m  a  e  1  selft  beseylt*' heeft. 
De  rei*  vau    1614  is  de  ei-rstc,  waarjp  wij  Larolus  oulmoeteu. 


175 

ger  opgegeven ;  toen  das  ook  de  nieuwe  wegen ,  die  in  den  laatsten 
tgd  beproefd  waren,  niettegenstaande  de  groote  *hoogte,  die  de 
schepen  bereikt  hadden,  geen  resnltaat  opleverden,  meende  men 
geene  verdere  pogingen  meer  te  moeten  doen.  Geen  weg  was 
meer  ondoorzocht;  de  moedeloosheid  was  algemeen  en  Maurits 
zelf,  eens  zoo  ijverig  voor  het  zoeken  van  den  doortocht,  ver- 
klaarde nu  ronduit,  »qu'il  tient  que  c'est  peino  perdue  de  s'y 
tranailler  d'auantage.**  *)  Men  meende,  dat  het  vasteland^ 
dat  'zich  veel  verder  naar  het  noorden  uitstrekte  dan  Amerika*s 
zuidpunt  naar  de  zuidpool,  steeds  te  veel  moeielijkheden  zou 
blijven  aanbieden  voor  eenen  doortocht;  immers  reeds  in  de 
straat  van  Magellaan  en  in  straat  Le  Maire  op  52^  en  56^  ZB.  hin- 
derde het  gs  de  reizigers  altijd  zeer  *).  Hoewel  er  zeker  op  deze 
redeneering  vrij  wat  viel  af  te  dingen ,  had  de  ondervinding  toch 
voldoende  geleerd ,  dat  de  noordelijke  doortocht ,  ook  als  hij  gevon- 
den werd,  vele  moeielijkheden  zou  blgven  opleveren.  En  bij  dit 
bezwaar  voegde  zich  een  andere  reden ,  die  de  Nederlanders  min- 
der ijverig  maken  moest  tot  het  zoeken  van  den  weg.  De  eens 
zoozeer  begeerde  ontdekking  was  niet  langer  het  doel ,  waarnaar 
bgna  allen,  die  geene  leden  der  Oost-Indische  Compagnie  waren , 
met  goedkeuring  der  regeering  zelve  streefden.  »Je  ne  voy  pas,'* 
schreef  de  Fransche  gezant  Du  Maurier  op  het  laatst  van  1618 
aan  een  zijner  bekenden,  »qu'en  cette  Republique,  quand  bien  il 
se  pourroit,  ils  desirent  la  decouuerture  dndict  passage,  pour 
les  raisons  que  je  vous  ay  marcquées  cy  deuant,  tellement  que 
cette  consideration  faisant  en  quelque  sorte  cesser  TEspoir  de  la 
recompense,  cessera  quant  et  quant  le  courage  et  TEnuie  de  se 
hasarder  pour  cela."  •)  Het  is  zeker  jammer,  dat  de  redenen, 
die  Du  Maurier  daarvoor  opgaf,  niet  bewaard  zijn  gebleven,  maar 
het  is  niet  moeielijk  ze  ten  minste  eenigermate  te  gissen.  De 
Oost-Indische  Compagnie  was  meer  en  meer  het  lichaam  ge- 
worden, waarnaar  de  natie  zich  gewend  had  op  te  zien  als 
het  stevigste  bolwerk  in  den  op  nieuw  dreigenden  oorlog  met 
Spanje.  En  dat  lichaam ,  dat  dus  voor  *s  lands  vryheid  een  ver- 
eischte  geworden  was ,  verkeerde  niet  meer  in  den  bloeienden  toe- 
stand ,  waarover  men  zich  in  de  eerste  jaren  van  zijn  bestaan  zoo- 
zeer verheugd  had.     Meer  en  meer  waren  misbruiken  in  het  beheer 


»)  Brief  van  Du  Maurier  aan  Mr.  de  Pequzé.  La  Have  15  Dec.  1618.  (Cata- 
logus der  vcrzamelinj(  MSS.  vau  den  heer    Mr.  L.  C.   Luzac.   N»    298.) 

•)  Brief  van   Du  Maurier  als  boven. 

•)  Brief  van  Du  Maurier  als  boven.  —  Met  de  in  den  tekst  vermelde  „re- 
compense" wordt  waarschijnlijk  de  in  1596  uitgeloofde  premie  bt^doeld  ,  die  de 
Staten-Generaal  bij  hunne  tegenwoordige  gezindheid  zeker  niet  gaarne  zoudi-n  uit- 
betaald hebben. 


176 

openbaar  geworden,  het  gemompel  over  den  slechten  stand  der 
zaken  was  toegenomen ,  in  Indië  zelf  had  men  met  de  Engebchen 
reeds  lang  onaangenaamheden,  die  gedurig  toenamen.  Na  dns 
eenmaal  het  behoud  der  Oost-Indische  Compagnie  eone  nationale 
zaak  geworden  was,  zou  het  zonderling  geweest  zgn  met  haar 
te  gaan  concurreeren.  De  regeering  kon  de  wed^ver  niet  meer 
aanmoedigen ,  de  natie  zelve  moest  haar  belang  inzien  en  de  Ter- 
toornde  participanten  konden  toch  ook  niet  anders  dan  concnrrentie 
vreezen.  Nog  slechts  éénmaal  veiTiemen  wg  dan  ook  in  de  eerst- 
volgende jaren  van  eene  poging  om  den  doortocht  naar  Oost- 
Indië  te  vinden:  een  Nederlandsch  schipper  stevende  in  1618 
weder  mot  dat  doel  naar  het  noorden.  De  reis  had  trouwens  niets 
te  beduiden;  toen  de  kapitein  in  December  terugkeerde  kon  hg 
zich  niet  beroemen  op  de  bereikte  hoogte  (65*  NB.),  en  hg  Tcr- 
genoegde  zich  dus  hoog  op  te  geven  van  de  gevonden  schatten, 
die  in  eenige  roode  en  groene  jaspissteenen  bestonden.  Hg  meende , 
dat  uit  do  groote  rotsen,  die  hij  van  dien  steen  gezien  had, 
groote  kolommen  te  vervaardigen  waren ,  die  gemakkelgk  gepolgst 
en  tot  versiering  der  huizen  gebruikt  konden  worden,  maar  de 
gewaande  schatten  van  het  noordwesten  hadden  reeds  te  Teel 
zeelieden  bedrogen  dan  dat  men  naar  den  schipper  geluisterd  heb- 
ben zou  '). 

Maar  al  was  het  zoeken  van  den  vörren  weg  naar  Indië  opge- 
geven, de  Noordsche  Compagnie  hield  zich  voortdurend  met  nieuwe 
ontdekkingsreizen  bezig.  Boven  gewaagde  ik  reeds  van  het  belang 
van  landbezit  in  de  IJszee  voor  de  oefening  der  walvischvangst 
en  daarnaar  streefde  de  Noordsche  Compagnie  met  al  hare  krach- 
ten. >  Jaerlijcx  wiert  by  haer  scer  getracht  tot  vorder  ontdeckinge 
van  onbekende  landen  ende  zeen  ,'*  dus  verhaalde  zg  zelve  nog  in 
1624  *).  Het  doel  was  natuurlijk  de  nadere  verkenning  van  de 
kusten  der  IJszee  en  de  inbezitneming  daarvan  voor  de  walvisch- 
vangst: de  vrees  voor  concurrentie  door  het  >generacl  octroy" 
drong  de  compagnie  ook  binnen  de  grenzen  van  haar  eigen  gebied 

')  Uet  Terhaal  U  ontleend  aan  den  boven  aangehaalden  brief  van  Dn  Umi- 
rier.  Niet  onwaarschvjnlijk  'u  het,  dat  het  betrekking  heeft  op  de  reia  ran  het 
schip  de  Bruyn-visch,  kapitein  Carel  Nijs  of  Denijs,  met  wien  Joris  Caroloi 
en  andere  stuurlieden  omstreeks  het  begin  van  1619  terugkwamen  van  ccoe 
reis,  op  last  der  Staten -Generaal  oudernomen  ter  beproeving  der  nieuwe  manier 
van  bepaling  der  lengte  op  xee  van  Jan  Hendricxz.  Jaricx.  Den  kapitein  wat 
bvj  zijne  Instructie  door  de  Staten -Generaal  opgedragen,  zuo  mogelgk  tegel^k 
eenige  ontdekkingen  te  doen  en  wij  weten .  dat  hij  o.  a.  IJsland  bezocht.  (Zie 
over  deze  reis:  Instr.der  Stn.-Gt-n.  voor  Nys  dd.  17  Mei  1618,  in :  Instructieboek  der 
Stn.-Gen.  R.-A.  —  Kesol  Admiralit.  Amst.  5,  17  Mei  1618,  12  Jan.  1610.^ 
R.  S.-G.  5  Jan.  1619.  —  Carolus.  Nieuw  vermeerde  Licht  des  Zeevaerts.  p.  148.) 

•)  Corte  Deductie  ende  Remonstrantie  der  N.  C.  dd.  18  Sept.  16S4,  iat 
Noordsche  togteu   4.   Loop.   N.  (.'.   R.-A. 


177 

oienwe  landen  ie  Eoeken.  Reeds  in  1614  schgnt  het  met  geen 
ander  doel  geweest  te  zgn  ,  dat  het  schip  >bet  cleyne  Swaentgen" 
T»n  Delfshaven,  kapitein  Jan  Jansz.  Kerckhoff,  de  IJszee  invoer; 
hg  was  echter  niet  verder  dan  Jan  Mayen-eiland  gekomen  en 
kapitein  Jan  Sybrantsz.  Paelman  van  Opperdoes,  die  met  bot  schip 
>TBwaentgen"  ook  wel  genaamd  >bet  da;S'gen"oplastder  Noord- 
sche  Compagnie  in  1615  van  Spitsbergen  oitgezeild  was,  om 
weder  ontdekkingen  te  doen,  had  bet,  dezelfde  richting  als  de 
reizigers  van  1614  volgende,  eveneens  niet  verder  gebracht  '). 
Haar  nu  bet  zoeken  van  den  doortocht  was  opgegeven  ,  nam  de 
compagnie  het  doen  van  dergel^ke  ontdekkingsreizen  op  kleiner 
•chaal  met  meer  gver  ter  band.  De  resultaten  waren  echter 
schraal :  slechts  éea  enkele  maal  vernemen  wy  van  eene  ontdekking. 
Joris  Carolns  ontdekte  in  1617  op  een  schip,  door  drie  kamers 
der  Noordsche  Compagnie  —  die  te  Delft,  Hoorn  en  Enkhnizen  — 
nitgemst ,  twee  eilanden ;  het  eene ,  door  de  schepelingen  Nienw- 
HoUand  genaamd,  was  gelegen  van  60°  tot  63*  NB.  (een  ge- 
deeltevan Groenlands  oostkust?!,  bet  andere,  Opdams-eiland ,  op 
66*  NB.  en  20  mglen  ten  oosten  van  IJsland  ').  Dit  laatste, 
ook  wel  Enkhnizer-eiland  genoemd  *),  is  ook  op  latere  Neder- 
landsche  kaarten  onder  dieu  naam  te  vinden  *);  tegenwoordig  is 
het  echter  daarvan  verdwenen  on  het  kan  dus  bezwaarl^k  als 
eene  ontdekking  beschouwd  worden.  Het  verlangde  octrooi  werd 
echter  aan  de  compagnie  dadelgk  verleend. 

Het  resultaat  was  zeker  niet  schitterend  en  de  >jaerlycie  ont- 
deckingen"  zelve  der  Noordsche  Compagnie  toonden  ,  dat  zg  meer 
en  meer  de  hoop  opgaf  om  langs  dien  weg  voordeel  te  behalen. 
Wg  zagen,  dat  reeds  by  de  laatste  ontdekkingsreizen  de  kosten 
gedragen  werden  door  eenige  kamers  der  compagnie ,  terwgl  de 
andere  zonder  tw^fel  den  moed  badden  laten  zakken.  Na  1617  zien 
wg  nog  wel  ontdekkingsreizen  ondernemen ,  maar  niet  de  kamers , 
slechte  enkelen  harer  leden  drogen  daarvan  de  kosten.  Hoewel 
vreemden  door  hnn  kapitaal  dat  der  ondernemers  moesten  ver- 
sterken, waren  het  toch  steeds  leden  der  geoctrooieerde  veroeni- 
^ng,  die  de  reizon  schgaen  ontworpen  te  hebben;  steeds  worden 


')  Zie  meer  toot  iae  beide  reiien  in  Hnofditub  IX. 

■)  B.  S.-O.  S8  Ocl.  IfllT. 

')  DeuD  Dum  drugt  het  eiUnd  ,  toovar  ik  weet,  bet  eent  op  de  kurt  Tin 
lOodt-OToenliailt  ent."  in  Ciralni'  Nieuw  Tenneerde  Licht  dea  ZeevterU.  p.  14S. 
Wunchgnlijk  ii  de  num  door  Cirolui  vennderd  en  bet  eiland  nur  lijne  Tider- 
«Ud  beiKiemd.  W^  ttgen  recdi  hovEii  (p.  169  Noot  i) ,  dit  Cirolus  ziük  eene  ver- 
■aderivg  niet  Kbawde ,  wmaeer  durdonr  lijo  eigen  undeel  un  in  ontdekking 
iDccr  op  den  Toorgrood  gaiteld  werd. 

*]  O.  1.  op  de  kurt  van  Groenliad  eni.  in  den  itlu  tu  Gooi  {1S6S)  en 
>elb  oiqt  np  de  wekurt  Tan  Van   Keolen. 


178 

zij  in  do  eerste  plaats  geuocmd.  En  daar  het  aandeel,  dat  dien 
leden  aan  de  eveutneele  ontdekkingen  zon  ingeruimd  worden, 
volgens  de  bepalingen  door  de  kamers  gemaakt  steeds  dadelgk 
aan  de  generale  compagnie  ton  goede  moest  komen  zonder  dat 
den  ontdekker  zelfs  voor  de  vier  jaren  van  het  >generael  octroy** 
afzonderlijke  exploitatie  werd  gegund  *),  kunnen  ook  deze  reizen, 
hoewel  slechts  gedeeltelijk  op  kosten  van  enkele  leden  der  Noord- 
sche  Compagnie  ondernomen,  zeer  wel  onder  de  reizen  der  ver- 
eeniging  gerangschikt  worden :  het  feit ,  dat  geen  enkele  maal 
zonder  medewerking  van  hare  ledon  gehandeld  werd ,  bewgst  vol- 
doende, dat  zij  het  was,  die  aanleiding  tot  de  tochten  gaf.  Reeds 
dadelijk  in  1618  vinden  wg  drie  reizen  vermeld. 

Twee  Hoomsche  kooplieden,  Jan  Jansz.  Molenwerff,  bewind- 
hebber der  aldaar  gevestigde  kamer  der  Noordsche  Compagnie ,  en 
Otto  Reyners,  hadden  reeds  in  1616,  zoo  men  hun  verhaal  geloo- 
ven  mag,  het  schip  >de  vier  Heemskinderen",  kapitein  Pieier 
Jansz.  stuurman  Laurens  Broers ,  ter  ontdekking  van  nieuwe 
plaatsen  voor  de  walvischvangst  uitgezonden.  Het  resultaat  der 
reis  was  de  ontdekking  geweest  van  een  eiland  op  70  j*  NB. ,  28 
k  30  mijlen  westzuidwest  van  Jan  Mayen-eiland.  Het  volgende 
jaar  hadden  zg  weder  een  schip  daarheen  uitgezonden  om  hunne 
ontdekking  te  exploiteeren ;  men  had  de  walvischvangst  daar  be- 
proefd en  met  uitnemend  gevolg  gevestigd.  In  1618  werden  na 
weder  twee  schepen  met  hetzelfde  doel  uitgezonden ,  maar  het  gs 
belette  de  schepelingen  ditmaal  het  eiland  te  naderen  en  den  12 
Augustus  vielen  zij  zonder  eenigc  vangst  te  Hoorn  binnen.  Na 
eindelijk  werd  er  aan  gedacht ,  bij  de  Staton-Generaal  octrooi  voor 
de  ontdekking  aan  te  vragen ;  de  reeders  lieten  een  proces-verbaal 
van  hunne  vruchteloozc  laatste  reis  opmaken  en  verzochten  de  Staten 
dit  te  willen  aannemen  als  rapport  van  hunne  ontdekking.  Maar 
het  verzoek  was  zeer  bedenkelijk.  Nog  daargelaten ,  dat  een 
eiland  op  de  aangeduide  plaats  niet  bestaat  en  dus  het  geheele 
verhaal  onwaarschijnlijk  is,  konden  de  reizigers  >geen  perfect 
rapport  doen  vande  gelegen theyt  vant  voorszeide  eylant  by  bewys 
van  Caerte ,  Sti  eecken ,  opdoeninge  ende  aencomste  by  tsel ve ,  om 
daermede  te  thoonen  dat  zy  de  vinders  daervan  alleene  waren.** 
De  Staten-Generaal  oordeelden  dan  ook  het  verzoek  der  reeders 
om  eene  akte  volgens  het  »generael  octroy*'  ongegrond  en  wezen 
het  van  de  hand.  (24  Augustus  1618.)  *) 

Gelukkiger  waren  weinige  dagen  later  OiO  Augustus)  Comelis 
Jansz.  Muis  en  Adriaeu  Direxz.  Leversteyn ,  de  hardnekkige  con- 


')  Contr.   V.   de  N.  C.   met    de    Zeeuwen,    art.  19,  in:  XooriUche  togten. 
4.  Loop    N.  C.  R.-A. 

•)  R,  S.-G.  24  Aug.   1618. 


179 

current  der  Noordsche  Compagnie ,  op  wier  kosten  kapitein  Aert 
Adriaensz.  Havelaer  >)  met  het  schip  >de  Hasenwint"  op  67 1* 
toBschen  Groenland  en  IJsland,  een  eiland  ontdekte  (waarschijn- 
lyk  een  gedeelte  van  Groenlands  oostkust) ,  waar  hg  vele  vogelen , 
vossen,  kabeljauwen  en  andere  dieren  ving.  De  schipper  deed 
dadelgk  na  zgne  terugkomst  op  17  Augustus  rapport  van  zijn 
wedervaren  en  de  Staten-Generaal  verleenden  na  overlegging 
der  kaart  de  door  de  reeders  van  de  ontdekking  verzochte  akte 
volgens  het  >generael  octroy'*  *). 

Allerbelangrgkst  is  het  bericht,  dat  wg  in  de  resoluti^n  der 
Staten-Generaal  van  8  Januari  1619  vinden  omtrent  de  ontdek- 
king van  een  voor  de  walvischvangst  geschikt  land  tusschen 
76*3'  en  80*6'  NB.  door  Logier  Jaspersz.  met  een  schip  van 
'  Pieter  Courten  te  Middelburg,  een  der  voornaamste  leden  van 
de  Zeeuwsche  compagnie  voor  de  walvischvangst.  Dit  land ,  door 
den  ontdekker  Nieuw-Zeeland  genaamd ,  moet  gelegen  hebben  op 
de  oost-  of  westkust  van  Groenland  ').  Maar  hoe  dit  ook  zg, 
in  ieder  geval  is  de  reis,  waarvan  ons  dit  schrale  bericht  is 
overgebleven,  een  nieuw  bewgs  van  de  verbazende  volharding 
onzer  zeelieden,  die  reeds  in  de  zeventiende  eeuw  in  eene  altgd 
bgna  onbevaarbare  zee  doordrongen  tot  eene  hoogte ,  die  zelfs  de 
zooveel  beter  toegeruste  reizigers  van  onzen  tgd  daar  niet  of 
eerst  in  de  allerlaatste  jaren  bereikt  hebben.  Ën  dat  de  ont- 
dekking wèl  gestaafd  was,  blijkt  uit  de  resolutiën  der  Staten- 
G^neraal  zelve:  het  verzochte  octrooi  voor  vier  jaren  werd 
dadelgk  verleend  *). 

Van  eene  andere  reis,  in  1619  op  kosten  eener  Delftsche  com- 
pagnie van  kooplieden  ondernomen,  zgn  geene  berichten  over. 
Bruin  Willemszw  d'Edel  en  Bruin  Dircxz.  Van  der  Dusse  kochten 
in  het  voorjaar  van  dit  jaar  van  de  Noordsche  Compagnie  het 
schip  de  »Waterhondt*'  van  180  last  en  zonden  het  1  Mei  naar 
Groenland.  De  Staten-Generaal  leenden  den  reeders  op  hun  verzoek 
veertien  stukken  geschut  met  de  daarbg  behoorendo  kogels ,  maar 
van  den  uitslag  der  reis  is  niets  bekend  *). 

*)  HtTdaer  wordtin  1617  als  gverig  contrs-remonitrant  genoemd  bg:  Brandt, 
Hiat.  der  Reform.  II  p.  461. 

*)  R.  S.-6.  80  Ang.   1618. 

*)  Wearschgnl^k  lag  het  land  op  de  oostkust ,  want  de  ontdekkers  kwamen 
Tan  Spitsbergen,  waar  zij  nog  in  het  begin  van  Jali  1618  trschtten  walvisscben 
te  TaBgen  in  Sir  Thomas  Smiths  bay.  (Mémoire  et  Relat  ion  veritable  ,  b\j:  Muller, 
Mare  Clansum.  p.  874.  —  Vgl.  hierna  Hfdst.  VI.) 

•)  R.  S.-6.  8  Jan.   L619. 

*)  R.  S.-G.  13  Apr.  1619.  —  Het  is  trouwens  niet  onwaarscl^jnmk ,  dat 
deie  reit  alleen  gedaan  werd  om  wslvisschen  te  vangen.  jfBrujn  van  der  Dussen" 
toeh  vertegenwoordigde  in  1640  met  Jacob  Van  der  Graeff  de  N.  C.  Het  is  dui 
wel  mogelijk,    dat  het    schip   eenvoudig  voor    rukcning  der  kleine  N.  C, 


180 

De  verdere  tochten,  door  de  Nederlanders  in  de  eerste  jaren 
na  1619  ondernomen,  schgnen  niet  tot  de  ontdekking  van  nieuwe 
landen  in  het  noorden  geleid  te  hebben ,  ten  minste  de  resolntiSn 
der  Staten-Generaal  zwygen  daarover.  Trouwens  wanneer  men 
niet  tot  het  zoeken  van  den  doortocht  den  steven  verre  naar 
het  noordwesten  wendde,  was  er  niet  veel  nieuw  land  meer  in 
de  IJszee  te  vinden.  De  oostkust  van  Groenland  was  op  enkele 
plaatsen  bereikt,  de  eilanden  in  de  IJszee  waren  voor  zoover  ze 
nu  bekend  zgn  reeds  allen  ontdekt,  ook  Groenlands  westkust 
was  door  Nederlanders  bevaren.  Het  is  dan  ook  alleen  van 
tochten  tot  het  zoeken  van  den  doortocht  ondernomen,  dat  wg 
nog  enkele  berichten  vinden. 

Het  jaar  1624  kwam  en  plotseling  zien  wg  de  Nederlanders 
het  zoeken  van  den  noordelgken  weg  naar  Oost-Indië  weder  met 
kracht  opnemen.  Naar  beide  zgden  werd  dit  jaar  de  nog  steeds 
onbekende  doorgang  gezocht.  De  Noordsche  Compagnie  zond  een 
schip  oostwaarts;  de  koopman  Leversteyn,  dien  w|j  reeds  in  1618 
als  haar  mededinger  leerden  kennen,  deed  ditmaal  eene  uitrus- 
ting naar  het  westen.  Door  de  jaarlgksche  tochten  ter  walviscL- 
vangst  waren  de  schippei*s  der  compagnie  meer  en  meer  bekend 
geworden  met  de  noordkust  van  Spitsbergen;  zg  hailden  opge- 
merkt ,  dat  die  kast  zich  meer  en  meer  naar  het  oosten  wendde. 
Tot  82*  NB.  waren  zg  in  het  noorden  doorgedrongen  en  een 
schipper  van  Enkhuizen  had  op  die  hoogte  zelfs  >eenighe  ghe- 
broocken  landekens'*  of  eilanden  meenen  te  zii»n.  De  verkregfen 
zekerheid,  dat  Spitsbergen  niet  zooals  men  vroeger  meende  een 
gedeelte  van  Groenland  was ,  maar  dat  zich  ten  noorden  van  het 
eiland  eene  ijsvrgc  zee  bevond ,  die  zich  ten  minste  een  eind  ver  naar 
het  noorden  uitstrekte,  gaf  nieuwe  hoop  op  het  vinden  van  den  door- 
tocht en  het  omzeilen  der  ver  in  het  noorden  uitstekende  kaap  Tabin. 
De  Noordsche  Compagnie  besloot  eon  spiegelschip  van  40  last,  wel 
uitgerust  en  voor  langen  tijd  van  proviand  voorzien ,  uit  te  zenden 
om  dien  weg  in  te  slaan.  Den  3  Juni  1624  verliet  dit  schip  onder 
bevel  van  Simon  Willemsz.  '),  met  Jacob  Jacobsz.  van  Edam 
als  stuurman  en  acht  personen  als  bemanning,  de  reede  van 
Texel.  Het  plan  was  noordelgk  langs  Spitsbergens  westkust  naar 
de  pool  te  zeilen,  —  de  oude  theorie  van  de  warmte  onder  de 
pool  gaf  daartoe  den  moed;  —  eerst  echter  zou  onderzocht  wor- 
den of  de  noordkust  van  het  eiland  voortging  zich  oostwaarts  te 
wenden,    om    zekerheid    te  verkiijgen  of  langs  den  voorgenomen 


waartoe  ook  Van  der  Graeff  behoorde ,  op  de  vis8cher\j  zeilde  naar  Jan  Mayen- 
eiland.dat  dikwgls  «Groenlandt"  genoemd  wordt. 

')  Mitsckien   de   kapitein  van  het  schip  de  Craen,  dat  in  1611  de  reii  met 
Jun  Corneliu.  Maj  deed. 


181 

weg  kaap  Tabin  te  bereiken  was  en  of  niet  hoog  in  het  noorden 
missohien  een  onbekend  land  den  reizigers  den  pas  zou  afsngden. 
In  Nederland  stelde  men  zich  van  den  uitslag  dezei  reis  veel 
▼oor,  maar  de  uitkomst  beantwoordde  geheel  niet  aan  de  ge- 
koesterde verwachting.  Reeds  op  83*  NB.  belette  de  gsvlakte 
het  schip  verder  noordelgk  te  zeilen ;  men  was  genoodzaakt  oost- 
waarts den  rand  van  bet  gs  te  volgen.  Nergens  werd  echter 
een  doorgang  naar  het  noorden  gevonden :  het  schip  was  genood- 
zaakt terug  te  keereu.  Zoo  spoedig  was  de  reis  geëindigd,  dat 
de  schepelingen  nog  vroeg  genoeg  in  de  Mauritius-baai  aankwa- 
men om  aan  de  walvisch vangst  van  dit  jaar  deel  te  nemen  *). 

Uitvoeriger  berichten  wist  Leversteyn  van  zgn  wedervaren  te 
geven.  Reeds  vroeger  meende  men  de  zekerheid  verkregen  te 
hebben,  dat  Groenland  ten  noorden  aan  de  westkust  van  straat 
Davis  verbonden  was  en  dat  dus  deze  zoogenaamde  straat  geeiie 
zeeëngte  maar  een  baai  was.  Toen  Leversteyn  dus  in  1624  met  Jan 
Jansz.  Molenwerff,  bewindhebber  van  de  kamer  der  Noordsche 
Compagnie  te  Hoorn,  en  een  ander  koopman,  Borch  genaamd, 
een  schip  uitrustte  om  in  het  noordwesten  eenen  doortocht 
naar  Oost-Indië  te  zoeken,  hoopte  men  dien  weg  niet  zoozeer 
hoog  in  het  noorden  als  wel  iets  lager  in  het  verre  westen  te 
vinden.  Het  schip,  waarop  waarschijnlijk  Marten  Arendsz.  van 
Den  Briel  opperstuurman  was  * ) ,  zeilde  dan  ook  daarheen  en  vond 
werkelgk  ten  noorden  van  Hudsons-straat  >een  passagie,  daer 
ghemeent  werdt  een  pas  naer  Oost-Indien  te  zgn:  daer  was  een 
open  Zee,  wel  vierdehalf  Mgl  wgt,  en  al  gebroocken  Lant,  vol 
van  volck,  al  met  Pelterijen  en  Robbe-Vellen  ghecleedt,  seer  be- 
gerich  naer  Yser-werck,  \7illende  de  Bouten  uyt  het  Schip  haelen: 


M  Zie  over  deze  reis:  Wassenaer,  Hist.  verh.  VII  fol.  95,  IX  fol.  123. 

*)  Ik  Tennoed  dit ,  omdmt  op  eene  kaart  van  de  zuidwestkust  van  Groenland , 
door  La  Pereyre  in  de  bibliotheek  van  kardinaal  Mazarin  gevonden,  aangetee- 
kend  stond:  «Haec  delineatio  facta  est  per  Martinum  filium  Amoldi  natom  in 
HuUandia,  Civitate  dicta  den  Briel  qui  bis  navigatio'nem  ad  insniam 
dictam  antiqoam  Groenlandiam,  instituit;  tanquamsupre- 
mns  Onbernator,  ano  1624  &  ]  625."  (White ,  Spitzbcrgen  and  Greenland. 
p.  180.)  Van  Leversteyn  alleen  weten  w^,  dat  h^  in  beide  jaren  een  schip  naar 
straat  Davis  uitzond.  (Is  misschien  het  nnden  van  deze  kaart ,  die  in  het  archief 
der  Staten-Generaal  behoorde,  op  die  plaats  reeds  voor  1646  eene  aanw^zing, 
dat  Leversteyn,  wiens  daden  zulk  eene  verrassende  overeenkomst  met  die  van 
Le  Maire  vertoonen,  evenals  deze  den  koning  van  Frankrijk  voor  z^jne  noorde- 
Igke  ontdekkingen  heefl  willen  interesseeren,  nadat  de  Staten-Generaal  hem  te- 
leurgesteld hadden  ?)  —  Op  deze  tocht  was  ook  tegenwoordig  de  bekende  Willem 
Ys,  de  zegsman  van  Witseu  en  Zorgdrager.  Dit  blijkt  uit  zgu  verhaal  over  de 
twee  oaar  Nederland  overgebrachte  Groenlandsrs  bg:  Witsen,  Noord-  en  oost- 
Tartarve.  p.  928.  Wassenacr  verhaalt  (Hist.  verh.  TX  p.  48,  124),  dat  op  dezen 
tocht  de  twee  Groenlandcrs  herwaarts  kwamen. 


162 

seer  diefachtig,  alles  nemoDde  dat  los  is,  rauw  Vleesch  en  Viach 
eetende ,  seer  net  op  een  parck  schietende ,  met  haer  Flitsen  daer 
sy  het  Wildt  mede  treffen :  daer  was  goede  handelingh  van  Pelte- 
rijen ,  dies  men  iu  *t  Schip  alles  vermangelt  heeft  dat  het  in 
hadile/*  ')  Niettegenstaande  den  ophef  van  deze  ontdekking 
gemaakt  blgkt  hot  overtuigend ,  dat  de  reizigers  eenvoudig  straat 
Davis  een  eind  weg  opgezeild  zgn  en  wel  niet  verder  dan  tot 
65*  Nfi.  *).  De  ontdekte  »passagie*'  is  waarschynlgk  de  Cnmber- 
lands-bay.  Dat  de  doortocht  niet  gevonden  werd,  spreekt  van 
zelf;  straat  Davis  overstekende  keerden  de  reizigers  langs  de 
oostkust  terug.  Leversteyn  verhaalde  toch  aan  de  Staten-(}ene- 
raal,  dat  een  door  hem  ontdekt  land  zich  van  9  de  Oostcaep  van 
Fretum  Davis"  (d.  i.  kaap  Farewell)  >)  uitstrekte  tot  5*  meer 
noordelgk,  waar  zich  een  zekere  rivier  bevond,  die  zgn  Bchip 
bezocht  had  *). 

Maar  niet  ongestoord  zou  Lieversteyn  de  vruchten  van  zgne  ge- 
waande ontdekking  genieten.  Ook  een  Brielsch  koopman  Engel- 
bert  Pietorsz.  Van  der  Zee  had  dit  jaar  straat  Davis  doen  bezei- 
len en  daar  ontdekt  een  nieuw  eiland,  waar  hg  had  9opgedaen 
seeckere  silvere  ende  goutmynen  voor  desen  noyt  bekent  •)."  Zoo- 


M  Wawnarr.   Hut.  Tcrhacl.  IX  ibl.  43. 

*)  Oi>k  de  Dtnwkfurighfid  dir  ontdekking  liet  te  wenacheo  oTerig.  Niet  illeeB 
wist  ]<eTerste}n  uiet  jai«t  aan  te  duiden,  waar  de  ontdekte  landen  gelegen  wa- 
ren (R.  S,-G.  37  Febr.  16^5  .  maar  de  beTelhebber  Marten  Arendfx.  rerkcerde 
mtg  in  df  onde  dwaling,  dat  Gn^nland»  /aidpant  nit  twee  eilanden  bestond. 
(Zir  de  kaart  van  Groenland,  in:  White.  Spitxbergen  and  Greenland.  p.  17(. 
naar  ArendAi.'  kaart  vervaardied.  Zie  ald.  p.   IS0.> 

*>  >Yetttin  IHTids  i»  namelgk  in  de  zeventiende  eeaw  de  naam  niet  alleea 
%an  de  xvettraat.  maar  bepaaldel\jk  ook  van  Groenland*  westkust,  terwgl  de 
westkutt  vau  «traat  l>avi«  al»  het  Westland  bekend  15.  Groenland»  oostkost  bcette 
daarentei^ra  WrM-GrvMrnland .  verdeeld  in  Oud-Gnteoland .  het  laidelijke,  en 
Nieuw-Grxwnland.  het  ncK^rdelijke  cedeelte  der  kust.  Spitsbergen  werd  tont^ 
lV»st -Groenland  genoemd. 

«  K.  S.-G.  Il  No%.  UU.  —  IV  bereikte  rivier  is  waarsehünl^k  de  op  de 
kaarten  van  Groenland  van  Carolt*  ,I6i6.  K.-A.^  en  Zorcdracer  ^Groenl.  Tiaaeh. 
p.  71>.  vvtk  in  de  atlassea  van  Gw»  ca  VLsscher.  ivenaU  op  [>aneken*  kaart  tab 
Amerika.  duidel\;k  aaagewejea  Kaals-r.vier  op  6l'  NB  In  den  omtrek  rindt 
men  daar  .IVlf*  haven"  eu  ,lV!f*  pca*.."    NB    lever»?evn  woonde  te  Delft,) 

•'  K.  8-G.  U  Kebr.  16:?:  —  Spi.rvB  van  i.:«a  •.ochr  vindt  men  op  de 
kaart  %an  larvlu*  ^aa  1626  .K.-\.^  ea  j?  GkV.  \ -Mcher»  en  Zorgdrager* 
vGn^al  vi«*ch.  j\  7r  kaarten  *aa  i'.r^ti'.j-jd .  •?.  .ka»?  Br >i"  en  de  pBhcbc 
h*%ea"  >Y  t^2^  en  6S*  NB  IV  ,»r./.*:  iiws  k.-tri-.  .vk  .^p  Danekers*  kaart 
*Att  \tuvrik»  wvr  /^  k\::;~ea  «xh^ïT  .vi  h-üa-ra  ^laanx  -.'atleenen  aan  Mar- 
ïen  Arvudsx  v>mi  IVa  Br-v*..  wsATwh;;*'";^  'i*  Wvelb-bber  op  LeTertttjns 
icheï^a  -.a  I6i4  tv  Ï5  ,£:t  her\  vr  ï».  1>1  \ -i  ■  ;?  —  la  ïed<r  ceral  i»  het 
a.<l  *»ü»»Ar>«h\;aI\;k.  Jat  ie  e\5«ed'l:e  >aa  ^  ia  i.r  Z.f;  SfLi3gT:;ke  ontdekkis- 
i.x'1  'ït*:\  j;'.*ijaj  .  %a-'.  •.tr»^'.  M*-vti  .\r\;'c>i.  ■.■  c  *c'.-rr4'.  vaa  «insiüa  dieta 
aa*.a«(iu  GrwaUadv»'  ,:iv  V.ervwr  p.  ISl   N;c4  i  .  vert**!:  Waste aacr  rcc^  ia 


V 


188 

dra  Leversteyn  zich  nu  tot  de  Staten-Generaal  wondde  met  yer- 
zoek  om  octrooi  voor  niet  minder  dan  twintig  jaar,  opdat  hg  zijne 
ontdekking  met  uitsluiting  van  allo  andero  Nederlanders  zou 
kunnen  exploiteeren  en  ze  tot  84**  NB.  voortzetten ,  verzette  zich 
Van  der  Zee  tegen  de  inwilliging  van  dit  verzoek.  Van  zgne  z|jde 
verzocht  hij  octrooi  om  straat  Davis  gedurende  twaalf  jaren 
alloen  te  mogen  bevaren;  hjj  bood  aan  zijne  ontdekking  te  bewg- 
zen  en  tegelgk  aan  te  toonen  >de  sub-  ende  obreptie'*  van  Lever- 
steyns  verzoek. 

Hoewel  het  zoeken  van  den  doortocht  opgegeven  en  eene  ont- 
ginning der  walvischvangst  in  die  streken  niet  bedoeld  schgnt  te 
zgn,  was  echter  de  Noordsche  Compagnie  niet  gezind  zich  het 
monopolie  van  landbezit  in  de  poolstreken,  dat  zij  zoo  langen 
tgd  bgna  ongestoord  bezeten  had,  te  laten  ontwringen.  Zoo  zg 
zelve  zich  tot  nog  toe  tot  de  walvischvangst  bepaald  had,  hare 
beginselen  waren  te  exclusief  dan  dat  zij  het  zou  gedoogd  heb* 
ben,  dat  anderen  zich  zelfs  tot  het  diijvcn  van  den  pelterghan- 
dol  of  het  ontginnen  der  reeds  lang  gezochte  goudmijnen  bij  straat 
Davis  in  het  noorden  vestigden.  Dadelgk  verzocht  zg  dan  ook 
de  Staten-Generaal,  de  requesten  van  beide  kooplieden,  voordat 
daarover  eene  beslissing  genomen  werd,  in  hare  handen  te  doen 
stellen  om  ze  nader  te  onderzoeken.  De  Staten-Generaal  wensch- 
ten  echter  de  beslissing  aan  zich  te  houden  en  besloten  (11  No- 
vember), de  drie  partijen  voor  eene  daartoe  benoemde  commissie 
nader  te  doen  hooren  ■). 

De  beide  requestranten  schijnen  daardoor  in  groote  verlegen- 
heid gebracht  te  zijn:  reeds  den  21  November  werden  partijen 
gelast  tegen  den  25  voor  de  commissarissen  te  verschgnen  *),  en 
toch  hadden  de  beide  mededingers  nog  in  Februari  zoo  weinig 
afdoende  bewgzen  van  him  recht  ingeleverd,  dat  de  Staten-Ge- 
neraal op  verzoek  der  bewindhebbers  van  de  Noordsche  Compag- 
nie besloten ,  Leversteyn  en  Van  der  Zee  te  gelasten ,  dat  zij  toch 
9 rechte  openinge**  zouden  doen  van  do  ligging  der  door  hen  ont- 
dekte landen  om  te  beslissen  of  die  al  dan  niet  onder  het  octrooi 
der  Noordsche  Compagnie  vielen,  en  zoo  neen  of  zg  door  de 
schepen  der  compagnie  vroeger  waren  bevaren  ').  De  zaak  bleef 
slepen  *) :    het  schijnt  de  taktiek  der  partgen  geweest  te  zijn ,  de 


April  1625,  dat  „Groenlandt  gheen  Eylandt  bevonden  is."  (Hist.  verh.  IX  fol  43.) 
Het  is  kwalgk  denkbaar,  dat  deze  kennis  aan  iemand  anders  dan  Van  der  Zee 
ontleend  ii,  die  blijkens  zijne  beweerde  ontdekking  van  mijnen  in  Groenland 
daar  aan  land  geweest  is. 

«)  E.  S.-G.  11  Nov.  1624. 

»)  R.  S.-G.  21  Nov.  1624. 

•)  R.  S.-G.  27  Febr.  1625. 

•)  Wasfenaer  (Hist.  verh.  IX  f<»l.  44)  verhaalt,  dat  Leversteyn  c.  s.  „na  lange 


184 

beraadslagingen  over  deze  zaak  te  rekken,  totdat  zg  op  nieaw 
het  bewnste  land  hadden  bevaren  en  afdoende  bewgzen  voor  hnn 
recht  konden  bgbrengen. 

Het  bleef  dan  ook  niet  bg  vertoogen  aan  de  Staten-OeneraaL 
Dadeiyk  zond  de  Amsterdamsche  kamer  der  Noordsche  Compagnie 
in  het  volgende  jaar  (1625)  een  scheepje  van  40  k  50  last  naar 
het  noorden  ■)•  ^^  bevelhebber  dezer  expeditie  kreeg  last  om 
het  bewuste  land  te  bezeilen  en  daarna  straat  Davis  of  Hadsons- 
straat  en  de  naar  hem  genoemde  baai  (9syn  ghevonden  Zee/' 
zegt  Wassenaer)  te  onderzoeken,  »met  hoope  om  aldaer  oock  wat 
raers  of  nieus  t*  ontdecken.*'  De  kapitein  van  het  jacht  was  Jan 
Jansz.  *),  de  bemanning  bestond  uit  vijftien  koppen.  Men  wilde 
dit  jaar  de  kosten  verkennen  en  in  het  najaar  terogkeeren :  het 
volgende  jaar  zou  de  Noordsche  Compagnie  dan  »met  ernst  daer 
op  equipperen  ').*'  De  schepelingen  hielden  zich  allereerst  bezig 
met  het  onderzoeken  der  door  Leversteyn  gezochte  9pa8sagie'* 
(door  Cumberlands-bay) ,  maar  vonden  die  «ghestopt  met  lant." 
Iets  meer  naar  het  zuiden  kwamen  zg  aan  eenen  inham,  reeds 
vroeger  door  Europeanen  bezocht  (Frobisher-straat) ,  maar  dien 
een  eind  wegs  opzeilende,  kwamen  zy  verder  dan  hunne  Toor- 
gangers  geweest  waren.  De  bewoners,  even  roofzuchtig  als  de 
Groenlanders ,  toonden  zich  bereid  tot  ruilhandel;  zg  boden  wa- 
pens, kleedingstukken ,  schuitjes  en  al  wat  zij  hadden  ter  rnil 
aan,  maar  de  zooveel  belovende  peltergen,  waarvan  Leversteyn 
gesproken  had,  kregen  de  Nederlanders  niet  te  zien.  Ontevreden 
keerden  zij  terug  en  na  eene  rampspoedige  reis,  door  nevel,  storm 
en  gs  gehinderd,  kwamen  zij  in  het  vaderland  aan  *).  Voorde 
ontdekking  van  verschillende  baaien,  rivieren,  eilanden  en  vol- 
ken tusschen  60**  en  68  {*  NB.  verzochten  zg,  aan  hun  systeem 
van  uitsluiting  getrouw,  echter  dadelgk  aan  de  Staten-Generaal 
octrooi  *). 

Maar  ook  Leversteyn  had  onderwgl  niet  stilgezeten.  Hg  had 
met  zgne  deelgcnooten  in  Mei  1625  niet  minder  dan  drie  sche- 
pen van  100  last  uitgezonden,  waarschgnlgk  weder  onder  bevel 


Oppositie"  in  April  1625  octrooi  voor  vier  jaar  gekregen  hebben.  De  R.  S.-G. 
zwijgen  daarover  en  het  door  Wasaenaer  zei  ven  (I.  c.  IX  fol.  184)  verhaalde  ttr\)dt 
er  mede. 

*)  Wasftenacr  (Hist.  vorh.  IX  fol.  43)  zrgt ,  dat  de  compagnie  in  dit  voor- 
nemen «ia  belet.'  Zie  echter  Wassenaer  (1.  c.  IX  fol.  124)  en  de  R.  S.-G. 
16  Dec.  1625. 

*)  Jan  Jarisz.  bg  Wassenaer  (Hist.  verh  IX  fol.  124)  is  zeker  een  drnkfoat 
voor  Jan  Jansz. 

•)  Wassenaer.  Hist.  verh.    IX  fol.  124. 

•)  WassenaiT.  Hist.  verh.  .\I  fol.  58. 

•)  R.  S.-G.  16  Dcc.   1625. 


185 

Tan  Marton  Arendsz.  van  Den  Briel  als  opperstuurman  ' ) ,  om  op 
de  ontdekte  landen  handel  te  drgyon  on  den  doortocht  nader  te 
onderzoeken  <).  Z^  verkregen  een  gunstig  resultaat  en  ont- 
dekten in  straat  Davis  >seecker  Lant  bewoont  met  menschen, 
noyt  voor  dato  vandien  by  eenige  ingesetenen  der  Vereenichde 
Nederlanden  bevaren  ')."  De  beide  mededingers  verschenen  dan 
ook  op  het  laatst  van  1625  weder  voor  de  Staten-Goneraal  en 
verzochten  octrooi  voor  hunne  ontdekkingen.  De  regeering  stelde 
beide  requesten  in  handen  eener  commissie  om  partyen  zoo  mo- 
gelgk  in  der  minne  tot  eene  overeenkomst  te  brengen  *).  De 
uitslag  dezer  bemoeiingen  wordt  niet  gemeld.  —  Eene  poging 
•  van  Van  der  Zee,  om  nog  in  1627  den  naar  het  schijnt  toen  reeds 
bgna  vergeten  strijd  over  do  ontdekkingen  op  Groenlands  west- 
kust weder  te  verlevendigen  door  nogmaals  octrooi  voor  zyne 
beweerde  ontdekking  van  1624  te  vragen,  schgnt  even  onbeslist 
gebleven  te  zgn  *).  Het  blgkt  echter,  dat  ook  in  1626  straat 
Davis  door  Nederlanders  bevaren  is  *). 

Ook  het  zoeken  van  den  noordoostelijken  doortocht  naar 
Oost-Indië  was  door  de  Noordsche  Compagnie  onderwgl  weder 
opgevat.  De  ongelukkige  reis  van  schipper  Simon  Willemsz. 
had  haar  echter  van  het  volgen  van  de  richting  door  het  hooge 
noorden  afgeschrikt  en  zg  keerde  dus  terug  tot  de  oude  plan- 
nen der  zestiende  eeuw ,  die  b^  de  onbekendheid  van  het  hooge 
noorden  met  groote  voorzichtigheid  aanrieden,  op  eenigszius pri- 
mitieve wgzc  eenvoudig  de  lijn  der  kust  te  volgen.  Daartoe 
lustte  de  Amsterdamscho  kamer  der  compagnie  nu  een  spiegel- 
schip  van  90  last,  »de  Cat*'  genaamd,  uit  voor  eene  lange  reis. 
Het  werd  bemand  met  24  koppen,  van  proviand  voorzien  voor 
2|  jaar  en  schipper  Comelis  Teunisz.  Bosman  van  Amsterdam 
aan  het  hoofd  der  onderneming  gesteld,  terwijl  Willem  Joosten 
Glimmer  hem  als    commies   vergezelde  ').     De   algemeene  aan- 


*)  Zie  hienróor  p.  181   Noot  2. 

*)  WassenAer,  Hist.  irerh.  IX  fol.  43,  44. 

•)  R.  S.-G.  10  Oct.  1625. 

•)  R.  S.-G.  10  Oct.,  l«  Dec.  1625. 

•)  R.  S.-G.  15  Febr.,  6  Mrt.  1627. 

•)  R.  S.-G.  24  Doe.  1626,  24  Febr.  1627.  —  Het  schip  behoorde  aan  Joost 
Adriaensz.  Van  Colster  en  Mr.  Cornelis  Musch ,  «Secretaris  tot  Rotterdam."  Het 
doel  der  nitrusting  wordt  niet  gemeld. 

*)  Waasenaer.  Hist.  verh.  IX  fol.  123.  —  Gelijkheid  van  jaar  en  plan  zonden 
reeds  voor  het  vereenzelvigen  van  de  reizen  van  Tennis  Cornelisz.  (volgens  Waa- 
senaer) en  van  Cornelis  Bosman  (volgens  Witsen)  pleiten.  Van  Dam  (Gesch.  der 
O.-I.  C.  R.-A.)  neemt  echter  allen  twgfel  weg  door  den  schipper  Comelis 
Tennisz.  Bosman  te  noemen,  daardoor  bewijzende,  dat  Wassenaer  bij  vcrgis- 
•ing  Tennii  Cornelisz.  voor  Cornelis  Teonisz.  schreef. 


186 

(lacht  schijnt  zich  op  duze  onderneming  gevestigd  te  hebben ;  er 
waren  aan  de  uitrusting  geheimzinnige  inrichtingen  verbonden, 
die  aan  de  reis  grootere  kans  van  slagen  verzekerden  dan  aan 
eenige  vorige  *).  De  Noordsche  Compagnie,  als  al tgd  zeer  voor- 
zichtig ,  waar  zg  met  hare  Oost-Indische  zuster  in  botsing  dreigde 
te  komen,  verzocht  evenals  in  1615  van  de  Staten- Generaal 
»opene  patente,  daerby  alle  uytheemsche  Coningen  ende  poten* 
taten  mitsgaders  alle  gouverneurs  ende  bevelhebberen  van  wat 
conditie  off  qualitcyt  die  souden  mogen  syn,  versocht  ende  ret- 
pcctive  bevoelen  wierden  ,*'  het  schip  te  laten  heen-  en  temggaan 
zonder  eenige  verhindering.  (25  Maart  1625.)  Het  verzoek  der 
compagnie  werd  dadelijk  toegestaan  en  haar  tevens  op  haar  ver- 
zoek afschrift  verleend  van  de  resolutie  van  1596,  waarbg  de 
premie  van  ƒ  25,000  door  do  Staten  was  uitgeloofd  *).  Het  schip 
schgnt  nog  eenigen  tijd  opgehouden  te  zgn  en  vertrok  eerst  24  Jnni 
van  Texel.  Het  plan  der  reis  was  geheel  hetzelfde  als  in  15d4 : 
men  wilde  langs  de  Russische  kust  de  straat  van  Nassau  door- 
zeilen  naar  den  Ob,  kaap  Tabin  tiuchten  te  bereiken  en  door 
straat  Anian  den  weg  naar  Cathay ,  China  en  Japan  zoeken ,  om 
het  volgende  jaar  langs  denzelfden  weg  terug  te  keeren  en  octrooi 
voor  het  vinden  van  den  weg  aan  te  vragen  >).  De  uitslag  be- 
antwoordde echter  geheel  niet  aan  de  hooge  verwachtingen,  die 
men  van  de  onderneming  koesterde.  Eei*st  24  Juli  voorbg  het 
eiland  Kolgojev  gezeild ,  bereikte  men  28  Juli  Novaya-Zemlya  op 
70T)r>'  NB.  en  werd  reeds  daar  zoozeer  door  het  drgfgs  gehin- 
derd ,  dat  men  dagenlang  in  eene  baai  moest  blijven  liggen.  Eerst 
10  Augustus  kon  de  straat  van  Nassau  ingezeild  worden.  Den 
13  Augustus  kwam  het  schip  ook  behouden  voor  het  Staten-eiland 
t-cn  oosten  van  Vaigatsch  ten  anker,  maar  nauwelijks  was  men 
1 7  Augustus  van  daar  vertrokken  of  een  harde  vorst  deed  de  zei- 
len stijf  bevriezen,  terwijl  de  wind  de  ijsschotsen  met  zulk  een 
geweld  op  het  vaartuig  aandreef,  dat  men  wel  genoodzaakt  was 
in  straat  Nassau  terug  te  keeren.  Bosman  was  nog  daar,  toen 
een  hevige  storm  hem  onder  sneeuw  en  hagel  van  zijne  ankers 
sloeg  en  hem  tot  den  terugtocht  deed  besluiten.  De  berichten 
van  eenige  Russische  visschers,  die  hij  ontmoette,  hadden  de 
reeds  ontmoedigde  reizigers  in  hun  voornemen  bevestigd.  Zg  ver- 
haalden ,  dat  straat  Nassau  slechts  eens  om  de  twee  of  drie  jaar 


»)  I)c  grhcpcliogen  hadden  behalve  ile  proviand  bij  zich  zekere  ,,anderc  noot- 
drufligheden,  om  redenen  willen  niet  verhaelt.''  Ook  waren  zg  ^met  twee  ttoo- 
ven  int  Schip  vcrsieu"  en  »op  eenich  renconter  wel  met  Cniyt  en  Loot  rer- 
Bien."  (Waasenaer,  Hist.  verh.  IX  fol.  123,  XI  fol.  58.) 

>)  R.  S.-G.  25  Maart  1626. 

*)  WaMcnaer,  Hist.  verh.  IX  fol  44.  123.   -   R.  S.-G.  25  Maart  1625. 


187 

open  was  en  dat  dan  nog  alleen  laat  in  den  tgd  het  drfjfgs  den 
toegang  vrijliet ;  zij ,  die  gewoon  waren  jaarlgks  met  drie  of  vier 
kleine  scheepjes  tusschen  Pechora  en  Vaigatsch  de  vischvangst  te 
beproeven ,  waren  dan  ook  dikwijls  genoodzaakt  zich  tot  de  ondiep- 
ten in  de  straat  van  Nassau  zelve  te  bepalen  ■ ).  Hoe  onmogelgk 
het  dns  voor  de  expeditie  scheen  verder  te  gaan ,  in  het  vaderland 
was  men,  toen  Bosman  in  het  begin  van  September  onver- 
richter zake  terugkwam,  niet  zeer  tevreden  over  zgn  beleid. 
Men  schgnt  hem  gebrek  aan  volharding  en  moed  verweten  te 
hebben;  men  schgnt  het  hem  ten  kwade  geduid  te  hebben,  dat 
hg  reeds  op  het  gezicht  van  het  drijfijs  teruggekeerd  was  zonder 
sich  daarin  te  wagen.  >  Het  staet  alsoo  met  «Ie  vaert  door  *t  Ys , 
naer  ghelegentheyt  vando  winden,'*  schrijft  Wassenaer,  die  veel 
van  de  reis  gehoopt  had,  »d'eene  wint  dryft  u  al  het  Ys  op 
*tl^f  dat  ontrent  u  is ,  die  wint  veranderende ,  drgft  al  't  Ys 
van  u  of,  en  ghy  hebt  eenen  vryen  pas;  die  wat  ondersoccken 
wil ,  moet  niet  schroomen  hem  in  *t  Ys  te  begheven ,  en  daer 
eenighe  daghen  in  te  bljven  legghen,  en  dryven,  en  daer  nae 
weder  los  werden ;  die  soo  niet  doet  sal  niet  ujtrechten ,  als  desen 
voorghevallen  is  *)." 

Dit  zgn  de  laatste  berichten,  die  ons  omtrent  ontdekkings- 
reizen naar  het  noorden,  door  of  ten  tijde  van  het  bestaan  der 
Noordsche  Compagnie  door  Nederlanders  ondernomen,  zgn  over- 
gebleven. De  ongelukkige  uitslag  sch^nt  van  verdere  pogingen 
te  hebben  afgeschrikt  en  de  Noordsche  Compagnie  heeft  zich  zeker 
meer  en  meer  op  de  walvischvangst  toegelegd ,  die  ook  zonder  de 
ontdekking  van  nieuwe  vaste  uitgangspunten  juist  in  deze  jaren 
overvloedige  winsten  afwierp  ').  Voordat  wg  echter  over  de  ont- 


*)  fiixonderheden  over  deze  reis  vindt  men  bij :  Van  Dam,  Gesch.  der  O.-I.  C. 
I  eap.  1  5.  (MS.  R.-A.) ,  die  een  uittreksel  uit  het  journaal  van  Bosman  ge- 
Imikte.  Daannede  stemmen  overeen  Witsen  (Noord- en  oost-Tart  ar  ye.  p.  906,  7) 
en  fierghaus.  (Wat  men  van  de  aarde  weet.  I  p.  229.)  Tn  bizonderheden  w^kt 
dexe  laatste  echter  van  het  verhaal  der  anderen  af  zonder  zijne  autoriteit 
te  noemen. 

»)  Wassenaer,  Hist.  verh.  XI  fol.  58.  —  Twee  andere  ^wel-ghcmonteerdc" 
schepen  der  N.  C.  zeilden  dit  jaar  nog  „op  een  ander  uoyi  bevaercn  plaets  om 
jeU  t'  ODtdecken."  (Wassenaer  1    c.  IX  fol.  124.) 

*)  Gedurende  het  bestaan  der  Noordsche  Compagnie  bepaalde  men  zich  ver- 
der dan  ook  tot  het  onderzoeken  der  kusten  van  Spitsbergen.  Men  moet  echter 
voorzichtig  z^n  met  het  toeschrijven  van  ontdekkingen  aldaar  aan  Nederlanders : 
de  Hollandsche  namen  zgn  daarvan  volstrekt  geen  bewgs,  daar  de  Nederlanders 
zich  niet  ontzagen  de  namen  door  Engelschen  gegeven  op  hunne  kaarten  te  ver- 
talen, b.  V.  Klok-baai,  Kyk-uit  enz.  (Bell-sound,  Look-out.)  Toen  de  Noordsche 
Compagnie  in  1642  werd  opgeheven,  ondernamen  natuurlvjk  nu  en  dan  Neder- 
landsche  walvischvaarders  tochten  om  nieuwe  kusten  te  vinden ,  terwijl  Spitsbergen 
meer  en  meer  verlaten  werd.  Maar  toch  niet  dan  zelden  was  dit  het  geval ;  weldra 


188 

dekkingen  der  Noordsche  Comimgnie  zwggen ,  blgft  ons  over  ieU 
mede  te  deelen  omtrent  de  ontdekking  van  Jan  Mayen-eüand, 
waarover  zeer  verwarde  verhalen  in  omloop  zgn. 

Jan  Mayen-eiland  is  volgens  de  gewone  overlevering  ontdekt 
door  Jan  Cornelisz.  May  op  zgne  reis  naar  het  noorden  in  1611. 
Dit  verhaal,  reeds  door  Zorgdrager  medegedeeld  '),  is  na  hem 
door  alle  schrgvers,  die  het  eiland  vermelden,  overgenomen  *). 
Het  is  niet  moeielijk  de  redeneering  na  te  gaan,  die  het  heeft 
doen  ontstaan.  Jan  Mayen-eiland  was  natunrlgk  ontdekt  do<nr 
Jan  May ,  de  naam  zelf  reeds  wees  het  aan ;  zekere  Jan  May  was 
in  1611  naar  het  noorden  geweest,  dus  was  hg  de  ontdekker. 
Toch    mocht  het   zonderling  heeten,    dat   zulk   eene  belangrgke 


werd  de  overtuiging  algemeen,  dat,. zon  de  walvisch  uit  de  zee  om  Spitsbergea 
langzamerhand  verdween,  andere  wateren  nog  minder  door  die  begeerl^ke  prooi 
bezocht  werden.  Ook  de  berichten  omtrent  die  tochten  zijn  schaarsch  en  on- 
samenhangend. Over  de  reizen  van  Willem  Vlaming  en  de  beide  zonen  tu 
Jelmcr  ('ock  (in  1663  of  64,  1669  en  1688)  vindt  men  een  en  ander  b^: 
Witseu,  Noord-  en  oost-Tart ar> e.  p.  900,  2,  8.  4,  23,  24,  25,  26.  bq:  Vai 
Dam,  Gesch.  der  O.-I.  C.  I  cap.  I  5,  bij:  Valeutijn,  Oud  eu  nieuw  O.  I.  lp.  IM, 
bij :  Zorgdfi'.gor,  Groenl.  vissch.  p  186,  en  bij :  De  Jonge,  Nova-Zembla.  p.  24— 26,~ 
over  de  reis  van  Cornelis  Pictersz.  Snobbeger  (1675),  bij:  Witsen  1.  c.  p.  918,  — 
van  Tennis  Ys:  ald.  p.  901,  2,  4.  51,  52,  —  van  (k>rnelis  Roule :  ald.  p.  920.— 
over  ontdekkingsreizen  door  Nederlanders  in  1664  eu  66  oudemomen :  ald. 
p  007,  62 ,  —  over  de  plannen  van  den  commandeur  ter  walvisch  vangst  Jan 
Pietersz.  Haay  (1650),  bij:  Van  Dam,  Gesch.  der  O.-l,  C.  1  cap.  I  5  (cf.  Zorg- 
drager. Groeul.  vissch.  p  320) .  —  over  de  ontdekking  van  verschillende  ponten 
van  Groenlands  oostkust  (1654.  Gale  Hamkcsland  en  baai  op  78® — 75^  NB.  — 
1655.  Broer  Ruysland  ontdekt  door  Gerrit  Ruisch  op  73o.  —  1655.  Edamaland 
op  77®  of  78»  NB  —  1665.  Bontekoe's  eUand  op  78»30'  (?).  —  1670.  Lam- 
bertsland  op  78*'30') :  in  de  atlassen  van  Colom,  Goos  en  Doncker,  en  op  de  kaart 
vau  Vau  Keulen.  (Vlg.  Witsen  1  c.  p.  904  is  Groenlands  oostkust  in  de  17* 
eeuw  nooit  bereikt.)  —  over  de  ontdekking  van  Gillis-laud  op  SO^  NB.  ten 
oosten  van  Spitsbergen  door  Cornelis  Gillis:  in  den  atlas  van  Van  Keulen;  — 
over  de  ontdekking  van  het  problematische  Jelmersland:  Witsen  1.  c.  p.  902 1 
en  van  het  niet  bestaande  Witsen -eiland:  ald.  p.  928.  —  De  O.-I.  C.  aehgnt 
in  het  midden  der  17*  eeuw  nog  enkele  reizen  tot  het  zoeken  van  den  N.-O. 
doortocht  van  O.-I.  uit  te  hebben  doen  ondernemen.  Zie  daarover:  Philoaophieal 
Transactions  of  the  Royal  Society.  IX ,  X  p.  197,  417.  —  Zorgdrager,  Groenl. 
vissch.  p.  137.  —  Scoresby,  Account  of  the  arctic  regions.  l  App.  p.  62.  — 
Over  plannen  om  voor  het  zoeken  van  den  N.  doortocht  nog  in  1 664  een  monopolie 
te  verkrijgen  vergelijke  men:  Van  Dam,  Gesch.  der  O.-I.  C.   I  cap.  I  5. 

*)  Zorgdrager,  Groenl.  vissch.  p.   101. 

*)  O.  a.  door  den  schrgver  van :  De  walvisch  vangst  (II  p.  62),  MoU  (Zee- 
togten  der  Nederl.  p.  95),  Bennet  en  Van  Wgk  (Nederl.  ontdekk.  p.  54),  Asber 
(Hudson  the  Navigator,  p.  257).  Berghaus  (Wat  men  van  de  aarde  weet.  p.  8S5), 
Barrow  (Vojages  into  the  arctic  regions.  p.  227.)  Alleen  Scoresby  (Account  of 
the  arct.   reg.   I  p.  154)  twgfelt ,  maar  op  zeer  dwaze  gronden. 


189 

plaats  in  het  octrooi  der  Noordsche  Compagnie  van  1614  niet 
genoemd  werd;  toch  berichtte  de  heer  De  Jonge,  dat  in  het  zeer 
oitvoerige  journaal  van  de  reis  van  Jan  Comelisz.  May  geene 
melding  van  het  eiland  gemaakt  werd  * ).  Nasporingen  op  het 
Bgks- Archief  en  elders  hebben  m^  nu  in  staat  gesteld,  de  ware  ge- 
schiedenis der  ontdekking  uitvoerig  te  verhalen.  Dat  zg  ingewikkeld 
is  blgkt  reeds  uit  de  feiten,  dat  niet  minder  dan  zevenmaal 
terecht  of  ten  onrechte  op  de  eer  en  het  voordeel  der  ontdekking 
van  Jan  Mayen-ciland  als  van  een  nieuw  land  is  aanspraak  ge- 
maakt ,  —  dat  over  die  ontdekking  niet  minder  dan  drie  processen 
door  Nederlanders  en  vreemdelingen  tegen  de  Noordsche  Com- 
pagnie gevoerd  z^n ,  —  dat  het  eiland  onder  twaalf  verschillende 
namen  in  de  geschiedenis  bekend  is,  —  dat  degene,  die  geacht 
wordt  zgn  naam  aan  het  eiland  gegeven  te  hebben ,  zelfs  van  het  be- 
staan daarvan  geheel  onkundig  was ,  —  en  dat  de  werkelgke  naam- 
gever de  eigenlijke  ontdekker  niet  is.  In  de  volgende  bladen  hoop 
ik  al  deze  vreemdklinkende  beweringen  te  bewijzen:  voorloopig 
zal  ik  m^  bepalen  tot  een  kort  verhaal  der  verschillende  zooge- 
naamde ontdekkingen. 

>In  the  jeere  1608,**  dus  verhaalt  Edge  in  zijn  »Northemc 
Discoueries  of  the  Muscouia  Merchants,"  »the  said  fellowship 
set  forth  a  Ship  called  the  Hope-well,  whereof  Wil- 
liam  Hudson  was  Master,  to  discouer  to  the  Pole, 
where  it  appeareth  by  his  lournall,  that  hee  came 
to  the  height  of  81  degrees,  where  he  gaue  Names 
to  certayne  places,  vpon  the  Continent  of  Green- 
land  formerly  discouered,  which  continue  to  this 
day,  namely,  Whale  Bay,  and  Hackluit  Headland, 
and  being  hindred  with  Ice,  returned  home  without 
any  further  vse  made  of  the  Countrey,  and  in  ran- 
ging  homewards,  hee  discouered  an  Hand  lying  in 
71  degrees,  which  hee  named  Hudsons  Tutches/*  *) 
Asher  •)  heeft  m.  i.  overtuigend  bewezen,  dat  Hudsons  Tutches 
niets  anders  is  dan  Jan  Mayen-eiland  ^),  en  dat  dit  laatste  in 
Engeland  nog  in  1618  onder  den  naam  van  >Hudson*s  Touches*' 


')  De  Jonge,  Opkomst.  I  p.  SO. 

*)  Porchai,  Pilgrimes.  III  p.  464. 

•)  Asher,  Hudson  the  Nsyigator.  p.  CXCI,  CXCII,  146  Noot  l. 

*)  In  éene  zaak  echter  geloof  ik,  dat  Asher  hier  dwaalt.  Hij  vindt  een  hewijs 
sgner  stelling  in  den  naam  „Rudson's  point",  volgens  hem  eene  verbastering  van : 
Hudsons  point.  Ik  durf  zeggen,  dat  de  afleiding  geheel  verkeerd  is.  Op  de 
m\j  bekende  kaarten  heet  de  bedoelde  plaats  niet  «Rudson's  point"  maar  eenvou- 
dig «Rudsen.**  Met  dezen  naam  worden  dunkt  m\j  de  klippen  bedoeld ,  die  daar 
in  lee  liggen.  (Rudsen,  rudzig,  oud-Hollandsch  voor:  rotsen,  rotsig.) 


162 

seer  diefachtig ,  alles  nemeDde  dat  los  is ,  rauw  Vleesch  en  Visch 
eetende ,  seer  net  op  een  parck  schietende ,  met  haer  Flitsen  daer 
sy  het  Wildt  mede  treffen :  daer  was  goede  handelingh  van  Pelte- 
rijen ,  dies  men  iu  't  Schip  alles  vermangelt  heeft  dat  het  in 
hadde.**  ')  Niettegenstaande  den  ophef  van  deze  ontdekking 
gemaakt  blgkt  het  overtuigend ,  dat  de  reizigers  eenvoudig  straat 
Davis  een  eind  weg  opgezeild  zgn  en  wel  niet  verder  dan  tot 
65*  Nfi.  *).  De  ontdekte  >passagie''  is  waarschgnlgk  de  Cumber- 
lands-bay.  Dat  de  doortocht  niet  gevonden  werd,  spreekt  van 
zelf;  straat  Davis  overstekende  keerden  de  reizigers  langs  de 
oostkust  terug.  Leverstejn  verhaalde  toch  aan  de  Staten*(}ene- 
raal,  dat  een  door  hem  ontdekt  land  zich  van  >de  Oostcaep  van 
Fretum  Davis"  (d.  i.  kaap  FareweU)  »)  uitstrekte  tot  5*  meer 
noordelgk,  waar  zich  een  zekere  rivier  bevond,  die  zgn  schip 
bezocht  had  *). 

Maar  niet  ongestoord  zou  Leverstejn  de  vruchten  van  zgne  ge- 
waande ontdekking  genieten.  Ook  een  Brielsch  koopman  Engel- 
bert  Pietersz.  Van  der  Zeo  had  dit  jaar  straat  Davis  doen  bezei- 
len en  daar  ontdekt  een  nieuw  eiland,  waar  hg  had  9opgedaen 
seeckere  silvere  ende  goutmynen  voor  desen  noyt  bekent  •)."  Zoo- 


>)  Wtstenaer,  liUt.  verhael.  IX  fol.  43. 

*)  Ook  de  naowkeorigheid  der  ontdekking  liet  te  wenschen  overig.  Niet  alleen 
wist  Iieventeyn  niet  juist  aan  te  duiden,  waar  de  ontdekte  landen  gelegen  wa- 
ren (R.  S.-G.  27  Febr.  1625),  maar  de  bevelhebber  Marten  Arendv.  verkeerde 
nog  in  de  oude  dwaling,  dat  Groenlands  zuidpunt  uit  twee  eilanden  bestood. 
(Zie  de  kaart  van  Groenland,  in:  White,  Spitzbcrgen  and  Greenland.  p.  175, 
naar  Arendsz.'  kaart  vervaardigd.  Zie  ald.  p.   180.) 

*)  Fretum  Davida  is  namel^k  in  de  zeventiende  eeuw  de  naam  niet  alleen 
van  de  zeestraat,  maar  bepaaldelijk  ook  van  Groenlands  westkust,  terwgl  de 
westkust  van  straat  Davis  als  het  Westland  bekend  is.  Groenlands  oostkoit  heette 
daarentegen  West -Groenland ,  verdeeld  in  Oud-Grocnland ,  het  zuidelijke,  en 
Nieuw-Groenland,  het  noordelijke  gedeelte  der  kust.  Spitsbergen  werd  somtgds 
Oost-Groenland  genoemd. 

*)  R.  S.-G.  11  Nov.  1624.  —  De  bereikte  rivier  is  waarschgnlük  de  op  de 
kaarten  van  Groenland  vau  Carolus  (1626.  R.-A.)  en  Zorgdrager  (Grocnl.  visaeh. 
p.  71),  ook  in  de  atlassen  van  Goos  en  Visscher,  evenals  op  Danckers'  kaart  van 
Amerika ,  duidelijk  aangewezen  Baals-rivier  op  ti^  NB.  In  den  omtrek  vindt 
men  daar  «Delfs  haven"  en  »Delfs  punt."  (NB.  Leversteyn  woonde  te  Delfi.) 

•)  R.  S-G.  15  Febr.  1627.  —  Sporen  van  dezen  tocht  vindt  men  op  de 
kaart  van  Carolus  van  1626  (R.-A.)  en  op  Goos*,  Visschers  en  Zorgdragers 
(Groenl.  visseh.  p.  71)  kaarten  van  Groenland,  in:  ^l^aap  Briel"  en  de  vBrielte 
haven"  op  62«>  en  63®  NB.  De  „Brielse  haven"  komt  ook  op  Danckers*  kaart 
van  Amerika  voor.  Z^  kunnen  echter  ook  hunnen  naam  ontleenen  aan  Har- 
ten Arendsz.  van  Den  Briel,  waarsch^nlijk  de  bevelhebber  op  Levertteyns 
schepen  in  1624  en  25.  (Zie  hiervoor  p.  181  Noot  2.)  —  In  ieder  geval  is  het 
niet  onwaarsehgnl^k,  dat  de  expeditie  van  Van  der  Zee  belangr^ke  outdekkin- 
geii  heeft  gedaan ,  want  terwijl  Marten  Arendsz.  nog  spreekt  van  ^insula  dieta 
antiqua  Groenlandia"  (zie  hiervoor  p.  181  Noot  2),  verhaalt  Wasaenaer  reeds  in 


188 

dra  Leversieyn  zich  nu  tot  de  Staten-Generaal  wendde  met  ver- 
zoek om  octrooi  voor  niet  minder  dan  twintig  jaar,  opdat  h|j  zijne 
ontdekking  met  uitsluiting  van  alle  andere  Nederlanders  zou 
kunnen  exploiteeren  en  ze  tot  84°  NB.  voortzetten ,  verzette  zich 
Van  der  Zee  tegen  de  inwilliging  van  dit  verzoek.  Van  z^jne  zijde 
verzocht  hij  octrooi  om  straat  Davis  gedurende  twaalf  jaren 
alleen  te  mogen  bevaren ;  hij  bood  aan  zijne  ontdekking  te  bewe- 
zen en  tegelijk  aan  te  toonen  >de  sub-  ende  obreptie"  van  Lever- 
stejns  verzoek. 

Hoewel  het  zoeken  van  den  doortocht  opgegeven  en  eene  ont- 
ginning der  walvischvangst  in  die  streken  niet  bedoeld  schijnt  te 
zgn,  was  echter  de  Noordsche  Compagnie  niet  gezind  zich  het 
monopolie  van  landbezit  in  de  poolstreken,  dat  zij  zoo  langen 
tgd  btjna  ongestoord  bezeten  had,  te  laten  ontwringen.  Zoo  zg 
zelve  zich  tot  nog  toe  tot  de  walvischvangst  bepaald  had,  hare 
beginselen  waren  te  exclusief  dan  dat  zij  het  zou  gedoogd  heb- 
ben, dat  anderen  zich  zelfs  tot  het  drijven  van  den  pelterghan- 
dol  of  het  ontginnen  der  reeds  lang  gezochte  goudmijnen  bij  straat 
Davis  in  het  noorden  vestigden.  Dadelijk  verzocht  zij  dan  ook 
de  Staten-Generaal,  de  requesten  van  beide  kooplieden,  voordat 
daarover  eene  beslissing  genomen  werd,  in  hare  handen  te  doen 
stellen  om  ze  nader  te  onderzoeken.  De  Staten-Generaal  wensch- 
ten  echter  de  beslissing  aan  zich  te  houden  en  besloten  (11  No- 
vember), de  drie  partgen  voor  eene  daartoe  benoemde  commissie 
nader  te  doen  hoor  en  >). 

De  beide  requestranten  schijnen  daardoor  in  groote  verlegen- 
heid gebracht  te  zijn:  reeds  den  21  November  werden  partijen 
gelast  tegen  den  25  voor  de  commissarissen  te  verschijnen  *),  en 
toch  hadden  de  beide  mededingers  nog  in  Februari  zoo  weinig 
afdoende  bewijzen  van  hun  recht  ingeleverd,  dat  de  Staten-Ge- 
neraal op  verzoek  der  bewindhebbers  van  de  Noordsche  Compag- 
nie besloten ,  Leversteyn  en  Van  der  Zee  te  gelasten ,  dat  zij  toch 
» rechte  openinge*'  zouden  doen  van  de  ligging  der  door  hen  ont- 
dekte landen  om  te  beslissen  of  die  al  dan  niet  onder  het  octrooi 
der  Noordsche  Compagnie  vielen,  en  zoo  neen  of  zij  door  do 
schepen  der  compagnie  vroeger  waren  bevaren  ').  De  zaak  bleef 
slepen  *):    het  schijnt  de  taktiek  der  partijen  geweest  te  zijn,  de 


April  1625,  dat  „Groenlandt  gheen  Eylandt  bevonden  is."  (Hist.  verh.  IX  foL  48.) 
Het  i«  kwal^k  denkbaar,  dat  deze  kennis  aan  iemand  anders  dan  Van  der  Zee 
ontleend  ia,  die  blijkens  zijne  beweerde  ontdekking  van  m\jnen  in  Groenland 
daar  aan  land  geweest  is. 

»)  R.  S.-G.  11  Nov.  1624. 

»)  R.  S.-G.  21  Nov.  1624. 

•)  R.  S.-G.  27  Febr.  1625. 

*)  Wasicnaer  (Hist.  verh.  IX  fol.  44)  verhaalt,  dat   Leversteyn  c.  s.  „na  lange 


184 

beraadslagingen  over  deze  zaak  te  rekken,  totdat  zg  op  nieaw 
het  bewnste  land  hadden  bevaren  en  afdoende  bewgzen  voor  hun 
recht  konden  bijbrengen. 

Het  bleef  dan  ook  niet  b|j  vertoogen  aan  de  Staten-CtoneraaL 
Dadelijk  zond  de  Amsterdamsche  kamer  der  Noordsche  Compagnie 
in  het  volgende  jaar  (1625)  een  scheepje  van  40  k  50  last  naar 
het  noorden  >).  De  bevelhebber  dezer  expeditie  kreeg  last  om 
het  bewnste  land  te  bezeilen  en  daarna  straat  Davis  of  Hadsons- 
straat  en  de  naar  hem  genoemde  baai  (»syn  ghevonden  Zee,*' 
zegt  Wassenaer)  te  onderzoeken,  »met  hoope  om  aldaer  oock  wat 
raers  of  niens  t'  ontdecken."  De  kapitein  van  het  jacht  was  Jan 
Jansz.  '),  de  bemanning  bestond  uit  vijftien  koppen.  Men  wilde 
dit  jaar  de  kusten  verkennen  en  in  het  najaar  temgkeeren :  het 
volgende  jaar  zou  de  Noordsche  Compagnie  dan  >met  ernst  daer 
op  equipperen  *).**  De  schepelingen  hielden  zich  allereerst  beiig 
met  het  onderzoeken  der  door  Leverstejn  gezochte  >passagie 
(door  Cumberlands-bay) ,  maar  vonden  die  »ghe8topt  met  lant. 
Iets  meer  naar  het  zuiden  kwamen  z|j  aan  eenen  inham,  reeds 
vroeger  door  Europeanen  bezocht  (Frobisher-straat) ,  maar  dien 
een  eind  wegs  opzeilende,  kwamen  z|j  verder  dan  hunne  voor- 
gangers geweest  waren.  De  bewoners,  even  roofzuchtig  als  de 
Groenlanders ,  toonden  zich  bereid  tot  ruilhandel;  z|j  boden  wa- 
pens, kleedingstukken ,  schuitjes  en  al  wat  zij  hadden  ter  mii 
aan,  maar  de  zooveel  belovende  peltergen,  waarvan  Leverstejn 
gesproken  had,  kregen  de  Nederlanders  niet  te  zien.  Ontevreden 
keerden  zg  terug  en  na  eene  rampspoedige  reis,  door  nevel,  storm 
en  ijs  gehinderd,  kwamen  zg  in  het  vaderland  aan  *).  Voorde 
ontdekking  van  verschillende  baaien,  rivieren,  eilanden  en  vol- 
ken tusschen  60"  en  68}*  NB.  verzochten  zg,  aan  hun  systeem 
van  uitsluiting  getrouw,  echter  dadelgk  aan  de  Staten-Generaal 
octrooi  •). 

Maar  ook  Levcrsteyn  had  onderwgl  niet  stilgezeten.  Hg  had 
met  zgne  deelgenooten  in  Mei  1625  niet  minder  dan  drie  sche- 
pen van  100  last  uitgezonden,  waarschgnlgk  weder  onder  bevel 


oppositie*'  in  April  1625  octrooi  voor  vier  jaar  gekregen  hebben.  De  R.  S.-G. 
zwijgen  daarover  en  het  door  Wassenaer  zei  ven  (t.  c.  IX  fol.  124)  verhaalde  ttrgdt 
er  mede. 

*)  Wassenaer  (Ilist.  vrrh.  IX  fol.  43)  zrgt ,  dat  de  compagnie  in  dit  voor- 
nemen «is  belet.'  Zie  echter  Wassenaer  (1.  c.  IX  fol.  124)  en  de  R.  S.-G. 
16  Dec.  1625. 

*)  Jan  Jarisz.  b^  Wassenaer  (Ilist.  verh  IX  fol.  124)  is  zeker  een  drukibat 
voor  Jan  Janu. 

•)  Wassenaer.  Hist.  verh.   IX  fol.  lU. 

*)  Wassenaer.  Hist.  verh.  XI  fol.  58. 

*)  R.  S.-G.  16  Dec.   1625. 


185 

Tan  Marton  Arendsz.  van  Den  Briel  als  opperstuarman  > ) ,  om  op 
de  ontdekte  landen  handel  te  drgven  en  den  doortocht  nader  te 
onderzoeken  *).  Zij  verkregen  een  gunstig  resultaat  en  ont- 
dekten in  straat  Davis  »8eecker  Lant  bewoont  met  menschen, 
toyt  voor  dato  vandien  by  eenige  ingesetenen  der  Vereenichde 
Nederlanden  bevaren  *).**  De  beide  mededingers  verschenen  dan 
ook  op  het  laatst  van  1625  weder  voor  de  Staten-Generaal  en 
verzochten  octrooi  voor  hunne  ontdekkingen.  De  regeering  stelde 
beide  requesten  in  handen  eener  commissie  om  partijen  zoo  mo- 
gelgk  in  der  minne  tot  eene  overeenkomst  te  brengen  *).  De 
uitslag  dezer  bemoeiingen  wordt  niet  gemeld.  —  Eene  poging 
•  van  Van  der  Zee,  om  nog  in  1627  den  naar  het  sch|jnt  toen  reeds 
bgna  vergeten  strgd  over  de  ontdekkingen  op  Groenlands  west- 
kust weder  te  verlevendigen  door  nogmaals  octrooi  voor  zgne 
beweerde  ontdekking  van  1624  te  vragen,  schgnt  even  onbeslist 
gebleven  te  zgn  *).  Het  blgkt  echter,  dat  ook  in  1626  straat 
Davis  door  Nederlanders  bevaren  is  *). 

Ook  het  zoeken  van  den  noordoostelij  ken  doortocht  naar 
Oost-Indië  was  door  de  Noordsche  Compagnie  onder wgl  weder 
opgevat.  De  ongelukkige  reis  van  schipper  Simon  Willemsz. 
had  haar  echter  van  het  volgen  van  de  richting  door  het  hooge 
noorden  afgeschrikt  en  zij  keerde  dus  terug  tot  de  oude  plan- 
nen der  zestiende  eeuw ,  die  bg  de  onbekendheid  van  het  hooge 
noorden  met  groote  voorzichtigheid  aanrieden,  op  eenigszius pri- 
mitieve w|jze  eenvoudig  de  lijn  der  kust  te  volgen.  Daartoe 
lustte  de  Amsterdamsche  kamer  der  compagnie  nu  een  spiegel- 
schip  van  90  last,  »de  Cat*'  genaamd,  uit  voor  eene  lange  reis. 
Het  werd  bemand  met  24  koppen,  van  proviand  voorzien  voor 
2j  jaar  en  schipper  Comelis  Teunisz.  Bosman  van  Amsterdam 
aan  het  hoofd  dor  onderneming  gesteld,  terwijl  Willem  Joosten 
Glimmer   hem   als    commies    vergezelde  ^).     De    algemeene  aan- 


*)  Zie  hiervoor  p.  18]  Noot  2. 

*)  Waaaenaer,  Hist.  verh.  IX  fol.  48,  44. 

•)  R.  S.-G.  10  Oct.  1«25. 

•)  R.  S.-G.  10  Oct.,   16  Dec.  1625. 

»)  R.  S.-6.  15  Fcbr.,  6  Mrt.  1627. 

•)  R.  S.-G.  24  Dec.  1626,  24  Febr.  1627.  —  Het  schip  behoorde  aan  Joost 
Adriaensz.  Van  Colster  en  Mr.  Comelis  Mosch,  «Secretaris  tot  Rotterdam."  liet 
doel  der  uitrusting  wordt  niet  gemeld. 

*)  Wassenaer.  Hist.  verh.  IX  fol.  123.  —  Gelijkheid  van  jaar  en  plan  zouden 
reedi  voor  het  vereenzelvigen  van  de  reizen  van  Tennis  Cornelisz.  (volgens  Was- 
senaer) en  van  Cornelis  Bosman  (volgens  Witsen)  pleiten.  Van  Dam  (Gesch.  der 
O.-I.  C.  R.-A.)  neemt  echter  allen  tw^fel  weg  door  den  schipper  Comelis 
Teunisz.  Bosman  te  noemen,  daardoor  bewijzende,  dat  Wassenaer  bij  vcrgis- 
nng  Teunis  Cornelisz.  voor  Cornelis  Teunisz.  schreef. 


186 

<lacht  scbgnt  zich  op  deze  onderneming  gevestigd  te  hebben;  er 
waren  aan  de  uitrusting  geheimzinnige  inrichtingen  verbonden, 
die  aan  de  reis  grootere  kans  van  shigen  verzekerden  dan  aan 
eenige  vorige  >).  De  Noordsche  Compagnie,  als  altgd  zeer  voor- 
ziohtig ,  waar  zg  met  hare  Oost-Indische  zuster  in  botsing  dreigde 
te  komen,  verzocht  evenals  in  1615  van  de  Staten -Generaal 
»opene  patente,  daerby  alle  ujtheemsche  Coningen  ende  poten- 
taten mitsgaders  alle  gouverneurs  ende  bevelhebberen  van  wat 
conditie  off  qualiteyt  die  souden  mogen  syn,  versocht  ende  res- 
poctive  bevoelen  wierden  ,**  het  schip  te  laten  heen-  en  teruggaan 
zonder  eenige  verhindering.  (25  Maart  1625.)  Het  verzoek  der 
compagnie  werd  dadelijk  toegestaan  en  haar  tevens  op  haar  ver- 
zoek afschrift  verleend  van  de  resolutie  van  1596,  waarbg  de 
premie  van  /  25,000  door  do  Staten  was  uitgeloofd  *).  Het  schip 
schgnt  nog  eenigen  tijd  opgehouden  te  zijn  en  vertrok  eerst  24  Joni 
van  Texel.  Het  plan  der  reis  was  geheel  hetzelfde  als  in  1594 : 
men  wilde  langs  de  Russische  kust  de  straat  van  Nassau  door- 
zeilen  naar  den  Ob,  kaap  Tabin  ti^achten  te  bereiken  en  door 
straat  Anian  den  weg  naar  Cathaj ,  China  en  Japan  zoeken ,  om 
het  volgende  jaar  langs  denzelfden  weg  terug  te  keeren  en  octrooi 
voor  het  vinden  van  den  weg  aan  te  vragen  ').  De  uitslag  be» 
antwoordde  echter  geheel  niet  aan  do  hooge  verwachtingen,  die 
men  van  de  onderneming  koesterde.  Eerst  24  Juli  voorbg  het 
eiland  Kolgojev  gezeild ,  bereikte  men  28  Juli  Novaya-2iemlya  op 
70*55'  NB.  en  werd  reeds  daar  zoozeer  door  het  drgf|js  gehin- 
derd ,  dat  men  dagenlang  in  eene  baai  moest  blgven  liggen.  Eerst 
10  Augustus  kon  de  straat  van  Nassau  ingezeild  worden.  Den 
13  Augustus  kwam  het  schip  ook  behouden  voor  het  Staten-eiland 
ten  oosten  van  Vaigatsch  ten  anker,  maar  nauwelgks  was  men 
1 7  Augustus  van  daar  vertrokken  of  een  harde  vorst  deed  de  zei- 
len stijf  bevriezen,  terwijl  de  wind  de  ijsschotsen  met  zulk  een 
geweld  op  het  vaartuig  aandreef,  dat  men  wel  genoodzaakt  was 
in  straat  Nassau  terug  te  keeren.  Bosman  was  nog  daar,  toen 
een  hevige  storm  hem  onder  sneeuw  en  hagel  van  zgne  ankers 
sloeg  en  hem  tot  den  terugtocht  deed  besluiten.  De  berichten 
van  eenige  Russische  visschers,  die  hij  ontmoette,  hadden  de 
reeds  ontmoedigde  reizigers  in  hun  voornemen  bevestigd.  Zg  ver- 
haalden ,  dat  straat  Nassau  slechts  eens  om  de  twee  of  drie  jaar 


*)  De  trhcpclingcn  hadden  bchalvi;  de  proviand  bij  zich  zekere  ^andere  noot- 
draftigheden ,  om  redenen  willen  niet  verhaelt.'*  Ook  waren  z\j  «met  twee  ttoo- 
ven  int  iSchip  versirn"  en  „op  eenich  rcnconter  wel  met  Cruyt  en  Loot  ver- 
sien."  (Waasenaer.  Hitt.  verh.  IX  fol.  123.  XI  fol.  58.) 

»)  R.  S.-G.  25  Maart  1025. 

»)  Wassenaer,  Hist.  verh.  IX  fol.  44,  123.   -  R.  S.-G.  25  Maart  1626. 


187 

open  was  en  dat  dan  nog  alleen  laat  in  den  tgd  het  drgf^s  den 
toegang  vrijliet ;  z|j ,  die  gewoon  waren  jaarlijks  met  drie  of  vier 
kleine  scheepjes  tusschen  Pechora  en  Vaigatsch  de  vischvaDgst  te 
beproeven ,  waren  dan  ook  dikwijls  genoodzaakt  zich  tot  de  ondiep- 
ten in  de  straat  van  Nassan  zelve  te  bepalen  > ).  Hoe  onmogelijk 
het  das  voor  do  expeditie  scheen  verder  te  gaan ,  in  het  vaderland 
was  men,  toen  Bosman  in  het  begin  van  September  onver- 
richter zake  terugkwam,  niet  zeer  tevreden  over  zijn  beleid. 
Men  schijnt  hem  gebrek  aan  volharding  en  moed  verweten  te 
hebben;  men  schgnt  het  hem  ten  kwade  geduid  te  hebben,  dat 
h|j  reeds  op  het  gezicht  van  het  drij^'s  temggekeerd  was  zonder 
zich  daarin  te  wagen.  »  Het  staet  alsoo  met  *\e  vaert  door  't  Ys , 
naer  ghelegenthejt  vande  winden,"  schrgft  Wassenaer,  die  veel 
van  de  reis  gehoopt  had,  >d*eene  wint  dryft  n  al  het  Ts  op 
'tlgf  dat  ontrent  u  is,  die  wint  veranderende,  drgft  al  *t  Ys 
van  n  of,  en  ghj  hebt  eenen  vryen  pas;  die  wat  ondersoecken 
wil ,  moet  niet  schroomen  hem  in  't  Ys  te  begheven ,  en  daer 
eenighe  daghen  in  te  blyven  legghen,  en  dry  ven,  en  daer  nae 
weder  los  werden ;  die  soo  niet  doet  sal  niet  uytrechten ,  als  desen 
voorghevallen  is  •)." 

Dit  zgn  de  laatste  berichten,  die  ons  omtrent  ontdekkings- 
reizen naar  het  noorden,  door  of  ten  tïjde  van  het  bestaan  der 
Noordsche  Compagnie  door  Nederlanders  ondernomen,  zijn  over- 
gebleven. De  ongelukkige  nitslag  sch|jnt  van  verdere  pogingen 
te  hebben  afgeschrikt  en  de  Noordsche  Compagnie  heeft  zich  zeker 
meer  en  meer  op  de  walvischvangst  toegelegd ,  die  ook  zonder  de 
ontdekking  van  nieuwe  vaste  uitgangspunten  juist  in  deze  jaren 
overvloedige  winsten  afwierp  •).  Voordat  w|j  echter  over  de  ont- 


*)  Bizonderheden  over  deze  reis  yindt  men  bij :  Van  Dam,  Geach.  der  O.-I.  C. 
I  cap.  1  5.  (MS.  R.-A.) »  die  een  uittreksel  uit  het  journaal  van  Bosman  ge- 
Inmikte.  Daarmede  stemmen  overeen  Witsen  (Noord- en  oost-Tartarye.  p.  906,  7) 
en  Berghaus.  (Wat  men  van  de  aarde  weet.  I  p.  229.)  In  bizonderheden  w|jkt 
deze  laatste  echter  van  het  verhaal  der  anderen  af  zonder  zijne  autoriteit 
te  noemen. 

•)  Wassenaer,  Hist.  verh.  XI  fol.  58.  —  Twe«  andere  „wel-ghemontcerde" 
schepen  der  N.  C.  zeilden  dit  jaar  nog  „op  een  ander  noyt  bevacren  plaets  om 
jeU  t'  ODtdecken."  (Wassenaer  1    e.  IX  fol.  124.) 

*)  Gedurende  het  bestaan  der  Noordsche  Compagnie  bepaalde  men  zich  ver- 
der dan  ook  tot  het  onderzoeken  der  kusten  van  Spitsbergen.  Men  moet  echter 
voorzichtig  zijn  met  het  toeschrijven  van  ontdekkingen  aldaar  aan  Nederlanders : 
de  Hollandsche  namen  z^n  daarvan  volstrekt  geen  bew^s,  daar  de  Nederlanders 
zich  niet  ontzagen  de  namen  door  Engelschen  gegeven  op  hunne  kaarten  te  ver- 
talen, b.  V.  Klok-baai,  Kjjk-uit  enz.  (Bell-sound ,  Look-out.)  Toen  de  Noordsche 
Compagnie  in  1642  werd  opgeheven,  ondernamen  natuurlijk  nu  en  dan  Neder- 
landsche  walvischvaardcrs  tochten  om  nieuwe  kusten  te  vindeo ,  terwijl  Spitsbergen 
meer  en  meer  verlaten  werd.  Maar  toch  niet  dan  zelden  was  dit  het  geval :  weldra 


HOOFDSTUK    VI. 

ENGELSGHE     MEDEDINGERS. 


Wg  hebben  in  het  tweede  hoofdstak  nitvoerig  verhaald ,  hoe 
men  er  toe  kwam  de  IJszee  in  het  begin  der  zeventiende  eenw  op 
nieuw  tot  ver  in  het  noorden  te  bevaren ,  —  hoe  de  walrnsjacht 
aan  Beeren-eiland  gedurende  eenige  jaren  voor  de  Moscovische 
Compagnie  een  bron  van  groote  voordeden  was,  —  hoe  daarna 
de  groote  uitbreiding ,  die  aan  deze  jacht  gegeven  werd ,  leidde  tot 
de  uitroeiing  dezer  dieren  op  6eeren*eiland  en  het  zoeken  van 
nieuwe  plaatsen  tot  de  vangst  geschikt,  —  hoe  de  Ëngelschen 
daarop  Spitsbergen  onderzochten  en  daar  de  wal visch vangst  ves- 
tigden ,  en  hoe  eindelijk  de  groote  voordeelcn  der  Engelschen  de 
Nederlanders  aanlokten  om  hun  spoor  te  volgen.  Ons  blijft  nu 
over ,  meer  in  bizonderheden  uiteen  te  zetten  ^  hoe  de  Engelschen 
zich  tegenover  hunne  mededingers  gedroegen. 

Toen  Poole  en  Russell  den  3  Mei  1612  b^  hunne  aankomst  op 
Beeren-eiland  het  Nederlandsche  schip  ontmoet  hadden,  waarop 
de  Engelschman  Allan  Sallowes  stuurman  was  ' ) ,  werd  er  dadelgk 
ernstig  beraadslaagd  om  dit  verraad,  door  een  vroegeren  die- 
naar der  Moscovische  Compagnie  aan  zijn  land  gepleegd ,  te  straf- 
fen door  hem  gevangen  naar  Engeland  over  te  brengen.  Gelukkiger 
dan  zgn  landsman  Nicholas  Woodcocke,  die  een  Biscaaisch  schip 
naar  Spitsbergen  had  geleid ,  ontkwam  Sallowes  dit  lot.  De  rede- 
nen van  deze  toegevendheid  der  Engelschen  zijn  ons  onbekend. 
Toen  Sallowes  echter  daardoor  moed  vattende  het  waagde  zijne 
landslieden  op  hunnen  tocht  van  Beeren-eiland  naar  Spitsbergen 
te  volgen  en  niettegenstaande  alle  wendingen  van  Poole  daarin 
volhardde,  verdroot  dit  den  Engelschen  en  zg  verboden  het 
nadrukkelgk.  De  Nederlanders  hielden  af  en  vonden  hunnen 
weg  te  zamen  met  een  Engelschen  «interlopt^r''  zelven  naar 
Spitsbergen.     Tweemaal  ontmoetten  z^  daar  de  schepen  der  Mos- 


*^  Zie  hiervoor  p.  72, 


197 

coviscbe  Compagnie  en  weder  was  de  handelwgze  der  Engelschen 
weifelend.  Terwgl  Pool  e  de  Nederlanders  rustig  liet  visschen  en 
zelfs  Sallowes  aan  zijn  boord  ontving,  verbood  Edge,  de  commies 
van  het  andere  schip,  hem  bepaaldelijk  Spitsbergen  te  bezoeken  >). 
Waarschijnlijk  hadden  de  Engelsche  bevelhebbers  geene  machtiging 
aanvallenderwijze  te  wérk  te  gaan:  ook  het  vorige  jaar  had  de 
Moscovische  Compagnie  met  verlof  van  den  Geheimen  Raad  haren 
schippers  bevolen,  aan  alle  Engelsche  > interlopers**  hot  visschen  te 
verbieden,  de  vreemdelingen  echter  slechts  te  keer  te  gaan  wan- 
neer zij  aanvallers  werden  '). 

Toen  nu  echter  in  1613  van  alle  z^'den  berichten  van  nieuwe 
groote  uitrustingen  door  Nederlanders,  Franschen,  Spanjaarden 
en  inwoners  der  Spaansch-Nederlandsche  provinciën  in  Engeland 
aankwamen,  voelde  de  Moscovische  Compagnie  haren  handel  bg 
eeue  mededinging  op  zoo  groote  schaal  niet  meer  veilig.  Z|j  reedde 
ditmaal  zeven  schepen  tot  de  walvischvangst  uit  en  hiermede  niet 
tevreden  verzocht  zg  van  Jakob  I  een  bewfjs  van  haar  uitsluitend 
recht  om  op  Spitsbergen  te  varen.  Om  te  meer  klem  aan  dit 
verzoek  by  te  zetten  verkondigde  de  compagnie  nu  voor  het  eerst 
de  onjuiste,  in  ieder  geval  onbewgsbare  theorie,  dat  zg  als  ont- 
dekster  van  Spitsbergen  recht  had  op  den  uitsluitend  en  eigendom 
daarvan.  De  ontdekking  van  het  eiland  door  Heomskerck  en  Rijp 
werd  wel  niet  bepaald  ontkend,  maar  men  beweerde,  dat,  lang 
voordat  dezen  er  aan  gedacht  hadden  den  steven  noordwaarts  te 
wenden,  de  Engelschman  Willoughby  Spitsbergen  gezien  en  aan 
de  beschaafde  wereld  bekend  gemaakt  had  *).  Volgens  de  toen  in 


*)  Zie  oTer  deze  reis:  Poole,  Relation  of  a  Voyage  to  Greeoland  in  1612,  en: 
Edge,  Datch,  Spanish,  Danish  distarbaore,  bij:  Purchas,  Pilgrimes.  III  p.  718,466. 
*)  Comm.  der  Mosc.  Comp.  voor  Edge  1611 ,  b|j :  Purchas,  Pilgrimes.  III  p.  710 
*)  De  onwaarschijnl^kheid  dezer  theorie  bl^kt  reeds  ait  het  feit ,  dat  de  Engel- 
schen zelven  het  niet  eens  schenen  geweest  te  zijn ,  wanneer  Willoughby  Spitsbergen 
ontdekt  zon  hebben:  Purchas  zelf,  de  «insolent  defender  of  this  erroneons  idea," 
is  niet  zeker.  (cf.  de  beide  hieronder  aangehaalde  kantteekeningen.)  Terw^'1  men 
▼r^   algemeen   aannam,    dat   het  dnsgenaamde  Willonghby-land  Spitsbergen  zon 
z^n ,    iets  wat  bepaald  onjuist  is ,  teekent  Purchas  aan ,  dat  het  door  den  reizi- 
ger  eerst   23    Aqgnstns  1553  ontdekte   land    (hoogst waarsch^nl^k  een  gedeelte 
der   Russische    knst)  het  bewuste  eiland  is.  (Vgl.  Rundall,  Voyages  towards  the 
Korth-west.    Introd.  p.    VII,    VIII.)    Het    is   dan   ook  nagenoeg  zeker,  dat  de 
theorie    eerst  omstreeks   1613  als  wapen  tegen  de  Nederlanders  is   uitgevonden. 
(Ten  minste  in  1608  wist  Iludson  evenmin  als  de  Moscoviscbe  Compagnie  er  nog 
iets  van.  Zie:  Asher,  Hudson  the  Navigator,  p.  40.  —  Vgl.  echter :  Van  Meteren , 
Comment.  ofte  memor.  fol.  CXXV,"  waar    de  schrijver  verhaalt  (in  1608),  dat 
Willoughby  „verseylde  in  Groenlant,  daer  hy  vervroos.")  Asher  (1.  c.  p.  CLIX) 
wil  zelfs  bepaaldel^k  het  jaar  1612  aannemen  en  houdt  zekeren  Samnel  Daniel  voor 
den  uitvinder  der  theorie.  Zijne  gronden  z^n  echter  m.  i.  niet  overtuigend ;  in  ieder 
geval   was    niet    de  dichter  Samnel  Daniël,  maar   een   cartograaph  John  Daniel 
de  bedoelde  persoon.  (Hist.  du  pays  de  Spitsberghe.  p.  12.)  Dat  Plancins  in  z\jne 


198 

Engeland  heersohende  begrippen  was  niet  alleen  met  den  eigen- 
dom van  het  land  het  recht  verbonden  om  de  nabggelegen  zeeOn 
Yoor  ieder  te  sluiten ,  maar  gaf  ook  het  bevaren  der  zee  aanspraak 
op  den  eigendom  van  den  ruimen  oceaan  zelven.  Koning  Jakob , 
de  IJverige  verdediger  van  deze  rechten,  aarzelde  dan  ook  geen 
oogenblik  en  verleende  aan  de  compagnie  een  patent  onder  het 
groote  zegel  van  Engeland,  waarbij  zij  gemachtigd  werd  alle 
schepen,  vreemde  of  Engelsche,  die  niet  voor  de  Moscovische 
Compagnie  voeren,  van  Spitsbergen  te  verdrgven,  en  om  tevens 
voor  den  koning  in  bezit  te  houden  en  zelf  te  bevaren  alle  lan- 
den ,  ontdekt  of  onontdekt ,  die  zich  in  de  IJszee  omtrent  Spits- 
bergen bevonden  >).  De  compagnie  haastte  zich  van  dit  patent 
gebruik  te  maken;  zij  gaf  aan  Spitsbergen  den  nieuwen  naam 
van  Eing  James*  Newland  en  hield  zich  in  de  eerstvolgende  jaren 
gedurig  bezig  met  het  plaatsen  van  palen  voorzien  van  's  konings 
wapen  op  de  kusten  van  Spitsbergen  en  andere  eilanden,  die  zg 
langzamerhand  ontdekte  *). 

De  mededingers  der  Moscovische  Compagnie  ondervonden  dade- 


«Repliqaes"  ook  niet  op  een  Engelsch  boek,  ma&r  in  het  algemeen  op  de  bewerin- 
gen van  sommige  Engelschen  antwoordde,  bl^kt  m.  i.  orertuigend  oit  de  inlei- 
dende woorden  van  Hessel  Gerritsz.  voor  dat  stak:  ^Les  propositions  de  leor 
Instice  ou  preeminence ,"  zegt  hij  (Hist.  de  Spitsb.  p.  26),  «sont  celles  cv.  Qu*Ut 
sont  les  premiers  qni  Pont  tronvée  avec  Ie  Chevallier  Willonghby,  TAn  155S 
et  que  c'est  Groenland,  leqael  souloit  estre  soubs  la  puissance  de  Nomegnea,  par- 
qaoy  ils  font  annucllement  recognoissance  d'unne  boune  somme  de  livres  a  la 
Majesté  de  DeDcmarcque.  A  l'encontre  desquellcs  ie  tresdocte  Cosmographe 
D.  P.  Plancius  a  faict  les  repliques  suivantcs/'  liet  springt  dunkt  mij  in  het  oog 
dat  de  beide  geheel  tegenstrijdige  beweringen,  dat  Spitsbergen  Groenland 
is ,  en  dat  het  door  WiUoughby  ontdekt  zou  zijn ,  niet  in  een  boek  vereeuigd 
kunnen  geweest  zijn.  Beide  meeningen  waren  wel  in  Engeland  gangbaar ;  de 
Groenlaudsche  hypothese  schijnt  echter  in  Nederland  ontstaan  te  zjjn.  « 

*)  Edge,  Dutch,  Spanish,  Danish  disturbance,  bij:  Purchas,  Pilgrimes.  III 
p.  466.  —  Dctectio  freti.  ed.  1613  F.  8.  —  Vlg.  de  Histoire  de  Spitsberghe  (p.  22) 
strekte  het  patent  zich  nit  over  |,tons  Pays  et  terres  desja  trouvées,  et  eellea 
qui  se  pourroyent  encore  trouvcr,  comprinses  dansan  riu  de  vent  do  Nordoest,et 
une  de  Nordest ,  sortans  d'nn  Compas  mis  en  leur  Cartc  au  milien  d'entre  Dron- 
ten  et  Islande." 

*)  De  Moscovische  Compagnie  zond  bijna  jaarl^ks  een  of  meer  schepen  ter  ont- 
dekking uit.  De  resultaten  waren  aanmerkelijk.  Zoo  ontdekte  men  in  1618  llope- 
island  en  eenige  omringende  eilanden  (Ed^e,  Dutch  distnrbance  ,  by :  Purchas.  Pilgri- 
mes. p  466 ;  de  ontdekking  wordt  door  velen  ten  ourcchte  aan  de  Nederlanders 
toegeschreven);  in  1614  werd  de  uoordkust  van  i>pitsbergen  verkend  tot  Sir  Tho- 
mas Smiths-inlet  (de  Wijde  Baai)  (Fotherbyc,  Voyage  of  Discouerie,  by  :  Pur- 
chas l.  c.  111  p  720-28);  in  1615  ontdekking  van  Sir  Thomas  Smiths-island 
(Jan  Mayen-eiland)  (Fotherby,  Voyagc  anno  1615  for  Discouerie,  by:  Pnrchas 
1.  c.  p.  729),  1616  van  Edges-island  en  1617  van  Witches-island,  het  onlange 
wcergt; vonden  Konig  Karlslaud  (Purchas  1.  c.  Hl  p.  732.  —  Vgl.  hiermede  de 
kaart  van  Spitsbergen  in :   White .  Spitsbergen  and  Greenland.  p.  258.) 


199 

Igk  de  gevolgen  van  de  vergmming  van  Jakob  I.  De  vereeniging 
gevoelde  zich  krachtig  genoeg  om  van  haar  recht  gebruik  te 
maken.  Nadat  de  commandeur  Joseph  de  visscherij  geregeld  had 
aan  de  npordpnnt  van  Prince  Charles*  foreland,  waar  zich  eene 
soort  van  vestiging  der  Ëngelschen  van  het  vorige  jaar  bevond, 
begaf  h^*  zich  met  eenige  schepen  langs  de  kust  en  overviel  de 
in  verschillende  havens  verspreide  schepen  der  vreemden.  Terwgl 
Franschen  en  Duinkerkers  over  het  geheel  met  zekere  toegevend- 
heid behandeld  werden,  verjoegen  de  Ëngelschen  de  Spanjaarden 
met  onverbiddelijke  gestrengheid  en  vervolgden  de  Nederlanders, 
na  hun  het  visschen  verboden  te  hebben ,  zelfs  langs  de  kust.  De 
Nederlanders  mochten  zich  met  de  Fransche  schepen  vereenigen 
en  ook  met  de  Duinkerksche  op  goeden  voet  staan ,  de  overmacht 
der  Ëngelschen  was  te  groot,  dan  dat  hunne  verspreide  en  ver- 
deelde mededingers  met  goed  gevolg  hadden  kunnen  weerstand 
bieden  en  de  aanvallers  behaalden  dus  overal  eene  gemakkel^ke 
overwinning.  Wij  zullen  de  lotgevallen  der  Nederlanders  meer 
in  bizonderheden  nagaan. 

De  commandeur  Van  Mujden,  met  zgne  beide  schepen  den 
27  Mei  op  Spitsbergen  aangekomen  *),  had  zich  bg  de  zuidpunt 
van  Prince  Charles*  foreland  gevestigd  en  was  13  Juni  de  wal- 
vischvangst  in  Behouden-haven  (de  »Pooppy-Bay  or  Nickes  Cove" 
der  Ëngelschen)  begonnen.  Bij  hem  bevonden  zich  drie  Fransche 
schepen  en  aan  de  tegenoverliggende  zijde  van  Ice-sound  waren 
twee  schepen  (een  van  Duinkerken  en  een  van  St.  Sebastiaan  in 
Spanje)  in  Greenharbour  bezig  met  visschen.  Nauwelgks  had  de 
Engelsche  commandeur  Benjamin  Joseph  bericht  van  de  aanwe- 
zigheid der  vreemden  gekregen  of  hij  begaf  zich  derwaarts  en 
hield  zich  van  16  tot  19  Juni  bezig  met  het  door  list  en  geweld 
verjagen  zijner  vijanden.  Van  Muyden  toonde  den  Ëngelschen 
zgne  commissie  van  graaf  Maurits,  die  hem  machtigde  vrgelgk 
aan  Spitsbergen  te  visschen  en  zich  tegen  alle  aanvallen  te  ver- 
dedigen ,  maar  Joseph  beriep  zich  op  den  last ,  hem  door  de  Mos- 
covische  Compagnie  gegeven ,  en  gebood  Van  Mujden  nadrukkelijk 
te  vertrekken  zonder  verder  aan  het  eiland  te  visschen.  De 
kapitein  moest  toegeven;  de  opbrengst  zgner  vangst  werd  een 
prooi  der  Ëngelschen.  De  overige  schepen,  die  in  Ice-sound 
waren ,  werden  gedeeltelijk  verjaagd ,  gedeeltelijk  tegen  zeer  hooge 
belasting  tot  de  vischvangst  toegelaten. 

Van  Muyden  liet  zich  niet  afschrikken;  hij  stevende  dadelgk 
naar  Bell-sound  (20  Juni) ,  waar  hij  zich ,  vereenigd  met  een  groot 
schip  van  St.  Jean  de  Luz  in  het  uitsluitend  bezit  der  visscherg 


*)  Zie  over  do  uitrusting  van  dit  en  de  andere  schepen  hierTÖor  p.  73,  74. 


200 

wist  te  handhaven  tot  21  Juli  *).  Dien  dag  naderden  hem  echter 
drie  Engelsche  schepen  op  nieuw ,  ditmaal  geheel  tot  een  gevecht 
nitgerust.  Toen  het  Biscaabche  schip  zich  dadel|jk  overgaf  bleef 
er  voor  de  Nederlanders  geen  keus:  zg  volgden  het  voorbeeld 
van  hunnen  medgezel.  Het  schip  van  Boots,  Van  Mojden*! 
onderbevelhebber,  werd  dadelgk  van  de  vangst  beroofd  en  naar 
huis  gezonden;  Van  Mujden  hielden  de  Engelschen  tot  28  Jnli 
b|j  zich  en  lieten  hem  toen  met  een  klein  geschenk  in  ruil  voor 
de  achttien  hem  ontnomen  walvisschen  naar  huis  vertrekken.  Tot 
9  Augustus  zwierf  de  verjaagde  kapitein  nog  op  de  kust  rond; 
maar  zonder  eenig  aanmerkelijk  voordeel  moest  hg  toen  de  terugreis 
aannemen.  De  schade  zijner  reeders  bedroeg  minstens/ 130,000  *). 
Den  overigen  Nederlanders  was  het  niet  beter  gegaan.  Van  de 
twee  schepen,  door  de  Zaandamsche  reederg  uitgerust,  was  wel 
is  waar  het  eene  beladen  met  het  spek  van  200  in  Bell-sound  >) 
gedoode  walrussen,  die  men  uit  vrees  voor  de  Engelschen  niet 
tot  traan  had  durven  kooken ,  reeds  25  Juni  naar  huis  gezonden ; 
maar  het  andere  was  in  Bell-sound  gebleven  en  deelde  daar  in  de 
algemeene  plundering  van  21  Juli.  Het  moest  verder  van  zgne 
geheele  vangst  beroofd  de  Engelschen  dienen.  Eerst  in  het  begin 
van  Augustus  zond  commandeur  Joseph  het  met  een  klein  geschenk 
van  spek  naar  huis. 

Nog  slechter  was  het  Enkhuizer  schip  behandeld.  Het  had 
zich  met  een  Fransch  schip  vereenigd  om  gezamenlgk  in  Hom- 
sound  te  visschen;  drie  Spaansche  schepen  oefenden  daar  ook  de 
walvischvangst ,  terwgl  het  Duinkerksche  schip  zich  nadat  het  uit 
Greenharbour  verdreven  was  bij  hen  gevoegd  had.  Den  23  Juni 
ondergingen  ook  deze  schepen  het  algemeene  lot.  Op  bevel  van 
den  naderenden  Engelschen  commandeur  kwamen  alle  kapiteins 
bg    hem    aan    boord    en    onderwierpen  zich.     Alleen  Bonner,  de 


■)  Van  Mayden  trachtte  eerst  in  Low-sound  te  visschen,  wiarom  die  baai 
nog  op  de  kaart  van  Spitsbergen  in:  Begin  ende  Voortgangh  van  de  O.-I.  C. 
p.  13  den  naam  van  ^Willems  van  Muyden  haven"  draagt.  Toen  het  hem  daar 
mislakte  vertrok  hij  naar  Bcll-point,  de  Recherche-baai  van  latere  kaarten. 

*)  De  begrooting  der  schade  werd  tot  over  de  /* 200,000  opgedreven.  —  Zie  de 
verschillende  opgaven  b\j:  Mnller,  Mare  Clansnm.  p.  120  Noot  4.  -r  Vgl.  ook  het 
rapport  van  Joachimi  aan  de  Stn.  v.  Zeeland  in:  N.  Z.  19  Mrt.  1614,  en:  Reaol. 
Adm.  Amst.  28,  27  Aug.  1618.  (De  som  van  ƒ  100,000.  daar  door  de  reedera 
opgegeven .  is  echter  geen  znivere  maatstaf :  Van  Muyden  was  toen  met  het 
grootste  schip  nog  niet  binnen.  Resol.  Adm.  Amst.  31   Aug.  1613.) 

*)  Waarschijnlijk  heet  daarnaar  de  later  als  Van  Keulen-baai  bekende  inham 
op  de  kaart  in:  Begin  ende  Voortgangh  van  de  O.-I.  C.  p.  13:  „Sardammer- 
riuier."  — In  het  werkje  «Dctectio  freti**  (cd.  1618  F  3)  verhaalt  de  schryvcr, 
dat  het  schip  eenige  «Hippopotami"  zon  gevangen  hebben  De  vergissing  is 
zeker  nog  al  zonderling,  manr  niet  onverklaarbaar:  op  sommige  oude  Nederland- 
|4rhe  platen  heeft  de  walms  werkelgk  eenige  overeenkomst  met  het  njjlpaard. 


201 

kapitein  van  het  Enkhnizer  schip,  zelf  een  Engelschman  en  met 
eene  bemanning,  waaronder  zich  twintig  Engelschen  bevonden, 
waagde  het  niet  voor  Joseph  te  verschenen  en  beproefde  zich  te 
▼erdedigen.  Eenige  kanonschoten  dwongen  hem  echter  weldra  zich 
over  te  geven,  en  zooals  hij  verwacht  had  werd  h|j  zwaarder 
gestraft  dan  zijne  medgezellen.  Bonner  en  de  Engelschen  werden 
gevangen  genomen ,  de  verdere  bemanning  van  het  schip  over  de 
Engclsche  schepen  verdeeld,  terwijl  het  Nederlandsche  schip  zelf 
met  Engelschen  onder  kapitein  Marmaduke  bemand,  voor  de 
overwinnaars  in  Fairhaven  visschen  en  ontdekkingsreizen  ten 
zuiden  van  Spitsbergen  doen  moest.  Commandeur  Joseph  nam 
het  volgeladen  mede  naar  Engeland ,  loste  het  daar  en  terwijl  de 
lading  in  handen  der  Moscovische  Compagnie  bleef ,  kon  het  schip 
ledig  naar  huis  keeren.  *). 

Ook  de  Nederlanders,  die  in  vreemde  dienst  naar  Spitsbergen 
gekomen  waren ,  kwamen  er  niet  beter  af.  Het  Hoomsche  schip , 
dat  voor  eene  reederij  te  La  Bochelle  voer ,  moest  reeds  19  Jnni 
naar  de  Noordkaap  vertrekken;  kapitein  Claes  Martensz.  van 
Hoorn ,  bevelhebber  op  de  bg  het  Dninkerksche  schip  behoorendc 
pinas ,  mocht  het  als  eene  groote  gnnst  beschouwen ,  dat  h|j  op 
het  groote  schip  van  Duinkerken  vertrekken  mocht  en  niet  als 
zgne  Engelsche  tochtgenooten  gevangen  gehouden  werd  *). 

De  Engelschen  waren  over  den  uitslag  hunner  reis  zeer  voldaan. 
Wel  had  de  jacht  op  de  vreemdelingen  hun  eigen  voordeel  doen 
vergeten  en  was  de  reis  voor  ditmaal  slecht  geweest  *),  maar 
toch  prees  men  Joseph,  »who  without  bloudshed  disappointed 
those  Strangers,  readj  to  reape  that  which  others  had  sowne, 
and  either  had  not  at  all  discouered,  or  whoUy  ginen  over  the 
bnsinesso  *).'*  Anders  dachten  de  Nederlanders  over  de  zaak. 
De    stemming   der   natie   was   zeer  oorlogzuchtig  *):  de  reeders 


*)  Zie  de  berichten  yan  Bonners  reisgenoot  S,vmon  Van  der  Does ,  den  zoon  van 
den  Amsterdam Bchen  schont  Willem  Van  der  Does ,  in :  Detectio  freti ,  ed.  1618  F  3 

*)  VgL  over  deze  reis :  Baffin ,  lonrnall  of  the  Voyage  to  Greenland  in  16 1  3, 
b^:  Pnrchas,  Pilgrimes.  III  p.  716.  —  Hist.  du  pays  de  Spitsb.  p.  11,20.  — 
Edge,  Dntch  distnrbance,  bij:  Pnrchas  1.  c.  p.  466  —  Corte  Dednctie  ende 
Remonstrantie  der  N.  C. ,  in :  Noordsche  togtcn.  4.  Loop.  N.  C.  R.-A.  —  Mé- 
moiro  der  N.  C. ,  bij :  Mnller,  Mare  Clausnm.  p.  369. 

*)  Ylg.  Edge  (Dntch  distnrbance,  bij:  Pnrchas,  Pilgrimes.  III  p.  467)  be- 
droeg de  schade  der  reeders  wel  dC  3  è  4000. 

•)  Pnrchas,  Pilgrimage    p.  815.  —  Vgl.  Detectio  freti,  ed.  1618  F  8. 

*)  Hessel  Gerritsz.  durfde  in  het  najaar  van  1618  openlgk  schreven:  ^For* 
tasse  seqnenti  anno  nostrates  Mercatores  periculnm  facient  armis,  an  pcucs  nos- 
irates  sit  ibi  ius  piscandi ,  qni  primum  detcximns ,  an  penes  Anglos ,  qui  primum 
piicati  sunt:  qnod  fiaxit  Deus,  in  patriae  nostrac  commodum!'*  (Detectio  freti. 
ed.  1618,  F  8.)  De  reeders  waren  echter  met  dergelijke  openbare  uittartingen 
minder  ingenomen :  i^satis  acriter  eum  reprehenderunt ,"  en  Gerritsz.  was  genood- 


202 

zelven,  hoewel  voorzichtiger,  toonden  zich  niet  minder  veront- 
waardigd. Reeds  voordat  Van  Mujden  mot  zjjn  schip  thuis 
was  gekomen ,  klaagden  de  Amsterdammers  op  de  berichten ,  door 
Boots  met  het  schip  de  Fortuyne  aangebracht ,  aan  de  Staten- 
Oeneraal.  Zy  beweerden ,  dat  Spitsbergen  een  onbeheerd  en  vrg  land 
was ,  waarop  de  Nederlanders  als  ontdekkers  in  ieder  geval  meer 
aanspraak  hadden  dan  de  Engelschen;  zg  verdedigden  de  zeer 
jniste  stelling,  dat  de  zee  en  de  vaart  daarover  voor  ieder  vrg 
moesten  geacht  worden  en  brachten  die  in  praktijk  door  van  alle 
» preferentie"  nit  kracht  van  hunne  ontdekking  af  te  zien.  Zg 
verklaarden ,  dat  zij  zich  niet  als  verschillende  andere  natiCn  had- 
den willen  vernederen  tot  het  betalen  eener  belasting  nit  vrees 
voor  het  misnoegen  der  regeering  *)  en  zij  verzochten  de  Staten- 
Generaal  op  al  deze  gronden  te  zorgen :  1"*.  dat  zij  onverwgld  ver- 
goeding kregen  van  de  Engelschen ,  2*.  dat  hnn  voortaan  de  vaart 
op  Spitsbergen  onverhinderd  bleef  openstaan,  en  8"*.  dat  op  de 
schepen  van  den  commandeur  Joseph  na  zijne  aankomst  in  En- 
geland beslag  gelegd  werd  *). 

De  Staten-Goneraal  besloten  dadelijk  aan  het  verzoek  der  Am- 
sterdammers te  voldoen.  Aan  den  Engelschen  ambassadenr  Win- 
wood  en  aan  Caron ,  den  gezant  der  Staten  te  Londen ,  beiden  werd 
opgedragen,  om  Jakob  I  >te  verthoonen  het  ongel jck,  dat  niet 
alleene  de  voirszeide  Supplianten ,  maer  oyck  by  consequentie  dese 
landen  daerby  is  geschiet*',  en  om  te  bewerken,  dat  den  klagers 
>  volgende   het    Jus   gentium"    hun    goed    werd  teruggegeven  •). 


zaakt  hctgücu  hij  gezegd  had  openlijk  als  „temere  et  inconsiderate"  te  brand- 
merken. Hij  vcrkliiarde  toen ,  dat  de  reeders  met  eerbied  voor  Jakob  1  niet 
anders  verwachtten  dnn  hunne  handhaving  door  Z.  M.  tegen  zjjne  eigene  onder- 
danen ;  gebeurde  dit  niet ,  dan  verklaarden  zij  tueh  nooit  tot  geweld  hunne 
toevlucht  te  zullen  nemen,  hoewel  hun  recht  duidelijk  was,  zooals  uit  de  daarb^j- 
gevoegde  »refutatio"  van  Planeius  bleek.  (Dctectio  freli.  G  —  Deze  4  bladi^den 
zijn  in   sommige  exemplaren  later  bijgevoegd.) 

')  De  Staten-Gcneraal  besloten  reeds  dadelijk,  dat  de  Nederlanders  geen  li- 
cent  mochten  betalen.  Tweenhuyscn  c.  s  hadden  verklaard  „te  meenen,  dat  oock 
dese  natie  by  voorgaende  versochtc  licentie  ofte  by  avonturc  cenighe  gedane 
recognitie  by  den  Koningh  van  Engelant  ofte  voorszeide  Compagnie  sonde  wor- 
den gcaduiitteert ,  maer  dat  sy  Supplianten  niet  en  wisten  ofte  hacre  Groot- 
Mo :  Ed  :  aengenaem  sonde  sijn  te  geschieden."  (Wassenaer,  Hist.  verh.  VIII 
fol  89.;  Dtr  Staten-GeiuTJial  bevalen  dan  ook  Caron,  bij  het  overhandigen  van  het 
requL-st  aan  Jakob  I  «vu)t  te  laten  de  presentatie  die  de  Supplianten  doen  bj  densel- 
ucn  Kequcste  van  eenige  submissie  cnde  erkenteuisse  aen  zyno  Ma^.  te  doen  voor 
het  toelaten  vande  voirszeide  visscherje.  ouermitsdezeer(?)  preiu- 
diciabel  consequentie  voirdcn  Stact  van  tlant  daerjnne 
gelegen."  (R.  S.-G.  26  Aug.   1613.) 

»)  Zie   dit  rcquest  afgedrukt  by:  Wassenaer,   Hist.  verh.  VIII  fol.   88. 

»)  R.  S.  G.  26,  81    Aug.    1618. 


208 

Haar  te  vergeefs!  Winwood  gaf  wel  goede  hoop,  dat  niet  alleen 
restitutie  gegeven,  maar  ook  maatregelen  genomen  zonden  wor- 
den om  de  herhaling  van  znlke  ergerlgke  tooneelen  te  voorkomen ; 
doch  niettegenstaande  den  aandrang  van  Caron  kwam  het  daartoe 
niet  *).  De  Moscovische  Compagnie  had  nadrukkelgk  geprotes- 
teerd tegen  het  openstellen  van  Spitsbergen  voor  Nederlanders. 
Zg  voelde  zich  door  hare  beweerde  ontdekking  van  1553  tot  zulk 
eene  houding  gerechtigd,  en  al  verklaarden  de  Staten-Generaal 
dan  ook  herhaaldelijk,  dat  het  hunne  meening  niet  was  de  En- 
gelschen  door  het  op  den  voorgrond  stellen  der  rois  van  Heems- 
kerok  en  R|jp  van  de  walvischvangst  uit  te  sluiten ,  het  laat  zich 
begrgpen,  dat  de  compagnie  op  haar  meer  bekrompen  standpunt 
niet  met  ziük  een  aanbod  tevreden  was  *). 

De  Staten-Generaal  besloten  dan  ook  met  de  illiberale  inzichten 
der  Moscovische  Compagnie  te  rekenen;  zij  wenschteu  aan  te 
toonen,  dat  ook  volgens  deze  beschouwing  het  recht  der  Engel- 
schen  allen  redelijken  grondslag  miste.  De  Amsterdamsche  reeders 
werden  uitgenoodigd  al  hunne  bewgsstukken  naar  Den  Haag  te 
zenden,  ten  einde  de  redeneeringen  der  Moscovische  Compagnie 
op  meer  afdoende  wijze  te  beantwoorden  dan  een  diplomaat  als 
Caron  dat  doen  kon  ').  Nauwelijks  werd  dit  verlangen  der  Staten 
bekend ,  of  het  regende^  stukken ,  die  allen  ten  doel  hadden  de  on- 
gegrondheid der  Engelsche  pretensiën  te  bewijzen.  Ook  de  geleerde 
Flancins,  zeker  de  daartoe  meest  bevoegde  persoon,  zond  eene 
wederlegging  van  de  geographische  ketteryen  der  Engelschen  naar 
Den  Haag  ^).  Hij  bewees  daarin  kort  maar  overtuigend:  1*.  dat 
het  door  de  Engelschen  dusgenoemde  Willoughby-land  op  de  door 
de  kaarten  aangewezene  plaats  niet  bestond  en  dus  elders  gezocht 
moest  worden  *),  —dat,  ook  al  kon  men  de  juiste  ligging  van  dit 
land  aanduiden,  het  volkomen  zeker  was,  dat  het  volstrekt  niet 
hetzelfde  was  als  het  later  ontdekte  Spitsbergen ,  —  dat ,  ook  al  ware 
dit  zoo,  het  door  Willoughby  geziene  land  niet  door  hem  was  in 
bezit  genomen ,  —  en  eindelijk  dat  Sir  Hugh  ook  op  zijne  verdere 
teis  na  de  ontdekking  van  Willoughby-land  Spitsbergen  niet  be- 
reikt had.    Met   een  enkel  woord   werd  daarop  vermeld,  dat  de 


»)  R.  S.-G.  25,  2e  Oct.,  2  Nov.  1618. 

*)  Maller.  Mare  Clansnm.   p.   123  Noot  4,  5. 

»)  R.  S.-G.  2  Nov.  1613.  —  Grotii  Epistolae.  p.  20.  Ep.  59. 

«)  Wassenaer.  Hist.  yerh.  VIII  fol.  94. 

*)  De  ware  ligging  van  Willoaghby-laad  kendo  Plancias  echter  niet.  Hij 
meende,  dat  het  identiek  was  met  «de  Willebordts  eilanden"  (eene  verbastering 
van  Willoughby -eilanden  ?),  waarmede  hg  schgnt  te  hebben  willen  aanduiden  het 
op  oude  Nederlandsche  kaarten  voorkomende  „Matsyn  id  est  plurimae  insulae,"  een 
vDoppelganger"  van  Mathys-land ,  zooals  Willonghby-land  was  van  de  Ganzenkust 
op  Novaya-Zemlya. 


204 

beweerde  identiteit  van  Groenland  en  Spitsbergen  reeds  voldoende 
wederlegd  was  ^)  en  daarop  uit  al  het  voorgaande  de  conclusie 
getrokken,  dat  Heemskerck  en  de  zijnen  de  ware  ontdekkers 
van  het  eiland  waren.  2°.  trachtte  Plancins  te  bewezen,  dat 
de  Engelschen  ook  als  domini  maris  geen  recht  hadden  om  de 
vaai*t  naar  Spitsbergen  te  verbieden.  Dit  dominium  maris ;  toch , 
dat  zich  volgens  de  Engelschen  ook  over  de  IJszee  uitstrekte, 
gaf  geen  recht  op  Spitsbergen  zelf,  hetgeen  reeds  daaruit  bleek, 
dat  dichter  bij  de  Britsche  eilanden  gelegene  landen,  als  Ghroen- 
land,  IJsland  enz.  aan  Denemarken  behoorden  *).  Maar  ook  al 
kwam  Spitsbergen  zelf  aan  Engeland  toe,  de  regel  van  het  yol* 
kenrecht  luidde,  »  dat  ofschoon  eenigh  vast  lant  ofte  Ejlandt  jernan- 
den  toebehoorde  dat  nochtans  de  Zee-vaert  ende  visscheryen  na 
het  algcmejne  Recht  van  allen  volcken  eenen  yegel|jcken  even  na 
is  ende  vry  open  staet  •)." 

De   Staten-Generaal   toonden   zich  met  het  werk  van  Plancins 


I)  Het  is  mij  niet  gebleken,  dat  de  Engelschen  deze  bewering  in  éen  oiBeiëe 
stuk  ter  bekrachtiging  van  hun  recht  gebruikt  hebben.  Wel  noemden  ly  SpiU- 
bergt-n  Greenland,  maar  dat  zij  zeer  goed  wisten,  dat  het  niet  hetzelfde  was  ab 
het  van  ouds  bekende  Groenland,  blijkt  uit  hel  feit,  dat  zij  dit  met  den  naam 
Gronelaud  of  iets  dergelijks  aanduidden.  (De  bewering  van  den  schrijver  der 
„Histoiro  dr-  Spitsberghe"  (p.  26),  dat  de  Engelschen  het  recht  om  bij  Spittber- 
gcn  te  visschen  van  Denemarken  zouden  gekocht  hebben,  schijnt  mij  geheel  on- 
juist.) —  Terwijl  men  dus  reeds  lang  voor  1613  aannam,  dat  Spitsbergen  geen 
godei-U.'  van  Groenlauds  oostkust  was  (de  Ncderlandsche  ontdekkers  zijn  misschien 
door  hunne  onbekendheid  met  middelen  om  de  lengte  op  zee  te  bepalen  in  deze 
dwaling  vervallen)  schijnt  men  echter  eerst  verscheidene  jaren  later  volledige  zeker- 
heid hierover  erlansd  te  hebben.  Die  zekerheid  was  uatuurlijk  eerst  te  verfcrygen 
door  het  bewijs ,  dat  Spitsbergen  een  eiland  was.  De  omzeiling  door  Ryp  wai 
vergeten  en  Fotherby  zegt  dan  ook  in  1C15,  dat  Spitsbergen  vis  most  like  to 
be  an  Hand."  (Purchas,  Pilgrimes.  III p.  730.)  Purchas  verhaalde  in  1625.dat  „Green- 
land  is  now  almost  altogether  discouered  to  bee  an  Hand,  or  rat  her  many  Hands 
and  brokeu  grounds.'*  (Purchas ,  Pilgrimes.  p.  816.)  Evenwel  „gheloofde"  Jorii 
Carolus  nog  in  1634  ;,niet ,  dat  het  landt  van  Out-Groenlandt  aen  Spittberghen 
vast  en  is ,  vermits  de  stroomen  langhs  Spitsbergen  al  uyt  den  Noorden  romen" 
(Carolus  ,  Nieuw  vermeerde  Licht  des  Zcevaerts.  p.  147),  en  Vander  Hrngge  ichreef 
in  datzrlfde  jaar  (Jonrnael  der  Se  ven  Matroosen  p.  4) :  „Of  Spitsbergen  een  Ej- 
landt, of  vast  aan-een-palcnt  landt  sy ,  is  tot  noch  toe  onbekent '*  Christiaan 
IV  van  Denemarken  sprak  echter  reeds  in  1631  van  „die  Grönlandische  In  suil 
Spitzbergen."  (Miss.  v  Chr.  IV  aan  de  Stn.-Gcn.  dd.  28  Dec.  1631.  in: 
L    D.  1632  ) 

»)  Dat  dit  argument  onjuist  is,  blijkt  uit:  Muller,  Mare  (lausnm.  p.  121  Noot  6.  — 
I)c  rechtsgrond ,  door  de  Eugelschen  voor  hun  dominium  maris  in  de  IJszee  aan- 
gevoerd, was  huune  occupatie  als  eerste  reizigers  in  de  IJszee.  Ook  deze  be- 
wering trachtten  de  Nederlanders  echter  te  weerleggen.  Zie  de  daartoe  strek- 
kende betoogcn  bij:  Wassenaer,   Hist.  verh.  VIII  fol.   89  vlg. 

*,  Zie  dit  stuk  van  Plancins  in:  Hist.  de  Spitsb.  p.  27,  en  bij:  Waatenaer, 
Hist.  verh.  VI 11  fol.  93. 


205 

ingenomen  en  zonden  het  aan  Jakob  I  om  hem  van  het  goed 
recht  der  Nederlanders  te  overtuigen.  Maar  de  eigenzinnige  vorst 
was  de  man  niet ,  om  zich  spoedig  van  eene  eens  opgevatte  meening 
te  laten  temgbrengen :  hij  gaf  gaarne  gehoor  aan  de  » andere  in- 
formatien**  der  Moscovische  Compagnie,  en  » al  wast  dat  het 
teghendeel  dujdeljck  genoegh  aenghewesen  was  /*  hij  kon  of  wilde 
het  niet  aannemen.  >0f  nu  sulcke  groote  verstanden  tot  consi- 
deratien  van  so  kleyne  dingen  niet  konnen  descenderen,  of  dat 
sy  yets  ons  onbekent  daer  mede  voor  hebben,  is  swaerl^ck  te 
oordeelen ,"  merkt  Wassenaer  ironisch  op  * ).  Zeker  is  het  echter, 
dat  de  compagnie  voor  de  wal visch vangst  op  maatregelen  zon  om 
den  koning  op  nadrukkelijke  wyze  te  beduiden,  dat  do  Neder* 
landsche  natie  niet  geneigd  was  van  de  pas  begonnen  vaart  op 
Spitsbergen  af  te  zien.  Hoofdzakelijk  steunende  op  het  feit,  dat 
de  Engelschen  hen  niet  goedschiks  op  Spitsbergen  wilden  toelaten , 
verzochten  zg  van  de  Staten-Generaal  octrooi  om  met  uitsluiting 
van  alle  andere  Nederlanders  op  Spitsbergen  te  mogen  varen. 
Eerst  door  vereeniging  van  alle  krachten  hoopte  men  in  staat  te 
zgn ,  de  aanvallen  der  Engelschen  te  weerstaan  en  tevens  de  groote 
kosten  der  uitrusting  vergoed  te  krijgen.  W^  hebben  gezien,  dat 
de  Staten-Generaal  het  octrooi  verleenden  *).  Zij  betoonden  aan 
de  nieuwgevormde  compagnie  nog  verder  hunne  gunst  door  baar 
op  haar  verzoek  tegen  betaling  eener  belasting  met  eenige  oor- 
logschepen  bij  te  staan.  Ook  de  vereeniging  zelve  rustte  hare 
schepen  tot  den  strijd  toe  en  het  liet  zich  aanzien,  dat  het  jaar 
1614  niet  zonder  bloedige  botsingen  in  het  noorden  zou  voor- 
begaan  »). 

Toch  bleef  het  dit  jaar  op  Spitsbergen  rustig.  Weldra  bleek 
het,  dat  de  Nederlanders  den  verstandigsten  maatregel  genomen 
hadden ,  die  in  de  gegeven  omstandigheden  te  nemen  was.  Nooit 
werd  de  spreuk  »si  vis  pacem  para  bellum"  schitterender  be- 
vestigd. Hoewel  Jakob  I  den  Staten-Generaal  na  de  oprichting 
der  Noordsche  Compagnie  zijn  ernstig  ongenoegen  over  de  vol- 
harding der  Nederlanders  had  te  kennen  gegeven  *) ,  kwam  het 
niet  tot  een  gevecht.  De  Engelschen  hadden  na  ongewone  krachts- 
inspanning behalve  een  schip,  dat  onder  kapitein  Fotherbj  ter 
ontdekking  uitzeilde  ')  dertien  schepen  en  twee  pinassen  naar 
Spitsbergen  gezonden ,  maar  de  Nederlanders  waren  toch  sterker : 
zg  kwamen  met  veertien  groote  schepen  vergezeld  van  drie  wel- 


>)  WaMenaer,  Hist.  vcrhael  VIII  fol.  94. 
•)  Zie  hiervoor  p.  74 — 77. 

•)  R.  S-G.  4  April  1614.  —  Wassenaer,  Hist.  verh.  VIII  fol.  94.  —  Rc«ol. 
Adm.  Amst.  18,  19,  24  Apr.,  2 ,  5  Mei  1614. 
•)  R.  S.-G.  19  Mei  1614. 
*)  Zie  i\ju  journaal  b\j:  Purchas,  Pilgrimes.  111  p.  720. 


206 

toegeruste  oorlogschepen ,  die  de  Staten-Generaal  hun  hadden 
medegegeven.  Al  waren  dos  de  Engelschen  niet  minder  dan 
het  vorige  jaar  geneigd  tot  gewelddadige  handelingen  *)  ,  »het  een 
mes  hielt  het  ander  in  de  schede**  en  het  bleef  yrede.  »The 
Dutch  stayed  and  fished  for  the  Whale  perforce ,  they  were  farre 
strenger  then  the  English/*  verhaalt  Edge  wrevelig.  De  com- 
mandeur Joseph,  ook  nu  weder  de  aanvoerder  van  de  schepen 
der  Moscovische  Compagnie ,  was  zelfs  zoo  ontmoedigd ,  dat  hg 
den  Y7^  niet  den  Nederlandschen  commissaris-generaal  Antonie 
Monier  eene  overeenkomst  sloot  voor  een  jaar,  waarbg  hij  hem 
alle  hulp  in  zgne  visscherij  aanbood ,  mits  hg  aan  de  Engelschen 
de  reeds  toen  door  hen  bezeten  baaien  Bell-sound,  Ice-sound, 
Fair  foreland  (of  Sir  Thomas  Smiths-bay)  en  Fairhaven  alleen 
overliet  *).  Op  dien  voet  verkeerden  partgen  in  vrede  naast 
elkander ,  maar  de  groote  menigte  der  schepen  was  oorzaak ,  dat 
de  vangst  aan  beide   zijden  slecht  was.  ')  » 

Was  het  misschien  in  de  overtuiging ,  dat  zulk  eene  overspan- 
ning van  krachten  als  in  1614  had  plaats  gehad,  op  den  duur 
voor  beide  natiën  onvoordeelig  ja  onhoudbaar  moest  zgn ,  zeker 
is  het,  dat  de  Noordsche  Compagnie  zelve  de  eerste  was,  dio 
niettegenstaande  de  meer  voorkomende  houding,  door  de  Engel- 
schen dit  jaar  aangenomen ,  op  pogingen  tot  een  vergelgk  met  hen 
aandrong.  Het  was  op  haar  verzoek,  dat  de  Staten-Generaal 
20  November  1614  Caron  aanschreven  om  moeite  te  doen,  dat  de 
Engelsche  ambassade ,  die  eerstdaags  in  Den  Haag  verwacht  werd 
tot  regeling  der  Oost-Indische  geschillen,  last  medekreeg  om 
ook  de  quaestie  der  vaart  en  visscherg  in  do  IJszee  te  schikken  *). 
Koning  Jakob  toonde  zich  daartoe  niet  ongeneigd.  Hg  voorzag 
zijne  gezanten  Wotton,  Edmonds,  Middleton  en  Abbot  van  com- 
missie om  over  de  zaak  te  onderhandelen.  Maar  deze  commissie 
beloofde  weinig  goeds :  reeds  de  uitdrukking ,  dat  men  zou  spreken 
over   de   >piscationes  in  mari  Boreali  prope  Groenlandiae   littora 


* )  Tegenwind  alleen  weerhield  o.  a.  Fotherby,  twee  vreemde  schepen  uit  Mand* 
len-sound  te  verjagen.  (Fotherby e ,  Voyagc  of  Diacouerie  to  Greenland,  bg : 
Purchas,  Pilgrimes.  111  p.  724.) 

*)  Du  Engelsche  verhalea  maken  van  dit  contract  natunrlgk  geene  melding. 
Zie  echter  de  „Memoire"  der  N.  C.  bij:  Maller,  Mare  Clansum.  p.  871.  — 
De  overeenkomst  is  afgedrukt  bij:  Wassenaer,  Hist.  verh.  fol.  9i.  —  Ook  met 
den  zoo  gehatcn  Marmadake  van  Huil  was  de  Moscovische  Compagnie  dit  jaar 
«in  termos  of  consortment ;"  „but  nothing  was  coucluded",  voegt  Fotherby  (Voyage 
of  Discouerie,  bij:  Purchas,  Pilgrimes.  III  p.  727),  zinspelende  op  de  overeen- 
komst  met  de  Nederlanders  ,  dadelgk  daarbg. 

*)  Zie  over  deze  reis:  £dge,  Dutch  disturbance,  bij:  Pnrchaa,  Pilgrimes.  lU 
p.  466. 

•)  R.  S.-G.  20  Nov.  1014. 


207 

nobis  sol  urn  et  nostris  jure  acquisitaS)  ab  Incolis  et 
Inhabitatoribus  Vnitarum  Provinciarum  tarnen  interruptas /*  ■) 
bewees ,  dat  de  yorst  zgn  vermeend  recht  bleef  handhaven.  Wer- 
kel^'k  bleek  het  dan  ook  weldra,  dat  de  Engelschen  aan  geen 
toegeven  dachten.  De  ambassadeurs  hadden  zich  bereid  verklaard 
de  zaak  te  bespreken  na  afloop  der  Oost-Indische  onderhande- 
lingen *)  en  zoodra  nu  Hugo  De  Groot  door  de  Staten-Generaal 
op  aandringen  der  Noordsche  Compagnie  *)  tot  hen  gezonden 
werd  om  hun  gevoelen  te  vernemen  (8  April  1615),  leverden  zg 
eene  nota  over,  waarin  zij  met  nadruk  verklaarden,  dat  JakobI 
van  zgn  recht  op  Spitsbergen  en  de  aangrenzende  wateren  vol- 
strekt niet  dacht  af  te  zien  *).  De  Staten-Generaal  benoemden 
nu  dadelijk  eene  commissie,  om  met  gebruikmaking  van  de  be- 
scheiden, die  onder  de  Noordsche  Compagnie  berustten,  de  En- 
gelschen te  weerleggen  *).  Het  antwoord ,  dat  De  Groot  en  zijne 
mede-commissarissen  opstelden,  werd  reeds  16  April  aan  de 
gezanten  overgegeven.  Het  ving  aan  met  de  opmerking,  dat 
•dese  Landen,  zynde  van  seer  cleyne  extensie,  iegens  de  macht 
van  haere  openbaere ,  ofte  bedeckte  vjanden  nyet  en  souden  con- 
nen  bestaen  nochte  dienstich  zjn  aen  haere  vruuden,  ten  waere 
de  zee  suppleerde  t*  gunt  aen  t'  landt  is  ontbreeckende ,  sulcx  dat 
de  hoochdringende  noot  de  Ingesetenen  van  dese  landen  heeft 
bewogen ,  om  verscheyden  nauigatien  te  soecken ,  ende  haer  seinen 
alsoo  ten  deele  door  trafficque ,  ten  deele  oock  door  de  Visscherie 
te  onderhouden.**  uitvoerig  werd  daarna  gewezen  op  de  oudheid 
der  Nederlandsche  visscherijen ,  en  werden  de  bekende  tochten 
der  Nederlanders  naar  de  IJszee  verhaald.  Nogmaals  werd  aan- 
gedrongen op  herstel  van  de  schade  der  Amsterdamsche  reeders; 
nadmkkel^k  verdedigde  men  het  verleenen  van  octrooi  aan  de 
Noordsche  Compagnie  door  een  beroep  op  de  natuurlijke  vrijheid 
der  zee.  Onder  protest,  dat  de  Staten  hunnen  onderdanen  be- 
paald verboden  hadden ,  aan  de  Engelschen  of  eenige  andere  natie 
direct  of  indirect  de  visscherij  op  Spitsbergen  te  beletten,  werd 
eindelijk  aangedrongen  op  het  maken  van  » eenige  goede  ordre 
ende  reglement,  waerdoor  de  visscherie  vande  walvisschen,  wal- 
russen, ende  andere  zeemonsters  ontrent  de  voorseide  custen, 
met  affweeringe  van  alle  confusien  ende  misverstanden,  ten 
meesten    proffgte   van   de   ondersaten  van  zyne  Ma',  ende  vande 


•)  Zie  de  commissie  in:  Noordsche  togten.  4.  Loop    N.C.  R-A. 
»)  R.  H.  verg.  v.  4—17  Mrt.  1615.  p.  5. 

■)  Zie  haar  reques^  aan  de  Stn -Gen.  dd.  1  April   1615,  in:  Noordsche  tog< 
ten.  4.  Loop.  N.  C.  R.-A. 

*)  Maller,  Mare  Claosum.  p.  129. 
•)  cf.  R.  S.-G.  8,  10,  15  Apr.  1615. 


208 

ingesetenen   van   dese  landen  mocht  werden  gebeneficieeit ,  ende 
het  different  vande  voorgaende  schaden  tot  redelyck  conteutement 
affgedaen."     Een    bepaalden    voorslag  daartoe  deden  do  commis- 
sarissen in  stryd  met  de  opdracht  der  Staten-Oeneraal  nog  niet  ' ). 
Overtnigend  als  deze  geschiedkundige  uiteenzetting  z|jn  mocht , 
de  Ëngelsche  pretensie  werd  er  niet  door  weerlegd.     Bg  de  ovetf 
handiging   van    het   stuk  aan  de  ambassadeurs  werd  echter  deze 
leemte  voldoende  aangevuld.     Een  vrg  hevig  dispuut ,  waarin  De 
Groot    een   zeer    hoogen   toon   voerde,    schgnt  toen  tusschen  de 
wederzijdsche  gevolmachtigden  ontstaan  te  zijn;  het  verdedigende 
standpunt ,  dat  in  de  memorie  zeer  verstandig  was  ingenomen  om 
den  lichtgeraakten  vorst  van  Groot-Britannië  niet  te  kwetsen ,  werd 
in  de  hitte  van  het  debat  verlaten  en  men  liet  zich  onvoorzichtig 
tot  eenen  aanval  op  de  zoogenaamde  Ëngelsche  kroonrechten  ver- 
leiden.    De  Nederlanders  weerlegden  nu  de  beweerde  ontdekking 
van  Spitsbergen  door  Willoughbj  breedvoerig  en  staafden  de  door 
hen    in    hunne    memorie    aangevoerde    feiten  over  de  ontdekking 
door  Heemskerck  nog  nader.  Maar  vooral  werd  er  in  deze  bgeen- 
komst  op  gewezen,  dat  het  geschil  over  het  bezit  van  het  eiland 
eigenlijk  nutteloos  was:   de  zee  toch,  meenden  de  Nederlanders, 
was   en   bleef  gemeen  goed  van  allen,  de  walvisschen  behoorden 
aan  niemand  en  konden  dus  door  ieder  vrgelijk  worden  gevangen. 
Toen  bleek  het  duideljjk ,  dat  het  de  Engelschen  met  eene  schik- 
king geen  ernst  was :  volmondig  erkenden  zij ,  dat  zg  de  stukken 
ter  weerlegging  dezer  redeneering  niet  bij  zich  hadden.    Ook  was 
dit    volgens    hen    in  het  geheel  niet  noodig:  elke  schikking  tas- 
schen  beide  natiön  toch ,  dus  beweerden  zij  op  hoogen  toon ,  moest 
vóór  alles    beginnen    met    eene  erkenning    van  Jakob  I  als  heer 
van    Spitsbergen;    wilden    de    Nederlanders  den  vorst  beleedigen 
door    het   in    twijfel    trekken    van   zijn    recht,  dan  was  ook  alle 
onderhandeling  nutteloos  *),     Men  scheidde  dus  met  de  nietszeg- 
gende   belofte,    dat  de  ambassadeurs    rapport  van  het    gehoorde 
aan  hunnen  koning  zouden  doen ,  die  later  aan  Caron  zgn  besluit 
zou  mededeelen  *).     Weinige  dagen  later  vertrokken  de  gezanten 
weder  naar  Engeland  *). 

Het  was  te  verwachten,  dat  ook  nu  de  argumenten  der  Neder- 
landers en  de  voorstellingen  van  Caron  weinig  indruk  op  Jakob  I 
zouden  maken.  Weldra  kwam  dan  ook  in  Den  Haag  het  bericht, 
dat  de  koning  overwoog ,  zijne  onderdanen  door  den  bestand  van 
twee    oorlogschepen    in  staat  te  stellen,  hunne  beweerde  rechten 

*)  K.  S.-G.  16  Apr.  1615.  —  Zie  de  memorie  afgedrukt  b\j:  Muller,  Mare 
Ckufum.  p.  863.  « 

«)  Grotii  ËpiBtolae.  p.  19,  20.  £p.  59. 
•)  R,  S.-G.  4  Mei  1615. 
*)  R.  ij.-ü.  ö  Mei  löló. 


209 

met  kracht  te  handhaven ,  en  dat  ook  de  Moscovische  Compagnie 
beraadslaagde  over  nog  krachtiger  uitrusting  d&n  het  vorige  jaar  '). 
In    deze   onzekerheid    meenden  de  Staten-Generaal  de  Noordsche 
Compagnie  nogmaals  te  moeten  bijstaan.    Zij  schreven  aan  Caron 
om   voor  het  laatst  te  beproeven  eene  botsing  te  voorkomen  *), 
maar   tevens   namen  zij   krachtiger  maatregelen.     De  Noordsche 
Compagnie  werd  aangeschreven  >  haer  in  goede  ordre  tot  de  Naui- 
gatie    ende    Neeriuge    te   willen  tydelyck    praepareren    ende  het 
selve    doende   naer    behooren,  ten    minsten  als   in  den  voorleden 
jare  is  gedaen,  dat  in  dien  gevalle  haer  gelycke  assistentie  ende 
&veur  ghedaen  soude  worden  als  in  den  voorleden  jare  was  ghe- 
schiet,  maer  anders  en  by  gebreck  van  haer  eygen  devoir  niet  *)." 
Meer    dan    de    tusschenkomst    van    Caron    baatte  deze  krachtige 
houding:    terwijl    de    Noordsche    Compagnie    elf    schepen   onder 
Adriaen   Block  *),  begeleid  door   drie  oorlogschepen  naar  Spits- 
bergen zond  *),  verschenen  de  Engelschen  tegen  de  verwachting 
dit  jaar  slechts  met  twee  groote  schepen  en  twee  pinassen.  Waar- 
sch^nl|jk  had  de  slechte  vangst  der  beide  laatste  jaren  eene  crisis 
onder  de  reeders  ter  walvischvangst  doen  ontstaan ,  en  was  daar- 
door de  uitrusting  geringer  dan  zij  vorige  jaren  geweest  was  *). 
Hoe   dit    ook    zij ,    de    Nederlanders    »stayed   vpon  the  coast  of 
Groenland  perforce*'  en  bezochten  ook  de  door  de  Engelschen  het 
vorige  jaar   gereserveerde  baaien.     Zij  gingen  zelfs  over  tot  het 
bouwen    van  eene   loge   in  Bell-sound  om  hunne  gereedschappen 
voor  het  volgende  jaar  te  bewaren  '). 

In  den  zomer  van  1616  koerden  echter  de  kansen;  de  Engelschen 
kwamen  met  acht  groote  schepen  en  twee  pinassen  op  Spitsber- 
gen, terwgl  de  Nederlanders  reden  hadden  om  ook  eenige  Deen- 
sche  oorlogschepen  met  vijandige  bedoelingen  daar  te  verwachten. 
Tegen  deze  overmacht  kon  de  Noordsche  Compagnie ,  door  de  groote 
uitrusting  van  het  vorige  jaar  uitgeput,  niet  meer  dan  zes  sche- 


*)  "i/Liu,  ▼.  Caron  aan  den  koning  dd.  6/16  Mei  1615,  in:  L.  E.  1615.  — 
R.  S.-6.  16  Mei  1615.  —  Req.  der  N.  C.  aan  de  Stn.-Geu.  dd.  1  Apr.  1616 ,  in: 
Noordsche  togten.  4.  Loop.  N.  C.  R.-A. 

*)  Maller,  Mare  Clansam.  p.  130  Noot  o. 

•)  R.  H.  verg.  v.  4—17  Mrt.  1615.  p.  5. 

*)  Wasscnaer,  Hist.  verh.  VIII  fol.  95.  —  Block  is  bekend  door  zyne  reis 
naar  Nieuw-Nederland  in  1614.  (Wassenaer,  Hist.  verh.  VIII  fol.  85  ,  IX  foL  44.  — 
Zie  meer  b\j:  De  Jonge,  Opkomst.  I  p.  33.) 

*)  £dge,  Batch  disturbance,  bij:  Purchas,  Pilgrimes.  III  p.  467. 

*)  £dge  (Dutch  disturbance,  bij:  Purchas,  Pilgrimes.  III  p.  469)  verhaalt, 
dat  de  leden  der  Moscovische  Compagnie ,  die  zich  op  de  walvischvangst  toelegden  , 
in  1610  «dissolued  againe." 

*)  Mémoire  de  la  Comp.  Scptentrionale ,  bij :  Muller,  Mare  Clansum.  p.  371.  — 
Instr.  V.  de  Stn.-Gen.  voor  Schmbop  dd.  23  Mei  1616,  art.  8,  in:  Noordsche 
togten.  4.  Loop.  N.  C.  R.-A. 

14 


202 

zelven,  hoewel  yoorzichtigei ,  toonden  zich  niet  minder  yeront- 
waardlgd.  Reeds  voordat  Van  Muyden  mot  zgn  schip  thuis 
was  gekomen ,  klaagden  de  Amsterdammers  op  de  berichten ,  door 
Boots  met  het  schip  de  Fortnyne  aangebracht ,  aan  de  Staten- 
Generaal.  Zij  beweerden ,  dat  Spitsbergen  een  onbeheerd  en  vrg  land 
was ,  waarop  de  Nederlanders  als  ontdekkers  in  ieder  geval  meer 
aanspraak  hadden  dan  de  Engelschen;  zg  verdedigden  de  zeer 
jniste  stelling,  dat  de  zee  en  de  vaart  daarover  voor  ieder  vrg 
moesten  geacht  worden  en  brachten  die  in  praktgk  door  van  alle 
>  preferentie"  uit  kracht  van  hunne  ontdekking  af  te  zien.  2«g 
verklaarden ,  dat  z^  zich  niet  als  verschillende  andere  natiën  had- 
den willen  vernederen  tot  het  betalen  eener  belasting  uit  vrees 
voor  het  misnoegen  der  regeering  ')  en  zg  verzochten  de  Staten- 
Generaal  op  al  deze  gronden  te  zorgen :  V.  dat  zg  on  verwed  ver- 
goeding kregen  van  de  Engelschen ,  2*.  dat  hun  voortaan  de  vaart 
op  Spitsbergen  onverhinderd  bleef  openstaan,  en  3*.  dat  op  de 
schepen  van  den  commandeur  Joseph  na  zijne  aankomst  in  En- 
geland beslag  gelegd  werd  *). 

De  Statcn-Gcneraal  besloten  dadelijk  aan  het  verzoek  der  Am- 
sterdammers te  voldoen.  Aan  den  Engelschen  ambassadeur  Win- 
wood  en  aan  Caron ,  den  gezant  der  Staten  te  Londen ,  beiden  werd 
opgedragen,  om  Jakob  I  >te  vcrthoonen  het  ongelyck,  dat  niet 
alleene  de  voirszcide  Supplianten ,  maer  oyck  by  consequentie  dese 
landen  daerby  is  geschiet'',  en  om  te  bewerken,  dat  den  klagers 
> volgende   het   Jus   gentium"    hun    goed    werd  teruggegeven  '). 


zaakt  hetgeen  hij  gezegd  had  openlijk  als  ,, temere  et  inconsiderate"  te  1>nDd- 
merken,  lig  verklaarde  toen,  dat  de  reeders  met  eerbied  voor  Jakob  1  niet 
anders  verwachtten  dnn  hunne  handhaving  door  Z.  M.  tegen  z\jne  eigene  onder* 
dauen ;  gebeurde  dit  niet ,  dan  verklaarden  zg  toeh  nooit  tot  geweld  hnone 
to(;vlucht  te  zullen  nemen,  hoewel  hun  rerht  duidelijk  was ,  zooals  ait  de  duurb^- 
gevoegde  «refntatio"  van  Plancius  bleek.  (Detectio  freti.  G  —  Deze  4  bUdz^den 
zijn  in  sommige  exemplaren  later  bijgevoegd.) 

')  De  Staten-Ceneraal  besloten  reeds  dadelijk,  dat  de  Nederlanders  geen  li- 
cent  mochten  betalen.  Tweenhuysen  c.  s  hadden  verklaard  wto  mecnen,  dat  oock 
dese  natie  by  voorgaende  versochte  licentie  ofte  by  avonture  eenighe  gedane 
recognitie  by  den  Koningh  van  Engelant  ofte  voorszeide  Compagnie  sonde  wor- 
den geadinittecrt ,  maer  dat  sy  Supplianten  niet  en  wisten  ofte  haere  Groot- 
l^lo:  Ed :  aengenaem  sonde  sijn  te  geschieden."  (Wassenaer,  Hist.  yerh.  VIII 
fol  80.)  De  St aten-Generaal  bevalen  dan  ook  Caron,  bij  het  overhandigen  van  het 
requcst  aan  Jakob  I  *vnyt  te  laten  de  presentatie  die  de  Supplianten  doen  by  dentcl- 
uenRequeste  van  eenigu  submissie  ende  erkentenisse  aen  zync  Mat.  te  doen  Toor 
het  toelaten  vande  voirszcide  visscherye,  ouermits  de  zeer  (?)  prein- 
diciabcl  consequentie  voirden  Staet  van  tlant  daerjnae 
gelegen."  (R.  S.-G.  26  Aug.  1618.) 

*)  Zie   dit  request  afgedrnkt  b\j:  Wassenaer,   Hist.  verh.  VIII  fol.  88. 

•)  R.  S.-G.  26,  31   Aug.   1613. 


211 

>8terck   te   reoden    ende   vuyt  te  varen  opte  Neringe  ende  Vis- 
Bcherio."   *)     De   Noordscbe  Compagnie  sloeg  dien  wenk  niet  in 
den  wind   en  deed  het  uiterste  om  zich  te  versterken,    al  moet 
het  haar  veel  gekost  hebben.     Den  19  Maart  1617  trof  zij  eene 
overeenkomst   met  eene   Zeeuwsche  compagnie,   die  zich  onlangs 
ook  op  de  walvischvangst  had  beginnen  toe  te  leggen.    Men  kwam 
overeen  over  het  aandeel ,  dat  ieder  in  de  winst  zou  hebben ,  men 
beloofde  elkander  wederkeerig  hulp  en  bescherming  *).     Dus  ver- 
sterkt hoopte  men  den  Engelschen  het  hoofd  te  kunnen  bieden. 
Maar  toen  het  contract  eenmaal  gesloten  was ,  schgnt  de  Noord- 
sche  Compagnie  berouw  gehad  te  hebben.  Jan  Mayen-eiland ,  van 
de  gemeenschap  uitgesloten ,  omdat  de  Hollanders  als  ontdekkers 
daarop  uitsluitende  rechten  doden  gelden ,  —  bleef  een  door  de  af- 
wezigheid der  Engelschen  aanlokkelyk  verblijf.  Al  had  de  walvisch- 
vangst daar  in  1616  niet  aan  de   verwachting  beantwoord,    de 
verleiding  was  groot  en  de  hulp ,  die  de  Zeeuwen  konden  leveren , 
schgnt  niet  aan  de  verwachting  der  Noordsche  Compagnie  beant- 
woord te  hebben.     Toen  de  tijd  van  uitvaren  gekomen  was ,  schoot 
dan  ook  de  moed  der  vcreeniging  te  kort   en   tegen  de  bepaling 
van  het  pasgesloten   contract   in   zond  zij   in    1617   hare  geheele 
uitrusting  naar  Jan  Mayen-ciland.     Toen  dus  op  het  laatst  van 
Mei    drie    Vlissiugsöhe    schepen,    >de  Arke   Noü**    kapitein    Jan 
Verelle,  >de  Peerle"  kapitein  Huybrecht  Comclisz. ,  en  >de  Vos" 
kapitein  Cornelis  De  Cock ,  op  Spitsbergen  aankwamen ,  waren  zij 
volkomen  onbeschermd.     De  Moscovische  Compagnie  daarentegen  , 
die    dit   Jaar  veertien  groote  schepen  en  twee  pinassen  naar  het 
noorden  had  gezonden,  waarvan  slechts  éen  Spitsbergen  op  eene 
ontdekkingsreis    verliet,    was    gereed   tot  krachtige  maatregelen. 
Reeds    voordat    de    Zeeuwen    Spitsbergen    bereikten,    ontmoette 
De   Cock   den  Engelschen  commandeur  Edge ,  die  hem ,  toen  hij 
vernam  dat  de  Moscovische  Compagnie   dit  jaar  op  Spitsbergen 
de  sterkste  was,    onder   beroep   op  de  commissie   van  Jakob   I 
het  visschen  verbood,   terwijl  hij  alle  Nederlanders  gelastte  zich 
dadelijk   van   de   kust   te   verwijderen   met   de    be<lreiging    hun 
anders  hunne  vangst  te  zullen  ontnemen.     Niet  ontmoedigd  be- 
proefde De  Cock   met  zyne  beide  medgezellen   daarop    de    wal- 
vischvangst   in    Horn-sound,    maar    toen     een    daar    aanwezig 
Engelsch   kapitein,    Harry   Smith   gehceten,  dadelijk  den    com- 
mandeur  van   hunne  aankomst  bericht  gaf,    en  de  Hollanders , 
die   te   hulp  geroepen  waren,  bleken  niet  in  Bell-sound   te  zijn, 
voelden   de  drie  Vlissingors  zich  to  zwak  om  het  herhaalde  ver- 


*)  MoDer,  Mire  Clansam.  p.  131  Noot  5. 

*)  Zie  het  contnet  in:  Noordsche  togten.  4.  Loop.  N.   C.  R.-A. 


204 

beweerde  identiteit  van  Groenland  en  Spitsbergen  reeds  voldoende 
wederlegd  was  *)  en  daarop  nit  al  bet  voorgaande  de  conclusie 
getrokken,  dat  Heemskerck  en  de  zijnen  de  ware  ontdekkers 
van  bet  eiland  waren.  2°.  tracbtte  Plancins  te  bewpzen,  dat 
de  Engelscben  ook  als  domini  maris  geen  recbt  badden  om  de 
vaart  naar  Spitsbergen  te  verbieden.  Dit  dominium  maris : toch, 
dat  zieb  volgens  de  Engelscben  ook  over  de  IJszee  nitstrekte, 
gaf  geen  recbt  op  Spitsbergen  zelf,  betgeen  reeds  daaruit  bleek, 
dat  dicbter  bij  de  Britscbe  eilanden  gelegene  landen,  ak  Ghroen- 
land,  IJsland  enz.  aan  Denemarken  beboorden  *),  Maar  ook  al 
kwam  Spitsbergen  zelf  aan  Engeland  toe,  de  regel  van  bet  vol* 
kenrecht  luidde,  »dat  ofscboon  eenigb  vast  lant  ofte  Eylandt  yeman- 
den  toebeboorde  dat  nochtans  de  Zee-vaert  ende  visscheryen  na 
het  algcmeyne  Recht  van  allen  volcken  eenen  yegelgcken  even  na 
is  ende  vry  open  staet  ')." 

De   Staten-Generaal   toonden   zich  met  bet  werk  van  Plancins 


*)  Het  is  mij  niet  gebleken,  dat  de  Engelschen  deze  bewering  in  een  oiBciöe 
stuk  ter  bekrachtiging  van  han  recht  gebruikt  hebben.     Wel  noemden  z^  Spit»- 
berv^en  Grcenland,  maar  dat  zij  zeer  goed  wisten,  dat  het  niet  hetzelCde  was  alt 
het  van  ouds  bekende  Groenland,  blijkt  uit  hel  feit,  dat  z\j  dit  mot  den  naam 
Groneland    of  iets    dergelijks    aanduidden.     (De  bewering  van  den  schr^ver  der 
„Histoiro  de  Spitsberghe"  (p.  26),  dat  de  Engelscben  het  recht  om  bij  Spitsber- 
gen te  visschen  van  Denemarken  zouden  gekocht  hebben,  schijnt  mij  geheel  on- 
juist.) —  Terwijl  men  dus  reeds  lang  voor  1613  aannam,  dat  Spitsbergen  geen 
gedtH-llv^  van  Grocnlands  oostkust  was  (de  Nederlandschc  ontdekkers  zijn  misschien 
door  hunne  onbekendheid  met  middelen  om  de  lengte  op  zee  te  bepalen  in  deze 
dwaling  vervallen)  schijnt  men  echter  eerst  verscheidene  jaren  later  volledige  zeker- 
heid hierover  erlangd  te  hebben.  Die  zekerheid  was  uatuurlijk  eerst  te  verkrggen 
door    het  bewijs  ,  dat  Spitsbergen  een  eiland  was.      De  omzeiling  door  Rijp  waa 
vergeten  en  Fotherby  zegt  dan  ook  in  1615,  dat  Spitsbergen   «is  most  like  to 
bc  an  Hand."  (Purchas,  Pilgrimes.  III p.  730.)  Purchas  verhaalde  in  1625,  dat  „Green- 
land  is  now  almost  altogether  discouered  to  bee  an  Hand,  or  rathermany  Hands 
and  brokeu  grounds."  (Purchas ,  Pilgrimes.  p.  816.)   Evenwel  „gheloofde"  Jorit 
Carolus  nog  in   1634  „niet,  dat  het  landt  van  Out-Groenlandt  aen  Spitsberghen 
vast  en  is ,  vermits  de  stroomen  langhs  Spitsbergen  al  uyt  den  Noorden  romen" 
(Carolus  ,  Nieuw  vermeerde  Licht  des  Zeevaerts.  p.  147),  en  Vander  Brugge  schreef 
in  datzelfde  jaar  (Journael  der  Se  ven  Matrooscn    p.  4) :  „Of  Spitsbergen  een  Ej- 
laudt,  of  vast  aan-een-palent  landt  sy,  is  tot  noch    toe    onbekent  "    Cliristiaan 
IV    vnn    Denemarken  sprak  echter  reeds  in  1631  van  „die  Grönlandische  Insull 
Spit/bergen."    (Miss.    v     Chr.    IV    aan    de    Stn.-Gcn.    dd.    28    Dec.  1631,  in: 
L    D.   1632  ) 

»)  Dat  dit  argument  onjuist  is.  blijkt  uit:  Muller,  Mare  Clausnm.  p.  121  Noot  6.  — 
De  rechtsgrond ,  door  de  Engelscben  voor  hun  dominium  maris  in  de  IJszce  aan* 
gevoerd,  was  hunne  occupatie  als  eerste  reizigers  in  de  IJszee.  Ook  deze  be- 
wering trachtten  de  Nederlanders  echter  te  weerleggen.  Zie  de  daartoe  strek- 
kende bcfoogeu  bij:  Wassenaer,  Ilist.  verh.  VIII  fol.  b9  vlg. 

*,  Zie  dit  stuk  van  Plancins  in:  Hist.  de  Spitsb.  p.  27,  en  b\j :  Wassenaer, 
Hist.  verh.  VIII  fol.  93. 


205 

ingenomen  en  zonden  het  aan  Jakob  I  om  hem  van  het  goed 
recht  der  Nederlanders  te  overtuigen.  Maar  de  eigenzinnige  vorst 
was  de  man  niet ,  om  zich  spoedig  van  eene  eens  opgevatte  meening 
te  laten  terugbrengen :  h{j  gaf  gaarne  gehoor  aan  de  >  andere  in- 
formatien**  der  Moscovische  Compagnie,  en  » al  wast  dat  het 
teghendeel  duydelyck  genoegh  aenghewesen  was  /'  hg  kon  of  wilde 
het  niet  aannemen.  >0f  nu  sulcke  groote  verstanden  tot  consi- 
deratien  van  so  klejne  dingen  niet  konnen  descenderen,  of  dat 
sy  yets  ons  onbekent  daer  mede  voor  hebben,  is  swaerlijck  te 
oordeelen/'  merkt  Wassenaer  ironisch  op  *).  Zeker  is  het  echter, 
dat  de  compagnie  voor  de  walvischvangst  op  maatregelen  zon  om 
den  koning  op  nadrukkelijke  wijze  te  beduiden,  dat  de  Neder- 
landsche  natie  niet  geneigd  was  van  de  pas  begonnen  vaart  op 
Spitsbergen  af  te  zien.  Hoofdzakelijk  steunende  op  het  feit,  dat 
de  Engelschen  hen  niet  goedschiks  op  Spitsbergen  wilden  toelaten , 
verzochten  zg  van  de  Staten-Generaal  octrooi  om  met  uitsluiting 
van  alle  andere  Nederlanders  op  Spitsbergen  te  mogen  varen. 
Eerst  door  vereeniging  van  alle  krachten  hoopte  men  in  staat  te 
zjjn ,  de  aanvallen  der  Engelschen  te  weerstaan  en  tevens  de  groote 
kosten  der  uitrusting  vergoed  te  krggen.  Wij  hebben  gezien,  dat 
de  Staten-Generaal  het  octrooi  verleenden  *).  Zij  betoonden  aan 
de  nieuwgevormde  compagnie  nog  verder  hunne  gunst  door  haar 
op  haar  verzoek  tegen  betaling  eener  belasting  met  eenige  oor- 
logschepen  bij  te  staan.  Ook  de  vereeniging  zelve  rustte  bare 
schepen  tot  den  strgd  toe  en  het  liet  zich  aanzien,  dat  het  jaar 
1614  niet  zonder  bloedige  botsingen  in  het  noorden  zou  voor- 
bggaan  »). 

Toch  bleef  het  dit  jaar  op  Spitsbergen  rustig.  Weldra  bleek 
het,  dat  de  Nederlanders  den  verstandigsten  maatregel  genomen 
hadden ,  die  in  de  gegeven  omstandigheden  te  nemen  was.  Nooit 
werd  de  spreuk  >si  vis  pacem  para  bellum''  schitterender  be- 
vestigd. Hoewel  Jakob  I  den  Staten-Generaal  na  de  oprichting 
der  Noordsche  Compagnie  zyn  ernstig  ongenoegen  over  de  vol- 
harding der  Nederlanders  had  te  kennen  gegeven  ^) ,  kwam  het 
niet  tot  een  gevecht.  De  Engelschen  hadden  na  ongewone  krachts- 
inspanning behalve  een  schip,  dat  onder  kapitein  Fotherby  ter 
ontdekking  uitzeilde  *)  dertien  schepen  en  twee  pinassen  naar 
Spitsbergen  gezonden ,  maar  de  Nederlanders  waren  toch  sterker : 
zg  kwamen  met  veertien  groote  schepen  vergezeld  van  drie  wel- 


>)  Wassenaer.  Hist.  TerhaeL  VIII  fol.  94. 
•)  Zie  hiervoor  p.  74—77. 

•)  R.  S-G.  4  April  1614.  —  Wassenaer,  Hist.  verh.  VIII  fol.  94.  —  ResoL 
Adm.  Amst.  18,  19,  24  Apr..  2 ,  5  Mei  1614. 
•)  R.  S.-G.  19  Mei  1614. 
*)  Zie  2^n  journaal  b\j:  Purchas,  Pilgrimes.  UI  p.  720. 


206 

toegeruste  oorlogschepen ,  die  de  Staten-Generaal  hun  hadden 
medegegeven.  Al  waren  das  de  Engelschen  niet  minder  dan 
het  vorige  jaar  geneigd  tot  gewelddadige  handelingen  *) ,  »het  een 
mes  hielt  het  ander  in  de  schede''  en  het  bleef  yredo.  >The 
Dutch  stayed  and  fished  for  the  Whale  perforce ,  they  were  fEurre 
stronger  then  the  English,"  verhaalt  Edge  wrevelig.  De  com- 
mandeur Joseph,  ook  nu  weder  de  aanvoerder  van  de  schepen 
der  Moscovische  Compagnie ,  was  zelfs  zoo  ontmoedigd ,  dat  hg 
den  ^7^  met  den  Nederlandschen  commissaris-generaal  Antonie 
Monier  eene  overeenkomst  sloot  voor  een  jaar,  waarbg  hij  hem 
alle  hulp  in  zgne  visschorij  aanbood ,  mits  hg  aan  de  Engelschen 
de  reeds  toen  door  hen  bezeten  baaien  Bell-sound,  Ice-sound, 
Fair  foreland  (of  Sir  Thomas  Smiths-bay)  en  Fairhaven  alleen 
overliet  *).  Op  dien  voet  verkeerden  partgen  in  vrede  naast 
elkander ,  maar  de  groote  menigte  der  schepen  was  oorzaak ,  dat 
de  vangst  aan  beide   zijden  slecht  was.  ')  » 

Was  het  misschien  in  de  overtuiging ,  dat  zulk  eene  overspan- 
ning van  krachten  als  in  1614  had  plaats  gehad,  op  den  dnor 
voor  beide  natiën  onvoordeelig  ja  onhoudbaar  moest  zgn ,  zeker 
is  het,  dat  de  Noordsche  Compagnie  zelve  de  eerste  was,  die 
niettegenstaande  de  meer  voorkomende  houding,  door  de  Engel- 
schen dit  jaar  aangenomen ,  op  pogingen  tot  een  vergelgk  met  hen 
aandrong.  Het  was  op  haar  verzoek,  dat  de  Staten-Generaal 
20  November  1614  Caron  aanschreven  om  moeite  te  doen,  dat  de 
Engelsche  ambassade ,  die  eerstdaags  in  Den  Haag  verwacht  werd 
tot  regeling  der  Oost-Indische  geschillen,  last  medekreeg  om 
ook  de  quaestie  der  vaart  en  visscherij  in  de  IJszee  te  schikken  *). 
Koning  Jakob  toonde  zich  daartoe  niet  ongeneigd.  Hg  voorzag 
zijne  gezanten  Wotton,  Edmonds,  Middleton  en  Abbot  van  com- 
missie om  over  de  zaak  te  onderhandelen.  Maar  deze  commissie 
beloofde  weinig  goeds :  reeds  de  uitdrukking ,  dat  men  zou  spreken 
over   de   >piscatione8  in  marl  Boreali  prope  Groenlandiae   littora 


* )  Tegenwind  alleen  weerhield  o.  a.  Foiherby,  twee  vreemde  schepen  nit  Mand- 
len-sound  te  verjagen.  (Fotherbjre ,  Voyagc  of  Discouerie  to  Greenland,  by : 
Purchas,  Pilgrirae».  III  p.  724.) 

*)  De  Kngelsche  verhalen  maken  van  dit  contraet  natuurlek  geene  melding. 
Zie  echter  de  „Memoire"  der  N.  C.  bij:  Muller,  Mare  Clausum.  p.  871.  — 
De  overeenkomst  is  afgedrukt  bij:  Waasenacr,  Hist.  verh.  fol.  94.  —  Ook  mei 
den  zoo  gehaten  Marmadukc  van  Huil  was  de  Moscovische  C'ompagnie  dit  jaar 
,in  termcs  of  consortmcnt ;"  „hut  nothing  was  concludcd",  voegt  Fotherby  (Voyage 
of  Discouerie,  bij:  Purchas,  Pilgrimcs.  III  p.  727),  zinspelende  op  de  overeen- 
komst  met  de  Nederlanders  ,  dadelgk  daarbg. 

•)  Zie  over  deze  reis:  Edge,  Datch  disturbance,  bij:  Purchas,   Pilgrimes.  111 
p.  466. 

•)  R.  S.-G.  20  Nov.  1014. 


207 

uobis  solam  et  nostris  jure  acquisitaS)  ab  Incolis  et 
Inhabitatoribus  Vnitarum  Provinciarum  tarnen  interruptas /'  ') 
bewees ,  dat  de  vorst  z jjn  yermeend  recht  bleef  handhaven.  Wer- 
kel^'k  bleek  het  dan  ook  weldra,  dat  de  Engelschen  aan  geen 
toegeven  dachten.  De  ambassadeurs  hadden  zich  bereid  verklaard 
de  zaak  te  bespreken  na  afloop  der  Oost-Indische  onderhande- 
lingen ')  en  zoodra  nu  Hugo  De  Groot  door  de  Staten-Generaal 
op  aandringen  der  Noordsche  Compagnie  ')  tot  hen  gezonden 
werd  om  hun  gevoelen  te  vernemen  (8  April  1615),  leverden  zg 
eene  nota  over,  waarin  zg  met  nadruk  verklaarden,  dat  JakobI 
van  zgn  recht  op  Spitsbergen  en  de  aangrenzende  wateren  vol- 
strekt niet  dacht  af  te  zien  *).  De  Staten-Generaal  benoemden 
nu  dadel^k  eene  commissie,  om  met  gebruikmaking  van  de  be- 
scheiden, die  onder  de  Noordsche  Compagnie  berustten,  de  En- 
gelschen te  weerleggen  *).  Het  antwoord ,  dat  De  Groot  en  zijne 
mede-commissarissen  opstelden,  werd  reeds  16  April  aan  de 
gezanten  overgegeven.  Het  ving  aan  met  de  opmerking,  dat 
>dese  Landen,  zynde  van  seer  cleyne  extensie,  iegens  de  macht 
van  haere  openbaere ,  ofte  bedeckte  vjanden  nyet  en  souden  con- 
nen  bestaen  nochte  dienstich  zyn  aen  haere  vruuden,  ten  waere 
de  zee  suppleerde  t*  gunt  aen  t'  landt  is  ontbreeckende ,  sulcx  dat 
de  hoochdringende  noot  de  Ingesetenen  van  dese  landen  heeft 
bewogen ,  om  verscheyden  nauigatien  te  soecken ,  ende  haer  seluen 
alsoo  ten  deele  door  trafficque ,  ten  deele  oock  door  de  Visscherie 
te  onderhouden.*'  uitvoerig  werd  daarna  gewezen  op  de  oudheid 
der  Nederlandsche  visscherijen ,  en  werden  de  bekende  tochten 
der  Nederlanders  naar  de  IJszee  verhaald.  Nogmaals  werd  aan- 
gedrongen op  herstel  van  de  schade  der  Amsterdamsche  reeders; 
nadrukkelgk  verdedigde  men  het  verleenon  van  octrooi  aan  de 
Noordsche  Compagnie  door  een  beroep  op  de  natuurl^ke  vrijheid 
der  zee.  Onder  protest,  dat  de  Staten  hunnen  onderdanen  be- 
paald verboden  hadden ,  aan  de  Engelschen  of  eenige  andere  natie 
direct  of  indirect  de  visscherij  op  Spitsbergen  te  beletten,  werd 
eindelgk  aangedrongen  op  het  maken  van  » eenige  goede  ordre 
ende  reglement,  waerdoor  de  visscherie  vande  walvisschen,  wal- 
russen, ende  andere  zeemonsters  ontrent  de  voorseide  custen, 
met  affweeringe  van  alle  confusien  ende  misverstanden,  ten 
meesten   proffgte   van   de   ondersaten  van  zyne  Ma',  ende  vande 


*)  Zie  de  commissie  in:  Noordsche  togtcn.  4.  Loop    N.  O.  R-A. 
»)  R.  H.  verg.  v.  4^17  ^Irt.  1615.  p.  5. 

■)  Zie  haar  reqnes^  aan  de  Stn -Gen.  dd.  1   April   1615,  in:  Noordsche  tog- 
ten.  4.  Loop.  N.  C.  R.-A. 

*)  Maller,  Mare  Clansum.  p.  129. 
•)  cf.  R.  S.-G.  8,  10,  15  Apr.  1615. 


208 

ingesetenen   van   dese  landen  mocht  werden  gebeneficieeit ,  endft 
het  different  yande  yoorgaende  schaden  tot  redelyck  conteutement 
affgedaen.'*     Een    bepaalden    voorslag  daartoe  deden  do  commis- 
sarissen in  strgd  met  de  opdracht  der  Staten-Oeneraal  nog  niet  '). 
Overtnigend  als  deze  geschiedkundige  uiteenzetting  zyn  mocht , 
de  Ëngelsche  pretensie  werd  er  niet  door  weerlegd.     Bg  de  oyer- 
handiging   van    het   stuk  aan  de  ambassadeurs  werd  echter  deze 
leemte  voldoende  aangevuld.     Een  vr^'  hevig  dispuut ,  waarin  De 
Groot   een   zeer    hoogen   toon   voerde,    schynt  toen  tusschen  de 
wederzijdsche  gevolmach  tigden  ontstaan  te  zijn ;  het  verdedigende 
standpunt ,  dat  in  de  memorie  zeer  verst-andig  was  ingenomen  om 
den  llchtgeraakten  vorst  van  Groot-Britannië  niet  te  kwetsen ,  werd 
in  de  hitte  van  het  debat  verlaten  en  men  liet  zich  onvoorzichtig 
tot  eenen  aanval  op  de  zoogenaamde  Ëngelsche  kroonrechten  ver- 
leiden.    De  Nederlanders  weerlegden  nu  de  beweerde  ontdekking 
van  Spitsbergen  door  Willoughby  breedvoerig  en  staafden  de  door 
hen    in    hunne    memorie    aangevoerde    feiten  over  de  ontdekking 
door  Heemskerck  nog  nader.  Maar  vooral  werd  er  in  deze  bgeen- 
komst  op  gewezen,  dat  het  geschil  over  het  bezit  van  het  eiland 
eigenlyk  nutteloos  was:   de  zee  toch,  meenden  de  Nederlanders, 
was   en   bleef  gemeen  goed  van  allen,  de  walvisschen  behoorden 
aan  niemand  en  konden  dus  door  ieder  vryelyk  worden  gevangen. 
Toen  bleek  het  duideljjk ,  dat  het  de  Engelschen  met  eene  schik- 
king geen  ernst  was :  volmondig  erkenden  zij ,  dat  zg  de  stukken 
ter  weerlegging  dezer  redeneering  niet  bij  zich  hadden.    Ook  was 
dit    volgens    hen    in  het  geheel  niet  noodig:  elke  schikking  tus- 
schen beide  natii^n  toch ,  dus  beweerden  zij  op  hoogen  toon ,  moest 
vóór  alles    beginnen    met    eene  erkenning    van  Jakob  I  als  heer 
van    Spitsbergen;    wilden    de    Nederlanders  den  vorst  beleedigen 
door   het   in    twgfcl    trekken    van   zijn   recht,  dan  was  ook  alle 
onderhandeling  nutteloos  *).     Men  scheidde  dus  met  de  nietszeg- 
gende   belofte,    dat  de  ambassadeurs    rapport  van  het    gehoorde 
aan  hunnen  koning  zonden  doen ,  die  later  aan  Caron  zgn  besluit 
zou  mededeelen  ').     Weinige  dagen  later  vertrokken  de  gezanten 
weder  naar  Engeland  *). 

Het  was  te  verwachten ,  dat  ook  nu  de  argumenten  der  Neder- 
landers en  de  voorstellingen  van  Caron  weinig  indruk  op  Jakob  I 
zouden  maken.  Weldra  kwam  dan  ook  in  Den  Haag  het  bericht, 
dat  de  koning  overwoog,  zgne  onderdanen  door  den  bg stand  van 
twee    oorlogschepen    in  staat  te  stellen,  hunne  beweerde  rechten 

*)  K.  S.-G.  16  Apr.  1615.  —  Zie  de  memorie  afgedrukt  b\j:  Muller,  Mar« 
Claufum.  p.  363.  « 

«)  Groiii  Ëpistolae.  p.  19,  20.  £p.  59. 
•)  R,  S.-G.  4  Mei  1615. 
*)  R.  a.'G.  ü  Mei  lülü. 


