Skip to main content

Full text of "Geschiedenis der Noordsche compagnie"

See other formats


Google 



This is a digital copy of a book that was prcscrvod for gcncrations on library shclvcs bcforc it was carcfully scannod by Google as part of a project 

to make the world's books discoverablc onlinc. 

It has survived long enough for the copyright to cxpirc and the book to enter the public domain. A public domain book is one that was never subject 

to copyright or whose legal copyright term has expired. Whether a book is in the public domain may vary country to country. Public domain books 

are our gateways to the past, representing a wealth of history, culture and knowledge that's often difficult to discover. 

Marks, notations and other marginalia present in the original volume will appear in this file - a reminder of this book's long journey from the 

publisher to a library and fmally to you. 

Usage guidelines 

Google is proud to partner with libraries to digitize public domain materials and make them widely accessible. Public domain books belong to the 
public and we are merely their custodians. Nevertheless, this work is expensive, so in order to keep providing this resource, we have taken steps to 
prevent abuse by commercial parties, including placing lechnical restrictions on automated querying. 
We also ask that you: 

+ Make non-commercial use of the files We designed Google Book Search for use by individuals, and we request that you use these files for 
personal, non-commercial purposes. 

+ Refrainfivm automated querying Do nol send aulomated queries of any sort to Google's system: If you are conducting research on machine 
translation, optical character recognition or other areas where access to a laige amount of text is helpful, please contact us. We encourage the 
use of public domain materials for these purposes and may be able to help. 

+ Maintain attributionTht GoogXt "watermark" you see on each file is essential for informingpeopleabout this project and helping them find 
additional materials through Google Book Search. Please do not remove it. 

+ Keep it legal Whatever your use, remember that you are responsible for ensuring that what you are doing is legal. Do not assume that just 
because we believe a book is in the public domain for users in the United States, that the work is also in the public domain for users in other 
countiies. Whether a book is still in copyright varies from country to country, and we can'l offer guidance on whether any specific use of 
any specific book is allowed. Please do not assume that a book's appearance in Google Book Search means it can be used in any manner 
anywhere in the world. Copyright infringement liabili^ can be quite severe. 

About Google Book Search 

Google's mission is to organize the world's information and to make it universally accessible and useful. Google Book Search helps readers 
discover the world's books while helping authors and publishers reach new audiences. You can search through the full icxi of this book on the web 

at |http: //books. google .com/l 




• • • 



272270 




ƒ 



•2.0 3 5" ei. Lf.S 



GESCHIEDENIS 



DES 



NOORDSCHE COMPAGNIE 



•^o^^ d. i^s 



' 



GESCHIEDENIS 



DES 



NOORDSCHE COMPAGNIE. 



*l 



GESCHIEDENIS 



DER 



NOORDSCHE COMPAGNIE 



DOOB 



l>£Cf. S. X^dlTTriXiSR Fi. 



UITGEGEVEN DOOB HET 

PROVINCIAAL UTRECHTSCH GENOOTSCHAP 



YAK 



KUNSTEN EN WETENSCHAPPEN. 



UTRECHT, 
Gebe. van der post. 

uitgeven van het Provinciaal Utrechtich Genootichap. 

1874. 



QEDBUKT BIJ O. ▲. VAN HOFFBIT, TE UT&BCHT. 



I 



BEANTWOOEDING 



OER 



PRIJSVRAAG 



„ESN BISTOBISCH OTBBZICHT VAN SE ONTDEKKINOEN BES BOLIiANBEES 
IN DE NOOBBPOOLZEEËN EN VAN HUNNE VESTIGINa OP ENKELE 
PUNTEN, YOOfiNAMELIJK OP 8PITSBEEGBN , ALSMEDE VAN DE IN- 
TERNATIONALE GESCHILLEN DEE NEDEBLANDSCHE BEPUBLIEK HET 
ENGELAND, DENEMABKEN EN ZWEDEN, OVEB DE YAABT EN VIS- 
SCHEBIJ IN HET NOOBDEN." 

ONDER DE SPREUK: 



Plus ultra; 



AAN WELKE 

DOOR HET PROVINCIAAL ÜTRECHTSCH GENOOTSCHAP 

VAN 

KUNSTEN EN WETENSCHAPPEN, 
OP DEN 34 Juni 1873, 

IS TOEGEWEZEN. 



VOORREDE. 



Sen enkel woord vooraf hij het in het licht zenden van dit hoek ter 
rechtvaardiging van titel en inhoud^ die niet geheel beantwoorden aan 
het geèischte in de door het Provinciaal Ütrechtsch Genootschap uitge- 
schreven prijsvraag. 

Mijne aandacht werd het eerst op deze zaak gevestigd door de ver- 
melding der internationale geschillen over vaart en visscherij in de 
IJszee^ een onderwerp mij van vroeger bekend. Het bleek mij echter 
aanstonds , dat de hoqfdinhoud der vraag — de geschiedenis der "Neder- 
landsche ontdekkingsreizen naar de noordpool — eene afzonderlijke , uit- 
voerige studie vorderde , en hoe meer ik mij daarin verdiepte , hoe meer 
ik de overtuiging erlangde, dat tusschen de reizen ^ door de Nederlan- 
ders herhaaldelijk naar Nova^/a Zendya ondernomen om den noordelijken 
doortocht te zoeken, en de tochten, door hen in latere jaren terwalvisch- 
vangst naar Spitsbergen gedaan, nauwelijks eenig verband bestond. De 
vereeniging van beide onderwerpen in 'een boek scheen mij onmogelijk. 
Eerst nadat ik kennis gekregen had van de tot dusver geheel onbekende 
latere Nederlandsche noordpoolreizen ^ gelukte het mij een aanknoo- 
pingspunt te vinden. Dien band tusschen de twee ongelijksoortige 
onderwerpen meende ik gevonden te hebben in de geschiedenis der 
Noordsche Compagnie. 

En zoodra ik dezen weg om uit de moeielijkheid te geraken gevonden 
had, kreeg het onderwerp voor mij dadelijk groote aantrekkelijkheid. 
Er is niet veel studie noodig om zich te overtuigen, dat het e enig e, 
dat tot nog toe van deze compagnie bekend was, bestaat in- eenige 



• 



Vm VOOEEBDE. 

weinige bladzijden , door Aüzema in zijn prooi werk aan een of twee 
punten uit hare geschiedenis gewijd. Wat men overigens daarover vindt , 
is niets dan naschrijverij en omwerking van het weinige ^ dat Aitzema 
gaf. En toch bleek het mij weldra ^ dat men wel is waar terecht de 
geschiedenis der geoctrooieerde Oost^ en West^lndische Compagnièh met 
groote voorliefde behandeld had, maar dat toch de veronachtzaming van 
de lotgevallen der derde zuster, de Noordsche Compagnie, zeer te be- 
jammeren was. 

Be vroege val van dit lichaam 'heeft de Nederlandsche geschiedschrij- 
vers geheel doen vergeten , dat de Noordsche Compagnie gedurende haar 
bijna dertigjarig bestaan nagenoeg de eenige Nederlandsche handelsver- 
eeniging waSy die expedities uitzond ter verkenning van de noordsche 
streken , — dat zij het was , die de Nederlanders in staat stelde , daar 
met de Engelschen gelijken tred te houden en ze som» voorbij te stre- 
ven, — dai zij niettegenstaande schijnbaar onoverkomelijke moeielijk- 
heden lange jaren alleen onder aUe Europeesche natiën op de kusten 
der IJszee gevestigd bleef, — dat de handhaving van de eer der 
Nederlandsche vlag in die wateren tegen verschillende machtige volken 
langen tijd alleen aan hare handen toevertrouwd was , — en eindelijk 
dat hare geschiedenis eene leerzame bijdrage zou kunnen leveren voor 
de kennis der te weinig bestudeerde handelspolitiek van de Nederlanders 
der zeventiende eeuw. 

Ik zette mij dan ook dadelijk aan het werk , en was zoo gelukkig 
drie rijke bronnen voor de geschiedenis der Noordsche Compagnie te 
vinden, die in dit opzicht nog onbearbeid waren, en ons voor het verlies 
van het archief der vereeniging eenigszins schadeloos steUen, In de 
Besolutiën der Staten-Oeneraal ontdekte ik reeds dadelijk een lange lijst 
van besluiten, die op dit onderwerp betrekking hadden, en die, hoewel 
steeds zeer kort, een vaste leiddraad voor de geschiedenis der vereeni- 
ging leverden. Het bekende tperk van Purchas bood verder een schal 
van nog onopgemerkte berichten over het begin van de walvischvangst 
der Nederlanders en hunne geschillen daarover met de Engelschen. 
Eindelijk trof ik op het Rijks-archief eene portefeuille met stukken 
aan, die door wijlen den rijks-archivaris Bakhuizen Fan den Brink — 
meest uit de liassen der inkomende brieven aan de Staten-Oeneraal — 
waren bijeengebracht, en die onder den titel i^ Noordsche togten*^ eene 
wel is waar ongeordende, maar overigens voor mijn onderwerp geheel 
gereedgemaakte verzameling bleken ie zijn. Bdarin vond ik de meeste 
eenigszins uitvoerige bouwstoffen voor mijn werk. Het viel mij gemak- 



VOOKBEDE. IX 

keiijk, het ontbrekende uU de liauen van brieven , uit Denemarken aan 
de Staten^Qeneraal gericht y uit de verbalen van enkele ambassadèn en 
uit de Sententièn van het Hof van Holland nog eenigermate aan te 
vullen , en het resultaat van dit aUes bied ik hierbij aan het publiek 
aan. JFü men zeggen , dat het weinig is, ik zal de eerste zijn om het 
ie erkennen. Nu het archief der compagnie eenmaal verlorenis, moeten 
er natuurlijk bijna op elke bladzijde van hare inwendige geschiedenie 
vraagteekens blijven staan, en met name moet al, wat naar statistiek 
zweemt, steeds wijde gapingen vertoonen. Nog veel hinderlijker is het 
gemis der archiefstukken bij het verhaal der ontdekkingsreizen. Ik heb 
in het daarover handelende hoofdstuk bijna niets anders kunnen doen , dan 
de bronnen te gebruiken , waarop reeds de aandacht gevesOgd was door 
den heer De Jonge, wiens niet genoeg te waardeeren verdienste het is, 
'dat hij bijna voor elk gedeelte der geschiedenis van onze handel en 
zeevaart nieuwe bronnen geopend heeft. Be hoogste lof, dien ik hierbij 
kan oogsten , is dan ook , dat ik een goed gebruik gemaakt heb van wat 
hij gevonden heeft. Ongelukkig geven die bronnen hier echter bijna 
niets over de resultaten der ontdekkingsreizen, en voor aardrijkskunde 
en cosmographie is het verhaal dan ook zonder waarde. Maar de 
enkele namen, dagteekeningen en aanduidingen van bezochte kusten, die 
ik heb kunnen opsporen, geven op verrassende wijze een nieuwe getui' 
genis van de verbazende volharding en de uitgebreide kuncUgheden onzer 
voorvaderen. Mocht het mij gelukt zijn, die nieuwe aanspraak van 
het voorgeslacht op^ onze bewondering in het licht te stellen/ 

Nog een enkel woord. Men zal in dit werk niet gesproken vinden 
van de in de prijsvraag vermelde geschillen met Zweden. Ik heb daarvan 
niet het minste spoor kunnen ontdekken. In het door mij behandelde 
tijdvak hebhen ze zonder eenigen twijfel niet plaats gehad, en ook al 
«as mij van latere diplomatieke geschillen met Zweden iets gebleken y 
ik zou gemeend hebben de eenheid van mijn werk niet te mogen ver- 
breken ter wille dier in ieder geval onbeduidende twisten. — Jnders 
is het gesteld met het eerste hoofdstuk van dit boek. Het valt in het 
oog, dat het hier niet thuis behoort. fFare ik vrij geweest in de 
behandeling van mijn onderwerp, ik had dit hoofdstuk met de nu 
onvermijdelijke inleiding dan ook laten vervallen en alleen in een kort 
woord vooraf de Nederlandsche ontdekkingsreizen in het noorden vóór 
1614 besproken, tnet bizondere vermelding der planteen van Thome 
Plancius en Barendsz. en der reizen van Jan Comelisz, Rgp en Henry 
Hudson, die samen de eer van Spitsbergens ontdekking moeten deélen. 



X YOOBB£D£. 

Ik vodde echter geene vrijheid datgene weg te laten ^ wat blijkbaar 
voor den steller der prijsvraag de hoofdzaak was geweest. 

Zooveel ter rechtvaardiging van mijn plan en de groote uitbreiding, 
die dit boek daardoor erlangde. Er blijft mij over, met een enkel 
woord mijn hartelijken dank te betuigen aan allen, die mij bij de 
bewerking daarvan behulpzaam zijn geweest. Ik noem hier gaarne 
in het bizonder den heer trijks-archivaris Van den Bergh, wiens wel^ 
wülendheid voor allen , die van de aan zijne zorg toevertrouwde schatten 
gebruik willen maken, trouwens algemeen bekend is, — den heer biblio- 
thecaris Campbell, die mij zelfs met opoffering van zijn vrijen tijd in 
de gelegenheid heeft willen stellen de uitvoerige excerpten uit Furchas^ 
zeldzaam werk, die ik behoef de^ te vervaardigen, — den heer Leupe^ 
die niet tnoede werd mij voor mijn werk nieuwe bouwstoffen aan te 
wijze» , waarvan hij bij zijne langdurige studiën over de Nederlandsche 
reizen der zeventiende eeuw kennis had gekregen , — en eindelijk den 
heer Baudet te Utrecht, die met meer dan gewone hulpvaardigheid 
mij wél heeft willen behulpzaam zijn bij het teekenen der hierbij ge- 
voegde kaart. 



INLEIDING. 



»Men kan zich niets treurigers donken dan het voorkomen van 
Spitsbergens kusten , wanneer de heuvelen , bedekt met versch ge- 
vallen sneeuw, in nevel en mist gehuld zijn, maar men zal ook niet 
licht een schitterender en vrolijker tafereel aanschouwen , wanneer 
op een schoonen dag de wolkenlooze hemel prijkt in zijn onover- 
troffen donkerblauwen tint , terwijl de zon hare stralen uitschiet , 
getemperd door die eigenaardig zachte en toch heldere atmospheer, 
die een besneeuwd landschap altijd omgeeft. Op zulk eenen dag 
is de wind bij het land nauwelijks merkbaar, dikwijls is het zelfs 
volkomen stil, maar de stranden zijn vol beweging en leven. De 
geheele natuui* schijnt dankbaar te zijn voor den heerlijken zon- 
neschijn, al wat leeft verheugt zich en is vrolijk. 

»Zulk een dag was de 4® Juni (1818). Wij allen waren verrast 
door de verandering van de sombere atmospheer der opene zee in 
den vrolijken glans , die de heuvelen en de kalme oppervlakte van 
de Magdalena-baai bestraalde. Niemand voelde de koude , en toch 
waren wij omringd door sneeuw en ijs , toch stond de thermometer 
slechts even boven het vriespunt. Verschillende soorten van am- 
phibiën, duizenden vogels, die hier bijeen waren, schenen zooveel 
zij konden van de kortstondige warmte te genieten , die hun de 
zonneschgn bood. Reeds vroeg in den morgen weergalmde het 
strand onophoudelijk van de vrolijke kreten der watervogels ; 
overal vermengde zich het afgebroken geblaf van den zeehond met 
het speelsche gebrul van troepen walrussen , die zich in de zonne- 
stralen koesterden. 

» Zeker, er was geen harmonie in deze vreemde mengeling van 
geluiden; maar toch hoorden wij ze met genoegen omdat wij wis- 
ten dat dit alles eene uiting was van geluk. Het was een genoegen 
van denzelfden aard als dat van lederen reiziger, die op een helde- 
ren avond in een tropisch klimaat luistert naar het vrolijk gegons 
van duizenden gevleugelde insecten , zoodra de zon is ondergegaan. 
Zoo verschillend heeft de groote Schepper der natuur zijne giften 
verdeeld ! In de verschroeiende hitte onder de keerkringen wekt 

i 



het dalen der zon duizenden kleine wezens tot vrolijkheid en be- 
weging op, waartoe zg onder de stekende stralen der middagzon 
de kracht niet hadden. Hier integendeel is de zonsondergang het 
teeken tot algemeene rust. 

» Zoodra die tijd van den dag in de Magdalena-baai was aange- 
broken , ontstond er dan ook eene stilte, die aan het verhevene 
grensde , eene stilte , slechts afgebroken door het barsten van een 
gsberg of het vallen van stukken rots, die van de bergen afrol- 
den. En zelfs deze geluiden , die over de kalme oppervlakte der 
baai weergalmden, braken het algemeene zwggen niet af: als zg 
weldra in de verte verstierven, was de stilte die ze achterlieten 
nog dieper dan te voren. 

»Over dag ging de aanwezigheid onzer schepen niet onopgemerkt 
voorbij. De vogelen ontweken ons in hun vlucht. Elk geraas , 
dat toevallig gemaakt werd, was daar vreemd: de zeevogels, die 
tusschen de rotsen vischten, trokken zich verder terug, geheele 
troepen van dieren, die anders grootendeels in diepen slaap zou- 
den verzonken geweest zijn, bleven wakker en op hunne hoede. 
Telkens wanneer er iets op het dek viel , lichtten zij hunne kop- 
pen op en wierpen onderzoekende blikken over de baai, als om 
te vernemen waardoor zulk een ongewone stoornis werd veroor- 
zaakt. Deze zwakke geluiden, die op bewoonde plaatsen zeker 
onopgemerkt zouden gebleven zijn , bewezen meer dan iets anders 
hoezeer de mensch hier een vreemdeling is. Ik moet bekennen, 
dat deze bewustheid iets streelends had door de overtuiging, dat 
wij , ons op eene plek bevonden , slechts zelden vóór ons door men- 
schen bezocht." •) 

Zóo moet Spitsbergen zich vertoond hebben aan hen , die op 
het einde der zestiende eeuw het vroeger geheel onbekende land 
bezochten ; zóo beschrijft nog in onze eeuw een Engelschman den 
indruk , dien de verlatene stranden van dit barre gewest op hem 
maakten. En geen wonder, zoo Spitsbergen eeuwen achtereen 
eenzaam was! De natuur schijnt dit land, verscholen in den 
uitersten hoek der aarde, door een dam van ijs aan den blik 
der menschen te hebben willen onttrekken. Reeds de groote be- 
zwaren, verbonden aan het bezoeken van streken, waar schijn- 
baai niets is wat den mensch kan aanlokken , leiden tot de ge- 
volgtrekking , dat Spitsbergen voor altoos even eenzaam blijven 
zou als de ontdekkers het vonden. 

Toch is dit niet het geval geweest. In de eeuwen, die tus- 
schen de ontdekking en het hierboven beschreven bezoek verliep- 
pen , is het land niet alleen herhaaldelijk bezeild , maar zijn de 



^) Beechey, Voyage of Discovery towards the North Pole, gecit. in: White , 
Spitzbergen and Grecnland» p. VUT — X.* 



steeds met sneeuw en gs bedekte kusten het toonecl geweest van 
het drukke gewoel eener handelsnederzetting , de bron waaruit een 
jeugdig volk een winst van millioenen te voorschijn bracht, een 
voorwerp om welks bezit zelfs de machtigste volken der zeventiende 
eeuw lang en hardnekkig gestreden hebben. » Indien men deeze 
tyden hadde mogen beleeven, of noch beleeven mogt," roept een 
Hollandsch schrgver uit, »wat zou men zich met lust en yver aan 
de Visschery konnen overgeeven! Want gelyk meest alles door 
schaade of voordeel, welgevallig of ongevallig, licht of zwaar 
werd gemaakt, zoo is dan by gevolg, dit voor veelen een be- 
haaglyke Visschery geweest, geevende niet alleen groot voordeel 
aan de Reeders , maar teflfens voor de Commandeurs , Harponiers 
en meer andere Belanghebbers , die door veel te vangen , zoo 
veel te meer partgeldt verdienden. Alle de Kookeryen en Pak- 
huizen maakten gelykzaam een buurt of klein Dorp uit , 't welk 
dieshalven niet oneigentlyk naar de nering, het Dorp Smeeren- 
burg wierd genoemt. Nademaal de Schepen dubbelt volk voer- 
den , zoo was 't daar dagelyks 't zy in de Schepen , in de Sloepen 
of op 't Landt niet weinig drok ; derhalven quamen 'er ook met 
deeze Schepen, gelyk in de Leegers, eenige Zoetelaars over, die 
in hun eigen behuizing, of in de Pakhuizen hunne Waaren, als 
Brandewyn, Tabak, en meer diergelyke dingen verkochten; ins- 
gelyks quamen er ook Bakkers om Broodt te bakken , wordende 
des morgens wanneer de warme bollen en 't wittebroodt uit den 
oven quam, op den Hoorn geblaazen; zulks dat aan dit Smee- 
renburg, omtrent den zelvigen tydt met Batavia gesticht, in 
dien tydt lustig wat te doen viel, schoon echter niet in verge- 
lyking met deeze Javaansche Hoofdstadt; niet te min was 'er 
mede al vry veel gewoel, en naar de gelegentheit van 'tLandt 
taamelyk wat te bekomen, mogelyk ook de Wyn en Brandewyn 
reedelyk goed koop." ') 

Zulk eene drukte, zulk een gewoel vertoonde zich aan den bezoe- 
ker van Spitsbergen lang voordat een halve eeuw na de ontdekking 
verloopen was; nog een halve eeuw later en de kusten waren 
sedert lang weder tot hare vorige eenzaamheid teruggekeerd! 
Slechts een enkele verdwaalde walvischvaarder, een zeldzame we- 
tenschappelijke reiziger storen nu en dan met groote tusschen- 
poozen den ijsbeer en den zeehond in hunne worstelingen op leven 
en dood. Zelfs de reusachtige bewoner der zee , de walvisch , 
heeft voor goed Spitsbergens stranden verlaten. 

Kan men zich wonderlijker geschiedenis van een land denken ? 
Sinds de vroegste tijden onbewoond , plotseling gedurende een 
halve eeuw druk bezocht, zoo druk dat de wedijverende natiën 



') Zorgdrager, Groenl. vissch. p. 215, 227, 223. 



elkander van de kust trachten te verdringen , en daarna even 
plotseling en voor goed in de eenzaamheid teruggevallen ! Zeker, 
de lotbedeeling van alle staten is rijk aan verrassende wendin- 
gen, welk land heeft echter zulk eene korte en tevens zulk eene 
belangwekkende geschiedenis ? 

Het is mijn voornemen deze geschiedenis van Spitsbergen in de 
volgende bladen te verhalen ; de ontvouwing der redenen , die tot 
het bevolken en het verlaten van dit land geleid hebben , zal mij 
tevens gelegenheid geven een belangrijk en nog onbeschreven 
hoofdstuk van onze eigene handelsgeschiedenis te schetsen. Voor- 
dat ik echter daartoe overga , is het noodig een overzicht te ge- 
ven van de vroegste tochten in de IJszee , die middellijk tot de 
ontdekking van Spitsbergen geleid hebben. 

Reeds vroeg in de middeleeuwen , kort na den dood van Karel 
den Groote, was er eene natie, die bijna de geheele uitgestrekt- 
heid der noordelgke IJszee, voor zooverre zij het tooneel was 
van de ontdekkingsreizen der zestiende en zeventiende eeuw, had 
bevaren. Deze natie , de Noormannen , had niet slechts hoog in 
het noorden hare koloniën steeds meer vooruitgeschoven totdat 
zelfs Groep.lands westkust op een trap van beschaving stond , die 
in die streken sedert niet weder bereikt is, maar zij bezat zelfs 
vrij nauwkeurige kennis van het groote vasteland aan den over- 
kant des aardbols, dat eerst vele eeuwen later aan het overige 
Europa bekend zou worden. Door de uitvoerige verhalen , die 
hunne kroniekschrijvers daarvan hebben nagelaten, kunnen wij 
ons eene vrij duidelijke voorstelling van de bedoelde ontdekkings- 
tochten maken. 

Had nog vóór 890 de Noorman Octher de Noordkaap omzeild 
en, verre voorbij de plek waar later Kola stond gestevend, 
zgne reis misschien tot zelfs aan de Witte Zee uitgestrekt , reeds 
vroeger was IJsland door zgnen landgenoot Naddodr ontdekt (860) 
en spoedig daarop door Ingolfr gekoloniseerd (874). Het kon niet 
lang duren of de zeevarende bewoners van IJsland , dat als het ware 
de brug vormt van Europa naar Amerika, werden bekend met 
het bestaan van Groenland. En werkelijk was dit zoo. Wel 
had de eerste ontdekking van dit groote vasteland door den IJs- 
lander Gumbiöm (880) naar het schijnt geen gevolg, maar toen een 
ander, Erikr Eauthi genaamd, in 982 en 983 de kusten nader 
onderzocht had , was spoedig bij hem het besluit gergpt eene volk- 
planting van IJsland daarheen te voeren , een besluit reeds in 985 
en 986 ten uitvoer gelegd. De vestiging leidde weldra tot eene 
kolonisatie op uitgebreide schaal. In twee gedeelten , den Ooster- 
en Westerbygd, gescheiden door de onbewoonbare wildernis 
übygd, bevolkten de IJslauders de zuidwestkust van Groen- 



land. ') De nederzetting, vooral de meest zuidelijk gelegen Oos- 
terbygd, bloeide aanvankelijk zéér. Vele dorpen, waarbg na de be- 
keering der bewoners tot het Christendom (door Leifr Erikson 
omstreeks 990) verscheidene kerken verrezen , ontstonden langza- 
merhand. In jacht en visscherij en door talrgke kudden vond 
men overvloedige middelen van bestaan. Het verkeer met Noor- 
wegen was levendig, de handel niet 'onbelangrijk; het schijnt 
zelfs dat de Groenlandsche kolonie schatting aan het moederland 
betaalde. En geen wonder! de volkplanting wist zich zelve te 
helpen en scheen door hare ondernemingszucht te toonen , dat z^' 
levenskracht bezat. Immers niet alleen strekten zich de tochten 
der jeugdige Groenlandsche nederzetting ter walvisch vangst hoog 
in het noorden door straat Davis tot in de Baffinsbaai uit, zóo 
zelfs dat zij in 1266 het eiland Disco bereikten, maar ook het 
verkeer met het Amerikaansche vasteland was levendig. Beeds 
spoedig na de aankomst in Groenland had Bjarni Herjulfrson 
toevallig de streek lands bij het tegenwoordige Boston ontdekt 
(986) en sinds het jaar 1000 was de verdere ontdekking van 
dit heerlijke gewest, dat men Vinland noemde, gevolgd: over- 
winteringen in het zachte klimaat waren niet zeldzaam geweest. 
Hoewel kolonisatie en zelfs handel door de vgandige houding der 
inboorlingen onmogelijk bleek , ondernamen de stoutmoedige Groen- 
landers eeuwenlang gedurig tochten naar het nieuwe land. Voor- 
namelijk om de rijke ladingen hout, die zij daar vonden, was 
het te doen : hout was een artikel in het eigen land niet te vinden 
en toch bepaald onmisbaar. 

En toch, niettegenstaande al de ontwikkelde energie 'ging de 
kolonie eindelijk te niet. Op den duur schijnt het klimaat, de 
grond van Groenland te bar geweest te zijn , dan dat de bewoners 
onafhankelijk van alle hulp uit Europa konden bestaan. Aanvan- 
kelijk was dan ook het verkeer vrij geregeld geweest : na den 
dood van den bisschop van Groenland was altgd dadelijk weder 
een opvolger derwaarts gezonden ; ook tot het drijven van handel 
landden niet zelden schepen, die de Groenlanders van noodzake- 
lijke levensb^oeften voorzagen. Toen echter in de eerste jaren 
der vijftiende eeuw de beroemde Margaretha van Denemarken in 
een oogenblik van ontevredenheid plotseling alle verkeer met de 
verafgelegene kolonie verbood, hielden natuurlijk alle berichten 
uit Groenland op. Langzamerhand vergat men in Europa de 



') Volgens de vroeger algemeen heerschende meening was het Groenlands 
oostknst, die door IJslanders bevolkt werd. Het is hier de plaats niet, deze 
meening te wederleggen , die voornamelijk schijnt te stennen op den verkeerd 
begrepen naam Oosterbygd. Door de resultaten van Graahs eipeditie naar Groen- 
lands oostkast en bet vinden der mines van de Noorweegscbe huizen op Groen- 
lands westkust schijnt mij de zaak echter na uitgemaakt. 



eens zoo bloeiende volkplanting, en toen jaren later de koningen 
van Denemarken hunne fout inziende expedities uitzonden om het 
verkeer te hernieuwen , was het te laat. De Noorsohe neder- 
zetting in Groenland was verdwenen en alle reizigers kwamen 
onverrichter zake terug. *) Vele eeuwen duurde het eer men 
weder eenige geringe sporen vond , dat Groenlands westkust eer- 
tijds door eene beschaafde bevolking bewoond geweest was. Hoewel 
ons dus natuurlijk over den ondergang der kolonie alle berichten 
ontbreken , is het niet moeielijk te gissen , hoe eene nederzetting , 
die eeuwen bestaan had, zoo plotseling verdwenen is. 

Men weet , dat de pest , die onder den naam van de zwarte dood in 
de veertiende eeuw geheel Euiopa doorgetrokken was, ook de kleine 
bevolking van Groenland geweldig geteisterd had ; men weet , dat 
een inval uit het zuiden , waarschgnlgk van Amerikaansche inboor- 
lingen , de gedunde bevolking nog had doen verminderen ; men weet 
eindelijk, dat de kustbewoners langen tijd veel te lijden hadden gehad 
van binnenlandsche vijanden. Het waren de reeds door de herhaalde 
tochten der Noormannen naar hun land verbitterde Amerikanen, 
die , toen in de veertiende eeuw eene volksverhuizing der tegenwoor- 
dige bewoners van Amerika , de roodkleurige Indianen , hen steeds 
meer naar het oosten drong, besloten hadden de gelegenheid aan 
te grgpen om zich op hunne oude vijanden te wreken. Zg waren 
straat Davis overgestoken en hadden zich weldra op Groenlands 
westkust gevestigd. Deze wilde horden, de tegenwoordige Eski- 
mo's , hadden sedert dien tijd jarenlang een bitteren krgg met de 
Europeesche bewoners gevoerd. In 1379 waren zij eindelijk aan- 
vallend tegen de kleinste der beide volkplantingen , den Westerbygd , 
opgetreden. De hulp , den bedreigden kolonisten door hunne stam- 
genooten uit den Oosterbygd ijlings toegezonden , was te laat ge- 
komen *) : de troepen hadden slechts rookende puinhoopen gevon- 
den en geen levend wezen was er sinds dien tijd in den eens zoo 



*) Tot die expedities behooren o. a. die vaa Jan van Kolno (verkeerdelijk 
ook Szkolno en Anskoeld genoemd) in 1476 (Richardson , Polar regions. p. 38. — 
Asher, Hndson the Navigator, p. ACVIII), — van Walkendoq> in 1521 en van 
Faolus Stygotus, Deensch landvoogd op IJsland, in 1564 (Berghaus, Wat 
men van de aarde weet. I p. 121. — Nicolai, Relation. Vorredt. p. 7), — van 
Henningson in 1578 (Barrow , Abrégé chronol. V p. 18), — van Olivier Brunei 
in de laatste jaren der zestiende eeuw (Megiser, Septentrio Novantiqaus. 
p. 174), — van Lindenau en Hall in 1606 en 1606 , van Richardson en HaU in 
J607 (Barrow, Abrégé chronol. V p. 24 — 29. — Barrow, Voyages into the 
arctic regions. p. 169,78) — en van Jens Mnnck in 1619, 20. (Richardson, 
Polar regions. p. 107, 8. — Barrow, Abr. chronol. V p. 55 — 69.) 

*) Aan het hoofd dezer expeditie stond Ivar Bere of Bardseu, die onder den 
naam van Iver Booty eene zekere vermaardheid heeft verkregen in de geschiede- 
nis der ontdekkingsreizen door de vertaling, die Barendsz van z^'ne aanteekenin- 
gen over den weg naar Groenland maakte. 



bloeienden Westerbygd gezien. Het kan bjjna niet twijfelachtig 
zgn , of de bevolking van don Oosterbygd , door Denemarken aan 
zich zelve overgelaten , door herhaalde rampen gedund , onderging 
een gelijk lot. Eskimosche overleveringen wjjzen nog de plaats aan , 
waar de laatste Noorman strydende voor z|jn land bezweek. ') 

De geschiedenis dezer ontdekkingen — wanneer men ze zoo 
noemen mag, nu er nieuwe ontdekkingen op geographisch en 
historisch gebied noodig zjjn geweest om zoowel het ontdekte 
land als de geschiedenis der ontdekkers zelven aan de beschaafde 
wereld bekend te maken , — ze is voor ons op het oogenblik van 
weinig belang. Zoo ik er desniettemin een paar bladzijden aan 
wijdde , dan is het omdat in een overzicht der vroegste reizen in 
de noordelijke IJszee de vermelding er van niet ontbreken mag , 
en vooral omdat het waarschijnlijk mag heeten, dat de beide 
ontdekkers van Amerika, Columbus en Cabot , bij hunne bezoeken 
aan IJsland juist door de verhalen over de Noorsche tochten het plan 
hebben opgevat tot hunne latere reizen. Zóo knoopt een dunne draad 
de Noorsche ontdekkingen aan die van het overige Europa vast. 

Want niet lang nadat de Groenlandsche koloniën zoo ellendig 
waren te niet gegaan, verspreidde zich over geheel Europa de 
lust tot ontdekkingen , die eens de Scandinaviërs tot hunne avon- 
tuurlijke tochten had aangespoord. Aangevuurd door de schitte- 
rende uitkomsten der Portugeesche reizen, vooral door de wonderen, 
die van de door Qolumbus betreden landstreken verhaald worden, 
wenschten alle natiën in het aangewezen spoor te volgen. De 
Italianen , de ijverigsten van allen , die in hun eigen verbrokkeld 
land de middelen niet vonden om hun dorst naar avonturen te 
lesschen , verspreidden zich over de geheele wereld en velen boden 
aan vreemde vorsten hunne nuttige diensten aan. Zulk een man 
was Columbus zelf, zulk een man was ook Giovanni Cabot. 

Elke geschiedenis van de ontdekkingsreizen naar het noorden 
behoort te beginnen met eene eervolle vermelding der namen van 
dezen genialen reiziger en zijnen uitnemenden zoon Sebastiaan. ^ 
De Cabots zijn minder bekend dan Columbus, maar z^ hebben 
bijna evenveel aanspraak op den dank van het nageslacht. Al 



*) Het verbaal dezer Noorsclie tochten is voomamel^'k ontleend aan : Richard- 
8on , The polar regions. p. 20 — 80. — Vgl. daarover en over de Noorsche ruines in 
Groenland ook: Hayes, The land of desolation. p. 45 — 72. — Berghans, Wat 
men van de aarde weet. I p. 118—20. — Asher, Hudson the Navigator, 
p. LIX vlg. CLXIII. — Reeds in de vorige eeuw had men daarvan vrij nauwkeu- 
rige kennis. Zie het verhaal by: Barrow, Abr. chronol. V p. 1 — 18. Ook: 
Mauricius , Naleesingen tot Weederlegging van 't regt gepraetendeert by Noorwe- 
gen op de Noordelijke Landen. (R-A.), die echter de geloofwaardigheid dezer ver- 
halen zeer betw^felt. — Alle berichten z^n oorspronkelijk ontleend aan IJsland- 
sche kronieken, grootendeels uitgegeven in Rafii's Antiquitates Americanae. 



8 

volgden zij ook slechts op de baan die Columbus geopend had , 
toch zijn zij de eigenlijke ontdekkers van Amerika ^) en hunne 
meer veelzijdige werkzaamheid heeft hunnen naam ook op het ge- 
bied der noordpoolreizen met onver welkbare lauweren omkransd '). 
Giovanni Cabot , een Venetiaan die zich te Bristol gevestigd had , 
verkreeg 5 Maart 1496 van Hendrik VII van Engeland eene akte 
om met zijne drie zonen ter ontdekking van onbekende streken 
te mogen uitvaren. De reis , die daarop door hem ondernomen 
werd, leverde de belangrijkste resultaten: den 24 Juni 1497 
zette Cabot bij Newfoundland het eerst den voet op Amerikaan- 
schen grond en zeilde van daar eenige weken zuidwaarts langs 
eene geheel onbekende kust. De koning was door de mede- 
deeling hiervan zoo verrast, dat hij dadelijk een nieuw patent 
aan den reiziger verleende (13 Februari 1498). Weldra rustten 
de Cabots zich dan ook tot eene tweede ontdekkingreis uit. 
Ditmaal was het Giovanni Cabots tweede zoon Sebastiaan, die 
den tocht ondernam. Zijn doel was echter niet het verder onder- 
zoekeu van het nieuwgevonden land: Amerika werd steeds door 
hem beschouwd als een hinderpaal voor het vinden van zijn ideaal , 
een korten weg naar Oost-Indië. Ook het resultaat van deze 
reis was allergewichtigst. Het moet ieder met bewondering voor 
Cabot vervullen , dat hij , de eerste die het plan om eene noord- 
westelgke doorvaart naar Oost-Indië te zoeken opwierp, de eer- 
ste die daarnaar zocht, reeds dadelijk de twee wegen vond, die 
ook nu nog als de eenige beschouwd worden , die kans op wel- 
slagen in het noordwesten bieden : de beide zeeëngten , die haren 
naam, met voorbijgaan van haren ontdekker, van de veel latere 
reizigers Davis en Hudson hebben ontvangen '). 

Het voorbeeld door Cabot gegeven vond weldra navolging. In 
eenen tijd, toen de lust tot ontdekkingen nagenoeg geheel Eu- 
ropa bezielde, was het niet moer dan natuurlijk, dat ook bijna 
alle handeldrijvende natiën Cabot op zijnen weg volgden. Het zoe- 
ken van eenen doortocht naar Oost-Indië midden door Amerika 



» ) Cabot bereikte het vaste land «van Amerika in 1 497 , dns een jaar voor 
Columbus. Bovendien schijnt Cabot de eerste geweest te zijn, die bemerkte, 
dat de gevondene landstreken niet een deel van Azië waren, maar een nieuw^, 
tot dusverre geheel onbekend werelddeel, (ef. Asher, Hudson the Navigator, 
p. LXXI.) 

*) Zie over de Cabots: Hamel, Tradescant der Aeltere. p. 89,90. — Rundall, 
Voyages tow. the North-west^ p. 4 — 6. — Richardson , Polar regions. p. 36 vlg. , — 
en vooral: Asher, Hudson the Navigator, p. LXVI— LXXV, CII , CXX— CXXIII. — 
Het hoofdwerk over de Cabots is : Biddle , Memoir of Sebastian Cabot. 

») Waarschijnlijk werd straat Davis door Cabot eerst op zijne reis van 1517 
ontdekt. De berichten omtrent de beide reizen zyn echter zeer verward. 
(cf. Asher, Hudson the Navigator, p. LXXIII, CXX.) 



werd het doel van verscheidene ondernemingen. Van de meesten 
zijn slechts zeer onvolledige berichten tot ons gekomen, slechts 
de meer bekende vermeld ik hier. De Portugeezen waren ook 
hier wederom de eersten. Eeeds in 1501 deed een edelman van 
die natie, Gaspar de Cortereal, een reis naar Amerika's noord- 
kust. Misschien onder het zoeken naar Hudsons-straat , misschien 
ook terwgl hij trachtte een anderen weg dan den door Cabot 
aangewezene te vinden, verviel hij in eene zeer natuurlijke en 
later algemeen e vergissing. De wijde mond van de St. Lau- 
rens- rivier, die in de golf van dien naam eindigt, werd voor 
eene zeeëngte gehouden. De berichten, die men al spoedig van 
de inboorlingen verkreeg over de groote zee , waarnaar die stroom 
leidde (de vijf groote Amerikaansche meren) konden niet anders 
dan dit vermoeden bevestigen. Cortereal was de eerste die dezen 
weg onderzocht. Zijne ontdekkingen bepaalden zich dan ook tot 
de golf en de riviermonding van St. Laurens en tot de omlig- 
gende kusten. Een tweede tocht leidde tot geen verder resultaat 
en de moedige reiziger zelf vond daarbij den dood. 

Ook de Franschen deden spoedig pogingen om hun aandeel in 
den roem hunner tijdgenooten te bemachtigen. Maar eerst na 
twintig jaren vruchteloos gezocht te hebben, vonden zij krachtige 
hulp in den Venetiaan Giovanni di Verazzano, die zijne diensten 
aan Frans I aanbood. De koning nam ze gretig aan en gaf hem 
het bevel over een schip, waarmede de reiziger in 1524 den 
oceaan overstak. Verazzano handelde onder de bepaalde overtui- 
ging , dat er een westelijke doortocht naar Oost-Indië moest 
zijn, naar het schijnt echter zonder bepaald plan waar die was. 
Om zeker te zijn , dat de gewenschte zeeëngte hem niet ontsnappen 
zou , stuurde hij zuidwestelijk en ontdekte de Amerikaansche kust 
op 84" NB. Van daar noordwaarts langs het strand stevenende 
onderzocht hij de baaien , die hij ontmoette (voornamelijk den 
mond der Hudsons-rivier en de Narraganset-baai) en zette zijne 
tochten vooi*t tot de noordpunt van Newfoundland. Omtrent 
de St. Laurensbaai schijnt hij beter ingelicht te zijn geweest dan 
zijne voorgangers; maar daardoor moest hg nu ook, toen de 
levensmiddelen begonnen te ontbreken, naar huis keeren zonder 
zelfs hoop op een bepaalden doortocht te kunnen geven. De be- 
kende reizen van den Franschman Jaques Cartier in 1534 en 1535 
slaagden nog minder goed: evenals Cortereal bepaalde hij zich 
tot onderzoekingen op de St. Laurensrivier, waar hij meende den 
noord westelijken doortocht te zullen vinden. De volkplantingen 
door Cartier later (1540) naar de dus bekend geworden streken 
gevoerd hebben zijnen naam echter een eervolle plaats in de ge- 
schiedenis verzekerd. 

De Spanjaarden , bezitters van een gedeelte der Amerikaansche 



10 

Btreken , waardoor men verwachtte dat de doortocht zou loopen , 
warea niet het minst ijverig in het zoeken daarnaar. Sinds 1500 
deden zij onophoudelijk tochten langs de kust, voornanaelgk in 
Middel-Amerika. De beroemde Pernando Cortez maakte zelfs een 
plan om de geheele Noord-Amerikaansche kust, zoowel de oost- 
als de westzijde te doen onderzoeken door eene daartoe met opzet 
uitgeruste expeditie, die van het zuiden beginnende niet rusten 
zou voordat zij verder noordwaarts den doortocht gevonden had. 
De verdienstelgkste tocht der Spanjaarden was echter die onder 
den Portugees Estevan Gomez. Deze uitstekende zeepaan, die 
naar het schijnt in zijnen tgd voor eene autoriteit op het gebied 
der cosmographie gehouden werd , verkende slechts weinige maan- 
den na Verazzano (1525) op last van Karel V dezelfde kusten, 
die de Venetiaan had bevaren, maar in omgekeerde richting. 
Waar hij zijne reis begon is niet zeker, maar het staat vast, dat 
hij de Amerikaansche kust ten noorden van 41° NB. tot aan de 
West-Indische eilanden nauwkeurig opnam en de meest volledige 
berichten over land en volk medebracht. De kaart, die hij van 
de door hem geziene kust opmaakte , staat verre boven de gelgk- 
tgdige van Verazzano. De interessante reis van Gomez , die trou- 
wens niet nader tot het voorgestelde doel leidde , was de laatste 
tocht van belang , die voorloopig ondernomen werd. De Engel- 
schen begonnen zich omstreeks dezen tijd mede in het strgdperk 
te vertoonen , maar hunne eerste pogingen waren zwak en zonder 
èenig belangr^k resultaat. 

Twee redenen schgnen omstreeks 1530 samengewerkt te hebben 
om de pogingen om westwaarts naar Oost-Indiö te zeilen te doen 
opgeven. De hoofdreden zal natuurlijk wel geweest zijn de slechte 
uitslag van zoovele ondernemingen, die bgna jaar op jaar gedu- 
rende meer dan hot vierde eener eeuw waren beproefd. Alle 
reizen, die in deze eerste periode volbracht waren, hadden wel 
is waar geleid tot eene betrekkelgk nauwkeurige kennis van 
Amerika's oostkust, maar tot het voorgestelde doel, het vinden 
van eenen korten weg naar Oost-Indië , was men geen stap gena- 
derd. Voor een lateren tgd bleef het bewaard het spoor door 
Cabot aangewezen te volgen en in het verre noordwesten naar een 
doortocht te zoeken '); voorloopig werd de tot dusverre betreden 



') In deze eerste periode had men over het algemeen het voetspoor gevolgd van 
Columbus, die eenvoudig westwaarts naar Oost-Indië had willen zeilen. Toen men 
het bestaan van Amerika ontdekt had , zocht men ergens midden door dat wereld- 
deel een doortocht , die zekerde eenvoudigste weg naar Oost-Indië zon geweest zijn. 
Nadat deze pogingen vruchteloos gebleken waren, beproefde men natnurl^k den 
kort sten weg , den noordoostelgken doortocht. Eerst toen ook hier zich groote 
moeiel^kheden opdeden , wendde men zich naar het noordwesten en in deze glana- 
r^ke tweede periode van het soeken naar de westel^ke doorvaart, nagenoeg 



11 

weg algemeen verlaten , en terwijl de Spanjaarden op het voetspoor 
van Cortez in verschillende expedities Amerika's westkust onder- 
zochten zonder de doorvaart te vinden, gaven de andere natiën 
hunne pogingen geheel op. Maar een tweede reden bracht daar- 
toe niet weinig bg. De expedities om het rgke Oost-Indiö en het 
mythische Cathay , het land waarvan men zoovele wonderen ver- 
haalde , te vinden hadden de Europeanen meer en meer opmerk- 
zaam gemaakt op de schatten, die het nieuwontdekte westelijke 
vasteland zelf in niet minderen overvloed aanbood. Langzamer- 
hand begon dan ook de lust om die zoo gemakkel^k te bereiken 
voordeelen te bemachtigen , de overhand te krggen op de begeerte 
om de Indische rgkdommen , waarvan de oudheid gewaagd had , te 
winnen. £n de reizen naar Amerika*s kusten met dat doel gemaakt, 
hsidden natuurlek niet meer den omvang , waardoor de vroegere 
zulke uitgebreide resultaten op het gebied der aardrijkskunde 
hadden opgeleverd. Want voortaan waren het bepaalde punten van 
het nieuwe vasteland zelf, waarheen men zijne tochten richtte, 
en alleen het voortdurend toenemende verkeer was oorzaak , dat 
ook deze reizen na lange jaren aanmerkelijk bijdroegen tot do geogra- 
phische kennis van Amerika's kusten. De landstreek, waarop ik 
hierbij voornamelijk het oog heb, is Newfoundland. Het was 
reeds den eersten reizigers niet ontgaan , dat de bijzonder groote 
overvloed van kabeljauw , die zich op de kusten van dat land 
bevond, een bron van voordeel zou kunnen zijn, die niet verwaar- 
loosd diende te worden, en toen eenmaal de weg daarheen gewe- 
zen was , verschenen hoe langer hoe meer Portugeesche , Spaansche 
en vooral Fransche schepen in die rijke wateren. De Franschen , 
wier Baskische broeders reeds van ouds als onverschrokkene vis- 
schers bekend stonden , verdrongen eindelgk hunne mededingers 
geheel van dat gebied, maar niet voordat de Portugeezen du 
geheele kust tot zelfs in Hudsons-baai bezeild en vr|j nauWkeurig 
opgenomen hadden, (vóór 1570.) ") 

Lang voor dien tgd was echter het zoeken van een noordelijken 
doortocht naar Oost-Indië, of zooals men toen algemeen zeido 
naar China en Cathay, reeds weder hervat en wel volgens een 
geheel nieuw plan. 

De pauselijke bul, waarbij aan de Portugeezen de nieuw ont- 
dekte landen op de oostelijke helft van den aardbol , aan de Span- 



uitslnitend door Engelsclieii beproefd , onderscheidden zich vooral mannen als 
Frobisher, Davis, Weymouth , Biletb en Baffin. Over deze reizen vindt men 
uitvoerige berichten in : Purchas his Pilgrimes. III. 

') In dit overzicht der ontdekkingsreizen op de Amerikaansche kust volg ik 
bgna nitslüitend de nitnemende inleiding voor: Asher, Hudson the Navigator, 
p. LXV— Cl. 



jaarden die op de westelijke helft werden geschonken- (1493) , had 
dezen in hun eigen oog gerechtigd alle andere natiën van dé vaart op 
de hun toebehoorende landen , bekend of onbekend , uit te sluiten. 
Er waren maatregelen genomen om de demarcatielgn juist te 
trekken (congres van Badajoz 1524) '), en men was eindelijk tot 
eene vreedzame oplossing gekomen. Het laat zich begrijpen, dat 
dit alles door de overige Europeesche natiën met leede oogen 
werd aangezien. Mocht ook voor niet-katholieke natiën het pau- 
selijk woord geen gewicht in de schaal leggen, de beide begun- 
stigde mogendheden hechtten daaraan des te meer, en daar zij in 
de zeeën , die den toegang naar het zoo begeerde Oost-Indië open- 
den, oppermachtig waien, deed hun wil om anderen uit te sluiten 
hier alles af. Maar deze toestand was op den duur niet te dul- 
den : voor de uitgeslotenen was het alles waard het verre land te 
bereiken en de wrevel tegen de overweldigers was algemeen. 
Eene handeldrijvende natie als de Engelsche, bovendien steeds 
in oppositie tegen Spanje, moest wel het eerst ongeduldig wor- 
den over den opgelegden dwang. Het was dus waarschy nlijk , dat 
Engeland eene nieuwe poging zou doen om Oost-Indië te berei- 
ken, zoodra zich een kans opdeed om dien stap te doen met 
eenige hoop op goeden uitslag. 

En die kans deed zich op. In 1548 was Sebastiaan Cabot, die 
sinds zijne vorige tochten met een korte tusschenpoos •) in Spaan- 
schen dienst was geweest, in Engeland teruggekomen. Een reis 
naar het noordwesten in 1517 ondernomen had hem de overtuiging 
geschonken , dat zoo al een doortocht naar Oost-Indië in die richting 
te vinden was , de moeielijkheden daaraan verbonden toch in ieder 
geval te groot waren dan dat die weg voor den geregelden han- 
del met Oost-Indië van eenig nut zou kunnen zijn. Zijn aandacht 
viel nu op de eenige zee , die nog kans op eenen nieuwen weg 
scheen aan te bieden. 

Het hooge noorden van Europa was sinds de dagen van Octher 
niet meer bezocht geworden : de beschaafde wereld was geheel 
onbekend met de kusten der IJszee. Slechts onbepaalde voorstel- 
lingen vormde men zich van die streken , voorstellingen voorna- 
melijk aan de schriften van Plinius en andere oude geographen 
ontleend. Dezen hadden geleerd , dat de kust van Azië ten noor- 
den in een kaap uitliep, die kaap Tabin (kaap Taimyr?) ge- 
noemd werd. Van dat punt zou de kust recht naar het zuiden 
loopen. Door eene straat , de straat van Anian genaamd (de Beh- 
ring-straat) , meende men onmiddellijk het rijke Cathay, een my- 



*) Zie daarover: Hakluyt, Divers voyages. p. 47 Noot 2. 
* ) In die tasschenpoos volbracht Cabot in Engelschen dienst z^'ne noordweste- 
lijke reis van 1516 of 1517. 



13 

thisch land ten noorden van China , te kunnen bereiken ; de weg 
van daar naar China en Oost-Indiö zou niet moeielijk te vinden 
zijn. — Dezen weg wilde Cabot nu inslaan. De moeielijkheden 
daaraan verbonden waren hem onbekend ; het onmiskenbare voor- 
deel y dat deze weg boven alle andere bood , de kortheid , moest 
ieder in het oog vallen. Vast besloten om ten minste een proef 
te wagen , vinden wij Cabot dan ook reeds weinige jaren na zijne 
laatste mislukte noordwestelijke reis, in 1522 en 1528 bezig met 
onderhandelingen , om aan zijne vaderstad Venetië de voordeelen 
van deze vaart te verzekeren *). Maar te vergeefs! Venetië was 
door hare ligging aan gene zyde van de straat van Gibraltar te 
veel afhankelijk van Spanje's goedvinden om het te wagen de 
bedoelingen dier groote mogendheid te weerstreven op een punt 
van zooveel belang. Cabot was dus genoodzaakt van zijn ideaal 
af te zien: Venetië zou de vruchten van de plannen door haren 
zoon gemaakt niet plukken. Maar nauwelijks was de geniale grijs- 
aard vele jaren later in Engeland teruggekeerd, of hij maakte 
gebruik van de gunstige gelegenheid en het jarenlang geliefkoosde 
plan werd ter tafel gebracht. 

En niet zonder vrucht! Het eerste resultaat van Cabots be- 
moeiingen was reeds in 1551 de oprichting eener nieuwe com- 
pagnie, die bestemd schijnt geweest te zijn om het overwicht, 
dat de Hansesteden door hare privilegiën in Engelands handel 
hadden , te vernietigen en de eigen werkzaamheid der Engelschen 
door het openen van nieuwe banen voor het verkeer op te wekken. 
De belangrijke plaats, die deze compagnie ook in ons verhaal 
innemen zal , maakt het noodig over haar iets uitvoeriger te spre- 
ken *). Het was eene maatschappij op aandeelen van 25 p. St. ; 
binnen korten tijd had men de som van 6000 p. St. bijeen en 
kon de compagnie onder den naam van »TheMystery, Com- 
pany-and Fellowship of Merchants Adventurers for 
discovery of unknown lands" hare werkzaamheden begin- 
nen. Cabot werd tot president voor zijn geheele leven benoemd. 
Het doel was, zooals reeds uit den naam blijkt, het ontdekken 
van nieuwe landen ; het aanknoopen van handelsbetrekkingen zou 
daarmede natuurlijk gepaard gaan. Reeds de eerste tocht der 
compagnie , waarover later meer, bepaalde voor goed de richting > 
waarin zich hare ondernemingen voortaan zouden bewegen. Er 
weiden namelgk reeds in 1553 handelsbetrekkingen met Eusland 



») Cabot heeft dus de prioriteit boven Robert Thorne, die in 152? nieuwe 
plannen over den noordelijken doortocht naar Oost-Tndië opperde. Zie Thorne's 
werkjes afgedrukt in: Hakluyt, Divers Voyages to America. 

*) Zie Haklnyts uitvoerig verhaal der omstandigheden, die tot de vestiging 
dezer compagnie leidden , in de ioleiding van : Beke , Three voyages by the 
North-east. p. II— IV, 



14 

aangeknoopt, en hoewel de compagnie haar doel, het ontdekken 
van vreemde landen, niet uit het oog verloor, — hoewel door 
hare pogingen de Engelsche wal visch vangst een tijdlang bloeide , 
bleven toch de betrekkingen met Bnsland zoozeer hoofdzaak , dat 
de naam der compagnie geheel in vergetelheid geraakte en men haar 
gewoonlijk de Moscovische of Eussische Compagnie noemde. 

In Engeland was men trouwens zeer met de handelwgze der 
nieuwe vereeniging ingenomen. ' Dadelijk na de terugkomst der 
eerste expeditie verkreeg zg (6 Februari 1555) van Philips en 
Maria verschillende privilegiën en octrooi voor den uitsluiten den 
handel op het noorden. De compagnie werd in dit stuk aange- 
duid door de omschrijving: »The Merchants adventurers 
of England for the discovery of lands, territories, 
isles, dominions and seignories unknown.'' Toen later, 
door de groote winsten die de maatschapp^ maakte aangelokt, 
andere Engelschen inbreuk op haar octrooi maakten en onder al- 
lerlei voorwendsels trachtten de beperkende bepalingen der wet 
te ontduiken '), toonde Elisabeth hoezeer zij het bestaan der com- 
pagnie op prgs stelde , door op nieuw in uitdrukkelijke bewoor- 
dingen het uitsluitend recht der vereeniging, voortaan »The 
Fellowship of English Merchants for the Discovery 
of New Trades'' genaamd, te handhaven. (1566) *) Onder 
laatstgemelden naam heeft de Moscovische Compagnie de eeuwen 
getrotseerd en bestaat zij tot op dit oogenblik '). 

Dadelijk na hunne vereeniging maakten de kooplieden zich op 
Cabots aandrijven gereed het voorgestelde doel, de ontdekking 
van nieuwe landen , te bereiken. Reeds in 1553 zeilde eene expe- 
ditie naar het noordoosten. In plaats van Cabot, die te oud was 
om persoonlijk de ontberingen eener noordelgke ontdekkingsreis 
te verduren , werd Sir Hugh Wüloughby , een ervaren krggsman 
van aanzienlijke familie ^) , aan het hoofd der onderneming ge- 
steld. Als opperstuurman werd hem de bekwame Bichard Chan- 
cellor toegevoegd. De drie schepen , waaruit de kleine vloot be- 
stond, de Bona Esperanza, de Edward Bona venture en de Bona 



*) Zie over deze inbrenken op het octrooi der Moscovische Compagnie: Ha- 
mel, Tradescant der Aeltere. p. 204, 212, ook p. 220, cf. p. 201 Noot 1 , 214 
Noot 2, 216 Noot 2. 

*) Sommigen verhalen, dat deze bevestiging van het octrooi onder Elizabeth 
bij parlementsakte is geschied. 

*) Zie over de Moscovische Compagnie: Hamel, Tradescant. p. 88 — 90, 162, 
212. — Asher, Hudson the Navigator p. CII , CIII . CXXIII , CXXV. - 
Beke, Three voyages by the north-east. p. II-— IV, VII. — Hakluyt, Divers 
voyages. p. LXXXV, LXXXVI. — Read, Hist. inq. conc. Henry Hndson. p. 21 vlg. 

*) Zie over den persoon en de &milie van Willonghby met zeer overdrevene 
uitvoerigheid: Hamel, Tradescant der Aeltere. p. 91 — 104. 



15 

Confidentia, verlieten de haven van Ratcliff den 10 Mei 1553 
Greheel Engeland zag met belangstelling den uitslag der onderne- 
ming te gemoet. Het resultaat was dubbel belangrijk. Niette- 
genstaande een hevige storm reeds spoedig op de kust van Noor- 
wegen den Edward Bonaventure, met Eichard Chancellor aan 
boord , van de overige schepen scheidde , zeilden beide afdeelingen 
moedig voort. Willoughby ontdekte den 14 Augustus Novaya 
Zemlya. Hg bereikte dat gedeelte van het eiland , dat de Gan- 
zenkust heet en dat op de nieuwste kaarten ter zijner eere Wil- 
loughby-land genoemd wordt '). Het gs belette hem te landen 
en na vruchteloos getracht te hebben noordwaarts te zeilen be- 
sloot h^ de Russische kust op te zoeken. Hij bereikte den mond 
van de rivier Warsina, waar het p hem insloot. In deze zeer 
ongunstig gelegen haven in eene verlatene streek moesten de 
daarop niet voorbereide schepen overwinteren. Het volgend voor- 
jaar vonden de Laplanders ze beidon ingevroren: de geheele be- 
manning was van koude en gebrek omgekomen. 

Van meer dadel^k belang voor de compagnie was het resultaat 
door Chancellor bereikt. Met zijn schip, waarvan de bekende 
Stephen Burrough kapitein was, oostwaarts gezeild, kwam hij in 
de Witte Zee en landde 24 Augustus 1553 aan den mond van 
de Dvdna. Welwillend ontvangen overwinterde de bemanning 
aldaar. Chancellor zelf vertrok over land naar Moscou, waar hij 
den czaar bereid vond tot het aanknoopen van handelsbetrekkin- 
gen. Dit heugelijk bericht , door hem het volgende jaar aan zijne 
lastgevers overgebracht, gaf aanleiding tot het aanknoopen van 
een geregeld verkeer tusschen Engeland en den mond der Dwina , 
waar spoedig op het Bozen-eiland bij Kholmogorui eene kolonie 
van Engelschen verrees *). 



') Dftt Willoaghby-land en de Ganzenkast identiek zijn, wordt nu algemeen 
erkend. (Beke, Three voyages by the north-east. p. V. — Asher, Hudson the 
Navigator, p. CXXIV, CLVIII. — Hamel, Tradescant der Aeltere. p. 110.) De 
eer van dit overtuigend bewezen te hebben komt toe aan Rundall. (Voyages 
towards the north-west. p. III — ^VI.) — Tot zoover is men het eens; over 
de quaestie of Willoughby n a de ontdekking van Novaya Zemlya ook Spitsber- 
gen heeft gevonden kan nog eenig verschil bestaan. By de overtuigende gron- 
den door Rundall (1. c. p. VI — XII) tegen dit gevoelen aangevoerd, zon men 
in. i. nog deze kunnen voegen , dat het onwaarschijnlijk , ja bijna onmogelijk is , 
dat Willoughby in een reis van negen dagen door eene altijd met ijs bezette zee 
(temyl hij in het gunstigste geval slechts drie dagen noordelijk gezeild is en 
overigens meest zuidoost of zuidwest) den grooten afstand heeft afgelegd tus' 
schen Novaya Zemlya's zuidwestpunt en Spitsbergen. 

*) Zie over het handelsverkeer tusschen Engeland en Rusland voornamelijk in 
de eerste twintig jaren: Hamel, Tradescant der Aeltere 1618 in Russland. In dit 
zeer geleerde , zeer onsystematisch bewerkte en met vele onbelangrijke kleinig- 
heden opgevulde boek vindt men over dezen handel nauwkeurige en uitvoerige 



16 

Niettegenstaande deze handel weldra bijna alle aandacht der 
jeugdige compagnie tot zich trok, werden toch de pogingen tot 
het ontdekken van den noordoostelgken doortocht naar Oost- 
Indië niet opgegeven. Eeeds in 1556 werd Stephen Burrough, 
die kapitein was geweest van Chancellors schip , uitgezonden om 
nadere kennis omtrent de noordoostelgke zee te verkrijgen en 
bepaaldelijk om den mond van de rivier den Ob te verkennen. Met 
een klein schip de Searchthrift verliet hij 23 A.pril Gravesend, 
bevond zich 9 Juni te Kola, stak verder oostwaarts gezeild den 
mond der Witte Zee over en volgde van daar nagenoeg de Ign 
der Russische kust. Langs het eiland Kolguev bereikte de moe- 
dige zeeman den 31 Juli Yaigatsch, waar hy landde; hij zag 
Novaya Zemlya en ontdekte den ingang naar de zee van Kara, 
de breede naar hem genoemde Burroughs-straat , ook wel Kara- 
straat geheeten *). Maar toen hij de nog door geen Europeaan 
bezeilde zee was ingevaren, vond hij het ijs daar in zulke 
hoeveelheden ronddrijven, dat hij het ongeraden achtte verder 
te gaan. Den 5 Augustus keerde hij terug en kwam 11 Sep- 
tember behouden te Kholmogorui aan 

Hoezeer deze reis de geographische wetenschap eene belang- 
rijke schrede voor uitbracht , waren hare praktische resultaten eer 
ontmoedigend dan verblijdend. De zekerheid was wel is waar 
verkregen, dat de hinderpaal, die zich zoo onverwachts in de 
IJszee tot ver in het noorden uitstrekte, den toegang naar het 
oosten niet geheel sloot , maar men had zich tevens kunnen over- 
tuigen, dat de verdere weg naar Oost-Iudië met vele bezwaren 
bezet was , — dat niet alleen kaap Tabin , het doel waarnaar 
ieder zeeman streefde, maar zelfs de mond van den Ob niet 
gemakkelijk te bereiken was. Onder deze omstandigheden besloot 
de compagnie , meer en meer door den handel op de Dwina bezig- 
gehouden , eenen weg in te slaan , die waarschijnlijk spoediger tot 
resultaten van praktisch belang zou leiden dan de tot dusver be- 
proefde. Verschillende pogingen werden door Anthony Jenkinson 
op haren last aangewend om overland het rijke Cathay te berei- 



berichten vaD het grootste belang, die grootendeels uit de voor ons zoo moeie- 
lijk toegankelijke Russische archieven gepnt zijn. 

1) Dat deze straat later voor de noordpoolreizen zelden of nooit meer gebruikt 
werd, is waarschijnlijk aan hare ondiepte toe te schrijven. Massa teekent toch 
daarbij op zijne kaart (in Hessel Gerritsz* Beschr. v. Samoydcn-Jiandt) aan : 
„Hier machmen by hoogh water overvaeren, anders ist droogh." Witsen (Noord 
eu oost Tartarye. p. y2l) is vau eeu ander gevoelen en verhaalt, dat „de Mos- 
koviten de vaert benoorden 't Eiland Waigats na de Binnen-zee schouwen , maer 
meest altoos de doortogt naest aen de vaste Kust gebruiken, hoewel de Noor- 
der-fltraet het diepste is. Zy zyn vreesachtig," voegt hy er bij, „dat van die 
zyde meer gevacr is, om dat aldaer de meeste Ys-schollen zoude(n) zyn." 



17 

ken en onderweg handelsbetrekkingen met Perziö aan te knoo- 
pen. Maar dit plan mislukte volkomen: de onderlinge oorlogen 
der aldaar wonende stammen beletten , dat er een vreedzame han- 
delsweg door Aziö*8 binnenlanden geopend werd '). 

Toen het zoodoende gebleken was , dat de weg overland aan 
meer bezwaren en meer wisselvalligheden onderworpen was dan 
die over zee , sloeg de compagnie den ouden weg op nieuw in. 
Herhaaldelijk beproefde zg van de noordelijke kusten ten minste 
eene eenigszins nauwkeurige kennis te verkrggen. Het doel was 
bg die tochten niet zoozeer het omzeilen van kaap Tabin, — de 
onverwachte ontdekking van Novaya Zemlya schgnt de toenmalige 
geographen aan de juistheid van Plinius* mededeelingen te hebben 
doen twgfelen , — maar voornamelijk om te onderzoeken of ergens 
voorbij den Ob de kust zich al dan niet noord westwaarts omwendde 
en door aansluiting aan Novaya Zemlya' s noordoostpunt een baai 
vormde , die aan alle verdere pogingen om den doortocht naar Oost- 
Indië langs dien weg te vinden eens en voor goed een onoverkome- 
lijken hinderpaal in den weg moest leggen. Tevens werd den 
reizigers op het hart gedrukt om te onderzoeken, of het door 
Willoughby ontdekte land al dan niet verbonden was met het door 
Burrough geziene Novaya Zemlya , en om te ontdekken hoedanig 
de gesteldheid was van de kusten van den Ob en van de bewo- 
ners dier streken. ») 

Van de tochten met dit oogmerk ondernomen zgn ons slechts 
zeer onvolledige berichten bewaard gebleven. Slechts van éene 
reis, die van Arthur Pet en Charles Jackman in 1580 , kunnen wg 
een eenigszins volledig overzicht geven. Evenals in 1553 was de 
belangstelling in dezen tocht, waaraan men een meer dan gewoon 
gewicht schgnt gehecht te hebben, in Engeland zeer levendig. 
Met twee schepen , de George en de Wüliam , verlieten Pet en 
Jackman, twee ervaren zeelieden, 31 Mei 1580 de reede van 
Harwich. Reeds den 24 Juni , niet ver voorbij WardÖhuus , moest 
echter Jackman tot herstel van zgn ontredderd scheepje — de 
WiUiam — de kust opzoeken. Pet zette zgne reis moedig voort : 



») Hamel, Tradescant der Aeltere. p. 199 — 203. — Read, Henry Hudson. 
p. 55 , 59. 

*) De instructiën aan Bassendine c. s. in 1568 en aan Pet en Jackman in 1580 
door de MoscoTische Compagnie gegeven, zijn nagenoeg volkomen eensluidend 
wat het doel der reis betreft. Men moet echter uit dit feit geene conclnsiën 
trekken over de algemeene verspreiding der daarin vervatte beschonwingen, im- 
mers beide stnkken z^n van de hand van den bekenden William Bnrrough. 
(Hamel, Tradescant der Aeltere. p. 228 en vooral p. 185 Noot 1. — Beke, 
Three voyages. p. XXV.) De lijst van geschriften van W. Burrough in de in- 
leiding van Hakluyts Divers voyages (p. LXI) moet dus met deze beide vermeer- 
derd worden. 

2 



is 

hg bereikte , Willoughby*s spoor volgende , Novaya Zémiya nage- 
noeg op dezelfde plaats als zijn voorganger en maakte zoodoende 
de identiteit van Novaya Zemlya en Willoughby-land voor goed 
uit , een feit , waarop door de toenmalige geographen echter geen 
acht geslagen is. Op eenigen afstand van de kust — ijs en 
mist beletten hem haar geheel te volgen — zeilde Pet langs No- 
vaya Zemlya , miste den ingang van Burroughs-straat , die vol ijs 
zat, en kwam 17 Juli in de baai van Pechora aan. Bij de eerste 
goede gelegenheid vertrok hij weder van daar ; volgde de Russische 
kust en ontdekte de tweede opening, die toegang verleent tot de 
zee van Kara ,. Yugorsky-sjar, door de Hollanders later straat van 
Nassau , door de nieuwere geographen echter naar haren ontdekker 
Pets-straat genoemd. Na vruchtelooze pogingen om door het gs 
te breken , ontmoette onze reiziger volgens afspraak zijnen tocht- 
genoot Jackman bg Vaigatsch. Beide bevelhebbers besloten nu 
noordwaarts te zeilen om eene ijsvrije zee te zoeken , maar vruch- 
teloos ! Na eene nieuwe beraadslaging besloot men de reis op te 
geven en den terugtocht aan te nemen. Pet kwam 26 December 
behouden te Ratcliff aan, Jackman overwinterde in eene Noor- 
weegsche haven en men heeft sedert dien tgd niets meer van hem 
vernomen. 

Van de overige expedities , door de Moscovische Compagnie om- 
streeks dezen tijd uitgezonden, weten wg uiterst weinig. ') Uit ver- 
spreide berichten vernemen wg , dat er in 1568 een plan heeft be- 
staan tot eene expeditie met geheel hetzelfde doel als die van Pet en 
Jackman, onder Bassendine, Woodcocke en Browne, en dat deze 
expeditie waarschijnlgk vertrokken is. Vóór 1584 zgn er nog 
verschillende andere reizen door Engelschen gemaakt met het doel 
om den mond van den Ob te vinden , en wel niet zonder belangrijke 
. resultaten , die echter ongelukkig alle voor de wetenschap verloren 
zijn gegaan. De eerste dier reizen had ten gevolge het vinden 
van den weg ter zee naar den mond van den Ob , eene wetenschap , 
die aan Europa niet bekend werd, daar alle deelnemers aan de 
expeditie door de Samojeden vermoord werden. >) Zekere Anthony 
Marsh, onbekend met het resultaat door zijne landgenooten 
verkregen, deed in dienst der compagnie nogmaals den land- 
weg beproeven. Een Bus met name Bodan , bereikte op zijnen last 
zoodoende den Ob weder, maar de czaar keurde dergelgke proef- 
nemingen ten sterkste af: hg zette Bodan gevangen, ontnam 
hem zijn rgke voorraad koopmansgoederen en belette daar- 



') Zie intosschen daarover: Hamel, Tradescant. p. 313, 22. 
. *) Zie over deze reis breedvoerig: Hamel, Tradescant der Aeltere. p. 322 
Noot 2. Hamel plaatst haar op goede gronden in 1581 en maakt het waar- 
Bch^nl^k,^ dat Jackman en de zijnen de moedige reizigers geweest zijn, die hier 
deii dood vonden. 



19 

door op nadrukkelijke wijze alle verdere proefnemingen met ge- 
bruikmaking van de verkregen kennis. Marsh beraamde ein- 
delp in 1584 een nieuw plan om den Ob te bereiken. Eenige 
Russen zouden voor hem in twee vaartuigen de rivier de Pechora 
opzeilen, van daar door eene andere rivier, door hen Ouson ge- 
noemd (de üssa?) , in den Ob komen on dien met den stroom 
afzakken. De Bussen gaven aan Marsh de keus tusschen dezen 
weg en dien door Mathijs-straat over de zee van Kara naar den 
mond van den Ob. Of er ooit iets van deze ondememiug geko- 
men is , is niet bekend. Eene ontdekking van niet minder belang 
was de kennis , die- Marsh door deze Bussen verkreeg van het be- 
staan en de ligging van Mathijs-straat zelve (Matyushin-sjar tus- 
schen Novaya Zemlya en Mathijs-land) , de derde en voor zoover 
bekend is de laatste weg naar de zee van Kara >). 

Hoe belangrijk de tot 1584 verkregen uitkomsten zijn mochten, 
men kon zich niet verhelen ,' dat men na dertig jaren zoekens nog 
slechts éene schrede op den moeielijken weg naar Oost-Indi6 ge- 
vorderd was. Ook nu men den mond van den Ob bereikt had, 
bleven de grootste hinderpalen op dien weg zelfs ondoorzocht. 
Volgde men Plinius' uitspraken , dan bleef de verre noordelijkste 
punt van Azië kaap Tabin nog steeds in het duister; het bleef 
twijfelachtig of op zulk eene noordelijke hoogte de zee bevaar- 
baar was. En de vrees, dat de zee van Kara niets dan eene 
groote baai zou zijn, die den weg naar Oost-Indië afsloot, was 
niet weggenomen. Onder deze omstandigheden schijnt de com- 
pagnie , die nu reeds naar haren uitgebreiden handel op de Witte 
Zee terecht den naam van Moscovische droeg, besloten te heb- 
ben aan dien handel al hare aandacht te w^den. Noch Hak- 
luyt, die zooveel belang gesteld had in de noordpoolreis van 1580 
en wiens beroemd werk Principal Navigations eerst in 
1589 verscheen, (de tweede editie is van 1598), — noch Purchas, 
die de wetenschappelijke nalatenschap van dezen uitnemenden ge- 
leerde in materiëelen en immateriëelen zin aanvaardde , melden iets 
van Engelsche ontdekkingsreizen naar het noordoosten na 1584. 
De reis van Pet en Jackman schijnt de laatste expeditie van eenig 
belang geweest te zijn , door Engelschen uitsluitend tot het doen 
van ontdekkingen naar het noordoosten uitgezonden, totdat de 
opmerking, dat de IJszee in den walvisch een onmetelgken rijk- 
dom in hare wateren verborg , op nieuw tot het opsporen van on- 
bekende landen aanzette '). 

') Van een vierden weg door Novaya Zemlya naar de zee van Kara , tnsschen 
Mathijs-land en Lütke's-land wordt het bestaan wel vermoed; het is echter nog 
niet gelakt hem te ontdekken. Hamel (Tradescant. p. 321) gelooft er niet aan. 

*) In het verhaal deser noordoostel^ke tochten volgde ik voomamelgk de uit- 
nemende inleiding voor : Bekc , Three voyagcs hy the north-east. 

2* 



20 

Maar de taak, die de Engelschen na moedig en ijverig pogen 
dus onafgewerkt gelaten hadden , werd dadelijk door eene andere 
natie opgevat. De rivaliteit , die Engeland en Nederland gedurende 
de geheele zeventiende eeuw verdeelde, nam reéde op het einde 
der zestiende een aanvang. In de onherbergzame wateren der 
IJszee begon een strijd, die zich van daar over alle oorden der 
wereld zou uitbreiden , — een strijd , die op de geschiedenis van 
geheel Europa den beslissendsten invloed zou oefenen. 



HOOFDSTUK I. 



DE NEDERLANDERS IN DE IJSZEE. (4565 — 4643.) 



»Men miskent het doel der wetenschap , als men hare waarheden 
minder hoog schat , omdat men de nuttige toepassingen niet ont- 
dekt, die men daaryan zal kannen maken *)". Zoo is het waarlijk! 
De wetenschap is het slechts te doen om waarheid op elk gebied : 
met de eischen der praktijk kan zy zich niet dan accidenteel 
bezighouden. Gelukkig echter is het nut der wetenschap daarom 
nog niet uitsluitend in het ontdekken van waarheden gelegen', 
die, hoe gewichtig ook, toch soms zeer koel door het algemeen 
ontvangen worden. De onbaatzuchtige geleerde, wien het alleen 
om die waarheden te doen is , doet soms op zgnen weg ongezochte en 
onverwachte ontdekkingen, die aanleiding geven tot het verbe- 
teren van bestaande of het scheppen van nieuwe toestanden , — 
ontdekkingen, die door personen alleen op praktische r3sultaten 
bedacht bezwaarlijk zouden zijn gedaan. Op deze wijze zijn ver- 
reweg de meeste der uitvindingen verkregen, die de negentiende 
eeuw zoo oneindig ver boven de vorige verheffen; op deze wijze 
verwierven óok de Nederlandsche noordpoolreizigers der zeven- 
tiende eeuw een ongedacht en prijs voor hunne inspanning. 

De herhaalde reizen door de Nederlanders op het einde der 
zestiende en in het begin der zeventiende eeuw in de IJszee ge- 
daan, versierden de namen der eenvoudige zeelieden die ze onderna- 
men met onverwelkbare lauweren, en zelfs nog zeer onlangs ver- 
leenden onverwachte ontdekkingen aan den roem van hun moed 
en volharding nieuwen glans. Zg brachten over tot dien tijd 
nagenoeg onbekende streken verrassende berichten en bewezen 
aan de wetenschap dier dagen belangryke diensten. Maar tege- 
Igk verwierven zij ook voor hunne volharding eene belooning van 



') Sprayt > De achterhoede van het idealisme. (Gids, Juni 1872. p. 891.) 



22 

practischen aard , al werd het doel , dat zij zich voorgesteld had- 
den, in weerwil van al hunne inspanning niet bereikt. De ge- 
zochte handelsweg naar Oost-Indiö bleek meer en meer een her- 
senschim, maar onverwachts werd den moedigen ontdekkers een 
ruim veld geopend, waarop de energie hunner landgenooten door 
het vestigen der wal visch vangst eerlang schatten zou verwerven. 
Men make uit het voorgaande de gevolgtrekking niet , dat het 
den helden op wie ik het oog heb om een zuiver wetenschappelijk 
belang te doen was. Overdreven zucht tot verheerlgkirig van 
het voorgeslacht moge soms' de Staten voorgesteld hebben als 
edele menschen, die van liefde tot de wetenschap blakende kost- 
bare expeditiün uitrustten om de menschheid met de wonderen der 
IJszee bekend te maken ; teleurgestelde nationale trots moge het 
zelfs den moedigen ontdekkers tot schande aangerekend hebben, 
dat zij niet uit zuivere zucht om de kennis van den aardbol te 
vermeerderen maar uit baatzucht hunne reizen ondernamen : deze 
traditioneele voorstellingen , deze overdreven eischen zijn even 
onjuist als onbillijk. Reeds in theorie schijnt het voor eene re- 
geering onwenschelijk , de plannen van zuiver wetenschappelijke 
mannen, die zich met de eischen der practijk niet inlaten, uit 
hare middelen te steunen. Partikulieren als Hakluyt en Mercator 
mogen tijd en geld overhebben voor het doen van nasporingen, 
die slechts theoretisch nut opleveren; de staat, die het algemeen 
belang moet behartigen , kan zich met die nasporingen niet inla- 
ten, wanneer er niet gegronde hoop bestaat, dat ze tot een prak- 
tisch nuttig resultaat zullen leiden. Het is reeds veel, zoo de 
regeering door premiën en belooningen voor verkregen uitkomsten 
de beoefening der wetenschap aanmoedigt; eerst wanneer de ge- 
leerde onderzoekingen haar bevorderlijk schgnen voor het algemeen 
belang mag zy zelve daaraan deelnemen. Hoeveel te minder mag 
men hoogere eischen stellen aan de leiders van den gewapenden 
opstand tegen Spanje, in eenen tijd toen geld en nogmaals geld 
het doel der verarmde onderzaten bij al hunne ondernemingen 
was en zijn moest , toen de behoefte van den geest aan iets hoo- 
gers dan de belangen der geldkist zich bijna uitsluitend uitte in 
een streng vasthouden aan den onlangs aangenomen kerkvormi 
Hoe getuigt het veeleer voor den ruimen blik der Staten-Generaal , 
voor hun gezonden practischen zin, voor hunne verlichte denk- 
beelden , dat zij niet meer maar ook niet minder deden dan men 

zelfs in gewone omstandigheden van eene regeering eischen mag I 
Want de laatste twintig jaren der zestiende eeuw waren waar- 
lijk geene gewone: het was een donkere tgd van algemeoue 
ellende. De godsdiensttwisten , die Europa beroerd hadden , lie- 
ten bijna alle staten uitgeput achter en nog was er overal 
overvloedige brandstof opgehoopt, die eerlang de vlammen fel- 



23 

Ier dan te voren zou doen uitbarsten. Spanje was door den 
reeds langen oorlog met zjjne oproerige onderdanen verzwakt 
en verspilde zijne krachten met pogingen om in Frankgk de 
leiding der zaken in handen te kragen. En wel stuitten die 
pogingen af op den nationalen zin van het Fransche volk, maar 
Hendrik IV won slechts een land, sinds lange jaren door bgna 
onafgebroken bloedige twisten geteisterd en nog steeds door den 
hittersten partijhaat verdeeld. In Duitschland heerschte na de over- 
winning dor prótestantsche partij een betrekkelijke rust , maar de 
aanhoudende verdeeldheden deden reeds voorzien , dat de godsdienst 
ook hier in de politiek haar laatste woord nog niet gesproken 
had. Ook Engeland , dat onder het bestuur der prótestantsche 
koningin tijden van ongekende welvaart doorleefde, moest alle aan- 
dacht wgden aan den toestand van het buitenland , wilde het zijne 
zelfstandige plaats tusschen de nog steeds vgandig tegen elkaar 
overstaande pai-tijen behouden. Slechts éen volk ontwikkelde onder 
de algemeene verslapping plotseling groote energie. Het gods- 
dienstige antagonisme, dat overal elders zoo nadeelig werkte, had 
in Nederland integendeel alle sluimerende krachten gewekt. Met 
taaie volharding werd de strijd gestreden; het enthousiasme 
van een jeugdig volk , dat zich nu voor het eerst één voelde tegen 
den algemeenen vijand , wekte tot groote daden op. Had ook Hol- 
land zelf in de middeleeuwen zijne vlag reeds op eene niet on- 
aanzienlijke handelsvloot doen wapperen, de overkomst van tal- 
rgke Zuid-Nederlandsche vluchtelingen had nieuwen moed en 
nieuwe talenten in de bevolking ontwikkeld. De voorname Vla- 
mingen, die in die jaren dikwijls den toon aangaven en in bijna 
alle ondernemingen van eenig belang gemoeid waren , deelden aan 
de Noord-Nederlanders hun heftigen ijver mede voor kerkelgke 
rechtzinnigheid , maar ook hunne ondernemingszucht en hunne erva- 
ring in handel en nijverheid, en bepaalden zoodoende zelfs voor 
een goed deel het karakter der Nederlandsche natie gedurende 
den tachtigjarigen oorlog. Gesterkt door deze even talentvolle 
als vermogende schare , doorleefden de Hollanders bange tijden 
zonder te bezwyken : het gevaar en het ongeluk scheen hun slechts 
een nieuwe prikkel tot krachtsinspanning te zijn. Geleid door 
eene regeering , die , hoewel in geenen deele als eens haar vorste- 
Igke leider den tijd waarin men leefde vèr vooruit, toch steeds 
in hare betrekkingen met handel en nijverheid eene even vrij- 
zinnige als vrygevige politiek volgde, geraakte het jonge ge- 
meenebest eerlang tot verbazenden bloei. Niet tevreden met de 
oude banen ^ zocht de ontluikende energie naar nieuwe wegen om 
de welvaart te vermeerderen en onder het krijgsrumoer, dat haar 
soms van nabij dreigde , vond de wetenschap op het kleine plekje 
gronds reeds toen eene eervolle plaats. 



24 

Dit waren tijden , waarin stoute , geniale plannen konden ge- 
vormd worden, maar de kamergeleerde, de wetenschappelgke on- 
derzoeker vond er geen plaats. Wie lust tot dergelijke bezig- 
heid voelde , wydde zich aan de theologie, die aller harten innam : 
buiten de kerk dwong de nood der tgden tot rusteloos werken, 
tot het zoeken van winst, In dien tgd moest een Plancius leven , 
rechtzinnig theoloog en wakker geleerde als éen , maar die misschien 
aan de geographische studiën zgne aandacht niet zou gew^d heb- 
ben , als hij er niet het eenige middel in gezien had om den noör- 
derlgken doortocht naar het rijke Indiö te vinden. Het was dit 
veelbelovende plan, dat aan de geographie in die dagen nieuwe 
vlucht gaf; daarmede waren schatten te verwerven , daardoor was 
Spanje gevoelig te treffen , daarvoor was dus ook de sympathie van 
regeering en volk. Stap voor stap naderde men het begeerde doel ; 
allen werkten samen om het te verwezenlijken. Maar niet de ge- 
leerden gaven aan de uitvoering van het plan den krachtigsten stoot: 
een man der practijk, een Zuid-Nederlander bracht daartoe het 
meeste bij , evenals het weder eenvoudige kooplieden , weder Zuid- 
Nederlanders zouden zijn , die door het vestigen eener nieuwe ne- 
ring de vruchten plukten van de inspanning hunner voorgangers. 

Toen de Engelschen zich in 1553 aan den mond der Dwina bg 
het klooster van St. Nikolaas gevestigd hadden, was er door hengeene 
moeite gespaard om zich bg voortduring in het uitsluitend bezit 
van den handel op die streken te handhaven '). Slechts gedu- 
rende korten tijd had hun dit mogen gelukken ; reeds twaalf jaren 
na de aankomst der Engelschen waren de Nederlanders er in ge- 
slaagd het spoor hunner voorgangers ten minste gedeeltel^k te 
vinden. In het jaar 1565 toch knoopte zekere Philip Winterkö- 
nig , een banneling uit Wardöhuus , betrekkingen met Nederland 
aan; een schip uit Enkhuizen kwam door zijne tusschenkomst 
naar de plaats, waar spoedig Kola verryzen zou*). Reeds het 
volgende jaar (1566) durfden twee Antwerpsche kooplieden, Simon 
Van Salingen en Comelis De Meger, van Kola langs de kust ge 
stevend , de Witte Zee inzeilen. Zij landden aan den mond van 
den Onega en reisden verder als Bussen verkleed overland naar 
Moscou '). Schijnt ook deze moedige tocht , die geen ander doel 
had dan de regeling van partikuliere zaken , niet dadelijk tot het 
vestigen van handelsbetrekkingen met de Witte Zee geleid te heb- 
ben , de nederzetting te Kola bleef bestaan en nam weldra maat- 
regelen om den directen handel met de Dwina in te leiden. Zij 



») Vgl. Hamel, Tradescant der Aeltere. p. 204—20. 
») Hamel, Tradescant. p. 150 Noot, 293. 318. 
») Hamel, Tradescant. p. 212 Noot. 318. 



25 

zond daartoe een yertrouwd persoon met Russische schepen naar 
Eholmogorui (eene stad, dicht bij de Engelsche nederzetting op 
het Eozen-eüand gelegen) om de Russische taal te leeren, waar- 
schijnlijk ook om eenige voor de vestiging van handelsbetrekkin- 
gen noodige inlichtingen in te winnen. Die man was geen ander 
dan de vroeger zoo bekende *), tegenwoordig voor velen raad- 
selachtige Olivier Brunei *). 

De nu bijna vergeten naam van Olivier Brunei verdient door 
den toekomstigen schrijver onzer handelsgeschiedenis in hooge eer 
gehouden te worden ; ook in dit overzicht der Nederlandsche ont- 
dekkingsreizen moet hij de eerste plaats innemen. Brunei was 
niet alleen de grondlegger van Nederlands handel op de Witte 
Zee, hij was ook onze eerste reiziger in het noorden. Laat ons 
zien in hoeverre wij uit de hier en daar verspreide losse berichten 
de levensgeschiedenis van dezen belangwekkenden man kunnen 
reoonstrueeren '). 



*) Dat Olivier Brunei op het laatst der zestiende eeuw een persoon van £n- 
ropeesche vermaardheid was , bl\jkt reeds daaruit , dat bijna alle berichtgevers 
(o. a. Gerrit De Veer, Moucheron , Logan en Hndson) zijnen naam zonder eenige 
verdere aanduiding noemen. 

*) De berichten omtrent Brunei vindt men verzameld bij: Beke, Three voyages. 
p. XXXVn — LI. De voornaamste bron (Wassenaer, Hist. verhael, VTII fol 93) 
is hem echter ontgaan. Aan den heer De Jonge komt de eer. toe, het eerst 
op dit allerbelangrijkste bericht de aandacht gevestigd te hebben. Te groote be- 
scheidenheid geeft echter den schijn, alsof hij zijne mededeelingeu over Brunei 
alleen aan Hamel ontleend heeft , wiens verhaal door Beke zeer teu onrechte 
„a hypothetical biographical memoir" genoemd wordt. 

*) Ik neem hierbij de hypothese van Hamel over, die Olivier Brunei met Al- 
ferins vereenzelvigt. (Zie: Hamel, Tradescant. p. 316 — 19.) De juistheid dezer 
scherpzinnige gissing (te scherpzinniger omdat Hamel Wassenaers bericht slechts 
kende nit de verkorte mededeelingeu van Scheltema in zijn: Rusland en de Ne- 
derlanden. I p. 39) wordt ook door De Jonge (Opkomst v. h. Nederl. gezag in 
Oost-Indië. I p. 10 , 14) erkend. Daar deze echter de gronden zijner meening 
niet opgeeft , wil ik ze hier mededeelen om aau het ongeloof van mannen als 
Beke een einde te maken. Wij weten dan, dat in 1581 twee personen , beiden 
den niet gewonen naam van Olivier dragende , waarvan de een „natione Belga," 
de ander „domo Bruxella" was, sinds lange jaren aan de Witte Zee gewoond 
hadden. Neemt men in aanmerking, dat eerst in 1578 zich eenige weinige Ne- 
derlanders voor het eerst daarheen begeven hadden , dan is reeds deze overeen- 
komst vrij in het oogvallend. Beider ontwikkeling was dezelfde: de een, Alfe- 
rins was volgens Balak geen geleerde maar een man vau rijpe ervaring; de 
ander, Brunei, had zijn leven als handelsreiziger in het noorden doorgebracht. 
Ook in beider levensomstandigheden is er eene treffende overeenkomst: Alferius 
ffCaptivus aliquot aunos vixit in Moscovitarum ditione, apud viros illic cele- 
berrimos lakouius et Vnekius" ; Brunei werd in Rusland ;ieenighe jaren in ge- 
vanckenisse gehouden*' en ,;daer uyt verlost door de Ameckers , dat seer treffe- 
lycke koopluyden zyn, ende haer houden tot Coolwitsogda", die Brunei daarna 
wcenighe jaren gedient" heeft. „lakouius et Vnekius" werden reeds door Lütke> 



26 

Olivier Brunei werd in de eerste helft der zestiende eeuw te 
Brussel geboren. Van zijne eerste levensjaren is ons volstrekt 
niets bekend. Men kan gissen , dat hij reeds in 1565 met de 
eerste Enkhuizer schepen te Kola gekomen is; men kan het er 
voor houden , dat hg , evenals vele Zuid-Nederlandsche koopmans- 
geslachten, zooals de Moucherons, de Le Maire's, de üsselincxs 
en anderen, Alva's dwingelandg ontvluchtende, zich eerst later 
daarheen begeven heeft. Zeker is het , dat hg reeds spoedig na de 
vestiging der Nederlanders te Kola de bovenvermelde reis naar 
Kholmogorai aanvaardde. Het geluk diende hem daar niet : spoedig 
door de Engelschen opgemerkt en als concurrent gevreesd werd hij 
door hen als spion overgeleverd aan de Eussische regeering, die 
hem te Jaroslawl verscheidene jaren gevangen hield. Eindelijk 
daagde er voor hem hulp op: de gebroeders lakov en Grigory 
Anikiew »), die tot het aanzienlijke handelshuis der Stroganows 



die van Brunei waarschijnlijk niets wist, voor lakov en Grigory Anikiew ge- 
houden; Hamel was overtuigd, dat met de „Ameckers" alleen de Anikiews te 
Sol-Wütschegodsk bedoeld konden worden , hoewel zijn berichtgever Scheltema 
wCoolwitsogda" (Sol-Wütschegodsk) willekeurig in „Cool" (Kola) 'veranderd had. 
Alferius verder werd in 1581 naar Nederland gezonden, 3runel ging daar jaar- 
lijks heen, Brunei reisde dikwijls over land naar Rusland, Alferius deed de 
reis langs de kusten der Oostzee. Alferius was dikwijls in dienst zijner patroons 
aan den Ob geweest , Brunei was jarenlang handelsbediende geweest bij Rus- 
sen , die jaarl^'ks op den Ob handelden ; Alferius zou van Nederland uit den 
noordelijken doortocht zoeken , Brunei is als de eerste Nederlandsche noordpool- 
reiziger bekend. Eindelijk: Brunei was een der bewerkers van de Nederlandsche 
noordpoolreizen en sprak daarover met den Zuid Nederlander Moncheron ; Alfe- 
rius was op reis naar den Zuid-Nederlander Mercator, onder wiens medewerking 
Moncheron den stoot gaf tot het ondernemen dier noordpoolreizen. — Al deze 
redenen doen mij géén oogenblik aarzelen, voor Alferius Olivier Brunei te 
schreven : de tukele bezwaren wegen niet tegen deze groote overeenkomst op. 

') Zie over de Anikiews en hunne plannen zeer uitvoerig: Massa, Beschry- 
vinge van Siberia , in : Hessel Gerritsz , Beschr. v. Samoyeden- Landt. Zij hadden 
o. a. «eenighe van hunne Slaven ende Knechten , tot 10 ofte 12 toe met de Sa- 
moieden in haer Lant gesonden , bevelende de selve , dut se alle 't Landt datse 
door-reysden , alles wel neerstelyck bespieden souden, ende oock alle haer ma- 
niereu, wooningen, leven ende ghebaerden wel ordentelijck souden op-teeckenen, 
om 80 van alles goedt rapport te doen , als sy weder t'huys souden comen , d'welck 
eens geschiet zijnde , heeft hyse , dieder geweest waren , wel ghetracteert , ende 
oock goede gunste toe-ghedragen , dan heeft haer neerstelijck bevolen te swyghen , 
ende oock heeft hy *t neerstelijck by hem gehouden , sonder yemant daer van te 
vermanen , maer heeft het Jaer daer aen volghende meerder partye daer heeuen 
ghesonden , oock eenighe zyner Vrienden , met Coopmanschap van kleynder weer- 
den , als Duytsche Cramerye , Bellen ende dierghelijcke dinghen : dese zijn oock 
met gereyst , ende hebbent oock gel^jck als d*andere alles wel door-snuffelt ende 
doorsien , ende reysden tot de Riviere Oby toe, door vele Woestynen , ende yer- 
scheyden Rivieren, die daer vele zijn, ende maeckten met sommighe Samoyeden 
aldaer groote Vrunt schap ende Alliantie.... In somma, door-saghen 't alles. 



27 

te Sol-WütBchegodsk behoorden, verzochten en verkregen van den 
czaar zyne vryheid. De edelmoedige kooplieden hadden alle roden 
zich over de weldaad aan Brunei bewezen te verblgden : hun be- 
schermeling nam ijverig en opmerkzaam deel aan de jaarlijksche 
tochten , die de Bussen naar het oosten ondernamen. Zoowel te 
land door Samojedenland en Siberië, als ter zee langs de kust 
voorbij de rivier de Pechora , bereikte hij met hen den door En- 
gelschen en Nederlanders vergeefs gezochten 01). Op een dier 
reizen, die waarschijnl^k nu en dan ook langs den in Rusland 
gewonen weg door Matyushin-sjar gingen, werd hij door zijnen 
Bussischen gids in Kostin-sjar gebracht, eene zeeëngte die door 
dit bezoek aan Europa bekend werd. 

' Weldra maakte de ondergeschikte zich echter voor zijne mees- 
ters nog verdienstelijker door het openen van nieuwe wegen voor 
hunnen handel. Met de Nederlandsche kolonie te Kola en met 
de behoeften van den Nederlandschen handel goed bekend, opperde 
Brunei het plan om in het westen eene gelegenheid te zoeken tot 
afzet der Russische producten. Om dit plan uït te voeren ver- 
trok hij zelf, begeleid door twee bloedverwanten der AniMews en 
met passen van den czaar naar Kola, huurde daar een Neder- 
landsch schip en kwam behouden te Dordrecht aan. Daar vonden 
de Russische bezoekers goede gelegenheid om hunne waren te ver- 
koopen. Het overblgvende gedeelte wetd te Antwerpen en te 
Parijs voordeelig geplaatst, en toen Brunei het volgende jaar bg 
zgne patroons teruggekomen was, toonden dezen zich met het 
resultaat der reis zeer ingenomen. Z^ besloten tot het aanknoo- 
pen van geregelde handelsbetrekkingen met Kola en van daar uit 
met Nederland. Zoo bezocht Brunei jaarlijks als agent der Ani- 
kiews beide plaatsen. 

Het duurde niet lang of hy maakte van zyhe gunstige positie 
gebruik om het plan uit te voeren , waarom hij jaren geleden met 
zoo ongelakkigen uitslag in Rusland gekomen was. Hg trad in 
overleg met zekeren Jan Van de Walle en in 1577 haalde hij 
dezen over om overland de reis naar Rusland mede te maken. 
Van de Walle maakte zich zijnen tijd uitnemend te nutte: reeds 
het volgende jaar werd het eerste Nederlandsche schip door stuur- 



ende qaaemen met r^ckdommen van Bont weder t'huys, ende hebbende Anica 
doen van alles verstaen , daer hy nee wenschte , soo dreef hy met zyne V runsten 
eenighe Coopmanschappe op die Landen, eenigbe jaren langh, so dat dese A.ni- 
con\j heel machtich wierden." Deze Aniconij „woonden inde Stadt Osoil, op de 
Riviere Witsogda ghelegen." Is het niet, alsof deze beschrijving een commen- 
taar is op het ons reeds van Alferins Brnnel en zijne patroons bekende? en is 
het wel gewaagd onzen landgenoot onder deze „Slaven ende Knechten," die de 
Anlcon^ jywel ghetracteert ende oock goede gunste toe-ghedraghen hebben," 
eene eervolle plaats aan te wijzen? 



28 

man Jan Jacobsz mette Lippen van Alkmaar in den Pudoshemsco- 
mond der Dwina voor anker gebracht. (1578.) Dit schip, tdt 
Vlissingen uitgezeild, behoorde aan Gillis Van Eychelenberg, ge- 
zegd Hoofman , een Antwerpsch koopman te Middelburg gevestigd ; 
als zijn agent was Jan Van de Walle daarop aanwezig. Onder de 
schepen, die tegelijk met dat van Hoofman in Eusland aankwa- 
men , bevond zich reeds dadelijk dat van Adriaan Crijt , een zee- 
kapitein in dienst van den bekenden Balthazar De Moucheron. 

De handel van Nederland met de Witte Zee was zoodoende 
gevestigd. Spoedig kwam Melchior De Mouc-ieron fich als agent 
van zijnen bloedverwant Balthazar aan den Dwina-mond vestigen. 
De handelsnederzetting werd verlegd naar een haven bij het kloos- 
ter van St. Michiel; weinige jaren later verrees daar de stad 
Novo-Kholmogorui, meestal Archangelsk genoemd. Na langdurige 
aarzeling waren de Engelschen genoodzaakt hunne nederzetting 
op het Eozen-eiland te verlaten en zich in de nieuwe reeds bloei- 
ende koopstad te vestigen : de Nederlandsche energie was hun te 
machtig, Nederlands handel bloeide weldra meer dan die van 
Engeland, dat toch den weg gebaand had >). Dit alles uitvoerig 
te verhalen ligt buiten ons bestek: wij keeren tot Olivier Bru- 
nei terug. 

Eeeds twee jaren nadat Brunei den Nederlandschen handel op 
Eusland had bevestigd', vinden wij hem bezig met nog grootscher 
en avontuurlijker plannen. Het was het jaar 1580, toen Peten 
Jackman onder den toeloop van duizenden op eene nieuwe noord- 
oostelijke reis uitgevaren waren , toen de geleerde wereld in ge- 
spannen verwachting den uitslag van deze poging verbeidde. Ook 
aan den Dwina- mond zullen de Eussen, die dagelijks met de dienaars 
der Moscovische Compagnie in aanraking kwamen , zonder twgfel 
kennis gekregen hebben van de verwachtingen, die men omtrent 
den noordelijken doortocht koesterde. Niet te verwonderen was 
het zeker , dat Eussen , met de kusten der IJszee oneindig beter be- 
kend dan de Engelschen , van die meerdere kennis gebruik trachtten 
te maken, om aan de plannen op het vinden van den noordoostelgken 
doortocht gebouwd deel te nemen *). De Anikiews hadden reeds 



*) Zie over de vestiging van den Nederlandschen handel op de Witte Zee.- 
Wassenaer, Hist. verhael. p. 89 — 93. — De Jonge, Opkomst. 1 p 9 — 14. — 
Purchas , Pilgrimes. III p. 464. — Uitvoerig bij: Scheltema, Rusland en de 
Nederlanden. I, en bij: Hamel, Tradescant, passim. 

') Dat Engelsche en Russische kaarten Brunei tot zijne reis aangespoord heb- 
ben, blijkt uit de mededeeling van Hessel Gerritsz (Beschryvinghe van Samoye- 
dcn-Landt. p. 2), die trouwens met Brunei en zijne daden reeds veel minder 
bekend schijnt dan Barendsz en zijne tijdgenooten. — Overigens komt het mij 
waarschijnlijk voor, dat de twee schepen , door de Anikiews uitgerust , eerder 
met de plannen tot de verovering van Siberië omstreeks dien tijd in verband 



/ 



29 

dadolgk een Zweedsch scheepsbouwmeester in hun dienst, die zich 
bezighield ntet het bouwen van twee tot die reis geschikte sche- 
pen. Brunei, de Nederlandsche handelsreiziger, kreeg van hen 
den last om in Antwerpen bekwame stuurlieden en matrozen te 
haren , al was het tegen hooge prijzen 

Op zijnen weg daarheen kwam Brunei in Februari 1581 op het 
eiland Oesel in de golf van Biga , waar hij in de stad Arensburg 
eene samenkomst had met zekeren Johan Balak , een cosmograaph 
met den beroemden Gerard Mercator bevriend. Balak , die zeer 
veel belang sch^nt gesteld te hebben in ontdekkingstochten, gaf 
hem eenen aanbevelingsbrief aan Mercator te Duisburg mede. Uit 
dezen brief, door Hakluyt bewaard, kennen wij de plannen en 
inzichten van onzen landgenoot. Zoo Balak het ons niet uitdruk- 
kel^k verzekerde, uit de mededeelingen van Brunei zelven zouden 
wij het reeds kunnen opmaken , dat hij , de koopman , geen geleerde 
was, maar een man van rijke ervaring: zijne plannen getuigen 
niet van de studie van Plinius, maar daarentegen van eene be- 
trekkelijk nauwkeurige kennis van de Siberische kusten. 

Brunei was dan voornemens een schip van weinig diepgang in 
Nederland met koopmansgoederen te beladen, in de Witte Zee 
eenige ervaren Bussen te huren , zich van den noodigen proviand 
te voorzien en in de maand Mei ter ontdekking uit te zeilen. 
Oostwaarts voorbij het eiland Dolgoi gestevend , wilde hg den 
mond der Pechora bezoeken, onderweg alle kusten en zeeën 
nauwkeurig opnemen en zooveel mogelijk do afstanden bepalen. 
Vooral den mond der Pechora wilde hij als een geschikt station 
voor de heen- en terugreis nauwkeurig onderzoeken. Langs de 
kust door de Yugorsky-sjar stevenende , de Karabaai overstekende , 
meende h^ spoedig aan den Ob te zullen komen. Eenige van de 
vele monden dezer rivier wilde Brunei opnemen en dan twaalf dagen 
de rivier stroomopwaarts opzeilen totdat hij aan de plaats kwam , 
waar een andere groote rivier, de Yaks Olgush gen^md (de Taz- 
rivier ?) , zich in den Ob uitstortte. Op zijne reizen overland was 
hij vroeger reeds op die plaats geweest , waar de inboorlingen 
hem verzekerd hadden , dat zij , wanneer zij daarheen varende den 
Ob in drie dagen waren overgestoken , rjjke scheepsladingen door 
zwarte menschen de rivier (namelijk de Taks Olgush) hadden zien 
afvoeren. Eene nabijgelegene rivier, de Ardoh (de Keta of de 
Taimyr ?) , die zich in het meer van Kittai » ) (Keta of Taimyr?) 
uitstortte , begrensde dan ook het land , bewoonde door de Carrah 



gestaan sullen hebben, dan met het zoeken van den noordoostel^jken doortocht. 
Massa (Beschr. v. Siberia. p. 4) is zeer nitvoerig in het verhalen van het aandeel 
door de Anikiews aan dien tocht genomen. 

^) China heet volgens Hamel in het Russisch nog steeds Kittai. 



80 

« 

Colmak , dat niets anders was dan het rgke en beroemde Catbay. 
(Khatangsk ?) Brunei hoopte daar te overwinteren en het volgende 
jaar naar de Witte Zee terug te keeren. 

Dit was het plan , dat de oudste Nederlandsche noordpoolreizi- 
ger zich had voorgesteld. Tot den mond van den Ob had hg 
zijne eigene ondervinding om hem te leiden. Verder moest hij 
alleen op de onvolkomene berichten der Samojeden afgaan.*"" En 
dat dezen geene veilige gidsen waren , blijkt reeds bij eene opper- 
vlakkige studie der kaarten. De verwarring , door Plinius' berich- 
ten gesticht , was nauwelijks grooter dan die , waartoe de verha- 
len der wilde stammen Brunei brachten. Tot den Ob kunnen 
wij hem volgen. Maar zoo al de gissingen , hier en daar over zijn 
verderen tocht uit de overeenkomst van naam en ligging door mg 
gewaagd, juist zijn, in ieder geval blijkt het, dat de opgaven 
der afstanden voorbij den Ob geheel verkeerd zgn. En Brunei zou 
zeker spoedig hebben bemerkt , dat bij den Ob zijne reis eerst begon. 

De ontwerper zelf was van de deugdelijkheid zijner plannen 
overtuigd. Niet echter zijne Russische weldoeners , het vaderland 
moest het voordeel genieten , dat de jarenlange nasporingen van 
den handelsreiziger zou beloonen. Nu hg zelf eindelijk de noo- 
dige kennis voor het aanvaarden der reis verkregen had , besloot 
Brunei dadelgk , de liefde tot het vaderland hooger stellende dan 
de dankbaarheid, om eenige kooplieden in Nederland voor zijn plan 
te winnen. Dadelgk na zijne aankomst stelde hij alles in het werk 
om tot de verwezenlijking zijner geliefkoosde denkbeelden te komen. 
Ik geloof dan ook niet , dat het gewaagd is aan te nemen , dat het op 
zijnen aandrang was, dat eenige kooplieden aan prins Willem I 
het voorstel deden om door het noordoosten eenen weg naar Oost- 
Indië te zoeken , mits de regeering hen ondersteunde. De bekende 
Middelbiirgsche koopman Balthazar De Moucheron ' ) , de beroemde 
geleerde G^rard Mercator *), beiden evenals Brunei Zuid-Neder- 
landsche ballingen, beiden met hem goed bekend, schgnen aan 
dit plan niet vreemd geweest te zgn. De toestand des lands was 
echter te benard, dan dat de regeering het op zich had kunnen 
nemen veel geld te wagen in ondernemingen , waarvan de uitslag 
zoo twijfelachtig was als van deze. Hoe ingenomen de prins per- 
soonlijk met het plan zijn mocht, aan ondersteuning van staats>- 
wege viel dus niet te denken. •) 



*) Zie over Moucheron: De Jonge, Opkomst t. h. Ned. gezag. I p. 109 — 12. 

*) MoU, Zeetogten der Nederl p. 46. — Reeds lang voor 1581 had Merca- 
tor, volgens den brief van Balak, van de reizen naar den noordpool bizondere 
studie gemaakt. 

*) De Jonge, Opkomst. lp. 15. — Linschoten, Yoyasie oile schipvaert by 
Noorden om. (Voor-reden.) 



31 
De beide ondernemende Znid-Nederlanders , Brunei en Monche- 

• 

ron, lieten zich echter niet afschrikken. Het komt m|j hoogst- 
waarschgnlijk voor, dat in 1584 op kosten van Moucheron de 
eerste Nederlandsche noordpoolreis ondernomen werd '). Hoe dit 
zij , zeker is het , dat aan Brunei de eer dier eerste reis toekomt. 
Met een schip van^ Ënkhuizen — de stad , die reeds sinds 1565 
handel dreef op Kola , — vertrok de onvermoeide reiziger >'lange 
voor Willem Barentszoons reis'* naar het noorden om het verre 
Cathay te bereiken. Evenals al zijne navolgers, die, kooplieden 
in merg en been als de Nederlanders waren, zich ook op znlke 
gevaarlijke reizen niet van den handel wilden ontbonden '), hield 
ook Brunei zich onderweg bezig met het aanknoopen van han- 
delsbetrekkingen met de Samojeedsche stammen. Zijne pogingen 
waren hem echter noodlottig: nog voordat hij Nóvaya Zemlya be- 
reikt had , nam zijne reis een einde. De rivier de Pechora , die 
hg blijkens den brief van Balak reeds vroeger als zeer ondiep had 
leeren kennen, verzwolg zijn schip, dat reeds met eene rijke la- 
ding kostbare handelsartikelen (pelterijen , bergkristal en Bussisch 
glas) bevracht was *). 
Nog wilden de twee bondgenooten het niet opgeven : zij besloten 



>) Ik maak dit op uit het hericht van den hier zéér welingelichten Middel- 
bargschen notaris Le Petit (Gr. chron. anc. et mod. IT p. 651), die op het jaar 1 594 
verhaalt, dat Balthazar De Moucheron „s'asseurant sur cela (d. i. de berichten 
uit Rusland over de mogelijkheid van den noordelijken doortocht) onltre la 
petite espreuve que dix années auparavaut ilen avoit des- 
ia fait e, advertit le prince Maurice de la délibération qu*il avoit de cher- 
cher ledit passage." Moucheron deed juist in 1584 met kracht eene nitrusting 
op de Witte Zee en wij weten , dat hij dien handel sedert , «mits dat zijnen 
uaem in desen eenichsins kennelic ende ruchtbaer gemaect was, nyet en heeft 
moghen ofte derven vervolgen ende continueren." (De Jonge, Opkomst. I 
p 15, 17.) — Wel verhaalt Linschoten (Voyasie, Voor-redeo) dat «etlijcke Kooplieden 
ende andere dese Noordtsche Vaert ofte ondersoeckinghe langhe ghesocht hebben 
op de baen te brenghen ; maer dat dat alt\jdt achterghebleven is tot op het Taer 
1593," maar het bericht van den anders natuurlijk zeer betrouwbaren getuige is 
toch bepaald onjuist, daar wij weten dat Brunei omstreeks 1584 eene mislukte 
reis deed. Het eenige, dat tegen het noemen van Moucheron als reeder van 
Brunels schip pleit , is het feit , dat deze laatste uit Ënkhuizen vertrok , terwijl 
de Moucherons zooals men weet te Middelburg , later te Veere gevestigd waren. 

*) Zoo moest b. v. ook de tweede noordpoolreis (van 1695) volgeiïs de In- 
structie alleen dienen om handelsbetrekkingen met Cathay en andere Aziatische 
landen aan te knoopeu: verder dan Japan mochten de schepen nog niet gaan. 

•) Van Meteren, Comment. ofte memor. fol. CXXV. („Sints," d. i. na Pet 
en Jackman in 1580, „heeft OU vier Brunei uyt Hollant de Noordooste passagie 
ghesocht , ende ontdeckte", d. i. onderzocht (?), „de Reviere van Pechora.") — 
Beschr. v. d. Samoyeden-Landt. p. 2. — Ook Van Dam (Gesch. der O.-I. C. 
MS. R,k,) spreekt van vruchtelooze noordpoolreizen , door Nederlanders op het 
voetspoor der EngeUchen reeds voor 1594 ondernomen, 



32 

tot eene nieuwe poging. Maar eene noordpoolreis was geene zaak 
van gering, belang: »by de Kooplieden alleen konde 't selfde se er 
qualijck te weghe ghebracht worden sonder eenighe hnlpe ofte 
assistentie midtsgaders d' aathoriteyt van 't Landt daer toe te 
hebben ')." Het vaderland had zich tot bijstand onmachtig ver- 
klaard: men moest zich dns elders heen wenden. Aan een terug- 
keer in Eussische dienst viel voor Brunei niet te denken : verna- 
men wij reeds , dat hij tijdens zijn bezoek aan Balak niet van 
plan was zich bij de Russische onderneming naar het oosten aan 
te sluiten, hoe zou men hem ontvangen, nu hij van het geheim 
den geheimzinnigen Bussen afgezien gebruik gemaakt had om den 
streng verboden handel op Siberië zelf te ondernemen? Hoe zou 
men den ontwerper van het plan beschouwen, terwijl de geld- 
schieter Moucheron zelf, die nog in 1584 talr^ke schepen naar de 
Witte Zee zond , daar met zulke wantrouwende blikken werd aan- 
gezien, dat hg het raadzaam oordeelde den winstgevenden han- 
del eerlang te staken? *) Maar eene andere mogendheid bleef 
hun over. Denemarken, reeds lang misnoegd over de tochten 
naar de Witte Zee , die zgnen Sondtol afbreuk deden , zou gaarne 
de gelegenheid aangrijpen om zelf in het noorden machtig te 
worden. Daarheen wendde zich dan ook eerlang Brunei en sloot 
uit naam van Moucheron met den koning eene overeenkomst, 
waarbij Z. M. den Zeeuwschen koopman verscheidene privilegiën 
schonk en hem zelfs ƒ 100,000 voor zijne moeite beloofde , zoo 
hij den tocht wilde doen ondernemen en zijne kennis voor den 
koning beschikbaar stellen. Maar ook ditmaal kwam er van de 
reis niets: mag men Moucheron gelooven, dan » prefereerde hy 
den dienst ende welvaert van deze landen" ten slotte boven het 
bevoordeelen van den vreemdeling , en was dus zuivere vaderlands- 
liefde de oorzaak , dat hij zich ongeneigd toonde den Deen te 
helpen '). 

Maakt ook dit wel wat laat opgekomen gewetensbezwaar bg 
iemand , die zoo goed wist wat hij wilde als de latere handlanger 
van Hendrik IV, een eenigszins verdacht figuur, zeker is het dat 
Brunei minder nauwgezet was. De wegen der beide krachtvolle 
' mannen scheiden zich hier. Terwijl Moucheron zich langzamerhand 
en in het geheim voor verdere noordpoolreizen voorbereidde , zocht 
Brunei elders bevrediging voor zijn onleschbaren dorst naar avon- 
turen. Eenmaal in betrekking met Denemarken bood hg den 



•) Linsclioten , Voyasie ofte schip* vaert. (Voor-reden.) 

*) Contract van Moacheron met de Staten van Zeeland , bij : t>e Jonge , Opkomst. 
I p. 17. 

*) Dit bericht heeft De Jonge bekend gemaakt uit het contract van Moa- 
cheron met de Staten van Zeeland. (De Jonge, Opkomst. I p. 17.) 



83 

koning aan de lang verlorene Groenlandsche koloniën voor hem 
te gaan opzoeken. Het aanbod van den ervaren noordpoolreiziger 
kon niet anders dan welkom zijn aan oene natie , die reeds vroe- 
ger een paar maal tochten met dit doel had ondernomen , en gre- 
tig werd dan ook de voorslag aangenomen. Brunei trad dadelijk 
in Deenschen dienst en gaf niet eerder zyne pogingen op, voor- 
dat drie vruchtelooze reizen , door hem in achtereenvolgende ja- 
ren ondernomen, hem van de ijdelheid van zijn streven hadden 
overtuigd >). 

Het komt mij waarschijnlijk voor, dat Brunei zich daarna in 
zijn vaderland heeft nedergezet om krachtig mede te werken tot 
verwezenlijking zijner geliefkoosde plannen en om de begeerte zijner 
landgenooten naar betere kennis van het geheimzinnige noorden 
te prikkelen. Wij weten toch , dat de latere noordpoolreizen der 
Nederlanders voor geen gering deel aan zijne bemoeiingen moeten 
toegeschreven worden * ) ; wij kunnen nagaan, dat hg met Barendsz. 
zelven uitvoerig over zijne ervaringen moet gesproken hebben '). 
Waarschgnlijk ging hij met zgne onderrichtingen voort tot aan 
zijnen dood, die zeker op het einde der zestiende eeuw voorge- 
vallen is: althans in 1577 was hij »aleen bedaeght man" ♦). Zgn 

*) Dit interessante bericht omtrent Brunei heb ik gevonden bij : Megiser, 
Septentrio Novantiquus (1618), die op p, 174 verhaalt: „Innerhalb 100 lahren 
haben die Dennenmercker den Strich oder Weg dahin (d. i. naar Groenland) 
verlohren. Darnmb dann be^ vnsern Zeiten , Olivier Brunei , ein wolerfahrner 
Slewrman dreij lahr nach einauder vum Künig vou Denneninarck gegen Mitter- 
nacht gesandt worden, diese Insnl Grouland zn suchen." Ik heb er een oogen- 
blik aan gedacht, of met die drie reizen in drie opeenvolgende jaren ook die 
van Hall e. s. (1605 — 7) bedoeld zonden kui)nen zijn. 

*} Hessel Gerrit«z verhaalt (Beschr. v. d. Samoyeden-Landt. p. S), dat ^de toch- 
ten der Ëngelschen ende van Olivier Bunel" aanleiding tot de Nederland- 
sche noordpoolreizen gegeven hebben. — Ik vermoed, dat Brunei om tot die reizen 
aan te sporen zelüs eene brochure heeft uitgegeven , waarin hij z^'ne lotgevallen in 
het noorden beschreef. Het boekje is waarschijnlijk de aan prof. Fruin (Tien 
jaren p. 241 Noot 2) onbekend gebleven bron van Wassenaer. 

*) Dit maak ik op uit het feit, dat Barendsz. Kostin-sjar herkende vol- 
gens de beschr^ving door Brunei daarvan gegeven. (De Veer, Drie seylagien. 
Eerste reis. fol. 7.) 

») Wassenaer, Hist. verh. VIII fol. 93. — Het tijdstip van z^'nen dood 
maak ik op uit het feit, dat hij, bekend als hij was en na al zijne bemoeiin- 
gen, niet voorkomt onder de bevelhebbers der drie noordpoolreizen van 1534 -97. 
Ook sprak Hessel Gerritsz. reeds in 1613 vau zijne reis als die van „Oliverii 
CU iusd am Bunelli." (Descr. detect. fireti , by : Asher, Hudson. p 287 ) — Ik geloof 
dan ook niet, dat hij in 1606 bij de ongelukkige noordpoolreis van John Knight 
tegenwoordig geweest kan zijn, wat men anders zou kunnen opmaken uit de vol- 
gende mededeeling. Aan het einde van het journaal der reis (bij : Purchas , 
Pilgrimes. III p. 881) staat vermeld: »The rest of this louruall, from the 
death of Master John Knight, was written by Oliaer Browne (of ;,Browner*) 
oae of the Compauy." (De laatste letter van dun naam Brownel is niet duidelijk 

3 



34 

naam bleef wijd en zyd bekend : Engelschen en Nederlanders ver- 
melden hem als iemand van gezag en ondervinding >). Slechts 
de zorgeloosheid der geschiedschrijvers is oorzaak, dat wij zoo- 
lang onbekend gebleven zijn 'met de lotgevallen van eenen land- 
genoot, wiens naam als die van zoovele reizigers dier tijden tot 
nog toe nagenoeg het eonige was , dat van hem ter onzer kennis 
was gekomen *), 

Maar waren ook zyne daden vergeten, de uitwerkselen daarvan 
zijn sinds eenwen wereldberoemd. Brxmel zelf schijnt de uit- 
voering zijner plannen niet meer beleefd te hebben , maar' zijn 
deelgenoot Moucheron vatte met de hem eigene energie het oude , 
niet vergeten plan weder met kracht aan , zoodra h^' een geringe 
kans van slagen zag. Gedurende de lange jaren , dat de onderneming 
schgnbaar was opgegeven , had hij door zgne bloedverwanten te 
Archangel en te Londen , door personen , die hij alleen met dat doel 
naar Eusland zond, onvermoeid de meest volledige inlichtingen 
verzameld over de kansen op eene noor/ioostelijke doorvaart en 
de resultaten door Bussen en Engelschen reeds verkregen •). In 



afgedrakt.) Maar al is de lezing „Brownel" (de gewone Engelsche verbastering van 
lyBmnel") jnist, dan schijnt het toch vreemd, dat een ond en ervaren, algemeen 
bekend zeeman als hg nog in eene ondergeschikte betrekking zon gevaren hebben. 
Onmogelijk is het echter volstrekt niet , dat wij hier een belangrijk bericht over den 
verderen levensloop van onzen landgenoot bezitten. Dat Bmnel te gelijk met Knight 
uit Deenschen in Engelschen dienst overgegaan is en zoodoende het noordwesten 
op nienw bezocht , is op zich zelf niet onwaarschijnlijk , te minder daar de Engelsch- 
mau Josiah Logan nog in 1611 nauwkeurig wist te zeggen, hoe Brunei Kostin- 
sjar gevonden had. (Beke, Three voyages. p. XLIII.) Ik maak hieruit op, dat 
deze Engelsche noordpoolreiziger, clie uit de ons bekende veel kortere Nederland- 
sche berichten niet geput kan hebben, Brunei persoonlijk moet gekend hebben. 
En bovendien zou het feit, dat Brunei zich na zijne mislukte noordpoolreis in 
1584 voortdurend in Deenschen en Engelschen dienst bevond, z^ne afwezigheid 
op de latere Nederlandsche noordpoolreizen en Hessel G«rritsz.' onbekendheid met 
zijne lotgevallen voldoende verklaren. 

') Vgl. de bij Beke (Three voyages. p. XLII, XLIII) aangehaalde gezegden 
van Barendsz. , Hudson en Logan. Zie ook het contract van Moucheron met 
Zeeland , b\j : De Jonge, Opkomst. lp. 17. 

*) Ik ben in de beschrijving van het leven van Brunei uitvoeriger geweest 
dan ik over de verdere Nederlandsche noordpoolreizen zijn zal , omdat hetgeen over 
dezen persoon , die reeds vroeger de aandacht der geschiedkundigen getrokken heeft , 
bekend is, gevonden wordt in allerlei oude werken. De e enige , die er een overzicht 
van geeft is — behalve De Jonge, die natunrl^'k zeer kort is, — Hamel, wiens 
boek door het geheele gemis van opgaven der bronnen minder vertrouwen geniet 
dan het verdient. De drie nu volgende, beroemde ontdekkingsreizen der Neder- 
landers z^n echter meer dan voldoende bekend : ik zal dus bij het verhalen daar- 
van den tegenovergestelden weg inslaan en mij zooveel mogelgk bekorten 

*) Zie hierover en over de verdere voorbereidingen tot de expeditie : Linscho- 
ten , Voyasie ofte sohip-vaert by Noorden om. (Voor-reden.) — Gontr. der Stn, y. 
Zeeland met Moncheron, als bglage achter de Notulen Zeeland 1504. — Le 



35 

1593 kon hy zich dan ook tot Manrits Van Nassau wenden ^ en, 
door dezen aan de Staten aanbevolen , in December aan den the- 
saurier van Zeeland Jacob Valcke en aan de Gecommitteerde 
Raden dier provincie zijne plannen ontvouwen. De Staten van 
Zeeland toonden zich dadel^k geneigd tot medewerking: zij boden 
Moucheron het bestuur over de onderneming aan en ^ van de 
in- en uitgaande rechten der langs den nieuwen weg te vervoe- 
ren goederen, mits hij -J^ van de kosten droeg. Toen echter de 
zaak door eene conferentie van Moucheron met Maurits, Olden- 
barnevelt , Cant , Maelson en Valcke meer algemeen bekend werd , 
mengde zich ook Holland daarin en beide provinciën besloten ge- 
heel op eigene kosten zonder tusschenkomst van Moucheron den 
tocht te doen ondernemen. Den ontwerper beloofden ag met eene 
som gelds of eene jaarwedde voor hem en zijne nakomelingen te 
zullen beloonen. Moucheron moest , hoewel hij liever zelf als aan- 
deelhouder in de verwachte voordeden der onderneming had wil- 
len deelen, toegeven en hg sloot met de Staten van Holland en 
Zeeland een contract, waarbij hg zich verbond hen voor de ont- 
worpen reis met zijne verkregen kennis bij te staan. Na lange 
beraadslagingen en vele conferentiën met Moucheron werd ein- 
delgk 11 Mei 1594 de Instructie voor de expeditie vastgesteld en 
den 16 door de Staten-Generaal bekrachtigd. Dit gewichtige 
stuk bevatte den last om de Yugorsky-sjar, de straat tuaschen het 
vaste land en het eiland Vaigatsch, door te zeilen, te trachten 
over de Kara-zee het voorgebergte Tabin te bereiken en van daar 
na alle kusten, eilanden, havens en reeden, alle zeeën en andere 
wateren goed opgenomen te hebben, na de nauwkeurigste waar- 
nemingen omtrent vloed en eb en andere belangrgke verschgnse- 
len in het scheepsjournaal te hebben aangeteekend , onverwijld 
huiswaarts te keeren. Het zoeken van den verderen weg werd 
voor eene volgende reis bewaard *). 



Petit, Gr. chron. anc. et mod. II p. 651. — De Jonge, Opkomst v. h. Nederl. 
gezag in Oost-Indië. I p. 14 — 18 — Een uitnemend en tot in bizonderheden vol- 
komen juist overzicht van de aanleiding en voorbereiding der Nederlandsche noord- 
poolreizen vindt men b\j: Fmin, Tien jaren. p. 288 — 54. — In: Begin ende 
Voortgangh van de Oost-Indische Compagnie (Inleid, p. 1 , 2) worden Jacob 
Valcke en Christöffel Roeltius , Thesaurier en Pensionaris van Zeeland, en de be- 
kende kooplieden Balthazar De Moucheron, Jan Jansz. Carel en Dirk van Os als 
de voornaamste aanleggers der noordoostelijke tochten genoemd. Eveneens bij : 
Van Meteren, Comment. ofte Memor. fol. CXXV. 

') Le Petit» 6r. chron. anc. et mod. II p. 651. — Linschoten , Voyasie ofte 
schip-vaért by Noorden om. (Voor-reden.) 

*) f^Instruütie voor Wilhem Barentsz. waer naer hy hem sal hebben te regu- 
leren , omme die reyse by Noorden (Noua Sembla) om t' ondersoucken ende te 
vinden naer *t Coninckryck van China enz." dd. 16 Mei 1394, in het Register 
der jflnstractien zedert 1588 tot 1610." R.-A. 

8* 



36 

Ondertusschen had de Amsterdamsche vegeering , wier opmerk- 
zaamheid zich weldra op de onderneming vestigde, het plan op- 
gevat om voor zich een aandeel in den roem en het voordeel daar- 
van te verkrijgen. Aangevuurd door haren burger, den beroemden 
cosmograaph Petrus Plancius , besloot zij tegelijk met de Staten- 
Generaal een schip voor eigene rekenijig naar het noorden uit te 
zenden. De plannen , door de hooge regeering in overleg met Mou- 
cheron gemaakt, droegen echter de goedkeurig der Amsterdammers 
niet weg. Zij besloten de inzichten van Plancius te volgen. Mis- 
schien onder den invloed der berichten van Brunei, die ongetwg- 
feld van den Russischen handelsweg naar het oosten door Ma- 
tyushin-sjar ten noorden van Novaya Zemlya (p r o p r i a) gesproken 
had, verkondigde Phincius de leer, dat de weg door Yugorsky- 
sjar' met vele moeielgkheden verbonden was (de reis van Pet 
en Jackman had dit voldoende bewezen) en dat men 'dus de 
voorkeur moest geven aan het zoeken van eenen doortocht ten 
noorden van Novaya Zemlya i). De instructie, aan de Amster- 
dammers door de Staten-Generaal gegeven, luidde dus, dat zij 
overeenkomstig met deze begrippen den weg aan de beide andere 
schepen voorgeschreven wel een eind ver moesten volgen, maar 
dat zij vóór het bereiken van Novaya Zemlya daarvan moesten 
afwijken en trachten dit land te omzeilen. Na het bereiken van 
kaap Tabin moest ook deze expeditie na soortgelijke waarnemin- 
gen als de andere langs denzelfden weg huiswaarts keeren *). 

Wel niet te gelijk , maar toch op denzelfden dag (5 Juni 1594) 
verlieten de beide expedities de reede van Texel. Den vorigen 
dag had men besloten gezamenlijk den tocht tot Küdin te maken 
en Cornelis Cornelisz. Nay, den kapitein van een der beide schepen 
van de Staten-Generaal, tot opperbevelhebber van de geheele 
vloot benoemd. Den 23 Juni lag men te zamen voor Kildin : 
spoedig daarop vertrok elk in de hem voorgeschrevene richting. 
Wij zullen eerst de grootste der beide uitrustingen op haren weg 

volgen. 

De twee schepen, de Swane van Veere en de Mercurius van 
Enkhuizen, uitgerust onder toezicht van Moucheron en Maelson, 



i) Tot het aannemen van Plancius' meening werkte ongetwyfeld mede de on- 
zekerheid of Novaya Zemlya een eüand dan wel ten noordoosten met het vaste 
land verbonden was. Was het laatste waar, dan voerde de Yugorsky-sjar niet 
n«ar eene opene zee maar naar eene baai, die geen uitgang ten oosten had. (Vgl. 
o a-Hessel Gerritsz' aanteekeningen op de kaart van Massa in: Beschr. v d. Sa- 
moyeden-Landt. — Ook de Instr. der Mosc. Comp. aan Bassendine c. s. en aan 
Pet en Jackman, aangehaald hiervóór p. 17 Noot 2. - Eindelijk nog : Phüosophi- 
cal Transactions. Vol.' X (1675) p. 418.) 

») Instr. der Stn.-Gen. voor Wilhem Barentsz., dd. 16 Mei 1594, m; lu- 
itructicbock der Stn.-Gen. 1688—1610. R.-A. 



37 

vertrokken 2 Juli naar Vaigatscb. Op de Swane was kapitein • 
Comelis Cornelisz. Nay van Enkhuizen , die meermalen voor Mou- 
cheron op de Witte Zee gevaren had, stuurman Pieter Dircksz. 
StrickboUe van Enkhuizen, een zeeman, die zijne ervaring mede 
in dienst der Moucherons had verkregen; als commies was daar 
de bekende Francoys De la Dale , een bloedverwant van Mouche- 
ron , die lang voor hem aan de monden der Dwina vertoefd had ; 
Christoffel Splindler, een Slavoniër die te Leiden gestudeerd had , 
ging als tolk mede. Op de Mercurius was kapitein Brandt Ys- 
brandtsz. Tetgales van Enkhuizen en stuurman Claes Cornelisz. 
uit dezelfde stad ; de commies was de beroemde Jan Huygen Van 
Linschoten. Wat kon men niet van de vereenigde pogingen van 
zoovele ervarene en geleerde mannen verwachten! 

Het resultaat der onderneming was, hoezeer ook door tgdge- 
nooten geroemd, slechts gering: de Nederlanders kwamen langs 
denzelfden weg als Pet en Jackman ongeveer tot hetzelfde punt 
als hunne voorgangers. Reeds dadelijk door drijfgs bemoeielijkt 
zeilden zij langs de Russische kust, staken de Witte Zee en de 
Cheskaia-golf over en bereikten 18 Juli den mond der Pechora. 
Den 21 kwamen zij bij Vaigatsch voor anker, zeilden na vele 
onderzoekingen de Yugorsky-sjar door en bereikten 1 Augustus 
de zee van Kara. Ook daar werden zij zeer door drgfgs gehin- 
derd , maar na moedig doorzetten kwamen zij 9 Augustus op om- 
streeks 71" NB. in eene opene zee. Zij meenden daarom wel wat 
voorbarig de doorvaart naar Indië gevonden te hebben en » stem- 
den met een ghemeen accoort de Cours weder na«r 't Vaderslandt 
te stellen om aldaer (hun Godt sulcks gunnende) dese wel-gheluckte 
begonnen vaert, met blijdtschap te communiceren." Aan verschil- 
lende , zooals zg meenden door hen ontdekte plaatsen hadden zij 
namen gegeven. Zoo noemden zij Yugorsky-sjar de straat van 
Nassau , Vaigatsch het Enkhuizer eiland , de Kara-zee de Nieuwe 
Noordzee, twee eilanden het Maelsons- en het Staten-eiland '). 
Fier op het resultaat hunner reis, die hen naar zg meenden 
voorbij den Ob en in het gezicht van kaap Tabin gebracht 
had, ontmoetten Nay en de zijnen den 16 Augustus ten wes- 
ten van Vaigatsch de Amsterdammers, die minder hoog van 
zich zelven denkende in werkelijkheid aan het voorgestelde doel 
veel nader gekomen waren. 

Deze expeditie bestond uit slechts éen schip , de Mercurius , dat 
een jacht of visschersschuit bij zich had. De geringe krachten der 
onderneming werden echter ruimschoots opgewogen door de tegen- 
woordigheid van Willem Barendsz. als kapitein. Het is voldoende 



*) Vgl. over deze reis: Linschoten, Voyasie ofte schip- vaert by Noorden om. 
(Eerste reis.) 



88 

z^'nen naam te noemen om voor den lezer dadelijk het beeld op 
te roepen van dezen beroemden Terschellinger, don ervaren stuur- 
man, die » van syne kintsche daghen aen alt^'t gheneghen 
gheweest was , omme nae alle syn vermoghen , de Landen die hy 
bewandelde oft beseylde, Caertsghewyse met den omloopenden 
Zeen, Wateren, ende Streckinghen af te beelden" *), — den 
vromen held, die volgens zijne zinspreuk »Niet sonder God" >) 
deed , — den man eindelijk , wiens karakter zijnen onderhoorigen 
tegelijk diep ontzag en warme genegenheid inboezemde. Het is 
dan ook overbodig meer over zijnen persoon te zeggen ; van zijne 
vroegste lotgevallen is het onmogelijk iets van belang mede te 
deelen. 

Den 29 Juni verliet de^ Amsterdamsche expeditie Kildin, den 
4 Juli kreeg zij Novaya Zemlya in het gezicht ten noorden van 
Matyushin-sjar. De lijn der kust volgende bereikte Barendsz. 
reeds 10 Juli zonder vele moeielijkheden kaap Nassau , het punt 
van waar de kust zich oostwaarts wendt , maar reeds drie dagen 
later ontmoette hem veel ijs en het overige gedeelte der reis ging 
daardoor met ontelbare bezwaren gepaard. Steeds heen en weer 
zeilende kwam het schip eerst 29 Juli op 7T NB. bij het noor- 
delijkste punt van Novaya Zemlya, dat IJskaap genoemd werd , 
en twee dagen later bij de Oranje-eilanden, die nog steeds de 
herinnering aan Willem Van Oranje bewaren. Juist op dit punt , 
waar de lang gezophte zee van Kara zich opende , moest Barendsz. 
zijne pogingen opgeven: de zee was vol drijfijs en de bemanning 
weigerde verder te gaan. Men zeilde terug geheel langs Novaya 
Zemlya tot de zuidpunt toe, miste echter Matyushin-sjar, waar 
men juist de kust eenige dagen verlaten had, en bereikte na 
lang omzwerven Vaigatsch. Den 16 Augustus ontmoette Barendsz. 
daar Nay en de zijnen *). 

Den 16 September 1S94 kwam de verzamelde vloot behouden 
in het vaderland aan. De bevelhebbers deden dadelijk verslag 
van hunne verrichtingen aan Maurits , aan de Staten- Generaal en 
aan de Staten van Holland , in tegenwoordigheid van eenen afge- 
vaardigde van Zeeland. Het resultaat van Nay's reis, hoe ge- 
ring het ons 'moge schijnen , en ook het verslag door de Amster- 
dammers uitgebracht, waren wel geschikt om den Staten moed 



^) B&rentzoen, Nieawe beschr. ende Caertboeck vande Midlandtsche Zee. 
(Voorrede.) 

*) Barentzoen, Cacrtb. yande Midlandtsche Zee. (Lofdicht.) — De opvoeding 
van Barendsz. schijnt door Bcke (Three voyages. p. LV) met recht «good if not 
learned'* genoemd te zijn : nit de opdracht van het Caertboeck blijkt , dat hij Jja- 
tijn verstond. 

■) Vgl. over deze reis: De Veer, Drie seylagien na de Coninckrycken van 
Catthay ende China. (Eerste reis.) 



89 

te geven tot verdere pogingen. Beide ondernemingen hadden ten 
oosten van Novaya Zemlya eene opene zee gevonden ; beide kon- 
den meenen , dat de bezwaren op eenen weg naar Oost-Indiö niet 
onoverkomelijk waren. Dadelgk werden dan ook de voorbereidende 
maatregelen getroffen om op nieuw uit te zeilen. Door middel 
van den bekenden Emanuel Van Meteren , Nederlandsch consul te 
Londen , werden inlichtingen ingewonnen van den Engelschen geo- 
graaph Eichard Hakluyt. Het bericht door dezen gegeven luidde 
alleszins bemoedigend: Hakluyt geloofde, ook onafhankel^k van 
de door de Nederlanders verkregen kennis , vast aan het vinden 
van den noordoostelijken doortocht. Door al deze berichten was 
men in Nederland vol hoop; men vreesde zelfs nu reeds mede- 
dinging van Frankrijk langs den te vinden weg : men stelde voor 
de straat van Nassau te versterken en zoo aan alle vreemde natiën 
den pas af te snijden ; tot het verder voortzetten der ontdekkings- 
reizen werd zonder aarzeling besloten. Holland was de eerste pro- 
vincie, die van de zaak sprak. Reeds in October 1594 werd de 
zaak daar in de statenvergadering behandeld. Ook Zeeland toonde 
zich ijverig: Moucheron was den Staten weder met raad en daad 
behulpzaam. Na langdurige conferentiën van Holland en Zeeland 
onderling en van deze provinciën met de Staten-Generaal , werd 
9 Mei 1595 tot het ondernemen eener tweede reis op staatskosten 
besloten: de instructie werd 16 Juni vastgesteld '). 

Het plan dezer tweede Nederlandsche noordpoolreis leeren wij 
nauwkeurig kennen uit de »pointen geproponeert opte Nauigatie 
benoorden om, naeden Coninckrycken van China ende Japan." *) 
Het voornemen was zich 11 Juni in het Marsdiep te verzamelen 
en van daar ten spoedigste langs Vaigatsch naar kaap Tabin te 
zeilen. Twee jachten waren bestemd om de tijding van het bereiken 
van dit moeielijk te naderen punt dadelgk in het vaderland aan te 
brengen. De expeditie zou ondertusschen van kaap Tabin voortsteve- 
nen»naede haeuen ende Stadt van Guinsay", aldaar landen en moeite 
doen om den vrijen handel te bekomen , vooral er op lettende » wat 
Coopmanschappen aldaer aengenaem waren, ende voor retour her- 
waert szouden wezen te becommen." Dezelfde pogingen moesten de 
schippers, wanneer het hun bier mislukte , herhalen in alle havens van 
Azië*s oostkust tot aan het noorden van Japan. Slaagde men ook daar 

') De Jonge, Opkomst v. h. Nederl. gezag in Oost-Indië. I p. 20, 21. — 
De Instructie is afgedrukt in de „Voyasie" van Linschoten op fol. 24. 

') Zie dit merkwaardige stuk in de verzameling: Noordscbe togten , 1. R.-A. — 
Deze „pointen" werden den ^ Mei 1595 in tegenwoordigheid van Moucheron en 
andere gecommitteerden der Staten van Zeeland in de vergadering der Staten -Ge- 
neraal geresumeerd. Men hesloot de reis op die punten vermeerderd met de 
adviezen der comparanten en op eene nadere instructie te ondernemen , en de kosten 
uit den ophrengst der konvooien en licenten te vinden. (R. S.-6. 9 Mei 1595.) 



40 

niet , dan moesten de schepen terugkeeren om in Juli , Augustus of 
uiterlijk September 1596 straat Nassau weder te kunnen passeeren. 
Evenals het vorige jaar kreeg de bemanning last »van alles goede 
notitie te houden" en twee jachten af te zenden om den terugweg 
benoorden Novaya Zemlya te beproeven onder belofte van »eerlycke 
recompense extraordinarie by succes." Zooveel wat de reis zelve 
betrof; de Staten wenschten echter reeds dadelijk de handelsbe- 
langen te bevorderen en besloten »omme te aengenamer te wezen 
in de voorszeide landen" » eenige Coopmanschap" aaii de schepen te 
doen medegeven. Ten einde de ondernemingszucht der kooplieden , 
» die op zoe onzekere reyse niet gaerne en zouden hazarderen ," te 
prikkelen, zou men hen »daertoe Inviteren" ^oor de belofte van 
vrijdom van in- en uitgaande rechten en van de vracht. Ook 
kolonisatieplannen werden gekoesterd; ten minste men besloot, 
dat »oick geleth soude werden oft men eenige quaetdoenders op 
het Landt soude stellen." ') 

Nog veel tijd ging met het gereedmaken der vloot heen : eerst 
2 Juli konden de schepen voor de onderneming bestemd van 
Texel in zee steken. Opperbevelhebber der vloot was wederom 
Cornelis Cornelisz. Nay *), opperstuurman Willem Barendsz. Als 
commiezen van Holland waren op de vloot aanwezig de bekende 
Linschoten, Heemskerck en Rijp; voor Zeeland De la Dale en 
Buys, neven van Moucheron. Zoo zeker rekende men ditmaal op 
het bereiken van Azië's oostkust , dat men het anders geheel onnoo- 
dige getal van zeven schepen voor de reis had uitgerust ; men hoopte 
ze beladen met kostbare handelsartikelen te zien terugkeeren , 
en werkelijk hadden eenige kooplieden de schepen met koopman- 
schappen bevracht. De Instructie, die voor Linschoten en De 
la Dale als oppercommiezen werd gereed gemaakt, schreef hun 
zelfs nauwkeurig voor, hoe zij met de vorsten der stammen ten 
noorden van Japan handelsbetrekkingen moesten aanknoopen. 

Al deze schoone verwachtingen zouden echter op de grievendste 
wijze teleurgesteld worden. Eerst den 10 Augustus bereikte de 
vloot den Noordkaap; reeds den 17 ontmoette zij drijfijs. Toch 
kwamen de reizigers weldra aan de straat van Nassau, waar zij 



*) Daertoe werd besloten; Van Meteren (Comment. ofte inemor fol. CXXV) 
verhaalt: ;,eenighe souden daer ontrent verwinteren, om te weten hoe langhe 
den Winter ende ghevrics daer duert , daer toe ghereetschappe mede nemende 
om stoven op te stellen." 

*) Merkwaardig is het zeker en het getuigt niet voor Nay*s bestuur op den 
eersten tocht, dat de Staten-Generaal besloten, wanneer de bevelhebber „thert 
ende Resolutie nyet en hadde om voort te varen", de overige bevelhebbers dit 
op hnnne eigene verantwoordelijkheid mochten doen ; een nader aan te wijzen 
persoon , misschien wel de onversaagde Willem Barendsz. , zou dan het bestuur 
voeren. (Pointen opte Nauigatie benoorden om , in : Noordsche togten, I. R.-A.^ 



41 

echter in eei:e baai , door hen Traenbaei genoemd , moesten blijven 
liggen: de geheels straat van Nassau was eene onafgebroken 
ijsvlakte. Wel gelukte het 24 Augustus de straat door te zeüen , 
maar het ijs dreef de schepen spoedig weder naar Vaigatsch 
terug en toen zij eindelijk 3 September het Staten-eiland bereikten , 
bleken de moeiel ij kheden in de zee van Kara toch te groot dan dat 
men zich daarin durfde wagen. Na herhaalde vruchtelooze pogin- 
gen door Barendsz. , die van geen terugkeeren hooren wilde , gedaan 
om ergens open water te vinden, bewilligde deze eindelijk 15 Sep- 
tember in het mede-onderteekenen van een protest , waarbg alle be- 
velhebbers der vloot voor God verklaarden , dat het hun onmogelijk 
was dit jaar verder te zeilen. Eerst in November kwamen de 
schepen zeer verspreid in het vaderland terug •). 

Maar al was het resultaat ontmoedigend , de kooplieden veilden hun 
streven niet opgeven. Nog vóór het einde van het jaar leverde Lin- 
schoten aan de Staten-Generaal zijn journaal van de reis over ; tege- 
lijk gaf hij HHM. een nieuw plan ter overweging. Op het voorbeeld 
der Portugeezen wijzende , die eerst na herhaalde proefnemingen den 
weg naar Oost-Indiö hadden gevonden, wekte hij de Staten tot een 
nieuwe poging op. Door het reeds omtrent de gelegenheid der 
Yszee bekende achtte hij het ontwijfelbaar , dat de noordoostelijke 
doortocht naar Oost-Indië bestond ; uit de jaarlijksche tochten der 
Eussen naar den Ob besloot hij , dat de straat van Nassau niet 
altijd zoo onbevaarbaar zijn kon als de Nederlanders haar dien 
zomer gevonden hadden. Alleen »de kennisse ende rechte erva- 
rentheydt van den tijt" was nog onbekend. Om die kennis te 
verkrijgen stelde Linschoten voor , dat de Staten vroeg in het voor- 
jaar van 1596 twee klachten ofte Boots" naar de straat van 
Nassau zouden zendeB om daar het oogenblik af te wachten , dat 
de Russische schepen de reis naar den Ob deden. Eenmaal daar 
aangekomen twijfelde hij niet of de verdere weg was gemakkelijk : 
zijne ondervinding van 1594, toen hij meenende reeds voorbij den 
Ob te zijn eene opene zee had gevonden, boezemde hem daar- 
omtrent het volste vertrouwen in. Weldra zouden de schepen 
de rivier de Gillissy (de Jenissei) bereiken , waar zij des gevorderd 
gemakkelijk overwinteren en van de talrijke kustbewoners de 
noodige inlichtingen verzamelen konden om het volgende jaar de 
reis voort te zetten *). 

») Zie over deze reis: Liuschoten , Voyasie ofte schip- vaert by Noorden om* 
(Tweede reis.) — De Veer, Drie seylagien na de Coninckrycken van Catthay 
ende China. (Tweede reis.) 

*) Linschoten, Voyasie ofte schip- vaert by Noorden om. (Conclusie ofte Na- 
reden.) — Hetzelfde plan werd later nog aanbevolen door Massa (Cort verhael. 
p. 8, in: Beschr. v. d. Samoyeden-Landt), — en door Pontanus. (Beschr v. Amst. 
p. 179.) 



\ 



i2 

Maar hoe schoon het plan mocht schijnen , er kwam niets van. 
De onvoldoende uitslag der laatste onderneming schrikte de re- 
geering van verdere pogingen af. Wel beraadslaagden de Staten- 
Generaal en de Staten van Holland nogmaals ernstig over een 
nieuwen tocht, maar »hoe wel meest alle de Steden van Hol- 
lant daer toe eerst waren jnclinerende" '), besloot men toch geen 
geld meer aan zoo onzekere kansen te verkwisten en liever eene 
premie van ƒ 25.000 benevens vrijdom van in- en uitgaande rechten 
uit te loven voor dengene, die den doortocht werkelijk ontdekt 
had *). Amsterdam, altijd zoo ijverig in het bevorderen van deze 
zaak, liet het er niet lang bij blijven. Reeds vóórdat de premie 
uitgeloofd was had de vroedschap besloten, — overwegende »dat 
bysonder dese Stad (als principaelyck Inde coophandel ende naui- 
gatie bestaende) ende oick 'itgemeene landt ende d*Ingesetenen 
vandien in neringe, coophandelinge ende ryckdomme groote- 
licx souden kommen te floreren , by soe verre de voorszeide vaert 
(daer toe goede hope wiord gegeven) mochte werden gevonden ," — 
dat de stad ƒ 12.000 zou beschikbaar stellen om twee schepen, éen 
van 50 a 60 en éen van 30 last, naar het noorden uit te zenden *). 
Plancius was nu evenals de vorige malen niet alleen een der voor- 
naamste bevorderaars der reis , maar ook de eerste raadsman der 
.regeering. Had hij het vorige jaar bij het opmaken der plannen 
voor de , reis zijne eigene inzichten opgeofferd , toen het scheen 
alsof de straat van Nassau een geheel ijsvrijen weg naar Oost- 
Indië zou openen ; nu het gebleken was , dat deze straat somtgds 
nog grootere moeielijkheden opleverde dan het omzeilen van 
Novaya Zemlya , kwam hij op zijn oude plan terug. Men besloot 
dan ook , dat deze expeditie den door Barendsz. onderzochten weg 
nogmaals zou inslaan. é 

Wederom waren het ervarene zeelieden , aan wie het bestuur 
der schepen werd toevertrouwd. Was Jan Cornelisz. Rijp van 
Enkhuizen , die reeds den vorigen tocht als commies had mede- 
gemaakt, schipper en commies op het eerste schip met Arend 
Martensz. van Amsterdam als stuurman *) ; in het andere bekleedde 
Jacob Hendricksz. Heemskerck dezelfde betrekkingen als Rijp , ter- 
wgl geen minder persoon dan Willem Barendsz. stuurman was. De 
bizonder heden van deze allerbelangrijkste onderneming, waarbij men 

*) Resol. der Amst. vroedschap, dd. 25 Maart 1596. (Amst. arch.) 

») R S.-G. 13 Apr. 1596. — De Veer, Derde seylagie. fol. 16. 

•) Resol. Ainst. vroedsch. 25 Mrt. 1596. — Pieter Hasselaer en eenige anderen 
werden door de burgemeesters volgens deze resolutie aangewezen, „omme te ver- 
zorgen alle 't gundt tot wtrustinge vande voornoemde schepen van noode wezen 
zou." De Veer, Drie seylagien. fol. 61. 

^) Zie zgne getuigenis over den tocht van Rgp in de verzameling : Noordschc 
togten. 4. Loopende Noordsche Compagnie. R.-A. 



43 

verdere ontdekkingen deed dan de meeste beroemde zeevaarders 
der negentiende eenw , z^n algemeen bekend : deze reis is een der 
popnlairste gedeelten onzer geschiedenis. Ik kan mij dus bepalen 
tot het geven van een overzicht van den gevolgden weg. Den 
18 Mei van Vlieland nitgezeild zette men noordelijk koers. Eeeds 
spoedig ontstonden er onaangenaamheden tusschen de aanvoerders 
van beide schepen. Rijp meende , in overeenstemming met Plan- 
cius' inzichten *), dat het volgen van den ouden koers tot bij 
Novaya Zemlya de expeditie evenals vroeger in het ijs zon 
voeren; hij vreesde ook op de reeds zoo dikwijls onoverkomelijk 
bevonden bezwaren , die de zee bij Vaigatsch aanbiedt , te zullen 
stuiten. Ook Barendsz. was wel niet van plan zich naar Vai- 
gatsch te begeven, maar hij meende toch dat de richting, die 
Rijp aangaf, te veel westelijk was. Voor eenen tijd gaf hij echter 
toe dien koers te blijven vervolgen. Het resultaat daarvan was 
reeds 9 Juni de ontdekking van Beeren-eiland en weinige dagen 
later (17 Juni *)) ook van Spitsbergen, dat zij niet verre van den 
noord westelijken hoek bereikten. De pogingen om van daar in 
noordwestelijke richting eenen doorgang door het ijs naar de 
pool te vinden mislukten. Men keerde na eene landing op een 
der noordwestelijke eilanden terug en poogde , langs de kust zuide- 
lijk gestevend, de zeeëngte, die Prince Charles' foreland van 
Spitsbergen scheidt, door te zeilen. Maar deze nauwe straat 
bleek onbevaarbaar en de expeditie voer dus het eiland weste- 
lijk langs, bezocht Bellsound en bereikte, nadat zij de ge- 
heele westkust van Spitsbergen gevolgd had, den 1 Juli het 
Beeren-eiland weder '). Hier deed zich het verschil van ge- 



') Plancins meende volgeus Linschoten (Voyasie ofte schip- vaert by Noorden 
om. Voor-reden): „dat boven Nova-Zembla, te weten, ouder den Polus 
Articus door, den rechten ende doenlijcksteu wegh moeste zijn; om wel- 
kes te bevestighen , hy . . . . ghenoegh met sekerheyt bevestighde , . . . . dat 
den wegh onder den Pole, te weten , boven Nova Zembla om , scker, 
gantsch ghewis , ende souder twijffel goet was." 

•) Dien datam geeft het journaal van Barendsz. , door Hessel Gerritsz. me- 
degedeeld; dat van Üe Veer vermeldt eerst 19 Juni het zien van land. 

■) In de beschrijving van deze reis verwerp ik het gevoelen van Beke (Three 
voyages. p. LXXXV— LXXXIX), die meent, dat Spitsbergen door Heemskerck en 
Rijp omzeild is. Ook De Jonge is het niet met Beke eens (Opkomst. I p. 23-26). 
het komt mij echter voor, dat zijne gronden niet alle even afdoende zijn. Doch 
sinds de uitgave van dat werk zijn er een paar ontdekkingen gedaan , die Beke*8 
gevoelen geheel wederleggen. Tiele heeft aangetoond (Mem. s. 1. journ. des ua- 
vigat. Holl. p. ü^^, 112 , 195) : l». dat de opgave van den weg der reizigers van 
159^ op de „tabula geographica" (opgenomen o. a. in Ashers Hudson the Na- 
vigator) door Barendsz. zelven daarop is aangeteekend en dus een onwederlegbaar 
bewijs levert, dat Spitsbergen door hem niet omzeild is. 2^. dat de voornaam- 
ste grond , waarop Beke de authenticiteit vau het door Hessel Gerritsz. in zijne 



44 

voelen tnsschen beide bevelhebbers op nieuw voor en men be- 
sloot tot eene scheiding. Eijp zeilde nogmaals noordelijk om te 



Histoire de Spitsberghe medegedeelde journaal van Barendsz. zelven be- 
twist , (namelijk de vermelding daarin van den naam Spitsbergen ,) vervallen 
is door De Jonge's ontdekking van Rijps getuigenis, waarin men leest, dat 
reeds de eerste ontdekkers aan het eiland d(n naam gaven, waaronder het later 
bekend bleef. (Opkomst. 1 p. 24.) De andere reden, waarop Beke de echtheid 
daarvan betwist , beteekent m. i, niets. Hij meent , dat Barendsz'. journaal 
noodzakelijk na den dood van den schrijver in handen van De Veer had moeten 
komen en dus met het journaal van den laatste in alle opzichten overeenstem- 
men. De noodzakelijkheid, dat het journaal van den opperstuurman de 
diens dood aan een ondergeschikt , zij het ook bevriend , persoon uit de beman- 
ning ter hand gesteld werd, zie ik volstrekt niet in. Maar ook al neemt 
men die aan , dan toch is het ondenkbaar, dat de eerlijke Gcrritsz. , 
om de ontdekking van Spitsbergen door de Nederlanders te bewijzen , ter- 
wyl hij uit het journaal vau De Veer eenige feiten overnam , de opper- 
vlakkig beschouwd zeer onwaarschijnlijke koersen langs nog grootendeels on- 
bekende kusten, die het door hem medegedeelde extract opgeeft, zou ver- 
zonnen hebben , zonder daardoor zijne argumentatie voor 
de ontdekking van Spitsbergen door Nederlanders ook 
maar iets sterker te maken dan ze door de eenvoudige me- 
dedeeling van De Veer 's journaal zou geweest zijn. Het ver- 
schil in de opgaven der koersen en hier en daar in het verhaal der omstandig- 
heden, bewijst voldoende, dat wij hier twee geheel zelfstandige werken voor 
ons hebben. En dan verdient het journaal van Barendsz. , dat minder anccdoten , 
maar meer opgaven van koersen geeft , m. i. zelfs veel meer vertrouwen dan de 
onduidelijke opgaven van De Veer, die blijkbaar minder goed op de hoogte was. 
Nog meer: uit den tekst van het door Gerritsz. 'medegedeelde uittreksel zelf 
blijkt m. i. , dat het aan het dagboek van den stuurman ontleend is. De uiterst 
nauwkeurige mededeeling van de gevolgde koersen , van de geniaakte waarnemin- 
gen , het geheel verwaarloozen van alles , wat aan het verhaal voor den lezer 
^ets aangenaams geven kan, stempelt het fragment als een scheepsjournaal, een 
„logbook", dat niet tot lectuur bestemd is Ik meen dus , dat het journaal van 
Barendsz. echt is. Maar ook al neemt men dit niet aan , dan nog verdient het 
fragment als zelfstandig werk van een blijkbaar beter ingelicht persoon dan De 
Veer, wiens medededeelingen soms zeer onbestemd zijn , alle vertrouwen. En 
Beke zelf geeft toe (Three voyages. p. LXXXIX Noot), dat de daar beschre- 
vene reis langs Spitsbergcns westkust niet ten noorden van het eiland plaats 
had. (Vgl. ook het verhaal der reis van den goed ingelichten Van Meteren , 
Commcnt. ofte memor. fol. CLITI, — en het verhaal door Hessel Gerritz. in de 
Detectio freti. ed. 1 6l;S. F. 2 u i t h e t j o u r n a a 1 v a n D e Veer opgemaakt.) — 
Zoo het noodig was, bij deze afdoende argumenten tegen de omzeiling van Spits- 
bergen door Barendsz. een ander te voegen, dan zou reeds het door Beke zelf 
vermelde feit , dat Spitsbergen door Barendsz (en door velen lang na hem) voor 
een gedeelte van Groenlands oostkust gehouden werd (een feit, dat volstrekt 
niet strijdt met het geven van den naam van Spitsbergen aan een gedeelte dier 
kust) onverklaarbaar zijn , wanneer het eiland op de zoo algemeen bekende reis 
van 159* door Barendsz. omzeild was. (Vgl. o. a. Van Meteren, Comment. 
(ol. CLIII. — Zie ook: Hist. de Spitsberghe. p. 18, waar gezegd wordt : „DuFayre 
Forland an long de la coste il iaut prendre la route Nord norest et Nordest , 

• 

jusqu'es par dessus la hauteur de 80 degrés la ou Gnilliaume Barenss. 



45 

trachten de pool te bereiken. Daar hij aan de westzijde van 
het nieuw ontdekte Spitsbergen de ijsvlakte dicht aaneengeslo- 

etJean Corneliss. Rijp, decouvrirent premièrement lePay s", — 
en van het noordelijke gedeelte van den Foreland fjord : „c'est la mesme Baye 
la on ont esté GniUianme Barenss. et Jean Corneliss. laquelle ils pensoyent 
passer par derrièi'e on par dedans , mais ila u'y troavoyent pas pron (?) profund et 
y avoit de la glacé , qui estoit ferme attaché au fond , comme aussi a trouvé la 
Naviife de Duynkerkes, selon qu'a racontë un de leur Pilotes." Het Dninkerk- 
'sche schip was in lOU^ op Spitsbergen ter walvisch vangst.. (Hist. de Spitsb. 
p. 21.) De/e ijsdam , waarop men stuitte, wordt nog op eene in 1631 ver- 
vaardigde kaart van Spitsbergen (in: White, Qreenland and Spitsbergen p. 253) 
als ;;The Barr" aangeteekënd. — Zie over de op deze reis aangedane plaatsen 
ook de getuigenissen van Arend Martensz. en Antonie Claesz. Homan , in : 
Noordsche togten. 4. Loop. N. C. R.-A. , waar duidelijk het Amsterdamsche ei- 
land , de Foreland Qord en Bellsonnd opgegeven worden.) 

Nog een enkel woord over de beide verhalen van de ontdekking van Spitsber- 
gen : de ontdekking van het journaal van Barendsz. geeft een zeer goede maatstaf 
voor de kritiek van De Veer 's reisverhaal. Ik zeide reeds , dat de mededeelin- 
gen van Barendsz. in alle opzichten den voorkeur verdienen. Niet alleen heeft 
Barendsz. als zegsman meer gezag dan zijn onderhoorige , maar zijne opgaven zijn 
heter. Barendsz. geeft gedurig uiterst nauwkeurig de richting op, die soms ver- 
scheidene malen op één dag veranderd werd ; De Veer zegt dikwijls , dat de 
koers b.v. eenigszins noordelijk was zonder nadere aanduiding. Barendsz. geeft 
eiken dag het voorgevallene op ; De Veer slaat somtijds een paar dagen over. De 
Veer houdt zich niet alleen dikwijls bezig met uitvoerige verhalen , die van geen 
belang zijn (b.v. de tallooze gevechten met beeren) , maar hij verwaarloost daarom 
dikwijls zaken van meer belang , waarbij hij trouwens misschien niét altijd te- 
genwoordig was , of die om andere redenen hem als ondergeschikte dikwijls onbe- 
kend bleven. Maar vooral daalt het journaal van De Veer in waarde, wanneer 
wij door de vergelijking met dat van Barendsz. bemerken, dat hij zijn journaal 
niet dagelijks bijschreef, maar later opgesteld heeft : hoewel in de hoofdtaak beide 
verhalen volkomen overeenstemmen is de chronologie van De Veer geheel ver- 
keerd. — Van de andere zijde is het verwijt aan De Veer gedaan, dat zijn ver- 
haal niet te begrijpen zou zijn en de richting van het schip niet te volgen (Beke , 
Three Voyages. p. LXXXV. — De Jonge, Opkomst. I p. 23, — vooral : Asher, 
Hudson. p. CXXXIX) onverdiend. Het schijnt mij duidelijk , dat de schepen , van 
Beeren -eiland NW. gezeild (De Veer's mededeeling van een NO. koers wordt 
door de feiten weersproken; niettemin was men reeds op de reis zelf het over 
de gevolgde richting niet eens : Rijp hield met De Veer vol , dat zij NO. gezeild 
waren. cf. Hist. de iïpitsb. p. 10), den 17 Juni ten NW. van Spitsbergen op het 
^sveld stuitten, dat zich ten noorden van het eiland uitstrekt. Westelijk deed 
zich geene opening daarin op , zuidoostelijk scheen het in eene punt te eindigen. 
Bc wind belette den reizigers die punt te omzeilen , maar hunne ZO. richting 
had hen in de nabijheid van Spitsbergen gebracht , dat zij den 1 9 ontdekten op 
ongeveer 79<>5 O' NB. en 13° OL. van , Green wich. Den 20 volgden zij de kust in 
westelijke richting en zeilden den 21 den NW. hoek van het eiland om. 22 Juni 
onderzochten zij dien NW. hoek (de twee eilanden en het schiereiland , waar zij de 
rotganzen vingen , zijn zonder eenigen twijfel het Amsterdamsche en het Deensche 
eiland met het schiereiland ten N. van de Magdalenabaai, waarop nog de „RotgeS' 
of Rotganzen- berg** ligt.) 23 Juni : vergeefsche pogingen om NW. door den ysdam 
naar de pool door te breken, en daarop terugkeer. Z\j seileti daarop 



46 

ten bevondeu had, beproefde hij ditmaal of ten oosten van dat 
land de kans hem gunstiger zou z^'n. Maar vergeefs ! Ook 
daar yond hij de gsmuur ondoordringbaar en al volgde hij den 
rand daarvan westelijk, geen doorgang vertoonde zich. Bij zijne 
pogingen om dien te vinden geraakte hg ondertosschen hoe langer 
hoe meer westelgk , ten noorden van het land , en kwam eindelijk 
op de plaats terug , waar hij eenige weken te voren met Heems- 
kerck en de zgnen vruchteloos naar eenen doorgang gezocht had. 
Van daar zuidelijk gezeild , richtte hij in eene baai op 79" en eenige 
minuten NB. , waarschjjnlijk de Cross-bay , een paal op , zooals hij 
dat met de anderen had afgesproken en zeilde ook de vroeger be- 
zochte Vogelhoek voorbg. Het vinden van een doortocht noor- 
delijk naar den pool werd nu opgegeven en Bgp besloot Heems- 
kerck en de zgnen naar Novaya Zemlya te volgen. Het jaargetgde 
was ondertusschen verre verloopen en weldra stuitten de reizigers 
op zooveel ijs, dat zij genoodzaakt waren >sonder veel anders 
uyt te réchten" te Kola binnen te loopen en van daar huiswaarts 
te keeren > ). Niet het schip van Heemskerck heeft dus , zooals on- 
langs beweerd is, Spitsbergen omzeild; aan Eijp alleen komt de 
eer van die moeielijke reis toe. De weinige publiciteit, die echter 
aan den tocht van Bijp na zijne scheiding van Heemskerck 
gegeven is , schijnt de oorzaak geweest te zijn , dat de aardrijks- 
kundige wetenschap der zeventiende eeuw van zijne ontdekking , 
dat Spitsbergen een eiland is, geen partij getrokken heeft. 

Onderwijl hadden Heemskerck en Barendsz. een geheel andere 
richting gevolgd. Den 17 Juli kwamen zij in het gezicht van 
Novaya Zemlya. Op nieuw volgde Barendsz. nu de noordwestkust 

„langs de westzijde van heiland." 24 Juni: Cross-bay. 25 — 27 Jani: tasschen 
Spitsbergen en Prince Charles' foreland. 28 Jani : om Vogelhoek Z. langs de kust. 
29 Juni; langs de kust tot de zuidpunt van het eiland. 80 Juni: ZO. door de 
zee. 1 Juli : Beereneiland. — Barendsz/ journaal komt in hoofdzaak met deze 
beschrijving van den tocht overeen ; vooral in de chronologische volgorde der 
feiten verschilt hij echter nu en dan eu over het geheel geeft hij ook de ge- 
volgde koersen veel nauwkeuriger op. 

*) De koers van Rijp na zijne scheiding van Heemskerck wordt hier voor 
het eerst medegedeeld. Ik ontleen dien voornamelijk aan de door De Jonge ge- 
vonden getu^enis van R^'p zelven. (Opkomst. I p. 24.) De woorden z\jn niet 
overal duidelijk , maar in verband met de mededeeling van De Veer op 1 Juli 
1596 (en van Van Meteren, Comment. ofte memor. fol. CLIII), dat Ryp op 
nieuw naar 80» NB. wilde zeilen en wel oostelqk van Spitsbergen , en met 
de berichten van z|jne aankomst bij Vogelhoek , kan ik de woorden van R^p : 
i^et prist son cours en amont (naar het noorden ?) a tour d'iceluy pays," 
niet anders verstaan dan door het omzeilen van Spitsbergen aan te nemen. 
Daarmede stemt volkomen overeen het verhaal van R^ps plannen en reis door 
Hessel Gerritsz. (Hist. de Spitsb. p. 10), die Barendsz.' journaal voor zich had 
liggen. — Vgl. over de reis van Rijp ook: Pontanus, Beschr, v. Amst. p. 168. 



47 

f van het eiland', die hem reeds in 1594 bekend geworden was. 

Weken lang worstelde het schip met het ijs en den 15 Augustus 
bereikte men eindelijk de Oranje-eilanden, het verste punt der 
eerste reis. Ditmaal gelukte het verder te gaan. Zuidoostwaarts 
de kast volgende zeilde men den Hoek van Begeerte om en kwam 
21 Augustus in de IJshaven aan, waar het schip geheel in het 
p beklemd raakte. Hoe de Nederlanders hier van den 26 Augus- 
tus 1596 tot den 14 Juni 1597 onder 76° NB. op eene onbe- 
woonde ban*e plaats in een hut van planken moesten over- 
winteren, hoe z^ daarna in twee opene schuiten de terugreis 
aannamen , hoe Barendsz. onderweg overleed , hoe zijne lotgenoo- 
ten na tallooze gevaren ontmoet te hebben eindel^'k 2 September 
te Kola een Nederlandsch koopvaardijschip vonden, waarop hun 
vroegere tochtgenoot Jan Cornelisz. Eijp kapitein was, en hoe 
zij van daar 29 October in de Maas aangekomen te Amsterdam 
in bnnne pelzen van vossenvel rapport van hun wedervaren 
deden , — zijn zaken , die te bekend zy n om ze hier uitvoerig te 
verhalen *). 

Het verslag, dat Heemskerck en de zgnen van hunne avon- 
tnnrlijke reis deden, was niet geschikt om tot verdere proefne- 
mingen aan te moedigen. Men mocht hen prijzen om den be- 
toonden moed en volharding ; men mocht hun den lof geven , dat 
zg verder dan een hunner voorgangers in het noorden waren 
doorgedrongen, te verhelen was het niet, dat de doortocht niet 
gevonden was en dat , ook al had geen land de reizigers gestuit, 
de zee zelve dicht bezet met drgfijs een bijna even onoverkome- 
lijken hinderpaal had opgeleverd. Men moest wel door eene harde 
noodzakelijkheid gedrongen worden , wanneer men die bijna onbe- 
j vaarbare zee als handelsweg gebruiken wilde. En die noodzake- 

' lijkheid bestond reeds niet meer. Waren reeds in het begin van 

1596 de uitkomsten van Linschotens reizen in Portugeeschen 
. dienst bekend geworden , in hetzelfde jaar als Heemskerck keerde 

Houtman met de eerste Nederlandsche vloot uit Oost-Indi6 terug. 
De gewone weg , waarom men Spanje en Portugal steeds zoozeer 
benijd had, was gevonden: wat behoefde men zich een nieuwen 
doortocht te zoeken, die zooveel meer moeielijkheden aanbood? 
Werkelgk werd er in de eerste jaren na 1597 niet meer aan 
den noordelijken doortocht gedacht: de handel op Oost-Indië 
I bloeide langs den gewonen weg meer en meer. In 1602 kwam 

het tot de oprichting der Oost-Indische Compagnie, die den 
handel bevestigen en voor goed in den ouden weg leiden zou. 



*) Zie over deze reis: De Veer, Drie seylagien na de Coninckrycken van 
Catthay ende China. (Derde reis.) — Ook : Hamel , Tradescant der Aeltere, 
p. U8 Noot 1. 



48 

Maar juist door die oprichting ontstond er weder eene aanleiding 
tot het zoeken van den noordelijken doortocht. In het octrooi 
had de regeering zijdelings eene premie uitgeloofd op het be- 
reiken van het vroeger zoo begeerde doel. Aan de Oost-Indi- 
sche Compagnie was namelijk door de Staten het recht verleend 
om met uitsluiting van alle andere Nederlanders op Oost-Indië 
te mogen varen langs de kaap de Goede Hoop en door 
de straat van Magellaan. Andere onontdekte wegen naar 
Oost-Indiö bleven dus voor de vrije mededinging open. Wat won- 
der; dat zij , die om politieke of religieuse redenen geen deel aan 
de voordeden, door de bevoorrechte compagnie verkregen, wil- 
den hebben, zich dadelijk bejj verden het oude Nederlandsche 
plan weder op te vatten, dat te lang vergeten was? De Oost- 
Indische Compagnie werd door deze mededingers dan ook reeds 
dadelijk na hare oprichting verontrust. Was er reeds in Decem- 
ber 1601 — , misschien onder den indruk van de verschijning 
van het journaal van Linschoten in dat jaar, — weder sprake 
geweest van het zoeken van den noordoostelijken doortocht *) , 
den 8 November 1602 richtten eenige kooplieden tot de Staten- 
Generaal een verzoek om hulp tot een tocht »omte soecken den 
pas om noorden nade eylanden ende vaste landen van Asia ende 
America." *) Dadelijk beraadslaagden de bewindhebbers der Oost- 
Indische Compagnie om zelven den doortocht te zoeken en zoo- 
doende , steunende op hun recht als eerste ontdekkers , ook dezen 
weg in hun monopolie te doen opnemen. Het gevaar dreigde 
echter de compagnie nog te zeer van verre om de vergadering 
tot zulke maatregelen van belang over te halen: den 7 Augustus 
1603 namen de zeventien het besluit den doortocht niet te zoe- 
ken. Men schijnt overwogen te hebben, dat ook na de ontdekking 
het verkrijgen van octrooi b^' de bekende ongunstige gezindheid 
der Staten-G«neraal voor monopoliën twijfelachtig was, en men 
nam dus voor, liever te trachten de pogingen door de vijan- 
den der compagnie aangewend te verijdelen , dan zelf met hen te 
wedg veren in zoo onzekere ondernemingen '). 

Hoewel dit plan van de bestrijders der Oost-Indische Compagnie 
voorloopig ter zgde gesteld schgnt te z^'n , hield de concurrentie vol- 



*) R. S.-G. 21 Dec. 1601. — Het journaal van Linschoten bevatte in de op- 
dracht aan de Staten-Generaal eene nieuwe aansporing tot het zoeken van den 
noordoostelijken doortocht. Het doel dezer poging, door de vijanden derO.-I.C. 
gewaagd, schijnt geweest te zijn, te beletten, dat de compagnie octrooi kreeg 
ook voor de nog onontdekte wegen naar Oost-Indië. 

») R. S.-G. 8 Nov. 1602. 

•) Resol. XVII dd -iTFebr., 7 Aug. 1603. — Murphy, Fludson in Holland. 
p. 22 , 28. - De Jonge , Opkomst. I p. 26 . — Van Dam , Gesch. der O.-I. C, 
1 Cap. I. 5. (M.S.) R.-A. 



49 

strekt niet op. De bekende Isaac Le Maire , do hardnekkige te- 
genstander der compagnie , zocht Toortdorend naar middelen om 
de gehate vereeniging te doen bakken. Wel had in 1606 een 
besluit der Staten-Generaal het door hen verleende monopolie 
krachtig gehandhaafd, maar de publieke opinie verklaarde zich 
meer en meer ten nadeele der compagnie en de oppositie schepte 
moed. Vele Zuid-Nederlandsche kooplieden , nog onlangs versterkt 
door de rjjke aandeelhouders der compagnie zelve , die geen deel aan 
den door haar met de wapenen in de vuist verkregen buit wilden heb- 
ben , waren reeds lang in het geheim aan het onderhandelen met 
Hendrik IV, om onder zijne bescherming den Franschen handel 
op Oost-Indië te vestigen. Le Maire voegde zich b^ hen. De 
nieuwe compagnie , die zich alleen op vreedzaam handeldrijveu 
wilde toeleggen , zou ongestoord de vruchten plukken van de door 
de Oost-Indische Compagnie met geweld en kosten behaalde voor- 
deden en haar dadel^k op elk met moeite ontgonnen veld als 
mededingster kunnen volgen. Door de bescherming van Neder- 
lands machtigen vriend zou zg onschendbaar zijn *). En dit meer 
slimme dan edele plan was niet het eenige gevaar , dat de Oost- 
Indische Compagnie dreigde. Een ander lievelingsdenkbeeld der 
Zuid-Nederlanders , het ontwerp van eene West-Indische Compag- 
nie , werd door Willem Usselincx gedurig met kracht aangedron- 
gen , en het naderend bestand met Spanje dreigde de compagnie 
met nieuwe moeiel^kheden. Wat eindelgk alles afdeed : de alver- 
mogende Oldenbarnevelt , die slechts onder don drang der om- 
standigheden medegewerkt had tot het vestigen van het Oost- 
Indische monopolie , scheen niet ongeneigd den mededingers nu de 
hand boven het hoofd te houden. Waarlijk, zelden stonden de 
kansen der Oost-Indische Compagnie zoo hachel^k ! In deze om- 
standigheden was het van het uiterste belang , dat de' publieke 
opinie zich weder begon bezig te houden met den doortocht in 
het noorden. 

In 1607 had de beroemde Henry Hudson een nieuw tijdperk in de 
geschiedenis der noordoostelijke reizen geopend. Hij had Spitsbergen 
bezocht en bg zijne terugkomst vele belangrijke mededeelingen ge- 
daan. Het gerucht van zijne reis had ook Nederland bereikt en de al- 
gemeene aandacht gaande gemaakt. Voor de Oost-Indische Com- 
pagnie was dit een feit , waarmede gerekend moest worden : in den 
ernstigen toestand , waarin z^* verkeerde , zou de ontdekking van 
de noordelijke doorvaart , die aan hare mededingers ook bin- 
nenslands de handen •beloofde vrij te geven , haar onmiddeliy k ten 



*) Zie over deze plannen: Frain, Een onnitgeg. werk van de Groot, in: Gidi. 
1868. IV p. 83 — 36. — Bakhuizen van den Brink , Isaac le Maire , in : Gids. 
1866. IV p. 18—34. — Asher, Hndson the Navigator, p. CXCVIII— CCI. 

4 



Tal gebracht hebben. Er moesten dus maatregelen genomen wof- 
den om die mededingers vóór te zijn, nu de publieke opinie 
nieuwe tochten naar het noorden scheen te eischen. 

De compagnie zag dit zelve in en hare maatregelen beant- 
woordden aan haar karakter als bevoorrechte vereeniging. Op 
het einde van 1608 besloot zij bij de Staten- Greneraal een ver- 
zoek in te dienen om haar octrooi uit te breiden. Door ook den 
noordelijken weg naar Indië daarin op te nemen meende zij , dat 
voor goed aan alle mededinging de pas afgesneden zou z^. 
Maar het plan lekte uit en dadelijk was de erfvijand dor compagnie , 
Isaac Le Maire, gereed om het te bestreden. Hij diende bij Olden- 
barnevelt eene uitvoerige memorie in , waarin hjj er op wees , 
dat alle onnoodige uitbreiding van monopolie schadelijk was , 
omdat >daermede eenige particuliere alleen het benefitie genietten 
ende het generael daervan gefrustreert is." Waren daarom 
alle de verzochte uitbreidingen van het octrooi niet wenschelijk, 
de vaart naar het noorden in het bizo'nder behoorde open te blij- 
ven; aangezien »die noch te vinden was ende misschien by de 
Compagnie niet gevonden soude werden, ende met sulcken ernst 
apparentelycken niet en soude gesocht worden, als by andere." 
Het verzoek der bewindhebbers strekte verder tot nadeel van alle 
partikuliere kooplieden der Vereenigde Provinciën, die zich steeds 
verlaten hadden op de in 1596 op het ontdekken van den door- 
tocht gestelde premie •). 

Dit laatste was wel het hart der quaostie. Le Maire verheelde 
het aan Oldenbarnevelt niet, »dat andere soowel als de Compagnie j 
desseing hadden gemaeckt , inde vaert van Noorden te aventue- 
ren , ende niet en behoorden gefrustreert te worden." Werkelijk 
werden yan beide zijden toebereidselen gemaakt om den doortocht 
te zoeken. Oldenbarnevelt , de oude vijand van alle monopolie , 
was de man niet om tot het plan der compagnie mede te wer- 
ken , en van het uitbreiden van het octrooi kwam dan ook niets. 
De bewindhebbers hadden dit zelven reeds gevreesd. Eeeds vooraf 
hadden zij hunne maatregelen genomen , en zoodra het bleek , dat 
hun plan geen kans van slagen had , poogden zij in het worstel- 
perk der vrije concurrentie de overwinning te behalen. Dadelijk 
toen Hudson in 1608 terugkwam van zijne tweede reis, waarop 
hg den weg ten noorden van Novaya Zemlya te vergeefs had 
beproefd , Kostin-sjar onderzocht en bevonden had , dat die zeeëngte 
niet naar de zee van Eara leidde, ontbood de Oost-Indische Com- 



*) Zie deze memorie afgedrukt bij: De Jonge, Opkomst v. h. Nederl. gezag 
in O.-I. III p. 364 vlg. — Vgl, daarover: De Jonge, 1. c.III.p. 125; — Van 
Rees, Gesch. der staathuishoudk. II. p. 48 ylg. — Bakhuizen van den Brink, 
Isaac le Haire, in; Gids, 1865. IV p. 34^39. 



51 

pagnie hem zelven naar Nederland om met hem in onderhande- 
ling te treden. 

Omstreeks het einde van 1608 kwam Hudson werkelijk te 
Amsterdam >). Hij had langdurige conferentiën met de bewind- 
hebbers der Oost-Indische Compagnie , met Plancius en Hondius , 
maar ten slotte oordeelde men het onmogelgk , van een zoo om- 
slachtig ingericht lichaam als de Oost-Indische Compagnie , tij- 
dig een besluit te verkrijgen om Hudson nog dit jaar in dienst 
te nemen. Met eene belooning voor zijne moeite en de belofte 
hem het volgende jfiar te zullen uitzenden, moest de Ëngelschman 
dus naar huis vertrekken. Dadelijk maakte Le Malre van deze 
gelegenheid gebruik. Hij sprak met Hudson en trachtte hem over 
te halen, de reis naar het noorden nog dit jaar voor zijne reke- 
ning te doen. Voor de nieuwe* in Frankrijk op te richten Oost- 
Indische Compagnie stelde hij zich gouden bergen voor van de 
diensten des beroemden zeemans. Maar het plan lekte ait en de 
Oost-Indische Compagnie nam dadel^'k hare maatregelen. Toen 
de Zeeuwsche kamer weigerde Hudson uit te zenden, daar zy de 
uitgaven aan het zoeken van den noordoostelyken doortocht be- 
steed , als nuttelooze geldverspilling beschouwde , besloot de Amster- 
damsche kamer in de bestaande onmogelijkheid om tijdig eene alge- 
meene vergadering bijeen te roepen , de verantwoordelgkheid voor 
de zending alléén op zich te nemen» Zg trad dadelijk op nieuw 
mêt Hudson in overleg en den 8 Januari 1609 sloten beide par- 
tijen een contract, waarb^ de Ëngelschman zich verbond den 
noordoostelijken doortocht te zoeken en bij goeden uitslag dadel^'k 
naar Nederland terug te keeren. Daar zou hij zich dan met der 
woon vestigen en uitsluitend in dienst der Oost-Indische Com- 
pagnie blijven. Deze verbond zich daarentegen aan Hudson na 
het einde der reis ƒ 800 of bij overlijden aan zgne vrouw en kin- 
deren ƒ 200 uit te betalen. Zoo de doortocht gevonden was , zou 
men hem rijkelijk beloonen ; de aard en grootte dezer belooning 
werden geheel aan de bewindhebbers der Oost-Indische Compagnie 
overgelaten. Den 6 April 1609 vertrok Hudson daarop met een 
vlieboot, de Halve Maan genaamd, van de reede van Texel *). 