209 

iet  kracht  te  handhaven ,  en  dat  ook  de  Moscovische  Compagnie 
eraadslaagde  over  nog  krachtiger  uitrusting  d&n  het  yorige  jaar  '). 
n   deze   onzekerheid   meenden  de  Staten-Generaal  de  Noordsche 
/Ompagnie  nogmaals  te  moeten  bijstaan.    Zij  schreven  aan  Caron 
»m    voor  het  laatst  te  beproeven  eene  botsing  te  voorkomen  *), 
naar   tevens   namen  zij   krachtiger  maatregelen.     De  Noordsche 
yompagnie  werd  aangeschreven  >  haer  in  goede  ordre  tot  de  Naui- 
^tie   ende    Neeringe   te   willen  tydelyck    praepareren    ende  het 
lelve    doende   naer    behooren,  ten    minsten  als   in  den  voorleden 
jare  is  gedaen,  dat  in  dien  gevalle  haer  gelycke  assistentie  ende 
hveur  ghedaen  soude  worden  als  in  den  voorleden  jare  was  ghe- 
schiet ,  maer  anders  en  by  gebreck  van  haer  eygen  devoir  niet  •)." 
üfeer    dan    de    tusschenkomst    van    Caron    baatte  deze  krachtige 
bonding:    terwgl    de    Noordsche    Compagnie    elf    schepen   onder 
A.driaen   Block  *),  begeleid  door   drie  oorlogschepen  naar  Spits- 
bergen zond  *),  verschenen  de  Engelschen  tegen  de  verwachting 
dit  jaar  slechts  met  twee  groote  schepen  en  twee  pinassen.  Waar- 
schgnlgk  had  de  slechte  vangst  der  beide  laatste  jaren  eene  crisis 
onder  de  reeders  ter  wal visch vangst  doen  ontstaan ,  en  was  daar- 
door de  uitrusting  geringer  dan  zij  vorige  jaren  geweest  was  *). 
Hoe   dit   ook    zij ,    de    Nederlanders    »stayed   vpon  the  coast  of 
Greenland  perforce*^  en  bezochten  ook  de  door  de  Engelschen  het 
vorige  jaar   gereserveerde  baaien.     Zij  gingen  zelfs  over  tot  het 
bouwen    van  eene  loge   in  Bell-sound  om  hunne  gereedschappen 
voor  het  volgende  jaar  te  bewaren  '). 

In  den  zomer  van  1616  keerden  echter  de  kansen;  de  Engelschen 
kwamen  met  acht  groote  schepen  en  twee  pinassen  op  Spitsber- 
gen, terwgl  de  Nederlanders  reden  hadden  om  ook  eenige  Deen- 
sche  oorlogschepen  met  vijandige  bedoelingen  daar  te  verwachten. 
Tegen  deze  overmacht  kon  de  Noordsche  Compagnie ,  door  de  groote 
uitrusting  van  het  vorige  jaar  uitgeput,  niet  meer  dan  zes  sche- 


*)  MiM.  ▼.  Caron  aan  den  koning  dd.  6/16  Mei  1615,  in:  L.  E.  1615.  — 
R.  S.-O.  16  Mei  1615.  —  Req.  der  N.  C.  aan  de  Stn.-6eu.  dd.  1  Apr.  1616 ,  in: 
Noordache  togten.  4.   Loop.  N.  C.  R.-A. 

*)  Muller,  Mare  Clausum.  p.  130  Noot  5. 

•)  R.  H.  verg.  v.  4—17  Mrt.  1615.  p.  5. 

*)  Waucnaer,  Hist.  verh.  VIII  fol.  95.  —  Block  is  bekend  door  zgne  reit 
naar  Nieuw-Nederland  in  1614.  (Wasscnaer,  Hist.  verh.  VIII  fol.  86  ,  IX  fol  44.  — 
Zie  meer  by:  De  Jonge,  Opkomst.  I  p.  33.) 

*)  Kdge,  Dutch  disturbance,  bij:  Purchas,  Pilgriroes.  III  p.  467. 

*)  £dge  (Dutch  disturbance,  bij:  Purchas,  Pilgriines.  III  p.  469)  verhaalt, 
dat  de  leden  der  Moscovische  Compagnie ,  die  zich  op  de  wal  visch  vangst  toelegden  , 
in  1610  «dissolned  againe." 

*)  Mémoire  de  la  Comp.  Septcntrionale ,  bij :  Muiier,  Mare  Clausum.  p.  371.  — 
Instr.  ▼.  de  Stn.-Gen.  voor  Schrobop  dd.  23  Mei  1616,  art.  8,  in:  Noordsche 
iogien.  4.  Loop.  N.  C.  R.-A. 

14 


210 

pen  overstellen,  veaaryan  zg  om  goede  redenen  ')  nog  eenige 
naar  het  pas  ontdekte  Jan  Mayen-eiland  moest  zenden.  De  Sta- 
ten-Generaal  hadden  daarentegen  het  hunne  gedaan  om  de  yer- 
eeniging  met  kracht  bij  te  staan:  een  konyooi  van  yjjf  oorlog- 
schepen  werd  ter  harer  beschikking  gesteld,  terwfjl  aan  den 
commandeur  daarvan  Jan  Jacobsz.  Schrobop  bevolen  werd  om 
geene  vreemde  natiën  in  de  walvischvangst  te  hinderen ,  maar  dan 
ook  eventueele  aanvallen  krachtig  te  keer  te  gaan  *),  Maar  toch 
voelde  de  Noordsche  Compagnie  zich  niet  krachtig  genoeg:  zg  schgnt 
ernstig  beraadslaagd  te  hebben ,  de  walvischvangst  aan  Spitsbergen 
voor  goed  op  te  geven  en  zich  met  de  voordeelige  visscherg  aan  Jan 
Mayen-eiland  tevreden  te  stellen.  Althans  daarheen  was  het  dat 
dit  jaar  de  geheele  uitrusting  der  vereeniging  gezonden  werd.  De 
Engelschen  maakten  van  deze  gelegenheid  gebruik :  in  de  afwezig- 
heid der  Nederlanders  wreekten  zij  zich  over  de  concurrentie  van 
vroegere  jaren  door  het  vernielen  der  nieuwgebouwde  loge.  Vier 
schepen  der  Noordsche  Compagnie ,  die  later  in  het  jaar  aan  Spits- 
bergen kwamen,  moesten  zich  iu  verschillende  baaien  verspreid 
schuil  houden.  Zij  hadden  eeno  slechte  vangst,  terwgl  de  Engel- 
schen ongeveer  100  walvisschen  vingen  en  zooveel  traan  kookten, 
dat  zij  nog  een  gedeelte  daarvan  op  het  eiland  moesten  achter- 
laten tot  het  volgende  jaar  '). 

Het  blijkt  niet,  of  de  Staten -Generaal  met  de  verplaatsing  der 
Nederiandsche  walvischvangst  naar  Jan  Mayen-eiland  genoegen  ge- 
nomen hebben,  maar  men  zou  bijna  geneigd  zijn  dit  aan  te  nemen, 
wanneer  men  ziet,  dat  juist  in  1617  de  regeering  bezwaar  maakte 
het  gewone  konvooi  aan  de  compagnie  te  verleenen,  eene  spaar- 
zaamheid ,  die  de  vereenigiug  misschien  zou  kunnen  noodzaken  in 
haar   voornemen    te  volharden.     Het  is  waar,  er  kunnen  andere 
redenen  voor  deze  handelwijze   der  regeering  bestaan  hebben:  de 
Engelschen  hadden ,  niettegenstaande  de  verdeeling  der  Nederiand- 
sche   krachten  hun  het  laatste  jaar  eene  uitnemende  gelegenheid 
tot  wraak  aanbood,  3inds  1613  hunne  aanvallen  op  de  walviach- 
vaarders  niet  herhaald ;  de  Noordsche  Compagnie ,  die  toch  in  ieder 
geval    een  paar  goede  reizen  gemaakt  had,  kon  in  staat  geacht 
worden  om  zich  zelve  te  beschermen :  maar  toch,  de  weinige  onder- 
stand ,  dien  de  vereeniging  in  deze  crisis  verkreeg ,  schgnt  er  op  te 
wijzen,   dat  de  regeering  huiverig  was  den  strijd  met  de  Engel- 
schen  openlijk   te   aanvaarden.     Hoe  dit  zij,    de  Staten-Generaal 
vermaanden  de  walvischvaarders  in  het  voorjaar  van  1617,  zelven 


>)  Zie  over  die  redenen:   Hoofdst.  IX. 

*)  Zie  de  Instructie    in:  Noordsche  togtcn.  4.  Loop.  N.  C.  R.-A. 
•)  Edge,  üutch  distnrbance,  by:  Purchas,   Pilgrimes.  IH  p.  466,  67.—  Mé- 
moiré  der  N.  C,  by :  Muller,  Mare  Clausum.  p.  871.  —  Purchas,  Pügrimage.  p.  816. 


211 

•sterck  te  reeden  ende  vuyt  te  varen  opte  Neringe  ende  Vis- 
Bcherio."  *)  De  Noordsche  Compagnie  sloeg  dien  wenk  niet  in 
den  wind  en  deed  het  uiterste  om  zich  te  versterken,  al  moet 
het  haar  veel  gekost  hebben.  Den  19  Maart  1617  trof  zij  eene 
overeenkomst  met  eene  Zeeuwsche  compagnie,  die  zich  onlangs 
ook  op  de  walvischvangst  had  beginnen  toe  te  leggen.  Men  kwam 
overeen  over  het  aandeel ,  dat  ieder  in  de  winst  zou  hebben ,  men 
beloofde  elkander  wederkeerig  hulp  en  bescherming  *).  Dus  ver- 
sterkt hoopte  men  den  Engelschen  het  hoofd  te  kunnen  bieden. 
Maar  toen  het  contract  eenmaal  gesloten  was ,  schijnt  de  Noord- 
Bche  Compagnie  berouw  gehad  te  hebben.  Jan  Majen-eiland ,  van 
de  gemeenschap  uitgesloten ,  omdat  de  Hollanders  als  ontdekkers 
daarop  uitsluitende  rechten  doden  gelden ,  —  bleef  een  door  de  af- 
wezigheid der  Engelschen  aanlokkel^k  verblijf.  Al  had  de  walvisch- 
vangst daar  in  1616  niet  aan  de  verwachting  beantwoord,  de 
verleiding  was  groot  en  de  hulp ,  die  de  Zeeuwen  konden  leveren , 
Bcl4jnt  niet  aan  de  verwachting  der  Noordsche  Compagnie  beant- 
woord te  hebben.  Toen  de  tijd  van  uitvaren  gekomen  was,  schoot 
dan  ook  de  moed  der  vereeniging  te  kort  en  tegen  de  bepaling 
van  het  pasgesloten  contract  in  zond  zij  in  1617  hare  geheele 
uitrusting  naar  Jan  Mayen-ciland.  Toen  dus  op  het  laatst  van 
Mei  drie  Vlissiugsöhe  schepen,  »de  Arke  Noë"  kapitein  Jan 
Verelle,  >de  Peerle"  kapitein  Huybrecht  Comelisz. ,  en  >de  Vos" 
kapitein  Cornelis  De  Cock ,  op  Spitsbergen  aankwamen ,  waren  zij 
volkomen  onbeschermd.  De  Moscovische  Compagnie  daarentegen  , 
die  dit  jaar  veertien  groote  schepen  en  twee  pinassen  naar  het 
noorden  had  gezonden,  waarvan  slechts  éen  Spitsbergen  op  eene 
ontdekkingsreis  verliet,  was  gereed  tot  krachtige  maatregelen. 
Reeds  voordat  de  Zeeuwen  Spitsbergen  bereikten,  ontmoette 
De  Cock  den  Engelschen  commandeur  Edge ,  die  hem ,  toen  hij 
vernam  dat  de  Moscovische  Compagnie  dit  jaar  op  Spitsbergen 
de  sterkste  was,  onder  beroep  op  de  commissie  van  Jakob  1 
het  visschen  verbood,  terwijl  hij  alle  Nederlanders  gelastte  zich 
dademk  van  de  kust  te  verwijderen  met  de  belreiging  hun 
anders  hunne  vangst  te  zullen  ontnemen.  Niet  ontmoedigd  be- 
proefde De  Cock  met  zijne  beide  medgezellen  daarop  de  wal- 
vischvangst in  Horn-sound,  maar  toen  een  daar  aanwezig 
Engelsch  kapitein,  Harrj  Smith  gchceten,  dadelijk  den  com- 
mandeur van  hunne  aankomst  bericht  gaf,  en  de  Hollanders , 
die  te  hulp  geroepen  waren,  bleken  niet  in  Bell-sound  te  zijn, 
voelden   de  drie  Vlissingors  zich  to  zwak  om  het  herhaalde  ver- 


*)  Maller,  Mire  Clansam.  p.  131  Noot  5. 

*)  Zie  het  contract  in:  Noordsche  togten.  4.  Loop.  N.   C.  R.-A. 


212 

'bod  der  Engelschen  te  weerstaan  en  'besloten  aan  Beeren-eiland 
hun  geluk  te  beproeven.  Maar  de  vangst  was  daar  uiterst  onvoor- 
deelig  en  op  aanstoken  van  den  bekenden  kapitein  Marmaduke, 
die  sinds  1611  jaarlijks  met  zgne  Huilers  ter  walvischvangst  op 
Spitsbergen  kwam  en  de  Moscovische  Compagnie  trotseerde  '), 
keerden  z^  naar  Spitsbergen  terug.  Het  geluk  diende  hun  ook 
toen  niet.  In  Horn-sound  vonden  zg  behalve  Smith  nu  nog  een' 
ander  schip  der  Engelsche  compagnie.  De  kapitein  James  Bevers- 
ham liet  hun  wel  toe  te  visschen,  maar  zond  in  het  geheim 
naar  Edge  in  Bell-sound  om  bijstand  tot  het  verdrijven  der  in- 
dringers. Gelukkig  kregen  de  Zeeuwen  hiervan  nog  tgdig  kennis 
en  zy  besloten  nu  Cornelisz.  en  De  Cock  dadel^k  met  een  paar 
onderweg  gevangen  walvisschen  naar  huis  te  zenden ,  maar  Yerelle 
kon  niet  zoo  spoedig  gereed  komen  en  moest  dus  nog  eenigen 
tijd  in  Horn-sound  achterblijven.  Terwijl  hy  nog  bezig  was  zgne 
gereedschappen  van  de  kust  te  halen,  kwam  William  Heley,  de 
Engelsche  onderbevelhebber ,  daar  aan  om  hem  ^e  veijagen.  Heley , 
een  jong  man  die  aan  groote  bekwaamheid  een  vurigen  inborst 
paarde  *),  viel  Verelle  dadelijk  aan,  nam  hem  niet  alleen  de 
weinige  door  hem  gevangen  walvisschen  af,  maar  beroofde  hem 
ook  van  al  zyne  gereedschappen  voor  de  walvischvangst.  Uit 
vrees  voor  repiesailles  werd  den  Zeeuwen  ook  hun  geschut  en 
kruit  ontnomen.  Wel  was  de  directe  schade  der  Zeeuwen  niet 
groot,  maar  daar  zij  dit  jaar  nagenoeg  niets  mede  naar  huis 
brachten,  waren  de  kosten  der  uitrusting  geheel  verloren  •). 
De  Nederlandsche  verbalen  zijn  dan  ook  eenstemmig  in  klach- 
ten over  de  behandeling  van  Heley,  dien  zij  »cen  Jonck  ende 
outrequidant  persoon  sich  zeer  violentelyck  comporterende"  noe- 
men. De  Moscovis^e  Compagnie  maakte  daarentegen  dit  jaar 
weder  zulk  eene  goede  reis ,  dat  zij  een  gedeelte  van  hare  vangst 
van  150  walvisschen  voor  het  volgende  jaar  op  Spitsbergen 
moest  achterlaten  *). 

*)  Hoewel  aaa  de  Huilers  iu  1618  verboden  werd  Spitsbergen  te  bezoeken  en 
hun  als  schadeloosstelling  de  visscherij  bij  Jan  Mayeu-eiland  werd  opengesteld 
(Macpherson,  Annals.  11  p.  292),  vinden  wij  nog  in  1631  twee  Hnllsche  walviich- 
vaarders  afgescheiden  van  de  schepen  der  Moscovische  Compagnie  op  Spitsbergen. 
(Pellham ,  Gods  power,  iu:  White,  Spitzbcrgen  and  Greenland.  p.  281,  82.)  Van 
hunne  aanwezigheid  op  Jan  Mayeu-eiland  blijkt  daarentegen  nooit  iets. 

*)  Heley  vervaardigde  verscheidene  gedichten  op  de  walvischvangst  der  £n- 
gelschen.   (Purchas,  Pilgrimcs.  lil  p.  738.) 

*)  Zie  de  schaderekeniugen  der  Zeeuwsche  reeders,  in:  Noordsche  togten.  4. 
Loop.  N.  C.  R.-A.  —  De  Engelschen  achtten  de  geroofde  goederen  leer  gering. 
(Edge,  Dutch  disturbance,  en:  Brief  van  Heley  aan  Deicrowe,  in  :  Purchas,  Pfl- 
grimes.  III  p.  468,  732.) 

*)  Zie  de  Nederlandsche  voorstelling  dezer  zaak  uitvoerig  in  de  getnigenissea 
van  De  Cock  c.  s. ,  D'Hallegorey  e.  s.,  Gasteloser  c.  s.  en  Verelle  c.  s.,  en  in: 


218 

Dadelgk  bg  hunne  thuiskomst  klaagden  de  Zeeuwen  aan  de 
Staten-Oeneraal.  Tegelijk  zonden  zg  een  persoon  met  aanbeve- 
lingsbrieven der  Staten  aan  Caron  naar  Engeland  om  daar  hunne 
belangen  voor  te  staan.  De  zending  beloofde  aanvankelijk  veel 
goeds.  Wel  werden  de  geroofde  goederen  der  Zeeuwen  onder  de 
oogen  van  hunnen  gevolmachtigde  in  het  openbaar  verkocht  i),  maar 
het  ontnomene  geschut  werd  dadel^k  teruggegeven  en  de  Zeeuw- 
sche  zendeling  maakte  van  zijne  tegenwoordigheid  te  Londen  ge- 
bruik om  te  trachten  op  andere  wijze  het  doel  der  Nederlanders , 
de  onverhinderde  visscherij  op  Spitsbergen ,  te  bereiken.  Sir  John 
Cunningham  >)  en  eenige  Schotten  hadden  juist  in  dien  tgd  van 
koning  Jakob  een  patent  verzocht  om  nevens  de  Moscovische  Com- 
pagnie op  de  IJszee  te  mogen  varen ;  Engelschen ,  waarsch^'nlgk 
inwoners  van  HuU,  voegden  zich  bij  hen,  en  ook  de  te  Londen 
aanwezige  Zeeuwen ,  die  van  hunne  compagnieschap  met  de  Hol- 
landers niet  veel  voordeel  gehad  hadden,  werden  nu  in  de  ver- 
eeniging  opgenomen  ').  De  koninklijke  toestemming  werd  verleend 
en  de  nieuwe  compagnie  beijverde  zich  de  bekwaamste  stuurlie- 
den van  hare  mededingster  te  onderhuren  en  provisi6n  op  groote 
schaal  in  te  slaan.  Reeds  maakte  zij  zich  gereed  in  de  ruime 
winsten,  die  de  Moscovische  Compagnie  in  de  laatste  jaren  ge- 
maakt had ,  te  deelen ,  toen  een  maatregel  van  hare  mededingster 
al  deze  plannen  verijdelde.     De  Moscovische  Compagnie ,  van  den 


Corte  Deductie  ende  Remonstrantie  der  N.  C.  in:  Noordsche  togten.  4.  Loop. 
N.  C.  R.-A.  —  Vgl.  ook:  Mémoire  der  N.  C. ,  bij:  Muller,  Mare  Clauaum. 
p.  871.  —  R.  S.-G.  9  Nov.  1617.  —  Miss.  v.  Gecommitt.  Raden  v.  Zeel.  aan 
Caron  dd.  21  Dec.  1617,  als  bglage  achter  de  N.  Z.  —  De  Eugelsche  verhalen 
▼an  Edge  (Dutch  disturbance)  en  Heley  (brief  aan  Deicrowe)  staan  afgedrukt 
bü:  Pnrchas,  Pilgrimes.  III  p.  467.  68,  732.  (Edge  geeft  het  verhaal  tweemaal; 
alechts  bij  aandachtige  lezing  ontdekt  men ,  dat  de  uitvoerigste  beschrijving  volgt 
onder  1618.) 

*)  Mëmoire    de   la   Compagnie    Septentrionale ,    bij:   Muller,  Mare  Clansum. ' 
p.    871.   —  Corte  Deductie  ende  Remonstrantie  vande  Noortse  Compagnie,  in: 
Noordsche  togten.  4    Loop.  N.  C.  R.-A.  —  Miss.  v.  Zeeland  dd.  21  Dec.  1617, 
achter  de  N.  Z.  1621. 

*)  Sir  John  Cunningham  had  lang  in  Deensche  dienst  op  de  IJszee  gevaren. 
H^  was  in  1606  en  1606  kapitein  geweest  op  het  admiraalschip  van  de  expe- 
ditiën  van  Lindenau  naar  Groenland,  waarop  de  bekende  James  Hall  stuurman 
was.  (Barrow,  Vojages  into  the  arctie  regions.  p.  169  ,  73.)  In  1615  kwam  hg 
alt  kapitein  van  een  der  drie  Deensche  oorlogschepen  op  Spitsbergen.  (Brief  v. 
Fotherby  aan  Ed^  dd.  15  Juli  1615,  bg :  Pnrchas,  Pilgrimes.  III  p.  781.  — 
Ygl.  hierna  Hfdst.  VII.) 

*)  In  Londen  was  destijds  ook  gevestigd  Willem  Courten,  compagnon  van 
zijjnen  broeder  Pieter,  die  een  der  voornaamste  Zecuwsche  handelaars  op  de 
IJizee  was.  (Mémoire  et  Relation  veritable  der  Mosc.  Comp. ,  bij :  Muller,  Mare 
Clansum.  p.  874,  75.  —  N.  Z.  11  >Irt.  1619.)  WaarschijnUjk  werd  ook  hy  in 
de  nienwe  compagnie  opgenomen. 


214 

nood  eene  deugd  mnkendc ,  kwam  met  hare  Oost-Indiscbe  zuster 
overeen,  dat  beiden  voortaan  gezamenl^k  de  kosten  der  uitros- 
tingen  voor  de  walvischvangst  zouden  dragen.  Door  buitenge- 
wone krachtsinspanning  hoopte  men  de  concurrentie,  die  nu  ook 
van  nabij  dreigde,  te  overvleugelen.  De  nieuwe  compagnie  zag 
dadelijk  in ,  dat  zij  tegen  zulk  eene  kolossale  vereeniging  van  ka- 
pitalen niet  zou  kunnen  opwerken  en  ging  uiteen.  Verheugd  dat 
de  zaak  zich  zoo  schikte ,  was  de  Moscovische  Compagnie  gaarne 
bereid  voor  grof  geld  de  door  hare  mededingers  opgedane  voor- 
raad over  te  nemen ,  al  was  die  voor  haar  ook  nutteloos  * ).  Zoo 
eindigde  dit  incident,  dat  echter  medewerkte  om  de  fondsen  der 
Moscovische  Compagnie  uit  te  putten  en  aan  de  Engelsche  uit- 
rustingen ter  walvischvangst  op  den  duur  een  gevoeligen  slag 
toebracht.  Voorloopig  was  daarvan  echter  nog  geen  quaestie: 
de  Moscovische  Compagnie ,  sterk  door  haar  bondgenootschap  met 
de  Oost-Indische,  reedde  dertien  schepen  en  twee  pinassen  naar 
Spitsbergen  uit  onder  bevel  van  den  ervaren  Thomas  Edge. 

De  Nederlanders  waren  echter  niet  gezind  zich  straffeloos  te 
laten  mishandelen.  Vertoornd  over  de  behandeling  van  het  vorige 
jaar,  waarvoor  zij  geene  vergoeding  hadden  kunnen  krijgen,  — 
teleurgesteld  door  het  uiteengaan  der  Schotsche  compagnie ,  sloten 
de  verschillende  kamers  der  Noordsche  Compagnie  den  2  Maart  1618 
weder  eene  overeenkomst  om  elkander  tegen  de  Engelschen  te 
verdedigen.  De  Staten- Generaal  stonden  de  compagnie  twee  oor- 
logschepen  als  konvooi  toe,  en  eene  ongewoon  groote  walvisch- 
vloot  vertrok  dit  jaar  naar  Spitsbergen.  Daar  aangekomen  ver- 
deelden de  drie  en  twintig  walvischvaarders  zich  volgens  af- 
spraak in  vier  af  deelingen :  de  Rotterdammers  bezetten  Hom-sound 
onder  konvooi  van  een  oorlogschip;  die  van  het  Noorderkwartier 
namen  in  Beli-sound  hun  verblijf,  terwijl  het  voor  hen  bestemde 
tweede  oorlogschip  achterbleef,  daar  het  door  de  Amsterdammers 
weder  naar  Jan  Mayen-eiland  gezonden  was;  de  Zeeuwen  en  die 
van  Delfshaven  verzamelden  zich  onder  bevel  van  Abraham  Dircksz. 
Leversteyn  in  Sir  Thomas  Smiths-bay  *);  aan  de  Amsterdammers 
eindelyk  viel  de  Mauritius-baai  ten  deel  >).     Ook  de  Engelschen 


*)  Edge,  Dutch  disturbance ,  bij:  Pnrchas ,  Pilgrimes.  III  p.  468. 

*)  Volgens  de  getuigenis  van  den  commandeur  LeverstejTi  (op  de  Engelsche 
schadereken  ing  in:  Lias  loopende  1618.  R -A.)  gebeurde  het  hieronder  verhaalde 
in  Fairhaven.  Zoowel  uit  Engelsche  als  Xederlandsche  bronnen  blijkt  echter,  dat 
I^everstejn  ongelijk  had,  toen  hij  stoutweg  verklaarde :  ;, Is  gelogen ,  want  hebben 
daer  geen  van  allen  geweest."  Nog  de  groote  kaart  van  Van  Keulen  noemt  eene 
kleine  baai  in  den  Foreland-ljord ,  waarschijnlijk  naar  het  in  1618  voorgevtlleae , 
„Zeelands  baay." 

»)  R.  S.-G.  4  Nov.  1622. 


215 

waren  over  het  geheele  eiland  verspreid ;  de  meeste  schepen  waren 
echter  te  zwak  voor  een  gevecht.  De  commandeur  Edge  bevond 
zich  met  eenige  schepen  in  Bell-sonnd  en  de  onderbeveihebber 
Helej  met  een  paar  andere  in  Sir  Thomas  Smiths-baj. 

De  Amsterdammers,  die  weder  voor  zich  het  best  gezorgd 
hadden ,  vischten  dit  jaar  ongestoord ;  maar  slecht  verging  het  de 
onbeschermde  schepen  van  het  Noorderkwartier.  In  Bell-sonnd 
aangekomen,  beval  hnn  Edge  dadelijk  de  baai  te  verlaten;  hg 
was  niet  van  plan  hen  te  berooven  of  te  hinderen,  maar  l^j 
toonde  door  daden,  dat  hij  zijn  bevel  gehoorzaamd  wenschte  te 
zien.  De  in  het  nauw  gebrachte  schepen  zochten  hulp  bg  de  Bot- 
terdammers in  Hom-sound,  maar  het  oorlogschip  was  daar  tot 
handhaving  der  rust  hoognoodig ,  en  die  van  het  Noorderkwartier 
moesten  dus  naar  hunne  broeders  in  Sir  Thomas  Smiths-bay  wgken. 
Na  hun  vertrek  wreekten  zich  de  Engelschen  door  het  vernielen 
der  pas  weder  opgebouwde  Nederlandsche  loge  in  Bell-sound. 

De  aankomst  der  beide  door  de  Engelschen  verjaagde  schepen 
van  Hoorn  en  Enkhuizen  in  Sir  Thomas  Smiths-bay  was  het  sein 
tot  eene  losbarsting  van  woede.  Den  geheelen  zomer  was  daar 
de  verhouding  zeer  gespannen  geweest.  De  Engelschen,  die  hier 
slechts  met  éen  schip  »the  Pleasure*'  en  een  pinas  »the  Prudence*' 
waren,  hadden  de  vier  schepen  van  Delfshaven,  Veere  en  Vlis- 
singen  dadel^k  na  hunne  aankomst  in  deze  door  hen  vroeger 
nooit  bezochte  baai  het  visschen  verboden,  en  sinds  dezen  ge- 
weigerd hadden  aan  dit  bevel  te  voldoen  werd  hunne  tegenwoor- 
digheid door  de  Engelschen,  die  zich  te  zwak  gevoelden  om  hen 
te  vexjagen,  slechts  noode  geduld.  Aanvankelijk  hadden  de  Neder- 
landers, weldra  door  twee  schepen  van  Middelburg  versterkt  '), 
gepoogd  met  de  Engelschen  eene  overeenkomst  over  de  vis- 
scherg  te  sluiten ,  en  toen  dit  aanbod  gemelijk  verworpen  was , 
bleven  zg  zich  even  voorkomend  als  vroeger  gedragen.  Hunne 
vganden  zelven  erkennen,  dat  hun  gedrag  niets  te  wenschen 
overliet ,  maar  het  stemde  dezen  niet  beter :  zij  bleven  steeds  het 
plan  koesteren  om  hunne  mededingers  zoo  spoedig  mogelgk  te 
verdrgven  en  beleedigden  ze  bg  elke  voorkomende  gelegenheid  *). 


')  Deze  tehepen,  aan  den  Middelbnrgschen  koopman  Conrten ,  bewindhebber 
der  N.  C.  beboorende,  vertrokken  ecbter  waarschgnl^k  spoedig  weder.  Altbans 
Conrten  overtuigde  later  Carleton,  dat  zijne  schepen  onschuldig  waren  aan  bet 
berooven  der  Engelschen  (Carleton,  Lettres.  II  p.  S55);  uit  andere,  zoo  Engel- 
acbe  als  Nederlandsche  verhalen  blijkt  ook ,  dat  ze  daarbij  niet  tegenwoordig  wa* 
ren.  Waarschijnlijk  vertrokken  de  schepen  van  Spitsbergen  naar  Groenlands 
ooatknst ,  waar  ze  dit  jaar  eeoe  kust  outdekten ,  die  zij  Nieuw-Zeeland  noemden. 
(R.  S.-G.  8  Jan.  1019.  —  Vgl.  hierv^r  p.  179.) 

*)  Van  de  kwade  gezindheid  der  Eugelschcn  tegen  de  Nederlandsche  walvisch- 


216 


Zulk  eene  behandeling  moest  de  Nederlanders  op  den  duur  ver- 
drieten ;    Do    Cock    en    Cornelisz. ,    die  hier  beiden  tegenwoordig 


▼aarders    in    den  zomer  van  1618  getuigen  de  brieven,  door  sommige  kapiteini 
op    Spitsbergen    aan    andere    Engelschen  geschreven  en  door  Pnrchas  (Pilgrimet 
UI    p.  782—38)    bewaard.     »We  haue  reasonable  good  qnarter  wilh  the  Flcm- 
mings,"   schreef   kapitein  Salmon  24  Juni,  kort  voor  het  gevecht  aan  ki^iteüi 
Sherwin,    „for  we  are  merry  aboord  of  them,  and  they  of  vs;  they  hauc  good 
store  of  Sacks  (jenever),  and  are  very  kindc  to  vs ,  proflfering  vs  any  thing  that 
we  want.    I  am  very  doubtfull  of  making  a  voyage  this  yeere  (.the  Flemmingt 
are  too  many  for  vs  to  make  a  voyage ,"  schreef  hij  ook)  the  Company  must  take 
another  course  the  next  yeere:  if  they  meanc  to  make  any  benefit  of  this  Country, 
they  must  send  better  ships  that  must  beat  these  knaues  out  of  this  Country;  Imt 
as  farreasi  can  vnderstand  by  them,  they  mean  to  make  a  trade9fcontinuanee 
of  it :   we  will  let  them  rest  this  yeere,  and  let  who  wiU  take  care  the  next  yeere, 
for  I  hope  not  to  trouble  them."  Salmon  vond  bij  zijnen  vriend  Sherwin  volkomea 
instemming:  den  29  Juni  schreef  deze  uit  Bell-sound  (Pnrchas  1.  c.  III  p.  783): 
„As  for  the  Flemmings  let  them  all  go  hang  themselves ,    and  although  yon  be 
not  strong  enongh  to  meddle  with  them ,  yet  the  worst  wordes  are  too  good  for 
them,  the  time  may  come  you  may  be  reucnged  ou  them  againe.  The  Captaine 
wishes   they  would  come  all  into  Bell-sound  and  beat  vs  out,  and  carry  ti  for 
Holland;  here  is  a  great  fleet  of  them  in  this  Country.    Here  came  iu  two  Flem- 
mings ,  but  wee  handled  them  very  honestly  but  for  feare  of  after-claps ,  or  had  it 
beene  the  latter  part  of  the  yeere  ,  wc  would  haue  handled  them  better  ;  now  they 
be   gone  for  Home-sound,  I  would  that  they  had  all  of  them  as  good  a  paire 
of  hornes  growing   on    their  heads  ,   as    is  in  this    Country."     De  gemoedelgke 
Pnrchas  zag  dit  alles  met  leedwezen.  „Ihad  thought  to  haue  added,"  dus  schrift 
hy  (Pilgrimes.  lil  p.  734),   „a  large  Discourse  of  occurrents  betwixt  the  Dateh 
and    Ëuglish  in  Greenlaod  this  yeare   1618  and  had    prepared  it  to  the  Preste. 
But  hauing  alreadie  giuen  some  Relation  thercof  from  Captaine  Edgc ,  and  seeing 
the  insoleucies  of  some  of  the  Dutch  wcre  intolerablc  to  English  spirits,   which 
then  Buffered ,  or  hereafter  should  reade  them .  I  chose  rather  to  passé  them  by 
aduising  my  Countrimen  not  to  impute  to  that  Nalion  what  some  frothy  spirit 
vomits    from    amidst    his    drinke,    but   to    honer  the  Hollanders  worth,  and  to 
acknowledge  the  glorie  of  the  Confederatc  Prouinccs,  howsoeuer  they    also  have 
their  sinks  and  stinking  sewers  (too  officious  mouthes  such  as  some  in  this  bo- 
sinesse  of  Grecnland  ,  bcyond  all  names  of  impudence  against  his  Maiestie ,  and 
his  Leege    people ,    as  others  elscwhere  haue   dtmeaned  themselves)  whose  loth- 
somnesse    is    not  to   be   cast  as  an  aspersion  to  that  industrious  and  illustrioos 
Nation.     Euerjbody    hath    its    excrements,    eucry  great  House  its  Vault  or  Ia- 
kes,  euery  Citie  some  Port  exquiline  and  dunghils,  euery    Campe  the  baggage; 
the  World  it  selfe  a  Heil:  and  so  hath  euery  Nation  the   retriments,  scnmme, 
dregs ,    rascalitie,    intempered,    distempered  spirits,    which  not  fearing  God  nor 
reuerencing  Man,    spare   not  to  spue  out  that  to  the  dishonor  of  both,  which 
saning  the  honor  of  both  can   scarsly  be  related  aft  er  them.   A  difference  is  to 
be    made  of  relation    (Nationall  ?)   and  personall  faults ,  of  which  we  haue  said 
enongh  in  the  East  India  quarrels,  twixt  ours  and  the  Dutch."  Zoo  weinig  ons 
dit  breedsprakige  staaltje  doet  verlangen  den  bekwamen  man  van  den  kansel  te 
hooren,    zoo    merkwaardig    schijnt  mij   dit  kleine  preekje  voor  de  Nederlanders 
als  een  bewijs ,  hoe  diep  de  animositeit  tnsschen  beide  volken  reeds  toen  wortel 
geschoten  had. 


217 

waren,  herinnerden  zich  met  steeds  klimmende  woede  de  behan- 
deling, den  hunnen  het  vorige  jaar  door  denzelfden  Heley  aange- 
daan, die  thans  het  bevel  voerde.  Reeds  had  een  twist  over  een 
der  door  de  Engelschen  het  vorige  jaar  geroofde  traanketels  tot 
onaangenaamheden  aanleiding  gegeven ;  van  weerszoden  had  men 
grieven,  die  licht  tot  een  brenk  aanleiding  geven  konden.  Daar 
brachten  de  uit  Bell-sound  verjaagde  schepen  de  tgding  van  het 
gebeurde.  Spoedig  daarop  liet  Heley  den  Nederlanders  weten, 
dat  commandeur  Edge  hem  bevolen  had ,  de  Zeeuwen  uit  de  baai 
te  verdrgven ;  weigerden  zij ,  dan  wilde  hij  zelf  komen  en  hen 
erger  behandelen  dan  hunne  landgenooten  in  Bell-sound.  In  al- 
lergl  werd  nu  door  de  Nederlanders  beraadslaagd,  wat  hun  te 
doen  stond.  Zij  hadden  zich  voor  hun  vertrek  van  eene  commissie 
van  Zgne  Excellentie  voorzien,  die  hen  machtigde  eiken  aanval 
met  geweld  te  keeren ;  de  vraag  was ,  of  hier  aan  zelfverdediging 
kon  gedacht  worden.  Overwegende  echter,  dat  die  van  het 
Noorderkwartier  door  de  Engelschen  veijaagd  en  dus  niet  in 
de  gelegenheid  geweest  waren  hunne  reis  te  doen,  —  dat  de 
ondervinding  hen  alle  pogingen  om  schadevergoeding  van  de  En- 
gelschen te  krijgen  als  nutteloos  had  leeren  beschouwen,  —  en 
vooral,  dat  het  zaak  was  de  voreeniging  van  Edge  en  Heley  te 
voorkomen,  ten  einde  den  aangekondigden  aanval  te  ontgaan, 
besloten  de  Nederlanders,  al  werden  zij  niet  direct  aangevallen, 
van  hunne  commissie  gebruik  te  maken.  Stemde  ook  het  Enk- 
huizer  schip  niet  met  dit  besluit  in,  de  twee  schepen  van  Ylis- 
singen,  die  van  Veere,  van  Hoorn  en  van  Delfshaven  tastten 
door  en  sommeerden  Robert  Salmon,  den  kapitein  van  Heley^s 
schip  >  the  Pleasure"  tot  de  overgave.  Deze  weigerde  op  hoogen 
toon  en  poogde  te  ontsnappen.  De  Nederlanders^  lieten  hem  tgd 
om  zich  te  bedenken,  en  namen  eindelijk  den  19  Juli  1618  het 
schip  met  geweld.  Ook  de  pinas  werd  van  alles  beroofd.  Het 
geschut  en  de  in  het  schip  gevonden  traan  en  walvischbaarden 
werden  naar  Nederland  gevoerd,  om  te  dienen  als  gedeeltelijke 
schadevergoeding  voor  het  den  Nederlanders  in  1613  en  1617 
ontnomene.  De  goederen  werden  volgens  het  voorschrift,  hun 
door  Maurits  bij  zijne  commissie  gegeven,  ter  beschikking  der 
admiraliteit  gesteld ,  die  ze  tusschen  de  vier  kamers ,  voor  wie  de 
aanvallende   schepen    uitgezeild  waren,  verdeelden  *).     Voor  het 


*)  Zie  over  de  reis  van  1618  en  het  daarbij  voorgevallene:  Mémoire  de  la 
Comp.  Septentrionale ,  bij:  Muller,  Mare  Clantum.  p.  871.  —  Corte  Deductie 
ende  Remonstrantie  der  N.  C. ,  in :  Noordsche  togten.  4.  Loop.  N.  C.  R.-A.  — 
Arrest  v.  de  H.  Raad  van  31  Maart  1635.  —  Req.  der  Zceuwsche  N.  C.  aan 
de  StD.-Gen.  dd.  22  Aug.  1624,  in:  NoordRchc  togten.  2.  Admiraliteit.  R-A. — 
Efigelsehe   schaderckeuing   met   het  getuigenis  van  Leversteyn,    in:   Lias    loc- 


218 

geschut  werd  in  het  begin  yan  1621  op  aansporing  van  Carleton 
aan  de  bevelhebbers  der  beide  beroofde  schepen,  Bobert  Salmon 
en  een  Schot,  de  som  van  ƒ3600  uitgekeerd.  De  Noordsche 
Compagnie  zwichtte  hierin  voor  den  billijken  aandrang  der  Staien- 
Generaal:  ook  het  in  1617  door  de  Engelschen  genomen  goschni 
was  haar,  hoewel  op  zeer  onaangename  wgze ,  door  de  Mosoovische 
Compagnie  teruggegeven   *). 

De  verontwaardiging  aan  het  Engelsche  hof  over  deze  onyer- 
wachte  stoutmoedigheid  der  Nederlanders  was  niet  gering.  Carle- 
ton kreeg  van  zijnen  vorst  dadel^k  last  om  daarover  te  klagen, 
en  toen  h^  den  3  October  1618  in  de  vergadering  der^  Staten- 
Generaal  verscheen  om  op  het  zenden  eener  ambassi^de  naar 
Engeland  aan  te  dringen,  liet  hij  zijne  rede  voorafgaan  door  de 
voorlezing  van  de  >  informations  sur  les  violences,  robberies  et 
assasinats  commis  hostilement  par  les  Hollandais  sur  les  navires , 
biens,  et  personnes  des  Anglais  aux  quartiers  du  Nort,**  een 
stuk,  dat  de  blijken  droeg,  dat  het  »exploict"  der  NederlandeiB 
»jn  Engelant  ten  quaetsten  gerapporteert  ende  met  veele  onwaer- 
achtige  lasteringen  ende  logenen  geexaggereert"  was  *).  De 
verontwaardiging  van  den  gezant  was  door  het  gedrag  van  liet 
Haagsche  gepeupel  niet  verminderd:  >nous  auons  eu  ces  idurs 
passez'',  dus  voerde  h^  den  Staten  op  hevigen  toon  te  gemoet, 
>la  nouuelle  chantée  icy  è  la  Haye,  a  bouche  ou verte  et  visage 
asseuré,  dans  la  Court,  et  par  les  rues,  avec  les  particularites 
tant  des  pieces  d'artillerie ,  et  des  tonneaux  d'huyle  prises  et 
divisées  en  mer,  comme  des  hommes  tuez  et  blessez,  et  Ie  tont 
receu  avec  grand  applaudissement  et  triumpbe,  comme  d*une 
victoire  gaignée  sur  les  ennemis.  Eo  audaciae  perventum  est.'* 
Carleton  stelde  het  gebeurde  op  Spitsbergen  zóó  voor,  alsof  de 
Nederlanders  den  Engelschen  het  visschen  aan  het  eiland  hadden 
willen  beletten,  en  verweet  den  Staten-Generaal  het  ongergmde 
van  zulk  een  gedrag  na  de  lange  vertoogen,  die  zij  bg  verachil- 
lende    gelegenheden   voor   de    vr^heid  der  zee  hadden  gehouden. 


pende  1618.  R.-A.  —  Mémoire  et  Relation  veritablc,  bij:  Maller,  Hare  Claa- 
snm.  p.  873  vlg.  —  £dge,  Dntch  disturbance ,  bij:  Pnrchas,  Pflgnmea.  III 
p.  468,  69.  —  Brieven  van  Salmon,  Sherwin  en  Beversham,  bg:  Pnrcliaa  L  e. 
III  p.  733. 

»)  R.  S-G.  24  Dec.  1620,  4,  5,  13,  14,  20,  22,  26,  27  Jan.,  12  Febr., 
4,  27  Mrt  1621.  —  N.  Z.  9  Mrt.  1621.  —  Corte  Deductie  ende  Remon- 
strantie der  N.  C,  in:  Noordsche  togten.  4.  Loop.  N.  C.  R.-A.  —  Zie  orer 
de  restitutie  vau  hrt  geschut  aan  de  Nederlanders  en  het  daarbij  voorgevallene: 
('orte  Deductie  ende  Rcmoustrautie  der  N.  C. ,  1.  e. ,  en :  Muller,  Mare 
riausum.  p.  160  Noot  1. 

*)  Corte    Deductie    ende  Remonstrantie   der   N.   C. ,    in:    Noordsche  togt 
4.  Loop.  N.  C,  R.-A, 


219 

Hg  eindigde  zgne  lange  rede ,  waarin  hg  ook  over  andere  grieven 
der  Engelschen  klaagde ,  met  het  nadmkkolijk  yerzook ,  dat  de 
Staten-Oeneraal  de  ambassade ,  die  reeds  zoolang  aan  koning  Jakob 
beloofd  was ,  zonder  uitstel  zouden  zenden ,  voorzien  van  volkomen 
last  om  ook  over  deze  zaak  te  onderhandelen.  ') 

Na  lange  aarzeling  kwam  het  eindelijk  daartoe.  Den  7  De- 
cember 1618  kwamen  de  heeren  Van  Goch,  Van  der  Dussen  en 
Liens  als  ambassadeurs  der  Staten-Generaal  te  Londen  aan.  Hunne 
Instructie  verdedigde  het  bezoeken  dor  IJszee  door  de  Neder- 
landers met  een  beroep  op  de  vrijheid  der  zee ,  maar  tevens  door 
te  wgzen  op  de  ontdekking  van  Spitsbergen  door  Nederlanders, 
en  op  het  feit ,  dat  de  Engelschen ,  zelfs  al  hadden  zij  het  eiland 
in  1553  ontdekt,  in  ieder  geval  hunne  ontdekking  weder  kennelgk 
verlaten  hadden.  Het  gebeurde  van  den  vorigen  zomer  werd 
gerechtvaardigd  door  de  deductie,  dat  de  Nederlanders  niet  om 
de  Engelschen  te  verdrijven,  maar  alleen  uit  zelfverdediging  tot 
geweld  waren  overgegaan.  Om  dergelijke  voorvallen  voor  het 
vervolg  te  voorkomen ,  werd  het  maken  van  een  reglement  aan- 
bevolen, waartoe  de  gezanten  gemachtigd  werden  eenige  voor- 
slagen te  doen. 

Lang  duurde  het,  eer  de  onderhandelingen  over  dit  punt  aan- 
vingen. Eerst  den  16  Maart  1619  kwamen  wederzijdsche  gede- 
puteerden bijeen,  om  over  de  zoogenaamde  Groenlandsche  zaken 
te  beraadslagen.  Van  beide  zijden  begon  men  met  klachten  over 
de  schade ,  door  de  tegenpartij  toegebracht ;  van  beide  zg den  werd 
vergoeding  verzocht.  Twee  memoriën  werden  gewisseld,  waarbg 
men  voornamelijk  de  wederzijdsche  grieven  besprak  en  de  daden 
van  den  vijand  in  het  hatelijkste  daglicht  stelde.  Zooveel  bleek 
echter  reeds  dadelijk,  dat  de  Engelschen  evenmin  als  in  1615 
geneigd  waren,  over  de  aanspraken  van  hunnen  koning  op 
Spitsbergen  te  twisten.  Zij  beriepen  zich  op  hun  recht  als 
eerste  walvischvaarders ,  die  zich  zee  en  visscherij  hadden  toe- 
geëigend, en  eischten  daarop  de  buitenspong  hooge  vergoeding 
van  ^  22.636|  voor  directe  schade  en  <^  43.800  voor  winstder- 
ving. De  Nederlanders  namen  van  hunne  zgde  een  niet  minder 
ongerijmd  standpunt  in ;  zg  beriepen  zich  voornamelijk  op  hunne 
ontdekking  van  Spitsbergen  in  1596,  waaruit  zg  hun  recht  op 
de  walvischvangst  afleidden.  De  handelwijze  hunner  landgenooten 
was  volgens  hen  uiterst  liberaal;  niettegenstaande  hun  recht 
waren  zg  volkomen  bereid  de  Engelschen  op  Spitsbergen  toe  te 
laten  en  slechts  tot  zelfverdediging  en  als  schadevergoeding  wareu 
zg  tot  het  aanvallen  en  berooven  van  het  Engelsche  schip  over-» 
gegaan;   toch   waren   zij  volkomen   bereid  de  genomen  goedere^ 


*)  R.  S.-6.  8  October  I6ia. 


220 

terug    te   geven,    mits   de   Engelschen,  die  de  eerste  aanvallers 
waren  geweest,  met  de  restitutie  begonnen  '). 

Het  komt  mij  voor,  dat  beide  partijen  in  deze  onvruchtbare 
discussie  ongelijk  hadden:  geen  van  beide  had  m.  i.  op  Spits- 
bergen eenig  recht.  De  Engelschen  schijnen  nu  reeds  zelve 
ingezien  te  hebben ,  dat  de  beweerde  ontdekking  van  Spitsbergen 
door  Willoughby  niet  te  bewjjzen  was;  maar  ook  al  nam  men 
deze  ontdekking  aan,  het  stond  vast,  zooals  de  Staten-Oeneraal 
zeer  juist  opmerkten,  dat  het  ontdekte  land  weder  verlaten  en 
dus  alle  aanspraak  daarop  vervallen  was.  Beter  recht  schgnen 
(Ie  Engelschen  aan  hunne  reizen  naar  Spitsbergen  sinds  1610  te 
hebben  kunnen  ontleenen.  Zij  hadden  in  dat  jaar  het  woestlig- 
<;ende  eiland  als  het  ware  op  nieuw  ontdekt:  de  aandacht  van 
de  beschaafde  wereld  had  zich  eerst  toen  daarop  gevestigd.  Jaar- 
lijks hadden  zij  het  sedert  dien  tijd  bezocht  en  zich  in  alle  yoor 
de  walvischvangst  geschikte  baaien  gevestigd;  slechts  wanneer 
het  barre  jaargetijde  de  noordsche  streken  onbewoonbaar  maakte , 
vertrokken  zij  vandaar.  Men  kon  dus  aannemen ,  dat  zg  volgens 
het  ieder  toekomende  recht  als  eerst  aankomenden  van  eene  nie- 
mand toebehoorcnde  zaak  hadden  bezit  genomen.  Maar  hun  recht 
had  toch  eene  zeer  zwakke  zijde.  Bij  de  groote  wisselvalligheid 
der  walvischvangst  was  het  niet  meer  dan  natuurlek,  dat  de 
Engelschen  vooral  in  de  eerste  jaren  niet  altijd  al  de  zeven  groote 
baaien ,  die  Spitsbergens  westkust  aanbiedt ,  bezochten.  Wel  had- 
den zij  zich  in  allen  beurtelings  met  de  visscherij  beziggehouden» 
maar  die  visscherij  was  lang  niet  overal  geregeld  gedreven.  En 
de  verlatenheid,  waarin  dus  sommige  vischplaatsen  jarenlang 
bleven ,  was  te  bedenkelijker  in  eenen  tijd ,  toen  de  bezitters  van 
Spitsbergen  nog  bijna  geheel  niet  als  in  latere  jaren  door  het  boawen 
van  woonhuizen  en  andere  inrichtingen  op  de  door  hen  bezette  stran- 
den blijk  gegeven  hadden  van  hun  voornemen  om  over  korter  of  lan- 
ger tijd  op  de  ingenomen  plaats  terug  te  komen.  De  vestiging  der 
Engelschen  in  eene  baai  droeg  daardoor  het  karakter  van  een 
voorbijgaand  bezoek,  een  gebruiken  en  weder  verlaten  eener  plaats , 
dat  volstrekt  'geen  recht  kon  verleenen.  Van  hunne  bedoeling ,  om 
de    zeven   baaien   als   eene  bezitting  der  Moscovische  Compagnie 


*)  Eene  schaderekening  leverden  de  Nederlanders  niet  in:  de  Zeeowtche 
kamers  weigerden  hunne  schade  op  te  geven.  (Miss.  der  Stn  -(Jen.  aan  de  Gc- 
rommitt.  Raden  v.  Zeeland  dd  29  Apr  1619  ,  in  :  Lias  loopende  1619.  R.-A.)  Toch 
was  eene  Zecuwsche  schaderekenin^r  van  het  jaar  1617  in  het  archief  der  Stn.~ 
Oen.  aanwezig.  (Zie  deze  in:  Noordsche  togten.  4.  I>oop.  N.  C.  R.-A.)  Het  be* 
staan  daarvan  schijnt  echter  vergeten  te  zijn  en  hoewel  de  ambassadeurs  g«dnrig 
om  de  begrooting  der  schade  schreven  (zie  de  bovenvermelde  missive  der  Stn.— 
Gen.),  ontvingen  zij  die  eerst  te  laat.  (Maller,  Mare  Clausum.  p.  159  Noot  4.) 


221 

te  beschouwen,  was  boYcndien  nooit  iets  gebleken.  De  Ëngel- 
schen  zelven  gevoelden  deze  leemte  in  han  rechtstitel  zeer  goed; 
zoodra  de  Nederlanders  zich  aan  Spitsbergen  vertoonden  en 
verklaarden  met  hen  te  willen  concurreer  en ,  begonnen  zij  ijverig 
met  het  inbezitnemen  van  alle  reeds  bekende  en  nieuw  ontdekte 
baaien.  Zeer  onverstandig  echter!  Hunne  handelwjjze  toch  kon 
niet  anders  dan  de  aandacht  vestigen  op  hunne  vroegere  nala- 
tigheid ,  terwgl  zij ,  nu  hun  feitelijk  bezit  door  de  Nederlanders 
gestoord  was,  alle  recht  misten,  de  ook  door  dezen  bezochte 
plaatsen  aan  het  verkeer  te  onttrekken.  Veiligheidshalve  beriepen 
zg  zich  nu  dan  ook  niet  op  hun  bezit  van  Spitsbergen  zelf  krach- 
tens de  vestiging  der  Moscovische  Compagnie,  maar  gaven  de 
voorkeur  aan  het  beweren  van  hersenschimmige  eigendomsrechten 
op  zee  en  visscherij  krachtens  de  toeëigening  der  walvischvaar- 
ders,  —  rechten ,  die  reeds  toen  door  vele  leeraars  van  het  vol- 
kenrecht op  goede  gronden  bestreden  werden.  Hadden  zjj  als 
heeren  van  Spitsbergen  de  Nederlanders  met  volle  recht  uit  de 
baaien  en  de  territoriale  zee  kunnen  weren,  de  nu  op  den  voor- 
grond gestelde  bewering  gaf  den  Nederlanders  gelegenheid,  om 
zich  zeer  terecht  op  de  vrijheid  der  zee  en  hare  onvatbaar heid 
voor  toe(!igening  te  beroepen.  Ongelukkig  voor  dezen  belette 
echter  de  houding,  door  hen  zelven  in  de  Oost-Indische  zaken 
tegenover  Engeland  aangenomen,  dat  zy  van  die  gelegenheid 
gebruik  maakten;  zij  moesten  zich  nu  beperken  tot  het  aanvoe- 
ren van  aanspraken  op  Spitsbergen  als  ontdekkers  van  1596 , 
eene  bewering,  waarop  volkomen  de  aanmerking  paste  door 
henzelven  op  het  recht  van  den  zoogenaamden  Ëngelschen  ontdek- 
ker gemaakt.  Het  was  niet  te  loochenen,  Nederlanders  hadden 
Spitsbergen  ontdekt,  maar  zij  hadden  het  dadelijk  weder  voor 
jaren  verlaten;  eerst  toen  de  Ëngelschen  op  het  belang  van  het 
eiland  waren  opmerkzaam  geworden  en  er  zich  hadden  gevestigd, 
kwamen  de  Nederlanders  zelve  weder  terug  in  de  langvergeten 
gewesten  ^). 

Be  twistende  partjjen  zelve  zagen  echter  in,  dat  de  rechts- 
quaestie  hier  eigenlijk  bijzaak  was.  Handelsnajjver  was  de  oorzaak 
van  den  twist:  Ëngelschen  noch  Nederlanders  wilden  hunne  vis- 
scherg  opgeven  en  het  scheen  zeker,  dat  beide  natiën  te  zamen  niet 
vreedzaam  op  Spitsbergen  konden  verkeeren.  De  Nederlanders 
grepen  daarom  het  eenige  middel  aan  om  aan  de  zaak  een  einde 
te  maken  en  deden  volgens  hunne  Instructie  drie  voorslagen  voor 

')  Reeds  Purchas  merkte  op  bg  de  beschrijving  der  Nederlandsche  reis  van 
1596/7:  «They  are  said  to  haue  tuuched  io  ibis  Naoigation  on  Greene-land. 
How>eaer  ihat  be,they  coutinncd  no  tradc  nor  Discooerie  tbither,  till  the  £ng* 
liflh  diners  yeeres  afier  had  made  a  new  Disrouerie.  and  fuaud  there  a  profitablc 
Wbale-fishing."  (Pnrchas,  Pilgrimes.    III  p.  815.) 


214 

nood  eene  deugd  makende ,  kwam  met  hare  Oost-Indiscbe  zuster 
overeen,  dat  beiden  voortaan  gezamenlijk  de  kosten  der  uitros- 
tingen  voor  de  walvischvangst  zouden  dragen.  Door  buitenge- 
wone krachtsinspanning  hoopte  men  de  concurrentie ,  die  nu  ook 
van  nabij  dreigde,  te  overvleugelen.  De  nieuwe  compagnie  zag 
dadelijk  in ,  dat  zij  tegen  zulk  eene  kolossale  vereeniging  van  ka- 
pitalen niet  zou  kunnen  opwerken  en  ging  uiteen.  Yerheogd  dat 
de  zaak  zich  zoo  schikte ,  was  de  Moscovische  Compagnie  gaarne 
bereid  voor  grof  geld  de  door  hare  mededingers  opgedane  voor- 
raad over  te  nemen,  al  was  die  voor  baar  ook  nutteloos  *).  Zoo 
eindigde  dit  incident,  dat  echter  medewerkte  om  de  fondsen  der 
Moscovische  Compagnie  uit  te  putten  en  aan  de  Engelsche  uit- 
rustingen ter  walvischvangst  op  den  duur  een  gevoeligen  slag 
toebracht.  Voorloopig  was  daarvan  echter  nog  geen  quaestie: 
de  Moscovische  Compagnie ,  sterk  door  haar  bondgenootschap  met 
de  Oost-Indische,  reedde  dertien  schepen  en  twee  pinassen  naar 
Spitsbergen  uit  onder  bevel  van  den  ervaren  Thomas  Edge. 

De  Nederlanders  waren  echter  niet  gezind  zich  straffeloos  te 
laten  mishandelen.  Vertoornd  over  de  behandeling  van  het  vorige 
jaar,  waarvoor  zij  geene  vergoeding  hadden  kunnen  krijgen,  — 
teleurgesteld  door  het  uiteengaan  der  Schotsche  compagnie ,  sloten 
de  verschillende  kamers  der  Noordsche  Compagnie  den  2  Maart  1618 
weder  eene  overeenkomst  om  elkander  tegen  de  Engelschen  te 
verdedigen.  De  Staten- Generaal  stonden  de  compagnie  twee  oor- 
logschepen  als  konvooi  toe,  en  eene  ongewoon  groote  walvisch- 
vloot  vertrok  dit  jaar  naar  Spitsbergen.  Daar  aangekomen  ver- 
deelden de  drie  en  twintig  walvischvaarders  zich  volgens  af- 
spraak in  vier  afdeelingen :  de  Rotterdammers  bezetten  Hom-sound 
onder  konvooi  van  een  oorlogschip;  die  van  het  Noorderkwartier 
namen  in  Bell-sound  hun  verblijf,  terwijl  het  voor  hen  bestemde 
tweede  oorlogschip  achterbleef,  daar  het  door  de  Amsterdammers 
weder  naar  Jan  Mayen-eiland  gezonden  was;  de  Zeeuwen  en  die 
van  Delfshaven  verzamelden  zich  onder  bevel  van  Abraham  Dircksz. 
Leversteyn  in  Sir  Thomas  Smiths-bay  >);  aan  de  Amsterdammers 
eindelijk  viel  de  Mauritins-baai  ten  deel  >).     Ook  de  Engelschen 


* )  Edge ,  Dutch  disturbance ,  bij :  Pnrchas ,  Pilgrimca.  lil  p.  468. 

*)  Volgens  de  getuigenis  van  den  commandeur  Leversteyn  (op  de  Engelfcke 
schaderekening  in:  Lias  loopende  1618.  R -A.)  gebeurde  het  hieronder  verhaalde 
in  Fairhaven,  Zoowel  uit  Engelsche  als  Nederlandsche  bronnen  blijkt  echter,  dat 
Leversteyn  ongelijk  had,  toen  hij  stoutweg  verklaarde :  „Is  gelogen ,  want  hebben 
daer  geen  van  allen  geweest."  Nog  de  groote  kaart  van  Van  Keulen  noemt  eeoe 
kleine  baai  in  den  Foreland-fjord,  waarschijnlijk  naar  het  in  1618  voorgeTtllene, 
wZeelands  baay." 

»)  R.  S.-G,  4  Nov.  1622. 


215 

waren  over  het  geheele  eiland  verspreid ;  de  meeste  schepen  waren 
echter  te  zwak  voor  een  gevecht.  De  commandeur  Edge  bevond 
zich  met  eenige  schepen  in  Bell-sonnd  en  de  onderbeveihebber 
Helej  met  een  paar  andere  in  Sir  Thomas  Smiths-bay. 

De  Amsterdammers,  die  weder  voor  zich  het  best  gezorgd 
hadden ,  vischten  dit  jaar  ongestoord ;  maar  slecht  verging  het  de 
onbeschermde  schepen  van  het  Noorderkwartier.  In  Bell-sonnd 
aangekomen,  beval  hun  Edge  dadelijk  de  baai  te  verlaten;  hg 
was  niet  van  plan  hen  te  berooven  of  te  hinderen,  maar  l^j 
toonde  door  daden,  dat  hij  zijn  bevel  gehoorzaamd  wenschte  te 
zien.  De  in  het  nauw  gebrachte  schepen  zochten  hulp  b^  de  Bot- 
terdammers in  Hom-sound,  maar  het  oorlogschip  was  daar  tot 
handhaving  der  rust  hoognoodig ,  en  die  van  het  Noorderkwartier 
moesten  dus  naar  hunne  broeders  in  Sir  Thomas  Smiths-bay  w^'ken. 
Na  hun  vertrek  wreekten  zich  de  Engelschen  door  het  vernielen 
der  pas  weder  opgebouwde  Nederlandsche  loge  in  Bell-sound. 

De  aankomst  der  beide  door  de  Engelschen  verjaagde  schepen 
van  Hoorn  en  Enkhuizen  in  Sir  Thomas  Smiths-bay  was  het  sein 
tot  eene  losbarsting  van  woede.  Den  geheelen  zomer  was  daar 
de  verhouding  zeer  gespannen  geweest.  De  Engelschen,  die  hier 
slechts  met  éen  schip  >the  Pleasure*'  en  een  pinas  »the  Prudence'* 
waren,  hadden  de  vier  schepen  van  Delfshaven,  Veere  en  Vlis- 
singen  dadel^k  na  hunne  aankomst  in  deze  door  hen  vroeger 
nooit  bezochte  baai  het  visschen  verboden,  en  sinds  dezen  ge- 
weigerd hadden  aan  dit  bevel  te  voldoen  werd  hunne  tegenwoor- 
digheid door  de  Engelschen,  die  zich  te  zwak  gevoelden  om  hen 
te  verjagen,  slechts  noode  geduld.  Aanvankelijk  hadden  de  Neder- 
landers, weldra  door  twee  schepen  van  Middelburg  versterkt  ■), 
gepoogd  met  de  Engelschen  eene  overeenkomst  over  de  vis- 
scherg  te  sluiten ,  en  toen  dit  aanbod  gemelijk  verworpen  was , 
bleven  zg  zich  even  voorkomend  als  vroeger  gedragen.  Hunne 
v^anden  zelven  erkennen,  dat  hun  gedrag  niets  te  wenschen 
overliet ,  maar  het  stemde  dezen  niet  beter :  zij  bleven  steeds  het 
plan  koesteren  om  hunne  mededingers  zoo  spoedig  mogelgk  te 
verdrgven  en  beleedigden  ze  bg  elke  voorkomende  gelegenheid  >). 


')  Deze  iehepen,  aan  den  Middelburgschen  koopman  Courten,  bewindhebber 
der  N.  C.  behoorende,  vertrokken  echter  waarschijnl^k  spoedig  weder.  Althans 
Coorten  overtuigde  later  Carleton,  dat  z^ne  schepen  onschuldig  waren  aan  het 
berooven  der  Engelschen  (Carleton,  Lettres.  Il  p.  855);  uit  andere,  zoo  Engel- 
ache  als  Nederlandsche  verhalen  blijkt  ook ,  dat  ze  daarbij  niet  tegenwoordig  wa* 
ren.  Waarschijnlijk  vertrokken  de  schepen  van  Spitsbergen  naar  Groenlands 
ooatknst ,  waar  ze  dit  jaar  eene  kust  outdekten ,  die  zij  Nieuw-Zeeland  noemden. 
(B.  S.-G.  S  Jan.  1619.  —  Vgl.  hiervcwr  p.  179.) 

*)  Van  de  kwade  gezindheid  der  £ugelschcn  tegen  de  Nederlandsche  walvisch- 


224 

hun  geld  verder  aan  zolke  wisselvallige  kansen  te  wagen;  alecbts 
de  wakkere  Edge  had  den  moed  met  eenige  andere  leden  der 
compagnie  eene  nieuwe  uitrusting  te  beproeven  ").  Uit  den  aard 
der  zaak  waren  echter  hunne  krachten  gering,  en  hoewel  men  in 
Engeland  de  Nederlandsche  ambassade  van  1621  herhaaldelgk 
lastig  viel  ov^er  hot  betalen  der  schadevergoeding'),  hoewel 
de  Engclsche  walvischvaarders  zelve  luide  klaagden  over  den 
last  hun  door  de  Nederlandsche  concurrenten  aangedaan  '),  tot 
dadelijkheden  kwam  het  voorloopig  niet. 

Des  te  meer  drong  Jakob  I  er  echter  op  aan ,  dat  de  zaak  der 
restitutie  in  dor  minne  werd  afgehandeld.  Was  hij  slechts  met 
moeite  overgehaald  aan  de  Nederlandsche  ambassadeurs  van  1621 
uitstel  te  verleeneu  tot  de  maand  Juni  van  dat  jaar  *),  aan  Car- 
leton  zond  hij  weldra  den  last  om  de  Staten-Greneraal  met  nadmk 
te  vermanen,  aan  do  gezanten,  die  op  het  einde  van  1621  gereed 
stonden  om  naar  Engeland  te  vertrekken,  volmacht  te  geven 
om  deze  aanstootelijke  zaak  voor  goed  ten  einde  te  brengen.  De 
gezant  volbracht  dit  bevel  met  on  vermoeiden  jjver  •).  De 
Staten  konden  niet  weigeren  en  machtigden  hunne  ambassa- 
deurs, om  de  zaak  der  restitutie  af  te  doen  des  noods  door 
middel  van  arbiters;  mocht  men  hun  van  eene  regeling  voor  het 
vervolg  spreken,  dan  moesten  de  gezanten  dezelfde  voorslagen 
doen,  die  in  1619  de  Engelschen  zoo  weinig  behaagd  hadden. 
Zonder  uitdrukkelijken  nieuwen  last  der  Staten  mochten  zg  daarvan 
niet  afwijken. 

Spoedig  bemerkten  de  gezanten  (de  heeren  Van  Aers^en,  Bas 
en  Tuyll  Van  Serooskercke) ,  dat  de  Groenlandsche  zaak  den  ko- 
ning na  aan  het  hart  lag.  Weinige  weken  na  hunne  aankomst 
werd  er  reeds  van  gesproken ,  en  onder  de  vele  scherpe  ver wg ten , 
die  de  oude  koning  hun  bij  verschillende  gelegenheden  deed,  nam 
deze  zaak  steeds  eene  eerste  plaats  in.  Toch  duurde  het  tot  Decem- 


')  £dge,  Dntch  disturbance .  b^:  Purchas,  Pilgrimes.  III  p.  469. 

*)  Muller,  Mare  Claosam.  p.  178.  80,  82.  83.  84,  86. 

*)  BrieveQ  v.  Catcher,  Salmon,  Fanne  en  Goodlard,  bjj:  Purckas.  Pilgrimes. 
III  p.  735—87.  —  De  Engelschen  meenden,  dat  God,  vcrloorod  orer  het 
storten  van  bloed  in  1618,  de  zcccn  om  Spitsbergen  door  de  walvisschen  had 
doen  verlaten.  „\  doe  verily  perswade  my  selfe,'*  schrift  Salmon  6  Jali  1621, 
ifthat  God  is  mnch  displeased  for  the  blood  which  was  lost  in  this  placf,  and 
I  feare  a  perpetuall  curse  still  to  remainc  vet."  ,,Our  harbonr,"  dus  verhaalde 
ook  Catcher  29  Juni  1623,  „manie  say  still,  is  vnpossiblo  to  make  a  Voyage 
by  reason  that  the  Flemmiugs  shcd  bloud  thcre ,  which  I  pray  God  to  take  that 
plague  firom  vs.'' 

♦)  Muller,  Mare  Clausnm.  p.  184. 

•)  R.   S.-G.  10  Apr.,  18  Mei,  29  Juli,  24  Nov.  1621.  —  R.  H.  verg.  r. 
25  Mei^26  Juni  (p.  103,  115.  116,  124,  138).   20  Sept.   16S1. 


225 

ber  1622  eer  het  tot  bepaalde  onderhandelingen  hierover  kv^am ; 
de  ambassadeurs  hadden  gedurig  middelen  weten  te  vinden  om 
de  behandeling  der  qnaestie  uit  te  stellen.  Ook  toen  echter  werd 
de  zsLok  door  de  Engelschen  zeer  onhandig  aangevat  De  recbi«- 
quaestie ,  die  immers  volgens  's  konings  uitspraak  in  het  najaar 
▼a'i  1622  weder  in  behandeling  zou  komen,  werd  geheel  terzijde 
gelaten  en  men  drong  alleen  aan  op  de  teruggave  der  geroofde 
goederen.  Zoowel  de  koning  als  de  Raad  hielden  vol,  dat  de 
ambassadeurs  van  1619  de  beslissing  dier  zaak  aan  Z.  M.  hadden 
overgelaten  en  dat  dus  diens  uitspraak  de  Nederlanders  verbonden 
had  om  op  den  bepaalden  tjjd  (drie  maanden  en  driejaar  na  dato) , 
die  reeds  lang  verstreken  was ,  de  geöischte  som  te  betalen.  De 
gezanten  ontkenden  dit  natuurlijk,  en  den  Engelschen  was  het 
niet  mogelgk  eene  akte  van  submissie  te  toonen.  De  strijd  over 
deze  quaestie,  waarin  Z.  M.  zelf  zich  nu  en  dan  mengde,  was 
even  heftig  als  onvruchtbaar.  Het  kwam  tot  ergerlijke  tooneelen 
en  de  Nederlanders  eindigden  met  hun  afscheid  te  verzoeken 
voordat  er  iets  besloten  was ,  onder  belofte  hunne  volmacht  aan 
Caron  te  zullen  overdragen.  De  koning  nam  daarmede  genoegen 
en  de  gezanten  vertrokken  *). 

Ondertusschen  had  reeds  het  gedrag  der  Engelschen  getoond  , 
dat  zij  zich  niet  spoedig  meer  zouden  laten  tevreden  stellen.  Ge- 
prikkeld door  hunne  jaarlijksche  verliezen,  was  hun  geduld  ten 
einde.  Reeds  in  1621  was  Jakob  I  met  zijnen  zwager  van  Dene- 
marken overeengekomen  voortaan  gezamenlijk  alle  vreemden  uit 
de  IJszee  te  verdrijven  *) ;  men  besloot  nu  dit  tractaat  ten  uit- 
voer te  leggen.  De  gezanten  waarschuwden  dan  ook  de  Staten- 
Generaal  dadelijk  na  hunne  terugkomst  herhaaldelijk,  dat  de  zaak 
aan  koning  en  volk  zeer  ter  harte  ging.  pu  dat  er  reden  was 
>vol  bedenckens"  te  zijn  ■).  Werkeljjk  bleek  het  weldra,  dat  de 
koning  zijn  recht ,  al  had  hjj  er  de  Nederlandsche  gezanten  niet 
van  gesproken ,  niet  dacht  op  te  geven  Hadden  de  Nederlanders 
in  het  doen  der  restitutie  toegestemd ,  misschien  had  hij  hen  met 
rost  gelaten;  nu  was  hij  op  eenen  afdoenden  maatregel  bedacht 
om  z^n  recht  te  handhaven. 

Maar  de  tijd  daartoe  was  reeds  lang  voorbij.  Wel  kregen  de 
schepen,  die  de  Moscovische  Compagnie  in  1623  naar  het  noorden 
zond ,  in  last*  den  Nederlanders  aan  te  zeggen,  dat  de  hun  in  1619 
verleende  tyd  van  drie  jaren  voorbij  was  en  dat  zij  dus  Spitsbergen 
moesten  ruimen ,  zoo  zij  het  plegen  van  geweld  wilden  voorkomen. 


*)  Zie  over  deze  Hinbassaile  zeer  uit vuerig:  Maller,  Mare  Clnusum.  p.  1  SS — 203. 
*)  Zie  meer  over  deze  zaak:   hierna   Hfdst.  VII. 

•)   Verbaal  der  ambassade  v.  1621— 2*  ad  U  Febr.  1623.  —    R.  S.-G.   U 
Febr.,  28  Mn.   162».  —  R.    H.  22  Mrt.  1628 


226 

Maar  al  toonden  de  bevelhebbers  der  Engelsche  walvischvaarders 
zich    bereid    aan    dien   last  te  voldoen,  hun  macht  was  veel  te 
gering  om  de  daarbg  gevoegde  bedreiging  uit  te  voeren.  De  Engel- 
schen   maakten   dan  ook  werkelijk  een  droevig  figuur!    In  Fair- 
haven,    waar    de   Nederlandsche    commandeur   Comelis    Ta    z^n 
hoofdkwartier  had  opgeslagen ,  bevond  zich  een  Engelsch  kapitein , 
Nathanael  Fanne.  Ook  hem  was  de  koninklijke   opdracht  bekend 
en  zonder  aarzelen  zeilde  hij  den  23  Juni  1623  de  Nederlanders 
te    gemoet,   die   pas   aangekomen  juist  begonnen  waren  met  het 
bouwen  van  >Houses  and  Tabemacles  to  inhabit/'  Hg  verklaarde 
aan  Ys,  dat  de  koning,  daar  de  tijd  van  het  aan  de  Nederlanders 
verleende  verlof  verstreken  was ,  de  Moscovische  Compagnie  onder 
het  groote  zegel  van  Engeland  gemachtigd  had  om  alle  Nederland- 
sche schepen  te  verdrijven,  en  dat  hij,  zoo  de  Nederlanders  niet 
aan   zijn   vriendelijk   verzoek   gehoor  gaven,    geweld  zou  moeten 
gebruiken.    Ys  bleef  onder  deze  bedreiging  van   éen   schip  tegen 
vijf   zeer   kalm :   hij    antwoordde    bedaard ,    dat  hg  niets  van  dit 
alles   gehoord  had   en  verzocht  de  commissie  van  Fanne  te  zien. 
Toen  de  Engelschman  die  niet  toonen  kon ,  verklaarde  hg  kortaf 
dat   hij    commissie   had   van   den   prins   van  Oranje  om  op  deze 
kusten  te  visschen  en  zich  verder  niet  met  de   Engelschen  wilde 
inlaten.    En  daarbij  bleef  het!   >)     Op  andere  plaatsen  waren  de 
Engelschen   niet  gelukkiger.     De  commandeur    Goodlard    schreef 
zelfs  den  8  Juli  uit  Bell-sound  aan  zijnen  onderbevelhebber,   den 
bekenden  Heley,  dat  hij  voor  zich  het  niet  raadzaam  achtte,  de 
Nederlanders   te   verdrijven ,   al  hinderden  zij  de  Engelschen  nog 
zoozeer.    Hij    voorzag,   dat   de  Engelschen  de  macht  niet  zouden 
hebben  om  geweld  te  gebruiken ,  en  hij  zag  duidelijk  in ,  dat  de  Ne- 
derlanders ,  vertrouwende  op  hunne  commissie ,  ook  al  gelukte  het 
hen  uit   de   noordelijke    baaien  te  verdrijven,  dadelijk  in  de  zui- 
delijke  hun    geluk  zouden   beproeven,  zonder  dat  de  Engelschen 
daardoor   iets   wonnen  *).     Het   cenige   gevolg   van   de   mislukte 
pogingen  der  Engelschen  schijnt  geweest  te   zijn,  dat  de  Neder- 
landers hen  uitlachten  en  misschien  meer  dan  gewoonlijk  in  den 
weg   traden;   althans  de    Moscovische  Compagnie  klaagde  in  het 
najaar,   dat  de   Nederlandsche    »Coopluyden   dit  Jaer  haerlujden 
groote   oultragie   hadden   gedaen ,   ende   dat  zy  aldacr  al  wilden 
regeren,  en  haerluyden  buyten  sluyten,  waert  mogelyck."  ■) 
Niet  beter  verging  het  den  Engelschen  het  volgende  jaar.  Men 


•)  Brief  van  Fanne  aan  Helcy  dd.  24  Juni  1623,  bij:  Pnrchas,  Pilgrimea. 
lil  p.  736. 

•)  Brief  van  Goodlard  aan  Heley  dd.  8  Juli  1623,  bij:  Purchaa,  Pilgrimct, 
llï  p    737. 

*)  R.  S.-G.  17  Oct.  1623. 


227 

had  met  grootere  aitrusiing  gedreigd  <)  en  werkelgk  koesterde 
de  Moscoyische  Compagnie  weder  het  voornemen  den  Nederlan- 
ders het  visschen  te  beletten.  Het  gelnk  scheen  hen  te  be- 
gunstigen. Vijf  Engelsche  schepen  vonden ,  op  Spitsbergen 
aankomende,  daar  nog  slechts  twee  Zeeuwsche,  die  met  een 
konvooischip ,  kapitein  Willem  Tas  van  Haarlem ,  de  Nederland- 
sche  vloot  voomitgezeild  waren.  Dadelijk  voeren  de  Engelschen 
op  de  schepen  toe  en  wilden  ze  kort  en  goed  vermeesteren.  Zg 
hadden  gerekend  eene  gemakkelijke  prooi  te  zullen  hebben,  maar 
Tas  daarbij  komende  en  van  het  plan  der  ^ngelschen  hoorende 
>vergramdede  hem  seer.**  Hg  noemde  het  »een  actie  tegens  recht 
en  reden  /'  dat  men  eene  vr|je  natie  in  haren  handel  met  geweld 
wilde  verhinderen.  De  Engelschen  bleven  hem  niets  schuldig  en 
weldra  kreeg  men  hooge  woorden,  want  >al  is  't  dat  een  Hol- 
lander van  naturen  sachtsinnigh  is,  nochtans  te  veel  geterght 
zgnde,  toont  hj  vrymoedigen  en  resoluten  natuur  geen  jock  te 
kennen  verdraghen.*'  Eindelgk  daagde  Tas  de  twee  Engelsche 
schepen,  die  zich  het  meest  op  den  voorgrond  gesteld  hadden, 
tot  het  gevecht  uit.  Maar  de  Engelschen  » dese  couragie  en  bra- 
vade  siende"  voelden  zich  niet  tegen  Tas  opgewassen;  zij  » lieten 
haer  trots  gemoet  sincken ,  en  verexcuseerden  met  vleyende  woor- 
den haren  voorslagh ,  met  eenige  andere  redenen  van  andere  schgn 
bekleedende."  Tas  nam  daarmede  genoegen,  maar  dreigde,  zoo 
men  weder  plan  maakte  de  Nederlanders  te  verjagen ,  dat  men 
zien  zou  met  wie  men  te  doen  had.  De  kloeke  houding  van  den 
kapitein  redde  de  twee  schepen  van  den  ondergang ,  want  spoedig 
daarop  kwamen  er  meer  Nederlandsche  walvischvaarders  en  weldra 
waren  er  niet  minder  dan  twintig  bgeen.  De  Engelschen  waag- 
den nu  natuurlgk  geenen  aanval,  en  de  visscherg  werd  >in  goede 
Ordre  voleyndight."  De  Nederlanders  hadden  eene  overvloedige 
vangst  en  kwamen  allen  behouden  in  het  vaderland  terug  *). 

Ondertusschen  had  men  in  Engeland  hevig  over  de  houding  der 
Nederlanders  op  Spitsbergen  geklaagd.  Herhaaldelgk  waren  er 
klachten  bg  Caron  ingekomen,  en  dikwgls  schreef  deze  te  ver- 
geefs om  volmacht  en  naderen  last.  De  handelwgze  der  Engel- 
schen op  Spitsbergen  in  1623  bewees ,  dat  men  over  dit  uitstel 
ontevreden  was.  Toch  was  men  op  herhaald  aandringen  van  Caron 
eerst  op  het  eindo  van  1623  na  lange  overwegingen  tot  het  be- 
sluit gekomen ,  hem  te  machtigen  tot  de  verklaring ,  dat  het  den 
Staten  na  grondig  onderzoek  gebleken  was ,  dat  de  ambassadeurs 
van  1619  wel  is  waar  gedurig  op  wederzgdsche  restitutie 
der  geroofde  goederen  hadden  aangedrongen ,  maar  dat  *8  konings 


>)  WttMüMr,  Hist.  verh.  Y  fol.  157. 
*)  WMsenaer.  Uut.  verh    VIll  fol.  86. 

VS* 


228 

uitspraak  hierover  evenmin  ooit  door  hen  was  aangenomen  als  zy 
de  zaak  aan  Z.  M.'s  beslissing  hadden  onderworpen  >). 

Gelukkig  behoefde  Caron  deze  besliste  afw^zing  der  Engelsche 
beweringen  niet  aan  den  koning  mede  te  deelen.  De  Moscovische 
Compagnie,  de  gedurig  uitstellende  antwoorden  van  den  gezant, 
die  steeds  op  instructie  wachtte,  moede,  en  den  ongelukkigen 
uitslag  harer  eigene  pogingen  op  Spitsbergen  ziende ,  wendde  zich 
liever  tót  de  Nederlandsche  ambassade,  die  in  1624  te  Londen 
aankwam,  om  herstel  harer  schade.  Eeue  belangrijke  schrede 
deed  de  behandeling  der  zaak  bij  deze  gelegenheid  voorwaarts. 
De  Engelschen  zagen  in,  dat  hunne  pretensiën  van  uitsluitend 
recht  bij  de  geheel  veranderde  verhouding  van  de  krachten  der 
beide  natiën  in  het  noorden  onhoudbaar  waren  *).  Zg  boden  dus 
nu  zelven  aan,  wanneer  de  schade  vergoed  was,  met  de  Neder- 
landers in  overleg  te  treden  over  het  maken  van  een  reglement, 
waarbij  zij  zich  bereid  toonden  den  Nederlanders  verschillende  baaien 
af  te  staan ,  om  ongehinderd  in  te  visschen.  Ongelukkig  hadden  du 
Staten-Generaal  den  ambassadeurs  geen  last  over  deze  zaak  ge- 
geven ;  het  was  hun  belang  de  zaak  als  eene  particuliere  quaestie 
door  hun  gewonen  gezant  te  zien  afhandelen.  De  ambassadeurs 
moesten  dus ,  niettegenstaande  het  herhaalde  aandringen  der  Mos- 
covische Compagnie  en  de  hevige  woorden  van  den  koning ,  er  bg 
bljjven,  dat  Caron  de  quaestie  zou  bespreken  •). 

Toen  het  gezantschap  echter  bij  zijn  rapport  aan  de  Staten- 
Generaal  op  beslissing  der  zaak  aandrong,  toonden  dezen  zich 
geneigd  van  de  gelegenheid  gebruik  te  maken  om  de  rechten, 
die  hun  nu  voor  eeuige  duizenden  guldens  als  te  koop  werden 
geboden,  te  verkrijgen  *).  Wel  was  het  niet  twy felachtig ,  dat 
de  Nederlanders  door  hunne  toenemende  mach tsont wikkeling  op 
Spitsbergen  de  overhand  zouden  behouden;  maar  door  de  afdoe- 
ning der  rechtsquaestie  in  der  minne ,  waarop  nu  alle  hoop 
scheen,  zou  den  prikkelbaren  Jakob  1  een  gedurige  reden  tot 
klagen  ontnomen  worden.  Juist  was  men  met  dien  vorst  in  een 
nieuw  verbond  tegen  Spanje  getreden ;  het  was  dus  zaak  hem  in 
kleinigheden  als  deze  te  wille  te  zijn  en  den  vijanden  der  repu- 
bliek alle  gelegenheid  om  kwaad  te  stoken  te  ontnemen.  Nog 
meer:    het    onbesliste    der  quaestie  stelde  de  Nederlandsche  wal- 


»)  R.  S.-G.  7  Apr.,  6  Mei,  17  Oct.,  16  Nov. ,  U  Dee.  16-i3.  —  Miw.  der 
Stn.-Gea.  aaa  Caron,  in:  Loketk.  der  Stu.-Gen.  Engeland.  \o.  43. 

*)  Zelfs  de  combinatie  met  Denemarken  sinds  1621  tot  het  gcmeenscliappelyk 
verdreven  van  alle  vreemdelingen  van  Spitsbergen  (Lindeman ,  Arktische  Fiacherei. 
p.  10)  had  niets  gehaat. 

•)  Muller,  Mare  Claasam.  p.  211,  l^. 

*)  R.  S.-G.  6  Juli  1624.  —  Ook  werd  van  Engelsche  egde  op  spoed  nader 
»au|(edrougcD     Zie  o.  a.  R.  S.-G.  13  Mrt.  1625. 


229 

viBchyaarders  voortdurend  aan  onverwachte  aanvallen  bloot  en 
noodzaakte  hen  dos ,  zich  jaarlyks  met  groote  kosten  tot  den  strgd 
toe  te  rusten.  Wat  alles  afdeed,  de  koning  vaardigde  weldra 
represaille-brieven  uit ,  wier  intrekking  men  alleen  door  het  betalen 
der  ge^ischte  schadevergoeding  meende  te  kunnen  verkregen  '). 
Ernstige  beraadslagingen  hadden  dan  ook  in  Den  Haag  plaats. 
De  Noordsche  Compagpiie  was  echter  volstrekt  niet  gesteld  op 
het  oprakelen  der  oude  geschillen ;  de  spoedige  afdoening  der 
zaak  werd  ook  door  twisten  tusschen  de  kamers  onderling  ver- 
hinderd. Om  deze  goed  te  begrepen  moeten  wij  eenige  schreden 
teruggaan. 

Wg  hebben  gezien,  dat  de  Staten-Oeneraal  aan  de  Noordsche 
Compagnie  jaarlijks  een  of  meer  konvooischepen  medegaven  ter 
harer  bescherming  tegen  de  aanvallen  der  Engelschen  op  Spits- 
bergen. Sinds  1616  had  de  exploitatie  van  Jan  Mayen-eiland  eene 
verdeel  ing  der  uitrusting  noodig  gemaakt,  maar  daar  men  aan 
dat  Weinig  bekende  eiland  geene  belangrijke  mededinging  te  vree- 
zen had ,  had  de  regcering  gemeend  het  konvooi  voornamelijk  voor 
die  schepen  te  moeten  bestemmen,  die  door  de  noodzakelijkheid 
gedwongen  werden  zich  naar  Spitsbergen  te  begeven.  Desniette- 
genstaande had  de  Amsterdamsche  kamer  in  1616  *)  en  1617 
het  geheele  konvooi  bij  hare  schepen  aan  Jan  Mayen-eiland  ge- 
houden, in  1618  had  zij  met  een  der  beide  oorlogschepen  even- 
zoo gehandeld.  Had  deze  hoogst  willekeurige  handelwijze  in  1616 
ook  geene  kwade  gevolgen  ,  wij  zagen  reeds  dat  in  1617  het  be- 
rooven  van  een  Zeeuwsch  schip  en  het  ledig  huiswaarts  keeren 
der  beide  andere  daardoor  veroorzaakt  werd,  en  dat  in  1618 
niet  alleen  de  beide  schepen  van  de  kamers  van  het  Noorder- 
kwartier in  Bell  sound  geen  weerstand  konden  bieden  aan  de  aan- 
vallen der  Engelschen,  maar  ook  het  gevecht  in  Sir  Thomas 
Smiths-bay  een  indirect  gevolg  was  van  het  misdadige  egoïsme 
der  Amsterdammers  '). 

Het  laat  zich  denken ,  dat  de  benadeelde  vereenigingen  dit  alles 
niet  rustig  aangezien  hadden.  Reeds  9  November  1617  hadden 
de  Zeeuwen  aan  de  Staten-Generaal  overgelegd  eenige  verklarin- 


•)  R.  S.-G.  21   Mrt.  1625. 

*)  Tnttr.  der  Stn.-Gen.  voor  Schrobop  dd.  23  Mei  1616,  in:  Noordsche  tog- 
ten.  4  Loop.  N.  C.  R.-A.  —  Edge,  T>utch  distorbance,  in:  Purchas,  Pilgrimes. 
III  p.  467. 

*)  Corte  Dednctie  ende  Remonstrantie  der  N.  C.  dd.  18  Sept.  1624,  in: 
Noordsebe  togtcn.  4  Loop.  N.  C.  R.-A.  —  Sent.  v.  d.  H.  R,  v.  Holl.  tusschen 
de  kamers  N.  C.  Noordcrkw.  en  Amst.  dd.  81  Mrt.  1685.  —  Brief  v.  Bevers- 
bam  aan  Heley  dd.  12  Jali  1618,  bg  :  Pnrchas,  Pilgrimes.  III  p.  784.  — 
R.  S.-G.  4  NoT.  1622.  —  N.  Z.  18  Apr.  1617.  —  Zie  meer  hierover:  hiv- 
TÓor  p.  209—18. 


230 

gen  van  de  in  de  quaestie  van  dien  zomer  betrokkene  personen, 
die  aUen  met  blijkbaren  wrevel  getuigden ,  dat  alleen  de  afwezig- 
heid der  Hollanders  schuld  aan  hun  ongeluk  was.    De  bepalingen 
der  Staten-Generaal  over  de  bestemming  van  het  konvooi  schenen 
echter  ditmaal  niet  zoo  bepaald  geweest  to  zyn,  dat  daarop  een 
eisch   gegrond   kon   worden,   maar  de  Zeeuwen  beriepen  zich  op 
eene  bepaling  in  hun  contract  met  de  Hollanders ,  waarbij  de  ver- 
schillende kamers  zich  verplicht  hadden  om  alle  schade  aan  een  van 
haar  door  vreemden  veroorzaakt  naar  evenredigheid  harer  nitms- 
ting  voor  dat  jaar  te  helpen  vergoeden.     Volgens  deze  onderlinge 
assurantie   moest  de   schade   der  Zeeuwen  dus  over  de  vgf  Hol- 
landsche   kamers   mede   omgeslagen  worden  en  Amsterdam  bleef 
natuurlijk  voor  het  grootste  gedeelte  aansprakel^'k  *).  Hoewel  ech- 
ter de  Staten-Generaal  op  verzoek  der  Gecommitteerde  Raden  van 
Zeeland  aan  de  Hollanders  hunne  verplichting  voorhielden,  toonden 
dezen    zich    onwillig    de    schadevergoeding  uit   te  keeren.     Eene 
commissie  werd  benoemd  om  de  twistenden  te  vereenigen ,  maar 
ook    dit   baatte    niet  *).     Wij    zagen  reeds,  dat  de  Zeeuwen  by 
hunne    pogingen    om    in    Engeland   vergoeding  hunner  schade  te 
krijgen  niet  gelukkiger  waren  >).   En  weldra  verhinderde  het  aan- 
deel ,  door  de  beroofden  zei  ven  aan  den  aanval  op  de  Engelschen 
in  1618  genomen,  de  verdere  behandeling  dezer  zaak.  De  reeders 
trokken  zich  uit  dit  bedrijf  terug  *)  en  staakten  hunne  klachten, 
tevreden  zoo  de  Engelschen  van  hunne  zijde  hen  niet  om  vergoe- 
ding aanspraken  *). 

De  benadeelde  kamers  van  het  Noorderkwartier  handelden  ver- 
standiger. In  Engeland ,  dat  begrepen  zij ,  was  voor  hen  geene 
vergoeding  te  krijgen.  Maar  er  stond  hun  een  andere  weg  open : 
de  kamer  van  Amsterdam  was  door  het  terughouden  van  het  kon- 
vooischip  oorzaak  geweest,  dat  zij  al  de  verwachte  winst  der 
reis  verloren  hadden,  de  Amsterdammers  behoorden  hun  dit  dus 
natuurlijk  te  vergoeden.  Die  van  het  Noorderkwartier  beriepen 
zich    op   de    bepalingen    van  een  contract,  dat  na   de  herhaalde 

')  Req.  der  Vlissingschc  reeders  aan  de  Gecommitt.  Raden  ▼.  Zeel.  (ree.  26 
Sept.  1617)  met  bijlagen,  in:  Noordsche  togten.  4  Loop.  N.  C,  R,-A.  — 
R.  S.-G.  9  Nov.   1617. 

•)  R.  S.-G.  1,  7  Dec  1617.  —  Op  het  ten  gevolge  dezer  onderhandelingen 
eindelijk  den  2  Maart  lül8  gesloten  contract  maakten  de  Amsterdammers  reeds 
den  eersten  zomer  inbreuk.  (Zie  hieronder ) 

•)  Zie  hiervoor  p.  213,  14. 

*)  Corte  Deductie  ende  Remonstrantie  der  N.  C.  dd.  18  Sept.  1624,  in: 
Noordsche  togten.  4  Loop.  N.  C.  R.-A. 

•)  R.  S.-G.  5.  9  Nov.  1618,  6,  22,  29  Apr. ,  1  Mei  1619.  -  Mis»,  der 
Stn.-Gen.  aan  de  Gecommitt.  Rdn.  v.  Zeel.  dd.  29  Apr.  1619,  in:  Lias  loop. 
1619.  —  Miss.  der  Zceuwsche  Gedeput.  aan  do  Stn.  v.  Zeel.  dd.  27  April  1622, 
in :  Archief  Zeeland. 


231 

klachten  der  beroofde  Vlissingsche  reeders  door  de  verschillende 
kamers  den  2  Maart  1618  *)  over  de  toen  aanstaande  reis  gesloten 
was,  en  waarbjj  men  niet  alleen  nitdrukkelijk  overeengekomen 
was,  dat  het  grootste  oorlogschip  in  Bell-sound  zon  zijn,  maar 
waarbij  de  kamers  ook  een  bepaald  verbond  gesloten  hadden  om 
elkander  tegen  de  Engelschen  te  verdedigen.  Toen  de  Amster- 
dammers weigerden  de  geëischte  som  te  betalen,  wilden  de 
kamers  van  Hoorn  en  Enkhuizea  zich  tot  de  Staten- Oeneraal  wen- 
den, maar  de  Amsterdammers  voorkwamen  de  klachten  hnnner 
wedei*partij  en  verkregen  na  lang  uitstel  van  het  Hof  van  Hol- 
land een  vonnis ,  waarbij]  aan  de  twee  klagende  kamers  bevolen 
werd,  hunne  actie  binnen  zes  weken  voor  het  Hof  in  te  stollen 
»op  pe^ne  van  een  eeuwich  sw^gen  ende  silentium/*  (29  Maart 
1624.)  Een  beroep  op  den  Hoogen  Raad  was  door  die  van  het 
Noorderkwartier  juist  aanhangig  gemaakt,  toen  de  bemoeiingen 
der  Staten-Oüneraal  om  den  Engelschen  schadevergoeding  te  be- 
zorgen den  loop  dor  zaak  kwamen  storen  *). 

Alle  aandacht  van  de  bewindhebbers  der  Noordsche  Compagnie 
werd  nu  aan  de  beslissing  dezer  quaestie  gewijd.  Den  Staten- 
Creneraal  was  het  ditmaal  ernst  met  de  zaak;  de  Engelschen  zelven 
drongen  weder  herhaaldelijk  op  spoed  aan  •).  Nu  de  twee  re- 
geeringen het  op  dit  punt  dus  eens  waren,  scheen  de  compagnie 
te  zullen  moeten  buigen  en  al  hare  krachten  moesten  dus  worden 
ingespannen  om  eene  oplossing  der  zaak ,  zooals  de  Staten -Oeneraal 
die  bedoelden,  te  beletten.  Want  de  Noordsche  Compagnie  had 
vele  bezwaren  tegen  eene  schikking  met  de  Engelschen !  De  Zeeuw- 
sche  compagniün,  die  de  Engelschen  in  1617  benadeeld  hadden, 
waren  sinds  lang  ontbonden  *).  Andere  kooplieden  hadden  nieuwe 
vereenigingen  opgericht,  maar  de  oude  aandeelhouders  waren  nog 
steeds  ongeneigd  om  van  hunne  schade  te  reppen,  nu  hun  eigen 
aanval  op  de  Engelschen  in  1618  hen  met  eene  waarschijnlijk 
hoogst  nadeelige  compensatie  dreigde.  Evenzoo  was  het  met  die 
van  het  Noorderkwartier  gesteld.  De  Amsterdamsche  kamer  stond 
buiten  deze  beide  quaestiën  en  wilde  er  zich  dan  ook  geheel  buiten 
houden;  juist  daarom  was  ook  zij  onwillig  om  de  rekeningen  harer 
schade  van  1613  nu  over  te  leggen.  Het  nog  steeds  hangende 
proces  met  de  kamers  van  het  Noorderkwartier  gaf  toch  dezen 
eene  gerecde  aanleiding  om  de  Amsterdammers  in  de  quaestie 
van    1618    te  betrekken  of  om  ten  minste  de  door  dezen  van  de 


•)  R.  S.-G.  1,  7  Dec.   1617.  —  Sent.  v.  d.  H.  R.  v.  HoU  dd.  31  Mrt.  1685. 

»)  Sent.  V.  d.  H.  R.  V.  Holl.  dd.  31  Mrt.  1635.  —  R.  S  -G.  21  Mrt.  1625. 

•)  R.  S.-G.  16  Ang. ,  8  Oct. ,  23  Nov. ,  7,  9  Dec.  1624  ,  18  Mrt.  1625.  — 
Secr.  R.  S.-G.  17  Dec.  1624. 

*)  Corte  Deductie  ende  Remonstrantie  der  N.  C.  dd.  18  Sept.  1624,  in: 
Noordsche  togten«  4  Loop.  N.  C.  R.-A. 


232 

Engelscbon  te  ontvangen  gelden  te  compenseeren  met  de  in  het 
proces  geëischte  wegens  het  wegzenden  van  het  konvooischip.  Ook 
de  Zeeuwen  dreigden  Amsterdam  bij  vermenging  der  rekeningen 
met  compensatie  der  van  de  Engelschen  te  ontvangen  schadever- 
goeding voor  het  gebeurde  in  1613  met  de  pretensie,  die  zij  sinds 
1617  nog  op  hunne  Amsterdamsche  broeders  hadden. 

Alle  betrokkene  kamers ,  Amsterdam ,  Vlissingen ,  het  Noorder- 
kwartier,  ook   Delft  en   Veere,    die  veel  te  betalen  en  niets  te 
ontvangen  hadden ,  waren  dus  weigerachtig  om  het  geschil  met  de 
Engelschen    in    redelykbeid  te  helpen  eindigen.     Men  kwam  dan 
ook  uiet  veel  verder.     De  bewindhebbers  van  de  verschiUende  ka- 
mers der  Noordsche  Compagnie  werden   door  de  Staten-Generaal 
eindelijk    tegen    5  Augustus  1624    naar    Den    Haag    beschreven. 
Amsterdam  verscheen  niet,  maar  aan  de  overigen  deed  eene  com- 
missie uit  naam  der  Staten-Generaal  den  voorslag  om  iemand  te 
zenden  aan  Caron,  die  sinds  1623  commissie  had  tot  af  handeling 
der  quaestie,  ten  einde  hem  over  den  stand  der  zaken  uitvoerig 
in  te  lichten.     De  Zeeuwen ,  zich  beroepende  op  hunne  armoede , 
die  hen  belette  door  de  overaame  der  Amsterdamsche  pretensiSn 
eene  voordeelige  compensatie  met  de  Engelschen  te  treffen ,  ston- 
den op  hun  recht  om  zich  alleen  voor  Nederlandsche  rechters  te 
rechtvaardigen ;  wilde  men  iemand  naar  Engeland  zenden,  dan  moest 
dat  zijn  ten  koste  van  het  land   *).     Nieuwe  conferentiën  brach- 
ten de  zaak  niet  verder:  de  Amsterdammers  wilden  de  bewijzen 
hunner  schade  niet  overdoen  dan  op  onmogelijke  voorwaarden  en 
de   Zeeuwen   bleven    bij  hunne  eischen.     De  Staten-Generaal  van 
hunne   zijde   stonden   er   op,   dat  het  land  »buyten  costen  sonde 
werden    gehouden,"    en   gaven   dit   punt  niet  dan  na  langdurige 
aarzeling  toe  *). 

Ondertusschen  kwam  Caron  te  sterven  en  men  besloot  zijnen 
opvolger  Joachimi  last  te  geven  om  de  zaak  nu  definitief  af  te 
doen  'j.  Eene  nieuwe  commissie,  nu  door  de  Staten-Generaal 
benoemd,  bracht  de  weerspannige  kamers  na  verscheidene  con- 
ferentiën eindelijk  tot  een  vergelgk.  De  Amsterdammers  beloofden 
hunne  schaderekeningen  van  1613  te  zullen  overleveren ,  mits  de 
Staten-Generaal  zei  ven  hun  de  som  geld»  uitbetaalden ,  waarmede 
de  Zeeuwsche  kamers  daardoor  bij  de  compensatie  met  de  Engel- 
schen bevoordeeld  waren ;  do  Staten-Generaal  stonden  er  voor  in, 


»)  R.  S.-G.  ö  .  16 ,  25  ,  31  Juli ,  22  Aug.  1624.  -  Heq.  der  Zceawache  N.  C. 
aan  de  Stn -Geu.  dd.  22  Aug.  1624,  in:  Noordsche  togten.  2  Admiraliteit.   R.-A. 

»)  R.  S.-e.  3,  12,  18.  21.  23  Scpt..  8,  11  Oct. ,  9  Dec.  1624.  —  Corte 
Deductie  eude  Remonstrantie  der  N.  C.  dd.  18  Sept.  1624,  in:  Noordiche 
togten.  4  Loop.  N.  C.  R.-A. 

»)  Sccr.  R.  S.-G.   1  Jan.   1625.    —   R.  S.-G.   16  Jan.   1625. 


233 

<Ut  de  Amsterdammers  niet  zouden  betrokken  worden  in  de  quaesiie 
met  Elngeland  over  de  schade  van  1618,  en  bet  proces  van  Hoorn 
en  Enkhoizen  togen  Amsterdam  werd  daartoe  tot  na  de  afdoening 
der  Engelscbe  geschillen  geschorst  >).  De  Zeeuwen  verklaarden 
nog  uitdrukkelijk ,  dat  zij ,  hoe  de  zaak  ook  loopen  mocht ,  na  de 
compensatie  der  schaderekeningen  van  1617  en  1618  in  geen  geval 
wilden  toebetalen  *) ,  maar  zy  zonden  iovh  de  bewijsstukkei^  hunner 
pretensie  over  *).  De  Amsterdammers  volgden  dit  voorbeeld 
weldra  *)  en  de  Staten-Greneraal  gaven  nu  aan  Joachimi  speciale 
commissie  om  de  zaak  in  Engeland  af  te  handelen  '). 

Kort    daarop   vertrok   de    ambassadeur  in   gezelschap  van  het 
Kederlandsche  gezantschap ,  dat  juist  toen  naar  Engeland  afreisde, 
naar  Londen.     De  Staten  hadden  hem  last  gegeven,    in  aanslui- 
ting  aan    den    voorslag   door  de  Moscovische  Compagnie  aan  de 
ambassade  van  1624  gedaan ,  een  reglement  met  haar  te  beramen 
op   den   voet   als   de   gezanten   van    1619   hadden  voorgeslagen. 
Des   noods   moest  Joachimi  met  den  koning  zelven  over  de  zaak 
spreken,  de  redenen  door  de  Noordsche  Compagnie  tot  hare  ver- 
dediging   aangevoerd  voorstellen,    en   wyzen  op  het  feit,  dat  de 
oneenigheden  op  Spitsbergen  steeds  waren  uitgegaan  van  de  En- 
gelschen ,  terwijl  de  Staten- Generaal  alles  hadden  gedaan  om  twist 
te    voorkomen.     Ook    aan    de    quaestie    der  restitutie   wilden  de 
Staten  gaarne   een  einde  zien.    Zij  machtigden  Joachimi  de  zaak 
des    noods   door    arbiters   te    laten   afdoen,  maar  daarbij  bleven 
zg  er  op  staan  dat  hun  recht  niet  werd  prijsgegeven.     Over  het 
bedrag  der  restitutie  wilden  zij  veel  toegeven:  de  Staten  zouden 
er   in    berusten,    zoo    de  arbiters  beslisten,  dat  de  Nederlanders 
den    Engelschen    nog    moesten    toebetalen,    msiar   zij  drongen  er 
ernstig   op  aan,  dat  in  ieder  geval  de  aan  de  Noordsche  Com- 
pagnie   in    1613   en    1617   toegebrachte  schade,  die  volgens  hen 
veel    meer   bedroeg   dan   de   Engelsche   schade  van  1618,  tegen 


•)  R.  S.-G.  20  Jan. ,  17,  25  Febr.  ,  21  Mrt.  1625.  —  Daar  hel  niet  tot  die 
aldoening  kwam ,  wachtten  de  kamers  van  het  Noorderkwartier  geruimen  t|jd  eer 
zij  hunne  actie  tot  schadevergoeding  tegen  de  Amsterdammers  weder  instelden. 
Eindelijk  werden  zij  op  han  verzoek  16  Maart  1630  door  de  Stn.-Gen.  bevrijd 
van  de  gevolgen,  nit  de  schorsing  van  het  proces  voortvloeiende,  en  niettegen- 
staande de  tegenspraak  der  Amsterdammers  werden  zij  81  Maart  1 635  door  den 
H.  R.  bevoegd  verklaard  tot  het  vervolgen  der  actie.  (Sent.  v.  d.  H.  R.  t.  HoU. 
dd.  31  ^Irt.  1635.)  Die  van  Amsterdam  schgnen  toen  hunne  veroordeeling  niet 
mfgewacht  en  de  zaak  geschikt  te  hebben,  ten  minste  het  bl^kt  niet,  dat  z^ 
▼enrolgd  is. 

«)  R.  S.-G.  26  Mrt.,  10  Mei  1625. 

•)  R.  S.-G.  9  Apr.  1626. 

•)  R.  S.-O.  9  Mri  1625. 

•)  R,  S.-G.  10  Apr.,  10  Mei  1625. 


234 

deze  in  rekening  gebracht  zou  worden.  Op  het  principe  kwam 
het  hun  aan;  was  de  taxatie  der  schade  wat  partgdig,  welnu, 
de  Staten  waren  bereid  eenige  duizenden  te  betalen  om  hun  recht 
erkend  te  zien  *). 

Het  liet  zich  aanzien,  dat  door  de  aitYoering  dezer  ver- 
standige en  liberale  volmacht  de  geschillen  nu  tot  eené  bevre- 
digende oplossing  zouden  komen.  Verschillende  redenen  werkten 
echter  samen,  om  de  zaak  een  voor  Nederland  nog  voordeeliger 
einde  te  doen  nemen.  Jakob  I,  die  jarenlang  met  deze  qnaestie 
geplaagd  was  geweest ,  was  onlangs  gestorven ;  zgn  opvolger 
Karel  I  zal  wel  niet  dezelfde  belangstelling  getoond  hebben  in 
eene  zaak,  waarin  het  beweerde  recht  der  Ëngelschen  niet  ge- 
handhaafd scheen  te  kunnen  worden,  terwijl  het  belang  daarvan 
voor  de  steeds  achteruitgaande  Ëngelsche  walvischvangst  gering 
was ;  eene  quaestie ,  waarbij  het  dus  alleen  op  de  betaling  van  eenige 
weinige  duizenden  aan  sommigen  zijner  onderdanen  aankwam.  Ook 
kon  het  den  jongen  koning ,  die  zijne  regeering  begon  met  krachtig 
optreden  tegen  Spanje  en  een  nauw  verbond  met  de  Staten-Ge- 
neraal,  niet  verstandig  schijnen,  nu  om  zulk  een  nietig  geschil 
de    goede   verstai^dhouding  met  zijne  bondgenooten  te  verbreken. 

Onder  deze  omstandigheden  was  het  misschien  ook  in  Engeland 
een  welkom  bericht ,  dat  de  twistende  partijen  zich  zelve  ge- 
holpen livulJen.  De  jaarlijksche  twisten  moede,  gedurig  gehinderd 
door  de  Nederlandscbe  walvischvaarders ,  die  met  groote  over- 
macht naast  de  Ëngelschen  vischten  en  hun  daardoor  groot  nadeel 
toebrachten ,  was  het  aan  de  Moscovische  Compagnie ,  die  er  aan 
wanhoopte  hare  schade  vergoed  te  krijgen,  verstandig  voorge- 
komen ,  aan  de  Nederlanders  eenige  baaien  op  Spitsbergen  voor 
hunne  vrije  visscherij  over  te  laten,  nu  zij  daardoor  van  hare 
zijde  de  vrije  beschikking  over  de  overige  kou  verkrijgen.  Reeds 
in  1625  was  dan  ook  de  sterke  uitrusting,  die  de  Noordsche 
Compagnie  uit  vrees  dat  de  Ëngelschen  »haer  onvechtvaerdighe 
Actie  begheerden  te  sustineeren"  gedaan  had  *),  nutteloos  ge- 
bleken; de  reis  liep  vreedzaam  af  en  weldra  berustten  de  Ën- 
gelschen, ook  zonder  dat  hunne  schade  vergoed  werd,  voor  goed 
in  de  reeds  door  het  gebruik  gemaakte  vei"deeling  der  baaien  •). 
De  Nederlanders  vergenoegden  zich  met  den  noordwestelyken 
hoek  van  Spitsbergen,  waar  zij  nieuwe  vischrijke  baaien  ontdekt 
hadden ;  de  Ëngelschen  behielden  daarentegen  het  gcheele  zuide- 


»)  Muller,  Mare  Clausum.  p.  215.  16. 

»)  Wasscuaer,   Hist.fverh.  IX  fol.  124. 

*)  In  den  zomer  Tan  IC25  of  in  1626  zou  het  door  Zorgdrager  (Groen! . 
vissch.  p.  194,  211)  vermelde  contract  van  verdeeling  moeten  gesloten  zlJD  ;  ik 
zeide  echter  reeds  (hiervüor  p.  139 — 41),  dat  ik  aan  het  bestaan  daarvan  niet  geloof. 


235 

Ifjke  gedeelte  der  westkust ,  waar  van  ouds  de  walvischvangst  ge- 
dreven werd,  voor  zich.  Deze  schikking  werd  in  1627  door  de 
Engelsche  regeering  stilzw^gend  erkend  '),  en  daarmede  was  de 
hoofdzaak  nu  voor  goed  geregeld. 

Een  enkele  maal  schenen  de  Engelschen  zich  nog  voor  de  resti- 
tutie der  schade  van  hunne  landgenooten  te  willen  interesseeren ; 
een  paar  maal  werd  er  eene  poging  gedaan  om  daarover  op  nieuw 
door  gezanten  te  onderhandelen  *) ,  maar  de  Nederlanders  bleven 
steeds  bg  hunne  weigering   en  de  tegenpartij  moest  zich  telkens 
met   eene   verwijzing   naar  den  last  van  Joachimi  tevreden  stel- 
len.    Ook  in  latere  jaren,  toen    de    Engelsche   souvereiniteit  ter 
zee  een  onderwerp  van  ernstige  geschillen  met  de  republiek  der 
Zeven  Provinciën  werd,  gaf  Earel  I  eenmaal  te  kennen,  dat  hij 
deze  zaak  niet  vergeten  had  ').  Bij  het  begin  van  den  Engelschen 
burgeroorlog  sprak  men  zelfs  in  het  parlement  nog  over  de  lang- 
begraven   quaestie,  maar  de  Staten  volhardden  bij  hun  systeem: 
zy  bleven  er  bij,  de  zaak  alleen  als  eene  particuliere  quaestie  te 
willen  beschouwen  en  wezen  diplomatieke  onderhandelingen  daar- 
over van   de    hand  *).     Een  eenigszins  ernstig  karakter  nam  de 
zaak  echter  nooit  meer  aan ;  het  gelukte  den  Nederlanders  steeds 
bet   verder   » ophalen    van   dese    oude  saecken*'    te   beletten,  en 
naarmate  de  walvischvangst  der  Engelschen  aan  Spitsbergen  lang- 
zamerhand geheel  onbeduidend  werd ,  nam  de  Nederlandsche  daar 
in   macht   toe.     Het   was   den    Staten  gelukt  te  bewerken,  dat 
werkelijk    van    uitstel    afstel    kwam;   hunne    onderdanen   hadden 
daartoe  krachtig    medegewerkt  en  weldra  waren  de  Engelschen, 
de    voorgangers   der   Nederlanders,  evenals  in  Oost-Indiö  uit  de 
door  hen  met  zooveel  moeite  ontdekte  zeeën  verdreven. 


*)  Maller,  Mare  CUosum.  p.  22:^. 

*)  B^  gelegenheid  der  ambassaden  van  Bnckingham  in  Den  Haag  en  van  Cats 
te  Londen.  (Muller,  Mare  Clausam.  p.  222 ,  23.) 
•)  Muller,  Mare  Clausnm.  p.  266  Noot   1. 
•)  R,  S-G.  7.  10,  20  Deo.   1641. 


HOOFDSTUK    VIL 

DEENSCHE     PRETEN  SI  ÊN. 


Het  waren  niet  alleen  de  Engelscben,  met  wie  de  Noordsche 
Compagnie  te  strijden  had  om  hare  plaats  in  de  IJszee  te  behou- 
den. Reeds  het  jaar  na  hare  oprichting  trad  eene  andere  natie 
met  nieuwe  aanspraken  op  het  door  Nederlanders  ontdekte  Spits- 
bergen te  voorschijn. 

De  lezer  zal  zich  herinneren,  dat  Barendsz.  zelf,  en  op  zijn  voet- 
spoor de  meerderheid  der  geographen ,  gedurende  vele  jaren  Spits- 
bergen voor  een  deel  van  Groenland  hield,  tene  dwaling,  die 
eerst  langen  tijd  nadat  de  wal visch vangst  meer  en  meer  bezoe- 
kers naar  de  IJszee  had  gelokt  overtuigend  weerlegd  schgnt  te 
zijn  ').  Uit  deze  vrij  algemeen  aangenomen  meening  leidde  eer- 
lang de  koning  vau  Denemarken  zijn  recht  af  om  zich  zelven  als 
heer  van  Spitsbergen  te  beschouwen  en  andere  natiën  van  daar 
te  weren.  Groenland ,  dus  redeneerde  hij  waarschijnl^k ,  behoorde 
van  ouds  aan  de  kroon  van  Noorwegen;  elk  deel  van  Groenland 
was  dus  het  eigendom  vau  Denemarken ,  dat  sinds  lang  met  Noor- 
wegen vereenigd  was  *j.  Het  is  geheel  onnoodig  de  ongegrond- 
heid van  deze  aanmatiging  te  bewijzen.  loder  springt  het  in  het  oog , 
dat  ook  al  ware  het  toen  alleen  ontdekte  westel^ke  gedeelte  van 
Spitsbergen  een  deel  van  Groenlands  oostkust  geweest,  het  enkele  feit, 
dat  twee  landstreken ,  waarvan  de  eene  aan  Denemarken  behoorde , 
niet  door  de  zee  van  elkander  gescheiden  waren ,  den  koning  geen 
recht  hoegenaamd  kon  geven  op  eene  kust,  die  nooit  bekend  was 
geweest,  voordat  de  Nederlanders  ze  in  1596  ontdekten,  —  eene 


»)  Zie  hiervoor  p.  204  Noot  l.  —  Vgl.  o.  a.  V.  d.  Brugge  ,  JoutbmI  van  Seven 
Matroosfu.  p.  4.  („Jspitsbcrgen  is  . .  .  ten  aensieu  des  Ontdeckers  van  't  Landt 
met  den  naem  van  Grocnlandt ;  maer  van  wegcu  de  spitshcyt  des  geberghten.  .  . 
Spitsberghen  ,  en  (bij)  eenighe  soo  't  schijnt  het  NieuweUndt  genoemi.*')  Zie 
ook :  Van   Meteren  .  Comment.  fol.  CLIII. 

*;  Zie  o.  a    Lindeman,  Arkt.  Kischerei.  p.  8. 


237 

kust ,  die  na  dien  tijd  door  Denen  niet  bezocht  veel  min  in  bezit 
genomen  was  *). 

Het  Wi\8  dos  op  gelijksoortige  gronden ,  dat  Engeland  en  Dene- 
marken aan  vreemde  natil^n  het  bevaren  van  Spitsbergen  verbo- 
den. Een  ander  punt  van  overeenkomst  is  de  houding  van  de 
vorsten  der  beide  landen  tegenover  de  Europeosche  politiek.  Beide 
koningen  waren  door  de  banden  des  bJoeds  en  der  godsdienst 
evenzeer  als  door  neiging  nauw  verbonden.  Beiden  namen  in  den 
godsdienststrijd,  die  de  eerste  helft  der  zeventiende  eeuw  veront- 
rustte ,  eene  geheel  gelijke  plaats  in.  Weifelend  als  hunne  houding 
van  het  begin  tot  het  einde  was ,  kon  zelfs  het  kiachtig  optreden 
van  beiden  als  kampvechters  voor  de  protestantsche  belangen ,  — 
eene  inspanning,  waartoe  beiden  slechts  eenmaal  gedurende  hunne 
geheele  regeering  in  staat  waren,  —  hen  niet  bevrijden  van  de 
voortdurende  verdenking,  dat  zij  Spaansche  sympathieën  koester- 
den en  dat  z^  slechts  in  de  katholieke  mogendheden  hunne  ware 
Yiienden  zagen.  Deze  veranderlijke  houding  aan  de  eene  z^de, 
dat  wantrouwen  aan  de  andere,  oefenden  natuurlijk  op  de  be- 
trekkingen van  beiden  met  eene  zuiver  protestantsche  mogendheid 
als  Nederland  een  machtigen  invloed.  Met  de  gedurige  wisseling 
der  politieke  gezindheid  veranderden  ook  de  onderhandelingen  over 
andere  zaken  dikwijls  van  karakter. 

Men  zou  lichtel^'k  meenen,  dat  dan  ook  de  betrekkingen  van 
Nederland  tot  Engeland  en  Denemarken  gedurende  de  eerste  helft 
der  zeventiende  eeuw  vau  volkomen  denzelfden  aard  waren.  Toch 
was  dit  volstrekt  niet  het  geval.  Terw^l  tusschen  Engelschen 
en  Nederlanders  de  rivaliteit  op  commercieel  gebied  gedurig  tot 
hoogloopende  onaangenaamheden  aanleidiog  gaf ,  --  onaangenaam- 
heden, die  gelijkheid  van  belangen  toch  steeds  weder  tot  diplo- 
matieke geschillen  beperkte,  —  droegen  de  betrekkingen  van 
Nederland  en  Denemarken  eene  minder  bepaalde  kleur.  Ook  De- 
nemarken had  zgnen  mededinger ,  maar  Zweden ,  niet  Neder- 
land was  de  mogendheid,  die  de  afgunst  der  Denen  gold.  Bg 
veel  overeenkomst  in  de  zuiver  politieke  betrekkingen  is  er  dan 
ook  in  de  onderhandelingen,  die  den  handel  betreffen,  een  groot 
▼erschil  tusschen  Jakob  I  en  Christiaan  IV  in  de  houding  door 
hen  tegenover   Nederland  aangenomen.     By   beiden   bestond  een 


')  Vtuder  Brugge  verhaalt  (Journael  der  Seven  Matroosen.  p.  4),  dat  de 
Denen  ook  op  Jan  Mayen-eiland  „door  pretensie  van  aeapalingh"  (aan  Groen- 
laad)  aantpraak  maakten  en  daar  inct  de  Nederlanders  visehten.  Van  elders  is 
m\j  niets  hiervan  ,  evenmin  als  van  de  daar  vermelde  Eugelsche .  Fransche  en 
fiiteaaiache  walvisch vangst  aan  het  eiland ,  gebleken.  Het  vermoeden  van  eene 
walvitchvan^t  door  Engelschen  wordt  echter  bevestigd  door  den  naam  «Eng^l- 
lehe  Baay."  (Krt.  v.  Jan  Majen-eiland  b\j :  Zorgdrager,  Groenl.  vitsch.  p.  100.) 


238 

machtige  drijfveer,  die  de  commerciëele  betrekkingen  steeds  tot 
hetzelfde  doel  leidde ;  maar  terwijl  Jakob  I  by  al  z^jne  yertoogen 
op  den  bloei  van  den  Engelschen  handel  het  oog  moest  hebben, 
bezielde  slechts  de  zucht  om  zooveel  mogelijk  voordeel  van  de 
vreemde  natiën  te  trekken  den  koning  van  Denemarken ,  wanneer 
hij  met  hen  in  aanraking  kwam.  De  twisten  over  de  tollen  in 
den  Sond  en  te  Glückstadt  zijn  daar  om  van  het  streven  van  den 
inhaligen  Noordschen  vorst  te  getuigen.  Het  is  natunrlgk,  dat 
ook  de  geschillen  over  de  vaart  op  Spitsbergen  datzelfde  karakter 
vertoonen.  Aan  dit  doel  werden  gedurende  twintig  jaren  de 
krachten  der  Deensche  diplomatie  dienstbaar  gemaakt;  hevige 
vcrtoogen,  gewelddadige  handelingen,  commerciëele  knoeierijen, 
list  noch  geweld  werd  gespaard  om  te  bewerken,  dat  de  Euro- 
peesche  natiën  zich  cijnsbaar  aan  Denemaiken  erkenden.  Toen 
eindelijk  de  eischen  der  schatkist  door  ruimere  inzichten  werden 
tot  zwijgen  gebracht,  en  ook  de  belangen  der  Deensche  onder- 
danen gewicht  in  de  schaal  begonnen  te  leggen ,  was  de  Neder- 
landsche  handel  in  het  noorden  aan  de  voogdij  van  Denemarken  ge- 
heel ontwassen  en  de  aangematigde  souvereiniteitsrechten  moesten 
wel  ter  zijde  gesteld  worden.  Zoo  behielden  ook  hier  de  Neder- 
landers het  veld :  ook  tegenover  Denemarken  bleven  de  Staten-(}e- 
neraal  standvastig  in  hunne  ontkenning  der  uitsluitende  rechten 
van  anderen.  In  het  bewustzgn  hunner  macht  handhaafden  zg 
hun  standpunt,  en  terwijl  zjj  niet  schroomden  handelend  op  te 
treden ,  waar  zij  hunne  rechten  geschonden  oordeelden ,  versmaad- 
den zg  ook  de  hulp  der  diplomatie  niet,  waar  zij  meenden,  dat 
die  hun  goede  diensten  kon  bewijzen.  Slechts  éen  vlek  ontsiert 
hunne  overigens  even  waardige  als  verstandige  houding :  de  vrg- 
zinnige  politiek ,  over  het  geheel  tegenover  Engeland  gevolgd ,  ken- 
merkte hier  hunne  daden  niet.  Hadden  zij  de  vrijheid  der  zee 
bijna  altijd  tegen  Jakob  I  verdedigd ;  tegenover  Denemarken ,  de 
minder  machtige  staat ,  was  hun  gedragslijn  in  theorie  niet  min- 
der onvrg  zinnig  dan  die  van  Christiaan  IV  zei  ven.  Slechts  de 
eischen  der  praktijk  en  van  eene  verstandige  politiek  verzachtten 
hunne  onrechtmatige  beweringen.  Het  resultaat,  door  de  wrg- 
ving  van  beide  machten  verkregen ,  was  echter  zeer  bevredigend : 
de  beide  volken  verkeerden  eindelijk  volkomen  vrij  naast  elkander 
aan  Spitsbergen.  —  Laat  ons  nu  de  handelingen  van  beide  regee- 
ringen en  volken  wat  meer  van  nabij  beschouwen. 

In  het  begin  van  Juli  1615  werden  de  op  Spitsbergen  aanwe- 
zige walvischvaarders  verrast  door  de  aankomst  van  drie  Deensche 
oorlogschepen.  Ook  ditmaal  waren  het  onderdanen  van  koning 
Jakob  I ,  die  den  vreemdelingen  den  weg  naar  het  nooit  bezochte 


289 

eiland  hadden  gewezen.  Kapitein  op  een  der  schepen  was  de  Schot 
Sir  John  Cunningham  *),  stnurman  was  James  Vadun  *),  beiden 
beproefde  reizigers  in  de  IJszee.  De  Deensche  admiraal  liet  het 
anker  vallen  in  Crossroad  en,  zeer  voorzichtig  in  eene  zaak  van 
zooveel  belang,  poogde  hij  den  Engelschen  kapitein  Fotherby, 
die  daar  weldra  aankwam ,  over  te  halen  om  met  hem  mede  te 
varen  als  getoige  van  wat  er  tusschen  hem  en  de  Engelsche 
bevelhebbers  zou  voorvallen.  Fotherby  had  daartoe  echter  geen 
tgd,  en  geweld  schenen  de  Denen  toch  niet  te  hebben  durven  gebrui- 
ken *).  Zg  besloten  alleen  Sir  Thomas  Smiths-baj  in  te  zeilen  en 
vonden  daar  Thomas  Ëdge  met  zijn  schip.  Men  eischte  van  hem  be- 
taling van  eene  recognitie  onder  beroep  op  het  recht ,  dat  de  koning 
van  Denemarken  op  Spitsbergen  had.  Edge  weigerde  bepaald  en  be- 
weerde van  zijne  zijde ,  dat  Spitsbergen'aan  zijnen  vorst  behoorde  ^). 
De  Denen  schgnen  zich  daarop  tot  de  Nederlanders  gewend  te 
hebben ,  ten  minste  ook  dezen  werden  met  dergelijke  eischen  lastig 
gevallen.  Bg  de  groote  macht,  die  de  Noordsche  Compagnie  echter 
juist  dit  jaar  op  Spitsbergen  had  (elf  schepen  en  drie  groote  oor- 
logschepen  tot  konvooi),  is  het  niet  te  verwonderen ,  dat  de  Denen 
bier  geen  beter  onthaal  vonden  dan  bij  de  Engelschen:  comman- 
deur Schrobop  antwoordde,  dat  men  niets  wist  van  een  recht 
van  Denemarken,  waarop  de  Nederlandsche  walvischvaarders 
inbreuk  maakten  door  volgens  het  gemeene  recht  in  de  IJszee 
te  visschen  *).  Dit  was  de  eerste  stap,  door  Denemarken  tot 
handhaving  van  zijn  recht  gedaan  *);  langs  diplomatieken  weg 
zette  men  weldra  het  begonnen  werk  voort. 


')  Br.  V.  Fotherby  aan  Edge  dd.  15  Jiili  1615,  bg:  Purchas,  Pilgrimes. 
III  p.  731.  —  Fotherby  noemt  hem  eigenlijk  „Captaine  Killingham",  maar  ik 
geloof,  dat  de  gissing  niet  gewaagd  is^  dat  hier  Sir  John  Cunningham  bedoeld 
wordt ,  die  reeds  in  1 605  en  6  in  Deenschen  dienst  naar  de  Noordpool  gezeild 
was.  (lUuTOw,  Voyages  into  the  arctic  regions.  p.  169,  73.  —  Vgl.  over  hem: 
hiervoor  p.  213  Noot  2.) 

*)  Edge,  Dntch  distnrbance ,  b\j :  Purchas  ,  Pilgrimes.  III  p.  467.  — Vadun 
(ook  Vaden  genoemd)  was  reeds  in  1611  als  kapitein  van  het  schip  The  Amitie 
ter  ontdekking  naar  Pechora  en  den  Ob  gezeild.  Zie  over  die  reis :  Purchas , 
Pilgrimes.  lU  p    53U— 84. 

•)  Brief  v.  Fotherby  aan  Edge  dd.  15  Juli  1615,  bij:  Purchas,  PUgrimes. 
III  p.  731  .3SJ. 

•)  Edge ,  Dutch  disturbance ,  bij :  Purchas ,  Pilgrimes.  III  p.  467.  —  Mac- 
pherson  ,  Annals  of  commerce.  II  p.  282. 

•)  Miss.  ▼.  de  Stn.-Gen.  aan  Christiaan  IV  dd.  18  April  1616,  in:  L.  D. 
1616.  —  De  Nederlanders  waren  op  de  aanmatiging  der  Denen  eenigszins  voor- 
bereid,  zooals  blgkt  uit  de  mededeeling  in  de  N.  Z.  28  Mei  1615  over  de  uit- 
nuting  van  acht  Deensche  oorlogschepen  tegen  de  walvischvaarders. 

*)  Aanleiding  tot  het  plotseling  handelend  optreden  van  Denemarken  gaf,  zoo 
men  honne  tegenstanders  gelooven  mag ,  de  onvoorzichtige  handelwijze  van  de 
Anuterdamsche  bewindhebbers  der  N.  C. ,    die  in  1615  eene  aizonderlgke  com- 


232 

Engelscben  te  ontvangen  gelden  te  compenseeren  met  de  in  het 
proces  geëischte  wegens  het  wegzenden  van  het  konvooischip.  Ook 
de  Zeeuwen  dreigden  Amsterdam  bij  vermenging  der  rekeningen 
met  compensatie  der  van  de  Engelscben  te  ontvangen  schadever- 
goeding voor  bet  gebeurde  in  1613  met  de  pretensie,  die  zg  sinds 
1617  nog  op  hunne  Amsterdamscbe  broeders  hadden. 

Alle  betrokkene  kamers ,  Amsterdam  ,  Vlissingen ,  het  Noorder- 
kwartier,  ook   Delft  en   Veere,    die  veel  te  betalen  en  niets  te 
ontvangen  badden ,  waren  dus  weigerachtig  om  het  geschil  met  de 
Engelscben    in    redelykbeid  te  helpen  eindigen.     Men  kwam  dan 
ook  niet  veel  verder.     De  bewindhebbers  van  de  verschiUende  ka- 
mers der  Noordsche  Compagnie  werden   door  de  Staten-G^nenuü 
eindelijk    tegen    5  Augustus  1624    naar    Den    Haag    beschreven. 
Amsterdam  verscheen  niet,  maar  aan  de  overigen  deed  eene  com- 
missie uit  naam  der  Staten-Generaal  den  voorslag  om  iemand  te 
zenden  aan  Caron,  die  sinds  1623  commissie  had  tot  afhandeling 
der  quaestie,  ten  einde  hem  over  den  stand  der  zaken  uitvoerig 
in  te  lichten.     De  Zeeuwen ,  zich  beroepende  op  hunne  armoede , 
die  hen  belette  door  de  overname  der  Amsterdamscbe  pretensiSn 
eene  voordeelige  compensatie  met  de  Engelscben  te  treffen ,  ston- 
den op  hun  recht  om  zich  alleen  voor  Nederlandsche  rechters  ie 
rechtvaardigen ;  wilde  men  iemand  naar  Engeland  zenden,  dan  moest 
dat  zijn  ten  koste  van  het  land   *).     Nieuwe  conferentiën  brach- 
ten de  zaak  niet  verder:  de  Amsterdammers  wilden  de  bewgzen 
hunner  schade  niet  overdoen  dan  op  onmogelijke  voorwaarden  en 
de   Zeeuwen   bleven    bij  hunne  eischen.     De  Staten-Generaal  van 
hunne   zijde   stonden   er   op,    dat  het  land  »buyten  costen  sonde 
werden    gehouden,''    en   gaven   dit   punt  niet  dan  na  langdurige 
aarzeling  toe  *). 

Ondertusschen  kwam  Caron  te  sterven  en  men  besloot  zijnen 
opvolger  Joachimi  last  te  geven  om  de  zaak  nu  definitief  af  ie 
doen  ').  Eene  nieuwe  commissie,  nu  door  de  Staten-Generaal 
benoemd,  bracht  de  weerspannige  kamers  na  verscheidene  con- 
ferentiön  eindelijk  tot  een  vergelgk.  De  Amsterdammers  beloofden 
hunne  schaderekeningen  van  1613  te  zullen  overleveren ,  mits  de 
Staten-Generaal  zei  ven  hun  de  som  gelds  uitbetaalden ,  waarmede 
de  Zeeuwsche  kamers  daardoor  bij  de  compensatie  met  de  Engel- 
scben bevoordeeld  waren ;  de  Staten-Generaal  stonden  er  voor  in, 


»)  R.  S.-G.  ö.  16,  25,  31  Juli,  22  Aug.  1624.  -  Hcq.  der  Zeeuwsche  N.  C. 
aau  de  Sin  -Gen.  dd.  22  Aug.  1624  ,  in:  Noordsche  togten.  2  Admiraliteit.   R.-A. 

>)  R.  S.-e.  3,  12,  18.  21.  23  Sept..  8,  11  Oct. ,  9  Dcc.  1624.  —  Corte 
Deductie  eude  Remoostrautic  der  N.  C.  dd.  18  Sept.  1624,  in:  Noordiche 
togten.  4  Loop.  N.  C.  R.-.\. 

»)  Sccr.  R.  S.-G.   1  JuD.   1625.    -  R.  S.-G.  16  Jan.  16i?5. 


233 

dat  de  Amsterdammers  niet  zouden  betrokken  worden  in  de  quaesiie 
met  Engeland  over  de  schade  van  1618,  en  bet  proces  van  Hoorn 
en  Enkhuizen  togen  Amsterdam  werd  daartoe  tot  na  de  afdoening 
der  Engelscbe  geschillen  geschorst  *).  De  Zeeuwen  verklaarden 
nog  uitdrukkelijk ,  dat  zij ,  hoe  de  zaak  ook  loopen  mocht ,  na  de 
compensatie  der  schaderekeningen  van  1617  en  1618  in  geen  geval 
wilden  toebetalen  *),  maar  zy  zonden  toch  de  bewijsstukkei^ hunner 
pretensie  over  ').  De  Amsterdammers  volgden  dit  voorbeeld 
weldra  *)  en  de  Staten-Gleneraal  gaven  nu  aan  Joachimi  speciale 
commissie  om  de  zaak  in  Engeland  af  te  handelen  '). 

Kort   daarop   vertrok   de    ambassadeur  in  gezelschap  van  het 
Nederlandsche  gezantschap ,  dat  juist  toen  naar  Engeland  afreisde, 
naar  Londen.     De  Staten  hadden  hem  last  gegeven,   in  aanslui- 
ting  aan   den   voorslag   door  de  Moscovische  Compagnie  aan  de 
ambassade  van  1624  gedaan ,  een  reglement  met  haar  te  beramen 
op   den    voet   als   de   gezanten   van    1619   hadden  voorgeslagen. 
Des    noods    moest  Joachimi  met  den  koning  zelven  over  de  zaak 
spreken,  de  redenen  door  de  Noordsche  Compagnie  tot  hare  ver- 
dediging  aangevoerd  voorstellen,    en   wijzen  op  het  feit,  dat  de 
oneenigheden  op  Spitsbergen  steeds  waren  uitgegaan  van  de  En- 
gelschen ,  terwijl  de  Staten- Generaal  alles  hadden  gedaan  om  twist 
te    voorkomen.     Ook   aan    de    quaestie    der  restitutie   wilden  de 
Staten  gaarne   een  einde  zien.    Zg  machtigden  Joachimi  de  zaak 
des    noods   door    arbiters   te    laten   afdoen,  maar  daarbij  bleven 
zy  er  op  staan  dat  hun  recht  niet  werd  prijsgegeven.     Over  het 
bedrag  der  restitutie  wilden  zij  veel  toegeven:  de  Staten  zouden 
er   in    berusten,    zoo    de  arbiters  beslisten,  dat  de  Nederlanders 
den    Engelschen    nog    moesten    toebetalen,    maar   zij  drongen  er 
ernstig    op   aan,  dat   in  ieder  geval  de  aan  de  Noordsche  Com- 
pagnie   in    1613   en    1617   toegebrachte  schade,  die  volgens  hen 
veel    meer    bedroeg    dan    de    Engelsche    schade  van  1618,  tegen 


•)  R.  S.-G.  20  Jan.,  17,  25  Febr.  ,  21  Mrt.  1625.  —  Daar  hel  niet  tot  die 
afüoening  kwam ,  wachtten  de  kaïners  van  het  Noorderkwartier  geruimen  tijd  eer 
0}  hunne  actie  tot  schadevergoeding  tegen  de  Amsterdammers  weder  instelden. 
Eindelijk  werden  zij  op  hun  verzoek  16  Maart  1630  door  de  Stn.-Gen.  bevrijd 
▼an  de  gevolgen,  nit  de  schorsing  van  het  proces  voortvloeiende,  en  niettegen- 
staande de  tegenspraak  der  Amsterdammers  werden  zij  81  Maart  1635  door  den 
H.  R.  bevoegd  verklaard  tot  het  vervolgen  der  actie.  (Sent.  v.  d.  H.  R.  t.  Holl. 
dd.  SI  Mrt.  1635.)  Die  van  Amsterdam  schenen  toen  hunne  veroordeeling  niet 
afgewacht  en  de  zaak  geschikt  te  hebben,  ten  minste  het  blgkt  niet,  dat  z^' 
▼enrolgd  is. 

»)  R.  S.-G.  26  Mrt.,  10  Mei  1625. 

•)  R.  S.-G.  9  Apr.  1625. 

•)  R.  S.-O.  9  Mei  1625. 

•)  R.  S.-G.   10  Apr.,  10  Mei  1625. 


234 

deze  in  rekening  gebracht  zou  wordeu.  Op  het  principe  kwam 
het  hun  aan;  was  de  taxatie  der  schade  wat  partijdige  welnu, 
de  Staten  waren  bereid  eenige  duizenden  te  betalen  om  hun  recht 
erkend  te  zien  •). 

Het  liet  zich  aanzien,  dat  door  de  aitvoering  dezer  ver- 
standige en  liberale  volmacht  de  geschillen  nu  tot  eene  bevre- 
digende oplossing  zouden  komen.  Verschillende  redenen  werkten 
echter  samen,  om  de  zaak  een  voor  Nederland  nog  voordeeliger 
einde  te  doen  nemen.  Jakob  I,  die  jarenlang  met  deze  qnaesÜe 
geplaagd  was  geweest ,  was  onlangs  gestorven ;  zgn  opvolger 
Earel  I  zal  wel  niet  dezelfde  belangstelling  getoond  hebben  in 
eene  zaak,  wsiarin  het  beweerde  recht  der  Engelschen  niet  ge- 
handhaafd scheen  te  kunnen  worden ,  terwijl  het  belang  daarvan 
voor  de  steeds  achteruitgaande  Ëngelsche  walvischvangst  gering 
was ;  eene  quaestie ,  waarbij  het  dus  alleen  op  de  betaling  van  eenige 
weinige  duizenden  aan  sommigen  zijner  onderdanen  aankwam.  Ook 
kon  het  den  jongen  koning ,  die  zijne  regeering  begon  met  krachtig 
optreden  tegen  Spanje  en  een  nauw  verbond  met  de  Staten-Gre- 
neraal,  niet  verstandig  schijnen,  nu  om  zulk  een  nietig  geschil 
de    goede   verstai^dhouding  met  zijne  bondgenooten  te  verbreken. 

Onder  deze  omstandigheden  was  het  misschien  ook  in  Engeland 
een  welkuin  bericht ,  dat  de  twistende  partijen  zich  zelve  ge- 
holpen hadden.  De  jaarlijksche  twisten  moede,  gedurig  gehinderd 
door  de  Nederlandsche  walvischvaardcrs ,  die  met  groote  over- 
macht naast  de  Engelschen  vischten  en  hun  daardoor  groot  nadeel 
toebrachten ,  was  hot  aan  de  Moscovische  Compagnie ,  die  er  aan 
wanhoopte  hare  schade  vergoed  te  krijgen,  verstandig  voorge- 
komen ,  aan  de  Nederlanders  eenige  baaien  op  Spitsbergen  voor 
huime  vrije  visscherij  over  te  laten,  nu  zij  daardoor  van  hare 
zijde  de  vrije  beschikking  over  de  overige  kon  verkrijgen.  Reeds 
in  1625  was  dan  ook  de  sterke  uitrusting,  die  de  Noordsche 
Compagnie  uit  vrees  dat  de  Engelschen  »haer  onrechtvaerdighe 
Actie  bogheerden  te  sustineeren"  gedaan  had  *),  nutteloos  ge- 
bleken; de  reis  liep  vreedzaam  af  en  weldra  berustten  de  En- 
gelschen, ook  zonder  dat  hunne  schade  vergoed  werd,  voor  goed 
in  de  reeds  door  het  gebruik  gemaakte  voi"deeling  der  baaien  *). 
De  Nederlanders  vergenoegden  zich  met  den  noord  westelijken 
hoek  van  Spitsbergen,  waar  zij  nieuwe  vischrijke  baaien  ontdekt 
hadden ;  de  Engelschen  behielden  daarentegen   het  geheele  zuide- 


»)  Muller,  Mare  Clausum.  p.  215  ,   16. 

»)  Wasscnaer,  Hist.fverh.  IX  fol.  124. 

■)  In  den  zomer  van  1625  of  in  1626  zou  hel  door  Zorgdrager  (Groenl. 
vissch.  p.  194,  211)  vermelde  contract  van  verdeeling  moeten  gesloten  z\JD  ;  ik 
zeide  echter  reeds  ^hierv(K}r  p.  139 — 41),  dat  ik  aan  het  bestaan  daarvan  niet  geloof. 


235 

Igke  gedeelte  der  westkust ,  waar  van  ouds  de  walvischvangst  ge- 
dreven werd,  voor  zich.  Deze  schikking  werd  in  1627  door  de 
Engelsche  regeering  stilzwijgend  erkend  '),  en  daarmede  was  de 
hoofdzaak  nu  voor  goed  geregeld. 

Een  enkele  maal  schenen  de  Engelschen  zich  nog  voor  de  resti- 
tutie der  schade  van  hunne  landgenooten  te  willen  interesseeren ; 
een  paar  maal  werd  er  eene  poging  gedaan  om  daarover  op  nieuw 
door  gezanten  te  onderhandelen  *),  maar  de  Nederlanders  bleven 
steeds  bg  hunne  weigering  en  de  tegenpartij  moest  zich  telkens 
met  eene  verwijzing  naar  den  last  van  Joachimi  tevreden  stel- 
len. Ook  in  latere  jaren,  toen  de  Engelsche  souvereiniteit  ter 
zee  een  onderwerp  van  ernstige  geschillen  met  de  republiek  der 
Zeven  Provinciën  werd,  gaf  Karel  I  eenmaal  te  kennen,  dat  hij 
deze  zaak  niet  vergeten  had  ').  Bij  het  begin  van  den  Engelschen 
burgeroorlog  sprak  men  zelfs  in  het  parlement  nog  over  de  lang- 
begpraven  quaestie,  maar  de  Staten  volhardden  bij  hun  systeem: 
zg  bleven  er  bg,  de  zaak  alleen  als  eene  particuliere  quaestie  te 
willen  beschouwen  en  wezen  diplomatieke  onderhandelingen  daar- 
over van  de  hand  *).  Een  eenigszins  ernstig  karakter  nam  de 
zaak  echter  nooit  meer  aan ;  het  gelukte  den  Nederlanders  steeds 
het  verder  » ophalen  van  dese  oude  saecken*'  te  beletten,  en 
naarmate  de  walvisch vangst  der  Engelschen  aan  Spitsbergen  lang- 
zamerhand geheel  onbeduidend  werd ,  nam  de  Nederlandsche  daar 
in  macht  toe.  Het  was  den  Staten  gelukt  te  bewerken,  dat 
werkolgk  van  uitstel  afstel  kwam;  hunne  onderdanen  hadden 
daartoe  krachtig  medegewerkt  en  weldra  waren  de  Engelschen, 
de  voorgangers  der  Nederlanders,  evenals  in  Oost-Indit!  uit  de 
door  hen  met  zooveel  moeite  ontdekte  zeeën  verdreven. 


*)  Muller,  Mare  CUnsom.  p.  228. 

*)  B^  gelegenheid  der  ambassaden  van  Bnckingham  in  Den  Haag  en  van  Cats 
ie  Londen.  (MnUer,  Mare  Clausam.  p.  222,  28.) 
')  Maller,  Mare  (nansam.  p.  266  Noot   1. 
«)  R.  S-0.  7,  10,  20  Dec.   1641. 


HOOFDSTUK    VIL 

DEENSCHE     PRETEN  SI  ÉN. 


Het  waren  niet  alleen  de  Engelschen,  met  wie  de  Noordsche 
Compagnie  te  strijden  had  om  hare  plaats  in  de  IJszee  te  behou- 
den. Reeds  het  jaar  na  hare  oprichting  trad  eene  andere  natie 
met  nieuwe  aanspraken  op  het  door  Nederlanders  ontdekte  Spits- 
bergen te  voorschijn. 

De  lezer  zal  zich  herinneren ,  dat  Bareudsz.  zelf,  en  op  zgn  voet* 
spoor  de  meerderheid  der  geographen ,  gedurende  vele  jaren  Spits- 
bergen voor  een  deel  van  Groenland  hield,  t-ene  dwaling,  die 
eerst  langen  tijd  nadat  de  wal visch vangst  meer  en  meer  bezoe- 
kers naar  de  IJszee  had  gelokt  overtuigend  weerlegd  schgnt  te 
zijn  ').  Uit  deze  vrij  algemeen  aangenomen  meening  leidde  eer- 
lang de  koning  van  Denemarken  zijn  recht  af  om  zich  zelven  als 
heer  van  Spitsbergen  te  beschouwen  en  andere  natiën  van  daar 
te  weren.  Groenland ,  dus  redeneerde  hij  waarschijnlijk ,  behoorde 
van  ouds  aan  de  kroon  van  Noorwegen ;  elk  deel  van  Groenland 
was  (lus  het  eigendom  van  Denemarken ,  dat  sinds  lang  met  Noor- 
wegen vereenigd  was  *j.  Het  is  geheel  onnoodig  de  ongegrond- 
heid van  deze  aanmatiging  te  bewijzen.  Ieder  springt  het  in  het  oog , 
dat  ook  al  ware  het  toen  alleen  ontdekte  westel^ke  gedeelte  van 
Spitsbergen  een  deel  van  Groenlands  oostkust  geweest,  het  enkele  feit, 
dat  twee  landstreken ,  waarvan  de  eene  aan  Denemarken  behoorde  , 
niet  door  de  zee  van  elkander  gescheiden  waren ,  den  koning  geen 
recht  hoegenaamd  kon  geven  op  eene  kust,  die  nooit  bekend  was 
geweest,  voordat  de  Nederlanders  ze  in  1596  ontdekten,  —  eene 


>)  Zie  hiervoor  p.  204  Noot  1.  —  Vgl.  o.  a.  V.  d.  Brugge  ,  Journitel  tan  Sctcb 
Matrooscu.  p.  4.  („Jipitsbergen  is  .  .  .  ten  aensien  des  Ontdeckers  van  't  Landt 
met  den  nacm  van  Grocnlandt ;  macr  van  wegen  de  spitsheyt  des  geberghten. .  . 
Spitsberghen  ,  en  (bij)  eenighe  soo  't  schijnt  het  Nicuwelandt  genoemi.")  Zie 
ook :  Van   Meteren  .  Comment.  fol.  CLIII. 

*)  Zie  o.  a    Lindeman,   Arkt.  Fischerei.  p.  8. 


237 

kust,  die  na  dien  tijd  door  Denen  niet  bezocht  veel  min  in  bezit 
genomen  was  *). 

Het  Wi\s  dus  op  gelijksoortige  gronden ,  dat  Engeland  en  Dene- 
marken aan  vreemde  natiën  het  bevaren  van  Spitsbergen  verbo- 
den. Een  ander  punt  van  overeenkomst  is  de  houding  van  de 
vorsten  der  beide  landen  tegenover  de  Europeesche  politiek.  Beide 
koningen  waren  door  de  banden  des  bloeds  en  der  godsdienst 
evenzeer  als  door  neiging  nauw  verbonden.  Beiden  namen  in  den 
godsdienststrijd,  die  de  eerste  helft  der  zeventiende  eeuw  veront- 
rustte ,  eene  geheel  gelijke  plaats  in.  Weifelend  als  hunne  houding 
van  het  begin  tot  het  einde  was ,  kon  zelfs  hot  krachtig  optreden 
van  beiden  als  kampvechters  voor  de  protestantsche  belangen ,  — 
eene  inspanning,  waartoe  beiden  slechts  eenmaal  gedurende  hunne 
geheele  regeering  in  staat  waren,  —  hen  niet  bevrijden  van  de 
Toortdurende  verdenking,  dat  zij  Spaansche  sympathi(jn  koester- 
den en  dat  zij  slechts  in  de  katholieke  mogendheden  hunne  ware 
vrienden  zagen.  Deze  veranderl^ke  houding  aan  de  eene  zijde, 
dat  wantrouwen  aan  de  andere,  oefenden  natuurlijk  op  de  be- 
trekkingen van  beiden  met  eene  zuiver  protestantsche  mogendheid 
als  Nederland  een  machtigen  invloed.  Met  de  gedurige  wisseling 
der  politieke  gezindheid  veranderden  ook  de  onderhandelingen  over 
andere   zaken  dikwijls  van  karakter. 

Men  zou  lichtel^k  meenen,  dat  dan  ook  de  betrekkingen  van 
Nederland  tot  Engeland  en  Denemarken  gedurende  de  eerste  helft 
der  zeventiende  eeuw  van  volkomen  denzelfden  aard  waren.  Toch 
was  dit  volstrekt  niet  het  geval.  Terwijl  tusschen  Engelschen 
en  Nederlanders  de  rivaliteit  op  commercieel  gebied  gedurig  tot 
hoogloopende  onaangenaamheden  aanleiding  gaf,  —  onaangenaam- 
heden, die  gelykheid  van  belangen  toch  steeds  weder  tot  diplo- 
matieke geschillen  beperkte,  —  droegen  de  betrekkingen  van 
Nederland  en  Denemarken  eene  minder  bepaalde  kleur.  Ook  De- 
nemarken had  zijnen  mededinger ,  maar  Zweden ,  niet  Neder- 
land was  de  mogendheid,  die  de  afgunst  der  Denen  gold.  Bij 
veel  overeenkomst  in  de  zuiver  politieke  betrekkingen  is  er  dan 
ook  in  de  onderhandelingen,  die  den  handel  betreffen,  een  groot 
verschil  tusschen  Jakob  I  en  Christiaan  IV  in  de  houding  door 
hen  tegenover  Nederland  aangenomen.     By   beiden   bestond  een 


')  Vauder  Brugge  verhaalt  (Jouraael  der  Se  ven  Matroosen.  p.  4),  dat  de 
Denen  ook  op  Jan  Mayea-eiland  „door  pretensie  van  aenpalingh"  (aan  Groen- 
land) aanspraak  maakten  en  daar  inet  de  Nederlanders  visehten.  Van  elders  is 
m\i  niets  hiervan ,  evenmin  als  van  de  daar  vermelde  £ngelsche ,  Fransche  en 
Biteaaiache  walvisch vangst  aan  het  eiland  ,  gebleken.  Het  vermoeden  van  eene 
walviacb vangst  door  Engelschen  wordt  echter  bevestigd  door  den  naam  «Engel- 
lehe  Baay.*'  (Krt.  v.  Jan  Mayen-eiland  b\j :  Zorgdrager,  Grocnl.  vissch.  p.  100.) 


238 

machtige   drijfveer,   die  do  commerci6ele  betrekkingen  steeds  tot 
hetzelfde  doel  leidde ;  maar  terwijl  Jakob  I  by  al  zijne  yertoogen 
op  den  bloei  van  den  Ëngelschen  handel  het  oog  moest  hebben, 
bezielde   slechts   de    zucht  om   zooveel   mogelgk  voordeel  van  de 
vreemde  natiën  te  trekken  den  koning  van  Denemarken ,  wanneer 
h^    met  hen  in  aanraking  kwam.     De  twisten  over  de  tollen  in 
den  Sond  en  te  Glückstadt  zijn  daar  om  van  het  streven  van  den 
inhaligen   Noordschen  vorst  te  getuigen.     Het  is  natunrlök,  dat 
ook  de  geschillen  over  de  vaart  op  Spitsbergen  datzelfde  karakter 
vertoonen.     Aan    dit   doel    werden   gedurende   twintig  jaren    de 
krachten    der   Deensche    diplomatie    dienstbaar    gemaakt;  hevige 
vertoogen,   gewelddadige  handelingen,   commerciëele  knoeierijen, 
list  noch   geweld  werd  gespaard  om  te  bewerken,  dat  de  Ëoro- 
peesche   natiën  zich  cijnsbaar   aan  Denemai'ken  erkenden.     Toen 
eindelijk  de  eischen  der  schatkist  door  ruimere  inzichten  werden 
tot   zwijgen   gebracht,   en  ook  de  belangen  der  Deensche  onder- 
danen  gewicht  in  de  schaal  begonnen  te  leggen ,  was  de  Neder- 
landsche  handel  in  het  noorden  aan  de  voogdg  van  Denemarken  ge- 
heel ontwassen  en  de  aangematigde  souvereiniteitsrechten  moesten 
wel  ter  zijde  gesteld  worden.     Zoo  behielden  ook  hier  de  Neder- 
landers het  veld :  ook  tegenover  Denemarken  bleven  de  Staten-Oe- 
neraal  standvastig  in  hunne  ontkenning  der  uitsluitende  rechten 
van   anderen.     In   het  bewustzijn  hunner  macht  handhaafden  zg 
hun   standpunt,   en   terwijl  zij  niet  schroomden  handelend  op  te 
treden ,  waar  zij  hunne  rechten  geschonden  oordeelden ,  versmaad- 
den zij  ook  de  hulp  der  diplomatie  niet,  waar  zij  meenden,  dat 
die  hun  goede  diensten  kon  bewijzen.     Slechts  éen  vlek  ontsiert 
hunne  overigens  even  waardige  als  verstandige  houding :  de  vrg- 
zinnige  politiek ,  over  het  geheel  tegenover  Engeland  gevolgd ,  ken- 
merkte  hier    hunne    daden  niet.     Hadden  zij  de  vrijheid  der  zee 
bijna  altijd  tegen  Jakob  I  verdedigd ;  tegenover  Denemarken ,  de 
minder  machtige  staat ,  was  hun  gedragslijn  in  theorie  niet  min- 
der  onvrg  zinnig   dan   die   van  Christiaan  IV  zei  ven.     Slechts  de 
eischen  der  praktijk  en  van  eene  verstandige  politiek  verzachtten 
hunne   onrechtmatige   beweringen.     Het  resultaat,  door  de  wrg- 
ving  van  beide  machten  verkregen ,  was  echter  zeer  bevredigend : 
de  beide  volken  verkeerden  eindelijk  volkomen  vrij  naast  elkander 
aan  Spitsbergen.  —  Laat  ons  nu  de  handelingen  van  beide  regee^ 
ringen  en  volken  wat  meer  van  nabij  beschouwen. 

In  het  begin  van  Juli  1615  werden  de  op  Spitsbergen  aanwe- 
zige walvischvaarders  verrast  door  de  aankomst  van  drie  Deensche 
oorlogschepen.  Ook  ditmaal  waren  het  onderdanen  van  koning 
Jakob  I ,  die  den  vreemdelingen  den  weg  naar  het  nooit  bezochte 


289 

eiland  hadden  gewezen.  Kapitein  op  een  der  schepen  was  de  Schot 
Sir  John  Cnnningham  >),  stanrman  was  James  Vadun  *),  beiden 
beproefde  reizigers  in  de  IJszee.     De  Deensche  admiraal  liet  het 
anker  vallen  in  Crossroad  en,  zeer  voorzicbtig  in  eeue  zaak  van 
zooveel    belang,   poogde  hij   den   Engelschen  kapitein  Fotherby, 
die  daar  weldra  aankwam ,  over  te  halen  om  met  hem  mede  te 
varen   als    getuige    van    wat    er    tusschen   hem  en  de  Ëngelsche 
bevelhebbers  zou  voorvallen.     Fotherby  had  daartoe  echter  geen 
tgd,  en  geweld  schgnen  de  Denen  toch  niet  te  hebben  durven  gebrui- 
ken *).   Zg  besloten  alleen  Sir  Thomas  Smiths-bay  in  te  zeilen  en 
vonden  daar  Thomas  Edge  met  zijn  schip.  Men  eischte  van  hem  be- 
taling van  eene  recognitie  onder  beroep  op  het  recht ,  dat  de  koning 
van  Denemarken  op  Spitsbergen  had.  Edge  weigerde  bepaald  en  be- 
weerde van  zgne  zijde,  dat  Spitsbergen'aan  zijnen  vorst  behoorde  *). 
De   Denen    schgnen   zich  daarop  tot  de  Nederlanders  gewend   te 
hebben ,  ten  minste  ook  dezen  werden  met  dergelijke  eischen  lastig 
gevallen.  Bg  de  groote  macht,  die  de  Noordsche  Compagnie  echter 
juist  dit  jaar  op  Spitsbergen  had  (elf  schepen  en  drie  groote  oor- 
logscbepen  tot  konvooi),  is  het  niet  te  verwonderen ,  dat  de  Denen 
hier  geen  beter  onthaal  vonden  dan  bij  de  Engelschen :  comman- 
deur   Schrobop   antwoordde,    dat    men   niets  wist  van  een  recht 
van    Denemarken,    waarop    de    Nederlandsche    walvischvaarders 
inbreuk    maakten    door    volgens  het  gemeene  recht  in  de  IJszee 
te    visschen  *).     Dit   was    de    eerste   stap,  door  Denemarken  tot 
handhaving   van    zyn   recht  gedaan*);  langs  diplomatieken  weg 
zette  men  weldra  het  begonnen  werk  voort. 


')  Br.  T.  Fotherby  aan  Edge  dd.  15  Juli  1615,  bg:  Parcha«,  Pilgrimes. 
III  p.  731.  —  Fotherby  noemt  bein  eigenlijk  „Captaine  Killingham",  ouuir  ik 
geloof,  dat  de  gissing  niet  gewaagd  is^  dat  bier  Sir  John  Cnnningham  bedoeld 
wordt ,  die  reeds  in  1 605  en  6  in  Deenschen  dienst  naar  de  Noordpool  gezeild 
WM.  (liarrow,  Voyages  into  the  arctic  regions.  p.  169,  73.  —  Vgl.  over  hem: 
hierffjor  p.  218  Noot  2.) 

*)  Edge,  Dntch  distnrbance,  b\i :  Purchas ,  Pilgrimes.  lil  p.  467.  — Vadnn 
(ook  Vaden  genoemd)  was  reeds  in  1611  als  kapitein  van  het  schip  The  Amitie 
ter  ontdekking  naar  Pechora  en  den  Ob  gezeild.  Zie  over  die  reis :  Pnrchas , 
PUgrimei.  lU  p    53U— 84. 

*)  Brief  v.  Fotherby  aan  Edge  dd.  15  Juli  1615,  bij:  Purchas,  Pilgrimes. 
III  p.  731  ,  .12. 

*)  Edge,  Dntch  distnrbance,  bij:  Purchas,  Pilgrimes.  III  p.  467.  —  Mac- 
pheraon  ,  Annals  of  commerce.  II  p.  282. 

•)  Miaa.  ▼.  de  Stn.-Gen.  aan  Christiaan  IV  dd.  U  April  1616,  in:  L.  D. 
1616.  —  De  Nederlanders  waren  op  de  aanmatiging  der  Denen  eenigszins  voor- 
bereid,  looals  blgkt  nit  de  medcdeeling  in  de  N.  Z.  28  Mei  1615  over  de  nit- 
miting  van  acht  Deensche  oorlogschepcn  tegen  de  walvischvaarders. 

*)  Aanleiding  tot  het  plotseling  handelend  optreden  van  Denemarken  gaf,  zoo 
men  honne  tegenstanders  gelooven  mag ,  de  onvoorzichtige  handelwijze  ran  de 
Amaterdamache  bewindhebbers  der  N.  C. ,    die  in  1615  eeue  afzouderlgkc  com* 


240  . 

Den  11  April  1616  ontvingen  de  Staten-Oeneraal  eenen  brief 
van  Christiaan  IV  van  18  Februari,  waarin  zijne  pretunsiën  en 
plannen  uitvoerig  werden  uiteengezet.  Z.  M.  ving  aan  met  de 
uitvoerig  beredeneerde  mededeeling ,  dat  de  walviscbvangst  aan 
de  Noordkaap,  bij  IJsland  en  de  Fftr-öer  eilanden  voortaan  aan 
vreemdelingen  verboden  zou  zijn  <).  Deze  maatregel  was  alles- 
zins te  billijken:  als  vorst  van  Noorwegen  en  de  in  den  brief 
genoemde  eilanden ,  als  beheerscher  der  aan  die  landen  grenzende 
territoriale  zee^n  had  Christiaan  IV  volkomen  recht ,  allen  die  hg 
wilde  uit  deze  wateren  te  weren;  het  belang  zyner  onderzaten,  wier 
visschery  aan  de  Noordkaap  niet  onbelangryk  schynt  geweest  te 
zijn,  ontnam  aan  den  haiden  maatregel  zelfs  den  schyn  van  onlnl- 
lijkheid.  Bedenkelijker  was  echter  het  verder  in  den  brief  gez^^de. 


pagnie  voor  de  walviscbvangst  aan  de  Noordkaap  oprichtten  eu  daartoe  verlof 
vau  Denemarken  vroegen  tegen  betaling  van  den  tienden  visch.  Cbristiaan  IV 
zou  daardoor  op  bet  denkbeeld  gekomen  zijn  om  „van  allen  ende  een  ijgelicken 
noort  op  visscbende  gel\jcke  profiijt  te  treckcn",  onder  voorwendsel  ilat  alle  noor- 
delijke landen  aan  de  JJeenscbc  kroon  behoorden.  Zoo  zou  de  N.  C  de  Denen 
ffOpt  lijff  gecregen"  hebben.  («Cort  advertissement"  en  ,yDebatb"  v.  Kien  en 
Leversteyn  tegen  de  N.  C.  van   1616,  in:  Noordscbe  togten.   1.  U.-A.) 

')  Dezd  maatregel  van  den  koning  dagteckende  reeds  vau  1596  (Waasenaer, 
Hist.  verh.  VIII  p.  16  vlg.)  eu  werd  vau  tijd  tot  tijd  (o.  a.  in  1601.  cf.  Lindeman, 
Arkt.  Fisch.  p.  6)  bernienwd  ,  hoewel  de  Nederlanders  steeds  protesteerden  en 
het  verkeer  evenmin  als  de  Huilers,  die  reeds  siuds  l^9^  aan  de  Noordkaap 
viscliteu  (Scoresby,  Account.  II  p.  20.  —  Lindeman  1.  c.  p.  7)  ,  staakten.  Bepaal- 
delijk in  1613  schijnen  de  Noordkaap  eu  IJsland  beiden  door  Nederlandsche 
walvisch vangers  bevaren  te  zijn.  (,Deboth"  v  Kion  c.  s.  c.  de  N.  C  ,  in  :  Noordarhe 
togten.  1.  R.-A.  —  R.  S.-O.  18  Mei  1615.)  Ook  de  nu  in  1616  genomen  maatre.sel 
had  niet  veel  gevolg:  reeds  in  16*^1  moest  Denemarken  zich  met  Engelaud  verbin- 
den om  vreemdelingen  o.  a.  van  IJsland  en  de  Noordkaap  te  weren.  IJsland 
bleef  gesloten,  aan  de  Noordkaap  werd  reeds  in  1622  voor  Bremen  eeue  uit- 
zouderiug  gemaakt.  (Lindeman,  Arkt.  Fischurci.  p.  10.)  In  1624  werd  het  ver- 
bod om  aa:i  de  Noordkaap  te  visschen  hernieuwd  ,  maar  niet  gehandhaafd  (Was- 
senaer,  Hist.  verh.  VIII  p.  16)  ,  hoewel  wij  in  1026  Nederlandsche  walvis^-h- 
vaiigers  met  Deeusche  passen  aan  de  Noordkaap  vinden  (WassenaiT  1  r.  XI 
fol.  181.)  In  1631  bood  men  den  Nederlanders  op  zekere  voorwaarden  verlof 
daartoe  aan,  dat  echter  geweigerd  werd.  (R.  S -G.  26,  28  Juli  16HI.)  De 
visscherij  en  het  verkeer  aan  IJsland  werd  door  Christiaan  1  \  b\j  missive  van  28 
Dec.  1631  daarop  nadrukkelijk  verboden.  (U.  S.G.  13  Mrt.  J632.  —  Misa.  v. 
Chr  IV  dd.  16  Febr.  1635,  iu :  L.  D.  1685.)  Weldra  klaagden  de  Denen, 
die  daar  alleen  huudolcu  mochten,  over  roiicurrcDtie  van  Nederlanden;  de 
N.  C.  behoorde  echter  niet  onder  de  schuldigen.  (R.  S.-G.  22  Apr.  ,  23  Jnli , 
12,  24  Aug.  163?.)  Nadere  klachten  van  de  Deensche  IJsland.srhe  compagnie 
over  den  Amsterdamschen  koopman  Elias  Trip  bleken  onjnist ;  het  schgnt  echter, 
dat  de  Nederlanders  het  verkeer  niet  staakten.  (R.  S.-G.  3  Apr  ,  5  Mei,  2,  19 
Jnli,  1  Aug.,  11  Dec.  1685.  —  R.  H.  4  Apr.,  8  Mei,  11  Jnli,  6  Dec 
1,.8.^.  —  Miss.  V.  Chr.  IV  aan  de  Stu.-Ger.  dd.  16  Febr.,  11  Dec.  1035.  iu : 
L    D.   1635,  —  Scheltema,  Aemstels  oudheid.  III  p.  224—26.) 


241 

>Waa  weitter  vnnser  Grönlandt,  oder  nach  etlicher  nennung 
Grfinlandt  *)  anreichet/*  dus  ver  volgde  de  koning,  >Nachdem 
der  missbrauch  vber  den  Walfischfang  derer  örtter,  so  E.  L. 
ynd  eoren  vnderthanen,  aus  vnnser  mit  E.  L.  vnnd  earen  beijderseits 
wolhergebrachten  freundtschafft ,  daheuer  gestattet  werden  end- 
lich  dahin  gerathen ,  das  man  vnnser  vnleugbar  Vhraltes  Becht , 
daselbst  mit  Neuen  Nahmen  zuaerkebren,  vnnd  vnsere  darüber 
habende  proprietet  znuerwenden  sich  befliessen.  So  haben  wir 
hing^^  obener  gestalt  vnnsers  Ambts  erachtet,  auch  diesen 
excessen  mass  znsezen ,  vnd  E.L.  vnnd  eoren  vnderthanen ,  welche 
sich  ohn  fürhergehende  recognition  vnnser  hocheit,  zu  solcbem 
ende  femer  dahin  finden  würden,  nicht  weniger  den  Walfischfang 
zu  prohibirn,  Jedoch  sein  wir  nicht  vngeneigt,  diese  piscatur 
denn  jenig  zu  indulgim ,  so  beij  leistang  vnd  erlegung  der  gebühr, 
vnsere  Passbrief  darüber  impetrirn  vnnd  solche  vnnsere  beampten 
ftlrzeigen  werden,  Woraoff  E.L.  vnnd  Ihr  die  Ihrige,  vnd  das 
Sie  andei'er  massen  auf  Grünlandt  nicht  lauffen  mögenn  noch  sol- 
len, zu  werschauen ,  crafft  dero  auctoritet  goruhenn  wollten  *).** 
Beeds  boven  zette  ik  uiteen,  hoe  belachelijk  de  in  deze  regels 
vervatte  aanmatiging  heeten  mocht.  En  toch  waren  de  Staten- 
Generaal ,  die  wel  begrepen ,  dat  het  hier  meer  ecne  quaestie  van 
macht  dan  van  recht  gold,  een  oogenblik  met  de  zaak  verlegen: 
de  resolutie  op  den  brief  werd  niet  dadelyk  genomen.  Maar  er 
was  haast  b|j  de  zaak :  de  schepen  der  Noordsche  Compagnie  waren 
nagenoeg  gereed  om  uit  te  zeilen.  Holland  nam  dan  ook  weldra 
een  kloek  besluit  en  adviseerde  zeer  lakoniek:  »op  de  Brieven 
beleefdelyck  te  antwoorden  en  te  continueren  het  gebruyck  ende 
yryheyt  van  visschen,  sulcx  als  tot  noch  toe  is  gedaen  ').**  In 
dien  zin  arresteerden  dan  ook  de  Staten-Generaal  13  April  een 
antwoord  aan  Christiaan  IV,  dat  wel  is  waar  niet  minder  uit- 
voerig was  dan  de  brief  van  den  koning  geweest  was,  maar  dat 
toch  eigenlgk  niets  anders  dan  eene  beleefde  weigering  inhield.  De 
Staten-Generaal  meenden ,  dat  de  Nederlanders  door  hunne  sche- 
pen naar  verschillende  streken  ter  vischvangst  uit  te  zonden ,  niets 
anders  gedaan  hadden  »als  tgeene  volgende  die  gemeene  gebruyckte 
rechten  van  allen  ouden  tyden  byden  ondersaten  deser  Landen 
800  ter  See ,  als  anderssints  was  gedaen ,  ende  gepleecht.**  Zij  be- 
weerden dan  ook,   dat  door   hunne  onderdanen,  toen  zy  de  ge- 

*)  Vgl.  het  hiervóór  p.  204  Noot  1  gezegde  over  het  gebruik  van  Groneland  of 
Grojnland  en  Oreenland  door  de  EngeUchen.  Ook  in  Denemarken  schgnt  men 
reedi  een  flauw  bewuatzgn  gehad  te  hebben ,  dat  Groenland  en  Spitsbergen  niet 
identiek  waren. 

*)  Miss.  V.  Chriat.  IV  aan  de  Stn.-Gen.  dd.  18  Febr.  161G  ,  in:  L.  D.  1616.— 
R.  S.-6.  11  Apr.  1616. 

»)  R.  H.  verg.  t.  1  Mrt.— 26  Apr.  1616.  p.  7. 

16 


242 

vraagde  betaling  weigerden,  >nyet  tot  obbrenck  offce  verminde- 
ringo  van  Sgne  Ma",  rechten ,  ofte  tot  syner  ondersaten  schade 
int  voorszeide  visschen  gedaen  was."  Op  deze  gronden  verklaar- 
den zg  >vastelyck  te  vertrouwen  ende  oock  seer  vriendelyck 
dienstelyck  ende  naebuerlyck  te  versoucken,  Dat  syne  Ma*,  deur 
syne  beampte  Officieren  ende  Dienaren  te  water  nochte  te  landen 
den  onsen  nyet  alleen  geen  verhinderinge  ofte  belet,  maer  veel 
eer  nae  gelegentheyt  alle  assistentie  ende  bevorderinge  sonde 
willen  doen  ')." 

Terecht  meende  echter  de  Noordsche  Compagnie  in  het  » vaste 
vertronwen"  der  Staten-Generaal  op  de  welwillendheid  van  Chris- 
tiaan  IV  niet  te  moeten  dealen.    Reeds  den  28  April  hielden  zg 
den  Staten  voor,  dat  een  subsidie  van  do  regeering  tot  handha-* 
ving  van  de  Nederlandsche  walvischvangst  onmisbaar  was.     Zg 
hadden  vernomen ,  dus  verhaalden  de  bewindhebbers ,  dat  in  Dene- 
marken reeds  zeven  »cloucke**  schepen ,  allen  van  36  »lepelstucken*\ 
uitgerust  waren  om  hun  de  visscherij  te  beletten;  de  vrees  dat 
de  Engelschen ,  die  gezegd  werden  »genoechsaem  mette  Ma^^^.  van 
Denemarckens  Onderdanen  een  te  zyn  ,'*  zich  daarbij  zouden  voe- 
gen,   maakte   de    zaak    zeer  bedenkelijk.     Een  konvooi  van  niet 
minder  dan  zes  oorlogschepen  scheen  dus  noodig  om  de  Noordsche 
Compagnie  dit  jaar  tegen  de  aanvallen  haror  vijanden  te  bescher- 
men *).     Ook    de    Staten-Generaal  begrepen ,  dat  het  aannemen 
van  eene  krachtige  houding  noodig  was  om  aanvallen  te  voorko- 
men.    Na   lange    dcliberatiën   en    aanmaningen    van    vele  zgden 
besloten    zij    der    compagnie    eenig    geschut   ter   wapening   harer 
schepen  toe  te  staan  en  vijf  oorlogschepen  om  de  walvischvaarders 
»naer  haeren  vuytersten  vermogen"  te  verdedigen;  ja,  zij  schre- 
ven zelfs  de  admiraliteit  te  Amsterdam  aan  nog  meer  schepen  te 
zenden,  zoo  dit  cenigszins  mogelijk  was  *).     De  Instructie,  voor 
Jan  Jacobsz.  Schrobop  als  hoofd  van  het  konvooi  den  23  Mei  1616 
door  de  Staten-Generaal  gearresteerd ,  lastte  hem  1*.  om  aan  ieder 
die  het  vi'oeg  te  verklaren,  dat  do  Nederlanders  van  plan  waren 
vreedzaam  aan  Spitsbergen  te  visschen  zonder  iemand  te  hinderen , 
2**.    om    met   alle  macht  te  beletten,  dat  iemand  de  schepen  der 
Noordsche   Compagnie   in  hare  nering  lastig  viel,  3*.  om  geweld 
aan  die  schepen  aangedaan  zooveel  mogelijk  te  keeren  en  de  ple- 
gers  daarvan    volgens    de  commissie  der  Staten-Generaal  aan  te 
tasten,    4°.    om    de    schepen    der  comimgnie,  die  in  handen  van 
vijanden    gevallen    waren,    met    geweld  te  bevrijden,  en  de  ver- 

»)  Miss.  V.  de  Stn.-Gen.  aaa  Chr.  IV  dd.  13  Apr.  1616.  in:  L.  D.  1616. — 
R.  S.-G.  13  April,  27  Mei  1616.  —  Carleton ,  Lettres.  I  p.  89. 

«)  Req.  der  N.  C.  aan  de  Stn.-Gen.  dd.  29  (28)  Apr.  1616,  in:  Noord«eh« 
togten.  4  Loop.    N.  C.   R  -A. 

»)  R.  S.-G.   28  Apr.,  11,  12  Mei,  2  Juni  1616. 


243 

oterurs  te  dmngen  de  schade  te  vergoeden  of  bg  weigering  hen 
gevangen  in  een  Nederlandsche  haven  op  te  brengen  ,  om  de 
qnaestie  door  Nederlandsche  rechters  te  doen  beslissen  *).  Ge- 
lukkig was  Schrobop  niet  in  de  gelegenheid  deze  Instructie  uit 
te  voeren  '),  iets  vrat  de  krachten  zyner  schepen  zeker  te  boven 
gegaan  ston  zgn:  de  berichten  over  de  groote  uitrustingen  der 
Denen  bleken  onjuist  en  het  schijnt  zelfis,  dat  dit  jaar  geen 
Deensch  schip  zich  op  Spitsbergen  vertoond  heeft  '). 

Ook  de  eerstvolgende  jaren  bleef  de  zaak  hangende  *).  De  be- 
sliflte  afwgzing  van  Engelschen  en  Nederlanders  had  den  Denen 
den  moed  voorloopig  ontnomen.  Toch  waren  de  geruchten  over 
eene  Engolsch-Deensche  combinatie  in  zooverre  juist  geweest ,  dat 
van  Deensche  zgde  zulk  eene  combinatie  bepaald  gewenscht  werd. 
Maar  lang  duurde  het  eer  men  het  eens  was:  eerst  in  1621  kwamen 
Jakob  I  en  Christiaan  IV,  naar  het  schijnt  met  terzy destelling 
der  wederzgdsche  aanspraken,  overeen,  gezamenlgk  alle  vreemde 
natiën  uit  de  IJszee  te  weren  *).     De  Staten-Generaal,  in  groote 


*)  Imtractie  voor  Schrobop,  in:  Noordsche  togten.  4  Loop.  N.  C.  R.-A.  *- 
R.  8.-«.  28  Mei  1616. 

*)  Edge,  Batch  dUturbance ,  bij:  Porchas ,  Pilgrimes.  III  p.  467.  —  Instr. 
Tin  Schrobop,  in:  Noordsche  togten.  4  Loop.  N.  C.  R.-A. 

*)  Dit  maak  ik  op  nit  het  zwegen  van  £dge  in  zijn  meergemelde  «Dutch 
diatnrbanee"  (Porchas,  FUgrimes.  III  p.  466),  terwgl  wij  overigens  daar  b\jna 
jaariyka  van  de  aanwezigheid  der  Deensche  schepen  op  Spitsbergen  lezen.  Ook 
de  N.  C.  noemde  in  1687  het  jaar  1617  als  het  tgdstip  van  het  verschgnen 
▼an  den  eersten  Deenschen  walvischvaarder  aan  Spitsbergen.  (Aitzema,  Saken  v. 
Staet.  II  p.  442.) 

*)  De  Staten-Generaal  waren  echter  nog  niet  dadelgk  gernst  gesteld ;  zie  over 
verdere  maatregelen  tot  bescherming  der  walvischvaarders  tegen  Denemarken 
genomen:  Arend,  Alg.  gesch.  des  vaderl.  III,  8. p.  2.  De  berichten  over  Deensche 
oorlogaehepen ,  die  tegen  de  Nederlandsche  walvischvaarders  uitgernst  werden 
(R.  8.-6.  18  Mei  1617),  bleken  echter  onjuist  en  het  volgende  jaar  1618  waren 
de  Staten  reeds  zoo  zeker  van  hnnne  zaak,  dat  zjj  in  de  Instractie  der  ambas- 
iade  naar  Denemarken  (Cnlemborg  c.  s )  zich  ter  verdediging  hunner  bewerin- 
gen over  de  O.-I.  aangelegenheden  durfden  beroepen  op  de  „missiucn ,  by 
tjne  Mat.  (van  Denemarken)  selfTs ,  belangende  den  Groenlandtschcn  handel ,  met 
exeloiie  ende  verboth  van  andere  natiën.  Inde  voorledene  Jaren  (d.  i.  in  1616\ 
geaehreven."  (Instr.  der  ambass.  naar  Deoem.   dd.  21  Mei  1618,  art.  86.) 

*)  Reeds  boven  (p.  289  Noot  8,  4)  haalde  ik  de  woorden  der  Engelsche  walvisch- 
faarden  over  de  Deensche  indringers  aan.  Ook  verder  schijnt  de  verhouding 
voorloopig  niet  zeer  vriendschappelijk  geweest  te  zijn,  althans  in  1618  kwam 
eea  Deensch  gezant ,  Dr.  Jonas  (Charisius  ?)  te  Londen  om  te  onderhandelen  over 
de  onaangenaamheden,  tusschen  de  beide  natiën  door  de  uitsluitende  pretensiën 
van  Denemarken  ontstaan.  (Carleton,  Lettres.  II  p.  217.)  Men  hoopte  de  zaak 
BOg  ie  schikken,  maar  het  mislukte:  in  1619  waren  Engelschen  en  Denen  nog 
niet  vgeaocordeert."  (Muller,  Mare  Clausum.  p.  162  Noot  8.)  Eerst  in  1621  kwam 
de  in  den  tekst  vermelde  overeenkomst  tot  stand.  (Miss.  v.  Chr.  IV  aan  de  Bre- 
ambast.  dd.  10  Jan.  1622  en  het  medegedeelde  hierover  uit  het  Ham- 

16» 


244 

ontsteltenis  toen  hun  dit  tractaat  bekend  was  geworden ,  gaven 
dadelijk  hunne  gezanten,  die  naar  Kopenhagen  vertrokken  (Pauw, 
Liclama,  Haorsholte  en  Schaffer),  den  geheimen  last  mede:  »dat 
sy  met  alle  goode  circomspectie  ende  voorsorge  letten  souden, 
dat  d'Ingeseteuen  deser  Landen  int  stuck  vande  vrije  Schip  ende 
Zeevaerdt  niet  verhindert  off  gesloten  werden  ujt  eenige  plaatsen, 
landen,  ejlanden,  revieren,  hauenen  ende  stroomen,  daer  sg  voor 
desen  gevaren,  gehandelt,  off  gevischt  hadden,  ende  ouersulcz 
niet  gedoogen ,  dat  eenige  plaetsen  by  d'Ingesetenen  deser  Landen 
hierbeuooreus  beuaeren  off  gefrequentreert  in  dispute  ofte  con- 
trouersio  soude(n)  worden  getrocken ,  als  off  het  plaetsen  waeren , 
daermen  niet  gewoon  soude  syn  te  handelen  ^).*'  Gelukkig  was 
deze  voorzorgsmaatregel  der  Nederlandsche  regeering  overbodig: 
men  schijnt  het  gezantschap  van  1621  niet  van  de  zaak  ge* 
sproken  te  hebben  *).    Het  geheele  heerschzuchtige  plan  der  beide 


borgsche  archief  bij :  Lindeman  ,  Arkt.  Fischerei  der  DeuUchen  Seestadte.  p.  10.  — 
Mauricius,  Naleesingen  over  de  Noordelijke  Landen.  R.-A.  —  VgL  de  YerkUring 
van  Jakob  I  bij :  Maller,  Mare  Claasum.  p.  194.  —  Het  tractaat  zelf  heb  ik  nergem 
gevonden:   in  het  Engelsch-Deensche  tractaat  van  19  April  1621,  bij:  Damont, 
Corps  diplomat.  V,  2.  p.  391  vind  ik  de  bepaling  niet.)    De  geschiedenis  der  En- 
gelsch-Dccnschc   betrekkingen    vtrtoont  dus  in  het  kort  denzelfden  gang  als  de 
Nederlandsch-Deensche.  —  Uit  het  medegedeelde  blijkt  voldoende  ,  hoe  ongegrond 
de    geruchten    waren,    die    verhaalden,    dat    de  £ngelschen  eene  recognitie  aan 
Denemarken  betaalden    om  aan  Spitsbergen  te  mogen  visschen.  (Zie  o.  a.  Hist. 
du  pays  de  Spitsb.  p.  26.   —  R.  S.-G.  4  Jan.  1636.  —  Miss.  v.  Van  Cracouw 
aan  de  Stn.-Gen.  dd.  11  Mrt. ,  28  Mei  1639,  in:  L.  D.  1639.)  Christiaan  IV 
zelf  beweerde  het  eenmaal  (.\itznna  .  Sakcn  v.  Staet.  II  p.  442);   ik  geloof  ech- 
ter,   dat    er    hier  eene  verwarring  bestaat  met  de  vaart  op  de  Xoordkaap ,  IJs- 
land enz. ,  waarover  Kngeland  werkelijk  en  terecht  met  Denemarken  in  den  aan- 
geduiden  zin  ouderhandoldc  (Selden,  Mare  Clausum.  p.  241,  42),  ten  minste  in 
1G3S    verklaarde    Christiuau  IV,  dat  hij  aan  do  Ëngelschen  en  Nederlandera  de 
visscherij  aan  Spitsbergen  toeliet  „nijt  goede    Nabuijrlicke    vruntschap   ende   om 
dat  sij  langen  tijt  hadden  geweest  in  possessie."  (Miss.  v.  Van  Cracouw  aan  de 
Stn.-Gen.  dd.  5  Febr.   16:^3 ,  in:  L.  D.  1633.) 

»)  Secr.  ïustr.  der  ambassade  naar  Denemarken  dd.  2  Aug.  1621  ,  art.  2. 
>)  Het  bij  deze  gelegenheid  verhandelde  over  verbodene  havens  heeft  sommigen 
tot  eene  tegenovergestelde  conclusie  geleid.  Ten  onrechte  ,  want  toen  de  Nederland- 
sche ambassadeurs  bezwaar  maakten  om  in  het  tractaat  van  die  verbodene  havens  te 
spreken ,  toonden  de  Denen  zich  dadelijk  bereid  deze  zaak  op  te  geven  onder 
verklaring ,  dat  zij  daarmede  «gcene  andere  haeuens  meenden  dan  eenige  wei- 
nige plaetskens  tot  den  Conincklycken  dis  ouer  eenige  houdert  laren  geprivüi- 
geert  z<mj  dat  de  eygene  onderdaenen  vanden  Coninck  daer  op  niet  en  rer- 
mochten  te  comeu,  nuemende  Vsland  ende  twee  ofte  drye  andere  clegne  ioo  sy 
seyden  ende  ons  unbekende  Eylandekens ,  alwaer  d'  onderdaenen  van  hare  Ho :  Mo : 
niet  gewoon  waeren  te  comen."  (Verbaal  der  Deenschc  ambass.  v.  1621  ad  25 
Aug.  —  Vgl.  Arend,  Alg.  gesch.  des  vaderl.  III.3.  p.  608,  9,652 — 59.)  Ook  in 
het  Deensche  tractaat  van  19  April  1621  met  Engeland,  dat  in  de  Spitsberg- 
sche    quaestic  te;^'Dover  Denemarken  het/elfde  belang  had  als  Nederland  ,  vindt 


245 

zwagers  was  trouwens  bestemd  om  niet  nitgevoerd  te  worden. 
Terwgl  van  Engelsche  zgde  eene  enkele  zwakke  poging  beproefd 
werd  om  de  bepalingen  van  het  tractaat  na  te  leven  >),  schijnt 
het  belang  der  Deensche  walvischvangst  Christiaan  IV  zelfs  ver- 
hinderd te  hebben ,  aan  de  gemaakte  plannen  een  begin  van  uit- 
voering  te  geven. 

Want  terwgl  de  Deensche  vorst  de  belangen  zgner  schatkist 
meende  te  behartigen,  hadden  zijne  onderdanen  een  beteren  weg 
ingeslagen  om  zich  voordeel  te  verwerven.  Reeds  spoedig  hadden 
zg  besloten  van  de  gewaande  Deensche  bezitting  op  eene  andere 
wgze  zooveel  mogelijk  partij  te  trekken  en  terwijl  vroeger  alleen 
van  oorlogschepen ,  die  eene  belasting  kwamen  opeischen ,  sprake 
was,  vinden  wij  dan  ook  reeds  in  1617  twee  Deensche  walvisch- 
vaarders  op  Spitsbergen.  Zonder  dat  de  koning  zijne  pretensie  opgaf, 
werden  zgne  onderdanen  het  eerlang  met  de  Nederlanders  eens.  De 
Deensche  walvischvaarders  werden  door  de  Noordsche  Compagnie 
bereidwillig  toegelaten  om  met  twee  schepen  hun  bedrijf  te  oefenen 
aan  den  noordhoek  van  Spitsbergen ,  waar  de  Nederlanders  zich  ge- 
vestigd hadden  en  juist  de  grondslagen  van  het  latere  Smeerenburg 
bronnen  te  leggen.  Tegen  de  gemeenschappelijke  vganden,  de 
Engelschen ,  genoten  de  Denen  de  bescherming  der  Nederlanders. 
Ieder  der  beide  natiën  had  voortaan  op  het  Amsterdamsche  eiland 
zgne  afzonderl^ke  vestiging  voor  de  traankokery,  met  palen  af- 
gescheiden en  met  de  wapens  der  beide  mogendheden  voorzien. 
Den  Nederlanders,  nog  zelven  sleehts  noode  door  de  Engelschen 
op  Spitsbergen  geduld,  kon  het  niet  dan  aangenaam  zijn,  zoo  zg 
yersterking  van  andere  natiën  tegen  hunne  vijanden  kregen; 
Christiaan  lY,  die  zync  pretensie  nergens  erkend  zag,  handelde 
verstandig ,  toen  hij  oogluikend  toeliet ,  dat  zijne  onderdanen  zich 
den  steun  van  een  der  beide  twistende  partyen  op  Spitsbergen 
yerzekerden  *).     Was  er  reeds  in  1617  zulk  een  nauw  verbond 


men  in  art.  XIV  van  die  verboden  havens  («Portus  prohibiti")  gesproken.  (Dn- 
mont,  Corps  diplomat.  V,  2.  p.  891.) 