Zoo belangrgk de geschiedenis van het uitzenden van Hadson 
ia, zoo onbeduidend zijn de resultaten, door hem verkregen in de 
hem bij z^ne Instructie opgedragen taak. Men had hem voorge- 
schreven het oude Amsterdamsche plan nogmaals te beproeven, 

• 

*) Zie hetgene over Hadsons vroegere betrekkingen te zeggen valt zeer nit- 
voerig bij: Read, Hist. inquiry conc. Henry Hndson. 

*) Zie over het voorgaande zeer uitvoerig: Marphj, Hudson in Holland, 
p. 22-89. — Ook: Asber, Hudson the Navigator, p. CCII, CCni. —Dat Hud- 
BouB schip de Halve Maan, niet de Groede Hoop heette, heeft Murphy 1. c. 
p. 55*58 overtuigend aangetoond. 

4» 



S2 

en dus evenalB Barendsz. ten noorden van Novaya Zemlya te tracli- 
ten de straat Anian te bereiken '). Van daar moest hij terugkee- 
reu , zonder bg mislnkking van die poging éenen anderen weg te 
mogen beproeven. Dergelijke proefnemingen wenschte de Oost- 
Indische Compagnie tot eene lq,tere gelegenheid nit te stellen; 
voorloopig was het haar alleen om de prioriteit in het vinden 
van den noordoostelijken doortocht te doen *). 

In de uitvoering van dit plan was Hudson bizonder ongeluk- 
kig. Evenmin als op zijne vorige reis vermocht h^ Novaya Zemlya 
nu te omzeilen. Den 5 Mei bij de Noordkaap aangekomen, zette 
hij koers naar Novd.ya Zemlya , maar geraakte spoedig in het gs 
beklemd. Nog voordat hij dit eiland bereikt had , werd zgn volk 
oproerig en was hij genoodzaakt den tocht op te geven. Den 
14 Mei keerde h^ om , den 19 was hij weder bij de Noordkaap en 
op z^'ne verdere reis hield hij zich geheel bezig met het uitvoe- 
ren zijner nieuw opgevatte plannen tot het vinden van deix noord- 
westelgken doortocht *), Dat hij op die reis o. a. de Hudsons- 
rivier onderzocht en aanleiding gaf, dat de aandacht zich op de 
heerljjke streek , waar nu New- York verrezen is , vestigde , is eene 
zaak, die, hoe gewichtig ook en met hoeveel ingenomenheid ook 
door de geschiedkundigen besproken, voor oos va» geen belang 
is. Hét zij ons genoeg op te merken, dat Hudson den 7 No- 
vember in Engeland aan wal gestapt , aan de Nederlandsche Oost- 
Indisohe Compagnie voorstelde om van daar uit op hare kosten 
het noordwesten verder te onderzoeken, — dat de bewindhebbers 
hem integendeel bevalen dadel^'k naar Nederland te komen , maar 
dat hij door de Engelsche regeering verhinderd werd aan dien 
last te voldoen ; eindelijk dat hy , dus belet om zijne gelofte aan 
de Oost-Indische Compagnie gestand te doen , zijn journaal over- 
zond , het schip alleen naar Nederland liet terug gaan en zich op 
nieuw in dienst der Engelsche Moscovische Compagnie begaf *). 
Hoe was het ondortusschen met de pogingen van Le Maire af- 
geloopen? Het was niet te verwachten, dat een man van zijne 

•) Witsen, Noord- en oost-Tartapye. p. 906. 

*) HudsoDs Instructie is verloren ; zie echter een overzicht van den inbond 
uit Van Dam 's Geschiedenis der O.-T. C. bij : Murphy, Hndson in Holland, p. 38, 89. — 
Zoo men al de ontdekkingen, door den Engelschman Hndson op deze reis ge- 
daan, aan de Nederlanders wil toeschrijven, is het toch dnidel^k, dat Nederland 
alle aanspraak op de ontdekking der Hudsonsrivier, die tegen den wil der 
bewindhebbers geschiedde, verliest. 

*) Zie over deze plannen zeer uitvoerig het scherpzinnige betoog van Morphy: 
Hudson in Holland, p. 41 — 62. 

*) Alle berichten over Hudsons reizen vindt knen verzameld b^ : Asher, Hudson 
the Navigator. De berichten over dezen tocht , voor zoover die voor myn onder- 
werp van belang is , vindt men b^j : Van Meteren , Historie. foL 629 en ia 
het journaal van Juet bij Fnrchas. 



53 

energie eene zoo belangrgke zaak zou opgeven zonder ze eerst te 
beproeven. Werkel^k was dit ook het geval niet : niettegenstaande 
de vele teleurstellingen zette hij zijn plan door. Wij hebben ge- 
zien, dat Hendrik lY de plannen van de vijanden der Oost- 
Indische Compagnie in zijn eigen belang begunstigde ; het kwam 
er slechts op aan den weg door het noorden te vinden , ten einde 
botsingen met de Staten-Greneraal te voorkomen. In Frankrijk 
was echter niet licht iemand t.e vinden , die met kans op goeden 
uitslag den gevaarvoUen tocht zou kunnen ondernemen. Wg 
zagen, dat ook de onderhandelingen met Hudson aangeknoopt 
mislukten. Het was dus zaak , in Nederland een persoon in dienst 
te nemen , die tegen den Engelschman ten minste eenigszins opge- 
wassen was. Le Maire meende dat dit niet moeiel^jk zou z^n. 
Reeds dadelijk nadat Hudson door de Oost-Indische Compagnie 
in dienst was genomen, had h^ het oog op een ander, die zijne 
oogmerken kon bevorderen. Wie daarmede bedoeld wordt, weten 
w^' niet ; alleen verhaalt ons Jeannin , dat het iemand was , die 
de reis (ten noorden van Novaya Zemlya) reeds eenmaal gedaan 
had en door Le Maire voor een meer ervaren zeeman dan Hudson zelf 
gehouden werd. Wij mogen het er voor houden , dat dit verhaal 
meer van de zucht om het plan aan Hendrik lY smakel^k te ma- 
ken dan van historische nauwgezetheid getuigt: een bekwamer 
persoon dan Hudson was toch in 1609 bezwaarlijk te vinden. 
Yerschülende omstandigheden schijnen dan ook den bedoelden zee- 
man eenvoudig als eenen tochtgenoot van Heemskerck en R^'p op 
hunne beroemde reis van 1596 en 97 te kenmerken '). 



') Jeannin , Négotiation. II p. 280. — De gissing maak ik op uit eene plaats 
van denzelfden (1. c. 11 p. 276) waar hij ons meldt, dat Le Maire bij deze ge- 
legenheid confereerde met Plancius en eenige „pilotes , qui ont fait la même na- 
vigation," o. a. een, „qni fut aussi, il y a trois ans , employé en cette même re- 
cherche, et passa jusqu*^ Nova Zembla, . . . tirant au nord." Bat hier sprake is 
van eenen tochtgenoot van Heemskerck in 1596, is dunkt mij buiten twijfel. Eene 
Nederlandsche reis naar het noorden tusschen 1597 en 1609 heeft niet plaats 
gehad : de reis van Hudson was «de vierde Schip- vaerd.*' (Tiele, Mémoire. p. 115.) 
Ook eene reis door Engelschen naar Novaya Zemlya ondernomen is mij niet bekend , 
behalve die van Hudson zei ven in 1608. Asher plaatste dan ook zonder aarzeling 
i,treize" voor «trois ans." (Hudson the Navigator, p. 246.) — Hoe dit zij , op 
Melchior Van Kerckhoven schijnt de beschrijving van dezen stuurman gegeven vol- 
strekt niet te passen (zooals De Jonge, Opkomst. I p. 28, III p. 125 wil) en 
ik moet dus aannemen , dat Le Maire zich eerst later tot hem gewend heeft. — 
Asher daarentegen (Hudson the Navigator, p. 258 Noot 1) gist, dat Le Maire 
het oog had op Nay, den bevelhebber der Nederlandsche expeditiên van 1594 en 
1595, zonder nochtans eenigen grond voor dit gevoelen op te geven. Daar Asher 
echter Cornelis Cornelisz. Nay nu en dan met Jan Cornelisz. May, den noordpool- 
reiziger van 1611 en 12 , verwart (zie 1. c. p. XLV en CXXXIII, waar hij beide 
malen May bedoelt) is het ook mogelijk, dat hij den laatste voor den aanga- 
duiden persoon houdt. Ik geloof echter, dat beide gissingen onaannemelijk z^n: 



54 

Wg weten niet, of Hendrik IV Le Maire's keus goedkeurde; 
zeker is het, dat de ondorliandelingen met 'den stuurman van 
1596 weldra werden afgebroken. De redenen daarvan zgn ons 
onbekend; wij kunnen ze echter gissen. De Oost-Indische Com- 
pagnie bad in overleg met Hudson de plannen voor de onderne- 
ming vastgesteld en het was voor Le Maire, die breedvoerige 
conferenties met den Engelschman gehad had, niet twijfelachtig 
langs welken weg deze zijn doel zou trachten te bereiken. Het 
kon niet wenschelijk schijnen , met de compagnie , die in ieder 
geval vroeger gereed zou zijn dan Le Maire , langs denzelfden weg 
mede te dingen, en de koers ten noorden van Novaya Zemlya 
werd dus door den ondernemenden koopman opgegeven ')• De 
voornaamste aanbeveling van den stuurman van 1596, namelijk 
het vermoeden dat hij den te volgen weg kende, verviel hier- 
mede en het was dus verkieslijker iemand van meer ervaring in 
dienst te nemen. 

Het voornemen was nu, om overeenkomstig met de plannen van 
Linschoten den ouden korteren weg door de straat van Nassau weder 
te beproeven. De jaarlijksche tochten der Bussen naar den Ob bewezen, 
dat het mogelijk was langs dien weg ten minste ver naar het oosten 
te komen, en het viel Le Maire niet moeiel^'k eenen anderen schip- 
per »fort entendu aux nauigations et de grande expérience" voor die 
plannen te winnen. De dus door Jeannin geprezen zeeman was geen 
ander dan de befaamde Melchior Van Kerckhoven, op wiens be- 
kwaamheid en moed met meer reden geroemd werd dan op zijn 
karakter en beginselen *). Moeielijker bleek het een commies voor 
de reis te vinden. Le Maire had dadelijk het oog laten vallen op 
den bekenden Isaac Massa van Haarlem >) en zeker had hij moeie- 

yan Najr noch van May is het bekend , dat hij „ce même voyage*' (namelijk ten 
noorden van Novaya Zemlya) voor 1609 gedaan heeft. 

') Dat Le Maire aanvankelijk op den weg ten N. van Novaya Zemlya het oog 
had, bl^'kt uit het verslag zijner conferentiën met Hadson e. a. bij: Jeannin, 
Ncgotiation. II p. 276. Massa's beschrijving van de reis bewijst echter, dat dit 
plan veranderd werd. De poging om Massa voor de reis te winnen wgst aan, 
dat het de bedoeling van Le Maire was, zich de ondervinding der Russen vol- 
gens het plan van Linschoten (zie hiervoor p. 41) ten nutte te maken en zoo- 
doende eene laatste poging langs den algemeen opgegeven weg door de straat 
van Nassau te wagen. Nog in 1614 beval Pontanns déze richting aan boven de 
toen algemeen geroemde over de pool. (Beschr. v. Amst. p. 179.) 

») Beschr. v. d. Samoy eden Landt. p. 4. — Jeannin, Négotiation. II p. 489. 
Vgl. over Van Kerckhoven : De Jonge , Opkomst. I p. 52 , 128 , 29. — De 
Jonge, Nederland en Venetië, p. 86. 

*) Zie over hem: Van der Linden, Isaac Massa. — Nicolai (Relation. Vor- 
redt, p. 11) verhaalt, dat de Staten „ein aignen Mann in der Moszkan under- 
halten Isaac Massa genannt" om berichten over de mogelijkheid 
van een NO. doortocht naar O-I. in te winnen; het sch^nt ech- 
ter , dat dit bericht alleen steunt op Massa's verhaal der wegen naar en door 



55 

Igk een beter keus kunnen doen, nu het gold de kennis, die de 
Bussen van de kusten der IJszee verkregen hadden , ten nutte der 
reis aan te wenden. Gedurende zijn langjarig verblijf in Rusland 
had Massa, Ijverig beoefenaar der aardrgkskunde en schrander 
opmerker als hy was, langzamerhand een schat van berichten 
opgezameld, die in Europa geheel onbekend gebleven waren. On- 
gelukkig bleek hij echter de man niet te z^'n , die Le Maire dienen 
kon. Ofschoon een tegenstander der bekende plannen van Plancius 
en overtuigd dat alleen de weg door de straat van Nassau kans 
van slagen aanbood, was Massa te nauwkeurig bekend met de 
bezwaren , die eene reis in de IJszee opleverde , misschien ook te 
weinig doortastend om de alt^d onzekere plannen zelf te steunen. 

Hij stelde reeds dadelijk vele eischen. De geheele inrichting 
der expeditie was volgens hem verkeerd. De reizigers moesten 
vóór hun vertrek nog talrijke voorzorgen nemen en zich beter 
toerusten tot den tocht; zij moesten bepaaldelyk naar het voor- 
beeld der Eussen kleine booten medenemen, die alt^d veel meer 
kans hadden zich door het ^'s heen te werken dan de betrekkelijk 
groote Nederlandsche schepen; zij moesten eindelyk zich voorbe- 
reiden op de mogelijkheid eener overwintering in bet barre noor- 
den , die waarschgniyk noodig was wilde men zijn doel bereiken. Het 
was echter Le Maire onmogel^'k zich al deze wenken , hoe heilzaam 
ook , ten nutte te maken : hij had dé voorschriften , die van ouds 
voor noordpoolreizen bestonden, gevolgd en Massa's plannen zouden 
eene geheel nieuwe uitrusting hebben noodig gemaakt. Daartoe 
zou echter vóór alles veel tijd en veel geld noodig zgn geweest, 
en hoewel Hendrik lY zijnen halflanger een paar maal eene som 
gelds door z^nen gezant deed toekomen, had hij gemeend aan 
diens hooge eischen niet geheel te moeten voldoen. Tijd vooral 
was het , die Le Maire ontbrak : het door de Oost-Indische Com- 
pagnie uitgeruste schip was reeds gereed en Hudson kon op 
zijnen tijd vertrekken. Zoo deze ervaren zeeman, van wien men 
zooveel verwachtte , den doortocht vond voordat Le Maire gereed 
was, dan was alles verloren, het doel der reis gemist. 

Het was dus duidelijk , dat de onderhandelingen moesten afsprin- 
gen. Maar ook al waren de beide geniale kooplieden het hierin 
eens geworden, dan nog zou Le Maire zich waarschijnlijk van 
Massa's medewerking niet veel goeds hebben mogen beloven. Het 
mocht een verstandige eisch heeten , dat Massa in de plannen en 
voorbereidingen van Le Maire de fouten wüde verbeterd zien, 
die z^ne r^ke ervaring hem aanwees; het is hem geheel niet 
kwal^k te nemen , dat hij , toen Le Maire weigerde zijnen raad te 



Siberië, dat Nicolai in Hessel Gerritsz.' Detectio freti vond. Nicolai was toch 
over Nederlandsche zaken zeer slecht mgelicht. 



56 

Yolgen , van zijnen kant ongeHeigd was om deel te nemen aan eene 
expeditie , die naar zijne inzichten niet slagen kon, maar het 
was kleingeestig , dat hy ook , waar zijne ervaring hem in den 
steek liet , aan zijne bekrompene wereldbeschouwing argumenten 
tegen de mogelijkheid van te slagen ontleende. Het toonde, dat 
het Massa met de zaak geen ernst was ; — het bewees , dat hij niet 
bezield was met den geest, die de Moucherons, de Barendszen, 
de Linschotens gedrongen had hunne tochten over den geheelen. 
aardbol uit te strekken, dat hij z^'ne landgenooten door dwaze 
bezwaren , waaraan hij zelf niet geloofde , van verdere pogingen, 
afschrikte '). Maar wij laten Massa en z^'ne kritiek rusten: 
>ick sloech hot af," dus verhaalt hg, >want ick bewysen wil 
dat mender niet door en can en altyts vergeefs sal wesen wat 
sy doen, oft moesten 't anders aenlegghen." >) 

Zoo was dus Le Maire weder teleurgesteld, maar de zaak 
opgeven dat wilde hg niet. Spoedig was een andere commies 
gevonden en de overeenkomst met Hendrik lY werd nu gesloten. 
De onderneming zou op naam van Le Maire , in het geheim echter 
voor Eransche rekening, plaats hebben. Grelukte de poging, dan 
zou het schip niet in Nederland maar in Frankrijk binnenvallen; 
Le Maire zou dan dadelijk naar Parijs vertrekken en zich aan 
het hoofd der nieuwe Fransche Oost-Indische Compagnie plaatsen. 
Voorloopig ontving de ondernemer reeds 15,000 livres van Hen- 
drik IV *) en den 5 Mei 1609 vertrok Kerekhoven met een >kleyn 
schipken" en voorzien van eenen geloofsbrief van Maurits naar het 
noorden. *) 



*) Dit was te meer verkeerd, omdat men toen ter tijd vrij algemeen aan de moge- 
l^kheid van den noordoostelijken doortocht gewanhoopt sch^nt te hebben Zelfs 
Hessel Gerritsz. twijfelde. (Zie zijne Beschr. v. d. Samoyeden Landt. p. 8, 4. Vgl. 
echter aldaar zijne aanteekeningen op Massa's kaart.) Het blijkt nit Massa's in 
den tekst aangehaalde woorden , dat hij integendeel aan de mogel^'kheid geloofde. 

*) Zie de kritiek van Massa in zyn: «Cort verhael van de Wegen ende Ri- 
vieren nyt Moscovia." p. 8, 1 8 , 14 , in : Beschr. v. d. Samoyeden Landt. 

*) Zie over de plannen en voorbereidingen voor deze reis: Jeannin, Négo- 
tiation. II p. 345, 70, 75. — Bakhnizen van den Brink, Isaac le Maire, in: 
Gids. 1865. IV p. 28-83. — Mnrphy , Hndson in HoUand. p. 81 , 82. 

*) Jeannin , Négotiation. II p. 489. — fi|j het verhaal dezer reis verwerp ik 
het door De Jonge (Opkomst. I p. 28) op het voetspoor van Mnrphy (Hndson 
in Holland, p. 32 Noot 1) voorgestane gevoelen , dat Le Maire twee tochten naar 
het noorden zon hebben doen ondernemen: in 1609 en omstreeks 1611. Reeds 
Megiser (Septentrio Novantiqans. p. 431) sprak in 1613 van eene reis van Le Maire 
naar het noorden in 1611. Al deze schr^vers hebben echter hnn bericht ont- 
leend aan Massa , die zegt , dat een Nederlandsch schip j,dit Jaer" voor Le Maire 
aan Vaigatsch geweest is. (Gort verhael. p. 8 in: Beschr. v. d. Samoyeden Landt.) 
Nn is de „Beschryviuge vander Samoyeden Landt" verschenen in het voorjaar van 
1612 en het lag dus voor de hand te moenen, dat Massa's «Gort verhael" ge- 
schreven was in 1611, toen de' schrijver in Nederland aanwezig was. De drie 



57 

Hoc dwaas ook de argumenten Tan Massa tegen de uitvoer- 
baarfacid van het laatste gedeelte der reis waren, het bleek den 
reizigers weldra, dat h^ OTer het eerste gedeelte met volkomen 
kennis van zaken gesproken had. De onderneming was tegen de 
bedoeling van Le Maire , die haar gaarne zeer vroeg in het voor- 
jaar had zien vertrekken ^), door den herhaalden tegenspoed een 
paar maanden vertraagd en geen wonder dan ook, dat Eerckhoven 
in dit toch reeds zeer ongunstige jaar de straat van Nassau onbevaar- 
baar vond. De zeeëngte was opgevuld met gsmassa*s van niet min- 
derdan 50 k 60 vademen dikte. *) Aan het volvoeren van den tocht 
viel niet te denken ; de reizigers moesten temgkeeren en maakten 
eene > slechte reyse." *) Het is niet onwaarschijnlijk, dat Le 
Maire in het volgende voorjaar op nieuwe pogingen bedacht was ♦) , 
maar de plotselinge dood van zijnen beschermer Hendrik lY 
maakte nataurlijk aan alle plannen een einde. 

Terwijl de beide bovenvermelde reizen grootendeels hare ver- 
klaring vinden in den strijd tusschen monopolie en vrije concur- 
rentie , sch^nt het tot nog toe niet duidelgk geweest te zijn , wat 
de reden was, dat van 1607 tot 1612 plotseling na tienjarige 
rust het zoeken van den noordoostelijken doortocht naar Oo8t-Indi6 
weder met zooveel ijver, een enkele maal zelfs van staatswege, 
in Engeland en Nederland werd opgevat. Het komt mij voor, 
dat deze hernieuwde pogingen moeten toegeschreven worden aan 
het genie van twee Engelschen , die eene andere richting aanwezen 
dan den tot nog toe in de noordsche ondernemingen gewoonlgk 
gevolgden koers. 

Toen Henry Hudson in 1607 zijne eerste reis nad.r het noorden 
ondernam, handelde hij volgens een bepaald plan. Beeds in 1527 
had Robert Thorne, een Engelschman, die te Seville woonde, 
Terkondigd, dat men noo];delgk recht over de pool naar Oost- 
Indië moest zeilen. Hij meende, dat die weg veel korter was 
dan eenige andere tot dusver ingeslagen; aan de bezwaren met 
dit plan verbonden , de onbevaarbaarheid der zee en de onbewoon- 

geleerden schijnen echter voorb^gezien te hebben, dat Hessel Grerritsz. op den 
titel zijner Beschrjvinge vander Samoyeden Landt mededeelt , dat de beide daarin 
voorkomende stukken Tan Massa „wt de Russche tale overgheset (en bl^kens de 
aanteekeningen op den mg van Massa's kaart vermeerderd) syn Anno 1 60 9," — 
Het door De Jonge 1. c. gecursiveerde woordje „wederom** behoeft dunkt mQ 
niet op een Nederlandsch schip door Le Maire uitgerust te slaan. 

*) Jeannin, Négotiation. II p. 279. 

*) Massa, Cort verhael. p. 8, in: Beschr. v. d. Samoyeden Landt. 

') Beschr. v. d. Samoyeden Landt. p. 4. 

^) Dit maakt De Jonge (Opkomst. I p. 28) op uit het aankoopen van een 
voor Noordsche tochten veelal gebruikte vlieboot door Le Maire in Februari 
1610 voor een doel, dat volgens z^n zeggen, wanneer het bereikt werd, den 
lande zeer voordeelig zou zijn. 



58 

l)aarheid van het land, geloofde hg niet '). Dit voorstel, in 1582 
door Hakluyt in zijne Divers Voyages wereldkundig gemaakt, 
bleef aanvankelgk onopgemerkt. Flancius alleen schijnt het met 
Thorne eens geweest te zijn ^), maar Barendsz. nam op de twee 
tot bereiking van Flancius* doel uitgeruste tochten steeds zgn 
koers te veel oosteljjk om de pool te bereiken en zoo naar Oost- 
Indië te geraken. Slechts Jan Cornelisz. Rijp, getrouwer dan 
Barendsz. aan Flancius' instructiën, sloeg in 1596 de richting door 
Thorne aangewezen in «). Hij wilde ten noorden van Spitsber- 
gen door het ijs breken en de pool bereiken, maar de ijsdam, 
die zich steeds oostelgk van Groenland en ten noorden van Spits- 
bergen uitstrekt, belette hem zgn plan uit te voeren. En Ba- 
rendsz. zelf, al kon hij zich ook niet vereenigen met de plannen 
van Rgp , stierf in de .overtuiging , dat men niet door de noor- 
delgke kusten van Europa of van Novaya Zemlya te volgen , maar 
door hooger in het noorden zijnen weg te zoeken de meeste 
kans hebben zou om eene opene zee te vinden *). Het onbedui- 
dende resultaat, dat de reis van Egp volgens de toenmalige in-< 
zichten had , belette , dat men zijn plan op nieuw trachtte uit te 
voeren , maar de op zgu aandrijven gevolgde noordelijke koers had 
tot de ontdekking geleid, dat niet altijd de koude, hoe meer men 
de pool naderde, heviger werd *). De opmerking, dat het op Spits- 
bergen • op 80° minder koud was dan op Novaya Zemlya op 76®, — 
een verschijnsel, dat waarschijnlijk aan den warmen golfstroom 
moet worden toegeschreven, — leidde reeds de Nederlanders tot 
de conclusie, dat de massa's ijs, die de Eussische rivieren in de 
IJszee uitstortten , de atmospheer kouder , de zeeën onbevaarbaar- 
der maakten dan hoog in het noorden, waar volgens Mercajbor 



') Het plan van Thorne wordt uiteengezet in: „The booke made by Master 
Bobert Thorne /' in : Haklnyt , Divers voyafi^es. p. 48 vlg. •-> De hier beschreven 
koers is als „de vijjfde wegh naar Cathaj" opgenomen in de „Diversche Dis- 
conrssen de O.-I. vaert betreffende" achter de uitgave der Nederlandsche reizen 
naar het NO. van Jan Jansz. (164S.) 

*) lyNowe then," zegt Thorne, „there is no doubte, bnt sayling North- 
warde and passing the pole, descending^ to the equinoctiaU lyne, wee shall 
hitte those Ilandes." (nam. de Oost-Indische.) — Over het gevoelen van Plancias 
zie hiervoor p. 43 Noot 1 en vooral: Jeannin, Négotiation. II p. 276, 77. 

*) Dat de koeVs door de noordpoolreizigers gevolgd niet met hunne instruc- 
tiën overeenkwam, blijkt duidelijk uit De Yeer*s inleiding voor de eerste reis. 
(Drie seylagien. fol. 1,2.) Barendsz. schijnt na het mislukken zijner, reis in 1597 
van plan geweest te zyn, van de Noordkaap recht naar het NO. te zeilen. Zie 
ook de opdracht der Drie sejlagien aan de Staten-Generaal. 

*) Zie vooral de merkwaardige plaatsen in : De Veer, Drie seylagien. fol. 18. — 
VgL ook ald. Opdr. en fol. 1 , 2. 

*) De Veer, Drie seylagien na de Coninckriljcken van Catthay ende China. 
Opdr. en fol. 2. 



59 

de snelle stroomingen de vorming van gs yerhindeFden en waar 
dus eene opene zee zich uitstrekte *). Boor deze opmerkingen 
moesten de plannen van Thorue meer en meer uitvoerbaar schgnen. 

Toch was een Engelschman de eerste , die weder volgens Thome's 
voorschriften handelde. Eerst in 1607 trachtte Henrj Hudson 
de noordpool te bereiken en zeilde daarom aan beide zijden van 
Spitsbergen naar het noorden. Evenmin als E^p, die in 1596 ge- 
heel hetzelfde gedaan had , slaagde Hudson. Toch gaf h^ het niet 
op en volgde op z^ne tweede reis hetzelfde plan. Ditmaal was 
het echter meer oostwaarts dat h|j den doortocht zocht en zoo- 
doende kwam hg eenigszins op den weg , dien Barendsz. gevolgd 
had. Maar minder gelukkig dan zgn voorganger moest hij het 
reeds spoedig opgeven en terugkeeren '). Toch was het resultaat 
zgner reizen gewichtig. Evenals do Nederlanders had hg de op- 
merking gemaakt, dat op Spitsbergen de atmospheer betrekkelijk 
warm was, de plantengroei minder dor dan op Novava Zemlya '). 
Zijn bezoek in Nederland , waar h^j in den geleerden Flancius een 
warmen voorstander zijner denkbeelden vond , versterkte hem in 
zijne plannen , en evenals vroeger was hg dan ook in 1609 weder 
voornemens het plan van Thome uit te voeren. Hg sprak daar- 
over nog uitvoerig met Flancius en Le Maire , en schgnt het met 
beiden volkomen eens geworden te zgn *). Ook de bekende carto- 
graaph Hessel Gerritsz. , hoewel aanhanger der plannen van Lin- 
schoten, achtte de meeniugen van Flancius en de zgnen eene 
ernstige overweging waard. 

Het laat zich begrgpen , dat , toen Hudsons plannen zoodoende 
in Nederland bekend werden , waar de publieke opinie reeds eenigs- 
zins op het ontvangen van zulke mededeelingen was voorbereid *) , 
ze dadelgk algemeen ingang vonden. Flancius werd meer en mear 



*) De Veer, Drie sejlagien. Opdr. enfol. 1, 2 ,9, 18. -^ De Jonge, Opkomst, 
lp. 18. — Zie eene uiteenzetting en kritiek van dit plan in het vDiscoors van 
Joh. Is. Pontanns" achter: fiegin ende Yoortgangh van de Oost-Indische Com- 
pagnie, p. 70. 

*) Zie over de plannen van Hndson bg z^ne twee eerste reizen : Asher, Hudson 
the Navigator, p. CLXXXIV-CXCVI. 

*) Zie o. a. Asher, Hndson the Navigator, p. 14. — Jeannln, Négotiation. 
II p. 277. 

•) Jeannin , Négotiation. II p. 277. 

*) Zoo zeide een van Heemskercks tochtgenooten in 1609 tot Plancias : j^que, 
pour n'estre lors assez ezperimenté en cette naoigation, an Hen d'entrer anant 
en pleine mer, oü elle n'est iamais gelee, a cause de la profondeur et de la 
grande impetnosité de ses flots et vagues, il se contenta de costoyer les bords : oü , 
ayant tronné la mer gelee, luy et ses compagnons furent arrestez et contrains 
de s'en retonrner sans passer outre." (Jeannin , Négotiation. II p. 276.) — Zie 
ook De Yeer's oordeel over de drie eerste Nederlandsohe noordpoolreizen : Drie 
seylagien. Opdr. en foL 1,2. 



60 

in zijne denkbeelden bevestigd. Met nadruk verkondigde hij , dat 
de zon , die gedurende de zes zomernmanden onafgebroken de noor- 
dolgke streken bescb^'nt , de zeo warmer maakt , het ^'s doet smelten 
en daardoor de overmatige koude aan de atmospheer ontneemt ')é 
H^ meende dus , dat de koude tot op 66^ NB. voortdurend toenam 
om van daar weder af te nemen tot de pool toe; hij vond eene 
bevestiging dier meening in het feit, dat het onder de evennachts- 
Ign minder warm is dan onder de keerkringen. De meening der 
ouden , die de poollanden voor onbewoonbaar hielden , was volgens 
Plancius even ongegi'ond als hunne verhalen omtrent de onver- 
drageljjke hitte onder de evennachtslgn , waar men eene talrijke 
bevolking gevonden had. Hij geloofde dus , dat de Nederlanders niet 
meer als vroeger langs de kust slechts tot ongeveer 73° NB. moesten 
gaan , maar in de opene zee recht noordelijk tot 83° NB. zeilen, waar 
de ijsvr^'e oceaan zonder twgfel den weg naar straat Anian zon 
openstellen. Van daar zou de weg langs Azi6*s oostkust naar Oost- 
Indie gemakkelijk zgn en veel korter dan alle andere bekende 
wegen *). De invloedrgke Plancius won weldra weder aanhan- 
gers voor zijne leer en meer en meer maakte het denkbeeld om 
naar de pool te zeilen opgang. 

Zoo waren de zaken gesteld, toen in 1610 zekere Helisaeus Bös- 
lin, med. doet. te Buchsweiler in den Elzas en Igfmedicus van 
den graaf van Hanau, den Staten een boekje aanbood, waarin 
hg het nieuwe plan uitvoerig aanbeval '). Door astrologische be- 
rekeningen tot het inzicht gekomen , dat God de ontdekking van 
de Noordpool wilde, stelde hg voor om ten minste tot 80° of 
82° noordwaarts te zeilen , waar hg meende , dat men eene opene 
zee zou vinden. Het mislukken der vroegere Nederlandsche toch- 
ten was volgens hem alleen toe te schrgven aan de richting dier 
reizen , die de schepen steeds door eene zeeëngte voerde , waar het 
gs zich ophoopte *). Evenals Thome wees hg op de vergissing 
der ouden , die ook de tropische gewesten voor onbewoonbaar ge- 
houden hadden; evenals Plancius meende hij, dat de lange pool- 

*) Deze Toorstelüiig maakte men zich nog in 1624. Vgl.: Wassenaer, Hiat. 
▼erh. VII foL 95 vso. (Joni 1624.) 

*) Jeannin , Négotiation. II p. 277. 

*) Mitternachtige Schiffarth, von den Herrn Staden inn Niderlanden vor XV 
Jahren Tegebenlicli forgenommen, wie dieselbige anzustellen, dass man daaelbst 
hemmb in Oriënt vnd Chinam kommen moge, zn 'sonderem der Christenheit , 
sonderlicli Tentschlands Nutzen vnd Wohliart, Ein künstlicher PhilosophiBcher 
Tractat,... Gestellt durch Helisaenm Böslin." 1610. — Vgl. over andere werken 
van Böslin: Jöcher, AUg. Gelehrten-Lexicon. III p. 2175. 

*) Volgens de kaart , in het boekje voorkomende (waarop het eerst kaap Tabin 
verre voorbij het zeer noordelgk gelegen Promontoriom Scythicnm is aangege- 
ven), is de zee van Kara nieta dan eene zeeëDgte tnsschen Novaya Zemlja en 
het promontoriam Scythicnm. 



61 

dag de temperatuur hoe langer hoe meer verhitte, naarmate men 
de pool naderde. Met veel ernst trok hg te velde tegen een paar 
argamenten van eenige tegenstanders van zgn plan: het religi- 
ense bezwaar van sommigen , dat het Paradijs aan de pool zou 
liggen en dat dus God zelf door zijnen engel met het vlammende 
zwaard den toegang daarheen zou beletten, achtte hg onbewe- 
zen; de verhalen van den magneetberg, die alle schepen, als zg 
de noordpool bereikten, bij het daaraan bevestigde gzer vast- 
houden zou, hield hij voor volkomen ongegrond >). 

Het boekje maakte opgang en werkte er krachtig toe mede , dat 
twee Nederlanders , Ernst Van de •Wal en Pieter Aertsz. de jonge 
van Amersfoort , de Staten-Generaal en de Amsterdamsche admi- 
raliteit om bptand tot het ondernemen van eenen nieuwen 
tocht verzochten '). Zij beweerden stoutweg, dat het Barendsz. 
en Linschoten aan den noodigen moed en volharding ontbroken 
had. Overtuigd als zij waren van de deugdelijkheid van Böslins 
beschouwingen , meenden zij zelven gelukkiger te zullen zijn , want , 
zoo redeneerden zg schertsend, »de Sou sonde eerder daer by 
Noorden zo\it maken dan ijs." Niettegenstaande de afkeuring 
van sommigen *), die het boekje vol »sotternien" achtten en de 
voorstellers van den tocht » eenige onervaren , vermetele menschen" 
noemden, vond het plan bijval en in 1611 besloot de admiraliteit te 
Amsterdam tot den nieuwen tocht. Twee schepen , de Vos en de 
Craen, werden na langdurige beraadslagingen met Plancius en 



*) Een duidelijk overzicht van de Toorstellingen , die men zich dest^dsTande 
pooUanden vormde , geeft Megiser. (Septentrio Novantiqaas. p. 869.) ^Es tind 
laater Fantaseyen ," zegt hij , „was etliche bisshero forgegeben vnd den Nort-Po- 
lam also gemalet haben , dass nemlich gestracks vnder dem Polo ein hoher schwartz- 
lichtiger Steinfels von laater Mognet seje , der begreiff in seinem Vmbkreiss 83 
Frantzösische Meilen. Es soUen auch vmb depselben hervmb vier Insahi ligen , 
zwischen denen der Oceanus darch 19 Ostia oder Eingang einbreche, vnd vier 
Enripos oder Arm vnd Strom mache, welche vom78grada an mit solcher Gewalt 
vnd Vngestümmigkeit nach dem Polo zn gezogen vnd getrieben , vnd allda in 
mechtig grosse Abgnind verschlucket werden : also dass kein Schiff , so eimnahl 
darein komme, aach durch den starcksteu Wind, mög znrück gebracht werden." 
*) Hessel Gerritsz., Beschr. vander Samoyeden Landt. Voorrede, p. 4. 
*) Hevige bestrijders vond het misschien wel wat onberaden pUn der over- 
moedige voorstellers in Hessel Gerritsz. (Beschr. v.d. Samoyeden Landt. p. 8, 4. — 
Detectio freti ed. 1618 F. 2) en in Joh. Is. Pontanas (Beschr. v. Amst. p. 179 , 80), 
heiden voorstanders der plannen van Linschoten. Ook Isaac Massa oordeelde 
het door dezen ontworpen plan het eenige , dat kans van slagen had. (Massa, 
Gort verhael, in: Beschr. v. d Samoyeden Landt. p. 18.1 Nicolai (Relation. 
Vorredt, p. 10) zegt , dat Röslin „allein etliche seine Traum unnd Mucken erzehlt , 
die er ihm hinder dem Ofen im Sawrbrannen zu Schwalbach traamen lassen." — 
Onder leiding vau May werd het plan echter beter uitgevoerd dan het zich aan- 
vankel^k liet aanzien en althans Gerritsz. kwam nog in z\jne Detectio freti 
zelven op zijne afkenring terag. 



Linschoten voor de reis uitgerust. De bevelhebber der onder- 
neming was Jan Cornelisz. May, b^genaamd Mensch-eter, van 
Hoorn "), die reeds in 1598 de reis van Van.Neck naar Oost- 
Indid had medegemaakt en later op de reis om de wereld van 
Spilbergen van 16 14 tot 1617 als kapitein op des bevelhebbers 
schip zou aanwezig zijn '). Commies en stuurman op zijn schip 
de Vos waren Ernst Van de Wal en Pieter Fransz. ; het andere 
schip voerden Symon Willemsz. Cat als kapitein, Pieter Aertsz. 
de jonge als commies, en Cornelis Jansz. Mes als stuurman. 
Hun werd bij hunne Instructie gelast , ten noordoosten den 
doortocht door. straat Anian te zoeken. Zoo dit doel in één jaar 
niet bereikt kon worden , moesten zij ergens eene plaats opzoeken, 
geschikt tot overwinteren. Mocht de reis naar het noordoosten 
ook het tweede jaar niet gelukken , dan moest May het in het 
noordwesten beproeven en trachten door straat Davis Oost-Indi6 
te bereiken. In overeenstemming met de pogingen in de laatste 
jaren door Engeland en Frankrijk aangewend om koloniën in 
Amerika te verkrijgen , werd nu ook May belast , overal te letten 
op de plaatsen , die geschikt waren ter colonisatie en tot het aan- 
leggen van forten '). 

Do reis, den 18 Maart 1611 aangevangen , beantwoordde geheel 
niet aan de verwachting. May sloeg weder den door Barendsz. 
reeds tweemaal beproefden weg in en was nog ongelukkiger dan 
deze. Nu het goede spoor, door Bijp ingeslagen en in Nederland in 
de laatste jaren met zooveel warmte aanbevolen, verlaten was, 
beloofde de reis reeds dadelijk niet veel nieuws. En waarlijk was 
dit gedeelte van May 's reis arm aan resultaten. Hij bezeilde de 
kust van Novaya Zemlya , onderzocht de langen tyd zoo raadsel- 
achtige Kostin-sjar *) , en bereikte het Cruys-eylant op 76**, maar 
nergens kon hij door het ijs breken. Tegen het najaar moest h^ 
tot herstel der geledene schade naar Eildin vertrekken, van 
waar hjj naar Noord-Amerika zeilde om te overwinteren. Het 

') De reis van Jan Comeliszoon van Hoorn, waarover Witsen (Noord- en oost- 
Tartarye. p. 906) spreekt, is geen andere dan deze tot voor korten tigd bgna 
onbekende tocht. — Volgens Wassenaer (Hist. verhael. VIII fol. 84 vso) deed 
;;Ian May van Hoorn" in 1624 nog eene reis naar Nienw-Nederland. Op deze 
reis noemde h^ waarsch^nlijk den mond der Delaware ^May-bay" , de ooste- 
lijke punt van den oever daarbij «Caep May." (Zie de kaart v. Nienw-Nederland 
in den Atlas v. Just. Danckers.) Ook een veel znidel^ker gelegen rivier op die 
kust heette ; „R. de May." (Zie de kaart van Amerika in dien Atlas.) Mogeljyk 
z^n echter al deze namen van den bekenden Cornelis Jacobsz. May afkomstig. 

*) Tiele, Mémoire. p, 70. 

*) De Jonge (Opkomst v. h. Nederl. gezag. I. p. 28-80) heeft het eerst de 
aandacht op deze belangr^ke reis gevestigd. 

^) Hudson had trouwens op z^ne tweede reis reeds bewezen, dat Kostin-sjar 
niet naar de Kara-zee leidde. 



63 

langdurige gedwongen oponthoud werd door hem besteed tot 
onderzoekingen op de Amerikaansche knst van 47' — 42J' NB. '); 
bij eene dier landingen werd Aertsz. met eenige anderen door de 
wilden vermoord. Den 27 Februari 1612 besloot men eindelijk, dat 
het schip de Craen, na nóg eenig vertoef op de Amerikaansche 
kast, huiswaarts zou keeren '), en dat May met het schip de 
Vos op nieuw den noordoostelijken doortocht zou opzoeken. 

Deze tweede reis volbracht May met evenveel volharding , maar 
met even ongelukkigen uitslag als die van het vorige jaar. In 
het begin van Juni 1612 bereikte hij Kildin, vertrok van daar 
den 10 en stevende naar Novaya Zemlya, waar h|j den 30 aankwam. 
Tot 8 Juli zeilde hij noordelijk langs de kusten van dit eiland, 
maar toen stuitte hij op een vast ijsveld , dat zich noordwestelijk 
van het land uitstrekte. Hij volgde den rand daarvan tot 14 Juli, 
wanneer hg op 77' NB. was , en keerde naar de kust van Novaya 
Zemlya terug, die hij den 20 bereikte. Een dergelij ken tocht langs 
het ijs ondernam hij tusschen 29 Juli en 9 Augustus , toen hij niet 
verder dan tot 77° 45' NB. kon komen. Zijn plan om recht naar 
het noorden te zeilen scheen dus onuitvoerbaar ; de buitengewoon 
strenge winter van 16|^j had de zee van Spitsbergen in eene 
^svlakte veranderd '). Den 26 Augustus keerde hij naar huis te- 
rug , waar hij omstreeks half September behouden aankwam. Het 
eenige resultaat der reis was de zekerheid , dat de uitgestrekte zee 
tusschen Novaya Zemlya en Beeren-eiland geene eilanden bevatte 
en dat dus de eilanden Matsyn en Willoughby-land niet bestonden *). 

De ongelukkige uitslag dezer reis schrikte anderen niet af: 
reeds het volgende jaar werd een andere tocht met hetzelfde doel 
ondernomen. Jonas Witsen, raad en oud-schepen der stad Am- 
sterdam, en Symon Willemsz. Nooms *), een Amsterdamsch 



* ) Herinneringen van de reis vindt men echter ook op Amerika's oostknst op 
42» NB. in de „Vos-haven" en »Cranc-bay". (Kaart v. N. Nederl. in den atlas 
▼. Goos van 1666.) 

») Het schip kwam behouden aan. (Hessel Gerritsz. , Bcschr. v d. Samoyeden 
Landt. Voorrede , p. 4.) Zie over de onderzoekingen op de Amerikaansche kast 
na het vertrek van de «Vos" vry uitvoerig: Descr. detect. freti. ed. 1613 F. 

*) Een dergelijk ijsveld tusschen Spitsbergen en Novaya Zemlya vond kapitein 
Wood in 1676. Zie de afbeelding daarvan bij: Witsen, Noord- en oost- Tar- 
tarye. p. 907. 

^) Berichten omtrent dezen tocht vindt men , behalve b^ De Jonge en Wit- 
sen , in : Beschryvinghe vander Samoyeden Landt. (Voorrede p. 4, en op den rug 
der kaart van Massa) en uitvoeriger in: Descriptie detection is freti. (ed. 1613 F en 
F 2.) — Als eene merkwaardigheid brachten de reizigers behalve walrustanden en 
beerenh uiden een stuk ijs mede van zulk eene dikte, dat de Amsterdamsche ad- 
miraliteit het in Nederland nog aan het publiek kon vertoonen. 

*) Het octrooi der compagnie van Nieuw-Nederland (bij: 0'Callaghan, New 
Netherland. I p. 74) noemt ook den Amsterdamschen oud-burgemeester Gerrit J^« 



64 

lian^laar op de kast van Gulnea, wendden zich in Maart 1613 
nit naam eener Amsterdam sch e compagnie weder tot de admirali- 
teit en verzochten het schip de Vos , waarmede May de reis gedaan 
had| ter leen. Zij boden daartegen aan een deel in de winst, 
door handel of door het verkrygen der in 1596 door de Staten 
uitgeloofde premie te maken. De admiraliteit toonde' zich gene- 
gen aan het verzoek te voldoen en om voor de waarde van het 
schip , gewaardeerd op ƒ 3000, in de onderneming te participee- 
ren "). Zoodra men het eens was geworden, vertrok het schip. 
Als schipper diende daarop Fieter Fransz. *), die May*s stuurman 
geweest was *); de lading bestond in koopmansgoederen van 
allerlei soorten: glazen flesschen, olifantstanden , stukken laken, 
ketels en vooral » zeeven cleynne kasgens met norembergerije.*' *) 
Evenals May wilde men eerst den noordelgken doortocht zoeken ; 
ditmaal echter langs eenen nieuwen weg. Reeds zoovele malen 
hadden Nederlandsche zeelieden het noordoostelijk gedeelte der 
IJszee vruchteloos doorkruist , dat men er aan begon te wanhopen, 
daar te slagen. Het noordwesten , waar Hudson in de laatste 
jaren onverwelkbare lauweren had geplukt , waarheen nog onlangs 
Button vertrokken was , om het verloren spoor van zijnen voor- 
ganger te zoeken , was den Nederlanders echter nog geheel onbe- 
kend en beloofde dus beteren uitslag. Wij zagen, dat reeds May 
den last had , wanneer zijne pogingen in het noordoosten misluk- 
ten , naar straat Davis den steven te wenden ; nu besloot men , de 
straat , die reeds den naam van Hudson droeg , te doen onder- 
zoeken en te trachten handelsbetrekkingen met de inwoneris dier 
streken aan te knoopen. Door straat Anian moesten de reizigers 
verder Oost-Indiö zien te bereiken. Daar echter het drijven van 
handel en het verkrijgen van direct voordeel ditmaal hoofdzaak 

was , werd aan Fransz. reeds dadelijk evenals aan May de last ge- 
__^ \_ 

cobsz. Witsen onder de readers van de «Vos." De Resolatiëu der Amsterdam- 
sche admiraliteit spreken van hem geen enkele maal. 

>) Resol. Adm. Amst. 27, 28, 29 Mrt. 1613. — Vgl. De Jonge, Opkomst. I. p. 30. 

*)'Re8ol. Adm. Amst. 14 Ang. 1614. 

*) Waarschijnlijk was op deze reis ook tegenwoordig de bekende Willem Meer- 
man , zoon van den ond-burgemeester en schout van Delft Gerrit Meerman en 
schrijver van de geestige satire op de kerkelijke geschillen «Comoedia vetas." 
Althans Brandt (Hist. der reform. II p. 197) verhaalt van hem , dat h\j na 
lange jaren op zee gevaren te hebben , in 1612 «op een tocht naar 't Noordt- 
westen van America ging , om van daer een nieuwe doortoght naar Oostindie te 
soecken ; doch nooit terugkeerde." Waarschijnlijk heeft dit «o veredel vernuft" 
zich in Nieuw-Nederland gevestigd. Het is waar, dat de reis van de Amster- 
daiusche reeders in 1618 voorviel , maar ik acht het toch waarsch^nlijker, dat 
Meerman hierbij tegenwoordig was, dan op de reizen in 1612 door de Engel- 
•chen Button en Hall gedaan. 

«} Resol. Adm. Amst. 14 Aug. 1614. 



65 

geven , om , wanneer het doel in het noordwesten niet bereikt werd , 
znideiyker streken te bevaren en in Nova-Francia met de inlan- 
ders den ruilhandel te beproeven *). 

Weldra bleek het , hoe wgs deze b^ voeging geweest was. Waar- 
sch^nl^k sneed het tnsschen de tallooze landen en eilanden van 
het noordwesten opgehoopte ijs den reizigers weldra den pas 
af; zeker is het, dat het zoeken van den doortocht opgegeven 
en de steven naar »de Riviere Hudson" gewend werd. *) Onder- 
tusschen was de zomer verstreken en men moest besluiten in het 
latere Nieuw-Nederland te overwinteren. De » quaetwillige inwoon- 
ders**, door herhaalde bezoeken in de laatste jaren niet gunstig 
jegens hunne blanke broeders gestemd, toonden zich echter nu 
evenmin als twee jaren vroeger den over winterenden genegen. 
Van het drgven van handel was geen sprake; ja evenals op de 
reis van May vielen ook nu eenige Nederlanders, waaronder de 
kapitein Fieter Fransz. zelf, als offers der ontembare Indianen '). 

Tegen het voorjaar van 1614 schenen de kansen voor onze rei- 
zigers zich te verbeteren. Achtereenvolgens verschenen niet min- 
der dan vier Nederlandsche schepen op de kust. Lambert Van 
Tweenhuysen, de oprichter der Noordsche Compagnie, had twee 
vaartuigen gezonden: de Tyger, schipper Adriaen Block en de 
Fortuyne, schipper Hendrick Christiaensz. Van Cleef; voor eene 
andere Amsterdamsche reederij was het schip de Nachtegael 
schipper Tys Volckaertsz. Mossel uitgezeild, terwijl Le Maire's 
Austraalsche Compagnie — of ten minste de hoofdreeders daar- 
van — Cornelis Jacobsz. May met het schip de Fortuyne, van 
Hoorn uitgezonden hadden *). Schipper Jan De Wit, die in plaats 
van den vermoorden Fransz. aan boord van de Vos was opge- 
treden*), kwam met de nieuw aangekomenen overeen »in Com- 
paignie te handelen" •) , en ieder vertrok om zijn voordeel te 
zoeken. Block en May maakten zich door hunne ontdekkin- 



*) Descr. detect. freti. p, 5. — „Nee fervor iste (om den N. doortocht te zoe- 
ken)", dns verhaalt ons daar Hessel Gerritsz. in den zomer van 1618 „iu nostris 
Amstcrodamensibns deferbuit plane , superioribns enim mensibas ab ijs emissa est 
navis, eo tantnm fine, ut de transitu, vel Freto Hndsoni inquireret, et num 
commercij locus sit in istis oris; si vero eventas votis non respondeat, in Oris 
Novae Pranciae negotiabuntur." 

*) Resol. Adm. Amst. 13 , 14 Aug. 1614. Over de reis in bet noordwesten 
wordt daar het stilzwijgen bewaard, omdat men vrijdom van uitgaande rechten 
hoopte te verkregen, zoo de teruggebrachte goederen in 1615 weder naar de- 
zelfde bestemming als in 1613 werden uitgevoerd. 

*) Resol. Adm. Amst. 14 Aug. 1614. 

*) 0'Callaghan, Hist. of N.-Netherland. p. 74. 

•) Resol. Adm. Amst. 24 Juü 1614. — 0'Callaghan , N.-Netherland, I p. 74. 

•) Resol. Adm. Amst. 24 Juli 1614. 

5 



66 

gen een beroemden naam '); Van Cleef was reeds in Juli met 
zgn schip geladen met bevervellen te huis '), maar het schip 
de Vos had voortdurend ongeluk. Toen De Wit in het begin 
van Augustus 1614 weder te Amsterdam aankwam, had hij 
zoo weinig voordeel behaald, dat de beide reeders van het schip 
de admiraliteit moesten verzoeken om vrijstelling van de inko- 
mende rechten over bijna alle goederen, waarvoor zij reeds b^ 
het uitvaren betaald hadden. Hunne ondernemingszucht was 
echter door het ongeluk zoo weinig uitgedoofd, dat zij dadelijk 
verlof verzochten de goederen naar dezelfde plaats weder vrij 
te mogen uitvoeren '). 

Hier eindigt het eerste tgdperk der Nederlandsche tochten naar 
het noorden. Het jaar 1614 was bestemd om aan de onderne- 
mingszucht der ontdekkers een dubbelen hinderpaal in den weg te 
stellen. Twee compagniön verrezen nagenoeg tegelijkertijd , die ^ 
door het octrooi der Staten-Generaal beschermd , alle Nederlanders 
uitsloten van den handel op het terrein, door de Nederlandsche 
noordpoolreizigers in de laatste jaren bevaren. Het verzoek door 
Witsen en Nooms gedaan om hunne goederen weder vr^ te mogen 



») 0'Callaghan. N.-Netherland. I p. 72,73. 

*) Resol. Adm. Amst. 24 Juli 1614. 

*) Resol Adm. Amst. 13, 14 Aug. 1614. — Berghaus (Wat men van de aarde 
weet. p. 226) deelt nog een bericht mede over eene andere Nederlandsche noord- 
poolreis, die hij tot het jaar 1618 terngbrengt. De ongenoemde zeevaarders zou- 
den, verre naar het NO. stevenende, Novaya Zemlya's noordoostpnnt verre voorb^ 
gezeild, ja zelfs tot 112° OL. gekomen zijn. Het resultaat is zeker verba- 
zend, maar voor ons onderwerp van minder belang. Uit het verhaal zelf blijkt 
toch, dat het jaartal 1613 hoogstwaarschijnlijk oignist is. De daarbij vermelde 
omstandigheden vertoonen zelfs eene groote gelijkheid met het verhaal der plan- 
nen van Willem Vlaming en eenige andere requestranten , die in 1664 van de 
Stn.-6en. een monopolie voor de N. vaart verzochten. Het jaartal strookt bo- 
vendien zeer goed met de mededeelingen in Berghans' bron, de: Philosophical 
Transactions. Dl. X (1675) p. 418, waar wel het jaar der reis niet opgegeven, 
maar tóch gesproken wordt van „some years since." Misschien is dns de 
geheele mededeeling niets anders dan een uitvoeriger, maar dan ook zeer over- 
dreven verhaal van de bekende eerste reis van Vlaming, die door De Jonge (Nova 
Zembla. p. 24) tot 1663 ternggebracht wordt, en dus juist een halve eeuw na 
1613 plaats had. — . Nicolai (Relation. Vorredt p. 7, 11, 18) verhaalt van ver- 
schillende Nederlandsche reizen ter zee en te land ondernomen om den doortocht 
te zoeken in 1611^18, met name van 8 Nederlandsche schepen, in 1618 uit- 
gevaren om Hudson te zoeken, maar onverrichter zake teruggekomen met de 
ontdekking, dat Hudsons straat een zeeboezem is. De schrijver, met de ge- 
beurtenissen in Nederland zoo slecht bekend, dat hij zelfs niets van de reis van 
J. Csz. May vernomen heeft, scheut echter zgne berichten alleen uit M^gisers 
vertaling van Hessel Gerritsz's Detectio freti geput te hebben ; de eerste séer 
onbepaalde mededeeling schijnt op de beweerde reis van Le Maire en Massa in 
1611 te slaan; de tocht van 1618 is dankt m^ zonder twijfel Buttons reis in 
dat jaar, waarvan Nicolai Hessel Gerrilsz.' verhaal verkeerd begrepen heeft. 



6? 

uitvoeren — een verzoek dadelijk toegestaan ^) — toonde reeds 
dat de vaart op Amerika*8 oostkust door hen niet opgegeven zou 
worden. Weinige maanden later (11 October 1614) werden de 
beide reeders dan ook opgenomen in het octrooi , dat de Compagnie 
van Nieuw- Nederland van de Staten- Generaal verkreeg. Reeds 
in Januari van hetzelfde jaar had eene andere compagnie ook 
voor de vaart op de noordsche landen uitsluitende rechten ver- 
kregen: de » Noordsche Compagnie" trad als bevoorrechte veree- 
niging op. De vaart op het noorden en het westen , sinds Had- 
sons derde reis voortdurend vereenigd , werd dus voortaan de bron 
waaruit twee vereenigingen schatten hoopten te verzamelen. Maar 
toch bleef de band , die de beide compagni6n verbond , zeer nauw. 
Lambei-t Van Tweenhuysen, die als hoofdreeder in de compagnie 
van Nieuw-Nederland optrad, was ook de eerste, die in het oc- 
trooi der Noordsche genoemd werd , en terwijl de eerste bewind- 
hebbers van beide compagniën gedeeltel^k dezelfde personen waren , 
zetten de familiën deze traditie nog jarenlang voort '). De Com- 
pagnie van Nieuw-Nederland , die eerlang in de West-Indische 
Compagnie opging , bleef ook toen nog nauw met hare Noordsche 
zuster verbonden. Maar het lot der beide lichamen, door oor- 
sprong en belangen vereenigd, was toch geheel verschillend. De 
West-Indische Compagnie , eerlang van het terrein , waarop zg zich 
eerst gevestigd had , verdreven , sleepte in andere gewesten gedu- 
rende langer dan eene eeuw haar kw^nend bestaan voort ; terw^l 
de Noordsche, zich juist te nauw beperkend tot het gebied, 
dat zg reeds dadelijk bezette, wel is waar zonder vreemde hulp 
en aanvankeiyk met voordeel zich kon staande houden , maar toch 
reeds na dertig jaren voor de aanvallen harer mededingers bezweek. 
De geschiedenis der eerste vereeniging is, voorzoover zij Nieuw- 
Nederland betreft , door Amerikanen reeds op eene wgze bewerkt , 
die den Nederlander moet doen blozen ; het zal m^'n streven zyn , 
nu ten minste door de beschrg ving van de lotgevallen der Noord- 
sche Compagnie gedeeltel^k eene leemte aan te vullen , die te lang 
in onze geschiedboeken bestaan heeft. 

<) Resol. Adm. Amst. 18 Ang. 1614. 

*) Onder de eerste reeders ter walvischvangst worden als bewindhebbers , ree- 
ders of patroons in Nienw-Nederland genoemd: Lambert Van Tweenhaysen , Simon 
Van der Does, Samnel Godin, Claes Jacobsz. Harencarspel , Hans Claessen en 
Barend Sweerts voor Amsterdam ; bij de Zeeuwen : Pieter Boudaen Courten , Adriaan 
Ketelaer, Jan Gyselingh , Adriaan Velters en Jan De Moor. Onder de latere ree- 
ders vinden wij b\j beide compagniën leden der familiën Ranst, Van der Graeff 
Snellingh, Ydincx, Lampsens, Bisschop, Ray en Van der Dassen. Adriaan Block 
reisde in 1614 naar Nienw-Nederland, in 1615 naar Spitsbergen; het schip de 
Portnyne voer in 1618 naar Spitsbergen , in 1614 naar Nienw-Nederland ; Hinlopen, 
een der bewindhebbers der N. O. werd in Nieuw-Nederland vernoemd ; de beide 
zonen van Jacob May deden in dienst van beide compagniën in 1614 twee reizen. 

5» 



HOOFDSTUK IL 



DE NOORDSCHE COMPAGNIE. 



Terwijl de Nederlanders zich alzoo bg herhaling verdienstelijk 
maakten door hunne pogingen om de noordelijke zeeën aan Eu- 
ropa te doen kennen , hadden ook de Engelscheh niet stilgezeten. 
De Moscovische Compagnie, in 1553 opgericht met het doel om ont- 
dekkingen te doen en nieuwe handelswegen te openen , was daartoe 
dan ook te goed in de gelegenheid dan dat z^ niet meer syste- 
matisch dan de Nederlanders zich op het verkennen der noorde- 
lijke streken zou toegelegd hebben. Al bleef hare aandacht voor- 
namelijk op den Eussischen handel gericht, toch zond zij nog 
dikwijls schepen naar het hooge noorden om de onbekende zeeën 
te doorzoeken. 

Op een dezer reizen, in 1603 door Stephen Bennet op kosten 
van Sir Francis Cherie , lid der Moscovische Compagnie ' ) , met 
het schip The Grace ondernomen , stuitte men echter toevallig , op 
weg van Kola naar het noorden, op het den Engelschen nog on- 
bekende Beeren-eiland. De tocht werd gestaakt en met het be- 
richt, dat men op het nieuw gevonden land eenig looderts en 
vele sporen van walrussen gevonden had , keerde men huiswaarts. 
De Moscovische Compagnie begreep het gewicht der ontdekking. 
Dadelijk zond z^ in 1604 Bennet weder naar Beeren-eiland en 



') Zie over Sir Francis Cherie: Hamel, Tradescant der Aeltere. p. 295 , 96. — 
De Moscovische Compagnie was evenals de Engelsche Oost-Indische eene zooge- 
naamde „regulated company", „een soort van gilde, welks leden vrij waren om 
hinnen zekere grenzen en met inachtneming van zekere hepalingen zelfstandig te 
handelen, en dat onder zekere voorwaarden nieuwe leden in zich mogt opnemen. 
Elke uitrusting eener vloot werd ondernomen door eenige personen , die vrijwil- 
lig zamenwerkten , geheel voor eigen rekening handelden , en slechts door de al- 
gemeene voorschriften der compagnie gebonden waren." (Van Rees, Staathois* 
houdkunde in Nederl. IT p. 19.) 



^ 



69 

toen h^ daar nu werkelgk eene groote menigte walrussen gevon- 
den had , besloot men het land geregeld te bezoeken. Naar den 
eersten reeder werd het Cherie-island genoemd en jaarl^ks ver- 
trok nu voortaan een schip , op kosten van een der leden van de 
Moscovische Compagnie, daarheen •). De walrusjacht bleef hoofd- 
zaak: aanvankelijk met geweren, later met lansen viel men de 
logge monsters aan , die eerlang een gemakkel^ke prooi voor de 
jagers werden. Honderden koppen werden jaarlijks in Engeland 
ingevoerd; want vooral de tanden, destgds duur betaald, waren 
het doel der jacht, In 1605 begon men uit het spek de eerste 
traan te kooken ; sinds 1611 beproefde men ook de huiden als 
handelsartikel te gebruiken '). Naast de walrusjacht hield men 
zich met het dooden van zeehonden, beeren, vossen en vogels 
bezig; de reeds in 1603 opgemerkte loodmijn leverde nu en dan 
eenig erts en een enkele maal vond men steenkool. Zoo was Bee- 
ren-eiland gedurende eenige jaren een rgke bron van voordeel 
voor de Moscovische Compagnie. 

Maar de kans keerde. De walrussen werden door het jagen 
schuw , de vangst werd bezwaarlijker, de dieren minder in getal. 
En daarbg kwamen concurrenten, die eerlang op de voordeden 
der vaart opmerkzaam werden. Reeds in 1607 verscheen een schip 
voor rekening van een Londensch bierbrouwer op het eiland ; de vis- 
schers van Huil , reeds van ouds geoefende walvischvangers aan de 
Noordkaap, volgden dadelijk in dit spoor •). De compagnie, die 



>) Zie de verhalen dezer reizen bij: Gordon, Voyage to the Northwards . Anno 
1603. (Purchas, Pilgrimes. III p. 566; cf. ald. III p. 464.) — Poole, Divers 
Voyages to Cherie Hand. (1604) (Purchas, 1. c. III p. 556.) — Poole, Third 
Voyage to Cherie Hand. (1605) (Purchas, 1. c. Til p. 558.) — Poole, Fonrth 
Voyage to Chery Hand. 1606. (Purchas, 1. c. III p. 559.) — Poole, Sixth 
Voyage to Cherie Iland. (1608) (Purchas, 1. c. III p. 560.) — Poole, Seventh 
Voyage to Cherie Hand. (1609) (Purchas, 1. c. III p. 561.) — Poole, Voyage 
to Cherry Iland etc. (1610) (Purchas, 1. c. III p. 700.) — Comm. der Mosc. 
Comp. voor Edge. (Purchas, L c. III p. 709.) — Edge, Dutch disturbance. 
(Purchas, 1. c. III p. 464.) — Poole deelt ons in het verhaal van een dezer 
reizen (1608) een merk\« aardig bericht mede over de temperatuur in de IJszee. 
„The twentieth and oue and twentieth dayes (of June) ," dus verhaalt hij, „it 
was calme, and the weather cleere, and wee had it as hot as I haue commonly 
feit in England at that time of the yeere. For the Pitch did runne downe the 
ships sides; and that side of the Masts that was to the Sunne ward, was so 
hot, that the Tarre did frye out of it, as though it had boyled." Heley ver- 
haalde aan Purchas, dat het op Spitsbergen somtijds zoo koud was, dat de be- 
vroren zeilen niet te behandelen waren , terwijl den volgenden dag de tempera- 
tuur zoo heet was , dat al het pik op het schip smolt , zoodat aUes vuil werd ; 
ja , nu en dan kon men te middernacht zijne pijp door middel van een brandglas 
aansteken. (Purchas, Pilgrimes. III p. 788.) 

*) Commissie der Mosc. Comp. voor Poole, bij : Purchas, Pilgrimes. III p. 709. 

») Purchas, Pilgrimes. III p. 709. 



70 

het door haar aan de EDgelschen bekend geworden eiland als haar 
uitsluitend eigendom aanmerkte en er dan ook reeds in 1608 een 
sloep achterliet, ging wel in 1609 tot de plechtige inbezitneming 
over, maar het baatte niet , de concurrentie nam toe on het voor- 
deel verminderde sterk. In deze omstandigheden sloeg de Mos- 
covische Compagnie het oog op Spitsbergen, dat door Hudsons 
bezoek in 1607 nader bekend geworden was. Jonas Poole werd 
in 1610 door de vereeniging naar de tot nog toe sleehts tweemaal 
bezochte kusten van dit eiland gezonden; hij verkende de baaien ^) 
en ving eenige walrussen. En daar Thomas Edge, die met een 
ander schip der compagnie weder naar Beeren-eiland vertrokken 
was, dit jaar geheel zonder lading terugkwam, nam men da- 
delijk het besluit de oude nederzetting te verlaten ') en de uit- 
rustingen voortaan naar Spitsbergen, of zooals men toen zeide, naar 
Greenland ') , te richten. 

Met dit besluit ging echter dadelijk eene geheele verandering 
van het doel der reizen gepaard. Beeds Hudson had de aandacht 
gevestigd op den aan traan en andere kostbare handelsartikelen 
zoo rijken walvisch; Poole had het bevestigd, dat de «zee om 
Spitsbergen van die dieren wemelde *). Dadelgk in 1611 vinden 
wg dan ook op de twee schepen , die onder Bennet en Poole naar 
Spitsbergen vertrokken , zes harpoeniers uit St. Jean de Luz ; de 
sinds eeuwen met de walvischvangst goed bekende Basken moes- 



') Bij deze gelegenheid gaf Poole aan verscliillende plaatsen namen, die ze 
langen t\jd (enkele zelfs tot nn toe) behouden hebben. Zoo Tinden wij genoemd : 
Hornesouud , Muscovy Companies Monnt , Ice-point , Bell-point , Lownesse-island , 
Lowe-sound , Blackpoint-isle , Cape Gold , Ice-soand , Fair foreland , Knotty-point , 
Fowl-sound , Beer-sonnd , Closs-cove , Gumerds-nose , Cross-road , Fairhaven en 
Greenhaven of Greenharbonr. 

*) Wel werd „Cherie-island" nog verscheidene malen bezocht, o. a. reeds in 
1611 door Poole, die daar 200 walrussen doodde en de bemanning der b^ 
Spitsbergen gestrande Mary Margaret Tond (cf. Poole , Briefe Declaration of my 
Voyage to Greeneland. 1611, in: Purchas , Pilgrimes. III p. 711) en door 
Gordon met „The Amitie" (cf. Hamel , Tradescant der Aeltere. p. 306) , maar de 
geregelde jaarljjksche tochten van de schepen der Moscovische Compagnie tot 
de wahrusjacht hielden sinds 1610 op. 

*) De Engelsche schrijvers van dien t\jd noemen nagenoegzonder uitzon- 
dering Spitsbergen „Greenland" , een naam, gegeven in den tijd , dat men het 
eiland voor een gedeelte der Groenlandsche kust hield. Groenland zelf noemden 
zij daarom nu ter onderscheiding Groneland, Groynland, Groenland of met eene 
andere dergelijke verbastering. 

*) In deze eerste jaren waren de Engelschen gewoon, behalve op walrussen 
en robben ook op zoogenaamde witvisschen (witte walvisschcn) jacht te maken. 
Men ving ze met groote netten van kabeltouw als zegens. Z^ namen weldra 
de wijk naar diepere wateren. (Zorgdrager, Groenl. vissch. p. 195, 206.) De Ne- 
derlanders hadden reeds in 1613 ontdekt, dat die vangst geen voordeel gaf, en 
hielden zich er nooit mede bezig. (Hist. de Spitsberghe. p. 19.) 



71 

ten de Engelschen in de gelegenheid stellen dit handwerk zelven 
te leeren. Dit eerste jaar was de reis zeer ongelukkig. De beide 
schepen strandden en de bemanning mocht zich gelukkig rekenen , 
dat schipper Thomas Marmaduke van HuU, die de Engelschen 
ook daarheen gevolgd was, zich bereid verklaarde haar naar het 
vaderland terug te voeren ^). De compagnie hield echter vol: in 
1612 verschenen weder twee schepen, het eene onder Poole en 
Bennet, het tweede onder Russell en Edge op Spitsbergen. Dit- 
maal was men gelukkiger : niettegenstaande hunne onbedrevenheid 
doodden de Engelschen zeventien walvisschen en eenige walrussen , 
die te zamén 180 tonnen traan leverden ^). Maar tegel^k ver- 
toonden zich ook op het nieuwe jachtveld concurrenten, die de 
hoopvolle vooruitzichten der compagnie zouden vernietigen. 

Beeds in 1611 was de versch^'ning van hot Hullsche schip eene 
ernstige zaak geweest. Niettegenstaande de Moscovische Compagnie 
hare schepen voorzien had van een bevelschrift van den Gehei- 
men Baad, dat de vereeniging machtigde om haar octrooi te 
handhaven tegen alle Engelschen, die zich in het noorden vertoo- 
nen zouden, en om zich met alle kracht tegen aanvallen van 
vreemden te verdedigen, had schipper Marmaduke zich niet ont- 
zien Spitsbergen te bezoeken en had Nicholas Woodcocke, een van 
Bennets matrozen, hem zelfs den weg naar de beste baaien ge- 
wezen. Zulk eene niets ontziende stoutmoedigheid van hare con- 
currenten, zulk eene trouweloosheid van de zijde harer onderhoo- 
rigen beloofde voor de compagnie niets goeds. En werkelijk, in 
1612 verschenen nog geduchter mededingers. De Nederlanders, 
het jeugdige volk, dat overal naar middelen zocht om te vol- 
doen aan den lust tot daden, die het bezielde, waren ook nu 
weder onder de eersten, die met de Engelschen kwamen con- 
curreeren. »They kept their wont in folio wing of the English 
steps ," zegt Edge met kwalijk verborgen wrevel: evenals in 1578 
naar de Witte Zee volgde zij nu weder in de baan door de Engel- 
schen geopend. Hadden zij echter toen in hunnen landgenoot 
Brunei eenen gids gehad , die hun niet alleen den weg , maar ook 
de beste plaatsen voor hunnen handel aanwees, nu ontbrak hun 



*) De Terhalen over de handelwijze der bemanniiig van het schip van I^allbg 
deze gelegenheid zijn 2eer verschillend. Terwijl Jonas Poole met groote heftigheid 
zijne oude concurrenten van eene schandelijke handelwijze beschuldigt, neemt 
de onpartijdige Pnrchas mede een verhaal van Pooles broeder Randolph op , waarin 
die van Huil zeer geprezen worden. (Pnrchas, Pilgrimes. III p. 712, 13.) Het 
is onmogelijk hier te beslissen: in ieder geval is dit echter eene merkwaardige 
bijdrage ter beoordeeling van de groote animositeit tusschen monopolisten en 
«interlopers" in dien tijd. 

*) Zie het verhaal van de drie eerste reizen der Engelschen naar Spitsbergen 
door Poole aelvcn by: Purchas, Pilgrimes. III p. 699—707, 711—18, 718—15. 



72 

zulk een leidsman geheel. De weg naar Spitsbergen was den 
Nederlanders door de reis der ontdekkers genoegzaam bekend; 
de plaatsen voor de walvischvangst geschikt, de wgze waarop 
die nieuwe winstgevende nering werd geoefend , moesten zij door 
eigene krachtsinspanning leeren kennen. Het moet tot hunne 
schande gezegd worden, dat zij een gemakkelijker maar ook min- 
der eervol middel aangrepen om dit doel te bereiken: door om- 
kooping haalden zij eenen Engelschman over tot verraad aan zijn 
land en zgne heeren *). 

Eeeds in 1611 waren — mag men het eenigszins verwarde 
verhaal van Zorgdrager *) gelooven — op verschillende plaatsen 
des lands , met name te Amsterdam , Schiedam , Hoorn , Enkhui- 
zen en Middelburg , inschrgvingen gedaan om de zoo winstgevende 
nieuwe nering der walvischvangst ook in Nederland te vestigen. 
De zaak had echter toen op zulk eene uitgebreide schaal nog geen 
voortgang; voorloopig vereenigden zich alleen Lambert Van 
Tweenhuysen , Jacques Nicquet , Jacques Mercys en eenige andere 
Amsterdamsche kooplieden, wier namen hunne Zuid-Nederland- 
sche afkomst verrieden , tot eene compagnie , die ten doel had de 
walvischvangst in de IJszee te beginnen. De vereeniging rustte 
dadelijk in 1612 een schip van 140 last uit '), bemande 
het met 36 koppen en zond het onder bevel van Willem Van 
Muyden naar Spitsbergen met patent van graaf Maurits »om 
aldaer Walrussen te bekomen , ofte anders haer profijt te soecken". 
Allan Sallowes , een Engelschman , die lange jaren voor de Mosco- 
vische Compagnie op de IJszee gevaren had, maar volgens de 
Engelschen een ter kwader naam bekend staande persoon , die zijn 
vaderland om schulden verlaten had , ging als stuurman mede *). 

■) Edge (Dutch, Spanish, Danish disturbance , in: Purclias, Pilgrimes. ITI p. 466) 
verhaalt aitdrukkelijk , dat de Nederlanders |,were brought thither (d. i. naar 
Spitsbergen) by an Englisb man, and not out of any knowledge of their owne 
Discoueries , bat by the direction of one AUan Sallowes." Zoo ik desniet- 
tegenstaande eene andere voorstelling geef, dan is bet omdat: l**. bet uit de 
Hist. da pays de Spitsbergbe van 1614 blijkt, dat de Nederlanders toen nog in 
bizonderbeden met de reis bunner landgenooten naar Spitsbergen in 1596 be- 
kend waren en dus eigenlijk geen gids daarheen noodig hadden. 2®. omdat 
Sallowes door bet hardnekkig en gevaarlijk volgen der Engelsche schepen van Beeren- 
eiland af toonde , dat hij de bekwaamheid miste om dien weg te wijzen. Ik ben 
daarom van het tronwens zeer partijdige geschrift van Edge afgeweken en meen, 
dat Sallowes door de Amsterdammers aangenomen was om hun de wijze der 
walvischvangst en de plaatsen daartoe geschikt te toonen. 

*) Zorgdrager, Groenl. vissch. p. 207. 

*) Purcbas (Pilgrimage. p. 815) spreekt ten onrechte van drie Nederlandsche 
schepen. De Nederlandsche berichten (Hist. de Spitsbergbe. p. 10, 11) noemen ef 
twee, waarvan een slechts tot Beeren-eiland kwam. 

*) Sallowes, die in vr^heid weder vertrok, verscheen ook in 1618 als stuur- 
man van een schip van Bordeaux op Spitsbergen. (Baffin , lournall of the Voyage 



73 

Reeds aan het Beeren-eiland ontmoetten Van Mnjden en de zgnen 
de twee Engelsche schepen. De bevelhebbers daarvan beraadslaag- 
den er dadel^k ernstig over Sallowes als een » interloper" — of 
zooals men toen zeide »lorrendrayer" — gevangen te nemen, 
maar besloten toch eindelijk hem te laten gaan. Het Engelsche 
schip volgende kwamen daarop de Amsterdammers, niettegen- 
staande het herhaalde verbod der Engelschen, 26 Mei met een 
Engelschen » interloper/' (het schip Diana, kapitein Thomas 
Bastion van Wapping-wall •)) op Spitsbergen aan. De beide 
schepen zwierven langs de kust heen en weer en deden pogingen 
om eene goede ligplaats buiten het gezicht van de schepen der 
compagnie te vinden, maar hunne onbekendheid met de walvisch- 
vangst was oorzaak, dat de buit schraal was en zij bgna onver- 
richter zake huiswaarts moesten keeren *). Een ander Neder- 
landsch schip, door eene Zaandamsohe reederg uitgerust, schijnt 
zich dit jaar alleen met de walrusjacht op Beeren-eiland te heb- 
ben beziggehouden '). 

Het volgende jaar bleven de Nederlanders niet achter. Willem 
Van Mnyden kwam weder met zijn schip op Spitsbergen ; de reeders 
hadden er nog het kleinere schip de Fortuyne, kapitein Jan Jacobsz. 
Boots van Medemblik *) , bijgevoegd. De Zaandamsche reederg 
zond mede twee schepen op de walrusjacht uit , die ditmaal ook 
op Spitsbergen kwamen *J ; een Enkhuizer schip , dat door eene 
tweede Amsterdamsche reederg was uitgerust, was weder door 



to Greenland in 1618, bij: Parchas, Pilgrimes. p. 716, 17. — Vgl. Hist. du 
pays de Spitsb. p. 20'— 25, waar Sallowes „Maistre Selly" genoemd wordt.) 

*) Dit waren niet de eenige concurrenten der Moscovische Compagnie. Nicholas 
Woodcocke had dit jaar een Spaansch schip uit St. Sebastiaan naar Spitsbergen 
geleid. Marmaduke van Huil kwam met zijn schip ;,The Hope-weU" ook weder aan 
het eiland , dat hij echter weldra verliet om eene ontdekkingsreis in het noorden 
te maken. 

*) De commies van Van Mnyden, de koopman Kyen, verloor op Prince Charles' 
foreland het levep. (Poole, Relation of a Voyage to Greenland in 1612, in: Pur- 
chas, Pilgrimes. III p. 714 r— Hist. du pays de Spitsberghe. p. 12.) Naar deze 
gebeurtenis werd het eiland, waar ze plaats had, door de Nederlanders dier dagen 
ffPIsle de Kyn" genoemd. 

*) Zie over deze eerste reis der Nederlanders : Request der Amst. reeders aan 
de Stn.-Gen., bij : Wassenaer, Hist. verh. VIII. fol. 88. — Hist. de Spitsberghe. 
p. 10, 11. — Zorgdrager, Groenl. vissch. p. 207. — Poole , Relation of a Voyage 
to Greenland in 1612, bij: Purchas, Pilgrimes. III p. 713—15. - Edge, 
Datch , Spanish, Danish disturbance, bij: Purchas, Pilgrimes. III p. 466. — 
Detectio freti, ed. 1613 F 3. 

*) De Histoire de Spitsberghe noemt den bevelhebber voortdurend „Mossel.'* 
Misschien wordt daarmede Tys Volckaertsz. Mossel bedoeld, die in het volgende 
^aar als schipper op de Nachtegael naar Nieuw-Nederland kwam; waarschijnlijk 
was hij hier stuurman. 

*) Zie over de verdere geschiedenis dezer reederij : hierna p. 74 Noot 2. 



74 

eenige Engelscben , waartoe de kapitein Thomas Bonner zelf be- 
hoorde, daarheen geleid. Eindelijk was er nog een schip van 
Hoorn , dat voor eene Pransche reederij voer. Ditmaal was men 
ook beter ter walvischvangst toegerust: behielpen de Enkhuizers 
zich nog met Engelschen, de Amsterdammers hadden zich reeds 
evenals hunne voorgangers gedaan hadden, van twaalf Baskisohe 
harpoeniers voorzien , die , meer ervaren dan de Engelschen , tevens 
minder de woede van den admiraal der Moscovische Compagnie 
zouden opwekken. De concurrentie werd dus voor deze vereeniging 
gevaarlijk; bovendien had de rjjke vangst, in 1612 door een 
Biskaaisch schip op Spitsbergen verkregen, nu ook talrijke schepen 
van die bekwame walvischvaarders daarheen gelokt. 

De Engelsche compagnie was van al deze toebereidselen in tgds 
verwittigd en maakte zich gereed tot veel grooter uitrusting dan 
het vorige jaar. Voelde men zich misschien in 1612 niet sterk 
genoeg om tegen de mededingers geweld te gebruiken, dit jaar 
werden zeven schepen door de Moscovische Compagnie uitge- 
rust en steunende op een koninklijk patent onder het groote^zegol 
van Engeland , werden de vreemde schepen alle aangevallen. 
Sommige werden verdreven, andere beroofd, enkele in dienst 
der Engelschen gehouden. De Nederlanders ontvingen van dien 
aanval ruimschoots hun deel : slechts een der Zaandamsche schepen 
ontkwam zonder schade '). Zoo was de oorlog door de Mosco- 
vische Compagnie aan hare mededingers verklaard. Men had nu 
in Nederland slechts de keus tusschen het opgeven van den han- 
del en het nemen van krachtige maatregelen. Tot het laatste 
werd dadelijk besloten. 

De reeders zelven zagen in , dat men eenig moest zgn om krachtig 
te kunnen optreden ; de beide Amsterdamsche compagniën voor de 
walvischvangst vereenigden zich dadelijk tot éene compagnie *) en 
den 27 Januari 1614 werd in de vergadering der Staten-Greneraal 
gelezen een request van Van Tweenhuysen, Nicquet, Mercys en 

*) Verg. over de gebeurtenissen op Spitsbergen in 1613 (waarover later meer): 
Baffin, lournall of the Voyage to Greenland in 1613, bij: Porchas, Pilgrimea. 
III p. 716 — 20. — Edge, Dutch, Spanish , Danish disturbance, in: Porchas, 
Pilgrimes III p. 466. — Hist. du pays de Spitsberghe. p. 11, 12, 20—26 — 
Request der Amst. reeders aan de Stn.-Gen. bij : Wassenaer, Hist. verh. VIII fol. 88. 

*) De Zaandamsche reederij ging later ook in de Noordsche Compagnie op. 
De Staten-Generaal maakten bij het verleenen van het octrooi aan die vereeni- 
ging het uitdrukkelijke beding , „dat die twee Scepen van Serdam , die twee Jaren 
aldaer (d. i. op de IJszee) hebben gevaren, jnde Compaignie souden werden aen- 
genomen , Oft dat de Compaignie dese Scepeu souden coopen , ende die eygenaers 
recompeuseren voor hare gedane oosten tot redelycke pryse, ten seggen van 
luyden hen des verstaende. Ofte anders ten seggen van hare Ho. Mo." (R. S.-6. 
27 Mrt. 1614.) Waarschijnlijk had de weinige deelneming der ZaaHdammers aan 
de inschrijvingen ten gevolge, dat de laatste weg ingeslagen werd. 



75 

zes andere kooplieden » met haere Compaignons , als nu te samen 
vereenicht in eene Compagnie." ') De requestranten verzochten 
daarbij van de Staten-Generaal » Consent ende Octroy omme voor 
den tydt van thien eerstkomende Jaeren alleene te mogen handelen 
van Nova Sembla tot Fretum Davidis toe, daer onder begrepen 
Spitsbergen , Beeren-eylant , Groenlandt ende de andere Eylanden 
die onder de voorszeide limiten souden mogen gevonden worden." 
Zij steunden hun verzoek op het feit, »dat sy Supplianten de alder- 
eerste ivaeren die uyt dese Landen soo verre om de Noort aen- 
gevangen hadden te varen ofte te seylen , met toemstinge van eene 
quantiteyt Schepen , alwaer noyt Christen Menschen ontrent had- 
den gheweest." Zy meenden dus volgens de begrippen dier tijden 
recht te hebben om als de eersten , die den handel hadden gedre- 
ven, alle andere Nederlanders daarvan uit te sluiten. Toch 
waren zy er niet eer toe gekomen om de bekrachtigiug van dit 
recht door de Staten-Generaal te vragen, voordat zy door eene 
harde noodzakelijkheid daartoe gedrongen waren: »Ende alsoo zij 
supplianten bij experientie beuonden hebben," dus gaat het request 
voort, »dat de Bngelschen hun soucken te beletten de voorszeide 
vaerte , poogende hun seluen mette Waepenen Eijgenaers te maecken 
vande voorszeide Landen , twelck zij supplianten uwe Ho : Mo : Ed : 
int lange hebben verthoont *) , waervan de questie alsnoch is 
ongedecideert , sien zij geene apparentie omme alleene ofte int 
particulier opte voorszeide landen te connen vaeren, door het gewelt 
vande voorszeide Engelschen , waerdoor de couragie lichtelick beno- 
men sonde werden vanden Coopluyden in 't particulier te onder- 
soecken eenige nieuwe Landen." Alleen de zucht der Engelschen 
om monopolie te verkrijgen had hen genoodzaakt, zei ven tot een 
dergelijk middel om den handel te vestigen de toevlucht tenemen ') ; 



') De mededeeling van Zorgdrager (Groenl. vissch. p. 207) over pogingen om reeds 
voor en in 1611 octrooi voor de walvisch vangst van de Staten-Generaal te krijgen 
Bcliijnt ontleend aan: Le Long. Kooph. van Amst. II p. 159 — 61 , die echter 
niet dit zegt, maar alleen dat in 1611 de eerste Nederlandsche uitrusting ter 
walvisch vangst plaats had. (Vermoedel^k ontleend aan een Engelsche bron , die 1611 
voor 1612 schrijft.) De verandering, door Zorgdrager in het verhaal gemaakt, ^ordt 
door de R.S.-G. weersproken, die voor 1614 van verzoeken om octrooi zwijgen. 

* ) Zinspeling op het reqnest der Amsterdamsche reeders ter walvischvangst > 
afgedrukt bij: Wassenaer, Hist. verh. VIII fol. 88. 

*) De hierboven aangehaalde zinsnede uit het request bevestigt alleszins het ge- 
voelen van Van Rees (Gesch. der staathuishoudk. in Ned. p. 175 , 76), dat alleen 
de vrees, dat de Nederlandsche walvischvangst zich zonder octrooi niet tegen de 
Engelschen zou kunnen staande houden, den af keer der Staten-Generaal voor mo- 
nopoliën ditmaal overwonnen heeft. Joachimi verhaalde ook aan de Staten van 
Zeeland , dat het octrooi verleend werd «ter oorsaecke van" de gewelddadig- 
heden der Engelschen en de aanmatiging van uitsluitende rechten door hunnen 
koning. (Not. Zeeland. 19 Mrt. 1614.) Zie ook het gevoelen van De la Court 



76 

ïmmen »liet soade baTten redea wesen, dat *t geene sy Sup- 
püaDten op hare groote exeessm kosten gerondai hadden, 
ende 't geene kj als noch Terfaoopten te vinden, bj andere de 
profijten ende vrachten daer van getiocken souden werden, 
*t welck sj Supplianten vastelick vertrouwden haere Ho: Mo: mey- 
ninge ooek niet te zgn/' Toch verklaarden de requestnuiten zich 
» tevreden, dat alle Persoonen onder haer Ho: Mo: gebiedt inde 
voorszelde Compagnie vande eerste aenstaende Equipagie binnen 
een Maent souden aengenomen werden , ende voor de naevolgende 
Jaren binnen drie eerst-komende Maenden, door dien sy Supplianten 
binnen den tgdt van ses Weecken in Zee souden moeten weseu met 
haere Schepen.'" Geen monopolie, alleen samenwerking was het 
dos, wat de oprichters der compagnie beoogden 'j. 

De beslissing der Staten-Geueraal kon niet twgfelachtig zgn. 
Daar reeds eenmaal na lange beraadslaging door het verleenen 
van octrooi aan de Oost-Indische Compagnie ') van het oud- 
Nederlandsche systeem van vrgen handel was afgeweken, kon 
nu ook aan de in geheel dezelfde omstandigheden verkeerende 
Nederlandsche reeders op de IJszee een gelgke gunst niet ge- 
weigerd worden : ook daar dreigde te groote concurrentie bg aan- 

bij : Van Rees 1 c. p. 179 Noot 1. — De N. C. zelve verhaalde in 1624 de ge- 
schiedenis van het verleenen van het octrooi aldns: „^n het jaer 1614 den ijver 
ende genegentheijt totte neringe van Walvischvanght , bij velen iugesetenen de- 
ser landen noch meer als oijt te vooren ontsteken sijnde , uijt de Rapporten ende 
advertentien dijemen vercreeg, vande gene dije het jaer te vooren ter sel ver ne- 
ringe wtgeweest waeren, ende datmen verstondt wat effecten de Engelschen 
daervan waren genietende , soo hebben verscheijden persoonen geraden geuonden de 
neringe te hervatten ende oinme haer te meer te verseeckerenje- 
gens alle hostiliteijten soo van de Engelschen als anderen na- 
tien," (zinspeling op de Denen, die echter onjuist is, daar dezen zich eerst in 
16)6 op Spitsbergen vertoonden) „dije haer daerjnne souden willen tronbleren , 
van Uwe Ho : Mo : te versoucken een generael Octro^ , onder beneficie van twelcke , 
sckere Compagnicn in dese landen mochten werden gedresseert , djje met meerder 
orde ende eenicheijt als wel te vooren de voorszeide neringe aenvangen mochten ; 
ende nac dat tselve Octroij by Uwe Ho : Mo : was vergunt ende daeronder alles 
in redelijcke goede ordro gebracht, ... soo js daermede met meerder verseecker- 
heijt de Neringe . . . aen Spitsbergen gecontinueert." (Corte Deductie ende Re- 
monstrantie der N. C. , in: Noordsche togten. 4 Loop. N. C. R.-A.) 

^) Ëen afschrift van dit request is door mij gevonden op het R.-A. in de ver- 
zameling getiteld: Noordsche togten. 1596—16:14. (+. Loop. N. C. 1616—1634.) 
Hut is Ulij daaruit gebleken, dat de griffier Aerssen, die in dit afschrift eigen- 
handig hier en daar veranderingen en aanvullingen maakte en het verleende 
octrooi achteraan stelde, het geheele request nagenoeg onveranderd als conside- 
rans in het octrooi opgenomen heeft. Alleen de door mij hierboven afgedrukte 
zinsneden over de Engelschen zijn om redenen van staat eenvoudig geschrapt, 
waardoor de gedtchtengang in het octrooi trouwens onverstaanbaar wordt. 

*) Zie over de motieven, die tot de oprichting der Oost-Indiache Compagnie 
leidden : Van Rees, Staathuishondk. in Nederland. II p. 9 — 22. 



77 

vallen van bnitenlandsche vganden den ontluikenden handel eer- 
lang den doodsteek te zullen geven. Dadelgk besloten dan ook 
de Staten-Qeneraal het verzoek der Amsterdammers toe te staan 
en den supplianten voor het loopende en de twee volgende jaren 
het octrooi te verleenen. Als waarborg tegen een monopolie stelde 
de Staten echter uitdrukkelijk de voorwaarde, »dat die geene 
die dit Jaer inde Compagnie sullen begeren te komen *t selve 
sullen moeten doen, ende haer daer op verklaren binnen ses 
Weecken naer aflSxie van Billieten , ende binnen vier Maenden die 
geene die daer inne sullen begeeren ontfangen te werden voor de 
voorszeide twee naevolgende Jaren. Welverstaende dat die geene 
die respeciive inde Compagnie sullen komen niet alleen en sullen 
profijteren van haer Geit naer advenant dat sy gheadventueert 
sullen hebben, maer oock van alsulcke voordere voordeden alsser 
sullen mogen geraecken te vallen binnen den voorszeiden tijt , soo wel 
het bewint vande voorszeide Compagnie ende Equipagie aengaende , 
als anders." Op deze voorwaarde »interdiceerden ende verboden de 
Staten alle ende een yegelijck vande Inghesetenen van dese Landen , 
van wat conditie ofte qualiteyt die zijn , anders als* die vande 
voorszeide Compagnie Supplianten , binnen dit loopende ende twee 
daer na volgende Jaeren, uyt dese Vereenichde Nederlanden te 
handelen ende visschen op de Kusten ende Landen van Nova 
Sembla, tot Fretum Davidis toe, daer onder begrepen Spitsber- 
gen , Beren-Eylant , Groenlant , ende die andere Landen die onder 
de voorszeide Landen gevonden souden mogen werden , op de ver- 
beurte van hare Schepen ende Goederen." Zij » ontboden daer omme 
ende bevalen wel expresselick allen Gouverneurs , Justicieren, 
Officieren , Magistraten ende Inwoonders der voorszeide Vereenichde 
Landen , dat sy de voorszeide Compagnie Supplianten rustelgck ende 
vredelijck souden laten genieten ende gebruycken 't volkomen 
effect van desen Octroye ende consent , cesserende alle contradictien 
ende empeschementen ter contrarien , want Haere Ho : Mo : 't selve 
ten dienste vanden Lande bevonden hadden alsoo te behooren" *). 
Zoo was de vereeniging gegrondvest , die onder den naam van 
de »Noordsche compagnie" *) bijna dertig jaren lang zoo goed als 



») R. S.-G. 26, 27 Jan. 1614. —- Gr. Placaet-boeck. I p. 669—72. — Het 
octrooi is ook afgedrukt bij : Zorgdrager, Groenl. vissch. p. 208 ,9 , en bij : Was- 
senaer, Hist. verh. VIII fol. 95,6. 

*) Zie over de verschillende namen der compagnie : Muller, Mare Clansum. 
p. 128 Noot 1. — Degewone naam was : Noordsche Compagnie. Het is zonderling, 
dat tegen het einde van het octrooi (1642) deze oaam meer en meer plaats 
maakt voor dien van Groenlandsche Compagnie , terw^l het toch juist toen meer en 
meer zeker begon te worden , zoo het niet reeds uitgemaakt was , dat Spitsbergen 
evenmin als Jan Mayen-eiland iets met Groenland te maken had. In de eerste 
jaren van haar bestaan werd de N, C. veelal als nCompaignie ^van Spitsbergen" 



78 

alleen de vlag der Nederlanders in de barre poolstreken 2oü 
voeren. Het waren natuurlijk meestal personen van meer dan 
gewone energie en bekwaamheid , die den eersten stoot aan den 
nieuwen handel gaven. Onder de eerste bewindhebbers vinden wg 
vooraan gedurende lange jaren het hoofd der Amsterdamsche 
compagnie, die het eerst de walvischvangst ter hand genomen 
had , Lambert Van Tweenhuysen , een naam ook onder de eerste 
reeders op Nieuw-Nederland met eere bekend. ^) Naast hem 
traden op zijne medebewindhebbers van de Amsterdamsche com- 
pagnie, Jacques Niquet en Jacques Mercys en een vierde lid Gilles 
Dodeur *). Hoogstwaarschijnlijk was het de tweede Amsterdam- 
sche compagnie, die als bewindhebber Ysbrandt Dobbesz. zond, 
een der reeders, die in 1613 door de Engelschen benadeeld wa- 
ren '), en naast hem Leonard Bans *), die spoedig uit de rg 
der bewindhebbers verdween. Delft , de stad , die na Amsterdam 
steeds de meeste aandeelen in de Noordsche Compagnie had , be- 
noemde tot bewindhebber Antonie Monier, »Contrerolleur van de 
Artillerije" , die aanstonds den goeden weg insloeg door zelf in 
den zomer van 1614 als commissaris-generaal het commando 
over de Nederlandsche walvischvaarders op zich te nemen •) ; 
naast hem werden door Delft afgevaardigd Nicasius Kyen , »Com- 
mijs van de Vivreö", en Dirck Adriaensz. Leversteyn, twee mannen, 
die later door de oprichting der kleine Noordsche Compagnie 
toonden, dat geld en goed hun liever was dan een onbesproken 
naam, maar die tevens bewezen, dat zij geene inspanning van 
hunne groote talenten wilden ontzien om dat geld en goed te 
verkrijgen «). Dit waren de eerste bewindhebbers der Noordsche 
Compagnie '), maar ook andere personen van naam vinden wg 
onder de vroegste Nederlandsche walvischvaarders. Daar was 



onderscheiden van de kleine N. C. , die alleen bij Jan Mayen-eiland de Tisscherij 
oefenen mocht. 

') Wassenaer, Hist. verh. IX fol. 44. — 0'Callaghan, Hist. of New-Nether- 
land. I p. 74. 

>) Verklaring van R^'p dd. 8 Dec. 1618 , in: Noordsche togten, 1. R.-A. — Resol. 
Admir. Amst. 20 Apr. 1618. 

») R. S.-6. 21 Mrt. 1626. 

*) Aitzema (Saken van Staet. II p. 356) noemt dezen L.Jansz. Dat dit on- 
juist is, blijkt nit het gelijktijdige afiscbrift van het reqaeat der reeders in: 
Noordsche togten. 4. Loop. N. C. K-A. — Waarsch^nlijk was hij lid der familie Ranst, 
een naam ook later in de geschiedenis der walvischvangst herhaaldel^k genoemd. 

*) Wassenaer, Hist. verh. VI II fol. 91. — Instr. der Stn.-6en. voor Qnast 
dd. 29 Apr. 1614, in het Register der „[nstructien der Hooch Mogende Heeren 
ijtaten-Generael der Vereenichde Nederlanden, beginnende metten laere 1611 
ende eijndigende met 1628." R.-A. 

•) Zie hierna Hfdst. IX. 

») Gr. Placaetboeck. I p. 669. 



79 

TOoreersfe Samael Godin, evenals Tweenhuysen een der eerste 
reeders op Nieuw-Nederland en later patioon van een der koloniën 
aldaar *); ook Sjmon, de zoon van den Amsterdamschen schout 
Van der Does, die zich reeds in 1613 op het schip van Bonner 
naar Spitsbergen waagde *) , en in 1625 bewindhebber der 
Noordsche Compagnie was '); eindelijk Claes Jacobsz. Harencar- 
spel, evenals Godin reeds in 1617 als bewindhebber genoemd *). 
Reeds uit de lijst der bewindhebbers blijkt, dat de taffixie 
van billieten," door de Staten-Generaal bedongen , dadelijk groote 
gevolgen had gehad: vele nieuwe leden hadden zich op ver- 
scheidene plaatsen aangemeld en daar de regeering uitdrukkelgk 
bepaald had , dat hun eene plaats in het bestuur der compagnie 
zou ingeruimd worden, werd nu de oprichting van verschillende 
kamers noodzakelijk. Aanvankelijk werden deze, met uitsluiting 
der Zaanlanders , die toch onder de eerste walvischvangers behoord 
hadden, gevestigd te Amsterdam, te Delft, te Rotterdam, te 
Hoorn en te Enkhuizen. Reeds in 1617 werd echter de oprich- 
ting van nieuwe kamers noodig door de opneming van twee Vlis- 
singsche compagnidn, aan wier hoofd leden van de bekende 
Zeeuwsche handelshuizen Lampsius en De Moor stonden *). Ook 
nu weder werd aan alle Zeeuwen de gelegenheid geopend hun 
geld in de walvischvangst te beleggen , en het resultaat dier op- 
roeping was de samenstelling van drie nieuwe kamers der Noordsche 
Compagnie te Middelburg, Vlissingen en Veere. Pieter Courten, 
een aanzienlijk Middelburgsch koopman , was de meest in het oog 
vallende persoon der nieuwe bewindhebbers. De vereeniging der 
Noordsche Compagnie met de zoogenaamde kleine Noordsche Com- 
pagnie in 1622 leidde tot de oprichting van eene tweede kamer 
te Delft. Deze kamer splitste zich weldra in twee deelen ') , en 
terw^l de aandeelen van het grootste, | deel weldra verdeeld 



>) O'Callaghan , Hist. of New-Netherland. I p. 12], 125, 411, 479. 

*) Detectio freti. ed. 16 IS. F. 2 en p. 3. — Later was hij ook directeur der 
Compagnie van Nienw-Nederland. (0'Callaghtn , New-Netherland. 1 p. 411.) 

*) Wassenaer, Hist. verh. IX fol. 124. 

*) R. S.-O. 21 Mrt. 1625. — Contr. der N. C. met de Zeeuwen dd 19 
Mrt. 1617, in: Noordsche togten. 4. Loop. N. C. K.-A. — Ook Harencarspel was 
eender voornaamste reeders op Nieuw-Nederland. (0'Callaghan, Hist. of N.-Ne- 
therland. I p. 94.) 

*) De namen der eerste Zeeuwsche reeders z^n : Jan Lampsius , Jan Gyseling , 
Adriaen Adriaensz. Ketelaer, Comelis Claesz. Cees, Adam Cornelisz. en Jan De 
Moor; Arnond Loncke, Johan Van Dort, Gelein Pietersz., Adriaen Stevensz., Jan 
Willemsz. , Jan Thysz. , Jacob Been , allen van Vlissingen. (Sent. v. de H.R. in 
zake de N.C. c. Lampsius c. s. dd. 13 Apr. 1617, — in zake Lampsius c. Clarc- 
qtie dd. 81 Juli 1620. — Getuigenis v. Jan Verelle , Comelis De Cock en 
Pierre Gasteloser c. s. , in : Noordsche togten. 4. Loop. N. C. R.-A.) 

•) R. S.-G. 10,11, 12 Febr. 1622. 



80 

werden tusschen de kamers van Vlissingen, Delft, Hoorn en 
Enkhnizen ^), verlieten de reeders van het overblijvende ^ deel, 
de woelige Pieter Van de Graeff, de ondernemende Adriaen 
Dircksz. Leversteyn en Reyer Van der Biirch weldra de Noordsche 
Compagnie. Hun mstelooze aard dreef hen naar nieuwe bedrijven 
en hunne aandeelen werden opgekocht door Willem Pedij , bewind- 
hebber van de kamer der Noordsche Compagnie te Delft *) en door 
den Enkhuizenschen bewindhebber Jacob Meyn '). Eene laatste 
verandering onderging de inrichting der Noordsche Compagnie 
in 1636, toen zij zich vereenigde met eene Friesche compagnie, 
door den ervaren walvischvaarder Wybe Jansz. van Stavoren, naar 
het schijnt grootendeels met Harlingsche kapitalen, opgelicht. 
Het getal kamers werd nu op nieuw met twee vermeerderd, die 
zich te Harlingen en te Stavoren vestigden. De Zaanlanders 
deden in 1 640 eene poging om op nieuw deel aan de walvischvangst 
te krijgen *) , maar eerst na den val der Noordsche Compagnie 
gelukte hun dit voor goed. Van dieja tijd dagteekent eerst 
de verbazende bloei der Nederlandsche walvischvangst, die zich 
sedert voornamelijk aan de boorden der Zaan vestigde *). 

De bepaling van het aandeel, dat elke kamer aan de jaarlgk- 
sche vangst der Noordsche Compagnie hebben zou , was aanvan- 



^) Juist deze vier kamers werden in 1624 tot vereffening der geschillen met 
de Engelschen van 1618 opgeroepen. (R. S.-6. 21 Mrt. 1625.) Daar ook de 
kleine N. C. daarbg geïnteresseerd schijnt geweest te zijn (R. S.-G. 5 Jan 
1621) , is het niet onmogel^k, dat de liquidatie dezer vereeniging met de En-' 
gelsche quaestie in verband gestaan heeft. Het verband is mij echter volkomen 
duister. 

*) Ik geef dit laatste voor eene gissing. Uit het opschrift van het proces- 
verbaal |van 1 Dec. 1631 (Bijl. D v. h. request der N. C. aan de 8tn.-6en. dd. 2 
Febr. 1634 , in : Nooidsche togten. 4. Loop. N. C. R.-A.) zou men kunnen 
opmaken , dat de zelfstandige positie van Pedij en Meyn ontstaan was door de 
overname van een deel der aandeelen van de kamer van Delft. 

*) Aitzema (Saken v. Staet. 11 p. 861) noemt dezen „Meim." Het verslag 
der conferentiën met de N. C. van den Hrl. gedeput. (R.-A.) geeft beide lezingen. 
Ik kies de lezing „Meyn" omdat Zorgdrager (Groenl visscb. p. 315, 318) drie 
personen van den naam «Meyn" onder de directeurs en commandeurs der wal- 
vischvangst noemt. 

*) R. S.-G. 3 Apr. 1640. 

*) Tegenw. Staat. I p. 610. — Zorgdrager, Groenl. vissch.p. 231. — Die van Jisp 
waren volgens de overlevering de eerste zeevisschers. De Zaandammers zonden in 
1044 drie schepen; de eerste Rijper walvischvaarder zeilde in 1645 uit. (Doore- 
geest, Ryper zee-postil. p. 352,53.) Het belang der Zaansche walvischvangst 
blykt wel uit het feit, dat in 1695 van de directeurs der walvischvangst 3 waren 
uit Amsterdam , 1 uit Rotterdam en 1 uit Hoorn , terwyl Zaandam , Jisp, Zaandijk 
en De Rijp elk 1 directeur zonden. (Dooregeest, 1. c. p. 360.) In 1728 was die 
verhouding nog onveranderd , alleen zond Amsterdam toen 2 in plaats van 3 direo- 
teurs. (Zorgdrager, Groenl. vissch. Opdragt.) 



81 

keiijk zeer eenvoudig: Amsterdam kreeg de helft, terwijl de 
wederhelft in vier gelijke parten tusschen de overblijvende kamers 
van Delft, Rotterdam, Hoorn en Enkhuizen verdeeld werd '). 
Maar de herhaalde veranderingen maakten de verhouding weldra 
zeer ingewikkeld. Toen aan Zeeland ^ aandeel in de Noordsche 
Compagnie werd ingeruimd (waarvan Middelburg en Vlissingen 
elk 15J/40 , Veere -^^ kreeg *) J bleef de verdeeling der overschie- 
tende I deelen onder de HoUandsche kamers nog evenals vroe- 
ger *) , maar de vereeniging met de kleine Noordsche Compagnie 
baarde meer moeielijkheden. Voor het jaar 1622 werd door de 
Staten-Generaal eene voorloopige regeling vastgesteld , waarbij aan 
de HoUandsche kamers 10.000 quarteelen traan in de vangst , die 
voor dit jaar tot 21.000 quarteelen beperkt moest blijven, werden 
toegestaan ; de Zeeuwsche kamers moesten zich dit jaar met 5000, 
de kleine Noordsche Compagnie met 6000 quarteelen tevreden hou- 
den ^). Op het einde van het jaar 1622 sloten de partijen ech- 
ter eene overeenkomst, waarbij ieders aandeel definitief werd 
vastgesteld *). Dat van Zeeland bleef op \ bepaald ; de HoUand- 
sche kamers stonden aan de kleine Noordsche Compagnie waar- 
schijnlyk slechts ^ van de geheele vangst af •). Daar dit | deel 
in vier gelijke parten verdeeld werd, waarvan \ weder in drie 
onderdeelen was versnipperd , is het niet te verwonderen , dat de 
reeders, die elk eene afzonderlijke uitrusting deden en dan ook 
reeds met de schikking van 4 Februari 1622 niet tevreden ge- 
weest waren ^), den moed weldra opgaven. Twee der drie on- 
verdeelde ^ parten werden door de Vlissingsche kamer overgeno- 
men ; het derde werd tusschen Delft , Hoorn en Enkhuizen ver- 
deeld *). Pedij , die ^ van het in drie deelen gesplitste -J bekwam , 
vereenigde zich later met de kamer te Veere *), Meyn, die het 
overschietende -J kocht, met die te Enkhuizen *®). De onderlinge 
verhouding der kamers werd later, o. a. door de overeenkomst van 



*) Contr. der N. C. met de Zeeuwen dd. 19 Mrt. 1617, in: Noordsche tog- 
ten. 4 Loop. N. C. R.-A. 

») Verslag der conferentie v. 14 Febr. 1686, in: Stn. N. Cv. d. Hrl. gede- 
put. R.-A. 

*) Contr. der N. C. met de Zeeuwen dd. 19 Mrt. 1617, in : Noordsche togten. 
4 Loop. N. C. R.-A. 

») R. S.-G. 4 Febr. 1622. 

•) Gr. Placaetb. I p 676. —^R. S.-G. 20 Dec. 1622. - Sent. v. de H. R. in 
zake de N. C. Hoorn c. Enkh. dd. 4 Apr. 1637. 

•) Versl. der confer, v. 14 Febr. 1636 , in : Stn. N. C. v. d. Hrl. gedeput. R.-A. 

») R. S..G. 10. 11, 12 Febr. 1622. 

•) Versl. der confer. v. 14 Febr. 1636 , in: Stn. N. C. v. d. Hrl. gedepat. R.-A. 

•) Sent. V. d. H. R. in zake de N. C. Hoorn c. Enkh. dd. 4 Apr. 1637. 
>•) Aenwysinghe der kamers N. C. v. Rott. Hoorn en Enkh., jcto. Versl. der 
confer. v. 14 Febr. 163ö , in: Stn. N. C. v. d. Hrl. gedeput. R.-A. 



82 

3 Noyember 1630 nog gewijzigd ^), zoodat in Febraari 1636 de 
yerhonding der kamers was als volgt : 

quvrteelen 
traan. 

Amsterdam ,•, 4500 

Delft j\ met /^ van j\ (van de 2e kamer van Delft). 2733| 

Pedij J van j\ (van de 2« kamer van Delft) .... 437} 

Meyn } van y*, (van de 2« kamer van Delft) .... 62 • 

Rotterdam y% 1000 

Hoorn ,*, met -J van ,*, (van de 2« kamer van Delft). 1166| 

Enkhuizen y*, met | van y', (van de 2* kamer van Delft). 1100 

Middelburg 15J/40 van y«, 1550 

Vlisaingen 15*/40 van y*^ met y*, (van de 2« kamer 

van Delft) 2550 

Veere -^^ van y«, 900 

16000 *) 
De opneming der Friezen , die J^ aandeel in de Noordsche Com- 
pagnie kregen, wijzigde deze verhouding niet: alle kamers droe- 
gen naar mate van hare krachten tot het den Friezen uit te 
keeren gedeelte der vangst bij •). De verdeeling tusschen de 
beide Friesche kamers onderling is onbekend, maar het is zeker 
dat de Harlingsche kamer die te Stavoren in belang verre 
overtrof. 

De kennis van de krachten der verschillende kamers is daarom 
van belang , omdat men hier onder den schijn alsof het deelen van 
een geheel waren, werkelijk met bijna geheel zelfstandige licha- 
men te doen heeft, die dan ook meermalen terecht compagnieën 
genoemd worden *). De verschillende kamers der Noordsche Com- 
pagnie hadden hare eigene ^bewindhebbers, die voor hun leven 
benoemd werden en wier getal bij ontstentenis van een hunner uit 



») Sent. V. de H. R. in zake de N. C. Hoorn c. Enkh. dd. 4 Apr. 1637. — 
B^ die overeenkomst , waarin de geheele vangst op 17500 quarteelen begroot was, 
werden aan Delft toegedeeld 3009| quarteelen, aan Hoorn 1817, Enkhuizen 1814, 
Veere en Ped^ te zamen | van 2967 d. i. 1978 quarteelen, 

») Naar het verslag der confer. van 14 Febr. 1686, in: Stn. N. C. v. d. Hrl. 
gedeput. R.-A. (gecorrigeerd naar een in denzelfden bundel aanwezig duplikaat.) — 
Fed^ en Meyn worden daar gezegd hunne aandeelen te houden van de „1« kamer 
Delft** (evenals in het opschrift van het proces-verbaal van 1 Dec. 1631, Bijl, D 
v. h. request der N. C. dd. 2 Febr. 1634, in: Noordsche togten. 4 Loop. N. C. 
R.-A.); ik veranderde het overeenkomstig p. 80 Noot 2. 

■) Contr. der N. C. met de Friezen, by : Aitzema, Saken v. Staet. II p. 860. 

*) R. S.-G. 9 Apr. 1625. — Req. der Zeeuwsche kamers N. C. aan de Stn.-Gen. 
dd. 22 Aug. 1624, in : Noordsche togten. 2. Admiraliteit. R.-A. — Corte Deductie 
ende Remonatr. der N. C. dd. 18 Sept. 1624, in: Noordsche togten. 4 Jioop. 
N, C. R-A. 






83 

een dubbeltal, door de overige bewind hebbers uit de hoofdpar- 
ticipanten (aandeelhouders voor minstens ƒ 2000) genomineerd , 
werd aangevuld door de electie van den magistraat der stad, waar 
de kamer gevestigd was '). ledere kamer had een afzonderlijk 
kapitaal ^) en bezorgde dus natuurlijk hare eigene uitrustingen '). 
Het gevolg was, dat ieder hare eigene schepen bezat *), hare 
eigene scheepsbevelhebbers aanstelde *), hare afzonderlijke loge 
had op het strand der plaatsen, waar de walvischvangst gedre- 
ven werd «) , afzonderlijke sloepen voor de walvischvangst ^) , af 
zonderlijke vaten om de vangst te bergen *). De schade, door 
zeeroof of rampen aan een van deze zaken geleden , bleef dan ook 
voor rekening der kamer, aan wie zij behoorden •). In het doen 
van ontdekkingsreizen was elke kamer geheel vrij '®). 

De vrijheid, zoodoende aan ieder op zijn eigen gebied gelaten, 
kon niet anders dan weldadig werken, maar z^ streed ook uit 
haren aard met het wezen der Noordsche Compagnie als geoc- 
trooieerde vereeniging. De uitsluiting van alle concurrentie, het 
streven naar centralisatie, dat de compagnie met alle dergelijke 
lichamen gemeen had, moest reeds eene regeling doen afkeuren, 
die zooveel zelfstandigheid aan de leden der compagnie verzekerde. 
Ën dan had toch ook het versnipperen van de finantiëele krach- 
ten der vereeniging bij de groote lisico, die de walvischvangst 
steeds opleverde, hare bedenkelgke zijde. Er werden dan ook 
herhaaldelijk pogingen gedaan om eei^e andere regeling te ver- 
kregen. Beeds in 1616 toonden eenige kamers zich geneigd, de 



*) De Zeeuwsche kamers schijnen iets meer democratisch ingericht te zijn 
geweest dan de overige ; ten minste herhaaldelijk worden de participanten zelven 
als bandelende personen genoemd, waar bij de HoUandsche kamers steeds de 
bewindhebbers als vertegenwoordigers optreden. (R. S.-G. 3 Mrt., 28 Mei 1622. — 
Req. der Zeeuwsche kamers N. C. dd. 2^ Ang. 1624, in: Noordsche togten. 

2 Admiraliteit. R.-A. — Req. der N. C. dd. 1 Sept. 1621 , in : Noordsche tog- 
ten. 3 Ontd. V. Jan Mayen-eüand. R.-A. — N. Z. 17 Mrt. 1622.) 

») R. S.-G. 4 Nov. 1622, 14 Apr. 1623 , 21 Mrt. 1625. 
') Miss. der gedepnt. v. Zeel. aan de Stn. v. Zeel. dd. 19 Oct. 1616, in: 
Arch. Zeel. — Sent. v. de H. R. in zake de N. C. Hoorn c. Enkh. dd. 4 Apr. 1637. 
") Req. der N. C. dd. 29 Aag. (lees: 2 Sept.) 1615, in: Noordsche togten. 

3 Ontd. v. Jan Mayen-eiland. R.-A. 

*) Raven, Jonrnael vande Voyagie naer Groenlandt. p. 5. — Aitzema, Saken 
V. Staet. 1 p. 1175. — Sent. v. de H. R. in zake de N. C. Hoorn c. Enkh. 
dd. 4 Apr. 1687. 

*) Van der Brugge, Jonrnael van de Se ven Matroosen. p. 12. 

^) Van der Brugge, Joumael van de Seven Matroosen. p. 10, 42. 

•) Sent. V. de H. R. in zake de N. C. Hoorn c. Enkh. dd. 4 Apr. 1637. 

■) Sent. V. de H. R. in zake de N. C. Hoorn c. Enkh. dd. 4 Apr. 1637. 
»•) R. S.-G. 28 Oct. 1617, 1^5 Mrt., 16 T)ec. 1625. 

6* 



84 

walvisch vangst »iii eene gemeerie rekeninge'' te brengen *), maar 
het plan stuitte waarschijnlijk af op den onwil van Amsterdam , 
dat begreep , zoodoende het overwicht , dat het in de compagnie 
bezat , te zullen verliezen. In 1623 was er op nieuw sprake van, 
dat eene generale compagnie » onder een gemeene borsse" zou 
opgericht worden *), maar ook ditmaal schijnt er niets van ge- 
komen te zijn. Enkele kamers onderling poogden toen de nadee- 
len, aan de regeling verbonden, door afzonderlijke overeenkomsten 
uit den weg te ruimen. Zoo sloten Hoorn en Enkhuizen, de 
»camers van het Noorderquartier", 11 Maart 1632 een contract, 
waarbij zij o. a. besloten de uitrustingen voortaan gezamenlgk te 
bekostigen '), en ook tusschen Delft en Rotterdam, de »camers 
van de Maze". schijnt eene nauwe vereeniging bestaan te hebben *). 
Aan het bezWaar , dat de groote risico aanbood , kwam men mede 
zooveel mogelijk te gemoet. Beeds in 1617 bij de vereeniging 
met de Zeeuwen kwam men overeen de schade, door vreemde 
natiën aan de schepen der Noordsche Compagnie toegebracht, ge- 
zamenlijk naar evenredigheid van ieders uitrusting te dragen *) , 
en bij het bovenvermelde contract van die van het Noorderkwar- 
tier werd bepaald, dat ook de schade door zeerampen aan de 
schepen van een der partijen veroorzaakt, door elk der kamers 
voor de helft zou bekostigd worden «). 

Maar dergelijke maatregelen alleen zouden niet voldoende ge- 
weest zijn. Het was te voorzien, dat tusschen zulke zelfstandige 
lichamen, die toch door een gemeenschappelijken band vereenigd 
waren, gedurig twist zou ontstaan en de uitkomst bewees het 
gegronde dier vrees. De Noordsche Compagnie was dan ook vol- 
strekt niet, wat de Engelschen eene »regulated company" noemen, 
eene instelling hier te lande trouwens vreemd. Integendeel, reeds 
de oprichters hadden gezorgd voor een krachtig centraal gezag, 



*) Miss. V. de Zeeuwsche gedeput. aan de StD. v. Zeel. dd. 19 Oct. 1616, 
in : Arckief Zeeland. 

*) R. S.-G. 14 Apr. 1628. 

■) Sent. V. de H. R. in zake de N C. Hoorn e. Enkh. dd. 4 Apr. 1637. 

^) Voornamelijk tusschen de Rotterdamsche kamer en de kleine N. C. Van 
de vele kleine aanwijzingen noem ik alleen deze : Pieter Ewoutsz. Van der Horst 
was tegelykertijd bewindhebber der kleine N. C. te Delft (R. S.-G. 3 Dec. 
1620) en van de kamer der N. C te Rotterdam. (Contr. der N. C. met de 
Zeeuwen , in : Noordsche togten. 4. Loop. N. C. R.-A. — Req. der N. C. 
dd. 1 Sept. 1621 , in : Noordsche togten. 3 Ontd. v. Jan Mayen-eiland. R.-A. — 
of ook: R. S.-G. 21 Apr. 1618, 19 Nov. 1620.) 

•) R. S.-G. 9 Nov. 1617. — Req. der Vliss. reeders dd. 26 Sept. 1617, en: 
Contr. der N. C. met de Zeeuwen dd. 19 Mrt. 1617, in : Noordsche togten. 4 Loop. 
N. C. R.-A. — Sent. v. de H. R. in zake de N. C. Noorderkwart. c. Amst- 
dd. 81 Mrt. 1685. 

*) Sent. v. de H. R. in zake de N. Ü. Hoorn c. Enkh. dd. 4 Apr. 1637. 



85 

dat berusten zou bij de algemeene vergadering. De inrichting 
dier vergadering was hoogst eenvoudig en op de leest der toen- 
malige regeeringscolleges geschoeid. Op de beschrijving der presi- 
deerende kamer ') kwamen de bewindhebbers der verschillende 
kamers of eenigen van hen daartoe afgevaardigd >) , gewoonlijk 
driemaal 'sjaars te zamen: in het begin van Maart en van Juli 
en op het einde van October •). Het praesidium ging bij beur- 
ten rond *), zoo dat gedurende drie jaren eene der HoUandsche 
kamers, het vierde jaar eene Zeeuwsche als voorzittende optrad *). 
De plaats der vergadering wisselde op dezelfde wgze af *). Men 
stemde natuurlijk kamersgewijze. Waarschijnlijk had aanvankelijk 
Amsterdam vier stemmen , terwijl elk der overige kamers zich met 
éene stem moest tevreden stellen ; maar later veranderde de verhou- 
ding geheel. Tóen Zeeland tot de compagnie toetrad, werd er bepaald, 
dat van de vgf stemmen gedurende drie jaren de Hollanders vier , 
de Zeeuwen éene zouden hebben ; terwijl het vierde jaar Holland 
drie, Zeeland twee stemmen mocht uitbrengen ''). De verdee- 
ling dier stemmen onder de verschillende kamers kan men alleen 
gissen: waarschijnlijk stemden Delft en Rotterdam, Hoorn en 
Enkhuizen, Middelburg en 'Veere met elkander. De opneming 
der Friezen bracht eene wijziging in de verhouding : van de negen 
uit te brengen stemmen werden aan Holland zes, aan Zeeland 
twee, aan de Friezen slechts éene toegekend *). 

Aan deze vergadering waren de belangen der Noordsche Com- 
pagnie toevertrouwd: over de belangrijkste punten werd daar 
beraadslaagd. In het algemeen bestond de hoofdwerkzaamheid , 
aan de vergadering opgedragen, in het regelen der jaarlijksche 
uitrustingen : men besliste hoe vele schepen de financiën der com- 
pagnie toelieten uit te zenden *) , en bepaalde het getal, dat iedere 



*) Contr. der N. C. met de Zeeuwen, in: Noordsche togten 4. Loop. N. C. R -A. — 
Contr. der N. C. met de Friezen , bij : Aitzema , Saken v. Staet. 11 p. 360. — 
Ook buitengewone vergaderingen kwamen op beschrijving der presideer ende kamer 
bijeen. (R. S.-G. 80 Sept. 1636.) 

*) Aitzema , Saken v. Staet. II. p. 360. 

•) Aitzema, Saken v. Staet. II p. 360. — Reeds in 1614 worden echter ver- 
gaderingen vermeld op 17 April, 21 Juni en 21 October („Debath" van Kyen en 
Leversteyn, in: Noordsche togten. 1. R.-A.), later van 15, 17 en 25 Maart, 29 
Juli, 25 November en 4 December. 

*) R. S.-G. 23 Apr. 1683. — Contr. der N. C. met de Zeeuwen, in: Noord- 
sche togten. 4. Loop. N. C. R.-A. 

•) Contr. der N. C. met de Zeeuwen, in : Noordsche togten. 4. Loop N. C. R -A. — 
Contr. der N. C. met de Friezen, bij: Aitzema, Saken v. Staet. II p. 300. 

•) Contr. der N. C. met de Zeeuwen, in : Noordsche togten. 4. Loop. N. C. R -A. 

') Contr. der N. C. met de Zeeuwen, in: Noordsche togten. 4. Loop. N. C. R.-A, 

•) Contr. der N. C. met de Friezen , bij : Aitzema , Saken v. Staet. II p. 360. 

•) Contr. der N. C. met de Zeeuwen, in : Noordsche togten. 4 Loop. N. C. R.- A. — 
Contr. der N. C. met de Friezen, bij: Aitzema, Saken v. Staet. II. p. 360. 






86 

kamer volgens hare quote daarvan zou mogen uitrusten. Om 
de nering op te houden en ^e niet door te groote concuiTentie 
te benadeelen , oordeelde men het noodig , dat geene kamer schepen 
uitrusten mocht zonder of tegen het besluit der vergadering '). 
De gezamenlijke kamers bepaalden verder het getal der sloepen, 
die den walvisch zouden vervolgen; zij beraadslaagden over het 
huren der harpoeniers *), stelden de instructie voor de com- 
mandeurs der schepen op '), besloten waar iedere kamer de 
vangst zou oefenen *) en beraamden middelen tot afwering van 
de vijanden der compagnie door het sluiten van admiraalschap 
of de wapening der schepen *). Zulke contracten of reglementen 
over de uitrusting j die strekken moesten »omme alle Confuijsie te 
weren endetot defensie jegens 't ge welt vande Vreemde Natiën" •), 
werden aanvankelijk jaarlijks gesloten ^), maar later voor ver- 
scheidene jaren tegelijk opgemaakt ^). In haren walvischvangst 
zelven waren de kamers vrij •), maar evenals iedere kamer naar 
evenredigheid van hare quote moest bijdragen tot alle uitgaven 
van de generale compagnie *®), zoo werd ook aan ieder van haar, 
hoeveel ze ook zelve gevangen mocht hebben, slechts een met 
hare quote evenredig deel van de geheele jaarlijksche vangst 
toegeleid. In den verkoop van dit deel waren de kamers ook 
weder gebonden aan de besluiten der algemeeene vergadering. 
Jaarlijks werd er namelgk door haar bepaald, hoeveel de traan 
dit jaar gelden zou, en den kamers was het streng verboden. 



") Contr. der N. C. met de Friezen, bij: Aitzema, Saken v. Staet. II p. 360. 

*) Reeds in 1617 was er sprake van, een definitief reglement te maken op het 
huren der „Basques." (Contr. der N. C. met d^ Zeeuwen , in : Noordsche togten. 
4. Loop N. C. R.-A.) 

■) Sent. V. de H. R. in zake de N. C. Hoorn c. Enkji. dd. 4 Apr. 1687. 

*) Sent. V. de H. R. in zake de N. C. Hoorn c. Enkh. dd. 4 Apr. 1637. 

•) Contr. der N, C. met de Zeeuwen , in : Noordsche togten. 4. Loop. N. C. 
R.-A. — Contr. der N. C. met de Friezen , bij : Aitzema , Saken v. Staet. II 
p. 360. — Corte Deductie ende Remonstr. der N. C. dd. 18 Sept. 1624, in 
Noordsche togten. 4. Loop. N. C. R.-A. — Sent. v. de H. R. in zake de N. C. 
Hoorn c. Enkh. dd. 4 Apr. 1687. — N. Z. 26 Jaa. 1617. 

•) Sent. V. de H. R. in zake de N. C. Hoorn c. Enkh. dd. 4 Apr. 1687. 

') Sent. V. de H. R. in zake de N. C. Noorderkwart. c. Amst. , dd. 81 Mrt. 
1635. (ov. het contr. v. 2 Mrt. 1618.) - R. S.-G. 1, 7 Dec. 1617. 20 Febr. 1622. — 
N. Z. 13 Apr. 1617. 

•) Sent. V. de H. R. in zake de N. C. Hoorn c. Enkh. dd. 4 Apr 1637. 
(contr. V. 8 Nov 1630 over de jaren 1631—34.) 

•) Miss. V. de regeering v. Delft aan de Gecommitt. Raden v. Holl. dd. 7 
Febr 1622, in: Noordsche togten. 4. Loop. N. C. R.-A. 

»") Rcq. der Zeeuwschc kamers N. C. dd. 22 Aug. 1624, in: Noordsche togten- 
2. Admiraliteit. R.-A. — Contr. der N. C. met de Zeeuwen , in : Noordsche togten* 
4. Loop. N. C. R.-A. — Contr. der N. C. met de Friezen, bij: Aitzema, Saken 
v Staet II p. 360. 



87 

beneden de som, alzoo tot het op prp houden der goederen be- 
paald, te verkoopen *). 

De algemeene vergadering had de zekerheid , dat hare besluiten 
zouden wordeij uitgevoerd: niet alleen verbond de beslissing van 
de meerderheid der tegenwoordige leden ook de afwezige *), maar 
er waren boeten op de overtreding der besluiten gesteld. Het be- 
drag dier boeten was in het algemeen bepaald op het dubbele der 
schade , door de overtreding aan de compagnie toegebracht ; de goe- 
deren der kamers waren voor de voldoening verbonden '). Werd het 
nemen van een besluit door de veelvuldige oneenigheden der ka- 
mers en leden onderling *) verhinderd, dan werd de beslissing, aan- 
vankelijk aan de Staten-Generaal voorbehouden *), gewoonl^'k over- 
gelaten aan de neutrale kamers of leden ; zoo allen in het geschil be- 
trokken waren, beslisten drie onpartijdige kooplieden als arbiters •). 

Wj] hebben nu de inrichting der Noordsche Compagnie in al 
hare bizonderheden leeren kennen; wij zullen haar later hande- 
lend zien optreden. Hier is het de plaats om den indruk weder 
te geven , die het optreden der vereeniging op ons gemaakt heeft. 
Wij willen nagaan, in hoeverre uit de handelingen der vereeniging, 
uit de stukken van haar uitgegaan , do beginselen blijken , waar- 
door de bewindhebbers zich lieten leiden. Genoeg reeds bleek 
uit het eenvoudig verhaal van de inrichting der compagnie om 
te zeggen, dat haar hoofdbeginsel was de uitsluiting der vrij- 
heid. Zij paste dit beginsel zoowel naar buiten als naar binnen 
toe, tegenover hare mededingers en tegenover zich zelve. 

De bedoeling der Staten-Generaal met het verleenen van een 
uitsluitend octrooi aan de Noordsche Compagnie was aanvan- 
kelijk alleen geweest , de Nederlandsche walvisch vangst door ver- 
eeniging van alle krachten in staat te stellen om zich tegen- 
over hare mededingers staande te houden '). De hoofdreden van 



') Contr. der N. C. met de Zeeuwen, in: Noordsche togten. 4. Loop. N. C. 
R.-A, — Sent. V. de H. R. in zake de N, C. Hoorn c. Enkh. dd. 4 Apr. 1637. 

») Contr. der N. C. met de Zeeuwen, in: Noordsche togten. 4. Loop N. C. 
R.-A. — Contr. der N. C. met de Friezen, bij: Aitzema, Saken v. Staet. 
II p. 360. 

») Contr. der N. C. met de Friezen, bij: Aitzema, Saken v. Staet. II p. 361. 

*) De Amsterdamsche kamer klaagde in 1636, dat 8 kamers waren „te veeU 
om te verhandelen soo cleijnen werck als daer is den "Walvisvangst. In welcker 
vergaderinge dickwils maer te veel swaricheijden voorvallen om alle de verstan- 
den ende sinnen in een te brenghen." (Repartitie v. de Amst. kamer N. C. 
dd. 19 Mrt. 1636, in: Stn. N. C. v. d. Hrl. gedeput. R.-A.) 

•) R. S.-G. 24 Jan. 1617. — Gr. Placaetb. I p. 673, 74. 

•) Sent. V. de H. R in zake de N, C. Hoorn e. Enkh. dd. 4 Apr. 1637. — 
Contr. der N. C. met de Friezen, bij: Aitzema, Saken v. Staet. II p. 361. 

') Groot Placaetb. 1 p. 675. 



88 

haar bestaan was dus het streven tot handhaving van het recht 
der Nederlanders om zich naast de Engelschen op Spitsbergen te 
vestigen , en de compagnie begon dan ook natuurlijk met in haar 
vaan de vrijzinnige leuze »mare liberum*' te schrijven *). Daar 
echter, zoolang de walvisch vangst onder het land , niet in de volle 
zee gedreven werd , volgens de bedoeling van den beroemden ver- 
dediger dier leuze zelven een beroep daarop hier niets afdeed , 
werd reeds dadelgk daarnaast op de ontdekking van Spitsbergen 
door Nederlanders gewezen. Misschien werd dit feit aanvankelijk 
alleen vermeld om indruk te maken op de Engelschen , die hunne 
uitsluitende rechten op de voorgewende ontdekking van het eiland 
door hunnen landgenoot Willoughby grondden. Zoodra het echter 
gebleken was , dat de Engelschen wel niet overtuigd waren , maar 
toch door de overmacht der Nederlanders voortaan wel gedwongen 
zouden worden hen op Spitsbergen toe te laten , begon de Noord- 
sche Compagnie een anderen toon aan te slaan. Had zij reeds kort 
na hare oprichting op grond harer ontdekking van Jan Mayen-eiland 
de Duinkerkers van dat eiland trachten te weren, op het voor- 
beeld der Engelschen begon zij zich nu ook op de ontdekking van 
Spitsbergen te beroepen en zich op hare beurt uitsluitende rechten 
aan te matigen *). De vrijheid der zee geraakte meer en meer 
op den achtergrond. Weldra heette niet alleen de Mauritius- 
baai ') , maar zelfs geheel Spitsbergen *) eene Nederlandsche be- 
zitting. Men achtte eerlang den ondergang der compagnie nabij , 
zoo vreemden op gelijken voet naast haar in de door Nederlanders 
bezochte baaien werden toegelaten *) ; zelfs het uitsluitend octrooi 
werd als argument gebruikt om vreemden uit de walvisch- 
vangst te weren «). 

Dat het der compagnie niet gelukte, om alleen tegenover vele 
vreemde natiën een systeem van uitsluiting vol te houden , dat 
de Engelschen ook tegenover Nederland alleen hadden moeten 



*) R. S.-G. 26 Aug. 1618. — Antw. der Stn.-Gen. aan de Eng. ambass. 
dd. 16 Apr. 1615, bij: Muller, Mare Clausnm. p. 364, 65. 

*) Zie o. a. „Mémoire" der N. C. bij: Muller, Mare Clausum. p. 370. 

») Zie o. a. de gewisselde stukkeu tusschen Duynkercker, Ys en Vrolicq in 
1632 en 1633, in: L. F. 1633, en in: Noordsche togten. 4. Loop. N. C. R.-A. — 
R. S.-G. 4 Jan. 1636. 

*) Req. V. Vrolicq aan de Stn.-Gen. en v. de N. C. e. Vrolicq, dd. 11 Mrt., 
8 Mei 1638, in: Stn. N. C. v. d. Hrl. gedeput. R.-A. 

•) Req. der N. C. c. Vrolicq dd. 2 Febr. 1634, in: Noordsche togten. 
4. Loop. N. C. R.-A. 

•) Req. der N. C- aan de Stn.-Gen. dd. 15 Mrt. 1619 (lees: 1618), in: 
Noordsche togten. 2 Admiralit. R.-A. — Protest der N. C. dd. l Dec. 1681» 
in: Noordsche togten. 4 Loop. N. C. R.-A. — Stn. gewisseld tuss. Ys en Vrolicq 
in 1633, in; Noordsche togten. 4. Loop. N. C. R..A. -- R. H. 8 Mei 1683. 



89 

opgeven, spreekt wel van zelf. Maar daarom liet zg haar stre- 
ven niet varen: voortdurend poogde zij ten minste de gevol- 
gen van de vreemde concurrentie zooveel mogelijk af te wen- 
den. Jaren achtereen poogde zij de Staten te bewegen, den 
invoer van traan en balein uit het buitenland te verbieden 
of ten minste zoo hoog te belasten »datse hier nijet souden con- 
nen marcten." Op deze wijze hoopte de compagnie de handen 
ten minste in Nederland zelf vrij te houden; werd de maatregel 
genomen , dan kon zij zonder vrees voor concurrentie de prjjzen 
van hare goederen voortdurend opdi'ijven en ze toch spoedig ver- 
koopen. Eeeds in 1617 drong de Noordsohe Compagnie bij de 
Staten-Generaal op zulfe een verbod aan; het werd toen aanbe- 
volen , als retorsiemaatregel tegen de handelingen van vreemde 
vorsten, die getoond hadden dergelijke uitsluitende beginselen 
te zijn toegedaan. De uit Eusland ingevoerde traan wilde de 
Noordsche Compagnie vrijlaten om den handel op dat land niet 
te benadeelen, maar alle overige traan wenschte zij belast te 
zien met ƒ 8 per okshoofd >), de baarden met ƒ 6 de 100 pond. 
De admiraliteiten van het Noorderkwartier , van de Maas en van 
Zeeland , wier oordeel gevraagd werd , adviseerden gunstig , maar 
de zaak stuitte af op den lijdelijken tegenstand van die van 
Amsterdam *). Nieuwe pogingen, door de Noordsche Compagnie 
in 1636 aangewend om het monopolie van invoer van alle » wal- 
vistraenen" (de » moscovitse , robben- en berger leuer-traen" werden 
ditmaal uitgezonderd) te verkrijgen , stuitten weder af op den on- 
wil van Holland •). Toen het dus op deze wijze niet gelukte de 
concurrentie te vermijden , trachtte men in overleg met de mede- 
dingers zelve een dergelijk resultaat te verkrijgen. Van Cracauw, 
de Nederlandsche resident in Denemarken, deed in November 
1638 »op het Belieuen ende approbatie" der Noordsche Com- 
pagnie aan Christiaan IV voorstellen, die teh doel hadden, 
dat de wederzijdsche walvischvaarders elkaar ia vangst noch ver- 
koop zouden hinderen. Om het eerste doel te bereiken , zouden 
beide natiën op afzonderlijke plaatsen met een vooruit bepaald 
getal schepen visschen; in den verkoop' zou men vrij zijn door 
de aanwijzing van bepaalde rijken, die aan ieder als débouchés voor 
hare goederen geheel overgelaten zouden worden *). Öe koning 

') 1 okshoofd = ^ qnarteel. (Zeenwsche schaderekening van 1617, in : Noordsche 
togten. 4. Loop. N. C. R.-A.) 

») R. S.-G. 31 Aug., 21, 22, 28 Sept. 1617, 12, 22 Jan., 15 Mrt. 1618. — 
Re^ der N. C. aan de Stn.-Gen. dd. 15 Mrt. 1619 (lees: 1618), in: Noordsche 
togten. 2. Admiraliteit. R.-A. 

*) Versl. der confer. met de N. C. v. 1686 , in : Stn. N. C. v, d. Hrl. gedeput. 
R-A. — Aitzema, Saken v. Staet. II p. 860. — R. S.-G. 2 Nov. 1688. 

*) Miss. V. Van Cracauw aan de Stn..-Gen. dd. 27 Nov. 1638, in : L. D. 1638. 



92 

belette, zich bij de eerste gelegenheid tegen de verdere toelating 
harer bondgenooten met hand en tand te verzetten >). 

Er bleef echter in het octrooi zelve der Noordsche Compagnie eene 
leemte: de Staten-Generaal hadden alleen de visscherij aan de 
kusten en landen in het noorden verboden , de zee was vrgge- 
bleven. Tegen de binnenlandsche concurrentie, die ook hiervan 
eerlang gebruik maakte, was de Noordsche Compagnie machte- 
loos. Wel verbood zij haren commandeurs ten strengste, door het 
oefenen der zeevissch^r^' de aandacht op de mogelijkheid daarvan 
te vestigen *), maar toch, de concurrentie nam toe. De Noord- 
sche Compagnie verzocht toen de Staten-Generaal dringend alle 
»byvangst" van Nederlanders te weren (1636) *), maar het baatte 
niet: de regeering hield het voor overbodig, nu de Nederlanders 
door de vreemden tot de walvischvangst toegelaten waren, de 
Noordsche Compagnie ten nadeele van alle andere ingezetenen der 
Vereenigde Provinciën te blijven beschermen. 

Niet alleen de mededinging van buiten af werd door de Noord- 
sche Compagnie geschuwd: zij achtte ook de wrijving, die door 
de werking der verschillende kamers natuurlek ontstond, ver- 
keerd en trachtte angstig allen schijn van concurrentie zelfs te 
vermgden. Een plakkaat, door de Staten-Generaal in 1614 uit- 
gevaardigd , dat als premie voor nieuwe ontdekkingen ook in 
de IJszee den handel op de nieuw ontdekte plaatsen aan de ont- 
dekkers bij uitsluiting van alle anderen gunde, dreigde steeds 
mededingers te voorschijn te roepen, ja het optreden der kleine 
Noordsche Compagnie was alleen daaraan te wijten geweest. De 
Noordsche Compagnie bepaalde daarom , dat al hare leden of ka- 
mers — van dezen toch ging de meeste concurrentie uit , — zoo 
zij nieuwe landen in het noorden ontdekten, die voortaan »op eere, 
trouwe ende vromicheyt" aan de generale compagnie zouden moeten 
opgeven , opdat ze ten gemeenen bate zouden kunnen geëxploiteerd 
worden *). Nog meer : de Amsterdammers verklaarden eenmaal , 
dat het getal der kamers reeds te groot was om de walvischvangst 
behoorlijk te drijven *); de andere kamers rilden op het denk- 



») Zie hierna Hfdst. IX. 

*) Dooregeest , Rijper zee-postil. p. 352. 

») Versl. der conferentiën met de N. C. (1636), in: Stn. N. C. v. d. Hrl. 
gedeput. R.-A. 

*) Contr. met de Zeeuwen, in: Noordsche togten. 4. Loop. N. C. R.-A. — 
In 1636, toen het doen van ontdekkingsreizen geheel opgehouden had , werd aan 
den ontdekker gedurende 5 jaar de afzonderlijke exploitatie gegund; eerst daarna 
zou de ontdekking ten bate der N. C. komen. (Contr. met de Friezen , bij : Ait- 
zema, Sakeu v. Staet. II p. 360.) 

■) Repartitie v. de Amst. kamer dd. 19 Mrt. 1636 , in : Stn. N. C. v. d. 
Hrl. gedeput. R.-A. 



93 

beeld , dat de band , die ze omsloot , losser gemaakt zou kimnen 
worden, en had de heerschzncht van Amsterdam, die zelfstan- 
digheid wenschelijk maakte , het niet belet , men zou tot de 
vereeniging van alle kapitalen » onder een gemeene borsse" over- 
gegaan zijn '). Zoover kwam het wel niet, maar toch maakte 
men het onmogelijk, dat zelfs een begin van concun-entie zich 
openbaarde. Zich beroepende op de bedoeling der Staten-Ge- 
neraal , die de Noordsche Compagnie opgericht hadden om » meer- 
der ordre ende eenicheyt'* in de wal visch vangst te brengen *), had 
de vereeniging er zich dadelijk op toegelegd, om alles zooveel 
doenlijk te reglementeeren. Men hield het voor onmogelijk zon- 
der »een behoorlyck ende voorsichtich reglement" de walvisch- 
vangst anders dan met » confusie ende disordren" te oefenen; 
ja men vreesde, dat de geheele nering dan »teenemael infruc- 
tneux" zou worden *). Deze reglementen betroffen voorname- 
lijk twee nauwsamenhangende zaken : de sterkte der uitrus- 
tingen en de prijs der traan. De Noordsche Compagnie had met 
de beide andere geoctrooieerde Nederlandsche compagniön der 
zeventiende eeuw het beginsel gemeen , dat het beter was weinig 
te vangen en duur te verkoopen dan veel af te leveren tegen 
goedkoope prijzen. Het was dit beginsel, door de compagnie 
streng doorgedreven , dat haar noodzaakte alles te reglenienteeren. 
Zg erkende volmondig, dat het haar streven was zoo weinig 
schepen in zee te zenden als met behoud van winst mogelijk was , 
»omnie de negotie in goede reputatie te houden"; *) zij meende, 
dat bg groote uitrustingen de prijs van de traan zou dalen en de 
compagnie »sich sou consumeeren 5)." Wilde men dit voorkomen, 
dan behoorde de concurrentie ook tusschen de kamers onderling 
uitgesloten te worden ; men begreep , dat sommigen het voordee- 
liger zouden oordeelen hunne goederen spoedig te verkodpen, al 
was het tegen iets lagere prijzen dan de anderen, dan om de 
dnre waar misschien maandenlang in de pakhuizen te behouden. 



*) Miss. der Zeenwsche gedeput. aan de Sin. v. Zeel. dd. 19 Oct. 1616 , in : 
Arch. Zeel. 

*) «Corte Deductie" der N. C. dd. 18 Sept. 1624, in: Noordsche togten. 
4 Loop. N. C. R.-A. 

•) R. S.-G. 4 Fehr. 1622. — N. Z. 17 Mrt. 1622. - Sent. v. de H.R.in 
zake de N. C. Hoorn c. Enkh. dd. 4 Apr. 1637. — Req. der N. C. aan de 
Stn. V. Holl. (dd. 18 Jan. 1642),. in: Stn. N. C. v. d. Hrl. gedeput. R.-A. 

*) Req. der N. C. aan de Stn.-Gen.dd. 15 Mrt. 1619 (lees: 1618), in: Noord- 
>che togten. 2 AdmiraUteit. R.-A. — Miss. der Zeeuwsche gedeput. aan de Stn, 
V. Zeel. dd. 19 Oct. 1616, in: Arch. Zeeland. 

•) N. Z. 17 Mrt. 1622. — Miss. der Stn. v. Zeel. aan de gedeput. v. Zeel. 
^^' 17 Ibi. 1622. (BijL v. N. Z.) — of. Miss. v. Van Cracauw aan de Stn.-Gen. 
^^' U Mrt. 1689, in: L. D. 1689. 



94 

Daarvoor moest gewaakt worden : de compagnie besloot , jaarlgks 
met gemeen overleg naar gelang der omstandigheden de prijs 
van de traan vast te stellen en de kamers onder eede te doen 
beloven, de haar toebedeelde quarteelen niet onder die bepaalde 
prijs aan de markt te brengen >). Om ontduiking te voorkomen 
verbood men tevens het verkoopen van traan in de IJszee zelve 
en het direct invoeren daarvan in vreemde landen *): vóór 
alles moest de waar in Nederland opgelegd en de prijs bepaald 
worden. • 

»Den welstandt der Compaignie," zoo spraken de bewindhebbers 
nog in 1636, »kan eene nijtbregdinge niett lijden, maer moett 
gaen cleijn ende op menage, want hett ghewis is, hoe grootter 
equipage hoe meerder schade, want equipeert men sterck, ende 
vanght men weijnich , soo valt maer schade , vanght men veel mett 
grootte equipage, soo valt den vangst costelycken, ende wortt 
den prijs door de veelheijtt mede onder den voett gesmeten. 
Soo datt men mett vollen vangst oock well schade doen kan. 
Om proff^t te doen, soo moetmen mett menage equiperen ende 
vangen naer aduenant gheconsumeertt kan worden , ende mett de 
minste kosten sien hett meeste te vanghen, ende int beneficeren 
vanden traen soo moetten de leden den anderen verstaen ')." 
Dit systeem was volgens de Noordsche Compagnie het ideaal van 
een verstandig beleid: tot haar einde toe volhardde zij daarbg. 
Beeds in 1616 was haar hoofdgrief tegen de kleine Noordsche 
Compagnie , dat zg de markt voor hare goederen bedierf *) , en 
nog twintig jaren later , toen eenige Hollandsche steden deel aan het 
octrooi wenschten te krggen, verklaarden die van Amsterdam, 
dat de nieuwe leden »soo eenen anderen cours wertt ghesett** 
dan de tot nu toe gevolgde , niet alleen » haer lieden te spade daer 
ouer souden beclaghen ,'' maar dat de geheele compagnie eerlang 
>80u comen in een yolcomen verderff ende mine.'' ') 



>) Sent. V. de H. R. in zake de N. C. Hoorn e. Enkh. dd. 4 Apr. 1637.— 
Repartitie der Amst. kamer dd. 19 Mrt. 1636, in: Stn. N. C. v. d. Hrl. 
gedepnt. R.-A. 

*) Contr. met de Zeeuwen , in : Noordsche togten. 4. Loop. N. C. R.-A. — 
Contr. met de Fi'iezen , bij : Aitzema , Saken v. Staet. Il p. 360. 

») Repartitie der Amst. bewindh. dd. 19 Mrt. 1636, in: Stn. N. C. v. d. 
Hrl. gedepnt. R.-A. 

*) „Cort advcrtissement" v. Kyen c. s. (dd. 29 Febr. 1616), in: Noordsche 
togten. 1 R.-A. — Kyen c. s. boden dan ook aan, het getal hunner schepen te be- 
perken en de prijs hunner traan niet lager dan van die der N. C. te stellen , 
maar de N. C. , die hoopte de kleinere vereeniging geheel te znllen kunnen we- 
ren, weigerde. („Cort advertissement." 1*. c.) 

•) Repart. der Amst. bewindh. dd, 19 Mrt. 1636, in: Stn. N. C. v. d. Hrl. 
gedepnt. R.-A. 



95 

Wg hebben gezien, dat de Noordsche Compagnie, opgericht 
om de vrijheid van vaart en visscherrj te helpen bevorderen, 
weldra ontaardde in een lichaam, dat alle gebreken van eene 
geoctrooieerde maatschappij in hooge mate in zich vereenigde. 
Ongetwijfeld lag het in den aard van het monopolie , dat deze 
richting zich allengs openbaarde, en het is den bewindhebbers te 
vergeven , dat zij , gestennd door participanten , die — minder las- 
tig dan de aandeelhouders der Oost-Indische Compagnie — reeds 
tevreden waren, wanneer de nitdeelingen goed uitvielen en zich 
yerder met de beginselen van de leiders der vereeniging niet 
bemoeiden •), dien weg meer en meer bewandelden. Waren ech- 
ter de Staten-Generaal , beroemd om hunne voor dien tgd ver- 
lichte inzichten, geneigd om zich door eene betrekkelijk kleine 
compagnie als de Noordsche meer en meer te laten medesiepen 
op den weg van bescherming en monopolie ,' ook toen de nood- 
zakel^kheid daartoe weldra was opgehouden? Waren zij, die het 
toezicht over de handelingen der door hen geschapene compagnie 
oefenden , medeschuldig aan de richting dier handelingen ? Laat 
ons ten slotte onderzoeken, in hoeverre de regeering de Noord- 
sche Compagnie in haar egoïstisch streven steunde. 

In de eerste plaats komt natuurlijk bij het bespreken der hulp , 
van staatswege aan de Noordsche Compagnie verstrekt , het octrooi 
zelf in aanmerking. Wij hebben reeds opgemerkt, dat de Staten- 
Generaal slechts daarom eenheid onder de Nederlandsche walvisch* 
vaarders wilden, omdat zij het onmogel^k achtten op andere 
wijze den Engelschen ontzag in te boezemen, en dat zij het 
octrooi eerst verleenden , toen de Engelschen zelven door geweld- 
dadig optreden het sein daartoe gegeven hadden. Het komt m^* 
dan ook voor , dat de veroordeeling , door De la Court — en na 
hem door bijna alle schrijvers — over het beleid der Staten- 
Generaal in deze zaak uitgesproken , onverdiend is. De beroemde 
v^and van alle bescherming verklaart , dat de oprichting der 
Noordsche Compagnie »quaalik gedaan was," omdat de wal- 
vischvangst na de opheffing van het octrooi sterk is toege- 
nomen; »dog met het opregten der Geoctroyeerde Compagnien 
op Oost- en West-indien," dus .vervolgt hij, »was het een 
geheele andere saak: want het een noodsakelik quaad 
heeft schijnen te weesen , om datinen wilde handelen in ende om- 
trent soodaanige Landen , daar onse vyanden voor particulieren te 
sterk souden sgn geweest ; sulks in alle manieren schend dienstig 
geweest te z^'n , dien handel door een kragtig gewaapende hand te 



*) Wassenaer, Hist. verh. VIII fol. 96. — Geen pampblet is mij bekend, dat 
klaagde over de handelwijze van de bewindhebbers der N. C.) die toch ook de 
voor de O.-T. C. zoo kritieke jaren 1622 — 24 mede doorleefden. 



96 

fondeoren ; en dat vermits dit Land met den oorloge teegen den 
Koninge van Spanjen worstelende , alle sijne kragten noodig had , 
het seer voorsigtelik is geweest , die Geoctroyeerde Compagnien op 
te regten ')." Uit het door De la Court zelven later aangevoerde *) 
blijkt voldoende , dat men bij de oprichting der Noordsche Com- 
pagnie volkomen in hetzelfdegeval was als bij de Oost- 
en West-Indische Compagnien ') , en had men ook bg deze ver- 
eenigingen eene proef met de opheffing genomen , de uitkomst zou 
ongetwijfeld evenzeer ten nadeele der octrooien zijn uitgevallen als het 
in 1642 met de Noordsche Compagnie het geval was. De woorden 
van De la Court zelven over de Oost- en West-Indische Compag- 
nien bevatten dus de beste rechtvaardiging van het beleid der 
Staten- Generaal met betrekking tot de Noordsche. 

Den inhoud van het octrooi deelde ik reeds boven mede. Het 
was den 27 Januaïi 1614 voor drie jaren verleend *) en werd 
den 1 April 1615 voor nog een jaar verlengd *): met het jaar 
1618 zou dus de visscherij weder openvallen. Maar reeds 24 
Januari 1617 was het octrooi der Noordsche Compagnie, nu ver- 
eenigd met die van Zeeland , op nieuw verlengd , ditmaal voor vier 
jaren •) : de eenige merkwaardige bepaling was, dat de regee- 
ring — gewaarschuwd door de geschillen der Noordsche Compagnie 
met de kleine Noordsche en met de Zeeuwen — zich de beslis- 
sing in twisten tusschen de leden der compagnie voorbehield ^). 
Met het jaar 1621 eindigde echter ook dit octrooi en de 
Noordsche Compagnie drong op vernieuwing aan •). Maar onder- 
wijl was er onder de Nederlandscho walvischvaarders een twist 
ontstaan, die zelfs door bemiddeling der Staten-Generaal niet bij- 
gelegd kon worden. En daar alleen Samenwerking van allen te- 
gen den gemeenschappelijken vijand het doel der Staten met het ver- 



') Aanwysing der heils. polit. Grouden. p. 84*, 85. 

•) AanwysiDg. p. 188 , 191. 

») Vgl. p. 75 Noot 8. 

*) R. S.-G. 27 Jan.. 27 Mrt. 1614. 

•) R. S.-G. 4 Apr, 1614, 1 Apr. 1615. — Req. der N. C. aan de Stn.-Gen. 
dd. 1 Apr. 1616, in: Noordsche togten. 4. Loop. N. C. R.-A. 

•) R. S.-G. 28 Dec. 1616, 21 , 24 Jan. 1617. 

») Gr. Placaelb. I p. 673, 74. — R S.-G. 24 Jan. 1617. — Sent. v. de 
H. R. in zake de N. C. Noorderkw. o. Amst. dd. 31 Mrt. 1635. — Van de 
bevoegdheid , die de regeering zich zelve das toegekend had , maakte zij slechts 
hoogst zelden gebruik en altijd om de walvischvaarders tot eenheid te brengen, 
(cf. R. S.-G. 2 Sept. 1621, 25 Jan., 3, 4, 5 Febr. 1622, 24 Mrt., 
14 Apr. 1628.) 

•) R. S.-G. 24 Aug., 1, 2 Sept., 6 Oct. 1621, 8 Jan. 1622. — Req. der 
N. C. aan de Stn.-Gen. dd. 1 Sept. 1621, in: Noordsche togten. S.Ontd. v. Jan 
Mayen-eiland. R,-A. — Req. der kl. N. C. aan de Stn.-Gen. dd. 2 Sept. 1621 , 
^u: Noordsche togten. 2. Admiraliteit. R.-A. 



97 

leenen tan het octrooi der vereeni^ng geweest was, scheen het 
werkolgk de yraag of het vernieuwd zou worden. De Staten- 
Generaal, wien het onmogelijk was de twistenden te vereenigen, 
namen een voorloqpigen maatregel en gaven aan beide partijen 
den 4 Februari 1622 verlof om voor dat jaar op zekere voorwaarden 
en met eene regeling, die ze dwong elkaar niet te hinderen, de 
walvischvangst gezamenlijk te oefenei^ ' ). De regeering oordeelde 
het nog steeds noodig , de Nederlandsche walvischvaarders als een 
vast aaneengesloten macht tegenover de Engelschen te stellen , en 
spaarde daarom geene pogingen om hen nog tot eenheid te bren- 
gen. De regeling van 1622 voldeed geheel aan hare verwachting: 
den 20 December 1622 werd in de statenvergadering een reqnest 
voorgelezen van de diïe Nederlandsche compagniën voor de wal- 
vischvangst, die »nu tsamen vereenicht" waren. Zij verzochten 
een nieuw octrooi , dat hun nu reeds twee dagen later voor twaalf 
jaren verleend werd *). 

Het schijnt mij zeer twijfelachtig , of de Staten-Generaal ditmaal 
niet den goeden weg verlieten en overgingen tot bescherming , waar 
de omstandigheden zulk eenen voor het publiek belang schadelijken 
maatregel niet wettigden. Het gevaar toch voor buitenlandsche 
aanvallen was grootendeels geweken. Engeland deed^ in 1623 en 
1624 nog wel pogingen om zijne uitsluitende pretensiën te hand- 
haven , maar het had de macht niet om zijnen wil door te zetten. 
Denemarken , dat eerst in 1623 met de Nederlanders ernstig in 
conflict kwam, had nooit den ernstigen wil hen van Spitsbergen 
te verdrgven. Toch liet zich misschien het nieuwe octrooi als 
voorzorgsmaatregel wel verdedigen, maar zeker onverdedigbaar 
was het , dat de Staten tegelijkertijd een groeten stap op den weg 
der bescherming vooruit deden. Het octrooi van 1622 verschilde 
in vier punten met de vroegere, en het verschil was steeds ten 
nadeele der vrijheid. Eeeds in de voorgaande bladzijden merk- 
ten wij op, dat ditmaal voor het eerst niet als vroeger aan 
nieuwe participanten gelegenheid werd gegeven om tot de Noord- 
sche Compagnie toe te treden: de bescherming aan de vereeniging 
verleend ontaardde dus in eene bescherming van bepaalde personen. 
En wat de zaak nog erger maakte was, dat de voordeelen van 
het octrooi nu niet meer voor drie of vior jaren, maar voor den 
langen tijd van twaalf jaren aan dezelfde participanten gegund 
werden , terwjjl de straf op inbreuken van het .octrooi — vroeger 
alleen in verbeurdverklaring van schip en goed bestaande — nu 
met eene boete van ƒ 6000 voor elk. schip verzwaard werd. Een 
laatste verschil met de vroegere octrooien was , dat in 1622 — waar- 



») R. S-G. 25 Jan., 8, 4, 5 Febr. 1622. 
«) R. S.-G. 20 , 22 Dec. 1622. 

7 



tr 



98 

sch^'nlijk om »lorrendrayeriën'* met kracht^en zekerheid te* weren — 
de bepaling gemaakt werd, dat niet alleen handel en visscher^, 
maar zelfs de vaart op Spitsbergen niet vrij meer zou zijn. Zelden 
kwam het zeker voor , dat een Nederlandsch schip , dat zich niet 
op de visscherij wilde toeleggen, naar het verafgelegene eiland 
kwam, maar de omstandigheid, dat het » havenen" aan deze 
eenige rustplaats in de IJszee tot 1642 niet geoorloofd was , kan 
toch niet anders dan ongunstig op de ontdekkingsreizen in het 
noorden gewerkt hebben *). 

Het monopoliestelsel won nu blijkbaar allengs in kracht: het 
octrooi, dat eerst met het einde van 1634 vervallen zou, werd 
reeds 25 October 1633 op geheel dezelfde voorwaarden als in 
1622 zonder eenige moeielijkheid voor niet minder dan acht jaren 
vernieuwd *). Eerst toen dit octrooi met het einde van 1642 
afgeloopen was, toen de Engelschen sinds achttien jaren geene 
vijandelijkheden meer gepleegd hadden en ook de Denen, al was 
het met leedwezen, in de vrije visscherg der Nederlanders uit- 
drukkelijk bewilligd hadden, zagen de Staten het verkeerde van 
hunne handelwijze in '). De aandrang van alle landprovinciën , 
die aandeel aan het octrooi wilden hebben , en die dus de moeielijk- 
heid eener goede regeling bizonder verzwaarden, zal het hare 
daartoe bijgebracht hebben: hoe het zij, het octrooi werd in 1642 
niet meer vernieuwd *). 

Nauw hing met het verleenen van octrooi samen het zorgen 
voor een behoorlijk geleide van de vloten der Noordsche Com- 
pagnie. Jaarlijks van den aanvang af verzocht de compagnie van 
de Staten-Generaal eenige oorlogschepen ter harer bescherming 
tegen Engelschen en andere vijanden; jaarlijks werd het verzoek 
aanvankelijk toegestaan. En terecht: hetzelfde motief , dat de 
regeering tot het veileenen van een octrooi gedreven had, moest 
haar ook bewegen tot het ondersteunen der compagnie met kon- 
vooischepen, zoolang zij zelve niet in staat was in hare verdedi- 
ging te voorzien. Voornamelijk daaraan was het dan ook te dan- 
ken, dat de Engelschen de walvischvaarders in de drie eerste jaren 



') VgL Zorgdrager, Groenl. vissch. p. 237. — De walvisclivangst, I p. 31. 

*) R. S.-G. 18, 25 Oct. 1638. 

*) Reeds in 1636 had de N. C. te vergeefs om verlenging van octrooi aange- 
bonden. (Versl. der 1» en 2» confer. met de N. C, conc.-rapp. aan de Stn, v. 
Holl., in: Stn. N. Cv. d. Hrl. gedeput. R.-A.) In 1642 herhaalde zy dit ver- 
zoek nadmkkelyk. (Req. der N. C. aan de Stn. v. Holl. dd. 18 Jan. 1642, in: 
Stn, N. C. V. d. Hrl. gedeput. R.-A.) 

*) Aanwysing. p. 191, — Do octrooien zijn o. a. afgedrukt lm Gr, Placaetb. 
I p. 669, 671, 673, 677. — De eenjarige verlengingen van 1615 en 1622 waren 
echter tot nog toe niet bekend ; het scbynt niemand in het oog gevallen te zijn , dat 
de jaren zonder deze beide niet aansloten. (Zie o. a Luzac , Holl. rykdom. I p. 847.) 



99 

jya^ de oprichting der Noordsche Compagnie met rust lieten. Maar 
toen begonnen de Staten ook te bedenken, dat juist om aan de 
Engelschen krachtigen weerstand te bieden, de compagnie was 
opgericht , en z^' vermaanden haar dus om , nu betere tijden schenen 
te zijn aangebroken, zelve »wel ende sterck te equiperen ende 
uyt te varen opte Visscherije, dat sy die sonde kunnen mainte- 
neren jegens alle beletselen ')." De aanval, door de Engelschen 
dien zomer (1617) op drie Zeeuwsche schepen aan Spitsbergen ge- 
daan, de onaangenaamheden tusschen beide natiën in 1618 bewezen 
echter voldoende, dat de positie der Noordsche Compagnie op 
Spitsbergen voorloopig nog zeer gevaarlijk bleef en de konvooi- 
schepen werden tot 1620 toe zonder bezwaar toegestaan. In 1621 
echter gaf de provincie Holland , de jaarlijkscho uitgaven voor de 
Noordsche Compagnie moede , den verstandigen raad om , voordat 
men 'op nieuw tot het toestaan der konvooischepen overging, te 
onderzoeken of het algemeen belang door de walvischvangst vol- 
doende gebaat werd om de gedurige uitgaven te wettigen '). De 
raad werd opgevolgd en het onderzoek schijnt een voor de Noord- 
sche Compagnie ongunstig resultaat opgeleverd te hebben : althans 
juist dit jaar voor het eerst sinds hare oprichting werd het konvooi 
geweigerd , hoewel er geruchten in omloop waren , die van zware 
uitrustingen der Engelschen tegen de walvischvaarders spraken '). 
Sedert werd van het toestaan dei» konvooischepen door de Sta ten- 
Generaal geen vaste regel meer gemaakt ; slechts wanneer bizon- 
dere omstandigheden het wenschelijk deden voorkomen, werd de 
walvischvloot door oorlogschepen begeleid. De Engelschen zagen 
weldra voor goed van eene aanvallende houding af; tegen de 
Denen kon de Noordsche Compagnie zich zelve handhaven en kon- 
vooischepen werden dus tneer en meer eene zeldzaamheid. Toch 
vinden wij ze nog in 1639 ♦) en zelfs nai den val der compagnie 
in 1652 genoemd *). 



>) Gr. Pkcaetb. I p. 673. — R. S.-G. 24 Jan., 16 Mrt. 1617. 

») R. H. verg. v. 20 Apr.— 8 Mei 1621. p. 79. (Resolutie „'t vcrsoeck te 
difficulteren , tot dat men sien sal wat profijt het pnblijck yan dien Handel is 
genietende, te meer, soo vcrstaen wordt, dat daer door gheruineert worden de 
oude Necringen van Oly-slaen , en van de Handelaers met Zaet.") 

») R. S.-G. 15 Mei 1621. 

*) Aitzema, Saken v. Staet. II p. 629. 

•) Gr. Placaetb. I p. 683, 84. — De statistiek der jaarlijksche konvooien is 
als volgt: 

1614 3 schepen. (R. S.-G. 4 Apr., 29 Sept. 161 4.— Miss. der Stn.-Gen. aan de Adm. 

V. de Maas, dd. 20 Aug. 1614, in: Coll. Bisdom. 160. R.-A. — 
Resol. Adm. Amst. 24 Apr., 2, 5 Mei 1614.) 

1615 8 ;, (R. S.-G. 20 Nov. 1614, 1 Apr. 1615. — Req. der N. C. 

ddfc 1 Apr. 1615, int Noordsche togten, 4. Loop, N. C. R.-A.) 



100 



Aan het hoofd van het konvooi werd door de Staten-Generaal 
steeds een Commandeur-generaal geplaatst , die , bijgestaan door 
een raad uit de andere kapiteins der konvooisohepen (als Vice- 
Admiraal en Schout-bij -Nacht) en zoo mogelijk ook uit de schip- 
pers van de schepen der compagnie, over alle zaken van belang 
besliste. Alles wat op de verdediging der schepen betrekking 
had, was uitsluitend aan dezen raad overgelaten, en de afschei- 
ding tusschen krijgs- en handelszaken was zoo scherp, dat het 
aan de bemanning van het konvooi, die natuurlek aan Spitsber- 
gen meestal zonder werk was , verboden was den walvischvaarders 
in hun bedrijf de behulpzame hand te bieden anders dan tegen 
betaling *). Ter vergoeding van de kosten, door de Staten-Ge- 
neraal voor het konvooi gemaakt, werd verder van de Noordsche 
Compagnie een vast »lastgelt" geheven, dat bestond in IJ "/^ in- 
komend recht van de ingevoerde goederen *). Dat dit voor de 



;; 



1616 5 schepen. (R. S.-G. 28 Apr., 11, 12, 23 Mei, 2 Juni 1616. — Req. 

der N. C. dd. 29 Apr. 1616, in: Noordsche togten. 4. Loop. N. C. 
R.-A. — Instr. der Stn.-Gen. voor Schrobop dd. 23 Mei 1616.) 
(R. S.-G. 20 Apr. , 18 , 15 Mei 1617.) 
(R. S.-G. 12, 30 Jan. 1618. — Sent. v. de H. R. in zake 
de N. C. Noorderkwart. c. Amst. dd. 81 Mrt. 1635.) 
(R. S.-G. 23, 28 Mrt., 7, 15 Mei 1619.) 
(R. S.-G. 23, 27 Mrt., 13 Apr. 1620. — Req. der N. C. 
dd. 27 Mrt. 1620, in: Noordsche togten. 2. Admir. R.-A.) 
(R. S.-G. 28, 30 Apr., 16 Mei 1621.) 
(R. S.-G. 17, 29 Apr. 1622.) 



1617 1 

1618 2 

1619 3 

1620 1 



o 



1621 geene „ 

1622 geene „ 

1623 geene „ 

1624 geene „ 



1625 1 

1626 2 

1627 2 

1628 2 „ 

1629 geene „ 

1630 geene „ 

1631 geene „ 
1632i 

tot jgeene ,; 
1638) 
1639 1 „ 



1640] 

tot jgeene „ 
16421 



(R. S.-G. 14, 16 Mrt., 23 Apr. 1624. — Vgl. echter hierna 

Hfdst. VI ad 1624.) 

(R. S.-G. 26 Mrt., 10 Mei 1625.) 

(R. S.-G. 26 Febr. , 23 Mrt. 1626.) 

(R. S.-G. 16 Mrt. 1627.) 

(R. S.-G. 1 , 3 Mrt. 1628.) 

(R. S.-G. 11, 26 Apr., 2, 8,16 Mei 1629.) 



(R. S.-G. 19 Apr. 1631.) 



(R. S.-G. 23 Apr., 15,18 Juni 1689. — Aitzema, Saken 
V. Staet. II p. 629.) 



De kleine N. C. verkreeg in 1618 en 1620 voor zich alleen nog eenig geschut 
ter leen. (R. S.-G. 17 Mrt, 21, 25 Apr. 1618, — 4, 18, 28 Apr., 1 Mei 1620) 

^) R. S.-G. 29 Apr. 1615. — Instr. der Stn.-Gen. voor Quast en Schrobop, 
dd. 29 Apr. 1614, 28 Mei 1616. 

*) Miss. der Stn.-Gen. aan de Admiralit. t. de Maas dd. 20 Ang. 1614, in: 



101 

regeering eene niet geheel te verwerpen bron van inkomsten was , 
blgkt uit het feit, dat in 1632 voor éen beladen walyischvaarder 
aan inkomend recht werd betaald ƒ 231 — 12 st. voor de traan, 
/ 189 — 12 st. voor de baarden *). 

Wij zagen dus , dat het verleenen van octrooi en het toestaan 
van konvooischepen — maatregelen van geheel gel^ke strekking — 
volkomen gerechtvaardigd waren door den drang der omstandig- 
heden; w^ hadden echter tevens gelegenheid op te merken, dat 
de Staten-Oeneraal bg het eerste middel, weinig lettende op de 
eischen van het oogenblik, te lang voortgingen met hunne be^ 
schermende hand over de kooplieden uit te strekken, eene fout, 
die zg bij het tweede middel gelukkig wisten te vermijden. De 
hulp , voor het overige door de Staten-Generaal aan de compagnie 
verstrekt, draagt evenals de reeds besprokene over het ge- 
heel den stempel hunner vrijzinnige regeeringsbeginselen. Zg 
verleenden aan de compagnie allen noodzakelijken steun , maar zg 
handhaafden tevens vooral in den beginne ook tegenover de com- 
pagnie zelve het beginsel van gelijke rechten voor alle natiën, 
dat tot de oprichting eener geoctrooieerde vereeniging had geleid. 
Zoo bevalen zij den bevelhebbers van het konvooi ten strengste, 
alle aanvallen van vreemden op de schepen der compagnie te 
keer te gaan, maar om ook van hunne zijde alle vreemde wal- 
vischvaarders tot de visscherij toe te laten ') ; zoo weigerden zg 
standvastig de compagnie te volgen op den weg der bescherming 
door den invoer van traan en baarden van buitenslands te ver- 
bieden ') en zoo werd ook de zeevisscherij van Nederlandsche »by- 
vaerders" nooit door hen geweerd *). Van den anderen kant 
poogde de regeering de compagnie tegen inbreuken op haar octrooi 
langs slinksche wegen te beschermen door het plakkaat van 11 
Maart 1633 *). Zij maakte dadelijk een einde aan den windhan- 
del in traan en baarden, die in de laatste jaren der compagnie 
een noodlottigen invloed dreigde te hebben. Een mandement van 

CoU. Bisdom. 160. R.-A. — Resol. Adm. Amst. 25 Ang. 1614. ^R. S.-G. 24 Oct. 
1642. — De konvooigelden werden later, waarsch^nlijk m 1623(R. S.-6. 12 Juli 1622), 
tot 2»/^ verhoogd (Gr. Placaetb. I p. 682. — Luzac, Holl. rijkd. I p. 348) en 
eerst in 1675 afgeschaft. (Zorgdrager, Grnenl. vissch. p. 801.) 

O Bictnm t. de H. R. in zake de N. C. Hoorn c. Enkh. dd. 8 Apr. 1687. — 
«Corte Dednctie*' der N. C. dd. 18 Sept. 1624 , in : Noordsche togten. 4. Loop. 
N. C. R.-A. — Gr. Placaetb. I p. 679. 

*) Instr. der Stn.-Gen. voor Qaast en Schrobop dd. 29 Apr. 1614, 23 Mei 1616 

*) Zie hiervoor p. 89. 

*) Zie hiervoor p. 92. / 

•) Zie hiervoor p. 90. — De i^violatenrs" van* het octrooi der N. C. moesten 
op bevel der Stn.-Gen. door de konvooiers genomen en met schepen, vangst en ge- 
reedschappen in Nederland ingebracht worden om voor de admiraliteit terecht- 
gesteld te worden. (Instr. der Stn.-Gen. voor Schrobop dd. 28 Mei 1616.) 



102 

prins Frederik Hendrik ontsloeg de contractanten in zulke zaken 
van de levering, en hoewel men laag neerzag op dengene, die 
zich, zooals men zeide, »met Prins Fredrik Hendrik behielp," 
waren de nadeelige gevolgen van den windhandel door den maat* 
regel natuurlijk voorkomen '). Ook John Osborne, een Engelsch- 
man, die door eene op aansporing van de bewindhebbers der Noord- 
sche Compagnie gedane uitvinding veel bijgedragen had tot het 
rijzen van den, prijs van het balein , werd dadelgk door de Staten- 
Generaal met een octrooi voor tien jaren begiftigd *). 

Al deze handelingen, die mij toeschijnen den toets der kritiek 
zegevierend te kunnen doorstaan , getuigen van het loffelijk streven 
der Staten-Generaal , om de door hen in het leven geroepene com- 
pagnie zooveel mogelijk te helpen en aan den anderen kant toch 
niet de eischen te vergeten, die eene vrijzinnige staatkunde hun 
deed. Het was echter reeds vooraf te vreezen , dat de regeering , 
dus geslingerd tusschen de begeerte om eene uit haren aard uit- 
sluitende vereeniging van onderdanen voort te helpen en den 
wensch om liberaal te blijven ook tegenover vreemden, niet altijd 
het rechte pad zou blijven bewandelen , maar dat z^ dikw^ls zou 
afwijken. En werkelijk gebeurde het zoo 1 Het toezicht , door de 
Staten aanvankelijk op de daden der compagnie gehouden, om haar 
te noodzaken de beginselen van uitsluiting , die zij aankleefde , ten 
minste niet tegenover vreemde natiön in praktijk te brengen •) , ver- 
flauwde langzamerhand en hield weldra geheel op. En toen de 
Noordsche Compagnie eenmaal de bezwaren van haren toestand 
te boven gekomen was en dus, terwijl zij den steun der Staten- 
Generaal geheel missen kon, hun toezicht en hunne waarschu- 
wende stem meer dan ooit behoefde, gaf de regeering door het 
verlengen van het octrooi juist het eerste blijk van hare veranderde 
gezindheid. Maar het was niet het laatste! De Staten-Generaal 
namen in de geschillen der Noordsche Compagnie met Denemarken 
steeds, en soms ten onrechte, de partg hunner onderzaten, en 
toen in 1632 en 1633 de Franschen door de schepen der compagnie 
uit de Robbenbaai verdreven waren , namen de zoo vrijzinnig ge- 
prezene Staten tegenover de klachten der verongelijkten eene hou- 
ding aan, die overtuigend bewees, dat ook zij zich soms door 
partijdigheid van het rechte pad lieten brengen *). 

*) Zorgdrager, Groenl. vissch. p. 800. — Tegenw. Staat. I p. 693. 

*) Wassenaer, Hist. verh. VIII foL 87. — Zie meer hierna Hfdst. III. 

*) R. S.-6. 29 Apr. 1615 , 16 Mrt. 1617, 4 Febr. 1622. — Instr. der Stm-Gen. 
voor Quasi en Schrobop dd. 29 Apr. 1614, 28 Mei 1616. 

") Zie over de houding der Stn.-6en. tegenover de N. C, en hare mededingers 
meer aan het einde van Hfdst. VIII en IX. — Vgl. over de hulp , door de 
regeering na den val der N. C. aan de Nederlandsche walvischvaarders verleend : 
Tegenw. Staat. I p. 692, 98. — De walvischvangst. I p. 21^24, II p. 88. 



HOOFDSTUK IIL 



DE WALVISCHV ANGST DER NOORDSCHE COMPAGNIE. 



Wij hebben in het vorige hoofdstuk gezien, hoe de Noordsche 
Compagnie ingericht was en welke beginselen z^' aankleefde; 
wij zullen nu trachten te schetsen , hoe die zonderling ingerichte 
vereeniging deze bekrompene beginselen bij haar bedrijf in toe- 
passing bracht. Het laat zich vooruitzien, dat wij hier geen 
tafereel zullen kunnen ophangen Van den weldadigen invloed, van 
het leven en de drukte, van de verbeteringen en bezuinigingen, 
die de vrije concurrentie aanbrengt ; maar toch blijft het schouw- 
spel aantrekkelijk genoeg. Het is belangwekkend , die kooplieden , 
die eenvoudige zeelieden der zeventiende eeuw zich te zien inspan- 
nen om een nieuw bedr^f te grondvesten; het is een tooneel, 
dat onze bewondering opwekt , te zien , hoe die onervaren mannen , 
van alle kanten besprongen en met den ondergang bedreigd , wel- 
dra den palm der overwinning wegdragen en al hunne mede- 
dingers in dat nog zoo kort geleden hun onbekende bedrijf over- 
treffen , — hoe zij , de bewoners van een spanne gronds , de barre 
en bgna ongekende kusten der IJszee met een drukte en gewoel 
vervullen, die nog na verloop van eeuwen algemeene belangstel- 
ling wekken. 

Ten einde een duidelijk overzicht van de werking der Noordsche 
Compagnie te verkrijgen, doen wij het best haar in haar bedrijf 
te volgen: zij zelve wijst ons den weg, dien wij bij ons ver- 
haal moeten gaan. Wij vinden haar reeds dadelijk bezig met 
het gereedmaken der walvischvloot. Zoodra de algemeene ver- 
gadering in het begin van Maart het getal schepen bepaald had, 
dat dit jaar naar het noorden zou zeilen, zetten de kamers 
zich ijverig aan het werk om de schepen, die elk volgens hare 
quote leveren mocht *), voor de reis uit te rusten. Het eerst 



') Dat het aantal der schepen, door elke kamer uitgerust, daarom niet altijd 



104 

kwam het er op aan een geschikt schip te vinden. De dubbele 
bemanning, die men steeds meevoeren moest, vooral de ruime 
vangst, maakte het wenschel^k vrij groote schepen voor de wal- 
vischvangst te gebruiken. Maar in die dagen, toen men het 
ijs nauwelijks zag, was het gevaar, waaraan de vaartuigen bloot- 
stonden, daarentegen uiterst gering, en men koos dan ook meestal 
oude schepen, die voor eene verre reis niet meer deugden ^). 
Waren voor de zeevisscherij kleine schepen voldoende *), kapi<* 
tale schepen van 2 tot 500 ton *) , met eene bemanning van 80 
è 90 man *) werden voor de visscher^' in de baaien, die voor de 
compagnie altijd hoofdzaak bleef, gekozen '). 

Eenmaal in het bezit van een geschikt schip, had men zich 
bezig te houden met de uitrusting , die zeer omslachtig was. De 
inrichting der compagnie zal er het haie toe bijgedragen hebben 
om de uitgaven te vermeerderen en om niet alt^d daar te doen 
besparen, waar het wenschelijk en noodig scheen. Hoe dit z^*, 
men klaagde over groote kosten *). En geen wonder! Bg een 
groot schip behoorden toch niet alleen 4 è 6 sloepen , ruim genoeg 
om behalve den harpoenier en z^ne gereedschappen eenen stuur- 
man en vier roeiers te kunnen bevatten '); maar ook verschil- 



geheel geëvenredigd was aan haar aandeel in de compagnie , blykt o. a. nit het feit, 
dat de Amsterdamsche kamer, die de helft der aandeelen bezat, in 1614 slechts 
4 van de 11 schepen en jachten nitrnstte. (Resol. Admir. Amst. 19 Apr. 1614.) 
Het komt mij daarom niet onwaarschijnlijk voor, dat slechts het aantal der 
sloepen, die iedere kamer yolgens hare qnote in zee mocht brengen , door 
de algemeene vergadering bepaald werd. Baar die sloepen dikwijls in het noor- 
den achterbleyen , kon men met het zenden van weinige, zeer groote schepen, 
van veel volk en veel victualie voorzien, volstaan en de te groote vangst door 
naschepen laten afhalen. 

') Zorgdrager, Groenl. vissch. p. 241. — De walvischvangst. I p. 32. — 
Scoresby, Account of the arctic regions. II p. 181. 

*) Raven, lournael vande reyse nae Spitsberghen. • p. 5. 

*) Edge, Dutch disturbance , b^ : Pnrchas, Pilgrimes. Ifl p. 467» 68. — 
Br. V. Catcher aan Helej. dd. 29 Juni 1623, b^ : Pnrchas, 1. c. III p. 787. — 
Een schip van 500 last was eene groote nitzondering. (1 last ^ 2 ton.) 

*) Raven (lournael vande reyse nae Spitsberghen. p. 10) noemt een schip be- 
mand met 86 man. 

*) Raven, lournael. p. 3. 

*) Aanwysing v. gronden en maximen, p. 75. ^ Scoresby, Account. II p. 56. — > 
Repartitie der Amst. bewindh. N. C. dd. 19 Mrt. 1636, in : Stn. N. C. y. d. HrL 
gedepnt. R.-A. 

*) Req. V. Vrolicq aan de Stn.-G^n. , in: Noordsche togten. 4. Loop. N. C. 
R.-A. — Zorgdrager, GroenL vissch. p. 251, 332, 333. — De walvischyangst. 
p. lY. — Sent. V. de H. R. in zake de N. C. Hoorn c. Enkh. dd. 4 Apr. 1637. — 
Br. V. Salmon aan Sherwin dd. 24 Juni 1618, — van Catcher aan Heley 
dd. 17 Juni 1620, — van Fanne aan Heley dd. 24 Juni 1623, in: Pnrchas, 
Pügrimes. III p. 783 , 735 , 786. 



105 

lende gereedschappen voor de walvischvangst , vaten of qnarteelen 
om de gemaakte traan te bergen, of ten minste duigen, waar- 
uit de kuiper ze timmeren kon, walyischlgnen van 200 yadem het 
stuk '), voorgangers (kleine lijnen, die aan den harpoen beves- 
tigd waren), harpoenen en lenzen om walvisschen en walrussen 
te vangen en te dooden moest men jaarlijks medevoeren. Want 
al liet men jaarlijks veel in het noorden achter voor het vol- 
gende jaar, steeds was er nieuw gereedschap noodig >). Daarbg 
kwamen de kosten tot wapening der schepen. Wel gingen er in 
de jaren, dat de strijd met buitenlanders het levendigst was, meestal 
konvooischepen mede naar het noorden, maar men wilde toch 
niet geheel onvoorbereid uitgaan. Beeds in 1614 voorzag de 



^) Drie Yoyagien na Groenlandt. p. 18. — Scoresby (Accoant. II p. 178) 
spreekt van 800 vadem. Zorgdrager (Groenl. visscli. p. 335) over latere tijden 
sprekende van 125. 

*) Zorgdrager, Groenl. vissch. p. 882, 88. — De walvischvangst. I. p. 85. — 
Martens, Voyage into Spitzb. , bij: White, Spitzb. and Greenl. p. 119, 20, 25. — 
Gorte Dednctie ende Remonstr. der N. C. dd. 18 Sept. 1624, in: Noordsche 
togten. 4. Loop. N. C. R.-A. — Zie over den inhond van een walvischvaarder 
de Nederlandsche en Engelsche schaderekeningen van 1617 en 18 , in : Noordsche 
togten. 4. Loop. N. C. R.-A., en : Lias loop. 1618. R.-A. — Om eenig denkbeeld te 
geven van de onkosten der reeders , ontleen ik daaraan de volgende , zeker nog 
al hoog getaxeerde cyfers. Een traanketel werd berekend op pd. vl. 66—14 — 4, 
een lijn op 1 pd. vL , 3 sloepen op 50 pd. vl. , 1 lans op 5 sh. , de harpoenen, 
lenzen en messen van een schip te zamen op 25 pd. vl., 6 gotelingen op/ 900, 
1 musket op dC 1 — 10 , 100 pond krnit op ƒ 45 , 1 ton bier op dC 3 , de vic- 
tualie van de bemanning van een schip voor eene maand op 75 pd. vl., de gage 
van het scheepsvolk van een schip voor eene maand op pd. vl. 69 — 8 — 4 , de 
bereidingskosten van 1 okshoofd spek tot traan in Nederland op ƒ 2. — Een 
beladen walvischvaarder werd in 1624 van een Duinkerker gerantsoeneerd voor 
ƒ 10,000 en ƒ 200 voor de zeilen. (Wassenaer, Hist. verh. VIII fol. 86.) — Verder 
bl^'kt nog , dat men voor eene reis medenam 2600 vaten (Eng. schaderekening) , 
dat men voor de vangst van 1317 qnarteelen 6 sloepen noodig oordeelde, dat 
eene vangst van 657 qnarteelen geen voldoende vergoeding gaf voor de kosten 
der uitrusting van een schip, dat de reeders voor het opnemen van geld (in 1682) 
betalen moesten 8*/, (Sent. v. de H. B. in zake de N. C. Hoorn c. Enkh. 
dd. 4 Apr. 1637) en dat de uitrusting hier te lande 40 ^/^ duurder was dan in 
andere landen , waarschijnl^k omdat alle materiaal van buitenslands moest inge- 
voerd worden. (Req. V. de kl. N. C. aan de Stn.-Gen. dd. 2 Sept. 1621, in: Noordsche 
togten. 2. Admiraliteit. R.-A.) — Berghaus (Wat men van de aarde weet. II p. 387) 
spreekt ook van proviandschepen , die de vloten der N. C. vergezelden. Daarvan 
is mij van el4ers niets gebleken. — Verschillende opgaven van kosten en opbrengst 
der walvischvangst vindt men nog verspreid in : Dictums v. de H. R. in zake de 
N. C. Hoorn c. Enkh. dd. 28 Mrt. , 3 Apr. 1687, en in: Sent. v. de H. R. in zake 
als boven dd. 4 Apr. 1637. — Over de uitrusting van een schip in latere jaren 
en de onkosten der reeders vergelijke men: Zorgdrager, Groenl. vissch. p. 385 — 36, 
89— i2, 46, 70, 71, 72. - De walvischvangst. I p. 84, 85, 89—116. — Martens 
1. c. p. 183, 34. — Scoresby, Account. II p. 151 (volgens tabellen in : De Koop 
man, en door Gerard Van Santé.) — Dooregeest, Rijjper zeepostil. p. 353. 



106 

Noordsohe Compagnie hare schepen dan ook van geschut en 
ammunitie ^), en toen de regeering de compagnie in 1617 had 
uitgenoodigd , zelve hare verdediging krachtig te bevorderen *), 
besloot men , dat elk schip ten minste 8 ijzeren gotelingen zou 
moeten voeren om zich te kunnen verdedigen tegen mogelgke 
aanvallen '). Tot haren val toe volhardde de compagnie bg dezen 
voorzorgsmaatregel *) , en toen de tijdon verbeterden had zg geene 
konvooischepen meer noodig om zich te handhaven ')^ 

Maar wanneer de walvischvaarders geheel opgetuigd en van het 
noodige voorzien waren, bleef nog het moeielijkste gedeelte van 
de taak der reederij over : de bemanning moest gehuurd worden. 
In de tgden der compagnie, toen, zooals wij reeds zeiden, een schip, 
dat meer dan 80 man voerde, geene zeldzaamheid was , ofschoon men 
er ook van 70 , enkelen van 60 vond •) , was niet alleen het vin- 
den van bekwajne , maar ook van genoeg manschappen eene zaak 
van belang. Het was van het uiterste gewicht , dat er niemand te 
kort schoot: ieder had in de visscherij zijne aangewezene plaats. 
De bemanning werd in twee afdeelingen verdeeld: de eerste, de 
eigenlijke scheepsgezellen en visschers, hield zich bijna alleen 
met de vischvangst zelve in de sloepen bezig; de overige perso- 
nen, die door de Engelschen »land-men" genoemd werden ^) , 
gingen dadelgk na aankomst aan land en hielden zich daar voor 
de bewerking van het gevangene bereid ^). Wy willen ons voorloo- 
pig alleen met het scheepsvolk bezighouden *). Twee personen trek- 



•) Wassenaer, Hist. verh. VIII fol. 94. — Corte Deductie der N. C, in: 
Noordsche togten. 4. Loop. N. C. R.-A. — In 1615 verklaarde de N. C. zich echter 
buiten staat, de kosten voor de verdediging harer schepen te dragen. (Req. der N. C. 
aan de Stn.-6en. dd. 1 Apr. 1615, in: Noordsche togten. 4. Loop. N. C. R.-A.) 

») R. S.-G. 24 Jan. 1617. 

*) Contr. der N. C. met de Zeenwen dd. 19 Mrt. 1617, in: Noordsche togten. 
4. Loop. N. C. R.-A. — In 1617, 18 en 25, dus in gevaarlijke tijden, ont- 
moeten wij dan ook op Spitsbergen Nederlandsche walvischvaarders met 10, 12, 
14, 16, 18, eens zel& met 22 stukken geschut. (Edge, Dntch distnrbance, bg: 
Purchas, Pilgrimes. III p. 468. — Br. v. Salmon aan Sherwin dd. 24 Juni 1618, 
by: Purchas 1. c. III p. 733. — Wassenaer, Hist. verh. IX fol. 124.) 

•) Req. der N. C. aan de Stn. v. Holl. (v. 1642), in: Stn. N. C. v. d. Hrl. 
gedeput. R.-A. — Luzac, Hollands rijkdom. I p. 847. 

*) Aitzema, Saken v. Staet. II p. 629. — Zie hiervoor p. 99. 

•) Zorgdrager, GroenL vissch. p. 220. — Lindeman, Arkt. Fisch. p. 9. — 
Edge, Dutch disturbance, bij: Purchas, Pilgrimes. III p. 468. — Tijdens zee 
en ijsvisscherij werd de dubbele bemanning natuurlijk afgeschaft; de schepen 
voerden toen 30 k 40 man. (Dooregeest, Rijper zee-postil. p. 358.) 

*) Pellham, Gods power and Providence, in: White, Spitzbergen and Green- 
land, p. 283. 

•) Zorgdrager, GroenL vissch. p. 220. — De walvischvangst. I p. 28. 

*) Zie eene opgave der bemanning van een walvischvaarder |in 1700 bq i 
Zorgdrager, GroenL vissch. p. 344, 45. 



107 

ken daAronder de aandacht: de schipper en de harpoenier, die 
beiden evenals enkele anderen ^) boven hun loon nog een > part- 
geldt" naar evenredigheid der vangst verdienden en daarom 
veelal als > parteniers'' van de overigen, > maandgelders" genaamd, 
werden onderscheiden >). De schipper, door elke kamer op hare 
eigene vaartuigen aangesteld, had aanvankelijk alleen het bevel 
over het schip en het scheepsvolk, met de visscherij zelve mocht 
hij zich niet inlaten; maar toen langzamerhand dq kunst van het 
harpoeneeren en vangen der visschen meer algemeen bekend 
werd en de harpoeniers dus personen van minder belang werden, 
aarzelde men niet ook de visscher^ onder z^n bevel te stellen* 
Met den titel van commandeur kreeg de bevelhebber van het 
schip toen onbeperkt gezag op zgnen bodem '); soms vervulde 
hij zelf den post van harpoenier *). Dat was echter in veel latere 
tijden; in de eerste jaren der walvischvangst zou zulk eene ver- 
eeniging van betrekkingen onmogelijk geweest zijn. Bg de geheele 
onbekendheid der Nederlanders met de walvischvangst hadden de 
reeders zich toch reeds in 1613 genoodzaakt gezien, eenige der 
met de walvischvangst sinds eeuwen bekende Basken naar Amster- 
dam te ontbieden. Dat jaar kwamen er 13 over ') , en naarmate 
de walvischvangst zich ontwikkelde, nam ook hun getal natuurlek 
toe. ledere sloep werd met drie Basken bezet *) en op ieder 
schip waren dan ook gewoonlijk ten minste drie harpoeniers ^), 
die tevens de betrekkingen van speksnijder en kapper vervulden *) ; 
bovendien had men nog een of meer Baskische >maitres de chaloupe," 
een »maitre de la ligne *)" en in het begin ook verscheidene traan- 
kokers ^ ^). De vreemdelingen wisten zich onontbeerl^k te maken 
en stelden hunne eischen: onafhankelijk van den schipper moesten 
zij hun werk verrichten ^ i) en hun loon moest geëvenredigd z^'n 



*) Zorgdrager, Groenl. vissch. p. 839. 

*) Zorgdrager, Groenl. vissch. p. 215, 812. 

») Zorgdrager, Groenl. vissch. p. 127. — De walvisclivangst. I p. 27. — Van 
der Brugge, Jonrnael yande Seven Matroosen. p. 46. — Req. y. Vrolicq aan 
de Stn.-Gen. dd. 11 Mrt. 1633, in: Stn. N. C. v. d. Hrl. gedepnt. R.-A. 

^) Dat de betrekking yan harpoenier en speksnijder ook nog later in aanzien 
bleef, blijkt o. a. nit bet voorbeeld van Jacob HardebU, die eerst commandeur, 
later speksnijdeï werd. (Zorgdrager, Groenl. vissch. p. 256.) 

») Wassenaer, Hist. verh. Vul fol. 88. — Hist. de Spitsberghe. p. 11. 

•) Br. V. Catcher aan Heley dd. 17 Juni 1620, bij : Purchas, Pügrimes. III p. 785. 

*) Drie Voyagien na Groenlandt. p. 15. — Opschriften der getuigenissen van 
D'Hallegorey c. s. en Gasteloser c. s., in: Noordsche togten. 4. Loop. N. C. R.-A. 

■) Zorgdrager, GroenL vissch. p. 346. 

•) Opschr. der getuigenissen van D'Hallegorey c. s. en Gasteloser c. s. , in : 
Noordsche togten. 4. Loop. N. C. R.-A. 

*•) Hist. de Spitsberghe. p. 11. 

»*) Scoresby, Account. II p. 89. — De walvischvangst. I p.'27, — Luzac, Hol- 



108 

aan hmine moeite. Behalve hunne vaste bezoldiging, die trou- 
wens behalve dë kosten van vervoer en onderhoud niet meer dan 
ƒ 50 schijnt bedragen te hebben '), kreeg dus elke harpoenier 
als >8chietgelt'* voor iedere levende of doode door hem in zee ge- 
vangen visch 40 ryksdaalders of ƒ 100 >) , elke stuurman van een 
sloep ƒ 50; voor elke doode visch uit het schip gezien ontving 
de > eerste siender*' 1 pond vlaamsch of ƒ 6 '). Het lag in den 
aard der zaak , dat men trachten zou zulke veeleischende bedlenden 
door goedkoopere te vervangen, en reeds in 1616 zien wij dan 
ook de Noordsche Compagnie pogingen aanwenden om de Basken 
door Nederlandsche harpoeniers te vervangen. Op vier sloepen, 
door haar met Basken bemand , besloot zij toen , al was misschien 
daardoor voor het oogenblik de winst geringer, een v^'fde met 
Nederlanders ' bemand uit te rusten *). De proefneming beant- 
woordde aanvankelijk niet aan de verwachting : den Engelschen , 
die hunnen scheepsgezellen dadelijk hadden gelast den Basken de 
kunst af te zien ^), was het mislukt, en ook de Nederlanders 
hadden moeite een bedrijf aan te leeren, dat niet minder be- 
kwaamheid dan moed vorderde. Maar door volharding kwam 
men toch de moeielijkheden te boven: in 1630 werd reeds de 
helft der sloepen met Nederlanders bezet *) en hoewel zich nog 
in 1636 Basken op de Nederlandsche schepen bevonden ^) , wor- 
den daarna toch meer en meer Nederlandsche harpoeniers ge- 
noemd *). Eindelgk werden de Basken geheel verdrongen ; kort na 
den val der Noordsche Compagnie was hunne aanwezigheid op 
Nederlandsche walvischvaarders eene zeldzaamheid geworden *). 



Unds rijkdom. I p. 846. — Tegenw. Staat. I p. 588. — Lindeman, Arkt. 

Fisch. p. 7. 

*) Een Dninkerksche reederij betaalde aan 6 Basken in 1616 yoor loon «100 
Croonen/' eene som die echter, waarschijnlijk door de kosten van yeryoer en 
onderhond , tot ƒ 700 verhoogd werd. |(Sent. v. de H. R. in zake Lampsins e. 
Clarcqne dd. SI Juli 1620.) 

*) Drie Voyagien na Groenlandt. p. 15. 

*) Sent. V. h. Hof v. Holl. in zake Moutmaker c. Coman, dd. 81 Juli 1641. — 
Hartens, Yoyage into Spitzb., in: White, Spitzbergen and Greenland. p. 126. 

^) Instr. der Stn.-6en. voor Schrobop, dd. 23 Mei 1616, in: Noordsche 
togten. 4. Loop. N. C. B.-A. 

*) Comm. der Mosc. Comp. voor Edge voor de reis van 1611, b^ : Pnrchu, 
Pilgrimes. III p. 710. 

*) Sent. V. de H. R. in zake de N. C. Hoorn e. Enkh. dd. 4 Apr. 1687. 

*) YersL der 1« confer. met de N. C. dd. 14 Febr. 1636, in: Stn. N. C. 
V. d. Hrl. gedepnt. R.-A. 

*) In 1685 in de Sent. v. h. Hof v. Holl. in zake Montmaker e. Coman , 
dd. 81 Joli 1641; — in 1689 b^: Dooregeest, Rgper zee-postil. p. 861; — 
in 1646 in de: Twee Journalen der Matroosen die overwinterden, p. 24. 

*) Zorgdrager, Groenl. vissch. p. 126. 



109 

Wanneer alles voor de reis gereed gemaakt was, verzamelden 
zich de schepen der verschillende kamers op de hnn aangewezene 
plaatsen. Men heeft de jaarlgksche uitrustingen der Noordsche 
Compagnie op ongeveer 30 schepen begroot ^). Deze berekening 
is gegrond op het feit, dat de Friezen, die voor | in de com- 
pagnie participeerden, 3 schepen uitrustten. Men heeft echter 
daarbij niet gelet op de omstandigheid, dat de bedoelde uitrus- 
ting der Friezen plaats had in 1635 , dus voor hunne opneming in 
de compagnie, en dat het dus nog de vraag blijft of men den 
concurrenten, die er blijkbaar zeer op gesteld waren om leden 
der vereeniging te worden, een deel heeft ingeruimd zoo groot 
als zij met het oog op hunne finantiëele krachten misschien wel 
zouden gewenscht hebben. Ook geloof ik niet , dat de uitrustinge n 
der Noordsche Compagnie gewoonlijk zelfs het lage cijfer van 30 
schepen bereikt hebben. Ter bevflfetiging mijner meening volgt hier 
eene statistieke opgave, die , hoe uiterst onvolledig ook , toch eenigs- 
zins een denkbeeld geeft van de doorgaande sterkte der vloten. 



Spit 


sbergen. 


Jan Majen-eiland. 


i 


Schepen. 




Sehepi 


in. 


1612 


2 




geene. 


1613 


5 




g»ene. 


1614 


11 «) 




3 


(ter ontdekking.) 


1615 


11 




2 


(ter ontdekking.) 


1616 


4 




9 


(2 N. C. — 5 kl. N. C. — 
2 uit Zeeland.) 


1617 


3 (alle uit 


Zeeland.) 


? 


(7?N.C. »)— ?kl.N.C.— 
geene uit Zeeland.) 


1618 


23? (5 Zeel., 
kwart. - 


— 2 Noorder- 

- 1 Delft. *)) 


? 


(geene uit Zeeland.) 


1619 


11? (llNed. 


sch. in Fair- 


? 


(geene uit Zeeland.) 




haven. ' 


')) 




• 



') Scoresby, Account of the arctic regions. II p. 144. 

*) Dit geeft op: Wassenaer, Hist. verh. YIII fol. 94. — Edge Pntch dis- 
torbance, b^': Parchas, Pilgrimes. III p. 466) noemt er^ 14. 

») Vlg. Edge (Dutch distnrbance, bij: Porchas, Pilgrimes. III p. 467) meende 
een Zeenwsch kapitein tien schepen op Spitsbergen te znllen vinden ; drie Zeeuwen 
waren op het eiland, de overige 7 (Hollanders) waren dos op Jan Mayen-eiland. Waar- 
schijnlijk waren er daar echter met de reeds dadelijk daarheen bestemde schepen 
meer: de N. Z. 26 Jan. 1617 noemen 14 of 15 schepen ^oor de geheele nitrosting. 

*) üit de nitrastingen der enkele kamers kan men met behnlp der boven 
(p. 81, 82) opgegeven verhouding van de kra<chten der kamers j de sterkte der f^t- 
heele vloot nagenoeg berekenen. Het c^fer van 23 schepen , door Edge (Dutch 
dislurbance, bij: Pnrchas, Pilgrimes. III p. 469) opgegeven, komt mij dan ook 
veel té hoog voor. 

*) De Corte Deductie der N. C. dd. 18 Sept. 1624 (Noordsche togten. 4. Loop, 



110 



SpitE 


iber 


gen. Jan 'H 


[ay 


en-eiland. 


Scbepeiu 




Schepen. 


1620 


2? 


(2 Ned. sch. in Fair- 
haven.) 


? 


(geene uit Zeeland.) 


1621 


? 




? 


(geene uit Zeeland.) 


1622 


? 




? 




1623 


5 ' 


') 


? 




1624 


20? 


(2 sch. uit Zeeland.) 


? 




1625 


3 


* 


4 


(2 andere schepen naar el- 


1626 


? 




? 


ders. *)) 


1627 


? 




? 




1628 


? 




12 




1629 


? 




? 




1630 


6? 


(34 sloepen.) 


9^ 


> (51 sloepen •.)) 


1631 


? 


« 


? 




1632 


? 


(1 sch. Hoorn, geen 
sch. Enkh.) 


? 


(2 sch.Amst., Isch. Enkh., 
geen sch. Hoorn.) 


1633 


? 




? 




1634 


6 


• 


? 




1635 


? 


(1 sch. Harl., 2 sch.Stav.) 


? 




1636 


? 




? 




1637 


? 


• 


? 




1638 


? 




? 




1639 


? 


(1 sch. Hoorn , 1 sch. 
Harl.) 


? 


(2 sch. Amst., 2 sch. Hoorn, 1 
sch. Harl. in de openezee.*)) 


1640 


? 




? 




1641 


? 




? 




1642 


? 




? 


(2 sch. Stav. in de opene zee.) 



N. C. R.-A..) verzekert , dat de Zeeuwen van 1619 — 22 hunne uitrustingen ter 
walvischvangst geheel staakten. Dat dit onjuist is, blijkt uit: R. S.-G. 7 Mei 
1616, 15 Febr., 28 Mrt., 18 Apr. 1620, 8 Jan., 8, 4, 20 Febr. , 8 Mrt., 28 
Mei, 5 Nov. 1622. — N. Z. 4 Febr. 1620 , 9 Mrt. 1621 , 22 Febr. , 17 Mrt. 1622. — 
Br. V. Salmon aan Heley dd. 5 Juli 1619, bij: Purchas, Pilgrimes. lil p. 785. 

•) Dit getal geeft Wassenaer (Hist. verh. V fol. 137); Fanne (bij: Purchas, 
Pilgrimes. III p. 736) zegt verkeerdelijk, dat er na die 5 nog 2 verwacht werden. 

*) Waarschijnlgk naar straat Davis. cf. hierna Hfdst. V. 

*) Deze berekening berust op het boven medegedeelde feit , dat 1 schip 4 a 6 
aioepen voerde. 

^) Deze opgaven zgn te vinden bg: Wassenaer, Hist. verh VIII fol. 86, 88, 
94, 95, IX fol. 124, X fol. 106, XVI fol. 26.— R. S.-G. 19 Mei, 9 Juni 1685 , 
24 Oct. 1642. — Hist. de Spitsberghe. p. 11. — Edge, Dutch disturbance, 
bij: Purchas, Pilgrimes. III p. 467, 68. — Baffin, lournall, en: Brieven der Eng. 
walvischv., by : Purchas 1. c. III p. 716 vlg. — Instr. der Stn.-6en. voor Schrobop, 
dd. 28 Mei 1616. — Sent. v. de II. R. in zake de N. C. Hoorn c. Enkh. 
dd. 4 Apr. 1687. — Sent. v. h. Hof v. Holl. in zake Moutmaker c. Comau , 
dd. 81 Juli 1641. — Zorgdrager, Groenl. vissch. p. 265. 



>« 



111 

Zoodra men bgeen was, maakte men zich tot het vertrek ge- 
reed. Meestal voeren een paar kamers gezamenlgk nit ^) ; wanneer 
de nood der tijden het wenschel|jk maakte, zeilde men in admi- 
raalschap en onder geleide van een of meer oorlogschepen om 
zich tegen mogelijke aanvallen te beschermen >). De vrees voor 
de Dninkerkers was zoo groot, dat de Noordsche Compagnie tot 
haren val toe dezen maatregel moest doorzetten en >met eene 
gecombineerde macht bereijt staen tot affweringe van alle gewelt 
ende onervallinge »)." De vloot was in den beginne gesteld on- 
der bevel van den Commissaris-generaal, die, door de Staten- 
Generaal aangesteld maar door de compagnie van last voorzien, 
het toezicht had op alles wat tot de reis en de vischvangst be- 
trekking had , terwijl alle krijgszaken aan den Commandeur-gene- 
raal van het konvooi en zgn raad waren overgelaten *). De post 
van Commissaris-generaal , in 1614 door den bewindhebber Anto- 
nie Monier zelven '), het volgende jaar door den in de geschie- 
denis van Nieuw-Nederland bekenden Adriaan Block bekleed •) , 
geraakte echter weldra in onbmik. De zelfstandige plaats van 
de beide hoofden der vloot , die dagelijks met elkander in aanra- 
king moesten komen, gaf misschien aanleiding tot oneenigheid; 
hoe dit zij , reeds in 1616 besloten de 8taten-Generaal den Com- 
mandeur-generaal van het konvooi, Jan Jacobsz. Schrobop, tevens 
tot Commissaris-generaal aan te stellen '). Alle scheepsbevelheb- 
bers , de kapiteins der oorlogschepen zoowel als de schippers 
der compagnie , waren dus nu aan den Commandeur-generaal on- 
dergeschikt. Bij deze regeling schijnt het voorloopig gebleven te 
zgn. Maar toen de konvooischepen sinds 1621 niet meer gere- 
geld de visschersvloot vergezelden en de schepen op hunne eigene 
verdediging bedacht werden , werd het natuurlijk onmogelijk , dat 
de bevelhebber van het konvooi de vloot aanvoerde. Toch duurde 
ook toen de vereeniging van krijgs- en handelszaken onder éen 



*) Twee Journalen der Matroosen. p. 19. 

*) Contr. der N. C. met de Zeeuwen, in: Noordsche togten. 4. Loop. N. C. 
R.-A. — Sent. y. de H. R. in zake de N. C. Noorderkwart. e. Amst. dd. 81 
Mrt. 1635. — Conc.-Instr. der Stn.-Gen. voor Sclirobop dd. 18 Mei 1616, in: 
Noordsche togten. 4. Loop. N. C. R.-A. — Zorgdrager, Groenl. yissch. p. 818. 

») Req. der N. C. aan de Stn. v. Holl. (v. 1642), in: Stn. N. C. v. d. Hrl. 
gedepnt. R.-A. — Wassenaer, Hist. verh. VIII fol. 86. 

") Instr. der Stn.-Gen. yoor Quast dd. 29 Apr. 1614. 

») Wassenaer, Hist. verh. VIII fol. 94. — Instr. der Stn.-Gen. voor Quast 
dd. 29 Apr. 1614. 

*) Req. der N. C. aan de Stn.-Gen. (dd. 2 Sept. 1615) in: Noordsche togten. 
8 Ontd. v. Jan Mayen-eiland. R.-A. — Wassenaer, Hist. verh. VIII fol. 95. 

*) Conc-Instr. voor Schrobop dd. 19 Mei 1616, in: Noordsche togten« 
4. Loop. N. C. R.-A. 



112 

hoofd voort: het oppertoezicht over de geheele vloot bleef over- 
gelaten aan éen persoon , die den titel van Commandeur-generaal 
(of eenvoudig >Generaer') behield. *) 

De walvischvaarders verlieten gewoonlijk, hetzg gezamenlgk, 
hetzij afzonderlijk , tegen het einde van April de Nederlandsche ha- 
vens *). Evenals bij de Engelsche walvischvangst •), zoo werd ook 
den Nederlanders vóór hun vertrek de plaats aangewezen , waar zg 
visschen zouden *), en ieder begaf zich dus dadelijk naar de 
hem aangewezene plaais in de Mauritiusbaai op Spitsbergen of 
naar Jan Mayen-eiland ^) , waar de Nederlandsche walvischvangst 
weldra hare hoofdzetels vestigde. Op het eind van Mei of in 
het begin van Juni kwam men gewoonlijk op Spitsbergen aan *). 
Zoodra het ijs losraakte , zeilde men dan naar het land ; in 
latere tijden poogde men zelfs moedig door de vaste gs veld en in 

*) Vgl. o. a. Van der Brugge, Joomael der Seven Matroosen. p. 46. — 
Stn. gewisseld tusschen Ys en Vrolicq (1633), in: Noordsche togtcn. 4. Loop. 
N. C. R.-A. — Het is niet on waar schijnlek, dat de bevelhebber van eene af- 
deeling schepen, die aan éene kamer toebehoorden j ook soms den titel van 
Commandenr-generaal droeg. 

*) R. S.-6. 11 Mrt. 1639. — Getuigenissen in zake den aanval der Eng. in 
1617, in: Noordsche togten. 4. Loop. N. C. K.-A. — De schepen zeilden echter 
soms vroeger, soms later uit. (1 Apr.: Confer. v. 14 Febr. 1686, in: Stn. N. C. 
T. d. Hrl. gedeput. R.-A. — Half Mei: Instr. der Stn.-6en. voor Burch en 
Coenders, dd. 14 Mei 1639.) 

•) Edge, Dutch disturbance, bij: Fnrchas, Pilgrimes. IlI p. 467. — Fotherbye, 
Voyage of Discouerie, b^ : Purchas 1. c. III p. 721. 

*) Deze bepaling geschiedde natuurlijk door de N. C; de Stn.-6en. deden het 
in 1616 waarschijnl^k om den gevaarlijken toestand der vloot op Spitsbergen. 
(Instr. der Stn.-Gen. voor Schrobop, dd. 23 Mei 1616, in: Noordsche togten. 
4. Loop. N. C. R.-A.) — In de eerste jaren, toen de N. C. over geheel Spits- 
bergen beschikte, geschiedde die aanwijzing door verloting der verschillende 
baaien. (Mémoirc der N. C, bij: Muller, Mare Clausnm. p. 871. — R. S.-G. 
5 Nov. 1622. — Sent. v. de H. R. in zake de N. C. Noorderkwart, c Amst. 
dd. 81 Mrt. 1635. — Br. der gedeput. aan de Stn. v. Zeel. dd. 1 9 Oct. 1616 , in: Arch. 
Zeel.) -^ De Amsterdammers sch^'nen zich echter voortdurend in de Mauritiusbaai 
gevestigd te hebben. (R.S.-G. 4 Nov. 1622. — Miss. v. Christ. IV aan de Stn.-Gen. 
dd. 27 Mrt. 1630, in: L. D. 1630. — cf. R. S.-G. 5 Nov. 1622. --Aitzcma, 
Saken v. Staet. I p. 1150.) 

•) Sent. V. de H. R. in zake de N. C. Hoorn c Enkh. dd. 4 Apr. 1687. — 
Uit deze sententie bigkt in verband met andere mededeel ingen , dat niet alle 
kamers hare uitrustingen over beide plaatsen verdeelden. Alleen het machtige 
Amsterdam schijnt jaarl^ks aan Spitsbergen en Jan Mayen-eiland beide gevischt 
te hebben, terwijl de kamers van de Maas, Midclelburg en Veere, evenals hier 
van die van het Noorderkwartier blijkt , contracten schijnen gesloten te hebben , 
waarbij z^ hare uitrustingen voor gezamenlijke rekening ieder naar een der beide 
eilanden zonden. Deze maatregel spaarde kosten en voorkwam te groote drukte 
op éene plaats. 

*) Getuigenissen in zake den aanval der Eng. in 1617, in: Noordsche togten^ 
4. Loop. N C. R -A. — Zorgdrager, Groenl. vissch. p. 29. 



113 

de baaien door te dringen , zoodat soms verscheidene schepen der 
Noordsche Compagnie in het ^s vastraakten en verongelukten ^). 
De schepen ankerden dadelgk aan het land , de sloepen werden 
uitgezet en men maakte zich gereed den walvisch te vervolgen. Het 
duurde in die eerste tgden der vangst gewoonlijk niet lang , voor- 
dat men er een hoorde blazen. De harpoenier en zgn volk stortten 
zich dan glings in de sloepen ; de harpoen — een gzeren staaf van 
drie voet, van een scherpe punt met weerhaken voorzien — werd 
gereed gehouden, de voorganger en de walvischlijn daaraan be- 
vestigd en men voer op de prooi af. Zoodra men genaderd was , 
wierp de harpoenier van den voorsteven zgn wapen met kracht in 
het lichaam van den walvisch, die dan onmiddellijk in pijlsnelle 
vaart naar de diepte dook. De Ign , des noods door aanhechting 
van eene nieuwe verlengd , bleef echter steeds in handen van den 
harpoenier , die de sloep alle bewegingen van den walvisch zooveel 
mogelijk deed volgen. Andere sloepen voegden zich daarbij en 
zoodra de walvisch na eenigen tgd weder bovenkwam om adem 
te scheppen , werden hem nieuwe harpoenen in het lijf geworpen , 
zoodat hg stevig vastgelegd was. Eenmaal zoover gekomen wachtte 
men den langzamerhand afgematten visch op met de werp- en 
stootlenzen — scherp gepunte ijzeren wapenen aan lange lijnen 
of stokken van 10 k 12 voet bevestigd *). Niet lang duurde het 
dan , of de visch gaf door het uitblazen van bloed het bewijs , 
dat h^' doodel^k gewond was '); hevig slaande met de staart 
zwom hij op het water rond. Dan moesten de sloepen ijlings 
ontwaken, want een enkele slag met de staart verbrijzelde dik- 
wgls een geheele sloep ! Maar spoedig werden de slagen flauwer 
en weldra stierf de visch van uitputting. Met een paar booten 
werd hg dan naar het strand gesleept, waar hg een paar dagen 
aan een touw vastgemaakt naast het schip bleef liggen : een begin 
van bederf toch doet den visch vèr boven het water rijzen en 
maakt het dus gemakkelgker het spek af te snijden *). 

Zoodra de gelegenheid het toeliet, begon het tweede gedeelte 
van den ar^beid, het > flenzen.** Door twee lange sneden en 
verschillende insnijdingen in de breedte werden door den spek- 
sngder, die aan het strand half in het water stond, groote 



^) Zorgdrager, Groenl. vissch. p. 219, 29. — Wassenaer, Hist. verh. XII fol. 9. 

*) Zie afbeeldingen van harpoen en lens, bij: Zorgdrager, Groenl. Tiasch. 
p. 848, 350. 

*) Men noemde dit in grove zeemans-seberts : „oranje blazen I" 

*) Eene vr^ uitvoerige en gel^ktijdige beschrijving der walvischvangst vindt 
men in de: Drie Yoyagien na Groenlandt. p. 13 — 15. — Vgl. ook: Scoresby , 
Account. II p. 178. — Hist. de Spitsberghe. p. 17 — 19. — Hartens, Voyage 
into Spltzb., bij: White, Spitsbergen and Greenlaud. p. 116—26. — Le Long, 
Kooph. V. Amst. II p. 159 — 61. 

8 



114 

stukken spek van 2 a 300 pond van den dooden visch losgemaakt , 
en met zoogenaamde »spek-takels," eene soort van kraan, op het 
land gewonden. Onmiddellijk begon daarop het derde gedeelte 
der wal visch vangst , het zoogenaamde » afmaken." In latere jaren 
dnurde het soms lang eer men daartoe den tijd vond ; onder de 
Noordsche Compagnie was echter de helft der bemanning, die 
dadelijk na de aankomst aan land gegaan was , steeds gereed om 
de opbrengst der jacht te ontvangen en verder te bereiden. Aan 
het strand stond een man gereed om het spek in stukken te hak- 
ken, die dadelijk op eene berrie naar de traanketels gebracht 
werden. Daar werden deze stukken, terwijl de staart van den 
visch als hakbord diende, in nog kleiner gedeelten, » vinken" ge- 
naamd, gesneden en in den traanketel geworpen. 

In de vaste overtuiging, dat de walvischvangst in de baaien 
eerder zou toe- dan afnemen , had de Noordsche Compagnie kost- 
bare inrichtingen op het strand doen verrijzen. De traanketel, 
een roodkoperen pan, die een halve ton spek kon bevatten, was 
op den grond vastgemetseld ; daaronder bevond zich een fornuis , 
dat met hout en met den afval van den walvisch gestookt werd. 
De ketel , waarin water was voor het aanbranden , werd dadelijk 
gevuld met spek, dat gedurende twee uren onder gedurig roeren 
gekookt werd. De traan werd daarna in een vat geschept, van 
onderen met een houten rooster voorzien , dat allen afval van den 
walvisch terughield en het zuivere gedeelte in een koelbak liet 
vloeien. Wanneer de traan nog een paar malen in gedeeltelijk 
met water gevulde bakken of vaten *) verder afgekoeld en be- 
zonken was, werd zij eindelgk in de quarteelen gegoten. Deze 
quarteelen , in vlotten van twintig naar de schepen gesleept , werden 
daar in ontvangst genomen door eenige personen , die daartoe op 
het schip achtergebleven waren, en in het ruim weggestuwd *). 
De walvischbaarden , bij het flenzen uit den bek van den wal- 
visch gesneden, werden in bossen naar land. geroeid, daar van 
elkander gekloofd, afgestoken, geweekt en geschrobd. Na het 
droogen werd het haar er afgesneden en de schoone baarden aan 
bossen van vijf of zes stuks tusschen de traanvaten in het ruim 
van het schip geborgen '). 



') De Engelschen gebruikten eenvoadig sloepen als koelbakken. (Porchas, Pil- 
grixnes. III p. 471.) 

*) Scoresby, Account. II p. 174—76. — Purchas, Pilgrimes. III p. 470, 71. — 
De w^ze van traanbereiden veranderde door het overbrengen van dit bedr^f naar 
Nederland byna niet. (Zorgdrager, Groenl. vissch. p. 869, 70. — De walvisch- 
vangst. I p. 48. — Martens, Voyage into Spitzb., by : White, Spitzbergen and 
Greenland. p. 125—80, 81, 88.) 

•) Scoresby, Account. II p. 177. —Purchas, Pilgrimes. III p. 471. — Zorg- 
drager, Groenl. vissch. p. 856, 871. 



115 

Dit was de gewone manier van doen der walvisch vaar der s tot 
na den val der Noordsche Compagnie toe. Maar reeds lang voor 
dien tijd was eene andere behandeling van den walvisch naast 
deze gewone vr^' algemeen in gebruik gekomen. Het zal de aan- 
dacht mijner lezers niet ontgaan zijn , dat het octrooi der Noordsche 
Compagnie slechts de landen en kusten in de IJszee noemde, en 
dus stilzw^gend het bevaren en bevisschen van de opene zee zelve 
voor de vrije concurrentie openliet >). Lang duurde het, voor- 
dat de Nederlandsche handel deze leemte in het monopolie der 
Noordsche Compagnie opmerkte. Eerst in 1626 vernemen wij 
b^ uitzondering , dat twee Zaandamsche walrusjagers op weg naar 
de straat van Nassau in de opene zee eenen walvisch vingen '). 
Hun voorbeeld schijnt nu en dan door enkele Nederlanders 
gevolgd te zijn. De Noordsche Compagnie zag echter aanvanke- 
Igk in deze concurrentie weinig bezwaar; zij verwees vreemden 
en Nederlanders , die zich naast haar op Spitsbergen wilden vesr 
tigen, zelve somtgds naar de opene zee *). Men was in de goede 
jaren der walvisch vangst, toen de gewenschte prooi zich bgna 
uitsluitend onder de kust ophield, te zeer overtuigd dat de zee- 
visscherij geen voordeel kon geven, dan dat de geoctrooieerde 
vereeniging de concurrentie zou gevreesd hebben. De mededingers 
zelven schenen dan ook van dit middel om de Noordsche Com- 
pagnie haar monopolie te ontnemen slechts een spaarzaam gebruik 
gemaakt te hebben, al wisten zij ook, al erkende de compagnie 
zelve, dat de volle zee hun openstond *). Langzamerhand veran- 
derden echter de zaken van aanzien : het gedurig jagen en visschen 
maakte den walvisch schuw ; de overvloed van visschen , die zich 
vroeger in de baaien vertoond had , verminderde langzamerhand en 
de vangst der compagnie werd dus ook veel minder voordeelig. Het 
laat zich verklaren , dat zij in dit tijdperk van overgang , toen alle 
concurrentie meer dan ooit nadeelig zgn moest, het een har er 
harpoeniers Marten Michielsz. van De Rijp , die volgens de over- 
levering de eerste was, die in dienst der compagnie in de opene 
zee een walvisch ving , uiterst kwalijk nam , dat hy het voorbeeld 



») Zie de vier octrooien der N. C. in: Gr. Placaetb, I p. 669 vlg. — Vgl. ook: 
Kort Verhacl vande Gedaente der WalvisscheD, in: Drie Voyagien na Groen- 
landt, p. 15. 

«) Waasenaer, Hist. verh. XI fol. 134. — cf. R. S.-G. 7 Mrt. 1626. 

*) Insin. V. Dnynkereker aan Vrolicq dd. 29 Juni 1682, in: Sin. N. C. v. d. 
Hrl. gedeput. R.-A. — R. S.-G. 14 Apr. 1686. 

") Nota van Ys aan Vrolicq dd. 1 Joli 1633, en: Req. der N. C. aaa de 
Stn.-Gen. c. Vrolicq dd. 2 Febr. 1634, in: Noordsche togten. 4. Loop. N. C. 
R.-A. — Vgl. ook: Drie Voyagien na Groenlandt. p. 15. — Zorgdrager, Groenl. 
vissch. p. 135. — De walvisch vangst. I p. 30 Noot. 

8» 



116 

gegeven had van eene handeling , die nu zoo gevaarlek scheen > ). 
Zg verbood alle verdere visscherij van hare schepen in zee; zg 
poogde zelfs, toen de zeevisscherg desniettegenstaande toenam '), 
van de Staten-Generaal te verkrijgen , dat haar octrooi ook tot de 
zee uitgebreid werd (1636) »). Maar toen het haar in weerwil 
van haar lang aandringen niet gelukte dien maatregel door te 
drijven, kooa zg de wijste partg en zocht zelve hare mede- 
dingers op hun terrein op *). Waarschijnlijk besloot zg in 1638 
het eerst tot dien stap: twee schepen van de Amsterdamsche 
kamer vischten dat jaar tusschen Spitsbergen en de Noordkaap in 
zee *). Het volgende jaar werden reeds verscheidene schepen 
met hetzelfde doel door de compagnie uitgezonden *) en de wal- 
vischvangst was dus reeds gedeeltelgk voor de vrije concurrentie 
ontsloten. Eéne zaak had de Noordsche Compagnie echter ook 
hier boven hare mededingers vooruit : hare schepen zeilden geregeld 
na afloop der vangst naar Spitsbergen, om daar uit de visschen 
de traan te doen bereiden ^). 

Maar al bleef de Noordsche Compagnie zelve nog gehecht aan de 
oude manier der walvischvangst , al bleef voor haar de zeevisscherg 
steeds bjjzaak, toch bleek het weldra, dat het niet lang zou du- 
ren, of de concurrenten hadden hunne tegenpartij overvleugeld. 
In 1640 vertoonden zich de Zaanlanders als mededingers op het ge- 
bied, waar zij eerlang zoovele schatten zouden vergaderen. Vier 
schepen van Jisp — waarschijnlijk onder den commandeur De 
Ploeger — zeilden dat jaar uit om »in de openbare zee" de wal- 
vischvangst te ondernemen '). Zij slaagden uituemend, die van 
Zaandam en De Bgp volgden weldra *) en de zeevisscherij ver- 



*) Dooregeest, R\jpcr zee-postil. p. 351, 52 — De schrijver noemt het jaar 
1639 of 40 als het jaar, dat de eerste visch in zee gevangen werd ; dit is echter 
onjnist , daar in 1639 reeds eenige schepen der N. C. dadelijk van hnis daarheen 
voeren. (Raven, lonrnael. p. 5.) 

') Miss. V. de N. C. aan de Stn.-6en. , h^ : Aitzema , Saken v. Staet. II p. 442. 

») Versl. der confer. met 'de N. C. dd. 21 Mrt. 1686, in: Stn. N. C. v. d. 
Hrl. gedepnt. R.-A. 

*) Zorgdrager, Groenl. vissch. p. 286, 37. 

*) Miss. V. Van Cracauw aan de Stn.-6en. dd. 11 Mrt. 1689, — en v. de 
Stn.-Gen. aan Christ. IV dd. 29 Mrt. 1689, in: L. D. 1689. — Het jaar 1688 
is waarscl^jnl^k het eerste, dat de N. C. tot dezen maatregel besloot; want 
Christiaan IV wilde niet gelooven, dat de twee schepen onder de compagnie be- 
hoorden en hield ze voor «interlopers." 

*) De kamer te Hoorn, een der kleinste van de N. C, zond toen reeds 2 
schepen naar de opene zee, die te Harlingen 1. (Raven, loumael. p. 5.) 

*) Raven, lonrnael. p. 5, 11. 

*) R. S.-O. 8 Apr. 1640. — cf. Dooregeest, R^per zee-postil. p. 352. 

*) Dooregeest, Rigper zee-postil. p. 352, 53. — Zorgdrager, Groenl. vissch, 
p. 128. 



\^\ 



117 

kreeg eerlang overwegend belang. Tegel^'k bezweek de Noordsche 
Compagnie voor de aanvallen harer mededingers en liet hun 
dus het veld vrij. De waJvischvangst nam verbazend in kracht 
toe: meer dan honderd schepen vertoonden zich slechts weinige 
jaren later geregeld in de Mauritiusbaai om den walvisch te 
vervolgen. De dieren werden er te schuwer om en verlieten 
eerlang de baaien geheel. Toen moest de visscherg onder het 
land opgegeven worden ; het werd noodig de wgkende prooi verder 
te volgen. De kustvisschers trokken ze achterna, eerst naar de 
banken voor de Noord- en Westbaaien, de Noordbank en de 
Eeercns-kaar *); weldra tot in volle zee. De schepen konden nu 
echter onmogelijk meer b§ de kokerijen ten anker blgven liggen : 
bet was te bezwaarlijk de gedoode walvisschen uit zee naar den 
wal te slepen. Het traankoken op Spitsbergen moest dus opgegeven 
worden: voortaan werd het spek ongekookt medegevoerd. Trou- 
wens bg de steeds verminderende vangst werd de traankokerij 
meer en meer onnoodig ; er was steeds ruimte genoeg om het spek 
zelf in het schip te bergen. En zelfs toen de walvischvangst onder 
de kust nog bloeide , was het toch ook wel gebeurd , dat men in 
het koken verhinderd was en het spek dus rauw in het vaderland 
had ingevoerd *). 

Maar ook de nieuwe wijze om de walvischvangst te oefenen duurde 
niet lang. De visscherij op de banken en in de open» zee gaf slechts 
gedurende weinige jaren voordeel : de zee zelve werd voor de wal- 
visschen onveilig en zij trokken zich dus in het gs terug. Reeds 
in 1650 rekende men het noodig de vluchtelingen déiar te vol- 
gen *) en weinige jaren later werd deze stap gedaan, die een 
nieuw tijdperk in de geschiedenis der walvischvangst opende *). 

Uit al het over de walvischvangst gezegde zou men lichtelgk 
kunnen opmaken, dat dit de eenige bezigheid der Noordsche Com- 
pagnie was. Ook was het steeds het hoofddoel harer reizen , maar 



») Zorgdrager, Groenl. vissch. p. 236, 37, 39, 326. — De walvischvangst. 
I p. 29, 30. — De hierboven verhaalde verplaatsing der visscher^ en het op- 
geven der knkerij worden door beide aangehaalde bronnen voor den val der 
N. C. geplaatst. Scoresby (Account. II p. 1 79) brengt ze terecht tot het t^dstip 
der zeevisscherij (1646—50) terug. (Vgl. hierna Hfdst. IV.) 

*) Dictum V. de H. R. in zake de N. C. Enkh. c. Hoorn dd. 3 Apr. 1637. — 
R. S.-G. 24 Oct. 1642.» 

•) Zorgdrager, Groenl. vissch. p. 241. — Dooregeest, Rijper zee-postil. p 355. — 
De walvischvangst. I p. 32. 

*) Zie over de ijsvisscherij : Tegenw. Staat. I p. 593, 95—99. — Lindeman, 
Arkt. Pisch. p. 20—22. — Martens, Voyage into Spitzb., in: White, Spitzber- 
gen and Greenland. p. 25, 105 — 32. — De walvischvangst. p. IV, V, dl. I 
p. 34 vlg., 48.— Zorgdrager, Groenl. vissch. p. 177, 246, 61, 346. 49, 51, 58, 
56,56. 61, 62, 67, 68, 69, 70, 71, 73. — Scoresby, Account. Il p. 181,83 



118 

toch verzuimde zij nooit haar voordeel , wanneer de aan btut zoo 
rijke woestenijen van het noorden haar gelegenheid gaven dat te 
maken. De handel in walvischvellen en vinnen, dien de Noord- 
sche Compagnie aanvankelijk dreef '), schgnt spoedig opgegeven 
te zijn. Met de vangst van witvisschen schijnen de Nederlanders 
zich nooit bezig gehouden te hebben * ) ; ook de vinvisch was een 
te moeielijk bereikbare en tevens te onvoordeelige prooi dan dat 
men zich beijverd zou hebben dien te vangen '). Maar in de 
eerste plaats komt na de walvischvangst de jacht op walrussen 
in aanmerking. Deze dieren , de buit dien de Engelschen en Ne- 
derlanders beiden aanvankelijk alleen zochten , gaven in hun spek, 
dat zij wel in veel mindere mate dan de walvisschen maar toch 
in vrg groote hoeveelheid opleverden *) , en vooral in hunne beide 
tanden, toenmaals hooger dan ivoor geschat, handelsartikelen, 
die ruime winst bezorgden. Aanvankelgk bij groote troepen tegelijk 
door middel van lansen op de stranden van Spitsbergens weste- 
Igke baaien gedood *), vond men ze later zeldzamer. Slechts 
weinige walrussen werden nu en dan in zee ontmoet en meest 
met harpoenen gedood. In den natijd was echter aan Spitsbergens 
oostkust bij Disco , — vooral sinds de ontdekking der Eijk Ysz.- 
eilanden na den val der Noordsche Compagnie (1645), — de wal- 
rusjacht nog steeds een rijke bron van inkomsten •). Ook de robben, 
vroeger niet Bizonder opgemerkt, werden later vooral op de ran- 
den der vaste ijs velden in groote menigte met stokken doodge- 
slagen. Hun spek ') en vooral hunne kostbare vellen verschaften 
aan de Noordsche Compagnie ruime winst ^). De beeren, aan- 
vankelgk gevreesde vijanden der walvischvaarders , werden allengs 
hunne prooi: het vel evenzeer als het vet waren begeerde arti- 
kelen. Talloos zijn dan ook de verhalen van gevechten met bee- 
ren, die ons zijn overgeleverd, en de beerenjacht werd eene 
geregelde bezigheid •). En dat zij geen onbelangrijk voordeel aan- 
bracht , bewijst het feit , dat in 1628 alleen op Jan Mayen-eiland 
niet minder dan 70 beeren door die van de Noordsche Compagnie 



») Wassenaer, Hist. verh. VIII fol. 89. ' 

■) Zorgdrager, Groenl. vissch. p. 196. 

») Wassenaer, Hist. verk. VII fol. 108. 

•) Een walrus leverde gewoonlyk | qnarteel spek. (De walvischvangst. I p. 44. — 
Tegen w. Staat. I p. 610.) « 

*) Hist. de Spitsberghe. p. 19, 20, 22. — Zorgdrager, Groenl. vissch. p. 195, 96. 

*) De walvischvangst. I p. 44 vig. — Tegenw. Staat. I p. 610. 

*) Voor een quarteel spek moest men 15 è 16 robben (Tegenw. Staat. I p. 610), 
volgens anderen 24} rob vangen. (De walvischvangst. I p. 47.) 

■) Zorgdrager, Groenl. vissch. p. 196. — De walvischvangst. I p. 46. — Tegenw. 
Staat. I p. 610. 

*) De walvischvangst. I p. 47 vlg. — Zie o. a. dè vele verhalen van gevechten 
met beeren b\i : Van der Brugge, Journael der Seven Matroosen. 



119 

« 

geschoten werden M. De jacht op vossen, rendieren, meeuwen 
en rotganzen, waarvan meermalen gesproken wordt *)', schijnt 
moer gedreven te zijn om versch vleesch te bekomen dan om 
eenig handelsvoordeel te verkrggen; de vellen bleven echter na- 
tuurlgk welkome aanwinsten voor de lading. Een laatste bron 
van inkomsten was voor de walvischvaardors de handel met de 
Groenlanders. Deze nering , die later , toen de visscherij in straat 
Davis zich ontwikkelde , op *vrij groote schaal gedreven werd »), 
leverde aan de Noordsche Compagnie natuurlek slechts dan een 
klein voordeel , wanneer' hare reizigers met de bewoners van nieuw 
ontdekte plaatsen in aanraking kwamen of wanneer een walvisch- 
vaarder door storm of toeval op Groenlands onherbergzame kus- 
ten verzeilde *). 

Het laat zich denken , dat door deze uitgebreide werkzaamheid, 
maar vooral door de walvischvangst jaarlijks eene vr§ aanzien- 
lijke lading bij de Nederlandsche vestigingen op Spitsbergen en 
Jan Mayen-eiland voorhanden was. Naderde het einde van den 
tijd dan werd alles bijeengebracht en de Commandeur-generaal 
moest de geheele vangst op het strand onder de kamers naar 
evenredigheid harer uitrustingen verdeelen. Gewoonl^'k werd ech- 
ter de rooiing op last van den Commandeur-generaal verricht 
door den » Generael-royer" ten overstaan der kamers zelve. Zulk 
een »royer" — op de vloot een man van gewicht, die naast den 
Commandeur -generaal genoemd werd *) — ging jaarlijks mede 
naar Spitsbergen en Jan Mayen-eiland om de »royinge of roeyinge" 
te doen en daarvan in het »generael royboeck" aanteekening te 
honden •). Hij wees aan iedere kamer haar deel toe , om het 
in hare eigene schepen te laden en huiswaarts te voeren ^). Had 



>) Wassenaer, Hist. verh. XVI fol. 26. 

») Zie o. a. VyTassenaer , Hist. verh. VII fol. 108 , 9 , XII fol. 89. — Van 
der Brugge, Journael der Seven Matroosen. p. 8. — Eene vlakte bij den Bis- 
cayer-hoeck werd voornamelijk door de Nederlanders voor de rendierenjacht ge- 
bruikt en heette daarnaar „Rheene-velt." (Reeën veld.) 

•) Tegenw. Staat. I p. 610. 

*) Zie o. a. Wassenaer, Hist. verh. IX fol. 48. 

•) Vander Brugge, Journael der Seven Matroosen. p. 46. 

•) Sent. V. de H. R. in zake de N. C. Hoorn c. Enkh. dd. 4 Apr. 1637. — 
In 1632 bekleedde Jan Matthysz. Steen op Spitsbergen , Cors Jansz. van Lier op 
Jan Mayen-eiland de betrekking van generaal-rooiei^ (Sent. v. de H. R. in zake 
de N. C. Hoorn e. Enkh. dd. 4 Apr. 1637.) Steen, ook wel eenvoudig Jan Tysz. 
genoemd, sch^nt eene zekere reputatie bezeten te hebben: meermalen wordt hij 
door de walvischvaarders zonder nadere aanduiding genoemd. Cors Jansz. was 
vele jaren scheepskapitein in dienst der N. C. en o. a. in 1631 met Wybe Jansz. 
in die betrekking op Jan Mayen-eiland geweest. (Zie hun getuigenis voor de re- 
geering V. Amst. dd. 7 Mrt. 1684, in: Noordsche togten. 4. Loop. N. C. R.-A.) 

') Brief der Zeeuwsche' gedeput. aan de Stn. v. Zeel. dd. 19 Oct. 1616, in: 



120 

eene kamer meer gevangen en gekookt dan haar bjj de verdeeling 
werd toegelegd, dan werden de »coockgelden" op de algemeene 
vergadering vergoed *). 

De kamers zelven zorgden natuurlijk voor het vervoer van 
ieders aandeel in de traan en balein naar het vaderland. Maar 
niet zelden kwam het voor, dat de vangst zoo rijk was geweest , 
dat eenige kamers geene ruimte genoeg in hare schepen hadden 
om haar aandeel te bergen. Meestal riep men dan de hulp in 
van eene andere kamer, die grootere schepen had , en verrekende 
de voorschotten voor vracht en verpakking later op de algemeene 
vergadering >). Waren echter alle schepen volgeladen, dan nam 
men zijn toevlucht tot de schuren, door de compagnie op het 
land gebouwd, en borg daar de goederen tot het volgende jaar. 
Een enkele maal werden ze ook wel begraven *). In het voorjaar 
liet men ze dan door afzonderlijke vrachtschepen afhalen , die men 
»naschepen" noemde. Deze schepen kwamen in den bloeitijd der 
walvischvangst niet somtijds, maar geregeld naar Spitsbergen 
en Jan Mayen-eiland om de visschers van de te groote lading 
te ontlasten. Korten t^'d na de walvischvaarders uit het vader- 
land vertrokken, waren zij, die zich natuurlijk met geene vis- 
scher^ ophielden, gewoonlijk het eerst aan de markt. Het is 
zelfs voorgekomen , dat éen naschip in éen jaar twee reizen naar 
Jan Mayen-eiland deed en met volle ladingen huiswaarts keerde. 
Toen de walvischvangst in bloei afnam, werd natuurlijk het 
zenden dezer naschepen overbodig en dus afgeschaft *). 

Zoodra de tijd voor het eindigen der visscherij gekomen was , — 
voor Spitsbergen op 10 of 12 September, voor Jan Mayen-eiland 



Arch. Zeel. — Contr. v. 3 Nov. 1680, aangehaald in de: Sent. v. de H. R. in 
zake de N. C. Hoorn c. Enkh. dd. 4 Apr. 1687. 

*) Sent. V. de H. R. in zake de N. C. Hoorn c. Enkh. dd. 4 Apr. 1687. — 
Contr. der N. C. met de Zeeuwen, in: Noordsche togten. 4. Loop. N. C. R.-A. 

») Wassenaer, Hist. verh. XII fol. 8. — In 1682 bracht de kamer der N. C. 
te Hoorn aan die te Enkhuizen in rekening voor de vracht van Spitsbergen naar 
Hoorn per qnarteel spek/S , en voor elk qnarteel (vat), dat daarvoor noodig wa8,/8. 
(Dictnm v. de H. R. in zake de N. C. Hoorn c. Enkh. dd. 3 Apr. 1687.) 

') Dat dit soms niet weinig was , blijkt uit het feit , dat de N. C. in 1628 
met 5 schepen 6000 quarteelen traan maakte, waarvan zij er 1000 moest begraven. 
(Wassenaer, Hist. verh. V fol. 157 ) Ook verneemt men, dat twee Baskische schepen 
in het najaar van 1632 van Jan Mayen-eiland roofden 600 quarteelen traan en 
200.000 pond baarden (Req. der N. C. c. Vrolicq dd. 8 Apr. 1638 ,in: Stn. N. C. 
V. d. Hrl. gedeput. R.-A.) en dat Willem Ys eens in éen jaar 2000 quarteelen 
traan met een naschip van hetzelfde eiland haalde. (Zorgdrager, Groenl. vissch. 
p. 215.) 

*) Zorgdrager, Groenl. vissch. p. 185, 215. — Lindeman , Arkt. Pisch. p. 9. — 
Tegenw. Staat. I p. 591. 



121 

op 28 Augustus bepaald *), — moesten alle schepen geladen zgn. De 
Commandeur-generaal gaf het teeken tot het vertrek *) en de vloot 
zeilde weg. Bgna alt^'d kwam zg behouden in het' vaderland aan. 
De vangst werd dan voornamelgk te Amsterdam ontladen, waar 
de kamer op de Keizersgracht bg de Brouwersgracht de drie 
Groenlandsche pakhuizen had laten bouwen '). 

Wg hebben nu gezien, hoe de Noordsche Compagnie haar be- 
drgf inrichtte ; de vraag rgst echter natuurlijk of dat bedrijf wel 
de vele kosten loonde , die daarvoor gemaakt moesten worden. 
Ter beantwoording dier vraag moeten wg twee zaken nagaan : 
hoeveel de jaarlijksche vangst der walvischvaarders bedroeg en 
hoeveel geld de compagnie door verkoop van die vang^st in kas 
kreeg. Ik zal trachten op die vragen een antwoord te geven. 

Wij bezitten voor de begrooting van de jaarlgksche vangst der 
Noordsche Compagnie twee algemeene opgaven als leiddraad voor 
onze onderzoekingen. Eene alleszins betrouwbare autoriteit ver- 
zekert ons weinige jaren na den val der compagnie, dat hare 
vangst steeds gering was *), en de Noordsche Compagnie zelve 
verklaart nog in 1636, dat de walvischvangst slechts een>cle7n 
werck" was *). Van alle zijden wordt ons tegelgkertgd mede- 



') Bij de Tnstmctie der Commandeurs van 1632. (Sent. v. de H. R. in zake 
de N. C. Hoorn c. Enkh. dd. 4 Apr. 1687.) Men vertrok echter dikwijls vroeger, 
hoewel het verboden was. (In 1682, of. Sent. v. de H. R. dd. 4 Apr. 1687. — In 
1683 van Sp. 80 Ang., van J. M.-eil. 26 Ang. cf. Vander Brugge, Joumael. p. 5, en : 
Twee Jonmalen. p. 8. — In 1634 van Sp. 1 Sept. cf. Twee Journalen, p. 22. — In 
het algemeen van Sp. omstreeks half Augustus, cf. Zorgdrager, Groenl. vissch. p. 29.) 

*) Contr. der N. C. met de Zeeuwen , in : Noordsche togten. 4. Loop. N. C. 
R'-A. — Niemand mocht afzonderlijk vroeger vertrekken , daar men vreesde voor 
vijanden. Zoo werd in 1624 een walvischvaarder , die alleen voomitgezeild was, 
voor de Nederlandsche zeegaten door een Duinkerker genomen. (Wassenaer, Hist. 
verh. VIII fol. 86.) 

■) Zorgdrager, Groenl. vissch. p. 229. — Tegenw. Staat. f. p. 690. — Lin- 
deman, Arkt. Pisch. p. 8. — Le Long, Kooph. v Amst. II p. 160. — Bij de 
uitlegging van Amsterdam in 1616 werd volgens het register der uitgiften 
van gronden (Amst. Arch.) een erf op de Keizersgracht tusschen de Prinsen- 
straat en de Brouwersgracht voor ƒ 600 verkocht aan een steenkooper Wouter 
Jacobez., die het 1 October 1620 overdeed aan „Ysbrandt Dobbe cum socijs." 
(Ysbr. Dobbesz. was in 1614, 1617 en ook in 1621 bewindhebber der N. C. 
cf. Octr. der N. C. in: Gr. Placaetb. I p. 669. — Contr. der N. C. met de 
Zeenwen, in: Noordsche togten. 4. Loop. N. C. R.-A. — Req. der N. C. aan 
de Stn.-6en. dd. I Sept. 1621 / in: Noordsche togten. 8. Ontd. van Jan Mayen- 
eiland. R.-A.) De Groenlandsche pakhuizen zijn dus waarschijnlijk gebouwd in 
1621 ten tijde van den grootsten bloei der N. C. 

*) Aauwysing van heils. polit. gronden, p. 75. 

•) Repart. der bewindh. v. de N. C. Amst. dd. 19 Mrt. 1686, in: Stn. N. C. 
V. d. Hrl. gedeput. R.-A. 



122 

gedeeld, dat in de eerste tijden der walvischvangst de visch zoo 
overvloedig voorkwam', dat men de prooi, later met moeite op- 
gespoord, slechts te dooden had 'j. De twee opgaven, hoe te- 
genstrijdig ze schijnen , zijn zeer goed overeen te brengen. Wer- 
kelijk kwam de walvisch in de eerste tgden der Noordsche Com- 
pagnie in grooten overvloed aan de kusten van Spitsbergen en Jan 
Mayen-eiland voor, en toch is het zeker, dat de compagnie in 
den regel , al ontbrak het noodige kapitaal haar niet , eene vaagst 
naar huis bracht, uiterst onbeduidend in vergelijking met den 
grooten voorraad, dien de vrije visscherij later jaarlijks in Ne- 
derland invoerde. Het was toch , zooals wij zagen , haar systeem 
evenzeer als van de Oost- en West-Indische Compagniën, dat 
het beter was weinige goederen tegen hooge prijzen af te leveren 
dan veel te verkoopen , wanneer de waarde der goederen door die 
veelheid zelve aanmerkelijk verminderd was. Dit systeem , hoe 
hoogst verderfelijk ook voor den handel en voor het algemeen 
belang, had werkelijk veel wat het in het oog van bekrompene 
bezitters van monopoliën en van kortzichtige economisten aanbe- 
val , en de Noordsche Compagnie volhardde daarbij tot haar einde 
toe •). Of zij er wel bg voer? Ik vrees, dat dit hier evenmin 
als elders het geval was. 

Het ligt zeer voor de hand te meenen , dat eene vereeniging , 
die er ^ch op toelegde steeds bij grooten overvloed van visch 
slechts weinige schepen op de walvischvangst uit te zenden, ieder 
jaar die schepen ten boorde toe geladen naar huis moest zien 
keeren. De traditioneele voorstelling van de geschiedenis der 
Noordsche Compagnie leert ons dan ook, dat de eerste jaren 
tyden van later ongekenden voorspoed en overvloed waren , dat 
de rijke vangst steeds klom tot 1633 toe en dat eerst van toen 
af door de merkbare vermindering der visschen aan de kast , de 
Noordsche Compagnie kennis maakte met de slechte zijde van een 
avontuurlijken handel. Het nadeel door haar geleden , aanvanke- 
lijk gering, zou weldra zoozeer toegenomen zijn, dat de compagnie 
eerlang evenveel verloor als zij vroeger gewonnen had en zelve 
in 1642 de nering opgaf '). Men vergeet bij deze voorstelling 



') Zie o. a. Scoresby, Account. II p. 141. 

*) Dit blijkt o. a. uit de mededeeling der N. C. in 1636, dat haar vangst 
met } vermeerderen zou , wanneer o. a. de invoer van traan en balein van bui- 
tenslands verboden werd. (Versl. der confer. v. 14 Febr. 1636, in: Stn. N. C. 
V. d. Hrl. gedeput. R.-A ) Het op prijs houden der waren was dus haar motief 
om weinig te vangen. (Vgl. ook: Repart. der N. C. Amst. dd. 19 Mrt. 1636, 
in: Stn. N. C. v. d. Hrl. gedeput. R.-A.) Zie echter hierna p. 124. 

■) Zorgdrager, Groenl. vissch. p. 192, 229. — De walvischvangst. II p. 87. — 
Scoresby, Account. II p. 52, 178. — Lindeman, Arkt. Fisch. p. 20. — Tegenw. 
Staat. I p. 590—92. 



123 

echter te veel, dat een bedrijf als de walvischvangst uit zijnen 
aard zeer onderhevig is aan geluk en ongeluk, dat »groote pe- 
rijculen," ijsgang, storm, zware mist veel invloed op het resul- 
taat van » 't onzeecker visschen" kunnen oefenen ; men brengt bo- 
vendien te weinig in rekening de geringe ervaring en bekwaam- 
heid der Nederlanders in 1614 , gebreken door de overkomst van 
enkele Basken slechts weinig verholpen. Wg hebben dan ook 
reeds gezien, dat de bovenvermelde voorstelling, berustende op 
het verhaal van Zorgdrager, — een boek ter loops gezegd even 
voortreiBfelijk waar het door den schrijver zelven geziene zaken 
mededeelt , als slecht te vertrouwen waar het de geschiedenis 
der walvischvangst geldt, — althans wat het laatste gedeelte 
aangaat stellig onjuist is: de kustvisscherg gaf nog eenige jaren 
na den val der Noordsche Compagnie voordeel aan hen , die zich 
daarmede bezighielden, en het octrooi der vereeniging werd dan 
ook in 1642 zeer tegen den zin der aandeelhouders ingetrokken. 
Ook wat de rijke vangst betreft en het tijdstip van den groot- 
sten bloei der walvischvangst zal het blijken, dat Zorgdrager 
geheel misgetast heeft. Reeds dadelijk volge hier eene opgave van 
het resultaat der walvischvangst o^er de eerste twintig jaren '). 
Spitsbergen. «T^n Mayen-eiland. 

1612 slecht — 

1613 slecht (door roof der Engelschen) — 

1614 slecht — 

1615 zeer slecht — 

1616 slecht ? 

1617 slecht (door roof der Engelschen) ? 
1618-22 ? ? 

1623 zeer goed ? 

1624 goed zeer goed 

1625 ? slecht 

1626 , slecht zeer goed 

1627 ? ? 

1628 slecht (alleen Vlissingen gelukkig) slecht (alleen Vlissin- 

1629 ? ? gen gelukkig) 

1630 ? ? 

1631 ? zeer goed 

1632 goed niets (het jjs blijft het 

eiland omringen) *) 



') Over de laatste tien jaren der N. C. vind ik geene opgaven medegedeeld. 

*) Deze opgaven zijn ontleend aan: Wassenaer, Hist. verh. V' fol. 157, VII 
fol. 108. VIII fol. 86 , 88 , X fol. 106 . XII fol. 8 , XVI fol. 26. — Hist. du pa.vs 
de Spitsberghe. p. 22, 25, 26. — - Edge, Dutch distnrbance, bij: Purchas, Pil- 
grimes. III p. 466, 67. — R. S.-G. 28 Apr. 1615. — Getuigenissen in zake de 



124 

Het blgkt dus reeds terstond : T. dat de allereerste jaren 
der walvischvangst , wel verre van een resultaat te leveren, dat 
met den zoo geroemden overvloed der visschen overeenkwam, in- 
tegendeel bizonder slecht uitvielen *), 2'. dat de Noordscfae 
Compagnie ook in latere jaren, toen ervaring en bekwaamheid 
toenamen , volstrekt niet rekenen kon op een vaste ruime vangst, 
maar steeds afhing van verschillende omstandigheden , die op het 
resultaat der reis invloed oefenden, en 3". dat de jaren, waarin 
wij weten, dat de Noordsche Compagnie een meer dan gewoon 
aantal schepen uitzond (1614, 1615 en 1628) volstrekt niet als 
gunstig in de boeken der vereeniging aangeteekend stonden, — 
eene opmerking, die bewijst, dat het kleine getal schepen door 
de compagnie uitgezonden niet uitsluitend aan het bovenver- 
melde beginsel van » kleine vangst hooge prijzen'* toegeschreven , 
maar evenzeer aan de betrekkelijk geringe iniimte van het terrein 
geweten moet worden. 

Bij al hetgeen deze onvolledige opgaven over het resultaat der 
vangst ons dus leeren , laten zg ons echter over eene zaak geheel 
in het duister. Wat verstond men onder een goede en slechte 
vangst, m. a. w. hoeveel kon de Noordsche Compagnie redelg- 
kerwgze verwachten jaarlgks te zullen vangen? Het antwoord op 
deze vraag is niet gemakkelijk , daar ons nagenoeg alle gegevens 
voor eene statistiek van de jaarl^'ks ingevoerde hoeveelheid traan 
en baarden ontbreken. Wij moeten ons dus vergenoegen met den 
zeker eenigszins onzuiveren maatstaf, dien ons de algemeene be- 
grootingen der Noordsche Compagnie aanbieden. 

Bij de overeenkomsten, die do verschillende kamers der com- 
pagnie van tijd tot tijd met elkander sloten en waarbij zij ieders 
aandeel in de vangst regelden, weid namelgk het deel dat aan 
eene kamer toekwam uitgedrukt in quarteelen (vaten) traan'; al 
deze deelen bij elkaar gevoegd vormden dus het getal quarteelen , 
dat men hoopte te vangen. Over de eerste jaren ontbreken die 
opgaven, eerst met het jaar 1622 vinden wij een cgfer genoemd: 
de Noordsche Compagnie begrootte toen haar jaarlijksche vangst 
op 21.000 quarteelen *). Sedert is een gedurige vermindering der 
opbrengst merkbaar. Bij het contract van 1630 werd de vangst 



Eng. qaaestie v. 1617, in: Noordsche togten. 4. Loop. N. C. R.-A. — Sent. v. 
de H. R. in zake de N. C. Hoorn c. Enkh. dd. 4 Apr. 1637. — Getuigenis ▼. 
Wybe Jansz. voor de regeering v. Amst. in: Noordsche togten. 4. Ixiop. N. C. 
R.-A. — Req. der N. C. c. Vrolicq en v. Vrolicq c. de N. C. dd. 11 Mrt , 
8 Apr. 1688, in: Stn. N. C. v. d. Hrl. gedeput. R.-A. 

') Dit wordt nog bevestigd door de N. C. zelve. (Req. der N. C. e. Clarke dd. 
16 Mrt. 1619 (lees 1618) in: Noordsche togten. 2. Admiraliteit. R.-A.) 

») R. S.-G. 8 Pebr. 1622. 



125 

op 17.500 quarteelen begroot ^), in 1636 op slechts 16.000 *). 
Ik geef dadelgk toe, dat men op deze cgfers niet vast ver- 
trouwen kan: naarmate het aandeel van sommige kamers op \, 
{, j of op kleinere breuken geschat werd, koos men een ge- 
tal, dat ook in die breuken een ronde som kon geven; maar on- 
getwijfeld is de begrooting toch ongeveer de uitdrukking van 
hetgeen de Noordsche Compagnie krachtens vroegere ondervinding 
van hare vangst verwachtte *). 

Slechts enkele opgaven geven een volkomen zuiveren maatstaf 
voor de begrooting van de geheele vangst der compagnie. Wij 
hebben gezien, dat het getal schepen, die de Noordsche Com- 
pagnie jaarlijks naar het noorden zond , hoogst zelden tot twintig 
klom *). Wanneer wjj nu vernemen, dat een groot schip on- 
geveer 1000 quarteelen traan kon bevatten •), en wanneer wg 
er aan denken , dat het niet zelden voorkwam , dat men een ge- 
deelte der vangst op het land moest achterlaten of met nasche- 
pen laten vervoeren , kunnen wij gemakkelijk berekenen , dat 
de compagnie met eene vangst van 20.000 quarteelen tevreden 
kon zgn *). Eenige bewindhebbers verklaarden eenmaal zelfs , 



*) Sent. y. de H. R. in zake de N. C. Hoorn c. Enkh. dd. 4 Apr. 1687. 

*) Versl. der confer. v. 14 Febr. 1686, in: Stn. N. C. v. d. Hrl. gedepat. R.-A. 

') Geheel geene gevolgtrekkingen kan men afleiden nit de vermeerdering der 
gewone begrooting met 1800 quarteelen in 1622, en met 8000 in 1686. (R. S.-6. 
4, 11, 12 Febr. 1622. -^ Aitzema, Saken van Staet. II p. .360. -^ Te- 
genw. Staat. I p. 590.) Beide malen geschiedde deze vermeerdering ten gerieve 
van nienwe leden (de kleine N. C. en de Friezen) wien men geen aandeel uit 
de gewone begrooting kon of wilde toeleggen om de rechten der overige kamers 
op de eens vastgestelde raming niet te krenken. Natuurlijk blijkt daaruit geheel 
niet, dat de vangst vermeerderd was. De begrooting der geheele vangst op 
24.000 quarteelen in Juli 1686 (Aitzema, 1. c. II p. 860), terwijl ze nog in 
Februari van hetzelfde jaar op slechts 16.000 begroot was (zie hiervoor p. 124 
Noot 3), geschiedde waarschijnlijk omdat men nog aan het onderhandelen was 
met acht HoUandsche steden , die men slechts in de N. C. wilde toelaten , indien 
de regeering door wering van alle concurrentie het der compagnie mogelijk maakte 
bare vangst op 24.(X)0 quarteelen te brengen. (Versl. der confer. in 1636, in: 
Stn. N. C. V. d. Hrl. gedeput. R.-A.) 

") Zie de statistiek op p. 109 , 10. 

•) Wassenaer, Hist. verh. V fol. 157. — Martens, Vojage toSpitzb., in: White, 
Spitzbergen. p. 133. — Sent. v. h. Hof v. Holl. in zake de N. Cc. Braem, 
dd 29 Juni 1629. — Eene vangst van 657 quarteelen beloonde de kosten van uit- 
nisting van een schip niet. (Sent. v. de H. R. in zake de N. C. Hoorn c. Enkh. 
dd. 4 Apr. 1637.) De Engelsche schepen waren gewoonl^k veel kleiner. (Pnrchas , 
Pilgrimes. III p. 467—69, 787. — Purchas , Pügrimage. p. 816.) 

') De Engelschen waren veel spoediger tevreden: z^ oordeelden het een zeer 
goede vangst, toen in 1616 acht schepen 1800 vaten traan, in 1617 veertien 
schepen 1900 vaten en in 1622 zes schepen 1800 vaten inbrachten. (Edge, Dutch 
disturbance, b^: Purchas, Pilgrimes. III p. 467,69.) 



126 

dat de groote en kleine Noordsche Compagniën tot 1622 toe — 
^dns tot op het tijdstip waarop wij zagen, dat de vangst han het 
meest inbracht, — te zamen in geen jaar ooit meer hadden ge- 
vangen dan 19.000 quarteelen traan '), eene opgave, die tot eene 
nog ongunstiger conclusie leidt dan de zoo even gemaakte bere- 
kening. Wij vernemen eindelijk, dat omstreeks 1640 een schip 
bij gunstige vangst tien walvisschen of zelfs enkele meer kon 
vermeesteren * ) , en wanneer wij bedenken , dat éen walvisch ge- 
woonlijk 60 a 70 quarteelen traan en 1000 a 1800 pond baar- 
den leverde *) , komen wij tot de van elders bevestigde conclusie, 
dat de gouden tijden der naschepen toen reeds lang voorbij waren. 

üit al het voorgaande blijkt , dat de geschiedenis der walvisch- 
vangst onder de kust in groote trekken aldus is. Terwgl de eerste 
jaren door onervarenheid en ongeluk, misschien door te groote 
uitrustingen nadeelig waren, werd het resultaat gunstig, zoodra 
de Noordsche Compagnie besloot zich uitsluitend naar de door 
mededingers niet bezochte noordelijke baaien op Spitsbergen en 
naar Jan Mayen-eiland terug te trekken : de jaren 1619 tot 1624 
zijn dus die van den grootsten bloei. Reeds van dit laatste 
jaar dagteekent de langzame vermindering der vangst , die echter 
nog in 1636 belangrijk genoeg was om de Fri'ezen tot de vestiging 
op het Deensche eiland over te halen. Meer en meer afnemende 
was de vangst omstreeks 1640 toch nog vrij goed en eerst na 
het openstellen der visscherg voor alle Nederlanders werd de 
walvisch in weinige jaren voor goed uit de baaien verjaagd. 
De zeevisscherij , die omstreeks 1630 opkwam , moest reeds twin- 
tig jaren later door de ijsvisscherij vervangen worden. 

Maar al weten wij nu ongeveer , Jn welke jaren de grootste 
scheepsladingen traan en balein in ons vaderland werden binnen- 



») Req. V. P. V. d. Graeflf c. s. aan de Stn.-6en. dd. 12 Fcbr. 1622, in: 
Noordsche togten. 4 Loop. N. C. R.-A. 

*) Drie Voyagien na Groenlandt. p. 15. (Dat deze opgave nit de laatste dagen 
der N. C. dagteekent, blgkt uit het feit, dat de schr^ver gedurig van zeevia- 
schers spreekt, die niet aan Spitsbergen mochten komen om honne traan te koken.) 

■) Dit is de gemiddelde opbrengst, maar er was daarop zoo weinig staat te 
maken , dat men van walvisschen leest , die niet meer dan 10 qnarteelen oplever- 
den, terwijl anderen wel 100 qnarteelen gaven. Ter vergelijking zie meo de 
opgaven van de opbrengst van een walvisch b^ : Wassenaer , Hist. verh. YIII 
^1. 86. — Zorgdrager, Groenl. vissch. p. 106, 129, 318, 856, 371. —De walvisch- 
vangst. I p. 42. — Martens, Voyage to Spitzb., in: White, Spitzbergen. p. 6, 
8, 10, 106, 118, 120. — Dooregeest, Rijper zee-postil. p. 856. — Hist. du 
pays de Spitsberghe. p. 18. — Drie Voyagien na Groenlandt. p. 15. — Sent. 
V. h. Hof V. Holland in zake de N. C. c. Braem dd. 29 Juni 1629. — Pnrchas, 
Pilgrimes. III p. 470, 782, 34, 86, 87. —^ Schaderekening der Zeeuwen v. 

1617, in: Noordsche togten. 4 Loop. N. C. R.-A. — Eng. schaderekening v, 

1618, ia: Lias loop. 1618. R.-A. 



127 

gevoerd , het antwoord op de vraag naar de winst der Noordsche 
Compagnie is daarmede nog niet gegeven. Terw^l toch van de 
eene zijde het haar dikwijls ten laste gelegde wanbeheer en ge- 
brek aan zuinigheid ook bij eene rijke vangst kon doen verliezen , 
had de compagnie in de door haar zelve bepaalde vaste prijzen 
der traan een middel om ook bij een zeer geringe toevoer nog 
redelijke zaken te doen. Laat ons zien wat daarvan is. Wg 
kunnen niet beter doen dan de Noordsche Compagnie, die w^ 
reeds met hare vangst in de Groenlandsche pakhuizen hebben 
zien aankomen, nog verder in haren handel te volgen. 

Wat het afzetten van de waar betreft, beleefde de compagnie 
in het begin werkelijk gouden dagen. Voor de traan, die voor- 
namelijk in lampen tot verlichting werd gebruikt , en het spek , 
dat ook tot spijs schijnt gediend te hebben *), vond men bijna 
overal een willige markt ; de balein , waarvan men aanvankelijk 
het nut niet goed schijnt ingezien te hebben , werd sinds de uit- 
vinding van den Engelschman John Osborne, die ze in 1618 
door samenpersing begon te bewerken *), gezocht voor schil- 
derijlij sten , versierselen aan buffetten en schoorsteenmantels, 
ook voor wandelstokken, meshechten enz. Het binnenland bleef 
natuurlijk dè hoofdmarkt voor deze artikelen •), maar van Ne- 
derlandsche kooplieden der zeventiende eeuw was het niet te 
verwachten, dat zij zich binnen zulke enge grenzen zouden be- 
perken. Weldra werd Frankrijk, *) waarschijnlgk ook Duitsch- 



>) Wassenaer, Hist. verh. VII fol. 109. 

>) Op yerzoek van de N.C. had Osborne, geboortig van Worcester maar sinds 
zijn zeventiende jaar ivoordraaier te Amsterdam, daarover lang gepeinsd en ein- 
delijk „door een sonderlinge wetenschap de danne stncken soo in malkanderen 
weten te parssen, dat sy een massa zyn en blyven." Had het balein eenmaal 
deze kunstbewerking ondergaan, dan werd het „so gedwee of mol, datmen met 
een gesneden plaet daerop druckt 't gene men wil , de alderdunste graveringhen , 
als stralen van de son of anders, presenteren haer so helder, als men die inde 
plaet , of het pampieren afdrucksel siet : Men maeckt daer tronien heel nytstaende 
af, van mans en vrouwen, leeuwen, satyrs, en alle beeltenissen van Historiën, 
of sy vande beste beeldt-snyders gedaen waeren: tot ornamenten der huysen 
en camers dienende, blyvende altoos soo swart als gitte, so men seyt." (Was- 
senaer, Hist. verh. VIII fol. 87.) Deze uitvinding ontlokte den goeden Dr. Was- 
senaer een kreet van bewondering: „Nu bevinde ick", schreef hij, „dat die luyden 
in haer opinie bédroghen zyn , die ghevoelen dat alle konsten op het hooghste * 
zyn, en datter niet en is, of 't sy al ghevonden. (NB. in 1624 I) Voorwaer dese 
inventie braveert alle subtyle verstanden I" 

*) De Aanwysiug v. heils. polit. gronden zegt zelfs (p. 76), dat de N. C. zich 
tot den binnenlandschen verkoop geheel bepaalde. Dat dit onjuist is, blijkt uit de 
beide volgende noten. 

^) Uit het beslag, in 1634 volgens verlof der Kouaansche admiraliteit gelegd 
op de goederen der N. C. te Rouaan, Bordeaux en Bayouue (Req. der N, C, 



128 

land, Spanje en de kusten der Middellandsche zee *) voor den 
nienwen handel ontsloten. De prgzen waren aanyankel^'k natuur- 
lek zeer hoog: éen walvischbaard werd met/ 12 (30 stuivers het 
pond) betaald ^), en de Noordsche Compagnie durfde in 1617 een 
quarteel traan op ƒ 150 , de 100 pond balein nog op ƒ 30 be- 
grooten '). Maar |Weldra daalden de prezen: de baarden waren 
in 1618 bgna niets meer waard *) en ook de traan werd als 
nieuw en kostbaar artikel door het geringe verbruik gedrukt. 
Toen de walvisch vangst zich in 1623 na eenige jaren van goede 
vangst hersteld had van de verliezen der eerste jaren, vin- 
den wg het quarteel traan in ' Frankrgk begroot op ƒ 45 , de 100 
pond balein op ƒ 10 •). In Nederland* — waar de prezen niet 
veel van de Fransche verschild zullen hebben , daar de compagnie 
by de bepaling der;* vaste prezen natuurlijk met het buitenland 
moest rekenen, — werden dit jaar de prijzen zeer hoog geoor- 
deeld *). De vraag vermeerderde langzamerhand: in 1624 werden 
100 pond balein voor ƒ 20 verkocht '); in 1632 werd de prgs 
van het quarteel traan op ƒ 60 bepaald ') (de hier te lande ge- 
kookte slechtere traan gold dat jaar ruim / 51 j het quarteel *) ) , 
terwijl de baarden echter weder niet meer dan ongeveer ƒ 8 de 
100 pond deden **). Sedert begon de invloed der concurrentie 



dd. 2 Febr. 163é en ald. Bijl. il, in: Noordsche togten. 4. Loop. N. C. R.-A.), 
blijkt dat de compagnie daar agenten had. 

') De Nederlandsche resident Van Cracanw stelde in 1638 aan Christiaan lY 
voor, de markt voor traan en baarden tnsscben beide natiën te deelen : de Denen 
zonden Denemarken en de oostelijk van daar gelegene landen alleen hebben , de 
Nederlanders Dnitschland ten westen der Elbe, Nederland, Frankr^'k en alle 
andere znidelijk en westelijk gelegene landen. (Miss. v. Van Cracanw aan de 
Stn.-6en. dd. 27 Nov. 1688, in: L. D. 1688.) De resident, die in correspon- 
dentie stond met de N. C, zon dezen voorslag, waartoe hg tronwens geen spe- 
cialen last had, zeker niet gedaan hebben, zoo de compagnie van den alleenhandel 
in die landen geen voordeel had knnnen trekken. 

») Wassenaer, Hist verh. VIII fol. 86. 

*) Schaderekening der Zeenwen v. 1617. (Noordsche togten. 4. Loop. N. C. 
R.-A.) De Engelschen begrootten een qnarteel traan in 1618 op ^ 15. (Eng. 
schaderekening, in: lias loop. 1618. R-A.) 

•) Wassenaer, Hist. verh. VIII fol. 88. 

*) Sent. V. h. Hof v. Holl. in zake de N. C. c. Braem dd. 29 Jnni 1629. 

•) Wassenaer, Hist. verh. V fol. 157, 

*) Wassenaer, Hist. verh. VIII fol. 88. 

*) Sent. V. de H. R. in zake de N. C. Hoorn c. Enkh. dd. 4 Apr. 1687. — 
Dictnm v. de H. R. in zake als boven dd. 3 Apr. 1687. 

*) Dictum V. de H. R. in zake de N. C. Hoorn c. Enkh. dd. 8 Apr. 1687. 

>•) Sent. V. de H. R. in zake de N. C. Hoorn c. Enkh. dd. 4 Apr. 1687.— 
Uit deze sententie blgkt , dat voor de baarden niet als vóór de traan vooraf een 
vaste prijs door de N. C. bepaald werd: in 1682 werden ze eenvoudig allen aan 
de Amsterdamsche kamer ter verkoop gezonden. 



129 

zich meer en meer te doen gevoelen: de walvischyangst van 
Denen en Franschen begon zich nevens die der Engelschen op de 
markt te doen gelden, de Hansesteden vertoonden zich later 
ook in de IJszee , en vooral de meer en meer zich ontwikkelende 
zeevisscherij der Nederlanders zelve wierp een groot gewicht 
in de schaal. De Noordsche Compagnie , gewoon aan eene 
7rije en machtige positie , wist zich niet spoedig naar de veran- 
derde omstandigheden te schikken. Zij bleef hare goederen voor 
veel geld aanbieden; de inrichting der compagnie maakte het 
onmogelijk de vaste voomitbepaalde prijzen spoedig te veranderen , 
en het resultaat schijnt geweest te zijn, dat hare goederen, na 
geruimen tijd in de pakhuizen gelegen te hebben, eindelijk op 
onvoordeelige wijze van de hand gedaan moesten worden ^). Lang- 
zamerhand was de vereeniging toch wel genoodzaakt, met haren 
tijd mee te gaan; omstreeks 1640 was de prijs van een quarteel 
traan naar gelang van de vangst tot ƒ 45, 30, ja 25 gedaald '). 
Bij de verliezen, die de Noordsche Compagnie dus door hare 
inrichting zelve noodzakelijk nu en dan lyden moest, voegden 
zich echter andere , die zij tot het laatst toe niet poogde te voor- 
komen. De omslachtige wijze van traankoken, die zij had aan- 
genomen en die haar noodzaakte kostbare inrichtingen in het 
barre noorden. in stand te houden, was misschien 3) wenschelijk 
toen de overvloedigo vangst niet in de schepen geborgen kon 
worden en toen men dus verplicht was naschepen te zenden om 
ze af te halen, maar zij gaf zeker geen voordeel meer, toen in 
latere jaren de vloot zelfs in het gunstigste geval b^na geene 



») Aanwysing v. heils. polit. gronden, p. 76. 

') Drie Voyagien na Groenlandt. p. 16. — Om de prijzen te berekenen moet 
men weten , dat de traan geborgen werd in qaarteelen , die ongeveer 12 stee- 
kannen (van 16 mengelen) hielden. (Zorgdrager, Groenl. vissch. p. 839, 870 ^ 
871. — Lindeman, Arkt. Fisch. p. 9. — Dictum en Sent. v. de H. K. in 
zake de N. C. Hoorn c. Enkh. dd. 8 , 4 Apr. 1687.) Be spekquarteelen waren 
grooter, zij hielden 16 k 18 steekannen. (Zorgdrager 1. c. p. 836 , 870. — 
Rijper zeepostil. p. 866. — Tegenw. Staat. I p. 608.) 

') Ik zeg „misschien", omdat men door het spek tot traan te koken slechts 
20% &aii rnimte won. (Martens, Voyage to Spitzb., in: White, Spitzbergen. 
p. 131.) Op elk volgeladen schip — een schip, dat 1000 quarteelen hield, be- 
hoorde onder de groote — zou men das, wanneer men het spek niet tot 
traan kookte, slechts 200 qaarteelen spek behoeven achter te laten. Wanneer 
wij de jaarlijksche vloot der N. C. op 16 schepen schatten, geeft dit dus een 
jaarlijksch overschot van 8000 qaarteelen spek. Nemen w^ dus al aan, dat de 
schepen alle jaren geheel volgeladen werden en dus het overschot der vorige jaren 
nooit konden medevoeren , (wat w^ weten dat bepaald niet het geval was ,) dan 
kon men door jaarligks drie naschepen te zenden , den geheelen omslachtigen toe- 
stel van traankoker^en en woonhuizen in het noorden , van dubbele bemanning 
en dubbele victualie bespaard hebben. 

9 



130 

volle lading traan meer medebracht. De geheele toestel dagtee- 
kende nit de tijden , toen men meende , dat het niet alleen onvoor- 
deelig maar ook bijna onmogelijk was , het in stukken gesnejden 
walvischspek naar het vaderland mede te nemen en eerst daar tot 
traan te. bereiden. De concurrentie had ook hier den goeden weg 
gewezen; de zeevisschers , die het land niet mochten naderen en 
dus wel genoodzaakt waren hun spek ongekookt mede te nemen , 
hadden bewezen , dat er ook op die w^'ze uitnemende zaken te ma- 
ken waren. Maar toch volhardde de geoctrooieerde vereeniging 
b^* haar oud gebruik: niettegenstaande deze gewoonte de kosten 
der jaarlijksche uitrustingen bijna verdubbelde, droeg zij liever 
de daaraan verbonden schade dan ze op te geven. Had ook zij 
het .spek mede naar huis genomen , dan had zij zelve het grootste 
voordeel prijsgegeven , dat zij boven hare mededingers meende te 
hebben , en zij volhardde dus in de hoop , dat de betere qualiteit 
der door haar gekookte traan de verbruikers zou doen genoegen 
nemen met de groote duurte, die deze kostbare bereiding van 
het artikel natuurlek medebracht. Het was te denken, dat de 
vereeniging, die dus de bakens niet wist te verzetten toen het 
getij verliep, niet kon concurreeren met mededingers, die zelfs 
uit de uitgekookte vinken , uit de bezonken prut en lil een winst 
wisten te maken , die de compagnie door het gedurig achterlaten 
van dien afval in het noorden steeds moedwillig verzuimde ^). 

De gevolgen lieten zich niet wachten: de eene reèder vóór de 
andere na, wiens kapitaal niet groot genoeg was om de zware 
verliezen te dragen, die hem nu en dan troffen, verkocht zijne 
aandeelen en beloofde zich zelven , voortaan geen duit meer in de 
gevaarl^'ke nering te zullen steken. Zoo werden de Zeeuwsche 
compagniën , die het trouwens al bizonder slecht getroffen en geen 
van de drie eerste jaren , dat zij zich met de walvischvangst bezig- 
hielden, ongestoord gevischt hadden, reeds met het einde van 1618 
ontbonden *). De kamers van het Noorderkwartier volgden dit 
voorbeeld op het laatst van 1621 *); die van Delft, wier aan- 
deel in de Noordsche Compagnie zoo belangrijk was, nog vóór 



^) Tegenw. Staat. I p. 599. — Dat de achtergelaten af^al niet onbeduidend 
was, bl^kt wel uit het feit, dat de acht EngeUche matrozen , die in 1630 op Spits- 
bergjBn overwinterden , zich gedurende den geheelen winter grootendeela daarmede 
voedden. (Pellham, Gods power, in: White, Spitzbergen. p. 267.) 

*) Corte Deductie der N. C. dd. 18 Sept. 1624 , in: Noordsche togten. 4. Loop. 
N. C. R.-A. — Herhaaldelijk wordt ook van de nO u d e Noortsche Compaignien" te 
Vlissingen en elders gesproken. (Req. v. de N. C. aan de Stn -Gen. dd. 22 Aug. 
1624, in: Noordsche togten. 2. Admiraliteit. R.-A. — R. S.-G. 22 Aug., 28 
Sept. 1624, 9 Apr. 1625.) 

*) Corte Deductie der N. C. dd. 18 Sept. 1624, in: Noordsche togten. 
4. Loop. N. C. R.-A. 



131 

• 

1624 ^) ; de kleine Noordsche Compagnie, door de energieke Kyen 
en Leyersteyn opgericht , zag den laatste reeds weinige jaren later 
zich uit dit bedrijf terugtrekken , en kort na de yereeniging met 
hare oudere zuster loste zjj zich geheel op *). Wel waren in die 
tijden vol moed en energie steeds nieuwe handelaars gereed om 
hun kapitaal aan de wisselvallige kansen te wagen, maar dat de 
gedurige ontbindingen der kamers niet door gril of toeval veroor- 
zaakt werden , blijkt toch voldoende. Al gelooven wy de jammer- 
zieke bewindhebbers der Noordsche Compagnie niet, die zelfs in 
1624 en 1638 , in tgden van b^na ongestoorde rust , over de ont- 
zettende ellende der laatste jaren klaagden ' ) ; al schenken wy 
geen gehoor aan de ontboezemingen der Zeeuwen , die zeker sterk 
overdreven , toen zy het in 1624 deden voorkomen alsof zy ook na 
de oprichting van nieuwe compagniën (1618) geen voordeelig 
jaar gehad hadden * ) , wy kunnen ons niet voorstellen , dat de 
bewindhebbers onwaarheid spraken toen zy feiten noemden. En 
die feiten zijn welsprekend ! Wy vernemen , dat het kapitaal der 
Noordsche Compagnie na de reis van 1615 geheel verbruikt was *), 
— een feit, dat de geringe uitrusting van 1616 verklaart; de 
kleine Noordsche Compagnie verzekerde, dat zij in 1621 na zes- 
jarig bestaan nog maar twee goede jaren had gehad "); wij 
hooren, dat die van het Noorderkwartier in 1624 niet minder 
dan Ij kapitaal ten achteren waren ') en dat in de eerste jaren 
der walvischvangst de ongelukkige Zeeuwen meer dan eens hun 
kapitaal op éene reis geheel verloren *). 

Zóo weinig geloof verdient de rooskleurige beschryving, ons 
door Zorgdrager van de eerste jaren der walvischvangst opge- 
dischtl Maar dat aan den anderen kant op het boven geschetste 
tafereel , — uit den aard der zaak grootendeels aan de berichten 
der bewindhebbers zelve ontleend, — de sombere tinten het 
meest in het oog vallen, is niet minder waar. Do voortdurende 



') Corte Deductie der N. C. dd. 18 Sept. 1624, in: Noordsche togten. 
4. Loop. N. C. R.-A. 

») Zie meer hiervoor p. 79, 80 en hierna Hfdst. IX. 

■) »Cort advertissement" v. Kyen en Leversteyn (dd. 29 Febr. 1616), in: 
Noordsche togten. 1. R.-A. — Corte Deductie der N. C. dd. 18 Sept. 1624, 
in: Noordsche togten. 4. Loop. N. C. R.-A. — Gr. Placaetb. I p. 678. 

•) N. Z. 22 Febr. 1622. — Req. der N. C. Zeeland aan de Stn.-Gen. 
dd. 22 Ang. 1624, in: Noordsche togten. 2. Admiraliteit. R.-A. 

•) R. S.-G. 23 Apr. 1616. 

•) Req. der kl. N. C. aan de Stn.-Gen, dd. 2 Sept. 1621, in: Noordsche 
togten. 2. Admiraliteit. R.-A. 

») Corte Deductie der N. C. dd. 18 Sept. 1624, in: Noordsche togten. 
4. Loop. N. C. R.-A. 

•) Corte Deductie der N. C. dd. 18 Sept. 1624, in: Noordsche togten. 
4, Loop. N. C. R.-A. 

9» 



132 

aandrang, eerst van de kleine Noordsche Compagnie en van de 
Zeeuwen, later van Hollandscbe steden en Friesche reeders, om 
deel aan de steeds gesloten walvischvangst te krijgen bewijst vol- 
doende , dat er winst bij te behalen viel. Mogen ook buitenland- 
sche mededingers, die zich voortdurend naast de Noordsche Com- 
pagnie in de IJszee nestelden , met weinig kennis van zaken een 
bedrgf ter hand genomen hebben, dat weldra bleek lang geene 
Zdkere geldbelegging te zijn : aan de binnenlandsche concurrenten 
kon het toch zeker niet onbekend blijven , dat de Noordsche Com- 
pagnie nu en dan zéér ongelukkig was en hare slechte jaren telde. 
Om dus den voortdurenden aandrang te verklaren, die door de 
compagnie slechts met moeite afgeweerd werd , moet men wel aan- 
nemen , dat tegenover de groote verliezen jaren stonden , die door 
overrijke vangst vele slechte t^'den vergoedden , — jaren als die, 
waarvan Zorgdrager ons bericht , dat Willem Ys met éen naschip 
tot tweemalen toe JOOO quarteelen traan van Jan Mayen-eiland 
in het vaderland invoerde *). 

En zoo komen wij van zelf tot de gevolgtrekking, waartoe 
reeds de schrijver van den Tegen woordigen Staat voor de latere 
jaren der visscherij gekomen is *), — de gevolgtrekking, dat de 
walvischvangst eene » loterij" was. Wij kunnen ons volkomen ver- 
eenigen met het resultaat , dat de walvischvangst over het geheel 
den reeders voordeelig was '), — hoe toch laat zich anders de 
voortduring van dit bedrijf verklaren ? — maar wij moeten er 
by voegen, dat er een ruime beurs noodig was om dat voordeel 
te verkrijgen , dat men den moed en de macht moest hebben om 
de jaren af te wachten, die ruimschoots schadeloos stelden voor 
tgden van tegenspoed en verlies *). 



*) Zorgdrager, Groenl. vissch. p. 215. — De kleine N. C. antwoordde dan 
ook op de bedreiging der N. C. , dat zij de nering zon opgeven als de kleine 
N. C. niet geweerd werd, dat velen dan den handel, die zoo Verwaarloosd 
werd , zonden willen bij de hand nemen. („Gort advertissement" van Kyen c. s. 
dd. 29 Febr. 1616, in: Noordsche togten. 1. R.-A.) 

») Tegenw. Staat. I p. 600. 

«) Tegenw. Staat. I p. 606. 

*) Zie voor de statistiek der walvischvangst over de jaren na den val der 
N. C: Aanwjsing p. 29, 75, 84. — Versl. over de zeevisscherijen. BijL XVI. — 
Tegenw. Staat. I p. 597—611. — Achenwall, Staatsverf. p. 414, 15. >- 
Le Long , Kooph. v. Amst. II p. 161 — 190. — Lindeman, Arkt. Fisch. p. 20. — 
Scoresby, Account. IT p. 141, 48, 49 — 61. — Dooregeest, Rijper zee-postil. 
p. 867. — De walvischvangst. II p. 89 — 116. — Zorgdrager, Groenl. vissch. 
p. 197, 241, 251, 802 vlg. — Martens, Yoyage f o Spitzb., in: White, Spits- 
bergen, p. 118, 120. 



HOOFDSTUK IV. 



DE VESTIGINGEN DER NOORDSCHE COMPAGNIE. 



Beeds een paar malen heb ik in de voorgaande bladzijden ge- 
sproken van de inrichtingen, door de Noordsche Compagnie op 
de kusten der IJszee gebouwd. Het zal mgnen lezers niet ontgaan 
z^'n , dat die inrichtingen van blijvenden aard waren en dat men 
bier dus bepaaldel^'k aan eene Nederlandsche vestiging , eene soort 
van kolonie te denken heeft. De gelegenheid ontbrak mij tot 
nog toe, daarover anders dan in het voorbijgaan te spreken en 
ik wil de geschiedenis dier vestigingen dan ook hier in het bizon- 
der behandelen, — te liever daar er over de uitgebreidheid en 
het belang daarvan »een ongelooflyk groot misverstand'' heerscht. 
Terwijl de een spreekt van het gewoel, ja het gedrang, dat er 
aile zomers op Smeerenburg was , weet een tweede te verhalen , 
dat daar, bijna onder de Noordpool, de » weelderige" koopman 
der zeventiende eeuw bijna alle gemakken vond, die hem z^n 
welgebouwd huis binnen Amstels wallen bood ; een derde verheft 
den roem der kolonie tot in de wolken en verzekert , dat Smeeren- 
burg, door vruchtbaargemaakte velden omringd, als handelsstad 
van even groot belang werd geacht als het jeugdige Batavia ; een 
vierde eindelijk drijft de zaak tot het uiterste door te verhalen van 
prachtige winkels en » voortreffelgk ingerigte logementen" (!), 
die men onder de woningen der kooplieden op Smeerenburg vond * ) l 
Het is geoorloofd te vragen , wat de bij uitstek practische Neder- 
landers der zeventiende eeuw bedoelden met het bouwen van 
dergelijke inrichtingen op de barre en jaarlijks slechts gedurende 
een paar maanden bezochte kusten , tenzg archaeologische naspo- 
ringen de geleerden misschien eenmaal tot de ontdekking brengen , 
dat men hier met een asyl voor schipbreukelingen te doen heeft 



*) Zie een sterksprekend voorbeeld b^': Berghaus, Wat men van de aarde 
weet. TI p. 837. — Vgl. ook: De Reste, Hist. des Pêches. I p. 42, 



134 

of met de prototypen dier hospitalen voor teringlijders , wier aan- 
bouw op Spitsbergens stranden nog onlangs door aardrijkskundigen 
van naam voorspeld werd! 

Het is zeker onaangenaam, dergelijke fantastische en uitlok- 
kende voorstellingen te verstoren, maar aangezien ik volkomen 
overtuigd ben , dat al deze verhalen niets meer zgn dan sprookjes , 
die de een den ander navertelt zonder dat het sommigen vertel- 
lers zelfs mogelgk zal zijn hun laatsten berichtgever te noemen, 
schroom ik niet deze onaangename taak op mij te nemen. Steu- 
nende op de berichten der Noordsche Compagnie, en vooral op 
de journalen der matrozen, die op de plaatsen zelve de bar- 
ren winter hebben doorgebracht, — niet in weelderige hotels, 
maar in hutten van planken, waarin zij zich in hunne houten 
kribben ter nauwemood voor den wind konden beschermen, — 
stel ik mij voor eene beschrijving der Nederlandsche vestigingen 
in de IJszee te geven. Het ware verhaal zal misschien sterker 
getuigen voor de energie en de ondernemingszucht der Amster- 
damsche kooplieden , dan de thans in omloop zijnde sprookjes voor 
hun practischen zin en hun gezond verstand! 

Laat ons zien , waar w|j het Nederlandsche gebied in de IJszee 
te zoeken hebben. Dat het tot Spitsbergen en Jan Mayen-eiland 
beperkt was , wordt algemeen aangenomen. Vestigingen op Groen- 
lands westkust werden eerst mogelijk sinds den aanvang der 
visscherg in straat Da vis in 1719 *). Zoo enkele schrgvers van 
vestigingen aldaar vóór 1642 gesproken hebben ^), dan beinist dat 
op een verkeerd verstaan van den naam » Groenland ," die vroeger 
niet alleen bepaaldelijk ook op Spitsbergen en Jan Mayen-eiland , 
maar zelfs in het algemeen wel eens op alle noordsche landen werd 
toegepast. Op Jan Mayen-eiland, waar de Noordsche Compagnie 
weinige of geene concurrenten had, schijnt het Nederlandsche 
gebied niet nauwkeurig begrensd geweest te zijn; des te meer 
echter op Spitsbergen , waar Engelschen , Denen en Franschen aan 
de Nederlanders den voorrang betwistten. Van zelf was het gebied 
der verschillende natiën beperkt door den loop der walvisschen, 
die hoofdzakelgk de westkust van het eiland bezochten : dèar was 
het dan ook , dat de wedijverende volken hunne ankerplaatsen kozen 
en hunne hutten opsloegen. Laat ons eerst onderzoeken, welke 
plaats zich de Engelschen , de eerste walvischvaarders , toeëigenden. 

Het uitgangspxmt der Engelsche bewegingen was reeds in 1612 
Sir Thomas Smith's-bay, ook wel Fair foreland geheeten »); het 
volgende jaar vischten zij daar weder en ook in Bellsonnd en 



') Lindeman, Arkt. Pischerei. p. 26, 28. 

*) Lnzac, Hollands rijkdom. ï p. 847. 

*) Hiflt. da pays de Spitsberghe. p. 13 , 21. 



135 

Icesoiind >), terw^l in 1614 Bellsonnd, Icesonnd (Greenhar- 
bour) , Sir Thomas Smith's-bay en Fairbaven alleen als bun nit- 
glnitend eigendom werden aangeduid *). Beeds dadelgk was 
Deersound (Cross-road) door de Engelscben bezocbt ') , en bet 
blijkt, dat ook in Homsound en Maudlensound door ben in den 
eersten tgd een enkele maal geviscbt is *). In deze zeven baaien 
aUeen vinden wij gedurende den gebeelen duur der walviscbvangst 
onder bet land Engelscbe scbepen *); de drie noordelijkste werden 
echter weldra geheel door hen verlaten *) en hoewel Oreenharbour 
en ook Homsound nog een enkele maal genoemd worden '), waren 
Sir Thomas Smitb's-bay en Bellsound de hoofdpunten , waar zich 
de Engelscbe walviscbvangst vestigde. Dat deze vestiging echter 
niet veel te beduiden bad , blgkt wel uit het feit , dat in Bellsound 
behalve eenige linnen tenten *), die tot woning der »land-men** 
dienden en later door houten hutten vervangen werden *) , slechts 
een groote planken schuur stond met pannen gedekt, die tot 
bergplaats diende en door de kuipers tevens als woon- en werk- 
plaats gebruikt werd i*). Elders vond men alleen een steenen 
huis met houten dak , waarin zich eenige houten kribben bevonden , 
benevens eene kuiperg, die tegelijk woonhuis was >i). Voor ber- 
ging van gereedschappen gedurende den winter was dus slechts 
ter nauwemood gezorgd <'). Bg elke vestiging bevonden zich 



>) Baffin, loornall, b^: Porchas, Pilgrimes. III p. 716 vlg. 

>) Wassenaer, Hist. verh. VIII foL 95. — Fotherbye, Yoyage of DiBCOuerie, 
b^': Porchas, Pilgrimes. III p. 720 vlg. 

•) Poole, Voyage to Cherry Hand etc. 1610 (1611), bij: Purchas, Pil- 
grimes. ni p. 703. —Br. V. Fotherby aan Edge dd. 15 JuU 1615, by: Purchas 
1. c. m p. 731. — Br. Y. Salmon aan Heley dd. 5 Joli 1619, bij: Porchasl. c. 
III p. 786. 

") Eng. schaderekening van 1618, in: Lias loop. 1618. R.-A. — Fotherby, 
Voyage of Discouerie, b\j: Porchas, Pilgrimes. III p. 722. — Insin. v. Ys aan 
Vrolicq dd. 80 Juni 1633, in: Noordsche togten. 4. Loop. N. C. It.-A. 

*) jyPortnick," waar de Engelschen in 1617 vischten (Br. v. Heley aan 
Deicrowe, bij: Purchas, Pilgrimes. III p. 782), is waarsch^nlyk Nickes Cove 
(Behouden haven) in Icesonnd. 

') Req. V. Vrolicq aan de Stn.-6en. (1634), in: Noordsche togten. 4. Loop. 
N. C. R.-A. 
' '') Pellham, Gods power, in: White, Spitzbergen. p. 258,67. 

•) Zie de kaart v. Spitsbergen b^: Purchas, Pilgrimes. III p. 478. 

*) Pellham, Gods power, b^: White, Spitzbergen. p. 270. — Zulk een houten 
huiqe werd in 1618 door de Engelschen op ^ 15 begroot. (Eng. schaderekening, 
in: Lias loop. 1618. B.-A.) 

»•) Pellham, Gods power, in: White, Spitzbergen. p. 269. 

«») Scoresby, Account. II p. 177. — Pellham, Gods power, by: White, 
Spitzbergen. p. 262. 

*») Pellham, Gods power, by: White, Spitzbergen. p. 267, 71, 72. — Eng. 
schaderekening, in: Lias loop. 1618. R.-A. 



136 

verder natuurlijk een of meer vastgexnetselde traanketels met of 
zonder steenen schoorsteenen i). Dit was nagenoeg alles , wat 
de Engelschen in hun uitgestrekt gebied, dat bijna de geheele 
westkust van Spitsbergen omvatte , voor woning en berging hadden 
gebouwd. Laat ons nu zien , of de Nederlandsche vestiging van 
meer belang was. 

Hoewel Boeren-eiland in den aanvang een enkele maal bezocht 
werd, was reeds dadelijk Spitsbergen het doel van de tochten 
der Nederlandsche walvischvaarders. Terwijl Van Muyden in 1612 
op zijn zwerftocht langs de kust Fair foreland aangedaan en in 
zuidelijker baaien zonder veel vrucht de visscherg beproefd had *) , 
was hij reeds dadelijk in 1613 gelukkiger. Behouden-haven in 
Icesound, Lowsound en vooral Schoonhaven (Bellpoint) in Bell- 
sound verschaften hem toen rjjken buit. Hornsound werd dat 
jaar door kapitein Thomas Bonner met een Nederlandsch schip 
bezocht '). Reeds in het eerste jaar der Noordsche Compagnie 
(1614) bereikten de Nederlanders daarop de plaats, waar z|j nader- 
hand hunnen hoofdzetel zouden opslaan : eenige schepen vertoonden 
zich in de noordelijke baai van Fairhaven *) , een der vischrijkste 
en veiligst gelegen baaien van het ganscbe eiland *), die toch 
door de Engelschen tot nog toe niet bezocht was en daarom nu 
reeds dadelijk de »Hollandsche baai" genoemd werd •). Het vol- 
gende jaar (1615) werd deze baai weder bezocht; ook in Horn- 
sound waren eenige schepen der compagnie , Bcllsound was echter 
het hoofddoel van de reis '). Eeeds datzelfde jaar deed men 
een belangrijken stap tot het verkrijgen eener duurzame vestiging. 

Al dadelijk in 1612, en vooral in 1613 met behulp der ge- 
huurde Basken, had de Noordsche Compagnie zich toegelegd op 
het bewerken der gevangen walvisschen tot traan •) ; de noodige 
ketels en gereedschappen had men in het schip medegevoerd en 



•) Pellliam, Gods power, by: White^, Spitzbergen. p. 270. 

*) Poole, Relation of a Voyage to Greenland in 1612, b^: Pnrchas, Pilgri- 
mes. III p. 714, 15. 

*) Hist. da pays de Spitsberghe. p. 21, 22, 24. — Baffin, lournall, b^: 
Purchas, Pügrimes. III p. 716, 17, 19. 

•) Potherbye, Voyage of Discouerie, bij: Purcba», Pügrimes. III p. 728. 

•) Zorgdrager, Groenl. vissch. p. 86. 

') Deze naam wordt reeds in 1616 genoemd. (Instr. der Stn.-^n. voor Schrobop 
dd. 28 Mei 1616.) De gewone naam in de t^den der N. C. was echter j^Manri- 
tius-baai." 

») Edge, Dntch disturbance, byt^Pnrchas, Pügrimes. III p. 467. 

•) Resol. Adm. Amst. 20 Apr, 1613. — Wassenaer, Hist. verh. VIII fol. 88. — 
Waarscbynlyk nit Trees voor de Engelschen schijnen echter de Nederlanders het 
traankoken toen nog niet geregeld te hebben by de hand genomen; althans in 
1614 kwamen er schepen van de N. C. binnen geladen met spek. (Br. der Stn.-Gen. 
aan de Admir. Maze dd. 20 Aog. 1614, in: CoU. Bisdom. 160. R.-A.) 



137 

slechts tgdelijk aan land opgesteld *). Natunrlijk deed zich spoedig 
de behoefte gevoelen aan eene gelegenheid tot berging van de 
vele omvangrijke werktuigen , ten einde het lastige heen- en wéér- 
voeren te yernigden. Het was dus eene zeer eenyondige zaak, 
dat de Noordsche Compagnie op het voorbeeld der Engelschen, 
die reeds in 1613 eene loge aan Fair forelan^ hadden, in 1615 
bevel gaf een houten gebouw in Bellsound op te richten. De wal- 
viscbvaarders gehoorzaamden aan dit bevel en borgen in de opgesla- 
gen loods hunne sloepen , vaten en gereedschappen voor het volgende 
jaar >). Hoe natuurlijk deze handelwjjze ook was, toch kon zij niet 
anders dan onvoorzichtig genoemd worden. Men was midden in 
den strijd met de Engelschen , die zich den uitsluitenden eigendom 
van Spitsbergen toekenden; hoe kon men hopen, dat dezen de 
Nederlanders, die eerst sinds twee jaren het eiland bezochten, 
niet zouden verhinderen in eene handeling, die bl^'ken gaf van 
hnn voornemen om zich daar b^ voortduring te vestigen en waar- 
op zij zich later tegen Engeland zouden kunnen beroepen ? En de 
kansen der Noordsche Compagnie werden nog ongunstiger, toen 
z§ de macht niet had om zich te handhaven; het jaar 1615 was 
zeer onvoordeelig geweest en met de geringe krachten , waarover de 
compagnie dus in 1616 te beschikken had, oordeelde zij het raad- 
zaam de Engelschen dit jaar te ontwijken en zich met de visscherij 
aan het pas ontdekte Jan Mayen-eiland te vergenoegen »). Natuurlijk 
maakten de Engelschen nu van de afwezigheid der Nederlanders 
gebruik om hunne loge te vernielen en zich den inhoud toe te 
eigenen *). Vier schepen der Noordsche Compagnie, die door 
de schrale vangst aan Jan Mayen-eiland gedwongen waren op 
Spitsbergen hun geluk te beproeven, waren te zwak om de 
enveldaad hunner vijanden te verhinderen ; slechts éen kwam naar 
Bellsound , terwijl de anderen Greenharbour , Maudlensound en de 
Hollandsche baai bezochten *). Het ongeluk schrikte de Noordsche 
Compagnie af: voor het jaar 1617 werd hare geheele uitrusting 



') «Corte Deductie ende Remonstrantie" der N. C. dd. 18 Sept. 1624, in: 
Noordsche togten. 4. Loop. N. C. R.-A. 

*) «Mémoire" der N. C. bij : Muller, Mare clansum. p. 871. — Instr. der 
Stn.>6en. voor Schrobop dd. 28 Mei 1616. 

») «Corte Deductie" der N. C. dd. 18 Sept. 1624, in: Noordsche togten. 
4. Loop. N. C. R.-A. — Dat de compagnie echter het denkbeeld eener vestiging 
niet opgaf, blijkt wel uit art. 18 van het contract met de Zeeuwen van 19 Mrt. 
1617 (in: Noordsche togten. 4. Loop. N. C. R.-A.), waarin bepaald werd, dat 
iedere kamer de sloepen en gereedschappen , door haar in het noorden achtergela- 
ten, het volgende jaar weder zou mogen aanvaarden, ;;Sonder datmen dselve 
d'cen oft d'ander ontvreemden zal." (!) 

*) »Mémoire" der N. C. bij Muller, Mare aausum. p. 371, 

•) Instr. der Stn.-Gen. voor Schrobop. dd 28 Mei 1616. 



138 

weder naar Jan Mayen-eiland gezonden. Drie Zeeuwsche schepen , 
die Hornsonnd bezochten , brachten hun gereedschap zelve mede >). 
Veel te zwak om zich te vestigen werd een van hen zelfs door de 
Engelschen beroofd, en ook de anderen keerden overhaast terug. 
Greheel anders ytbs het in 1618: aan Jan Mayen-eiland was 
te weinig ruimte yoor de vele schepen en de Noordsche Compag« 
nie besloot dus , op nieuw haar geluk aan Spitsbergen te beproe- 
ven. De verschillende baaien op Spitsbergens westkust werden 
onder de kamers verloot en de schepen verspreidden zich in vier 
afdeelingen. De Amsterdammers begaven zich naar de HoUand- 
sche baai '); de Zeeuwen en die van Delft vestigden zich onbe- 
schroomd in Sir Thomas Smith's-bay ») , waar nog nooit een Ne- 
derlander de Engelschen in hun bezit gestoord had *) ; aan die van 
het Noorderkwartier was Bellsound ten deel gevallen en Rotterdam 
moest zich met Hornsound tevreden stellen *). In het bewustzgn 
hunner overmacht besloten de Nederlanders nu , op nieuw te be- 
proeven zich op Spitsbergen te vestigen : zonder vertoef begon men 
met het bouwen van loges. Maar het resultaat was even onvoldoende 
als de eerste maal. De schepen, die in Sir Thomas Smith*8-bay 
vischten , hadden nauwelijks hunne traanketels aan land gebracht of 
de Engelschen , die zich daar onbeperkte meesters waanden , verbo- 
den hun ze op te stellen en eene loge te bouwen •). Slechts met 
geweld konden zij zich handhaven en tot eene vestiging kwam het 
daar niet. Die van het Noorderkwartier kregen hunne loge in Bell- 
sound gereed , — een houten huis 80 voet lang , 50 breed , gedekt 
met dakpannen, — maar slechts om weldra door de Engelschen 
verjaagd te worden, die het gebouw dadelijk weder afbraken en 
op eene andere plaats oprichtten >where more fit for their 
turne ').'' Toen het dus ten tweedenmale mislukt was, zich in 
de zuidelijke baaien van Spitsbergen te vestigen, schgnen de 



*) Gretuigenissen in zake den aanval der Eng. in 1617, in: Noordsche iogten, 
4. Loop. N. C. K-A. — ,;Ménioire" der N. C. bij: Maller, Mare clansnin. 
p. 872. — jrCorte Deductie" der N. C. dd. 18 Sept. 1624, in: Noordacke 
togten. 4. Loop. N. C. R.>A. 

») R. S.-G. 4 Nov. 1622. 

*) £dge, Dutch distnrbance, bij: Porclias, Pilgrimes. IIIp. 468. — Brieven ▼. 
Salmon, Sberwin en Beversham, b^: Pnrchas 1. c. ITI p. 783. — Sent. v. de 
H. R. in zake de N. C. Noorderkwart. c. Amst. dd. 81 Mrt. 1685. 

*) jyMémoire et Relation véritable" der Mosc. Comp., bij: Maller, Mare cka- 
snm. p. 878. 

*) «Corte Deductie" der N. C. dd. 18 Sept. 1624, in: Noordsche togten. 4. Loop. 
N. C. R.-A. 

') ;,Mémoire" der N. C, bij: Muller, Mare clausum. p. 872. 

') Br. V. Sherwin aan Heley dd. 29 Jnni 1618, in: Furchas, Pilgrimea. III 
p. 788. 



139 

Nederlanders van het bezoeken dier vischplaatsen voor goed afge- 
schrikt te zgn. Zij lieten hunne geroofde loge in handen der Engel- 
Bchen, die ze nog in 1630 als hun hoofdkwartier in BeUsound 
gebruikten *) en trokken zich naar de Mauritius- of Hollandsche 
baai in Fairhaven terug, waar zij ongestoord konden visschen. 

Fairhaven was wel niet de grootste, maar toch de r^kste > sound*' 
van geheel Spitsbergen. Door twee vrg groote eilanden , die eer- 
lang het Beensche en het Amsterdamsche zouden genoemd worden, 
verdeeld , bestond de baai uit twee boven elkander geplaatste rechte 
hoeken , die in elkander vloeiden. De zuidelijke hoek werd eerlang 
door de Engelschen verlaten en sedert niet meer gebruikt; in 
de beide armen der noordelijke (de > Noord-" en >WeBtbaai") 
8ch^'nen de Nederlanders zich reeds nu bg uitsluiting gevestigd 
te hebben. Zooveel ten minste is zeker, dat er in de > Holland- 
sche baai" in 1619 weder elf >), in 1620 twee Nederlandsche 
walvischvaarders waren *), terwijl de baai verder tot 1623 toe 
geregeld door Nederlanders bezocht werd *). Het staat ook vast, 
dat in 1623 en 1625 de schepen, die de Noordsche Compagnie 
naar Spitsbergen zond, uilen in Fairhaven vischten *). Men zou 
zich echter vergissen , wanneer men meende , dat daarom de Noord- 
sche Compagnie zich toen reeds uitsluitende rechten op die baai 
aanmatigde. Integendeel, terwijl zij sinds 1617 de Denen vrij- 
willig naast zich op het Amsterdamsche eiland toeliet *), wees 
zij aan den anderen kant alle kamers behalve die van Amsterdam 
naar het zuidelijke gedeelte van Spitsbergen als het terrein , waarop 
zij de walvischvangst konden oefenen. Officidel bleef z^ nog steeds 
baar systeem handhaven , dat het geheele eiland Spitsbergen voor 
ieder openstond en dat alleen de Nederlanders als ontdekkers 
nitsluitende rechten zouden kunnen doen gelden. 

Aan dien twijfelachtigen toestand , toen de pretensiën der com- 
pagnie in strijd waren met haar feitelijk bezit , werd volgens alle 
schrgvers een einde gemaakt door de overeenkomst , die de geheele 
westkust van het eiland tusschen de verschillende natiën, die ze be- 
zochten, verdeelde ^). Het bestaan dezer overeenkomst, waarop — 



*) Pellham, Gods power, bij: White, Spitzbergen. p. 269. 

*) Br. y. Sahnon aan Heley dd. 5 Juli 1619, bij: Purchas, Pügrimes. III 
p. 735. 

*) Br. Y. Catcher aan Heley dd. 17 Jani 1620, bij: Pnrchas, Pilgrimes. III 
p. 735. 

*) Edge, Dntch distnrbance, bij: Pnrchas, Pilgrimes. III p. 469, 70. — Br. 
V. Fanne aan Heley dd. 24 Jnni 1628, b^: Pnrchas 1. o. III p. 736. 

') Wassenaer, Hist. yerh. V fol. 157. cf. Br. v. Fanne aan Heley dd. 24 Jnni 
1623, bü: Pnrchas, Pilgrimes. III p. 736. — Wassenaer L c. IX foL 124. 

*) cl o. a. R. S.-G. 25 Jan. 1624. 

') Zie o, a Zorgdrager, Groenl. vissch. p. 194, 211, — De walvischvangst, l 



140 

als weleer op het contrat soclal — alle schrgvers zonder onder- 
scheid zich beroepen zonder dat zij ooit opgeven, wat de juiste 
bepalingen daarvan waren, tusschen wie en. wanneer ze gesloten 
werd, schijnt mg intnsschen zéér twijfelachtig. Er zon volgens 
de Noordsche Compagnie zelve in bepaald zijn , dat de grens tus- 
schen Engelschen on Nederlanders bij Fair foreland getrokken zon 
worden ^) , terwijl anderen alleen Fairhaven met hare drie baaien 
als het Nederlandsche gebied aanwijzen ^). Het is onmogel^k bg 
het gemis van alle bewgsstukken deze tegenspraak op te lossen, 
maar toch is het zeker, dat de Engelschen na 1623 langzamerhand 
van de visscherij ten noorden van Fair foreland afgezien hebben •) 
en dat de Nederlanders zich na 1618 nooit meer ten zuiden van 
Fairhaven waagden. In de tusschen Engelschen en Nederlanders 
opengelaten ruimte vestigden zich in 1633 de Franschen en 
sedert 1640 de Hamburgers *) zonder van eenige schriftelgke 
overeenkomst te weten •). Het komt mg daarom waarschijnlgk 



p. 26. — Lindeman, Arkt. Fischerei. p. 9. — De N. C. beweerde in 1633, »qn*il 
ftast accordé , Qne cenx d'Angleterre et ceux de la Compagnie flamande des lors 
en avant feroijent la paisiblement leur Pesche, Sans nnire, tronbler ou inqnieter 
l'nn Pantre d'avantage, et ainsi demenreroijent certaine distance les xxjü des 
autres." (Req. der N. C. c. Vrolicq dd. 2 Febr. 1634, in: Noordsche* togten. 
4. Loop. N. C. It.-A.) Vrolicq van zijne zijde beweerde , „dat de limiten yande 
Compagnie soo onseecker syn als hare begeerlychey t onmatich is , ende alle 
palen ende limiten te buyten gaende." (Req. v. Vrolicq aan de Stn.-Gen. v. 1634, 
in: Noordsche togten. 4. Loop. N. C. R.-A) 

') Req. der N. C. aan de Stn.-Gen. dd. 2 Febr. 16.S4, in: Noordsche togten 
4. Loop. N. C. R.-A. 

») Scoresby, Account. II p. 37 vlg. — Vrolicq beweerde in 1634, dat eene 
baai ten noorden der Hamburgerbaai was „onder het quartier yande Engelschen" 
(Req. aan de Stn.-Gen., in: Noordsche togten. 4. Loop. N. C. R.-A.), en deN. C. 
zelve stond hem toe te visschen „au Zud dn Cap de Zud de la Baij de Magda- 
lena." (Req. der N. C. dd. 2 Febr. 1634, in: Noordsche togten. 4. Loop. N. C. R.-A.) 

') Reeds in 1627 verklaarde de Engelsche regeering, dat „de limiten om te 
visschen bij partien contendenten (nam. Engelschen en Nederlanders) waeren ge- 
'aemt." (Mnller, Mare clausnm. p. 228.) Een onverdeeld gezamenl^'k bezit van 
Fairhaven is daarmede niet te vereenigen. 

*) Nergens heb ik voor 1642 Hamburgers op Spitsbergen genoemd gevonden. 
Martens' opgave van het jaar 1640 als ongeveer het begin der Hambargsche 
walvischvangst (Lindeman , Arkt. Fisch. p. 1 S) schijnt m\j dus zeer waarschijnl^k , 
hoewel Lindeman (1. e.) het jaar 1620 aanneemt. 

•) Zie^hierboven p. 139 Noot 7. — Volgens Zorgdrager waren er omstreeks 
1700 sporen van vestigingen te vinden aan Disco (Stones foreland) , op het Hoop- 
en het Halvemaans-eiland , aan Wybe Jansz. '-water, in Hornsonnd , Bellsonnd (in 
drie inhammen) , Icesonnd (in Greenharbour en Behouden haven) , in Osboms-in- 
let (?) (St. Jans-baai), Kingbaj (Engelsche baai) , Crossroad^ Hamburger-baai, Mand- 
lensound, Fairhaven](in de Engelsche baai, Robbenbaai en Hollandsche baai), Arch|)- 
pel (Zeeuwsche baai). Roede baai (?) en in Biseayerhoek. (Zorgdrager, GroenL 
vissch. p. 218-214.) 



141 

voor, dat door eene stilzwggende schikkmg de grenzen dezer 
yerschillende ligplaatsen zijn afgebakend, en dat deze schikking 
door langdurig gebruik bevestigd werd. De quaestie van het 
bestaan van het contract is dus van weinig belang. Ook al 
heeft het nooit bestaan , dan nog blijft het recht der Nederlanders 
op de twee noordelgke baaien van Fairhaven, waarop zij voor- 
namelijk aanspraak maakten^), even onbetwistbaar. Zij hadden 
zich do beide baaien, vóór hen nooit door iemand bezocht, reeds 
sinds 1614 toegeëigend; zij hadden door langdurig bezit den 
eigendom van dien »cleynen hoeck" gronds bevestigd, en het was 
dus eene dwaasheid om, zooals enkelen deden >), Spitsbergen 
in zgn geheel voor een woest en vrij land te verklaren. 

De grensregeling tusschen de Noordsche Compagnie en hare 
buitenlandsche mededingers kwam dus reeds in 1618 feitelijk tot 
stand ; maar tegelijkertijd begon het twisten tusschen de kamers 
onderling over het ieder van haar toekomende gebied. Wij 
zagen reeds, dat de Noordsche Compagnie in 1618 nog stijf vast- 
hield aan haar recht om ook buiten Fairhaven te visschen. Het 
gevolg was voor eenige harer leden allernoodlottigst. Bij de 
verloting der baaien onder de kamers was Fairhaven aan de Am- 
sterdammers » toegecaveld ;" aan de andere kamers was het onge- 
luk te beurt gevallen , in de zuidelijke baaien naast de Engelschen 
hun bedrijf te moeten oefenen '). Toen echter na de onaange- 
naamheden van 1618 de verhouding tusschen beide natiën ge- 
spannen was geworden en dus het bezoeken der zuidelijke baaien 
voor de Nederlanders gevaarlijk werd , schijnt de Amsterdamsche 
kamer haar verkregen recht op de Mauritius-baai toch gehandhaafd 
en hare zusters uitgesloten te hebben. Het blijkt ten minste, dat 
zij zich in 1622 reeds sinds verscheidene jaren in het uitsluitend 
bezit der baai verheugen kon *) en dat zy zich ook in 1623 niet- 
tegenstaande de pogingen der andere kamers weder daar gevestigd 



^) De N. C. eischte in 1633, dat Vrolicq zou blijven ,;bQyten de lim^tten 
van Magdalenenbaije ende de noorder. pnnt ofte noorder gatt/' waar z^ haar 
bedrijf oefende. (Req. der N. C. c. Vrolicq dd. 3 Mei 1633, in: Sin. N. C. v. d. 
Hrl. gedepnt. R.-A.) 

») Req. V. Vrolicq c. de N. C. dd. 15 Apr. 1633, in : 3tn. N. C. v. d. Hrl. gedeput. 
R.-A. (,Uwe Ho. Mo. is al te well bekent het onderscheyt datter is tusschen 
landen die bewoont syn ende met forteressen ende garnisoenen continuellyck ge- 
possideert ende bewaert werden, ende landen die t' eenemael woest ende onbe- 
woont synde, nergens anders toe en dienen als tot commoditeyt van die ghene 
die ter lee haere neeringhe doen; ten welcken insichte de selve oock de jure 
gentiam gehouden werden van deselve natayre ende recht als de zee selffs.'*) 

•) Zie hierna Hfdst. VI. 

*) R. S.-G. 5 Nov. 1622. (wom hare yorige possessie aldaer vredelyck te 
tnoegen continueren.") 



144 

geheele get§ bleven liggen ^). Aan dit beginsel werd zoo streng 
vastgehouden, dat men de Friezen in 1636 alleen in de Noord- 
sche Compagnie opnam op de uitdrukkelijke voorwaarde, dat zg 
b^ het vrije gebruik der elanden ende bayen", die de compagnie 
op Spitsbergen bezat , steeds op redelijken afstand van het tot nog 
toe door de andere kamers gebruikte gebied zouden blijven *). 
De Friezen namen daarmede genoegen en vestigden zich dus 
tegenover het Dodemanseiland op de noordoostpunt van het 
Deensche eiland ; de Westbaai (later Zuidbaai genoemd) , die zich 
voor hunne vestiging, eerlang de Harlinger kokerij geheeten, 
uitstrekte, leverde hun overvloedige vangst •). De afstand, die 
de verschillende vestigingen scheidde , was echter zoo gering , dat 
men gemakkelijk van de eene naar de andere kon gaan ; als men 
ze aUen overzag , omringd door de kramen en winkels van levens- 
behoeften, vormden de gebouwen zelfs te zamen een soort van 
geheel. Gedurende den tijd, dat de walvischvaarders aan land 
waren, was er om deze verzameling van hutten en schuren zulk 
eene drukte , dat men aan eene bloeiende handelsnederzetting kon 
denken. Het »dorp" kreeg weldra eenen naam: als » Smeeren- 
burg" werd het algemeen bekend *). 

Men wachte zich echter reeds dadelijk weder voor overdrijving : 
het zoogenaamde dorp zal wel altijd gering van omvang, arme- 
lijk van uitzien geweest zijn. In 1626, toen de nederzetting 
dus reeds verscheidene jaren bestaan had en door de aankomst 
van die van Vlissingen, Hoorn en Enkhuizen aanmerkelijk toege- 
nomen was, stonden in de Mauritius-baai behalve de kleinere 
gebouwen nog slechts vijf loges of loodsen *). Natuurlek ging de 
plaats nog sterk vooruit; de vestiging der vier overblgvende 
kamers deed nieuwe huizen, schuren en traanketels verrijzen, 
maar wanneer wij vernemen, dat in 1633 — dus toen de wal- 
vischvangst het tijdstip van haren hoogsten bloei onder de Noord- 
sche Compagnie reeds voorbg was — alleen Amsterdam twee 
groote > tenten" schijnt gehad te hebben •), — wanneer wg lezen, 

M Sent. V. de H. R. in zake de N. C. Hoorn c. Enkh. dd. 4 Apr. 1637. 

*) Aitzema, Saken v. Staet. II p. 300. 

*) Zorgdrager, Groenl. Tisscli. p. 227. -^ De walviach vangst. I p. 17. — 
Tegenw. Staat. I p. 590. — Men was in Nederland zoo overtuigd van de nood> 
zakelijkheid van zulk eene afscheiding, dat die van Utrecht, die in 1638 in de 
Noordsche Compagnie wenschten opgenomen te worden, dadelijk aanboden zich op 
Spitsbergen 3 è 6 mijlen van de Hollanders te vestigen. (R. S.>6. 29 Sept. 1638.) 

*) Zorgdrager , Groenl. vissch. p. 227. — Tegenw. Staat. I p, 691. — Req. 
der N. C. aan de Stn.-Gen. dd. 3 Mei 1633, in: Stn. N. C. v. d. Hrl. ge- 
deput. R.-A. 

*) Wassenaer, Eist. verh. XH fol. 8. 

*) Vander Brugge, lonniael der Seven Matroosen. p. 83, 38. — Tui Keulen, 
Zee-atlas, I p. 72. 



145 

dat het getal der fondamenten van traanketels op Smeerenburg 
later slechts acht. of tien bedroeg '), — een getal vrij wel over- 
eenkomende met dat der kamers, — dan moeten w^ het 
Zorgdrager toestemmen, dat Smeerenburg zich zelfs in de dagen 
van haar hoogsten bloei op verre na niet met hare tweeling- 
zuster Batavia kon meten ^). Dat de Harlinger kokerij uiterst 
wein^ig te beteekenen had , bl^kt uit het feit , dat in 1670 , toen 
er nog zoovele huizen op Smeerenburg stonden, dat ze zich 
als een klein dorp voordeden •), van de geheele Harlinger ko- 
ker^* slechts éen traanketel, twee woonhuizen en twee schuren 
overig waren *). 

Van de inrichting van Smeerenburg en de daar aanwezige 
gebouwen kunnen wg ons een vr^j goed denkbeeld vormen uit de 
journalen van eenige matrozen , die daar twee jaren achtereen in 
den grootsten bloei der walvischvangst overwinterden. Op eene 
breede vlakte , door hooge bergen omringd en door de Mauritius- 
baai bespeeld, verrezen de gebouwen der verschillende kamers *). 
Daaronder trok voor alles de opmerkzaamheid de eigenlijke kern der 
vestiging , de >tent". Het was een gebouw van vrij grooten omvang , 
aanvankelijk van hout, later van steen opgetrokken «). Reeds in 
1618 werd er door de Nederlanders in Bellsound eene opgericht , 
die 80 voet lang en 50 breed was , maar die dan ook tegelijker- 
tijd voor berg- en woonplaats, en tevens voor kuiperij zal ge- 
diend hebben ^). De inrichting was hoogst eenvoudig: eene groote 
kamer, die de geheele breedte innam, diende der bemanning tot 
woning «); losse kribben waren daartoe getimmerd, een oven 



) Zorgdrager, Groenl. vissch. p. 227. — Op eene groote geteekende kaart 
van de Mauritius-baai, vervaardigd na de vestiging der Friezen en voor het ver- 
laten Van Smeerenburg (dns omstreeks 1640) vind ik zelfs slechts zes „tenten" 
®P ^^eerenburg aangeteekend ; het kaartje der Mauritius-baai in Van Kenlen's 
®'*^la8 heeft er vijf. De volgorde van het oosten naar het westen was: Am- 
* ™^Ux , Middelburg , Vlissingen , Denemarken (? := Enkhuizen na de occupatie 
Van 1626?), Delft en Hoorn. (Van Keulen, Zee-atlas. I p. 72.) 

) Zorgdrager, Groenl. vissch. p. 228. 

^ hartens , Voyage into Spitzb. , bij : White , Spitzbergen. p. 23. — Zorgdra- 
^'' Oroenl. vissch. p. 214. 

•' ^lartens, Voyage, bij: White, Spitzbergen. p. 23. — Scoresby, Account. II 
P- 1-80, — Zorgdrager, Groenl. vissch. p. 88. 

^ Zorgdrager, Groenl. vissch, p. 214. — Martens, Voyage, by: White, 
Spit35b^jggn. p. 28. 

*^ ï^. V. de N. C. c. VroUcq dd. 3 Mei 1683, in: Stn. N. C. v. d. Hrl 
^ed^p^t. R.-A. — Req. v. de N. C. c. Vrolicq dd. 2 Febr. 1634, in: Noord- 
^ t.ogten. 4. Loop. N. C. R.-A. 

^ ^ellham, Gods power, in: White, Spitzbergen, p. 269. — Scoresby, Account. 

"j?- 177. 

i Xindeman , ' Arkt. Fischerei. p. 9. — De Commandenr-generaitl woonde 

10 



146 

(^itoof ') diende zeker niet alleen om de kamer te verwarmen •). 
Achter deze kamer was eene kleinere aangebracht, die tot ber- 
ging der leeftocht strekte en door eene deur met de voorkamer 
gemeenschap had. Een trap leidde van daar naar eene ruimte 
boven de met klei bestreken zoldering , die des noods tot berging 
diende en door het pannen of houten dak werd gedekt >). Ge- 
bruikte men het gebouw in de eerste jaren der visscherg tevens 
voor berg- en werkplaats , toen de walvischvangst zekerder en 
meer duurzaam gevestigd was , bouwde men daartoe afzonderlgke 
loodsen; de tenten zelve werden op grooter en steviger voet 
gebouwd. Ja, toen het aantal walvischvaarders toenam, bleek 
weldra éene tent onvoldoende om de vele matrozen te huisvesten. 
Amsterdam ging over tot het bouwen eener tweede tent; de 
andere kamers bouwden verscheidene houten hutten, geheel als 
de tenten ingericht maar op kleiner schaal. Deze hutten dien- 
den van toen af aan het overschietende volk tot woning. Het 
woonvertrek, dat de geheele breedte (16 voet) innam, was daar 
slechts 7| voet hoog, 21 lang en met een halvesteensmuur om- 
geven; het kleinere proviandvertrek daarachter was eenvoudig 
van planken opgetrokken *). 

Na de tent was de traanketel het voornaamste gebouw der 
vestiging. Een groote koperen ketel of pan werd in de opene lucht 
vastgemetseld op een lage steenen oven, en de traankokerij was 
gereed. Later bouwde men er een steenen schoorsteen bij ; mis- 
schien beschermde een planken hut, om de geheele inrichting 
opgetrokken, de kokers soms voor de snerpende winden *). Een 
noodzakelijk gebouw was ook de kuiperij , waar de kuipers de 
medegebrachte duigen tot vaten maakten; de zolder daarboven 
strekte hun tot woning *). 

De meeste gebouwen op Smeerenburg waren echter ongetwijfeld 
houten schuren, grooter dan de hutten maar minder stevig ge- 
bouwd. Zij strekten om de gereedschappen , die tot de walvisch- 

in de nieuwe Amsterdamsche tent. (Vander Brugge, lonmael der Seven Ma- 
troosen. p. 26.) 

*) Vander Brngge, lonrnael. p. 13, 14. 

*) lonmael yan seven matrosen 1634/35, achter: Raven, lonmael. p. 14. 

») Martens, Voyage into Spitzb., bij: WMte, Spitzbergen. p. 23. — Vander 
Brngge, lonmael. p. 14, 27, 40, 47. 

*) Pellkam , Gods power, by : White , Spitzbergen. p. 270. — Martens, Voyage, 
bij: White 1. c. p. 22. — Relation dn Groenland, b\j: White 1. e. p. 235. — 
Zorgdrager, Groenl. vissch. p. 220. 

*) Zorgdrager, Groenl. vissch. p. 220. — Tegenw. Staat. I p. 690. — Daar 
er een vr^ groot aantal kuipers, ook metselaars om de traanketels te bevestigen 
jaarl^ks mede naar Spitsbergen gingen , verliest het dwaze verhaal, dat de Smee- 
renbnrgsche huizen ^in Holland getimmerd" (I) en zoo op de schepen medegevoerd 
werden (Berghans , Wat men van de aarde weet. II p. 836) allen redelijken grond. 



147 

vangst noodig waren , — lijnen, harpoenen , lensen, vaten, hoQpels , 
duigen, ovens, aanbeelden, smidstangen enz. — gedurende den 
winter te bergen ^). De traanketels werden veelal met de houten 
koelbakken en de looden gooten daarnaast eenvoudig op het strand 
achtergelaten >). Ook de kaapstanders bleven staan; de sloepen 
trok men meestal op het strand en liet ze zoo in de sneeuw ach- 
ter '). Wanneer het gebeurde , dat de ryke vangst in de schepen 
niet kon geborgen worden en ook in de naschepen geene ruimte 
genoeg was, werden veelal de traan en baarden, die men dus 
genoodzaakt was den winter op het eiland over te laten, in de 
schuren geborgen *). In den rijksten tijd der visscherij kwam het 
echter voor, dat' men ze eenvoudig in den grond begroef; de 
schuren bleven hoofdzakelijk tot berging der gereedschappen 
bestemd. 

Voeg bij al deze gebouwen eene kerk *), een fort met eenige 
battergen •), die de vestiging verdedigen moesten tegen zwer- 
vende Duinkerkers of Basken , en ge kunt u .eene voorstelling 
maken van Smeerenburg , zooals het zich omstreeks 1633 ver- 
toonde. Het tooneel werd des zomers verlevendigd door de aan- 
wezigheid der walvischvaarders , ongeveer 1000 in getal, die 
ruimschoots gelegenheid hadden zich behalve het noodige allerlei 
versnaperingen te bezorgen. Op de schepen der Noordsche Com- 
pagnie bevonden zich toch meestal bakkers , kramers , zoetelaars 
en andere dergelijke lieden, die niet tegen de reis opzagen om 
winst te maken. Hetzij in de schuren der compagnie zelve , hetzij 
in eigene kramen en loodsen sloegen zij zich neer, en ventten aan 
de begeerige matrozen hun wijn en brandewijn , hun tabak en hun 
warm brood. Men verhaalt , dat vooral het laatste artikel zoo ge- 
wild was , dat men lederen morgen door het blazen op een hoorn 
de matrozen kennisgaf , dat de broodjes uit den oven genomen 
werden ^). 

>) Sent. V. h. Hof v. HoU. in zake de N. C. c. Braem dd. 29 Juni 1629. — 
Zorgdrager, Groenl. vissch. p. 220. ' — De walvischvangst. I. p 80. — Vander 
Brugge, Journael. p. 11, 15. 

*) Yander Brugge, Journael. p. 20, 30, 32 , 86, 88, 89. 

*) Raven, Journael. p. 11. — Vander Brugge, Journael. p. 46. 

*) Zorgdrager, Groenl. vissch. p. 28. 

») Req. der N. C. c. VroUcq dd. 3 Mei 1683, in: Stn. N. C. v. d. Hrl. 
gedeput. R.-A. 

*) Vander Brugge, Journael. p. 6, 23. — Aitzema, Saken v. Staet. II p. 861. — 
Req. der K. C. c. Vrolicq dd. 3 Mei 1638, in: Stn, N. C. y. d. Hrl. gedeput. 
R.-A. — Req. der N. Cc, Vrolicq dd. 2 Febr. 1684i, in: Noordsche togten. 
4. Loop. N. C, R.-A. — Miss. v. Christ. IV aan de Stn.-Gen. dd. 28 Dec. 1631, 
in: L. D. 1632. 

*) Zorgdrager, Groenl. vissch, p. 228. — De walvischvangst. I p. 28. — Lin- 
deman, Arkt. Fisch. p. 9. 

10» 



148 

Al deze gebouwen met hunne bewoners waren bestemd om slechts 
weinige jaren de stille stranden van Spitsbergen te verlevendigen. 
Zorgdrager bericht , dat men ongeveer tegelijkertijd met Batavia 
(1619) op Smeerenbnrg begon te bouwen *); w^ hebben gezien, dat 
de opgave volkomen juist is. En reeds twintig jaren later was de 
zoo veelbelovende vestiging aan het vervallen ! Het is natuurlek 
onmogel^k, een juisten datum voor dit langzaam toenemende verval 
op te geven ; verschillende bekende jaartallen laten echter slechts 
weinig speelruimte over. Wg weten, dat in 1633 de walvisch- 
vangst aan het land nog steeds bloeide ^) ; in 1636 was dit be- 
drgf nog zelfs van zooveel belang , dat de Friezen , na hardnekkigen 
aandrang eindelgk in de Noordsche Compagnie opgenomen, eene 
nieuwe vestiging op- het Deensche eiland oprichtten '). Maar toen 
begon ook het verval schiel^k toe te nemen ^). De compagnie 
zelve oordeelde het eerlang voordeeliger , naast de kustvisscherg 
ook de zeevisscherij ter hand te nemen: reeds in 1638 zond z^' 
een paar schepen, daarop uit *). Ondertusschen was de kustvis- 
schei-ij nog in 1642 belangrijk genoeg: de Noordsche Compagpoie 
deed veel moeite om haar octrooi te doen verlengen en zich ten 
minste aan land van mededingers te ontslaan *). Het gelukte niet 
en weldra was de Mauritius-baai vervuld met talrijke schepen, 
wier bemanning door har« drukte en gewoel , door hare te sterke 
jacht den walvisch in weinige jaren geheel veijoeg ^). Ondertus- 
schen werd nog in 1646 de walvischvangst aan land geoefend '), 
maar hoe langer hoe meer verliet de visch de kusten ; de banken 
werden bezocht •) en in 1650 werd de zeevisscherij reeds zoo 
sterk gedreven, dat de walvisch in het ijs begon te wijken 
en men moest beraadslagen of het niet raadzaam zou z^'n hem 
daar te volgen ^^). In 1650 was Smeerenburg dus zeker geheel 
verlaten « »). 

^) Zorgdrager, Groenl. visscli. p. 228. 

*) Zorgdrager, Groenl. vissch. p. 229, 266. 

') Zie hiervoor p. 144. 

*) Scoresby, Accoant. II p. 52. 

•) Zie hiervoor p. 116. 

•) Zie hierna Hfdst. IX. 

») Scoresbj, Account. II p. 179. 

•) Twee Journalen der Matroosen. p. 24. („Kort verhael" van Mnnicky.) — 
Relation du Groenland, bij: White, Spitzbergen. p. 285, 86. 

*) De walvischvangst. I p. 29. 

»•) Dooregeest, R^'per zee-postil. p. 855. 

»») Zorgdrager (Groenl. vissch. p. 285, 86) en na hem byna alle werken over 
de walvischvangst (o. a. De walvischvangst. I p. 29, 80) plaatsen het verlaten 
van Smeerenburg voor den val der N. C. Ten onrechte, zooals onwederlagbaar 
blykt nit Noot 8. — Scoresby (Account. II p. 148-^5) daarentegen houdt het 
er voor, dat nog lang nadat de N. C. gevallen was en de kustvisschery was op- 



149 

Gedurende het vgf- of zesjarig tgdperk na den val der com- 
pagnie, dat men dns de plaats was blijven bezoeken, — onge- 
twgfeld het tijdperk van de grootste dmkte in het dorp, — 
hadden de reeders hunne gebonwen en inrichtingen nog op het 
strand laten staan. Of ze echter nog met vele nieuwe vermeer- 
derd werden, schijnt m^ twgfelachtig ; de walvischvangst onder 
het land was in 1642 reeds te zeer afgenomen, dan dat men vele 
kosten zon gedaan hebben om zich daar te vestigen. Weldra wer- 
den dan ook de schuren ontruimd , alle gereedschappen , alles wat 
draagbaar was er uitgenomen; zelfs de traanketels werden los- 
gebroken , in de schepen geladen en weggevoerd. Be huizen zel- 
ve , met zoovele kosten gebouwd , moest men achterlaten ; ze ver- 
dwenen weldra door de baldadigheid der matrozen, door brand 
en vooral door verwaarloozing *). Walvischvaarders , die in 1670 
en 1680 Spitsbergen bezochten , vonden van het eens zoo bloei- 
ende Smeerenburg, van de Harlinger kokerij, die slechts tien 
jaren bestaan had , niets dan eenige fondamenten van traanketels , 
eenige vervallen huizen , v^aarin men hier en daar nog eenige ver- 
molmde vaten, een aanbeeld, dat te zwaar geweest was om mee- 
gevoerd te worden , enkele gebroken gereedschappen zag '). In 1784 
was alles verdwenen: van het geheele dorp met zijne huizen en 
forten was niets dan eenige bouwvallen overgebleven '). De rei- 
ziger, die nu de plaats bezoekt, waar eens Smeerenburg stond, 
vindt niet dan met moeite de sporen van deze eens zoo be- 
kende kolonie : het kerkhof alleen , dicht bij Smeerenburg aan de 
Westbaai gelegen *), bewaart onvergankelijk de sporen der men- 
schelijke vergankelijkheid *). 

Nu ik de Spitsbergsche vestiging zoo uitvoerig beschreven heb , 
kan ik over die op Jan Mayen-eiland korter zijn: beide neder- 
zettingen droegen geheel hetzeKde karakter. De vestigingen op 



gegeven , Smeerenburg dmk bezocht werd op het einde van het getij om het spek 
in vaten te pakken. In dien tijd plaatst hij zelfs den grootsten bloei van Smee- 
renburg door het jaarlijksch bezoek van de dnbbele bemanning van 2 è 800 
schepen. Bit is echter bepaald onjuist. De groote bloei der walvischvangst, die 
toen 2 è 300 schepen telde, begon eerst toen de schepen zich in het ijs waag. 
den, en de afstand van daar naar Smeerenburg was natuurlek te groot om alleen 
▼oor het inpakken van het spek, dat even goed op het schip zelf geschieden 
^on, dien langen weg af te leggen; de dnbbele bemanning was toen ook natnurl^k 
als onnoodig reeds lang afgeschaft. Bovendien weten w^* van Hartens , dat Smee- 
renburg in 1670 reeds sinds gemimen t^'d verlaten en aan het vervallen was. 

*) Zorgdrager, Groenl. vissch. p. 237» 266. — Tegenw. Staat. I p. 591. 

*) Martens, Voyage to Spitzb., b^: White, Spitzbergen. p. 22, 23. — Zorg- 
drager, Groenl. vissch. p. 88, 227. — Lindeman, Arkt. Fisch. p. 9. 

') Be walvischvangst. I p. 17, II p. 25. 

^) Vander Bmgge, lonmael der Seven Matroosen. p. 80. 

') Hartens, Yoyage to Spitzb., b^j: White, Spitzbergen. p. 23, 



150 

Jan Mayen-eiland waren ongetw^eld belangrijker dan die op Spits- 
bergen, in dezelfde mate als de walvischvangst daar meer ople- 
verde ; zij zijn echter minder bekend, omdat zij vroeger dan Smee- 
renburg verlaten schijnen te zijn en omdat zij minder het aanzien 
van éen visschersdorp zullen gehad hebben dan van eenige kleine 
en onaanzienlijke buurten. Be eerste belangrijke uitrusting ter wal- 
vischvangst naar Jan Mayen-eiland werd gedaan in 1616 i) , en 
reeds dadelijk waren er dit jaar 15 schepen bijeen : de Noordsche 
Compagnie zond er 6 , de kleine Noordsche Compagnie 5 , de Zeeu- 
wen waren nu voor het eerst door 2 schepen vertegenwoordigd en 
ook eene Duinkerksche reederfj waagde zich met 2 schepen in de 
bgna onbekende wateren *). Hoewel Zeeuwen en Duinkerkers de 
vaart niet lang voortzetten en ook de Hollanders aanvankelijk niet 
zoovele walvisschen vonden als zij zochten, werd Jan Mayen- 
eiland toch gedurende vele jaren druk door de walvischvaarders 
bezocht. Evenals in 1616 werd de uitrusting van de Noordsche 
Compagnie in 1617 uitsluitend naar het eiland bestemd '), waar 
de Engelschen de Nederlanders niet in hun bedrijf stoorden; en 
al werd langzamerhand Spitsbergen op nieuw door de schepen 
der compagnie bezocht, Jan Mayen-eiland was en bleef haar 
hoofdkwartier *). Natuurlijk werd de traankokerij daar dadelijk 
begonnen; mag men de overlevering gelooven, dan kookte de 
bemanning van een Eotterdamsch schip, de »Mary Muss** (Maria 
Musch?) *), de eerste traan op het eiland in de naar dit feit 
benoemde baai (een gedeelte der Kruisbaai.) *) Hoe dit zg , zeker 
is het, dat er weldra vele Nederlandsche traankokerijen op Jan 
Mayen-eiland verrezen, niet als op Spitsbergen bg elkaar op de 
wyze van een dorp maar verspreid in verschillende baaien. 
Scoresby noemt sporen van traankokerijen in de Zuidbaai, aan 
den Eooberg, in de Noord- of Engelsche baai en in de beide 



>) Instr. der IStn.-6en.^ voor Schrobop dd. 28 Mei 1616. — Zie verder 
Hfdst. IX. 

») Zie hierna Hfdst. VIII, IX. 

*) «Corte Dedactie" der N. C. dd. 18 Sept. 1624, in: Noordsche togten. 4. Loop. 
N. C. R.-A. 

") Zorgdrager beweert (Oroenl. vissch. p. 285), dat de Nederlandsche wal- 
vischyangst aan Jan Mayen-eiland steeds veel onbeduidender was dan die aan 
Spitsbergen. De statistieke opgave op p. 109 en 1 10, hoe onvolledig ook , leert dankt 
m\j het tegendeel en het is trouwens niet meer dan natnnrl^'k, dat het Amster- 
damsche eiland met twee baaien minder voordeel gaf dan Jan Mayen-eiland met v^jf . 

*) Dat het schip door eene vrouw met name Maria Musch uitgemst xou 
z^n, zooals het verhaal eigenlek luidt, komt m^ met het oog op de inrichting 
der N. C. onwaarsch^nlijk voor. — In de R. S-G. 24 Dec. 1626, 24 Febr. 1627 
vinden w^ Mr. Comelis Musch , «Secretaris tot Rotterdam", genoemd alt reeder 
van een schip naar het noorden. Mogel^k was hij lid van de N. C. 

«) Scoresby, Account. I p. 167. — Vgl. Van Keulen, Zee-atlas I p. 76. 



151 

Eruisbaaien '). Be drie eerste yestigingen, op het znidelgk ge* 
deelte der westkust van het eiland gelegen, waren echter de 
eenigen, die hoop op rijke vangst gaven en die dns belangr^k 
genoemd mogen worden >). In de Noordbaai was het hoofdkwar- 
tier der Noordsche Compagnie •). Daar vond men op het strand 
niet minder dan tien ^ tenten", waarvan er eens drie, alle 
toebehoorende aan de Amsterdamsche kamer met tien sloepen 
en de daarbij liggende vaten en traanbakken door eene aard- 
storting wegspoelden *); dó.ar overwinterden in 1633 zeven ma- 
trozen , d4ar waren ook twee Amsterdamsche kokergen ge- 
vestigd '). Natuurlijk had de Noordsche Compagnie op Jan 
Mayen-eiland hetzelfde systeem gevolgd als op Spitsbergen; iedere 
kamer had hare afzonderlgke baai of plaats , waar ze hare eigene 
traankokerg , hare eigene huizen had *). Het geheele getal huizen 
en schuren schijnt vr^' aanzienlek geweest te zjjn; overal toch 
vond men later fondamenten en ruïnen ^). Eeeds in 1628 was 
de vestiging van zooveel belang, dat de Noordsche Compag- 
nie het de moeite waard oordeelde , daar evenals op Smeerenburg 
twee forten en eene batterij op te richten tegen de aanvallen der 
zeeroovers *). Nog in 1699 vond Zorgdrager, toen hij de ruïnen 
bezocht, niet minder dan twintig sloepen, twee groote booten, koel- 
bakken en traanvaten , zelfs groote stapels kabeltouw op het strand 
aan weer en wind blootgesteld *). De vangst schijnt dikwjjls zoo 
rijk geweest te zijn, dat de berging onvoldoende was: het over- 
schietende gedeelte, op Smeerenburg meestal in de pakhuizen 
geborgen, schijnt op Jan Mayen-eiland dikwyls begraven te zgn 
geworden • ®). Maar toch hield de visscherg ook hier eerlang op 
onder het land voordeel te geven : nog eerder dan bg Spitsbergen 



*) Scoresbj, Accoant. I p. 167. 

*) Zorgdrager, Groenl. vissch. p. 102. — De walTischyangst. 11 p. 62. 

*) Van Keolen, Zee-atlas. I p. 75. 

*) Van Keulen, Zee-atlas. I p. 75. — Scoresby, Account. I p. 167. — Be 
Amsterdammers lieten dadel^'k twee nieuwe tenten bouwen. 

•) Twee Journalen der Matroosen. p. 6, 7. 

•) Gr. Placaetb. I p. 674. — Twee Journalen der Matroosen. p. 6. — R. S.-G. 
28 Mei 1622. 

») Zorgdrager, Groenl. vissch. p. 238, 260, 285. — Gr. Placaetb. I p. 678, 
74, 78. — Req. der N. C. dd. 2 Febr. 1634, in: Noordsche togten. 4. Loop. 
N. C. R.-A., en ald. B\jl. K: Getuigenis v. Wybe Jansz. voor de regeering 
van Amsterdam. 

•) Wassenacr, Hist. verh. XVI fol. 26. — Twee Journalen der Matroosen. p. 4, 6. 

•) Zorgdrager, Groenl. vissch. p. 285. 

«•) Req. der N. C. c. Vrolicq dd. 8 Apr. 1633, in: Stn. N. C. v. d. Hrl. 
gedeput. R.-A. — Req. der N. C. dd. 2 Febr. 1684, in: Noordsche togten. 
4. Loop. N. C. R.-A. — Wassenaer, Hist. verh. XVI fol. 26. — Sent. v. de 
H. R. in zake de N. C. Hoorn c. Enkh. dd. 4 Apr. 1637. 



152 

verlieten de walvisschen hier de kustzee ^). Omstreeks het einde 
der Noordsche Compagnie schijnt Jan Mayen-eiland verlaten 
geworden te zijn; het ijs, dat o. a. in 1632 de schepen den ge- 
heelen zomer belette aan land te komen *), heeft zeker later 
het eiland eenmaal geroimen tijd ingesloten gehouden: zóo zgn 
waarschijnlijk de boven aangeduide goederen der compagnie op 
hei eiland achtergebleven *). 

Geheel op zich zelve stonden de vestigingen der Nederlanders 
op Spitsbergens oostkust. De walvischvangst , die daar door de 
Noordsche Compagnie gedreven werd, — de zoogenaamde zuidijs- 
visscherij in tegenoverstelling der westijsvisscherg , die men bij 
Smeerenburg op noordelijker graden dreef *) , — was van betrek- 
kelijk ^root belang. Bizonderheden daarover zijn echter weinig 
bekend. Zorgdrager verhaalt ons, dat ten tijde der Noordsche 
Compagnie de zuidijsvisscherij — later alleen in geval van nood, 
wanneer de west^s visscherij niets opleverde, in den natijd ter 
haüd genomen *) — geregeld werd gedreven •). En werkelgk 
zijn de bewijzen voorhanden , dat die tak der walvischvangst niet 
onbelangrijk was in de dagen, toen men zich nog met de kust- 
visscherij bezighield. Sporen van traankoker^en en hutten zijn 
gevonden aan het verafgelegen Disco (Stones foreland), op het 
Hoop- en Halvemaans-eiland ^) en op de kusten van Wybe Jansz.*- 
water bij Whaleshead «). Wij weten, dat in 1636 behalve deze 
plaatsen ook de >Swarte hoeck" en > Staten-landt" (Edge-island ?) •) 
als voordeelig voor de walvischvangst gelegen werden beschouwd * ®). 
Men zegt zelfs, dat door de Noordsche Compagnie de walvisch- 
vangst bij Novaya-Zemlya soms »met redelyck goet gevolg" 
gedreven werd **). Wel is het niet waarschijnlgk , dat al de ge- 
vondene ruïnen van Nederlanders afkomstig zijn, daar ook de 



*) Zie o. a. Van Keulen, Zee-atlas (I p. 76), die zeer veel woordelijk heeft 
overgenomen van kaart boeken uit den tijd , dat de walvischvangst aan Smeeren- 
burg nog in vollen gang was. 

*) Sent. V. de H. R. in zake de N. C. Hoorn c. Enkh. dd. 4 Apr. 1637. 

*) Vgl. Zorgdrager, Groenl. vissch. p. 101, 260, 266. — De walvischvangst. 
I p. 81. 

*) De walvischvangst. I p. 52. 

») Zorgdrager, Groenl. vissch. p. 81. — cf. Scoresby," Account. II p. 180. — 
Lindeman, Arkt. Fisch. p. 20. — De^ walvischvangst. I p. 45. — Zorgdrager 
1. c. p. 204. 

•) Zorgdrager, Groenl. vissch. p. 179, 80. 

^) Zorgdrager, Groenl. vissch. p. 218. 

•) Petermann, Spitzbergen. p. 42. 

*) Edge-island draagt op oude kaarten dikwijls den naam „Staadsforeland", 
waarsch^nl^k eene verbastering van Staten- (of Staats-) voorland. 

»•) Aitzema, Saken v. Staet. II p. 412. 

'*) Zorgdrager, Qroenl. vissch. p. 179. 



153 

Engelschen zich reeds vroeg op de visscherg aan Spitsbergens 
oostkust toelegden *), maar er blijkt toch voldoende uit, dat de 
znidijsvisscherij niet zonder belang was , te meer daar men bg de 
betrekkelijke onzekerheid der vangst, d&ar niet zoo licht als bg 
de voordeeliger westijsvisscherij zal overgegaan zgn tot het boa< 
wen van schuren en traankokerijen *). 

Wij hebben nu den geheelen omvang der Nederlandsche vesti- 
gingen op Spitsbergen en Jan Mayen-eiland leeren kennen. Voor- 
waar! er was reden genoeg, waarom de Noordsche Compagnie 
op den eigendom der door haar bezette plaatsen zou kunnen 
aanspraak maken. Maar toch had de compagnie vijanden, die 
niet aarzelden haar recht op de met zooveel moeite bebouwde 
en verdedigde plaatsen te bestrijden. Engelschen , Denen , Fran- 
schen en Zuid-Nederlanders betwistten haar alle uitsluitende rech- 
ten. Wat meer was , er waren vijanden , die niet eens de moeite 
namen met een juridieken eisch op te treden , — die slechts het 
oogenblik afwachtten, wanneer de schepen der compagnie naar 
het vaderland teruggekeerd waren, om de verlaten plaats in te 
nemen, te rooven en te plunderen. Het was wel gebeurd, dat 
de Nederlandsche walvischvaarders in het voorjaar bij hunne 
vestigingen komende hunne schuren door Baskische of Duinkerk- 
sehe zeeroovers opengebroken gevonden en uit gebrek aan het 
noodige gereedschap hun bedrijf niet naar wensch geoefend hadden. 
Eén middel slechts was er om zich op den duur voor deze geva- 
ren te beschermen, de walvischvaarders moesten voor goed hun 
verblijf in de barre noordelijke gewesten opslaan. Smeerenburg 
en Jan Mayen-eiland moesten werkelijk worden wat ze reeds 
niet zonder overdrijving heetten 'J : Nederlandsche koloniën. 

Het denkbeeld eenmaal opgevat had veel wat het aanbeval. 
Niet alleen zouden de goederen der Nederlanders in de IJszee 
voortaan veilig zijn , maar ook onmiddellijk voordeel was met de 



*) Pellham, Grods power, in: White, Spitzbergen. p. 258. 

') Zorgdrager, Groenl. vissch. p. 867 , 68. 

') De N. C. beweerde, dat de door haar bezette plaatsen haar toebehoorden 
ffJnre Innentionis, Occnpationis et Dintnmae possessionis , datt sijluijden hare 
colonien aldaer hadden geplant, voor soo vele als de nature ende hett climaett 
van die plaetsen toelaett , dat sij Inijden den geheelen soomer aldaer woonen » 
ende des winters alleen mett de menschen voor eenen tijtt demigreren, om te 
eniteren de felheijtt vande locht, ende de onlijdeUjcke konde, latende inde selae 
qnartieren continnel^jcken staen hare steenen ende hontten huijsen, gemeubleert 
ende versien mett allerleij .ghereetschappen tott de visscherije noodich , oock de 
plaetse geapproprieerit tott den Godesdienst mitsgaders de forten ende bater^'en 
versien mett Canon." (Req. der N. C. c. Vrolicq dd. 3 Mei 1683, in: Stn. N, C, 
V- d Hrl. gedeput. R.-A.) 



154 

duurzame vestiging in het noorden te behalen. Gedurende den lan- 
gen winter konden de bewoners , niet door de drukte der walvisch- 
vangst beziggehouden, ongestoord jacht maken op de tallooze 
beeren en vossen, die door honger gedreven zich in groote scharen 
ver over het ijs in zee waagdeü en dus zeker een kostbaren buit 
den jagers toevoeren zouden. Nog meer , de overwinterenden , 
behoorlek tot de visscherij uitgerust , konden in het najaar en in het 
vroege voorjaar, wanneer geen schip zich zoo hoog in het noorden 
bg het land durfde wagen uit vrees van in het ijs beklemd te 
raken, zonder vrees op de walvisohvangst uitgaan; zoodra een 
scheur in het ^s zichtbaar werd, konden zij onderzoeken of soms 
de walvisch zich .laar reeds vertoonde ; de prooi , door stonn of 
toeval op het strand geworpen, konden zij vermeesteren en be- 
reiden. Zoodoende kon men zich van het uiterst kostbare plan 
een winst beloven, die verre van onbeduidend zijn zou "). 

Maar van den anderen kant waren de bezwaren niet gering. Men 
behoefde zich slechts de door Heemskerck en Barendsz. uitgestane 
ellende te herinneren om zelfs moedige en ondernemende personen 
van eene proefneming af te schrikken. Toch moest voor alles 
onderzocht worden, in hoeverre de uitvoering mogelijk was; het 
gold dus nu mannen te vinden , moedig genoeg om met een klein 
getal de gevaren van eenen winter onder de pool te trotseeren. 
En die gevaren waren niet gering , het was zelfs onzeker of men 
het waagstuk niet met den dood zou moeten bekoopen. Maar 
Nederlandsche kooplieden der zeventiende eeuw gaven niet spoedig 
een plan op wanneer het winst beloofde , ook al was de uitkomst 
onzeker; en arme varensgezellen, die niets te verliezen had- 
den, met den avontuurlijken geest bezield, die de Nederlandsche 
natie toenmaals kenmerkte, mannen met een hart in het lijf en 
weinig geld op zak, konden op den duur de verleiding niet 
weerstaan. Al duurde het dan ook lang eer men het plan uit- 
voerde ; zoodra men het ernstig doorzetten wilde , werden er wel 
mannen gevonden , die bereid waren het waagstuk te ondemem.en 
en eene nieuwe bladzijde te voegen in het roemrijke boek, dat 
de avonturen der Nederlandsche zeelieden zou verhalen*. 

Het denkbeeld eener overwintering op Spitsbergen schgnt het 
eerst bij de Moscovische Compagnie gerezen te zijn. Haar komt 
de eer toe, met scherpen blik de voordeden te hebben ingezien, 
die eene voortdurende vestiging in het noorden kon opleveren. 
Zg loofde eene premie uit voor degenen , die het waagstuk wilden 



*) Wassenaer, Hist. verh. XI fol. 57» 68. — Twee journalen der Matroosen. 
p. 2,4,7, 17. — Vander Brugge, Journael. p. 8, 6. — Keq. der N. C. c. Vrolicq 
dd. 8 Pebr. 1684, in: Noordsche togten. 4. Loop. N. C. R.-A. — Scor«aby, 
Account. I p. 168 — Gr. Pkcaetb. I p. 678, 79. 



155 

ondernemen. Maar niemand bood zich aan. Zelfs ter dood veroor- 
deelde misdadigers, aan wie gratie 'beloofd was op voorwaarde 
dat zg eenen winter op Spitsbergen zonden doorbrengen,- namen 
het aanbod wel gretig aan, maar deinsden terng, toen z§ met 
eigene oogen de barre woest^nen aanschouwden, waar zij alleen 
in koude en duisternis vele maanden zouden moeten doorbrengen. 
Zij verkozen eenen wissen en smadelgken dood nog boven eene 
langzame marteling, al gaf zij hoop op behoud *). De graagte 
om te overwinteren vermeerderde er niet op , toen negen matro- 
zen, b^ ongeluk door de Engelsche walvischvaarders in Bellsound 
achtergelaten, het volgende voorjaar allen dood en half verslon- 
den teruggevonden werden *). En misschien zou er van het 
^eheele plan nooit iets gekomen zgn , zoo niet in den winter van 
1630/31 acht Engelschon, bg toeval weder in Bellsound achter- 
gebleven toen de walvischvloot vertrok, niettegenstaande hun 
gebrek aan goed voedsel , klecding en woning , door buitengewone 
vindingrijkheid en energie alle bezwaren te boven gekomen en 
in het voorjaar van 1631 gezond en wel door de walvischvaar- 
ders teruggevonden waren '). 

Dit voorval moet wel krachtig medegewerkt hebben tot de 
verwezenlijking van de plannen der recders op de walvischvangst. 
De Engelsche visscherij was toen reeds te onbeduidend dan 
dat zij aan eene vestiging zou hebben gedacht, maar de 
Noordsche Compagnie, op het toppunt van haren bloei gekomen, 
schepte nieuwen moed. Reeds lange jaren had het plan onder 
de geliefkoosde denkbeelden der bewindhebbers behoord. In 1623 
boden eenige » onbedachte luyden" hun aan op Spitsbergen eonen 
winter door te brengen *) en hoewel zij toen op dit voorstel als 
eene »onnoodigo saeck" geen acht sloegen, lag het toch in den 
aard der zaak, dat zg er met meer ernst over zouden beginnen 
te denken, zoodra het bleek, dat eene voortdurende vestiging 
een krachtig middel ter verdediging tegen allerlei sooi-t van 
vganden zou zgn. Beeds in 1626 was dan ook een uitgewerkt 
plan gereed , dat alles goeds beloofde. Vijf en twintig mannen , van 
levensmiddelen en medicijnen r|jkelgk voorzien , zouden op Spits- 
bergen eene ruime woning bouwen met eene keuken en vele 
gemakken en goed tegen de koude beschut. Een kachel zou hen 
voor het bevriezen bewaren. Bg hen zou zgn een scheepje van 



') Pellkam, Gods power, bij: Wkite, Spitzbergen. p. 268, 64. 

*) Scoresby, Account. II p. 48. — Pellbam, God» power, by: White, Spitz<> 
bergen, p. 264. 

') Zie bet nitvoerig verbaal van bnn wedervaren bij: Pellham, Gods power^ 
b: White, Spitzbergen. p. 266 vlg. 

*) Wasienaer, Hist. verh, VII fol UO, 



156 

25 last, dat den geheelen winter in eenen inham voor het ^s 
heyeiligd zou worden. Gedurende den langen nacht zon beerenjacht 
en Yossenvangst hnn bezigheid en beweging verschaffen; zoodra 
de zon doorkwam en het ijs losraakte, moesten zij het schip in 
zee brengen en beproeven of in die tijden, wanneer een groot 
schip uit Nederland er nog niet aan kon denken Spitsbergen te 
naderen , de walvischvangst of de walrusjacht reeds eenig voordeel 
opleverde. Meteorologische waarnemingen — wel verre van voor- 
wendsel te zijn *) — waren integendeel hoofddoel der onderne- 
ming ; men kwam er toch reeds nu voor uit , dat deze eerste over- 
wintering slechts eene proefneming zou zijn voor latere onderne- 
mingen op grooter schaal. Men mocht het onmiddellijk voordeel 
dus verzuimen, zoo men slechts nauwkeurige berichten over de 
bewoonbaarheid der poolstreken en de gevaren, waaraan de be- 
woners zich blootstelden , medebracht.' Met deze voornemens was 
men vervuld toen de vloot uitzeilde; het schijnt echter, dat men, 
toen het op de uitvoering aankwam en men de bezwaren nogmaals 
overwoog , tot de overtuiging gekomen is , dat meer onderzoek en 
meer voorbereiding noodig was , eer men zoovele personen aan de 
gevaren van eenen winter onder de pool blootstelde. Misechien 
schoot ook de moed der vijf en twintig uitgelezenen te kort, toen zg 
de zaak meer van nab^* overlegden : hoe het zij , de overwintering 
werd uitgesteld *). Maar niet voor goed; meer en meer vestigde 
zich de aandacht op de voordeelen, die eene gelukkig geslaagde 
proefneming beloofde. Beeds in 1628 werd er op nieuw van 
gesproken ') en toen de gelukkige uitslag der Engelsche over- 
wintering bekend werd, nam men de zaak met kracht weder 
ter hand. In 1633, toen de vijandige houding van eenige Basken 
en de moeielijkheden , daardoor met Frankrijk en Denemarken 
ontstaan ^), de noodzakelijkheid eener voortdurende vestiging op 
nieuw aangetoond hadden , besloot men eindelijk tot eene dub- 
bele proefneming, op Spitsbergen en op Jan Mayen-eiland *). Waar- 
schijnlijk dooi het uitzicht op belooning aangespoord, boden veer- 
tien personen zich dadelgk vrijwillig voor het waagstuk aan. Jacob 
Segersz. van Brugge werd met zes man (waaronder twee Duit- 
schers) op Smeerenburg achtergelaten , Outgert Jacobsz. van Groo- 
tebroek bleef met zes anderen in de Noordbaai op Jan Mayen-eiland. 
Ik zal mg niet ophouden met een uitvoerig verhaal van hun 
wedervaren. Het laat zich denken, dat zg weinige avonturen 



*) Scoresby, Account. I p. 168. 

*) Wassenaar, Hist. verh. XI fol. 56—58. XII fol. 9 

•) Wassenaer, Hist. verh. XVI fol. 26. 

•) Zie hierna Hfdst. VII, VIII. 

») Gr, Placaetb. I p. 678, 70, 



157 

beleefden, die der yermelding waardig zgn. Toch is het naïeve 
verhaal van het lijden der zeven mannen in hun kleine hut op 
Spitsbergen, die niettegenstaande hunne waarschuwing tegen de 
koude slecht voorzien was, aantrekkelgk en aangrgpend. Onver- 
moeid gingen zg op de jacht en verzuimden geene gelegenheid 
om zich daardoor beweging en hunnen meesters winst te verschaf- 
fen. Niet ontmoedigd door de gevaren hunner positie schroomden 
z^* niet andere gevaren tegemoet te gaan: verre tochten werden 
ter rendierenjacht ondernomen; met hunne ontoereikende hulp- 
middelen 'zetten z^ den walvisch na , en de gevreesde koning der 
gsvlakten, de reusachtige beer, zag zich in gevecht bij gevecht 
door de zeven matrozen overmand : de aankomst van een der Ne- 
derlanders was eindelijk reeds voldoende om de ijsbeeren, uitge- 
hongerd als zij waren, van hunne prooi te verjagen. En in al 
die gevaren, terw^l hunne watervaten naast het vuur st^'f be- 
vroren, terwgl de koude hen dikwgls dwong den nacht op- en 
neergaande door te brengen , terw^l de sneeuw soms het uitgaan 
belette en alle gebouwen bedekte , terwijl bgna alle levensmidde- 
len door de vorst hun smaak verloren, terwijl de harde wind, 
die hun houten huis reeds eenmaal bijna een prooi der vlammen 
had doen worden , hen soms belette te stoken , ja terwijl een van 
hen zich nog bovendien verbeeldde >van de Satan aengevochten 
te worden," — onder al die ellende ontsnapte geen klacht aan 
hunne pen ! Slechts éénmaal — het was in het begin van hunne, 
eenzaamheid, toen de harde vorst voor geen vuur wilde wg- 
ken, — schreef Segersz. in het journaal, dat zij »by nae gedis- 
couragieert werden, en o versul cks Godt Almachtigh daghelijcks 
baden, hen niet na verdiensten te straffen." Maar de moedeloos- 
heid was van korten duur: dadelijk werden weder de gewone 
beeigheden ter hand genomen en in duisternis en koude gingen 
zij op de hun aanbevolen jacht. Ja, toen het Kersfeest aanbrak 
was de opgeruimdheid teruggekeerd: zij >koockten den Ham en 
een Kheenen hutspot, nuttigden daer benevens een back heete 
Wijn en gaven yder man 7 duym Toback met een schoone Pgp." 
Zoo vierden zg hun feest; het eten van goede, verwarmende spijs 
was den ongelukkigen waarlgk reeds een zelden voorkomend 
genot! Nieuwjaarsdag volgde »met bittere koude, jacht-sneeu 
ende harde Vorst," maar de moed noch zelfs de opgeruimdheid 
Ontviel hun. >0p dato", dus schrgffc Segersz., > hebben wy ons 
Qebedt tot Godt gedaen, dat hy ons door sijne Goddel^cke ge* 
nade in dit Nieu aengevangen laer voor allen quade wilde be- 
waren; nae welck Gebedt ick een kanne heete Wijn met een 
Salaet liet gereet maecken , aen yder Persoon tot een Nieuw-Iaer 
(weder!) een schoone Pgp met ses duijm Taback uytreyckende.** 
Sn toen was ook hunne grootste ellende voorbg : op het einde 



158 

van Januari kwam de zon terug ; weldra begon het ^'s te breken , 
de bevroren voorwerpen wat te ontdooien. De tochten buiten de 
hut strekten zich toen allengs verder uit en daarmede waa ook 
het gevaar voor scheurbuik grootendeels geweken. Den 26 Mei 
1634 kregen zij eindelijk de eerste sloep van de terugkeerende 
walvischvaarders in het gezicht, »daer over sy al t' samen seer 
verblijd waren, God danckende dat hy hen so langhe bewaert 
hadde ende voor alle prgckel beschermt*'. ^) 

Hoe was het ondertusschen met hunne lotgenooten op Jan 
Mayen-eiland afgeloopen? Beeds dadelijk liet de zaak zich voor 
hen erger aanzien. Het voortdurende slechte weder, storm en 
sneeuw belette hen spoedig uit te gaan en de noodige beweging 
te nemen; de beeren , die aan de Spitsbergers gedurig zulk een wel- 
komen voorraad versch vleesch verschaften, kon men hier slechts 
zelden bemachtigen. De zeven matrozen op Jan Mayen-eiland had- 
den het dan ook op 71" veel erger dan hunne lotgenooten op 80°: 
de koude was nijpend , het weder woest. Wel werden zij niet 
als de Spitsbergers in eene maandenlange nacht gehuld, maar 
de vale schemering , die zich gedurende eenige uren per dag ver- 
toonde , terwgl de zon zelve achter de hooge bergen bleef schui- 
len, strekte slechts om hun het troostelooze van hun toestand 
duidelijker te doen zien. In hun tent opgesloten hadden zij niets 
om de lange, lange dagen zonder eenige afwisseling te korten; 
bij de verveling kwam zich weldra ziekte en angst voegen. Het 
journaal der ongelukkigen, dat aanvankelijk met stoicijnsche onver- 
schilligheid slechts eentoonige opgaven van weer en wind bevat, — 
(in dit opzicht is het dan ook waarlijk verdienstelijk nauwkeu- 
rig !), — dat over ziekte en rampen zwijgt en een enkele klacht , 
die onwillekeurig aan de pen ontsnapt, dadelijk weder afbreekt 
door eene nieuwe meteorologische waarneming , begint dan ook 
allengs met weinige , maar treffende woorden den klimmenden 
angst der zeven kluizenaars te schilderen. Heette het aanvankelijk, 
toen de zon begon te verdwgnen: »in de Tent konnen wy niet 
langhor sien te lesen of te schrijven, soo dat ons den dagh heel 
ontvalt ende sitten meest met toe deuren, 'twelck een weynigh 
onse couragie beneemt , snachts de wint N ;'' later schreef de 
>boeck-houder*', dat zij »seer begeerigh" waren om een beer te 
schieten, »alsoo sy lange den ouden kost gehadt hadden, ende 
daer deur seer met het Scheur-buyck gequelt waren ;" en weinige 
dagen later: »wy en vernemen tegenwoordigh niet sonders, oock 
80 is onse couragie wat kleyn, alsoo wy vry wat sieck van 



') Zie Ket wedervaren der overwinterenden zeer aitvoerig verhaald in: «Ysn- 
der Brugge, Jonrnael gehouden by Seven Matroosen in haer Overwinteren op 
Spitsbergen," 



159 

't Schenrbuyck zyn ; wy hebben weynigh veryersinghe , om ons een 
weynigh op de been te helpen," Toen daarop de eerste ^der zeven 
op Paaschdag stierf, schreef een der overblij venden : >de Heer 
wil zijn Ziel genadigh zgn , en geven ons wat ons salich is , want 
wy meest oock al sieck zgn ; hoe het Godt met ons versien heeft 
is hem bekent T' Maar onder al die rampen en ongelukken tracht- 
ten zg toch moed te houden. Nauwelijks kwam een korte zon- 
neschijn hen vervrol^jken of het journaal betuigt dankbaar : »Den 
9 September de windt ZO met moy Sonne-schgn , soo dat wy onse 
Hembden uyttrocken, sittende teghen het Geberghte aen, en 
koester (en)de en* vermaekende ons soo wat." Ook de verveling 
zochten zij te bezweren: »wy leyden somwylen een discoersjen in 
'thondert, ende elck vertrock vast zgn avontuer, dat hy soo te 
lande als te water, wel van zijn leven gehadt hadde, ofte hem 
bejegent was, so brochten wy somwijlen onsen tgt toe." Toen 
de rampen toenamen en de ziekte , die zoovele reizigers in het 
noorden reeds gedood had , ook hen meer en meer begon te kwel- 
len, sterkten zg zich door het gebed: »Anno 1634 den eersten 
Januarius, naer wy smorghens op gereden zijn geweest, so hebben 
wy raalkanderen een gelucksalig Nieuwe-jaer toe gewenscht, en 
wenschten malkanderen dattet ons tot een goede uytkomste ge- 
lucken mochte , *t welck ons hartelijck begeeren was , ende heb- 
ben ghelijckelijck een Gebedt gedaen , om alsoo ons ghemoet 
wat te verlichten." En werkelijk het gelukte hnn, al werd de 
toekomst hoe langer hoe donkerder, goeden moed te houden ; het 
gelukte hun in al hunne ellende nog »sonderlinge vermaeck te 
hebben in 3 jonge Beerkens te sien, welcke waren ontrent als 
kleyne Schaepkens." Nauwelijks veertien dagen nadat de boekhou- 
der dit schreef, viel hg als eerste offer van het scheurbuik; nog 
veertien dagen later eindigt het journaal plotseling op 30 April 
1634 bij > klare Sonneschijn weer" midden in een volzin: de 
scheurbaik had den laatste hunner alle krachten benomen. Het 
overige laat zich gissen; de schepelingen, die 4 Juni op het eiland 
aankwamen, vonden hen allen »seer desolaet" en dood in hunne 
kooien liggen: >d' een voor d' ander nae was van de groote koude, 
die daer geen ghebreck was, versteven, ende waren soo allen 
van ongemack vergaen." *) 

Het is licht te begrijpen, dat na deze ondervinding geen van 
de bemanning der vloot het waagde op de onherbergzame kust 
achter te blijven; maar op Spitsbergen, waar men van dit alles 
onbewust was, stonden de zaken anders. De ondervinding had 
geleerd, dat het niet alleen mogelijk was daar in goede gezondheid 



*) Zie eea uitvoerig verslag van han wedervaren int «Twee Journalen ge> 
Kouden by Seven Matroosen op het Eylandt Mauritius gestorven en?," 



160 

de strengheid van den winter te trotseeren, maar het verblgf 
der zeven matrozen had een overrijken buit van beerenvellen in 
handen der Noordsche Compagnie gebracht. Wel had de walvisch- 
vangst niets opgeleverd , maar een grooter a«antal mannen zou 
misschien beter slagen. Yol hoop op de toekomst besloot men 
dan ook het oordeel der bewindhebbers over eene voortdurende 
vestiging in te winnen ; voorloopig bepaalde men, dat wBder eenige 
matrozen op Smeerenburg zouden achtergelaten worden. De 
goede uitslag van het vorige jaar gaf den matrozen moed: »ver- 
scheyde Persoenen presenteerden haer gewilligh" om te blijven. 
Uit die allen werd Andries Jansz. van Middelblirg met zes man 
uitgekozen en in het najaar van 1634 op het eiland achtergelaten. 
Het korte uittreksel uit hun journaal, dat ons overgebleven 
is , geeft een aangr^pend verhaal van hunne ellende ; met vreesse- 
lijke eentoonigheid bevat het dag aan dag het bericht, dat de 
een voor de ander na door het scheurbuik aangetast wordt , een 
drank inneemt en toch voortdurend verergert. Want hetzij dat 
de beeren door het onafgebroken jagen bevreesd geworden waren, 
hetzij de matrozen minder moed en behendigheid toonden dan 
hunne voorgangers , zeker is het dat zij geen versch vleesch kon- 
den krijgen en ook het als »salaet" bekende kruid, dat het beste 
geneesmiddel tegen de scheurbuik is '), konden zij »tot haerder 
groote droef heydt niet op doen." Wel » troosten sy haer onder 
malkander , dat God haer groente en verversinge wesen sou (I), en 
dat hy *t versien sou ;'* maar de ziekte , die zich reeds den 24 
November geopenbaard had, nam toe en een maand later was 
>niemandt van haer allen sonder pijn." »Wilt niet beter worden," 
dus schreven zij mismoedig, »soo zijn wy altemael doodt eer de 
Schepen hier komen; dan Godt weet wat ons van nooden is." 
Reeds 14 Januari 1635 viel een van hen als slachtoffer der ziekte, 
twee zijner medgezellen volgden binnen drie dagen. De beeren, 
die nu als om hen te bespotten in groote troepen kwamen op- 
zetten, waren veilig: »sy hadden de macht niet om een Roer af 
te schieten , en of sy al getreft hadden , om haer nae te loopen , 
want konden de eene voet voor den ander niet setten, noch 
gheen Broodt bijten, hadden vreesselijcke pijn inde lenden en 
't lijf , en hoe quader weer hoe slimmer; de eene spoogh bloedt, 
de andere loosde bloedt door de stoelgangh. leroen Carcoen was 
de sterckste noch, die haelde altemet noch wat kolen om vyer 
aen te leggen." De vier overblij venden zagen eindelijk de zon 
terugkomen; maar het was slechts om hun sterfbed te verlich- 



') Zie over dexe „salaet" ({,8eurTy-grass") en de ook wel eens vermelde zuring: 
Vander Brugge, Journael. p. 6, 7, 8. — Scoresby, Accoiint. I p. 145. — Mar- 
teni, Voyage to Spitsbergen , by: White, Spitsbergen, p. 49, 50, 



161 

ten. Reeds twee dagen later (26 Februari 1635) schreven zij: 
>Wij leggen met ons vieren, die noch in 't leven zijn, plat te 
^oy» wy souden wel eten, wasser een soo kloeck dat hy uyt 
syn Koy komen kon om vyer aen te leggen. Wy konnen 
ons niet roeren van pijn. Wy bidden Godt met ghevouwen han- 
den, dat hy ons uyt dese benaude Wereldt verlossen wil; alst 
hem belieft , soo zijn wy gereet , want wy mogen 't dus niet 
langer harden sonder eten of vyer, en wy konnen malkander niet 
helpen; elck moet sijn eygen last dragen." Zoo eindigde het 
journaal! Maanden later vonden de schepelingen der walvisch- 
vloot hei) dood in hunne tent, de drie eerst gestorvenen in kis- 
ten , de overigen in hunne kooien of op den grond , de kin tegen 
de knieën getrokken door koude en ziekte. De mannen >maeck- 
ten kisten tot de vier, en begroeven haer nevens de andere drie 
in 't snee, alsoo daer noch door de groote koud' geen andere 
gelegentheydt was ; maer naderhandt doe het snee begon te smel- 
ten , en het Landt begost bloodt te komen , begroeven sy se met 
Aerde het best dat sy konden , alle seven aen malkanders zijde , 
leyden steenen op haer kisten , om dat sy van 't Wildt niet ver- 
scheurt souden worden." *) 

» Naderhandt en isser geen meer Volck op Spitsbergen gheble- 
ven om te overwinteren ," zegt de uitgever van het journaal. 
Onder hen , die dit vreesselijke tooneel gezien en gevoeld had- 
den, was de lust en de moed om het voorbeeld der slachtoffers 
te volgen gering. 