*)  Zit  daarover  hiervoor  p.  225 — 27. 

*)  De  overeenkomst  sch^nt  het  karakter  eener  stilzw^gende  minnelgke  schik- 
king gehad  te  hebben.  De  Nederlanders  lieten  de  Denen  in  hnn  vischwater  toe 
en  dexen  znUen  zeker  verheugd  geweest  zijn  voor  het  verleende  verlof  en  de  ge- 
noten bescherming  in  aUe  voorwaarden  toe  te  stemmen,  die  de  Nederlanders 
maken  wilden.  In  werkelijkheid  waren  de  Denen  verreweg  de  minderen  en 
aan  de  aanspraken  van  Christiaan  IV,  waardoor  hg  zich  de  meerdere  wilde  too- 
nen,  hebben  beide  partgen  waarschgnlijk  in  1617,  toen  depraktgk  zgne  eischcn 
deed  gelden^  niet  gedacht.  —  Zie  hierover:  Aitzema,  Saken  v.  Staet.  I  p.  1150, 
n  p.  442,  632.  —  Req.  derN.  C.  c.  Vrolicq,  in:  Noordsche  togten.  4  Loop.  N.  C. 
R.-A.  —  Sent.  van  het  Hof  van  Holland  dd.  29  Juni  1629.  («Zijlugden  stonden 
milcinderen  de  possessie  toe,  sgnde  tosschen  zgne  Mat.  ende  de  Ho:  Mo:  Hee- 


24fi 

tosschen  Denemarken  en  Nederland,  dat  slechts  een  der  beide 
voor  Deensche  rekening  met  traan  en  baarden  bevrachte  schepen 
naar  Kopenhagen  vertrok,  terwijl  het  andere  naar  Amsterdam 
gezonden  werd  >),  een  geregeld  verkeer  bestond  er  toen  nog  zoo 
weinig,  dat  Jakob  I  in  het  voorjaar  van  1619  aan  de  Neder- 
landsche  gezanten  verklaren  kon ,  dat  de  Denen  evenals  alle  andere 
natiën  behalve  de  Nederlanders  van  de  walvischvangst  op  Spits- 
bergen hadden  » gedesisteert  *)."  Eerst  met  1619  begonnen  de 
Deensche  walvischvaarders  het  eiland  jaarlgks  te  bezoeken,  in 
1620  werd  er  te  Kopenhagen  eene  compagnie  voor  de  walvisch- 
vangst opgericht  ')  en  tot  1622  toe  verschenen  hare  schepen 
geregeld  met  de  Nederlandsche  aan  den  noordelgken  hoek  van 
Spitsbergen  *).  In  deze  omstandigheden  ware  het  voor  Ghris- 
tiaan  IV  eene  dwaasheid  geweest  het  tractaat  van  1621  mt  te 
voeren  en  vereenigd  met  de  Ëngelschen,  die  nog  zoo  kort  gele- 
den zyne  onderdanen  vijandig  behandeld  hadden ,  de  ieder  jaar  in 
kracht  toenemende  Nederlandsche  wal visch vangers,  de  vrienden 
en  beschermers  der  Denen ,  aan  te  vallen.  Toen  echter  het  recht 
der  Denen  om  naast  de  Nederlanders  in  de  Mauritins-baai  te  vis- 
schen  eenmaal  goed  bevestigd  scheen ,  veranderden  de  betrekkin- 
gen der  beide  volken  weldra  geheel.  Christiaan  IV  meende  nn 
veilig  zyne  vroegere  houding  weder  te  kunnen  aannemen.  Eer- 
lang maakten  do  Denen  van  de  goedwilligheid  der  Nederlanders 
misbruik  en  bleek  het  aan  de  Staten-Generaal ,  dat  de  Deensche 
pretensie  wel  is  waar  gesluimerd  had,  maar  dat  zg  nog  volstrekt 
niet  dood  was. 

Den  27  Maart  1622  had  Chnstiaan  IV  aan  de  Deensche  com- 
pagnie voor  de  walvischvangst,  waarvan  Johann  Braem,  een 
voornaam  Duitsch  koopman  te  Kopenhagen  *),  het  hoofd  was, 
een   uitsluitend  *)  octrooi  verleend  »omme  op  de  Noortcaep  ofte 


ren    de   Staten    Generael   te    demeleren    off  ijemant,  off  wie  van  bedden  ftUeen 
ende  priuatiae  ter  dier  plaetsc  het  gesach  sonde  mogen  hebben  ,"  zeiden  de  Denem) 

*)  Brief  v.  Heley  aan  Deicrowe  dd.  12  Ang.  1617,  b\j :  Porchai ,  Pilgrimet. 
III  p.  732.  —  De  Nederlandsche  berichten  weten  echter  slechts  Tan  éen  schip. 
(Aitzema,  Saken  v.  Staet.  Il  p.  442.    632.) 

*)  Muller,  Mare  Clausnm.  p.  162. 

*)  Lindeman ,  Arktische  Fischerei  der  Deutschen  Seestüdte.  p.  9. 

*)  Ook  volgens  de  Engelsche  berichten  vischten  de  Denen  b^  de  Nederlanden. 
(Brieven  der  Eng.  walvischvaarders,  o.  a.  van  Catcher  aan  Heley  dd.  17  Jnni 
1620,  bij:  Pnrchas,  Pilgrimes    III  p.  735.) 

*)  Zie  over  latere  knoeierijen  van  Braem  ten  nadeele  der  Nederlanders :  Min. 
V.  Van  Craconw  aan  de  Stn.-Gen.  dd.  24  Mei  1639,  in:  L.  D.  1639. 

*)  Christiaan  IV  verklaarde  in  1625  aan  den  Nederlandschen  gezant   Vosber- 
ghen ,    »dat   hv   geen    paspoorten   op  Spitsbergen  hadde  gegeven  als  alleen 
ecuen  Braem,  ende  acn  nvemant  meer  geven  sonde.'*  (Miss.    t.  Vosberghen 
de  Stn.-6en.  dd.  4/14  Juni   1625.  in:  L.  D.  1625.) 


247 

in  de  hayenen  ofte  efjlanden  van  Travisont  ende  Soorog  *)  mits- 
gaders opt  Lant  van  Groenlant  te  mogen  de  walvischerge  doen." 
Dat  jaar  had  Braem  in  de  Mauritias-baai ,  waar  Denen  en  Neder- 
landers gewoon  waren  naast  elkander  te  visschen ,  de  walvischvangst 
in  vrede  geoefend  en  er  zgne  scharen  en  gereedschappen  voor 
het  volgende  jaar  achtergelaten.  Maar  de  visscherg  der  Denen 
Bchgnt  op  den  dnnr  onvoordeelig  geweest  te  z^n;  ten  minste 
Braem  trof  in  het  voorjaar  van  1623  eene  overeenkomst  met  Jean 
De  Heraneder  en  Michel  De  Lamlde ,  kooplieden  van  St.  Jean  de 
Lnz  en  Siboore  *)  in  Biscaaie,  waarbij  hij  hen  tegen  een  aan- 
deel in  hunne  vangst  in  zijne  compagnie  voor  de  walvischvangst 
opnam.  Volgens  dit  contract  kwamen  in  het  begin  van  Juni 
1623,  terwijl  de  Denen  zich  dit  jaar  niet  op  Spitsbergen  ver- 
toonden, twee  Biscaaische  schepen  op  naam  van  Braem  en  z^ne 
compagnie  bij  de  Nederlanders  aan,  openden  de  Deensche  schuren 
en  wilden  de  walvischvangst  beginnen.  De  Nederlandsche  com- 
mandeur Comelis  Ts  vroeg  hen  echter  dadel^k  om  hunne  pa- 
pieren te  zien.  Toen  z^  niets  anders  konden  toonen  dan  >een  slecht 
cartabelleken ,"  door  hunne  Baskische  reeders  in  het  Nederlandsch 
geschreven,  dat  alleen  het  verzoek  aan  den  commandeur  inhield 
den  brenger  goed  te  behandelen,  verbood  Ts  hem  het  visschen. 
Hg  beweerde,  dat  de  door  de  Biscaaiers  bezochte  baai  aan  de 
Nederlanders  en  de  Denen  gezamenlijk  behoorde ,  dat  geen  ander 
recht  had  daar  te  visschen  en  dat  hg  zich  dus  verplicht  ge- 
voelde zijne  vrienden  de  Denen  in  hunne  afwezigheid  tegen  roof 
en  overweldiging  te  verdedigen.  De  Basken  mochten  zich  daar- 
tegen op  hunne  overeenkomst  met  Braem  beroepen,  Ys  hield 
zich  als  geloofde  hg  van  het  goheele  verhaal  niets  en  bleef  er 
bg,  dat  hg  niet  verantwoord  was,  zoo  hg  de  Biscaaiers  »op 
soodanigen  Imperfecten  beschegt"  tot  de  visscherij  toeliet.  Dezen 
moesten  erkennen,  dat  zij  >niet  wel  en  waren  versorcht;*'  zg 
stelden  aan  Ts  voor,  dat  hg  hen  zou  laten  visschen  op  voor- 
waarde, dat  de  geheele  vangst  ten  bate  der  Noordsche  Compagnie 
zon  komen,  zoo  het  in  Nederland  bleek,  dat  hunne  reeders  geen 
recht  op  de  visscherij  hadden.  Ys  antwoordde,  dat  hg  hun  wel 
voor  dit  jaar  alleen  en  met  behoud  van  het  recht  der  Noordsche 
Compagnie  aan  eene  andere  plaats  op  Spitsbergen  in  vrede  wilde 
laten  visschen,  maar  de  visscherij  in  de  Mauritius-baai  bleef  hij 
hnn  weigeren.  De  twee  schepen  waagden  het  niet  elders  te  gaan : 
de  Engelschen ,  die  nog  dit  jaar  hunne  uitsluitende  pretensie  tegen 


>)  De  eiUnden  Tronuondt  en  Saröe  liggen  bij  Hammerfest. 

*)  Dexe  plmats  ligt  volgens  oade  NederUndsche  kaarten  aan  den  mond  der 
riTier,  waaraan  St.  Jean  de  Lnz  ligt,  juist  tegenover  deze  stad ;  op  nieuwe  kaarten 
vind  ik  den  naam  niet. 


248 

do  Nederlanders  hadden  trachten  te  handhaven ,  toonden  genoeg- 
zaam, dat  zij  ook  anderen  vreemden  niet  genegen  waren.  Na 
eenig  vertoef  waren  de  Basken  das  genoodzaakt  zich  naar  de 
Noordkaap  te  begeven  '). 

Daarmede  was  eene  quaestie  ontstaan ,  die  gedurende  tien  volle 
jaren  de  Staten  voortdurend  tot  last  zou  zgn ,  en  waarover  nog 
bgna  twintig  jaar  na  het  plegen  van  het  feit  nu  en  dan  geklaagd 
worden  zou.  Wat  was  de  reden ,  dat  over  zulk  eene  kleinigheid 
zoolang  onderhandeld  werd?  Het  komt  mg  voor,  dat  er  in  dese 
zaak  meer  gezocht  moet  worden,  dan  er  bg  oppervlakkige  be- 
schouwing in  ligt.  Ik  zal  trachten  mgne  uit  enkele  verspreide 
aanwijzingen  opgemaakte  meening  duidelijk  te  maken. 

De  koning  van  Denemarken ,  wiens  pretensie  op  de  souvereini- 
teit  over  Spitsbergen  wel  nergens  erkend ,  maar  daarom  niet  op- 
gegeven was ,  had  de  handelwijze  van  Braem  niet  ongaarne  gezien. 
Het  was  met  zijne  toestemming,   dat  de  Basken  in  de  Deensche 
compagnie  waren  opgenomen.     De  walvischvangst  zgner  onderda- 
nen was  van  weinig  belang.  Sinds  1617  was  het  getal  der  Deensche 
schepen ,  die  op  Spitsbergen  kwamen ,  bijna  niet  toegenomen :  het 
octrooi    van    Braems  compagnie,   die  de  eenige  reederjj  ter  wal- 
vischvangst   was   en  blijven  moest,    verleende  hem  slechts  verlof 
om  met  drie  schepen  daarop  uit  te  gaan.    En  nu  bleek  het  boven- 
dien, dat   Braem   zelf   de    winsten,    die   de   visscherij    hem  be- 
loofd had,  na  eene  proefneming  geringschatte.    Wat  wonder  was 
het  dan,  dat  Christiaan  IV  het  voordeeliger  oordeelde,  dat  zgne 
reeds  in  1616   op   den   voorgrond  gestelde  rechten  door  vreemde 
natiön  erkend    werden,  dan  dat  do  walvischvangst  zijner  onder- 
danen een  kwijnend  bestaan  voortsleepte  en  aan  éene  compagnie 
karige    winst   verschafte?    In  het  door  Braem  beraamde  contract 
meende  de  koning  nu  een  uitnemend  middel  te  hebben  om  dit  groo- 
tere voordeel  te  verkrijgen.     De  Baskische  reeders  zouden  visschen 
op  naam  van  Braem  en  op  gezag  van  Deensche  paspoorten;  een 
gedeelte  van  den  opbrengst  der  vangst  zou  schgnbaar  als  aandeel 
in  de  winst ,  eigenlijk  als  koopprijs ,   misschien  als  belasting  aan 
de   Deensche   compagnie   worden  uitgekeerd.     Het  plan  was  niet 
slecht  bedacht  en  had  kans  van  slagen.     Op  eene  weigering  yan 
toelating  door  de  Nederlanders  was  echter  volstrekt  niet  gerekend ; 
dit  blijkt  genoegzaam  uit  de  onvoldoende  bewijsstukken ,  die  men 


*)  Hüt  verhaal  dezer  gebeurtenis  is  hoofdzakelgk  ontleend  aan  het  Tonnii  Tan 
het  Hof  van  Holland  dd.  29  Jani  1629.  (R.-A.)  Enkele  kleine  trekken  zgn  er 
uit  hier  en  daar  verspreide  berichten  bijgevoegd.  —  Zie  o.  a.  Wasaenaer,  Hist. 
verh.  V  fol.  157  en  de  brieven  van  Fanne ,  Catcher  en  Goodlard,bg:  Purchas , 
Pilgrimes.  III  p.  736—38.  (Catcher  wantrouwde  de  Biscaaien  en  schreef:  .1 
know  the  Captaiues  will  what  he  would  hauc  donc  in  it.  I  hold  ii  not  fit 
that  thejr  shonld  harbour  there,"  d.  i.  in  Greenharbonr.) 


249 

den  Baskim  naar  Spitsbergen  medegaf.  Toch  was  de  liandelwgze 
der  Noordsche  Compagnie  zeer  redelgk.  Sinds  jaren  in  het  bezit 
yan  de  Mauritins-baai ,  die  daarnaar  zelfs  den  naam  van  HoUand- 
Bche  baai  gekregen  bad,  eerlang  door  de  Engelschen  niet  meer 
in  dat  bezit  gehinderd ,  was  het  reeds  veel ,  dat  zg  in  die  beperkte 
roimte  nog  de  Denen  mede  tot  de  walvischvangst  had  toegelaten. 
Naar  het  schgnt  was  die  toelating  dan  ook  alleen  geschied  als 
>een  Accommodatie  njt  Nabujrlycke  Vrontschap**  en  onder  eene 
beperking,  wat  het  aantal  schepen  betrof  *).  Het  was  nn  ein- 
delijk wat  veel  gevergd ,  dat  zij  tot  de  walvischvangst ,  die  toen- 
maals nit  baren  aard  niet  in  de  volle  zee  kon  geoefend  worden, 
nog  andere  natiën  zon  toelaten,  terwijl  het  geheele  overige  ge- 
deelte van  het  eiland  toch  voor  de  weinige  schepen  der  Engelschen 
niet  noodig  was.  Ook  al  bleek  het ,  dat  de  indringers  op  naam  en 
gezag  van  de  met  de  Nederlanders  bevriende  Denen  kwamen ,  dan 
nog  was  het  niet  twgfolachtig ,  dat  Braem  misbruik  maakte  van 
de  goedheid  der  Noordsche  Compagnie  *) ,  —  een  misbruik,  waar- 
tegen deze  recht  had  te  waken.  Uit  een  zuiver  juridiek  oogpunt 
beschouwd  komt  het  mg  zelfs  voor ,  dat  de  Noordsche  Compagnie 
recht  had  tot  wat  zij  deed.  Terwijl  in  haren  strijd  met  Engeland 
de  vrgheid  der  zee  haar  hoofdargument  geweest  was ,  —  al  werd 
de  ontdekking  van  Spitsbergen  te  dikwijls  vermeld  om  aan  de 
Trgzinnigheid  der  compagnie  in  veranderde  omstandigheden  te 
gelooven,  —  werd  in  de  Deensche  onaangenaamheden  de  quaestie 
der  vrge  zee  door  geen  van  beide  partijen  aangeroerd.  Beiden 
kenden  zich  op  even  onhoudbare  gronden  ')  de  souvereiniteit 
over  geheel  Spitsbergen  toe ,  maar  beiden  namen  ook  zonder  gron- 
den voor  hunne  bewering  op  te  geven ,  eenstemmig  hun  gemeen- 
zchappelgk,  alle  andere  natiën  uitsluitend  bezit  van  de  Mauritius- 
baai  aan.  En  die  bewering  schgnt  mij  volkomen  juist.  Al 
hadden  de  Nederlanders  ook  de  Denen  alleen  uit  vriendschap  en 
>provisioneer'  verlof  gegeven  om  nevens  hen  te  visschen;  zulk 
een  verlof,  verleend  in  eenen  tgd  toen  niemand  hun  uitsluitend 
recht  op  de  Mauritins-baai    erkende,   ja   toen  zg  zelven  daarop 

>)  Memorie  der  N.  C.  van  1681,  bij:  Aitsema.    Saken   ▼.  Staet.  I  p.  1150. 

*)  Een  «Toornaem  heer  in  Denemarcken"  zou  dan  ook  Yolgeni  de  N.  C.  in 
1682  gezegd  hebben:  «Laett  de  Hollanders  heit  kindeken  Jetnm  gaen  aoecken, 
wan  tg  heit  geuonden  hebben ,  soo  willen  wij  het  oock  gaen  aenbeden."  (Reter. 
der  N.  C.  e.  VroUcq  dd.  8  Mei  1683,  in:  Stn.  N.  C.  v.  d.  HrL  gedepnt. R.-A.) 
Het  kan  niet  ontkend  worden ,  dat  deze  beschoawing  jnist  was ,  maar  of  de 
Nederlanders  recht  tot  klagen  hadden,  terw^l  op  hnnne  verhouding  met  En- 
geland het  gezegde  van  den  Deen  nog  veel  beter  paste,  schgnt  minst  genomen 
twijfelachtig. 

')  Zie  over  het  sustenu  der  Nederlanders,  berustende  op  de  ontdekking  van 
Spitsbergen  :  hiervoor  p.  221,  —  over  de  Deensche  beweringen  betreffende  Groen- 
luid:  hienröor  p.  286. 


250 

misschien  nog  geen  aanspraak  maakten ,  kon  niet  herroepen  wor- 
den ,  toen  de  Denen  door  jarenlange  visscher^ ,  door  inbezitneming 
en  omheining  van  den  grond,  door  vestiging  eindelyk  nevens  de 
Nederlanders  op  de  aan  niemand  toebehoorende  plaats  een  even 
goed  recht  hadden  verkregen  als  dezeil ,  die  alleen  de  oudheid  van 
het  hunne  boven  de  Denen  voorhadden.  De  meening ,  dat  de  Mauri- 
tius-baai  uitsluitend  aan  de  Nederlanders  en  Denen  behoorde ,  werd 
destgds  algemeen  gedeeld,  zooals  blijkt  uit  het  feit,  dat  noch  de 
Denen  noch  deBasken  zelven  gedurende  verscheidene  jaren  er  ooit  in 
ernst  aan  schijnen  gedacht  te  hebben,  dat  deze  laatsten  daar  krachtens 
een  eigen  recht  zouden  mogen  visschen.  De  handelwijze  der  Noord- 
sche  Compagnie  tegen  de  Basken  was  dan  ook  volgens  de  Denen 
zelven  alleen  in  stryd  met  de  beweerde  souvereiniteit  van  Chris- 
tiaan  IV  over  Spitsbergen;  werd  die  niet  erkend,  dan  hadden 
de  Nederlanders  het  recht  allen  behalve  de  Denen  uit  de  Man- 
ritius-baai  te  weren.  Ook  Christiaan  IV  beschouwde  de  zaak  zoo. 
Hij  beweerde,  dat  het  verdrijven  dor  Basken  een  inbreuk  op 
zijne  kroonrechten  was ,  dat  hem  de  souvereiniteit  over  Spitsber- 
gen  toekwam  en  dat  dit  recht  door  de  Noordsche  Compagnie  ge- 
schonden was. 

Deze  aanmatigende  houding,  die  de  Deensche  koning  gedurende  doi 
geheelen  loop  der  zaak  bleef  aannemen ,  had  meer  dan  een  reden.  Hg 
had  de  handelwijze  van  Braem  goedgekeurd  en  moest  dus  nu  zijnen  on- 
derdaan beschermen.  Maar  bovendien ,  wilde  hij  door  de  Basken  zgne 
souvereiniteit  erkend  zien ,  dan  was  het  zaak ,  die  ook  tegenover  de 
Nederlanders  te  handhaven,  en  te  toonen,  dat  dezen,  die  niet  schroom- 
den zich  op  hunne  ontdekking  van  Spitsbergen  te  beroepen,  niet  straf- 
feloos de  maatregelen  door  den  koning  van  Denemarken  genomen 
konden  verijdelen.  Juist  naar  het  tegenovergestelde  doel  streefden 
de  Staten-Generaal.  Zij  wilden  alles  vermijden ,  wat  aan  de  zaak 
het  karakter  van  eene  politieke  quaestie  kon  geven;  dreigde  een 
enkele  maal  dit  gevaar  van  nabij ,  dan  drongen  zij  bij  de  Noord- 
sche Compagnie  steeds  ernstig  op  eene  minnelijke  schikking  aan. 
Deze  eindelijk  volgde  als  derde  betrokkene  partij  nagenoeg  de- 
zelfde gedragslijn  als  de  Nederlandsche  regeering,  maar  zg  trad 
minder  omzichtig  op.  In  het  bewustzijn  van  hare  macht  en  van 
haar  recht  was  zij  steeds  onverzettelijk  in  haren  wensch  om  de 
zaak  door  den  gewonen  rechter  afgedaan  te  zien.  Ook  al  dreig- 
den politieke  verwikkelingen  haar ,  zij  bleef  volhouden  en  weigerde 
hardnekkig  iedere  schikking.  Gaan  wij  nu  zoo  kort  mogelgk  den 
loop  der  zaak  na. 

De  Baskische  reeders  wendden  zich  natuurlgk  tot  Johann  Braem, 
die  hun  zijn  recht  had  overgedaan ,  en  deze  klaagde  dadelgk  aan 
den  koning  van  Denemarken ,  dat  de  Nederlanders  zijne  paspoor- 
ten  niet  hadden  geëerbiedigd  en  zgnen  onderdanen  het  visschen 


251 

op  Spitsbergen  hadden  willen  verhinderen.  Braem  begrootte  zgne 
Bohade  op  /  135.000  en  verzocht  daarvan  vergoeding. 

Niet  lang  daorde  hot,  of  de  Staten-(jeneraal  kregen  kennis  van 
het  gebenrde.  Reeds  den  2  November  1623  ontvingen  zg  nit  El- 
seneur  bericht  van  *s  konings  woede  ^),  een  bericht  weldra  (15 
December)  door  eenen  brief  van  Z.  M.  zelven  gevolgd  *).  Van 
alle  kanten  kwamen  de  klachten  in;  de  eene  mededeeling  over 
het  misnoegen  van  den  koning  volgde  de  andere  >) ,  men  dreigde 
zelfs  met  represaille-maatregelen  in  den  Sond  *).  Van  Deensche 
zgde  werd  erkend ,  dat  Braem  met  goedvinden  van  den  koning 
de  Baskische  reeders  in  zijne  compagnie  had  opgenomen,  maar 
tevens  bepaald  ontkend,  dat  de  schepen  op  Spitsbergen  geen  pas 
van  Denemarken  hadden  medegebracht.  Men  stelde  het  tevens 
zoo  voor,  alsof  de  Nederlandsche  commandeur  ia  voor  den  ko- 
ning van  Denemarken  beleedigende  bewoordingen  de  Denen  niet 
tot  de  walvischvangst  had  willen  toelaten;  terwgl  h^  verklaard 
zon  hebben ,  dat  slechts  zg ,  die  van  de  Noordsche  Compagnie  ver- 
lof hadden  bekomen ,  recht  hadden  op  Spitsbergen  hun  bedrgf 
te  oefenen.  De  voorslag,  door  de  Staten-6enei*aal  dadelgk  ge- 
daan, om  te  zorgen  voor  eene  billgke  behandeling  van  Braem, 
wanneer  h^*  zich  aan  de  Nederlandsche  rechters  wilde  onderwer- 
pen ,  werd  dan  ook  dadelijk  door  Christiaan  IV  van  de  hand  ge- 
wezen. Z.  M.  meende ,  dat  dit  eene  quaestie  was ,  >  darahn  seine 
KOnigl.  hoheit  (over  Spitsbergen)  mit  Interessirt ,"  die  hg  vol- 
strekt niet  wilde  opgeven.  Van  een  gewoon  proces  kon  dus  zoo- 
wel om  deze  reden,  als  omdat  hy  » wegen  allerhande  weitleuffig- 
keiten*'  een  ongunsügen  afloop  vreesde,  geen  sprake  zgn.  De 
koning  stelde  integendeel  den  eisch ,  dat  do  zaak  door  commissa- 
rissen nit  de  Staten-(jeneraal  >summarie  absque  strepitu  judicii" 
zon  worden  afgedaan.  Voor  het  vervolg  wenschte  Z.  M. ,  dat  de 
Noordsche  Compagnie  niet  meer  dan  twee  of  drie  schepen  naar 
Spitsbergen  zon  zenden;  hg  van  zgne  zgde  beloofde,  dat  de  De- 
nen er  ook  slechts  drie  of  vier  zouden  uitrusten,  >damit  nicht 
etwa  durch  menge  der  Schiffe  der  fang  gehindert  vnnd  beide 
theile  darttber  verkürzet  werden  *)." 

De  Staten-(jeneraal  namen  de  zaak  dadelgk  gverig  ter  hand. 
Zg  zonden  een  nauwkeurig  verhaal  van  het  gebeurde  naar  Dene- 
marken  en   boden   hunne  hulp  aan  om  het  geschil  ten  einde  te 


*)  R.  S.-6.  8  Nov.  1628. 

*)  R.  S.-6.  15  Dec.  1623. 

•)  R.  S.^.  20  Jan.,  10  Apr.,  80  Mei  1624. 

•)  Min.  ▼.  Christ.  IV  aan  de  Stn.-6en.  dd.  28  Joli  1624 ,  in :  L.  D.  1634.— 
B.  a-6.  20  Jan.  1624. 

•)  Mias.  van  Christ.  IV  aan  de  Stn.-6en.  dd.  28  Juli  1624.  —  R.  S.-6.  24 
Oet.  1624. 


252 

T)rengen  ^),  Maar  tevens  beraAdslaagde  men ,  om  de  Noordsche  Com- 
pagnie »ten  regarde  van  de  Denen  off  andere  Natiën"  door  een 
konvooi  van  drie  oorlogschepen  te  beschermen  *).  In  afwachting 
van  eene  beslissing  van  den  koning  werd  er  verder  eene  com- 
missie uit  de  Staten-Generaal  benoemd,  die  echter  natuurlek  na 
maandenlange  conferentiën  met  de  bewindhebbers  der  Noordsche 
Compagnie  de  zaak  niet  verder  bracht,  en  zoo  bleven  de  zaken 
slepen.  Eindelijk  verscheen  1  Juni  1624  Dr.  Comelis  Vinck, 
agent  van  Denemarken,  in  de  vergadering  der  Staten-Greneraal 
en  verklaarde  last  te  hebben  om  over  de  zaak  te  onderhandelen. 
Na  eindelooze  conferentiën  met  de  Staten-Generaal,  die  meer 
woorden  dan  daden  gaven ,  en  met  de  bewindhebbers ,  die  hard- 
nekkig op  hun  stuk  bleven  staan  •),  gelukte  het  dezen  eindelgk 
eene  schikking  te  treffen.  De  Denen  hadden  iets  toegegeven  en 
de  zaak  werd  ter  beslissing  in  handen  van  het  Hof  van  Holland 
gesteld.  (1  Maart  1625.)  •) 

Men  meende  een  middel  gevonden  te  hebben ,  om  de  rechtszaak 
met  verwijdering  der  politieke  quaestie  door  de  gewone  rechters  te 
doen  behandelen.  Van  weerszijden  kwam  men  overeen ,  het  geschü 
over  de  souvereiniteit  van  Spitsbergen  te  laten  rusten  en  de  zaak  te 
behandelen  als  hadden  beide  partijen  door  hunne  jarenlange  vis* 
scherij  in  de  Mauritius-baai  gelijke  rechten  op  het  bezit  dier 
zeeboezem  verkregen.  Op  dien  grond  klaagden  nu  de  Denen  over 
het  niet  toelaten  hunner  schepen.  Van  Nederlandsche  zijde  werd 
toen  echter  dadelijk  geantwoord ,  dat  de  vreemde  schepen ,  die  in 
den  zomer  van  1623  op  Spitsbergen  verschenen  waren,  van  geen 
enkel  geldig  bewijs  voorzien  waren,  dat  zij  uit  naam  van 
Denemarken  kwamen,  en  dat  dus  de  Nederlandsche  commandeur 
het  recht  van  Denemarken  in  geen  geval  moedwillig  aangetast 
had.  De  Denen  ontkenden  dit  en  beweerden ,  dat  de  koning  aan 
Johann  Braem  een  octrooi  en  paspoort  gegeven  had  om  aan  Spits- 
bergen te  visschen.  Terwijl  de  Noordsche  Compagnie  dit  feit 
niet  tegensprak ,  beschuldigde  zij  echter  Braem ,  dat  hg  dien  pas 
aan  eenige  Baskische  reeders  verkocht  had.  De  uitspraak  over 
beide  quaestiën  was  beslissend  voor  Bracms  eisch  tot  schadever- 
goeding.    Was   de   eerste   bewering    der   Noordsche    Compagnie 


«)  R,  S.-G,  11,  25  Nov.  1623,  20,  25  Jan.  1624. 

*)  Daartoe  kwam  het  echter,  niettegenstaande  den  aandrang  van  Z.Exc,  niet. 
(R.  S.-G.  14.  16  Mrt.,  28  Apr.  1624.) 

•)  R,  S.-G.  10  Apr..  1.  28,  29  Juni,  24.  25  Oct.  1624.  -  Aitiema,  Sakeii 
V.  Staet.  I  p.  355. 

•)  R.  S.-G.  25  Oct.,  29  Nov.,  7,  21,  28  Dcc.  1624,  18  Jan.,  8,17  Febr.. 
1  Mrt.  1625.  —  Reeda  b\j  deze  resolutie  werd  bepaald,  hoe  io  geral  ?an  appèl 
te  handelen. 


258 

waar,  dan  had  de  eischer  door  zgne  nalatigheid  zgn  recht  ver- 
beurd en  hadden  de  Nederlanders  gehandeld  zonder  het  gewicht 
hunner  daad  te  kunnen  beseffen;  werd  de  tweede  beschuldiging 
juist  bevonden ,  dan  had  Braem  eene  met  het  sustenu  van  gel^ke 
uitsluitende  rechten  voor  Nederland  en  Denemarken  strijdige  han- 
deling gepleegd  en  was  dus  tegenover  beide  natiën  schuldig. 

Ik  bon  na  eene  aandachtige  studie  der  nog  voorhanden  gege- 
vens tot  de  overtuiging  gekomen ,  voor  zoover  het  mogel^'k  is 
eene  overtuiging  over  deze  zaak  uit  te  spreken ,  dat  de  Noordsche 
Compagnie  in  beide  beweringen  gelijk  had.  De  Basken  schenen 
werkelijk ,  hoe  zonderling  het  schijne ,  het  octrooi ,  dat  aan  Braem 
volmacht  verleende  om  bij  Spitsbergen  te  visschen ,  en  een  bewgs, 
dat  deze  hun  zijn  recht  overgedragen  had,  niet  bg  zich  gehad 
te  hebben  *).  Wat  den  verkoop  van  het  octrooi  door  Braem 
betreft, 'het  is  moeielijk  zonder  het  contract  zelf  gezien  te  hebben 
een  oordeel  te  vellen.  Het  komt  mij  echter  voor,  dat  de  com- 
pagnie in  het  wezen  der  zaak  het  recht  aan  hare  zgde  had.  Bg 
herhaling  verklaarden  de  Denen  wel ,  dat  de  bewering  der  Neder- 
landers onwaar  was  en  dat  Braem  den  Basken  slechts  een  aandeel 
in  zijne  compagnie  had  gegeven ,  maar  deze  verklaring  schgnt 
meer  naar  de  letter  dan  naar  den  geest  juist  geweest  te  zijn. 
Braem  had  met  de  Basken  een  coutiact  van  compagnieschap 
gesloten,  waarbij  hij  voor  zich  een  aandeel  in  de  vangst  be- 
dong en  zich  daarentegen  verbond  de  Basken  vrij  te  laten 
visschen.  Reeds  de  eerste  uitrusting  bewees  echter,  wat  dit 
contract  bedoelde.  Terwijl  het  Deensche  octrooi  aan  Braem  verlof 
gaf  om  drie  schepen  naar  Spitsbergen  te  zenden ,  kwamen  daar 
de  Basken  toen  met  twee  schepen ;  terwijl  het  derde ,  te  Kopenhagen 
(of  volgens  de  Nederlanders  te  Hoorn)  bevracht  met  » coolen  tot  het 
branden  van  den  traen  noodich'*,  de  beide  andere  op  hunne  terug- 
reis aan  de  Noordkaap  zou  opwachten.  Feitelijk  trokken  de  Basken 
dus  het  voordeel  van  het  octrooi,  terwijl  Braem  hun  zgnen  naam 
en  zgne  hulp  voor  geld  leende.  Het  contract  tusschen  beide  ge- 
sloten was  dan  ook  van  dien  aard ,  dat  Christiaan  IV ,  die  zgnen 
onderdaan  steeds  tegen  de  beschuldiging  van  verkoop  verdedigd 
had,  na  de  toezending  van  een  afschrift  van  het  stuk  uit  Den 
Haag   niet   meer    van    de   zaak   repte  >).    —  Wanneer  men  dus 


*)  Zie   over   deze    zaak    o.    a. :    Sent.    v.    h.   Hof   v.    Holland    dd.   29  Jnni 

1629.  —  Miss.  V.  Chriat.  IV  dd.  28  Juli  1624,  27  Mrt.  16.S0 ,  in:  L.  D.  1624 , 
1680.  —  Memorie  der  N.  C.  v.  1631  ,  bij:  Aitzema,  Sakea  v.  Staet.  I  p.  1149. 

*)   Zie  de  beweringen  van  beide  partijen  hierover  in  het  vonnis  van  het  Hof 
T.  Holland  dd.  29  Juni  1629.  —  Vgl.  ook  den  brief  v.  Christ.  IV  dd.  27  Mrt. 

1630 ,  en  de  brieven  v.  Vosberghen  en  v.  de  Stn.-Gen.  dd.   4/14    Jnni  1626  , 
2  Jan.  1626,  in:  L.  D.    1625—80. 


246 

tosschen    Denemarken   en   Nederland,   dat  slechts  een  der  beide 
voor  Deensche  rekening  met  traan  en  baarden  bevrachte  schepen 
naar   Kopenhagen   vertrok,   terwgl  het  andere  naar  Amsterdam 
gezonden  werd  *),  een  geregeld  verkeer  bestond  er  toen  nog  zoo 
weinig,    dat  Jakob    I    in  het  voorjaar  van  1619  aan  de  Neder- 
landsche  gezanten  verklaren  kon ,  dat  de  Denen  evenals  alle  andere 
natiën  behalve  de  Nederlanders  van  de  walvischvangst  op  Spits- 
bergen  hadden    » gedesisteert  ^).**    Eerst  met  1619  begonnen  de 
Deensche  walvischvaarders  het  eiland  jaarlgks  te  bezoeken,  in 
1620  werd  er  te  Kopenhagen  eene  compagnie  voor  de  walvisch- 
vangst  opgericht  ')   en  tot    1622    toe   verschenen   hare  schepen   . 
geregeld  met   de   Nederlandsche  aan  den  noordelgken  hoek  van 
Spitsbergen  *).     In   deze  omstandigheden  ware  het  voor   Chris- 
üaan  IV  eene  dwaasheid  geweest  het  tractaat  van  1621  uit   te 
voeren   en  vereenigd  met  de  Engelschen,  die  nog  zoo  kort  gele- 
den zgne  onderdanen  vijandig  behandeld  hadden ,  de  ieder  jaar  in 
kracht  toenemende  Nederlandsche   walvischvangers,  de  vrienden 
en  beschermers  der  Denen ,  aan  te  vallen.  Toen  echter  het  recht 
der  Denen  om  naast  de  Nederlanders  in  de  Mauritios-baai  te  vis- 
schen  eenmaal  goed  bevestigd  scheen ,  veranderden  de  betrekkin- 
gen der  beide  volken  weldra  geheel.    Christiaan  lY  meende  na 
veilig  zgne  vroegere  houding  weder  te  kunnen  aannemen.    Eer- 
lang maakten  do  Denen  van  de  goedwilligheid  der  Nederlanders 
misbruik  en  bleek  het  aan  de  Staten-Generaal ,  dat  de  Deensche 
pretensie  wel  is  waar  gesluimerd  had ,  maar  dat  z|j  nog  volstrekt 
niet  dood  was. 

Den  27  Maart  1622  had  Chnstiaan  IV  aan  de  Deensche  com- 
pagnie voor  de  walvischvangst,  waarvan  Johann  Braem,  een 
voornaam  Duitsch  koopman  te  Kopenhagen  *),  het  hoofd  was, 
een   uitsluitend  *)  octrooi  verleend  »omme  op  de  Noortcaep  ofte 


ren    de   Staten    Generael   te    demelerea    off  ^jemant,  off  wie  van  bedden  alleen 
ende  priuatiue  ter  dier  plaetsc  het  gesach  sonde  mogen  hebben  /'  zeiden  de  Oenen.) 

*)  Brief  t.  Heley  aan  Deicrowe  dd.  12  Aug.  1617,  bij:  Purchat ,  Pilgrimet. 
III  p.  782.  —  De  Nederlandsche  berichten  weten  echter  slechts  van  éen  schip. 
(Aitzema,  Saken  v.  Staet.  II  p.  442,    682.) 

*)  Muller,  Mare  Clausum.  p.  162. 

*)  Lindeman ,  Arktische  Fischerei  der  Deutschen  Seestadte.  p.  9. 

*)  Ook  volgens  de  Engelschc  berichten  vischten  de  Denen  bg  de  NederUnden. 
(Brieven  der  Eng.  walvischvaarders,  o.  a.  van  Catcher  aan  Heley  dd.  17  Joni 
1620,  by:  Purchas,  Pilgrimes    IlI  p.  786.) 

*)  Zie  over  latere  knoeierijen  van  Braem  ten  nadeele  der  Nederlanders :  MIaa. 
V.  Van  Cracouw  aan  de  Stn.-Gen.  dd.  24  Mei  1639,  in:  L.  D.  1689. 

*)  Christiaan  IV  verklsarde  in  1625  aan  den  Ncderlandschen  gezant  Voaber- 
ghen  ,  «dat  hy  geen  paspoorten  op  Spitsbergen  hadde  gegeven  als  alleen  nen 
eeuen  Braem,  ende  acn  nyemant  meer  geven  sonde."  (Miss.  v.  Vosberghen 
de  Stn.-Gen.  dd.  4/14  Jn'ni  1625,  in:  L.  D.  1625.) 


247 

in  de  havenen  ofte  eglanden  van  Travisont  ende  Sooro^' ')  mits- 
gaders opt  Lant  van  Groenlant  te  mogen  de  walvischer^e  doen." 
Dat  jaar  had  Braem  in  de  Manritius-baai ,  waar  Denen  en  Neder- 
landers gewoon  waren  naast  elkander  te  visschen ,  de  walvischvangst 
in   vrede   geoefend   en   er  zijne  schuren  en  gereedschappen  voor 
het   volgende   jaar  achtergelaten.    Maar  de  visscherg  der  Denen 
schgnt    op   den   dnur   onvoordeelig  geweest  te  zijn;  ten  minste 
Braem  trof  in  het  voorjaar  van  1623  eene  overeenkomst  met  Jean 
De  Heraneder  en  Michel  De  Landde ,  kooplieden  van  St.  Jean  de 
Lnz   en   Sibonre  ^)   in  Biscaaie,  waarbij  hij  hen  tegen  een  aan- 
deel in  hunne  vangst  in  zijne  compagnie  voor  de  walvischvang^st 
opnam.     Volgens   dit   contract   kwamen  in  het  begin  van  Juni 
1623,   terw^l   de   Denen   zich  dit  jaar  niet  op  Spitsbergen  ver- 
toonden, twee  Biscaaische  schepen  op  naam  van  Braem  en  z^ne 
compagnie  bg  de  Nederlanders  aan,  openden  de  Deensche  schuren 
en  wilden  de  walvischvangst  beginnen.     De  Nederlandsche  com- 
mandeur  Cornelis   Ts   vroeg  hen  echter  dadel^k  om   hxmne  pa- 
pieren te  zien.   Toen  zij  niets  anders  konden  toonen  dan  >een  slecht 
cartabelleken  /*  door  hunne  Baskische  reeders  in  hot  Nederlandsch 
geschreven,   dat  alleen  het  verzoek  aan  den  commandeur  inhield 
den  brenger  goed  te  behandelen,    verbood   Ys  hem  het  visschen. 
Hg   beweerde,  dat   de   door   de  Biscaaiers  bezochte  baai  aan  de 
Nederlanders  en  de  Denen  gezamenlijk  behoorde ,  dat  geen  ander 
recht    had    daar    te    visschen   en  dat  hij  zich  dus  verplicht  ge- 
voelde zijne  vrienden  de  Denen  in  hunne  afwezigheid  tegen  roof 
en  overweldiging  te  verdedigen.     De  Basken  mochten   zich  daar- 
tegen   op    hunne   overeenkomst    met  Braem  beroepen,    Ys  hield 
zich   als   geloofde    hij   van  het  gcheele  verhaal  niets  en  bleef  er 
bg,    dat    h^*   niet   verantwoord   was,   zoo  hij  de  Biscaaiers  >op 
soodanigen  Imperfecten  besche^jt"  tot  de  visscherg  toeliet.  Dezen 
moesten   erkennen,    dat    zij    »niet  wel  en  waren  versorcht;"  zg 
stelden   aan  Ys   voor,   dat  hg  hen  zou  laten  visschen  op  voor- 
waarde ,  dat  de  geheele  vangst  ten  bate  der  Noordsche  Compagnie 
zon  komen ,  zoo  het  in  Nederland  bleek ,  dat  hunne  reeders  geen 
recht  op  de  visscherij  hadden.     Ys  antwoordde,  dat  hij  hun  wel 
voor  dit  jaar  alleen  en  met  behoud  van  het  recht  der  Noordsche 
Compagnie  aan  eene  andere  plaats  op  Spitsbergen  in  vrede  wilde 
laten   visschen,  maar  de  visscherg  in  de  Mauritius-baai  bleef  hg 
hnn  weigeren.    De  twee  schepen  waagden  het  niet  elders  te  gaan : 
de  Engelschen ,  die  nog  dit  jaar  hunne  uitsluitende  pretensie  tegen 


*)  De  eiknden  Tromsondt  en  Snröe  liggen  bij  Hammerfeat. 

*)  Dexe  plaats  ligt  volgens  oade  Nederlandsche  kaarten  aan  den  mond  der 
riyier,  waaraan  St.  Jean  de  Luz  ligt,  jnist  tegenover  deze  stad ;  op  nieuwe  kaarten 
vind  ik  den  naam  niet. 


248 

do  Nederlanders  hadden  trachten  te  handhaven ,  toonden  genoeg- 
zaam, dat  zg  ook  anderen  yreemden  niet  genegen  waren.  Na 
eenig  vertoef  waren  de  Basken  das  genoodzaakt  zich  naar  de 
Noordkaap  te  begeven  >). 

Daarmede  was  eene  quaestie  ontstaan ,  die  gednrende  tien  volle 
jaren  de  Staten  voortdurend  tot  last  zou  zgn ,  en  waarover  nog 
bgna  twintig  jaar  na  het  plegen  van  het  feit  nu  en  dan  geklaagd 
worden  zou.  Wat  was  de  reden ,  dat  over  zulk  eene  kleinigheid 
zoolang  onderhandeld  werd?  Het  komt  mij  voor,  dat  er  in  deze 
zaak  meer  gezocht  moet  worden,  dan  er  bg  oppervlakkige  be- 
schouwing in  ligt.  Ik  zal  trachten  mgne  uit  enkele  verspreide 
aanwijzingen  opgemaakte  meening  duidelijk  te  maken. 

De  koning  van  Denemarken ,  wiens  pretensie  op  de  souvereini- 
teit  over  Spitsbergen  wel  nergens  erkend ,  maar  daarom  niet  op- 
gegeven was ,  had  de  handelwgze  van  Braem  niet  ongaarne  gezien. 
Het  was  met  zijne  toestemming,  dat  de  Basken  in  de  Deenadie 
compagnie  waren  opgenomen.  De  walvischvangst  zgner  onderda- 
nen was  van  weinig  belang.  Sinds  1617  was  het  getal  der  Deensche 
schepen ,  die  op  Spitsbergen  kwamen ,  bijna  niet  toegenomen :  het 
octrooi  van  Braems  compagnie,  die  de  eenige  reeder^  ter  wal- 
vischvangst was  en  blijven  moest,  verleende  hem  slechts  verlof 
om  met  drie  schepen  daarop  uit  te  gaan.  En  nu  bleek  het  boven- 
dien, dat  Braem  zelf  de  winsten,  die  de  visscherij  hem  be- 
loofd had,  na  eene  proefneming  geringschatte.  Wat  wonder  was 
het  dan,  dat  Christiaan  IV  het  voordeeliger  oordeelde,  dat  zgne 
reeds  in  1616  op  den  voorgrond  gestelde  rechten  door  vreemde 
natiön  erkend  werden,  dan  dat  do  walvischvangst  zgner  onder- 
danen een  kwijnend  bestaan  voortsleepte  en  aan  éene  compagnie 
karige  winst  verschafte?  In  het  door  Braem  beraamde  contract 
meende  de  koning  nu  een  uitnemend  middel  te  hebben  om  dit  groo- 
tere voordeel  te  verkrijgen.  De  Baskische  reeders  zouden  visschen 
op  naam  van  Braem  en  op  gezag  van  Deensche  paspoorten;  een 
gedeelte  van  den  opbrengst  der  vangst  zou  schijnbaar  als  aandeel 
in  de  winst ,  eigenlijk  als  koopprijs ,  misschien  als  belasting  aan 
de  Deensche  compagnie  worden  uitgekeerd.  Het  plan  was  niet 
slecht  bedacht  en  had  kans  van  slagen.  Op  eene  weigering  van 
toelating  door  de  Nederlanders  was  echter  volstrekt  niet  gerekend ; 
dit  blijkt  genoegzaam  uit  de  onvoldoende  bewgsstukken ,  die  men 


*)  Het  verhaal  dezer  gebeurtenis  is  hoofdzakelijk  ontleend  aan  het  ronnia  Tmn 
het  Hof  ?an  Holland  dd.  29  Jani  1629.  (R.-A.)  Enkele  kleine  trekken  z^jn  er 
uit  hier  en  daar  verspreide  berichten  bijgevoegd.  —  Zie  o.  a.  Waasenaer,  Hist. 
verh.  V  fol.  157  en  de  brieven  van  Fanne ,  Catcher  en  Goodlard ,  bg :  Parchat , 
Pilgrimea.  III  p.  736—38.  (Catcher  wantrouwde  de  Biscaaier»  en  achreef:  ,1 
know  the  Captaiucs  will  what  he  would  haue  done  in  it.  I  hold  ii  not  fit 
that  thejr  should  harbonr  there,"  d.  i.  in  Greenharbour.) 


249 

den  BaflkAn  naar  Spitsbergen  medegaf.  Toch  was  de  handelwgze 
der  Noordsche  Compagnie  zeer  redelijk.  Sinds  jaren  in  het  bezit 
yan  de  Mauritins-baai ,  die  daarnaar  zelfs  den  naam  van  Holland- 
Bche  baai  gekregen  had,  eerlang  door  de  Engelschen  niet  meer 
in  dat  bezit  gehinderd ,  was  het  reeds  veel ,  dat  z^  in  die  beperkte 
ruimte  nog  de  Denen  mede  tot  de  walvischvangst  had  toegelaten. 
Naar  het  schgnt  was  die  toelating  dan  ook  alleen  geschied  als 
>een  Accommodatie  uyt  Nabujrlycke  Vruntschap"  en  onder  eene 
beperking,  wat  het  aantal  schepen  betrof  <).  Het  was  nn  ein- 
deïgk  wat  veel  gevergd ,  dat  zg  tot  de  walvischvangst ,  die  toen- 
maals nit  haren  aard  niet  in  de  volle  zee  kon  geoefend  worden, 
nog  andere  natiën  zon  toelaten,  terwgl  bet  geheele  overige  ge- 
deelte van  het  eiland  toch  voor  de  weinige  schepen  der  Engelschen 
niet  noodig  was.  Ook  al  bleek  het,  dat  de  indringers  op  naam  en 
gezag  van  de  met  de  Nederlanders  bevriende  Denen  kwamen ,  dan 
nog  was  het  niet  twijfelachtig ,  dat  Braem  misbruik  maakte  van 
de  goedheid  der  Noordsche  Compagnie  ^) ,  —  een  misbruik,  waar- 
tegen deze  recht  had  te  waken,  üit  een  zuiver  juridiek  oogpunt 
brachonwd  komt  het  mg  zelfs  voor ,  dat  de  Noordsche  Compagnie 
recht  had  tot  wat  zij  deed.  Terwijl  in  haren  strijd  met  Engeland 
de  vrgheid  der  zee  haar  hoofdargument  geweest  was ,  —  al  werd 
de  ontdekking  van  Spitsbergen  te  dikwgls  vermeld  om  aan  de 
vrgzinnigheid  der  compagnie  in  veranderde  omstandigheden  te 
gelooven,  —  werd  in  de  Deensche  onaangenaambeden  de  quaestie 
der  vrge  zee  door  geen  van  beide  partijen  aangeroerd.  Beiden 
kenden  zich  op  even  onhoudbare  gronden  ')  de  souvereiniteit 
over  geheel  Spitsbergen  toe ,  maar  beiden  namen  ook  zonder  gron- 
den voor  hunne  bewering  op  te  geven ,  eenstemmig  hun  gemeen- 
Bchappelgk ,  alle  andere  natiën  uitsluitend  bezit  van  de  Mauritius- 
baai  aan.  En  die  bewering  schijnt  mij  volkomen  juist.  Al 
hadden  de  Nederlanders  ook  de  Denen  alleen  uit  vriendschap  en 
«provisioneer'  verlof  gegeven  om  nevens  hen  te  visschen;  zulk 
een  verlof,  verleend  in  eenen  tgd  toen  niemand  hun  uitsluitend 
recht  op  de  Mauritius-baai    erkende,   ja   toen  zg  zelven  daarop 

*)  Memorie  der  N.  C.  vtn  1681,  bij:  Aitxema,    Saken   y.  Staet.  I  p.  1150. 

*)  Een  «TooniAem  heer  in  Denemarcken"  zon  dan  ook  Tolgent  de  N.  C.  in 
1688  geiegd  hebben:  «Laett  de  Hollanders  heit  kindeken  Jeanm  gaen  eoecken, 
wan  sq  hett  genenden  hebben ,  soo  wiUen  w^  het  oock  gaen  aenbeden."  (Reaer. 
der  N.  C.  c.  Vrolicq  dd.  8  Mei  1683,  in:  Stn.  N.  C.  ▼.  d.  HrL  gedeput.  R.-A.) 
Het  kan  niet  ontkend  worden ,  dat  deze  beachonwing  jnist  waa ,  maar  of  de 
Nederlanders  recht  tot  klagen  hadden,  terwgl  op  hnnne  verhonding  met  En- 
geland het  gesegde  yan  den  Deen  nog  veel  beter  paste,  schgnt  minst  genomen 
twyfelaehtig. 

*)  Zie  oyer  het  snstenn  der  Nederlanders,  bernstende  op  de  ontdekking  van 
Spitsbergen  :  hiervóór  p.  221,  —  over  de  Deensche  beweringen  betreffende  Oroen- 
Uad:  hienróor  p.  886. 


250 

misschien  nog  geen  aanspraak  maakten ,  kon  niet  herroepen  wor- 
den ,  toen  de  Denen  door  jarenlange  visscher^ ,  door  inbezitneming 
en  omheining  van  den  grond,  door  vestiging  eindelyk  nevens  de 
Nederlanders  op  de  aan  niemand  toebeboorende  plaats  een  even 
goed  recht  hadden  verkregen  als  dezeil ,  die  alleen  de  oudheid  van 
het  hunne  boven  de  Denen  voorhadden.  De  meening ,  dat  de  Mauri- 
tius-baai  uitsluitend  aan  de  Nederlanders  en  Denen  behoorde ,  werd 
destgds  algemeen  gedeeld,  zooals  blijkt  uit  het  feit,  dat  noch  de 
Denen  noch  deBasken  zelven  gedurende  verscheidene  jaren  er  ooit  in 
ernst  aan  schijnen  gedacht  te  hebben,  dat  deze  laatsten  daar  krachtens 
een  eigen  recht  zouden  mogen  visschen.  De  handelwijze  der  Noord- 
sche  Compagnie  tegen  de  Basken  was  dan  ook  volgens  de  Denen 
zelven  alleen  in  strijd  met  de  beweerde  souvereiniteit  van  Chria- 
tiaan  IV  over  Spitsbergen;  werd  die  niet  erkend,  dan  hadden 
de  Nederlanders  het  recht  allen  behalve  de  Denen  uit  de  Man- 
ritius-baai  te  weren.  Ook  Christiaan  IV  beschouwde  de  zaak  zoo. 
Hy  beweerde,  dat  hot  verdreven  der  Basken  een  inbreuk  op 
zgne  kroonrechten  was ,  dat  hem  de  souvereiniteit  over  Spitsber- 
gen toekwam  en  dat  dit  recht  door  de  Noordsche  Compagnie  ge- 
schonden was. 

Deze  aanmatigende  houding,  die  de  Deensche  koning  gedurende  den 
geheelen  loop  der  zaak  bleef  aannemen ,  had  meer  dan  een  reden.  Hg 
had  de  handelwijze  vanBraem  goedgekeurd  en  moest  dus  nu  zgnen  on- 
derdaan beschermen.  Maar  bovendien ,  wilde  hg  door  de  Basken  zgne 
souvereiniteit  erkend  zien ,  dan  was  het  zaak ,  die  ook  tegenover  de 
Nederlanders  te  handhaven,  en  te  toonen,  dat  dezen,  die  niet  schroom- 
den zich  op  hunne  ontdekking  van  Spitsbergen  te  beroepen,  niet  straf- 
feloos de  maatregelen  door  den  koning  van  Denemarken  genomen 
konden  verijdelen.  Juist  naar  het  tegenovergestelde  doel  streefden 
de  Staten-Generaal.  Zij  wilden  alles  vermijden ,  wat  aan  de  zaak 
het  karakter  van  eene  politieke  quaestie  kon  geven;  dreigde  een 
enkele  maal  dit  gevaar  van  nabij ,  dan  drongen  zg  bij  de  Noord- 
sche Compagnie  steeds  ernstig  op  eene  minnelijke  schikking  aan. 
Deze  eindelijk  volgde  als  derde  betrokkene  partij  nagenoeg  de- 
zelfde gedragslijn  als  de  Nederlandsche  regecring,  maar  zg  trad 
minder  omzichtig  op.  In  het  bewustzijn  van  hare  macht  en  van 
haar  recht  was  zij  steeds  onverzettelijk  in  haren  wensch  om  de 
zaak  door  den  gewonen  rechter  afgedaan  te  zien.  Ook  al  dreig- 
den politieke  verwikkelingen  haar ,  zij  bleef  volhouden  en  weigerde 
hardnekkig  iedere  schikking.  Gaan  wij  nu  zoo  kort  mogel^k  den 
loop  der  zaak  na. 

De  Baskische  reeders  wendden  zich  natuurlijk  tot  Johann  Braem, 
die  hun  zijn  recht  had  overgedaan ,  en  deze  klaagde  dadelgk  aan 
den  koning  van  Denemarken ,  dat  de  Nederlanders  zijne  paspoor- 
ten  niet  hadden  geiierbiedigd  en  zgnen  onderdanen  het  visschen 


251 

op  Spitsbergen  hadden  willen  verhinderen.  Braem  begrootte  zgne 
schade  op  /  135.000  en  verzocht  daarvan  vergoeding. 

Niet  lang  daorde  hot,  of  de  Staten-Generaal  kregen  kennis  van 
het  gebenrde.  Reeds  den  2  November  1623  ontvingen  zg  nit  El- 
senenr  bericht  van  *8  konings  woede  ^),  een  bericht  weldra  (15 
December)  door  eenen  brief  van  Z.  M.  zelven  gevolgd  >).  Van 
alle  kanten  kwamen  de  klachten  in;  de  eene  mededeeling  over 
het  misnoegen  van  den  koning  volgde  de  andere  >) ,  men  dreigde 
zelfs  met  represail^e-maatregelen  in  den  Sond  *).  Van  Deensche 
zgde  werd  erkend,  dat  Braem  met  goedvinden  van  den  koning 
de  Baskische  reeders  in  zijne  compagnie  had  opgenomen,  maar 
tevens  bepaald  ontkend ,  dat  de  schepen  op  Spitsbergen  geen  pas 
van  Denemarken  hadden  medegebracht.  Men  stelde  het  tevens 
zoo  voor,  alsof  de  Nederlandsche  commandeur  in  voor  den  ko- 
ning van  Denemarken  beleedigende  bewoordingen  de  Denen  niet 
tot  de  walvischvangst  had  willen  toelaten;  terwgl  h§  verklaard 
zon  hebben ,  dat  slechts  zg ,  die  van  de  Noordsche  Compagnie  ver- 
lof hadden  bekomen ,  recht  hadden  op  Spitsbergen  hun  bedrgf 
te  oefenen.  De  voorslag,  door  de  Staten-6enei*aal  dadelgk  ge- 
daan, om  te  zorgen  voor  eene  billyke  behandeling  van  Braem, 
wanneer  h^  zich  aan  de  Nederlandsche  rechters  wilde  onderwer- 
pen ,  werd  dan  ook  dadelgk  door  Christiaan  IV  van  de  hand  ge- 
wezen. Z.  M.  meende ,  dat  dit  eone  quaestie  was ,  >  darahn  seine 
KOnigl.  hoheit  (over  Spitsbergen)  mit  Interessirt,*'  die  hg  vol- 
strekt niet  wilde  opgeven.  Van  een  gewoon  proces  kon  dus  zoo- 
wel om  deze  reden,  als  omdat  hy  » wegen  allerhande  weitleuffig- 
keiten**  een  ongnnsügen  afloop  vreesde,  geen  sprake  zgn.  De 
koning  stelde  integendeel  den  eisch ,  dat  de  zaak  door  commissa- 
rissen nit  de  Staten-Oeneraal  >summarie  absque  strepitn  judicii*' 
zon  worden  afgedaan.  Voor  het  vervolg  wenschte  Z.  M. ,  dat  de 
Noordsche  Compagnie  niet  meer  dan  twee  of  drie  schepen  naar 
Spitsbergen  zou  zenden;  hfj  van  zgne  zgde  beloofde,  dat  de  De- 
nen er  ook  slechts  drie  of  vier  zouden  uitrusten,  >damit  nicht 
etwa  durch  menge  der  Schiffe  der  fang  gehindert  vnnd  beide 
theile  darttber  verkürzet  werden  *)." 

De  Staten-Generaal  namen  de  zaak  dadelijk  gverig  ter  hand. 
Z|j  zonden  een  nauwkeurig  verhaal  van  het  gebeurde  naar  Dene- 
marken   en   boden   hunne  hulp  aan  om  het  geschil  ten  einde  te 


*)  R.  S.-6.  8  Nov.  1628. 

*)  R.  S.-6.  15  Dec.  1623. 

•)  R.  S.^.  20  Jan.,  10  Apr..  80  Mei  1624. 

•)  Miis.  ▼.  Christ.  IV  aan  de  Stn.-6en.  dd.  28  Jnli  1624,  in:  L.  D.  1624.— 
B.  a-O.  20  Jan.  1624. 

•)  Mias.  yan  Christ.  IV  aan  de  Stn.-6en.  dd.  28  JoU  1624.  —  R.  S.-G.  24 
Oet.  1624. 


252 

T)rengeii  >).  Maar  tevens  beraadslaagde  men ,  om  de  Noordsche  Com- 
pagnie >ten  regarde  van  de  Denen  off  andere  Natiën"  door  een 
konvooi  van  drie  oorlogschepen  te  beschermen  ^).  In  afwachting 
van  eene  beslissing  van  den  koning  werd  er  verder  eene  com- 
missie uit  de  Staten-Generaal  benoemd,  die  echter  nataorlyk  na 
maandenlange  conferentiën  met  de  bewindhebbers  der  Noordsche 
Compagnie  de  zaak  niet  verder  bracht,  en  zoo  bleven  de  zaken 
slepen.  Eindelijk  verscheen  1  Juni  1624  Dr.  Comelis  Vinck, 
agent  van  Denemarken,  in  de  vergadering  der  Staten-Generaal 
en  verklaarde  last  te  hebben  om  over  de  zaak  te  onderhandelen. 
Na  eindelooze  conferentiën  met  de  Staten-Generaal,  die  meer 
woorden  dan  daden  gaven ,  en  met  de  bewindhebbers ,  die  hard- 
nekkig op  hnn  stok  bleven  staan  '),  gelukte  het  dezen  eindelgk 
eene  schikking  te  treffen.  De  Denen  hadden  iets  toegegeven  en 
de  zaak  werd  ter  beslissing  in  handen  van  het  Hof  van  Holland 
gesteld.  (1  Maart  1625.)  •) 

Men  meende  een  middel  gevonden  te  hebben ,  om  de  rechtszaak 
met  verwgdering  der  politieke  quaestie  door  de  gewone  rechters  te 
doen  behandelen.  Van  weerszijden  kwam  men  overeen ,  het  geschil 
over  de  souvereiniteit  van  Spitsbergen  te  laten  rusten  en  de  zaak  te 
behandelen  als  hadden  beide  partijen  door  hunne  jarenlange  vis* 
scherij  in  de  Mauritius-baai  gelijke  rechten  op  het  bezit  dier 
zeeboezem  verkregen.  Op  dien  grond  klaagden  nu  de  Denen  over 
het  niet  toelaten  hunner  schepen.  Van  Nederlandsche  zgde  werd 
toen  echter  dadelijk  geantwoord ,  dat  de  vreemde  schepen ,  die  in 
den  zomer  van  1623  op  Spitsbergen  verschenen  waren,  van  geen 
enkel  geldig  bewijs  voorzien  waren,  dat  zg  uit  naam  van 
Denemarken  kwamen,  en  dat  dus  de  Nederlandsche  commandeur 
het  recht  van  Denemarken  in  geen  geval  moedwillig  aangetast 
had.  De  Denen  ontkenden  dit  en  beweerden ,  dat  de  koning  aan 
Johann  Braem  een  octrooi  en  paspoort  gegeven  had  om  aan  Spits- 
bergen te  visschen.  Terwijl  de  Noordsche  Compagnie  dit  feit 
niet  tegensprak ,  beschuldigde  zij  echter  Braem ,  dat  hij  dien  pas 
aan  eenige  Baskische  reeders  verkocht  had.  De  uitspraak  over 
beide  quaestiën  was  beslissend  voor  Braems  eisch  tot  schadever- 
goeding.    Was   de   eerste    bewering    der    Noordsche    Compagnie 


«)  R,  S.-G.  11,  25  Nov.  1623.  20,  25  Jan.  1624. 

*)  Daartoe  kwam  het  echter,  niettegenstaande  den  aandrang  van  Z.I^r.,  niet. 
(R.  S.-G.  14,  16  Mrt.,  28  Apr.  1624.) 

•)  R,  S.-G.  10  Apr..  1.  28,  29  Juni.  24,  25  Oct.  1624.  -  Aitzcma,  Sakeii 
V.  Staet.  I  p.  855. 

•)  R.  S.-G.  25  Oct..  29  Nov.,  7,  21,  28  Dec.  1624,  18  Jan.,  8,17  Febr.. 
1  Mrt.  1625.  —  Reedt  b\j  deze  rcaolutie  werd  bepaald,  hoe  ingeval  van  appèl 
te  handelen. 


258 

waar,  dan  had  de  eischer  door  zgne  nalatigheid  zgn  recht  yer- 
benrd  en  hadden  de  Nederlanders  gehandeld  zonder  het  gewicht 
hunner  daad  te  kunnen  beseffen;  werd  de  tweede  beschuldiging 
juist  bevonden ,  dan  had  Braem  eene  met  het  sustenu  van  gel^ke 
uitsluitende  rechten  voor  Nederland  en  Denemarken  strgdige  han- 
deling gepleegd  en  was  dus  tegenover  beide  natiën  schuldig. 

Ik  ben  na  eene  aandachtige  studie  der  nog  voorhanden  gege- 
vens tot  de  overtuiging  gekomen,  voor  zoover  het  mogelgk  is 
eene  overtuiging  over  deze  zaak  uit  te  spreken ,  dat  de  Noordsche 
Compagnie  in  beide  beweringen  gelgk  had.  De  Basken  schijnen 
werkelijk ,  hoe  zonderling  het  schijne ,  het  octrooi ,  dat  aan  Braem 
volmacht  verleende  om  bij  Spitsbergen  te  visschen ,  en  een  bewgs, 
dat  deze  hun  zijn  recht  overgedragen  had,  niet  bg  zich  gehad 
te  hebben  ').  Wat  den  verkoop  van  het  octrooi  door  Braem 
betreft,  het  is  moeielijk  zonder  het  contract  zelf  gezien  te  hebben 
een  oordeel  te  vellen.  Het  komt  mij  echter  voor,  dat  de  com- 
pagnie in  het  wezen  der  zaak  het  recht  aan  hare  zgde  had.  Bg 
herhaling  verklaarden  de  Denen  wel ,  dat  de  bewering  der  Neder- 
landers onwaar  was  en  dat  Braem  den  Basken  slechts  een  aandeel 
in  zijne  compagnie  had  gegeven ,  maar  deze  verklaring  schgnt 
meer  naar  de  letter  dan  naar  den  geest  juist  geweest  te  zgn. 
Braem  had  met  de  Basken  een  coutiact  van  compagnieschap 
gesloten,  waarbij  hij  voor  zich  een  aandeel  in  de  vangst  be- 
dong en  zich  daarentegen  verbond  de  Basken  vrij  te  laten 
visschen.  Reeds  de  eerste  uitrusting  bewees  echter,  wat  dit 
contract  bedoelde.  Terwijl  het  Deensche  octrooi  aan  Braem  verlof 
gaf  om  drie  schepen  naar  Spitsbergen  te  zenden ,  kwamen  daar 
de  Basken  toen  met  twee  schepen ;  terwijl  het  derde ,  te  Kopenhagen 
(of  volgens  de  Nederlanders  te  Hoorn)  bevracht  met  » coolen  tot  het 
branden  van  den  traen  noodich'*,  de  beide  andere  op  hunne  terug- 
reis aan  de  Noordkaap  zou  opwachten.  Feitelijk  trokken  de  Basken 
dus  het  voordeel  van  het  octrooi,  terwijl  Braem  hun  zijnen  naam 
en  zgne  hulp  voor  geld  leende.  Het  contract  tusschen  beide  ge- 
sloten was  dan  ook  van  dien  aard ,  dat  Christiaan  IV ,  die  zgnen 
onderdaan  steeds  tegen  do  beschuldiging  van  verkoop  verdedigd 
had,  na  de  toezending  van  een  afschrift  van  het  stuk  uit  Den 
Haag    niet   meer    van    de   zaak   repte  >).    —  Wanneer  men  dus 


*)  Zie   over   deze   zaak    o.   a. :    Sent.    v.    h.  Hof   v.    Holland   dd.   29  Jnni 

1629.  —  Miss.  V.  Christ.  IV  dd.  28  Juli  1624,  27  Mrt.  16.^0 .  in:  L.  D.  1624 , 
1680.  —  Memorie  der  N.  C.  v.  1631  ,  bjj:  Aitzema,  Saken  t.  Staet.  I  p.  1149. 

*)  Zie  de  beweringen  van  beide  partijen  hierover  in  het  vonnis  van  het  Hof 
T.  Holland  dd.  29  Juni  1629.  —  Vgl.  ook  den  brief  v.  Christ.  IV  dd.  27  ^Irt. 

1630,  en  de  brieven  v.  Vosberghcn  en  v.  de  Stn.-Gen.  dd.   4/14   Jnni  1625, 
2  Jan.  1626,  in:  L.  D.    1626—80. 


25d 

eenmaal  aannam ,  dat  de  Manritins-baai  aan  Denemarken  en  Neder- 
land gezamenlgk  behoorde,  —  en  dat  dit  algemeen  het  geval 
was ,  blgkt  uit  do  geheele  geheime  knoeierg  van  Braem  met  de 
Bassen,  —  dan  komt  het  mg  niet  twijfelachtig  voor,  dat  de 
veroordeeling  van  Braem  door  de  Nederlandsche  rechters  onmid- 
dellijk volgen  moest. 

2iOo  spoedig  gebeurde  dit  echter  niet;  de  politieke  zgde  der 
quaestie ,  die  toch  altgd  bedenkelgk  was ,  belemmerde  waarschgn- 
Igk  de  vr|je  handeling  der  rechters ,  en  de  Noordsche  Compagnie 
zelve  deed  haar  best  om  de  zaak  op  de  lange  baan  te  schuiven. 
Reeds  anderhalf  jaar  had  het  proces  geduurd  en  nog  steeds  was 
er  geen  einde  aan  te  zien :  het  Hof  talmde  voortdurend  met  zgne 
beslissing.  Toen  oordeelden  de  Staten-Generaal,  door  den  Deenschen 
gezant  Thomasius  aangemaand  en  ziende ,  dat  de  quaestie  over  de 
souvereinitoit  van  Spitsbergen  tegen  de  afspraak  herhaaldelgk  in 
het  debat  gemengd  werd ,  dat  het  wenschelijk  was  nogmaals  eene 
poging  aan  te  wenden,  om  deze  zaak,  die  zoo  licht  tot  politieke 
verwikkelingen  aanleiding  kon  geven,  in  der  minne  te  schikken. 
Zg  maanden  de  Noordsche  Compagnie  nogmaals  met  nadruk  tot 
toegeven  aan,  onder  mededceling  >dat  sg  de  Deensche  geincli- 
neert  vonden  tot  affdoeninge  vande  saecke  bij  accoort"  ■ ).  Maar 
te  vergeefs!  »Het  ia  notoir,"  dus  schreven  de  bewindhebbers 
hoog  terug,  »dat  soo  wie  in  eenich  accoort  condescendeert  dat 
by  de  selue  schuit  bekentenis  beuonden  wert ,  ende  alsoo  wy  int 
minste  niet  en  connen  beninden  in  eeniger  deel  yets  schuldich 
te  siju,  ende  ter  wyle  dese  saecke  de  Justitie  beuolen  is  ende 
dat  wy  weduwen  ende  weesen  goederen  administreren  soo  connen 
wy  in  het  voorgestelde  accoort  niet  en  treden  *)."  Toen  werden 
de  Denen  ongeduldig:  zeer  dikwijls  werd  er  bij  de  Staten-Gene- 
raal op  spoed  aangedrongen  '),  totdat  eindelijk  het  Hof  na  rjjpe 
overweging  van  het  van  weerszijden  aangevoerde  den  29  Juni 
1629  een  einde  maakte  aan  de  zaak,  die  meer  dan  vier  jaren 
aanhangig  geweest  was ,  en  Johann  Braem  zjjnen  eisch  tot  schade- 
vergoeding ontzegde,  terwijl  de  kosten  gecompenseerd  werden  *). 

Het  liet  zich  voorzien,  dat  de  koning  van  Denemarken  met 
deze   beslissing    niet  tevreden  zou  zijn.     Werkelijk  ontvingen  de 


»)  R.  S.-G.  29  Juli,   1,   7  Aug.   1626. 

»)  Miss.  V.  de  N.  C'.  aan  de  Stn.-Gen.  dd  8  Scpt.  1026.  —  R.  S.-G.  IS 
Sept.  1626. 

•)  R.  S.-G.  7  Jan.,  80  Scpt.  1626,  27  Scpt.  1627,  20  Sept..  W  Oei.  1628. 
12  Juni  1629.  —  Aitzcma ,  Sakcn  v.  Stact.  I  p.  548.  —  Miw.  v.  de 
Nederl  ambass.  te  Kopenhagen  en  v.  Van  den  Ilonacrt  ,  beide  dd.  26  Mei 
1627,  in:   L    D.   1627. 

*)  Sententie  van  het  Hof  van    Holland  dd.   29  Juni    1629. 


255 

Staten-Gleneraal   den  26  April  1630  eenen  brief  van  Z.  M.  met 
een   >wgtlopich   verhael**    van    de  zaak  van  Braem  en  den  loop 
▼an    het   proces.     Christiaan  IV  klaagde  hevig  over  den  langen 
duur   der   rechtszaak  en  verwaardigde  zich  verschillende  ponten 
aan    te    wijzen,    waarop   het   Hof  z.    i.   bg     zgn    vonnis    niet 
genoeg  gelet  had ;  het  hoofdpunt  was  ook  nu  weder  de  qnaestie , 
of   de   Basken  een  Deenschen  pas  dan  wel  een  eenvoadig  brieQe 
bg  zich    gehad  hadden.     Do  koning  noemde  het  vonnis  kortweg 
»ein  vnbillig  Vrtheill/*  en  weigerde  in  appèl  bg  den  Hoogen  Baad 
te  komen,  daar  de  Denen  nu  genoeg  ondervinding   hadden   >das 
Ihr  gegentheil    dortt   im   lande    ihnen   viell    zu   mechtig,  nndt 
dergestallt    supportirt    würde,    das    Sie    daselbst    weiter  zu 
Bechte    zu    gehen    nicht   vermüchten."     Hij    verzocht     dus   de 
Staten-Generaal   dringend ,    aan   Braem  op  andere  wijze  vergoe- 
ding te  doen  geworden ;  gebeurde  dit  niet ,  dan  dreigde  hg  de  kamer 
der  Noordsche  Compagnie  te  Amsterdam  met  represailles  ^).  Maar 
er  was  meer :  de  koning  had  nog  een  andore  ernstige  grief  tegen 
het  vonnis.     Wg  hebben  gezien ,  dat  Christiaan  IV ,  aanvankelgk 
weigerachtig  om   het   geschil   aan  de  gewone  rechters  te  onder- 
werpen, daarin  eindelijk  alleen  toestemde,  op  voorwaarde  dat  de 
quaestie   over   zijne  souvereiniteitsrechten   op  Spitsbergen  buiten 
het  proces  zou  blijven.    Tegen  dit  voorschrift  hadden  beide  par- 
tgen herhaaldelijk  gezondigd.     De  twist  over  het  verkoopen  van 
het    octrooi ,  of  volgens    de    Deensche    lezing  over   het  opnemen 
van    eenige    Basken   in   de    compagnie    voor    de   walvischvangst 
door    Braem    met   goedkeuring    van   den  koning,  had  allicht  de 
eischers  tot    het   wrevelig  antwoord   gebracht,  dat    Z.    M.  ten 
slotte   vrij  was,  aan    wie   hij    wilde  paspoorten  te  verleenen  om 
op   z  g  n    land    te  varen ,   al  waren   onder  de  bevoorrechten  ook 
vreemdelingen  met  de  Denen  vermengd  geweest.    Van  Nederland- 
Bche   zgde  was  men  het  antwoord  op  zulk  eene  opmerking  geen 
oogenblik  schuldig  gebleven :  men  had  zich  beroepen  op  de  ontdekking 
van  Spitsbergen  door  Heemskerck  en  Bijp  en  dat  beroep  door  eene 
eenigszins   onjuiste   voorstelling   van   de  geschiedenis  der  Neder- 
landsche  walvischvangst  gestaafd.    Daaruit  waren  wederom  lang- 
durige onaangenaamheden  voortgekomen.    Christiaan  IV  had  reeds 
in    1626    geklaagd,    dat   men  hem  zijne  kroonrechten  wilde  be- 
twisten,   eii    verklaard,  dat  hij  ^geenssints  goet  vont  in  dispute 
te   laeten   trecken    zyne    Superioriteyt    ouer  Spitsberghen,    veel 
weyniger   dat   daer   ouer   alhier   gedecideert   soude    werden  *).'* 
Slechts  met  moeite  was  de  zaak  toen  geschikt  door  het  aanbod 
om   alle    deze   zaak  betreffende   stukken  uit  het  proces  te  lich- 


»)  Miss.  V.  Christ.  IV  dd.  27  Mrt.  1630  ,  in :  L.  D.  1680. 
•)  R.  S.-G.  7  Jan. ,  6  Febr. .   29  Joli  1626. 


256 

ten  1),  en  nu  bleek  het  plotseling  oit  het  vonnis  van  het  Hof,  dat  aan 
deze  belofte  niet  voldaan  was.  Aan  het  hoofd  van  de  bewerin- 
gen van  ieder  der  beide  partijen  vond  men  in  het  vonnis  een 
uitvoerig  betoog,  dat  Spitsbergen  haar  toebehoorde,  —  eene  bg- 
voeging ,  waardoor  ter  loops  opgemerkt  de  redeneering  van  beiden 
niet  aan  logische  helderheid  gewonnen  had.  Het  laat  zich  den- 
ken, dat  Christiaan  IV  hevig  vertoornd  was. 

Z.  M.  was  zeer  verontwaardigd,  dus  schreef  h|j,  dat  niettegen- 
staande  de    herhaalde   beloften    der    Staten-Generaal    toegelaten 
was,  >das  man  ünsere  hoheit  uber  die  lande  nicht  allein  strei- 
tig  zu  machen,  Sondern  so  weit  an  ihnen  gewesen,  Vns  gar  zu 
entziehen  sich  unterstanden ,  Den  die  Compagnie  in  ihrer  antwortt 
undt  duplica  aussdrücklich  vorgebt,  das  sie  die  hoheit  derselben 
den   vereinigten    Provintzen  acquirirt  ').'*     Den    29    Januari    en 
21    Juni    1631    kwam    Z.  M.  hierop    terug   en    klaagde,  dat  de 
Noordsche  Compagnie  >  ihre  vorige  vnbegründete  einwürffe  weitt- 
IftufPtig  wiederholett ,  besondern  auch  seine  vff  seinem  Landt  Spiz- 
bergen  habende  hoheit  vnnd  bottm&ssigkeit  fast  mehr  vnnd  mehr 
in    Zweiffell  zuziehen   vnnd    disputirlich    zu    machen  sich  vnter- 
standenn."     Eerlang    werd    nu    bet   eiland   Spitsbergen  >Christi- 
ansbergen",    de    Mauritius-baai    >Christianshaffen**    verdoopt    als 
bewijzen    van    het    Deensche    eigendomsrecht ,    en    nadrukkelgk 
verzocht  de  koning  de  Staten-Generaal  te  verhoeden,  »das   seine 
hoheit  tibcr  dlesolbe  Lande ,  da  der  Walfischfang  geübet  wird ,  in 
eintzig  disputat  gezogen  werde  ')."  In  September  16;U  kwam  daarop 
een    gezant    met    nieuwe    klachten    mm  ^),    en  de  Staten  begre- 
pen   iets    te    moeten  doen.     Zij    schreven    dus    aan    den    koning 
bg    herhaling  *),  dat    »wat    belanght    de  hoogheyt  ende  gerech- 
tigheyt    die    syn    Majesteyt    over    de    Landen    van    Groenlandt, 
ende    andere    quartieren    om    den    Noort    ghelegen    souden    mo- 
gen   hebben,    ofte    pretendeeren,  en  is   haer   Hoogh  Mog:    mee- 
ninge    ende  intentie    gansch    niet  dat  alhier  te  Lande  daer  over 
sal  werden  gedisputeert ,  gely ck  haer  Ho :  Mog :  sulcks  hier  bevo- 
rens   expresselijck  hebben  verbooden  daer  't  behoort ,  al  hoe  wel 
het  schgut  dat  eenige  gopoogt  hebben,  zyn  Majesteyt  contraerie 
opinie    te  doen  suscipieeren ,  die  nochtans  met  de  waerheyt  niet 
over  een  en  komen ,  volgens  dese  haer  Ho :  Mog :  ronde  en  sincere 
iterative  verklaringe  •)." 


»)  R.  S.-G.  24  Fcbr. ,  7  Aug.   1626.  —  Miss.  v.  de  N.  C.  aau  de  Stn.-Gen. 
dd.   8  Sept.    1626,    in:  L.  I).   1626. 

•)  Miss.  ?.  Christ.  IV  dd.   27  Mrt.   1630,  iu  :   L.  I).    1630. 

•)  Miss.  V.  Christ.  IV  dd.   29  Jan.,  21  Juni   1681.   in:   L.   1).  1631. 

*)  Aitzema,  Saken  v.  Stact.  lp    1175. 

•)  R.  S.-G.  28  Juli,  4  Oct.   1631. 

•)  Aitxema,  Saken  v.  SUet.  I  p.   1176. 


257 

Maar  hierbg  bleef  het  ook  *).     Men  was  minder  dan  ooit  ge- 
zind 's  konings  recht  'te  erkennen  en  ook  de  cisch ,  dat  de  Staten 
aan  Braem  op  de  eene  of  andere  wijze  vergoeding  zouden  bezor- 
gen ,    werd    niet  voor  inwilliging  vatbaar  geoordeeld.     Juist  het 
herhaaldelijk   bespreken    van  de  souvereiniteitsrechten  der  Deen- 
Bche   kroon   had   het   gevaar  aangetoond  om  zich  eene  zaak  als 
deze    officieel   aan  te  trekken  en  de  Staten  waren  dan  ook  vast 
besloten,   dat  z{j   als  eene  partikuliere  quaestie  met  de  Noord- 
sche  Compagnie   zou   afgehandeld  worden.     Daarop   was   dus  de 
geheele  gedragslijn  der  regeering  ingericht.     Braem  wendde  zich 
eindelgk  tot  de  Noordsche  Compagnie ,  maar  na  maanden  onder- 
handelens   was    de  zaak  nog  niet  verder  gekomen  *).     Een  zeer 
heftige   brief  van  den  koning  had  ten  gevolge,  dat  «Ie  quaestie 
toen   nog  eenmaal  in  handen  van  eene  commissie  uit  de  Staten- 
(ïeneraal  gesteld  werd,  maar  ook  daardoor  vorderde  men  niet  '). 
Eene  laatste  poging  der  Staten-Gencraal  om  de  zaak  te  schikken 
stuitte  af  op  de  onverzettelijkheid  der  Noordsche  Compagnie ,  die 
niet  van  haar  door  het  vonnis  verkregen  recht  wilde  wyken,  al 
dreigde    Christiaan    IV    ook    met   krasse    maatregelen,    al  deed 
Johann  Braem  ook  de  verleidelijkste  beloften  *).     Er  schoot  dus 
eindelgk   voor   de   regecring   niets    anders  over,  dan  aan  Dene- 
marken en  aan  de  compagnie  beiden  definitief  te  schryven,  dat 
de   quaestie   eene   partikuliere    was    en    als  zoodanig  moest   be- 
handeld worden. 

Aan  de  Noordsche  Compagnie  ontzeiden  dus  de  Staten-Gene- 
raal  hunnen  steun ,  nu  zy  geweigerd  had  de  pretensie  van  Braem 
voor  eene  kleine  som  geld  af  te  koopen;  den  koning  verzocht 
men,  zich  de  zaak  evenmin  aan  te  trekken  en  de  rechters  te 
laten  beslissen  *).  Geheel  overeenkomstig  met  dit  plan  weigerden 
de  Staten-Generaal  ook  in  de  Instructie  van  de  ambassadeurs 
Van  Beveren ,  Oetgens  van  Waveren  en  Schaffer ,  die  in  Septem- 
ber 1631  naar  Kopenhagen  vertrokken,  de  redeneeiingen  der 
Noordsche   Compagnie    over   deze   quaestie    op  te   nemen  •)    en 


>)  R.  S.-G.  10  Scpt.,  21  Oct.  1680. 

»)  R.  S.-G.  22  Mrt.  1681.  —  Miss.  v.  Christ.  IV  dd.  29  Jan.  1681,  in: 
h.  D.  1681. 

•)  R.  S.-G.  9,  19.  30  Apr.,  12,  21,  22  Mei.  21  Jnli  1681.  —  Miss.  v. 
Chmt.  IV  dd.  21  Juni  1681,  in:  L.  D.  1681. 

*)  R.  S.-G.  26,  28  Juli  1681. 

»)  R.  S.-G.  28  Juli  1681. 

•)  R.  S.-G.  20  Aug.  1681.  —  De  Stalen  keurden  het  echter  goed,  dat  de 
N.  C.  xelve  de  ambassadeurs  van  last  voorzag.  Zie  de  memorie,  die  van  deze  aan* 
miniog  bet  gevolg  was,  bij:  Aitzema  ,  Saken  v.  Staet.  I  p.  1149.  Vgl.  hierna 
p.  267. 

17 


258 

werd  de  Deenscbe  gezant  Claus  Daa,  die  in  dezelfde  maand 
herwaarts  kwam  met  last  om  bij  de  Staten  over  de  zaak  te 
klagen,  onbevredigd  weggezonden  met  eene  verwyzing  naar  den 
Hoogen  Raad  >).  Een  tweede  Deenscbe  gezant,  Giinter,  die  in 
1632  te  *s-Gravenbage  verscheen  en  op  nieuw  ernstige  klach- 
ten deed  boorén,  verkreeg  van  de  regeering  evenmin  iets  meer 
dan  oen  algemeen  antwoord  *),  en  ook  Gödert  Braem,  die  in 
hetzelfde  jaar  herwaarts  kwam  om  zgnen  broeder  Jobann  door 
onderhandelingen  met  de  Noordsche  Compagnie  de  verlangde 
schadevergoeding  te  bezorgen ,  moest  onverrichter  zake  weder  ver- 
trekken •). 

Toen  begreep  Christiaan  IV,  dat  hy  een  anderen  weg  moest 
inslaan.  Het  verkrijgen  van  schadevergoeding  voor  Johann  Braem 
werd  opgegeven;  slechts  een  enkele  maal  werd  er  nu  en  dan  in 
latere  jaren  van  gesproken  *).  Do  zaak  zelve  was  van  weinig 
belang ,  nu  de  koning  in  plaats  van  door  de  schadevergoeding  eene 
erkenning  van  zijne  rechten  te  verkrijgen,  door  de  Nederlanders 
integendeel  zijne  souvereiniteit  bestreden  zag.  Maar  de  hoofd- 
zaak ,  het  binnenleiden  der  Basken  op  Spitsbergen ,  werd  op  nieuw 
het  doel ,  waarnaar  Christiaan  IV  streefde ;  en  al  wilde  de  Noord- 
sche Compagnie  haar  ongelgk  niet  erkennen,  de  koning  had  be- 
sloten den  tegenstand  te  breken. 

In  1624  had  de  Deenscbe  compagnie  noch  hare  Baskische  deelge- 
nooten  uit  vrees  voor  verdere  onaangenaamheden  met  de  Neder- 
landers tot  eene  uitrusting  durven  besluiten  *).  Wel  schynt  het 
volgende  jaar  Gödert  Braem,  Johanns  broeder,  op  Spitsbergen 
geweest  te  zijn  •),  maar  terwijl  het  proces  onbeslist  was,  kon  het 
verblijf  op  Spitsbergen  naast  de  machtige  Nederlanders  voorde  Denen 
toch  niet  wenschelijk  zijn.  De  vereeniging  had  zich  ontbonden  ') 
en  sinds  lb25  was  het  eiland  door  Denen  niet  meer  bezocht  *). 
Toen   echter   het  vonnis  uitgesproken  was  en  alle  aanvragen  om 


')  R.    S.-G.    19,    23  Scpt.,    4  Oct.  1631.    —    Aitzema,    Saken    ▼.  Staet.  I 
p.  1175,  76.  —  Maaricius.    NaleesiDgen  o?er  de  Noordtlijke  Landen.  (R-A.) 

»)  R.  S.-G.  21  Juli,  30  Aug..  4,  6  Scpt.  1682. 

')  R.  S.-G.  13,  31  Mrt.,  24  Juli  1632.  —  Miss.  v.  ChrUt.  IV  en  v.  G.  Bnem 
dd.  16  Jan.,  18  Mrt.  16«2,  in:  L.  D.  1682. 

*)  Verbalen  der  ambassaden  naar  Denemarken  v.  1639  en  1641 ,  ad  7  Oct.  1039 
11.  28  Juli,  19,  26  Sept.  1611.  —  In  1641  werd  er  zelfs  van  beide  x\)den 
over  gesproken,  dat  de  quaestie  der  restitutie  in  revisie  op  nieuw  aan  de  Neder- 
landschc  rechters  zou  worden  voorgelegd.  Daarvan  schgnt  echter  niets  f?eko- 
men  te  zijn. 

•)  Sent.  V.  h    Hof  v.  Holland  dd.  29  Juni  1629. 

•)  Miss.  V.  Cbrist.  IV  dd.  29  Jan.  1681  ,  in:  L.  D.  1631. 

')  Scoresbjr,  Account  of  the  arctic  regious.  II  p.  160. 

•)  Miss.  V.  Christ.  IV  dd.  28  Dec.  1631,  in:    L.  D.  1632. 


2^9 

op   andere    wgze  voldoening  te  kqjgen  vruchteloos  waren ,  ver- 
leende   Christiaan    IV   in    1630    aan   Johann   Braem  een  nieuw 
octrooi ,  waarbg  het  hem  geoorloofd  werd ,  met  vijf  of  zes  schepen 
in  de  Mauritius-baai  te  visschen.     Onder  die  schepen  zonden  er 
twee  uit  Blscaaie  mogen  zijn  >).     Zoo  was  aan  de  Staten-Generaal 
elk  voorwendsel  ontnomen,    om  Braem  van  verkoop  van  octrooi 
of  oneerlykheid  te  beschuldigen:  de  koning  zelf  billijkte  openl^k 
zgne   compagnieschap    met    de   Baekische  reeders.    Toch  was  de 
nieuwe  knoeierg  erger  dan  de  eerste.     Toen  de  Biscaaiers  er  aan 
begonnen   te   wanhopen    om   de   verzochte  schadevergoeding  van 
Braem  machtig  te  worden ,  had  Jean  Vrolicq ,  een  zeekapitein  in 
hunnen  dienst,   van  den  koning  van  Frankrgk    octrooi  verzocht 
om    op   Spitsbergen  te  mogen   varen.     Wel  begrgpende,  dat  de 
Nederlanders  de  Franschen  op  hun  eigen  naam  nog  minder  in  de 
Mauritius-baai  zouden  toelaten  dan  onder  Doensche  vlag ,  schgnt 
hg  echter  met  Johann  Braem  op  nieuw  een  contract  gesloten  tè 
hebben,  waarbg  deze  beloofde  te  gelijk  met  de  Basken  eene  uit- 
rusting  op   Spitsbergen    te  zullen  doen.     Voor  de  hem  door  de 
Denen   verleende  vergunning  en  de  te  genieten  bescherming  zou 
Vrolicq   aan   Braem  en  zijne  compagnie  een  zeker  gedeelte  van 
zgne  vangst  afstaan.     De  geheele  compagnieschap  was  dus  evenals 
de  vorige  slechts  een  bedekt  middel  om  van  de  Franschen  eene  soort 
van    recognitie    te  verkrijgen,   en  de  Noordsche  Compagnie  had 
volkomen  gelijk  toen  zij  aanmerkte,  dat  > alhoewel  het  selve  pas 
op  naem  van  Braem  van  de  Maj.  van  Denemarcken  is  verkreegen , 
800  is  het  ejghentlijckon  ende  in  der  daedt  voor  en  tot  behoef 
van  de  Biscayers"  *). 

In  den  zomer  van  1631  verscheen  nu  Gödert  Braem  met  een 
wel  toegerust  schip  op  Spitsbergen  en  weldra  volgde  Vrolicq  met 
een  klein  scheepje  uit  Havre  de  Grace.  Aanvankelijk  scheen  het 
geluk  hen  niet  to  begunstigen.  Gedurende  de  jarenlange  afwe- 
zigheid der  Denen  van  Spitsbergen  hadden  de  Nederlanders  zich 
niet  alleen  meester  gemaakt  van  het  na  het  overhaast  vertrek 
der  Basken  in  1623  achtergelaten  gereedschap,  maar  ook  langza- 
merhand het  door  hunne  deelgenooten  aan  de  Mauritius-baai  ge- 
bruikte terrein  in  bezit  genomen  en  met  hunne  schuren  bezet. 
In  de  meening,  dat  de  Denen  niet  terug  zouden  komen,  hadden 
sg  zelfis  een  fort  ter  verdediging  daarbg  gebouwd.  Toen  Gtödert 
Braem  dus  in  1631  aankwam ,  vond  hij  zijne  plaats  grootendeels 
ingenomen  ').     Klachten  baatten  natuurlek  niet  en  hg  koos  dus 


*)  Memorie  der  N.  C.  v.  16SI,  b^:  Aitzema,   Saken  t.  Staet.  I  p.  1149. 
*)  Aitsema,  Saken  ▼.  Staet.  I  p.  1150. 

•)  MiM.  ▼.  Clirist.  IV  aan  de  Stn.-Oen.  dd.  28  Dec.  16S1 ,  in:  L.  D.  1A82.  — 
Propoa.  ▼.  Gimter,  in:  R.  S.-a.  21  Jnli  1632. 

17* 


260 

met  zijnen  medgezel  de  Bobbenbaai  op  het  later  naar  de  Denen  ge- 
noemde eiland  voor  zyne  vestiging  ■).  Deze  baai  was  wel  is  waar 
binnen  hot  beweerde  Nederlandsche  gebied ,  maar  toch  op  eenigen 
afstand  van  de  Manritins-baai  gelegen ,  en  er  was  geen  het  minste 
gevaar,  dat  beide  natiën  elkaar  hinderen  zonden.    Toch  waren  de 
beide  schepen  daar  nauwelijks  met  de  walvischvangst  begonnen, 
of  de  Nederlandsche  commandeur  naderde  Braem,  verzocht  zgne 
paspoorten   van    den   koning   van  Denemarken  te  zien  en  vroeg 
tevens  of  Vrolicq  bij  hem  behoorde  en  door  hem  beschermd  en 
gehandhaafd  zon  worden.     Braem,  reeds  korzelig  gestemd,  ant- 
woordde,  dat    hij    niet   verplicht  was  de  eerste  vraag  te  beant- 
woorden,   en   wat   de   tweede    betrof   verklaarde  hg   eenigszinB 
ontwjjkend,  dat  Vrolicq  >son  inthime  amy*'  was  en  als  zoodanig 
door   hem   behandeld    zou   worden.     Vrolicq    zelf  weigerde    na 
overleg  met  Braem  zgne  papieren  te  toonen.    De  Nederlandsche 
commandeur    verbood    hem   toen   te  visschen  en  bedreigde  hem 
met   gewelddadige    verhindering   in  zijn  voornemen,  maar  toen 
Braem  daarop  dadelijk  eenige  kanonnen  liet  zien  en  zich  gereed 
maakte    Vrolicq    te  verdedigen,  waren  de  Nederlanders  toch  te 
onzeker    over   de   betrekking,  die  tusschen  Denen  en  Franschen 
bestond ,  om  het  na  al  het  over  de  gebeurtenis  van  1623  voorge- 
vallene tot  geweld  te  durven  laten  komen.     Zy  hielden  af  en  de 
beide  schepen  vischten  verder  gerust  *). 

Naar  mijn  inzien  had  do  Noordsche  Compagnie  dan  ook  geen 
recht,  om  Braem  of  Vrolicq  over  hun  gedrag  lastig  te  vallen. 
De  geheel  toevallige  omstandigheid ,  dat  de  beide  schepen  dit  jaar 
niet  in  de  Mauritius  -baai  maar  in  de  Robbenbaai  terecht  kwamen , 
schijnt  mij  voor  het  recht  der  Denen  beslissend.  Het  gebied  der 
Nederlanders  op  Spitsbergen  toch  was  wel  niet,  zooals  Vrolicq 
later  verklaarde,  >soo  onseecker  als  hare  begeerljcheyt  onmatich 
is ,  ende  alle  palen  endo  limiten  te  bujten  gaendo  ,**  maar  het 
kon  toch  niet  ontkend  worden ,  dat  de  Nederlanders ,  hoe  klein  het 
gedeelte  van  Spitsbergens  kust ,  waarop  zij  aanspraak  maakten ,  ook 
was ,  zich  meer  aanmatigden  dan  de  geringe  omvang  hunner  vis- 


*)  Toch  waren  er  nog  in  1684  Deensche  vaten  op  het  Amsterdamsche  efland. 
(Vander  Brugge ,  Journael  der  Scven  Matroosen.  p.  29) ;  het  kaartje  der  Man- 
ritius-baai  in  Van  Keulen's  groote  Zee-atlas  (I  p.  72)  noemt  daar  zelfa  nog  een 
„Deensche  Tent."  Denkelijk  waren  de  Deensche  bezittingen  aan  de  Knkhaiien- 
sche  kamer  overgegaan  ,  maar  hadden  zij  den  naam  behouden.  (Krt.  v.  de  Maor.-b. 
in  den  Zee-atlas  v.  V.  Keulen  I  p.  72,  jcto.  de  beschr.  daarvan  ald.  —  Vgi. 
hiervoor  p.   148.) 

*)  Protest  V.  de  bewindh.  der  N.  C,  als  byl.  D  achter  hnn  rcq.  aan  de  Stn.-Gen. 
dd.  2  Febr.  1634,  in:  Noordsche  togten.  4  Loop.  N.  C.  R.-A.  —  Zie  ook  de 
rescriptic  der  N.  C.  dd.  8  Apr.  1633  op  het  req.  v.  Vrolicq  dd.  11  Mrt.  1M8, 
onder  de:  Stn.  v.  d.  Haarl.  gedeput.  N.  C.  R,-A. 


261 

scherg  wettigde.  Van  de  geheele  uitgestrektheid  van  Fairhaven 
tot  Maudlensoond  toch  werd  alleen  de  Maaritius-baai  en  het  Am- 
sterdamsche  eiland  door  hen  jaarlgks  bezocht ;  bepaaldelijk  in  de 
Bobbenbaai  schjjnen  zy  zich  vóór  1631  niet  vertoond  te  hebben  >). 
En  de  beweerde  overeenkomst  met  de  Engelschen,  waarbg  hun 
de  geheele  noordwesthoek  van  Spitsbergen  afgestaan  heette  te 
zgn,  mocht  tegen  dezen  als  wapen  gebezigd  kunnen  worden;  de 
Denen  noch  eenig  ander  volk  zouden  zich  zeker  storen  aan  eene 
regeling ,  waardoor  eene  geheele  uitgestrektheid  lands ,  waar  veel 
winst  te  behalen  was ,  aan  het  verkeer  onttrokken  word  ter  wille 
van  eene  natie,  die  misschien  de  noodige  formaliteiten  vervuld 
had,  maar  zeker  de  eigenlyk  gezegde  inbezitneming  van  verre- 
weg bet  grootste  gedeelte  van  het  haar  afgestane  land  achter- 
wege gelaten  had.  Volkomen  met  hetzelfde  recht  als  de  Neder- 
landers zich  indertgd  nevens  de  Engelschen  op  door  dezen  niet 
gebruikte  plaatsen  gevestigd  hadden  ,  namen  nu  de  Denen  op 
hunne  beurt  weder  van  de  eenzame  Bobbenbaai  bezit.  De  toe- 
stand van  onverdeeld  gemeenschappelijk  bezit  der  Mauritius- baai 
door  Nederlanders  en  Denen  nam  dus  een  einde,  maar  terwyl 
de  Nederlandei's  voortaan  dien  zeeboezem  voor  zich  alleen  behiel- 
den ,  hadden  dan  ook  do  Denen  het  recht  in  de  door  hen  ingeno- 
men Bobbenbaai  allen  toe  te  laten,  die  zy  wilden. 

Hoewel  dus  de  verplaatsing  der  Deensche  walvischvangst  naar 
de  Bobbenbaai  het  gunstige  gevolg  scheen  te  zullen  hebben,  dat 
de  koning  in  zyne  plannen  met  de  Basken  bij  beter  recht  ook 
ifeer  kans  van  slagen  hebben  zou,  was  Christiaan  IV  echter 
niet  geneigd  zich  zonder  protest  te  laten  verdringen.  Weldra 
yerscheen  Oödert  Braem  in  Den  Haag  met  brieven  van  den 
koning,  die  klaagde,  dat  de  Noordsche  Compagnie  zich  niet 
ontzien  had  een  groot  gedeelte  van  de  plaats  >v£f  der  von  vn- 
serm  Königreich  Norweg  dependirenden  GrönlSlndischen  Insull 
Ghristiansbergun,  von  anderen  Spitzbergen  genand,*'  waar  de 
Denen  van  ouds  gewoon  waren  te  visschen,  zich  toe  te  eigenen 
en  te  bebouwen.  Onder  bedreiging  met  krachtige  maatregelen 
verzocht  de  koning  kort  en  goed  >restitution  und  demolition  *)." 


*)  Vrolicq  althins  renekerde  dit  herhaaldemk.  (Zie  o.  a.  z^jn  request  aan  de 
SiiL-Gen.  dd.  11  Mrt.  1688,  in:  Sin.  ▼.  d.  Haarl.  gedeput.  N.  C.  R.-A.)  De 
N.C.  ontkende  bet  nooit  bepaald ,  en  de  Stn.-Gen.  beweerden  slecbts  een  enkele 
maal,  blikbaar  minder  jnist  ingelicht ,  dat  de  N.  C.  de  walvischvangst  in  de 
bedoelde  baai  niet  alleen  sinds  lang  bad  geoefend ,  maar  zelfs  daarvan  had  bezit- 
genomen  «bactiasant  leur  loges  et  dressans  tout  leur  appareil  necessaire."  (Autw. 
der  Stn.-6en.  aan  Baogy  dd.  22  Joli  1684.    in ;  L.  F.  1684.) 

*)  Miaa.  ▼.  Christ.  IV  aan  de  Stn.-Gen.  dd.  28  Dec.  1631  ,  in:  L.  D.  1682.  — 
R.  &-6.  18  Hrt.  1682. 


262 

De  zaak  werd  nog  nader  aangedrongen  *),  maar  de  Staten-Oene- 
i*aal  gaven  niet  dan  uitstellend  antwoord  en  er  kwam  ook  verder 
niets  van  eenige  voldoening.  Ook  scheen  dit  onnoodig :  de  Deeimche 
walvischvaarders  vestigden  zich  voor  goed  in  de  Bobbenbaai;  zg 
hadden  daar  en  misschien  in  het  nabijgelegen  Deensche  gat  OTen 
goede  gelegenheid  voor  hun  bedr^f  als  vroeger ,  zonder  ooit  met 
de  Nederlanders  te  behoeven  in  aanraking  te  komen. 

De  gdegenheid  om  de  Baskische  walvischvaarders  op  Spits- 
bergen binnen  te  leiden  scheen  dus  nu  schooner  dan  ooit.  On- 
gelukkig liet  juist  op  dit  oogenblik  de  ondankbare  Yrolicq  zgne 
beschermers  in  den  steek.  Hoewel  hem  in  1631  ongetwgfeld 
alleen  door  de  tasschenkomst  van  Gödert  Braem  het  verU^f  in 
de  Bobbenbaai  gegpind  was,  schijnt  hij  gemeend  te  hebben,  dat 
hg  nu  ook  voortaan  wel  zonder  van  zyne  daden  rekenschap  te 
geven  op  Spitsbergen  zou  kunnen  verkeeren.  Dadelgk  na  sgne 
terugkomst  in  Frankr^k  verkondigde  hij  dan  ook ,  dat  de  Neder- 
landers de  Fransche  paspoorten  erkend  hadden  en  hg  maakte 
zich  gereed  zelfstandig  op  Spitsbergen  te  verschynen.  Wg  zullen 
spoedig  zien,  dat  z|jne  onafhankelijkheid  hem  ten  minste  aan- 
vankelijk slecht  bekwam  *);  voorloopig  houden  wg  ons  alleen 
met  de  Denen  bezig. 

Johann  Braem  liet  zich  niet  ontmoedigen :  nu  Vrolioq  hem  ont- 
vallen was,  knoopte  hij  dadelijk  onderhandelingen  met  andere 
Franschen  aan.  Het  gelukte  hem  werkelijk  eenige  Basken,  wien 
de  walvischvangst  aan  Spitsbergen  door  het  uitsluitend  octrooi, 
dat  Richelieu  aan  Yrolicq  verleeend  had ,  gesloten  was ,  voor  z|jn 
plan  te  winnen  en  in  den  zomer  van  1632  verschenen  nevens 
Gödert  Braem  twee  Biscaaische  schepen,  de  >Pigeon  blanc** 
kapitein  Pien-e  Bathon  ')  en  de  >Ste.  Marie"  kapitein  Jean  De 
Sigaroj  in  de  Robbenbaai.  Commandeur  Jacob  Jansz.  Dujn- 
kercker,  doortastender  maar  ook  minder  nauwgezet  dan  het 
vorige  jaar,  gelastte  hun  echter  dadelijk  te  vertrekken.  Braem 
scheut  zijne  beschermelingen  niet  tegen  den  bepaalden  wil  der 
Nederlanders  in  de  Robbenbaai  te  hebben  kunnnen  handhaven 
en  de  Basken  moesten  voor  de  overmacht  bukken  on  zich  naar 
de  Noordkaap  begeven.  Om  zich  te  wreken  wachtten  zg  echter 
daar  het  vertrek  der  Nederlandsche  walvischvaarders  van  Jan 
Majen-eiland  af  en  zeilden  toen  daarheen.  Den  31  Augustus 
1632  landden  z|j,  brakende  verlatene  schuren  der  Nederlanders 


»)  Propos.  V.  Gunter,  in:  R.  S.-G.  21  JoH  1682.  —  R.  S.-G.  81  Mrt. .  S4 
Jnli  1682. 

*).  Zie  hierover  meer  in  Hfdst.  Vlll. 

')  Ik  kies  dezen  naam  op  goed  geluk  af  uit  de  verschillende ,  die  rermeld 
worden:  Bathon,   Balcon,  Ratson  en  Piasion. 


263 

open,  roofden  niet  minder  dan  600  qnarteelen  van  de  daar  achier- 
gelatene  ti'aan  en  meer  dan  200,000  pond  walvischbaarden.  Ook 
gereedschappen  tot  de  walvischvangst  werden  medegevoerd;  wat 
niet  draagbaar  was  werd  vernield  *)  en  toen  de  schepen  der 
Noordsche  Compagnie  in  1633  weder  op  het  eiland  aankwamen, 
begrootten  zy  de  schade  op  veel  meer  dan  / 100,000.  Van  eenige 
Basken  yemam  men  al  spoedig,  wie  de  daders  waren  *). 

Het  was  eene  netelige  zaak,  waarover  men  van  verschillende 
kanten  en  bg  verschillende  rechters  klagen  kon.  De  Nederlanders 
schgnen  dan  ook  met  de  zaak  verlegen  geweest  te  zijn.  Terwgl 
de  Noordsche  Compagnie  volhield ,  de  toegebrachte  schade  als  van 
Baskischen  oorsprong  te  schreven  op  rekening  der  Fransche 
compagnie  voor  de  walvischvangst,  die  natuurlek  tegen  de  daders 
even  vijandig  gezind  was  als  zij  zelve  ') ,  klaagde  z|j  toch  bg  de 
Staten-Q«neraal  over  de  >mole8tie*',  hun  door  de  Denen  op 
Spitsbergen  aangedaan  door  het  herhaalde  invoeren  van  Fransche 
walvischvaarders  *).  Tevens  verzocht  zij  met  nadruk ,  om  door  de 
Staten  >bj  haer  recht  ende  octroj  gemainteneert  te  worden  *)." 
Do  Staten  zeiden  der  compagnie  wel  hunne  bescherming  toe  *), 
maar  durfden  bij  Christiaan  IV,  met  wien  men  juist  bezig  was  over 
eene  schikking  te  onderhandelen,  niet  te  klagen  uit  vrees  voor 
nieuwe  moeielgkheden.  De  koning  van  zijne  zgde  wilde  niet 
spreken  van  den  inbreuk,  op  z{jn  recht  gemaakt  door  de  wei- 
gering van  toelating  der  Basken  uit  vrees  voor  eischen  tot  ver- 
goeding der  door  hen  aangerichte  schade.  Blikbaar  was  ook  Z.  M. 
met  de  zaak  verlegen.  Hij  sprak  Van  Cracouw  een  enkele  maal 
daarover  aan,  en  vroeg  zeer  naïef:  >waer  wil  dat  egntelick  heen?*' 
Maar  toen  de  Nederlandsche  resident  hem  op  do  verkeerde  ge- 
volgen van  Braems  knoeierjjen  met  de  Basken  wees,  liet  hg  zich 
toch  weldra  tot  eene  betere  regeling  voor  het  vervolg  vinden  ^). 
Een  eisch  tot  vergoeding  der  geledene  schade  werd  eerst  in  1641 , 


*)  Uit  trees  voor  eene  herhaling  van  dergelijke  aanvallen  waren  de  Nederland- 
sche matrozen,  die  in  1688  op  Spitsbergen  en  Jan  Mayen-eiland  overwinterden, 
dan  ook  zeer  tegen  de  komst  van  fiaskische  schepen  op  hanne  hoede.  (Jonm. 
der  Seven  Matroosen  op  Mauritius,  p.  4.  —  Vander  Brugge,    Journael,  p.  6.) 

*)  Req.  v.  de  N.  C.  aan  de  Stn.-Gen.  dd.  2  Febr.  1684,  ook:  ald.  bgl.  K, 
in:  Noordsche  togten.  4  Loop.  N.  C.  R.-A.  —  Rescr.  der  N.  C.  dd.  8  Apr. 
1688  op  het  req.  v.  Vrolicq  dd.  11  Mrt.  1688,  in:  Stn.  N.  C.  v.  d.  HaarL 
gedepnt.  R.-A. 

•)  Dnpl.  y.  Vrolicq  dd.  15  Apr.  1688  op  de  rescr.  der  N.  C.  dd.  8  Apr.  1688, 
in:  Stn.  N.  C.  ▼.  d.  Haarl.  gedeput.  R.-A. 

*)  R.  S.-G.  18  Jan.  1683. 

•)  R.  S..6.  21  Jan.,  10  Febr.  1688. 

•)  R.  8.-G.  18  Jan. ,  10  Febr.  1688. 

*)  Miss.  ▼.  Van  Craconw  aan  de  Stn.-Gen.  dd.  26  Dec.  1682.  5  Febr.  1683,  in: 
L.  D.  1688,  —  en  dd.  20/80  Mrt.  1688,  in :  Stn.  N.  C.  v.  d.  Hrl.  gedeput.  R.-A. 


264 

toen  de  juiste  toedracht  der  zaak  vergeten  was,  in  zeer  over- 
drevene  termen  aan  de  Nederlandsche  ambassadeurs  op  de  confe- 
rentie te  Staden  godaan.  Weder  werd  de  zaak  zóo  voorgesteld , 
alsof  de  Noordsche  Compagnie  Oödert  Braem  zelven  van  Spitsber- 
gen verjaagd  had,  en  met  veel  ophef  werd  weder  gewaagd  van 
de  >hergebrachte  gerechticheyt  ratione  proprietatis  et  doming** 
van  Denemarken  over  de  zee($n ,  » die  van  Norwegen  ende  Oroen- 
lant  dependeren."  Ook  over  deze  grief  verwees  men  echter  de  De- 
nen naar  de  gewone  rechters  '),  en  van  de  zaak,  die  zoolang 
gerust  had ,  werd  niet  verder  gesproken. 

Terwijl  alzoo  Christiaan  IV  door  zijne  herhaalde  verzoeken  aan 
de  Staten-Generaal  evenmin  als  door  gewelddadige  handhaving 
der  Basken  een  stap  verder  gekomen  was  tot  zgn  doel,  de 
erkenning  van  zyne  souvereiniteit  over  Spitsbergen  door  de  Bis- 
caaiers  en  vooral  door  Nederland,  had  Johann  Braem  zelf  langs 
omwegen  hetzelfde  doel  trachten  te  bereiken.  Beeds  in  1631  had  h$ 
aan  de  Noordsche  Compagnie  als  een  groot  voordeel  aangeboden , 
dat  zy  tegen  vergoeding  der  door  hem  in  1623  geledene  schade 
deel  zou  kunnen  krijgen  in  het  octrooi  hem  door  den  koning  ver- 
leend ,  ja  zelfs  voor  eene  recognitie  aan  Denemarken  de  walvisch- 
vangst  aan  de  Noordkaap  zou  mogen  oefenen  <).  Het  komt  mg 
weinig  twijfelachtig  voor,  dat  met  deze  schoonschgnende  aanbie- 
ding ,  zeker  met  voorkennis  van  Christiaan  IV  gedaan ,  niets  anders 
bedoeld  werd  dan  de  compagnie  tot  eene  daad  te  verlokken, 
waardoor  zij  minst  genomen  den  schijn  op  zich  zou  laden,  dat 
zg  van  den  koning  van  Denemarken  het  recht  op  de  walvisch- 
vangst  tegen  betaling  verkregen  had.  De  Staten-Generaal  lie- 
pen in  den  strik;  de  Noordsche  Compagnie  weigerde  echter 
kortaf  •).  Toen  dus  ook  deze  poging  om  het  voorgestelde  doel  te 
bereiken  vruchteloos  gebleken  was,  beraamde  Braem  een  tweede 
list.  Den  26  Februari  1633  wendde  zich  een  Amsterdamsche 
koopman ,  Pelt  genaamd ,  een  handelsvriend  van  Braem  en  waar- 
schijnlijk voor  deze  zaak  zijn  compagnon  *),  tot  de  Staten-Ge- 
neraal met  verzoek  om  een  te  Amsterdam  voor  Johann  Braem 
tot  de  walvischvangst  uitgerust  schip  naar  Denemarken  te  mogen 


*)  Verbaal  der  ambass.  v.  1641  ad  16/26  Sept.   1641. 

»)  R    S.-G.  26  Juli  1631. 

*)  R.  S.-G.  28  Juli  1681.  —  In  1626  scbijncn  cenige  Nederlanders  gewilliger 
geweest  te  zijn ,  maar  de  slechte  uitslag  der  walvischvangst  aan  de  Noordlouip 
heeft  hen  zeker  van  het  doorzetten  der  zaak  afgeschrikt.  (Wassenaer,  Hist.  Terlt. 
XI  fol.  181.) 

•)  Vlg.  den  brief  van  Vau  Cracouw  aan  de  Stn.-Gen.  dd.  24  Mei  1639  (L.  D. 
163\))  was  Philips  Pilt  „factoor"  vau  Braem  te  Auisterdiim .  en  ,wiert  hy  oock 
verdacht  te  sijn  in  ('onipagnie  met  Jan   Braem  weegen  de  walvischvangst." 


265 

laten  vertrekken  'j.     Op  advies  der  Amsterdamsche  admiraliteit 
werd   het   verzoek    echter   afgeslagen  *)  en  weinige  dagen  later 
gingen  de  Staten  zelfs  op  verzoek  der  Noordsche  Compagnie  over 
tot   het   arresteeren   van   een   plakkaat   tegen  alle  >  directe  ofte 
indirecte   lorrendrajerien  ')."     »Wg   komen   in  ervaringe/'  dos 
schreven  de  Staten-Generaal  daarin,  >dat  deur  toedoen  van  eenige 
ongeruste   Menschen,  de  welvaert  deser  Vereenichde  Landen  be- 
nwonde,   ghetracht    wort    de   Walvisscherge ,    bj    directe    ende 
indirecte   wegen  ende  middelen,  te  contramineren,  om  de  goede 
Ingeeetenen  deser  Landen  van  de  voorszeide  Neeringe  t'  ontsetten , 
ende  de  verwachte  Vruchten  selfs  te  genieten ,  poogende  tot  dien 
eynde   in    dese  Vereenichde  Provintien  tot  hen  te  trecken   veele 
Lighesetenen    ende   Liwoonderen   deser   Landen,    om   bj  andere 
wegen  als  deur  directie  ende  belejdt  van  de  Noortsche  Compagnie , 
binnen  de  Limiten  van  Nova  Sembla  tot  Fretum  Davits  te  varen , 
ende  de  Neeringe  van  Walvisschen  ende  andere  Zee-Monsters  te 
plegen,    exerceren,    ende   de  selve  elders  bujten  dese  Lande  te 
diverteren.   Ende  dat  oock  vele  onser  Ligeseteoen  hun  vervorderen 
soodanige   diensten  aen  te  nemen,  andere  daer  toe  te  induceren 
ende  helpen  aennemen ,  mitsgaders  in  üjtheemsche  Com- 
pagnien  ende  vojagien  te  participeren,  ende  de  selve 
met  hun  middelen   te  helpen  formeren,  streckende  alle 
't  selve  tot  groot  oaedeel  van  de  voorszeide  Compagnie,  interest 
van  de  gemeene  welvaert  deser  Landen ,  ende  ujt-nemende  groote 
schade   van  veele  Ingesetenen  van  dien,  daer  uyt  de  voorszeide 
Compagnie  is  gheformeert ,  waer  jegens  nae  behooren  dient  voor- 
sien,    ende   alle   mogelgcke   ordre    gestelt/'      Op    deze  gronden 
verboden   de   Staten   alle  inwoners   der  Vereenigde  Nederlanden 
!*•   om    in   vreemde    dienst   ter  wal visch vangst    uit    te    varen, 
2*.  om  Nederlandsche  schepen  te  verhuren  aan  vreemde  walvisch- 
▼aarders,  en  3*.  om  aandeelen  te  nemen  in  vreemde  compagniën 
voor   de    walvischvangst  *).     Toen    de    Staten  hunne  gedragslgn 
zoo    openlgk    hadden   afgebakend ,    was    er    natuurlgk    aan  geen 
inwilligen    van   het   verzoek    van  Pelt  meer  te  denken.    Hoewel 
dan    ook   niet   alleen   Johann    Braem  en  de  Nederlandsche  resi- 
dent in   Denemarken  Carel   Van  Cracouw,  maar  ook  de  koning 


>)  R.  S.-6.  26  Febr.  1688. 

»)  R.  S.-O.  7  Mrt.  1688. 

•)  R.  S.-G.  7,  11  Mrt.  1688.  —  R.  H.  verg.  v.  16  Febr.— 26  Mrt. 
1688.  p.  15. 

*)  6r.  PUcaetboeck.  I  p.  680—83.  —  Het  plakkaat  zal  misscbiea  bedoeld 
hebben ,  tegelgkert\jd  een  einde  te  maken  aan  eenige  handelingen  van  Nederlan- 
den Tan  geheel  denzelfden  aard  met  betrekking  tot  eene  Franache  compagnie. 
Zie  hierover  meer  in  Hfdst.  VIll. 


266 

zelf  het  verzoek  nog  dringend  aanbevalen ,  stuitte  ook  de«e  toeleg 
om  Nederlandsche  walvischvaarders  onder  de  Deensche  vlag  te 
scharen  af  op  de  besliste  bonding  der  Staten-Generaal.  De  aan- 
beveling van  Van  Cracouw  werd  voor  kennisgeving  aange- 
nomen 1),  Braem  verwees  men  naar  het  plakkaat  ');  de  booce 
brief  van  den  koning  eindelijk  werd  ter  zyde  gelegd  als  »niet 
geschreven  in  soodanige  terme  als  syne  Co.  Ma.  gewoon  is  aen 
hare  Ho.  Mo.  te  schryven."  Het  stuk  werd  zelfs  later  terugge- 
zonden met  do  vraag,  »waerom  datmen  in  dese  den  gewoon- 
licken  stjl  was  te  bujten  gegaen ,  ende  hare  Ho :  Mo :  niet  geqoa- 
lificeert  (had)  met  den  titul  die  deselve  competeert  ').'* 

Niettegenstaande  de  Staten-Generaal  dus  alle  erkenning ,  hetxg 
ze  zijdelings  of  direct  verzocht  werd  ,  stoutweg  durfden  weigeren , 
trachtten  zij  toch  gedurig  te  bewerken,  dat  men  hen  van  verdere 
aanzoeken  verschoonde.  De  voortdurende  brommende  vertoogen 
van  Christiaan  IV  over  zijne  >Hoocheit  ende  Regalia**  moede, 
wenschte  men  langs  diplomatieken  weg  den  koning  van  het  im- 
politieke  zgner  handelwijze  te  overtuigen,  toen  het  bleek  dat  de 
standvastige  weigering  hem  het  gekozene  standpunt  niet  deed 
verlaten.  Reeds  dadelijk  na  de  overeenkomst  van  1625,  waarbg 
het  geschil  met  Braem  aan  het  Hof  van  Holland  was  onder- 
worpen, had  de  Noordsche  Compagnie,  daar  het  scheen,  dat  de 
zaak  een  goed  einde  zou  nemen ,  van  de  gelegenheid  gebruik  ge- 
maakt om  er  by  Christiaan  IV  op  aan  te  dringen,  dat  hg  alle 
reden  tot  dergelijke  onaangenaamheden  voor  het  vervolg  zon 
voorkomen.  Zij  had  den  koning  verzocht,  om  voortaan  slechts 
aan  zijne  onderdanen  paspoorten  voor  de  visscherij  bij  Spitsbergen 
te  willen  uitreiken  en  wel  onder  beding ,  dat  verkoop  aan  vreemden 
ongeoorloofd  zou  zijn  ♦).  Ofschoon  dit  verlangen  zeker  zeer 
billijk  was,  werd  aan  den  Nederlandschen  gezant  Van  Vosbergen, 
wien  de  zaak  in  handen  gegeven  was  * ) ,  door  den  koning  ge- 
antwoord ,  dat  de  voorstelling  door  de  Noordsche  Compagnie  van 
Braems  handelingen  gegeven  geheel  onjuist  was.  Zoo  de  Neder- 
landers mochten  kunnen  bewijzen,  dat  Braem  zijn  octrooi  wer- 
kelijk verkocht  had,  wilde  de  koning  hem  >ten  exemple  van 
anderen    sonder    genade    straffen  •)."     De  Noordsche  Compagnie 


•)  R.  SG.  21  Apr.,  8  Mei  1633.  —  Zie  den  brief  (dd.  20/80  Mrt.  ie»«) 
in:  Stn.  N.  C.  v.  d.  Haarl.  gedeput.  R.-A. 

*)  R.  S.-G.  18  Apr.  1683. 

•)  R.  S.-G.  19  Apr.  1688. 

*)  R.  S  -G.  26  Apr.   1625. 

»)  R.  S..G.  18  Mei  1625. 

•)  MiM.  V.  Vosberghcn  aan  de  Stu.-Gen.  dd.  4/14  Juni  1625.  in;  L.  D. 
1626.  —  R.  S.-G.  28  Juni  1625. 


267 

antwoordde  op  deze  vordering  door  het  overleggen  van  een  af- 
schrift "van  Braems  contract  met  de  Basken,  waaruit  de  oneer- 
Igke  handelwijze  van  's  konings  beschermeling  doidelgk  bleek. 
De  Staten-Generaal  zonden  dit  stak  naar  Kopenhagen  met  eene 
begeleidende  missive,  waarin  zg  nader  op  het  ophoaden  van  alle 
betrekkingen  met  de  Biscaaiers  en  het  intrekken  van  Braems 
octrooi  aandrongen.  Wy  knnnen  niet  gelooven ,  das  schreven  de 
Staten,  itd*jntentie  van  uwe 'Con.  Ma^  te  sjn  de  Walvischei*ge 
ende  neringe  daer  an  dependerende  njt  uwe  Ma^T^  Coninckrgck 
te  doen  diverteren,  strydende  het  selve  jegens  de  fondamentale 
redenen  ende  de  natnre  zelver  van  alle  octrogen,  daer  toe  strec- 
kende,  omme  de  onderdanen  selver  ende  niet  vremde  ende  nyt- 
heemsche  te  gratiGceren  ■).'*  De  koning  moest  zich  met  deze 
overtoigende  bewjjzen  wel  tevreden  honden ,  maar  aan  het  verzoek 
der  Staten  werd  voorloopig  niet  voldaan.  Waarschynlijk  heeft 
Braem  >met  sgne  fanoriten*'  de  zaak  gesast.  De  onaangename 
toon  y  door  Christiaan  IV  aangeslagen ,  belette  verder  gemimen 
tgd  alle  kalm  overleg  en  jarenlang  staakte  men  alle  pogingen 
in  dezen  geest.  Eerst  de  memorie ,  door  de  Noordsche  Compagnie 
in  1631  aan  de  ambassadeurs  Van  Beveren,  Oetgens  van  Wa- 
▼eren  en  8cha£fer  medegegeven  *),  behandelde  de  politieke  qoaestie 
weder  zeer  aitvoerig.  Het  was  eene  geheime  mededeeling,  alleen 
ter  instructie  van  de  gezanten  bg  eventueele  klachten  bestemd, 
en  laat  ons  dus  een  diepen  blik  in  de  politieke  drjjfveeren  der 
twistende  partgen  slaan. 

De  Noordsche  Compagnie  begon  met  de  handelwgze  van  Braem 
in  deze  zaak  kortelijk  te  verhalen.  Eerst  had  deze  zgn  octrooi 
aan  de  Biscaaiers  verkocht  en  daardoor  een  lang  en  nadeelig  pro- 
ces met  de  Noordsche  Compagnie  moeten  voeren.  Daarna,  toen 
hg  zag  dat  zgn  toeleg  niet  gelukte ,  had  hij  een  nieuw  octrooi  van 
den  koning  verzocht  met  volmacht  om  de  Basken  daarin  te  mogen 
opnemen.  Dit  octrooi,  schijnbaar  aan  Braem  verleend,  was  in 
werkelgkheid  alleen  den  Franschen  voordeelig  geweest ,  want  Jean 
Vrolicq  had  tegelgkertgd  een  octrooi  van  Frankrgk  gevraagd ,  en 
terwgl  het  zeker  was,  dat  de  Deensche  onderdanen  in  de  Fran- 
sche  compagnie  »niet  eenen  stujver'*  aandeel  hadden,  kregen 
dezen  alleen  een  zeker  gedeelte  van  de  vangst  voor  het  verlof 
om  op  de  Deensche  passen  te  mogen  varen.  —  Aan  dit  verhaal 
werden  nu  de  gevolgtrekkingen  vastgeknoopt,  dat  1*.  door  het 
vragen  van  een  Fransch  octrooi  de  souvereiniteit  der  Denen  over 
Spitsbergen,  waarop  Christiaan  IV  zoozeer  gesteld  was,  twgfeU 


*)  Mifs.    ▼.   de   Stn..6eii.   aan    ChristiaaD    IV    dd.  2  Jan.  1026,  in:  L.  B, 
1626.  —  R.  S.-6.  2  Jan.  1626. 
*)  Zie  hienróor  p.  257  Noot  6. 


268 

achtig   gemaakt  werd,  en  2*.  dat  door  de  slinksche  streken  Tan 

Johann  Braein   de   nering   der  walvischvangst   uit   Denemarken 

werd   overgebracht   naar   vreemde  landen.    Over  dit  laatste  punt 

waren  de  bewindhebbers  vooral  uitvoerig,    üit  het  medegedeelde 

bleek  voldoende,  schreven  zg,  >met  wat  studie"  de  Basken,  die 

vroeger   meermalen    verzocht   hadden    tegen    recognitie    door  de 

Noordsche   Compagnie    op  Spitsbergen  te  worden  to^^laten,  — 

een  verzoek,  steeds  >om  gewichtige  redenen  met  beleeftheyt  afjge- 

slagen,"  —  >van  tgdt  tot  tydt  hadden  getracht  hen  selven  in  te 

dringen  in  de  Visscherie  om  alsoo  metter  tgdt  de  andere  natiSa 

daervan  te  depossederen.**   Het  hoofdpunt  der  memorie  bleef  dan 

ook  het  betoog  >hoe  schaedelijck  dat  het  sonde  wesen,  niet  alleen 

voor  dese  Landen ,  maer  oock  voor  die  van  Denemarcken  selven , 

het  inrujmen  van  de  Biscayers ,  Francoisen ,  ofte  andere  Natiën , 

in  den   Walvisch-vanckst  op  Spitzberghen :  ende  dat  daer  mede 

die  gantsche  neringe  niet  alleen  uyt  dese  Landen ,  maer  ooi^k  uyt 

Dennemarcken  sonde  werden  gediverteert ,   en  in  de  andere  Ko- 

ninckrycken  ende  Landen  getransporteert"  >). 

Deze  zoo  behendig  gestelde  Instructie  miste  haar  doel  niet.  Wel 
schjjnt  men  den  gezanten  niet  van  de  zaak  gesproken  te  hebben , 
maar  waarschynlgk  lieten  z^  het  stuk  in  handen  van  den  Neder- 
landschen  resident  Van  Cracouw,  die  er  weldra  een  nuttig  gebruik 
van   maakte.     De   onafhankelijke   stelling  in   1632  door  Vrolioq 
aangenomen,   die   niet  schroomde   tegen   do   Denen,  die  hem  op 
Spitsbergen   binnengeleid   hadden ,   uit   kracht   van   zgn  Pransch 
octrooi  op  te  treden ,  —  de  ongelukkige  uitslag  der  proefneming 
door  Braem  met  andere  Basken  gewaagd ,  openden  de  oogen  van 
den  Deenschen  vorst  voor  de  onvermijdelijke  gevolgen  zijner  han- 
delwijze.   Van   die  veranderde  gezindheid   maakte  Van  Cracouw 
dadelijk    een    behendig   gebrnik;  de  eerste  gelegenheid  greep  hg 
aan ,   om  den   koning  voor  de  redenen  der  Noordsche  Compagnie 
te  winnen.    De  >meededelinge*'  der  paspoorten  aan  de  Biscaaiers, 
dus  betoogde    Van   Cracouw,   was  de  eenige  oorzaak  van  de  on- 
aangenaamheden tusschen  Denemarken  en  Nederland.  De  Noord- 
sche  Compagnie  had  lange  jaren   aan  de  Denen  op  Spitsbergen 
»alle  hulpe  ende  assistentie''  verleend,  en  was  nog   bereid  daar- 
mede voort  te  gaan ;  maar  de  Basken ,  die  nu  met  twee  schepen 
gekomen   waren   en  zeker  in  volgende  jaren  met  hoe  langer  hoe 
grooter  uitrusting  Spitsbergen  zouden  bezoeken,  wilde  men  niet 
toelaten,   > alsoo    sg   bg   alle   weegen   ende   middelen   sochten  de 
Neeringe    ende    vischeiïe    der    Compaignie    te    ontrecken,    niet 
alleene    tot    groote    prejuditie    ende    Schade   derseluer  Compaig- 


■)  Zie  de  memorie  b\j:  AiUemA,  Saken  v.  Staet.  1  p.  1U9. 


209 

oie  maer  oock  tot  Sgne  Ma**,  onderdanen  selffs"  *).  Deze  rede- 
neering vond  dadelijk  een  ganstig  onthaal.  Z.  M.  verzocht  den 
resident  bg  gelegenheid  eens  nader  over  de  zaak  te  spreken. 
Reeds  die  tweede  audiëntie  had  door  de  behendigheid  van  Van 
Craconw  het  gelukkige  resultaat ,  dat  de  koning  aan  Braem  ver- 
bood zgne  paspoorten  aan  de  Biscaaiers  over  te  doen  of  met 
ben  in  compagnie  te  zgn.  Z.  M.  besloot  voortaan  geene  paspoor- 
ten voor  de  walvischvangst  meer  aan  de  Basken  uit  te  geven  en 
beloofde  aan  Van  Cracouw,  dat  hg  de  reeds  verleende  zou  intrek- 
ken *).  Het  belang  der  Deensche  walvischvangst  schjjnt  eindelyk 
de  overhand  behouden  te  hebben  op  's  konings  begeerte  om  zgn 
voorgewend  recht  erkend  te  zien ,  een  recht ,  dat  hem  toch  zeker 
minder  voordeel  zou  opbrengen  dan  de  handel  zgner  onderdanen 
zelf,   wanneer  het  gelukte  dien  te  doen  bloeien. 

Johann  Braem  bukte  voor  den  bepaalden  wil  des  konings;  hg 
beloofde  »de  Basques  te  willen  aflfsnijden  ende  met  haer  geen 
handel  meer  te  hebben.'*  Weldra  bracht  hg  aan  Van  Cracouw 
een  bezoek  en  betuigde  voortaan  weder  in  » goede  vrundt- 
Bchap  ende  correspondentie"  met  de  Noordsche  Compagnie  te 
willen  leven;  hg  zou  daartoe  evenals  vroeger  met  twee  Deen- 
sche schepen  naar  Spitsbergen  ter  walvischvangst  komen.  Van 
de  compagnie  hoopte  hij  dan  ook  weder  de  toestemming  te 
verkrggen,  om  met  die  twee  schepen  in  vrede  naast  de  hare 
te  mogen  visschen  ').  De  Noordsche  Compagnie  van  hare  zgde 
had  zich  reeds  lang  daartoe  >ouerboodich"  verklaard  en  alle 
moeite  gedaan  om  zonder  in  iets  toe  te  geven  weder  met 
Braem  op  goeden  voet  te  komen.  Met  vreugde  werd  dus  het 
verzoek  begroet  en  zoo  was  de  quaestie  eindelgk  in  der  minne 
geschikt  *). 


>)  Miss.  ▼.  Van  Craconw  aan  de  Stn.-Gen.  dd.  26  Dec.  16S2 ,  in :  L.  D.  1638. 

*)  Miss.  T.  Van  Cracouw  aan  de  Stn.Gen.  dd.  5  Febr.  1633,  in:  L.  D.  1638. 

•)  Miss.  Y.  Van  Craconw  aan  de  Stn.-Gen.  dd.  20/80  Mrt.  1688,  in:  Sin. 
N.  C.  ▼.  d.  Haarl.  gedepnt.  R.-A. 

*)  Van  Deensche  zgde  werd  tevens  beloofd  ,  dat  men  moeite  zon  doen  de 
intrekking  Tan  het  Fransche  octrooi  te  verkrijgen.  (Miss.  v.  Van  Craconw  dd. 
5  Febr.  1633,  in:  L.  D.  1688.)  Spoedig  werden  echter  pogingen  aangewend, 
die  met  deze  belofte  streden.  De  Basken ,  eenmaal  op  Spitsbergen  toegelaten , 
kadden  zich  niet  laten  verdreven.  Christiaan  IV  besloot  toen,  op  nienw  te 
tnieliten,  van  hen  zooveel  voordeel  te  trekken  als  mogelijk  was.  Op  het 
laatst  van  1685  verscheen  zijn  natunrl^ke  zoon  aan  het  Fransche  hof  en  poogde 
te  bewerken,  dat  de  Basken,  die  op  Spitsbergen  voeren,  van  den  koning  van 
Denemarken  paspoorten  verzoeken  en  hem  recognitie  betalen  zonden.  De  leezant 
der  Staten  ,  Panw  van  Heemstede ,  werkte  dit  dadelijk  tegen  door  het  voordragen 
vmn  bet  halfslachtige  Nederlandsche  snstcnu:  «dat  die  vaert  ende  visscherge  op 
de  voorszeide  van  nienws  ondeckte  landen  ende  eylanden  vry  ende  niemant  snb- 
ieet  is,  behalven  dat  d'  eerste  inventenrs  ende  ontdeekers  bv  preferentie  mogen 


270 

Oednrende  do  eerstvolgende  jaren  na  1633  werd  de  walyisoh- 
vangst  tasschen  de  beide  mogendheden  niet  besproken.  De  DeeoBcha 
visscherg  ontwikkelde  zich  langzamerhand  en  de  Nederlanders 
dachten  er  niet  aan,  hnune  bondgenooten  in  hun  vreedzaam  be^ 
drgf  te  hinderen.  Langzamerhand  bedreigde  echter  een  nieuw 
gevaar  de  goede  verhouding  der  twee  natiën.  Ditmaal  wareo 
het  de  Nederlanders,  die  hoewel  onwillekeurig  aanleiding  waren , 
dat  Denemarken  zich  tot  krachtige  maatregelen  verplicht  rekende. 
Terwgl  gedurende  den  geheelen  tgd  van  haar  bestaan  de  nitma- 
tingen  der  Noordsche  Compagnie  nagenoeg  even  sterk  schgnen 
gebleven  te  zyn,  zag  men  kort  na  1633  het  getal  der  Neder- 
landsche  schepen  in  de  IJszee  plotseling  toenemen.  Niet  de 
Noordsche  Compagnie  gaf  door  grootere  inspanning  aanleiding  tot 
die  vermeerdering ;  concurrenten  waren  in  Nederland  zelf  tegen  de 
bevoorrechte  vereeniging  opgestaan.  Niet  alleen  het  altgd  be- 
trekkelijk kleine  getal  >  interlopers'*,  niet  alleen  de  sinds  1634  door 
acht  concurrcerende  Hollandsche  steden  openljjk  naar  Spitsbergen 
gezondene  schepen  ' ) ,  vooral  de  op  eenigen  afstand  van  dit  eiland 
gedrevene  zeevisscherij  deed  het  getal  walvischvaarders  klimmen. 
Deze  vroeger  nauwelijks  opgemerkte  en  door  de  compagnie  steeds 
geminachte  concurrenten  namen  weldra  zoozeer  toe ,  de  vangst  in 
de  volle  zee  bleek  eerlang ,  toen  de  walvisschen  de  baaien  meer  en 
meer  verlieten ,  zoo  voordeelig ,  dat  de  compagnie  zelve  eenigszins 
bezorgd  begon  te  worden.  De  koning  van  Denemarken ,  sinds  1631 
reeds  uit  de  Mauritius-baai  verdreven ,  begon  dan  ook  bevreesd  te 
worden,  dat  de  Nederlanders  zijne  onderdanen  zouden  overvleu- 
gelen en  langzamerhand  geheel  verdringen.  Hg  besloot  op  af- 
doende wyze  aan  de  zoo  ras  toenemende  concurrentie  een  einde  te 
maken.  De  macht  daartoe  zou  hem  niet  ontbreken:  > alleen  in 
Vreede  sittende ,  ende  al  de  werelt  in  actie  ende  Oorlogen  siende , 
dede  hy  wat  hem  beliefde ,  ende  meende  hem  konde  geen  Zee  te 
hoogh  gaen"  *). 

Evenals  de  Noordsche  Compagnie,  bewerende  dat  de  Denen 
slechts  volgens  haar  goedvinden  en  door  hare  welwillendheid  op 
het  aan  Nederland  toebehoorende  Spitsbergen  vischten,  wel  eens 
te  kennen  had  gegeven ,  dat  zy  ongaarne  meer  dan  het  van  ouds 
gebruikelijke   getal   van  twee  Deensche  schepen  tot  de  visscherg 


esde  behooren  te  genieten  de  plactsen  bij  haer  tot  so  grote  costen  ende  peri- 
colen  ondeckt  ende  bevischt."  (Miss.  v.  Pauw  aan  de  Stn.-Gen.  dd.  21  Dec. 
1685,  in:  L.  F.  1686.  —  R.  S.-G.  4  Jan.  1686.)  De  zaak  schijnt  geen  verder 
gevolg  gehad  te  hebben,  en  eerlang  staakten  de  Basken  hunne  toehten.  (Ver- 
baal der  ambass.  naar  Denem.  v.   1639  ad  7  October.) 

•)  Versl.  ?.  d.  Hrl.  gedeput.  v.  de  confer.  met  de  N.  C.  (1*  confer.  dd.  14 
Febr.  1686) .  in :  Stn    N.  C.  v.  d.  HrL  gedepnt.  R.-A. 

*;  AitMma,  Saken  v.  Staet    II  p.  442. 


271 

icm  toelaten  *),  zoo  had  ook  Christiaan  IV  uit  kracht  van  zfjne 
beweerde  soavereiniteit  reeds  een  paar  maal  verzocht,  dat  de 
Nederlanders  niet  meer  dan  eenige  weinige  schepen  naar  de 
Manritins-baai  zonden  zenden ,  opdat  z|jne  onderdanen  niet  binnen 
den  kleinen  omvang  der  baai  in  hunne  wal visch vangst  gehinderd 
zonden  worden  *).  Nu  echter  scheen  het  noodzakelijk  dien  eisch 
met  kracht  door  te  zetten ,  opdat  niet  ook  de  Kobbenbaai  voor  de 
Denen  gesloten  zou  worden.  Do  Noordsche  Compagnie  had  zich 
echter  in  de  jaren,  die  sinds  de  qnaestie  met  Braem  verloopen 
waren ,  een  goude  en  weinig  hinderlijke  nabuur  getoond  en  Christi- 
aan IV  maakte  dus  geen  bezwaar  haar  ook  verder  op  Spitsbergen 
toe  te  laten.  De  groote  vermeerdering  der  Nederlandsche  walvisch- 
vaarders  was  niet  van  de  compagnie  uitgegaan ,  maar  hoofdzake- 
lijk van  hare  concurrenten,  en  aan  dien  ongeregelden  toeloop 
van  Nederlandsche  visschers  wenschte  de  koning  paal  en  perk  te 
stellen.  Gleen  beter  middel  was  er  om  dit  doel  te  bereiken ,  dan 
om  zgne  souvereiniteitsrechten ,  die ,  tot  nog  toe  alleen  een  middel 
tot  geldafpersing ,  sinds  dat  streven  nutteloos  gebleken  was  byna 
niet  meer  genoemd  waren,  op  nieuw  met  nadruk  op  den  voor- 
grond te  stellen.     Daartoe  werd  dan  ook  weldra  besloten. 

Den  10  April  1637  ontvingen  de  Staten- Generaal  eenen  brief 
van  Christiaan  IV  van  12  Februari,  waarin  hij  aandrong  op 
vermindering  en  regeling  van  do  uitrustingen  der  Nederlanders 
op  Spitsbergen,  daar  de  Noordsche  Compagnie  meer  schepen 
uitzond  >als  de  plaets  leedt**,  en  vooral  daar  schepen  niet  aan  de 
compagnie  behoorende  te  gelijk  met  de  hare  aankwamen.  Z.  M. 
beweerde,  dat  zjjn  uitsluitend  recht  op  het  eiland  door  alle 
natiën  erkend  was;  hjj  meende,  dat  het  eene  slechte  vergelding 
was  voor  het  verlof ,  den  Nederlandschen  walvi^hvaarders  boven 
anderen  *bj  conniventie'*  en  uit  vriendschap  verleend,  dat  men 
nu  door  de  grootere  uitrustingen  de  Deaen  belette  hun  bedrgf 
te  oefenen,  en  hy  eindigde  met  de  verklaring,  dat  hg  vertrouwde, 
dat  de  Staten-Goneraal  deze  handelwijze  zouden  afkeuren  en,  voor- 
dat hy  tot  andere  maatregelen  overging ,  zorgen ,  dat  er  voortaan 
niet  meer  Nederlandsche  schepen  op  Spitsbergen  verschenen  dan 
tot  nog  toe  het  geval  geweest  was  '). 

De  Staten-Generaal  waren  met  dezen  bepaalden  eisch ,  die  nog 


>)  Min.  T.  Van  Cracoaw.  dd.  5  Febr. ,  80  Mrt.  1688,  in:  L.  D.  1688,  en  in  t 
Sto.  N.  C.  v.d.  Haarl.  gedeput.  R.-A.  —  Aitzema,  Saken  ▼.  Staet.  I  p.  1150.—- 
Req.  der  N.  C.  c.  Vrolicq  dd.  2  Febr.  1684,  in:  Noordsche  togten.  4  Iioop. 
N,  C.  R.-A..  en:   Protest  der  N.  C.  v.  1631,  aldaar  als  byl.  D. 

*)  Misa.  ▼.  Christ.  IV  aan  de  Stn.-Gea.  dd.  28  Juli  1624,  29  Jan.  1681 « 
in:  L.  D.   1624.  1681.  —  Propos,  v.  Gnnter,  in:   R.  S.-O.  21  Juli  1682. 

•)  R.  S.-6.  10  Apr.  1687.  —  Aitzema,  Saken  ▼.  Staet.  II  p.  442. 


2t>4 

toen  de  juiste  toedracht  der  zaak  vergeten  was,  in  zeer  over- 
drevene  termen  aan  de  Nederlandscbe  ambassadeurs  op  de  confe- 
rentie te  Staden  gedaan.  Weder  werd  de  zaak  zoo  voorgesteld , 
alsof  de  Noordsche  Compagnie  Gödert  Braem  zelven  van  Spitsber- 
gen verjaagd  had,  en  met  veel  ophef  werd  weder  gewaagd  vaii 
de  »hergebrachte  gerechticheyt  ratione  proprietatis  et  doming** 
van  Denemarken  over  de  zee({n ,  » die  van  Norwegen  ende  Groen- 
lant  dependeren.**  Ook  over  deze  grief  verwees  men  echter  de  De- 
nen naar  de  gewone  rechters  *),  en  van  de  zaak,  die  zoolang 
gerust  had ,  werd  niet  verder  gesproken. 

Terwijl  alzoo  Christiaan  IV  door  zgne  herhaalde  verzoeken  aan 
de  Staten-Generaal  evenmin  als  door  gewelddadige  handhaving 
der  Basken  een  stap  verder  gekomen  was  tot  zgn  doel,  de 
erkenning  van  zjjne  souvereiniteit  over  Spitsbergen  door  de  Bis- 
caaiers  en  vooral  door  Nederland,  had  Johann  Braem  zelf  langs 
omwegen  hetzelfde  doel  trachten  te  bereiken.  Beeds  in  1631  had  lig 
aan  de  Noordsche  Compagnie  als  een  groot  voordeel  aangeboden , 
dat  zij  tegen  vergoeding  der  door  hem  in  1623  geledene  schade 
deel  zou  kunnen  krijgen  in  het  octrooi  hem  door  den  koning  ver- 
leend ,  ja  zelfs  voor  eene  recognitie  aan  Denemarken  de  walvisch- 
vangst  aan  de  Noordkaap  zou  mogen  oefenen  *).  Het  komt  mg 
weinig  twijfelachtig  voor,  dat  met  deze  schoonschgnende  aanbie- 
ding ,  zeker  met  voorkennis  van  Christiaan  IV  gedaan ,  niets  anders 
bedoeld  werd  dan  de  compagnie  tot  eene  daad  te  verlokken, 
waardoor  zij  minst  genomen  den  schijn  op  zich  zou  laden,  dat 
zjj  van  den  koning  van  Denemarken  het  recht  op  de  walvisch- 
vangst  tegen  betaling  verkregen  had.  De  Staten-Generaal  lie- 
pen in  den  strik;  de  Noordsche  Compagnie  weigerde  echter 
kortaf  ').  Toen  dus  ook  deze  poging  om  het  voorgestelde  doel  te 
bereiken  vruchteloos  gebleken  was,  beraamde  Braem  een  tweede 
list.  Den  26  Februari  1633  wendde  zich  een  Amsterdamsche 
koopman ,  Pelt  genaamd ,  een  handelsvriend  van  Braem  en  waar- 
schynlijk  voor  deze  zaak  zyn  compagnon  *),  tot  de  Staten-Ge- 
neraal met  verzoek  om  een  te  Amsterdam  voor  Johann  Braem 
tot  de  walvischvangst  uitgerust  schip  naar  Denemarken  te  mogen 


>)  Verbaal  der  ambass.  v.  1641  ad  16/26  Sept.   1641. 

')  R   S.-G.  26  Juli  1631. 

•)  R.  S.-G.  28  Juli  1631.  —  In  1626  schijnen  eenige  Nederlanders  gewilliger 
geweest  te  zijn ,  maar  de  slechte  uitslag  der  walvischvangst  aan  de  Noordkaap 
heefl  hen  zeker  van  het  doorzetten  der  zaak  afgeschrikt.  (Wasaenaer,  Hiat.  Terh. 
XI  fol.  181.) 

•)  Vlg.  den  brief  van  Van  Cracouw  aan  de  Stn.-Gen.  dd.  24  Mei  1689  (L.  D. 
163\))  was  Philips  Prlt  „factoor"  van  Braem  te  Amsterdimi,  en  «wiert  hy  oock 
verdacht  te  sijn  in  Conipagnie  met  Jan  Braem  weegen  de  walvischvangst." 


265 

laten  vertrekken  ').    Op  advies  der  Amsterdamsche  admiraliteit 
werd   het   verzoek    echter   afgeslagen  >)  en  weinige  dagen  later 
gingen  de  Staten  zelfs  op  verzoek  der  Noordsche  Compagnie  over 
tot   het   arresteeren   van   een   plakkaat   tegen  alle  » directe  ofte 
indirecte   lorrendrajerien  ')."     >Wg   komen   in  ervaringe,"  das 
schreven  de  Staten-öeneraal  daarin,  »dat  denr  toedoen  van  eenige 
ongemste   Menschen,  de  welvaert  deser  Vereenichde  Landen  be- 
ngdende,    ghetracht   wort    de    Walvisscherge,    by    directe    ende 
indirecte   wegen  ende  middelen,  te  contramineren,  om  de  goede 
Ingesetenen  deser  Landen  van  de  voorszeide  Neeringe  t'  ontsetten , 
ende  de  venrachte  Vruchten  selfs  te  genieten ,  poogende  tot  dien 
ejnde   in   dese  Vereenichde  Provintien  tot  hen  te  trecken   veele 
Lighesetenen    ende   Liwoonderen   deser   Landen,   om   bj  andere 
wegen  als  deur  directie  ende  belejdt  van  de  Noortsche  Compagnie , 
binnen  de  Limiten  van  Nova  Sembla  tot  Fretum  Davits  te  varen , 
ende  de  Neeringe  van  Walvisschen  ende  andere  Zee-Monsters  te 
plegen,    exerceren,    ende   de  selve  elders  bnyten  dese  Lande  te 
diverteren.   Ende  dat  oock  vele  onser  Ingesetenen  hun  vervorderen 
soodanige   diensten  aen  te  nemen,  andere  daer  toe  te  induceren 
ende  helpen  aennemen ,  mitsgaders  in  üytheemsche  Com- 
pagnien  ende  voyagien  te  participeren,  ende  de  selve 
met  hun  middelen   te  helpen  formeren,  streckende  alle 
*t  selve  tot  groot  naedeel  van  de  voorszeide  Compagnie,  interest 
van  de  gemeene  welvaert  deser  Landen ,  ende  uy t-nemende  groote 
schade   van  veele  Ligesetenen  van  dien,  daer  uyt  de  voorszeide 
Compagnie  is  gheformeert ,  waer  jegens  nae  behooren  dient  voor- 
sien,    ende    alle    mogelijcke    ordre   gestel t/'      Op    deze  gronden 
verboden   de   Staten   alle  inwoners   der  Vereenigde  Nederlanden 
!*•   om    in   vreemde   dienst   ter  walvbchvangst    uit    te    varen, 
2*.  om  Nederlandsche  schepen  te  verhuren  aan  vreemde  walvisch- 
vaarders,  en  3*.  om  aandeelen  te  nemen  in  vreemde  compagniën 
voor   de    wal visch vangst  *).     Toen   de    Staten  hunne  gedragslgn 
zoo   openlgk   hadden   afgebakend,    was    er   natuurlgk   aan  g^en 
inwilligen    van   het   verzoek    van  Pelt  meer  te  denken.     Hoewel 
dan    ook   niet   alleen   Johann    Braem  en  de  Nederlandsche  resi- 
dent in   Denemarken   Carel   Van  Cracouw,  maar  ook  de  koning 


')  R.  S.-6.  26  Febr.  1638. 

»)  R.  S.-G.  7  Mrt.  1688. 

•)  R.  S.-G.  7,  11  Mrt.  1688.  —  R.  H.  verg.  v.  16  Febr.— 26  Mrt. 
1688.  p.  15. 

*)  Or.  Placaetboeck.  I  p.  680—83.  —  Het  plakkaat  zal  misschien  bedoeld 
hebben ,  tegel^kert^d  een  einde  te  maken  aan  eenige  handelingen  van  Nederlan- 
den van  geheel  denzelfden  aard  met  betrekking  tot  eene  Fransche  compagnie. 
Zie  hieroYer  meer  in  Hfdst.  VIII. 


266 

zelf  het  verzoek  nog  dringend  aanbevalen ,  stuitte  ook  deze  toeleg 
om  Nederlandsche  walvischvaarders  onder  de  Deensche  vlag  te 
scharen  af  op  de  besliste  houding  der  Staten-Oeneraal.  De  aan- 
beveling van  Van  Cracouw  werd  voor  kennisgeving  aange- 
nomen I),  Braem  verwees  men  naar  het  plakkaat  *);  de  boose 
brief  van  den  koning  eindeljjk  werd  ter  zijde  gelegd  als  >iiiet 
geschreven  in  soodanige  terme  als  syne  Co.  Ma.  gewoon  is  aen 
hare  Ho.  Mo.  te  schryven."  Het  stuk  werd  zelfs  later  terugge- 
zonden met  do  vraag,  >waerom  datmen  in  dese  den  gewoon- 
licken  styl  was  te  buy ten  gegaen ,  ende  hare  Ho :  Mo :  niet  gequa- 
lificeert  (had)  met  den  titul  die  deselve  competeert  *).** 

Niettegenstaande  de  Staten-Generaal  dus  alle  erkenning ,  hetzg 
ze  zijdelings  of  direct  verzocht  werd  ,  stoutweg  durfden  weigeren , 
trachtten  zij  toch  gedurig  te  bewerken,  dat  men  hen  van  verdere 
aanzoeken  verschoonde.  De  voortdurende  brommende  vertoogen 
van  Christiaan  IV  over  zijne  >Hoocheit  ende  Regalia'*  moede , 
wenschte  men  langs  diplomatieken  weg  den  koning  van  het  im- 
politieke  zijner  handelwijze  te  overtuigen,  toen  het  bleek  dat  de 
standvastige  weigering  hem  het  gekozene  standpunt  niet  deed 
verlaten.  Reeds  dadelijk  na  de  overeenkomst  van  1625,  waarbg 
het  geschil  met  Braem  aan  het  Hof  van  Holland  was  onder- 
worpen, had  de  Noordsche  Compagnie,  daar  het  scheen,  dat  de 
zaak  een  goed  einde  zou  nemen ,  van  de  gelegenheid  gebruik  ge- 
maakt om  er  bij  Christiaan  IV  op  aan  te  diingen,  dat  hg  alle 
reden  tot  dergelijke  onaangenaamheden  voor  het  vervolg  zon 
voorkomen.  Zij  had  den  koning  verzocht,  om  voortaan  slechts 
aan  zijne  onderdanen  paspoorten  voor  de  visscherij  bij  Spitsbergen 
te  willen  uitreiken  en  wel  onder  beding ,  dat  verkoop  aan  vreemden 
ongeoorloofd  zou  zijn  *).  Ofschoon  dit  verlangen  zeker  zeer 
billgk  was,  werd  aan  den  Nederlandschen  gezant  Van  Vosbergen, 
wien  de  zaak  in  handen  gegeven  was  *) ,  door  den  koning  ge- 
antwoord ,  dat  de  voorstelling  door  de  Noordsche  Compagnie  van 
Braems  handelingen  gegeven  geheel  onjuist  was.  Zoo  de  Neder- 
landers mochten  kunnen  bewijzen,  dat  Braem  zijn  octrooi  wer- 
keiyk  verkocht  had,  wilde  de  koning  hem  »ten  ezemple  van 
anderen    sonder    genade    straffen  *).*'     De  Noordsche  Compagnie 


•)  R.  S-G.  21  Apr..  3  Mei  1683.  —  Zie  den  brief  (dd.  20/80  Mrt.  IIWS) 
in:  Stn.  N.  C.  v.  d.  Haarl.  gedeput.  R,-A. 

»)  R.  S.-G.  18  Apr.  1683. 

»)  R.  S.-G.  19  Apr.  1638. 

•)  R.  S  -G.  26  Apr.  1625. 

•)  R.  S.-G.  18  Mei  1625. 

•)  Miss.  T.  Vosberghen  aan  de  Stn. -Gen.  dd.  4/14  Juni  1625,  in:  L.  D. 
1626.  —  R.  S.-G.  28  Juni  1625. 


267 

■ 

antwoordde  op  deze  vordering  door  het  overleggen  van  een  af- 
schrift "van  Braems  contract  met  de  Basken,  waaruit  de  oneer- 
Igke  handelwgze  van  's  koning^  beschermeling  daidel|jk  bleek. 
De  Staten-Oeneraal  zonden  dit  stuk  naar  Kopenhagen  met  eene 
begeleidende  missive,  waarin  zy  nader  op  het  ophouden  van  alle 
betrekkingen  met  de  Biscaaiers  on  het  intrekken  van  Braems 
octrooi  aandrongen.  Wg  kunnen  niet  gelooven ,  dus  schreven  de 
Staten,  i^d'jntentie  van  uwe 'Con.  Ma^  te  syn  de  Walvischerge 
ende  neringe  daer  an  dependerende  uyt  uwe  Ma^T^  Coninckryck 
te  doen  diverteren,  strydende  het  selve  jegens  de  fondamentale 
redenen  ende  de  nature  zei  ver  van  alle  octrogen,  daer  toe  strec- 
kende,  omme  de  onderdanen  selver  ende  niet  vremde  ende  ujt- 
heemsche  te  gratiBceren  >).*'  De  koning  moest  zich  met  deze 
overtuigende  bewgzen  wel  tevreden  houden ,  maar  aan  het  verzoek 
der  Staten  werd  voorloopig  niet  voldaan.  Waarsch^nlgk  heeft 
Braem  >met  sijne  fauoriten"  de  zaak  gesust.  De  onaangename 
toon,  door  Christiaan  IV  aangeslagen,  belette  verder  geruimen 
tgd  alle  kalm  overleg  en  jarenlang  staakte  men  alle  pogingen 
in  dezen  geest.  Eerst  de  memorie ,  door  de  Noordsche  Compagnie 
in  1631  aan  de  ambassadeurs  Van  Be  veren,  Oetgens  van  Wa- 
▼eren  en  Schaffer  medegegeven  >),  behandelde  de  politieke  quaestie 
weder  zeer  uitvoerig.  Het  was  eene  geheime  mededeeling,  alleen 
ter  instructie  van  de  gezanten  bg  eventueele  klachten  bestemd, 
en  laat  ons  dus  een  diepen  blik  in  de  politieke  drijfveeren  der 
twistende  partgen  slaau. 

De  Noordsche  Compagnie  begon  met  de  handelwgze  van  Braem 
in  deze  zaak  kortelijk  te  verhalen.  Eerst  had  deze  zgn  octrooi 
aan  de  Biscaaiers  verkocht  en  daardoor  een  lang  en  nadeelig  pro- 
ces met  de  Noordsche  Compagpiie  moeten  voeren.  Daarna,  toen 
hg  zag  dat  zgn  toeleg  niet  gelukte ,  had  hg  een  nieuw  octrooi  van 
den  koning  verzocht  met  volmacht  om  do  Basken  daarin  te  mogen 
opnemen.  Dit  octrooi,  schgnbaar  aan  Braem  verleend,  was  in 
werkelgkheid  alleen  den  Franschen  voordeelig  geweest ,  want  Jean 
Yrolicq  had  tegelgkertgd  een  octrooi  van  Frankrgk  gevraagd ,  en 
terwgl  het  zeker  was,  dat  de  Deensche  ouderdanen  in  de  Fran- 
sche  compagnie  >niet  eenen  stujver'*  aandeel  hadden,  kregen 
dezen  alleen  een  zeker  gedeelte  van  de  vangst  voor  het  verlof 
om  op  de  Deensche  passen  te  mogen  varen.  —  Aan  dit  verhaal 
werden  nu  de  gevolgtrekkingen  vastgeknoopt,  dat  1*.  door  het 
vragen  van  een  Fransch  octrooi  de  souvereiniteit  der  Denen  over 
Spitsbergen,  waarop  Christiaan  IV  zoozeer  gesteld  was,  twgfeU 


*)  Miis.    ▼.   de   Stn.-Gen.   aan    Chmtiaan    lY    dd.  2  Jan.  1626 «  in:  L.  D^ 
1626.  —  R.  S.-6.  2  Jan.  1626. 
*)  Zie  hierröor  p.  257  Noot  6. 


268 

achtig   gemaakt  werd,  en  2*.  dat  door  de  slinksche  streken  van 
Johann  Braeiu   de  nering   der  walvischvangst   nit   Denemarken 
werd   overgebracht   naar   vreemde  landen.    Over  dit  laatste  pont 
waren  de  bewindhebbers  vooral  uitvoerig,    üit  het  medegedeelde 
bleek  voldoende,  schreven  zjj,  >met  wat  stadie"  de  Basken,  die 
vroeger   meermalen    verzocht   hadden    tegen   recognitie   door  de 
Noordsche   Compagnie    op  Spitsbergen  te  worden  toegelaten,  — 
een  verzoek,  steeds  > om  gewichtige  redenen  met  beleefbheyt  afge- 
slagen," —  >van  tgdt  tot  tgdt  hadden  getracht  hen  selven  in  te 
dringen  in  de  Visscherie  om  alsoo  metter  tgdt  de  andere  natiSn 
daervan  te  depossederen."   Het  hoofdpnnt  der  memorie  bleef  dan 
ook  het  betoog  >hoe  schaedelijck  dat  het  sonde  wesen,  niet  alleen 
voor  dese  Landen ,  maer  oock  voor  die  van  Denemarcken  selven , 
het  inmymen  van  de  BIscayers ,  Prancoisen ,  ofte  andere  Natiën , 
in  den  Walvisch-vanckst  op  Spitzberghen :  ende  dat  daer  mede 
die  gantsche  neringe  niet  alleen  uyt  dese  Landen ,  maer  ooi^k  njt 
Dennemarcken  sonde  werden  gediverteert ,   en  in  de  andere  Ko- 
ninckr^cken  ende  Landen  getransporteert"  >). 

Deze  zoo  behendig  gestelde  Instructie  miste  haar  doel  niet.  Wel 
schgnt  men  den  gezanten  niet  van  de  zaak  gesproken  te  hebben , 
maar  waarschgnlgk  lieten  zg  het  stuk  in  handen  van  den  Neder* 
landschen  resident  Van  Cracouw,  die  er  weldra  een  nuttig  gebnuk 
van  maakte.  De  onafhankel^ke  stelling  in  1632  door  Vrolicq 
aangenomen,  die  niet  schroomde  tegen  do  Denen,  die  hem  op 
Spitsbergen  binnengeleid  hadden ,  uit  kracht  van  zgn  Pransch 
octrooi  op  te  treden ,  —  de  ongelukkige  uitslag  der  proefneming 
door  Braem  met  andere  Basken  gewaagd ,  openden  de  oogen  van 
den  Deenschen  vorst  voor  de  onvermijdelijke  gevolgen  zijner  han- 
delwijze. Van  die  veranderde  gezindheid  maakte  Van  Cracouw 
dadelgk  een  behendig  gebruik;  de  eerste  gelegenheid  greep  hg 
aan ,  om  den  koning  voor  de  redenen  der  Noordsche  Compagnie 
te  winnen.  De  >  meededelinge"  der  paspoorten  aan  de  Biscaaiers , 
dus  betoogde  Van  Cracouw,  was  de  eenige  oorzaak  van  de  on- 
aangenaamheden tusschen  Denemarken  en  Nederland.  De  Noord- 
sche Compagnie  had  lange  jaren  aan  de  Denen  op  Spitsbergen 
>alle  hulpe  ende  assistentie"  verleend,  en  was  nog  bereid  daar- 
mede voort  te  gaan ;  maar  de  Basken ,  die  nu  met  twee  schepen 
gekomen  waren  en  zeker  in  volgende  jaren  met  hoe  langer  hoe 
grooter  uitrusting  Spitsbergen  zouden  bezoeken,  wilde  men  niet 
toelaten,  » alsoo  sij  by  alle  weegen  ende  middelen  sochten  de 
Neeringe  ende  vischerie  der  Compaignie  te  ontrecken,  niet 
alleene    tot    groote    prejuditie    ende    Schade   derseluer  Compaig- 


*)  Zie  de  memorie  bg:  AiUema,  Saken  v.  Staet.  1  p.  1149. 


269 

aie  maer  oock  tot  Sgne  Ma**,  onderdanen  selffs*'  ^).  Deze  rede- 
neering vond  dadelijk  een  gunstig  onthaal.  Z.  M.  verzocht  den 
resident  bg  gelegenheid  eens  nader  over  de  zaak  te  spreken. 
Seeds  die  tweede  audiëntie  had  door  de  behendigheid  van  Van 
Gracouw  het  gelukkige  resultaat ,  dat  de  koning  aan  Braem  ver- 
bood zgne  paspoorten  aan  de  Biscaaiers  over  te  doen  of  met 
ben  in  compagnie  te  zgn.  Z.  M.  besloot  voortaan  geene  paspoor- 
ten voor  de  walvischvangst  meer  aan  de  Basken  uit  te  geven  en 
beloofde  aan  Van  Cracouw,  dat  hg  de  reeds  verleende  zou  intrek- 
ken *).  Het  belang  der  Deensche  walvischvangst  schgnt  eindelgk 
de  overhand  behouden  te  hebben  op  *8  konings  begeerte  om  zgn 
voorgewend  recht  erkend  te  zien ,  een  recht ,  dat  hem  toch  zeker 
minder  voordeel  zou  opbrengen  dan  de  handel  zgner  onderdanen 
lelf ,   wanneer  het  gelukte  dien  te  doen  bloeien. 

Johann  Braem  bukte  voor  den  bepaalden  wil  des  konings;  hg 
beloofde  >de  Basques  te  willen  affsnijden  ende  met  haer  geen 
handel  meer  te  hebben.''  Weldra  bracht  hij  aan  Van  Cracouw 
een  bezoek  en  betuigde  voortaan  weder  in  >  goede  vrundt- 
Bchap  ende  correspondentie''  met  de  Noordsche  Compagnie  te 
willen  leven;  hg  zou  daartoe  evenals  vroeger  met  twee  Deen- 
sche schepen  naar  Spitsbergen  ter  walvischvangst  komen.  Van 
de  compagnie  hoopte  hg  dan  ook  weder  de  toestemming  te 
verkrggen,  om  met  die  twee  schepen  in  vrede  naast  de  hare 
te  mogen  visschen  ').  De  Noordsche  Compagnie  van  hare  zgde 
had  zich  reeds  lang  daartoe  >ouerboodich"  verklaard  en  alle 
moeite  gedaan  om  zonder  in  iets  toe  te  geven  weder  met 
Braem  op  goeden  voet  te  komen.  Met  vreugde  werd  dus  het 
verzoek  begroet  en  zoo  was  de  quaestie  eindelgk  in  der  minne 
geschikt  *). 


■)  Miss.  T.  Van  Cracouw  aan  de  Stn.-Gen.  dd.  26  Dec.  1632 ,  in :  L.  D.  1688. 

*)  Miis.  T.  Van  Cracouw  aan  de  Stn.Gen.  dd.  5  Febr.  1638,  in:  L.  D.  1638. 

•)  Mist.  T.  Van  Cracouw  aan  de  Stn.-Gen.  dd.  20/80  Mrt.  1688,  in:  Sin. 
N.  C.  ▼.  d.  Haarl.  gedeput.  R.-A. 

*)  Van  Deentche  zijde  werd  tevens  beloofd  ,  dat  men  moeite  zou  doen  de 
intrekking  van  het  Fransche  octrooi  te  verkrijgen.  (Miss.  v.  Van  Cracouw  dd. 
6  Febr.  1688,  in:  L.  D.  1688.)  Spoedig  werden  echter  pogingen  aangewend, 
die  met  deze  belofte  streden.  De  Basken ,  eenmaal  op  Spitsbergen  toegelaten , 
luidden  zich  niet  laten  verdreven.  Christiaan  IV  besloot  toen,  op  nieuw  te 
trachten,  van  hen  zooveel  voordeel  te  trekken  als  mogel^k  was.  Op  het 
laatst  van  1685  verscheen  zijn  natuurlijke  zoon  aan  het  Fransche  hof  en  poogde 
te  bewerken,  dat  de  Basken,  die  op  Spitsbergen  voeren,  van  den  koniug  van 
Denemarken  paspoorten  verzoeken  en  hem  recognitie  betalen  zouden.  De  f^ezant 
der  Staten .  Pauw  van  Heemstede ,  werkte  dit  dadclgk  te^en  door  het  voordragen 
van  het  halfslachtige  Nederlandsche  sustenu:  „dat  die  vaert  ende  visscher\je  op 
de  voorszeide  van  nieuws  ondeckte  landen  ende  eijlanden  vry  ende  niemant  sub- 
ieet  is ,  behalven  dat  d'  eerste  inventeurs  ende  ontdeckers  by  preferentie  mogen 


270 

Oedurende  de  eerstvolgende  jaren  na  1633  werd  de 
vangst  tasschen  de  beide  mogendheden  niet  besproken.  De  Deensdie 
visscherg  ontwikkelde  zich  langzamerhand  en  de  Nederlanders 
dachten  er  niet  aan,  hunne  bondgenooten  in  hun  vreedzaam  be^ 
drgf  te  hinderen.  Langzamerhand  bedreigde  echter  een  nieaw 
gevaar  de  goede  verhouding  der  twee  natiën.  Ditmaal  waren 
het  de  Nederlanders,  die  hoewel  onwillekeurig  aanleiding  waren, 
dat  Denemarken  zich  tot  krachtige  maatregelen  verplicht  rekende. 
Terwijl  gedurende  den  geheelen  tgd  van  haar  bestaan  de  nitras- 
tingen  der  Noordsche  Compagnie  nagenoeg  even  sterk  schgnen 
gebleven  te  zyn,  zag  men  kort  na  1633  het  getal  der  Neder- 
landsche  schepen  in  de  IJszee  plotseling  toenemen.  Niet  de 
Noordsche  Compagnie  gaf  door  grootere  inspanning  aanleiding  tot 
die  vermeerdering ;  concurrenten  waren  in  Nederland  zelf  tegen  de 
bevoorrechte  vereeniging  opgestaan.  Niet  alleen  het  altgd  be- 
trekkelijk kleine  getal  »  interlopers*',  niet  alleen  de  sinds  1634  door 
acht  concurrcerende  Hollandsche  steden  openlyk  naar  Spitsbergen 
gezondene  schepen  ' ) ,  vooral  de  op  eenigen  afstand  van  dit  eiland 
gedrevene  zeevisscherg  deed  het  getal  walvischvaarders  klimmen. 
Deze  vroeger  nauwelijks  opgemerkte  en  door  de  compagnie  steeds 
geminachte  concurrenten  namen  weldra  zoozeer  toe ,  de  vangst  in 
de  volle  zee  bleek  eerlang ,  toen  de  walvisschen  de  baaien  meer  en 
meer  verlieten ,  zoo  voordeelig ,  dat  de  compagnie  zelve  eenigszins 
bezorgd  begon  te  worden.  De  koning  van  Denemarken ,  sinds  1631 
reeds  uit  de  Mauritius-baai  verdreven ,  begon  dan  ook  bevreesd  te 
worden,  dat  de  Nederlanders  zijne  onderdanen  zouden  overvlen- 
gelen  en  langzamerhand  geheel  verdringen.  Hij  besloot  op  af- 
doende wyze  aan  de  zoo  ras  toenemende  concurrentie  een  einde  te 
maken.  De  macht  daartoe  zou  hem  niet  ontbreken:  » alleen  in 
Vreede  sittende ,  ende  al  de  werelt  in  actie  ende  Oorlogen  siende , 
dede  by  wat  hem  beliefde ,  ende  meende  hem  konde  geen  Zee  te 
hoogh  gaen"  *). 

Evenals  de  Noordsche  Compagnie,  bewerende  dat  de  Denen 
slechts  volgens  haar  goedvinden  en  door  hare  welwillendheid  op 
het  aan  Nederland  toebehoorende  Spitsbergen  vischten ,  wel  eens 
te  kennen  had  gegeven ,  dat  zjj  ongaarne  meer  dan  het  van  onds 
gebruikeljjko   getal   van  twee  Deensche  schepen  tot  de  visscherg 


esde  behooren  te  genieten  de  plaetsen  bij  haer  tot  so  grote  eesten  ende  peri- 
cnlen  ondeckt  ende  bevischt."  (Miss.  v.  Pnaw  aan  de  Stn.-Gen.  dd.  21  Dee. 
1685,  in:  L.  F.  1636.  —  R.  S.-G.  4  Jan.  1636.)  De  zaak  schijnt  geen  verder 
geyolg  gehad  te  hebben,  on  eerlang  staakten  de  Banken  hunne  toehten.  (Ver- 
bul der  ambasfl.  naar  Denem.  v.   1639  ad  7  October.) 

")  Versl.  V.  d.  Hrl.  gedeput.  v.  de  confer.  met  de  N.  C.  (1»  confer.  dd.  14 
Febr.  1686) .  in :  Stn    N.  C.  v.  d.  HrL  gedcpnt.  R.-A. 

*)  Aitxema,  Saken  v.  Staet.  lï  p.  442. 


271 

zoa  toelaten  >),  zoo  had  ook  Christiaan  IV  nit  kracht  van  zgne 
beweerde  souvereiniteit  reeds  een  paar  maal  verzocht,  dat  de 
Nederlanders  niet  meer  dan  eenige  weinige  schepen  naar  de 
Manritins-baai  zouden  zenden ,  opdat  zjjne  onderdanen  niet  binnen 
den  kleinen  omvang  der  baai  in  hnnne  wal visch vangst  gehinderd 
zonden  worden  *).  Nu  echter  scheen  het  noodzakelyk  dien  eisch 
met  kracht  door  te  zetten ,  opdat  niet  ook  de  Kobbenbaai  voor  de 
Denen  gesloten  zou  worden.  De  Noordsche  Compagpiie  had  zich 
echter  in  de  jaren,  die  sinds  de  quaestie  met  Braem  verloopen 
waren ,  een  goede  en  weinig  hinderlijke  nabuur  getoond  en  Christi- 
aan IV  maakte  dus  geen  bezwaar  haar  ook  verder  op  Spitsbergen 
toe  te  laten.  De  groote  vermeerdering  der  Nederlandsche  walvisch- 
vaarders  was  niet  van  de  compagnie  uitgegaan ,  maar  hoofdzake- 
Igk  van  hare  concurrenten,  en  aan  dien  ongeregelden  toeloop 
van  Nederlandsche  visschers  wenscbte  de  koning  paal  en  perk  te 
stellen.  Green  beter  middel  was  er  om  dit  doel  te  bereiken ,  dan 
om  zgne  souvereiniteitsrechten ,  die ,  tot  nog  toe  alleen  een  middel 
tot  geldafpersing ,  sinds  dat  streven  nutteloos  gebleken  was  bijna 
niet  meer  genoemd  waren,  op  nieuw  met  nadruk  op  den  voor- 
grond te  stellen.     Daartoe  werd  dan  ook  weldra  besloten. 

Den  10  April  1637  ontvingen  de  Staten- Generaal  eenen  brief 
van  Christiaan  IV  van  12  Februari,  waarin  hg  aandrong  op 
vermindering  en  regeling  van  de  uitrustingen  der  Nederlanders 
op  Spitsbergen,  daar  de  Noordsche  Compagnie  meer  schepen 
uitzond  >als  de  plaets  leedt'*,  en  vooral  daar  schepen  niet  aan  de 
compagnie  behoorendo  te  gelijk  met  de  hare  aankwamen.  Z.  M. 
beweerde,  dat  zjjn  uitsluitend  recht  op  het  eiland  door  alle 
natiën  erkend  was;  hy  meende,  dat  het  eene  slechte  vergelding 
was  voor  het  verlof ,  den  Nederlandschen  walvL^chvaarders  boven 
anderen  >by  conniventie'*  en  uit  vriendschap  verleend,  dat  men 
nu  door  de  grootere  uitrustingen  de  Denen  belette  hun  bedrgf 
te  oefenen,  en  hy  eindigde  met  de  verklaring,  dat  hij  vertrouwde, 
dat  de  Staten-Ooneraal  deze  handelwijze  zouden  afkeuren  en ,  voor- 
dat hij  tot  andere  maatregelen  overging ,  zorgen ,  dat  er  voortaan 
niet  meer  Nederlandsche  schepen  op  Spitsbergen  verschenen  dan 
tot  nog  toe  het  geval  geweest  was  *). 

De  Staten-Generaal  waren  met  dezen  bepaalden  eisch ,  die  nog 


>)  MIm.  y.  Van  Cracoaw,  dd.  5  Febr. ,  30  Mrt.  1683,  in:  L.  D.  1688.  enini 
Stn.N.  C.  v.d.  Haarl.  gedeput.  R.-A.  —  Aitzema,  Saken  ▼.Staet.  I  p.  1150.— 
Req.  der  N.  C.  c.  Vrolicq  dd.  2  Febr.  1634.  in:  Noordsche  togten.  4  liOop. 
N.  C.  R.-A..  en:   Protest  der  N.  C.  v.  1631,  aldaar  als  byl.  D. 

«)  Mist.  ▼.  Christ.  IV  aan  de  Stn.-Gen.  dd.  28  Jiüi  1624.  29  Jan.  1681  j 
in:  L.  D.   1624.  1681.  —  Propos,  v.  Gnntcr,  in:   R.  S.-G.  21  Juli  1682. 

')  R.  S.-0.  10  Apr.  1687.  -—  Aitzeou,  Saken  ▼.  Staet.  II  p.  442. 


272 

nooit  met  zooveel  nadmk  gesteld  was,  zeer  verlegen.  De  reso- 
latie  op  den  brief  des  konings  werd  uitgesteld  en  de  Noordsche 
Compagnie  om  inlichting  gevraagd  over  de  daarin  besproken 
zaak  <).  Weldra  kwam  er  by  de  Staten-Generaal  eene  remon- 
strantie van  de  compagnie  over  den  Deenschen  eisch  in  *).  Zg 
betoogde  in  dat  stak,  dat  de  Nederlanders  krachtens  hunne 
ontdekking  en  gerast  bezit  sinds  1596  heeren  van  Spitsbergen 
waren  geweest;  dat  de  aanspraak  der  Denen  op  het  eiland  van 
1617  dagteekende,  toen  de  Noordsche  Compagnie  een  Deensch 
schip  uit  vriendschap  tot  de  wal visch vangst  had  toegelaten,  en 
dat  het  aan  Denemarken  toebehoorende  Groenland  een  geheel 
ander  land  was  dan  het  hier  bedoelde  Spitsbergen.  Van  hare 
zgde  klaagde  de  compagnie  nu,  dat  de  Denen  sinds  1617  lang- 
zamerhand het  g^tal  hunner  schepen  hadden  vermeerderd  en 
zoowel  hierdoor  als  door  het  verkoopen  der  passen  aan  de  Bas- 
ken  den  Nederlandschen  walvischvaarders  veel  schade  hadden 
toegebracht;  dat  z^  nu  tegen  de  plakkaten  der  Staten-Generaal 
hunne  uitrustingen  in  de  Vereenigde  Provinciën  deden  en  ook 
hunne  vangst  daar  verkochten  tot  groot  nadeel  der  compagnie  en 
als  een  bljjkbare  inbreuk  op  haar  octrooi.  In  de  hoofdgrief  van  den 
koning  deelde  de  compagnie  zelve  volkomen :  ook  zjj  klaagde ,  dat 
vele  schepen  niet  aan  haar  toebehoorende  tegen  het  octrooi  der 
Staten-Generaal  aan  Spitsbergen  kwamen  visscben  en  dat  daardoor 
een  voordeelige  vangst  onmogelijk  werd.  Op  al  deze  gronden 
werd  van  de  Staten-Generaal  handhaving  van  het  octrooi  der  Noord- 
sche Compagnie,  hernieuwing  van  het  plakkaat  van  1633  t^gen 
de  inbreuken  daarop  en  verbod  of  zware  belasting  van  den  invoer 
van  traan  en  baarden  door  vreemden  verzocht  '). 

Niettegenstaande  deze  memorie  in  de  vergadering  der  Staten- 
Generaal  den  15  Mei  eindelijk  gelezen  was  * ) ,  werd  het  antwoord  op 
den  brief  van  Christiaan  TV  steeds  uitgesteld.  Driemaal  moest  van 
Deensche zijde  aangedrongen  worden  op  bescheid*).  Eindelgk  be- 
sloten de  Staten-Generaal ,  toen  uitstel  niet  langer  mogelijk  scheen , 
op  advies  van  Holland  •)  uit  den  brief  der  Noordsche  Compagnie 
eene  missive  aan  Christiaan  IV  samen  te  stellen  ' ).  De  Staten  klaag- 
den daarin  over  inbreuken  op  het  octrooi  der  compa^ie ,  die  door 


»)  R.  S.-G.  10  April  1637. 

*)  R.  S.-G.  15  Mei,  24  Juni  1687.  —  De  inhoud  der    memorie  in  modce^- 
deeld  bij:  Aitzema,  Saken  v.  Staet.  II  p.  442. 

')  Aitzemn,  Snken  v.  Staet.   TI  p.  442. 

*)  R.  S.-G.  16  Mei  1687. 

»)  R.  S.-G.  ,6.    15   Mei.    19  Juni   1637. 

•)  R.  H.  19  Mei   1637. 

')  R.  S.-G.  24  Juni    1687. 


273 

Pelt  en  anderen  sinds  1633  niettegenstaande  het  plakkaat  van 
11  Maart  onverholen  gepleegd  werden  >).  Er  was  reden  tot 
klagen  over  de  Deensche  walvischvaarders ,  das  Inidde  het,  » ver- 
mits deselve  onder  hun  laten  schuilen  vele  jngesetenen  deser 
Landen  diewelcke  in  prejuditie  en  tegens  het  Octroy ,  *t  welck 
wj  aende  voornoemde  onse  Compaigpiie  hebben  verleent  deselve 
onderstaen  den  walvischvanxt  te  ondercruipen ,  daertoe  gebinii- 
kende  verscheiden  pretexten**  >).  Wanneer  de  koning  geen  orde 
op  de  zaak  wilde  stellen,  dan  werd  met  strenge  handhaving  van 
het  plakkaat  tegen  de  >lorrendrayerien**  gedreigd.  Den  26  Juni 
1637  werd  het  stuk  gearresteerd  en  verzonden  •). 

Christiaan  IV  liet  zich  met  zoo  onvoldoend  antwoord  niet 
tevreden  stellen.  Zgne  pretensie  werd  ontkend ;  in  plaats  van  vol- 
doening waren  hem  zelven  klachten  te  gemoet  gevoerd.  Hy 
besloot  de  Staten-Generaal  met  geweld  te  dwingen ,  om  den  groe- 
ten toeloop  van  walvischvaarders ,  die  niet  eens  tot  de  Nooidsche 
Compagnie  behoorden,  te  verhinderen.  In  den  zomer  van  1638 
verscheen  kapitein  Corvitz  Vhlefeldt  met  drie  Deensche  oorlog- 
Bchepen  in  de  IJszee.  Nog  in  volle  zee  ontmoette  hg  twee  schepen 
van  de  kamer  der  Noordsche  Compagnie  te  Amsterdam ,  genaamd 
de  St.  Pieter,  kapitein  Claes  Melchiorsz.,  en  de  Eenhoorn ,  kapitein 
Adriaen  Ollebrantsche  (Hillebrantsz.  ?)  *) ,  die  in  navolging  hunner 
concurrenten  daar  met  de  walvischvangst  bezig  waren.  De  ont- 
moeting beloofde  niets  goeds.  Immers  de  zeevisscherjj  zelve ,  tot  nog 
toe  alleen  door  mededingers  der  Noordsche  Compagnie  gedreven, 
was  in  de  oogen  van  den  Deen  reeds  een  reden  om  de  plegers  te  wan- 


*)  Zie  durover  hieryóor  p.  264  vlg.  —  Dat  de  knoeieiTJen  nog  Toortdnur- 
den,  Ugkt  uit  den  brief  van  Van  Cracouw  aan  de  Stn.-6en.  dd.  24  Mrt.  1689, 
in:  L.  D.   1689. 

*)  Zie  den  briefin:  L.  D.  1687.  —  Ug  ia  a%edrukt  bg :  Scheltema  ,  Acmstels  oud- 
heid. III  p.  226 — 28 ;  de  daarbij  gevoegde  inleiding  behoort  hier  echter  niet  thuis. 

•)  R.  S.-G.  26  Juni  1687. 

*)  Eigenlgk  zegt  de  Instructie  der  ambassade  van  1689  (bij :  Aitzema ,  Saken 
¥.  Staet.  JI  p.  682),  dat  het  waren  «twee  Schepen  van  Amsterdam,  toebe- 
hooiende  aen  de  Bewinthebbers  van  de  Noordtsche  CJompagnie."  Daar 
echter  de  N.  C.  zelve  zich  voor  de  schepen  in  de  bres  stelde,  komt  het  mij 
Toor,  dat  de  woorden  moeielgk  anders  verstaan  kunnen  worden  dan  ik  in  den 
tekst  deed ,  te  meer  daar  een  inbreuk  op  het  octrooi  door  de  bewindhebbers 
lelven  toch  onwaarschgnlgk  is.  —  De  Denen  beweerden ,  dat  de  schepen  behoor- 
den aan  zekeren  «Jochim  Melchert  /'  die  het  verlof  om  naar  Spitsbergen  te  varen 
en  in  de  opene  zee  te  visschen  gekocht  had  van  de  bewindhebbers  van  de  Am- 
fterdamtche  kamer  der  N.  C.  (Antw.  v.  Christ.  IV  dd.  7  Oct.,  in :  Verbaal  der 
ambtas  ▼.  1689  —  Br.  v.  Van  Cracouw  aan  de  Stn.-Gen.  dd.  11  l^lrt.  1689 ,  in  : 
L.  D.  1689.)  Ik  heb  den  oorsprong  van  dit  verhaal  niet  kunnen  opsporen.  Zie 
de  plechtige  verklaring  der  Stn.-Gen.  over  de  onwaarheid  daarvan  in  hunnen 
brief  aau  Chrisiiaau  IV  dd.  29  Mrt    1639.  (L    D.   1689.) 

18 


274       • 

trouwen.  Vhlefeldt  dwong  dan  ook  de  bevelhebbers  door  eenige  scho- 
ten met  scherp  dadelijk ,  hem  hxmne  scheepspapieren  te  toonen.  Hoe 
wel  de  schepen  der  compagnie,  sinds  jaren  niet  in  hun  yreedzaam 
bedrgf  gehinderd  ^n  op  niets  dergelijks  verdacht ,  de  vereischte  be- 
scheiden niet  by  zich  hadden ,  sch^'nt  het  hun  toch  gelakt  te  zgn 
den  Deen  tevreden  te  stellen  met  de  verzekering ,  dat  zij  Nederlan- 
ders waren  en  niets  anders  deden  dan  hun  geoorloofd  was.  Tegen 
betaling  van  eene  vergoeding  van  /  10  voor  elk  gedaan  schot  liet 
Vhlefeldt  hen  gaan.    Ongewoon  als  het  echter  toen  nog  was,  de 
zeevisscherg  door  schepen  der  Noordsche  Compagnie  zelve  te  zien 
oefenen,    schijnt  het   bedrijf  der   beide   schepen    den  Deenschen 
kapitein  toch  nog  altgd  verdacht  voorgekomen  te  zijn.     Hij  kon 
niet  gelooven,  dat  de  compagnie  zelve  de  voordeelige  kustvisscherg 
zou   opgeven  voor  een  bedrijf,   dat  tot  nu  toe  alleen  door  hare 
mededingers   gedreven    was,   on  hij    hield   dus  de  beide  schepen 
verder    in    het    oog.     En  nauwelgks    lieten    zij    het   anker    aan 
Fair  foreland    vallen ,  of   hij    legde   beslag  op  schip  en  lading. 
Het  was  nu   uitgemaakt,  meende  hij,  dat  z^  door  de  visscherg 
aan  Spitsbergen  eene  daad  pleegden,  die  niet  hun  maar  alleen  de 
bevoorrechte    compagnie    bjj    uitzondering    geoorloofd   was.     Hei 
gelukte     don     Nederlanders     ditmaal   niet,    Vhlefeldt    van    z$n 
ongelijk    te    overtuigen:    een  geheele  maand  bleven  zg  in  arrest 
en  eerst  aan  andere  schepen  der  compagnie ,  die  toen  van  de  zaak 
kennis  kregen,  gelukte  het  de  gevangenen  in  vrjjhoid  te  stellen. 
Daar  het  reeds  ingeladen  spek ,  onbereid  als   het  was ,  gedurende 
het  arrest  meest  gesmolten  was ,  en  de  gelegenheid  om  dit  verlies 
te  herstellen  hun  door  het  langdurige  oponthoud  ontbrak ,  kwamen 
de  beide  schepen  met  groot  verlies  te  Amsterdam  aan  '). 

De  handelwijze  van  den  Deenschen  koning  schgnt  door  de 
Nederlanders  geheel  verkeerd  begrepen  te  zijn.  Terwgl  het  Chris- 
tiaan  IV  alleen  te  doen  was  om  de  in  die  jaren  door  de  Staten 
van  Holland  begunstigde,  veelvuldige  inbreuken  op  het  octrooi 
der  Noordsche  Compagnie  te  weren  en  zoodoende  de  walvisch- 
vangst  zijner  onderdanen  voor  te  groote  concurrentie  te  bovei- 
ligen ,  meende  de  compagnie,  dat  Z.  M.  niets  minder  bedoeld  had , 
dan  van  alle  Nederlandscbe  walvischvaarders  Deensche  verlofpassen 
voor  de  visschery  aan  Spitsbergen  te  eischen  en  dus  ook  de  com- 
pagnie   zelve    in   haar   jarenlang    ongestoord  bezit  der  walvisch- 


*)  Het  verhaal  ia  ontleend  aan  de  berichten  in  de:  Miss.  v.  Van  Cracouw 
de  Stn.-Gen.  dd.  29  Mrt.  1639,  iu:  L.  D.  1639,  en  in  de:  Instructie  van  de 
Staten  Generael. . . .  voor  de  Hceren ....  Burgh  ....  ende  Conders  van  Helpea , 
....gaende  in  Ambassade aenden  Coninck  van  Deuneuiarcken ,  dd.  14  Meil6S9.  — 
Zie  ook:  Aitzenia  ,  Sakeu  v.  Statt.   II  p    629. 


275 

vangst  te  storen  >).  Zij  klaagde  dan  ook  hevig  bg  de  Staten** 
C^eneraal  en  dadel^'k  werd  door  dezen  aan  Van  Cracouw  geschreven, 
dat  hg  zorgen  zou  voor  spoedige  voldoening  *). 

De  onderhandelingen ,  door  dezen  met  Christiaan  IV  gevoerd , 
leidden  aanvankelgk  tot  een  gnnstig  gevolg.   Van  Cracouw  stelde 
twee  eischen.    Hg  verzocht  l*".  reparatie  van  de  schade ,  door  Vhle- 
feldt   aan   de   Nederlanders    in   hunne    nering    veroorzaakt,    en 
2*.  handhaving  van  het  recht  der  Noordsche  Compagnie  uit  kracht 
van   hare   ontdekking   van  Spitsbergen   en   haar  jarenlang  bezit 
der   wal visch vangst.     Hoewel    Z.    M.   dit  laatste  punt  volstrekt 
niet   wilde   toegeven   en    volhield,    dat  zelfs  het  geven  van  den 
naam  Spitsbergen  eene    usurpatie    was,    daar  het  land  behoorde 
tot  de  » Qronlftndischen  Vtscheren''  en  »Christiansbergen*' heette, 
toonde     hg     zich   evenwel    tot   eene  schikking   geneigd  *).     Op 
verzoek   van    den   kanselier   Beventlow,    met    wien    de   onder- 
handeling   werd   voortgezet,    deed  Van  Cracouw  dadelgk  eenige 
voorslagen,  om  de   walvischvangst   der   twee  volken  en  de  ver- 
deeling   van     de    traan    tusschen    hen   te   regelen,    opdat   alle 
oneenigheden  in  het  vervolg  voorkomen  worden  en  beide  partgen 
daardoor   meer   voordeel  dan  tot  nog  toe  tiekken  zouden.     Van 
Cracouw  stelde  voor  op  hoop  van  de  goedkeuring  der  Noordsche 
Compagnie:  l*".    dat   de   twee   volken  overeen  zouden  komen  om 
jaarlgks   een   bepaald  getal   schepen  naar  Spitsbergen  te  zenden 
in   verhouding   tot    de    krachten  der  wederzgdsche  compagniën, 
2*.  dat  beiden  zouden  blijven  binnen  de  grenzen  van  het  nu  door 
hen   op   het  eiland  bezeten  gebied ,  of  3*".  dat  de  Deensche  com- 
pagnie  hare  traan  alleen  in    Denemarken    zou  invoeren,  en  dat 
haar    dit   land   en  >heel  Oostlandt"  (de  landen  aan  de  Oostzee) 
als  débouché  zou  worden  overgelaten;  terwgl  de  Noordsche  Com- 
pagnie de  landen  aan  de  Ëlbe,  Weser  en  Ëems  benevens  Neder- 
land ,  Frankrgk  en  de  overige  zuidelgke  en  westelgke  landen  van 
traan    zou    voorzien.     Op  het  eerste  gezicht  beviel  deze  regeling 
Christiaan  IV  wel;  eerst  na  nader  onderzoek  van  de  verhouding 
der   beide   compagniün    wenschte   hij    zich   echter  bepaald  uit  te 
laten.     Wat   de  zaak  van  Vhlefeldt  aanging,  voorloopig  beloofde 
Z.  M.    (9  November  1638)  onderzoek  te  zullen  doen  naar  het  in 
den  zomer  aan  Spitsbergen  voorgevallene;  reeds  nu  gaf  hg  aan 
Van  Cracouw  te  kennen ,  dat  het  zgne  bedoeling  geheel  niet  was 
de   Nederlanders    hunne    nu    eenmaal   gevestigde  walvischvangst 
te    beletten.     Zgn    verlangen    was  alleen,  dat  zg  in  hunne  >ge- 


*)  R.  S.-6.  9  Nov.  1688.  —  R.  H.  3  Dec.  1638.  —  Inatr.   der  ambass.  v. 
1689.  —  Aitzema,  Saken  v.  Staot.  II  p.  588. 
»)  R.  S.-G.  18  Oct.  1688. 
•)  Miu.  V.  Van  Cracouw  aan  de  Stu-Gea.  dd.  18  Nov.  1638,  in:!.  I).  1638. 

18* 


276 

purende  schranken'*  blijven  zonden,  en  hg  was  dan  ook  voor- 
nemens nieuwe  vreemde  indringers  te  weren.  Mits  de  Neder- 
landers de  Deensche  walvischvaarders  niet  hinderden,  wilde  hg 
alles  doen  om  de  visscherg  van  beide  natiën  te  bevestigen  en  te 
verzekeren.  Inbreuken  op  zgne  koninklijke  rechten  wenschte  hg 
echter  gestraft  te  zien  >). 

Op  deze  gunstige  verklaring  volgde  echter  niets.  VanCraconw 
wachtte  maandenlang  eene  nadere  beslissing,  maar  te  veigee£i. 
En  weldra  bleek  het,  dat  de  zaken  weder  geheel  van  aanzien  ver- 
anderd waren  en  er  niets  goeds  meer  van  den  koning  te  hopen 
was.  Het  onderzoek,  dat  Z.  M.  aan  Van  Craconw  beloofd  had 
in  de  zaak  van  Vhlefeldt  te  zullen  doen ,  schgnt  ten  nadeele  der 
Nederlanders  afgeloopen  te  zjjn :  de  admiraliteit  van  Kopenhagen 
besliste  25  Februari  1639 ,  dat  Vhlefeldt  geheel  volgens  zgne 
Instructie  gehandeld  had  en  dat  daarentegen  de  Nederlanden 
door  het  bevrijden  der  twee  gearresteerde  schepen  gehandeld 
hadden  als  >me7needige  schelmen,"  die  's  konings  jurisdictie  ge- 
schonden hadden  *).  Christiaan  IV,  om  politieke  redenen  weder 
minder  vriendschappelijk  dan  vroeger  jegens  de  Staten-Oeneraal 
gezind,  nam  de  houding  aan  als  wilde  hg  volgens  dit  vonnis 
handelen ;  er  liep  een  gerucht ,  dat  de  sterke  uitrusting ,  dit  voor- 
jaar in  Denemarken  gedaan,  tegen  de  Nedorlandsche  walvisch- 
vaarders gericht  was  *).  Dadelgk  werden  nu  de  sinds  lang 
rustende  onderhandelingen  door  Van  Cracouw  op  verzoek 
der  Noordsche  Compagnie  weder  opgevat  *).  Weder  stelde 
hg  de  oude  eischen,  schadevergoeding  en  verzekering  voor 
het  vervolg,  maar  de  zaak  vorderde  ditmaal  geheel  niet.  Van 
de  Nederlandsche  voorslagen  tot  regeling  der  visscherg  werd 
niet  meer  gerept,  en  terwijl  men  den  resident  na  lang- 
durige onderhandelingen  met  den  kanselier  Fries  tot  het  ver- 
krggen  van  schadevergoeding  naar  den  aanstaanden  Deenschen 
rgksdag  en  vandaar  weder  naar  de  justitie  verwees,  bleef  de 
koning  eene  nieuwe  schriftelijke  verklaring  van  zgne  goede 
bedoelingen  jegens  de  Noordsche  Compagnie  weigeren  met  de 
verzekering,    dat   hg    zich    aan    de    nota  van  9  November  bleef 


')  Mi88.  V.  Van  Cracouw  aan  de  Sta.-Gen.  dd.  27  Nov.  1638,  in:  L  D.  1688, 
eu  de  verklariug  van  9  Noveuibcr,  die  als  bijlag  bij  den  brief  vnn  Vau  Cra- 
couw dd.  18  November  ia  gevoegd. 

*)  Aitiema,  Saken  v.  Staet.  II  p.  629. 

*)  Aitzema,  Saken  v.  Staet.  II  p.  629.  —  Instr.  der  ambaas.  y.  1689. 

*)  Zie  over  Van  Cracouw's  onderhandelingen  tot  de  aaukomdt  der  N'edcrlaiKl- 
8che  ambassade:  Missive  v.  Van  Cracouw  aan  de  Stu.-Gen.  dd.  4.  11  Mrl..  14  Apr.. 
6  Juni  1689,  iu:  L.  I).  1639.  —  R.  S.-G.  24,  29  Mrl.  1639.  —  R.  H.  ;;4. 
26  Mrt.  1689.  —  Miss.  v.  de  Stu.-Geu.  aan  Christ.  IV  en  aan  Vao  Cracoaw 
dd.  29  Mrt.  1689,  iu :  L.  D.  1639. 


277 

hoaden.  Toch  was  het  moei^^lyk  door  dergelgke  betuigingen 
geinistgesteld  te  worden,  terwijl  de  Deensche  regeering  hardnek- 
kig weigerde  aan  het  goede  recht  der  beide  schepen  te  geloovcn, 
ierwgl  de  verhalen  over  de  uitrusting  van  Deensche  oorlogschepen 
toenamen  ^),  en  ter wyl  er  zelfs  voor  de  Kopenhaagsche  admiraliteit 
geprocedeerd  werd  tusschcn  Vhlefeldt  en  Johann  Braem ,  nog  steeds 
het  hoofd  der  Deensche  compagnie  voor  de  walvischvangst ,  wie 
de  oorzaak  was  geweest  van  het  ontsnappen  der  schepen  en  dus 
de  schade  aan  den  vertoornden  koning  moest  vergoeden.  De  meest 
tegenstrgdige  geruchten  waren  te  Kopenhagen  in  omloop.  Ter- 
wgl  de  een  verzekerde,  dat  de  Noordscho  Compagnie,  voorzien 
van  >een  nieuw  vast  Octroog  bg  alle  de  Pro  vintien  geconfirmeert", 
hare  uitrustingen  zou  moeten  •>besngden"  en  eene  overeenkomst 
met  de  Deensche  compagnie  treffen  over  de  onderlinge  verhouding 
harer  uitrustingen  >),  wisten  anderen  te  verhalen,  dat  niets  dan 
het  verkrggen  eener  recognitie  het  geheime  doel  van  den  Deen- 
schen  vorst  was;  alle  moeielgkheden ,  meenden  dezen,  zouden 
plotseling  eindigen ,  wanneer  men  hiervan  slechts  repte  ').  Do 
ware  bedoelingen  van  Christiaan  IV  bleven  zoodoende  een  geheim, 
maar  toch  scheen  er  reden  om  ernstig  ongerust  te  zgn. 

Qeen  wonder  dan  ook,  dat  de  Noordsche  Compagnie  op  maatregelen 


*)  Die  Yerhalen  bleken  echter  onjaist ;  lang  schgct  men  geweifeld  te  hebben , 
eindel^k  bleyen  de  schepen  liggen.  (Miss.  v.  Van  Cracouw  aan  de  Stn.-Gen. 
ód.  n  Mrt.,  28,  81  Mei,  6  Jnni  1689,  in:  L.  D.  1689.)  Nog  den  9  Angnstus 
waren  z^  niet  vertrokken.  (Miss.  v.  Van  Cracouw  aan  de  Stn.-Gcn.  dd.  9  Aug. 
1689,  in:  Verbaal  der  ambassade  van  1689.) 

*)  Als  reden  daarvoor  werd  opgegeven,  dat  «de  traen  in  reputatie  gehouden" 
moeat  worden,  en  dat  bg  voortduring  van  concurrentie  de  beide  compagniën 
^aieh  souden  consumeeren"  en  de  vaart  op  Spitsbergen  te  niet  gaan.  (Miss.  v. 
Van  Cracouw  aan  de  Stn.-Gen.  dd.  11  Mrt.  1689,  in:  L.  D.   1689.) 

*)  Toch  geloof  ik  niet,  dat  dit  nu  de  bedoeling  van  Christiaan  IV  was.  Uit 
allerlei  omstandigheden  blijkt  dit  overtuigend.  Om  iets  te  noemen:  men  be- 
weerde, dat  Vhlefeldt  na  het  nemen  der  beide  schepen  aan  alle  Nederlandsche 
walvisehvaarders  eene  generale  insinuatie  en  protestatie  had  laten  beteekenen , 
waarby  hg  hun  uit  naam  van  den  koning  op  hooge  boeten  verbood,  voortaan 
londer  Deensche  commissiën  en  verlofsbrie  ven  aan  Spitsbergen  te  verschgnen.  (Miss. 
der  Stn.-6en.  aan  Chr.  IV  dd.  29  Mrt.  1689,  in:  L.  D.  1689.)  Deze  handeling 
werd  te  Kopenhagen  dadelijk  gedesavoueerd,  als  zonder  last  gedaan.  (Miss.  v. 
Van  Cracouw  aan  de  Stn.-Gen.  dd.  U  Mrt.  1689,  in:  L.  D.  1689.)  Misschien 
had  de  insinuatie  van  Vhlefeldt  betrekking  op  de  visscherg  aan  de  Noordkaap,  die 
altgd  aan  vreemdelingen  verboden  was.  (Zie  hiervoor  p.  2  iO  Noot  1.)  DeDevnsche 
oorkïgschepen  werden  ten  minste  in  volle  zee  op  verren  afstand  van  Spitsbergen  het 
eerst  gezien ,  en*  de  kanselier  Fries  verklaarde  bg  deze  gelegenheid  nitdrukkelgk , 
dat  zgn  meester  niet  voornemens  was  de  walvischvangst  aan  de  Noordkaap  zonder 
xqne  paspoorten  toe  te  staan,  terwgl  Van  Cracouw  daarbij  opmerkte,  dat  Z.  M. 
nsich  scheen  te  asscribeercn  Dominium  Maris  Septentrionalis  Norvegici." 
(Misa.  V.  Van  Cracouw  aan  de  Stn.-Geo.  dd.  11  Mrt.  1689,  in:    L.  D.  1689.) 


278 

bedacht  was  om  zich  te  verdedigen.    Herhaaldelijk  had  zg  reeds 
op  het  laatst  van  1638  bij  de  Staten-Generaal  op  bgstand  aange- 
drongen.    In  den  beginne  had  zg  alleen  verzocht  om  voorlichtiiig, 
hoe   zich   den  volgenden  zomer  jegens  de  Denen  te  gedragen  ^); 
maar   toen    de    Staten    daarop   geen   voldoend  antwoord  konden 
geven,  had  zy  bepaalde  maatregelen  tegen  hare  vganden  geSischi. 
Zg    wenschte   de    hernieuwing  van  het  plakkaat  van  1638  tegen 
de  inbreuken  op  haar  octrooi ,  verbod  of  zware  belasting  van  den 
invoer  van  traan  en  baarden,  eindelijk  bgstand  mot  een  oorlog- 
schip *),  >niet  soo  seer  tot  assistentie  (want  sj  waren  den  Deenen 
wel    ghewassen)    als    om   te  toonen,  dat  sy  aldaer  vischten  met 
kennis  ende  authoritejt  van  den  Staet"  ').   De  prins  van  Oranje, 
wiens   advies    was  ingewonnen,  had  deze  maatregelen  wel  goed- 
gekeurd, maar  toch  geraden,  voordat  men  tot  geweld  overging, 
den  koning  van  Denemarken  nog  eens  nadrukkolgk  het  recht  der 
Vereenigde    Provinciën   op   de  visscherg  b|j  Spitsbergen  voor  te 
dragen  *).     Dienovereenkomstig  hadden  de  Staten  reeds  dadelgk 
besloten,  de  ambassade,  die  gereed  stond  naar  Denemarken  te  ver- 
trekken,  van   last   over   deze    zaak   te  voorzien  •).    Onder  den 
indruk  der  ongunstige  berichten  uit  Denemarken  werden  na  deze 
resolutiën  met  kracht  doorgezet.  De  Staten  besloten  de  Noordsche 
Compagnie  bg   te  staan  met  het  gevraagde  konvooischip ,  welks 
kapitein  last  kreeg  de  walvischvaarders  overal  tegen  ieder ,  die  ze 
lastigviel,  wie  het  ook  wezen  mocht,  te  beschermen  •).  En  zoodra 
de  onderlinge  twisten  der  provinciön   het  toelieten,  werd  ook  de 
Instructie  voor    do    ambassade  naar  Denemarken  gearresteerd  '). 
Burch  en  Coenders  Van  Helpen  waren  tot  gezanten  benoemd  •). 
Hunne  Instructie  behandelde  de  zaak,  die  ons  bezig  houdt ,  zeer 
uitvoerig.     Na  het  verhaal  van  het  met  kapitein  Vhlefeldt  voor- 
gevallene volgde  de  last  om  te  bewerken ;  V,  dat  de  koning  den 
Nederlandschen  walvischvaarders  geen  overlast  meer  aandoen  zou, 
2*.  dat  voortaan  geen  onderscheid  gemaakt  zou  worden  tusschen 
de  leden  der  Noordsche  Compagnie  en  andere  Nederlandsche  inge- 
zetenen, hetzij  zij  octrooi  hadden  of  niet,  3°.  dat  het  vonnis  der 
Kopenhaagsche  admiraliteit,  dat  »nul  ende  van  geender  waerden 
en  was'*,  daar  men  de  Noordsche  Compagnie  niet  behoorlgk  ter 


R.  S.-G.  2   Nov.  1638,    11    Mrt.  1689. 

R.  S.-G.  2,  9   Nov.  1638,  11   Mrt.   1639. 

Aitzema,  Sakcn  v.  Staet.  II  p.  629. 

R.  S.-G.  9  Xov.  1638.  —  R.  H.  20  Dtr.   1638. 

R.  S.-G.   16  Apr.   1639.  —  R.   H.   17  Apr.   1639. 

R.  S.-G.  11  Mrt.,  23  Apr.,   15,   18  Juni   1639. 

R.  S.-G.   li  Mei  1639.  —  R    f!    12  Mn   16.^9. 

R.  S.-G.  IA  Mei   1639.  —  R.   II.  15,   17  Apr.,    16.   19,  23  Mei   I68U. 


279 

harer  verdediging  had  opgeroepen,  niet  uitgevoerd  en  dus  op  de 
twee  schepen,  die  het  vorige  jaar  gearresteerd  en  nu  gereed  waren 
om  met  de^  andere  weder  uit  te  varen ,  geen  wraak  genomen  worden 
zou,  zooals  het  gerucht  wilde  dat  men  voornemens  was.  Mocht  Z.  M. 
geene  ronde  en  afdoende  verklaring  willen  geven ,  dat  hij  de  Ne- 
dorlandsche  walvischvaarders  voortaan  ongehinderd  zou  laten ,  dan 
werd  den  gezanten  aanbevolen,  de  zaak  »wat  ernstiger''  aan  te 
dringen  door  te  wgzen  op  de  ontdekking  van  Spitsbergen  door  Ne- 
derlanders ,  op  de  erkenning  van  hun  recht  door  alle  mededingers 
zelfs  de  Engelschen,  en  op  het  feit ,  dat  de  Denen  zeer  vele  jaren  ■ ) 
na  de  Nederlanders  komende  uit  vriendschap  door  dezen  op  Spits- 
bergen waren  toegelaten  *). 

De  voorbeeldeloos  lompe  behandeling,  die  deze  ambassade  van 
Christiaan  IV  had  te  verduren,  verhinderde,  dat  deze  last  be- 
hoorlgk  uitgevoerd  werd.  Den  16  Juli  1639  in  Denemarken 
aangekomen ,  hadden  de  gezanten  eerst  25  September  gelegenheid 
om  geheel  volgens  het  eerste  gedeelte  hunner  Instructie  de  klach- 
ten der  Nederlandsche  walvischvaarders  aan  Z.  M.  voor  te  houden. 
Den  7  October  werd  hun  een  antwoord  gezonden,  waarin  de 
koning  zyne  verwondering  betuigde ,  dat  de  Noordsche  Compagnie, 
terwyl  hg  met  zoo  grootc  kosten  de  walvischvaarders  op  Spits- 
bergen beschermd  en  alle  vreemden  behalve  de  leden  der  compagnie 
van  daar  geweerd  had,  klaagde  over  eene  handeling,  die  haar 
niet  dan  voordeelig  kon  zgn.  De  twee  gearresteerde  schepen  toch, 
dus  beweerde  de  vorst,  behoorden  niet  aan  de  Noordsche  Com- 
Xiagnie  en  hadden  zelfs  geene  papieren  bij  zich  gehad  om  hunne 
herkomst    te   bewyzen.     Z.  M.  herhaalde  de  verklaring  aan  Van 


')  De  juiste  toedracht  van  het  in  1615  en  1616  over  de  walvischvangst  met  Dene- 
marken voorgevallene  sch^nt  aan  beide  zijden  vergeten  geweest  te  z|jn.  De  Neder- 
landers, moenende  dat  Spitsbergen  in  1594  ontdekt  was,  beweerden,  dat  de  Denen 
2S  jaar  na  hen  op  het  eiland  aangekomen  waren  (Instr.  der  ambass.  v.  1639  , 
bg :  Aitzema ,  Saken  v.  Staet  II  p.  688  vgl.  p.  442) ;  terwijl  de  Denen  van 
hunnen  kant  het  over  de  souvereiniteitsrechten  van  Christiaan  IV  in  1615  en 
1616  voorgevallene  terugbrachten  tot  de  komst  vanden  eersten  Deenschen  wal- 
Tischvaarder  op  Spitsbergen.  (1617.)  Zij  verwezen  dan  ook  naar  eenen  vol- 
gens hen  in  1617  door  Z.  M.  geschrevenen  brief,  als  «van  de  welcke  de  reden 
tonderling  sonde  dienen  tot  esclarcssement  endc  decisie  van  dit  geheele  stuck/' 
(Misa.  v.  Van  Cracouw  aan  de  Stn.-Gen.  dd.  9  Aug.  1689,  in:  Verbaal  der 
ambass.  v.  1689.)  De  Stn.-Gcn.  antwoordden  echter,  dat  zich  in  hun  archief 
zulk  een  brief  niet  bevond,  maar  dat  zij  een  afschrift  zonden  van  de  missive 
van  18  Februari  1616.  (Miss.  v.  de  8tn.-Geu.  aan  de  ambass.  in  Denem.  dd.  26 
Aug.  1689,  in:  L.  D.  1639.) 

>)  «Instructie  vande  . . .  Staten  Generael . . .  voor  de  Heeren  . . .  Burgh  . . . 
ende  . . .  Conders  van  Helpen  .  . .  gaendc  in  Ambassade  aenden  Coninck  van 
Dennemarcken"  dd.  U  Mei  1639.  (Ook  afgedrukt  bij:  Aitzema,  Saken  v.  Staet 
Il  p.  629  vlg.) 


280 

Cracouw  gedaan ,  dat  hg  de  compagnie  volgeus  de  oude  gewoonte 
op  Spitsbergen  wilde  toelaten,  maar  »der  femer  unconditioniiirter 
Fischfanck'\  die  tot  nadeel  van  de  compagnie  en  van  de  geheele 
walvischvangst  moest  strekken ,  zou  hg  niet  dulden ,  evenmin  als 
de  Staten-G^neraal  die  zeker  wilden  begunstigen.  Hadden  de  Ne- 
derlanders echter  bezwaren  tegen  het  vonnis  der  Kopenhaagsche 
admiraliteit,  dan  konden  zg  door  beroep  op  den  koning  zelven 
spoedig  eene  beslissing  verwachten.  Alsof  dit  alles  nc^  niet  ge- 
noeg geweest  ware  om  de  Nederlanders  teleur  te  stellen ,  werd 
de  oude  zaak  van  Johann  Braem  op  nieuw  opgerakeld  en  op 
voldoening  aangedrongen. 

Voordat  de  Nederlandsche  ambassade  een  repliek  gereed  had, 
was  Christiaan  IV  reeds  weder  vertrokken  en  de  Staten-Oeneraal 
riepen  hunne  gezanten  op  het  eerste  bericht  van  hun  wedervaren 
terug.  (28  November  1639').)  In  December  ontvingen  de  Staten 
eene  nadere  verklaring  van  den  koning,  waarin  hg  echter  over 
dit  punt  volkomen  hetzelfde  zeide  als  reeds  aan  de  ambassadeurs 
in  het  kort  geantwoord  was  *). 

De  Staten-Generaal  stonden  tegenover  Denemarken  dit  jaar  op 
ecti  veel  te  weinig  onafhankelgk  standpunt,  om  den  machtigen 
vorst,  dien  men  evenals  Karcl  I  van  sterke  Spaanschgezindheid 
verdacht ,  te  durven  weerstreven.  De  behandeling,  aan  de  ambassade 
van  1639  wedervaren,  versterkte  de  Nederlandsche  regeering 
echter  in  den  weerzin ,  dien  zg  voor  Christiaan  IV  had  opgevat; 
het  liet  zich  aanzien ,  dat  men  geene  gelegenheid  zou  laten  voor- 
bggaan,  om  zich  op  de  inhalige  mogendheid,  die  de  Sondtollen 
steeds  hooger  opdreef,  te  wreken.  Langzamerhand  dreigde  eene 
Zweedsch-Nederlandsche  alliantie  in  het  verschiet,  en  Christiaan  IV 
begon  dan  ook  in  te  zien ,  dat  hij  te  ver  gegaan  was  door  de 
Staten-Generaal  zoo  grovelijk  te  beleedigen.  Zelf  deed  hg  eenen 
stap  in  de  richting  van  verzoening  en  liet  zijnen  zoon ,  den  aarts- 
bisschop van  Bremen ,  aan  de  Staten-Generaal  voorstellen  doen  om 
tot  eene  schikking  der  tusschen  Denemarken  on  Nederland  hangende 
partikuliere  quaestil'n  te  geraken.  De  Staten  toonden  zich  daartoe 
natuurlgk  niet  ongeneigd  en  zonden  de  heeren  Boreel,  Sonek  en 
Van  Weede  in  Mei  1641  als  commissarissen  naar  eene  conferentie, 
die  te  Staden  gehouden  zou  worden.  Onder  de  daar  te  behande- 
len punten  trad  wel  de  quaestie  over  den  Sondtol  bepaaldelgk  op 
den  voorgrond,  maar  ook  do  twisten  over  de  walvischvangst 
namen  eene  aanzienlijke  plaats  in  de  onderhandelingen  in.  En 
geen  wonder !    De  gedragslijn ,  door  den  koning  van  Denemarken 


*)  Zie  over  deze  ambassade:  Verbaal  der  ambassade  van   1689,  vooral  ad  25 
Sept. ,  7  Oct.  1639,  ook:  Aitzenia ,  Saken  v.  Stad.  Il   p.  633—36. 

*)   Zit'  deze  «iiaerder  verklaringh"  bij:  Aitzeina  ,  Saken  v.  Staal.  II  p.  686. 


281 

in  deze  zaak  sedert  1637  gevolgd,  dreigde  den  Nederlandschen 
handel  met  ernstige  moeieljjkheden.  Christiaan  IV  had  herhaalde!  yk 
verklaard,  dat  hjj  ter  voorkoming  van  te  groote  en  voor  zjjne 
onderdanen  schadelijke  concurrentie  alleen  de  schepen  der  Noord- 
sche  Compagnie  op  Spitsbergen  wilde  toelaten.  En  nu  was  het 
zoo  goed  als  zeker  geworden ,  dat  het  octrooi  dezer  compagnie , 
wanneer  het  met  het  jaar  1642  eindigde,  niet  zou  verlengd  wor- 
den ,  ja  bQ  de  vele  concurrenten,  die  van  alle  kanten  waren  opge- 
daagd ,  —  concurrenten,  die,  sinds  1636  door  de  Staten  van  Holland 
krachtig  gesteund,  onbevreesd  hunne  nering  aan  Spitsbergen  zelf 
oefenden ,  —  kon  men  het  octrooi  der  compagnie  reeds  voor  feitelgk 
vernietigd  houden.  Wanneer  Christiaan  IV  dus  ernstig  voornam , 
de  schepen,  die  niet  onder  de  compagnie  behoorden,  van  Spits- 
bergen te  verdrgven,  dan  stond  den  Nederlandschen  walvisch- 
vaarders  eene  groote  schade  te  wachten ,  en  het  was  dan  ook  geen 
wonder,  dat  dezen  zich  tot  de  Staten-Oenoraal  wondden  met  de 
klacht,  »dat  de  Coninck  van  Denemarcken  in  Spitsbergen  ende 
andere  Eilanden  naer  den  Noort  Pool  gelegen,  onder  pretext 
dat  het  syne  Ma",  Landen  syn,  Voomeempt  te  verbieden  daer- 
omtrent  het  gebruyck  van  Zee  ende  Lant  aende  Ingesetenen 
deser  Nederlanden."  >) 

In  de  Instructie  der  commissarissen ,  die  naar  Staden  vertrok- 
ken, werd  overeenkomstig  met  deze  klachten  de  last  opgenomen 
om  te  bewerken,  »datde  Vaert  ende  Walvischvanck  int  Noorden 
Vy  Spitsbergen  ende  overall  vry  ende  onbecommert  werden  gelaten 
aende  Ingesetenen  deser  Lande  volgens  het  recht  van  Natiën, 
ende  al  waere  Spitsbergen  van  des  Rycke  Norwegens  dependentie , 
gelyck  tselve  niet  en  is  *)."  In  dien  zin  waren  dan  ook  Boreel 
en  zgne  ambtgenooton  werkzaam.  Tegenover  het  verzoek  der 
Nederlanders  om  de  walvischvangst  in  vrijheid  ie  mogen  oefenen 
zonder  eenigen  hinder  van  Deensche  zyde  on  om  eventueele  quaes- 
üén  daarover  bg  tractaat  te  regelen,  handhaafde  Christiaan  IV 
echter  zgne  oude  stelling,  dat  hg  niettegenstaande  zgn  recht  op 
Spitsbergen  de  Nederlanders  daar  vrg  wilde  toelaten  en  alleen  uit 
zorg  voor  den  handel  zgner  eigene  onderdanen  wenschte  te  voor- 
komen, »dat  de  Commercie  door  altegrooten  toeloop  niet  en 
mochte  comen  te  niet  te  gaen.'*  Ook  de  Staten-Generaal  zouden 
zeker  met  deze  handel wgze  instemmen,  meende  de  koning,  en 
hg  stelde  dus  voor,  dat  beide  partijen  eene  overeenkomst  zouden 
trefien   »op    wat  voet  de  Commercien  te  stabilieren  ende  jegens 


*)  «Instructie  vande  Staaten-Gcnl.  voor  de  heeren . . . .  haar  hoog  mogende 
GedepAt.  Commisnurissen ,  gaande  naa  de  conferentie  'dag  tot  Staade  "  dd.  18 
Mei  1641. 

*)  Inatr.  der  cominiss.  te  Staden,  dd.  IS  Mei  1641. 


274       • 

trouwen.  Vhlefeldt  dwong  dan  ook  de  bevelhebbers  door  eenige  scho- 
ten met  scherp  dadel gk ,  hem  hunne  scheepspapieren  te  toonen.  Hoe 
wel  de  schepen  der  compagnie ,  sinds  jaren  niet  in  hun  vreedzaam 
bedrgf  gehinderd  ^n  op  niets  dergelyks  verdacht ,  de  vereischte  be- 
scheiden niet  bg  zich  hadden ,  schijnt  het  hun  toch  gelukt  te  zgn 
den  Deen  tevreden  te  stellen  met  de  verzekering ,  dat  zij  Nederlan- 
ders waren  en  niets  anders  deden  dan  hun  geoorloofd  was.  Tegen 
betaling  van  eene  vergoeding  van  ƒ  10  voor  elk  gedaan  schot  liet 
Vhlefeldt  hen  gaan.  Ongewoon  als  het  echter  toen  nog  was,  de 
zeevisscherg  door  schepen  der  Noordsche  Compagnie  zelve  te  zien 
oefenen,  schijnt  het  bedrijf  der  beide  schepen  den  Deenschen 
kapitein  toch  nog  altgd  verdacht  voorgekomen  te  zijn.  Hij  kon 
niet  gelooven,  dat  de  compagnie  zelve  de  voordeelige  kustvisscherg 
zou  opgeven  voor  een  bedrijf,  dat  tot  nu  toe  alleen  door  hare 
mededingers  gedreven  was,  en  hij  hield  dus  de  beide  schepen 
verder  in  het  oog.  En  nauwelgks  lieten  zij  het  anker  aan 
Fair  foreland  vallen ,  of  hij  legde  beslag  op  schip  en  lading. 
Het  was  nu  uitgemaakt,  meende  hij,  dat  zg  door  de  visscherg 
aan  Spitsbergen  eene  daad  pleegden,  die  niet  hun  maar  alleen  de 
bevoorrechte  compagnie  bg  uitzondering  geoorloofd  was.  Het 
gelukte  don  Nederlanders  ditmaal  niet,  Vhlefeldt  van  zgn 
ongelgk  te  overtuigen:  een  geheele  maand  bleven  zg  in  arrest 
en  eerst  aan  andere  schepen  der  compagnie ,  die  toen  van  de  zaak 
kennis  kregen,  gelukte  het  de  gevangenen  in  vrgheid  te  stellen. 
Daar  het  reeds  ingeladen  spek ,  onbereid  als  het  was ,  gedurende 
het  arrest  meest  gesmolten  was,  en  de  gelegenheid  om  dit  verlies 
te  herstellen  hun  door  het  langdurige  oponthoud  ontbrak ,  kwamen 
de  beide  schepen  met  groot  verlies  te  Amsterdam  aan  '). 

De  handelwijze  van  den  Deenschen  koning  schgnt  door  de 
Nederlanders  geheel  verkeerd  begrepen  te  zijn.  Terwgl  het  Chris- 
tiaan  IV  alleen  te  doen  was  om  de  in  die  jaren  door  de  Staten 
van  Holland  begimstigde,  veelvuldige  inbreuken  op  het  octrooi 
der  Noordsche  Compagnie  te  weren  en  zoodoende  de  walvisch- 
vangst  zijner  onderdanen  voor  te  groote  concurrentie  te  bevei- 
ligen ,  meende  de  compagnie,  dat  Z.  M.  niets  minder  bedoeld  had , 
dan  van  alle  Nederlandsche  walvischvaardcrs  Deensche  verlofpassen 
voor  de  visscherg  aan  Spitsbergen  te  eischen  en  dus  ook  do  com- 
pagnie   zelve    iu   haar   jarenlang    ongestoord  bezit  der  walvisch- 


*)  Het  verhaal  is  ontleend  aau  de  berichten  in  de:  Miss.  v.  Van  Cracouw 
de  Stn.-Gen.  dd.  29  Mrt.  1639,  iu:  L.  l).  1639.  en  in  de:  Instructie  van  de 
Staten  Generael. . . .  voor  de  Hceren ....  Burgh ....  cnde  Conders  van  Helpeo , 
.. . . gaende  in  Ambassade  aeuden  Coninck  van  Denueiuarcken ,  dd.  14  Mei  1689.  — 
Zie  ook:  Aitzema  ,  Sakeu  v.  Staet.   II  p    629. 


275 

vangst  te  storen  i).  Zij  klaagde  dan  ook  hevig  bg  do  Staten** 
Generaal  en  dadelgk  werd  door  dezen  aan  Van  Cracouw  geschreven, 
dat  h$  zorgen  zon  voor  spoedige  voldoening  *). 

De  onderhandelingen ,  door  dezen  met  Christiaan  IV  gevoerd , 
leidden  aanvankelgk  tot  een  gunstig  gevolg.   Van  Cracouw  stelde 
twee  eischen.    Hjj  verzocht  1'.  reparatie  van  de  schade ,  door  Vhle- 
feldt   aan   de   Nederlanders   in    hunne    nering    veroorzaakt,    en 
2*.  handhaving  van  het  recht  der  Noordsche  Compagnie  uit  kracht 
van   hare    ontdekking   van  Spitsbergen   en   haar  jarenlang  bezit 
der    walvisch vangst.     Hoewel    Z.    M.   dit  laatste  punt  volstrekt 
niet    wilde    toegeven   en    volhield,    dat   zelfs  hot  geven  van  den 
naam  Spitsbergen  eene   usurpatie    was,    daar  het  land  behoorde 
tot  de  > Gronlftndischen  Vtscheren**  en  »Christiansbergen"  heette, 
toonde     h|j     zich   evenwel   tot   eene  schikking   geneigd  *).     Op 
verzoek   van    den    kanselier   Beventlow,    met    wien    de   onder- 
handeling  word   voortgezet,    deed  Van  Cracouw  dadelyk  eenige 
voorslagen ,  om  de    walvischvangst   der   twee  volken  en  de  ver- 
deeling   van     de    traan    tusschen    hen    te   regelen,    opdat   alle 
oneenigheden  in  het  vervolg  voorkomen  worden  en  beide  partgen 
daardoor   meer   voordeel  dan  tot  nog  toe  trekken  zouden.     Van 
Cracouw  stelde  voor  op  hoop  van  de  goedkeuring  der  Noordsche 
Compagnie:  1*.    dat   de   twee   volken  overeen  zouden  komen  om 
jaarlgks   een    bepaald  getal   schepen  naar  Spitsbergen  te  zenden 
in   verhouding   tot    de    krachten  der  wederzgdsche  compagniën, 
2*.  dat  beiden  zouden  blijven  binnen  de  grenzen  van  het  nu  door 
hen   op   het  eiland  bezeten  gebied ,  of  3**.  dat  de  Deensche  com- 
pagnie  hare  traan  alleen  in   Denemarken    zou  invoeren,  en  dat 
haar    dit   land    en  >heel  Oostlandt'*  (de  landen  aan  de  Oostzee) 
als  débouchó  zou  worden  overgelaten;  terwijl  de  Noordsche  Com- 
pagnie de  landen  aan  de  Elbe ,  Weser  en  Eems  benevens  Neder- 
land, Frankrgk  en  de  overige  zuidelgke  en  westelgke  landen  van 
traan    zou    voorzien.     Op  het  eerste  gezicht  beviel  deze  regeling 
Christiaan  IV  wel;  eerst  na  nader  onderzoek  van  de  verhouding 
der   beide   compagniën    wenschte   hg    zich  echter  bepaald  uit  te 
laten.     Wat  de  zaak  van  Vhlefeldt  aanging,  voorloopig  beloofde 
Z.  M.    (9  November  1638)  onderzoek  te  zullen  doen  naar  het  in 
den  zomer  aan  Spitsbergen  voorgevallene;  reeds  nu  gaf  hg  aan 
Van  Cracouw  te  kennen ,  dat  het  zgne  bedoeling  geheel  niet  was 
de   Nederlanders    hunne   nu    eenmaal   gevestigde  walvischvangst 
te    beletten.     Zgn    verlangen    was  alleen,  dat  zg  in  hunne  »ge- 


«)  R.  S.-G.  9  Nov.  1638.  —  R.  H.  8  Dcc.  1638.  —  Instr.    der  ambass.  v. 
1689.  —  AiUema,  Sakcn  v.  Stact.  II  p.  538. 
•)  R.  S.-6.  18  Oct.  1688. 
•)  MiM.  V.  Van  Cracouw  aaii  de  Stn.-Geu.  dd.  18  Xov.  1638,  in:!.  1).  1638. 

18* 


1 


276 

purende  schranken**  blijven  zonden,  en  hg  was  dan  ook  voor- 
nemens nieuwe  vreemde  indringers  te  weren.  Mits  de  Neder- 
landers de  Deensche  walvischvaarders  niet  binderden,  wilde  hg 
alles  doen  om  de  visscberg  van  beide  natiën  te  bevestigen  en  te 
verzekeren.  Inbreuken  op  zgne  koninklgke  rechten  wenschte  hg 
echter  gestraft  te  zien  •). 

Op  deze  gunstige  verklaring  volgde  echter  niets.  VanCraconw 
wachtte  maandenlang  eene  nadere  beslissing,  maar  te  veigeefii. 
En  weldra  bleek  het,  dat  de  zaken  weder  geheel  van  aanzien  ver- 
anderd waren  en  er  niets  goeds  meer  van  den  koning  te  hopen 
was.  Het  onderzoek,  dat  Z.  M.  aan  Van  Craconw  beloofd  had 
in  de  zaak  van  Yhlefeldt  te  zullen  doen ,  schgnt  ten  nadeele  der 
Nederlanders  afgeloopen  te  zyn :  de  admiraliteit  van  Kopenhagen 
besliste  25  Februari  1639 ,  dat  Vhlefeldt  geheel  volgens  zgne 
Instructie  gehandeld  had  en  dat  daarentegen  de  Nederlanders 
door  het  bevrijden  der  twee  gearresteerde  schepen  gehandeld 
hadden  als  »me7needige  schelmen,**  die  's  konings  jurisdictie  ge- 
schonden hadden  *).  Christiaan  IV,  om  politieke  redenen  weder 
minder  vriendschappelijk  dan  vroeger  jegens  de  Staten-Oeneroal 
gezind,  nam  de  houding  aan  als  wilde  hg  volgens  dit  vonnis 
handelen ;  er  liep  een  gerucht ,  dat  de  sterke  uitrusting ,  dit  voor- 
jaar in  Denemarken  gedaan,  tegen  de  Nedorlandsche  walvisch- 
vaarders gericht  was  ').  Dadelgk  werden  nu  de  sinds  lang 
rustende  onderhandelingen  door  Van  Cracouw  op  verzoek 
der  Noordsche  Compagnie  weder  opgevat  ♦).  Weder  stelde 
hij  de  oude  eischeii,  schadevergoeding  en  verzekering  voor 
het  vervolg,  maar  de  zaak  vorderde  ditmaal  geheel  niet.  Van 
de  Nederlandsche  voorslagen  tot  regeling  der  visscherg  werd 
niet  meer  gerept,  en  terwgl  men  den  resident  na  lang- 
durige onderhandelingen  met  den  kanselier  Fries  tot  het  ver- 
krijgen van  schadevergoeding  naar  den  aanstaanden  Deenschen 
rijksdag  en  vandaar  weder  naar  de  justitie  verwees,  bleef  de 
koning  eene  nieuwe  schriftelijke  verklaring  van  zgne  goede 
bedoelingen  jegens  de  Noordsche  Compagnie  weigeren  met  de 
verzekering,    dat   hg    zich    aan   de    nota  van  9  November  bleef 


')  Mis».  V.  Van  Cracouw  aan  de  Sto.-Gen.  dd.  27  Nov.  1638,  in:  L  D.  1638. 
en  de  verklaring  van  9  November,  die  als  bijlage  bij  den  brief  van  Vau  Cra- 
couw dd.  18  November  is  gevoegd. 

*)  Aiizema,  Saken  v.  i)taet.  II  p.  629. 

*)  Aitzema,  Saken  v.  Staet.  Il  p.  629.  —  Instr.  der  ambass.  ?.  1689. 

*)  Zie  over  Van  Cracouw's  onderhandelingen  tot  de  aaukumttt  der  NederUnd- 
8che  ambassade:  Missive  v.  Van  Cracouw  aan  de  Stn.-Gen.  dd.  4.  11  Mrt.,  14  Apr., 
6  Juni  1639,  in:  L.  I).  1639.  —  R.  S.-O.  24  .  29  Mrt.  1639.  —  R.  H.  24. 
25  Mrt.  1689.  —  Miss.  v.  de  Stn.-Gcn.  aan  Christ.  IV  en  aan  Van  Cracoaw 
dd.  29  Mrt.  1639,  in:  L.  D.   1630. 


hoaden.     Toch    was   het    moeit^lyk    door   dergelijke    betuigingen 
gerustgesteld  te  worden,  terwfjl  de  Deensche  regeering  hardnek- 
kig weigerde  aan  het  goede  recht  der  beide  schepen  te  geloovon, 
terwijl  de  verhalen  over  de  uitrusting  van  Deensche  oorlogschepen 
toenamen  ^),  en  ter wyl  er  zelfs  voor  de  Kopenhaagsche  admiraliteit 
f^rocedeerd  werd  tusschcn  Vhlefeldt  en  Johann  Braem ,  nog  steeds 
liet  hoofd  der   Deensche  compagnie  voor  de  walvisch vangst ,  wie 
de  oorzaak  was  geweest  van  het  ontsnappen  der  schepen  en  dus 
de  achade  aan  den  vertoornden  koning  moest  vergoeden.  De  meest 
tegenstrgdige   geruchten  waren  te  Kopenhagen  in  omloop.     Ter- 
wgl   de    een  verzekerde,  dat  de  Noordsche  Compagnie,  voorzien 
van  9  een  nieuw  vast  Octroofj  bg  alle  de  Provintien  geconfirmecrt", 
hare   uitrustingen  zou  moeten  •9besngden''  en  eene  overeenkomst 
met  de  Deensche  compagnie  treffen  over  de  onderlinge  verhouding 
harer  uitrustingen  ^),  wisten  anderen  te  verhalen,  dat  niets  dan 
het  verkrggen  eener  recognitie  het  geheime  doel  van  den  Deen- 
schen    vorst   was;  alle    moeielykheden ,    meenden  dezen,  zouden 
plotseling   eindigen,    wanneer  men  hiervan  slechts  repte  ').     De 
ware  bedoelingen  van  Christiaan  lY  bleven  zoodoende  een  geheim, 
maar  toch  scheen  er  reden  om  ernstig  ongerust  te  zgn. 
Gken  wonder  dan  ook,  dat  de  Noordsche  Compagnie  op  maatregelen 


*)  Die  yerhalen  bleken  echter  onjuist ;  lang  schgot  men  geweifeld  te  hebben , 
eindel^k  bieren  de  schepen  liggen.  (Miss.  v.  Van  Cracouw  aan  de  Stn.-Gen. 
dd.  11  Hrt.»  28,  81  Mei,  6  Jnni  1689,  in:  L.  D.  1689.)  Nog  den  9  Augustus 
waren  xg  niet  vertrokken.  (Miss.  v.  Van  Cracouw  aan  de  Stn.-Gen.  dd.  9  Aug. 
1689,  in:  Verbaal  der  ambassade  van  1689.) 

*)  All  reden  daarvoor  werd  opgegeven,  dat  «de  traen  in  reputatie  gehouden" 
moest  worden,  en  dat  bjj  voortduring  van  concurrentie  de  beide  compagniën 
«sieh  tonden  consumeeren"  en  de  vaart  op  Spitsbergen  te  niet  gaan.  (Miss.  v. 
Van  Cracouw  aan  de  Stn.-6en.  dd.  11  Mrt.  1689,  in:  L.  D.  1689.) 

*)  Toch  geloof  ik  niet,  dat  dit  nu  de  bedoeling  van  Christiaan  IV  was.  Uit 
allerlei  omstandigheden  blgkt  dit  overtuigend.  Om  iets  te  noemen:  men  be- 
weerde, dat  Vhlefeldt  na  het  nemen  der  beide  schepen  aan  alle  Nederlandsche 
walvisehvaarders  eene  generale  insinuatie  en  protestatie  had  laten  beteekenen , 
waarby  hg  hun  uit  naam  van  den  koning  op  hooge  boeten  verbood,  voortaan 
londer  Deensche  commissiën  en  verlofsbrieven  aan  Spitsbergen  te  verschijnen.  (Miss. 
der  StD.-6en.  aan  Chr.  IV  dd.  29  Mrt.  1689,  in:  L.  D.  1689.)  Deze  handeling 
werd  te  Kopenhagen  dadelgk  gedesavoueerd,  als  zonder  last  gedaan.  (Miss.  v. 
Van  Cracouw  aan  de  Stn.-Gen.  dd.  11  Mrt.  1689,  in:  L.  D.  1689.)  Misschien 
had  de  insinuatie  van  Vhlefeldt  betrekking  op  de  visscherg  aan  de  Noordkaap ,  die 
altgd  aan  vreemdelingen  verboden  was.  (Zie  hiervoor  p.  240  Noot  1.)  DeDeansche 
oorlogschepen  werden  ten  minste  in  volle  zee  op  verren  afstand  van  Spitsbergen  het 
eerst  gezien,  en*  de  kanselier  Fries  verklaarde  bij  deze  gelegenheid  uitdrukkelgk , 
dat  zgn  meester  niet  voornemens  was  de  walvischvangst  aan  de  Noordkaap  zonder 
xgne  paspoorten  toe  te  staan ,  terwjjl  Van  Cracouw  daarbg  opmerkte ,  dat  Z.  M. 
«sich  scheen  te  asscribeeren  Domiuium  Marb  Septentrionalis  N  o  r  v  e  g  i  c  i." 
(Misa.  V.  Van  Cracouw  aan  de  Stn.-Gcn.  dd.  11  Mrt.  1689,  in:    L.  D.  1689.) 


278 

bedacht  was  om  zich  te  verdedigen.    Herhaaldelgk  had  zg  reeds 
op  het  laatst  van  1638  bij  de  Staten-Generaal  op  bgstand  aange- 
drongen.    In  den  beginne  had  zij  alleen  verzocht  om  voorlichting, 
hoe   zich  den  volgenden  zomer  jegens  de  Denen  te  gedragen  *); 
maar   toen    de    Staten    daarop   geen  voldoend  antwoord  konden 
geven,  had  z|j  bepaalde  maatregelen  tegen  hare  v^anden  geCischt. 
Zy    wenschte   de    hernieuwing  van  het  plakkaat  van  1688  t^en 
de  inbreuken  op  haar  octrooi ,  verbod  of  zware  belasting  van  den 
invoer  van  traan  en  baarden,  eindelijk  bijstand  met  een  oorlog- 
schip *),  »niet  soo  seer  tot  assistentie  (want  sy  waren  den  Deenen 
wel    ghewasscn)    als    om   te  toonen,  dat  sy  aldaer  vischten  met 
kennis  ende  authoriteyt  van  den  Staet"  ').   De  prins  van  Oranje, 
wiens    advies    was  ingewonnen,  had  deze  maatregelen  wel  goed- 
gekeurd, maar  toch  geraden,  voordat  men  tot  geweld  overging, 
den  koning  van  Denemarken  nog  eens  nadrukkelgk  het  recht  der 
Vereenigde    Provinciën   op   de  visscherg  bg  Spitsbergen  voor  te 
dragen  *).     Dienovereenkomstig  hadden  de  Staten  reeds  dadelgk 
besloten,  de  ambassade,  die  gereed  stond  naar  Denemarken  te  ver- 
trekken,  van   last   over    deze    zaak   te   voorzien  *).    Onder  den 
indruk  der  ongunstige  berichten  uit  Denemarken  werden  nu  deze 
resolutiën  met  kracht  doorgezet.  De  Staten  besloten  de  Noordsche 
Compagnie  bij   te  staan  met  het  gevraagde  konvooischip ,  welkg 
kapitein  last  kreeg  de  walvischvaarders  overal  tegen  ieder ,  die  ze 
lastigviel,  wie  het  ook  wezen  mocht ,  te  beschermen  •).  En  zoodra 
de  onderlinge  twisten  der  provinciën   het  toelieten,  werd  ook  de 
Instructie  voor    de    ambassade  naar  Denemarken  gearresteerd  '). 
Burch  en  Coenders  Van  Helpen  waren  tot  gezanten  benoemd  •). 
Hunne  Instructie  behandelde  de  zaak,  die  ons  bezig  houdt ,  zeer 
uitvoerig.     Na  het  verhaal  van  het  met  kapitein  Vhlefeldt  voor- 
gevallene volgde  de  last  om  te  bewerken :  V.  dat  de  koning  den 
Nederlandschen  walvischvaarders  gecu  overlast  meer  aandoen  zon, 
2*.  dat  voortaan  geen  onderscheid  gemaakt  zou  worden  tusschen 
de  leden  der  Noordscho  Compagnie  en  andere  Nedcrlandsche  inge- 
zetenen, hetzij  zij  octrooi  hadden  of  uiet,  3°.  dat  het  vonnis  der 
Kopcnhaagsche  admiraliteit,  dat  »nul  ende  van  geender  waerden 
en  was",  daar  men  de  Noordsche  Compagnie  niet  behoorlek  ter 


•)  R.  S.-G.  2  Nov.   1688,    11    Mrt.  1689. 

»)  R.  S.-G.  2.  9  Nov.  1638.  11  Mrt.  1639. 

')  Aitzema,  Sakcn  v.  Stact.  II  p.  629. 

*)  R.  S.-G.  9  Nov.  1638.  —  R,  H.  20  Dic  1638. 

»)  R.  S.-G.   16  Apr.  1639.  —  R.   H.   17  Apr.   1639. 

•)   R.  S.-G.  11   Mrt.,  23  Apr.,  15,   18  Juni    1639. 

')   R.  S.-G.   li  Mei  1639.  —  R     II     12  Mei   16:<9. 

•)  R.  S.-G.   14  Mti   1039,  —  R.   II.  15,   17  Apr..   16.   19,  23  Mei  1689. 


279 

harer  verdediging  had  opgeroepen,  niet  uitgevoerd  en  dus  op  de 
twee  schepen ,  die  het  vorige  jaar  gearresteerd  en  nu  gereed  waren 
om  met  de^  andere  weder  uit  te  varen ,  geen  wraak  genomen  worden 
zon,  zooals  het  gerucht  wilde  dat  men  voornemens  was.  Mocht  Z.  M. 
gcene  ronde  en  afdoende  verklaring  willen  geven ,  dat  hij  de  Ne- 
derlandsche  walvischvaarders  voortaan  ongehinderd  zou  laten ,  dan 
werd  den  gezanten  aanbevolen,  de  zaak  »wat  ernstiger''  aan  te 
dringen  door  te  wyzen  op  de  ontdekking  van  Spitsbergen  door  Ne- 
derlanders ,  op  de  erkenning  van  hun  recht  door  alle  mededingers 
zelfs  de  Engelschen,  en  op  het  feit ,  dat  de  Denen  zeer  vele  jaren  ■ ) 
na  de  Nederlanders  komende  uit  vriendschap  door  dezen  op  Spits- 
bergen waren  toegelaten  *). 

De  voorbeeldcloos  lompe  behandeling,  die  deze  ambassade  van 
Christiaan  IV  had  te  verduren,  verhinderde,  dat  deze  la&t  be- 
hoorlgk  uitgevoerd  werd.  Den  16  Juli  1639  in  Denemarken 
aangekomen,  hadden  de  gezanten  eerst  25  September  gelegenheid 
om  geheel  volgens  het  eerste  gedeelte  hunner  Instructie  de  klach- 
ten der  Nederlandscho  walvischvaarders  aan  Z.  M.  voor  te  houden. 
Den  7  October  werd  hun  een  antwoord  gezonden,  waarin  de 
koning  zgne  verwondering  betuigde ,  dat  de  Noordsche  Compagnie, 
terwyl  hy  met  zoo  grooto  kosten  de  walvischvaarders  op  Spits- 
bergen beschermd  en  allo  vreemden  behalve  de  leden  der  compagnie 
van  daar  geweerd  had,  klaagde  over  eene  handeling,  die  haar 
niet  dan  voordeelig  kon  zgn.  De  twee  gearresteerde  schepen  toch, 
dus  beweerde  de  vorst,  behoorden  niet  aan  de  Noordsche  Com- 
pagnie en  hadden  zelfs  geene  papieren  bij  zich  gehad  om  hunne 
herkomst    te   bewyzen.     Z.  M.  herhaalde  de  verklaring  aan  Van 


')  De  juiste  toedracht  van  het  in  1615  en  1616  over  de  wal visch vangst  met  Dene- 
marken voorgevallene  schgnt  aan  beide  zijden  vergeten  geweest  te  zgn.  De  Neder- 
landers, meenende  dat  Spitsbergen  in  1594  ontdekt  was,  beweerden,  dat  de  Denen 
2S  jaar  na  hen  op  het  eiland  aangekomen  waren  (Instr.  der  ambass.  v.  1689  , 
b^:  Aitzema ,  Saken  v.  Staet.  Il  p.  688  vgl.  p.  442);  terwijl  de  Denen  van 
hnnuen  kant  het  over  de  souvereiniteitsreehten  van  Christiaan  IV  in  1615  en 
1616  voorgevallene  terugbrachten  tot  de  komst  vanden  eersten  Deenschen  wal- 
visch  vaar  der  op  Spitsbergen.  (1617.)  Zij  verwezen  dan  ook  naar  ecnen  vol- 
gens hen  in  1617  door  Z.  M.  geschrevenen  brief,  als  «van  de  welcke  de  reden 
sonderling  sonde  dienen  tot  esclaressement  endc  decisie  van  dit  geheele  stuck." 
(Miss.  V.  Van  Cracouw  aan  de  Stn.-Cïen.  dd.  9  Aug.  1689,  in:  Verbaal  der 
ambass.  v.  1689.)  De  Stn.-Gen.  antwoordden  echter,  dat  zich  in  hun  archief 
zulk  een  brief  niet  bevond,  maar  dat  zij  een  afschrift  zonden  van  de  missive 
van  18  Februari  1616.  (Miss.  v.  de  Stn.-Gcu.  aan  de  ambass.  in  Denem.  dd.  26 
Aug.  1689,  in:  L.  D.  1639.) 

>)  «Instructie  vande  . . .  Staten  Gencrael . . .  voor  de  Heeren  . . .  Burgh  . . . 
endc  . . .  Conders  van  Helpen  .  . .  gaonde  in  Ambassade  aendcn  Coninck  van 
Dennemarcken"  dd.  U  Mei  16;J9.  (Ook  afgedrukt  bij:  Aitzema,  Saken  v.  Staet 
Il  p.  629  vlg.) 


286 

zonden:  de  grootste,  die  van  » Monsieur  de  Turbyde'*,  had  een 
groot  scbip  uitgereed,  de  andere  zonden  elk  slechts  een  klein 
scheepje.  Een  dezer  laatste  werd  dadelijk  na  zgne  aankomst  in 
Behoudcn-haven  (17  Juni)  door  den  Ëngelschen  admiraal  naar 
huis  gezonden  >);  een  ander,  dat  zich  met  het  Ënkhaizensche 
schip  onder  Bonner  vereenigd  had,  onderging  23  Juni  in  Hom- 
sound  hetzelfde  lot  *);  het  derde,  aanvankelyk  door  Van  Mujden 
en  het  schip  van  De  Turbyde  verjaagd ,  kreeg  later  tegen  betaling 
eener  belasting  van  40  tonnen  traan  van  do  Ëngelschen  verlof 
om  in  Bell-sound  te  visschen.  (21  Juli  ').)  Het  schip  van  de  com- 
pagnie van  De  Turbyde ,  grooter  en  sterker  dan  de  andere  Baaken, 
sloot  eene  overeenkomst  met  Van  Muyden  en  zfjne  Nederlanders 
om  gezamenlijk  alle  andere  walvischvaarders  uit  Bell-sound  te 
weren.  Een  maandlang  vischten  zg  in  vrede ,  maar  den  21  Jnli 
verscheen  admiraal  Joseph  en  liet  het  Fransche  schip,  dat  zich 
dadelgk  onderwierp,  slechts  tot  de  visscherg  toe  op  voorwaarde, 
dat  het  de  helft  der  gekookte  traan  en  alle  walvischbaarden  aan 
de  Ëngelschen  zou  uitleveren  *). 

Andere  Franschen,  die  zich  dit  jaar  op  Spitsbergen  vertoon- 
den, was  het  niet  beter  gegaan.  Een  klein  schip,  te  Hoorn  voor 
zekeren  Joan  Macqui ,  een  koopman  te  La  Roebelle ,  uitgerust , 
werd  17  Juni  door  den  Ëngelschen  admiraal  uit  Behouden -haven 
verjaagd,  en  vertrok  naar  de  Noordkaap.  *)  Een  grooter  schip, 
de  >Jacques''  van  Bordeaux,  waarop  Allan  Sallowes,  die  het  vo- 
rige jaar  de  Nederlanders  naar  Spitsbergen  had  geleid,  stuurman 
was ,  gaf  zich  tegclgk  met  dat  van  La  Roebelle  na  eenige  aarze- 
ling aan  de  Ëngelschen  over.  Men  trof  de  overeenkomst,  dat 
het  schip  in  Greenharbour  zou  mogen  visschen  en  dat  de  eerste 
acht  walvisschen ,  die  men  ving ,  voor  de  Ëngelschen  zouden  zgn. 
Sallowes  had  dit  jaar  eene  goede  vangst :  niet  alleen  was  hg  in 
staat  de  bedongene  acht  walvisschen  te  leveren,  maar  met  eene 


*)  Baffin,  loarnall  of  the  Voyage  to  Greenland  in  1618,  b^ :  PurehM,  Pu- 
grimes.  III  p.  717.  —  Hiat.  de  SpiUberghe.  p.  21. 

*)  Hist.  de  Spitsberghc.  p.  24.  —  Baflin.  lonrnall  of  the  Voyage  to  Green- 
land  in  1618,  bg:  Pnrchas,  Pilgrimes.  III  p.  717. 

')  Hist.  de  Spitsberghe.  p.  23.  —  fiaffin,  lournall  of  the  Voyage  to  Green- 
land  in  1618,  bü  :  Purchas ,  Pilgrimes    III  p.  718,  19. 

«)  Hist.  de  Spitsberghe.  p.  22 ,  23.  —  Baffin .  lonrnall  of  the  Voyage  to 
Greenland  in  1613.  bjj:  Purchas.  Pilgrimes  III  p.  718,  19.  —  Baffin  verhaalt 
ad  31  Mei  1613,  dat  een  der  schepen  van  St.  Jean  de  Luz  van  de  (Motcovi- 
sche)  Compagnie  verlof  had  medegebracht  om  op  Spitsbergen  te  visschen.  (?) 

•)  Hist.  de  Spitsberghe.  p.  21,  22.  ~  Baffin.  lonrnall  of  the  Voyage  to  Green- 
land iu  1613,  bij:  Purchas,  Pilgrimes.  III  p.  716,  17.  —  Het  verhaal  van  Baffin 
omtrent  de  verschijning  van  een  tweede  schip  uit  La  Roebelle  aan  Spitsbergen 
(11/21  Juli  1613)  schynt  op  een  misverstand  te  bemsten.  Het  bedoelde  scheefgc 
v^as  uit  St.  Jean  de  Lux.  (Hist    de  Spitsberghe.  p.  23.) 


281 

in  deze  zaak  sedert  1637  gevolgd,  dreigde  den  Nederlandschen 
handel  met  ernstige  moeiclykheden.  Christiaan  IV  had  herhaaldelijk 
verklaard,  dat  hjj  ter  voorkoming  van  te  groote  en  voor  zgne 
onderdanen  schadelijke  concurrentie  alleen  de  schepen  der  Noord- 
sche  Compagnie  op  Spitsbergen  wilde  toelaten.  En  nu  was  het 
zoo  goed  als  zeker  geworden ,  dat  het  octrooi  dezer  compagnie , 
wanneer  het  met  het  jaar  1642  eindigde,  niet  zou  verlengd  wor- 
den ,  ja  by  de  vele  concurrenten,  die  van  alle  kanton  waren  opge- 
daagd ,  —  concurrenten,  die,  sinds  1636  door  de  Staten  van  Holland 
krachtig  gesteund ,  onbevreesd  hunne  nering  aan  Spitsbergen  zelf 
oefenden ,  —  kon  men  het  octrooi  der  compagnie  reeds  voor  feitelgk 
yemietigd  honden.  Wanneer  Christiaan  IV  dus  ernstig  voornam , 
de  schepen,  die  niet  onder  de  compagnie  behoorden,  van  Spits- 
bergen te  verdreven,  dan  stond  den  Nederlandschen  walvisch- 
vaarders  eene  groote  schade  te  wachten ,  eu  het  was  dan  ook  geen 
wonder,  dat  dezen  zich  tot  de  Staten-Qeneraal  wondden  met  de 
klacht,  »dat  de  Coninck  van  Denemarcken  in  Spitsbergen  ende 
andere  Eglanden  naer  den  Noort  Pool  gelegen,  onder  pretext 
dat  het  syne  Ma".  Landen  syn,  Voomeempt  te  verbieden  daer- 
omtrent  het  gebruyck  van  Zee  ende  Lant  aende  Ingesetenen 
deser  Nederlanden.''  *) 

In  de  Instructie  der  commissarissen ,  die  naar  Staden  vertrok- 
ken, werd  overeenkomstig  met  deze  klachten  de  last  opgenomen 
om  te  bewerken,  >datde  Vaert  ende  Walvischvanck  int  Noorden 
by  Spitsbergen  ende  overall  vry  ende  onbecommert  werden  gelaten 
aende  Ingesetenen  deser  Lande  volgens  het  recht  van  Natiën, 
ende  al  waere  Spitsbergen  van  des  Rycke  Norwegens  dependentio , 
gelyck  tselve  niet  en  is  *).''  In  dien  zin  waren  dan  ook  Boreel 
en  zgne  ambtgenooton  werkzaam.  Tegenover  het  verzoek  der 
Nederlanders  om  de  walvischvangst  in  vrijheid  ie  mogen  oefenen 
zonder  eenigen  hinder  van  Deensche  zyde  en  om  eventueele  quaes- 
üén  daarover  by  tractaat  te  regelen,  handhaafde  Christiaan  IV 
echter  zyne  oude  stelling,  dat  hy  niettegenstaande  zijn  recht  op 
Spitsbergen  de  Nederlanders  daar  vry  wilde  toelaten  en  alleen  uit 
zorg  voor  den  handel  zyner  eigene  onderdanen  wenschte  te  voor- 
komen, »dat  de  Commercie  door  altegrooten  toeloop  niet  en 
mochte  comen  te  niet  te  gaen."  Ook  de  Staten-Generaal  zouden 
zeker  met  deze  handelwijze  instemmen,  meende  de  koning,  en 
hg  stelde  dus  voor,  dat  beide  partyen  eene  overeenkomst  zouden 
trefien   »op    wat  voet  do  Commercicn  te  stabilieren  ende  jegens 


*)  ,v Instructie  vande  Staaten-Genl.  voor  de  heeren  . . . .  haar  hoog  mogende 
Gedepde.  Commisaarissen ,  gaande  naa  de  conferentie  'dag  tot  Staade  "  dd.  1 8 
Mei  1641. 

*)  Instr.  der  cominiss.  te  Staden,  dd.  18  Mei  1641. 


280 

Cracoiiw  gedaan ,  dat  hij  de  compagnie  volgens  de  oade  gewoonte 
op  Spitsbergen  wilde  toelaten,  maar  »der  femer  unconditioniiirter 
Fischfanck*\  die  tot  nadeel  van  de  compagnie  en  van  de  geheele 
walvischvangst  moest  strekken ,  zou  hij  niet  dulden ,  evenmin  als 
de  Staten-Generaal  die  zeker  wilden  begunstigen.  Hadden  de  Ne- 
derlanders echter  bezwaren  tegen  het  vonnis  der  Kopenhaagsche 
admiraliteit,  dan  konden  zg  door  beroep  op  den  koning  zelven 
spoedig  eene  beslissing  verwachten.  Alsof  dit  alles  nog  niet  ge- 
noeg geweest  ware  om  de  Nederlanders  teleur  te  stellen ,  werd 
de  oude  zaak  van  Johann  Braem  op  nieuw  opgerakeld  en  op 
voldoening  aangedrongen. 

Voordat  de  Nederlandsche  ambassade  een  repliek  gereed  had, 
was  Christiaan  IV  reeds  weder  vertrokken  en  de  Staten-Oeneraal 
riepen  hunne  gezanten  op  het  eerste  bericht  van  hun  wedervaren 
terug.  (28  November  16391).)  In  December  ontvingen  de  Staten 
eene  nadere  verklaring  van  den  koning,  waarin  hg  echter  over 
dit  punt  volkomen  hetzelfde  zeide  als  reeds  aan  de  ambassadenrs 
in  het  kort  geantwoord  was  *). 

De  Staten-Generaal  stonden  tegenover  Denemarken  dit  jaar  op 
ecti  veel  te  weinig  onafhankelijk  standpunt,  om  den  machtigen 
vorst,  dien  men  evenals  Karel  I  van  sterke  Spaanschgezindheid 
verdacht ,  te  durven  weerstreven.  De  behandeling,  aan  de  ambassade 
van  1639  wedervaren,  versterkte  de  Nederlandsche  regeering 
echter  in  den  weerzin ,  dien  zg  voor  Christiaan  IV  had  opgevat; 
het  liet  zich  aanzien ,  dat  men  geene  gelegenheid  zou  laten  voor- 
bijgaan ,  om  zich  op  de  inhalige  mogendheid ,  die  de  Sondtollen 
steeds  hooger  opdreef,  te  wreken.  Langzamerhand  dreigde  eene 
Zwoedsch-Nederlandsche  alliantie  in  het  verschiet,  en  Christiaan  IV 
begon  dan  ook  in  te  zien ,  dat  hij  te  ver  gegaan  was  door  de 
Staten- Genemal  zoo  grovelijk  te  beleedigen.  Zelf  deed  hg  eenen 
stap  in  de  richting  van  verzoening  en  liet  zgnen  zoon ,  den  aarts- 
bisschop van  Bremen ,  aan  de  Staten-Generaal  voorstellen  doen  om 
tot  eene  schikking  der  tusschen  Denemarken  en  Nederland  hangende 
partikuliere  quaestiön  te  geraken.  De  Staten  toonden  zich  daartoe 
natuurlijk  niet  ongeneigd  en  zonden  de  heeren  Boreel,  Sonck  en 
Van  Weede  in  Mei  1641  als  commissarissen  naar  eene  conferentie^ 
die  te  Staden  gehouden  zou  worden.  Onder  de  daar  te  behande- 
len punten  trad  wel  de  quaestie  over  den  Sondtol  bepaaldelgk  op 
den  voorgrond,  maar  ook  de  twisten  over  de  walvischvangst 
namen  eene  aanzienlijke  plaats  in  de  onderhandelingen  in.  En 
geen  wonder!    De  gedragslijn,  door  den  koning  van  Denemarken 


*)  Zie  over  deze  ambassade:  Verbaal  der  ambassade  van   1639,  vooral   md  25 
Scpt. ,  7  Oct.   1639;  ook:  Aitzema .  Sakcu  v.  Stact.  Il  p.  638—36. 

*)   Zie  deze  «naerdtr  verklaringh"  bij:   Aitzema,  Saken  \.  Stael.  II  p.  686. 


281 

in  deze  zaak  sedert  1637  gevolgd,  dreigde  den  Nederlandschen 
handel  met  ernstige  moeielgkheden.  Christiaan  IV  had  herhaaldelgk 
verklaard,  dat  hg  ter  voorkoming  van  te  groote  en  voor  zgne 
onderdanen  schadelijke  concurrentie  alleen  de  schepen  der  Noord- 
sche  Compagnie  op  Spitsbergen  wilde  toelaten.  En  nu  was  het 
zoo  goed  als  zeker  geworden ,  dat  het  octrooi  dezer  compagnie , 
wanneer  het  met  het  jaar  1642  eindigde,  niet  zou  verlengd  wor- 
den, ja  bjj  de  vele  concurrenten,  die  van  alle  kanton  waren  opge- 
daagd ,  —  concurrenten,  die,  sinds  1636  door  de  Staten  van  Holland 
krachtig  gesteund ,  onbevreesd  hunne  nering  aan  Spitsbergen  zelf 
oefenden ,  —  kon  men  het  octrooi  der  compagnie  reeds  voor  feitelgk 
vernietigd  honden.  Wanneer  Christiaan  IV  dus  ernstig  voornam , 
de  schepen,  die  niet  onder  de  compagnie  behoorden,  van  Spits- 
bergen te  verdrgven,  dan  stond  den  Nederlandschen  walvisch- 
vaarders  eene  groote  schade  te  wachten ,  en  het  was  dan  ook  geen 
wonder,  dat  dezen  zich  tot  de  Staten-Generaal  wondden  met  de 
klacht,  »dat  de  Coninck  van  Denemarcken  in  Spitsbergen  ende 
andere  Eglanden  naer  den  Noort  Pool  gelegen,  onder  pretext 
dat  het  syne  Ma**.  Landen  syn,  Voomeempt  te  verbieden  daer- 
omtrent  het  gebruyck  van  Zee  ende  Lant  aende  Ingesetenen 
deser  Nederlanden.**  >) 

In  de  Instructie  der  commissarissen,  die  naar  Staden  vertrok- 
ken, werd  overeenkomstig  met  deze  klachten  de  last  opgenomen 
om  te  bewerken,  >datdeVaert  ende  Wal vischvanck  int  Noorden 
by  Spitsbergen  ende  overall  vry  ende  onbecommert  werden  gelaten 
aende  Ingesetenen  deser  Lande  volgens  het  recht  van  Natiën, 
ende  al  waere  Spitsbergen  van  des  Rycke  Norwegens  dependentie , 
gelyck  tselve  niet  en  is  *)."  In  dien  zin  waren  dan  ook  Boreel 
en  zgne  ambtgenooton  werkzaam.  Tegenover  het  verzoek  der 
Nederlanders  om  de  walvischvangst  in  vryheid  ie  mogen  oefenen 
zonder  eenigen  hinder  van  Deensche  zgde  en  om  eventueele  quaes- 
üén  daarover  bg  tractaat  te  regelen,  handhaafde  Christiaan  IV 
echter  zgne  oude  stelling,  dat  hg  niettegenstaande  zijn  recht  op 
Spitsbergen  de  Nederlanders  daar  vrg  wilde  toelaten  en  alleen  uit 
zorg  voor  den  handel  zgner  eigene  onderdanen  wenschte  te  voor- 
komen, >dat  de  Commercie  door  altegrooten  toeloop  niet  en 
mochte  comen  te  niet  te  gaen.*'  Ook  de  Staten-Generaal  zouden 
zeker  met  deze  handelwijze  instemmen,  meende  de  koning,  en 
hg  stelde  dus  voor,  dat  beide  partijen  eene  overeenkomst  zouden 
trefien   »op    wat  voet  de  Commercien  te  stabilieren  ende  jegens 


*)  IV Instructie  vande  Staaten-Genl.  voor  de  heeren  . . . .  haar  hoog  mogende 
Gedepda.  Commisaarisaen ,  gaande  naa  de  conferentie  'dag  tot  Staade  "  dd.  18 
Mei  1641. 

*)  Inatr.  der  commias.  te  Staden,  dd.  IS  Mei  1641. 


282 

vremile  die  aldacr  iiwlnngcn  wilden,  te  defenderen.'*  Vooraf 
eischte  Z.  M.  echter  de  belofte,  dat  de  Deensche  compagnie  niet 
als  vroeger  wel  eens  in  hare  nering  gehinderd  en  dat  do  reeds 
toegebrachte  schade  haar  vergoed  zou  worden  •).  Na  eenige 
onderhandelingen  deed  Z.  M.  zelf  den  eersten  belangrgken  stap 
en  schieef,  »dat  gelyck  haer  Ho:  Mo:  dese  commercie  eenige 
jaren  geleden  door  een  sekere  Compaignie  gelimiteert  hebben ,  Soo 
komt  het  syne  Co :  Ma*,  (voor)  alderbest  te  wesen ,  tot  verhoadinge 
van  alle  twist ,  ende  tot  meerdere  profyt  vande  negocierende , 
dat  men  sigh  te  wedersyden  veraccordere  op  een  seker  getael 
van  schepen  jaerlyx  daerna  toe  te  senden,  ende  dat  buyten  de 
gt*nommeerde  somme  der  Compaignie  toebehoorende  niemant 
anders  toegelaten  worde  derwaerts  te  varen ,  Alsdan  sonde  het 
aen  byde  perthyen  connen  toegestaen  worden ,  ontrent  Christiaeu- 
bergh  ende  hot  Ëijlant  van  Johan  May  te  mogen  visschen  sonder 
eenige  verder  exceptie  ende  condicie  *)." 

Niettegenstaande  de  uitdrukkelijke  b|j voeging  aan  het  ciude 
van  dezen  voorslag ,  was  echter  daaraan  reeds  vroeger  stilzwggend 
de  voorwaarde  verbonden,  dat  Johann  Braem  vergoeding  zoo 
krijgen  voor  de  schade,  aan  zijne  schepen  in  1623  en  1632  toege- 
bracht. Van  beide  zijden  werd  deze  zaak  herhaaldelijk  besproken , 
maar  terwijl  de  Nederlanders  steeds  volhardden  de  klagenden 
naar  do  Noderlandsche  rechters  te  ver wg zen  en  hunne  bemidde- 
ling daartoe  aan  te  bieden ,  werd  dit  voorwendsel  door  hen  ge- 
bezigd voor  het  uitstellen  van  het  beramen  van  een  bepaald  regle- 
ment op  den  door  den  koning  voorgestelden  voet.  De  bezwaren 
der  Nederlanders  tegen  het  sluiten  van  een  tractaat  zaten  echter 
dieper :  de  commissarissen  schijnen  bij  den  twgfelachtigen  toe- 
stand ,  waarin  de  Noordsche  Compagnie  verkeerde ,  niet  recht  ge- 
weten te  hebben  hoe  zich  te  gedragen  tegenover  's  konings  voorstel , 
dat  het  bestaan  eener  Nederlaudsche  compagnie  voor  do  walvisch- 
vaiigst  onderstelde.  Ook  het  bezit  van  Jan  Mayen-eiland ,  dat 
nu  voor  het  eerst  in  de  onderhandelingen  tusschen  Denemarken 
en  Nederland  genoemd  werd,  kon  licht  tot  zwarigheden  aanlei- 
ding geven.  Aitzema  meent,  dat  de  commissarissen  ook  oor* 
deelden  door  verdere  onderhandelingen  bij  veel  tijdverlies  niet 
dan  nadeeliger  voorwaarden  te  kunnen  verkrygen.  Hoe  dit  zg, 
het  is  zeker,  dat  de  Nederlanders  aanvankelijk  uitstellend,  later 
bepiuild  onvoldoend  antwoord  gaven. 

Christiaan  IV  volhardde  echter  aiinvankelijk  bij  zgn  plan. 
In  September  1<)41  sloeg  hij  nogmaals  voor,  den  'band  tus- 
schen   de    wederzijdsche    onderdanen    nauw    aim     te    halen    door 


')   Verhaal  iler  ainbass.  v.   1641  ad   13,   19/2Ü  Juni,  5,  8/18,   10  Juli. 
*;   Virbual  dtr  iiinbuhs.  v.   1041  ad   lU/JÜ  Juli. 


283 

voortaan  gezamenlijk  »in  Compaignie  (bnyten  gemecne  risico 
ofte  winst  nochtans)"  de  walvischvangst  met  een  vooraf  be- 
paald getal  schepen  aan  Spitsbergen  te  oefenen  en  alle  andere 
natiën  van  daar  te  weren.  Ofschoon  deze  voorslag  nagenoeg  ge- 
heel overeenkwam  met  het  door  Van  Craconw  in  1638  voor>?e- 
stelde,  wildon  de  commissarissen  zich  tot  niets  verbinden;  zij  be- 
weerden nn  stoutweg,  dat  eene  regeling  in  den  door  den  koning 
gewenschten  geest  onmogelijk  was,  daar  er  in  Nederland  geene 
geoctrooieerde  compagnie  voor  de  walvischvangst  meer  bestond  ' ) 
en  het  hoogst  onwaarschijnlijk  heeten  mocht ,  dat  er  eene  nieuwe 
opgericht  zou  worden :  elke  regeling  en  beperking  der  Nederlandsche 
walvischvangst  was  dus  ten  eenenmale  onmogelijk.  Om  die  reden 
namen  zij  dan  ook  alleen  op  zich,  den  voorslag  aan  de  Staten- 
Generaal  mede  te  deelen.  De  koning  uitte  daarop  wel  den  wensch  , 
dat  het  octrooi  der  Noordsche  Compagnie  verlengd  mocht  worden , 
en  betuigde  zyne  ontevredenheid ,  dat  men  niet  dadelijk  een  trac- 
taat  wilde  sluiten ,  maar  toen  de  commissarissen  by  hunne  vroe- 
gere beweringen  bleven  en  zelfs  eene  schriftelijke  verklaring  gaven , 
dat  er  geene  compagnie  voor  de  walvischvangst  in  Nederland 
meer  bestond,  gaf  hy  toe  *).  Waarschijnlijk  uit  vrees  voor  ver- 
dere onaangenaamheden  met  de  Staten-Generaal  keurde  de  koning 
het  nu  eindelijk  goed,  dat  voortaan  alle  Nederlandsche  schepen 
met  de  Deensche  vryelijk  de  walvischvangst  aan  Spitsbergen  zou- 
den oefenen  op  voorwaarde ,  dat  men  zich  goed  gedragen  en  elkan- 
der niet  door  geweld  hinderen  of  verdrijven  zou.  Het  donkbeeld 
eener  compagnie,  uit  leden  van  de  beide  natiën  samengesteld, 
werd  opgegeven:  ook  »de  ongelimiteerde  cours"  werd  door  den 
koning  vergund  '). 

Zoo  hadden  de  Staten-Generaal  eindelijk  na  bijna  dertigjarige 
onderhandelingen  hunnen  zin  volkomen  gekregen;  van  de  souvo- 
reiniteit  van  Denemarken  over  Spitsbergen  werd  niet  meer  ge- 
rept en  de  Nederlanders  konden  voortaan  ongestoord  aan  het 
eiland  visschen.  Was  er  ook  geen  formeel  tractaat  over  de  quaestie 
gesloten,  de  commissarissen  hadden  »des  Koninghs  handt  ende 
zegel"  over  het  geslotene  en  hadden  by  eene  verdere  onder- 
handeling   slechts    kunnen    verliezen  *).     Ohristiaan    IV  erkende 


*)  Eigcnljjk  WB8  deze  verklaring  onjuist:  het  octrooi  in  1633  vcrnicuwü  (in- 
gsande  met  1  Jan.  1635)  eindigde  eerst  3 1  Dec.  1642.  Waarschijnlijk  steunt  zich 
das  deze  stoute  uitspraak  alleen  op  de  verklaring  van  Holland  van  11  Dec.  1636, 
waarover  meer  in  Hfdst.  IX. 

>)  Verbaal  der  ambass.  v.  1641  ad  23,  26  Juli,  1  Aug. ,  10,  2/12.  9/19, 
16/26,  18/28,  20/30  Scpt. ,  23  Scpt./3  Oct. 

*)  Zie  over  deze  ambassade:  Verbaal  der  ambass.  v.  1641.  —  Aitzema,  Sakcn 
V.  Staet.  ÏI  p.  768,  788—97. 

*)  Aitzema,  Sakeu  v.  Staut.   Il  p.  795. 


284 

de  bindende  kracht  dezer  regeling  stilzwijgend ,  toen  hg  aan  het 
einde  van  het  verdrag  van  Christianopel  (1645),  dat  over  deze 
quaestie  zweeg ,  instemde  met  de  bewering ,  dat  bg  dit  verdra  g 
>allo  differenten  tusschen  Donemarcken  ende  de  Staeten  Ghenerael 
geheelijck  waren  afghedaen  ende  afgehandelt   ')." 

Nu  de  zaak  das  eindelijk  definitief  geregeld  was,  beproefde 
Denemarken  ook  later  niet  voordeeliger  voorwaarden  te  bedingen  *) ; 
de  alle  verwachting  overtreffende  vermeerdering  der  Nederlandsche 
walvischvangst  na  de  vernietiging  van  het  octrooi  der  Noordsche 
Compagnie  maakte  dan  ook  gewelddadige  handelingen  tegen  haar 
nagenoeg  onmogelijk,  en  gedurende  de  geheele  zeventiende  eeuw 
bleven  verder  de  betrekkingen  tusschen  Nederland  en  Denemarken 
over  deze  zaak  van  don  meest  vriendschappelgken  aard  '). 


')  Zie  dit  verdrag  bij:  Aitzema,  Ssken  van  SUet.  III  p.  18  vlg. —  De  aange- 
haalde woorden  komen  voor  in  art.  XIX. 

*)  Dit  werd  trouwens  weldra  onnoodig:  de  Deensche  walviachvaogst  kwyode 
reeds  sinds  1686  en  de  compagnie  gaf  de  concurrentie  eerlang  voor  Uuge  jareo 
op.  (Scorcsby,  Account.  II  p.   167.) 

')  Mauricins,  Naleesingen  over  de  Noordelijke  Landen.  (R.-A.) 


HOOFDSTUK    VIII. 

0NEENI6HEDEN  MET  FRANSCHEN  EN   ZUID-NEDERLANDERS. 


Terwgl  Engelschen  en  Denen  met  de  Nederlanders  op  Spits- 
bergen om  de  opperheerschappij  kampten,  wendde  eene  andere 
natie  pogingen  aan  om  zich  tusschen  de  strijdende  partyen  te 
vestigen  en  in  vrede  haar  bedrgf  te  oefenen.  Het  bleek  echter 
weldra,  dat  het  op  den  voorgrond  stellen  van  uitsluitende  aan- 
spraken en  het  dreigen  met  krachtige  maatregelen  de  zekerste 
wegen  waren  naar  het  vreedzaam  bezit  der  visscherg :  de  volken , 
die  de  heerschappij  op  Spitsbergen  voerden,  lieten  daar  slechts 
nit  vrees  of  uit  onmacht  vreemde  mededingers  toe.  Het  was  das 
het  lot  der  Fransche  natie  om  dikwgls  pogingen  aan  te  wenden  tot 
het  vestigen  der  walvischvangst ,  maar  om  ook  telkens  in  de  handen 
van  een  der  oppermachtige  volken  te  vallen.  Hoe  zy  het  ook 
aanlegde ,  hetzg  zg  zelfstandig  optrad  of  de  heerschende  volken 
door  geldelgke  opofferingen  tot  toegevendheid  trachtte  te  stem- 
men, altgd  was  zg  genoodzaakt  hare  pogingen  op  te  geven  om 
ze  na  weinige  jaren  met  even  ongelukkigen  uitslag  te  hervatten. 

In  1612  was  onder  de  vreemde  schepen,  die  toen  voor  het 
eerst  met  Engeland  kwamen  wedg  veren ,  ook  een  Spaansch  schip 
geweest,  dat  door  den  Engelschman  Nicholas  Woodcocke  naar 
Spitsbergen  geleid  was.  Het  was  uit  St.  Sebastiaan  afkomstig, 
en,  ervaren  als  de  Basken  door  lange  oefening  reeds  in  de 
walvischvangst  waren ,  brachten  zg  eene  rgke  vangst  mede  naar 
huis  ' ).  Het  was  niet  te  denken ,  dat  zulk  een  schitterend  resul- 
taat onbekend  zou  blgven.  Behalve  verscheidene  schepen  uit 
St.  Sebastiaan  zelf,  verschonen  dan  ook  in  1613  vier  schepen 
van  Fransche  Basken  uit  St.  Jean  de  Luz  op  Spitsbergen.  Vier 
wedgverende  reedergen  hadden  van  daar  hare  vaartuigen  uitge- 


*)  Hitt.  de  Spitsberghe.  p.  II.  —  Poole ,  Relation  of  a  Voya^  to  Oreenltnd 
Sn  1612,  bg:  Purrhas,  Pilgrimea,  III  p.  716.  —  Edge ,  Oiitch  dUturbance, 
^ji  PurehM  1.  ۥ  111  p.  466. 


286 

zonden:  de  grootste,  die  van  > Monsieur  de  Turbyde**,  had  een 
groot  scbip  uitgereed,  de  andere  zonden  elk  slechts  een  klein 
scheepje.  Een  dezer  laatste  werd  dadelijk  na  zgne  aankomst  in 
Behouden-haven  (17  Juni)  door  den  Engelschen  admiraal  naar 
huis  gezonden  >);  een  ander,  dat  zich  met  het  Enkhuizensche 
schip  onder  Bonner  vereenigd  had,  onderging  23  Juni  in  Hom- 
sound  hetzelfde  lot  *);  het  derde,  aanvankelgk  door  Van  Mujden 
en  het  schip  van  De  Turbyde  verjaagd ,  kreeg  later  tegen  betaling 
eener  belasting  van  40  tonnen  traan  van  de  Engelschen  verlof 
om  in  Bell-sound  te  visschen.  (21  Juli  ').)  Het  schip  van  de  com- 
pagnie van  De  Turbyde ,  grooter  en  sterker  dan  de  andere  Basken, 
sloot  ccne  overeenkomst  met  Van  Muyden  en  zgne  Nederlanders 
om  gezamenlijk  alle  andere  walvischvaarders  uit  Bell-sound  te 
weren.  Een  maandlang  vischten  zij  in  vrede ,  maar  den  21  Juli 
verscheen  admiraal  Joseph  en  liet  het  Fransche  schip,  dat  zich 
dadeiyk  onderwierp,  slechts  tot  de  visscherg  toe  op  voorwaai'de, 
dat  het  de  helft  der  gekookte  traan  en  alle  walvischbaarden  aan 
de  Engelschen  zou  uitleveren  *). 

Andere  Franschen ,  die  zich  dit  jaar  op  Spitsbergen  vertoon- 
den, was  het  niet  beter  gegaan.  Een  klein  schip,  te  Hoorn  voor 
zekeren  Jean  Macqui ,  een  koopman  te  La  Roebelle ,  uitgerust , 
werd  17  Juni  door  den  Engelschen  admiraal  uit  Behouden-haven 
verjaagd,  en  vertrok  naar  de  Noordkaap.  *)  Een  grooter  schip, 
de  »Jacques"  van  Bordeaux,  waarop  Allan  Sallowes,  die  het  vo- 
rige jaar  de  Nederlanders  naar  Spitsbergen  had  geleid,  stuurman 
was ,  gaf  zich  tegelijk  met  dat  van  La  Roebelle  na  eenige  aarze- 
ling aan  de  Engelschen  over.  Men  trof  de  overeenkomst ,  dat 
het  schip  in  Greenharbour  zou  mogen  visschen  en  dat  de  eerste 
acht  walvisschen ,  die  men  ving ,  voor  de  Engelschen  zouden  zgn. 
Sallowes  had  dit  jaar  eene  goede  vangst :  niet  alleen  was  hg  in 
staat  de  bedougene  acht  walvisschen  te  leveren,  maar  met  eene 


')  Haffin,  lournall  of  the  Voyagc  to  Greenland  iu  1618,  bij:  Purchas ,  PQ- 
grimes.  III  p.  717.  —  Hist.  de  Spitsberghe.  p.  21. 

*)  Hist.  de  Spitsberghe.  p.  24.  —  Baffin,  lournall  of  the  Voyage  to  Green* 
land  in  1613,  bij:  Pnrchas,  Pilgrimcs.  111  p.  717. 

*)  Ilist.  de  Spitsberghe.  p.  23.  —  Baffin,  lournall  of  the  Voyage  to  Green- 
land  in  1618,  bij:  Purchas ,  Pilgrimes    III  p.  718,   19. 

*)  Hist.  de  Spitsberghe.  p.  22 ,  23.  —  Baffin ,  lournall  of  the  Voyage  to 
Greenland  in  1613,  bij:  Purchas,  Pilgrimes  III  p.  718,  19.  —  Baffin  verhaalt 
ad  31  Mei  1613,  dat  een  der  schepen  van  St.  Jenn  de  Lnz  van  de  (Moscovi- 
sche)  ('Ompagnie  verlof  had  medegebracht  om  op  Spitsbergen  te  visschen.   (?) 

»)  Hist.  de  Spitsberghe.  p.  21,  22.  —  Baffin,  lournall  of  the  Voyage  to  Green- 
land in  1613,  bij:  Pnrchas,  Pilgrimes.  III  p.  716,17.  —  Het  verhaal  van  Baffin 
omtrent  de  verschijning  van  een  tweede  schip  uit  La  llochelle  aan  Spitsbergen 
(11/21  Juli  1613)  schijnt  op  een  misverstand  te  berusten.  Het  bedoelde  scheepje 
was  uit  St.  Jcau  de  Lu/.   (Ilist    d«'  Spitsberghe.  p.  23.) 


287 

buit  van  niet  minder  dan  dertig  visschen  kon  het  schip  24  Aa- 
gnstus  met  de  Engelschen  naar  huis  keeren.  >) 

Ernstig  werd  weldra  tegen  de  aanmatigende  handelwijze  der 
Engelschen  geprotesteerd  door  den  Franschen  ambassadeur  te 
Londen,  De  Buisseaax.  Hy  drong  herhaaldeljjk  aan  op  schade- 
Tergoeding  en  ging  zelfs  zoover  van  te  beweren ,  dat  de  toeëigening , 
waarop  Jakob  I  z^'n  recht  grondde ,  reeds  daarom  niet  bestaan  kon  , 
omdat  de  Franschen  Spitsbergen  lang  voor  de  Engelschen  bezeten 
hadden.  (?)  Veel  liet  hg  zich  ook  voorstaan  op  het  verlof,  door 
den  koning  van  Frankrijk  aan  de  Biscaaiers  van  St.  Jean  de  Luz 
en  Bayonne  verleend,  om  sinds  1610  tegen  loon  de  Engelschen 
naar  Spitsbergen  te  vergezellen  en  hen  de  walvischvangst  te  leeren.  >) 

Hoewel  de  Franschen  zoo  vast  van  de  gegrondheid  dezer  dwaze 
aanmatigingen  overtuigd  waren,  dat  zg  ze  twee  jaren  later- nog 
herhaalden  >),  durfden  de  Fransche  reeders  toch  in  1614  geene 
schepen  ter  walvischvangst  naar  Spitsbergen  zenden  *).  Maar 
dat  dit  slechts  eene  tgdelyke  terughouding  was,  bleek  weldra. 
Nanwelgks  waren  Wotton  en  de  overige  loden  van  het  Engelsche 
gezantschap  den  6  Mei  1615  na  eenige  onderhandelingen  over  de 
Nederlandsche  walvischvangst  uit  Den  Haag  vertrokken  *) ,  of  de 
Fransche  ambassadeur  Du  Maurier  leverde  aan  Oldcnbamevclt 
eene  >verclaringh**  over,  waarin  hij  protesteerde  tegen  het  door  hem 
veronderstelde  plan  der  Engelschen  om  met  de  Nederlandei-s  eene 
overeenkomst  te  treffen ,  ten  einde  met  vereende  krachten  alle 
andere  natiën  van  Spitsbergen  te  verdrijven.  Wij  zagen  reeds, 
dat  deze  verdenking  volkomen  ongegrond  was  :  de  Engelschen 
toch  waren  in  1615  evenmin  tot  eene  combinatie  met  Nederland 
als    met    Denemarken    geneigd   *).     Maar   Du    Maurier    meende 


>)  Boffin,  lournall  of  the  Voyage  to  Greeuland  in  1618,  bij:  Purchas,  Pil- 
grimes.  III  p.  716,  17,  19.  —  Hist.  de  Spitaberghe.  p.  21.  22.—  liet  verhaal 
▼ftn  dit  laatste  boekge  over  een  roof,  door  de  Engelschen  op  dit  schip  gepleegd, 
Tindt  zjjne  verklaring  in  het  door  Baffiu  (ad  17  Juli  IC13)  medegedeelde  van 
een  twist  over  het  recht  op  cenen  gevonden  walvisch.  (,yThc  order  of  the  Bis- 
caines  is,  that  who  so  doth  strike  the  first  Harping  Iron  iuto  the  Whale,  it 
ii  his,  if  his  Iron  hold.") 

*)  «Verclaringh  vande  Francoisen  opte  vaert  ende  visschery  vande  Waluisschen 
Int  noorden  ontiangen  vande  heere  du  maurier  den  12'°  Mey  1615  ,"  in:  Noord- 
tche  togten.  4  Loopende  N.  C.  R.-A. 

*)  In  de  hierboven  aangehaalde  „verclaringh." 

*|  Verdaringh  vande  Francoisen,  in:     Noordsche  togten.  4  Loop.  N.  C.  R.-A. 

*)  Zie  hiervcx)r  p.  206—8. 

*)  Toch  schreef  ook  De  Groot,  toeu  h\j  aan  Dn  Maurier  de  hier  vermelde 
«▼«relaringh"  terugxond ,  na  vele  betuigingen  vau  instemming  met  de  houding 
der  Franschen :  0£go  cnm  jampridem  vidurem  ,  hoc  agerc  Anglos ,  ut  exclusis 
•lüt  gentibns  nos  solos  in  societatem  iniquissimi  juris  admitterent ,  sedulo  obstiti 
ne  vtniretnr  ad  tam  turpis  partioues."  (Grutii  Epistolae.  p.  19.  Kp.  59.) 


288 

desniettogenstaande  zeker  genoeg  van  de  zaak  te  zgn ,  om  bg  01- 
denliamevelt  ernstige  pogingen  aan  te  wenden  tot  verydeling  der 
gewaande  Engelsche  plannen.  Onder  beroep  op  geheel  dezelfde 
tweeslachtige  argumenten  als  de  door  Nederland  in  deze  zaak 
steeds  gebruikte,  op  de  vrijheid  yan  zee  en  visscherg  en  op  het 
door  Frankrijk  verkregen  bezit,  verklaarde  de  gezant,  dat  Spanje 
en  Frankrgk  voornemens  waren  in  deze  zaak  gezamenlgk  te  han- 
delen en  de  walvischvangst  hunner  onderdanen  te  handhaven. 
Wilden  de  Staten-Greneraal  in  het  verbond  tegen  Engeland  treden , 
het  zou  den  verbondenen  vorsten  aangenaam  zgn.  In  ieder  geval 
was  Du  Marnier  van  plan,  de  Nederlandsche  regeering  officieel 
met  de  voornemens  der  vereenigde  vorsten  bekend  te  maken ,  ten 
einde  haar  van  eene  combinatie  met  Engeland  terug  te  honden  *). 
Of  het  zoover  gekomen  is,  blgkt  niet;  maar  allicht  zouden 
de  voorstellen,  hoe  gewillig  de  Staten-Oeneraal  zelveu  toen  ook 
zyn  mochten  om  in  deze  zaak  eene  vrijgevige  politiek  met  be- 
trekking tot  de  vreemde  mogendheden  te  volgen  *),  afgestuit 
zgn  op  den  onwil  der  Noordsche  Compagnie.  Want  deze  had 
geheel  andere  plannen,  zooals  weldj*a  blgken  zou.  In  den  zomer 
van  1615  bleek  de  samenwerking  tusschen  Franschen  en  Span- 
jaarden reeds  openlijk ,  toen  twee  schepen  van  Bordeaux ,  die  voor 
eene  reederg  te  St.  Sebastiaan  voeren ,  op  Spitsbergen  verschenen. 
De  Noordsche  Compagnie ,  die  door  hare  groote  machtsontwikke- 
ling  in  1614  en  1615  zich  in  de  IJszee  reeds  eene  zelfstandige 
plaats  meende  veroverd  te  hebben ,  even  onaantastbaar  als  die  der 
Engelschen,  toonde  zich  echter  geenszins  geneigd  op  hare  beurt 
weder  anderen  tot  de  met  zooveel  inspanning  bemachtigde  vis- 
scherjj  toe  te  laten.  Zij  weigerde  bepaald  den  schepen  verlof  tot 
het   visschen  te  geven.     Niettegenstaande  de  bekende  gezindheid 


')  Vcrclaringh  vandc  Francoisen ,  in  :  Noordsche  togten.  4  Loop.  N.  C  R.-A.  — 
Grotii  Epistolae    p.  19.  £p.  59. 

>)  Instr.  der  Stn.-Gen.  voor  H.  Gsz.  Quasi  en  J.Jsz.  Schrobop,  dd.  20  Apr. 
1614,  23  Mei  1616,  in:  Noordsche  togten.  4  Loop.  N.  C.  R.-A.  —  R.  S.-G. 
10  Apr.  1618.  —  Req.  v.  J.  Vrolicq  aan  de  Stn.-Gen.  dd.  15  Apr.  1688,  in: 
Stn.  N.  C.  V.  d.  Haarl.  gedeput.  R.-A.  (Vrolicq  beweerde  ,  dat  volgens  de  R.  S.-G. 
de  Instructie  ,  door  den  prins  aan  de  walvischvaarders  gegeven ,  ,reiprea8elyck 
mede  bracht"  :  ;,dat  soo  verre  sylu^rJcn  in  haerc  reyse  ende  walvisch  neeringe 
eeuighe  vreemde  natiën  comcn  te  ontmoeten  ,  sij  luijden  aen  de  selve  verclaeren 
soudcu ,  haerluyden  intentie  niet  anders  te  syn ,  dan  alleenlyck  vryichljck  den 
AValvischvanck  te  mogen  doen ,  soudcr  imanden  anders  van  gclycken  te  doen  te 
willen  beletten."  Ook  ;,anderc  resolutien"  waren  volgens  hem  »bj  haere  Ho.  Mo. 
over  dese  saecke  tot  voordeel  vande  vreemde  natiën ,  ende  specialyck  vaude 
oudersacten  vande  Croone  van  Vranckryck  genomen."  Alleen  de  drie  boven- 
aangehaalde  stukken  van  1614,  1616  en  IG 18  komen  ,  voorzoover  ik  heb  kaoiieD 
nagaan  ,  roet  deze  bcschrgving  overeen.) 


289 

der  Staten-Geaeraal  werden  de  Basken  van  Spitsbergen  geweerd, 
hoewel  zg  zelfs  aanboden  om  |  van  hunne  vangst  voor  hunne 
toelating  aan  de  Nederlanders  uit  te  keeren  <).  Het  volgende 
jaar  gelastten  de  Staten  de  compagnie  wel  toegefelyker  te  zjjn 
en  bevalen  zg  uitdrukkelijk,  de  Biscaaiers,  wanneer  zg  hun 
aanbod  hernieuwden,  niet  alleen  vriendelgk  te  behandelen  maar 
ook  tegen  de  Engelschen  te  beschermen  >),  maar  het  was  te 
laat:  de  Franschen  schynen  door  de  behandeling  der  Neder- 
landers ontmoedigd  te  zgn.  Hoewel  zy  zich  na  1615  nog  een 
enkele  maal  aan  Spitsbergen  vertoond  schijnen  te  hebben  ') ,  was 
het  toch  in  1619  reeds  zoover  gekomen,  dat  koning  Jakob  I  ver- 
klaren kon ,  dat  zij  met  de  andere  mededingers  der  Engelschen  van 
de  visschery  aldaar  hadden  afgezien  *).  Toen  dit  resultaat  eenmaal 
verkregen  was ,  weigerde  de  Noordsche  Compagnie  hen  weder 
toe  te  laten  ;  hoewel  de  Basken  herhaaldelyk  pogingen  aanwendden 
om  de  visschery  met  kleine  schepen  ongemerkt  weder  te  beginnen 
en  zich  zelfs  op  nieuw  bereid  verklaarden  voor  het  verlof  te  be- 
talen, werd  dit  door  de  compagnie  steeds  ^met  beleef theyt** 
maar  zeer  bepaald  geweigerd  ').  In  het  vorige  hoofdstuk  is 
breedvoerig  verhaald ,  hoe  de  ongelukkige  Biscaaiers  bij  de  Denen 
voor  dergelyke  aanbiedingen  gewilliger  oorcn  vonden,  maar  dat 
de  Nederlanders  ook  tegenover  de  slinksche  handelingen  der  ver- 
eenigde  natiën  hun  doel  niet  uit  het  oog  verloren  en  hardnekkig 
de*  toelating  der  vreemden  bleven  weigeren.  De  poging,  door 
de  Franschen  beproefd  om  op  eigen  naam  toegang  tot  de  visschery 
aan  Spitsbergen  te  verkrygen,  verdient  hier  echter  uitvoeriger 
beschreven  te  worden  dan  daar  uit  den  aard  der  zaak  geschied  is. 
Weinige  dagen  nadat  Johann  Braem  in  zijn  proces  tegen  de 
Noordsche  Compagnie  door  het  Hof  van  Holland  in  het  ongelyk 
gesteld  was ,  verleende  ^e  kardinaal  De  Richelieu  een  octrooi  voor 


*)  fnttr.  ?.  Schrobop  art.  15. 

*)  Inttr.  ▼.  Schrobop  art.  11,  12. 

•)  R.  S.-G.  10  Apr.  1618. 

*)  Holler,  Mare  Clansam.  p.  162. 

•)  Aitiema,  Saken  ▼.  Staet.  I  p.  1150.  ~  Req.  der  N.  C.  aan  de  Stn.-Oen. 
e.  Vrdlieq  dd.  2  Febr.  1684  en  ald.  bijl.  D  ,  in :  Noordsche  togten.  4 
Loop.  N.  C',  R.-A.  —  Het  bjj  Aitzema  l.  c.  medegedeelde  over  het  verzoek 
viB  «die  van  Sint  lan  de  Lux,  solver  oock  (vau)  den  Gouverneur  (?) 
Orominoiit"  aan  de  N.  C.  schijnt  mij  duister:  alleeu  blgkt  het,  dat  op  de  beide 
hierboven  vermelde  schepen  van  Bordeaux  ;,Lcstinottc"  en  ^liC  Pcllecan**  kapi- 
toiis  waren  Jean  De  Lasso  en  Jean  De  Gramont. —  Hrt  komt  mij  om  ver- 
■ehfllende  aanw^zingen  waarschjjnl^k  voor,  dat  de  pogingen  der  Basken  om 
haBie  walviaehvangst  te  vestigen  na  1615  beproefd  werden  niet  aan  Spitsber- 
gen, maar  aan  Jan  Mayen-eiland.  Was  het  feit  bew^sbaar,  dan  zou  het  zeker 
een  argument  vju  ten  voordeele  van  Vrolicqs  beweerde  ontdekking  vau  het 
eUand  in  1612. 

19 


290 

de  walvischvangst  aan  zekeren  Jean  Vrolicq.  De  dos  beganstigde 
persoon  was  een  Bask  van  geringe  afkomst,  die  vele  jaren  in 
dienst  der  Noordsche  Compd,gnie  geweest  was  ').  Later  had  hg 
de  Nederlanders  verlaten  en  was  in  dienst  van  Haraneder  en 
Laralde ,  —  de  beide  kooplieden ,  die  na  verscheilene  vergeefsche 
pogingen  bij  de  Noordsche  Compagnie  in  1623  het  Deensche  con- 
tract gesloten  hadden,  —  bekend  geworden  met  Braem.  Daar 
de  walvisch vangst  der  Basken  in  1623  dadelijk  weder  gestaakt 
werd,  verscheen  hij  in  het  volgende  jaar  nogmaals  in  Nederlandschen 
dienst  als  harpoenier  op  Spitsbergen  *).  Maar  weldra  trad  hg 
als  Braems  zaakwaarnemer  op  en  nam  zijne  belangen  in  Nederland 
waar  gedurende  het  eindelooze  proces  voor  het  Hof  van  Holland  *). 
Nauwelijks  namen  de  zaken  echter  voor  de  Denen  een  ongon- 
stigen  keer,  of  Vrolicq  wendde  zich  tot  Bichelieu.  De  suppliant , 
die  zich  >Capitaine  de  la  marine  de  la  ville  de  St.  Jean  de  Lux'* 
noemde,  beweerde,  dat  hy  den  3  Juni  1612  op  ll\^  NB.  had 
ontdekt  een  eiland,  Pico  genaamd,  dat  vroeger  nooit  bekend  ge- 
weest was.  Met  eenige  andere  Basken ,  die  zich  bjj  hem  gevoegd 
hadden,  zou  hij  daar  de  walvischvangst  begonnen,  maar  weldra 
door  de  kooplieden  der  gepriviligiëerde  Nederlandsche  en  Engel- 
sche  compagnieën  verjaagd  zijn  van  zijne  nieuwe  ontdekking,  die 
hij  eerlang  »a  cause  des  grands  profficts  qui  se  font  es  costes 
d'icello"  Richelieu  (ook  wel  Isle  de  Richelieu)  genoemd  had  •). 

Laat  ons  hier  even  stilstaan,  om  te  zien  wat  er  van  de  zaak 
was.  Reeds  door  de  opgave  van  de  ligging  van  het  eiland  blijkt , 
dat  hier  sprake  is  van  het  bekende  Jan  Mayen-eiland  *).  Zoo 
Vrolicqs  bewering  waar  was ,  dan  had  hij  dus  een  beter  recht  dan 
de  Noordsche  Compagnie,  die  eerst  in  1614   het  eiland  ontdekte 


*)  Req.  der  N.  C.   dd.  2  Febr.   1634,   byl.  B,  in:  Noordsche  togten.  4  Loop. 
N.  C.  R.-A. 

»)  Req.  der  N.  C.  dd.  2   Febr.   163-4,  bijl.   B ,  in :  Noordsche  togten.  4  Loop. 
N.  C    R.-A. 

»)  Req.  der  N.  C.  dd.  2  Febr.  1034  1.  c.  —  Vgl.  R.  S.-G.  10  Scpt. ,  21  Oct.  I6S0. 

*)  Octr.  ?.  Richelieu  aan  Vrolicq.  (Bijl.  C  v.  h.  Req.  derN.  C.  dd.  2  Febr.  1634 1.  c.) 

*)  De  N.  C.  verhaalde  in  1631  ,  dat  Vrolicq  walvisschen  wilde  viiDgeo  op 
„Spitzbcrgen  noemende  de  selve  plactsc  Pico  ende  Richelieu."  (Aitzema, 
Sakcn  v.  Staet.  I  p.  1150.)  Ook  de  Rouaausche  admiraliteit  sprak  in  16SS 
van  „la  Bave  de  Richelieu  ,  diot  Ic  port  de  S.  Pierre ,  Ie  long  des  costes  dn 
Nord  et  Terrc  verte."  (Req.  der  N.  C.  dd.  2  Febr.  1634,  bijl.  1. 1.  c.  —  De  bedoelde 
baai  is  do  Robbenbaai  op  Spitsbergen.)  Toch  is  dit  eenc  vergissing.  Al  bewees 
niet  reeds  de  opgave  der  ligging  van  het  eiland  en  de  naam  Pico  ,  die  klaarblg- 
kelijk  op  den  zeer  in  het  oog  vallenden  Bcerenberg  slaat ,  dat  hier  sprmke  is 
van  Jan  ^layen-eiland .  dan  zou  reed»  het  feit ,  dut  Vrolicq  lang  in  Nederland- 
schen dienst  geweest  was  ,  hem  wel  vrijspreken  van  eenc  domme  vergissing  ala 
deze.  Het  kan  hem  toch  niet  onbekend  geweest  zijn.  dat  Spitsbergen  in  1612 
reeds  lang  ontdekt   wns. 


291 

en  er  niet  voor  1616  de  visBcherjj  vestigde.  Juist  om  deze  reden 
is  echter  het  verhaal  van  Yrolicq  onmogelijk :  al  wat  hy  bericht 
van  zyne  onaaDgenaamhedeu  in  1612  of  1613  —  immers  alleen 
do  onmiddellijke  inbezitneming  en  vestiging  op  het  eiland  schiep 
zyn  recht,  —  met  de  Noordsche  Compagnie,  die  niet  vóór  1616 
en  met  de  Moscovische  Compagnie,  die  voor  zoover  mij  bekend 
ia  nooit  op  Jan  Mayen-eiland  eenige  acht  heeft  geslagen ,  is  na- 
tnurlyk  onwaar.  Maar  ook  om  andere  redenen  is  do  bewering 
van  Yrolicq  onwaarschijnlijk:  wie  zal  hot  gelooven,  dat  iemand 
die  in  1624  nog  jong  was  en  het  niet  verder  gebracht  had  dan 
tot  harpoenier  op  een  Nederlandse j  walvischvaarder ,  reeds  twaalf 
jaren  vroeger  op  een  eigen  schip  reizen  deed  en  nieuwe  plaatsen 
ontdekte,  die  dadelijk  ryke  winst  afwierpen?  dat  die  persoon, 
nadat  hy  die  winst  gemaakt  had,  berust  zou  hebben  in  de  ver- 
dry ving  zyner  schepen  van  die  plaats  door  overweldigers,  die 
minder  recht  hadden  dan  hij ,  zouder  ooit  over  deze  zaak  bij  zijnon 
machtigen  koning  te  klagen  voordat  zeventien  jaren  daarna  ver- 
loopen  waren?  dat  een  man,  die  later  toonde  even  ondernemend 
als  volhardend  te  zyn,  niet  alleen  geene  pogingen  aanwendde  om 
zyn  recht  te  handhaven  en  zijne  ontdekking  te  exploitecren ,  maar 
zich  integendeel  in  den  dienst  begaf  eener  natie ,  die  hem  veron- 
gelykt  had ,  —  eene  natie ,  die  er  uatuurlyk  belang  bij  had ,  dat 
de  ontdekking  geheim  bleef  en  die  dus  juist  de  eenige  was,  bij 
wie  hy  met  de  openbaring  geen  voordeel  doen  kon.  Ik  aarzel 
dan  ook  niet,  hoewel  Vrolicq  een  plan  der  ligging  van  het  eiland 
en  het  proces-verbaal  der  ontdekking  overlegde,  met  de  Noord- 
sche Compagnie  te  verklaren:  ^que  Jean  Vrolicq  ne  prouvera 
jamais  avoir  esté  en  icelle  Isle ,  qu'au  service  de  ceux  de  la  Com- 
pagnie flamande;  qu'aussi  il  n'est  point  vraij  semblable,  et  n'ij 
a  nulle  apparence ,  que  ledict  Vrolicq  eust  trouvé  ladite  Isle  Tan 
1612,    et    seulement  Tauroit  descouvert  Tan  1629  ')." 

In  Frankryk,  waar  men  met  de  toedracht  der  zaken  minder 
goed  bekend  was,  kon  Vrolicq  zyn  ongerijmd  verhaal  met  kans 
op  goed  geloof  doen.  Hij  deelde  dan  ook  zyne  gewichtige  ont- 
dekking aan  Richelieu  mede,  beriep  zich  op  >le  droict  des  gens 
qni  permet  k  tontes  personncs  d*allcr  pescher  en  mors  eslonguées  ,** 
en  op  het  recht  der  Basken,  die,  sinds  jaren  gewoon  de  IJszee 
ter  walvischvangst  te  bezoeken ,  aan  de  vreemde  nati{Jn  jaarlyks 
honne  onmisbare  hulp  en  voorlichting  verleenden.  Hy  wees  ver- 
der op  het  nadeel ,  dat  Frankryk  leed  door  de  uitsluiting  van  de 
walvischvangst   en   de   noodzakelykheid   om  alle  traan  en  balein 


')    Beq.   der    N.    C.   dd.   2    Fcbr.    1634,     iu:    Noordsche   togten.    4    I/Mp. 

19» 


284 

de  bindende  kracht  dezer  regeling  stilzwijgend ,  toen  hg  aan  het 
einde  van  het  verdrag  van  Christianopel  (1645),  dat  over  deze 
quacstic  zweeg,  instemde  met  de  bewering,  dat  bg  dit  verdrag 
>alle  differenten  tusschen  Donemarckon  ende  de  Staeten  Ghenerael 
gehoelgck  waren  afghedaen  ende  afgehandelt  >).** 

Nu  do  zaak  dus  eindelgk  definitief  geregeld  was,  beproefde 
Denemarken  ook  later  niet  voordeeliger  voorwaarden  te  bedingen  *) ; 
de  alle  verwachting  overtreffende  vermeerdering  der  Nederlandsche 
walvischvangst  na  de  vernietiging  van  het  octrooi  der  Noordsche 
Compagnie  maakte  dan  ook  gewelddadige  handelingen  tegen  haar 
nagenoeg  onmogelijk,  en  gedurende  de  geheele  zeventiende  eeuw 
bleven  verder  de  betrekkingen  tusschen  Nederland  en  Denemarken 
over  deze  zaak  van  den  meest  vriendschappelgken  aard  >). 


')  Zie  dit  verdrag  bij:  Aitzema,  Ssken  van  Staet.  III  p.  18  vlg. —  De  aange- 
haalde woorden  komen  voor  in  art.  XIX. 

*)  Dit  werd  trouwens  weldra  onnoodig:  de  Deensche  walvischvangst  kwynde 
reeds  sinds  1686  en  de  compagnie  gaf  de  concurrentie  eerlang  voor  lange  jaren 
op.  (Scoresby,  Account.  II  p.  167.) 

')  Mauricins ,  Naleesingen  over  de  Noordelgke  Landen.  (R.-A.) 


HOOFDSTUK    VIII. 

0NEENI6HEDEN  MET  FRANSCHEN  EN   ZUID-NEDERLANDERS. 


Terwgl    Engelschen  en   Denen  met  de  Nederlanders  op  Spits- 
bergen   om    de  opperheerschappij  kampten,  wendde  eene  andere 
natie    pogingen    aan   om    zich    tnsschen  de  strgdende  partijen  te 
vestigen  en  in   vrede  haar  bedrgf  te  oefenen.     Het  bleek  echter 
weldra,   dat  het  op  den  voorgrond  stellen  van  nitslnitende  aan- 
spraken   en    het   dreigen   met  krachtige  maatregelen  de  zekerste 
wegen  waren  naar  het  vreedzaam  bezit  der  visscherg :  de  volken , 
die   de    heerschappg    op  Spitsbergen  voerden,  lieten  daar  slechts 
uit  vrees  of  nit  onmacht  vreemde  mededingers  toe.     Het  was  dus 
het  lot  der  Fransche  natie  om  dikwgls  pogingen  aan  te  wenden  tot 
het  vestigen  der  walvischvangst ,  maar  om  ook  telkens  in  de  handen 
van   een    der  oppermachtige  volken  te  vallen.     Hoe  zg  het  ook 
aanlegde,    hetzg  zg  zelfstandig  optrad  of  de  heerschende  volken 
door  geldelyke  opofferingen   tot  toegevendheid  trachtte  te  stem- 
men,  altgd  was  zg  genoodzaakt  hare  pogingen  op  te  geven  om 
ze  na  weinige  jaren  met  even  ongelukkigen  uitslag  te  hervatten. 
In    1612    was   onder   de    vreemde  schepen,  die  toen  voor  het 
eerst  met  Engeland  kwamen  wedgveren ,  ook  een  Spaansch  schip 
geweest,    dat    door   den  Ehigelschman  Nicholas  Woodcocke  naar 
Spitsbergen  geleid  was.     Het  was  uit  St.  Sebastiaan  afkomstig, 
en,    ervaren   als   de   Basken   door   lange    oefening   reeds  in  de 
walvischvangst  waren,  brachten  zg  eene  rgke  vangst  mede  naar 
huis  ' ).     Het  was  niet  te  denken ,  dat  zulk  een  schitterend  resul- 
taat   onbekend   zou   blgven.     Behalve   verscheidene  schepen   uit 
St.  Sebastiaan   zelf,    verschenen  dan    ook   in  1613  vier  schepen 
van  Fransche  Basken  uit  St.  Jean  de  Luz  op  Spitsbergen.    Vier 
wedgverende  reedergen  hadden  van  daar  hare  vaartuigen  uitge- 


*)  Hiit.  de  SpiUberghe.  p.  II.  —  Poole ,  Relat  ion  of  a  Voyage  to  Oreenland 
in  1612,  bg:  Purrhas,  Pilgrimea,  III  p.  716.  —  Edge .  niitch  diiturbance, 
b^i  PurehM  U  e,  UI  p.  466. 


286 

zonden:  de  grootste,  die  van  > Monsieur  de  Turbyde**,  had  een 
groot  scbip  nitgeroed,  de  andere  zonden  elk  slechts  een  klein 
scheepje.  Een  dezer  laatste  werd  dadelijk  na  zgne  aankomst  in 
Behonden-havcn  (17  Juni)  door  den  Engelschen  admiraal  naar 
huis  gezonden  >);  een  ander,  dat  zich  met  het  Enkhuizensche 
schip  onder  Bonner  vereenigd  had,  onderging  23  Juni  in  Hom- 
sound  hetzelfde  lot  *);  het  derde,  aanvankelijk  door  Van  Mujden 
en  het  schip  van  De  Turbyde  verjaagd ,  kreeg  later  tegen  betaling 
eener  belasting  van  40  tonnen  traan  van  de  Engelschen  verlof 
om  in  Bell-sound  te  visschen.  (21  Juli  ').)  Het  schip  van  de  com- 
pagnie van  De  Turbyde ,  grooter  en  sterker  dan  de  andere  Basken, 
sloot  ecne  overeenkomst  met  Van  Muyden  en  zgne  Nederlanders 
om  gezamenlijk  alle  andere  walvischvaarders  uit  Bell-sound  te 
weren.  Een  maandlang  vischten  zij  in  vrede ,  maar  den  21  Juli 
verscheen  admiraal  Joseph  en  liet  het  Fransche  schip,  dat  zich 
dadelgk  onderwierp,  slechts  tot  de  visscherg  toe  op  voorwaarde, 
dat  het  de  helft  der  gekookte  traan  en  alle  walvischbaarden  aan 
de  Engelschen  zou  uitleveren  *). 

Andere  Franschen ,  die  zich  dit  jaar  op  Spitsbergen  vertoon- 
den, was  het  niet  beter  gegaan.  Een  klein  schip,  te  Hoorn  voor 
zekeren  Jean  Macqui ,  een  koopman  te  La  Roebelle ,  uitgerust , 
werd  17  Juni  door  den  Engelschen  admiraal  uit  Behouden -haven 
verjaagd,  en  vertrok  naar  de  Noordkaap.  *)  Een  grooter  schip, 
de  » Jacques"  van  Bordeaux,  waarop  Allan  Sallowes ,  die  het  vo- 
rige jaar  de  Nederlanders  naar  Spitsbergen  had  geleid,  stuurman 
was ,  gaf  zich  tegelijk  met  dat  van  La  Roebelle  na  eenige  aarze- 
ling aan  de  Engelschen  over.  Men  trof  de  overeenkomst ,  dat 
het  schip  in  Greenharbour  zou  mogen  visschen  en  dat  de  eerste 
acht  walvisschen ,  die  men  ving ,  voor  de  Engelschen  zouden  zgn. 
Sallowes  had  dit  jaar  eene  goede  vangst :  niet  alleen  was  hg  in 
staat  de  bedougene  acht  walvisschen  te  leveren,  maar  met  eene 


*)  Baffin,  lournall  of  the  Voyage  to  Greenland  in  1618,  b\j :  Purchas ,  PU- 
grimes.  III  p.  717.  --  Hist.  de  Spitsberghe.  p.  21. 

*)  Hist.  de  Spitsberght'.  p.  24.  —  Baffin,  loiiruoll  of  the  Voyage  to  Green- 
land  iu  1613,  bij:  Pnrchas,  Pilgrimcs.  III  p.  717. 

*)  Ilist.  de  Spitsberghe.  p.  23.  —  Hafliu,  lournall  of  the  Voyage  to  Green- 
land  in   1618,  bij:  Purchas  ,  Pilgrimes    III  p.  718,   19. 

*)  Hist.  de  Spitsberghe.  p.  22 ,  23.  —  Baffin ,  lournall  of  the  Voyage  to 
Greenland  in  1613,  bij:  Purchas,  Pilgrimes  III  p.  718,  19.  —  Baffin  verhaalt 
ad  31  Mei  1613,  dat  een  der  schepen  van  St.  Jean  de  Luz  van  de  (Moscovi- 
sche)  Compagnie  verlof  had  medegebracht  om  op  Spitsbergen  te  visschen.   (?) 

»)  Hist.  de  Spitsberghe.  p.  21,  22.  —  Baffin,  lournall  of  the  Voyage  to  Green- 
land in  1613,  bij :  Purchas,  Pilgrimes.  lil  p.  716,  17.  —  Het  verhaal  van  Baffin 
omtrent  de  verschijning  van  ecu  tweede  schip  uit  La  Roebelle  aan  Spitsbergen 
(11/21  Juli  1613)  schijnt  op  een  misverstand  te  berusten.  Het  bedoelde  scheepje 
was  uit  St.  Jcaii  de  Lu/    (llist    do  Spitsberghe.  p.  23.) 


287 

buit  van  niet  minder  dan  dertig  visschen  kon  het  schip  24  Aa- 
gostus  met  de  Engelschen  naar  hnis  keeren.  >) 

Ernstig  werd  weldra  tegen  de  aanmatigende  handelwijze  der 
Engelschen  geprotesteerd  door  den  Franschen  ambassadeur  te 
Londen,  De  Buisseaux.  Hij  drong  herhaaldelgk  aan  op  schade- 
vergoeding en  ging  zelfs  zoover  van  te  beweren ,  dat  de  toet^igening , 
waarop  Jakob  I  zijn  recht  grondde ,  reeds  daarom  niet  bestaan  kon  , 
omdat  de  Franschen  Spitsbergen  lang  voor  de  Engelschen  bezeten 
hadden.  (?)  Veel  liet  hg  zich  ook  voorstaan  op  het  verlof,  door 
den  koning  van  Frankrgk  aan  do  Biscaaiers  van  St.  Jean  de  Lnz 
en  Bayonne  verleend,  om  sinds  1610  tegen  loon  de  Engelschen 
naar  Spitsbergen  te  vergezellen  en  hen  de  walvischvangst  te  leeren.  >) 

Hoewel  de  Franschen  zoo  vast  van  de  gegrondheid  dezer  dwaze 
aanmatigingen  overtuigd  waren,  dat  zij  ze  twee  jaren  later' nog 
herhaalden  >),  durfden  de  Fransche  reeders  toch  in  1614  gcene 
schepen  ter  walvischvangst  naar  Spitsbergen  zenden  *).  Maar 
dat  dit  slechts  eene  tgdelyke  terughouding  was,  bleek  weldra. 
Nauwelgks  waren  Wotton  en  de  overige  leden  van  het  Engelschc 
gezantschap  den  6  Mei  1615  na  eenige  onderhandelingen  over  de 
Nederlandsche  walvischvangst  uit  Den  Haag  vertrokken*),  of  do 
Fransche  ambassadeur  Du  Maurier  leverde  aan  Oldenbamevclt 
eene  >  verclaringh**  over ,  waarin  hij  protesteerde  tegen  het  door  hem 
veronderstelde  plan  der  Engelschen  om  met  de  Nederlandei-s  eene 
overeenkomst  te  treffen ,  ten  einde  met  vereende  krachten  alle 
andere  natiën  van  Spitsbergen  te  verdrijven.  Wij  zagen  reeds, 
dat  deze  verdenking  volkomen  ongegrond  was  :  de  Engelschen 
toch  waren  in  1615  evenmin  tot  eene  combinatie  met  Nederland 
als    met    Denemarken    geneigd   *).     Maar   Du    Maurier    meende 


■)  Boffin,  lournall  of  the  Voyage  to  Greeulaud  in  1618,  bij:  Purchas,  Pil- 
grimes.  III  p.  716.  17,  iü.  —  Hist.  de  Spitaberghe.  p.  21,  22.—  Het  verhaal 
Tan  dit  laaiite  bockge  over  een  roof,  door  de  Engelschen  op  dit  schip  gepleegd, 
vindt  zijne  verklaring  in  het  door  Haffiu  (ad  17  Juli  1613)  medegedeelde  van 
een  twut  over  het  recht  op  eenen  gevonden  walvisch.  („The  order  of  the  Bis- 
cmines  ia,  that  who  so  doth  strike  the  ürst  Harping  Iron  iuto  the  Whale,  it 
il  his,  if  hia  Iron  hold.") 

*)  «Verclarin^  vande  Fraucoiscn  opte  vaert  ende  visschery  vande  Waluisschen 
Int  noorden  ontlangen  vande  heere  du  maurier  den  12'°  Mey  1615  /'  in:  Noord- 
tche  togten.  4  Loopende  N.  C.  R.-A. 

*)  In  de  hierboven  aangehaalde  wverclaringh." 

*  I  Verclaringh  vande  Francoisen ,  in :     Noordsche  togten.  4  Loop.  N.  C.  R.-A. 

*)  Zie  hiervcMr  p.  206—8. 

*)  Toch  schreef  ook  De  Groot,  toen  hij  aan  Du  Maurier  de  hier  vermelde 
averelaringh"  terugxond ,  na  vele  betuigingen  van  instemming  met  de  houding 
der  Franschen :  «Ego  cnm  jampridem  viderem  ,  hoc  agere  Anglos ,  ut  exclusis 
•lilt  gentibns  nos  solos  in  societatem  iniquissinii  jnris  admitterent ,  sedulo  obstiti 
ne  veniretur  ad  tam  turpis  partioucs."  (Grotii  Epistulac.  p.  19.  Kp.  59.) 


288 

desniettegenstaande  zeker  genoeg  van  de  zaak  te  zgn ,  om  bg  01- 
denbamevelt  ernstige  pogingen  aan  te  wenden  tot  yerydeling  der 
gewaande   Engelsche   plannen.     Onder  beroep  op  geheel  dezelfde 
tweeslachtige   argumenten   als    de    door  Nederland  in  deze  zaak 
steeds  gebruikte,  op  de  yryheid  van  zee  en  visschery  en  op  het 
door  Frankryk  verkregen  bezit,  verklaarde  de  gezant,  dat  Spanje 
en  Frankryk  voornemens  waren  in  deze  zaak  gezamenlgk  te  han- 
delen  en   de    walvischvangst   hunner   onderdanen  te  handhaven. 
Wilden  de  Staten-Generaal  in  het  verbond  tegen  Engeland  treden , 
het  zou  den  verbondenen  vorsten  aangenaam  zyn.  In  ieder  geval 
was  Du  Maurier  van  plan,  de    Nederlandsche   regeering  officieel 
met  de  voornemens  der  vereenigde  vorsten  bekend  te  maken ,  ten 
einde  haar  van  oene  combinatie  met  Engeland  terug  te  houden  * ). 
Of  het   zoover   gekomen  is,  blgkt  niet;  maar  allicht  zouden 
de  voorstellen,  hoe  gewillig  de  Staten-Oeneraal  zei  ven  toen  ook 
zjjn    mochten  om  in  deze  zaak  eene  vrijgevige  politiek  met  be- 
trekking   tot   de    vreemde    mogendheden  te  volgen  *),  afgestuit 
zgn    op    den   onwil    der  Noordsche  Compagnie.     Want  deze  had 
geheel  andere  plannen,  zooals  weld]*a  blyken  zou.     In  den  zomer 
van    1615    bleek  de  samenwerking  tusschen  Franschen  en  Span- 
jaarden reeds  openlyk ,  toen  twee  schepen  van  Bordeaux ,  die  voor 
eene  reederg  te  St.  Sebastiaan  voeren,  op  Spitsbergen  verschenen. 
De  Noordsche  Compagnie ,  die  door  hare  groote  machtsontwikke- 
ling   in  1614  en  1615  zich  in  de  IJszee   reeds   eene   zelfstandige 
plaats  meende  veroverd  te  hebben ,  even  onaantastbaar  als  die  der 
Eugelschen,   toonde  zich  echter  geenszins  geneigd  op  hare  beurt 
weder   anderen   tot  de  met  zooveel  inspanning   bemachtigde  vis- 
scherij  toe  te  laten.   Zij  weigerde  bepaald  den  schepen  verlof  tot 
het   visschen  te  geven.     Niettegenstaande  de  bekende  gezindheid 


• )  Verclaringh  vande  Francoisen ,  in  :  Noordsche  togten.  4  Loop.  N.  C.  R.- A.  — 
Grotii  Epistolae    p.  19.  £p.  59. 

*)  Instr.  der  Stn.-Gen.  voor  H.  Gsz.  Qnast  en  J.Jaz.  Schrobop,  dd.  20  Apr. 
1614,  23  Mei  1616,  iu  :  Noordsche  togten.  4  Loop.  N.  C.  R.-A.  —  R.  S.-G. 
10  Apr.  1618.  —  Req.  v.  J.  Vrolicq  aan  de  Stn.-Gen.  dd.  15  Apr.  1688,  in  : 
Stn.  N.  C.  V.  d.  Haarl.  gedeput.  R.-A.  (Vrolicq  beweerde  ,  dat  volgens  de  R.  S.-G. 
de  Instructie  ,  door  den  prins  aan  de  walvischvaarders  gegeven ,  ,rCipresaelyck 
mede  bracht"  :  «dat  soo  verre  syluyJcn  in  haerc  reyse  ende  wmlvisch  neeringe 
ecuighe  vreemde  natiën  comen  te  ontmoeten  ,  sij  luijden  aen  de  selve  vcrclaeren 
souden ,  haerlnyden  intentie  niet  anders  te  syn ,  dan  alleenlyck  vryichljrck  den 
Walvischvanck  te  mogen  doen ,  sonder  imandcn  anders  van  gclycken  te  doen  te 
willeu  beletten."  Ook  „andere  resolutien"  waren  volgens  hem  „^y  haere  Ho.  Mo. 
over  dese  saecke  tot  voordeel  vande  vreemde  natiën ,  ende  specialyck  vande 
oudersaeteu  vande  Ouone  van  Vranckryck  genomen."  Alleen  de  drie  boYen- 
aangehaalde  stukken  van  1614,  1616  en  IG 18  komen  ,  voorzoover  ik  heb  kannen 
uagoan  ,  roet  deze  beschrgviug  overeen.) 


289 

der  Statea-Oeaeraiil  werden  de  Basken  vau  Spitsbergen  geweerd, 
hoewel  zg  zelfs  aanboden  om  |  van  hunne  vangst  voor  hunne 
toelating  aan  de  Nederlanders  uit  te  keeren  <).  Het  volgende 
jaar  gelastten  de  Staten  de  compagnie  wel  toegefelykcr  te  zyn 
en  bevalen  zg  uitdrukkelijk,  de  Biscaaiers,  wanneer  zy  hun 
aanbod  hernieuwden,  niet  alleen  vriendelyk  t«  behandelen  maar 
ook  tegen  de  Engelschen  te  beschermen  > ) ,  maar  het  was  to 
laat:  de  Franschen  schjjnen  door  de  behandeling  der  Neder- 
landers ontmoedigd  te  zgn.  Hoewel  zij  zich  na  1615  nog  een 
enkele  maal  aan  Spitsbergen  vertoond  schynen  te  hebben  ') ,  was 
het  toch  in  1619  reeds  zoover  gekomen ,  dat  koning  Jakob  I  ver- 
klaren kon ,  dat  zy  met  de  andere  mededingers  der  Engelschen  van 
de  visschery  aldaar  hadden  afgezien  ^).  Toen  dit  resultaat  eenmaal 
verkregen  was ,  weigerde  de  Noordsche  Compagnie  hen  weder 
toe  te  laten  ;  hoewel  do  Basken  herhaaldelijk  pogingen  aanwendden 
om  de  visschery  met  kleine  schepen  ongemerkt  weder  te  beginnen 
en  zich  zelfs  op  nieuw  bereid  verklaarden  voor  het  verlof  te  be- 
talen, werd  dit  dour  de  compagnie  steeds  ^  met  beleef theyt** 
maar  zeer  bepaald  geweigerd  *j.  In  het  vorige  hoofdstuk  is 
breedvoerig  verhaald ,  hoe  de  ongelukkige  Biscaaiers  bij  de  Denen 
voor  dergelyke  aanbiedingen  gewilliger  oorcn  vonden,  maar  dat 
de  Nederlanders  ook  tegenover  de  slinksche  handelingen  der  ver- 
eenigde  natiën  hun  doel  niet  uit  het  oog  verloren  en  hardnekkig 
de'  toelating  dor  vreemden  bleven  weigeren.  De  poging,  door 
de  Franschen  beproefd  om  op  eigen  naam  toegang  tot  de  visschery 
aan  Spitsbergen  te  verkrijgen,  verdient  hier  echter  uitvoeriger 
beschreven  te  worden  dan  daar  uit  den  aard  der  zaak  geschied  is. 
Weinige  dagen  nadat  Johann  Braem  in  zijn  proces  tegen  de 
Noordsche  Compagnie  door  het  Hof  van  Holland  in  het  ongelgk 
gesteld  was,  verleende  de  kardinaal  De  Richelieueen  octrooi  voor 


')  fnftr.  ?.  Schrobop  art.  15. 

*)  Inftr.  V.  Schrobop  art.  11,  12. 

•)  R.  S.-G.  10  Apr.  1618. 

*)  Holler,  Mare  Claasum.  p.  162. 

•)  Aitiema,  Saken  ▼.  Staet.  I  p.  1150.  ~  R«q.  der  N.  C.  aan  de  Stn.-Gen. 
e.  Vrolieq  dd.  2  Febr.  16S4  en  ald.  bijl.  D  ,  in :  Noordsche  togten.  4 
Loop.  N.  C.'  It-A.  —  Het  bij  Aitzema  1.  c.  medegedeelde  over  het  verzoek 
viB  «die  Tan  Sint  lan  de  Lux,  sclver  oock  (van)  den  Gouverneur  (?) 
Orommont"  aan  de  N.  C.  schijnt  mij  duister:  alleen  blgkt  het,  dat  op  de  beide 
bierboveD  vermelde  schepen  vnn  Bordeaux  „Lcstinottc**  en  ^liC  Pcllecau"  kapi- 
tein waren  Jean  I)c  T^asso  en  Jcan  De  Gramont. —  Ilrt  komt  mij  om  ver- 
■ehillende  aanwijzingen  waarschijnlijk  voor.  dat  de  {wgin^rcn  der  Basken  om 
llBBBe  walviaeh vangst  te  vestigen  na  1615  beproefd  werden  niet  aan  Spitsber- 
gen, maar  aan  Jan  Mayen-eiland.  Was  het  feit  bewijsbaar,  dan  zou  het  zeker 
een  argnment  K\jn  ten  voordeele  van  Vrolicqs  beweerde  ontdekking  van  het 
eiland  in  1612. 

19 


290 

de  walvischvangst  aan  zekeren  Jean  Vrolicq.  De  dos  beganstigde 
persoon  was  een  Bask  van  geringe  afkomst,  die  vele  jaren  in 
dienst  der  Noordsche  Compd,gnie  geweest  was  ').  Later  had  hg 
de  Nederlanders  verlaten  en  was  in  dienst  van  Haraneder  en 
Laralde ,  —  de  belde  kooplieden ,  die  na  verscheilene  vergeefsche 
pogingen  b|j  de  Noordsche  Compagnie  in  1623  het  Deensche  con- 
tract gesloten  hadden,  —  bekend  geworden  tnet  Braem.  Daar 
de  walvischvangst  der  Basken  in  1623  dadeljjk  weder  gestaakt 
werd,  verscheen  hij  in  het  volgende  jaar  nogmaals  in  Nederlandschen 
dienst  als  harpoenier  op  Spitsbergen  *).  Maar  weldra  trad  hg 
als  Braems  zaakwaarnemer  op  en  nam  zijne  belangen  in  Nederland 
waar  gedurende  het  eindelooze  proces  voor  het  Hof  van  Holland  ' ). 
Nauwelijks  namen  de  zaken  echter  voor  de  Denen  een  ongnn- 
stigen  keer,  of  Vrolicq  wendde  zich  tot  Biohelieu.  De  suppliant, 
die  zich  >Capitaine  de  la  marine  de  la  ville  de  St.  Jean  de  Lnz'* 
noemde,  beweerde,  dat  hij  den  3  Juni  1612  op  71|^  NB.  had 
ontdekt  een  eiland,  Pico  genaamd,  dat  vroeger  nooit  bekend  ge- 
weest was.  Met  eonige  andere  Basken ,  die  zich  by  hem  gevoegd 
hadden,  zou  hij  daar  do  walvischvangst  begonnen,  maar  weldra 
door  de  kooplieden  der  gepriviligiëerde  Nederlandsche  en  Engel- 
sche  compagniën  verjaagd  zijn  van  zijne  nieuwe  ontdekking,  die 
hij  eerlang  »a  cause  des  grands  profficts  qui  se  font  es  costes 
d'icello"  Richelieu  (ook  wel  Isle  de  Richelieu)  genoemd  had  *). 

Laat  ons  hier  even  stilstaan,  om  te  zien  wat  er  van  de  zaak 
was.  Reeds  door  de  opgave  van  do  ligging  van  het  eiland  blykt, 
dat  hier  sprake  is  van  het  bekende  Jan  Mayen-eiland  *).  Zoo 
Vrolicqs  bewering  waar  was ,  dan  had  hij  dus  een  beter  recht  dan 
de  Noordsche  Compagnie,  die  eerst  in  1614   het  eiland  ontdekte 


*)  Rcq.  der  N.  C.   dd.  2  Fubr.   1634,   byl.  B,  in:  Noordsche  togten.  4  Loop. 
N.  C.  K.-A. 

»)  Req.  der  N.  C.  dd.  2   Fcbr.   163-4,  bijl.   B,  in:  Noordsche  togten.  4  Loop. 
N.  C    R.-A. 

»)  Rcq.  der  N.  C.  dd.  2  Febr.  1634  1.  e.  —  Vgl.  R.  S.-G.  10  Scpt. ,  21  Oct.  I6S0. 

*)  Octr.  V.  Richelieu  aan  Vrolicq.  (Bijl.  C  v.  h.  Rcq.  der  N.  C.  dd.  2  Febr.  )6S4 1.  c.) 

*)  De  N.  C.  verhaalde  in  1631 ,  dat  Vrulicq  walvisschen  wilde  Tangen  op 
„Spitzbergen  noemende  de  selve  plaetsc  Pico  endc  Richelieu.'*  (Aitzema. 
Saken  v.  Staet.  I  p.  1150.)  Ook  de  Rouaausche  admiraliteit  sprak  in  16SS 
van  „la  Bayc  de  Richelieu,  dict  Ic  port  de  S.  Pierre,  Ie  long  des  costes  da 
Nord  et  Terre  verte."  (Req.  der  X.  C.  dd.  2  Febr.  1634,  bijl.  1. 1.  c.  —  De  bedoelde 
baai  is  de  Robbenbaai  op  Spitsbergen.)  Toch  is  dit  eene  vergissing.  Al  bewees 
niet  reeds  de  opgave  der  ligging  van  het  eiland  en  de  naam  Pico  ,  die  klaarblij- 
kelijk op  den  zeer  in  het  oog  vallenden  Bccrenbcrg  slaat ,  dat  hier  sprake  b 
van  Jan  Mayen-eiland,  dan  zon  reeds  het  feit,  dat  Vrolicq  lang  in  Nederland- 
schen dienst  geweest  was  ,  hem  wel  vrijspreken  van  eene  domme  vergissing  als 
deze.  Het  kan  hem  toch  niet  onbekend  geweest  zijn .  dat  Spitsbergen  in  1612 
reeds  Inug  ontdekt   wns. 


291 

én  er  niet  voor  1616  de  visscherij  vestigde.  Juist  om  deze  reden 
is  echter  het  verhaal  van  Vrolicq  onmogelijk :  al   wat  hjj  bericht 
van   zijne  onaangenaamheden  in  1612  of  1613   —  immers  alleen 
de   onmiddellijke  inbezitneming  en  vestiging  op  het  eiland  schiep 
zyn  recht,  —  met  de  Noordsche  Compagnie,  die  niet  vóór  1616 
en  met  de    Moscovische  Compagnie,  die  voor  zoover  mjj  bekend 
is  nooit  op  Jan  Mayen-eiland  eenige  acht  heeft  geslagen ,  is  na- 
tnoriyk  onwaar.     Maar    ook   om  andere  redenen  is  de  bewering 
van   Vrolicq   onwaarschijnlijk:  wie  zal  het  gelooven,  dat  iemand 
die   in  1624  nog  jong  was  en  het  niet  verder  gebracht  had  dan 
tot  harpoenier  op  een  Nederlandse j  walvischvaarder ,  reeds  twaalf 
jaren  vroeger  op  een  eigen  schip  reizen  deed  en  nieuwe  plaatsen 
ontdekte,    die    dadelyk    r^ke  winst  afwierpen?  dat  die  persoon, 
nadat  hy  die  winst  gemaakt  had,  berust  zou  hebben  in  de  ver- 
drijving   zijner    schepen    van    die  plaats  door  overweldigers,  die 
minder  recht  hadden  dan  hij ,  zouder  ooit  over  deze  zaak  bij  zyncn 
machtigen  koning  te  klagen  voordat  zeventien  jaren  daarna  ver- 
loopen  waren?  dat  een  man,  die  later  toonde  even  ondernemend 
als  volhardend  te  zijn,  niet  alleen  geene  pogingen  aanwendde  om 
zgn  recht  te  handhaven  en  zijne  ontdekking  te  exploiteeren ,  maar 
zich  integendeel  in  den  dienst  begaf  eener  natie  y  die  hem  veron- 
gelukt had ,  —  eene  natie ,  die  er  natuurlijk  belang  bg  had ,  dat 
de  ontdekking  geheim  bleef  en    die  dus  juist  de  eenige  was,  bjj 
wie   hy    met   de   openbaring   geen  voordeel  doen  kon.    Ik  aarzel 
dan  ook  niet,  hoewel  Vrolicq  een  plan  der  ligging  van  het  eiland 
en  het  proces-verbaal  der  ontdekking  overlegde,  met  de  Noord- 
sche   Compagnie    te    verklaren:   »que   Jean  Vrolicq  ne  prouvera 
jamais  avoir  es  té  en  icelle  Isle ,  qu'au  service  de  ceux  de  la  Com- 
pagnie flamande;  qu'aussi  il  n'est  point  vraij   semblable,    et  n'ij 
a  nnlle  apparence ,  que  ledict  Vrolicq  eust  trouvé  ladite  Isle  Tan 
1612,    et    seulement  Tauroit  descouvert  Tan  1629  ')." 

In  Frankrgk,  waar  men  met  de  toedracht  der  zaken  minder 
goed  bekend  was,  kon  Vrolicq  zijn  ongerijmd  verhaal  met  kans 
op  goed  geloof  doen.  Hij  deelde  dan  ook  zgne  gewichtige  ont- 
dekking aan  Richelieu  mede,  beriep  zich  op  »le  droict  des  gens 
qui  permet  k  toutes  personnes  d'aller  pescher  en  mers  eslonguées,** 
en  op  het  recht  der  Basken,  die,  sinds  jaren  gewoon  de  IJszee 
ter  walvischvangst  te  bezoeken ,  aan  de  vreemde  natil^n  jaarljjks 
hunne  onmisbare  hulp  en  voorlichting  verleenden.  Hy  wees  ver- 
der op  het  nadeel,  dat  Frankrjjk  leed  door  de  uitsluiting  van  de 
walvischvangst   en   de   noodzakelgkheid   om  alle  traan  en  balein 


')  .Req.   der    N.    C.    dd.   2    Febr.    1634,     in:    Noordsche   togten.    4    Loop. 
N.  C.   R.*A. 

19» 


292 

van  buitenslands  te  ontbieden,  en  eindigde  met  op  grond  van 
Frankrijks  recht  en  in  naam  der  vrijheid  octrooi  voor  tien  jaren 
te  verzoeken  voor  eene  compagnie ,  die  hg  met  eenige  Basken  en 
andere  Franschen  gevormd  had  om  de  visscherg  van  walvisschen 
en  andere  zeemonsters  te  ondernemen  in  het  noorden  tnsschen 
60°  en  80®  NB.  «). 

Bicheliea ,  die  den  Franschen  handel  zoo  krachtig  aanmoedigde , 
verleende  Vrolicq  dadelijk  nit  naam  van  den  koning  van  Frank* 
rijk  het  verzochte  octrooi  (3  Juli  1629)  en  gaf  hem  en  zgne 
compagnie  verlof  om  met  uitsluiting  van  alle  andere  Franschen 
overal  ten  noorden  van  60®  en  bepaaldelijk  aan  het  eiland  Bichelien 
walvisschen  te  vangen  gedurende  vier  jaren  ingaande  met  1  Ja- 
nuari 1630,  op  voorwaarde  dat  de  vangst  in  vier  aangewezene 
Fransche  havens  ingebracht  zou  worden.  Inbreuken  op  het  oc- 
trooi zouden  met  verbeurdverklaring  van  schip  en  goed  ge- 
straft worden,  maar  na  verloop  der  vier  jaren  zon  de  visscherg 
weder  voor  alle  Franschen  vrg  zijn  *). 

Met  dit  octrooi  wendde  zich  nu  Vrolicq  27  November  1629 
tot  de  Staten-Generaal  en  verzocht  hen  de  Noordsche  Compagnie 
te  bevelen,  hem  »ru8telick  onde  vredelick"  te  laten  visschen  vol- 
gens het  verlof  van  den  koning  van  Frankrijk.  Als  gewoonlgk 
vroeg  de  regeering  de  voorlichting  der  compagnie  •)  en  deze 
haastte  zich,  de  handelwijze  van  Vrolicq  als  »mauvaise  et  imper- 
tinente'* voor  te  stellen,  terwijl  zijne  ontdekking  van  het  eiland 
ontkend  werd  *).  Men  besloot  dan  ook  Vrolicq  evenals  vroeger 
Braem  naar  de  justitie  te  verwijzen ,  om  daar  zijnen  eisch  tegen 
de  Noordsche  Compagnie  in  te  stellen  *);  maar  deze  voorkwam 
dit  en  verkreeg  van  het  Hof  van  Holland  mandement  penael  tegen 
Vrolicq.  Op  welke  gronden  dit  geschiedde  blijkt  niet ,  maar  de 
bedreigde  nam  dadelijk  de  wijk  buiten  de  Vereenigde  Provinciën  •) 
en  vergeiloegde  zich  verder  met  zijne  zaak  door  den  Franschen 
ambassadeur  in  Den  Haag  aan  do  Staten  te  laten  aanbevelen. 
Dezen  verklaarden  dadelijk,  dat  zij  de  Noordsche  Compagnie 
bij  haar  recht  wilden  handhaven,  maar  zij  oordeelden  toch  >dattet 
sonde  strecken  tot  gerustheit  van  de  compagnie ,  dat  deso  saecke 


*)  Octrooi  V.  Richelieu  aan  Vrolicq.  (Req.  der  N.  C.  dd.  2  Febr.  1634,  bijl.  C.  L  c.) 

*)  Het  octrooi  werd  echter  weldra  stilzwijgend  verlengd  door  de  bepaling  (by 
de  akte  van  koning  en  kardinaal  dd  28,  30  Jan.  1632).  dat  geen  Franach  «chip 
het  door  Vrolicq  op  Spitsbergen  ingcnomca  terrein  dichter  dan  op  tien  mijlen  loo 
mogen  naderen  gcdnrende  zes  jaren  (dus  tot  1638).  —  Zie  de  stukken  bg:  Req. 
der  N.  C.  dd.  2  Febr.  1634.  bijl.  C. 

•)  R.  S.-G.  27  Nov.   1629. 

»)  Req.  der  N.  C.  dd.  2  Febr.  1634,  1.  c. 

•)  R.  S.-G.  18  Dec.  1629. 

•)   Req.  der  \.  C.  dd.  2  Febr.  1634.  1.  r. 


293 

bujten  verwyderiitge    werde   gehouden**  en  trachtten  dan  ook  de 
zaak  door  conferentiën  met  de  bewindhebbers  te  schikken  <). 

Maar  de  Staten  mochten  zich  met  een  goeden  nitslag  op  zulke 
halve  maatregelen  vleien,  Yrolicq  kende  de  compagnie  en  haar 
streven  beter.  Hij  zag  reeds  toen  dadelijk  in,  dat  hij  niet 
zonder  hulp  tot  de  vrge  visscherij  aan  Spitsbergen  zou  geraken. 
Evenals  zgne  vroegere  patroons  wendde  hij  zich  dus  tot  Braem 
en  het  gevolg  van  het  gemeen  overleg  was,  dat  de  koning 
van  Denemarken  een  nieuw  octrooi  aan  de  compagnie  voor  de 
walvischvangst  verleende  met  uitdrukkelijk  verlof  om  twee  Baski- 
8che  schepen  onder  hare  uitrusting  naar  Spitsbergen  op  te  nemen  *). 
Nu  hg  zich  zoodoende  den  steun  van  Denemarken  verzekerd  had , 
wendde  Yrolicq  zich  met  eenen  aanbevelingsbrief  van  Christiaan  IV 
nogmaals  tot  de  Staten-Generaal ,  klaagde  over  de  Noordsche 
Compagnie  en  drong  zyn  verzoek  om  toelating  tot  de  walvischvangst 
nader  aan  ').     Een  gunstig  antwoord  volgde  echter  ook  na  niet. 

Onderwijl  werd  in  Frankrijk  alles  tot  de  visscherg  gereed  ge- 
maakt. De  compagnie  werd  te  Havre  de  Grace  gevestigd  en  in 
den  zomer  van  1631  verscheen  Yrolicq  met  een  klein  scheepje 
op  Spitsbergen,  waar  Gödert  Braem  met  zijn  schip  reeds  aange- 
komen was.  Wy  hebben  boven  gezien,  dat  de  beide  schepen 
door  de  ontwikkeling  der  Nederlandsche  macht  in  de  Mauritius -baai 
sinds  1623  daar  nu  geen  plaats  meer  konden  vinden  en  dus  ge- 
noodzaakt waren  in  de  Robbenbaai  een  toevlucht  te  zoeken,  üit- 
Yoerig  werd  ook  reeds  verhaald,  hoe  de  Nederlandsche  comman- 
deur van  Braem  trachtte  te  vernemen ,  of  Yrolicq  bij  hem  be- 
hoorde, maar  dat  hij  slechts  zeer  onvoldoend  antwoord  ver- 
kreeg. Ook  Yrolicq  had  na  overleg  met  Braem  geweigerd  zijne 
paspoorten  en  commissie  te  vertoonen  en  beweerd,  dat  hg  aan 
niemand  rekenschap  van  zijne  daden  schuldig  was.  Do  Neder- 
landsche commandeur  had  hem  toen  het  visschen  verboden  en 
gedreigd  hem  met  geweld  te  zullen  verdrijven ,  maar  zoodra  Braem 
eene  verdedigende  houding  aangenomen  en  eenige  kanonnen  ont- 
bloot had ,  had  hg  afgehouden  en  beide  schepen  verder  met  vrede 
gelaten  *). 

In  het  Yorige  hoofdstuk  merkten  wij  reeds  op,  dat  den  Neder- 
landers dan  ook  het  recht  ontbrak  de  Denen  en  hunne  bescher- 
melingen uit  de  Robbenbaai  te  verdrgven :  terecht  beriep  Yrolicq 


>)  R.  S.-6.  4,  18  Juni  1680. 

*)  Zie  hiervoor  p.  258 ,  259. 

»)  R,  S.-G.  18  Aug.,  10,  20  Sept.  1680. 

•)  Req.dcrN.  C.  dd.  2  Febr.  1684,  bijl.  D.  1.  c.  —  Zie  ook;  Req.  der  N.  C 
dd.  8  Apr.  1688,  in:  Stn.  v.  d.  Haarl.  gedeput.  bclr.  de  N.  C.  R.-A.  —  Vgl. 
hienróor  p.  259 ,  260. 


294 

zich  later  herhaaldelijk  op  de  geheele  vrijheid  der  Bobbenbaai 
vóór  1631.  Maar  overigens  liet  hij  zich  blijkbaar  weinig  met 
jaridieke  redeneeringen  in:  het  was  hem  onverschillig  met  welk 
recht  hij  toegelaten  werd ,  zoo  men  hem  slechts  in  de  gelegen- 
heid stelde  om  winst  te  maken.  Twee  zaken  waren  hem  volkomen 
duidelijk:  de  Nederlanders  hadden  hem  zonder  vertoon  z^ner 
commissie  tot  de  wal visch vangst  toegelaten  en  hij  was  zonder 
hinder  met  een  volgeladen  schip  te  Havre  de  Grace  aangekomen. 
Weinig  kiesch  in  de  keuze  zijner  middelen  vergat  hg ,  dat  hg 
slechts  aan  de  tijdige  tusschenkomst  van  Gödert  Braem  zgne  toela- 
ting te  danken  had,  en  dat  hij  krachtons  zijn  eigen  recht  alle  aan- 
spraak op  de  visscherij  in  de  Robbenbaai  miste.  Niet  inziende,  dat  het 
geheel  van  de  Denen  afhing  of  zij  hem  daar  wilden  toelaten ,  was 
hij  dadelijk  gereed  zelfs  tegen  hen  op  te  treden ,  nu  hem  dat  voor- 
deelig  scheen.  Nogmaals  evenals  in  1629  wilde  hij  beproeven,  zelf  zon- 
der vreemde  hulp  op  Spitsbergen  toegelaten  te  worden.  Hg  ver- 
klaarde dus  na  zijne  terugkomst  in  Frankrijk  aan  ieder ,  die  het 
hooren  wilde,  dat  de  Nederlanders  hem  op  zijn  Fransche  paspoort  aan 
Spitsbergen  hadden  toegelaten ,  —  dat  hij  bezit  genomen  had  van  de 
Robbenbaai,  die  hij  voortaan  St.  Pierre  noemde,  en  dat  do  Fran- 
sche compagnie  de  visscherg  nu  vrijelijk  aan  Spitsbergen  kon  oefe- 
nen ^).  Deze  bewering,  geheel  bezijden  de  waarheid,  kwam  volstrekt 
niet  overeen  met  de  bedoelingen  der  Noordsche  Compagnie.  Wel 
begrijpende,  dat  het  Vrolicq  alleen  te  doen  was  om  de  walvisch- 
vangst  in  Frankrijk  te  vestigen,  had  zij  integendeel  haren  com- 
mandeur gelast  geen  Fransch  schip  op  Spitsbergen  toe  te  laten. 
Nu  de  tegen  hare  bedoeling  begunstigde  Franschman  zulk  eene 
verkeerde  voorstelling  der  zaak  gaf,  zweeg  de  compagnie  dan  ook 
niet ;  zij  liet  een  verhaal  van  de  ware  toedracht  der  gebeurtenis- 
sen opstellen ,  verklaarde  daarbij  dat  het  hare  bedoeling  geenszins 
geweest  was ,  vreemden  binnen  haar  gebied  op  Spitsbergen  toe 
te  laten  behalve  de  Denen,  die  zij  uit  vriendschap  duldde,  en 
dreigde  haar  octrooi  evenals  in  1623  met  geweld  tegen  de  Fran- 
schen  te  zullen  handhaven.  Dit  protest  werd  tot  behoud  van  het 
recht  der  compagnie  aan  Vrolicq  en  zijn  compagnon  Adriaan 
Ficq  beteekend  *).  Het  was  echter  te  denken,  dat  dezen  rich 
daardoor  niet  zouden  laten  afschrikken :  Vrolicq  verzocht  en  ver* 
kreeg  zelfs  van  koning  en  kardinaal  de  bevestiging  van  zijn  octrooi 
en  verbod  aan  alle  Franschen,  die  op  het  gerucht  van  zgne  goede 
vangst  zich  gereed  maakten  uitrustingen  naar  Spitsbergen  te  doen, 


»)  Req.  der  N.  C.  dd.  2   Fcbr.   1634  en  ald.  bijl.  D.  1.  c. 
»)  Req    der  N.  C.  ü'l.  2  Febr.  1684  1.  e.  —  Het  protest  is   da&rbij  gevoegd 
als  bijlage  D. 


295 

om  de  plaats  waar  hij  zich  bevond  op  tien  m^len  te  naderen  *). 
Onbeschroomd  verscheen  hij  daarop  in  het  laatst  van  Juni  1632 
met  twee  schepen  weder  in  de  Robbenbaai. 

Do  overmoedige  handelwijze  van  Vrolicq  tegenover  Denemarken 
kon  onmogelijk  door  Christiaan  IV  gebillijkt  worden  en  do  Fran- 
Bchen  stonden  dus  alleen  tegenover  de  Noordschc  Compagnie.  Zg 
waren  nu  onafhankelijk ;  maar  het  bleek  weldia ,  dat  zij  toch  nog 
to    zwak    waren   om    op  eigen  beenen  te  staan.     Gödcrt  Braem, 
weder  in  de  Robbenbaai  aanwezig,   liet  Vrolicq  naar  het  schjjnt 
wel   toe   nevens   hem   te   visschen,    maar   toen  den  29  Juni  de 
Nederlandsche   commandeur  Jacob  Jansz.  Duynkercker  daar  ook 
verscheen  en  Vrolicq   aan   boord    klampte,   maakte  Braem  zich 
niet  als  in  1631  gereed  om  de  Franschen  te  verdedigen,   maar 
wachtte   kalm  af  hetgeen  gebeuren  zou.     Duynkercker  —  steu- 
nende  op  den  last   der    Noordsche   Compagnie,  die  het  uitslui- 
tend recht  der  Denen  op  de  Robbenbaai  niet  erkende,  —  verbood 
daarop  aan  Vrolicq  op   last   der  Noordsche  Compagnie  het  vis- 
schen   aan    Spitsbergen.    Hij    liet    hem   aanzeggen,  dat  hij  hem 
krachtens  de  ontdekking  en  toeëigening  van  de  Mauritius-baai  en 
de    aangrenzende   plaatsen  door  de  Noordsche  Compagnie  en  het 
octrooi  aan  haar  verleend ,  verzocht  zich  te  begeven  naar  de  opene 
zee  of  elders  buiten  het  Nederlandsche  gebied,  waar  goede  gele- 
genheid voor  de  visscherij  was.     Vrolicq  van  zgn  kant  beriep  zich 
op  zijn  octrooi  en  op  zijn  gerust  bezit  en  gebruik  der  Robbenbaai 
in  1631 ;  de  ontdekking  en  toeëigening  van  Spitsbergen  door  Ne- 
derlanders wilde  hij  niet  ontkennen,  >alsoo  de  selve  dispute  ge- 
nouchsaem  bij  andere  tegens  die  vande  Compaignie  gedaen  wort  ,** 
maar  het  eigendomsrecht  der  Nederlanders  op  geheel  Spitsbergen 
en  met  name  op  de  Robbenbaai ,  waar  hij  beweerde  dat  zij  nooit 
gevischt  hadden,   ontkende  hij  bepaaldelijk.     Ten  slotte  wees  hij 
op  de  goede  verstandhouding  der  Staten-Generaal  met  Frankrijk , 
die  met  eene  vgandelijke  behandeling  der  Fransche  walvischvaar- 
ders  zoo  weinig  zou  strooken  *).     Duynkercker    was   echter  niet 
gezind  juridieke  debatten  te  beginnen;  hg  liet  aan  Vrolicq  een- 


>)  Zie  dit  stak  als  bijlage  O.  achter:  Rcq.  der  N.  C.  dd.  2  Febr.  1634 l.c.  — 
De  Fransche  schepen,  waarover  Vrolicq  klaagde,  waren  misschien  de  twee  Bis- 
eaaiers ,  die  met  Deensche  passen  op  Spitsbergen  en  Jan  Mayen-ciland  verschenen. 
(Zie  hiervoor  p.  262.) 

*)  In  de  later  gewisselde  stukken  beriep  Vrolicq  zich  herhaaldelijk  op  het 
volkenrecht,  volgens  hetwelk  yt'  eenemael  woeste  ende  onbewoonde  landen  ge- 
houden werden  van  deselve  natnyre  ende  recht  als  de  zee  seliTs."  (Req.  aan  de 
Stn-Gen.  dd.  15  Apr.  1683,  onder  de:  Stn.  v.  d.  Haarl.  gedeput.  betr.  de  N.C. 
R.-A.)  De  N.  C.  antwoordde  daarop  met  een  beroep  op  de  handelwijze  der  Fran- 
schen zelven  in  Canada  en  Terre-neuvc ,  waar  het  aan  alle  vreemde  volken  verboden 
was  te  visschen  of  te  handelen.  (Rcq.  der  N.  C.  dd.  2  Febr.  1684,  bijl.  B.  l.c.) 


296 

▼oadig  een  antwoord  insinneeren,  waarin  hg  op  de  reedg  aange- 
Yoerde  gronden  dreigde ,  bij  weigering  van  vertrek  «genootsaeckt 
te  sullen  wesen  te  gebroycken  soo  daenige  middelen  van  wapens 
ende  andersints  als  hy  sonde  mejnen  tot  dienste  vao  syn  Yoor- 
nemen  de  stercxste  ende  crachtichste  te  wesen."  Vrolioq  herhaalde 
diiarop  mondeling  de  verzekering,  dat  hg  volgens  zgn  Fransche 
pas  en  verkregen  recht  zon  voortgaan  met  visschen  totdat  hg  met 
geweld  verdreven  werd  '),  en  de  Nederlanders  waren  dns  wel 
genoodzaakt ,  wilden  zij  hun  doel  bereiken ,  geweld  te  gebmiken. 
Nauwelijks  begonnen  zij  echter  hunne  bedn:iging  nit  te  voeren, 
of  de  Franseben  maakten  zich  tot  het  vertrek  gereed ,  en  de  saak 
liep  dus  zonder  bloedvergieten  af.  Vrolicq  vertrok  met  EJjne  twee 
schepen  en  het  derde,  dat  hij  onderweg  ontmoette,  naar  IJsland, 
waar  hg  echter  te  vergeefs  trachtte  eene  goede  vangst  te  doen: 
toen  hij  in  bet  najaar  te  Havre  de  Grace  binnenviel,  had  de  reis 
hem  niet  alleen  geen  winst ,  maar  zelfs  een  verlies  van  350  000 
Hvres  opgeleverd  *). 

Dadelijk  wendde  Vrolicq  zich  dan  ook  tot  den  koning  van  Frank- 
rijk ;  hij  verzocht  hem  de  Nederianders  te  dwingen  om  het  Fransche 
octrooi  voortaan  niet  weder  te  schenden  en  om  de  hem  en  zgnen 
deelgenooten  toegebrachte  schade  te  vergoeden.  In  Frankrgk  was 
men  echter  niet  geneigd ,  om  zulk  eene  betrekkelgk  onbelangrgke 
zaak  geweld  te  gebruiken  en  men  verwees  dus  Vrolicq  naar  de 
Staten-Generaal  als  de  overheid  der  Noordsche  Compagnie,  om 
door  hunne  tusschenkomst  schadevergoeding  en  betere  regeling 
voor  het  vervolg  te  verkrijgen  ').  Daartoe  wendde  zich  dns 
Vrolicqs  zaakgelastigde  Tsaac  Mahieu,  een  deelgenoot  der  Fran- 
sche compagnie,  den  11  Maart  1633  tot  de  Staten  en  verzocht 
na  breedvoerig  verhaal  van  het  in  1631  en  1632  voorgevallene 
behalve  vergoeding  der  geledene  schade  eene  akte ,  waarbij  aan 
de  Noordsche  Compagnie  bepaaldelijk  verboden  werd  de  Franschen 
te  hinderen  in  hunne  visscherij ,  al  werd  die  binnen  de  grenzen 
van  haar  octrooi  gedreven,  opdat  de  schepen,  die  Vrolicq  voor- 
nemens was  in  1633  weder  naar  Spitsbergen  te  zenden,  onge- 
stoord hun  bedrijf  zouden  kunnen  oefenen.  Een  proces  over  de 
geldigheid  van  het  Fransche  octrooi  werd  reeds  dadelijk  gewei- 
gerd:   Vrolicqs    ondervinding    in    de    zaak   van  Braem  had  hem 

»)  Zie  do  drie  gewisselde  stukken  bij  elkander  in:  L.  F.  1638  (bij  de  nota 
von  Baugy  dd.  11  Mrt.  1633);  de  twee  eerste  bevinden  zich  ook  onder  de :  Stn. 
V.  d.  Haarl.  gcdeput.  betr.  de  N.  C.  R.-A. 

*)  Zie  over  deze  reis  van  Vrolicq:  Rcq.  v.  Vrolicq  en  v.  de  N.  C.  dd.  11 
Mrt..  8  Apr.  1683,  onder  de:  Stn.  v.  d.  Hrl.  gedcput.  betr.  de  N.  C.  R.-A. — 
Rcq.  dtr  N.  C.  dd.  2  Fcbr.    1634.  1.  c. 

■)  Rrq.  V  Vrolicq  aan  de  Stn -Gen.  dd.  11  Mrt.  1633,  onder  de:  Stn.  v.  d. 
Ilrl.  gedeput.  betr.  de  X.  C.   R  -A. 


no*: 


29 

genoeg  geleerd,  dat  er  van  de  Nederlandsche  rechters  niets  te 
hopen  was  en  hg  schreef  dns,  »dat  de  kennisse  van  deqnaliteyt 
van  het  octroy  niet  en  competeert  aen  eenich  Hoff  ofte  Gerichte 
van  herwaerts  over**  ' ).  De  Fransche  ambassadeur  Baugy  voegde 
bg  deze  memorie  eene  aanbevelende  nota ,  waarin  hg  er  op  wees , 
dat  de  visscherg  aan  Spitsbergen  den  Fi'anschen  even  goed  als 
aan  alle  andere  natiën ,  die  jaarlijks  schepen  daarheen  zonden ,  vrg 
moest  zgn  *). 

Op  deze  stnkken,  die  dadelijk  aan  de  Noordsche  Compagnie 
gezonden  werden,  antwoordde  deze  weldra  (8  April)  met  een 
breedvoerig  verhaal  van  Vrolicqs  aandeel  aan  haar  proces  met 
Braem,  eene  uiteenzetting  van  zijne  verdere  handelwijze  sinds 
1629,  en  eindelgk  met  beVige  klachten  over  twee  Baskische 
schepen,  die  in  1632  aan  Jan  Mayen-eiland  de  loges  der  com- 
pagnie geplunderd  hadden  ').  De  compagnie  verklaarde  zich 
bereid,  met  Vrolicq  voor  de  Nederlandsche  rechters  te  procedee- 
ren,  en  verzocht  onderwgl  onder  beroep  op  haar  met  zooveel 
moeite  verkregen  recht  en  onder  verwijzing  naar  het  belang  der 
Nederlandsche  walvischvaarders  handhaving  van  haar  octrooi  tegen 
alle  inbreuken  *).  Van  Fransche  zijde  werd  deze  redeneering 
den  15  April  beantwoord  met  eene  korte  uiteenzetting  van  Vro- 
licqs goed  recht  tot  het  oprichten  eener  Fransche  compagnie  voor 
de  walvischvangst  op  gezag  van  den  koning,  een  plan  >dat  by 
alle  redelycke  menschen  altyts  gehouden  sonde  werden  voor  goet , 
eerlyck  ende  pryselyck.'*  Na  uitvoerige  wederlegging  van  alle  hem 
door  de  Noordsche  Compagnie  toegedichte  streken  bleef  Vrolicq 
standvastig  een  proces  weigeren  '). 

De  zaak  scheen  op  do  lange  baan  geschoven  te  zullen  worden. 


')  Zie  het  reqaest  onder  dc:  Stn.  v.  d.  Hrl.  gedepat.  bctr.  de  N.  C.  R.-A. — 
Vgl.  R.  S..G.  11  Mrt    16S3. 

•)  Zie  de  nota  in  de:  L.  F.  1638. 

»)  Zie  over  dexe  hier  niets  ter  zake  doende  gebeurtenis:  hiervóór  p.  262.  — 
Natanrlgk  is  ook  het  aandeel  van  Vrolicq  aan  de  zaak  van  Braem  hier  van  geen 
belang. 

♦)  Zie  de  memorie  onder  de :  Stn.  v  d.  Hrl.  gedeput.  betr.  de  N.  C.  R.-A.  — 
R.  S.-O.  S  Apr.  16SS.  —  De  N.  C.  beweerde  o.  a.  in  deze  memorie,  dat 
«onder  de  mede  participanten"  van  Vrolicq  ook  waren  «eeuige  Nederlandsche 
FMtoors  tot  Roan  haerlieden  onthoudende,  dewelcke  naer  apparentie  oock  haere 
meesters  hadden  in  deae  Landen."  Vrolicq  antwoordde  15  April,  dat  door  de  N.  C. 
«•onder  reden  ende  fondament  gesuspicieert  werdt,  dat  onder  zyne  geassocieerde 
waren  eenige  inwoonders  van  dese  landen,  nochte  ondersaeten  van  haere  Ho:  Mo:". 
Niettemin  waren  znlke  praktijken  ter  ontduiking  van  het  octrooi  der  N.  C.  niet 
ongewoon,  getuige  het  plakkaat  der  Stn.-6en.  van  11  Maart  van  hetzelfde  jaar, 
waarvan  boven  (p.  265)  sprake  was. 

•)  Zie  de  memorie  onder  dc:  Stn.  v.  d.  HrL  gedeput.  betr.  de  N.  C.  R.-A.  — 
R.  S.-6.  15  Apr.  1638. 


298 

CU  Bangy  voegde  dan  ook  bij  VrolicqB  repliek  eene  nota ,  waarin 
hij  op  terzijdesteljling  van  alle  »longneurs  affectées"  aandrong  •). 
De  Siaten-Goneraal  stelden  toen  dadelijk  alle  stnkken ,  die  op  deie 
zaak  betrekking  hadden ,  in  handen  van  den  heer  Van  Vosberghen , 
om  de  zaak  zoo  mogelijk  te  schikken  in  overleg  met  de  Noordsche 
Compagnie  *).  Deze,  niet  meer  in  de  gelegenheid  om  Vrolicqs 
laatste  vertoog  te  beantwoorden,  en  bevreesd ,  dat  de  Staten-Gene- 
raal  haar  in  het  ongelijk  zouden  stellen ,  leverde  3  Mei  nog  eene 
memorie  over ,  waarin  zij ,  terwijl  zij  haar  recht  op  hare  in  Spits- 
bergen gevestigde  kolonie  nader  aandrong,  zich  eindelijk  bereid 
verklaarde  de  Franschen  met  twee  schepen  op  het  eiland  toe  te 
laten,  maar  op  voorwaarde.,  dat  zij  niet  verschenen  binnen  >den 
cleynen  hoeck",  dien  de  Nederlanders  voor  hunne  visscherij  ge- 
bruikten, namelijk  »buyten  delimytten  van  Magdalenen  baije  ende 
de  noorder  punt  ofte  noorder  gatt"  *).  De  voorzorg  was  echter 
geheel  overbodig :  Vosberghens  pogingen  liepen  vruchteloos  af  ♦) 
en  Vrolicq  zelf  weigerde  verdere  wisseling  van  stukken ,  die  hem 
nutteloos  scheen  *).  Toen  Baugy  later  op  voldoening  aandrong, 
nam  de  provincie  Holland  de  zaak  over  ").  Alle  pogingen  om 
haar  tot  een  besluit  te  brengen  waren  vruchteloos,  en  eindelgk 
werd  8  November  »de  saecke  daerbij  gelaten**  ^). 

Onderwijl  had  Vrolicq  niet  stil  gezeten.  Reeds  den  11  Maart 
had  hij  don  Staten-Generaal  zijn  voornemen  te  kennen  gegeven, 
dit  jaar  weder  eene  uitrusting  op  Spitsbergen  te  doen  en  20 
Mei  had  Baugy  in  de  volle  statenvergadering  medegedeeld,  dat 
de  schepen  vertrokken  waren.  Werkelijk  kwam  Vrolicq  met 
vier  schepen  den  27  Juni  nogmaals  in  do  Robbenbaai  aan ,  maar 
reeds  den  volgenden  dag  ontving  hij  bevel  van  den  Nederland- 
schen  commandeur  Cornelis  Pietersz.  Ys  om  bij  hem  aan  boord 
te  komen.  Vrolicq  begaf  zich  dadelijk  naar  de  Mauritius-baai , 
waar  Ys  zich  bevond ,  en  er  ontstond  eene  hevige  woordenwisseling. 


•)  Zie    de    nota   bij  de  memorie  onder  de:  Stn.  v.  d.  Hrl.  gedeput.  betr.  de 
N.  C.  R.-A.  —  R.  S-G.  15  Apr.  1633.  —  R.  II.  3  Mei  1683. 

*)  R.  S.-G.  15  Apr.  1633. 

■)  Zie  deze  memorie  onder  de:  Stn.  v.  d.  Hrl.  gedeput.  betr.  de  N.  C.  R.-A.  — 
R.  S.-G.  8  Mei  1633. 

*)  R.  S.-G.  23  Apr.,  3  Mei  1633. 

*  Mem.  V.  Vrolicq  aan  de  Stn.-Gen.  dd.  15  Apr.  1633,  onder  de:  Stn.  t,  d. 
Hrl.  gedeput.  betr.  de  N.  C.  R.-A.  —  Apostille  v.  d.  notaris  V.  d.  Aa  achter 
de  memorie  der  N.  C,  dd.  8  Apr.  1633,  ondei  de:  Stn.  v.  d.  Hrl.  gedeput.  betr. 
de  N.  C.  R.-A.  —  Req.  der  N.  C.  dd.  2  Febr.  1684  en  ald.  bijl.  F.  1.  c.  — 
R.  S.-G.  31  Mei  1633. 

•)  R.  S.-G.  31  Mei  1633. 

»)  R.  S.-G.  2  Juni,  11  Juli,  10  Aug.,  28  Scpt.,  17  Oct.  ,  8  Nov.  1688.  — 
R.  H.  1  Sept.  —  8  Oct.  1633,  p.  88.  —  Nota  v.  Baugy  dd.  2  Juni  1638,  in 
L.  F.  1683.  —  Aitzema,  Saken  v.  Staet.  II  p.  89. 


299 

Ts  verklaarde,  dat  hy  in  het  volgens  zijn  zeggen  door  de  Nederlanders 
bexeten  gebied  niemand  dan  de  Denen  kon  toelaten  en  de  Franschen 
dos  Yerzocht  die  plaats  te  verlaten ,  om  ergens  anders  ten  zniden 
daarvan  eene  voor  de  walvischvangst  geschikte  baai  op  te  zoeken. 
Vrolicq   antwoordde    daarop    natuurlijk    met  een  beroep  op  z|jn 
octrooi ,  maar  na  herhaalde  wisseling  van  stukken  week  hfj  einde- 
Igk    voor  de  bedreiging  van  geweld  en  onderwierp  zich  aan  den 
eisch  van    den    commandeur.     Hg    stelde  eerst  voor,  de  zooge- 
naamde   Engelsche    baai   in   Fairhaven    voor    zgne  vestiging  te 
kiezen,    maar    de  Nederlanders   ontzeiden  hem  nadrukkelijk  het 
yerblgf   daarin,    >aengesien   deselue  was  gelegen  inde  visscherie 
ende  neringe  by  hen  geexerceert.**   Ook  Maudlen-sound  werd  om 
dezelfde   reden    afgekeurd,  maar  ten  zuiden  daarvan  buiten  het 
gezicht  der  Nederlanders  mocht  Vrolicq  eene  baai  uitzoeken  om 
ie    visschen,  of  zoo  hg  wilde  zich  naar  de  opene  zee  terugtrek- 
ken > ).     De  Franschen  vertrokken  daarop  oindelgk  na  lang  talmen 
en   niet   voordat    zy    verscheidene    malen   met   geweld  bedreigd 
waren,  naar  eene  baai  op  korten  afstand  van  Maudlen-sound  ge- 
legen, die  zy  kort  te  voren  hadden  laten  opnemen  en>le.Refuge 
Fran9ab"  genoemd  hadden. 

Het  schy nt ,  dat  deze  wijkplaats  —  een  kleine  baai  op  de  west- 
kust van  Spitsbergen,  juist  halverwege  tusschen  Maudlen-sound  en 
de  Hamburgerbaai  *)  —  door  Vrolicq  met  buitengewone  behendig- 
heid gekozen  was;  zy  was  gelegen  >sur  Tadvenue  des  balleines*' 
en  zoo  uitnemend  voor  de  visscherij  geschikt ,  dat  de  Nederlanders 
de  concurrentie  vreezende ,  niet  alleen  de  Engelschen ,  onder  wier 
zoogenaamd  gebied  de  plaats  behoorde,  schynen  te  hebben  wil- 
len overhalen  om  de  Franschen  te  verdry  ven,  maar  ook  later 
aan  de  Staten-Generaal  by  request  verzochten,  dat  zy  Vrolicq 
zouden  willen  bevelen,  zich  op  eenen  afstand  van  niet  minder 
dan  tien  mylen  van  hunne  vestiging  op  te  houden.  Van  dit 
alles  kwam  echter  niets ;  maar  Vrolicq  van  zyne  zyde  was  klein- 
geestig genoeg,  om  niettegenstaande  het  groote  voordeel,  dat 
zyne  baai  hem  beloofde,  herhaaldolyk  eenige  van  zyne  sloepen 
naar  het  noorden  te  zenden  en  ze  bepaaldelyk  in  Maudlen-sound 


')  Zie  de  zeven  over  deze  zaak  gewisselde  stukken  als  bglagen  bij  de  memorie 
van  Vrolicq,  in:  Noordsche  iogten.  i  Loop.  N.  C.  R.-A. 