*) Het aittreksel uit het journaal der zeven matrozen is afgedrukt achter: 
Raven, Journael van de reyse nae Spitsberghen inden Jare 1689. p. 12 — 14, — 
en in: Twee journalen vande Seven Matroosen. p. 21 — 28. 



11 



HOOFDSTUK V. 



ONTDEKKINGSREIZEN DER NOORDSCHE COMPAGNIE. 



Terwijl alzoo eene nieuwe nering de IJszee tot het tooneel van 
een levendig verkeer maakte, was de westelijke helft der pool- 
streken nog steeds hoogst onvolkomen bekend en bijna geheel ver- 
laten gebleven. Eerst veel later zou men er toe komen die stre- 
ken voor de oefening der walvischvangst te gebruiken ; voorloopig 
waagden zich slechts enkelen in de onherbergzame oorden , en die 
enkelen was het meest allen te doen om den zoo gewenschten 
doortocht naar Oost-Indië te vinden. Reeds voordat de ongeluk- 
kige tocht van Pet en Jackman in 1580 de Engelschen van verdere 
onderzoekingen in het noordoosten had afgeschrikt , was hun oog 
op het westen gevallen , waar de nog nagenoeg onbezochte noord- 
sche wateren misschien een gemakke^jker en zeker een korter 
weg beloofden dan door het noordoosten ooit te vinden zou zijn. 

De eerste, die pogingen deed om dezen weg te vinden , was 
Sir Martin Frobisher, die op drie reizen (1576 — 78) de naar hem 
genoemde baai en de nabijgelegen landen op 62° NB. nauwkeurig 
onderzocht. Maar de doortocht was daar niet te vinden, en het 
later gezochte goud beloonde zijne moeite evenmin. Hem volgde 
weinige jaren later (1585 — 87) de wereldberoemde John Davis, 
die eveneens drie reizen ondernam. Het was hem meer dan zijnen 
voorganger ernst met het zoeken van den doortocht. Telkens was 
de naar Davis genoemde zee het doel zgner reizen en het gelukte 
hem de beide kusten der zoogenaamde straat , vooral de oostelijke 
nauwkeurig te verkennen tot op 73° NB, Hoeveel hoop deze ont- 
dekkingen ook op het vinden van den doortocht mochten geven, 
het spoor van Davis werd voorloopig niet weder betreden. Eerst 
George Weymouth stevende in 1602 weder naar het noordwesten. 
Het feit , dat hij de eerste was , die de reeds door Davis geziene 
Hudsons-straat een eind weegs bezeilde , heeft deze reis meer be- 
kend gemaakt dan het resultaat verdient. Reeds spoedig toch 
dwong het scheepsvolk den wakkeren kapitein den steven te wen- 



163 

den en naar het vaderland terug te keeren. De vier reizen , door 
James Hall voor Deensche en Engelsche rekening naar straat Davis 
ondernomen (1605 — 7, 12) , leverden geene nieuwe resultaten. 
Veel belangrgker was in dit opzicht de bekende vierde reis van 
Henry Hudson (1610/11), die de geheele naar hem genoemde 
straat door en de groote baai binnenzeilde , waar hij overwinterde 
en als het slachtoffer eener samenzwering den dood vond. De 
expeditie, in 1612 onder Sir Thomas Button uitgezonden om hem 
te zoeken , bereikte niet alleen de westkust van Hudsons-baai , 
waar zij overwinterde , maar verkende ook in 1613 het noordelijker 
gelegen Southamptpn-island tot 65° NB. Verder dan een hunner 
voorgangers kwamen in 1615 en 1616 Robert Bylot en William Baf- 
fin, die het tweede tijdvak der Engelsche noordpoolreizen sluiten. 
Op hunne eerste reis drongen zg door Hudsons-straat tot op ruim 
65° aan de oostkust van Southampton-island door; hun tweede 
tocht bracht hen tot op bijna 79° in de naar Baffin genoemde 
^aai, waar zij de drie straten ontdekten, die nog voor de eenige 
gehouden worden, waardoor de doortocht in het hooge noorden 
mogelijk is: Smith's sound, Jones* soaüd en Lancaster-sound '). 
Het zou zeker verbazend geweest zijn, zoo de Nederlanders, 
dö eerste zeevarende natie der zeventiende eeuw, het tooneel, 
daarop hunne mededingers voortdurend door hun moed en vol- 
harding lauweren behaalden, onbezocht gelaten hadden. Het feit 
^P zich zelf, dat een Engelschman eene nieuwe onderneming 
*^aa begonnen, was destijds voldoende om Nederlanders tot 
navolging uit te lokken; hoe zou dat hier het geval niet ge- 
^eest zijn, nu het welslagen der Engelschen dezen in het bezit 
zoa gesteld hebben van den kortsten weg naar Oost-lndië juist 
^P het oogenblik, dat de wedijver van beide natiën daar meer 
en xxxeer een ernstig karakter begon aan te nemen? Ook is het 
^^h-fes de geheele onbekendheid der latere Nederlandsche noord- 
poolreizen, die ooit het gevoelen heeft kunnen doen wortelschie- 
^^ > dat de Nederlanders in de zeventiende eeuw het noordwesten 
noöit "bezocht hebben; wij zagen reeds, dat nog voor het einde 
^^ het eerste tijdperk een Amsterdamsch schip den steven 
sarlxeen wendde. Juist echter nu das aan de vaart der Neder- 
aadei-Q naar het noorden nieuwe banen schenen geopend te zul- 
^^ ^vorden, bedreigde haar een ernstig gevaar. Het octrooi 
®^ ^oordsche Compagnie sloot een groot gedeelte der noord- 
P ^^^uden voor allen , die geen aandeel in de vereeniging had- 
'^ > de vischrijke stranden van Spitsbergen , de langen tijd 
e^Oolite goudmijnen aan straat Davis waren aan het verkeer 



^ Zie over deze reizen uitvoeriger : Barrow, Voyages into the arctic regions. 
^" '^^■—217. 

11* 



164 

onttrokken, de handel met de Groenlanders was verboden. Nam 
reeds dit op zich zelf een prikkel tot nieuwe ontdekkingsreizen 
weg , weldra zouden er nieuwe moeielijkheden daartegen oprijzen. 
De ondervinding had geleerd , dat het bezit van land in de IJszee 
voor de walvischvangst nuttig, ja onontbeerlijk was, en terwijl 
dus de inbezitneming der reeds bekende landen door de Noordsche 
Compagnie spoedig te verwachten was, verklaarde deze reeds 
dadelijk, dat zij voornemens was verdere ontdekkingstochten te 
doen om de tot nu toe onbekende streken voor hare nering in 
bezit te nemen. Het was gemakkelijk te voorspellen , dat de com- 
pagnie, dus meester in de geheele IJszee en tot in straat Da vis 
toe , weldra feitelijk het monopolie zou verwerven ook' voor reizen 
ter ontdekking van den noordelijken doortocht, waartoe zij beter 
dan iemand in staat was, omdat z^ gemakkelijker en minder 
kostbaar dan alle andere Nederlanders de vaart kon volbrengen. 
Wat erger was , het kon den sch^'n hebben , alsof de Staten-Gene- 
raal hunne goedkeuring aan dit monopolie geschonken hadden. 
Daarvoor moest gezorgd worden: de regeering, die zelfs aan de 
zoozeer bevoorrechte Oost-Indische Compagnie het monopolie om 
de IJszee te bevaren uitdrukkelijk geweigerd had om zoodoende 
den prikkel tot ontdekkingen levendig te houden, wilde er voor 
waken, dat ook nu de omstandigheden haar op nieuw tot het 
verleenen van voorrechten gedwongen hadden, de ondernemings- 
zucht der Nederlanders niet uitgedoofd werd en eene andere be- 
voorrechte vereeniging niet de voordeden verkreeg , die aan hare 
oudere zuster geweigerd waren. De zaak scheen spoed te vereischen 
en reeds dadelijk werd dan ook het »depescheren" van het octrooi 
der compagnie opgehouden *). 

Ook buiten de vergadering der Staten-Generaal waren deze 
bedenkingen gerezen. Isaac Le Maire , de hardnekkige tegen st/au' 
der van alle monopolie , de gevreesde vijand der Oost-Indische 
Compagnie, zag dadelijk het gevaar in, dat de ondernemingen 
zijner landgenooten bedreigde. Juist was hij met een nieuw om- 
vangrijk plan bezig, dat beloofde de Oost-Indische Compagnie 
door de ontdekking van eenen nieuwen weg in het zuidwesten 
eindelijk haar monopolie te ontwringen, maar de zaak was toch 
niet zeker genoeg dan dat hij niet alles in het werk zou stellen 
om zich bij mislukking van dit plan den ouden reeds eenmaal 
beproefden weg door het noorden open te houden. Met het oog 
op zijne Austraalsche Compagnie en op het pas verleende octrooi 
der Noordsche diende hij daarom weldra bij de Staten een ver- 
zoekschrift in , waarbij hij , wars van alle duurzaam monopolie , als 
belooning z^ner moeite zich de voordeden zijner eventuede ont- 



») R. S.-G. 27 Jan. ir,14. 



165 

dekkingen ten minste voor eenige jaren bij uitsluiting trachtte te 
bedingen >). Het gevolg was, dat de Staten den 27 Maart 1614 
wel het octrooi der Noordsche Compagnie nu definitief uitvaar- 
digden, maar tevens een »generael octroy" verleenden »voor die 
geene die eenige nieuwe Passagien , Havenen , Landen oft Plaet- 
sen souden ontdeckén." »Wy verstaen," dus spraken de Staten , 
»eerlijck , dienstlijck ende profijtelijck voor dese Landen, ende tot 
vorderinge van den welstant van dien , oock tot onderhoudt van 
het Zeevarende Volck te wesen , dat die goede Inghesetenen ver- 
weckt ende gheencourageert worden , ommè hen te employeren 
ende verkloecken in 't ondersoecken ende ontdecken vande Passa- 
gien , Havenen , Landen ende Plaetsen , die voor desen niet ont- 
deckt ofte bevaren zijn gheweest , ende is by eenige Koopluyden 
ons openinge ghedaen , dat syluyden door Godes ghenadige 
hulpe , met duigen tie , moeyten , periculen ende kosten , hen 
daer toe sulcks verhoopen te employeren, dat daer van ^oede 
vruchten souden staen te verwachten, indien onse beliefte ware, 
hen te octroyeren, priviligieren ende begenadigen, dat sy die 
Passagien, Havenen, Landen ende Plaetsen, by henluyden van 
nieuws te vinden ende ontdecken, alleen souden mogen bevaren, 
beseylen ende frequenteren voor ses reysen in recompense van 
hare kosten , moeyten ende periculen : Met interdictie dat niemant 
directelijck ofte indirectelijck de selve Passagien, Havenen, Landen 
ofte Plaetsen soude mogen bevaren, beseylen ofte frequenteren, 
voor ende al eer die eerste ontdeckers ofte bevinders der selver, 
de voorschreve ses reysen souden hebben volbracht." De Staten- 
Generaal dit alles » rijpelij ck overgewogen hebbende, ende bevin- 
dende het voorschreve voornemen voor den welstant der Veree- 
nichde Landen loffelijck, eerlij ck ende dienstelick, Ende willende 
het besoecken voor alle ende een yeghelijck vande Ingesetenen deser 
Landen vry ende gemeen maecken, wilden allen ende een yeghe- 
lijck vanden Inghesetenen der Vereenichde Nederlanden tot het 
voorschreve ondersoeck noodigen", en » octroy eerden ende consen- 
teerden daeromme, dat die geene die eenige nieuwe Passagien, 



*) Dat Le Maire en zijne compagnons van de Anstraalsche Compagnie de ver- 
zoekers van het „generael octroy" waren, staat vermeld bij: Bakhuizen v. d. 
Brink, Isaac le Maire, in : Gids. 1865. IV p. 44. Ik heb daarvoor geen bewijs 
gevonden, maar het is zeer waarschijnlijk, te meer omdat zich in de verzame- 
ling I, Noordsche togten" (1. R-A.)een afdruk van het „generael octroy" bevindt , 
waarop met eene hand van dien tijd geschreven is : „Austraelsse Compaignie." — 
O'Callaghan (Hist. of New-Netherland. I p. 69) schrijft het vragen van het 
octrooi toe aan de handelaars op Nienw-Nederland , waaronder trouwens waren 
Jan Clemensz. Kies e. a. Hoomsche kooplieden, die leden waren van Le Maire's 
compagnie. (0'Callaghan 1. c. I p. 74.) — De R. S.-G. 27 Maart 1614 spreken 
slechts van i,verscheijden Coopluijden , Ingesetenen vande Vereenichde Provinciën." 



166 

Havenen, Landen ofte Plaetsen voortaen sou ontdecken, hy de 
selve alleenlijck sou bevaren ofte doen bevaren voor vier reysen , 
sonder dat yemant anders directelijck ofte indirectelijck de selve 
nieuwe ontdeckte ende gevonden Pasaagien, Havenen, Landen 
ofte Plaetsen sou mogen uytte Vereenichde Landen beseylen, 
bevaren ofte frequenteren, voor dat den eersten bevinder ofte 
ontdecker de selve vier reysen selfs sal hebben ghedaen , ofte doen 
doen , op peyne van confiscatie vande Schepen ende goederen daer 
mede daer jegens sou worden gheattenteert , ende een mulcte van 
vijftich duysent Nederlandtsche Ducaten ten profyte vande voor- 
schreve Bevinder ofte ontdecker." 

Tegenover de voorrechten aan de Noordsche Compagnie ver- 
leend werden dus andere voordeelen uitgeloofd , die het aan ieder 
vrijstond te verkrijgen. Ieder oogenblik kon er nu een mededinger 
voor de bevoorrechte vereeniging opstaan, en om misverstand 
tusschen de wedijverende lichamen te voorkomen, bepaalden de 
Staten-Generaal nu reeds dadelijk, »dat sy by desen niet en 
verstonden eenige prejuditie ofte verminderinge te doen aen 
hunne voorgaende Octroyen ende Concessien. Ende soo verre in 
ofte ontrent een tijdt , ofte in een Jaer , een ofte meer Compag- 
nien sulcke nieuwe Passagien, Landen, Havenen ofte Plaetsen 
vonden ende ontdeckten, dat de selve te samen dit Octroy ende 
Privilegie souden genieten. Ende in gevalle eenige gheschillen ofte 
differenten tdesen aengaende ofte andersints uyt dese hunne Con- 
cessie quamen te rijsen ofte ontstaen, souden de selve by haer 
Ho : Mo : worden gedecideert , waer naer hem een yegelijck sou 
hebben te reguleren." *) ' 

De maatregel bleek de Noordsche Compagnie tot krachtsin- 
spanning te prikkelen; bevreesd voor de steeds dreigende mede- 
dingers deed zij alle moeite om hen te voorkomen, en in de 
eerste jaren van haar bestaan deed zij zelfs ernstige pogingen 
om van hare gunstige positie gebruik te maken , ten einde den 
langgezochten doortocht naar Oost-Indië te vinden. Reeds in 
1613 kan men het er voor houden, dat de Amsterdamsche reeders 
op de walvischvangst hetzij door de schepen van Van Muyden, 
hetzij door eeno afzonderlgke onderneming getracht hebben de 
noordpool te bereiken. In hun request aan de Staten-Generaal, 
waarbij zij octrooi verzochten, beroemden dezen zich toch, »dat 
sy de alder eerste waeren die uyt dese Landen soo verre om de 
Noort aenge vangen hadden te varen ofte te seylen , met toerustinge 
van eene quantiteyt Schepen , alwaer noyt Christen Men- 
schen ontrent hadden gheweest, Jae dat sy hadden 
ghepasseert drie-en-tachentich graden, blgckende by 



») Gr Pkoael-boeck. 1 p. 563— G6 — U 8.-0. 2? Maiirl 1614. 



167 

seeckere Caerte ende bewijs onder de Supplianten berustende, 
alwaer hare Schepen ghevonden hadden eene ruyme Zee, sonder 
Ys , vlack Weylandt , met Gras-etende Gedierten , ende aldaer aen- 
den Zee-kant ende daer omtrent ghevangen eene quantiteyt Wal- 
visschen, Walrussen ende andere Visschen." *) Het komt mij 
echter waarschijnlijk voor , dat deze opgave van de bereikte hoogte 
overdreven is. Nergens elders blijkt, dat er in 1613 door Van 
Tweenhuysen c. s. schepen ter ontdekking zijn uitgezonden en het 
verhaal van de » ruyme Zee sonder Ys" en het » vlack Weylandt met 
Gras-etende Gedierten", waar men aan den zeekant wal visschen 
en walrussen ving, wijst te duidelijk op de bekende reis van 
Van Muyden, die Spitsbergens westkust bezocht, dan dat men 
eene afzonderlijke ontdekkingsreis ten noorden van dat eiland, 
waar zooals bekend is het zoogenaamde westijs weldra allen 
verderen doortocht belet, zou behoeven aan te nemen. 

Maar zoodra de Noordsche Compagnie haar octrooi verkregen had, 
namen de ontdekkingsreizen een aanvang. Aangevuurd door de me- 
dewerking der Staten- Generaal besloot de vereeniging een tocht te 
doen ondernemen naar het noorden om den doortocht naar Oost- 
Indië te zoeken. Overeenkomstig met de toen heerschende denk- 
beelden omtrent den weg recht naar de noordpool werd daarheen 
de steven gewend. Twee schepen, »de goude Cath" van Amster- 
dam, kapitein Jan Jacobsz. May *), en »denOrangienboom" van 
Enkhuizen , kapitein Jacob De Gouwenaer , vertrokken , met de Ne- 
derlandsche walvischvaarders naar Spitsbergen gezeild, in het begin 
van Juli uit Fairhaven •). Tusschen Groenland en Spitsbergen door 
zette men koers naar het noorden. Over den uitslag der reis bewaren 
de reeders het stilzwijgen , maar wij bezitten een bericht van een 
nog geloofwaardiger getuige: op een der schepen was stuurman 



*) Zie het octrooi der Noordsche Compagnie. (Gr. Placaetb. I p. 669.) — De 
«Corte Deductie ende Remonstrantie" der N. C. van 1624 (Noordsche togten. 
4. Loop. N. C. R.-A.) verhaalt, dat „in den Jare 1611 (lees 1612) eenige Sche- 
pen geequipeert ende na de voorszeide costen (van Spitsbergen) wtgesonden sijn, 
de welcke na veele zeijlens ende menichfuldige periculen van ijs storm ende an- 
ders de selve costen aengedaen hebben ende nijet alleene nader besocht maer 
soowel in dat selve jaer als eenige navolgende het Landt eene goede streeck 
langs om de noort verder als oijt te vooren hebben opgedaeu ende beseijlt." 

*) Jan Jacobsz May wordt nog in 1623 als kapitein op een Nederlandsch 
oorlogschip genoemd bij: Wassenaer, Hist. verh. V fol. 66,67. — In 1622 bracht 
^ij in dienst der admiraliteit van het Noorderkwartier een Fransch schip op. 
(Zie o. a. R. S.-G. 16 Dec. 1622, 10 Apr. 1623.) — VgL over hem en zijnen 
broeder Cornelis nog: Wassenaer, Hist. verh. XI fol. 112. — 0'Callaghan, Hist. 
of New-Netherland. I p. 72, 73, 86, 99. 

*) Fotherbye, A Voyage of Discouerie to Greenland. Anno 1614, bij: Purchas, 
Pilgrimes. III p. 723. 



168 

Mr. Joris Carolus van Enkhmzen. Deze kundige zeeman , op wien 
de mantel van Barendsz. gevallen was , schijnt zich nauw aan de 
Noordsche Compagnie verbonden en haar krachtig gesteund te 
hebben bij hare eerste ontdekkingsreizen. Eeeds toen was hg 
een ervaren zeeman. Na in het beleg van Ostende een been 
verloren te hebben schijnt hij zich op de stuurmanskunst toege- 
legd te hebben. Lange jaren had hij toen in dienst der Oost- 
Indische Compagnie in de gevaarlijke wateren van den Indischen 
archipel verkeerd, en nog lang zou hij op zijne talrijke reizen 
in de Europeesche wateren een schat van kennis verzamelen. 
Eindelijk toen hem »syne jaren ende impotentie eenighsins 
beletten," zette hij zich als leermeester der stuurmanskunst te 
Amsterdam neder en bij de uitgave van zijn » Nieuw vermeerde 
Licht ende Vierighe Colom des grooten Zeevaerts" in 1634 kon 
hij toen getuigen, dat hij alle peilingen , opmetingen en teekenin- 
gen der Europeesche stranden , die dit uitgebreide kaartboek be- 
vatte, mededeelde »niet uyt het verhael van andere, maer uyt 
syn eyghen observatien ende byweesen'' '). Onder die » observatien" 
is er eene , die over het resultaat der reis, die wij bespreken , een 
merkwaardig licht verspreidt. »Het landt van Out-Groenlandt" 
(d. i. het zuidelijke gedeelte van Groenlands oostkust) , zegt Caro- 
lus, »by Noorden Yslandt, streek ende Zuijdtwaert tot de Caep 
ofte Staten Hoeck, ende dan om den Hoeck voorzeid langhs het 
Fretum Davids ende in de groote binnen Zee , rontsom is altemael 
vast lant, ende is al een selve landt aen America vast, z^nde 
tot by Noorden ende Noordoost van Yslandt af, soo 't anders 
niet aen Spitsberghen vast en is, twelck ick niet gheloove, ver- 
mits de stroomen langhs Spitsbergen al uyt den Noorden comen, 
dit heb ick bevonden inden j are 1614 doen ick soo 
verre om de Noord was tot op 83 graden*), alwaer ick 
ghesien heb dat alle de ebben om de Noord liepen, daerom ver- 
moede 800 daer een deurgang om de Noord te vinden is, soo 
moet men die dat henen soecken , of hy noch bekent sal worden 
is Godt bekent, (Ick hope jae.)'* ») Eeeds uit het medegedeelde 
blijkt, dat de expeditie wel hoop had den doortocht te vinden 
en het zelfs tot zeer ver in het noorden bracht, maar dat het 
doel der reis niet bereikt wefd *). Beeds den 9 Augustus passeer- 
den de twee schepen dan ook de noord westpunt van Spitsbergen op 

*) Carolus , Het nieuw vermeerde Licht des Zeevaerts. Opdr. p. 2. 

*) In de opdracht van bovengemeld kaartboek verhaalt Carolus, dat hij een- 
maal „in de Weygats tot op de hooghde van 83 graden als Stucrman*' was. Waar- 
schijnlijk heeft ook dit bericht op deze reis betrekking , al kennen w\j den naam 
wWeygats" voor deze zee van elders niet. 

*) Carolus, Het nieuw vermeerde Licht des Zeevaerts. p. 147. 

^) Zie over deze reis: R. S.-G. 16 Jan. 1615. 



169 

hnnne terugreis '). Tocli was deze tocht voor de Noordsche Com- 
pagnie voordeeliger dan eenige volgende: onderweg ontdekte men 
toevallig het afgelegen Jan Mayen-eiland , eene ontdekking voor 
de compagnie van onberekenbaar belang, maar door haar aan- 
vankelgk niet gewaardeerd '). Ik hoop aan het einde van dit 
hoofdstak op deze ontdekking terug te komen. 

Spoedig na zijnje terugkomst in het vaderland wendde Carolus 
zich tot de Staten -Generaal en wekte hen tot eene nieuwe onder- 
neming van landswege naar het noorden op. Hij bood zijne dienst 
aan »omme met yver tallen tyden opt comandement van hare 
Ho : Mo : noch voirder ondersoeck te doen." Zijne moeite was 
echter vruchteloos. Wel legden de Staten-Generaal hem tot beloo- 
ning van zijnen ijver en in aanmerking van zijne vroegere diensten 
de som van ƒ 72 eens toe »tot eene vereeringe", maar tevens 
verklaarden zij , » dat hare Ho : Mo : voirder egheen oosten meer 
en begeerden te doen tot last van het lant, om de voorszeide 
passage te doen ondersoecken , toelatende sulcx te doen die Coop- 
luyden ende andere die de prys op het vinden vande voorszeide 
passage gestelt sullen begeerte hebben te winnen •)." Geluk- 
kiger slaagde Carolus bij de Noordsche Compagnie. De vereeni- 
ging toonde zich de hulp der Staten waardig, en was bereid 
om de vrijzinnige politiek der regeering in de hand te werken. 
Ook in 1615 maakte zij zich dus tot eene ontdekkingsreis gereed, 
ditmaal echter volgens een nieuw plan. In het begin van dit 
hoofdstuk heb ik er op gewezen, dat de ontdekkingsreizen der 
Engelschen zich in de laatste dertig jaren bijna altijd naar het 
noordwesten richtten. Nederland had lang de oude wegen door 
het noordoosten boven de andere verkozen; eerst toen alle 
pogingen vergeefs bleken gaf zij die richting voor langen tijd op. 
Wij zagen, dat reeds in 1613 eene Nederland sche expeditie da- 
delijk naar het noordwesten uitgezonden werd, natuurlijk was 
het dat eene compagnie , aan wier hoofd een handelaar op 
Nieuw-Nederland , Lambert Van Tweenhuysen *) , stond , dien weg 

*) Fotherbye , A Voyage of Discouerie to Greenland. Anno 1614, by: Pur- 
chas, Pilgrimes. III p. 725. 

*) Req. der N. C. aan de Stn.-Gen. dd. 29 Aug. 1615, in: Noordsche 
togten. 3. Ontdekking van Jan Mayen-eiland. R.-A. — Dat het eiland op dezen 
tocht naar de pool ontdekt werd, blijkt voldoende uit den naam „Mr. loris 
Eylant," dien Carolus met vergefelijke ijdelheid daaraan geeft op de kaart van 
Groenland in z\jn: Nieuw vermeerde Licht des Zeevaerts. 

•) R. S.-G. 16 Jan. 1615. 

*) Wassenaer, Hist. verh. IX fol. 44. — 0*Callaghan, Hist. of New-Nether- 
land. I p. 74. — Ook de bewindhebbers der N. C. Samuel Godin bezat land in 
Nieuw-Nederland. (0'Callaghau 1. c. I p. 121 , 126, 479.) Adriaan Van der Donck 
noemt de N. C. in verband met de eerste reizen naar Nieuw-Nederland. (0'Cal- 
laghan 1. c. I p. 29.) 



170 

niet ondoorzocht zou laten. Ook was het daarheen , dat de Noord- 
sche Compagnie verder hare meeste ontdekkingsreizen richtte. 

Den 2 April 1615 kwam in de vergadering der Staten-Gene- 
raal het plan der compagnie ter tafel ; hare schepen waren reeds 
gereed om ter ontdekking uit te zeilen. De Noordsche Compagnie 
beoogde met deze reis niets minder dan bij noorden om naar 
China te varen en om de Kaap de Goede Hoop terug te keeren * ). 
Weinige weken voordat Jaques Le Maire langs het zuidwesten 
eene reis om de wereld begon , vertrok dus eene andere expeditie 
met hetzelfde doel en »omme te soecken ende ontdecken zeekre 
nyeuwe landen liggende int noort westen" uit de Nederlandsche 
zeegaten. Maar de geest, die de bewindhebbers der Oost-Indische 
Compagnie bezielde, — een geest, waarvan Le Maire in het vol- 
gende jaar de treurige uitwerkselen zou ondervinden, — was 
aan de Noordsche Compagnie te goed bekend dan dat zij zich 
niet vooraf van de medewerking der Staten-Generaal zou ver- 
zekerd hebben. Voorzichtiger dan de bekende mededinger der 
Oost-Indische Compagnie verzochten de bewindhebbers vooraf 
van de regeering eene akte , dat het den schepelingen geoorloofd 
zou zijn op hunnen terugtocht de havens, die onder het octrooi 
der Oost-Indische Compagnie begrepen waren , aan te doen. Maar 
hooren wij hen zelven. >De Bewinthebberen vande geoctroij eerde 
compagnie vande Noordersche quartieren gheeuen reuerentelyck 
te kennen", dus heet het, >dat zg geresol veert srjn eenighe schee- 
pen weederom te seijnden tot het ondersoucken vande passagien 
bij noorden naer China ende Cathaij , Welcke Schepen nu eerst- 
daechs sullen gereet sijn om in Zee te loopen, ende dewijle dat 
onseoker is, offschoon de zelue passage werde ontdeckt, dat het 
doenlijck soude weesen met de Scheepen de selue wech wederom 
te keeren , maer dat zij souden genootsaeckt zijn te passeeren de 
Cabo de Bona Esperantie ofte d' engte van Magalanes , ' ende 
ouersulcx gedwongen 't zij om ververssinge van water, victualie 
ende anderssints aen te doen eenige landen In Oost-Indien, de 
welcke hun bij de Scheepen vande Oost-Indische Compagnie 
aldaer weesende soude mogen werden belet, soo keeren sij sup- 
plianten hun tot uwe H. M. deselue ootmoedelijck biddende te ver- 
leenen acte op dat de voornoemde Scheepen onverhindert de voors- 
seide passage souden mogen doen ende de versseide Landen fre- 
quenteeren , op dat sulcken goeden aengeuangen werck in geener 
Manieren werde verachtert." *) De Staten-Generaal oordeelden het 



') R. S.-G. 2 Aprü 1615. 

*) Req. der N. C. aan de Stn.-Gen. dd. 2 Apr. 1615, in: Noordsche togten. 
4. Loop. N. C. 1616 — 34. R.-A. — Akte voor de Noortsche Compagnie, 
dd. 2 Aprü 1615. (Gr. Placaetb. I p. 671 , 72.) 



171 

verzoek »iii reden, billickheyt ende eqniteyt ghefandeert ," en 
als altijd gunstig voor het zoeken van den noordelijken doortocht 
gestemd, verleenden zij dadelijk de verlangde akte *), ja toen 
de compagnie den 11 Mei nog een jacht ter leen vroeg om de 
reis te maken, besloten de Staten- Generaal onmiddellijk »alsoo 
de saecke haeste vereyschte ende favenr meriteerde ," dat de Am- 
stjerdamsche admiraliteit met de supplianten zou onderhandelen 
om hun het verlangde te leenen zoo 's lands belang dit toeliet *). 
Kort daarop vertrok werkelijk een jacht, door de Noordsche 
Compagnie uitgezonden , naar het noordwesten. Het zeilde straat 
Davis in en kwam tot de vóór dien tijd daar nog niet bereikte 
hoogte van 80° NB. ') Ook over deze merkwaardige reis van 
Nederlanders , die een jaar vóór Bylot en Baffin nog verder 
dan dezen in het noordwesten doordrongen, heeft ons Joris 
Carolus naar . ik meen eenig bericht nagelaten. In zijn boven 
vermeld kaartboek, dat voor de kennis der noordelijke stre- 
ken zoo groot gezag had , dat daaruit alle latere Nederlandsche 
kaartenmè,kers naar het schijnt bijna zonder uitzondering ge- 
put hebben, verhaalt hij onsi nauwkeurig de strekking van de 
oostkust van straat Davis tot op 71°. »Dan cryght men," dus 
gaat hij voort, »een groote ruyme Zee Noord- west op gaende 
ende also weder Noordwaert rontsom nae 't Oosten toe loopende , 
ende dan weder Zuydwaert tot de voorszeide enghte (nam. straat 
DaVis.) Deze zee loopt sooverre Noordwaerts tot 79 graden, 
maer is achter dicht ende vast landt met Inwycken ende Rivieren, 
daer een groote menichte van ys gegenereert wordt, dat allens- 
kens met de groote afwatering deur het nauwe van de Straet 
inde Noord-zee comt dryven langhs beyde custen henen tot in 
Terra Nova, alwaer ick een menichte hebbe sien dry ven tot in 
de groote Baye van S. Laureyns achter ende be westen Terra 
Novam." *) Het komt mij weinig twijfelachtig voor, dat Carolus 
deze ervaring op de hierbesproken reis van 1615 heeft opgedaan : 
de gevolgde koers , de bereikte hoogte stemmen nagenoeg overeen 
met het van elders bekende; Carolus was volgens zijne eigene 
•getuigenis slechts driemaal hoog in het noorden en wij weten 



») R. S.-G. 2 April 1615. 

*) R. S.-G. 11 Mei 1615. — De N. C. had hierbij het oog op het oorlogs- 
jacht „de Craen," bekend door zijne reis in 1611 met May. De admiraliteit 
toonde zich wel genegen dit schip , dat niet goed voer, aan de compagnie te ver- 
koopen, maar zij weigerde het te leenen. (Resol. Adm. Amst. 13, 14 Mei 1615.) 
De compagnie wilde echter den koop natuurlijk niet sluiten , en den 18 Juni werd 
ffde Craen" verkocht aan Pieter Evertsz. Huift voor/ 2900. (Resol. Adm. Amst. 
26 Aug. 1614, 5, 12. 18 Juni 1615.) 

•) R. S.-G. 26 Nov. 1615. 

*) Carolus, Het nieuw vermeerde Licht des Zee-vaerts. p. 148. 



172 

dat een dier reizen reeds in 1614 had plaatsgehad; eindelijk 
het staat vast, dat hg met de Noordsche Compagnie nauw ver- 
bonden was en in 1614 en 1617 in haar dienst reizen deed. Wij 
kunnen dus nagaan , dat de expeditie langs beide zijden van straat 
Davis en van de toen nog onbezeilde Baffins-bay een doortocht 
trachtte te vinden *) on, toen zij dien niet vond, ouder gewoonte 
haar geluk in den handel met de inlanders beproefde. Immers Carolus 
toont zich met de bewoners der kust goed bekend: zijn oordeel 
over hen luidt zeer ongunstig. »De Inwoonders van dit Landt 
aen beyde zyden van de Straet," dus verhaalt hij verder *), 
»zyn alte-samen Heydenen ende wilde Menscheneters. Men moet 
haer schoon semblant niet ghelooven, al wat sy vermanghelen 
willen , dat langhen sy op haer riem , daer sy haer cano met 
voort roeyen, sy en vertrouwen niemant, daerora zyn sy oock 
niet te betrouwen, men moet hem wel wachten van aen landt 
té loopen , ten sy dat ghy wel op u hoede syt met een goet 
musquet: want sy vraghen niet veel nae een sabel, want men 
comtse soo nae niet: maer sy connen u treffen met hare 
boghen ende slingers, maer als sy sien datter een ter neder 
ghevelt wordt met een musquet , soo loopen d'ander te lande- 
waert in int gheberghte daer sy haer onthouden." Dus te- 
leurgesteld keerden de reizigers terug: straat Davis uitgezeild 
bereikten zij een groot land, zich uitstrekkende van 57" tot 53° 
NB. »twelck men beraemde te wesen ten zuyelycxsten van 
Fretum Davits." Dit land, dat niets anders zijn kan dan 
de reeds lang bekende kust van Labrador, werd door hen dus 
waarschijnlijk voor een nieuw ontdekte streek gehouden. De 
schepelingen gingen aan land en namen in naam der Staten- Ge- 
neraal plechtig bezit daaivan door het planten der wapens van 
H. H. M. Aan een kaap op de kust gaven zij den na;!am van 
een der bewindhebbers van de Noordsche Compagnie en noemden 
ze » Tweenhuysens -hoeck." '). De compagnie haastte zich na de 



*) Van de aanwezigheid van Joris Carolus op deze reis dragen de oude kaar- 
ten nog de sporen. In navolging van Carolus zelven noemen vele oude Neder-' 
landsche kaarten aan Groenlands westkust op 61° de namen: .Mr. loris hoeck" 
en ,;Mr. loris Bay." In den omtrek vindt men daar nog de Nederlandsche na- 
men : Statenhoeck , Mauritii Bay, Wapenbergen , Caep Maelson en Wilde bay (MS. 
kaart v. Carolus. R.-A. — Kaarten van Groenland in den atlas van Goos en 
bij: Zorgdrager, Groenl. vissch. p. 71); ook dezen zou ik geneigd zyn tot deze 
reis terug te brengen , de naam van Maurits van Nassau wijst toch op eene reis , 
die voor 1625 moet plaatsgehad hebben en ook de bekende Fr&n9ois Maelson, 
een der ijverigste bevorderaars der reis van 1594 , zal het jaar 1615 wel niet 
zeer lang overleefd hebben. 

•) Carolus, Het nieuw vermeerde Licht des Zee-vaerts. p. 147. 

*) Deze naam komt voor op de geteekende kaart van Jbris Carolus van 1626 



173 

terugkomst van het jacht in November volgens het »generael 
octroy" eene akte aan te vragen , dat zij de ontdekkers waren van 
het betreden land. De Staten-Generaal vervielen in dezelfde 
dwaling als^e bewindhebbers en de akte werd verleend *). 

Hoe weinig praktische resultaten de groote reis, door Carolns 
en de z^nen volbracht , ook had opgeleverd , zij had den Nederlan- 
ders de overtuiging geschonken, dat daar althans de gewenschte 
doortocht naar het verre Indië niet te vinden was. Carolus 
verzekerde later zonder aarzelen, dat de >denrgangh daer veel 
treffelijcke Zeevaerders naer ghesocht hebben maer te vergeefs*! 
niet bestond '). Nieuwe pogingen schenen vruchteloos, nu eene 
zoo volhardende bemanning geleid door een stuurman als Garolus 
niet geslaagd was. Nog slechts éen enkele weg bood dus aan de 
Noordsche Compagnie kans op het bereiken van haar doel: lager 
in het noordwesten, waar Frobisher en Hudson gehoopt had- 
den eene zeeëngte te vinden , was nog veel ondoorzocht ; niemand 
had van daar nog zulke zekere en teleurstellende berichten mede- 
gebracht als Carolus omtrent straat Davis. Daarheen moest dus 
de steven gewend. Onvermoeid toog de Noordsche Compagnie 
weder aan het werk : in het voorjaar van 1616 had zij eene nieuwe 
expeditie gereed, die den laatsten weg zou onderzoeken. Het jacht 
»den Orangienboom," van Amsterdam,kapitein Willem Jansz •), ver- 
trok van Jan Mayen-eiland , waar dit jaar de walvischvangst voorna- 
melijk gedreven werd, stevende benoorden IJsland langs, omzeilde 
Groenlands zuidpunt en kwam, straat Davis overstekende, aan 
»het westlant van fretum davits," d. i. het tegenwoordige Cum- 
berland-island. Daar werd waarschijnlijk in Frobisher-straat naar 
den doorgang gezocht, die daar niet te vinden was, misschien 
Hudsons-straat en baai bezeild *), maar het eenige resultaat der 



(R.-A. Vgl. De Jonge, Opkomst, p. 31 Noot 2. De kaart is vlg. de R. S.-G. 
10 Apr. 1626 uitgegeven.; Het komt mij niet twijfelachtig voor, dat men dien tot 
dezen tocht moet terugbrengen. In den omtrek van Tweenhuysens-hoeck bevin- 
den zich nog op de kust van Labrador de volgende Hollandsche namen: Cardi- 
naels-hoed, Hoy bergen, Swarte hoeck , Twee rode eylanden , Steylhoeck , Ganse- 
bay, Vastlant, Slapershaven , Noothaven, Claptmnts-bay, Orangebay, Hollandt- 
sche bay, Schildpadds-eyland , Sadel-eyland , Vossen-eyland , Syboldshoeck, Zuydt- 
oosthoeck, Warderhoeck, Anthonis ofte Cameelshoeck , Lage hoeck, Schoon eylant 
en Jacob Wendelshaven. Waarschijnlijk zijn ook deze namen op de reis van 1615 
gegeven. (Zie ook de atlassen van J. Danckers , P. Goos en N. Visscher uit de 
tweede helft der zeventiende eeuw.) 

>) R. S.-G. 26 Nov. 1615. 

*) Carolus, Het nieuw vermeerde Licht des Zee-vaerts. p. 147. 

•) Instr, v. de Stn.-Gen. voor Schrobop dd. 23 Mei 1616, in: Noordsche 
togten. 4 Loop. N. C. R.-A. 

*) Ik Eou dit opmaken uit de op het R.-A. aanwezige kaart der noordelijke 
Itreken tusschen Hudsons-baai en IJsland , door Joris Carolus in 1626 vervaar- 



174 

reis , toen het jacht in November in het vaderland terugkwam , 
was , dat men een land op de westkust van straat Davis tusschen 
60° en 66" NB. had verkend en betreden. Men had daar met 
de inwoners gesproken en van het land , Statenland genoemd , in 
naam der Staten- Generaal met het planten hunner wapens bezit 
genomen *). Evenals de ontdekking van het jaar 1615 werd 
ook Statenland volgens het »generael octroy" voor vier jaren 
onder het octrooi der Noordsche Compagnie begrepen *) , zonder 
dat het blijkt, dat daarom de vereeniging zich ooit op het ver- 
keer met die verre gewesten heeft toegelegd '). 

Toen dus ook deze tocht naar het^verre westen den zoo gewensch- 
ten doortocht naar Oost-Indiö niet had doen ontdekken , verflauwde 
bij de Noordsche Compagnie de lust naar het zoeken daarvan voor 
geruimen tgd *). De weg langs Novaya-Zemlya was reeds vroe- 



digd , waarop hij aanteekeut , dat hij deze landen «driemael selfs beseylt" heeft. 
Het komt mij waarschijnlijk voor, dat Hudsons-baai op deze reis bezocht werd; 
Carolas was ongetwijfeld ook nu de piloot der N. C. en op geen andere reis kwamen 
de Nederlanders zoozeer in de nabijheid der baai. Zoo ik twijfel, dan is het alleen , 
omdat Carolas blijkbaar voor het samenstellen zijner kaart ijverig gebruik gemaakt 
heeft van die van JensMunck van 1619, 20. (Zoo noemt hij b.v. de „nieuwe zee" 
van Hudson „Mare Christiane", terwijl Munck Hndsons-straat Pretum Christiani , 
Hudsons-baai Mare novum en James'-bav Mare Christianum noemde naar 
Christiaan IV van Denemarken. Op twee plaatsen in Hudso as-straat vind ik 
aangeteekend : „hier hebbense overwintert" en „Manckenes.") Wel is waar vindt 
men op deze kaart in en bij Hudsons- straat Nederlandsche namen genoeg, als: 
Beerenhoeck, Kolden hoeck , Gebroken landt , Susters, Ys-eylaadt, Saee eylandt , 
Zaydhoeck , maar misschien zijn ze op dezelfde wijze van Munck overgenomen 
en vertaald; van de , Susters" en het „Snee eylandt" is dit ten minste zeker. — 
Zie over Muncks reis: Barrow, Voyages into the arctic regious. p. 230—34. — 
Rclation du Groenland, iu: White, Spitzbergen and Greenland. p. 237 — 47) 

^) Misschien werd op deze reis de niet onbelangrijke opmerking gemaakt , dat 
er in die streken overvloed van walvisschen was. Carolus teekent toch op zijne 
bovenvermelde geteekende kaart ten noorden van „Comberlants Bay" aan : „w^al- 
vis veel", „hier coocten traen," enz. Het is echter niet onmogelijk , dat ook deze 
aanteekeningen op eene reis van Jens Muuck of een ander betrekking hebben. ( Zie 
vorige noot.) 

») R. S.-G. 23 Nov. 1616. 

*) Met het in 1634 als station der walvischvaarders genoemde „Statenlandt" 
(Octr. der Stn. v. Fr. voor de comp. voor de walvischv. dd. 22 Nov. 1634 , bij : 
Zorgdrager, Groenl. vissch. p. 221) schijnt Edgc-island bij Spitsbergen bedoeld te zijn. 
(Zie hiervoor p. 152 Noot 9.) Het komt mij voor, dat het streven der N.C. om anderen 
uit te sluiten zonder zelf van de in bezit genomene streken eenig nut te trek- 
ken, moet toegeschreven worden aan de slechte ondervinding door haar opgedaan, 
toen zij in 1614 verzuimd had van de schijnbaar onbelaugrijke ontdekking van 
Jan Mayen-eiland kennis te geven aan de Staten-Generaal. 

*) Dit sch^nt te blijken , behalve uit het geheele gemis van eenige berichten . 
uit de verklaring van Joris Carolus op zijne bovenvermelde .geteekende kaart, 
dat hij Groenland en het noorden van Amerika „d r i e m a e 1 selfs beseylt" heeft. 
De reis van 1614 is de eerste, waarop wg Carolus outmueteu. 



175 

ger opgegeven ; toen dus ook de nieuwe wegen , die in den laatsten 
tijd beproefd waren, niettegenstaande de groote hoogte, die de 
schepen bereikt hadden, geen resultaat opleverden, meende men 
geene verdere pogingen meer te moeten doen. Geen weg was 
meer ondoorzocht; de moedeloosheid was algemeen en Maurits 
zelf, eens zoo ijverig voor het zoeken van. den doortocht, ver- 
klaarde nu ronduit, >qu'il tient que c'est peine pordue de s'y 
trauaüler d'auantage." *) Men meende, dat het vasteland, 
dat zich veel verder naar het noorden uitstrekte dan Amerika's 
zuidpunt naar de zuidpool, steeds te veel moeielijkheden zou 
blijven aanbieden voor eenen doortocht; immers reeds in de 
straat van Magellaan en in straat Le Maire op 52° en 56° ZB. hin- 
derde het ijs de reizigers altijd zeer *). Hoewel er zeker op deze 
redeneering vrij wat viel af te dingen , had de ondervinding toch 
voldoende geleerd , dat de noordelgke doortocht , ook als hij gevon- 
den werd, vele moeielijkheden zou blijven opleveren. En bij dit 
bezwaar voegde zich een andere reden , die de Nederlanders min- 
der gverig maken moest tot het zoeken van den weg. De eens 
zoozeer begeerde ontdekking was niet langer het doel, waarnaar 
bijna allen , die geene leden der Oost-Indische Compagnie waren , 
met goedkeuring der regeering zelve streefden. »Je ne voy pas," 
schreef de Fransche gezant Du Maurier op het laatst van 1618 
aan een zijner bekenden, »qu'en cette Republique, quand bien il 
se pourroit, ils desirent la decouuerture dudict passage, pour 
les raisons que je vous ay marcquées cy deuant, tellement que 
cette consideration faisant en quelque sorte cesser l'Espoir de la 
recompense, cessera quant et quant le courage et l'Enuie de se 
hasarder pour cela." ') Het is zeker jammer, dat de redenen, 
die Du Maurier daarvoor opgaf, niet bewaard zijn gebleven, maar 
het is niet moeielijk ze ten minste eenigermate te gissen. De 
Oost-Indische Compagnie was meer en meer het lichaam ge- 
worden, waarnaar de natie zich gewend had op te zien als 
het stevigste bolwerk in den op nieuw dreigenden oorlog met 
Spanje. En dat lichaam , dat dus voor 's lands vrijheid een ver- 
eischte geworden was , verkeerde niet meer in den bloeienden toe- 
stand , waarover men zich in de eerste jaren van zijn bestaan zoo- 
zeer verheugd had. Meer en meer waren misbruiken in het beheer 



') Brief van Du Maurier aan Mr. de Pequzé. La Have 15 Dec. 1618. (Cata- 
logus der verzameling MSS. van den heer Mr. L. C. Luzac. N°. 298.) 

*) Brief van Du Maurier als boven. 

•) Brief van Du Maurier als boven. — Met de in den tekst vermelde „re- 
compense" wordt waarschijnlijk de in 1596 uitgeloofde premie bedoeld , die de 
Staten-Generaal bij hunne tegenwoordige gezindheid zeker niet gaarne zouden uit- 
betaald hebben. 



176 

openbaar gew^orden, het gemompel over den slechten stand der 
zaken was toegenomen , in Indië zelf had men met de Engelschen 
reeds lang onaangenaamheden, die gedurig toenamen. Nu dus 
eenmaal het behoud der Oost-Indische Compagnie eene nationale 
zaak geworden was, zou het zonderling geweest zgu met haar 
te gaan concurreer^n. De regeering kon de wedijver niet meer 
aanmoedigen , de natie zelve moest haar belang inzien en de ver- 
toornde participanten konden toch ook niet anders dan concurrentie 
vreezen. Nog slechts éénmaal vernemen wg dan ook in de eerst- 
volgende jaren van eene poging om den doortocht naar Oost- 
Indië te vinden: een Nederlandsch schipper stevende in 1618 
weder met dat doel naar het noorden. De reis had trouwens niets 
te beduiden; toen de kapitein in December terugkeerde kon hg 
zich niet beroemen op de bereikte hoogte (65* NB.), en hg ver- 
genoegde zich dus hoog op te geven van de gevonden schatten, 
die in eenige roode en groene jaspissteenen bestonden. Hij meende , 
dat uit de groote rotsen, die hij van dien steen gezien had, 
groote kolommen te vervaardigen waren , die gemakkelijk gepolijst 
en tot versiering der huizen gebruikt konden worden, maar de 
gewaande schatten van het noordwesten hadden reeds te veel 
zeelieden bedrogen dan dat men naar den schipper geluisterd heb- 
ben zou *). 

Maar al was het zoeken van den vérren weg naar Indië opge- 
geven, de Noordsche Compagnie hield zich voortdurend met nieuwe 
ontdekkingsreizen bezig. Boven gewaagde ik reeds van het belang 
van landbezit in de IJszee voor de oefening der walvischvangst 
en daarnaar streefde de Noordsche Compagnie met al hare krach- 
ten. » Jaerlijcx wiert by haer seer getracht tot vorder ontdeckinge 
van onbekende landen ende zeen,^* dus verhaalde zij zelve nog in 
1624 *). Het doel was natuurlijk de nadere verkenning van de 
kusten der IJszee en de inbezitneming daarvan voor de walvisch- 
vangst: de vrees voor concurrentie door het »generacl octroy" 
drong de compagnie ook binnen de grenzen van haar eigen gebied 

^) Het verhaal is ontleend aan den boven aangehaalden brief van Dn Man- 
rier. Niet onwaarschijnlijk is het, dat het betrekking heeft op de reis van het 
schip de Brnyn-visch, kapitein Carel Nijs of Denijs, met wien Joris Carolas 
en andere stuurlieden omstreeks het begiu van 1619 terugkwamen van eene 
reis , op last der Staten-Generaal ondernomen ter beproeving der nieuwe manier 
van bepaling der lengte op zee van Jan Hendricxz. Jaricz. Den kapitein was 
b\j zijne Instructie door de Staten-Generaal opgedragen, zoo mogelijk tegeijk 
eenige ontdekkingen te doen en wij weten , dat hij o. a. IJsland bezocht. (Zie 
over deze reis: Instr. der Stn.-6en. voor Nys dd. 17 Mei 16 1 8, in : Instructieboek der 
Stn.-6en. R.-A. — Resol Admiralit. Amst. 5, 17 Mei 1618, 12 Jan. 1619.— 
R. S.-G. 5 Jan. 1619. — Carolus, Nieuw vermeerde Licht des Zeevaerti. p. 148.) 

*) Corte Deductie ende Remonstrantie der N. C. dd. 18 Sept. 1624, ini 
Noordsche togten. 4. Loop. N. C. R.-A. 



177 

nieuwe landen te zoeken. Eeeds in 1614 sch^'nt het met geen 
ander doel geweest te zijn , dat het schip »het cleyne Swaentgen" 
van Delfshaven, kapitein Jan Jansz. Eerckhoff, de IJszee invoer; 
hij was echter niet verder dan Jan Mayen-eiland gekomen en 
kapitein Jan Sybrantsz. Paelman van Opperdoes , die met het schip 
»T8waentgen" ook wel genaamd »het dnyflPgen" oplast der Noord- 
sche Compagnie in 1615 van Spitsbergen nitgezeild was, om 
weder ontdekkingen te doen , had het , dezelfde richting als de 
reizigers van 1614 volgende, eveneens niet verder gebracht *). 
Maar nu het zoeken van den doortocht was opgegeven , nam de 
compagnie het doen van dergel^ke ontdekkingsreizen op kleiner 
schaal met meer ijver ter hand. .De resultaten waren echter 
schraal : slechts éen enkele maal vernemen wg van eene ontdekking. 
Joris Carolus ontdekte in 1617 op een schip , door drie kamers 
der Noordsche Compagnie — die te Delft, Hoorn en Enkhuizen — 
uitgerust , twee eilanden ; het eene , door de schepelingen Nieuw- 
HoUand genaamd, was gelegen van 60" tot 63" NB. (een ge- 
deeltevan Groenlands oostkost?), het andore, Opdams-eiland , op 
66° NB. en 20 mijlen ten oosten van IJsland *). Dit laatste , 
ook wel Enkhuizer-eiland genoemd *), is ook op latere Neder- 
landsche kaarten onder dien naam te vinden ^); tegenwoordig is 
het echter daarvan verdwenen en het kan dus bezwaarlijk als 
eene ontdekking beschouwd worden. Het verlangde octrooi werd 
echter aan de compagnie dadel^k verleend. 

Het resultaat was zeker niet schitterend en de »jaerlycxe ont- 
deckingen'' zelve der Noordsche Compagnie toonden , dat zij meer 
èn meer de hoop opgaf om langs dien weg voordeel te behalen. 
Wij zagen, dat reeds by de laatste ontdekkingsreizen de kosten 
gedragen werden door eenige kamers der compagnie, terwijl de 
andere zonder twijfel den moed hadden laten zakken. Na 1617 zien 
w^ nog wel ontdekkingsreizen ondernemen , maar niet de kamers , 
slechts enkelen harer leden droegen daarvan de kosten. Hoewel 
vreemden door hun kapitaal dat der ondernemers moesten ver- 
sterken, waren het toch steeds leden der geoctrooieerde vereeni- 
ging, die de reizen schijnen ontworpen te hebben; steeds worden 



') Zie meer voor deze beide reizen in Hoofdstuk IX. 

«) R. S.-G. 28 Oct. 1617. 

') Dezen naam draagt het eiland , zoover ik weet , het eerst op de kaart van 
ffOadt-Groenlandt enz." in Carolus' Nieuw vermeerde Licht des Zeevaerts. p. 148. 
Waarschijnlijk is de naam door Carolus veranderd en het eiland naar zijne vader- 
stad benoemd. Wij zagen reeds boven (p. 169 Noot 2) , dat Carolus zulk eene ver- 
andering niet schuwde , wanneer daardoor z^n eigen aandeel aan de ontdekking 
meer op den voorgrond gesteld werd. 

^) O. a. op de kaart van Groenland enz. in den atlas van Goos (1666) en 
Kelfs nog op de zeekaart van Van Keulen. 

12 



178 

zg in de eerste plaats genoemd. En daar het aandeel, dat dien 
leden aan de eventneele ontdekkingen zon ingemimd worden, 
volgens de bepalingen door de kamers gemaakt steeds dadelijk 
aan de generale compagnie ten goede moest komen zonder dat 
den ontdekker zelfs voor de vier jaren van het »generael octroy" 
afzonderlijke exploitatie werd gegund '), kannen ook deze reizen, 
hoewel slechts gedeeltelijk op kosten van enkele leden der Noord- 
sche Compagnie ondernomen, zeer wel onder de reizen der ver- 
eeniging gerangschikt worden : het feit , dat geen enkele maal 
zonder medewerking van hare leden gehandeld werd , bewast vol- 
doende, dat zg het was, die aanleiding tot de tochten gaf. Eeeds 
dadelijk in 1618 vinden wij drie reizen vermeld. 

Twee Hoomsche kooplieden, Jan Jansz. Molen werff, bewind- 
hebber der aldaar gevestigde kamer der Noordsche Compagnie , en 
Otto Keyners , hadden reeds in 1616 , zoo men hun verhaal geloo- 
ven mag, het schip »de vier Heemskinderen", kapitein Pieter 
Jansz. stuurmati Laurens Broers , ter ontdekking van nieuwe 
plaatsen voor de walvischvangst uitgezonden. Het resultaat der 
reis was de ontdekking geweest van een eiland op 70 J° NB., 28 
èk 30 mijlen westzuidwest van Jan Mayen-eiland. Het volgende 
jaar hadden zij weder een schip daarheen uitgezonden om hunne 
ontdekking te exploiteeren ; men had de walvischvangst daar be- 
proefd en met uitnemend gevolg gevestigd. In 1618 werden nu 
weder twee schepen met hetzelfde doel uitgezonden , maar het ijs 
belette de schepelingen ditmaal het eiland te naderen en den 12 
Augustus vielen zg zonder eenige vangst te Hoorn binnen. Nu 
eindelijk werd er aan gedacht , bg de Staten-Generaal octrooi voor 
de ontdekking aan te vragen ; de reeders lieten een proces-verbaal 
van hunne vruchtelooze laatste reis opmaken en verzochten de Staten 
dit te willen aannemen als rapport van hunne ontdekking. Maar 
het verzoek was zeer bedenkelijk. Nog daargelaten , dat een 
eiland op de aangeduide plaats niet bestaat en dus het geheele 
verhaal onwaarschijnlijk is, konden de reizigers »geen perfect 
rapport doen vande gelegentheyt vant voorszeide eylant by bewys 
van Caerte , Streecken , opdoeninge ende aencomste by tselve , om 
daermede te thoonen dat zy de vinders daervan alleene waren." 
De Staten-Generaal oordeelden dan ook het verzoek der reeders 
om eene akte volgens het »generael octroy" ongegrond en wezen 
het van de hand. (24 Augustus 1618.) *) 

Gelukkiger waren weinige dagen later (80 Augustus) Comelis 
Jansz. Muis en Adriaen Dircxz. Leversteyn , de hardnekkige con- 



*) Contr. ▼. de N. C. met de Zeeuwen, art. 19, in: Noordsche togten, 
é. Loop. N. C. B.-A. 

*) R. S.-6. 24 Aag. 1618. 



179 

current der Noordsche Compagnie, op wier kosten kapitein Aert 
Adriaensz. Havelaer ') met het schip »de Hasenwint'* op 67 1*" 
tusschen Groenland en IJsland, een eiland ontdekte (waarsch^n- 
lijk een gedeelte van Groenlands oostkust) , waar h^ vele vogelen , 
vossen, kabeljauwen en andere dieren ving. De schipper deed 
dadelijk na zgne terugkomst op 17 Augustus rapport van z^n 
wedervaren en de Staten-Generaal verleenden na overlegging 
der kaart de door de reeders van de ontdekking verzochte akte 
volgens het »generael octroy" *). 

Allerbelangrijkst is het bericht, dat wij in de resolutiën der 
Staten-Generaal van 8 Januari 1619 vinden omtrent de ontdek- 
king van een voor de walvisch vangst geschikt land tusschen 
76*3' en 80*6' NB. door Logier Jaspersz. met een schip van 
Pieter Courten te Middelburg, een der voornaamste leden van 
de Zeeuwsche compagnie voor de walvischvangst. Bit land , door 
den ontdekker Nieuw-Zeehind genaamd , moet gelegen hebben op 
de oost- of westkust van Groenland '). Maar hoe dit ook zij , 
in ieder geval is de reis, waarvan ons dit schrale bericht is 
overgebleven, een nieuw bewijs van de verbazende volharding 
onzer zeelieden, die reeds in de zeventiende eeuw in eene altijd 
bgna onbevaarbare zee doordrongen tot eene hoogte , die zelfs de 
zooveel beter toegeruste reizigers van onzen tgd daar niet of 
eerst in de allerlaatste jaren bereikt hebben. En dat de ont- 
dekking wèl gestaafd was, blijkt uit de resolutiën der Staten- 
Generaal zelve: het verzochte octrooi voor vier jaren werd 
dadelgk verleend ♦). 

Van eene andere reis, in 1619 op kosten eener Belftsche com- 
pagnie van kooplieden ondernomen, zijn geene berichten over. 
Bruin Willemsz. d'Edel en Bruin Dircxz. Van der Dusse kochten 
in het voorjaar van dit jaar van de Noordsche Compagnie het 
schit^ de »Waterhondt" van 180 last en zonden het 1 Mei naar 
Groenland. De Staten-Generaal leenden den reeders op hun verzoek 
veeiitien stukken geschut met de daarbij behoorende kogels , maar 
van den uitslag der reis is niets bekend ^). 

') Havelaer wordt in 1617 als \jverig contra-remonstrant genoemd bij : Brandt, 
Hi8t.-4er Reform. II p. 461. 

*) R. S.-G. 30 Aug. 1618. 

') Waarschijnlijk lag het land op de oostknst , want de ontdekkers kwamen 
van Spitsbergen, waar zij nog in het begin van Juli 1618 trachtten walvisschen 
te vangen in Sir Thomas Smiths h&y. (Mémoire et Relation yeritable , b\j : Muller, 
Mare Clansum. p. 874. — Vgl. hierna Hfdst. VI.) 

*) R. S.-G. 8 Jan. 1619. 

») R. S.-G. 13 Apr. 1619. — Het is trouwens niet onwaarsch^nl^k , dat 
deze reis alleen gedaan werd om walvisschen te vangen. //Bruyn van der Dussen" 
toch vertegenwoordigde in 1640 met Jacob Van der Graeff de N. C. Het ia dus 
leer wel mogel^k, dat het schip eenvoudig voor rekening der kleine N. C, 

12* 



180 

De verdere tochten , door de Nederlanders in de eerste jaren 
na 1619 ondernomen, schijnen niet tot de ontdekking van nieuwe 
landen in het noorden geleid te hebben, ten minste de resolutiën 
der Staten-Geueraal zwijgen daarover. Trouwens wanneer men 
niet tot het zoeken van den doortocht den steven verre naar 
het noordwesten wendde, was er niet veel nieuw land meer in 
de IJszee te vinden. De oostkust van Groenland was op enkele 
plaatsen bereikt, de eilanden in de IJszee waren voor zoover ze 
na bekend zijn reeds allen ontdekt, ook Groenlands westkust 
was door Nederlanders bevaren. Het is dan ook alleen van 
tochten tot het zoeken van den doortocht ondernomen, dat wij 
nog enkele berichten vinden. 

Het jaar 1624 kwam en plotseling zien w^ de Nederlanders 
het zoeken van den noordelijken weg naar Oost-Indië weder met 
kracht opnemen. Naar beide z^den werd dit jaar de nog steeds 
onbekende doorgang gezocht. De Noordsche Compagnie zond een 
schip oostwaarts ; de koopman Leversteyn , dien wij reeds in 1618 
als haar mededinger leerden kennen , deed' ditmaal eene uitrus- 
ting naar het westen. Door de jaarlijksche tochten ter walvisch- 
vangst waren de schippers der compagnie meer en meer bekend 
geworden met de noordkust van Spitsbergen; zij hadden opge- 
merkt , dat die kust zich meer en meer naar het oosten wendde. 
Tot 82* NB. waren zij in het noorden doorgedrongen en een 
schipper van Enkhuizen had op die hoogte zelfs »eenighe ghe- 
broocken landekens" of eilanden meenen te zion. De verkregen 
zekerheid, dat Spitsbergen niet zooals men vroeger meende een 
gedeelte van Groenland was , maar dat zich ten noorden van het 
eiland eene ijsv^ge zee bevond , die zich ten minste een eind ver naar 
het noorden uitstrekte, gaf nieuwe hoop op het vinden van den door- 
tocht en het omzeilen der ver in het noorden uitstekende kaap Tabin. 
De Noordsche Compagnie besloot eon spiegelschip van 40 last , wel 
uitgerust en voor langen tijd van proviand voorzien , uit te zenden 
om dien weg in te slaan. Den 3 Juni 1624 verliet dit schip onder 
bevel van Simon Willemsz. '), met Jacob Jacobsz. van Edam 
als stuurman en acht personen als bemanning, de reede van 
Texel. Het plan was noordelgk langs Spitsbergens westkust naar 
de pool te zeilen, — de oude theorie van de warmte onder de 
pool gaf daartoe den moed ; — eerst echter zou onderzocht wor- 
den of de noordkust van het eiland voortging zich oostwaarts te 
wenden, om zekerheid te verkrijgen of langs den voorgenomen 

waartoe ook Van der Graeff behoorde , op de yisscher\j zeilde naar Jan Mayen- 
eiland, dat dikwijls «Groenlandt" genoemd wordt.. 

') Miaschien de kapitein van het schip de Craen, dat in 1611 de reis met 
Jan Cornelisz. May deed. 



181 

weg kaap Tabin te bereiken was en of niet hoog in het noorden 
misschien een onbekend land den reizigers den pas zon afsnijden. 
In Nederland stelde men zich van den uitslag dezei reis veel 
Yoory maar de uitkomst beantwoordde geheel niet aan de ge- 
koesterde verwachting. Reeds op 83** NB. belette de gsvlakte 
het schip verder noordelijk te zeilen ; men was genoodzaakt oost- 
waarts den rand van het ijs te volgen. Nergens werd echter 
een doorgang naar het noorden gevonden : het schip was genood- 
zaakt terug te keeren. Zoo spoedig was de reis geëindigd, dat 
de schepelingen nog vroeg genoeg in de Mauritius-baai aankwa- 
men om aan de wal visch vangst van dit jaar deel te nemen *). 

Uitvoeriger berichten wist Leversteyn van zijn wedervaren te 
geven. Beeds vroeger meende men de zekerheid verkregen te 
hebben, dat Groenland ten noorden aan de westkust van straat 
Davis verbonden was en dat dus deze zoogenaamde straat geeue 
zeeëngte maar een baai was. Toen Leversteyn dus in 1624 met Jan 
Jansz. Molen werff, bewindhebber van de kamer der Noordsche 
Compagnie te Hoorn, en een ander koopman, Borch genaamd, 
een schip uitrustte om in bet noordwesten eenen doortocht 
naar Oost-Indië te zoeken, hoopte men dien weg niet zoozeer 
hoog in het noorden als wel iets lager in het verre westen te 
vinden. Het schip, waarop waarschijnlijk Marten Arendsz. van 
Den Briel opperstuurman was > ) , zeilde dan ook daarheen en vond 
werkelijk ten noorden van Hudsons-straat »een passagie, daer 
ghemeent werdt een pas naer Oost-Indien te zgn: daer was een 
open Zee, wel vierdehalf Mgl wijt, en al gebroocken Lant, vol 
van volck, al met Peltergen en Röbbe- Vellen ghecleedt , seer be- 
gerich naer Yser-werck , willende de Bouten uyt het Schip haelen : 



*) Zie over deze reis: Wassenaer, Hist. verh. VII fol. 95, IX fol. 123. 

*) Ik vermoed dit , omdat op eene kaart van de zuidwestkust van Groenlands 
door La Pereyre in de bibliotheek van kardinaal Mazarin gevonden, aangetee- 
kend stond: ^Haec delineatio facta est per Martinum filium Amoldi natom in 
Hullandia, Civitate dicta den Briel qvi bis navigationem ad insniam 
dictam antiquam 6r oe nland iam , institnit; t an qu am supre- 
mus Gubernator, ano 1624&1 625." (White , Spitzbergen and Groenland, 
p. 180.) Van Leversteyn alleen weten wy , dat hij in beide jaren een schip naar 
straat Davis nitzond. (Is misschien het vinden van deze kaart , die in het archief 
der Staten-Generaal behoorde, op die plaats reeds voor 1646 eene aanwijzing, 
dat Leversteyn , wiens daden zulk eene verrassende overeenkomst met die van 
Le Maire vertoonen, evenals deze den koning van Frankr^k voor zyne noorde- 
lijke ontdekkingen heeft willen interesseeren, nadat de Staten-Generaal hem te- 
leurgesteld hadden ?) — Op deze tocht was ook tegenwoordig de bekende Willem 
Ys, de zegsman van Witseu en Zorgdrager. Dit blijkt uit zijn verhaal over de 
twee naar Nederland overgebrachte Groenlanders b\j : Witsen , Noord- en oost- 
Tartarye. p. 928. Wassenaer verhaalt (Hist. verh. TX p. 48, 124), dat op dezen 
tochl de twee Groenlanders herwaarts kwamen. 



182 

seer diefachtig , alles nemende dat los is , ranw Yleesch en Yisch 
eetende , seer net op een parck schietende , met haer Flitsen daer 
sy het Wildt mede treflfen ; daer was goede handelingh van Pelte- 
rijen, dies men in 't Schip alles vermangelt heeft dat het in 
hadde." >) Niettegenstaande den ophef van deze ontdekking 
gemaakt blijkt het overtnigend , dat de reizigers eenvoudig straat 
Davis een eind weg opgezeild zgn en wel niet verder dan tot 
65' NB. *). De ontdekte »passagie'* is waarsch^nlijk de Cumber- 
lands-baj. Dat de doortocht niet gevonden werd, spreekt van 
zelf; straat Davis overstekende keerden de reizigers langs de 
oostkust terug. Leversteyn verhaalde toch aan de Staten-Gene- 
raal, dat een door hem ontdekt land zich van »de Oostcaep van 
Fretum Davis" (d. i. kaap Parewell) ») uitstrekte tot 5' meer 
noordel^'k, waar zich een zekere rivier bevond, die z^n schip 
bezocht had *). ' 

Maar niet ongestoord zon Leversteyn de vruchten van zgne ge- 
waande ontdekking genieten. Ook een Brielsch koopman Engel- 
bert Pietersz. Van der Zee had dit jaar straat Davis doen bezei- 
len en daar ontdekt een nieuw eiland, waar hij had »opgedaen 
seeckere silvere ende goutmynen voor desen noyt bekent •)." Zoö- 



») Wassenaer, Hist. verhacl. IX fol. 43. 

*) Ook de nauwkeurigheid der ontdekking liet te wenschen overig. Niet alleen 
wist Leversteyn niet juist aan te duiden, waar de ontdekte landen gelegen wa- 
ren (R. S.-6. 27 Febr. 1625), maar de bevelhebber Marten Arendsz. verkeerde 
nog in de oude dwaling, dat Groenlands zuidpunt uit twee eilanden bestond. 
(Zie de kaart van Groenland, in: White, Spitzbergen and Greenland. p. 176, 
naar Arendsz.' kaart vervaardigd. Zie ald. p. 180.) 

*) Fretum Davids is namel^k in de zeventiende eeuw de naam niet alleen 
van de zeestraat, maar bepaaldelijk ook van Groenlands westkust, terwijl de 
westkust van straat Davis als het Westland bekend is. Groenlands oostkust heette 
daarentegen West-Groenland, verdeeld in Oud-Groenland , het znidel^ke, en 
Nieuw-Groenland, het noordelijke gedeelte der kust. Spitsbergen werd somtijds 
Oost-Groenland genoemd. 

•) R. S.-G. .11 Nov. 1624. — De bereikte rivier is waarsch^nlijk de op de 
kaarten van Groenland van Carolus (1626. R.-A.) en Zorgdrager (Groenl. vissch. 
p. 71), ook in de atlassen van Goos en Visscher, evenals op Danckers' kaart van 
Amerika, duidel^k aangewezen fiaals-rivier op 64® NB. In den omtrek vindt 
men daar «Delfs haven" en „Delfe punt.** (NB. Leversteyn woonde te Delft.) 

*) R. S-G. 15 Febr. 1627. — Sporen van dezen tocht vindt men op de 
kaart van Carolus van 1626 (R.-A.) en op Goos*, Visschers en Zorgdragers 
(Groenl. vissch. p. 71) kaarten van Groenland, in : „kaq»- BrieP* en de «Brielse 
haven'* op 62® en 6So NB. De „Brielse haven" komt ook op Danckers* kaart 
van Amerika voor. Z^ kunnen echter ook hunnen naam ontleenen aan Mar- 
ten Arendsz. van Den Briel, waarschijnlijk de bevelhebber op Leversteyns 
schepen in 1624 en 25. (Zie hiervoor p. 181 Noot 2.) — In ieder geval is het 
niet onwaarsch^nl^k , dat de expeditie van Van der Zee belangrijke ontdekkin- 
gen heeft gedaan , want terwijl Marten Arendsz. nog spreekt van «insiila dicta 
antiqua Groenlandia" (zie hiervoor p. 181 Noot 2) , verhaalt Wassenaer reeds in 



188 

dra Leversteyn zich nu tot de Staten-Generaal wendde met ver- 
zoek om octrooi voor niet minder dan twintig jaar, opdat hij z^'ne 
ontdekking met uitsluiting van alle andere Nederlanders zou 
kannen exploiteeren en ze tot 84** NB. voortzetten , verzette zich 
Van der Zee tegen de inwilliging van dit verzoek. Van zijne zyde 
verzocht hij octrooi om straat Davis gedurende twaalf jaren 
alleen te mogen bevaren ; htj bood aan zgne ontdekking te bewe- 
zen en tegelgk aan te toonen »de sub- ende obreptie'* van Lever- 
steyns verzoek. 

Hoewel het zoeken van den doortocht opgegeven en eene ont- 
ginning der walvischvangst in die streken niet bedoeld schgnt te 
zijn, was echter de Noordsche Compagnie niet gezind zich het 
monopolie van landbezit in de poolstreken, dat zg zoo langen 
t^d bgna ongestoord bezeten had, te laten ontwringen. Zoo zg 
zelve zich tot nog toe tot de walvischvangst bepaald had, hare 
beginselen waren te exclusief dan dat zij het zou gedoogd heb* 
ben, dat anderen zich zelfs tot het drijven van den pelterghan- 
doi of het ontginnen der reeds lang gezochte goudmijnen bij straat 
Davis in het noorden vestigden. Dadel^k verzocht zg dan ook 
de Staten-Generaal, de requesten van beide kooplieden, voordat 
daarover eene beslissing genomen werd, in hare handen te doen 
stellen om ze nader te onderzoeken. De Staten-Generaal wensch- 
ten echter de beslissing aan zich te houden en besloten (11 No- 
vember), de drie part^'en voor eene daartoe benoemde commissie 
nader te doen hooren •). 

De beide requestranten schijnen daardoor in groote verlegen- 
heid gebracht te zyn: reeds den 21 November werden partijen 
gelast tegen den 25 voor de commissarissen te verschijnen *), en 
toch hadden de beide mededingers nog in Februari zoo weinig 
afdoende bewgzen van hun recht ingeleverd, dat de Staten-Ge- 
neraal op verzoek der bewindhebbers van de Noordsche Compag- 
nie besloten , Leversteyn en Van der Zee te gelasten , dat zij toch 
» rechte openinge" zouden doen van de ligging der door hen ont- 
dekte landen om te beslissen of die al dan niet onder het octrooi 
der Noordsche Compagnie vielen, en zoo neen of zij door de 
schepen der compagnie vroeger waren bevaren '). De zaak bleef 
slepen *) : het schijnt de taktiek der partyen geweest te zijn , de 



April 1625, dat „Groenlandt gheen Ey landt bevonden is." (Hist. verh. IX fol. 43.) 
Het is kwalijk denkbaar, dat deze kennis aan iemand anders dan Van der Zee 
ontleend is, die blijkens zijne beweerde ontdekking van mignen in Groenland 
daar aan land geweest is. 

») R. S.-G. 11 Nov. 1624. 

>) R. S.-G. 21 Nov. 1624. 

•) R. S.-G. 27 Febr. 1625. 

*) Wassenaer (Hist. verh. IX fol 44) verhaalt, dat leversteyn c, s. „na lange 



184 

beraadslagingen over deze zaak te rekken, totdat zij op nieuw 
het bewuste land hadden bevaren en afdoende bewgzen voor hun 
recht konden b^brengen. 

Het bleef dan ook niet bg vertoogen aan de Staten-Generaal. 
Dadelijk zond de Amsterdamsche kamer der Noordsche Compagnie 
in het vqlgende jaar (1625) een scheepje van 40 a 50 last naar 
het noorden •). De bevelhebber dezer expeditie kreeg last om 
het bewuste land te bezeilen en daarna straat Davis of Hudsons- 
straat en de naar hem genoemde baai (>sjn ghevonden Zee/' 
zegt Wassenaer) te onderzoeken, »met hoope om aldaer oock wat 
raers of nieus t* ontdecken/* De kapitein van het jacht was Jan 
Jansz. *), de bemanning bestond uit vijftien koppen. Men wilde 
dit jaar de kusten verkennen en in het najaar terugkeeren : het 
volgende jaar zou de Noordsche Compagnie dan >met ernst daer 
op equipperen ').*' De schepelingen hielden zich allereerst bezig 
met het onderzoeken der door Leversteyn gezochte »pas8agie'* 
(door Cumberlands-bay) , maar vonden die »ghestopt met lant." 
Iets meer naar het zuiden kwamen z^ aan eénen inham, reeds 
vroeger door Europeanen bezocht (Frobisher-straat) , maar dien 
een eind wegs opzeilende, kwamen zg verder dan hunne voor- 
gangers geweest waren. De bewoners, even roofzuchtig als de 
Groenlanders , toonden zich bereid tot ruilhandel; zg boden wa- 
pens, kleedingstukken , schuitjes en al wat zij hadden ter ruil 
aan, maar de zooveel belovende peltergen, waarvan Leversteyn 
gesproken had, kregen de Nederlanders niet te zien. Ontevreden 
keerden zg terug en na eene rampspoedige reis, door nevel, storm 
en ijs gehinderd, kwamen zij in het vaderland aan ^). Yoor de 
ontdekking van verschillende baaien, rivieren, eilanden en vol- 
ken tusschen 60** en 68 j** NB. verzochten zij, aan hun systeem 
van uitsluiting getrouw, echter dadelijk aan de Staten-Generaal 
octrooi *). 

Maar ook Leversteyn had onderwijl niet stilgezeten. Hg had 
met zijne deelgenooten in Mei 1625 niet minder dan drie sche- 
pen van 100 last uitgezonden, waarschgnlgk weder onder bevel 



Oppositie" in April 1625 octrooi voor vier jaar gekregen hebben. De R. S.-G. 
zwijgen daarover en het door Wassenaer zelven (1. c. IX fol. 124) verhaalde strijdt 
er mede. 

*) Wassenaer (Hist. verh. IX fol. 43) zegt, dat de compagnie in dit voor- 
nemen „is belet.'* Zie echter Wassenaer (1. c. IX fol. 124) en de R. S.-G. 
16 Dec. 1625. 

>) Jan Jarisz. by Wassenaer (Hist. verh IX fol. 124) is zeker een drukfout 
voor Jan Jansz. 

•) Wassenaer, Hist. verh. IX fol. 124, 

*) Wassenaer, Hist. verh. XI fol. 58. 

f) R. S.-G. 16 Dec. 1625. 



185 

van Marton Arendsz. van Den Briel als opperstuurman *), om op 
de ontdekte landen handel te dr^'ven en den doortocht nader te 
onderzoeken >). Zij verkregen een gunstig resultaat en ont- 
dekten in straat Da vis »seecker Lant bewoont met menschen, 
noyt voor dato vandien by eenige ingesetenen der Vereenichde 
Nederlanden bevaren ')." De beide mededingers verschenen dan 
ook op het laatst van 1625 weder voor de Staten-Generaal en 
verzochten octrooi voor hunne ontdekkingen. De regeering stelde 
beide requesten in handen eeuer commissie om partgen zoo mo- 
gelijk in der minne tot eene overeenkomst te brengen *). De 
uitslag dezer bemoeiingen wordt niet gemeld. — Eene poging 
vau Van der Zee, om nog in 1627 den naar het schgnt toen reeds 
hijna vergeten strijd over de ontdekkingen op Groenlands west- 
kust weder te verlevendigen door nogmaals octrooi voor zgne 
beweerde ontdekking van 1624 te vragen, sch^nt even onbeslist 
gebleven te zgn ^). Het bl^kt echter, dat ook in 1626 straat 
Davis door Nederlanders bevaren is •). 

Ook het zoeken van den noordoostelij ken doortocht naar 
Oost-Indië was door de Noordsche Compagnie onderwijl weder 
opgevat. De ongelukkige reis van schipper Simon Willemsz. 
had haar echter van het volgen van de richting door het hooge 
noorden afgeschrikt en zij keerde dus terug tot de oude plan- 
nen der zestiende eeuw , die bg de onbekendheid van het hooge 
noorden met groote voorzichtigheid aanrieden, op eenigszius pri- 
mitieve wijze eenvoudig de lijn der kust te volgen. Daartoe 
lustte de Amsterdamsche kamer der compagnie nu een spiegel- 
schip van 90 last, >de Cat" genaamd, uit voor eene lange reis. 
Het werd bemand met 24 koppen, van proviand voorzien voor 
2J jaar en schipper Comelis Teunisz. Bosman van Amsterdam 
aan het hoofd der onderneming gesteld, terwjl Willem Joosten 
Glimmer hem als commies vergezelde 'j. De algemeene aan- 



*) Zie hiervoor p. 18 J Noot 2. 

') Wassenaer, Hist. verh. IX fol. 43, 44. 

•) R. S.-G. 10 Oct. 1625. 

*) R. S.-G. 10 Oct., 16 Dec. 1626. 

*) R. S.-G. 15 Febr., 6 Mrt. 1627. . 

•) R, S.-G. 24 Dec. 1626, 24 Febr. 1627.— Het schip behoorde aan Joost 
Adriaensz. Van Colster en Mr. Comelis Musch, «Secretaris tot Rotterdam " Het 
doel der uitrusting wordt niet gemeld. 

') Wassenaer, Hist.. verh. IX fol. 123. — Gelijkheid van jaar en plan zouden 
reeds voor het vereenzelvigen van de reizen van Tennis Cornelisz. (volgens Was- 
senaer) en van Cornelis Bosman (volgens Witsen) pleiten. Vau Dam (Gesch. der 
^•-I. C. R.-A.) neemt echter allen twijfel weg door den schipper Cornelis 
Teunisz. Bosman te noemen , daardoor bewijzende , dat Wassenaer bij vergis- 
sing Tennis Cornelisz. voor Cornelis Teunisz. schreef. 



186 

dacht schijnt, zich op deze onderneming gevestigd te hebben; er 
waren aan de uitrusting geheimzinnige inrichtingen verbonden, 
die aan de reis grootere kans van slagen verzekerden dan aan 
eenige vorige '). De Noordsche Compagnie, als altijd zeer voor- 
zichtig , waar zg met hare Oost-Indische zuster in botsing dreigde 
te komen, verzocht evenals in 1615 van de Staten -Generaal 
»opene patente, daerbj alle uytheemsche Coningen ende poten- 
taten mitsgaders alle gouverneurs ende bevelhebberen van wat 
conditie oflF qualiteyt die souden mogen syn, versocht ende res- 
pQctive bevoelen wierden ," het schip te laten heen- en teruggaan 
zonder eenige verhindering. (25 Maart 1625.) Het verzoek der 
compagnie werd dadelijk toegestaan en haar tevens op haar ver- 
zoek afschrift verleend van de resolutie van 1596 , waarbij de , 
premie van ƒ 25,000 door de Staten was uitgeloofd *). Het schip 
schijnt nog eenigen tijd opgehouden te zijn en vertrok eerst 24 Juni 
van Texel. Het plan der reis was geheel hetzelfde als in 1594 :* 
men wilde langs de Russische kust de straat van Nassau door- 
zeilen naar den Ob, kaap Tabin trachten te bereiken en door 
straat Anian den weg naar Cathaj , China en Japan zoeken , om 
het volgende jaar langs denzelfden weg terug te keeren en octrooi 
voor het vinden van den weg aan te vragen '). De uitslag be- 
antwoordde echter geheel niet aan de hooge verwachtingen, die 
men van do onderneming koesterde. Eerst 24 Juli voorbg het 
eiland Kolgojev gezeild , bereikte men 28 Juli Novaya-Zemlya op 
70°55' NB. en werd reeds daar zoozeer door het drijfgs gehin- 
derd , dat men dagenlang in eene baai moest bigven liggen. Eerst 
10 Augustus kon de straat van Nassau ingezeild worden. Den 
13 Augustus kwam het schip ook behouden voor het Staten-eiland 
ten oosten van Yaigatsch ten anker, maar nauwelgks was men 
17 Augustus van daar vertrokken of een harde vorst deed de zei- 
len stijf bevriezen, terwijl de wind de ijsschotsen met zulk een 
geweld op het vaartuig aandreef, dat men wel genoodzaakt was 
in straat Nassau terug te keeren. Bosman was nog daar, toen 
een hevige storm hem onder sneeuw en hagel van zijne ankers 
sloeg en hem tot den terugtocht deed besluiten. De berichten 
van eenige Russische visschers, die hij ontmoette, hadden de 
reeds ontmoedigde reizigers in hun voornemen bevestigd. Zij ver- 
haalden , dat straat Nassau slechts eens om de twee of drie jaar 



*) De schepelingen hadden behalve de proviand bij zich zekere ;, andere noot- 
dmftigheden, om redenen willen niet verhaelt." Ook waren zjj „met twee stoo- 
ven int Schip versien" en „op eenich renconter wel met Cmyt en Loot Ter- 
sien." (Wassenaer, Hist. verh. IX fol. 123, XI fol. 58.) 

*) R. S.-G. 25 Maart 1625. 

») Wassenaer, Hist. verh. IX fol. 44 , 123. - R. S.-G. 25 Maart 1625. 



187 

open was en dat dan nog alleen laat in den tgd het drgfgs den 
toegang vryiiet ; z{j , die gewoon waren jaarlijks met drie of vier 
kleine scheepjes tnsschen Pechora en Vaigatsch de vischvang^t te 
beproeven , waren dan ook dikwijls genoodzaakt zich tot de ondiep- 
ten in de straat van Nassau zelve te bepalen *). Hoe onmogelijk 
bet das voor de expeditie scheen verder te gaan , in het vaderland 
was men, toen Bosman in het begin van September onver- 
richter zake terugkwam, niet zeer tevreden over zyn beleid. 
Men schgnt hem gebrek aan volharding en moed verweten te 
bebben; men sch^nt het hem ten kwade geduid te hebben, dat 
bij reeds op het gezicht van het drijfas teruggekeerd was zonder 
zich daarin te wagen. » Het staet alsoo met de vaert door 't Ys , 
naer ghelegentheyt vande winden," schrijft Wassenaer, die veel 
van de reis gehoopt had, »d*eene wint dryft u al het Ys op 
'tl^f dat ontrent u is , die wint veranderende , drijft al 't Ys 
van u of, en ghy hebt eenen vryen pas; die wat ondersoecken 
wil, moet niet schroomen hem in 't Ys te begheven, en daer 
eenighe daghen in te blyven legghen, en dry ven, en daer nae 
weder los werden ; die soo niet doet sal niet uytrechten , als desen 
voorghevallen is •)." 

Bit zgn de laatste berichten, die ons omtrent ontdekkings- 
reizen naar het noorden, door of ten t^de van het bestaan der 
Noordsche Compagnie door Nederlanders ondernomen, zgn over- 
gebleven. De ongelukkige uitslag schijnt van verdere pogingen 
te bebben afgeschrikt en de Noordsche Compagnie heeft zich zeker 
meer en meer op de walvischvangst toegelegd , die ook zonder de 
ontdekking van nieuwe vaste uitgangspunten juist in deze jaren 
overvloedige winsten afwierp •), Voordat wg echter over de ont- 



^) Bizonderheden over deze reis Tindt men b\j : Van Dam, Gescb. der O.-I. C. 
I cap. 1 5. (MS. R.~A.) , die een aittreksel uit het joamaal van Bosman ge- 
bruikte. Daarmede stemmen overeen Witsen (Noord- en oost-Tartarye. p. 906 , 7) 
en Berghans. (Wat men van de aarde weet. I p. 229.) In bizonderheden wijkt 
deze laatste echter van het verhaal der anderen af zonder zijne autoriteit 
te noemen. 

*) Wassenaer, Hist. verh. XI fol. 58. — Twee andere ;,wel-ghemonteerde" 
schepen der N. C. zeilden dit jaar nog „op een ander noyt bevaeren plaets om 
yti% t' ontdecken." (Wassenaer 1. c. IX fol. 124.) 

') Gedurende het bestaan der Noordsche Compagnie bepaalde men zich ver- 
der dan ook tot het onderzoeken der kusten van Spitsbergen. Men moet echter 
voorzichtig z^n met het toeschrijven van ontdekkingen aldaar aan Nederlanders : 
de Hollandsche namen z|jn daarvan volstrekt geen bew^s, daar de Nederlanders 
zich niet ontzagen de namen door Engelschen gegeven op hunne kaarten te ver- 
talen, b. V. Klok-baai, K^k-nit enz. (BeU-sound, Look-out.) Toen de Noordsche 
Compagnie in 1642 werd opgeheven, ondernamen natuurlek nu en dan Neder- 
landsche walvischvaarders tochten om nieuwe kusten te vinden , terwijl Spitsbergen 
meer en meer verlaten werd. Maar toch niet dan zelden was dit het geval ; weldra 



188 

dekkingen der Noordschu Compagnie zwygen , blijft ons over iets 
mede te deelen omtrent de ontdekking van Jan Majen-eiland , 
waarover zeer verwarde verhalen in omloop zgn. 

Jan Mayen-eiland is volgens de gewone overlevering ontdekt 
door Jan Oornelisz. May op zijne reis naar het noorden in 1611. 
Dit verhaal, reeds door Zorgdrager medegedeeld '), is na hem 
door alle schrgvers, die het eiland vermelden, overgenomen *). 
Het is niet moeielijk de redeneering na te gaan, die het heeft 
doen ontstaan. Jan Mayen-eiland was natunrlijk ontdekt door 
Jan May , de naam zelf reeds wees het aan ; zekere Jan May was 
in 1611 naar het noorden geweest, dus was hg de ontdekker. 
Toch mocht het zonderling heeten , dat zulk eene belangr^ke 



werd de overtuiging algemeen, dat, zon de walvisch oit de zue om Spitsbp.rgen 
langzamerhand verdween, andere wateren nog minder door die begeerlijke prooi 
bezocht werden. Ook de berichten omtrent die tochten zijn schaar sch en on- 
samenhangend. Over de reizen van Willem Vlaming en de beide zonen van 
Jelmer Cock (in 1663 of 64, 1669 en 1688) vindt men een en ander bij: 
Wilseu, Noord- en oost-Tartarye. p. 900, 2, 3, 4, 23, 24, 25, 26, by : Van 
Pam, Gesch. der O.-I. C. I pap. I 5, bij: Valentyn, Oud en nieuw O. I. lp. 113, 
bij: Zorgdrager, Oroenl. vissch. p 186, en bij : De Jonge, Nova-Zembla. p. 24—26, — 
over de reis van Cornelis Pietersz. Snobbeger (1675), bij: Witsen 1. c. p. 918, — 
van Tennis Ys: ald. p. 901, 2, 4, 51, 52, — van Cornelis Roule : ald. p. 920,— 
over ontdekkingsreizen door Nederlanders in 1664 en 66 ondernomen : ald. 
p 907, 62 , — over de plannen van deti commandeur ter walvisch vangst Jan 
Pietersz. Haay (1650), bij: Van Dam, Gesch. der O.-I. C. I cap. I 5 (cf. Zorg- 
drager, Groenl. vissch. p 320), — over de ontdekking van verschillende punten 
van Groenlands oostkust (1654. Gale Hamkesland en baai op 73®— 76o NB. — 
1663. Broer Ruysland ontdekt door Gerrit Ruisch op 73o. — 1665. Edamsland 
op 77® of 780 NB — 1665. Bontekoe's eiland op 78o30' (?). — 1670. Lam- 
bertsland op 78"30') : in de atlassen van C'olom , Goos en Doncker, en op da kaart 
van Van Keulen. (Vlg. Witsen 1 c. p. 904 is Groenlands oostkust in de 17* 
eeuw nooit bereikt.) — over de ontdekking van Gillis-land op 8Üo NB. ten 
oosten van Spitsbergen door Cornelis Gillis: in den atlas van Van Keulen; — 
over de ontdekking van het problematische Jelmersland: Witsen 1. c. p. 902* 
en van het niet bestaande Witsen -eiland: ald. p. 923. — De O.-I. C. schijjnt 
in het midden der 17* eeuw nog enkele reizen tot het zoeken van den N.-O. 
doortocht van O.-I. uit te hebben doen ondernemen. Zie daarover: Philosophical 
Transactions of the Royal Society. IX , X p. 197, 417. — Zorgdrager, Groenl. 
vissch. p. 137. — Scoresby, Account of the arctic regions. 1 App. p. 62. — 
Over plannen om voor het zoeken van den N. doortocht nog in 1 664 een monopolie 
te verkrijgen vergelijke men: Van Dam, Gesch. der O.-I. C. I cap. I 5. 

*) Zorgdrager, Groenl. vissch. p. 101. 

*) O. a. door den schrgver van : De walvisch vangst (II p. 62), MoU (Zee- 
togten der Nederl. p. 95), Bennet en Van Wijk (Nederl. ontdekk. p. 54), Asher 
(Hudson the Navigator, p. 257), Bèrghaus («Wat men van de aarde weet. p. 335) , 
Barrow (Voyages into the arctic regions. p. 227.) Alleen Scoresby (Account of 
the arct. reg. I p. 164) twgfelt, maar op zeer dwaze gronden. 



189 

plaats in het octrooi der Noordsche Compagnie van 1614 niet 
genoemd werd; toch berichtte de heer De Jonge, dat in het zeer 
nityoerige journaal van de reis van Jan Comelisz. May goene 
melding van het eiland gemaakt werd*). Nasporingen op het 
Rijks- Archief en elders hebben mij nu in staat gesteld, de ware ge- 
schiedenis der ontdekking uitvoerig te verhalen. Dat z^' ingewikkeld 
is blijkt reeds uit de feiten, dat niet minder dan zevenmaal 
terecht of ten onrechte op de eer en het voordeet der ontdekking 
van Jan Mayen-eiland als van een nieuw land is aanspraak ge- 
maakt , — dat over die ontdekking niet minder dan drie processen 
door Nederlanders en vreemdelingen tegen de Noordsche Com- 
pagnie gevoerd zijn , — dat het eiland onder twaaK verschillende 
namen in de geschiedenis bekend is, — dat degene, die geacht 
wordt zgn naam aan het eiland gegeven te hebben , zelfs van het be- 
staan daarvan geheel onkundig was , — en dat de werkelijke naam- 
gever de eigeniyke ontdekker niet is. In de volgende bladen hoop 
ik al deze vreemdklinkende beweringen te bewijzen: voorloopig 
zal ik mij bepalen tot een kort verhaal der verschillende zooge- 
naamde ontdekkingen. 

>In the yeere 1608," dus verhaalt Edge in zijn >Northerne 
Discoueries of the Muscouia Merchants," >the said fellowship' 
set forth a Ship called the Hope-well, whereof Wil- 
liam Hudson was Master, to discouer to the Pole, 
where it appeareth by his lournall, that hee came 
to the height of 81 degrees, where he gaue Names 
to certayne places, vpon the Continent of Green- 
land formerly discouered, which continue to this 
day, namely, Whale Bay, and Hackluit Headland, 
and being hindred with Ice, returned home without 
any further vse made of the Countrey, and in ran- 
ging homewards, hee discouered an Hand lying in 
71 degrees, which hee named Hudsons Tutches." *) 
Asher ') heeft m. i. overtuigend bewezen, dat Hudsons Tutches 
niets anders is dan Jan Mayen-eiland ^), en dat dit laatste in 
Engeland nog in 1618 onder den naam van :>Hudson's Touches" 



*) De Jonge, Opkomst. I p. 30. 

•) Pnrchas, Pilgrimes. III p. 464. 

') Asher, Hudson the Navigator, p. CXCT, CXCII, 146 Noot 1. 

*) In éene zaak echter geloof ik, dat Asher hier dwaalt. Hij vindt een bewijs 
2\joer stelling in den naam „Radson's point", volgens hem eene verbastering van : 
Hudsons point. Ik durf zeggen, dat de afleiding geheel verkeerd is. Op de 
mij bekende kaarten heet de bedoelde plaats niet wRadson's point*' maar eenvou- 
dig „Rudsen.'* Het dezen naam worden dunkt mij de klippen bedoeld , die daar 
in zee liggen. (Rudsen, rudzig, oad-UoUandsch voor: rotsen, rotsig.) 



190 

bekend was *). Het mag ons echter van een scherpzinnig ge- 
leerde als Asher verwonderen, dat hg met geen enkel woord de 
reden opgeeft, waarom hij den naam William Hudson stoutweg 
in Henry Hndson veranderd heeft. Edge was iemand, die vol- 
komen op de hoogte der beschreven zaken zijn kon >) en dus 
niet lichtvaardig van vergissingen mag verdacht worden. En er 
zijn in het verhaal van dien goed ingelichten schrijver verschil- 
lende bezwaren tegen het identificeeren van de door hem beschre- 
ven reis en den eersten tocht van den beroemden Henry Hudson. 
1°. Het jaar van Hudsons eerste reis is 1607; hier wordt gespro- 
ken van 1608. 2", Hudsons voornaam was, zooals bekend is, 
Henry; Edge noemt z^nen reiziger William Hudson. 3*. In de 
verhalen , die van Hudsons eerste reis overig zgn (waaronder een 
journaal, geheel aan dat van Hudson ontleend en misschien ge- 
deeltelijk door hem zelven geschreven) wordt van het geven van 
de namen Whale-bay en Hakluyts Headland aan twee plaatsen 
der kust niet gesproken. 4**. Evenmin wordt daarin van de zoo 
gewichtige ontdekking van een nieuw eiland op 71° gesproken. 
5°. Jan Mayen-eiland lag volstrekt niet in Hudsons weg; ook 
Asher maakt het niet duidelgk , hoe de reiziger daar kan geko- 
inen zijn •). — Op deze gronden geloof ik, dat Asher al te spoedig 
tot het veranderen van den naam William Hudson, in Henry 
Hudson is overgegaan, — eene verandering, waarop in ieder 
geval de aandacht had moeten gevestigd worden; of de bezwaren 
echter gewichtig genoeg zijn, om tot het aannemen eener afzon- 
derl^'ke van elders niet bekende reis naar Spitsbergen door zekeren 
William Hudson in 1608 te doen besluiten , durf ik niet beslissen. 
Ik geef de verschillen der verhalen voor wat ze zgn : een bevoegder 
beoordeelaar beslisse. Ondertusschen zij opgemerkt, dat het niet 
onwaarschijnlijk is , dat de Moscovische Compagnie een der zonen *) 
of broeders *) van den verdienstelgken reiziger Hudson in dienst 
genomen heeft om den noordelijken doortocht op nieuw te zoeken. 
»Jan Mayen Island,*' zegt Scoresby *), »was also dis- 



*) Het stuk, waarop Asher doelde, is in eene Fransche vertaling a%edrakt 
b^: Mnller, Mare Clausum. p. 376. 

*) Asher, Hudson the Navigator, p. XIX. 

•) Asher, Hudson the Navigator, p. CXCIV en p. 20 Noot 1. 

^) Hudson had behalve den met hem omgekomen zoon John (dien Asher, 
Hudson the Navigator, p. 122 Noot 2 verkeerdel^k niet voor eenen zoon houdt. 
Zie ald. p. 142) verschillende kinderen (Murphy, Hudson in Holland, p. 10, 35), 
o. a. een zoon , die in 1614 in dienst der Engelsche O.-I. C. voor het eerst 
uitvoer. (Markham, Treshold of the Unknown Region. p. 39 Noot.) 

*) De naam William was in de familie Hndson niet ongewoon. (Read, Henry 
Hudson. p. 46.) 

*) Scoresby, Account of the arctic regions. I p. 154, 



191 

covered bj the whalers of Huil about the same time 
(i. e. 1611 of 12), and named Trinity Island; in conse- 
quence of which, whe n the Russia Oompany attempted 
to monopolize the fishery of the whole of the Polar 
couütries, this island was granted by the King to 
the Corporation of Hall, on their petition in the 
je ar 1618 , as a fishing station.*' Hetzelfde zegt ook Mac- 
pherson >), die het waarschijnlyk inet alle andere berichten van 
dien aard aan Pnrchas ontleend heeft. Waarom Scoresby echter 
Trinity-island identificeert met Jan Mayen-eiland (terwgl Mac- 
pherson dit niet doet) meldt hij ons niet; geen autoriteit wordt 
door hem hiervoor opgegeven. Macpherson beschr^ft het door de 
Huilers ontdekte eiland als »the isle of Trinity, lying in the north 
sea towards Spitzbergen." Is dit jnist, dan kan het bezwaarl^k 
Jan Mayen-eiland zgn; wat ook daarom onwaarsch^nlgk is, omdat 
de Moscovische Compagnie in hetzelfde jaar 1618, toen koning 
Jakob I Trinity-island aan de Huilers afstond op grond, dat zg 
het ontdekt en het eerst daar gevischt hadden, zeer goed blgkt 
geweten te hebben, dat Jan Mayen-eiland als Hudsons Touches 
door Hudson ontdekt was '). Maar toch kan Trinity-island b^na 
niets anders dan Jan Mayen-eiland zgn. Waarsch^'nlijk lag het 
toch niet dicht bg Spitsbergen, want het was juist om twist 
tusschen de Moscovische Compagnie en de Huilers te vermgden, 
dat Jakob I Trinity-island aan de laatsten afstond. Ook was het 
waarschijnlijk eene plaats , waar de walvischvangst zeer voordeelig 
was , daar de gift eene schadevergoeding moest zijn voor het ont- 
zeggen aan de Huilers van het recht om bij Spitsbergen te vis- 
schen. Eene bevestiging dezer meening vind ik op eene oude 
Nederlandsche kaart '), waarop aangeteekend staat: » Lounges 
Forland ofte Trinitie Eylandt, nu lan Mayen Eylandt." 
Zoo Trinity-island dus Jan Mayen-eiland is, dan kan het o. a. 
ontdekt z^n door Thomas Marmaduke van Huil, die volgens 
Poole in 1612 met het schip >the Hope-well" eene ontdekkings- 
reis deed in het noorden en zelfs tot 82* NB. kwam *). 



*) Macpherson, Annals of commerce. Il p. 292. 

') Zie het boven vermelde verhaal der Moscovische Compagnie bij : Muller, 
Mare clansum. p. 376. 

*) Op de kaart van Groenland in den atlas van Goos. (1666.) — De naam 
flionnges Forland" is misschieneene verbastering van «Youngs Foreland/' evenals 
«Rndsons point" volgens Asher van «Hndsons point;" beide namen worden door 
Asher (Hndson the Navigator, p. CXCII) tot de ontdekking van 1608 terugge- 
bracht. — Vgl. ook : Wassenaer , Hist. verh. X fol. 106. {„B* Engelschen noemden 
het Trinite.") 

^) Poole, Relation of a Voyage to Greenland in 1612, bij: Pnrchas, Pilgri- 



192 

Jean Vrolicq, een Baskisch walvischvaarder , beweerde in 1629, 
dat hij den 3 Juni 1612 op TIJ** NB. ontdekt had een eiland, 
Pico genaamd. Hij zon dit »risle de Richelieu*' genoemd hebben 
en verzocht nn op grond zijner ontdekking octrooi daarvoor van 
den kardinaal de Bichelieu. Deze ontdekking van Jan Mayen- 
eiland , waarover ik in het achtste hoofdstnk uitvoeriger hoop te 
spreken , is blijkbaar later verzonnen. Jean Vrolicq had langen t^'d 
in dienst der Noordsche Compagnie gevaren en was daarna waa*r- 
schjjnlijk kort voor 1629 op Jan Mayen-eiland geweest, dat hg 
op zijne reizen met de Nederlandsche walvischvaarders zal heb- 
ben leeren kennen '). 

Den 18 Juni 161-i ontdekte een schip van eene Duinkerksche 
reederij , als wier vertegenwoordiger een Bngelsch koopman John 
Clarke optrad, Jan Mayen-eiland op nieuw *). Ben proces, door 
hem met de Noordsche Compagnie daarover gevoerd, eindigde 
met de erkenning van zijn recht. Ik zal hierover later (hoofd- 
stuk VIII) uitvoeriger spreken. 

»'tEylant is in *t jaer 1614 door de Hollanders, 
onder welcke was Schipper Jan Jacobs z. May, wiens 
naem het in 't gemeen heeft, ontdeckt.'* Dus verhaalt 
ons Blaeu in zijn groote atlas als bijschrift van de kaart van 
Jan Mayen-eiland. Eeeds Tiele ') vestigde de aandacht op deze 
mededeeling. Ik ben in staat te zeggen, dat zij volkomen juist 
is *) en hoop dit in het negende hoofdstuk nader te bewgzen. 
Benige bizonderheden omtrent de hier vermelde reis van Jan 
Jacobsz. May deelde ik mede op p. 167—169. 

In hetzelfde jaar bereikte een ander schip der Noordsche Com- 
pagnie, »het cleyne Swaentgen" van Delfshaven, kapitein Jan 
Jansz. Eerckhofif, het eiland eveneens. Ditmaal werd het onder- 
zocht en het volgende jaar deed Kerckhoff een tweede reis daar- 
heen voor de zoogenaamde kleine Noordsche Compagnie. In 1615 
beweerde deze dan ook op 71 J* NB. gevonden te hebben een on- 



mes. III p. 714. — Zie eenige bizonderheden over deze reis by: Fotherby, 
A Voyage of Discoaerie to Greenland, in: Purchns 1. e. III p. 724—26. 

*) Request der N. C. aan de Stn.-Gen. van 1683 of 34 en het daarbij ge- 
voegde octrooi van Richelieu, in: Noordsche togten. 4. Loop. N. C. R.-A. 

*) Zie o. a. R. S.-G. 8 Jan. 1619 — Het is niet onmogelijk, dat deze 
ontdekking identiek is met de tweede hierboven vermelde : John Clarke kan zeer 
goed uit Huil afkomstig geweest zijn. Dit wordt te waarschijnlijker daar de 
Engelsche gezant in Den Haag in 1621 , dus na het afstaan van Jan Mayen- 
eiland aan die van HuU door Jakob I, voor Clarke bij de Staten-Generaal in 
de bres sprong. (R. S.-G. 4 Jan. 1621.) 

•) Tiele, Mem s. 1. journ. des navigat. Neerl. p. 70 Noot 2. 

*) R^qaest der N. C. aan de Stn.-Gen. dd. 29 Aug. 1615, in: Noordsche 
togten 8, Ontd. v. Jan Mayen-eiland. R.-A. 



id3 

bekend eiland, dat 2ij als voor de walvischvangst geschikt in 
bezit genomen en Mauritius genoemd had *). Dat dit Jan Mayen- 
eiland was, zal uit het negende hoofdstuk blaken. De beweerde 
ontdekking was niets anders dan eene reis , door kapitein Eerck- 
hoff ter walvischvangst naar het hem sinds het vorige jaar reeds 
bekende Jan Mayen-eiland gedaan. 

In hetzelfde jaar 1615 ondernam Bobert Fotherby met het 
schip Bichard op kosten der Moscovische Compagnie eene reis 
naar het noorden. Omstreeks 20 Juli stuitte h^* ten westen van 
Spitsbergen op 73"50' NB. op eenen gsdam. >We stood out 
againe", dus verhaalt h^* verder, »and coasted the Ice still to 
the Westwards Southerly , but could see no Land , as I expected 
to haue done, vntill wee came vnder the latitude of 71 degrees 
thirtie minutes, and then we espyed a snowie Hill very high 
in the cloudes, for this day was very cleere at Sea, but the 
fogge was not yet cleered from the Land, so that we could see 
no part of it, but only the top of a snowie Mountayne, which 
appeared very high although wee were fourteene or fifteene leagues 
distant from it, hearing off vs South- east and by South. — Then 
I stood in for the shoare, supposing it had beene part oi the 
Mayne of Groynland: for the fogge lay on each side of this Mount, 
as if there had beene a great Continent vnder it, but it proued 
otherwise , for as we oame neerer to it , the fogge dispersed more 
and more, and when wee were fiue leagues distant, the Land 
appeared in forme like an Hand. — When I came neerer the shore, 
I coold find no Harbor to anchor in. Notwithstanding, the weather 
being faire and calme, I hoist out my Boat and went ashore 
with three men more, and set vp the Eings Armes: then we 
searched a sandie Beach , which was abundantly stored with drift 
wood, but yeelded no other fruits, that we could find worth the 
taking vp, so I returned aboord againe, and sent ashoare my 
Boat to fetch some wood. But bef ore the men had laid into her 
the little quantitie that she was able to carrie , they came aboard 
againe, for the wind began to blow hard , and the Sea to goe 
loftie , so that here was no place for vs to abide any longer , other- 
wise I was purposed to haue searched further alongst the shoare , 
but this gale of winde comming Northerly I stood from hence 
to the Westwards, being desirous to see more Land or finde 
a more open Sea." Zuidwestel^'k zeilde Fotherby toen langs het 
ijs, maar werd door tegenwind genoodzaakt naar Spitsbergen 
terug te keex^n. Hij was van plan onderweg langs de zuidoosten 
l^ke z^de van het nieuw ontdekte land te zeilen, om te zoeken 



*) Req. der kleine Noordsche Comp. aan de Stn.-Oen. dd. ^ Sept, 1621, int 
Noordsche togten. 2. Admiraliteit. R^-A, 

13 



194 

Haar goede havens en naar eene gelegenheid om eénig voordeel 
te maken. »I stood away," dus verhaalt hg verder, »East and 
by Sonth, and being neere the foresaid Hand, the winde came 
to the West and blew a very hard gale, where with I passed 
alongst the South-east side of the Iland vnder a paire of conrses, 
but without that satisfaction which I expected: for the winde 
blowing so stormie, and the Sea growne very great, I was for- 
ced to stand farther from the shoare then willingly I would hane 
done , and besides there was a thicke fogge vpon the Land , where- 
by I conld not be satisfied what Harbours or Eoads were about 
it, yet might we see three or foure Capes, or Head-lands, as 
if there went in Bayes betwixt them. I sayled about it, and 
then stood to the Northward againe , and being now assured that 
it was an Iland, I named it Sir Thomas Smiths Hand. — This 
Hand is about ten leagues in length, and stretcheth North-east 
and South- west ; it is high Land , and at the North end of it 
there is a Mountayne of a wonderfull height and bignesse, all 
couered with Snow, which I called Mount Hackluyt; the base 
or foot of it on the East side is almost foure leagues long, it 
hath three such sides the base lying out to the Sea, and from 
the fourth side doth the rest of the Hand extend it seKe towards 
the South- west which is also, as it were, a place fortified with 
Castles and Bulwarkes , for on each side there bee three or foure 
high Bockes which stand out from the Land, appearing Hke 
Towres and Forts, It lyes in the parallel of 71 degrees, where 
the Needie varieth from the true Meridian Westwards eight de- 
grees. ^) The land is generally so farre as I haue seene, Bockie 
and very barren, and worse than the Land that I haue seene 
in King James his New Land'), vnder eightie degrees, for there 
is no grasse but mosse, and where I first landed vx>on low 
ground, all the stones were like vnto a Smiths sinders both in 
colour and forme *), the sand is generally mixed with a come 
like Amber; the Beaches are abundantly stored with drift wood 
and many stones, light like Pumis, which will swimme on the 
water. I saw many traces of Foxes and the footing of Beares, 
but not any signe of Deere or other liuing creatures, and very 



^) Zie over deze wi^jze van lengtebepaling zeer aitvoerig: De Jonge, Op- 
komst. I p. 86—88. 

*) £iige]flche naam Yan Spitsbergen. 

*) Deie en de volgende verscl^jnselen laten zich zeer goed verklaren door de 
ontdekking, dat de grond van Jan Mayen-eiland volkanisch is. (Zie: Scoresbj» 
Acooont of the arctio regioni. I p. 161 , 66. — Ygl. ook: Wassenaer, Hist. v«rh, 
XfoL 106, Xn fol. 8.) 



1Ö5 

small store of Fowle/* >) Dat het ontdekte eiland geen ander 
dan Jan Majen-eiland was, is na de beschrgving, die Fotherby 
van de ligging en het voorkomen van het land en vooral van 
den Beerenberg (Mount Hackluyt) geeft , niet in het minst twijfel- 
achtig. Het kwam mij belangrijk voor, deze uitvoerige beschrij- 
ving van een nog geheel onbekend bezoek aan dit zelden betreden 
eiland in z^'n geheel op te nemen. 

Het eiland, zoo dikwijls ontdekt en zoo dikw^ls door de ont- 
dekkers aan anderen betwist, heeft door al die lotwisselingen 
verschillende namen gekregen. Behalve onder de bovenvermelde 
namen Hndsons Touches , Trinity-island , Lounges Foreland, Pico , 
Isle de Eichelieu , Jan Majen-eiland , Mauritius en Thomas Smiths 
island is het in de geschiedenis bekend als »Mr. loris Eylant" >) — 
naar Mr. Joris Carolus, stuurman op een der schepen, die in 
1614 het eiland ontdekten, — als >het Eylant in questie" *) — 
naar de geschillen daarover tusschen de Noordsche Compagnie en 
hare mededingers, de Nederlandsche ontdekkers van 1615, ont- 
staan; — en eindelijk als »den Hoogen .berg." ♦) In Nederland 
heette het eiland in de eerste jaren na de ontdekking meestal 
>het Eylant in questie", somtijds ook Mauritius, een enkele maal 
in tegenoverstelling van Spitsbergen ook Groenland *); in latere 
tijden werd de naam Jan Mayen-eiland meer algemeen , een naam 
waaronder het eiland later ook door geheel Europa bekend ge- 
bleven is. 

Dit is hetgene ik over de geschiedenis der ontdekking van Jan 
Mayen-eiland heb kunnen opsporen; wij zullen later zien, dat 
het eiland de twistappel bleef , waarover Nederlanders en vreem- 
delingen voortdurend oneenig waren. Nog meer dan die van 
Spitsbergen is de geschiedenis van Jan Mayen-eiland eene aan- 
eenschakeling van str^'d. Spitsbergen werd alleen door Engelschen 
en Denen aan de Nederlanders betwist; over Jan Mayen-eiland 
procedeerden niet alleen Franschen en Zuid -Nederlanders met de 
inwoners der Zeven Provinciën , ook dezen onderling streden hard- 
nekkig om het bezit. 



*) Fotherby, A voyage anno 1615 for Discouerie, h^ : Pnrchas, Pilgrimes. 
m p. 729 , 30. 

*) Carolas, Nieuw vermeerde Licht des Zeevaerts. p. 148. (Pascaerte van de 
Casten van Oudt-Groenlandt enz.) 

») R. S.-G. 24 Aug. 1618, ook o. a. 3 Oct. 1616. 

*) Bijschrift hij de kaart van Jan Mayen-eiland in Blaen's grooten atlas. 
Blaen sch^nt blijkens het bijgevoegde „&c" nog meer namen van het eiland dan 
de door hem opgenoemde gekend te hebben. 

*) Vander Brugge, Journael van Seven Matroosen. p. 8. — Sent. v. de H. R. 
in zake Lampsius c. Clarcque dd. 31 Juli 1620. — N. Z. 15 Oct. 1616. 



X3 



HOOFDSTUK VI. 

ENGELSCHE MEDEDINGERS. 



Wij hebben in het tweede hoofdstuk uitvoerig verhaald, hoe 
men er toe kwam de IJszee in het begin der zeventiende eeuw op 
nieuw tot ver in het noorden te bevaren , ^— hoe de walrusjacht 
aan Beeren-eiland gedurende eenige jaren voor de Moscovische 
Compagnie een bron van groote voordeelen was, — hoe daarna 
de groote uitbreiding , die aan deze jacht gegeven werd , leidde tot 
de uitroeiing dezer dieren op Beeren-eiland en het zoeken van 
nieuwe plaatsen tot de vangst geschikt, — hoe de Engelschen 
daarop Spitsbergen onderzochten en daar de walvischvangst ves- 
tigden, en hoe eindelijk de groote voordeelen der Engelschen de 
Nederlanders aanlokten om hun spoor te volgen. Ons blijft nu 
over , meer in bizonderheden uiteen te zetten , hoe de Engelschen 
zich tegenover hunne mededingers gedroegen. 

Toen Poole en Bussell den 3 Mei 1612 b^ hunne aankomst op 
Beeren-eiland het Nederlandsche schip ontmoet hadden, waarop 
de Engelschman Allan Sallowes stuurman was ') , werd er dadel^'k 
ernstig beraadslaagd om dit verraad, door een vroegeren die- 
naar der Moscovische Compagnie aan zyn land gepleegd , te straf- 
fen door hem gevangen naar Engeland over te brengen. Gelukkiger 
dan zijn landsman Nicholas Woodcocke, die een Biscaaisch schip 
naar Spitsbergen had geleid, ontkwam' Sallowes dit lot. Derede- 
nen van deze toegevendheid der Engelschen zijn ons onbekend. 
Toen Sallowes echter daardoor moed vattende het waagde zijne 
landslieden op hunnen tocht van Beeren-eiland naar Spitsbergen 
te volgen en niettegenstaande alle wendingen van Poole daarin 
volhardde, verdroot dit den Engelschen en zij verboden het 
nadrukkelgk. De Nederlanders hielden af en vonden hunnen 
weg te zamen met een Engelschen » interloper'* zelven naar 
Spitsbergen. Tweemaal ontmoetten zij daar de schepen der Mos- 



«) Zie hiervoor p. 72, 



197 

c^b.e Compagnie en weder was de handelwgze der Engelschen 
lend. Terwijl Poole de Nederlanders rustig liet visschen en 
Sallowes aan zijn boord ontving, verbood Edge, de commies 
b.et andere schip, hem bepaaldelijk Spitsbergen te bezoeken *). 
Lr8cb.i)nlijk hadden de Engelsche bevelhebbers geene machtiging 
«rallenderw^ze te werk te gaan: ook het vorige jaar had de 
icovisclie Compagnie met verlof van den Geheimen Baad haren 
ippers bevolen, aan alle Engelsche » interlopers** het visschen te 
'bieden , de vreemdelingen echter slechts te keer te gaan wan- 
3r z^ aanvallers werden *). 

Toen nu echter in 1618 van alle zijden berichten van nieuwe 
oote xdtrustingen door Nederlanders, Franschen, Spanjaarden 
L inwoners der Spaansch-Nederlandsche provinciën in Engeland 
i^nkwamen, voelde dé Moscovische Compagnie haren handel bg 
me mededinging op zoo groote schaal niet meer veilig. Zij reedde 
Ltmaal zeven schepen tot de walvischvangst uit en hiermede niet 
svreden verzocht zg van Jakob I een bew^s van haar uitsluitend 
echt om op Spitsbergen te varen. Om te meer klem aan dit 
rerzoek bg te zetten verkondigde de compagnie nu voor het eerst 
ie onjuiste, in ieder geval onbewijsbare theorie, dat zij als ont- 
dekster van Spitsbergen recht had op den uitsluitenden eigendom 
daarvan. De ontdekking van het eiland door Heemskerck en Bgp 
werd wel niet bepaald ontkend, maar men beweerde, dat, lang 
voordat dezen er aan gedacht hadden den steven noordwaarts te 
wenden, de Engelschman Willoughby Spitsbergen gezien en aan 
de beschaafde wereld bekend gemaakt had '). Volgens de toen in 



^) Zie over deze reis: Poole, Relation of a Voyage to Greeoland in 1612, en: 
Edge, Datch, Spanish, Danish dislürbance, bij: Purchas, Pilgrimes. III p. 718, 466. 
*) Comm. der Mosc. Comp. voor Edge 16 U , by : Purchas, Pilgrimes. III p. 710 
*) De onwaarschijnigkheid dezer theorie bl^kt reeds nit het feit , dat de Engel- 
schen zelven het niet eens schenen geweest te zijn , wanneer WiUonghby Spitsbergen 
ontdekt zon hebben: Porchas zelf, de „insolent defender of this erroneons idea," 
is niet zeker. (cf. de beide hieronder aangehaalde kantteekeningen.) Terwijl men 
vrij algemeen aannam, dat het dusgenaamde Willonghby-land Spitsbergen zon 
z^n , iets wat bepaald onjuist is , teekent Pnrchas aan , dat het door den reizi- 
ger eerst 23 Aagnstns 1553 ontdekte land (hoogst waarschignlijk een gedeelte 
der Russische kust) het bewuste eiland is. (Vgl. Rundall, Voyages towards the 
North-west. Introd. p. VII, VIII.) Het is dan ook nagenoeg zeker, dat de 
theorie eerst omstreeks 1613 als wapen tegen de Nederlanders is uitgevonden. 
(Ten minste in 1608 wist Hudson evenmin als de Moscovische Compagnie er nog 
iets van. Zie: Asher, Hudson the Navigator, p. 40. — Vgl. echter : Van Meteren , 
Comment. ofte memor. fol. CXXV, waar de schrijver verhaalt (in 160 8), dat 
Willonghby „verseylde in Groenlant, daer hy vervroos.") Asher (1. c. p. CLIX) 
wil zelfs bepaaldelijk het jaar 1612 aannemen en houdt zekeren Samuel Daniel voor 
den nitvinder der theorie. Zijne gronden zijn echter m. i. niet overtuigend ; in ieder 
geval was niet de dichter Samuel Daniel, maar een cartograaph John Daniel 
de bedoelde persoon. (Hist. du pays de Spitsberghe. p. 12.) Dat Plancios in z\jiie 



198 

Engeland heerschende begrippen was niet alleen met den eigen- 
dom van het land bet recbt verbonden om de nabijgelegen zeeën 
voor ieder te sluiten , maar gaf ook het bevaren der zee aanspraak 
op den eigendom van den ruimen oceaan zelven. Koning Jakob , 
de ijverige verdediger van deze rechten, aarzelde dan ook geen 
oogenblik en verleende aan de compagnie een patent onder het 
groote zegel van Engeland, waarbij zij gemachtigd werd alle 
schepen, vreemde of Engelsche, die niet voor de Moscovische 
Compagnie voeren, van Spitsbergen te verdrijven, en om tevens 
voor den koning in bezit te houden en zelf te bevaren aUe lan- 
den, ontdekt of onontdekt, die zich in de IJszee omtrent Spits- 
bergen bevonden >). De compagnie haastte zich van dit patent 
gebruik te maken; zij gaf aan Spitsbergen den nieuwen naam 
van King James' Newland en hield zich in de eerstvolgende jaren 
gedurig bezig met het plaatsen van palen voorzien van 's konings 
wapen op de kusten van Spitsbergen en andere eilanden, die zg 
langzamerhand ontdekte *). 

De mededingers der Moscovische Compagnie ondervonden dade- 



«Repliqnes" ook niet op een Engelsch boek, maar in het algemeen op de bewerin- 
gen van sommige Engelschen antwoordde, blijkt m. i. overtuigend uit de inlei- 
dende woorden van Hessel Gerritsz. voor dat stuk: „Les propositions de leur 
lustice on preeminence," zegt h|j (Hist. de Spitsb. p. 26), „sont celles cv. Qu'ils 
sont les premiers qui Pont trouvée avec Ie Chevallier Wüloughby, TAn 1553 
et que c'est Groenland, lequel souloit estre soubs la puissance de Noruegues, par- 
quoy ils font aunuellement recognoissance d'unne bonne somme de livres a la 
Majesté de Denemarcque. A 1'encontre desquelles Ie tresdocte Cosmographe 
D. P. Plancius a faict les repliques suivantes." Het springt dunkt mi|j in het oog 
dat de beide geheel tegenstrijdige beweringen, dat Spitsbergen Groenland 
is , en dat het door Willonghby ontdekt zou zijn , niet in een boek vereeuigd 
kunnen geweest zijn. Beide meeningen waren wel in Engeland gangbaar; de 
Groenlaudsche hypothese schijnt echter in Nederland ontstaan te z\jn. 

^) Edge, Dutch, Spanish, Danish disturbance, bij: Pnrchas, Pilgrimes. III 
p. 466. — Detectio freti. ed. 1613 F. 8. — Vlg. de Histoire de Spitsberghe (p. 22) 
strekte het patent zich uit over „tous Pays et terres desja trouvées, et celles 
qui se pourroyent encore trouver, comprinses dans un rindeventde Nordoest,et 
une de Nordest , sortans d'nn Compas mis en leur Carte au milieu d'entre Dron- 
ten et Islande." 

*) De Moscovische Compagnie zond bijna jaarlijks een of meer schepen ter ont- 
dekking uit. De resultaten waren aanmerkelijk. Zoo ontdekte men in 1613 Hope- 
island en eenige omringende eilanden (Edge, Dutch disturbance , bij : Purchas, Pilgri- 
mes. p 466 ; de ontdekking wordt door velen ten onrechte aan de Nederlanders 
toegeschreven); in 1614 werd de noordkust van Spitsbergen verkend tot Sir Tho- 
mas Smiths-inlet (de Wijde Baai) (Fotherbye, Voyage of Discouerie, bij: Pur- 
chas I. c. III p. 720—28); in 1615 ontdekking van Sir Thomas Smiths-island 
(Jan Mayen-eiland) (Fotherby, Voyage anno 1615 for Discouerie, bij: Purchas 
1. c. p. 729), 1616 van Edges-island en 1617 van Witches-island, het onlangs 
weergevonden König Karlsland. (Purchas 1. c. III p. 732. — Vgl. hiermede de 
kaart van Spitsbergen in: White, Spitzbergen and Groenland, p. 253.) 



199 

lijk de gevolgen van de verguiming van Jakob I. De yereeniging 
gevoelde zich krachtig genoeg om van haar recht gebruik te 
maken. Nadat de commandear Joseph de visscherij geregeld had 
aan de noordpunt van Prince Charles* foreland, waar zich eene 
soort van vestiging der Engelschen van het vorige jaar bevond, 
begaf hij zich met eenige schepen langs de kust en overviel de 
in verschillende havens verspreide schepen der vreemden. Terwgl 
Franschen en Duinkerkers over het geheel met zekere toegevend- 
heid behandeld werden, verjoegen de Engelschen de Spanjaarden 
met onverbiddelgke gestrengheid en vervolgden de Nederlanders, 
na hun het visschen verboden te hebben , zelfs langs de kust; De 
Nederlanders mochten zich met de Fransche schepen vereenigen 
en ook met de Duinkerksche op goeden voet staan , de overmacht 
der Engelschen was te groot, dan dat hunne verspreide en ver- 
deelde mededingers met goed gevolg hadden kunnen weerstand 
bieden en de aanvallers behaalden dus overal eene gemakkelijke 
overwinning. Wij zullen de lotgevallen der Nederlanders meer 
in bizonderheden nagaan. 

De commandeur Van Muyden, met zgne beide schepen den 
27 Mei op Spitsbergen aangekomen *), had zich bg de zuidpunt 
van Prince Charles' foreland gevestigd en was 13 Juni de wal- 
vischvangst in Behouden-haven (de ^Pooppy-Bay or Nickes Cove" 
der Engelschen) begonnen. Bij hem bevonden zich drie Fransche 
schepen en aan de tegenoverliggende zijde van Ic^-sound waren 
twee schepen (een van Duinkerken en een van St. Sebastiaan in 
Spanje) in Greenharbour bezig met visschen. Nauwelijks had de 
Engelsche commandeur Benjamin Joseph bericht van de aanwe- 
zigheid der vreemden gekregen of hij begaf zich derwaarts en 
hield zich van 16 tot 19 Juni bezig met het door list en geweld 
verjagen zijner vijanden. Van Muyden toonde den Engelschen 
zijne commissie van graaf Maurits , die hem machtigde vrijelijk 
aan Spitsbergen te visschen en zich tegen alle aanvallen te ver- 
dedigen , maar Joseph beriep zich op den last , hem door de Mos- 
covische Compagnie gegeven , en gebood Van Muyden nadrukkelijk 
te vertrekken zonder verder aan het eiland te visschen. De 
kapitein moest toegeven; de opbrengst zijner vangst werd een 
prooi der Engelschen. De overige schepen, die in Ice-sound 
waren , werden gedeeltelijk verjaagd , gedeeltelijk tegen zeer hooge 
belasting tot de vischvangst toegelaten. 

Van Muyden liet zich niet afschrikken; hij stevende dadelgk 
naar Bell-sound (20 Juni) , waar hij zich , vereenigd met een groot 
schip van St. Jean de Luz in het uitsluitend bezit der visscherg 



^) Zie over de uitriisting van dit en de andere schepen hiervoor p. 73, 74. 



200 

wist te handhaven tot 21 Juli *). Dien dag naderden hem echter 
drie Engelsche schepen op nieuw , ditmaal geheel tot een gevecht 
uitgerust. Toen het Biscaaische schip zich dadelijk overgaf hleef 
er voor de Nederlanders geen keus: zij volgden het voorbeeld 
van hunnen medgezel. Het schip van Boots, Van Muyden's 
onderbevelhebber, werd dadelijk van de vangst beroofd en naar 
huis gezonden; Yan Muyden hielden de Engelschen tot 28 Juli 
bij zich en lieten hem toen met een klein geschenk in ruil voor 
de achttien hem ontnomen walvisschen naar huis vertrekken. Tot 
9 Augustus zwierf de verjaagde kapitein nog op de kust rond; 
maar zonder eenig aanmerkelijk voordeel moest hij toen de terugreis 
aannemen. De. schade zijner reeders bedroeg minstens ƒ 130,000 *). 
Den overigen Nederlanders was het niet beter gegaan. Van de 
twee schepen, door de Zaandamsche reederij uitgerust, was wel 
is waar het eene beladen met het spek van 200 in Bell-sound ') 
gedoode walrussen, die men uit vrees voor de Engelschen niet 
tot traan had durven kooken , reeds 25 Juni naar huis gezonden ; 
maar het andere was in Bell-sound gebleven en deelde daar in de 
algemeene plundering van 21 Juli. Het moest verder van zgne 
geheele vangst beroofd de Engelschen diene^. Eerst in het begin 
van Augustus zond commandeur Joseph het met een klein geschenk 
van spek naar huis. 

Nog slechter was het Enkhuizer schip behandeld. Het had 
zich met een Fransch schip vereenigd om gezamenlijk in Hom- 
sound te visschen; drie Spaansche schepen oefenden daar ook de 
walvischvangst, terwijl het Dninkerksche schip zich nadat het uit 
Greenharbour verdreven was bij hen gevoegd had. Den 23 Juni 
ondergingen ook deze schepen het algemeene lot. Op bevel van 
den naderenden Engelschen commandeur kwamen alle kapiteins 
bg hem aan boord èn onderwierpen zich. Alleen Bonner, de 



>) Van Mayden trachtte eerst in Low-sound te visschen, waarom die baai 
nog op de kaart van Spitsbergen in: Begin ende Voortgangh van de O.-I. C. 
p. 13 den naam van „WiUems van Mnyden haven" draagt. Toen het hem daar 
mislukte vertrok hij naar Bell-point, de Recherche-baai van latere kaarten. 

») De begrooting der schade werd tot over de / 200,000 opgedreven. — Zie de 
verschillende opgaven b|j: Maller, Mare Claasam. p. 120 Noot 4. — Vgl. ook het 
rapport van Joachimi aan de Stn. v. Zeeland in: N. Z. 19 Mrt. 1614, en: Resol. 
Adm. Amst. 28, 27 Ang. 1613. (Be som van ƒ 100,000, daar door de reeders 
opgegeven , is echter geen znivere maatstaf : Van Mnyden was toen met het 
grootste schip nog niet binnen. Resol. Adm. Amst. 31 Ang. 1613.) 

*) Waarsch^'nlijk heet daarnaar de later als Van Kenlen-baai bekende inham 
op de kaart in: Begin ende Voortgangh van de O.-I. C. p. 13: „Sardanmier- 
rinier." — In het werkje i;üetectio jfreti" (ed. 1613 F 3) verhaalt de schrijver, 
dat het schip eenige „Hippopotami" zon gevangen hebben. De vergissing is 
zeker nog al zonderling, maar niet onverklaarbaar: op sommige on de Nederland- 
Bche platen heeft de walrus werkel^'k eenige overeenkomst met het nylpaurd. 



201 

kapitein van hot Enkhtiizer schip, zelf een Engelschman en met 
eene bemanning, waaronder zich twintig Engelschen bevonden, 
waagde het niet voor Joseph te verschijnen en beproefde zich te 
verdedigen. Eenige kanonschoten dwongen hem echter weldra zich 
over te geven, en zooals hij verwacht had werd hg zwaarder 
gestraft dan zijne medgezellen. Bonner en de Engelschen werden 
gevangen genomen , de verdere bemanning van het schip over de 
Engelsche schepen verdeeld, terw^l het Nederlandsche schip zelf 
met Engelschen onder kapitein Marmadnke bemand, voor de 
overwinnaars in Fairhaven visschen en ontdekkingsreizen ten 
zniden van Spitsbergen doen moest. Commandeur Joseph nam 
het volgeladen mede naar Engeland , loste het daar :^n terwijl de 
lading in handen der Moscovische Compagnie bleef , kon het schip 
ledig naar huis keeren ^)i 

Ook de Nederlanders, die in vreemde dienst naar Spitsbergen 
gekomen waren , kwamen er niet beter af. Het Hoornscho schip , 
dat voor eene reederg te La Bochelle voer, moest reeds 19 Juni 
naar de Noordkaap vertrekken; kapitein Claes Martensz. van 
Hoorn , bevelhebber op de bij het Duinkerksche schip behoorende 
pinas , mocht het als eene groote gunst beschouwen , dat hg op 
het groote schip van Duinkerken vertrekken mocht en niet als 
zijne Engelsche tochtgenooten gevangen gehouden werd *). 

De Engelschen waren over den uitslag hunner reis zeer voldaan. 
Wel had de jacht op de vreemdelingen hun eigen voordeel doen 
vergeten en was de reis voor ditmaal slecht geweest '), maar 
toch prees men Joseph, >who without bloudshed disappointed 
those Strangers, ready to reape that which others had sowne, 
and either had not at all discouered, or wholly giuen over the 
bnsinesse *).'* Anders dachten de Nederlanders over de zaak. 
De stemming der natie was zeer oorlogzuchtig '): do rceders 



*) Zie de berichten van Bonners reisgenoot S^ymon Van der Does , den zoon van 
den Amsterdam schen schont Willem Van der Does , in : Detectio freti , ed. 1613 F 3. 

*) VgL over deze reis: Baffin, lonmall of the Voyage to Greenland in 1618, 
b^: Pnrchas, Pilgrimes. III p. 716. — Hist. dn pays de Spitsb. p. 11,20. — 
Ëdge, Datch disturbance, bij: Purchas 1. c. p. 466. — Corte Deductie cnde 
Remonstrantie der N. C. , in : Noordsche togten. 4. Loop. N. C. R.-A, — Mé- 
moire der N. C. , bij: Maller, Mare Claasnm. p. 369. 

*) Vlg. Edge (Datch distnrbance, bij: Pnrchas, Pilgrimes. III p. 467) be- 
droeg de schade der reeders wel dC 3 a 4000. 

*) Purchas, Pilgrimage. p. 815. — Vgl. Detectio freti, ed. 1613 Y 3. 

*) Hessel Gerritsz. dnrfde in het najaar van 1618 openlijk schrijven: jpFor- 
tasse seqnenti anno nostrates Mercatores pericolnm facient armis, an penes nos- 
trates sit ibi ins piscandi , qui primam detezimns , an penes Anglos , qai primum 
piscati snnt: qnod faxit Dens, in patriae nostrae commoduml" (Detectio freti. 
ed. 1613, F 8.) De reeders waren echter met dergelijke openbare uittartingen 
minder ingenomen : ;,8atis acriter enm reprehenderunt ," en Gerritsz. wiis genood- 



202 

zelven, boewel voorzichtiger, toonden zich niet minder veront- 
waardigd. Beeds voordat Van Muyden met zijn schip thuis 
was gekomen , klaagden de Amsterdammers op de berichten , door 
Boots met het schip de Fortuyne aangebracht , aan de Staten- 
&eneraal. Zg beweerden , dat Spitsbergen een onbeheerd en vrij land 
was , waarop de Nederlanders als ontdekkers in ieder geval meer 
aanspraak hadden dan de Engelschen; zij verdedigden de zeer 
juiste stelling, dat de zee en de vaart daarover voor ieder vrg 
moesten geacht worden en brachten die in praktgk door van alle 
«preferentie" uit kracht van hunne ontdekking af te zien. Zg 
verklaarden , dat zij zich niet als verschillende andere natiën had- 
den willen vernederen tot het betalen eener belasting uit vrees 
voor het misnoegen der regeering.') en zij verzochten de Staten- 
Generaal op al deze gronden te zorgen : 1*. dat zij onverwgld ver- 
goeding kregen van de Engelschen , 2°. dat hun voortaan de vaart 
op Spitsbergen onverhinderd bleef openstaan, en 3°. dat op de 
schepen van den commandeur Joseph na zijne aankomst in En- 
geland beslag gelegd werd *). 

De Staten-Generaal besloten dadelijk aan het verzoek der Am- 
sterdammers te voldoen. Aan den Engelschen ambassadeur Win- 
wood en aan Caron , den gezant der Staten te Londen , beiden werd 
opgedragen, om Jakob I »te verthoonen het ongelyck, dat niet 
alleene de voirszeide Supplianten , maer oyck by consequentie dese 
landen daerby is geschiet", en om te bewerken, dat den klagers 
» volgende het Jus gentium" hun goed werd teruggegeven *). 



zaakt hetgeen hij gezegd had openlijk als „temere et inconsiderate" te brand- 
merken. Hij verklaarde toen, dat de reeders met eerbied voor Jakob I niet 
anders verwachtten dan hunne handhaving door Z. M. tegen zijne eigene onder- 
danen; gebearde dit niet, dan verklaarden zij toch nooit tot geweld honne 
toevlacht te zullen nemen , hoewel hun recht duidelijk was , zooals uit de daarbij- 
gevoegde „refutatio" van Plancins bleek. (Detectio fréti. G. — Deze 4 bladz^den 
zijn in sommige exemplaren later bijgevoegd.) 

•) De Staten-Generaal besloten reeds dadelijk, dat de Nederlanders geen li- 
cent mochten betalen. Tweenhuysen c. s hadden verklaard „terneenen, dat oock 
dese natie by voorgaende versochte licentie ofte by avonture eenighe gedane 
recognitie by den Koningh van Engelant ofte voorszeide Compagnie sonde wor- 
den geadmitteert , maer dat sy Supplianten niet en wisten ofte haere Groot- 
Mo: Ed: aengenaem soude sijn te geschieden." (Wassenaer, Hist. verh. VIII 
fol 89.) De Staten-Generaal bevalen dan ook Caron, bij het overhandigen van het 
requcst aan Jakob I «vuyt te laten de presentatie die de Supplianten doen by densel- 
uen Requeste van eenige submissie eude erkentenisse aen zyne Mat. te doen voor 
het toelaten vande voirszeide visscherye , onermits de zeer (?) prein- 
diciabel consequentie voirden Staet van tlant daerjnne 
gelegen." (R. S.-G. 26 Aug. 1613.) 

») Zie dit reqnest afgedrukt by: Wassenaer, Hist. verh. VIII fol. 88. 

») R. S.-G. 26, 31 Aug. 1613. 



203 

Maar te vergeefs! Winwood gaf wel goede hoop, dat niet alleen 
restitutie gegeven, maar ook maatregelen genomen zonden wor- 
den om de herhaling van znlke ergerlijke tooneelen te voorkomen ; 
doch niettegenstaande den aandrang van Caron kwam het daartoe 
niet 1). De Moscovische Compagnie had nadrukkelijk geprotes- 
teerd tegen het openstellen van Spitsbergen voor Nederlanders. 
Zij voelde zich door hare beweerde ontdekking van 1553 tot znlk 
eene houding gerechtigd, en al verklaarden de Staten-Generaal 
dan ook hprhstaldelijk , dat het hunne meening niet was de En- 
gelschen door het op den voorgrond stellen der reis van Heems- 
kerck en Bgp van de walvischvangst uit te sluiten , het laat zich 
begrijpen, dat de compagnie op haar meer bekrompen standpunt 
niet met zulk een aanbod tevreden was *). 

De Staten-G-eneraal besloten dan ook met de illiberale inzichten 
der Moscovische Compagnie te rekenen; zij wenschten aan te 
toonen, dat ook volgens deze beschouwing het recht der Engel- 
schen allen redelijken grondslag miste. De Amsterdamsche reeders 
werden uitgenoodigd al hunne bewgsstukken naar Den Haag te 
zenden, ten einde de redeneeringen der Moscovische Compagnie 
op meer afdoende wgze te beantwoorden dan een diplomaat als 
Caron dat doen kon *). Nauwelijks werd dit verlangen der Staten 
bekend , of het regende stukken , die allen ten doel hadden de on- 
gegrondheid der Engelsche pretensiën te bewijzen. Ook de geleerde 
Plancius, zeker de daartoe meest bevoegde persoon, zond eene 
wederlegging van de geographische ketterijen der Engelschen naar 
Den Haag ♦). Hij bewees daarin kort maar overtuigend: 1*. dat 
het door de Engelsphen dusgenoemde Willoughby-land op de door 
de kaarten aangewezene plaats niet bestond en dus elders gezocht 
moest worden *), — dat, ook al kon men de juiste ligging van dit 
land aanduiden, het volkomen zeker was, dat het volstrekt niet 
hetzelfde was als het later ontdekte Spitsbergen , — dat , ook al ware 
dit zoo , het door Willoughby geziene land niet door hem was in 
bezit genomen , — en eindelgk dat Sir Hugh ook op zijne verdere 
teis na de ontdekking van Willoughby-land Spitsbergen niet be- 
reikt had. Met een enkel woord werd daarop vermeld, dat de 



>) R. S.-G. 25, 26 Oct., 2 Nov. 1618. 

*) Muller, Mare Clansom. p. 123 Noot 4, 5. 

') R. S.-G. 2 Nov. 1613. — Grotii Epistolae. p. 20. Ep. 69. 

*) Wassenaer, Hist. verh. VIII fol. 94. 

*) De ware ligging van Willoughby-land kende Plancius echter niet. Hij 
meeode , dat het identiek was met «de Willebordts eilanden" (eene verbastering 
van Willonghby-eilanden ?), waarmede hij schijnt te hebben willen aanduiden het 
op oude Nederlandsche kaarten voorkomende „Matsjn id est plurimae insnlae," een 
wDoppelganger" van Mathys-land , zooals Willoughby-land was van de Ganzenkust 
op Novaya-Zemlya. 



204 

beweerde identiteit van Groenland en Spitsbergen reeds voldoende 
wederlegd was *) en daarop uit al het voorgaande de conclnsie 
getrokken, dat Heemskerck en de zijnen de ware ontdekkers 
van het eiland waren. 2"*. trachtte Plancins te bew^'zen, dat 
de Engelschen ook als domini maris geen recht hadden om de 
vaart naar Spitsbergen te verbieden. Dit dominium maris toch, 
dat zich volgens de Engelschen ook over de IJszee uitstrekte, 
gaf geen recht op Spitsbergen zelf, hetgeen reeds daaruit bleek, 
dat dichter bij de Britsche eilanden gelegene landen, als Groen- 
land, IJsland enz. aan Denemarken behoorden *). Maar ook al 
kwam Spitsbergen zeK aan Engeland toe, de regel van het vol- 
kenrecht luidde, » dat ofschoon eenigh vast lant ofte Eylandt yeman- 
den toebehoorde dat nochtans de Zee-vaert ende visscheryen na 
het algomeyne Becht van allen volcken eenen yegelgcken even na 
is ende vry open staet *)." 

De Staten-Generaal toonden zich met het werk van Plancins 



*) Het is mij niet gebleken, dat de Engelschen deze bewering in een officiëe 
stuk ter bekrachtiging van hnn recht gebruikt hebben. Wel noemden zij Spits- 
bergen Greenland , maar dat zij zeer goed wisten , dat het niet hetzelfde was als 
het van onds bekend^ Groenland, blijkt uit het feit, dat zij dit met den naam 
Groneland of iets dergelijks aanduidden. (De bewering van den schrijver der 
„Histoire de Spitsberghe" (p. 26), dat de Engelschen het recht om bij Spitsber- 
gen te visschen van Denemarken zouden gekocht hebben, schijnt mij geheel on- 
juist.) — Terwijl men dus reeds lang voor 1613 aannam , dat Spitsbergen geen 
gedeelte van Groenlands oostkust was (de Nederlandsche ontdekkers zijn misschien 
door hunne onbekendheid met middelen om de lengte op zee te bepalen in deze 
dwaling vervallen) schijnt men echter eer^t verscheidene jaren later volledige zeker- 
heid hierover erlangd te hebben. Die zekerheid was natuurlijk eerst te verkrijgen 
door het bewijs , dat Spitsbergen een eiland was. De omzeiling door Rijp was 
vergeten en Fotherby zegt dan ook in 1615, dat Spitsbergen «is most like to 
be an Band." (Purchas, Pilgrimes. III p. 730.) Purchas verhaalde in 1625, dat „Green- 
land isnowalmost altogether discouered to bee an Hand, or rather many Hands 
and broken grounds." (Purchas , Pilgrimes. p. 816.) Evenwel „g beloofde" Joris 
Carolus nog in 1634 »niet, dat het landt van Out-Groenlandt aen Spitsberghen 
vast en is , vermits de stroomen langhs Spitsbergen al uyt den Noorden comen" 
(Carolus , Nieuw vermeerde Licht des Zeevaerts. p. 147), en Vander Krugge schreef 
in datzelfde jaar (Journael der Seven Matroosen. p. 4) : „Of Spitsbergen een Ey- 
landt, of vast aan-een-palent landt sy, is tot noch toe onbekent." Christiaan 
IV van Denemarken sprak echter reeds in 1631 van ,die Grönlandische In suil 
Spitzbergen." (Miss. v. Chr. IV aan de Stn.-Gen. dd. 28 Dec. 1631, in: 
L D. 1632 ) 

*) Dat dit argument onjuist is, blijkt uit: Muller, Mare Clausnm. p. 121 Noot 6. — 
De rechtsgrond, door de Engelschen voor hun dominium maris in de IJszee aan- 
gevoerd, was hunne occupatie als eerste reizigers in de IJszee. Ook deze be- 
wering trachtten de Nederlanders echter te weerleggen. Zie de daartoe strek- 
kende betoogen b^: Wassenaer, Hist. verh. VIII fol. 89 vlg. 

* i Zie dit stuk van Plancins in : Hist. de Spitsb. p. 27 , en b^ : Wasaenaer, 
Hist. verh. VIII fol. 93. 



205 

ingenomen en zonden het aan Jakob I om hem van het goed 
recht der Nederlanders te overtuigen. Maar de eigenzinnige vorst 
was de man niet , om zich spoedig van eene eens opgevatte meening 
te laten terugbrengen : hij gaf gaarne gehoor aan de » andere in- 
formatien" der Moscovische Compagnie, en >al wast dat het 
teghendeel duydelyck genoegh aenghewesen was ," hij kon of wilde 
het niet aannemen. »0f nn sulcke groote verstanden tot consi- 
deratien van so klejne dingen niet konnen descenderen, of dat 
sy yets ons onbekent daer mede voor hebben , " is swaerlijck te 
oordeelen," merkt Wassenaer ironisch op *). Zeker is het echter, 
dat de compagnie voor de walvischvangst op maatregelen zon om 
den koning op nadrukkelijke wijze te beduiden, dat de Neder- 
landsche natie niet geneigd was van de pas begonnen vaart op 
Spitsbergen af te zien. Hoofdzakelijk steunende op het feit, dat 
de Engelschen hen niet goedschiks op Spitsbergen wilden toelaten, 
verzochten zij van de Staten-Generaal octrooi om met uitsluiting 
van alle andere Nederlanders op Spitsbergen te mogen varen. 
Eerst door vereeniging van alle krachten hoopte men in staat te 
zijn , de aanvallen der Engelschen te weerstaan en tevens de groote 
kosten der uitrusting vergoed te kragen. Wij hebben gezien, dat 
de Staten-Generaal het octrooi verleenden *). Zij betoonden aan 
de nieuwgevormde compagnie nog verder hunne gunst door haar 
op haar verzoek tegen betaling eener belasting met eenige oor** 
logschepen bij te staan. Ook de vereeniging zelve rustte hare 
schepen tot den strijd toe en het liet zich aanzien, dat het jaar 
1614 niet zonder bloedige botsingen in het noorden zou voor- 
bijgaan *). 

Toch bleef het dit jaar op Spitsbergen rustig. Weldra bleek 
het, dat de Nederlanders den verstandigsten maatregel genomen 
hadden , die in de gegeven omstandigheden te nemen was. Nooit 
werd de spreuk »si vis pacem para bellum" schitterender be- 
vestigd. Hoewel Jakob I den Staten-Generaal na de oprichting 
der Noordsche Compagnie zijn ernstig ongenoegen over de vol- 
harding der Nederlanders had te kennen gegeven *) , kwam het 
niet tot een gevecht. De Engelschen hadden na ongewone krachts- 
inspanning behalve een schip, dat onder kapitein Fotherby ter 
ontdekking uitzeilde •) dertien schepen en twee pinassen naar 
Spitsbergen gezonden , maar de Nederlanders waren toch sterker : 
zij kwamen met veertien groote schepen vergezeld van drie wel- 



') Wassenaer^ Hist. verhael. VIII fol. 94. 
*) Zie hiervoor p. 74 — 77. 

■) R. S-G. 4 April 1614. — Wasfienaer, Hist. verh. VIII fol. 94. — Resol- 
Adm. Amat. 18, 19, 24 Apr., 2 , 5 Mei 1614. 
*) R. S.-G. 19 Mei 1614. 
*) Zie z^n journaal b^: Purchas, Pilgrimes. III p. 720, 



206 

toegeruste oorlogschepen , die de Staten-Generaal hun hadden 
medegegeven. Al waren dus de Engelschen niet minder dan 
het vorige jaar geneigd tot gewelddadige handelingen ^ , >het een 
mes hielt het ander in de schede" en het bleef vrede. »The 
Dutch stayed and fished for the Whale perforce , they were farre 
strenger then the English," verhaalt Edge wrevelig. De com- 
mandeur Joseph, ook nu weder de aanvoerder van de schepen 
der Moscovische Compagnie , was zelfs zoo ontmoedigd , dat hg 
den y^°" met den Nederlandschen commissaris-generaal Antonie 
Monier eene overeenkomst sloot voor een jaar, waarbg hy hem 
alle hulp in zijne visscherij aanbood , mits hij aan de Engelschen 
de reeds toen door hen bezeten baaien Bell-sound, Ice-sound, 
Fair foreland (of Sir Thomas Smiths-bay) en Fairhaven alleen 
overliet *), Op dien voet verkeerden partijen in vrede naast 
elkander , maar de groote menigte der schepen was oorzaak , dat 
de vangst aan beide zijden slecht was. ') 

Was het misschien in de overtuiging , dat zulk eene overspan- 
ning van krachten als in 1614 had plaats gehad, op den duur 
voor beide natiën onvoordeelig ja onhoudbaar moest zijn , zeker 
is het, dat de Noordsche Compagnie zelve de eerste was, die 
niettegenstaande dé meer voorkomende houding, door de Engel- 
schen dit jaar aangenomen , op pogingen tot een vergelijk met hen 
aandrong. Het was op haar verzoek, dat de Staten-Generaal 
20 November 1614 Caron aanschreven om moeite te doen, dat de 
Engelsche ambassade , die eerstdaags in Den Haag verwacht werd 
tot regeling der Oost-Indische geschillen, last medekreeg om 
ook de quaestie der vaart en visscherij in de IJszee te schikken *). 
Koning Jakob toonde zich daartoe niet ongeneigd. Hij voorzag 
zijne gezanten Wotton, Edmonds, Middleton en Abbot van com- 
missie om over de zaak te onderhandelen. Maar deze commissie 
beloofde weinig goeds : reeds de uitdrukking , dat men zou spreken 
over de »piscationes in mari Boreali prope Groenlandiae littora 



') Tegenwind alleen weerhield o. a. Fotherby, twee vreemde schepen oit Mand- 
len-soand te verjagen. (Fotherbje , Voyage of Disconerie to Greenland, by : 
Purchas, Pügrimes. III p. 724.) 

^*) De Engelsche verhalen maken van dit contract natuurlijk geene melding. 
Zie echter de nMemoire** der N. C. by: Maller, Mare Clansum. p. 871. — 
De overeenkomst is afgedrukt bij: Wassenaer, Hist. verh. fol. 94. — Ook met 
den zoo gehaten Marmaduke van Huil was de Moscovische Compagnie dit jaar 
j,in termes of consortment ;" „hut nothing was conclnded", voegt Fotherby (Voyage 
of Discouerie, by: Purchas, Filgrimes. III p. 727) > zinspelende op de overeen- 
komst met de Nederlanders , dadelyk daarby. 

*) Zie over deze reis: Edge, Dutch disturbance, by: Purchas, Filgrimes. III 
p. 466. 

•) R. S.-G. 20 Nov. 1614. 



207 

nobis solum et nostris jure acqnisitas, ab Incolis ei 
Inhabitatoribus Vnitarum Provinciarum tarnen interruptas ," ') 
bewees , dat de vorst zgn vermeend recht bleef handhaven. Wer- 
kel^k bleek het dan ook weldra, dat de Engelschen aan geen 
toegeven dachten. De ambassadeurs hadden zich bereid verklaard 
de zaak te bespreken na afloop der Oost-Indische onderhande- 
lingen •) en zoodra nu Hugo De Groot door de Staten-Generaal 
op aandringen der Noordsche Compagnie *) tot hen gezonden 
werd om hun gevoelen te vernemen (8 April 1615), leverden zg 
eene nota over, waarin zg met nadruk verklaarden, dat JakobI 
van zgn recht op Spitsbergen en de aangrenzende wateren vol- 
strekt niet dacht af te zien *). De Staten-Generaal benoemden 
nu dadelijk eene commissie, om met gebruikmaking van de be- 
scheiden, die onder de Noordsche Compagnie berustten, de En- 
gelschen te weerleggen *). Het antwoord, dat De Groot en zijne 
mede-commissarissen opstelden, werd reeds 16 April aan de 
gezanten overgegeven. Het ving aan met de opmerking, dat 
»dese Landen, zynde van seer cleyne extensie, iegons de macht 
van haere openbaere , ofte bedeckte vyanden nyet en souden con- 
nen bestaen nochte dienstich zjn aen haere vruuden, ten waere 
de zee suppleerde t' gunt aen t* landt is ontbreeckende , sulcx dat 
de hoochdringende noot de Ingesetenen van dese landen heeft 
bewogen , om verscheyden nauigatien te soecken , ende haer seluen 
alsoo ten deele door traflSicque , tèn deele oock door de Visscherie 
te onderhouden." Uitvoerig werd daarna gewezen op de oudheid 
der Nederlandsche visscherijen , en werden de bekende tochten 
der Nederlanders naar de IJszee verhaald. Nogmaals werd aan- 
gedrongen op herstel van de schade der Amsterdamsche reeders; 
nadrukkelijk verdedigde men het verleenen van octrooi aan de 
Noordsche Compagnie door een beroep op de natuurlijke vrijheid 
der zee. Onder protest, dat de Staten hunnen onderdanen be- 
paald verboden hadden , aan de Engelschen of eenige andere natie 
direct of indirect de visscherij op Spitsbergen te beletten, werd 
eindelijk aangedrongen op het maken van » eenige goede ordre 
ende reglement, waerdoor de visscherie vande walvisschen, wal- 
russen, ende andere zeemonsters ontrent de voorseide custen, 
met affweeringe van alle confusien ende misverstanden, ten 
meesten proflïïjte van de ondersaten van zyne Ma', ende vande 



*) Zie de commissie in: Noordsche togten. 4. Loop. N.C. R-A. 
») R. H. verg. v. 4—17 Mrt. 1615. p. 5. 

') Zie haar reqnest aan de Stn.-Gen. dd. 1 April 1615, in : Noordsche tog- 
ten. 4. Loop. N. C. R.-A. 
•) Muller, Mare Clansum. p. 129. 
•) cf. R. S.-G. 8, 10, 15 Apr. 1615. 



208 

ingesetenen ^aü d6se landen mocht werden gebeneficieert, ende 
het different vande voorgaende schaden tot redelyck contentement 
affgedaen/* Een bepaalden voorslag daartoe deden do commis- 
sarissen in strijd met de opdracht der Staten-Generaal nog niet O* 
Overtuigend als deze geschiedkundige uiteenzetting zgn mocht, 
de Eiigelsche pretensie werd er niet door weerlegd. Bij de over- 
handiging van het stuk aan de ambassadeurs werd echter deze 
leembo voldoende aangevuld. Een vrg hevig dispuut , waarin De 
Groot een zeer hoogen toon voerde, schijnt toen tusschen de 
wederzydsche gevolmachtigden ontstaan te zijn; het verdedigende 
standpunt , dat in de memorie zeer verstandig was ingenomen om 
den lichtgeraakten vorst van Groot-Britannië niet te kwetsen , werd 
in do hitte van het debat verlaten en men liet zich onvoorzichtig 
tot cüuen aanval op de zoogenaamde Engelsche kroonrechten ver- 
leiden. De Nederlanders weerlegden nu de beweerde ontdekking 
van Spitsbergen door Willoughby breedvoerig en staafden de door 
hen in hunne memorie aangevoerde feiten over de ontdekking 
door Heemskerck nog nader. Maar vooral werd er in deze bijeen- 
komst op gewezen, dat het geschil over het bezit van het eiland 
eigenlijk nutteloos was: de zee toch, meenden de Nederlanders, 
was en bleef gemeen goed van allen, de walvisschen behoorden 
aan niemand en konden dus door ieder vr^elijk worden gevangen. 
Toen bleek het duidelgk , dat het de Engelschen met eene schik- 
king geen ernst was : volmondig erkenden zg , dat zg de stukken 
ter weerlegging dezer redeneering niet bij zich hadden. Ook was 
dit volgens hen in het geheel niet noodig: elke schikking tus- 
schen beide natiën toch , dus beweerden zg op hoogen toon , moest 
vóór alles beginnen met eene erkenning van Jakob I als heer 
vaa Spitsbergen; wilden de Nederlanders den vorst beleedigen 
door het in twgfel trekken van zijn recht, dan was ook alle 
onderhandeling nutteloos *). Men scheidde dus met de nietszeg- 
gende belofte, dat de ambassadeurs rapport van het gehoorde 
aan hunnen koning zouden doen , die later aan Garon zgn besluit 
zou mededeelen *). Weinige dagen later vertrokken de gezanten 
weder naar Engeland *). 

Het was te verwachten, dat ook nu de argumenten der Neder- 
landers en de voorstellingen van Garon weinig indruk op Jakob I 
zouden maken. Weldra kwam dan ook in Den Haag het bericht, 
dat de koning overwoog , zijne onderdanen door den bgstand van 
twee oorlogschepen in staat te stellen, hunne beweerde rechten 

^) R. S.-6. 16 Apr. 1615. — Zie de memorie afgedrukt biy: Maller, Mare 
Clansnm. p. 863. 

») Orotii EpiBtolae. p. 19, 20. Ep. 59. 
•) R. S.-O. 4 Mei 1615. 
«) K. S.-6. 6 Mei 1615. 



209 

mei kracht te handhaven , en dat ook de Moscoyische Compagnie 
beraadslaagde over nog krachtiger uitrusting dftn het vorige jaar *). 
In deze onzekerheid meenden de Staten-Generaal de Noordsche 
Compagnie nogmaals te moeten bgstaan. Zij schreven aan Caron 
om voor het 'laatst te beproeven eene botsing te voorkomen •), 
maar tevens namen zij krachtiger maatregelen. De Noordsche 
Compagnie werd aangeschreven > haer in goede ordre tot de Naui- 
gatie ende Neeringe te willen tydelyck praepareren ende het 
selve doende naer behooren, ten minsten als in den voorleden 
jare is gedaen, dat in dien gevalle haer gelycke assistentie ende 
faveur ghedaen soude worden als in den voorleden jare was ghe- 
schiet, maer anders en by gebreck van haer eygen devoir niet •)." 
Meer dan de tusschenkomst van Caron baatte deze krachtige 
houding: terwgl de Noordsche Compagnie elf schepen onder 
Adriaen Block ♦) , begeleid door drie oorlogschepen naar Spits- 
bergen zond '), verschenen de Engelschen tegen de verwachting 
dit jaar slechts met twee groote schepen en twee pinassen. Waar- 
schijnlijk had de slechte vangst der beide laatste jaren eene crisis 
onder de reeders ter walvischvangst doen ontstaan , en was daar- 
door de uitrusting geringer dan zij vorige jaren geweest was •). 
Hoe dit ook zg , de Nederlanders »stayed vpon the coast of 
Greenland perforce'' en bezochten ook de door de Engelschen het 
vorige jaar gereserveerde baaien. Zij gingen zelfs over tot het 
bouwen van eene loge in Bell-sound om hunne gereedschappen 
voor het volgende jaar te bewaren ^). 

In den zomer van 1616 keerden echter de kansen; de Engelschen 
kwamen met acht groote schepen en twee pinassen op Spitsber- 
gen , terwijl de Nederlanders reden hadden om ook eenige Deen- 
sche oorlogschepen met vijandige bedoelingen daar te verwachten. 
Tegen deze overmacht kon de Noordsche Compagnie , door de groote 
uitrusting van het vorige jaar uitgeput , niet meer dan zes sche- 



^) Miss. V. Caron aan den koning dd. 6/16 Mei 1615, in: L. E. 1615. — 
R. S.-G. 16 Mei 1615. — Req. der N. C. aan de Stn.-Gen. dd. 1 Apr. 1616 , in: 
Noordsche togten. 4. Loop. N. C. R.-A. 

*) Muller, Mare Claasom. p. 130 Noot 5. 

•) R. H. verg. v. 4—17 Mrt. 1615. p. 5. 

*) Wassenaer, Hist. verh. VIII fol. 95. — Block is bekend door zijne reis 
naar Nienw-Nederland in 1614. (Wasseneer, Hist. verh. VIII fol. 86 , IX foL 44. — 
Zie meer bij: De Jonge, Opkomst. I p. 33.) 

*) £dge, Dutch distnrbance, bij: Purchas, Pilgrimes. III p. 467. 

*) £dge (Dutch disturbance, bij: Purchas, Pilgrimes. III p. 469) verhaalt, 
dat de leden der Moscovische Compagnie , dis zich op de walvischvangst toelegden , 
in 1619 jpdissolued againe." 

*) Mémoire de la Comp. Septentrionale , bij : Muller, Mare Clausum. p. 371. — 
Instr. V. de Stn.-Gen. voor Schrobop dd. 23 Mei 1616, art. 8, in: Noordsche 
ttgten. 4. Loop. N. C. R.-A. 

14 



210 

pen overstellen , VTaarvan zij om goede redenen >) nog eenige 
naar het pas ontdekte Jan Mayen-eiland moest zenden. De Sta- 
ten-Qeneraal hadden daarentegen het hnnne gedaan om de yer- 
eeniging met kracht bij te staan: een konvooi V9<n vijf oorlog- 
schepen werd ter harer beschikking gesteld, terwgl aan den 
commandeur daarvan Jan Jacobsz. Schrobop bevolen werd om 
geene vreemde natiën in de walvischvangst te hinderen , maar dan 
ook eventueele aanvallen krachtig te keer te gaan ^). Maar toch 
voelde de Noordsche Compagnie zich niet krachtig genoeg : zg sch^nt 
ernstig beraadslaagd te hebben , de walvischvangst aan Spitsbergen 
voor goed op te geven en zich met de voordeelige visscherg aan Jan 
Mayen-eiland tevreden te stellen. Althans daarheen was het dat 
dit jaar de geheele uitrusting der vereeniging gezonden werd. De 
Engelschen maakten van deze gelegenheid gebruik: in de afwezig- 
heid der Nederlanders wreekten zij zich over de concurrentie van 
vroegere jaren door het vernielen der nieuwgebouwde loge. Vier 
schepen der Noordsche Compagnie , die later in het jaar aan Spits- 
bergen kwamen, moesten zich in verschillende baaien verspreid 
schuil houden. Zij hadden eene slechte vangst , terwijl de Engel- 
schen ongeveer 100 walvisschen vingen en zooveel traan kookten, 
dat zij nog een gedeelte daarvan op het eiland moesten achter- 
laten tot het volgende jaar *). 

Het blijkt niet, of de Staten-Generaal met de verplaatsing der 
Neder landsche walvischvangst naar Jan Mayen-eiland genoegen ge- 
nomen hebben, maar men zou bijna geneigd zijn dit aan te nemen, 
wanneer men ziet, dat juist in 1617 de regeering bezwaar maakte 
het gewone konvooi aan de compagnie te verleenen, eene spaar- 
zaamheid , die de vereeniging misschien zou kunnen noodzaken in 
haar voornemen te volharden. Het is waar, er kunnen andere 
redenen voor deze handelwijze der regeering bestaan hebben: de 
Engelschen hadden , niettegenstaande de verdeeling der Nederland- 
sche krachten hun het laatste jaar eene uitnemende gelegenheid 
tot wraak aanbood , sinds 1618 hunne aanvallen op de walvisch- 
vaarders niet herhaald; de Noordsche Compagnie, die toch in ieder 
geval een paar goede reizen gemaakt had, kon in staat geacht 
worden om zich zelve te beschermen : maar toch, de weinige onder- 
stand , dien de vereeniging in deze crisis verkreeg , schijnt er op te 
wijzen, dat de regeering huiverig was den strijd met de Engel- 
schen openlijk te aanvaarden. Hoe dit zg, de Staten-Generaal 
vermaanden de walvischvaarders in het voorjaar van 1617, zelven 



O Zie over die redenen: Hoofdst. IX. 

*) Zie de Inatructie in: Noordsche toglen. 4. Loop. N. C. II.-A. 
•) Edge, Datch distnrbance, bij: Parclias, Pilgrimes. III p. 466, 67.— Me- 
moiré der N. C, bij : Muller, Mare Clausam. p. 871. — Purclias , Pilgrimage. p. 816. 



2ii 

tsterck te reeden ende vnyt te varen opte Neringe ende Vis- 
sclierie." *) De Noordsche Compagnie sloeg dien wenk niet in 
den wind en deed het uiterste om zich te versterken , al moet 
het haar veel gekost hebben. Den 19 Maart 1617 trof zg eene 
overeenkomst met eene Zeeuwsche compagnie, die zich onlangs 
ook op de walvischvangst had beginnen toe te leggen. Men kwam 
overeen over het aandeel , dat ieder in de winst zou hebben , men 
beloofde elkander wederkeerig hulp en bescherming *). Dus ver- 
sterkt hoopte men den Engelschen het hoofd te kunnen bieden. 
Maar toen het contract eenmaal gesloten was , schijnt de Noord- 
sche Compagnie berouw gehad te hebben. Jan Majen-eiland , van 
de gemeenschap uitgesloten , omdat de Hollanders als ontdekkers 
daarop uitsluitende rechten doden gelden , — bleef een door de af- 
wezigheid der Engelschen aanlokkelijk verblgf. Al had de walvisch- 
vangst daar in 1616 niet aan de verwachting beantwoord, de 
verleiding was groot en de hulp , die de Zeeuwen konden leveren , 
schijnt niet aan de verwachting der Noordsche Compagnie beant- 
woord te hebben. Toen de tijd van uitvaren gekomen was , schoot 
dan ook de moed der vereeniging te kort en tegen de bepaling 
van het pasgesloten contract in zond z^ in 1617 hare geheele 
uitrusting naar Jan Mayen-eiland. Toen dus op het laatst van 
Mei drie Vlissingsche schepen, »de Arke Noö" kapitein Jan 
VereUe, »de Peerle" kapitein Huybrecht Comelisz. , en »de Vos" 
kapitein Cornelis De Cock , op Spitsbergen aankwamen , waren zij 
volkomen onbeschermd. De Moscovische Compagnie daarentegen , 
die dit jaar veertien groote schepen en twee pinassen naar het 
noorden had gezonden, waarvan slechts éen Spitsbergen op eene 
ontdekkingsreis verliet, was gereed tot krachtige maatregelen. 
Reeds voordat de Zeeuwen Spitsbergen bereikten, ontmoette 
De Cock den Engelschen commandeur Edge , die hem , toen h^' 
vernam dat de Moscovische Compagnie dit jaar op Spitsbergen 
de sterkste was, onder beroep op de commissie van Jakob I 
het visschen verbood, terwijl hij alle Nederlanders gelastte zich 
dadelijk van de kust te verwijderen met de beilreiging hun 
anders hunne vangst te zullen ontnemen. Niet ontmoedigd be- 
proefde De Cock met zijne beide medgezellen daarop de wal- 
vischvangst in Horn-sound, maar toen een daar aanwezig 
Engelsch kapitein, Harry Smith geheeten, dadelijk den com- 
mandeur van hunne aankomst bericht gaf, en de Hollanders , 
die te hulp geroepen waren, bleken niet in Bell-sound te zijn, 
voelden de drie Vlissingors zich to zwak om het herhaalde ver- 



*) MqUer, Mare Clauaam. p. 131 Noot 5. 

*) Zie het contract in: Noordsche togten. 4. Loop. N. C. R.*A. 

14* 



212 

bod der Engelschen te weerstaan en besloten aan Beeren-eiland 
hun gelnk te beproeven. Maar de vangst was daar niterst onvoor- 
deelig en op aanstoken van den bekenden kapitein Marmadnke, 
die sinds 1611 jaarlijks met zijne Hnllers ter wal visch vangst op 
Spitsbergen kwam en de Moscovische Compagnie trotseerde '), 
keerden zij naar Spitsbergen tomg. Het geluk diende hun ook 
toen niet. In Horn-sound vonden zij behalve Smith nu nog een 
ander schip der Engelsche compagnie. De kapitein James Bevers- 
ham liet hun wel toe te visschen, maar zond in het geheim 
naar Edge in Bell-sound om bijstand tot het verdrijven der in- 
dringers. Gelukkig kregen de Zeeuwen hiervan nog tijdig kennis 
en zij besloten nu Comelisz. en De Cock dadelijk met een paar 
onderweg gevangen walvisschen naar huis te zenden , maar Yerelle 
kon niet zoo spoedig gereed komen en moest dus nog eenigen 
t^d in Horn-sound achterblijven. Terwijl hij nog bezig was zijne 
gereedschappen van de kust te halen , kwam William Heley, 'de 
Engelsche onderbevelhebber , daar aan om hem te veijagen. Heley , 
een jong man die aan groote bekwaamheid een vurigen inborst 
paarde *), viel Yerelle dadelijk aan, nam hem niet alleen de 
weinige door hem gevangen walvisschen af, maar beroofde hem 
ook van al zijne gereedschappen voor de walvischvangst. Uit 
vrees voor repiesailles werd den Zeeuwen ook hun geschut en 
kruit ontnomen. Wel was de directe schade der Zeeuwen niet 
groot, maar daar zij dit jaar nagenoeg niets mede naar huis 
brachten, waren de kosten der uitrusting geheel verloren >). 
De Nederlandsche verhalen zijn dan ook eenstemmig in klach- 
ten over de behandeling van Heley, dien zij »een Jonck ende 
outrequidant persoon sich zeer violentelyck comporterende" noe- 
men. De Moscovische Compagnie maakte daarentegen dit jaar 
weder zulk eene goede reis , dat zij een gedeelte van hare vangst 
van 150 walvisschen voor het volgende jaar op Spitsbergen 
moest achterlaten *). 



*) Hoewel aan de Huilers in 1618 verboden Verd Spitsberp^en te bezoeken en 
hnn als schadeloosstelling de visscherij bij Jan Hayen-eiland werd opengesteld 
(Macpherson, Annals. II p. 292), vinden wij nog in 1681 twee Hnllscbe walvisch- 
vaarders afgescheiden van de schepen der Moscovische Compagnie op Spitsbergen. 
(Pellham, Gods power, in: White, Spitzbergen and Greenland. p. 281, 82.) Van 
hunne aanwezigheid op Jan Mayen-eüand blijkt daarentegen nooit iets. 

*) Heley vervaardigde verscheidene gedichten op de walvischvangst der £n- 
gelschen. (Pnrchas, Pilgrimes. UI p. 788.) 

*) Zie de schaderekeningen der Zeeuwsche reeders, in: Noordsche togten. 4. 
Loop. N. C. R.-A. — De Engelschen achtten de geroofde goederen zeer gering. 
(Edge, Butch disturbance, en: Brief van Heley aan Beicrowe, in: Porchas, Pil- 
grimes. III p. 468, 782.) 

*) Zie de Nederlandsche voorstelling dezer zaak nitvoerig in de getuigenissen 
▼an De Cock e. s. , D'Hallegorey c. s., Oasteloser e. s. en Verelle c. s., en in; 



213 

Dadelijk bg hunne tliniskomst klaagden de Zeenwen aan de 
Staten-Oeneraal. Tegelijk zonden zij een persoon met aanbeve- 
lingsbrieyen der Staten aan Caron naar Engeland om daar hunne 
belangen voor te staan. - De zending beloofde aanvankelijk veel 
goeds. Wel werden de geroofde goederen der Zeeuwen onder de 
oogen van hunnen gevolmachtigde in het openbaar verkocht ^), maar 
het ontnomene geschut werd dadelijk teruggegeven en de Zeeuw- 
sche zendeling maakte van zijne tegenwoordigheid te Londen ge- 
bruik om te trachten op andere wijze het doel der Nederlanders , 
de onverhinderde visscher^' op Spitsbergen, te bereiken. Sir John 
Cunningham *) en eenige Schotten hadden juist in dien tgd van 
koning Jakob een patent verzocht om nevens de Moskovische Com- 
pagnie op de IJszee te mogen varen ; Engelschen , waarschijnlijk 
inwoners van Huil, voegden zich bij hen, en ook de te Londen 
aanwezige Zeeuwen , die van hunne compagnieschap met de Hol- 
landers niet veel voordeel gehad hadden, werden nu in de ver- 
eeniging opgenomen •). De koninklijke toestemming werd verleend 
en de nieuwe compagnie beijverde zich de bekwaamste stuurlie- 
den van hare mededingster te onderhuren en provisiën op groote 
schaal in te slaan. Eeeds maakte zij zich gereed in de ruime 
winsten, die de Moscovische Compagnie in de laatste jaren ge- 
maakt had , te deelen , toen een maatregel van hare mededingster 
al deze plannen veredelde. De Moscovische Compagnie , van den 



Corte Deductie ende Remonstrantie der N. C. in: Noordsche togten. 4. Loop. 
N. C. R.-A. — Vgl. ook: Mémoire der N. C. , bij: Muller, Mare Clansum. 
p. 371. — R. S.-G. 9 Nov. 1617. — Miss. v. Gecommitt. Raden v. Zeel. aan 
Caron dd. 21 Bec. 1617, als bijlage achter de N. Z. — De Engelsche verbalen 
van Edge (Dntcb distnrbance) en Heley (brief aan Deicrowe) staan afgedrukt 
bij; Purchas, Pilgrimes. III p. 467, 68, 732. (Edge geeft het verbaal tweemaal ; 
slechts bij aandachtige lezing ontdekt men , dat de uitvoerigste beschr^ving volgt 
onder 1618.) 

^) Mémoire de la Compagnie Septentrionale , bij: Maller, Mare Clausum. 
p. 371. — Corte Deductie ende Remonstrantie vande Noortse Compagnie, in: 
Noordsche togten. 4 Loop. N. C. R.-A. — Miss. v. Zeeland dd. 21 Dec. 1617, 
achter de N. Z. 1621. 

*) Sir John Cunningham had lang in Deensche dienst öp de IJszee gevaren. 
H^ was in 1605 en 1606 kapitein geweest op het admiraalschip van de expe- 
ditiën van Lindenau naar Groenland, waarop de bekende James Hall stuu^an 
was. (Barrow, Voyages into the arctic regions. p. 169 , 73.) In 1015 kwam hij 
als kapitein van een der drie Deensche oorlogschepen op Spitsbergen. (Brief v. 
Fotherby aan Edge dd. 15 Juli 1615, bij: Purchas, Pilgrimes. III p. 781. — 
Vgl. hierna Hfdst. VII.) 

*) In Londen was destijds ook gevestigd WiUem Courten, compagnon van 
zijnen broeder Pieter, die een der voornaamste Zeeuwsche handelaars op de 
IJszee was. (Mémoire et Relatiou veritable der Mosc. Comp., by: Muller, Mare 
Clausum. p. 374, 76. — N. Z. 11 Mrt. 1619.) Waarschijnlijk werd ook hij i^ 
de nieuwe compagnie opgenomen. 



21d 

nood eene deugd makende , kwam met hare Oost-Indisclie zuster 
overeen, dat beiden voortaan gezamenlijk de kosten der nitrus- 
tingen voor de walvischvangst zonden dragen. Door buitenge- 
wone krachtsinspanning hoopte men de concurrentie , die nu ook 
van nabij dreigde, te overvleugelen. De nieuwe compagnie zag 
dadelijk in , dat zij tegen zulk eene kolossale vereeniging van ka- 
pitalen niet zou kunnen opwerken en ging uiteen. Verheugd dat 
de zaak zich zoo schikte , was de Moscovische Compagnie gaarne 
bereid voor grof geld de door hare mededingers opgedane voor- 
raad over te nemen , al was die voor haar ook nutteloos ^ ). Zoo 
eindigde dit incident, dat echter medewerkte om de fondsen der 
Moscovische Compagnie uit te putten en aan de Engelsche uit- 
rustingen ter walvischvangst op den duur een gevoeligen slag 
toebracht. Yoorloopig was daarvan echter nog geen quaestie: 
de Moscovische Compagnie , sterk door haar bondgenootschap met 
de Oost-Indische , reedde dertien 'schepen en twee pinassen naar 
Spitsbergen uit onder bevel van den ervaren Thomas Edge. 

De Nederlanders waren echter niet gezind zich straffeloos te 
laten mishandelen. Vertoornd over de behandeling van het vorige 
jaar, waarvoor zg geene vergoeding hadden kunnen krggen, — 
teleurgesteld door het uiteengaan der Schotsche compagnie , sloten 
de verschillende kamers der Noordsche Compagnie den 2 Maart 1618 
weder eene overeenkomst om elkander tegen de Engelschen te 
verdedigen. De Staten- Generaal stonden de compagnie twee oor- 
logschepen als konvooi toe, en eene ongewoon groote walvisch- 
vloot vertrok dit jaar naar Spitsbergen. Daar aangekomen ver- 
deelden de drie en twintig walvischvaarders zich volgens af- 
spraak in vier afdeelingen : de Eotterdammers bezetten Horn-sound 
onder konvooi van een oorlogschip ; die van het Noorderkwartier 
namen in Bell-sound hun verblijf, terwijl het voor hen bestemde 
tweede oorlogschip achterbleef, daar het door de Amsterdammers 
weder naar Jan Mayen-eiland gezonden was; de Zeeuwen en die 
van Delfshaven verzamelden zich onder bevel van Abraham Dircksz. 
Leversteyn in Sir Thomas Smiths-bay *) ; aan de Amsterdammers 
eindelijk viel de Mauritius-baai ten deel *). Ook de Engelschen 



') Edge, Btitck distnrbance , b^: Porchas, Pilgrimes. III p. 468. 

*) Volgens de getuigenis van den commandear Leversteyn (op de Engelsche 
schaderekening in: Lias loopende 1618. R-A.) gebeurde het hieronder verhaalde 
in Fairhaven. Zoowel uit Engelsche als Nederlandsche bronnen blijkt echter, dat 
I>eversteyn ongelijk had, toen hy stoutweg verklaarde : „Is gelogen, want hebben 
daer geen van allen geweest." Nog de groote kaart van Van Keulen noemt eene 
kleine baai in den Eoreland-Qord , waarschijnlijk naar het in 1618 yoorgevallene, 
«Zeelands baay.", 

») R. S.-G. 4 NoY. 1632, 



215 

ver het geheele eiland verspreid ; de meeste schepen waren 
:e zwak voor een gevecht. De commandeur Edge bevond 
t eenige schepen in Bell-sonnd en de onderbevelhebber 
aet een paar andere in Sir Thomas Smiths-bay. 
Amsterdammers, die weder voor zich het best gezorgd 
vischten dit jaar ongestoord ; maar slecht verging het de 
ermde schepen van het Noorderkwartier. In Bell-sonnd 
•men, beval hun Edge dadelijk de baai te verlaten; hg 
3t van plan hen te berooven of te hinderen, maar hg 
door daden, dat hij zijn bevel gehoorzaamd wenschte te 
3 in het nauw gebrachte schepen zochten hulp bg de Rot- 
ners in Horn-sound, maar het oorlogschip was daar tot 
dng der rust hoognoodig, en die van het Noorderkwartier 
i dus naar hunne broeders in Sir Thomas Smiths-bay wijken. 
L vertrek wreekten zich de Engelschen door het vernielen 

weder opgebouwde Nederlandsche loge in Bell-sound. 
ankomst der beide door de Engelschen verjaagde schepen 
)orn en Enkhuizen in Sir Thomas Smiths-bay was het sein 
e losbarsting van- woede. Den geheelen zomer was daar 
louding zeer gespannen geweest. De Engelschen, die hier 
met éen schip »the Pleasure" en een pinas »the Prudence" 
hadden de vier schepen van Delf sha ven. Veere en Vlis- 
dadelijk na hunne aankomst in deze door hen vroeger 
bezochte baai het visschen verboden, en sinds dezen ge- 
i hadden aan dit bevel te voldoen werd hunne tegenwoor- 
[ door de Engelschen, die zich te zwak gevoelden om hen 
agen, slechts noode geduld. Aanvankelijk hadden de Neder- 
i, weldra door twee schepen van Middelburg versterkt*), 
d met de Engelschen eene overeenkomst over de vis- 
te sluiten , en toen dit aanbod gemelijk verworpen was , 
zij zich even voorkomend als vroeger gedragen. Hunne 
m zelven erkennen , dat hun gedrag niets te wenschen 
t , maar het stemde dezen niet beter : zij bleven steeds het 
koesteren om hunne mededingers zoo spoedig mogelijk te 
ven en beleedigden ze bij elke voorkomende gelegenheid ^)« 



eze schepen, aan den Middelbnrgschen koopman Courten, bewindhebber 
C. behoorende, vertrokken echter waarschijnl^k spoedig weder. Althans 
. overtiiigde later Carleton, dat zijne schepen onschuldig waren aan het 
n der Engelschen (Carleton, Lettres. II p. 355); uit andere, zoo Engel- 
} Nederlandsche verhalen blijkt ook , dat ze daarbij niet tegenwoordig wa- 
Vaarschijnlijk vertrokken de schepen van Spitsbergen naar Groenlands 
t , waar ze dit jaar eene kust ontdekten , die zij Nieuw-Zeeland noemden. 
G. 8 Jan. 1619. — Vgl. hiervoor p. 179.) 
^an de kwade gezindheid der Engelschen tegen de Nederlandsche walvisch- 



216 

Zulk eene behandeling moest de Nederlanders op den duur ver- 
drieten; De Cock en Cornelisz. , die hier beiden tegenwoordig 



▼aarders in den zomer van 1618 getuigen de brieven, door sommige kapiteins 

op Spitsbergen aan andere Engelschen geschreven en door Porchas (Pilgrimea 

lil p. 732 — 38) bewaard. »We haue reasonable good quarter witk the Flem- 

mings," schreef kapitein Salmon 24 Juni, kort voor het gevecht aan kapitein 

Sherwin, ;,for we are merry aboord of them, and they of vs-, they hane good 

store of Sacks (jenever), and are very kinde to vs , proffering vs any thing that 

we want. I am very doubtfull of making a voyage this yeere („the ïlemmings 

are too many for vs to make a voyage ," schreef hij ook) the Company mast take 

another conrse the nei:t yeere: if they meane to make any benefit of this Country, 

they must send better ships that must beat these knaues out of this Country; but 

as fSurre as I can vnderstand by them , they mean to make a trade of continuance 

of it : we will Iet them rest this yeere , and let who will take care the next yeere , 

for I hope not to trouble them." Sahnon vond bij zijnen vriend Sherwin volkomen 

instemming: den 29 Juni schreef deze uit Bell-soun^ (Purchasl. c. III p. 733): 

„As for the Flemmings let them all go hang themselves , and although you be 

not strong enongh to meddle with them , yet the worst wordes are too good for 

them, the time may come you may be reuenged.on them againe. The Captaine 

wishes they would come all into Bell-sound and beat vs out, and carry vs for 

Holland; here is a great fleet of them in this Country. Here came in two Flem> 

mings , but wee handled them very honestly but for feare of after-claps , or had it 

beene the latter part of the yeere , we would haue handled them better ; now they 

be gone for Horne-sound, I would that they had all of them as good a paire 

of hornes growing on their heads , as is in this Country." De gemoedel^ke 

Purchas zag dit alles met leedwezen. „Ihad thought to haue added," dusschrijfb 

hij (Pilgrimes. III p. 734), „a large Discourse of occurrents betwixt the Dutch 

and English in Greenland this yeare 1618 and had prepared it to the Presse. 

But hauing alreadie giaen some Relation thereof from Captaine Edge , and seeing 

the insolencies of some of the Dutch wére intolerable to English spirits, which 

then snfféred , or hereafter should reade them , I chose rather to passé them by 

aduising my Countrimen not to impute to that Nation what some frothy spirit 

vomits from amidst his drinke, but to honer the Hollanders worth, and to 

acknowledge the glorie of the Confederate Prouinces, howsoeuer they also have 

their sinks and stinking sewers (too officious mouthes such as some in this bu- 

sinesse of Greenland , beyond all names of impudence against his Maiestie , and 

his Leege people, as others elsewhere haue demeaned themselves) whose loth- 

somnesse is not to be cast as au aspersion to that industrious and illustsions 

Nation. Euerybody hath its excrements, euery great House its Vault or Ia« 

kes, euery Citie some Port exquUine and dunghüs, euery Campe the baggage; 

the World it selfe a Heil: and so hath euery Nation the retriments, scumme, 

dregs, rascalitie, intempered, distempered spirits, which not fearing God nor 

renerencing Man, spare not to spue out that to the dishonor of both, which 

saaing the honor of both can scarsly be related after them. A difference is to 

be made of relation (Nationall?) and persouall faults, of which we haue said 

enough in the East India quarrels , twixt ours and the Dutch." Zoo weinig ons 

dit breedsprakige staaltje doet verlangen den bekwamen man van den kansel te 

hooren, zoo merkwaardig schijnt mij dit kleine preekje voor de Nederlanden 

als een bewijs , hoe diep de animositeit tusschen beide volken reeds toen wortel 

geschoten had. 



217 

herinnerden zicli met steeds klimmende woede de behan- 
den hunnen het vorige jaar door denzelfdon Heley aange- 
üe thans het bevel voerde. Reeds had een twist over een 
)r de Engelschen het vorige jaar geroofde traanketels tot 
inaamheden aanleiding gegeven ; van weersz^'den had men 
, die licht tot een breuk aanleiding geven konden. Daar 
a de nit Bell-sonnd verjaagde schepen de tijding van het 
e. Spoedig daarop liet Heley den Nederlanders weten, 
imandeur Edge hem bevolen had , de Zeenwen nit de baai 
Irijven ; weigerden zij , dan wilde hij zelf komen en hen 
ehandelen dan hunne landgenooten in Bell-sound. In al- 
rerd nu door de Nederlanders beraadslaagd, wat hun te 
ond. Zij hadden zich voor hun vertrek van eene commissie 
jne Excellentie voorzien, die hen machtigde eiken aanval 
weid te keeren ; de vraag was , of hier aan zelfverdediging 
'dacht worden. Overwegende echter, dat die van het 
rkwartier door de Engelschen verjaagd en dus niet in 
genheid geweest waren hunne reis te doen, — dat de 
nding hen alle pogingen om schadevergoeding van de En- 
a te krijgen als nutteloos had leeren beschouwen, — en 

dat het zaak was de vereeniging van Edge en Heley te 
Dien , ten einde den aangekondigden aanval te ontgaan , 
a de Nederlanders, al werden z^' niet direct aangevallen, 
inne commissie gebruik te maken. Stemde ook het Enk- 
schip niet met dit besluit in, de twee schepen van Vlis- 

die van Veere, van Hoorn en van Delfshaven tastten 
n sommeerden Robert Salmon, den kapitein van Heiey's 
the Pleasure" tot de overgave. Deze weigerde op hoogen 
1 poogde te ontsnappen. De Nederlanders' lieten hem tgd 
h te bedenken, en namen eindelijk den 19 Juli 1618 het 
met geweld. Ook de pinas werd van alles beroofd. Het 
b en de in het schip gevonden traan en walvischbaarden 
1 naar Nederland gevoerd, om te dienen als gedeeltelijke 
vergoeding voor het den Nederlanders in 1613 en 1617 
lene. De goederen werden volgens het voorschrift, hun 
iiaurits bij zijne commissie gegeven, ter beschikking der 
liteit gesteld , die ze tusschen de vier kamers , voor wie de 
iende schepen uitgezeild waren, verdeelden *). Voor het 



B over de reis van 1618 en het daarb^' voorgevallene: Mémoire de la 
5eptentrionale , bij: Muller, Mare Clausum. p. 371. — Corte Dednctie 
jmonstTantie der N. C. , in : Noordsche togten. 4. Loop. N. C. R.-A. — 
f. de H. Raad van 31 Maart 1635. — Keq. der Zeeuwsche N. C. aan 
-Gen. dd. 22 Aug. 1624, in: Noordsche togten. 2. Admiraliteit. R.-A. — 
he schaderekening met het getuigenis van Leversteyn, in; Lias loQ-* 



218 

geschut werd in het begin van 1621 op aansporing van Carleton 
aan de bevelhebbers der beide beroofde schepen, Bobert Salmon 
en een Schot , de som van ƒ 3600 uitgekeerd. De Noordsche 
Compagnie zwichtte hierin voor den billijken aandrang der Staten- 
Generaal: ook het in 1617 door de Engelschen genomen goschnt 
was haar, hoewel op zeer onaangename wijze , door de Moscovische 
Compagnie teruggegeven *). 

De verontwaardiging aan het Engelsohe hof over deze onver- 
wachte stoutmoedigheid der Nederlanders was niet gering. Carle- 
ton kreeg van zijnen vorst dadelijk last om daarover te klagen, 
en toen hij den 3 October 1618 in de vergadering der Staten- 
Generaal verscheen om op het zenden eener ambassade naar 
Engeland aan te dringen, liet hij zijne rede voorafgaan door de 
voorlezing van de » informaticus sur les violences, robberies et 
assasinats commis hostilement par les HoUandais sur les navires, 
biens, et personnes des Anglais aux quartiers du Nort," een 
stuk, dat de blijken droeg, dat het »exploict'' der Nederlanders 
» jn Engelant ten quaetsten gerapporteert' ende met veele onwaer- 
achtige lasteringen ende logenen geexaggereert" was >). De 
verontwaardiging van den gezant was door het gedrag van het 
Haagsche gepeupel niet verminderd: »nous auons en ces iours 
passez", dus voerde hij den Staten op hevigen toon te gemoet, 
»la nouuelle chantée icy è. la Haye, a bouche ouverte et visage 
asseuré, dans la Court, et par les mes, avec les particularitez 
tant des pieces d'artillerie , et des tonneaux d'huyle prises et 
divisées en mer, comme des hommes tuez et blessez, et Ie tont 
reeen avec grand applaudissement et triumphe, comme d*une 
victoire gaignée sur les ennemis. Eo audaciae perventnm est." 
Carleton stelde het gebeurde op Spitsbergen zóó voor , alsof de 
Nederlanders den Engelschen het visschen aan het eiland hadden 
willen beletten, en verweet den Staten-öeneraal het ongeremde 
van zulk een gedrag na de lange vertoogen, die z^ b^ verschil- 
lende gelegenheden voor de vr^heid der zee hadden gehouden. 



pende 1618. R.-A. — Mémoire et Relation veritable, bij: Mnller, Mare Clan- 
Bnm. p. 873 ylg. — Edge, Dntcli distnrbance, b^: Pnrchas, Pilgrimes. III 
p. 468, 69. — Brieven van Salmon, Sherwin en Beversham, b^: Porchas L c. 
III p. 733. 

») R. S.-G. 24 Dec. 1620, 4, 5, 13, 14, 20, 22, 26, 27 Jan., 12 Febr.. 
4, 27 Mrt. 1621. — N. Z. 9 Mrt. 1621. — Corte Dednctie ende Remon- 
strantie der N. C, in: Noordsche togten. 4. Loop. N. C. R.-A. — Zie o?«r 
de restitutie van het geschat aan de Nederlanders en het daarb^' voorgevalleiie: 
Corte Dednctie ende Remonstrantie der N. C. , 1. o. , en : Maller, Mare 
Clansam. p. 160 Noot 1. 

') Corte Deductie ende Remonstrantie der N. C. , in: Noordsche togten. 
4. Jioop. N. C, R.-A. 



219 

indigde z^'ne lange rede , waarin hij ook over andere grieven 
Ingelschen klaagde, met bet nadrukkelijk verzoek, dat de 
-Generaal de ambassade , die reeds zoolang aan koning Jakob 
d was , zonder uitstel zonden zenden , voorzien van volkomen 
m ook over deze zaak te onderhandelen. *) 
lange aarzeling kwam het eindelijk daartoe. Den 7 De- 
r 1618 kwamen de beeren Van Goch, Van der Dnssen en 
als ambassadeurs der Staten-Generaal te Londen aan. Hunne 
ctie verdedigde het bezoeken der IJszee door de Neder- 
s met een beroep op de vrijheid der zee , maar tevens door 
jzen op de ontdekking van Spitsbergen door Nederlanders, 
bet feit , dat de Engelschen , zelfs al hadden z^ het eiland 
S3 ontdekt , in ieder geval hunne ontdekking weder kennelijk 
en hadden. Het gebeurde van den vorigen zomer werd 
itvaardigd door de deductie, dat de Nederlanders niet om 
gelschen te verdrijven, maar alleen uit zelfverdediging tot 
i waren overgegaan. Om dergel^ke voorvallen voor het 
g te voorkomen , werd het maken van een reglement aan- 
n , waartoe de gezanten gemachtigd werden eenige voor- 
te doen. 
Lg duurde het, eer de onderhandelingen over dit punt aan- 
1. Eerst den 16 Maart 1619 kwamen wederzijdsche gede- 
*den bijeen, om over de zoogenaamde Groenlandsche zaken 
aadslagen. Van beide zijden begon men met klachten over 
lade , door de tegenpartij toegebracht ; van beide zgden werd 
jding verzocht. Twee memoriön werden gewisseld, waarbij 
'^oornamelijk de wederzijdsche grieven besprak en de daden 
en vijand in het hatelijkste daglicht stelde. Zooveel bleek 
reeds dadelijk, dat de Engelschen evenmin als in 1615 
[d waren, over de aanspraken van hunnen koning op 
)ergen te twisten. Zij beriepen zich op hun recht als 
walvischvaarders , die zich zee en visscherij hadden toe- 
ind, en eischten daarop de buitensporig hooge vergoeding 
l 22.636| voor directe schade en ^g 43.800 voor winstder- 
De Nederlanders namen van hunne zijde een niet minder 
ijmd standpunt in ; zij beriepen zich voornamel^k op hunne 
kking van Spitsbergen in 1596, waaruit z^ hun recht op 
ilvischvangst afleidden. De handelwijze hunner landgenooten 
volgens hen uiterst liberaal; niettegenstaande hun recht 
L zij volkomen bereid de Engelschen op Spitsbergen toe te 
en slechts tot zelfverdediging en als schadevergoeding waren 
t het aanvallen en berooven van het Engelsche schip over- 
n; toch waren zjj volkomen bereid de genomen goedereu 



L. S.-G, 3 October 1618. 



220 

terug te geven, mits de Engelscben, die de eerste aanvallers 
waren geweest, met de restitutie begonnen '). 

Het komt mg voor, dat beide partijen in deze onvruchtbare 
discussie ongelijk hadden: geen van beide had m. i. op Spits- 
bergen eenig recht. De Engelschen schijnen nu reeds zelve 
ingezien te hebben , dat de beweerde ontdekking van Spitsbergen 
door Willoughby niet te bewijzen was; maar ook al nam men 
deze ontdekking aan, het stond vast, zooals de Staten-Generaal 
zeer juist opmerkten, dat het ontdekte land weder verlaten en 
dus alle aanspraak daarop vervallen was. Beter recht schijnen 
de Engelschen aan hunne reizen naar Spitsbergen sinds 1610 te 
hebben kunnen ontleenen. Zij hadden in dat jaar het woestlig- 
gende eiland als het ware op nieuw ontdekt: de aandacht van 
de beschaafde wereld had zich eerst toen daarop gevestigd. Jaar- 
lijks hadden zij het sedert dien tijd bezocht en zich in alle voor 
de wal visch vangst geschikte baaien gevestigd; slechts wanneer 
het barre jaargetijde de noordsche streken onbewoonbaar maakte , 
vertrokken zij vandaar. Men kon dus aannemen , dat zij volgens 
het ieder toekomende recht als eerst aankomenden van eene nie- 
mand toebehoorcnde zaak hadden bezit genomen. Maar hun recht 
had toch eene zeer zwakke zgde. Bij de groote wisselvalligheid 
der walvischvangst was het niet meer dan natuurlek, dat de 
Engelschen vooral in de eerste jaren niet altijd al de zeven groote 
baaien , die Spitsbergens westkust aanbiedt , bezochten. Wel had- 
den zij zich in allen beurtelings met de visscherij beziggehouden, 
maar die visscherij was lang niet overal geregeld gedreven. En 
de verlatenheid, waarin dus sommige vischplaatsen jarenlang 
bleven , was te bedenkelijker in eenen tijd , toen de bezitters van 
Spitsbergen nog bijna geheel niet als in latere jaren door het bouwen 
van woonhuizen en andere inrichtingen op de door hen bezette stran- 
den blijk gegeven hsidden van hun voornemen om over korter of lan- 
ger tijd op de ingenomen plaats terug te komen. De vestiging der 
Engelschen in eene baai droeg daardoor het karakter van een 
voorbijgaand bezoek, een gebruiken en weder verlaten eener plaats, 
dat volstrekt ^geen recht kon verleenen. Van hunne bedoeling , om 
de zeven baaien als eene bezitting der Moscovische Compagnie 



*) Eene schaderekeniDg leyerden de Nederlanders niet in: de Zeenwsche 
kamers weigerden hnnne schade op te geven. (Miss. der Stn-Gen. aan de 6e- 
committ. Raden v. Zeeland dd. 29 Apr. 1619 , in : Lias loopeude 1619. R.-A.) Tock 
was eene Zeenwsche schaderekening van het jaar 1617 in het archief der Stn.~ 
Gen. aanwezig. (Zie deze in : Noordsche togten. 4. Loop. N. C. R.-A.) Het be- 
staan daarvan schijnt echter vergeten te zijn en hoewel de ambassadeors gednrig 
om de begrooting der schade schreven (zie de bovenvermelde missive der Stn.- 
Gen.), ontvingen zij die eerst te laat. (Muller, Mare Claueom. p. 159 Noot 4.) 



221 

ichouwen, was bovendien nooit leis gebleken. De Engel- 
zelven gevoelden deze leemte in hun rechtstitel zeer goed; 
< de Nederlanders zich aan Spitsbergen vertoonden en 
arden met hen te willen concurreeren , begonnen zij g verig 
3t inbezitnemen van alle reeds bekende en nieuw ontdekte 
. Zeer onverstandig echter! Hunne handelwijze toch kon 
nders dan de aandacht vestigen op hunne vroegere nala- 
l, terwijl zij, nu hun feitelijk bezit door de Nederlanders 
rd was, alle recht misten, de ook door dezen bezochte 
m aan het verkeer te onttrekken. Veiligheidshalve beriepen 
1 nu dan ook niet op hun bezit van Spitsbergen zelf krach- 
ie vestiging der Moscovische Compagnie, maar gaven de 
ur aan het beweren van hersenschimmige eigendomsrechten 
3 en visscherij krachtens de toeëigening der walvischvaar- 
— rechten , die reeds toen door vele leeraars van het vol- 
ht op goede gronden bestreden werden. Hadden zij als 
van Spitsbergen de Nederlanders met volle recht uit de 
en de territoriale zee kunnen weren, de nu op den voor- 
gestelde bewering gaf den Nederlanders gelegenheid, om 
eer terecht op de vrijheid der zee en hare onvatbaarheid 
;oeëigening te beroepen. Ongelukkig voor dezen belette 
de houding, door hen zei ven in de Oost-Indische zaken 
ver Engeland aangenomen, dat zij van die gelegenheid 
k maakten; z^ moesten zich nu beperken tot het aanvoe- 
a<n aanspraken op Spitsbergen als ontdekkers van 1596 , 
3ewering, waarop volkomen de aanmerking paste door 
ven op het recht van den zoogenaamden Engelschen ontdek- 
maakt. Het was niet te loochenen, Nederlanders hadden 
si'gen ontdekt, maar zij hadden het dadelijk weder voor 
verlaten; eerst toon de Engelschen op het belang van het 
waren opmerkzaam geworden en er zich hadden gevestigd, 
3n de Nederlanders zelve weder terug in de langvergeten 
ben »). 

twistende partijen zelve zagen echter in, dat de rechts- 
ie hier eigenlijk bijzaak was. Handelsnaijver was de oorzaak 
en twist: Engelschen noch Nederlanders wilden hunne vis- 
i opgeven en het scheen zeker, dat beide natiën te zamen niet 
;aam op Spitsbergen konden verkeeren. De Nederlanders 
L daarom het eenige middel aan om aan de zaak een einde 
ken en deden volgens hunne Instructie drie voorslagen voor 

eeds Purclias merkte op bij de beschrijving der Nederlandsche reis van 
: ijThe^ are said to haue touched in this Nauigation on 6reene-land« 
.er that be, they continned no trade nor Discouerie thither, till the Eng- 
lers jeeres after had made a new Discouerie, and found there a profitable 
fishing.'' (Purchas, Pügrimes. III p. 815.) 



222 

een reglement, dat de yerhonding der beide twistende partgen 
op Spitsbergen zou regelen. V Engelschen en Nederlanders zonden 
met een gelijk aantal schepen aan het eiland yisschen ; de baaien 
zouden bg loting verdeeld wprden. 2* Beide natiën zouden overal 
bij Spitsbergen met even veel en even groote schepen visschen. 
Een reglement zou de tusschen hen ontstane oneenigheden moeten 
beslissen. 3' Men zou Spitsbergen in twee gelijke deelen ver- 
deelen door eene lijn van Cape Cold op Prince Charles' foreland 
naar het oosten getrokken ; over het bezit van elk dier gedeelten 
zou voor 8 , 10 of 12 jaren tusschen beide volken geloot worden. 
Zij , die de grenslijn overschreden , zouden gestraft worden. 

Het liet zich voorzien , dat de Engelschen met deze voorslagen, 
die de gelijke rechten van beide natiën stilzwijgend aannamen, 
geen genoegen zouden nemen. Zoo men er toe overging, de 
Nederlanders op Spitsbergen toe te laten , zoo spraken zij , zou 
dat immer slechts bg oogluiking en als gunst kunnen geschieden ; 
men meende zelfs , dat het nieuw ontdekte en voor de walvisch- 
vangst zoo gunstig gelegen Jan Mayen-eiland den Nederlanders 
gelegenheid genoeg gaf, om hun bedrijf ongestoord te oefenen. 
Tot het verleenen van rechten op de visscherij bij Spitsbergen 
aan de Nederlanders wilden de Engelschen niet overgaan; zg 
meenden, dat dit een gevaarlijk praecedent zou zijn tegenover 
andere volken, die het eiland ook bezochten. Toen de Neder- 
landers er echter bij bleven, dat zij er niet aan dachten hnn 
recht op te geven en slechts gekomen waren om middelen te 
beramen tot vreedzame oefening van hun bedrijf, werden de 
conferentiën afgebroken en men besloot , dat beide partijen zich 
tot den koning zouden wenden. 

Het resultaat der onderhandelingen met Jakob I zelven was 
twijfelachtig. Eene overeenkomst over de rechten op Spitsbergen 
weigerde Z. M. bepaald nu te sluiten, maar hij vond goed de 
onderhandelingen over deze zaak tot het najaar van 1622 uit te 
stellen en de Nederlanders onderwijl rustig op Spitsbergen te 
laten visschen. Na eenige samensprekingen over den zin van 
's konings uitspraak werd aan dat uitstel echter de voorwaarde 
verbonden, dat binnen drie maanden na dato den Engelschen 
herstel van alle direct nadeel gegeven en de overige beweerde 
schade binnen drie jaar vergoed zou worden. De quaestie der 
restitutie van de door de Engelschen den Nederlanders op last 
van den koning ontnomen goederen zou natuurlijk eerst ter 
sprake kunnen komen, wanneer er over het recht beslist was. 
Met dit bescheid keerden de gezanten 9 Augustus 1619 naar 
het vaderland terug i). 



^) Zie over deze ambassade zeer uitvoerig: Maller, Mare Claosam. p. 136 — 165, 



228 

De Noordsche Compagnie was met *s konings beslissisg maar 
weinig ingenomen. Het was te verwachten, dat de Engelschen 
de in 1618 ondergane beleediging niet ongewroken zouden laten 
en reeds in het voorjaar van 1619 had de Noordsche Compagnie 
den Staten-Greneraal dan ook voorgehouden, dat de handel op 
Spitsbergen zou moeten worden opgegeven, zoo de compagnie 
niet krachtige hulp tegen de Engelschen verkreeg ^). Dien 
zomer was de vijandige gezindheid hunner mededingers den Ne- 
derlanders op Spitsbergen maar al te zeer gebleken >); directe 
v^andelijkheden waren slechts door hunne overmacht voorkomen. ») 
Nu de koning zgne vergunning aan de compagnie afhankelijk 
gesteld had van het vergoeden der schade , was het dus twgfel- 
achtig, hoe de Nederlandsche schepen op Spitsbergen ontvangen 
zonden worden: aan restitutie der geroofde Engelsche goederen 
toch daqht de compagnie niet. Zij wendde zich daarom tot de 
Staten-Generaal met het verzoek haar op de eene of andere wijze 
de zekerheid te verschaffen, die zij zoozeer behoefde *). De 
regeering was met de zaak blijkbaar verlegen; zij durfde niet 
door te tasten. Den weg in te slaan, dien de Noordsche Com- 
pagnie zelve had aangewezen, namelijk van Jakob I of zijnen Raad 
eene »naerder verclaringe" of een » gebot van Vrede" te verzoe- 
ken, dit waagden de Staten niet: het was zaak de quaestie der 
restitutie niet op te rakelen. Maar ook de dan eenig mogelijke 
zekerheid werd niet aan de compagnie verleend: slechts éen 
konvooischip stonden de Staten haar toe *). Gelukkig was de 
vrees der Nederlanders voor aanvallen van Engeland ongegrond ; 
de Moscovische Compagnie zelve had in de laatste jaren zulke 
groote sommen bij de walvischvangst verloren, dat zij er een 
oog enblik zelfs aan dacht het verkeer met Spitsbergen op te geven. 
De oude reeders ter walvischvangst verklaarden zich ongezind , 



*) R. S.-G. 23, 28 Mrt., 15 Mei 1619. 

*) Sahnon Jr. schreef 5 Juli 1619 aan Heley (Porchas, Pilgrimes. III p. 785): 
„I doubt not bat we sball caK tbe Dutcb to account of how many tunnes of 
Oyle they bane made, as tbey did call vs the last Voyage to account: my loue 
is such vnto them, that I protest I could wish with all my beart that we 
might goe and see tbem, and to spend my best blond in the righting of our 
former wrongs." 

*) Edge, Dutch disturbance, b^': Purchas, Pilgrimes. III p. 469. 

*) Req. der N. C. aan de Stn.-Gen. dd. 27 Mrt. 1620, in: Noordsche togten 
2. Admiraliteit. 1618 — 24. R.-A. — Miss. v. de Gecommitt. Raden v. Zeeland 
dd. 4 Febr. 1620, in: Lias loop. 1620, en als bijlage achter de N. Z. — R. S.-G. 
15, 18 Febr. 1620. — N. Z. 4 Febr. 1620. 

») R. S.-G. 15, 18 Febr., 23, 27 Mrt., 9, 10, 11, 18 Aprü 1620. — Req. 
der N. C. aan de Stn.-Gen. dd. 27 Mrt. 1620, in: Noordsche togten. 2. Ad^ 
miraliteit. R.-A. 



224 

hun geld verder aan zulke wisselvallige kansen te wagen; slechts 
de wakkere Edge had den moed met eenige andere leden dei- 
compagnie eene nieuwe uitrusting te beproeven *). Uit den aard 
der zaak waren echter hunne krachten gering , en hoewel men in 
Engeland de Nederlandsche ambassade van 1621 herhaaldelijk 
lastig viel over het betalen der schadevergoeding *) , hoewel 
de Engolsche walvischvaarders zelve luide klaagden over den 
last hun door de Nederlandsche concurrenten aangedaan >), tot 
dadelijkheden kwam het voorloopig niet. 

Des te meer drong Jakob I er echter op aan , dat de zaak der 
restitutie in der minne werd afgehandeld. Was hij slechts met 
moeite overgehaald aan de Nederlandsche ambassadeurs van 1621 
uitstel te verleenen tot de maand Juni van dat jaar *), aan Car- 
leton zond hij weldra den last om de Staten-Generaal met nadruk 
te vermanen, aan de gezanten, die op het einde van 1621 gereed 
stonden om naar Engeland te vertrekken, volmacht te geven 
om deze aanstootelijke zaak voor goed ten einde te brengen. De 
gezant volbracht dit bevel met onvermoeiden ijver ■). De 
Staten konden niet weigeren en machtigden hunne ambassa- 
deurs, om de zaak der restitutie af te doen des noods door 
middel van arbiters; mocht men hun van eene regeling voor het 
vervolg spreken, dan moesten de gezanten dezelfde voorslagen 
doen, die in 1619 de Engelschen zoo weinig behaagd hadden. 
Zonder uitdrakkelijken nieuwen last der Staten mochten zij daarvan 
niet afwijken. 

Spoedig bemerkten de gezanten (de heeren Van Aerssen, Bas 
en TuyllVan Serooskercke) , dat de Groenlandsche zaak den ko- 
ning na aan het hart lag. Weinige weken na hunne aankomst 
werd er reeds van gesproken , en onder de vele scherpe verwijten , 
die de oude koning hun bij verschillende gelegenheden deed, nam 
deze zaak steeds eene eerste plaats in. Toch duurde het tot Decem- 



^) Edge, Dutcli distorbance , b\j: Pnrchas, Pilgrimes. III p. 469. 

*) Muller, Mare Clansnin. p. 178, 80, 82, 8^, 84, 85. 

*) BrieYcn v. Catcher, Salmon, Fanne en Goodlard, -bij: Purclias, Pilgrimes. 
111 p. 785—87. — De Engelschen meenden, dat God, verloornd over het 
storten van bloed in 1618, de zeeën om Spitsbergen door de walvisschen had 
doen verlaten. „I doe verily perswade my selfe," schrijft Salmon 6 Juli 1621, 
jfthat God is mach displeased for the blood which was lost in this place, and 
I feare a perpetnall curse still to remaine yet." „Oor harbonr," das verhaalde 
ook Catcher 29 Jnni 1623, ;,manie say still, is vnpossible to make a Voyage 
by reason that the Flemmings shed blond there , which I pray God to take that 
plague from vs." 

^) Mnller, Mare Clansum. p. 184. 

») R. S.-G. 10 Apr., 18 Mei, 29 Jali, 24 Nqv. 1621. — R. H. verg. ?. 
25 Mei— 26 Jani (p. 105, 115, 116, 124, 133), 20 Sept. 1621. 



225 

12 eer het tot bepaalde onderhandelingen hierover kwam; 
)as8adeurs hadden gedurig middelen weten te vinden om 
indeling der quaestie uit te stellen. Ook toen echter werd 
i door de Engelschen zeer onhandig aangevat De rechts- 
e , die immers volgens 's konings uitspraak in het najaar 
22 weder in behandeling zou komen , werd geheel ter zijde 

en men drong alleen aan op de teruggave der geroofde 
;n. Zoowel de koning als de Raad hielden vol, dat de 
ladeurs van 1619 de beslissing dier zaak aan Z. M. hadden 
laten en dat dus diens uitspraak de Nederlanders verbonden 
L op den bepaalden tijd (drie maanden en drie jaar na dato) , 
;ds lang verstreken was, de geëischte som te betalen. De 
en ontkenden dit natuurlyk, en den Engelschen was het 
LOgelijk eene akte van submissie te toonen. De strijd over 
quaestie , waarin Z. M. zelf zich nu en dan mengde , was 
leftig als onvruchtbaar. Het kwam tot ergerlijke tooneelen 

Nederlanders eindigden met hun afscheid te verzoeken 
Lt er iets besloten was , onder belofte hunne volmacht aan 
te zullen overdragen. De koning nam daarmede genoegen 
gezanten vertrokken '). 

dertusschen had reeds het gedrag der Engelschen getoond , 
y zich niet spoedig meer zouden laten tevreden stellen. Gre-' 
sld door hunne jaarlijksche verliezen, was hun geduld ten 
. Reeds in 1621 was Jakob I met zijnen zwager van Dene- 
3n overeengekomen voortaan gezamenlijk allo vreemden uit 
szee te verdrijven *) ; men besloot nu dit tractaat ten uit- 
te leggen. De gezanten waa.rschuwden dan ook de Staten- 
'aal dadelijk na hunne terugkomst herhaaldelijk, dat de zaak 
koning en volk zeer ter harte ging, en dat er reden was 
bedenckens" te zjjn "). Werkelijk bleek het weldra, dat de 
ig zijn recht , al had hij er de Nederlandsche gezanten niet 
gesproken , niet dacht op te geven. Hadden de Nederlanders 
it doen der restitutie toegestemd , misschien had hij hen met 
gelaten; nu was hij op eenen afdoenden maatregel bedacht 
ijn recht te handhaven. 

lar de tijd daartoe was reeds lang voorbij. Wel kregen de 
)en, die de Moscovische Compagnie in 1623 naar het noorden 

, in last den Nederlanders aan te zeggen, dat de hun in 1619 
ende tijd van drie jaren voorbij was en dat zij dus Spitsbergen 
rten ruimen , zoo zij het plegen van geweld wilden voorkomen. 



Zie over deze ambassade zeer uitvoerig: Maller, Mare Clausam. p. 188 — 203. 
Zie meer over deze zaak: hierna Hfdst. VII. 

Verbaal der ambassade v. 1621—28 ad 14 Febr. 1623.- — R. S.-G. 14 
, 28 Mrt. 1623. — R. H, 22 Mrt. 1628. 

15 



226 

Maar al toonden de bevelhebbers der Engelsche walvischvaarders 
zioh bereid aan dien last te voldoen, bun macht was veel te 
gering om de daarbij gevoegde bedreiging uit te voeren. De Engel- 
schen maakten dan ook werkelijk een droevig figuur! In Fair- 
haven, waar de Nederlandsche commandeur Comelis Ys zgn 
hoofdkwartier had opgeslagen , bevond zich een Engelsch kapitein , 
Nathanael Fanne. Ook hem was de koninklijke opdracht bekend 
en zonder aarzelen zeilde hij den 23 Juni 1623 de Nederlanders 
te gemoet, die pas aangekomen juist begonnen waren met het 
bouwen van »Houses and Tabernacles to inhabit." Hij verklaarde 
aan Ts, dat de koning, daar de tijd van het aan de Nederlanders 
verleende verlof verstreken was , de Moscovische Compagnie onder 
het groote zegel van Engeland gemachtigd had om alle Nederland- 
sche schepen te verdrijven, en dat hij, zoo de Nederlanders niet 
aan zijn vriendelijk verzoek gehoor gaven, geweld zou moeten 
gebruiken. Ys bleef onder deze bedreiging van éen schip tegen 
vijf zeer kalm : hij antwoordde bedaard , dat hij niets van dit 
alles gehoord had en verzocht de commissie van Fanne te zien. 
Toen de Engelschman die niet toonen kon , verklaarde hij kortaf 
dat hij commissie had van den prins van Oranje om op deze 
kusten te visschen en zich verder niet met de Engelschen wüde 
inlaten. En daarbij bleef het! >) Op andere plaatsen waren de 
Engelschen niet gelukkiger. De commandeur Goodlard schreef 
zelfs den 8 Juli uit Bell-sound aan zijnen onderbevelhebber, den 
bekenden Heley, dat hij voor zich het niet raadzaam achtte, de 
Nederlanders te verdrijven, al hinderden zij de Engelschen nog 
zoozeer. Hij voorzag, dat de Engelschen de macht niet zouden 
hebben om geweld te gebruiken , en hij zag duidelijk in , dat de Ne- 
derlanders , vertrouwende op hunne commissie , ook al gelukte het 
hen uit de noordelijke baaien te verdrijven, dadelijk in de zui- 
delijke hun geluk zouden beproeven, zonder dat de Engelschen 
daardoor iets wonnen *). Het eenige gevolg van de mislukte 
pogingen der Engelschen schgnt geweest te zijn, dat de Neder- 
landers hen uitlachten en misschien meer dan gewoonlijk in den 
weg traden; althans de Moscovische Compagnie klaagde in het 
najaar, dat de Nederlandsche »Coopluyden dit Jaer haerluyden 
groote oultragie hadden gedaen, ende dat zy aldaer al wilden 
regeren, en haerluyden buyten sluyten, waert mogelyck." ■) 
Niet beter verging het den Engelschen het volgende jaar. Men 



») Brief van Fanne aan Heley dd. 24 Juni 1623, by : Purchas, Pilgrimea. 
III p. 786. 

>) Brief van Goodlard aan Heley dd. 8 Jnli 1628, b^: Purchas, Pilgrimea. 
III p 787. 

•) R. S.-O. 17 Oot. 1628. 



227 

had met grootere uitrusting gedreigd ') en werkelgk koesterde 
de Moscovische Compagnie weder het voornemen den Nederlan- 
ders het visschen te beletten. Het geluk scheen hen te be- 
gunstigen. Vijf Engelsche schepen vonden, op Spitsbergen 
aankomende, daar nog slechts twee Zeeuwsche, die met een 
konvooischip , kapitein Willem Tas van Haarlem , de Nederland- 
sche vloot vooruitgezeild waren. Dadelijk voeren de Engel schen 
op de schepen toe en wilden ze kort en goed vermeesteren. Zg 
hadden gerekend eene gemakkel^ke prooi te zullen hebben , maar 
Tas daarb^' komende en van het plan der Engelschen hoerende 
>yergramdede hem seer/* H^ noemde het »een actie tegens recht 
en reden/* dat men eene vrge natie in haren handel met geweld 
wilde verhinderen. De Engelschen bleven hem niets schuldig en 
weldra kreeg men hooge woorden, want »al is H dat een Hol- 
lander van naturen sachtsinnigh is, nochtans te veel geterght 
zgnde, toont hy vry moedigen en resoluten natuur geen jock te 
kennen verdraghen.'' Eindelijk daagde Tas de twee Engelsche 
schepen, die zich het meest op den voorgrond gesteld hadden, 
tot het gevecht uit. Maar de Engelschen » dese couragie en bra- 
vade siende" voelden zich niet tegen Tas opgewassen; zij » lieten 
haer trots gemoet sincken , en verexcuseerden met vleyende woor» 
den haren voorslagh , met eenige andere redenen van andere schijn 
bekleedende.'' Tas nam daarmede genoegen, maar dreigde, zoo 
men weder plan maakte de Nederlanders te verjagen , dat men 
zien zou met wie men te doen had. De kloeke houding van den 
kapitein redde de twee schepen van den ondergang , want spoedig 
daarop kwamen er meer Nederlandsche walvischvaarders en weldra 
waren er niet minder dan twintig bijeen. De Engelschen waag- 
den nu natuurlgk geenen aanval, en de visscherij werd »in goede 
Ordre voleyndight." De Nederlanders hadden eene overvloedige 
vangst en kwamen allen behouden in het vaderland terug *). 

Ondertusschen hé^ men in Engeland hevig over de houding der 
Nederlanders op Spitsbergen geklaagd. Heirhaaldelijk waren er 
klachten bij Caron ingekomen, en dikw^ls schreef deze te ver- 
geefs om volmacht en naderen last. De handelwijze der Engel- 
schen op Spitsbergen in 1628 bewees , dat men over dit uitstel 
ontevreden was. Toch was men op herhaald aandringen van Caron 
eerst op het einde van 1623 na lange overwegingen tot het be- 
sluit gekomen, hem te machtigen tot de verklaring, dat het den 
Staten na grondig onderzoek gebleken was , dat de ambassadeurs 
van 1619 wel is waar gedurig op wederzgdsche restitutie 
der geroofde goederen hadden aangedrongen , maar dat 's konings 



*) Wasseiiaer, Hist. verh. V fol. 167. 
') Wassenaer, Hist. verh VIII fol. 80, 

15» 



1 



è28 

uitspraak hierover evenmin ooit door hen was aangenomen als zij 
de zaak aan Z. M.'s beslissing hadden onderworpen ^). 

Gelukkig behoefde Caron deze besliste afwjjzing der Engelsche 
beweringen niet aan den koning mede te deelen. De Moscovische 
Compagnie, de gedurig uitstellende antwoorden yan den gezant, 
die steeds op instructie wachtte, moede, en den ongelukkigen 
uitslag harer eigene pogingen op Spitsbergen ziende , wendde zich 
liever tot de Nederlandsche ambassade, die in 1624 te Londen 
aankwam, om herstel harer schade. Eene belangrijke schrede 
deed de behandeling der zaak bij deze gelegenheid voorwaarts. 
De Engelschen zagen in, dat hunne pretensiën van uitsluitend 
recht bg de geheel veranderde verhouding van de krachten der 
beide natiën in hot noorden onhoudbaar waren *), Zij boden dus 
nu zelven aan , wanneer de schade vergoed was , met de Neder- 
landers in overleg te treden over het maken van een reglement , 
waarbg zij zich bereid toonden den Nederlanders verschillende baaien 
af te staan , om ongehinderd in te visschen. Ongelukkig hadden de 
Staten-Generaal den ambassadeurs geen last over deze zaak ge- 
geven ; het was hun belang de zaak als eene particuliere quaestie 
door hun gewonen gezant te zien afhandelen. De ambassadeurs 
moesten dus , niettegenstaande het herhaalde aandringen der Mos- 
covische Compagnie en de hevige woorden van den koning , er bg 
bleven, dat Caron de quaestie zou bespreken '). 

Toen het gezantschap echter bij zgn rapport aan de Staten- 
Generaal op beslissing der zaak aandrong, toonden dezen zich 
geneigd van de gelegenheid gebruik te maken om de rechten, 
die hun nu voor eenige duizenden guldens als te koop werden 
geboden, te verkrygen *). Wel was het niet twijfelachtig, dat 
de Nederlanders door hunne toenemende machtsontwikkeling óp 
Spitsbergen de overhand zouden behouden; maar door de afdoe- 
ning der rechtsquaestie in der minne , waarop nu alle hoop 
scheen, zou den prikkelbaren Jakob I een gedurige reden töt 
klagen ontnomen worden. Juist was men met dien vorst in een 
nieuw verbond tegen Spanje getreden ; het was dus zaak hem in 
kleinigheden als deze te wille te z^n en den vijanden der repu- 
bliek alle gelegeuheid om kwaad te stoken te ontnemen. Nog 
meer: het onbesliste der quaestie stelde de Nederlandsche wal- 



») R. S.-G. 7 Apr., 6 Mei, 17 Oct.. 16 Nov. , 14 Dec. 1623. — Miw. der 
Stn.-Gen. aan Caron, in: Loketk. der Stn.-Gen. Engeland. No. 48. 

*) Zelis de combinatie met Denemarken sinda 1621 tot het gemeenschappelgk 
verdrijven van alle vreemdelingen van Spitsbergen (Lindeman, Arktische Fischerei. 
p. 10) had niets gebaat. 

•) Maller, Mare Clausam. p. 211, 12. 

*) R. S.-6. 6 Joli 1624. — Ook werd van Engelsche zgde op spoed nader 
fMnj^edrongen. Zie o. a. R. S.-6. 18 Mrt. 1625, 



>i 



229 

viscliTaarders voortdurend aan onverwachte aanvallen bloot en 
noodzaakte hen dus , zich jaarlijks met groote kosten tot den strgd 
too te rusten. Wat alles afdeed, de koning vaardigde weldra 
repïesaille-brieven uit , wier intrekking men alleen door het betalen 
der geëischto schadevergoeding meende te kunnen verkrijgen '). 
Ernstige beraadslagingen hadden dan ook in Den Haag plaats. 
De Noordsche Compagnie was echter volstrekt niet gesteld op 
bet oprakelen der oude geschillen ; de spoedige afdoening der 
zaak werd ook door twisten tusschen de kamers onderling ver- 
hinderd. Om deze goed te begrijpen moeten wij eenige schreden 
temggaan. 

W^* hebben gezien, dat de Staten- Generaal aan de Noordsche 
Compagnie jaarlijks een of meer konvooischepen medegaven ter 
harer bescherming tegen de aanvallen der Engelschen op Spits- 
bergen. Sinds 1616 had de exploitatie van Jan Mayen-eiland eene 
Terdeeling der uitrusting noodig gemaakt, maar daar men aan 
dat weinig bekende eiland geene belangr^'ko mededinging te vree- 
zen had , had de regeering gemeend het konvooi voomamelgk voor 
die schepen te moeten bestemmen, die door de noodzakelijkheid 
gedwongen werden zich naar Spitsbergen te begeven. Desniette- 
genstaande had de Amsterdamsche kamer in 1616 *) en 1617 
bet geheele konvooi bg hare schepen aan Jan Mayen-eiland ge- 
bonden, in 1618 had z^ met een der beide oorlogschepen even- 
zoo gehandeld. Had deze hoogst willekeurige handelwijze in 1616 
ook geene kwade gevolgen , wij zagen reeds dat in 1617 het be- 
rooven van een Zeeuwsch schip en het ledig huiswaarts keeren 
der beide andere daardoor veroorzaakt werd, en dat in 1618 
niet alleen de beide schepen van de kamers van het Noorder- 
kwartier in Bell sound geen weerstand kondon bieden aan de aan- 
vallen der Engelschen, maar ook het gevecht in Sir Thomas 
Smiths-bay een indirect gevolg was van het misdadige egoïsme 
der Amsterdammers '). 

Het laat zich denken , dat de benadeelde vereenigingen dit alles 
niet rustig aangezien hadden. Reeds 9 November 1617 hadden 
de Zeeuwen aan de Staten- Generaal overgelegd eenige verklarin- 



») R. S.-G. 21 Mrt. 1625. 

•) Instr. der Stii.-Gen. voor Schrobop dd. 23 Mei 1616, in: Noordsche tog- 
ten. 4 Loop. N. C. R.-A. — Edge, Dutch distnrbance, in: Purchas , Pilgrimes. 

III p. 467. 

•) Corte Deductie ende Remonstrantie der N. C. dd. 18 Sept. 1624., in: 
Noordsche togten. 4 Loop. N. C. R.-A. — Sent. v. d. H. R, v. Holl. tusschen 
de kamers N. C. Noorderkw. en Amst. dd. 81 Mrt. 1635. — Brief v. Bevers- 
ham aan Helej dd. 12 Juli 1618, bg : Purchas, Pilgrimes. III p. 734. — 
R. S.-G. 4 Nov. 1622. — N. Z. 18 Apr. 1617. — Zie meer hierover: hier- 
voor p. 209—18. 



230 

gen van de in de quaestie van dien zomer betrokkene personen, 
die allen met blijkbaren wrevel getuigden , dat aUeen de afwezig- 
heid der Hollanders schuld aan hun ongeluk was. De bepalingen 
der Staten-Generaal over de bestemming van het konvooi schenen 
echter ditmaal niet zoo bepaald geweest to zijn, dat daarop een 
eisch gegrond kon worden, maar de Zeeuwen beriepen zich op 
eene bepaling in hun contract met de Hollanders , waarbij de ver- 
schillende kamers zich verplicht hadden om alle schade aan een van 
haar door vreemden veroorzaakt naar evenredigheid harer uitrus- 
ting voor dat jaar te helpen vergoeden. Volgens deze onderlinge 
*assurantie moest de schade der Zeeuwen dus over de v^f Hol- 
landsche kamers mede omgeslagen worden en Amsterdam bleef 
natuurlek voor het grootste gedeelte aansprakel^k *). Hoewel ech- 
ter de Staten-Generaal op verzoek der Gecommitteerde Baden van 
Zeeland Otande Hollanders hunne verplichting voorhielden, toonden 
dezen zich onwillig de schadevergoeding uit te keeren. Eene 
commissie werd benoemd om de twistenden te vereenigen, maar 
ook dit baatte niet '). Wij zagen reeds, dat de Zeeuwen bg 
hunne pogingen om in Engeland vergoeding hunner schade te 
kragen niet gelukkiger waren *). En weldra verhinderde het aan- 
deel, door de beroofden zelvon aan den aanval op deEngelscben 
in 1618 genomen , de verdere behandeling dezer zaak. De reeders 
trokken zich uit dit bedrijf terug *) en staakten hunne klachten, 
tevreden zoo de Engelschen van hunne zijde hen niet om vergoe- 
ding aanspraken ^). 

De benadeelde kamers van het Noorderkwartier handelden ver- 
standiger. In Engeland, dat begrepen zg, was voor hen geene 
vergoeding te krijgen. Maar er stond hun een andere weg open: 
de kamer van Amsterdam was door het terughouden van het kon- 
vooischip oorzaak geweest, dat zg al de verwachte winst der 
reis verloren hadden , de Amsterdammers behoorden hun dit das 
natuurlijk te vergoeden. Die van het Noorderkwartier beriepen 
zich op de bepalingen van een contract, dat na de herhaalde 

') Req. der Vlissingsche reeders aan de Gecommitt. Raden v. Zeel. (ree. 26 
Sept. 1617) met bijlagen, in : Noordsche togten. 4 Loop. N. C. R.-A. — 
R. S.-G. 9 Nov. 1617. 

*) R. S.-G. 1 , 7 Deo. 1617- — Op het ten gevolge dezer onderhandelingen 
eindelijk den 2 Maart 1618 gesloten contract maakten de Amsterdammers reeds 
den eersten zomer inbreuk. (Zie hieronder.) 

*) Zie hiervoor p. 213, 14. 

*) Corte Deductie ende Remonstrantie der N. C. dd. 18 Sept. 1624, in: 
Noordsche togten. 4 Loop. N. C. R.-A. 

•) R. S.-G. 5, 9 Nov. 1618, 6, 22, 29 Apr., 1 Mei 1619. — Miss. der 
Stn.-Gen. aan de Gecommitt. Rdn. v. Zeel. dd. 29 Apr. 1619, in: Lias loop. 
1619. — Miss. der Zeeuwsche Gedepnt. aan de Stn. v. Zeel. dd. 27 April 1622, 
in: Archief Zeeland. 



231 

klachten der beroofde Vlissingsche reeders door de verschilleiide 
kamers den 2 Maart 1618 >) over de toen aanstaande reis gesloten 
was, en waarbij men niet alleen uitdrukkelijk overeengekomen 
was, dat bet grootste oorlogschip in Bell-sound zou z^'n, maar 
waarbij de kamers ook een bepaald verbond gesloten hadden om 
elkander tegen de Engelschen te verdedigen. Toen de Amster- 
dammers weigerden de geëischte som te betalen, wilden de 
kamers van Hoorn en Enkhuizen zich tot de Staten- Generaal wen- 
den, maar de Amsterdammers voorkwamen de klachten hunner 
wedei-partij en verkregen na lang uitstel van het Hof van Hol- 
land een vonnis , waarbij] aan de twee klagende kamers bevolen 
werd, hunne actie binnen zes weken voor het Hof in te stollen 
»op pegne van een eeuwich swijgen ende silentium." (29 Maart 
1624.) Een beroep ,op den Hoogen Baad was door die van het 
Noorderkwartier juist aanhangig gemaakt, toen de bemoeiingen 
der Staten-Generaal om den Engelschen schadevergoeding te be- 
zorgen den loop der zaak kwamen storen >). 

Alle aandacht van de bewindhebbers der Noordsche Compagnie 
werd nu aan de beslissing dezer quaestie gewijd. Den Staten- 
Generaal was het ditmaal ernst met de zaak; de Engelschen zelven 
drongen weder herhaaldelgk op spoed aan '). Nu de twee re- 
geeringen het op dit punt dus ,eens waren, scheen de compagnie 
te zullen moeten buigen en al hare krachten moesten dus worden 
ingespannen om eene oplossing der zaak , zooals de Staten-Generaal 
die bedoelden, te beletten. Want de Noordsche Compagnie had 
vele bezwaren tegen eene schikking met de Engelschen 1 De Zeeuw- 
sche compagniën, die de Engelschen in 1617 benadeeld hadden, 
waren sinds lang ontbonden *). Andere kooplieden hadden nieuwe 
vereenigingen opgericht , maar de oude aandeelhouders waren nog 
steeds ongeneigd om van hunne schade te reppen , nu. hun eigen 
aanval op de Engelschen in 1618 hen met eene waarsch^nlijk 
hoogst nadeelige compensatie dreigde. Evenzoo was het niet die 
van het Noorderkwartier gesteld. De Amsterdamsche kamer stond 
buiten deze beide quaestiën en wilde er zich dan ook geheel buiten 
houden ; juist daarom was ook zij onwillig om de rekeningen harer 
schade van 1613 nu over te leggen. Het nog steeds hangende 
proces met de kamers van het Noorderkwartier gaf toch dezen 
eene gereede aanleiding om de Amsterdammers in de quaestie 
van 1618 te betrekken of om ten minste de door dezen van de 



») R. S.-G. 1, 7 Dec. 1617. — Sent. v. d. H. R. v. HoU dd. 31 Mrt. 1685. 

») Sent. V. d. H. R. v. HoU. dd. 81 Mrt. 1635. — R. S.-G. 21 Mrt. 1625. 

•) R. S.-G. 16 Aug. , 8 Oct. , 23 Nov. , 7. 9 Dec. 1624 , 18 Mrt. 1625. — 
Secr. R. S.-G. 17 Dec. 1624. 

") Corte Deductie ende Remonstrantie der N. C. dd. 18 Sept. 1624 , in : 
Noordsche togten. 4 Loop. N. C. R.-A. 



232 

Engelschen te ontvangen gelden te compenseeren met de in het 
proces geëischte wegens het wegzenden van het konvooischip. Ook 
de Zeeuwen dreigden Amsterdam bg vermenging der rekeningen 
met compensatie der van de Engelschen te ontvangen schadever- 
goeding voor het gebeurde in 1613 met de pretensie, die zg sinds 
1617 nog op hunne Amsterdamsche broeders hadden. 

Alle betrokkene kamers , Amsterdam , Vlissingen , het Noorder- 
kwartier, ook Delft en Veere, die veel te betalen en niets te 
ontvangen hadden , waren dus weigerachtig om het geschil met de 
Engelschen in redel^'kheid te helpen eindigen. Men kwam dan 
ook niet veel verder. De bewindhebbers van de verschillende ka- 
mers der Noordsche Compagnie werden door de Staten-Generaal 
eindelijk tegen 5 Augustus 1624 naar Den Haag beschreven. 
Amsterdam verscheen niet, maar aan de overigen deed eene com- 
missie uit naam der Staten-Generaal den voorslag om iemand te 
zenden aan Caron, die sinds 1623 commissie had tot afhandeling 
der quaestie, ten einde hem over den stand der zaken uitvoerig 
in te lichten. De Zeeuwen , zich beroepende op hunne armoede , 
die hen belette door de overname der Amsterdamsche pretensiën 
eene voordeelige compensatie met de Engelschen te treffen , ston- 
den op hun recht om zich alleen voor Nederlandsche rechters te 
rechtvaardigen ; wilde men iemand naar Engeland zenden, dan moest 
dat zijn ten koste van het land >). Nieuwe conferentiën brach- 
ten de zaak niet verder: de Amsterdammers wüden de bewgzen 
hunner schade niet overdoen dan op onmogel^'ke voorwaarden en 
de Zeeuwen bleven bij hunne eischen. De Staten-Generaal van 
hunne zijde stonden er op, dat het land »buyten costen soude 
werden gehouden," en gaven dit punt niet dan na langdurige 
aarzeling toe *). 

Ondertusschen kwam Caron te sterven en men besloot zgnen 
opvolger Joachimi last te geven om de zaak nu definitief af te 
doen '). Eene nieuwe commissie, nu door de Staten-Generaal 
benoemd, bracht de weerspannige kamers na verscheidene con- 
ferentiën eindelijk tot een vergelijk. De Amsterdammers beloofden 
hunne schaderekeningen van 1613 te zullen overleveren , mits de 
Staten-Generaal zei ven hun de som gelds uitbetaalden , waarmede 
de Zeeuwsche kamers daardoor bij de compensatie met de Engel- 
schen bevoordeeld waren ; de Staten-Generaal stonden er voor in, 



») R. S.-G. 6 , 16 , 25 , 31 Juli , 22 Aug. 1624. — Req. der Zeeuwsche N. C. 
aan de Stn.-Gen. dd. 22 Aug. 1624 , in : Noordsche togten. 2 Admiraliteit. R.-A. 

*) R. S.-S. 3, 12, 18, 21, 23 Sept., 8, 11 Oct. , 9 Dec. 1624. — Corte 
Deductie ende Remonstrantie der N. C. dd. 18 Sept. 1624, in: Noordsche 
togten. 4 Loop. N. C. R.-A. 

■) Secr. R. S.-G. 1 Jan. 1625. — R. S.-G. 16 Jan. 1625. 



233 

dat de Amsterdammers niet zonden betrokken worden in de quaestie 
met Engeland over de schade van 1618, en het proces van Hoorn 
en Enkhuizen tegen Amsterdam werd daartoe tot na de afdoening 
der Engelsche geschillen geschorst '). De Zeeuwen verklaarden 
nog uitdmkkelgk , dat zij , hoe de zaak ook loopen mocht , na de 
compensatie der schaderekeningen van 1617 en 1618 in geen geval 
wilden toebetalen *) , maar zij zonden toch de bew^sstukken hunner 
pretensie over »). De Amsterdammers volgden dit voorbeeld 
weldra *) en de Staten-Generaal gaven nu aan Joachimi speciale 
commissie om de zaak in Engeland af te handelen '). 

Kort daarop vertrok de ambassadeur in gezelschap van het 
Nederlandsche gezantschap , dat juist toen naar Engeland afreisde, 
naar Londen. De Staten hadden hem last gegeven, in aanslui- 
ting aan den voorslag door de Moscovische Compagnie aan de 
ambassade van 1624 gedaan, een reglement met haar te beramen 
op den voet als de gezanten van 1619 hadden voorgeslagen. 
Des noods moest Joachimi met den koning zelven over de zaak 
spreken, de redenen door de Noordsche Compagnie tot hare ver- 
dediging aangevoerd voorstellen, en wgzen op het feit, dat de 
oneenigheden op Spitsbergen steeds waren uitgegaan van de En- 
gelschen , terwijl de Staten-Generaal aUes hadden gedaan om twist 
te voorkomen. Ook aan de quaestie der restitutie wilden de 
Staten gaarne een einde zien. Z|j machtigden Joachimi de zaak 
des noods door arbiters te laten afdoen, maar daarb^ bleven 
zij er op staan dat hun recht niet werd prgsgegeven. Over het 
bedrag der restitutie wilden zg veel toegeven: de Staten zouden 
er in berusten, zoo de arbiters beslisten, dat de Nederlanders 
den Engelschen nog moesten toebetalen, maar zij drongen er 
ernstig op aan, dat in ieder geval de aan de Noordsche Com- 
pagnie in 1613 en 1617 toegebrachte schade, die volgens hen 
veel meer bedroeg dan de Engelsche schade van 1618, tegen 



») R. S.-G. 20 Jan., 17, 25 Febr. , 21 Mrt. 1625. — Daar het niet tot die 
afdoening kwam , wachtten de kamers van het Noorderkwartier geruimen tijd eer 
zij hunne actie tot schadevergoeding tegen de Amsterdammers weder instelden. 
Eindelijk werden zij op hun verzoek 16 Maart 1630 door de Stn.-6en. bevrijd 
van de gevolgen, uit de schorsing van het proces voortvloeiende, en niettegen- 
staande de tegenspraak der Amsterdammers werden zij 31 Maart 1635 door den 
H. R. bevoegd verklaard tot het vervolgen der actie. (Sent. v. d. H. R. v. HoU. 
dd. 31 Mrt. 1635.) Die van Amsterdam schijnen toen hunne veroordeeling niet 
afgewacht en de zaak geschikt te hebben, ten minste het blijkt niet, dat zij 
vervolgd is. 

•) R. S.-G. 26 Mrt., 10 Mei 1625. 

•) R. S.-G. 9 Apr. 1625. 

*) R. S.-G. 9 Mei 1626. 

») R. S.-G. 10 Apr., 10 Mei 1625. 



HOOFDSTUK VII. 

DEENSCHE PRETENSiftN. 



Het waren niet alleen de Engelschen, met wie de Noordsche 
Compagnie te strijden had om hare plaats in de IJszee te behou- 
den. Eeeds het jaar na hare oprichting trad eene andere natie 
met nieuwe aanspraken op het door Nederlanders ontdekte Spits- 
bergen te voorschijn. 

De lezer zal zich herinneren, dat Barendsz. zelf, en op zijn voet- 
spoor de meerderheid der geographen, gedurende vele jaren Spits- 
bergen voor een deel van Groenland hield, oene dwaling, die 
eerst langen tyd nadat de walvischvangst meer en meer bezoe- 
kers naar de IJszee had gelokt overtuigend weerlegd schijnt te 
zijn 1). Uit deze vrij algemeen aangenomen meening leidde eer- 
lang de koning van Denemarken zijn recht af om zich zelven als 
heer van Spitsbergen te beschouwen en andere natiën van daar 
te weren. Grroenland , dus redeneerde hij waarschijnlijk , behoorde 
van ouds aan de kroon van Noorwegen; elk deel van Groenland 
was dus het eigendom van Denemarken , dat sinds lang met Noor- 
wegen vereenigd was *), Het is geheel onnoodig de ongegrond- 
heid van deze aanmatiging te bewijzen. Ieder springt het in het oog , 
dat ook al ware het toen alleen ontdekte westeljjke gedeelte van 
Spitsbergen een deel van Groenlands oostkust geweest, het enkele feit, 
dat twee landstreken , waarvan de eene aan Denemarken behoorde , 
niet door de zee van elkander gescheiden waren , den koning geen 
recht hoegenaamd kon geven op eene kust , die nooit bekend was 
geweest, voordat de Nederlanders ze in 1596 ontdekten, — eene 



») Zie hieryóor p. 204 Noot 1. — Vgl. o. a. V. d. Brugge , Journael van Seven 
Matroosen. p. 4. (« Spitsbergen is... ten aensien des Ontdeckers van 't Landt 
met den naem van Groenlandt ; maer van wegen de spitsheyt des geberghten. . . 
Spitsberghen, en (bij) eenighe soo *t schijnt het Nieuwelandt genoemt.") Zie 
ook: Van Meteren, Comment. fol. CLIII. 

*) Zie o. a Lindeman, Arkt. Fischerei. p. 8. 



287 

kust , die na dien tijd door Denen niet bezocht veel min in bezit 
genomen was '). 

Het was dus op gelijksoortige gronden , dat Engeland en Dene- 
marken aan vreemde natiën het bevaren van Spitsbergen verbo- 
den. Een ander punt van overeenkomst is de houding van de 
vorsten der beide landen tegenover de Europeesche politiek. Beide 
koningen waren door de banden des bloeds en der godsdienst 
evenzeer als door neiging nauw verbonden. Beiden namen in den 
godsdienststrgd , die de eerste helft der zeventiende eeuw veront- 
rustte , eene geheel gelijke plaats in. Weifelend als hnnne houding 
van het begin tot bet einde was , kon zelfs het krachtig optreden 
van beiden als kampvechters voor de protestantsche belangen , — 
eene inspanning , waartoe beiden slechts eenmaal gedurende hunne 
geheele regeering in staat waren, — hen niet bevrijden van de 
voortdurende verdenking, dat zij Spaansche sympathiën koester- 
den en dat zij slechts in de katholieke mogendheden hunne ware 
vrienden zagen. Deze veranderlijke houding aan de eene zijde, 
dat wantrouwen aan de andere, oefenden natuurlek op de be- 
trekkingen van beiden met eene zuiver protestantsche mogendheid 
als Nederland een machtigen invloed. Met de gedurige vdsseling 
dér politieke gezindheid veranderden ook de onderhandelingen over 
andere zaken dikwijls van karakter. 

Men zou lichtelijk meenen, dat dan ook de betrekkingen van 
Nederland tot Engeland en Denemarken gedurende de eerste helft 
der zeventiende eeuw van volkomen denzelfden aard waren. Toch 
was dit volstrekt niet het geval. Terwijl tusschen Engelschen 
en Nederlanders de rivaliteit op commercieel gebied gedurig tot 
hoogloopendo onaangenaamheden aanleiding gaf , — onaangenaam- 
heden, die gel^kheid van belangen toch steeds weder tot diplo- 
matieke geschillen beperkte, — droegen de betrekkingen van 
Nederland en Denemarken eene minder bepaalde kleur. Ook De- 
nemarken had zijnen mededinger , maar Zweden , niet Neder- 
land was de mogendheid, die de afgunst der Denen gold. Bij 
veel overeenkomst in de zuiver politieke betrekkingen is er dan 
ook in de onderhandelingen, die den handel betreffen, een groot 
verschil tusschen Jakob I en Christiaan IV in de houding door 
hen tegenover Nederland aangenomen. Bjj beiden bestond een 



') Vander Brugge verhaalt (Joornsel der Seven Matroosen. p. 4) , dat de 
Benen ook op Jan Mayen-eiland „door pretensie van aenpalingh" (aan Groen- 
land) aanspraak maakten en daar met de Nederlanders visehten. Van elders is 
mij niets hiervan , evenmin als van de daar vermelde Engelsche , Fransche en 
Biscaaische walvischvangst aan het eiland, gebleken. Het vermoeden van eene 
walvisohvangst door £ngelschen wordt echter bevestigd door den naam „Engel- 
•che Baay." (Krt. v. Jan Mayen-eiland by : Zorgdrager, Groenl, vissch. p. 100.) 



238 

machtige dr^fveer, die de commerciëele betrekkingen steeds tot 
hetzelfde doel leidde ; maar terwijl Jakob I bij al zgne yertoogen 
op den bloei van den Engelschen handel het oog moest hebben, 
bezielde slechts de zucht om zooveel mogelijk voordeel van de 
vreemde natiën te trekken den koning van Denemarken , wanneer 
h^ met hen in aanraking kwam. De twisten over de tollen in 
den Sond en te Glückstadt zijn daar om van het streven van den 
inhaligen Noordschen vorst te getuigen. Het is natuurljjk, dat 
ook de geschillen over de vaart op Spitsbergen datzelfde karakter 
vertoonen. Aan dit doel werden gedurende twintig jaren de 
krachten der Deensche diplomatie dienstbaar gemaakt; hevige 
vertoogen, gewelddadige handelingen, commerciëele knoeierijen, 
list noch geweld werd gespaard om te bewerken, dat de Euro- 
peesche natiën zich cgnsbaar aan Denemai'ken erkenden. Toen 
eindelijk de eischen der schatkist door ruimere inzichten werden 
tot zwijgen gebracht, en ook de belangen der Deensche onder- 
danen gewicht in de schaal begonnen te leggen , was de Neder- 
landsche handel in het noorden aan de voogdij van Denemarken ge- 
heel ontwassen en de aangematigde souvereiniteitsrechten moesten 
wel ter zgde gesteld worden. Zoo behielden ook hier de Neder- 
landers het veld : ook tegenover Denemarken bleven de Staten-(je- 
neraal standvastig in hunne ontkenning der uitsluitende rechten 
van anderen. In het bewustzijn hunner macht handhaafden zg 
hun standpunt, en terw^l zij niet schroomden handelend op te 
treden , waar zij hunne rechten geschonden oordeelden , versmaad- 
den zy ook de hulp der diplomatie niet, waar zjj meenden, dat 
die hun goede diensten kon bewijzen. Slechts éen vlek ontsiert 
hunne overigens even waardige als verstandige houding : de vrg- 
zinnige politiek , over het geheel tegenover Engeland gevolgd , ken- 
merkte hier hunne daden niet. Hadden zij de vr^heid der zee 
bijna alt^d tegen Jakob I verdedigd ; tegenover Denemarken , de 
minder machtige staat , was hun gedragslijn in theorie niet min- 
der onvrgzinnig dan die van Christiaan IV zelven. Slechts de 
eischen der praktik en van eene verstandige politiek verzachtten 
hunne onrechtmatige beweringen. Het resultaat, door de wrg- 
ving van beide machten verkregen , was echter zeer bevredigend : 
de beide volken verkeerden eindel^k volkomen vr^' naast elkander 
aan Spitsbergen. — Laat ons nu de handelingen van beide regee- 
ringen en volken wat meer van nabg beschouwen. 

In het begin van Juli 1615 werden de op Spitsbergen aanwe- 
zige walvischvaarders verrast door de aankomst van drie Deensche 
oorlogschepen. Ook ditmaal waren het onderdanen van koning 
Jakob I, die den vreemdelingen den weg naar het nooit bezochto 



239 

eiland hadden gewezen. Kapitein op een der schepen was do Schot 
Sir John Cunningham *), stnnrman was James Vadnn >), beiden 
beproefde reizigers in de IJszee. De Deensche admiraal liet het 
anker vallen in Crossroad en, zeer voorzichtig in eene zaak van 
zooveel belang, poogde hg den Engelschen kapitein Fotherby, 
die daar weldra aankwam , over te halen om met hem mede te 
varen als getuige van wat er tusschen hem en de Engelsche 
bevelhebbers zou voorvallen. Fotherby had daartoe echter geen 
tgd, en geweld schgnen de Denen toch niet te hebben durven gebrui- 
ken ^). Zij besloten alleen Sir Thomas Smiths-bay in te zeilen en 
vonden daar Thomas Edge met zijn schip. Men eischte van hem be- 
taling van eene recognitie onder beroep op het recht , dat de koning 
van Denemarken op Spitsbergen had. Edge weigerde bepaald en be- 
weerde van zijne zijde , dat Spitsbergen aan zijnon vorst behoorde ♦). 
De Denen schynen zich daarop tot de Nederlanders gewend te 
hebben , ten minste ook dezen werden met dergelijke eischen lastig 
gevallen. Bij de groote macht, die de Noordsche Compagnie echter 
juist dit jaar op Spitsbergen had (elf schepen en drie groote oor- 
logschepen tot konvooi), is het niet te verwonderen , dat de Denen 
hier geen beter onthaal vonden dan bij de Engelschen: comman- 
deur Schrobop antwoordde, dat men niets wist van een recht 
van Denemarken, waarop de Nederlandsche walvischvaarders 
inbreuk maakten door volgens het gemeene recht in de IJszee 
te visschon *). Dit was de eerste stap, door Denemarken tot 
handhaving van zijn recht gedaan*); langs diplomatieken weg 
zette men weldra hot begonnen werk voort. 



^) Br. V. Fotherby aan Edge dd. 15 Juli 1615, bij: Purchas, Pilgrimes. 
III p. 731. — Fotherby noemt hem eigenlijk „Captaine Killingham" , maar ik 
geloof, dat de gissing niet gewaagd is^ dat hier Sir John Canningham bedoeld 
wordt, die reeds in 1605 en 6 in Deenschen dienst naar de Noordpool gezeild 
was. (Barrow, Voyages into the arctic regions. p. 169, 73. — Vgl. over hem: 
hiervoor p. 213 Noot 2.) 

*) £dge, Dntch disturbance, bij: Pnrchas , Pilgrimes. III p. 467. — Vadnn 
(ook Vaden genoemd) was reeds in 161 1 als kapitein van het schip The Amitie 
ter ontdekking naar Pechora en den Ob gezeild. Zie over die reis : Purchas , 
Pilgrimes. III p. 530—84. 

') Brief v. Fotherby aan Edge dd. 15 Juli 1615, b\j : Pnrchas, Pilgrimes.. 
m p. 731 ,32. 

*) Edge , Dntch disturbance , bij : Pnrchas , Pilgrimes. III p. 467. — Mac- 
pherson , Annals of commerce. II p. 282. 

•) Miss. v. de Stn.-Gen. aan Christiaan IV dd. 13 April 1616, in: L. D. 
1616. — De Nederlanders waren op de aanmatiging der Denen eenigszins voor- 
bereid, zooals bl\jkt uit de mededeeling in de N. Z. 28 Mei 1615 over de uit- 
rusting van acht Deensche oorlogschepen tegen de walvischvaarders. 

*) Aanleiding tot het plotseling handelend optreden. van Denemarken gaf, zoo 
men hunne tegenstanders gelooven mag, de onvoorzichtige handelw^'ze van de 
Amsterdamsche bewindhebbers der N. C. , die in 1615 eene afzonderlijke com* 



240 

Den 11 April 1616 onlfvingeu de Staten-Generaal eenen hneï 
van Christiaan lY van 18 Februari ^ waarin zijne pretensiën en 
plannen uitvoerig werden uiteengezet. Z. M. ving aan met de 
uitvoerig beredeneerde mededeeling , dat de walvischvangst aan 
de Noordkaap, b^ IJsland en de F£Lr-öer eilanden voortaan aan 
vreemdelingen verboden zou zijn *). Deze maatregel was alles- 
zins te billijken: als vorst van Noorwegen en de in den brief 
genoemde eilanden, als beheerscher der aan die landen grenzende 
territoriale zee&i had Christiaan IV volkomen recht , allen die hg 
wilde uit deze wateren te weren ; het belang zgner onderzaten , wier 
visscherij aan de Noordkaap niet onbelangrijk schgnt geweest te 
zijn , ontnam aan den harden maatregel zelfs den schgn van onbil- 
Igkheid. Bedenkelgker was echter het verder in den brief gezegde. 



pagnie voor de walvischvangst aan de Noordkaap oprichtten en daartoe verlof 
van Denemarken vroegen tegen betaling van den tienden visch. .Christiaan IV 
zoü daardoor op bet denkbeeld gekomen zijn om ;,van allen ende een ijgelicken 
uoort op visschende gelijcke proffijt te trecken", onder voorwendsel dat alle noor- 
del^ke landen aan de Deensche kroon behoorden. Zoo zou de N. C. de Denen 
i,opt lijff gecregen" hebben. („Cort advertissement" en ;,Debath*' v. Kien en 
Leversteyn tegen de N. C. van 1616, in: Noordsche togten. 1. R.-A.) 

') Deze maatregel van den koning dagteekende reeds van 1596 (Wassenaer, 
Hist. verh. VIII p. 16 vlg.) en werd van tijd tot tijd (o. a. in 1601. cl Lindeman, 
Arkt. Fisch. p. 6) hernieuwd , hoewel de Nederlanders steeds protesteerden en 
het verkeer evenmin als de Huilers, die reeds sinds 1598 aan de Noordkaap 
vischten (Scoresby, Account. II p. 20. — Lindeman 1. c. p. 7) , staakten. Bepaal- 
delijk in 1616 schijnen de Noordkaap en IJsland beiden door Nederlandsche 
wal visch vangers bevaren te zijn. («Debath" v. Kien c. s. c. de N. C. , in : Noordsche 
togten. 1. R.-A. — R. S.-6. 18 Mei 1615.) Ook de nu in 1 616 genomen maatregel 
had niet veel gevolg: reeds in 1621 moest Denemarken zich met Engeland verbin- 
den om vreemdelingen o. a. van IJsland en de Noordkaap te weren. IJsland 
bleef gesloten, aan de Noordkaap werd reeds in 1622 voor Bremen eene uit- 
zondering gemaakt. (Lindeman, Arkt. Fischerei. p. 10.) In 1624 werd het ver- 
bod om aan de Noordkaap te visschen hernieuwd , maar niet gehandhaafd (W^as- 
seuaer, Hist. verh. VIII p. 16) , hoewel wij in 1626 Nederlandsche walvi&ch- 
vangers met Deensche passen aan de Noordkaap vinden (Wassenaer 1 c. XI 
fol. 181.) In 1631 bood men den Nederlanders op zekere voorwaarden yerlof 
daartoe aan, dat echter geweigerd werd. (R. S.-G. 26, 28 Juli 1631.) De 
visscherij en het verkeer aan IJsland werd door Christiaan I V b^ missive van 28 
Dec. 1681 daarop nadrukkelijk verboden. (R. S.-G. 13 Mrt. 1632. — Miss. v. 
Chr. IV dd. 16 Febr. 1636, in: L. D. 1686.) Weldra klaagden de Denen, 
die daar alleen handelen mochten , over concurrentie van Nederlanders ; de 
N. C. behoorde echter niet onder de schuldigen. (R. S.-G. 22 Apr. , 23 Juli , 
12 , 24 Aug. 1632.) Nadere klachten van de Deensche IJslandIche compagnie 
over den Amsterdamschen koopman Elias Trip bleken onjuist ; het sch^nt echter, 
dat de Nederlanders het verkeer niet staakten. (R. S.-G. 3 Apr. , 5 Mei , 2, 19 
Juli, 1 Aug., 11 Dec. 1635. — R. H. 4 Apr., 8 Mei, 11 JuU, 6 Dec 
1()85. — Miss. V. Chr. IV aan de Stn.-Ger. dd. 16 Febr., 11 Dec. 1685 , in; 
fj. D. 1635. — Scheltema , Aemstels oudheid. III p. 224—26.^ 



241 

>Was weitter vnnser Grönlandt, oder nach eÜicher nennung 
Grünlandt *) anreichet," dus venrolgde de koning, »Nachdem 
der 'missbrauch yber den . Walfischfang derer örtter , so E. L. 
ynd euren vnderthanen, aus ynnser mit E. L. vnnd euren be^derseits 
wolhergebrachten freondtschafft , daheuer gestattet werden end- 
lich dahin gerathen , das man vnnser ynlengbar Yhraltes Becht , 
daselbst mit Neuen Nahmen zauerkehren, ynnd ynsere darüber 
habende proprietet zuuerwenden sich befliessen. So haben wir 
hingegen obener gestalt vnnsers Ambts erachtet, auch diesen 
excessen mass znsezen , ynd E.L. vnnd euren vnderthanen , welche 
sich ohn fOrhergehendo recognition vnnser bocheit, zu solcbem 
ende femer dahin finden würden, nicht weniger den Walfischfang 
za prohibirn, Jedoch sein wir nicht vngeneigt, diese piscatur 
denn jeni^ zu indnlgim , so beij leistang vnd erlegung der gebühr, 
ynsere Fassbrief darüber impetrirn vnnd solche vnnsere beampten 
fiirzeigen werden, Worauff E.L. vnnd Ihr die Ihrige, vnd das 
Sie anderer massen auf Grünlandt nicht lauffen mögenn noch sol- 
len, zu werschauen , crafft dero auctoritet goruhenn woUten *)." 
Beeds boven zette ik uiteen, hoe belachel^k de in deze regels 
vervatte aanmatiging heeten mocht. En toch waren de Staten- 
Generaal, die wel begrepen, dat het hier meer eene quaestie van 
macht dan van recht gold, een oogenblik met de zaak verlegen: 
de resolutie op den brief werd niet dadelijk genomen. Maar er 
was haast by de zaak : de schepen der Noordsche Compagnie waren 
nagenoeg gereed om uit te zeilen. Holland' nam dan ook weldra 
een kloek besluit en adviseerde zeer lakoniek: »op de Brieven 
beleefdelyck te antwoorden en te continueren het gebruyck ende 
vryheyt van visschen, sulcx als tot noch toe is gedaen •)." In 
dien zin arresteerden dan ook de Staten-Generaal 13 April een 
antwoord aan Christiaan IV, dat wel is waar niet minder uit- 
voerig was dan de brief van den koning geweest was, maar dat 
toch eigenljjk niets anders dan eene beleefde weigering inhield. De 
Staten-Generaal meenden , dat de Nederlanders door hunne sche- 
pen naar verschillende streken ter vischvangst uit te zonden , niets 
anders gedaan hadden »als tgeene volgende die gemeene gebruyckte 
rechten van allen ouden tyden byden ondersaten deser Landen 
soo ter See , als anderssints was gedaen , ende gepleecht.'* Zij be- 
weerden dan ook, dat door hunne onderdanen, toen z^j de ge- 

') Vgl. het hiervóór p. 201 Noot 1 gezegde over het gebruik van Groneland of 
Groynland en Greenland door de Engelschen. Ook in Denemarken schgnt men 
reeda een flaaw bewustzijn gehad te hebben , dat Groenland en Spitsbergen niet 
identiek waren. 

*) Miss. V. Christ. IV aan deStn.-Gen. dd. 18 Febr. 1616 ,in: L. D. 1616.— 
R. S.-G. 11 Apr. 1616. 

*) R. H. verg. v. 1 Mrt.— 26 Apr. 1616. p. 7. 

16 



242 

vraagde betaling weigerden, »nyet tot obbreuck ofte verminde- 
ringe van Sgne Ma**, rechten, ofte tot syner ondersaten schade 
int voorszeide visschen gedaen was." Op deze gronden verklaar- 
den zij »vastelyck te vertronwen ende oock seer vriendelyck 
dienstelyck ende naebnerlyck te versoucken, Dat syne Ma*, denr 
syne beampte Officieren ende Dienaren te water nochte te landen 
den onsen nyet alleen geen verhinderinge ofte belet, maer veel 
eer nae gelegentheyt alle assistentie ende bevorderinge sonde 
willen doen ')." 

Terecht meende echter de Noordsche Compagnie in het » vaste 
vertrouwen" der Staten-Generaal op de welwillendheid van Chris- 
tiaan IV niet te moeten deelen. Eeeds den 28 April hielden zg 
den Staten voor, dat een subsidie van de regeering tot handha- 
ving van de Nederlandsche walvischvangst onmisbaar* was. Zij 
hadden vernomen , dus verhaalden de bewindhebbers , dat in Dene- 
marken reeds zeven »cloucke" schepen, allen van 36 »lepelstucken", 
uitgerust waren om hun de visscherij te beletten; de vrees dat 
de Engelschen , die gezegd werden »genoechsaem mette Ma*«y*". van 
Denemarckens Onderdanen een te zyn," zich daarbij zouden voe- 
gen, maakte de zaak zeer bedenkelijk. Een konvooi van niet 
minder dan zes oorlogschepen scheen dus noodig om de Noordsche 
Compagnie dit jaar tegen de aanvallen harer vijanden te bescher- 
men >). Ook de Staten-Generaal begrepen, dat het aannemen 
van eene krachtige houding noodig was om aanvallen te voorko- 
men. Na lange deliberatiën en aanmaningen van vele zjjden 
besloten zg der compagnie eenig geschut ter wapening harer 
schepen toe te staan en vgf oorlogschepen om de walvischvaarders 
»naer haeren vuytersten vermogen" te verdedigen; ja, zij schre- 
ven zelfs de admiraliteit te Amsterdam aan nog meer schepen te 
zenden, zoo dit eenigszins mogelijk was •). De Instructie, voor 
Jan Jacobsz. Schrobop als hoofd van het konvooi den 23 Mei 1616 
door de Staten-Generaal gearresteerd , lastte hem 1°. om aan ieder 
die het vi'oeg te verklaren , dat de Nederlanders van plan waren 
vreedzaam aan Spitsbergen te visschen zonder iemand te hinderen, 
2°. om met alle macht te beletten, dat iemand de schepen der 
Noordsche Compagnie in hare nering lastig viel, 3*. om geweld 
aan die schepen aangedaan zooveel mogelijk te keeren en de ple- 
gers daarvan volgens de commissie der Staten-Generaal aan te 
tasten, 4°. om de schepen der compagnie, die in handen van 
vijanden gevallen waren, inet geweld te bevrgden, en de ver- 

») Miss: V, de Stn.-Geii, aan Chr. IV dd. 18 Apr. 1616, in: L. D. 1616.— 
R. S.-G. 18 April, 27 Mei 1616. — Carleton, Lettres. I p. 89. 

*) Req. der N. C. aan de Stn.-6en. dd. 29 (28) Apr. 1616 , in: Noordscht 
togten. 4 Loop. N. C. R.-A. 

») R. S.-G. 28 Apr., 11, 12 Mei, 2 Juni 1616. 



243 

oyeraars te dwingen de schade te vergoeden of bg weigering hen 
gevangen in een Nederlandsche haven op te brengen , om de 
quaestie door Nederlandsche rechters te doen beslissen >). Ge- 
lukkig was Schrobop niet in de gelegenheid deze Instrnctie uit 
te voeren *) , iets wat de krachten zijner schepen zeker te boven 
gegaan zon zijn: de berichten over de groote uitrustingen der 
Denen bleken onjuist en het schijnt zelfs, dat dit jaar geen 
Deensch schip zich op Spitsbergen vertoond heeft '). 

Ook de eerstvolgende jaren bleef de zaak hangende *). D^ be- 
sliste afwijzing van Engolschen en Nederlanders had den Denen 
den moed voorloopig ontnomen. Toch waren de geruchten over 
eene Engelsch-Deensche combinatie in zooverre juist geweest , dat 
van Deensche z^de zulk eene combinatie bepaald gewenscht werd. 
Maar lang duurde het eer men het eens was: eerst in 1621 kwamen 
Jakob I en Christiaan IV, naar het schijnt met terzijdestelling 
der wederzgdsche aanspraken, overeen, gezamenl^'k alle vreemde 
natiön uit de ïJszee te weren *). De Staten-öeneraal , in groote 



*) Instrnctie voor Schrobop, in: Noordsche togten. 4 Loop. N. C. R.-A. — 
R. S.-G. 28 Mei 1616. 

*) £dge, Dntch dUtnrbance, bg: Pnrclias, Pilgrimes. III p. 467. — Instr. 
ran Schrobop , in : Noordsche togten. 4 Loop. N. C. R.-A. 

') Dit maak ik op nit het zwegen van Edge in zijn meergemelde «Dntch 
distnrbance" (Porchas , Pilgrimes. III p. 466) , terw^l w^ overigens daar bijna 
jaarlijks van de aanwezigheid der Deensche schepen op Spitsbergen lezen. Onk 
de N. C. noemde in 1637 het jaar 1617 als het tijdstip van het verschijnen 
van den eersten Deensehen walvischvaarder aan Spitsbergen. (Aitzema , Saken v. 
Staet. II p. 442.) 

*) De Staten-Generaal waren echter nog niet dadelijk gerust gesteld ; zie over 
verdere maatregelen tot bescherming der walvischvaarders tegen Denemarken 
genomen: Arend, Alg. gesch. des vaderl. III, 8. p. 2. De berichten over Deensche 
oorlogschepen , die tegen de Nederlandsche walvischvaarders uitgerust werden 
(R. S.~G. 13 Mei 1617), bleken echter onjuist en het volgende jaar 1618 waren 
de Staten reeds zoo zeker van hunne zaak, dat zg in de Instructie der ambas- 
sade naar Denemarken (Cnlemborg c. s) zich ter verdediging hunner bewerin- 
gen over de O.-I. aangelegenheden durfden beroepen op de „missiuen , by 
syne Mat. (van Denemarken) selffs , belangende den Groenlandtschen handel , met 
exclttsie ende verboth van andere natiën , Inde voorledene Jaren (d. i. in I616\ 
geschreven." (Instr. der ambass. naar Denem. dd. 21 Mei 1618, art. 86.) 

*) Reeds boven (p. 289 Noot 8, 4) haalde ik de woorden der Engelsche walvisch- 
vaarders over de Deensche indringers aan. Ook verder schgnt de verhouding 
voorloopig niet zeer vriendschappelijk geweest te zgn, althans in 1618 kwam 
een Deensch gezant , Dr. Jonas (Charisins ?) te Londen om te onderhandelen over 
de onaangenaamheden, tusschen de beide natiën door de uitsluitende pretensiën 
van Denemarken ontstaan. (Carleton, Lettres. II p. 217.) Men hoopte de zaak 
nog te schikken, maar het mislukte: in 1619 waren Engelschen en Denen nog 
niet ,,geaccordeiert." (Muller, Mare Clausum. p. 162 Noot 3.) Eerst in 1621 kwam 
de in den tekst vermelde overeenkomst tot stand. (Miss. v. Chr. IV aan de Bre- 
mensche ambass. dd. 10 Jan. 1622 en het medegedeelde hierover uit het Ham- 

16* 



244 

ontsteltenis toen hun dit tractaat bekend was geworden , gaven 
dadelijk lumne gezanten, die naar Kopenhagen vertrokken (Pauw, 
Liclama, Haersholte en Schaffer), den geheimen last mede: »dat 
sy met alle goede circumspectie ende voorsorge letten souden, 
dat d'Ingesetenen deser Landen int stuck vande vr^'e Schip ende 
Zeevaerdt niet verhindert off gesloten werden uyt eenige plaetsen, 
landen , eylanden , revieren , hauenen ende stroomen , daer sg voor 
desen gevaren, gehandelt, off gevischt hadden, ende ouersulcx 
niet gedoogen , dat eenige plaetsen by d'Ingesetenen deser Landen 
hierbeuoorens beuaeren off gefrequentreert in dispute ofte con- 
trouersie soude(n) worden getrocken , als off het plaetsen waeren , 
daermen niet gewoon soude syn te handelen ^)." Gelukkig was 
deze voorzorgsmaatregel der Nederlandsche regeering overbodig: 
men schijnt het gezantschap van 1621 niet van de zaak ge- 
sproken te hebben *). Het geheele heerschzuchtige plan der beide 



bnrgsche archief bij : Lindeman , Arkt. Fischerei der Deutschen Seestadte. p. 10. — 
Mauricius, Naleesingen over de Noordelijke Landen. R.-A. — Vgl. de verklaring 
van Jakob I bij : Muller, Mare Clausum. p. 194. — Het tractaat zelf heb ik nergens 
gevonden: in het Engelsch-Deensche tractaat van 19 April 1621, bij: Dumont, 
Corps diplomat. V, 2. p. 391 vind ik de bepaling niet.) De geschiedenis der £n- 
gelsch-Deensche betrekkingen vertoont dus in het kort denzelfden gang als de 
Nederlandsch-Deensche. — Uit het medegedeelde blijkt voldoende , hoe ongegrond 
de geruchten waren, die verhaalden, dat de Engelschen eene recognitie aan 
Denemarken betaalden om aan Spitsbergen te mogen visschen. (Zie o. a. Hist. 
du pays de Spitsb. p. 26. — R. S.-G. 4 Jan. 1636. — Miss. v. Van Cracouw 
aan de Stn.-Gen. dd. 11 Mrt. , 28 Mei 1689, in: L. D. 1639.) Christiaan IV 
zelf beweerde het eenmaal (Aitzema , Saken v. Staet. II p. 442); ik geloof ech- 
ter, dat er hier eene verwarring bestaat met de vaart op de Noordkaap , IJs- 
land enz. , waarover Engeland werkelgk en terecht met Denemarken in den aan- 
gedniden zin onderhandelde (Selden, Mare Clansum. p. 241, 42), ten minste in 
1683 verklaarde Christiaan IV, dat hij aan de Engelschen en Nederlanders de 
visscherij aan Spitsbergen toeliet i,uijt goede Nabuijrlicke vruntschap ende om 
dat sij langen tijt hadden geweest in possessie." (Miss. v. Van Cracouw aan de 
Stn.-Gen. dd. 5 Febr. 1633. in: L. D. 1638.) 

^) Secr. Instr. der ambassade naar Denemarken dd. 2 Aug. 1621 , art. 8. 
>) Het bij deze gelegenheid verhandelde over verbodene havens heeft sommigen 
tot eene tegenovergestelde conclusie geleid. Ten onrechte , want toen de Nederland- 
sche ambassadeurs bezwaar maakten om in het tractaat van die verbodene havens te 
spreken, toonden de Denen zich dadelijk bereid deze zaak op te geven onder 
verklaring, dat zij daarmede «geene andere haenens meenden dan eenige wei- 
nige plaetskens tot den Conincklycken dis oner eenige hondert laren geprivili- 
geert zoo dat de eygene onderdaenen vanden Coninck daer op niet en ver- 
mochten te comen, noemende Ysland ende twee ofte drye andere cleane soo sy 
seyden ende ons onbekende Eylandekens , alwaar d' onderdaenen van hare Ho : Mo : 
niet gewoon waeren te comen." (Verbaal der Deensche ambass. v. 1621 ad 25 
Ang. — VgL Arend, Alg. gesch. des vaderl. III, 8. p. 608, 9,652—59.) Ook in 
het Deensche tractaat van 19 April 1621 met Engeland, dat in de Spitsberg- 
Bche qnaestie tegenover Denemarken hetzelfde belang had als Nederland , vindt 



i 



245 

zwagers was trouwens bestemd om niet nitgevoerd te worden. 
Terwgl van Engelsche zgde eene enkele zwakke poging beproefd 
werd om de bepalingen van het tractaat na te leven ^) , Bcb^nt 
het belang der Deensche walvischvangst Christiaan IV zelfs ver- 
hinderd te hebben , aan de gemaakte plannen een begin van nit- 
voering te geven. 

Want terwjjl de Deensche vorst de belangen zijner schatkist 
meende te behartigen, hadden zijne onderdanen een beteren weg 
ingeslagen om zich voordeel te verwerven. Reeds spoedig hadden 
zg besloten van de gewaande Deensche bezitting op eene andere 
wgze zooveel mogelijk partij te trekken en terwgl vroeger alleen 
van oorlogschepen , clie eene belasting kwamen opeischen , sprake 
was, vinden wij dan ook reeds in 1617 twee Deensche walvisch- 
vaarders op Spitsbergen. Zonder dat de koning zijne pretensie opgaf, 
werden zgne onderdanen het eerlang met de Nederlanders eens. De 
Deensche walvischvaarders werden door de Noordsche Compagnie 
bereidwillig toegelaten om met twee schepen hnn bedrijf te oefenen 
aan den noordhoek van Spitsbergen , waar de Nederlanders zich ge- 
vestigd hadden en juist de grondslagen van het latere Smeerenbnrg 
begonnen te leggen. Tegen de gemeenschappelijke vijanden, de 
Engelschen , genoten de Denen de bescherming der Nederlanders. 
Ieder der beide natiën had voortaan op het Amsterdamsche eiland 
zijne afzonderlijke vestiging voor de traankoker jj , met palen af- 
gescheiden en met de wapens der beide mogendheden voorzien. 
Den Nederlanders , nog zelven slechts noode door de Engelschen 
op Spitsbergen gednld , kon het niet dan aangenaam zijn, zoo zij 
versterking van andere natiën tegen hunne vijanden kregen; 
Christiaan IV, die zijne pretensie nergens erkend zag, handelde 
verstandig, toen hij oogluikend toeliet, dat* zijne onderdanen zich 
den steun van een der beide twistende partjjen op Spitsbergen 
verzekerden •). Was er reeds in 1617 zulk een nauw verbond 



men in art. XIV van die verboden havens (yPortns prohihiti*') gesproken. (Dn- 
mont, Corps diplomat. Y, 2. p. 391.) 

*) Zie daarover hiervoor p. 225 — 27. 

*) De overeenkomst sch^nt het karakter eener stilzw^gende minnelijke schik- 
king gehad te hebben. De Nederlanders lieten de Denen in hnn vischwater toe 
en dezen znllen zeker verheugd geweest zijn voor het verleende verlof en de ge- 
noten bescherming in alle voorwaarden toe te stemmen, die de Nederlanders 
maken wilden. In werkel^kheid waren de Denen verreweg de minderen en 
aan de aanspraken van Christiaan IV, waardoor l^j zich de meerdere wilde too- 
nen, hebben beide partijen waarsch^nlijk in 1617, tóen de praktijk zijne eischen 
deed gelden, niet gedacht. — Zie hierover: Aitzema, Saken v. Staet. I p. 1150, 
n p. 442 , 632. — Req. der N. C. c. Vrolicq, in: Noordsche.togten. 4 Loop. N. C. 
R.-A. — Sent. van het Hof van Holland -dd. 29 Juni 1629. («Zijluyden stonden 
malcanderen de possessie toe, siynde tnsschen zijne Mat. ende deHo: Mo: Hee- 



246 

tusschen Denemarken exi Nederland, dat sleohts een der beide 
voor Deensche rekening met traan en baarden bevrachte schepen 
naar Kopenhagen vertrok, terwgl het andere naar Amsterdam 
gezonden werd *), een geregeld verkeer bestond er toen nog zoo 
weinig, dat Jakob I in het voorjaar van 1619 aan de Neder- 
landsche gezanten verklaren kon , dat de Benen evenals alle andere 
natiën behalve de Nederlanders van de walvischvangst op Spits- 
bergen hadden » gedesisteert ^)" Eerst met 1619 begonnen de 
Deensche walvischvaarders het eiland jaarlgks te bezoeken, in 
1620 werd er te Kopenhagen eene compagnie voor de walvisch- 
vangst opgericht ') en tot 1622 toe verschenen haie schepen 
geregeld met de Nederlandsche aan den noordel^ken hoek van 
Spitsbergen *). In deze omstandigheden ware het voor Chris- 
tiaan lY eene dwaasheid geweest het tractaat van 1621 uit te 
voeren en vereenigd met de Engelschen, die nog zoo kort gele- 
den zgne onderdanen vijandig behandeld hadden , de ieder jaar in 
kracht toenemende Nederlandsche walvischvangers, de vrienden 
en beschermers der Denen , aan te vallen. Toen echter het recht 
der Denen om naast de Nederlanders in de Manritins-baai te vis- 
schen eenmaal goed bevestigd scheen , veranderden de betrekkin- 
gen der beide volken weldra geheel. Christiaan lY meende nu 
veüig zgne vroegere bonding weder te kunnen aannemen. Eer- 
lang maakten de Denen van de goedwilligheid der Nederlanders 
misbruik en bleek het aan de Staten-Generaal , dat de Deensche 
pretensie wel is waar gesluimerd had, maar dat zij nog volstrekt 
niet dood was. 

Den 27 Maart 1622 had Christiaan lY aan de Deensche com- 
pagnie voor de walvischvangst, waarvan Johann Braem, een 
voornaam Duitsch koopman te Kopenhagen ^), het hoofd was, 
een uitsluitend ') octrooi verleend >omme op de Noortcaep ofte 



ren de Staten Generaal te demeleren off ^emant, off wie van bedden alleen 
ende prioatine ter dier plaetse het gesach sonde mogen hebben ," zeiden de Denen.) 

>) Brief v. Heley aan Deicrowe dd. 12 Ang. 1617, bij: Purchas , PilgrimcB. 
III p. 732. — De Nederlandsche berichten weten echter slechts van éen schip. 
(Aitzema , Saken v. Staét. II p. 442 , 632.) 

*) Mnller, Mare Clansnm. p. 162. 

*) Jjindeman, Arktische Fischerei der Dentschen Seestadte. p. 0. 

*) Ook volgens de Engdsche berichten yischten de Denen b^ de Nederlanden. 
(Brieven der Eng. walvischvaarders, o. a. van Catcher aan Heley dd. 17 Juu 
1620 , bij : Fnrchas , Pilgrimes. III p. 786.) 

*) Zie over latere knoeierijen van Braem ten nadeele der Nederlanders : Min. 
V. Van Cracoaw aan de Stn.-6en. dd. 24 Mei 1689, in: L. D. 1639. 

*) Christiaan IV verklaarde in 1626 aan den Nederlandachen gezant Vosber- 
ghen , „dat hy geen paspoorten op Spitsbergen haddc gegeven als alleen aen 
eenen- Braem, ende aen nyemant meer geven sonde." (Miis. v. Vosberghen sin 
de Stn.-6en. dd. 4/14 Juni 1626, in: L. D. 1625.) 



247 

in de havenen ofte eilanden van Travisont ende Souroij >) mits- 
gaders opt Lant van Groenlant te mogen de walvischer^'e doen.*' 
Dat jaar had Braem in de Manritius-baai , waar Denen en Neder- 
landers gewoon waren naast elkander te visschen , de walvischvangst 
in vrede geoefend en er z^'ne schuren en gereedschappen voor 
hei volgende jaar achtergelaten. Maar de visscherjj der Denen 
schijnt op den daar onvoordeelig geweest te zijn; ten minste 
Braem trof in het voorjaar van 1623 eene overeenkomst met Jean 
De Heraneder en Michel De Laralde , kooplieden van St. Jean de 
Laz en Siboore *) in Biscaaie, waarbij hij hen tegen een aan- 
deel in hanne vangst in zgne compagnie voor de walvischvangst 
opnam. Volgens dit contract kwamen in het begin van Joni 
1623, terwijl de Denen zich dit jaar niet op Spitsbergen ver- 
toonden, twee Biscaaische schepen op naam van Braem en z^ne 
compagnie bg de Nederlanders aan, openden de Deensche schuren 
en wilden de walvischvangst beginnen. De Nederlandsche com- 
mandenr Cornelis Ys vroeg hen echter dadelijk om hunne pa- 
pieren te zien. Toen zjj niets anders konden toonen dan >een slecht 
cartabelleken ," door hunne Baskische reeders in het Nedeiiandsch 
geschreven, dat alleen het verzoek aan den commandeur inhield 
den brenger goed te behandelen, verbood Ys hem het visschen. 
Hg beweerde, dat de door de Biscaaiers bezochte baai aan de 
Nederlanders en de Denen gezamenl^'k behoorde , dat geen ander 
recht had daar te visschen en dat hg zich dus verplicht ge- 
voelde zijne vrienden de Denen in hunne afwezigheid tegen roof 
en overweldiging te verdedigen. De Basken mochten zich daar- 
tegen op hunne overeenkomst met Braem beroepen, Ys hield 
zich als geloofde hg van het geheele verhaal niets en bleef er 
bg, dat hij niet verantwoord was, zoo hij de Biscaaiers »op 
soodanigen Imperfecten bescheijt" tot de visscherij toeliet. Dezen 
moesten erkennen, dat zij >niet wel en waren versorcht;" zij 
stelden aan Ys voor, dat hij hen zou laten visschen op voor- 
waarde, dat de geheele vangst ten bate der Noordsche Compagnie 
zou komen, zoo het in Nederland bleek, dat hunne reeders geen 
recht op de visscherg hadden. Ys antwoordde , dat hij hun wel 
voor dit jaar alleen en met behoud van het recht der Noordsche 
Compagnie aan eene andere plaats op Spitsbergen in vrede wilde 
laten visschen, maar de visscherij in de Mauritius-baai bleef hg 
hun weigeren. De twee schepen waagden het niet elders te gaan : 
de Engelschen, die nog dit jaar hunne uitsluitende pretensie tegen 



i^ 



i) De eilanden Tromsondt en Suröe liggen b^ Haxnmerfest. 

») Deze plaats ligt volgens oude Nederlandsche kaarten aan den mond der 
rivier, waaraan St. Jean de Luz ligt, juist tegenover deze stad ; op nieuwe kaarten 
vind ik den naam niet. 



248 

de Nederlanders hadden trachten te handhaven , toonden genoeg- 
zaam, dat zij ook anderen vreemden niet genegen waren. Na 
eenig vertoef waren de Basken dus genoodzaakt zich naar de 
Noordkaap te begeven *). 

Daarmede was eene qnaestie ontstaan , die gednrende tien volle 
jaren de Staten voortdurend tot last zou zjjn , en waarover nog 
bijna twintig jaar na het plegen van het feit nu en dan geklaagd 
worden zou. Wat was de reden , dat over zulk eene kleinigheid 
zoolang onderhandeld werd? Het komt mg voor, dat er in deze 
zaak meer gezocht moet worden, dan er bij oppervlakkige be- 
schouwing in ligt. Ik zal trachten m^ne uit enkele verspreide 
aanwijzingen opgemaakte meening duidelijk te maken. 

De koning van Denemarken , wiens pretensie op de souvereini- 
teit over Spitsbergen wel nergens erkend , maar daarom niet op- 
gegeven was , had de handelwijze van Braem niet ongaarne gezien. 
Het was met zijne toestemming, dat de Basken in de Deensche 
compagnie waren opgenomen. De wal visch vangst zijner onderda- 
nen was 7an weinig belang. Sinds 1617 was het getal der Deensche 
schepen , die op Spitsbergen kwamen , bijna niet toegenomen : het 
octrooi van Braems compagnie, die de eenige reederg ter wal- 
vischvangst was en blgven moest, verleende hem slechts verlof 
om met drie schepen daarop uit te gaan. En nu bleek het boven- 
dien, dat Braem zelf de winsten, die de visscherij hem be- 
loofd had , na eene proefneming geringschatte. Wat wonder was 
het dan, dat Christiaan lY het voordeeliger oordeelde, dat zgne 
reeds in 1616 op den voorgrond gestelde rechten door vreemde 
natiën erkend werden, dan dat de walvischvangst zgner onder- 
danen een kwijnend bestaan voortsleepte en aan éene compagnie 
karige winst verschafte? In hot door Braem beraamde contract 
meende de koning nu een uitnemend middel te hebben om dit groo- 
tere voordeel te verkrijgen. De Baskische reeders zouden visschen 
op naam van Braem en op gezag van Deensche paspoorten; een 
gedeelte van den opbrengst der vangst zou schijnbaar als aandeel 
in de winst , eigenlijk als koopprijs , misschien als belasting aan 
de Deensche compagnie worden uitgekeerd. Het plan was niet 
slecht bedacht en had kans van slagen. Op eene weigering van 
toelating door de Nederlanders was echter volstrekt niet gerekend; 
dit bljjkt genoegzaam uit de onvoldoende bew^'sstukken , die men 



') Het verhaal dezer gebeartenis is hoofdzakelijk ontleend aan het yonnis van 
het Hof van Holland dd. 29 Jnni 1629. (R.-A.) Enkele kleine trekken zqn er 
nit hier en daar verspreide berichten b^'gevoegd. — Zie o. a. Wassenaer, Hiit. 
verh. V fol. 167 en de brieven van Fanne, Catcher en 6oodlard,b^: PardiM, 
Pilgrimes. III p. 786—88. (Catcher wantrouwde de Biscaaiers en schreef: «I 
kaow the Captaines will what he wonld hane done in it. I hold it not fit 
that they shonld harbonr there/' d. i. in Greenharbonr.) 



2491 

den Basken naar Spitsbergen medegaf. Toch was de handelwgze 
der Noordsche Compagnie zeer redelgk. Sinds jaren in het besdt 
van de Manritios-baai , die daarnaar zelfs den naam van Holland- 
sche baai gekregen had, eerlang door de Engelschen niet meer 
in dat bezit gehinderd , was het reeds veel , dat zg in die beperkte 
ruimte nog de Denen mede tot de walvischvangst had toegelaten. 
Naar het schijnt was die toelating dan ook alleen geschied als 
» een Accommodatie nyt Nabuyrlycke Vruntschap" en onder eene 
beperking, wat het aantal schepen betrof ^). Het was nu ein- 
delijk wat veel gevergd , dat zg tot de walvischvangst , die toen- 
maals uit haren aard niet in de volle zee kon geoefend worden, 
nog andere natiën zou toelaten, terwgl het geheele overige ge- 
deelte van het eiland toch voor de weinige schepen der Engelschen 
niet noodig was. Ook al bleek het , dat de indringers op naam en 
gezag van de met de Nederlanders bevriende Denen kwamen , dan 
nog was het niet twijfelachtig , dat Braem misbruik maakte van 
de goedheid der Noordsche Compagnie •) , — een misbruik, waar- 
tegen deze recht had te waken. Uit een zuiver juridiek oogpunt 
beschouwd komt het mg zelfs voor , dat de Noordsche Compagnie 
recht had tot wat zg deed. Terwgl in haren strijd met Engeland 
de vrgheid der zee haar hoofdargument geweest was , — al werd 
de ontdekking van Spitsbergen te dikwgls vermeld om aan de 
vrijzinnigheid der compagnie in veranderde omstandigheden te 
gelooven , — werd in de Deensche onaangenaamheden de quaestie 
der vrije zee door geen van beide partijen aangeroerd. Beiden 
kenden zich op even onhoudbare gronden •) de souvereiniteit 
over geheel Spitsbergen toe, maar beiden namen ook zonder gron- 
den voor hunne bewering op te geven, eenstemmig hun gemeen- 
schappelijk , alle andere natiën uitsluitend bezit van de Mauritius- 
baai aan. En die bewering schjjnt mij volkomen juist. Al 
hadden de Nederlanders ook de Denen alleen uit vriendschap en 
» provisioneel" verlof gegeven om nevens hen te visschen; zulk 
een verlof, verleend in eenen tijd toen niemand hun uitsluitend 
recht op de Mauritius-baai erkende, ja toen zg zelven daarop 

*) Memorie der N. C. van 1681, bij: Aitzema, Saken v. Staet. I p. 1150. 

*) Een «voornaem heer in Denemarcken" zou dan ook volgens de N. C. in 
1632 gezegd hebben: «Laett de Hollanders hett kindeken Jesnm gaen soecken, 
wan sQ hett genonden hebben , soo willen w^ het oock gaen aenbeden." (Rescr. 
der N. C. e. Vrolicq dd. 3 Mei 1683, in: Stn. N. C. v. d. HrL gedeput. R.-A.) 
Het kan niet ontkend worden , dat deze beschouwing jnist was , maar of de 
Nederlanders recht tot klagen hadden, terwijl op hnnne verhouding met En- 
geland het gezegde van den Deen nog veel beter paste, schgnt minst genomen 
twijfelachtig. 

*) Zie over het sostenn der Nederlanders, berustende op de ontdekking van 
Spitsbergen : hiervoor p. 221, — over de Deensche beweringen betreffende Groen- 
land: hiervoor p. 286. 







250 

miflschien nog geen aanspraak maakten , kon niet herroepen wor- 
den , toen de Denen door jarenlange yisscher^ , door inbezitneming 
en omheining van den grond, door vestiging eindelgk nevens de 
Nederlanders op de aan niemand toebehoorende plaats een even 
goed recht hadden verkregen als dezen , die alleen de oudheid van 
het hnnne boven de Benen voorhadden. De meening , dat de Mauri^ 
tios-baai uitsluitend aan de Nederlanders en Denen behoorde , werd 
destgds algemeen gedeeld, zooals blijkt uit het feit, dat noch de 
Denen noch deBasken zelven gedurende veifscheidene jaren er ooit in 
ernst aan sch^'nen gedacht te hebben, dat deze laatsten daar krachtens 
een eigen recht zouden mogen visschen. De handelwijze der Noord- 
sche Compagnie tegen de Basken was dan ook volgens de Denen . 
zelven alleen in strgd met de beweerde souvereiniteit van Chiis- 
tiaan IV over Spitsbergen; werd die niet erkend, dan hadden 
de Nederlanders het recht aUen behalve de Denen uit de Man- 
ritius-baai te weren. Ook Christiaan IV beschouwde de zaak zoo. 
Hg beweerde, dat het verdrgven der Basken een inbreuk op 
zijne kroonrechten was , dat hem de souvereiniteit over Spitsber- 
gen toekwam en dat dit recht door de Noordsche Compagnie ge-* 
schonden was. 

Deze aanmatigende houding, die de Deensche koning gedurende den 
geheelen loop der zaak bleef aannemen , had meer dan een reden. Hg 
had de handelwijze vanBraem goedgekeurd en moest dus nu zijnen on- 
derdaan beschermen. Maar bovendien , wilde hij door de Basken zijne 
souvereiniteit erkend zien , dan was het zaak , die ook tegenover de 
Nederlanders te handhaven, en te toonen, dat dezen, die niet schroom- 
den zich op hunne ontdekking van Spitsbergen te beroepen, niet straf- 
feloos de maatregelen door den koning van Denemarken genomen 
konden verijdelen. Juist naar het tegenovergestelde doel streefden 
de Staten-Generaal. Zij wilden alles vermijden , wat aan de zaak 
het karakter van eene politieke quaestie kon geven; dreigde een 
enkele maal dit gevaar van nabij , dan drongen zij bij de Koord- 
sche Compagnie steeds ernstig op eene minnelijke schikking aai^* 
Deze eindelijk volgde als derde betrokkene partg nagenoeg de- 
zelfde gedragslijn als de Nederlandsche regeering , maar z^j trad 
minder omzichtig op. In het bewustzijn van hare macht en van 
haar recht was zij steeds onverzettelijk in haren wensch om de 
zaak door den gewonen rechter afgedaan te zien. Ook al dreig- 
den politieke verwikkelingen haar , zij bleef volhouden en weigerde 
hardnekkig iedere schikking. Gaan wij nu zoo kort mogelgk den 
loop der zaak na. 

De Baskische reeders wendden zich natuurlijk tot Johann Braem, 
die hun zgn recht had overgedaan, en deze klaagde dadelgkaan 
den koning van Denemarken , dat de Nederlanders zgne paspoor- 
ten niet hadden geëerbiedigd en z^nen onderdanen het visschen 



251 

op Spitsbergen hadden willen verhinderen. Braem begrootte z^'ne 
schade op / 135.000 en verzocht daarvan vergoeding. 

Niet lang duurde hot, of de Staten-Generaal kregen kenqis van 
het gebeurde. Eeeds den 2 November 1623 ontvingen zg uit El- 
seneur bericht van *s konings woede *), een bericht weldra (15 
December) door eenen brief van Z. M. zelven gevolgd »). Van 
alle kanten kwamen de klachten in; de eene mededeeling over 
het misnoegen van den koning volgde de andere ') , men dreigde 
zelfs met represaille-maatregelen in den Sond *). Van Beensche 
z^de werd erkend, dat Braem met goedvinden van den koning 
de Baskische reeders in zijne compagnie had opgenomen, maar 
tevens bepaald ontkend , dat de schepen op Spitsbergen geen pas 
van Benemarken hadden medegebracht. Men stelde het tevens 
zoo voor, alsof de Nederlandsche commandeur in voor den ko- 
ning van Benemarken beleedigende bewoordingen de Benen niet 
tot de walvischvangst had willen toelaten; terw^l h^' verklaard 
zon hebben, dat slechts z^*, die van de Noordsche Compagnie ver- 
lof hadden bekomen, recht hadden op Spitsbergen hnn bedr^f 
te oefenen. Be voorslag, door de Staten-Generaal dadelgk ge- 
daan, om te zorgen voor eene billijke behandeling van Braem, 
wanneer hg zich aan de Nederlandsche rechters wilde onderwer- 
pen, werd dan ook dadelijk door Christiaan lY van de hand ge- 
wezen. Z. M. meende, dat dit eene quaestie was, >darahn seine 
Königl. hoheit (over Spitsbergen) mit Interessirt ," die hg vol- 
strekt niet wilde opgeven. Van een gewoon proces kon dus zoo- 
wel om deze reden, als omdat hg » wegen allerhande weitleuffig- 
keiten" een ongunstigen afloop vreesde, geen sprake zgn. Be 
koning stelde integendeel den eisch , dat de zaak door commissa- 
rissen uit de Staten-(Teneraal »summarie absque strepitu judicii** 
zou worden afgedaan. Voor het vervolg wenschte Z. M., dat de 
Noordsche Compagnie niet meer dan twee of drie schepen naar 
Spitsbergen zou zenden; hij van zgne zgde beloofde, dat de Be- 
nen er ook slechts drie of vier zouden uitrusten, >damit nicht 
etwa durch menge der Schiffe der fang gehindert vimd beide 
theile darüber verkürzet werden *)." 

Be Staten-Generaal namen de zaak dadelijk ijverig ter hand, 
Zg zonden een nauwkeurig verhaal van het gebeurde naar Bene- 
marken en boden hunne hulp aan om het geschil ten einde te 



*) R. S.-G. 2 Ifov. 1623. 

») R. S.-G. 15 Dec. 1623. 

*) B. S.-G. 20 Jan., 10 Apr., 30 Mei 1624. 

«) Miss. Y. Christ. IV aan de Stn.-Gen. dd. 28 Juli 1624 , in : L. D. 1624.^ 
R. S.-6. 20 Jan. 1624. 

«) Miss. yan ChrUt. IV aan de Stn..Gen. dd. 28 JuH 1624. — R. S.-G. 24 
Oct. 1624. 



252 

brengen *), Maar tevens beraadslaagde men , om de Noordsche Com- 
pagnie >ten regarde van de Denen off andere Natiën" door een 
konvooi van drie oorlogschepen te beschermen •). In afwachting 
van eene beslissing van den koning werd er verder eene com- 
missie uit de Staten-Generaal benoemd, die echter natnnrlgk na 
maandenlange conferentiën met de bewindhebbers der Noordsche 
Compagnie de zaak niet verder bracht, en zoo bleven de zaken 
slepen. Eindelijk verscheen 1 Juni 1624 Dr. Cornelis Vinck, 
agent van Denemarken, in de vergadering der Staten-Generaal 
en verklaarde last te hebben om over de zaak te onderhandelen. 
Na eindelooze conferentiön met de Staten-Generaal, die meer 
woorden dan daden gaven, en met de bewindhebbers, die hard- 
nekkig op hun stuk bleven staan '), gelukte het dezen eindelgk 
eene schikking te treffen. De Denen hadden iets toegegeven en 
de zaak werd ter beslissing in handen van het Hof van Holland 
gesteld. (1 Maart 1625.)*) 

Men meende een middel gevonden te hebben , om de rechtszaak 
met verwijdering der politieke quaestie door de gewone rechters te 
doen behandelen. Van weersz^'den kwam men overeen , het geschil 
over de souvereiniteit van Spitsbergen te laten rusten en de zaak te 
behandelen als hadden beide partijen door hunne jarenlange vis- 
scherij in de Mauritius-baai gelijke rechten op het bezit dier 
zeeboezem verkregen. Op dien grond klaagden nu de Denen over 
het niet toelaten hunner schepen. Van Nederlandsche zijde werd 
toen echter dadelijk geantwoord , dat de vreemde schepen , die in 
den zomer van 1623 op Spitsbergen verschenen waren, van geen 
enkel geldig bewijs voorzien waren, dat zij uit naam van 
Denemarken kwamen , en dat dus de Nederlandsche commandeur 
het recht van Denemarken in geen geval moedwillig aangetast 
had. De Denen ontkenden dit en beweerden , dat de koning aan 
Johann Braem een octrooi en paspoort gegeven had om aan Spits- 
bergen te visschen. Terwijl de Noordsche Compagnie dit feit 
niet tegensprak, beschuldigde zij echter Braem, dat hij dien pas 
aan eenige Baskische reeders verkocht had. De uitspraak over 
beide quaestiën was beslissend voor Braems eisch tot schadever- 
goeding. Was de eerste bewering der Noordsche Compagnie 



») R. S.-G, 11, 25 Nov. 1628, 20, 25 Jan. 1624. 

*) Daartoe kwam het echter, niettegenstaande den aandrang van Z.Exft., niet. 
(R. S.-G. 14. 16 Mrt., 23 Apr. 1624.) 

*) R. S.-6. 10 Apr., 1, 28, 29 Jnni, 24, 25 Oct. 1624. — Aitzema, Saken 
Y. Staet. I p. 866. 

*) R. S.-G. 26 Oct, 29 Nov., 7, 21, 28 Dec. 1624, 18 Jan., 8,17 Febr,, 
1 Mrt. 1625. — Reeds b^ deze resolutie werd bepaald, hoe ingeval van appèl 
te handelen. 



253 

waar, dan had de eischer door zgne nalatigheid zijn recht yer- 
benrd en hadden de Nederlanders gehandeld zonder het gewicht 
hunner daad te kunnen besefien; werd de tweede beschuldiging 
juist bevonden , dan had Braem eene met het sustenu van gelgke 
uitsluitende rechten voor Nederland en Benemarken strgdige han- 
deling gepleegd en was dus tegenover beide natiën schuldig. 

Ik ben na eene aandachtige studie der nog voorhanden gege- 
vens tot de overtuiging gekomen, voor zoover het mogelgk is 
eene overtuiging over deze zaak uit te spreken , dat de Noordsche 
Compagnie in beide beweringen gelijk had. Be Basken schijnen 
werkelijk , hoe zonderling het schijne , het octrooi , dat aan Braem 
volmacht verleende om b^* Spitsbergen te visschen , en een bew^'s, 
dat deze hun zijn recht overgedragen had, niet bij zich gehad 
te hebben *). Wat den verkoop van het octrooi door Braem 
betreft , het is moeielijk zonder het contract zelf gezien te hebben 
een oordeel te vellen. Het komt mij echter voor, dat de com- 
pagnie in het wezen der zaak het recht aan hare zgde had. Bij 
herhaling verklaarden de Benen wel , dat de bewering der Neder- 
landers onwaar was en dat Braem den Basken slechts een aandeel 
in zijne compagnie had gegeven , maar deze verklaring schijnt 
meer naar de letter dan naar/ den geest juist geweest te zgn. 
Braem had met de Basken een contract van compagnieschap 
gesloten, waarbij hij voor zich een aandeel in de vangst be- 
dong en zich daarentegen verbond de Basken vrg te laten 
visschen. Eeeds de eerste uitrusting bewees echter, wat dit 
contract bedoelde. Terwijl het Beensche octrooi aan Braem verlof 
gaf om drie schepen naar Spitsbergen te zenden, kwamen daar 
de Basken toen met twee schepen ; terwijl het derde , te Kopenhagen 
(of volgens de Nederlanders te Hoorn) bevracht met » coolen tot het 
branden van den traen noodich", de beide andere op hunne terug- 
reis aan de Noordkaap zou opwachten. Feitelijk trokken de Basken 
dus het voordeel van het octrooi, terwijl Braem hun zijnen naam 
en zgne hulp voor geld leende. Het contract tusschen beide ge- . 
sloten was dan ook van dien aard , dat Christiaan IV , die zijnen 
onderdaan steeds tegen de beschuldiging van verkoop verdedigd 
had, na de toezending van een afschrift van het stuk uit Ben 
Haag niet meer van de zaak repte *). — Wanneer men dus 



>) Zie over deze zaak o. a. : Sent. v. h. Hof v. Holland dd. 99 Juni 

1629. — Miss. V. Christ. IV dd. 28 Juli 1624, 27 Mrt. 1630 , in: L. D. 1624, 

1630. — Memorie der N. C. v. 1631 , bij: Aitzema, Saken v. Staet. I p. Il49. 
*) Zie de beweringen van beide partijen hierover in het vonnis van het Hof 

V. Holland dd. 29 Juni 1629. — Vgl. ook den brief v. Christ. IV dd. 27 Mrt. 
1630 , en de brieven v. Vosberghen en v. de Stn.-Gen. dd. 4/14 Juni 1625 , 
2 Jan. 1626, in: L. D. 1625—80. 



254 

eenmaal aannam , dat de Mauritius-baai aan Denemarken en Neder- 
land gezamenlgk behoorde, — en dat dit algemeen bet geval 
was, blijkt uit de geheele geheime knoeierij van Braem met de 
Basken, ~ dan komt het m^ niet twijfelachtig voor, dat de 
veroordeeling van Braem door de Nederlandsche rechters onmid- 
dell^k volgen moest. 

Zoo spoedig gebeurde dit echter niet; de politieke zijde der 
quaestie , die toch altijd bedenkelijk was , belemmerde waarschijn- 
Igk de vrije handeling der rechters , en de Noordsche Compagnie 
zelve deed haar best om de zaak op de lange baan ie schuiven. 
Reeds anderhalf jaar had het proces geduurd en nog steeds was 
er geen einde aan te zien : het Hof talmde voortdurend met zijne 
beslissing. Toen oordeelden de Staten-Generaal, door den Deenschen 
gezant Thomasius aangemaand en ziende , dat de quaestie over de 
souvereinitoit van Spitsbergen tegen de afspraak herhaaldelijk in 
het debat gemengd werd , dat het wenschelijk was nogmaals eene 
poging aan te wenden, om deze zaak, die zoo licht tot politieke 
verwikkelingen aanleiding kon geven, in der minne te schikken. 
Zij maanden de Noordsche Compagnie nogmaals met nadruk tot 
toegeven aan, onder mededeeling »dat sij de Deensche geincli- 
neert vonden tot afPdoeninge vande saecke bij accoort" "). Maar 
te vergeefs 1 »Het is notoir," dus schreven de bewindhebbers 
hoog terug, »dat soo wie in eenich accoort condescendeert dat 
by de selue schalt bekentenis benouden wert , ende alsoo wy int 
minste niet en connen beuinden in eeniger deel yets schuldich 
te sijn, ende ter wyle dese saecke de Justitie beuolen is ende 
dat wy weduwen ende weesen goederen administreren soo connen 
wy in het voorgestelde accoort niet en treden *)." Toen werden 
de Benen ongeduldig: zeer dikwijls werd er bg de Staten-Gene- 
raal op spoed aangedrongen *) , totdat eindelijk het Hof na rijpe 
overweging van het van weerszgden aangevoerde den 29 Juni 
1629 een einde maakte aan de zaak, die meer dan vier jaren 
aanhangig geweest was , en Johann Braem zijnen eisch tot schade- 
vergoeding ontzegde , terwgl de kosten gecompenseerd werden •). 

Het liet zich voorzien, dat de koning van Benemarken met 
deze beslissing niet tevreden zou zijn. Werkelijk ontvingen de 



») R. S.-G. 29 Juli ,1,7 Aug. 1626. 

») Miss. V. de N. C. aan de Stn.-Gen. dd. 3 Sept. 1626. — R. S.-G. 18 
Sept. 1626. 

•) R. S.-G. 7 Jan., 30 Sept. 1626, 27 Sept. 1627, 20 Sept., U Oct. 1628, 
12 Juni 1629. — Aitzema, Saken v. Staet. I p. 648. — Miss. v. de 
Nederl ambass. te Kopenhagen en v. Van den Honaert , beide dd. 26 Mei 
1627, in: L D. 1627. 

«) Sententie van het Hof van Holland dd. 29 Juni 1629. 



255 

Staten-Generaal den 26 April 1630 eenen brief van Z. M. met 
een »wijtlopich verhael" van de zaak van Braem en den loop 
van het proces. Christiaan IV klaagde hevig over den langen 
daar der rechtszaak en verwaardigde zich verschillende punten 
aan te wijzen, waarop het Hof z. i. bij zijn vonnis niet 
genoeg gelet had ; het hoofdpunt was ook nu weder de quaestie , 
of de Basken een Deenschen pas dan wel een eenvoudig briefje 
bij zich gehad hadden. De koning noemde het vonnis kortweg 
>ein vnbiUig VrtheiU," en weigerde in appèl bg den Hoogen Baad 
te komen, daar de Benen nu genoeg ondervinding hadden »das 
Ihr gegentheü dortt im lande ihnen viell zu mechtig, undt 
4ergestaUt supportirt würde , das Sie daselbst weiter zu 
Rechte zu gehen nicht vermüchten." Hij verzocht dus de 
Staten-Generaal dringend , aan Braem op andere wijze vergoe- 
ding te doen geworden ; gebeurde dit niet , dan dreigde hij de kamer 
der Noordsche Compagnie te Amsterdam met represailles *). Maar 
er was meer : de koning had nog een andere ernstige grief tegen 
het vonnis. Wij hebben gezien , dat Christiaan lY , aanvankel^k 
weigerachtig om het geschil aan de gewone rechters te onder- 
werpen, daarin eindel^k aUeen toestemde, op voorwaarde dat de 
quaestie over zijne souvereiniteitsrechten op Spitsbergen buiten 
het proces zou blijven. Tegen dit voorschrift hadden beide par- 
tgen herhaaldelgk gezondigd. Be twist over het verkoopen van 
het octrooi , of volgens de Beensche lezing over het opnemen 
van eenige Basken in de compagnie voor de walvischvangst 
door Braem met goedkeuring van den koning, had allicht de 
eischers tot het wrevelig antwoord gebracht , dat Z. M. ten 
slotte vrg was, aan wie hij wilde paspoorten te verleenen om 
op z ij n land te varen , al waren onder de bevoorrechten ook 
vreemdelingen met de Denen vermengd geweest. Van Nederland- 
sche zgde was men het antwoord op zulk eene opmerking geen 
oogenblik schuldig gebleven : men had zich beroepen op de ontdekking 
van Spitsbergen door Heemskerck en Bijp en dat beroep door eene 
eenigszins onjuiste voorstelling van de geschiedenis der Neder- 
landsche walvischvangst gestaafd. Baaruit waren wederom lang- 
durige onaangenaamheden voortgekomen. Christiaan IV had reeds 
in 1626 geklaagd, dat men hem zijne kroonrechten wilde be- 
twisten, en verklaard, dat h^ »geenssints goet vont in dispute 
te laeten trecken zyne Superioriteyt ouer Spitsberghen, veel 
weyniger dat daer on er alhier gedecideert soude werden *)." 
Slechts met moeite was de zaak tóen geschikt door het aanbod 
om alle deze zaak betreffende stukken uit het proces te lich- 



») Miss. V. Christ. IV dd. 27 Mrt. 1680, in: L. D. 1630. 
•) R. S.-G. 7 Jan. , 6 Febr. , 29 Juli 1626. 



256 

ten I), en nu bleek het plotseling uit het vonnis van het Hof, dat aan 
deze belofte niet voldaan was. Aan het hoofd van de bewerin- 
gen van ieder der beide part^'en vond men in het vonnis een 
uitvoerig betoog, dat Spitsbergen haar toebehoorde, — eene bg- 
voèging , waardoor ter loops opgemerkt de redeneering van beiden 
niet aan logische helderheid gewonnen had. Het laat zich den- 
ken, dat Christiaan IV hevig vertoornd was. 

Z. M. was zeer verontwaardigd, dns schreef hg , dat niettegen- 
staande de herhaalde beloffcen der Staten- Generaal toegelaten 
was, >das man Unsere hoheit uber die lande nicht allein strei- 
tig zu machen, Sondern so weit an ihnen gewesen, Yns gar zn 
entziehen sich unterstanden , Don die Compagnie in ihrer antwortt 
ondt dnplica aussdrücklich vorgebt, das sie die hoheit derselben 
den vereinigten Provintzen acqnirirt *)." Den 29 Januari en 
21 Juni 1631 kwam Z. M. hierop terug en klaagde, dat de 
Noordsche Compagnie »ihre vorige vnbegründete einwtirffe weitt- 
laufiFüg wiederholett , besondern auch seine vff seinem Landt Spiz- 
bergen habende hoheit vnnd bottmS,3sigkeit fast mehr vnnd mehr 
in Zweiffell zuziehen vnnd disputirlich zu machen sich vnter- 
standenn." Eerlang werd nu het eiland Spitsbergen ^Christi- 
ansbergen", de Mauritius-baai ^Christianshaflfen" verdoopt als 
bewijzen van het Deensche eigendomsrecht , en nadrukkelgk 
verzocht de koning de Staten-Generaal te verhoeden, »das seine 
hoheit über dieselbe Lande , da der Walfischfang geübet wird , in 
eintzig disputat gezogen werde ')." La September 1631 kwam daarop 
een gezant met nieuwe klachten aan *) , en de Staten begre- 
pen iets te moeten doen. Zij schreven dus aan den koning 
bjj herhaling •), dat »wat belanght de hoogheyt ende gerech- 
tigheyt die sgn Majesteyt over de Landen van Groenlandt, 
ende andere quartieren om den Noort ghelegen souden mo- 
gen hebben, ofte pretendeeren, en, is haer Hoogh Mog: mee- 
ninge ende intentie gansch niet dat alhier te Lande daer over 
sal werden gedisputeert , gelijck haer Ho: Mog: sulcks hier bevo- 
rens expresselijck hebben verhoeden daer 't behoort , al hoe wel 
het schgnt dat eenige gepoogt hebben, zjjn Majesteyt contraerie 
opinie te doen suscipieeren , die nochtans met de waerheyt niet 
over een en komen , volgens dese haer Ho : Mog : ronde en sincere 
iterative verklaringe •)." 



») R. S.-G. 24 Febr. , 7 Aug. 1626. — Miss. v. de N. C. aau de Stn.-Gen. 
dd. S Sept. 1626, in: L. D. 1626. 

*) Miss. V. Christ. IV dd. 27 Mrt. 1630. in: L. D. 1630. 

•) Miss. V. Christ. IV dd. 29 Jan., 21 Juni 1681, in: L. D. 1631. 

*) Aitzema, Saken v. Staet. I p. 1175. 

») R. S.-G. 28 Juli, 4 Oct. 1631. 

*) Aitiema, Saken v. Staet. I p. 1176. 



Maar hierbjj bleef het ook <). Men was minder dan ooit ge- 
zind 's konings recht te erkennen en ook de eisch , dat de Staten 
aan Braem op de eene of andere wgze vergoeding zouden bezor- 
gen, werd niet voor inwilliging vatbaar geoordeeld. Juist het 
herhaaldelijk bespreken van de souvereiniteitsrechten der Deen- 
sche kroon had het gevaar aangetoond om zich eene zaak als 
deze officieel aan te trekken en de Staten waren dan ook vast 
besloten, dat zij als eene partikuliere quaestie met de Noord- 
sche Compagnie zou afgehandeld worden. Daarop was dus de 
geheele gedragslijn der regeering ingericht. Braem wendde zich 
eindel^'k tot de Noordsche Compagnie, maar na maanden onder- 
handelens was de zaak nog niet verder gekomen *). Een zeer 
heftige brief van den koning had ten gevolge, dat de quaestie 
toen nog eenmaal in handen van eene commissie uit de Staten- 
Generaal gesteld werd, maar ook daardoor vorderde men niet •). 
Eene laatste poging der Staten-Generaal om de zaak te schikken 
stuitte af op de onverzettelijkheid der Noordsche Compagnie, die 
niet van haar door het vonnis verkregen recht wilde wijken, al 
dreigde Christiaan IV ook met krasse maatregelen, al deed 
Johann Braem ook de verleidelijkste beloften •). Er schoot dus 
eindelijk voor de regeering niets anders over, dan aan Bene- 
marken en aan de compagnie beiden definitief te schrijven, dat 
de quaestie eene partikuliere was en als zoodanig moest be- 
handeld worden. 

Aan de Noordsche Compagnie ontzeiden dus de Staten-Gene- 
raal hunnen steun , nu zij geweigerd had de pretensie van Braem 
voor eene kleine som geld af te koopen; den koning verzocht 
men, zich de zaak evenmin aan te trekken en de rechters te 
laten beslissen *). Geheel overeenkomstig met dit plan weigerden 
de Staten-Generaal ook in de Instructie van de ambassadeurs 
Van Beveren , Oetgens van Waveren en SchafPer , die in Septem- 
ber 1631 naar Kopenhagen vei*trokken, de redeneeringen der 
Noordsche Compagnie over deze quaestie op te nemen •) en 



>) R. S.-G. 10 Sept., 21 Oct. 1630. 

*) R. S.-G. 22 Mrt. 1631. — Miss. v. Christ. IV dd. 29 Jan. 1681, in: 
L. D. 1681. 

») R. S.-G. 9, 19, 30 Apr., 12, 21, 22 Mei, 21 Juli 1681. — Miss. v. 
Christ. IV dd. 21 Juni 1681, in: L. D. 1631. 

*) R. S.-G. 26, 28 Juli 1681. 

*) R. S.-G. 28 Juli 1631. 

•) R. S.-G. 20 Aug. 1681. — De Staten keurden het echter goed, dat de 
N. C. zelve de ambassadeurs van last voorzag. Zie de memorie, die van deze aan- 
maning het gevolg was, bij: Aitzema , Saken v. Staet. I p. 1149. Vgl. hierna 
p. 867. 

17 ^ 



258 

werd de Beensche gezant Claus Baa, die in dezelfde maand 
herwaarts kwam met last om b^* de Staten over de zaak te 
klagen, onbevredigd weggezonden met eene verwijzing naar den 
Hoogon Eaad '). Een tweede Beensche gezant, Giinter, die in 
1632 te 's-Gravenhage verscheen en op nieuw ernstige klach- 
ten deed hooren, verkreeg van de regeering evenmin iets meer 
dan oen algemeen antwoord >), en ook Gödert Braem, die in 
hetzelfde jaar herwaarts kwam om zijnen broeder Johann door 
onderhandelingen met de Noordsche Compagnie de verlangde 
schadevergoeding te bezorgen , moest onverrichter zake weder ver- 
trekken »). 

Toen begreep Christiaan IV, dat hij een anderen weg moest 
inslaan. Het verkrijgen van schadevergoeding voor Johann Braem 
werd opgegeven; slechts een enkele maal werd er nu en dan in 
latere jaren van gesproken *). Be zaak zelve was van weinig 
belang , nu de koning in plaats van door de schadevergoeding eene 
erkenning van zijne rechten te verkrijgen, door de Nederlanders 
integendeel zijne souvereiniteit bestreden zag. Maar de hoofd- 
zaak , het binnenleiden der Basken op Spitsbergen , werd op nieuw 
het doel, waarnaar Christiaan IV streefde; en al wilde de Noord- 
sche Compagnie haar ongelijk niet erkennen, de koning had be- 
sloten den tegenstand te breken. 

In 1624 had de Beensche compagnie noch hare Baskische deelge- 
nooten uit vrees voor verdere onaangenaamheden met de Neder- 
landers tot eene uitrusting durven besluiten *). Wel schijnt het 
volgende jaar Gödert Braem., Johanns broeder, op Spitsbergen 
geweest te zgn •) , maar terwgl het proces onbeslist was, kon het 
verblijf op Spitsbergen naast de machtige Nederlanders voorde Benen 
toch niet wenschelijk zgn. Be vereeniging had zich ontbonden ^) 
en sinds 1625 was het eiland door Benen niet meer bezocht '). 
Toen echter het vonnis uitgesproken was en alle aanvragen om 



») R. S.-G. 19, 28 Sept., 4 Oct. 1631. — Aitzema, Saken v. Stoet. I 
p. 1175, 76. — Maaricius. Naleesingen over de Noordelijke Landen. (R.-A.) 

») R. S.-G. 21 Juli, 30 Aug., 4, 6 Sept. 1632. 

») R. S.-G. 18, 31 Mrt., 24 Juli 1632. — Miss. v. Christ. IV en v. G. Braem 
dd. 16 Jan., 13 Mrt. 1632, in: L. D. 1682. 

") Verbalen der ambassaden naar Denemarken v. 1639 en 1641 , ad 7 Oct. 1639 
11. 23 Juli, 19^ 26 Sept. 1641. — In 1641 werd er zelfs van beide zqden 
over gesproken , dat de quaestie der restitutie in revisie op nieuw aan de Neder- 
landsche rechters zou worden voorgelegd. Daarvan sch^nt echter niets geko- 
men te z^'n. 

•) Sent. V. h Hof v. Holland dd. 29 Juni 1629. 

•) Miss. V. Christ. IV dd. 29 Jan. 1681, in: L. D. 1631. 

*) Scoresby, Account of the arctic regions. II p. 166. 

•) Miss. V. Christ. IV dd. 28 Dec. 1631, in: L. D. 1632. 



259 

op andere wijze voldoening te krggén vruchteloos waren , ver- 
leende Christiaan IV in 1630 aan Johann Braem een nieuw 
octrooi , waarbij het hem geoorloofd werd , met vijf of zes schepen 
in de Mauritius-baai te visschen. Onder die schepen zouden er 
twee uit Bisca9.ie mogen zijn *). Zoo was aan de Staten-Generaal 
elk voorwendsel ontnomen , om Braem van verkoop van octrooi 
of oneerlijkheid te beschuldigen : de koning zelf billijkte openlijk 
zijne compagnieschap met de Baskische reeders. Toch was de 
nieuwe knoeierg erger dan de eerste. Toen de Biscaaiers er aan 
begonnen te wanhopen om de verzochte schadevergoeding van 
Braem machtig te worden , had Jean Yrolicq , een zeekapitein in 
hunnen dienst, van den koning van Frankrijk octrooi verzocht 
om op Spitsbergen te mogen varen. Wel begrijpende, dat de 
Nederlanders de Franschen op hun eigen naam nog minder in de 
Mauritius-baai zouden toelaten dan onder Dcensche vlag , schijnt 
hg echter met Johann Braem op nieuw een contract gesloten te 
hebben, waarbij deze beloofde te gelijk met de Basken eene uit- 
rusting op Spitsbergen te zullen doen. Voor de hem door de 
Denen verleende vergunning en de te genieten bescherming zou 
Vrolicq aan Braem en zijne compagnie een zeker gedeelte van 
zgne vangst afstaan. De geheele compagnieschap was dus evenals 
de vorige slechts een bedekt middel om van de Franschen eene soort 
van recognitie te verkrijgen, en de Noordsche Compagnie had 
volkomen gelijk toen zg aanmerkte, dat » alhoewel het selve pas 
op naem van Braem van de Maj. van Denemarcken is verkreegen , 
soo is het eyghentlijckon ende in der daedt voor en tot behoef 
van de Biscayers" *). 

In den zomer van 1631 verscheen nu Gödert Braem met een 
wel toegerust schip op Spitsbergen en weldra volgde Vrolicq met 
een klein scheepje uit Havre de Grace. Aanvankelijk scheen het 
geluk hen niet te begunstigen. Gedurende de jarenlange afwe- 
zigheid der Denen van Spitsbergen hadden de Nederlanders zich 
niet alleen meester gemaakt van het na het overhaast vertrek 
der Basken in 1623 achtergelaten gereedschap, maar ook langza- 
merhand het door hunne deelgenooten aan de Mauritius-baai ge- 
bruikte terrein in bezit genomen on met hunne schuren •bezet. 
In de meening, dat de Denen niet terug zouden komen, hadden 
zij zelfs een fort ter verdediging daarbij gebouwd. Toen Gödert 
Braem dus in 1631 aankwam , vond hij zijne plaats grootendeels 
ingenomen '). Klachten baatten natuurlijk niet en hg koos dus 



>) Memorie der N. G. v. 1631, bij: Aitzema, Saken y. Staet. I p. 1149. 
*) Aitzema, Saken y. Staet. I p. 1150. 

•) Miss. V. Christ. IV aan de Stn.-^Oen. dd. 28 Dec. 1681 , in: L. D. 1682. 
Propos. ▼. Gnnter, in: R. S.^G. 21 Juli 1682. 

17* 



260 

• 

met zynen medgezel de Eobbenbaai op het later naar de Denen ge- 
noemde eiland voor zijne vestiging '). Deze baai was wel is waar 
binnen het beweerde Nederlandsche gebied , maar toch op eenigen 
afstand van de Mauritius- baai gelegen , en er was geen het minste 
gevaar, dat beide natiën elkaar . hinderen zouden. Toch waren de 
beide schepen daar nauwelijks met de walvischvangst begonnen, 
of de Nederlandsche commandeur naderde Braem, verzocht zgne 
paspoorten van den koning van Denemarken te zien en vroeg 
tevens of Vrolicq bij hem behoorde en door hem beschermd en 
gehandhaafd zou worden. Braem, reeds korzelig gestemd, ant- 
woordde, dat hij niet verplicht was de eerste vraag te beant- 
woorden, en wat de tweede betrof verklaarde hij eenigszins 
ontwijkend, dat Vrolicq »son inthime amij'^ was en als zoodanig 
door hem behandeld zou worden. Vrolicq zelf weigorde na 
overleg met Braem zijne papieren te toonen. De Nederlandsche 
commandeur verbood hem toen te visschen en bedreigde hem 
met gewelddadige verhindering in zijn voornemen, maar toen 
Braem daarop dadelijk eenige kanonnen liet zien en zich gereed 
maakte Vrolicq te verdedigen, waren de Nederlanders toch te 
onzeker over de betrekking, die tusschen Denen en Franschen 
bestond, om. het na al het over de gebeurtenis van 1623 voorge- 
vallene tot geweld te durven laten komen. Zij hielden af en de 
beide schepen vischten verder gerust *). 

Naar mijn inzien had de Noordsche Compagnie dan ook geen 
recht, om Braem of Vrolicq over hun gedrag lastig te vallen. 
De geheel toevallige omstandigheid , dat de beide schepen dit jaar 
niet in de Mauritius -baai maar in de Bobbenbaai terecht kwamen , 
schgnt mij voor het recht der Denen beslissend. Het gebied der 
Nederlanders op Spitsbergen toch was wel niet, zooals Vrolicq 
later verklaarde, >soo onseecker als hare begeerlycheyt onmatich 
is , ende alle palen endo limiten te buyten gaendo ,'* maar het 
kon toch niet ontkend worden , dat de Nederlanders , hoe klein het 
gedeelte van Spitsbergens kust , waarop zij aanspraak maakten , ook 
was , zich meer aanmatigden dan de geringe omvang hunner vis- 



^) Toch waren er nog in 1634 Deensche vaten op het Amsterdamsche eiland. 
(Yander Bmgge , Jonrnael der Seven Matroosen. p. 29) ; het kaartje der Maa- 
ritius-baai in Van Kenlen's groote Zee-atlas (I p. 72) noemt daar zelfs nog een 
jy Deensche Tent." Denkelijk waren de Deensche bezittingen aan de Enkhnizen- 
sche kamer overgegaan , maar hadden zij den naam behouden. (Krt. v. de Manr.-b. 
in den Zee-atlas v. V. Keulen lp. 72, jcto. de beschr. daarvan ald. — Vgl. 
hiervoor p. 148.) 

*) Protest V. de bewindh. der N. C, als bijl. D achter hun req. aan de Stn.-Gen. 
dd. 2 Febr. 1684, in: Noordsche togten. 4 Loop. N. C. R.-A. — Zie ook de 
rescriptie der N. C. dd. 8 Apr. 1683 op het req. v. Vrolicq dd. 11 Mrt. 1683, 
onder de: Stn. v. d. Haarl. gedeput. N. C. R.-A. 



261 

scherij wettigde. Van de geheele uitgestrektheid van Fairhaven 
tot Mandlensound toch werd alleen de Mauritius-baai en het Am- 
sterdamsche eiland door hen jaarlijks bezocht ; bepaaldelijk in de 
Robbenbaai schgnen zij zich vóór 1631 niet vertoond te hebben *). 
En de beweerde overeenkomst met de Engelschen, waarbij htin 
de geheele noord westhoek van Spitsbergen afgestaan heette te 
z^'n, mocht tegen dezen als wapen gebezigd kunnen worden; de 
Denen noch eenig ander volk zouden zich zeker storen aan eene 
regeling , waardoor eene geheele uitgestrektheid lands , ,waar veel 
winst te behalen was , aan het verkeer onttrokken werd ter wille 
van eene natie, die misschien de noodige formaliteiten vervuld 
had, maar zeker de eigenlijk gezegde inbezitneming van verre- 
weg het grootste gedeelte van het haar afgestane land achter- 
wege gelaten had. Volkomen met hetzelfde recht als de Neder- 
landers zich indertijd nevens de Engelschen op door dezen niet 
gebruikte plaatsen gevestigd hadden , namen nu de Denen op 
huune beurt weder van de eenzame Robbenbaai bezit. De toe- 
stand van onverdeeld gemeenschappelijk bezit der Mauritius-baai 
door Nederlanders en Denen nam dus een einde, maar terwijl 
de Nederlanders voortaan dien zeeboezem voor zich alleen behiel- 
den , hadden dan ook de Denen het recht in de door hen ingeno- 
men Robbenbaai allen toe te laten, die zij wilden. 

Hoewel dus de verplaatsing der Deensche walvischvangst naar 
de Robbenbaai het gunstige gevolg scheen te zullen hebben, dat 
de koning in zijne plannen met de Basken bij beter recht ook 
meer kans van slagen hebben zou, was Christiaan IV echter 
niet geneigd zich zonder protest te laten verdringen. Weldra 
verscheen Gödert Braem in Den Haag met brieven van den 
koning, die klaagde, dat de Noordsche Compagnie zich niet 
ontzien had een groot gedeelte van de plaats >vff der von vn- 
serm Königreich Norweg dependirenden Grönlandischen Insull 
Christiansbergen, von anderen Spitzbergen genand," waar de 
Denen van ouds gewoon waren te visschen, zich toe te eigenen 
en te bebouwen. Onder bedreiging miBt krachtige maatregelen 
verzocht de koning kort en goed » restitution und demolition *)." 



') Vrolicq althans verzekerde dit herhaaldelijk. (Zie o. a. z\jn request aan de 
Stn.-Gen. dd. 11 Mrt. 1638, in: Stn. v. d. Haarl. gedeput. N. C. R.-A.) De 
N.C. ontkende het nooit bepaald , en de Stn.-Gen. beweerden slechts een enkele 
maal, blijkbaar minder juist ingelicht, dat de N. C. de walvischvangst in de 
bedoelde baai niet alleen sinds lang had geoefend , maar zelfs daarvan had bezit- 
genomen „bactissant leur loges et dressans tout leur appareil necessaire." (Antw. 
der Stn.-Gen. aan Baugy dd. 22 Juli 1634, in: L. F. 1634.) 

») Miss. V. Christ. IV aan de Stn.-Gen. dd. 28 Dec. 1631 , in: L. D. 1632.— 
R. S.-G. 18 Mrt. 1632. 



^62 

De zaak werd nog nader aangedrongen '), maar de Staten-Gene- 
raal gaven niet dan uitstellend antwoord en ér kwam ook verder 
niets van eenige voldoening. Ook scheen dit onnoodig : de Deensche 
walvischvaarders vestigden zich voor goed in de Bobbenbaai; zg 
hadden daar en misschien in het nabijgelegen Deensche gat even 
goede gelegenheid voor hun bedrijf als vroeger , zonder ooit met 
de Nederlanders te behoeven in aanraking te komen. 

De gelegenheid om de Baskische walvischvaarders op Spits- 
bergen binnen te leiden scheen dus nu schoener dan ooit. On- 
gelukkig liet juist op dit oogenblik de ondankbare Yrolicq zgne 
beschermers in den steek. Hoewel hem in 1631 ongetwgfeld 
alleen door de tusschenkomst van Gödert Braem het verbluf in 
de Bobbenbaai gegund was, schijnt hij gemeend te hebben, dat 
hij nu ook voortaan wel zonder van zijne daden rekenschap te 
geven op Spitsbergen zou kunnen verkeeren. Dadelijk na zijne 
terugkomst in Frankrijk verkondigde hij dan ook , dat de Neder- 
landers de Fransche paspoorten erkend hadden en hij maakte 
zich gereed zelfstandig op Spitsbergen te verschijnen. Wg zullen 
spoedig zien , dat zijne onaf hankel^kheid hem ten minste aan- ' 
vankelijk slecht bekwam >); voorloopig houden w^* ons alleen 
met de Denen bezig. 

Johann Braem liet zich niet ontmoedigen : nu Yrolicq hem ont- 
vallen was, knoopte hij dadelgk onderhandelingen met alidere 
Franschen aan. Het gelukte hem werkelijk eenige Basken, wien 
de walvischvangst aan Spitsbergen door het uitsluitend octrooi, 
dat Bichelieu aan Yrolicq verleeend had , gesloten was , voor zgn 
plan te winnen en in den zomer van 1632 verschenen nevens 
Gödert Braem twee Biscaaische schepen, de »Pigeon blanc** 
kapitein Pierre Bathon ') en de »Ste. Marie'' kapitein Jean De 
Sigaroy in de Bobbenbaai. Commandeur Jacob Jansz. Duyn- 
kercker, doortastender maar ook minder nauwgezet dan het 
vorige jaar, gelastte hun echter dadelijk te vertrekken. Braem 
sch^nt zijne beschermelingen niet tegen den bepaalden wil der 
Nederlanders in de Bobbenbaai te hebben kunnnen handhaven 
en de Basken moesten voor de overmacht bukken en zich naar 
de Noordkaap begeven. Om zich te wreken wachtten zg echter 
daar het vertrek der Nederlandsche walvischvaarders van Jan 
Mayen-eiland af en zeilden toen daarheen. Den 31 Augastus 
1632 landden zij, brakende verlatene schuren der Nederlanders 



») Propo8. V. Gunter, in: R. S.-G. 21 Juli 1682. — R. S.-G. 81 Mrt., 24 
JnU 1682. 

*) Zie hierover meer in Hfdst. VIII. 

*) Ik kies dezen naam op goed geluk af uit de verschillende , die vermeld 
worden: Bathon, Balcon, Ratson en Piasion. 



263 

open , roofden niet minder dan 600 qnarteelen van de daar acbter- 
gelatene traan en meer dan 200,000 pond walvischbaarden. Ook 
gereedschappen tot de walvischvangst werden medegevoerd; wat 
niet draagbaar was werd vernield ') en toen de schepen der 
Noordsche Compagnie in 1633 weder op het eiland aankwamen, 
begrootten zij de schade op veel meer dan / 100,000. Van eenige 
Basken vernam men al spoedig, wie de daders wareii >). 

Het was eene netelige zaak, waarover men van verschillende 
kanten en bg verschillende rechters klagen kon. De Nederlanders 
sch^'nen dan ook met de zaak verlegen geweest te zijn. Terwijl 
de Noordsche Compagnie volhield , de toegebrachte schade als van 
Baskischen oorsprong te schrijven op rekening der Fransche 
compagnie voor de walvischvangst, die natuurlijk tegen de daders 
even vijandig gezind was als zij zelve ') , klaagde zg toch bij de 
Staten-Generaal over de ^molestie", hun door de Denen op 
Spitsbergen aangedaan door het herhaalde invoeren van Fransche 
walvischvaarders *). Tevens verzocht zij met nadruk , om door de 
Staten »by haer recht ende octroy gemainteneert te worden •)." 
De Staten zeiden der compagnie wel hunne bescherming toe •) , 
maar durfden bij Christiaan IV, met wien men juist bezig was over 
eene schikking te onderhandelen, niet te klagen uit vrees voor 
nieuwe moeielijkheden. De koning van zijne zijde wilde niet 
spreken van den inbreuk, op zijn recht gemaakt door de wei- 
gering van toelating der Basken uit vrees voor eischen tot ver- 
goeding der door hen aangerichte schade. Blijkbaar was ook Z. M. 
met de zaak verlegen. Hij sprak Van Cracouw een enkele maal 
daarover aan, en vroeg zeer naïef: »waer wil dat eijntelick heen?" 
Maar toen de Nederlandsche resident hem op de verkeerde ge- 
volgen van Braems knoeierijen met de Basken wees , liet hg zich 
toch weldra tot eene betere regeling voor het vervolg vinden ^). 
Een eisch tot vergoeding der geledene schade werd eerst in 1641 , 



^) Uit vrees voor eene herhaling van dergelijke aanvallen waren de Nederland- 
sche matrozen, die in 1633 op Spitsbergen en Jan Mayen-eiland overwinterden, 
dan ook zeer tegen de komst van Baskische schepen op hunne hoede. (Jonm. 
der Seven Matroosen op Mauritius, p. 4. — Vander Brugge, Journael. p. 6.) 

») Req. V. de N. C. aan de Stn.-Gen. dd. 2 Febr. 1634, ook: ald. byl. K, 
in : Noordsche togten. 4 Loop. N. C. R.-A. — Rescr. der N. C. dd. 8 Apr. 
1683 op het req. v. Vrolicq dd. 11 Mrt. 1633, in: Stn. N. C. v. d. Haarl. 
gedepnt. R.-A. 

•) Dnpl. V. Vrolicq dd. 15 Apr. 1638 op de rescr. der N. C. dd. 8 Apr. 1683, 
in: Stn. N. C. v. d. Haarl. gedepnt. B.-A. 

*) R. S.-G. 18 Jan. 1683. 

») R. S.-G. 21 Jan., 10 Febr. 1688. 

•) R. S.-G. 18 Jan. , 10 Febr. 1683. 

*) Miss. V. Van Cracouw aan de 2$tn.-Gen. dd. 26 Dec. 1632, 5 Febr. 1683, in : 
L. D. 1688, — en dd. 20/30 Mrt. 1638, in : Stn. N. C. v. d. Hrl. gedeput. R.-A. 



264 

toen de juiste toedracht der zaak vergeten was , in zeer over- 
drevene termen aan de Nederlandsche ambassadeurs op de confe- 
rentie te Staden gedaan. Weder werd de zaak zóo voorgesteld, 
alsof de Noordsche Compagnie Gödert Braem zelven van Spitsber- 
gen verjaagd had, en met veel ophef werd weder gewaagd van 
de »hergebrachte gerechticheyt ratione proprietatis et doming" 
van Denemarken over de zeeën , » die van Norwegen ende Groen- 
lant dependeren." Ook over deze grief verwees men echter de De- 
nen naar de gewone rechters •), en van de zaak, die zoolang 
gerust had , werd niet verder gesproken. 

Terwijl alzoo Christiaan IV door zijne herhaalde verzoeken aan 
de Staten-Generaal evenmin als door gewelddadige handjiaving 
der Basken een stap verder gekomen was tot zijn doel, de 
erkenning van zijne souvereiniteit over Spitsbergen door de Bis- 
caaiers en vooral door Nederland, had Johann Braem zelf langs 
omwegen hetzelfde doel trachten te bereiken. Eeeds in 1631 had hg 
aan de Noordsche Compagnie als een groot voordeel aangeboden, 
dat zij tegen vergoeding der door hem in 1623 geledene schade 
deel zou kunnen krijgen in het octrooi hem door den koning ver- 
leend , ja zelfs voor eene recognitie aan Denemarken de walvisch- 
vangst aan de Noordkaap zou mogen oefenen >). Het komt mg 
weinig twijfelachtig voor, dat met deze schoonschijnende aanbie- 
ding , zeker met voorkennis van Christiaan lY gedaan , niets anders 
bedoeld werd dan de compagnie tot eene daad te verlokken, 
waardoor zij minst genomen den schijn op zich zou laden, dat 
zij van den koning van Denemarken het recht op de walvisch- 
vangst tegen betaling verkregen had. De Staten-Generaal lie- 
pen in den strik; de Noordsche Compagnie weigerde echter 
kortaf •). Toen dus ook deze poging om het voorgestelde doel te 
bereiken vruchteloos gebleken was, beraamde Braem een tweede 
list. Den 26 Februari 1633 wendde zich ee^ Amsterdamsche 
koopman , Pelt genaamd , een handelsvriend van Braem en waar- 
schijnlijk voor deze zaak zijn compagnon ♦), tot de Staten-Ge- 
neraal met verzoek om een te Amsterdam voor Johann Braem 
tot de walvischvangst uitgerust schip naar Denemarken te mogen 



') Verbaal der ambass. v. 1641 ad 16/26 Sept. 1641. 

*) R. S.-G. 26 Juli 1681. 

•) R. S.-6. 28 Juli 1631. — In 1626 schijnen eenige Nederlanders gewilliger 
geweest te zijn, maar de slechte uitslag der walvischvangst aan de Noordkaap 
heeft hen zeker van het doorzetten der zaak afgeschrikt. (Wassenaer, Hist. verh. 
XI fol. 181.) 

*) Vlg. den brief van Van Cracouw aan de Stn.-6en. dd. 24 Mei 1639 (L. D. 
163Ü) was Philips Pelt „factoor" van Braem te Amsterdam, en ^wiert hy oock 
verdacht te sijn in Compagnie met Jan Braem weegen de walvischvangst." 



265 

laten vertrekken '). Op advies der Amsterdamsche admiraliteit 
werd het verzoek echter afgeslagen *) en weinige dagen later 
gingen de Staten zelfs op verzoek der Noordsche Compagnie over 
tot het arresteeren van een plakkaat tegen alle » directe ofte 
indirecte lorrendrayerien ')." >Wij komen in ervaringe," dus 
schreven de Staten-G^eneraal daarin , » dat deur toedoen van eenige 
ongeruste Menschen, de welvaert deser Vereenichde Landen be- 
nijdende, ghetracht wort de Walvisscherije , by directe ende 
indirecte wegen ende middelen, te contramineren, om de goede 
Ingesetenen deser Landen van de voorszeide Neeringe t* ontsetten , 
ende de verwachte Vruchten selfs te genieten , poogende tot dien 
eynde in dese Vereenichde Provintien tot hen te trecken veele 
Lighesetenen ende Inwoonderen deser Landen, om by andere 
wegen als deur directie ende beleydt van de Noortsche Compagnie , 
binnen de Limiten van Nova Sembla tot Fretum Davits te varen , 
ende de Neeringe van Walvisschen ende andere Zee-Monsters te 
plegen, exerceren, ende de selve elders buyten dese Lande te 
diverteren. Ende dat oock vele onser Ingesetenen hun vervorderen 
soodanige diensten aen te nemen, andere daer toe te indaceren 
ende helpen aennemen , mitsgaders in üytheemsche Com- 
pagnien ende voyagien te participeren, ende de selve 
met hun middelen te helpen formeren, streckende alle 
't selve tot groot naedeel van de voorszeide Compagnie, interest 
van de gemeene welvaert deser Landen , ende uyt-nemende groote 
schade van veele Ingesetenen van dien, daer uyt de voorszeide 
Compagnie is gheformeert , waer jegens nae behooren dient voor- 
sien, ende alle mogelijcke ordre gestelt." Op deze gronden 
verboden de Staten alle inwoners der Vereenigde Nederlanden 
1*. om in vreemde dienst ter walvischvangst uit te varen, 
2**. om Nederlandsche schepen te verhuren aan vreemde walvisch- 
vaarders, en 3"*. om aandeelen te nemen in vreemde compagniën 
voor de walvischvangst *). Toen de Staten hunne gedragslijn 
zoo openl^k hadden afgebakend , was er natuurlijk aan geen 
inwilligen van het verzoek van Pelt meer te denken. Hoewel 
dan ook niet alleen Johann Braem en de Nederlandsche resi* 
dent in Denemarken Carel Van Cracouw, maar ook de koning 



») R. S.-G. 26 Febr. 1638. 

*) R. S.-G. 7 Mpt. 1688. 

») R. S.-G. 7, 11 Mrt. 1688. — R. H. verg. v. 16 Febr.— 26 Mrt. 
1638. p. 15. 

*) Gr. Placaetboeck. I p. 680 — 83. — Het plakkaat zal misschien bedoeld 
hebben , tegel^kertijd een einde te maken aan eenige handelingen van Nederlan- 
ders van geheel denzelfden aard met betrekking tot eene Fransche compagnie. 
Zie hierover meer in Hfdst. VIII. 



266 

zelf het verzoek nog dringend aanbevalen , stuitte ook deze toeleg 
om Nederlandsche walvischvaarders onder de Deensche vlag te 
scharen af op de besliste houding der Staten-Generaal. De aan- ' 
beveling van Van Cracouw werd voor kennisgeving aange- 
nomen *), Braem verwees men naar het plakkaat ^); de booze 
brief van den koning eindelgk werd ter zijde gelégd' als «niet 
geschreven in soodanige terme als sjne Co. Ma. gewoon is aen 
hare Ho. Mo. te schryven." Het stuk werd zelfs later terugge- 
zonden met do vraag, »waerom datmen in dese den gewoon- 
licken styl was te buy ten gegaen , ende hare Ho : Mo : niet gequa- 
lificeert (had) met den titul die deselve competeert ')." 

Niettegenstaande de Staten-Generaal dus alle erkenning, hetzjj 
ze zgdelings of direct verzocht werd , stoutweg durfden weigeren , 
trachtten zij toch gedurig te bewerken, dat men hen van verdere 
aanzoeken verschoonde. De voortdurende brommende vertoogen 
van Christiaan IV over zgne »Hoocheit ende Begalia" moede, 
wenschte men langs diplomatieken weg den koning van het im- 
politieke zijner handelwijze te overtuigen, toen het bleek dat de 
standvastige weigering hem het gekozene standpunt niet deed 
verlaten. Beeds dadelijk na de overeenkomst van 1625, waarbg 
het geschil met Braem aan het Hof van Holland was onder- 
worpen, had de Noordsche Compagnie, daar het scheen, dat de 
zaak een goed einde zou nemen , van de gelegenheid gebruik ge- 
maakt om er b^* Christiaan IV op aan te dringen, dat hg alle 
reden tot dergelijke onaangenaamheden voor het vervolg zou 
voorkomen. Zij had den kouing verzocht, om voortaan slechts 
aan zgue onderdanen paspoorten voor de visschenj bij Spitsbergen 
te willen uitreiken en wel onder beding , dat verkoop aan vreemden 
ongeoorloofd zou zijn ^). Ofschoon dit verlangen zeker zeer 
billijk was, werd aan den Nederlandschen gezant Van Vosbergen, 
wien de zaak in handen gegeven was ') , door den koning ge- 
antwoord , dat de voorstelling door de Noordsche Compagnie van 
Braems handelingen gegeven geheel onjuist was. Zoo de Neder- 
landers mochten kunnen bewijzen, dat Braem zijn octrooi wer- 
kelgk verkocht had, wilde de koning hem »ten ezemple van 
anderen sonder genade straffen *)." De Noordsche Compagnie 



>) R. S-6. 21 Apr., 3 Mei 1688. — Zie den brief (dd. 20/80 'ilbi. 1688) 
in: Sin. N. C. v. d. Haarl. gedepnt. R.-A. 

*) R. S.-G. 18 Apr. 1688. 

•) R. S.-G. 19 Apr. 1688. 

«) R. S -6. 26 Apr. 1625. 

») R. S.-G. 18 Mei 1625. 

•) Misa. y. Vosberghen aan de Stu.-6en. dd. 4/14 Juni 1625 , in: L. D* 
im. — R, S,-a 28 Jnni 1625, 



267 

antv70ordde op deze vordering door het overleggen van een af- 
schrift van Braems contract met de Basken, waamit de oneer- 
l^ke handelwgze van 's konings beschermeling duidelijk bleek. 
De Staten-Generaal zonden dit stuk naar Kopenhagen met eene 
begeleidende missive, waarin zg nader op het ophouden van alle 
betrekkingen met de Biscaaiers en het intrekken van Braems 
octrooi aandrongen. Wij kunnen niet gelooven , dus schreven de 
Staten, >d'jntentie van uwe Con. Ma*, te syn de Walvisoherije 
ende neringe daer an dependerende uyt uwe Ma^^^** Coninckrijck 
te doen diverteren, strydende het selve jegens de fondamentale 
redenen ende de nature zelver van alle octro^en, daer toe strec- 
kende, omme de onderdanen selder ende niet vremde ende uyt- 
heemsche te gratificeren ^).*' De koning moest zich met deze 
overtuigende bewgzen wel tevreden houden , maar aan het verzoek 
der Staten werd voorloopig niet voldaan. Waarschgnlgk heeft 
Braem »met sgne fauoriten*' de zaak gesust. De onaangename 
toon , door Christiaan IV aangeslagen , belette verder geruimen 
tgd alle kalm overleg en jarenlang staakte men alle pogingen 
in dezen geest. Eerst de memorie , door de Noordsche Compagnie 
in 1631 aan de ambassadeurs Van Beveren, Oetgens van Wa- 
veren en Schaffer medegegeven >), behandelde de politieke quaestie 
weder zeer uitvoerig. Het was eene geheime mededeeling, alleen 
ter instructie van de gezanten bij eventueele klachten bestemd, 
en laat ons dus een diepen blik in de politieke drijfveeren der 
twistende partijen slaan. 

De Noordsche Compagnie begon met de handelwijze van Braem 
in deze zaak kortelijk te verhalen. Eerst had deze zgn octrooi 
aan de Biscaaiers verkocht en daardoor een lang en nadeelig pro- 
ces met de Noordsche Compagnie moeten voeren. Daarna, toen 
hij zag dat zgn toeleg niet gelukte , had hij een nieuw octrooi van 
den koning verzocht met volmacht om de Basken daarin te mogen 
opnemen. Dit octrooi, schijnbaar aan Braem verleend, was in 
werkelijkheid alleen den Franschen voordeelig geweest , want Jean 
Yrolicq had tegelijkertijd een octrooi vsm Frankrijk gevraagd , en 
terw^l het zeker was, dat de Deensche ouderdanen in de Fran- 
sche compagnie »niet eenen stujver'* aandeel hadden, kregen 
dezen alleen, een zeker gedeelte van de vangst voor het verlof 
om op de Deensche passen te mogen varen. — Aan dit verhaal 
werden nu de gevolgtrekkingen vastgeknoopt, dat 1". door hei 
vragen van een Fransch octrooi de souvereiniteit der Denen over 
Spitsbergen, waarop Christiaan IV zoozeer gesteld was, tw^feU 



*) Miss. V. de Stn.-6en. aan Christiaan IV dd. 2 Jan. IfiSQ, in: Jj, Bx 
1626. — R. S.-G. ö Jan. 1626. 
*) Zie hiervoor p. 257 Noot 6. 



268 

achtig gemaakt werd, en 2^ dat door de 'slinksche streken van 
Johann Braem de nering der walvischvangst uit Denemarken 
werd overgebracht naar vreemde landen. Over dit laatste punt 
waren de bewindhebbers vooral uitvoerig. Uit het medegedeelde 
bleek voldoende, schreven zij, »met wat studie" de Basken, die 
vroeger meermalen verzocht hadden tegen recognitie door de 
Noordsche Compagnie op Spitsbergen te worden toegelaten, - 
een verzoek, steeds » om gewichtige redenen met beleeftheyt afge- 
slagen," — »van tijdt tot tijdt hadden getracht hen sel ven in te 
dringen in de Visscherie om alsoo metter tijdt de andere natiën 
daer van te depossederen." Het hoofdpunt der memorie bleef dan 
ook het betoog >hoe schaedelijck dat het soude wesen, niet alleen 
voor dese Landen , maer oock voor die van Denemarcken selven , 
het inruymen van de Biscayers, Francoisen, ofte andere Natiën, 
in den Walvisch-vanckst op Spitzberghen : ende dat daer mede 
die gantsche neringe niet alleen uyt dese Landen, maer oock iiyt 
Dennemarcken soude werden gediverteert , en in de andere Ko- 
ninckrijcken ende Landen getransporteert" >). 

Deze zoo behendig gestelde Instructie miste haar doel niet. Wel 
schgnt men den gezanten niet van de zaak gesproken te hebben , 
maar waarschijnlijk lieten zij het stuk in handen van den Neder- 
landschen resident Van Cracouw, die er weldra een nuttig gebruik 
van maakte. De onafhankelijke stellüg in 1632 door Vrolicq 
aangenomen, die niet schroomde tegen de Denen, die hem op 
Spitsbergen binnengeleid hadden , uit kracht van zijn Fransch 
octrooi op te treden , — de ongelukkige uitslag der proefneming 
door Braem met andere Basken gewaagd , openden de oogen van 
den Deenschen vorst voor de onvermijdelijke gevolgen zijner han- 
delwgze. Van die veranderde gezindheid maakte Van Cracouw 
dadelijk een behendig gebruik; de eerste gelegenheid greep hg 
aan , om den koning voor de redenen der Noordsche Compagnie 
te winnen. De »meededelinge" der paspoorten aan de Biscaaiers, 
dus betoogde Van Cracouw, was de eenige oorzaak van de on- 
aangenaamheden tusschen Denemarken en Nederland. De Noord- 
sche Compagnie had lange jaren aan de Denen op Spitsbergen 
>alle hulpe ende assistentie" verleend, en was nog bereid daar- 
mede voort te gaan ; maar de Basken , die nu met twee schepen 
gekomen waren en zeker in volgende jaren met hoe langer hoe 
grooter uitrusting Spitsbergen zouden bezoeken, wilde men niet 
toelaten, » alsoo sij bij alle weegen ende middelen sochten de 
Neeringe ende vischerie der Compaignie te ontrecken, niet 
alleene tot groote prejuditie ende Schade derseluer Compaig- 



*) Zie de memorie bij: Aitzema, Saken v. Staet. I p. 1149. 



269 

nie maer oock tot Sijne Ma'*, onderdanen selffe" *). Deze rede- 
neering vond dadelijk een gunstig onthaal. Z. M. verzocht den 
resident bij gelegenheid eens nader over de zaak te spreken. 
Reeds die tweede audiëntie had door de behendigheid van Van 
Cracouw het gelukkige resultaat , dat de koning aan Braem ver- 
bood zijne paspoorten aan de Biscaaiers over te doen of met 
hen in compagnie te zijn. Z. M. besloot voortaan geene paspoor- 
ten voor de walvischvangst meer aan de Basken uit te geven en 
beloofde aan Van Cracouw, dat hg de reeds verleende zou intrek- 
ken *). Het belang der Deensche walvischvangst schijnt eindelgk 
de overhand behouden te hebben op 's konings begeerte om zijn 
voorgewend recht erkend te zien , een recht , dat hem toch zeker 
minder voordeel zou opbrengen dan de handel zijner onderdanen 
zelf, wanneer het gelukte dien te doen bloeien. 

Johann Braem bukte voor den bepaalden wil des konings; hij 
beloofde »de Basques te willen affsnijden ende met haer geen 
handel meer te hebben." Weldra bracht hij aan Van Cracouw 
een bezoek en betuigde voortaan weder in > goede vrundt- 
schap ende correspondentie" met de Noordsche Compagnie te 
willen leven; hij zou daartoe evenals vroeger met twee Deen- 
sche schepen naar Spitsbergen ter walvischvangst komen. Van 
de compagnie hoopte hij dan ook weder de toestemming te 
verkrijgen, om met die twee schepen in vrede naast de hare 
te mogen visschen •). De Noordsche Compagnie van hare zijde 
had zich reeds lang daartoe >ouerboodich" verklaard en alle 
moeite gedaan om zouder in iets toe te geven weder met 
Braem op goeden voet te komen. Met vreugde werd dus het 
verzoek begroet en zoo was de quaestie eindelgk in der minne 
geschikt *). 



') Miss. V. Van Cracouw aan de Stn.-Gen. dd. 26 Dec. 1632 , in : L. D. 1638. 

*) Miss. V. Van Cracouw aan de Stn.Gen. dd. 5 Febr. 1633, in: L. D. 1633. 

») Miss. V. Van Cracouw aan de Stn.-Gen. dd. 20/30 Mrt. 1633, in: Stn. 
N. C. V. d. Haarl. gedeput. R.-A. 

*) Van Deensche zijde werd tevens beloofd , dat men moeite zou doen de 
intrekking van het Pransche octrooi te verkrijgen. (Miss. v. Van Cracouw dd. 
5 Febr. 1633, in: L. D. 1633.) Spoedig werden echter pogingen aangewend, 
die met deze belofte streden. De Basken , eenmaal op Spitsbergen toegelaten , 
hadden zich niet laten verdrijven. Christiaan IV besloot toen, op nieuw te 
trachten, van hen zooveel voordeel te trekken als mogelijk was. Op het 
laatst van 1635 verscheen zijn natuurlijke zoon aan het Fransche hof en poogde 
te bewerken, dat de Basken, die op Spitsbergen voeren, van den koning van 
Denemarken paspoorten verzoeken en hem recognitie betalen zouden. De gezant 
der Staten , Pauw van Heemstede , werkte dit dadelijk tegen door het voordragen 
van het halfslachtige Nederlandsche sustenu: „dat die vaert ende visscherge op 
de voorszeide van nieuws ondeckte landen ende eijlanden vry ende niemant sub- 
iect is , behalven dat d' eerste inventeurs ende ontdeckers by preferentie mogen 



270 

Gedurende do eerstvolgende jaren na 1633 werd de walviscli- 
vangst tasschen de beide mogendheden niet besproken. De Deensche 
visscherg ontwikkelde zich langzamerhand en de Nederlanders 
dachten er niet aan, hunne bondgenooten in hun vreedzaam bo- 
drijf te hinderen. Langzanjierhand bedreigde echter een nieuw 
gevaar de goede verhouding der twee natiën. Ditmaal waren 
het de Nederlanders, die hoewel onwillekeurig aanleiding waren, 
dat Denemarken zich tot krachtige maatregelen verplicht rekende. 
TerwBl gedurende den geheelen tyd van haar bestaan de nitrus- 
tingen der Noordsche Compagnie nagenoeg even sterk schgnen 
gebleven te zijn, zag men kort na 1633 het getal der Neder- 
landsche schepen in de IJszee plotseling toenemen. Niet de 
Noordsche Compagnie gaf door grootere inspanning aanleiding tot 
die vermeerdeiing ; concurrenten waren in Nederland zelf tegen de 
bevoorrechte vereeniging opgestaan. Niet alleen het altgd be- 
trekkelijk kleine getal » interlopers**, niet alleen de sinds 1634 door 
acht concurreerende HoUandsche steden openlijk naar Spitsbergen 
gezondene schepen '), vooral de op eenigen afstand van dit eiland 
gedrevene zeevisscherij deed het getal walvischvaarders klimmen. 
Deze vroeger nauwelgks opgemerkte en door de compagnie steeds 
geminachte concurrenten namen weldra zoozeer toe , de vangst in 
de volle zee bleek eerlang , toen de walvisschen de baaien meer en 
meer verlieten , zoo voordeelig , dat de compagnie zelve eenigszins 
bezorgd begon te worden. De koning van Denemarken , sinds 1631 
reeds uit de Mauritius-baai verdreven , begon dan ook bevreesd te 
worden, dat de Nederlanders zgne onderdanen zouden overvleu- 
gelen en langzamerhand geheel verdringen. Hg besloot op af- 
doende wfjze aan de zoo ras toenemende concurrentie een einde te 
maken. De macht daartoe zou hem niet ontbreken: » alleen in 
Yreede sittende , ende al de werelt in actie ende Oorlogen siende , 
dede hy wat hem beliefde , ende meende hem konde geen Zee te 
hoogh gaen" *). 

Evenals de Noordsche Compagnie, bewerende dat de Denen 
slechts volgens haar goedvinden en door hare welwillendheid op 
het aan Nederland toebehoorende Spitsbergen vischten , wel eens 
te kennen had gegeven , dat zg ongaarne meer dan het van ouds 
gebruikelyke getal van twee Deensche schepen tot de visscher^ 



ende behooren te genieten de plaetsen bij haer tot so grote coaten ende pari- 
cnlen ondeckt ende bevischt." (Miss. v. Pauw aan de Stn.-Gen. dd. 21 Dec.. 
1635, in: L. T. 1686. — R. S.-G. 4 Jan. 1636.) De zaak schgnt geen verder 
gevolg gehad ie hebben, en eerlang staakten de Basken hunne tochten. (Ver» 
baal der ambass. naar Denem. v. 1639 ad 7 October.) 

*) Versl. v. d. Hrl. gedepnt. v. de confer. met de N. C. (!• confer. dd. 14 
Febr. 1686), in: Stn. N. C. v. d. Hrl. gedepnt. R.-A. 

•) Aitzema , Saken v. Staat. Il p. 442. 



271 

zou toelaten i), zoo had ook Christiaan lY tiit kracht van zijne 
beweerde souvereiniteit reeds een paar maal verzocht, dat de 
Nederlanders niet meer dan eenige weinige schepen naar de 
Maoritius-baai zouden zenden , opdat zgne onderdanen niet binnen 
den kleinen omvang der baai in hunne walvischvangst gehinderd 
zouden worden '). Nu echter scheen het noodzakelgk dien eisch 
met kracht door te zetten , opdat niet ook de Robbenbaai voor de 
Denen gesloten zou worden. De Noordsche Compagnie had zich 
echter in de jaren, die sinds de quaestie met Braem verloopen 
waren , een goede en weinig hinderlijke nabuur getoond en Christi- 
aan IV maakte dus geen bezwaar haar ook verder op Spitsbergen 
toe te laten. De groote vermeerdering der Nederlandsche walvisch- 
vaarders was niet van de compagnie uitgegaan , maar hoofdzake- 
l^k van hare concurrenten, en aan dien ongeregelden toeloop 
van Nederlandsche visschers wenschte de koning paal en perk te 
stellen. Geen beter middel was er om dit doel te bereiken , dan 
om z^ne souvereiniteitsrechten , die , tot nog toe alleen een middel 
tot geldafpersing , sinds dat streven nutteloos gebleken was bijna 
niet meer genoemd waren, op nieuw met nadruk op den voor- 
grond te stellen. Daartoe werd dan ook weldra besloten. 