*)  Zg  staat  als  ,rBaskes  bay"  aangeteekend  op  de  kaart  der  IJszce  in  den 
atlas  van  Colom  (1656).  Ook  nog  als  „Basken  bai"  op  Petermanns  kaartje  van 
Spitsbergens  noordwesthoek  achter:  Lindeman,  Arkt.  Fisch.  der  Dentschen 
Seeitadte.  —  Zeker  heeft  de  Biscayer-hoek ,  reeds  in  16S8  door  Vander  Brugga 
(Jonmael  der  Seeven  Matroosen.  p.  8)  vermeld,  niets  met  de  zaak  van  Vrolicq 
te  maken ;  waarschijnlijk  draagt  hg  zijnen  naam  naar  eenige  Biscaaische  harpoc<* 
niers  in  Nederlandschen  dienst. 


300 

te  laten  visschen.  Het  was  te  voorzien ,  dat  de  Nederlanders  dit 
niet  zouden  dolden,  maar  eerst  nadat  door  hen  op  v^f  sloepen 
beslag  gelegd  en  met  nog  krassere  maatregelen  gedreigd  was, 
bleef  Vrolicq  binnen  de  nu  eenmaal  door  hem  zelven  gekozene 
grenzen  *). 

Nauwelijks  waren  de  vier  Fransche  schepen  in  het  vaderland 
teruggekeerd,  of  zij  deelden  den  koning  hunne  bezwaren  mede 
over  de  hun  door  het  nemen  der  vijf  sloepen  toegebrachte  schade; 
zg  klaagdon  vooral ,  dat  de  slechte  uitslag  hunner  reis  hen  voor 
meer  dan  100,000  livres  benadeeld  had,  en  toonden  zich  zeer 
teleurgesteld,  dat  in  hunne  afwezigheid  door  de  vereenigde  be- 
moeiingen van  Baugy  en  Mahieu  nog  geene  vergoeding  der  schade 
van  1632^  verkregen  was.  Op  al  deze  gronden  verleende  dan 
ook  de  admiraliteit  van  Rouaan  den  30  December  1633  aan 
Jean  Vrolicq  volmacht  om  beslag  te  leggen  op  de  in  Frankr^k 
aanwezige  goederen  der  Noordsche  Compagnie  *),  en  weldra  werd 
aan  dit  verlof  gevolg  gegeven  door  het  arrest,  gelegd  op  de 
goederen  der  compagnie ,  berustende  onder  kooplieden  te  Boaaan , 
Bordeaux  en  Bayonne  *).  Om  de  gevoeligheid  der  Franschen 
te  toouen ,  was  ook  reeds  aan  de  Basken  verboden  in  Nederland- 
schen  dienst  ter  wal visch vangst  uit  te  varen  *). 

Natuurlijk  werd  de  zaak  nu  in  Nederland  weder  levendig.  De 
Noordsche  Compagnie ,  ondersteund  door  do  regeeringen  van  ver- 
schillende HoUandsche  steden,  verzocht  2  Februari  1634  de  tus- 
schenkomst  der  Statcn-Generaal  tot  opheffing  van  het  arrest  en 
intrekking  van  het  Rouaanscho  vonnis ;  zij  eischte  tevens ,  dat  de 
Staten  zouden  zorgen ,  dat  Vrolicq  haar  niet  meer  hinderde  en  dat 
hij ,  zoo  hij  voornemens  was  weder  op  Spitsbergen  te  verschijnen , 
haar  gebied  niet  betredon,  maar  integendeel  tien  mijlen  van 
daar  verwijderd  blijven  zou  *j.  Ook  Vrolicq  zelf  wendde  zich  op 
bevel  van  koning  en  kardinaal  nog  eenmaal  met  eene  memorie 
tot  de  Staten  en  verzocht,  dat  zij  hem  vergoeding  der  dien 
zomer  geledene  schade  verschaffen  en  maatregelen  nemen  zouden, 


')  Zie  de  drie  over  deze  zaak  gewisselde  slukkeD  als  bijlagen  b\j  de  memorie 
van  Vrolicq,  in:  Noordsche  togten.  4.  Loop.  N.  C.  R.-A.  —  Zie  het  op  deze  reii 
voorgevallene  uitvoerig  verhaald  in:  Mem.  v.  de  N.  C.  en  v.  Vrolicq  dd.  2  Febr., 
30  Mrt.  ,?)  1634,  in:  Noordsche  togten.  4  Loop.  N.  C.  R.-A. 

>)  Zie  dit  stuk  als  bijlage  I  achter  het  Req.  der  N.  C.  dd.  2  Febr.  16S4. 
1.  c.  —  Vgl.  R.  H.  6  Apr.  1634. 

')  Req.  der  N.  C.  dd.  2  Febr.  1634.  Bijl.  1.  1.  c.  —  Vgl.  R.  H.  verg.  v.  14 
Mrt.— 8  Apr.  p.  27. 

*)  Req.  der  N.  C.  dd.  2  Febr.  1634.  ByU  H.  1.  c. 

*)  Zie  het  requcst  der  N.  C.  in :  Noordsche  togten.  4  Loop.  N.  C.  R.-A.  — 
Vgl.  R.  S.-G.  2,  7  Febr.  1634  (waar  de  inhoud  dtr  memorie  echter  oiguist 
voorgesteld  wordt.) 


301 

dat  hg  het  volgende  jaar  ongestoord  aan  Spitsbergen  kon  verkee-* 
ren  *).  Beide  stukken  werden  reeds  dadelgk  in  handen  eener 
commissie  gesteld  en  de  zaak  bleef  dan  ook,  niettegenstaande 
Baugy  ze  >8eer  yverich  vervolgde"  en  >seer  hart  aenhielt"  om 
antwoord,  voorloopig  rusten  *).  Eerst  in  Mei  werden  er  pogingen 
aangewend,  om  door  conferentiCn  van  de  Noordsche  Compagnie 
met  gedeputeerden  uit  de  Staten-Genei*aal  de  zaak  te  schikken; 
men  wilde  op  Spitsbergen  eene  grensregeling  maken ,  opdat  ieder 
der  beide  partgen  op  haar  eigen  gebied  hare  visscherij  ongehin- 
derd zou  kunnen  oefenen  ').  Lang  duurden  de  onderhandelingen, 
en  toch  schijnt  men  het  niet  eens  te  hebben  kunnen  worden  ^) ; 
eerst  op  het  uiterste  oogenblik  toch  werd  aan  Baugy,  die  gereed 
stond  naar  Frankrijk  te  vertrekken ,  het  antwoord  der  Staten  op 
zgne  herhaalde  vertoogen  ter  hand  gesteld  ').  Het  luidde  weinig 
bevredigend:  de  Staten-Generaal  wezen  op  het  recht  der  Neder- 
landers als  ontdekkers  van  Spitsbergen  en  bezitters  van  het  land , 
bepaaldelijk  van  de  Robbenbaai ;  de  geringe  omvang  van  het  Ne- 
derlandsche  gebied ,  waar  onmogelijk  de  Franschen  en  de  Neder- 
landers gezamenlijk  zouden  kunnen  visschen  zonder  elkander  we- 
derzijds te  benadeelen,  werd  als  reden  voor  de  weigering  van 
toelating  daarbij  gevoegd.  De  Staten  oordeelden  het  wenschelgk , 
dat  de  Franschen  zich  ten  zuiden  van  het  Nederlandsche  gebied 
vestigden;  de  zaak  zou  zoodoende  in  der  minne  geschikt  kunnen 
worden,  en  terwijl  de  Noordsche  Compagnie  behouden  zou  wat 
haar  toekwam  konden  de  Franschen  op  eenen  onderling  te  bepa- 
len afstand  even  goed  en  gemakkelijk  visschen  als  in  de  zoo  be- 
geerde Robbenbaai.  De  Fransche  regeenng  werd  dus  uitgenoodigd 
om  met  de  Nederlandsche  in  overleg  te  treden,  ten  einde  met 
onderling  goedvinden  de  wederzijdsche  grenzen  te  bepalen  •).  Over 
de  quaestie  der  door  beide  partijen  geledene  schade  waren  de 
Staten-Generaal  korter:   er   werd   geklaagd   over  het  vonnis  der 


*)  Zie   de   memorie    (dd.    80    Maart   1631?)    in:  Noordsche  togten.  4  Loop. 
N.  C.  R,-A. 

»)  R.  S.-G,  30  Mrt. .  28  Apr.  168*.  —  R.  H.  verg.  v.  14  Mrt  —8  Apr.  p.  27. 

■)  R.  S.-O.  15,  80  Mei  1634. 

*)  R.  S.-G.  10.  27  Juni  lÖH. 

•)  R.  S.-G    22.  24  Juli  1634. 

*)  Zeer  juist  zetten  de  Stn.-Gen.  in  deze  nota  de  wel  eens  door  de  N.  C. 
vergeten  waarheid  uiteen ,  dat  de  handelwijze  der  Nederlanders  niet  gerechtvaar- 
digd werd  door  het  octrooi  der  N.  C. ,  „qni  n'cst  considérable  sinon  è  Pendroit 
des  si^ta  ou  habitans  des  Provinces  Unies.'*  Zij  voegden  er  hij ,  yqu'ils  se 
fondoient  sur  Ie  droict  de  nature  et  des  gcns,  suivant  Icquel  ceui  qui  ont 
oecopé  et  pris  possession  de  quelque  accoing  de  mer,  ou  plage  et  g  establij  et 
exerc^  la  pescherie  peuvent  en  exclurre  tous  aultres,  tant  qu'ils  continnent  ceste 
poatMsion ,  ainsij  qu'ils  ont  faict  rontinuellcment  d'an  en  an  et  Ic  font  encore* 
poor  Ie  présent." 


302 

Rooaansche  admiraliteit  en  intrekking  daarvan  verzocht ;  de  klach* 
ten  van  Yrolicq  over  hem  toegebrachte  schade  werden  als  geheel 
ongegrond  afgewezen.  Eene  laatste  poging  werd  eindelijk  gewaagd 
om  de  zaak  bij  gewoon  proces  te  eindigen  '). 

Daartoe  kwam  het  echter  niet.  De  loop  der  zaken  had  aan 
ieder  der  twistende  partijen  reeds  een  afzonderlek  gebied  aange- 
wezen. De  Staten-Generaal  hadden  tegen  deze  regeling  geene 
bezwaren  in  te  brengen,  en  er  was  geen  enkele  reden,  Waarom 
de  Franschen  met  zulk  eene  schikking  minder  ingenomen  zonden 
zijn.  De  aan  Yrolicq  toegebrachte  schade  was  ook  reeds  op  de 
Noordsche  Compagnie  verhaald.  Het  schgnt  dan  ook  zeker ,  dat 
Vrolicq  zonder  verdere  onderhandelingen  zjjn  voornemen  uitvoerde 
en  het  volgende  jaar  weder  op  Spitsbergen  verscheen.  De  >Reiuge 
Francais"  was  vermoedelijk  ook  nu  weder  zyn  verblgfjplaats  en 
de  Nederlanders  waien  verstandig  genoeg  hunnen  ouden  vgand, 
nu  hij  zich  eindelgk  rustig  hield,  niet  to  hinderen  >). 

Weldra  nam  de  Fransche  walvisch vangst  aan  Spitsbergen  nu  ver- 
bazend toe.  Maar  die  bloei  was  van  korten  duur.  Wel  mialokte 
eene  poging  van  Christiaan  IV,  om  de  Franschen,  die  vroeger 
zijne  hulp  hadden  ingeroepen,  tot  erkenning  van  zgne  hoogheid 
te  brengen ,  geheel  >) ;  maar  toch  schynen  do  Fransche  walvischvan- 
gers ,  die  nog  in  1 636  niet  minder  dan  veertien  schepen  naar  Spits- 
bergen uitrustten*),  op  den  duur  de  nering  opgegeven  te  hebben. 
De  compagnie  kon  misschien  de  verliezen  der  eerste  onvoordeelige 
jaren,  gevolgd  door  de  aanzienlijke  schade  haar  in  1636  door  de 
Spanjaarden  toegebracht  '),  niet  dragen,  en  was  daarom  spoe- 
dig genoodzaakt  zich  te  ontbinden;  misschien  ook  oordeelde  Ri- 
chelieu  het  niet  raadzaam,  de  sinds  16*J5  nauw  met  Frankryk 
verbondene  Nederlandsche  natie  door  de  vernieuwing  van  Vrolicqs 
octrooi,  dat  met  1  Januari  1638  eindigde  •),  te  verbitteren.  Hoe 
het  zij,  in  1639  verschenen  de  Franschen  niet  weder  op  Spits- 
bergen ^),  en  de  walvisch  vangst  schijnt  althans  voorloopig  door 
hen  opgegeven  te  zjjn. 


>)  Zie  de  memorie  der  Stn.-Gen.  dd.  22  Juli   1684,  in:  L.  F.  \eU. 

*)  Op  nieuwe  moeielijkheden  der  N.  C.  met  Vrolicq  over  dese  zaak  sohijuco 
echter  te  wijzen:  Accoord  der  Friezen  met  de  N.  C.  dd.  25  Juli  1686  .art.  4. 
bij:  Aitzema.  Saken  v.  Stact.   Il   p.  860.  —    R.   H.  11   Oct.   1636. 

■)  Miss.  V.  Pauw  aan  de  Stn.-Gen.  dd.  21  Dec.  1635.  in:  L.  F.  1636.  — 
R.  S.-G.  4  Jan.   1636. 

*)  Scoresby,  Account.  II  p.  165. 

*)  Scorcêby,  Account.  II  p.  165. 

•)  Zie  hiervoor  p.  292  Noot   2. 

^)  Antw.  V.  ChriAtiaan  IV  aan  de  Ncderl.  ambass. ,  in:  Verbaal  v.  Burch  eo 
Conders  van  Helpen  ad  7  Oct.  1639.  —  In  1638  waren  de  Basken  echter 
waarschijnlijk    n«>j:  op  Spitsbergen  geweest,  want  in  het   voorjaar  van  1689  nii 


303 

Ook  in  latere  jaren  is  mij  van  eene  eenigszins  belangrgke  yis- 
soherg  der  Franschen  in  deze  dtreken  niets  gebleken;  de  natie, 
die  altgd  zoo  krachtdadig  had  medegewerkt  tot  den  bloei  der 
walvischvangst  van  vreemden,  slaagde  er  met  al  hare  behen- 
digheid en  volharding  toch  niet  in,  hare  eigene  visschery  op  den 
duur  te  vestigen. 

Van  geheel  denzelfdon  aard  als  het  geschil  met  Vrolicq  waren 
de  onaangenaamheden,  lange  jaren  te  voren  met  eene  Doinkerksche 
compagnie  ontstaan.  Oók  hier  was  de  beweerde  ontdekking  van 
Jan  Majen-eiland  de  aanleiding  tot  de  oneenigheden ;  ook  hier 
was  het  verdringen  der  Noordsche  Compagnie  uit  hare  te  uit- 
sluitende positie  het  doel  der  mededingende  natie. 

Boeds  onder  de  eerste  schepen,  die  in  1613  met  de  Engelsche 
walvischvaarders  op  Spitsbergen  kwamen  concurreeren ,  was  een 
Duinkerker  geweest  onder  bevel  -  van  kapitein  Fopp.  Bg  hem 
behoorde  een  Nederlandsche  pinas,  waarop  zekere  Claes  Martensz. 
van  Hoorn  gezagvoerder  was.  Engelschcn  schijnen  den  stoutmoe- 
digen  zeelieden  weder  den  weg  naar  het  eiland  gewezen  te  heb- 
ben. De  behandeling ,  die  beide  schepen  van  den  Engelschen  com- 
mandeur Joscph  ondervonden,  was  niet  veel  beter  dan  zich  ver- 
wachten liet.  Terwijl  het  kleine  schip  reeds  12  Juni  veroverd  en 
gevangen  gehouden  was,  werd  ook  kapitein  Fopp  zelfden  19  uit 
Oreenharbour  verjaagd.  Later  ontmoetten  de  Duinkerkers ,  die  te 
vergeefs  aan  de  zuidpunt  van  het  eiland  naar  eene  andere ,  voor 
hun  bedrijf  geschikte  plaats  gezocht  hadden ,  de  Engelschen  nog- 
maals, toen  zij  op  weg  waren  om  geheel  in  het  noorden  op  82^ 
en  83*  NB.  hun  geluk  te  beproeven.  Bg  deze  gelegenheid  kregen  zij 
wel  verlof  tot  de  visscherij  en  werd  de  hun  ontnomene  pinas  — 
met  de  bemanning  behalve  de  daarop  gevondene  Engelschen  — 
hun  op  hun  verzoek  teruggegeven,  maar  slechts  op  voorwaarde, 
dat  zg  als  handlangers  dor  Engelschen  optraden  en  alle  vreemde 
bezoekers,  die  in  Homsound  de  walvischvangst  zouden  willen 
oefenen ,  daaruit  verdreven  (23  Juni).  Kapitein  Fopp  nam  dit 
bereidwillig  op  zich ,  maar  nauwelijks  waren  de  Engelschen  weg- 
gezeild  of  de  bemanning  van  zijn  schip  nam  hem  zelven  gevan- 
gen en  vertrok  van  het  eiland  ^). 

Het  resultaat  der  reis  was  dus  waarlijk  niet  gunstig  voor  de 
reeders  I     Zij  vielen  klachtig  aan  ^hunne  souvereinen  de  aartsher- 


er    sprake    van,  hen  dien  zomur  van  het  eiland  ie  verdrijven.  (Br.  v.  Cracoow 
tan  de  Stn.-6en.  dd.  11  Mrt.  1639,  in:  L.  D.  16S9.) 

>)  Zie  over  deze  reis  der  Duinkerkers:  Hist.  de  Spitsherghe.  p.  11,  20,  21 
28 — 25.  —  Baffin,  lournall  of  the  Vüvage  to  Greenland  in  1613,  b\j :  Pnrehas , 
Pflgrimes.  III  p    71C. 


294 

zich    later    herhaaldelijk   op   de    geheele  vrjjheid  der  Bobbenbaai 
voor  1631.     Maar    overigens    liet    hij    zich  blijkbaar  weinig  met 
jnridieke   redeneeringen  in:  het  was  hem  onverschillig  met  welk 
recht  hij  toegelaten  werd ,   zoo   men   hem  slechts  in  de  gelegen- 
heid  stelde  om  winst  te  maken.  Twee  zaken  waren  hem  volkomen 
duidelijk:    de    Nederlanders    hadden    hem    zonder    vertoon  sfjner 
commissie   tot   de    walvischvangst    toegelaten  en  hij  was  zonder 
hinder  met  een  volgeladen  schip  te  Havre  de  Grace  aangekomen. 
Weinig  kiesch   in   de    keuze    zijner  middelen  vergat  hg ,  dat  hg 
slechts  aan  de  tijdige  tusschenkomst  van  Gödert  Braem  zgne  toela- 
ting te  danken  had,  en  dat  hij  krachtens  zijn  eigen  recht  alle  aan- 
spraak op  de  visscherij  in  de  Robbenbaai  miste.  Niet  inziende,  dat  het 
geheel  van  de  Denen  afhing  of  zij  hem  daar  wilden  toelaten ,  was 
hg  dadelijk  gereed  zelfs  tegen  hen  op  te  treden ,  nu  hem  dat  voor- 
deelig  scheen.  Nogmaals  evenals  in  1629  wilde  hij  beproeven,  zelf  zon- 
der vreemde  hulp  op  Spitsbergen  toegelaten  te  worden.    Hg  ver- 
klaarde dus  na  zijne  terugkomst  in  Frankrijk  aan  ieder ,  die  het 
hooren  wilde,  dat  de  Nederlanders  hem  op  zgn  Fransche  paspoort  aan 
Spitsbergen  hadden  toegelaten ,  —  dat  hij  bezit  genomen  had  van  de 
Robbenbaai,  die  hij  voortaan  St.  Pierre  noemde,  en  dat  do  Fran- 
sche compagnie  de  visscherij  nu  vrijelgk  aan  Spitsbergen  kon  oefe- 
nen ^).  Deze  bewering,  geheel  bezijden  de  waarheid ,  kwam  volstrekt 
niet  overeen  met  de  bedoelingen  der  Noordsche  Compagnie.   Wel 
begrijpende,  dat  het  Vrolicq  alleen  te  doen  was  om  de  walvisch- 
vangst iu  Frankrijk  te  vestigen,   had  zij  integendeel  haren  com- 
mandeur  gelast  geen  Fransch  schip  op  Spitsbergen  toe  te  laten. 
Nu   de  tegen   hare  bedoeling  begunstigde  Franschman  zulk  eene 
verkeerde  voorstelling  der  zaak  gaf,  zweeg  de  compagnie  dan  ook 
niet ;  zij  liet  een  verhaal  van  de  ware  toedracht  der  gebeurtenis- 
sen opstellen ,  verklaarde  daarbij  dat  het  hare  bedoeling  geenszins 
geweest    was ,    vreemden    binnen  haar  gebied  op  Spitsbergen  toe 
te    laten    behalve  de    Denen,    die  zij   uit  vriendschap  duldde,  en 
dreigde  haar  octrooi  evenals  in  1623  met  geweld  tegen  de  Fran- 
schen  te  zullen  handhaven.     Dit  protest  werd  tot  behoud  van  het 
recht    der   compagnie    aan  Vrolicq    en    zijn    compagnon  Adriaan 
Ficq  beteekend  *).     Het    was    echter  te  denken,    dat  dezen  zich 
daardoor  niet  zouden  laten  afschrikken :  Vrolicq  verzocht  en  ver- 
kreeg zelfs  van  koning  en  kardinaal  de  bevestiging  van  zijn  octrooi 
en  verbod  aan  alle  Franschen ,  die  op  het  gerucht  van  zijne  goede 
vangst  zich  gereed  maakten  uitrustingen  naar  Spitsbergen  te  doen, 


>)  Req.  der  N.  C.  dd.  2   Fcbr.   1634  en  ald.  bijl.  D.  1.  c. 
*)  Rcq.  der  X.  C.  dd.  2  Febr.   1634  1.  c.  —  Het  protest  is   daarbg  gevoegd 
als  bijlage  D. 


295 

om  de  plaats  waar  hij  zicli  bevond  op  tien  mjjlon  te  naderen  *). 
Onbeschroomd  verscheen  hij  daarop  in  het  laatst  van  Juni  1632 
met  twee  schepen  weder  in  de  Robbenbaai. 

De  overmoedige  handelwijze  van  Vrolicq  tegenover  Denemarken 
kon  onmogelijk  door  Christiaan  IV  gebillijkt  worden  en  de  Fran- 
schen  stonden  dns  alleen  tegenover  de  Noordsche  Compagnie.  Zg 
waren  nu  onafhankelijk ;  maar  het  bleek  weldra ,  dat  zij  toch  nog 
to    zwak    waren    om    op  eigen  becnen  te  staan.     Gödert  Braem, 
weder  in  de  Robbenbaai  aanwezig,    liet  Vrolicq  naar  het  schijnt 
wel    toe   nevens   hem   te   visschen,    maar   toen  den  29  Juni  de 
Nederlandsche   commandeur  Jacob  Jansz.  Duynkercker  daar  ook 
verscheen  en  Vrolicq   aan   boord    klampte,   maakte  Braem  zich 
niet  als  in  1631  gereed  om  de  Franschen  te  verdedigen,   maar 
wachtte   kalm   af  hetgeen  gebeuren  zou.     Duynkercker  —  steu- 
nende  op  den  last   der    Noordsche   Compagnie,  die  het  uitslui- 
tend  recht  der  Denen  op  de  Robbenbaai  niet  erkende,  —  verbood 
daarop  aan  Vrolicq  op   last   der  Noordsche  Compagnie  het  vis- 
schen   aan    Spitsbergen.    Hjj    liet    hem   aanzeggen,  dat  hij  hem 
krachtens  de  ontdekking  en  toeëigening  van  de  Mauritius-baai  en 
de   aangrenzende   plaatsen  door  de  Noordsche  Compagnie  en  het 
octrooi  aan  haar  verleend ,  verzocht  zich  te  begeven  naar  de  opene 
zee  of  elders  buiten  het  Nederlandsche  gebied,   waar  goede  gele- 
genheid voor  de  visscherij  was.     Vrolicq  van  zgn  kant  beriep  zich 
op  zijn  octrooi  en  op  zijn  gerust  bezit  en  gebruik  der  Robbenbaai 
in  1631 ;  de  ontdekking  en  toeëigening  van  Spitsbergen  door  Ne- 
derlanders wilde  hg  niet  ontkennen,  »alsoo  de  selve  dispute  ge- 
nouchsaem  bij  andere  tegens  die  vande  Compaignie  gedaen  wort  ,'* 
maar  het  eigendomsrecht  der  Nederlanders  op  geheel  Spitsbergen 
en  met  name  op  de  Robbenbaai ,  waar  hij  beweerde  dat  zij  nooit 
gevischt  hadden,   ontkende  hij  bepaaldelijk.     Ten  slotte  wees  hij 
op  de  goede  verstandhouding  der  Staten-Generaal  met  Frankrijk , 
die  met  eene  vgandelijke  behandeling  der  Fransche  walvischvaar- 
ders  zoo  weinig  zou  strooken  *).     Duynkercker    was  echter  niet 
gezind  juridieke  debatten  te  beginnen;  hij  liet  aan  Vrolicq  een- 


>)  Zie  dit  stuk  als  b^kge  O.  achter:  Req.  derN.  C.  dd.  2  Fcbr.  1634 l.c.  — 
De  Fransche  schepen,  waarover  Vrolicq  klaagde,  waren  misschien  de  twee  Bis- 
eaaiers ,  die  met  Deensche  passen  op  Spitsbergen  en  Jan  Maycn-ciland  verschenen. 
(Zie  hiervoor  p.  262.) 

*)  In  de  later  gewisselde  stukken  beriep  Vrolicq  zich  herhaaldelijk  op  het 
volkenrecht,  volgens  hetwelk  yt'  eenemael  woeste  ende  onbewoonde  landen  ge- 
houden werden  van  dcselve  natuyre  ende  recht  als  de  zee  seliTs."  (Req.  aan  de 
Stn-Gen.  dd.  15  Apr.  1683,  onder  de:  Stn.  v.  d.  Haarl.  gcdeput.  betr.  de  N.C. 
R.-A.)  De  N.  C.  antwoordde  daarop  met  een  beroep  op  de  handelwijze  der  Fran- 
schen zelven  in  Canada  en  Terre-nenvc ,  waar  het  aan  alle  vreemde  volken  verboden 
was  te  visschen  of  te  handelen.  (Req.  der  N.  C.  dd.  2  Febr.  1684,  bijl.  E.  l.c.) 


296 

voudig  een  antwoord  insinneeren,  waarin  liJ  op  de  reeds  aange- 
voerde gronden  dreigde,  bij  weigering  van  vertrek  «genootsaeckt 
te  sullen  wesen  te  gebmycken  soo  daenige  middelen  van  wapens 
ende  andersints  als  hy  soude  meynen  tot  dienste  van  syn  voor- 
nemen de  stercxste  ende  crachtichste  te  wesen."  Vrolicq  herhaalde 
dtiarop  mondeling  de  verzekering,  dat  hij  volgens  zgn  Fransche 
pas  on  verkregen  recht  zou  voortgaan  met  visschen  totdat  hg  met 
geweld  verdreven  werd  * ) ,  en  de  Nederlanders  waren  dus  wel 
genoodzaakt ,  wilden  zij  hun  doel  bereiken ,  geweld  te  gebruiken. 
Nauwelijks  begonnen  zij  echter  hunne  bedreiging  uit  te  voeren, 
of  de  Franschen  maakten  zich  tot  het  vertrek  gereed ,  en  de  zaak 
liep  dus  zonder  bloedvergieten  af.  Vrolicq  vertrok  met  zijne  twee 
schepen  en  het  derde ,  dat  hij  onderweg  ontmoette ,  naar  IJsland , 
waar  hij  echter  te  vergeefs  trachtte  eene  goede  vangst  te  doen: 
toen  hij  in  het  najaar  te  Havre  de  Grace  binnenviel ,  had  de  reis 
hem  niet  alleen  geen  winst ,  maar  zelfs  een  verlies  van  350  000 
livres  opgeleverd  *). 

Dadelijk  wendde  Vrolicq  zich  dan  ook  tot  den  koning  van  Frank- 
rijk ;  hij  verzocht  hem  de  Nederlanders  te  dwingen  om  het  Fransche 
octrooi  voortaan  niet  weder  te  schenden  en  om  de  hem  en  zgnen 
deelgenooten  toegebrachte  schade  te  vergoeden.  In  Frankr^k  was 
men  echter  niet  geneigd ,  om  zulk  eene  betrekkelgk  onbelangrijke 
zaak  geweld  te  gebruiken  en  men  verwees  dus  Vrolicq  naar  de 
Staten-Generaal  als  de  overheid  der  Noordsche  Compagnie,  om 
door  hunne  tusschenkomst  schadevergoeding  en  betere  regeling 
voor  het  vervolg  te  verkrijgen  ').  Daartoe  wendde  zich  dus 
Vrolicqs  zaakgelastigde  Tsaac  Mahieu,  een  deelgenoot  der  Fran- 
sche compagnie ,  den  1 1  Maart  1 633  tot  de  Staten  en  verzocht 
na  breedvoerig  verhaal  van  het  in  1631  en  1632  voorgevallene 
behalve  vergoeding  der  geledene  schade  eene  akte ,  waarbij  aan 
de  Noordsche  Compagnie  bepaaldelijk  verboden  werd  de  Franschen 
te  hinderen  in  hunne  visscherij ,  al  werd  die  binnen  de  grenzen 
van  haar  octrooi  gedreven,  opdat  de  schepen,  die  Vrolicq  voor- 
nemens was  in  1633  weder  naar  Spitsbergen  te  zenden,  onge- 
stoord hun  bedrijf  zouden  kunnen  oefenen.  Een  proces  over  de 
geldigheid  van  het  Fransche  octrooi  werd  reeds  dadelijk  gewei- 
gerd:   Vrolicqs    ondervinding    in    de    zaak  van  Braem  had  hem 


»)  Zie  de  drie  gewisselde  stukken  bij  elkander  in:  L.  F.  1633  (bij  de  nota 
von  Bangy  dd.  11  Mri.  1633);  de  twee  eerste  bevinden  zich  ook  onder  de :  Stn. 
V.  d.  Haarl.  gedeput.  betr.  de  N.  C.  R.-A. 

»)  Zie  over  deze  reis  vau  Vrolicq:  Req.  v.  Vrolicq  en  v.  de  N.  C.  dd.  11 
Mrt.  ,  8  Apr.  1683,  onder  de:  Stn.  v.  d.  Hrl.  gedeput.  betr.  de  N.  C.  R,-A. — 
Req.  der  N.  C.  dd.  2  Febr.    1684.  1.  c. 

»)  Req.  V  Vrolicq  aan  de  Stn -Gen.  dd.  11  Mrt.  1633,  onder  de:  Stn.  v.  d. 
Hrl.  gedeput.  betr.  de  N.  C.   R  -A. 


on*7 


29 

genoeg  geleerd,  dat  or  van  de  Nederlandsche  rechters  niets  te 
hopen  was  en  h|j  schreef  dus,  »dat  de  kennisse  van  deqnaliteyt 
van  het  octroy  niet  en  competeert  aen  eenich  Hoff  ofte  Grerichte 
van  herwaerts  over*'  ').  De  Fransche  ambassadeur  Bangy  voegde 
bg  deze  memorie  eene  aanbevelende  nota ,  waarin  h|j  er  op  wees , 
dat  de  visscherij  aan  Spitsbergen  den  Fi'anschen  even  goed  als 
aan  alle  andere  natiën ,  die  jaarlijks  schepen  daarheen  zonden ,  vrg 
moest  zgn  *). 

Op  deze  stnkken,  die  dadelijk  aan  de  Noordsche  Compagnie 
gezonden  werden,  antwoordde  deze  weldra  (8  April)  met  een 
breedvoerig  verhaal  van  Vrolicqs  aandeel  aan  haar  proces  met 
Braem,  eene  niteenzetting  van  zijne  verdere  handelw^ze  sinds 
1629,  en  eindelijk  met  hevige  klachten  over  twee  Baskische 
schepen,  die  in  1632  aan  Jan  Mayen-eiland  de  loges  der  com- 
pagnie geplunderd  hadden  >).  De  compagnie  verklaarde  zich 
bereid,  met  Vrolicq  voor  de  Nederlandsche  rechters  te  procedee- 
ren,  en  verzocht  onderwijl  onder  beroep  op  haar  met  zooveel 
moeite  verkregen  recht  en  onder  verwgzing  naar  het  belang  der 
Nederlandsche  ivalvischvaarders  handhaving  van  haar  octrooi  tegen 
alle  inbreuken  *).  Van  Fransche  zijde  werd  deze  redeneering 
den  15  April  beantwoord  met  eene  korte  uiteenzetting  van  Vro- 
licqs goed  recht  tot  het  oprichten  eener  Fransche  compagnie  voor 
de  walvisch vangst  op  gezag  van  den  koning,  een  plan  »dat  by 
alle  redelycke  menschen  altyts  gehouden  sonde  werden  voor  goet , 
eerlyck  ende  pryselyck."  Na  uitvoerige  wederlegging  van  alle  hem 
door  de  Noordsche  Compagnie  toegedichte  streken  bleef  Vrolicq 
standvastig  een  proces  weigeren  '). 

De  zaak  scheen  op  de  lange  baan  geschoven  te  zullen  worden, 


')  Zie  het  reqnest  onder  de:  Stn.  v.  d.  Ilrl.  gedeput.  betr.  de  N.  C.  R.-A. — 
Vgl.  R.  S.-G.  U  Mrt    16SS. 

«)  Zie  de  nota  in  de:  L.  F.  1638. 

*)  Zie  over  deze  hier  niets  ter  zake  doende  gebeurtenis :  hiervoor  p.  262.  — 
Natanrlijk  is  ook  het  aandeel  van  Vrolicq  aan  de  zaak  van  Braem  hier  van  geen 
belang. 

*)  Zie  de  memorie  onder  de :  Stn.  v  d.  Hrl.  gedepnt.  betr.  de  N.  C.  R.-A.  — 
R.  S.-O.  8  Apr.  1688.  —  De  N.  C.  beweerde  o.  a.  in  deze  memorie,  dat 
«onder  de  mede  participanten"  van  Vrolicq  ook  waren  «eeuige  Nederlandsche 
F^toors  tot  Roan  haerlieden  onthoudende,  dewelcke  naer  apparentie  oock  haere 
meesters  hadden  in  dese  Landen."  Vrolicq  antwoordde  15  April,  dat  door  de  N.  C. 
«tonder  reden  ende  fondament  gesuspicieert  werdt ,  dat  onder  zyne  geassocieerde 
waren  eenige  inwoonders  van  dese  landen ,  nochte  ondersaetcn  van  haere  Ho :  Mo :". 
Niettemin  waren  zulke  praktijken  ter  ontdniking  van  het  octrooi  der  N.  C.  niet 
ongewoon,  getuige  het  plakkaat  der  Stn.-Oen.  van  11  Maart  van  hetzelfde  jaar, 
waarvan  boven  (p.  265)  sprake  was. 

•)  Zie  de  memorie  onder  de:  Stn.  v.  d.  Hrl.  gedeput.  betr.  de  N.  C.  R.-A.  — 
R.  S.^.  15  Apr.  1688. 


298 

eu  Bangy  voegde  dan  ook  bij  Yrolicqs  repliek  eene  nota ,  waarin 
hij  op  terzydcstel^ing  van  alle  «longnenrs  affectées"  aandrong  <). 
De  Siaten-Generaal  stelden  toen  dadelijk  alle  stnkken ,  die  op  dexe 
zaak  betrekking  hadden ,  in  handen  van  den  heer  Van  Vosberghen , 
om  de  zaak  zoo  mogelijk  te  schikken  in  overleg  met  de  Noordsche 
Compagnie  *).  Deze,  niet  meer  in  de  gelegenheid  om  Vrolicqs 
laatste  vertoog  te  beantwoorden,  en  bevreesd ,  dat  de  Staten-Oene- 
raal  haar  in  het  ongelijk  zouden  stellen ,  leverde  3  Mei  nog  eene 
memorie  over ,  waarin  zij ,  terwijl  zij  haar  recht  op  hare  in  Spits- 
bergen gevestigde  kolonie  nader  aandrong,  zich  eindelijk  bereid 
verklaarde  de  Franschen  met  twee  schepen  op  het  eiland  toe  te 
laten,  maar  op  voorwaarde.,  dat  zij  niet  verschenen  binnen  >den 
cleynen  hoeck'*,  dien  de  Nederlanders  voor  hnnne  visscherg  ge- 
bruikten, namelijk  >buyten  delimytten  van  Magdalenen  bajje  ende 
de  noorder  punt  ofte  noorder  gatt"  *).  De  voorzorg  was  echter 
geheel  overbodig:  Vosberghens  pogingen  liepen  vruchteloos  af  ♦) 
en  Vrolicq  zelf  weigerde  verdere  wisseling  van  stukken ,  die  hem 
nutteloos  scheen  >).  Toen  Baugy  later  op  voldoening  aandrong, 
nam  de  provincie  Holland  de  zaak  over  *).  Alle  pogingen  om 
haar  tot  een  besluit  te  brengen  waren  vruchteloos,  en  eindelgk 
werd  8  November  »de  saecke  daerbij  gelaten"  ^). 

Onderwijl  had  Vrolicq  niet  stil  gezeten.  Reeds  den  11  Maart 
had  hij  den  Staten-Generaal  zyn  voornemen  te  kennen  gegeven, 
dit  jaar  weder  eene  uitrusting  op  Spitsbergen  te  doen  en  20 
Mei  had  Baugy  in  de  volle  statenvergadering  medegedeeld,  dat 
de  schepen  vertrokken  waren.  Werkelijk  kwam  Vrolicq  met 
vier  schepen  den  27  Juni  nogmaals  in  de  Robbenbaai  aan,  maar 
reeds  den  volgenden  dag  ontving  hij  bevel  van  den  Nederland- 
schen  commandeur  Cornelis  Pietersz.  Ys  om  bij  hem  aan  boord 
te  komen.  Vrolicq  begaf  zich  dadelijk  naar  de  Mauritius-baai , 
waar  Ys  zich  bevond ,  en  er  ontstond  eene  hevige  woordenwisseling. 


*)  Zie  de  nota  bij  de  memorie  onder  dc:  Stn.  v.  d.  Hrl.  gedeput.  betr.  de 
N.  C.  R.-A.  —  R.  S-G.  15  Apr.  1633.  -  R.  H.  3  Mei  1683. 

»)  R.  S.-G.  15  Apr.  1633. 

■)  Zie  deze  memorie  onder  de:  Stn.  v.  d.  Hrl.  gedeput.  betr.  de  N.  C.  R.-A.  — 
R.  S.-G.  8  Mei  1638. 

•)  R.  S.-G.  28  Apr.,  8  Mei  1633. 

*  Mem.  V.  Vrolicq  aan  de  Stn.-Gen.  dd.  15  Apr.  1638,  onder  de:  Stn.  v.  d. 
Hrl.  gedeput.  betr.  de  N.  C.  R.-A.  —  Apostille  v.  d.  notaris  V.  d.  Aa  achter 
de  memorie  der  N.  C.  dd.  8  Apr.  1633,  ondei  de:  Stn.  v.  d.  Hrl.  gedeput.  betr. 
de  N.  C.  R.-A.  —  Rcq.  der  N.  C.  dd.  2  Febr.  1684  en  ald.  bijl.  F.  1.  c.  — 
R,  S.-G.  31  Mt'i  1633. 

•)  R.  S.-G.  31  Mei  1633. 

»)  R.  S.-G.  2  Juni,  11  Juli,  10  Aug.,  28  Sept.,  17  Oct.  ,  8  Nov.  1688.  - 
R.  H.  1   Sept.  —  8  Oct.  16.'?3,  p.  88.  —  Nota  v.  Baugy  dd.  2  Juni  1688,  in 
L.  F.  1633.  —  Aitzema,  Saken  v.  Staet.  II  p.  89. 


299 

Ts  verklaarde,  dat  hij  in  het  volgens  zijd  zeggen  door  de  Nederlanders 
bexeten  gebied  niemand  dan  de  Denen  kon  toelaten  en  de  Franschen 
dns  verzocht  die  plaats  te  verlaten ,  om  ergens  anders  ten  zniden 
daarvan  eene  voor  de  walvischvangst  geschikte  baai  op  te  zoeken. 
Vrolicq   antwoordde    daaiop   natuurlijk    met  een  beroep  op  zgn 
octrooi ,  maar  na  herhaalde  wisseling  van  stukken  week  h{j  einde- 
Igk    voor  de  bedreiging  van  geweld  en  onderwierp  zich  aan  den 
eisch  van    den    commandeur.     H^    stelde  eerst  voor,  de  zooge- 
naamde   Engelsche    baai   in   Fairhaven   voor   z|jne  vestiging  te 
kiezen,    maar   de  Nederlanders   ontzeiden  hem  nadrukkel^k  het 
verbluf   daarin,    »aengesien   deselue  was  gelegen  inde  visscherie 
ende  neringe  by  hen  geexerceert."   Ook  Maudlen-sound  werd  om 
dezelfde   reden    afgekeurd,  maar  ten  zuiden  daarvan  buiten  het 
gezicht  der  Nederlanders  mocht  Vrolicq  eene  baai  uitzoeken  om 
te    visschen,  of  zoo  h^*  wilde  zich  naar  de  opene  zee  terugtrek- 
ken ').     De  Franschen  vertrokken  daarop  cindel^k  na  lang  talmen 
en   niet   voordat    z^    verscheidene    malen   met   geweld  bedreigd 
waren,  naar  eene  baai  op  korten  afstand  van  Maudlen-sound  ge- 
legen, die  zg  kort  te  voren  hadden  laten  opnemen  en»le.Refuge 
Francais"  genoemd  hadden. 

Het  schgnt ,  dat  deze  w^kplaats  —  een  kleine  baai  op  de  west- 
kust van  Spitsbergen ,  juist  halverwege  tusschen  Maudlen-sound  en 
de  Hamburgerbaai  *)  —  door  Vrolicq  met  buitengewone  behendig- 
heid gekozen  was;  zg  was  gelegen  >sur  Tadvenue  des  balleines** 
en  zoo  uitnemend  voor  de  visscherij  geschikt ,  dat  de  Nederlanders 
de  concurrentie  vreezende ,  niet  alleen  de  Engelschen ,  onder  wier 
zoogenaamd  gebied  de  plaats  behoorde,  schijnen  te  hebben  wil- 
len overhalen  om  de  Fi*anschen  te  verdreven,  maar  ook  later 
aan  de  Staten-Generaal  bij  request  verzochten,  dat  zy  Vrolicq 
zonden  willen  bevelen,  zich  op  eenen  afstand  van  niet  minder 
dan  tien  m^len  van  hunne  vestiging  op  te  houden.  Van  dit 
alles  kwam  echter  niets ;  maar  Vrolicq  van  z^ne  z^de  was  klein- 
geestig genoeg,  om  niettegenstaande  het  groote  voordeel,  dat 
zgne  baai  hem  beloofde,  herhaaldel^k  eenige  van  zijne  sloepen 
naar  het  noorden  te  zenden  en  ze  bepaaldelgk  in  Maudlen-sound 


*)  Zie  de  zeven  over  deze  zaak  gewisselde  stukken  als  bijlagen  bij  de  memorie 
▼an  Vrolicq,  in:  Noordsche  togten.  4  Loop.  N.  C.  R.-A. 

*)  Zij  staat  als  ,|Baskes  bay"  aangeteekend  op  de  kaart  der  IJszee  in  den 
atlas  van  Colom  (1656).  Ook  nog  als  «Basken  bai"  op  Petermanns  kaartje  van 
Spitsbergens  noordwesthoek  achter:  Lindeman,  Arkt.  Fisch.  der  Dentschen 
Seeitadte.  —  Zeker  heeft  de  fiiscaycr-boek ,  reeds  in  1638  door  Vander  Brugge 
(Joamael  der  Seeven  Matroosen.  p.  8)  vermeld,  niets  met  de  zaak  van  Vrolicq 
te  maken ;  waarscb^nlijk  draagt  h^  zijnen  naam  naar  cenigc  Biscaaische  harpoQ« 
niers  in  Nederlandschen  dienst. 


300 

te  laten  visschen.  Het  was  te  voorzien ,  dat  de  Nederlanders  dit 
niet  zouden  dulden,  maar  eerst  nadat  door  hen  op  vyf  sloepen 
beslag  gelegd  en  met  nog  krassere  maatregelen  gedreigd  was, 
bleef  Vrolicq  binnen  de  nu  eenmaal  door  hem  zei  ven  gekozene 
grenzen  '). 

Nauwelijks  waren  de  vier  Fransche  schepen  in  het  vaderland 
teruggekeerd,  of  zij  deelden  don  koning  hunne  bezwaren  mede 
over  de  hun  door  het  nemen  der  vijf  sloepen  toegebrachte  schade; 
zy  klaagden  vooral ,  dat  de  slechte  uitslag  hunner  reis  hen  voor 
meer  dan  100,000  livres  benadeeld  had,  en  toonden  zich  zeer 
teleurgesteld,  dat  in  hunne  afwezigheid  door  de  vereenigde  be- 
moeiingen van  Baugy  en  Mabieu  nog  geene  vergoeding  der  schade 
van  1632  verkregen  was.  Op  al  deze  gronden  verleende  dan 
ook  de  admiraliteit  van  Rouaan  den  30  December  1633  aan 
Jean  Vrolicq  volmacht  om  beslag  te  leggen  op  de  in  Frankrgk 
aanwezige  goederen  der  Noordsche  Compagnie  *),  en  weldra  werd 
aan  dit  verlof  gevolg  gegeven  door  het  arrest,  gelegd  op  de 
goederen  der  compagnie,  berustende  onder  kooplieden  te  Rooaan, 
Bordeaux  en  Bayonne  *).  Om  de  gevoeligheid  der  Franschen 
te  toouen ,  was  ook  reeds  aan  de  Basken  verboden  in  Nederland- 
schen  dienst  ter  walvischvangst  uit  te  varen  ^). 

Natuurlijk  werd  de  zaak  nu  in  Nederland  weder  levendig.  De 
Noordsche  Compagnie ,  ondersteund  door  de  regeeringen  vdii  ver- 
schillende Hollandsehe  steden,  verzocht  2  Februari  1634  de  tus- 
schenkomst  der  Staten-Generaal  tot  opheffing  van  het  arrest  en 
intrekking  van  het  Rouaansche  vonnis ;  zij  eischte  tevens ,  dat  de 
Staten  zouden  zorgen ,  dat  Vrolicq  haar  niet  meer  hinderde  en  dat 
hij ,  zoo  hij  voornemens  was  weder  op  Spitsbergen  te  verschijnen , 
haar  gebied  niet  betreden,  maar  integendeel  tien  mijlen  van 
daar  verwijderd  blijven  zou  *).  Ook  Vrolicq  zelf  wendde  zich  op 
bevel  van  koning  en  kardinaal  nog  eenmaal  met  eene  memorie 
tot  de  Staten  en  verzocht,  dat  zij  hem  vergoeding  der  dien 
zomer  geledene  schade  verschaffen  en  maatregelen  nemen  zouden, 


*)  Zie  de  drie  over  deze  zaak  gewisselde  stukken  als  bijlagen  b\j  de  memorie 
van  Vrolicq,  in:  Noordsche  togten.  4.  Loop.  N.  C.  R.-A.  —  Zie  het  op  deze  reis 
voorgevallene  uitvoerig  verhaald  in :  Mem.  v.  de  N.  C.  en  v.  Vrolicq  dd.  2  Fcbr. , 
30  Mrt.  ,?)  16;U,  in:  Noordsche  togten.  4  Loop.  N.  C.  R.-A. 

«)  Zie  dit  stuk  als  bijlage  I  achter  het  Req.  der  N.  C.  dd.  2  Febr.  16S4. 
1.  c.  —  Vgl.  R.  H.  6  Apr.  1634. 

«)  Req.  der  N.  C.  dd.  2  Febr.  1634.  Bijl.  1.  l  c.  —  Vgl.  R.  H.  verg.  v.  14 
Mrt.— 8  Apr.  p.  27. 

*)  Req.  der  N.  C.  dd.  2  Febr.  1634.  ByL  II.  1.  c. 

*)  Zie  het  request  der  N.  C.  in:  Noordsche  togten.  4  Loop.  N.  C.  R.-A.  — 
Vgl.  R.  S.-G.  2,  7  Fcbr.  1634  (waar  de  inhoud  der  memorie  echter  oi\juiflt 
voorgesteld  wordt.) 


301 

dat  hg  het  Yolgende  jaar  ongestoord  aan  Spitsbergen  kon  verkee- 
ren  <).  Beide  stukken  werden  reeds  dadelijk  in  handen  eeuer 
commissie  gesteld  en  de  zaak  bleef  dan  ook,  niettegenstaande 
Bangy  ze  »seer  yverich  vervolgde"  en  >seer  hart  aenhielt"  om 
antwoord,  voorloopig  rusten  *).  Eerst  in  Mei  werden  er  pogingen 
aangewend,  om  door  conferenti{!n  van  de  Noordsche  Compagnie 
met  gedeputeerden  uit  de  Staten-Generaal  de  zaak  te  schikken; 
men  wilde  op  Spitsbergen  eene  grensregeling  maken ,  opdat  ieder 
der  beide  partijen  op  haar  eigen  gebied  hare  visscherij  ongehin- 
derd zou  kunnen  oefenen  ').  Lang  duurden  de  onderhandelingen, 
en  toch  schijnt  men  het  niet  eens  te  hebben  kunnen  worden  *)  ; 
eerst  op  het  uiterste  oogenblik  toch  werd  aan  Baugy,  die  gereed 
stond  naar  Frankrijk  te  vertrekken ,  het  antwoord  der  Staten  op 
zgne  herhaalde  ver toogen  ter  hand  gesteld  ').  Het  luidde  weinig 
bevredigend:  de  Staten-Generaal  wezen  op  het  recht  der  Neder- 
landers als  ontdekkers  van  Spitsbergen  en  bezitters  van  het  land , 
bepaaldelijk  van  de  Robbeubaai ;  de  geringe  omvang  van  het  Ne- 
derlandsche  gebied ,  waar  onmogelijk  de  Franschen  en  de  Neder- 
landers gezamenlijk  zouden  kunnen  visschen  zonder  elkander  we- 
derzgds  te  benadeelen,  werd  als  reden  voor  de  weigering  van 
toelating  daarbij  gevoegd.  De  Staten  oordeelden  het  wenschel^k , 
dat  de  Franschen  zich  ten  zuiden  van  het  Nederlandsche  gebied 
vestigden;  de  zaak  zou  zoodoende  in  der  minne  geschikt  kunnen 
worden,  en  terwijl  de  Noordsche  Compagnie  behouden  zou  wat 
haar  toekwam  konden  de  Franschen  op  eenen  onderling  te  bepa- 
len afstand  even  goed  en  gemakkelijk  visschen  als  in  de  zoo  be- 
geerde Bobbenbaai.  De  Fransche  regeering  werd  dus  uitgenoodigd 
om  met  de  Nederlandsche  in  overleg  te  treden,  ten  einde  met 
onderling  goedvinden  de  wederzydsche  grenzen  te  bepalen  •).  Over 
de  quaestie  der  door  beide  partijen  geledene  schade  waren  de 
Staten-Generaal  korter:   er   werd  geklaagd   over  het  vonnis  der 


■)  Zie   de   memorie    (dd.    30    Maart   l6Si?)    in:  Noordsche  togten.  4  Loop. 
N.  C.  R.-A. 

»)  R.  S.-G.  30  Mrt. ,  28  Apr.  168*.  —  R.  H.  verg.  v.  14  Mrt  —8  Apr.  p.  27. 

>)  R.  S.-G.  15,  30  Mei  1634. 

•)  R.  S.-G.  10.  27  Juni  16:U. 

•)  R.  S.-G    22,  24  Juli  1634. 

*^  Zeer  juist  zetten  de  Stn.-Gen.  in  deze  nota  de  wel  eens  door  de  N.  C. 
▼ergeten  waarheid  uiteen ,  dat  de  handelwijze  der  Nederlanders  niet  gerechtvaar- 
digd werd  door  het  octrooi  der  N.  C ,  „qni  n'cst  considérable  sinon  i^  1'endroit 
det  sujets  on  habitans  des  Provinces  Unies.''  Zij  voegden  er  b^ ,  «quMls  se 
fondoient  snr  Ie  droict  de  nature  et  des  gcns,  snivant  lequel  cenx  qui  ont 
occapë  et  pris  possession  de  quelque  accoing  de  mer,  on  plage  et  \j  establ^j  et 
exercé  la  pescherie  pcuvent  en  exclurre  tous  anltres,  tant  qu'ils  continuent  ceste 
possession ,  ainsij  qn'ils  ont  faict  rontinnellement  d'au  en  an  et  Ie  font  encore  • 
poor  Ie  présent." 


302 

BooaAnsche  admiraliieit  en  intrekking  daarvan  verzocht ;  de  klach- 
ten van  Vrolicq  over  hem  toegebrachte  schade  werden  als  geheel 
ongegrond  afgewezen.  Eene  laatste  poging  werd  eindel^'k  gewaagd 
om  de  zaak  bij  gewoon  proces  te  eindigen  >). 

Daartoe  kwam  het  echter  niet.  De  loop  der  zaken  had  aan 
ieder  der  twistende  paiiijen  reeds  een  afzonderlgk  gebied  aange- 
wezen. De  Staten-Generaal  hadden  tegen  deze  regeling  geene 
bezwaren  in  te  brengen,  en  er  was  geen  enkele  roden,  Waarom 
de  Franschen  met  zulk  eene  schikking  minder  ingenomen  zonden 
zyn.  De  aan  Vrolicq  toegebrachte  schade  was  ook  reeds  op  de 
Noordsche  Compagnie  verhaald.  Het  schgnt  dan  ook  zeker ,  dat 
Vrolicq  zonder  verdere  onderhandelingen  zjjn  voornemen  uitvoerde 
en  het  volgende  jaar  weder  op  Spitsbergen  verscheen.  De  >Reiuge 
Francais**  was  vermoedelijk  ook  nu  weder  zyn  verblijfplaats  en 
de  Nederlanders  waren  verstandig  genoeg  hnnnen  ouden  vgand, 
nu  hy  zich  eindelijk  rustig  hield,  niet  to  hinderen  *). 

Weldra  nam  de  Fransche  wal visch vangst  aan  Spitsbergen  na  ver- 
bazend toe.  Maar  die  bloei  was  van  korten  duur.  Wel  mislakte 
eene  poging  van  Christiaan  IV,  om  de  Franschen,  die  vroeger 
zijne  hulp  hadden  ingeroepen,  tot  erkenning  van  zgne  hoogheid 
te  brengen,  geheel  ') ;  maar  toch  schjjnen  de  Fransche  wal  visch  van- 
gers ,  die  nog  in  1 636  niet  minder  dan  veertien  schepen  naar  Spits- 
bergen uitrustten*),  op  den  duur  de  nering  opgegeven  te  hebben. 
De  compagnie  kon  misschien  de  verliezen  der  eerste  onvoordeelige 
jaren,  gevolgd  door  de  aanzienlijke  schade  haar  in  1636  door  de 
Spanjaarden  toegebracht'),  niet  dragen,  en  was  daarom  spoe- 
dig genoodzaakt  zich  te  ontbinden;  misschien  ook  oordeelde  Ri- 
chelieu  het  niet  raadzaam,  de  sinds  16-55  nauw  met  Frankrijk 
verbondene  Nederlandsche  natie  door  de  vernieuwing  van  Vrolicqs 
octrooi,  dat  met  1  Januari  1638  eindigde  •),  te  verbitteren.  Hoe 
het  zij,  in  1639  verschenen  de  Franschen  niet  weder  op  Spits- 
bergen ^),  en  de  walvischvangst  schijnt  althans  voorloopig  door 
hen  opgegeven  te  zjjn. 


>)  Zie  de  memorie  der  Stn.-Gen.  dd.  22  Juli  1684,  in:  L.  F.  1634. 

*)  Op  nieuwe  moeielijkheden  der  N.  (-.  wet  Vrolirq  over  deze  zaak  schijnen 
echter  te  wijzen:  Accoord  der  l-Viezen  met  de  N.  C.  dd.  25  Juli  1636  .art.  4. 
bij:  Aitzema.  Saken  v.  Staet.   II   p.   860.  —    R.   H.  11   Oct.   1636. 

■)  Miss.  V.  Pauw  aan  de  Stn.-Gen.  dd.  21  Dec.  1635.  in:  L.  F.  1636.  — 
R.  S.-G.  4  Jan.   1636. 

*)  Scoresby,  Account.  II  p.  165. 

*)  Scoretby,  Account.  II  p.  165. 

•)  Zie  hiervoor  p.  292  Noot   2. 

•)  Antw.  V.  Christiaan  IV  aan  de  Ncdcrl.  ambass. ,  in:  Verbaal  v.  Burch  en 
Conders  van  Helpen  ad  7  Oct.  1639.  —  In  1638  waren  de  Basken  echter 
waarschijnlijk    nog  op  Spitsbcn^en  geweest,  want  in  het   v(K)rjaar  van  1639   mt 


303 

Ook  in  latere  jaren  is  m^  van  oene  eenigszins  belangrgke  yis- 
soherg  der  Franschen  in  deze  streken  niets  gebleken;  de  natie, 
die  altgd  zoo  krachtdadig  had  medegewerkt  tot  den  bloei  der 
walvischvangst  van  vreemden,  slaagde  er  met  al  hare  behen- 
digheid en  volharding  toch  niet  in ,  hare  eigene  visschery  op  den 
duur  te  vestigen. 

Van  geheel  denzelfden  aard  als  het  geschil  met  Vrolicq  waren 
de  onaangenaamheden,  lange  jaren  te  voren  met  eene  Duinkerksche 
compagnie  ontstaan.  Oók  hier  was  de  beweerde  ontdekking  van 
Jan  Mayen-eiland  de  aanleiding  tot  de  oneenigheden ;  ook  hier 
was  het  verdringen  der  Noordsche  Compagnie  nit  hare  te  uit- 
sluitende positie  het  doel  der  mededingende  natie. 

Beeds  onder  de  eerste  schepen,  die  in  1613  met  de  Ëngelsche 
walvischvaarders  op  li^itsbergen  kwamen  concurreeren ,  was  een 
Duinkerker  geweest  onder  bevel  van  kapitein  Fopp.  Bg  hem 
behoorde  een  Nederlandsche  pinas,  waarop  zekere  Claes  Martensz. 
van  Hoorn  gezagvoerder  was.  Ëngelschen  schijnen  den  stoutmoe- 
digen  zeelieden  weder  den  weg  naar  het  eiland  gewezen  te  heb- 
ben. De  behandeling ,  die  beide  schepen  van  den  Ëngelschen  com- 
mandeur Joseph  ondervonden,  was  niet  veel  beter  dan  zich  ver- 
wachten liet.  Terwyl  het  kleine  schip  reeds  12  Juni  veroverd  en 
gevangen  gehouden  was,  werd  ook  kapitein  Fopp  zelfden  19  uit 
Greenharbour  verjaagd.  Later  ontmoetten  de  Duinkerkers ,  die  te 
vergeefs  aan  de  zuidpunt  van  het  eiland  naar  eene  andere ,  voor 
hun  bedrijf  geschikte  plaats  gezocht  hadden ,  de  Ëngelschen  nog- 
maals, toen  zij  op  weg  waren  om  geheel  in  het  noorden  op  82^ 
en  83*  NB.  hun  geluk  te  beproeven.  By  deze  gelegenheid  kregen  zg 
wel  verlof  tot  de  visscherij  en  werd  de  hun  ontnomene  pinas  — 
met  de  bemanning  behalve  de  daarop  gevondene  Ëngelschen  — 
hun  op  hun  verzoek  teruggegeven,  maar  slechts  op  voorwaarde, 
dat  zij  als  handlangers  der  Ëngelschen  optraden  en  alle  vreemde 
bezoekers,  die  in  Hornsound  de  walvischvangst  zouden  willen 
oefenen ,  daaruit  verdreven  (23  Juni).  Kapitein  Fopp  nam  dit 
bereidwillig  op  zich ,  maar  nauwelijks  waren  de  Ëngelschen  weg- 
gezeild  of  de  bemanning  van  zijn  schip  nam  hem  zelven  gevan- 
gen en  vertrok  van  het  eiland  ^). 

Het  resultaat  der  reis  was  dus  waarl^k  niet  gunstig  voor  de 
reeders  1     Zij  vielen  klachtig  aan  "^hunne  souvereinen  de  aartsher- 


er    tprake    van,  hen  dien  zomer  van  het  eiland  te  verdrijven.  (Br.  v.  Cracouw 
aan  de  Stn.-6en.  dd.  11  Mrt.  1639,  in:  L.  D.  1639.) 

*)  Zie  over  deze  reis  der  Duinkerkers:  Hist.  de  Spitsherghe.  p.  11,  20,21 
28 — 35.  —  Baffin,  lournall  of  the  Voyage  to  Greenland  in  1618,  bg :  Purchaa , 
Pagnmes.  1IT  p    71 C. 


304 

togen ,  die  hunne  bezwaren  aan  het  Ëngelscbe  hof  kenbaar  maak- 
ten ^).  Maar  onderwijl  was  men  van  het  bezoeken  van  Spits- 
bergen afgeschrikt:  noch  in  1614  >),  noch  in  de  eerstvolgende 
jaren  vertoonde  zich  een  Duinkerksch  schip  aan  het  eiland  '). 
Maar  de  stoutmoedige  geest,  die  reeds  kapitein  Fopp  gedreven 
had  om  in  het  hooge  noorden  nieuwe  plaatsen  voor  zijn  bedrgf 
te  zoeken,  bleef  zijne  stadgenooten  bezielen.  In  1614  reedde  cene 
Duinkerksche  compagnie ,  aan  wier  hoofd  een  Engelschman  John 
Clarke  (door  de  Nederlanders  veelal  Jan  De  Clerck  genoemd) 
stond,  —  waarschijnlijk  dezelfde  vereéniging,  die  ook  kapitein 
Fopp  had  uitgezonden  *),  —  weder  een  schip  ter  ontdekking  uit. 
Het  resultaat  was  gunstig :  den  28  Juni  1614  werd  Jan  Mayen- 
eiland  bereikt  *).  Terwijl  dus  de  Duinkerksche  ontdekkers  onge- 
tw^feld  beter  recht  hadden  dan  de  Nederlanddche ,  wier  schepen 
eerst  in  Juli  van  hetzelfde  jaar  van  Spitsbergen  vertrokken, 
schijnen  zy  bovendien,  verstandiger  dan  dezen,  dadelgk  van  de 
uitmuntende  gelegenheid  voor  de  walvischvangst  gebruik  gemaakt 
te  hebben.  Want  hoewel  de  algemeene  aandacht  zich  waarsch^n- 
lyk  eerst  na  1616  door  de  reizen  der  beide  Noordsche  Compag- 
niën  eenigszins  op  Jan  Mayen-eiland  vestigde,  vinden  wg  daar 
reeds    in    den    zomer    van   dat  jaar  een  of  twee  schepen  van  de 


>)  Verclaringh  vande  Francoiscn    dd.    12  Mei   1615,  in:    Noordsche  togten 
4  Loop.  N.  O.  K  -A. 

*)  Verclaringh  vande  Francoiscn  l.   c. 

*)  Maller,  Mare  Clausum.  p.  162. 

")  Ik  maak  dit  op  uit  het  feit,  dat  de  Duinkerksche  schepen,  die  in  161X 
san  Spitsbergen  verschenen ,  evenals  de  vloot  van  deze  reederij  gedeeltelyk  met 
Engelschen  bemand  waren,  —  en  vooral  uit  de  verklaring  der  N.  C,  dat  CUrke 
en  de  zijnen  „als  bederners  vande  gemeene  handeliuge  ende  negotie"  door  de  En- 
gelschen verjaagd  waren.  (Req.  der  N.  C.  dd.  15  Mrt.  1619  (1618),  in  :  Noordiche 
togten.  2  Admiraliteit.   R.-A.) 

»)  R.  S.-G.  8  Jan.  1619.  —  Wel  beweerde  de  N.  C.  2  Fcbr.  16S4,  dat  xy 
genoodzaakt  was  geweest  „de  supporter  de  grande(s)  questions  et  dispntes  areeq 
qnelcqnes  marchands  de  Dunqucrcque ,  Icsquels  soasteno\jent  avoir  esté  let  pre* 
miers  trouveurs  de  S pi tsbergu en*',  maar  Clarke  zelf  verklaarde,  dat  het  door 
hem  gevonden  eiland  gelegen  was  op  71|°  NB.  (R.  S.-G.  8  Jan.  1619),  en  uit  alles 
blijkt  overtuigend ,  dat  de  Duinkerkers  juist  aan  Jan  Mayen-eiland  hunne  nering 
oefenden.  (Zie  o  a  het  vonnis  v.  de  H.  R.  in  zake  Laiupsius  c.  Clarckqne 
dd.  31  Juli  IG20,  dat  uitdrukkelijk  zegt,  dat  de  Duinkerkers  aan  «het  Kijlandt 
In  questie"  vischten.)  —  Het  is  niet  onwaarschijnlijk,  dat  Clarke  uit  Huil  af- 
komstig was,  en  dat  Jan  Mayen-eiland  dus  bij  deze  gelegenheid  den  in  Engeland  lang 
gangbaren  naam  van  Trinity-island  kreeg.  (Zie  hicrvtSor  p.  190,191.)  Is  dit  juist,  dan 
stond  de  oprichting  der  Duinkerksche  compagnie  in  verband  met  planueu.  om  te 
concurreereu  met  de  in  Engeland  geoctrooieerde  Moscovische  Compagnie.  Jakob  1 
heeft  in  dat  geval  het  recht  der  compagnie  op  het  eilaud  in  1618  bekrachtigd 
(xie  hiervoor  p.  191,  192  Noot  2),  hetgeen  weder  zeer  goed  sluit  met  de  latere 
interventie  van  Carleton  voor  ('lurke. 


305 

'Dninkerksche  compagnie ,  bemand  met  Engelsch  scheepsvolk  onder 
bevel  van  Guillaume  Le  Gouverneur  en  Marien  Clarke,  Johns 
broeder,  als  kapitein  en  commies,  en  voorzien  van  de  voor  de 
yisschery  noodige  Basken  ()•  Dit  jaar  schjjuon  de  schepen 
zonder  hinder  van  de  Noordsche  Compagnie  of  haar  me  deding- 
ster,  de  zoogenaamde  kleine  Noordsche  Compagnie,  gevischt  te 
hebben;  een  twist  met  de  Zeeuwsche  walvischvaarders  over  het 
onderhuren  van  eeuigc  Basken  had  op  de  rechtsquaestie  -gecne 
betrekking.  Eerst  toen  Clarke  en  zijne  deelgenooten  in  den 
zomer  van  1617  op  nieuw  eone  uitrusting  ter  wal visch vangst  naar 
Jan  Mayen-eiland  deden,  kregen  zij  onaangenaamheden  met  de 
schepen  der  Noordsche  Compagnie,  die  zich  toen  reeds  in  vrg 
groot  getal  aan  het  eiland  vertoonden.  De  Dninkerksche 
schippers  werden  door  de  Nederlandsche  >beschadicht*'  en  van 
hunne  vangst  beroofd ;  van  de  zes  schepen  ter  walvischvangst  aan- 
gekomen werden  slechts  twee  toegelaten ,  nadat  zjj  plechtig  be- 
loofd hadden  er  nooit  weder  te  zullen  komen  >).  Natuurlijk  deden 
de  reeders  toen  hunne  klachten  weder  bij  de  aartshertogen,  die 
den  15  Januari  1618  hun  request  met  eenen  aanbevelingsbrief  aan 
de  Staten-Generaal  zonden  '). 

Door  schade  wgs  geworden,  wendden  Clarke  en  zijne  compagnons 
Pieter  Tenge  en  Roland  Gérard  zich  het  volgende  jaar  vóór  het 
vertrek  hunner  walvischvaarders  tot  de  Nederlandsche  regeering 
en  verzochten  van  deze  brieven  van  vrggeleide  voor  vier  schepen , 
die  zg  hadden  uitgerust  tot  de  walvischvangst  naar  Groenland 
(d.  i.  hier  Jan  Mayen-eiland.)  *)  De  Noordsche  Compagnie  pro- 
testeerde natuurlijk,  evenals  hare  jongere  zuster  de  kleine  com- 
pagnie voor  de  v^l  visch  vangst ,  ernstig  tegen  de  inwilliging  van 
dit  verzoek,  als  «streckende  tot  confusie  ende  bederff  vande 
negotie  ende  handelinge  vande  geoctroyeerde  Compaignie."  Zg 
noemde  de  requestranten  » enterloopers'*  en  »bederuers  vande 
gemeene  handelinge  ende  negotie,**  die  zg  als  onder  geene  ge- 
octrooieerde compagnie  behoorende  diep  verachtte.  Hun  ver- 
zoek eindelgk,  meende  de  Noordsche  Compagnie,  behoorde  afge- 
wezen te  worden  als  strijdig  met  haar  recht  1*.  als  ontdekster 
van  Jan  Mayen-eiland,  2',  als  bezitster  van  het  octrooi  van  1614 , 
en  cindelgk  3*.  als  rechthebbende  uit  het  contract,  in  1617  met 


■)  Zie  de  twee  voDnissen  v.  d.  H.  R.  in  sake  Lamptiui  c.  CUrckqne 
dd.  81  Juli  1620. 

>)  Retcr.  der  N.  C.  dd.  15  Mrt.  1619  (lees:  1618),  in:  Noordsche  togten. 
2  AdminOiteit.  R.-A.  —  K.  S.-G.  16  Febr.  1618.  —  Dietum  v.  d.  H.  R, 
dd.  1  Dec.  1622. 

•)  R.  S.-O.  16  Febr.  1618. 

«}  R    S.-G.  30  Jan.   1618. 

20 


806 

het  scheepsvolk  van  Clarke  gesloten ,  als  voorwaarde  waarop  men 
hen  toeliet  ').  Niettegenstaande  dit  krachtig  aangedrongen  ad- 
vies, dat  in  latere  jaren  voldoende  zou  geweest  zgn  om  het 
verzoek  der  Duinkerkers  onmiddellijk  te  doen  afwijzen,  besloteii 
de  Staten -Generaal  aan  Clarke  te  schrijven ,  dat  de  Nederlandsche 
schepen  hem  op  bepaald  bevel  der  regeering  geene  verhindering 
in  zijne  nering  zouden  aandoen  >).  De  schepen  van  Clarke 
schijnen  dan  ook  in  1618  rustig  aan  Jan  Mayen-eiland  geviacht 
te  hebben ,  en  ook  voor  het  volgende  jaar  werd  niettegenstaande 
het  herhaald  protest  der  Noordsche  Compagnie  aan  de  Duinker- 
kers op  hun  verzoek  voor  een  jaar  verlof  verleend  om  met  twee 
schepen  aan  het  eiland  te  mogen  visschen  en  hun  traan  aan  land 
te  koken.  Ditmaal  werd  echter  uitdrukkelgk  de  voorwaarde  aan 
dit  verlof  verbonden,  dat  het  niet  zou  praejudici6eren  het  recht 
van  partijen  in  het  proces  ten  principale  •). 

Toen    namelijk    de    klachten  van  Clarke  over  de  hem  in  1617 
toegebrachte    schade    met    zijn    verzoek    om    vergoeding   den  16 
Februari    1618    door    de   aartshertogen    aan   de  St^ten-C^neraal 
waren    aanbevolen,   hadden  dezen  de  stukken  dadelyk  in  handen 
der   Noordsche   Compagnie  gesteld  om  daarop  te  antwoorden  *). 
Het  lag  in  den  aard  der  zaak ,  dat  deze  eerst  dan  door  de  schade 
te  vergoeden  haar  ongelijk  erkennen  zou ,  wanneer  zij  toegaf,  dat 
Clarke  recht  had  aan  Jan  Mayen-eiland  te  visschen.     Wg  zagen 
reeds ,  dat  de  bewindhebbers  aan  niets  minder  dachten  en  het  is 
dus    licht    te    begrijpen ,    dat    de    geest  van  uitsluiting ,  die  hen 
drong   tot    het    advies    om   de  Duinkerksche  compagnie  niet  aan 
het    eiland    toe    te  laten,  hun  ook  het  vergooden  der  schade  zou 
ontraden.     De    strijd,    die    door    de  Noordsche  Compagnie  tegen 
hare    Duinkerksche    zuster    gevoerd  werd ,  was  dan  ook ,  hoewel 
hot    niet    tot    een    eigenlijk    proces    kwam ,    lang   en  verbitterd. 
Eerst  na  vele  maanden  kwam  het  eerste  antwoord  der  compagnie 
op    Clarke's    klachten  in,  en  van  toen  af  werden  gedurende  een 
paar   jaren    onophoudelijk   replieken    en  duplieken  bij  de  Staten- 
Generaal  ingeleverd.  De  bedrijvige  Duinkerkers  hadden  gewoonlgk 
reeds    weder    twee    of   drie    nieuwe    requesten  gereed  om  hunne 
mededingstcr  nader  aan  te  sporen ,  terwijl  deze  hun  het  antwoord 
op  vroegere  memoriön  nog  steeds  schuldig  was  *).   De  Noordsche 

*)  Zie  deze  rescriptie  v.  de  N  C.  (verkeerdelijk  gedateerd  15  Maart  1619), 
in:   Noordsche  togten.  2  Admiraliteit.   R.-A.  —  R.  S.-G.   15  Mrt.  1618. 

»)  R.  S.-G.  10  Apr.  1618.  —  Vgl.  Miss.  der  Sm.  v.  Zeel.  aan  de  Gedrput. 
dd    4  Febr    1620,  in:  N.  Z.  Bijlagen. 

■)  R.  S.-G.  8  Jan.,  16  Mei,  8  Juni  1619.  —  Miss.  v.  de  Sin.  v.  Zeel.  aio 
de  gedeput.  ter  Generalit    dd.  4  Febr.   1620,  als  bijlage  achter:  N.  Z.  1620. 

*)  R.  S.-G.  16  Febr.  1618. 

•J  K.  S.-G.  12,   13  Oct  ,  7  Nov.,   i  Dec.   1618,    11,  15  Febr..  7,  29  Mrt,, 


307 

Compag^e  handhaafde  voortdurend  het  standpunt,  door  haar 
reeds  in  Maart  1618  ingenomen,  dat  de  beweerde  ontdekking 
Tan  het  eiland  door  de  Duinkerkers  verdicht  was  en  zg  zelve 
alleen  dus  recht  op  het  bezit  had  >). 

Eindelgk,  na 'twee  jaren  van  twist,  werd  de  zaak  op  verzoek 
Tan  Clarke  in  handen  van  eene  commissie  uit  de  Staten-Generaal 
gestald  om  partyen  te  hooren  en  zoo  mogelijk  te  vereenigen  >) , 
maar  een  paar  maanden  later  moest  men  deze  pogingen  weder  op. 
geven  >).  Ook  de  kleine  Noordsche  Compagnie,  die  mede  aanspraak 
op  Jan  Mayen-eiland  maakte,  bemoeide  zich  met  de  zaak  *)  en 
de  wisseling  van  stukken  begon  op  nieuw  *) ,  toen  de  ambassadeur 
Garleton  zich  de  zaak  van  den  Ëngelschen  onderdaan  aantrok  en 
aandrong  op  «vuytinge''  van  de  quaestie  met  Clarke  *).  Toen 
eindelyk  scheen  er  een  einde  aan  de  zaak  te  zullen  komen;  men 
besloot  ze  aan  den  Hoogen  Raad  van  Holland  in  handen  te  geven 
om  er  in  te  vonnissen,  nu  de  pogingen  tot  schikking  mislukt 
waren  ').  Maar  ook  b^  dit  laatste  middel  stuitten  de  Staten- 
Generaal  op  onverwachte  moeiel^kheden.  Zy  hadden  den  Hoogen 
Baad  vrg  zonderling  bevolen  te  vonnissen  »tot  costen  van  par- 
tgen  ' )",  en  deze  nam  daaruit  aanleiding  om  de  behandeling  der 
lastige  zaak,  waarin  zoovele  belangen  gemoeid,  zoovele  rechten 
betrokken  waren,  te  weigeren  met  de  merkwaardige  verklaring, 
dat  »alle  sonueraine  Princen  ende  republycken  schuldich  ende 
gehoaden  syn  haere  ondersaten  recht  en  lustitie  sonder  der  seluer 
Gosten  te  doen  administreren,  gelyck  tot  noch  toe  In  dese  Pro- 
nintiën  Is  gebruyct  geweest.'*  Naar  het  oordeel  van  den  Baad 
zon  het  zgn  » Jegens  de  Hoocheyt  ende  reputatie  deser  Landen , 
mitsgaders  digniteyt  ende  luyster  van  hun  collegie ,  dat  sy  tvoor- 
seidtt  proces  tot  coste  der  partyen  visiteren  ende  daerinne  senten- 
tieren  souden,  als  haere  Hooch  Mog.  op  hen  waren  begeerende  *).** 
Hoewel  het  later  bleek,  dat  dit  alles  niets  was  dan  een  schoon- 


aO  Apr.,  14.  17  Sept.,  1  Oct.  1619.  25  Jan.,  17  Febr..  10  Mrt.,  6  App., 
IS  Juli,  9,  80  Sept.  1620.—  Req.  ?.  de  N.  C.  dd.  10  Mrt.  1620.  in:  Noord-* 
tehe  iogten.  2  Admiraliteit.  R.-A. 

•)  Reacr.  der  N.  C.  dd.  16  Mrt.  1619  (1618).  in:  Noordsche  togten.  2  Ad- 
mirtliteit.  R.-A.  (De  ontkenning  ligt  in  de  bewering  der  ontdekking  door  Ne- 
derlanders opgesloten.)  —  R.  S.-6.  28  Dec.  1620. 

»)  R.  S.-O.  1  Mei.  80  Sept  .  8  Oet.  1620. 

»)  R.  S.-G.  20  Oct..  5  Nov..  8  Dec.  1620. 

»)  R.  S.-G.  8  Dec.  1620. 

>)  R.  S..0.  16 .  28  Dec    1620. 

*)  R.  S.^.  4  Jan.  1621. 

O  R.  S.-6.  5  Jan.  1621. 

•)  Misa.  ▼.  de  Stn.-Gen.  aan  den  H.  R.  dd.  5  Jan.  1681 .  in:  L.  loop.  1621 . 

»)  Miaa.    v.  d.    U.  R,  aan    de  Stn.-Gen.  dd.  2B  Apr.  1621,    in:    Noordsche 
io^.  4  Loop.  N.  C.  R.-A.  —  R.  S.-G    27  Apr.  1621. 

20* 


308 

schijnend  voorwendsel,  terwjjl  de  ware  reden  was,  »dat  dese 
saecke  soo  veele  ingesetenen  van  dese  landen  was  aengaende, 
Ende  dat  de  trefves  vuyt  waren  ')/'  bleven  alle  onderhan- 
delingen om  den  Hoogen  Raad  van  zijn  gevoelen  afbebrengen 
vruchteloos  >).  Men  waagde  eindelijk  eene  poging,  om  partgen 
over  te  halen  hun  geschil  bij  overeenkomst  aan  den  Hoogen  Raad 
als  scheidsrechter  te  onderwerpen  *),  en  waarschynlgk  was  het 
ten  gevolge  van  zulk  eene  schikking,  dat  deze  1  December  1622 
in  de  zaak  uitspraak  deed.  Evenals  het  vorige  jaar  bevreesd  om 
partikuliere  belangen  te  kwetsen ,  poogde  men  ook  nu  nog  partgen 
door  de  heeren  Van  Vosberghen  en  Pauw  te  doen  > vereenigen," 
maar  voor  het  geval,  dat  dit  niet  gelukte,  veroordeelde  de  Raad 
de  Noordsche  Compagnie ,  om  aan  Clarke  en  zgne  deelgenooteu  te 
vergoeden  de  hoofdsom  met  interessen  van  alle  schade ,  door  hen 
geleden  »deurt  belet  hen  gedaen  In  haren  Walvischvanck  ende 
het  affnomen  van  haerluyder  traen  *).*'  Toen  eindelgk  schgnt 
de  Noordsche  Compagnie  in  de  schikking  toegestemd  te  hebben  '), 
want  tot  een  nader  vonnis  kwam  het  niet. 

Was    dus  Clarke  tegen  de  Noordsche  Compagnie  in  het  gelgk 
gesteld,    het  kon   hem   nu   gewis   vrij    onverschillig  zgn.     Zeker 
was    het   hem    minder    om    do    schadevergoeding    zelve    te   doen 
geweest ,    dan    om    zgn    recht    voor  het  vervolg  erkend  te  üen, 
maar   eene  zoo  late    erkenning  baatte  hem  niets.     Want   hoewel 
de  Hooge   Raad   de  Duinkerkers  by  dezelfde  uitspraak  zelfs  ont- 
sloeg  van   het   hierboven  vermelde    contract   van  1617,    waarbg 
hun  scheepsvolk  zich  verbonden  had,  niet  weder  op  Jan  Majen- 
eiland  te  verschijnen  «),  eu    hun  recht  op  de  vrge  visscherg  das 
bepaald  erkend  was ,    komt  het  mij  niet  twijfelachtig   voor ,   dat 
hunne    wal visch vangst  daardoor   in   geenen    deele  bevoordeeld  is. 
Reeds    in    1620    was    er,    toen  Clarke    van    de    Staten- Generaal 
hangende    het    proces    wederom    verzocht  had  te  zorgen,  dat  de 
Noordsche  Compagnie  de  schepen ,  die  hij  ook  nu  weder  voornemens 


')  R    S-G.  4  Mei  1621. 

»)  R.  S.-G.  28,  29  Apr.,  4.   11.  22  Mei,   18  Jnli  1621. 

■)  R.  S.-G.  4  Mei  1621. 

*)  Dictum  V    (1.  IJ.  R.  dd.  1   Deo.  1622. 

•)  De  N.  C.  beweerde  in  16.'J4.  „qu'il  a  Convcnu  a  ceux  de  la  Compaignie  de 
supporter  de  grande  questions  et  disputes  avecq  quelcques  marchands  de  Dunqoer* 
cque ,  lesquela  aussi  »ou8tenoijeut  avoir  csté  les  premiers  trouveurs  de  Spitsberguen 
(lees:  Jan  Ma^cu-ciland) ,  Toutcs  lesqiielles  traverses  et  molesties  il  a  fallu  qu'ili 
aijeut  superées  avcc  grande  patience,  et  defendre  leur  bon  droict  avecfraiset 
despens  excessifs,  de  sortc  qu'a  cela  out  esté  despendus  et  ooo* 
sumei  Capitaux  tout  entiers."  (Req.  der  N.C.  c.  Vrolicq  dd.  S  Febr. 
1634,  in:  Noordsche  togten.  4  Loop.  N.  C.  R.-A.) 

•)  Dictum  V.  d.  H    R.  dd.  1  Dec.  1022. 


809 

was  naar  Jan  Mayen-eiland  te  zenden,  niet  hinderde  '),  op  zgn 
reqnest  goene  dispositie  gevolgd  en  dus  de  visscherg  aan  het 
eiland  voor  hem  onveilig  geworden.  Mogelijk  hoeft  hij  echter 
niettegenstaande  de  herhaalde  oneenigheden  met  de  Noordsche 
Compagnie  dit  jaar  nog  volgehouden ,  maar  toen  >  de  trefves  vuyt 
waren**  was  het  ondenkbaar ,  dat  de  onderdaan  der  aartshertogen 
zich  zon  kunnen  handhaven  togen  de  machtige  Nedorlandschc 
compagnie,  voortaan  door  den  oorlog  gerechtigd  tot  open Ijjkc  vij- 
andelijkheden *). 

By    de    groote   overeenkomst  van  de  geschillen  der  Noordsche 
Compagnie  met  Vrolicq  en  Clarkc  in  aanleiding  en  doel,  verschillen 
ig  echter  onderling  in  twee  opzichten.    Terwgl  over  de  zaak  van 
Vrolicq  nagenoeg  geen  enkel  stuk  uit  de  nog  voorhanden,  hoewel 
verspreide   verzameling    gemist  wordt,  is  van  de  gedurende  vier 
jaren    tusschcn    do    Noordsche    Compagnie    en  Clarke  gewisselde 
stukken   er  nauweljjks  éen  overgebleven  om  ons  over  het  sustenu 
der  partjjen  in  te  lichten.     Zelfs  de  resolutiën  der  Staten-Gene- 
raal,    anders   soms  een  vruchtbare  bron,  geven  hier,  hoewel  zg 
zeer    dikwgls  van  de  zaak  spreken ,  nagenoeg  niets  dan  bevelen  , 
die  op  de  wisseling  der  stukken  betrekking  hebben.     Ook  de  re- 
gisters onzer  rechterlijke  collegiCn  kunnen  ons  hier  slechts  weinig 
helpen.     Het   hierboven   over   Clarke   en  zijne  pretensie  medege- 
deelde   is   dus    slechts   het  geraamte   eener    zaak ,  die ,  wanneer 
men  ze  door  betore  konnis  der  omstandigheden  vlcesch  en  bloed 
kon  bgzetten ,  misschien  even  leerzaam  zou  zyn  voor  de  kennis  der 
beginselen ,  die  de  Noordsche  Compagnie  leidden,  als  de  andere  in  dit 
hoofdstuk  behandelde.  Nu  reeds  bezit  zij  in  tegenstelling  met  deze 
het  belang ,  dat  zij  ons  overtuigend  bewijst ,  dat,  terwyl  do  Noord- 
sche Compagnie,  reeds  b|j  hare  oprichting  even  exclusief  als  ge- 
durende haar  geheele  verdere  bestaan  als  geoctrooieerde  compagnie , 
ook  tegenover  de  ontdekkers  van  het  door  haar  bezeten  land  haar 
onrechtmatig  systeem  volhield ,  de  Staten-Greneraal  hunne  vrijzin- 
nige beginselen  w^zigden,  naarmate  de  omstandigheden  het  belang 
der    Nederlanders    verplaatsten.     Terwijl    de    regeering    in  1618 
Terstandig  genoeg  was  om  in  te  zien ,  dat ,  wanneer  men  eenige 
kans   wilde   hebben  <lp  eene  overwinning  in  de  hevige  geschillen 
met  de  Engelschen  over  de  walvischvangst ,  men  dan  ook  vooral 
tegen    een  Ëngelsch  onderdaan  consequent  moest  vasthouden  aan 
de  vrgzinnige  leuze,  die  de  steun  der  Nedcrlandsche  diplomaten 


•)  R,  S.-G.  27  Mrt.  1620. 

*)  Dat  de  Duinkerkers  de  walvischvangst  opgaven,  schgut  ook  opgemaakt  te 
kunnen  worden  uit  de  verklaring  der  N.  C.  iu  haar  request  aan  de  Stn.-Gen. 
dd.  S  Febr.  1684,  in:  Noordsche  togten.  4  Loop.  N.  C.  R.-A. 


310 

in  hunne  onderhandelingen  met  Jakob  I  was ,  vergat  zg  in  latere 
jaren ,  toen  de  Nederlandsche  walvischvangst  adch  krachtig  ontwik- 
keld had  en  zich  met  goeden  uitslag  tegen  alle  mededingers 
staande  hield,  welke  beginselen  haar  in  vroegere  jaren  geleid 
hadden,  en  gaf  z|j  aan  Jean  Vrolicq  gegronde  aanleiding  om  te 
zeggen ,  dat  hij  >  van  haer  Ho :  Mo :  alsoo  veel  gunste  verwacht 
hadde,  als  in  gelycke  gelegentheyt  voor  desen  genoten  hadde  ge- 
hadt  Jan  Clerck  woonende  tot  Duynkercken."  >) 


*)  Rescr.  v.  Vrolicq  aan  de  Stiu-Gen.  dd.  15  Apr.   1688,   onder  de:    Stn.  v 
d    Hrl.  gedeput.  betr.  de  N.  C.  R.-A. 


HOOFDSTUK   IX. 

BINNENLANDSCHE  AVEDIJVER. 


De  8tr|jd  met  de  bnitonlandsche  mededingers  was  dus  volstreden 
en  het  jaar  1642  vond  de  Noordsche  Compagnie  zegevierend  ge- 
yestigd  in  de  Mauritins-baai  op  Spitsbergen  en  in  het  onge- 
stoord bezit  van  Jan  Majen-eiland.  Ongelukkig  voor  haar  was 
juist  dit  jaar  bestemd  om  haren  val  te  zien.  Buitenlandsche 
concurrentie  kon  de  Nederlandsche  kooplieden  der  zeventiende 
eeuw  niet  van  de  eens  ingenomene  plaats  verdry  ven,  maar  eindelgk 
bezweek  de  bevoorrechte  vereeniging  voor  den  tegenzin  harer 
landgenooten ,  die  haar  reeds  sinds  hare  oprichting  gedurig  met 
vernietiging  had  bedreigd. 

Wg  zagen,  dat  reeds  op  den  dag,  toen  het  octrooi  der  Noordsche 
Compagnie  verleend  werd,  de  tegenwerking  van  Le  Maiie  aan 
de  Staten  eene  heilzame  beperking  daarvan  afdwong;  de  nieuwe 
compagnie  moest  daardoor  steeds  op  hare  hoede  zgn  voor  mede- 
dingers, die  éen  enkele  gelukkige  reis  voor  haar  kon  oproepen. 
Had  ook  op  den  duur  deze  maatregel  voor  de  compagnie  niet 
de  gewichtige  gevolgen,  die  men  er  gewis  van  verwacht  had, 
weinige  maanden  na  de  uitvaardiging  bracht  het  >generael  octroj'' 
aan  de  bevoorrechte  walvischvangers  toch  een  gevoeligen  slag  toe. 
Van  de  drie  kwetsbare  plekken,  die  het  uitsluitende  octrooi  der 
Noordsche  Compagnie  aanbood  en  die  achter  elkander  zouden 
gebruikt  worden  om  concun'enten  op  te  roepen ,  wus  de  beperking 
van  het  charter  der  vereeniging  door  het  >generael  octroj**  do 
eerste  bres,  waardoor  men  eenen  aanval  op  haar  monopolie  deed. 

In  het  vyfde  hoofdstuk  hebben  wij  gezien,  dat  in  Juli  1614 
door  twee  schepen  van  de  Noordsche  Compagnie  op  71|^*  NB. 
toevallig  ontdekt  werd  een  den  Nederlanders  nog  onbekend  eiland , 
dat  naar  den  bevelhebber  der  expeditie  Jan  Mayen-eiland  genoemd 
werd.  De  reis  werd  gedaan  op  kosten  der  kamers  van  Amster- 
dam  en    Ënkhuizen.     Maar   de   Delftsche   kamer  der  Noordsche 


812 

Coiiipaguie  had  in  hetzelfde  jaar  onder  bevel  van  kapitein  Jan 
Jansz.  Kerckhoff  een  ander  schip  >het  clejne  Swaentgen**  naar 
het  noorden  gezonden.  Ook  Kerckhoff  kwam  kort  na  de  andere 
reizigers  toevallig  aan  Jan  Majen -eiland ,  en  verstandiger  dan 
zgne  voorgangers  ging  hy  aan  land  en  onderzocht  het  nauwkeurig. 
Natuurlijk  werd  na  de  terugkomst  der  drie  schepen  rapport  van 
de  reizen  gedaan  aan  de  bewindhebbers,  die  ze  uitgezonden  hadden, 
maar  de  aandacht  der  Amsterdammers  schynt  zich  op  de  gedane 
ontdekking  niet  bizonder  gevestigd  te  hebben.  Althans  toen  zg 
aan  Z.  Exc.  en  aan  eene  commissie  uit  de  Staten-G^neraal 
rapport  van  hunne  reis  deden,  schijnt  van  Jan  Majen-eiland 
niet  gesproken  te  zgn ;  aan  de  Delftsche  bewindhebbers  werd  het 
overgelaten  ,  of  zg  door  hunnen  kapitein  Kerckhoff  volgens  de 
bepalingen  van  het  »generael  octroy''  verslag  van  hunne  ontdek- 
king wilden  doen  aan  de  Staten-Qeneraal  *).  Eerst  daardoor 
toch,  zoo  was  er  voorgeschreven,  kon  men  eene  akte  verkrggen, 
dat  men  recht  had  op  de  vier  als  belooning  der  ontdekking  uit- 
geloofde reizen ,  met  de  bepaling  van  den  tgd ,  waarin  die  reizen 
volbracht  moesten  zijn  *). 

Ondertusschen  dachten  de  Delftsche  heeren  aan  niets  minder. 
Kerckhoff  had  na  zijne  terugkomst  dadelgk  uitvoerig  rapport  van 
zijne  bevindingen  gedaan  aan  de  twee  bewindhebbers  der  Delftsche 
kamer ,  onder  wier  toezicht  deze  uitrusting  geschied  was,  Nicasius 
Kyen  en  Dirck  Adriaensz.  Leversteyn  (de  derde  bewindhebber 
Antonic  Monicr  was  in  1614  zelf  als  bevelhebber  der  visscherg vloot 
mede  naar  Spitsbergen  gegaan  en  dus  niet  tegenwoordig  geweest.) 
De  kapitein  verhaalde  aan  zijne  reeders  dadelijk ,  dat  hij  aan  het 
nieuwe  eiland  eene  menigte  walvisschen  gezien  had :  de  zee  scheen 
daar  ten  minste  even  vischrijk  als  bij  Spitsbergen.  Deze  be- 
langrijke ontdekking ,  die  aan  de  andere  schippers  ontgaan  schgnt  te 
zijn,  wekte  natuurlijk  in  hooge  mate  de  belangstelling  der  beide  be- 
windhebbers :  zij  waren  de  mannen  er  niet  naar  om  hun  voordeel 
daarmede  niet  te  doen.  Niet  zeer  Idesch  in  de  middelen  om 
winst  te  maken,  schijnen  beiden  personen  geweest  te  zyn  van  meer 
dan  gewone  bekwaamheid  en  volharding.  De  familie  Kyen  had 
dadelijk  aan  de  beginselen  der  walvischvangst  hare  aandacht  ge- 
wijd en  er  krachtig  aan  deelgenomen :  terwyl  een  der  leden  reeds 
in    1612    als    commies    op  het  schip  van  Van  Muyden  aanwezig 


»)  Rcq  der  N.  C.  nan  de  Sln.-Gen.  dd.  29  Aup.  (lec«:  2  Si«pt.)  1615,  in: 
Noordsche  togton.  3  Ouid.  v.  Jan  Maym-eiland.  R.-A.  —  „Debath  gedaen 
macckcu"  euz  v.  Kyen  c.8.  aan  de  gecommitt.  der  Stn.-Gcn.,  in:  Noordicke 
togtcn.   1.  R.-A. 

•)  Gr.  Placaet-boeck.  I  p,  564. 


313 

was  en  op  Prinoe  Charles*  foreland  den  dood  vond  '),  vinden 
wg  Nicasins  onder  de  oprichters  der  Noordsche  Compagnie  ge- 
noemd. Dadelyk  had  h^j  eenen  zetel  ingenomen  als  bewind- 
hebber van  de  kamer  der  nienwe  compagnie ,  die  te  Delft ,  de 
stad  zyner  inwoning,  gevestigd  werd  *);  naast  hem  vinden 
wy  Dirck  Adriaensz.  Loversteyn  genoemd,  den  energieken  man 
wiens  krachtig  optreden  tegen  de  Noordsche  Compagnie  ecne 
soms  verrassende  overeenkomst  vertoont  met  de  rol,  door 
Isaac  Le  Maire  in  dezelfde  jaren  tegenover  do  Oost-Indische 
gespeeld  ').  Ook  zgne  familie  wgddo  zich  met  kracht  aan  de 
exploitatie  der  wal visch vangst :  terw^l  zgn  zoon  Abraham  in 
1618  als  bevelhebber  der  wal  visch  vaarders  op  Spitsbergen  tegen 
de  Engelschen  optrad ,  was  een  andere  zoon ,  Adriaen ,  de  man 
die  de  taak  zyns  vaders  moedig  opvatte.  Reeds  in  1616  kapitein 
op  een  walvischvaarder  aan  Jan  Mayen-eiland  *),  was  hy  het, 
die  in  1618,  1624  en  1625  de  drie  reizen  deed  ondernemen, 
die  oorzaak  waren ,  dat  op  Groenlands  oost-  en  westkust  nieuwe 
plaatsen  voor  de  wal  visch  vangst  geschikt  werden  ontdekt  '). 

Mannen  als  dezen,  in  de  walvischvangst  zoo  ervaren,  waren 
dadelyk  met  hun  plan  gereed.  £r  werd  besloten  den  door  de 
Staten-Generaal  voor  het  rapport  der  ontdekking  gestelden  termijn 
van  veeilien  dagen  na  de  terugkomst  van  het  schip  te  laten  ver- 
loopen  en  voor  eigene  rekening  eene  uitrusting  naar  het  eiland 
te  doen:  de  betrekking  der  bewindhebbers  was  voor  hen  geen 
bezwaar,  om  als  concurrenten  op  te  treden  der  vereeniging,  wier 
belangen  zij  moesten  waarnemen.  Kerckhoff  en  zijn  stuurman 
Pieter  Douckesz.  werden  met  eenig  bootsvolk,  dat  de  reis  van 
1614  medegemaakt  had,  in  dienst  genomen  en  in  het  voorjaar 
van    1615   in    het   geheim  *)  weder  naar  Jan  Mayen-eiland  ge- 


*)  Poole,  Relation  of  a  Vojragc  to  Greenland  iu  1612,  b^:  Purchas,  Pilgpri- 
mes.  in  p.  714.  —  Hist.  du  payt  de  Spittberghe.  p.  12. 

*)  De  heer  burgemeester  Kien,  die  met  grootc  welwillendheid  op  myn  ver- 
loek  wel  heeft  willen  nazien ,  of  z\jne  familiepapieren  stukken  betreffende  de 
kleine  Noordsche  Compagnie  en  haren  oprichter  bevatten,  bericht  mij,  dat  het 
archief  der  vereeniging  niet  onder  hem  berust.  Nicasius  Kien  was  volgens  aan- 
teekening  in  gemelde  familiepapieren  x^nen  vader  Pieter  Kien  in  November  1604 
opgevolgd  als  Commissaris-generael  van  d^  Vivres.  Beiden  liggen  met  hunne 
wapenen  begraven  in  een  grafkelder  van  het  koor  der  Groote  kerk  te  's-Gravcnhage. 

*j  Ofschoon  Leverstejrn  eerst  in  1631  overleed,  sch^nt  h\j  zich  weldra  van 
de  xaken  teruggetrokken  te  hebben.  Reeds  in  1622  toch  vinden  wg  z^nen  zoon 
Adriaen  als  aandeelhouder  der  kleine  N.  C  genoemd ;  hy  zelf  stierf  als  «Contre- 
roUeor  vande  buiten  Ontfanck"  te  Grave.  (R    S.-O.  21   Febr.,  22  Mrt.  1631.) 

*)  Instr.  der  Stn.-Gen.  voor  Schrobop  als  commandeur  van  het  konvooi  der 
walvischvaarders  dd.  28  Mei  1616,  in:  Noordsche  togten.  4  Loop.  N.  C.  R.-A. 

•)  Zie  hierxóor  p.  178,  181.  184. 

*)  Misschien  werd  als  het  doel  der  reis  IJsland  opgegeven,  althans  Kyen  ver- 


806 

het  scheepsvolk  van  Clarke  gesloten ,  als  voorwaarde  waarop  men 
hen  toeliet  *).  Niettegenstaande  dit  krachtig  aangedrongen  ad- 
vies, dat  in  latere  jaren  voldoende  zou  geweest  zgn  om  het 
verzoek  der  Duinkerkers  onmiddellijk  te  doen  afwijzen,  besloten 
de  Statcn-Generaal  aan  Clarke  te  schrijven ,  dat  de  Nederlandsche 
schepen  hem  op  bepaald  bevel  der  regeering  geene  verhindering 
in  zijne  nering  zouden  aandoen  *).  De  schepen  van  Clarke 
schijnen  dan  ook  in  1618  rustig  aan  Jan  Mayen-eiland  gevischt 
te  hebben ,  en  ook  voor  het  volgende  jaar  werd  niettegenstaande 
het  herhaald  protest  der  Noordsche  Compagnie  aan  de  Duinker- 
kers op  hun  verzoek  voor  een  jaar  verlof  verleend  om  met  twee 
schepen  aan  het  eiland  te  mogen  visschen  en  hun  traan  aan  land 
te  koken.  Ditmaal  werd  echter  uitdrukkelijk  de  voorwaarde  aan 
dit  verlof  verbonden,  dat  het  niet  zou  praejudiciëeren  het  recht 
van  partijen  in  het  proces  ten  principale  '). 

Toen    namelijk    de    klachten  van  Clarke  over  de  hem  in  1617 
toegebrachte    schade    met    zgn   verzoek    om    vergoeding    den  16 
Februari    1618    door    de   aartshertogen    aan   de  Staten-Generaal 
waren    aanbevolen,   hadden  dezen  de  stukken  dadelgk  in  handen 
der   Noordsche   Compagnie  gesteld  om  daarop  te  antwoorden  *). 
Het  lag  in  den  aard  der  zaak,  dat  deze  eerst  dan  door  de  schade 
te  vergoeden  haar  ongelgk  erkennen  zou ,  wanneer  zg  toegaf,  dat 
Clarke  recht  had  aan  Jan  Majen-eiland  te  visschen.     Wg  zagen 
reeds ,  dat  de  bewindhebbers  aan  niets  minder  dachten  en  het  is 
dus    licht    te    begrijpen ,    dat    de    geest  van  uitsluiting ,  die  hen 
drong   tot    het    advies    om   de  Duinkerksche  compagnie  niet  aan 
hot    eiland    toe    te  laten,  hun  ook  het  vergoeden  der  schade  zou 
ontraden.     Do    strijd,    die    door    de  Noordsche  Compagnie  tegen 
hare    Duinkerksche    zuster    gevoerd  werd ,  was  dan  ook ,  hoewel 
het    niet    tot    een    eigenlijk    proces    kwam ,    lang   en  verbitterd. 
Eerst  na  vele  maanden  kwam  het  eerste  antwoord  der  compagnie 
op    Clarke's    klachten  in,  en  van  toen  af  werden  gedurende  een 
paar   jaren   onophoudelijk   replieken    en  duplieken  bij  de  Statcn- 
Generaal  ingeleverd.  De  bedrijvige  Duinkerkers  hadden  gewoonlgk 
reeds    weder    twee    of   drie    nieuwe    requesten  gereed  om  hunne 
mededingster  nader  aan  te  sporen ,  terwijl  deze  hun  het  antwoord 
op  vroegere  memoriën  nog  steeds  schuldig  was  »).   De  Noordsche 


•)  Zie  deze  rescript  ie  v.  de  N  C.  (verkeerdelijk  gedateerd  15  Maart  1619), 
in:   Noordsche  togten.  2  Admiraliteit.   R.-A.  —  R.  S.-G.   15  Mrt.  1618. 

>)  R.  S.-G.  10  Apr.  1618.  —  Vgl.  Miss.  der  Sm.  v.  Zeel.  aan  de  Gedcput. 
dd   4  Febr   1620,  in:  N.  Z.  Bijlagen. 

•)  R.  S.-G.  8  Jan.,  16  Mei,  8  Juni  1619.  —  Miss.  v.  de  Stn.  v.  Zeel.  aan 
de  gedeput.  ter  Generalit    dd.  4  Febr.   1620,  als  bijlage  achter:  N.  Z.  1620. 

*)  R.  S.-G.  16  Febr.  1618. 

•J  K.  S.-G.  12,   13  Oct  ,  7  Nüv.,  4  Dec.   1618,    11,  16  Febr.,  7,  29  Mrl,, 


3Ö7 

Compagnie  handhaafde  voortdurend  het  standpunt,  door  haar 
reeds  in  Maart  1618  ingenomen,  dat  de  beweerde  ontdekking 
yan  het  eiland  door  de  Duinkerkers  verdicht  was  en  z^  zelve 
alleen  dus  recht  op  het  bezit  had  *). 

Ëindelgk,  na 'twee  jaren  van  twist,  werd  de  zaak  op  verzoek 
Tan  Clarke  in  handen  van  eene  commissie  uit  do  Staten-Generaal 
gesteld  om  partgen  te  hooren  en  zoo  mogelyk  te  vereenigen  *) , 
maar  een  paar  maanden  later  moest  men  deze  pogingen  weder  op. 
geven  ').  Ook  de  kleine  Noordsche  Compagnie ,  die  mede  aanspraak 
op  Jan  Majen-eiland  maakte,  bemoeide  zich  met  de  zaak  *)  en 
de  wisseling  van  stukken  begon  op  nieuw  '),  toen  de  ambassadeur 
Carleton  zich  de  zaak  van  den  Ëngelschen  onderdaan  aantrok  en 
aandrong  op  yvujtinge"  van  de  quaestie  met  Clarke  *).  Toen 
eindelgk  scheen  er  een  einde  aan  de  zaak  te  zullen  komen;  men 
besloot  ze  aan  den  Hoogen  Baad  van  Holland  in  handen  te  geven 
om  er  in  te  vonnissen,  nu  de  pogingen  tot  schikking  mislukt 
waren  ').  Maar  ook  bg  dit  laatste  middel  stuitten  de  Staten- 
Generaal  op  onverwachte  moeielgkheden.  Zij  hadden  den  Hoogen 
Raad  vrg  zonderling  bevolen  te  vonnissen  >tot  costen  van  par- 
tgen * )",  en  deze  nam  daaruit  aanleiding  om  de  behandeling  der 
lastige  zaak,  waarin  zoovele  belangen  gemoeid,  zoovele  rechten 
lietrokken  waren ,  te  weigeren  met  de  merkwaardige  verklaring , 
dat  »alle  souueraine  Princen  ende  republycken  schuldich  ende 
gehouden  sjn  haere  ondersaten  recht  en  lustitie  sonder  der  seiner 
oosten  te  doen  administreren,  geljck  tot  noch  toe  In  dese  Pro- 
uintiën  Is  gebrujct  geweest.''  Naar  het  oordeel  van  den  Raad 
zou  het  zgn  » Jegens  de  Hoocheyt  ende  reputatie  deser  Landen , 
mitsgaders  dig^itejt  ende  luyster  van  hun  coUegie ,  dat  sy  tvoor- 
seide  proces  tot  coste  der  partyen  visiteren  ende  daerinne  senten- 
tieren  souden,  als  haere  Hooch  Mog.  op  hen  waren  begeerende  *).** 
Hoewel  het  later  bleek,  dat  dit  alles  niets  was  dan  een  schoon- 


80  Apr..    14.  17  Scpt..    1  Oct.  1619.    26  Jan..    17  Febr.,   10  Mrt..  6  Apr. 
IS  Juli,  9,  80  8ept.  1620.  —  Req.  ?.  de  N.  C.  dd.  10  Mrt.  1620,  in:  Noord- 
iche  togten.  2  Admiraliteit.  R.-A. 

»)  Re«ïr.  der  N.  C.  dd.  16  Mrt.  1619  (1618).  in:  Noordsche  togten.  2  Ad- 
miraliteit. R.-A.  (De  ontkenning  ligt  in  de  bewering  der  ontdekking  door  Ne- 
derlanders opgesloten.)  —  R.  S.-G.  28  Dec.  1620. 

•)  R.  S.-O.  1  Mei,  80  Sept  .  8  Oct.  1620. 

•)  R.  S.-G.  20  Oct..  6  Nov..  8  Dec.  1620. 

•)  R.  S.-G.  8  Der.  1620. 

•)  R.  S.-6.  16.  28  Dec    1620. 

•)  R.  S.--0.  4  Jan.  1621. 

»)  R.  S.-G.  6  Jan.  1621. 

•)  Miss.  ▼.  de  Stn.-Gen.  aan  den  H.  R.  dd.  6  Jan.  1621,  in:  L.  loop.  1621. 

•)  Miss.  V.  d.  H.  R.  aan  de  Stn.-Gen.  dd.  28  Apr.  1621,  in:  Noordsche 
togten.  4  Loop.  N.  C.  R.-A.  —  R.  S.-G    27  Apr.  1621. 

20* 


308 

schijnend  voorwendsel ,  terwgl  de  ware  reden  was,  »dat  dese 
saecke  soo  veele  ingesetenen  van  dese  landen  was  aengaende, 
Ende  dat  do  trefves  vuyt  waren  ')/'  bloven  alle  onderhan- 
delingen om  den  Hoogcn  Raad  van  zijn  gevoelen  aftebrengen 
vruchteloos  *).  Men  waagde  eindelijk  eene  poging,  om  partyen 
over  te  halen  hun  geschil  bij  overeenkomst  aan  den  Hoogen  Raad 
als  scheidsrechter  te  onderwerpen  '),  en  waarschynlgk  was  het 
ten  gevolge  van  zulk  ecue  schikking,  dat  deze  1  December  1622 
in  de  zaak  uitspraak  deed.  Evenals  het  vorige  jaar  bevreesd  om 
partikuliere  belangen  te  kwetsen ,  poogde  men  ook  nu  nog  partgen 
door  de  heeren  Van  Vosberghen  en  Pauw  te  doen  > vereenigen," 
maar  voor  het  geval,  dat  dit  niet  gelukte,  veroordeelde  de  Raad 
de  Noordsche  Compagnie ,  om  aan  Clarke  en  zgne  deelgenootou  te 
vergoeden  de  hoofdsom  met  interessen  van  alle  schade ,  door  hen 
geleden  »deurt  belet  hen  gedaen  In  haren  Walvischvanck  ende 
het  affnemen  van  haerluyder  traen  *).'*  Toen  eindelyk  schynt 
de  Noordsche  Compagnie  in  de  schikking  toegestemd  te  hebben  *), 
want  tot  een  nader  vonnis  kwam  het  niet. 

Was   dus  Clarke  tegen  de  Noordsche  Compagnie  in  het  gelyk 
gesteld,    het  kon   hem   nu   gewis   vrij    onverschillig  zyn.     Zeker 
was    het    hem    minder    om    do    schadevergoeding    zelve    te   doen 
geweest,    dan    om    zijn    recht    voor  het  vervolg  erkend  te  zien, 
maar   eene  zoo  late    erkenning  baatte  hem  niets.     Want   hoewel 
de  Hooge   Raad   de  Duinkerkers  by  dezelfde  uitspraak  zelfs  ont- 
sloeg   van   het   hierboven  vermelde    contract   van  1617,    waarby 
hun  scheepsvolk  zich  verbonden  had,  niet  weder  op  Jan  Mayen- 
eiland  te  verschijnen  •),  eu    hun  recht  op  de  vrije  visschery  dus 
bepaald  erkend  was  ,    komt  het  mij  niet  twyfelachtig   voor ,  dat 
hunne    walvischvangst  daardoor   in   geenen    deele  bevoordeeld  is. 
Reeds    in    1G20    was    er,    toen  Clarke    van    de    Staten- Generaal 
hangende    het    proces    wederom    verzocht  had  te  zorgen,  dat  de 
Noordsche  Compagnie  de  schepen ,  die  hy  ook  nu  weder  voornemens 


»)  R    S-G.  4  Mei  1621. 

»)  R.  S.-G.  28.  2«  Apr.,  4,   11.  22  Mei,   18  Juli  1621. 

•)  R.  S.-G.  4  Mei  1621. 

•)  Dictum  V    d.  H.  R.  dd.  1   Dec.  1622. 

•)  De  N.  C.  beweerde  in  16.'{4.  „qu'il  a  Convcnu  a  ceux  de  Ia  Comptignic  de 
supporter  de  grande  qnestions  et  disputes  avecq  quelcques  marchands  de  Duuqoer- 
cque ,  lesqneU  aussi  80U8tenu\jeut  avoir  esté  le«  premiers  trouveurs  de  Spittberguen 
(lees:  Jan  Mayen-cilaud) ,  Toutt-s  lesquelles  traverses  et  molestics  il  a  fallu  qu'fli 
aijent  superées  avec  grande  patience,  et  defendre  leur  bon  droict  avec  fraiset 
despens  exccssifs,  de  sorte  qu'a  cela  out  esté  despendus  et  con- 
sumcz  Capitaux  tout  entiers."  (Req.  der  N.C.  c.  Vrolicq  dd.  8  Felir. 
1634,  in:  Noordsche  togten.  4  Loop.  N.  C.  R.-A.) 

•)  Dictum  V.  d.  n    R.  dd.  1   Dec.  1C22. 


809 

was  naar  Jui  Mayen-eiland  te  zenden,  niet  hinderde  '),  op  zgn 
request  geene  dispositie  gevolgd  en  dos  de  visscherfj  aan  het 
eiland  voor  hem  onveilig  geworden.  Mogelgk  heeft  hij  echter 
niettegenstaande  de  herhaalde  onoenigheden  met  do  Noordsche 
Compagnie  dit  jaar  nog  volgehouden ,  maar  toen  » de  trefves  vu jt 
waren**  was  het  ondenkbaar ,  dat  de  onderdaan  der  aartshertogen 
zich  zou  kunnen  handhaven  tegen  de  machtige  Nedcrlandschc 
compagnie,  voortaan  door  den  oorlog  gerechtigd  tot  openlyke  vy- 
andelgkheden  *). 

Bg    de    groote   overeenkomst  van  de  geschillen  der  Noordsche 
Compagnie  met  Vrolicq  en  Clarke  in  aanleiding  en  doel,  verschillen 
xg  echter  onderling  in  twee  opzichten.    Terwgl  over  de  zaak  van 
Vrolicq  nagenoeg  geen  enkel  stuk  uit  de  nog  voorhanden,  hoewel 
verspreide   verzameling   gemist  wordt,  is  van  de  gedurende  vier 
jaren    tusschen    de    Noordsche    Compagnie    en  Clarke  gewisselde 
stnkken   er  nauwelgks  éen  overgebleven  om  ons  over  het  sustenu 
der  partgen  in  te  lichten.     Zelfs  de  resolutiën  der  Staten-Gene- 
raal,    anders    soms   een  vruchtbare  bron,  geven  hier,  hoewel  zg 
zeer    dikwgls  Van  de  zaak  spreken ,  nagenoeg  niets  dan  bevelen , 
die  op  de  wisseling  der  stukken  betrekking  hebben.     Ook  do  re- 
gisters onzer  rechterlgke  collegiën  kunnen  ons  hier  slechts  weinig 
helpen.     Het    hierboven   over   Clarke   en  zgne  pretensie  medege- 
deelde  is   dus    slechts    het  geraamte   eener    zaak ,  die ,  wanneer 
men  ze  door  betere  kennis  der  omstandigheden  vleesch  en  bloed 
kon  bgzetten ,  misschien  oven  leerzaam  zou  zijn  voor  de  kennis  der 
beginselen ,  die  de  Noordsche  Compagnie  leidden,  als  de  andere  in  dit 
hoofdstuk  behandelde.  Nu  reeds  bezit  zg  in  tegenstelling  met  deze 
het  belang ,  dat  zg  ons  overtuigend  bewijst ,  dat,  terwijl  de  Noord- 
sche Compagnie,  reeds  bg  hare  oprichting  even  exclusief  als  ge- 
durende haar  geheele  verdere  bestaan  als  geoctrooieerde  compagnie  , 
ook  tegenover  de  ontdekkers  van  het  door  baar  bezeten  land  haar 
onrechtmatig  systeem  volhield ,  de  Staten-Greneraal  hunne  vrgzin- 
nige  beginselen  wgzigden,  naarmate  de  omstandigheden  het  belang 
der    Nederlanders    verplaatsten.     Terwgl    de    regeering    in  1618 
Terstandig  genoeg  was  om  in  te  zien ,  dat ,  wanneer  men  eenige 
kans    wilde   hebben  öp  eene  overwinning  in  de  hevige  geschillen 
met  de  Engelschen  over  de  walvischvangst ,  men  dan  ook  vooral 
tegen    een  Engelsch  onderdaan  consequent  moest  vasthouden  aan 
de   vrgzinnige  leuze,  die  de  steun  der  Nederlandsche  diplomaten 


•)  R.  S.-G.  27  Mrl.  1620. 

*)  Dat  de  Dainkerkers  de  walvischvangst  opgaven,  schijnt  uok  opgemaakt  te 
kanaen  worden  uit  de  verklaring  der  N.  C.  in  haar  request  aan  de  Stn.-Gen. 
da.  8  Felnr.  1684,  in:  Noordsche  togten.  4  Loop.  N.  C.  R.-A. 


\ 


310 

in  hunne  onderhandelingen  met  Jakob  I  was ,  vergat  zy  in  latere 
jaren ,  toen  de  Nederlandsche  walvischvangst  zich  krachtig  ontwik- 
keld had  en  zich  met  goeden  uitslag  tegen  alle  mededingers 
staande  hield,  welke  beginselen  haar  in  vroegere  jaren  geleid 
hadden,  en  gaf  zg  aan  Jean  Vrolicq  gegronde  aanleiding  om  te 
zeggen ,  dat  hg  » van  haer  Ho :  Mo :  alsoo  veel  gunste  verwacht 
hadde,  als  in  gelycke  gelegentheyt  voor  desen  genoten  hadde  ge- 
hadt  Jan  Glerck  woonende  tot  Dujnkercken/*  >) 


*)  Rescr.  v.  Vrolicq  aan  de  Sto.-Geii.  dd.  15  Apr.   1638,   onder  de:    Stn.  ▼ 
d    Hrl.  gedeput.  betr.  de  N.  C.  R.-A. 


HOOFDSTUK   IX. 

BINNENLANDSCHE  AVEDIJVER. 


De  strijd  met  de  buitenlandsche  mededingers  was  dus  volstreden 
en  het  jaar  1642  vond  de  Noordsche  Compagnie  zegevierend  ge- 
vestigd in  de  Mauritins-baai  op  Spitsbergen  en  in  het  onge- 
stoord bezit  van  Jan  Mayen-eiland.  Ongelukkig  voor  haar  was 
juist  dit  jaar  bestemd  om  haren  val  te  zien.  Buitenlandsche 
concurrentie  kon  de  Nederlandsche  kooplieden  der  zeventiende 
eeuw  niet  van  de  eens  ingenomene  plaats  verdry  ven ,  maar  eindelgk 
bezweek  de  bevoorrechte  vereeniging  voor  den  tegenzin  harer 
landgenooten ,  die  haar  reeds  sinds  hare  oprichting  gedurig  met 
vernietiging  had  bedreigd. 

Wy  zagen,  dat  reeds  op  den  dag,  toen  het  octrooi  der  Noordsche 
Compagnie  verleend  werd,  de  tegenwerking  van  Le  Maiie  aan 
de  Staten  eene  heilzame  beperking  daarvan  afdwong;  de  nieuwe 
compagnie  moest  daardoor  steeds  op  hare  hoede  zgn  voor  mede- 
dingers, die  éen  enkele  gelukkige  reis  voor  haar  kon  oproepen. 
Had  ook  op  den  duur  deze  maatregel  voor  de  compagnie  niet 
de  gewichtige  gevolgen,  die  men  er  gewis  van  verwacht  had, 
weinige  maanden  na  de  uitvaardiging  bracht  het  >generael  octroj'* 
aan  de  bevoorrechte  walvischvangers  toch  een  gevoeligen  slag  toe. 
Van  de  drie  kwetsbare  plekken,  die  hot  uitsluitende  octrooi  der 
Noordsche  Compagnie  aanbood  en  die  achter  elkander  zouden 
gebruikt  worden  om  concuri'enten  op  te  roepen ,  wus  de  beperking 
van  het  charter  der  vereeniging  door  het  >generael  octroy**  de 
eerste  bres,  waardoor  men  eenen  aanval  op  haar  monopolie  deed. 

In  het  vyfde  hoofdstuk  hebben  wij  gezien,  dat  in  Juli  1614 
door  twee  schepen  van  de  Noordsche  Compagnie  op  7 IJ*  NB. 
toevallig  ontdekt  werd  een  den  Nederlanders  nog  onbekend  eiland , 
dat  naar  den  bevelhebber  der  expeditie  Jan  Mayen-eiland  genoemd 
werd.  De  reis  werd  gedaan  op  kosten  der  kamers  van  Amster- 
dam  en   Ënkhuizen.     Maar   de   Delftsche   kamer  der  Nooi-dsche 


318 

moesteu  doen  ').  De  Staten-Generaal  toonden  zich  geneigd  de 
zaak  voor  het  volgende  jaar  nogmaals  te  schikken  evenals  in 
1616  >),  maar  de  nadere  kennismaking  had  beide  partgen  het 
gewicht  van  het  eiland  doen  beseffen.  De  verbittering  was  zoo 
groot,  dat  zij  beiden  de  Staten-Generaal  verzochten  om  zonder 
uitstel  in  hunne  zaak  te  beslissen.  De  stukken  waren  reeds 
vroeger  gesteld  in  handen  van  don  Hoogen  Raad  ')  en  na  vele 
aanmaningen  gelukte  het  nu,  den  13  April  1617  eene  definitieve 
uitspraak  van  dit  college  te  verkrijgen  •).  Waarschgnljjk  op 
grond  der  bepaling  in  het  »gencrael  octroy/'  dat  >by  soo  verre  in 
ofte  ontrent  een  tgdt ,  ofte  in  een  Jaer ,  een  ofte  meer  Compagnien , 
nieuwe  Passagien,  Landen,  Havenen  ofte  Plaetsen  vonden  ende 
ontdeckten ,  de  selve  te  samen  het  Octroy  ende  Privilegie  souden 
genieten  ,**  besliste  de  Hooge  Raad  met  het  oog  op  de  beide  reizen 
van  Kerckhoff  en  Paelman  in  1615,  dat  beide  partgen  gedurende 
vier  jaren,  ingaande  met  1618  *)  >  met  gelyck  recht ,  ende  sonder 
malkanderen  cenich  beleth  te  doen  het  eylant  in  questie  souden 
mogeu  beuisschen  op  alsulcken  ordre  als  sylnyden  metten  anderen 
onderlinge  souden  ghoedt  vinden,  off  anders  by  de  hoochgemelt^ 
heeren  Staten  generael  sonde  werden  gearbitreert  •)." 

Zoo  hadden  dus  de  kapitalisten ,  die  hun  geld  in  de  onderneming 
van  Kyen  en  Leversteyn  steken  zouden,  recht  om  ten  minste 
gedurende  vier  jaren  nevens  de  Noordsche  Compagnie  openl^  als 
mededingers  op  te  treden.  De  gelegenheid  was  te  schoon  om  ze 
niet  te  gebruiken :  aan  Jan  Mayen-eiland  had  men  niet  zooals 
aan    Spitsbergen    eene    zware    concurrentie  van  buitenlanders  te 


»)  Req.  der  N  C.  aan  de  Stn.-Gen.  dd.  2  Juni  1616,  in:  Noordsche  togten. 
3  Ontd.  V.  Jan  Mayen-eiland.  R -A.  —  R,  S.-G.   3.   18  Oct.   1616. 

*)  R.  8..G.  3  Oct..  24  Dec.  1616,   16  Mrt.   1617. 

*)  Miss.  der  Stn -Oen.  aan  den  II.  R.  dd.  16  Mrt.  1617,  in:  Lias  loop. 
1617.  R.-A. 

*)  R.  S.-G.  25,  28,  29  Mrt.,  8  Apr.  1617. 

•)  Octrooi  der  N.  C.  dd.  22  Dec.  1622,  in:  Groot  Placaetb.  I  p.  675.  — 
R.  S-G.   16  Mrt.   1618. 

•)  Sent.  V.  d.  H.  R  dd.  13  Apr,  1617.  —  Zie  eene  geheel  verkeerde  roor- 
stelliug  dezer  quaestie  bij  Wassenaer  (Hist.  verh.  X  fol.  107),  die  echter 
iets  van  de  ware  toedracht  der  zaak  vernomen  schijnt  te  hebben.  —  Om  d« 
herhaling  van  dergelijke  onaangename  zaken  te  voorkomen  ,  hielden  de  Staten- 
Generaal  bij  de  verlenging  van  het  octrooi  der  N.  C.  in  1617  de  beslissing  van 
alle  geschillen  tusschen  de  participanten  aan  zich.  (R.  S-G.  24  Jan.  1817.  — 
Gr.  Placaetb.  I  p.  673,  74.^  —  De  N.  C.  stelde  voortaan  als  straf  op  het 
openbaren  en  het  tot  eigen  voordcel  gebruiken  van  resolutièn,  adviezen  , 
ontdekkingen  of  andere  geheimen  der  compagnie  eene  boete  van  ƒ  100  voor  de 
armen,  vergoeding  van  alle  schade  aan  de  N.  C.  en  bovendien  ontzetting 
van  de  betrekking  van  bewindhebber.  (Coutr.  der  N.C.  met  Zeeland, 
art.  8,  iu:   Noordsche  tügteu.   4  I/oop.   N.  C.  R.-.\.) 


819 

Treezen.  De  ondememingszncht  der  Nederlandsche  kooplieden 
aarzelde  dan  ook  niet ,  aandeelen  op  mime  schaal  te  nemen.  Reeds 
in  1616  was  >de  cleyne  Noortsche  Compagnie*',  zooals  men  de 
vereeniging  noemde,  in  staat  geweest,  vijf  schepen  naar  het 
eiland  te  zenden,  terwyl  de  uitrusting  der  Noordsche  Compagnie 
uit  slechts  zes  schepen  bestaan  had  .*).  Ë^ne  quaestie  tusschen 
de  beide  wedgverende  compagniën  over  den  zin  van  het  vonnis 
8ch|jnt  geen  gevolg  gehad  te  hebben  *),  en  de  Noordsche  Com- 
pagnie berustte  weldra  in  wat  niet  te  veranderen  was.  Den  25 
Mei  1620  trof  zg  met  hare  jongere  zuster  eeuo  overeenkomst, 
waarbg  partijen  op  de  gemeenschappelijke  visscherij  aan  het  eiland 
orde  stelden  ') ,  en  elkander  tot  behoud  der  goede  verstandhouding 
een  gedeelte  van  het  strand  tot  de  oprichting  van  de  tot  de 
vangst  noodige  gebouwen  toedeelden  *). 

De  vereeniging  der  beide  compagniën  schgnt  reeds  toen  vrij  nauw 
geweest  te  zijn  ') ,  en  toen  weldra  de  tijd  aanbrak ,  waarop  de  kleine 
Noordsche  Compagnie  door  het  einde  van  haar  vierjarig  recht  zich 
zou  moeten  oplossen ,  had  de  geoctrooieerde  vereeniging ,  door  her- 
haalde verliezen  verzwakt ,  er  niets  tegen  zich  door  de  opname  der 
kleinere  met  haar  vrij  aanzienlyk  kapitaal  te  versterken.  Wel  is 
waar  moest  dan  het  uitsluitende  recht  der  Noordsche  Compagnie  op 
Spitsbergen  opgegeven  worden ,  maar  de  visscherg  aan  dat  eiland, 
waar  Engeland  en  Denemarken  om  den  vooiTang  twistten,  had 
in  de  laatste  jaren  sinds  de  exploitatie  van  Jan  Majen-eiTand 
veel  van  haar  belang  verloren.  Men  besloot  dan  ook  4  December 
1620  om  het  volgende  jaar,  wanneer  ook  het  octrooi  der  Noord- 
sche Compagnie  ten  einde  liep,  op  naam  der  twee  compagniën 
aan  de  Staten-Genei*aal  verlenging  daarvan  te  vragen;  tegen 
26  Augustus  1621  zouden  afgevaardigden  van  de  beide  vereeni- 
gingen  in  Den  Haag  verschenen  om  nadere  maatregelen  te  bera- 
men. Met  de  Zeeuwsche  walvischvaarders  vereenigd ,  hoopte  men 
eene   groote   compagnie  vrg  van  alle  concurrentie  te  vormen  *). 


*)  Instr.  T.  Schrobop,  in:  Noordsche  togten.  4  Ixwp.  N.  C.  R.-A. 

•;  R.  S.-G.  17  Jan.,  9  Febr.  1618.  —  De  Stn.-Gen.  verwexen  partijen  weder 
aan  den  H.  R.,  maar  een  nieuwe  uitspraak  scheut  niet  gevolgd  te  zijn. 

•)  Rcq.  der  kleine  N.  C.  aan  de  Stn.-Gen.  dd.  2  Sept.  1621,  in:  Noordsche 
togten.  2  Admiraliteit.  R.-A. 

*)  Akte  der  Stn.-Oen.  voor  de  Zeenwsche  wal visch vangers ,  in :  Groot  Placaet- 
boeck.  I  p.  674. 

*)  Dit  maak  ik  op  uit  het  feit,  dat  de  Resolutiën  der  N.  C,  medegedeeld  by  het 
reqnest  der  kleine  N.  C.  dd.  2  Sept.  1621  (Noordsche  togten.  2  Admiraliteit. 
R.-A.)  getrokken  zijn  nit  „het  resolntiebonck  vande  hceren  Bewinthebberen  vande 
grootte  ende  de  consorten  vande   cleyne  geoctroveerde  noortsche  compagnie." 

•)  Rewl.  N.  C.  4  Dec.  1620,  25  Mrt.,  29  Juli  1621.  b\j  het:  Req.  der  kl. 
JU,  C.  dd    2  Sept.   1621,  iu:  Noordsche  togten.  2  Admiraliteii.  R.-A. 


320 

Toen  echter  de  combinatie  der  Noordsche  Compagnie  met  de  Zeeu- 
wen spoedig  tot  stand  kwam,  —  toen  misschien  eene. goede  yangst 
in  den  zomer  van  1621  de  walvischvaarders  verrgkte,  schgnt  de 
Noordsche  Compagnie  gemeend  te  hebben ,  dat  zg  do  medewerking 
der  kleine  Noordsche  wel  kon  ontberen.  Zeker  is  hot  ten  minste, 
dat  de  oude  animositeit  weder  opleefde,  en  toen  de  afgevaardig- 
den der  kleine  Noordsche  Compagnie  op  den  bepaalden  tgd  in 
Den  Haag  aankwamen,  vonden  zg  hnnne  partg  van  gevoelen 
veranderd.  Tegenspraak  baatte  niet,  en  werkelijk  verzocht  de 
Noordsche  Compagnie  1  September  1621  alleen  op  haar  eigen 
naam  verlenging  van  het  octrooi  voor  twaalf  jaren  ■).  Dadel^k 
protesteerde  de  kleine  Noordsche ,  en  verzocht  van  hare  zgde  een 
octrooi  voor  de  walvischvangst  van  zes  jaren  *). 

De  Staten-G«neraal  waren  nu  in  een  moeielgk  geval.  Eenheid 
in  de  nitrustingen  ter  walvischvangst  te  brengen  en  daardoor 
dit  bedrijf  niettegenstaande  den  tegenstand  van  buiten  in  de 
Vereenigde  Nederlanden  te  vestigen  was  steeds  hun  streven  ge- 
weest. Hunne  pogingen,  in  1614  door  de  vereeniging  van  alle 
bestaande  compagniën  onder  éen  octrooi  zoo  goed  geslaagd ,  waren 
reeds  in  1616  door  de  oprichting  van  twee  nieuwe  compagniën 
weder  vruchteloos  gemaakt.  Wat  wonder  was  het,  dat  zij,  nu 
twee  der  mededingsters  zich  met  eensluidende  verzoekschriften 
tot  hen  wendden,  dadelgk  besloten  om  te  beproeven  van  beide 
compagniën  en  eventueele  nieuwe  participanten  bij  deze  gelegen- 
heid eene  nieuwe  generale  compagnie  voor  de  walvischvangst  te 
vormen  ').  Het  kapitaal  van  beiden  zou  zoodoende  voor  de 
Nederlandsche  walvischvangst  behouden  blijven ,  zonder  dat  er 
gevaar  was  dat  de  eene  compagnie  de  andere  doodvaren  zou. 

Holland ,  als  altijd  toongevend  in  een  besluit  dat  handel  en  zee- 
vaart betrof,  poogde  dadelijk  de  beide  twistende  vcreenigingen 
door  hare  tusschenkomst  tot  een  vergelijk  te  brengen.  Na  lang- 
durige conferentiën  sloegen  de  gedeputeerden  der  Staten  van 
dit  gewest  voor,  de  aandeelhouders  der  kleine  compagnie  over 
de  kamers  van  Maas  en  Noorderkwartier  te  verdeelen ;  de  onder- 
linge verhouding  van  de  kamers  der  Noordsche  Compagnie  zou 
dan  in  zooverre  gewijzigd  worden ,  dat ,  terwijl  Zeeland  het 
haar  toekomende  \  van  de  geheele  vangst  behield,  de  overschie- 
tende {  in  drie  gelijke  doelen  tusschen  de  kamers  van  Amster- 
dam,   de  Maas  en  het  Noorderkwartier  verdeeld  zouden  worden. 


»)  R.  S.-G.  l  Sept.  1621,  8  Jan  1622.  —  Req.  dor  N.  C.  aan  de  Stn.-Geo. 
dd.  1  Sept.  1621,  in:    Noordsche  togteu.    3  Onld.  v.    Jan  Mayen-eiland.  R.-A. 

»)  R.  S.-G.  24  Aug.,  2  Sept.,  6  Oct.  1621.  —  Req.  der  kl.  N.  C.  aan  de 
Stn.-Gen.  dd.  2  Sept.  1621,  in:  Noordsche  togten.  2  Admiraliteit.  R.-A. 

•)  R.  S.-G.  2  Sept.  1621. 


821 

Maar  deze  regeling  stuitte  af  op  den  bepaalden  onwil  der 
groote  compagnie,  voornamelijk  zeker  van  de  Amsterdamsche 
kamer,  die  dusdoende  haar  overwicht  zou  verloren  hebben.  Een 
andere  voorslag  »omme  de  cleyne  Oompaignie  te  laten  soo  die 
18 ,"  d.  i.  eene  afzonderlgke  kamer  op  te  richten ,  vond  niet 
meer  genade  in  de  oogen  der  oudste  zuster  en  ook  de  jongere 
was  hardnekkig  en  » wilde  oick  niet  en  affstaen/'  Het  scheen 
onmogelyk  de  twistenden  tot  overeenstemming  te  brengen;  de 
tgd  der  nieuwe  uitrusting  naderde  en  de  commissie  wist  dan 
ook  geen  beter  raad  te  geven,  dan  om  >alsoo  de  disputen  langer 
tyt  requireerden"  de  beide  compagnitjn  te  machtigen,  dat  jaar  nog 
op  den  ouden  voet  haar  bedrijf  te  oefenen  en  onderwgl  de  onder- 
handelingen voort  te  zetten.  De  Staten  van  Holland  vereenigden 
zich  met  dezen  voorslag  en  gelastten  hunne  gedeputeerden  ter 
generaliteit  in  dien  geest  werkzaam  te  zijn  >).  Zg  deden  dit 
met  het  beste  gevolg:  reeds  den  volgenden  dag  werd  door  de 
Staten-Generaal  eene  commissie  benoemd  ,  om  de  twee  reques- 
tranten  tot  een  vergelyk  en  tot  berusten  in  den  wil  der  Staten- 
(leneraal  te  brengen  *).  Na  eenige  weinige  conferentiön  bleek  het 
echter  ook  aan  deze  gedeputeerden,  dat  de  onderlinge  naijver 
der  twee  compagniën  te  groot  was  om  spoedig  eene  verzoening 
te  weeg  te  brengen :  de  commissie  adviseerde  de  Staten -Generaal 
»hierinne  met  authoritejt  te  decreteren  ende  decideren."  Zij 
zelve  deed  daartoe  in  den  geest  van  de  resolutie  door  Holland 
genomen  eenen  voorloopigen  voorslag ,  dien  zij  wenschten ,  dat 
de  Staten-Generaal  de  beide  compagnieën  op  verbeurte  van  haar 
octrooi  zouden  doen  aannemen.  Dienovereenkomstig  werd  beslo- 
ten *)  en  de  voorslag  4  Febrtfari  1622  gearresteerd.  De  geheele 
jaarlgksche  vangst  der  Nederlanders  was  daarbij  begroot  op  21.000 
qnarteelen  traan  en  de  Staten-Generaal  beslisten  nu ,  dat  van  dit 
getal  de  geoctrooieerde  Noordsche  Compagnie  zou  mogen  vangen 
tot  10.000  quarteelen,  terwgl  de  kleine  met  6000  zou  moeten 
tevreden  zgn  •).  De  kleine  Noordsche  Compagnie  bleef  bg  hare 
vangst  als  vroeger  beperkt  tot  Jan  Mayen-eiland ;  de  groote 
zon  echter  in  mindering  van  haar  aandeel  aan  de  visscherg 
bg  dit  eiland  haar  bedrgf  ook  aan  Spitsbergen  of  elders  mogen 
oefenen.  De  voorslag  zou  het  recht  van  gecne  der  partijen  bg 
eene  definitieve  regeling  praejudiciOeren ,  maar  het  was  dan  ook 
alleen  bij  aanneming  daarvan ,  dat  de  Staten-Generaal  voorloopig 


>)  R.  H.  24  Jan.  1622. 
>)  R.  S.-G.  25  Jan.  1622. 
•)  R.  S.-G.  8  Fcbr.  1622. 

^)  De   overige   5000  quarteelen    werden    aan    de  Zeeuwsche  wal Tisch vaarden 
toegeleid.  (Zie  hierna  p.  831.) 

21 


322 

nog  voor  éen  jaar  aan  beiden  verlof  tot  de  walvisch vangst  gaven  *). 
Aan  Pieter  Van  der  Graeff,  Beyer  Van  der  Bnrch  en  Adriaen 
Dircxz.  Leverstejn,  die  te  zamen  \  aandeel  hadden  in  de  kleine 
Noord sche  Compagnie ,  werd  op  hun  herhaald  verzoek  eene  aÜEon- 
derlgke  vermeerdering  van  hunne  portie  toegestaan  met  1500, 
later  met  nog  300  quarteelen  *),  zoodat  de  kleine  Noordsche 
Compagnie  nu  bestond  uit  drie  deelen,  elk  van  1500  quarteelen,  en 
een  vierde,  dat  onder  drie  kooplieden  verdeeld  was,  die  geza- 
menlijk recht  hadden  op  3300  quarteelen  ').  üit  de  resolutie 
van  4  Februari  zou  daarop  volgens  de  voorstellen  van  alle  com- 
\  pagniïSn  een  reglement  op  de  walvischvangst  door  de  Staten- 
Generaal  gearresteerd  worden  •). 

Nu  de  regeering  zoodoende  tot  eenheid  gedwongen  had,  nam 
ook  het  onderlinge  twisten  der  mededingsters  een  einde.  De 
proef  van  een  jaar  gelukte  uitnemend:  den  20  December  1622 
verzochten  beide  compagniën ,  nu  tot  éene  vereenigd ,  om  verlenging 
van  haar  octrooi  *).  De  Staten-Generaal  waren  dadelijk  bereid  het 
verzoek  toe  te  staan  *),  en  de  kleine  Noordsche  Compagnie  deelde 
voortaan  als  tweede  Delftsche  kamer  der  geoctrooieerde  compagnie 
voor  de  walviscli vangst  in  alle  voordeelen  harer  oudere  zuster  '). 


•)  R.  S.-G.  4  Febr.  1622. 

»)  R.  S.-G.  10,  11,  12  Febr.  1622.  —  Miss.  v.  Deift  aan  de  Stn.-Gen. 
dd.  9  (lees:  10)  Febr.  1622  ,  —  en  :  Req.  v.  Van  der  Graeff  c.  ».  aan  de  Stn.-Gen. 
(dd.  12  Febr.  1622).  in:  Noordsche  togten.  4  Loop.  N.  C.  R-A.  —  Miss.  ▼. 
de  Stn.-Gen.  aan  Delft  dd.  Il   Febr.   1622,  in:  Lias  loop.   1622. 

■)  De  naijver  tusschen  de  N.  C.  en  Van  der  Graeff  eindigde  hiermede  niet. 
Van  der  Graeff  en  een  Rotterdamsch  koopman,  Willem  Van  MnylwTfk.  schijnen 
zich  door  aankoop  in  het  bezit  van  eene  ff^oote  partij  aandcelen  in  de  Noordsche 
Compagnie  gesteld  te  hebben  (de  beperking  der  vangst  door  de  Stn.-Gen.  had 
vele  recders  der  kleine  N.  C.  van  het  , bedrijf  afkeerig  gemaakt,  cf.  Miss.  v. 
Delft  aan  de  Gecommitt.  Raden  v.  Holl.  dd.  7  Febr.  1622.  iu:  Noordsche  togten. 
4  Loop  N.  C.  R.-A.)  en  in  1622  met  eene  grootere  uitrusting  dan  het  r^le- 
ment  der  compagnie  hun  toeliet  ter  walvischvangst  uitgevaren  te  zijn.  De  N.  C. 
vooral  de  Amsterdamsche  kamer,  protesteerde  hiertegen  met  kracht  en  18  April 
1623  kwam  het  tot  een  vergelijk,  waarbij  de  compagnie  de  geheele  nitrusting, 
die  de  reeders  voor  eene  nieuwe  reis  hadden  aangekocht ,  overnam  op  voorwaarde , 
dat  Van  der  Graeff  zich  metterwoon  te  Amsterdam  zou  vestigen  en  lid  der  daar 
bestaande  kamer  zou  worden ,  totdat  bij  eene  nieuwe  regeling  elders  eene  bewind- 
hebbersplaats  voor  hem  openkwam.  (R  S.-G.  24  Mrt..  4,  8.  11,  12,  ]4  Apr. 
1623.)  Van  Mu>lwyck  was  ondertussrhen  overleden,  maar  Van  der  Graeff  lag  nog 
anderhalfjaar  na  dit  contract  met  de  N  C.  overhoop.  (R.  S.-G.  10,12  Mei  1628.  — 
Sent.  V.  h.  Hof  v.  IIoU.  dd.   11  Sept.   1624.) 

*)  R.  S.-G.  5,  20  Febr.,  3  Mrt.  1622.  —  Daartoe  kwam  het  echter  waar- 
schynlijk  niet.  (Vgl.  de  akte  der  Stn.-Gen.  voor  de  Zeeuwsche  walvischvaarden 
dd.   28  Mrt.  1622,  in:  Gr.   Placaetb.  I  p.  673,  74.) 

•)  R.  S.-G.  20  Dec.  1622. 

•)  R.  S.-G.  22  Dec.  1622. 

»)  Nog  onder  het  contract  der  N.  C.  met  Friesland  van  25  Juli  1636  teeken* 


323 

De  tweede  aanval  op  de  alleenheerschappg  der  Noordsche  Com- 
pagnie kwam  van  Zeeuwsche  zijde.  Toen  de  Staicn-Gencraal  in 
1614  octrooi  verleend  hadden  aan  de  vereenigde  wal viscb vangers , 
had  Zeeland  zich  met  kracht  hiertegen  verzet.  De  provincie 
meende,  dat  het  als  eene  nittarting  van  den  machtigen  vorst 
van  Groot- Britannië  zou  beschouwd  worden,  zoo  men  niettegen- 
staande diens  bepaald  uitgedrukt  verlangen  openlijk  de  overtreders 
van  zgn  gebod  in  bescherming  nam  en  hunne  handelwijze  wet- 
tigde. Door  zijdelingsche  ondersteuning  on  aanmoediging  van 
staatswege,  dus  schreven  de  Staten  van  Zoeland,  zou  de  Neder- 
landsche  walvischvangst  weldra  in  staat  zijn  zich  met  de  Engol- 
8chen  te  meten ;  dezen  zouden  dan  geen  aanval  meer  wagen  en  de 
koning  zelf  zou  dan  niet  langer  aandringen  op  de  erkenning  van 
souvereiniteitsrechten ,  wier  handhaving  onmogelijk  gebleken  was. 
Eerst  wanneer  dit  resultaat  door  bezendingea  en  goede  woorden 
verkregen  was,  zou  de  tijd  gekomen  z^n  om  aan  de  walvisch- 
vaarders  het  verzochte  octrooi  te  verleencn.  Niettegenstaande  alle 
pogingen  van  Den  Haag  uit  aangewend  ,  bleef  Zeeland  in  zgne 
oppositie  volharden  en  het  octrooi  werd  eindelijk  zonder  de  toe- 
stemming der  provincie  verleend   '). 

De  Staten-Generaal  hadden  ongctwgfeld  het  recht,  zich  niet 
aan  den  tegenstand  van  eene  provincie  te  storen.  De  grondwet 
der  Vereenigde  Provinciën  had  het  verleenen  van  octrooien  als 
niet  dependeerende  van  de  unie  aan  de  gewesten  gelaten,  en 
het  was  dus  volgens  de  Unie  van  Utrecht  aan  zes  provinci({n 
volkomen  geoorloofd  een  octrooi  uit  te  geven,  al  weerhield  de 
zevende  zuster  hare  toestemming.  Ook  het  gebruik ,  die  gewich- 
tige rechtsbron  in  de  republiek ,  wettigde  het  besluit  der  Staten- 
G^neraal.  Het  was  namel^k  reeds  dadelgk  in  1579  gewoonte 
geworden  of  liever  gebleven,  om  sommige  onderwerpen,  wier 
regeling  de  Unie  aan  de  provinciën  had  .overgelaten ,  bg  de  ver- 
gadering der  Staten-Generaal  te  brengen ,  ton  einde  meer  een- 
stemmigheid in  de  vastgestelde  maatregelen  te  verkrijgen.  Tot 
die  onderwerpen  behoorde  ook  zonder  tegenspraak  het  verleenen 
van  octrooien.    En  daar  dit  eene  zaak  was ,  in  verreweg  de  meeste 


den  Toor  de  Delftsche  kamer  twee  personen,  Jacob  Van  de  Graaf  (waar8ch\jnlijk 
▼oor  de  kleine  N.  C.)  en  Dirk  De  Haan  (voor  de  groote  N  C.)  De  opgave  der 
bewindhebbers  over  den  staat  der  N.  C.  in  Februari  1636  spreekt  echter  behalve 
▼mn  de  gewone  Delftsche  kamer  van  eene  l«  Delftsche  kamer,  waarvan  de  aanr 
deelen  verdeeld  waren  tusschen  een  Zeeuw  Willem  Pedij  en  een  Ënkhuizcnaar 
Jtcob  Mejn,  —  en  eene  2^  die  verdeeld  was  tusschen  de  kamers  van  Vlissingen, 
Delft,  Hoorn  en  Enkhuizen.  (Stn.  v.  d.  Hrl.  gedeput.  betr.  de  N.   C.  R.-A.) 

•)  R.  S.-G.  27  Jan.,  22  Febr.,  27  Mrt.,  4  Apr.  enz.  I6U.  —  N.  Z.  80  Jan., 
8  Febr.,  19,  20  Mrt.  1614.  —  Miss.  v.  de  Stn.  v.  Zeeland  aan  hunne  Gedeput- 
ter  Genenditeit  dd.  3  Febr    1614,   als  bijlage  achter  de:  N.  Z.   1614. 

21* 


324 

gevallen  van  zeer  ondergeschikt  belang,  hadden  de  provinciën 
stilzwggend  van  haar  recht  afstand  gedaan  en  besloot  men 
daarin  steeds  bij  overstemming.  Het  gebmik  had  deze  regeling 
bekrachtigd  en  hechtte  das  ook  nn  zgn  zegel  aan  het  besluit  der 
generaliteit ,  om  geen  acht  te  slaan  op  Zeelands  tegenstand.  Wet- 
tigden dns  recht  en  gewoonte  gelijkelgk  het  verleenen  van  het 
octrooi ,  de  positie  van  Zeeland  bleef  min  of  meer  dubbelzinnig.  De 
unie  van  utrecht  liet  de  Staten  der  tegenstrevende  provincie  als 
sonvereinen  in  hnn  gewest  toe  een  afzonderlijk  provinciaal  octrooi 
te  verleenen ;  de  gewoonte  vorderde ,  dat  zij  zich  aan  den  wil  der 
Staten-Generaal  onderwierpen  en  zich  gebonden  rekenden  door  het 
door  hen  verleende  octrooi.  Ook  hier  weder  week  men  echter  in  de 
republiek  in  sommige  gevallen  van  het  eenmaal  vastgestelde  af. 
De  Staten-G«neraal  zelven  hadden  weldra  het  onmogel^ke  inge* 
zien ,  om  hun  door  gewoonte  verkregen  recht  te  handhaven.  Was 
het  reeds  ondoenlijk  gebleken  machtige  provinciën  tot  onderwer- 
ping aan  de  generaliteit  te  dwingen,  waar  de  Unie  dit  uitdruk- 
kelijk beval;  hoeveel  te  minder  was  dit  uitvoerbaar,  waar  de 
weerstrevende  provincie  den  letter  der  wet  in  haar  voordeel  had. 
De  Staten-Generaal  waren  dan  ook  steeds  geneigd  bevonden  om 
toe  te  geven,  wanneer  eene  machtige  provincie  meende  zich  niet 
door  het  tegen  haren  zin  doorgegane  besluit  te  moeten  laten 
binden ,  en  Zeeland  had  dus  ook  nu  veel  kans  hare  vrijheid  erkend 
te  zien. 

Niet  lang  duurde  het,  of  de  provincie  besloot  van  do  gunstige 
positie ,  waarin  haar  het  toeval  geplaatst  had ,  gebruik  te  maken. 
Nauwelijks  bleek  het,  dat  de  Hollanders  in  de  walvischvangst 
uitnemend  slaagden  en  ook  de  Engelschen  zich  aanvankelijk  rustig 
hielden  of  Jan  Lampsius  en  eenige  andere  Vlissingsche  kooplieden 
wendden  zich  tot  de  Staten  van  hun  gewest  met  de  mededeeling , 
dat  zij  voornemens  waren  zich  nevens  de  Hollanders  op  de  wal- 
vischvangst te  gaan  toeleggen.  Daar  echter  de  uitsluitende  geest 
der  Noordscho  Compagnie  hun  te  goed  bekend  was,  verzochten 
zij  van  de  Staten  eene  akte  »om  hun  te  indempniseren  van  zoo- 
danigen  schade  als  hun/  by  de  Hollanders  zoude  mogen  aenge- 
daen  werden."  De  Staten  van  Zeeland ,  naijverig  op  hunne  vrgheid, 
verklaarden  dadelijk:  »dat,  alzoo  de  Heoren  Staten  van  Zeelant 
in  het  voorschreve  Octroy  niet  en  hadden  geconsenteert ,  men 
niet  en  verstond  dat  selve  soude  strecken  tot  prejuditie  van  de 
Neeringe  van  hunne  Ingesetenen ,  die  daerom  vryelyck  nevens 
andore  van  dose  Landen  mochten  aldaer  visschen   ")." 

Niettegenstaande    deze    gunstige    beschikking    ging   er  met  de 


»}  N.  Z.  11   Mrt.  161 V 


32S 

nitruBting  der  schepen  te  veel  tijd  heen,  dan  dat  men  nog  dit 
jaar  eene  reis  kon  doen  *).  Eerst  in  1616  rustte  de  Vlissingsche 
reederg  twee  schepen,  de > Cabbeliau"  kapitein  Willem  Willemsz., 
en  een  ander  schip,  kapitein  Jan  Verelle,  naar  het  noorden  uit. 
De  Noordsche  Compagnie  protesteerde  wel  daartegen,  maar  de 
Staten-Generaal  handhaafden  de  vrgheid  van  Zeeland  en  bevalen 
commandeur  Schrobop  de  Zeeuwen  evenals  de  Hollanders  tegen 
hunne  vganden  te  beschermen  •).  In  den  zomer  verschenen  dan 
ook  de  twee  schepen  aan  het  pas  ontdekte  Jan  Mayen-eiland  en 
hadden  eene  goede  vangst').  Maar  nauwelijks  kregen  de  bewind- 
hebbers der  Noordsche  Compagnie  hiervan  bericht,  of  zg 
schreven  aan  den  commandeur  met  bevel  om  de  beide  Zeeuwen 
te  arresteeren  en  naar  eene  HoUandsche  haven  te  voeren.  Het 
gevolg  was,  dat  het  schip  de  »Cabbeliau**  werkelijk  in  Texel  op« 
gebracht  werd  en  de  Noordsche  Compagnie  zich  gereed  maakte 
het  te  laten  verbeurd  verklaren  ♦).  De  reeders  wendden  zich 
dadelgk  in  groote  onrust  aan  de  Staten  van  Zeeland.  Zij  klaagden 
over  de  gewelddadige  handelwijze  der  Hollanders ,  niettegenstaande 
de  akte  van  vrggeleide  hun  door  de  Staten  van  Zeeland  ver- 
leend,  niettegenstaande  het  bevel  der  Staten-Generaal  aan  den 
commandeur  om  de  Zeeuwen  te  beschermen,  en  zij  eischten  van 
hunne  regeering,  dat  zij  ter  handhaving  van  hun  vrijgeleide 
hunne  onderdanen  van  het  dreigende  proces  zouden  bevrijden. 
De  Staten  van  Zeeland,  verontwaardigd  over  het  door  de  Hol- 
landers gepleegde  geweld ,  zeiden  den  supplianten  terstond  hunne 
hulp  toe  en  schreven  aan  hunne  gedeputeerden  naar  Den  Haag 
om  hen  op  alle  mogel^ke  wijzen  bg  te  staan  *). 

Hoe  gunstig  zich  de  zaak  dus  aanvankelgk  voor  de  Vlis- 
singsche reeders  liet  aanzien,  de  afloop  was  hun  zeer  uadeelig. 
En  terecht!  De  Staten-Generaal  hadden  het  recht  van  Zeeland 
erkend  om  ongestoord  alle  voordeden  te  genieten,  die  aan  de  Noord- 
sche Compagnie  volgens  haar  octrooi  toekwamen.  Waar- 
schgnlgk  zou  deze  dan  ook  hare  mededingers  gewillig  op  Spits- 
bergen hebben  toegelaten.  Geheel  anders  stonden  echter  de 
zaken,  nu  de  Zeeuwen  aan  Jan  Mayen-eiland  hunne  nering  wil- 


>)  Dit  bl^kt  uit  de  Sent.  ▼.  d.  H.  R.  dd.  31  Juli  1620,  die  dereis,  waarop 
de  arrestatie  der  Zeeawsche  schepen  plaats  vond,  noemt  »de  eerste  regse." 
Edge  (Dntch  disturbance,  b^:  Purchas,  Pilgrimes.  III  p.  467)  verhaalt  ook, 
dat  de  Zeeuwen,  die  in  1617  op  Spitsbergen  kwamen,  «were  neuer  in  those 
paris  before." 

»)  R,  S.-G.  8  Juni  1616. 

*)  Sent.  V.  d.  H.  R.  in  zake  Jan  Lampsius  e.  s.  e.  Jan  Clarcque  c.  s. 
dd.  81  Juli  1620. 

•)  R.  S.-G.  80  Aug.   1B16.  —  Sent.  v.  d.  H.  R.  dd.  81  Juli  1620. 

»)  N.  Z.  16  Oct.  1616. 


326» 

den  oefenen.  Niet  krachtens  het  octrooi ,  maar  door  haar  verkre- 
gen recht  als  ontdekkers  volgens  het  plakkaat  van  27  Maart 
1614  vischten  de  beide  HoUandsche  compagniën  aan  dit  eiland. 
De  provincie  Zeeland  had  zelve  medegewerkt  tot  het  vaststellen 
van  dit  plakkaat  en  was  dus  aan  de  bepalingen  daarvan  gebon- 
den. Zeeuwsche  compagniën  hadden  hier  niets  voor  boven 
HoUandsche :  het  was  hun  evenmin  als  dezen  geoorloofd  gedurende 
vier  jaar  aan  Jan  Mayen-eiland  met  de  beide  bevoorrechte  ver- 
eenigingen  te  concurreeren.  Weldra  beter  ingelicht,  mengden 
zich  dan  ook  de  Staten  van  Zeeland  niet  verder  in  het  proces 
Het  gearresteerde  schip  werd  spoedig  tegen  cautie  in  vrgheid 
gesteld  * ) ,  maar  de  Hooge  Raad ,  aan  wien  de  zaak  door  de  Sta- 
ten-Generaal  in  handen  gegeven  was  •) ,  besliste  13  April  1617, 
dat  de  Vlissingsche  reederij  gedurende  den  tijd  bij  het  »generael 
octroy"  bepaald  geen  recht  had  aan  >het  eylant  in  questie"  te 
visschen.  Over  het  gearresteerde  schip  zouden  partijen  zoo  mo- 
gelijk eeno  minnelijke  schikking  treffen,  en  daartoe  voor  der 
daadsheeren  Rombout  Hoogerbeets  en  Adriaan  Junius  verschenen  •). 
Voor  deze  laatste  verzoenende  bepaling  was  veel  reden  :  de  strg- 
dendo  partijen  stonden  reeds  niet  meer  vijandig  tegen  elkander  over» 
het  waren  nu  compagnons ,  die  onderling  twistten.  Reeds  in  October 
1610  was  er  in  de  statenvergadering  van  Zeeland  ernstig  beraad- 
slaagd over  het  verzoek  der  Noordsche  Compagnie  om  verlenging 
van  haar  octrooi,  dat  met  het  jaar  1617  eindigen  zou  *).  Nu  zich 
in  Zeeland  zelf  eene  compagnie  voor  de  walvischvangst  gevormd  had, 
toonden  de  Staten  van  dat  gewest  zich  geneigd  tot  de  verlenging 
mede  te  werken ,  mits  men  hunne  onderdanen  voor  een  gedeelte 
in  de  geoctrooieerde  vereeniging  toeliet  *).  De  vraag  was  nu 
echter,    hoe    de    Hollanders,    die    natuurlijk   met  het  oog  op  de 


»)  R.  S.-G.  9  Sept.   1616. 

»)  M\ss.  V.  de  StiL-Gen.  aan  den  H.  R.  dd.  16  Mrt.  1617,  in:  Liw  loop.  1617. 

»)  vSrnt.  V.  d.  II.  R.  dd.  13  Apr.  1617.  —  Miss.  v.  Zeeland  aan  de 
Gedepul.  dd.  4  Ftbr.  1020,  als  Bijlage  achter  de  N.  Z.  1620.  —  Waarachynlyk 
is  het  schip  vrijgegeven  op  voorwaarde .  dat  de  compagnie,  die  het  uitgezonden 
had ,  nooit  weder  op  Jan  Mayen-eiland  zou  doen  uitreeden ,  althans  in  de  aange> 
haalde  missive  van  de  Stn.  v.  Zeeland  van  1620  wordt  gezegd,  .dat  of  eenigh 
Verdra^rh  wcrde  geobiciëcrt  tegens  eeuige  Zeelantsche  Groeniants  Vaerders  (die 
verlof  hadden  verzocht  naar  Jan  ISIayen-eiland  te  stevenen)  als  ofte  die  mette 
Hollanders  over  de  Viascheryc  van  dien  Eylande  hadden  getransigeert.  dat  znlcx 
geen  plaetse  kon  grypcn,  dan  misschien  tegen  Jan  Lampsius  cura  Suis,  ende 
niet  tegen  anderen." 

*)  X.  Z.  12,  13  Oct.  1616.  —  Men  meende  in  Zeeland,  dat  het  octrooi  met 
het  jaar  1616  rindiird»'.  (Miss.  der  Stn.  v.  Zeel.  aan  hnnne  Gedeput.  dd.  14  Oct.  1616, 
in:  N.  Z.  10 '6.)  Het  was  echter  in  1615  met  een  jaar  verlengd  (R.  S.-G. 
1   Apr.   1615)  en  eindigde  dus  eerst   met    1617, 

»)  N.  Z    U  Oct.   1610. 


327 

▼oortdurende  concurrentie  der  Zeeuwen,  dezen  gaarne  in  hunne 
compagnie  wilden  opnemen,  bij  die  toelating  zouden  willen 
handelen.  De  Staten  van  Zeeland  wenschten  te  weten ,  of  de 
bedoeling  der  Hollanders  was,  de  kapitalen  der  beide  vereeni- 
gingen  te  combineeren  en  gezamenlijk  éene  compagnie  uit  te 
maken,  waarvan  alle  leden  gelijke  aanspraak  op  winst  en  ver- 
lies hadden  en  allen  door  dezelfde  bewindhebbers  bestuurd  werden, 
dan  wel  of  de  vereenigingen  alleen  zouden  samenwerken  in  het 
gezamenlijk  aanvragen  van  octrooi.  In  het  laatste  geval  toch 
zou  elke  kamer  der  compagnie  voor  eigene  rekening  schepen  uit- 
rusten, terwijl  men  daarbij  alleen  door  een  reglement,  door  de 
gezamenlijke  kamers  gemaakt  over  de  grootte  en  uitiiisting  der 
schepen  en  het  samenblijven  tot  gemeenschappelijke  verdediging 
tegen  v^anden,  in  zijne  vrijheid  beperkt  zou  zijn.  (regulated 
company.)  *)  Aan  zulk  een  vrgzinnigen  voorslag  dachten  echter 
de  HoUandsche  reedei-s  niet:  eene  regeling  als  deze  zou  voor  de 
Zeeuwen  een  ruim  veld  ter  concurrentie  overlaten,  en  de  be- 
zwaren, door  de  Noordsche  Compagnie  tegen  de  oprichting  der 
Zeeuwsche  geopperd,  zouden  zoodoende  bijna  allen  blijven  bestaan. 
Zg  wezen  er  dan  ook  dadelijk  op,  dat  twist  onvermgdel^k  was, 
wanneer  men  zich  niet  geheel  vereenigde ;  bet  was  toch  onmoge- 
Igk ,  aan  ieder  der  compagnieën  afzonderl^ke  baaien  voor  hare 
visscherg  aan  te  wgzen  en  twee  of  drie  zouden  dus  naast  elkan- 
der haar  bedrijf  moeten  oefenen.  Bovendien  was  het  noodzakelijk, 
dat  men  ook  over  het  getal  der  uitterusten  schepen  bepalingen 
maakte,  want  »de  neringe  selve  was  soo  groot  niet,  dat  die  vrucht- 
baerlyck  met  onbepaeldt  getal  van  schepen  soude  connen  werden 
gedaen.*'  De  Noordsche  Compagnie  was  dus  van  plan  de  verlen- 
ging van  het  octrooi  voor  zich  alloen  aan  te  vragen,  »als  vele 
coaten  gedragen  hebbende  met  cleine  profictien."  Wel  wilde  zg 
de  Zeeuwen  voor  een  nader  te  bepalen  deel  toelaten,  maar  het 
zou  zgn  op  voorwaarde,  dat  zoowel  het  kapitaal  als  de  risico 
vereenigd  zouden  worden  en  dus  ook  de  uitrustingen  voor  ge- 
zamenlgke  rekening  zoudon  plaats  hebben.  Stonden  de  Zeeuwen 
er  echter  bepaald  op ,  zich  op  zich  zelf  te  houden ,  dan  wenschten 
de  Hollanders  ieders  aandeel  in  de  vangst  afzonderlek  te  bepalen ; 
de  verschillende  uitrustingen  zouden  dan  »tot  gemeenen  behouve 
den  visch  vangen,  die  men  in  loco  soude  deelen  en  gder  sgn 
contingent  mede  gheven."  •). 


')  Miss.  T.  de  Stn.  v.  Zeel.  aan  de  Gedcput.  dd.  14  Oet.  1616,  —  en  v.  Ge- 
committ.  Raden  v.  Zeel.  aan  den  magistraat  v.  Zierikzee  dd.  28  Oct.  1616, 
achter:  N.  Z.  1616. 

*)  Miss.  V.  de  Gedepnt.  aan  de  Stn.  ▼.  Zeeland  dd.  19  Oct.  1616,  in: 
Archief  Zeeland. 


328 

Dti  onderhandelingen  duurden  lang.  Zeeland  sch^nt  zich  met 
do  haar  eigene  doorzettende  vrg heidsliefde  togen  eene  geheele 
vereeniging  Verzet  te  hebben ,  en  tot  eene  combinatie  van  kapi- 
talen kwam  het  dan  ook  niet.  Toch  kregen  de  Hollanders  in 
zooveiTc  hunnen  zin,  dat  het  getal  schepen  onderling  bepaald 
werd  en  aan  elk  der  contractanten  een  vooruit  bepaald  aandeel 
aan  de  uitrustingen  werd  toegekend.  Zij  boden  daarop  den  Zeeu- 
wen 1  aan  );  de  Vlissingsche  reederij  was  niet  ongeneigd,  voor  ^ 
aandeel  als  lid  der  vereeniging  op  te  treden  *).  Door  bemidde- 
ling der  Staten-Genoraal  »),  die  in  de  talrgke  concurrenten 
der  Noordsche  Compagnie  vijanden  der  eenheid  en  macht  zagen, 
die  zij  door  het  octrooi  aan  de  Nederlandsche  walvischvaarders 
hadden  willen  geven,  werden  de  twee  compagniën  het  nu 
weldra  eens,  en  gezamenlijk  werd  bij  de  Staten-Generaal  een 
nieuw  octrooi  aangevraagd  ♦).  Den  24  Januari  1617  werd  dit 
op  naam  der  beide  vereenigingen  voor  vier  jaar  verleend  •). 
De  Staten  van  Zeeland,  die  in  deze  zaak  met  groote  behoed- 
zaamheid handelden  en  niet  dan  met  volkomen  kennis  van  zaken 
hunne  toestemming  verleenen  wilden  •),  keurden  het  27  Januari 
goed  '). 

Weldra  kwam  nu  de  zaak  in  orde:  den  19  Maart  1617  sloten 
de  Hollandsche  en  Zeeuwsche  compagniön  voor  de  walvischvangst 
ecue  overeenkomst,  waarbij  aan  die  van  Zeeland  \  deel  in  het 
gemeenschappelijk  octrooi  werd  ingeruimd.  Er  werd  verder 
bepaald,  dat  gedurende  drie  jaren  Holland  vier  stemmen  zou 
hebben  tegen  Zeeland  éene ,  terwijl  de  vergaderingen  onder  pi*ae- 
sidium  van  eene  der  Hollandsche  kamers  in  die  provincie  zouden 
gehouden  worden ;  het  vierde  jaar  zou  Holland  drie  stemmen 
hebben  tegen  Zeeland  twee,  terwijl  een  der  Zeeuwsche  bewind- 
hebbers de  algemeene  vergadering  in  Zeeland  zou  praesideeren. 
(art.  2—4.)  De  meerderheid  der  kamers  zou  de  minderheid  bin- 
den aan  alle  besluiten  der  algemeene  vergadering,  (art.  5,  7.) 
Nieuwe  bewindhebbers  eener  kamer  zouden  uit  een  dubbelt^ , 
door  de  overblijvende  bewindhebbers  uit  de  hoogste  participanten 
opgemaakt,  gekozen  worden  door  den  magistraat  der  stad,  waar 
de  kamer  gevestigd  was.  (art.  10.)     Over  de  jaarlljksche  uitms- 


»)  N.  Z.  26  Jan.  1617. 
»)  N.  Z.  27  Jan.  1017. 
«)  R.  S-G.  24  Der.  1616. 
*)  R.  S-G.  21  Jan.  1617. 

•)   R.  S.-G.  24  Jan.    1617.  —  Gr.    Plaractb.   I   p.  671. 

•j  N.  Z.   12,   18.   14  Ort.   1610,  26  Jan.   1617.    —    Miw.  der  Stn.  v.  Zeel. 
dd.   14.  23  Ort.   1010.   in:   N.   Z.    1616.   (Bijlagen.) 
',   N.  Z.  27  Jan.   1017. 


329 

tingen  zou  de  algemeene  vergadering  beslissen,  (art.  12.)  Ontdek- 
kingen, door  schepen  der  Noordsche  Compagnie  gedaan,  zonde i^ 
komen  ten  bate  der  generale  compagnie,  (art.  19.)  ') 

Evenals  de  Hollandse he  walvischvaarders  werden  nn  ook  de 
SSeenwen  in  kamers  verdeeld.  De  hoop  op  vereeniging  met  de 
groote  compagnie  voor  de  wal visch vangst  had  nieuwe  mededin- 
gers opgeroepen.  Ëene  tweede  Vlissingsche  compagnie,  aan  het 
hoofd  waarvan  zekere  Jan  De  Moor  stond,  was  naast  Lampsins 
en  de  zgnen  opgetreden  >)  en  zond  in  het  voorjaar  van  1617 
naast  zgne  twee  schepen  een  derde  naar  Spitsbergen.  En  weldra 
meldden  zich  nog  meer  Zeenwen  aan,  die  begeerig  waren  in  de 
winsten  der  walvischvangst  te  deelen.  De  Staten  van  Zeeland 
hadden  dadelijk  na  het  verleenen  van  het  nienwe  octrooi,  brieven 
rondgezonden  aan  de  verschillende  Zeenwsche  steden,  ze  aan- 
schrgvende  binnen  veertien  dagen  opgave  te  doen  van  de  koop- 
lieden, die  in  elke  stad  in  de  nienwe  compagnie  wilden  pattici- 
peeren  >).  Het  resultaat  was  zeer  bevredigend  geweest,  en  uit 
de  oude  participanten,  te  zamen  met  de  nienwe  pretendenten 
werden  nn  bg  het  contract  met  de  Hollanders  drie  kamers  gevormd. 
De  beide  Vlissingsche  reederijen  werden  tot  éene  kamer  der  Noord- 
sche Compagnie  vereenigd  *) ;  uit  de  nieuwe  participanten  werden 
twee  andere  kamers  gevormd ,  die  zich  te  Middelburg  en  te  Veere 
vestigden  *).  Deze  verdeeling  bleef  bestaan  tot  den  val  der 
Noordsche  Compagnie  toe. 

Boven  hebben  wg  reeds  gezien ,  dat  de  vereeniging  van  Hol- 
landers en  Zeen  wen  aanvankelijk  niet  de  gewenschte  vruchten 
droeg  *).     Door   hunne   bondgenooten   alleen    gelaten  konden  de 


■)  Zie  het  contract  als  bijlage  achter  het  reqnest  der  Vliasiiigsche  reeders  aan 
de  Gecommitt.  Raden  v.  Zeel.,  in:  Noordsche  togten.  4  Loop.  N.  C.  R.-A. 

*)  Getuigenissen  in  zake  het  gebeurde  met  de  Eugelschen  op  Spitsbergen  in 
1617,  als  bglagen  b|j  het:  Request  der  Zeeuwsche  reeders  aan  de  Gecommitt. 
Raden  ▼.  Zeeland,  in:  Noordsche  togten    4  Loop.  N.  C.  R.-A. 

•)  N.  Z.  27  Jan.  1617.  —  Miss.  v.  Zeeland  dd.  27  Jan.  1617.  (Bgl.  achter 
N.  Z.  1617.) 

^)  In  het  request  der  N.  C.  aan  de  Stn.-Gen.  dd.  1  Sept.  1621  (in :  Noordsche 
togten.  8  Ontd.  v.  Jan  Mayen-eiland.  R.-A.)  worden  Lampsius  en  De  Moor  naast 
elkander  als  bewindhebbers  van  de  Vlissingsche  kamer  der  N.  C.  genoemd. 

')  Hoewel  in  1617  alleen  de  beide  Vlissingsche  compagniën  hare  schepen  naar 
Spitsbergen  zonden,  werd  echter  deze  verdeeling  in  drie  kamers  reeds  dadelgk 
in  het  contract  aangenomen.  Dit  bl^kt  uit  de  onderteekening  daarvan  door  ver- 
achiUende  personen  voor  Middelburg,  Vlissiogen  en  Veere.  Waarschgnlgk  was 
het  jaar  reeds  te  ver  verloopen,  dan  dat  de  nieuwe  participanten  reeds  in  1G17 
eene  uitrusting  konden  gereed  krggen. 

*)  De  onderlinge  na^ver  schjjnt  met  het  sluiten  van  het  contract  niet  opge- 
lionden  te  zijn;  teo  minste  voor  de  uitrusting  van  1618  was  het  noodig.  dat 
partyen  eene  nieuwe  overeenkomst  sloten.     [K,  S.-G.  7  Dec.  1417.)     De  ouaan- 


380 

drie  schepen  der  Vlissingsche  compagniön  in  1617  geen  verlof 
van  de  Engelschen  krijgen  om  hun  bedrijf  aan  Spitsbergen 
te  oefenen ,  en  werd  een  der  schepen  van  Lampsins  door  hen  zelfs 
van  alles  beroofd  *).  Eene  poging,  door  de  teleurgestelde  reeders 
gewaagd ,  om  zich  voor  dergelijke  aanvallen,  in  het  vervolg  te 
behoeden  door  zich  te  vereenigen  met  eene  nieuwe  Engelsche 
compagnie,  die  zich  gereed  maakte  met  de  Moscovische  Compagnie 
te  concurreeren ,  mislukte  *)  en  in  1618  wreekten  twee  Vlissing- 
sche walvischvaarders  en  een  van  Veere  zich  op  de  Engelschen 
door  het  berooven  van  het  schip  >the  Pleasure"  in  Sir  Thomas 
Smiths-bay  '). 

Eene   andere    zaak    dreigde    de    Zeeuwen   nog  langen  tgd  met 
moeiel ijkheden.     Niettegenstaande  het  contract  van  1617  bleef  er 
tusschen  de  Hollandsche  en  Zeeuwsche  compagniën  voor  de  wal- 
vischvangst  nog  steeds  een  groot  onderscheid.     Zeeland  bleef  van 
Jan  Mayen-eiland  natuurlijk  uitgesloten ;  de  oude  Noordsèhe  Com- 
pagnie   was   de   eenige  der  drie  mededingsters ,  die  hare  uitros- 
tingen  zoowel   naar  Spitsbergen  als  naar  Jan  Mayen-eiland  kon 
zenden.     Deze    ongelijkheid    hinderde    de    Zeeuwen   steeds,  maar 
door  de  ondervinding  geleerd ,  waagden  zij  het  niet  weder  zonder 
uitdrukkelijke  verklaring  van  do  Staten-G«neraal  aan  Jan  Mayen- 
eiland  te  verschgnen.     Eene  eerste  poging,  reeds  in  1618  tot  het 
verkrijgen  van  zulk  eene  verklaring  aangewend ,  stuitte  natuurl^ 
af  op    het    blijkbare    recht    der  Hollanders  ♦).     In  het  voorjaar 
van     1620    werd  het  verzoek  der  Zeeuwen  met  meer  nadruk  en 
ook   met  meer  recht  herhaald  *) :  de  beide  Hollandsche  compag- 
niön  hadden  nu  reeds  vier  jaren  aan  Jan  Mayen-eiland  gevischt, 
de  kleine  zelfs  reeds  vijf  jaren ,  en  do  tijd  bij  het  >  generael  octroy" 
bepaald   was    dus  verstreken.     Het  schijnt  echter,  dat  de  Hooge 
Raad   bij    zijn   vonnis   den  tijd  der  vier  reizen  heeft  willen  doen 
ingaan    met    1618   *)    en  het    gelukte  den  Hollandschen  reeders 
dan  ook,    de  toelating  der  Zeeuwen  aan  het  eiland  te  doen  ver- 


gcnaamhedeQ  over  den  omslag  der  schade,  den  Zeeuwen  in  1617  door  de  Engrl- 
schen  in  de  afwezigheid  der  HoUanders  toegebracht,  knnnen  hiertoe  med^:e> 
werkt  hebben. 

>)  R.  S.-G.  9  Nov.  1617.  —  Miss.  v.  Zeeland  dd.  21  Dec.  1617,  als:  Bijlage 
achter  de  N.  Z.  1617.    -   Zie  meer  hiervóór  p.  211,   12. 

*)  Macpherson.  Annals  of  commerce.  II   p.  287. 

•)  Zie  meer  hiervoor  p.  216  —  17. 

•)  R,   S.-G.  21  Apr.   1618. 

»)  N.  Z.  4  Febr.,  12  Mrt.  1620.  —  Miss.  v.  Zeeland  dd.  4  Fcbr.  1620. 
achter:   N.   Z.    1620. 

•)  Octrooi  der  N.  C.  dd.  22  Dec.  1622.  (Gr.  Placactb.  I  p.  676.)-  Req.  der 
N.  C.  aan  de  Stn.-Gen.  dd  1  Sept.  1621 ,  in :  Noordsche  togten.  S  Ontd.  t. 
Jan  Mayen-eiland.  R.-A. 


331 

Bohniven  tot  twee  jaren  na  de  aanvrage.  De  Zeeuwen  berustten 
daarin,  en  niettegenstaande  hunne  onaangenaamheden  met  de 
Engelschen  op  Spitsbergen  in  1617  en  1618  hielden  zg  vol  en 
zonden  telkens  weder  hunne  schepen  daarheen.  In  de  aan  de 
Mauritius-baai  grenzende  inham,  die  de  Zeeuwsche  baai  genoemd 
wordt,  vestigden  zij  zich  afgescheiden  van  hunne  deelgenooten ; 
kort  na  1624  verhuisden  de  Ylissingers  zelfs  naar  het  door  de 
Denen  lediggelaten  terrein  in  de  Mauritius-baai  ').  Toen  echter 
het  octrooi  van  1617,  dat  alleen  verleend  was  >sonder  prejuditie 
van  het  recht  op  het  Eylant  in  questie  by  d'  Ondeckers  van 
't  selve  uyt  krachte  van  het  Generael  Placaet  verkregen*'  •),  met 
het  jaar  1621  geëindigd  was  ') ,  begreep  de  Noordsche  Compag- 
nie zelve ,  dat  verdere  pogingen  om  de  Zeeuwen  van  Jan  Mayen- 
eiland  verwijderd  te  houden  vruchteloos  zouden  zijn.  Zij  nam 
het  initiatief  en  noodigde  de  Zeeuwsche  walvischvaarders  tot  eene 
conferentie  om  over  de  voorwaarden  eener  algeheele  vereeniging 
te  beraadslagen  ^).  De  zaak  slaagde  naar  wensch  en  8  Januari 
1622  verzochten  beide  compagniën  te  zamen  verlenging  van  het 
octrooi  voor  de  walvisch vangst  »).  De  toegevendheid  der  Noord- 
sche Compagnie  was  waarsch^nlijk  niets  dan  eene  list  om  eene 
combinatie  met  de  gehate  kleine  Noordsche  Compagnie  te  ver- 
mijden: met  de  Zeeuwen  vereenigd  voelde  zy  zich  sterk  genoeg 
om  alle  concurrentie  te  trotsoeren.  De  Staten-Generaal  waren 
echter  van  een  ander  gevoelen ;  wij  zagen  reeds ,  dat  door  hunne 
tusschenkomst  de  drie  compagniën  gedwongen  werden  voor  het 
jaar  1621  zich  bg  de  vangst  tot  een  bepaald  getal  quarteelen 
traan  te  beperken.  Terwijl  aan  de  groote  en  kleine  HoUandsche 
compagniën  10,000  en  6000  quarteelen  traan  werden  toegelegd, 
bedroeg  het  aantal  der  Zeeuwen  in  de  te  vangen  21,000  quar- 
teelen slechts  5000.  Maar  tevens  werd  dan  ook  hun  recht  op 
de  visscherij  bg  Jan  Mayen-eiland ,  dat  sinds  het  vierjarig 
octrooi  der  ontdekkers  geëindigd  was ,  onder  het  octrooi  der  Noord- 
sche Compagnie  behoorde,  uitdrukkel^k  erkend  *).  De  Hollan- 
ders schijnen  echter,  nu  eens  de  toestemming  der  Staten  ver- 
kregen was,  weder  minder  willig  geweest  te  zgn  om  de  resolutie  uit 
te  voeren;  althans  het  reglement,  dat  volgens  het  verlangen  der 


')  Zie  meer  hierover:  hiervoor  p.  142,  48.  —  Vgl.  ook  over  de  walvisch  vaart 
der  Zeeuwen  van  1619 — 22:  hiervoor  p.  1U9  Noot  5. 

«)  Gr.  Placaetb.  I  p.  672.  —  R.  S.-G.  21,  24  Jan.  1617. 

*)  Het  octrooi  was  verleend  voor  vier  jaren,  maar  ging  door  de  éeigarige 
verlenging  van  het  octrooi  der  N.  C.op  1  April  1615  eerst  met  het  jaar  1618  in. 

*)  Resol.  N.  C.  29  Juli  1621,  b^  het:  Request  der  kleine  N.  C.  aan  de 
Stn.-Gen.  dd.  2  Sept.  1621,  in:  Noordsche  togten.  2  Admiraliteit.  R.-A. 

<)  R.  S..6.  8  Jan.  1622. 

•)  R.  S.-G.  3,  4  Febr    1622. 


332 

regeering  in  den  geest  der  jongste  regeling  door  de  compagnie 
zelve  opgemaakt  moest  worden,  stuitte  hij  hen  voortdm*end  op 
zwarigheden  <).  Geen  wonder  dan  ook,  dat  de  Zeeuwen  hunne 
\  medeleden  wantrouwden;  gedachtig  aan  hun  wedervaren  van 
1616  verzochten  zij  de  Staten-Generaal  om  eene  afzonderlgke 
akte ,  waarbij  hun  uitdrukkelijk  verlof  gegeven  werd  om  aan  Jan 
Mayen-eiland  hunne  traankokerijen  te  mogen  bouwen.  De  akte 
werd  dadelijk  verleend  *),  en  op  het  einde  des  jaars  werden  de 
Zeeuwen  evenals  de  kleine  Noordsche  Compagnie  mede  begrepen 
onder  de  definitieve  verlenging  van  het  octrooi  der  walvisch- 
vaarders  voor  twaalf  jaar  ').  Voortaan  was  er  dus  in  Nederland 
slechts  éene  compagnie,  waarvan  alle  kamers  geheel  dezelfde 
rechten  genoten. 

Een    derde  aanval   op   de    uitsluitende   rechten  der  Noordsche 
Compagnie   kwam  van   eene  geheel  andere  zijde.     De  Staten-Ge- 
neraal ,  af  keerig  van  monopolie  als  zij  waren ,  hadden  het  octrooi 
der  compagnie  alleen  zoover  uitgestrekt  als  zy  dat  voor  den  bloei 
der  wal visch vangst  noodig   oordeelden:   tusschen  Novaya-Zemlya 
en   straat  Davis   meende  men,   dat  eene  compagnie  een  veld  ter 
ontginning  had ,  ruim  genoeg  om  daarvan  te  bestaan  en  om  zelÜB 
groote    winsten    te    maken.     De   beperking  had  tevens  misschien 
ten   doel,    de    geheel    op    zich  zelf  staande  walvischvangst ,  door 
sommige  Nederlanders  reeds  lang  vóór  de  oprichting  der  Noord- 
sche   Compagnie    aan   de    Noordkaap    en    bij   IJsland  gedreven, 
ook    naast    de    bevoorrechte    vereeniging    te    laten    bestaan.     En 
werkelijk    bleef   dit    bedrijf    zich    zoolang    het    octrooi    duurde 
nevens    de    compagnie    handhaven.     Maar    daar    de  in  die  wate- 
ren   gevangen    walvisschen    steeds    kleiner    en    minder    rijk    aan 
traan  waren  dan  de  bewoners  der  Spitsbergsche  wateren ,  —  vooral 
daar    het    verbod   van    den    Deensohen    koning    de   visschers  ge- 
durig dwong   hun  bedrijf  te  staken    of   zich   van  Deensche  pas- 
poorten   te    voorzien,    was  deze   concurrentie  voor  de  Noordsche 
Compagnie  nooit  eenigszins  gevaarlijk  geweest  *).     Bedenkelgker 
scheen  het,  toen  anderen  dit  voorbeeld  volgende   ook  elders  met 


»)  N.  Z.  17  Mrt.  1622.  —  Miss.  v.  Zeeland  dd.  17  l^Irt.  1622,  in:  N.  Z. 
1622.  -  R.  S.-G.  20  Febr..  3  Mrt.  1622  —Ook  de  kleine  N.  C.  aanvankdyk 
bereid  om  de  Zeeuwen  op  Jau  Mayen-eiland  toe  te  laten  (Req  der  kleine  N.  C. 
aan  de  Stu.-Gen.  dd.  2  Sept.  1C21  ,  in:  Noordsche  togten.  2  Admiraliteit  R.-A.), 
gchijnt  later  bezwaren  gemaakt  te  hebben.  (R.  S.-G.  4  Febr.  1622.) 

»)  R.  S.-G.  28  Mei  1622.  —  Zie  de  akte  afgedrukt  in :  Gr.  Placaetb.  1  p.  673,  — 
en  bij:   Zorgdrager.    Grocul.  vi&sch.   p.  218. 

»)  R.  S.-G.  20  .  22  Dec.  1622.  —  Gr.  Placaetb.   I  p.  673. 

*)  Eene  geschiedenis  van  dit  bedrijf  is  bij  de  onvolledigheid  der  gegevcni  niet 
samen  te  stellen  en  zou  waarschijnlijk  ook  blijken  van  weinig  belang  te  z^n. 
Zie  iutu»*cheu  over  die  geschiedenis  een  eu  ander:  hiervoor  p.  240  Noot  1. 


833 

de  compagnie  trachtten  te  wedgyeren  op  plaatsen,  buiten  haar 
octrooi  gelegen  en  waarop  niemand  eenige  aanspraak  maakte. 
Nog  erger  voor  de  vereeniging  was  het,  dat  die  poging  uitging  van 
Zaanlanders,  die  reeds  van  ouds  getoond  hadden,  geschiktheid 
en  moed  genoeg  voor  het  gevaarlgke  bedrgf  te  hebben. 

Het  was  in  1626,  dat  Pieter  Gyssen  en  Gjjs  Pieters  '),  twee 
Zaansche  kooplieden,  van  den  prins  commissie  vroegen  om  te 
mogen  varen  op  Buslands  noordkust,  op  »de  Samoetsche  Gust" 
en  door  de  straat  van  Nassau  verder  oostelijk  •).  Men  wist,  dat 
zich  daar  geene  walvisschen  ophielden,  maar  vooral  bg  Novaya- 
Zemlya  was  overvloed  van  walrussen  en  de  Zaandammers,  de 
oudste  Nederlandsche  walrusjagers ,  meenden  voornamelijk  met  de 
tanden  der  gevangene  dieren  ruime  winsten  te  zullen  behalen. 
Prederik  Hendrik  vroeg  de  voorlichting  der  Staten-Generaal  met 
de  mededeeling,  dat  de  nieuwe  vereeniging  zich  steeds  buiten  het 
gebied  der  Noordsche  Compagnie,  bij  »plaetsen  nojt  in  dier  vou- 
gen  wesende  bevaeren  ,'*  dacht  op  te  houden.  Maar  het  was  toch 
niet  dan  onder  uitdrukkelgke  vermaning,  dat  het  octrooi  der 
Noordsche  Compagnie  door  de  commissie  van  den  prins  vooral 
»niet  en  sonde  werden  geinfringeert ,"  dat  de  Staten  gunstig  op 
het  request  der  Zaandammers  adviseerden  '). 