Den 10 April 1637 ontvingen de Staten- Generaal eenen brief 
van Christiaan IV van 12 Februari, waarin hg aandrong op 
vermindering en regeling van de uitrustingen der Nederlanders 
op Spitsbergen, daar de Noordsche Compagnie meer schepen 
uitzond »als de plaets leedt'\ en vooral daar schepen niet aan de 
compagnie behoorende te gelijk met de hare aankwamen. Z. M. 
beweerde, dat zijn uitsluitend recht op het eiland door alle 
natiën erkend was; hij meende, dat het eene slechte vergelding 
was voor het verlof , den Nederlandschen walvi:^chvaarders boven 
anderen »by conniventie" en uit vriendschap verleend, dat men 
nu door de grootere uitrustingen de Denen belette hun bedrgf 
te oefenen , en hg eindigde met de verklaring, dat hij vertrouwde, 
dat de Staten-Goneraal deze handelwijze zouden afkeuren en, voor- 
dat hij tot andere maatregelen overging , zorgen , dat er voortaan 
niet meer Nederlandsche schepen op Spitsbergen verschenen dan 
tot nog toe het geval geweest was •). 

De Staten-Generaal waren met dezen bepaalden eisch , die nog 



>) Miss. V. Van Craconw, dd. 5 Febr., SOMrt. 1683, in: L. D. 1683, en int 
Stn.N. C. V. d. Haarl. gedepat. R.-A. — Aitzema, Saken v. Staet. I p. 1150. -~* 
Req. der N. C. c. Vrolicq dd. 2 Febr. 1634, in: Noordsche togten. 4 Iioop. 
N. C. R.-A., en: Protest der N. C. v. 1631, aldaar als byl. D. 

«) Miss. Y. Christ. IV aan de Stn.-6ea. dd. 28 Joli 1624, 29 Jan. 1681, 
in: L. D. 1624, 1631. — Propos, v. Gunter, in: R. S.-G. 21 Joli 1682. 

*) R. S.-6. 10 Apr. 1637. — Aitzema, Saken y. Staet. II p. 442. 



272 

nooit met zooveel nadruk gesteld was, zeer verlegen. De reso- 
lutie op den brief des konings werd uitgesteld en de Noordsche 
Compagnie om inlichting gevraagd over de daarin besproken 
zaak '). Weldra kwam er by de Staten-Generaal eene remon- 
strantie van de compagnie over den Deenschen eisch in *). Zij 
betoogde in dat stuk, dat de Nederlanders krachtens hunne 
ontdekking en gerust bezit sinds 1596 heeren van Spitsbergen 
waren geweest; dat de aanspraak der Denen op het eiland van 
1617 dagteekende, toen de Noordsche Compagnie een Deensch 
schip uit vriendschap tot de wal visch vangst had toegelaten, en 
dat het aan Denemarken toebehoorende Groenland een geheel 
ander land was dan het hier bedoelde Spitsbergen. Van hare 
zijde klaagde de compagnie nu,* dat de Denen sinds 1617 lang- 
zamerhand het getal hunner schepen hadden vermeerderd en 
zoowel hierdoor als door het verkoopen der passen aan de Bas- 
ken den Nederlandschen walvischvaarders veel schade hadden 
toegebracht; dat z^ nu tegen de plakkaten der Staten-Generaal 
hunne uitrustingen in de Vereenigde Provinciön deden en ook 
hunne vangst daar verkochten tot groot nadeel der compagnie en 
als een blijkbare inbreuk op haar octrooi. In de hoofdgrief van den 
koning deelde de compagnie zelve volkomen : ook zij klaagde , dat 
vele schepen niet aan haar toebehoorende tegen het octrooi der 
Staten-Generaal aan Spitsbergen kwamen visschen en dat daardoor 
een voordeelige vangst onmogelijk werd. Op al deze jonden 
werd van de Staten-Generaal handhaving van het octrooi der Noord- 
sche Compagnie, hernieuwing van het plakkaat van 1633 tegen 
de inbreuken daarop en verbod of zware belasting van den invoer 
van traan en baarden door vreemden verzocht '). 

Niettegenstaande deze memorie in de vergadering der Staten- 
Generaal den 15 Mei eindelijk gelezen was ♦) , werd het antwoord op 
den brief van Christiaan IV steeds uitgesteld. Driemaal moest van 
Deensche zijde aangedrongen worden op bescheid *). Eindelgk be- 
sloten de Staten-Generaal , toen uitstel niet langer mogelijk scheen , 
op advies van Holland •) uit den brief der Noordsche Compagnie 
eene missive aan Christiaan IV samen te stellen '). De Staten klaag- 
den daarin over inbreuken op het octrooi der compagnie , die door 



») R. S.-G. 10 Aprü 1687. 

^) R. S.-6. ]5 Mei, 24 Juni 1637. — De inhoud der memorie is medege- 
deeld bij: Aitzema, Saken v. Staet. II p. 442. 
*) Aitzema, Saken v. Staet. II p. 442. 
*i R. S.-G. 16 Mei 1637. 
») R. S.-G. 6, 15 Mei, 19 Juni 1637. 
•) R. H. 19 Mei 1637. 
»j R. S.-G. 24 Juni 1687. 



273 

Pelt en anderen sinds 1633 niettegenstaande het plakkaat van 
11 Maart onverholen gepleegd werden '). Er was reden tot 
klagen over de Deensche walvischvaarders , dus luidde het, over- 
mits deselve onder hun laten schuilen vele jngesetenen deser 
Landön diewelcke in prejuditie en tegens het Octroy , 't welck 
wy aende voornoemde onse Compaignie hebben verleent deselve 
onderstaen den walvischvanxt te ondercruipen , daertoe gebrui- 
kende verscheiden pretexten*' *). Wanneer de koning geen orde 
op de zaak wilde stellen, dan werd met strenge handhaving van 
het plakkaat tegen de >lorrendrayerien" gedreigd. Den 26 Juni 
1637 werd het stuk gearresteerd en verzonden '). 

Christiaan IV liet zich met zoo onvoldoend antwoord niet 
tevreden stellen. Zijne pretensie werd ontkend ; in plaats van vol- 
doening waren hem zelven klachten te gemoet gevoerd. Hij 
besloot de Staten-Generaal met geweld te dwingen , om den groe- 
ten toeloop van walvischvaarders , die niet eens tot de Noordsche 
Compagnie behoorden, te verhinderen. In den zomer van 1638 
verscheen kapitein Corvitz Vhlefeldt met drie Deensche oorlog- 
schepen in de IJszee. Nog in volle zee ontmoette hij twee schepen 
van de kamer der Noordsche Compagnie te Amsterdam , genaamd 
de St. Pieter, kapitein Claes Melchiorsz., en de Eenhoorn , kapitein 
Adriaen OUebrantsche (Hillebrantsz. ?) *), die in navolging hunner 
concurrenten daar met de wal visch vangst bezig waren. De ont- 
moeting beloofde niets goeds. Immers de zeevisschery zelve , tot nog 
toe alleen door mededingers der Noordsche Compagnie gedreven, 
was in de oogen van den Deen reeds een reden om de plegers te wan- 



*) Zie daarover hiervoor p. 264 vlg. — Dat de knoeierijen nog voortduur- 
den, blgkt uit den brief van Van Cracouw aan de Stn.-6en. dd. 24 Mrt. 1639, 
in : L. D. 1639. 

*) Zie den briefin : L. D. 1637. — Hy is afgedrukt bij : Scheltema , Aemstels oud- 
heid. III p. 226 — 28 ; de daarb\j gevoegde inleiding behoort hier echter niet thuis. 

») R. S.-G. 26 Juni 1637. 

*) Eigenlijk zegt de Instructie der ambassade van 1639 (bij : Aitzema , Saken 
V. Staet. JI p. 632) , dat het waren „twee Schepen van Amsterdam , toebe- 
hoorende aen de Bewinthebbers van de Noordtsche Compagnie." Daar 
echter de N. C. zelve zich voor de. schepen in de bres stelde, komt het mij 
voor, dat de woorden moeielijk anders verstaan kunnen worden dan ik in den 
tekst deed , te meer daar een inbreuk op het octrooi door de bewindhebbers 
zelven toch onwaarschijnlijk is. — De Denen beweerden , dat de schepen behoor- 
den aan zekeren „ Jochim Melchert ," die het verlof om naar Spitsbergen te varen 
en in de opene zee te visschen gekocht had van de bewindhebbers van de Am- 
sterdamsche kamer der N.C. (Antw. v. Christ. IV dd. 7 Oct., in: Verbaal der 
ambass. v. 1639 — Br. v. Van Cracouw aan de Stn.-Gen. dd. 11 Mrt. 1639, in: 
L. D. 1639.) Ik heb den oorsprong van dit verhaal niet kunnen opsporen. Zie 
de plechtige verklaring der Stn.-Gen. over de onwaarheid daarvan in hunnen 
brief aan Christiaau IV dd. 29 Mrt. 1639 (L D. 1639.) 

18 



274 

trouwen. Vhlefeldt dwong dan ook de bevelhebbers door eenige scho- 
ten met scherp dadelijk , hem hnnne scheepspapieren te toonen. Hoe 
wel de schepen der compagnie , sinds jaren niet in hun vreedzaam 
bedrijf gehinderd, en op niets dergelijks verdacht , de vereischte be- 
scheiden niet bg zich hadden , schijnt het hun toch gelukt te z^'n 
den Deen tevreden te stellen met de verzekering , dat zij Nederlan- 
ders waren en niets anders deden dan hun geoorloofd was. Tegen 
betaling van eene vergoeding van ƒ 10 voor elk gedaan schot liet 
Vhlefeldt hen gaan. Ongewoon als het echter toen nog was, de 
zeevisscherij door schepen der Noordsche Compagnie zelve te zien 
oefenen, schijnt het bedrijf der beide schepen den Deenschen 
kapitein toch nog altijd verdacht voorgekomen te zijn. Hij kon 
niet gelooven, dat de compagnie zelve de voordeelige kustvisscherg 
zou opgeven voor een bedrijf, dat tot nu toe alleen door hare 
mededingers gedreven was, en hij hield dus de beide schepen 
verder in het oog. En nauwelgks lieten zij het anker aas 
Pair foreland vallen , of hij legde beslag op schip en lading. 
Het was nu uitgemaakt, meende hij, dat zij door de visscherg 
aan Spitsbergen eene daad pleegden, die niet hun maar alleen de 
bevoorrechte compagnie bij uitzondering geoorloofd was. Het 
gelukte den Nederlanders ditmaal niet, Vhlefeldt van zgn 
ongeluk te overtuigen: een geheele maand bleven z^ in arrest 
en eerst aan andere schepen der compagnie , die toen van de zaak 
kennis kregen, gelukte het de gevangenen in vrjjheid te stellen. 
Daar het reeds ingeladen spek , onbereid als het was , gedurende 
het arrest meest gesmolten was, en de gelegenheid om dit verlies 
te herstellen hun door het langdurige oponthoud ontbrak , kwamen 
de beide schepen met groot verlies te Amsterdam aan *). 

De handelwgze van den Deenschen koning schijnt door de 
Nederlanders geheel verkeerd begrepen te zijn. Terwijl het Chris- 
tiaan IV alleen te doen was om de in die jaren door de Staten 
van Holland begunstigde, veelvuldige inbreuken op het octrooi 
der Noordsche Compagnie te weren en zoodoende de walvisch- 
vangst zijner onderdanen voor te groote concurrentie te bevei- 
ligen , meende de compagnie, dat Z. M. niets minder bedoeld had , 
dan van alle Nederlandsche walvischvaarders Deensche verlofpassen 
voor de visscherg aan Spitsbergen te eischen en dus ook de com- 
pagnie zelve in haar jarenlang ongestoord bezit der walvisch- 



') Het verhaal is ontleend aan de berichten in de: Miss. v. Van Cracoaw aan 
de Stn.-6en. dd. 29 Mrt. 1639, in: L. D. 1689, en in de: Instructie van de 
Staten Oenerael. . . . voor de Heeren .... Borgh .... ende Conders van Helpen , 
.... gaende in Ambassade aenden Coninck van Dennemarcken, dd. 14 Mei 1689. — 
Zie ook t Aitzema , Saken v. Staet. II p. 629. 



275 

vangst te storen >). Zij klaagde dan ook hevig bg de Staten** 
Greneraal en dadelijk werd door dezen aan Van Cracouw geschreven, 
dat hjj zorgen zou voor spoedige voldoening *). 

De onderhandelingen , door dezen met Christiaan IV gevoerd , 
leidden aanvankelgk tot een gunstig gevolg. Van Cracouw stelde 
twee eischen. Hij verzocht 1°. reparatie van de schade , door Vhle- 
feldt aan de Nederlanders in hunne nering veroorzaakt, en 
2^ handhaving van het i*echt der Noordsche Compagnie uit kracht 
van hare ontdekking van Spitsbergen en haar jarenlang bezit 
der walvisch vangst. Hoewel Z. M. dit laatste punt volstrekt 
niet wilde toegeven en volhield, dat zelfs het geven van den 
naam Spitsbergen eene usurpatie was, daar het land behoorde 
tot de > Gronlandischen Vtscheren" en » Chris tiansbergen" heette, 
toonde hy zich evenwel tot eene schikking geneigd '). Op 
verzoek van den kanselier Reventlow, met wien de onder- 
handeling werd voortgezet, deed Van Cracouw dadelijk eenige 
voorslagen , om de walvischvangst der twee volken en de ver- 
deeling van de traan tusschen hen te regelen, opdat alle 
oneenigheden in het vervolg voorkomen worden en beide partgen 
daardoor meer voordeel dan tot nog toé trekken zouden. Van 
Cracouw stelde voor op hoop van de goedkeuring der Noordsche 
Compagnie: 1°. dat de twee volken overeen zouden komen om 
jaarlijks een bepaald getal schepen naar Spitsbergen te zenden 
in verhouding tot de krachten der wederzgdsche compagniën, 
2°. dat beiden zouden blijven binnen de grenzen van het nu door 
hen op het eiland bezeten gebied , of 3°. dat de Deensche com- 
pagnie hare traan alleen in Denemarken zou invoeren, en dat 
haar dit land en »heel Oostland t*' (de landen aan de Oostzee) 
als débouché zou worden overgelaten; terwijl de Noordsche Com- 
pagnie de landen aan de Elbe, Weser en Eems benevens Neder- 
land, Prankryk en de overige zuidelijke en westelijke landen van 
traan zou voorzien. Op het eerste gezicht beviel deze regeling 
Christiaan IV wel; eerst na nader onderzoek van de verhouding 
der beide compagniën wenschte hij zich echter bepaald uit te 
laten. Wat de zaak van Vhlefeldt aanging, voorloopig beloofde 
Z. M. (9 November 1638) onderzoek te zullen doen naar het in 
den zomer aan Spitsbergen voorgevallene; reeds nu gaf hij aan 
Van Cracouw te kennen, dat het zijne bedoeling geheel niet was 
de Nederlanders hunne nu eenmaal gevestigde walvischvangst 
te beletten. Z^n verlangen was alleen, dat zij in hunne »ge- 



») R. S.-G. 9 Nov. 1638. — R. H. 8 Dec. 1638. — In8tr. der ambass. v. 
1639. — Aitzema, Saken v. Staet. II p. 588. 
*) R. S.-G. 18 Oct. 1688. 
») Misa. V. Van Cracouw aan de Stn.-Gen. dd. 18 Nov. 1638, in: L. D. 16.S8. 

18* 



276 

purende schranken'* blijven zonden, en hij was dan ook voor- 
nemens nieuwe vreemde indringers te weren. Mits de Neder- 
landers de Deensche walvischvaarders niet hinderden, wilde hg 
alles doen om de visscherij van beide natiën te bevestigen en te 
verzekeren. Inbreuken op zgne koninklijke rechten wenschte hij 
echter gestraft te zien *). 

Op deze gunstige verklaring volgde echter niets. VanCracouw 
wachtte maandenlang eene nadere beslissing, maar te vergeefs. 
En weldra bleek het, dat de zaken weder geheel van aanzien ver- 
anderd waren en er niets goeds meer van den koning te hopen 
was. Het onderzoek, dat Z. M. aan Van Cracouw beloofd had 
in de zaak van Vhlefeldt te zullen doen , schgnt ten nadeele der 
Nederlanders afgeloopen te zijn : de admiraliteit van Kopenhagen 
besliste 25 Februari 1639 , dat Vhlefeldt geheel volgens zijne 
Instructie gehandeld had en dat daarentegen de Nederlanders 
door het bevrgden der twee gearresteerde schepen gehandeld 
hadden als »meyneedige schelmen,*' die 's konings jurisdictie ge- 
schonden hadden *). Christiaan IV, om politieke redenen weder 
minder vriendschappelijk dan vroeger jegens de Staten-Generaal 
gezind, nam d^ houding aan als wilde hg volgens dit vonnis 
handelen; er liep een gerucht, dat de sterke uitrusting, dit voor- 
jaar in Denemarken gedaan, tegen de Nederlandsche walvisch- 
vaarders gericht was '). Dadelgk werden nu de sinds lang 
rustende onderhandelingen door Van Cracouw op verzoek 
der Noordsche Compagnie weder opgevat *). Weder stelde 
hg de oude eischen, schadevergoeding en verzekering voor 
het vervolg, maar de zaak vorderde ditmaal geheel niet. Van 
de Nederlandsche voorslagen tot regeling der visscherg werd 
niet meer gerept, en terwgl nien den resident na lang- 
durige onderhandelingen met den kanselier Fries tot het ver- 
kregen van schadevergoeding naar den aanstaanden Deenscben 
rijksdag en vandaar weder naar de justitie verwees, bleef de 
koning eene nieuwe schrifteljjke verklaring van zijne goede 
bedoelingen jegens de Noordsche Compagnie weigeren met de 
verzekering, dat hij zich aan de nota van 9 November bleef 



») Miss. V. Van Cracouw aan de Stn.-6en. dd. 27 Nov. 1688, in: L. D. 1688, 
en de verklaring van 9 November, die als bijlage b|j den brief van Van Cra- 
couw dd. 18 November is gevoegd. 

*) Aitzema, Saken v. Staet. II p. 629. 

*) Altzema, Saken v. Staet. II p. 629. — Instr. der ambass. v. 1639. 

*) Zie over Van Cracouw's onderhandelingen tot de aankomst der Nederland* 
8che ambassade : Missive v. Van Craconw aan de Stn.-6en. dd. 4 , 11 MrU, 14 Apr., 
6 Juni 1689, in: L. D. 1689. — R. S.-G. 24, 29 Mrt. 1639. — R. H. 24, 
25 Mrt. 1689. — Miss. v. de Stn.-6en. aan Christ. IV en aan Van Cracouw 
dd. 29 Mrt. 1689, in: L. D. 1639. 



277 

houden. Toch was het moeielijk door dergelijke betuigingen 
gerustgesteld te worden, terwgl de Deensche regeering hardnek- 
kig weigerde aan het goede recht der beide schepen te gelooven, 
terwjjl de verhalen over de uitrusting van Deensche oorlogschepen 
toenamen *), en terwijl er zelfs voor de Kopenhaagsche admiraliteit 
geprocedeerd werd tusschen Vhlefeldt en Johann Braem , nog steeds 
het hoofd der Deensche compagnie voor de walvischvangst , wie 
de oorzaak was geweest van het ontsnappen der schepen en dus 
de schade aan den vertoornden koning moest vergoeden. De meest 
tegenstrijdige geruchten waren te Kopenhagen in omloop. Ter- 
wgl de een verzekerde, dat de Noordscho Compagnie, voorzien 
van >een nieuw vast Octroog bij alle de Provintien geconfirmeert", 
hare uitrustingen zou moeten »besnijden'' en eene overeenkomst 
met de Deensche compagnie treffen over de onderlinge verhouding 
harer uitrustingen *), wisten anderen te verhalen, dat niets dan 
het verkrijgen eener recognitie het geheime doel van den Deen- 
schen vorst was; alle moeielijkheden , meenden dezen, zouden 
plotseling eindigen, wanneer men hiervan slechts repte •). De 
ware bedoelingen van Christiaan IV bleven zoodoende een geheim, 
maar toch scheen er reden om ernstig ongerust te zjjn. 
Geen wonder dan ook, dat de Noordsche Compagnie op maatregelen 



') Bie verhalen bleken echter onjaist ; lang schijnt men geweifeld te hebben , 
maar eindelijk bleven de schepen liggen. (Miss. v. Van Cracouw aan de Stn.-Gen. 
dd. U Mrt., 28, 31 Mei, 6 Jnni 1639, in: L. B. 1639.) Nog den 9 Angustns 
waren zij niet vertrokken. (Miss. v. Van Cracouw aan de Stn.-Gen. dd. 9 Aug. 
1639, in: Verbaal der ambassade van 1639.) 

*) Als reden daarvoor werd opgegeven, dat «de traen in reputatie gehouden" 
moest worden, en dat bij voortduring van concurrentie de beide compagniën 
«sich souden consumeeren" en de vaart op Spitsbergen te niet gaan. (Miss. v. 
Van Cracouw aan de Stn.-Gen. dd. 11 Mrt. 1639, in: L. D. 1639.) 

') Toch geloof ik niet, dat dit nu de bedoeling van Christiaan IV was. Uit 
allerlei omstandigheden bl^kt dit overtuigend. Om iets te noemen: men be- 
weerde , dat Vhlefeldt na het nemen der beide schepen aan alle Nederlandsche 
walvischvaarders eene generale insinuatie en protestatie had laten beteekenen , 
waarbij hij hun uit naam van den koning op hooge boeten verbood, voortaan 
zonder Beensche commissiën en verlofsbrie ven aan Spitsbergen te verschijnen. (Miss. 
der Stn.-Gen. aan Chr. IV dd. 29 Mrt. 1639, in: L. B. 1639.) Beze handeling 
werd te Kopenhagen dadelijk gedesavoueerd, als zonder last gedaan. (Miss. v. 
Van Cracouw aan de Stn.-Gen. dd. 11 Mrt. 1639, in: L. B. 1639.) Misschien 
had de insinuatie van Vhlefeldt betrekking op de visscherij aan de Noordkaap , die 
altijd aan vreemdelingen verboden was. (Zie hiervoor p. 240 Noot 1.) Be Beensche 
oorlogschepen werden ten minste in volle zee op verren afstand van Spitsbergen het 
eerst gezien , en de kanselier Fries verklaarde bij deze gelegenheid uitdrukkelijk , 
dat zijn meester niet voornemens was de walvischvangst aan de Noordkaap zonder 
zijne paspoorten toe te staan, terwijl Van Cracouw daarbij opmerkte, dat Z. M. 
„sich scheen te asscribeeren Bominium Maris Septentrionalis Norvegici.'' 
(Miss. V. Van Cracouw aan de Stn.-Gen. dd. 11 Mrt. 1639, in: L. B. 1639.) 



278 

bedacht was om zich te verdedigen. Herhaaldelijk had zij reeds 
op« het laatst van 1638 b^* de Staten-Generaal op bijstand aange- 
drongen. In den beginne had zg alleen verzocht om voorlichting, 
hoe zich den volgenden zomer jegens de Denen te gedragen i); 
maar toen de Staten daarop geen voldoend antwoord konden 
geven, had zij bepaalde maatregelen tegen hare vijanden geëischt. 
Zg wenschte de hernieuwing van het plakkaat van 1633 tegen 
de inbreuken op haar octrooi , verbod of zware belasting van den 
invoer van traan en baarden, eindelijk bijstand met een oorlog- 
schip *), »niet soo seer tot assistentie (want sy waren den Deenen 
wel ghewassen) als om te toonen, dat sy aldaer vischten met 
kennis ende authoriteyt van den Staet" '). De prins van Oranje, 
wiens advies was ingewonnen, had deze maatregelen wel goed- 
gekeurd, maar toch geraden, voordat men tot geweld overging, 
den koning van Denemarken nog eens nadrukkelijk het recht der 
Vereenigde Provinciën op de visscherg bg Spitsbergen voor te 
dragen ^). Dienovereenkomstig hadden de Staten reeds dadelijk 
besloten, de ambassade, die gereed stond naar Denemarken te ver- 
trekken, van last over deze zaak te voorzien *). Onder den 
indruk der ongunstige berichten uit Denemarken werden nu deze 
resolutiën met kracht doorgezet. De Staten besloten de Noordsche 
Compagnie b|j te staan met het gevraagde konvooischip , welks 
kapitein last kreeg de walvischvaarders overal tegen ieder , die ze 
lastigviel, wie het ook wezen mocht, te beschermen '). En zoodra 
de onderlinge twisten der provinciën het toelieten, werd ook de 
Instructie voor de ambassade naar Denemarken gearresteerd '). 
Burch en Coenders Van Helpen waren tot gezanten benoemd •). 
Hunne Instructie behandelde de zaak, die ons bezig houdt, zeer 
uitvoerig. Na het verhaal van het met kapitein Vhlefeldt voor- 
gevallene volgde de last om te bewerken : 1". dat de koning den 
Nederlandschen walvischvaarders geen overlast meer aandoen zou, 
2*". dat voortaan geen onderscheid gemaakt zou worden tusschen 
de leden der Noordsche Compagnie en andere Nederlandsche inge- 
zetenen , hetzjj zij octrooi hadden of niet , 3°. dat het vonnis der 
Kopenhaagsche admiraliteit, dat »nul ende van geender waerden 
en was", daar men de Noordsche Compagnie niet behoorlgk ter 



») R. S.-G. 2 Nov. 1688, 11 Mrt. 1689. 

») R. S.-G. 2, 9 Nov. 1638, 11 Mrt. 1639. 

*) Aitzema, Saken v. Staet. II p. 629. 

*) R. S.-G. 9 Nov. 1638. — R. H. 20 Dec. 1638. 

») R. S.-G. 16 Apr. 1639. — R. H. 17 Apr. 1639. 

•) R, S.-G. 11 Mrt., 28 Apr., 15, 18 Juni 1689. 

•>) R. S.-G. 14 Mei 1639. — R. H. 12 Mei 1639. 

•) R. S.-G. 14 Mei 1639. — R. H. 15, 1? Apr., 16. 19, 28 Mei 1639. 



279 

barer verdediging had opgeroepen, niet uitgevoerd en dus op de 
twee schepen , die het vorige jaar gearresteerd en nu gereed waren 
om met de andere weder uit te varen , geen wraak genomen worden 
zou, zooals het gerucht wilde dat men voornemens was. Mocht Z. M. 
geene ronde en afdoende verklaring willen geven , dat hg de Ne- 
derlandsche walvischvaarders voortaan ongehinderd zou laten , dan 
werd den gezanten aanbevolen, de zaak »wat ernstiger'* aan te 
dringen door te wijzen op de ontdekking van Spitsbergen door Ne- 
derlanders , op de erkenning van hun recht door alle mededingers 
zelfs de Engelscben, en op het feit , dat de Denen zeer vele jaren > ) 
na de Nederlanders komende uit vriendschap door dezen op Spits- 
bergen waren toegelaten *). 

De voorbeeldcloos lompe behandeling, die deze ambassade van 
Christiaan IV had te verduren, verhinderde, dat deze last be- 
hoorlijk uitgevoerd werd. Den 16 Juli 1639 in Denemarken 
aangekomen , hadden de gezanten eerst 25 September gelegenheid 
om geheel volgens het eerste gedeelte hunner Instructie de klach- 
ten der Nederlandsche walvischvaarders aan Z. M. voor te houden. 
Den 7 October werd hun een antwoord gezonden, waarin de 
koning zgne verwondering betuigde , dat de Noordsche Compagnie, 
terwijl hij met zoo groote kosten de walvischvaarders op Spits- 
bergen beschermd en alle vreemden behalve de leden der compagnie 
van daar geweerd had, klaagde over eene handeling, die haar 
niet dan voordeelig kon zgn. De twee gearresteerde schepen toch, 
dus beweerde de vorst, behoorden niet aan de Noordsche Com- 
pagnie en hadden zelfs geene papieren bij zich gehad om hunne 
herkomst te bewijzen. Z. M. herhaalde de verklaring aan Van 



') De jaiste toedracht van het in 1615 en 1616 over de wal visch vangst met Dene- 
marken voorgevaUene schijnt aan beide z^den vergeten geweest te zgn. De Neder- 
landers, meenende dat Spitsbergen in 1594 ontdekt was, beweerden, dat de Denen 
23 jaar na hen op het eiland aangekomen waren (Instr. der ambass. v. 1639 , 
bij : Aitzema , Saken v. Staet. II p. 633 vgl. p. 442) ; terwijl de Denen van 
hunnen kant het over de souvereiniteitsrechten van Christiaan IV in 1615 en 
1616 voorgevallene terugbrachten tot de komst van den eersten Deenschen wal- 
vischvaarder op Spitsbergen. (1617.) Zij verwezen dan ook naar eenen vol- 
gens hen in 1617 door Z* M. geschrevenen brief, als i,van de welcke de reden 
sonderling sonde dienen tot esclaressement ende decisie van dit geheele stuck.'' 
(Miss. V. Van Cracouw aan de Stn.-Gen. dd. 9 Aug. 1689, in: Verbaal der 
ambass. v. 1689.) De Stn.-Gen. antwoordden echter, dat zich in hun archief 
zulk een brief niet bevond, maar dat zij een afschrift zonden van de missive 
van 18 Februari 1616. (Miss. v. de Stn.-Gen. aan de ambass. in Dcnem. dd. 26 
Aug. 1639, in: L. D. 1639.) 

») „Instructie vande . . . Staten Generael . . . voor de Heeren . . . Burgh . . . 
ende • . . Conders van Helpen . . . gaende in Ambassade aenden Coninck van 
Dennemarcken» dd. 14 Mei 1639. (Ook afgedrukt by: Aitzema, Saken v. Staet 
Il p. 629 vlg.) 



w 



280 

Cracouw gedaan , dat hg de compagnie volgens de oude gewoonte 
op Spitsbergen wilde toelaten, maar »der femer unconditionnirter 
Fischfainck", die tot nadeel van de compagnie en van de geheele , 
walvischvangst moest strekken , zon hg niet dulden , evenmin als 
de Staten-Generaal die zeker wilden begunstigen. Hadden de Ne- 
derlanders echter bezwaren tegen het vonnis der Kopenhaagsche 
admiraliteit, dan konden zg door beroep op den koning zelven 
spoedig eene beslissing verwachten. Alsof dit alles nog niet ge- 
noeg geweest ware om de Nederlanders teleur te stellen , werd 
de oude zaak van Johann Braem op nieuw opgerakeld en op 
voldoening aangedrongen. 

Voordat de Nederlandsche ambassade een repliek gereed had, 
was Christiaan IV reeds weder vertrokken en de Staten-Generaal 
riepen hunne gezanten op het eerste bericht van hun wedervaren 
terug. (28 November 1639*).) In December ontvingen de Staten 
eene nadere verklaring van den koning, waarin hg echter over 
dit punt volkomen hetzelfde zeide als reeds aan de ambassadeurs 
in het kort geantwoord was *). 

De Staten-Genera,^l stonden tegenover Denemarken dit jaar op 
een veel te weinig onafhankelijk standpunt, om den machtigen 
vorst, dien men evenals Karel I van sterke Spaanschgezindheid 
verdacht , te durven weerstreven. De behandeling, aan de ambassade 
van 1639 wedervaren, versterkte de Nederlandsche regeering 
echter in den weerzin, dien zij voor Christiaan IV had opgevat; 
het liet zich aanzien , dat men geene gelegenheid zou laten voor- 
bijgaan, om zich op de inhalige mogendheid, die de Sondtollen 
steeds hooger opdreef, te wreken. Langzamerhand dreigde eene 
Zweedsch-Nederlandsche alliantie in het verschiet , en Christiaan IV 
begon dan ook in te zien , dat hg te ver gegaan was door de 
Staten-Generaal zoo grovelijk te beleedigen. Zelf deed hij eenen 
stap in de richting van verzoening en liet zijnen zoon , den aarts- 
bisschop van Bremen, aan de Staten-Generaal voorstellen doen om 
tot eene schikking der tusschen Denemarken en Nederland hangende 
partikuliere quaestiën te geraken. De Staten toonden zich daartoe 
natuurlgk niet ongeneigd en zonden de heeren Boreel, Sonck en 
Van Weede in Mei 1641 als commissarissen naar eene conferentie, 
die te Staden gehouden zou worden. Onder de daar te behande- 
len punten trad wel de quaestie over den Sondtol bepaaldelgk op 
den voorgrond, maar ook de twisten over de walvischvangst 
namen eene aanzienlijke plaats in de onderhandelingen in. En 
geen wonder ! De gedragslijn , door den koning van Denemarken 



^) Zie over deze ambassade: Verbaal der ambassade van 1689, vooral ad 25 
Sept. , 7 Oct. 1639; ook: Aitzema, Saken v. Staet. II p. 638—36. 

>) Zie deze «naerder verklariogh" b^: Aitzema, Sakën v. Staet. Il p. 686. 



281 

in deze zaak sedert 1637 gevolgd, dreigde den Nederlandschen 
handel met ernstige moeielgkheden. Christiaan IV had herhaaldelijk 
verklaard, dat hg ter voorkoming van te groote en voor zjjne 
onderdanen schadeljjke concurrentie alleen de schepen der Noord- 
sche Compagnie op Spitsbergen wilde toelaten. En nu was het 
zoo goed als zeker geworden , dat het octrooi dezer compagnie , 
wanneer het met het jaar 1642 eindigde, niet zou verlengd wor- 
den , ja bij de vele concurrenten, die van alle kanten waren opge- 
daagd , — concurrenten, die, sinds 1636 door de Staten van Holland 
krachtig gesteund, onbevreesd hunne nering aan Spitsbergen zelf 
oefenden , — kon men het octrooi der compagnie reeds voor feitelgk 
vernietigd houden. Wanneer Christiaan IV dus ernstig voornam , 
de schepen, die niet onder de compagnie behoorden, van Spits- 
bergen te verdrijven, dan stond den Nederlandschen walvisch- 
vaarders eene groote schade te wachten , en het was dan ook geen 
wonder, dat dezen zich tot de Staten-Generaal wendden met de 
klacht, »dat de Coninck van Denemarcken in Spitsbergen ende 
andere Eijlanden naer den Noort Pool gelegen, onder pretext 
dat het syne Ma'". Landen syn, Voomeempt te verbieden daer- 
omtrent het gebruyck van Zee ende Lant aende Ingesetenen 
deser Nederlanden." *) 

In de Instructie der commissarissen , die naar Staden vertrok- 
ken, werd overeenkomstig met deze klachten de last opgenomen 
om te bewerken, »datdeVaert ende Wal vischvanck int Noorden 
by Spitsbergen ende overall vry ende onbecommert werden gelaten 
aende Ingesetenen deser Lande volgens het recht van Natiën, 
ende al waere Spitsbergen van des Rycke Norwegens dependentie , 
gelyck tselve niet en is *)." In dien zin waren dan ook Boreel 
en zgne ambtgenooton werkzaam. Tegenover het verzoek der 
Nederlanders om de walvischvangst in vrgheid te mogen oefenen 
zonder eenigen hinder van Deensche zijde en om eventueele quaes- 
tiën daarover bij tractaat te regelen, handhaafde Christiaan IV 
echter zijne oude stelling, dat hij niettegenstaande zijn recht op 
Spitsbergen de Nederlanders daar vrij wilde toelaten en alleen uit 
zorg voor den handel zgner eigene onderdanen wenschte te voor- 
komen, >dat de Commercie door altegrooten toeloop niet en 
mochte comen te niet te gaen." Ook de Staten-Generaal zouden 
zeker met deze handelwjjze instemmen, meende de koning, en 
hij stelde dus voor, dat beide partijen eene overeenkomst zouden 
treffen »op wat voet de Commercien te stabilieren ende jegens 



*) ,1 Instructie vande Staaten-Genl. voor de heeren . . . . haar hoog mogende 
Gedepde. Commissarissen , gaande naa de conferentie dag tot Staade ." dd. 18 
Mei 1641. 

») Instr. der commiss. te Staden, dd. 18 Mei 1641. 



. 282 

vremde die aldaer indringen wilden, te defenderen." Vooraf 
eischte Z. M. echter de belofte , dat de Deensche compagnie niet 
als vroeger wel eens in hare nering- gehinderd en dat de reeds 
toegebrachte schade haar vergoed zou worden *). Na eenige 
onderhandelingen deed Z. M. zelf den eersten belangrijken stap 
en schreef, »dat gelyck haer Ho: Mo: dese commercie eenige 
jaren geleden door een sekere Compaignie gelimiteert hebben , Soo 
komt het syne Co : Ma*, (voor) alderbest te wesen , tot verhoadinge 
van alle twist , ende tot meerdere profyt vande negocierende, 
dat men sigh te wedersyden veraccordere op een seker getael 
van schepen jaerlyx daerna toe te senden, ende dat buyten de 
genommeerde somme der Compaignie toebehoorende niemant 
anders toegelaten worde derwaerts te varen , Alsdan sonde het 
aen byde perthyen connen toegestaen worden , ontrent Christiaea- 
bergh ende het Eglant van Johan May te mogen visschen sonder 
eenige verder exceptie ende condicie *)." 

Niettegenstaande de uitdrukkelijke b^'voeging aan het einde 
van dezen voorslag , was echter daaraan reeds vroeger stilzwijgend 
de voorwaarde verbonden, dat Johann Braem vergoeding zou 
krijgen voor de schade, aan z^ne schepen in 1623 en 1632 toege- 
bracht. Van beide zijden werd deze zaak herhaaldel^k besproken, 
maar terwijl de Nederlanders steeds volhardden de Magenden 
naar de Noderlandsche rechters te verwijzen en hunne bemidde- 
ling daartoe aan te bieden, werd dit voorwendsel door hen ge- 
bezigd voor het uitstellen- van het beramen van een bepaald regle- 
ment op den door den koning voorgestelden voet. De bezwaren 
der Nederlanders tegen het sluiten van een tractaat zaten echter 
dieper: de commissarissen schijnen bij den twijfelachtigen toe- 
stand , waarin de Noordsche Compagnie verkeerde , niet recht ge- 
weten te hebben hoe zich te gedragen tegenover 's konings voorstel , 
dat het bestaan eener Noderlandsche compagnie voor de walvisch- 
Vangst onderstelde. Ook het bezit van Jan Mayen-eiland , dat 
nu voor het eerst in de onderhandelingen tusschen Denemarken 
en Nederland genoemd werd, kon licht tot zwarigheden aanlei- 
ding geven. Aitzema meent, dat de commissarissen ook oor-> 
deelden door verdere onderhandelingen bg veel tijdverlies niet 
dan nadeeliger voorwaarden te kunnen verkrijgen. Hoe dit zg, 
het is zeker, dat de Nederlanders aanvankelijk uitstellend, later 
bepaald onvoldoend antwoord gaven. 

Christiaan IV volhardde echter aanvankelijk bij zgn plan. 
In September 1641 sloeg hij nogmaals voor, den band tus- 
schen de wederzijdsche onderdanen nauw aan te halen door 



') Verbaal der ambass. v. 1641 ad 18, 19/29 Juni, 5, 8/18, 10 JoU. 
>) Verbaal der ambass. v. 1641 ad 10/20 Juli. 



283 

voortaan gezamenlijk »in Compaignie (buyten gemeene risico 
ofte winst nochtans)" de walvischvangst met een vooraf be- 
paald getal schepen aan Spitsbergen te oefenen en alle andere 
natiën van daar te weren. Ofschoon deze voorslag nagenoeg ge- 
heel overeenkwam met het door Van Cracouw in 1638 voorge- 
stelde, wilden de commissarissen zich tot niets verbinden; zg be- 
weerden na stoutweg, dat eene regeling in den door den koning 
gewensqhten geest onmogelgk was, daar er in Nederland geene 
geoctrooieerde compagnie voor de walvischvangst meer bestond ') 
en het hoogst onwaarschijnlijk heeten mocht , dat er eene nieuwe 
opgericht zon worden : elke regeling en beperking der Nederlandöche 
walvischvangst was dus ten eenenmale onmogelijk. Om die reden 
namen zij dan ook alleen op zich, den voorslag aan de Staten- 
Generaal mede te deelen. De koning uitte daarop wel den wensch , 
dat het octrooi der Noordsche Compagnie verlengd mocht worden , 
en betuigde zijne ontevredenheid , dat men niet dadelijk een trac- 
taat wilde sluiten , maar toen de commissarissen bjj hunne vroe- 
gere beweringen bleven en zelfs eene schriftelijke verklaring gaven , 
dat er geene compagnie voor de walvischvangst in Nederland 
meer bestond, -gaf hij toe *). ♦Waarschijnlijk uit vrees voor ver- 
dere onaangenaamheden met de Staten-Generaal keurde de koning 
het nu eindelijk goed, dat voortaan alle Nederlandsche schepen 
met de Deensche vrijelijk de walvischvangst aan Spitsbergen zou- 
den oefenen op voorwaarde , dat men zich goed gedragen en elkan- 
der niet door geweld hinderen of verdrijven zou. Het denkbeeld 
eener compdignie, uit leden van de beide natiën samengesteld, 
werd opgegeven: ook »de ongelimiteerde cours" ^verd door den 
koning vergund '). 

Zoo hadden de Staten-Generaal eindelijk na bgna dertigjarige 
onderhandelingen hunnen zin volkomen gekregen; van de souve- 
reiniteit van Denemarken over Spitsbergen werd niet meer ge- 
rept en de Nederlanders konden voortaan ongestoord aan het 
eiland visschen. Was er ook geen formeel tractaat over de quaestie 
gesloten, de commissarissen hadden »des Koninghs handt ende 
zegel" over het geslotene en hadden bij eene verdere onder- 
handeling slechts kunnen verliezen *). Christiaan IV erkende 



^) Eigenlijk was deze verklaring onjuist: het octrooi in 1633 vernieuwd (in- 
gaande met 1 Jan. 1635) eindigde eerst 3 1 Dec 1642. Waarschijnlijk steunt zich 
dus deze stoute uitspraak alleen op de verklaring van Holland van 11 Dec. 1686, 
waarover meer in Hfdst. IX. 

») Verbaal der ambass. v. 1641 ad 23 , 26 Juli, 1 Aug. , 10, 2/12. 9/19, 
16/26, 18/28, 20/30 Sept. , 23 Sept./8 Oct. 

*) Zie over deze ambassade: Verbaal der ambass. v. 1641. — Aitzema, Saken 
V. Staet. II p. 768, 788—97. 

*) Aitzema, Saken v. Staet. Il p. 795. 



2 



84 



de bindende kracht dezer regeling stilzwjjgend , toen hij aan het 
einde van het verdrag van Christianopel (1645), dat over deze 
quaestie zweeg, instemde met de bewering, dat bij dit verdrag 
»alle differenten tusschen Denemarcken ende de Staeten Ghenerael 
geheelijck waren afghedaen ende afgehandelt ')." 

Nu de zaak dus eindelijk definitief geregeld was, beproefde 
Denemarken ook later niet voordeeliger voorwaarden te bedingen '); 
de alle verwachting overtreffende vermeerdering der Nederlandsche 
walvischvangst na de vernietiging van het octrooi der Noordsche 
Compagnie maakte dan ook gewelddadige handelingen tegen haar 
nagenoeg onmogelijk, en gedurende de geheele zeventiende eeuw 
bleven verder de betrekkingen tusschen Nederland en Denemarken 
over deze zaak van den meest vriendschappelijken aard '). 



^) Zie dit verdrag bij: Aitzema, Saken van Staet. III p. 13 vlg. — De aange- 
haalde woorden komen voor in art. XIX. 

*j Dit werd trouwens weldra onnoodig: de Deensche walvischvangst kwynde 
reeds sinds 16S6 en de compagnie gaf de concurrentie eerlang voor lange jaren 
op. (Scoresby, Account. II p. 167.) 

*) Mauricius, Naleesingen over de Noordelijke Landen. (R.-A.) 



HOOFDSTUK VUL 

ONEENIGHEDBN MET FRANSCHEN EN ZUID-NEDERLANDERS. 



Terwgl Engelschen en Denen met de Nederlanders op Spits- 
bergen om de opperheerschappij kampten, wendde eene andere 
natie pogingen aan om zich tnsschen de strijdende partgen te 
vestigen en in vrede haar bedr|jf te oefenen. Het bleek echter 
weldra, dat het op den voorgrond stellen van uitslnitende aan- 
spraken en het dreigen met krachtige maatregelen de zekerste 
wegen waren naar het vreedzaam bezit der visscherg : de volken, 
die de heerschappij op Spitsbergen voerden, lieten daar slechts 
uit vrees of uit onmacht vreemde mededingers toe. Het was dus 
het lot der Pransche natie om dikwijls pogingen aan te wenden tot 
het vestigen der walvischvangst , maar om ook telkens in de handen 
van een der oppermachtige volken te vallen. Hoe zij het ook 
aanlegde , hetzij zg zelfstandig optrad of de heerschende volken 
door geldelijke opofferingen tot toegevendheid trachtte te stem- 
men, altijd was zg genoodzaakt hare pogingen op te geven om 
ze na weinige jaren met even ongelukkigen uitslag te hervatten. 

In 1612 was onder de vreemde schepen, die toen voor het 
eerst met Engeland kwamen wedijveren , ook een Spaansch schip 
.geweest, dat door den Engelschman Nicholas Woodcocke naar 
Spitsbergen geleid was. Het was uit St. Sebastiaan afkomstig, 
en, ervaren als de Basken door lange oefening reeds in de 
walvischvangst waren, brachten zg eene rijke vangst mede naar 
huis *). Het was niet te denken, dat zulk een schitterend resul- 
taat onbekend zou blgven. Behalve verscheidene schepen uit 
St. Sebastiaan zelf, verschenen dan ook in 1613 vier schepen 
van Fransche Basken uit St. Jean de Luz op Spitsbergen. Vier 
wedgverende reedergen hadden van daar hare vaartuigen uitge- 



*) Hist. de Spitsberghe. p. 11. <^ Poole , Belation of a Voyage to Greenland 
in 1612, bij: Purchas, Pilgrimes. III p. 716. — Edge , Dntch disturbance, 
bijt Purchas 1. e« III p. 46ö. 



286 

zonden: de grootste, die van » Monsieur de Turbyde", had een 
groot schip uitgereed , de andere zonden elk slechts een klein 
scheepje. Een dezer laatste werd dadel|jk na zjjne aankomst in 
Behouden-haven (17 Jnni) door den Engelschen admiraal naar 
huis gezonden .<); een ander, dat zich met het Enkhuizensche 
schip onder Bonner vereenigd had, onderging 23 Juni in Hom- 
sound hetzelfde lot *); het derde, aanvankelijk door Van Muyden 
en het schip van De Turbyde verjaagd, kreeg later tegen betaling 
eener belasting van 40 tonnen traan van de Engelschen ver!of 
om in Bell-sound te visschen. (21Juli •).) Het schip van de coin- 
pagnie van De Turbyde , grooter en sterker dan de andere Basken, 
sloot eene overeenkomst met Van Muyden en zjne Nederlanders 
om gezamenlijk alle andere walvischvaarders uit Bell-sound te 
weren. Een maandlang vischten z^ in vrede , maar den 21 Juli 
verscheen admiraal Joseph en liet het Fransche schip, dat zich 
dadelijk onderwierp , slechts tot de visscherg toe op voorwaarde, 
dat het de helft der gekookte traan en alle walvischbaarden aan 
de Engelschen zou uitleveren *). 

Andere Franschen, die zich dit jaar op Spitsbergen vertoon- 
den, was het niet beter gegaan. Een klein schip, te Hoorn voor 
zekeren Jean Macqui , een koopman te La Bochelle , uitgerust , 
werd 17 Juni door den Engelschen admiraal uit Behouden-haven 
verjaagd, en vertrok naar de Noordkaap. *) Een grooter schip, 
de »Jacques" van Bordeaux, waarop Allan Sallowes, die het vo- 
rige jaar de Nederlanders naar Spitsbergen had geleid, stuurman 
was , gaf zich tegelijk met dat van La Bochelle na eenige aarze- 
ling aan de Engelschen over. Men trof de overeenkomst, dat 
het schip in Greenharbour zou mogen visschen en dat de eerste 
acht wal visschen , die men ving , voor de Engelschen zouden zgn. 
Sallowes had dit jaar eene goede vangst : niet alleen was hij in 
staat de bedongene acht walvisschen te leveren, maar met eene 



^) Baffin, lonrnall of the Voyage to Greenland in 1618, bij: Purchas, Pil- 
grimes. III p. 717. — Hist. de Spitsberghe. p. 21. 

*) Hist. de Spitsberghe. p. 24. — Baffin, lournall of the Voyage to Green- 
land in 1613, bij: Porchas, Pilgrimes. III p. 717. 

*) Hist. de Spitsberghe. p. 23. — Baffin, lournall of the Voyage to Oreen- 
land in 1613, bij: Purchas, Pilgrimes. III p. 718, 19. 

*) Hist. de Spitsberghe. p. 22, 23. — Baffin, lournall of the Voyage to 
Greenland in 1613, bij: Purchas, Pilgrimes. III p. 718, 19. — Baffin verhaalt 
ad 31 Mei 1613, dat een der schepen van St. Jean de Luz van de (Moscovi- 
sche) Compagnie verlof had medegebracht om op Spitsbergen te visschen. (?) 

•) Hist. de Spitsberghe. p, 21, 22. — Baffin, lournall of the Voyage to Green- 
land in 1613, bij: Purchas, Pügrimes. III p. 716, 17. — Het verhaal van Baffin 
omtrent de verschijning van een tweede schip uit La Roebelle aan Spitsbergen 
(11/21 Juli 1613) schijnt op een misverstand te berusten. Het bedoelde scheepje 
was uit St. Jean de Luz. (Hist de Spitsberghe. p. 23.) 



287 

buit van niet, minder dan dertig visschen kon het schip 24 An- 
gastus met de Eugelschen naar huis keeren. ') 

Ernstig werd weldra tegen de aanmatigende handelwgze der 
Engelschen geprotesteerd door den Franschen ambassadeur te 
Londen, De Buisseaux. Hg drong herhaaldelijk aan op schade- 
vergoeding en ging zelfs zoover van te beweren , dat de toeëigening , 
waarop Jakob I zijn recht grondde , reeds daarom niet bestaan kon , 
omdat de Franschen Spitsbergen lang voor de Engelschen bezeten 
hadden. (?) Veel liet hij zich ook voorstaan op het verlof, door 
den koning van Frankrijk aan de Biscaaiers van St. Jean de Lnz 
en Bayonne verleend, om sinds 1610 tegen loon de Engelschen 
naar Spitsbergen te vergezellen en hen de walvischvangst te leeren. *) 

Hoewel de Franschen zoo vast van de gegrondheid dezer dwaze 
aanmatigingen overtuigd waren, dat zij ze twee jaren later nog 
herhaalden '), durfden de Fransche reeders toch in 1614 geene 
schepen ter walvischvangst naar Spitsbergen zenden *). Maar 
dat dit slechts eene tijdelijke terughouding was, bleek weldra. 
Nauwelgks waren Wotton en de overige leden van het Engelsche 
gezantschap den 6 Mei 1615 na eenige onderhandelingen over de 
Nederlandsche walvischvangst uit Den Haag vertrokken *) , of de 
Fransche ambassadeur Du Maurier leverde aan Oldenbarnevelt 
eene > verclaringh" over , waarin hg protesteerde tegen het door hem 
veronderstelde plan der Engelschen om met de Nederlanders eene 
overeenkomst te treffen, ten einde met vereende krachten alle 
andere natiön van Spitsbergen te verdrijven. Wij zagen reeds, 
dat deze verdenking volkomen ongegrond was : de Engelschen 
toch waren in 1615 evenmin tot eene combinatie met Nederland 
als met Denemarken geneigd *). Maar Du Maurier meende 



^) Boffin, lournall of the Voyage to Greenland in 1618, b^ : Purchas, Pil- 
grimes. III p. 716, 17, 19. — Hist. de Spitsberghe. p. 21, 22.— Het verhaal 
van dit laatste boekje over een roof, door de Engelschen op dit schip gepleegd, 
vindt zgne verklaring in het door Baffin (ad 17 Juli 1613) medegedeelde van 
een twist over het recht op eenen gevonden walvisch. (^The order of the Bis- 
caines is, that who so doth strike the first Harping Iron into the Whale, it 
is his , if his Iron hold.") 

*) «Yerclaringh vande Francoisen opte vaert ende visschery vande Waldsschen 
Int noorden ont&ngen vande heere dn maurier den 12"° Mey 1615 ,'* in: Noord- 
sche togten. 4 Loopende N. C. R.-A. 

") In de hierboven aangehaalde i^verclaringh." 

*) Verclaringh vande Francoisen, in: Noordsche togten. 4 Loop. N. C. R.-A. 

<) Zie hiervoor p. 206—8. 

*) Toch schreef ook De Groot, toen hg aan Du Maurier de hier vermelde 
j, verclaringh" terugzond , na vele betuigingen van instemming met de houding 
der Franschen : i^Ego cmn jampridem viderem , hoc agere Anglos , ut exclusis 
alüs gentibuB nos solos in societatem iniqnissimi juris admitterent , sedulo obstiti 
ne veniretur ad tam tnrpes pactiones." (Grotii Epistolae. p. 19. £p. 59.) 



288 

desniettegenstaande zeker genoeg van de zaak te zijn , om bij 01- 
denbamevelt ernstige pogingen aan te wenden tot verijdeling der 
gewaande Engelsche plannen. Onder beroep op geheel dezelfde 
tweeslachtige argumenten als de door Nederland in deze zaak 
steeds gebruikte, op de vryheid van zee en visscherg en op het 
door Frankrgk verkregen bezit, verklaarde de gezant, dat Spanje 
en Frankr^k voornemens waren in deze zaak gezamenlijk te han- 
delen en de walvischvangst hunner onderdanen te handhaven. 
Wilden de Staten-Generaal in het verbond tegen Engeland treden , 
het zou den verbondenen vorsten aangenaam zijn. In ieder geval 
was Du Maurier van plan, de Nederlandsche regeering officieel 
met de voornemens der vereenigde vorsten bekend te maken , ten 
einde haar van eene combinatie met Engeland terug te houden ^). 
Of het zoover gekomen is, blijkt niet; maar allicht zouden 
de voorstellen, hoe gewillig de Staten-Generaal zelven toen ook 
z^n mochten om in deze zaak eene vrijgevige politiek met be- 
trekking tot de vreemde mogendheden te volgen *), afgestuit 
zijn op den onwil der Noordsche Compagnie. Want deze had 
geheel andere plannen, zooals weldra blfjken zou. In denzomer 
van 1615 bleek de samenwerking, tusschen Pranschen en Span- 
jaarden reeds openlijk , toen twee schepen van Bordeaux , die voor 
eene reederij te St. Sebastiaan voeren , op Spitsbergen verschenen. 
De Noordsche Compagnie , die door hare groote machtsontwikke- 
ling in 1614 en 1615 zich in de IJszee reeds eene zelfstandige 
plaats meende veroverd te hebben , even onaantastbaar als die der 
Engelschen, toonde zich echter geenszins geneigd op hare beurt 
weder anderen tot de met zooveel inspanning bemachtigde vis- 
scherij toe te laten. Z^ weigerde bepaald den schepen verlof tot 
het visschen te geven. Niettegenstaande de bekende gezindheid 



*) Verclaringh vande Francoisen , in : Noordsche togten. 4 Loop. N. O. R.-A. — 
Grotii Epistolae. p. 19. Ep. 59. 

») Instr. der Stn.-Gen. voor H. Gsz. Qnast en J.Jsz. Schrobop, dd. 29 Apr. 
1614, 23 Mei 1616, in: Noordsche togten. 4 Loop. N. C. R.-A. — R. S.-G. 
10 Apr. 1618. — Req. v. J. Vrolicq aan de Stn.-Gen. dd. 15 Apr. 1688, in: 
Stn. N. C. V. d. HaarL gedeput. R.-A. (Vrolicq beweerde , dat volgens de R. S.-G. 
de Instructie , door den prins aan de walvischvaarders gegeven , i^expresseljck 
mede bracht" : ;,dat soo verre sylnyden in haere reyse ende walvisch neeringe 
eenighe vreemde natiën comen te ontmoeten , sij luijden aen de selve verclaeren 
souden , haerluyden intentie niet anders te syn , dan alleenlyck vryichlyck den 
Walvischvanck te mogen doen, sonder imanden anders van gelycken te doen te 
willen beletten." Ook „andere resolutien" waren volgens hem ;,by haere Ho. Mo. 
over dese saecke tot voordeel vande vreemde natiën , ende specialyck vande 
ondersaeten vande Croone van Vranckryck genomen.*' Alleen de drie boven- 
aangehaalde stokken van 1614 , 1616 en 1618 komen , voorzoover ik heb kunnen 
nagaan , met deze beschr^ving overeen.) 



^89 

der Staten-Generaal werden de Basken van Spitsbergen geweerd, 
hoewel zij zelfs aanboden om ^ van hunne vangst voor hunne 
toelating aan de Nederlanders uit te keeren >). Het volgende 
jaar gelastten de Staten de compagnie wel toegefelgker te zijn 
ea bevalen zij uitdrukkelijk, de Biscaaiers, wanneer zij hun 
aanbod hernieuwden, niet alleen vriendelijk te behandelen maar 
ook tegen de Engelschen te beschermen *), maar het was te 
laat: de Franschen schijnen door de behandeling der Neder- 
landers ontmoedigd te zijn. Hoewel zij zich na 1615 nog een 
enkele maal aan Spitsbergen vertoond schijnen te hebben •) , was 
het toch in 1619 reeds zoover gekomen , dat koning Jakob I ver- 
klaren kon , dat zij met de andere mededingers der Engelschen van 
de visscherij aldaar hadden afgezien *). Toen dit resultaat eenmaal 
verkregen was , weigerde de Noordsche Compagnie hen weder 
toe te laten ; hoewel de Basken herhaaldelijk pogingen aanwendden 
om de visscherij met kleine schepen ongemerkt weder te beginnen 
en zich zelfs op nieuw bereid verklaarden voor hot verlof te be- 
talen , werd dit door de compagnie steeds » met beleef theyt' ' 
maar zeer bepaald geweigerd *). In het vorige hoofdstuk is 
breedvoerig verhaald , hoe de ongelukkige Biscaaiers bg de Denen 
voor dergelijke aanbiedingen gewilliger ooren vonden, maar dat 
de Nederlanders ook tegenover de slinksche handelingen der ver- 
eenigde natiën hun doel niet uit het oog verloren en hardnekkig 
de toelating der vreemden bleven weigeren. De poging, door 
de Franschen beproefd om op eigen naam toegang tot de visscherij 
aan Spitsbergen te verkrijgen, verdient hier echter uitvoeriger 
beschreven te worden dan daar uit den aard der zaak geschied is.' 
Weinige dagen nadat Johann Braem in zijn proces tegen de 
Noordsche Compagnie door het Hof van Holland in het ongelijk 
gesteld was , verleende de kardinaal De Richelieu een octrooi voor 



') Instr. y. Schrobop art. 15. 

*) Instr. V. Schrobop art. 11, 12. 

») R. S.-G. 10 Apr. 1618. 

*) Muller, Mare Clausum. p. 162. 

•) Aitzema, Saken v. Staet. I p. 1150. — Req. der N. C. aan de Stn.-6en. 
e. Vrolicq dd. 2 Febr. 1634 en ald. bijl. D , in : Noordsche togten. 4 
Loop. N. C. R.-A. — Het bij Aitzema 1. c. medegedeelde over het verzoek 
van „die van Sint lan de Lux, selver oock (van) den Gouverneur (?) 
Grammont" aan de N. C. schijnt mij duister: alleen bl^'kt het, dat op de beide 
hierboven vermelde schepen van Bordeaux „Lestinotte" en „Le Pellecan** kapi- 
teins waren Jean De Lasso enJean De Gramont. — Het komt mij om ver- 
schillende aanwijzingen waarschijnlijk voor, dat de pogingen der Basken om 
hnnne walvischvangst te vestigen na 1615 beproefd werden niet aan Spitsber- 
gen, maar aan Jan Mayen-eiland. Was het feit bewijsbaar, dan zou het zeker 
een argument zijn ten voordeele van Vrolicqs beweerde ontdekking van het 
eiland in 1612. 

19 



-y 



290 

de walvischvangst aan zekeren Jean VroliC(l. ÏDe dus begunstigde 
persoon was een Bask van geringe afkomst, die vele jaren in 
dienst der Noordsche Compagnie geweest was *). Later had hg 
de Nederlanders verlaten en was in dienst van Haraneder en 
Laralde , — de beide kooplieden , die na verscheilene vergeefsche 
pogingen bg de Noordsche Compagnie in 1623 het Deensche con- 
tract gesloten hadden, — bekend geworden met Braem. Daar 
de walvischvangst der Basken in 1623 dadelijk weder gestaakt 
werd, verscheen hg in het volgende jaar nogmaals in Nederlandschen 
dienst als harpoenier op Spitsbergen *). Maar weldra trad hg 
als Braems zaakwaarnemer op en nam zijne belangen in Nederland 
waar gedurende het eindelooze proces voor het Hof van Holland *). 
Nauwelgks namen de zaken echter voor de Denen een ongun- 
stigen keer, of Vrolicq wendde zich tot Eichelieu. De suppliant, 
die zich >Capitaine de la marine de la ville de St. Jean de Luz" 
noemde, beweerde, dat hij den 3 Juni 1612 op 71|° NB. had 
ontdekt een eiland, Pico genaamd, dat vroeger nooit bekend ge- 
weest was. Met eenige andere Basken , die zich b^* hem gevoegd 
hadden, zou hij daar de walvischvangst begonnen, maar weldra 
door de kooplieden der gepriviligiëerde Nederlandsche en Engel- 
sche compagniën verjaagd zijn van zijne nieuwe ontdekking, die 
hij eerlang »è> cause des grands pro£&cts qui se font es costes 
d'icelle" Eichelieu (ook wel Isle de Eichelieu) genoemd had *). 

Laat ons hier even stilstaan, om te zien wat er van de zaak 
was. Eeeds door de opgave van de ligging van het eüand blgkt, 
dat hier sprake is van het bekende Jan Mayen-eiland *). Zöo 
.Vrolicqs bewering waar was , dan had hij dus een beter recht dan 
de Noordsche Compagnie, die eerst in 1614 het eiland ontdekte 



') Req. der N. C. dd. 2 Febr. 1634, b^l. B, in: Noordsche togten. 4 Loop. 
N. C. R.-A. 

*) Req. derN. C. dd. 2 Febr. 1634, bijl. B, in: Noordsche togten. 4 Loop. 
N. C R.-A. 

") Req. der N. C. dd. 2 Febr. 1634 L c. — Vgl. R. S.-G. 10 Sept. , 21 Oct. 1630. 

*) Octr. V. RicheUeu aan Vrolicq: (Bijl. C v. h. Req. der N. C. dd. 2 Febr. 1 634 1. c) 

*) De N. C. verhaalde in 1631 , dat Vrolicq walvisschen \rilde vaDgen op 
lySpitzbergen noemende de selve plaetse Pico ende Richelieu.'' (Aitzema, 
Saken t. Staet. I p. 1150.) Ook de Rouaansche admiraliteit sprak in 1683 
van ;,la Baye de Richelieu , dict Ie port de S. Pierre , Ie long des costes da 
Nord et Terre verte." (Req. der N, C. dd. 2 Febr. 1634 , bijl. 1. 1. c — De bedoelde 
baai is de Robbenbaai op Spitsbergen.) Toch is dit eene vergissing. Al bewees 
niet reeds de opgave der ligging van het eiland en de naam Pico , die klaarbly- 
kelijk op den zeer in het oog vallenden Beerenberg slaat , dat hier sprake is 
van Jan Mayen-eüand , dan zou reeds het feit , dat Vrolicq lang in Nederland- 
sehen dienst geweest was , hem wel vrijspreken van eene domme vergissing aU 
deze. Het kan hem toch niet onbekend geweest z^n, dat Spitsbergen in 1612 
reeds lang ontdekt was. 



291 

én er niet voor 1616 de visscherij vestigde. Juist om deze reden 
is echter het verhaal van Vrolicq onmogelgk : al wat hij bericht 
van zijne onaangenaamheden in 1612 of 1613 — immers alleen 
de onmiddellijke inbezitneming en vestiging op het eiland schiep 
zijn recht, — met de Noordsche Compagnie, die niet vóór 1616- 
en met de Moscovische Compagnie y die voor zoover mij bekend 
is nooit op Jan Mayen-eiland eenige acht heeft geslagen, is na- 
tuurlek onwaar. Maar ook om andere redenen is de bewering 
van Vrolicq onwaarschijnlijk: wie zal het gelooven, dat iemand 
die in 1624 nog jong was en het niet verder gebracht had dan 
tot harpoenier op een Nederlandse j walvischvaarder , reeds twaalf 
jaren vroeger op een eigen schip reizen deed en nieuwe plaatsen 
ontdekte, die dadelijk rijke winst afwierpen? dat die persoon, 
nadat hij die winst gemaakt had, berust zou hebben in de ver- 
drgving zijner schepen van die plaats door overweldigers, die 
minder recht hadden dan hg, zonder ooit over deze zaak bij zijnen 
machtigen koning te klagen voordat zeventien jaren daarna ver- 
loopen waren? dat een man, die later toonde even ondernemend 
als volhardend te zijn, niet alleen geene pogingen aanwendde om 
zijn recht te handhaven en zijne ontdekking te exploiteeren , maar 
zich integendeel in den dienst begaf eener natie , die hem veron- 
gelijkt had ; — eene natie , die er natuurlijk belang bg had , dat 
de ontdekking geheim bleef en die dus juist de eenige was, bij 
wie hij met de openbaring geen voordeel doen kon. Ik aarzel 
dan ook niet, hoewel Vrolicq een plan der ligging van het eiland 
en het proces- ver baal der ontdekking overlegde, met de Noord- 
sche Compagnie te verklaren: »que Jean Vrolicq ne prouvera 
jamais avoir esté en icelle Isle , qu'au service de ceux de la Com- 
pagnie flamande; qu'aussi il n'est point vraij semblable, et n'ij 
a nuUe apparence , que ledict Vrolicq eust trouvé ladite Isle l'an 
1612, et seulement Tauroit descouvert Tan 1629 ')." 

In Frankrijk, waar men met de toedracht der zaken minder 
goed bekend was, kon Vrolicq zijn ongerijmd verhaal met kans 
op goed geloof doen. Hij deelde dan ook zijne gewichtige ont- 
dekking aan Eicheliou mede, beriep zich op »le droict des gens 
qui permet ó. toutes personnes d'aller pescher en mers eslonguées," 
en op het recht der Basken, die, sinds jaren gewoon de IJszee 
ter walvischvangst te bezoeken , aan de vreemde natiën jaarlijks 
hunne onmisbare hulp en voorlichting verleenden. Hij wees ver- 
der op het nadeel , dat Frankrijk leed door de uitsluiting van de 
walvischvangst en de noodzakelijkheid om alle traan en balein 



') Req. der N. C. dd. 2 Febr. 1634, in: Noordsche togten. 4 Loop. 
N. C. R.-A. 

19* 



29Ö 

van buitenslands t6 ontbieden, en eindigde met op grond vaü 
Frankrijks recht en in naam der vrijheid octrooi voor tien jaren 
te verzoeken voor eene compagnie, die hij met eenige Basken en 
andere Pranschen gevormd had om de visscherij van walvisschen 
en andere zeemonsters te ondernemen in het noorden tusschen 
60® en 80° NB. >). 

Bichelien , die den Franschen handel zoo krachtig aanmoedigde , 
verleende Vrolicq dadelijk uit naam van den koning van Frank- 
rgk het verzochte octrooi (3 Juli 1629) en gaf hem en zijne 
compagnie verlof om met uitsluiting van alle andere Franschen 
overal ten noorden van 60° en bepaaldelijk aan het eiland Eichelien 
walvisschen te vangen gedurende vier jaren ingaande met 1 Ja- 
nuari 1630, op voorwaarde dat de vangst in vier aangewezene 
Fransche havens ingebracht zou worden. Inbreuken op het oc- 
trooi zouden met verbeurdverklaring van schip en goed ge- 
straft worden, maar na verloop der vier jaren zou de visscherij 
weder voor alle Franschen vrij zijn *). 

Met dit octrooi wendde zich nu Vrolicq 27 November 1629 
tot de Staten- Generaal en verzocht hen de Noordsche Compagnie 
te bevelen, hem »rustelick ende vredelick" te laten visschen vol- 
gens het verlof van den koning van Frankrijk. Als gewoonlijk 
vroeg de regeering de voorlichting der compagnie ') en deze 
haastte zich , de handelwijze van Vrolicq als » mauvaise et imper- 
tinente" voor te stellen, terwgl zijne ontdekking van het eiland 
ontkend werd *). Men besloot dan ook Vrolicq evenals vroeger 
Braem naar de justitie te verwijzen , om daar zijnen eisch tegen 
de Noordsche Compagnie in te stellen *); maar deze voorkwam 
dit en verkreeg van het Hof van Holland mandement penael tegen 
Vrolicq. Op welke gronden dit geschiedde blijkt niet , maar de 
bedreigde nam dadelijk de wijk buiten de Vereenigde Provinciën *) 
en vergenoegde zich verder met zijne zaak door den Franschen 
ambassadeur in Den Haag aan de Staten te laten aanbevelen. 
Dezen verklaarden dadelijk, dat zij de Noordsche Compagnie 
by haar recht wilden handhaven, maar zij oordeelden toch»dattet 
soude strecken tot gerustheit van de compagnie , dat dese saecke 



») Octrooi v.Richelieu aan Vrolicq. (Req. der N. C. dd. 2 Febr. 1634, byl. C. L c.) 

*) Het octrooi werd echter weldra stilzwijgend verlengd door de bepaling (bij 
de akte van koning en kardinaal dd 28, 30 Jan. 1632), dat geen Fransch schip 
het door Vrolicq op Spitsbergen ingenomen terrein dichter dan op tien mijlen zoa 
mogen naderen gednrende zes jaren (dus tot 1638). — Zie de stnkken bij: Req. 
der N. C. dd. 2 Febr. 1634, bijl. G. 

») R. S.-G. 27 Nov. 1629. 

») Req. der N. C. dd. 2 Febr. 1634, 1. c. 

») R. S.-G. 18 Dec. 1629. 

•) Req. der N. C. dd. 2 Febr. 1634, 1. c. 



293 

buyten verwyderijige werde gehouden" en trachtten dan ook de 
zaak door conferentiën met de bewindhebbers te schikken '). 

Maar de Staten mochten zich met een goeden uitslag 'op zulke 
halve maatregelen vleien, Vrolicq kende de compagnie en haar 
streven beter. Hij zag reeds toen dadelijk in , dat hij niet 
zonder hulp tot de vrije visscherij aan Spitsbergen zou geraken. 
Evenals zijne vroegere patroons wendde hg zich dus tot Braem 
en het gevolg van het gemeen overleg was, dat de koning 
van Denemarken een nieuw octrooi aan de compagnie voor de 
walvischvangst verleende met uitdrukkelijk verlof om twee Baski- 
sche schepen onder hare uitrusting naar Spitsbergen op te nemen >). 
Nu hij zich zoodoende den steun van Denemarken verzekerd had , 
wendde Vrolicq zich met eenen aanbevelingsbrief van Christiaan IV 
nogmaals tot de Staten- Generaal , klaagde over de Noordsche 
Compagnie en drong zgn verzoek om toelating tot de walvischvangst 
nader aan »). Een gunstig antwoord volgde echter ook nu niet. 

Onderwijl werd in Frankrijk alles tot de visscher^* gereed ge- 
maakt. De compagnie werd te Havre de Grace gevestigd en in 
den zomer van 1631 verscheen Vrolicq met een klein scheepje 
op Spitsbergen, waar Gödert Braem met zijn schip reeds aange- 
komen was. Wg hebben boven gezien, dat de beide schepen 
door de ontwikkeling der Nederlandsche macht in de Mauritius -baai 
sinds 1623 daar nu geen plaats meer konden vinden en dus ge- 
noodzaakt waren in de Robbenbaai een toevlucht te zoeken. Uit- 
voerig werd ook reeds verhaald, hoe de Nederlandsche comman- 
deur van Braem trachtte te vernemen , of Vrolicq bij hem be- 
hoorde, maar dat hg slechts zeer onvoldoend antwoord ver- 
kreeg. Ook Vrolicq had na overleg met Braem geweigerd zijne 
paspoorten en commissie te vertoonen en beweerd, dat hij aan 
niemand rekenschap van zijne daden schuldig was. De Neder- 
landsche commandeur had hem toen het visschen verboden en 
gedreigd hem met geweld te zullen verdrijven, maar zoodra Braem 
eene verdedigende houding aangenomen en eenige kanonnen ont- 
bloot had , had hij afgehouden en beide schepen verder met vrede 

gelaten *). 

In het vorige hoofdstuk merkten wij reeds op, dat den Neder- 
landers dan ook het recht ontbrak de Denen en hunne bescher- 
melingen uit de Robbenbaai te verdrijven : terecht beriep Vrolicq 



») R. S.-G. 4, 18 Juni 1680. 

») Zie hiervoor p. 258 , 269. 

») R. S.-G. 13 Aug., 10, 20 Sept. 1680. 

•) Req.der N. C. dd. 2 Febr. 1634, byl. D. 1. c. — Zie ook: Req. d^r N. C 
dd. 8 Apr. 1638, in: Stn. v. d. Haarl. gedeput. betr* de N. C. R.-A. — Vgl. 
hiervoor p. 259 , 260. 



294 

zicli later herhaaldelijk op de geheele vr^heid der Eobbenbaai 
vóór 1631. Maar overigens liet hij zich blijkbaar weinig met 
juridieke redeneeringen in: het was hem onverschillig met welk 
recht hij toegelaten werd , zoo men hem slechts in de gelegen- 
heid stelde om winst te maken. Twee zaken waren hem volkomen 
duidelijk: de Nederlanders hadden hem zonder vertoon z^ner 
commissie tot de walvischvangst toegelaten en hij was zonder 
hinder met een volgeladen schip te Havre de Grace aangekomen. 
Weinig kiesch in de keuze zijner middelen vergat hij , dat hij 
slechts aan de tijdige tusschenkomst van Gödert Braem zijne toela^ 
ting te danken had, en dat hij krachtens zijn eigen recht alle aan- 
spraak op de visscherij in de Robbenbaai miste. Niet inziende, dat het 
geheel van de Denen afhing of zij hem daar wilden toelaten , was 
hij dadelijk gereed zelfs tegen hen op te treden , nu hem dat voor- 
deelig scheen. Nogmaals evenals in 1629 wilde hij beproeven, zelf zon- 
der vreemde hulp op Spitsbergen toegelaten te worden. Hij ver- 
klaarde dus na zijne terugkomst in Frankrijk aan ieder , die het 
hooren wilde, dat de Nederlanders hem op zijn Fransche paspoort aan 
Spitsbergen hadden toegelaten , — dat hij bezit genomen had van de 
Eobbenbaai, die hij voortaan St. Pierre noemde, en dat de Fran- 
sche compagnie de visscherij nu vrijelijk aan Spitsbergen kon oefe- 
nen *). Deze bewering, geheel bezijden dewaarheid, kwam volstrekt 
niet overeen met de bedoelingen der Noordsche Compagnie. Wel 
begrijpende, dat het Vrolicq alleen te doen was om de walvisch- 
vangst in Frankrijk te vestigen, had zij integendeel haren com- 
mandeur gelast geen Fransch schip op Spitsbergen toe te laten. 
Nu de tegen hare bedoeling begunstigde Franschman zulk eene 
verkeerde voorstelling der zaak gaf, zweeg de compagnie dan ook 
niet ; zij liet een verhaal van de ware toedracht der gebeurtenis- 
sen opstellen , verklaarde daarbij dat het hare bedoeling geenszins 
geweest was, vreemden binnen haar gebied op Spitsbergen toe 
te laten behalve de Denen, die zij uit vriendschap duldde, en 
dreigde haar octrooi evenals in 1623 met geweld tegen de Fran- 
schen te zullen handhaven. Dit protest werd tot behoud van het 
recht der compagnie aan Vrolicq en zijn compagnon Adriaan 
Ficq beteekend *). Het was echter te denken, dat dezen zich 
daardoor niet zouden laten afschrikken : Vrolicq verzocht en ver- 
kreeg zelfs van koning en kardinaal de bevestiging van zijn octrooi 
en verbod aan alle Franschen , die op het gerucht van zijne goede 
vangst zich gereed maakten uitrustingen naar Spitsbergen te doen, 



») Req. der N. C. dd. 2 Febr. 1634 en ald. bijl. D. 1. c. 
») Req. derN. C. dd. 2 Febr. 1684 1. e. — Het protest is daarbij gevoegd 
als bijlage D. 



295 

om de plaats waar hij zich bevond op tien mijlen te naderen '). 
Onbeschroomd verscheen hij daarop in het laatst van Juni 1632 
met twee schepen weder in de Robbenbaai. 

De overmoedige handelwijze van Vrolicq tegenover Denemarken 
kon onmogelijk door Christiaan IV gebillijkt worden en de Fran- 
schen stonden dus alleen tegenover de Noordsche Compagnie. Zij 
waren nu onaf hankelgk ; maar het bleek weldra , dat zg toch nog 
te zwak waren om op eigen beenen te staan. Gödert Braem, 
weder in de Robbenbaai aanwezig, liet Vrolicq naar het schgnt 
wel toe nevens hem te visschen, maar toen den 29 Juni de 
Nederlandsche commandeur Jacob Jansz. Duynkercker daar ook 
verscheen en Vrolicq aan boord klampte, maakte Braem zich 
niet als in 1631 gereed om de Franschen te verdedigen, maar 
wachtte kalm af hetgeen gebeuren zou. Duynkercker — steu- 
nende op den last der Noordsche Compagnie, die het uitslui- 
tend recht der Denen op de Robbenbaai niet erkende, — verbood 
daarop aan Vrolicq op last der Noordsche Compagnie het vis- 
schen aan Spitsbergen. Hij liet hem aanzeggen , dat h^' hem 
krachtens de ontdekking en toeëigening van de Mauritius-baai en 
de aangrenzende plaatsen door de Npordsche Compagnie en het 
octrooi aan haar verleend , verzocht zich te begeven naar de opene 
zee of elders buiten het Nederlandsche gebied, waar goede gele- 
genheid voor de visscherij was. Vrolicq van zjjn kant beriep zich 
op zijn octrooi en op zgn gerust bezit en gebruik der Robbenbaai 
in 1631 ; de ontdekking en toeöigening van Spitsbergen door Ne- 
derlanders wilde hij niet ontkennen, »alsoo de selve dispute ge- 
nouchsaem bg andere tegens die vande Compaignie gedaen wort ," 
maar het eigendomsrecht der Nederlanders op geheel Spitsbergen 
en met name op de Robbenbaai , waar hij beweerde dat zij nooit 
gevischt hadden, ontkende hij bepaaldelijk. Ten slotte wees hij 
op de goede verstandhouding der Staten-Generaal met Frankrijk , 
die met eene vijandelgke behandeling der Fransche walvischvaar- 
ders zoo weinig zou strooken *). Duynkercker was echter niet 
gezind juridieke debatten te beginnen; hij liet aan Vrolicq een- 



») Zie dit stuk als bijlage G. achter: Req. der N. C. dd. 2Febr. 1634 l.c. — 
De Fransche schepen, waarover Vrolicq klaagde, waren misschien de twee Bis- 
caaiers , die met Deensche passen op Spitsbergen en Jan Mayen-eüand verschenen. 
(Zie hiervoor p. 262.) 

*) In de later gewisselde stukken beriep Vrolicq zich herhaaldelijk op het 
volkenrecht, volgens hetwelk „V eenemael woeste ende onbewoonde landen ge- 
houden werden van deselve natuyre ende recht als de zee selffs." (Req. aan de 
Stn-Gen. dd. 15 Apr. 1633, onder de: Stn. v. d. Haarl. gedeput. betr. de N. C. 
R.-A.) De N. C. antwoordde daarop met een beroep op de handelwijze der Fran- 
schen zelven in Canada en Terre-neuve , waar het aan alle vreemde volken verboden 
was te visschen of te handelen. (Req. der N. C. dd. 2 Febr. 1634, bijl. E. 1. c.) 



296 

voudig een antwoord insinueeren, waarin hij op de reeds aange- 
voerde gronden dreigde, bij weigering van vertrek »genootsaeckt 
te sullen wesen te gebruycken soo daenige middelen van wapens 
ende andersints als hy soude meynen tot dienste van syn voor- 
nemen de stercxste ende crachtichste te wesen." Vrolicq herhaalde 
daarop mondeling de verzekering, dat hij volgens zijn Fransche 
pas en verkregen recht zou voortgaan met visschen totdat hij met 
geweld verdreven werd * ) , en de Nederlanders warpn dus wel 
genoodzaakt , wilden zij hun doel bereiken , geweld te gebruiken. 
Nauwelijks begonnen zg echter hunne bedreiging uit te voeren, 
of de Franschen maakten zich tot het vertrek gereed , en de zaak 
liep dus zonder bloedvergieten af. Vrolicq vertrok met zgne twee 
schepen en het derde, dat hij onderweg ontmoette , naar IJsland, 
waar hij echter te vergeefs trachtte eene goede vangst te doen: 
toen hij in het najaar te Havre de Qrace binnenviel , had de reis 
hem niet alleen geen winst , maar zelfs een verlies van 350 000 
livres opgeleverd *). 

Dadelijk wendde Vrolicq zich dan ook tot den koning van Frank- 
rijk ; hij verzocht hem de Nederlanders te dwingen om het Fransche 
octrooi voortaan niet weder te schenden en om de hem en zgnen 
deelgenooten toegebrachte schade te vergoeden. In Frankrijk was 
men echter niet geneigd , om zulk eene betrekkelijk onbelangrijke 
zaak geweld te gebruiken en men verwees dus Vrolicq naar de 
Staten-Generaal als de overheid der Noordsche Compagnie, om 
door hunne tusschenkomst schadevergoeding en betere regeling 
voor het vervolg te verkrijgen '). Daartoe wendde zich dus 
Vrolicqs zaakgelastigde Isaac Mahieu, een deelgenoot der Fran- 
sche compagnie, den 11 Maart 1633 tot de Staten en verzocht 
na breedvoerig verhaal van het in 1631 en 1632 voorgevallene 
behalve vergoeding der geledene schade eene akte, waarbij aan 
de Noordsche Compagnie bepaaldelijk verboden werd de Franschen 
te hinderen in hunne visscherij, al werd die binnen de grenzen 
van haar octrooi gedreven, opdat de schepen, die Vrolicq voor- 
nemens was in 1633 weder naar Spitsbergen te zenden, onge- 
stoord hun bedrijf zouden kunnen oefenen. Een proces over de 
geldigheid van het Fransche octrooi werd reeds dadelijk gewei- 
gerd: Vrolicqs ondervinding in de zaak van Braem had hem 



») Zie de drie gewisselde stokken bij elkander in: L. F. 1638 (by de nota 
van Baagy dd. U Mrt. 1633); de twee eerste bevinden zich ook onder de: Stn. 
V. d. Haarl. gedeput. betr. de N. C. R.-A. 

») Zie over deze reis van Vrolicq: Req. v. Vrolicq en v. de N. C. dd. 11 
Mrt., 8 Apr. 1688, onder de: Stn. v. d. Hrl. gedeput. betr. de N. C. R.-A. — 
Req. der N. C. dd. 2 Febr. 1634. 1. c. 

») Req. V. Vrolicq aan de Stn -Gen. dd. 11 Mrt. 1683, onder de: Stn. v. d. 
Hrl. gedeput. betr. de N. C. R.-A. 



297 

genoeg geleerd, dat er van de Nederlandsche rechters niets te 
hopen was en hij schreef dus, »dat de kennisse van deqnaliteyt 
van het octroy niet en competeert aen eenich Hoff ofte Gerichte 
van herwaerts over" '). De Fransche ambassadeur Baugy voegde 
bij deze memorie eene aanbevelende nota , waarin hij er op wees , 
dat de visscherij aan Spitsbergen den Franschen even goed als 
aan alle andere natiën , die jaarlijks schepen daarheen zonden , vrij 
moest zgn '). 

Op deze stukken, die dadelijk aan de Noordsche Compagnie 
gezonden werden, antwoordde deze weldra (8 April) met een 
breedvoerig verhaal van Vrolicqs aandeel aan haar proces met 
Braem, eene uiteenzetting van zgne verdere handelwijze sinds 
1629, en eindelgk met hevige klachten over twee Baskische 
schepen, die in 1632 aan Jan Mayen-eiland de loges der com- 
pagnie geplunderd hadden >). De compagnie verklaarde zich 
bereid , met Vrolicq voor de Nederlandsche rechters te procedee- 
ren, en verzocht onderwijl onder beroep op haar met zooveel 
moeite verkregen recht en onder verwijzing naar het belang der 
Nederlandscho walvischvaarders handhaving van haar octrooi tegen 
alle inbreuken *). Van Fransche zijde werd deze redeneering 
den 15 April beantwoord met eene korte uiteenzetting van Vro- 
licqs goed recht tot het oprichten eener Fransche compagnie voor 
de walvischvangst op gezag van den koning, een plan »dat by 
alle redelycke menschen altyts gehouden soude werden voor goet , 
eerlyck ende pryselyck.'' Na uitvoerige wederlegging van alle hem 
door de Noordsche Compagnie toegedichte streken bleef Vrolicq 
standvastig een proces weigeren *). 

De zaak scheen op de lange baan geschoven te zullen worden, 



') Zie het reqnest onder de: Stn. v. d. Hrl. gedeput. betr. de N. C. R.-A. — 
Vgl. R. S.-G. 11 Mrt. 16S3. 

*) Zie de nota in de: L. E. 1633. 

*) Zie over deze hier niets ter zake doende gebeurtenis: hiervoor p. 262. — 
Natuurlijk is ook het aandeel van Vrolicq aan de zaak van firaem hier van geen 
belang. 

♦) Zie de memorie onder de : Stn. v. d, Hrl. gedeput. betr. de N. C. R.-A. — 
R. S.-G. 8 Apr. 1633. — De N. C. beweerde o. a. in deze memorie, dat 
„onder de mede participanten" van Vrolicq ook waren jyceuige Nederlandsche 
Factoors tot Roan haerlieden onthoudende, dewelcke naer apparentie oock haere 
meesters hadden in dese Landen." Vrolicq antwoordde 15 April, dat door de N. C. 
„sonder reden ende fondament gesuspicieert werdt, dat onder zyne geassocieerde 
waren eenige inwoonders van dese landen, uochte ondersaeten van haere Ho: Mo:". 
Niettemin waren zulke praktijken ter ontduiking van het octrooi der N. C. niet 
ongewoon, getuige het plakkaat der Stn.-Gen. van 11 Maart van hetzelfde jaar, 
waarvan boven (p. 265) sprake was. 

•) Zie de memorie onder de: Stn. v. d. Hrl. gedeput. betr. de N, C. R.-A, — 
R. si-G. 15 Apr. 16.S3. 



298 

en Bangy voegde dan ook bij Vrolicqs repliek eene nota , waarin 
hij op terzijdestelling van alle ^longueurs affectées" aandrong *). 
De Staten-Generaal stelden toen dadelgk alle stukken , die op deze 
zaak betrekking hadden , in handen van den heer Van Vosberghen , 
om de zaak zoo mogelijk te schikken in overleg met de Noordscho 
Compagnie *). Deze, niet meer in de gelegenheid om Vrolicqs 
laatste vertoog te beantwoorden, en bevreesd , dat de Staten-Gene- 
raal haar in het ongelijk zouden stellen , leverde 3 Mei nog eene 
memorie over , waarin zij , terwgl zij haar recht op hare in Spits- 
bergen gevestigde kolonie nader aandrong, zich eindelgk bereid 
verklaarde de Franschen met twee schepen op het eiland toe te 
laten, maar op voorwaarde, dat zij niet verschenen binnen » den 
cleynen hoeck", dien de Nederlanders voor hunne visscherg ge- 
bruikten, namelijk »buyten delimytten van Magdalenen bage ende 
de noorder punt ofte noorder gatt" '). De voorzorg was echter 
geheel overbodig : Vosberghens pogingen liepen vruchteloos af *) 
en Vrolicq zelf weigerde verdere wisseling van stukken , die hem 
nutteloos scheen *). Toen Baugy later op voldoening aandrong, 
nam de provincie Holland de zaak over •). Alle pogingen om 
haar tot een besluit te brengen waren vruchteloos, en eindelgk 
werd 8 November »de saecke daerbij gelaten" ^). 

Onderwijl had Vrolicq niet stil gezeten. Eeeds den 11 Maart 
had hij den Staten-Generaal zijn voornemen te kennen gegeven, 
dit jaar weder eene uitrusting op Spitsbergen te doen en 20 
Mei had Baugy in de volle statenvergadering medegedeeld, dat 
de schepen vertrokken waren. Werkelijk kwam Vrolicq met 
vier schepen den 27 Juni nogmaals in de Bobbenbaai aan, maar 
reeds den volgenden dag ontving hij bevel van den Nederland- 
schen commandeur Cornelis Pietersz. Ys om bij hem aan boord 
te komen. Vrolicq begaf zich dadelgk naar de Mauritius-baai , 
waar Ys zich bevond , en er ontstond eene hevige woordenwisseling. 



*) Zie de nota bij de memorie onder de: Stn. v. d. Hrl. gedepnt. betr. de 
N. C. R.-A. — R. S-G. 15 Apr. 1633. - R. H. 3 Mei 1633. 

») R. S.-G. 15 Apr. 1633. 

■) Zie deze memorie onder de: Stn. v. d. Hrl. gedepnt. betr. de N. C. R.-A. — 
B. S.-Gv 8 Mei 1683. 

•) R. S.-G. 23 Apr., 8 Mei 1633. 

» Mem. V. Vrolicq aan de Stn.-Gen. dd. 15 Apr, 1638, onder de; Stn. v. d. 
Hrl. gedepnt. betr. de N. C. R.-A. — Apostille v. d. notaris V. d. Aa achter 
de memorie der N. C. dd. 8 Apr. 1633, ondei de: Stn. t. d. Hrl. gedeput. betr. 
de N. C. R.-A. — Req. der N. C. dd. 2 Febr. 1684 en ald. bijl. F. 1. c. — 
B, S.-G. 31 Mei 1633. 

•) R. S.-G. 31 Mei 1633. 

O R. S.-G. 2 Juni, 11 Jnli, 10 Ang., 28 Scpt., 17 Oct. , 8 Nov. 1688. - 
R. H. 1 Sept. — 8 Oct. 1633, p. 88. — Nota t. Bangy dd. 2 Jnni 1683, in 
L. F. 1633. — Aitzema, Saken v. Staet. II p. 89. 



299 

Ts verklaarde, dat hij in het volgens ziJD zeggen door de Nederlanders 
bezeten gebied niemand dan de Denen kon toelaten en de Eranschen 
dus verzocht die plaats te verlaten , om ergens anders ten zuiden 
daarvan eene voor de walvischvangst geschikte baai op te zoeken. 
Vrolicq antwoordde daarop natuurlek met een beroep op z^n 
octrooi , maar na herhaalde wisseling van stukken week hij einde- 
lijk voor de bedreiging van geweld en onderwierp zich aan den 
eisch van den commandeur. Hij stelde eerst voor, de zooge- 
naamde Engelsche baai in Fairhaven voor zijne vestiging te 
kiezen, maar de Nederlanders ontzeiden hem nadrukkel^k het 
verblijf daarin, »aengesien deselue was gelegen inde visscherie 
ende neringe by hen geexerceert." Ook Maudlen-sound werd om 
dezelfde reden afgekeurd, maar ten zuiden daarvan buiten het 
gezicht der Nederlanders mocht Vrolicq eene baai uitzoeken om 
te visschen, of zoo hij wilde zich naar de opene zee terugtrek- 
ken ^). De Franschen vertrokken daarop eindelijk na lang talmen 
en niet voordat zij verscheidene malen met geweld bedreigd 
waren, naar eene baai op korten afstand van Maudlen-sound ge- 
legen > die zij kort te voren hadden laten opnemen en» Ie Refuge 
Fran9ais" genoemd hadden. 

Het schijnt , dat deze wijkplaats — een kleine baai op de west- 
kust van Spitsbergen , juist halverwege tusschen Maudlen-sound en 
de Hamburgerbaai *) — door Vrolicq met buitengewone behendig- 
heid gekozen was; zij was gelegen >sur Tadvenue des balleines" 
en zoo uitnemend voor.de visscherij geschikt, dat de Nederlanders 
de concurrentie vreezende , niet alleen de Engelschen , onder wier 
zoogenaamd gebied de plaats behoorde, schijnen te hebben wil- 
len overhalen om de Franschen te verdrijven, maar ook later 
aan de Staten-Generaal bij request verzochten, dat zij Vrolicq 
zouden willen bevelen, zich op eenen afstand van niet minder 
dan tien mijlen van hunne vestiging op te houden. Van dit 
alles kwam echter niets ; maar Vrolicq van zijne zijde was klein- 
geestig genoeg, om niettegenstaande het groote voordeel, dat 
zijne baai hem beloofde, herhaaldelijk eenige van zijne sloepen 
naar het noorden te zenden en ze bepaaldelijk in Maudlen-sound 



*) Zie de zeven over deze zaak gewisselde stnkken als bijlagen bij de memorie 
van Vrolicq, in: Noordsche togten. 4 Loop. N. C. R.-A. 

*) Zij staat als „Baskes bay" aangeteekend op de kaart der IJszee in den 
atlas van Colom (1656). Ook nog als „Basken bal" op Petermanns kaartje van 
Spitsbergens noord westhoek achter: Lindeman, Arkt. Fisch. der Dentschen 
Seestadte. — Zeker heeft de Biscayer-hoek , reeds in 1633 door Vander Brugge 
(Jonmael der Seeven Matroosen. p. 8) vermeid, niets met de zaak van Vrolicq 
te maken ; waarschijnlijk draagt hij zijnen naam naar eenige Biscaaische harpoe*» 
niers in Nederlandschen dienst. 



300 

• 

te laten visschen. Het was te voorzien , dat de Nederlanders dit 
niet zouden dulden, maar eerst nadat door hen op vijf sloepen 
beslag gelegd en iaei nog krassere maatregelen gedreigd was, 
bleef Vrolicq binnen de nu eenmaal door hem zei ven gekozene 
grenzen *). 

Nauwelijks waren de vier Fransche schepen in het vaderland 
teruggekeerd, of zij deelden den koning hunne bezwaren mede 
over de hun door het nemen der vijf sloepen toegebrachte schade; 
zij klaagden vooral , dat de slechte uitslag hunner reis hen voor 
meer dan 100,000 livres benadeeld had , en toonden zich zeer 
teleurgesteld, dat in hunne afwezigheid door de vereenigde be- 
moeiingen van Baugy en Mahieu nog geene vergoeding der schade 
van 1632 verkregen was. Op al deze gronden verleende dan 
ook de admiraliteit van Rouaan den 30 December 1633 aan 
Jean Vrolicq volmacht om beslag te leggen op de in Frankrgk 
aanwezige goederen der Noordsche Compagnie *) , en weldra werd 
aan dit verlof gevolg gegeven door het arrest, gelegd op de 
goederen der compagnie, berustende onder kooplieden te Rouaan, 
Bordeaux en Bayonne •). Om de gevoeligheid der Franschen 
te toonen , was ook reeds aan de Basken verboden in Nederland- 
schen dienst ter walvischvangst uit te varen *). 

Natuurlijk werd de zaak nu in Nederland weder levendig. De 
Noordsche Compagnie , ondersteund door de regeeringen van ver- 
schillende Hollandsche steden, verzocht 2 Februari 1634 de tu8- 
schenkomst der Staten-Generaal tot opheffing van het arrest en 
intrekking van het Rouaansche vonnis ; zg eischte tevens , dat de 
Staten zouden zorgen , dat Vrolicq haar niet meer hinderde en da,t 
hij , zoo hij voornemens was weder op Spitsbergen te verschijnen. , 
haar gebied niet betreden, maar integendeel tien m^len van 
daar verwijderd blijven zou *). Ook Vrolicq zelf wendde zich op 
bevel van koning en kardinaal nog eenmaal met eene memorie 
tot de Staten en verzocht, dat zij hem vergoeding der dien 
zomer geledene schade verschaffen en maatregelen nemen zonden, 



^) Zie de drie over deze zaak gewisselde stukken als bijlagen bij de memorie 
van Vrolicq, in: Noordsche togten. 4. Loop. N. C. R.-A, — Zie het op deze reis 
voorgevallene uitvoerig verhaald in: Mem. v. de N. C. en v. Vrolicq dd. 2 Febr., 
30 Mrt. {?) 1684, in: Noordsche togten. 4 Loop. N. C. R.-A. 

>) Zie dit stuk als bijlage I achter het Req. der N. C. dd. 2 Febr. 1684. 
L c. — Vgl. R. H. 6 Apr. 1634. 

») Req. der N. C. dd. 2 Febr. 1634. Bijl. I. 1. c. — VgL R. H. verg. v. 14 
Mrt.— 8 Apr. p. 27. 

•) Req. der N. C. dd. 2 Febr. 1684. Bijl. H. 1. c. 

») Zie het request der N. C. in: Noordsche togten. 4 Loop. N. C. B.-A. — 
Vgl R. S.-G. 2, 7 Febr. 1634 (waar de inhoud der memorie echter onjuist 
voorgesteld wordt.) 



301 

dal hij liet volgende jaar ongestoord aan Spitsbergen kon verkee- 
ren >). Beide . stukken werden reeds dadelijk in handen eener 
commissie gesteld en de zaak bleef dan ook, niettegenstaande 
Baugy ze »seer yverich vervolgde" en >seer hart aenhielt" om 
antwoord, voorloopig rusten *). Eerst in Mei werden er pogingen 
aangewend, om door oonferentien van de Noordsche Compagnie 
met gedeputeerden uit de Staten-Generaal de zaak te schikken; 
men wilde op Spitsbergen eene grensregeling maken , opdat ieder 
der beide partijen op haar eigen gebied hare visscherij ongehin- 
derd zou kunnen oefenen '). Lang duurden de onderhandelingen , 
en toch schijnt men het niet eens te hebben kunnen worden *) ; 
eerst op het uiterste oogenblik toch werd aan Baugy, die gereed 
stond naar Frankrijk te vertrekken , het antwoord der Staten op 
zijne herhaalde vertoogen ter hand gesteld *). Het luidde weinig 
bevredigend: de Staten-Generaal wezen op het recht der Neder- 
landers als ontdekkers van Spitsbergen en bezitters van het land , 
bepaaldelijk van de Robbenbaai ; de geringe omvang van het Ne- 
derlandsche gebied , waar onmogelijk de Franschen en de Neder- 
landers gezamenlijk zouden kunnen visschen zonder elkander we- 
derzijds te benadeelen, werd als reden voor de weigering van 
toelating daarbij gevoegd. De Staten oordeelden het wenschelijk , 
dat de Franschen zich ten zuiden van het Nederlandsche gebied 
vestigden; de zaak zou zoodoende in der minne geschikt kunnen 
worden, en terwijl de Noordsche Compagnie behouden zou wat 
haar toekwam konden de Franschen op eenen onderling te bepa- 
len afstand even goed en gemakkelijk visschen als in de zoo be- 
geerde Robbenbaai. De Fransche regoering werd dus uitgenoodigd 
om met de Nederlandsche in overleg te treden, ten einde met 
onderling goedvinden de wederzij dsche grenzen te bepalen *). Over 
de quaestie der door beide partijen geledene schade waren de 
Staten-Generaal korter: er werd geklaagd over het vonnis der 



*) Zie de memorie (dd. 30 Maart 1634?) in: Noordsche togten. 4 Loop. 
N. C. R.-A. 

») R. S.-G. 30 Mrt., 28 Apr. 1634. — R. H. verg. v. 14 Mrt — 8 Apr. p. 27. 

») R. S.-G. 15, 30 Mei 1634. 

•) R. S.-G. 10, 27 Juni 1634. 

•) R. S.-G. 22, 24 Juli 1634. 

•j Zeer juist zetten de Stn.-Gen in deze nota de wel eens door de N. C. 
vergeten waarheid uiteen , dat de handelwijze der Nederlanders niet gerechtvaar- 
digd werd door het octrooi der N. C. , „qui n'est considérable sinon a Tendroit 
des sujets on habitans des Provinces Unies." Zij voegden er bij , „qu'ils se 
fondoient sur Ie droict de nature et des gens, snivant lequel cenx qui ont 
occupé et pris possession de quelque accoing de mer, on plage et ij establij et 
exercé la pescherie pcuvent en exclurre tous aultres , tant qu*ils continnent ceste 
possession , ainsij qu'ils ont faict continnellement d'an en an et Ie font encore 
poor Ie present." 



302 

Êoaaansclie admiraliteit en intrekking daarvan verzocht ; de HacH- 
ten van Vrolicq over hem toegebrachte schade werden als geheel 
ongegrond afgewezen. Eene laatste poging werd eindelijk gewaagd 
om de zaak bij gewoon proces te eindigen <). 

Daartoe kwam het echter niet. De loop der zaken had aan 
ieder der twistende partijen reeds een afzonderlijk gebied aange- 
wezen. De Staten- Generaal hadden tegen deze regeling geene 
bezwaren in te brengen, en er was geen enkele reden, waarom 
de Franschen met zulk eene schikking minder ingenomen zouden 
zijn. De aan Vrolicq toegebrachte schade was ook reeds op de • 
Noordsche Compagnie verhaald. Het schynt dan ook zeker , dat 
Vrolicq zonder verdere onderhandelingen zijn voornemen uitvoerde 
en het volgende jaar weder op Spitsbergen verscheen. De »Refuge 
Fran9ais" was vermoedelijk ook nu weder zijn verblijfplaats en 
de Nederlanders waren verstandig genoeg hunnen ouden vijand, 
nu hij zich eindelijk rustig hield, niet te hinderen *). 

Weldra nam de Pransche walvischvangst aan Spitsbergen nu ver- 
bazend toe. Maar die bloei was van korten duur. Wel mislukte 
eene poging van Christiaan IV, om de Franschen, die vroeger 
zijne hulp hadden ingeroepen, tot erkenning van zijne hoogheid 
te brengen, geheel ') ; maar toch schijnen de Fransche walvischvan- 
gers , die nog in 1636 niet minder dan veertien schepen naar Spits- 
bergen uitrustten*) , op den duur de nering opgegeven te hebben. 
De compagnie kon misschien de verliezen der eerste onvoordeelige 
jaren , gevolgd door de aanzienlijke schade haar in 1636 door de 
Spanjaarden toegebracht *), niet dragen, en was daarom spoe- 
dig genoodzaakt zich te ontbinden; misschien ook oordeelde Bi- 
chelieu het niet raadzaam, de sinds 1635 nauw met Frankrijk 
verbondene Nederlandsche natie door de vernieuwing van Vrolicqa 
octrooi, dat met 1 Januari 1638 eindigde **), te verbitteren. Hoe 
het zij, in 1639 verschenen de Franschen niet weder op Spits- 
bergen ^), en de walvischvangst schijnt althans voorloopig door 
hen opgegeven te zijn. 



>) Zie de memorie der Stii.-Geii. dd. 22 Juli 1634, in: L. F. 1634. 

*) Op nieuwe moeielijkheden der N. C. met Vrolicq over deze zaak schijoen 
echter te w^zen: Accoord der Friezen met de N. C. dd. 25 Juli 1636 .art. 4. 
bij: Aitzema. Saken v. Staet. II p. 860. — R. H. 11 Oct. 1636. 

») Miss. V. Pauw aan de Stn.-Gen. dd. 21 Dec. 1635, in: L. F. 1636. — 
R. S.-G. 4 Jan. 1636. 

*) Scoresby, Account. II p. 165. 

•) Scoresby, Account. II p. 165. 

•) Zie hiervoor p. 292 Noot 2. 

*) Antw. Y. Christiaan IV aan de Nederl. ambass., in: Verbaal v. Burch en 
Conders van Helpen ad 7 Oct. 1639. — In 1688 waren de Basken echter 
waarschijnlijk nog op Spitsbergen geweest, want in het vooijaar van 1639 was 



30d 

Ook in latere jaren is mij van eene eenigszins belangrijke yis- 
scherg der Eranschen in deze streken niets gebleken; de natie, 
die altjjd zoo krachtdadig had medegewerkt tot den bloei def 
walvisch vangst van vreemden, slaagde er met al hare behen- 
digheid en volharding toch niet in , hare eigene visscherij op den 
duur te vestigen. 

Van geheel denzelfden aard als het geschil met Vrolicq waren 
de onaangenaamheden, lange jaren te voren mot eene Duinkerksche 
compagnie ontstaan. Ook hier was de beweerde ontdekking van 
Jan Mayen-eiland de aanleiding tot de oneenigheden ; ook hier 
was het verdringen der Noordsche Compagnie uit hare te uit- 
sluitende positie het doel der mededingende natie. 

E>eeds onder de eerste schepen, ,die in 1613 met de Engelsche 
walvischvaarders op Spitsbergen kwamen ooncurreeren , was een 
Duinkerker geweest onder bevel van kapitein Fopp. Bij hem 
behoorde een Nederlandsche pinas, waarop zekere Claes Martensz. 
van Hoorn gezagvoerder was. Engelschen schijnen den stoutmoe- 
digen zeelieden weder den weg naar het eiland gewezen te heb- 
ben. De behandeling , die beide schepen van den Engelschen com- 
mandeur Joseph ondervonden, was niet veel beter dan zich ver- 
wachten Het. Terwijl het kleine schip reeds 12 Juni veroverd en 
gevangen gehouden was, werd ook kapitein Fopp zelfden 19 uit 
Öreenharbour verjaagd. Later ontmoetten de Duinkerkers , die te 
vergeefs aan de zuidpunt van het eiland naar eene andere , voor 
hun bedrijf geschikte plaats gezocht hadden , de Engelschen nog- 
maals, toen zij op weg waren om geheel in het noorden op 82® 
en 83° NB. hxm geluk te beproeven. Bij deze gelegenheid kregen zij 
wel verlof tot de visscherij en werd de hun ontnomene pinas — 
met de bemanning behalve de daarop gevondene Engelschen — 
hun op hun verzoek teruggegeven, maar slechts op voorwaarde, 
dat zij als handlangers der Engelschen optraden en alle vreemde 
bezoekers, die in Hornsound de walvischvangst zouden willen 
oefenen , daaruit verdreven (23 Juni). Kapitein Fopp nam dit 
bereidwillig op zich , maar nauwelijks waren de Engelschen weg- 
gezeild of de bemanning van zijn schip nam hem zelven gevan- 
gen en vertrok van het eiland *). 

Het resultaat der reis was dus waarlijk niet gunstig voor de 
reeders I Zij vielen klachtig aan hunne souvereinen de aartsher- 



er sprake van, hen dien zomer van het eiland te verdrijven. (Br. v. Cracouw 
aan de Stn.-Oen. dd. 11 Mrt. 1689, in: L. D. 1639.) 

^) Zie over deze reis der Duinkerkers: Hist. de Spitsberghe. p. 11, 20,21 
23 — 35. — Baffin, loarnall of the Voyage to Greenland in 1618, bjj : Porchas, 
Pilgrimes. IIT p 716. 



h 



304 

togen , die hunne bezwaren aan het Engelsche hof kenbaar maak- 
ten '). Maar onderwijl was men van het bezoeken van Spits- 
bergen afgeschrikt: noch in 1614 >) , noch in de eerstvolgende 
jaren vertoonde zich een Dninkerksch schip aan het eiland '). 
Maar de stoutmoedige geest, die reeds kapitein Fopp gedreven 
had om in het hooge noorden nieuwe plaatsen voor zijn bedrgf 
te zoeken, bleef zijne stadgenooten bezielen. In 1614 reedde eeue 
Duinkerksche compagnie , aan wier hoofd een Engelschman John 
Clarke (door de Nederlanders veelal Jan De Clerck genoemd) 
stond, — waarschijnlijk dezelfde vereeniging, die ook kapitein 
Fopp had uitgezonden *) , — weder een schip ter ontdekking uit. 
Het resultaat was gunstig: den 28 Juni 1614 werd Jan Mayen- 
eiland bereikt *). Terwijl dus de Duinkerksche ontdekkers onge- 
twijfeld beter recht hadden dan de Nederlandsche , wier schepen 
eerst in Juli van hetzelfde jaar van Spitsbergen vertrokken, 
schijnen zij bovendien, verstandiger dan dezen, dadelijk van de 
uitmuntende gelegenheid voor de walvischvangst gebruik gemaakt 
te hebben. Want hoewel de algemeene aandacht zich waarschijn- 
lijk eerst na 1616 door de reizen der beide Noordsche Compag- 
niën eenigszins op Jan Mayen-eiland vestigde, vinden wij daar 
reeds in den zomer van dat jaar een of twee schepen van de 



>) Verclaringh vande Francoisen dd. 12 Mei 1615, in: Noordsche togten 
4 Loop. N. C. R -A. 

*) Verclaringh vande Francoisen 1. c. 

*) Maller, Mare Clansum. p. 162. 

^) Ik maak dit op nit het feit, dat de Duinkerksche schepen, die in 161M 
aan Spitsbergen verschenen, evenals de vloot van deze reeder ij gedeeltel^k met 
Engelschen bemand waren, — en vooral nit de verklaring der N. C, dat Clarke 
en de zijnen „als bederuers vande gemeene handelinge ende negotie*' door de En- 
gelschen verjaagd waren. (Req. der N. C. dd. 15 Mrt. 1619 (1618), in : Noordsche 
togten. 2 Admiraliteit. R.-A.) 

•) R. S.-G. 8 Jan. 1619. — Wel beweerde de N. C. 2 Febr. 1634, dat zy 
genoodzaakt was geweest ;;de snpporter de grande(s) questions et dispntes avecq 
qnelcqnes marchands de Danquercque, lesqaels sonsteno^'ent avoir esté les pre- 
miers tronvears de S pi tsbergn en", maar Clarke zelf verklaarde, dat het door 
hem gevonden eiland gelegen was op 71^^ NB. (R. S.-G. 8 Jan. 1619), en uit alles 
blijkt overtuigend , dat de Duinkerkers juist aan Jan Mayen-eiland hunne nering 
oefenden. (Zie o a het vonnis v. de H. R. in zake Lampsius c. Clarckqae 
dd. 31 Juli 1620, dat uitdrukkelijk zegt, dat de Duinkerkers aan „het Eijlandt 
In questie" vischten.) — Het is niet onwaarsch^nlijk , dat Clarke uit HuU af- 
komstig was, en dat Jan Mayen-eiland dus bij deze gelegenheid den iu Engeland lang 
gangbaren naam van Trinity-island kreeg. (Zie hiervoor p. 190,191.) Is dit juist, dan 
stond de oprichting der Duinkerksche compagnie in verband met plannen, om te 
concurreeren met de in Engeland geoctrooieerde Moscovische Compagnie. Jakob I 
heeft in dat geval het recht der compagnie op het eiland in 1618 bekrachtigd 
(zie hiervoor p. 191, 192 Noot 2), hetgeen weder zeer goed sluit met de latere 
Interventie van Carleton voor Clarke. 



305 

Dninkerkscbe compagnie , bemand met Engelsch scheepsvolk onder 
bevel van Guillaume Le Gouverneur en Marten Clarke, Johns 
broeder, als kapitein en commies, en voorzien van de voor de 
visscherij noodige Basken *). Dit jaar schijnen de schepen 
zonder hinder van do Noordsche Compagnie of haar me deding- 
ster, de zoogenaamde kleine Noordsche Compagnie, -gevischt te 
hebben; een twist met de Zeeuwsche walvischvaarders over het 
onderhuren van eenige Basken had op de rechtsquaestie geene 
betrekking. Eerst toen Clarke en z^ne deelgenooten in den 
zomer van 1617 op nieuw eene uitrusting ter wal visch vangst naar 
Jan Majen-eiland deden, kregen zij onaangenaamheden met de 
schepen der Noordsche Compagnie, die zich toen reeds in vrij 
groot getal aan het eiland vertoonden. De Duinkerksche 
schippers werden door de Nederlandsche » beschadicht" en van 
hunne vangst beroofd ; van de zes schepen ter walvischvangst aan- 
gekomen werden slechts twee toegelaten , nadat zij plechtig be- 
loofd hadden er nooit weder te zullen komen *). Natuurlijk deden 
de reeders toen hunne klachten weder bij de aartshertogen, die 
den 15 Januari 1618 hun request met eenen aanbevelingsbrief aan 
de Staten-Generaal zonden '). 

Door schade wijs geworden, wendden Clarke en zijne compagnons 
Pieter Tenge en Boland Gérard zich het volgende jaar vóór het 
vertrek hunner walvischvaarders tot de Nederlandsche regeering 
en verzochten van deze brieven van vrggeleide voor vier schepen , 
die zg hadden uitgerust tot de walvischvangst naar Groenland 
(d. i. hier Jan Mayen-eiland.) *) De Noordsche Compagnie pro- 
testeerde natuuriyk, evenals hare jongere zuster de kleine com- 
pagnie voor de walvischvangst , ernstig tegen de inwilliging van 
dit verzoek, als »streckende tot confusie ende bederff vaude 
negotie ende handelinge vande geoctroyeerde Compaignie." Zij 
noemde de requestranten » enterloopers'* en »bederuers vande 
gemeene handelinge ende negotie," die zij als onder geene ge- 
octrooieerde compagnie behoorende diep verachtte. Hun ver- 
zoek eindel^k, meende de Noordsche Compagnie, behoorde afge- 
wezen te worden als strgdig met haar recht 1*. als ontdekster 
van Jan Mayen-eiland, 2°. als bezitster van het octrooi van 1614, 
en eindel^k 3°. als rechthebbende uit het contract, in 1617 met 



*) Zie de twee vonnissen v. d. H. R. in zake Lampsius c. Clarckque 
dd. 81 JuU 1620. 

») Rescr. der N. C. dd. 15 Mrt. 1619 (lees: 1618), in: Noordsche togten. 
2 Admiraliteit. R.-A. — R. S.-G. 16 Febr. 1618. — Dictum v. d. H. R, 
dd. 1 Deo. 1622. 

■) R. S.-G. 16 Febr. 1618. 

•) R S.-G. 30 Jan. 1618, 

20 



L 



r 



S06 

het sckeepsvolk van Clarke gesloten , als voorwaarde waarop men 
hen toeliet '). Niettegenstaande dit krachtig aangedrongen ad- 
vies, dat in latere jaren voldoende zou geweest zijn om het 
verzoek der Duinkerkers onmiddellijk te doen afwijzen, besloten 
de Staten -Generaal aan Clarke te schrijven , dat de Nederlandsche 
schepen hem op bepaald bevel der regeering geene verhindering 
in zijne nenng zouden aandoen *). De schepen van Clarke 
schijnen dan ook in 1618 rustig aan Jan Mayen-eiland gevischt 
te hebben, en ook voor het volgende jaar werd niettegenstaande 
het herhaald protest der Noordsche Compagnie aan de Duinker- 
kers op hun verzoek voor een jaar verlof verleend om met twee 
schepen aan het eiland te mogen visschen en hun traan aan land 
te koken. Ditmaal werd echter uitdrukkelijk de voorwaarde aan 
dit verlof verbonden, dat het niet zou praejudiciëeren het recht 
van partijen in het proces ten principale •). 

Toen namelijk de klachten van Clarke over de hem in 1617 
toegebrachte schade met zijn verzoek om vergoeding den 16 
Februari 1618 door de aartshertogen aan de Staten-Greneraal 
waren aanbevolen, hadden dezen de stukken dadelgk in handen 
der Noordsche Compagnie gesteld om daarop te antwoorden *). 
Het lag in den aard der zaak, dat deze eerst dan door de schade 
te vergoeden haar ongelijk erkennen zou , wanneer zij toegaf, dat 
Clarke recht had aan Jan Mayen-eiland te visschen. W^' zagen 
reeds, dat de bewindhebbers aan niets minder dachten en het is 
dus licht te begrijpen , dat de geest van uitsluiting , die hen 
drong tot het advies om de Duinkerksche compagnie niet aan 
het eiland toe te laten, hun ook het vergoeden der schade zon 
ontraden. De strgd, die door de Noordsche Compagnie tegen 
hare Duinkerksche zuster gevoerd werd, was dan ook, hoewel 
het niet tot een eigenlgk proces kwam , lang en verbitterd. 
Eerst na vele maanden kwam het eerste antwoord der compagnie 
op Clarke^s klachten in, en van toen af werden gedurende een 
paar jaren onophoudelijk replieken en duplieken bij de Staten- 
Generaal ingeleverd. De bedrijvige Duinkerkers hadden gewoonlgk 
reeds weder twee of drie nieuwe requesten gereed om hunne 
mededingster nader aan te sporen , terwijl deze hun het antwoord 
op vroegere memoriën nog steeds schuldig was *). De Noordsche 



*) Zie deze rescriptie v. de N. C. (verkeerdelijk gedateerd 15 ifaart 1619), 
in: Noordsche togten. 2 Admiraliteit. R.-A. — R. S.-G. 15 Mrt. 1618. 

») R. S.-G. 10 Apr. 1618. — Vgl. Miss. der Stn. v. Zeel. aan de Gedeput. 
dd. 4 Febr. 1620, in: N. Z. Bijlagen. 

*) R. S.-G. 8 Jan., 16 Mei, 8 Juni 1619. — Miss. v. de Stn. v. Zeel. «in 
de gedeput. ter Generalit. dd. 4 Febr. 16;!0, als b^lage achter: N. Z. 1620. 

*) R. S.-G. 16 Febr. 1618. 

•) U. S.-G. 12, 18 Oct., 7 Nov., 4 Dec. 1618, 11, 16 Febr., 7, 29 Mrt„ 



307 

Compagnie handhaafde voortdurend het standpunt, door haar 
reeds in Maart 1618 ingenomen, dat de beweerde ontdekking 
van het eiland door de Duinkerkers verdicht was en zg zelve 
alleen dus recht op het bezit had >). 

Eindelijk, na twee jaren van twist, werd de zaak op verzoek 
van Clarke in handen van eene commissie uit de Staten-Generaal 
gesteld om partyen te hooren en zoo mogelijk te vereenigen >) , 
maar een paar maanden later moest men deze pogingen weder op. 
geven '). Ook de kleine Noordsche Compagnie , die mede aanspraak 
op Jan Mayen-eiland maakte, bemoeide zich met de zaak \) en 
de wisseling van stukken begon op nieuw ') , toen de ambassadeur 
Carleton zich de zaak van den Ëngelschen onderdaan aantrok en 
aandrong op »vuytinge" van de quaestie met Clarke •). Toen 
eindelijk scheen er een einde aan de zaak te zullen komen; men 
besloot ze aan den Hoogen Raad van Holland in handen te geven 
om er in te vonnissen, nu de pogingen tot schikking mislukt 
waren ^). Maar ook bij dit laatste middel stuitten de Staten- 
Generaal op onverwachte moeielijkheden. Zij hadden den Hoogen 
Raad vrg zonderling bevolen te vonnissen »tot costen van par- 
tijen *)", en deze nam daaruit aanleiding om de behandeling der 
lastige zaak, waarin zoovele belangen gemoeid, zoovele rechten 
betrokken waren , te weigeren met de merkwaardige verklaring , 
dat »alle souueraine Princen ende republycken schuldich ende 
gehouden sjn haere ondersaten recht en Justitie sonder der seluer 
costen te doen administreren, gelyck tot noch toe In dese Pro- 
uintiën Is gebruyct geweest." Naar het oordeel van den Baad 
zou het z^n » Jegens de Hoocheyt ende reputatie deser Landen , 
mitsgaders digniteyt ende luyster van hun coUegie , dat sy tvoor- 
seide proces tot coste der partyen visiteren ende daerinne senten- 
tieren souden, als haere Hooch Mog. op hen waren begeerende •)." 
Hoewel het later bleek, dat dit alles niets was dan een schoon- 



30 Apr., 14, 17 Scpt., 1 Oct. 1619, 25 Jan., 1? Febr., 10 Mrt., 6 Apr. 
15 JuH, 9, 80 Sept. 1620. — Req. v. de N. C. dd. 10 Mrt. 1620, in: Noord-' 
sche togten. 2 Admiraliteit. R.-A. 

») Rescr. der N. C. dd. 15 Mrt. 1619 (1619), »»: Noordsche togten. 2 Ad- 
miraliteit. R.-A. (De ontkenning ligt in de bewering der ontdekking door Ne- 
derlanders opgesloten.) — R. S.-G. 28 Dcc. 1620. 

R. S.-G. 1 Mei, 80 Sept., 8 Oct. 1620. 

R. S.-G. 20 Oct., 5 Nov., 8 Dec. 1620. 

R. S.-G. 8 Dec. 1620. • 

R. S..6. 16, 28 Dec 1620. 

R. S.-6. 4 Jan. 1621. 

R. S.-G. 5 Jan. 1621. 

Miss. V. de Stn.-Gen. aan den H. R. dd. 5 Jan. 1621. in: L. loop. 1621. 

Miss. V. d. H. R. aan de Stn.-Gen. dd. 28 Apr. 1621, in: Noordsche 
togten. 4 Loop. N. C. R.-A. — R. S.-G 2? Apr. 1621. 

20* 



m 

schijnend voorwendsel, terw^'1 de ware reden was, »dat dese 
saecke soo yeele ingesetenen van dese landen was aengaende, 
Ende dat de trefves vnyt waren •),'* bleven alle onderhan- 
delingen om den Hoogen Baad van zijn gevoelen aftebrengen 
vruchteloos *). Men waagde eindelgk eene poging, om partijen 
over te halen hun geschil bij overeenkomst aan den Hoogen Baad 
als scheidsrechter te onderwerpen '), en waarschgnlgk was het 
ten gevolge van zulk eene schikking, dat deze 1 December 1622 
in de zaak uitspraak deed. Evenals het vorige jaar bevreesd om 
partikuliere belangen te kwetsen , poogde men ook nu nog partgen 
door de heeren Van Vosberghen en Pauw te doen » vereenigen," 
maar voor het geval, dat dit niet gelukte, veroordeelde de Baad 
de Noordsche Compagnie , om aan Glarke en zijne deelgenooteu te 
vergoeden de hoofdsom met interessen van alle schade , door hen 
geleden »deurt belet hen gedaen In haren Walvischvanck ende 
het affnemen van haerluyder traen *)." Toen eindelgk schijnt 
de Noordsche Compagnie in de schikking toegestemd te hebben 'j, 
want tot een nader vonnis kwam het niet. 

Was dus Clarke tegen de Noordsche Compagnie in het gelijk 
gesteld, het kon hem nu gewis vr^ onverschillig zgn. Zeker 
was het hem minder om de schadevergoeding zelve te doen 
geweest, dan om zijn recht voor het vervolg erkend te zien, 
maar eene zoo late erkenning baatte hem niets. Want hoewel 
de Hooge Baad de Duinkerkers by dezelfde uitspraak zelfs ont- 
sloeg van het hierboven vermelde contract van 1617, waarbg 
hun scheepsvolk zich verbonden had, niet weder op Jan Mayen- 
eiland te verschijnen *) , en hun recht op de vrye visscherg dus 
bepaald erkend was , komt het mg niet twyfelachtig voor , dat 
hunne walvischvangst daardoor in geenen deele bevoordeeld is. 
Beeds in 1620 was er, toen Clarke van de Staten-Generaal 
hangende het proces wederom verzocht had te zorgen, dat de 
Noordsche Compagnie de schepen , die hy ook nu weder voornemens 



>) R. S.-G. 4 Mei 1621. 

») R. S.-G. 28. 29 Apr., 4, 11. 22 Mei, 18 Juli 1621. 

■) R. S.-G. 4 Mei 1621. 

♦) Dictnm v. d. H. R. dd. 1 Dec. 1622. 

*) De N. C. beweerde in 1684 , «qa'il a Convena a ceuz de la Compaignie de 
Supporter de grande qaestious et diaputes avecq qaelcques marchands de Danqaer- 
cqne , leaquels auasi aousteno^ent avoir esté lea premiers trouvenrs de Spitsbeigaen 
(lees : Jan Mayen-eiland) , Toutes lesqnelles traverses et moleaties il a falla qa'üs 
agent saperéea avec grande patience, et defendre leur bon droict avecfraiset 
despens eZcessifs, de sojte qu'a ceia ont esté despendus et i^oQ' 
anmez Capitauz tout entiera." (Req. der N.C. c. Vrolicq dd. 2 Febr. 
1684, in: Noordsche togten. 4 Loop. N. C. R.-A.) 

•) Dictam v. d. H R. dd. 1 Dec. 1622. 



309 

was naar Jan Mayen-eiland te zenden, niet hinderde *), op zgn 
request geene dispositie gevolgd en dus de visscherij aan liet 
eiland voor hem onveilig geworden. Mogelgk heeft hg echter 
niettegenstaande de herhaalde oneenigheden met de Noordsche 
Compagnie dit jaar nog volgehouden , maar toen » de trefves vuyt 
waren" was het ondenkbaar , dat de onderdaan der aartshertogen 
zich zou kunnen handhaven tegen de machtige Kederlandsche 
compagnie, voortaan door den oorlog gerechtigd tot openlijke v^- 
and'elijkheden *), 

By de groote overeenkomst van de geschillen . der Noordsche 
Compagnie met Vrolicq en Clarke in aanleiding en doel, verschillen 
zij echter onderling in twee opzichten. Terwgl over de zaak van 
Vrolicq nagenoeg geen enkel stuk uit de nog voorhanden, hoewel 
verspreide verzameling gemist wordt, is van. de gedurende vier 
jaren tusschen de Noordsche Compagnie en Clarke gewisselde 
stukken er nauwelijks éen overgebleven om ons over het sustenu 
der partijen in te lichten. Zelfs de resolutiön der Staten-Gene- 
raal, anders soms een vruchtbare bron, geven hier, hoewel zij 
zeer dikwijls van de zaak spreken , nagenoeg niets dan bevelen , 
die op de wisseling der stukken betrekking hebben. Ook de re- 
gisters onzer rechterlijke coUegiön kunnen ons hier slechts weinig 
helpen. Het hierboven over Clarke en zijne pretensie medege- 
deelde is dus slechts het geraamte eener zaak , die , wanneer 
men ze door betore kennis der omstandigheden vleesch en bloed 
kon bijzetten , misschien oven leerzaam zou zijn voor de kennis der 
beginselen , die de Noordsche Compagnie leidden, als de andere in dit 
hoofdstuk behandelde. Nu reeds bezit zy in tegenstelling met deze 
het belang, dat zij ons overtuigend bewijst, dat, terwijl de Noord- 
sche Compagnie, reeds bij hare oprichting even exclusief als ge- 
durende haar geheele verdere bestaan als geoctrooieerde compagnie , 
ook tegenover de ontdekkers van het door haar bezeten land haar 
onrechtmatig systeem volhield , de Staten-Generaal hunne vrijzin- 
nige beginselen wijzigden, naarmate de omstandigheden het belang 
der Nederlanders verplaatsten. Terwjjl de regeering in 1618 
verstandig genoeg was om in te zien , dat , wanneer men eenige 
kans wilde hebben op eene overwinning in de hevige geschillen 
met de Engelschen over de walvischvangst , men dan ook vooral 
tegen een Engelsch onderdaan consequent moest vasthouden aan 
de vrgzinnige leuze, die de steun der Nederlandsche diplomaten 



') R. S.-G. 27 Mrt. 1620. 

*) Dat de Duinkerkers de walvischvangst opgaven, schijnt ook opgemaakt te 
kunnen worden uit de verklaring der N. C. in haar request aan de Stn.-Gen. 
dd. 2 Febr. 1634, in: Noordsche togten. 4 Loop. N. C. fi.-A. 



310 

in hanne onderhandelingen met Jakob I was , vergat z^ in latere 
jaren , toen de Nederlandsche walvischvangst zich krachtig ontwik- 
keld had en zich met goeden uitslag tégen alle mededingers 
staande hield, welke beginselen haar in vroegere jaren geleid 
hadden, en gaf zij aan Jean Yrolicq gegronde aanleiding om te 
zeggen , dat hij » van haer Ho : Mo : alsoo veel gunste verwacht 
hadde, als in geljcke gelegentheyt voor desen genoten hadde ge- 
hadt Jan Clerck woonende tot Duynkercken." >) 



*) Rescr. v. Vrolicq aan de Stn.-Gea. dd. 15 Apr. 1633, onder de: Sin. t 
d Hrl. gedeput. betr. de N. C. R.-A. 



HOOFDSTUK IX. 

BINNENLANDSCHE WEDIJVER. 



strijd met de bnitenlandsche mededingers was dus volstreden 
3t jaar 1642 vond de Noordsche Compagnie zegevierend ge- 
jd in de Mauritius-baai op Spitsbergen en in het onge- 
il bezit van Jan Mayen-eiland. Ongelukkig voor haar was 

dit jaar bestemd om haren val te zien. Bnitenlandsche 
irrentie kon de Nederlandsche kooplieden der zeventiende 

niet van de eens ingenomene plaats verdreven , maar eindelijk 
eek de bevoorrechte vereeniging voor den tegenzin harer 
jenooten, die haar reeds sinds hare oprichting gedurig met 
letiging had bedreigd. 

ij zagen , dat reeds op den dag , toen het octrooi der Noordsche 
pagnie verleend werd, de tegenwerking van Le Maire aan 
taten eene heilzame beperking daarvan afdwong; de nieuwe 
)agnie moest daardoor steeds op hare hoede zijn voor mede- 
3rs, die éen enkele gelukkige reis voor haar kon oproepen. 

ook op den duur deze maatregel voor de compagnie niet 
gewichtige gevolgen, die men er gewis van verwacht had, 
ige maanden na de uitvaardiging bracht het »generael octroy" 
de bevoorrechte walvischvangers toch een gevoeligen slag toe. 

de drie kwetsbare plekken, die het uitsluitende octrooi der 
rdsche Compagnie aanbood en die achter elkander zouden 
uikt worden om concurrenten op te roepen , was de beperking 

het charter der vereeniging door het »generael octroy" de 
te bres, waardoor men eenen aanval op haar monopolie deed. 
1 het vijfde hoofdstuk hebben wij gezien, dat in Juli 1614 
: twee schepen van de Noordsche Compagnie op 71|* NB. 
allig ontdekt werd een den Nederlanders nog onbekend eiland , 
naar den bevelhebber der expeditie Jan Mayen-eiland genoemd 
d. De reis werd gedaan op kosten der kamers van Amster- 
1 en Enkhuizen. Maar de Delftsche kamer der Noordsche 



812 

Compagnie had in hetzelfde jaar onder bevel van kapitein Jan 
Jansz. Kerckhoff een ander schip »het cleyne Swaentgen" naar 
het noorden gezonden. Ook Kerckhoff kwam kort na de andere 
reizigers toevallig aan Jan Mayen-eiland, en verstandiger dan 
zijne voorgangers ging hij aan land en onderzocht het nauwkeurig. 
Natuurlijk werd na de terugkomst der drie schepen rapport van 
de reizen gedaan aan de bewindhebbers, die ze uitgezonden hadden, 
maar de aandacht der Amsterdammers schijnt zich op de gedane 
ontdekking niet bizonder gevestigd te hebben. Althans toen zg 
aan Z. Exc. en aan eene commissie uit de Staten-G^neraal 
rapport van hunne reis deden, schijnt van Jan Mayen-eüand 
niet gesproken te zgn; aan de Delftsche bewindhebbers werd het 
overgelaten , of zij door hunnen kapitein Kerckhoff volgens de 
bepalingen van het »generael octroy" verslag van hunne ontdek- 
king wilden doen aan de Staten-Generaal >). Eerst daardoor 
toch, zoo was er voorgeschreven, kon men eene akte verkrggen, 
dat men recht had op de vier als belooning der ontdekking uit- 
geloofde reizen , met de bepaling van den tijd , waarin die reizen 
volbracht moesten zijn *). 

Ondertusschen dachten de Delftsche heeren aan niets minder. 
Kerckhoff had na zijne terugkomst dadelijk uitvoerig rapport van 
zgne bevindingen gedaan aan de twee bewindhebbers der Delftsche 
kamer , onder wier toezicht deze uitrusting geschied was, Nicasins 
Kyen en Dirck Adriaensz. Leversteyn (de derde bewindhebber 
Antonie Monier was in 1614 zelf als bevelhebber der visscherijvloot 
mede naar Spitsbergen gegaan en dus niet tegenwoordig geweest.) 
De kapitein verhaalde aan zijne reeders dadelijk , dat hij aan het 
nieuwe eiland eene menigte walvisschen gezien had : de zee scheen 
daar ten minste even vischrijk als bg Spitsbergen. Deze be- 
langrijke ontdekking , die aan de andere schippers ontgaan schijnt te 
zijn, wekte natuurlijk in hooge mate de belangstelling der beide be- 
windhebbers : zij waren de mannen er niet naar om hun voordeel 
daarmede niet te doen. Niet zeer kiesch in de middelen om 
winst te maken, schijnen beiden personen geweest te zijn van meer 
dan gewone bekwaamheid en volharding. De familie Kyen had 
dadelijk aan de beginselen der walvischvangst hare aandacht ge- 
wijd en er krachtig aan deelgenomen : terwijl een der leden reeds 
in 1612 als commies op het schip van Van Muyden aanwezig 



>) Req. der N. C. aan de Stn.-Gen. dd. 29 Ang. (lees: 2 Sept.) 1615, in: 
Noordsche togten. 3 Ontd. v. Jan Mayen-eiland. R.-A. — i,Debath gedaen 
maecken" enz. v. Kyen c.s. aan de gecommitt. der Stn.-6en. , in : Noordsche 
togten. 1. R.-A. 

*) Gr. Placaet-boeck. I p, 664. 



I 



313 

>n op Prince Charles' foreland den dood vond '), vinden 
icaslus onder de oprichters der Noordsche Compagnie ge- 
Dadelgk had h^ eenen zetel ingenomen als bewind- 
* van de kamer der nienwe compagnie, die te Delft, de 
sijner inwoning, gevestigd werd *); naast hem vinden 
Lrck Adriaensz. Leversteyn genoemd, den energieken man 

krachtig optreden tegen de Noordsche Compagnie eene 
verrassende overeenkomst vertoont met de rol, door 

Le Maire in dezelfde jaren tegenover de Oost-Indische 
dd '). Ook zgne familie wijdde zich met kracht aan de 
tatie der walvisch vangst : terwgl zgn zoon Abraham in 
als bevelhebber der walvischvaarders op Spitsbergen tegen 
Qgelschen optrad , was een andere zoon , Adriaen , de man 
9 taak zjjns vaders moedig opvatte. Beeds in 1616 kapitein 
3n walvisch vaarder aan Jan Mayen-eiland *), was hg het, 
n 1618 , 1624 en 1625 de drie reizen deed ondernemen , 
Drzaak waren, dat op Groenlands oost- en westkust nienwe 
3en voor de walvisch vangst geschikt werden ontdekt •). 
^nnen als dezen, in de walvischvangst zoo ervaren, waren 
ijk met hun plan gereed. Er werd besloten den door de 
n-Generaal voor het rapport der ontdekking gestelden termgn 
veei*tien dagen na de terugkomst van het schip te laten ver- 
n en voor eigene rekening eene uitrusting naar het eiland 
oen: de betrekking der bewindhebbers was voor hen geen 
aar , om als concurrenten op te treden der vereeniging , wier 
Lgen zij moesten waarnemen. Kerckhoff en zijn stuurman 
ir Douckesz. werden met eenig bootsvolk, dat de reis van 
medegemaakt had, in dienst genomen en in het voorjaar 

1615 in het geheim •) weder naar Jan Mayen-eiland ge- 



Poole, Relation of a Vojage to Greenlund in 1612, bij: Purchas, Pilgri- 
III p. 714. — Hist. du pays de Spitsberghe. p. 12. 
De heer bturgemeeater Kien, die met groote welwillendheid op m^n ver- 
wel heeft willen nazien , of zijne familiepapieren stukken betreffende de 

Noordsche Compagnie en haren oprichter bevatten, bericht mij, dat het 
if der vereeniging niet onder hem berust. Nicasius Kien was volgens aan- 
aing in gemelde familiepapieren zijnen vader Pieter Kien in November 1604 
olgd als Commissaris-generael van de Vivres. Beiden liggen met hunne 
len begraven in een grafkelder van het koor der Groote kerk te 's-Oravenhage. 
Ofschoon Leversteyn eerst in 1681 overleed, schijnt hij zich weldra van 
ken teruggetrokken te hebben. Reeds in 1622 toch vinden wij zijnen zoon 
en als aandeelhouder der kleine N. C. genoemd; h^* zelf stierf als „Contre- 
ir vande buyten Ontfanck" te Grave. (R S.-G. 21 Febr., 22 Mrt. 1681.) 

Instr. der Stn.-Gen. voor Schrobop als commandeur van het konvooi der 
schvaarders dd. 23 Mei 1616, in: Noordsche togten. 4 Loop. N. C. R.-A. 

Zie hierNÓor p. 178, 181. 184. 

Misschien werd als het doel der reis IJsland opgegeven, althans Kyen ver- 



SU 

zonden met een schip, geheel tot de walvischvangst uitgeruflt. 
De onderneming beantwoordde volkomen aan de gekoesterde ver- 
wachting: Kerckhoff nam bezit van het eiland, plantte er de 
wapens der Staten-Generaal en noemde het Mauritius naar den 
naam van Z. Exc. Ook de walvischvangst gelukte uitnemend: 
met een rgken buit keerde het schip huiswaarts *). 

Onderwijl had ook de Noordsche Compagnie niet stilgezeten. De 
Amsterdamsche bewindhebbers hadden in het begin van 1615 
bij afwezigheid van alle andere kamers besloten dit jaar eene 
nieuwe ontdekkingsreis te doen ondernemen. Het schip »Tswaent- 
gen", ook wel genoemd »het duyflEgen" , werd onder bevel van 
kapitein Jan Sybrantsz. Paelman van Opperdoes uitgezonden, om 
nieuwe eilanden te ontdekken en tegel^k Jan Majen-eiland nader 
te onderzoeken met het oog op eventueel aldaar te verkrggen 
voordeel *). Reeds in Augustus kwam Paelman overhaast terug 
met het bericht, dat hij aan het eiland het schip van Eyen en 
Leversteyn met de walvischvangst bezig had gevonden. 

Dadelijk wendden zich nu de bewindhebbers tot de Staten-Ge- 
neraal, die zich de arbitrage over geschillen, uit het »generael 
octroy" ontstaande , hadden voorbehouden. Zij verzochten volmacht 
om beslag op het schip van Kyen en Leversteyn te mogen leggen 
en eischten, overeenkomstig met hun tweeslachtig sustenu, dat 
niet alleen schip en goed volgens de bepalingen van hun octrooi 
verbeurd verklaard , maar dat de reeders ook veroordeeld zouden 
worden in de boete van 50,000 dukaten , op den inbreuk van het 
»generael octroy" gesteld. Een paar dagen later verzochten zg, 
na breedvoerige uiteenzetting hunner grieven tegen Kyen en Le- 
versteyn octrooi voor de ontdekking van Jan Mayen-eiland vol- 
gens het plakkaat van 27 Maart 1614 '). De regeeringen van 
Amsterdam, Enkhuizen, Hoorn, vooral die van Delft, onder- 
steunden de Noordsche Compagnie krachtig tegen hare mededin- 
gers *) , en de Staten-Generaal besloten Kyen en Leversteyn voor 



zocht 18 Mei 1615 uit naam der „compaignie van Islandt" van de Stn.-Gen. 
vijf gotelingen te leen, om zijne schepen te beschermen op de visscher^j txa. 
IJsland, „alwaer ordinaris veel Roovers haer onthoaden." De Stn. stonden het 
verzoek toe „tot vermeerderinge van neringe in dese landen." (R. S.-G. 
18 Mei 1615.) 

') Req. der N. C. aan de Stn.-Gen. dd. 29 Ang. (lees: 2 Sept.) 1615, in: 
Noordsche togten. 3 Ontd. v. Jan Mayen-eiland. R.-A. — Req. der kleine N. C. 
aan de Stn.-Gen. dd. 2 Sept. 1621, in: Noordsche togten. 2 Admiraliteit. R-A. 

>) Req. der N. C. aan de Stn.-Gen. dd. 29 Aug. (lees: 2 Sept.) 1616, in: 
Noordsche togten. 3 Ontd. v. Jan Mayen-eiland. R.-A. — «Debath gedacn 
maecken" door Kyen en Tjeversteyn, in: Noordsche togten. 1. R,-A. — Zec-»tlas 
van Van Keulen. I p. 75. 

•) R. S.-G. 18 Aug., 2 Sept. 1615. 

") Ook Petrus Plancius — met de bewindhebbers der N. C. Tweenhayaen en 



315 

) ontbieden. Den 17 Angnstus 1615 verschenen beide par- 
geassisteert met heure Advocaten respective" in de verga- 
: aan de Staten-Generaal was het nu om tnsschen hen te 
en. •) 

de onvolledigheid der gegevens is het hoogst moeiel^'k een 
1 te vellen over de quaestie , wie der partijen het recht aan 
^ijde had in eene zaak , die zoo geheel van het vervallen of 
arloozen van formaliteiten afhing en waarin van beide 
zoozeer geknoeid schgnt te zijn om elkaar de loef af te 
i. Het komt mij echter volkomen zeker voor, dat de 
sche Compagnie gel^k bad met de bewering, dat Eyen en 
steyn niet alleen »int regart van de generale societeyt n^'et 
sinceerlick mette conxpagnie ofte heure geassocieerde gehan- 
ladden" , maar ook dat de beide bewindhebbers »meer soch- 
laer particulier proflfyt als het beste vande gemene Com- 
ie twelck sg schuldich waeren te besorgen." Maar afgezien 
Ie moraliteit der zaak schgnt het mij toe , dat de Noordsche 
)agnie door de Staten-Generaal bepaaldelijk in het 
ijk gesteld moest worden. De bewindhebbers erkenden zelven, 
;ij niet voldaan hadden aan de bij het »generael octroy" ge- 
3 voorwaarde ; zij mochten nu de fout , door hen begaan, op 
ling hunner tegenpartij schuiven en van »het versuym ofte 
eer eygenbaatsouckicheyt" van Kyen en Leversteyn spreken, 
itkennen was het niet, dat zij hun recht op een octrooi vau 
jaren voor goed verbeurd hadden. Zelven schgnen zg dit 
ek in hun sustenu te hebben ingezien, althans zij trachtten 
onhandig de Staten te overtuigen, dat het nieuw ontdekte 
d eigenlgk reeds onder het octrooi der Noordsche Compagnie 
3pen was als behoorende onder »de Kusten ende Landen van 
i Sembla tot Fretum Davidis toe" en als een van de > andere 
len die onder Groenlant gevonden souden mogen werden." 
i om dergelijke redeneeringen te voorkomen, was echter het 
erael octroy" uitgevaardigd , en de eenvoudige lezing van het 
)oi der Noordsche Compagnie in verband met het plakkaat 
27 Maart 1614 overtuigt dan ook ieder van de ongegrondheid 
r beweringen. Dit feit als bewezen aannemende, verklaarden 



icarspel voor de vaart op Nieuw- Nederland in compagnie (0'Callaglian , 
Netherland. I p. 94) — koos de zijde der Noordsche Compagnie, en stond 
eders evenals in 1613 met z^ne aardrijkskundige kennis b^. H^ trachtte 
DB memorie, vergezeld van „sekere ra\jinge," te bewijzen, dat Jan Mayen- 
l onder het octrooi der compagnie behoorde. («Gort advertissement" v. Kjen 
aan de gecommitt. der Stn.-Gren. dd. 20 Febr. 1616, in: Noordsche togten. 
-A.) 
R. S-G 17 Aug. 1616. 



816 

de gedaagden dan ook ronduit, dat de beoordeeling der middelen, 
waarmede zij hun voordeel »in mari libero" gezocht badden , niet 
aan de Staten-Generaal stond ; slechts een uitspraak over de feite* 
lijke quaestiën , of het eiland al of niet onder het octrooi der Noord- 
sche Compagnie behoorde , en zoo neen wie als ontdekker daarvan 
moest beschouwd worden, werd van de Staten geëischt '). 

Bij eene zoo duidelijke redeneering kan het oppervlakkig eenigs- 
zins zonderling schijnen, dat de gedaagden aanvankelijk geen 
aanspraak op uitsluitende rechten gemaakt schijnen te hebben. 
Maar zoo sterk als hunne zaak was voor de Staten-Generaal, 
die slechts over inbreuken op het* octrooi der compagnie en over 
het recht op de voordeden van het »generaül octroy" als arbiters 
uitspraak doen konden , zoo uiterst zwak was zij, wanneer hunne 
tegenpartij den gewonen weg van rechten wilde inslaan. De 
Noordsche Compagnie was dadelijk begonnen met aan de Staten 
over te leggen de Instructie van de bewindhebbers der compagnie, 
waarvan art. 10 bepaalde, dat niemand de besluiten der veree- 
niging of hetgeen hij in zijne hoedanigheid als aandeelhouder ge- 
hoord had , tot zijn partikulier .voordeel mocht aanwenden. Vol- 
gens dit artikel waren de bewindhebbers natuurlijk volkomen 
gerechtigd hunne ambtgenooten , die op het van Eerckhoff i n 
hunne hoedanigheid van bewindhebbers vernomene het 
ontdekte eiland , dat in het gunstigste geval ten bate der Delft- 
sche kamer had moeten komen, in hun eigen voordeel geëxploi- 
teerd hadden, voor de gewone rechters aan te spreken tot 
vergoeding van de schade , die de Noordsche Compagnie door de 
gevolgen hunner onrechtmatige daad geleden had. De verdedi- 
ging van Kyen en Leversteyn was op dit punt uiterst zwak *). 

Het zal dan ook wel door het bewustzijn geweest zijn, dat 
dit gevaar hen dreigde nu hunne handelwijze bekend geworden 
was, dat Kyen en Leversteyn, toen zg voor de door de Staten- 
Generaal benoemde commissie •) verschenen, voorstellen deden, 



*) ;,Cort advertissement ," in: Noordsche togten. 1. R.-A. 

*) „Debath," in: Noordsche togten. 1. R.-A. — Mijn oordeel over de zaak 
is natuurljjk gegrond op de voorstelling, die ik van de feiten gegeven heb. Ik 
moet echter bekennen , dat deze uit de enkele stukken , ons over de quaestie be- 
waard, onvolledig en niet altijd met volkomen zekerheid op te maken z^n. Reeds 
dadelgk mnakt het geen goeden indruk , dat de N. C. na het vonnis van den 
Hoogon Raad in 1617 Kyen en Leversteyn niet voor den gewonen rechter om 
schadevergoeding aangesproken schijnt te hebben ; het bewijst , dat ook de com- 
pagnie zich eenig onrecht bewust was. Mag men de mededingers der N. C. 
gelooven , dan hadden de Amsterdammers zich o. a. schuldig gemaakt aan 
a&onderlijke walvischvangst aan de Noordkaap met Deensche passen. 

») R. S.-G. 3 Oct. 1615. 



317 

)n van rechthebbenden volgens het »generael octroy" niet 

bt hebben zou. Zij sloegen voor: dat men hun zou toe- 

let vier schepen aan het >eylant in questie" te visschen, 

de Noordsche Compagnie daarheen zoovele schepen zon 

zenden als zij wilde; óf dat men hun verlof zou geven 

vier reizen naar het eiland op de voorwaarden, dat zg 

t de ondervinding hun over de ligging en de geschiktheid 

n voor de visscherg had geleerd, aan hunne medebewind- 

3 zouden mededeelen en dat zij door den verkoop hunner 

de markt voor de Noordsche Compagnie niet zouden be- * 

Toen deze voorslagen werden geweigerd, verzochten 
en Leversteyn eindelijk, dat de Staten-Generaal in plaats 
e » enorme sware conclusie'* der Noordsche Compagnie toe 
zen zouden bevelen, dat beide partyen zonder prejuditie 
derzgdsche aanspraken dit jaar aan Jan Mayen-eiland zouden 
visschen. Men zou zoodoende in de gelegenheid zgn het 
u der Noordsche Compagnie met betrekking tot de ligging 
iet eiland behooriyk te onderzoeken en na acht of tien 
[en zouden de Staten met kennis van zaken uitspraak kuunen 
"). Dit voorstel werd eindelijk 29 Februari 1616 door de 
L-Generaal goedgekeurd '). De Noordsche Compagnie was 
slechts door de bedreiging , dat men anders met afwijzing 
il hare actiën tegen Kyen en Leversteyn over het vroeger 
rde de nu voorgestelde regeling voor goed zou vaststellen , 
jrusten in deze uitspraak der Staten te brengen '). 
den zomer van 1616 vischten beide partijen, nadat zy over- 
komen waren , dat men de door beiden te vangen walvisschen 
(rerdeelen naar evenredigheid van het getal der sloepen *), 
ede aan het eiland ; maar spoedig wendden toch beiden zich 
r tot de Staten met verzoek om bepaling van den tgd, 
ïn zij de bg het >generael octroy" vermelde vier reizen 



„Cort advertissement ," in: Noordsche togten. 1. R.-A. 

R. S.-6. 29 Febr. 1616. — De commandeur van het konvooi der walvisch- 

218 voor 1616, Jan Jacobsz. Schrobop, kreeg dan ook van de Stn.-Gen. bevel 

et z\ine stnnrlieden te nemen ,;de rechte Polos Hoochte vande gelegenthejt 

' selne Eylandt , wat streckinge , ende hoedanige opdoeninge tselne Eylandt 

sbende ," en om van z^ne bevindingen zoo spoedig mogeUjk rapport te doen 

ie Stn.-6en. (Instr. v. Schrobop dd. 28 Mei 1616, art. 5, in: Noordsche 

1. 4 Loop. N. C. R.-A.) 

R S.-G. 16, 18. 28 Apr. 1616. 

Instr. van Schrobop, art. 7, in : Noordsche togten 4 Loop. N. C. R.-A. — 

te verklaren sckgnt m^ een request van Kyen , M o n i e r en Leversteyn (de 

Delftsche bewindhebbers der N. C.) , waarvan de R. S.-G. 80 Aug. 161Q 

(en. 



S18 

moesteu doen >). De Staten-Generaal toonden zich geneigd de 
zaak voor het volgende jaar nogmaals te schikken evenals in 
1616 ^) y maar de nadere kennismaking had beide partgen het 
gewicht van het eiland doen beseffen. De verbittering was zoo 
groot, dat zij beiden de Staten-Generaal verzochten om zonder 
nitstel in hunne zaak te beslissen. De stukken waren reeds 
vroeger gesteld in handen van den Hoogen Eaad ') en na vele 
aanmaningen gelukte het nu, den 13 April 1617 eene definitieve 
uitspraak van dit college te verkrggen *). Waarschgnlgk op 
grond der bepaling in het »genel:ael octroy," dat »bij soo verre in 
ofte ontrent een tijdt , ofte in een Jaer , een ofte meer Compagnien , 
nieuwe Passagien, Landen, Havenen ofte Plaetsen vonden ende 
ontdeckten , de selve te samen het Octroy ende Privilegie souden 
genieten ," besliste de Hooge Eaad met het oog op de beide reizen 
van Kerckhoff en Paelman in 1615, dat beide partgen gedurende 
vier jaren, ingaande met 1618 *) » met gelyck recht, endesonder 
malkanderen eenich beleth te doen het eylant in questie souden 
mogen beuisschen op alsulcken ordre als sjluyden metten anderen 
onderlinge souden ghoedt vinden, oif anders by de hoochgemelte 
heeren Staten generael soude werden gearbitreert •)." 

Zoo hadden dus de kapitalisten , die hun geld in de onderneming 
van Kyen en Leversteyn steken zouden, recht om ten minste 
gedurende vier jaren nevens de Noordsche Compagnie openl^'k als 
mededingers op te treden. De gelegenheid was te schoon om ze 
niet te gebruiken: aan Jan Mayen-eiland had men niet zooals 
aan Spitsbergen eene zware concurrentie van buitenlanders te 



') Req. der N C. aan de Stn.-Gen. dd. 2 Jani 1616, in: Noordsche togten. 
8 Ontd. V. Jan Mayen-eiland. R.-A. — R. S.-G. 3, 18 Oct. 1616. 
*) R. S.-G. 8 Oct., 24 Dec. 1616. 16 Mrt. 1617. 
*) Miss. der Stn.-Gen. aan den H. R, dd. 16 Mrt. 1617, in: Lias loop. 

1617. R.-A. 

*) R. S.-6. 25, 28, 29 Mrt., 8 Apr. 1617. 

•) Octrooi der N. C. dd. 22 Dec. 1622 , in : Groot Placaetb. I p. 675. - 
R, S.-G. 16 Mrt. 1618. 

•) Sent. V. d. H. R. dd. 13 Apr. 1617. — Zie eene geheel verkeerde voor- 
stelling dezer quaestie bij Wassenaer (Hist. verh. X fol. 107), die echter 
iets van de ware toedracht der zaak vernomen sch^nt te hebben. — Om de 
herhaling van dergelijke onaangename zaken te voorkomen , hielden de Staten- 
Generaal bjj de verlenging van het octrooi der N. C. in 1617 de beslissing Tin 
alle geschillen tnsschen de participanten aan zich. (R. S.-G. 24 Jan. 1617. — 
Gr. Placaetb. I p. 678 , 74.) — De N. C. stelde voortaan als straf op het 
openbaren en het tot eigen voordeel gebrniken van resolntiën, adviezen, 
ontdekkingen of andere geheimen der compagnie eene boete van ƒ 100 voor de 
armen, vergoeding van alle schade aan de N. C. en bovendien ontzetting 
van de betrekking van bewindhebber. (Contr. der N.C. met Zeeland, 
lurt, 8, in: Noordsche togten. 4 Loop. N. C. R.-A.) 



n 



sid 

L. De ondernemingszucbt der Nederlandsche kooplieden 
e dan ook niet y aandeelen op ruime schaal te nemen. Eeeds 
L6 was »de cleyne Noortsche Compagnie*', zooals men de 
ging noemde, in staat geweest, vgf schepen naar het 
te zenden , terwijl de uitrusting der Noordsche Compagnie 
iclits zes schepen bestaan had '). Eene quaestie tusschen 
de wedijverende compagniën over den zin van het vonnis 

geen gevolg gehad te hebben •), en de Noordsche Com- 

bernstte weldra in wat niet te veranderen was. Den 25 
620 trof zij met hare jongere zuster eene overeenkomst , 
LJ partijen op de gemeenschappelijke visscherg aan het eiland 
telden *) , en elkander tot behoud der goede verstandhouding 
edeelte van het strand tot de oprichting van de tot de 
, noodige gebouwen toedeelden ♦). 

rereeniging der beide compagniön schijnt reeds toen vrij nauw 
3t te zijn •) , en toen weldra de tgd aanbrak , waarop de kleine 
sche Compagnie door het einde van haar vierjarig recht zich 
oeten oplossen , had de geoctrooieerde vereeniging , door her- 
) verliezen verzwakt , er niets tegen zich door de opname der 
re met haar vrg aanzienlijk kapitaal te versterken. Wel is 
moest dan het uitsluitende recht der Noordsche Compagnie op 
)ergen opgegeven worden , maar de visscherij aan dat eiland, 

Engeland en Denemarken om den voorrang twistten, had 
i laatste jaren sinds de exploitatie van Jan Mayen-eiland 
7B,n haar belang verloren. Mèn besloot dan ook 4 December 
om het volgende jaar, wanneer ook het octrooi der Noord- 
Compagnie ten einde liep, op naam der twee compagniën 
de Staten-Generaal verlenging daarvan te vragen; tegen 
Augustus 1621 zouden afgevaardigden van de beide vereeni- 
jn in Den Haag verschijnen om nadere maatregelen te bera- 
Met de Zeeuwsche walvischvaarders vereenigd , hoopte men 

groote compagnie vrg van alle concun'entie te vormen •). 



Instr. Y, Scfarobop, in: Noordsche togten. 4 liOop. N. C. R.-A. 
R. S.-G. 17 Jan., 9 Febr. 1618. — De Sin.-6en. verwezen partijeu weder 
ien H. B,., maar. een nieuwe ttitspraak schijnt niet gevolgd te zijn. 
Req. der kleine N. C. aan de Stn.-6en. dd. 2 Sept. 1621, in: Noordsche 
Q. 2 Admiraliteit. R.-A. 

Akte der Stn.-6en. voor de Zeeuwsche walvisch vangers , in: Groot Vlacaet- 
[. I p. 674. 

Dit maak ik op uit het feit, dat de Resolutiën der N. C, medegedeeld bij het 
ist der kleine N. C. dd. 2 Sept. 1621 (Noordsche togten. 2 Admiraliteit. 
L.) getrokken zijn uit „het resolntiebouck vande heeren Bewinthebberen vande 
bte ende de consorten vande cleyne geoctroy eerde noortsche compagnie." 

Resol. N. C. 4 Dec. 1620, 25 Mrt., 2» Juli 1621, bij het: Req. der kl. 
1 dd 2 Sept. 1621, in: Noordsche togten. 2 Admiraliteit. R.-A. 



820 

Toen echter de combinatie der Noordsche Compagnie met'de Zeeu- 
wen spoedig tot stand kwam , — toen misschien eene goede vangst 
in den zomer v>n 1621 de walvischvaarders verrgkte, schijnt de 
Noordsche Compagnie gemeend te hebben , dat zij de medewerking 
der kleine Noordsche wel kon ontberen. Zeker is het ten minste, 
dat de oude animositeit weder opleefde , en toen de afgevaardig- 
den der kleine Noordsche Compagnie op den bepaalden tgd in 
Den Haag aankwamen, vonden zij hunne partij van gevoelen 
veranderd. Tegenspraak baatte niet, en werkelijk verzocht de 
Noordsche Compagnie 1 September 1621 alleen op haar eigen 
naam verlenging van het octrooi voor twaalf jaren '). Dadelijk 
protesteerde de kleine Noordsche , en verzocht van hare zijde een 
octrooi voor de walvisch vangst van zes jaren »). 

De Staten-Generaal waren rni in een moeielijk geval. Eenheid 
in de uitrustingen ter walvischvangst te brengen en daardoor 
dit bedrijf niettegenstaande den tegenstand van buiten in de 
Vereenigde Nederlanden te vestigen was steeds hun streven ge- 
weest. Hunne pogingen, in 1614 door de vereeniging van alle 
bestaande compagniën onder éen octrooi zoo goed geslaagd , waren 
reeds in 1616 door de oprichting van twee nieuwe . compagniën 
weder vruchteloos gemaakt. Wat wonder was het, dat zg, nn 
twee der mededingsters zich met eensluidende verzoekschriften 
tot hen wendden, dadelgk besloten om te beproeven van beide 
compagniën en eventueele nieuwe participanten bg deze gelegen- 
heid eene nieuwe generale compagnie voor de walvischvangst te 
vormen '). Het kapitaal van beiden zou zoodoende voor de 
Nederlandsche walvischvangst behouden blgven , zonder dat er 
gevaar was dat de eene compagnie de andere doodvaren zou. 

Holland, als altgd toongeveud in een besluit dat handel en zee- 
vaart betrof, poogde dadelgk de beide twistende vereenigingen 
door hare tusschenkomst tot een vergelijk te brengen. Na lang- 
durige conferentiën sloegen de gedeputeerden der Staten van 
dit gewest voor, de aandeelhouders der kleine compagnie over 
de kamers van Maas en Noorderkwartier te verdeelen ; de onder- 
linge verhouding van de kamers der Noordsche Compagnie zon 
dan in zooverre gewijzigd worden , dat , terwijl Zeeland het 
haar toekomende -J van de geheele vangst behield, de overschie- 
tende I in drie gelijke deelen tusschen de kamers van Amster- 
dam, de Maas en het Noorderkwartier verdeeld zouden worden. 



») R. S.-Ö. l Sept. 1621, 8 Jan. 1622. — Req. der N. C. aan de Stn.-6cB. 
dd. l Sept. 1621, in: Noordsche togten. 3 Ontd. v. Jan Mayen-eiland. R.-A. 

•) R. S.-G. 24 Aug., 2 Sept., 6 Oct. 1621. — Req. der kl. N. C. aan ds 
Stn.-6eii. dd. 2 Sept. 162 L, in: Noordsche togten. 2 Admiraliteit. R.-A. 

•) R. S.-G. 2 Sept. 1621. 



321 

eze regeling stuitte af op den bepaalden onwil der 
compagnie, voornamelijk zeker van de Amsterdamsche 
die dusdoende haar overwicht zou verloren hebben. Een 
voorslag »omme de cleyne Compaignie te laten soo die 

i. eene afzonderlijke kamer op te richten, vond niet 
3nade in de oogen der oudste zuster en ook de jongere 
rdnekkig en » wilde oick niet en affstaen." Het scheen 
ijk de twistenden tot overeenstemming te brengen; de 
: nieuwe uitrusting naderde en de commissie wist dan 
n beter raad te geven; dan om >alsoo de disputen langer 
lireerden'' de beide compagniën te machtigen, dat jaar nog 
ouden voet haar bedrijf te oefenen en onderwgl de onder- 
igen voort te zetten. De Staten van Holland vereenigden 
et dezen voorslag en gelastten hunne gedeputeerden ter 
iteit in dien geest werkzaam te zijn <). Zij deden dit 
it beste gevolg: reeds den volgenden dag werd door de 
Generaal eene commissie benoemd , om de twee reques- 

tot een vergeljjk en tot berusten in den wil der Staten- 
il te brengen »). Na eenige weinige conferentiën bleek het 

ook aan deze gedeputeerden, dat de onderlinge na^ver 
ree compagniën te groot was om spoedig eene verzoening 
5 te brengen : de commissie adviseerde de Staten-Generaal 
ne met authoriteyt te decreteren ende decideren." Zij 
leed daartoe in den geest van de resolutie door Holland 
5n eeneh voorloopigen voorslag , dien zij wenschten , dat 
ten-Generaal de beide compagniën op verbeurte van haar 

zouden doen aannemen. Dienovereenkomstig werd beslo- 

en de voorslag 4 Februari 1622 gearresteerd. De geheele 
:sche vangst der Nederlanders was daarb^ begroot op 21.000 
3len traan en de Staten-Generaal beslisten nu , dat van dit 
ie geoctrooieerde Noordsche Compagnie zou mogen vangen 
'.000 quarteelen, terwgl de kleine met 6000 zou moeten 
m zgn *). De kleine Noordsche Compagnie bleef bg hare 

als vroeger beperkt tot Jan Mayen-eiland ; de groote 
ihter in mindering van haar aandeel aan de visscherg 
] eiland haar bedrijf ook aan Spitsbergen of elders mogen 
Q. De voorslag zou het recht van geene der partijen bg 
iefinitieve regeling praejudiciëeren , maar het was dan ook 

b^ aanneming daarvan , dat de Staten-Generaal voorloopig 



. H. 24 Jan. 16^2. 

. S.-6. 25 Jan. 1622. 

. S.-6. 8 Febr. 1622. 

e overige 5000 qnarteelen werden aan de Zeenwsche walviBchvaarderi 

ld. (Zie hierna p. 831.) 

21 



322 

nog voor éen jaar aan beiden verlof tot de walvischvangst gaven i). 
Aan Pieter Van der Graeff, Beyer Van dér Barch en Adriaen 
Dircxz. Leversteyn, die te zamen \ aandeel hadden in de kleine 
Noordsche Compagnie , werd op hnn herhaald verzoek eene afzon- 
derl^ke vermeerdering van hunne portie toegestaan met 1500, 
later met nog 300 quarteelen *), zoodat de kleine Noordsche 
Compagnie nu bestond uit drie deelen, elk van 1500 quarteelen, en 
een vierde, dat onder drie kooplieden verdeeld was, die geza- 
menlgk recht hadden op 3300 quarteelen '). Uit de resolutie 
van 4 Februari zou daarop volgens de voorstellen van alle com- 
pagniën een reglement op de walvischvangst door de Staten- 
Generaal gearresteerd worden *). 

Nu de regeering zoodoende tot eenheid gedwongen had, nam 
ook het onderlinge twisten der mededingsters een einde. De 
proef van een jaar gelukte uitnemend: den 20 December 1622 
verzochten beide compagniën , nu tot éene vereeuigd , om verleoging 
van haar octrooi *). De Staten-Generaal waren dadelijk bereid het 
verzoek toe te staan *) , en de kleine Noordsche Compagnie deelde 
voortaan als tweede Delftsche kamer der geoctrooieerde compagnie 
voor de walvischvangst in alle voordeden harer oudere zuster '). 



») R. S.-G. 4 Febr. 1622. 

») R. S.-G. 10, 11, 12 Febr. 1622. — Miss. v. Delft aan de Stn.-Gen. 
dd. 9 (lees: 10) Febr. 1622 , — en: Req. v. Van der Graeffc. a. aan de Stn.-Gen. 
(dd. 12 Febr. 1622). in: Noordsche togten. 4 Loop. N. C. R.-A. '— Miss. ?. 
de Stn.-Gen. aan Delft dd. 11 Febr. 1622, in^ Lias loop. 1622. 

*) De naijver tasschen de N. C. en Van der Graeff eindigde hiermede niet. 
Van der Graeff en een Rotterdamsch koopman , Willem Van Muylwjck , schijnen 
lich door aankoop in het bezit van eene groote partij aandeelen in de Noordsche 
Compagnie gesteld te hebben (de beperking der vangst door de Stn.-6pn. had 
vele reeders der kleine N. C. van het .bedryf afkeerig gemaakt, cf. Miss. v. 
Delft aan de Gecommitt. Raden v. Holl. dd. 7 Febr. 1622, in: Noordsche togten. 
4 Loop N. C. R.-A.) en in 1622 met eene grootere nitrnsting dan het regle- 
ment der compagnie hun toeliet ter walvischvangst uitgevaren te zijn. De N. C, 
vooral de Amsterdamsche kamer, protesteerde hiertegen met kracht en 13 April 
1623 kwam het tot een vergelijk, waarbij de compagnie de geheele nitrusting, 
die de reeders voor eene nieuwe reis hadden aangekocht , overnam op voorwaarde , 
dat Van der Graeff zich metterwoon te Amsterdam zou vestigen en lid der daar 
bestaande kamer zou worden , totdat bij eene nieuwe regeling elders eene bewind- 
hebbersplaats voor hem openkwam. (R S.-G. 24 Mrt., 4, 8, 11. 12, 14 Apr. 
1628.) Van Muylwyck was ondertusschen overleden, maar Van der Graeff lag nog 
anderhalf jaar na dit contract met de N C. overhoop. (R. S.-G. 10, 12 Mei 1628.— 
Sent. v. h. Hof v. Holl. dd. 11 Scpt. 1624.) 

*) R. S.-G. 5, 20 Febr., 8 Mrt. 1622. — Daartoe kwam het echter waar- 
Bchgnl\jk niet. (Vgl. de akte der Stn.-Gen. voor de Zeenwsche walvischvaardera 
dd. 28 Mrt. 1682, in: Gr. Placaetb. I p. 678, 74.) 

•) R. S.-G. 20 Dec. 1622. 

•) R. S.-G. 22 Dec. 1622. 

^) Nog onder het contract der N. C. met Friesland van 25 Juli 1636 teeken* 



328 

tweede aanval op de alleenheerschappij der Noordsche Com- 
9 kwam van Zeeuwsche zgde. Toen de Staten-Generaal in 
octrooi verleend hadden aan de vereenigde walvischvangers , 
Zeeland zich met kracht hiertegen verzet. De provincie 
ie , dat het als eene uittarting van den machtigen vorst 
xroot-Britannië zou beschouwd worden, zoo men niettegen- 
ie diens bepaald uitgedrukt verlangen openlijk de overtreders 
zijn gebod in bescherming nam en hunne handelwijze wet- 
Door zgdelingsche ondersteuning en aanmoediging van 
iwege, dus schreven de Staten van Zeeland, zou de Neder- 
3he walvischvangöt weldra in staat zijn zich met de Engel- 
te meten ; dezen zouden dan geen aanval meer wagen en de 
g zelf zou dan niet langer aandringen op de erkenning van 
reiniteitsrechten , wier handhaving onmogelijk gebleken was. 
; wanneer dit resultaat door bezendingen en goede woorden 
•egen was, zou de tijd gekomen zgn om aan de walvisch- 
lers het verzochte octrooi te verleenen. Niettegenstaande alle 
Lgen van Ben Haag uit aangewend , bleef Zeeland in zgne 
ïitie volharden en het octrooi werd eindelijk zonder de toe- 
ming der provincie verleend '). 

Staten-Generaal hadden ongetwjjfeld het recht, zich niet 
den tegenstand van eene provincie te storen. De grondwet 
Vereenigde Provinciën had het verleenen van octrooien als 
dependeerende van de Unie aan de gewesten gelaten, en 
was dus volgens de Unie van Utrecht aan zes provinciën 
)men geoorloofd een octrooi uit te geven, al weerhield de 
ide zuster hare toestemming. Ook het gebruik , die gewich- 
rechtsbron in de republiek , wettigde het besluit der Staten- 
raal. Het was namelijk reeds dadelijk in 1579 gewoonte 
irden of liever gebleven, om sommige onderwerpen, wier 
ing de Unie aan de provinciën had overgelaten , by de ver- 
ring der Staten-Generaal te brengen, ten einde meer een- 
migheid in de vastgestelde maatregelen te verkrijgen. Tot 
onderwerpen behoorde ook zonder tegenspraak het verleenen 
octrooien. En daar dit eene zaak was , in verreweg de meeste 



roor de Delfbsche kamer twee personen, Jacob Van de Graaf (waar8chi[jnl\jk 
de kleine N. C.) en Dirk De Haan (voor de groote N C.) De opgave der 
dhebbers over den staat der N. C. in Februari 1636 spreekt echter behalve 
Ie gewone Delftsche kamer van eene Ie Delftsche kamer, waarvan de aanr 
1 verdeeld waren tasschen een Zeenw Willem Pedij en een Enkhuizenaar 
Meyn, — en eene 2^, die verdeeld was tnsschen de kamers van Vlissingen, 
, Hoorn en Enkhuizen. (Stn. v. d. Hrl. gedepnt. betr. de N. C. R.-A.) 
R. S.-G. 27 Jan., 22 Febr., 27 Mrt., 4 Apr. enz. 1614. -- N. Z. 80 Jan., 
br., 19, 20 Mrt. 1614. — Miss. v. de Stn. v. Zeeland aan hunne Gedeput" 
^eneriUiteit dd. 3 Febr 1614, als bijlage achter de: N. Z. 1614. 

21* 



824 

gevallen van zeer ondergeschikt belang, hadden de provinciën 
stilzwijgend van haar recht afstand gedaan en besloot men 
daarin steeds b^ overstemming. Het gebmik had deze regeling 
bekrachtigd en hechtte dus ook nu zijn zegel aan het besluit der 
generaliteit , om geen acht te slaan op Zeelands tegenstand. Wet- 
tigden dus recht en gewoonte gelijkelgk het verleenen van het 
octrooi , de positie van Zeeland bleef min of meer dubbelzinnig. De 
Unie van Utrecht liet de Staten der tegenstrevende provincie als 
sonvereinen in hun gewest toe een afzonderlek provinciaal octrooi 
te verleenen ; de gewoonte vorderde , dat zij zich aan den wil der 
Staten-Generaal onderwierpen en zich gebonden rekenden door het 
door hen verleende octrooi. Ook hier weder week men echter in de 
republiek in sommige gevallen van het eenmaal vastgestelde af. 
De Staten-Generaal zelven hadden weldra het onmogelijke inge- 
zien , om hun door gewoonte verkregen recht te handhaven. Was 
het reeds ondoenlgk gebleken machtige provinciën tot onderwer- 
ping aan de generaliteit te dwingen, waar de Unie dit uitdruk- 
kelgk beval; hoeveel te minder was dit uitvoerbaar, waar de 
weerstrevende provincie den letter der wet in haar voordeel had. 
De Staten-Generaal waren dan opk steeds geneigd bevonden om 
toe te geven, wanneer eene machtige provincie meende zich niet 
door het tegen haren zin doorgegane besluit te moeten laten 
binden , en Zeeland had dus ook nu veel kans hare vrgheid erkend 

te zien. 

Niet lang duurde het , of de provincie besloot van de gunstige 
positie , waarin haar het toeval geplaatst had , gebruik te maken. 
Nauweiyks bleek het, dat de Hollanders in de walvischvangst 
uitnemend slaagden en ook de Engelschen zich aanvankelijk rustig 
hielden of Jan Lampsius en eenige andere Vlissingsche kooplieden 
wendden zich tot de Staten van hun gewest met de mededeeling , 
dat zg voornemens waren zich nevens de Hollanders op de wal- 
vischvangst te gaan toeleggen. Daar echter de uitsluitende geest 
der Noordsche Compagnie hun te goed bekend was , verzochten 
zg van de Staten eene akte >om hun te indempniseren van zoo- 
danigen schade als hun by de Hollanders zoude mogen aenge- 
daen werden." De Staten van Zeeland, naijverig op hunne vrgheid, 
verklaarden dadel^k: >dat, alzoo de Heeren Staten van Zeelant 
in het voorschreve Octroy niet en hadden geconsenteert , men 
niet en verstond dat selve sonde strecken tot prejuditie van de 
Neeringe van hunne Ingesetenen, die daerom vryelyck nevens 
andere van dese Landen mochten aldaer visschen i).*' 

Niettegenstaande deze gunstige beschikking ging er met de 



«) N. Z. 11 Mrt. 1615, 



325 

Hg der schepen te veel t^d heen , dan dat men nog dit 
ne reis kon doen *). Eerst in 1616 rustte de Vlissingsche 
twee schepen , de » Cabbeliau" kapitein Willem Willemsz. , 
ander schip, kapitein Jan Yerelle, naar het noorden uit. 
ordsche Compagnie protesteerde wel daartegen, maar de 
Generaal handhaafden de vrijheid van Zeeland en bevalen 
adeur Schrobop de Zeeuwen evenals de Hollanders tegen 
v^'anden te beschermen *). In den zomer verschenen dan 
twee schepen aan het pas ontdekte Jan Mayen-eiland en 
eene goede vangst '). Maar nauwelijks kregen de bewind- 
; der Noordsche Compagnie hiervan bericht, of zg 
in aan den commandeur met bevel om de beide Zeeuwen 
3steeren en naar eene Hollandsche haven te voeren. Het 
was, dat het schip de >Cabbeliau" werkelijk in Texel op- 
at werd en de Noordsche Compagnie zich gereed maakte 
laten verbeurd verklaren *). De reeders wendden zich 
k in groote onrust aan de Staten van Zeeland. Zg klaagden 
! gewelddadige handelw^ze der Hollanders , niettegenstaande 
be van vrggeleide hun door de Staten van Zeeland ver- 
niettegenstaande het bevel der Staten-Generaal aan den 
ndeur om de Zeeuwen te beschermen, en z^ eischten van 
regeering, dat zij ter handhaving van hun vrijgeleide 
onderdanen van het dreigende proces zouden bevrijden, 
aten van Zeeland, verontwaardigd over het door de Hol- 
i gepleegde geweld , zeiden den supplianten terstond hunne 
boe en schreven aan hunne gedeputeerden naar Den Haag 
n op alle mogelijke wijzen bij te staan ^). 

gunstig zich de zaak dus aanvankelijk voor de Vlis- 
be reeders liet aanzien, de afloop was hun zeer nadeelig. 
*echt! De Staten-Generaal hadden het recht van Zeeland 
l om ongestoord alle voordeelen te genieten, die aan de Noord- 
]!ompagnie volgens haar octrooi toekwamen. Waar- 
ijk zou deze dan ook hare mededingers gewillig op Spits- 
L hebben toegelaten. Geheel anders stonden echter de 
, nu de Zeeuwen aan Jan Mayen-eiland hunne neiing wil- 



it blijkt uit de Sent. v. d. H. R. dd. 31 Juli 1620, die dereis, waarop 
statie der Zeeuwsche schepen plaats vond, noemt „de eerste reijse.'* 
Dntch distorbance, bij: Purchas, Pilgrimes. III p. 467) verhaalt ook, 

Zeeuwen, die in 1617 op Spitsbergen kwamen, ;,were neuer in those 

efore." 

,. S.-G. S Juni 1616. 

ent. V. d. H. R. in zake Jan Lampsius c. s. e. Jan Clarcque e. s. 

Juli 1620. 

L S.-G. 30 Aug. 1616. — Sent. v. d. H. R. dd. 31 Juli 1620. 
^. Z. 15 Oct. 1616. 



326 

den oefenen. Niet krachtens het octrooi, maar door haar verkre- 
gen recht als ontdekkers volgens het plakkaat van 27 Maart 
1614 vischten de beide HoUandsche compagniën aan dit eiland. 
De provincie Zeeland had zelve medegewerkt tot het vaststellen 
van dit plakkaat en was dus aan de bepalingen daarvan gebon- 
den. Zeeuwsche compagniën hadden hier niets voor boven 
HoUandsche : het was hun evenmin als dezen geoorloofd gedurende 
vier jaar aan Jan Mayen-eiland met de beide bevoorrechte ver- 
eenigingen te concurreeren. Weldra beter ingelicht, mengden 
zich dan ook de Staten Van Zeeland niet verder in het proces 
Het gearresteerde schip werd spoedig tegen cautie in vrgheid 
gesteld * ) , maar de Hoóge Baad , aan wien de zaak door de Sta- 
ten-Generaal in handen gegeven was *), besliste 13 April 1617, 
dat de Vlissingsche reederij gedurende den tgd bij het »generael 
octroy" bepaald geen recht had aan >het eylant in questie" te 
visschen. Over het gearresteerde schip zouden partgen zoo mo- 
gelijk eene minnelijke schikking treffen, en daartoe voor der 
daadsheeren Eombout Hoogerbeets en Adriaan Junius verschgnen '). 
Voor deze laatste verzoenende bepaling was veel reden : de strg- 
dende partijen stonden reeds niet meer vijandig tegen elkander oyer» 
het waren nu compagnons , die onderling twistten. Beeds in Octoher 
1616 was er in de statenvergadering van Zeeland ernstig beraad- 
slaagd over het verzoek der Noordsche Compagnie om verlenging 
van haar octrooi, dat met het jaar 1617 eindigen zou *). Nu zich 
in Zeeland zelf eene compagnie voor de walvischvangst gevormd had, 
toonden de Staten van dat gewest zich geneigd tot de verlenging 
mede te werken, mits men hunne onderdanen voor een gedeelte 
in de geoctrooieerde vereeniging toeliet •). De vraag was nu 
echter, hoe de Hollanders, die natuurlijk met het oog op de 



") R. S.-.G. 9 Sept. 1616. 

*) Miss. V. de Stn.-Geii. aan den H. R. dd. 16 Mrt. 1617, in: Lias loop. 1617. 

•) Sent. V. d. H. R. dd. 13 Apr. 1617. — Miss. v. Zeeland aan de 
Gedeput. dd. 4 Febr. 1620, als Bijlage acMer de N. Z. 1620. — Waarsch^nl^k 
is het schip vrijgegeven op voorwaarde, dat de compagnie, die het uitgezonden 
had , nooit weder op Jan Mayen-eiland zou doen uitreeden , althans in de aange- 
haalde missive van de Stn. v. Zeeland van 1620 wordt gezegd, «dat of eenigh 
Verdragh werde geobiciëert tegens eenige Zeelantsche Groenlants Vaerders (die 
verlof hadden verzocht naar Jan Mayen-eiland te stevenen) als ofte die mette 
Hollanders over de Visscherye van dien Eylande hadden getransigeert, dat znlcx 
geen plaetse kon grypen, dan misschien tegen Jan Lampsins cum Snis, ende 
niet tegen anderen." 

^) N. Z. 12, 18 Oct. 1616. — Men meende in Zeeland, dat het octrooi met 
het jaar 1616 eindigde. (Miss. der Stn. v. Zeel. aan hunne Gedeput. dd. 14 Oct. 1616, 
in: N. Z. 1616.) Het was echter in 1615 met een jaar verlengd (R. S.-6. 
1 Apr. 1615) en eindigde dus eerst met 1617. 

•) N. Z 14 Oct. 1616. 



327 

rende conourrentie der Zeeuwen, dezen gaarne in hunne 
nie wilden opnemen, bg die toelating zouden willen 
n. De Staten van Zeeland wenschten te weten , of de 
ig der Hollanders was, de kapitalen der beide vereeni- 
te combineeren en gezamenl^'k éene compagnie uit te 
, waarvan alle leden gelijke aanspraak op winst en ver- 
iden en allen door dezelfde bewindhebbers bestuurd werden, 
si of de vereenigingen alleen zouden samenwerken in het 
snlijk aanvragen van octrooi. In het laatste geval toch 
ce kamer der compagnie voor eigene rekening schepen uit- 
, terwijl men daarbij alleen door een reglement, door de 
ml^ke kamers gemaakt over de grootte en uitrusting der 
1 eu het samenbleven tot gemeenschappelijke verdediging 
vijanden, in zijne vr^heid beperkt zou zijn. (regulated 
ay.) ') Aan zulk een vrijzinnigen voorslag dachten echter 
llandsche reeders niet: eene regeling als deze zou voor de 
en een ruim veld ter concurrentie overlaten, en de be- 
1, door de Noordsche Compagnie tegen de oprichting der 
sche geopperd, zouden zoodoende bijna allen blijven bestaan, 
izen er dan ook dadelijk op, dat twist onverm^del^k was, 
)er men zich niet geheel vereenigde ; het was toch onmoge- 
aan ieder der compagniën afzonderl^ke baaien voor hare 
erij aan te wijzen en twee of drie zouden dus naast elkan- 
iar bedr^f moeten oefenen. Bovendien was het noodzakelijk, 
nen ook over het getal der uitterusten schepen bepalingen 
:e, want »de neringe selve was soo groot niet, dat die vrucht- 
''ck met onbepaeldt getal van schepen soude connen werden 
n." De Noordsche Compagnie was dus van plan de verlen- 
van het octrooi voor zich alleen aan te vragen, >als vele 
i gedragen hebbende met cleine profictien." Wel wilde zy 
eeuwen voor een nader te bepalen deel toelaten, maar het 
zijn op voorwaarde , dat zoowel het kapitaal als de risico 
nigd zouden worden en dus ook de uitrustingen voor ge- 
nlijke rekening zouden plaats hebben. Stonden de Zeeuwen 
hter bepaald op, zich op zich zelf te houden, dan wenschten 
Hollanders ieders aandeel in de vangst afzonderlijk te bepalen; 
Drschillende uitrustingen zouden dan >tot gemeenen behouve 
visch vangen, die men in loco soude deelen en gder s^n 
ngent mede gheven.*' *). 



Miss. Y. de Stn. v. Zed. aan de Gedeput. dd. 14 Oct. 1616, — en v. 6e- 
Itt. Raden v. Zeel. aan den magistraat v. Zierikzee dd. 23 Oct. 1616, 
r: N. Z. 1616. 
Miss. T. de Gedepnt. aan de Stn. v. Zeeland dd. 19 Oct. 1616, in: 

lef Zeeland. 



328 

De onderhandelingen duurden lang. Zeeland schgnt zich met 
de haar eigene doorzettende vrijheidsliefde tegen eene geheels 
vereeniging verzet te hebben, en tot eene combinatie van kapi- 
talen kwam het dan ook niet. Toch kregen de Hollanders in 
zooverre hunnen zin, dat het getal schepen -onderling bepaald 
werd en aan elk der contractanten een vooruit bepaald aandeel 
aan de uitrustingen werd toegekend. Zg boden daarop den Zeeu- 
wen -J aan ); de Vlissingsche reederg was niet ongeneigd, voor ^ 
aandeel als lid der vereeniging op te treden *). Door bemidde- 
ling' der Staten-Generaal »), die in de talryke concurrenten 
der Noordsche Compagnie vijanden der eenheid en macht zagen, 
die zij door het octrooi aan de Nederlandsche walvischvaarders 
hadden willen geven, werden de twee compagniën het nu 
weldra eens, en gezamenlijk werd bij de Staten-Generaal een 
nieuw octrooi aangevraagd *). Den 24 Januari 1617 werd dit 
op naam der beide vereenigingen voor vier jaar verleend *). 
De Staten van Zeeland, die in deze zaak met groote behoed- 
zaamheid handelden en niet dan met volkomen kennis van zaken 
hunne toestemming verleenen wilden •), keurden het 27 Januari 
goed ^). 

Weldra kwam nu de zaak in orde: den 19 Maart 1617 sloten 
de Hollandsche en Zeeuwsche compagniën voor de walvischvangst 
eene overeenkomst, waarbij aan die van Zeeland \ deel in het 
gemeenschappelgk octrooi werd ingeruimd. Er werd verder 
bepaald, dat gedurende drie jaren Holland vier stemmen zou 
hebben tegen Zeeland éene , terwijl de vergaderingen onder prae- 
sidium van eene der Hollandsche kamers in die provincie zouden 
gehouden worden; het vierde jaar zou Holland drie stemmen 
hebben tegen Zeeland twee, terwgl een der Zeeuwsche bewind- 
hebbers de algemeene vergadering in Zeeland zou praesideeren. 
(art. 2—4.) De meerderheid der kamers zou de minderheid bin- 
den aan alle besluiten der algemeene vergadering, (art. 5, 7.) 
Nieuwe bewindhebbers eener kamer zouden uit een dubbeltal , 
door de overblijvende bewindhebbers uit de hoogste participanten 
opgemaakt, gekozen worden door den magistraat der stad, waar 
de kamer gevestigd was. (art. 10.) Over de jaarl^'ksche uitms- 



«) N. Z. 26 Jan. 1617. 
») N. Z. 27 Jan. 1017. 
*) R. S.-G. 24 Dec. 1616. 
•) R. S.-G. 21 Jan. 1617. 

») R. S.-G. 24 Jan. 1617. — Gr. Placaetb. I p. 671. 
•) N. Z. 12, 18, 14 Oct. 1616, 26 Jan. 1617. — Miss. der Stn. v. Zed. 
dd. 14, 23 Oct. 1616, in: N. Z. 1616. (Bijladen.) 
») N. Z. 27 Jan. 1617. 



s- 



329 

zou de algemeene vergadering beslissen, (art. 12.) Ontdek- 
, door schepen der Noordsche Compagnie gedaan, zouden 
ten bate der generale compagnie, (art. 19.) ') 
lals de HoUandsche walvischvaarders werden nu ook de 
5n in kamers verdeeld. De hoop op vereeniging met de 

compagnie voor de wal visch vangst had nieuwe mededin- 
►pgeroepon. Eene tweede Vlissingsche compagnie, aan het 
waarvan zekere Jan De Moor stond, was naast Lampsius 

zijnen opgetreden •) en zond in het voorjaar van 1617 
zijne twee schepen een derde naar Spitsbergen. En weldra 
en zich nog meer Zeeuwen aan , die begeerig waren in de 
!n der walvischvangst te deelen. De Staten van Zeeland 
n dadelijk na het verleenen van het nieuwe octrooi, brieven 
3zonden aan de verschillende Zeeuwsche steden, ze aan- 
rende binnen veertien dagen opgave te doen van de koop- 
, die in elke stad in de nieuwe compagnie wilden partici- 
i »). Het resultaat was zeer bevredigend geweest, en uit 
ide participanten, te zamen met de nieuwe pretendenten 
n nu bij het contract met de Hollanders drie kamers gevormd, 
iide Ylissingsche reederijen werden tot éene kamer der Noord- 
Compagnie vereenigd *) ; uit de nieuwe participanten werden 
andere kamers gevormd , die zich te Middelburg en te Veere 
^den •). Deze verdeeling bleef bestaan tot den val der 
dsche Compagnie toe. 

ven hebben wij reeds gezien , dat de vereeniging van Hol- 
Ts en Zeeuwen aanvankelijk niet de gewenschte vruchten 
( *). Door hunne bondgenooten alleen gelaten konden de 



Zie het contract als bijlage achter het request der Vlissingsche reeders aan 
icommitt. Raden v. Zeel., in: Noordsche togten. 4 Loop. N. C. R.-A. 
Getuigenissen in zake het gebeurde met de Engelschen op Spitsbergen in 
, als bijlagen b\j het: Reqnest der Zeeuwsche reeders aan de Geconimitt. 
1 V. Zeeland, in: Noordsche togten. 4 Loop. N. C. R,-A. 
N. Z. 27 Jan. 1617. — Miss. v. Zeeland dd. 27 Jan. 1617. (Bijl. achter 
. 1617.) 

In het reqnest der N. C. aan de Stn.-Gen. dd. 1 Sept. 1621 (in: Noordsche 
n. 3 Ontd. v. Jan Mayen-eiland. R.-A.) worden Lampsius en Be Moor naast 
ider als bewindhebbers van de Vlissingsche kamer der N. C. genoemd. 

Hoewel io 1617 alleen de beide Vlissingsche compagniën hare schepen naar 
ibergen zonden, werd echter deze verdeeling in drie kamers reeds dadelijk 
et contract aangenomen. Dit blijkt uit de onderteekening daarvan door ver- 
ilende personen voor Middelburg, Vlissingen en Veere. Waarschijnlijk was 
jaar reeds te ver verloopen, dan dat de nieuwe participanten reeds in 1617 
) uitrusting konden gereed krggen. 

) De onderlinge naijver sch^'nt met het sluiten van het contract niet opge- 
den te z^n; ten minste voor de uitrusting van 1618 was het noodig, dat 
tijen eene nieuwe overeenkomst sloten. (R. S.-G. 7 Bec. 161 7-) Be ouaan- 



380 






drie schepen der Vlissingsche compagniën in 1617 geen verlof 
van de Engelschen krijgen om hun bedrgf aan Spitsbergen 
te oefenen , en werd een der schepen van Lampsius door hen zelfs 

f van alles beroofd *). Eene poging, door de teleurgestelde reeders 

gewaagd, om zich voor dergelijke aanvallen in het vervolg te 

» behoeden door zich te vereenigen met eene nienwe Engelsche 

• compagnie, die zich gereed maakte met de Moscovische Compagnie 
te concarreeren , mislukte *) en in 1618 wreekten twee Vlissing- 
sche walvischtaarders en een van Veere zich op de Engelschen 
door het berooven van het schip »the Pleasnre" in Sir Thomas 
Smiths-bay '). 

Eene andere zaak dreigde de Zeeuwen nog langen tijd met 
moeielgkheden. Niettegenstaande het contract van 1617 bleef er 
tusschen de Hollandsche en Zeeuwsche compagniën voor de wal- 
vischvangst nog steeds een groot' onderscheid. Zeeland bleef van 
Jan Mayen-eiland natuurl^'k uitgesloten ; de oude Noordsche Com- 
pagnie was de eenige der drie mededingsters , die hare uitrus- 
tingen zoowel naar Spitsbergen als naar Jan Mayen-eiland kon 
zenden. Deze ongelgkheid hinderde de Zeenwen steeds, maar 
door de ondervinding geleerd , waagden zij het niet weder zonder 
uitdrukkelijke verklaring van de Staten-(jeneraal aan Jan Mayen- 
eiland te verschenen. Eene eerste poging , reeds in 1618 tot het 
verkrijgen van zulk eene verklaring aangewend , stuitte natuurlek 
af op het blgkbare recht der Hollanders *). In het voorjaar 
van 1620 werd het verzoek der Zeeuwen met meer nadruk en 
ook met meer recht herhaald *) : de beide Hollandsche compag- 
niën hadden nu reeds vier jaren aan Jan Mayen-eiland gevischt, 
de kleine zelfs reeds vgf jaren, en de tgd bg het >generael octroy" 
bepaald was dus verstreken. Het schgnt echter, dat de Hooge 
Baad bg zgn vonnis den tgd der vier reizen heeft willen doen 
ingaan met 1618 *) en het gelukte den HoUandschen reeders 
dan ook, de toelating der Zeeuwen aan het eiland te doen ver- 



geiiaamlieden over den omslag der schade, den Zeenwen in 1617 door de Engel- 
sclien in de afwezigheid der Hollanders toegebracht, knnnen hiertoe mede- 
werkt hebben. 

O R. S.-6. 9 Nov. 1617. — Miss. ▼. Zedand dd. 21 Dec. 1617, als: Bqlage 
achter de N. Z. 1617. — Zie meer hierroor p. 211, 12. 

*) Macpherson, Annals of commerce« II p. 287. 

*) Zie meer hienrdor p. 215—17. 

*) R. S.-G. 21 Apr. 1618. 

•) N. Z. 4 Febr.. 18 Mrt. 1620. — Miss. ▼. ZeeUnd dd. 4 Febr. 1620. 
achter: N. Z. 1620. 

•) Octrooi der N. C. dd. 22 Dec. 1622. (Gr. Plaeaetb. I p. 675.) — Req.der 
N. C. aan de Stn.--Gen. dd 1 Sept. 1621, in: Noordaehe togten. 8 Ontd. ▼. 
Jan Hajen-eüand. IL-A. 



331 

n tot twee jaren na de aanvrage. De Zeeuwen berustten 
en niettegenstaande hunne onaangenaamheden met de 
ihen op Spitsbergen in 1617 en '1618 hielden zij vol en 
telkens weder hunne schepen daarheen. In de aan de 
lus-baai grenzende inham, die de Zeeuwsche baai genoemd 
vestigden zij zich afgescheiden van hunne deelgenooten ; 
ia 1624 verhuisden de Vlissingers zelfs naar het door de 
lediggelaten terrein in de Mauritius-baai >). Toen echter 
trooi van 1617, dat alleen verleend was »sonder prejuditie 
iet recht op het Eylant in questie by d* Ondeckers van 
e uyt krachte van het Generael Placaet verkregen" *), met 
ar 1621 geëindigd was '), begreep de Noordsche Compag- 
Ive , dat verdere pogingen om de Zeeuwen van Jan Mayen- 
verwijderd te houden vruchteloos zouden zijn. Z^ nam 
litiatief en noodigde de Zeeuwsche walvischvaarders tot eene 
entie om over de voorwaarden eener algeheele vereeniging 
raadslagen ^). De zaak slaagde naar wensch en 8 Januari 
verzochten beide compagniön te zamen verlenging van het 
)i voor de wal visch vangst *). De toegevendheid der Noord- 
Compagnie was waarschijnlijk niets dan eene list om eene 
Lnatie met de gehate 'kleine Noordsche Compagnie te ver- 
n: met de Zeeuwen vereenigd voelde zij zich sterk genoeg 
lUe concurrentie te trotseeren. De Staten-Generaal waren 
r van een ander gevoelen ; wg zagen reeds , dat door hunne 
benkomst de drie compagniën gedwongen werden voor het 
1621 zich brj de vangst tot een bepaald getal quarteelen 
. te beperken. Terwijl aan de groote en kleine Hollandsche 
agniën 10,000 en 6000 quarteelen traan werden toegelegd, 
»eg het aantal der Zeeuwen in de te vangen 21,000 quar- 
1 slechts 5000. Maar tevens werd dan ook hun recht op 
risscherij bij Jan Mayen-eiland , dat sinds het vierjarig 
loi der ontdekkers geëindigd was , onder het octrooi der Noord- 
Compagnie behoorde, uitdrukkelgk erkend •). De Hollan- 
schijnen echter, nu eens de toestemming der Staten ver- 
en was, weder minder willig geweest te zijn om de resolutie uit 
Deren; althans het reglement, dat volgens het verlangen der 



Zie meer hierover: hiervoor p. 142,43. — Vgl. ook over de walvisch vaart 
leeuwen van 1619 — 22: hiervoor p. 109 Noot 5. 

Gr. Placaetb. I p. 672. — R. S.-G. 21, 24 Jaa. 1617. 

Het octrooi was verleend voor vier jaren, maar ging door de eenjarige 
nging van het octrooi der N. C. op 1 April 1615 eerst met het jaar 1618 in. 

Resol. N. G. 29 Juli 1621, b\j het: Request der kleine N. C. aan de 
Gen. dd. 2 Sept. 1621, in: Noordsche togten. 2 Admiraliteit^ R.-A. 

R. S..G. 8 Jan. 1622. 
I R. S.-G. 3, 4 Febr 1622. 



332 

regeering in den geest der jongste regeling door de compagnie 
zelve opgemaakt moest worden, stuitte hg hen voortdurend op 
zwarigheden «). Geen wonder dan ook, dat de Zeeuwen hunne 
medeleden wantrouwden; gedachtig aan hun wedervaren van 
1616 verzochten zij de Staten-Generaal om eene afzonderlijke 
akte , waarbij hun uitdrukkelijk verlof gegeven werd om aan Jan 
Mayen-eiland hunne traankokergen te mogen bouwen. De akte 
werd dadelijk verleend *), en op het einde des jaars werden de 
Zeeuwen evenals de kleine Noordsche Compagnie mede begrepen 
onder de definitieve verlenging van het octrooi der walvisch- 
vaarders voor twaalf jaar •). Voortaan was er dus in Nederland 
slechts éene compagnie, waarvan alle kamers geheel dezelfde 
rechten genoten. 

Een derde aanval op de uitsluitende rechten der Noordsche 
Compagnie kwam van eene geheel andere zgde. De Staten-Ge- 
neraal , af keerig van monopolie als zij waren , hadden het octrooi 
der compagnie alleen zoover uitgestrekt als zij dat voor den bloei 
der walvischvangst noodig oordeelden: tusschen Novaya-Zemlya 
en straat Da vis meende men, dat eene compagnie een veld ter 
ontginning had , ruim gendeg om daarvan te bestaan en om zelfs 
groote winsten te maken. De beperking had tevens misschien 
ten doel , de geheel op zich zelf staande walvischvangst , door 
sommige Nederlanders reeds lang vóór de oprichting der Noord- 
sche Compagnie aan de Noordkaap en bij IJsland gedrevoi, 
ook naast de bevoorrechte vereeniging te laten bestaan, ^n 
werkelijk bleef dit bedrgf zich zoolang het octrooi duurde 
nevens de compagnie handhaven. Maar daar de in die wate- 
ren gevangen walvisschen steeds kleiner en minder rgk aan 
traan waren dan de bewoners der Spitsbergsche wateren , — vooral 
daar het verbod van den Deenschen koning de visschers ge- 
durig dwong hun bedrijf te staken of zich van Deensche pas- 
poorten te voorzien, was deze concurrentie voor de Noordsche 
Compagnie nooit eenigszins gevaarlek geweest *). Bedenkelgker 
scheen het, toen anderen dit voorbeeld volgende ook elders met 



*) N. Z. 17 Mrt. 1622. — Miss. v. Zeeland dd. 17 Mrt. 1622, in: N. Z. 
1622. — R. S.-G. 20 Febr., 3 Mrt. 1622 — Ook de kleme N. C, aanvankdyk 
bereid om de Zeeuwen op Jan Mayen-eiland toe te laten ^Req der kleine N. C. 
aan de Stii.-6en. dd. 2 Sept. 1621, in : Noordsche togten. 2 Admiraliteit R.-A.), 
schijnt later bezwaren gemaakt te hebben. (R. S.-6. 4 Febr. 1622.) 

>) R..S.-G. 28 Mei 1622. — Zie de akte afgedrukt in : Gr. Placaetb. I p. 673, ^ 
en bij: Zorgdrager, Groenl. visscb. p. 218. 

•) R. S.-G. 20 , 22 Deo. 1622. — Gr. Placaetb. I p. 673. 

^) Eene geschiedenis van dit bedrijf is b\j de onvolledigheid der gegevens niet 
samen te stellen en zou waarschijnlijk ook bl\jken van weinig belang te lyn. 
Zie intusschen over die geschiedenis een en ander: hiervoor p. 240 Noot 1. 



833 

npagnie .trachtten te wedg veren op plaatsen, bniten haar 
i gelegen en waarop niemand eenige aanspraak maakte. 
;rger voor de vereeniging was het, dat die poging uitging van 
a,nders, die reeds van onds getoond hadden, geschiktheid 
oed genoeg voor het gevaarlijke bedrgf te hebben. 
b was in 1626, dat Pieter Gijssen en Gijs Keters *), twee 
iche kooplieden, van den prins commissie vroegen om te 
n varen op Euslands noordkust, op »de Samoetsche Cnst" 
)or de straat van Nassau verder oostelgk *). Men wist, dat 
daar geene walvisschen ophielden, maar vooral bg Novaya- 
ya, was overvloed van walrussen en de Zaandammers, de 
.e Nederlandsche walrusjagers , meenden voornamelijk met de 
m der gevangene dieren ruime winsten te zullen behalen. 
3rik Hendrik vroeg de voorlichting der Staten-Generaal met 
ededeeling, dat de nieuwe vereeniging zich steeds buiten het 
d der Noordsche Compagnie, bg »plaetsen noyt in dier vou- 
wesende bevaeren ,'* dacht op te houden. Maar het was toch 

dan onder uitdrukkelgke vermaning, dat het octrooi der 
•dsche Compagnie door de commissie van den prins vooral 
b en sonde werden geinfringeert ,'' dat de Staten gunstig op 
request der Zaandammers adviseerden »). 
9yee schepen , van eenige kleine stukken geschut voorzien en 

dertien koppen bemand , vertrokken dan ook in Mei 1626 naar 

noorden *). De onderneming was echter allerongelukkigst, 
russen werden ^iet gevonden, slechts éen walvisch werd ge- 
l ; aan de straat van Nassau gekomen vonden de schepen die 

geheel verstopt met ijs, dat de reis moest opgegeven wor- 
*). Werkelgk bleef het ijs steeds een bezwaar, dat ieder be- 
m zou met de Noordsche Compagnie, die hare tochten naar 
bijna altgd ijsvrge Spitsbergen richtte, met vrucht te con- 
•eeren. Hoewel de reeders de zaak nog niet opgaven en van 
L waren in 1627 op nieuw naar het noorden te zeilen, hooren 



Wassenaer (Hist. verh. XI fol. 56) noemt de reeders „twee gebroeders 
ant en Claes Cornelis. soonen, Serdanuners." De namen, door de R. S-6. 
geven, schgnen mij echter meer gezag te hebben. 
Wassenaer (Hist. verh XI fol. 56) verhaalt , dat de reeders van plan waren 
noch hooger als de vorighe onder den Noortschen Pool te loopen, en daer 
Walrus vangst te vorderen." Het sch\jnt, dat hij b\j dit verhaal het oog 
op de Poolzee ten noorden van Spitsbergen (hoewel j, 't gevoelen was, dat 
il de Pool al meest ghebroocken Eylanden lagen, alsmen in Spitsberghen 
indt"), maar het verhaal is verward en uit den afloop der reis blijkt daiddjjk, 
de opgave der R. S.-6. jnister is. 
) R. S.-G. 7 Mrt. 1626. 
) Wassenaer, Hist. verh. XI fol. 56. 
) Wassenaer, Hist. verh. XI fol. 184« 



334 

wij dan ook verder van de zaak niets en men mag dus aannemen, 
dat de onderneming is opgegeven. 

Zoo was ook deze aanval op het monopoliestelsel mislukt en 
in lange jaren had de compagnie geene mededingers meer te 
vreezen. Eraohtig en onaangevochten stond z^* in 1622 daar met 
een ruim kapitaal , met ervarene zeelieden , en in het vooruitzicht 
van twaalf jaren binnenlandsche rust. Wat kon men niet in die 
twaalf jaren van bijna ongestoorden arbeid van hare pogingen 
verwachten! Tot welk een bloei kon de walvischriering niet door 
de vereenigde krachten van alle kamers, zelfstandig en toch yer- 
eenigd, gebracht worden! Welk een ruime winst beloofde dit 
t^'dvak (1622—1634) aan de aandeelhouders! Juist echter de rust, 
die der compagnie gegund werd , ontwikkelde de zaden van twee- 
dracht, die reeds in eigen boezem schuilden. De tijd werd met 
kleingeestig gekibbel om den voorrang doorgebracht, elke kamer 
was slechts op eigen voordeel bedacht en benadeelde de belangen 
der andere zooveel mogelijk; alleen de noodzakel^kheid hield de 
twistende partyen bgeen. De concurrentie, die door het octrooi 
bedwongen was, wroette nu in de eigeno ingewanden der com- 
pagnie. ^ 

Wg zagen, dat reeds in het jaar der oprichting een ernstige 
twist ontstond tusschen twee bewindhebbers der Delftsche kamer 
en hunne ambtgenooten , en dat die twist zelfs tot eene scheuring 
leidde. De twee schuldigen , door de overigen met verwijten over- 
laden, namen de gelegenheid waar om den Amsterdamschen be- 
windhebbers voor de voeten te werpen , dat zij zelven door hunne 
afzonderlgke walvischvangst aan de Noordkaap met Deensche 
passen de belangen der vereeniging op veel ergere wgze bena- 
deelden dan de ontdekkers van Jan Mayen-eiland dat ooit kon- 
den doen 1). Zij, die zoo klaagden, schenen op hunne beurt door 
de IJslandsche visscherg met de Noordsche Compagnie geconcur- 
reerd te hebben *). De Enkhuizensche en Hoomsche kamers 
lagen lange jaren overhoop over de verdeeling van de gedïuie 
vangst •). Uitvoerig schetste ik reeds in het vyfde hoofdstuk 
de concurrentie , der generale compagnie aangedaan door de ont- 
dekkingsreizen , die ondernomen werden op kosten van enkele 
kamers en vooral van enkele leden, onder wie de energieke 
Adriaen Dircxz. Leversteyn eene eerste plaats inneemt. Dit alles 
z^n echter slechts op zich zelf staande feiten, die alleen bewgzen, 



>) jyCort advertissement*' en „Bebath" v. Kyen en Leversteyn tegen de N. C, 
in: Noordsche togten. 1. R.-A. 

•) R. S.-G. 18 Mei 1616. 

•) Sent. V. h. Hof v. Holland dd. 22 Bec. 16S3 , 20 Jan. 1634. — Dietnms 
Y, d. H. R. dd, 28 Mrt. . 8 Apr. 1687. — Sent. v. d. H, R. dd. 4 Af r. l««7, 



Si 



885 

lonopolie geen wedgver uitsluit, maar ze slechts verplaatst 
n aard doet veranderen. Belangrijker was het streven van 
kamer, die jaren achtereen trachtte het overwicht over de 
9 te verkrijgen. De Amsterdammers, die in de oorspron- 
B Noordsche Compagnie van 1614 voor de helft participeer- 
) , waren niet tevreden met het overwicht , dat hunne positie 
van zelf verschafte. Evenals overal in de geschiedenis der 
rlandsche republiek vertoont zich ook hier het streven der 
erdammers naar zelfstandigheid en overmacht duidel^'k. Het 
liet moeielijk zijn, daarvan talrjjke bewgzen aan te voeren; 
bs enkele voorbeelden wil ik hier noemen. 
Lj zagen reeds, dat de eigenmachtige handel w^ ze der Amster- 
che kamer met de door de Staten-Generaal aan de Noordsche 
)agnie verleende konvooischepen in de jaren 1616, 1617 en 

de vereeniging met het machtige Engeland in moeielijkheden 
elde , die het een tgd lang zelfs twijfelachtig maakten of de 
^rlandsche walvischvangst zich op Spitsbergen zou kunnen 
haven en die , ofschoon dit gevaar gelukkig afgewend werd , 

de kamers van het Noorderkwartier en van Zeeland eene 
lerkelijke schade veroorzaakten *). De ernstige gevolgen, die 

willekeurige handelwgze had , schrikten echter de Amsterdam- 
j niet af: hun streven naar onafhankelijkheid toonde zich sedert 
Is duidelgker. Toen de Zeeuwen in 1622, na de overeenkomst van 
.rie Nederlandsche compagniön door tusschenkomst der Staten- 
jraal, zich gereed maakten de wal visca vangst te hervatten, 
len de Amsterdammers weigerachtig bevonden om eenig 
3ment te helpen beramen , dat de wederzijdsche rechten en ver- 
itingen nauwkeurig omschreef *). Voor de handhaving harer 
ne rechten was de oppermachtige kamer niet bevreesd ; tegen- 

hare zwakkere bondgenooten wilde zg meer en meer eene onaf- 
ielijke stelling innemen. Er waren meer teekenen , die reeds 
3lijk van dit streven blijk gaven. Toen Pieter Van der Graeff, 

der woeligste leden van de kleine Noordsche Compagnie , 
Is bg de resolutiön van 11 en 12 Februari 1622 door de 
ben-Generaal zéér bevoordeeld, door aankoop van aandeelen 
misschien door andere middelen dreigde een gevaarlgk over- 
lit te verkrggen, rustten de Amsterdammers, bevreesd voor 

toenemenden invloed der Delftenaars niet, voordat Van der 
,eff zich naar hSinne stad had verplaatst en met zjjne aaudee- 



Contr. der N. C. met die v. Zeeland dd. 19 Mrt. 1617, in: Noordsche 
en. 4 Loop. N. C. R.-A. . 
I Zie meer hierover: hiervoor p. 229 — 88. 

) R, S..G. 20 Febr., 8 Mrt. 1622. — N. Z 17 Mrt. 1622. — Miss, v. 
and dd. 17 Mrt. 1622, achter j N. Z. 1622, 



S36 

len lid der Amsterdamscfae kamer geworden was ^). Maar er 
was nog meer. Niet alleen poogden de Amsterdammers, die 
niets met de vergoeding der sehade van 1617 wilden te doen 
hebben en zich hooghartig van alle voorlichting over het in 1618 
voorgevallene verschoonden, zonder de andere kamers te kennen 
vergoeding hunner in 1613 geledene schade te verkrijgen *); 
maar zg wendden zich zelfs tot de Staten-Generaal met het ver- 
zoek om de hun bg de loting voor dit jaar toegevallene Manri- 
tius-baai , de voordeeligste baai op Spitsbergen en de eenige, waar 
de Nederlandsche walvischvaarders aan geene aanvallen van 
buitenlandsche mededingers blootstonden , voor goed voor zich 
alleen te mogen behouden. Zg voegden er de schoonschijnende 
verklaring bg, dat zij er niets tegen hadden, zoo de andere 
kamers met de hun voor dat jaar toebedeelde baaien evenzoo 
handelden, en zij beloofden, alsof dit niet van zelf sprak, dat 
men in dat geval over geen overlast van de Amsterdamsche 
zuster zou hebben te klagen *)! 

Onder deze en dergelgke onderlinge twisten verliep langzamer- 
hand de tijd van het octrooi en men begon zich gereed te maken , 
om een nieuw te verzoeken. Maar te gelijk was het ook gedaan 
met de rust , die de Noordsche Compagnie sinds 1622 van binnen- 
landsche mededingers had gehad. Weldra bleek het nu , dat velen 
begeerig waren in de voordeden der walvischvangst te deelen. 
Hilbrandt Dircksz., burgemeester van Harlingen , en Wybe Jansz. 
van Stavoren , die de Amsterdamsche kamer der Noordsche Com- 
pagnie jarenlang als scheepskapitein gediend had ^), verzochten 
van de Staten van Friesland om verlof om ter walvischvangst 
te mogen uitreeden. Terwijl het twaalQarig octrooi der Noordsche 
Compagnie eerst met het jaar 1634 verstrijken zou , liet dan ook 
Friesland reeds 13 November 1632 bij de Staten-Generaal aan- 
houden op weigering van eventueele verzoeken der vereeniging 



>) Het accoord met Van der Graeff van 18 Apr. 1628, is opgenomen in de: 
K. S.-G 14 Apr. 1623. — Zie meer over deze zaak: hiervoor p. 8^2 Noot S. — 
Eveneens handelde de Amsterdamsche kamer in 1686 , toen z^ voorsloeg, b\j de 
opname der nieuwe participanten de Haarlemmers, die het grootste aandeel 
zouden hebben, met de Amsterdammers te vereenigen. (Repartitie dd. 19 Mrt. 16S6, 
in: Stn. N. C. v. d. Hrl. gedeput. R.-A.) 

») R. S.-G. 4 Nov. 1622. — Verbaal der ambass. naar Eng. 1621—28 ad 
27 Nov. 1622. 

•) R. S.-G. 5 Nov. 1622. — De toeleg der Amsterdammers schynt gelakt te 
«Ijn; althans de N. C. verklaarde nog in 1631 , dat de Mauritins-baai aan de 
Amsterdamsche kamer behoorde. (Aitzema, Saken v. Staet. I p. 1150.) 

*) Octrooi der Friesche comp., bij: Zorgdrager, Groenl. vissch, p. 221. — 
Req. der N. C. aan de Stn.-Gen. dd. 2 Febr. 1634 (BQl. K.), in: Noordsch* 
togten. 4 Loop. N. C, R.-A. 



337 

'^erlenging van haar octrooi. De provincie begeerde, dat de 
3id der vaart ook in dit opzicht gehandhaafd, of in ieder 
baren inwoners een aandeel in de vangst ingeruimd wor- 
zou '). Den 7 Maart 1633 werd dit verzoek nader aange- 
gen *), maar desniettegenstaande verlengden de Staten-Gene- 
den 25 October van dat jaar in de afwezigheid der Friesche 
iraardigden het octrooi der Noordsche Compagnie nogmaals 

acht jaar *). Het is waarlijk niet te verwonderen , dat de 
sen daarover zeer ontstemd waren: zg protesteerden den 19 
Bmber en verklaarden niet in de verlenging te bewilligen, 
and liet dadelijk een lang » tegenbericht" voorlezen *) , maar 
erongelijkte provincie drong »seer yverich ende met groeten 
t'* op haar recht aan. De oneenigheid , die zoo ontstond , was 
natuurlgk gevolg van den onzekeren toestand van het publieke 
it in de republiek *). Terwijl de Staten-Generaal bij hun 
uit de oude gewoonte gevolgd waren, beriep Friesland zich 

nadruk op de letter der wet. Hare gedeputeerden stelden 

de Staten-Generaal de bepaalde vraag, »off het recht dat 
m provincie soowel toecompt als d* andere , by absentie van 
Provincie by d'andere Provinciën mocht worden vergeven ," en 
ilaarden , dat zij , hetzg de Staten-Generaal die vraag beant- 
rdden of niet, volgens hun recht zouden handelen •). En 
rlyk , zg hadden gelijk : de toegevendheid der Staten-Generaal 
• Zeeland in 1615 gaf Friesland recht om te eischen , dat het 
(ste regeeringscollegie haar niet zou verbieden te concurreeren 

eene compagnie, in wier octrooi z^' niet had toegestemd. De 
,en-Generaal waren dan ook in groote verlegenheid, en be- 
m eindel^k eene commissie te benoemen om met de Friezen 
Dnferentie te treden. Maar men poogde blikbaar de zaak op de 
e baan te schuiven: tot de benoeming dier commissie kwam 

niet '). Toen tastte Friesland door en ging over tot het 
eenen van een partikulier octrooi aan de beide requestranten , 

zich op de walvischvangst wilden gaan toeleggen. (22 No- 
ber 1634.) 

•e Staten van Friesland beriepen zich in dit octrooi vrg zon- 
ing op de vrijheid der zee , die voor allen openstaat en door 



R. S.-G. 13 Nov. 1682. 

R. S.-G. 7 Mrt. 1683. 

R. S.-G. 18, 25 Oct. 1683. 

R. S.-G. 19 Nov. 1688. 

Zie daarover: hiervóór p 828, 24. 

R. S.-G. 17 Mrt. 1634. 

R. S.-G. 16 üec. 1C34, 

22 



338 

den een voor den ander niet gesloten mag worden ^) , en wijdden 
verder uit over de buiten hunne toestemming verleende verlen- 
ging van het octrooi. Zg overwogen »dat sy ofte hunne Ingese- 
tenen door den voorszeiden hunnen Oppositie niet konden sgn ghe- 
houden aen de observantie van de voorszeide Prolongatie (indien 
de selve verkreghen soude moghen sgn) ende dat oock strijdigh 
soude sgn teghens de Tractaten ende Articulen van de Unie, dat 
den eene Provintie doorden anderen soude worden ontrocken de 
Negotien ende Trafijcquen in eenen vryen Zee, alwaer aen de 
voorszeide hunne Provintie naerder geleghen was als de voorszeide 
andere beyde Provintien , ende alsoo voor een groot deel ontbloot 
soude worden van de middelen waer uyt de contributien tot de 
gemeene saecken geheven worden." Op deze gronden verleenden 
zij aan de compagnie, die zich on Ier toezicht der requestranten 
gevormd had, en aan hen, die binnen de maand verklaren zou- 
den , daarin te willen treden , octrooi tot de walvischvangst voor 
twintig jaar op een reglement, door de compagnie samen te stellen *). 
De Friesche compagnie was dus gegrondvest : in twee kamers , ge- 
vestigd te Harlingen en te Stavoren, verdeeld *), maakte zij zich 
tot de walvischvangst gereed. Maar de Friezen zelven, die zoo 
stoutmoedig hun recht handhaafden , begrepen , dat dit recht 
alleen hen niet tegen de Noordsche Compagnie zou beschermen; 
het was te voorzien , dat er , zoodra de nieuwe compagnie schepen 
uitzond, op Spitsbergen moeielijkheden zouden ontstaan met de 
veel talr^'ker vloot van de oudere vereeniging. De Friezen oor- 
deelden het dus veiliger om nogmaals eene poging te beproeven, 
ten einde de verlenging van het octrooi op de oude voorwaarden 
tegen te gaan , nu den Staten-Generaal getoond was , dat het de 
provincie ernst was met haar protest. Maar te vergeefs! Men 
had gerekend buiten Holland , dat niettegenstaande het blijkbare 
goed recht van Friesland de Noordsche Compagnie steunde en 
zelfs hooghartig durfde eischen, dat de provincie het verleende 
octrooi zou intrekken , voordat het tot eenige onderhandelingen 
kwam *). Eindelijk gaven de Friezen de hoop op eene schikking 



*) De zinsnede schijnt overgenomen te zijn uit het request van Dircksz. en 
Jansz. aan de Staten van Friesland. 

») Zie het octrooi afgedrukt hij: Aitzema, Saken v. Staet. lip. 412, — enbü: 
Zorgdrager, Groenl. vissch. p. 221. 

') Ik maak dit op uit het feit, dat b^' alle gelegenheden door de Friezen een 
persoon uit Harlingen en een uit Stavoren genoemd wordt. (Octrooi der Fr. 
comp. , en: Accoord der N. C. met de Friezen, b^' : Zorgdrager . Groenl. vissch. 
p. 221, 28. -- R. S.-G. 9 Apr. 1636.) 

*) R. S.-G. 25 Nov., 16 Dec. 1684, 12, 18 Jan., 20 Febr., 8, 8 MrU, 17, 
80, 26, 80 Apr., 1. 8, 6 Mei 1685. 



339 

op, en rustten drie schepen ter walvischvangst nit. De 
serden der provincie verklaarden aan de SH^ten-Oeneraal , 
waaneer de schepen niet tegen geweld van de Noordsche 
nie beschermd werden, de schade zouden verhalen op de 
an Friesland voor den oorlog te water. Het gevolg was, 
Ï.M. , onder protest tegen de in deze verklaring vervatte 
ng , besloten , dat de nieuwe compagnie voor dat jaar 
prejuditie der van .weerszgden beweerde rechten op de 
h vangst zou mogen uitreeden '). Maar ook nu nog re- 
de Friezen zich niet veilig voor hunne mededingers. De 
liepen vertrokken wel; maar oefenden dien zomer volgens 
ikomst met de Noordsche Compagnie *) hun bedrijf in de 
see bij Spitsbergen , waar de visscherg volgens het octrooi 
Ier vrijstond. Die van Stavoren kwamen met eene vangst 

walvisch weder thuis *). 
den duur was dan ook de concurrentie voor de Friezen 
3 zooveel machtiger Noordsche Compagnie niet vol te hou- 
le Staten dier provincie zagen het zelven in , en reeds 
g na het vertrek der schepen hernieuwden zij hunne po- 
L om in de generale compagnie te worden opgenomen *). 
3cht der Friezen werd nu eindelijk door de Staten-Generaal 
l, en eene conferentie tot stand gebracht, waarop beide 
m met elkaar over een accoord in der minne zouden be- 
agen *). De Noordsche Compagnie, die er rond voor uit- 
, dat zg de taktiek volgde , om met Friesland »sacht te 
len om haer wt te houden", •) was echter ook nu weder 
.k, dat het tot het voorjaar van 1636 duurde, eer men iets 
: kwam. De Friesche compagnie had toen hare schepen 
weder gereed voor eene tweede reis en drong herhaaldelijk 
!ne beslissing aan '). Maar het was niet mogelgk de par- 
te vereenigen en nogmaals werden de Friezen voorloopig 
de opene zee verwezen •). Eindelijk werden in Juli de 
itelde conferentiën met ernst hervat. •). De Noordsche 



l S.-6. 19 Mei, 9 Juni 1635. — Aitzema, Saken v. SUet. II p. .S59. — 

ager, Oroenl vissch. p. 223. 

L S-G. 19 Mei 1636. 

l. S-G. 14 Apr. 1636. — Sent. v. h. Hof v. Holl. in zake Moutmaker 

ipsz.dd. 31Julil64l. 

L S.-6. 2 Juli, 8 Oct. 1686. ' 

l. S.-G. 14 Febr., 28 Mrt. 1686. — R. H. 15 Pebr. 1686. 

Lanteekeningen v. d. Hrl. gedeput. ov. de confer. met de N. C. (!• confer. 

. Febr. 1686), in: Stn. v. d. Hrl. gedeput. ov. de N. C. R.-A. 

i S.-G. 9, 10. lï Apr. 1686. 

R. S.-G. 14 Apr. 1686. 

R, S.-G. 20 Juni, 15, 21, 23 Jnli 1686.— R H, 18 Juli lfr86, 

22* 



340 

Compagnie, sinds de oppositie van eenige HoUandsche steden 
door de provincie , die steeds haar machtigste steun was geweest, 
verlaten, gaf ten dotte iets toe, en den 25 Juli 1636 troffen 
partijen door bemiddeling van Nobel, een lid der Staten-Generaal, 
en van den bekenden Lieuwe Van Aitzema, een verdrag '). 

Men kwam daarbij overeen, dat de Friezen in de Noordsche 
Compagnie zouden worden opgenomen ; hun aandeel zou zgn 
3000 quarteelen traan in de vangst , die op 27.000 geraamd werd. 
(art. 2.) >) De baaien en het terrein, door de Noordsche Compagnie 
in de IJszee gebruikt , zouden voortaan ook voor de Friezen 
openstaan, mits zij de andere leden der compagnie niet door te 
groote nabijheid in hunne nering hinderden, (art. 3.) Alle con- 
currentie van Nederlanders op Spitsbergen en van buitenlanders 
op de Nederlandsche markt zou met vereende krachten geweerd 
worden, (art. 5 — 8.) Drie jaarlgksche algemeene vergaderingen 
zouden strekken om de uitrustingen der compagnie te regelen, 
(art. 9, 10.) Het praesidium daarbg zou drie jaren bg de Hol- 
landsche kamers, het vierde bi|- de Zeeuwsche blijven, terwijl 
Friesland éene stem zou hebben tegen Holland en Zeeland zes 
en twee. (art. 14.) Ontdekkingen, door leden der compagnie 
gedaan, zouden gedurende vijf jaren ten bate der vinders, daarna 
door de geheele Noordsche Compagnie geëxploiteerd worden, (art. 
19, 20.) Twisten tusschen kamers der compagnie of leden der 
kamers onderling zouden beslist worden door de neutrale leden 
of door wederzgds te benoemen arbiters, (art. 22.) ») Op dezen 
voet werd nu de Noordsche Compagnie hervormd; twee nieuwe 
kamers werden opgericht te Harlingen en te Stavoren *). Op de 
oostzgde van het Deensche eiland aan Spitsbergens noordwesthoek 
werd door de Friezen eene nieuwe nederzetting gevestigd, die 
weldra den naam van de »Harlinger kokerg'* kreeg »). 



*) Aitzema, Saken v. Staet. II p. 859, 418. 

*) Aitzema (Saken v. Staet. II p. 413) verhaalt, dat Friesland van hare 3000 
.quarteelen weder 300 moest uitkeeren aan die van Amsterdam. Het accoord 
spreekt daarvan niet, maar daar Aitzema natuurlijk als medebewerker van de 
schikking bizonder goed ingelicht was, is het waarschijnl^k bg onderhandsche 
afspraak zoo geregeld. — Het accoord vermeldt nog (art. 2), dat op de 27.000 
quarteelen „ter Zee gebraght souden mogen werden ses Saloupen ofte duyseot 
quarteelen;" de zin dezer bepaling is mij niet duidelijk. 

«) Het accoord is afgedrukt bij: Aitzema, Saken v. Staet. II p. 360, — eo 
bijl Zorgdrager, Groenl. vissch. p. 223. 

♦; Het bestaan der kamer van Harlingen blykt uit het: lournael v. Raven, 
p. 5; dat van die te Stavoren wordt bewezen door de: Sent. v. h. Hof v. HoU. 
dd. 81 Juli 1641. — Dat de Friezen aanvankel^k recht op drie of vier kamen 
meenden te hebben, blijkt uit de : Repartitie der N. C. te Amst. dd. 19 Hrt. 1686 
in: Stn. N. C. v. d. Hrl. gedeput. R.-A, 

•) Zie o. a. de kaart van Spitsbergen, bij: Zorgdrager, Groenl. vissch. p. 86. — 



841 

meerdere buigzaamheid, door de Noordsche Compagnie in 
getoond, was het gevolg eener oppositie, die van elders 
en de vereoniging met groot gevaar dreigde. Door de 
mkomst met de Friezen hoopten de bewindhebbers zich te 
n tegen de pretensiIJn van acht Hollandsche steden, die 
in het octrooi begeerden toegelaten te worden <). Niette- 
iande de Hollandsche gedeputeerden ter generaliteit in 1633 
ikkelijk mede toegestemd hadden in de verlenging van het 
31 der Noordsche Compagnie , had de tegenstand door Fries- 
geboden, eenige leden der Hollandsche statenvergadering 
Bt denkbeeld gebracht om met gelijke eischen op te treden. 
3t lang na de verlenging schgnën eerst Dordrecht, daaina 
Lem, Leiden en Alkmaar, later Edam, Monnikendam en 
mblik, en eindelyk ook Grouda aanspraak gemaakt te heb- 
op toelating tot het octrooi. Er werd gefluisterd, oogen- 
ilijk niet zonder grond, »datt verscheijden landt-steden in 
budt gheen ghelegentheijtt hebbende om ter See te equlperen , 
perticuliere persoenen in andere ghelegendor 
ien woonende wierden opgemaeckt ').** Hoe dit z^, de 
irang werd weldra zoo hevig, dat de regeering zich daarmede 
Deide. In Mei 1634 werd in de Hollandsche statenvergadering 
oponeerd, »dat eenigen tgd geleden uyt goede consideratien 
ten dienste van dese Provincie het Octroy voor de Noortsche 
ipagnie ende Walvisch-vanghst , ter Vergaderinge van de Heeren 
en-Generael voor acht jaren was gecontinueert, ende Leden 
dese Vergaderinge welckers Ingezetenen in 't voorszeide 
'oy participeren, of daer op pretenderen, elck anderen dien- 
te verstaeu , of vereenight te werden , ten eynde 't voorszeide 
L'oy te beter mochte werden gemainctineert." De Staten 
eten dadelgk , dat de participeerende en pretendeorende leden 
vergadering voor hunne ingezetenen met elkander in confe- 
io zouden treden, om te trachten eene overeenkomst te treffen 
agaende de participatie ende verdeylinghe respective in de 
rszeide Compagnie , tot conservatie van 't voorschreve Octroy 
B vande Neringe in dese Provincie *)." 
Iet was te voorzien, dat de Noordsche Compagnie niet ge- 



over de pogingen, door Friesland in 1642 en 43 aangewend om o p geheel 
ijk e wijze deel te kragen aan de O. I. C. : Van Rees, Gesch. der Staat- 
houdk. II p. 205 vlg. 

Aitzema, Saken v. Staet. II p. 413. — Accoora der N. C. met de Friezen, 

5—8, bij: Aitzema 1. c. II p. 360. 

) Repartitie door de N. C. kamer Amst. aan gedeput. der Stn. v. Holl. over- 
3ven 19 Mrt. 1636, in: Stn. v. d. Hrl. gedeput. R.-A. 
) R. H. verg. v. 4—20 Mei 1634. p. 47. 



342 

makkelyk van haar verkregen recht zou afstand doen, en werkel^k 
werd men het na maandenlang gehaspel niet eens. De preten- 
denten waren over den tegenstand der compagnie zeer ontevreden; 
zij zagen weldra in , dat het niet aanging de compagnie tot toege- 
vendheid te bewegen. Ten einde hnnnen wensch een schijn van 
recht te geven , grepen zg toen een middel aan , zoo uiterst onbil- 
lijk, dat het op het eerste gezicht niets dan een voorwendsel 
bleek te z|jn. 

Het is van algemeene bekendheid , dat de personen , die de provin- 
ciën als hare vertegenwoordigers naar de Staten-Generaal zonden, 
slechts als lasthebbers hunner principalen optraden en eigenlgk 
tot geen besluit mochten medewerken , waarover zg niet eerst den 
wil hunner committenten gehoord hadden. Het spreekt echter van 
zelf, dat men in oneindig vele gevallen van die gedragslgn 
moest afwgken. Dagelgks kwamen er zaken voor, die dadeljjk 
afdoening vorderden; dagelgks werden er besluiten aan de orde 
gesteld , die van veel te weinig belang waren , om de Staten van 
elk der zeven gewesten daarover te raadplegen. Het gebruik 
had dan ook ingevoerd, dat de leden der Staten-Generaal in 
dergelijke zaken ook zonder bepaalden last besloten ; wel is waar 
bleef het natuurlijk den Staten der provinciën voorbehouden, 
hunne vertegenwoordigers te desavoueeren , maar hoogst zelden 
kwam het tot zulk een uiterste. De Hollandsche afgevaardigden, 
wier committenten op slechts weinige schreden afstands van de 
zaal der Staten-Generaal vergaderden, maakten natuurlgk van 
deze door het gebruik gewettigde vrijheid een minder ruim ge- 
bruik dan die der andere gewesten, en zoo was dan ook het 
laatste octrooi der Noordsche Compagnie van 1622, dat den 20 
December in de Staten-Generaal aan de orde gesteld was ' ) , eerst 
twee dagen later gearresteerd > ) , nadat de Hollandsche Staten 
hunne afgevaardigden den vorigen dag tot de goedkeuring ge- 
machtigd hadden •) , iets waartoe de andere provinciën uit den 
aard der zaak geen tijd gehad hadden. Maar toen den 25 October 
1633, terwijl de Staten van Holland niet bijeen waren, het nienwe 
octrooi aan de orde was gekomen , hadden de Hollandsche afgevaar- 
digden geene zwarigheid gemaakt , om in de verlenging toe te stem- 
men, daar hun geene bezwaren daartegen, geene pretensiën van 
Hollanders bekend waren ^). Misschien maakte de aandrang der 



») R. S.-G. 20 Dec. 1622. 

») R. S.-G. 22 Dec 1622. 

») R. H. 21 Dec. 1622. 

*) R. S.-G. 25 Oct., l9jNov. 1633. (Tegenwoordig was voor Holland o. «. de 
heer van Heemstede.) — Een praecedent hadden de Hollanders in het gebeurde 
in 1617, toen het octrooi der N. C, hoeweide Staten van Holland bijeen waren, 



^1 



843 

n , die dien dag juist afwezig waren , het toen voor de Hollan- 
üelve gewenscht , dat de zaak nu dadelgk zonder verdere deli- 
ën doorging. De Staten van Holland hadden natuurlijk, 
srj weder samenkwamen , van de zaak vernomen , maar noch 
noch gedurende de eerste maanden dachten zij er aan , de 
Ivsrrjze hunner afgevaardigden af te keuren. Wg zagen zelfs , 
ij veelmeer nog in Mei 1634 verklaarden, dat het octrooi 
len tijd geleden uyt goede consideratien ende ten dienste 

Provintie ter vergaderinge van de Heeren Staten-Generael 
jecontinueert." Het was dus waarlijk niet tw^'felachtig , of 
?rlenging hunne goedkeuring had weggedragen, en niets 
3 vreemder dan de verklaring, door de pretendenten eerst 
ïcember 1634 gedaan, dat het octrooi verlengd was »8onder 
sse van haèr Ed. Groot Mog." en dat zij zich dus niet aan 
beperking hunner vrijheid dachten te storen , die zij onrecht- 
l oordeelden , maar integendeel voorgenomen hadden , openlijk 
de Noordsche Compagnie te gaan concurreeren '). 

Noordsche Compagnie kon dan ook thans evenmin als vroeger 
iten, de eischen der acht steden toe te geven: eene commissie, 

Holland benoemd om de twistende partijen te vereenigen 
in stilheyt een bequame uytkomste te vinden *)," bracht het 
maandenlange conferentiën niet verder dan de vorige *). In 
L't 1635 dreigde men eindelijk, dat de oneenigheid »in tyd 

wylen wel eenige ongemacken sonde mogen veroorsaecken *) ;" 
' drong Dordrecht aan , om het volgens haar niet geldige 
3oi »te houden voor nul ende van onwaerden *)," en werkelijk 
innen de pretendeer ende steden in den zomer van dit jaar 
[er zich aan de compagnie te storen de walvischvangst aan 
sbergen •). 

oen eindelgk zag de bedreigde vereeniging het gevaar in en 
:laarde zich bereid de nieuwe pretendenten toe te laten. Met 
iwen ijver werden nu de conferentiën hervat: de gecommit- 
den (de heer Van Noortwyck met een gedeputeerde van 



er hunne voorkennis verleend was. — Vgl. ook : Aitzema , Saken v. Staet. 
. 413. — Toch schijnt er reeds in Juli 1633 verschil tusschen eenige Hol- 
ers en de N. C. geweest te zijn, waarin o. a. Haarlem gemengd was. (R. H. 
Fuli 1633.) Wat daarvan was, blijkt niet. 
) R. H. 5 Dec. 16S4. 
) R. H. 5 Dec. 1634. 

) R. H. 3, 22 Mrt., 4, 5, 24, 27 Apr., 1, 24 Mei, 27 Juni 1636. 
1 R. H. 3 Mrt. 1635. 
) R. H. 24 Mei, 27 Juni 1635. 

) Versl. V. d. Hrl. gedeput. v. de confer. met de N. C, (l* confer. 
14 Febr. 1636) , in : Stn. v. d. Hrl. gedeput. ov. de N. C. R.-A. — Vgl. hier- 
r p. 270, 72. 



344 

Haarlem, Leiden en Alkmaar ^)) beproefden onvermoeid eene 
schikking tot stand te brengen. De bewindhebbers, door Hollanders 
en Friezen te gelgk bedreigd , gaven eindelgk toe. Zg verklaarden 
zich bereid de nieuwe pretendenten toe te laten ; maar zg stelden 
dadelijk als voorwaarde . dier toegevendheid drie eischen : de 
Staten-Greneraal moesten het octrooi der Noordsche Compagnie 
verlengen voor twintig jaar, den invoer van alle uitheemsche 
walvischtraan verhinderen of zeer hoog belasten , en aan alle Ne- 
derlanders streng verbieden om ter walvischvangst uit te varen. 
Op deze voorwaarden schijnt dooi' de Staten van Holland geene 
aanmerking gemaakt te zijn , maar meer moeielijkheid baarde de 
voorloopige begrooting van het aandeel, dat.de nieuwe partici- 
panten in de compagnie zouden krijgen. Er werden zeer hooge 
eischen gesteld. Nadat de Noordsche Compagnie verklaard had, 
dat zg aannam, wanneer alle concurrentie door de Staten-Gene- 
raal op de bovenvermelde wijze geweerd werd, hare vangst van 
16.000 quarteelen traan op 24.000 te brengen , maakten de acht 
HoUandsche steden dadel^'k aanspraak op de geheele vermeerde- 
ring van 8000 quarteelen. Het was zeker wel wat veel gevergd , 
terw^l Zeeland slechts -[ bezat en Friesland zich eerlang met | 
moest tevreden stellen, dat men aan acht steden eener provincie, 
die reeds het leeuwendeel in het octrooi bezat, nog ^ aandeel in 
de vangst zou inruimen, en de Noordsche Compagnie meende 
dan ook, dat men zich met 5000 quarteelen behoorde tevreden 
te stellen. Bovendien eischte zij, dat de nieuwe aandeelhouders 
een deel zouden betalen van de kosten van ontdekking der tot de 
visscherii noodige eilanden en van de processen , door de compagnie 
over het bezit daarvan gevoerd. De indringers bleven echter bg 
hunnen eisch; slechts op éen punt was men eenstemmig: de 
Friezen moesten met vereende krachten geweerd worden *). 

Twee conferentiën werden nu weder spoedig na elkaar gehou- 
den, voordat men iets vorderde; maar den 19 Maart 1636 zond 
de Amsterdamsche kamer der Noordsche Compagnie eindel^'k 
eenen uitgewerkten voorslag bij de commissie in. Zij wees er 
daarin op, dat het onmogelijk zou z^'n ooit in eene algemeene 



*) R. H. 5 Dec. 1634. — Versl. v. d. Hrl. gedepat. ov. de confer. met de 
N. C, in: Stn. v. d. Hrl. gedeput. ov. de N. C. R.-A. 

'*) Deze en de volgende bizonderheden over eene qaaestie, waarover jaist van 
elders bijna niets bekend is, ontleen ik aan de aauteekeningen , door den Haar- 
leinschen gedeputeerde (den burgemeester Van der Camer) van de zes door hem 
in 1636 bijgewoonde conferentiën gemaakt om rapport te doen aan de Staten 
van Holland. Ze zijn grootendeels geschreven op de keerzijde van andere stokken , 
en met eenige andere papieren over de N. C. vereenigd in eenen bundel: Stn. 
V. d. Hrl. gedeput. ov. de N. C. R-A. — Het hier medegedeelde is een over- 
zicht van het verslag der eerste conferentie v. 14 Febr. 1636. 



345 

ring tot eenstemmigheid te komen, wanneer men in elk 
3tendeerende acht steden volgens haar verlangen eeue 
kamer der Noordsche Compagnie oprichtte; reeds nn 
dickwils in eene vergaderinge maer te veel swaricheijden 
m alle de verstanden ende sinnen in een te brenghen." 
ien zou eene inmiming aan de acht steden op zoo groote 
als zij eischten noodzakel^'k eene groote uitbreiding in de 
ten gevolge moeten hebben , zoo men allen wilde voldoen ; 
k eene uitbreiding zou bg grootere kosten dadelijk eene 
rijke prijsvermindering van de traan te weeg brengen, 
nsterdammers stelden dus voor, aan Dordrecht, Haarlem 
den toe te staan elk 800 quarteelen, aan Gouda, Alkmaar, 
en Medemblik elk 600, en aan Monnikendam 400 quar- 
De Haarlemmers wilde men voegen bg de Amsterdamsche 
, Gouda bij de Botterdamsche , Alkmaar bij Hoorn; Enk- 
zou vereenigd worden met Medemblik, Leiden met Delft 
Lsterdam , terwijl Edam en Monnikendam samen slechts éene 
zouden uitmaken. Alleen Doidrecht zou dus eene afzon- 
ce kamer hebben '). 

commissp^rissen beloofden van dezen voorslag rapport te 
doen en trachtten te verkrijgen, dat de Noordsche Com- 
e de beslissing over deze zaak aan de Staten van Holland 
et. Amsterdam en Delft keurden dit goed, maar Rotter- 
Hoorn en Enkhuizen herhaalden, dat zij niet »van haeren 
. tax ende quote wilden gaen ,' ofte soo sg seyden niett en 
n missen" *). Zg leverden aan de commissie eene »aen- 
Lghe" over, waarin zg uiteenzetten, dat zij »geene inruij- 
be conden toestaen," tenzij het aandeel van ieder hunner 
500 quarteelen vermeerderd werd; geschiedde dit niet, dan 
iet aandeel van »de drg voornaemste zeesteden van HoUant 
. Amsterdam", dat nu reeds »seer cleen" was, » geheel 
iteloos worden gemaect" *). Van den voorslag om zich aan 
baten van Holland te onderwerpen kwam dus niets , en daar 
)mmi88ie weigerde tot de inwilliging van de drie eischen der 
lagnie mede te werken, voordat men het over de repartitie 



Repartitie door de Amst. kamer der N. C. aan de gedeput. der Stu. v. 
ld overgegeven 19 Maart 1636, in: Sin. v. d. Hrl. gedeput. ov. de N. C- 

Versl. V. d. Hrl. gedeput. v. de confer. met de N. C. (Verd. v. de 4* confer. 
l Mrt. 1636, — en: Conc. rapport v. d. Hrl. gedeput. dd. 19 Mrt. 1636) , 
In. V. d. Hrl. gedeput. ov. de N. C. R.-A. 

Aenwysinghe door de kamers der N. C. v. Rott., Hoorn en Enkh. over- 
;rd aan de gedeput. der Stn. v. Holl., in: Stn. v. d. Hrl. gedeput. ov. de 
. R.-A. 



J 



846 

eens was '), schijnt men 6 September 1636 eindelgk overeen- 
gekomen te zijn, dat Dordrecht, Haarlem en Leiden elk 800 
quarteelen zouden hebben, Gouda en Alkmaar elk 600, Medem- 
blik, Edam en Monnikendam elk 400. De oude kamers der 
compagnie zouden dan echter ook verplicht zijn, de onlangs toege- 
latene Friezen met 2000 quarteelen te voldoen uit hun aandeel 
van 16.000 , niet uit de geheele nieuwe raming van 20.800 quar- 
teelen *). De nieuwe aandeelhouders weigerden bovendien iets 
bg te dragen tot de kosten , door de ontdekking van Spitsbergen 
en Jan Mayen- eiland en de over hun bezit gevoerde processen 
veroorzaakt, op grond dat het octrooi der Noordsche Compagnie 
vervallen was (!) en zij de voordeelen der visscherij sinds jaren 
als vergoeding dier kosten alleen genoten had. Alleen eene recog- 
nitie voor het gebruik van hare gereedschappen en inrichtingen 
werd aan de compagnie toegestaan '). 

Den bewindhebbers werd nu eindelijk verlof gegeven om te 
vertrekken *) en de verdere conferentiën werden uitgesteld tot 
25 November , als wanneer men hoopte het ook met de Zeeuwen 
eens te zullen worden, die tegen dien dag naar Den Haag be- 
schreven waren *). Men had tot nog toe steeds gehoopt de zaak 
onder de hand te zullen kunnen schikken met de HoUandsche ka- 
mers , die men geneigd meende te zullen vinden aan hare zusters 
een aandeel in de winst aftestaan «). Daarin had men zich echter 
geheel bedrogen : de Hollanders hadden zich zeer natuurlijk onge- 
neigd betoond alleen den geheelen last te dragen, en het was dns 
onmogelijk geweest in de afwezigheid der Zeeuwen eene defini- 
tieve overeenkomst te sluiten. Maar ook nu was de hoop daarop 



») Versl. V. d. HrL gedepat. v, de confer. met de N. C. (5« confer. dd. 29 
Juli 1636), in: Stn. N. C. v. d. Hrl. gedeput. R.-A. 

*) Ook een ander pretendent, Bietcr Ranst, directeur der compagnie van Nieuw- 
Nederland (O'Callaghan, N. Netherland. I p. 411), moest door de oude kamers met 
600 quarteelen tevreden gesteld worden. (Versl. der 6* confer. v. 6 Sept. 1636.) 
Omtrent diens van elders onbekende pretensie zeggen de Amsterdammers , dat z\j 
gaarne zoudeu „ontlast blyuen vande equipage Van Pieter Ranst , dewelcke vol- 
gende hett contract, ende om redenen vorenverhaelt (?) getollereertt soude moetten 
werden , voor den tijtt van noch seuen aenstaende equipagien , mits datt de generale 
Compaignie daer van de recognitie trecke." (Repartitie der Amst. kamer N. C, 
in: Stn. V. d. Hrl. gedeput. R.-A.) 

») Verslag v. d. Hrl. gedeput. v. de confer. met de N. C, (Versl. der 6" con- 
ferentie V. 6 Sept. 1636), in: Stn. ov. de N. C. v. d. Hrl. gedeput. R.-A. — 
Het stuk deelt de hierboven vermelde opgaven mede; het is echter mogelijk, 
hoewel niet waarschijnlijk , dat het alleen het antwoord der pretendeerende steden 
is op de eischen der N. C. 

*) R. S.-G. 30 Sept. 1686. 

•) R. H. 1 Oct. 1636. — R. S.-G. 37 Oct. 1636. 

•) R.' H. 29 Jan. 1686. 



84 



f» 



De bewindhebbers der Zeeuwsche kamers badden name- 
adat de conferentiën om hnnnentwil tot na de algemeene 
ering van Maart geschorst waren, zich zeer onhandelbaar 
d. Eerst was er niemand van hen verschenen *), daarna 
L zij zich van de behandeling der zaak geëxcuseerd tot z^' 
Lg waren *). En de afwezigen bleven weg niettegenstaande 
ontbod der Staten-Generaal •). De Hollanders van hunne 
rekenden het nutteloos zonder hunne ambgenooten eene 
nkomst te treffen, en meenden »dattet nijet geraden was 

den anderen te accorderen , dewyl sy beducht waren dat 
op syn luymen lach." Maar dit uitstel was niet het 

gevolg van den onwil van Zeeland: hare eischen zelve 

onredelgk. De bewindhebbers bleven er op staan, dat 
landeel van ^ in de geheele uitrusting ongeschonden zou 
1 en dus bg de vergrooting der generale raming ook hun 
'^ergroot moest worden zonder eenige vermindering door de 
ing der nieuwe participanten , die alleen Holland aangingen *). 

dezen eisch schijnt dan ook de geheele zaak afgesprongen 

n. De gezamenlijke bewindhebbers verschenen eindelijk op 

Depaalden tijd in Den Haag en de conferentiën met den 

Nobel, door de Staten-Generaal daartoe gecommitteerd, 

men. (1 December 1636.) ') Maar reeds eene week later 

het , dat alle moeite vergeefs zou zijn : de Noordsche Com- 
e leverde eene remonstrantie bij Holland in, om »ghemain- 
t te worden by haer octroy, in voegen gelyck het selve 
elijcken ter Generaliteyt was geprolongeert." Na » lange 
iirsen'* over de »consideratien tegen de prolongatie van den 
)ye bij verscheyde leden gemoveert," verklaarden de Staten 
Holland echter, dat de Noordsche Compagnie vóór 25 Decem- 
redelijck contentement" aan de acht steden had te geven; »bij 

vandien" zouden de Staten van Holland het octrooi houden 
5>nul en van onwaerden" •). (11 December 1636.) De Staten van 
ind traden dus openlgk toe tot het systeem der nieuwe preten- 
ïu; zij desavoueerden het gedrag hunner afgevaardigden ter 
raliteit ten aanzien van een besluit, meer dan drie jaren 



Versl V. d Hrl. gedeput. v. de confer. met de N. 'C. (2« confer. v. 12 

1636), in: Stn. v. d. Hrl. gedeput. ov. de N. C. R.-A. 

Versl. V. d. Hrl. gedepnt. v. de confer. met de N. C. (3« confer. v. 15 

1636), in: Stn. v d. Hrl. gedeput. R.-A, 

R. S.-G. 28 Mrt. 1636. 

Repartitie der Amst. kamer N. C. dd. 19 Mrt. 1636. (Stn. v. d. Hrl. gedeput. 
Ie N. C. R.-A.) 

R. S.-G. 1, 2 Dec. 1636. 

R. H. 10, 11 Dec. 1636. — Aitzema, Saken v. Staet. II p. 413. 



848 

geleden genomen en door hen i^eeds zgdelings goedgekeurd. Ook 
al neemt men aan , dat deze met alle recht en billijkheid strgdige 
handelw^'ze wettig was , omdat de gedeputeerden werkelgk geen 
last gehad hadden *), dan nog streed het met den tekst der Unie 
en met de constante gewoonte , een octrooi door vijf van de zeven 
provinciën verleend voor »nul en van onwaerden" te verklaren 
op grond, dat een der beide overige gewesten weigerde zich te 
onderwerpen. De hoogste eisch, dien Holland stellen kon, was, 
dat men haar toestond een afzonderlijk provinciaal octrooi te 
verleenen, en ook dit nog was met het oog op bet groote getal 
HoUandsche participanten eenigszins twijfelachtig *). 

Zoo dachten ook de Staten-Generaal , en zij traden krachtig 
op voor de bedreigde vereeniging , die zg het aanzijn geschonken 
hadden. Dadelijk bevestigden zij het verleende octrooi en bepaal- 
den , dat de Staten van Holland hunne bezwaren daartegen bg hen 
hadden in te brengen om ze te doen onderzoeken. Eerst wanneer 
die bezwaren geldig bevonden waren, zouden de Staten-Generaal 
overgaan tot de intrekking van het octrooi *). Deze krachtige 
houding had het gewenschte gevolg : de HoUandsche heeren zagen 
in , dat zij te ver gegaan waren. Tegen hunne gewoonte bukten 
zij voor de generaliteit ; ten minste het blijkt niet, dat die van 
Holland ooit aan de oproeping eenig gevolg gegeven hebhen. 
De nieuwe pretendenten, dus door hunne beschermers verlaten, 
gaven hunne eischen op, en wachtten op gunstiger tyden om ze 
door te zetten. De Noordsche Compagnie liet de acht steden niet 
toe *), en handhaafde haar octrooi tot aan het jaar 1642. 

Maar de tijden van ongestoorde rust waren toch voor de vereeni- 
ging voorbij : in de nog overige jaren van haar bestaan sohgnt zg 
zich ten gevolge der HoUandsche resolutie van 11 December 1636 
in eene eenigszins dubbelzinnige positie bevonden te hebben. De 
concurrentie van niet tot de compagnie behoorende Nederlanders, 
waaronder misschien vele Hollanders uit de acht pretendeerende 
steden, die het octrooi voor vernietigd hielden, schuilden, nam 



*) Aitzema (Saken v. Staet. II p. 413) zegt, dat de Stn v. Holl. „daer mede 
te kennen gaven, dat sy den Staten Generael niet toestonden eenigh Recht van 
Sonverainitey t." Hij bedoelt er waarsch^'nlijk mede , dat men den gedeputeerden 
der provinciën het recht ontzeide zonder last hunner committenten een besluit 
te nemen. Het komt mij trouwens voor, dat dit bepaaldel^k in zaken als dese 
geen betoog behoefde. 

*) Vgl. over deze quaestie : hiervoor p. 323 , 24, 

■) R. S.-G. 22 Dec. 1636. 

^) Dit maak ik op uit de Resolutie der Haarlemsche vroedschap van 6 Maart 
1642 (Stn. V. d. Ilrl. gcdeput. ov. de N. C. R. -A.) , waaruit blykt, dat de N. C 
in dat jaar o. a. met Dordrecht en Haarlem over hare opneming in de compagnie 
onderhandelde. 



349 

toe *), en in 1641 tvas het reeds zoover met de Noordsche 
ignie gekomen, dat de gedeputeerden der Staten- Generaal 
! conferentie te Staden aan Christiaan IV officiöel durfden 
,ren en op schrift verzekeren, dat er in Nederland geene 
ooieerde compagnie voor de wal visch vangst meer bestond *). 
tze omstandigheden meende natuurlijk ieder op z^'ne beurt 
lan het octrooi te kunnen krijgen. Overal vormden zich 
ligingen, die hun geld in de vaart op Spitsbergen wilden 
i , en aangemoedigd door het geluk van Friesland verzochten 
•eenvolgens alle provinciën om toelating tot het octrooi. Die 
Utrecht, reeds in 1622 begeerig om hun kapitaal in de 
3ch vangst te beleggen •) , waren de eersten , -die zich bij de 
a-Generaal aanmeldden. Mr. Jacob Le Petit verzocht 29 
mber 16S8 om met zijne compagnie ter wal visch vangst naar 
Dergen te mogen uitreeden onder belofte, dat hij zich drie 
• mijlen van de Hollandsche baai verwijderd zou houden; 
ield staande, dat utrecht evenals de andere provinciën in 
ctrooi moest worden ingelaten. De Staten- Generaal plaat- 
zich op een onzgdig standpunt ; het request werd in handen 
N^oordsche Compagnie gesteld, en onwillig als deze was, 
!p de tgd met het wisselen van re- en duplieken *). Over- 
had reeds in 1634 te gelijk met Friesland getracht deel 
I Noordsche Compagnie te krijgen, maar. hare pogingen waren 
mislukt *). Beide provinciën besloten nu den wettigen weg 
wandelen. Tegen het einde van het octrooi der compagnie 
den zij zich met Gelderland tot de Staten-Generaal met het 
ek, om bij de eventueele vernieuwing van het octrooi mede 
n toegelaten te worden. Utrecht herinnerde aan de pretensie 
Le Petit en zijne compagnie; Overijssel wenschte Jan Van 
ïher en Johan Struckel met de hunnen toegelaten te zien; 
3rland noemde later Eustaes Feg en Willem Everts als de 
len der door haar begunstigde compagnie. Gedachtig aan het 
Friesland voorgevallene beriepen de drie provinciën zich reeds 
ijk op het recht , dat hun volgens de Unie van Utrecht toe- 
a, en verklaarden, dat de vernieuwing van het octrooi der 
dsche Compagnie b^ overstemming of in hare afwezigheid niet 
ladeele der nieuwe pretendenten zou mogen geschieden •). 



Aitzema, Saken y. Staet. II p. 442. 

Verbaal der zending t. 1641 naar Staden en Glückstadt ad 20/30 Sept., 

ipt./3 Oct. 1641. R.-A. 

R. S.-G. 22 Dec. 1622. 

R. S.-G. 29 Sept. 1638» 31 Jan., 18 Mrt., 22 Juli, 22 Oct. 1639, 27 Jan., 

il 1640. 

R. S.-G. 17 Mrt. 1684, 18 Jan., 26 Apr. 1686. 

R. S.-G. 11 Nov. 1641, 24 Febr. 1642. 



350 

De Staten-Generaal , die aanvankelijk alleen beloofden op het 
verzoek der drie provinciën te zullen letten, wanneer de ver- 
nieuwing van het octrooi ter sprake kwam, verklaarden later 
uitdrukkelijk, dat zij de supplianten zouden toelaten als het 
octrooi verlengd werd '). Daardoor aangemoedigd deed ein- 
delijk ook de zevende provincie, Stad en Lande, eene gelgke 
verklaring als hare drie zusters ; het schijnt echter , dat zij daar- 
mede meer ten doel had haar recht niet te verliezen, dan om 
bepaald tot het reeds »in effecte gecesseerde" octrooi te wor- 
den toegelaten: althans de namen der pretendenten werden niet 
genoemd *). 

Zoo scheen er dus eenige kans te zijn , dat de Noordsche Com- 
pagnie werkelijk eene » generale Nederlantsche compagnie" zou 
worden, maar de concurrentie was te groot dan dat men dit 
plan zou hebben kunnen verwezenlijken. De acht Hollandsehe 
steden herinnerden reeds in Mei 1641 aan hunne aanspraken van 
1636 '), en ook nieuwe Hollandsehe pretendenten meldden zich 
aan. Eenige reeders te Jisp , die vier schepen uitgerust hadden , 
verzochten van de Staten-Generaal verlof om ter walvischvangst 
te mogen varen *) ; Amsterdamsche kooplieden, voor wie Cornelis 
Ys, een naam in de geschiedenis der walvischvangst niet onbe- 
kend , optrad , verzetten zich tegen de verlenging van het octrooi 
der Noordsche Compagnie *). 

Ofschoon dus door mededingers overstelpt, beproefde de be- 
laagde compagnie in den aanvang nog tegen den stroom op te 
roeien en poogde hare vijanden te bevredigen. Op de aanzoeken 
der vier landprovinciën , zeker meer door kwaadwilligen opge- 
stookt dan door hoop op eigen voordeel gedreven, schgnt zij 
geen acht geslagen te hebben, maar met de Hollanders hoopte zij 
tot eene schikking te komen. Zij stelde voor op nieuw conferentiën 
met hen te houden , en de Staten van Holland toonden zich ge- 
neigd , tot het maken eener vaste verdeeling der vangst mede te 
werken •). Maar de eischen der steden waren te groot. Hoewel 
de Noordsche Compagnie veel verder ging in hare aanbiedingen 
dan in 1636 en o. a. aan Dordrecht en Haarlem zelfs ieder 1200 
quarteelen traan aanbood , mits zij in de verlenging van het octrooi 



>) R. S.-G. 8 Mrt. 1642. 

*) R. S.-G. 10 Juli 1642. 

») Aitzema, Saken v. Staet. Il p. 808 — R. H. 25 Nov. 1641. — Req. der 
N. C. (dd. 18 Jan. 1642), in: Stn. v. d. Hrl. gedepnt. ov. de N. C, R.-A 

*) R. S.-G. 3 Apr. 1640. 

•) R. S.-G. 23 Sept., 1 Nov., 11 Dec. 1642. 

•) Req. der N. C. aan de Stn. v. HoU. (dd. 18 Jan. 1642), in: Stn. v d. 
Hrl. gedeput. betr de N. C R.-A. — R. H. 13 Dec. 1641 , 29 Jan., 4 Juli 1642. 



351 

ien, nam alleen Dordrecht daarmede genoegen. Haarlem 
iet eens op verdere beraadslagingen aan, maar verklaarde 
voorseide presentatie int minste nijet te sijn te vreeden'* 
3r zelve met eenige andere steden moeite te willen doen 
. nieuw octrooi van de Staten-Generaal te verkrijgen *). 
ke kwaadwilligen was niets aan te vangen. De Noordsche 
;me mocht zich beroepen op hare ontdekking der noorde- 
aden , op de vestigii^g d^r walvischvangst in de Vereenigde 
iën door hare zorgen, op de bezwaren, die zij had door- 
en die nog steeds de walvischvangst bedreigden , zoo men 
met vereende krachten overwon, eindelijk op de » confusie 
sordren", die het noodzakelijk gevolg zouden zijn van het 
van »een behoorlyck ende voorsichtich reglement *)", het 
alles niets. De vernieuwing van het octrooi werdtallooze 
door de Staten van Holland besproken ') ; herhaaldelijk ver- 
aen om last van de principalen ♦) , maar tot eene ernstige 
slaging kwam het niet meer. Men begreep , dat het groote 
der »Competiteuren" het onmogelijk maakte hun allen vol- 
5 te geven *) , en de moeielijkheid om het eens te worden over 
deeling der traan, die reeds in 1636 een der commissarissen 
n raad gedrongen had, om de walvischvangst voorloopig 
jder vrij te laten zonder eenige verhindering ^), deed nu 
v^oorslag definitief aannemen. Het jaar 1642 ging voorby 
• dat de vernieuwing van het octrooi in de vergadering der 
L-Generaal zelfs ter sprake kwam, en met het einde van 
ar »liep 't octroy in 't wilde ende desert ')". 
Staten-Generaal handelden dusdoende niet alleen zeer ver- 
g, maar ook zeer consequent. De noodzakelijkheid van sa- 
3rking en eenheid tegenover de aanvallen van vreemde natiön 
lun hoofdmotief voor het verleenen van het octrooi ge- 
; nu Engelschen en Denen hunne pretensiön uitdrukkelijk 
1 opgegeven, hadden de Nederlandsche walvischvaarders 
meer van hen te vreezen en de concurrentie van andere 



esol. V. de Haarl. vroedsch. dd. 6 Mrt. 1642, in: Stn. y. d. Hrl. gedeput. 

e N. C. R..A. 

Leq. der N. C. aan de Stn. v. Holl. (dd. 18 Jan. 1642), in: Stn. v. d. 

ïdeput. ov. de N. C. R.-A. 

L H. 25 Nov., 13, 21 Dec. 1641, 18, 24, 28, 29 Jan., 4 Juli, 

>t. 1642. 

^unten v. beschr. der Stn. v. Holl. tegen 17 Juai 1642, art, 14, — 

8 Sept. 1642, art. 13, — tegen 18 Nov. 1642, art. 24. 

l. H. 30 Sept. 1642. 

^ersl. V. d. Hrl. gedeput. v. de confer. met de N. C. (Conc. rapp. v, 

•t. 1636). in: Stn. v. d. Hrl. gedeput. ov. de N. C. R-A. 

\itzema, Saken v. Slaet. II p. 808. 



352 

natiën was niet belangrijk genoeg, om de Staten-Generaal op zulk 
een gewichtig punt van hunne oude vrijzinnige politiek te doen 
afwijken ' ). Toch bleef het altijd eenigszins een waagstuk , om 
een bedrgf, waartoe zulk een groot kapitaal, zoovele voorberei- 
dingen noodig waren als de walvischvangst , voor de concurrentie 
geheel open te stellen. Het was de vraag , of enkele partikulieren 
de macht en den moed zouden hebben om zoo groote sommen 
te steken in gevaarl^ke ondernemingen, die waarschijnlgk niet 
dan uiterst schrale winst zouden opleveren. De Noordsche Com- 
pagnie had dikwijls verlies gehad in plaats van winst: wat zou 
het zijn , zoo de groote concurrentie de prgzen van traan en balein 
sterk deed dalen? Werkelijk sloeg de walvischvangst na den 
val der Noordsche Compagnie weldra aan het kwijnen : de visschen 
werden door de vele schepen schuw en verdwenen tiit de van ouds 
bezochte baaien; het liet zich aanzien, dat deze nering met de 
vele daaraan verbondene bedrijven in Nederland evenals in Enge- 
land zou ondergaan ^). Maar eerlang toonde zich de Nederland- 
sche energie in al hare grootheid : de wijkende prooi werd verder 
nagezet , de kostbare inlichtingen op de noordsche stranden wer- 
den verlaten, de schepen anders ingericht en moedig in het 
drijfijs gestuurd. En met uitstekend gevolg! De ijsvisscherg 
leverde door grootere bezuiniging in administratie en uitrusting 
ruime winsten; het getal schepen nam verbazend toe en vgf en 
twintig jaren na den val der Noordsche Compagnie kon men 
roemen, dat het aantal Nederlandsche walvischvaarders in dien 
tjjd vijftienvoudig verdubbeld was •). De Noordsche Com- 
pagnie zelve was voortaan een afschrikkend voorbeeld, dat overal 
werd aangehaald, waar het gold de nadeelen van monopolie en 
bescherming overtuigend te bewezen: de geschiedenis der be- 
voorrechte vereeniging werd een krachtig wapen in de handen 
der mannen van vrgheid en vooruitgang. 



*) Vgl. Aanwysiiig der heils. polit. Gronden en Maximen p. 191. — Uit het 
voorgaande blijkt genoegzaam, dat de reden door Lnzac (Hollands r^kdom. 
I p. 847) opgegeven voor den val der N. C. onjuist is. („De geringe voordeeleo. 
welke misschien door de kosten van bewind werden ingezwolgen, gaven aanleiding, 
dat de Noordsche Maatschappij van zelve een einde nam.") — Vgl. ook: Tegen w. 
Staat. I p. 591. 

*) Zorgdrager, Groenl. vissch. p. 388, 241. 

') Aanwysing der heils. polit. Gronden en Maximen, p. 84. 



B IJ L A G E N. 



} 



BIJLAGE I. (p. 35.) 



INSTRUCTIE voor Wilhem Barentsz. waer naer hy hem 
sal hebben te reguleren, omme die reyse by Noorden 
(Noua sembla *)) om, t' ondersoucken, ende te vinden 
naer 't Coninckryck van China etc. *) 

!erstea sal den voorszeiden Wilhem Barentsz. stuerman het volcom- 
mandement hebben , ende goede ordre houden ouer spys , ende 
ieselae ten meesten oorboer gebruyckende, ende daerbenevens 
cipline houden ouer alle tscheepsvolck , achtervolgende d* artyc- 
daerop gemaeckt, 

sil den voorszeiden Wilhem Barentsz. stuerman met zyn schip, ende 
3k in dese maendt van Meye hem gereet vinden int meersdiep, 
m daer met de twee andere schepen totte voyage gedestineert 
seide reyse te voorderen soohaest alst doenlyck ende mogelyck 

jallen de voorszeide dry schepen hen byden anderen houden waer- 
Superintendentie sal hebben Cornelis Cornelisz. van Enckhuysen 
dat tot voorderinge van dese voorszeide voyage, off reyse sal 
Ende oft gebeurde (twelck Godt verhoede) dat dese schepen 
rm , of onweder, oft oock door lanckduerige mist , oft ysganck , 
'ssins vanden anderen dwaelden, oft eenich ongeluck ouerquame, 
sulcken geualle een ydert van d' andere schepen eueuwel hare 
Ie reyse sal voorderen, sonder dat d' een d' andere inde voors- 
rage sal mogen empescheren ofte verhinderen, 
gepasseert zynde de noortcaep sullen hen alsdan verdeylen te 
lornelis Cornelisz. , ende Brant Ysbrantsz. sullen haer cours nemen, 
ygatz ende Willem Barentsz. nae noua zemla, omme by alle 
[e, ende doenlycke middelen t* ondersoucken daer door te commen 
; van Tartarien genaempt Mare tabin, Ende Ingeualle de voors- 
Ihem Barentsz. door (oft om de) noua zemla niet soude connen 



woorden, tasschen haakjes geplaatst, zijn in het origineel bijgeschreven 
3nbai'nevelt zelven. Het is merkwaardig, en het getaigt van z\jne ken- 
al, wat op de noordpoolreizen betrekking had, dat die bijvoegingen 
rekking hebben op het plan van Plancius om benoorden Novaya Zemlja 
ilen. 
ie zaken schijnen mij in deze Instructie vreemd: 1°. dat het stuk uit- 

cle Stn.-6en. , niet van de Amsterdamsche vroedschap, op wier kosten 
in weet het schip , waarover Barendsz. het bevel voerde , was uitgerust , 
de Instructie door de regeering gegeven werd niet aan Nay, den „su- 
ent" der expeditie , maar aan Barendsz. , die voor zoover wij weten niets 
ichepen der Stn.-6en. te maken had. Beide zaken getuigen wel voor het 

dat men aan Barendsz.' tegenwoordigheid reeds op deze eerste reis hechtte. 

28 ♦ 



356 

)3asseren sal alsdan gehouden wesea de andere schepen te volgen door de 
Vaigatz, Ende ter contrarien d* andere schepen niet connende passeren 
door de Vaigatz, oft door de Vaigatz aireede eenige mjlen geseylt zynde, 
ende beuindende empeschement, oft letsel van ys, sulcx dat zy niet 
voorder souden connen door commen> sullen alsdan mede haer voyage 
dirigeren naer noua zemla , eode d* ander schip volgen , 

Ende sal de voorszeide stuermanscherpelyck letten op de forme, gestel- 
tenisse ende gelegentheyt van t' eylandt (ende wateren van ende om noua 
sembla, ende alle andere eylanden ende wateren , die hij opte reijse om 
noua sembla sal beuinden, ende zoo hij nade Vaygats mede compt te 
seylen, oick) van vaygatz, hoe tzelue gesitueert is, ende op wat hooehte, 
ende ondersoucken die wyte, ende breete vande canalen derzelner, Ins- 
gelycx die diepten, ende gronden soo aende Noortzyde nae (van) noua 
zemla, als aende suytsyde wesende aende custen van moscouien, ende 
Tartarien, ende van gelycken wat droochten, sanden, ende riffen daer 
mogen weseu , ende oft daer oock hauenen , oft Reeden zyn om schepen 
te bergen soo voorden ysganck , als anderssins , Ende daerbeneffens wat 
volck op tzelue Eylandt, Ende aen beyde custen derzelue woont etc. 
Ende dit alles pertinentelyck aen te teekenen ende by gescrifte te stellen, 

Ende door den canae) van Vaygatz gepasseert synde sal de voorszeide 
stuerman alsdan synen cours nemen oost noort oost , ofte noortoost ten 
oosten aen op de noortcaep van tartarien gtnaempt de caep van tabin, 
ende neerstelyck letten op de hooehte vande selue caep, op de gedaente 
van tlandt ende gelegentheyt vande diepten ende die steylten, oft vlacten 
vande strandt aldaer met alle voordere circnmstantieu daertoe dienende , 

Ende sal de voorszeide Wilhem Barentsz. onder anderen bysonder letten 
wat eylanden op dese voorszeide vaert gelegen zyn, ende waer, Ende wel 
distinctelyck aenteeckenen haere situatie ende die hooehte van dien, die 
commoditeyten- van hauenen, ende Reeden derseluer, ende by wat volck 
d' selue bewoont wordden, ende voorts daervan alle voordere kennisse 
nemen, sulcx als hy noodich ende dienstelyck sal beuinden, 

Van gelycken sal de voorszeide Wilhem Barentsz. acht nemen op de 
stroomen, ende getyen van dese geheele passaige, soo by westen, als 
by oosten die Vaigatz, ende wel distinctelyck aen teeckenen op wat 
plaetssen, ebbe, ende vloet gaet, ende hoe booch dattet daerop vloei, 
ende hoe lanck dat die ebbe, ende vloet op alle dese plaetsen gaet, 
Ende bonen dien ondersoucken de nature, ofte qualiteyt vande wateren 
aldaer te weeten, off deselue sout ofte soet, ofte brack zyn, Ende sal 
hier van pertinente notitie houden. 

Alle tgene voorszeid is met Godts hulpe volbracht ende van alles per- 
tinente notitie gehouden, ende alle aenteeckeninge scriftelyck gedaen 
zynde, soo sullen de voorszeide schepen wederkeeren , ende alsdan henren 
cours nemen, die eenen lancx de custen van noua zemla, ende d' andere 
lancx de custen van Tartarien , wel scherpelyck lettende op de streckinge 
ende gedaente vande Landen, ende die hooehte derseluer, mitsgaders 
die diepten, ende gronden, ende van gelycken die droochten, dippen, 
sanden, ende riffen met alle circumstantien daertoe dienende, Ende sol- 
len die voorszeide schepen malcanderen verwachten ontrent het eylandt 
Colgoyeue , 

Voorts sal de voorszeide Wilhem Barentsz. , ende van gelycken synen 
onder stuerman, oft schipper pertinent Journael houden van alle die 
coursen, geduerende dese voyage, beginnende vanden noortcaep aff, ter 
tyt dat die schepen aldaer wederom door Godts genade gecomen sollen 
wesen, Ende sal tallen tyden, ende plaetssen des doenlyck zynde die 
hooohte affmeeten geduerende dese voorszeide reyse, als voorszeid is 
Ende daervan goede notitie houden, Ende voorts van alles een pertinent 



357 

verbael maecken naer behoorea , omme d* Heeren Staten ouergeleuert te 
wordden , 

Ende ten eynde eenen legelyck veroirsaeckt sal wesen syn vuyterste 
debuoir te doen sal de voorszeide Willem Barentsz. voor al van syne be- 
looffde penningen betaelt wordden, ende de saecke wel gelackende, ende 
dé .reyse door Godts hulpe volbracht ende wederom hier te lande gecom- 
men zynde, Sal de voorszeide Wilbem Barentsz. noch daerenbouen eerlyck 
gerecompenseert wordden , mitsgaders zyn scheepsvolck nade neersticheyt 
die een yegelyck in tvolbrengen van tgene voorszeid is gedaen , oft geme- 
riteert sal hebben, 

Ende sal de voorszeide Wilbem Barentsz. vande reyse wederom gecom- 
men synde hem vervougen met zyn schip , ende scheepsvolck ter plaetsse 
daer hy toegerust is , ende hem terstont addresserende aende Magistraten 
derseluer plaetsse, die hem sullen verclaren, waer naer hy hem sal heb- 
ben te reguleren, houdende middelertyt syn volck in scheepsboort, sonder 
te voren om eenige oorsaecken yeraant van henlieden aen landt, oft oock 
van tlandt aen boort te laten commen, 

Aldus gedaen, besloten, ende gearresteert Inde vergaderinge vande 
heeren generale Staten vande Vereenichde Nederlantsche Pronincien in 
Sgrauenhage den XVI®"^ Meye XVc vier ende tnegentich. 

J. van Oldenbarnevelt. ') 



BIJLAGE IL (p. 38.) 



BRIEF over de Nederlandsche noordpoolreis van 1594. 

VI. sal wel vernomen hebben het arriuement jn hollandt vande IIII 
scepen, die ouer vier maenden van hier vertrockken, om die nauigatie 
van Indien te vinden , ende van China achteromme , hebbende haer vor- 
nemen verricht, Yl. sal weeteu, dat die twee, derseluer hebbende die 
hoichte gehadt vandie witte zee, sijn oostwartz aengeloopen, so om die 
Eeuier Obij te soucken , (van waer aen allen sijden wyt Armenien koe- 
men(de), herwartz worden gebracht, tot beter coepe , als die seluetotVe- 
netia gelden) als oeck dien wech nae Chj na te mogen gebruij eken, alsoe 
hy naerder is, als lanxs Groenlandt, ende gecoemen aen die Vaigats 
(die welcke die plaetz is, daeralltijt die difficulteit van passeren is ge- 
weest , alsoe Oliuier Brunei tot daer sijnde gecomen , vont selue al toe- 
geuroren, jnt midtse des somers, ende hadde alsoe ISjaeren geweest *)), 



*) Uit het: Register der Instructién van de Stn.-G^n. 1588 — 1611. R.-A. 

*) Merkwaardig is wederom deze vermelding van Brunei als den man , van 
wien de Nederlanders hunne berichten over de poolstreken ontleenden; het is 
een nieuw bewijs van zijne algemeene bekendheid. Het bericht zelf over hem 
medegedeeld is van belang , omdat het ons meldt , dat zijne noordpoolreis niet , 
zooals ik in den tekst (p. 31) zeide, reeds aan de Pechora geëindigd is, maar 
dat hij eerst na vruchtelooze pogingen om de straat van Nassau te passeeren op 
zijne terugreis in den mond der Pechora zyn schip verloor. Mogelijk heeft ook 
het bezoek van Kostin-sjar (zie p. 27) op deze reis plaats gehad ; het blijft ech- 
ter zonderling, hoe hij op zijne reis in Nederlandschen dienst na met zijne pa- 
troons gebroken te hebben, een Russischen gids had kunnen krijgen. — Dat de 
straat van Nassau in 1584 in geen achttien jaren open geweest was, is natuur- 
lijk onjuist; Pet en Jackman waren ze nog in 1580 gepasseerd. Het bericht 
wekt het vermoeden, dat ook het bezoek van de straat van Nassau, evenals 



358 

dese Vaigatz is een Eijlandekea , leggende jn een straeie van beide 
seyden anderhalfif meile vant landt, all waer koemende, jnt leste van 
Julio , vondent als dat voll ijs. twelck al ét, 5 vadem bouent water lach, 
ende daer nae koemende die bette, was jn drie dagen wech , soe ver- 
smolten als ewech gedreuen , door den stereken stroom die daer ginck , 
waermede die selue soepen , door(t) gat liepen, Geuende die selne den naem , 
die Straet van Nassouwe, vervolgende voorts bae(r) reise nae Obij, xvi 
daegen langh, soe wel mit contrarie wijndt, vindende een groote zee, 
ende ouerall groote diepte. 120, 140, 150 ende meer vademen, heb- 
bende 130 meijlen geseijlt, Ende synde op- 20 mylen nae by Obij, vre- 
sende off die wijnt geeoert hadde, ende dat sy daer door nijet weder 
sonde door die Vaigatz hebben gecost, om den vorst, die daer stracks 
begost , keerde wederom, hebbende genoich discouuert, gheene sij be- 
geerden. Deze en hebben nergens aent landt geweest, dan door die vaigatz 
sijnde, sagen eenen man opt landt die sy mit een boet aent landt gaen de 
vervolg(d)en , dan liep ewegh , ende stracks quaemen op haer 30 ofte 40 
mans, mit pijlen sittende elcx in een sleede van een hardt getrockeu, 
waer af die Bootzgesellen vervaert sijnde wederom sceepe gingen, dander 
twe scepen gingen uoortwaerts aen ende coemende op 78 graden, von- 
dent lant, twelcke noua Sembla was, waeraf sij gebracht hebben viele 
mons(t)ers van Christall de montagna, datter mit bergen voll is, oeck 
van anderen Mineralen , onder anderen van desen en(i)gen Bergen, die se 
seggen vol gouts sonde weesen , Ende gheen volck daer geuonden, hebbeD 
van daer gegaen, vonden onderwegen , dese 2 Schepen , die de Straette 
hadden gepasseert, ende soe syn tsamen thuys gecoemen. Die Staetten 
schijnt willen op die Vaigatz 2 Schanssen maecken, soe om die vaert 
alleen te houden, alse om dat haer van die volck wt Indien vaereu(de) daer 
huer vertreck hebben , alst Gat toe waer geuroren *), het volck sal met- 
tertyt wonder wtrichten. Godt geue wat salich is. Giellisz heft een pas- 
sagier gesproecken , die daer mede is geweest, ende hem dese relatie heeft 
gedaen *). 



BIJLAGE III. (p. 39.) 



POINTEN geproponeert opte Nauigatie benoorden om, 
naeden Coninckrycken van China ende Japan. 

Dat omme de vruchten vande costen Inden voorleden Jare gedaen, 
eensamentlyck vande voorszeide nauigatie te mogen genijeten voor dezen 
Jare daertoe toegerust ende wtgezonden zullen worden drie schepen 
vande groote van ontrent hondert lasten, elck met een Bot Jacht 
van ontrent vyffthien lasten , gemant elck Schip ende Jacht inet nfftich 
mannen ende voorzien voer zesthien oft achthien maenden van alle be- 
hoeften tot de reyse, Dat bonendyen twee Jachten elcx van tus se hen 
twintich ende dertich lasten („vijffthien lasten gelyck de voer- 

waarschijnlijk dat van Kostin-sjar, misschien voor 1580 in dienst zijner Russi- 
sche patroons heeft plaats gehad. * 

«) Vgl. p. 39. 

*) De brief bevindt zich in een zeer slordig afschrift zonder eenige aandaiding 
van schrijver of geadresseerde onder de papieren van Bnchelins op het archief 
der provincie Utrecht. Ik vond hem te laat om er in den tekst melding van 
te maken. 



359 

gaende" *)) znllen worden mede gesonden gemant elck met vyffthien 
mannen. 

De voerszeide Schepen ende Jachten sollen Int Meersdiep byden an- 
deren wezen jegens den 11*° Jany naestcommende , 

Snllea van daer metten eersten wint haere reyse voorderen deor de 
Yaygats, voorts nae het promontorinm Tabyn ende gepasseert zynde 
tzelve promontorinm, zulcx dat zy znydelyck een dach oft twee 
daernae geseylt zullen wezen („gesien zullen hebben dat dandre 
schepen tvoorszeide promontorinm gedonbleert hebben*') zullen te rugge 
coramen de voerszeide twee Jachten van tnsschen XX ende XXX 
lasten deur de Yaygats naer deze landen, omme Rapport te doen van 
tgunt tot daer toe opte reyse es gepasseert ende benouden , 

De voerszeide drie schepen met haere Jachten zullen voorts 'haer cours 
nemen naede hanen ende Stadt van Quinsay ende by alle middelen 
aerbeyden omme aldaer te mo^en banenen, ende landen, ende te ver- 
staen oftmen aldaer zoude mogen trafficqueren wt deze landen wat coop- 
manscbappen aldaer aengenaem zyn, ende voer retour herwaerts zullen 
wezen te becommen. 

Sullen van daer by zoe verre zy Guinsay nyet en connen becommen 
noch aldaer negotieren , voorts besoecken de banenen ende Steden opde 
zelne custen znytwaerts gelegen tot dat zy iegens het Noorteynde van 
Jappan zullen wezen gecommen ten eynde als vooren. 

Sullen daernae zoe verre zy te voeren geen profytelycke banen ge- 
nonden hebben zeylen naer het Noorteynde van Jappan ende aldaer 
gelyck onderzoeck doen, 

De voerszeide Eycken , Hauenen , ende Steden successiuelyck als bonen 
besocht hebbende, zullen hen begeuen opde wedercompste zoe tytlyck 
dat zy jn Jnlio , Augusto ofte September XC VI de Veygatz weder mogen 
repasseren^ houdende opte reyse van alles goede notitie, zulcx jn voor- 
leden Jare by Instructie es belast, ende tzelue particulierlyck te rapporteren. 

Sullen onder wegen twee van de drie Jachten tytlyck afifzeynden omme 
te besoecken , oft zy achter Noua Zembla om , de reyse naer deze landen 
zouden connen doen, onder belofte dat de ghene die opte zelne Jachten 
zullen wezen by succes vande reyse een eerlycke recompense extraordi- 
narie zullen genyeten. 

Item alzoe omme te aengenamer te wezen jnde voerszeide landen , wel 
dienstelyck zoude wezen mette voerszeide Schepen eenige Coopmanschap 
aldaer te brengen, ende de Coopluyden op een zoe onzekere reyse nyet 
gaerne en znllen hazarderen, zoe salmen denzelnen daertoe Inviteren 
met belofte van vrydomme vanden toll ende vande vuytgaende 
ende jncomende goederen, jnde conuoyen ende licenten, ende oick 
vry van Scheepsvrachten derzeluer goederen, 

Ende zullen de Gedeputeerde weder byden anderen comen tegen den 

om nopende de ladinge vande voerszeide Coopmanschap ende 

Snperjntendentie vande zelue eenen gemeenen voet ende ordre te ramen 
daernae men hem zal jndyen regarde reguleren , 

Item dat Cornelis Cornelisz. van Enckhoysen zal hebben de Super} n- 
tendentie vande Nauigatie, gelyck jut voergaende Jaer, met zulcken 
verstande nochtans dat jngeual hy thert ende Resolutie nyet en hadde 
om voorts te varen, dat dandere tzelue zullen mogen doen, ende dat 
jndyen geualle de voerder Snperjntendentie zal hebben 



*) De woorden, tasschen haakjes geplaatst, zijn aanteekeningen , in het origi- 
neele stuk op de kant geschreven; het zijn de ^Advisen op de Marge" van 
MoQcheron en de andere Zeeuwsche gedeputeerden , waarvan de R. S -G. 9 Mei 
1505 spreken. 



360 

Dat tydelyck int Meersdiep Commissariseti sullen geordoneert worden 
die de voerszeide Schepen jn behoorlycken eede zullen brengen van deze 
Instructie oft zulcke ander als gemaeckt zal worden te achter uolgeu, 

Dat binnen middelen tyde oick geleth zal worden oftmen eenige quaet- 
doenders op het Landt zal stellen etc. 

Item dat d*Ofiiciers , ende ander Scheepsvolck zullen worden gegageert 
ende getracteert tot meesten voordeel ende minsten coste vanden Lande 
op eenen gemeenen voet. 

Geraemt den IX" May 1595. *) 

(Resolntiën der Staten- Generaal van 9 Mei 1595. „Compareren d*Hee- 
ren Parduijn, Oldt-Burgemeester, Mr. Johan van den Werck, Pensio- 
naris der Stadt Middelboorch , ende Moucheron, Coopman residerende 
binnen derselver Stadt, gecommitteerde vanden Üeeren Staten van Zee- 
landt, ende In haerluijder presentie geresumeert wesende de beraemde 
poincten daer op dat men wederom soude mogen besoecken ende con- 
tinueren de Vaert Benoorden om naer den Coninckrijcke van China ende 
Japan daer dief voorleden Jaer gelaten is , met het gevoecbde Advis opde 
Marge van deselve poincten van de voorszeide comparanten, 

Es geresolveert ende geconsenteert dat men de voorschreven vaert 
als vooren opde voorszeide beraemde poincten, ende alsal- 
eken vorder Instructie als tot dien e ij nde noch alhier sal 
werden ge re s ol veert, wederom zal besoecken ende continueren, 
ende dat de lasten derselver zullen worden vervallen uijtte Incomptsten 
van de gemeene middelen der Convoijen ende Licenten , 

Verclarende die van Utrecht niet te verstaen dat het Remboursement 
van de selve lasten sal mogen geschieden uijtte middelen totten Oorloge 
te lande gedestineert , zoo verre t* sèlve In desen zoude alsoo verden 
gemeent daer van protesterende bij desen.'*) 



BIJLAGE IV. (p. 39 Noot 2.) 



INSTRUCTIE voor lan Huyghen van Linschoten, ende 
Francoys de la Dale, principale Commisen, waernae 
sy hun sullen reguleeren in de Coninckrijcken van 
China, ende andere Coninckrijcken ende Landen, die 
besocht sullen worden by de Schepen ende lachten, 
ghedestineert tot de Voyagie by Noorden-om, door 
de Vaygats, ofte Strate van Nassou. 

L In den eersten sullen syluyden, nae dat Mr. Cbristoffel Splindler 
Slavoen, aen landt sal gheweest zijn, ende versocht hebben, of men 
aldaer sal mogen aencomen, hen te lande vinden by den Coninck, Goaver- 
neur ofte andere Overicheyt aldaer, ende den selfden aenbieden, (van wegen 
dese Landen) alle vriendtschappe: ende openen de Conditie deser Lauden, 
namelick. dat sy hen geneeren van over Zee met alle Coninckrijcken 
ende Natiën van de gheheele Werelt, vriendtlick ende oprechtelic ie 
traffikeren, negocieren, ende handelen, hebbende daer toe vele commodi- 
teyten van diversche soorten van coopmanschappen ende andersins. 

II. Item dat d' Overicheyt deser Landen, sekerlick geinformeert wesende. 

*) Zie het origineel in de verzameling: Noordsche togten. 1. R.-A. 



861 

datmen in de selve Goumckrijcken ende Landen oprechte haDdelinge, 
traffijcke ende negoeiatie was doende, goet ghevooden hebbeu, eenige 
Schepen derwaerts te senden, onder goede ordre, politie ende geregelt- 
heyt, oock met eenigbe waren, penningen ende andere commoditeyten, 
om de bandelinge te beginnen door sekere ghetroawe ende vrome luyden, 
in deselve Schepen wesende , voor den welcken sy vrye toeganck aldaer 
buUen versoecken ten eynde voorszeid. 

III. Sullen versoecken dat tot vroome, ghetroawe, ende oprechte ge- 
stadige handelinghe, traffijcke ende navigatie, tot pemeene welvaren van 
de selve Coninckrijcken ende dese Landen: Midtsgaders den Ingesetenen 
der selver , mach worden verstaen. Ende soo t* selfde aldaer goet ghe- 
vonden wordt, sullen verclaren dat men henlieden met een goede Am- 
bassade ten selven eynde, met de eerste gheleghentheyt van meeniughe 
is te besoecken indien henluyden sulcks aenghenaem soude wesen. 

IV. Sullen aldaer moghen openen wat commoditeyten ende Coopman.- 
scliappeu uyt dese Landen aldaer van tijt tot tijt sullen mogen worden 
ghebracht, ende neerstelick ondersoecken , omme te verstaen wat Coopman- 
schappen ende goederen daer tegens by retour uyt de selve Conincrycken 
ende L<inden sullen moghen worden ghetoghen, ende in dese Landen 
ghebracht. 

V. Sullen van alle t' ghene op de Reyse passeert, so wel binnen Scheeps 
boort , in de opdoeuinghe van de Landen , Havenen , ende alle andere 
geleghentheyden , als van t' ghene te lande hen sal voorcomen, goede 
ende purtinente noticie houden , om terstont op hare wedercomste by 
geschrifte den Heeren Staten Generael, van alles te doen goet ende 
getrou rapport. Aldus gedaen ende gearresteert in de vergaderinghe van 
de Heeren Generale Staten der vereenichde Nederlanden, in S. Graven- 
Haghe den xvj. Juuij Anno xvc. xcv. Sloeth. vt. ter ordeninghe van de 
voornoemde Heeren Staten. 

C. Aersons *). 



BIJLAGE V. (p. 42.) 



RESOLUTIE der Amsterdamsche vroedschap » nopende 
de toerustinge van twee schepen omme by Noorden 
Noua Zembla te zeylen." 

Vergaderinghe' gehouden den XXV«" Marty XVcXCVI. 

Ter voorsseide vergaderinghe hebben Burgermeesteren den heeren 
XXXVl Raden voorgedragen, dat op de leste daghvaert vanden Heeren 
Staten van HoJlandt ende Westvrieslandt voorgeslagen zynde, ten eynde 
eenige nyeuwe toerustinghe van schepen van slands weghe mochte werden 
gedaen , omme nochmaels t' ondersoucken by Noorden Noua Zembla te 
zeylen etc. t' selflfde (boe wel meest alle de Steden daer toe eerst waren 
jnclinerende) ten lesten is affgeslagen ende Geresolueert, soe verre euighe 
Steden ofte Coopluyden int particulier , ten eynde voorsseid eenige 
schepen souden begeren toe te maecken ende wt te zenden , dat den selff- 
den (Indien zy de voorsseide raert quamen te vinden) voor een premium van 
slandts wege toegevought zal worden, de somme van XX ofteXXV»» guldens. 



») Overgenomen uit: Linschoten, Voyasie ofte schip-vaert fol. 24 vso. 



362 

Ende want bys ander dese Btad (als principaelyck Inde coophandel ende 
nauigatie bestaende) ende oick 't gemeene landt ende d'Ingesetenen van- 
dien in neringe , coophandelinge ende ryekdomme , grooteliox souden 
kommen te floreren, by soe verre de voorsseide vaert (daer toe goede 
hope wordt gegeaen) mochte werden genonden ') , Soe is by den 
Heeren Burgermeesteren ende XXXVI Raden goet geuonden ende Ge- 
resolueert, dat van stads wege twee schepen, te weeten een tusschen 
de L ende LX ende 't ander van omtrent XXX lasten , ten minsten 
coste (diemen verstaet dat bouen de XII°^ guldens nyet sullen bedragen) 
datelyck zullen werden toegemaect, ende als vooren gebruyckt, Ende 
ten eynde 't selffde te beter mach worden geuordert ende geefPectneert 
Sullen d' Heeren Burgermeesteren daer toe mogen gebruycken eenige 
persoonen , die (volgende d' Instructie ende d'ordre hen te gheuen) 
zullen verzorgen , alle 't gundt tot wtrnstinge vande voornoemde schepen 
van noode wezen zal. ') 



BIJLAGE VI. (p. 42.) 



GETUIGENISSEN van twee reisgenooten van Jan 
Cornelisz. Rijp over de noordpoolreis van 1596 , 97. 

Nous Bourgmaistres et Regens de la ville d*Amsterdam faysons foy 

A tous quil appartient et certifions pour la verite que pardevant noos 

est comparu Arent Martenssen d'Anvers aagé d environ 40 ans habitant 

de cpste ville jurifiiquement adjourné pour rendre tesmoignage de verite a lin- 

stance de Lam bert van Tweenhuysen Jacques Nicquet et Consorts , Lequel 

a declaré deposë et affirmé par serment solemnel Estre veritable Qa'en 

lan 1595 sesquipperent pour ceste ville d*Amsterdam deux navires dont 

estoijent Maistres de lun Jean Cornelissen Reip et de lautre Willem 

Barentsz. qui s'envoyerent au nord Aijant iceluij tesmoing navigé avec 

ledit navire de Jean Simonssen Reip pour Pilote estant venus Ie X' de 

Juillet a certaine petite Isie laquelle (a cause quils ij avoijent prins on 

Ours) ils nommerent Beeren Eijlant qu'est a dire Lisle aux Ours et pas- 

sans outre Jusques a la Terre ferme qui est a l'hauteur de huictante 

degrez et onze minutes furent la quelques Jours en beaucoup d'endroicts 

de Paijs ou ils prirent et tuerent plusieurs Bestes et Yolaille et allerent 

aussi querir k Terre une partie de Lest quils mirent en leur navire 

Auquel Paijs ils donnerent alors Ie nom de Spitsberguen ores nommé 

par les Anglois Gronlande Declare en outre quil fust concla et ordonné 

par Ie Conseil du Navire qu'on mist tant audit Spitsberguen qu*aatres 

Lieux et Endroicts a terre quelque Fieux en signe que nos Gens avoijent 

esté en ces paijs et quartiers Aussi vray Dien Ie Tout puissant puisse 

estre en Aijde a iceluij Attestant Ens Tesmoing de quoij Ie seaa aux 

causes de ceste dite Ville est imprimé sur l'Espace Ie 25 de Novembre 

1630. Estoit signe I. de Haen avec Ie seau de ceste dite Ville imprimé 

en Cire verde au bas sur Ie space *). 



*) Vgl. R. H. 19 Febr. 1596. p. 112. —De resolutie werd 13 AprUdoorde 
Stn.-Gen. overgenomen. 

*) Uit het resolutieboek der vroedschap op het Amsterdamsche archief. 

») Naar een afschrift onder de bijlagen van het: Request der N. C. aan de 
Stn.-Gen. dd 2 Febr. 1634, in; Noordsche togten. 4. Loop. N. C. E.-A. - 



863 

Nous Escontette Boargmaistres Escbevins et conseil de la ville de 
Leijden Gompté d'HolIaade Faisons foij et attestoDs k toas par cestes 
Que ce jourdhuij dabte des presentes par devant André Jasparsseu de 
Vesanevelt et Mr. Jean Goes Escbevins esticij establi et comparu Ao- 
thoine Classen Herman, Capitaine de Navire, babitant de ceste Yille 
aagé d*environ trente huit ans, juridiquement adjourné par vn Sergeant 
porte verge de ceste dite Ville pour rendre tesmoignage de verite a Tin- 
stance et requeste de Lambert van Tweenbuijsen Jaques Niquet et Con- 
sorts Lequel par consequent a dit et attesté par serment solemnel a lulj 
deferë et prins de luij estre veritable Que Tan mille cinq eens nouante six 
estans esquippez pour la Yille d'Arasterdam deux navires pour s*en aller au 
Nord cbascun du port de cinquante Lestes dont estoijent Maistres de Tun 
Jean Cornelissen Eeip et de l'autre Willem Barentsz., iceluij Deposant auroit 
navigé sur ledit navire de Jean Cornelissen Eeip avec lequel ils estoijent 
sortis du Elie Et que Ie dixiesme jour de Juin de la mesme annëe vein- 
drent a une petite Isle située k soixante cinq roilles Nordouest du Cap Sép- 
tentrional ou environ : ou ils Allerent a terre avec Ie Batteau et prenans 
la hauteur de 1'orient trou verent estre a septante cinq degrez moins seise 
minutes suijvant quoij ils prindrent leur cours nord-nordwest de ladite 
Isle jusques k la bauteur de buictante degrez: ou ils trouverent la terre 
■quils nomment Terre neufve et aussi Spits-berguen et Gronlande Item 
une plage ou Baije quils nommerent Ie grand Inwijcq trouverent aussi 
plus haut a septante neuf degrez un coing quils nommerent Yogel-boeck 
quest a dire Ie Coing aux Oijseaux aupres du quel ij a une Riviere sur 
la quelle ils navigerent bien une lieüe ou deux pensant de traverser 
mais a cause de la Glacé furent Contraints de retonrner Araison de quoij 
ils nommerent icelle Riviere Queerweicq Aijans bien plus baut h. 80 
degrez trouvé plusieurs Isles rompues ou ils furent h Terre et aussi k 
la terre ferme oil ils allerent querir beaucoup de volaille et d'oeufs et 
y tuerent ou prindrent un ours blanc et allerent qoerir du lest de terre 
OU ils Trouverent aussi des dens de Baleines Eamans avec Ie Bateau 
dans les Golpbes ou destours saus pouvoir recognoistre quil ij eust esté 
quelque Gens Et pourtant trouverenf ils en quelques lieux sur quelques 
Yalons de grand monceaux de Pierres entassées Dans quelques uns 
desquels ils miren t un Bois ou Pal en signe pour ceux qui en apres 
y pourroijent venir pour voir quil ij avoit esté des Gens Ne declarant 
autre Cbose a dit Aussi vraij Dieu Ie Toutpuissant puisse estre en Aijde 
a iceluij Comparant En tesmoing de quoij Nous avons fait imprimer cij 
dessous Nostre seau aux causes du quel nous vsons maintenant Et fait 
corroborer la presente par la signature de Nostre Grcffier Ce 2* de 
Decembre Pan mil six cents trente estoit signé J. van Bancken avec Ie 
seau de ladite Yille imprimé aupres en Cire verde »). 



Het getuigenis is in zooverre eenigszins verdacht, dat de getuige, in 1630 on- 
geveer 40 jaar oud , reeds op zijn zesde jaar of daaromtrent als stuurman moet 
zijn uitgevaren. Maar het feit, hoe verbazend ook op zich zelf, dat personen 
van minderen stand in die tijden geheel niet wisten, welken leeftijd zij bereikt 
hadden , komt te dikwijls voor, dan dat men daarom alleen het stuk onecht zou 
noemen , te minder omdat falsarissen op dergelijke in het oog springende zaken 
zeker veel nauwlettender zouden toegezien hebben dan het Amsterdamsche stadsbe- 
stuur. — Arend Martensz. is in den tekst (p. 42) verkeerdelijk als Amsterdam- 
mer vermeld. 

*) Naar een afschrift onder de bijlagen van het : Reqnest der N. C. aan de 
Stn.-Gen. dd. 2 Febr. 1634, in: Noordsche togten. 4. Loop. N. C. R.-A. — 
Op dit stuk past dezelfde aanmerking als op het vorige omtrent den leeftijd van 
den getuige. 



364 



BIJLAGE VIL (p. 43.) 



EXTRACT uit het scheepsjournaal van Willem Barendsz. 
betreffende de ontdekking van Spitsbergen. 

Le 18. de May, slile neuve, nous soininoiis partis de Texel, & arri- 
vereut ie 22. centre Fayril ») & pres des Orcanesses *). 

Le 5. de luiug, suuimous venus eu la glacé, laquelie a nostre advis 
estoit venu de Groenland, car nuus faissions compte d'estre environ 
25. lieues au dehors dudict Groenland, Teau estoit verdet, brun de 
couleur, jetterent le sonde Sans trouver fond, la glacé, s'estendoit au 
lopg de la Mer, Sudest & Norouest, & estoit du tout en pieces, ou 
escosses. 

Le leudemaiu faysoyent nostre route Nordest & Norest quard du 
uort 9. lieues, arriverent centre une grande glacé, par laqaelle ne 
pouvoyent passer, ne trouverent nul fond a 120. brasses, a nostre advis 
estoyent 55. lieues de Plsle Luffoet vers Nordouest, & du Gap de Nord 
110. OU 115. lieues. 

Tournoyent alors vers TEst & arriverent le 10. de luing a l'Isle des 
Ours, a la hauteur de 74. degrées 35. min. & faisant voile de la Norest, 
arriverent en la glacé, auquel jecterons ancre, & fumes contraints de 
retourner soubs l'Isle, De l'Isle des Ours summons departis, & faisoyent 
Oest Doroest pensant trouver vers le nord meilleur passage, car ceux de 
Tautre Navire, vouloyent tousiours tirer vers Toest, & j'avoy desir d'estre 
plus vers l'Est, avons coura jusques au soir Oest noroest 16. lieues, la 
nuict jusques au inatin Noroest 15. lieues. 

Le 14. Avance jusques au soir Nord quar d'oest 22. lieues. Lors le 
temps devient clair, & nous nous trotvions pres de la glacé, & nous 
sembloit veoir terre vers le Nord ') , mais nous n'en estions pas asseuré. 

Le 15. Nous tournions ven du vent, sondions sans trouver fond a 
150. brasses, routoyant jusques au midy, Sudest & Sudest quart d'est 
5. lieues, ayant la hauteur de 7S\ degrés. 

Alors nous allions*vent arriere, vers TEst, 7. lieues. 

Et apres jusques au soir Nornordest, 5. lieues. 

Passions une grande Balaine morte, sur lequel y avoit plusieurs 
meauves. 

Le 16. Il faisoit brun, le vent Oest passans jusques a midy, Nomord 
Est 21. lieues, arrivans en la glacé, & nous nous retirans passans au 
loiug d'icelle Nordest 5 lieues. 

Et derecbef hors de la glace Sudest 6. lieues. 

lusques a ce que nous venions derechef avec la roete de S. S. Oest, 
en la ^lace 4. lieues, lequel estoit du matin. 

Le 17. Il faisoit cal me iusques au midi, alors trouvamus la hauteur 
de 80. degrées & 10. minutes, nous louvions, car avoyons vent au 
vent, pour sortir hors de la glace, estoyons passé Si, ou 6. lieues, 
ayans vent Oest jusques au soir, ayant le fond de 90. brasses. Passants 
outre encore un quartier avec vent Sudest, allions Sud Siroest 4. lieues. 



») Fair-island, een eiland halfweg tusschen de Orcadische en Schetlandsche 
eilanden. 

*) De Orcadische eilanden. 

*) De zuidpuut van Princc Charles- forcland ? 



365 . 

Alors vismes terre & allions encore Oest Siroest. la terre sWendoit 
Oest quar de Noroest , & £st quart dn Sudest , bien 8 . ou 9. lieues , la 
terre estoyt haate & tont couvert de neige, & du pointe du Norouest, 
s'estendoit ceste terre iusques a un autre pointe. 

Le 18. Siroest quart d'Oest, 6. lieues, & la nous trouvious la hauteur 
de 80. degrées. 

Allions contre vent au long de la terre, avec vent Oest & Noroest. 
Iusques au midi, le 20. Lors estoit le cap d^ouest de la terre, de nous 
environ Sud suroest 5. lieues. Passions outre Sud suroest & Siroest quar 
de SU 5. lieues, & arrivames joinct a une ance large '), laquelle s'esten- 
doit en la terre vers le Sud : & encore une Baye devant laquelle y avoit 
un Isle, laquelle Baye s*estendoit bien avant vers le Su >). 

Retournasmes alors de la terre, & passions oultre jusques au soir, 
Norouest quart du Nort 2. lieues, & arrivames derecbef en la glacé, 
parquoy nous falloit tourner vers le Su. 

Le 21. Il faisoit grand vent & naigeoit fort du Siroest, & nous courions 
au vent jusques au soir, mouillons Pancre procbe de la terre pres de 
nostre Compagnon, justement devant Tentrée du Canal, a 18. brasses, 
fond de sablon. Au pointe d'Est de 1'emboucbure y avoit une Koche, 
laquelle estoit fendue par desus, fort bon a connoistre '). Il y avoit encore 
un petit Isle ou E.ocher, environ le tiers d*une lieue dudit bout d'Est. 
Au pointe d'Ouest y avoit ausi un Rocber bien procbe. 

Le 22. Prenions de Jjest de 7. Cbalupes plain de callions, d'autant 
que nostre Navire estoit peu lestée. £t vient un grand Ours naiger 
pres du Navire, lequel poursnivinns avec 3 Cbalupes, & fut tué, sa peau 
avoit longeur de 12. pieds, nous entrames ce jour la avec la Cbalupe en 
1'entre, pour cercher meilleur port, ce qu*estoit necessaire, & trouvames 
en dedans, la terre du tont separée & rompue, & aucuns Isles, ou il 
avoit bon ancrage en plusieurs endroits. 

Le 23. Cerchames nostre vray Meridional, par le Cercle Astronomique, 
& trouvions avant midy, 11. & apres midy, 16. degrées, declinaison, que 
le Compas, ou 1'anguille tournoyt vers le Noroest, tellerneut que le 
Cercle n'estoit pas correct. Nous sortions bors la Baye, pour recber- 
cber jusques ou la coste se pouvoit estendre, car il faisoit fort clair, ne 
pouvions apercevoir le bout de la terre, laquelle s'estendoit Sud quart 
de Siroest 7. lieues, Iusques a un bout baut & montueus, lequel se 
descouvrit, comme s'il estoit une Isle *). Prenions de minuict l'hautenr 
dn Soleil; de 13 degrées, tellement que nous estions a la hauteur du 
Pole de 79. degrées 34. min. 

Le 24. Avant midy, faisoit il calme avions le vent Siroest, la terre 
(au long duquel prenions nostre route) estoit la plus part rompue, bien 
bault, & non autre que Monts & montaignes agues, parquoy Tappellions 
Spitsbergen. 

Nous navigeames environ Siroest & Siroestquart de Su 7 lieues, & 
lors nous estions environ 10. ou 12. lieues, du lieu ou nous avions 
sondée la premiere fois l'ancre, plus vers VEsi. 

Nous destournames du soir derecbef de la terre, le bout du Noroest: 
estoit Nordest de nous, & partions de la terre oest, & oest, quart du 
noroest, 8. lieues. 

Iusques a ia fin du premier quartier. 



>) De Roode baai? 

*) De Zeeuwsche baai met de Archipel en de Mauritias-baai. 
>) Cloven-oliff en de andere eilandjes van den j, Archipel." 
*) Fair-foreland. 



366 , 

Destournasines vers Ie Est , & allions Sudest & quart do Sad 8. lienes, 
jusqaes Ie 25. a midy. 

Apres arrivames pres de la terre, & seiglants vent arriere Nor- 
nordest , 2. lieues. 

£t Ie monillerons arriere un pointe a 18. brasses, fond de sablon,& 
nous sembloit qu'il j avoit flus, & reflus, ^ar nous trouyions en 12. 
heares de temps, un courant du Siroest, & un autre du Nordest, si 
fort que les boyns de nos ancres, se casseans dessoubs leauë. 

Geste Baye '), en la quelle nous estions, entroit bien avent auecq une 
ance en dedans, au costé du Su y avoit une pointe basse , arriere laquelle 
on peut naviger, en trant pres Ie coste du Nort, & y poser arriere la 
pointe, ayans abry de touts vents. Nous gens y trouvoyent des dents 
de Morses ou vacbes de Mer, parquoy la ditte Baye fut appellée Baye 
des dents. Nous y trouvions aussi beaucoup de fumé des Cherfs, & 
aucune laine comme du Brebis. lustement au Su de la pointe y avoit 
une petite ance, comme un port. 

Le 26. Nous vient Ie vent Nort, faisions voile, & navigames S: quart 
de Siroest 10. lieues. Au midy arrivames entre la pointe montueuse & la 
terre ferme *), pensent que le bout montueux fast une Isle, Navigeans 
en dedans , Su quart de Siroest & Su : & estant qaelque espace au dedans 
du bout, trouvions profondeur de 12. & 10. brasses, bon fond de sablon, 
& estaot entre deux lieues, 11 y avoit profondeur de 50. brasses, le 
fond pierreux , & la terre estoit toute couverte de ^eige , entrions environ 
5. lieues, entre le bout, & coste de la terre firme, & trouvions alors 
que le bout, lequel nous pensames estre un Isle, estoit attacbée avec 
un banq de sabie a la terre, car nous trouvions profondeur de 5. brasses, 
11 y avoit de la glacé sur la bassé , de sorte qu'il nous falloit retourner 
en arriere. 

Ce bout, lequel pensions estre une Isle, gist au 79. degré 5. min. 
latitude, nous Tappellions ia pointe des Oiseaux, pource qu'il y avoit 
tant d'Oiseaux dessus & a Penviron. 

Le 27. Faysoit il calme, de sorte que nous demeurions flottans sans 
pouvoir avancer entre la pointe des Oisseaux & la terre. 

Le 28. passames au tour d'icelle, Navigeants alors Su Siroest 6. 
lieues, le tout au long de la terre, laquelle estoit fort montueuse & agu, 
avecq un beau rivage. Navigans tout Sud & S. quart de Siroest 6. 
lieues, & apres S: quart de Sudest 3. lieues. 

Trouvions au midy la hauteur de 78 r. degres: & estions alors pres 
de la glacé, Navigeans un peu vers la Mer, pour venir hors la glacé, 
& passames ainsi au long de la glacé, & pres de la terre Sudest quart 
du Sud, 7. lieues. 

Et nous estions alors joinct a une grande Baye *), laquelle s'estendoit 
au dedans vers TEst Nordest, & estoit a deux costes terre haute & 
montueuse. 

Navigeames avecq vent prope du Nord Nordest, jusques au soir tont 
au long de la terre Su Sudest, & Su quart d'Est, 5. lieues. 

Alors y avoit encore une grande Baye *), en la quelle y avoit beaucoup 
de glacé pres de la terre , nous prenions nostre route un peu Oest 
Siroest, pour estre hors de la glacé, & cheminames en avant Sud quart 
de Sudest, 4. lieues. 



») Cross -hay. 

») Sir Thomas Smith*s-l)ay. 

') Ice-sound. 

*) Bell sound. 



367 

Vinsmes en la glacé, parqaoy allames Siroest, 3. Henes. 

Le 29. Poursaivismes d'an vent Nord: Le cours Sudest, qaart du 8ud 
& Sa Sadest, 5. lienes. 

Le toat au long de la terre jusqaes an midy Snd, 4. lieues. 

Et trouvames au midj la hauteur de 76. degres: 50. min. 

Navigeans en a?ant S: & S. Sud est sans trouver terre, jusques a 
ce que yismes Tlsle des Onrs, le premier de luillet '). 



BIJLAGE VIII. (p. 63.) 



EXTRACTEN uit de Resolntiën der Amsterdamsche 
Admiraliteit over eene reis naar Hudsons-straat en 
Nienw-Nederland in 1613, 14. 

Woensdach den 27** Maert 1613. Yoormiddach. 

Syn int coUegie verschenen Jonas Witsz. Raedt ende onwdt scheepen 
deeser »teede ende Symon Willemsz. Nooms, verclarende dat zyluyden 
met hunne compaignie geresolveert zyn een scheepgen te equiperen om 
bij noorden te zoecken den doorganck naer China, versoeckende dat hen 
tot dien eijnde mochte geleendt werden het scheepgen ofte jacht de Vos, 
met presentatie dat den Raedt van weegen 't landt daerinne meede 
zoawde mogen herideren zooveele alst dezelve mochte gelieven, omme 
naer advenant van tselve inleg, vant premium by de Hoge Mogende 
Heeren Staten Generael deeser Vereenicbde Nederlanden opt vinden van 
dezelve pas gestelt '), ofte andere profyteu die men zouwde komen te 
doen neffens henluyden te profiteren. 

Welck hun versoeck in deliberatie geleijt zijnde, is hen naer voor- 
gaende resolutie ten antwoorde gegeeven, dat men wel genegen is hen 
tvoorseide scheepgen ten fine alsvooren bij te stellen, mits conditie dat 
ment selve sal doen tauxeren , ende met zooveele alst zal mogen bevonden 
werden waerdich te zijn neffens hunlieder kosten profiteren in de premie 
ende andere profijten, die zouwden mogen werden gedaen. 

Welcke presentatie zyluyden danckeleck neemende , daerop met hunne 
compaignie zullen delibereren, resolveren ende hunne resolutie dienaen- 
gaende den Raedt aendienen. 

Donderdach den 28° Marty 1613. Yoormiddach. 
Jonas Witsz. ende Symon Willem Nooms binnen staende aenneemende 



^) Het extract is ontleend aan het in 1614 verschenene pamphletje Histoire 
du pays nomme Spitsberghe. p. 4 — 9. — De uitgever , de bekende Hessel Ger- 
ritsz. , die het journaal zeker van Plaaóius, met wien hij goed bekend was, ten 
gebruike ontving , leidt het door hem in het Eransch medegedeelde uittreksel in 
met de volgende woorden: «Pour 89avoir deuvement ce qu'ils (namel. de reizigers 
van 1596/97) ont trouvé en ceste desconvrance , i'ay tronvé bon de mettre icy 
nn petit extraict du lournal, escrit de la main propre de Guillaume 
Bernard." — Zie over de beweerde onechtheid van het fragment : hiervoor 
p. 43 Noot 3. 

*) De premie van ƒ25,000, door de Stn.-Gen. b^ resolutie van 13 April 
1596 op het vinden van den noordel^ken doortocht gesteld. 



368 

de conditie op dewelcke henluijden op gisteren bij den llaedt gecon- 
senteert is tgebruyck vant scheepgen ofte jachte de Vos tot het soeckea 
van China bij noorden omme, mits dat tselve scheepgen in billicheyt 
getaxeert wert, syn de heeren Gillis Jansz. Valckenier ende Jehan 
Adriaensz Zoggaert gecommitteert ende geanthorizeert met henlieden de 
voorseide taxatie te doen. 

Vrijdach den 29° Marty 1613. Voormiddach. 

De lieeren Gillis Jansz. Valckenier ende Jehan Adriaensz. Zoggaert 
hebben gerapporteert dat Hunne E: op gisteren gehandelt hebben met 
Jonas Witss. ende Symon Willemsz. Nooras op de prisatie vant schip 
de Vos etc. Ende dat zyluyden met hen overkomen zyn dat het landt tot 
de voorgenomen voyage int soecken van de pas bij noorden uaer China, het 
voorseide scheepgen zoot lest uytter zee is gekomen, met 6 gotelingen 
(behalven het buspoeder) sal desisteren ende inleggen voor drie duysent 
guldens, ende daermede pro rato van de voordere costen van de voorseide 
vt)yage, als maentgelden, victuaille enz. herideren in de profijten, zoo 
aent premium als coopmanschappen die gedaen zullen mogen werden, 
sonder enige andere onkosten meer te dragen , indien op de voorseide 
voyage egeen profyt en viele , mits dat den Raedt tvoorseide scheepgen 
alsnu sal doen overhaelen ende onder water versien. 

Donderdag den 24° July 1614. Voormiddach. 

Alsoo men verstaet dat schipper Henric Christiaensz. onlangs alhier 
aengekomen uyt de noorderste deelen van America zouwde inhebben enige 
bevervellen bij hem Tys Volckaertsz. Mossel, een Horens man genaemt 
Pieter *) ende Jan de Wit, schipper vant schip 't Vosken by desen collegie 
den uytreeders vandien op winninge van de voyage geleent in corapaignie 
gehandelt, is den voornoemden Henric Christiaensz. int collegie ontboodea 
ende aengeseyt dat den Raedt verstaet dat hy tvoorseide velwerck niet 
en zal lossen ende opslaen dan met weeten vande voorseide uytreeders vant 
schip 't Vosken , dat hy .aengenomeu heeft zyn reeders aen te dienen. 

Woensdach den 13° Augusti 1614. Voormiddach. 



binnen Raedt aendienende dat der gekeert 

scheepgen by henluyden den jaer uytgesonden om te vaerea 

benoorden op de reviere Hudson eude aldaer te handelen, daertoe het 
niet heeft konnen komen, vermits de verhinderinge hen by eenige quaet- 
willige inwoonders des laudts is gedaen ende daeromme genootsaeckt is 
geweest meest alle zyn ladinge weeder terugge te brengen , versoeckende 
alsoo trecht van uytgaen daervan eenmael is betaelt, den vryen opslach 
ende weedervuytvoeringe van dien op gelycke plaetse. 

Is naer voorgaende resolutie aengeseyt , dat men omme zooveele doen- 
lyck de navigatie ende bevaringe van vreemde landen te beneficeren, 
consenteert in den vryen innekomen, ende dat men zoo wanneer zyluyden 
de voorseide goederen weeder zullen begeeren uyt te zeynden, sal dis- 
poneren opt tweede lidt van hun versoeck , ende middelertyt dit consent 
stellen op een requeste by henluyden tot dien eynde over te geeven. 



^) De naam Pieter is verkeerd: de bedoelde persoon was de bekende Corneüs 
Jacübsz. May. 



369 

DoDderdaeb den 14» Augusti 1614. Voormiddach. 

Op de requeste laijdende: Vertonen diensteljck Jonas Witsz. ende 
Sy^on Nooms cnm socijs, hoe zy over zeeckere maenden alhier toege- 
rust hebben tschip de Vos, daer schipper op was Pieter Fransz. om te 
vaeren benoorden op de riviere Hndson , gelaeden met verscheijden waeren 
ende coopmanschappen omme aldaer te verhandelen, maer alsoo zulcx 
niet gevoechlyck ditmael heeft konnen geschieden, vermits de verhinderinge 
van eenige quaetwillige inwoonders, omme welcke den voornoemden schipper 
met noch twee vant schipsvolck zyn omgebrocht werden , soo heeft men de 
voorseide goederen weeder te rugge moeten brengen, zyndedegeene hier- 
onder gespecificeert , die alle ten nytgaene alhier ten coinptoire aengege- 
ven ende verconvoyt zyn geweest , versoeckt derhalven dat Uwe E : believe 
te consenteren in de vrije lossinge ende opslach van dien, mitsgaders 
in de weederuytzendinge ter gelegener tyt op gelycke plaets , ten eynde 
de supplianten de vrucht ende effect van hunne vorige pasport mogen 
genieten, vijf kassen met glaese vlesschen., zeeven kleijne kasgens met 

Norenbergerije , vijf ketelen , twee kisgen ende 

honw een kasgen met ge pack met viert .... 

wollen laeckenen vier loot , een pack met vijf Engelsche laeckenen hier 
bereyt, een kasgen met glaesen, twee ol^phants tanden. 

Is geappostilleert : De Gecommitteerde Raden ter Admiraliteyt resi- 
derende tot Amstelredam consenteeren in de vrye lossinge ende opslach van 
de goederen in deesen vermeit , mits dat dezelve geschiede ten overstaen 
van den Generael longstal, ordonnerende dien van den comptoire der 
generale middelen op d'innekomQnde ende uytgaende goederen in dezelve 
steede hun daernaer te reguleeren. >) 



BIJLAGE IX. (p. 72—74.) 



EXTRACT uit de Histoire du pays nomme Spits- 
berghe over de beide eerste reizen der Nederlan- 
ders ter walvischvangst. 

La coste d'Oest de Spitsbergen, estant deconverte per lehan Cor- 
neliss. Rijp, & Guilliaume Barentss. at este derechef navige TAn 
1608. per Hendry Hndson, pour la Comp**. Angloyse. Iceluy Hnd- 
son (selon ledire de ludocus Hondius, en sa carte Planispherüque , 
at trouvé au noroest de ceste terre, sur ia hauteur de 81, & 82. degrez 
une ferme coste de glacé. Depuis ce temps la, ont envoye tous les 
Estés pour trouver des fiardes de Balaines (ainsi qu'on les nomme de 
coustume) & a bruler de la graysse. Laquelle pescberie la Gompaignie 
Marchande sur Russe, a Londres at tenu & entretenu par eux seuls, 
iusqnes a ce que l'An demier 1612. que Guilliaume de Mnyen at este 
envoye d'Amsterdam, avecques une Navire: & nn aatre de Serdam, 
lesquels n'alloyent seulement jusques a 1'lsle dict Bereneylant, ou Isle 
d'Ours, pour tirer ou prendre des Walrusses, exepté ceuz ont encores 



^) Uit het: Register van de Resolatiën der Amsterdamsche Admiraliteit. R.-A. — 
De registers dezer resolatiën hebben veel geleden bij den brand van het Minis- 
terie van Marine in 1844; van daar de lacnnes in den tekst. — Vgl. met 
deze berichten over de reis het medegedeelde op p. '66 Noot 1, en bij: 0'Cal- 
laghan, Hist. of New-Netherland. I. p. 74. — Zie ook; hiervoor p. 65 Noot :i. 

24 



g70 

este 1'An susdiot (les Anglois non comprins) nne Navire de Biscaye, 
lesques d'autant qu^euls sont plus habile a tirer ou prendre les balaines, 
qu*aucune autre Nation de la Chrestienité , sont retourné avecques rai- 
sonnable prouffit, mais les nostres n*ont gaeres avance, qui est la cfase 
que Tan present soubs la conduitte de Guillaume de Muyen susdiot» 
ont este equippe deux Navires , & ont noz Marchans , pour icelles Navi- 
res, loué 12. basques de 8. lean de Lus, a scavoir 3. M'. Harponiers. 
3. Maistres de Cbalupe, & les 6. autres pour servira cuire les builles, 
& couper les Baleines. Encore at esté envoyé une barcque d' Amsterdam, 
dont estoit M'. Tbomas Bonaert, estant la plus grand part de ses gens 
des Anglois & quelqnes HoUandois. Ëncores deux barques dn bourg de 
Serdam, n'allant seulement que pour prendre des Walrusses. Oultre 
les susdites cincq Navires at este encores equipe une a Dunckerekes, 
auecques une petite barcque , une de Bordeaux , une de la Roebelle , & 
troix de S. leau de Lus, & encores aucuns Espaignolz de S. Sebastian: 
La Compagnie de Bussie a Londres entendant.. que tant de Navires 
estoyent equipe, y ont aussr equipe 6 Navirez bien montéz, dont estoit 
Admiral ou Capitaine Benjamin loseph, sur la Navire Ie Tigre, armé 
avecques 21. grosses pieces de Canons, & ce pour empescber a tons 
autres la Navigation & pescherie , & les cbasser des Costes. Ëncores 
que les nouvelles de ceste entreprise des Aoglois, sont venus tant ky 
qu'en Biscaye, neantmoins tant bien les Biscayins (lesquels toutesfois ou 
cuidoit icy, qu'alloyent pour Ie Eoy d'Espaigne vers les Indes Occiden- 
tales OU Vuestindes, pour amener gens vers Lima) que les Franpois & 
les notres se sont neantemoins voyagé vers la terre appellé Spitsbergen, 
ou Grenlandt (ainsi que Ie nomment les Anglois) & ce pourveu de bien peu 
d'arteilierie & ammunition de Guerre, estant seulement equippé pour la pe* 
scberie, prennant leur cherain 1'un 9a l'autre la, en quelque Baye ou Hauvre. 
La plus part doncques de Navires, s'estants sur leur pescberie avecq 
leurs gens, & estans a terre, les Angloys y sont venus & les ont chassé 
l'un devant Pautre apres *). 



BIJLAGE X. (p. 98—101.) 

INSTRUCTIE voor Hillebrant Gerbrantsz. Quast als 
commandeur ende den raedt neffens hem gestelt over 
die schepen, zoe van oirloge, als anderen, gedesti- 
neert vuijte Vereenichde Nederlanden op te casten 
van Nyeulandt, Spytsbergen ende andere, aen ende 
omtrent die Noortpool gelegen , zoo tot visschen van- 
gen, jaegen, schieten, ende vercrygen van walvis- 
schen, walrussen, allerley seemonsters ende andere 
goederen te lande ende te water , aldaer te becomen, 
mitsgaders tot het ontdecken van vreemde ende on- 
bekende landen ende passagien. 

Alsoe die goede meeniuge ende intentie van de heeren Staten Generael 



*) Hist. du pays nomme Spitsberghe. p. 10 — 12. — Het vervolg van dit 
verhaal is afgedrukt by : Muller, Mare Clauïum. p. 3C6--89 , wa»r dit \^ 
vergissing weggelaten werd. 



371 

ende Sjne Excellentie is, dat die voorseide schepen, haere neringe ende voor- 
nemen met goede ordre in Gods naeme ende met aenbiddinge van zyne 
Goddelycke hulpe ende assistentie sullen voorderen, sonder yemant van 
gelycken te doen, te beletten, directelick o£f indirectelyck , maer oock 
met goede ordre ende coaragie a£f te weeren alle belétb off verbinde- 
ringa , 't welck andere souden willen poegen bem te doen ; soo is Haere 
Hoog Mogende ende Excellentie wille ende verstant , dat alle de voorseide 
schepen, ben bij den anderen sullen vinden, onder Hitlant den XIP Mey 
naestcoemende , ende sullen aldaer tot voorderinge van bare reyse ende 
voornemen verdeelt worden in dryen, als onder den voorseiden comman- 
deur een derdendeel als admirael, onder Rem Evertsz. een derdendeel 
als vice admirael ende een derdendeel onder Pieter Corssen Hordt als 
vioe admirael ofte schoutb bij nacht. 

Ende omme de voorszeide vlote ende schepen in goede ordre, tot 
vorderinge van de eere, reputatie, ende dienst van den lande te houden, 
mitsgaders die compagnie in goede verseeckertheyt , vrientschap , eenic- 
beyt ende verstant, bare reyse ende voornemen te doen volbrengen, 
zullen als raden over de selve wesen , eerst den voorszeiden commandeur 
Quast, Antboni Monier, commissaris generael ,. Rem Evertsz. , Fieter 
Corssen voornoemt, Willhem van Muyen, Mathys lansz. ende lacob Hes- 
sels, schippers van Amsterdam, Rotterdam ende Enchuysen, diewelcke 
terstont die nootelycke zeynen maecken, ende soo de voorszeide vloote 
in 't zeylen bij den anderen te blyven ende kommen, ende alle *t gene tot 
goede ordre ende defentie van dien , voor *t eerste noodich wesen zal , 
ende op 't onderhout van den artyckels brieff voor hêt volck van oirloge 
ende van den voorderen last, totte neeringe, lantgangen ende dierge* 
lijcke, voorsien zullen, ende voorts van tyt tot tyt op alle *t gene tot ver- 
seeckeringe ende goede ordre noodich ^zal wesen, ende zal elcken schip- 
per gegeven worden een billiet, ondei wien deselve bescheyden is, omme 
bij alle gelegentheyt hem daerby te vinden. 

Indien henlieden op te reyse ofte in 't doen van haere neringe , andere 
natiën, het zy Eranpoysen, Engelschen, Spaniarden, Deenscbe, Sweetsche^), 
Ylaemscbe, off oock andere aenkommen, zullen deselve (blyvende in be- 
beboorlycke verseeckeringe) met alle vrientschap bejegenen, haeren last 
verclaren, seggende haere meeuinge te wesen nyemant in haere neeringe 
te verhinderen, maer hare neringe doende, met een yegelyck in vrient- 
schap te leven. 

Ende alsoo Antboni Monier, contrerolleur van het geschut van Haere 
Hoog Mogende gestelt is, voor commissaris generael over de voorszeide 
vloote , soo veele die schepen van de compagnie ende het doen van haere 
neringe ende aencleven van dien aengaet, soo worden alle schippers, 
stierluyden, officieren ende bootsgesellen , expresselijck belast, hem daer 
vooren te erkennen, respecteren ende gehoorsaemen , tot vuytvoeringe 
ende volcominge van, zijne instructie ende artyckel brieff van de admi- 
nistrateurs van de voorszeide compagnie, die by als een commissaris 
generael ende getrouwe eerlijck patriot, gehouden wordt te achtervolgen. 
Indyen yemant de voorszeide vloote in hare voorgenomen visscherye, 
neringe, lantgangen, ende ontdeckinge van nyeu we landen ofte passagien 
souden willen verhinderen ofte beletten , ofte eenige vijantschap aen doen, 
soo worden de voorszeide commandeur, commissaris generael, capiteynen. 



' ) Dit is de eenige maal , dat ik de Zweden in betrekking tot de walvisch vangst 
heb vermeld gevonden. Het bewijst echter natuurlijk volstrekt niet, dat z\j 
werkel^k op Spitsbergen geweest zi^jn, te minder daar reeds in de hierna afge- 
drukte Instructie van Schrobop van 1616 hnn naam door dien van de Schotten 
yervangen wordt. 

24 ♦ 



372 

schippers , officieren en de bootsgesellen belast alle haere macht ende ver- 
mogen te gebrnycken tot affweringe van sulcke beleth ende vyantschap, 
soe wel by water als te lande. 

Die commandeur off admirael ende capiteynen sullen ordre stellen, 
dat bnyten noot, vuyt hare schepen niet en werde geschoten, omme 
de walvisschen, walrussen off seemonsters niet te verjagen, ende en 
zullen oock den commandeur ofte capiteynen, nochte haere onderheb- 
bende officieren ende bootsgesellen nyet vermogen eenige walvisschen, 
walrussen ofte andere zeemonsters te visschen, vangen ofte schieten, 
directelyck ofte indirectelyck , maer soo yemant van henlieden, by den 
voirszeiden commissaris generael ofte van wegen de compagnie, tot 
extraordinaris dienst in de voirszeide neringe versocht zynde yet mercke- 
lijcx ende dienstelijcx doen , zal 't zelve ter goeder discretie met geit 
gerecompenseert worden, ter arbitrage van den commissaris generael 
ende raedt van de compagnie. 

Den commissaris generael metten' raedt van de compagnie, schippers 
ende stnerluyden , sullen goede sorge dragen in 't doen van haere neriuge, 
dat in 'tanckeren, verseylen, veranderinge van courssen , tot vorderinge 
van haere voirszeide neringe ende anderssints , den commandeur ofte ad- 
mirael daervan tytlijck verwitticht werde omme alle goede ordre ende 
eenicheyt te beter te onderhouden. 

Den voirszeiden commissaris generael, wordt oock expresselijck gelast, 
onder de schepen van de neringe ende het volck daerop dienende ende 
opte jachten, chaloupen, oock aen landt goede dbcipline ende ordre te 
doen onderhouden , in 't visschen , vangen , schieten ende aen boort bren- 
gen van het gevangh, het gevangh aen landt te brengen, in 't branden 
ende packen van den traen, deselve aen scheepsboort, off in de schepen 
te brengen ende anderssints in alles oock met den arponniers ende bas- 
kens te houden, ende doen houden goede vrientschap ende eenicheyt, 
alles conform de instructie ende artyckelbrieff van de administrateurs der 
voirszeide compagnie. 

Ende zullen generalijck in alles den commandeur ofte admirael, den 
commissaris generael, capiteynen, schippers, stuerluyden, officieren, 
bootsgesellen ende anderen van dese vloote, hen dragen, eerlyck ende 
vromelijck, ten meesten dienste van de landen ende compagnie, gelyck 
eerlijcke luyden betrouwt, ende van hen verwacht wordt. 

Aldus gedaen ende gearresteert ter vergaderinge van de Hoogh Mo- 
gende Heeren Staten Generael der Vereenichde Nederlanden in 'sOra- 
venhage op ten naestlesten Aprilis XYIc ende veerthien >). 



BIJLAGE XL (p. 98—101.) 



CONCEPT-INSTRUCTIE voor Jan Jacobsz. Schrobop 
als commandeur-generaal van het konvooi ter verde- 
diging der walvischvaarders in 161$. 

Art. 1 =- art. 1 van de Instructie van Quast. 

Art. 2 := art. 2 „ „ „ „ „ 

Art. o z^ art. 3 „ „ „ „ „ 

Art. 4. Sullen oock de Schepen van oorloghe blijven bijden anderen, 



') Uit het: Register der lostructiën van de Staten-Generaal. 1611 — 162S. 



378 

goede achtinge nemen, waer de Engelsche, ende Deensche Schepen zijn, 
ende hen bij haer vougen, ende hunlijeden volghen daer zij souden 
mogen gaen, van d' een baije ende plaetse in d' ander, Jae, des noot 
zijnde, tot het questiens eijlandt Inclnijs toe, behoudentlyck dat altijt 
tot preservatie vande vloote in Spitsberghen visschende, suffisante be- 
waeringe blijve. 

Art. 5. Soo veele die Schepen vande voorszeide geoctroijeerde Com- 
paignie aengaet , werdt den voorszeiden Commandeur van Hare Ho : Mog : 
mede gestelt, als Commissaris Generael over d' selve, mitsgaders het doen 
van haere neeringhe, ende aencleven vandien, Worden daerom alle 
Schippers, Stijerlnijden , Officieren, ende Bootsgesellen , expresselijck 
belast, den voorszeiden Commandenr, ofte den geenen, die hij, bij zijne 
absentie V In zijn plaetse, In elcke Baije stellen sall, Daer vooren te 
erkennen, respecteren ende gehoorsamen, tot vuijtvoeringe , ende vol- 
comminge van zijne Instructie, ende Artijckel brijeff van de Adminis- 
trateurs van de voorszeide Compaignie, die hij als een Commandeur 
Generael ende getrouwe eerlyck patriot, gehouden wordt te achtervol- 
ghen, ende de Schepen vande Geoctroijeerde Compaignie In goede ordre 
ende vrientschap te doen houden, ende visschen *). 

Art. 6 = art. 5 van de Instructie van Quast. 

Art. 7 :^ art. 6 „ „ „ „ „ 

Art. 8. Ende en zullen den Commandeur, ofte eenighe vande Schepen 
van Oorloghe vande custe nijet vermoghen te scheijden , ofte de Schepen 
vande Compaignie (tot bewaeringhe vande welcke zij gestelt zijn) te ver- 
laeten, sonder kennisse ende consent vande Schippers der voorszeide Steden. 

Art. 9 = art. 7 van de Instructie van Quast. 

Art. 10 =r art. 8 „ „ „ „ „ 

Art. 11 z^ art. 9 „ „ „ „ „ 

Art. 12. Ende alsoo voor descD Jaere 1616 aende Compaignie van 
Nicasius Kien , Dirck Adriaensz. Leuerstein , ende consoorten , bij Reso- 
lutie vande Ho: Mog: Heeren Staeten Generael (sonder preiuditie van elcx 
recht) is geconsen teert, beneffens de Geoctroijeerde Compaignie te mo- 
ghen visschen op 't voorschreven Eijlandt, leggende opde hoochte van 
een ende *t zeventich graeden, ende eenige minuten, tusschen de Geoc- 
troijeerde Compaignie, ende den voorschreven Nicasius Kien, ende con- 
sorten , in questie *) , Soo wort den voorschreven Commandeur Generael 
bij desen mede expresselijck belast, de voorschreven Schepen vande voor- 
schreven Compaignie van Nicasius Kien , Dierck Adriaenssz. Leverstein , 
ende consoorten, beneffens de Schepen van de Geoctroijeerde Compaignie 
op het voorschreven eijlandt visschende, mede te beschutten ende te 
beschermen, Ende in goede eenicheijt te houden *). 

Gearresteerd door Z. Exc. 18 Mei 1616. 



BIJLAGE XII. (p. 98—101.) 



INSTRUCTIE waer naar Capiteyn Jan Jacobsz. Schrob- 
op als Commandeur voorde Schepen van Oirloge , 
vande Hooge Mogende Heeren Staten Generael der 



>) Vgl. hiervoor p. 111. 
») Vgl. hiervoor p. 817. 
*)*Uit de verzameling: Noordsche togten. 4 Loopende N. C. B.-A. 



874 

Vereenichde Nederlanden, Ende de Schepen vande 
Geoctroyeerde Compaignie gedestineert naer deNoor- 
derquartieren van Noua Sembla aff tot Fretum Da- 
iiitz toe, hem dese aenstaende reyse zal hebben te 
gouuemeren. 

I. Inden eersten zal den voorszeiden Capiteyn Jan Jacobsz. Schrobop 
Commanderen dese aenstaende reyse oaer de geheele Ylote, Bestaende 
in vier Schepen van Oirloge, Ende inde navolgende vande voorszeide 
Compaignie, als namentlyck, T' Schip den Waterhont, daer Capiteyn 

ende Schipper op is , varende van Delffshauen , 

T' Schip den Neptunus, daer Capiteyn ende Schipper op is Wilhem van 
Muyen, varende van Amstelredara, T* Schip de Witte Swaen, daer 
Capiteyn ende Schipper op is Mathys Janssen Hoepstock, varende van 
Rotterdam , T* Schip de drie Coningen , daer Capiteyn ende Schipper op 

is , varende van Hoorn, T' Schip de Hope, daer 

Capiteyn ende Schipper op is Heertien Jansz., vaerende van Enchnysen, 
ende T' Schip ofte Jachte den Orangien Boom , daer Capiteyn ende 
Schipper op is Wybe Janssen ^) varende van Amstelredam. 

IT. Ende alsoo de twee Schepen, genaempt den Waterhont, ende de 
Witte Swaen, beneffens een oorlogh Schip (met Godes hnlpe) de Maze, 
ende d' ander vier schepen , beneffens twee oorlogh Schepen , het Texel 
vnytloopen znllen, Waertoe noch een Schip van oorlog, eerstdaegs 
van Amstelredara volgen sal, Soo is geordonneert dat de Schepen, die 
voyt de respectine haaens vaeren, niet naer malcanderen wachten en 
sullen, Maar znllen elck gereet zynde, met den eersten goeden windt, 
die Godt verleenen zal, In zee loopen, Ende haeren cours stellen uaer 
het Eylandt, tusschen de Geoctroyeerde Compaignie, ende NicasinsEien 
cum socijs in questie , leggende op 71 graden , ende eenige minuten van 
Hitlandt aff. Noorden, ten Westen aengaende, 

Hl. Welck voorszeide Eylandt zal wesen het rendevous, daer hen 
alle de Schepen, beneffens de vier oorlogh Schepen vergaderen sollen. 

UIL Alle de Schepen zullen vermogen haer beste te doen om 't voors- 
zeide Eylandt eerst te bezeylen. 

y. Ende gecommen zynde aen t' voorszeide Eylandt , zal den voors- 
zeiden Commandeur Generael, met hulpe vande andere Capiteynen van 
oorloge, haere respectine Stierluyden, ende andere zeelnyden hen des 
verstaende, nemen de rechte Polus hoochte vande gelegentheyt van t' 
selue Eylandt, Wat streckinge, ende hoedanige opdoeninge t* selae 
Eylandt is hebbende, Om on^ daervan rapport te aoen, zoo nae als 
doenelyck sal syn *). 

YI. Ingevalle aen t* voorszeide Eylandt, hen zooveele Walvisscben 
openbaren , dattet apparent is , dat alle de Schepen daer haere volle la- 
dinge zouden connen becommen , zullen dezelue vermogen al t* samen 
haere Visscherie, ende Eetels aldaer te planten, ende de Visscherie, 
ende t' stoocken vanden Traen aldaer te beginnen. 

Vil. Item alsoo aen t' voorszeide Eylandt mede gedestineert zyn by 
Nicasio Kien ende Direk Adriaensz. Leuersteyn cnm socijs vyff Schepen , 



*) In den tekst (p. 173) wordt deze bij het verhaal der door hem 
noordpoolreis verkeerdelijk Willem Jansz. genoemd. De bedoelde persoon is 
waarschijnlijk niemand anders dan de latere oprichter der Friesche N. C. (vgl. p. 336, 
waar deze plaats dan ook in Noot 4 had behooren geciteerd te worden), de ont- 
dekker van Wybe Jansz'-water op Spitsbergen. 

") Vgl. hiervoor p. 317. 



87B 

Als namenilyok T' Schip de Indiaenaohe Raae, daer Gapiteyn op is 

Güuert Huybertsz. , T* Schip daer Capiteya op is Jau 

Janssen, T' Schip den Jager, daer Gapiteyn op is Symon Pietersz. , T' 
Schip den Sampsou daer Gapiteyn op is Glaes Jansz. Enaep, Ende T* Schip 
de Blinde fortnyn , Daer Gapiteyn op is Adriaen Dircxz. Leuersteyn , hun 
int particulier competerende buyten de Geoctroyeerde Gompaignie, om 
aldaer mede de Visscherie-neeringe te plegen , beneffens de Schepen vande 
Geoctroyeerde Gompaignie, Is bydeselue Geoctroyeerde Gompaignie, met 
den yoorszeiden Nicasio Kien, cum socijs geaccordeert, ende verdragen, 
alle de Walvisschen, die by de respectiue twee Gompaignies Ghaloupen 
zuilen gevangen worden, byde voorszeide twee Gompaignien te verdee- 
len , Visch om Visch , nae rata van t' getal der Ghaloupen , die elcke 
Gompaignie met Basques beset, in zee brengen sal, Weiverstaeude, dat 
de Geoctroyeerde Gompaignie tot cloke vier Ghaloupen , mee Basques by 
haer beset, een vyffde met Neerlandts volck zal mogen besetten, Ende 
daermede participeren, ende visschen, als met de Basques Ghaloupen '). 

VIII. Ënde Ingevalle aen t* voorszeide Eylandt, hun soo veele Vis- 
schen niet en openbaerden, dat het apparent waere, datter niet ge- 
noug voor alle de Schepen te vangen zoude vallen. Sullen de Schepen 
hen verdeelen, ende verzeylen In volgender manieren, Te weten T' Schip 
den Waterhont zal zeylen in Belsont op Spitsbergen, Ende aldaer aen- 
veerden t* huys, de Ghaloupen, Eustagie, ende andere gereetschappen , 
het verledene Jaer aldaer gelaten , de Gompaignie aengaeude , ende aldaer 
zyn Visscberie ende stokinge van Traen planten, alwaert oock dat 
d* Engelschen daer lagen, ende hen t* selffde wilden beletten , In welcken 
gevalle hy de Schepen van oorloge , die hen daer ontrent zullen houden, 
daervan sal verwittigen, het Schip de drie Goningen zal zeylen inde 
Groenhauen in Spitsbergen, Ende aldaer de Visscberie planten, als vooren, 

'het Schip de Swaen, ende t' schip de Hope zullen zeylen deen inde 
Hollandtsche Baye, d* ander In Maria Magdalena Bay In Spitsbergen 
voorszeid, ende aldaer de Visscberie planten, als vooren. 

IX. Ende öm te zeylen van t* voorszeide Eylandt, naer Spitsbergen, 
zullen de Stierluyden haere rekeninge maecken, In welcke hauen zij 
zullen moeten wesen , haer vastelyck vertrouwende , dat om den zuythouck 
van Spitsbergen te bezeylen, zy niet Oostelycker en behoeuen aen te 
gaen, als Noort Oist ten Oosten, Ende om Maria Magdalena-sont aen 
te doen, niet Oostelycker, en behoeuen aen te gaen, als Noort Oist ten 
Noorden, Alhoewel de Gaerten ter contrarie schynen aen te wysen, 
Daerby dient by den Stierman aengemerckt te worden , dat van *t voors- 
zeide Eylandt in questie, tot aenden zuydthouck van Spitsbergen, niet 
en is, bonen hondert sessentwintich duytsche Mijlen, Ende van 't voors- 
zeide Eylandt , tot aen Maria Magdalena Baij , niet bouen hondert , ende 
vijftich duytsche Mylen Ende int wederom commen, langs Noorwegen, 
zullen hen wel mogen reguleren nae de Gaerten, De Schepen den Nep- 
tunus ende den Oranguen Boom, zullen blyuen aen t' Eylandt, Ende 
mette participant Schepen van Nicasius Kien , ende zyne geassocieerde 
gemeen visschen, Ende den vangst verdeelen nae rata vande Ghaloupen , 
als hier vooren verhaelt. Mannende een Ghaloup Neerlandts volck, by 
vier Ghaloupen Basques, Ende daermede naer aduenant deelinge doen. 

X. Alle de Vier Schepen van Oorloge zullen haer met der Gompaignie 
vier Schepen begeuen naer Spitsbergen, om deselue te deffendereu voor 
alle geweldt , daervoor goede sorge dragen , Te meer alsoo onse Schepen , 
op de Visscberie neeringe liggende , gansch ongereet zyn , om haer zeluen 
te deffenderen, nochte geen tegenstant doen en connen. 



») Vgl. hiervoor p. 817 en p. 108. 



376 

XI. Ende zallen die vier Schepen van Oorloge voorszeid, haer gesta- 
delyck bjden anderen honden voor Belsont ende d' ander noordelycke 
banenen , daer der voorszeide Compaignie vier Schepen liggen , zey lende 
van d' een hanen voor, ende d' ander nae, Ten ware dat zij ontdeckten 
eenige andere OirlogSchepen , die haere neeringe zonden willen beletten, 
In welcken gevalle zy haer daerby snllen begenen, Ende gestadig daerby 
blynen, sonder daervan te wyken, zoo lange zy op de Gnste houden, 
Ende zoo zy haeren cours naer t* voorszeide Eylandt nemen , haer daer* 
mede volgende, oueral thooft bieden. 

XIL Indien henluyden opde reyse, ofte int doen van haere neeringe, 
andere Natiën, het zij Francoisen, Engelschen, Spaengnaerden , Deenen, 
Schotten, Ylemingen, ofte andere aencommen, zullen deselue , blyuende 
in behoorlycke verseeckeringe met alle vruntschap beiegenen , faaeren last 
verclaren, ende seggen haer meeninge te wesen, niemanden In zyne 
neeringe te verhinderen, maer haere neeringe doende, met een yegelyck 
in vruntschap te lenen. 

XIII. Soo yemandt de voorszeide Ylote in haere voorgenomen Yi- 
scherie, Neeringe, Landtgangen, ende ontdeckinge van nienwe landen 
ofte passagien zouden willen verhinderen, ofte beletten te Yisschen, 
ofte eenige vyantschap aendoen, Soo worden den voorszeiden Comman- 
deur, Capiteynen, Schippers, Officieren, ende Bootsgesellen belast, alle 
haere macht, ende vermogen te gebruycken, tot affweeringe van solcke 
belet, ende vyantschap, zoo wel by water, als te lande. 

Xlin. De Bewinthebbers hebben haere Schepen geordonneert (zoo in 
d' een , ofte in d* andere hanen swaricheyt viele van eenigh ge welt) t'selne 
aende Oorlogh-Schepen , met alle mogelycke middelen te verwittigen, In 
welcken gevalle de Schepen van Oirloge , zullen zien soodanigen geweldt, 
In aldermanieren te beletten, Ende de geweldenaers aen te tasten, vol- 
gens de Commissie haer by de Hooge Mogende Heeren Staten Generael 
gegeuen. 

XY. Ingevalle, dat In Spitsbergen, ofte oock aen t' voorszeide Eylandt 
eenige Fransche ofte Biscaysche Schepen quamen, om aldaer te visschen, 
Salmen deselue vruntlyck tracteren, Ende (zoo veele d' Ordonnantie 
van haere Ho: Mo: eenichsints mach lyden) In deffentie nemen, Mits 
daer voor genietende een derden deel van haeren vangst, Tzy In Traen 
gekoockt. Ofte den derden Yisch, nae datmen met haer can accorde- 
ren , jrelyck voor desen twee Schepen van St. Sebastiaen hebben gepre- 
sen teert, daervan de Schippers genaempt waeren, Jean de Lasso, t'Scbip 
Lestenotte de Bourdeaux , ende Jean de Gramont t* Schip Ie Pellecan 
de Bourdeaux '). 

XYI. Soo oock eenige Schepen van dese Landen, aen Spitsbergen 
quamen Yisschen , buyten de zess , hier bonen genoempt , ende geexpres- 
seert, Sal den voorszeiden Commandeur deselue, als ouertreders vande 
Resolutie vande Ho: Mo: Heeren Staten-Generael, ende violateurs vant 
Octroy (dese voorszeide Compaignie om seeckere redenen vergunt) met 
alle haer vangst. Schepen, ende gereetschappen aentasten ende Inne- 
brengen, Stellende de selue te rechte voor de respectiue Collegien ter 
Admiraliteyt. 

XYII. Ende oft geuiel, dat d' een ofte d* ander vande Schepen vande 
voorszeide Compaignie, by acte van hostiliteyt quame te vervallen In 
handen van eenige andere Schepen , Sullen de Schepen van oorloge deser 
landen, alle debuoir, ende neersticheyt doen, om t' selue Schip ofte 
Schepen hen wederom affhandigh te maecken, ende de schade doen re* 



») Vgl. hiervoor p. 288 , 89. 



877 

pareren. Ofte (ist doenlyck) deselne sien te veroneren Ende hier int 
landt te brengen, om d' actie daertegens te mogen Institueren. 

XVIII. Ende eenige andere swaricheden voorvallende, daerop wy nn 
alhier niet en connen verdacht zyn, zalden voorszeiden Commandeur, 
dienaengaende hem hebben te beraden met d* andere Capiteynen vande 
Schepen van oorloge Als oock met de Capiteyn, Schippers van des 
voorszeiden Compaignies Schepen , die byder hant zullen zyn , Omme alle 
disordre (zoo veele mogelyck zy) te belpen weeren. 

Aldus gedaen, ende gearresteert by Syne Excellentie In S'grauenhage 
den XXIII« Meye 1616 »)• 



BIJLAGE Xm. (p. 143, 114.) 



KORT VERHAEL van de Gedaente der Walvisschen , 
En hare Namen, en voorts waer, en hoe, deselve in 
Zee gevangen worden. 

Onder de Walvisschen wordt de geene, die Grandbay genoemt is, 
meest lagen gheleydt , alsoo die weghens groote en vettigheyt de meeste 
Speek en Traen uyt-levert, en is oock weghens sijn dommigheydt op 
het best te vangen: want dit Dier is so dom, als het groot en sterck 
is. De derde part van sijn lichaem is by-na Hooft: heeft midden in 't 
hooft kleyne ooghen, sijn niet grooter dan Ossen-ooghen , ende d* Oogh- 
appel is niet grooter dan een Erwet, de ooren sijn twee gaten, soo 
kleyn dat men die nauwelijcks vinden, en een stroo daer insteken kan, 
van binnen in 't hooft zijnse wijder , en als ooren geformeert , maer hy 
hoort evenwel heel gauw en scherp. Boven op het hooft heeft hy twee 
gaten of pijpen, daer door ordinaris de lucht uyt en in gaet, en het 
water , 't welck dit Monster door aentrecken des adems , in sijn keel 
heeft getrocken, wederom in groote menighte en gewelt seer hoogh in 
de lucht nytgespat wort. 'Heeft in de mont een tongh , langh 18 voet, 
en breet 10 voet: weeght 6000 pont: als die op bet landt leyt, soo 
kan geen man daer over heen sien : leydt in zijn muyl in een sacht bedt 
van Haer , gelijck Faerts-haer , 't welck aen de Balijnen of Kneven vast 
hanght: dese Balijnen sijn van binnen in den mont ontrent 800 stucks 
kleyn en groot, boven op beyde zijden sijn de breede en dicke, ende 
onder de dunne die voor smal te samen loopen, ende daer op sonde 
anders de tongh leggen, als op scherpe messen en swaerden, soo het 
Haer niet over dese scherpe Balijnen lagh, en voor de tongh soo een 
saght bedt maeckte. Hy heeft in de muyl geen tanden: men vint in 
sijn lijf niet dan sommige handen vol Zee-spinnekoppen , en soo wat zee- 
mos, 't welck uyt de gront van de Zee komt; en is te gelooven dat 
dit Monster sich van 't eene noch van 't ander onderhout, als maer 
alleen van 't Zeewater, *t welck oock dese Spinnekoppen en mos voort 
brenght. Het is een goet teken van veel Walvisch-vanghst , daer veel 
van dit ongedierte gesien wort, want de Walvisschen daer geerne on- 
trent haer verhoudeu, en de Zee is somtijts soo vol van dit vuyle tuygh 
dat het weemelt. Sijn muyl kan hy é a 5 vadems wijt op spalcken, 
loopt voor niet spits toe, maer met dicke breede lippen, die wel 6000 



*) Tc vinden in de verzameling: Noordsche togten. 4 Loopende N. C. R.-A., 
en in het: Instructieboek der Stn.-6en. 1611 — 1623. 



878 

pont wegen. Sijn gestallenis is by nae van fatsoen als een paerts^kop, 
voor seor dick en breedt, loopt al van langer-bandt smal toe, tot aen 
den steert, niet gbelijck andere Visscben scberp toe loopen, de Vinnen 
yder ontrent een vaem langb zijnde, staen op beyde seyden nyt, dien 
beweegbt hy in 't swemmen met op en neer te slaen , scbiet dan alsoo 
voort gelijck een pijl: de Staert is aen *t eynd ontrent 27 voet breet, 
ende l* ofte 2 voet dick van stercke vinnen, kan daer mede groote 
kracbt doen, ende sijn gantscbe sterekte besiaet oock daer in. Het 
mannekens geboortslidt staet van bnyten als een vier-voetigb gedieite: 
de pees daer van is van sommige ontrent lé voet langb, en ontrent op 
het dickste twee spannen dick. Het Wijfken is ordinaris veel grooter 
als het Manneken, en dies geboorts-lit staet ontrent de borst: draeght 
op een reys maer een Jongh , 't weick sijn moeder over al nae sweoit, 
en aen de borsten suygbt, want de wijfkens twee borsten of mammen 
hebben. De langhte van een Walvisch is ontrent 70 of 80 voet , aen 
elcke zijde heeft hy een Yinne een vaem langb, on een halve breet: 
sijn dickte is ontrent 8 vadem. In de Zee heeft hy onder de Visscben 
een vyandt, van een Visch genaemt Vin-visch ofte Swaerd-viscb : dese 
visch is ontrent 7 of 8 voet langh, seer sterck na sijn groote, en is 
niet wel te vangen: want hoe wel men sulck een Visch een pijl in 't 
lijf heeft geschoten, soo is hy evenwel soo snel onder water voort ge- 
schoten, en de Boot also ver n.ede gesleept, dat men ten laetsten de 
Lijn heeft moeten afkappen , ende hem laten door gaen. Voor dese 
Visscben sijn de Walvisschen heel vervaert, want sy komen met menighte 
om een Walvisch om-swerraen en bestormen, en trecken bem 't eene 
Hayr voor en 't ander na , uyt de vinnen en steert , die ondertusschen 
met macht slaet, en als een pijl voort schiet. Als sy bem nn alle vin- 
nen nyt getroken hebben , ende also van sijn sterekte berooft , soo kmypen 
sy hem in den muyl, eten daer sijn tongh nyt: en men vint somtijdts 
veel suicke Walvisschen doot op 't water in Zee drijven, dien de tongh 
uyt gegeeten zijn van de Vin-visschen. 

Op volgende manier worden de Walvisschen gevangen; te weten: Soo 
drae men aen landt of op het Schip zijnde, een Walvisch gewaer wort, 
soo roeyense terstont met drie Sloepen nyt,. in elck sijn ses man, daer 
onder is een daer toe bestelt , om den Viscb te raken , die wort genoemt' 
Harponier, en dat na de Harpoen ofte Pijl, daer mede hy de Visch 
schiet: en met dese drie Sloepen roeyen sy soo ras als moghelijcken is, 
nae den Walvisch toe, doch met suicke voorsichtigheyt , datse niet te * 
na by de staert komen, want met dien slaet hy vreesselijcken om: ook 
moeten sy wannerse dichte by komen, stilletjes roeyen, op dat hy het 
geraes niet boort, en dan nae de gront duyckt: die nu op het eerste 
daer by komt, en hem de Harponier vermoet te raken, soo smijt hy 
hem met een Harpoen of Pijl met alle macht in *t lijf, deselve Pijl is 
ontrent 3 voet langh, op beyde seyden met weer-baecken , op dat die 
niet weer uyt glijt, achter aen steeckt die in een houten stieel, vast 
gemaeckt aen een Lijn ontrent 200 vadem lang, in een Vat ordentlijck 
geleyt, 't welck oock in de Sloep staet; want soo dra dit Monster ge- 
raeckt is, schiet het met een ongewoone snelheydt nae de gront toe, 
dat de Lijn loopende langs de rand van de Sloep daer van roockt, en 
oock wel vyer soude veroorsaken, so men niet geduerigh water daer op 
goot, by het Vat staet oock een man die geduerig de Lijn voort helpt, 
om niet onklaer te raken , want in sulck geval moet men deselve ras 
af kappen, anders soude de Sloep met de menschen 't onderste boven 
keeren, en soo de eene Lijn niet lang genoegh is, so komen die met 
de ander Sloep gauw daer by, en knoopen hare Lijn daer dan oock 
aen ; doch dit soude al niet met allen belpen soo 't met de natuer van 



379 

desen Visch soo gelegen waer, dat hy lang onder water konde blijven; 
maer wanneer by sommigbe vamen is om laegb gesoncken , soo moet by 
weer na boven om aem te scbepen, dan geeft by door de lucbt-pijpen 
sulken vreesselijk geluyt van hem , dat men bet wel een balve mijl veer 
kan booren, maer docb d'eene giert barder dan d'ander, so drae by 
weer boven water is, soo varen sy met de Sloep daer nae toe, en de 
Lijn wijst bun den wegb daer na loe, die bet eerste daer weer by komt, 
schiet hem nocb een Pijl in *t lijf, daer op schiet by weer onder water : 
maer wanneer by dan weer boven komt, soo schieten sy hem niet meer 
met een Harpoen, maer sy hebben piecken of lancen, dese sijn tweederley, 
werp-lancen en stoot-lancen : de werp-lancen sijn vast aep een Lijn , gelijck 
de Pijlen, worden oock so gebruyckt, alleen datse geen wecrbaecken 
hebben, daerom die ook niet blijven steken, maer konnen weer uyt 
getrocken worden , en worden gebruyckt om de Visch door veel wonden 
en arbeyt moede te maken , tot dat men met de stootlancien kan daer 
by komen; want soo langh hy nocb sterck is, derf men soo dicht niet by 
hem komen, also by met sijn staert seer vinnigh slaet, en al wat hy 
in sulcke furie raeckt, moet t'eeneniael in stuxïken gaen, gelijck som- 
tijdts gebeurt, dat soo by een Sloep raeckt, dat die aen Spaenders 
vliegbt , en dat de menseben in de lucht vliegen ; wanneer by dan moede 
en mat is, soo ghebrnycken sy de stoot-lancen, zijnde lange spitse 
priemen, gelijck een Pieck, die stootense hem soo diep in *t lijf als het 
gaen kan , en dat boven by de Vinnen , want daer voelt hy het op bet 
meeste; ende dit doen sy so langh tot dat de long en lever gequest is, 
en tot dat bet bloedt de lucht-pijpen uyt komt loopen gelijck een stroom, 
ende soo hoogh sprinckt als een mast: en dan laten sy hem gheworden, 
ende als dan begint dese Visch eerst te tieren en te woeden, soo dat 
de Zee begint te schuymen als Zeepwater , slaet met de Vinnen tegens 
sijn lichaem soo sterck, dat men het geluyt by na een balve mijl veer 
kan booren : ende wanneer hy met den staert in 't water slaet , soo is 
bet anders niet als of een Canon los gesebooten wert, welck woeden 
en strijden met de menschen ende Baren een wonderlijck specktakel is, 
so dat de gene die jaerlijcks daer na toe varen , bekennen dat sy aen 
dit gewelt te sien, noyt hun lust genoegb hebben konnen boeten. Als 
nu de Walviscb aldus genoeg gearbeyt heeft, en in dit woeden de 
Sloepen somtijdts een mijl of twee mee gesleept heeft, soo wort hy 
eyndelijck swack, en gaet op een zyde leggen, tot dat hy t'eenemael 
doot op den rugb komt te drijven, als dan wort hy allengskens na 
't Schip (ofte aen landt, soo de Traen daer gekoockt mach worden , van die 
hem gevangben hebben ,) getrocken, en wort aen een sterck touw vast 
gemaeckt, tot dat by hoog genoeg drijft, ende dat men hem bequaem kan 
ontstucken kappen ; want den eersten dagb is by by na heel onder water, 
den tweeden dagb komt hy ontrent een mans booghte boven drijven, en 
den derden dagh soo hoogh , dat men regelrecht van 't Schip daer op 
kan loopen; Een Persoon is daer toe gestelt, die men Speek-snijder 
noemt , die beeft bysondere klederen , daer toe dienstigh , aen getrocken, 
hebbende een groot mes in de bant, die gaet eerst op den Visch, en 
opent den buyck, die dan met een overgrooten barst op barst, en van 
sich spat , daer van de man heel vuyl komt uyt te sien , ende dit geeft 
een vuylen stanck van hem : dit niet tegenstaende moet by evenwel voort 
varen, en van zijn Speek, stucken van 2 a 300 pont swaer af snijden , 
die worden dan in 't Schip ofte aen Lant getrocken , en aldaer dan voorts 
in kleyne stucken ghekapt. Het back-bort is de Visch zijn staert, die 
heel hart en sterck genoeg is, ende veel bequamer voor de Hack messen, 
dan of het van bout was. Als het Speek nu aldus kleyn gekapt is, soo 
wort bet van de gene die op Spitsbergen mogen varen, aen Landt ge- 



880 

koockt, het Vet dat daer van komt wort Traen genoemt, en wort dan 
in Tonnen gedaen , en dan alsoo nae huys gebracht ; maer de gene die 
niet nae Spitsbergen moghen varen, en in de openbare Zee visschen, 
packen het gekapte Speek in Tonnen , en kooken als dan den Traen daer 
uyt, wanneer sj na gedane Reys wederom sijn t'hnys gekomen, welcke 
Traen (gelijck hier vooren verhaelt is,) stercker en onaengenamer van 
reuck is, dan die vers gekoockt is. Van een Visch na dat die groot 
is, bekomt men somtijdts wel 60. 70. ja oock wel 100 Qnartelen ofte 
Tonnen Traen , waer van somtijts (nae dat veel of weynigh gevanghen is) 
een Ton verkocht wort voor 10. 12. a 18 Rijcxdaelders. Van elcken 
Walvisch die gevangen wort , heeft gemeenlijck een Harponier , die'er 3 
op yder Schip zijn, 40 Rijcxdaelders, en soo de Vanghst goet is, soo 
konnen wel 10. of meer Wal visschen door een Schip verovert worden. 
Ende dit is het gene dat wy voor dit mael van den Walvischvanghst 
hebben willen bekent maken >). 



BIJLAGE XIV. (p. 167—188.) 



EXTRACTEN uit de Resolntiën der Staten-Generaal 
betreffende reizen naar het noorden, gedurende het 
bestaan der Noordsche Compagnie ondernomen. 

R. S.-G. 16 Januari 1615. Is gelesen de Reqneste van Mr. Jooris 
Carolns Stierman, laest vuytgevaeren nae Spitsbergen, metten Commis- 
saris Monier >), totten Vanck vande Wal visschen, Ende hebbende geadvan- 
ceert syne reyse naerde Noortpool om te ondersoecken , ofter eenige 
passagie te vinden souden syn totte Tartarische See nae China ende 
Japan, volgende de Caerte daervan by hem gemaeckt, die hy haere 
Ho: Mo: is presenterende, Yersoeckende dat deselue synen arbeyt in 
dancke willen nemen, met presentatie van synen dienst, Ommemetyuer 
t* allen tyden opt commandement van haere Ho : Mo : noch voorder 
ondersoeck te doen, Ende nae deliberatie js den Suppliant ten regarde 
van synen goeden wil , ende yeuer ten dienste vanden Lande , ende des- 
selffs voorgaende gedaen diensten, tot eene vereeringe geaccordeert de 
somme van tVeentzeventich Guldens eens, maer den seinen verclaert, 
dat haere Ho : Mogende voorder egeen costen meer en begeren te doen tot 
last van het Landt, om de voorschreven passagie te doen ondersoecken, 
toelatende sul ex te doen die Coopluyden ende andere die den Prys op 
het vinden vande voorschreven passagie gestelt *), sullen begeerte hebben 
te winnen. 

*) Uit een pamphlet, getiteld: Drie Voyagien Gredaen na Groenlandt. (Am- 
sterdam, 6. J. Saeghman.) p. 11 — 15. — Hoewel dit werkje waarsch^nlijk eerst 
veel later verschenen is (of. Tiele , Mémoire. p. 280), dagteekent het boven a%e- 
.drnkte gedeelte blijkens den inhoud uit den tgd der Noordsche Compagnie. Er 
wordt toch daarin gesproken van walvischvaarders , die niet op Spitsbergen aan 
land mogen gaan om traan te koken; en van den anderen kant wordt de zee- 
visscherij als van zeer veel belang voorgesteld. De dagteekening valt dns tos- 
schen 1638 en 1642. Daar het de eenige mij bekende geligktgdige beschr^'Tiog 
der Nederlandsche kustvisscherij is, oordeelde ik het belangr^k, dit nog vrjj wel 
onopgemerkte gedeelte uit het zeldzame boekje over te drukken. 

■) Vgl. hiervoor p. 111. 

•) Vgl. hiervoor p. 42. 



381 

2 April 1615. Opte Requeste vande Bewinthebberen vaade geoc- 
troyeerde Compaignie van het Noordersche qaartier, Versoeckende (alsoo 
sy geresolueert syn eenige Schepen wederom te senden, om te ondersoec- 
ken de passagien by Noorden naer China ende Catbay (weicke Schepen 
nu lerstdaechs sullen gereet syn, om in See te loopen) Ende dat het 
onseecker is offschoon deselne passagie werdt ontdeckt, dat het doene- 
lyck soude syn mette voorschrenen Schepen den seluen wech wederom te 
keeren, maer dat sy genootsaeckt souden syn te passeren de Cabo de 
bonne esperance, off de Engte van Magalanes, ende ouersulcx gedwon* 
gen tsy om ververschinge van Water, victuaille, off anderssints aen te 
doen eenige Landen In Oost Indien, twelck hm byde Schepen vande 
Oost Indische Compaignie aldaer wesende soude moegen werden beleth) 
Dat haere Ho: Mo: gelieve hun te verleenen Acte, van dat de voor- 
genoemde Schepen onverhindert de voorschreuen passagie sullen moegen 
doen, ende de voorszeide Landen frequenteren. Op dat sulcken goet 
aengevangen werck In egeender manieren en wert verachtert, Naé de- 
liberatie hebben haere Ho: Mo: de Supplianten dese versochte Acte ge - 
accordeert, Ordonnerende den Gouverneur Generael , ende alle andere 
Officieren Capiteynen ende Soldaten In Oost Indien t' selue alsoo toe 
te staen , ende In sulcken geualle de voorschreuen Schepen te doen alle 
assistentie tot bevoorderinge van haere reyse. 

11 Mei 1615. Opte Requeste vande Bewinthebberen vande Geoc- 
troy eerde Compaignie opte Noortsche Quartieren , Versoeckende geassis- 
teert te worden by leeninge met een Jachte vanden Lande leggende 
binnen Amstelredam, voor vier ofte vyff maenden, omme daermede te 
soecken , ende ontdecken seeckere nyeuwe Landen liggende int Noort- 
westen. Is geordonneert deselue Eequeste te senden aen het Collegie 
ter Admiraliteyt binnen Amstelredam, ende deselue aen te schryuen, 
Alsoo de saecke haeste vereyscht , ende faveur meriteert , Dat haere Ho : 
Mo: hem authoriseren , Omme metten Supplianten op haer versoeck te 
handelen tot haerluyder accommodement, gelyck deselue voorden meesten 
dienst ende pro%t (doch sonder last van t* landt) sullen bevinden te 
behooren. 