Twee  schepen ,  van  eenige  kleine  stukken  geschut  voorzien  en 
met  dertien  koppen  bemand ,  vertrokken  dan  ook  in  Mei  1626  naar 
het  noorden  ♦).  De  onderneming  was  echter  allerongelukkigst. 
Walrussen  werden  niet  gevonden,  slechts  éen  walvisch  werd  ge- 
dood ;  aan  de  straat  van  Nassau  gekomen  vonden  de  schepen  die 
zoo  geheel  verstopt  met  ijs,  dat  de  reis  moest  opgegeven  wor- 
den *).  Werkelijk  bleef  het  ijs  steeds  een  bezwaar,  dat  ieder  be- 
letten zou  met  de  Noordsche  Compagnie,  die  hare  tochten  naar 
het  bijna  altijd  ijsvrije  Spitsbergen  richtte,  met  vrucht  te  con- 
curreeren.  Hoewol  do  roeders  de  zaak  nog  niet  opgaven  en  van 
plan  waren  in  1 627  op  nieuw  naar  het  noorden  te  zeilen ,  hooren 


>)  Wnssenaer  (Hist.  vcrh.  XI  fol.  56)  noemt  de  reedcrs  „twee  gebroeders 
Sybrant  en  Claes  Cornelis.  soonen,  Serdammers."  De  namen,  door  de  R.  S -6. 
opgaven,  schijnen  mij  echter  meer  gezag  te  hebben. 

»)  Wassenacr  (Hist.  vcrh  XI  fol.  66)  verhaalt ,  dat  de  reeders  van  plan  waren 
yom  noch  hooger  als  de  vorighe  onder  den  Noortschen  Pool  te  loopen ,  en  daer 
den  Walrus  vangst  te  vorderen."  Het  schgnt,  dat  hij  by  dit  verhaal  het  oog 
had  op  de  Poolzee  ten  noorden  van  Spitsbergen  (hoewel  «'t  gevoelen  was,  dat 
onder  de  Pool  al  meest  ghebroocken  Eylanden  lagen,  alsmen  in  Spitsberghen 
bevindt") ,  maar  het  verhaal  is  verward  en  nit  den  afloop  der  reis  bl^kt  dnidel^jk , 
dat  de  opgave  der  R.  S.-G.  jnister  is. 

•)  R.  S.-6.  7  Mrt.  1626. 

•)  Wassenaer,  Hist.  verh.  XI  fol.  56. 

•)  Wasaenaer,  Hist.  verh.  XI  fol.  1S4. 


334 

wij  dan  ook  verder  van  de  zaak  niets  en  men  mag  dus  aannemen , 
dat  de  onderneming  is  opgegeven. 

Zoo  was  ook  deze  aanval  op  het  monopoliestelsel  mislukt  en 
in  lange  jaren  had  de  compagnie  geene  mededingers  meer  te 
vreezen.  Krachtig  en  onaangevochten  stond  zij  in  1622  daar  met 
een  iniim  kapitaal ,  met  ervarene  zeelieden ,  en  in  het  vooruitzicht 
van  twaalf  jaren  binnenlandsche  rust.  Wat  kon  men  niet  in  die 
twaalf  jaren  van  bijna  ongestoorden  arbeid  van  hare  pogingen 
verwachten  1  Tot  welk  een  bloei  kon  de  walvischnering  niet  door 
de  vereenigde  krachten  van  alle  kamers,  zelfstandig  en  toch  ver- 
eenigd ,  gebracht  worden !  Welk  een  ruime  winst  beloofde  dit 
tgdvak  (1622—1634)  aan  de  aandeelhouders!  Juist  echter  de  rust, 
die  der  compagnie  gegund  werd ,  ontwikkelde  de  zaden  van  twee- 
dracht, die  reeds  in  eigen  boezem  schuilden.  De  tijd  werd  met 
kleingeestig  gekibbel  om  den  voorrang  doorgebracht,  elke  kamer 
was  slechts  op  eigen  voordeel  bedacht  en  benadeelde  de  belangen 
der  andere  zooveel  mogelijk;  alleen  de  noodzakel^kheid  hield  de 
twistende  partijen  bijeen.  De  concurrentie,  die  door  het  octrooi 
bedwongen  was,  wroette  nu  in  de  eigene  ingewanden  der  com- 
pagnie. 

Wij  zagen,  dat  reeds  in  het  jaar  der  oprichting  een  ernstige 
twist  ontstond  tusschen  twee  bewindhebbers  der  Delftsche  kamer 
en  hunne  ambtgenooten ,  en  dat  die  twist  zelfs  tot  eene  scheuring 
leidde.  De  twee  schuldigen,  door  de  overigen  met  verwijten  over- 
laden, namen  de  gelegenheid  waar  om  den  Amsterdamschen  be- 
windhebbers voor  de  voeten  te  werpen ,  dat  zij  zelven  door  hunne 
afzonderlijke  walvischvangst  aan  de  Noordkaap  met  Deensche 
passen  de  belangen  der  vereeniging  op  veel  ergere  wijze  bena- 
deelden dan  de  ontdekkers  van  Jan  Mayen-eiland  dat  ooit  kon- 
den doen  ').  Zij,  die  zoo  klaagden ,  schijnen  op  hunne  beurt  door 
de  IJslandsche  visscherij  met  de  Noordsche  Compagnie  geconcur- 
reerd te  hebben  *).  De  Enkhuizensche  en  Hoornsche  kamers 
lagen  lange  jaren  overhoop  over  de  verdeeling  van  de  gedane 
vangst  *).  Uitvoerig  schetste  ik  reeds  in  het  vijfde  hoofdstuk 
de  concurrentie ,  der  generale  compagnie  aangedaan  door  de  ont- 
dekkingsreizen ,  die  ondernomen  werden  op  kosten  van  enkele 
kamers  en  vooral  van  enkele  leden ,  onder  wie  de  energieke 
Adriaen  Dircxz.  Leversteyn  eene  eerste  plaats  inneemt.  Dit  alles 
zijn  echter  slechts  op  zich  zelf  staande  feiten ,  die  alleen  bewijzen , 


')  „Cort  advertissement*'  en  „Debalh"  v.  Kyen  en  I^everstcyn  tegen  de  N.  C, 
in:  Noordsche  logten.  1.  R.-A. 

»)  R.  S.-G.  18  Mei  1616. 

•)  Sent.  V.  h.  Hofv.  Holland  dd.  22  Dec.  1683,  20  Jan.  16S4.  —  Dictumi 
T.  d.  H.  R.  dd.  28  Mrt.,  3  Apr.   1637.  —  Sent.  v.  d.  II.  R,  dd.  4  Afr.  1M7. 


885 

dat  monopolie  geen  wedgver  uitsluit,  maar  ze  slechts  verplaatst 
en  van  aard  doet  veranderen.  Belangrijker  was  het  streven  van 
éene  kamer,  die  jaren  achtereen  trachtte  het  overwicht  over  de 
andere  te  verkrygen.  De.  Amsterdammers ,  die  in  de  oorspron- 
kelijke Noordsche  Compagnie  van  1614  voor  de  helft  participeer- 
den > ) ,  waren  niet  tevreden  met  het  overwicht ,  dat  hnnne  positie 
hnn  van  zelf  verschafte.  Evenals  overal  in  de  geschiedenis  der 
Nederlandsche  republiek  vertoont  zich  ook  hier  het  streven  der 
Amsterdammers  naar  zelfstandigheid  en  overmacht  dnidelgk.  Het 
zou  niet  moeielijk  zgn,  daarvan  talr^ke  bewyzen  aan  te  voeren; 
slechts  enkele  voorbeelden  wil  ik  hier  noemen. 

Wy  zagen  reeds,  dat  de  eigenmachtige  handel wg ze  der  Amster- 
damsche  kamer  met  de  door  de  Staten-Generaal  aan  de  Noordsche 
Compagnie  verleende  konvooischepen  in  de  jaren  1616,  1617  en 
1618  de  vereeniging  met  het  machtige  Engeland  in  moeielgkheden 
wikkelde,  die  het  een  tijd  lang  zelfs  twgfelachtig  maakten  of  de 
Nederlandsche  walvischvangst  zich  op  Spitsbergen  zou  kunnen 
handhaven  en  die ,  ofschoon  dit  gevaar  gelukkig  afgewend  werd , 
aan  de  kamers  van  het  Noorderkwartier  en  van  Zeeland  cene 
aanmerkel^ke  schade  veroorzaakten  >).  De  ernstige  gevolgen,  die 
deze  willekeurige  handelwgze  had ,  schrikten  echter  de  Amsterdam- 
mers niet  af:  hun  streven  naar  onaf  hankelgkheid  toonde  zich  sedert 
steeds  duidelgker.  Toen  de  Zeeuwen  in  1622,  na  de  overeenkomst  van 
de  drie  Nederlandsche  compagniën  door  tusschenkomst  der  Staten- 
Oeneraal,  zich  gereed  maakten  de  wal visc'a vangst  te  hervatten, 
werden  de  Amsterdammers  weigerachtig  bevonden  om  eenig 
reglement  te  helpen  beramen ,  dat  de  wederzydsche  rechten  en  ver- 
plichtingen nauwkeurig  omschreef  •).  Voor  de  handhaving  harer 
eigene  rechten  was  de  oppermachtige  kamer  niet  bevreesd ;  tegen- 
over hare  zwakkere  bondgenooten  wilde  zij  meer  en  meer  eene  onaf- 
hankelgke  stelling  innemen.  Er  waren  meer  teekenen ,  die  reeds 
dadelijk  van  dit  streven  blgk  gaven.  Toen  Pieter  Van  der  Graeff, 
een  der  woeligste  leden  van  de  kleine  Noordsche  Compagnie, 
reeds  bg  de  resolutiön  van  11  en  12  Februari  1622  door  de 
Staten-Generaal  zéér  bevoordeeld,  door  aankoop  van  aandeelen 
en  misschien  door  andere  middelen  dreigde  een  gevaarlijk  over- 
wicht te  vcrkrggen,  rustten  de  Amsterdammers,  bevreesd  voor 
den  toenemenden  invloed  der  Delftenaars  niet,  voordat  Van  der 
Graeff  zich  naar  himne  stad  had  verplaatst  en  met  zgne  aaudee- 


*)  Contr.  der  N.  C.  met  die  v.  Zeeland  dd.  19  Mrt.  1617,  in:  Noordsche 
togten.  4  Loop.  N.  C.  R.-A. 

•)  Zie  meer  hierover:  hiervoor  p.  229 — 88. 

M  R.  S..0.  20  Febr..  8  Mrt.  1622.  —  N.  Z  17  Mrt.  1622.  —  Miit.  ▼. 
Zeelmud  dd.  \7  Mrt.  !622,  nchtcr:  N.  Z.  IC22. 


336 

len  lid  der  Amsterdamscbe  kamer  geworden  was  ^).  Maar  er 
was  nog  meer.  Niet  alleen  poogden  de  Amsterdammers,  die 
niets  mot  de  vergoeding  der  schade  van  1617  wilden  te  doen 
hebben  en  zich  hooghartig  van  alle  voorlichting  over  het  in  1618 
voorgevallene  verschoonden,  zonder  de  andere  kamers  te  kennen 
vergoeding  hunner  in  1613  geledene  schade  te  verkregen  *); 
maar  zij  wendden  zich  zelfs  tot  de  Staten-Genei*aal  met  het  ver- 
zoek om  de  hun  bg  de  loting  voor  dit  jaar  toegevallene  Ifaori- 
tius-baai ,  de  voordeeligste  baai  op  Spitsbergen  en  de  eenige,  waar 
de  Nederlandsche  walvischvaarders  aan  geene  aanvallen  van 
buitenlandsche  mededingers  blootstonden  ,  voor  goed  voor  zich 
alleen  te  mogen  behouden.  Zij  voegden  er  de  schoonschgnende 
verklaring  bij,  dat  zij  er  niets  tegen  hadden,  zoo  de  andere 
kamers  met  de  hun  voor  dat  jaar  toebedeelde  baaien  evenzoo 
handelden,  en  zij  beloofden,  alsof  dit  niet  van  zelf  sprak,  dat 
men  in  dat  geval  over  geen  overlast  van  de  Amsterdamsche 
zuster  zou  hebben  te  klagen  ')! 

Onder  deze  en  dergelijke  onderlinge  twisten  verliep  langzamer- 
hand de  tijd  van  het  octrooi  en  men  begon  zich  gereed  te  maken , 
om  een  nieuw  te  verzoeken.  Maar  te  gelijk  was  het  ook  gedaan 
met  de  rust,  die  de  Noordsche  Compagnie  sinds  1622  van  binnen- 
landsche  mededingers  had  gehad.  Weldra  bleek  het  nu ,  dat  velen 
begeerig  waren  in  de  voordeelen  der  walvisch vangst  te  deelen. 
Hilbrandt  Dircksz.,  burgemeester  van  Harlingen ,  en  Wybe  Jansz. 
van  Stavoren ,  die  de  Amsterdamsche  kamer  der  Noordsche  Com- 
pagnie jarenlang  als  scheepskapitein  gediend  had  *),  verzochten 
van  de  Staten  van  Friesland  om  verlof  om  ter  walvisch  vangst 
te  mogen  uitreeden.  Terwijl  het  twaalfjarig  octrooi  der  Noordsche 
Compagnie  eerst  met  het  jaar  1634  verstrijken  zou ,  liet  dan  ook 
Friesland  reeds  13  November  1632  bij  de  Stat«n-Generaal  aan- 
houden   op    weigering    van  eventueele  verzoeken  der  vereeniging 


•)  Het  arcoord  met  Van  der  Graeff  van  13  Apr.  1623,  is  opgenomen  in  de: 
R.  S.-G  14  Apr.  1623.  —  Zie  roeer  over  deze  zaak :  hiervcW  p.  Si2  Noot  -1.  — 
Eveneens  handelde  de  Amsterdamsche  kamer  in  1636 ,  toen  zij  voorsloeg,  bij  de 
opname  der  nieuwe  participanten  de  Haarlemmers,  die  het  jrrootste  aandeel 
zonden  hebben,  met  de  Amstenlammers  te  vereenigen.  (Repartitie  dd.  19  Mrt.  1686, 
in:  Stn.  N.  C.  v.  d.  Ilrl.  gedepnt    R.-A.) 

»)  R.  S.-G.  4  Nov.  1622.  —  Verbaal  der  ambass.  naar  Eng.  1621—23  ad 
27  Nov.  1622. 

•)  R.  S.-G,  5  Nov.  1622.  —  De  toeleg  der  Amsterdammers  sehijnt  gelukt  te 
zijn;  althans  de  N.  C.  verklaarde  nog  in  1631,  dat  de  Manritius-baai  aan  de 
Amsterdamsche  kamer  behoorde.     (Aitzcma,   Saken  v.  Staet.  I  p.  1150.) 

*)  Octrooi  der  Fricschc  comp.,  bij:  Zorgdrager.  Groenl.  vissch.  p.  221.  — 
Req.  der  N.  C.  aan  de  Stn.-Gen.  dd.  2  Febr.  1634  (Bijl.  K.),  in:  Noordsche 
togten.  4  Loop.  N.  f\  R.-A. 


337 

om  yerlenging  van  haar  octrooi.  De  provincie  begeerde,  dat  de 
vrgheid  der  vaart  ook  in  dit  opzicht  gehandhaafd,  of  in  ieder 
geval  haren  inwoners  een  aandeel  in  de  vangst  ingemimd  wor- 
den zon  ').  Den  7  Maart  1633  werd  dit  verzoek  nader  aange- 
drongen '),  maar  desniettegenstaande  verlengden  de  Staten-Gene- 
raal  den  25  October  van  dat  jaar  in  de  afwezigheid  der  Friesche 
afvaardigden  het  octrooi  der  Noordsche  Compagnie  nogmaals 
voor  acht  jaar  ').  Het  is  waarlgk  niet  te  verwonderen,  dat  de 
Friezen  daarover  zeer  ontstemd  waren:  zg  protesteerden  den  19 
November  en  verklaarden  niet  in  de  verlenging  te  bewilligen. 
Holland  liet  dadelijk  een  lang  » tegenbericht''  voorlezen  *),  maar 
de  verongelgkte  provincie  drong  »seer  yverich  ende  met  gi'ooten 
ernst"  op  haar  recht  aan.  De  oneenigheid ,  die  zoo  ontstond ,  was 
een  natunrlgk  gevolg  van  den  onzekeren  toestand  van  het  publieke 
recht  in  de  republiek  *).  Terwgl  de  Staten-Generaal  bg  hun 
besluit  de  oude  gewoonte  gevolgd  waren,  beriep  Friesland  zich 
met  nadruk  op  de  letter  der  wet.  Hare  gedeputeerden  stelden 
aan  de  Staten-Generaal  de  bepaalde  vraag,  »off  het  recht  dat 
d*  een  provincie  soowel  toecompt  als  d'  andere ,  by  absentie  van 
die  Provincie  by  d*andere  Provinciën  mocht  worden  vergeven ,"  en 
verklaarden,  dat  zij,  hetzg  de  Staten-Generaal  die  vraag  beant- 
woordden of  niet ,  voleens  hun  recht  zouden  handelen  *).  En 
waarlgk ,  z|j  hadden  gelijk :  de  toegevendheid  der  Staten-Generaal 
voor  Zeeland  in  1615  gaf  Friesland  recht  om  te  eischen,  dat  het 
hoogste  regeeringscollegie  haar  niet  zou  verbieden  te  concurreeren 
met  eene  compagnie,  in  wier  octrooi  zij  niet  had  toegestemd.  De 
Staten-Ghsneraal  waren  dan  ook  in  groote  verlegenheid,  en  be- 
sloten eindelgk  eene  commissie  te  benoemen  om  met  de  Friezen 
in  conferentie  te  treden.  Maar  men  poogde  blgkbaar  de  zaak  op  de 
lange  baan  te  schuiven:  tot  de  benoeming  dier  commissie  kwam 
het  niet  ^),  Toen  tastte  Friesland  door  en  ging  over  tot  het 
verleenen  van  een  partikulier  octrooi  aan  de  beide  requestranten , 
die  zich  op  de  wal visch vangst  wilden  gaan  toeleggen.  (22  No- 
vember 1634.) 

De  Staten  van  Friesland  beriepen  zich  in  dit  octrooi  vrg  zon- 
derling op  de  vrgheid  der  zee ,  die  voor  allen  openstaat  en  door 


M  R.  S..G.  18  No¥.  1«82. 

»)  R.  S.-O.  7  Mrt.  168.^. 

•)    R.   S.-O.  18,  25  Oct.  1688. 

•)  R.  S.-O.  19  No¥.  1688. 

*)  Zie  daaroTW :  hiervóór  p    823  ,24. 

•)  R.  S.-0.  17  Mrt.  1684. 

*)  R.  S.-6.  16  Dec.  1G84. 

22 


338 

don  een  voor  den  ander  niet  gesloten  mag  worden  ^)  j  en  wgddea 
verder    uit  over  de  buiten  hunne  toestemming  verleende  verlen- 
ging van  het  octrooi.    Zij  overwogen  »dat  sy  ofte  hunne  Ingese- 
tenen   door  den  voorszeiden  hunnen  Oppositie  niet  konden  sgn  ghe- 
houden  aen  de  observantie  van  de  voorszeide  Prolongatie  (indien 
do  selve  verkreghen  soude  moghen  sijn)  ende  dat  oock  strgdigh 
soude  sgn  teghens  de  Tractaten  ende  Articulen  van  de  Unie,  dat 
den    eene  Provintie  doorden  anderen  soude  worden  ontrocken  de 
Negotien   ende    Trafijcquen    in    eenen  vryen  Zee,  alwaer  aen  de 
voorszeide  hunne  Provintie  naerder  geleghen  was  als  de  voorszeide 
andere  beyde  Provintien ,  ende  alsoo  voor  een  groot  deel  ontbloot 
soude  worden  van  de  middelen  waer  uyt  de  contributien  tot  de 
gemeene  saecken  geheven  worden."     Op  deze  gronden  verleenden 
zy  aan  de  compagnie,  die  zich  onier.  toezicht  der  requestranten 
gevormd  had,  en  aan  hen,  die  binnen  de  maand  verklaren  zou- 
den ,  daarin  te  willen  treden ,  octrooi  tot  de  walvischvangst  voor 
twintig  jaar  op  een  reglement,  door  de  compagnie  samen  te  stellen  *). 
De  Friesche  compagnie  was  dus  gegrondvest :  in  twee  kamers  ,  ge- 
vestigd te  Harlingen  en  te  Stavoren,  verdeeld  *),  maakte  zij  zich 
tot   de  walvischvangst  gereed.     Maar  de  Friezen  zelven,  die  zoo 
stoutmoedig    hun   recht    handhaafden ,    begrepen ,    dat  dit  recht 
alleen  hen  niet  tegen  de  Noordsche  Compagnie  zou  beschermen; 
het  was  te  voorzien ,  dat  er ,  zoodra  de  nieuwe  compagnie  schepen 
uitzond,   op    Spitsbergen  moeielijkheden  zouden  ontstaan  met  de 
veel  talrijker  vloot  van  de  oudere  vereeniging.     De  Friezen  oor- 
deelden het  dus  veiliger  om  nogmaals  eene  poging  te  beproeven . 
ten  einde  de  verlenging  van  het  octrooi  op  de  oude  voorwaarden 
tegen  te  gaan ,  nu  den  Staten-Generaal  getoond  was ,  dat  het  de 
provincie    ernst   was    met  haar  protest.     Maar  te  vergeefs!  Men 
had  gerekend  buiten  Holland,  dat  niettegenstaande  het  blijkbare 
goed    recht    van    Friesland   de  Noordsche  Compagnie  steunde  en 
zelfs    hooghartig   durfde  eischen,  dat  de  provincie  het  verleende 
octrooi    zou    intrekken ,  voordat  het  tot  eenige  onderhandelingen 
kwam  *).     Ëindeljjk  gaven  de  Friezen  de  hoop  op  eene  schikking 


»)  De  zinsnede  schijnt  overgenomen  te  zijn  uit  het  request  van  Dirckiz.  en 
Jansz.  aan  de  Staten  van  Friesland. 

*)  Zie  het  octrooi  afgedrukt  bij:  Aitzema,  Saken  v.  Staet.  Il  p.  412.  —  enby: 
Zorgdrager,  Groenl,  vissch.  p.  221. 

•)  Ik  maak  dit  op  uit  het  feit,  dat  bij  alle  gelegenheden  door  de  Friezen  een 
persoon  uit  Harlingen  en  een  uit  Stavoren  genoemd  wordt.  (Octrooi  der  Fr. 
comp. ,  en :  Accoord  der  N.  ('.  met  de  »iezen ,  bij :  Zorgdrager .  Groenl.  vissch. 
p.  221,  28.  —  R.  S.-G.  9  Apr.   1636.) 

*)  R.  S.-G.  25  Nov.,  16  Dec.  1634,  12,  13  Jan.,  20  Febr..  8.  8  Mrt.,  17, 
«O,  26,  80  Apr.,  1.8,5  Mei  1685. 


339 

dan  ook  op,  en  rustten  drie  schepen  ter  walyischvangst  nit.  De 
gedeputeerden  der  provincie  verklaarden  aan  de  Staten-Generaal , 
dat  zg ,  waaneer  de  schepen  niet  tegen  geweld  van  de  Noordsche 
Compagnie  beschermd  werden,  de  schade  zouden  verhalen  op  de, 
quote  van  Friesland  voor  den  oorlog  te  water.  Het  gevolg  was, 
dat  H.H.M.,  onder  protest  tegen  de  in  deze  verklaring  vervatte 
bedreiging,  besloten,  dat  de  nieuwe  compagnie  voor  dat  jaar 
zonder  prejuditie  der  van  weerszijden  beweerde  rechten  op  de 
walvisch vangst  zou  mogen  uitreeden  >).  Maar  ook  nu  nog  re- 
kenden de  Friezen  zich  niet  veilig  voor  hunne  mededingers.  De 
drie  schepen  vertrokken  wel;  maar  oefenden  dien  zomer  volgens 
overeenkomst  met  de  Noordsche  Compagnie  ')  hun  bedrijf  in  de 
opene  zee  bg  Spitsbergen ,  waar  de  visscherg  volgens  het  octrooi 
aan  ieder  vrgstond.  Die  van  Stavoren  kwamen  met  eene  vangst 
van  S^  walvisch  weder  thuis  '). 

Op   den   duur    was   dan    ook  de  concurrentie  voor  de  Friezen 
met  de  zooveel  machtiger  Noordsche  Compagnie  niet  vol  te  hou- 
den;   de    Staten    dier   provincie    zagen    het   zelven   in,  en  reeds 
spoedig   na   het  vertrek  der  schepen  hernieuwden  zg  hunne  po- 
gingen  om    in   de  generale  compagnie  te  worden  opgenomen  ^). 
Het  recht  der  Friezen  werd  nu  eindelijk  door  de  Staten-Generaal 
erkend,    en    eene    conferentie   tot  stand  gebracht,  waarop  beide 
partgen   met   elkaar   over  een  aocoord  in  der  minne  zouden  be- 
raadslagen *).     De  Noordsche  Compagnie,  die  er  rond  voor  uit- 
kwam,   dat    zg    de  taktiek  volgde,  om  met  Friesland  >sacht  te 
handelen    om   haer  wt  te  houden'',  *)  was  echter  ook  nu  weder 
oorzaak,  dat  het  tot  het  voorjaar  van  1636  duurde,  eer  men  iets 
vorder   kwam.     De    Friesche    compagnie    had  toen  hare  schepen 
reeds  weder  gereed  voor  eene  tweede  reis  en  drong  herhaaldelgk 
op   eene  beslissing  aan  ').     Maar  het  was  niet  mogelijk  de  par- 
tgen  te    vereenigen    en    nogmaals  werden  de  Friezen  voorloopig 
naar    de    opene    zee    verwezen    *).     Eindelijk  werden  in  Juli  de 
uitgestelde   conferentiën    met    ernst   hervat.  *).     De   Noordsche 

>)  R.  S.-6.  19  Mei,  9  Jaoi  1635.  —  Aiizema,  Saken  ▼.  Staet.  Il  p.  850.  — 
Zorgdrager,  Groen!    vissch.  p.  228. 

*)  R.  S  -6.   19  Mei  1685. 

•)  R.  S-G.  14  Apr.  1686.  —  Sent.  v.  h.  Hof  v.  HoU.  in  zake  MoutmaVer 
e.Pliimp8z.  dd.  31Jalil64l. 

•)  R.  S.-G.  2  Juli,  8  Oct.  1686. 

•)  R.  S.-G.  14  Febr.,  28  Mrt.  1686.  —  R.  H.  15  Febr.  1686. 

•)  Aanteekeningen  v.  d.  Hrl.  gedt-put.  ov.  de  confer.  met  de  N.  C.  (1*  confer. 
dd.  14  Febr.  1686),  in:  Stn.  v.  d.  Hrl.  gedeput.  ov.  de  N.  C.  R.-A. 

•)  R  S.-G.  9,  10,  11  Apr.   1686. 

•)  R.  S.-G.  14  Apr    1686. 

•f  R.  S.-G.  20  Juui,   15,  21,  28  Juli  1686.  —  R    II.   18  Juli  lOGO. 

Z2* 


840 

Compagnie,  sinds  de  oppositie  van  eenige  Hollandsche  steden 
door  de  provincie ,  die  steeds  haar  machtigste  steun  was  geweest, 
verl&ten,  gaf  ten  slotte  iets  toe,  en  den  25  Juli  1636  troffen 
partgen  door  bemiddeling  van  Nobel ,  een  lid  der  Staten -Generaal, 
en  van  den  bekenden  Lieuwe  Van  Aitzema,  een  verdrag  '). 

Men  kwam    daarby    overeen,  dat  de  Friezen  in  de  Noordsche 
Compagnie    zouden    worden    opgenomen ;    hun    aandeel    zou    zgn 
3000  quarteelen  traan  in  de  vangst,  die  op  27.000  geraamd  werd. 
(art.  2.)  >)  De  baaien  en  het  terrein,  door  de  Noordsche  Compagnie 
in    de    IJszee   gebruikt,    zouden    voortaan   ook   voor  de  Friezen 
openstaan,    mits  zg  de  andere  leden  der  compagnie  niet  door  te 
groote  nabgheid  in  hunne  nering  hinderden,  (art.  3.).    Alle  con- 
currentie van  Nederlanders  op  Spitsbergen  en  van  buitenlanders 
op  de  Nederlandsche  markt  zou  met  vereende  krachten  geweerd 
worden,    (art.  5—8.)     Drie  jaarlgksche  algemeene  vergaderingen 
zoaden   strekken    om    de  uitrustingen  der  compagnie  te  regelen. 
(art.  9,  10.)     Het  praesidium  daarbg  zou  drie  jaren  bg  de  Hol- 
landsche  kamers,    het   vierde   bg    de  Zeeuwsche  big  ven,  terwgl 
Friesland    éene   stem   zou   hebben  tegen  Holland  en  Zeeland  zes 
en    twee.    (art.    14.)     Ontdekkingen,    door  leden  der  compagnie 
gedaan,  zouden  gedurende  vgf  jaren  ten  bate  der  vinders,  daarna 
door  de  geheele  Noordsche  Compagnie  geëxploiteerd  worden,  (art. 
19,    20.)     Twisten  tusschen  kamers  der  compagnie  of  leden  der 
kamers    onderling   zouden  beslist  worden  door  de  neutrale  leden 
of  door  wederzijds  te  benoemen  arbiters,  (art.  22.)  •)     Op  dezen 
voet    werd  nu  de  Noordsche  Compagnie  hervormd;  twee  nieuwe 
kamers  werden  opgericht  te  Harlingen  en  te  Stavoren  *).   Op  de 
oostzgde  van  het  Deensche  eiland  aan  Spitsbergens  noordwesthoek 
word   door    de    Friezen   eene  nieuwe  nederzetting  gevestigd ,  die 
weldra  den  naam  van  de  >Harlinger  kokerg"  kreeg  »). 


*)  Aitzema,  Saken  ▼.  Staet.  II  p.  359,  418. 

*)  Aitzema  (Saken  v.  Staet.  II  p.  413)  verhaalt,  dat  Friesland  van  hare  SOOO 
quarteelen  weder  300  moest  uitkeeren  aan  die  van  Amsterdam.  Het  aocoord 
spreekt  daarvan  niet.  maar  daar  Aitzema  notuiirlijk  als  medebewerker  van  de 
schikking  bizonder  goed  ingelicht  was,  is  het  waarschijnlijk  bg  onderhandsehe 
afspraak  loo  geregeld.  —  Het  accoord  vermeldt  nog  (art.  2),  dat  op  de  ^7.000 
quarteelen  „ter  Zee  gcbraght  souden  mogen  werden  ses  Saloupen  ofte  duysent 
quarteelen;"  de  zin  dezer  bepaling  is  mij  niet  duidelijk. 

•)  Het  accoord  is  afgedrukt  bij:  Aitzema,  Saken  v.  Staet.  II  p.  860,  —  en 
bijl  Zorgdrager,  Groenl.  vissch.  p.  223. 

*;    Het    bestaan  der  kamer  van  Harlingen  blykt  uit  het:    lournael  v.  Raven, 
p.  5;  dat  van  die  te  Stavoren  wordt  bewezen  door  de:  Sent.  v.  h.  Hof  v.  HoU. 
dd.  81  Juli  1641.  —  Dat  de  Friezen  aanvankelijk  recht  op  drie  of  vier  kamen 
meenden  te  hebben,  blijkt  uit  de:  Repartitie  der  N   C.  te  Amst.  dd.  19  Mrt.  1636 
in:  Stn.  N.  C.  v.  d.  Hrl.  gedeput.  R.-A. 

•)  Zie  o.  a.  de  kaart  van  Spitsbergen,  by:  Zorgdrager,  Groenl.  vissch.  p.  «^5.  — 


341 

])e  meerdere  buigzaamheid,  door  de  Noordsche  Compagnie  in 
1636  getoond,  was  het  gevolg  eener  oppositie,  die  yan  elders 
kwam  en  de  vereoniging  met  groot  gevaar  dreigde.  Door  de 
overeenkomst  met  de  Friezen  hoopten  de  bewindhebbers  zich  te 
sterken  tegen  de  pretonsiëa  van  acht  Hollandsche  steden,  die 
mede  in  het  octrooi  begeerden  toegelaten  te  worden  ').  Niette- 
genstaande de  Hollandsche  gedeputeerden  ter  generaliteit  in  1638 
uitdrukkelijk  mede  toegestemd  hadden  in  de  verlenging  van  het 
octrooi  der  Noordsche  Compagnie ,  had  de  tegenstand  door  Fries- 
land geboden ,  eenige  leden  der  Hollandsche  >8tatenvergadering 
op   het  denkbeeld  gebracht  om  met  geljjke  eischen  op  te  treden. 

Niet  lang  na  de  verlenging  sch^'nen  eerst  Dordrecht,  daarna 
Haarlem,  Leiden  en  Alkmaar,  later  Edam,  Monnikendam  en 
Medemblik,  en  eindelijk  ook  Gouda  aanspraak  gemaakt  te  heb- 
ben op  toelating  tot  het  octrooi.  Er  werd  gefluisterd,  oogen- 
schgnlgk  niet  zonder  grond,  »datt  verscheiden  landt-steden  in 
HoUaudt  gheen  ghelegenthegtt  hebbende  om  ter  See  te  equiperen , 
bg  perticuliere  persoonen  in  andere  ghelegendor 
Steden  woonende  wierden  opgemaeckt  *)."  Hoe  dit  zg,  de 
aandrang  werd  weldra  zoo  hevig,  dat  do  regeering  zich  daarmede 
bemoeide.  In  Mei  1634  werd  in  de  Hollandsche  statenvergadering 
geproponeerd ,  »dat  eenigen  tijd  geleden  ujt  goede  consideratien 
ende  ten  dienste  van  dese  Provincie  het  Octroy  voor  de  Noortsche 
Compagnie  ende  Walvisch-vanghst ,  ter  Vergaderinge  van  de  Heercn 
Staten-Generael  voor  acht  jaren  was  gecontinueert,  ende  Loden 
van  dese  Vergaderinge  wekkers  Ingezetenen  in  't  voorszeide 
Octroy  participeren,  of  daer  op  pretenderen,  elck  anderen  dien- 
den te  verstaeu ,  of  vereenight  te  werden ,  ten  eynde  *t  voorszeide 
Octroy  te  beter  mochte  werden  gemainctineert.**  De  Staten 
besloten  dadelijk ,  dat  de  participecrende  en  pretendeerende  leden 
der  vergadering  voor  hunue  ingezetenen  met  elkander  in  confe- 
rentie zouden  treden,  om  te  trachten  eene  overeenkomst  te  treffen 
»aengaende  de  participatie  ende  verdeylingho  respective  in  de 
voorszeide  Compagnie ,  tot  conservatie  van  *t  voorschreve  Octroy 
ende  vande  Neringe  in  dese  Provincie  •)." 

Het   was   te   voorzien,   dat  de  Noordsche  Compagnie  niet  ge- 


Zie  over  de  pogingen,  door  Friesland  in  1642  en  48  aangewend  om  o p  geheel 
gel^ke  wijze  deel  te  krijgen  aan  de  O.  I.  C  :  Van  Rees,  Gesch.  der  Staat- 
huiahondk.  II  p.  205  vlg 

*)  Aitzema,  Sakeu  v.  Stact.  II  p.  418.  — Accoord  der  N.  C.  met  de  Friezen , 
art.  5—8,  bij:  Aitzcina  1.  c.  II  p.  860. 

*)  Repartitie  door  de  \.  C  kamer  Amst.  luin  gedopiU.  der  Stu.  ▼.  Uoll.  ovur- 
g^yen  19  Mrt.  1636,  in:  Stn.  v.  d.  Hrl    ^«'drput    R.-A. 

•)  R.  li.  verg.  V.  4—20    Mei  1634.    p.  47. 


342 

makkelijk  van  haar  verkregen  recht  zoa  afstand  doen,  en  werkdjk 
werd  men  het  na  maandenlang  gehaspel  niet  eens.  De  preten- 
denten waren  over  den  tegenstand  der  compagnie  zeer  ontevredn; 
zij  zagen  weldra  in ,  dat  het  niet  aanging  de  compagnie  tot  toege- 
vendheid te  bewegen.  Ten  einde  hunnen  wensch  een  schgn  vu 
recht  te  geven ,  grepen  zij  toen  een  middel  aan ,  zoo  niteriBt  onbïl- 
Igk,  dat  het  op  het  eerste  gezicht  niets  dan  een  voorwendsel 
bleek  te  zijn 

Het  is  van  algemeene  bekendheid ,  dat  de  personen ,  die  de  provin- 
ciiJn  als  hare  vertegenwoordigers  naar  de  Staten-Genoraal  zonden, 
slechts   als   lasthebbers  hunner  principalen  optraden  en  eigenlgk 
tot  geen  besluit  mochten  medewerken,  waarover  zg  niet  eerst  den 
wil  hunner  committenten  gehoord  hadden.  Het  spreekt  echter  van 
zelf,   dat   men   in   oneindig   vele   gevallen   van   die    gedragslgn 
moest   afwijken.     Dagelijks  kwamen  er  zaken  voor,  die  dadelgk 
afdoening    vorderden;  dagelijks  werden  er  besluiten  aan  de  orde 
gesteld ,  die  van  veel  te  weinig  belang  waren ,  om  de  Staten  van 
elk    der   zeven    gewesten   daarover    te  raadplegen.     Het  gebruik 
had    dan    ook   ingevoerd,    dat   de    leden   der  Staten-Generaal  in 
dergelijke  zaken  ook  zonder  bepaalden  last  besloten;  wel  is  waar 
bleef    het    natuurlijk    den   Staten    der  provinci(*n  voorbehouden, 
hunne   vertegenwoordigers    te   desavoueeren ,  maar  hoogst  zelden 
kwam  het  tot  zulk  een  uiterste.    De  HoUandsche  afgevaardigden , 
wier   committenten   op  slechts  weinige  schreden  afstands  van  de 
zaal    der    Staten-Generaal    verji^aderden ,  maakten  natuurlijk  van 
deze    door    het  gebruik  gewettigde  vrijheid  een  minder  ruim  ge- 
bruik   dan    (lic    der    andere    gewesten,    en  zoo  was  dan  ook  het 
laatste   octrooi  der  Noordsche  Compagnie  van   1622,  dat  den  20 
December  in  de  Staten-Generaal  aan  de  orde  gesteld  was  *),  eerst 
twee    dagen    later   gearresteeid  *j,  nadat  de  HoUandsche  Staten 
hunne    afj^'e vaardigden    den    vorigen  dag  tot  de  goedkeuring  ge- 
machtigd   hadden  'j ,  iets  waartoe  de  andere  provinciön  uit  den 
aard  der  zaak  j^een  tijd  gehad  hadden.  Maar  toen  den  25  October 
16;5:},  terwijl  «Ie  Staten  van  Holland  niet  bijeen  waren,  het  nieuwe 
Oi.trooi  aan  de  orde  was  gekomen ,  hadden  de  HoUandsche  afgevaar- 
digden ^'eene  zwarigheid  gemaakt,  om  in  de  verlenging  toe  te  stem- 
men, daar  hun  geene  bezwaren  daartegen,  geene  pretensiën   van 
Hollanders  bekend  waren  *).    Misschien  maakte  de  aaniraug  der 


»)   R.  S.-G.  20  i)ff.   1622. 

»)   H.  S..f;.  22  D.T     1622. 

V»  U.   II.   21    Ihc.   1622. 

*j  |{.  S.-C.  2.7  Ort.,  19.  \ov.  1633.  (Tcptuwo^inll^'  was  voor  Holland  n.  a.  J« 
h«'«T  v.'iM  I  h'riMHti'dr  )  —  Km  pr.'U'crdenl  hajldcn  de  Hollaiulfr^  in  hot  jfi'lHMirJo 
in    1017,  !'»cn  hi  l    iMMr»»i  <1*t    \    ('.,   lorvv»!  de  S^atni  van  ilollaud  bijefu  Maren. 


343 

Friezen,  die  dien  dag  juist  afwezig  waren ,  het  toen  voor  de  Hollan- 
ders zelve  gewenscht ,  dat  de  zaak  nu  dadelgk  zonder  verdere  deli- 
beratiën  doorging.  De  Staten  van  Holland  hadden  natunrlgk, 
toen  zij  weder  samenkwamen ,  van  de  zaak  vernomen ,  maar  noch 
toen  noch  gedurende  de  eerste  maanden  dachten  zij  er  aan ,  de 
handelwijze  hunner  afgevaardigden  af  te  keuren.  Wg  zagen  zelfs , 
dat  zij  veelmeer  nog  in  Mei  1634  verklaarden,  dat  het  octrooi 
»eenigen  tijd  geleden  ujt  goede  consideratien  ende  ten  dienste 
vande  Provintie  ter  vergaderinge  van  de  Heeren  Staten-Generael 
was  gecontinueert."  Het  was  dus  waarlijk  niet  twgfelachtig ,  of 
de  verlenging  hunne  goedkeuring  had  weggedragen,  en  niets 
luidde  vreemder  dan  de  verklaring,  door  de  pretendenten  eerst 
in  December  1634  gedaan,  dat  het  octrooi  verlengd  was  »sonder 
kennisse  van  haer  Ed.  Groot  Mog.**  en  dat  zij  zich  dus  niet  aan 
eene  beperking  hunner  vrijheid  dachten  te  storen ,  die  zg  onrecht- 
matig oordeelden,  maar  integendeel  voorgenomen  hadden,  openlgk 
met  de  Noordsche  Compagnie  te  gaan  concurreeren  *). 

De  Noordsche  Compagnie  kon  dan  ook  thans  evenmin  als  vroeger 
besluiten ,  de  cischen  dor  acht  steden  toe  te  geven :  eene  commissie , 
door  Holland  benoemd  om  de  twistende  partijen  te  vereenigen 
en  >in  stilheyt  een  bequame  uytkomste  te  vinden  *),"  bracht  het 
na  maandenlange  confercntiën  niet  verder  dan  de  vorige  ').  In 
Maart  1635  dreigde  men  eindelijk,  dat  de  oneenigheid  »in  tyd 
ende  wylen  wel  ecnige  ougemacken  soude  mogen  veroorsaecken  *) ;" 
later  drong  Dordrecht  aan ,  om  het  volgens  haar  niet  geldige 
octrooi  >te  houden  voor  nul  ende  van  onwaerden  *),"  en  werkelgk 
begonnen  de  pretendeereude  steden  in  den  zomer  van  dit  jaar 
zouder  zich  aan  de  compagnie  te  storen  de  walvischvangst  aan 
Spitsbergen  •). 

Toen  eindelijk  zag  de  bedreigde  vereeniging  het  gevaar  in  en 
verklaarde  zich  bereid  de  nieuwe  pretendenten  toe  te  laten.  Met 
nieuwen  gver  werden  nu  de  conferentiën  heiTat:  de  gecommit- 
teerden   (de    heer    Van    Noortwjck   met   een    gedeputeerde   van 


zonder  hunne  voorkennis  verleend  was.  —  Vgl.  ook :  Aitzema ,  Saken  v.  Staet. 
Il  p.  413.  —  Toch  schijnt  er  reeds  in  Juli  1633  verschil  tusschen  eenige  Hol- 
landers en  de  N.  C.  geweest  te  zijn,  waarin  o.  a.  Haarlem  gemengd  was.  (R.  H. 
IS  Juli  1683.)     Wat  daarvan  was,  blijkt  niet. 

>)  R.  H.  5  Dec.  1684. 

»)  R.  H.  6  Dec.  1634. 

«)  R.  H.  3,  22  Mrt.,  4,  5,  24,  27  Apr.,  1,  24  Mei,  27  Juni  1635. 

♦)  R.  H.  3  Mrt.   1636. 

•)  R.  H.  24  Mei,  27  Juni  1635. 

•)  Versl.  V.  d.  Hrl.  gedoput.  v.  de  confcr.  met  de  N.  C.  (l*  confer. 
dd.  14  Febr,  1636) ,  in:  Stu.  v.  d.  Hrl.  gedeput.  ov.  de  N.  C.  R.-A.  —  Vgl.  hier- 
voor p.  270,  72. 


344 

Haarlem,  Leiden  en  Alkmaar  *))  beproefden  onvermoeid  eene 
schikking  tot  stand  te  brengen.  De  bewindhebbers,  door  HollanderB 
en  Friezen  te  gel^k  bedreigd ,  gaven  eindelijk  toe.  Zg  verklaarden 
zich  bereid  de  nieuwe  pretendenten  toe  te  laten ;  maar  z$  stelden 
dadeiyk  als  voorwaarde  dier  toegevendheid  drie  ebehen:  de 
Staten-Generaal  moesten  het  octrooi  der  Noordsche  Compagnie 
verlengen  voor  twintig  jaar,  den  invoer  van  alle  nitheemsche 
walvischtraan  verhinderen  of  zeer  hoog  belasten ,  en  aan  alle  Ne- 
derlanders streng  verbieden  om  ter  walvischvangst  uit  te  varen. 
Op  deze  voorwaarden  schijnt  door  de  Staten  van  Holland  geene 
aanmerking  gemaakt  te  zgn ,  maar  meer  moeiel^kheid  baarde  de 
voorloopige  begrooting  van  het  aandeel,  dat  de  nieuwe  partici- 
panten in  de  compagnie  zouden  krggen.  Er  werden  zeer  hooge 
eischen  gesteld.  Nadat  de  Noordsche  Compagnie  verklaard  had, 
dat  z|j  aannam ,  wanneer  alle  concurrentie  door  de  Staten-Gene- 
raal op  de  bovenvermelde  wijze  geweerd  werd,  hare  vangst  van 
16.000  quarteelen  traan  op  24.000  te  brengen,  maakten  de  acht 
Hollaudsche  steden  dadelijk  aanspraak  op  de  geheele  vermeerde- 
ring van  8000  quarteelen.  Het  was  zeker  wel  wat  veel  gevergd , 
terwgl  Zeeland  slechts  |  bezat  en  Friesland  zich  eerlang  met  | 
moest  tevreden  stellen ,  dat  men  aan  acht  steden  eener  provincie , 
die  reeds  het  leeuwendeel  in  het  octrooi  bezat,  nog  \  aandeel  in 
de  vangst  zou  inruimen,  en  de  Noordsche  Compagnie  meende 
dan  ook,  dat  men  zich  met  5000  quarteelen  behoorde  tevreden 
te  stellen.  Bovendien  eischte  zij ,  dat  de  nieuwe  aandeelhouders 
een  deel  zouden  betalen  van  de  kosten  van  ontdekking  der  tot  de 
visscherii  noodige  eilanden  en  van  de  processen ,  door  de  compagnie 
over  het  bezit  daarvan  gevoerd.  De  indiingers  bleven  echter  bg 
hunnen  eisch ;  slechts  op  éen  punt  was  men  eenstemmig :  de 
Friezen  moesten  met  vereende  krachten  geweerd  worden  *). 

Twee  confereutiön  werden  nu  weder  spoedig  na  elkaar  gehou- 
den, voordat  men  iets  vorderde;  maar  den  19  Maart  1636  zond 
de  Amsterdamsche  kamer  der  Noordsche  Compagnie  eindelgk 
eenen  uitgewerkten  voorslag  bij  de  commissie  in.  Zg  wees  er 
daarin    op,    dat    het  onmogelyk  zou  zyn  ooit  in  eene  algemeene 


»)  R.  H.  5  Dec.  1634.  —  Versl.  v.  d.  Hrl.  gedeput.  ov,  de  confer.  met  de 
N.  C,  in:  Stn.  v.  d.  Hrl.  gcdcput.  ov.  de  N.  C.  R.-A. 

*)  Deze  en  de  volgende  bizonderheden  over  eene  quaestic,  waarover  jaist  van 
elders  bijna  niets  bekend  is,  ontleen  ik  aan  de  aauteekeningcn ,  door  den  Haar- 
lemscheu  gedeputeerde  (den  burgemeester  Van  der  Camer)  van  de  zes  door  hem 
in  1636  bijgewoonde  cunferenticn  gemaakt  om  rapport  te  doen  aan  de  Staten 
▼an  Holland.  Ze  zijn  grootendcels  geschreven  op  de  keerzijde  van  andere  stukken  , 
en  met  eenige  andore  papieren  over  de  N.  C.  vereenigd  ia  eenen  bundel  :  Stn. 
V.  d.  ITrl.  gedeput  ov.  d?  X.  ('.  H  -A.  —  Het  hier  medegedeelde  is  een  ovtT- 
zicht  van  het  verslag  der  eerste  conferentie  v.  14   Febr.   1686. 


845 

▼orgadermg  tot  eenstemmigheid  te  komen,  wanneer  men  in  elk 
der  pretendeerende  acht  steden  volgens  haar  verlangen  eeue 
nieuwe  kamer  der  Noordsche  Compagnie  oprichtte;  reeds  nu 
» vielen  dickwils  in  eene  vergaderingo  maer  te  veel  swarichegden 
voor  om  alle  de  verstanden  ende  sinnen  in  een  te  brenghen.*' 
Bovendien  zou  eene  inruiming  aan  de  acht  steden  op  zoo  groote 
schaal  als  zg  eischten  noodzakelgk  eene  groote  uitbreiding  in  de 
vangst  ten  gevolge  moeten  hebben ,  zoo  men  allen  wilde  voldoen ; 
en  zulk  eene  uitbreiding  zou  b|j  grootere  kosten  dadelyk  eene 
belangrgke  prgsvermindering  van  de  traan  te  weeg  brengen. 
De  Amsterdammers  stelden  dus  voor,  aan  Dordrecht,  Haarlem 
en  Leiden  toe  te  staan  elk  800  quarteelcn,  aan  Gouda,  Alkmaar, 
Edam  en  Medemblik  elk  600,  en  aan  Monnikendam  400  quar- 
teelcn. De  Haarlemmers  wilde  men  voegen  bg  de  Amsterdamsche 
kamer,  Gouda  bij  de  Rotterdamsche ,  Alkmaar  bg  Hoorn;  Enk- 
huizen  zou  vereenigd  worden  met  Medemblik,  Leiden  met  Delft 
of  Amsterdam ,  terwgl  Edaui  en  Monnikendam  samen  slechts  éene 
kamer  zouden  uitmaken.  Alleen  Doidrecht  zou  dus  eene  afzon- 
derlijke kamer  hebben  >). 

De  commissarissen  beloofden  van  dezen  voorslag  rapport  te 
zullen  doen  en  trachtten  te  verkrggen,  dat  de  Noordsche  Com- 
pagnie de  beslissing  over  deze  zaak  aau  de  Staten  van  Holland 
overliet.  Amsterdam  en  Delft  keurden  dit  goed,  maar  Rotter- 
dam, Hoorn  en  Enkhuizen  herhaalden,  dat  zg  niet  »van  haeren 
ouden  tax  ende  quote  wilden  gaen,  ofte  soo  sij  seyden  niett  en 
konden  missen"  >).  Zg  leverden  aan  de  commissie  ceno  »aen- 
wgsinghe*'  over,  waarin  zg  uiteenzetten,  dat  zg  >geeue  inrug- 
minghe  conden  toestaon,'*  tenzg  het  aandeel  van  ieder  hunner 
met  500  quarteelen  vermeerderd  werd;  geschiedde  dit  niet,  dan 
zou  het  aandeel  van  »do  drij  voomaemste  zeesteden  van  Hollant 
naest  Amsterdam'*,  dat  nu  reeds  >seer  cleen**  was,  » geheel 
vruchteloos  worden  gemaect**  ').  Van  den  voorslag  om  zich  aan 
de  Stat-en  van  Holland  te  onderwerpen  kwam  dus  niets ,  en  daiar 
de  commissie  weigerde  tot  de  inwilliging  van  de  drie  eischen  der 
compagnie  mede  te  werken,   voordat  men  het  over  de  repartitie 


*)  Reptrtitie  door  de  Amtt.  kamer  der  N.  C.  aan  de  gedepat.  der  Sin.  v. 
H<Jland  oTergegreven  19  Maart  1686,  in:  Stn.  v.  d.  Hrl.  gedepat.  ov.  de  N.C- 
R,-A. 

•)  Vertl.  ?.  d.  Hrl.  gedeput.  v.  de  confer.  met  de  N.  C.  (Versl.  v.  de  4«  confer. 
dd.  21  Mrt.  1636,  ~  en:  Cone  rapport  v.  d.  Hrl.  gedepat.  dd.  19  Mrt.  1636) , 
in:  Stn.  T.  d.  Hrl    gedepnt.  ov.  de  N.  C.  R.-A. 

*)  Aeuw}8iDghe  door  de  kamers  der  N.  C.  v.  Rott. ,  Hoorn  en  Enkh.  ovcr- 
ireleverd  aan  de  gedeput.  der  Stn.  v.  Holl. ,  in:  Stn.  v.  d.  Hrl.  gedeput.  ov.  de 
N.  C.  R.-A. 


346 

eens  was  *),  schijnt  men  6  September  1636  eindelgk  overeen- 
gekomen te  zijn,  dat  Dordrecht,  Haarlem  en  Leiden  elk  800 
quarteelen  zonden  hebben ,  Gouda  en  Alkmaar  elk  600 ,  Medem- 
blik,  Edam  en  Monnikendam  elk  400.  De  oude  kamers  der 
compagnie  zonden  dan  echter  ook  verplicht  zijn,  de  onlangs  toege- 
latene  Friezen  met  2000  qnarteelen  te  voldoen  nit  hun  aandeel 
van  16.000 ,  niet  uit  de  geheele  nieuwe  raming  van  20.800  qoar- 
teelen  ').  De  nieuwe  aandeelhouders  weigerden  bovendien  iets 
bij  te  dragen  tot  do  kosteu ,  door  de  ontdekking  van  Spitsbergen 
en  Jan  Mayen- eiland  en  de  over  hun  bezit  gevoerde  processen 
veroorzaakt ,  op  grond  dat  het  octrooi  der  Noordsche  Compagnie 
vervallen  was  (!)  en  zij  de  voordeden  der  visscherg  sinds  jaren 
als  vergoeding  dier  kosten  alleen  genoten  had.  Alleen  eene  recog- 
nitie voor^  het  gebruik  van  hare  gereedschappen  en  inrichtingen 
werd  aan  de  compagnie  toegestaan  »). 

Den  bewindhebbers  werd  nu  eindelijk  verlof  gegeven  om  te 
vertrekken  ♦)  en  de  verdere  conferentiön  werden  uitgesteld  tot 
25  November ,  als  wanneer  men  hoopte  het  ook  met  de  Zeeuwen 
eens  te  zullen  worden,  die  tegen  dien  dag  naar  Den  Haag  be- 
schreven waren  * ).  Men  had  tot  nog  toe  steeds  gehoopt  de  zaak 
onder  de  hand  te  zullen  kunnen  schikken  met  de  Hollandsche  ka- 
mers ,  die  men  geneigd  meende  te  zullen  vinden  aan  hare  zusters 
een  aandeel  in  de  winst  aftestaan  *).  Daarin  had  men  zich  echter 
geheel  bedrogen :  de  Hollanders  hadden  zich  zeer  natuurlijk  onge- 
neigd betoond  alleen  den  geheelen  last  te  dragen,  en  het  was  dns 
onmogelijk  geweest  in  de  afwezigheid  der  Zeeuwen  eene  defini- 
tieve overeenkomst  te  sluiten.   Maar  ook  nu  was  de  hoop  daarop 


')  Versl.  V.  (1.  Ilrl.  gedepiit.  v.  de  coufer.  met  dt*  N.  C.  ()*  cjnfer.  dd.  ^9 
Juli   Ifi.'iO),  in:    Stn.   N.  C.   v.  d.   llrl.  gtdcput.  K.-A. 

*)  Ook  i'i'ii  ander  pretendent ,  Pieter  [{anst ,  directeur  der  eoiiipagnie  van  Nieuw- 
Niderland  (^0'Callajrhan,  X.  Netherland.  I  p.  41 1),  moest  door  de  oude  kamers  met 
600  (|uarteelen  tevreden  gesteld  worden.  (Versl.  der  6*  eoufer.  v.  6  Sept.  1636.) 
Omtrent  diens  van  elders  onbekende  pretensie  zeggende  Amsterdammers,  dat  zij 
gaarne  zouden  ^ontlast  bl}  uen  vande  equipage  van  Pieter  Ranst,  dewcicke  vol- 
gende hett  contract,  ende  om  redenen  voren verhnelt  (?)  gctollereertt  toude  moettcn 
werden,  voor  den  tijtt  van  noch  seuen  aenstaende  equipagien,  mits  datt  de  genenilc 
Compaignie  daer  van  de  recognitie  trccke."  (Repartitie  der  .Vmst.  kamer  N.  C, 
in:  Stn    v.  d.    llrl.  gedcput.   R.-A.) 

»)  Verslag  v,  d.  Ilrl.  gedeput.  v.  de  eoufer.  met  de  X.  ('.  (Versl.  der  6*  con- 
ferentie V.  f)  Sept.  16.S()),  iu:  Stu.  ov.  de  N.  C  v.  d.  Hrl.  gedeput.  R.-A.  — 
Het  stuk  deelt  de  hierboven  vermelde  opgaven  mede;  het  is  echter  mogelijk, 
hoewel  niet  waarschijnlijk,  dat  het  alleen  hot  antwoord  der  pretendeerende  sleden 
js  op  de  eischen    der   X'.   C. 

•)   R.  S.-G.   HO  Sept.   1636. 

»)  R.   n.   1   Oet.   1636.  —     R.  S.-G.  27   Oct.   1636. 

•)  R.  H.  29  Jau.   1686. 


847 

gering.  De  bewindhebbers  der  Zeenwsebe  kamers  hadden  name- 
Igk,  nadat  de  conferentlën  om  hunnentwil  tot  na  de  algemeeno 
vergadering  van  Maart  geschorst  waren,  zich  zeer  onhandelbaar 
getoond.  Eerst  was  er  niemand  van  hen  verschenen  *),  daarna 
hadden  z|j  zich  van  de  behandeling  der  zaak  geëxcuseerd  tot  zij 
voltallig  waren  >).  En  de  afwezigen  bleven  weg  niettegenstaande 
het  opontbod  der  Staten-Generaal  *).  De  Hollanders  van  hunne 
zgde  rekenden  het  nutteloos  zonder  hunne  ambgenooten  ecne 
overeenkomst  te  treffen,  en  meenden  >dattet  nyet  geraden  was 
onder  den  anderen  te  accorderen ,  dewyl  sy  beducht  waren  dat 
Zelant  op  syn  luymen  lach/*  Maar  dit  uitstel  was  niet  het 
eenige  gevolg  van  den  onwil  van  Zeeland:  hare  eischen  zelve 
waren  onredelijk.  De  bewindhebbers  bleven  er  op  staan,  dat 
hun  aandeel  van  ^  in  de  geheele  uitrusting  ongeschonden  zou 
bleven  en  dus  bij  de  vergrooting  der  generale  raming  ook  hun 
deel  vergroot  moest  worden  zonder  eenige  vermindering  door  de 
toelating  der  nieuwe  participanten ,  die  alleen  Holland  aangingen  *). 
Op  dezen  eisch  schijnt  dan  ook  de  geheele  zaak  afgesprongen 
te  zjjn.  De  gezamenlijke  bewindhebbers  verschenen  eindelijk  op 
den  bepaalden  tgd  in  Den  Haag  en  de  conferentiën  met  den 
heer  Nobel,  door  de  Staten-Generaal  daartoe  gecommitteerd, 
begonnen.  (1  December  1636.)  •)  Maar  reeds  eene  week  later 
bleek  het ,  dat  alle  moeite  vergeefs  zou  zgn :  de  Noordsche  Com- 
pagnie leverde  eene  remonstrantie  bij  Holland  in,  om  >ghemain- 
tineert  te  worden  by  haer  octroy,  in  voegen  gelyck  het  selve 
laetstelijcken  ter  Generaliteyt  was  geprolongeert."  Na  » lange 
discoursen"  over  de  » consideratien  tegen  de  prolongatie  van  den 
Octroye  bij  verscheyde  leden  gemoveert,"  verklaarden  de  Staten 
van  Holland  echter ,  dat  de  Noordsche  Compagnie  vóór  25  Decem- 
ber »redeiyck  contentement"  aan  de  acht  steden  had  te  geven ;  >bij 
faute  vandien"  zouden  de  Staten  van  Holland  het  octrooi  houden 
voor  >nul  en  van  onwaerden"  •).  (11  December  1636.)  Do  Staten  van 
Holland  traden  dus  openlijk  toe  tot  het  systeem  der  nieuwe  preten- 
denten; zij  desavoueerden  het  gedrag  hunner  afgevaardigden  ter 
generaliteit    ten  aanzien  van    een    besluit,    meer    dan  drie  jaren 


»)  Versl  V.  d  Hrl.  gedi'put.  v.  de  confer.  met  de  N.  C.  (2«  confer.  v.  12 
Mrt.  1686),  in:  Stn.  v.  d.  Hrl.  gedeput.  ov.  de  N.  C.  R.-A. 

»)  Veril.  V.  d.  Hrl.  gedeput.  v.  de  confer.  met  de  N.  C.  (3*  confer.  v.  15 
Mrt.  1636),  in:  Stn.  v    d.  Hrl.  gedeput.   R.-A. 

•)  R.  S.-G.  28  Mrt.  1630. 

*)  Repartitie  der  Anist.  kamer  N.  C,  dd.  19  Mrt.  1636.  (Stn.  v.  d.  Hrl.  gedeput. 
ov,  de  N.  C.  R.-A.) 

•)  R    S.-G.  1.  2  Dcc.   1636. 

•)  R.  H.  10,   11   Dec.  1636.  —  Aitzema,  Sakeu  v.  Staet.  Il  p.  413. 


! 


348 

geleden  genomen  en  door  hen  i-eeds  zijdolings  goedgekeurd.  Ook 
al  neemt  men  aan ,  dat  deze  met  alle  recht  en  billgkheid  strgdige 
handel w^gze  wettig  was ,  omdat  de  gedeputeerden  werkelgk  geen 
last  gehad  hadden  * ) ,  dan  nog  streed  het  met  den  tekst  der  Unie 
en  met  de  constante  gewoonte ,  een  octrooi  door  vijf  van  de  zeven 
provinciën  verleend  voor  >nul  en  van  onwaerden"  te  verklaren 
op  grond,  dat  een  der  beide  overige  gewesten  weigerde  zich  te 
onderwerpen.  De  hoogste  eisch,  dien  Holland  stellen  kon,  wus, 
dat  men  haar  toestond  een  afzonderl^'k  provinciaal  octrooi  te 
verleenen,  en  ook  dit  nog  was  met  het  oog  op  het  groote  getal 
Hollandsche  participanten  eenigszins  twijfelachtig  *). 

Zoo  dachten  ook  de  State n -Generaal ,  en  zij  traden  krachtig 
op  voor  de  bedreigde  vereeniging ,  die  zjj  het  aanzgn  geschonken 
hadden.  Dadelijk  bevestigden  zij  het  verleende  octrooi  en  bepaal- 
den ,  dat  de  Staten  van  Holland  hunne  bezwaren  daartegen  bg  hen 
hadden  in  te  brengen  om  ze  te  doen  onderzoeken.  Eerst  wanneer 
die  bezwaren  geldig  bevonden  waren,  zouden  de  Staten-Generaal 
overgaan  tot  de  intrekking  van  het  octrooi  *).  Deze  krachtige 
houding  had  het  gewenschte  gevolg:  de  Hollandsche  heeren  zagen 
in,  dat  zij  te  ver  gegaan  waren.  Tegen  hunne  gewoonte  bukten 
xg  voor  de  generaliteit ;  ten  minste  het  blijkt  niet,  dat  die  van 
Holland  ooit  aan  de  oproeping  eenig  gevolg  gegeven  hebben. 
De  nieuwe  pretendenten,  dus  door  hunne  beschermers  verlaten, 
gaven  hunne  eischen  op,  en  wachtten  op  gunstiger  tijden  om  ze 
door  te  zetten.  De  Noordsche  Compagnie  liet  de  acht  steden  niet 
toe  ♦),  en  handhaafde  haar  octrooi  tot  aan  het  jaar  1642. 

Maar  de  tijden  van  ongestoorde  rust  waren  toch  voor  de  vereeni- 
ging voorbij :  in  de  nog  overige  jaren  van  haar  bestaan  schijnt  zg 
zich  ten  gevolge  der  Hollandsche  resolutie  van  11  December  1636 
in  een  e  eenigszins  dubbelzinnige  positie  bevonden  te  hebben.  De 
concurrentie  van  niet  tot  de  compagnie  bf»hoorendc  Nederlanders, 
waaronder  misschien  vele  Hollanders  uit  de  acht  pretendeerende 
steden ,    die  het  octrooi  voor  vernietigd  hielden ,  schuilden ,  nam 


')  Aitzema  (Sakun  v.  Stad.  II  p.  413)  zegt,  dat  de  Stu  v.  Holl.  «daer  m«de 
U'  kennen  gaven,  dat  sy  den  Staten  Generael  niet  toestonden  ceuigh  Recht  van 
Souverainiteyt."  Hij  bedoelt  er  waarschijnlijk  mede,  dat  uien  den  gedeputeerden 
der  provineién  het  recht  ontzcide  zonder  last  hunner  committenten  een  besluit 
te  nemen.  Het  komt  mij  trouwens  voor,  dat  dit  hepnaldclyk  in  zaken  als  diic 
geen   betoog  behoefde. 

*)   Vgl.  over  deze  quaestie  :   hiervóór  p.  323  ,  24. 

•)  R.  S.-G.   22   Der.   16*i6. 

*)  Dit  maak  ik  op  uit  de  Resolutie  der  Haarlemsche  vroedschap  van  6  Maart 
1042  (Sm.  V.  d.  llrl.  gedeput.  ov.  de  N.  C.  R.  A.) ,  waaruit  blijkt,  dat  de  N.  C. 
in  dat  jaar  o.  a.  met  Dordrecht  en  Hnarlem  over  hare  opneming  in  de  compagnie 
ouilerbuLulelde. 


849 

steeds  toe  ^),  en  in  1641  was  het  reeds  zoover  met  de  Noordsche 
Compagiiie  gekomen,  dat  de  gedeputeerden  der  Staten-Generaal 
op  de  conferentie  te  Staden  aan  Christiaan  IV  officieel  durfden 
verklaren  en  op  schrift  verzekeren,  dat  er  in  Nederland  geene 
geoctrooieerde  compagnie  voor  de  wal visch vangst  meer  bestond  >). 
In  deze  omstandigheden  meende  natuurlyk  ieder  op  zijne  beurt 
deel  aan  het  octrooi  te  kunnen  krijgen.  Overal  vormden  zich 
vereenigingen ,  die  hun  geld  in  de  vaart  op  Spitsbergen  wilden 
wagen,  en  aangemoedigd  door  het  geluk  van  Friesland  verzochten 
achtereenvolgens  alle  provinciën  om  toelating  tot  het  octrooi.  Die 
van  Utrecht,  reeds  in  1622  begeerig  om  hun  kapitaal  ip  de 
wal  visch  vangst  te  beleggen ') ,  waren  de  eersten ,  die  zich  bij  de 
Staten-Oeneraal  aanmeldden.  Mr.  Jacob  Le  Petit  verzocht  29 
September  1638  om  met  z^'ne  compagnie  ter  wal  visch  vangst  naar 
Spitsbergen  te  mogen  ui  treeden  onder  belofte,  dat  hy  zich  drie 
è  vgf  m^len  van  de  Hollandsche  baai  verwijderd  zou  houden; 
hg  hield  staande,  dat  Utrecht  evenals  de  andere  provinciën  in 
het  octrooi  moest  worden  ingelaten.  De  Staten-Generaal  plaat- 
sten zich  op  een  onzgdig  standpunt ;  het  request  werd  in  handen 
der  Noordsche  Compagnie  gesteld,  en  onwillig  als  deze  was, 
verliep  de  tjjd  met  het  wisselen  van  re-  en  duplieken  *).  Over- 
gssel  had  reeds  in  1634  te  gelijk  met  Friesland  getracht  deel 
in  de  Noordsche  Compagnie  te  krggen ,  maar  hare  pogingen  waren 
toen  mislukt  *).  Beide  provinciën  besloten  nu  den  wettigen  weg 
te  bewandelen.  Tegen  het  einde  van  het  octrooi  der  compagnie 
wendden  zij .  zich  met  Gelderland  tot  do  Staten-Generaal  met  het 
verzoek,  om  bij  de  eventueele  vernieuwing  van  het  octrooi  mede 
daarin  toegelaten  te  worden.  Utrecht  herinnerde  aan  de  pretensie 
van  Le  Petit  en  zyne  compagnie;  Overijssel  wenschte  Jan  Van 
Oesscher  en  Johan  Struckel  met  de  hunnen  toegelaten  te  zien; 
Gelderland  noemde  later  Eustaes  Feg  en  Willem  Everts  als  de 
hoofden  der  door  haar  begunstigde  compagnie.  Gedachtig  aan  het 
met  Friesland  voorgevallene  beriepen  de  drie  provinciën  zich  reeds 
dadelgk  op  het  recht ,  dat  hun  volgens  de  Unie  van  Utrecht  toe- 
kwam, en  verklaai'den ,  dat  de  vernieuwing  van  het  octrooi  der 
Noordsche  Compagnie  bg  overstemming  of  in  hare  afwezigheid  niet 
ten  nadeele  der  nieuwe   pretendenten   zou  mogen    geschieden  *). 

*)  Aitxema,  Saken  v.  Staet.  Il  p.  442. 

•)  Verbaal  der  xending  t.  1641  naar  Staden  en  Olückstadt  ad  20/80  Sept., 
SS  Sept/3  Oct.  1641.  R.-A. 

•)  R.  8.-6.  22  Dec.  1622. 

•)  R.  8.-6.  29  Sept.  1688,  81  Jan.,  18  Mrt.,  22  Juli,  22  Oct  1689,  27  Jan., 
1  Mei  1640. 

•)  R.  8.-6.  17  Mrt.  1684,  18  Jan.,  26  Apr.  1686. 

•)  R,  S.-6.  11  Nov.  1641,  24  Febr.  1642, 


350 

De  Staten-Generaal ,  die  aanvankelijk  alleen  beloofden  op  hei 
verzoek  der  drie  provinciën  te  zullen  letten,  wanneer  de  ver- 
nieuwing van  het  octrooi  ter  sprake  kwam,  verklaarden  later 
uitdrukkelijk,  dat  zij  de  supplianten  zouden  toelaten  als  het 
octrooi  verlengd  werd  ').  Daardoor  aangemoedigd  deed  ein- 
delijk ook  de  zevende  provincie,  Stad  en  Lande,  eene  gelgke 
verklaring  als  hare  drie  zusters ;  het  schgnt  echter ,  dat  zg  daar- 
mede meer  ten  doel  had  haar  recht  niet  te  verliezen,  dan  om 
bepaald  tot  het  reeds  >in  effecte  gecesseerde"  octrooi  te  wor- 
den toegelaten:  althans  do  namen  der  pretendenten  werden  niet 
genoemd  *). 

Zoo  scheen  er  dus  eenige  kans  te  zijn ,  dat  de  Noordsche  Com- 
pagnie werkelijk  eene  » generale  Nederlantsche  compagnie'*  zou 
worden,  maar  de  concurrentie  was  te  groot  dan  dat  men  dit 
plan  zou  hebben  kunnen  verwezenlijken.  De  acht  Hollandsche 
steden  herinnerden  reeds  in  Mei  1641  aan  hunne  aanspraken  van 
1636  '),  en  ook  nieuwe  Hollandsche  pretendenten  meldden  zich 
aan.  Eenige  reeders  te  Jisp ,  die  vier  schepen  uitgerust  hadden , 
verzochten  van  de  Staten-Generaal  verlof  om  ter  walvischvangst 
te  mogen  varen  *);  Amsterdamscbe  kooplieden,  voor  wie  Cornelis 
Ys,  een  naam  in  de  geschiedenis  der  walvischvangst  niet  onbe- 
kend ,  optrad ,  vei-zotten  zich  tegen  de  verlenging  van  het  octrooi 
der  Noordsche  Compagnie  *). 

Ofschoon  dus  door  mededingers  overstelpt,  beproefde  de  be- 
laagde compagnie  in  den  aanvang  nog  tegen  den  stroom  op  te 
roeien  en  poogde  hare  vijanden  te  bevredigen.  Op  de  aanzoeken 
der  vier  landproviuciön ,  zeker  meer  door  kwaadwilligen  opge- 
stookt dan  door  hoop  op  eigen  voordeel  gedreven,  schijnt  zij 
geen  acht  geslagen  te  hebben ,  maar  met  de  Hollanders  hoopte  zij 
tot  eene  schikking  te  komen.  Zij  stelde  voor  op  nieuw  conferenti^n 
met  hen  te  houden,  en  de  Staten  van  Holland  toonden  zich  ge- 
neigd ,  tot  het  maken  eener  vaste  verdeeling  der  vangst  mede  te 
werken  •).  Maar  de  eischen  der  steden  waren  te  groot.  Hoewel 
de  Noordsche  Compagnie  veel  verder  ging  in  hare  aanbiedingen 
dan  in  1636  en  o.  a.  aan  Dordrecht  en  Haarlem  zelfs  ieder  1200 
quarteelen  traan  aanbood ,  mits  zij  in  de  verlenging  van  het  octrooi 


»)  R.  S.-G.  3  Mrt.  1642. 

>)  R.  S.-G.   10  Juli   1642. 

>)  Aitzeina,  Saken  v.  Stact.  11  p.  808  —  R.  H.  25  Nov.  1641.  —  Relq.  der 
N.  C.  (dd.  18  Jan.   1642),  in:   Stn.  v.  d.  Hrl.  gedqmt.  ov.  de  N.  C.  R.-A 

•)  R.  S.-G.  3  Apr.   1640. 

•)  R.  S.-G.  28  Sept.,   1   Nov.,  11   Dec.   1642. 

•)  Req.  der  N.  C.  aan  de  Stn.  v.  Holl.  (dd.  18  Jan.  1642).  in:  Stn.  t  d. 
llrl.  gedepul.  bclr    de  \.  C  K.-A.  —  R.  H.  13  Dcc.  1641  ,  29  Jan.,  4  Juli  164i. 


351 

be.willigden ,  nam  alleen  Dordrecht  daarmede  genoegen.  Haarlem 
drong  niet  eens  op  verdere  beraadslagingen  aan,  maar  verklaarde 
»mette  y'oorseide  presentatie  int  minste  nyet  to  sijn  te  vreeden'* 
en  liever  zelve  met  eenige  andere  steden  moeite  te  willen  doen 
om  een  nienw  octrooi  van  de  Staten-Generaal  te  verkqjgen  *). 
Met  zulke  kwaadwilligen  was  niets  aan  te  vangen.  De  Noordsche 
Compagnie  mocht  zich  beroepen  op  hare  ontdekking  der  noorde- 
l^ke  landen ,  op  de  vestiging  der  walvischvangst  in  de  Vcreenigdo 
Provinciën  door  hare  zorgen,  op  do  bezwaren,  die  zg  had  door- 
gestaan en  die  nog  steeds  de  walvischvangst  bedreigden ,  zoo  men 
ze  niet  met  vereende  krachten  overwon,  eindelijk  op  de  » confusie 
ende  disordren",  die  het  noodzakelijk  gevolg  zouden  zijn  van  het 
gemis  van  >een  behoorlyck  ende  voorsichtich  reglement  ^y\  het 
baatte  alles  niets.  De  vernieuwing  van  het  octrooi  werdtallooze 
malen  door  de  Staten  van  Holland  besproken  >; ;  herhaaldelgk  ver- 
zocht men  om  last  van  de  principalen  *) ,  maar  tot  eene  ernstige 
beraadslaging  kwam  het  niet  meer.  Men  begreep ,  dat  het  groote 
aantal  der  »Competiteuren''  het  onmogelijk  maakte  hun  allen  vol- 
doening te  geven  *) ,  en  de  moeielgkhcid  om  het  eens  te  worden  over 
de  verdeeling  der  traan,  die  reeds  in  1636  een  der  commissarissen 
tot  den  raad  gedrongen  had,  om  de  walvischvangst  voorloopig 
aan  ieder  vrfj  te  laten  zonder  eenige  verhindering  *),  deed  nu 
dien  voorslag  definitief  aannemen.  Het  jaar  1642  ging  voorbg 
zonder  dat  de  vernieuwing  van  het  octrooi  in  de  vergadering  der 
Staten-Oeueraal  zelfs  ter  sprake  kwam,  en  met  het  einde  van 
het  jaar  »liep  't  octroy  in  *t  wilde  ende  desert  ')''. 

De  Staten-Generaal  handelden  dusdoende  niet  alleen  zeer  ver- 
standig, maar  ook  zeer  consequent.  De  noodzakelgkheid  van  sa- 
menwerking en  eenheid  tegenover  de  aanvallen  van  vreemde  natiën 
was  hun  hoofdmotief  voor  het  verleenen  van  het  octrooi  ge- 
weest; nu  Ëngelschen  en  Denen  hunne  pretensiën  uitdrukkelgk 
badden  opgegeven,  hadden  de  Nederlandsche  walvischvaarders 
niets    meer   van   hen    te  vreezen  en  de  concurrentie  van  andere 


>)  RetoL  T.  de  Haarl.  vroedsch.  dd.  6  Mrt.  1642,  in :  Stn.  ▼.  d.  Hrl  gedepat. 
betr.  de  N.  C.  R.-A. 

*)  Req.  der  N.  C.  aan  de  Stn.  v.  IIoll.  (dd.  18  Jan.  1642),  in:  Stn.  v.  d. 
Hrl.  gedepat.  ov.  de  N.  C.  R.-A. 

•)  R.  H.  26  Nov..  18,  21  Dec.  1641,  18,  24,  28,  29  Jan..  4  Jnli, 
80  Sept.  1642. 

")  Pnnten  ▼.  beschr.  der  Stn.  v.  Holl.  tegeu  17  Juni  1642,  art.  14,  «. 
tegen  8  Sept.  1642,  art.  18,  —  tegen  18  Nov.  1642,  art.  24. 

*)  R.  H.  80  Sept.  1642. 

•)  VertL  V.  d.  Hrl.  gedeput.  v.  de  confer.  met  de  N.  C.  (Conc.  rapp.  v. 
19  Mrt.  1636),  in:  Stn.  v.  d.  Hrl.  gedeput.  ov.  de  N.  C.  R..A. 

*)  Aitzema,  Siken  v.  Stael.  II  p.  808. 


352 

natiën  was  niet.  belangrijk  genoeg,  om  de  Staten-Oeneraal  op  zulk 
een  gewichtig  punt  van  hunne  onde  vrijzinnige  politiek  te  doen 
afwijken  ^).  Toch  bleef  het  altijd  eenigszins  een  waagstuk  ,  om 
een  bedrijf,  waartoe  zulk  een  groot  kapitaal,  zoovele  voorberei- 
dingen noodig  waren  als  de  walvischvangst ,  voor  de  concurrentie 
geheel  open  te  stellen.  Het  was  de  vraag ,  of  enkele  partikulieren 
de  macht  en  den  moed  zouden  hebben  om  zoo  groote  sommen 
te  steken  in  gevaarlgke  ondernemingen,  die  waarschgnl^k  niet 
dan  uiterst  schrale  winst  zouden  opleveren.  De  Noordsche  Com- 
pagnie had  dikwijls  verlies  gehad  in  plaats  van  winst:  wat  zou 
het  zijn ,  zoo  de  groote  concurrentie  de  prgzen  van  traan  en  balein 
sterk  deed  dalen?  Werkelijk  sloeg  de  walvischvangst  na  den 
val  der  Noordsche  Compagnie  weldra  aan  het  kwgnen :  de  visschen 
werden  door  de  vele  schepen  schuw  en  verdwenen  uit  de  van  ouds 
bezochte  baaien;  het  liet  zich  aanzien,  dat  deze  nering  met  de 
vele  daaraan  verbondene  bedrgven  in  Nederland  evenals  in  Ehige- 
land  zou  ondergaan  >).  Maar  eerlang  toonde  zich  de  Nederland - 
sche  energie  in  al  hare  grootheid :  de  wijkende  prooi  werd  verder 
nagezet ,  de  kostbare  inlichtingen  op  de  noordsche  stranden  wer- 
den verlaten,  de  schepen  anders  ingericht  en  mpedig  in  het 
drgfijs  gestuurd.  En  met  uitstekend  gevolg!  De  gsvisscherg 
leverde  door  grootere  bezuiniging  in  administratie  en  uitrusting 
ruime  winsten;  het  getal  schepen  nam  verbazend  toe  en  vgf  en 
twintig  jaren  na  den  val  der  Noordsche  Compagnie  kon  men 
roemen ,  dat  het  aantal  Nederlandsche  walvischvaarders  in  dien 
tijd  vijftienvoudig  verdubbeld  was  •).  De  Noordsche  Com- 
pagnie zelve  was  voortaan  een  afschrikkend  voorbeeld,  dat  overal 
werd  aangehaald,  waar  het  gold  de  nadeelen  van  monopolie  en 
bescherming  overtuigend  te  bewgzen :  de  geschiedenis  der  be- 
voorrechte vereeniging  werd  een  krachtig  wapen  in  de  handen 
der  mannen  van  vrgheid  en  vooruitgang. 


*)  Vgl.  Aanwysing  der  heils.  polit.  Gronden  en  Maximen  p.  191.  —  Tit  het 
voorgaande  blijkt  genoegzaam,  dat  de  reden  door  Luzac  (Hollands  rijkdom 
I  p.  847)  opgegeven  voor  den  val  der  N  C.  onjuist  is.  („De  geringe  voordeeleo. 
welke  misschien  door  de  kosten  van  bewind  werden  ingezwolgen ,  gaven  aanleiding , 
dat  de  Noordsche  Maatschappij  van  zelve  een  einde  nam.")  —  Vgl.  ook:  Tegeuw. 
Staat.  I  p.  591. 

*)  Zorgdrager,  Grocnl.  vissch.  p.  288,   241. 

•)  Aauwysing  der  heils.  polit.  Gronden  en  Maximen,  p.  84. 


B  IJ  L  A  G  E  N. 


BIJLAGE  I.  (p.  35.) 


INSTRUCTIE  voor  Wilhem  Barentsz.  waer  naer  hy  hem 
sal  hebben  te  reguleren,  omme  die  reyse  by  Noorden 
(Noua  sembla  *))  om,  t'  ondersoucken,  ende  te  vinden 
naer  't  Coninckryck  van  China  etc.  *) 

Inden  lersten  sal  den  voorszeiden  Wilhera  Barentsz.  stnerman  bei  volcom- 
men  commandement  hebben,  ende  goede  ordre  honden  oner  spjs,  ende 
dranck,  deselne  ten  meesten  oorboer  gebruyckeude ,  ende  daerbenevens 
goede  discipline  honden  oner  alle  tscheepsvolck ,  achtervolgende  d'  artyc- 
kelbrieff  daerop  gemaeckt , 

£nde  sal  den  voorszeiden  Wilhem  Barentsz.  stnerman  roet  zyn  schip,  ende 
schipsvoick  in  dese  maendt  van  Meye  hem  gereet  vinden  int  meersdiep, 
omme  van  daer  met  de  twee  andere  schepen  totte  voyage  gedestineert 
de  voorszeide  reyse  te  voorderen  soohaest  alst  doenlyck  ende  mogelyck 
sal  wesen, 

Ende  snllen  de  voorszeide  dry  schepen  hen  byden  anderen  honden  waer- 
oner  die  Snperintendentie  sal  hebben  Cornelis  Cornelisz.  van  Enckhnysen 
in  tgene  dat  tot  voorderinge  van  dese  voorszeide  voyage ,  off  reyse  sal 
strecken,  Ende  oft  gebeurde  (twelck  6odt  verhoede)  dat  dese  schepen 
door  storm,  of  onweder,  oft  oock  door  lanckduerige  mist,  oft  ysganck, 
ofi  anderssins  vanden  anderen  dwaeiden,  oft  eenich  ongeluck  ouerquame, 
dat  In  solcken  geualle  een  ydert  van  d*  andere  schepen  euenwel  hare 
voorszeide  reyse  sal  voorderen ,  sonder  dat  d'  een  d'  andere  inde  voors- 
zeide voyage  sal  mogen  empeschercn  ofte  verhinderen, 

Ende  gepasseert  zynde  de  noortcuep  sullen  hen  alsdan  verdeylen  te 
weeten  Cornelis  Cornelisz. ,  ende  Brant  Ysbrantsz.  sollen  haer  cours  nemen, 
nade  Vaygatz  ende  Willem  Barentsz.  nae  noua  zemla,  omme  by  alle 
mogelycke,  ende  doenlycke  middelen  t*  ondersoucken  daer  door  te  commen 
in  de  zee  van  Tartarien  genaempt  Mare  tabin ,  Ende  Ingeualle  de  voors- 
zeide Wilhem  Barentsz.  door  (oft  om  de)  noua  zemla  niet  soudc  connen 

')  De  woorden,  iusschen  haakjes  geplaatst,  zjjn  in  het  origineel  bijgeschreven 
door  Oldcnbarnevdt  zclven.  Het  is  merkwaardig «  en  het  getuigt  van  z|jne  ken- 
nis van  al,  wat  op  de  noordpoolreizen  betrekking  had,  Ait  die  bijvoegingen 
alt^d  betrekking  hebben  op  hel  plan  van  Plancius  om  benoorden  Novaya  Zemlya 
om  te  zeilen. 

*)  Twee  zaken  schijnen  m\j  in  deze  Instructie  yrecmd:  1<>.  dat  het  stuk  uit- 
ging van  de  8tn.-Gen  ,  niet  van  de  Amsterdamschc  vroedschap,  op  wier  kosten 
sooals  men  weet  het  schip,  waarover  Barendsz.  het  bevel  voerde,  was  uitgerust, 
2*.  dat  de  Instructie  door  de  rcgcering  gegeven  werd  niet  aan  Nay,  den  «su- 
perintendcnt"  der  expeditie ,  maar  aan  Bu^ndsz. ,  die  voor  zoover  wg  weten  niets 
met  de  schepen  der  Stn.-Gen.  te  maken  had.  Beide  zaken  getuigen  wel  voor  het 
gewicht,  dat  men  aan  Barendsz.*  tegenwoordigheid  reeds  op  deze  eerste  reis  hechtte, 

23  • 


356 

passeren  sal  alsdan  gehouden  wesen  de  andere  schepen  te  Tolgen  door  de 
Vaigatz,  Ënde  ter  contrarien  d'  andere  schepen  niet  connende  passeren 
door  de  Vaigatz,  oft  door  de  Vaigats  aireede  eenige  mylen  gescylt  zjnde, 
ende  beuindende  empeschement,  oft  letsel  van  ys,  snlcx  dat  zj  niet 
voorder  sonden  connen  door  commen»  sullen  alsdan  mede  haer  vojage 
dirigeren  naer  noua  zemia ,  ende  d*  ander  schip  volgen , 

£nde  sal  de  voorszeide  stuerman  scherpelyck  letten  op  de  forme,  gestel- 
tenisse  ende  gelegentheyt  van  t*  eylandt  (ende  wateren  van  ende  om  nona 
serobla,  ende  alle  andere  eylaoden  ende  wateren .  die  hij  opte  reijse  om 
noua  sembla  sal  beuinden,  ende  zoo  hij  nade  Vaygats  roede  compt  te 
seylen ,  oick)  van  vaygatz,  hoe  tzelue  gesitueert  is,  ende  op  wat  hoocbte, 
ende  ondersoucken  die  wyte,  ende  breete  vande  canalen  derzeluer,  Ins- 
gelycx  die  diepten,  ende  gronden  soo  aende  Noortzyde  nae  (van)  noaa 
zemla,  als  aende  suytsyde  wesende  aende  custen  van  moscooien,  ende 
Tartarien,  ende  van  ^elycken  wat  droochten,  sanden,  ende  riffen  daer 
mogen  wesen ,  ende  oft  daer  oock  hauenen ,  oft  Reeden  zyn  om  schepen 
te  bergen  soo  voorden  ysganck,  als  andcrssins,  Ende  daerbeneffens  wat 
volck  op  tzelue  Eylandt,  Ende  aen  beyde  custen  derzelue  woont  etc. 
Ende  dit  alles  pertinentelyck  aen  te  teekenen  ende  by  gescrifte  te  stellen, 

Ende  door  den  canael  van  Vaygatz  gepasseert  synde  saL  de  voorszeide 
stuerman  alsdan  synen  cours  nemen  oost  noort  oost,  ofte  noortoost  ten 
oosten  aen  op  de  noortcaep  van  tartarien  gbnaempt  de  caep  van  tabin,- 
ende  neerstelyck  letten  op  de  hoochte  vande  selue  caep.  op  de  gedaente 
van  tiandt  ende  gelegentheyt  vande  diepten  ende  die  steylten,  oft  vlacten 
vande  strandt  aldaer  met  alle  voordere  circumstantien  daertoe  dienende , 

Ënde  sal  de  voorszeide  Wilhem  Barentsz.  onder  anderen  bysonder  letten 
wat  ey landen  op  dese  voorszeide  vaert  gelegen  zyn,  ende  waer,  Ende  wel 
distinctelyck  aenteeckenen  haere  situatie  ende  die  hoochte  van  dien,  die 
commoditeyten  van  hauenen ,  ende  Reeden  derseluer,  ende  by  wat  volck 
d'  selue  bewoont  wordden,  ende  voorts  daervan  alle  voordere  kennisse 
nemen,  sulcx  als  hy  noodich  ende  dienstelyck  sal  beuinden, 

Van  gelyckeu  sal  de  voorszeide  Wilhem  Barentsz.  acht  nemen  op  de 
stroomen ,  ende  getyen  van  dese  geheele  passaige ,  soo  by  westen ,  als 
by  oosten  die  Vaigatz,  ende  wel  distinctelyck  aen  teeckenen  op  wat 
plaetssen,  ebbe,  ende  vloei  gaet,  ende  hoe  hooch  dattet  daerop  vloet , 
ende  hoe  lauck  dat  die  ebbe,  ende  vloet  op  alle  dese  plaetsen  gaet, 
Ënde  bouen  dien  ondersoucken  de  nature,  ofte  qualiteyt  vande  wateren 
aldaer  te  weeten,  off  desclue  sout  ofte  soet,  ofte  brack  zyn,  Ënde  sal 
hier  van  pertinente  notitie  houden, 

Alle  tgene  voorszeid  is  met  Godts  hulpe  volbracht  ende  van  alles  per- 
tinente notitie  gehouden,  ende  alle  aentceckcniuge  scriftelyck  gedaen 
zynde,  soo  sullen  de  voorszeide  schepen  wederkeercn,  ende  alsdan  henren 
cours  nemen,  die  eenen  lancx  de  custen  van  noua  zemla,  ende  d*  andere 
lancx  de  custen  van  Tartarien ,  wel  scherpelyck  lettende  op  de  streckinge 
ende  gedaente  vande  Landen,  ende  die  hoochte  derseluer,  mitsgaders 
die  diepten,  ende  gronden,  eiide  van  gelycken  die  droochten,  clippen, 
sanden,  cudc  rifftMi  met  alle  circumstautien  daertoe  dienende,  Ende  sul- 
len die  voorszeide  schepen  malcandcren  verwachten  ontrent  het  eylandt 
Colgoyeue , 

Voorts  sal  de  voorszeide  Wilhem  Barentsz. ,  ende  van  gelycken  synen 
onder  stuerman,  oft  schipper  pertinent  Journael  houden  van  alle  die 
coursen,  geduerende  dese  voyage,  beginnende  vanden  noortcaep  aff,  ter 
tyt  dat  die  schepen  aldaer  wederom  door  Godts  genade  gecomen  sollen 
wesen,  Ënde  sal  tallen  tyden,  ende  plaetssen  des  doenlyck  zynde  die 
hoochte  affmeeten  geduerende  dese  voorszeide  reyse,  als  voorszeid  is 
Ende  daervan  goede  notitie  houden,  Ënde  voorts  van  alles  een  pertinent 


357 

Terbael  maecken  naer  behooren ,  omme  d*  Heeren  Staten  ouergeleuert  te 
wordden , 

Ende  ten  eynde  eenen  legelyck  veroirsaeckt  sal  wesen  sjn  vuyterste 
debuoir  te  doen  sal  de  voorszeide  Willem  Barentsz.  voor  al  van  syne  be- 
loofde penningen  betaelt  wordden,  ende  de  saecke  wel  geluckende,  ende 
de  reyse  door  Qodts  hulpe  volbracht  ende  wederom  hier  te  lande  gecom- 
men  zynde,  Sal  de  voorszeide  Wil  hem  Barentsz.  noch  daerenbouen  eerlyck 

ferecompenseert  wordden ,  mitsgaders  zyn  scbeepsvolck  nade  neersticheyt 
ie  een  yegelyck  in  tvolbrengen  van  tgene  voorszeid  is  gedaeu ,  oft  geme- 
riteert  sal  hebben, 

Ende  sal  de  voorszeide  Wilhera  Barentsz.  vande  reyse  wederom  gecom- 
men  synde  hem  vervougen  met  zyn  schip ,  ende  scbeepsvolck  ter  plaetsse 
daer  hy  toegerust  is ,  ende  hem  terstont  addrcsserende  aende  Magistraten 
derseluer  plaetsse,  die  hem  sullen  verclaren,  waer  naer  hy  hem  sal  heb- 
ben te  reguleren,  houdende  middelertyt syn  volck  in  scheepsboort,  sonder 
te  voren  om  eenige  oorsaecken  yemant  van  henlieden  aen  landt,  oft  oock 
van  tlandt  aen  boort  te  laten  commen, 

Aldus  gedaen,  besloten,  ende  gearresteert  Inde  vergaderinge  vande 
heeren  generale  Staten  vande  Vcreenichde  Nederlantsche  Prouincien  in 
Sgrauenhage  den  XYI^Q  Meye  XVc  vier  ende  tnegeutich. 

J.  van  Oldenbarnevelt.  *) 


BIJLAGE  IL  (p.  38.) 


BRIEF  over  de  Nederlandsche  noordpoolreis  van  1594. 

VI.  sal  wel  vernomen  hebben  het  arriuement  jn  hoUandt  vande  IIII 
soepen,  die  ouer  vier  maenden  van  hier  vertrockken,  om  die  nanigatie 
van  Indien  te  vinden ,  ende  van  China  achteromme ,  hebbende  hacr  vor- 
nemeu  verricht,  VI.  sal  weeten,  dat  die  twee,  derseluer  hebbende  die 
hoichte  gehadt  vandie  witte  zee,  sijn  oostwartz  aengeloopen,  so  om  die 
Reuier  Obij  te  soucken ,  (van  waer  aen  allen  sijden  wyt  Armenien  koe- 
men(de),  berwartz 'worden  gebracht,  tot  beter  coepe ,  als  die  selue  tot  Ve- 
netia  gelden)  als  oeck  dien  wech  nae  Chjna  te  mogen  gebruijcken ,  alsoe 
hy  naerder  is,  als  lanxs  Groenlandt,  ende  gecoemen  aen  die  Vaigais 
(die  weicke  die  plaetz  is,  daeralltijt  die  difficulteit  van  passeren  is  ge- 
weest ,  alsoe  Oliuier  Brunei  tot  daer  siinde  gecomen ,  vont  selue  al  toe- 
geuroren,  jnt  midtse  des  somers,  ende  hadde  alsoe  ISjaeren  geweest  *)), 


>)  rit  het:  Register  der  Instructién  van  de  Stn.-Gen.  1588—1611.  R.-A. 

*)  Merkwaardig  is  wederom  deze  vermelding  van  Brunei  als  den  man  .  van 
wicn  de  Nederlanders  hunne  berichtcu  over  de  poolstreken  ontleenden;  het  is 
een  nieuw  bew^s  van  zijne  algemeene  bekendheid.  Het  bericht  zelf  over  hem 
medegedeeld  is  van  belaug ,  omdat  het  ons  meldt ,  dat  zijne  noordpoolreis  niet , 
zooals  ik  in  den  tekst  (p.  31)  zeide ,  reeds  aan  de  Pcchora  geëindigd  is,  maar 
dat  hij  eerst  na  vrnchtelooze  pogingen  om  de  straat  van  Nassau  te  passeeren  op 
z\jne  terugreis  in  den  mond  der  Pechora  z|jn  schip  verloor.  Mogelijk  heeft  ook 
het  bezoek  van  Kostin-sjar  (zie  p.  27)  op  deze  reis  plaats  gehad;  het  blijft  ech- 
ter  zonderling,  hoe  hij  op  zijne  reis  in  Ncderlandschen  dienst  na  met  zijne  pa- 
troona  gebroken  te  hebben ,  een  Rnssischcn  gids  had  kunnen  kragen.  —  Dat  de 
straat  van  Nassau  in  1584  in  geen  achttien  jaren  open  geweest  w^as,  is  natuur- 
lijk onjuist:  Pet  en  Jnckman  waren  zr  nog  in  1580  gepasseerd.  Het  bericht 
wekt    het    vermoeden ,    dut    uuk    het  bezoek  van  de  straat  van  Nassau ,  evenals 


358 

dese    Vaigatz   is    een    Eijlandekea ,    leggende  jn  een  straeie  van  beide 
seyden  anderhalff  meile  vant   landt,    all  waer  koemende,  jnt  leste  van 
Julio  ,  vondeot  als  dat  voll  ijs .  twclck  al  4,  5  vadem  bouent  water  Ucb , 
ende  daer  nae  koemende  die  bette,    was  jn  drie  dagen  wech ,  soe   ver- 
smolten als  e  wech  gedreuen ,  door  den  sterekeu  stroom  die  daer  ginck , 
waermede  die  selue  soepen ,  door(t)  gat  liepen,  Geuende  die  selne  den  naem , 
die  Straet  van  Nassouwe,  vervolgende  voorts  bae(r)  reise  nae  Obij,  zvi 
daegen  langh,    soe  wel  mit  contrarie  wijndt,  vindende  een  groote  zee, 
ende  ouerall   groote  diepte,  120,  140,  150  ende  meer  vademen,  beb- 
bende  130  meijlen  geseijlt,  Ende  synde  op  20  myleu  nae  by  Obij,  irt- 
sende    off  die    wijnt  gecoert  badde,  ende  dat  sy  daer  door  nijet  weder 
sonde  door  die  Vaigatz  bebben  gecost,  om  den  vorst,  die  daer  stracka 
begost,  keerde  wederom,  hebbende  genoicb  discouuert,    gbeene  sij   be- 
geerden. Deze  en  hebben  nergens  aent Tandt  geweest,  dan  door  die  vaigatz 
sijode,  sagen  eenen  man  opt  landt  die  sy  mit  een  boet  aent  landt  gaende 
vervolg(d)en ,  dan  liep  ewegh ,  ende  stracks  quaemen  op  baer  30  ofte  40 
mans,  mit  pijlen  sittende  elcx  in  een  sleede  van   een  hardt  getrocken, 
waer  af  die  Bootzgesellen  vervaert  sijnde  wederom  sceepe  gingen,  daader 
twe  scepen  gingen  noortwaerts  aen  ende  coemende  op  78  graden,  Ton- 
dent  lant,  twelcke  noua  Sembla  was,  waeraf  sij  gebracht  hebben    viele 
moDs(t)ers    van  Cbristall  de  montagna,  datter  mit  bergen  voll  is,  oeck 
van  anderen  Mineralen  ,  onder  anderen  van  desen  en(i)gen  Bergen,  die  te 
seggen  vol  gouts  sonde  weesen ,  Ënde  gheen  volck  daer  geuonden,  hebben 
van  daer  gegaen,  vonden  onderwegen,  dese  2  Schepen,  die  de  Straette 
hadden  gepasseert,  ende  soe  syn  tsamen  thuys  gecoemen.   Die  Staetten 
schijnt   willen  op  die  Vaigatz  2  Schanssen  maecken,  soe  om  die   vaert 
alleen  te  houden ,  alse  om  dat  baer  van  die  volck  wt  Indien  vaereu(de)  daer 
huer  vertreck  hebben ,  alst  Gat  toe  waer  genroren  *),  bet  volck  sal  oiet- 
tertyt  wonder  wtrichten.    Godt  gene  wat  salich  is.  Giellisz  heft  een  pas- 
sagier gesproecken ,  die  daer  mede  is  geweest,  ende  hem  dese  relatie  heeft 
gedaen  *). 


BIJLAGE  III.  (p.  39.) 


POINTEN  geproponeert  opto  Nauigatie  benoorden  om , 
naeden  Coninckryeken  van  China  ende  Japan. 

Dat  omme  de  vruchten  vande  costen  Inden  voorleden  Jare  gedaen, 
eeosamentlyck  vande  voorszeide  nauigatie  te  mogen  genijeten  voor  dezen 
Jare  daertoe  toegerust  ende  wtgezonden  zullen  worden  drie  schepen 
vande  groote  van  ontrent  bondert  lasten,  elck  met  een  Bot  Jacht 
van  ontrent  vyffthien  lasten,  gemant  elck  Schip  ende  Jacht  met  vyffticb 
mannen  ende  voorzien  voer  zesthien  oft  acbthien  maenden  van  alle  be- 
hoeften tot  de  revse ,  Dat  bouendven  twee  Jachten  elcx  van  tusschen 
twintich  ende  dertich  lasten  („vijfftbieu  lasten  gelyck  de  voer- 
waarschijnlijk  dat  vau  Kostin-sjar,  misschicu  vóór  1580  in  dienst  zijner  Ru»si- 
8che  patroons  heeft  plaats  gehad. 

»)  Vgl.  p.  39. 

*)  De  brief  bevindt  zich  in  een  zeer  slordig  afschrift  zouder  eenige  aanduidinp: 
van  schrijver  of  eeadresscerdc  ouder  de  jmpicrcu  van  l^uchelius  op  het  archief 
der  pruviucie  l'trecht.  Ik  vond  hein  te  laat  om  er  in  den  tekst  melding  vau 
te  maken. 


359 

gaende**  *))  zallcn  worden  mede   gesonden   gemant   elck    met  vyffthien 
mannen. 

De  voerszeide  Schepen  ende  Jachten  sullen  Int  Meerediep  byden  an- 
deren wezen  jegens  den  11*'*  Jany  naestcommende , 

Sullen  van  dacr  metten  eersten  wint  haere  rejse  voorderen  deur  de 
Vaygats,  voorts  nae  het  promontorium  Tabyn  ende  gepasseert  zynde 
tzelve  promontorium,  zulcx  dat  zy  zuydelyck  een  dach  oft  twee 
daernae  geseylt  zullen  wezen  („gesien  zullen  hebben  dat  dandre 
schepen  tvoorszeide  promontorium  gedoubleert  hebben")  zullen  te  mgge 
commen  de  voerszeide  twee  Jachten  van  tusschen  XX  endeXXX 
lasten  deur  de  Vaygats  naer  deze  landen,  omme  Rapport  te  doen  van 
tgunt  tot  daer  toe  opte  reyse  es  gepasseert  ende  beuonden , 

De  voerszeide  drie  schepen  met  haere  Jachten  zullen  voorts  haer  cours 
nemen  naede  hauen  ende  Stadt  van  Quinsay  ende  by  alle  middelen 
aerbeyden  omme  aldaer  te  mogen  banenen,  ende  landen,  ende  te  ver- 
staen  oftmen  aldaer  zoude  mogen  trafBcqueren  wt  deze  landen  wat  coop- 
manschappen  aldaer  aengenaem  zyn,  ende  voer  retour  herwaerts  zullen 
wezen  te  becommen, 

Snilen  van  daer  by  zoe  verre  zy  Guinsay  nyet  en  connen  becommen 
noch  aldaer  negotieren ,  voorts  besoecken  de  banenen  ende  Steden  opde 
selue  onsten  zuytwaerts  gelegen  tot  dat  zy  iegens  het  Noorteynde  van 
Jappan  zullen  wezen  gecommen  ten  eynde  als  vooren. 

Sullen  daernae  zoe  verre  zy  te  voeren  geen  profvtelycke  hauen  ge- 
Qonden  hebben  zeylen  naer  het  Noorteynde  van  Jappan  ende  aldaer 
gelyck  onderzoeck  doen, 

De  voerszeide  Rycken ,  Hauenen ,  ende  Steden  successiuelyck  als  bonen 
besocht  hebbende,  zullen  hen  begeuen  opde  wedercompste  zoe  tytlyck 
dat  zy  jn  Julio ,  Angusto  ofte  September  XCVI  de  Veygatz  weder  mogen 
repasseren,  houdende  opte  reyse  van  alles  goede  notitie,  zulcx  jn  voor- 
leden Jai^  by  Instructie  es  belast,  ende  tzelue  particulierlyck  te  rapporteren. 

Snilen  onder  wegen  twee  van  de  drie  Jachten  tytlyck  affzeynden  omme 
te  besoeckeu ,  oft  zy  achter  Noua  Zembla  om ,  de  reyse  naer  deze  landen 
souden  connen  doen,  onder  belofte  dat  de  ghene  die  opte  zelue  Jachten 
sullen  wezen  by  succes  vande  reyse  een  eerlycke  recompense  extraordi- 
narie  zullen  genyeten. 

Item  alzoe  omme  te  aengenamer  te  wezen  jnde  voerszeide  landen ,  wel 
dienstelyck  zoude  wezen  mctte  voerszeide  Schepen  eenige  Coopmanschap 
aldaer  te  brengen,  ende  de  Coopluyden  op  een  zoe  onzekere  reyse  nyet 
gaerne  en  zullen  hazarderen,  zoe  salmen  denzeluen  daertoe  Inviteren 
met  belofte  van  vrydomme  vanden  toll  ende  vande  vnytgaende 
ende  jncomende  goederen,  jnde  conuoyen  ende  licenten,  ende  oick 
vry  van  Scheeps vrachten  derzeluer  goederen, 

£nde  zullen  de  Gedeputeerde  weder  byden  anderen  comen  tegen  den 

om  nopende    de  ladinge  vande  voerszeide  Coopmanschap  ende 

Soperjntendentie  vande  zelue  eenen  gemeenen  voet  ende  ordre  te  ramen 
daernae  men  hem  zal  jndyen  regarde  reguleren , 

Item  dat  Cornelis  Óornelisz.  van  Euckhuysen  zal  hebben  de  Snperjn- 
tendentie  vande  Nauigatie,  gelyck  jnt  voergaende  Jaer,  met  zulcken 
Terstande  nochtans  dat  jngeual  hy  thert  ende  Resolutie  nyet  en  hadde 
om  voorts  te  varen,  dat  dandere  tzelue  zullen  mogen  doen,  ende  dat 
jndyen  geualle  de  voerder  Snperjntendentie  zal  hebben 


•)  De  woorden,  tusschen  haakjea  geplaatst,  zyn  aanteekcningen ,  In  het  origi- 
neele  stuk  op  de  kant  geschreven;  het  lijn  de  ,Advisen  op  de  Marge"  van 
Moocharon  en  de  andere  Zeeuwsche  gedeputeerden ,  waarvan  de  R.  S  -G.  9  Mei 
1S95  spreken. 


360 

Dat  tydelyck  int  Meersdiep  CommissariseQ  sullen  geordoneert  worden 
die  de  voerszeide  Scbepeo  jn  behoorlyckcn  eede  zuilen  brengeu  van  dese 
Instructie  oft  zulcke  ander  als  gemaeckt  zal  worden  te  achter uolgOQ, 

Dat  binnen  middelen  tyde  oick  geleth  zal  worden  oftmen  eenige  qaaet- 
doenders  op  het  Laodt  zal  stellen  etc. 

Item  dat  d*Officiers ,  ende  ander  Scheepsvölck  zullen  worden  g;egageert 
ende  getracteert  tut  meesten  voordeel  ende  minsten  coste  vanden  Lande 
op  eenen  gemeeneu  voet. 

Geraemt  den  IX*»  May  1595.  ») 

(Resolutiën  der  Staten- Generaal  van  9  Mei  1595.  „Compareren  d*Uee- 
ren  Parduijn,  Oldt-Burgemeester,  Mr.  Johan  van  den  Werck,  Pensio- 
naris-der  Stadt  Middelboorch,  ende  Moucherou,  Coopm^n  residerende 
binnen  derselver  Stadt,  gecommitteerde  vanden  Ueeren  Staten  van  Zee- 
landt,  ende  In  haerluijder  presentie  geresumeert  wesende  de  beraemde 
poincten  daer  op  dat  men  wederom  soude  mogen  besoecken  ende  con- 
tinueren de  Vaert  Benoorden  om  naer  den  Coninckrijcke  van  China  ende 
Japan  daer  diet*  voorleden  Jaer  gelaten  is,  met  bet  gevoechde  Advis  opde 
Marge  van  deselve  poincten  van  de  voorszeide  comparanten, 

Ës  geresolveert  ende  geconsenteert  dat  men  de  voorschreven  vaert 
als  vooren  opde  voorszeide  beraemde  poincten,  ende  alsal- 
cken  vorder  Instructie  alstotdieneijnde  noch  al  Uier  aal 
werden  geres  ol  veer  t,  wederom  zal  besoecken  ende  continueren, 
ende  dat  de  lasten  derselver  zullen  worden  vervallen  uijtte  lucomptsten 
van  de  gemeene  middelen  der  Convoijen  ende  Licenten , 

Verclarendc  die  van  Utrecht  niet  te  verstaen  dat  het  Rembourseinent 
van  de  selve  lasten  sal  mogen  geschieden  uijtte  middelen  totten  Oorloge 
te  lande  gedestineert ,  zoo  verre  t*  seive  In  deseu  zoude  alsoo  werden 
gemeent  daer  van  protesterende  bij  desen.'*) 


BIJLAGE  IV.  (p.  39  Noot  2.) 


INSTRUCTIE  voor  lan  Huyghen  van  Linschotcn,  ende 
Fraiicoys  do  la  Dale,  principale  Commisen,  waer  nae 
sy  hun  sullen  reguleoren  in  de  Coninckrijeken  van 
China,  eude  andere  Coninckrijeken  ende  Landen,  die 
besocht  sullen  worden  by  de  Schepen  ende  lachten , 
ghedestineert  tot  do  Voyagie  by  Noorden-om ,  door 
de  Vaygats,  ofte  Strate  van  Nassou. 

L  In  den  eersten  sullen  syluyden,  nae  dat  Mr.  Christoffel  Splindier 
Slavoen,  aen  landt  sal  gheweest  zijn,  ende  versocht  hebben,  of  men 
aldaer  sal  mogen  aencomen,  hen  te  laudc  vinden  by  den  Cooinck,  Gouver- 
neur ofte  andere  Overicheyt  aldaer,  ende  deii  selfdeu  aanbieden,  (van  wegen 
dese  Landen)  alle  vriendtschappe:  ende  openen  de  Conditie  deser  Lauden, 
namelick .  dat  sy  hen  geueeren  van  over  Zee  met  alle  Coninckrijeken 
ende  Natiën  van  de  gheheele  Werelt,  vriendtlick  ende  oprechtelic  te 
traffikeren,  negocieren,  ende  handelen,  hebbende  daer  toe  vele  commodi- 
teyten  van  diversche  soorten  van  coopmanschappen  ende  andersins. 

II.  Item  dat  d'  Overicheyt  deser  Landen,  sekerlick  geinformeert  wesende. 

*)  Zie  het  oriirinn-l  in  de  verzameling:   Xoordsche  togteu.   1.  R.-A. 


861 

datmen  in  de  selve  CoDinckrijcken  ende  Landen  oprechte  handeÜDge, 
traffijcke  ende  negociatie  was  doende,  goet  ghevonden  hebben,  ceuige 
Schepen  derwaerts  te  sendcD,  onder  goede  ordre,  politie  ende  geregelt- 
heyt,  oock  met  eenighe  waren,  penningen  ende  andere  commoditeytcn, 
om  de  handelinge  te  beginnen  door  sekere  ghetrouwe  ende  vrome  luvden, 
in  deselve  Schepen  wesende ,  voor  den  welckca  sy  vrye  toeganck  aldaer 
Kullen  versoeckeo  ten  cynde  voorszeid. 

ITI.  Sullen  versoecken  dat  tot  vroome,  ghetrouwe,  ende  oprechte  ge- 
stadige handclioghe,  traffijcke  ende  navigatie,  tot  i^emcene  welvaren  van 
de  selve  Coninckrijcken  ende  dese  Lauden:  Midtsgaders  den  Ingeseteuen 
der  selver ,  mach  worden  verstacn.  Ende  soo  t'  selfdc  aldaer  goet  ghe- 
vonden wordt,  sullen  verciaren  dat  men  henlieden  met  een  goede  Am- 
bassade ten  selven  eynde,  met  de  eerste  ghelcghcuthcyt  van  mecniughe 
is  te  besoecken  indien  henluyden  sulcks  ncnghcnaem  soudc  wesen. 

IV.  Sullen  aldaer  mogiien  openen  wat  commoditeyteu  ende  Coopman- 
schappeu  uyt  dese  Landen  aldaer  van  tijt  tot  tijt  sullen  mogen  worden 
ghebracht,  ende  neerstelick  ondersoecken ,  omme  te  verstacn  wat  Coopman- 
schappen  ende  goederen  daer  tegons  by  retour  uyt  de  selve  Conincrycken 
ende  Landen  sullen  moghen  worden  ghetogheu,  ende  in  dese  Landen 
ghebracht. 

Y.  Sullen  van  alle  t*  ghene  op  de  Reyse  passeert,  so  wel  binnen  Scheeps 
boort,  in  de  opdoeninghe  van  de  Landen,  Havenen,  ende  alle  andere 
geleghenthejden ,  als  van  t*  ghene  te  lande  hen  sal  voorcomen,  goede 
ende  partinente  noticie  houden,  om  terstont  op  hare  wedercomste  by 
geschrifte  den  Heeren  Staten  Generael,  van  alles  te  doen  goet  ende 
getrou  rapport.  Aldus  gedaen  ende  gcarresteert  in  de  vergaderinghc  van 
de  Heeren  Generale  Staten  der  vereenichde  Nederlanden,  in  S.  Graven- 
Haghe  den  xvj.  Junij  Anno  xvc.  xcv.  Sloeth.  vt.  ter  ordeninghe  van  de 
voornoemde  Heeren  Staten. 

C.  Aerscns  *)• 


BIJLAGE  V.  (p.  42.) 


RESOLUTIE  der  Amsterdamsche  vroedschap  » nopende 
de  toeruatinge  van  twee  schepen  omme  by  Noorden 
Noua  Zembla  te  zeylen." 

Vergaderinghc   gehouden  den  XXV"  Marty  XVcXCVL 

Ter  voorsseide  vergaderinghc  hebhen  Burgermeesteren  den  heeren 
XXXVl  Kaden  voorgedragen,  dat  op  de  leste  daghvatTt  vanden  Heeren 
Staten  van  Hollandt  ende  VVestvrieslandt  voorgeslagen  zyndc,  ten  cynde 
eenige  nyeuwe  tocrustingbe  van  schepen  van  slands  weghe  mochte  werden 
gedaen ,  omme  nocliniaels  t*  ondcrsouckcn  by  Noorden  Noua  Zembla  te 
zeylen  etc.  t'  bclffde  (hoe  wel  meest  alle  de  Steden  daer  toe  eerst  waren 
jnclinercude)  ten  lesicu  is  afTgcblagen  ende  Gercsolueert,  soe  verre  euighc 
Steden  ofte  Coopluyden  int  particulier,  ten  cynde  voorsscid  eenige 
schepen  souden  begeren  toe  te  maecken  ende  wt  te  zenden ,  dat  den  selff- 
den  (Indien  zy  de  voorsseide  vaert  quamen  te  vinden)  voor  een  premium  van 
slandts  wege  toegevought  zal  worden,  de  somme  van  XX  ofte  XXV"»  guldens, 


*)  OvtirgcDoiuuu  uit:  Linschotcn,   Voyasic  ofte  schip-vaerl    fol.  2i  vso. 


362 

Endc  want  hysander  dcse  Stad  (als  principaelyck  lode  coophandel  ende 
nauigaiie  bestaende)  ende  oick  't  gemeene  landt  ende  d'Ingesetenen  Tan- 
dien    in   neringe ,  coophandelinge    ende  ryckdomme ,    grootelicx   souden 
kommen    te  floreren,  by  soe  verre  de  voorsseide  vaert  (daer  toe  goede 
hope    wordt   gegeuen)    mochte    werden    geuonden  *) ,    Soe   is   by    den 
Heeren    Burgcrraeesteren  ende  XXXYI  Raden  goet  genonden  ende   Ge- 
resolueert,    dat  van   stads  wege    twee  schepen,  te  weeten  eeo  tosseben 
de    L  endc  LX  ende  't  ander  van  omtrent  XXX   lasten ,   ten   minsten 
coste  (dicmen  verstaet  dat  bouen  de  XII">  guldens  nyet  sollen  bedragen) 
datelyck    zullen  werden  toegcmaect,    ende    als    vooren  gebroyckt,  Ende 
ten  eynde  't  selffde  te  beter  macb  worden  geuordert  ende  geeffectneert 
Sullen    d'  Ueercn  Burgermeesteren    daer   toe  mogen  gebniycken   eenige 
persoenen ,    die    (volgende    d'  Instructie    ende    d'ordre  hen    te    gbeuen) 
zullen  verzorgen ,  alle   't  gundt  tot  wtrostinge  vande  voornoemde  schepen 
van  noode  wezen  zal.   *) 


BIJLAGE  VI.  (p.  42.) 


GETUIGENISSEN    van   twee   reisgenooten    van    Jan 
Cornclisz.  Rijp  over  de  noordpoolreis  van  1596 ,  97. 

Noos   Bourgmaistres   et  Regens   de  la  ville  d*Am8ter(^am  faysons  foy 

A   tous  quil  appartient  et  certifions  poor  la  verite  qoe  pardevant  nons 

est  comparu  Arent  Martenssen  d'Anvers  aagé  d  environ  40,  ans  habitant 

de  ccsle  ville  juridiquement  adjourné  pour  rendre  tesmoignage  de  verite  a  iin- 

stance  de   Lambert  van  Tweenhuysen  Jacqiies  Nicquet  et  Consorts  ,  Leqnel 

a  declarc  deposc  et  affirmé  par  serment  solemnel  Estre  veritable  Qa'en 

lan  159G  sesquipperent  pour  ceste  ville  d*Amsterdam  deux  navires  doni 

estoijent    Maistres    de    lun    Jean    Cornelissen  Reip  et  de  lautre  Willem 

Burentsz.   qui   s'envoyerent  au  nord  Aijant  iceluij  tesrooing  navigé  avec 

ledit  navire  de  Jean  Simonssen  Reip  pour  Pilote  estant  venus  Ie  X*  de 

Jnillet  a  certaine  pctite  Isle  laquelle  (a  cause  qnils  ij  avoijent  prins  on 

Ours)  ils  nomroerent  Beeren  Eijlant  qu*est  a  dire  Lisle  aux  Oors  et  pas- 

saus    outre    Jusques  a   Ia    Terre  ferme  qui  est  a  Thaoteur  de  boictante 

degrez  et  onze  minutcs  furent  la  quclques  Jours  en  beaocoop  d'endroicts 

de  Paijs  ou  ils  prirent  et  iuercut  plusieurs  Bestes  et  Volaille  et  allerent 

aussi    querir    h,    Terre  une   partie    de  Lest    quils  mirent  en  leur  navire 

Auquel    Paijs  ils    donnerent    alors  Ie  nom  de  Spitsberguen  ores  nommé 

par  les  Anglois  Gronlande  Declare  en  outre  quil  fust  conclo  et  ordonné 

par   Ie   Conseil  du  Navire   qu*on  mist  tant  audit  Spitsberguen  qo'antres 

Lieux  et  Endroicts  a  terre  quelque  Pieux  en  sigue  que  nos  Gens  avoijent 

esté  en  ces    paijs   et  quartiers  Aussi  vray  Dien  Ie  Tont  puissant  puisse 

estre    en   Aijde   a   iceluij  Attestant  Ens  Tesmoing  de  quoij  Ie  seau  aux 

causes  de  ceste  dite  Ville  est,  iraprimé  sur  TEspacc  Ie  25  de  Novembre 

1030.  Estoit  sigue  I.  de  Ilaen  avec  Ie  seau  de  ceste  dite  Ville  imprimé 

en  Cire  verde  au  bas  sur  Ie  space  "). 


»)  Vgl.  R.  H.  19  Fcbr.  1596.  p.  112.  —De  resolutie  werd  13  AprU  door  de 
Sin. -Gen.  overgenomen. 

*)   ril  het  resolutieboek  der   vrocdsehap  op  het  Amsterdamsche  archief. 

*)  Naar  een  afschrift  onder  do  bijlagen  van  het:  Reqaest  der  N.  C.  aan  de 
Stn.-Gcu.  dd    2  Febr.  1634,  in;  Noordschc  logten.  4.  Loop.    N.  C.  R,-A.   — 


363 

Nous  Escontette  Bourgmaistres  Eschevins  et  conseil  de  la  ville  de 
Leijden  Comptë  d'Hol lande  FaisoDS  foij  et  attesten 8  k  tons  par  costes 
Que  ce  jourdhuij  dabte  des  presentes  par  devant  André  Jasparsscu  de 
Yesanevelt  et  Mr.  Jean  Goos  Eschevins  esticij  establi  et  comparu  An- 
tboine  Classen  Herman,  Capitaine  de  Navire,  habitant  de  ceste  Ville 
aagd  d*environ  trente  buit  ans,  juridiquement  adjournc  par  vn  Sergeant 
porte  verge  de  ceste  dite  VjIIe  pour  rendre  tesmoignage  de  verite  k  Vm- 
stanoe  et  requeste  de  Lambert  van  Twcenbuijsen  Jaques  Niquet  et  Con- 
sorts  Lequel  par  consequent  a  dit  et  attesté  par  scrment  solcmncl  a  luij 
deferd  et  prins  de  luij  estre  veritable  Que  l*an  mille  cinq  eens  nouante  six 
estans  esquippez  pour  la  Ville  d*Amsterdam  deux  navires  pour  s'en  aller  au 
Nord  cbascun  du  port  de  cinquante  Lestes  dont  estoijent  Maistres  de  Tun 
Jean  Cornelissen  Reip  et  de  Tautre  Willem  Barentsz.,  iceluij  Deposant  auroit 
navigé  sur  ledit  navire  de  Jean  Cornelissen  Reip  avec  lequel  ils  estoijent 
sortis  du  Flie  Et  que  Ie  dixiesme  jour  de  Juin  de  Ia  mesme  année  vein- 
drent  k  une  petite  Isle  située  k  soixante  cinq  roilles  Nordouest  du  Cap  Sep- 
tentrional  ou  environ :  ou  ils  Allerent  k  terre  avec  ie  Batteau  et  prenans 
la  hanteur  de  1'orient  trouverent  estre  a  septante  cinq  degrez  moins  seiso 
minutes  snijvant  quoij  ils  prindrent  leur  cours  nord-nordwest  de  ladite 
Isle  jusques  k  la  bauteur  de  buictante  degrez:  ou  ils  trouverent  la  terre 
quils  nomment  Terre  neufve  et  aussi  Spits-berguen  et  Gronlande  Item 
une  plage  on  Baïje  quils  nommerent  Ie  grand  Inwijcq  trouverent  aussi 
plus  baut  a  septante  neuf  degrez  un  coing  quils  nommerent  Vogel-boeck 
quest  a  dire  Ie  Coing  aux  Oijseaux  aupres  du  qnel  ij  a  une  Riviere  sur 
la  quelle  ils  navigerent  bien  une  liene  ou  deux  pensant  de  traverser 
mais  a  cause  de  la  Glaee  furent  Contraints  de  retourner  Araison  de  quoij 
ils  nommerent  icelle  Riviere  Queerweicq  Aijans  bien  plus  baut  k  80 
degrez  trouvé  plusieurs  Isles  rompues  ou  ils  furent  k  Terre  et  aussi  k 
la  terre  ferme  oü  ils  allerent  querir  beaucoup  de  volaille  et  d'oeufs  et 
y  tuerent  ou  prindren'  nn  ours  blanc  et  allerent  querir  du  lest  de  terre 
OU  ils  Trouverent  aussi  des  dens  de  Baleines  Ramans  avec  Ie  Bateau 
dans  les  Golpbes  ou  destours  sans  pouvoir  recognoistre  quil  ij  eust  esté 
qüelque  Gens  Et  pourtant  trouverent  ils  en  quelques  lieux  sur  quelques 
Valons  de  grand  monceaux  de  Pierres  entasse'es  Dans  quelques  uns 
desquels  ils  miren  t  un  Bois  ou  Pal  en  signe  pour  ceux  qui  en  apres 
7  pourroijent  venir  pour  voir  quil  ij  avoit  estë  des  Gens  Ne  declarant 
autre  Cbose  a  dit  Aussi  vraij  Dieu  Ie  Tontpuissant  puisse  estre  en  Aijde 
a  iceluij  Comparant  En  tesmoing  de  quoij  Nous  avons  fait  imprimer  cij 
dessous  Nostre  seau  aux  causes  du  qnel  nous  vsons  maintenant  Et  fait 
corroborer  la  presente  par  Ia  signature  de  Nostre  Greffier  Ce  2'  de 
Decembre  Tan  rail  six  cents  trente  estoit  signé  J.  van  Bancken  avec  Ie 
seau  de.  ladite  Ville  imprimé  aupres  en  Cire  verde  *). 


Het  getuigenis  is  in  zooverre  eenigszius  verdacht,  dat  de  getuige,  in  1630  on- 
geveer 40  jaar  oud ,  reeds  op  zijn  zesde  jaar  of  daaromtrent  als  stuurman  moet 
z^n  uitgevaren.  Maar  het  feit ,  hoe  verbazend  ook  op  zich  zelf,  dat  pcrsoueQ 
van  minderen  stand  iu  die  tijden  geheel  niet  wisten,  welken  leeftijd  zij  bereikt 
hadden ,  komt  te  dikwijls  voor,  dan  dat  men  daarom  alleen  het  stuk  onecht  zou 
noemen  ,  te  minder  omdat  falsarissen  op  dergelijke  in  het  oog  springende  zaken 
zeker  veel  nauwlettender  zouden  toegezien  hebben  dan  het  Amsterdamsche  stadsbe- 
stuur. —  Arend  Martensz.  is  in  den  tekst  (p.  42)  verkeerdelijk  als  Amsterdam- 
mer vermeld. 

*)  Naar  een  afschrift  onder  de  bijlagen  van  het:  Request  der  N.  C.  aan  de 
Stn.-Gen.  dd.  2  Febr.  1634.  iu :  Noordsche  togten.  4.  Loop.  N.  C.  R.-A  — 
Op  dit  stuk  past  dezelfde  aanmerking  als  op  het  vorige  omtrent  den  leeflijd  van 
den  geinige. 


364 


BIJLAGE  VIL  (p.  43.) 


EXTRACT  uit  het  scheepsjournaal  van  Willem  Barendsz. 
betreffende  de  ontdekking  van  Spitsbergen. 

Le  18.  de  May,  stile  neuve,  nous  sommons  partis  de  Texel,  &  arri- 
verent  le  22.  centre  Eayril   »)  &  pres  des  Orcanesses  *). 

Lc  5.  de  luing,  suininous  venus  en  la  glacé,  laquelle  a  nostre  advis 
estoit  venu  de  Groeuiaiid,  car  nuus  faissions  comptc  d'cstre  euviron 
25.  lieues  au  debors  dudict  Groenland,  Teau  estoit  vcrdet,  brun  de 
couleur,  jetterent  le  suude  sans  truuver  fond,  la  glacé,  s'estendoit  au 
long  de  la  Mor,  Sudest  &  Norouest,  &  estoit  du  tout  en  pieces,  ou 
escosses. 

Le  lendeniaiu  faysoyent  uostre  route  Nordest  &  Norest  quard  du 
ucrt  0.  lieues,  nrri verent  coutre  une  grande  glacé,  par  laquelle  ne 
pouvoyeut  passer,  oe  trouvereut  nul  fond  a  120.  brasses,  a  nostre  advis 
estoycnt  55.  lieues  de  TIhIc  Lufibet  vers  Nordouest,  &  da  Cap  de  Nord 
110.  ou   115.  lieues. 

Touruoyent  alors  vers  VEst  &  arriverent  le  10.  de  luing  a  Tlale  des 
Ours,  a  la  hauteur  de  74.  degrées  35.  min.  &  faisant  voile  de  la  Norest, 
arrivereut  en  Ia  glace,  auquel  jecterons  ancre,  &  fumes  contraints  de 
retourner  soubs  l'Isle,  De  l'lsle  des  Ours  summons  departis.  &  faisojent 
Oest  Doroest  pensant  trouver  vers  le  nord  meilleur  passage,  car  ceux  de 
Tautre  Navire,  vouloyent  tousioors  tirer  vers  Toest,  &  j'avoy  deair  d'cstre 
plus  vers  i'Ëst,  avous  conru  jusques  au  soir  Oest  noroest  16.  lieues,  la 
uuict  jusques  au  matin  Noroest  15.  lieues. 

Le  H.  Avaucé  jusques  au  soir  Nord  quar  d'oest  22.  lieues.  Lors  le 
temps  düvicnt  clair,  k  nous  nous  trotvions  pres  de  la  giacs,  &  oous 
sembloit  veoir  terre  vers  le  Nord  *),  mais  nous  n'en  estions  pas  asseurc. 

Le  15.  Nous  touruious  ven  du  vent,  sondions  sans  trouver  fond  a 
150.  brasses,  routoyant  jusques  au  midy,  Sudest  &-  Sudest  quart  d'est 
5.  lieues,  ayant  la  hauteur  de  78|  degrés. 

Alors  nous  allions  vent  arriere,  vers  l'Est,  7.  lieues. 

Et  apres  jusques  au  soir  Nornordest,  5.  lieues. 

Passioüs  une  graude  Balaine  morte,  sur  lequel  y  avoit  plusieurs 
ineauvcs. 

Le  16.  11  fuisoit  brun,  le  vent  Oest  passans  jusques  a  midy,  Nomord 
Est  21.  lieues,  arrivans  en  la  glace,  &  nous  nous  retirans  passans  au 
loing  d'icelle   Nordest  5   lieues. 

Et  derecbef  hors  de  la  glace  Sudest  6.  lieues. 

lusqucs  a  cc  que  nous  venions  derecbef  avec  la  roete  de  S.  S.  Oest, 
en  la  »(Iace  4.  lieues,  lequel  estoit  du  matin. 

Le  17.  11  faisoit  calme  iusques  au  midi,  alors  trouvamus  la  hauteur 
de  80.  dcgri'es  &  10.  ininutcs,  nous  louvions,  car  avoyons  vent  au 
vent,  pour  sortir  liurs  do  iu  glace,  estoyoiis  passé  Si,  ou  6.  lieues, 
ayans  vciit  Ocsl  jusques  au  soir,  ayaut  le  (oud  de  1)0.  brasses.  Passants 
üutrt'  encorc   uu  quarticr  avec  vcui  Sudest,  allions  Sud  Siroest  4.  lieues. 


'i    Kair-islaml .    vrn    eiland  halfweg    tUbSchen    de  Orradischc  cu  Schetlandschc 
eilanden. 

')    Dl'  Orradisehe  eilanden. 

'.    1  >i    /ni«l[»ii.il    \;iii   Piiiue   '  li;iri('->-f-)ri  lauil  ? 


365 

Alore  vismes  terre  &  allions  encore  Oest  Siroest.  Ia  terrc  s'ostrndoit 
Oest  qaar  de  Noroest,  &  £st  quart  d»  Sudest,  bien  S.  ou  9.  lieucs,  la 
terre  estoyt  haute  &  toat  couvert  de  neigc,  &  du  pointe  du  Norouest, 
s'estendoit  ceste  terre  iusqucs  a  un  autre  pointe. 

Le  18.  Siroest  quart  d'Oest,  6.  lieues,  &  ia  nous  trouvious  la  hauteur 
de  80.  degrées. 

Allions  contre  vent  au  long  de  la  terre,  avee  vent  Oest  &  Noroest. 
lusques  au  midi,  le  20.  Lors  estoit  le  cap  d*ouest  de  la  terre,  de  nous 
environ  Sud  suroest  5.  lieues.  Passions  outre  Sud  suroest  &  Siroest  quar 
de  SU  5.  lieues,  &  arrivames  joinct  a  une  ance  Jarge  *),  laquelle  s'estcn- 
doit  en  la  terre  vers  le  Sud :  &  encore  une  Baye  devant  laquelle  y  avoit 
un  Isle,  laquelle  Baye  s'estendoit  bien  avant  vers  le  Su  *). 

Ketournasmes  alors  de  Ia  terre,  &  passions  oultre  jusques  au  soii, 
Norouest  quart  du  Nort  2.  lieues,  &  arrivames  derecbef  en  la  glacé, 
parqnoy  nous  falloit  tourner  vers  le  Su. 

Le  21.  Il  faisoit  grand  vent  &  naigcoit  fort  du  Siroest,  &  nous  courions 
au  vent  jusques  au  soir,  mouillons  l'ancre  proche  de  la  terre  pres  de 
nostre  Compagnon,  justement  devant  1'entrée  du  Caual,  a  18.  brasses, 
fond  de  sablon,  Au  pointe  d'Ëst  de  l'emboucbure  y  avoit  une  Koche, 
laquelle  estoit  fenaue  par  desus,  fort  bon  a  connoistre  ').  Il  y  avoit  encore 
un  petit  Isle  ou  Rocber,  environ  le  tiers  d'une  lieue  dudit  bout  d'£st. 
Au  pointe  d'Ouest  y  avoit  ausi  un  Rocher  bien  proche. 

Le  22.  Prenions  de  Lest  de  7.  Cbalupes  plain  de  callions,  d'autant 
que  nostre  Navire  estoit  peu  lestc^e.  Et  vient  un  grand  Ours  naiger 
pres  du  Navire,  lequel  poursuivions  avec  3  Cbalupes,  &  fut tué,  sa  peau 
avoit  longcur  de  12.  pieds,  nous  entrames  ce  jour  la  avec  la  Chalupe  en 
l'entre,  pour  cercher  meilleur  port,  ce  qu'estoit  necessaire,  &  trouvames 
en  dedans,  la  terre  du  tout  separde  &  rompue,  &  aucuns  Isles,  ou  il 
avoit  bon  ancrage  en  plusieurs  endroits. 

Le  23.  Cerchames  nostre  vray  Meridional ,  par  le  Cercle  Astrononiique , 
&  trouvions  avant  midy,  11.  &  apres  midy,  16.  degrées,  decliuaison,  que 
le  Compas,  ou  Tanguille  tournoyt  vers  Ie  Noroest,  tellemeut  que  le 
Cercle  n'estoit  pas  correct.  Nous  sortions  hors  la  Baye ,  pour  recher- 
cher  jusques  ou  ia  coste  se  pouvoit  estendre,  car  il  faisoit  fort  clair,  ne 
pouvions  apercevoir  le  bout  de  la  terrc,  laquelle  s'estendoit  Sud  quart 
de  Siroest  7.  lieues,  lusques  a  un  bout  haut  &  montueus,  lequel  se 
descouvrit,  comme  s'il  estoit  une  Isle  *).  Prenions  de  minuict  Thauteur 
du  Soleil,  de  13  degr<^es,  tellemcnt  que  nous  estions  a  la  hauteur  du 
Pole  de  79.  degrées  34.  min. 

Le  24.  Avant  midy,  faisoit  il  calme  avions  le  vent  Siroest,  la  terrc 
(au  long  duquel  prenions  nostre  route)  estoit  la  plus  part  rompue,  bien 
hault,  &  non  autre  que  Monts  &  montaigncs  agues,  parquoy  1'appcllions 
Spitsbergen. 

Nous  navigeames  environ  Siroest  &  Siroestquart  de  Su  7  lieues,  & 
lors  nous  estions  environ  10.  ou  12.  lieues,  du  lieu  ou  nous  avions 
sondée  la  premiere  fois  Tancre,  plus   vers  l'Est. 

Nous  destournamcs  du  soir  dcrechof  de  lat^rre,  le  bout  du  Nororst: 
estoit  Nordest  de  nous,  &  partions  de  la  terre  oest,  &  oest,  quart  du 
noroest,  8.  lieues. 

lusques  a  la  fin  du  premier  quartier. 


1)  De  Roode  baai? 

*)  De  Zeeuwsche  baai  met  de  Archipel  cu  de  Mauritius-Uaai. 

•)  Clovcn-cliflf  en  de  andere  eilandjes  van  den  „Archipel.** 

*j  Fair-forelnnd. 


366 

DestonrnAsmes  vers  Ie  Est,  &  allions  Sadest  &  quart  da  Sad  8.  lieoes, 
jusques  Ie  25.  a  midy. 

Apres  arrivames  pres  de  Ia  terre,  &  seiglants  vent  arriere  Nor- 
nordest ,  2.  lieaes. 

Et  Ie  mouillerons  arriere  an  pointe  a  18.  brasses,  fond  de  8abIoo,& 
nous  sembloit  qu'il  y  avoit  flus,  &  reflus,  ^ar  nous  trouvions  ea  12. 
heures  de  temps,  un  courant  du  Siroest,  &  un  autre  du  Nordes t,  si 
fort  que  les  bojns  de  nos  ancres,  se  casseans  dessoubs  leauë. 

Geste  Baye  *),  en  la  quelle  nous  estions,  entroit  bien  avent  auecq  une 
ance  en  dedans,  au  costé  du  Su  j  avoit  une  pointe  basse ,  arriere  laqaelle 
on  peut  naviger,  entrant  pres  Ie  coste  du  Nort,  &  y  poser  arriere  la 
pointe»  ayans  abry  de  touts  vents.  Nous  gens  y  trouvoyent  des  dents 
de  Morses  ou  vacbes  de  Mer,  parquoy  la  ditte  Baye  fut  appellée  Baje 
des  dent^.  Nous  y  trouvions  aussi  beaucoup  de  fuinë  des  Cherfe,  & 
aucune  laine  comme  du  Brebis.  lustement  au  Su  de  la  pointe  y  avoit 
une  petite  ance,  comme  un  port. 

Le  26.  Nous  vient  Ie  vent  Nort,  faisions  voile,  &  navigames  S:  quart 
de  Siroest  10.  lieiies.  Au  midy  arrivames  entre  Ia  pointe  montueuse  &  la 
terre  ferme  *),  pensent  que  Ie  bout  montueux  fust  une  Isle,  Navigeans 
en  dedans,  Su  quart  de  Siroest  &  Su:  &  estant  qnelque  espace  au  dedana 
du  bout,  trouvions  profondèur  de  12.  &  10.  brasses,  bon  fond  de  sabloo, 
&  estaot  entre  deux  lieues,  Il  y  avoit  profondèur  de  50.  brasses,  le 
fond  pierreux,  &  la  terre  estoit  toute  cou verte  de  neige,  entrions  environ 
5.  lieues,  entre  le  bout,  &  coste  de  la  terre  firme,  &  trouvions  alors 
que  le  bout,  lequel  nous  pensames  estre  un  Isie,  estoit  attacbée  avec 
uu  banq  de  sable  a  la  terre,  car  nous  trouvions  profondèur  de  5.  brasses. 
Il  y  avoit  de  la  glacé  sur  la  bassé,  de  sorte  qu*il  nous  failoit  retourner 
en  arriere. 

Ce  bout,  lequel  pensious  estre  une  Isie,  gist  au  79.  degré  5.  raio. 
latitude,  nous  rappellious  la  pointe  des  Oiseaux,  pource  qu'il  y  avoit 
tant  d'Oiseaux  dessus  &  a  Tenvirou. 

Le  27.  Faysoit  il  calme,  de  sorte  que  nous  demeurions  flottans  saos 
pouvoir  avancer  entre  la  pointe  des  Oisseaux  &  la  terre. 

Le  28.  passames  au  tour  d'icelle,  Navigeauts  alors  Su  Siroest  6. 
lieues,  le  tout  au  loüg  de  la  terre,  laquelle  estoit  fort  montueuse  &  agu , 
avecq  un  beau  rivage.  Navigans  tout  Sud  &  S.  quart  de  Siroest  6. 
lieücs,  &  apres  S:  quart  de  Sudest  3.  lieiies. 

Trouvions  au  midy  la  hautenr  de  78 ,.  degrcs:  ^  estions  alors  pres 
de  la  glacé,  Navigeans  un  peu  vers  la  Mer,  pour  venir  hors  la  glacé, 
&  passames  ainsi  au  long  de  la  glacc,  &  pres  de  la  terre  Sudest  quart 
du  Sud,  7.  licües. 

Et  nous  estions  alors  joinct  a  une  grande  Baye  *),  laquelle  s'estendoit 
au  dedans  vers  l'Est  Nordest,  &  estoit  a  deux  costes  terre  haute  & 
montueuse. 

•  Navigeames  avecq  vent  prope  du  Nord  Nordest,  jusques  au  soir  tout 
au  long  de  la  terre  Su  Sudest,  &  Su  quart  d'Est,   5.  lieiies. 

Alors  y  avoit  eacore  uue  grande  Baye  '),  en  Ia  quelle  y  avoit  beaucoup 
de  glacc  pres  de  la  terre ,  nous  preuions  uostie  route  un  peu  Oest 
Siroest,  pour  estre  hors  de  la  glacé,  vv  chemiuames  cu  avant  Sud  quart 
de  Sudest,  4.  lieiies. 


•)  Cross  bay. 

»)  Sir  Thomas  Smith's-bay. 

•)  Ice-80und. 

*;  Bell  soimd 


367 

Vinsines  en  la  glacé,  parqooy  allames  Siroest,  3.  lieaes. 

Le  29.  Poonoivismes  d'an  vent  Nord :  Le  coors  Sudest ,  qaart  do  8ad 
&  8a  Sadest,  5.  lieaes. 

Le  toat  aa  long  de  la  terre  jasqaes  aa  midy  Sud,   4.  lieaes. 

Et  troafames  aa  midy  la  bautear  de  76.  degres:  50.  min. 

NaWgeans  en  avant  8:  &  S.  Sud  est  sans  troaver  terre,  jasques  a 
ce  que  visnies  Tlsle  des  Ours,  le  premier  de  lailiet  *). 


BIJLAGE  VIII.  (p.  63.) 


EXTRACTEN  uit  de  Eesolutiön  der  Amsterdamscho 
Admiraliteit  over  eene  reis  naar  Hadsons-straat  en 
Nieuw-Nederland  in  1613,  14. 

Woensdach  den  27°  Maert  1613.     Yoorraiddach. 

Syn  int  collegie  ?erscbenen  Jonas  Witsz.  Raedt  ende  oowdt  scheepen 
deeser  steede  ende  Symon  WiUemsz.  Nooms,  verclarende  dat  zyluvden 
met  hanne  compaignie  eeresolveert  zyn  een  scbeepgen  te  equiperen  om 
bij  noorden  te  zoecken  den  doorganek  naer  China,  versoeckende  dat  hen 
tot  dien  eijnde  mochte  geleendt  werden  het  scbeepgen  ofte  jacht  de  Vos, 
met  presentatie  dat  den  Raedt  van  weegen  *t  landt  daerinne  meede 
zouwde  mogen  herideren  zooveele  alst  dezelve  mochte  gelieven,  omme 
naer  advenant  van  tselve  inleg,  vant  premium  by  de  Hoge  Mogende 
Heeren  8taten  Generael  deeser  Vereenicbde  Nederlanden  opt  vinden  van 
dezelve  pas  gestelt  *),  ofte  andere  profyten  die  men  zouwde  komen  te 
doen  neffens  henluyden  te  profiteren. 

Welck  hun  versoeck  in  deliberatie  geleijt  zijnde,  is  hen  naer  voor- 
gaende  resolutie  ten  antwoorde  gegeeven,  dat  men  wel  genegen  is  hen 
tvoorseide  scheepgen  ten  fine  alsvooren  bij  te  stellen,  mits  conditie  dat 
ment  selve  sal  doen  tauxeren ,  ende  met  zooveele  alst  zal  mogen  bevonden 
werden  waerdich  te  zijn  neffens  hunlieder  kosten  profiteren  in  de  premie 
ende  andere  profijten,  die  zouwden  mogen  werden  gedaen. 

Welcke  presentatie  zylayden  danckeleck  neemeode ,  daerop  met  hunne 
compaignie  zullen  delibereren,  resolveren  ende  hunne  resolutie  dienaen- 
gaende  den  Raedt  aendienen. 

Donderdach  den  28**  Marty  1613.    Voormiddach. 
Jonas  Witsz.  ende  8ymon  Willem  Nooms  binnen  staende  aenneeraende 


')  Het  extract  is  ontleend  aan  het  in  1614  verschenene  pamphletje  Histoire 
du  pays  nomme  Spitsberghc.  p.  4 — 9.  —  De  uitgever ,  de  bekende  Hessel  Ger- 
ritai  ,  die  het  journaal  zeker  van  Plancius,  met'wien  hij  goed  bekend  was,  ten 
gebmike  ontving,  leidt  het  door  hem  in  het  l<Yansch  medegedeelde  uittreksel  in 
met  de  volgende  woorden:  »Ponr  89avoir  dcavement  ce  qu'ils  (namel  de  reizigers 
van  1506/07)  ont  tronvé  en  ceste  descouvrance ,  i'ay  trouvc  bon  de  mettre  icy 
un  petit  extraict  dn  Journal,  eicrit  de  la  main  propre  de  Guillaume 
Bern  ar  d."  —  Zie  over  de  beweerde  onechtheid  van  het  fragment :  hiervoor 
p.  48  Noot  3. 

*)  De  premie  van  ƒ25,000,  door  de  Stn.-Gen.  by  resolutie  van  13  April 
1596  op  het  vinden  van  den  noordelijken  doortocht  gesteld. 


368 

de  conditie  op  dewelcke  henluijden  op  gisteren  bij  den  Raedt  gecon- 
sent  eert  is  tge.bruyck  vant  scheepgen  ofte  jachte  de  Vos  tot  het  soecken 
van  China  bij  noorden  omme,  mits  dat  tselve  scheepgen  in  billichejt 
getaxeert  wert,  sjn  de  heeren  Gillis  Jansz.  Valckenier  ende  Jehan 
Adriaensz  Zoggaert  gecommitteert  ende  geauthorizeert  met  henliedeo  de 
voorseide  taxatie  te  doen. 

Vrijdach  den  29°  Marty  1613.     Voormiddach. 

De  heeren  Gillis  Jansz.  Valckenier  ende  Jehan  Adriaensz.  Zoggaert 
hebben  gerapporteert  dat  Hunne  £:  op  gisteren  gehandelt  hebben  met 
Jonas  Witss.  ende  Symon  Willemsz.  Nooms  op  de  prisatie  vant  schip 
de  Vos  etc.  Ende  dat  zyluyden  met  hen  overkomen  zyn  dat  het  landt  tot 
de  voorgenomen  voyage  int  soecken  van  de  pas  bij  noorden  naer  China,  bet 
voorseide  scheepgen  zoot  lest  uytter  zee  is  gekomen,  met  6  gotelingen 
(behalven  het  buspoeder)  sal  desisteren  ende  inleggen  voor  drie  duysent 
guldens,  ende  daermede  pro  rato  van  de  voordere  costen  van  de  voorseide 
voyage,  als  maentgelden,  ^ictuaille  enz.  herideren  in  de  profijten,  £oo 
aent  premium  als  coopmanschappen  die  gedaen  zullen  mogen  werden, 
sonder  enige  andere  onkosten  meer  te  dragen .  indien  op  de  voorseide 
voyage  egeen  profyt  en  viele ,  mits  dat  den  Raedt  tvoorseidc  scheepgen 
alsnu  sal  doen  overhaelen  ende  onder  water  versien. 

Donderdag  den  24"  July  1614.     Voormiddach. 

Alsoo  men  verstaet  dat  schipper  Henric  Christiaensz.  onlangs  alhier 
aongekomen  uyt  de  noorderste  deelen  van  America  zouwde  inhebben  enige 
bevervellen  bij  hem  Tys  Volckaertsz.  Mossel,  een  Horens  man  genaemt 
Pieter  ')  ende  Jan  de  Wit,  schipper  vant  schip  *t  Vosken  by  desen  coUegie 
den  uytreeders  vandien  op  winninge  van  de  voyage  geleeut  in  compaignie 
gphandelt,  is  den  voornoemden  Henric  Christiaensz.  int  collegie  ontbooden 
ende  acncjesevt  dat  den  Kaedt  verstaet  dat  hv  tvoorseidc  vclwerck  niet 
en  zal  lossen  ende  opslaen  dan  met.  weetcn  vande  voorseide  uytreeders  vant 
schip  't  Vosken ,  dat  hy  aeugenomen  heeft  zyn  reeders  aen  te  dienen. 

Woensdach  den   13"  Augusti   1014.     Voormiddach. 


binnen Raedt  aendienende  dat der  gekeert 

scheepgen  by  heiiluyden den  jaer  uytgesonden  om  te  vaeren 

benoorden  op  de  reviere  Iludson  ende  aldaer  te  handelen,  daertoe  het 
niet  heeft  koiincn  komen,  vermits  de  verhindcringe  hen  by  eenigc  quaet- 
wijlige  inwoonders  des  landts  is  gedaen  ende  daeromme  genootsaeckt  is 
geweest  meest  alle  zyn  ladinge  weeder  tcrugge  te  brengen  ,  versoeckeudc 
iilsoo  trecht  van  uytgacn  daervan  cenmael  is  betaclt ,  den  vrycn  opslach 
ciide  weedervuytvoeringe  van  dien  op  gelycke  plaetse. 

Is  naer  voorf^^aende  resolutie  aeugcseyt ,  dat  men  ommc  zoovcele  doen- 
lyck  (Ie  navigatie  ende  bevaringe  van  vreemde  landen  te  beneficercn, 
consenteert  iu  den  vrven  iniickonien ,  ende  dat  men  zoo  wanneer  zvluvden 
de  voorseide  goederen  weeder  zullen  begeeren  uyt  te  zeyndcn ,  sal  dis- 
poneren opt  tweede  lidt  van  hun  versoeck  ,  ende  middelertyt  dit  consent 
stellen  op  een  requeste  by  henluyden  tot  dien  eynde  over  te  geevcn. 


')   n<'  naflin  Pieter  Is  Verkeerd:  de  bedoelde  persoon  was  de  bekende  ('ornolii 


369 

Donderdach  den  14»  Augusti  1614.    Voormiddach. 

Op  de  reqaeste  laijdende:  Vertonen  dienstelyck  Jonas  Witss.  ende 
Symon  Nooms  cum  socijs,  hoe  zj  over  zeeckere  roaenden  alhier  toege- 
rust hebben  tschip  de  Vos,  daer  schipper  op  was  Pieter  Fransz.  om  te 
vaeren  benoorden  op  de  riviere  Hudson ,  gelaeden  met  verscheijden  waeren 
ende  coopmanschappen  omme  aldaer  te  verhandelen,  maer  alsoo  zulcx 
niet  gevoechlyck  ditmael  heeft  konnen  geschieden,  vermits  de  verhinderinge 
van  eenigequaetwillige  inwoonders,  omme  welcke  den  voornoemden  schipper 
roet  noch  twee  vant  schipsvolck  zyn  omgebrocht  werden ,  soo  heeft  men  de 
voorseide  goederen  weeder  te  rugge  moeten  brengen,  zyndedegeene  hier- 
onder gespecificeert ,  die  alle  ten  uytgaene  alhier  ten  comptoire  aengege- 
ven  ende  verconvoyt  zyn  geweest ,  versoeckt  derhalven  dat  Uwe  £:  believe 
te  consenteren  in  de  vrije  lossinge  ende  opslach  van  dien ,  mitsgaders 
in  de  weedernytzendinge  ter  gelegener  tyt  op  gelycke  plaets ,  ten  eynde 
de  supplianten  de  vrucht  ende  effect  van  hunne  vorige  pasport  mogen 
genieten,   vijf  kassen   met  glaese  vlesschen,  zeeven  kleijne  kasgens  met 

Norenbergerije ,   vijf ketelen ,   twee  kisgen ende 

houw een    kasgen    met   ge pack  met  viert .... 

wollen  laeckenen  vier  loot,  een  pack  met  vijf  Ëngelsche  laeckenen  hier 
bereyt,  een  kassen  met  glaesen,  twee  ol^phants  tanden. 

Is  geappostifleert :  De  Gecommitteerde  Raden  ter  Admiraliteyt  resi- 
derende tot  Amstelredam  consenteeren  in  de  vrye  lossinge  ende  opslach  van 
de  goederen  in  deesen  vermeit ,  mits  dat  dezelve  geschiede  ten  overstaen 
van  den  Generael  longstal ,  ordonnerende  dien  van  den  comptoire  der 
generale  middelen  op  d'innekomende  ende  uytgaende  goederen  in  dezelve 
steede  hun  daernaer  te  reguleeren.  >) 


BIJLAGE   IX.  (p.  72—74.) 


EXTRACT  uit  de  Histoiro  du  pays  nommo  Spits- 
berghe  over  de  beide  eerste  reizen  der  Nederlan- 
ders ter  walvischvangst. 

La  coste  d'Oest  de  Spitsbergen,  estant  decouverte  per  lehan  Cor- 
neliss.  Rijp,  &  Guilliaamc  Barentss.  at  este  derechef  navige  i'An 
160S.  per  Hendry  Hudson,  pour  ia  Comp'.  Angloyse.  Iceluy  Hud- 
son (selon  ledire  de  ludocus  Hondius,  en  sa  carte  Planispherisque , 
at  trouvé  au  noroest  de  ceste  terre,  sur  la  hauteur  de  81,  &  S2.  degrez 
une  ferme  coste  de  glacé.  Depuis  ce  temps  la,  ont  envoye  tous  les 
Est<5s  pour  trouver  des  Bardes  de  Balaiues  (ainsi  qu'on  les  nomme  de 
coustume)  &  a  bruler  de  la  graysse.  Laquelle  pescherie  la  Compaignie 
Marchande  sur  Russe ,  a  Londres  at  tenu  &  entretenu  par  eux  seuls , 
iusques  a  ce  que  TAn  dernier  1612.  que  Guilliaume  de  Muven  at  este 
envoye  d*Amsterdam,  avccqucs  une  Navire:  &  uu  autre  de  Serdam, 
lesqnels  n'alloyeut  seulement  jusqucs  a  Tlsle  dict  Bereneylant,  ou  Isle 
d'Ours,  pour  tirer  ou  prendre    des  Walrusses,    exeptc  ceuz  ont  encores 

»)  Uit  het:  R(>gi8tcr  van  de  Resoluiièn  der  Amstcrdamschc  Admiraliteit.  R.-A.  — 
De  r^istcrs  dezer  resolntiën  hebben  veel  geleden  bij  den  brand  van  het  Minis- 
terie van  Marino  iu  1844;  van  daar  de  lacunes  in  den  tekst.  —  Vgl.  met 
dexe  berichten  over  de  reis  het  medegedeelde  op  p.  fiS  Noot  l ,  en  by :  0*(^- 
laghau  ,   liist.  of  New-Netherland.  1.  p.  74.  —  Zie  ookj  hiervoor   p.  65  Noot  si. 

24 


370 

este  TAn  sosdict  (les  Aoglois  non  comprins)  one  Navire  de  Biscaje, 
lesques  d'autant  qu*euls  süut  plus  liabile  a  tirer  ou  preudre  les  balaiues, 
qu*aucune  ^utre  Nation  de  la  Chrestienité ,  sont  retouruc  avecques  nii- 
sonnable  prouffit,  mais  les  nostres  n*out  gueres  avance,  qui  est  la  cause 
que  Tan  present  soubs  la  conduitte  de  Guillaume  de  Mayen  susdict, 
out  este  equippe  deux  Navires,  &  out  noz  Marchans,  pour  icelles  Nari- 
res,  loué  12.  basques  de  S.  lean  de  Lus,  a  scavoir  3.  M'.  Harpooiers. 
3.  Maistres  de  Cbalupe,  &  les  6.  autres  pour  servira  cuire  les  builles, 
&  couper  les  Baleiues.  Encore  at  esté  envoyé  une  bareque  d'Amsterdam , 
dout  estoit  M'.  Thomas  Bouaert ,  estant  la  plus  grand  part  de  ses  gens 
des  Anglois  &  quelques  Hollandois.  Ëncores  deux  barqaes  du  boarg  de 
Serdam,  n'allant  seulement  que  pour  prendre  des  Walrasses.  Oaltre 
les  susdites  cincq  Navires  at  este  encores  equipe  une  a  Dunckerckes, 
auecques  une  petite  bareque ,  uoe  de  Bordeaux ,  une  de  la  Rochelle ,  9t 
troix  de  S.  leau  de  Lus,  &  encores  aucuiis  Ëspaignols  de  S.  Sebastian: 
La  Compaguie  de  Russie  a  Londres  entendaut.  que  tant  de  Navires 
estoyent  equipe,  y  out  aussi  equipe  6  Navirez  bien  moutéz,  dont  estoit 
Admiral  ou  Uapitaine  Benjamin  losepb,  sur  la  Navire  Ie  Tigre.  armé 
avecques  21.  grosses  pieces  de  Canons,  &  ce  pour  empescber  a  toas 
autres  la  Navigatiou  &  pescberie.  &  les  cbasser  des  Costes.  Kncores 
que  les  nouvelles  de  ceste  entreprise  des  Auglois,  sont  venus  tant  icy 
qu'en  Biscaye,  neantmoins  tant  bieu  les  Biscayius  (lesquels  toutesfoib  ou 
cuidoit  icy,  qu'alloyent  pour  Ie  Roy  d'Espaigne  vers  les  Indes  Occideo- 
tales  OU  Vuestindes,  pour  amener  gens  vers  Lima)  que  les  Fr8n9oi9  & 
les  notres  se  sont  neantemoins  voyagé  versla  terre  appellé  Spitsbergen, 
ou  Greulandt  (aiusi  que  Ie  nommeut  les  Anglois)  k  ce  pourveu  de  bien  pen 
d'arteillerie  &  ammunitiou  de  Guerre,  estant  seulement  eqnippö  pour  la  pe- 
scberie, prennant  leur  chemiu  Tuu  ya  l'autre  la,  en  quelque  Baye  ou  Hauvre. 
La  plus  part  doncques  de  Navires,  s'estauts  sur  leur  pescberie  avecq 
leurs  geus,  ^cstans  a  terre,  les  Angloys  y  sont  venus  &  les  out  chassé 
l'un  devant  l'autre  apres  *). 


BIJLAGE  X.  (p.  98—101.) 

INSTRUCTIE  voor  Hillebrant  Gerbrantsz.  Quast  als 
commandeur  ende  den  raedt  neffens  hem  gestel t  over 
die  schepen ,  zoe  van  oirloge ,  als  anderen ,  gedesti- 
neert  vnijte  Vereenichde  Nederlanden  op  te  custen 
van  Nyenlandt ,  Spy tsbergen  ende  andere  ,  aen  endo 
omtrent  die  Noortpool  gelegen ,  zoo  tot  visschen  van- 
gen, jaegen,  schieten,  ende  vercrygen  van  wal  vis- 
schen ,  walrussen ,  allerlcy  seemonsters  ende  andere 
goederen  te  lande  ende  te  water,  aldaer  te  becomen, 
mitsgaders  tot  het  ontdeckeu  van  vreemde  ende  on- 
bekende landen  ende  passagien. 

Alsoe  die  goede  meeninge  oude  intentie  van  de  lieeren  Stateu  Generael 

•)  Hist.  du  pnys  nomme  SpitsbtT^he.  p  10 — 12.  —  Het  vervolg  van  dit 
verhaal  i?  itfgcdiuki  by  :  Mull-r.  Mare  ('luiistini.  p  300 — C9 ,  waar  Jit  bij 
vergisiing  weggelaten  werd. 


371 

ende  Syne  Excellentie  is,  dat  die  voorseide  schepen,  baere  ncringc  ende  voor- 
nenien  met  goede  ordre  in  Gods  naemc  ende  met  aenbiddinge  van  zyne 
Goddelycke  bulpe  ende  assistentie  suHen  voorderen,  sonder  yemant  van 
gelycken  te  doen,  te  beletten,  directelick  off  indirectelyck ,  maer  oock 
roet  goede  ordre  ende  couragie  aff  te  weeren  allo  beletb  off  verbinde- 
ringe,  't  welck  andere  souden  willen  poegen  bem  te  doen;  soo  is  Haere 
Iloog  Mogende  ende  Excellentie  wille  ende  verstan t ,  dat  alle  de  voorseide 
schepen,  hen  bij  den  anderen  sullen  vinden ,  onder  Hitlant  den  XII°  Mey 
naestcoemende ,  ende  sullen  aldaer  tot  voorderinge  van  bare  reyse  ende 
voornemen  verdeelt  worden  in  dryen,  als  onder  den  voorseidcn  comman- 
deur een  derdendeel  als  admirael,  onder  Rem  Ëvertsz.  een  derdendeel 
als  vioe  admirael  ende  een  derdendeel  onder  Pieter  Corssen  Hordt  als 
vioe  admirael  ofte  schoutb  bij  nacht. 

Ende  omme  de  voorszeide  vlute  ende  schepen  in  goede  ordre,  tot 
vorderinge  van  de  eere,  reputatie,  ende  dienst  van  den  lande  te  houden, 
mitsgaders  die  compagnie  in  goede  verseeckertheyt ,  vrientschap ,  eenic- 
heyt  ende  verstant,  hare  reyse  ende  voornemen  te  doen  volbrengen, 
lullen  als  raden  over  de  selve  wesen,  eerst  den  voorszeiden  commandeur 
Quast ,  Anthoni  Monier ,  commissaris  generael ,  Rem  Ëvertsz. ,  Pieter 
Corssen  voornoemt,  Willbem  van  Muyeu,  Matbys  lansz.  ende  lacob  Hcs- 
aels,  schippers  van  Amsterdam,  Rotterdam  ende  Enchuysen,  diewelcke 
terstont  die  nootelycke  zeyuen  maecken,  ende  soo  de  voorszeide  vloote 
in  *t  zeylen  bij  den  anderen  te  blyven  ende  kommen,  ende  alle  *t  gene  tot 
goede  ordre  ende  defentie  van  dien ,  voor  *t  eerste  noodich  wesen  zal , 
ende  op  't  onderhout  van  den  artyckels  brieff  voor  het  volck  van  oirloge 
ende  van  den  voorderen  last,  lotte  neeringe,  lantganffen  ende  diergc* 
lijcke,  voorsien  zullen,  ende  voorts  van  tyt  tot  tyt  op  alle  *t  gene  tot  ver- 
aeeokeringe  ende  goede  ordre  noodich  zal  wesen ,  ende  zal  eicken  schip- 

Ser  gegeven  worden  een  billiet,  onder  wien  deselve  bescheyden  is,  omme 
y  alle  gelegentbeyt  bem  daerby  te  vinden. 

Indien  henlieden  op  te  royse  ofte  in  't  doen  van  haere  neringe ,  andere 
natiën,  bet  zy  Fran^oysen,  Engelschen,  Spaniarden,  Deensche,  Swectschc*), 
Vlaemsohe,  off  oock  audere  aenkommen,  zullen  deselve  (blyvende  in  be- 
behoorlycke  verseeckeringe)  met  alle  vrientschap  bejegenen,  haeren  last 
verclareu,  seggende  haere  meeuinge  te  wesen  nyemant  in  haere  neeringe 
te  verbinderen,  maer  hare  neringe  doende,  met  een  yegelyck  in  vrient- 
schap te  leven. 

Ende  alsoo  Anthoni  Monier,  contrerolleur  van  het  geschut  van  Haere 
Hoog  Mogende  gestelt  is,  voor  commissaris  generael  over  de  voorszeide 
vloote,  soo  veele  die  schepen  van  de  compagnie  ende  bet  doen  van  haere 
neringe  ende  aencleven  van  dien  aengaet,  soo  worden  alle  schippers, 
stierluyden,  officieren  ende  bootsgesellen,  expresselijck  belast,  hem  daer 
vooren  te  erkennen,  respecteren  ende  gehoorsaemen ,  tot  vuytvoeringe 
ende  volcominge  van  zijne  instructie  ende  artyckel  brieff  van  de  admi- 
nistrateurs van  de  voorszeide  compagnie,  die  hy  als  een  commissaris 
generael  ende  getrouwe  eerlijck  patriot ,  gehouden  wordt  te  achtervolgen. 

Indyen  yemant  de  voorszeide  vloote  in  hare  voorgenomen  vissci  erye , 
neringe,  lantgangen,  ende  ontdeckinge  van  nycuwe  landen  ofte  pasb.  «^ien 
souden  willen  verhinderen  ofte  beletten ,  ofte  eenige  vijantscbap  aen  doen, 
800  wórden  de  voorszeide  commandeur,  commissaris  generael,  capiteynen, 

*)  Bit  is  de  eenige  maal,  dat  ik  de  Zweden  in  bctrckkiug  tot  de  wal Wsch vangst 
heb  vernield  gevonden.  Het  bewijst  echter  natuurlijk  volstrekt  niet,  dat  z^ 
werkeiyk  op  Spitsbergen  geweest  z^n,  te  minder  daar  reeds  in  de  hierna  afge- 
drukte Tnstractie  van  Schrobop  van  1616  hun  naam  door  dien  van  de  Schotten 
vervangen  wordt. 

24» 


372 

schippers,  officieren  ende  boobgcsellen  belast  alle  haere  macht  ende  rer- 
niogen  te  gebruycken  tot  affweringe  van  sulcke  beleth  ende  vyantschap, 
soe  wel  by  water  als  te  lande. 

Die  commandeur  off  admirael  ende  capiteynen  sullen  ordre  stellen, 
dat  buytcn  noot,  vuyt  hare  schepen  niet  en  werde  geschoten,  onime 
de  walvisschcu,  walrussen  off  seemonsters  niet  te  verjagen,  ende  en 
zullen  oock  den  commandeur  ofte  capiteynen,  nochte  haere  onderheb- 
bende officieren  ende  bootsgeselleu  nyet  vermogen  eenige  walvisschen , 
walrussen  ofte  andere  zeemonsters  te  visscben,  vangen  ofte  schieten, 
directelyck  ofte  indirectelyck ,  maer  soo  yemant  van  henlieden,  by  den 
voirszeiden  commissaris  generael  ofte  van  wegen  de  compagnie ,  tot 
extraordi naris  dienst  in  de  voirszeide  neringe  versocht  zynde  vet  mereke- 
lijcx  ende  dieustclijcx  doen,  zal  't  zelve  ter  goeder  discretie  met  geit 
gerecompeuseert  worden,  ter  arbitrage  van  den  commissaris  generael 
ende  raedt  van  de  compagnie. 

Den  commissaris  generael  metten"  raedt  van  de  compagnie,  schippers 
eude  stuerluyden,  sullen  goede  sorge  dragen  in  't  doen  van  haere  neringe, 
dat  in  'tanckeren,  verseyleu,  veranderinge  vancourssen,  tot  vorderinge 
van  haere  voirszeide  neringe  ende  anderssints ,  den  commandeur  ofte  ad- 
mirael daervan  tytlijck  verwitticbt  werde  omme  alle  goede  ordre  ende 
eenicheyt  te  beter  te  onderhouden. 

Den  voirszeiden  commissaris  generael,  wordt  oock  expresselijck  gelast, 
onder  de  schepen  van  de  neringe  ende  het  volck  daerop  dienende  ende 
opte  jachten ,  chaloupen ,  oock  aen  landt  goede  discipline  ende  ordre  te 
doen  onderhouden ,  in  't  visscben ,  vangen ,  schieten  ende  aen  boort  bren- 
gen van  het  gevangh,  het  gevangh  aen  landt  te  brengen,  in  't  branden 
ende  packen  van  den  traen,  deselve  aen  scheepsboort,  off  in  de  schepen 
te  brengen  ende  anderssints  in  alles  oock  met  den  arponniers  ende  bas- 
kens  te  houden,  eude  doen  houden  goede  vrientschap  ende  eenicheyt, 
alles  conform  de  instructie  ende  artyckelbrieff  van  de  administrateurs  der 
voirszeide  compagnie. 

Ëndc  zullen  generalijck  in  alles  den  commandeur  ofte  admirael,  den 
commissaris  generael,  capiteynen,  schippers,  stuerluyden,  officieren, 
bootsgesellen  ende  anderen  van  dese  vloote,  hen  dragen,  eerlyck  ende 
vromciijck,  ten  meesten  dienste  van  de  landen  eude  compagnie,  gelyck 
eerlijcke  luyden  betrouwt ,  ende  van  hen  verwacht  wordt. 

Aldus  godacn  ende  gearresteert  ter  vergaderinge  van  de  Hoogh  Mo- 
gende Ilceren  Staten  Generael  der  Vereen ichde  Nederlanden  in  *»  Gra- 
venhage  op  ten  naestlesten  Aprilis  XVlc  eude  veerthieu  •). 


BIJLAGE    XL  (p.  98—101.) 

CONCEPT-INSTRÜCTTE  voor  Jan  Jacobsz.  Schrobop 
als  commaudeur-geiK'raal  vaii  hot  konvooi  ter  verdo- 
«ligin*^'  der  walvischvaarders  iu  1G16. 

Art.  1  zz"  art.  1  van  de  Instructie  van  Quast. 
Art.  2  =  ftrt.   2     „     „ 
Art.   3  :=  art.  3 


>>     I)  if  •>  I) 


Art.  4.  Sullen  oock  de  Schepen  van  oorloghe  blijven  bijden  anderen, 
•)   Uit  hef:   Hc^'i'-;.r  der   Instnirtieii  van  de  Staten-Gcneraal.   1611  —  16iM. 


873 

goede  aohtinge  nemen ,  waer  de  Engelsche ,  ende  Deensche  Schepen  zijn , 
ende  hen  bij  haer  vougen,  ende  honlijeden  volghen  daer  zij  souden 
mogen  gaen,  van  d' een  baije  ende  plaetse  in  d' ander,  Jae,  des  noot 
zijnde,  tot  het  questieus  eijlandt  Incluijs  toe,  behoudentlyck  dat  altijt 
tot  preservatie  vaode  vloote  in  Spitsbergben  visscbende,  suffisaate  be- 
waeringe  blijve. 

Art.  5.  Soo  veele  die  Schepen  vande  voorszeide  geoctroijeerde  Com- 
paignie  aengaet,  werdt  den  voorszeiden  Commandeur  van  Hare  Ho:  Mog: 
mede  gestelt,  als  Commissaris  Generael  over  d'  selve,  mitsgaders  het  doen 
Tan  baere  neeringhe,  ende  aencleven  vandien,  Worden  daerom  alle 
Schippers,  Stijerlnijden ,  Officieren,  ende  Bootsgesellen ,  expresselijck 
belast,  den  voorszeiden  Commandeur,  ofte  den  geenen,  die  hij,  bij  zijne 
absentie.  In  zijn  plaetse,  In  elcke  Baije  stellen  sall,  Daer  vooren  te 
erkennen ,  respecteren  ende  gehoorsamen ,  tot  vuijtvoeringe ,  ende  vol- 
comminge  van  zijne  Instructie,  ende  Artijckel  brijeff  van  de  Adminis- 
trateurs van  de  voorszeide  Compaignie,  die  hij  als  een  Commandeur 
Generael  ende  getrouwe  eerlyck  patriot,  gehouden  wordt  te  achtervol- 
ghen ,  ende  de  Schepen  vande  Geoctroijeerde  Compaignie  In  goede  ordrc 
ende  vrientschap  te  doen  houden,  ende  visschen  >). 

Art.  6  =  art.  5  van  de  Instructie  van  Qnast. 

Art.  7  ^^  art.  o     „     „  „  „        „   . 

Art.  8.  Ende  en  zullen  den  Commandeur,  ofte  eenighe  vande  Schepen 
van  Oorloghe  vande  custe  nijet  vermoghen  te  scheijden ,  ofte  de  Schepen 
Tande  Compaignie  (tot  bewaeringhe  vande  welcke  zij  gestelt  zijn)  te  ver- 
laeten,  sonder  kennisse  ende  consent  vande  Schippers  der  voorszeide  Steden. 

Art.     9  =  art  7  van  de  Instructie  van  Quast. 

Art.  10  z^  art.  8     „     „  „  „        „ 

Art.  1 1  ^z  art.  y     „    „  „  „        „ 

Art.  12.  Ende  alsoo  voor  desen  Jaere  1616  aende  Compaignie  van 
Nicasius  Kien ,  Dirck  Adriaensz.  Leuer^tein ,  ende  consoorten ,  bij  Reso- 
lutie vande  Ho:  Mog:  Heeren  Staeten  Generael  (souder  preiuditie  van  elcx 
recht)  is  geconsenteert,  beneffens  de  Geoctroijeerde  Compaignie  te  wo- 
ghen  visschen  op  *t  voorschreven  Eijlandt ,  leggende  opde  hoochte  van 
een  ende  *t  zeventich  graeden,  ende  eenige  minuten,  tusschen  de  Geoc- 
troijeerde Compaignie,  ende  den  voorschreven  Nicasius  Kien,  ende  con- 
sorten, in  qnestie'),  Soo  wort  den  voorschreven  Commandeur  Generael 
bij  desen  mede  expresselijck  belast,  de  voorschreven  Schepen  vandê  voor- 
schreven Compaignie  van  Nicasius  Kien ,  Dierck  Adriaenssz.  Leverstein , 
ende  consoorten,  beneffens  de  Schepen  van  de  Geoctroijeerde  Compaignie 
op  het  voorschreven  eijlandt  visschendc,  mede  te  beschutten  ende  te 
beschermen,  Ende  in  goede  eenicheijt  te  houden  *). 

Gearresteerd  door  Z.  Exc.  18  Mei  1616. 


BIJLAGE  XII.  (p.  98—101.) 

INSTRUCTIE  waer  naor  Capiteyn  Jan  Jacobsz.  Sch rob- 
op  als  Commandeur  voorde  Schepen  van  Oirloge , 
vande    Hooge    Mogende    Hoeren   Staten  Generael  der 


•)  Vgl.  hiervoor  p,  UI. 
»)  Vgl.  hiervoor  p.  317. 
*)*Uit  de  verzameling:  Noordschc  togten.  4  Loopende  N.  C.  K.-A. 


374 

Vereonichde  Nederlanden,  Ende  de  Schepen  vande 
Geoctroyoerde  Compaignie  gedestinoert  naer  de  Noor- 
derquartieren  van  Noua  Sembla  aff  tot  Fretum  Da- 
uitz  toe,  hem  dese  aenstaende  reyse  zal  hebben  te 
gouuerneren. 

I.  Inden  eersten  zal  den  voorszeiden  Capiteyn  Jan  Jacobsz.  Scbrobop 
Commanderen  dese  aenstaende  reyse  ener  de  gebeele  Vlote,  Bestaende 
in  vier  Schepen  van  Oirloge,  Ende  inde  navolgende  vande  voorazeide 
Compaignie,  als  namentlyck,    T'  Schip   den  Waterbont,    daer  Capiteyn 

ende  Schipper  op  is ,  varende  van  Delffshaaen , 

T'  Schip  den  Neptunus,  daer  Capiteyn  ende  Schipper  op  is  Wilbeoi  van 
Muycn,  varende  van  Amstelredam,  T' Schip  de  Witte  Swaen,  daer 
Capiteyn  ende  Schipper  op  is  Mathys  Janssen  Hoepstock,  varende  van 
Rotterdam ,  T'  Schip  de  drie  Coningcn ,  daer  Capiteyn  ende  Schipper  op 

is ,    varende  van  Hoorn,  T'  Schip  de  Hope,   daer 

Capiteyn  ende  Schipper  op  is  Heertien  Jansz.,  vaerende  van  Enohnysen , 
ende  T'  Schip  ofte  Jachte  den  Orangien  Boom ,  daer  Capiteyn  ende 
Schipper  op  is  Wybe  Janssen  *)  varende  van  Amstelredam. 

II.  Ende  alsoo  de  twee  Schepen,  genaempt  den  Waterhont,  ende  de 
Witte  Swaen ,  benefTens  een  oorlogh  Schip  (met  Godes  hnlpe)  de  Maze , 
ende  d*  ander  vier  schepen ,  beneilens  twee  oorlogh  Schepen ,  het  Texel 
vuytloopen  zullen,  Waertoe  noch  een  Schip  van  oorloge,  eerstdaegs 
van  Amstelredam  volgen  sal,  Soo  is  geordonneert  dat  de  Schepen,  die 
vQvt  de  respectiue  hauens  vaeren,  niet  naer  malcanderen  wachten  en 
sullen.  Maar  zullen  elck  gerect  zynde,  met  den  eersten  goeden  windt, 
die  Godt  verleencn  zal,  In  zee  loopen,  Ende  baeren  conrs  stellen  naer 
het  Eylandt,  tusschcn  de  Geoctroycerde  Compaignie,  ende  Nicasias  Kien 
cum  socijs  in  qucstie,  leggende  op  71  graden,  ende  eenige  minuten  van 
Hitlandt  aff,  Noorden,  ten  Westeu  aengaende, 

III.  Welck  voorszeide  Evlandt  zal  wesen  het  rendevous.  daer  hen 
alle  de  Schepcu,  bencffens  de  vier  oorlogh  Schepen   vergaderen  sullen. 

IIII.  Alle  de  Schepen  zullen  vermogen  haer  beste  te  doen  om  *t  voors- 
zeide Evlandt  eerst  te  bezcvleu. 

*  • 

V^  Ende  gecommen  zynde  aen  t'  voorszeide  Eylandt,  zal  den  voors- 
zeiden Commandeur  Generael ,  met  hulpe  vande  andere  Capiteyuen  van 
oorloge,  haerc  respectiue  Stierluyden,  ende  andere  zeeluyden  hen  des 
verstaende,  uemeu  de  rechte  Polus  hoochte  vande  gelegentheyt  van  t' 
seluc  Eylandt,  Wat  streckinge,  ende  hoedanige  opdoeninge  t*  selne 
Eylandt  is  hebbende.  Om  ons  daervan  rapport  te  doen,  zoo  nae  als 
doenelyck    sal   syn  *). 

VI.  Ingcvalle  aen  t*  voorszeide  Eylandt,  hen  zooveele  Walvisschen 
openbaren ,  dattet  apparent  is ,  dat  alle  de  Schepen  daer  haere  volle  la- 
diugc  zouden  eonnen  becomnien,  zullen  dezelue  vermogen  al  t*  samen 
haere  Visscherie,  ende  Ketels  aldaer  te  planten,  ende  de  Visscherie , 
ende  t'  stoocken  vanden  Traen  aldaer  te  beginnen. 

VII.  Item  alsoo  aen  t'  voorszeide  Eylandt  mede  gedestineert  zyn  by 
Nieasio  Kien  ende  Üirck  Adriaensz.  Leuersteyn  cum  socijs  vyff  Schepen , 


')  In  (Irn  ti'kst  (p,  173)  wordt  «Ic/e  bij  het  verhaal  der  door  hcui  gedane 
noordjMxdreis  verkeerdelijk  Willem  JauRZ  genoemd.  De  bedoelde  persoon  i< 
\Nnarsehijnlijk  niemand  anders  dan  de  latere  opriehter  der  Kriesehe  \.  C.  (vgl,  p.  SSfi. 
\*aar  deze  plaats  dan  ook  in  Noot  4  had  beliooren  geeiteerd  to  worden),  de  ont- 
dt'kker   van    \V\l)e  .Ians/,'-\\ater  oj)  Spitsbergen. 

*)  Vgl.  hierv<')or  p.  317. 


S75 

Als  namentlyok  T'  Schip  de    Indiaensche    Raue,   daer  Capüeyn  op  is 

Goaert    Huybertsz. ,    T*  Schip daer    Capiteyn  op  is  Jaa 

Janssen,  T'  Schip  den  Jager,  daer  Capiteyn  op  is  Symon  Pietersz. ,  T' 
Schip  den  Sampson  daer  Capiteyn  op  is  Claes  Jansz.  Knaep,  Ënde  T*  Schip 
de  Blinde  fortuyu.  Daer  Capiteyn  opis  Adriaen  Dircxz.  Leuersteyn,  bun 
int  particulier  competerende  boy  ten  de  Geoctroyeerdc  Compaignie ,  om 
aldaer  inede  de  Visscherie-neeringe  te  plegen ,  beneffeas  de  Schepen  vande 
Geoctroyeerdc  Compaignie.  Is  bydeselue  Geoctroyeerdc  Compaignie,  mot 
den  voorszeiden  Nicasio  Kien,  cnm  socijs  geaccordeert ,  ende  verdragen, 
alle  de  Walvisschen,  die  by  de  respectiue  twee  Compaignies  Chaloupen 
zullen  gevangen  worden,  byde  voorszeide  twee  Compaignien  te  verdee- 
len ,  Viscli  om  Visch ,  nae  rata  van  t'  getal  der  Chaloupen ,  die  elcke 
Compaignie  met  fiasque?  beset,  in  zee  brengen  sal,  Welverstaeude,  dat 
de  Geoctroyeerdc  Compaignie  tot  olcke  vier  Chaloupen ,  mee  Basquci  by 
haer  beset,  een  vyffde  met  Neerlandts  volck  zal  mogen  besetten,  Ende 
daer  mede  participeren ,  ende  visschen,  als  met  de  Basques  Chaloupen  *). 
yin.  Ënde  Ingevalle  aeu  t'  voorszeide  Eylandt,  hun  soo  veele  Vis- 
schen niet  en  openbaerdeu,  dat  het  apparent  waere,  datter  met  ge- 
noug  voor  alle  de  Schepen  te  vangen  zoude  vallen,  Sullen  de  Schepen 
hen  verdeden,  ende  verzeylen  In  volgender  munieren,  Te  weten  T'  Schip 
den  Waterhont  zal  zeylen  in  Belsont  op  Spitsbergen,  Ende  aldaer  aen- 
veerden  t*  huys,  de  Chaloupen,  Fustagie,  ende  andere  gereetschappen , 
het  verledene  Jaer  aldaer  gelaten ,  de  Compaignie  Hcngaeude ,  ende  aldaer 
zyn  Vissoherie  ende  stokinge  van  Tracn  planten ,  alwaert  oock  dat 
d*  Engelschen  daer  lagen,  ende  hen  t' selffde  wilden  beletten ,  In  welcken 

Sevalle  hy  de  Schepen  van  oorloge ,  die  hen  daer  ontrent  zullen  houden, 
aervan  sal  verwittigen,  het  Schip  de  drie  Coningen  zal  zeylen  inde 
Groenhauen  in  Spitsbergen.  Ende  aldaer  de  Visscherie  planten,  als  vooren, 
het  Schip  de  Swaeo,  ende  t'  schip  de  llope  zullen  zeylen  deen  inde 
HoUandtsche  Baye,  d*  ander  In  Maria  Magdalena  Bay  In  Spitsbergen 
Toorszeid,  ende  aldaer  de  Visscherie  planten,  als  vooren- 

IX.  Bnde  om  te  zeylen  van  t*  voorszeide  Eylandt,  uaer  Spitsbergen, 
zullen  de  Stierluyden  haere  rekeninge  maecken,  In  welcke  hauen  zij 
zullen  moeten  wesen ,  haer  vastelyck  vertrouwende ,  dat  om  den  zuythouck 
van  Spitsbergen  te  bezeylen,  zy  niet  Oostelycker  en  behoeuen  aeu  te 
gaen,  als  Noort  Oist  ten  Oosten,  Ende  om  Maria  Magdalena-sont  aen 
te  doen,  niet  Oostelycker,  en  behoeuen  aen  te  gaen,  als  Noort  Oist  ten 
Noorden,  Alhoewel  de  Caerten  ter  contrarie  schynen  aen  te  wysen, 
Daerby  dient  by  den  Stierman  acugcmerckt  te  worded ,  dat  van  *t  voors- 
zeide Eylandt  in  questie,  tot  aenden  zuydthouck  van  Spitsbergen,  niet 
en  is,  bouen  hondert  sessentwintich  duytsche  Mijlen,  Ende  van  *t  voors- 
zeide Eylaudt,  tot  aen  Maria  Magdalena  Baij,  niet  bouen  hondert,  ende 
▼ijftich  duytsche  Mylen  Ende  int  wederom  commen,  langs  Noorwci^en, 
zullen  hen  wel  mogen  reguleren  nae  de  Caerten,  De  Schepen  den  Nep- 
tunus  ende  den  Oranguen  Boom,  zullen  blyuen  aen  t'  Eylandt,  Ende 
mette  participant  Schepen  van  Nicasius  Kien ,  ende  zyne  geassocieerde 
gemeen  visschen ,  Ende  den  vangst  verdeelen  nae  rata  vande  Chaloupen , 
als  hier  vooren  verhaelt.  Mannende  een  Chaloup  Neerlandts  volck,  by 
vier  Chaloupen  Basques,  Ende  daermede  naer  aduenant  deelinge  doen. 

X.  Alle  de  Vier  Schepen  van  Oorloge  zullen  haer  met  der  Compaignie 
vier  Schepen  begeuen  naer  Spitsbergen,  om  deselue  te  deffendereu  voor 
alle  geweldt ,  daervoor  goede  sorge  dragen ,  Te  meer  alsoo  onse  Schepen , 
op  de  Visscherie  neeringe  liggende .  gansch  ongereet  zyn .  om  haer  zeluen 
te  deffenderen,  nochte  geen  tegenstant  doen  en  connen. 


»)  Vgl;  hiervoor  p.  817  en  p.  108. 


376 

XI.  Bode  zullen  die  vier  Schepen  van  Oorloge  voorsseid,  liaer  g«eU- 
delyck  byden  anderen  honden  voor  Belsont  ende  d*  ander  noordelycke 
hanenen,  daer  der  voorszeide  Conipni^nie  vier  Schepen  liggen,  zey lende 
van  d'  een  hanen  voor,  ende  d'  ander  nae,  Ten  ware  dat  zij  ontdeckten 
eenige  andere  OirlogSchepen ,  die  haere  neeringe  zouden  willen  beletten , 
In  welcken  eevalle  zy  hacr  daerby  sullen  begeuen ,  Ende  gestadie  daerby 
blyuen ,  sonder  daervan  te  wyken ,  zoo  lange  zy  op  de  Custe  houden , 
Ende  zoo  zy  haeren  cours  naer  t*  voorszeide  Eylandt  nemen,  haer  daer- 
mede  volgende,  oueral  thooft  bieden. 

XII.  Indien  henluyden  opde  reyse ,  ofte  int  doen  van  haere  neeringe , 
andere  Natiën,  het  zij  Francoisen ,  Engelschen,  Spaengnaerden,  Decnen, 
Schotten ,  Vlemingen ,  ofte  andere  aencommen ,  zullen  deselae ,  bly uende 
in  behoorlycke  verseeckeringe  met  alle  vruntschap  beiegenen ,  haeren  last 
verdaren,  ende  seggen  haer  meeninge  te  wesen,  oiemanden  In  zyne 
neeringe  te  verhinderen ,  maer  haere  neeringe  doende ,  met  een  yegelyck 
in  vruntschap  te  leuen. 

XIII.  Soo  yemandt  de  voorszeide  Vlote  in  haere  voorgenomen  Vi- 
scherie,  Neeringe,  Landtgangen,  ende  outdeckinge  van  nieuwe  landen 
ofte  passagien  zouden  willen  verhinderen,  ofte  oeletten  te  Visschen, 
ofte  eenige  vyantschap  aendoen ,  Soo  worden  den  voorszeiden  Comman- 
deur, Capiteynen,  Schippers,  Officieren,  ende  Bootsgesellen  belast,  alle 
haere  macht,  ende  vermogen  te  gebruycken,  tot  affweeringe  van  snlcke 
belet,  ende  vyantschap,  zoo  wel  by  water,  als  te  lande. 

XIIII.  De  Bewinthebbers  hebben  haere  Schepen  geordonneert  (zoo  in 
d'  een ,  ofte  in  d*  andere  hauen  swaricheyt  viele  van  eenigh  gewelt)  t'selue 
aende  Oorlogh-Schepen ,  met  alle  mogelycke  middelen  te  verwittigen,  In 
welcken  gevalle  de  Schepen  van  Oirloge,  zullen  zien  soodanigen  geweldt, 
In  aldermanieren  te  beletten,  Ende  de  geweldenaers  aen  te  tasten,  vol- 
gens de  Commissie  haer  by  de  Hooge  Mogende  Heeren  Staten  Generael 
gegeuen. 

XV.  Ingevalle,  dat  In  Spitsbergen,  ofite  oock  aen  t'  voorszeide  Eylandt 
eenige  Fransche  ofte  Biscaysche  Schepen  quamen,  om  aldaer  te  visschen, 
Salmen  deselue  vruntlyck  tracteren,  Ende  (zoo  veele  d*  Ordonnantie 
van  haere  Ho:  Mo:  eenichsints  mach  lyden)  In  deffentic  nemen.  Mits 
daer  voor  genietende  een  derden  deel  van  haeren  vangst ,  Tzy  In  Traen 
gckoockt,  Ofte  den  derden  Visch,  nae  datmen  met  haer  can  accorde- 
ren ,  Gelyck  voor  desen  twee  Schepen  van  St.  Sebastiaen  hebben  gepre- 
senteert,  daervan  de  Schippers  genaempt  wacreu,  Jean  de  Lasso,  t'Schip 
Lestenotte  de  Bourdeaux,  ende  Jean  de  Gramont  t*  Schip  Ie  Pellecan 
de  Bourdeaux  '). 

XVI.  Soo  oock  eenige  Schepen  van  dese  Landen,  aen  Spitsbergen 
quamen  Visschen,  buyten  de  zess,  hier  bouen  genoempt,  ende  geexpres- 
seert,  Sal  den  voorszeiden  Commandeur  deselue,  als  ouertreders  vande 
Resolutie  vande  Ho:  Mo:  Heeren  Stateu-Generael ,  ende  violateurs  vant 
Octroy  (dese  voorszeide  Compaignie  om  seeckcre  redenen  vergunt)  met 
alle  haer  vangst,  Schepen,  ende  gereetschappen  aentasten  ende  Inne- 
brengen,  Stellende  de  selue  te  rechte  voor  de  respectiue  Collegien  ter 
Admiraliteyt. 

XVII.  Ende  oft  geuiel,  dat  d'  een  ofte  d*  ander  vande  Schepen  vande 
voorszeide  Compaignie,  by  acte  van  hostiliteyt  quame  te  vervallen  In 
banden  van  eenige  andere  Schepen,  Sullen  de  Schepen  van  oorloge  deser 
landen,  alle  debuoir,  ende  neersticheyt  doen,  om  t*  selue  Schip  ofte 
Schepen  hen  wederom  affhandigh  te  maecken ,  ende  de  schade  doen  rc- 


»)  Vgl.  hiervóór  p.  288,89. 


877 

pareren,  Ofte  (ist  doenlyck)  deselue  sien  te  veroneren  Ende  hier  int 
landt  te  brengen,  om  d'  actie  daertegens  te  mogen  Institueren. 

XVIII.  Ende  eenige  andere  swarichcden  voorvallende,  daerop  wy  nu 
alhier  niet  en  connen  verdacht  zyn ,  zalden  voorsseiden  Commandeur, 
dienaengaende  hem  hebben  te  beraden  met  d*  andere  Capiteynen  vandc 
Schepen  van  oorloge  Als  oock  met  de  Capiteyn,  Schippers  van  des 
voorszciden  Compaignies  Schepen ,  die  byder  bant  zullen  zyn ,  Omme  alle 
disordre  (zoo  veele  mogelyck  zy)  te  helpen  weeren. 

Aldus  gedaen ,  ende  gearresteert  by  Syne  Excellentie  In  S'grauenhagc 
den  XXIII«  Meye  1616  •). 


BIJLAGE  XIII.  (p.  113,  114.) 


KORT  VERHAEL  van  do  Gedaento  dor  Walvisschcn , 
En  hare  Namen,  en  voorts  waor,  on  hoe,  deselvo  in 
Zee  gevangen  worden. 

Onder  de  Walvisschen  wordt  de  geene,  die  Grandbay  genoemt  is, 
meest  lagen  gheleydt ,  alsoo  die  weghens  groote  «>n  vettigbey t  de  meeste 
Speek  en  Traen  uyt-levert,  en  is  oock  weghens  sijn  domniigheydt  op 
het  best  te  vangen:  want  dit  Dier  is  so  dom,  als  het  groot  en  sterck 
is.  ])e  derde  part  van  sijn  lichaem  is  by-na  Hooft:  heeft  midden  in  *t 
hooft  kleyne  ooghen,  sijn  oiet  grooter  dan  Ossen-ooghen, ende  d*  Oogh- 
appel  ia  niet  grooter  dan  een  Erwet,  de  ooren  sijn  twee  gaten,  soo 
kleyn  dat  men  die  nauwelijcks  vinden,  en  een  stroo  daer  insteken  kan, 
van  binnen  in  *t  hooft  zijnse  wijder,  en  als  ooren  geformeert,  maer  hy 
hoort  evenwel  heel  gauw  en  scherp.  Boven  op  het  hooft  heeft  hy  twee 
gaten  of  pijpen,  daer  door  ordi naris  de  lucht  uyt  en  in  gaet,  en  het 
water,  *t  welck  dit  Monster  door  aentrecken  des  adems,  in  sijn  keel 
heeft  getrocken,  wederom  in  groote  meoighte  en  gewelt  seer  hoogh  in 
de  lucht  uy tgespat  wort.  Heeft  in  de  mout  een  tongh ,  langh  1 S  voet, 
en  breet  10  voet:  wecght  6000  pont:  als  die  op  het  landt  Icyt,  soo 
kan  geen  man  daer  over  heen  sien :  leydt  in  zijn  muyl  in  een  sacbt  bedt 
van  Haer,  gelijck  Paerts-haer,  't  wcick  aen  de  Balijnen  of  Kneven  vast 
haught:  dese  Balijnen  sijn  van  biuuen  in  den  mont  ontrent  800  stucks 
kleyn  en  ^root,  boven  op  bcyde  zijden  sijn  de  breede  en  dicke,  ende 
onder  de  dunne  die  voor  smal  te  samen  loopen ,  ende  daer  op  soude 
anders  de  tongh  leggen ,  als  op  scherpe  messen  en  swaerden ,  soo  het 
Haer  niet  over  dese  scherpe  Balijnen  lagh,  en  voor  de  tongh  soo  een 
saght  bedt  maeckte.  Hy  heeft  in  de  muyl  geen  tanden:  men  vint  in 
sijn  lijf  niet  dan  sommige  handen  vol  Zee-spinnekoppen ,  en  soo  wat  zee- 
mos,  't  welck  uyt  de  gront  van  de  Zee  komt;  en  is  te  gelooven  dat 
dit  Monster  sich  van  't  eene  noch  van  't  ander  onderhout,  als  maer 
alleen  van  't  Zeewater,  *t  welck  oock  dese  Spinnekoppen  eu  mos  voort 
brenght.  Het  is  een  goet  teken  van  veel  Walviscb-vanghst ,  daer  veel 
van  dit  ongedierte  gesien  wort,  waut  de  Walvisschcn  daer  geerno  on- 
trent haer  verhoudeu,  en  de  Zee  is  somtijts  sou  vol  van  dit  vuylc  tuygh 
dat  het  weemelt.  Sijn  muyl  kan  by  4  a  5  vadems  wijt  op  spulcken , 
loopt  voor  niet  spits  toe,  maer  met  dicke  breede  lippen,  die  wel  6000 


•)  Te  vinden  in  de   verzameling;   Noordschc  togteu.  4  Loopende  N.  C'.  R.-A., 
en  in  het:  Instructieboek  dor  Stn.-Gen.   1611 — 1623. 


878 

ponl  wegcD.  Sljn  gesialteuis  is  by  nae  van  fatsoen  als  een  paerU-kop, 
voor  sccr  dick  en  breedt,  loopt  al  van  langer-bandt  smal  toe,  tot  aeo 
dcii  stccrt,  niet  ghelijck  andere  Visschea  scherp  toe  loopen,  de  Vinnen 
ydcr  ontrent  een  vaem  langh  zijnde,  staeu  op  bejde  seyden  ajt,  dien 
bewccglit  hy  in  't  s  wem  men  met  op  en  neer  te  slaen,  scbiet  dan  alsoo 
voort  gelijck  een  pijl:  de  Staert  is  aeu  *t  eynd  ontrent  27  voet  breet, 
ende  1^  ofte  2  voet  dick  van  stercke  vinnen,  kan  daer  mede  groote 
kracht  doen,  ende  sijn  ganische  sterckte  bes'aet  oock  daer  in.  Hei 
mannekens  geboortslidt  staet  van  buyten  als  een  vier-voetigb  gedierte: 
de  pres  daer  van  is  vau  sommige  ontrent  14  voet  langh,  en  ontrent  op 
het  dickste  twee  spannen  dick.  Het  Wijfken  is  ordinaris  veel  grooter 
als  het  Manneken,  en  dies  geboorts-lit  staet  ontrent  de  borst:  draegbt 
op  een  rcys  maer  een  Jongh,  't  welck  sijn  moeder  over  al  nae  swemt, 
en  aeu  de  borsten  suyght,  want  de  wijfkens  twee  borsten  of  mammen 
hebben.  De  langhte  van  een  Walvisch  is  ontrent  70  of  80  voet ,  aen 
clcke  zijde  heeft  hy  een  Vinne  een  vaem  langh,  en  een  halve  breet: 
sijn  dickte  is  ontrent  8  vadem.  In  de  Zee  heeft  hy  onder  de  Visschen 
eeu  vyandt,  van  een  Visch  genaemt  Vin-visch  ofte  Swaerd-visch :  dese 
visch  is  ontrent  7  of  8  voet  langh ,  seer  sterck  na  sijn  groote ,  en  is 
niet  wel  te  vangen:  want  hoe  wel  men  sulck  een  Visch  een  pijl  in  't 
lijf  heeft  geschoten ,  soo  is  hy  evenwel  soo  snel  onder  water  voort  ge- 
schoten, en  de  Boot  also  ver  n  ede  gesleept,  dat  men  ten  laetsten  de 
Lijn  heeft  moeten  afkappen ,  ende  hem  laten  door  gaen.  Voor  dese 
Visschea  sijn  de  Walvisscben  heel  vervaert,  want  sy  komen  met  menighte 
om  eeu  Walvisch  om-swermen  eu  bestormen,  en  trecken  hem  't  eene 
Hayr  voor  en  't  ander  na,  uyt  de  vinnen  en  steert,  die  ondertusschen 
met  macht  slaet,  eu  als  een  pijl  voort  schiet.  Als  sy  hem  nu  alJe  vin- 
nen uyt  getroken  hebben  ,  ende  also  van  sijn  sterckte  berooft ,  soo  krnypen 
sy  hem  iu  den  muyl,  eteu  daer  sijn  tongh  uyt:  en  men  vint  somtijdts 
veel  sulcke  Walvisschen  doot  op  't  water  in  Zee  drijven,  dien  de  tongh 
uyt  gcgeetcn  ziju  van  de  Vin-visschen. 

Op  volgende  manier  worden  de  Walvisschen  gevangen;  te  weteu:  Soo 
drae  men  aeu  landt  of  op  het  Schip  zijnde,  een  Walvisch  gewaer  wort. 
800  roeyense  terstont  met  drie  Sloepen  uyt,  in  elck  sijn  ses  man,  daer 
onder  is  een  daer  toe  bestelt ,  om  den  Visch  te  raken  ,  die  wort  genoemt 
Ilarponier,  en  dat  na  de  Harpoen  ofte  Pijl,  daer  mede  hy  de  Visch 
schiet:  eu  met  dese  drie  Sloepen  roeyen  sy  soo  ras  als  moghelijcken  is, 
nae  den  Walvisch  toe,  doch  met  sulcke  voorsichtigheyt,  datse  niet  te 
na  by  de  staert  komen,  want  met  dien  slaet  hy  vreesselijcken  om:  ook 
moeten  sy  wauuerse  dichte  by  komen,  stilletjes  roeyen,  op  dat  hy  het 
gcraes  uiet  hoort,  rn  dan  nae  de  gront  duyckt:  die  nu  op  het  eerste 
daer  by  komt,  en  hem  de  Harponier  vermoet  te  raken,  soo  smijt  hy 
hem  met  eeu  Harpoen  of  Pijl  met  alle  macht  in  't  lijf,  desclve  Pijl  is 
oütreut  3  voet  langh,  op  beydc  seyden  met  weer-haecken ,  op  dat  die 
niet  weer  uyt  glijt,  achter  aen  steeckt  die  in  een  houten  steel,  vast 
gemaeckt  aen  een  Lijn  ontrent  200  vadem  lang,  in  een  Vat  ordentlijck 
geleyt,  't  wolck  oock  in  de  Sloep  staet;  want  soo  dra  dit  Monster  ge- 
raeckt  is,  schiet  het  met  een  ongewoone  suelheydt  nae  de  gront  toe, 
dat  de  Lijn  loopende  langs  de  rand  van  de  Sloep  daer  van  roockt,  en 
oock  wel  vyer  soude  veroorsaken,  so  men  niet  geduerigh  water  daer  op 
goot,  by  het  Vat  staet  oock  een  man  die  geduerig  de  Lijn  voort  helpt, 
om  niet  onklaer  te  raken  ,  want  in  sulck  geval  moet  men  deselve  ras 
af  kappen,  anders  soude  de  Sloep  met  de  mensehen  't  onderste  boven 
keeren ,  en  soo  de  eene  Lijn  niet  lang  genoegh  is,  so  komen  die  met 
de  ander  Sloep  gauw  daer  by ,  en  knoopen  hare  Lijn  daer  dan  oock 
aeu ;  doch  dit  soude  al  uiet  met  allen  helpeu  soo  't  met  de  uatuer  van 


879 

desen  Visch  soo  gele^n  waer,  dat  hj  lang  ooder  water  konde  blijven; 
maer  wanneer  by  sommigbe  vamen  is  om  Taegh  gesoncken ,  soo  moet  by 
weer   na  boven  om  aem  te  schepen,  dan  geeft  by  door  de  lucbt-pijpen 
sulken  vrcesselijk  geluyt  van  hem,  dat  men  bet  wel  een  halve  mijl  veer 
kan   booren,   maer  doch  d'eene  giert   barder    dan  d'ander,  so  drae  by 
weer   boven  water  is,  soo  varen  sy  met  de  Sloep  daer  nae  toe,  en  de 
Lijn  wijst  bnn  den  wegb  daer  na  loe,  die  het  eerste  daer  weer  by  komt, 
schiet  hem  noch  een  Pijl  in  't  lijf,  daer  op  schiet  liy  weer  onder  water: 
maer  wanneer  by  dan  weer  boven  komt,  soo  schieten  sy  hem  niet  meer 
roet  een  Harpoen ,  maer  sy  hebben  piecken  of  lancen ,  desc  sijn  tweederley, 
werp-lancen  en  stoot-lancen :  de  wcrp-lancen  sijn  vast  aen  een  Lijn,  gelijck 
de    Pijlen,    worden  oock  so  gebrujckt,  alleen  datse  geen  weerbaecken 
hebben,    daerom    die    ook    niet    blijven    steken,  maer  konnen  weer  nyt 
getrocken  worden ,  en  worden  gebruyckt  om  de  Visch  door  veel  wonden 
en    arbeyt  moede  te  maken .  tot  dat  men  met  de  stootlancien  kan  daer 
by  komen;  want  soo  langh  by  noch  sterck  is,  derf  men  soo  dicht  niet  by 
hem    komen,    also  hy  met  sijn  staert  seer  vinnigb  sleet,  en  al  wat  hy 
in    sulcke    furie  raeckt,  moet  t'eeneniael  in  stucken  gaen,  gelijck  som- 
tiidts   gebeurt,    dat   soo   hy    een    Sloep  raeckt,  dat  die  aen  Spaeuders 
vfieght ,  en  dat  de  menschen  in  de  lucht  vliegen ;  wanneer  hy  dan  moede 
en    mat    is,    soo   ghebruycken    sy    de   stoot-lancen,  zijnde  lange  spitse 
priemen,  gelijck  een  Pieck,  die  stootense  hem  soo  diep  in  't  lijf  als  het 
gaen  kan ,  en  dat  boven  by  de  Vinnen ,  want  daer  voelt  by  het  op  bet 
meeste;  ende  dit  doen  sy  so  langh  tot  dat  de  long  en  lever  gequest  is, 
en  tot  dat  het  bloedt  de  luchtpijpen  uyt  komt  loopen  gelijck  een  stroom, 
ende  soo  hoogh  sprinckt  als  een  mast:  en  dan  laten  sy  hem  gheworden, 
ende  als  dan  begint  dese  Visch  eerst  te  tieren  en  te  woeden,  soo  dat 
de  Zee  begint  te  schuymen  als  Zeepwater,  slaet  met  de  Vinnen  tegens 
sijn  lichaem  soo  sterck,  dat  men  het  geluyt  by  na  een  halve  mijl  veer 
kan  hooren :  ende  wanneer  by  met  den  staert  in  't  water  slaet ,  soo  is 
het   anders   niet  als  of  een  Canon  los  geschooten  wert,  welck  woeden 
en  strijden  met  de  menschen  ende  Baren  een  wonderlijck  specktakel  is, 
80  dat  de   gene  die  jaerlijcks  daer  na  toe  varen ,  bekennen  dat  sy  aen 
dit  gewelt  te  sien,  noyt  hun  lust  genoegh  hebben  konnen  boeten.   Als 
nu    de    Wal  visch    aldus    ^noeg    gearbeyt  heeft,    en  in  dit  woeden  de 
Sloepen    somtijdts    een    mijl    of  twee   toee  gesleept  heeft,  soo  wort  hy 
eyndelijck  swack,  en   gaet  op  een  zyde  leggen,  tot  dat  by  t'eeneuiael 
doot  op  den    rugh  komt  te  drijven,    als    dan    wort    hy    allengskens  na 
't  Schip  (ofte  aen  landt,  soo  de  Traen  daer  gekoockt  mach  worden .  van  die 
hem  gevanghen  hebben ,)  getrocken .  en  wort  aen  een  sterck  touw  ^ ast 
gemaeckt,  tot  dat  hy  hoog  genoeg  drijft,  ende  dat  men  hem  bequaem  kan 
ontstucken  kappen ;  want  den  eersten  dagh  is  hy  by  na  heel  onder  water, 
den  tweeden  dagh  komt  hy  ontrent  een  mans  hooghte  boven  drijven ,  en 
dén  derden   dagh   soo  hoogh,  dat  men  regelrecht  van  't  Schip  daer  op 
kan    loopen;    £en    Persoon    is  daer  toe  gestelt,  die  men  Speek-snijder 
noemt,  die  heeft  bysondcre  klederen,  daer  toe  dienstigh,  aen  getrocken, 
hebbende  een   groot  mes  in  de  bant,  die  gaet  eerst  op  den  Visch,  en 
opent  den  buyck,  die  dan  met  een  overgrooten  barst  op  barst,  en  van 
sicb  spat ,  daer  van  de  man  heel  vuyl  komt  uyt  te  sien ,  ende  dit  geeft 
een  vuylen  stanck  van  hem :  dit  niet  tegenstaende  moet  hy  evenwel  voort 
Taren,  en  van  ziin  Speek,  stucken  van  2  a  300  pont  swaer  af  snijden , 
die  worden  dan  in  't  Schip  ofte  aen  Lant  getrocken ,  en  aldaer  dan  voorts 
in  kleyne  stucken  ghekapt.     Uct  back-bort  is  de   Visch   zijn  staert,  die 
heel  hart  en  sterck  genoeg  is ,  ende  veel  bequamer  voor  de  Hack  messen , 
dan  of  het  van  hout  was.     Als  het  Speek  nu  aldus  kleyn  gekapt  is,  soo 
wort  het  van  de  gene  die  op  Spitsbergen  mogen  varen,  aen  Landt  ge- 


380 

koockt»  het  Vet  dat  daer  van  komt  wort  Traen'genoemt,  en  wort  dan 
in  Tonnen  gedaen,  en  dan  alsoo  nae  buys  gebracht;  maer  de  gene  die 
niet  nae  Spitsbergen  moghen  varen,  en  in  de  openbare  Zee  ▼isacben, 
packen  het  gekapte  Speek  in  Tonnen ,  en  kooken  als  dan  den  Traen  daer 
uyt,  wanneer  sj  na  gedane  Reys  wederom  sijn  t'bujs  gekomen,  welcke 
Tracn  (gelijck  hier  vooren  verbaelt  is,)  stercker  en  onaengenamer  van 
rcuck  is,  dan  die  vers  gekoockt  is.  Van  een  Visch  na  dat  die  groot 
is,  bekomt  men  somtijdts  wel  60.  70.  ja  oock  wel  100  Quartelen  ofte 
Tonnen  Traen,  wacr  van  somtijts  (nae  dat  veel  of  weynigh  gevanghen  b) 
een  Ton  verkocht  wort  voor  10.  12.  a  18  Rijcxdaelders.  Van  elekeo 
Walvisch  die  gevangen  wort ,  heeft  gemeenlijck  een  Harponier ,  die'er  3 
op  yder  Schip  zijn,  40  Rijcxdaelders,  en  soo  de  Vanghst  goet  is.  soo 
konnen  wel  10.  of  meer  Walvisscheu  door  een  Schip  verovert  worden. 
Ende  dit  is  het  gene  dat  wy  voor  dit  mael  van  den  Walvischvang^st 
hebben  willen  bekent  maken  ■). 


BIJLAGE  XIV.  (p.  107—188.) 

EXTRACTEN  uit  do  Resolntiön  der  Staten-Generaal 
betreffende  reizen  naar  het  noorden,  gedurende  het 
bestaan  der  Noordsche  Compagnie  ondernomen. 

R.  S.-G.  16  Januari  1615.  Is  gelesen  de  Reqneste  van  Mr.  Jooris 
Carolus  Stierman,  laest  vuvtgevaeren  nae  Spitsbergen,  metten  Commis- 
saris Monier  *),  totten  Vanck  vande  Walvisschen,  Ënde  hebbende  geadvan- 
coort  syuc  reyse  naerde  Noortpool  om  te  ondersoecken ,  ofter  eenigr 
passai^ie  te  vinden  souden  syu  tottc  Tartarische  See  nae  China  ende 
Japan ,  volgeade  de  Caerte  daervau  by  hem  geniaeckt ,  die  hy  haere 
Ho:  Mo:  is  presenterende,  Versoeckeude  dat  deselue  syneu  arbeyt  in 
dancke  willen  nemen,  met  presentatie  van  synen  dienst,  O  mme  met  y  oer 
t*  allen  tyden  opt  commandement  van  haere  Ho  :  Mo :  noch  voorder 
ondersoeck  te  doen,  Ende  nae  deliberatie  js  den  Suppliant  ten  regarde 
vau  synen  goeden  wil,  ende  yeucr  ten  dienste  vanden  Lande,  ende  des- 
selffs  voorgacnde  gedaen  diensten ,  tot  eene  vereeringe  geaecordeert  de 
somme  van  tVeentzeventieh  Guldens  eens,  maer  den  seluen  verclaert, 
dat  haere  Ho :  Mogende  voorder  cgeen  oosten  meer  en  begeren  te  doen  tot 
last  van  het  Landt,  om  de  voorschreven  passagie  te  doen  ondersoecken, 
toelatende  sulcx  te  doen  die  Coopluyden  ende  andere  die  den  Prys  op 
het  vinden  vande  voorschreven  passagie  gestelt  ?),  snllen  begeerte  hebben 
te  winnen. 

*)  Uit  een  pamphlet,  getiteld:  Drie  Voyagien  Gedaen  na  Groenlandt.  (Am- 
sterdam,  O.  J.  Saeghman.)  p.  11  — 15.  —  Hoewel  dit  werkje  waarschijnlijk  ecnt 
veel  later  verschenen  is  (c{.  Tiele ,  Mémoire.  p.  280),  dagteekent  het  boven  afge- 
drukte gcilet'lte  blijkens  den  inhoud  uit  den  tijd  der  Noordsehe  Compagnie.  Er 
wordt  toeh  daarin  gesproken  van  walvisehvaarders ,  die  niet  op  Si)itsbergen  aan 
land  mogen  gaan  om  traan  te  koken;  en  van  den  anderen  kant  wordt  de  zec- 
visseherij  als  van  /.eer  veel  belang  voorgesteld.  De  dagteekeuing  valt  dus  tus- 
schcii  1638  en  1642.  Daar  het  de  eenige  mij  bekende  gelijktijdige  beschrijving 
der  Nederlandsche  kustvisstherij  is,  oordeelde  ik  het  belangrijk,  dit  nog  vrij  wel 
onopgemerkte  gedeelte  uil  het  zeldzame  boekje  over  te  drukken. 

*)   Vgl.  hierviMjr  p    IIL 

*)  Vgl.  hiervoor  p.  42. 


381 

2  April  1615.  Opte  Reqneste  vande  Bewinthebberen  vaude  geoc- 
troyeerde  Compaignie  van  het  Noorderscbe  quartier,  Vcrsoeckende  (alsoo 
8j  geresolaeert  syn  eenige  Schepeu  wederom  te  senden,  om  te  ondersoec* 
ken  de  passogien  by  Noorden  naer  China  ende  Catbay  (weicke  Schepen 
un  lerstdaechs  sullen  gereet  syn,  om  in  See  te  loopen)  Ende  dat  het 
onseecker  is  offschoon  deselue  passagie  werdt  oDtdeckt ,  dat  het  doene- 
lyck  soude  syn  mette  voorschreuen  Schepen  den  selucn  wecb  wederom  te 
keeren,  maer  dat  sy  genootsaeckt  souden  syn  te  passeren  de  Cabo  de 
bonne  esperance,  off  de  Engte  van  Magalanes,  ende  ouersulcx  gedwon- 
gen tsy  om  ververschinge  van  Water,  victuaille,  off  anderssints  aen  te 
doen  eenige  Landen  In  Oost  Indien,  twelck  hun  byde  Schepen  vande 
Oost  Indische  Compaignie  aldaer  wcsende  soude  moegen  werden  beleth) 
Dat  haere  Ho:  Mo:  gelieve  hun  te  verlecnen  Acte,  van  dat  de  voor- 
genoemde Schepen  onverhindert  de  voorschreuen  passagie  sullen  moegen 
doen,  ende  de  voorszeide  Landen  frequenteren.  Op  dat  sulcken  goet 
aengevangen  werck  In  egeender  manieren  en  wert  verachtert,  Nae  de- 
liberatie hebben  haere  Ho:  Mo:  de  Supplianten  dese  versochte  Acte  ge - 
accordeert.  Ordonnerende  den  Gouverneur  Generael ,  ende  alle  andere 
Officieren  Capiteynen  ende  Soldaten  In  Oost  Indien  t'  selue  alsoo  toe 
te  staen,  ende  In  sulcken  geualle  de  voorschreuen  Schepen  te  doen  alle 
assistentie  tot  bevoorderinge  van  haere   reyse. 

11  Mei  1615.  Opte  rlequeste  vande  Bewinthebberen  vande  Geoc- 
troyeerde  Compaignie  opte  Noortscbe  Quartieren ,  Vcrsoeckende  geassis- 
teert  te  worden  by  leeninge  met  een  tTachte  vanden  Lande  leggende 
binnen  Amstelredam,  voor  vier  ofte  vyff  maenden,  urome  daermede  te 
soecken ,  ende  ontdecken  seeckere  nyeuwe  Landen  liggende  int  Noort- 
westen.  Is  geordonneert  deselue  Requeste  te  seuden  aen  het  CoUegie 
ter  Admiraliteyt  binnen  Amstelredam,  ende  deselue  aen  te  schryuen , 
Aboo  de  saecke  haeste  vereyscht,  ende  faveur  meriteert,  Dat  haere  Ho: 
Mo:  hem  authorisereu ,  Omme  metten  Supplianten  op  haor  versoeck  te 
handelen  tot  haerluyder  accommodement,  gelyck  deselue  voorden  roeesten 
dienst  ende  proffyt  (doch  sonder  last  van  t'  landt)  sullen  bevinden  te 
behooren. 

26  November  1615.     Optè  Requeste  vande  Bewinthebbers  vande  Ge- 
octroyeerde  Compaignie    handelende  opde   Noortcuste  van  Noua  Sembla 
tot  Fretum  Davidts  toe,  te  kennen  geuende  dat  haer  Jacht  die  zy  ge- 
sonden  hadden  om  te  soecken    die  doorganck  by   Noorden    naer  Cbina, 
gecommeu  zynde  opte   boochte  van  tacbtentich  graden   ende  aldaer  de 
geheele  See  vindende  vol  ys,  int  wederkecren  gccommen  is  aen  zeccker 
Landt  liggende  omtrent  opte  hoochte  van  zevenenvyftich  tot  drye,  vicre 
ende  vyvenvyftich  graden  ombegrepeu,    als    te    sicn    is  byde    getoonde 
caerte,     twelck    die   Supplianten   beramen    te    weesen    ten   zuyelycxsten 
van  Fretnm    Davidts,    sonder    nochtans    dacrvan    zecckere    kennisse  te 
hebben,    gemerckt  tselue   Landt  noyt  voor  dcsen  en  is  bekent  geweest , 
Versoeckende   diewyle   zy  tvoorszeide  Landt  nyet  allcene  ontdeckt  ende 
gevonden  hebben ,  maer  daerenbouen  t'  selue  betreden  ende  daervan  pos- 
sessie   genomen,    met  het  planten  vande  Wapenen  van  haere  Ho:  Mo: 
dat  haer  Ho:  Mo:  gelicuc  volgens  het  Generael  Octroy  hun  verleent  den 
XXVII«|'    Meerte   1614  de  Supplianten  vande  vindinge,  oudersocck  ende 
possessie  van  tselue  Landt  te  verleenen  Acte  van   diligentie ,  hiernae  is 
de  voorszeide  gethoonde  Caerte  gesien  ,  ende  geexamineert ,  ende  die  voors- 
zeide Supplianten  geaccordeert  d'  Acte  van  diligentie  by  haer  versocbt. 
23    November    1616.     Is    gelesen    de    Requeste  vande  Bewinthebbers 
vande  Geoctroyeerde  Compaignie  van  Noua  Sembla  etc.     Versouckendo 
Acte    van  diligiMiiie  uupeudc  de  vindinge  ende  ontdeckiugc  inden  voor- 
leden souier   met  huer  Schip  genoempt  den  Orangenboom  int  Noorden 


382 

opte  hoocbte  van  tsestich  ende  sossenisesticb  graden  van  seecker  Njeu- 
landt  by  uyemaudeu  vuyte  Vereenicbde  Nederlanden  oyt  te  vooren  ont* 
deckt,  noch  bevaren  twelck  die  Scbippers  ende  Commisen  genaempt 
bebben  het  Staten  Landt ,  Opde  West^yde  van  bet  weicke  syluyden  de 
wapenen  van  baere  Ho:  Mo:  bebben  geplant,  ende  metten  InwoondereQ 
van  dien  gesproocken,  ende  eenige  gereet^cbappen  ende  Instrumenten  totte 
visseric  dienende  becommen  bebben,  Is  nae  Deliberatie  geaccordeert  opte 
voorszeide  Requeste  te  appostilleren  dat  die  Supplianten  op  beden  deae 
Requeste  mette  gevoegde  Pascaerte  vanden  Wegh  bij  het  Jacht  den 
Orangenboom  ')  a**.  1616  geseylt  van  Jan  Mayeneyiaudt  benoorden  Islant 
omme  tot  aen  het  westlandt  in  Fretum  Davidts,  ter  Vergaderinge  van 
haere  Ho :  Mo  :  bebben  ouergeieuert ,  ontdeckt  ende  gevonden  hebbende 
tvoorszeide  Nyeulandt  daerinne  gemencionneert  genaemt  Staten  Landt 
ende  voorts  gedaen  Rapport  van  dese  reyse  daerouer  haere  Ho:  Mo:  die 
Supplianten  geaccordeert  bebben  haere  'versochte  Acte  van  diligentie  die 
hun    voorts  sullen  reguleren  volgende  bet  Placcaet  van  haere  Ho:  Mo: 

2S  October  1017.  Die  Gedeputeerde  vande  drye  Camers  vaude  Noort- 
sche  Compaignie  als  van  Delft,  Hoorn  ende  Ënchuysen  hebben  door 
Mr.  Joris  Carels  Stuyrman  van  Ënchuysen  gedaen  Rapport  vant  ont- 
decken,  ende  vinden  van  seecker  Landt  t'welcke  genaempt  is  njen 
Hollandt  leggende  opte  Hoocbte  van  60.  61,  62  ende  63  graden,  ende 
meer,  Item  vant  oiitdecken  van  seecker  Ëylaodt  genoempt  Opdams  Ëylandt, 
leggende  ontrent  XX  mylen  by  Oosten  Islandt,  opte  Hoocbte  van  66 
graden,  volgende  bet  naerder  Rapport  byde  Comparanten  In  geschrifte 
ouergegeuen  mette  Caerte  daervan  gemaect,  Versouckende  dat  hjer- 
van  notatie  soude  werden  gehouden,  ende  dat  hun  soude  werden  geac- 
cordeert te  mogen  genyeten  het  bencfitie  van  het  placcaet  Is  nae  deli- 
beratie t'  voorszeide  Rapport  aengenomen ,  ende  syn  de  Comparanten 
met  derseluer  drye  Camers  gehouden  voor  diligent. 

24  Augustus  1618.^    Is  gelesen  de  Requeste  gepresenteert  van  wegen 
Jan    Jansz.  Moleuwerff  ende  Otto  Reynersz.  Coopluyden  woonende  bin- 
nen der  Stede  van  Hoorn ,  Daerby  sy  te  kennen  geven ,  dat  sy   Suppli- 
anten inden  Jaerc  1618  hebben  geequippeert  ende  vuytgerust  seecker  Schip 
genaempt  de  vier  Heemskindereu,  ende  daerop  gestelt  tot  Schipper  Pie- 
ter  Jansz.  ende  tot  Stierman  Laurens  Broers  omme  inde  Noortcusten  te 
oudersoecken  vreemde  Eylaudcn,  Custen,  Hauenen.  ende  passagen,  ende 
te  ondersoecken .  oft  opte  zeluc  nyeuwe  Ëylanden  die  zij  souden  mogen 
vinden  geene  doode  Walvisschen ,  ofte  leuendigen  souden  te  vinden  syn, 
hebbende  de  voorszeide  Schipper  Inden  voorszeiden  Jaere  ontdeckt  zeec- 
ker    Eylandt    liggende    opte    hoocbte  van  t'  seuentich  graden  een  halff, 
omtrent   XXVllI  ofte  XXX  mylen  West  zuytwest  van  Jan  Meyers  Ey- 
landt  ofte  nu  genaempt  bet  Eylandt  in  questien ,  ende  inden  voorleden 
Jaere  1017  naer  t' voorszeide  Eylandt  wederom  geequippeert,  omme  als 
vooreu    gescyt    is,   aldaer  te  ondersoecken  den  Walvisvanck,  ende  nee- 
ringe  vandieu  aldaer  te  planten,  gclyck  sy  In  t' selve  Jaer  gedaen  heb- 
ben cudc  voor  dit  jcgenwoordige  Jacr  met  twee  Schepen  meynende  den 
vanek    voorder    te  planten,    ende  Walvisschen  te  vangen,  ende  inne  te 
brengen    hun    t'    selve    beleth    is  geweest  doorde  meenicbfuldicheyt  vao 


•)  De  kapitein  vau  dit  jacht  was  niemand  anders,  dan  de  in  de  ^fjwhiedenis 
lier  noonlsehc  rrizen  /oo  bekende  \\\\h'  Jansz.  (Vgl.  p.  374  Noot  1.)  Het  ver- 
ilieiit  opmerking',  dat  men  ook  op  Spitsbergen  ,  jrreuzende  aan  i,Wybe  Jansz*.- 
water"  een  „Sta1t!n-land"  (Stnads-forelaud)  vindt.  De  verj:elijking  met  dexe 
plaats  leidt  tot  het  vermoeden,  dat  Wvbe  Jansz.  op  een  sehip  der  N.  C.  om- 
streeks dezen  tijd  dit  eiland  ontdek*  heeft  .  dat  trouwens  den  Engclsehen  sinds 
1G16  beki  ud  was  onder  den  naam  vau  Edgeibluud. 


383 

het  ys,  sulcx  dat  zy  t'  voorszeide  Eylandt  nyet  en  hebben  kunnen  aeu- 
doen,  Daerouer  zy  vruchteloos  sonder  eenigen  vanck  opten  Xll«"  descs 
voorde  voorszeide  Stede  Hoorn  syn  gekeert,  blyckende  byde  attestatie 
daervan  zynde,  Versoeckende  dat  hacre  Ho:  Mo:  souden  gelieven  de- 
selve  attestatie  te  houden  voor  Kapport,  ende  de  Supplianten  voor 
diligent,  ende  hun  in  conforinité  van  het  Octroy  te  verleeuen  Acte  dat 
sy  tvoorszeide  Eylandt  alleene  voor  de  vier  eerste  reysen  sullen  mo- 
gen bevaeren,  als  vinders,  ende  ontdeckers  van  t' selve  etc.  Nae  deli- 
beratie Is  verstaen,  Alsoo  de  Supplianten  geen  perfect  rapport  en  wee- 
ien  te  doen  vande  gelegentheyt  van  t*  voorzeide  Eylandt  by  bewys  van 
Caerte,  Streeoken,  opdoeninge  ende  aencompste  van  tselve,  om  daer- 
mede  te  thoonen  dat  zy  de  Vinders  daervan  alleene  zyn,  Datuien  opte 
voorszeide  Requeste  voor  dese  tyt  alleenelyck  zal  stellen ,  Gepresenteert 
ende  gelesen  ter  vergaederinge  vande  Hooge  ende  Mogende  Heeren  Sta- 
ten Generael  der  Vereenichde  Nederlanden  Opten  XXIIIl*"  Augusti  1618. 

30  Augustus  1018.  Gelesen  de  Requeste  van  Cornelis  Jansz.  Muis 
ende  Adriaen  Diercxz.  Leuersteyn,  daerby  zy  te  kennen  geven  hoe  dat 
zy  van  desen  Jaere  X VI «X VIII  hebben  vuyt gerust  zeecker  Schip  ge- 
naempt  den  Hasenwint ,  omme  te  ondersoecken  uyeuwe  Landen ,  haue- 
nen,  ende  passagien,  Ende  dat  dien  volgende  den  Schipper  geuoempt  Aert 
Adriaensz.  Havelaer  ontdeckt ,  ende  gevonden  hadde  seecker  Eylant  lig- 
gende opte  hoochte  van  zeuenentsestich  graden  pude  een  balff,  tusschen 
uroenlandt  ende  ijslaudt,  hebbende  opt  selve  Eijlandt  gevonden  groote 
meenichte  van  Vogelen,  Vossen,  ende  andere  gedierten,  ende  geuangen 
groote  meenichte  van  Cabeljauwen,  Versoeckende  mits  dien  alsoo  tselve 
Eylandt  noyt  in  eenige  caerten  is  gevonden ,  dat  haere  Ho :  Mo :  souden 
gelieven  t*  aeuhooren  liet  rapport  van  beuren  Schipper,  die  opten  XVIlei 
deses  in  dese  Landen  met  t'  voorszeide  Schip  is  gearri veert,  Ende  dien 
volgende  hun  Supplianten  vuijt  crachte  van  haere  Ho:  Mo:  Placcaet  ende 
generael  Octroy  in  date  den  XXV 11*»  Marte  XV Ie  veerthien  te  verleenen 
Acte  van  verclaeringe  ende  Octroy  dat  zy  t*  voorszeide  Eylandt  alleen  sullen 
mogen  bevaeren  vier  reijsen  vry  ende  binnen  wat  tyt  alles  in  conformite 
van  t*  voorszeide  generael  Octroy ,  Desen  volgende  heeft  den  voorszeiden 
Schipper  Aert  Adriaensz.  Havelaer  gedaen  Rapport  vande  ontdeckingc 
van  t*  voorszeide  Eylandt  verthoonende  haere  Ho:  Mo:  de  caerte  by 
hem  daervan  geteeckent ,  Ende  daerop  gedelibereert  synde ,  Is  nae  gedaen 
Omvrage  verstaen  ende  geaccordeert  datmen  die  Supplianten  sal  geven 
Acte  van  diligentie,  gelyck  aeu  anderen  gegeven  Is  van  dat  sy  binnen 
behoorlycken  tijt  het  Rapport  vande  ontdeckinge  van  tvoorszeide  Eylandt 
gedaen    hebben. 

8  Januari  1619.  Gelesen  de  Requeste  van  Pieter  Conrten  Coopman 
tot  Middelburch  In  Zeelandt  te  kennen  geuende  hoe  dat  hy  Suppliant 
door  Logier  Jaspersz.  met  syn  schip  geuonden  beeft  zeecker  Landt 
liegende  opte  hoochte  van  LXXVlJ  graden  tot  LXXX  graden  sess 
minaten,  om  aldaer  walvisschen,  walruschen  ende  andere  gedierten  te 
vangen,  welck  Landt  noyt  voor  desen  is  geuonden  noch  betreden, 
gelyck  te  sien  byde  gepresenteerde  figuratiue  caerte,  welck  landt  byden 
schipper  genoempt  is  nyeuw  zeelandt,  versoeckende  mits  dien  te  genieten 
het  Octroy  by  haere  Ho:  Mo:  doen  publiceren  opten  XXVIIc"  Martii 
Int  Jaer  XVIc  ende  veerthien,  ende  dacrnae  gehoort  het  rapport  vande 
voorszeide  Schipper  Logier  Jaspersz.  van  syn  gedaen  reijse,  ende 
vindinge  vant  voorszeide  eijlandt.  Is  geaccordeert  datmen  den  Suppliant 
aall  genen  acte  van  diligentie  by  tvoorszeide  gedaen  rapport,  ende  exhi- 
bitie vande  voorszeide  figuratiue  caerte  vande  gelegentheijt  van  t'  voors- 
zeide eylandt ,  ende  sall  hiernac  op  syn  voorszeide  versoeck  gedispoueert 
Worden  nae  behuoreu. 


384 

• 

13  April  1619.  Opte  Requeste  van  Bruin  Wilhemsz.  Dedel  ende 
Bruyn  Dircksz.  vander  Dassen  met  bun  Compaignie  Coopluyden  binneo 
Delft  f  hebbende  te  Dclffshauen  liggende  een  groot  Schip  genaempt*  den 
Watcrhont  groot  hondert  tachtentich  lasten  by  hen  gecocht  vande  Groen- 
lantsche  Compaignie ,  welck  Schip  gedestineert  is  prima  May  naestcom- 
mende  wederom  Groenlaudt  te  beseylen  wesende  byde  vercoopers  ge- 
heelyck  van  zijn  geschut  ontbloot  sonder  dat  zij  Supplianten  teseowoor- 
dich  wecten  geschut  te  coopen  te  crygen,  versocckende  mila  dien  dat- 
men  haer  voor  viere  ofte  vijf  maenden  soude  leenen  vuyt  het  magasijn 
tot  Delff  veerthien  ysere  stucken  geschuts  van  omtrent  twiutich  oRe 
dryecntwintich  hondert  ponden  ,  mettc  cogels  daertoe  noodich ,  Is  nae 
deliberatie  int  voorszeide  versouck  vande  Supplianten  geaccordeert ,  mits 
byde  selue  Stellende  soluentc  cautie  ten  contentemente  vanden  Raedt 
van  State,  dat  de  voorszeide  Reijse  gedaen  zijnde,  zij  de  voorszeide 
veerthien  ysere  Stucken  geschuts  geheel  ende  ongescbent  costeloos  eode 
schadeloos  wederom  int  voorszeide  Magasijn  binuen  Delff  sullen  leeuereo, 
mette  voorszeide  Cogels  ofte  de  weerde  vande  selue,  mitsgaders  vaa 
tvoorszeide  geschut,  tot  welcken  eynde  alles  behoorlyck  sall  wordeo 
gewoogen  ende  gepriseert,  ende  werden  d'  heeren  vanden  Raedt  van 
State  versocht,  ende  geauthorizeert  dese  resolutie  te  doen  effectueren  vaijt 
het  Magasijn  vande  Generaliteyt  binnen  Delff,  bij  sooverre  als  aldaer 
daertoe  commoditeyt  is. 

11  November  1624.  Is  geleseu  de  requeste  van  Adryaen  Dircxz. 
Leversteyn  Coopman  op  Dciffshaven,  versouekende  octroij  voor  den  tyi 
van  20  Jaren,  om  alleen  te  mogen  bevaeren  de  Landen  bij  hem  ont- 
deckt  vande  oostcaep  van  Fretum  Davis  noortwaerts  aen  tot  aan  seecker 
Landt  ende  riviere  by  hem  gevonden,  liggende  vande  voorszeide  Oost- 
cnep  vyff  graden  mitsgaders  van  alle  voordere  Landen  by  hem  noch 
t*ondersoucken  in  Ereto  Davis,  noortwaerts  aen  tot  op  84  graden. 

Noch  gelesen  de  requeste  van  Eugelbrecht  Pietersz.  vander  Zee  Coop- 
man woonende  jndcn  Bryel  versouckeude  om  redenen  daerjnne  verhaelt 
Octroy  om  voor  den  tijt  van  12  Jaeren  alleen  te  mogen  equippereu  op 
Fretum  Davis  presenterende  aen  te  wyscu  de  sub  et  obreptie  vant  ver- 
souck des  voorszeideu  Leversteins. 

Insgelycx  gelesen  een  requeste  van  wegens  de  Bewinthebberen  vande 
Geoctroyeerdc  Noortschc  Compaguie  versouckeude  commuuicatie  vande 
voorszeide  Requeste  van  Leversteiu  ,  aleer  hein  t'  vcrsochte  Octroij  werdc 
gcaccordocrt,  Ende  naer  deliberatie  Is  verstacn  dat  de  voorszeide  Sup- 
pliauteu  bij  monde  uaerder  sullen  werden  gchoort  Daertoe  gecommit- 
tecrt  zijn  de  heereu  Essen,  Duijck  ende  Joachimi. 

21  November  1G24.  üpt  versouck  van  Eiigelbert  Pieters  om  te  heb- 
ben expeditie  op  zyn  vcrsochte  octroy  tott  bet  bevaeren  vant  Fretum 
Davis  Is  goetr^cvondcu  dat  partieu  toecunimeude  maendach  sullen  com- 
pareren volgens  voorgaeude  resolutie  vanden  XL*»  deses,  voor  Commis- 
sarissen. 

27  Februari  1025.  Opt  versouck  vande  Bewinthebberen  van  de 
Xoortsclie  Compaguie  goctgcvondcu  t*  ordonneren  Adriaen  Dirxen  Le- 
versteiu tiidt;  Enj^elbrecht  Pictersscu,  dat  sij  rechte  opeuinge  doen  van 
de  landen  bij  hun  gevonden,  ende  op  wat  hoochte  deselve  syn  gele- 
gen ,  om  recht  te  conncn  weten  off  dcselvc  lauden  syn  gehoorende  on- 
der bun  octroy,  ende  by  hun  voor  deseu  ontdeckt  ende  bevaeren  sijn, 
otfte  niet. 

25  Maart  1625.  Is  gelesen  de  requeste  van  de  Bewinthebberen  van 
de  Geoctroyeerde  Noortscbe  Compagnie  over  de  Camer  tot  Amsterdam , 
daerbv  deselve  te  kennen  geven  dat  sy  tefjeuwoordich  laten  toerusten 
een    schip  oninie  daermedc  Ic  ^t•ylen  door  Nova  Zembla  naer  de  riviere 


385 

Ohj  ende  Cathey,  ende  so  voorts  te  laten  onderaonoken  de  dearvaert 
omme  bj  Noorden  te  comen  in  China,  Japan  ende  andere  omliggende 
plaetsen,  fersonckende  opene  patente  daerby  alle  uytheemscbe  Coningen 
ende  Potentaten,  mitsgaders  alle  gouvernenrs  ende  be?elhebberen  van 
wat  conditie  oft  qnaliteit  die  souden  mogen  syn,  versocht  ende  respecti?e 
be?olen  werden,  tvoorseide  schip  met  den  aencleven  van  dien  te  laten 
passeren  ende  repasseren,  sonder  deselve  eenige  beletselen  oft  empe- 
scbementen  aen  te  doen,  maer  ter  contrarie  in  alles  te  helpen  bevorde- 
ren ende  assisteren,  ende  daerenboven  aen  de  supplianten  mede  te  ver- 
leenen  extract  van  de  resolutie  voor  desen  den  18°  Aprilis  1595  geno- 
men '),  by  dewelcke  een  premium  van  25  oft  30  M  guldens  gestelt  is, 
voor  dengeenen  die  deselve  deurvaert  souden  comen  te  passeren  ende 
onidecken. 

£nde  naer  deliberatie  is  int  versouck  van  de  supplianten,  raeckende 
soo  wel  t'  eene  als  *t  ander  point  geaccordeert. 

10  October  1625.  Is  gelesen  de  remonstrantie  van  Jan  Jansz.  Mo- 
lenwerff  Coopman  tot  Hoorn  ende  Adriaen  Dircien  Leversteyn  tot 
Delffsbaven,  daerby  deselue  te  kennen  geven  dat  sy  met  veele  moeiten 
ende  costen  ontdeckt  hebben  in  Freto  Davis,  seecker  landt  bewoont 
met  menschen,  noyt  voor  date  van  dien  by  eenige  Ingesetenen  der  Ver- 
eenichde  Nederlanden  bevaren,  versoeckende  dat  in  conformiteyt  vant 
Generael  Octroy  den  27  Martii  1614  geemaneert  hun  vergunt  mach 
werden  het  voorszeide  landt  alleenlyck  vier  reysen  te  mogen  bevaeren 
off  doen  bevaren  met  exclusie  van  allen  anderen,  Hierop  gedelibereert 
synde.  Is  goet  gevonden  te  committeren  de  Heeren  Essen  ende  Dnyck 
om  die  vande  Noortsche  Conipaignie  daerop  te  hooren  ende  soo  doen- 
lyck  parthien  taccordercn. 

16  December  1625.  Is  gelesen  de  requeste  vande  Bewinthebberen 
vande  Noortsche  Compaignie  over  de  Camer  van  Amsterdam ,  houdende 
dat  sy  in  het  tegenwoordige  Jyr  gesondeo  hebben  een  Jacht  naer 
Fretnm  Davis,  twelck  daerjn  geseylt  is  van  60  tot  68^  graden,  hebbende 
ontdeckt  verscheyden  Bayen ,  Rivieren ,  £y landen  ende  volckeren,  ver- 
soeckende vande  selve  ontdeckinge  acte  van  diligentie  volgens  haer  Ho: 
Mo:  generael  Placcact  jnt  Jaer  1614  geemaneert,  om  in  gevolge  van- 
dien  t*  effect  vande  selve  ontdeckinge  te  mogen  genieten ,  Waerop  ge- 
delibereert  synde,  js  goet  gevonden  deselve  requeste  te  stellen  in  handen 
vande  heeren  haer  Ho :  Mo :  Gecommitteerden  tot  examinatie  van  gelycke 
requeste  by  N.  Leverstein  gepresenteert  om  parthien  metten  anderen 
daer  over  t'  accorderen. 

24  December  1626.  Opt  versoeck  van  Joost  Adriaenssen  van  Col- 
ster ende  Mr.  Cornelis  Musch  Secretaris  tot  Rotterdam,  Is  geaccor- 
deert voorscbryven  aen  t'  hoff  van  Ëdenborch  in  Schotlant ,  ende  gelycke 
brieven  aen  den  Gouverneur  te  Lieth  ten  eynde  der  Supplianten  Schip 
by  een  Schotsche  Pirate  te  Liet  jugebracht,  mach  werden  cost  ende 
schadeloos  gerestitneert  ende  het  votck  nyt  den  arreste  ontslagen  *). 

15  Februari  1627.  Is  gelesen  de  requeste  van  Engelbrecht  Pieterssen 
vander  Zee  coopman  woonende  inden  Bricl  daerbij  versocht  wert  Octroij 
om  voor  ses  reijsen,  alleen  ende  met  exclusie  van  anderen  te  mogen 
bevaeren  Fretum  Davis  als  hebbende  jut  jaer  van  1624  daerinne  ontdeckt 
een  nieuw  Eilaut,  ende  nldaer  oock  opgedaen  seeckere  siluere  ende  gout 
mijnen  voor  desen  noijt  bekent  Waerop  gedelibereert  sijade ,  ende  ge- 
considereert  dat  jnt  jaer    1624  tusschen  den    Suppliant   ende    Adriaen 


*)  Vgl.  hiervoor  p.  42.  —  De  resolutie  is  van  18  April  1596. 
*}  Vgl.  de  hierua  volgende  resolutie  van  21  Februari  1627. 

25 


386 

Dircxén  LeFeraieijn  Mitsgaders  die  vAnde  Noortsche  Compnigme  ter 
Gamere  tot  Amsterdam  ouer  dese  saecke  questie  js  eevallen,  siJD  gecon- 
mitteert  de  heercn  Lochteren  van  Noortwijck  ende  Liclama  om  den 
Soppliant  ende  d'  andere  geïnteresseerden  te  hooren  ende  t'  accorderen 
800  doenlyck. 

24  Februari  1627.  Ontfanp^en  een  missiue  vanden  Raedt  van  Schot- 
landt  geschreven  tot  Edinbourgh  den  IB**"  Januarij  lestleden  tot  antwoort 
op  haer  Bo:  Mo:  voorgaende  VHnden  24  der  voorleden  Maent  decem- 
bris,  jnt  favear  vant  gearresteerde  schip  van  N.  Colster  ende  Consorten  , 
comroende  uyt  Freto  Davids,  geschreuen,  houdende  dat  zij  laat  hadden 
vande  Coninck  t'selve  schip  favorabelyck  te  tracteren ,  finde  ouer  snlcx 
los  gelaten  hebben ,  dewijl  uock  den  aenclager  geen  voorder  vervolgfa 
en  dede,  Waerop  geen  resolutie  js  gevallen. 

6  Maart  1627.  Gerapporteert  sijnde  dat  opt  versoeck  van  Engelbrecht 
Pieterssen  vander  2iee,  om  met  exclusie  van  andere  oaer  Fretum  Da- 
vis  te  mogen  gaen  die  vande  Noortsche  Conipaignie  versoncken  datte 
saecke  voor  4  off  6  weecken  mach  werden  uijtgestelt  ten  eynde  alvoo- 
rens  de  preuve  mach  werden  gedaen  vande  aerde,  die  van  daer  js  ge- 
bracht, js  de  saecke  jn  bedencken  gehouden  '). 


BIJLAGE  XV.  (p.  196—217.) 

THOMAS  EDGE ,  Dutch ,  Spanish ,  Danish  distnrbance , 
also  by  Huil  men,  and  by  a  new  Patent,  with  the 
succeeding  Successe  and  further  Discoueries  till  thia 
present  *).  • 

In  the  veere  1612  the  Companie  set  forlh  two  Ships,  vie.  The  Whale, 
burthcn  one  hundred  and  sixtie  Tiinnes,  and  the  Sea-horsc .  hnrthen  one 
hutidred  and  eightic  tunnes ,  vnder  the  Command  of  John  Ftusitell,  and 
Thomas  Edge,  for  discoueriug  and  killiug  of  the  Whale.  They  discoiie- 
red  that  yeere  nothin^  worlh  writing  of,  by  reason  of  some  falling  out 
betwixt  Russell  and  Ed<?c;  yct  they  killed  that  yeere  seuenteene  VVha- 
les,  and  some  Sea-horses,  of  which  they  made  one  hundred  and  eightie 
Tunnes  of  Oyle  with  much  difficultie,  as  not  being  experimented  in 
the  biisinesse.  This  yeere  the  Hollanders  (to  keepe  their  wont  in  fol- 
lowin?  of  the  English  steps)  came  to  Greenland  with  one  Ship,  being 
brought  thither  by  au  English  man,  and  tiot  out  of  any  knowledge  of 
their  owne  Discoueries,  but  by  the  direction  of  one  Allen  Sallowes,  a 
man  imployed  by  the  Muscouia  Companie  in  the  Northerne  Seas  for 
the  space  of  twentie  yeeres  before ;  who  leauing  his  Couqtrey  for  Debt. 
waa  entertayned  by  the  Hollanders ,  and  imployed  by  them  to  bring  them 
to  Greenland  for  their  Pylot.  At  which  time  being  met  with  all  by  the 
Companies    Ships,    they    were    commanded  to  depart ,  and  forbidden  to 


')  Niiar  hrt  afschrift  «Ier  R.  S.-G.  op  het  arrhiof  der  provincie  Ttrecht.  Pc 
fCele^enheid  ontbrak  mij,  om  deze  extracten  te  verjfelijken  met  het  oriifineele  ezetii- 
plaar  der  R.  S.-O.  op  het  Rijks-archief,  waaraan  de  citaten  in  den  tekst  vin 
dit  werk  ontleend  zijn.  Bij  eventneel  verschil  van  lezing  verdienen  dns  de  ci- 
taten in  den  tekst  de   voorkenr. 

*)  Dat  dit  stuk  van  Thomas  Edge  zei  ven  is  ,  blijkt  uit :  Purchas,  Pilgrime». 
III  p.  734. 


387 

• 

hannt  or  freqaent  those  parts  any  more  by  mee  Thomas  Edee.  There 
waa  aUo  a  Spanisb  Ship  brought  thither,  by  one  Nicholas  Woojcocke 
ibis  yeere,  a  man  formerly  imployed  by  the  sayd  Companie;  whicb  Spa- 
nish  Ship  made  a  full  Voyage  in  Green-hnrboiir.  But  Woodcocke  at  his 
returoe  into  England,  being  complaincd  of  by  the  Compauie,  was  lm* 
priaooed  in  the  Gatehouse  and  Tower,  sixteeoe  Moneths,  for  carrying 
tbe  Spanisb  Ship  tbither. 

In  tbe  yeere  1613  the  Companie  set  out  for  Greenland  senen  sayle  of 
Sbips  ?nder  tbe  Command  of  Beniamin  loseph ,  and  Thomas  £dge,  tbe 
Ships  departed  from  Granesend  the  six  and  twentieth  of  Aprill ,  and 
arrioed  in  Greenland  the  fourteenth  of  May.  This  yeere  the  Englisb 
bad  the  Kings  Patent  vnder  the  broad  Seale  of  Ëngland,  to  forbid  all 
Strangers  and  others,  bot  the  Moscouia  Companie  to  fse  the  Coast  of 
Greenland.  Tbe  Englisb  met  with  fifteene  sayle  of  great  Ships,  two  of 
tbem  were  Dotch  Ships,  the  rest  were  French,  Spanisb,  and  of  the 
Arcbdnkes ,  besides  foure  Ënglish  Interlopers.  The  Companies  Ships  for- 
eed  tbem  all  from  the  Coast  of  Greenland,  not  suffering  any  of  tbem 
to  make  a  Voyage ;  they  tooke  from  tbe  two  Dutch  Ships  certayne 
goods,  bat  in  going  to  takc  it,  they  neglected  their  owne  voyage, 
wbicb  damnified  thereby  to  the  value  nf  three  or  foure  thousand  ponnds. 
For  their  Sbips  came  home  dead  Fraight  two  or  three  hundred  Tonnes 
by  tbat  roeanes.  This  yeere  was  Hope  Hand  and  other  Hands  discoue- 
red ,  to  tbe  Eastward  by  the  Companie. 

In  the  yeere  following,  which  was  1614  the  Companie  set  out  for 
Greenland,  tbirtiene  great  Ships  and  two  Pinnasses,  vnder  the  Com- 
mand of  Beniamin  loseph,  and  Thomas  Edge,  all  ^bich  Ships  were 
well  appointed  with  all  manner  of  Artillerie  for  defence,  and  other  ne-, 
cessaries  for  tbe  making  of  their  Voyage  and  for  Disconerie.  This  yeere 
the  Hollanders  set  out  for  Greenland  eighteene  great  Ships,  wbereof 
foore  of  tbem  were  of  tbe  States  man  of  Warre,  Ships  with  thirtie 
pieces  of  Ordnanco  a  piece.  This  yeere  the  Dutch  stayed  and  fislied 
for  tbe  Wbale  perforce ,  they  were  farre  strouger  then  the  Englisb , 
whicb  waa  a  cause  tbat  the  English  Ships  came  home  halfe  laden,  and 
the  Dutch  with  a  poore  Voyage.  This  yeere  the  Companie  Discouered 
▼Qto  the  Northwards  of  Greenland,  as  farre  as  SO  Degrees  odde  Mi- 
nats,  in  the  Ship  Thomazen,  as  by  her  daily  lournall  dotb  appeare  at 
largo  *);  in  whicb  Ship  was  imployed  Thomas  Sherwin,  and  William  Baf- 
fin,  being  the  second  Voyage  they  were  imployed  into  those  parts.  And 
some  Hands  to  the  Eastwards  of  Greenland,  were  Discouered  by  foure 
Sbips  imployed  in  tbat  seruice,  as  by  their  lournall  more  at  large  ap- 
peareth. 

Iq  the  yeere  1615  the  Companie  set  out  for  Greenland,  two  sayle 
of  great  Ships  and  two  Pinnasses,  vnder  the  Command  of  Beniamin 
loseph,  and  Thomas  Edge,  who  following  their  Instructions ,  arriued 
▼pon  the  Coast  of  Greenland  the  sixth  of  lune,  which  they  found  to 
bee  muoh  pestered  with  Ice,  and  being  foggie  weather,  they  runne  into 
tbe  Ice,  SO  farre,  tbat  they  were  fast  in  it  fourteene  dayes  before  they 
could  cleare  themseluea  of  it.  This  veere  also  the  Hollanders  set  out 
fourteene  sayle  of  ships,  wbereof  three  of  tbem  were  States  Men  of 
warre  of  great  force,  they  killed  Whalcs  in  Horn-sound ,  Bel-sound  and 
Faire-bauen,  and  stayed  vpon  the  coast  of  Greenland  perforce,  as  they 
did  the  former  yeere ;  whercby  the  Ënglish  came  home  halfe  laden.  This 
yeere    also    the    King    of    Denmarkc    sent  vnto  Greenland  three  of  bis 


*)  Dit  joorDaal  is  afgedrukt  bg :  Pnrchas,  Pilgrimes.  III  p.  720  volg. 

25* 


388 

sliips ,  Men  of  warre ,  to  damand  a  toll  of  tbe  English ;  but  tbey  had 
none  pa^d  them :  for  they  feil  with  the  Eore-land  in  79  degrees ,  where 
Captaioe  Ëdge  was,  and  he  denyed  paymeot  of  any  toll,  alledging  that 
the  Countrey  of  Greenland  beloaged  to  the  King  of  Ëasrland  ').  These 
were  the  first  Danish  ships  that  euer  came  to  GreeDlaod,  who  had  for 
their  Pilot  one  lames  Vaden,  an    Ënglishinan  to  bring  them  thither  *). 

In  the  yeere  1616  the  Compaay  set  out  for  Greenland  eight  Sayle 
of  great  ships,  and  two  Piunasses  vnder  tbe  coramand  of  Thomas  Edge, 
who  following  his  course,  arriued  in  Greenland  abont  the  fonrth  of 
lune,  haning  formerly  appointed  all  his  ships  for  their  seuerall  Har- 
bours,  for  their  making  of  their  Voyage  vpon  the  Whale,  and  haning  in 
euery  Harbour  a  sufficiënt  number  of  expert  men ,  and  all  prouiaiooa 
fitting  for  such  a  Voyage.  Tbis  yeerc  it  pleased  God  to  blesse  them 
by  their  labours,  that  they  full  laded  all  their  ships  with  Oyle,  and 
left  au  ouer-plus  in  the  Countrey,  which  their  ships  could  not  take 
in.  Tbey  imployed  tbis  yeere  a  sroall  Pinnasse  ?nto  the  East-ward, 
which  discouered  the  East-ward  part  of  Greenland,  Namely,  the  Uand 
called  now  Edges^  Hand ,  aud  other  Hands  lying  to  the  North-warda  as 
farre  as  seuentie  eight  degrees ,  ibis  Pinnasse  was  some  twentie  tonnes , 
and  had  tweloe  men  in  her,  who  killed  one  thousand  Sea-horses  on  Ed- 
ges  Hand ,  and  brooght  all  their  Teeth  home  for  London.  This  was  the 
first  yeere  that  euer  the  Company  full  laded  all  their  ships  sent  to  Green- 
land, and  this  yeere  tbey  made  twelue  or  tbirteene  hundred  tunnes  of 
Oyle  in  Greenland  by  tbe  fourteenth  of  August.  All  the  ships  arrioed 
in  safety  in  the  Riner  of  Tbames ,  in  the  moneth  of  September.  The 
Hollanders  had  tbis  yeere  in  Greenland  foure  ships ,  and  those  kept  to- 
gether  in  odde  places ,  not  easily  to  bee  found ,  and  made  a  poore 
Voyage. 

In  tbe  yeare  1617  the  Company  set  out  for  Greenland  fourteene  Sayle 
of  ships,  aad  their  two  Pianasses  furuisbed  and  manned  with  a  suffi- 
ciënt number  of  meu  and  all  otber  prouisions  fitting  for  that  Voyage, 
vnder  tbc  commaud  of  Thomas  Edge.  Tbey  departed  from  Grauesend, 
about  tbe  foure  and  twentieth  of  Aprill,  aud  arriued  vpon  the  Coast 
of  Greenland,  the  eight  and  twcutieth  of  May   all  in  safety. 

At  our  first  comraing  vpon  the  Coast  this  yeere,  I  met  with  a 
Dutch  sbippe  of  two  hundred  Uinnes,  which  I  commanded  aboard,  the 
Captayucs  name  was  Cocke,  who  told  mee  tbere  were  ten  Sayle  of  Dutch 
vpon  tbc  Coast,  aud  two  men  of  Warre,  and  that  bc  came  to  make  a 
Voyage  vpon  tbe  Whale.  I  shewed  him  the  Kings  Comroission .  and 
commanded  him  by  vertue  thercof  to  depart  from  tbe  Coast,  willing 
him  to  acquainl  the  rest  of  his  Couutrcy-mcQ  with  it.  And  furtber , 
I  told  him  that  if  1  met  with  him  or  any  Dutch  ships  hereafter,  I  would 
take  from  them  what  they  had  gotten,  aud  thus  bauing  entertayned  him 
aboord  with  me  courteousiy,  1  let  him  goe  without  taking  any  proui- 
sions from  him.  At  bis  departure  from  mee,  bee  promised  bee  would  hut 
stay  to  meet  wilh  two  of  his  Consorts ,  which  be  had  lost  company  with 
tbe  day  before,  aud  then  bee  would  directly  goe  for  Flushing,  and  acquaint 
his  Merchants ,  that  the  English  Captayne  would  not  suffer  him  to  stay 
vpon  the  Coast  of  Greenland;  but  it  seeraetb  at  bis  meeting  with  bis 
Consorts,  they  agreed  altogether  to  goe  into  Horu-sound,  and  tbere  they 
killed    some  few  Whales  which  they  saued  in   Blubber.    I  vnderstanding 


')   Zit*  over  dit  voorval:  hierv<jor  p.  288,  .39. 

»)   „Vn-Eniclish  English    to   senie  Dutch,  Spnnish,   Daue  ,  agaiuat  their  owue. 
(Noot  van  Purchas.) 


»• 


389 

of  it,  gaue  order  to  my  Vice-admirall  when  he  was  laden,  ihat  be  should 
goe  into  Horne-souad,  and  put  the  Fleininings  from  thence,  and  take 
what  tbej  had  gotten ,  which  he  did  accordingly:  but  the  goods  he  tooke 
from  the  Dutch  ships,  were  not  worth  to  the  English  twentie  ponnds, 
for  it  was  but  Blubber  and  Finnes,  which  they  had  no  need  of,  in  re- 
gard they  had  killed  as  many  Whales  as  would  lade  their  ships,  and 
more  then  they  could  carry  or  saue.  This  yeere  the  English  made  ni- 
neteene  bundred  tunnes  of  Oyle  in  Greenland,  and  all  their  ships  arri- 
ned  at  home  in  the  raoneths  of  August  and  September  in  safetie.  They 
also  employed  a  ship  of  sixtie  tunnes,  with  twenty  men  in  her,  who 
discouered  to  the  Eastward  of  Green  land ,  as  farre  to  the  North-wards 
as  seneutie  nine  degrees,  and  au  Hand  which  he  nained  Witches  Hand, 
and  diners  other  flands  as  hy  the  Map  appeareth,  and  killed  store  of 
Sea-horses  there,  and  then  came  into  Bel-souud:  where  hee  fonnd  bis. 
lading  of  Oyle,  left  by  the  Captayne  which  he  tooke  in.  This  yeere  the 
Huil  men  set  a  small  ship  or  two  to  the  East-wards  of  Greenland ,  for 
tbe  Hall  men  still  foliowed  tbc  steps  of  the  Londoners ,  and  in  a  yeere 
or  two  called  it  their  Disconery,  which  is  false  and  vntrue,  as  by  Oath 
in  the  Admiraltie  doth  appeare.  The  Dutch  likewise  practise  the  same 
conrse. 

In  the  yeere  1618  some  difference  hauing  passed  betweene  the  Eng- 
lish  and  some  Zelanders,  tbe  yeere  before  >)>  i°  ^^^S  lames  bis  Newland, 
alias  Greenland  (which  Zelanders  were  neuer  in  those  parts  before,  and 
▼pon  promise  of  tbe  present  departnre)  were  permitted  to  passé  else- 
where  with  their  prouisions  which  they  bad,  and  comming  to  Cherrie 
Hand,  and  meeting  with  one  English  Interloper  of  Huil;  namely  Mar- 
madnke  * ) ,  he  animated  the  said  Zelanders  to  retnme  back  for  Greenland, 
alleaging  vnto  theni,  that  the  Companies  ships  were  in  each  seuerall 
Harboor  basied  abont  their  Yoyage,  and  that  none  wonld  stirre  from 
bis  Harbonrs  to  molest  them ,  and  that  they  being  three  ships  of  force , 
might  retume  to  a  Harbour  in  that  Conntrey,  called  Homsound,  and 
tbere  make  a  Voyage  perforoe,  which  the  said  Zelanders  did  attempt, 
and  there  manned  ont  diners  Shallops,  bauing  many  Biskainers ,  and 
killed  store  of  Whales,  setting  those  English  at  nonght.  Wberenpon 
Captayne  Thomas  Edge,  chiefe  Commander  of  the  English  Eleet,  bauing 
laden  tboae  ships  that  were  in  Harbon  r  with  him,  and  presently  sent 
for  William  Hely,  bis  Vice-admirall,  giuing  him  order  (who  was  not 
tben  fnll  laden,  bat  in  good  forwardnesse)  to  fit  the  ship  he  was  in, 
and  goe  to  Home-sonnd  afore-said,  and  put  the  said  Zelanders  from 
thence:  which  the  said  Hely  presently  put  in  execution.  But  before  his 
oomming  thitber,  the  Zelanders  had  notice  by  an  English  Surgeon,  that 
if  they  did  not  depart,  the.Enfflish  Vice-admiral  would  come  presently 
and  foroe  them  from  thence.  Wberenpon  the  Zelanders  laded  all  the 
goods  they  had  in  two  ships ,  and  sent  them  away  before  the  comming 
of  the  English  Y ioe-admirall ,  leauing  one  ship  bebind,  with  certaine 
cashe  of  Blabber,  and  two  Whales  and  an  halfe  vncut  vp,  in  a  branado 
to  trye  if  the  English  would  meddie  with  them  or  not ,  which  said  ship 
and  goods  there  left,  were  snrprized  by  the  said  English  Vice-admirall, 
the  goods  detayned  to  the  Companies  vse,  and  the  ship  restored  there  to 


*)  Hier  volgt  dus  nogmaals  een  verhaal  van  het  voorgevallene  met  de  Zeen- 
wen  in  1617  van  eene  andere  hand  dan  het  voorgaande.  De  schrijver  is  den- 
kel^k  William  Heley,  de  hier  meermalen  genoemde  0  Vice-admirall",  van  wien 
Pnrehas  zeer  vele  bouwstofTen  voor  dit  gedeelte  van  zgn  werk  ontving. 

*)  Zie  over  Thomas  Marmaduke  o.  a. :  hiervoor  p.  71. 


390 

the  Zelaoders;  wbich  sbip  bauing  in  ber  ten  cast  Peeces,  and  stxiie 
incn,  and  bauing  intclligence  cf  one  of  tbc  Companiea  ships,  at  thai 
time  laden  in  tbe  Countrey  witb  one  bundred  and  eighiie  tunnes  of 
Oyle»  the  Zealander  gaue  out  lie  would  lic  in  waite  and  take  thai 
sbip  of  tbe  Companies  and  ber  lading,  and  carrie  ber  to  Zeland.  For 
preuention  wbereof,  the  said  Vice-admirall  tookc  sixe  Peecea  of  Ord- 
nance,  and  soine  Powder  froin  tbc  sbip  of  Zeland,  wbich  were  in  Eng- 
land  restored  to  tbe  owners- 

In  wbich  said  yeere  1618  the  Zelanders  sending  ouer  for  reatitation 
of  the  goods  taken  from  them.  A  new  Company  conimixt  of  English, 
Scottish  and  Zelauders,  tbrough  tbe  nieancs  of  one  Sir  lobn  Conning- 
ham  *)  Knight,  procured  a  grant  for  setting  forth  of  shipping  to  tboae 
parts ,  wbich  might  vtterly  baue  ouertbrowne  and  spoiled  the  trade  of 
tbc  first  discouerers  thereof:  and  to  that  end  diners  of  the  chiefe  men 
were  bired  by  the  new  Company  that  had  been  seruants  to  tbe  first 
discouerie,  and  inucb  shipping  and  prouisions  agreed  for.  l/Vberenpon 
there  was  an  agreement,  that  the  East-India  Aduenturers  sbould  iojne 
stocke  witb  tbe  Moscouia  Aduenturers,  and  be  one  ioynt  Companie  for 
that  trade  of  Kiug  lames  bis  Newland.  Tbe  Scottish  Companies  Pa- 
tent thereupon  dissolued,  to  the  Moscouia  Companies  great  trouble  and 
cost,  in  taking  of  all  the  prouisions  they  had  bespoken,  and  paying 
ready  money  for  tbe  same ,  bauing  no  vse  thereof,  but  great  part  apoj- 
led,  and  came  to  little  good,  and  in  ioyning  vnfortunately  witb  the 
East  India  Companie,  in  wbich  yeere,  and  the  next  yeere  after,  their 
Voyages  proned  ?ery  ill,  and  they  were  losers,  and  much  vexed  and 
crossed  in  their  proceedings,  to  the  great  dis-beartning  and  detriment 
of  the  Moscouia  Companie:  yet  that  yeere  1618  they  set  forth  thirteene 
ships  and  two  Finnasscs,  ?nder  the  command  of  the  said  Captaine  Tho- 
mas Bdge,  who  arriuiog  vpou  the  coast  of  King  lames  bis  Newland, 
in  the  beginuiug  of  luue  separated  themselues  to  seuerali  Harbours  for 
accomplishiog  of  their  Voyages  ,  the  most  part  being  ships  of  no  force. 
Presently  after  in  all  üarbours  whcre  tbe  Ëuglish  were,  arriued  great 
store  of  ships  of  Zelaod,  in  warlike  manner,  being  ships  of  great  force, 
who  continued  in  the  same  Harbours  amongst  the  Ëuglish,  setting  two 
boats  to  the  English  one,  with  Biskaiuers,  with  a  full  purpose  to  driue 
the  English  from  their  Harbours,  and  to  reuenge  the  iniurie  (as  they 
termed  it)  done  them  the  yeere  before :  and  for  that  tbe  Scottish  Patent 
was  dissolved ;  wberein  niany  Flemmings  wero  to  bc  interested.  And 
to  that  purpose  towards  the  latter  end  of  July,  ten  Saile  of  the 
said  Zelanders,  being  at  a  Uarbour  called  the  Foreland,  where  the  said 
William  Heley,  Vice-admirall  of  the  English  Fleet  that  yeere,  was  in 
the  sbip  Pleasure ,  Master  Robert  Salmon,  with  one  English  sbip  and  a 
Pinnasse  there  of  no  force,  set  vpon  tbc  said  English  Vice-admirall, 
threatning,  if  hee  would  not  yield  presently,  to  dispoyle  him  of  sbip 
and  goods,  not  pcrmitting  to  take  bis  men  aboord.  And  witb  two  of 
their  chicfest  ships  lavd  the  English  Vice-admirall  aboord,  there  being 
but  spuen  English  aboord  the  sbip,  which  they  detayned  for  foure  and 
twentie  houres,  the  Zelanders  not  daring  to  enter,  making  many  bra- 
uadoes  and  attenipts,  thinking  to  make  the  English  to  yeeld,  and  stand 
to  their  uiercy,  which  was  refused.  And  thereupon  üue  of  those  Ze- 
landers ships;  namely,  the  Fortune  of  Camphire,  burthen  foure  bundred 
tunnes,  with  eigbtcene  cast  Pecces ,  bcside:$  brasse  Bases  and  Murtbe- 
rers,    Captaine    iiubreght    Cornelisson;    the    Saint    Peter    of  Flushing, 


*)  Op  de   kanttcekcning  door  Purchas   .,CuDuiugham''  genoemd. 


891 

burtben   three   bundred   tunnes,    witb   eigbteene  cast  Peeces,   Captaine 
Cornelius    Cooke;    the    Salamander    of  Flusbing,    two  bundred  tunnes, 
fourteene   cast    Pecces,    Captaine    Adrian  Pceterson ;  tbe  Cat  of  Delpb 
Hauea,  witb  sixteene  cast  Peeces,  Abraham  Leuerstick  *)  being  Captaine 
and  Generall  of  the  Zelanders,  and  William  Johnson  of  Milliworth  *),  in 
a   ship    witb    fourteene    cast  Peeces:  all  wbich,    after  mucb  conference 
passed   betwixt   tbe   said    Zelanders  and  William  Hely:  wbicb  said  Ze- 
landers  gaue    out    many   vnciuill  speeches  against  tbe  Kings  Maiestie , 
not   esteeniing    bis    Comroission ;   alledging  tbat  there  was  good  law  in 
Flanden   for   what    tbey    did.    And    on   Sundaj  tbe  nineteentb  of  luly 
1618  did  forcibly  set  vpon  tbe  said  Englisb  Vice-admirall ,  fine  togetber 
plying  tbeir  great  Ordnance,  small  Shot,  and  Murderers,  seeking  wbat 
in  tbem  lay  to  kill  and  spoile  all  tbe  Englisb  tbat  were  aboord:  wbo  re- 
sisted  tbeir  force,  and  in  spitc  oi  all  tbeir  opposers  set  sayle,  saluting 
tbem  witb  tbeir  Ordnance,   and  maintayniug  fight  against  tbem  till  tbeir 
Sayles   were  sbot  downe,  some  of  tbeir  chiefe  men  slaine,  otbers  hurt, 
and  tbeir  sbip  forced  eitber  to  ancbor,  or  run  asboare.     Tbe  Zelanders 
vsed    tbe    Englisb   verv   vnkindly ,    rifling  tbeir  sbip  of  all  tbeir  goods , 
and  taking  away  all  tbeir  munition  and  artillery,  not  leauine  any  goods 
asboare ,  but  buming  vp  tbe  Caske ,  not  permitting  tbe  Englisb  to  take 
iD  fresh  water ,  but  sbot  tbeir  Boat  tborow  in  going  asboare ,  and  min- 
ding,  as  tbey  protested  and  swore  vnto  tbe  said  TVilliam  Hely,  tbat  tbey 
would    take   and  ransacke   all   tbe  Englisb  sbips  in  tbe  Countrey,  and 
carrie  tbe  Englisb  Captaine  to  Zeland :  bauing  as  tbey  said ,  tbat  yeere 
ID  tbose  parta  23  sayle  of  well  appointed  sbips,  onely  to  ouertbrow  all 
tbe  Englisb ,  all  wbicb  were  to  meet  in  Scotland  ontward  bound.    After 
tbe  surprising  of  tbe  said  Englisb  Vice-adroirall ,  all  tbe  rest  of  tbe  En- 
glisb sbips  being  dfspersed  farre  asunder,  could  not  ioyne  togetber,  being 
10   all   places  bindred  by  tbe  Flemmings:  and  by  tbat  meaues  the  En- 
glisb Voyage  vtterly  ouertbrowne .  to  tbe  extraordinary  great  losse  and 
obarge   of   tbe   Companie,  tbe  most  part  of  tbeir  sbips  returning  bome 
witboat  any  goods. 

Tbe  next  yeere  1619  tbe  said  Muscouia  and  East  India  Companies  set 
ent  nine  sbips,  and  two  Pinnasses,  vnder  tbe  coromand  of  tbe  said  Captaine 
Edge,  in  wbicb  yeere,  diners  Hollanders  being  in  tbe  Nortbermoft  Har- 
boor  in  tbe  Coontrey ,  employing  great  quantitie  of  Boats  in  obasiug  tbe 
Wbale'  tbere,  off  into  tbe  Sea,  put  tbem  by  tbeir  vsuall  coorse,  so 
tbat  tbe  Companies  sbips,  being  fine  of  the  nine,  in  tbe  two  Nortber- 
moat  Harboors,  were  disappointed  of  tbeir  Voyage  in  tbose  Harbours; 
and  tbinkiog  to  better  it  in  tbe  otber  Harbours,  tbe  foresaid  William 
Heley  aeoding  a  Sballop  witb  ten  men  in  her ,  witb  Letters  to  the  said 
Captaine  Edge,  of  tbeir  ill  successe  to  tbe  Northwards,  the  said  Sballop 
was  cast  away,  aod  all  tbe  men  lost:  and  tbe  said  Captaine  being  laden, 
seot  a  Pinnasce  to  tbe  said  Heley  in  August,  aduertisiug  bim  of  bis 
depa^tore,  thinking  all  tbe  sbips  to  tbe  Northward  bad  been  laden,  wisbiug 
them  to  baste  bome.  By  meanes  of  wbicb  Shallops  casting  away,  tbe 
Voyage   was   greatly   bindred    to  the  Companies  exceeding  great  losse, 


')  «Abrabam  Leuerstick",  elders  (Maller,  Mare  Claosam.  p.  876)  «abraham 
dirksên  ,  general  des  Flainends"  genoemd,  heette  Abraham  Dirksz.  Leverstein, 
en  was  de  zoon  van  den  oprichter  der  kleine  N.  C. 

*)  Deze,  elders  eenvoudig  «guilliaome  raillworth"  genaamd,  was  schipper  van 
het  schip  de  Engel ,  varende  voor  de  kamer  der  N.  C.  te  Hoorn  (MuUer,  Mare 
Clansnm.  p.  876.)  Waarschijnlijk  heette  hij  Willem  Jansz.  Molenwerff.  en  was 
zoon  of  broeder  van  Jan  Jansz.  Molenwerff ,  den  energieken  bewindhebber  van 
de  kamer  der  N.  C.  te  Hoorn.  (Zie  hiervóór  p.  178,  181.) 


392 

iu  tbat  the  Hollanders  did  as  tben  briog  ouer  great  quaniitie  of  Wbak 
oyle,  and  sold  it  at  vuder  rates,  so  that  the  Companie  was  forced  io 
keepe  theirs  on  their  bands  twelue  monetbs ,  and  sell  it  afterwards  at  a 
very  small  price  '),  and  lost  one  sbip  in  ber  returne  homewards  neere 
Yarmoutb:  whicb  did  so  mucb  dishearten  the  said  Companie,  tbat  they 
dissolued  againe,  and  thougbt  verily  to  baue  aduentured  no  more  thither 
(their  successc  those  two  yeeres  past,  in  which  the  £ast  India  Companie 
ioyned  with  them  was  so  bad ,  tbat  any  tbat  wonld  buy  their  prouision  migfat 
enioy  the  benefit  of  the  Trade  tbere.)  At  which  time,  the  worthie  and 
famous  Merchants  Aduenturers;  namely,  Ralph  Freeman,  Beniamin 
Deicrowe,  George  Strowd,  with  Captaine  Thomas  Ëdge,  all  bretbreo 
of  the  Moscouia  Companie,  pitying  the  down-fall  of  so  worthie  a  Traf- 
ficke,  in  whicb  yeerely  so  many  poore  Land-men  receined  great  comfort, 
and  breeding  of  Muriners,  at  their  owne  charge  compounded  with  tbe 
said  Companie,  and  tooke  that  Trade  into  their  bands.  In  which  yeere 
1620  they  set  out  seueu  sayle  of  ships,  vnder  the  command  of  Wiliiam 
Goodlad,  and  the  said  Wiliiam  Heley;  in  whicb  said  yeere,  by  reason 
of  great  slore  of  Flemmings  and  Danes  in  tbe  foresaid  Northermost 
Harbnurs,  their  ships  bad  illsuccesse  to  tbe  Northwards,  and  were  foroed 
to  passé  from  Harbour  to  Harbour  to  secke  to  make  a  Voyage,  bnt 
could  not,  and  so  returned  home  halfe  laden,  with  seuen  bnndred  tun- 
nes  of  Oyle. 

The  next  yeere  1621  the  foresaid  Aduenturers  bired,  and  set  forth 
eight  ships,  seuen  for  tbc  Wbale  Voyage,  and  one  to  the  Sontb-eastwards 
vpou  Discouerie ,  vnder  the  command  afoiesaid,  which  veere  in  one  of 
their  chiefest  Harbours  their  Voyage  was  ouertbrowne,  by  reason  of  the 
foresaid  Flemmings  and  Danes,  being  to  the  Northward,  as  aforesaid, 
putting  the  Whale  by  ber  course,  and  in  all  places  in  tbe  Coontrej 
generally  disbeartned,  and  out  of  hope  to  baue  made  any  Voyage  that 
yeere,  whereby  to  hauc  earned  their  bread.  Yet  it  pleaaed  God  after- 
wards in  some  Harbours,  Whales  hitting  in,  a  Voyage  was performed , 
and  1100  tunnes  of  Oyle  brought  home,  to  tbe  great  enconrageroeut  of  tbe 
said    Aduenturers:  otherwise  thut  Trade  had  becne  vtterly  ouerthrowne. 

The  yeere  following  1622  tbc  said  Aduenturers  at  their  owne  charge 
set  fortb  nine  ships ,  vnder  the  commaud  aforesaid ,  and  therein  euiployed 
diuerjt  Land-meo,  many  of  which  afterwards  proue  good  Sea-men,  and 
are  fit  for  any  Sca  seruice.  Ëight  of  which  ships  were  appointed  to  make 
their  Voyage  vpon  the  Whale,  and  one  to  goe  on  discouerie  to  tbe 
South-eastwards.  But  ille  successe  happening,  one  of  their  greatest 
ships  of  burthen,  whereof  lohn  Masson  was  Mester,  bauing  in  ber  twe 
hundred  tuns  of  Caske,  Coppcrs,  and  diuers  prouisions,  was  vnfortunatly 
cast  away  against  a  piece  of  Ice,  vpon  the  coast  of  King  lames  New- 
land ,  foure  leagues  from  the  shoare,  in  which  ship  perished  nine  and 
twentie  men ,  and  the  remaiuder  being  threo  and  twenty ,  were  by  tbe 
prouidence  of  the  Almightic  miraculously  saued  in  a  Sballop,  coasting, 
tbirtie  leagues  afterwards  to  meet  with  some  other  ships  to  find  some 
succour,  hauing  neither  bread  nor  drinke,  nor  any  meanes  whereby  to 
get  any  food :  and  so  remayued  thrce  dayes  iu  extreme  cold  weather, 
being  in  a  small  Beat  ready  to  bee  swallowed  vp  of  euery  waue,  but 
that  God  prouided  better  for  thtiii.  Manv  of  which  people  their  bands 
and  feet  rotled  off,  being  frozcn ,  and  they  died  iu  the  Countrey.     Tbe 


•)  ï.'it  (loze  plaats  blijkt,  dat  de  \.  C.  tot  zelfs  iu  Engeland  onder  de  oogen 
tier  Moscovische  Compagnie  gelegenheid  vond  hare  goederen  te  verkoopt n ,  een 
feit  in  den  tekst  (p.    127,   28)  voorbijgezien. 


393 

rest  of  the  ships  retorDod  home  ladea ,  bringing  in  them  1300  tons  of 
Oyle,  yet  tbe  foresaid  ohiefe  Harbour  could  not  performe  their  full 
lading  there,  by  reaaon  of  tbe  FleinmiDgs  and  Danes  being  to  tbe  Nortb- 
wards,  as  aforesaid,  wbicb  dotb  yeerely  hinder  tbe  Companies  ships 
froro  making  a  Voyage  *), 


BIJLAGE  XVI.  (p.  196—217,  229—233.) 

CORTE  DEDUCTIE  ende  Remonstrantie  van  wegen  de 
Bewinthebbers  ende  Participanten  vande  respectine 
oude  Noortse  Gompagnien  ouer  Delft,  Hoorn,  Enck- 
hufjsen,  Vlissingen  ende  Vere,  oaergegeuen  aende 
Hooge  ende  Mogende  Heeren  de  Staten  G^nerael  der 
Vereenichde  Nederlandtse  Provintien. 

Hooge  ende  Mogende  Heeren,  alsoo  door  verscbeyden  nafigatien  ge- 
daen  bijde  Ingeseteoen  deser  Vereenichde  Provintien,  om  de  Noortse 
qnartieren,  onder  andere  nieuwe  ende  onbekende  landen  ontdect  sijn 
seworden  de  oosten  van  t*  landt  alsnu  genaemt  Spitsbergen,  ende  men 
doen  ter  tijt  als  oock  daerna  beionden  beeft  dat  ontrent  de  selve  Cos- 
ten  ende  inde  Baijen  ofte  Inwijcken  vant  lant  jaerlijcx  baer  waeren  ont- 
houdende menicbte  van  Walvisschen  ende  andere  Zeemonsters,  sulcx  dat- 
men  presumeerde  met  groote  apparentie,  dat  aldaer  een  goede  negotie 
conde  gemaect  worden ,  met  de  selve  Walvisschen ,  aldaer  te  gaen  van- 
gen ende  den  traen  ende  Walviscbvinnen  daervan  in  dese  landen  in- 
nebrengende,  Soo  Ist  dat  eenige  Coopluyden  inwoonders  deser  geüni- 
eerde Provintien  daerop  gelet  hebbende,  hebben  met  maelcanderen  ge- 
raden geuonden  de  apparentien  vande  voorszeide  negotie  nader  te  doen 
ontdecken  ende  tot  dijen  eijnde  Inden  Jare  1611  *)  eenige  Schepen  ge- 
equipeert  ende  na  de  voorszeide  costen  wtgesonden ,  de  welcke  na  veele 
zeijlens  ende  menichfuldige  periculen  van  ijs  storm  ende  anders  de  selve 
costen  aengedaen  hebben  ende  nijet  alleene  nader  besocbt  maer  soo  wel 
in  dat  selve  jaer  als  eenige  navolgende  het  Landt  eene  goede  streeck 
lanes  om  de  noort  verder  als  oijt  te  vooren  hebben  opgedaen  ende  be- 
seijTt,  Ende  hoewel  d' selve  Schepen,  gelijck  mede  de  gene  die  daerna 
ten  fijne  voorszeid  uijtgesonden  werden,  genoug  waren  voorsien  met 
volck  ende  gereetschappen  totte  W al visch vangst  dienende,  soo  heeft  noch- 
tans (doorde  cleene  ervaren tbeijt  dije  men  doen  ter  tijt  daertoe  hadde) 
de  negotie  baer  voort  eerste  soo  wel  nyet  connen  succederen,  ofte  heb- 
ben eenige  jaeren  met  groote  schade  hijer  te  lande  wederororoe  moeten 
innekeeren  tot  dat  eijntelijcken  de  wetenschappe  na  veele  moeijtens  ende 


•)  Ontleend  aan:  Pnrchas,  Pilgrimcii.  III  p.  466 — 470.  —  Het  bovenstaande 
b  het  tweede  hoofdstak  van  dit  verhaal.  Het  eerste  bevat  een  vrg  uitvoerig 
overzicht  der  Engelsche  ontdekkingen  in  het  noorden  van  Willoughby  af  (1568)  tot 
1611 ,  en  sluit  zich  dus  hier  aan.  Dit  hoofdstuk  vervolgt  de  geschiedenis  der  En- 
gelsche walvischvangst  blijkbaar  tot  aan  het  jaar.  dat  het  opstel  geschreven 
werd.  Het  derde  hoofdstnk  eindelgk  handelt  over  de  verschillende  soorten  van 
walvisschen,  terwijl  een  aanhangsel  ecnc  beschrgving  van  Spitsbergen  herat  , 
waarbg  de  bekende  en  meermalen  herdrukte  kaart  van  dit  eiland  gevoegd  is, 

•)  Lees:  1612.  (Ygl.  hiervoor  p.  72.) 


394 

ondersouckens  toenemende  de  sake  nijet  allene  tot  een  beter  gestalte- 
nisse  is  gebracht,  maer  oock  Terscheijden  landen  eude  eijlaoden  totte 
WaWischneringe  bequaem  ontdeckt  ende  beuaren  sijn  geworden ,  stdcx 
dat  de  effecten  daervan  tot  merckelijcken  dienst  ende  voordeel  soo  vant 
gemeene  landt  als  veele  ingeseteoen  vandijen  hebben  begunnen  te  strec- 
ken,  ende  voort  toecommende  noch  te  verwachten  staet  dat  door  noch 
vorder  outdeckinge  van  onbekende  landen  ende  zeen  (daertoe  jaerlijcx 
seër  wert  getracht)  slandts  welstant  eude  Reputatie  meer  ende  meer  ge- 
uordert  sal  werden,  ingevalle  de  voorszeide  Neeringe  in  vrede  ende  ver- 
seeckerheyt  onder  faveur  ende  protectie  van  Uwe  Ho:  Mo:  langer  in 
dese  landen  mach  continueren, 

Ouder  alle  swaricheden  ende  hindernissen  die  den  spoedigen  voort- 
ganok  van  dese  Negotie  in  haeren  aenvanck  seer  hebben  gesteut,  is  wel 
de  voornaemste  geweest,  dat  vanden  beginsel  aff  de  Schepen  deser 
landen  ter  voorszeide  Neringe  vande  Walvischvangst  wtvaerende  meest  alle 
jaeren ,  de  Engelsche  Schepen  opde  Costen  van  Spitsbergen ,  hebben 
ontmoet,  dije  soo  t' schijnt  op  gelijcke  neringe  wtwaeren,  welcke  En- 
gelsche men  benont  dat  sij  baer  int  hooft  hadden  ingebeelt  (men  weet 
niet  op  wat  fondament)  datte  souuereiniteijt  van  dat  lant  haren  Coninck 
was  toebehoorende ,  ende  sulcx  dat  sij  hadden  recht  omme  tselve  alleene 
ende  met  seclusie  van  alle  andere  Natiën  te  mogen  beuisschen ,  daerop 
sij  oock  wel  soo  moedich  waren ,  dat  t'elckens  als  sij  aldaer  de  schepen 
van  dese  Landen  hebben  connen  beseijlen,  ofte  vermeesteren,  bestaen 
hebben  dselve,  ofte  vant  landt  ende  neringe  te  verdrrven  ofte  mei 
gewelt  inne  te  nemen  ende  schip  ende  goet  nae  Engelant  voeren,  ofte 
oock  wel  de  Schepen  aent  Boort  te  leggen  ende  daerwt  met  gewelt  over 
te  nemen  alle  tgene  ter  neringe  als  Traen,  speek  ende  Wal vischbaerden 
hadden  becommen ,  daertoe  haer  affhandicht  makende  alle  haerlieder  tnijg 
als  ketels,  lijnen,  harpoenen,  lancen,  Chaloupen,  ende  geschut,  ende 
amunitie  van  oorloge,  ende  voorts  alles  meer,  wat  totte  Walviscbne- 
ringe  ende  Scheepstoerustinge  was  dienende,  latende  voorts  d'selve  Schepen 
alsoo  cael  ende  onversijen  weder  na  het  Vaderlant  keeren,  gelijck  alle 
tselve  in  verscheijden  tyden  ende  occurentien  soo  aeude  Schepen  van 
Hollant  als  van  Zeelant  is  gebleken  ende  voornementiyck  inden  jaere  1613 
wanneer  eenige  Coopluijden  tot  Amsterdam  twee  Schepen  ter  voorszeide 
Neeringe  nae  Spitsbergen  hadden  wtgesonden,  het  eene  nae  de  Baije 
van  Belsont,  ende  het  andere  na  Uoresont  daervan  dat  in  Belsont 
liggende  op  sijnne  Neeringe,  is  onversiens  vaudc  Engelschen  oueruallen 
ende  vermeestert)  het  andere  in  Uoresont  geattrappeert  sijnde,  ende 
meyuende  te  ontseijlen  is  vande  Engelschen  dije  het  vervolchden  sijn 
seijlen  omstuckeu  ende  voorts  nieddeloos  geschoten,  ende  van  gelijcken 
daermede  in  handen  vande  Engelschen  geuallen.  Ende  hoewel  sijlieden  daema 
wel  looselyck  toegelaten  jae  selfs  gepersuadeert  hebben  dat  het  vermees- 
terde  Scheepsvolck  hare  Neringe  ter  Walvischvangst  souden  int  Werck 
stellen,  gelijck  oock  geschiet  is,  soo  hebben  sijlieden  oock  wel  weeten  den 
teelt  ende  neringe  al  gedaen  sijnde  den  ganschen  Vanght  tot  haer  te  tree- 
ken  ,  ende  die  met  eenen  der  vermeesterde  Scheepen  nae  Engelant  te 
veruoeren,  alwaer  sijlieden  het  selve  Schip  hebben  gelost,  ende  de  waren  tot 
haren  eijgen  proffijte  na  haren  wille  gebeueücieert,  daervan  de  Memorien  ende 
de  bescheeden  Mitsgaders  noch  van  alle  t'gene  meer  dat  sijlieden  wtte 
voorszeide  Schepen  hebben  genoten,  onder  de  Reeders  van  de  selve  noch 
iegenwoordich  sijn  berustende  ende  alhoewel  de  selve  Reeders  daema  alle 
behoorlijcke  devoiren  tot  recouure  van  haere  affgenomen  goederen  ende 
vergoedinge  van  schade  in  Engelandt  hebben  gedaen  nochtans  hebben 
dijenaengaeude  na  veele  oncosten  te  vergeefs  daeromme  gedoocht,  niets 
connen   obtineren,  maer  wel  dat  haere  Gecommitteerde  aldaer  seer  on- 


395 

hebbelijcken ,  ende  met  groote  venmaetheijt ,  is  bejegent  geworden.  Hei 
jaer  daeraenvolgepde  syude  1614  den  ij?er  ende  genegentheijt  totte 
neringe  ?Rn  Walvischvanght ,  bij  veeleu  ingesetenen  deser  lauden  noch 
meer  als  oijt  te  voeren  ontsteken  sijnde ,  uijt  de  Rapporten  ende  adver- 
tentieu  dijemen  vercreeg,  vande  gene  dije  bet  jaer  te  vooren  ter  selver 
neringe  wtgeweest  waeren,  ende  datmen  verstondt  wat  effecten  de  Engel- 
schen  daervan  waren  genietende,  soo  hebben  verscheijden  persoenen 
geraden  geuonden  de  neringe  te  hervatten  ende  omme  haer  te  meer  te 
▼erseeckeren  jegens  alle  hostiliteijten  soo  vande  Engelschen  als  anderen 
natiën,  dije  baer  daerjnne  souden  willen  troubleren,  van  Uwe  Ho:  Mo: 
Ie  versoucken  een  generael  Octroij,  onder  beneficie  van  tweloke,  sekere 
Compagnien  in  dese  landen  mochten  werden  gedresseert ,  dije  met 
meerder  ordre  ende  eenicheijt  als  wel  te  vooren  de  voorszeide  neringe 
aenvangen  mochten;  ende  nae  dat  tselve  Octroij  by  Uwe  Ho:  Mo:  was 
vergunt  ende  daeronder  alles  in  redelijcke  goede  ordre  gebracht,  daertoe 
oock  becommen  hebbende  het  Convoij  van  drije  suffisante  ende  wel  gemon- 
teerde Schepen  van  Oorloge,  soo  js  daermede  met  meerder  verseecker- 
beijt  de  Neringe  dat  selfde  Jaer  als  oock  de  twee  navolgende  aen  Spitsbergen 
gecontinueert.  Ende  hoewel  de  Engelsche  (soot  schijnt)  de  Schepen  vau 
Oorloge  aldaer  vernemende ,  de  banniere  van  Uwe  Ho :  Mo :  hebben  gere- 
specteert,  sulcx  dat  sijlieden  haer  onthouden  hebben  van  soodanige  hostili- 
teijten den  schepen  van  dese  landen  aen  te  doen,  als  inden  jare  1613 
eeschijet  was ;  niettemin  sijluijden  over  al  lettende  op  hare  auantage ,  heb- 
oen  ondertusscben  allesints  weten  inden  wege  te  brengen  soo  reële 
empeschementen,  ende  dije  van  dese  landen  met  soodanige  vileynien  te 
bejegenen,  datmen  eijntelijcken  is  genootsaeckt  geweest,  omme  daervan 
eenmael  ontslagen  te  sgn,  ende  den  vrede  met  haer  te  coopen  voor 
eenige  jaren  baer  in  te  ruijmen  de  principale  Baijen  ende  commoditeijten 
van  tlandt  *),  ende  voorts  op  een  onseker,  andere  onbekende  banenen  ofte 
reen  gaen  soucken,  twelck  tot  een  onwtsprekelijcke  schade  ende  nadeel 
van  deser  landen  ingesetenen  is  wtgevallen ,  het  weloke  eijntelijcken 
eenige  der  voorszeide  Compagnien  heeft  gemoueert  (als  mede  om  datte 
Engelschen  allentwegen  niet  ontsagen  hun  te  laten  verlnijden  ingevalle  sijlie- 
den deser  landen  schepen  eens  conden  meester  worden,  dat  sijlieden  d'  selve 
niet  minder  souden  tracteren  als  int  jaer  1613  geschijet  was  affirmerende 
noch  daerenbouen  daertoe  expressen  last  te  hebben)  hare  equipagie  van 
Spitsbergen  te  diuertereu  opt  Ëijlant  Mauritius  dat  doen  ter  tijt  nieu- 
lijox  was  ontdect  ende  totte  Walvisch  Neeringe  bequaem  beuonden , 
Waer  naer  gebeurt  is ,  dat  sekere  drije  schepen  vande  Compaignie  van  Vlis- 
singen  inden  jaei^e  1617  wtgeseijlt  sijnde  na  Spitsbergen,  eiintelyck  den 
dertichsten  Meij  sijn  gearriueert  inde  Baije  van  Horesont ,  aldaer  siilieden 
de  Schepen  vande  Compaignie  van  Hollant  als  mede  het  Ordinaris  Convoij 
(twelck  voor  dat  jaer  opt  eylant  gedestineert  was^  hebben  gemist,  daerop 
gecommen  is  datten  Engelschen  Vice  Admirael  aes  anderen  daegs  inde 
selfde  Baije  arriverende,  stracx  sijnen  admirael  (dije  in  Belsont  lag) 
aduiseerde  van  het  arriuemeut  vande  voornoemde  Zeeuse  Schepen  dije  hij  al- 
daer badde  geuonden.  Middeler  tijt  die  vande  Zeeuse  Schepen  vresende 
tgene  baer  aenstaende  was,  nijet  naereelaten  hebben  eene  Chaloupe  nae  Bel- 
sont te  senden  omme  te  vernemen  ofte  het  Convoij  ofte  de  Vlote  van  Hollandt 
aldaer  aengecommen  mochten  sijn,  met  meijninge  soo  t' selfde  alsoo 
waere ,  haer  onder  de  selve  te  begeueu  omme  baere  neeringe  met  meerder 
verseeckerthey t  te  mogen  exerceren ,  Doch  de  Chaloupe  in  Belsont  geene 


*)  Dit  18  onjuist:  do  N.  C.  trok  zich  eerst  na  1618  naar  de  Maoritius-baai 
terug.  (Vgl.  hiervóór  p.  137.)  —  Zie  echter  hiervoor  (p.  888)  het  verhaal  van 
Edge  ad  1616. 


396 

HoIIantse  Schepen  beeft  vernomen,  maer  int  gesichte  vande  Engelscben 
Admirael  gecommen  sijnde,  heeft  die  terstont  aen  sijn  Boort  doen  ont- 
bieden, ende  met  eenen  geboden  hare  Schippers  aen  teseggeo  dat  sjlieden 
vandaer  souden  vertrecken  ofte  dat  hij  selffs  in  Horesont  commen  sonde , 
ende  bera  met  gewelt  van  daer  slaen ,  hebbende  niettemin  te  voren  eeo 
pinasken  metten  selfden  last  aen  synen  Vice  Admirael  na  Horesont  ge- 
depescheert,  ende  bouen  dijen  daerna  noch  eene  van  sijne  Chaloupea 
ten  selven  fijne.  De  voorszeide  van  Vlissingen  hiermede  geDOugfa  ge- 
waerschowt  sjnde ,  ende  niet  willende  verwachten  bet  gewelt  der  Eii- 
gelschen ,  twelcke  sijlieden  onmogelijck  waeren  te  connen  wedorstaen,  ende 
omme  nijet  te  vallen  int  ongemack  als  die  van  HoUandt  auno  1613 
gedaen  hadden,  Vonden  geraden  haere  Anckers  te  lichten,  ende  na 
*t  Beijren  Ëylandt ,  een  goet  stuck  weegs  van  daer  gelegen ,  te  ver- 
seijlen,  om  haere  fortnine  aldaer  te  gaen  versoucken.  Doch  alsoo  ooder- 
tnsschen  den  tijt  ende  het  Saysoen  vast  was  verlopende,  ende  dat  sijliedeo 
aldaer  gants  geene  Neerin^e  nochte  commoditeijten  en  vonden,  hebben 
met  roaelcanderen  beraetslaecht  wederomme  na  Spitsbergen  te  keeren, 
op  hoope  dat  middeler  tijt  de  HoIIantse  Schepen  mettet  Convoij  aldaer 
gearrineert  mochte  sijn  ofte  bij  faute  vandijen  dat  sijlieden  ergens  Imij- 
ten  t*  gesichte  vande  Engelscben  ofte  ontrent  eenige  andere  plaet- 
sen  (vant  landt)  bequacmer  totte  Neringe  vinden  mochten ,  Alle  twelcke 
hnnluijden  oock  faillerende ,  sijlieden  eijntelyck  door  noot  geperst  sijn 
geweest  om  de  oncosten  van  haere  Reijse  te  salueren,  haer  weder- 
omme inde  Baije  van  Horesont  te  begeuen ,  ende  met  vrunschap  aenden 
Engelsen  Yice  Admirael  te  versoucken  dat  sijlieden  alleene  bujten  de 
houcken  vande  Baije  in  Zee  visschen  mochten,  t'  weicke  hoewel  hnn 
byden  Vice  Admirael  toegestaen  werde  met  belofte  dat  bij  in  bun 
faueur  aen  sijnen  Admirael  schryven  soude,  nochtans  soo  is  het  contrarie 
daerop  gevolgt,  als  namentlyck  dat  hij  sijnen  Admirael  vande  neeringe 
van  dije  van  Vlissingen  ten  ergsten  heeft  gejnformeert,  ende  daerna 
(soo  t  schijnt)  last  becommen  hebbende,  heeft  het  fortselijcken  na  de 
Zeeusche  Schepen  toegeset,  ende  eene  der  selver  dat  met  sijne  neringe 
geempescheert  int  ongereede  lach,  vermeestert:  ende  tselffde  ontrooft 
ende  geplundert  nyet  allene  alle  tgene  vanden  Vanght  was  vercregen, 
bestaende  in  merckelijcke  pertijen  van  Traen,  doode  Walvisschen  ende 
Walvischvinnen,  maer  oock  van  alle  schut  ammunitie  van  Oorloge 
Vischtuijg  ende  Scheepsgereetschappen  ende  voorts  alles  watter  los  ge- 
maect  ende  geport  conde  werden ,  synde  ondertusschen  de  twee  andere 
Schepen  van  Vlissingen  die  haer  in  tijts  noch  hadden  connen  claer  maken, 
ontseijlt,  ende  hebben  alsoo  haer  van  vorderen  overlast  der  Engelscben 
gesalueert,  In  weickenstaet  tvoornoemde  vermeeslerde  Schip  int  Vaderlant 
weder  gekeert  sijnde,  ende  de  Reeders  vandijen  van  alles  watter  gepas- 
seert  was  rappoort  gehoort  hebbende ,  hebben  haere  dachten  aen  Uwe 
Ho:  Mo:  gedresseert,  ende  van  dselve  vercregen  brieuen  van  faneur  ende 
addresse  van  Mijn  Hcere  de  Ambassadeur  Caron  ende  sekeren  gecom- 
mitteerde daermede  na  Engelandt  gesonden ,  met  hope  de  geleden  schade 
aldaer  gerepareert  te  crijgen,  Doch  sonder  eenich  effect,  euen  als  die 
van  Amsterdam  anno  1613  wedcruaeren  was;  allene  dat  sekcre  gotelingen 
van  tgenomen  Schip  bijde  Engelscben  inden  Teems  sijn  geworpen  dije  sij- 
lieden noch  toegelaten  hebben  dattc  eygenaers  souden  mogen  opdoen  halen, 
ende  haere  wille  daermede  doen ,  twelcke  noch  met  seer  groote  oncoeten 
heeft  moeten  geschieden.  Hiermede  conden  die  vande  Compagnien  van 
dese  landen  wel  considereren  wat  haer  te  doen  stont ,  ingevalie  sijlieden  de 
negotie  vande  Walvischvanght  op  Spitsbergen  noch  voorts  continueren 
wilden,  namentlijcken  met  een  naorder  Contract  tot  gemeene  defentie 
roaelcauder  te  verbinden ,  hebben  in  gevolge  vandijen  voorden  navolgende 


897 

Jaere  1618  aengegaen  ende  besloteo  seker  Admiraelscbap  omme  mael- 
canderen  te  helpen  defenderen  jegens  alle  bostiliteijten ,  met  ?erbintè- 
niase  datte  eene  des  anderen  scbade  die  door  eenige  bostiliteijten  geleden 
wierde,  sonde  moeien  belpen  dragen,  Item  gestelt  ordre  opde  monture 
?ande  Schepen  ende  voorts  meer  wat  tot  gemeene  defentie  van  nooden 
was ,  daerenbouen  ban  mede  versiende  van  behoorlyoke  commissie  defensine 
van  sjne  Fur.  DoorU.  den  prince  van  Orangien.  Met  dese  ordre,  de 
schepen  soo  van  Hollant  als  Zeelant  anno  1618  ter  walvisobneringe  na 
Spitsbergen  uijtgeseijU  sijnde,  daervan  eenige  de  fiaije  van  Horesont  inge- 
lopen sijn,  geaccompaigneert  roet  een  Schip  van  Oorloge,  onder  wiens 
Convoij  sijlieden  dat  jaer  haere  neringe  vredelyck  geexerceert  hebben,  eenige 
na  fielsont  namen tlvck  dije  vant  noorder  quartier  daer  den  Engelscben 
Admirael  met  eenige  andere  Schepen  van  snne  Vlote  was  liggende , 
eenige  nae  bet  Voorlant  namentlijcken  de  Zeeusche  ende  dije  vande 
Camer  van  Delft,  alwaer  de  Engelscben  Yice  Admirael  lag,  dije  van  bet 
noorder  qnartier  sijnde  in  getal  Ie  twee  Schepen ,  sijn  tot  baerder  eerster 
aencompste ,  van  haere  Cbaloupen  die  sijluijden,  om  de  Neringe  te  be- 
ginnen uijtgeset  hadden  vande  Engelscben  berooft  ende  voorts  gedreijgt 
van  daer  geslagen  te  werden,  ten  ware  sijlieden  in  tijts  hun  voorsien  wil- 
den, In  welcken  stant  dije  vant  noorderqnartier  hun  beuindende,  hebben 
een  Chaloupe  vande  gene  die  sijlieden  noch  behouden  hadden  na  Horesont 
om  assistentie  aen  bet  Schip  van  Oorloge  gesonden,  Doch  alsoo  tselfde 
schip  van  Oorloge  van  daer  nijet  conde  vertrecken  om  de  Hollantse 
Schepen  die  ontrent  hem  mede  onder  de  Ëngelscbe  lagen,  in  geen  ge- 
lijcke  pericnlen  te  laten,  als  die  in  Belsont  waren,  soo  jst  datte  selue 
Chaloupe  troosteloos  heeft  wederkeeren  moeten,  met  rapport  dat  voor 
haer  geen  assistentie  voorhanden  was ,  alsoo  de  schippers  vande  schepen 
in  Horesont  liggende  gelijckelijck  aen  die  vande  Chaloupe  riepen, 
dattet  principale  Schip  van  Oorloge  in  Belsont  gedestineert  was,  welck 
Schip  van  oorloge  aldaer  voor  dat  Saijsoen  noijt  is  vernomen  geweest, 
als  sijnde  door  die  van  Amsterdam  (soomen  verstaet)  achtergehouden 
ende  na  't  eijlandt  Mauritius  (hoewel  daer  gauts  geen  pericie  van  vianden 
was)  gediuerteert  het  welcke  wel  de  principale  occasie  is  geweest  datte 
remonstranten  in  dit  groot  ongemack  mette  Engelscben  geuallen  sijn  ende 
voor  dat  Saijsoen  haere  Neringe  vruchteloos  ende  bcdornen  is  geworden. 
Den  Engelscben  Admirael  uijet  allene  met  sijne  Dreijgementen  ter  exe- 
cutie te  stellen,  daertoe  hem  gants  daer  makende,  ende  voorts  sijne 
Breede  sijde  biedende  om  inde  Noorthollantsche  Schepen  te  schieten, 
hebben  de  selve  van  Noorthollaut  moeten  rcsolueren  om  een  euident 
groot  onheijl  ende  pericie  te  outgaen,  met  disordre  ende  ruine  van 
haere  begonnen  neringe  op  te  breken ,  ende  confuselyck  van  daer  te  ver- 
trecken ,  ende  voorts  haer  onder  de  Zeeusche  schepen  ende  die  van 
Delft  die  aen  't  voorlant  lagen  te  salueren.  Geduerende  't  gepasseerde 
aldns  in  Belsont  den  Engelscben  Admirael  noch  ouderstaen  heeft  een 
Jacht  aen  sijne  Vice  Admirael  mede  acnt  Voorlant  liggende  aff  te 
aenden,  met  advijs  eude  cominaudemeat  dat  hij  hem  soude  gereet  houden, 
om  de  Zeeusche  die  daer  bij  hem  lagen  van  daer  te  helpen  verdrijuen 
gelijck  hij  selfs  de  noortbollantse  wt  Belsont  gedaen  hadde ,  ende  soude 
bij  admirael  hem  derwaerts  bij  hem  met  sijne  bijbebbeude  Schepen  nae 
bet  Voorlant  transporteren,  ende  ten  waere  de  Zeeusche  vertrocken  dat 
bij  die  noch  erger,  als  dije  van  Noorthollaut  tracteren  zoude,  alle  twelcke 
bijden  voorszeiden  Vice  Admirael  selfs  aen  dije  van  Zeelant  is  aengesegt 
geworden.  Uijernaer  de  NoortbollaDtscbe  schepen  bij  die  van  Zeelandt  aent 
voorlant,  als  verhaelt  is,  gecoramen  sijnde,  ende  eedaen  hebbende  haere 
Claohten  van  tgene  haer  in  Belsont  vande  Engelscben  Admirael  was 
bejegent  soo  sijn  sijluijden  namentlijck  die  vau  Noorthollaut  Zeelant  endQ 


398 

Delft  fooraoemt  met  maelcandereQ  ouer  dit  stack  in  deliberatie  ende  oonfe- 
rentie  getreden ,  ende  oaerleggende  de  schade  bij  die  van  Noorthollant  door 
de  Dreijgementen  ende  feijtelijcke  proceduren  vande  Ëngelschen  geleden , 
als   namentlycken ,    behaluen    tgenc  honlieden  was  affhandicbt  gemaeet, 
sijlieden  noch  teeneinael  van  hunne  neringe  waren  berooft,  ende  bet  aaijsoen 
verlopen  om  noch  ijets  proffytelyck  voor  te  nemen ,  dat  sijlieden  daerdoor 
geuallen  waren  in  eene  excessiue  schade,  welcke  scbade,  als  geleden  aijnde 
door    notoire    bostiliteijt,    volgende  de    voorgaende    gemaecte  accoorden 
over  alle  d'  Compagnien  moeste  gedragen  werden:  datmen  geene  Repa- 
ratie  vande  selve  met  eenige  Clachten  in  Ëogelant  te  doen  verwachten 
hadde,  daeruan  de  jaren  1613  ende  1617  suffisante  preuuen  badden  ge- 
geuen,  ende  dat  onersulcx  die  aldaer  ter  plaetse  ende  de   facto  gerepa- 
reert  moeste  werden,   tot  dijen  eyude  men  de  commissie  defenaine  van 
aijne  Fur.  Door!*,  den  prince  vao  Orangien  imploijeren  moeste.    Datmen 
moeste  letten  opde  Dreijgementen  die  hun  int  gemeen  byde  Ëngelschen 
noch    voorder    werden    aengedaen  ende  oversulcx  gansch  nodich  was  in 
tijts  te  voorcommen,  om  in  geen  meerder  swaricheijt  als  vooren  te  ge- 
raken,   datte    macht  vaoden  Eogeiseu  Admirael  bij  die  vande  Vice  Ad* 
mirael  nijet  souden  tsamen  gevoucht  werden ,  Soo  hebben  sijlieden  dienvol- 
gende  besloten  bet  Schip  vande  Ëngelschen  Vice  Admirael  te  verseeckeren 
ende    voorts    aenden    vangst   bij   hem  gecregen  te  verhalen,  de  geleden 
schade,   voor  soo  veele  denselven  vanght  strecken  soude.  Tot  welcken 
eijnde    hij    Vice    Admirael    tot   meermalen  is  gesommeert  geworden  sijn 
schip  sonder  tegenstant  te  willen  doen  ouer  te   geuen   daertoe   iiem  tot 
meermalen  op  sijn  versouck  tijt  is  gegeuen  om  hem  te  bedencken ,  maer 
als  hij  eijntelyck  hem  daertoe  onwillicb  was  toonende  ende  oock  middel 
sochte  om  door  te  seijlen  eude  alsoo  te  eschaperen ,  buijten  twijffel  mey- 
nende    hem  bij  sijnen  Admirael  te  vougen  om  met  hem  versterct  sijnde 
het  voordcel  op  d'aude  (?)  Schepen  te  nemen,    soo   heeftnien    moetmen 
het   gewelt  jmploijeren    ende  na  dat  eenige  schoten  soo  met  Canon  als 
Musquetten  ten  wedersyden  gegaen  waren  is  hij  eijntelyck  gedwongen  ge- 
worden het  schip  in  handen  van  die  van  Hollant  ende  Zeelant  voornoemt 
ouer  te  geuen.  Vuijt  welck  schip  sijlieden  dan  gelost  hebben  alle  t'  schut 
(dat  naderhant  is  gerestitueert)  Item  alle  den  traen  die  sijlieden  ter  Neeringe 
badden  becommen  bcstaende  in  ontrent  470  quartelen  mitsgaders  noch  een 
cleijne  pertijc  vuijle  Walvischuinnen,  alle  welcke  goederen  prorata  ouer 
de  schepen  die  het  exploict  hadden  helpen  executeren,  sijn  gerepartieert, 
ende  hier  te  lande  ingebracht,  ende  voorts  om  naer  te  commen  de  ordre 
bvde  voorszeide  commissie  dcfensiue  geprescribeert  heeftmen   niet  willen 
nalaten  de  selve  veroverde  goederen  ter  dispositie  ende  iudicature  vande 
respectiue    Admiralileijten    te    presenteren,    het  welcke  gedaan  sijnde  is 
vande  selve  goederen  volgende  hare  Ed.  ordre  gedisponcert,  Dit  exploict 
nu  jn  Engelant  ten  quaetsten  gcrapportcert  ende  met  veele  onwaerachtige 
lasteringen    ende    logeuen    geexaggereert    sijnde;    soo    is  t*  selfde  (soot 
schijnt)  aldaer  bijde  Flngclsche  soo  hooch  genomen  datmen  daerop  heeft 
gaen  foudercn  ongehoorde  ende  exorbitante  pretensien  de  clachten  dacr- 
van  met  sulcken  heuicheijt  ende  bitterheijt  jegens  de  Ingesetenen   deser 
landen,    aen    haren    Coninck  te   doen,    dat  sijiie  Maijt.  daerdoor  bewo- 
gen is  geworden    het  stuck    selfs  bijder  hant  te  nemen,  ende    tot  meer- 
malen   met  seer   grootten  ernst  ende  instant icn  aeude  Ed  :   Heeren  aen- 
wesende    Ambassadeurs    van  uwe  Ho:   Mo:  inden  jaere   1G19  te  begre- 
ren,    dat    desselfTs    onderdanen    dienacngaende   satisfactie  soude  werden 
gedaen,  hebbende  tot  dijen  eijnde  hare  Ed  :  soo  verre  geperst  dat  sijlieden 
genootsaeckt    sijn    geweest    om  nijet   te  stremmen  hare  Ed :  negotiatien 
in    andere    saken    den    dienst    vaut    landt    betreffende,    ouer    dit   stuck 
met    sijne    Maj*.    (doeh    sonder    eenige    keuniaae    vande   Remonstranten; 


399 

te  commen  jn  conferentie,  maer  niet  connende  voor  datraael  ende 
gedaijrende  de  selue  Ambassade  de  sake  bij  sijne  ^  Maj^.  finalijcken 
geaccommodeert  werden ,  is  noch  ten  tijde  vande  laestvoorgaende  Ambas- 
sade')  t' seWe  point  wederomme  met  seergrootehefticheijt  ?eroppert,  in 
dijer  Yongen  soot  blijckt ,  dat  de  Ed :  Heeren  de  sel?e  laeste  legatie 
bedient  hebbende  nijet  langer  hebben  connen  excaseren  van  eijntelijck 
sijne  Maj'.  toe  te  seggen  dat  van  dese  sake  binnen  corten  tijt  een  eynde 
ende  besluijt  sonde  werden  gemaect,  ende  dat  mijn  Heer  de  Ambassa- 
denr  Caron  daertoe  last  vercregen  hadde.  Tot  welcken  eynde  dan  de 
gejnteresseerde  Compagnien  in  dese  landen  Remonstranten  in  desen  bij 
uwe  Uo:  Mo:  beschreuen  sijn,  de  welcke  oock  dyenvolgende  nijet  hebben 
willen  in  gebreke  sijn  van  haere  gedeputeerde  nae  den  hage  te  senden 
omnie  met  uwe  Ho :  Mo :  te  helpen  beraetslagen  met  wat  middelen  syne 
Roochgem :  Maj'.  ende  subjecten  soude  connen  gegenen  werden  conten- 
tement,  ende  tiandt  van  repre^salien  ende  andere  jnconvenienten  gevrijt. 
Hierover  de  voorszeide  gedeput«erde  tot  meermalen  in  conferentie  sijn 
geweest  mette  gecommitteerde  van  uwe  Ho:  Mo:  alwaer  bij  haere  £d: 
sekeren  voorslach  is  gedaen  geweest  tot  accommodatie  van  dese  sake, 
sijude  (onder  correctie)  in  effecte  dese ,  datte  gejnteresseerde  Com- 
pagnien eenige  persoenen  na  Engelant  souden  committe- 
ren omme  aen  Mijn  Heer  den  Ambassadeur  Caron  instructie 
van  dese  sake  te  subministreren,  op  datmen  aldaer  tot 
eene  liquidatie  mochte  geraken  vande  goederen,  die  de 
parthijen  hinc  inde  malcanderen  hebben  affgenomen.  Inge> 
valle  desen  voorslach  bij  de  Remonstranten  moeste  werden  geamplecteert 
sonder  dat  aWooren  behoorlyck  werde  geexamineert  de  recbtveerdiobeijt 
vande  sake,  om  daerwt  te  oordeelcn,  aen  welcke  van  beyde  pertijen 
syde,  het  gelijck  ofte  ongelijck  gelegen  mochte  sijn,  ende  dienvolgende 
hoeverre  d*  eene  in  danderc  tot  eenige  restitutie  waere  gehouden ,  ofte 
wat  schaden  ende  interesten,  ende  aen  welcke  syde  behoorden  te  werden 
vergoot ,  alle  tweicke  niet  can  voorbij  gegaen ,  sonder  de  Remonstranten 
een  groot  ende  notoir  ongelijck  aen  te  doen,  soo  soude  wtten  selven 
voorslag  volgen  dat  inde  liquidatie  alleene  in  consideratie  souden  commen 
de  goederen  die  de  eene  van  den  anderen  cum  effectu  beeft  genoten, 
sonder  op  eenige  verdere  schaden  ofte  Interesten  regaril  genomen  te 
werden,  ende  cousequentelyck,  datte  Remonstranten,  als  dije  meer  vande 
EngeUcbe  dan  de  Engelsche  van  haer  hebben  genoten,  souden  moeten 
penningen  van  huijs  brengen,  ofte  mette  Compaignie  van  Amsterdam  accor- 
deren ouer  haere  actie,  die  sijlieden  opde  Engelschen  sijn  hebbende  wegen 
de  goederen  haer  bijde  Engelschen  anno  1613  ontnomen  daervan  hier- 
▼ooren  verhael  is  gedaen.  Uwe  Ho:  Mo:  gelieue  hier  jegens  met  een 
rechtveerdich  oordeel  te  ouerwegen,  Eensdeels  de  rechtveerdicheijt  van 
der  Remonstranten  cause  in  deso  sake,  anderdeels  den  jegenwoordigen 
standt  van  haere  Respectiue  Compaignien  Belangendede  reeb tvaerdicheijt  der 
cause,  nademael  de  Engelschen  oueral,  ende  altijt  (sonder  haer  eenige 
Reden  daertoe  gegeucu  te  sijo)  der  Remonstranten  Schepen  met  onver- 
draechelijcke  hostiliteijten  hebbeu  geaggresseert ,  ende  de  participanten 
daermede  tot  een  onwtsprecckelycke  schade  geprecipiteert,  wat  reden  bet 
soude  sijn  dat  sijlieden  noch  souden  gehouden  sijn  te  restitueren  de  goe- 
deren die  sijlieden  niet  anders  als  met  goeden  tijtle  ende  met  ordre  volgens 
hare  commissie  defensiue  tot  reparatie  van  haere  geleden  schade  vande 
Engelschen  hebben  genoten  alsoo  noch  daermede  de  selve  schade  in  het 
minste    paert    niet  gerepareert    en  is,    Te    meer  om  dat  wt  soodanigen 


')  Namelijk  de  ambassade  van  1 62 1  —  \  6*23.  —  Zie  J:iarover :  hiervuor  p.  234,  25 « 


400 

R^stitotie  niet  anders  soude  connen  besloten  werden  dan  datte  Re- 
monstranten onbehoorlyck  ofte  sonder  fondament  mette  Engelschea 
souden  hebben  geprocedeert  Ofte  oock  wel  dat  te  Engelsen  met  recht 
vermocht  hebben  den  Participanten  met  gewelt  in  Spitsbergen  van  haere 
oeeringe  te  verdry  ven  ende  het  hare  te  ontnemen,  met  welcke  beslniit 
dan  soo  wel  het  lant  ten  aensien  vande  sake  ten  principale  raeckende 
de  pretentien  van  souuereiniteijt  vaut  landt  van  Spitsbergen  ,  als  mede  de 
Remonstranten  souden  werden  in  haer  ongelijck  gestelt.  ende  dijenvol* 
eende,  daermede  voor  haer  een  irreparabel  preiuditie  gelegt,  Item  wat 
Keden  het  sonde  sijn  dat  In  soodanigen  liquidatie  alleene  souden  ge- 
bracht werden  de  goederen  die  de  pertijen  den  eenen  vande  anderen 
hebben  genoten,  ende  datmen  in  geeu  consideratie  nemen  soude,  ende 
ouersulcx  tot  schade  nyet  mogen  rekenen  de  oncosten  dije  de  Remon- 
stranten wt  haer  Beursen  hebben  verstrect  totte  eqnipagien  vande  Reij- 
sen,  die  byde  Engelschen  sijn  geruineert,  alsmen  noch  all  ter  syden 
sette  de  jnteresten  diemen  wt  sodanige  Reijseu  soude  connen  hebben 
proffiteren,  ingevalle  die  onverhindert  haren  voortganck  hadden  mogen 
hebben;  in  welcken  deele  de  Remonstranten  dije  altijt  viantlyck  sijn  geag- 
gresseert  geworden,  den  Engelschen  soo  wel  in  rechtveerdichcijt  vande 
sake  als  ten  reguarde  van  roeerderheijt  van  som  me  verre  ouerwegen, 
ende  ouersulcx  niet  vremt  is,  datte  Engelschen  van  soodanige  schaden 
niet  willen  hooren  spreken ;  Belangende  den  tegen woordi gen  standt  vande 
Respectiue  Compaignien  de  selue  sijn  doorde  voorverhaelde  hostiliteijten  als 
oock  verscheijden  andere  ougelucken  daertoe  gecomraen ,  gelijck  alle  de 
Weerelt  kenbaer  is,  dat  sijlieden  nijet  als  met  te  seer  groot  verlies  ende 
achterstel  van  Capitalen,  hare  Equipagien  hebben  gedaen,  als  aen  dije 
van  Delft  claerlyck  heeft  gebleken',  het  noorder  quartier  wel  ontrent  ander- 
haiff  Capitael  ten  achteren  geuaeren  sijnde,  ende  die  van  Zeelant  som- 
tijts  ende  tot  meermalen  een  heel  Capitael  op  eene  Reijse  alleene;  sulcx 
dat  eenige  Participanten  aldaer  merckelijcke  pertijen  van  hare  middelen 
hebben  daerjnne  gebrockt  ende  te  souckeu  gemaect ,  Om  welcke  oorsaken 
de  voorszeide  Compaignien  meest  alle  sijn  gedissolueert  als  dije  vant  noor- 
der quartier  metten  wtganck  vande  jaere  1621  ,  dije  van  Zeelant  all 
metten  wtganck  vanden  Jare  16 IS.  Ende  hoewel  in  de.  selve  quartieren 
dese^ueringe  wederomme  is  hervat,  doch  is  tseive  nijet  geschiet  dan 
bij  nieuwe  Compaignien  daeronder  seer  weijnige  persoonen  vande  oude  Com- 
paguien  sijn  heriderendc,  hebbende  ondertusschen  die  van  Zeelant  soo 
drije  soo  vier  jaeren  door  vrese  vande  Engelschen  haer  vande  ueeriuge 
t' ecnemacl  moeten  onthouden  ')  —  Ilierwt  is  wel  aff  te  nemen  dat  het 
den  Reuiuustranten  gants  ongelegen  isjae  onmogelijcken  is,  eenige  oncos- 
ten  te  connen  vervallen  tot  coopen  van  soodanigen  actie,  als  in  dcsen  vau 
noode  soude  zijn,  principalijeken  moetende  te  docne  hebben  met  weijnige 
persoenen  ofte  eene  Compaignie  alleeue,  dijemou  dan  naer  haerer  begeeren 
ende  fantasije  soude  contenteren  moeten,  ende  ofte  al  schoon  sommige 
vande  Remonstranten  tot  coopen  van  soodanigen  actie  verstaen  conde, 
soo  is  nochtans  seker  dat  sijlieden  alle  t*  samen  daertoe  nijet  sullen  sijn  te 
brengen ,  ende  souden  dan  de  recusanten  met  goet  fondament  mogen 
sustinereu  daerjnne  nijet  gehouden  te  sijn ,  emploiereude  daertoe  de  mid- 
delen hijervooren  verhaelt  sulcx  dat  jn  desen  geualle  gebeuren  soude 
dattcn  last  die  veeleu  is  rakende,  op  weijnige  persoonen  soude  werden 
gelegt,  twelck  nijet  alleene  t'  eenemael  buijten  roeden  waere,  maer  soude 
oock  sijn  bouen  t'  vermogen  vau  soodanige  cleijnen  getal  van  persoonen 
dije    daertoe  souden    hebben  verstaen,    Omme  alle  welcke  redenen  ende 


')     Hoe    /onderling     het     schijnen   inoifc ,     de/e  niededeeling   is  oujnist.      Vgl. 
Uierv«ior  p.    109  NcH»t    5. 


401 

AJidere  breeder  des  noot  ie  verhalen,  Uwe  Ho:  Mo:  gelieue  in  dese  sake' 
sulcx  te  venien ,  datte  remonstranten  met  soodanigen  preiudiciabelen  voor' 
slach  ?an  reoiproqae  restitutie  ende  tgene  daerwt  volgen  soude  mogen,  mits- 
gaders eenige  besendinge  na  Engelaut  te  doen  nijet  en  werden  beswaert, 
sijliedeu  te  vreden  sijnde  tot  allen  tijden  bare  Actiën  voor  haere  Competente 
Rechters  te  justificeren,  ofte  jngevalle  den  dienst  vanl  landt,  omme  van 
vorder  onheijlen  ende  iuconvenientien  bevrijt  te  sijn,  is  vere)s8chende, 
dat  opden  voet  bij  Uwe  Ho :  Mo :  in  Ëngelant  begonnen  ende  sulcx  bij 
réciproque  restitutie  de  Engelsen  contentement  werde  gegeuen,  dat  uwe 
Ho:  Mo:  gelieue  tselve  tot  laste  van  tgemeene  landt  te  doen  beleijden, 
op  dat  de  remonstranten  jegens  Recht  ofte  Reden  noch  buuen  ha  er 
vermogen  nijet  belaat  en  werden  nochte  in  pericle  sestelt  om  bij  ge- 
valle V  eenemael  geruijneert  te  werden,  het  welcke  daeromme  te  meer 
reden  is  datte  Compagnie  mette  voorszeide  neerinee  ter  Walvischvaoght  in 
groote  ende  excessiue  schaden  sijn  vervallen,  daer  jegens  het  gemeene 
lants  incommen  bijden  ingebrachten  Traen  grooteltjcx  is  vermeerdert, 
800  in  Convoijen  ab  licenten ,  oock  sel£s  datte  selfde  neeringe ,  twelck 
is  een  simpele  Visscherije,  altijt  met  incommende  Convoijen  is  belast 
geweest,  daerjegens  alle  andere  Visscherien  altijt  daervan  vrij  sijn  ge- 
bonden ,  Behoudelyck  dat  noch  kennelyck  is ,  hoe  seere  verscheijden  Am- 
bachten ende  andere  Neringen  in  dese  landen  bij  de  voorszeide  Compag- 
nien  sijn  geuordert  geworden ,  sulcx  oock  dat  veele  honderden  persoouen 
soo  te  water  als  te  lande  alhier  bij  haer  geemploijeert,  ende  onderhou- 
den sijn  geweest,  ende  dijen  volgende  met  goede  Redenen  mach  werden 
gesefft  datte  Participanten  der  selver  Compagnien  den  welstant  van 
tiandt  ende  van  veele  ingesetenen  vandien  tot  hun  eijgen  groote  schade 
benordert  hebben; 

Hooge  ende  Mogende  Heeren ,  dit  is  tgene  de  remonstranten  noodich 
hebbeu  geacht  uwe  Ho:  Mo:  eer  bieden  t  lij  eken  int  corte  te  remonstreren, 
tot  iustificatie  van  hare  procedure  jegens  de  Engelschen  anno  1618  in 
Spitsbergen  geuallen,  met  verhael  van  haerlieder  ongelegentheijt  om  van 
haerentwegen  ijemant  na  Engelandt  te  committeren  ten  eijnde  de  En- 
gelsen dijenaeugaende  contentement  werde  gedaen,  het  sij  dan  bij  réci- 
proque restitutie  van  genomen  goederen  bij  liquidatie  ofte  op  eenige 
andere  maniere;  Ende  willende  de  remonstranten  niet  dissimuleren  ront 
faijt  te  verclaren,  verstaen  ie  hebben,  dat  dije  vande  Engelsche  Com- 
pagnie haere  gepretendeerde  Actie  wegen  de  voorszeide  proceduren,  aen 
verscheyden  Heeren  van  syne  Hooggemelte  Ma^*.  Raedt  hebben  op- 
gedragen, dije  het  meer  om  eene  goede  somme  gelts  te  trecken,  als  om 
eenicb  redelyck  contentement  te  hebben  ofte  liquidatie  sal  te  doene  sijn, 
Ende  datte  Remonstranten  daeromme  met  goede  reden  te  vresen  hebben 
soo  wanneer  de  Ëogelscheu  souden  bemercken  alsmon  totte  liquidatie 
ware  gecommen  datter  Remonstranten  Reeckeninge  den  haren  vet  re  is 
ouertreffende  dat  sijlieden  dan  sullen  weten  met  recht  ofte  onrecht ,  ofte 
de  Reeckeninge  der  Remonstranten  te  extenueren ,  ofte  t*  eenemael  te 
verniettigen,  Ofte  andersints  lichtelijcken  het  Schip  op  eenen  anderen 
Bouch  wenden  ende  dus  ijet  anders  voorwenden  om  tot  hare  voornemen 
te  geraken,  Dacrtoe  hem  in  sulcken  gevalle  de  dreijgementen  van  re- 
pre«salien  nijet  uiin  als  jegenwoordicb  souden  ontbreken;  De  welcke 
jngevalle  sijlieden  jn  tijden  ende  wijlen  vervorderen  ter  executie  te 
leggen  soo  verclaren  de  Remonstranten  dattet  hun  sal  van  herten  leedt 
sijn,  datte  landen  ofte  goede  jngesetenen  vandijen  daerdoor  in  eenicb 
ongemack  sullen  geraken.  Biddende  uwe  Ho:  Mo:  dattet  onheijl  daer- 
van Gommende,  den  Remonstranten  nijet  en  werde  geimputeert,  de  welcke 
wel    versekert   sijn   ingevallen    hare   sake   te  rechten  ende  soot  behoort 

26 


394 

ondersouckens  toenemende  de  sake  nijet  allene  tot  een  beter  gestalte- 
nisse  is  gebracht,  maer  oock  verscheijden  landen  eude  eijlanden  toite 
Wal?iscbneringe  bequaem  ontdeckt  ende  beuaren  sijn  geworden,  sulcx 
dat  de  effecten  daervan  tot  merckelijcken  dienst  ende  voordeel  soo  vant 
gemeene  landt  als  veele  ingesetenen  vandijen  hebben  begunnen  te  stree- 
leen, ende  voort  toecommende  noch  te  verwachten  staet  dat  door  noch 
▼order  outdeckinge  van  onbekende  landen  ende  zeen  (daertoe  jaerlijcx 
seèr  wert  getracht)  slandts  welstant  eude  Reputatie  meer  ende  meer  ge- 
uordert  sal  werden,  ingevalle  de  voorszeide  Neeringe  in  vrede  ende  ver- 
seeckerheyt  onder  faveur  ende  protectie  van  Uwe  Ho:  Mo:  langer  in 
dese  landen  mach  continueren, 

Ouder  alle  swaricheden  ende  hindernissen  die  den  spoedigen  voort- 
ganck  van  dese  Negotie  in  baeren  aenvanck  seer  hebben  gesteut,  is  wel 
de  voomaemste  geweest,  dat  vanden  beginsel  aff  de  Schepen  deser 
landen  ter  voorszeide  Neringe  vande  Walvischvangst  wtvaerende  meest  alle 
jaeren ,  de  Engelsche  Schepen  opde  Costen  van  Spitsbergen ,  hebben 
ontmoet,  dije  soo  t' schijnt  op  gelijcke  neriuge  wtwaeren,  welcke  £n- 
«  gelscbe  men  beuont  dat  sij  haer  int  hooft  hadden  ingebeelt  (men  weet 
niet  op  wat  fondament)  datte  souuereiniteijt  van  dat  lant  haren  Coninck 
was  toebehoorende ,  ende  sulcx  dat  sij  badden  recht  omme  tselve  alleene 
ende  met  seclusie  van  alle  andere  Natiën  te  mogen  benisschen ,  daerop 
sij  oock  wel  soo  moedich  waren ,  dat  t'elckens  als  sij  aldaer  de  schepen 
van  dese  Landen  hebben  conuen  beseijlen,  ofte  vermeesteren,  bestaen 
hebben  dselve,  ofte  vant  landt  ende  neringe  te  verdrjven  ofte  mei 
gewelt  inne  te  nemen  ende  schip  ende  goet  nae  Ëngelant  voeren,  ofte 
oock  wel  d»  Schepen  aent  Boort  te  leggen  ende  daerwt  met  gewelt  over 
te  nemen  alle  tgene  ter  neringe  als  Traen ,  speek  ende  Walvischbaerden 
hadden  becommen ,  daertoe  haer  affhandicht  makende  alle  haerlieder  tntjg 
als  ketels,  lijnen,  harpoenen,  lancen,  Chaloupen,  ende  geschnt,  ende 
amunitie  van  oorloge,  ende  voorts  alles  meer,  wat  totte  Walviscbn«> 
ringe  ende  Scheepstoerustinge  was  dienende,  latende  voorts  d*selve  Schepen 
alsoo  cael  ende  onversijen  weder  na  het  Vadcrlant  keeren,  gelijck  alle 
tselve  in  verscheijden  tyden  ende  occurentien  soo  aende  Schepen  van 
Hollant  als  van  Zeelant  is  gebleken  ende  voornementiyck  inden  jaere  1613 
wanneer  eenige  Coopluijden  tot  Amsterdam  twee  Schepen  ter  voorszeide 
Neeringe  nae  Spitsbergen  hadden  wtgesonden,  het  cene  nae  de  fiaije 
van  fielsont,  ende  het  andere  na  Uoresont  daervan  dat  in  Belsont 
liggende  op  sijnne  Neeringe,  is  onversiens  vande  Engelschen  oueruallen 
ende  vermeestert)  het  andere  in  Uoresont  geattrappeert  sijnde,  ende 
meynende  te  ontseijlen  is  vande  Engelschen  dijc  het  vervolchden  sijn 
seijlen  omstucken  ende  voorts  nieddeloos  geschoten,  ende  van  gelijcken 
daermede  in  handen  vande  Engelschen  geuallen.  Ende  hoewel  sijliedendaema 
wel  looselyck  toegelaten  jae  selfs  gepersuadeert  hebben  dat  het  vermeea- 
terde  Scheepsvolck  hare  Neringe  ter  Walvischvangst  souden  int  Werck 
stellen,  gelijck  oock  geschiet  is,  soo  hebben  sij  lieden  oock  wel  weeten  den 
teelt  ende  neringe  al  gedaen  sijnde  den  ganschen  Vanght  tot  haer  te  tree- 
ken,  ende  die  met  eenen  der  vermeesterde  Scheepen  nae  Ëngelant  te 
veruoeren,  alwaer  sijlieden  het  selve  Schip  hebben  gelost,  eude  de  waren  tot 
baren  eijgen  proffijte  na  haren  wille  gebeueficieert,  daervan  de  Memorien  ende 
de  bescbeeden  Mitsgaders  noch  van  alle  t'gene  meer  dat  sijlieden  wtte 
voorszeide  Schepen  hebben  genoten ,  onder  de  Reeders  van  de  selve  noch 

i'egenwoordich  sijn  berustende  ende  alhoewel  de  selve  Reeders  daerna  alle 
)ehoorlijcke  devoiren  tot  recouure  van  haere  affgenomen  goederen  ende 
vergoedinge  van  schade  in  Engelandt  hebben  gedaen  nochtans  hebben 
dijenaeugaende  na  veele  oncosten  te  vergeefs  daeromme  gedoocht,  niets 
connen   obtineren,  maer  wel  dat  haere  Gecommitteerde  aldaer  seer  on- 


395 

hebbelijcken ,  eode  met  grooie  versmaetbeijt,  is  bejegent  geworden.  Het 
jaer  daeraenvolgende  syude  1614  den  ijver  ende  genegentbeijt  totte 
ueringe  van  Walvischvangbt,  bij  veelen  ingesetenen  deser  landen  noch 
meer  als  otjt  te  vooren  ontsteken  sijnde ,  uijt  de  B^pporten  ende  adver- 
tentieu  dijemeii  vercreeg,  vande  gene  dije  bet  jaer  te  vooren  ter  selver 
neringe  wtgeweest  waeren,  ende  datmen  verstondt  wat  effecten  de  Engel- 
scben  daervan  waren  genietende,  soo  hebben  verscheijden  persoonen 
geraden  geuonden  de  neringe  te  hervatten  ende  omme  haer  te  meer  te 
verseeckeren  jegens  alle  hostiliteijten  soo  vande  Engelschen  als  anderen 
natiën,  dije  haer  daerjnne  souden  willen  troubleren,  van  Uwe  Ho:  Mo: 
te  versoucken  een  generael  Octroij,  onder  beneficie  van  twelcke,  sekere 
Compagnien  in  dese  landen  mochten  werden  gedresseert,  dije  met 
meerder  ordre  ende  eenicheijt  als  wel  te  vooren  de  voorszeide  neringe 
aenvangen  mochten;  ende  nae  dat  tselve  Octroij  by  Uwe  Ho:  Mo:  was 
vergunt  ende  daeronder  alles  in  redelijcke  goede  ordre  gebracht ,  daertoe 
oock  becommen  hebbende  bet  Convoij  van  drije  snffisante  ende  wel  gemon- 
teerde Schepen  van  Oorloge,  soo  js  daermede  met  meerder  verseecker- 
heijt  de  Neringe  dat  selfde  Jaer  als  oock  de  twee  navolgende  aen  Spitsbergen 
gecontinoeert.  £nde  hoewel  de  Engelsche  (soot  schijnt)  de  Schepen  van 
Oorloge  aldaer  vernemende ,  de  banniere  van  Uwe  Ho :  Mo :  hebben  gere- 
specteert,  sulcx  dat  sijlieden  haer  onthouden  hebben  van  soodanige  hostili- 
teijten den  schepen  van  dese  landen  aen  te  doen,  als  inden  jare  1613 
ffeschijet  was ;  niettemin  sijluijden  over  al  lettende  op  hare  auantage ,  heb- 
ben ondertusschen  allesints  weten  inden  wege  te  brengen  soo  reële 
empeschement^n,  ende  dije  van  dese  landen  met  soodanige  vilejnien  te 
bejegenen,  datmen  eijntelijcken  is  genootsaeckt  geweest,  omme  daervan 
eenmael  ontslagen  te  sijn,  ende  den  vrede  met  haer  te  coopen  voor 
eenige  jaren  haer  in  te  ruijmen  de  principale  Baijen  ende  commoditeijten 
van  tlandt  *)»  ende  voorts  op  een  onseker,  andere  onbekende  banenen  ofte 
reen  gaen  soucken ,  twelck  tot  een  onwtsprekelijcke  schade  ende  nadeel 
van  deser  landen  ingesetenen  is  wtgevallen ,  het  welcke  eijntelijcken 
eenige  der  voorszeide  Compagnien  heeft  gemoueert  (als  mede  om  datte 
Engelschen  allentwe^en  niet  ontsagen  hun  te  laten  verlaijden  ingevalle  sijlie- 
den deser  landen  schepen  eens  conden  meester  worden,  dat  sijlieden  d*  selve 
niet  minder  souden  tracteren  als  int  jaer  1613  geschijet  was  affirmerende 
noch  daerenbouen  daertoe  expressen  last  te  hebben)  hare  equipagie  van 
Spitsbergen  te  diuerteren  opt  Eijlant  Mauritius  dat  doen  ter  tijt  nieu- 
lijox  was  ontdect  ende  totte  Walvisch  Neeringe  bequaem  benouden, 
Waer  naer  gebeurt  is ,  dat  sekere  drije  schepen  vande  Compaignie  van  Vlis- 
singen  inden  jaei^e  1617  wtgeseijlt  sijnde  na  Spitsbergen,  eiintelyck  den 
dertichsten  Meij  sijn  gearriueert  inde  Baije  van  Horesont,  aldaer  siilieden 
de  Schepen  vande  Compaignie  van  Hollant  als  mede  het  Ordinaris  Convoij 
(twelck  voor  dat  jaer  opt  eylant  gedestineert  was^  hebben  gemist,  daerop 
gecommen  is  datten  Engelschen  Vice  Admirael  aes  anderen  daegs  inde 
selfde  Baije  arriverende,  stracx  sijnen  admirael  (dije  in  Belsont  lag) 
aduiseerde  van  het  arriuemeut  vande  voornoemde  Zeeuse  Schepen  dije  hij  al- 
daer hadde  geuonden.  Middeler  tijt  die  vande  Zeeuse  Schepen  vresende 
tgene  haer  aenstaende  was,  nijet  naereelaten  hebben  eene  Chaloupe  nae  Bel- 
sont te  senden  omme  te  vernemen  ofte  net  Convoij  ofte  de  Vlote  van  Hollandt 
aldaer  aengecommen  mochten  sijn,  met  meijninge  soo  t' selfde  alsoo 
waere ,  haer  onder  de  selve  te  begeuen  omme  haere  neeringe  met  roeerder 
verseeckerthey t  te  mogen  exerceren ,  Doch  de  Chaloupe  in  Belsont  geene 


*)   Dit  18  onjuist:  de  N.  C.  trok  zich  eerst  na  1618  naar  de  Mauritins-l 
terug.  (Vgl.  hiervoor  p.    187.)  —  Zie  echter  hiervoor  (p.  888)  het  verhaal  van 
Edge  ad  1616. 


396 

Hollantse  Schepen  beeft  vernomen,  maer  int  gesichte  vande  Engclachen 
Adniirael  gecommen  sijnde,  heeft  die  terstont  aen  sijn  Boort  doen  ont- 
bieden, ende  met  eenen  geboden  hare  Schippers  aen  teseggen  dat  sjlieden 
vandaer  souden  vertreckeu  ofte  dat  hij  selffs  in  Horesont  commen  sonde, 
ende  hem  met  geweit  van  daer  slaen,  hebbende  niettemin  te  voren  een 
pinasken  metten  selfden  last  aen  synen  Vice  Admirael  na  Horesont  ge- 
depescheert,  ende  bonen  dijen  daerna  noch  eene  van  sijne  Chaloupen 
ten  selven  fijne.  De  voorszeide  van  Vlissingen  hiermede  genoagh  se- 
waerschowt  svnde ,  ende  niet  willende  verwachten  het  geweit  der  En- 
gelschen ,  tweicke  sijliedeu  onmogelijck  waeren  te  connen  wedorstaen ,  ende 
omme  nijet  te  vallen  int  ongemack  als  die  van  Hollandt  anno  1613 
gedaen  hadden,  Vonden  geraden  haere  Anckers  te  lichten,  ende  na 
*t  Beijren  Ëvlandt ,  een  goct  stnck  weegs  van  daer  gelegen ,  te  ver- 
seijlen,  om  haere  fortnine  aldaer  te  gaen  versoucken.  Doch  alsoo  onder- 
tnsschen  den  tijt  ende  het  Saysoen  vast  was  verlopende,  ende  dat  sij lieden 
aldaer  gants  geene  Neeringe  nochte  coramoditeijten  en  vonden,  hebben 
met  maelcanderen  beraetslaecht  wederomme  na  Spitsbergen  te  keeren, 
op  hoope  dat  middeler  tijt  de  Hollantse  Schepen  mettet  Convoij  aldaer 
gearriueert  mochte  siin  ofte  bij  faute  vandijen  dat  sijlieden  ergens  bnij- 
ten  t*  gesichtc  vande  Ëngelschen  ofte  ontrent  eenige  andere  plaet- 
sen  (vaut  landt)  bequaemer  totte  Neringe  vinden  mochten ,  Alle  tweicke 
hunluijdeu  oock  faillerende ,  sijliedeu  eijntel^fck  door  noot  geperst  sijn 
geweest  om  de  oncosten  van  haere  Reijse  te  salueren,  haer  weder- 
omme inde  Baije  van  Horesont  te  begeuen ,  ende  met  vrunscbap  aenden 
Engelsen  Vice  Admirael  te  versoucken  dat  sijlieden  alleene  bujten  de 
houcken  vande  Baije  in  Zee  visschen  mochten,  t'  welcke  hoewel  hun 
byden  Vice  Admirael  toegestaen  werde  met  belofte  dat  bij  in  bon 
faueur  aen  sijnen  Admirael  schrvven  soude ,  nochtans  soo  is  het  contrarie 
daerop  gevolgt,  als  namentlyck  dat  hij  sijnen  Admirael  vande  neeringe 
van  dije  van  Vlissingf^n  ten  ergsten  heeft  gejnformeert,  ende  daerna 
(soo  t  schijnt)  last  becommen  hebbende,  heeft  het  fortselijcken  na  de 
Zeeusche  Schepen  toegeset,  ende  eene  der  selver  dat  met  sijne  neringe 
geempescheert  int  ongereede  lach,  vermeestert;  ende  tselffde  ontrooft 
ende  geplundert  nyet  allene  alle  tgene  vanden  Vanght  was  vercregen, 
bestaende  in  merckelijcke  pertijen  van  Traen,  doode  VValvisschen  ende 
Walvischvinnen,  maer  oock  van  alle  schut  ammunitie  van  Oorloge 
Visohtuijg  ende  Scheepsgereetschappen  ende  voorts  alles  watter  los  ge- 
maect  ende  geport  conde  werden ,  synde  ondertusschen  de  twee  andere 
Schepen  van  Vlissingen  die  haer  in  tijts  noch  hadden  connen  claer  maken, 
ontseijlt,  ende  hebben  alsoo  haer  van  vorderen  overlast  der  Ëngelschen 
gesalueert.  In  welcken  staet  tvoomoemde  vermeeslerde  Schip  int  Vaderlaot 
weder  gekeert  sijnde,  ende  de  Reeders  vandijeu  van  alles  watter  gepas- 
seert  was  rappoort  gehoort  hebbende,  hebben  haere  dachten  aen  Uwe 
Ho:  Mo:  gedresiseert«  ende  van  dseUe  vercregen  brieuen  van  faaeur  ende 
addres»e  van  Mijn  Hcere  de  Ambassadeur  Caron  ende  sekeren  gecooH 
mitteerde  daermede  na  Engelandt  gesonden ,  met  hope  de  geleden  schade 
«Idarr  gerrpareert  te  crij^en»  Doch  sonder  eenich  effect,  enen  als  die 
van  Amsterdam  anno  1613  wedernaeren  was;  allene  dat  sekere  gotelingen 
van  tgenomen  Schip  bijde  Ensrelschen  inden  Teems  sijn  geworpen  dije  sij- 
lieviru  noch  loegflaten  hebben  datte  eycenaer?  souden  mogen  opdoen  halen, 
ende  haere  wille  daermede  doeu.  tweicke  noch  met  seer  groote  oncosten 
heeft  moeten  gesi»hieden.  Hiermede  cooden  die  vande  Compagnien  van 
dese  landen  wel  considereren  wal  haer  te  doen  5tont .  ingevalie  sijlieden  de 
negvHie  vande  WAlvischïauighl  op  Spitsber^ren  noch  voorts  continueren 
wilden.  nameniUjcken  tuei  ee^n  naerder  Coainct  tol  gemeene  defentie 
maelcauder  te  verbiuden ,  hebben  in  ^rol^  vindijen  voorden  navolgende 


897 

Jaere  1018  aengegaen  ende  besloten  seker  Adniraelschap  omtne  mael- 
canderen  te  helpen  defenderen  jegens  alle  bostiliteijten ,  roet  verbinté- 
niaae  datte  eene  des  anderen  schade  die  door  eenige  hostiliteijten  geleden 
wierde,  sonde  moeten  helpen  dragen,  Item  gestelt  ordre  opde  monture 
fande  Schepen  ende  voorts  meer  wat  tot  gemeene  defentie  van  nooden 
waa  ,  daerenboaen  hun  mede  versiende  van  beboorlycke  commissie  defensiae 
van  syne  Fur.  DoorlS  den  prince  van  Orangien.  Met  dese  ordre,  de 
schepen  soo  van  Hollant  als  Zeelant  anno  1618  ter  walvisobneringe  na 
Spitsbergen  uijtgeseijlt  sijnde,  daervan  eenige  de  fiaije  van  Uoresont  inge- 
lopen sijn,  geaccompaigneert  met  een  Schip  van  Oorloge,  onder  wiens 
Convoij  sijlieden  dat  jaer  haere  neringe  vredelyck  geexerceert  hebben,  eenige 
na  fielsont  namentlvck  dije  vant  noorder  qaartier  daer  den  Ëngelschen 
Admirael  met  eenige  andere  Schepen  van  sijne  Vlote  was  liggende, 
eenige  nae  het  Voorlant  namentlijcken  de  Zeeusche  ende  dije  vande 
Camer  van  Delft,  alwaer  de  Ëngelschen  Vice  Admirael  lag,  dije  van  het 
noorder  qaartier  sijnde  in  getalle  twee  Schepen ,  sijn  tot  baerder  eerster 
aencompste  ^  van  haere  Chaloupen  die  sijluijden,  om  de  Neringe  te  be- 
ginnen uijtgeset  hadden  vande  Ëngelschen  berooft  ende  voorts  gedreijgt 
van  daer  geslagen  te  werden,  ten  ware  sijlieden  in  tijts  hun  voorsien  wil- 
den, In  welckeu  stant  dije  vant  noorderqaartier  hnn  beuindende,  hebben 
een  Chaloupe  vande  gene  die  sijlieden  noch  behouden  hadden  na  Horesont 
om  assistentie  aen  het  Schip  van  Oorloge  gesonden,  Doch  alsoo  tselfde 
schip  van  Oorloge  van  daer  nijet  conde  vertreckeu  om  de  Uollantse 
Schepen  die  ontrent  hem  mede  onder  de  Ëngelsche  lagen,  in  geen  ge- 
lijcke  pericnlen  te  laten,  als  die  in  fielsont  waren,  soo  jst  datte  selne 
Chaloupe  troosteloos  heeft  wederkeeren  moeten,  met  rapport  dat  ?oor 
haer  geen  assistentie  voorhanden  was ,  alsoo  de  schippers  vande  schepen 
in  Horesont  liggende  gelijckelijck  aen  die  vande  Chaloupe  riepen, 
dattet  principale  Schip  van  Oorloge  in  fielsont  gedestineert  was,  welck 
Schip  van  oorloge  aldaer  voor  dat  Saijsoen  noijt  is  vernomen  geweest, 
als  sijnde  door  die  van  Amsterdam  (soomen  verstaet)  achtergehouden 
ende  na  't  eijlandt  Mauritius  (hoewel  daer  gauts  geen  peride  van  vianden 
was)  gediuerteert  het  welcke  wel  de  principale  occasie  is  geweest  datte 
remonstranten  in  dit  groot  ongemack  mette  Ëngelschen  geuallen  sijn  ende 
voor  dat  Saijsoen  haere  Neringe  vruchteloos  ende  bedornen  is  geworden. 
Den  Ëngelschen  Admirael  nijet  allene  met  sijne  Dreijgementen  ter  exe- 
cntie  te  stellen,  daertoe  hem  gants  claer  makende,  ende  voorts  sijne 
fireede  sijde  biedende  om  inde  Noorthollantsche  Schepen  te  schieten, 
hebbeu  de  selve  van  Noorthollaut  moeten  resolueren  om  een  euident 
groot  onheijl  ende  pericle  te  outgaen,  met  disordre  ende  ruine  van 
haere  begonnen  neringe  op  te  breken ,  ende  confnselyck  van  daer  te  ver- 
treckeu ,  ende  voorts  haer  onder  de  Zeeusche  schepen  ende  die  van 
Delft  die  aen  't  voorlant  lagen  te  salueren.  Geduerende  't  gepasseerde 
aldns  in  fielsout  den  Ëngelschen  Admirael  noch  ouderstaen  heeft  een 
Jacht  aen  sijne  Vice  Admirael  mede  aent  Voorlant  liggende  aff  te 
senden,  met  advijs  eude  commaudemeut  dat  hij  hem  soude  gereet  houden, 
om  de  Zeeusche  die  daer  bij  hem  lagen  van  daer  te  helpen  verdrijuen 
gelijck  hij  selfs  de  noortbollantse  wt  fielsont  gedaen  hadde ,  ende  soude 
hij  admirael  hem  derwaerts  bij  hem  met  sijne  bijhebbende  Schepeu  nae 
het  Voorlant  transporteren,  ende  ten  waere  de  Zeeusche  vertrocken  dat 
hij  die  noch  erger,  als  dije  van  Noorthollaut  tracteren  zoude,  alle  twelcke 
bijden  voorszeiden  Vice  Admirael  selfs  aen  dije  van  Zeelant  is  aengesegt 
geworden,  üijernaer  de  Noorthollantsche  schepen  bij  die  van  Zeclandt  aent 
Toorlant,  als  verhaelt  is,  gecoromen  sijnde,  ende  gedaen  hebbende  haere 
Clachten  van  tgene  haer  in  fielsont  vande  Ëngelschen  Admirael  was 
bejegent  soo  sijn  sijluijden  namentlijck  die  vau  Noorthollaut  Zeelant  endo 


398 

Delft  f oornoemt  met  maelcandereo  ouer  dit  stuck  in  deliberatie  ende  eoafe- 
rentie  getreden ,  ende  ooerleggende  de  schade  bij  die  van  Noorthollajit  door 
de  Dreijgementen  ende  feijtelijcke  proceduren  vande  Ëngelschen  geleden , 
als   namentl jckeo ,    behaluen    tgene  hanlieden  was  affhandicbt  gemaect» 
fijlieden  noch  teeneinael  tan  hunne  neringe  waren  berooft,  ende  het  saijaoen 
Terlopen  om  noch  ijets  proffytelyck  voor  te  nemen ,  dat  sijlieden  daardoor 
geuallen  waren  in  eene  excessiue  schade ,  welcke  scbade ,  ais  geleden  aijnde 
door    notoire    hostiliteijt,    volgende  de    voorgaende    gemaecte  accoordeo 
over  alle  d'  Compagnien  moeste  gedragen  werden:  datmen  geene  Repa- 
ratie  vande  selve  met  eenige  Clachten  in  Ëngelant  te  doen  verwachten 
hadde,  daeruan  de  jaren  1618  ende  1617  saffisante  prenuen  hadden  ge- 
geuen,  ende  dat  onersnlcx  die  aldaer  ter  plaetse  ende  de   facto  gerepa- 
reert  moeste  werden,   tot  dijen  eyude  men  de  commissie  defensiue  vao 
sijne  Fur.  Doorl^.  den  prince  van  Orangien  imploijeren  moeste.    Datmen 
moeste  letten  opde  Dreijgementen  die  hun  int  gemeen  byde  Engelachen 
noch    voorder    werden    aengedaen  ende  oversulcx  gausch  nodich  was  in 
tijts  te  voorcommen,  om  in  geen  meerder  swaricheijt  als  vooren  ie  ge- 
raken,   datte    macht  vanden  Engelsen  Admirael  bij  die  vande  Vice  Ad- 
miraal uijet  souden  tsameu  gevoucht  werden ,  Soo  hebben  sijlieden  dienvol- 
gende  besloten  het  Schip  vande  Ëngelschen  Vice  Admirael  te  verseeckereo 
ende    voorts    atsnden   vangst   bij    hem  gecregen  te  verhalen,  de  geleden 
schade,    voor  soo  veele  denselven  vangbt  strecken  soude.  Tot  welcken 
eijnde    hij    Vice    Admirael    tot   meermalen  is  gesommeert  geworden  aijn 
schip  sonder  tegenstant  te  willen  doen  ouer  te   geuen   daertoe   hem  tot 
meermalen  op  sijn  versouck  tijt  is  gegeuen  om  hem  te  bedencken ,  maer 
als  hij  eijntelyck  hom  daertoe  onwillich  was  toonende  ende  oock  middel 
socbte  om  door  te  seijlon  eiide  alsoo  teeschaperen,  buijten  twijffel  mey- 
nende    hem  bij  sijnen  Admirael  te  vougen  om  met  hem  versterct  lijnde 
het  voordcel  op  d'aude  (?)  Schepen  te   nemen,    soo   heeftmen    moetmen 
het   gewelt  jmploijcreu    ende  na  dat  eenige  schoten  soo  met  Canon  als 
Musquetten  ten  wedersyden  gegaen  waren  is  hij  eijntelyck  gedwongen  ge- 
worden het  schip  in  handen  vnn  die  van  Hollant  ende  Zeelant  voornoemt 
ouer  te  geuen.  Vuijt  welck  schip  sijlieden  dan  gelost  hebben  alle  t' schut 
(dat  naderhant  is  gerestitueert)  Item  alle  den  traen  die  sijlieden  ter  Neeringe 
hadden  becommen  bcstaendc  in  ontrent  470  quartelen  mitsgaders  noch  een 
cleijne  pertije  vuijle  Walvischuinnen,  alle  welcke  goederen  prorata  ouer 
de  schepen  die  het  exploict  hadden  helpen  executeren,  sijn  gerepartieert, 
ende  hier  te  lande  ingebracht,  ende  voorts  om  naer  te  commen  de  ordre 
bvde  voorszeide  commissie  defensiue  geprescri beert  heeftmen   niet  willen 
nalaten  de  selve  veroverde  goederen  ter  dispositie  ende  iudicature  vande 
respectiue    Adiniraliteijten    te    presenteren,    bet  welcke  gedaan  sijnde  is 
vande  selve  goederen  volgende  hare  Ed.  ordre  gedisponeert.  Dit  exploict 
nu  ju  Ëngelant  ten  quaetsten  gcrapporteert  ende  met  veele  onwaerachtige 
lasteriu^cn    ende    logencn    geexaggereert    sijnde;    soo    is  t'  selfde  (soot 
schijnt)  aldaer  bijde  Kngclsche  soo  hooch  genomen  datmen  daerop   heeft 
gaen  fonderon  ongehoorde  ende  exorbitante  pretensien  de  clachteu  dacr- 
van   met  suleken  heuicheijt  ende  bittcrheijt  jegens  de  Ingesetenen   deser 
landen,    aen    hnren    (-onmek  te   doen,    dat  sijne  Mnij*.  dacrdoor  bewo- 
gen is  geworden    het  stuck    selfs  bijder  hant  te  nemen,  ende    tot  meer- 
malen   met   seer    «grootten  ernst  ende  instant ien  aende   Ed  :   Heeren  aen- 
wesende    Ambassadeurs    van  uwe   Ho:   Mo:   inden  jaere   ir»19   te  begee- 
ren,    dat    desselffs    onderdanen    dienaen^aende   satisfactie  soude  werden 
gedaen,  hebbende  tot  dijen  eijnde  hare  Ed :  soo  verre  geperst  dat  sijlieden 
genootsaeckt    sijn    geweest    om  nijet   te  stremmen  hare  Ed :  uegotiatien 
in    andere    saken    den    dienst    vaut    landt    betreffende,    ouer    dit   stuck 
inet    sijne    Maj*.    (doeh    sonder    eenige    keunisse    vande   liemonstranteu) 


399 

te  commen  jn   conferentie,    maer   niet    connende   voor   datraael    ende 
gedoijrende   de    selue    Ambassade   de   sake    bij    sijne   Majt.    finalijoken 
geaccommodeert  werden ,  is  noch  ten  tijde  vande  laestvoorgaende  Ambas- 
sade')  t' seWe  point  wederomme  met  seergrootehefticheijtyeroppert,  in 
dijer  Tongen   soot    blijckt,    dat   de  Ed :  Heeren  de  seke  laeste  legatie 
beidient  hebbende  nijet   langer  hebben    connen  exenseren   van  eijntelijck 
sijne  Maj'.  toe  te  seggen  dat  van  dese  sake  binnen  corten  tijt  een  eynde 
ende    besluijt   sonde  werden  gemaect,  ende  dat  mijn  Heer  de  Ambassa- 
deor  Caron   daertoe   last  vercregen  hadde.    Tot   welcken  eynde  dan  de 
gejnteresseerde  Compagnien  in  dese   landen  Remonstranten  in  desen  bij 
uwe  Ho:  Mo:  besch reuen  sijn,  de  welcke  oock  dyen volgende  nijet  hebben 
willen  in    gebreke  sijn  van  haere    gedeputeerde  nae  den  hage  te  senden 
omme  met  uwe  Ho:  Mo:  te  helpen  beraetslagen  met  wat  middelen  syne 
Roochgem :  Maj'.  ende  subjecten  soude  connen  gegenen  werden  conten- 
tement,  ende  tiandt  van  repre^salien  ende  andere  jnconvenienten  gevrijt. 
Hierover  de    voorszeide  gedeput«erde   tot  meermalen  in  conferentie  sijn 
geweest  mette  gecommitteerde  van  uwe  Ho:  Mo:  alwaer  bij  haere  £d: 
sekeren    voorslach  is    gedaen  geweest    tot  accommodatie  van  dese  sake, 
sijude  (onder  correctie)  in  effecte  dese ,  datte  gejnteresseerde  Com- 
pagnien eenige  persoonen  na   Engelant   souden  committe- 
ren omme  aen  Mijn  Heer  den  Ambassadeur  Caron  instructie 
van   dese   sake    te   subministreren,    op    datmen  aldaer   tot 
eene    liquidatie   mochte   geraken  vande  goederen,   die  de 
parthijen  hinc  inde  malcanderen   hebben  affgenomen.  Inge- 
valle  desen  voorslach  bijde  Remonstranten  moeste  werden  geamplecteert 
sonder  dat  alvooren  behoorlyck  werde  geexamineert  de  recbtveerdicbeijt 
vande  sake,   om  daerwt  te  oordeelen,   aen  welcke    van    beyde   pertijen 
syde,  het  gelijck  ofte  ongelijck  gelegen  mocbte  sijn,  ende  dienvolgende 
hoeverre   d*  eene    in    danderc   tot  eenige  restitutie  waere  gehouden ,  ofte 
wat  schaden  ende  interesten,  ende  aen  welcke  syde  behoorden  te  werden 
vergoet,  alle  tweicke  niet  can  voorbij  gegaen,  sonder  de  Remonstranten 
een  groot  ende   notoir  ongelijck    aen  te  doen,   soo  soude  wtten  selven 
voorslag  volgen  dat  inde  liquidatie  alleene  in  consideratie  souden  commen 
de   goederen  die  de  eene  van  den  anderen  cum  effectu  beeft  genoten, 
sonder   op   eenige    verdere    schaden  ofte  Interesten  regaril  genomen  te 
werden,  ende  consequentelyck,  datte  Remonstranten,  als  dije  meer  vande 
Engelsche  dan  de  Ëngelsche  van    haer  hebben  genoten,  souden   moeten 
penningen  van  huijs  brengen,  ofte  mette  Compaignie  van  Amsterdam  accor- 
deren ouer  haere  actie ,  die  sijlieden  opde  Engelschen  sijn  hebbende  wegen 
de  goederen  haer  bijde  Engelschen  anno  1613  ontnomen  daervan  bier- 
vooren    verhael  is  gedaen.     Uwe  Ho:  Mo:  gelieue  hier  jegens    met   een 
rechtveerdich  oordeel  te  ouerwegen.   Eensdeels  de  recbtveerdicbeijt   van 
der  Remonstranten  cause  in  dese  sake,  anderdeels  den  jegenwoordigen 
standt  van  haere  Respectiue  Compaignien  Belangende  de  rechtvaerdicbeijt  der 
cause,  nademael  de  Engelschen  oueral,  ende  altijt  (sonder  haer  eenige 
Reden  daertoe  gegeucu  te  sijo)  der  Remonstranten  Schepen  met  ouver- 
draechelijckc    hostiliteijten    hebbeu  geaggresseert ,  ende  de  participanten 
daermede  tot  een  onwtspreeckelvckc  schade  geprecipiteert,  wat  reden  het 
soude  sijn  dat  sijlieden  noch  souden  gehouden  sijn  te  restitueren  de  goe- 
deren die  sijlieden  niet  anders  als  met  goeden  tijtle  ende  met  ordre  volgens 
hare  commissie  defensiue  tot  reparatie  van   haere  geleden  schade  vande 
Engelschen  hebben  genoten  alsoo  noch  daermede  de  selve  schade  in  het 
minste    paert    niet  gerepareert    en  is,    Te    meer  om  dat  wt  soodanigen 


' )  Namelijk  de  ambassade  van  1 62 1  —  1 623.  —  Zie  J;iarover :  hiervuor  p.  234,  25 « 


400 

RdstitaÜe    niet   anders   soude   connen   besloten  werden    dan  datte  Re- 
monstranten  onbehooriyek    ofte    sonder    fondament    mette    Engelscben 
souden    hebben    geprocedeert  Ofte  oock   wel  datte  Engelsen  met  lecbt 
▼ermocht  hebben  den  Participanten  met  gewelt  in  Spitsbergen  van  baere 
neeringe    te    verdry  ven  ende  het  hare  te  ontnemen,  met  weicke  besluiit 
dan  soo  wel  het  lant  ten  aensien  vaude  sake    ten    principale  raeckende 
de  pretentien  van  souuereiniteijt  vaut  landt  van  Spitsbergen ,  als  mede  de 
Remonstranten  souden  werden  in  haer  ongelijck  gestelt.   ende  dijenvol- 
eende,  daermede  voor   haer  een  irreparabel  preiuditie  gelegt.  Item  wat 
Reden    het  soude  sijn   dat   In  soodanigen  liquidatie  alleene  souden  ge- 
bracht  werden   de  goederen    die  de   pertijen   den  eenen  vande  anderen 
hebben  genoten,  ende   datmen  in  geeu  consideratie  nemen  soude,  ende 
ouersulcx  tot  schade  nyet  mogen  rekenen  de  oncosteo  dije  de  Remon- 
stranten  wt  haer  Beursen  hebben  verstrect  totte  eqnipagien  vande  ReiJ- 
sen,    die    byde    Engelscben    sijn    geruineert,  alsmen  noch  all  ter  syden 
sette    de  jnteresten   diemen   wt  sodanige   Reijsen    sonde  connen  hebben 
proffiteren,    ingevalle  die  onverhindert  haren  voortganck   hadden  mogen 
hebben;  in  welcken  deele  de  Remonstraulen  dije  altijt  viantlyck sijn  geag- 
gresseert  geworden,  den  Engelscben  soo  wel  in   rechtveerdichcijt  vande 
sake    als   ten   reguarde   van    roeerdorheijt   van  som  me  verre  ouerwegen » 
ende  ouersulcx  niet  vremt  is,  datte  Ëngehchen  van    soodanige  schaden 
niet  willen  hooren  spreken ;  Belangende  den  teg^nwoordigen  standt  vande 
Respectiue  Compaignien  de  selue  sijn  doorde  voorverhaelde  hostiliteijten  als 
oock  verscheijden  andere  ougelucken  daertoe  gecomraen ,  gelijck  alle  de 
Weerelt  kenbaer  is,  dat  sijlieden  nijet  als  met  te  seer  groot  verlies  ende 
achterstel  van  Capitalen,  hare  Equipagien  hebben    gedaen,  als  aen  dije 
van  Delft  claerlyck  heeft  gebleken',  het  noorder  quartier  wel  ontrent  ander- 
haiff  Capitael  ten  achteren  geuaeren  sijnde,  ende  die  van  Zeelant  som- 
tijts  ende  tot  meermalen  een  heel  Capitael  op  eene  Reijse  alleene ;  sulcx 
dat  eenige  Participanten  aldaer  merckelijcke  pertijen  van  hare  middelen 
hebben  daerjnne  gebrockt  ende  te  souckeu  gemaect ,  Om  weicke  oorsaken 
de  voorszeide  Compaignien  meest  alle  sijn  gedissoiueert  als  dije  vant  noor- 
der   quartier    metten   wtganck  vande   jaere   1621  ,  dije  van    Zeelant   all 
metten  wtganck   vanden  Jare  1618.   Ënde  hoewel  in  de  selve   quartieren 
dese^neringe    wederomme   is  hervat,    doch    is  tselve  uijct    geschiet  dan 
bij  nieuwe  Compaignien  daeronder  seer  weijnige  persoonen  vande  oude  Com- 
pagnien    sijn   heriderende,   hebbende  ondcrtusschen  die  van  Zeelant  soo 
drije  soo   vier  jaeren  door  vrese  vande  Eiigelschen  haer  vande  neeringe 
t' eeuemacl  moeten   onthouden  ')    —  Hierwt   is  wel  aff  te  nemen  dat  het 
den  Remonstranten  gants  ongelegen  isjae  onmogelijcken  is,  eenige  oncos- 
ten  te  connen  vervallen  tot  coopen  van  soodanigen  actie,  als  in  dcsen  van 
noode  soude  zijn,  principalijeken  moetende  te  docne  hebben  met  weijnige 
persoonen  ofte  eene  Compaiguic  alleene,  dijemou  dan  naer  baerer  begeert'u 
ende   fantasije  soude  contenteren   moeten,  ende   ofte  al  schoon  sommige 
vande  Remonstranten  tot  coopen   van  soodanigen   actie  verstaen   conde, 
soo  is  nochtans  seker  dat  sijlieden  alle  t*  samen  daertoe  nijet  sullen  sijn  te 
brengen ,    ende  souden  dan    de   recusnnten    met  goet    fondament  mogen 
sustinereu  daerjnne  nijet  gehouden  te  siju,  emploicrcnde  daertoe  de  mid- 
delen   hijervüoren    verhaeit    sulcx    dat  jn   desen    gcualle  gebeuren  soude 
datten  last  die  vecleu  is  rakende,  op  weijnige   persoonen  soude   werden 
gelegt,  twelck   uij(?t  allecnc  t'  eeneinael  buijtcn   reeden  waerc,  maer  soude 
oock  sijn  bouen  t'  vermogen  van  soodanige  cleijnen  getal  van  persoonen 
dije    daertoe  souden    hebben  verstaen,    Omme  alle  weicke  redenen  ende 


')     Hoe    zonderling    het     schijueii   iiioKe  ,     dezt*  iiifdcdeeling   is  oujuiat.      VVl. 
Uierv<K)r  p.   109  Noot    5. 


401 

Andere  breeder  des  noot  ie  verbalen,  Uwe  Ho:  Mo:  gelieue  in  dese  sake' 
sulox  te  versien ,  datte  remonstranten  met  soodanigen  preiudiciabelen  voor' 
slaoh  van  réciproque  restitutie  eude  tgene  daerwt  volgen  soude  mogen,  mits- 
gaders eenige  besendinge  na  Engelaut  te  doen  uijet  en  werden  beswaert, 
sijliedeu  te  vreden  sijnde  tot  allen  tijden  hare  Actiën  voor  haere  Competente 
Kechtera  te  justificeren,  ofte  jngevalle  den  dienst  vanl  landt,  omme  van 
vorder  onbeijlen  ende  incouveuieDtien  bevrijt  te  sijn,  is  vere)s8cbende, 
dat  opden  voet  bij  Uwe  Ho :  Mo :  in  Ëugelant  begonnen  ende  suicx  bij 
réciproque  restitutie  de  Engelsen  contentement  werde  gegeuen ,  dat  uwe 
Ho:  Mo:  gelieue  tselve  tot  laste  van  tgemeene  landt  te  doen  beleijden, 
op  dat  de  remonstranten  jegens  Recht  ofte  Reden  noch  buuen  ha  er 
vermogen  nijet  belast  en  werden  nochte  in  pericle  gestelt  om  bij  ge- 
valle V  eenemael  geruijneert  te  werden,  het  welcke  daeromme  te  meer 
reden  is  datte  Compagnie  mette  voorszeide  neeringe  ter  Walviscbvaoght  in 
groote  ende  excessiue  schaden  sijn  vervallen,  daer  jegens  het  gemeene 
lants  incommen  bijden  ingebrachten  Traeu  grootelijcx  is  vermeerdert, 
800  in  Convoijen  ab  licenten ,  oock  selfs  datte  selfde  neeringe ,  twelck 
is   een   simpele    Visscherije,    altijt  met  incommeode  Convoijen  is  belast 

geweest,  daerjegens  alle  andere  Visscherien  altijt  daervan  vrij  sijn  ge- 
ouden,  Behoudelyck  dat  noch  kenneljck  is,  hoe  seere  verscheijden  Am- 
bachten ende  andere  Neringen  in  dese  lauden  bij  de  voorszeide  Compag- 
nien  tijn  geuordert  geworden ,  sulcx  oock  dat  veele  honderden  persoenen 
soo  te  water  als  te  lande  alhier  bij  baer  geemploijeert,  ende  onderhou- 
den sijn  geweest,  ende  dgeu volgende  met  goede  Redenen  mach  werden 
gesefft  datte  Participanten  der  selver  Compagnien  den  welstant  van 
tiandt  ende  van  veele  ingesetenen  vandien  tot  hun  eijgen  groote  schade 
beuordert  hebben; 

Hooge  ende  Mogende  Heeren ,  dit  is  tgene  de  remonstranten  noodich 
hebbeu  geacht  uwe  Ho:  Mo:  eerbiedent lijeken  int  corte  te  remonstreren, 
tot  iustifioatie  van  hare  procedure  jegens  de  Ëngelscheu  anuo  1618  in 
Spitsbergen  genallen,  met  verhael  van  haerlieder  oogelegentbeijt  om  van 
haerentwegen  ijemant  na  Engelandt  te  committeren  ten  eijnde  de  En- 
gelsen dijenaengaende  contentement  werde  gedaen,  het  sij  dan  bij  réci- 
proque restitutie  van  genomen  goederen  bij  liquidatie  ofte  op  eenige 
andere  maniere;  Ende  willende  de  remonstranten  niet  dissimuleren  ront 
fuijt  te  verclaren,  verstaen  ie  hebben,  dat  dije  vande  Engelscbe  Com- 
pagnie haere  gepretendeerde  Actie  wegen  de  voorszeide  proceduren,  aen 
verschejden  Heeren  van  sjne  Hooggemelte  Ma'*.  Raedt  hebben  op- 
gedragen, dije  het  meer  om  eene  goede  somme  gelts  te  trecken,  als  om 
eenich  redelyck  contentement  te  hebben  ofte  liquidatie  sal  te  doene  sijn, 
Ende  datte  Remonstranten  daeromme  met  goede  reden  te  vresen  hebben 
soo  wanneer  de  Ëngelscbeu  souden  bemercken  alsmon  totie  liquidatie 
ware  gecommen  datter  Remonstranten  Reeckeninge  den  baren  verre  is 
ouertreffende  dat  sijlieden  dau  sullen  weten  met  recht  ofte  onrecht ,  ofte 
de  Reeckeninge  der  Remonstranten  te  extenueren ,  ofte  t*  eenemael  te 
verniettigen,  Ofte  andersiuts  lichtelijcken  het  Schip  op  eenen  anderen 
Bouch  wenden  ende  dus  ijot  anders  voorwenden  om  tot  hare  voornemen 
te  geraken,  Daertoe  hem  in  sulcken  gevalle  de  dreijgementen  van  re- 
pre«salien  nijet  uiin  als  jegenwoordicii  souden  ontbreken;  De  welcke 
jngevalle  sijlieden  jn  tijden  ende  wijlen  vervorderen  ter  executie  te 
leggen  soo  verclaren  de  Remonstranten  dattet  hun  sal  van  herten  leedt 
sijn,  datte  landen  ofte  goede  jngesetouen  vandijen  dacrdoor  in  eenich 
ongemack  sullen  geraken.  Biddende  uwe  Ho:  Mo:  dattet  onbeijl  daer- 
van Gommende,  den  Remonstranten  nijet  en  werde  geimputeert,  de  welcke 
wel    versekert   sijn   ingevallen    hare   sake   te  rechten  ende  soot  behoort 

2^ 


402 

wer^e  geexamineert  dat  sijlieden  daervan  gansch  onschuldich  sallen  be- 
Qonden  worden ,  Protesterende  voorts  ter  Weerelt  niet  meer  te  wenschen 
als  s*laodts  Dienst  ende  welstant  altijt  ende  jn  alles  te  sijen  ge?ordert , 
daertoe  sijlieden  altijt  sullen  bereijt  sijn  te  contribueren  alle  t'gene  dat 
in  haere  dispositie  ende  vermogen  is  *). 

Ree.  18  September  1624. 


BIJLAGE  XVII.  (p.  214,  212.) 


TWEE  GETUIGENISSEN  van  deelnemers  aan  de  reis 
ter  walvischvangst  van  1617  over  het  met  de  Engel- 
schen  voorgevallene  op  Spitsbergen  in  dat  jaar. 

Op  hujden  den.  vjftbienden  Septembris  a"".  XVP  zeventhien  compa- 
reerden voor  my  notaris  nageoomt,  binnen  de  stadt  Vlissyngen  reside- 
rende; in  de  presentie  van  de  getugen  ondergeschreven  Jan  Verrelle  schip- 
gir,  out  derticb  jaren ,  Matheus  Willemsz.  stierman  out  XXV  jaren.  Cent 
astiaenssen  hoochbootsman  out  XXX  jaren  ende  Teunis  Symonsseu 
scbimman  out  XX  jaren,  alle  vier  woouende  binnen  dcser  stede  van 
Vlissyngen  gevaren  hebbende  met  huerluyde  mede  scbipsvolck  op  den 
scbepe  genaerot  de  Arcke  Noë  op  de  voyage  van  walvischvanck  dit  jaer 
XVI<^  zeventhieue,  dewelcke  gevende  der  waerheyt  getuychnisse  ter 
instantie  ende  versoecke  vau  lan  Lampsins,  Jan  Gyselijn,  Adriaen 
Adriaensseti  ende  hunne  mede  rederen,  cooplieden  binnen  der  voorseide 
stadt,  hebben  op  hunne  manuen  waerheyt  in  plaetse  van  eede  getuycht 
ende  geattesteert ,  warachtich  te  zijne  't  gene  voight. 

Ëcrstelick  dat  waraclitig  is,  datzylieden  metten  voornoemden  schepe,  in 
compagnie  van  noch  ecu  ander  schip,  dacr  schipper  op  was  Hubrecht 
Cornelissen,  beyde  in  dienste  van  lan  Lampsins,  lan  Gyselyn ,  Adriaen 
Adriaeussen  ende  hunue  medereederen  voornoemt  op  den  XI I«  Meye  voor- 
leden deses  jaers  XVI^  zevcnthiene,  vertrockcn  zyn  van  Vlissynghen  na 
Spitsbergen,  alwaer  zy  op  deu  XXX"  derselver  mnent  ziju  gearrivecrt 
in  de  baye  genaüuit  Oresuut,  voor  weicke  reede  des  daechs  te  voreu 
gearrivecrt  was  het  schip  vau  Coruclis  de  Cock  mede  van  Vlissynghen, 
die  des  daechs  na  hun,  van  gelijcken  in  dezelve  reede  is  gecomen. 

Item  dat  twee  dagen  dacr  naer,  aldaer  op  dezelve  reede  noch  geco- 
men  is  een  Engels  schip  vau  de  compaguie  van  Luudeu  dacr  schipper 
op  was  eene  Herry  Smit  deu  welckeu  aldaer  vindende  de  voorsze:de 
drye  schepen  van  Vlissynghen,  heeft  van  stonden  aen  (gelijck  hy  tegeus 
hemlieden  geseyt  ende  bekent  heeft  aeu  desselfs  boort  ontboden  zyude) 
geschreven  aen  zynen  admirael  dic  geicgeu  was  up  de  reede  van  Bel- 
sont  ontrent  acht  mylen  Noort  van  dacr,  hem  adverterende  van  het 
arriveren    van  de  voornoemde  Zeeusche  schepen. 

Daer  op  dat  oock  de  voorszeide  schippers  van  Vlissyugheu  als  doen 
bare  sloepe  hebben  gcsonden  na  Belsont  vernomt.  ommc  te  besien  off 
daer  geene  Hollantsche  schepen  cu  waren ,  de  weicke  (zoo  zy  naderhant 
rapporteerden)  aldaer  geene  en  vouden ,  dan  wel  den  voorseidcu  EngelM?n 
admirael  met  noch  eenige  andere  Engelsche  schepen  ,  weicke  sloepe  aldaer 
gecomcn    zynde,    heeft  den  voorseideu   Engelsen  admirael,  dezelve  doen 


>)  Nftar  een  af!»chrift  in  de  verzaniclinjr:  Xoordsche  tojrteu.  i  Ixiopeude  N.  C'.  K  tA 


403 

aeo  boort  commen  ende  henlieden  sprekende,  haer  belast,  hunlieden 
schippers  aen  te  seggen,  dat  se  ?an  daer  sonden  ?ertrecken  ofte  dat 
hj  selCs  in  Oresont  comen  zoude  ende  hun  van  daer  slaen. 

Ooderentusschen ,  terwyle  de  voorszeide  slouppe  na  den  admirael 
gesouden  was,  hadde  den  zei  ven  admirael  affgesonden  een  pinasken  om 
te  besien  offer  aldaer  in  Oresont  geen  Duytscbe  schepen  en  lagen,  ende 
aldaer  bevindende  de  voorseide  drye  schepen  van  Vlissynghen ,  heeft 
henlieden  van  des  admiraels  wege  verbot  gedaen  hare  nerynge  ende 
visserye  te  doene. 

Middelertyt  den  voorseiden  Verhelle,  hebbende  gevangen  twee  wal  vis- 
schen ,  heeft  dezelve  met  hare  ketels  ende  vaten  aen  lant  gebracht ,  ende 
is  onderentusschen  haerlieder  sloepe  wedergekeert  rapporterende  haer- 
lieder  wedervaren. 

Daer  naer  heeft  den  voorszeiden  admirael  noch  affgesonden  eene  zyner 
slottppe,  met  expresse  last  aen  hemlieden  van  Vlissyngen  te  zeggen,  dat 
zy  heur  van  daer  souden  maken  ofte  dat  den  admirael  selfs  daer  com- 
men sonde  met  zyne  schepen,  hun  met  gewelt  van  daer  te  smyten. 

Op  welcke  dreygementen  zy  lieden  (als  maer  drye  schepen  zynde 
tegens  derthiene  van  de  Ëngelsobe,  eude  geen  assistentie  bevindende 
van  de  Hollantsche  schepen)  genootsaect  zyn  geweest  van  daer  te  ver- 
trecken,  ende  zyn  te  rade  geworden  baerlieden  met  heure  schepen  te 
vervoegen  na  het  Beren  eijlant  eensdeels  omme  te  vernemen  of  de  Hol- 
lantsche schepen  aldaer  lagen  ende  andersdeels  om  te  besien  off  daer 
oock  eenige  neringe  was  te  doene. 

Doch  aldaer  geene  schepen  vindende  dan  alleen  een  Enghels  schip 
dat  van  de  compagnie  van  Londen  niet  en  was ,  ende  seijde  vy f  weken 
onderwege  geweest  te  zyn,  zynde  alsdoen  maer  zes  weken  geleden  dat 
zylieden  van  Vlissynghen  waren  geseylt,  ende  daeruyt  gissende  dat  de 
Hollantsche  schepen  noch  wel  mochten  onderwegen  zyn;  daer  beneffens 
aldaer  niet  vindende  te  visscben  ende  considererende  dat  hare  tyt  soude 
beginnen  verloopen,  dat  se  haer  ketels  niet  meer  en  souden  connen  aen 
lant  zetten ,  indien  se  noch  eenige  onsekere  plaetsen  hadden  gaen  zoucken. 
Soo  zyn  sij  wederom  van  advyse  geworden  te  keren  na  Spitsberge  op 
eenige  plaetsen  daer  zij  dochten  dat  de  Engelsen  niet  en  souden  wesen, 
maer  aldaer  geene  bequaemheyt  vindende  zyn  weergekeert  na  hunne 
eerste  plaetse,  verhoepende  dat  de  Hollantse  schepen,  aldaer  zouden 
gecommen  wesen,  ende  hebben  die  van  het  schip  van  Verhelle  onder- 
wegen twee  visschen  becomen. 

Alwaer  wederomme  gecommen  zynde,  hebben  aldaer  noch  gevonden 
het  voorszeide  sohip  van  Herry  Smit  ende  noch  een  ander  daer  schipper  op 
was  lems  Eeverbon ,  mctto  welcke  zylieden  in  gespreek  ende  onder- 
bandelynge  gecomen  zijn  eude  veraccordeert  dat  de  Engelscbc  hun 
soude  toelaten  op  d'ander  zyde  van  de  baye  te  loopen  ende  visschen 
bnyten  de  honcken  in  zee;  belovende  de  zelve  £ngelsche  dat  z'j  in  't 
faveur  van  de  Vlissiugse  scbryven  souden  aen  den  admirael;  dat  zy 
deur  quaet  weer  aldaer  gecomen  waren  met  twee  visschen  ende  dat  zy 
weder  van  daer  waren  geseylt;  doch  in  contrarie  van  de  zelfde  hunne 
belofte,  hebbeu  zy  den  admirael  geinformeert  van  de  voorszeide  hare  nerynge 
ende  visscherye,  gelyck  zy  naderbaot  zelfs  bekent  hebben. 

Waeruyt  gevolght  is,  dat  den  admirael  heeft  geschreven  aen  den 
▼ice  admirael  wesende  het  clouckste  schip  van  alle,  gemonteert  lynde 
met  achtien  gotelyngen  meest  alle  stncken  van  ontrent  drye  dusent 
wegens,  *t  welcke  schip  liggende  was  aen  het  Voorlaat,  hem  gelas- 
tende (zoo  de  zelfde  vice  admirael  naderhant  bekent  heeft,  ende  gelyok 
uyt  het  vervolch  van  de  sake  gebleken  is)  dat  hy  de  ^eusche  schepen 
feytelick  loude  acutusteu. 

26* 


404 

Doch  alsoo  het  schip  van  Hubrecht  Coruelitsea  ende  *t  gene  vail 
Cornelis  de  Cock  ondereotusscheu  na  huys  zeylden,  ende  de  vooneide 
Verbelle  noch  meest  al  zyn  goet  aen  lant  hadde  naroelijok  noch  hondert 
ende  twinticb  oxhooffden  speek  ende  daerenboven  alle  zijn  baleTnen, 
booffden,  want  ende  gereetscbap  van  baerlieder  nerynge  ende  miosdien 
zeer  ongereet  om  te  connen  vertreckcn,  hebbende  ontrent  hondert  eode 
ze?en,  off  hondert  acht  oxhooffden  speek  in  't  schip  ende  noch  twee 
walvisscbeu  ende  ontrent  een  halve  aen  boort  liggende  ende  daer  toe  zoo 
vele  te  vangen  als  men  wenschte;  soo  is  't  gebuert  dat  den  voonzeiden 
Engelschen  vice-admiracl  aengetast  heeft  het  schip  van  den  voorazeiden 
lan  Verhelle.  Ende  heeft  haerlieden  ontbloot  ende  ontnomen  alle  baer- 
lieder vanck ,  zoo  wel  die  zy  aen  boort  ende  binnen  den  schepe  haddeo 
als  allen  't  gene  aen  lande  was,  met  alle  baerlieder  gereetschappe  selft 
tot  baerlieder  spyckers  toe  met  't  samen  zes  gotelyngen  uyt  het  schip 
ende  alle  haer  buscruyt  tot  ontrent  zes  hondert  wegens,  haer  alleeoe- 
lyck  latende  een  halfr  kiuneken  na  gissynge  van  ontrent  dertich  pont, 
ende  voorts  haer  affnemende  alle  heurlieder  vischtuijoh,  van  arpoenea, 
lancen,  lynen,  cabelstanden ,  blocken,  slouppen,  messen,  ketels  ende  in 
somma  alle  't  gene  hem  belieffde,  na  nytwyse  de  neffens  gaende  specificatie. 

Alsoo  dat  zyliedeu  ledich  scheeps  hebbeu  moeten  na  hnys  comen, 
hebbende  moeten  zien  voor  haer  oogen ,  aleer  zy  noch  van  daer  troeken, 
dat  de  Engelse ,  het  meerendeel  van  het  voorseide  speek  aldaer  aen  lande 
hebben  gecoect  tot  tracn  gemaect  ende  in  haerlieder  schip  geladen, 
tonder  dat  zy  daer  tegens  conden  doen,  het  welcke  niet  en  sonde  ge- 
schiet hebben,  indien  zylieden  met  bulpe  van  de  HoUantsche  schepen 
hadden  versterct  geweest,  gelijck  de  Engelsche  zelfs  tegens  hemlieden 
hebben  bekent  gebat. 

Alle  *t  welcke  de  voorseide  deposanten  verclaerden  ende  getnygbden  te 
wesen  de  gerecbtigbe  waerheyt.  Bereet  zynde  alle  't  zelve  (des  noodicb 
ende  versocbt  zynde)  soieropnelick  ende  met  eede  te  bevestigen. 

Aldus  gedaen  ende  gealtesteert  binnen  de  stadt  Vlissyngben  voor  my 
Gheleyn  Pietersz.  openbaar  notaris,  binnen  dezelve  stadt  residerende, 
geadmitteert  by  den  hove  provinciaal  over  Ilollandt ,  Zeelaut;  ende 
ter  presentie  van  Gilles  van  der  Bekc  eude  Ëvert  Cornelissen ,  beyde 
inwoondcren  ende  borgbers  aldaer  als  getuyghen  ten  desen  versocbt. 
Ende  hebben  de  comparanten  desa  tegenwoordige  beneffens  my  notaris 
onderteyekeut  ten  dutte  code  jare  voorseit.  Jan  Verrelle,  Matues  Wilhem, 
Cent  Bastiacnssen ,  Tuenys  Tyemmenssen. 

Mij  't  oirconde 
Gheleyn  Pieters,  notarius  pnblicua. 


In  den  jare  ouses  Heeren  Icsu  Christi  zesthieuhondert  ende  zeveo- 
tbiene,  den  vyfthiendeu  dach  der  maendt  Septembri,  syu  gecompareert 
voor  mij  Gedion  Morris,  opeubaer  notaris  bij  den  provinciaelen  hove 
van  Hollaudt,  Zeelaudt  en  Wcstvneslacdt  geadmitteert  binnen  der  stadt 
Vlissingheii  residercude,  eude  in  presentie  van  de  nngenoemde  ghetuygen 
d'ecrsame  Pierre  d'llallcgory ,  domiugo  de  liallcgory  ende  domingo  de 
Turbide,  alle  dry  barpouiers,  eude  Pierre  d'  Hayet  meester  van  de  chalonpe 
Basqucs,  dese  lactste  reyse,  vuytgcweest  zijnde  ter  walvisehvanck  ten 
dienste   van  S^  lau  Lampsius  eude  consourlen  op  d'eylandt   van  Spits- 

' )  Naar  een  afschrift  in  de  verzameling :  Noordsche  togten.  4  Loopcnde 
^i    C.  R.— A. 


405 

bergfae,    mette  schepen  d*Arke  Noë,  daer  schipper  op  is  Tan  Verelle, 
ende   de    scbepe    de  Peerle»   daer  schipper  op  is  Huyhrecht  Cornelisz. 
bejde    Tan    Vlissinghen,    deweicke   omme  der  waerheyt  getuygenisse  te 
gheven , '  aeogaende  de  zaecken  naer  beschreven ,  daertoe  versocht  synde 
▼an  we^en  de  voorseide  reeders,  hebben  in  fransche  tale,  daer  aff  dit  de 
translatie  is,  geseght,  ?erclaert  ende  geattesteert  bij  henrliedcr  manne- 
waerheden  in  plaetse  van  eede,  warachtich  te  zyne,  dat  zylieden  depo- 
nenten    in    de  maent  Mey  laetstleden  mette  voorseide  schepen  van  hier 
▼nytgeioopen   zynde,   naer  de  visscherie  van  walvisch;  zyn  in  't  laatste 
van   Mey    vx>or8eit   gearriveert  in  de    baye   van  Horenzont.     Is  aldaer 
gecommen  zekere  chaloupe  van  den  Engelschen  admirael  met  eenen  brieff 
ende  commissie  medebrengende  expressen  last,  dat  den  schippers  dade- 
lijck  mette  schepen  vnyte  voorseide  baye  zouden  hebben  te  loopen  ofte 
anderssins  zonde  hemlieden  doen  vertrecken ,  verdreygende  de  Basque  te 
doen   hanghen  aen  den  boechspriet,  ofte  handen  ende  voeten  te  binden 
ende   hemlieden  in  zee  te  worpen,  zulcx  dat  zylieden  genootsaeckt  zyn 
geweest    vnyte    voorseide    baye    te   loopen  naer  dat  de  Engelsche  hem- 
lieden   twee    walvisschen   hadden    ontnomen ;  verclarende  voorts  dat  de 
voorseide  Engelsche  hemlieden  vuyten  voorseiden  schepe  noch  hebben  ge- 
nomen hondert  ende  acht  ocxhooffden  gecapt  speek,  e nde  hondert  ende 
twintich  ocxhooffden  speek  aen  't  landt ,  alle  vol  zynde ,  metgaders  noch 
dry  visschen  in  masse  (boven  d*  eerste  twee)  welcke  drij  vbschen  zylieden 
eereet    hadden   aen  boort  om  te  gaen  cappen.     Ende  dit  alles  naer  dat 
de    voorseide  Engelsche  hemlieden  consent  gegeven  hadden    om    buyten 
de   hoecken  wel  twee  mylen  in  zee  te  gaen  visschen,   doende    de  voor- 
seide   Basque    naer   hunnen    appetite  dezelve  visschen  boncksarden  wel 
twee    mylen  verre  aen  henrlieder  boort  hun  commanderende  ende  gour- 
manderende   als   ofte   zylieden   hunne   slaven  geweest  waren,  wordende 
onder  andere  zylieden  deponenten  zeer  vileinelijck    verdreyght  ende  ge- 
tracteert    van    den    vice  admirael  van  de  Engelsche,  deweicke  wesende 
een  jonck    ende    outreqnidant   persoon,   sich  zeer  violentelijck  compor- 
teerde,   verclarende  voorts  dat  de  voorseide  Engelsche  hemlieden  insge- 
lycx   hebben  genomen   eenen   grooten  rooden  coperen  ketel,  de  lepels, 
harpoenen ,  lancen  ,  messen ,  lyme ,  vier  chaloupen  ,  ses  ysere  gotelingen 
met    hunne   ramparden,    mnsquetten   poeder,  twee  windasen  ende  veel 
andere  dingen  die  hemlieden  aienden  ende  aenstonden ,  in  alle  manieren , 
als  off  zi  onder  vyanden  handen  geweest  waren,   verclarende  voorts  dat 
de   voorseide  Engelsche  overmits  het  verboet  ende  beleth   van   visschen 
oorsaecke  zyn  dat  de  reeders  wel  ontrent  acht  hondert  ocxhooffden  faulx 
frect  oft  wanladiiighe  hebben ,  d*  welck  zoude  bedraeghen  veerthien  vis- 
schen  daeraff  de  baleines  ofte  baerden,  ontrent  dertich  duysent  wegens 
zouden    connen    bedragen.     Item    dat   indien   zylieden  in    de    voorseide 
baye   vredelyck  hadden  mogen  ligghen  ende  visschen,  zylieden  in  veer- 
thien daegben  tydts  wel  eens  zoo  veel  visschen  zouden  helbben  bekommen 
als   IJ    van    doene    badden,    deur  dyender  zulcken  menichte  van  visch 
was,  dat  eenen  Engelsman  neghen  visschen  op  eenen  dach  vinck,  ende 
loude   de  reyse  dyenvolgende  wel  eene  maent  ofte  bet,  corter  gevallen 
hebben,    als   zy   gedaen    heeft.     Verclarende  voorts  dat  zylieden  op  de 
voorseide    reyse    gheene    Hollandtsche    schepen    en    hebben    vernomen , 
waerdeure    de    Engelsche    te  hou  ter  aenginghen ,  als  seggende ,  zoo  de 
Hollanders  comen  en  zylieden  stercker  zijn  dan  wylieden ,  zoo  sullen  zij 
visschen ,  maer  anderssins  soo  ick  ray  stercker  vinde  als  ghylieden ,  soo 
sal    ick    UL.    sincken.     Sluytende   hiermede  hunne  verclariughe  die  zy- 
lieden  presenteren  des  noot  by  eede  te  stereken  voor  alle  heeren  jugie 
ende    gerechte    des   versocht    zynde.     Ghedaen    tot    Vlissinghe    voorseit 
in  den  comtoire  myns  notaris,  in  presentte  van  lan  lansz.  Cock,  ende 


406 

Willem  Beakelaer,  inwoonden  alhier  als  getnyghen,  Ende  de  Tooneüe 
deponentcn  mette  voorseide  getoygen  hebben  de  minnte  deser,  onder 
mj  notario  rustende  geteeckent. 

Ita  attestor. 
Gidion  Morris,  notarins  pablicas  ^). 


BIJLAGE  XVIIL   (p.  290-300.) 


MEMORIE  van  de  Noordsche  Compagnie  aan  de  Staten- 
Goneraal  over  de  onaangenaamheden  met  Jean  Vro- 
Ucq  in  1632  en  1633. 

Tres  bauts  et  Puissants  Seigneurs. 

Les  Administrateurs  de  la  Compagnie  octroyée  dn  Nord  d'  Hollaode, 
Zelande  et  Pays  de  la  frise  occidentale  exposent  bien  humblemeot  a  Vot 
Seigneuries  les  troubles,  molestations  et  violences,  qoe  fait  un  certaia 
Jan  Vrolicq  de  St.  Jan  de  Lnz  (se  qnalifiant  Capitaine  de  la  Marine) 
k  ceux  de  la  Compagnie  du  Nord  de  ces  Provinces  Unies:  Comme  et 
en  quelle  fapon  anssi  il  ait  a  fausses  et  mensongenes  ententes,  obtena 
du  Siege  de  Tadmiraultó  h  Rouen  mandement  d'arrest  sur  les  biens  et 
marchandises  de  ladite  Compagnie  dn  Nord  de  cesdites  Provincea.  St 
en  vertu  d*iceluij  arresté  et  saisi  plusieurs  marchandises. 

Aussi,  comme  l'an  1632,  Cenx  de  ladicte  Compagnie  sont  grande- 
ment  et  deplorablement  pillez  et  vollez  en  Tlsle  Maurice,  située  aa 
Qnartier  du  Nord  ,  par  quelques  navires  Franpoises  dudict  St.  Jan  de  Lni, 

Et  pour  bien  et  claireroent  demonstrer  les  procedures  Iniques,  et  re- 
parations  d'icelles,  servira  a  Vos  Seigneuries  d'avis  que  c'est  cbose  no- 
toire et  manifeste  k  tout  Ie  monde ,  voire  les  Itioeraires  Histoires  et  re- 
cueils  Journailliers,  imprimez  en  plusieurs  languages,  demonstrent  aassi 
assez  Comme  divers  manans  et  subiects  de  ces  paijs  et  provinces,  d*an- 
ciennecté  et  long  temps  se  sont  tousiours  esvertuez,  et  n'ont  rien  es- 
pargné,  pour  recercher  et  descouvrir  Paijs  et  contrées  longtaines  et 
incognues. 

Quelques  babitans  d'icelles,  entreprindrent  aussi  es  annces  1594  et 
1595  Pequippement  et  envoij  de  plusieurs  navires  aux  Quartiers  du  Nord, 
pour  ij  descouvrir  les  Paijs  et  Costes  situces  sous  Ie  Pole  Septentrional, 
lors  incogneues,  et  point  oavigées.  Et  tout  d'uu  train  cercber  un  Conrt 
cbemin  et  passage  pour  Catbaij  et  Cbine :  L'an  1596  quelques  mar- 
chands  d'Amstredam  expedierent  aussi  a  eest  efTect  deux  navires  sous 
la  conduicte  de  Jacob  Heemsquercq,  Willem  Barentsz,  et  Jan  Corne- 
lisz.  Reip,  Esqucis  voijages  iesdictes  navires  descouvrirent  et  trouverent 
bcaucoup  et  plusieurs  Paijs,  Isles,  Costes,  fleuves  et  Rivieres,  qui  au- 
paravant  n'avoijent  encores  jamais  esté  designoes  en  Mappemondes  ni 
Cartes  Geograpbiques ,  et  notamment  Ie  Paijs  de  Spitsberguen,  S'estcn- 
dant  des  les  degrés  70  Jusques  au  82.  Duquel  lis  s'emparerent  et 
roccuperent  au  nora  des  Treshauts  et  Puissauts  Seigneurs  les  Estats  gc- 
neraulx  des  Provinces  Unies  des  Paijs  bas,  ij  erigeans  leurs  armes  et 
usans  de  tous  Actes  Possossoires  dont  on  est  accoustumó  d'user  en  pa- 
reu   Cas    et    semblable   occasion,  Et  luij  donnerent  ce  mesme  nom  de 


*)  Naar  trii  afschrift  iu  «!'•  Vfr/Jinnli;i;r    N'oordsclH;  t«»;;t.'ii.  (  I/M>j»cu(le  N.  <'   U    A. 


407 

Spitsbergnen  a  caase  des  MonUignes  hantes  et  poinotues  qu'il  ij  a» 
comme  appert  de  rattestation  cij  joincte  A  *)  de  quelques  uns  de  ceax 
qui  farent  presens  k  la  descouverte  et  emparement  d'iceluij, 

Les  mesmes  Marchands  ont  du  depuis,  par  Coatinuation ,  tousjours  gard^ 
lesdicts  Heox  et  places ,  et  ainsi  par  labs  de  temps ,  formé  vne  Compag* 
nie ,  et  faisans  cependant  plus  exacte  recerebe  et  descoQ?erte  dodict  Paijs, 
nommèrent  chasqoe  Baije  ou  Uavre  d'iceluij ,  ainsi  qu'elles  sont  cogneues 
par  les  Cartes  Geographiques. 

Et  d'sDtant  qu'eu  ces  lieux  et  endroicts ,  apparoissoient  grand  uombre 
de  Balleines  et  aultres  Monstres  de  Mer,  Ceux  de  ladicte  Compagnie 
commencerent  k  ij  planter  la  Pesche  des  Balleines  et  autres  Monstres 
de  Mer:  Envoijant  a  eest  effect  querir  plnsieors  Biscaijns  et  Basques  a 
leur  Service, 

Quelque  temps  apres  que  ledict  Paijs  de  Spitsberguen  fust  trou?c  et 
occupé  de  ceux  de  ces  Paijs  icij ;  quelques  navires  angloises  arri?erent 
aussi  Ik,  en  un  autre  Coing  d*icelle  Terre ,  distant  quelques  Lieues  du 
lieu  on  ceux  de  ces  Paijs  faisoijent  leur  Pescbe,  et  en  prenans  la  Pos- 
session,  ont  alors  ?oulu  maintenir  d'auoir  estc  les  premiers  Trouveurs  et 
occopateurs  d'iceluij  Paijs ,  luij  donnant  Ie  nom  de  Terre  neufve  du  Hoij 
Jacques,  £t  passans  oultre,  Jusques  au  Lieu  oii  les  nostres  faisoijent 
lenr  Pescbe,  (comme  ils  estoijent  puissans  en  navires  et  Esquippages) 
les  en  expulserent  et  decbasserent  par  force  Pillans  et  les  destituans  de 
toutes  choses.  A  raison  de  qnoij ,  Ceux  de  ce  paijs ,  furent  constraints 
d'ij  aller  autres  Saisons  et  années,  avec  plus  de  force,  pour  maintenir 
la  priorité  de  leur  droict  et  possession ,  et  recouvrer  lesdicts  Anglois  lenr 
perte  soufferte, 

Sur  quoij  nasquirent  et  entreveindrent  grandes  et  fascbeuses  disputes , 
entre  Ie  Roij  d'Angleterre  et  ces  Provinces  Unies;  mais  Sa  Majesté  estant 
mieux  informée,  fust  Ie  debat  toocbant  Sa  Souveraineté  laissé  en  son 
Estre,  et  accordé.  Que  ceux  d'Angleterre  et  ceux  de  la  Compagnie  fla- 
mande,  des  lors  en  avant  feroijent  La  paisiblement  lenr  Pescbe,  Sans 
nuire  troubler  ou  inquieter  Tun  l'autre  d*avantage,  et  ainsi  demeure- 
roijent  certaine  distance  les  uns  des  autres ^ 

Laquelle    Pescbe   depuis   ce  temps  Ik,  Ceux  de  ces  Paijs  ont  qniete- 
ment  faicte  des  Torée  de  la  mer,  nommëe  en  flaman  t*  Voorlandt  es  Costés  • 
vers  Ie  Nord,    aijant  Octroij  special   de  Vos  Seigneuries,  pour  ij   faire 
ladicte  Pescbe ,  des  la  nouvelle  Zembla  jusques  au   destroict  de  David , 
avec  exclusion  de  tous  aultres. 

Aijant  sur  ce  Ladicte  Compagnie,  pour  la  Comodité  et  confirmation  de 
leurdiote  Possession  audict  Spitsbergen ,  fait  bastir  dans  la  plage  ou  Ba^e 
Maurice  des  maisons  de  pierre,  beaucoup  de  loges  ou  Cabannes,  et  pour 
defense  vn  fort,  muni  d'Artillerie ,  ij  laissant  contin nel lement  du  monde, 
pour  passer  Tbiiver  et  ij  tenir  domicile:  afin  de  retenir  leur  droict  en 
ce  paijs  bors  debat  et  dispute. 

Et  comme  en  apres,  Ie  Roij  de  Dannemarc  auroit  voulu  pretendre 
quelque  propriet^  au  Paijs  de  Spitsberguen ,  disant  que  cestoit  appendice 
00  resortant  de  la  Cooronne  de  Norwegoe,  sont  venus  Ik  deux  navires 
de  Dannemarc,  Tan  1610,  la  esquippeez  et  fournis  de  Passeports  du 
Roij:  Ausquels  navires  alors  pour  certain  regard  fust  permis  et  admis 
(toutesfois  sans  prejudice)  de  faire  la  Pesche  des  Baleines,  avec  ceux 
de  ces  Paijs  avecq  deux  navires  et  pas  d*avantage. 

Quelques  marcbands  de  St.  Jan  de  Lus  et  Soubibourre,  aijans  en- 
tendn  de  quelques  Basques,  qui  se  laissoijent  emploijer  au  service  de  la 


*)  Deze  stukken  zijn  biervuor  afgedrukt  als  bijlage  Yl. 


408 

• 

Compagnie  flamande ,  qo'il  ij  avoit  a  faire  qaeicqne  proffit  andict  Spitsber- 
goen  k  la  Pesche  des  baleines ,  Iceux  sor  ce  ont  taacbë  de  8*ingerer  soiit 
main  et  secrettement  en  ladicte  Pescbe,  aveo  des  petita  navirea,  oiais  ils 
n*ij  forent  jamais  admis:  Combien  qu'ils  fissent  plosiears  offres  de  liberaliié 
et  recognoissance  k  oenx  de  ladicte  Compagnie  flamande.  YoijaDS  dono 
lesdicts  marebands,  ne  poa?oir  rien  faire  ni  obtenir  par  ce  moijen,  ont 
du  depnis  practiqué  de  taire  certain  acoord  et  Contract  avec  an  nominé 
Jan  Braem,  demenrant  h  Coppenbageu  en  Oannemarc,  poar  pouvoir 
faire  Ladicte  Pesche  na  Cap  Septentrional ,  et  k  Gronlande,  Soas  Ie  noni 
d*iceluij  Braem.  Leqoel  Contract  faict,  ?iendrent  1'an  1623  audit  Spita- 
bergaen  deux  na?ires,  esqnippez  andit  St.  Jan  de  Lqz  avecq  intention 
dij  faire  la  Pescbe  en  vertu  de  leurdit  accord ,  fait  avec  Ledit  Jan  Braem , 
mais  d*aatant  qu'icenx  deux  navires  n'estoijent  fournis  d'aucnns*  Paaae- 
ports,  Les  Commandeurs  de  ladite  Compagnie  flamande,  les  renvoijereat 
sans  leur  admettre  aucune  Pesche  en  iceluij  lieu:  Leur  donnant  Übertë 
de  la  mer  et  autres  Costes ,  on  Ceux  de  ce  Paijs  ne  peschoijent  point ; 
Dont  s*est  meu  et  eosuivij  nn  grand  proces  entre  Jean  Braem  et  cenx 
de  la  Compagnie  du  Nord ,  és  Paijs  bas.  Lequel  proces  Ledit  Jan  Vrolieq 
a  poursuivi  qnelcques  années,  jusques  k  ce  qu*iceux  de  la  Compagnie  da 
Nord  ont  esté  absous  et  liberez  par  Sentence  definitive  de  la  Coar  d'Hol- 
lande  Ie  29'  de  Juin  Tan  1629,  et  ledit  Jean  Braem  debontë  de  aa 
demande. 

Aussi  a  il  Convenu  a  ceux  de  ladite  Compagnie  flamande,  de  snpporte- 
de  grande  questions  et  disputes  avecq  quelcques  marchands  de  Danqoercr 
que,  lesqnels  aussi  soustenoijent  avoir  esté  les  premiers  troaveurs  de 
Spitsberguen,  Toutes  lesquelles  traverses  et  molesties  il  a  falla  qu'iceox 
Suppliants  aijent  superdes  avec  grande  patience,  et  defendre  leur  bon 
droict  avec  frais  et  despens  eicessifs,  de  sorte  qu*a  cela  ont  esté  des- 
pendos  et  consumez  Capitaux  tout  entiers, 

Or  quant  aux  Actions  Particuliers  dudit  Jan  Vrolieq,  et  poar  respondre 
h  ses  Positions.  Au  moijen  desquelles  il  a  impetré  ledit  arrest,  Iceax 
Suppliants  disent  estre  vraij ,  Que  ledit  Jan  Vrolieq  estant  encore  jeune 
d*ans  et  de  basse  condition ,  s'est  premierement  laissë  emploijer  avec 
lesdits  Basques,  au  service  de  ladite  Compagnie  flamande,  voire  ast  Tan 
1624  encore  servi  icelle  Compagnie  pour  barponnier,  suivant  Tattesta- 
tion  N'.  B. 

Du  depuis  s'est  ledit  Vrolieq  mis  en  Service  de  Jobannis  de  Hemader 
et  Michel  de  Laraldo  Marchants  de  S^  Jan  deLuz,  et  Soubiboure  Les- 
quelz,  comme  dit  est,  avoijeot  fait  et  arrestc  les  Contracta  cij  dessoas 
mentionnez,  avecq  ledit  Jan  Braem  de  Coppenhage;  mais  naijans  telle 
Contracts  prins  aucun  effect ,  et  estans  les  proces,  qui  en  sont  resaltez 
finis  et  reuscis,  au  desavantage  dudit  Jan  Braem,  Ledit  Jan  Vrolieq 
auroit  derechcf  practiequc  et  pour  pensé  un  aultre  moijen,  po'.ir  faire 
et  donner  nouveaux  troubles,  esmotions  et  fascheries,  k  ceux  de  ladite 
Compagnie  flamande,  s'addressant  encores  en  la  mesme  année  1629,  k  son 
Altesse  Ie  Duc  et  Cardinal  de  Richelieu,  Luij  donnant  cauteleusement 
k  entendre,  auoir  estd  Ie  premier,  qui  auroit  en  I'an  1612  trouvé  Tlsle 
de  Pico,  qu'il  nomme  l'Isle  de  Richelieu,  situóe  a  71  degrez,  Reque- 
rant  a  Sondite  Altesse,  Octroij  et  licence  de  pouvoir  naviger  et  faire  pesche 
avec  sa  Compagnie  en  iceluij  Lieu,  et  aultres  des  60  degrez  en  avant, 
en  particulier,  et  avec  forclusion  de  tous  autres  franpois,  Ie  temps  de 
dix  aas  et  Consecutifs,  Sur  iaquelle  fausse  et  mensongere  entente,  ledit 
Vrolieq  auroit  ainsi,  par  cbemin  oblique,  Subrep:  et  obreptivement  im- 
petré tel  Octroij  et  licence  de  Sondite  altesse,  pour  pouvoir  faire  sadite 
pesche  pretend  ne  esdits  Lipiix,  senl  pt  en  particulier,  pour  Ie  terme  de  quatrc 
ans  (iuraut,  suivaut  Ie  Conteuu  dudii  Ücfroij  cij  Joinct  N*.  C'. 


409 

Ledit  Vrolicq  aijant  donc  ainsi  obtena  son  Octroij  rednis,  B*en  vinst 
aveo  iceluij  en  ce  I^aijs ,  s'addressant  par  Reqaeste  a  Vos  Seignearies 
aveo  priere  qa'il  leur  pleust  ordonncr  et  enjoindre  a  ceux  de  la  Compagnie 
dn  nord  des  cesdites  Pro?ince8,  de  luij  laisser  qoietement  finir  Teffect  de 
sondit  octroij  pretendu,  sans  luij  donner  ni  aux  siens,  anoun  destourbier 
en  cela ;  Laqnelle  requeste  et  Copie  d'octroij ,  il  pleust  a  Vos  Seigneuries 
d*en?oijer  anx  Supplians.  Lesqnels  anssi  sur  ce  envoijerent  la  refutation 
d'icelle  a  Vos  Seigneuries,  demonstrans  manifestement  les  inauvaises  et 
impertinentes  Procedures  dndit  Vrolicq:  mesmes  comme  ceste  Isle,  que 
ledit  Vrolicq  nomme  Pico  ou  Ricbelieu,  est  Msle  Maurice,  située  a 
71|  degrez,  laqnelle  fust  premiereroent  tronvée  par  vn  Jean  Maij,  du 
nom  dnauel  aussi  elle  est  nommde  1'Isle  de  Jan  Maij  on  de  Maurice, 
Et  que  ledit  Jan  Vrolicq  ne  pronvera  jamais  avoir  tsté  en  icelle  IpJe, 
qu'an  service  de  ceux  de  Ladite  Compagnie  flamande,  Qn'anssi  il  n'est 
point  Traii  semblable,  et  n*ij  a  nulle  apparence,  que  led  iet  Vrolicq  eust 
troufé  ladite  Isle  Tan  1612,  et  seulement  Tauroit  descouvert  1'an  1629. 

Les  Suppliants  ont  plusieurs  fois  demonstrés  a  Vos  Seigneuries,  en 
quelle  fapon  ladite  Isle  ast  esté  trouvée  par  ceux  de  ces  Paijs  icij,  et 
comme  ils  en  impetrèrent  aussi  Toctroij  de  Vos  Seigneuries,  et  aijant 
estë  icelle  Isle,  depuis  ce  temps  Ik,  assiduellement  tenue  et  possedée 
de  Cenx  de  ces  Paijs,  Sans  contrarietë  aucune  de  personne  vivante,  ou 
Competiteurs ,  en  fa^n  queloquonque ,  ou  ils  ont  basti  plusieurs  forts, 
maisons  de  Pierre,  et  quantité  de  Loges,  laissent  Gens  bijverner,  et  ij 
tiennent  continuellement  domicile. 

Vos  Seigneuries  (aijant  veu  la  refutation  des  Suppliants)  ont  plen  de 
renvoijer  ledit  Vrolicq  a  Ia  Justice  de  ces  Paijs  pour  ij  faire  examiner 
sa  proposition;  mais  ledit  Vrolicq  convaincu  de  Tlnjustice  de  son  affaire, 
partist  et  s*en  alla  secrettement  de  ces  Paijs,  nonobstant  que  certain 
Mandement  Penal  de  La  Conrt  d*Hollande  luij  eust  esté  expfoicté. 

L*an  mil  six  eens  trente,  Ledit  Vrolicq  s'est  tenu  coij,  mais  L'an 
1631,  Il  8*en  alla  k  Spitsberguen,  avec  vn  petit  navire,  faignaut  d'estre 
en  Service  de  cenx  de  Dannemarc,  saus  vouloir  monstrer  aucun  Passé- 
ports,  Sonstenu  par  Ceux  de  Dannemarc,  et  faignant  d'estre  d'une  Com- 
pagnie, il  flst  ceste  année  la  sa  pescherie. 

Estant  Ledit  Vrolicq  auecq  sa  charge  de  retour  en  france,  se  vanta 
la  d*avoir  fait  sa  Pescberie,  en  vertn  de  son  Octroij  pretendu,  Ce  que 
entendu  par  Ceux  de  la  Compagnie  du  nord  de  ces  Paijs,  firent  dresser 
vn  Protest  (dont  la  Copie  sera  annexée  k  la  présente  sous  D)  qu'ils  ont 
fiüct  exploicter  en  france  andit  Vrolicq,  a  raison  de  quoij  l'un  des  fac- 
teurs d'iceux  Suppliants,  s*est  trouvé  en  grand  danger  de  sa  personne 
et  luij  fallust  racbepter  dn  Procureur  du  Roij  a  Prix  d'argent  et  force 
d*amis,  la  demande  Criminelle  qu'il  avoit  formée  contre  Luij. 

L'an  1632  Ledit  Jan  Vrolicq  vint  audict  Spitsberguen  avecq  deux 
navires  en  intention  de  faire  sa  Pesche,  dans  la  Plaee  dicte  Kobbe 
Baiie,  annexé  et  dependante  k  celle  de  Maurice,  voire  dans  les  Confins 
et  limites,  ou  Ceux  de  la  Compagnie  flamande  font  leur  Pesche.  Exbi- 
bant  k  eest  effect,  son  octroij  pretendu  franpois.  Surquoij  les  Comman- 
deurs de  la  Compagnie  flamande  Luij  remonstrerent  Comme  Spitsberguen 
fnat  trouvé  par  ceux  de  ces  Paijs,  et  Tavoijent  par  Consequent  pos- 
sedée,  exercé  leur  pescherie  beaucoup  d'années,  notamment  la  Plage  dicte 
Baije  de  Maurice  et  lieux  adjacents,  Qu'ils  ne  ponvoijent  souffrir  per- 
sonne avec  eux  dans  iceux  Limites,  desirant  qu'il  leur  laissast  sans 
moleste.  Ët  combien  que  ceux  de  ces  Paijs,  avoijent  aussi  bon  droict 
de  faire  retirer  de  \k  les  fran9ois,  que  cenx  de  france  ont  de  chasser 
Cenx  de  ces  Paijs ,  de  Canada ,  nouvelle  France  et  Terre  nenfve ,  ou  il 
n'est  permis  aller  a  ceux  de  ces  Paijs  suivant  la  Declaration  oij  joincte  E, 


410 

Si  furent  toutes  fois,  cenx  de  ce  Paijs  contens,  que  ledit  Vrolioq 
achevBSse  Ia  Pesche  qu'il  avoit  eotreprins  en  pleine  tner,  oq  bien  qn'il 
peut  cercber  queicque  autre  lieu  od  Comodité,  dooi  ij  avoit  encor  asset. 

Adoncq  departist  Ledit  Vrolioq,  prenant  soo  cours  ponr  lalande  on 
Il  fist  sa  Pesche  pour  ceste  année  La,  Et  venant  en  fraoce»  ij  fiat  set 
plaiutes,  Comme  si  ceux  de  la  Compagnie  de  ces  Paijs,  luij  eussenl  fait 
grand  tori,  Sur  Icsquelles  plaintes,  il  fust  renvoyé  par  Sa  Majeatë 
Tres  Ciirestienne  u  Vos  Seigneuries,  seconde  de  Recommandatioiis  aa 
8:  l'ambassadeur  de  Sadite  Majesté  residaat  a  Ia  Uaije.  A?ecq  laqoette 
charge  et  recommandation  Ledit  Vrolicq  et  Consorts  ont  envoijé  a  la 
Haije  nn  Isaac  Mahieu  dn  Havre  de  grace ,  lequel  assisté  da  Secretaire 
dudit  Sieur  ambassadeur,  ast  presente  a  Vos  Seigneuries,  les  plaintes 
et  doleances  que  Ledit  Vrolicq  et  ses  Associés  faisoijent  de  ceux  de  La 
Compagnie  du  Nord  de  ces  Paijs,  Requerant  reparation  de  doromages 
et  Interests,  Et  que  fust  enjoinct  a  ceux  de  la  Compagnie  dn  Nord,  de 
n*incommoder  plus  au  futur  ledit  Vrolicq  et  Consorts,  ou  ne  luij  donner 
aucun  destourbier  en  Ia  Pesche  de  Spitsoerguen  en  la  Plage  dicte  Rob- 
benbaije  qu'il  nomme  S<.  Pierre;  Surquoij  il  auroit  plen  a  Vos  Seignen- 
ries,  de  Convoquer  iceux  Suppliants,  Lesquels  estant  Comparus,  ont 
peremptoirement  rescript  sur  lesdites  plaintes  dudit  Vrolicq,  Leqael  snr 
ce  ast  derechef  presenté  a  Vos  Seigneuries  certaine  Replicque,  de  la- 
quelle  Iceluij  Vrolicq  a  mancqud  Jusquea  a  present  et  n*a  fouln  livrer 
ni  communiquer  ancune  Copie  aux  Suppliants  ni  cbaoger  de  pieces: 
Combieu  que  ce  fust  enjoinct  par  appoinctement  de  Vos  Seigneuries, 
suivant  la  Copie  N*.  F.  A  raison  dequoij  iceux  Suppliants,  ont  anssi 
fait  grande  instance  au  Secretaire  dnait  S.  Ambassadeur,  leqnel  avoit 
jusques  a  lors  poursuivi  la  Cause  dudit  Vrolicq,  Mais  s'exonsant,  a  dit 
n'avoir  point  charge  de  Vrolicq  de  ce  faire,  appert  de  la  relation  dn 
Notaire  cij  joincte  aussi  F. 

Et  d'autant  que  Vos  Seigneuries  avoijent  ordonnëe  quelques  Commissai- 
rcs,  pour  traicter  sur  les  questions  entre  ledit  Vrolicq  et  iceux  Suppliants, 
et  qu'il  n*ij  a?oit  personne  icij  au  Paijs,  qui  se  presentast  pour  ledit  Vro- 
licq, Il  a  fallu  que  lesdits  Sieurs  Commissaires  aijent  quitte  1'oenvre  en- 
commencée,  De  sorte  que  la  faote  est  audit  Vrolicq  mesme,  et  non  anx 
Suppliants,  lesquels  ont  tousjours  estd  prests  et  Ie  sont  encores  ponr 
continuer  les  procedures  commeucées  par  devant  Vos  Seigneuries,  on 
Icurs  Juges  Competents , 

Tellement  que  ledit  Vrolicq ,  dit  et  infere  tres  mal  k  propos  et  Contre 
verité,  que  Justice  luij  auroit  esté  deniée  icij  au  Paijs,  Que  c'estoit 
deroguer  a  Pauthorité  de  Sadite  Majesté ,  troubler  Le  droict  commun 
des  nations,  Et  qu'iceux  Suppliants  auroijent  faict  quelque  dessein  on 
entreprise  contre  la  navigation  ou  liberté  de  france,  ainsi  que  ledit 
Vrolicq  allegue  par  ses  positions,  Mais  l'jntention  d'iceluij  Vrolicq,  n'est 
autre,  que  Comme  elle  a  esté  des  beaucoup  d'annécs  en  ca,  de  troubler 
assiduellement  iceux  suppliants  de  nouvelles  raolestations  et  fascheries, 
les  troubler  continuellement  en  leur  pcrdurable  possession  et  Pescberie, 
et  les  en  priver  entierement  s'il  luij  estoit  possiblc. 

L'an  passó  1^):^S  Ledit  Vroiicq  venant  audit  Spitsberguen  avecq 
quatre  navires,  fust  bien  receu  par  les  rommandeurs  flamans,  Luij 
donnant  libertrf  de  clioisir  vne  place  pour  faire  la  pesche  des  balleines 
au  Zud  du  Cap  de  Zud  de  Baij  de  Mat^dalena  ce  que  ledict  Vrolicq 
accepta  avecq  bonue  volouté  prometlant  qu'il  nc  feroit  aulcune  pescberie 
au  nort  dudict  Cap  s'  offrant  s'il  faisoit  au  contraire  que  toute  sa  prinse 
«eroit  pour  les  suppliants,  disant  scavoir  tresbien  la  nature  de  la  Pescberie 
aux  Balcines,  laquellc  il  falloit  faire  par  ordre,  et  point  Confusement, 
pour  ij  faire  du  pruffit, 


411 

Ajjant  iceluij  Vrolicq  mesme  a  ces  fins  impetré  Octroij  de  sadite  Majestë 
de  Cranoe  qae  persoune  ne  Ie  puisse  approcher  a  dix  Lieues  pres ,  pour 
faire  Ia  pesche  auz  Baleines,  Comme  Vos  Seignearies  peuvent  voir  par 
la    Copie   cij   Joincte    6.   Ledit    Vrolicq   apres   avoir  faict  la  snsdicte 
promesse    ast   choisj   vne  Baije  diatant  environ  deax  lienes   dudict  Cap 
de  Zad,  scittué  sur  Tadvenue  des  balleines ,  ou  ledict  Vrolicq  ast  exerc^ 
la   pesche  des  baleines  avec  meillenr  succes  que  les  Snppliants  en  leor 
endroict,  et  a  canse  de  la  scitnation  si  procbe  de  nous  Les  Snppliants 
se  troavent  grandement  endommagez ,  Et  puis  qne  l'action  dudit  Vrolicq 
cootient  Inbibition   expres,   que   nul   aultre   exercera    la  Pescbene  des 
Baleines  a  Dix  Lienes  en  en?irons  de  la  place  auquel  il  feroit  sa  pescherie 
Les   Snppliants  ne  devroient   estre    de  moindre  condition  ains  avoir  Ie 
mesme  aroict  et  liberté  en  leur  vielle  possession ,  Mais  ne  se  contentant 
encores   Ledit  Vrolicq,  et  ne   ponvant   refrener   sa  vieille  condition  et 
Esprit  turbulent,    ast   indiscretement   envoije  quelques  Cbaloupes  pour 
peacher   dans  Les    Confins  dudict  Cap.    Ce  que  remarqut^  par  les  Com- 
mandeurs flamans,  ont   aussi   expedie  quelcques  Cbaloupes,  Et  venans 
'audict   Lieu,    les  trouverent  vuides  et  abandonndes,   s'estant   retiré  les 
homroes  a  Terre,  et  allé  au  lieu  ou  ledit  Vrolicq  estoit  a?ec  ses  navires, 
et   faisoit  sa  Pesche,   qu*  estoit  chose  facile  et  sans  ^anger,  lesquelles 
Cbaloupes  lesdits  Commandeurs  flamans  ont  mis  a  Terre,  d*autant  que 
cestoit  coatre  la  promesse  faicte  par  ledict  Vrolicq,  non  point  aveo  inten- 
tion    ou   pensement   de   les    retenir,  ou   d'en  oster  la  propriétë  audict 
Vrolicq ,  ains  seulement  pour  empescber  et  prevenir  a  l'Infraction  de  la 
promesse  et  de  Toctroij  d'icenx  Snppliants .  et  maintenir  leur  perdurable 
et   fieille   possession  audict  Lieu,  aijant  laissé  lesdicts  Cbaloupes  a  la 
disposition  dudict  Vrolicq  sans  qu'il  les  aije  oncques  demandez. 

A  considerer ,  que  ?eu  les  diverses  practicqnes  et  Caustelenses  snpposi- 
tions  dudict  Vrolicq,  a  s'eslever  contre  ladite  Compagnie  flamande.  et 
leur  nuire  en  quelque  fapon  que  ce  fust.  Et  aussij  de  sou  invention  il 
n'auroit  de  guet  a  pens  enroije  sesdites  Chalouppes  contre  sa  promesse , 
pour  rengreger  ses  griefs  pretendus,  et  avoir  matiere  de  Ie  tourner  a 
son  advantage.  Le  fait  en  faict  doubter,  Car  d'anticiper  sur  la  volon- 
taire penuission  desdicts  Commandeurs,  et  abandonner  ainsi  leurs  Cba- 
loupes vuides,  sans  les  recercber,  cela  manifeste  assez  qu*il  ij  a  de  la  malice. 
Vos  Seigneuries  peuvent  assez  voir  et  remarquer  du  bref  recit  cij 
dessus.  Que  les  Snppliants  n*ont  du  tont  point  offensé  ni  endommagë 
ledict  Vrolicq ,  Ains  ont  tousiours  seulement  tascbë ,  et  ne  cerchent  en- 
core  autre  chose ,  que  de  tenir  ce  qu'ils  ont  tronvé  et  possedé  des  plus 
de  36  ans  en  9a ,  avec  si  grands  et  excessifs  frais  et  despens. 

Les  Snppliants  toutes  fois  sont  contens  (pour  eviter  toutes  querelles 
et  disputes,  et  a  la  facilitation  de  ce  facheux  affaire,  de  tenir  toute 
bonne  correspondence    avecq   ledict    Vrolicq    et  Compagnie  Moijennant 

2u*il  soit  et  demeure  aussi  a  dix  Lieues  loing  du  Lieu ,  ou  la  Compagnie 
amande  faict  sa  Pescherie,  Comme    II   veut  et  desire  que  les  franpois 
fassent  en  son  endroict,  en  Conformitë  de  son  octroij. 

Le  petit  circuit  que  les  Suppliants  possedent  pour  faire  leur  pescherie 
a  Spitsbergen  apert  k  Vos  Seigneuries  par  la  Carte  authentique  cij  joincte  *), 
Dans  lequel  petit  circuit  Ceux  de  ces  paijs  pour  raisons  cogneues  a  Vos 
Seigneuries.  ij  admettent  aussi  ceux  de  Dannemarc  seulement  avecq  deux 
navires,  de  sorte  qu'il  est  impossible,  sans  totale  confusion  et  degast 
de  Ladite  Compagnie,  de  permettre  aucune  autre  entree  a  personne 
dans  lesdits  Confins. 


»)  Dexe    knart  ,  ^ctpckcnd  „Michiel  Harmensz.  Middelhoven  fecit  1634*'.  be- 
vindt zich  nug  op  het  Rijks-archicf. 


412 

Lcdiot  Vrolicq  Ie  s^ait  aassi  bien:  Mais  II  ne  cherohe  que  confiitioii 
ei  embrouillement,  tachant  par  ce  moijen  retirer  plus  de  proffit  que  de 
la  Pescherie  mesnie:  Et  aiosi  cerche  par  toas  maavaia  moijena  sinistres 
coDceptions,    la    ruine   et  raneantissement  desdita  Sopplianta,   roire  de 
transporter   la  Pesche  des  Baleinea  de  ce  Paijs  en  france,  a'eatant  aoo 
seuiement   ingerc ,    la  saison  passée ,   d*empescher  que  nula  Baaques^  ne 
puisseot   veoir   au  service  de  Cenx  de  ladite  Compagnie  flamande  ftinai 
qu'appert    par   Tacte  cij  joinct  N*.  H,  mais  que   pis  eat  il  a   poomiini 
si   avaut  qn'il  ast  obtenu  arrest  de  Tadmiraulté  de  la  Table  de  marbre 
(sur  soa  faux  et  abusif  raport)  cij  joiuct  sonbs  N*.  I,  et  en  Tertn  dndict 
s'est  efforcé  si  avant  qu'il  s'est  Jetté  dans  les  maisons  et  Coosptoirs  des 
marchands   flamans  a  Rouan ,   Bordeaux ,  Baionne    et  aultrea  Lienx ,  et 
arresté  leurs  biens  et  effects  ponr  en  tirer  sa  pretention  malfondëe ,  oerobant 
par  ces  manieres  et  fapous  de  faire  inouijes  contre  les  droicts  et  Privileget 
des  Puijs  et  nations,  k  forcer  iceux  Supplianta  d'a)ler  litiger  en  france. 

C'est  pourquoij  iceux  Suppliants  Prenans  Leur  refuge  k  Vos  Seignenries 
snpplieut    tres  bumblement   de  les    vouloir  prendre   en   leur  sonveraine 
protection,  et  de  faire  tellement    Commnniquer  leur  affaire  a  aa  Majeatë 
Trescbrestienue ,  qu'en  estant  bien  informée,  elle  soit  mene,  et  Inij  plaiae, 
au    moijen    de  Tlntercession  de  Vos  Seignenries,  de  Commander  andict 
Vrolicq,    qu'il    aije  k  lever  ou  relaxer  Tarrest  subreptivement  impetré, 
et  fait  a  sou  risicq  et  peril  sur  quelques  Marcbandises ,  sans  fraia,  eoost 
ni    despens  d'iceux    Suppliants,    et    que   la  Concesaion   d'iceluij  (leqnel 
demeure  en    vigueur    Jusqnes    a  ce  qne  Sa  Majesté  en   anra  aatremeat 
ordonnd)  soit  tracce,  Qu*  aussi  puisse  estre  enioinct  andict  Vrolicq  d'ordre 
de  sadite  Majesté,  de  laisser  doresenavant    iceux    Supplianta   en  Paix, 
et  ne  leur  doniier  aucun  destourbier  esdits  lienx  de  leurdite  Pescherie, 
Et    que    si    ledict  Vrolicq  pense  continner   sa  navigation  et  peaohe  par 
deia,    Qu'il  n'aije  a  eutrer  dans  leurs  Confins,    ni  a  s'approoher  d'enx 
de   dix   lieues   k   la  ronde ,  puis  qu'il   ij  ast  autre  place  baijea  et  porta 
assez  ouverts  pour  ledict  Vrolicq,  a  celle  fin  qu'a  Tadvenir  tontes  dispn- 
tes  et  querelles  puissent  estre  evitö. 

Et  si  ledict  Vrolicq,  quant  au  passé,  pretend  avoir  quelque  droict 
OU  actioQ  Contre  iceux  Suppliants  ce  qu*il  u'a  point,  Qu'il  luij  soit 
commando  de  la  part  de  sadite  Majesté,  de  poursuivre  son  action 
commencëc  et  instituéc  pardevant  la  Justice  de  cc  Paijs,  on  iceux  Sup- 
pliants ont  estó ,  sont  et  seront  tousiours  prests  de  luij  respondre  et 
faire    tout  ce  que  sera  Juste  et  equitable. 

Quant  a  la  vollerie  et  grand  dommage  qui  a  esté  faict  l'an  1632  aux 
Suppliants  par  quelcques  franpois  en  Tlsle  Maurice  *),  Le  cas  est  tel, 
Qu'en  la  mesme  annde  vindrent  audit  Spitsberguen  deux  navires  esquip- 
pez  audit  S\  Jan  de  Luz,  l'un  nommé  S*'.  Marie,  commandé  d'un  Jo- 
bannis  deSiguaroi,  et  l'autre  le  Pigeon  blanc,  sous  la  Conduite  et  Com- 
mandement  d'un  Pierre  Batbon,  aultrement  dit  Pierre  Balcon,  lesonels 
venants  dans  la  Robbc  baij ,  au  lieu  et  en  la  possession  de  Ceux  de  la 
Compagnie  flamande,  en  inteution  d'ij  vouloir  aussi  faire  leur  Pesche, 
disans  avoir  pour  eest  effect,  Passcport  et  liccnce  de  Sa  Majesté  de 
Dannemarc,  furent  iceux  navires  amiablement  renvoijez  par  le»  Com- 
mandeurs flamans,  ainsi  et  en  la  mesme  maniere  et  avec  raisons  t<*lles 
qu'on  avoit  donnó  audit  Jan  Vrolicq,  leur  laissant  toute  libertc  en 
pleine  mer  et  sur  les   autres  oosten. 

Ceux  deux  navires  partis,  prindrrnt  leur  Cours  vers  le  Cap  Septentrio- 
nal ,  ij  faisant  quelcquc  Pesche,  attendant  la  Ic  temps  et  jusques  a  ce  que 


')   Zie  dnarovtT :   hicrxfor  p.  262 


413 

Ceoz  de  la  Compagnie  flamande  fussent  depariis  de  Tlsle  Maorice ,  Sar  quoij 
ils  prindrent  qoant  et  quant  leur  Cours  pour  iceluij  Hen ,  ou  estans  arrivés  a 
la  fin  d'aoQSt  dudit  an,  trourans  les  navires  de  ladite  Compagnie  estre 
partia,  se  lanoerent  a  terre  oü  ils  prindrent  pillerent  et  vollerent  une 
trea  grande  quantité  d'huile  de  Ballaine,  beaucoup  de  mille  fanons  de 
Baleinea,  et  autres  utensiles,  Rompirent  aussi  loges  et  maisons  de 
Pierre,  gasterent  plusieurs  utensiles,  fracasserent  une  bonne  partie  de 
Cbalonpea,  qn'ils  laisserent  cooler  et  flotter  en  mer,  Enfin  dissiperent, 
et  firent  grande  ravage  et  degast  a  ladite  Compagnie,  laquelie  avoit 
laiasé  leadicts  marcbandises  et  vtensiles  la  comme  en  certain  leur  maga- 
sin,  on  ila  n'avoieut  Jamais  jusques  a  ce  temps  la  eu  aulcun  mal  rencontre, 
dont  ils  remplirent  leursdicts  navires,  menerent  Ic  tout  en  france,  et 
en  vendirent  une  partie  a  Ronen  et  ailleurs:)  Que  lenormité  du  fait  en 
eat  abominable,  Ie  Delict  Criminel,  la  perte  immense  (excedant  de  beaucoup 
la  somme  de  deux  eens  mille  fiorins  monnoije  de  ce  Paijs:)  comme  irrepa- 
rable,  et  la  flamme  de  tel  ressentiment  inextiuguible,  De  laquelie  vol- 
lerie  leadits  Suppliants  n*entendirent  rien  que  queicque  bruict  de  france, 
maia  rien  d*ailleurs,  Jusques  a  ce  que  leurs  navires  arrivans  la  TEsté 
passé,  ils  trouverent  et  recogneurent  Ie  grand  ravage  et  desolationper- 
petrée,  comme  dit  est  Comme  apert  par  Li'attestation  soubs  lettre  K. 

Pour  les  susdiots  raisons  Les  Suppliants  seroient  bien  fondées  de  pro- 
curer  et  obtenir  de  Vos  Seigneuries  mandemens  d*arrest,  pour  saisir  et 
arrester  les  biens  de  la  nation  fran9oise  et  notamment  de  celles  de  Jan 
Vrolicq  les  Capitaines  Matelots  et  participants  des  susdicts  Navires ,  que 
les  Suppliants  pourroijent  trouver  en  ces  Paijs  et  quartiers  de  nort, 
mais  avant  de  venir  a  vn  tel  extremité,  avons  trouvé  mieux  a  propos 
d'lmplorer  l'Intercession  de  Vos  Seigneuries  par  ceste  presente ,  et  prions 
qu'il  plaise  a  Vos  Seigneuries,  de  depescher  Lettres  serieuses  a  Sa 
Majesté  de  france,  a  celle  fin  qu*il  plaise  a  Sa  Majesté  de  donner  tel 
ordre  que  les  Suppliants  puissent  avoir  reparation  et  contentement  de  la 
susdicte  perte  et  grand  Interest,  et  d'enjoindre  a  ses  subjects  de  ne 
plus  faire  ou  attenter  cbose  semblable,  et  d'ordonnera  1' Ambassadeur  de 
Vos  Seigneuries  en  france  de  poursuivre  Instamment  1'effect  de  ce  que 
dessus,  et  a  ces  fins  luij  envoijer  les  Doccuments  et  papiers  oij  joincts. 
Ce  faisant  etc.  *) 

Ree.  2  Februari  1634. 


BIJLAGE  XIX.  (p.  295—297.) 


REQÜËST  van  Jean  Vrolicq  aan  de  Staten-Generaal 
over  het  voorgevallene  tusschen  hem  en  de  schepen 
der  Noordsche  Compagnie  op  Spitsbergen  in  den  zo- 
mer van  1632. 

Aeu  de  Hooge  Moogende  Heeren  Mijn  Heeren   de  Staten  Ge- 
nerael  der  Vereenicbde  Nederlantsche  Provinciën, 
Geeft  met  beboorlücke  reverentie  te  kennen  Jan  Vrolicq  Capiteijn  ter 
Zee  van  St.  Jan  de  Luz  in  Vranokrijck  dat  bij  suppliant  van  zijne  Co. 

')  Nur  het   oorspronkelijke   stnk,  —  waarb^  zich  nog  alle  bijlagen  (A-K) 
VeviDden ,  —  in  de  vcnameling  t  Noordsche  togten.  4  Tioopende  N.  C.  R.-A, 


414 

Ma^    aldaer    mitsgaders  mija  Heer  den  Cardinal  Herloch  van  Riohelieo 
Pair  tan  Vranckrijck ,  Grand  Maistre  Chef  ende  Snr  Intendant  Generael 
▼aode  Zeevaert  ende  den  handel  aldaer  mitsgaders  Gonvemenr  ?an  Bre- 
tagnen    inde  jaren    1629    ende    1632    vercregen    hebbende  verlof  ende 
octroij  om  int   seUe  Coninckrijck  op  te  rechten  een  Compagnie  vanden 
Walvis-vanck  op  alle  havenen  ende  cnsten  vande  Noortzee  van  hH  gra- 
den noortwaerts  op,  daer  ende  sooverre  het  den  Suppliant  ende  die  vnn 
zijne  Compagnie   goet  ende  te  rade  vinden    souden,   ende  dat   met  nijt- 
sluijtinge   van   alle    andere  jngesetenen    ende    onderdanen    vande   selve 
Croone ,  te  weten  voorden  tijt  van  Jaren  bij  't  selve  Octroy  geexprimeert , 
Ende  daer  op  inden  Jare  1631   aent   Eijlant  van  Spitsbergen  in  seeckere 
Baije  (bij  de  Nederlanders  genaemt  de  Robbebaije)  den  selven  Walvisvanck 
ende  oeeringe  gedaen  ende  gepleecht  hebbende  sonder  bij  ijeinanden  ter 
Werelt  daerinne  eenichsiuts  beleth  ofte  verhindert  geweest  te  sijn,  aelfii 
niet  bij  seecker  Schip  uijt  Denemarcken  den  Walvisvanck  inde  selve  Baije 
ten  selven  tijde  doende;   hij  suppliant    op  sijn  vertrecq  van  daer  aldaer 
gelaten   heeft   gehadt   seeckere    chaloupen ,    vaeten    ende  andere  gereet- 
schappen    tot   den    selven  vanck    ende  neeringe  dienende,    met  intentie 
ende  meeninge  om  inden  Jare  1632  daer  wederom  te  keeren,  ende  den 
selven    walvisvanck    aldaer    als  vooren  te  doen  ende  plegen,    Dat   dien- 
volgende    hij  Suppliant  met   die  van  sijue  Compagnie  int  begin  vanden 
selven  Jare    163 i  nijtgerustet    heeft  gehadt  drie  Schepen  't  een  minder 
't  ander  meerder  ij  der  naer  sijn  grootte  versien  van  geschat  ende  alder- 
haude  Oirlochs  amonitie  mitsgaders  van  volck,  vivres,    ende  andere   be- 
houftigheden  tot  soodanige  reijse  ende  vangste  noodich,    ende  met  twee 
vande  seUe  Schepen  in  Maije  1632  voor  uijt  gevaeren  is  naer  het  Eijlandt 
ende    de  baije  hier   vooren  verhaelt,  —  alwaer  int  einde  vande  maent 
Juuius  gecomen  sijnde  hij  inde  selve  baije  wederom  gevonden  heeft  gehadt 
het  selve  Schip  van  Denemarcken  't  welck  neffens  hem  't  Jaer  te  vooren 
den  walvisvanck   aldaer    gedaen   hadde    Ende    soo  hij  Suppliant    sonder 
eenige    oppositie  ofte  beleth  vant  selve  Schip  sijnen  vangh  aldaer  mede 
begoude  te  doen,  hebbende  sijn  volck  't  zij nder  aencomste  drie  walvissen 
gedout,   js  hem    tcgens   sijn  verwachten    belet    ende  verbooden  geweest 
dacriune  voort   te  gaen ,    door  Jacob   Jansz.   Duijnkercker   Commandeur 
Geuerael    mitsgaders    de    andere    Commandeurs    vande    Schepen    vande 
Noordscbe  Compagnie  deser  landen,    die  in   Mauritius    Baije  niet  wijdt 
van  daer  haren  walvis-vanck  waren  doende ,  seggende  't  selve  verbot  ende 
belet  door  last  ende  ordre  van  die  vande  selve  Compagnie  den  Suppliant  aen 
te  doen  Ende  alhoewel  hij  Suppliant  aen  den   voorszeiden   Commandeur 
Generael  eude  andere  Commandeurs  vertoonde  het  Octroij  van  zijne  hooch- 
gemelte    Co  :   Ma*,  eude  mijn  heere  den    Cardijoael ,  ende  versochte  dat 
ten  insichtc  vaudc  goede  verbintenissc  tusschen  de  Croone  van  Vranck- 
rijck eude  den  Staet  van  dese  Nederlanden,  sijluijden  hem  onverhindert 
wilden    laten   int  geene  alle  volckeren  de  jure  gentium  vrij  en  geoirloft 
is  ende  die  vande  voorszeide   Noortsche    Compagnie    aende    Engelschen 
ende   Decnen  aeut  voorszeide  Eijlaut  toe    staen ,  Te   meer  doordien  die 
vande  selve    Compagnie  inde    voorszeide    Robbebaije   haren    vangst  niet 
en  pleechden,  nochtc  oock  oijt  voor  desen  gedaen  en  hadden,  ende  dat 
het  selve  bij  hem  suppliant   geschiede  met  toestaeu   ende  sonder   ecnich 
oppositie    vande    Deeuen ,     die     souder    eenich    belet    ofte    contradictie 
vaude    selve    Compagnie    haren    vaugst  aldaer    gewoon  waren  te    doen, 
ofte  ten    minsten  dat  sij  luijdeu  hem  U  selve  wilden  toestaen   in    eeuigc 
andere    plaetsen    ofte  baijen  bij  henluijden  int  selve  Eijlandt  voor  desen 
noijt   geoccupeert,    Soo    is    echter    alle    't  selve    hem    suppliant  bij  den 
voorszeiden    Commandeur    absolutelijck   afgeslagen  ende    geweiigert    ge- 
weest met  dreijgemcnten  soo  verre  hij  Suppliant  vant  voorszeide  Eijlaut 


415 

van  Spitsbergen  niet  dadelijck  aff  en  trock  hein  met  de  wapenen  van 
daer  te  sullen  drijven,  preteierende  dat  het  selve  Ëijlant  met  alle  de 
Casten  ende  Baijen  vandien  de  voorszeide  Noortsche  Compagnie  als 
eerste  ontdeckers  ende  occupateurs  alleen  toebehooren,  ende  bij  uwer 
Ho :  Mo :  Octroij  vergunt  soude  sijn ,  £nde  is  de  voorszeide  Comman- 
deur in  desen  soo  verre  gegaen,  dat  hij  niet  alleenlijck  allen  vorderen 
▼angst  verboden  heeft  gehadt,  maer  oock  mede  het  bewercken  vande 
drie  walvissen  bij  sijn  Sappliants  volck  becomen  ende  gedoot,  jae  hem 
suppliant  met  de  sijne  niet  meer  dan  zes  uijren  tijts  en  heeft  willen  gun- 
nen om  hun  gereetschap  wederom  te  schepe  te  nemen  ènde  hun  tot  het 
vertrecken  te  bereijden,  Ende  alsoo  den  Suppliant  met  de  sijne  binnen 
800  corten  tijt  niet  gereet  en  waren  om  te  vertrecken,  soo  heelt  den 
voorszeiden  Commandeur  hunluijdeu  een  Chaloupe  met  volck  toegesonden, 
dreijgende  bij  soo  verre  sij  luijden  niet  dadelyck  en  vertrocken  selfs  hunne 
anckers  te  sullen  lichten  eude  seijlen  aen  te  setten,  ende  soo  verre 
hem  daerinne  eenige  resistentie  bijden  Suppliant  of  ie  de  sijne  geschie- 
den, oft  dat  hij  hunluijdeu  op  de  selve  custen  meer  reucontreerden 
alles  inden  gront  te  sullen  schieten  ende  verdelgen ,  Soo  dat  hij  Sup- 
pliant omme  soodanich  ouheijl  ende  gewelt  te  vooroomen,  genootsaect 
is  geweest  soo  haesticli  te  vertrecken ,  dat  bij  alle  zijne  Chaloupen  ende 
ander  gereetschap  niet  en  heeft  connen  mede  nemen ,  maer  een  gedeelte 
vant  selve  met  do  voorszeide  drie  walvissen  bij  sijn  volck  gcvangcu  aldaer 
aen  landt  inde  maobt  vanden  voorszeiden  Commandeur  met  de  sijne  heeft 
moeten  laten ,  jae  geen  tijt  en  heeft  gehadt  omme  zijne  Schepen  met  soet 
water  naer  behboren  te  versien,  Ende  alhoewel  de  suppliant  met  sijne  twee 
voorszeide  Schepen  vandaer  vertrocken  sijnde  ende  onderwegen  gemoet 
hebbende  het  derde  Schip  van  sijne  Compagnie  ('t  welck  ontrent  14  da- 
gen naer  hem  van  Havre  de  Grace  vertrocken  was)  alle  debuoir  gedaen 
heeft  gehadt  om  op  eenige  andere  wijdt  van  daer  gelegene  Eijianden 
eenigen  walvisch  te  vangen,  op  dat  sijne  rcijse  niet  tecnemael  iufruc- 
tueus  ende  soo  groote  oucosten  gants  verlooren  eu  mochten  sijn,  soo 
en  heeft  hij  nochtans  soo  door  den  ijsganck  als  tempeesten  ende  andere 
ongelegentheden  vando  plactsen  ende  het  saisoen  daerinne  niet  connen 
opdoen,  dit  alleenlijck  uijtgesondert  dat  hij  op  seeckere  plaetse  twee 
doode  walvissen  gereneen trecrt,  ende  't  sijuen  proffijte  bekeert  heeft  ge- 
hadt, Soo  dat  den  suppliant  met  sijne  voorszeide  drie  Schepen,  door  de 
voorszeide  onbehoorlijcke  ende  met  gewelt  vermengde  proceduijren  vande 
voorszeide  Noortsche  Compagnie  niet  alleenlijck  en  comt  te  ontbeeren 
de  proffijten  die  hij  int  voorszeide  Jaer  seer  groot  soude  hebben  connen 
doen  (alsoo  den  walvisvanck  alsdoen  inde  voorverhaelde  Robbe  baije 
ende  andere  plactsen  van  Spitsbergen  extraordinaris  goet  ende  groot  is 
geweest),  maer  oock  te  verhesen  alle  de  oncosten  die  op  soodanige  uijt- 
reedinge  loopen,  veele  duijsenden  bedragende  Sulcx  soo  heeft  hij  Sup« 
pliant  van  een  soo  schadelijcken  ende  verlooren  reijsc  in  Vrunckrijck 
wederomme  gekeert  sijnde  sich  geaddresseert  aen  zijne  hoochgeroelte 
Ma',  ende  mijn  heere  den  Cardinael ,  ende  versocbt  dat  die  vande 
voorszeide  Compagnie  bij  alle  geoirlofde  wegen  ende  bequame  mid- 
delen geconstringeert  mochten  worden  te  repareren  de  violatie  van 
zijne  Coniuckljcke  Paspoorten,  mitsgaders  te  vergoeden  alle  de  scha- 
den ende  jnteressen  die  hij  Suppliant  met  sijne  geassocieerde  inden 
voorleden  zoomer  door  ende  ter  oirsaecke  van  bet  voorverhaelde  gewelt 
ende  verjagen  van  sijne  Schepen  gehadt  ende  geleden  heeft,  ende  sooda- 
nige onbehoorlijcke  manieren  van  doen  in  toecomendc  tijden  aff  te  laten, 
Dan  t*  heeft  zijne  hoochgemelte  Ma^.  ende  mijn  heere  den  Cardinael 
gelieft  gehadt,  alvoorens  op  des  suppliants  versouck  te  disponeren  hem 
te  renvugeren  aeu  uwe  Ho:  Mo:  om  vaude  selve  aU  Souueraiue  Overheden 


4lo 

.'ludit  .*'}iinzeiae   'rumpiuraie   :e  ''ersuutikisn  Ji:  vionzeide  reparatie  Mt 
/era^nKdiai^e  raa  iijae  ^ietien  icnade .  ^ode  beter  ordre  voor  TofcomfiÉi 
'  .jii;:n  .  :ner.  /aac  ^«irtriurea  UiL  ie  ieive  iiiei:  eii  :mJlea  oaerlaten  ,  pro«pl^ 
.ji!K  iierQui^  iuliïs  'e  ^rtinieu  u:ï  ie  iaeeke  ^elfs  mitagndera  de  allianeie  nét 
;^eiie   'lorreapimiieritie    :asaotieu    ::jae    Crouae  eade  deaen  Staet  ferc^ 
:iülieude  Ia,  ËL^ïer^.  ierüuivcu  .nj  Supoïiiuic  iiem  nita  deaen  toe  uwe  Ho:  Mo: 
Vcrjoiiiïxdade   itr.unüdeiijck   ia:  Liitr^aiea  '^  viorazeide  g«weic  endc  rerjagn 
vaa    ie:)    suppiiuar^i   Siüiepen    ^imi  Eijlaiic  v;ia  Spicsbersen  selfs  nijt  de 
iia venen  ende  Ba i jeu  :ii   ieweie&e  iie  viuie  Noortdche   Cornpa^ie  doer 
.auiiiMi  :iarca  'Talvi^tvaucic  aiec  en  i'iea ,    uochce  oijt  voor  deaea  gediM 
r^n  ueQoen  ^eiiad: .  loroir  ia  csnde  blije  E  mjr  't  ;^ne  Luaaea  dea  Suppliant  eode 
iiï  Commandeara  over  ie  Se  liepen  vaade  ^elve  Compaguie  aent  Toorsseide 
EijUaü  ierir;frei:jek  ^paaseeri:  ia.  /vaervaa  Copie  ancteatijcq  bier  ncfieM 
jaec.    \nfii  Hj  .  VI.}:  zeLeve  iie  vdude  dei^e  Compagnie  te  belasten  eade 
aeveien  ien  Suppiianc  mee  'Sijne  ^a:!so  e  leerde  pruoipteljck  ce  vergoeden  alle 
de  i«: naden  ende  jjter.'aren  ^ij  de  iel  7e  inden  voora^eiden  Soomer  daer  door 
ende  :er  :oea;iie  vaadien  eenijuamti  zehadi  ende  geleden ,  mitsgaders  dea 
suppliant    mee    iijne    geaaaoe:eenie   in   :ueeo mende   cijden  ni atel ij ck  ende 
vredeLijelk    u:    Usen    genieu'n  den    .val^ia-^anek  ende  neeriage,  soo  aent 
voorazeide  Eijlan!:  van  Sp/.dber;^n  ila  alle  andere  ba  venen  ende  plaetsea 
vande   Xo'^rtzee  Ende  aiioo  ii'u  Sappiiant  vin  meeninge  ende   beAÏch  is 
aehcerv^vigeua  d'  '^spri^aaeu  Iaat  ende  aiaonc  daer  toe  aen  hem  gegeven  bij 
aijne  booobgeinelie  Sla^.  ende  nijn  lieere  den  Cardinael  voor  het  aenstaende 
aaiioen  wederom  me  op  Spiïaoergen  t'  eqa:pperen  omme  aldaer  inde  Rob- 
bcba'je   te  gaen  sonoken  de  Caaloupen  ende  andere  gereetsc happen ,  die 
bij  door  bei  niet  min  saerfcioii  ala  zeweldicb  verjagen  ran  sijae  Schepen 
den  Toorleden  Soomer  aldaer  beef:  moeten  laten ,  ende  met  de  selve  eode 
'i  geene  bij  nocb  daerenboven  met  hem  voeren  aal  den  valrisranck  ende 
neeringe    aldaer    te   doen  en  ie  plegen.  gelLJok  bij  inden  Jare  1031   nu- 
teüjck  ende  vredei.jck  gedar?ï:  beeft  ge^ait  Ende  dat  die  vande  voorszeide 
N'i'irtache  Compa^:i:e  pre:e:iierea  u:j*.  cracbie  van  uwer  Ho:   Mo:   octroij 
nie*  alle';üiij»:jL  aiïe  andere  ji^aeteiiei:  van  dese  Landen  maer  oock  alie 
:aud»:re    nati'^a,    i^His    de  c  juVecoo-.ei:  ciie  ^oedc  alLeerdtr   vande  selve 
^erit    E.jiaLdt    Spilabergea    euio    ai^.'    auJore   iiaveueu  ende   plaetaen  in 
liaerluijJen    octroij    begrepen    ie^    waivii-vauck    ende  neeriuge  met  den 
ar:nc!even  vaudien  te  mo.:en  verbieden  ende  verbmderen,  niettegenataeude 
de   jnstructio    voor  veele  Jurea    aonie    Commaudeura  over  bare  oirloch- 
bcbepen   gegeven,    't  contrarie    medebrengt,  ende  dat  uwe  Ho:  Mo:  op 
au  iere  diergeiijcke  gelegentbcden  ala  dose  is,  bij  reaoluticn  ende  publijcque 
actcu  verclaert   hebben  dat  bet  voorazeide  Octroij  niet  en  raeckt  nochte 
f'cuichsinta   en  prcjudicecrt  cenige  vreemde  uatien  ende  met  namen  niet 
de  Inge&ctenen   van    Vranckrijck,    Soo    versoucc    hij   Suppliant  seer  oit- 
rfiocdolijck  dat  uwer  Ho:  Mo:  goede  geliefte  zij  bij  provisie  rondelvck  aen 
die  vaude  voorazeide  Noortscbe  Compagnie  van  nieuws  te  verclarcn  dat  uwer 
Ho:   Mo:    wille    ende  begeerte  is  dat  sijluijden   de  onderaaten  van  zijne 
liooobgemeitc    Mat.    inden    walvisvauc  ende  nccringe   met  den  aenclcven 
vaudicn  niet  cu  ituUen  beli.-ttcn  iu  ccnigo  plaetseu ,  aelfs  niet  binnen  de 
liriiitcn  van  Let  Octroij  aen  henlieden  vergunt,  cudc  daer  van  aenden  Sup- 
pliant to  laten  leveren  acte  in   auctcntijcque    ende    gewoonlijckc    forme, 
omme  hier  door  te  voorcomcu  alle  ongevallen  ende  inconvenicnten  dieder 
HOiidim  mogen  oritstaeu,  bij  soo  verre  die  vaude  voorazeide  Noortsche  Cüin» 
paguie  onderstunden  de  Schepen  die  tcgeus  het  aeu:«taende  saisoeu  binnen 
Havrc  de  Gracc  tucgeruatct  werden  wederom  diergel ijckc  verhinderingen 
nen    te   doen    als  inden    voorleden  Soomer  geschiet  is,    Verclarende  hij 
Suppliant  dat   sijnc  riiecuinge  niet  en  ia  door  dit  jegenwoordich  versoack 
iu  coiiich  proces  met  de  voorszeidc  Noortsche  Compagnie  te  treden  uver  de 


417 

Ottaliteijt  van  het  Octroij  bij  sijne  hoochgemelte  Mat.  ende  mija  Heeré 
den  Cardioael  aen  hem  vergaat  (gelijck  dan  sijluijdea  voor  desen  gesocht 
bebbea  hem  daerione  te  treckeo)  alsoo  (onder  reverealie)  de  keaiiisde  dner 
▼ao  aiet  ea  competeert  aea  eeaicb  Huff  ofte  Qericiite  van  herwaarts  over 
maer  dat  hij  suppliant  simpelyck  sijn  toevlucht  neemt  tot  de  goedertiercue 
eode  gewooulycke  billickheijt  vao  uwe  Ho:  Mo :  op  dat  daer  bij  sommierlyck 
versiea  mach  wordea  op  de  vergoedinge  vaude  schade  hem  Suppiiaat 
met  zijne  geassocieerde  door  die  vaude  voorsseide  Compagnie  aeugedaen , 
eade  dat  hij  Suppiiaat  hier  mede  volbrenge  ende  naercoroe 't  geeue  sijne 
hooohgemelte  Ma^.  begeert  heeft  gehadt  dat  bij  hem  Suppiiaat  geschieden 
aoude  teo  fine  dat  zijae  Ondersaten  ende  die  vaa  awe  Ho :  Mo :  ia  alles 
eade  op  alle  plaetsea  te  samea  soo  vreedich  mogen  leven  als  de  alliaacie 
eade  goede  correspoadeatie  tusschen  de  Croone  van  Vranckrijck  ende 
desea  Staet  vereijsscheade  is,  T'welok  doende  etc.'). 

(Ree.  11  Maart  1633.) 


B  IJ  L  A  G  E  XX.  (p.  298—300.) 

MEMORIE  van  Jean  Vrolicq  aan  de  Staten-Oeneraal 
over  zgne  oneenigheden  met  de  Noordsche  Compagnie 
in  1688. 

Aea  de  Hooge  Mogende  Heeren  de  Staten  Generaal  der  Veree- 
nichde  Nederlanden, 

Geeft  met  behoorlycke  eerbiedinge  te  kennen  Jan  Vrolycq  Capiteya  ter  Zee 
eode  Generael  vande  Vlooten  der  Noortscbe  Compagnie  binnen  Rouea 
eade  Havre  de  grace  ia  Vranckryck,  dat  hy  Suppliant  met  syne  geassoci- 
eerde inden  jare  1631  uyt  crachte  van  het  Octroy  ende  opde  Passeporten 
van  syne  Co:  Ma^  van  Vranckryck,  ende  myn  Heere  den  Cardinael  ende 
Hartoch  van  Richeiieu  aeut  Ëylandt  vau  Spisbergen  inde  Baye  byde 
Nederlanders  genaemc  de  Robbebaye  rustelyck  ende  vredelyck  gedaen 
hebbende  den  Walvischvanck  ende  Neeringe  souder  eeuige  tegenseggen 
vande  Deenen,  die  gewoon  syn  jaerlycx  mede  daerhenen  te  varen  ,  ende  de- 
selve  Neringe  inde  selve  Baye  te  doen,  mitsgaders  sonder  eenich  binder  ofte 
belet  vau  de  Noortse  Compagnie  deser  landen,  op  syn  vertreck  aldaer  gelateu 
hadde  eenighe  Chalouppen,  leedige  vaten  ende  ander  gereetschap  tot 
deselve  neeringe  noodioh  ende  dienstich;  met  meeninge  op  het  alsdoen 
aenstaende  jaer  1633  sich  selven  wederomme  daer  henen  te  begeven, 

Dat  hy  Suppliant  inden  selven  jare  1632  daer  wederomme  gecommen 
zynde  met  drie  schepen  versien  van  alle  nootelycheden  tot  soodanige 
reyse  ende  neeringe,  de  Generael  over  de  Schepen  vande  Noortse  Compagnie 
deser  landen  met  allerhande  wegen  vau  dreygen  ende  gewelt  hem  van 
daer  verdreven  heeft  gebat  niettegenstaende  hy  Suppliant  aen  hem  toonde 
het  Passepoort  van  syne  hoochgemelde  Co:  Ma^  ende  myn  heere  Den 
Cardinael,  mitsgaders  hem  vertoonde,  dat  achtervolgeus  het  recht  aller 
folckeren,  de  alliaucie  ende  goede  correspoudentie  tusschen  de  Croone 
vaa  Vranckryck  ende  desen  Staet,  ende  d'Inteutie,  Jae  mede  de  resolu- 
tien  van  uwe  Ho:  Mo:  ende  de  lustructien  op  andere  juren  aen  gelycke 
Commandeurs  gegeven,  de  voorsseide  vangst  ende  neeringe  hem  aldaer 
rry  behoorde  gelaten  te  werden ,  ende  dat  de  Deeneu  daeriuué  te  vreden 

*  I  Naar  eeae  vertaling  vaa  het  request ,  berastcade  in  do  verzameling  :  Stok 
kea  van  den  Haarlemschun  gedeputeerde  bctrefTende  de  Noirdsche  Compagnie.  R.-A* 

27 


418 

waren,  die  nochtans  alleene,  ende  niet  syne  principalen  eüde  Meesten 
de  Noortse  Compagnie  deser  Landen,  gewoon  waren  inde  aelve  Baye 
den  Walvischvank  ende  Nerioge  te  doen, 

Dat  hj  Suppliant  door  bet  voorseide  gewelt  gedwongen  zynde  aldaer 
te  verlaten  niet  alleenlyck  drie  Walvisschen ,  door  syn  byhebbende  volck 
airede  gevangen,  maer  oock  eenige  Chaloupen ,  ende  andere  gereetachap- 
pen  tot  de  vooraeide  Neringe  diensticb ,  uy t  oorsaecke  dat  den  vooraaeiden 
Commadeur  Generael  bem  geen  tyt  en  gaff  om  deselve  binnen  Scheepa- 
boort  te  brengen ,  by  eyndelyck  naer  eenich  swerraen  in  Vranekryck  we- 
deromme  gearriveert  is  met  leedigé  schepen,  ende  beschadicht  van  alle 
de    oncosteu    van  soodanige  nytreedinge,  eenige  duysenden  bedragende. 

Dat  hy  Suppliant  hierover  clachtich  gevallen  synde  aen  syne  hoocbge- 
melte  Ma^.  mitsgaders  myn  Heere  de  Cardinael,  ende  deselve  Syne  Ma^. 
gelieft  hebbende  alvoorens  op  syus  suppliants  dachten  te  disponeren ,  aoo 
als  deselve  naer  rechten  vermochte  te  doen ,  hem  te  renvoyeren  aen  nwe 
Ho:  Mo:  op  hoop  dat  by  deselve  promptelyck  zoude  worden  voorsien 
800  wel  opde  vergoedinge  vande  schaden,  die  hy  Suppliant  mei  syne 
geassocieerde  inden  voorszeiden  jaere  doorde  voorverhaelde  violente  proce- 
dniren  geleden  heeft  gehadt,  als  mede  dat  in  toecomende  tyden  van  gelycken 
niet  meet  gepleecht  en  soude  worden ,  hy  Suppliant  ende  syne  geassoci- 
eerde int  begin  vanden  voorleden  jaere  seecker  persoon  van  baer  Compagnie 
tendien  fyne  expresselycken  herwaetts  over  gesonden  hebben  gehadt. 

Dat  deselve  persoon  by  twee  Eequesten  ende  rem onstran tien  aen  nwe 
Ho:  Mo:  gepresenteert  inde  Maenden  van  Meert  ende  April  des  aelven 
jaers  geclaecht  heeft  gehadt  over  de  voorverhaelde  violente  procedniren 
vande  Noortse  Compagnie  deser  landen ,  ootmoelyck  aenhoudende  omme 
recht  ende  justitie  met  vergoedinge  vande  schaden  daerdoor  geleden, 
ende  dat  aen  die  vande  voorszeide  Noortse  Compagnie  verbot  gedaen 
mochte  worden  van  sulcx  niet  meer  te  plegen,  gelyck  byde  seUe  re- 
questen  te  sien  is,  des  onder  uwe  Ho:  Mo:  noch  berustende  syn,  aon- 
der  eenich  finael  appointemeut  ordre  ofte  resolutie  vande  selve  op  het  voors- 
zeide versoeck ,  niettegenstaende  het  continuel  aenhouden  daeromme  gedaen 
selffs  by  myn  Heerc  de  Baugy  Ambassadeur  van  Syne  Iloochgerocltc 
Ma*,  by  uwe  Ho:  Mo:  achtervolgens  het  expres  ende  tot  meermaels 
gereitereert  bevel  vande  selve  syne  Mat.  tot  welcke  requesten  ende  rcraon- 
strantien  hy  Suppliant  sich  refereert  nopende  het  gepasseerde  inden  voor- 
verhacldcn  jaere  1632  omme  geene  redditen  in  desen  te  gebruycken. 
Versoeckcnde  als  noch  ootmoedelyck  dat  uwe  Ho:  Mog:  gelieve  hem 
Suppliant  eenmaels  daerop  soodauich  recht  ende  justitie  te  doeu  ,  als 
deselve  bevinden  sullen  in  redelycbeyt  ende  billicheyt  te  behooren, 

Ënde  alsoo  het  gansch  geen  reden  en  was,  dat  geduirende  de  voors- 
zeide irresolutie  van  uwe  Ho:  Mo:  hy  Suppliant  achterlaten  soude  een 
vaert  ende  neeringe  bv  het  recht  der  volckeren  alle  ende  een  yder  ega- 
lycke  vry  ende  toegelaten  ,  ende  aen  hem  endo  syne  geassocieerde  in 
Vranekryck  by  speciacl  faveur  ende  privilegie  van  syne  hoochgemelte 
Ma^  verguut  met  uytsluvtinge  van  alle  andere  van  syne  natie  soo  heeft 
hy  suppliant  in  het  begin  vande  voorleden  jare  sich  gereet  gemaeckt 
omme  wederomme  daerhenen  te  varen  met  vier  schepen  ende  dat  open- 
baerlyck  ende  ten  aensien  van  alle  de  wecrelt,  op  dat  by  .soo  verre 
die  vande  Noortse  Compagnie  deser  Landen  mochten  meenen  dat  uwer 
Ho:  Mo:  jntentie  is  haer  ende  hare  ondersaten  het  eylandt  van  Spits- 
bergen toe  te  cygenen ,  met  uytsluvtinge  van  alle  andere  natiën  int  ge- 
nerael, ofte  de  Francovscn  int  particulier,  svluvdcn  bv  tvts  mochten  ver- 
sorgen,  dat  vcrclaringe  daervan  aen  hem  Suppliant  gedaen  wierde , 
omme  deselve  by  hem  gcsien .  te  resolveren  off  hy  aen  haerluyden  prc- 
teutien  endo  macht  soude  hebben  te  wvcken  ofte  niet. 


419 

Ende  is  by  Suppliant  met  de  voorszeide  vier  schepen  uyt  Vranckryck 
vertrocken  inde  Maent  van  Mej,  met  vast  vertrouwen  dat  sync  gants 
gerechtige  saecke,  ende  de  goede  alliance  van  syue  boochgemelte  Mat. 
met  awe  Ho:  Mo:  by  deselve  soo  verre  ten  minsten  in  achtinge  geno- 
men sonde  zyn  geweest,  dat  dewyie  deselve  oniine  eenige  particuliere 
insicbten  noch  niet  en  conden  resolveren  om  de  voorszeide  Noortse 
Compagnie  te  condem neren  inde  vergoedinge  vande  schaden  by  den  Sup- 
pliant door  baer  toedoen  geleden,  denselve  ten  minsten  aen  bunluyden 
expresse  verbot  gedaen  zouden  hebben  van  hem  Suppliant  in  syne  voors- 
seide  neeringe  eenicb  binder  ende  belet  aen  te  doen  tot  dat  by  wegen 
fan  accommodatie  ofte  andersints  het  principael  different  ter  neder  sonde 
syn  gelecbt ,  Te  meer  door  dien  by  Suppliant  by  syne  eerste  Requeste 
t'  foorszeide  gereetmaecken  syner  schepen  uwe  Ho:  Mo:  aengedient, 
ende  salcx  vande  selve  ootmoedelyck  versocht  hadde,  Ende  dat  de  voor- 
gemelte  Heer  Ambassadeur  op  den  XX'*  derselver  maent  van  Mey  in 
volle  audiëntie  van  uwe  Ho:  Mo:  verclaert  heeft  gehadt,  dat  by  sup- 
pliant met  syne  Schepen  naer  Spisbergen  vertrocken  was,  versoeckende 
dat  deselve  op  de  schepen  deser  landen  (die  alsdoen  noch  niet  vertroc- 
ken en  waren)  geliefden  behoorlyoke  ordre  te  stellen,  omme  haer  te- 
gena  de  Francoysen  soo  te  gedragen  dat  daerdoor  geen  jncovenienten 
ende  misverstant  en  quame  te  ontstaen, 

Maer  op  den  27*°  Jnny  geluckelyck  met  syne  voorzeide  4  schepen 
gearrlTeert  zynde  inde  Bobbenbaye  hierboven  verhaelt,  ende  vriende- 
lyck  ontbaelt  byde  Deenen,  (die  als  hicrvoren  geseyt  is)  gewoon  syn 
inde  selve  Baye  hare  Walvischneringe  te  doen,  soo  heeft  hy  Suppliant 
uyt  benluyden  verstaen  dat  die  vande  Noortse  Compagnie  deser  landen, 
haere  Walvischneringe  doende  in  een  andere  Baye  twee  mylen  van  daer 
gelegen ,  geresolveert  waren  hem  het  doen  vandien  in  eenige  haven  vande 
gantscbe  Unste  al  daer  te  beletten, 

Sulcx  soo  is  oock  des  anderen  daechs  gebeurt,  dat  de  Secretaris  over 
de  Vloote  vande  voorszeide  Noortsche  Compagnie  hem  suppliant  is 
comen  vinden,  versoeckende  dat  hy  den  Generael  ende  andere  Comma- 
deurs  vande  selve  vloote  soude  willen  gaen  spreken ,  Oo  welck  versoeck 
hy  Suppliant  daerhenen  gegaeu  zynde,  soo  syn  nldaer  opden  XX*"  Jnny 
tnsachen  benluyden  gevallen  verscheyden  contestatien  ende  debatten  soo 
by  monde  als  by  geschrifte  over  de  macht  ende  vryheyt  die  hy  Suppliant 
sustineerde  te  hebben  van  te  doen  den  Wal visch vangst  ende  neeringe 
ant  eylandt  aldaer,  sonder  dat  hy  Commandeur  Generael  eenich  recht 
badde  om  hem  Suppliant  t'  selve  doen  te  beletten ,  voornamentlyck  niet 
in  soodanige  Haven,  ende  Bayen  van  het  selve  Eylandt,  als  by  die 
vande  voorszeide  Noortse  Compagnie  niet  en  waren  gcoccupeert ,  gelyck 
is  de  Kobbebaye,  waerinne  de  Oeenen,  ende  andere  waerinne  de  Ën- 
gelschen  gewoon  zyn  t*  selve  alleen  te  doen  ende  niet  die  vande  voors- 
zeide Noortse  Compagnie  hebbende  syluyden  met  gemeen  accoort  (soo 
hy  suppliant  vermeent)  de  Havens  ende  Custcn  aldaer  onder  den  ande- 
ren verdeelt  *)  omme  d*een  d*ander  int  doen  van  bacrln^den  neeringe 
niet  te  beletten,  ende  soo  te  voorcomen  alle  jnconvenienten  die  uyt 
soodanigen  belet  souden  mogen  ontstaen, 


*)  Dexe  vermelding  vaa  het  beweerde  Engelse h-Nederlandsche  verdeelings- 
tractaat  is  merkwaardig .  omdat  z^  dagteekent  van  eenen  tijd ,  toen  nog  geene 
tien  jaren  um  de  sluiting  zonden  knnnen  verloopen  z^n.  De  vorm  der  mcde- 
deeling  is  echter  te  onzeker  om  m\jne  twijfelingen  over  het  bestaan  van  het 
tractaat  (zie  hiervoor  p.  189 — 141)  weg  te  nemen ,  te  meer  daar  Vrolicq  weinige 
regeb  later  verklaart,  dat  ^de  limiten  vande  Compagnie  soo  onseecker  syn  als 
hare  begeerlycheyt  onmatich  is." 

27* 


i 


420 

Sastiaerende  desaWe  Oommandear  ter  contrarien,  dat  hy  Sappliaat 
geea  recht  ea  soude  hebben  om  de  ^oorsseide  neerlag  aen  het  ?oors- 
eide  Bylaut  te  doen,  ofte  oock  daeronatreat  binnen  de  limiten  Tande 
▼oorszeide  Compagnie,  die  soo  onseecker  sjn  als  hare  begeerlycheyt 
onmatich  is ,  ende  alle  palen  ende  limiten  te  buy ten  gaende ,  verachtende 
het  passeport  ?an  syne  Hoochgemelte  Con.  Ma^.  ende  myn  Heere  den 
Cardinael,  t*welck  hv  Suppliant  hem  toonende  was,  Seegeude  dat  hy 
Commandenr  niettemin  by  gratie  qnansuis  ende  faveur  hem  Suppliant 
▼oor  dat  jaer  toe  soude  laten  aen  het  selve  Ëylandt  om  de  Zajt  te 
soecken  eenige  andere  tot  noohtoe  onbekende  Havens  ende  Bayen  omme 
deselve  neeringe  aldaer  te  doen ,  Weygerende  wel  expresselyck  hem  sup- 
pliant t*  selve  toe  te  laten  ter  plaetsen  daer  de  Engelschen  voor  desen 
t*  selve  hebben  gedaen  *),  alhoewel  deselve  wyt  syn  gelegen  vande  Mau- 
ritius Baye,  inde  welcke  hy  Commandeur  met  syne  schepen  syne  Ne- 
ringe  was  doende, 

Waermede  hy  Suppliant  voor  die  tyt  (sonder  preiuditie  van  syn  recht, 
mitsgaders  de  passeporten  van  syn  Coninckl.  lia^.)  stoh  sonde  hebben 
laten  contenteren,  omme  alle  meerder  jnconvenienten  te  voorcomen , 
ende  niet  nytte  staen  het  gewelt  van  wapenen ,  waermede  deselve  Com- 
mandeur hem  dreygende  was, 

T'  eynde  van  welcke  dispute  ende  debatten  geweest  syn  expresse  ende 
tot .  meermaels  gereitireerde  dreygementen ,  selffs  by  geschrifte  gedaen , 
hem  suppliant  met  het  gewelt  van  wapenen  van  daer  te  sullen  verjagen, 
ten  ware  dat  by  met  alle  syne  Schepen  ende  Chaloupen  op  het  spoediste 
vertrocke  uyt  de  voorverhaelde  Robbebaye ,  ende  van  alle  de  Custen  daeron- 
trent,  ten  minsten  naer  andere  onbekende  plaetsen  om  de  Suydt  gelegen , 
Waertoe  hy  Suppliant  niet  connende  verstaen ,  heeft  hy  evenwel  omme 
t*  gedreychde  gewelt  te  ontgaen  geresolveert  de  voorszeide  Robbebaye 
te  verlaten ,  ende  syn  Scheepsvolck  daervan  de  weete  gedaen ,  die  aireede 
met  twaelff  Chaloupen  in  See  gegaen  waren  ,  d'  een  bier  d'  ander  daer 
om  opde  Walvisscben  te  letten,  Ende  hebbende  alvoorens  gedaen  peylen 
seecker  ander  haven  ontrent  vier  mylen  van  daer  gelegeu  *),  waerinne  noyt 
te  vooren  eenige  schepen  geweest  en  zyn,  soo  is  hy  opden  sevenden 
July  uyt  de  voorszeide  Baye  met  alle  syne  Schepen  vertrocken,  niet 
sonder  groot  peryckel  van  stoeten  ende  vergaen,  ende  soude  vroeger 
daeruyt  vertrocken  zyn  geweest,  ten  ware  dat  hy  door  contrarie  wint 
van  sulcx  te  doen  belet  ware  geweest, 

Welck  vertoeven  (soo  het  vertoeven  heten  mach)  den  voorszeiden  Ge- 
nerael  ende  syne  bybebbende  Commandeurs  een  soo  groot  crimen  ge- 
scheeuen  heeft,  dat  syluyden  ten  selvcn«  dage  met  alle  hunne  sevpu 
schepen  wel  gewapent  uytgecomen  zyn,  omme  hem  Suppliant  te  bevech- 
ten, ende  syne  schepen  inden  gront  te  jagen,  waervan  syluyden  niet- 
temin belet  zyn  geweest  door  een  on  verslens  opgecomen  calmte,  geduy- 
rende  dewelcke  syns  Suppliants  Schepen  haer  gesalveert  hebben  inde 
haven  te  vooren  by  hem  gedaen  peylen,  dewelcke  daerdoor  waerlyck 
geworden  is,  Ie  Refuge  Fraucois,  geiyck  hy  Suppliant  deselve  ter  dier 
tyt  oorsaecke  oock  genaemt  heeft, 

Ende  dat  sonder  het  voorszeide  gcluckich  ontcomen  hy  Suppliant  met 
alle  syne  schepen  ende  volck  byden  voorszeiden  Generael  ende  andere 
Commandeurs  te   gronde    verdelcht    geweest    souden   zyn,    is  wel  aff  te 


»)    Waariohijnlijk    wordt  hier  de  zoogenaamde  „Eugelsche  baai"  bedoeld,    do 
zuidel\jk8te  van  Fair  haven. 

»)  Dit  baaitje,  halverwege  tusschen  Mandlensound  en  de  HambnrKerbaai  gr. 
legen,  komt  nog  op  enkele  onde  kaarten  als  „Basket  bay"  voor.  Op  h<t  rarton 
Tan  de  hierby  gevoegde  kaart  hrb  ik  echter  den  naam  Refnge  Fran9aii  herateld. 


421 

nemen  nyt  bet  wreet  ende  barbaer  Tractement  t'  welck  syluyden  ten  selvcn 
dage  gedaen  hebben  aen  dertich  Mannen  de  beste  van  syn  Suppliants 
byhebbende  volck. 

Want  de  persoenen  byden  Suppliant  gesonden  omme  syne  twaelff  Cha- 
louppen  hiervooren  verhaelt  aen  te  seggen  dat  syluyden  het  walvisvangen 
in  die  quartieren  souden  hebben  naer  te  laten,  niet  hebbende  connen 
alle  deselve  soo  baest  ujtvinden,  als  hy  Suppliant  wel  gewenst  hadde, 
in  oorsaecke  dat  deselve  aen  verscheyden  oorden  verspreyt  waren ,  d' een 
hier,  d'  ander  daer,  soo  is  het  ten  selven  dage  gebeurt,  dat  eenige  Cba- 
loupen  vanden  voorszeiden  Generael  elck  op  heboende  16  ofte  18  gewa- 
pende mannen  geattrappeert  hebben  gehadt  vyff  van  Syn  Suppliants 
voorszeide  twaelff  Gbaloupen ,  dewelcke  zyluyden  niet  alleenlyck  genomen 
en  hebben  met  alle  het  gereetschap  ende  de  vivres  daerinne  zynde,  e^de 
gebracht  in,  haer  voorszeide  Baye ,  maer  oock  de  dertich  Mannen  daerinne 
synde  nytgeset  ende  gelaten  aen  een  verschrickelycke  steyle  rotse,  van 
waer  menschelyckèr  wyse  geen  affcommen  en  was ,  ende  dat  sonder  eenige 
vivres  ofte  een  eenige  vande  selve  Saloupen  henluyden  te  hebben  willen 
laten,  niettegenstaende  seecker  persoon  onder  deselve  wat  Nederlants 
connende  spreecken,  seer  instantelyck  daeromme  badt,  omme  daermede 
hun  leven  te  sal veren ,  twelck  door  dese  wreede  daet  ten  besten  gegeven 
wierdt  aen  de  wreetheyt  der  Baeren  ende  andere  wilde  Beesten  van  het 
selve  Landt,  ofte  den  honger  wreeder  dan  alle  deselve,  heeft  niettemin 
hy  Suppliant  alle  de  selve  van  daer  doen  haelen ,  daervan  gewaerschout 
zynde  door  een  onder  deselve,  die  door  hongersnoot  geperst  zynde  syn 
leven  hasardeerde  daer  niemant  van  alle  de  andere  hem  en  derffde  vol- 
gen, ende  miraculeuselyck  ontquaem, 

Ende  heeft  het  verlies  vande  voorszeide  vyff  Chaloupen  noch  een  ander 
seer  Droevich  accident  aen  hem  Suppliant  ende  syn  volck  veroorsaeckt, 
Te  weten,  dat  soo  syluyden  doende  waren  om  seeckeren  Walvisch  te 
vangen ,  een  van  syne  Chaloupen  tegens  den  Walvisch  gebroocken  zynde 
twee  persoenen,  die  daer  inne  waren,  verdroncken,  ende  de  ander  seer 
gequetst  syn  geworden,  welck  verdrencken  ende  ouetzure  niet  gevallen 
zonde  zyn  geweest  soo  verre  hy  Suppliant  geen  gebreck  van  Chalouppen 
en  hadde  gehadt, 

Ende  alhoewel  dat,  naer  dat  hy  Suppliant  met  syne  voorszeide  sche- 
pen sich  geretireert  hadde  inde  voorszeide  Haven  ofte  Baye  by  hem  ge- 
naemt  Ie  Refyge  Prancois  hebbende  daervan  als  van  een  plaetse  waerinne 
noyt  te  vooren  eenige  Schepen  geweest  en  waren)  inden  name  van  Syne 
Hoochgemelte  Co:  Ma^  genomen  soodanige  possessie,  als  die  vande 
voorszeide  Noortse  Compagnie  eenichsints  moeen  hebben  inde  Mauritius 
Baye  ende  andere  plaetsen  van  het  voorszeide  Eylandt,  waer  inne  sv- 
luyden  hare  Walvischueringe  zyn  doende,  ende  dat  met  het  Planten  vande 
Wapenen  van  Syne  Conincklycke  Mat.  ende  van  myn  Heere  den  Cardi- 
nael,  mitsgaders  andere  gewoonlycke  solemmiteyten)  de  voorverhaelde 
Commandeur  Generael  hem  Suppliant  het  doen  van  syne  Neringe  aldaer 
met  gewelt  niet  en  heeft  derven  beletten,  uyt  oorsaecke  dat  deselve 
Plaetse  is  onder  het  quartier  vande  Engelschen,  eoo  en  heeft  hy  nochtans 
syne  voorgaende  dreygementen  niet  naergelaten,  maer  deselve  tot  meer- 
maels  gerenouvelleert ,  ende  opden  13*"  mitsgaders  24**  Jnly  deselve  Inr 
geschrifte  hem  Suppliant  toegesonden,  ende  daerenboven  byde  Enffel- 
sohen  aengehouden  ten  fyne  dftt  syluyden  hem  Suppliant  van  daer  souden 
willen  verdryven,  ofte  hem  met  de  syne  toelaten  sulcx  te  doen,  ende 
hem  schriftelycke  Acte  van  consent  daertoe  te  verleenen ,  gelyck  de  selve 
Engelsche  hem  Suppliant  verhaelt  hebben ,  hem  waerschouwende  op  syne 
hoede  te  zyn ,  Ende  dat  alles  nyettegenstaende  de  voorszeide  plaetse  ses 
mylen  ofte  meer  vande  Mauritius  Baye  is  gelegen, 


422 

Soo  dat  de  voorszeide  Commandear  Generael  alle  zjn  Volck  ende  die 
geeue  door  welckers  last  ende  ordre  by  gedaen  heeft  gebadt  alle  t*geeiie 
bier  vooren  is  verbaelt,  oiet  alleenljck  aengesproocken  en  conneo  wor- 
den over  baere  voorverbaelde  wreetbeyt  gepleecbt  tegens  soo  veele  goede 
Ondersaten  van  een  geallieerden  Coninck,  ende  het  droevich  oogelnck 
op  het  voorverbaelde  breecken  van  een  Chalonppe  toegevallen  maer  ooek 
van  vergoedinge  vande  groote  schaden,  die  hy  Suppliant  ende  ayne  ge* 
associeerde  geleden  hebben  door  het  nemen  vande  voorstelde  Chaloapea 
ende  andere  beletselen  hem  in  syneu  Wal  vis  vangst  ende  neeringe  aenge- 
daen  ,  veele  duysenden  bedragende , 

Snlcx  soo  heeft  by  Suppliant  op  syne  wedercomste  in  Yranckryek  aen 
syne  boochgemelte  Co:  "M&K  ende  myn  Heere  den  Cardinael  hierover 
wederomme  geclaecbt,  mitsgaders  oock  over  het  dilay  van  recht  ende 
justitie  waermede  hy  hier  te  lande  beiegent  wort,  voor  soo  veel  Aengaet 
het  ongelyck  ende  de  schade  by  die  vande  voorszeide  Noortse  Compag- 
nie in  den  jare  1632  hem  aengedaen,  ende  versocht  dat  deaelve  Syne 
Ma^  gelieven  zoude  daerinne  te  versien  by  alle  soodanige  middelen  als 
vereysscben  ende  toelaten  soo  de  eere  van  syne  Croone  gekrenckt  inde 
verachtinge  van  syne  Passepoorten ,  Als  mede  de  schuldige  defensie  aen 
syne  verdruckte  Ondersaten, 

T'  heeft  niettemin  syne  boochgemelte  Ma*,  wederomme  belieft  alvoo- 
rens  op  het  selve  versoeck  te  disponeren,  dat  hy  Suppliant  noch  eens 
voorde  laetste  reyse  sich  soude  addresseren  aen  uwe  Ho:  Mo:  (sonder 
preiuditie  nochtans  van  het  arrest  by  die  vande  Admiraliteyt  van  Vranck- 
ryck  tot  Rouen  hem  verleent  op  alle  den  Traen,  Walvischbaerden. 
Schepen  ende  andere  Coopmanschappen  ende  effecten  toebehoorende  die 
vande  voorszeide  Noortse  Compagnie,  mitsgaders  de  geinteresseerde  ende 
geassocieerde  vande  selve)  hebbende  deselve  Syne  Ma*. ,  mitsgaders  myn 
Heere  den  Cardinael  aen  myn  Heere  den  Ambassadeur  de  fiangj  ge- 
schreven ende  belast  ten  eynde  hy  hem  Suppliant  in  het  vervolch  deser 
saecken  by  uwe  Ho :  Mo :  soude  adsisteren ,  ende  behulpich  zyn , 

Onime  welcken  last  naer  te  comen  soo  keert  by  Suppliant  hem  weder- 
om aen  uwe  Ho:  Mo:  Yersoeckende  wel  ootmoedelyck ,  aengesien  dat 
het  belet  hem  suppliant  ende  syue  geassocieerde  inden  voorleden  jaere 
in  synen  TValviscbvangst  ende  Neringe  roet  alle  soorten  van  dreygen 
ende  gcwelt  aengedaen ,  claerlyck  blyckt  byde  Copien  hier  neffens  gaende 
vande  acten  in  Spitsbergen  gepasseert  tusschen  hem  Suppliant  ende  den 
voorenverbaelden  Commaudeur  Generael  ')  (waervan  hy  Suppliant  bereyt 
is  ter  Ordonnantie  van  uwe  Ho:  Mo:  de  originele  selffs  over  te  leggen) 
ende  dat  de  voordere  geweldige,  wreede  ende  barbare  proceduren  hier- 
voorcn  verbaelt  (des  noot  zynde)  bjde  verclaringe  van  irreprocbable 
getujgen  bewesen  sal  connen  worden,  —  dat  bet  uwe  Ho :  Mo :  gelieve , 
doende  recht  soo  op  desc  requestc,  als  op  die  vande  voorleden  jare  die 
vande  voorszeide  Noortse  Compagnie  te  condemneren  aen  hem  Suppliant 
ende  syue  geassocieerden  te  vergoeden  alle  het  verlies ,  schaden  ende 
jntcr essen  geleden  door  ende  tor  oorsaecke  vande  proceduren  daerinne 
verliaclt,  mitsgaders  henluvdeu  wel  expressclyck  te  verbieden  van  gelyc- 
kcn  in  toecomeude  tydcn  meer  te  doen,  alsoo  by  Suppliant  geresolveert 
is  achtervolgens  den  last  ende  bet  verloff  van  syne  Hoocbgemelte  Ma. 
ende  myn  Heere  den  Cardinael  tegens  bet  acnstaende  saisoen  met  soda- 
nich  getal!  van  Schepen  uyt  Havre  de  Grace  ende  St.  Jan  de  Luz  als 
van  nooden  sal  syn,  wederomme  daer  beenen  te  keeren ,  omme  te  trach- 
ten off  by  met  beter  geluck  sal  connen  repareren  de  schaden  inde  twee 

»)   De/.v  stukken  bevinden  zich  oofj;  in  afschrift  bij  de  vertaling  van  het  reqaest 
van  Vrolicq ,  \^aarDaar  het  hier  uitgegeven  wordt. 


423 

voorleden  jaren  geleden,  mitsgaders  t'  sjncn  proffytc  te  gebruycken  de 
Chalouppen  ende  andere  gereeiscbappen ,  met  een  grooto  qoantiteyt  van 
leedige  Vaten  ende  duygen ,  die  hy  ten  dien  fyne  aldaer  aen  lant  gelaten 
heeft  gehadt,  niet  hebbende  deselve  connen  vollen  ende  besigen  ter 
oorsaecke  vande  boven  verhaelde  troublen  ende  beletzelen,  Opdat  doorde 
continuatie  van  soodanige  onbehoorlycke  proeeduireD  die  vande  voors- 
zeide  Noortse  Compagnie  geen  alteratie  en  veroorsaecken  inde  goede 
correspondentie  tusschen  de  Croonc  van  Yranckryck  ende  den  Staet 
deser  vereenichde  Nederlanden ,  T'  weick  doende  sal  hy  Suppliant  den 
Almogenden  bidden  voor  uwer  Ho:  Mo:  geluckige  ende  voorspoedige 
rcgieringe  »). 

(Ree.  30  Maart  1634?) 


BIJLAGE  XXI.   (p.  328.) 


POINCTEN  ende  articulen  ghenomon  onde  geraempt 
byde  onderschreven  Gecommitteerde  vande  Geoctroy- 
eerde  Compaignie  van  Nova  Sembla  tot  Fretum  Da- 
vid  j  Spitsberghen  etc.  soo  in  Hollandt  als  2^elandt 
respective  residerende  In  conformite  vande  prolongatie 
van  Octroy  byde  Hooch  Moghende  Heeren  Staeten 
Generael  der  Vereenichde  Nederlanden  d'selve  opdon 
XXlIlI*"  January  XVI^  zeventhien  verleent. 

I.  Inden  eersten  is  geresolveert  ende  besloten  dat  de  Compaignie  vande 
Provincie  van  Hollandt  Inde  voyagie  vant  voorszeide  Octroy  zullen  par- 
ticiperen de  drije  vierde  parten  te  verdeelen  onder  de  respective  Camera 
vapde  zelve  Provincie  naer  rato  dat  e)ck  Int  voorgaende  Octroij  heeft 
geparticipeert  als  te  weten  de  Caraer  van  Amsterdam  waerin  Bewint- 
hebbers  zijn  Lambert  van  Tweenhuysen,  Jacques  Niquet,  Samuel  Godin, 
Claes  Jacobsz.  Harinckarspel ,  Tbymon  Jacobsz.  Hindeloopen,  Ysbrant 
Douwers,  Jan  Rogiersz.  Ramsden  en  Pietcr  Coymans,  de  helft,  de  Ca- 
mer  van  Delft  waerinne  Bewinthebbers  zijn  Nicasius  Kien  Commissaris 
vande  Vivres ,  Anthony  Monier  Controleur  vande  Artillerie  en  Dierick 
Adriaens  Leversteyn,  de  Camer  van  Rotterdam,  daeriu  Bewinthebbers 
zijn  Gerard  Mensen  Yisch ,  Pieter  Eeuwouts  vander  Hoost  *)  ende  Joris 
Joosten  Vlaminck ,  de  Camer  van  Hoorn  waerin  Bewinthebbers  zijn  Jan 
Jansz.  Molenwaerff  ende  Willem  van  Someren ,  ende  de  Camer  van  £nc- 

haysen  waerin  Bewinthebbers  zijn  Jan  Symonsz.  Blaeuhulck  ende 

elcz  een  achtstepart  vant  voorszeide  dryevierde  part ,  ende  de  Provincie 
van  Zeelandt  het  resterende  vierdepart  jnde  generale  equipagie  voorszeid 
daervan  Bewinthebbers  ter  Camere  aldaer  zijn, 

II.  Ende  alsoo  tot  maintenement  vande  voorszeide  voyagie  affweerin- 
ghe  van  alle  hostiliteyten  die  eenighe  vreemde  Natiën  de  Schepen  vande 
voorszeide  Compaignie  zouden  willen  doen  metgaders  om  die  neeringhè 
vande  Walvischvanck  ende  andere  commoditeyten  die  opde  plaetsen  vant 


*)    Naar    de   vertaling    van    hel  Mnk  in  de  veriameling :  Noordache  togten. 
4  Ix>opcnde  N.  C.  R.-A. 
*)  Lees :  Van  der  Horst. 


424 

voors>zc)dc  Octro\  alrrets  gevonden  sijn  ofl  naermaels  soQden  mogbea 
worden  in  eeren .  ènde  de  goederen  diemen  van  daer  zonde  moghen  bren- 
gen op  prys  te  houden  noodich  is  datter  jaerlycx  eenige  generaele  ver* 
gadcringbe  ende  byeencomste  vande  Gecomroiiteerde  vande  respectiva 
Compaignien  worden  gehouden  soo  om  aengaende  de  quantiteyt  ende 
qualiieyt  vande  schepen  ende  lasten  diemen  elcke  reyse  aal  moghen  eqai- 
peren  't  voorsien  van  geschut  amunitie  van  oorlogen  voorde  zelve  Sche- 
pen ordre  opde  Yisscherie  te  honden  ende  andere  nootaaeckelyckbedea 
de  gemeeue  Compaignie  raeckende  te  resolveren,  Soo  is  goetgevonden 
dat  alsulcke  generale  vergaderinghe  sal  bestaen  in  vyff  Stemmen  waermn 
de  Provincie  van  Uollandt  d'  eerste  drye  Jaeren  zal  hebben  vier  stemmen, 
ende  de  Provincie  van  Zeelandt  een  Stemme,  ende  het  vierde  Jaer  sal 
de  Provincie  van  Hollandt  hebben  drij  stemmen  ende  de  Provincie  Tan 
Zeelandt  twee  stemmen, 

III.  De  generale  vergaderinghen  sullen  d*  eerste  drye  Jaeren  gebonden 
worden  in  Hollandt,  ende  het  vierde  Jaar  in  Zeelandt, 

IIII.  Ende  zullen  inde  voorszeide  generale  vergaderingen  die  Tande 
Provincie  van  Hollandt  presideren  de  drye  eerste  Jaren ,  ende  die  vande 
Provincie  van  Zeelandt  het  vierde  Jaar, 

y.  Sullen  oock  alle  die  vande  respeotive  Compaisnien  gehouden  znn 
op  het  Schrijven  vanden  President  vande  aenstaende  generale  vergade- 
ringe  haere  Gecommitteerde  preciselyck  ter  plaetse  daer  de  voorsseide 
vergaderinge  geleyt  zal  worden  te  laeten  vinden ,  (mits  daervan  in  tydts 
geadviseert  zijnde)  op  peine  daimen  naden  tydt  van  twee  ofte  drije  dagen 
vuyterlyck  gewacht  hebbende  mette  presenten  zal  treden  in  besoingne. 
ende  dat  de  resolutie  byde  presente  Gecommitteerde  genomen  (bebonde- 
Ivck  dat  de  zelve  in  sich  begrijpen  *t  meerder  getal  vande  voorstelde 
vyff  stemmen)  byden  absenten  sal  moeten  naergecommen  ende  acbter- 
volght  worden  in  allen  schijn  off  zij  daerinne  mede  hadden  geconsen- 
teert,  tot  welcken  einde  men  int  scheijden  van  elcke  generale  vergade- 
ringe sal  resolveren  weicke  Camer  vande  voorszeide  Compaignie  de  naeste 
vergaderinge  sal  presideren  ende  tselve  aende  absenten  indiender  eenige 
waren  adverteren. 

VI.  De  President  ofte  presiderende  Camer  zal  oock  besorghen  dat  de 
poiucten  waerop  men  generaelyck  vergaderen  zal  aende  andere  elcke  in 
zijne  respect] ve  Provincie  worde  overgesonden  om  daerop  volcommentlyck 
gelast  te  moghen  commen, 

VII.  Ende  alle  tgene  dat  byde  voorszeide  c^enerale  vergaderinghen  van 
tyt  tot  tydt  sal  worden  geresolveert  ende  besloten ,  sullen  alle  respec- 
tive  camers  ende  bewinthebbers  vande  voorszeide  Compaignie  gebonden 
zijn  strictelycken  ende  preciselycken  naer  te  comnien  ende  te  onderbon- 
den zonder  daerjegens  te  doen  directclyck  ofte  indirectelyck  op  peine  van 
te  betaelen  de  boete  byde  voorszeide  vergaderinghe  daertoe  te  stellen , 

VIII.  Niemant  vande  voorszeide  particuliere  Camers  oft  Bewinthebbers 
van  dese  Compaignie  en  zullen  oock  vernioghen  de  resolutien  advysen 
ontdeckingen  ende  andere  secreten  vande  Compaignie  buyten  de  zelve 
Compaijjnie  te  openbaren  ofte  met  dezelve  haer  particulier  profyt  te 
doen  directelyck  ofte  indirectelyck  op  peine  van  te  betaelen  de  boete  van 
hondert  guldenen  tot  profyte  vanden  armen  metgaders  alle  costen,  schaede 
ende  interesten  die  de  generale  compaignie  oft  eenighe  leden  derzelver 
daer  door  zouden  moghen  cominen  te  lyden  ende  daerenboven  van  zijn 
directie  ende  bewint  jnde  voorszeide  Compagnie  gepriveert  ofte  andersains 
naer  merite  vande  zaecke  gemulcteert  te  worden  *), 


»)  Dit  artik«l  werd  waarschijnlijk  hier  geplaatst  om  handeliiijren  als  die  van  Kien 
en  Lfverstevn  in  de  laatst  voorgaande  jaren  te  voorkomen.  (Zie  hierróorp.SU — 817.) 


425 

IX.  Ende  alsoo  de  goede  meeninge  ende  jntentie  vande  Hooch  Mo- 
gbende  Heeren  Staeten  Generael  jnt  ▼erleenen  vande  prolongatie  vant 
Toorszeide  ootroy  metgaders  vande  compaignie  jnt  solliciteren  ende  ver- 
volghen vant  voorsseide  Ootroy  is  geweest  de  neeringe  vande  Walvis- 
vanck  ende  anders  alhier  te  lande  tot  profvt  van  d*  Ingeseten  der  zelver 
daer  door  te  stabileren  ende  jn  treyn  te  brenghen ,  800  js  mede  gere- 
solveert  ende  besloten  dat  niemant  vande  bewinthebbers  van  dese  Com- 
paignie sal  vermogen  buyten  dese  Vereenichde  Nederlanden  de  neeringe 
vanden  Walvischvanck  te  planten  ofte  jn  eenighe  compagnien  ofte  Ree- 
denen op  d'  selve  neeringhe  vnyt  andere  landen  varende  te  participeren 
directelyok  ofte  jndireotelyck  op  peine  van  te  verbeuren  alle  tgene  den 
delinquant  bevonden  zal  worden  in  dese  Compaignie  te  participeren ,  ende 
dat  tot  profyte  vande  ghemeene  participanten  jnde  voorszeide  Compaig- 
nie mitsgaders  te  betaelen  de  somroe  van  duyseut  gnldenen  voorden  ar- 
men ,  ende  daerenboven  van  zijn  bewint  jn  dese  Compai^ie  gepriveert 
te  worden ,  ende  zullen  de  bewinthebbers  van  dese  compaignie  van  tgene 
voorszeid  is  gesuspecteert  wordende  gehouden  zijn  hem  van  zulcx  tot 
vermaninge  vande  President  ende  Generaele  vergaderinge  wettelyck  onder 
eede  t'  ezpurgeren  voorde  Magistraet, 

X.  Is  tdbde  geresolveert  dat  jngevalle  hiernaermaels  yemanden  tot  Be- 
winthebber  sonde  moghen  commen  t'  ontbreken  'tsy  dan  door  afsterven 
jnmyminghe  van  nienwe  participanten  ofte  anderssins  noodich  ende  ge- 
raden gevonden  is  tot  airectie  vande  zelve  Compaignie  te  nomineren 
dobbel  getal  vande  hooghste  participanten  daertoe  beqoaem  zijnde  vnyt 
de  welcke  de  Magistraet  vande  respective  Camers  een  enckel  getal  ele- 
geren  zal,  dies  en  zal  niemant  tot  bewinthebber  mogen  geadmitteert 
worden  ten  zij  hij  jnde  selve  Compaignie  heredere  ofte  bekent  zij,  ten 
minsten  metter  sommen  van  tweeduysent  guldenen, 

XI.  Niemant  vande  voorszeide  Compaignien  ofte  Cameren  sullen  ver- 
mogen ter  plaetsen  daer  de  visschene  ende  neringe  gedaen  wordt  off 
daer  ontrent  buyten  dese  vereenichde  Nederlanden  eenighe  traen  wal- 
visbaerden  ofte  Speek  aen  ofte  van  eenighe  andere  tsy  vreemde  ofl  jn- 
gesetene  van  dese  landen  te  coopen  ofte  vercoopen  oft  jn  baere  schepen 
te  laeden  oft  vande  zelve  over  te  nemen  directelyok  oft  jndireotelyck 
op  peine  van  d'  selve  Traen  baerden  Speek  ende  anders  ofte  de  rechte 
weeitle   van  dyen  te  verbeuren  tot  profyte  vande  generaele  compaignie, 

XII.  D'esqnipagie  onder  dit  Ootroy  sal  van  Jare  te  Jaere  byae  gene- 
rale vergaderinge  vande  Compai^ie  geresolveert  worden, 

XIII.  Alle  de  Schepen  die  jnde  compaignie  zullen  commen ,  sullen 
ten  minsten  moeten  gemonteert  zijn  met  acht  Gotelinghen,  wel  meer 
maer  niet  min,  oook  met  eenighe  steenstucken  ende  Cruyt  als  Scherp 
naer  advenant  met  vyfthien  Musquetten ,  Sabels  pyoken  ende  andere  amo- 
nitie  van  oorloghe  *), 

Xini.  Ende  zullen  alle  de  voorszeide  Schepen  hen  moeten  begeven 
in  ende  onder  een  Admiruelschap  ter  plaetse  vande  neeringhe,  ende  van 
daer  niet  mogen  zeijlen  ofte  vertrecken  sonder  last  vanden  Generael  oft 
Commandeur  vande  Vlote , 

XV.  Ingevalle  dat  yemaut  vande  Vlote  by  Noorden  Hitlandt  jnt  gaen 
ofl  commen  oft  oock  ter  plaetse  rande  neeringhe  eenifffae  andere  sche- 
pen t'sy  vrient  ofte  vyant  ouame  te  rescontreren  ende  daervan  bestreden 
wordende  quame  sohaede  te  lyden  *t  welck  Godt  verhoede  zoo  sal  al  tselve 


*)  De  Stateu-Geueraal  hadden  de  N.  C.  16  Maart  1617  gelast,  i,tot  haere 
«ygeu  veneeekeringe  selff  solcke  equipage  te  doen  als  sy  uodieh  sonde  achten.'* 
(R.S-6.  16  Maart  1617.)  Slechts  éen  konvooischip  werd  haar  dit  jaar  toegettaaa  ; 
vandaar  dese  bepaling. 


426 

tot  last  ende  schaede  vande  gemeene  Compaignie  gebracht  worden,  ende 
zallen  de  oobeschadichde  de  beschadichde  naer  rato  vande  Ëqnipagie  die 
zij  jnde  voorszeide  voyagie  hebben  zallen  vergoeden  beboadelyck  dat  soo 
yemant  door  fortnyn  van  zee  sant  leek  storm  wint  Ancker  Tow  of  ander 
gebreck  by  Noorden  Hitlandt  van  eenigbe  vrienden  ofte  vyanden  qname 
schaede  te  lyden  ofte  te  verongelucken,  datmen  daer  van  gheen  ref&ctie 
scbuldich  zal  zijn, 

XYI.  Ende  op  datmen  in  cas  van  schaede  gheen  dispnyten  van  weer- 
dye  van  Schepen  ende  de  costen  vande  Equipagie  vivres  ammonitie  Tan 
oorloghe  ende  anders  en  hebbe  is  geresolveert  datmen  elckandereo  veer- 
thien  dagen  naert  vertreck  vande  Schepen  over  senden  sal  pertinenle 
taxatie  van  t'geen  elck  schip  roet  alle  de  vnytreedinghe  tot  jn  zee  toe 
heeft  gecost  welcke  taxatie  men  jn  cas  van  schaede  (dat  Godt  verhoede) 
preciselycken  sonder  eenighe  rechtvoorderinghe  sal  volghen  ende  voldoen. 
'  XVII.  Op  dat  oock  int  Eqniperen  d*ordre  niet  en  worde  geexcedeert 
salt  eenen  yegelycken  vrijstaen  de  Schepen  die  bij  andere  Camera  ge- 
equipeert  worden  met  allen  den  aencleven  vandyen  te  commen  visite- 
ren, ende  de  fanten  die  daerin  mochten  gevonden  worden  te  doen  cor- 
rigeren soo  wel  de  crootte  vande  Schepen  als  anders. 

aVIII.  Alle  Chaloupen  Fastaigie  ende  ander  gereetschap*  twelck  by 
d'een  oft  d*ander  in  eenige  plaetsen  daer  de  neeringhe  zal  geschieden  snl- 
len  opt  landt  gelaeten  zijn,  sullen  by  de  ghene  zoo  d'selve  aldaer  ge- 
laeten  hebben  jn  toecoromende  saisoen  weder  Aenveerdt  worden  sonder 
datmen  dselve  d'een  oft  d*ander  ontvreemden  zal. 

XIX.  Indien  eenighe  Schepen  van  dese  voorszeide  Compaignie  van  wat 
Provintie  oft  camer  d'selve  oock  zoude  mogen  wesen  geduerende  den  tydt 
van  dit  yegenwoordich  Ootroy  jnt  vervolghen  van  baere  neeringe  ofte 
anderssins  eenighe  nieuwe  landen  havenen  bayen  ende  plaetsen  mochten 
op  doen  ende  vinden  salmen  gehouden  zijn  op  eere  trouwe  ende  vromicheyt 
d'selve  te  brenghen  tot  profyte  vande  ghemeene  Compaignie  sonder  de  zelve 
jnt  particulier  te  houden  ende  te  bewaren  directelyck  oftjndirectelyck  >). 

XX.  Op  het  huyren  der  Basques  sullen  de  Caniers  in  toecommende  zekeren 
voel  beramen  tot  de  huyringbe  derzelverop  dat  met  ordre  hebbe  te  geschieden, 

XXI.  De  oncosten  die  tot  profyte  vande  gemeene  Compaignie  by  d'een 
oft  d'ander  werden  verschoten  zullen  naer  rata  van  t'geen  elck  inde  zelve 
Compaignie  zijn  participerende  betaelt  ende  opde  generale  vergaderinge 
van  tydt  tot  tydt  verrekent  ende  geexamineert  worden. 

Alle  welcke  poincten  ende  articlen  Wy  onderschreven  Gecommitteerde 
vande  respective  Gameren  biervoren  geraentionneert  beloven  punctnelyc- 
ken  naer  te  commen  ende  tonderbouden  In  oorconde  desen  onderteeo- 
kent  den  XIX"*  Martio  XVIc  seventbien  In  S*  Gravenhaghe,  (Ende  was 
onderteeckent,)  Coymans  over  de  Camer  van  Amsterdam,  Nicasins  Kien 
voorde  camer  van  Delft,  Willem  van  Someren  over  Hoorn,  J.  S.  Blan- 
huick  van  wegen  de  Camer  tot  Eochuysen,  Joris  Joosten  Vlaminck 
wegen  de  camer  van  Rotterdam,  Pieter  Courten  wegben  de  Camer  vaa 
Middelborcb ,  Jan  Lampsius  weghen  Vlissingben ,  Jan  Ghysel.  weghen 
Vlissinghen,  Pieter  Courte  wegen  de  Camer  der  Veer  als  speciael  gelast 
van  Jan  van  Marivoorden, 

mij  present 
C.   van  Geldre  notarius  publicus  *). 


>)  Ook  dit  artikel  wa»  waarschijnlijk  een  gevolg  vande  oprichting  ^cr  kleine 
Noordsche  Compagnie.  (Zie  hiervóór  p.  311 — 817.) 

»)  Naar  een  afschrift  in  de  verzameling  :  Noordsche  togtcn.  4  Loopcnde  N.  C.  R,-A. 


427 


BIJLAGE  XXII. 


ALPHABETISCHE  LIJST  van  plaatsnamen  op  Spitsbergen, 
die  verkeerd  geplaatst  of  gespeld  zgn  of  waarover  iets 
anders  valt  op  te  merken  i). 


AiiTent  bti 

Agardh-Bay.  .... 
Agardh.  (Cap).  .  .  . 
AUMtftert-houck .    .    . 

Anüppel 

Burcain.  (Cap).   .    .    . 

Basken-bai 

Beeren-gadt  .... 
Beerbayen 

BeU-point 

Bel-flood 

Belaondt 

BOlen-baai.  (Klaas).    . 

BUlen-baay.  (Klaas)   . 

BiBcayer-hoeek  .    .    . 


Krt.  Petermanii  •   •   •   • 

Krt.  Petermaim .... 

Krt.  Petennann  .... 

Van  der  Brugge,  Jour- 

nael.  p.  & 

Van    der  Bmgge,  Jour- 

nael.  p>  8 

Krt.   Petermann.    .    .    . 

Krt.  Lindeman 

Krt.  Zorgdrager.  .  .  . 

Krt.  Carolns.  R.-A.  — 
Krt.  Begin  en  Voort- 
gang   


Krt.  Zorgdrager.    .    .    . 
Krt.  Carolns.  R.-A.   .    . 


Krt.  Petermann  .... 

Krt.    Lindeman.  —  Krt. 
Scoresby 


Klaas    Billen-baai. 

Fowlsonnd. 

Foxnose. 

(?) 

Eilanden  voor  de  Moniers-baai. 
Cape  BarklUUn. 
Refuge  Fran9ais. 
Wicbes-bay. 


Fairbaven. 

Scboonbaven.  —  In  1 610  door  Poole 

benoemd.    (Zie   Pooles  reisverbaal 

van  1610  b^:  Pnrcbas.  III.) 
Scboonbaven. 
Scboonbaven. 
Com.  Claesz.  Bille  was  commandeur 

in  1676.  (Zorgdrager,  b.  276.) 
Verkeerd  geplaatst :  de  baai  ten  N. 

van  Sassenbaai  beeft  geen  naam. 

Point  Welcome. 


*j  Mijn  doel  met  deze  I^st  is  de  grenzenlooze  verwarring,  die  in  de  nomenclatuur 
der  Spitsbergscbe  plaatsen  bcerscbt ,  eenigszins  te  verminderen.  De  plaatsen  zjjn  dikwgls 
dooreengebaspeld ,  de  spelling  vooral  van  Nederlandscbe  namen  meestal  onherkenbaar. 
£n  bovendien  z^n  b\jna  nergens  de  oudste  Engclscbe,  soms  Nederlandscbe  namen  op 
de  kaarten  aangeteekend.  Ik  beb  beproefd  daarin  eenige  verbetering  te  brengen,  al 
ontveins  ik  m^  niet ,  dat  deze  proeve  nog  allergebrekkigst  is.  Maar  daar  ik  eenige 
vrij  onbekende  oude  Nederlandscbe  kaarten  zag  en  door  m|jne  studiën  over  bet  onder- 
werp allicbt  iets  beter  over  de  juiste  plaatsing  der  namen  kan  oordeelen  dan  anderen, 
meende  ik  tocb  te  moeten  geven  wat  ik  kon.  —  Met  de  «Krt.  Petermann",  »Krt.  Pur- 
ebas" ,  i,Krt.  Zorgdrager",  «Krt.  Carolns.  R.-A.",  «Krt.  Begin  en  Voortgang",  «Krt.  Seo- 
resby"  en  «Krt.  Hist.  de  Sp."  bedoel  ik  de  kaarten  van  Spitsbergen,  voorkomende  in 
Petermauns  «Spitzbergen  una  die  arktiscbe  Centralregion",  Pnrcbas  «bis  Pilgrimes",  Zorg* 
dragers  «Groenlandscbe  visscber^",  Carolns' «Nieuw  vermeerde  Licbt  der  Zeevaert" , 
«Begin  en  Voortgang  der  Geoctr.  O.-I.  C.  (1646)",  Scoresbys  «Account  of  tbe  aretie 
regions"  en  Hessd  Gerritsz.'  «Histoire  du  pays  nonune  Spitsbergbe".  De  «Krt.  Linde- 
man" is  bet  op  de  kaart  in  Lindcmans  «Arktiscbe  Fiscberei  der  Dentscben  Seestadte" 
voorkomende  carton  van  Spitsbergensnoordwestboek,  de  «Krt.  16S4.  R.-A."  een  acbetije 
van  Spitsbergen,  door  Micbiel  Jansz.  Middelboven  in  1634  voor  de  N.  C.  vervaardigd 
als  b^lage  b^  bare  memorie  ter  wederlegging  van  Vrolicqs  pretensie.  De  «Krt.  v. 
Keulen"  is  bekend,  de  «MS.  krt  atlas  van  Keulen"  is  ecbter  een  zeer  groote  gete- 
kende kaart  van  Spitsbei^ns  noordwestboek  in  bet  bezit  van  den  beer  Froderik  Mul- 
ler te  Amsterdam.  Met  de  «krt.  Blaeu"  duid  ik  een  carton  aan ,  dat  zieb  op  een  zeer 
oude  op  een  vel  perkament  in  plano  gedrukte  kaart  van  Europa  door  W.  Jsz.  Blaen 
in  bet  bezit  van  denzelfden  beer,  bevindt.  De  werken  van  Bergbaus ,  Martens ,  Waa* 
senaer,  Van  der  Brugge  en  Aitzema  zgn  in  den  tekst  meermiden  vermeld  en  beboe« 
▼en  dni  geene  nadere  aanduiding. 


428 


Björnba ƒ .    . 
Blaek-poini .   , 
Blackpoint-ile 


fioschyer .( Biscayert-hoek.) 
Broadbay 


Bykorf 

Clean-bay 

Clou-cove 

Closse-toaod 

Cloven  cliff 

Cold.  (Cape) 

CroM-road 

Crnyt-baay 

Deceit.  (Point) 


DeeDsche  gat. 
Deense  bay. 
Deenound  . 


Deeve    Baay.  (Dieven  of 

Dni  venbaai?) 

DeevieBai  (Dieven-baai?) 
Deicrowes  sonnd.   .    .    . 


Dictns-punt.  (Disco-hoek?) 
Dirkses   Bay.  (Aldert)   . 

Disco 

Disco-Hook 

Dodemans-eyland   .    .    . 


Donkers-eyland.  (Jan)   . 

Doodemans-eylnnd  .    .    . 

Dorre  hoek 

Droogc  Rivier 

Dnyvels-hoek 

Edges  island 


Krt.    Peiermann.    .   . 
Kr^.    Peiermann.    .    . 


M.S.  krt.  atl.  v.  Keulen. 


M.S.  krt.  atl.  v.  Keulen. 
Krt.  Scoresby.    .    . 


Krt.  Hist.  de  Spitsberghe. 
Krt.  Lindeman 


Krt.  Zorgdrager 


Krt.  Lindeman  , 
Krt.  Zorgdrager, 


Krt.   Zorgdrager. 
Krt.  Petermann  . 


Krt.  1684.  R.-A.  .  .  . 
Krt.  Scoresby.  —  MS. 
krt.  atl.  V.  Keulen  .  . 
Krt.  Zorgdrager.  .  .  . 
Krt.  Petermann.  .  .  . 
M.^.  krt.  atl.  v.  Keulen. 


M.S.  krt.  atl.  v.  Keulen. 


Krt.  Zorgdrager.  .  .  . 
Krt.  Zorgdrager.  .  .  . 
Krt.   Zorgdrager.    .    .    . 


Bismarrk-straat. 

Zwarte  hoek. 

Prince  Charles'  foreland?  —  In  1610 

door   Poole   benoemd.   (Zie  Pbafei 

reisverhaal   van   1610    I^J:    Pnr- 

chas.  III.) 
Point  Welcome. 
Reeds    in   1614  xoo  genoemd.  (Fo- 

therbye,   Voyage  of  Diaeoveiïe  ia 

Groenland  1614.  b^:  Porchaa.  IIL) 
Eilanden  aan    de  westhoek  op  hat 

Amsterdamsche  eiland. 
Schoonhaven. 
Cross-road.  —  Door  Pbole  in  1610 

benoemd.  (Zie  Poolea   reisverhaal 

van  1610  bg:  Pnrcbaa.  III.) 
Cross-road. 
Saddlc-island. 
In  1610  door  Poole  benoemd.  (Zia 

Pooles  reisverhaal   van  1610  hg: 

Pnrchas.  III.) 
Door  Poole  in  1610  benoemd.  (& 

Pooles   reisverhaal   van  1610  hg: 

Purchas.  III.) 
Crossroad. 
Kaap  in  Redcliff- sonnd.  —  Reeds  im 

1614    zoo   genoemd.    (Fotherhye, 

Voyage  to  Greenland,  1614,  hg: 

Pnrchas.  III.) 
Westbaai. 
Robbenbaai. 
Door  Poole  in  1610  benoemd.  (Zie 

Pooles  reisverhaal    van  1610  hg: 

Purchas.  III.) 

Deicrowes  sound. 

Deicrowes  sound. 

Deicrowc  was  een  Ëngelsch  schcept- 
kapitein  in  1617  en  reeder  ter  wal- 
vischvangst  in  1620.  (Edge,  Dutch 
disturbance,  bij:  Pnrchas.  III.) 

Zwarte  hoek. 

=   Albert  Dirksensz.'-baai? 

StoDfs  foreland. 

Stones  foreland. 

Kiland  tusschen  de  Amsterdamsche 
en  Deensrhe  eilanden,  —  en  een  ei- 
land ten  Z.  O.  van  het  Amater- 
damsche  eiland. 

Klein  eiland  achter  in  Maudlen- 
sound. 

Zie  den  oorsprong  van  den  naam  hg 
WBssenaer.  VII  f.  109. 

Castlins  point. 

Ondiepe  rivier. 

Hakluyts  headland. 

Ontdekt  in  1616.  (Edge.  Dutch  dis- 
tcrbance  ,  bij :  Purchas.  III.)  —  Ge- 
noemd naar  Thomas  Edge,  bevel- 
hebber  der  Engelsche  walvisehvaar- 
ders  sinds  1609. 


429 


E^ie-land 


Edlnnd  Bay.  «  . 
£endragU-baai  . 
Eenhoorens  Baay 
Egle*  (Moant).  . 
l^>Qord .... 
Engelse  baay  .  . 
BngelBe  baay  .  . 
Engelse  bay.  .  . 
Englith  barbour. 
Englitb  Harboar. 
English  Bay.  .  . 
Englisb  Bay.  .  . 
Fbir  foreland  .    . 


Fairhayen 


Eairhayen 


Fairbaven 


Fairhaven  . 
Fairbaven  . 
Feerbay  .  . 
Feerhaven  . 
ïlakke  boek. 
Flakke  point 
Flat  bock  . 
Fbal  bay.  . 
Foul  Insel  . 


Fbwlaonud 


Föx  Ness 

Freemans    Inlet.  (Alder- 


man) 


Oanscn-evland. 
Gips  book 
Grauwe   Hoek. 
Greenbaveu .    . 


Gren  arbor.  . 
Grey  point.  . 
Groene  berberg 


Groen-baren  . 
Grgtberg.  .  . 
Gumerds-nose. 


Krt.  Petermann  . 


Krt.  Petermann  . 
Bergbans.  I .  .  . 
Krt.  T.  Keulen  . 
Krt.  V.  Keulen  . 
Krt.  Lindeman  . 
Krt.  Zorgdrager. 
Krt.  Zorgdrager. 
Krt.  Blaeu  .  .  . 
Martcns.  p.  8.  21 
Scoresby.  II. 'S?. 
Scoresby.  lï.  87. 
Krt.  Petermann . 
Krt.  Pnrcbas  .    . 


Haizabn 


Krt.  Lindeman  .  .  . 
Krt.  Scoresby.  .  .  . 
Wassenaer.  V  f.  167. 

Kit.  Blaeu 

Atl.  Y.  Keulen  .  .  . 
Atl.  V.  Keulen.  .  .  . 
Krt.  Petermann  .  .  . 
Krt.  Lindeman  .  .  . 
Krt.  Lindeman    .    .   . 


Krt.  Scoresbv 


Atl.   V.  Keulen 
Krt.  Petermann 
Atl.  Y.  Keulen 


Krt.  Hist.  de  Spitsb .  . 
Krt.  Petermann.  .  .  . 
Krt.  V.  Keulen.  —  Krt. 

Zorgdrager 

Krt.  Blaeu 

Krt.  Petermann  .... 
Pooles    reisverbaal     van 

1610  by  :  Purebas.  III. 
Krt.   Petermann.    .    .    . 


Fidges-island.  —  Vlg.  de  kaart  van 
Pnrcbas  beboort  de  naam  aan  bei 
gebeele  eiland. 

Wicbes-bay. 

Lommen-baai. 

Lommen-baai. 

Mount  Edge. 

Icesound. 
Deersound. 

Fairbaven. 

Sir  Tbomas  Smitbs-bay. 

Fairbayen. 

Deersound. 

M)iudlen-sound. 

Cove  comfortlesa. 

Vogelboek.—  In  16 10  door  Poole  be- 
noemd. (Zie  Pooles  reisverbaal  van 
1610  bg:  Pnrcbas.  III.) 

Door  Poole  in  1610  benoemd.  (Zie 
Pooles  reisverbaal  van  1610  b^: 
Purebas    III.) 

Over  de  ligging  vgl. :  Pooles  reisver- 
baal van  1610,  bg:  Pnrcbas.  III.  — 
De  Holiandscbe  iMtai  beboorde  daar- 
onder. (Fotberbye,  Voyage  to  Green- 
land.  1614,  b^:  Purebas.  III.) 

flollandscbe  naam  voor  de  znid-wes- 
telgke  iobam  van  die  baai:  Engel- 
scbe  baai. 

3ifonicrs-baai. 

Lowsound. 

Fairbaven. 

Fairbaven. 

Oostboek  van  Fox-point. 

(Jastlins-point. 

Fox-point. 

Moniers-baai. 

u:=  Fowl  island?  —  Waarscbgnlgk 
eene  verwarring  met  Vogelzang. 

Door  Poole  in  1610  benoemd.  (Zie 
Pooles  reisverbaal  van  1610  b\j : 
Purebas.  III.) 

Fox-nose. 

Freeman  was  een  Engelscb  reeder  ter 
walviscb vangst  in  1620  en  1680. 
(Edge,  Dntcb  disturbance.  bg :  Pur  - 
cbas.  III.  —  Pellbam,  Opdracbt.) 

Bear-island. 

Middelland. 

(3a8tlin8*point. 

Oreenbarbour.  — Door  Poole  in  1610 
bc  noemd  (Zie  Pooles  reis  verbaal 
van  1610  bg :  Purcbas.  III.) 

Grcenbarbour. 

Castlins  point. 


Greenbarbonr. 

Grcenbarbour. 

Krijtberg? 

Boor  Poole  in  1610  benoemd. 


l^lount  Edge. 


430 


Hal?emtMu-baay  .  .  . 
Halvenueiis-Bay  .  .  . 
Helis  Sund 


HindelopeD-straat   .    .    . 


Hinlopeo-straat 


Hoepitoclu-bay  .    .    . 


Hollandache   baai   .    . 


HoUandsche  bay .   .    .    . 

Hollantsche  bay.    .    .    . 

HollaDdtche  eiland. 
Hoornsche  haven    .    .    . 

Hoorn-sond 

Hope-island 

Horizon- Bai 

Horizond-baay 

Horizont 

Honiaouud 

Hory  Sond 

iloucker  bay  

Icepoint  

1ce-80uud 


Jansbaa).  (Si.)     .    .    .    . 
Jan»  bay.  (St  )    .    .    .     . 


Jans  haven.  (St.)  .  .  . 
Jaus  havirn.  (St.)  .  .  . 
John»  bay.  (St.).    .    .    . 

Kar-Sondt 

Kars-iiond 

Keen^nskaar 

Keerwcer 

Kciücn-hnai.  (Van).  .  . 
KiMg:!«bH\       


Kri.  Zorgdrager.  .  .  . 
Zorgdrager,  p.  89  .  .  . 
Krt    Petermann.    .    .    . 


Mariens,  p   25   .    .    .    . 


Zorgdrager,  p.  214.    •    . 


Krt.  Kaeu.  — Krt.  Caro 

lui.    R.-A 

MS.  krt.  van  Keulen.    . 

Krt.  Lindeman   .    .    .    . 

Bcrghaus  I 

Krt.  Blaeu 

Krt   Petermann  .    .    .    . 

Lindeman,  p.  9  .    .    .    . 
Krt.  Zorgdrager.  —  Sco- 

reabv.  II  87 

Sent'.  H.  R.  dd.  31  Mrt. 
1635 


MS.  krt.    atl.  v.  Keulen. 

Van  der  Brugge,  Journael. 

p.   33,  84.  42.    .    .    . 


Krt.  Zorgdrager       .    . 

Krt  1634.  R,.A.  —  Krt 
('arolns.  R.-A.  —  Krt 
Begiu  en  Voort g  .    . 

Krt.   Blaeu 

Krt    Zorgdrager.    .    . 

Krt.    Petermann.    .    . 

Krt.    1634.   R.-A.  .    . 

Krt.  Blaeu.  —  Krt.  Ca 
rolus     R.-.\ 

Zorgdrager,  p.  :?39  cf.  326 

Krt.   Zorgdrager.    .    . 

Krt.  Pftermaun..    .    . 

Krt    Petermann  .    .    . 


Hoisel-bMy. 

Mouiert-bay  ? 

Heleyt-soand.  —  William  Hdcy 
was  in  1617  en  1618  ▼ieemdmi- 
raal  der  Engelsche  walTiadiTaaidan. 

Hinlopeottraat.  —  In  1670  «m  hd 
nog  onzeker,  of  er  een  doortoekt 
was.    (Marteni  1.  c.) 

Genoemd  naar  Thymen  JacoIms.  Hu- 
lopen,  bewindhebber  der  N.  C.  ia 
1617  en  later.  (Contr.  der  N.  C. 
met  de  Zeeuwen.  —  Wi 
IX  1  124.) 

Mathyt    Jansz.    Hoepaioek 
1616    scheepikapitein    op     Spits- 
bergen. (Instr.  y.  Schrobop.) 

Over  de  ligging  vgl.  Zorgdn^er. 
p.  214,  286.  —  Stn.  gewisseld  tw- 
schen  Ysen  Vrolicq  in  168S,  in: 
N.  T.  4  Loop.  N  C.  —  Req.  der 
N.  C.  c.  Vrolicq  dd.  3  Mei  I6S3, 
in:  Stn.  N.  C.  ▼.  d.  HrL  gedepnt. 

SSeeuwsche  baai.  (Verwarring  Yin 
plaats.) 

Latere  naam  voor  de  Manritinabnni. 
(Vgl.  R.  S.-6.  20  Aog.  16S1.) 

Amsterdamache  eiland. 

Hornsonnd. 

Hornsound. 

Ontdekt  in  1618.  (Edge.  Dnieh 
disturbance,  b\j :  Pnrchaa.  III.) 

Horn-sonnd . 
• 

Horn-sound. 

Hornsound. 

Door  Poole  in  1610  beno4>aid.  (Zie 

Pooles    reisverhaal   van    1610   bg : 

Purchas     IIJ.) 
ilorusound. 

Baaitje  in  de  ^Ve8tbaai. 

(?)  — In  1610  door  Poole  bewicmd. 

(Zie  Fooles  reisverhaal  van    1610 

bij :    Purchas.  III.) 
In    I6i0    door  Poole  benoemd.   (Zie 

Pooles    reisverhaal    van    1610  bij: 

Purchas.  111.) 
Bestaat    nii-t. 


Osbornes  inlct. 
Osborue»    iulet. 
Covc  comfort1<*s4. 
Osborues   iulot. 
Cross-road. 

Cross -road. 

Bank    voor  de   Westbani. 

(^). 

Michiel  Reinicrsx'-rivicr. 

Deersound. 


431 


Kloeek-rivier  .    .    . 

Klok  Baay  .... 
Klokrivier    .    .    .    . 

Kloofde  klip.   .    .    . 
Knotty  point  .   .   . 

Kobbe-bai  .    .    .    . 
Koode  herberg.  .   . 

KnuBbaai 

Kwaade  hoek..    .    . 

Kyckoyt 

Kyen.  (Isie  de)   .    . 


Kynnae.  (Caep)  .... 


liMige  Hoek 

Laorensbay  (St )    .    .    . 


liiefde-baay 

Liflietts-ialaods    .... 

Lome-baay 

Lommen  fiai 

Londen-bav.     (Lommen- 
baai?).   .* 

Loockhoutc.  (Point)   .    . 

Lownes-island 

Lowness 

Lowness-island 


Ix>wioond 


Makkelijk  Ond   .    .    .    . 


Manjer-bay 

Maria  Magdalenen-Sond. 

Marie    met    de    borsten. 

(=  Moer  met  de  borst . ) 

MaadlenioDnd 

Maoritz-bav 

Middclgadt'. 

Middellad 

Moniers-bav 


Krt.  filaen.  —  Krt.  1634. 
R.-A.  —  Krt.  Begin  en 
Voortg.  —  Krt.  Carolns. 
R.-A 

Krt.  Zorgdrager.   .    .    . 


Krt.  Zorgdrager. 


Krt.  Petermann  .... 

Krt.  Blaen.  —  Krt.  1634. 
R.-A.  —  Krt.  Carolus. 
R.-A.  —  Krt.  Begin  en 
Voortg 

Zorgdrager,  p.  29 1 .    .    . 

Krt.  Zorgdrager.    .    .    . 

Krt.  Blaen 

Hist  .de  Spitsberghe.  p.  1 2. 


Krt.  Blaeu.  —  Krt.  Ca- 
rolns. R.-A.  —  Krt.  Be- 
gin en  Voortgang.    .    . 

Atl.  V.  Keulen  .... 

Krt.  Carolus.  R.-A.  — 
Krt.  Begin  en  Voort- 
gang   

Krt.   Zorgdrager.    .    .    . 

Krt.  Pnrchas 

Krt.  Zorgdrager.    .    .    . 

Krt.   Petermann.    .    .    . 

Krt.  168*.  R.-A.  .  .  . 
Krt.  Hist.  de  Spitsb  .  . 
Zorgdrager.  Inl.  p.  18  . 
Krt.  Purcha» 


M.S.  krt.  ntl.  v.  Keulen. 


Van  der   Brugge  ,  Jour- 

nael.  p.  6.  8 

Krt.  Blaeu 

Zorgdrager,  p.  291 .    .    . 


Waasenaer.  V  f.  157  .  . 
Krt.  1634.  R.-A.  .  .  . 
Krt.  V.  Keulen  .  .  .  . 
Krt.  Blaeu 


Klok-rivier. 

Vertaling  van  den  naam  Bellsonnd. 

Waarschijnlijk  gevormd  naar  Klok- 

baai.  (=  Bellsonnd.) 
Saddle-island. 
In   1610  door  Poolc  benoemd.  (Zie 

Pooles  reisverhaal  van  1610  by  : 

Pnrchas.  III.) 
Robbenbaai. 


Cold  harbour. 

Crossroad. 

Haklnyts  Headland. 

Point  Look'Ont. 

Prince  Charles'-foreland. — Genoemd 

naar  Kyen,  commies  op  het  schip  van 

Van  Mnyden  in  1612. 


Black-point. 

Westhoek  van  Fox-point. 


Broadbay. 
Wiehes -sound. 
Lowness-island  ? 
Lommen -baai. 
Bear-bay. 

Deicrowes  sound. 

Point  Lookout. 

Lowness-island. 

Bestaat  niet. 

(?)  —  In  1610  door  Poole  benoemd. 
(Zie  Pooles  reisverhaal  van  1610 
bij:  Pnrchas.  III.) 

In  1610  door  Poole  benoemd.  (Zie 
Pooles  reisverhaal  yan  1610  b\i : 
Purchas.  III.) 

Naam  van  drie  baaien  in  Fairhaven. 
De  1*  even  ten  Z.  van  Spitsber- 
gens  N.W.  hoek;  —  de  2»,  ook 
Krayennest  genaamd,  iets  lager,  — 
de  3«  aan  de  Z.  kust  van  Fairhaven. 

Moniers-bay. 
Mandlen-sonnd. 

Berg  met   \jsheuvels  b\j  Smeeren- 
burg, vlg.  M  S.  krt.  atl.  v.  Keulen. 
Reeds    in   1614  zoo  genoemd.  (Fo- 
therby,  Voyage  to  Oreenland,  bij : 
Purchas.  III.) 
Fairhaven. 
Wcst-bay. 
I  Middelland. 

I  Genoemd  naar  AntonieMonier.  Con- 
I    missaris-generaal  in  1614. 


432 


Honier.  (Punt)   .    . 


Monnienbay    .   •   • 
Moscooie  Moiini.  . 


Moyeot-haveo.    (Willem 
van) 


Mjenbay.  (Ved)  (=  Van 
Muydenbaai) 


Negropoiut  . 
Nickes  Cove 
Noordbank  . 
Noorder-gat. 


Noordhoeck    vant    Voor- 
landt 

Noorwegen.  (Half), 
Nord-oat-land.  . 
Norways .... 
Norweger  Intel  . 
Oo8terw\jk  .  .  . 
Oosthoeck  .  .  . 
Papageien  Hook. 
St.  Pierre.  (Baye  de) 


Pooppy  bay 

Portnicrk 

Preservatiun  Harbour. 

Quade  hoek 

Qoad  Hook 

Recherche-bay.    .    .    . 
Redbay.    ...... 

Kedbearh 


Redclitfe-aouiid    .    .    .    . 


Red  Hill 

Rcfiijfe   Francais  .    .    .    . 


Reps    liiwl.  (Oiitjfer)   .    . 


Krt.    Carolni.  R.-A.  — 

Krt.  Begin  en  Voortg. 

Krt.  1684.  K-A.   .    .    . 

Krt.  Purchas 


Krt.  Blaeu  —  Krt.  Ca- 
rolus.  R.-A.  —  Krt.  Be- 
gin  en  Voorlg .  .    .    . 

Krt.    Petermann.    .    .    . 


Krt.  Purchas  .... 

Krt.  Porchas  .... 

Krt.  Zorgdrager.  .  . 

Req.  der  N.  C.  c.  Vrolicq 
dd.  8  Mei  1683,  in 
Stn.  N.  C.v.d.  Hrl.ge 
deput.   ...... 


Krt.  Zorgdrager.    .    . 

Krt.  Zorgdrager.    .    . 

Krt.  Petermann  .    .    . 

Krt.  Scoresbv.    .    .    . 

Krt.  Lindeman    .    .    . 

Krt.  V.  Keulen   .    .    . 

M.S.  krt.  V.  Keulen  . 

Krt.  Petermanu.    .    . 

Req.  der  N.  C.  e.  Vrolicq 
dd.   2   Febr.    I6S4.  in 
N.  T.  4  Loop.  N    C. 

Purchas.  IIT.  p.  716. 


Brief  van  Heley  aan  Dei- 
crowe  vau  12  Aup:. 
1617,  bij:  Purchas.  III. 

Scoresby.  II   87  . 

M.S.  krt.  vau  Keulen    . 

Krt.  PeteruiHUu  .... 

Krt.  Petermann  .    . 

Krt  Petermann.  —  Krt. 
Neoresbv 


Krt.  Score8b\ 

• 

Heq.  der  \.  C.  c.  Vrolicq 
dd.  2  Febr.  1634.  in : 
N    T.  4   Loop.   N.   ('.. 

Krt.   Petennann  ... 


Point  Lookont. 

Broadbay. 

In  1610  door  Poole  benoemd.  (Zie 
Pooles  reisverhaal  van  16  lü  bii: 
Pnrchas.  IIL) 

Lowsound.  —  Genoemd  naar  Willem 
Van  Muyden ,  commandenr  der  Ne» 
derlandsche  wal visch vloot  in  1612 
en   1618. 

Ondiepe  rivier.  —  Genoemd  naar 
Willem  Van  Muyden ,  maar  ver- 
keerd geplaatst. 

Zwarte  hoek. 

Behouden   haven. 

Bank  in  de  Noordbaai. 


NoordbaaL 

Vogelhoek. 
Bear-island. 
Noordoos  terland. 
Bear-island. 
Bear-island. 
Wiches-sound. 
Hakluyts  Headlaud. 
Pajiegays-hoek. 


Uobbeubaai. 

Behouden  haven.  —  Over  Greenhar- 
bour  gelegen.  —  Reeds  in  1618  zoo 
genoemd.  (Baffini  reisverhxil  vau 
16i:{.  bij:  Purcha».   III.) 


Nickes'  Cove  't 

Behouden  haven. 

llakinvts   lieadland. 

Kwade  hoek. 

Schoouhaveu.  (Zorgdrager,   p.   ^18.) 

Redelitr-souud. 

Reeds    iu    1614   zoo   genoemd.   (Fo- 

therby.  Voyage  to  Grecnland.  1614, 

bij:  l'urchas.   111.) 
Reeds   in    1614    zoo  geuormd.    {^Vo- 

therby,  Voyage  to  Gnnnlaud.  1014, 

bij :  Purchas.    lil.) 
Bestaat   niet. 


Benoemd  door  Jean  Vrolicq  iu  1688. 

Genoemd  naar  Ouigert  Kep  vau  Oost- 
zaan, waarschijnlijk  een  tot'htgcnoot 
van  commandeur  Gillis  iu  1707. 
Met  hem  gezamenlijk  vervaardigUr 
bij  eeue  geteekeude  kaart  vau  Spits- 
bergen; Gilles-land  ligt  daamp  iets 
Kuidel\jker  dan  80<^. 


433 


Rinden-riyier.  (Michiel). 


Robbe  Gadt 

Roobay 

Rooberg 

Rotgesberg 


Rijke  Yb -eilanden  .    . 


R^-It  Insein 

R^*k  Ise  eilanden   .    .    . 
Rykisse  Eylanden  .   .   . 

Saddle-point 

Safe  Harbonr 

Safehaven 

Salaet-bergh.      (Noord- , 

Znid-  en  West-)  .    .    . 

Sardammer  Rivier .    .    . 


Sasaele  bay.  .  . 
Schoone  iMtay.  . 
Schoone  bay  .  . 
Schoone  Haven  . 
Schoonhaven  .  . 
Schoonhaven   .   . 


Krt.  Blaeo.  —  Krt.  Ca 
rolns.  R.-A.  —  Krt.  Be 
gin  en  Voortg..    . 

Aü.  y.  Keulen  .    . 

M.S.  krt.  V.  Keulen 

Krt.   V.  Keulen^   . 

Krt.  Lindeman    .    . 

Walvischv.  I  p.  45 .    .    . 


Krt.  Petermann  .  . 
BerghauB.  I.  .  .  . 
Krt.  Zorgdrager.  . 
Krt.  Petermann .  . 
Scoresby.  II  89.  . 
Krt.  Petermann  .  . 
Van   der  Brugge  ,  Jour- 

nael.  p.  7,  16 ,  83  .    . 
Krt.  Blaeu.  —  Krt.  1684. 

R.-A.  —  Krt.  Begin  en 

Voortg.  —  Krt.  Carolna. 

R.-A 


Sctie  Taey  .    .    . 
Siet  toe.  (Caep). 


Smeerenbay 

Smithfl-bay.  (Sir  Thomas). 

Smiths-inlet.  (SirThomaa) 


MS.  krt.  atl.  v.  Keulen. 
Krt.  y.  Keulen  .... 
MS.  krt    atl.  v.  Keulen. 

Berghaus.  I 

Krt.  Hiat  de  Spiteb. .  . 
Krt.Blaen.  — Krt.  1684. 

R.-A 

MS.  krt  atl.  v.  Keulen. 
Krt.  Blaeu.  —  Krt.  Ca- 

rolus.  R.-A 

MS.  krt.  atl.  y.  Keulen. 


Krt.  Purchas 


Krt.  Purchas 


Smithi-ialand.  (Sir  Tho- 


) 


Sorge-Bay 

South  Hayen 

Stani-foreland.  .    .    .    . 


Stau   voorland.   (Stonea 

foreland.) 

Statenkndt 

Stor-^rd 

Swarte  hoede 

Teoniaiena  bay.  (Jin).  . 
Teuniaes  Bight  .... 

Tenfisl  Cap 

ToUes  baaylje.  (WOkm) 


Krt.  Purchas .  . 
Krt.  Petermann. 
Martens.  p.  8, 21 
Krt.  Petermann  . 


Krt.  Zorgdrager.  . 

Aitiema.  II  412.  . 

Krt.  Petermann .  . 
Krt.  Blaeo.  —  Krt. 

ndnt.  R.-A. .  .  . 

Krt  Zorgdrager.  . 

Krt.  Scoresby.   .  . 

Krt.  Petermann .  • 

Krt.  y.  Keulen  .  . 


Ca- 


Tteurenbeig 


Krt  y.  Keulen  .   .  .  . 


Michiel  Reyniersz  -rivier. 

Robbeubaai. 

Redclif-sound. 

Redbeach. 

Berg  op  Magdalena'shoek ,  naar  de 

rotgansen  of  rotges  genoemd. 
Ryke  Tsz.,  een  Hollandsch  scheeps- 

kapitein,    ontdekte   ie    in   1645. 

(Zorgdrager,  p.  204.) 
Ryke  Tsz'.-eilanden. 
Ryke  Tsz\-eilanden. 
Ryke  Ysz*. -eilanden. 
Black-point. 
Bahouden  haven. 
Behouden  haven. 
Bergen  op  het  Amsterdamsehe  eiland, 

waar  »scorvy-graas"  groeide. 
Schoonhaven.  —  Twee  Zaandamsche 

schepen  waren  in  1613  in  Schoon* 

haven. 

SassenbaaL 
Schoonhaven. 
Schoonhaven. 
Bellsound. 

Hollandsche  naam  voor  Bell-sound. 
Naam  gegeven  door  Van  Muydeu  in 
1618.  (Hist  de  Sp.  p.  22.)  . 
Zet  je  taai? 

Cape  Cold. 

Baai  gevormd  door  het  strand  voor 
I    SmeerenburgenhetDodemanseiland. 

Reeds  in  1614  zoo  genoemd.  (Fo- 
therby,  Voyage  to  Groenland,  1614, 
b^:  Purchas.  III.) 

In  1614  ontdekt  door  Robert  Fo- 
therby  en  genoemd  naar  Smith , 
bewindhebber  der  O.  I.  C.  en  der 
Mosc.  Comp.  (Fotherby,  Voyage  to 
Greenland,  1614,  by:  Purchas.  in.) 


Noordoosterland. 

Beerenbaay   vlg.    krt.    Zorgdrager. 

Westbaai 

Stones  foreland.  —  De  naam  is  door 
Hollanders  heriiaaldeliijk  aan  het 
gehede  Edges-eiland  gegeven. 

Edges-island. 
Edges-island? 
Wybe  Jansf.-water. 

Cape  Cold. 

Baaitje  in  Sir  Thomas  Smiths-inlet. 

Jan  Teonissensz.-bocht. 

Westhoeck. 

Baaitje  ten  N.  van  Beerenbaai  over 

het  «Lnys-eiland." 
Bedbeadt 


4S4 


Trearenbiirg  .  . 
T^enrenberg-baj . 
Triiiitie«h«rboiur . 


Trounmberg  Bay  .   .    . 
Uiikyk.  (Rif  van  de) .    . 

Vnicorn  Bay 

Utkgk 

Uytkyk.  (Kaap  de).    .   . 
Varken  tonder  hooft  .   . 

Yeerhaven 

Verlegen  Hook  .... 

Vogel-bag 

Vogelbaj.  (Grote)  .    .   . 

Vogelaangh 

Yoorlani 

Vnjle  Rifier 

Vnyl  Reef 

Waales  head 

Waigat.  (SpiUberger) .    . 

Wallros8*bay 

WallroM-insel 

Walter  Thymen  Qord.  . 

Walter  Tymena  Fioerd. 
(Walter  Syments.  of  Thy- 
mensz-Qord  ?)   .    .    .    . 

Walviaboght 

Waygat 

Weieome  point   .... 

Weieome.  (Point)  .    .    . 


Weieome.  (Point)   .    .    . 
Wettbay 

Weithoeck 

Wkalebay 

Wkales  Bakaz.(=  Whalei 

back.) 

Whalet  bay 

Wbalei  point 

Wkichet-baay 

Wiehesbay 

Wiehea-Iand 


Wiche«-»ouod  .    . 


Winterbay.  (Peter) 


Krt.  ▼.  Keulen  .... 

Krt.  Petermann.    .    .    . 

Fotherby ,  Voyage  to 
Greenland ,  1614  ,  bg  : 
Porchas.  Hl 

Krt.  Seoretby 

Krt.  Zorgdrager.    .    .    . 

Krt.  Seoresby 

Krt.  Seoresby.    .  •.    .    . 

Krt.  Zorgdrager.    .    .    . 

MS.  krt.  atl.  y.  Kenlen. 

Insin.  y.  Ya  aan  Vrolicq 
dd.  80  Juni  1688,  in: 
N.  T.  4  Loop.  N.  C. 

Krt.  Pftermann  .    .    .    . 

Krt.  Blaen 

Krt.  Carolus.  R.-A.  -* 
Krt.   Begin    en  Voortg. 

Van  der  Brugge,  Joumael. 
p.  6,  9.    .    .    . 

Krt.  1684.  R.A. 

Krt.  y.  Keulen  . 

Krt.  Seoresby.    . 

Krt    Zorgdrager. 

Zorgdrager,  p.  89 

Krt.  Petermann  . 

Krt.  Petermann . 

Krt.  Petermann. 


Krt.  Zorgdrager. 
Krt.  Zorgdrager. 
Atl.  y.  Kenlen.  . 
Krt.    Petermann . 


Krt.  Seoresby 

Rayen,  Jnornael.  p.  1 1 .  — 
Van  der  Brugge,  Jour- 
nael.    p.  6 

M  S.  krt.  atl.  y.  Keulen. 

Zorgdrager.  Inl.  p.  13  . 


Krt.    V.  Keulen 
M.S.  krt.  atl.  v. 
Krt.  Petermann 
Krt.  y.  Keulen 


Keulen. 


Krt.  Purchas 


Krt.  Petennaau. 
Van  Keulen  .    , 


—  Krt. 


Beeren-baai. 
Beerenbaai. 


Mandlen-sound. 
BeerenbaaL 
Zeenwsche  Uitkijk. 
Lommenbaai, 
Bear-island. 
Point  Lookout. 

Berg  aan  de  Z.0.  hoek  yao  Fair- 
hayen. 


Fairhayen. 
Vlakke  hoek. 
Redcliff  sound. 

Redclüf-sonnd. 

Ligt  ylg.  Martens  p.  M  in  de  Noord- 
baai. 
Prince  Charlea-foreland. 
Fowl  Sound. 
Vuil  Rif. 
Whales-head. 
Hinlopen-straat. 

(P) 

Walyis-Eyland  ylg.  krt.  Zorgdrafor . 

Alderman  Freemans*inlei. 


Alderman  Freemans-inlet 

Sir  Thomas  Smiths-inlet. 

Rcdbeach. 

Reeds  in  1614  zoo  genoemd.  (Fo- 
therby, Voyage  to  Greenland,  1614, 
bij:   Purchas.  111.) 

Bestaat  niet. 


Later  Zuidbaai  genaamd. 
Magdalenen-hoek. 

(?) 

Point  Lookout. 

Wiches-bay. 

Whales-head. 

Wiches-bay. 

Genoemd  naar  Richard  Wiche,  be- 
windhebber der  Moscoyisehe  Com- 
pagnie in   1614. 

Bestaat  niet  —  Zou  ontdekt  zijn  in 
1617.  (Cdge,  Dutch  disturbauce  , 
b\j:   Purchas.  III.) 

R«eds  in  1614  zoo  genoemd  naar 
Rich.  Wiche.  (Fotherby.  Voyage  to 
Groenland,  1614,  bij :  Purchas  Hl.) 

Zeehondenbaai.  —  Pieter  Pieteru. 
Winter  was  een  Nederlaudsch  com- 
mandeur omstreeks  1700.  (Zorg- 
drager, p.  321.) 


>^  JftDu.-water.    .   . 
^ybei  gut 

^jrde  baay 

Wfde  bay  

Wyde  Jans  \Vater  .   •    . 

TMe-eaep 

Tf-sonnd 

Yooncl  Bêmj 

ZaeUndf  baj 

ZeenwBche  Uitkiek  .  .  . 
Znjdt-hoeck   vaut  Voor- 

knd 

Znjdi-hooek 

Znydt-Kaap 


435 

Krt.  Hlaeu.  —  Krt.  1684. 

R.-A. 

Krt.    Carolnt.    R.-A.  — 

Kr.  Begin  en  Voortg. 
Krt.  Zorgdrager . 
Krt.  V.  Keulen  . 
Krt.  Petermann  . 
Krt.  Hist.  de  Sp. 
Krt.  Blaea  .  .  . 
Krt.  Zorgdrager. 
Krt.  y.  Keulen  . 
Krt.  Lindeman   . 


Krt.  Zorgdrager. 
Krt.  1684.  R.-A. 
Krt.  Zorgdrager. 


Ontdekt  voor  1684. 

Wybe  Janu.-water. 

Sir  Thomas  Smitha-inlet. 

Wiches-Bound. 

Wybe  Janu'.-water. 

Hakluyta  Headland. 

Ice-8onnd. 

Ice-Bonnd. 

Zeehonden-baai. 

Bear-ialand. 

Black-point. 
Point  Lookout. 
Point  Lookont. 


VERKORTINGEN. 


N.C.      beteekent : 

;  Noordache  Compagnie. 

R.S.-G.        » 

Resolatimi  der  SUten-OeneratL 

RH. 

RetohitiöQ  der  Staten  van  HoOand. 

N.Z. 

Notalen  der  Staten  van  Zeeland. 

L.D. 

Lias  Dnitschland. 

L.B.              „ 

Lias  Engeland. 

I..F. 

Lias  Frankr^k. 

L.loop.           1, 

liias  loopeude. 

S.-G.             „ 

Staten-Generaal. 

N.T. 

Noordache  togten.   (Zie  voorrede.) 

R.-A.             „ 

Rijks-Archief. 

•-.. 


i 


r 


INHOUD. 


BMt. 
INLEIDING l—  «O 

HOOFDSTUK  I.  De  Nederlanden  in  de  IJnee  aS0&— l^K)  •   •  •  ^^—  «7 

HOOFDSTUK  II.  De  Noordiche  Compegnie 68—108 

HOOFDSTUK  III.  De  mdTiicbTingtt  der  Noordicbe  Comp^^ie  .  .  108—182 

HOOFDSTUK  IV.  De  Tettigingen  der  Noordicbe  Compifnie.   .  .   .  188—161 

HOOFDSTUK  V.  Onidekkingireuen  der  NoordMlie  Compegnie  .  .  .  168— 19S 

HOOFDSTUK  VI.  Engeliehe  mededingert 196—888 

HOOFDSTUK  VII.  Deenwhe  preUneite 886-884 

HOOFDSTUK  Vm.   Onwniighaden   met   F^rasieben  en  Smd-Neder- 

Uadcn 888—810 

HOOFDSTUK  IX.  DiuMÜiBdiehe  wed^fer 811—888 


BULAOEN. 

BIJLAGE  I.  Iiftnetie  yoot  IffShmm  Buemtm.  wmt  uer  hy 
ml  hebbes  te  ngnkm,  omme  die  rejm  hj  Nooidta  (Noin  mm- 
bk)  om,  t' ondcnoodEea ,  eade  te  Tindca  uer  tCoaiaekrjek 
van  Cbiaa  ete 888—887 

BULA6S  a    Brief  om  de  NednliBdi^  Boofipoolrab  fui  18H.  887-888 


488  INHOUD. 

BUdt. 
BIJLAGE  ni.    Pointen  geproponeeri  opte  Naoigatie  benoorden   om, 

naeden  Coninekryeken  van  China  ende  Japan 858 — 860 

BIJLAGE  lY.  Instroetie  voor  lan  Hnyghen  van  Linachoten,  ende 
Franeoys  de  la  Dale,  principale  Commisen,  waer  nae  ty  hnn 
sollen  rognleeren  in  de  Coninekryeken  van  China,  ende  andere 
Coninekryeken  ende  Landen ,  die  besocht  'sullen  worden  by  de 
Schepen  ende  lachten ,  ghedestineert  tot  de  Yoyagie  by  Noorden-om , 
door  de  Yaygats,  ofte  Strate  van  NasMu 860 — 861 

BIJLAGE  Y.  Resolntie  der  Amsterdamsche  vroedschap  «nopende  de 
toemstinge  van  twee  schepen  omme  bj  Noorden  Nona  Zembla  te 
leylen"  (1696) 861-868 

BIJLAGE  YI.  Getnigenissen  van  twee  reisgenooten  van  Jan  Comelisx. 
imp  over  de  noordpoolreis  van  1596,  97 862 — 86S 

BIJLAGE  Yn.  Extract  nit  het  scheepsjonmaal  van  Willem  Barendz. 
betreffende  de  ontdekking  van  Spitsbergen 864 — 867 

BIJLAGE  YIII.  Extraeten  nit  de  Resolntiën  der  Amsterdamsche 
Admiraliteit  over  eene  reis  naar  Hndsons- straat  en  Nienw-Neder- 
land  in  1618,  U 867—869 

BIJLAGE  IX.  Extract  uit  de  Histoire  du  pays  nomme 
Spits berghe  over  de  beide  eerste  reizen  der  Nederlanders  ter 
walvischvangst 869 — 870 

BIJLAGE  X.  Instructie  voor  Hillebrant  Gerbrautsz.  Qaast  als  com- 
mandeur ende  den  raedt  neffens  hem  gestclt  over  die  schepen ,  zoc 
van  oirloge,  als  anderen,  gedestinecrt  vnijte  Vereenichde  Neder- 
landen opte  custen  van  Nyeulandt,  Spytsbergen  ende  andere,  aen 
ende  omtrent  die  Noortpool  gelegen,  zoo  tot  visschen,  vangen, 
jaegen ,  schieten ,  ende  vercrygcn  van  walvisschen ,  walrusscD , 
allerley  seemonsters  ende  andere  goederen  te  lande  ende  te  water, 
aldaer  te  becomen,  mitsgaders  tot  het  ontdecken  van  vreemde 
ende  onbekende  landen  ende  passagien 870—878 

BIJLAGE  XI.  Concept-Instructie  voor  Jan  Jacobsz.  Schrobop  als 
commandeur-generaal  van  het  konvooi  ter  verdediging  der  wal- 
vischvaarders  in  1616 872-878 

BIJLAGE  XII.  Instructie  waer  naer  Capiteyn  Jan  Jacobsz.  Schrobop 
als  Commandeur  voorde  Schepen  van  Oirloge,  vande  Hooge  Mo- 
gendt    Heeren    Staten    Generael    der   Vereenichde     Nederlanden, 


INHOUD.  4S8 

Bltds. 
Ende   de    Schepen   vande   Geoct  royeerde  CkNnpugnie   gedestineert 

naer    de    Noorderquartieren    van    Noot    SembU   aff   tot   Fretom 

Daaitz    toe,     hem   dese    aenstaende  reyse  tal    hehben   te  gonner- 

neren «7«--«77 

BIJLAGE  XIII.  Kort  Verhael  van  de  Oedaente  der  Walviaschen, 
£n  hare  Namen,  en  Toorts  waer,  en  hoe,  deselve  in  Zee  ge- 
vangen worden 877—380 

BIJLAGE  XIV.  Extracten  nit  de  Besolntiën  der  Staten-Generaal 
betrefTende  reizen  naar  het  noorden,  gedurende  het  bestaan  der 
Noordsche  Compagnie  ondernomen 880 — 888 

BIJLAGE  XV.  Thomas  Edge,  Dntch.  Spanish,  Danish  distnr- 
bance,  also  by  Holl  men,  and  by  a  new  Patent,  with  the  snc- 
ceeding  Successe  and  farther  Disconeries  till  this  present   ....   886—898 

BIJLAGE  XVI.  Corte  Deductie  ende  Remonstrantie  van  wegen 
de  Bewinthebbers  ende  Participanten  vande  respectine  oude 
Noortsc  Compagnien  oaer  Delft,  Hoorn,  Enckhn^sen,  Vlissin- 
gen  ende  Vere,  oaergegeaen  aende  Hooge  ende  Mogende 
Heeren  de  Staten  Generael  der  Vereenichde  Nederland tse  Pro* 
vinticn 898—402 

BIJLAGE  XVII.  Twee  getuigenissen  van  deelnemers  aan  de  reis 
ter  walvischvangst  van  16 17  over  het  met  de  Engelschen  voor- 
gevallene op  Spitsbergen  in  dat  jaar 402—406 

BIJLAGE  XVIII.  Memorie  van  de  Noordsche  Compagnie  aan  de 
Staten-Generaal  over  de  onaangenaamheden  met  Jean  Vrolicq 
in  1682  en  1683 406—418 

BIJLAGE  XIX.  Reqnest  van  Jean  Vrolicq  aan  de  SUten- 
Oeneraal  over  het  voorgevallene  tnsschen  hem  en  de  schepen 
der  Noordsche  Compagnie  op  Spitsbergen  in  den  tomer  van 
1632 418—417 

BIJLAGE  XX.  (p.  298  -  800.)  Memorie  van  Jean  Vrolicq  aan  de  SU- 
ten-Generaal  over  z^ne  oneenigheden  met  de  Noordsche  Compagnie 
in  1688 417—428 

BIJLAGE  XXI.  Poincten  ende  articnlen  ghenomen  ende  geraempt 
byde  onderschreven  Gecommitteerde  vande  Geoctroyeerde  Com- 
paignie  van  Nova  Sembla  tot  Fretom  David,  Spitsberghen  ete. 
soo    in  Uollandt  als  Zeclandt  respective  reddfrende  In  oonlbnmtc 


440  IKHOUD. 

ftnde  pfoloiigitie  Tin  Oetroy  bjde  Hooeh  Mbglieiide  Heeren  SU«- 
ten  GenwMl  der  Vereenichde  NederiaBden  d'ulwt  opden  XXI III*" 

Jaaoary  XYP  Mrentliieii  Terleent 42S— 426 

BIJLAGE  XXn.  Alphibetiiehe  Iqst  run  plaatmameii  op  Spittbergen, 
die  verkeerd  geplutit  of  geapeld  sgo  of  waaroTer  iets  anden  valt 
op  te  merken 427 — 4.^S