26 November 1615. Opte Requeste vande Bewinthebbers vande Ge- 
octroyeerde Compaignie handelende opde Noortcuste van Noua Sembla 
tot Fretum Davidts toe, te kennen geuende dat haer Jacht die zy ge- 
sonden hadden om te soecken die doorganck by Noorden naer China, 
gecommen zynde opte hoochte van tachtentich graden ende aldaer de 
geheele See vindende vol ys, int wederkeeren gecommen is aen zeecker 
Landt liggende omtrent opte hoochte van zevenenvyftich tot drye, viere 
ende vyvenvyftich graden ombegrepen, als te sien is byde getoonde 
caerte, twelck die Supplianten beramen te weesen ten zuyelycxsten 
van Fretum Davidts, sonder nochtans daervan zeeckere kennisse te 
hebben, gemerckt tselue Landt noyt voor desen en is bekent geweest , 
Versoeckende diewyle zy tvoorszeide Landt nyet alleene ontdeckt ende 
gevonden hebben, maer daerenbouen t' selue betreden ende daervan pos- 
sessie genomen, met het planten vande Wapenen van haere Ho: Mo: 
dat haer Ho : Mo : gelieue volgens het Generael Octroy hun verleent den 
XXVII^Q Meerte 1614 de Supplianten vande vindinge,ondersoeck ende 
possessie van tselue Landt te verleenen Acte van diligentie , hiernae is 
de voorszeide gethoonde Caerte gesien , ende geexamineert , ende die voors- 
zeide Supplianten geaccordeert d' Acte van diligentie by haer versocht. 
23 November 1616. Is gelesen de Requeste vande Bewinthebbers 
vande Geoctroyeerde Compaignie van Noua Sembla etc. Versouckende 
Acte van diligentie nopende de vindinge ende ontdeckinge inden voor- 
leden somer met haer Schip genoempt den Orangenbooro int Noorden 



382 

opte hoochte van tsestich ende sessentsestich graden van seeckec Nyeu- 
landt bj nyemanden vuyte Vereenichde Nederlanden oyt te vooren ont- 
deckt , noch bevaren twelck die Schippers ende Commisen genaeinpt 
hebben het Staten Landt , Opde Westsyde van het welcke syluyden de 
wapenen van haere Uo: Mo: hebben geplant, ende metten Inwoonderen 
van dien gesproocken, ende eenige gereet^chappen ende Instrainenten totte 
visserie dienende becommen hebben, Is nae Deliberatie geaccordeerb opte 
voorszeide Reqaeste te appostilleren dat die Supplianten op heden dese 
Requeste mette gevoegde Pascaerte vanden Wegh bij het Jacht den 
Orangenboom ') a°. 1616 geseylt van Jan Mayeneylandt benoorden Islant 
omme tot aen het westlandt in Fretum Davidts, ter Vergaderinge van 
haere Ho: Mo: hebben onergeleuert , ontdeckt ende gevonden hebbende 
tvoorszeide Nyenlandt daerinne gemencionneert genaemt Staten Landt 
ende voorts gedaen Rapport van dese reyse daeroner haere Ho : Mo : die 
Supplianten geaccordeert hebben haere versocbte Acte van diligentie die 
hnn voorts sallen regaleren volgende het Placcaet van haere Ho: Mo: 

28 October 1617. Die Gedeputeerde vande drye Camers vande Noort- 
sche Compaignie als van Delft, Hoorn ende Encbuysen hebben door 
Mr. Joris Carels Stuyrman van Encbuysen gedaen Rapport vant ont- 
decken, ende vinden van seecker Landt tVeIcke genaempt is nyea 
Hollandt leggende opte Hoochte van 60, 61, 62 ende 63 graden, ende 
meer. Item vant ontdecken van seecker Eylandt genoempt Opdams Eylandt, 
leggende ontrent XX mylen by Oosten Islandt, opte Hoochte van 66 
graden, volgende het naerder Rapport byde Comparanten In geschrifte 
ouergegeuen mette Caerte daervan gemaect, Versouckende dat hyer- 
van notatie soude werden gehouden, ende dat hun soude werden geac- 
cordeert te mogen genyeten het benefitie van het placcaet Is nae deli- 
beratie t' voorszeide Rapport aengenomen , ende syn de Comparanten 
met derseluer drye Camers gehouden voor diligent. 

24 Augustus 1618. Is gelesen de Requeste gepresenteert van wegen 
Jan Jansz. Molenwerff ende Otto Reynersz. Coopluyden woonende bin- 
nen der Stede van Hoorn, Daerby sy te kennen geven, dat sy Suppli- 
anten inden Jaere 1618 hebben geequippeert ende vuytgerust seecker Schip 
genaempt de vier Heemskinderen , ende daerop gestelt tot Schipper Pie- 
ter Jansz. ende tot Stierman Laurens Broers omme inde Noortcusten te 
ondersoecken vreemde Eylanden, Custen, Hauenen, ende passagen, ende 
te ondersoecken , oft opte zelue nyeu we Eylanden die zij souden mogen 
vinden geene doode Walvisschen , ofte leuendigen souden te vinden syn , 
hebbende de voorszeide Schipper Inden voorszeiden Jaere ontdeckt zeec- 
ker Eylandt liggende opte hoochte van t' seuentich graden een balff, * 
omtrent XXVIII ofte XXX mylen West zuytwest van Jan Meyers Ey- 
landt ofte nu genaempt het Eylandt in questien, ende inden voorleden 
Jaere 1617 naer t* voorszeide Eylandt wederom geequippeert, omme als 
vooren geseyt is, aldaer te ondersoecken den Walvisvanck, ende nee- 
ringe vandien aldaer te planten, gelyck sy In t* selve Jaer gedaen heb- 
ben ende voor dit jegenwoordige Jaer met twee Schepen meynende den 
vanck voorder te planten, ende Walvisschen te vangen, ende inne te 
brengen hun t' selve beleth is geweest doorde meenichfuldicheyt van 



») De kapitein van dit jacht was niemand andera, dan de in de geschiedenis 
der noordache reizen zoo bekende Wybe Jansz. (Vgl. p. 374 Noot 1.) Het ver- 
dient opmerking, dat men ook op Spitsbergen, grenzende aan ,Wybe Jansz'.- 
water" een „Staten-land" (Staads- foreland) vindt. De vergelijking met deze 
plaats leidt tot het vermoeden, dat Wybe Jansz. op een schip der N. C. om- 
streeks dezen tijd dit eiland ontdekt heeft, dat trouwens den Engelschen sinds 
1616 bekend was onder den naam van £dge-island, 



n 



383 

het ys, 8ulcx dat zy t' voorszeide Eylandt nyet en hebben kunnen aen- 
doen, Daeroner zy vruchteloos sonder eenigen vanck opten Xllea deses 
voorde voorszëide Stede Hoorn syn gekeert, blyckende byde attestatie 
daervan zynde, Versoeckende dat haere Ho: Mo: souden gelieven de- 
selve attestatie te houden voor Rapport, ende de Supplianten voor 
diligent , ende hun in conforinité van het Octroy te verleenen Acte dat 
sy tvoorszeide Eylandt alleene voor de vier eerste reysen sullen mo- 
gen bevaeren, als vinders, ende ontdeckérs van t* selve etc. Nae deli- 
beratie Is verstaen, Alsoo de Supplianten geen perfect rapport en wee- 
ten te doen vande gelegentheyt van tWoorzeide Eylandt by bewys van 
Caerte, Streecken, opdoeninge ende aencompste van tselve, om daer- 
mede te thoonen dat zy de Vinders daervan alleene zyn, Datmen opte 
voorszëide Requeste voor dese tyt alleenelyck zal stellen , Gepresenteert 
ende gelesen ter vergaederinge vande Hooge ende Mogende Heeren Sta- 
ten Generael der Vereenichde Nederlanden Opten XXIIIIc" Augusti 1618. 

30 Augustus 1618. Gelesen de Requeste van Cornelis Jansz. Muis 
ende Adriaen Diercxz. Leuersteyn, daerby zy te kennen geven hoe dat 
zy van desen Jaere XVIcXVIII hebben vuyigerust zeecker Schip ge- 
naetnpt den Hasenwint, omme te ondersoecken nyeuwe Landen, bane- 
nen , ende passagien , Ende dat dien volgende den Schipper genoempt Aert 
Adriaensz. Havelaer ontdeckt , ende gevonden hadde seecker Eylant lig- 
gende opte hoochte van zeuenentsestich graden ende een halff, tusschen 
Groenlandt ende ijslandt, hebbende opt selve Eijlandt gevonden groote 
meenichte van Vogelen, Vossen, ende andere gedierten, ende geuangen 
groote meenichte van Cabeljauwen, Versoeckende mits dien alsoo tselve 
Eylandt noyt in eenige caerten is gevonden , dat haere Ho : Mo : souden 
gelieven t' aenhooren het rapport van beuren Schipper, die opten X Vlier 
deses in dese Landen met t* voorszëide Schip is gearriveert, Ende dien 
volgende hun Supplianten vuijt crachte van haere Ho : Mo : Placcaet ende 
generael Octroy in date den XXVII*» Marte XVIc veerthien te verleenen 
Acte van verclaeringe ende Octroy dat zy t' voorszëide Eylandt alleen sullen 
mogen bevaeren vier reijsen vry ende binnen wat tyt alles in conformite 
van t' voorszëide generael Octroy , Desen volgende heeft den voorszeiden 
Schipper Aert Adriaensz. Havelaer gedaen Rapport vande ontdeckinge 
van t* voorszëide Eylandt verthoonende haere Ho : Mo : de caerte by 
hem daervan geteeckent , Ende daerop gedelibereert synde , Is nae gedaen 
Omvrage verstaen ende geaccordeert datmen die Supplianten sal geven 
Acte van diligentie, gelyck aen anderen gegeven Is van dat sy binnen 
behoorlycken tijt het Rapport vande ontdeckinge van tvoorszeide Eylandt 
gedaen hebben. 

8 Januari 1619. Gelesen de Requeste van Pieter Courten Coopman 
tot Middelburch In Zeelandt te kennen geuende hoe dat hy Suppliant 
door Logier Jaspersz. met syn schip geuonden heeft zeecker Landt 
liggende opte hoochte van LXXVI^ graden tot LXXX graden sess 
minuten, om aldaer walvisschen, walruschen ende andere gedierten te 
vangen, welck Landt noyt voor desen is geuonden noch betreden, 
gelyck te sien byde gepresenteerde figuratiue caerte , welck landt byden 
schipper genoempt is nyeuw zeelandt, versoeckende mits dien te genieten 
het Octroy by haere Ho: Mo: doen publiceren opten XXVII^n Martii 
Int Jaer XVIc ende veerthien , ende daernae gehoort het rapport vande 
voorszëide Schipper Logier Jaspersz. van syn gedaen reijse, ende 
vindinge vant voorszëide eijlandt. Is geaccordeert datmen den Suppliant 
sall genen acte van diligentie by tvoorszeide gedaen rapport, ende exhi- 
bitie vande voorszëide figuratiue caerte vande gelegentheijt van t' voors- 
zëide eylandt , ende sall hiernae op syn voorszëide versoeok gedispoueert 
worden nae behooren. 



884 

13 April 1619. Opte Reqneste van Brnin WOhemsz. Dedel ende 
Erayn Dircksz. vander Dassen met ban Compaignie Coopluyden binnen 
Delft, bebbende te Delffsbauen liggende een groot Schip genaempt den 
Waterhont groot bondert tachtenticb lasten by ben gecoebt vande Groen- 
lantscbe Compaignie, welck Schip gedestineert is prima May naestcoin- 
mende wederom Groenlandt te beseylen wesende byde vercoopers ge- 
beelyck van zijn geschut ontbloot sonder dat zij Sapplianten tegenwoor- 
dicb weeten geschut te coopen te crygen, versoeckende mits dien dat- 
men haer voor viere ofte vijf maenden soude leenen vuyt het magasijn 
tot Delff veerthien ysere stucken gescbuts van omtrent twinticb ofte 
dryeentwintich hondert ponden , mette cogels daertoe noodich , Is nae 
deliberatie int voorszeide versoack vande Supplianten geaccordeert , mits 
byde selue Stellende soluente cautie ten contentemente vanden Raedt 
van State, dat de voorszeide Reijse gedaen zijnde, zij de voorszeide 
veerthien ysere Stucken gescbuts geheel ende ongeschent costeloos ende 
schadeloos wederom int voorszeide Magasijn binnen DelIF sullen leeueren, 
mette voorszeide Cogels ofte de weerde vande selue, mitsgaders van 
tvoorszeide geschut, tot welcken eynde alles beboorlyck sall worden 
gewoogen ende gepriseert, ende werden d' heeren vanden Raedt van 
State versocht, ende geauthorizeert dese resolutie te doen effectueren vuijt 
het Magasijn vande Genera)iteyt binnen Delff, bij sooverre als aldaer 
daertoe commoditeyt is. 

11 November 162é. Is gelesen de requeste van Adryaen Dircxz. 
Leversteyn Coopman op Delffsbaven, versouekende octroij voor den tyt 
van 20 Jaren, om alleen te mogen bevaeren de Landen bij hem ont- 
deckt vande oostcaep van Fretum Davis noortwaerts aen tot aan seecker 
Landt ende riviere by hem gevonden, liggende vande voorszeide Oost- 
caep vyff graden mitsgaders van alle voordere Landen by hem noch 
t'ondersoucken in Ereto Davis, noortwaerts aen tot op 84 graden. 

Noch gelesen de requeste van Engel brecht Pietersz. vander Zee Coop- 
man woonende jnden Bryel versouekende om redenen daerjnne verhaelt 
Octroy om voor den tijt van 12 Jaeren alleen te mogen equipperen op 
Pretum Davis presenterende aen te wysen de sub et obreptie vant ver- 
souck des voorszeiden Leversteins. 

Insgelycx gelesen een requeste van wegens de Bewintbebberen vande 
Geoctroyeerde Noortsche Compagnie versouekende communicatie vande 
voorszeide Requeste van Leverstein , aleer hem t' versochte Octroij werde 
geaccordeert, Ende naer deliberatie Is verstaen dat de voorszeide Sup- 
plianten bij monde naerder sullen werden gehoort Daertoe gecommit- 
teert zijn de heeren Essen, Duijck ende Joachimi. 

21 November 1624. Opt versouck van Engelbert Pieters om te heb- 
ben expeditie op zyn versochte octroy tott het bevaeren vant Fretum 
Davis Is goetgevonden dat partien toecommende maendach sullen com- 
pareren volgens voorgaende resolutie vanden XI«n deses, voor Commis- 
sarissen. 

27 Februari 1625. Opt versouck vande Bewintbebberen van de 
Noortsche Compagnie goetgevonden t' ordonneren Adriaen Dirxen Le- 
verstein ende Engelbrecht Pieterssen, dat sij rechte openinge doen van 
de landen bij hun gevonden, ende op wat hoochte deselve syn gele- 
gen, om recht te connen weten off deselve landen syn geboorende on- 
der hun octroy, ende by hun voor desen ontdeckt ende bevaeren sijn, 
offte niet. 

25 Maart 1625. Is gelesen de requeste van de Bewintbebberen van 
de Geoctroyeerde Noortsche Compagnie over de Camer tot Amsterdam , 
daerby deselve te kennen geven dat sy tegenwoordich laten tocrosten 
eea schip omme daermede te seylen door Nova Zembla naer de rivier© 



S85 

Oby ende Cathey, ende so voorts te laten oudenouoken de denrvaert 
omme by Noorden te comen in China, Japan ende andere omliggende 
plaetsen» yersouckende opene patente daerby alle uytheemsohe Goningen 
ende Potentaten, mitsgaders alle gouvernenrs ende bevelhebberen van 
wat conditie oft qnaliteit die soaden mogen sjn, versocht ende respective 
bevolen werden, tvoorseide schip met den aencleven van dien te laten 
passeren ende repasseren, sonder deselve eenige beletselen oft empe- 
schementen aen te doen, maer ter contrarie in alles te helpen bevorde- 
ren ende assisteren, ende daerenboven aen de supplianten mede te ver- 
leenen extract van de resolutie voor desen den 13» Aprilis 1595 geno- 
men ') , by dewelcke een premium van 25 oft 30 M guldens gestelt is , 
voor dengeenen die deselve deurvaert souden comen te passeren ende 
ontdecken. 

Ende naer deliberatie is int versouck van de supplianten, raeckende 
soo wel t' eene als 't ander point geaccordeert. 

10 October 1625. Is gelesen de remonstrantie van Jan Jansz. Mo- 
lenwerff Goopmau tot Hoorn ende Adriaen Dircxen Leversteyn tot 
Delffsbaven, daerby deselue te kennen geven dat sy met veele moeiten 
ende costen ontdeckt hebben in Freto Davis, seecker landt bewoont 
met menachen, noyt voor date van dien by eenige Ingesetenen der Ver* 
eenichde Nederlanden bevaren, versoeckende dat in conformiteyt vant 
Generael Octroy den 27 Martii 1614 geemaneert hun vergunt mach 
werden het voorszeide landt alleenlyck vier reysen te mogen bevaeren 
off doen bevaren met exclusie van allen anderen. Hierop gedelibereert 
synde, Is goet gevonden te committeren de Heeren Essen ende Duyck 
om die vande Noortsche Compaignie daerop te hoor^n ende soo doen- 
lyck parthien taccorderen. 

16 December 1625. Is gelesen de requeste vande Bewinthebberen 
vande Noortsche Compaignie over de Gamer van Aqisterdam , houdende 
dat sy in het tegenwoordige Jaer gesonden hebben een Jacht naer 
Fretum Davis, twelck daerjn geseylt is van 60 tot 68^ graden, hebbende 
ontdeckt verscheyden Bayen , Rivieren , Eylanden ende volckeren , ver- 
soeckende vande selve ontdeckinge acte van diligentie volgens haer Ho: 
Mo: generael Placcaet jnt Jaer 1614 geemaneert, om in gevolge van- 
dien t* effect vande selve ontdeckinge te mogen genieten , Waerop ee- 
delibereert synde, js goet gevonden deselve reqneste te stellen in bannen 
vande heeren haer Ho : Mo : Gecommitteerden tot ezaminatie van golycke 
requeste by N. Leverstein gepresenteert om parthien metten anderen 
daer over t' accorderen. 

24 December 1626. Opt versoeck van Joost Adriaenssen van Col- 
ster ende Mr. Gornelis Musch Secretaris tot Rotterdam, Is geaccor- 
deert voorschryven aen t' hoff van Edenborch in Schotlant , ende gelycke 
brieven aen den Gouverneur te Lieth t«n eynde der Supplianten Schip 
by een Schotsche Pirate te Liet jugebracht, mach werden cost ende 
schadeloos gerestitueert ende het volck uyt den arreste ontslagen *). 

15 Februari 1627. Is gelesen de requeste van Engelbrecht Pieterssen 
vander Zee coopman woonende inden Briel daerbij versocht wert Octroij 
om voor ses reijsen, alleen ende met exclusie van anderen te mogen 
bevaeren Fretum Davis als hebbende jnt jaer van 1624 daerinne ontdeckt 
een nieuw Eilant, ende aldaer oock opgedaen seeckere siluere ende gout 
mijnen voor desen noijt bekent Waerop gedelibereert sijnde , ende ge- 
considereert dat jnt jaer 1624 tusschen den Suppliant ende Adriaen 



^) Vgl. hiervoor p. 42. — De resolutie is van 18 April 1596. 
*) Vgl. de hierna volgende resolutie van 24 Februari 1627. 

25 



386 

bircxen Leversteijn Mitsgaders die vande Noortsche Cotnpaignie tei^ 
Gamere tot Amsterdam ouer dese saecke questie js gevallen, sijn gecom* 
mitteert de heeren Lochteren van Noortwijck ende Liclama om den 
Suppliant ende d' andere geïnteresseerden te hooren eude t* accorderen 
soo doenlyck. 

24f Februari 1627. Ontfau£?en een missiue vanden Raedt van Scbot- 
landt geschreven tot Edinboargh den 16^° Januarij lestleden tot antwoort 
op haer Ho: Mo: voorgaende vanden 24 der voorleden Maent decein- 
bris, jnt faveur vant gearresteerde schip van N. Colster ende Consorten , 
Gommende ujt Freto Davids, geschreuen, houdende dat zij last hadden 
vande Coninck t'selve schip favorabelyck te tracteren , Ende ouer sulcx 
los gelaten hebben , dewijl oock den aenclager geen voorder vervolgh 
en dede, Waerop geen resolutie js gevallen. 

6 Maart 1627. Gerapporteert sijnde dat opt versoeok van Engeibrecht 
PietersseA vander Zee, om met exclusie van andere naer Fretum Da- 
vis te mogen gaen die vande Noortsche Compaignie versoucken datte 
saecke voor 4 o£P 6 weecken mach werden uijtgestelt ten ejnde alvoo- 
rens de preuve mach werden gedaen vande aerde, die van daar js ge- 
bracht , js de saecke jn bedencken gehouden ^). 



BIJLAGE XV. (p. 196—217.) 



THOMAS EDGE , Dutch , Spanish , Danish aisturbance , 
also by Huil men, and by a new Patent, with the 
sncceeding Successe and further Discoueries till this 
present *). 

In the yeere 1612 the Companie set forth two Ships, viz. The Whale, 
burthen one hundred and sixtie Tunnes, and the Sea-horse . burthen one 
hundred and eightie tunnes, vnder the Command of John Kussell, and 
Thomas Edge, for discouering and killing of the Whale. They discoue- 
red that yeere nothing worth writing of, by reason of some falliag out 
betwixt Russell and Edge; yet they killed that yeere seuenteene Wha- 
les, and some Sea-horses, of which they made one hundred and eigbtie 
Tunnes of Oyle with much difficultie, as not being experimented in 
the businesse. This yeere thé Hollanders (to keepe their wont in fol- 
lowing of the English steps) came to Greenland with one Ship, being 
brought thither by an English man, and not out of any knowledge of 
their owue Discoueries, but by the direction of one Allen Sallowes, a 
man imployed by the Muscouia Companie in the Northeme Seas for 
the space of twentie yeeres before ; who leauing his Countrey for Debt, 
was entertayned by the Hollanders , and imployed by tbem to bring them 
to Greenland for their Pylot. At which time being met with all by tiie 
Companies Ships, they were commanded to depart, and forbidden to 



») Naar het afschrift der R. S.-G. op het archief der proviocie Utrecht. De 
gelegenheid ontbrak mij , om deze extracten te vergelijken met het origineele exem- 
plaar der R. S.-G. op het Rijks-archief, waaraan de citaten in den tekst vm 
dit werk ontleend zijn. Bij eventueel verschil van lezing verdienen dos de ci- 
taten in den tekst de voorkeur. 

«) Dat dit stuk van Thomas Edge zelven is , blijkt uit : Purchas, Pügrimes. 
III p. 734. 



387 

haunt or frequent tliose parts anj more by mee Thomas Ëdge. Tbere 
was also a Spanish Ship brought thither, by one Nicholas Woodcocke 
tbis yeere, a man formerly imployed by the sayd Companie; wbich Spa- 
nish Ship made a full Voyage in Green-harbour. Bat Woodcocke at bis 
returne into England, being complained of by the Companie, was lm- 
prisoned in the Gatehouse and Tower, sixteene Moneths, for carrying 
the Spanish Ship thither. 

In the yeere 1613 the Companie set out for Greenland seuen sayle of 
Ships vnder the Command of Eeniamin loseph , and Thomas Edge, the 
Ships departed from Grauesend the six and twentieth of Aprill , and 
arriued in Groenland the fourteenth of May. This yeere the English 
had the Kings Patent vnder the broad Seaie of England, to forbid all 
Strangers and otbers, bnt the Moscouia Companie to vse the Coast of 
Greenland. The English met with fifteene sayle of great Ships , two of 
them were Datch Ships, the rest were French, Spanish, and of the 
Archdukes , besides foure English Interlopers. The Companies Ships for- 
eed them all from the Coast of Greenland, not suffering any of them 
to make a Voyage; they tooke from the two Dutch Ships certayne 
goeds, but in going to take it, they neglected their owne voyage, 
wbich damnified thereby to the value of three or foure thousand pounds. 
For their Ships came home dead Fraight two or three hundred Tunnes 
by that meanes. This yeere was Hope Hand and other Hands discoue- 
red , to the Eastward by the Companie. 

In the yeere foUowing, wbich was 1614 the Companie set out for 
Greenland, thirtiene great Ships and two Pinnasses, vnder the Com- 
mand of fieniamin loseph, and Thomas Edge, all wbich Ships were 
well appointed with all manner of Artillerie for defence , and other ne- 
cessaries for the making of their Voyage and for Discoaerie. This yeere 
the Hollanders set out for Greenland eighteene great Ships, whereof 
foure of them were of the States man of Warre, Ships witb tbiriie 
pieces of Ordnanco a piece. This yeere the Dutch stayed and fished 
for the Whale perforce , they were farre stronger then the English , 
which was a cause that the English Ships came home halfe laden, and 
the Dutch with a poore Voyage. This yeere the Companie Discouered 
vnto the Northwards of Greenland, as farre as 80 Degrees odde Mi- 
nuts, in the Ship Thomazen, as by her daily lournall doth appeare at 
large '); in which Ship was imployed Thpmas Sherwin, and William Baf- 
fin , being the second Voyage they were imployed into those parts. And 
some Hands to the Eastwards of Greenland, were Discouered by foure 
Ships imployed in that seruice, as by their lournall more at large ap- 
peareth. 

In the yeere 1615 the Companie set out for Greenland, two sayle 
of great Ships and two Pinnasses, vnder the Command of Beniamin 
loseph, and Thomas Edge, who foUowing their Instructions , arriued 
vpon the Coast of Greenland the sixth of lune, which they found to 
bee much pestered with Ice , and being foggie weather, they runne into 
the Ice , so farre , that they were fast in it fourteene dayes before they 
coald cleare themselues of it. This yeere also the Hollanders set out 
fourteene sayle of ships, whereof three of them were States Men of 
warre of great force, they killed Whales in Horn-sound , Bel-sound and 
Faire-hauen, and stayed vpon the coast of Greenland perforce, as tbey 
did the former yeere; whereby the English came home halfe laden. This 
yeere also the Eing of Denmarke sent vnto Greenland three of bis 



*) Dit joaraaal is afgedrukt b^ : Pnrchas, Pilgrunes. IH p. 720 volg. 

25* 



888 

ships , Men of warre , to demand a toll of tbe English ; bat they had 
none payd tbem : for they feil witb the Eore-land in 79 degrees , where 
Captaine Ëdge was, and he denyed paymeot of aay toll, alledging that 
the Countrey of Greenland belongied to tbe King of Eagland '). These 
were the first Danish ships that euer came to Greenland, who bad for 
their Pilot one lames Vaden, an Englishinan to bring tbem thither ^). 

In the yeere 1616 the Company set out for Greenland eight Sayle 
of great ships ^ and two Pinnasses ynder tbe command of Thomas Ëdge , 
who foUowing bis course, arriued in Greenland abont the fonrth of 
lune, haning formerly appointed all bis ships for their seuerall Har- 
bours, for their making of their Voyage vpon the Whale, and haning in 
euery Harbour a sufficiënt n amber of expert men , and all prouisiona 
fitting for sach a Voyage. Tbis yeere it pleased God to blesse them 
by their laboars, that they full laded all their ships witb Oyle, and 
left au oner-plus in tbe Countrey, which their ships oouid not take 
in. Tbey imployed tbis yeere a small Pinnasse vnto tbe East-ward» 
which discouered tbe East-ward part of Greenland, Namely, tbe Hand 
called now Edges Iland, aud other Ilands lying to the North-wards as 
farre as seuentie eight degrees , thls Pinnasse was some twentie tunnes , 
and had twelue men in ber, who killed one thoasand Sea-horses on Ed- 
ges Hand , and broaght all their Teeth home for London. This was the 
first yeere that ener tbe Company full laded all their ships sent to Green- 
land, and this yeere tbey made twelue or tbirteene hundred tunnes of 
Oyle in Greenland by the fourteenth of August. All the ships arriued 
in safety in the Riuer of Thames , in the moneth of September. The 
Hollanders had this yeere in Greenland foure ships, and those kept to- 
gether in odde places , not easily to bee found , and made a poore 
Voyage. 

In the yeare 1617 the Company set out for Greenland fourteene Sayle 
of ships, and their two Pinnasses furnished and manned witb a snffi- 
cient unmber of men and all other prouisions fitting for that Voyage». 
?nder the command of Thomas Edge. They departed from Grauesend , 
about the foure and twentietb of Aprill, and arriued vpou the Coaat 
of Greenland, the eight and twentietb of May all in safety. 

At our first comming vpon the Coast this yeere, I mei witb a 
Dutch shippe of two hundred tunnes, which I commanded aboard, the 
Captaynes name was Cocke , who told mee there were ten Sayle of Dutch 
▼pon the Coast, and two men of Warre, and that he came to make a 
Voyage vpon the Whale. I shewed him the Kings Commission. and 
commanded him by vertue thereof to depart from the Coast, wilÜng 
him to acquaint the rest gf bis Countrey-men with it. And furtber , 
I told him that if I met with him or any Dutch ships hereafter, I would 
take from them what they had gotten, and tbus bauing eutertayned him 
aboord with me courteously, I let him goe without taking any proui- 
sions from him. At bis departure from mee, bee promised bee wonld bat 
stay to meet witb two of hls Consorts , which he had lost company with 
the day before, and then bee would directly goe for Flushing , and acquaint 
bis Merchants , that the English Captayne would not suffer him to stay 
vpon the Coast of Greenland; but it seemeth at bis meeting with bis 
Consorts, they agreed altogether to goe into Horn-sound, and rbere tbey 
killed some few Whales which they saued in Blubber. I vnderstanding 



*) Zie over dit voorval: hiervoor p. 288, 39. 
*) „ Vn-English English to serue Dutch , Spanish , Dane , againtt their owne. 
(Noot van Purchas.) 



9$ 



389 

of it , gaue order to my Vice-admirall when he was laden , thai be should 
goe into Home-sound, aad put the Flemmings from ihence, and take 
what, tbey had gotten, which he did accordingly: bat the goods he tooke 
from the Dutch ships, were not worth to the English twentie ponnds, 
for it was bat Blubber and Finnes, which tbej had no need of, in re- 
gard they had killed as many Wbales as woul4 lade tbeir ships, and 
more then they could carry or saae. This yeere the English made ni- 
neteene hundred tnnnes of Oyle in Greenland, and all tbeir ships arri- 
ued at home in the roonetbs of Angast and September in safetie. They 
also employed a ship of sixtie tunnes, witb twenty men in her, who 
disconered to the Eastward of Green land, as farre to the North-wards 
as seuentie nine desrees, and au Hand which he named Witches Hand, 
and diners otber flands as by the Map appeareth, and killed store of 
Sea-horses there, and then came into Bel-souud: where hee found bis 
lading of Oyle, left by tbe Captayne which be tooke in. This yeere the 
Huil men set a small sbip or two to the East-wards of Greenland , for 
the Huil men still foliowed tbe steps of the Londoners , and in a yeere 
or two called it tbeir Discouery, which is false 'and vntrue, as by Oath 
in the Admiraltie doth appeare. Tbe Dutch likewise practise the same 
course. 

In the yeere 1618 some difference hauing passed betweene the Eng- 
lish and some Zelanders, tbe veere before O i ^^ ^^°g lames bis Newland, 
alias Greenland (which Zelanders were nener in those parts before, and 
vpon promise of the present departure) were permitted to passé else- 
where with tbeir pronisions which they had, and comming to Gherrie 
Hand, and meeting with one English Interloper of Huil; namely Mar- 
maduke *), he animated the said Zelanders to returne back for Greenland, 
alleaging vnto them, that tbe Companies ships were in each seuerall 
Harbonr busied about tbeir Yoyage, and that none would stirre from 
bis Harbours to molest them, and that tbey being three ships of force, 
might returne to a Harbour in that Gountrey, called Hornsound, and 
there make a Yoyage perforce, which the said Zelanders did att«mpt, 
and there manned out diners Sballops, hauing many Biskainers, and 
killed store of Whales, setting those Englisb at nought. Wberenpon 
Gaptayne Thomas Edge, chiefe Gommander of the English Fleet , hauing 
laden those ships that were in Harbour with him, and presently sent 
for William Heiy, bis Vice-admirall, giuing him order (who was not 
then fa 11 laden, but in good forwardnesse) to fit the ship be was in, 
and goe to Home-spund afore-said, and put tbe said Zelanders from 
thence: which the said Hely presently put in execution. But before bis 
oomminff tbither, the Zelanders had notice by an English Surgeon , that 
if they did not depart, the English Vice-admiral would come presently 
and force them from thence. Wberenpon the Zelanders laded all the 
goods they had in two ships , and sent them away before the comming 
of tbe Englisb Vice-admirall , leauing one ship behind , with certaine 
oashe of Blubber, and two Whales and an halfe vncut vp, in a brauado 
to trye if the Endish would meddle with them or not , which said sbip 
and goods there Teft, were surprized by the said English Vice-admirall, 
the goods detayned to the Gompanies vse, and the ship restored there to 



>) Hier volgt das nogmaals een verhaal van het voorgevallene met de Zeeu- 
wen in 1617 van eene andere hand dan het voorgaande. De schrijver is den- 
keiyk William Heley, de hier meermalen genoemde » Vice-admirall", van wien 
Pnrchas zeer vele bonwstoffén voor dit gedeelte van zijn werk ontving. » 

*) Zie over Thomas Marmadnke o. a. : hiervoor p. 71. 



390 

the Zelanders; wbicb sbip bauing in her ten cast Peeces, and sixtie 
men, and bauing intelligence of one of the Conipanies ships, at that 
time laden in tbe Countrey with one bundred and eightie tunnes of 
Oyle, the Zealander gane ont lie would lie in waite and take that 
sbip of tbe Companies and her lading, and carrie her to Zeland. For 
preuention whereof, tbe said Yice-admirall tooke sixe Feeces of Ord- 
nance, and sorae Fowder from tbe sbip of Zeland, which were in Eng- 
land restored to the owners. 

In which said yeere 1618 tbe Zelanders sending ouer for restitation 
of the goods taken from them.' A new Company commixt of English, 
Scottish and Zelanders, tbrough the meanes of one Sir lohn Conning- 
bam *) Enigbt, procured a grant for setting fortb of sbipping to tbose 
parts , which migbt vtterlj baue ouerthrowne and spoiled the trade of 
the first discouerers thereof: and to that end diners of tbe chiefe men 
were bired by the new Companj that had been seruants to the first 
discouerie, and mucb sbipping and prouisions agreed for. Whereupon 
there was an agreement, that tbe East-India Aduenturers sbould ioyne 
stocke with tbe Moscouia Aduenturers, and be one ioynt Gompanie for 
that trade of Kiug lames bis Newland. The Scottish Companies Pa- 
tent thereupon dissolued , to tbe Moscouia Companies great trouble and 
cost, in taking of all the prouisions they had bespoken, and payiag 
ready money for tbe same , bauing no vse thereof, but great part spoy- 
led, and came to little good, and in ioyning vnfortnnately with the 
East India Companie, in which yeere, and the next yeere after, their 
Voyages proaed very ill, and they were losers, and much vexed and 
crossed in their proceedings, to the great dis-heartning« and detriment 
of the Moscouia Companie: yet that yeere 1618 they set fortb thirteene 
ships and two Pinnasses , vnder the command of tbe said Captaine Tho- 
mas Bdge, who arriuing vpou the coast of King lames his Newland , 
in the beginning of lune separated themselues to seuerall Harbours for 
accomplisbing of their Voyages , tbe most part being ships of no force. 
Presently after in all Harbours where tbe English were, arriued great 
store of ships of Zeiaud, in warlike manner, being ships of great force, 
who continued in the same Harbours amongst the English, setting two 
boats to the English one, with Biskainers, with a fnll purpose to drine 
tbe English from their Harbours, and to reuenge the iniurie (as they 
termed it) done them tbe yeere before : and for that the Scottish Patent 
was dissolved; wherein many Flemmings were to be interested. And 
to that purpose towards the latter end of July, ten Saile of tiie 
said Zelanders , being at a Harbour called the Eoreland , where the said 
Wiiliam Heley, Yice-admirall of tbe English Pleet that yeere, was in 
the sbip Pleasure, Master Eobert Salmon, with one English shipand a 
Finnasse there of no force, set vpon the said English Yice-admirall, 
tbreatning, if hee would not yield presently, to dispoyle him of ship 
and goods , not permitting to take his men aboord. And with two of 
their chiefest ships layd the English Yice-admirall aboord, there being 
but seuen English aboord tbe sbip, which they detayned for foure and 
twentie boures, the Zelanders not daring to enter, making many bra- 
uadoes and attempts, thinking to make the English to yeeld, and stand 
to their mercy, which was refused. And thereupon fiue of those Ze- 
landers ships ; namely , the Fortune of Camphire , burtben foure bundred 
tunnes, with eigbteene cast Peeces, besides brasse Bases and Murthe- 
^ rers, Captaine Hubreght Cornelisson; the Saint Peter of Flushing, 



^) Op de kantteekening door Purchas ,;Cunningham" genoemd. 



391 

burthen three hundred tunnes, with eigbteene cast Peeces, Captaine 
Comelias Cooke; the Salamander of Plusbing, two hundred tunnes, 
fourteene cast Peeces, Captaine Adrian Peeterson; the Cat of Delph 
Hauen, with sixteene cast Peeces, Abraham Leaerstick ') being Captaine 
and Generali of the Zelanders, and William Johnson of Milliworth *), in 
a sbip with fourteene cast Peeces: all which, after much conference 
passed betwixt the said Zelanders and William Hely: wbich said Ze- 
landers gaue out many vnciuill speeches against the Kings Maiestie , 
not esteeniing bis Commission ; alledging that there was good law in 
Flandera for wbat tbey did. And on Sunday the nineteentb of £uly 
1618 did forcibly set vpon the said English Vice-admirall , fiue together 
plying their great Ordnance, small Sbpt, and Murderers, seeking what 
in them lay to kill and spoile all the English that were aboord: wbo re- 
sisted their force, and in spite of all their opposers set sayle, saluting 
them with their Ordnance, and maintayniug fight against tbem till their 
Sayles were shot downe, some of their chiefe men slaine, others hurt, 
and their sbip forced either to anchor, or run asboare. The Zelanders 
▼sed the English very vnkindly, rifling their sbip of all tljeir goods, 
and taking away all their munition and artillery, not leauing anjt goods 
ashoare , hut buming vp the Caske , not permitting the English to take 
in fresh water, hut shot their Boat thorow in going asboare, and min- 
ding, as they protested and swore vnto the said William Hely, that tbey 
would take and ransacke all the English ships in the Countrey, and 
carrie the English Captaine to Zeland : hauing as they said , that yeere 
in those parts 23 sayle of well appointed ships, onely to ouerthrow all 
the English , all which were to meet in Scotland ontward bound. After 
the surprising of the said English Yice-admirall, all the rest of the En- 
glish ships being dispersed farre asunder, could not ioyne together, being 
in all places hindred by the Elemmings: and by that meanes the En- 
glish Voyage vtterly ouertbrowne ., to the extraordinary great losse and 
charge of the Companie, the most part of their ships returning home 
without any goods. 

The next yeere 1619 the said Muscouia and East India Companies set 
out nine ships, and two Pinnasses, vnder the command of the said Captaine 
Edge, in which yeere, diners Hollanders being in the Northermost Har- 
bour in the Countrey , employing great quantitie of Boats in chasing the 
Whale there, off into the Sea, put them by their vsuall course, so 
that the Companies ships, being fiue of the nine, in the two Norther- 
most Harbours, were disappointed of their Voyage in those Harbours; 
and thinking to better it in the other Harbours, the foresaid William 
Heley sending a Shallop with ten men in her , with Letters to the said 
Captaine Edge, of their ill successe to the Nortbwards, the said Shallop 
was cast away, and all the men lost: and the said Captaine being laden, 
sent a Pinnasse to the said Heley in August, aduertising him of his 
departure, thinking all the ships to the Northward had been laden, wishing 
them to baste home. By meanes of wbich Shallops casting away, the 
Voyage was greatly hindred to the Companies exceeding great losse. 



*) „Abraham Leuerstick", elders (Muller, Mare Clausum. p. 376) «abraham 
dirksen , general des Flamends" genoemd, heette Abraham Birksz. Leverstein, 
en was de zoon van deu oprichter der kleine N. C. 

*) Deze, elders eenvoudig „gaillianme mülworth" genaamd, was schipper van 
het schip de Engel , varende voor de kamer der N. C. te Hoorn. (Muller, Mare 
Clansum. p. 376.) "Waarschijnlijk heette hij Willem Jansz. Molenwerff, en was 
zoon of broeder van Jan Jansz. Molenwerff, den energieken bewindhebber van 
de kamer der N. C. te Hoorn. (Zie hiervoor p. 178, 181.) 



392 

iu that tbe Hollanders did as theD bring ouer greai quantitie of Whale 
oyle, and sold it at voder rates, so that the Companie was forced to 
keepe iheirs on iheir bands twelue monetbs , and sell it afterwards at a 
very small price *), and lost one ship in her returne bomewards neere 
Yarmoutb: wbicb did so much disbearten tbe said Goinpanie, that they 
dissoloed againe, and thought verilj to baue adnentured no more thitber 
(their snecesse tbose two yeeres past, in wbicb tbe East India Companie 
ioyned with tbem was so bad , that any that would buj their prouision might 
enioy tbe benefit of the Trade tbere.) At wbicb lime, tbe wortbie and 
famons Merchants Aduenturers; namelj, Kalph Ereeman, Beniamin 
Deicrowe, George Strowd, with Captaine Thomas Edge, all brethren 
of tbe Moscouia Companie, pitying tbe down-fall of so wortbie a Traf- 
ficke, in wbicb yeerely so many poore Land-men receined great comfort, 
and breeding of Mariners, at their owne charge componnded with tbe 
said Companie , and tooke that Trade into their bands. In wbicb yeere 
1620 tbey set out seuen sayle of sbips, vnder the command of William 
Qoodlad, and tbe said William Heley; in wbicb said yeere, by reason 
of great store of Elemmings and Danes in the foresaid Nortbermost 
Harboars, their sbips bad ilTsuccesse to the Northwards, and were forced 
to passé from Harbour to Harbour to seeke to make a Voyage, but 
could not, and so returned home halfe laden, with seuén bundred tun- 
nes of Oyle. 

The next yeere 1621 tbe foresaid Aduenturers bired, and set forth 
eight sbips, seuen for tbe Whale Voyage, and one to the Soutb-eastwards 
vpon Discouerie, vnder the command aforesaid, wbicb yeere in one of 
their chiefest Harbours their Voyage was ouerthrowne,.Dy reason of the 
foresaid Flemmings and Danes, being to the Northward, as aforesaid, 
putting tbc Whale by her course, and iu all places In the Countrey 
generally disbeartned, and out of hope to baue made any Voyage that 
yeere, whereby to baue earned their bread. Yet it pleased God after- 
wards in some Harbours, Whales hitting in, a Voyage was performed , 
and 1100 tunnes of Oyle brought home, to the great encouragement of the 
said Aduenturers: otberwise tbat Trade had beene vtterly ouertbrowne. 

Tbe yeere following 1622 the said Aduenturers at their owne charge 
set fortb nine sbips , vnder the command aforesaid , and therein employed 
diners Land-men, many of which afterwards proue good Sea-men, and 
are fit for any Sea seruice. Eight of wbicb sbips were appointed to make 
their Voyage vpon the Whale, and one to goe on discouerie to the 
Soutb-eastwards. But ille successe happening, one of their greatest 
sbips of bnrtben, wbereof lohn Masson was Master, bauing in her twe 
bundred tnns of Caske, Coppers, and diners prouisions, was vnfortanatly 
cast away against a pieoe of Ice, vpon tbe coast of Eing lames New- 
land, foure leagues from the shoare, in wbicb ship perisbed nine and 
twentie men , and the remainder being three and twenty , were by the 
prouidence of tbe Almightie miraculously saued in a Shallop, coasting, 
thirtie leagues afterwards to meet with some other sbips to find some 
succour, bauing neither bread nor drinke, nor any meanes whereby to 
get any food: and so remayned three dayes in extreme cold weather» 
being in a small Boat ready to bee swallowed vp of euery waue, bnt 
tbat God prouided better for tbem. Many of wbicb people their hands 
and feet rotted off, being frozen, and tbey died*in the Countrey. The 



') üit deze plaats blijkt , dat de N. C. tot zelfs in Engeland onder de oogen 
der Moscoviache Compagnie gelegenheid vond hare goederen te verkoopen, een 
feit in den tekst (p. 127, 28) voorbijgezien. 



393 

rest of the ships returned home laden , bringing in them 1300 tans of 
Oyle, yet the foresaid ohiefe Harboar coald not performe their fall 
lading there, bj reason of the Flemmings and Danes being to the North- 
iB^ards, as aforesaid, whioh doth yeerely hinder the Companies ships 
from making a Yoyage ')• 



BIJLAGE XVI. (p. 196—217, 229—233.) 



COETE DEDUCTIE ende Eemonstrantie van wegen de 
Bewinthebbers ende Participanten vande respeotine 
oude Noortse Compagnien ouer Delft, Hoorn, Enck- 
hnijsen, Vlissingen ende Vere, ouergegeuen aende 
Hooge ende Mogende Heeren de Staten Generael der 
Vereenichde Nederlandtse Provintien. 

Hooge ende Mogende Heeren, alsoo door verscheyden navigatien ge- 
daen bijde Ingesetenen deser Vereenichde Provintien, om de Noortse 
quartieren, onder andere nieuwe ende onbekende landen ontdect sijn 
ffeworden de costen van t* landt alsnn genaemt Spitsbergen, ende men 
doen ter tijt als oock daerna beaonden heeft dat ontrent de selve Oos- 
ten ende inde Baijen ofte Inwijcken vant lant jaerlijcx haer waeren ont- 
houdende menichte van Walvisschen ende andere Zeemonsters , sulcx dat- 
raen presumeerde met^groote apparentie, dat aldaer een goede negotie 
conde gemaect worden , met de selve Walvisschen , aldaer te gaen van- 
gen ende den traen ende Walvischvinnen daervan in dese landen in- 
nebrengende, Soo Ist dat eenige Coopluyden inwoonders deser geüni- 
eerde Provintien daerop gelet hebbende, hebben met maelcanderen ge- 
raden genenden de apparentien vande voorszeide negotie nader te doen 
ontdecken ende tot dijen eijnde Inden Jare 1611 *) eenige Schepen ge- 
eqnipeert ende na de voorszeide costen wtgesonden , de welcke na veele 
zeijlens ende menichfuldige periculen van ijs storm ende anders de selve 
costen aengedaen hebben ende nijet alleene nader besocht maer soo wei 
in dat selve jaer als eenige navolgende het Landt eene goede streeck 
langs om de noort verder als oijt te vooren hebben opgedaen ende be- 
seijlt , Eode hoewel d' selve Schepen , gelijck mede de gene die daerna 
ten fijne voorszeid uijtgesonden werden, genoug waren voorsien met 
volck ende gereetschappen totte W al visch vangst dienende, soo heeft noch- 
tans (doorde cleene ervarentheijt dije men doen ter tijt daertoe hadde) 
de negotie haer voort eerste soo wel nyet connen snccederen, ofte heb- 
ben eenige jaeren met groote schade hijer te lande wederomme moeten 
innekeeren tot dat eijntelijcken de wetenschappe na veele moeijtens ende 



■ ) Ontleeod aan : Parchas , Pilgrimes. III p. 466 — 470. — Het hovcnstaandc 
ÏB het tweede hoofdstak van dit verhaal. Het eerste bevat een vr^ uitvoerig 
overzicht der Engelsche ontdekkingen in het noorden van Willoughby af (1558) tot 
1611, en sluit zich dn^ hier aan. Dit hoofdstak vervolgt de geschiedenis der £n- 
gelsche walvisch vangst blgkhaar tot aan het jaar, dat het opstel geschreven 
werd. Het derde hoofdstak eindelijk handelt over de verschillende soorten van 
walvisschen, terwijl een aanhangsel eene beschrijviog van Spitsbergen bevat , 
waarb\j de hekende en meermalen herdrukte kaart van dit eiland gevoegd is. 

«) Lees: 1612. (Vgl. hiervóór p. 72.) 



394 

ondersoQckens toenemende de sake nijet alleae tot een beter gestalte- 
nisse is gebracht, raaer oock verscheijden landen eude eijlanden totte 
Walviscbneringe bequaem ontdeckt ende beuaren sijn geworden, sulcx. 
dat de effecten daervan tot merckelijcken dienst ende voordeel soo vant 
gemeene landt als veele ingesetenen vandijen hebben begunnen te strec- 
ken, ende voort toecommende noch te verwachten staet dat door noch 
vorder outdeckinge van onbekende landen ende zeen (daertoe jaerlijcx 
seer wert getracht) slandts welstant ende Reputatie raeer ende meer ge- 
uordert sal werden, ingevalle de voorszeide Neeringe in vrede ende ver- 
seeckerheyt onder faveur ende protectie van Uwe Ho: Mo: langer in 
dese landen mach continueren, 

Ouder alle swaricheden ende hindernissen die den spoedigen voort- 
ganck van dese Negotie in haeren aenvaock seer hebben gesteut, is wel 
de voornaemste geweest, dat vanden beginsel aff de Schepen deser 
landen ter voorszeide Nerioge vande Wal visch vangst wtvaerende meest alle 
jaeren , de Engelsche Schepen opde Costen van Spitsbergen, hebben 
ontmoet, dije soo t' schijnt op gelijcke neringe wtwaeren, welcke En- 
gelsche men beuont dat sij haer int hooft hadden ingebeelt (men weet 
niet op wat fondament) datte souuereiniteijt van dat lant haren Coninck 
was toebehoorende , ende sulcx dat sij hadden recht omme tselve alleene 
ende met seclusie van alle andere Natiën te mogen beuisschen , daerop 
sij oock wel soo moedich waren , dat t'elckens als sij aldaer de schepen 
van dese Landen hebben connen beseijlen, ofte vermeesteren, bestaen 
hebben dselve, ofte vant landt ende neringe te verdry ven ofte met 
gewelt inne te nemen ende schip ende goet nae Engelant voeren, ofte 
oock wel de Schepen aent Boort te leggen ende daerwt met gewelt over 
te nemen alle tgene ter neringe als Traen, speek ende Wal visch baerden 
hadden becommen, daertoe haer affbandicht makende alle haerlieder tuijg 
als ketels, lijnen, harpoenen, lancen, Chaloupen, ende geschut, ende 
amunitie van oorloge, ende voorts alles meer, wat totte Walvischne- 
ringe ende Scheepstoerustinge was dienende, latende voorts d'selve Schepen 
alsoo cael ende onversijen weder na het Vaderlant keeren, gelijck alle 
tselve in verscheijden tyden ende occurentien soo aende Schepen van 
Hollant als van Zeelant is gebleken ende voornementlyck inden jaere 1613 
wanneer eenige Goopluijden tot Amsterdam twee Schepen ter voorszeide 
Neeringe nae Spitsbergen hadden wtgesonden, het eene nae de fiaije 
van Belsont, ende het andere na Horesont daervan dat in BeUont 
liggende op sijnne Neeringe, is onversiens vande Engelschen oueruallen 
ende vermeestert) het andere in Horesont geattrappeert sijnde, ënde 
meynende te ontseijlen is vande Engelschen dije het vervolchden sijn 
seijlen omstucken ende voorts nieddeloos geschoten, ende van gelijcken 
daermede in handen vande Engelschen geuallen. Ende hoewel sijlieden daema 
wel looselyck toegelaten jae selfs gepersuadeert hebben dat het vermees- 
terde Scheepsvolck hare Neringe ter Wal visch vangst souden int Werck 
stellen, gelijck oock geschiet is, soo hebben sijlieden oock wel weeten den 
teelt ende neringe al gedaen sijnde den ganschen Yanght tot haer te tree- 
ken, ende die met eenen der vermeesterde Scheepen nae Engelant te 
veruoeren, alwaer sijlieden het selve Schip hebben gelost', ende de waren tot 
baren eijgen proffijte na haren wille gebeneficieert, daervan de Memorien ende 
de bescheeden Mitsgaders noch van alle t'gene meer dat sijlieden wtte 
voorszeide Schepen hebben genoten , onder de Reeders van de selve noch 
jegenwoordich sijn berustende ende alhoewel de selve Reeders daema alle 
behoorlijcke devoiren tot recouure van haere affgenomen goederen ende 
vergoedinge van schade in Engelandt hebben gedaen nochtans hebben 
dijenaengaende na veele oncosten te vergeefs daeromme gedoocht, niets 
connen obtineren, maer wel dat haere Gecommitteerde aldaer seer on- 



895 

hebbelijcken , ende met groote versmaetheijt, is bejegent geworden. Het 
jaer daeraenvolgende synde 1614 den ijver ende genegentheijt totte 
neringe van Walvischvanght, bij veelen ingesetenen deser landen noch 
meer als oijt te vooren ontsteken sijnde , uijt de Rapporten ende adver- 
tentien dijemen vercreeg, vande gene dije' het jaer te vooren ter selver 
neringe wtgeweest waeren, ende datmen verstondt wat effecten de Engel- 
schen daervan waren genietende, soo hebben verscheijden persoonen 
geraden geuonden de neringe te hervatten ende omme haer te meer te 
verseeckeren jegens alle hostiliteijten soo vande Engelschen als anderen 
natiën, dije baer daerjnne souden willen troubleren, van Uwe Ho: Mo: 
te versoncken een generael Octroij, onder beneficie van tweicke, sekere 
Compagnien in dese landen mochten werden gedresseert, dije met 
meerder ordre ende eenicheijt als wel te vooren de voorszeide neringe 
aenvangen mochten; ende nae dat tselve Octroij by Uwe Ho: Mo: was 
vergunt ende daeronder alles in redelijcke goede ordre gebracht , daertoe 
oock becommen hebbende het Convoij van drije suffisante ende wel gemon- 
teerde Schepen van Oorloge, soo js daarmede met meerder verseecker- 
heijt de Neringe dat selfde Jaer als oock de twee navolgende aen Spitsbergen 
gecontinueert. Ende hoewel de Engelsche (soot schijnt) de Schepen van 
Oorloge aldaer vernemende , de banniere van Uwe Ho : Mo : hebben gere- 
specteert, salcx dat sijliede^ haer onthouden hebben van soodanige hostili- 
teijten den schepen van dese landen aen te doen, als inden jare 1613 
geschijet was; niettemin sijluijden over al lettende op hare auantage, heb- 
ben ondertusschen allesints weten inden wege te brengen soo veele 
empeschementen, ende dije van dese landen met soodanige vileynien te 
bejegenen, datmen eijntelijcken is genootsaeckt geweest, omme daervan 
eenmael ontslagen te sijn, ende den vrede met haer te coopen voor 
eenige jaren haer in te ruijmen de principale Baijen ende commoditeijten 
van tlandt ^) , ende voorts op een onseker , andere onbekende banenen ofte 
reen gaen soucken, twelck tot een onwtsprekelijcke schade ende nadeel 
van deser landen ingesetenen is wtgevallen^ het welcke eijntelijcken 
eenige der voorszeide Compagnien heeft gemoueert (als mede om datte 
Engelschen allentwegen niet ontsagen hun te laten verluijden ingevalle sijlie- 
den deser landen schepen eens conden meester worden, dat sijlieden d' selve 
niet minder souden tracteren als int jaer 1613 geschijet was affirmerende 
noch daerenbouen daertoe expressen last te hebben) hare equipagie van 
Spitsbergen te diuerteren opt Eijlaht Mauritius dat doen ter tijt nieu- 
lijcx was ontdect ende totte Walvisch Neeringe bequaem beuonden , 
Waer naer gebeurt is , dat sekere drije schepen vande Compaignie van Vlis- 
singen inden jaere 1617 wtgeseijlt sijnde na Spitsbergen, eijntelyck den 
dertichsten Meij sijn gearriueert inde Baije van Horesont, aldaer sijlieden 
de Schepen vande Compaignie van Hollant als mede het Ordinaris Convoij 
(twelck voor dat jaer opt eylant gedestineert was) hebben gemist, daerop 
gecommen is datten Engelschen Vice Admirael des anderen daegs inde 
selfde Baije arriverende, stracx sijnen admirael (dije in Belsont lag) 
aduiseerde van het arriuemeut vande voornoemde Zeeuse Schepen dije hij al- 
daer hadde geuonden. Middeler tijt die vande Zeeuse Schepen vresende 
tgene baer aenstaende was, nijet naergelaten hebben eene Chaloupe nae Bel- 
sont te senden omme te vernemen ofte het Convoij ofte de Ylote van HoUandt 
aldaer aengecommen mochten sijn, met meijninge soo t* selfde alsoo 
waere , haer onder de selve te begeuen omme haere neeringe met meerder 
verseeckertheyt te mogen exerceren , Doch de Chaloupe in Belsont geene 



») Dit is onjuist: de N. C. trok zich eerst na 1618 naar de Mauritius-baai 
terug. (Vgl. hiervoor p. 137.) — Zie echter hiervoor (p. 888) het verhaal van 
Edge ad 1616, 



396 

Hollantse Sobepen beeft vernomen, maer int gesichte vande Engelscben 
Admiraal gecommen sijnde, heeft die terstont aen sijn Boort doen oat- 
bieden, ende met eenen geboden bare Schippers aen teseggen dat sjliedea 
Tandaer souden vertreoken ofte dat hij selfFs in Horesont oommen sonde, 
ende hem met gewelt van daer slaen, hebbende niettemin te voren een 
pinasken metten selfden last aen synen Vice Admirael na Horesont ge- 
depeaoheert , ende bonen dijen daerna noch eene van sijne Chaloupen 
ten> selven fijne. De voorszeide van Vlissingen hiermede genoagh ge- 
waersohowt synde , ende niet willende verwachten het gewelt der En- 
gelscben , twelcke sijlieden onmogelijck waeren te connen wedorstaen , ende 
omme nijet te vallen int ongemack als die van Hollandt anno 1613 
gedaen hadden, Vonden geraden haere Anckers te lichten, ende na 
't Beijren Eylandt . een goet stuck weegs van daer gelegen , te ver- 
seijlen, om haere fortnine aldaer te gaen versoucken, Doch alsoo onder- 
tusschen den tijt eode het Saysoen vast was verlopende, ende dat sijlieden 
aldaer gants geene Neeringe nochte commoditeijten en vonden, hebben 
met maelcanderen beraetslaecht wederomme na Spitsbergen te keeren , 
op boope dat middeler tijt de Hollantse Schepen mettet Convoij aldaer 
gearrineert mochte siin ofte bij fante vandijen dat sijlieden ergens bnij- 
ten t* gesichte vande Engelschen ofte ontrent eenige andere plaet- 
sen (vant landt) bequaemer totte Neringe vinden mochten , Alle twelcke 
hnnluijden oock faillerende, sijlieden eijntelyck door noot geperst sijn 
geweest om de oncosten van haere Keijse te sal neren, haer weder- 
omme inde fiaije van Horesont te begenen , ende met vrunschap aenden 
Engelsen Vice Admirael te versoucken dat sijlieden alleene buyten de 
honcken vande Baije in Zee visschen mochten , t' welcke hoewel hnn 
byden Vice Admirael toegestaen werde met belofte dat bij in hnn 
faneur aen sijnen Admirael schryven sonde , nochtans soo is het contrarie 
daerop gevolgt, als namentlyck dat hij sijnen Admirael vande neeringe 
van dije van Vlissingen ten ergsten heeft gejnformeert , ende daerna 
(soo t schijnt) last becommen hebbende, heeft hét fortselijcken na de 
Zeensohe Schepen toegeset, ende eene der selver dat met sijne neringe 
geempescheert int ongereede lach, vermeestert; ende tselffde ontrooft 
ende geplundert nyet allene alle tgene vanden Vanght was vercregen, 
bestaende in merokelijcke pertijen van Traen, doode Walvisschen ende 
Walvischvinnen, maer oock van alle schut ammunitie van Oorloge 
Vischtnijg ende Scheepsgereetschappen ende voorts alles watter los ge- 
maect ende geport oonde werden, synde ondertnsschen de twee andere 
Schepen van Vlissingen die haer in tijts noch hadden connen claer maken, 
ontseijlt, ende hebben alsoo haer van vorderen overlast der Engelschen 
gesalueert, In weloken staet tvoomoemde vermeesterde Schip int Vaderlant 
weder gekeert sijnde, ende de Reeders vandijen van alles watter gepas- 
seert was rappoort gehoort hebbende, hebben haere dachten aen Uwe 
Ho : Mo : gedresseert , ende van dselve vercregen brieuen van faueur ende 
addresse van Miin Heere de Ambassadeur Caron ende sekeren gecom- 
mitteerde daermede na Engelandt gesonden , met hope de geleden schade 
aldaer gerepareert te crijgen, Doch sonder eenich effect, enen als die 
van Amsterdam anno 1618 wedernaeren was ; allene dat sekere gotelingen 
van tgenomen Schip bijde Engelschen inden Teems sijn geworpen dije sij- 
lieden noch toegelaten hebben datte eygenaers souden mogen opdoen halen , 
ende haere wille daermede doen , twelcke noch met seer groote oncosten 
beeft moeten geschieden. Hiermede conden die vande Gompagnien van 
dese landen wel considereren wat haer te doen stont , ingevalle sijlieden de 
negotie vande Walvischvanght op Spitsbergen noch voorts continoeren 
wilden, namentlijcken met een naerder Contract tot gemeene defentu 
maeloander te verbinden , hebben in gevolge vaudijen voorden navolgende 



397 

«Taert 1618 aengegaen en de besloten seker Admiraelscbap omme tnael- 
canderen te belpen defenderen jegens alle bostiliteijten, met verbinte- 
nisse datte eene des anderen scbade die door eenige bostiliteijten geleden 
wierde, soude moeten belpen dragen, Item gestelt ordre opde monture 
vande Schepen ende voorts meer wat tot gemeene defentie van nooden 
was , daerenbonen bun mede versiende van beboorlycke commissie defensiue 
van syne Eur. DoorlS den prince van Orangien. Met dese ordre, de 
schepen soo van Hollant als Zeelant anno 1618 ter walviscbneringe na 
Spitsbergen aijtgeseijlt sijnde, daervan eenige de fiaije van Horesont inge- 
lopen sijn, geaccompaigneert met een Schip van Oorloge, onder wiens 
Convoij sijlieden dat jaer baere neringe vredelyck geexerceert hebben, eenige 
na Belsont namentlyck dije vant noorder quartier daer den Engelschen 
Admirael met eenige andere Schepen van sijne Vlote was liggende, 
eenige nae bet Yoorlant namentlijcken de Zeeusche ende dije vande 
Camer van Delft, alwaer de Engelschen Yice Admirael lag, dije van het 
noorder qnartier sijnde in getalle twee Schepen , sijn tot haerder eerster 
aencompste van baere Chaloupen die sijluijden, om de Neringe te be- 
ginnen uijtgeset hadden vande Engelschen berooft ende voorts gedreijgt 
van daer geslagen te werden, ten ware sijlieden in tijts hun voorsien wil- 
den, In welcken stant dije vant noorderquartier hun beuindende, hebben 
een Cbaloupe vande gene die sijlieden noch behouden hadden na Horesont 
om assistentie aen het Schip van Oorloge gesonden. Doch alsoo tselfde 
schip van Oorloge van daer nijet conde vertrecken ooi de Uollantse 
Schepen die ontrent hem mede onder de Engelscbe lagen, in geen ge- 
lijcke periculen te laten, als die in Belsont waren, soo jst datte selue 
Cbaloupe troosteloos heeft wederkeeren moeten, met rapport dat voor 
baer geen assistentie voorhanden was , alsoo de schippers vande schepen 
in Horesont liggende gelijckelijck aen die vande Cbaloupe riepen, 
dattet principale Schip van Oorloge in Belsont gedestineert was, welck 
Schip van oorloge aldaer voor dat Saijsoen noijt is vernomen geweest, 
als sijnde door die van Amsterdam (soomen verstaet) achtergehouden 
ende na 't eijlandt Mauritius (hoewel daer gauts geen pericle van vianden 
was) gediuerteert het welcke wel de principale occasie is geweest datte 
remonstranten in dit groot ongeroack mette Engelschen geuallen sijn ende 
voor dat Saijsoen baere Neringe vruchteloos ende bedoruen is geworden. 
Den Engelschen Admirael nijet allene met sijne Dreijgementen ter exe- 
cutie te stellen, daertoe hem gants claer makende, ende voorts sijne 
Breede sijde biedende om inde NoortboUantsche Schepen te schieten, 
hebben de selve van Noorthollant moeten resolueren om een euident 
groot onheijl ende pericle te ontgaen, met disordre ende ruine van 
haere begonnen neringe op te breken , ende confuselyck van daer te ver- 
trecken , ende voorts baer onder de Zeeusche schepen ende die van 
Delft die aen *t voorlant lagen te salueren. Geduerende ^t gepasseerde 
aldus in Belsont den Engelschen Admirael noch onderstaen heeft een 
Jacht aen sijne Yice Admirael mede aent Yoorlant liggende afP te 
senden , met advijs ende commandement dat hij hem soude gereet houden, 
om de Zeeusche die daer bij hem lagen van daer te helpen verdrijuen 
gelijck hij selfs de noorthoUantse wt Belsont gedaen badde , ende soude 
hij admirael hem derwaerts bij hem met sijne bijhebbende Schepeu nae 
het Yoorlant transporteren, ende ten waere de Zeeusche vertrocken dat 
bij die noch erger, als dije van Noorthollant tracteren zonde , alle twelcke 
bijden voorsseiden Yice Admirael selfs aen dije van Zeelant is aengesegt 
geworden. Hijernaer de NoortboUantsche schepen bij die van Zeelandt aent 
voorlant , als verbaelt is , gecommen sijnde , ende gedaen hebbende haere 
Clachten van tgene haer in Belsont vande Engelschen Admirael was 
bejegent soo sijn sijluijden namentlijck die van Noorthollant Zeelant endQ 



398 

Delft vóomoéml met maelcanderen ouer dit stuck in deliberatie ende confc' 
rentie getreden , ende ouerleggende de schade bij die van Noorthollant door 
de Dreijgementen ende feijtelijcke proceduren vande Engelschen geleden , 
als namentlycken , behaluen tgene hunlieden was afifhandicht gemaect, 
sij lieden noch teenemael van hunne neringe waren berooft, ende het saijsoen 
verlopen om noch ijets proflfytelyck voor te nemen , dat sijlieden daerdoor 
geuallen waren in eene excessiue schade , welcke schade , als geleden sijnde 
door notoire hostiliteijt, volgende de voorgaende gemaecte accoorden 
over alle d* Compagnien moeste gedragen werden: datmen geene Repa- 
ratie vande selve met eenige Clachten in Engelant te doen verwachten 
hadde, daeruan de jaren 1613 ende 1617 suffisante preuuen hadden ge- 
geuen, ende dat ouersulcx die aldaer ter plaetse ende de facto gerepa- 
reert moeste werden, tot dijen eynde men de commissie defensiue van 
sijne Fur. Doorl^ den prince van Orangien imploijeren moeste. Datmen 
moeste letten opde Dreijgementen die hun int gemeen byde Engelschen 
noch voorder werden aengedaen ende oversulcx gansch nodich was in 
tijts te voorcommen, om in geen meerder swaricheijt als vooren te ge- 
raken, datte macht vanden Engelsen Admirael bij die vande Vice Ad- 
mirael nijet souden tsamen gevoucht werden, Soo hebben sijlieden dienvol- 
gende besloten het Schip vande Engelschen Vice Admirael te verseeckeren 
ende voorts aenden vangst bij hem gecregen te verhalen, de geleden 
schade, voor soo veele denselven vanght strecken soude. Tot welcken 
eijnde hij Vice Admirael tot meermalen is gesommeert geworden sijn 
schip sonder tegenstant te willen doen ouer te geuen daertoe hem tot 
meermalen op sijn versouck tijt is gegeuen om hem te bedencken , maer 
als hij eijntelyck hem daertoe onwillich was toonende ende oock middel 
Bochte om door te seijlen ende alsoo te eschaperen , buijten twijffel mey- 
nende hem bij sijnen Admirael te vougeu om met hem versterct zijnde 
het voordeel op d'aude (?) Schepen te nemen, soo heeftmen moetmen 
het ge welt jmploijeren ende na dat eenige schoten soo met Canon als 
Musquetten ten wedersyden gegaen waren is hij eijntelyck gedwongen ge- 
worden het schip in handen van die van Hollant ende Zeelant voornoemt 
ouer te geuen. Vuijt welck schip sijlieden dan gelost hebben alle t' schut 
(dat naderhant is gerestitueert) Item alle den traen die sijlieden ter Neeringe 
hadden becommen bestaende in ontrent 470 quartelen mitsgaders noch een 
cleijne pertije vuijle Walvischuinnen, alle welcke goederen prorata ouer 
de schepen die het exploict hadden helpen executeren, sijn gerepartieert, 
ende hier te lande ingebracht , ende voorts om naer te commen de ordre 
byde voorszeide commissie defensiue geprescribeert heeftmen niet willen 
nalaten de selve veroverde goederen ter dispositie ende iudicature vande 
respectine Admiraiiteijten te presenteren, het welcke gedaen sijnde is 
vande selve goederen volgende hare Ed. ordre gedisponeert, Dit exploict 
nu jn Engelant ten quaetsten gerapporteert ende met veele onwaerachtige 
lasteringen ende logeuen geexaggereert sijnde; soo is t' selfde fsoot 
schijnt) aldaer bijde Engelscbe soo hooch genomen datmen daerop heeft 
gaen fonderen ongehoorde ende exorbitante pretensien de clachten daer- 
van met sulcken heuicheijt ende bitterheijt jegens de Ingesetenen deser 
landen, aen haren Coninck te doen, dat sijue Maijt. daerdoor bewo- 
gen is geworden het stuck selfs bijder hant te nemen, ende tot meer- 
malen met seer grootten ernst ende instantien aeude Ed : Hoeren aen- 
wesende Ambassadeurs van uwe Ho: Mo: inden jaere 1619 te begee- 
ren, dat desselffs onderdanen dienaengaende satisfactie soude werden 
gedaen, hebbende tot dijen eijnde hare Ed: soo verre geperst dat sijlieden 
genootsaeckt sijn geweest om nijet te stremmen hare Ed: uegotiatien 
in andere saken den dienst vant landt betreffende, ouer dit stuck 
met sijne Maj'. (doch sonder eenige kennisse vande Remonstranten) 



399 

té coramèn ju conferentie, maer niet connende voor datraftel ende 
geduijrende de selue Ambassade de sake bij sijne Majt. finalijcken 
geaccommodeert werden, is noch ten tijde vande laestvoorgaende Ambas- 
sade ') t' selve point wederomme met seer grootehefticheijt veroppert, in 
dijer vougen soot blijckt, dat de Ed : Heeren de selve laeste legatie 
bedient hebbende nijet langer hebben connen excuseren van eijntelijck 
sijne Maj^ toe te seggen dat van dese sake binnen corten tijt een eynde 
ende besluijt sonde werden gemaect, ende dat mijn Heer de Ambassa- 
denr Caron daertoe last vercregen hadde, Tot welcken eynde dan de 
gejnteresseerde Compagnien in dese landen Remonstranten in desen bij 
uwe Ho: Mo: beschreuen sijn, de weicke oock dyenvolgende nijet hebben 
willen in gebreke sijn van haere gedeputeerde nae den hage te senden 
omme met uwe Ho : Mo : te helpen beraetslagen met wat middelen syne 
Hoochgem : Maj^ ende subjecten soude connen gegeuen werden conten- 
tement, ende tiandt van repressalien ende andere jnconvenienten gevrijt. 
Hierover de voorszeide gedeputeerde tot meermalen in conferentie sijn 
geweest mette gecommitteerde van uwe Ho: Mo: alwaer bij haere Ed: 
sekeren voorslach is gedaen geweest tot accommodatie van dese sake, 
sijude (onder correctie) in effecte dese, datte gejnteresseerde Com- 
pagnien eenige persoenen na Eugelant souden committe- 
ren omme aen Mijn Heer den Ambassadeur Caron instructie 
van dese sake te subministreren, op datmen aldaer tot 
eene liquidatie mochte geraken vande goederen, die de 
parthijen hinc inde malcanderen hebbeu affgenomen. Inge- 
valle desen voorslach bijde Remonstranten moeste werden geamplecteert 
sonder dat alvooren behoorljck werde geexamineert de rechtveerdicheijt 
vande sake, om daerwt te oordeelen, aen weicke van beyde pertijen 
syde, het gelijck ofte ongelijck gelegen mochte sijn, ende dienvolgende 
hoeverre d' eene in dandere tot eenige restitutie waere gehouden , ofte 
wat schaden ende interesten, ende aen weicke syde behoorden te werden 
vergoet, alle twelcke niet can voorbij gegaen, sonder de Remonstranten 
een groot ende notoir ongelijck aen te doen, soo soude wtten selven 
voorslag volgen dat inde liquidatie alleene in consideratie souden commen 
de goedereu die de eene van den anderen cum e£Fectu heeft genoten, 
sonder op eenige verdere schaden ofte Interesten regard genomen te 
werden, ende cojisequentelyck, datte Remonstranten, als dije meer vande 
Engelsche dan de Engelsche van baer hebben genoten, souden moeten 
penningen van huijs brengen, ofte mette Compaignie van Amsterdam accor- 
deren ouer haere actie, die sij lieden opde Engelschen sijn hebbende wegen 
de goederen haer bijde Engelschen anno 1613 ontnomen daervan hier- 
vooren verhael is gedaen. Uwe Ho: Mo: gelieue hierjegens met een 
rechtveerdich oordeel te ouerwegen. Eensdeels de rechtveerdicheijt van 
der Remonstranten cause in dese sake, anderdeels den jegenwoordigen 
standt van haere Respectiue Compaignien Belangende de rechtvaerdicheijt der 
cause, nademael de Engelschen oueral, ende altijt (sonder haer eenige 
Reden daertoe gegeuen te sijn) der Remoustranten Schepen met onver- 
draechelijcke hostiliteijten hebbeu geaggresseert, ende de participanten 
daermede tot een onwtspreeckelycke schade geprecipiteert , wat reden het 
soude sijn dat sijlieden noch souden gehouden sijn te restitueren de goe- 
deren die sijlieden niet anders als met goeden tijtle ende met ordre volgens 
hare commissie defensiue tot reparatie van haere geleden schade vande 
Engelschen hebben genoten alsoo noch daermede de selve schade in het 
minste paert niet gerepareert en is. Te meer om dat wt soodanigen 



>) Namelijk de ambassade van 1621 — 1623. — Zie daarover : hiervoor p. 224, 25» 



400 

Restitatie niet andera soude connen besloten werden dan datte Re- 
monstranten onbehoorlyck ofte sonder fondament mette Eugelscben 
souden hebben geprocedeert Ofte oock wel datte Engelsen met recht 
vermocht hebben den Participanten met gewelt in Spitsbergen van haere 
neeringe te verdryven ende het hare te ontnemen, met welcke beslnijt 
dan soo wel het lant ten aensien vande sake ten principale raeckende 
de preten tien van soauereiniteijt vaut landt van Spitsbergen , als mede de 
Remonstranten souden werden in haer ongehjck gestelt, ende dijenvol- 
gende, daermede voor haer een irreparabel preiuditie geiegt. Item wat 
Reden het soude sijn dat In soodanigen liquidatie alleene souden ge- 
bracht werden de goederen die de pertijen den eenen vande anderen 
hebben genoten, ende datmen in geen consideratie nemen soude, ende 
ouersulox tot schade nyet mogen rekenen de oncosten dije de Remon- 
stranten wt haer Beursen hebben verstrect totte equipagien vande Reij- 
sen, die byde Engelschen sijn geruineert, alsmen noch all ter syden 
sette de jnteresten diemen wt sodanige Reijsen soude connen hebben 
proffiteren, ingevalle die onverhindert haren voortganck hadden mogen 
hebben; in welcken deele de Remonstranten dije altijt viantlyck sijn geag- 
gresseert geworden, den Engelschen soo wel in rechtveerdichcijt vande 
sake als ten reguarde van meerderheijt van som me verre ouerwegen , 
ende ouersulcx niet vremt is, datte Engelschen van soodanige schaden 
niet willen hooren spreken ; Belangende den tegenwoordigen standt vande 
Respectiue Compaignien de selue sijn doorde voorverhaelde hostiliteijten als 
ooclc verscheijden andere ougelucken daertoe gecomrnen , gelijck alle de 
Weerelt kenbaer is, dat sijlieden nijet als met te seer groot verlies ende 
achterstel van Capitalen, hare Equipagien hebben gedaen, als aen dije 
van Delft claerlyck heeft gebleken , het noorder quartier wel ontrent ander- 
halff Capitael ten achteren geuaeren sijnde , ende die van Zeelant som- 
tijts ende tot meermalen een heel Capitael op eene Reijse alleene; sulcx 
dat eenige Participanten aldaer merckelijcke pertijen van hare middelen 
hebben daerjnne gebrockt ende te soucken gemaect , Om welcke oorsaken 
de voorszeide Compaignien meest alle sijn gedissolueert als dije vant noor- 
der quartier metten wtganck vande jaere 1621, dije van Zeelant all 
metten wtganck vanden Jare 1618. Ende hoewel in de selve quartieren 
desejneringe wederomme is hervat, doch is tselve nijet geschiet dan 
bij nieuwe Compaignien daeronder seer weijnige persoenen vande oude Com- 
pagnien sijn heriderende, hebbende ondertusscheu die van Zeelant soo 
drije soo vier jaeren door vrese vande Engelschen haer vande neeringe 
t' eeuemael moeten onthouden') — Hierwt Is wel aff te nemen dat het 
den Remonstranten gants ongelegen isjae onmogelijcken is, eenige oncos- 
ten te connen vervallen tot coopen van soodanigen actie, als in desen vau 
noode soude zijn, principalijcken moetende te doene hebben met weijnige 
persoonen ofte eene Compaignie alleene, dijemen dan naer haerer begeeren 
ende fantasije soude contenteren moeten, ende ofte al schoon sommige 
vande Remonstranten tot coopen van soodanigen actie verstaen coude, 
soo is nochtans seker dat sijlieden alle t* samen daertoe nijet sullen sijn te 
brengen, ende souden dan de recusanten met goet fondament mogen 
snstineren daerjnne nijet gehouden te sijn, emploierende daertoe de mid- 
delen hijervooren verhaelt snlcx dat jn desen geualle gebeuren soude 
datten last die veelen is rakende, op weijnige persoonen soude werden 
geiegt, twelck nijet alleene t* eenemael buijten reeden waere, maer soude 
oock sijn bouen t* vermogen van soodanige cleijuen getal van persoonen 
dije daertoe souden hebben verstaen, O mme alle welcke redenen ende 



*) Hoe zonderling het schijnen moge, deze mededeeling is o^jnist. Vgl. 
hiervoor p. 109 Noot 5. 



401 

andere breeder des noot ie verhalen, Uwe Ho: Mo: gelieue in dese sake* 
sulcx te versien , datte remonstranten met soodanigen preiudiciabelen voor" 
slaoh van réciproque restitutie ende tgene daerwt volgen soude mogen, mits- 
gaders eenige besendinge na Engelant te doen nijet en werden beswaert, 
sijliedeu te vreden sijnde tot allen tijden hare Actiën voor haere Competente 
Rechters te justificeren, ofte jugevalle den dienst vant landt, omme van 
vorder onheijlen ende inconvenientieu bevrijt te sijn, is vere^^sschende, 
dat opden voet bij Uwe Ho : Mo : in Engelant begonnen ende sulcx bij 
réciproque restitutie de Engelsen contentement werde gegeuen , dat uwe 
Ho: Mo: gelieue tselve tot laste van tgemeene landt te doen beleijden, 
op dat de remonstranten jegens Recht ofte Reden noch* bouen ha er 
vermogen nijet belast en werden nochte in pericle gestelt om bij ge- 
valle t* eenemael geruijneert te werden, het welcke daeromme te meer 
reden is datte Compagnie mette voorszeide neeringe ter Walvischvanght in 
groote ende excessiue schaden sijn vervallen, daer jegens het gemeene 
lants incommen bijden ingebrachten Traen grootelijcx is vermeerdert, 
soo in Convoijen als licenten , oock selfs datte selfde neeringe , twelck 
is een simpele Visscherije, altijt met incommende Convoijen is belast 
geweest, daerjegens alle andere Visscherien altijt daervan vrij sijn ge- 
houden , Behoudelyck dat noch kennelyck is , hoe seere verscheijden Am- 
bachten ende andere Neringen in dese landen bij de voorszeide Compag- 
nien sijn geuordert geworden , sulcx oock dat veele honderden persoonen 
soo te water als te lande alhier bij haer geemploijeert, ende onderhou- 
den sijn geweest, ende dijeuvolgeude met goede Redenen mach werden 
gesegt datte Participanten der selver Compagnien den welstant van 
tlandt ende van veele ingesetenen vandien tot hun eijgen groote schade 
beuordert hebben; 

Hooge ende Mogende Heeren, dit is tgene de remonstranten noodich 
hebben geacht uwe Ho: Mo: eerbiedentlijcken int corte te remonstreren, 
tot iustificatie van hare procedure jegens de Engelschen anno 1618 in 
Spitsbergen geuallen , met verhael van haerlieder ongelegentheijt om van 
haerentwegen ijemant na Engelandt te committeren ten eijnde de En- 
gelsen dijenaengaende contentement werde gedaen, het sij dan bij réci- 
proque restitutie van genomen goederen bij liquidatie ofte op eenige 
andere maniere; Ende willende de remonstranten niet dissimuleren ront 
vuijt te verclaren, verstaen te hebben, dat dije vande Engelsche Com- 
pagnie haere gepretendeerde Actie wegen de voorszeide proceduren , aen 
verscheyden Heeren van syue Hooggemelte Ma**. Raedt hebben op- 
gedragen, dije het meer om eene goede somme gelts te trecken, als om 
eenich redelyck contentement te hebben ofte liquidatie sal te doene sijn, 
Ende datte Remonstranten daeromme met goede reden te vresen hebben 
800 wanneer de Engelschen souden bemercken aismon totte liquidatie 
ware gecommen datter Remonstranten Reeckeninge den haren verre is 
ouertrefPende dat sijlieden dan sullen weten met recht ofte onrecht , ofte 
de Reeckeninge der Remonstranten te extenueren, ofte t' eenemael te 
verniettigen. Ofte andersints lichtelijcken het Schip op eenen anderen 
Bouch wenden ende dus ijet anders voorwenden om tot hare voornemen 
te geraken, Daertoe hem in sulcken gevalle de dreijgementen van re- 
pressalien nijet min als jegenwoordich souden ontbreken; De welcke 
jugevalle sijlieden jn tijden ende wijlen vervorderen ter executie te 
leggen soo verclaren de Remonstranten dattet hun sal van herten leedt 
sijn , datte landen ofte goede jnsesetenen vandijen daerdoor in eenich 
ongemack sullen geraken. Biddende uwe Ho: Mo: dattet onheijl daer- 
van commende, den Remonstranten nijet en werde geimputeert, de welcke 
wel versekert sijn ingevallen hare sake te rechten ende soot behoort 

26 



402 

WerJe geexamineert dat sijlieden daervan gansch onschuldich sallen be- 
aonden worden , Protesterende voorts ter Weerelt niet meer te wenschen 
als s^landts Dienst ende welstant altijt ende jn alles te sijen gevordert , 
daertoe sijlieden altijt sullen bereijt sijn te contribueren alle t'gene dat 
in haere dispositie ende vermogen is *). 

Ree. 18 September 1624. 



BIJLAGE XVII. (p. 211, 212.) 



TWEE GETUIGENISSEN van deelnemers aan de reis 
ter walvisch vangst van 1617 over het met de Engel- 
schen voorgevallene op Spitsbergen in dat jaar. 

Op buyden den vyfthienden Septembris a"*. XVP zeventhien compa- 
reerden voor my notaris nagenomt, binnen de stadt Vlissyngen reside- 
rende; in de presentie van de getugen ondergeschreven Jan Verrelle schip- 
per, out dertich jaren, Matheus Willemsz. stierman out XXV jaren. Cent 
Bastiaenssen hoochbootsman out XXX jaren ende Tennis Symonssen 
schimman out XX jaren, alle vier woonende binnen deser stede van 
Vlissyngen gevaren hebbende met huerluyde mede schipsvolck op den 
scbepe genaemt de Arcke Noë op de voyage van walvischvanck dit jaer 
XVI<^ zeventhiene, dewelcke gevende der waerheyt getuychnisse ter 
instantie ende versoecke van Jan Lampsins, Jan Gyselijn, Adriaen 
Adriaenssen ende hunne mede rederen, cooplieden binnen der voorseide 
stadt, hebben op hunne mannen waerheyt in plaetse van eede getuycht 
ende geattesteert , warachtich te zijne 't gene volght. 

Ecrstelick dat waracbtig is, dat zylieden metten voornoemden scbepe, in 
compagnie van noch een ander schip, daer schipper op was Hubrecht 
Cornelissen, beyde in dienste van lan Lampsins, lan Gyselyn, Adriaen 
Adriaenssen ende hunne medereederen voornoemt op den XIl» Meye voor- 
leden deses jaers X VP zeventhiene , vertrocken zyn van Vlissynghen na 
Spitsbergen, alwaer zy op den XXX>^ derselver maent zijn gearriveert 
in de baye genaemt Oresont, voor weicke reede des daechs te voren 
gearriveert was het schip van Cornelis de Cock mede van Vlissynghen, 
die des 'daechs na hun, van gelijcken in dezelve reede is gecomen. 

Item dat twee dagen daer naer, aldaer op dezelve reede noch geco- 
men is een Engels schip van de compagnie van Londen daer schipper 
op was eene Herry Smit den welcken aldaer vindende de voorszeide 
drye schepen van Vlissynghen , heeft van stonden aen (gelijck hy tegens 
hemlieden geseyt ende bekent keeft aen desselfs boort ontboden zynde) 
geschreven aen zynen admirael die gelegen was op de reede van £el- 
sont ontrent acht mylen Noort van daer, hem adverterende van het 
arriveren van de voornoemde Zeeusche schepen. 

Daer op dat oock de voorszeide schippers van Vlissynghen als doen 
hare sloepe hebben gesonden na Belsont vernomt, omme te besien off 
daer geene Hollantsche schepen en waren , de weicke (zoo zy naderhant 
rapporteerden) aldaer geene en vonden , dan wel den voorseiden Engelsen 
admirael met noch eenige andere Engelsche schepen , weicke sloepe aldaer 
gecomen zynde, heeft den voorseiden Engelsen admirael, dezelve doen 



^) Naar een afschrift in de verzameling: Noordsche togten. 4 Loopende N. C. R.-A. 



403 

aen boort commen ende henlieden sprekende, haer belast, hunlieden 
schippers aen te seggen, dat se van daer zouden vertrecken ofte dat 
hy selfs in Oresont comen zoude ende hun van daer slaen. 

Onderentusschen, terwyle de voorszeide slouppe na den admirael 
gesonden was, hadde den zei ven admirael affgesonden een pinasken om 
te besien ofifer aldaer in Oresont geen Duytsche sohepen en lagen, ende 
aldaer bevindende de voorseide drye schepen van Vlissynghen , heeft 
henlieden van des admiraels wege verbot gedaen hare nerynge ende 
visserye te doene. 

Middelertyt den voorseiden Verhelle , hebbende gevangen twee walvis- 
scben , heeft dezelve met hare ketels ende vaten aen lant gebracht , ende 
is onderentusschen haerlieder sloepe wedergekeert rapporterende haer- 
Ueder wedervaren. 

Daer naer beeft den voorszeiden admirael nocb affgesonden eene zyner 
slonppe, met expresse last aen hemlieden van Ylissyngen te zeggen, dat 
zy heur van daer souden maken ofte dat den admirael selfs daer com- 
men sonde met zyne schepen, hun met gewelt van daer te smyten. 

Op welcke dreygementen zylieden (als maer drye schepen zynde 
tegens derthiene van de Engelscbe, ende geen assistentie bevindende 
van de HoUantsche schepen) genootsaect zyn geweest van daer te ver- 
trecken, ende zyn te rade geworden haeriieden met heure schepen te 
vervoegen na het Beren eijlant eensdeels omme te vernemen of de Hol- 
lantsche sohepen aldaer lagen ende andersdeels om te besien off daer 
oock eenige neringe was te doene. 

Doch aldaer geen e schepen vindende dan alleen een Engbels schip 
dat van de compagnie van Londen niet en was, ende seijde vy f weken 
onderwege geweest te zyn, zynde alsdoen maer zes weken geleden dat 
zylieden van Vlissynghen waren geseylt, ende daeruyt gissende dat de 
Uollantsche schepen noch wel mochten onderwegen zyn; daer beneffens 
aldaer niet vindende te visschen ende considererende dat hare tyt sonde 
beginnen verloopen, dat se haer ketels niet meer en souden connen aen 
lant zetten , indien se noch eenige onsekere plaetsen hadden gaen zoucken. 
Soo zyn sij wederom van advyse geworden te keren na Spitsbergeop 
eenige plaetsen daer zij dochten dat de Engelsen niet en souden wesen, 
maer aldaer geene bequaemheyt vindende zyn weergekeert na hunne 
eerste plaetse, verhoepende dat de HoUantse schepen, aldaer zouden 
gecommen wesen, ende hebben die van het schip van Verhelle onder- 
wegen twee visschen becomen. 

Alwaer wederomme gecommen zynde, hebben aldaer noch gevonden 
het voorszeide schip van Herry Smit ende noch een ander daer schippei' op 
was lems Feverson, roette welcke zylieden in gespreek ende onder- 
handelynge gecomen zijn ende veraccördeert dat de Engelscbe hun 
sonde toelaten op d'ander zyde van de baye te loopen ende visschen 
buyten de houcken in zee; belovende de zelve Engelscbe dat zij in 't 
faveur van de Vlissingse schryven souden aen den admirael; dat zy 
deur quaet weer aldaer gecomen waren met twee visschen ende dat zy 
weder van daer waren geseylt; doch in contrarie van de zelfde hunne 
belofte, hebben zy den admirael geinformeert van de voorszeide hare nerynge 
ende visscherye, gelyck zy naderhant zelfs bekent hebben. 

Waeruyt gevolght is, dat den admirael heeft geschreven aen den 
vice admirael wesende het clouckste schip van alle, gemonteert zynde 
met achtien gotelyngen meest alle stucken van ontrent drye dusent 
wegens, *t welcke schip liggende was aen het Voorlant, hem gelas- 
tende (zoo de zelfde viee admirael naderhant bekent heeft, ende gelyck 
uyt het vervolch van de sake gebleken is) dat hy de Zeeusche schepen 
feytelick zoude aen tas ten. 

26' 



404 

Doch alsoo het schip van Hubrecht Gomelissen ende 't gene vaa 
Cornelis de Cock onderentusschen na huys zeylden, ende de voorseide 
Verhelle noch meest al zyn goet aen lant hadde namelijck noch hondert 
ende twintich oxhooffden speek ende daerenboven alle zijn balevnen, 
hooffden, want ende gereetschap van haerlieder nerjoge ende midsdien 
zeer ongereet om te connen vertrecken, hebbende ontrent bondert ende 
zeven, off hondert acht oxhooffden speek in 't schip ende noch twee 
walvisschen ende ontrent een halve aen boort liggende ende daer toe zoo 
vele te vangen als men wenschte; soo is 't gebuert dat den voorszeiden 
Engelschen vice-admirael aengetast heeft bet schip van den voorszeiden 
lan Yerhelle. Ende heeft haerlieden ontbloot ende ontnomen alle haer- 
lieder vanck , zoo wel die zy aen boort ende binnen den schepe hadden 
als allen 't gene aen lande was, met alle haerlieder gereetschappe selfs 
tot haerlieder spyckers toe met 't samen zes gotelyngen uyt het schip 
ende alle haer buscruyt tot ontrent zes hondert wegens, haer alleene- 
lyck latende een halff kinneken na gissynge van ontrent dertich pont, 
ende voorts haer afifhemende alle' heurlieder vischtuijch , van arpoenen , 
lancen, lynen, cabelstanden , blocken, slooppen, messen, ketels ende in 
somma alle 't gene hem belieffde, na uytwyse de neffen»gaende specificatie. 

Alsoo dat zylieden ledich scheeps hebben moeten na hnys comen, 
hebbende moeten zien voor haer oogen , aleer zy noch van daer trocken, 
dat de Engelse , het meerendeel van bet voorseide speek aldaer aen lande 
hebben eecoect tot traen gemaect ende in haerlieder schip geladen, 
zonder dat zy daer tegens conden doen, het welcke niet en sonde ge- 
schiet hebben, indien zylieden met hulpe van de HoUantsche schepen 
hadden versterct geweest, gelijck de Engelsche zelfs tegens hemlieden 
hebben bekent gebat. 

Alle *t welcke de voorseide deposanten verclaerden ende getnyghden te 
wesen de gerechtighe waerheyt. Bereet zynde alle 't zelve (des noodich 
ende versocht zynde) solempnelick ende met eede te bevestigen. 

Aldus gedaen ende geattesteert binnen de stadt Ylissyngben voor my 
Gheleyn Pietersz. openbaer notaris, binnen dezelve stadt residerende, 
geadmitteert by den hove provinciael over Hollandt, Zeelant; ende 
ter presentie van Gilles van der Beke ende Evert Gomelissen, beyde 
inwoonderen ende borghers aldaer als getuyghen ten desen versocht. 
Ende hebben de comparanten dese tegenwoordige beneffens my notaris 
onderteyckent ten dage ende jare voorseit. Jan Verrelle, Matnes Wilhem , 
Cent Bastiaenssen , Tuenys Tyemmenssen. 

Mij 't oirconde 
Gheleyn rieters, notarins pnblicus. 



In den jare onses Heeren lesn Christi zesthienhondert ende zeven- 
thiene, den vyfthienden dach der maendt Septembri, syn gecompareert 
voor mij Gedion Morris, openbaer notaris bij den provinciaelen hove 
van Hollandt, Zeelandt en Westvrieslandt geadmitteert binnen der stadt 
Ylissinghen residerende, ende in presentie van de nagenoemde ghetnygen 
d'eersame Pierre d'Hallegory, domingo de Hallegory ende domingo de 
Turbide, alle dry harponiers , ende Pierre d' Hayet meester van de chaloape 
Basques, dese laetste reyse, vnytgeweest zijnde ter walvischvanck ten 
dienste van S'. lan Lampsins ende consoorten op d'eylandt van Spits- 



^) Naar een afschrift in de verzameling: Noordsche tegten. 4 Loopende 
N C. R.-A. 



405 

« 

berghe, mette schepen d'Arke Noê, daer schipper op is lan Verelle, 
ende de schepe de Feerle, daer schipper op is Huybrecht Cornelisz. 
beyde van Vlissingben, dewelcke omme der waerbejt getoygenisse te 
gheven , aengaende de zaecken naer beschreven , daertoe versocht zynde 
van weghen de voorseide réeders, hebben in fransche tale, daer aff dit de 
translatie is , geseght , verclaert ende geattesteert bij benrlieder manne- 
waerheden in plaetse van eede, warachtich te zyne, dat zylieden depo- 
nenten in de maent Mey laetstleden roette voorseide schepen van hier 
vnytgeloopen zynde, naer de visscherie van walvisch; zyn in 't laetste 
van Mey voorseit gearriveert in de baye van Horenzont. Is aldaer 
gecommen zekere chaloupe van den Engelschen admirael met eenen brieff 
ende commissie medebrengende expressen last, dat den schippers dade- 
lijck mette schepen vnyte voorseide baye zonden hebben te loopen ofte 
anderssins zonde hemlieden doen vertrecken , verdreygende de Basque te 
doen hanghen aen den boechspriet, ofte handen ende voeten te binden 
ende hemlieden in zee te worpen, znlcx dat zylieden genootsaeckt zyn 
geweest vnyte voorseide baye te loopen naer dat de Engelsche hem- 
lieden twee walvisschen badden ontnomen ; verclarende voorts dat de 
voorseide Engelsche hemlieden vuyten voorseiden schepe noch hebben ge- 
nomen hondert ende acht ocxhoofTden gecapt speek, ende h onder t ende 
twintich ocxhooffden speek aen 't landt , alle vol zynde , metgaders noch 
dry visschen in masse (boven d* eerste twee) welcke drij visschen zylieden 
gereet hadden aen boort om te gaen cappen. Ende dit alles naer dat 
de voorseide Engelsche hemlieden consent gegeven hadden om buyten 
de hoecken wel twee mylen in zee te gaen visschen, doende de voor- 
seide Basque naer hunnen appetite dezelve visschen boucksarden wel 
twee mylen verre aen henrlieder boort hun commanderende ende gour- 
manderende als ofte zylieden hunne slaven geweest w^ren, wordende 
onder andere zylieden deponenten zeer vileinelijck verdreyght ende ge- 
tracteert van den vice admirael van de Engelsche, deweicke wesende 
een jonck ende outrequidant persoon, sich zeer violentelijck compor- 
teerde, verclarende voorts dat de voorseide Engelsche hemlieden insge- 
lycx hebben genomen eenen grooten rooden ooperen ketel, de lepels, 
harpoenen , lancen , messen , lyme , vier chaloupen , ses ysere gotelingen 
met hunne ramparden, musquetten poeder, twee windasen ende veel 
andere dingen die hemlieden dienden ende aenstonden , in alle manieren , 
als ofiF zi onder vyanden handen geweest waren, verclarende voorts dat 
de voorseide Engelsche overmits het verboet ende beleth van visschen 
oorsaecke zyn dat de reeders wel ontrent acht hondert ocxhooffden faulx 
frect oft wanladiiigbe hebben , d* welck zoude bedraeghen veerthien vis- 
schen daeraff de baleines ofte baerden, ontrent dertich duysent wegens 
zouden connen bedragen. Item dat indien zylieden in de voorseide 
baye vredelyck hadden mogen ligghen ende visschen, zylieden in veer- 
thien daegben tydts wel eens zoo veel visschen zouden hebben bekommen 
als zy van doene hadden, deur dyender zulcken menichte van visch 
was, dat eenen Engelsman neghen visschen op eenen dach vinck, ende 
zoude de reyse dyenvolgende wel eene maent ofte bet, corter gevallen 
hebben, als zy gedaen heeft. Verclarende voorts dat zylieden op de 
voorseide reyse gheene Hollandtsohe schepen en hebben vernomen , 
waerdeure de Engelsche te bonter aenginghen , als seggende , zoo de 
Hollanders comen en zylieden stercker zijn dan wylieden , zoo sullen zij 
visschen , maer anderssins soo ick my stercker vinde als ghylieden , soo 
sal ick ÜL. siDcken. Sluytende hiermede hunne verclaringhe die zy- 
lieden presenteren des noot by eede te stereken voor alle heeren jugie 
ende gerechte des versocht ^ynde. Ghedaen tot Vlissinghe voorseit 
in den comtoire myns notaris, in presentie van lan lansz. Cock, ende 



406 

Willem Benkelaer, inwoonden alhier als getayghen, Ende de Tooneide 
deponenten mette voorseide getaygen hebben de minute deser, onder 
my notario rastende geteeckent. 

Ita attestor. 
Gidion Morris, notarins publicas ^). 



BIJLAGE XVIIL (p. 290—300.) 



MEMORIE van de Noordsche Compagnie aan de Staten- 
Generaal over de onaangenaamheden met Jean Yro- 
Hcq in 1632 en 1633. 

Tres baats et Pnissants Seigneurs. 

Les Administrateurs de la Compagnie octroyée du Nord d' Hollande» 
Zelande et Pays de la Frise occidentale exposent bienhumblement aVos 
Seigneuries les troubles, molestations et violences, que fait un certain 
Jan Trolioq de St. Jan de Luz (se qualifiant Capitaine de la Marine) 
k ceux de la Compagnie du Nord de ces Provinces Unies: Comme et 
en quelle fapon aussi il ait a fausses et mensongeues ententes, obtena 
du Siege de Tadmiraulté h Rouen mandement d'arrest sur les biens et 
marchandises de ladite Compagnie du Nord de cesdites Provinces. Et 
en vertu d'icelaij arresté et saisi plusieurs marchandises. 

Aussi, comme 1'an 1632, Ceux de ladicte Compagnie sont grande- 
ment et deplorablement pillez et vollez en Tlsle Maurice, située au 
Quartier du Nord , par quelques navires Frangoises dndict St. Jan de Luz, 

Et pour bien et clairement demonstrer les procedures Iniques, et re- 
parations d'icelles, servira a Vos Seigneuries d'avis que c'est cbose no- 
toire et manifeste k tout Ie monde , voire les Itioeraires Histoires et re- 
cueils Jonrnailliers, imprimez en plusieurs languages, demonstrent aussi 
assez Comme divers manans et subieots de ces paijs et provinces, d'an- 
oiennecté et long temps se sont tousiours esvertuez, et n'ont rien es- 
pargné, pour recercher et descouvrir Paijs et con trees longtaines et 
incognues. 

Quelques habitans d'icelles, entreprindrent aussi es années 1594- et 
1595 Tequippement et envoij dp plusieurs navires aax Quartiers du Nord, 
pour ij descouvrir les Paijs et Costes situées sous Ie Pole Septentrional, 
lors incogneues , et point navigées. Et tout d'un train cercher un Court 
ohemin et passage poar Cathaij et Chine: L*an 1596 quelques mar- 
chands d*Amstredam expedierent aussi a eest efPect deux navires sous 
la conduicte de Jacob Heemsquercq, Willem Barentsz, et Jan Corn&- 
lisz. Reip , Esquels voijages lesdictes navires descouvrirent et trouverent 
beaucoup et plusieurs Paijs, Isles, Costes, fleuves et Rivieres, qui au- 
paravant n*avoijent encores jamais esté designëes en Mappemondes ni 
Cartes Geographiques , et notamment Ie Paijs de Spitsberguen, S'esten- 
dant des les degrés 76 Jusques au 82. Duquel ils s'emparerent et 
l'occuperent au nom des Treshauts et Puissants Seigneurs les Estats ge- 
neraulx des Provinces Unies des Paijs bas, ij erigeans leurs armes et 
usans de tous Actes Possessoires dont on est accoustnmé d'user en pa- 
reil Cas et semblable occasion, Et luij donnerent ce mesme nom de 



^) Naar een afschrift in de verzameling : Noordsche togten. 4 Loopende N. C. R.-A. 



407 

Spitsberguen a caase des Montaignes bautes et poinotues qu'il ij a, 
comme appert de Tattestation cij joincte A ') de quelques nns de cenx 
qui furent presens h ]a descouverte et emparement d'icelaij, 

Les mesmes Marchands ont da depnis, par Continuation , tousjours garde 
lesdicts lieux et places , et ainsi par labs de temps , formé vne Compag- 
nie , et faisans cependant plus exacte recerche et descou verte dod iet Paijs , 
nommèrent cbasqne Baije ou Ha?re d'iceluij , aiosi qu'elles sont cognenes 
par les Cartes Geographiqnes. 

Et d'antant qu'en ces lieux et eudroicts , apparoissoient grand nombre 
de Balleines et anltres Monstres de Mer, Ceux de ladicte Compagnie 
commencerent k ij planter la Pesche des Balleines et autres Monstres 
de Mer: Envoijant a eest effect querir plusieurs Biscaijns et Basques a 
leur Service, 

Quelque temps apres que ledict Paijs de Spitsberguen fust trouvé et 
occupé de ceux de ces Paijs icij ; quelques navires angloises arriverent 
aussi Ik, en un autre Coing d'icelle Terre , distant quelques Lieues du 
lieu OU ceux de ces Paijs faisoijent leur Pesche, et en prenans la Pos- 
session, ont alors voulu maintenir d'auoir esté les premiers Trouveurs et 
occupateurs d'iceluij Paijs , luij donnant Ie nom de Terre neufve du Roij 
Jacques, Et passans oultre, Jusques au Lieu ou les nostres faisoijent 
leur Pesche, (comme ils estoijent puissans en navires et Esquippages) 
les en expulserent et dechasserent par force Pillans et les destituans de 
toutes choses. A raison de quoij , Ceux de ce paijs , furent constraints 
d*ij aller autres Saisons et années, avec plus de force, pour maintenir 
la priorité de leur droict et possession , et recouvrer lesdicts Anglois leur 
perte soufferte. 

Sur quoij nasquirent et entreveindrent grandes et fascheuses disputes , 
entre Ie Roij d'Angleterre et ces Provinces Unies; mais Sa Majesté estant 
mieux informée, fust Ie debat touchant Sa Souveraineté laissé en son 
Estre, et accordé, Que ceux d'Angleterre et ceux de la Compagnie fla- 
mande, des lors en avant feroijent La paisiblement leur Pesche, Sans 
nuire troubler ou inquieter l*un l'autre d*avantage, et ainsi demeure- 
roijent certaine distance les uns des autres, 

Laquelle Pesche depuis ce temps Ik, Ceux de ces Paijs ont quie te- 
ment faicte des Torée de la mer, nommée en flaman t' Yoorlandt es Costés 
vers Ie Nord, aijant Octroij special de Vos Seigneuries, pour ij faire 
ladicte Pesche, des la nouvelle Zembla jusques au destroict de David, 
avec exclusion de tous aultres. 

Aijant sur ce Ladicte Compagnie, pour la Comodité et confirmation de 
leurdicte Possession audict Spitebergen , fait bastir dans la plage ou Baije 
Maurice des maisons de pierre, beaucoup de loges ou Cabannes, et pour 
defense vn fort, muni d' Artillerie , ij laissant continuellement du monde, 
pour passer Thijver et ij tenir domicile: afin de retenir leur droict en 
ce paijs hors debat et dispute, 

Et comme en apres, Ie Roij de Dannemarc auroit voulu pretendre 
quelque proprieté au Paijs de Spitsberguen , disant que cestoit appendice 
ou resortant de la Couronoe de Norwegue, sont venus Ik deux navires 
de Dannemarc, Tan 1619, la esquippeez et fournis de Passeports du 
Roij: Ansquels navires alors pour certain regard fust permis et admis 
(toutesfois sans prejudice) de faire la Pesche des Baleines, avec ceux 
de ces Paijs avecq deux navires et pas d*avantage. 

Quelques marchands de St. Jan de Luz et Soubibourre, aijans en- 
tendu de quelques Basques, qui se laissoijent emploijer au service de la 



^) Deze stokken zijn hiervoor afgedrukt als bijlage Yl. 



408 

Compagnie flamande , qu'il ij avoit a faire qaelcqae proffit aadict Spitsber- 
gnen k la Pesohe des Baleines, Iceux sur ce ont tasché de s'ingerer sous 
main et secrettement en ladicte Pesohe, aveo des petits navires, mais ils 
n'ij furent jamais admis: Gombien qn*ils fissent plosiears offres de liberaliié 
et recognoissance h oeux de ladicte Compagnie flamande. Voijans donc 
lesdicts marchands , ne pouvoir rien faire ni obtenir par ce moijen , ont 
du depuis practiqué de faire certain acoord et Contract avec uu nommé 
Jan Braem, demeurant a Coppenhagen en Dannemarc, pour pouvoir 
faire Ladicte Pesche au Cap Septentrional , et k Gronlande, Sous Ie nom 
d*icéluij Braem. Lequel Contract faict, ?iendrent Pan 1623 audit Spits- 
berguen deux ua?ires, esquippez audit St. Jan de Luz aveoq intention 
dij faire Ia Pesche en vertu de lenrdit accord , fait avec Ledit Jan Braem , 
mais d'autant qu'ioeux deux navires n'estoijent fournis d'aucuns Passé- 
ports, Les Commandeurs de ladite Compagnie flamande, les renvoijerent 
sans leur admettre aucune Pesche en iceluij lieu: Leur donnant liberté 
de la mer et autres Costes , ou Ceux de ce Paijs ne peschoijent point ; 
Dont s^est meu et ensui?ij un grand proces entre Jean Braem et ceax 
de la Compagnie du Nord , és Paijs bas. Lequel proces Ledit Jan Yrolicq 
a poursuivi quelcques années, jusques h ce qu*iceux de Ia Compagnie du 
Nord ont esté absous et liberez par Sentence definitive de la Cour d'Hol- 
lande Ie 29« de Juin Tan 1629, et ledit Jean Braem debouté de sa 
demande. 

Aussi a il Convenu a ceux de ladite Compagnie flamande , de suppor te- 
de grande questions et disputes avecq quelcques marchands de Dunquercr 
que, lesqucls aussi soustenoijent avoir esté les premiers trouveurs de 
^pitsberguen , Toutes lesquelles tra?erses et molesties il a fallu quMceux 
Suppliants aijent superées avec grande patience, et defendre leur bon 
droict avec frais et despens excéssifs, de sorte qu*a cela ont esté des- 
pendus et consumez Capitaux tout entiers, 

Or quant aux Actions Particuliers dudit Jan Yrolicq, et pour respondre 
k ses Positions. Au moijen desquelles il a impetré ledit arrest, Iceux 
Suppliants disent estre vraij , Que ledit Jan Yrolicq estant encore jeune 
d*ans et de basse condition, s'est premierement laissé emploijer avec 
lesdits Basques, au service de ladite Compagnie flamande, voire ast Tan 
1624 encore servi icelle Compagnie pour harponnier, suivant 1'attesta- 
tion N". B. 

Du depuis s'est ledit Yrolicq mis en Service de Johannis de Hernader 

et Michel de Laraldo Marchants de S^ Jan de Luz , et Soubiboure Les- 

quelz, comme dit est, avoijent fait et arresté les Contract^ cij dessons 

mentionnez, avecq ledit Jan Braem de Coppenhage; mais n'aijans telle 

Contracts prins aucun effect , et estans les proces, qui en sont resultez 

finis et reusois, au desavantage dudit Jan Braem, Ledit Jan Yrolicq 

auroit derechef practicqué et pour pensé un aultre moijen, pour faire 

et donner nouveaux troubles, esmotions et fascheries, h ceux de ladite 

Compagnie flamande, s'addressant encores en la mesmeannée 1629, h son 

Altesse Ie Duc et Cardinal de Bichelieu, Luij donnant cauteleusement 

k entendre^ auoir esté Ie premier, qui auroit en Tan 1612 trouvé Tlsle 

de Pico, qu'il nomme 1'Isle de Bichelieu, située a 71 degrez, Reque- 

rant a Sondite Altesse , Octroij et licence de pouvoir naviger et faire pesche 

avec sa Compagnie en iceluij Lieu, et aultres des 60 degrez en avant, 

en particulier,' et avec forclusion de tous autres franpois, Ie temps de 

^''' ans et Consecutifs, Sur laquelle fausse et mensongere entente, ledit 

'cq auroit ainsi, par chemin oblique, Subrep: et obreptivement im- 

tel Octroij et licence de Sondite altesse, pour pouvoir faire sadite 

I pretendue esdits Lieux, seul et en particulier, pour Ie terme de quatre 

araut, suivant Ie Contenu dudit Octroij cij Joinct N^ C. 



409 

Ledit Vrolioq aijant donc ainsi obtenn son Octroij requis, 8*en vinsi 
avec iceluij en oe Paijs, s'addressant par Reqaeste a Vos Seigneuries 
avec priere qa'il leur pleast ordonner et enjoindre a ceux de la Compagnie 
da nord des cesdites Provinces , de luij laisser qaietement finir Teffect de 
sondit octroij pretendo, sans hij donner ni auxsiens, aacnn destourbier 
en cela ; Laquelle reqaeste et Copie d'octroij , il pleast a Vos Seignearies 
d*envoijer aax Sapplians. Lesqaels anssi sar ce envoijerent la refatation 
d'icelle a Vos Seignearies , demonstrans manifestement les maavaises et 
impertinentes Procedures dadit Vrolicq: mesmes comme ceste Isle, que 
ledit Vrolicq nomme Pico oa Eicheliea, est Msle Maarice, sitaée a 
71i degrez, laqaelle fast premierement troavée par -vn Jean Maij, du 
nom duqael aassi elle est nommée 1'Isle de Jan Maij on de Maarice, 
Et qae ledit Jan Vrolicq ne prouvera jamais avoir esté en icelle Iele, 
qa'aa service de ceax de Ladite Compagnie flamande, Qu'aassi il n'est 
point vraij semblable, et n*ij a nulle apparence, que ledict Vrolicq east 
troavé ladite Isle Tan 1612, et sealement Taaroit descoavert 1'an 1629. 

Les Snppliants ont plusiears fois demonstrés a Vos Seigneuries, en 
quelle fa^on ladite Isle ast esté troavée par ceux de ces Paijs icij, et 
comme ils en impetrèrent aussi Poctroij de Vos Seignearies, et aijant 
esté icelle Isle, depuis ce temps lk>, assiduellement tenue et possedée 
de Ceux de ces Paijs, Sans contrarieté aucune de personne vivante', ou 
Competiteurs , en fa^on quelcquonqne , ou ils ont basti plusieurs forts, 
maisons de Pierre, et quantité de Loges, laissent Gens hijverner, et ij 
tiennent continuellement domicile. 

Vos Seignearies (aijant ven la réfutation des Suppliaiits) ont pleu de 
renvoijer ledit Vrolicq a la Justice de ces Paijs pour ij faire examiner 
sa proposition; mais ledit Vrolicq convaincu de Tlnjustice de son affaire, 
partist et s*en alla secrettement de ces Paijs, nonobstant que certain 
Mandement Penal de La Conrt d*HolIande luij eust esté expfoicté. 

L*an mil six eens trente, Ledit Vrolicq s'est tenu coij, mais L*an 
1631, Il s*en alla h Spitsberguen, avec vn petit navire, faignant d'estre 
en Service de ceux de Dannemarc, saus vouloir monstrer aucun Passé- 
ports, Soustenu par Ceux de Dannemarc, et faignant d'estre d'une Com- 
pagnie, il fist ceste année la sa pescherie. 

Estant Ledit Vrolicq auecq sa charge de retour en france, se vanta 
la d'avoir fait sa Pescherie, en vertu de son Octroij pretendu, Ce que 
entendu par Ceux de la Compagnie du nord de ces Paijs , firent dresser 
vn. Protest (dont la Copie sera annexée k la présente sous D) qu'ils ont 
faict exploicter en france audit Vrolicq, a raison de quoij 1'un des fac- 
teurs d'iceux Snppliants, s*est trouvé en grand danger de sa personne 
et luij fallust racbepter du Procureur du Roij a Prix d'argent et force 
d*amis, la demande Criminelie qu'ii avoit formée contre Luij. 

L'an 1632 Ledit Jan Vrolicq vint audict Spitsberguen avecq deux 
navires en intention de faire sa Pesche , dans la Place dicte Ilobbe 
Baije, annexé et dependante k celle de Maurioe, voire dans les Confins 
et limites, ou Ceux de ia Compagnie flamande font leur Pesche. Exhi- 
bant k eest effect, son octroij pretendu fran^ois. Surquoij les Comman- 
deurs de la Compagnie flamande Luij remonstrersnt Comme Spitsberguen 
fust trouvé par ceux de ces Paijs, et Pavoijent par Consequent pos- 
sedée, exercé leur pescherie beaucoup d'années, notamment la Plap;e dicte 
Baije de Maarice et lieux adjacents, Qu'ils ne pouvoijent souffrir per- 
sonne avec eax dans iceux Limites, desirant qu'il leur laissast sans 
moleste. Ét combien que ceux de ces Paijs, avoijent aussi bon droict 
de faire retirer de 1^ les fran^is, que ceux de france ont de chasser 
Ceux de ces Paijs , de Canada , nouvelle France et Terre neufve , ou il 
n'est permis aller a ceux de ces Paijs suivant la Declaration oij joincte E, 



410 

Si furent toutes fois, ceux de ce Paijs contens, que ledit Vrolicq 
achevasse Ia Pescbe qu'il avoit entreprins en pleine mer, ou bien qa'il 
peut cercher quelcque autre lieu ou Comodité , dont ij avoit encor assez. 

Adoncq departist Ledit Vrolicq, prenant son cours pour Islande ou 
Il fist sa Pesche pour ceste année La, Et venant en france, ij fist ses 
plaintes, Comme si ceux de la Compagnie de ces Paijs, luij eussent fait 
grand tort. Sur lesquelles plaintes, il fust renvoyé par Sa Majesté 
Tres Chrestienne h Vos Seigneuries, seconde de Recommandatiohs au 
8: Tambassadeur de Sadite Majesté residant a la Haije. Avecq laquelle 
charge et recommandation Ledit Vrolicq et Consorts ont envoijé a la 
Haije un Isaac Mahieu du Havre de grace , lequel assisté du Secretaire 
dudit Sieur ambassadeur, ast presenté k Vos Seigneuries, les plaintes 
et doleances que Ledit Vrolicq et ses Associez faisoijent de ceux de La 
Compagnie du Nord de ces Paijs, Requerant reparation de domroages 
et Interests, Et que fust enjoinct a ceux de la Compagnie du Nord, de 
n'incommoder plus au futur ledit Vrolicq et Consorts. ou ne luij donner 
aucun destourbier en Ia Pesche de Spitsberguen en la Plage dicte Rob- 
benbaije qu'il nomme S*. Pierre ; Surquoij il auroit pleu a Vos Seigneu- 
ries, de Convoquer iceux Suppliants, Lesquels estant Comparus, ont 
peremptoirement rescript sur lesdites plaintes dudit Vrolicq, Lequel sur 
ce ^st derechef presenté a Vos Seigneuries certaine Replicque, de la- 
quelle Iceluij Vrolicq a mancqué Jusques a present et n*a voulu livrer 
ni communiquer aucune Copie aux éuppliants ni changer de pieces: 
Combieu c^ue ee fust enjoinct par appoinctement de Vos Seigneuries, 
suivant la Copie N°. F. A raison dequoij iceux Suppliants, ont aassi 
fait grande instance au Secretaire dudit S. Ambassadeur, lequel avoit 
jusques a lors poursuivi la Cause dudit Vrolicq, Mais s'excusant, a dit 
n'avoir point charge de Vrolicq de ce faire, appert de la relation du 
Notaire cij joincte anssi F. 

Et d'antant que Vos Seigneuries avoijent ordonnée quelques Commissai- 

nt p 

que ^ ^ __ 

commencée. De sorte que la faute est audit Vrolicq mesme, et non aux 
Suppliants, lesquels ont tousjours esté prests et Ie sont encores pour 
contmuer les procedures commencées par devant Vos Seigneuries, ou 
leurs Juges Competents, 

Tellement que ledit Vrolicq , dit et infere tres mal h, propos et Contre 
verité, que Justice luij auroit esté deniée icij au Paijs, Que c'estoit 
deroguer a Tauthorité de Sadite Majesté, troubler Le droict commun 
des nations, Et qu'iceux Suppliants auroijent faict quelque dessein ou 
entreprise contre la navigation ou liberté de france, ainsi que ledit 
Vrolicq allegue par ses positions, Mais Tjutention d'iceluij Vrolicq, n'est 
autre, que Comme elle a esté des beaucoup d'années en ca, de troubler 
assiduellement iceux suppliants de nouvelles molestations et fascheries, 
les troubler continuellement en leur perdurable possession et Pescherie, 
et les en priver entierement s'il luij estoit possible. 

L*an passé 1633 Ledit Vrolicq venant audit Spitsberguen aveoq 
quatre navires, fust bien reeen par les Commandeurs flamans, Luij 
donnaut liberté de choisir vne place pour faire la pesche des balieines 
au Zud du Cap de Zud de Baij de Magdalena ce que ledict Vrolicq 
accepta avecq bonne volonté piomettant qu*il ne feroit aulcune pescherie 
au nort dudict Cap s' offrant s'il faisoit au contraire que toute sa prinse 
seroit pour les suppliants, disant scavoir tresbien la nature de la Pescherie 
aux Baleines, laquelle il falloit faire par ordre, et point Confusement, 
pour ij faire du proffit. 



411 

Aijant iceluij Vrolicq mesme a ces fihs impetré Octroij de sadite Majesté 
de france qae personne ne Ie puisse approcher a dix Lieues pres , pour 
faire la pesche aox Baleines, Corome Vos Seigneuries peuvent voir par 
la. Copie cij Joincte G. Ledit Vrolicq apres avoir faict la susdicte 
promesse ast choisj vne Baije diatant environ deox liedes dudict Cap 
de Zod, scittué sur l'advenue des balleines , ou ledict Vrolicq ast exeroé 
la pesche des baleines avec meilleur succes que les Suppliants en lear 
endroict, et a canse de la scitnation si proche de nons Les Suppliants 
se trouvent grandement endommagez, Et puis que 1'action dudit Vrolicq 
contient Inbibition expres, que nul aultre exercera la Pescherie des 
Baleines a Dix Lieues en environs de la place auquel il feroit sa pescherie 
Les Suppliants ne devroient estre de moindre condition ains avoir Ie 
mesme droiot et liberté en leur vielle possession , Mais ne se contentant 
encores Ledit Vrolicq, et ne pouvant refrener sa vieille condition et 
Esprit turbulent, ast indiscretement envoije quelques Chaloupes pour 
pescher dans Les Confins dudict Cap. Ce que remarqu<^ par les Com- 
mandeurs fiamans, ont aussi expedié quelcques Chaloupes, Et venans 
audict Lieu, les trouverent vuides et abandonnées, s'estant retiré les 
homroes a Terre , et allé au lieu ou ledit Vrolicq estoit avec ses navires, 
et faisoit sa Pesche, qu* estoit chose facile et sans danger, lesquelles 
Chaloupes lesdits Commandeurs flamans ont mis a Terre, d'autant que 
cestoit contre la promesse faicte par ledict Vrolicq , non point aveo inten- 
tion OU pensement de les retenir, ou d'en oster la propriéte audict 
Vrolicq , ains seulement pour empescher et prevenir a Tlnfraction de la 
promesse et de Toctroij d'iceux Suppliants . et maintenir leur perdurable 
et vieille possession audict Lieu, aijant laissé lesdicts Chaloupes a la 
disposition dudict Vrolicq sans qu'il les aije oncques demandez. 

A considerer , que veu les diverses practicques et Causteleuses supposi- 
tions dudict Vrolicq, a s'eslever contre ladite Compagnie flamande, et 
leur nuire en quelque fafon que ce fust, Et aussij de son invention il 
n'auroit de guet a pens envoije sesdites Chalouppes contre sa promesse , 
pour rengreger ses griefs pretendns, et avoir raatiere de Ie tourner a 
son advantage. Le fait en faict doubter, Car d'anticiper sur la volon- 
taire perraission desdicts Commandeurs, et abandonner ainsi leurs Cha- 
loupes vuides, sans les recercher, cela manifeste assez qu'il ij a de la malice. 
Vos Seigneuries peuvent assez voir et remarquer du bref recit cij 
dessus. Que les Suppliants n'ont du tout point offensé ni endommagé 
ledict Vrolicq, Ains ont tousiours seulement tasché , et ne cerchent en- 
core autre chose , que de tenir ce qu'ils ont trouvé et possedé des plus 
de 36 ans en 9a , avec si grands et excessifs frais et despens. 

Les Suppliants toutes fois sont contens (pour eviter toutes querelles 
et disputes, et a la facilitation de ce facheux affaire, de tenir toute 
bonne correspondence avecq ledict Vrolicq et Compagnie Moijennant 
qu'il soit et demeure aussi a dix Lieues loing du Lieu , ou la Compagnie 
flamande faict -sa Pescherie, Comme II veut et desire que les franjois 
fassent en son endroict, en Conformité de son octroij. 

Le petit circuit que les Suppliants possedent pour faire leur pescherie 
a Spitsbergen apert a Vos Seigneuries par la Carte authentique cij joincte *), 
Dans lequel petit circuit Ceux de ces paijs pour raisons cogneues a Vos 
Seigneuries, ij admettent aussi ceux de Dannemarc seulement avecq deux 
navires , de sorte qu'il est impossible , sans totale confusion^ et degast 
de Ladite Compagnie, de permettre aucune autre entree a personne 
dans lesdits Confins. 

») Deze kaart, geteekend „MicMel Harmensz. Middelhoven fecit 1634", be- 
vindt zich nog op het Rijks-archief. 



\ 



412 

Lediot Vrolioq Ie s^ait aussi bien: Maia line cherche que confusion 
et embrouillement, tachant par ce moijen retirer plus de proffit que de 
la Pescherie mesme: Et ainsi cercbe par tous mauvais moijens sinistres 
conceptions , la raine et Paneantissement desdits Suppliants, vóire de 
transporter la Pesche des Baleines de ce Paijs en france, s'estant non 
seulement ingeré, la saison passée, d*empescher que nnls Basques ne 
paissent venir aa service de Ceux de ladite Compagnie flamande ainsi 
qu'appert par Pacte cij joinct N**. H, mais que pis est il a poarsniai 
si avant qu'il ast obtenu arrest de l'admiraultë de la Table de marbre 
(sur son faox et abusif raport) cij joinct soubs N°. I, et en vertn dudict 
s'est efforcé si avant qu'il s'est Jetté dans les maisons et Gomptoirs des 
marchaods flamans a Rouan , Bordeaux , Baionne et aoltres Lieux , et 
arresté leurs biens et effects ponr en tirer sa pretention malfondée , cerchant 
par ces manieres et fanons de faire inouijes contre les droicts et Privileges 
des Paijs et nations, k forcer iceux Suppliants d'aller litiger en france. 

C'est pourquoij iceux Suppliants Prenans Leur refuge a Vos Seignenries 
sopplient tres humblement de les vouloir prendre en leur souveraine 
protection, et de faire tellement Communiquer leur affaire a sa Majesté 
Trescbrestienne , qu*en estant bien informée, elle soit roeue, et Inij plaise, 
au moijen de Tlntercession de Vos Seignenries, de Commander audict 
Vrolicq, qu'il aije k lever ou relaxer 1'arrest subreptivement impetré, 
et fait a son risicq et peril sur quelques Marcbandises, sans frais, coust 
ni despens d'iceux Suppliants, et que la Concession d*iceluij (leqnel 
demeure en vigueur Jusques a ce que Sa Majesté en aura autrement 
ordonné) soit tracée , Qu' aussi puisse estre enjoinct audict Yrolicq d*ordre 
de sadite Majesté, de laisser doresenavant iceux Suppliants en Paix, 
et ne leur donuer aucun destourbier esdits lieux de leurdite Pescherie, 
Et que si ledict Vrolicq pense continuer sa navigation et pesche par 
dela, Qu'il n'aije a entrer dans leurs Gonfins, ni a s'approoher d'enx 
de dix lieues k la ronde, puis qu'il ij ast autre place baijes et ports 
assez ouverts pour ledict Yrolicq , a celle fin qu'a 1'advenir toutes dispn- 
tes et querelles puissent estre evité. 

Et si ledict Vrolicq, quant au passé, pretend avoir quelque droict 
OU action Gontre iceux Suppliants ce qu*il n'a point, Qu'il Inij soit 
commandé de la part de sadite Majesté, de poursuivre son action 
commencée et instituée pardevant la Justice de ce Paijs, ou iceux Sup- 
pliants ont esté, sont et seront tousiours prests de luij respondre et 
faire tout ce que sera Juste et equitable. 

Quant a la vollerie et grand . dom mage qui aestéfaict l'an 1638 aux 
Suppliants par qnelcques franpois en Tlsle Maurice ^), Le cas est tel, 
Qu'en la mesme année vindrent audit Spitsberguen deux navires esquip- 
pez audit S*. Jan de Luz, 1'un nommé S^. Marie, commandé d'nn Jo- 
hannis de Siguaroi , et Tautre le Pigeon blanc , sous la Gonduite et Gom- 
mandement d'un Pierre Bathon, aultrement dit Pierre Balcon, lesquels 
venants dans la Robbe baij , au lieu et en la possession de Geux de la 
Gompagnie flamande, en intention d'ij vouloir aussi faire leur Pesche, 
disans avoir pour eest effect, Passeport et licence de Sa Majesté de 
Dannemarc, furent iceux navires amiablement renvoijez par les Gom- 
mandeurs flamans, ainsi et en la mesme maniere et avec raisons telles 
qu'on avoit donné audit Jan Vrolicq, leur laissant toute liberté en 
pleine mer et sur les autres costes. 

Geux deux navires partis , prindrent leur Gonrs vers le Gap Septentrio- 
nal, ij faisant quelcque Pesche, attendant la le temps et jusques a ce que 



*) Zie daarover: hiervoor p. 262. 



418 

ceux de Ia Compagnie flamande fassent departis de Tlsle Manrice , Sur quoij 
ils prindrent quant et quant leur Cours pour iceluij lieu, on estans arrivez a 
Ia fin d'aoust dudit an, trouvans les navires de ladite Compagnie estre 
partis, se lancerent a terre oh. ils prindrent pillerent et vollerent une 
tres grande quantité d'huile de Ballaine , beaucoup de mille fauons de 
Baleines, et au tres utensiles, Eompirent aussi loges et maisons de 
Pierre, gasterent plusieurs utensiles, fracasserent une bonne partie de 
Chaloupes, qu'ils laisserent couler et flotter en mer, Enfin dissiperent, 
et firent grande ravage et degast a ladite Compagnie, laquelle avoit 
laissé lesdicts marchandises et vtensiles la comme en certain leur maga- 
sin, OU ils n'avoient Jamais jusques a ce temps Ia eu aulcun mal rencontre, 
dont ils remplirent leursaicts navires, menerent Ie tout en france, et 
en veAdirent ane partie a Roaen et ailleurs :) Que I'enormité du fait en 
est abominable, Ie Delict Criminel, la perte immense (excedant de beaucoup 
la somme de deux eens mille florins monnoije dece Paijs:) comme irrepa- 
rable, et la flamme de tel ressentiment inextinguible , De laquelle vol- 
lerie lesdits Suppliants n*entendirent rien que quelcque bruict de france, 
mais rien d*aillears, Jusques a ce que leurs navires arrivans la TËsté 
passé, ils trouverent et recogneurent Ie grand ravage et desolation per- 
petrée, comme dit est Comme apert par L'attestatión soubs lettre E. 

Pour les susdicts raisons Les Suppliants seroient bien fondëes de pro- 
curer et obtenir de Vos Seigneuries mandemens d'arrest, pour saisir et 
arrester les biens de la nation fran^oise et notamment de celles de Jan 
Vrolicq les Capitaines Matelots et participants des susdicts Navires , que 
les Suppliants pourroijent trouver en ces Paijs et quartiers de nort, 
mais avant de venir a vn tel extremité, avons trouvé mieux a propos 
d'Implorer Tlntercession de Vos Seigneuries par ceste presente , et prions 
qu'il plaise a Vos Seigneuries, de depescher Lettres serieuses a Sa 
Majesté de france, a celle fin qu'il plaise a Sa Majesté de donner tel 
ordre que les Suppliants puissent avoir reparation et contentement de la 
susdicte perte et grand Interest, et d'enjoindre a ses subjects de ne 
plus faire ou attenter cbose semblable, et d'ordonner a TAmbassadeur de 
Vos Seigneuries en france de poursuivre Instamment Teffect de ce que 
dessus, et a ces fins luij envoijer les Doccuments et papiers cij joincts. 
Ce faisant etc. ') 

Ree. 2 Februari 163é, 



BIJLAGE XIX. (p. 295—297.) 



BEQÜEST van Jean Vrolicq aan de Staten-Generaal 
over het voorgevallene tusschen hem en de schepen 
der Noordsche Compagnie op Spitsbergen in den zo- 
mer van 1682. 

Aen de Hooge Moogende Heeren Mijn Heeren de Staten Ge- 
nerael der Vereenicbde Nederlantsche Provinciën, 
Geeft met behoorlijcke reverentie te kennen Jan Vrolicq Capiteijn ter 
Zee van St. Jan de Luz in Vranckrijck dat hij suppliant van zijne Co. 



^) Naar het oorspronkelijke stuk, —^ waarbij zich nog alle bijlagen (A-K) 
mden, — in de versamelingt Noordsche togten. 4 Loopende N. C. R,-A, 



bevinden 



414 

Ma^. aldaer mitsgaders mijn Heer den Cardiaal Hertoch van Richelieu 
Pair vaa Vranckrijck , Qrand Maistre Chef ende Sur Intendant Generael 
vande Zeevaert ende den handel aldaer mitsgaders Gonvernenr van Bre- 
tagnen inde jaren 1629 ende 1633 vercregen hebbende verlof ende 
octroLJ om int selve Goninokrijck op te rechten een Compagnie vanden 
Walvis-vanck op alle havenen ende casten vande Noortzee van LX gra- 
den 'noortwaerts op, daer ende sooverre het den Snppliant ende die van 
zijne Compagnie goet ende te rade vinden souden, ende dat met uijt- 
sluijtinge van alle andere jngesetenen ende onderdanen vande selve 
Croone, te weten voorden tijt van Jaren bij 't selve Octroy geexprimeert , 
Ende daer op inden Jare 1631 aent Ëijlant van Spitsbergen in seeckere 
Baije (bij de Nederlanders genaemt de Robbebaije) den selven Walvisyanck 
ende neeringe gedaen ende gepleecht hebbende sonder bij ijemanden ter 
Werelt daerinne eenichsints beleth ofte verhindert geweest te sijn, selfis 
niet bij seecker Schip nijt Denemarcken den Walvisvanck inde selve Baije 
ten selven tijde doende; hij suppliant op sijn vertrecq van daer aldaer 
gelaten heeft gehadt seeckere chaloupen, vaeten ende andere gereet- 
schappen tot den selven vanck ende neeringe dienende, met intentie 
ende raeeninge om inden Jare 1632 daer wederom te keeren, ende den 
selven walvisvanck aldaer als vooren te doen ende plegen. Dat dien- 
volgende hij Suppliant met die van sijne Compagnie int begin vanden 
selven Jare 1632 nijtgerustet heeft gehadt drie Schepen 't een minder 
't ander meerder ij der naer sijn grootte versien van geschat ende alder- 
haude Oirlochs amonitie mitsgaders van volck, vivres, ende andere be- 
houftigheden tot soodanige reijse ende vangste noodich, ende met twee 
vande selve Schepen in Maije 1632 voor uijt gevaeren is naer het Eijlandt 
ende de baije hier vooren verhaelt, — alwaer int einde vande maent 
J unius gecomen sijnde hij inde selve baije wederom gevonden h^eft gehadt 
het selve Schip van Denemarcken 't welck neffens hem 't Jaer te vooren 
den walvisvanck aldaer gedaen hadde Ende soo hij Suppliant sonder 
eenige oppositie ofte beleth vant selve Schip sijnen vangh aldaer mede 
begonde te doen, hebbende sijn volck 't zijnderaencomste drie walvissen 
gedoot, js hem tegens sijn verwachten belet ende verbooden geweest 
daerinne voort te gaen, door Jacob Jansz. Duijnkercker Commandeur 
Generael mitsgaders de andere Commandeurs vande Schepen vande 
Noordsche Compagnie deser landen, die in Mauritius Baije niet wijdt 
van daer haren walvis-vanck waren doende , seggende 't selve ver bot ende 
belet door last ende ordre van die vande selve Compagnie den Suppliant aen 
te doen Ende alhoewel hij Suppliant aen den voorszeiden Commandenr 
Generael ende andere Commandeurs vertoonde het Octroij van zijne hooch- 
gemelte Co : Ma^ ende mijn heere den Cardijnael , ende versochte dat 
ten insichte vande goede verbintenisse tusschen de Croone van Vranck- 
rijck ende den Staet van dese Nederlanden, sijluijden hem on verhindert 
wilden laten int geene alle volckeren de jure gentinm vrij en geoirloft 
is ende die vande voorszeide Noortsche Compagnie aende Engelschen 
ende Deenen aent voorszeide Eijlant toe staen, Te meer doordien die 
vande selve Compagnie inde voorszeide Robbebaije haren vangst niet 
en pleechden, nochte oock oijt voor desen gedaen en hadden, ende dat 
het selve bij hem suppliant geschiede met toestaen ende sonder eenich 
oppositie vande Deenen , die sonder eenich belet ofte contradictie 
vande selve Compagnie haren vangst aldaer gewoon waren te doen, 
ofte ten minsten dat sij luijden hem *t selve wilden toestaen in eenige 
andere plaetsen ofte baijen bij henluijden int selve Eijlandt voor desen 
noijt geoccupeert, Soo is echter alle 't selve hem suppliant bij den 
voorszeiden Commandeur absolutelijck afgeslagen ende geweijgert ge- 
weest met dreijgementen soo verre hij Suppliant vant voorszeide Eijlant 



415 

van Spitsbergen niet dadelijck a£P en trock hem met de wapenen van 
daer te sallen drijven, pretexerende dat het selve Ëijlant met alle de 
Casten ende Baijen vandien de voorszeide Noortsche Compagnie als 
eerste ontdeckers ende occnpateurs alleen toebehooren, ende bij nwer 
Ho : Mo : Octroij vergunt sonde sijn , Ende is de voorszeide Comman- 
deur in desen soo verre gegaen, dat hij niet alleenlijck allen vorderen 
vangst verboden heeft gehadt, maer oock mede het bewercken vande 
drie walvissen bij sijn Suppliants volck becomen ende gedoot, jae hem 
suppliant met de sijne niet meer dan zes uijren tijts en heeft willen gun- 
nen om hun gereetschap wederom te schepe te nemen ende hun tot het 
vertrecken te bereijden, Ende alsoo den Suppliant met de sijne binnen 
soo corten tijt niet gereet en waren om te vertrecken, soo heelt den 
voorszeiden Commandeur hunluijden een Chaloupe met volck toegesonden, 
dreijgende bij soo verre sij luijden niet dadelyck en vertrocken selfs hunne 
anckers te sullen lichten ende seijlen aen te setten ,' ende soo verre 
hem daerinne eenige resistentie bijden Suppliant ofte de sijne geschie- 
den, oft dat hij hunluijden op de selve custen meer rencontreerden 
alles inden gront te sullen schieten ende verdelgen, Soo dat hij Sup- 
pliant omme soodanich onheijl ende gewelt te voorcomen, genootsaect 
is geweest soo haestich te vertrecken , dat hij alle zijne Chaloupen ende 
ander gereetschap niet en heeft connen mede nemen , maer een gedeelte 
vant selve met de voorszeide drie walvissen bij sijn volck gevangen aldaer 
aen landt inde macht vanden voorszeiden Commandeur met de sijne heeft 
moeten laten, jae geen tijt en heeft gehadt omme zijne Schepen met soet 
water naer behooren te versien, Ende alhoewel de suppliant met sijne twee 
voorszeide Schepen vandaer vertrocken sijnde ende onderwegen gemoet 
hebbende het derde Schip van sijne Compagnie ('t welck ontrent 14 da- 
gen naer hem van Havre de Grace vertrocken was) alle debuoir gedaen 
heeft gehadt om op eenige andere wijdt van daer gelegene Eijlanden 
eenigen walvisch te vangen, op dat sijne reijse niet teenemael infruc- 
tueus ende soo groote oncosten gants verlooren en mochten sijn, soo 
en heeft hij nochtans soo door den ijsganck als tempeesten ende andere 
ongelegentheden vande plaetsen ende het saisoen daerinne niet connen 
opdoen, dit alleenlijck uijtgesondert dat hij op seeckere plaetse twee 
doode walvissen gerencontreert, ende 't sijnen proffijte bekeert heeft ge- 
hadt, Soo dat den suppliant met sijne voorszeide drie Schepen, door de 
voorszeide onbehoorlijcke ende met gewelt vermengde proceduijren vande 
voorszeide Noortsche Compagnie niet alleenlijck en comt te ontbeeren 
de proffijten die hij int voorszeide Jaer seer groot sonde hebben connen 
doen (alsoo den walvisvanck alsdoen inde voorverhaelde Robbe baije 
ende andere plaetsen van Spitsbergen extraordinaris goet ende groot is 
geweest), maer oock te verliesen alle de oncosten die op soodanige uijt- 
reedinge loopen, veele duijsenden bedragende Sulcx soo heeft hij Sup« 
pliant van een soo schadelijcken ende verlooren reijse in Vranckrijck 
wederomme gekeert sijnde sich geaddresseert aen zijne hoochgemelte 
Ma^ ende mijn heere den Cardinael, ende versocbt dat die vande 
voorszeide Compagnie bij alle geoirlofde wegen ende bequame mid- 
delen geconstringeert mochten worden te repareren de violatie van 
zijne Coniuckljcke Paspoorten, mitsgaders te vergoeden alle de scha- 
den ende jnteressen die hij Suppliant met sijne geassocieerde inden 
voorleden zoomer door ende ter oirsaecke van het voorverhaelde gewelt 
ende verjagen van sijne Schepen gehadt ende geleden heeft , ende sooda- 
nige onbehoorlijcke manieren van doen in toecomende tijden aff te laten, 
Dan t* heeft zijne hoochgemelte Ma^ ende mijn heere den Cardinael 
gelieft gehadt, alvoorens op des suppliants versouck te disponeren hem 
te renvo^eren aen uwe Uo: Mo: om vande selve als Souueraine OverhedeQ 



416 

vande ?oors2eide Compagnie te versoucken de voorszeide reparatie met 
vergoedinge van sijne geleden schade , ende beter ordre voor toecomende 
tijden ; met vast vertrouwen dat de selve niet en sullen naerlaten , prompte- 
lyck daerinne sulcx te versien als de saeeke selfs mitsgaders de alliancie ende 
goede correspondentie tusschen zijne Groone ende desen Staet vereijs- 
schende is , Keert derhalven hij Suppliant hem mits desen tot uwe Ho : Mo : 
Versouckende oitmoedelijck dat ingesien *t voorszeide gewelt ende verjagen 
van des suppliants Schepen vant Eijlant van Spitsbergen selfs uijt de 
havenen ende Baijen in dewelcke ' die vande Noortsche Compagnie deser 
landen haren walvisvanck niet en doen, nochte oijt voor desen gedaen 
en hebben gehadt, notoir is ende blijct uijt 't geene tussen den Suppliant ende 
de Commandeurs over de Schepen vande zelve Compagnie aent voorszeide 
Eijlant schriftelijck gepasseert is, (waervan Copie auctentijcq hier neffens 
gaet ,) uwe Ho : Mo : gelieve die vande selve Compagnie te belasten ende 
bevelen den Suppliant met sijne geassocieerde promptelyck te vergoeden alle 
de schaden ende jnteresten bij de selve inden voorsz^iden Soomer daer door 
ende ter occasie vandien eenichsints gehadt ende geleden , mitsgaders den 
suppliant met sijne geassocieerde in toecomende tijden rustelijck ende 
vredelijck te laten genieten den walvis-vanck ende neeringe, soo aent 
voorszeide Eijlant van Spitsbergen als alle andere havenen ende plaetsen 
vande Noortzee Ende alsoo den Suppliant van meeninge ende besich is 
achtervolgens d* expressen last ende macht daer toe aen hem gegeven bij 
sijne hoochgemelte Ma^. ende mijn heere den Cardinael voor het aenstaende 
saisoen wederomme op Spitsbergen t' equipperen omme aldaer inde Rob- 
bebaije te gaen soucken de Chaloupen ende andere gereetscbappen , die 
hij door het niet min baestich als geweldich verjagen van sijne Schepen 
den voorleden Soomer aldaer heeft moeten laten , ende met de selve ende 
't geene hij noch daerenboven met hem voeren sal den walvisvanck ende 
neeringe aldaer te doen ende plegen, gelijck hij inden Jare 1631 rus- 
telijck ende vredelijck gedaen heeft gehadt Ende dat die vande voorszeide 
Noortsche Compagnie pretenderen uijt crachte van uwer Ho: Mo: octroij 
niet alleenlijck alle andere jngesetenen van dese Landen maer oock alle 
andere natiën, selfs de bontgénooten ende goede allieerde vande selve 
aent Eijlandt Spitsbergen ende alle andere havenen ende plaetsen in 
haerluijden octroij begrepen den walvis-vanck ende neeringe met den 
aencleven vandien te mogen verbieden ende verhinderen, niettegenstaende 
de jnstructie voor veele Jaren aende Commandeurs over hare oirloch- 
schepen gegeven, 't contrarie medebrengt, ende dat uwe Ho: Mo: op 
andere diergelijcke ^legentheden als dese is, bij resolutien ende publijcque 
acten verolaert hebben dat het voorszeide Octroij niet en raeckt noohte 
eenichsints en prejudiceert eenige vreemde natiën ende met namen niet 
de Ingesetenen van Vranckrijck, Soo versouct hij Suppliant seer oit- 
moedelijck dat uwer Ho : Mo : goede geliefte zij bij provisie rondeljck aen 
die vande voorszeide Noortsche Compagnie van nieuws te verclaren dat uwer 
Ho: Mo: wille ende begeerte is dat sijluijden de ondersaten van zijne 
hoochgemelte Mat. inden walvisvanc ende neeringe met den aencleven 
vandien niet en sullen beletten in eenige plaetsen, selfs niet binnen de 
limiten van het Octroij aen henlieden vergunt, ende daer van aenden Sup* 
pliant te laten leveren acte in auctentijcque ende gewoonlijcke forme, 
omme hier door te voorcomen alle ongevallen ende inconvenienten dieder 
souden mogen ontstaen, bij soo verre die vande voorszeide Noortsche Com- 
pagnie onderstonden de Schepen die tegens het aenstaende saisoen binnen 
Havre de Grace toegerustet werden wederom diergelijcke verhinderingen 
aen te doen als inden voorleden Soomer geschiet is, Verclarende hij 
Suppliant dat sijne meeninge niet en is door dit jegenwoordich versouck 
in eenioh proces met de voorszeide Noortsche Compagnie te treden over do 



417 

óualiteijt van het Octroij bij sijne hooch'gemelte Mat. ende mijn Heerè 
den Cardinael aen hem vergunt (gelijck dan sijluijden voor desen gesoclit 
hebben hem daerinne te trecken) alsoo (onder reverentie) de kennidse daer 
van niet en competeert aen eeaich Hoff ofte Gericiite van herwaarts over 
maer dat bij sappliant simpelyck sijn toevlucht neemt tot de goedertiereue 
ende gewooniycke billickheijt van uwe Ho: Mo : op dat daer bij öomraieriyck 
versien mach worden op de vergoedinge vande schade hem Suppliant 
met zijne geassocieerde door die vande voorszeide Compagnie aengedaen , 
ende dat hij Suppliant hier mede volbrenge ende naercome 't geeue sijne 
boochgemelte Ma^. begeert heeft gehadt dat bij hem Suppliant geschieden 
soude ten fine dat zijne Ondersaten ende die van uwe Ho : Mo : in alles 
ende op alle plaetsen te samen soo vreedich mogen leven als de alliancie 
ende goede correspondentie tusscheu de Croone vau Vranckrijck ende 
desen Staet vereijsschende is, T'wqlck doende etc. *). 

(Ree. 11 Maart 1633.) 



BIJLAGE XX. (p. 298—300.) 

MEIMOBIE van Jean Yrolicq aan de Staten-Generaal 
over z^ne oneenigheden met de Noordsche Compagnie 
in 1633. 

Aen de Hooge Mogende Heeren de Staten Generaal der Yeree- 
nichde Nederlanden, 

Geeft met behoorlycke eerbiedinge te kennen Jan Vroljcq Capiteyn ter Zee 
ende Generael vande Vlooten der Noortsche Compagnie binnen Rouen 
ende Havre de grace in Vranckryck, dat hy Suppliant met syne geassoci- 
eerde inden jare 1631 uyt crachte van het Octroy ende opde Fasseporten 
van syne Co : Ma^ van Vranckryck , ende myn Heere den Cardinael ende 
Hartocb van Richelieu aent Eylandt vau Spisber^en inde Baye byde 
Nederlanders genaemt de Robbebaye rustelyck ende vredelyck gedaen 
hebbende den Walviscbvanck ende Neeringe sonder eeiiige tegenseggen 
vande Deenen, die gewoon syn jaerlycx mede daerheneu te varen , ende de- 
selve Neringe inde seive Baye te doen, mitsgaders sonder eenich hinder ofte 
belet van de Noortse Compagnie deser lauden, op syn vertreck aldaer gelaten 
badde eeuighe Chalouppen, leedige vaten ende ander gereetschap tot 
deselve neeringe noodich ende dienstich; met meeninge op het alsdoen 
aenstaende jaer 1632 sich selven wederomme daer henen te begeven, 

Dat hy Suppliant inden selven jare 1632 daer wederomme gecommen 
zynde met drie schepen versien van alle nootelycheden tot soodanige 
reyse ende neeringe, de Generael over de Schepen vande Noortse Compagnie 
deser landen met allerhande wegen van dreygen ende gewelt hem van 
daer verdreven beeft gebat niettegenstaende by Suppliant aen hem toonde 
het Passepoort van syne hoochgemelde Co: Ma^ ende myn heere Den 
Cardinael, mitsgaders hem vertoonde, dat achtervolgens het recht aller 
volckeren, de alliancie ende goede correspondentie tusscheu de Croone 
van Vranckryck ende desen Staet, eude d'Intentie, Jae mede de resolu- 
tien van uwe Ho: Mo: ende de lustructien op andere jaren aen gelycke 
Commandeurs gegeven, de voorszeide vangst ende neeringe hem aldaer 
vry behoorde gelaten te werden , ende dat de Deenen daerinne te vreden 



'■) Naar eene vertaling van het reqaest, berustende in de verzameliag : Stuk 
ken van den Haarlemschcn gedeputeerde bctreifeade de Noordsche Compagnie. R.-A* 

27 



418 

waren, die nochtans, alleene, ende niet syne principalen ende Meesters 
de Noortse Compagnie deser Landen, gewoon waren inde selve Baye 
den Walvischvank ende Neringe te doen. 

Dat hy Snppliant door het voorseide gewelt gedwongen zynde aldaer 
te verlaten niet alleenlyck drie Walvisschen , door syn byhebbende volck 
airede gevangen, maer oock eenige Chaloupen , ende andere gereel^chap- 
pen tot de voorseide Neringe dienstich , uy t oorsaecke dat den voorszeidea 
Commadeur Generael hem geen tyt en gafP nm deselve binnen Scheeps- 
boort te brengen , hy eyndelyck naer eenich swermen in Vranckryck we- 
deromme gearriveert is met leedige schepen, ende beschadicht van alle 
de oncosten van soodanige nytreedinge, eenige duysenden bedragende. 

Dat hy Suppliant hierover clachtich gevallen synde aen syne hoocbge- 
melte Ma^. mitsgaders myn Heere de Cardinael, ende deselve Syne Ma^. 
gelieft hebbende alvoorens op syus suppliants dachten te disponeren , soo 
als deselve naer rechten vermochte te doen, hem te renvoyeren aen uwe 
Ho: Mo: op hoop dat by deselve promptelyck zoude worden voorsien 
800 wel opde vergoedinge vande schaden, die hy Suppliant met syne 
geassocieerde inden voorszeiden jaere doorde voorverhaelde violente proce- 
dniren geleden beeft gebadt, als mede dat in toeoomende tyden van gelycken 
niet meer gepleecht en sonde worden , hy Suppliant ende syne geassoci- 
eerde int begin vanden voorleden jaere seecker persoon van baer Compagnie 
tendien fyne expresselycken herwaerts over gesonden hebben gehadt. 

Dat deselve persoon by twee Requesten ende remonstrantien aen awe 
Ho: Mo: gepresenteert inde Maenden van Meert ende April des selven 
jaers geclaecht beeft gebadt over de voorverhaelde violente procedniren 
vande Noortse Compagnie deser landen , ootmoelyck aenhoudende omme 
recht ende justitie met vergoedinge vande schaden daerdoor geleden, 
ende dat aen die vande voorszeide Noortse Compagnie verbot gedaen 
mochte worden van sulcx niet meer te plegen, gelyck byde selve re- 
questen te sien is, des onder uwe Ho: Mo: noch berustende zyn, son- 
der eenich finael appointement ordre ofte resolutie vande selve op het voors- 
zeide versoeck , niettegenstaende bet continuel aenhouden daeromme gedaen 
selfPs by myn Heere de Baugy Ambassadeur van Syne Hoochgemelte 
Ma^. by uwe Ho: Mo: achtervolgens het expres ende tot meermaels 
gereitereert bevel vande selve syne Mat. tot welcke requesten ende remon- 
strantien hy Suppliant sich refereert nopende het gepasseerde inden voor- 
verhaelden jaere 1632 omme geene redditen in desen te gebruycken, 
Versoeckende als noch ootmoedelyck dat uwe Ho: Mog: gelieve hem 
Suppliant eenmaels daerop soodanich recht ende justitie te doen , als 
deselve bevinden sullen in redelycheyt ende billicbeyt te behooren, 

Ende alsoo het gansch geen reden en was, dat geduirende de voors- 
zeide irresolutie van uwe Ho: Mo: hy Suppliant achterlaten sonde een 
vaert ende neeringe by het recht der voickeren alle ende een yder ega- 
lycke vry ende toegelaten , ende aen hem ende syne geassocieerde in 
Vranckryck by speciael faveur ende privilegie van syne hoochgemelte 
Ma^ vergunt met uytsluytinge van alle andere van syne natie soo heeft 
hy snppliant in het begin vande voorleden jare sich gereet gemaeckt 
omme wederomme daerhenen te varen met vier schepen ende dat open- 
baerlyck ende ten aensien van alle de weerelt, op dat by soo verre 
die v&nde Noortse Compagnie deser Landen mochten meenen dat uwer 
Ho: Mo: jntentie is haer ende hare ondersaten het eylandt van Spits- 
bergen toe te eygenen , met uytsluytinge van alle andere natiën int ge- 
nerael, ofte de Erancoyseu int particulier , syluyden by tyt^ mochten ver- 
sorgen , dat verclaringe daervan aen hem Suppliant gedaen wierde , 
omme deselve by hem gesien, te resolveren off hy aen haerluyden pre- 
tentien ende macht sonde hebben te wycken ofte niet, 



419 

Ende is hy Suppliant met de voorszeide vier schepen nyt Yranckryck 
vertrocken inde Maent van Mej, met vast vertrouwen dat sjne gants 
gerechtige saecke, ende de goede alliance van syne hoochgemelte Mat. 
.met nwe Ho: Mo: by deselve soo verre ten minsten in acbtinge geno- 
men sonde zyn geweest, dat dewyle deselve onime eenige particaliere 
insichten noch niet en conden resolveren om de voorszeide Noortse 
Compagnie te condemneren inde vergoedinge vaude schaden by den Sup- 
pliant door baer toedoen geleden, denselve ten minsten aen bunluyden 
expresse verbot gedaen zouden hebben van hem Suppliant in syne voors- 
zeide neeringe eenich hinder ende belet aen te doen tot dat by wegen 
van accommodatie ofte andersints het principael different ter neder soude 
syn gelecht , Te meer door dien hy Suppliant by syne eerste Reqneste 
t' voorszeide gereetmaecken syner schepen uwe Ho: Mo: aengedient, 
ende snlcx vande selve ootmoedelyck versocht hadde, Ende dat de voor- 
gemelte Heer Ambassadeur op den XX*° derselver maent van Mey in 
volle audiëntie van uwe Ho: Mo: verclaert heeft gebadt, dat by sup- 
pliant met syne Schepen naer Spisbergen vertrocken was, versoeckende 
dat deselve op de schepen deser landen (die alsdoen noch niet vertroc- 
ken en waren) geliefden behoorlycke ordre te stellen, omme haer te- 
gens de Francoysen soo te gedragen dat daerdoor geen jncovenienten 
ende misverstant en quame te ontstaen, 

Maer op den 27*° Juny geluckelyck met syne voorzeide 4 schepen 
gearriveert zynde inde Robbenbaye hierboven verhaelt, ende vriende-. 
lyck onthaelt byde Deenen , (die als hiervoren geseyt is) gewoon syn 
inde selve Baye hare Walvischneringe te doen, soo heeft hy Suppliant 
nyt henluyden verstaen dat die vande Noortse Compagnie deser landen , 
haere Walvischneringe doende in een andere Baye twee mylen van daer 
gelegen, geresolveert waren hem het doen vandien in eenige haven vande 
gantsche Custe aldaer te beletten, 

Sulcx soo is oock des anderen daechs gebeurt , dat de Secretaris over 
de Yloote vande voorszeide Noortsche Compagnie hem suppliant is 
comen vinden, versoeckende dat hy den Generael ende andere Comma- 
deurs vande selve vloote soude willen gaen spreken , Oo welck versoeck 
hy Suppliant daerhenen gegaeu zynde, soo syn nldaer opden XX*° Juny 
tusschen henluyden gevallen verscheyden contestatien ende debatten soo 
by monde als by geschrifte over de macht ende vryheyt die hy Suppliant 
sustineerde te hebben van te doen den Wal visch vangst ende neeringe 
ant eylandt aldaer, sonder dat hy Commandeur Generael eenicl) recht 
hadde om hem Suppliant t' selve doen te beletten, voornamentlyck niet 
in soodanige Haven, ende Bayen van het selve Eylandt, als by die 
vande voorszeide Noortse Compagnie niet en waren geoccupeert , gelyck 
is de Kobbebaye, waerinne de Deenen, ende andere waerinne de En- 
gelschen gewoon zyn t* selve alleen te doen ende niet die vande voors- 
zeide Noortse Compagnie hebbende syluyden met gemeen accoort (soo 
hy suppliant vermeent) de Havens ende Custen aldaer onder den ande- 
ren verdeelt ') omme d'een d*ander int doen van haerlu^den neeringe 
niet te beletten, ende soo te voorcomen alle jnconvenienten die uyt 
soodanigen belet sonden mogen ontstaen. 



>) Deze vermelding van het beweerde Engelse h-Nederlftndsche verdeelings- 
tractaat is merkwaardig , omdat zij dagteekent van eeuen tijd , toen nog geene 
tien jaren na de sluiting zouden kunnen verloopen zijn. De vorm der mede- 
deeling is echter te onzeker om m^ne twijfelingen over het bestaan van het 
tractaat (zie hiervoor p. 189 — 141) weg te nemen , te meer daar Vrolicq weinige 
regels later verklaart, dat «de limiten vande Compagnie soo onseecker syn fJs 
hare begeerlycheyt onmatich is." 

27* 



420 

Sastiaereade deseWe Oommandeur ter contrariea, dat hy Suppliant 
geea recht eii soude hebben om de voorszeide neeriage aen het voors- 
eide Bylaat te doea, ofte oock daeromtrent biaoen de limiten vande 
▼oorszeide Compagnie, die soo onseeckér syn als hare begeerlycheyt 
onmatich is , eade alle palen ende limiten te baytea gaende , verachtende 
het passeport van syne Hoochgemelte Con. Ma^. ende myn tleere dea 
Cardmael, t*welck hy Suppliant hem toonende was, Seggeude dat hy 
Commandeur niettemin by gratie quansuis ende faveur hem Suppliant 
voor dat jaer toe soude laten aen het selve Eylandt om de Zuyt te 
soeckeu eenige andere tot nochtoe onbekende Havens ende Bayen omme 
deselve neeringe aldaer te doen , Weygerende wél expresselyck hem sup- 
pliant t* selve toe te laten ter plaetsen daer de Engelschen voor desen 
t* selve hebben gedaen '), alhoewel deselve wyt syn gelegen vande Mau- 
ritius Baye, inde welcke hy Commandeur met syne schepen syne Ne- 
i?inge was doende, 

Waermede hy Suppliant voor die tyt (sonder preiuditie van syn recht, 
mitsgaders de passeporten van syn Coninckl. Ma^.) sioh soude hebben 
laten contentereu, omme alle meerder jnconvenienten te voorcomen , 
ende niet uytte staen het ge welt van wapenen , waermede deselve Com- 
mandeur hem dreygende was, 

T' eynde van welcke dispute ende debatten geweest syn expresse ende 
tot meermaels gereitireerde dreygementen , selffs by geschrifte gedaen, 
hem suppliant met het gewei t van wapenen van daer te sullen verjagen , 
ten ware dat hy met alle syne Schepen ende Chaloupen op het spoediste 
vertrocke uyt de voorverhaelde Robbebaye , ende van alle de Custen daeron- 
trent, ten minsten naer andere onbekende plaetsen om de Suydt gelegen , 

Waertoe hy Suppliant niet connende verstaen , heeft hy evenwel omme 
t* gedreychde gewelt te ontgaeu geresolveert de voorszeide Robbebaye 
te verlaten , ende syn Scheepsvolck daervan de weete gedaen , die aireede 
met twaelff Chaloupen in See gegaen waren , d' een hier d' ander daer 
om opde Walvisschen te letten, Ende hebbende alvoorens gedaen peylen 
seecker ander haven ontrent vier mylen van daer gelegen ^) , waerinne noyt 
te vooren eenige schepen geweest en zyn, soo is hy opden sevenden 
Joly uyt de voorszeide Baye met alle syne Schepen vertrocken, niet 
sonder groot peryckel van stoeten ende vergaen, ende soude vroeger 
daeruyt vertrocken zyn geweest, ten ware dat hy door contrarie wint 
van sulcx te doen belet ware geweest, 

Welck vertoeven (soo het vertoeven heten mach) den voorszeiden Ge- 
nerael ende syne byhebbende Commandeurs een soo groot crimen ge- 
scheenen heeft, dat syluyden ten selven dage met alje hunne seven 
schepen wel gewapent uytgecomen zyn, omme hem Suppliant te bevech- 
ten, ende syne schepen inden gront te jagen, waervan syluyden niet- 
temin belet zyn geweest door een onversiens opgecomen calmte, geduy- 
rende dewelcke syns Suppliants Schepen haer gesalveert hebben inde 
haven te vooren bv hem gedaen peylen, dewelcke daerdoor waerlyck 
geworden is, Ie Refuge Erancois, geïyck hy Suppliant deselve ter dier 
tyt oorsaecke oock genaemt heeft, 

Ende dat sonder het voorszeide geluckich ontcomen hy Suppliant met 
alle syne schepen ende voick byden voorszeiden Generael ende andere 
Commandeurs te gronde verdelcht geweest souden zyn, is wel aff te 



>) Waarsch^nlijk wordt hier de zoogenaamde „Engelsche baai" bedoeld, de 
zuidelijkste van Fairhaveu. 

*) Dit baaitje, halverwege tusschen Mandlensound en de Hambnrgerbaai ge- 
lden , komt nog op enkele onde kaarten als |,Baskes bay" voor. Op het cartou 
van de hierbij gevoegde kaart heb ik echter den naam Refage Fran9ai8 hersteld . 



421 

nemen uyt bel wreet ende barbaar Tractenient t' welck syluyden ten selveu 
dage gedaen hebben aen derticb Mannen de beste van syn Suppliant^ 
bybebbende voick, 

Want de persoonen byden Suppliant gesonden omme zyne twaelff Gha- 
louppen hiervooren verbaelt aen te seggen dat syluyden het walvisvangen 
in die quartieren souden hebben n^er te laten, niet hebbende connen 
alle deselve soo haest uytvinden, als hy Suppliant wel gewenst hadde, 
in oorsaeeke dat deselve aen verseheyden oorden verspreyt waren , d' een 
hier, d' ander daer, soo is het ten selven dage gebeurt, dat eenigeCha- 
loupen vanden voorszeiden Generael elek op hebbende 16 ofte 18 gewa- 
pende mannen geattrappeert hebben gehadt vyfiP van Syu Suppliants 
voorszeide twaelff Chaloupen , dewelcke zylnyden niet alleeniyck genomen 
en hebben met alle het gereetschap ende de vivres daerinne zynde, ende 
gebracht in haer voorszeide Baye , maer oock de dertich Mannen daerinne 
synde uytgeset ende gelaten aen een verschrickelycke steyle rotse, van 
waer menschelycker wyse geen affcommen en was , ende dat sonder efenige 
vivres ofte een eenige vande selve Saloupen henluyden te hebben willen 
laten, niettegenstaende seecker persoon onder deselve wat Nederlants 
connende spreecken, seer instantelyck daeromme badt, omme daérmede 
hun leven te salveren , twelck door dese wreede daet ten besten gegeven 
wierdt aen de wreetheyt der Baeren ende andere wilde Beesten van het 
selve Landt, ofte den .honger wreeder dan alle deselve, heeft niettemin 
hy Suppliant alle de selve van daer doen haelen, da ervan gewaersch out 
zynde door een onder deselve, die door hongersnoot geperst zynde syn 
leven hasardeerde daer niemant.van alle de andere hem en derffde vol- 
gen, ende miraculeuselyck ontquaem, 

Ende heeft het verlies vande voorszeide vyff Chaloupen noch een ander 
seer Droevich accident aen hem Suppliant ende syn volck veroorsaeckt, 
Te weten, dat soo syluyden doende waren om seeckeren Walvisch. te 
vangen, een van syne Chaloupen tegens den Walviscb gebroocken zynde 
twee persoonen, die daer inne waren, verdroncken, ende de ander seer 
geqnetst syn geworden, welck verdrencken ende quetzure niet gevallen 
zoude zyn geweest soo verre hy Suppliant geen gebreck van Chalouppen 
en hadde gehadt, 

Ende alhoewel dat, naer dat hy Suppliant met syne voorszeide sche- 
pen sich geretireert hadde inde voorszeide Haven ofte Baye by hem ge- 
naemt Ie Refyge Erancois hebbende daervan als van een plaetse waerinne 
noyt te vooren eenige Schepen geweest en waren) inden name van Syne 
Hoochgemelte Co: Ma^ genomen soodanige possessie, als die vande 
voorszeide Noortse Compagnie eenichsints mogen hebben inde Mauritius 
Baye ende andere plaetsen van het voorszeide Eylandt, waer inne sy- 
luyden hare Walviscbuéringe zyn doende, ende dat met het Planten vande 
Wapenen van Syne Conincklycke Mat. ende van myn Heere den Cardi- 
nael, mitsgaders andere gewoonlycke solemmiteyten) de voorverhaelde 
Commandeur Generael hem Suppliant het doen ^an syne Neringe aldaer 
met gewelt niet en heeft derven beletten, uyt oorsaeeke dat deselve 
Plaetse is onder het quartier vande Engelschen, soo en heeft hy nochtans 
syne voorgaende dreygementen niet naergelaten, maer deselve tot meer- 
maels gerenouvelleert , ende opden 13*° mitsgaders 24*° July deselve by 
geschrifte hem Suppliant toegesonden, ende daerenboven bydo Engel- 
schen aengehouden ten fyne dat syluyden hem Suppliant van daer souden 
willen verdry ven , ofte hem met de syne toelaten sulcx te doen , ende 
hem schriftelycke Acte van consent daertoe te verleenen , gelyck de selve 
Engelsche .hem Suppliant verhaelt hebben, hem waersohou wende op syne 
hoede te zyn , Ende dat alles nyettegenstaende de voorszeide plaetse ses 
mylen ofte meer vande Mauritius Baye is gelegen, 



f 1 • 



422 

Soo dat de voorszeide Gominandeur Generael alle zyn Yolck ende di« 
geeue door welckers last ende ordre hy gedaen heeft gebadt alle t'geene 
hier vooren is verhaelt, niet alleenlyck aengesproocken en oonnen wor- 
den over baere voorverhaelde wreetbeyt gepleecbt teg£ns soo veele goede 
Ondersaten van een geallieerden Coniuck, ende het droevich ongelnek 
op het voorverhaelde breecken van een Chalouppe toegevallen maer oock 
van vergoedinge vande groote schaden, die hy Suppliant ende syne ge- 
associeerde geleden hebben door het nemen vande voorszeide Chaloupea 
*ende andere beletselen hem in synen Walvisvangst ende neeringe aenge- 
daen , veele duysenden bedragende, 

Sulcx soo heeft hy Suppliant op syne wedercomste in Yranckryck aen 
syne hoochgemelte Co: Ma^ ende myn Heere den Cardinael hierover 
' wederomme geclaecbt, mitsgaders oock over het dilay van recht ende 
justitie waermede hy hier te lande beiegent wort, voor soo veel Aengaet 
het ongelyck ende de schade by die vande voorszeide Noortse Compag- 
nie in den jare 1633 hem aengedaen, ende versocht dat deselve Syne 
Ma^ gelieven zoude daerinne te versien by alle soodanige middelen als 
vereysschen ende toelaten soo de eere van syne Croone gekrenckt inde 
verachtinge van syne Passepoorten, Als mede de schuldige defensie aen 
syne verdruckte Ondersaten, 

T' heeft niettemin syne hoochgemelte Ma*, wederomme belieft alvoo- 
rens op bet selve versoeck te disponeren, dat by Suppliant noch eens 
voorde laetste reyse sich soude addresseren aen uwe Bo: Mo: (sonder 
preiuditie nochtans van het arrest by die vande Admiraliteyt van Yranck- 
ryck tot' Rouen hem verleent op alle den Traen, Walvischbaerden, 
Schepen ende andere Cooproanschappen ende effecten toebehoorende die 
vande voorszeide Noortse Compagnie, mitsgaders de geinteresseerde ende 
geassocieerde vande selve) hebbende deselve Syne Ma^, mitsgaders myn 
Ueere den Cardinael aen myn Heere den Ambassadeur de fiaugy ge- 
sebreven ende belast ten eynde hy hem Suppliant in het vervolch deser 
saecken by uwe Ho: Mo: soude adsisteren, ende behulpich zyn, 

Omme wekken last naer te comen soo keert hy Suppliant hem weder- 
om aen uwe Ho: Mo: Yersoeckende wel ootmoedelyck, aengesien dat 
het belet hem suppliant ende syne geassocieerde inden voorleden jaere 
in synen Walvischvangst ende Neringe met alle soorten van dreygen 
ende gewelt aengedaen , claerlyck blyckt byde Copien hier neffens gaende 
vande acten in Spitsbergen gepasseert tusschen hem Suppliant ende den 
voorenverhaelden Commapdeur Generael^) (waervan hy Suppliant bereyt 
is ter Ordonnantie van uwe Ho : Mo : de originele selffs over te leggen) 
ende dat d& voordere geweldige, wreede ende barbare procedureu hier- 
vooren verhaelt (des noot zynde) byde verclaringe van irreprochable 
getuygen bewesen sal connen worden, — dat het nwe Ho : Mo : gelieve , 
doende recht soo op dese requeste, als op die vande voorleden jare die 
vande voorszeide Noortse Compagnie te condemneren aen hem Suppliant 
ende syne geassocieerden te vergoeden alle het verlies , schaden ende 
jnter essen geleden door ende ter oorsaecke vande proceduren daerinne 
verhaelt, mitsgaders henluyden wel expresselyck te verbieden van gelyc- 
ken in toecomende tyden meer te doen, alsoo hy Suppliant geresolveert 
is achtervolgens den last ende het verloff van syne Hoochgemelte Ma. 
ende myn Heere den Cardinael tegens het aenstaende saisoen met soda- 
nich getall van Schepen nyt Havre de Grace ende St. Jan de Lnz als 
van nooden sal syn, wederomme daer heenen te keeren, omme te trach- 
ten off hy met beter geluck sal connen repareren de schaden inde twee 



') Deze stukken bevinden zich nog in afschrift b^ de vertaling van het request 
van Vrolicq, waarnaar het Mer uitgegeven wordt. 



423 

voorleden jaren geleden, mitsgaders t' synen proffyte te gebruyeken de 
Chalouppeu ende andere gereetsebappen, met een groote qaantiteyt van 
leedige Vaten ende duygen , die by ten dien fyne aldaer aen lant gelaten 
heeft gebadt, niet bebbende deselve connen vollen ende besigen ter 
oorsaecke vande boven verbaelde troublen ende beletzelen , Opdat doorde 
continnatie van soodanige onbeboorlycke procedniren die vande voors- 
zeide Noortse Compagnie geen alteratie en veroorsaecken inde goede 
correspondentie tusscben de Croone van Yranckryck ende den Staet 
deBer Yereenicbde Nederlanden, T' wélck doende sal hy Suppliant den 
Almogenden bidden voor uwer Ho: Mo: geluckige ende voorspoedige 
regier inge '), 

(Ree. 30 Maart 1634?) 



BIJLAGE XXI. (p. 328.) 



POINCTEN ende artionlen ghenomen ende geraempt 
byde onderschreven Gecommitteerde vande Geoctroy- 
eerde Compaignie van Nova Sembla tot Fretum Da- 
vid, Spitsberghen etc. soo in HoUandt als Zeelandt 
respective residerende In conformite vande prolongatie 
van Octroy byde Hooch Moghende Heeren Staeten 
Generael der Vereenichde Nederlanden d* selve opden 
XXniP° January XVI^^ zeventhien verleent. 

I. Inden eersten is geresolveert ende besloten dat de Compaignie vande 
Provincie van HoUandt Inde voyagie vant voorszeide Octroy zullen par- 
ticiperen de drije vierde parten te verdeelen onder de respective Camers 
vande zelve Provincie naer rato dat elck Int voorgaende Octroij beeft 
geparticipeert als te weten de Camer van Amsterdam waerin Bewint- 
bebbers zijn Lambert van Tweenbuysen, Jacques Niquet, Samuel Godin, 
Claes Jacobsz. Harinckarspel , Thymon Jacobsz. Hindeloopen, Ysbrant 
Douwers, Jan Rogiersz. Eamsden en Pieter Coymans, de helft, de Ca- 
mer van Delft waerinne Bewintbebbers zijn Nicasius Kien Commissaris 
vande Vivres , Anthony Monier Controleur vande Artillerie en Dierick' 
Adriaens Leversteyn, de Camer van Rotterdam, daerin Bewintbebbers 
zijn Gerard Mensen Viscb , Pieter Eeuwouts vander Hoost *) ende Joris 
Joosten Vlaminck , de Camer van Hoorn waerin Bewintbebbers zijn Jan 
Jansz. Molen waerff ende Willem van Someren , ende de Camer van Enc- 
buysen waerin Bewintbebbers zijn Jan Symonsz. Blaeubulck ende ..... 
elcx een achtstepart vant voorszeide dryevierde part , ende de Provincie 
van Zeelandt bet resterende vierdepart jnde generale equipagie voorszeid 
daervan Bewintbebbers ter Camere aldaer zijn, 

II. Ende alsoo tof^naintenement vande voorszeide voyagie afPweerin- 
gbe van alle hostiliteyten die eenighe vreemde Natiën de Schepen vande 
voorszeide Compaignie zouden willen doen metgaders om die neeringbe 
vande Walviscbvanck ende andere commoditeyten die opde plaetsen vant 



*) Naar de vertaling van het stuk in de verzameling: Noordsche togten. 
4 Loopende N. C. R.-A. 
*) Lees : Van der Horst. 



424 

voorszeide Ocfroy alreets gevondeo zijn oft naermaels souden mogben 
worden in eeren . ende de goederen diemen van daer zoude moghen bren- 
gen op prys te houden noodich is datter jaerlycx eenige generaele ver- 
gaderingbe ende bjeencomste vande Gecommitteerde vande respective 
Compaignien worden gehouden soo om aengaende de quantiteyt ende 
qualiteyt vande schepen ende lasten dieroen elcke reyse sal moghen equi- 
peren 't voorsien van geschut amunitie van oorlogen voorde zelve Sche- 
pen ordre opde Yisscherie te houden ende andere nootsaeckelyckheden 
de gemeene Compaignie raeckende te resolveren, Soo is goetgevonden 
dat alsulcke generale vergaderinghe sal bestaen in- vy£P Stemmen waervan 
de Provincie van Hollandt d' eerste drye Jaeren zal hebben vier stemmen, 
ende de Provincie van Zeelandt een Stemme, ende het vierde Jaer sal 
de Provincie van Hollandt hebben drij stemmen ende de Provincie van 
Zeelandt twee stemmen, 

III. De generale vergaderinghen sullen d* eerste drye Jaeren gehouden 
worden in Hollandt, ende het vierde Jaar in Zeelandt, 

IIII. Ende zullen inde voorszeide generale vergaderingen die vande 
Provincie van Hollandt presideren de drye eerste Jaren , ende die vande 
Provincie van Zeelandt het vierde Jaar, 

Y. Sullen oock alle die vande respective Compaignien gehouden zijn 
op het Schrijven vanden President vande aenstaende generale vergade- 
ringe haere Gecommitteerde preciselyck ter plaetse daer de voorszeide 
vergaderinge geleyt zal worden te laeten vinden , (mits daervan in tydts 
geadviseert zijnde) op peine datmen naden tydt van twee ofte drije dagen 
vuyCerlyck gewacht hebbende mette presenten zal treden in besoingne, 
ende dat de resolutie byde presente Gecommitteerde genomen (behoude- 
lyck dat de zelve in sich begrijpen 't meerder getal vande voorszeide 
vyff stemmen) byden absenten sal moeten naergecommen ende achter- 
volght worden in allen schijn off zij daerinne mede hadden geconsen- 
teert, tot welcken einde men int scheijden van elcke generale vergade- 
ringe sal resolveren weicke Camer vande voorszeide Compaignie de naeste 
vergaderinge sal presideren ende tselve aende absenten indiender eenige 
waren adverteren. 

VI. De President ofte presiderende Camer zal oock besorghen dat de 
poincten waerop men generaelyck vergaderen zal aende andere elcke in 
zijne respective Provincie worde overgesonden om daerop voicommentlyck 
gelast te moghen commen, 

YII. Ende alle tgene dat byde voorszeide generale vergaderinghen van 
tyt tot tydt sal worden geresolveert ende besloten, sullen alle respec- 
tive camers ende bewinthebbers vande voorszeide Compaignie gehouden 
zijn strictelycken ende preciselycken naer te commen ende te onderbon- 
den zonder daerjegens te doen directelyck ofte indirectelyck op peine van 
te betaelen de boete byde voorszeide vergaderinghe daertoe te stellen , 

VIII. Niemant vande voorszeide particuliere Camers oft Bewinthebbers 
van dese Compaignie en zullen oock vermoghen de resolutien advysen 
ontdeckingen ende andere secreten vande Compaignie buyten de zelve 
Compaignie te openbaren ofte met dezelve haer particulier profyt te 
doen directelyck ofte indirectelyck op peine van te betaelen de boete van 
hondert guldenen tot profyte vanden armen metgaders alle costen, schaede 
ende interesten die de generale compaignie oft eenigbe leden derzelver 
daer door zouden moghen commen te lyden ende daerenboven van zijn 
directie ende bewint jnde voorszeide Compagnie gepriveert ofte anderasins 
naer merite vande zaecke gemulcteert te worden ^), 



* ) Dit artikel werd waarschijnlijk hier geplaatst om handelingen als die van Kien 
en Leversteyn in de laatatvoorgaande jaren te voorkomen. (Zie hiervoor p. 811 — 817.) 



425 

IX. Ende alsoo de goede meeninge ende jntentie vande Hooch Mo- 
ghende Heeren Staeten Generael jnt verleenen vande prolongatie vant 
voorszeide octroy metgaders vande compaignie jnt solliciteren ende ver- 
volghen vant voorszeide Octroy is geweest de neeringe vande Walvis- 
vanck ende anders alhier te lande tot profyt van d* Ingeseten der zelver 
daer door te stabileren ende jn treyn te brenghen , Soo js mede gere- 
solveert ende besloten dat uiemant vande bewinthebbers van dese Com- 
paignie sal vermogen buyten dese Vereenichde Nederlanden de neeringe 
vanden Walvischvanck te planten ofte jn eenighe compagnien ofte Ree- 
derien op d' selve neeringhe vuyt andere landen varenae te participeren 
directelyck ofte jndirectelyck op peine van te verbenren alle tgene den 
delinqnant bevonden zal worden in dese Compaignie te participeren , ende 
dat tot profyte vande gbemeene participanten jnde voorszeide Compaig- 
nie mitsgaders te betaelen de somme van duysent gnldenen voorden ar- 
men, ende daerenboven van zijn bewint jn dese Compaienie gepriveert 
te worden, ende zullen de bewinthebbers van dese compaignie van tgene 
voorszeid is gesuspeoteert wordende gebonden zijn hem van zulcx tot 
verraaninge vande President ende Generaele vergaderinge wetteiyck onder 
eede t' ezpurgeren voorde Magistraet, 

X. Is mede geresol veert dat jngevalle biernaermaels yemanden tot £e- 
winthebber sonde mogben commen t' ontbreken 'tsy dan door afsterven 
jnruymingbe van nieuwe participanten ofte ande'Tssins noodicb ende ge- 
raden gevonden is tot directie vande zelve Compaignie te nomineren 
dobbel getal vande hooghste participanten daertoe beqoaem zijnde vuyt 
de welcke dé Magistraet vande respective Camers een enckel getal ele- 
geren zal, dies en zal niemant tot bewinthebber mogen geadmitteert 
worden ten zij hij jnde selve Compaignie heredere ofte bekent zij, ten 
minsten metter sommen van tweednysent gnldenen, 

XI. Niemant vande voorszeide Compaignien ofte Cameren sullen ver- 
mogen ter plaetsen daer de visscherie ende neringe gedaen wordt off 
daer ontrent buyten dese vereenichde Nederlanden eenighe traen wal- 
visbaerden ofte Speek aen ofte van eenighe andere tsy vreemde oft jn- 
gesetene van dese landen te coopen ofte vercoopen oft jn haere schepen 
te laeden oft vande zelve over te nemen directelyck oft jndirectelyck 
op peine van d' selve Traen baerden Speek ende anders ofte de rechte 
weerde van dyen te verbeuren tot profyte vande generaele compaignie, 

XII. D'esqnipagie onder dit Octroy sal van Jare te Jaere byde gene- 
rale vergaderinge vande Compaignie geresolveert worden, 

XIII. Alle de Schepen die jnde compaignie zullen commen , sullen 
ten minsten moeten gemonteert zijn met acht Gotelinghen, wel meer 
maer niet min, oock met eenighe steenstucken ende Cruyt als Scherp 
naer advenant met vyftbien Musquetten , Sabels pycken ende andere amo- 
nitie van oorloghe >), 

Xini. Ende znllen alle de voorszeide Schepen hen moeten begeven 
in ende onder een Admiraelschap ter plaetse vande neennghe, ende van 
daer niet mogen zeijlen ofte vertrecken sonder last vanden Generael oft 
Commandeur vande Vloté , 

XV. Ingevalle dat yemant vande VIot« by Noorden Hitlandt jnt gaen 
oft commen oft oock ter plaetse vande neeringhe eenighe andere sche- 
pen t'sy vrient ofte vyant quame te rescontreren ende daervan bestreden 
wordende quame schaede te lyden *t welck Godt verhoede zoo sal al tselve 



*) De Staten-Generaal hadden de N. C. 16 Maart 1617 gelast, „tot haere 
eygen verseeckeringe selff snlcke equipage te doen als sy nodich soude achten." 
(R.S.-G. 16 Maart 1617.) Slechts een konvooischip werd baar dit jaar toegestaan ; 
vandaar deze bepaling. 



426 

tot last ende schaede vaode gemeene Compaignie gebracht worden, eudc 
zullen de onbeschadicbde de beschadichde naer rato vande Equipagie die 
zij jnde voorszeide voyagie hebben zallen vergoeden behoudelyck dat zoo 
yemant door fortnyn van zee sant leek storro wipt Ancker Tow of ander 
gebreck by Noorden Hitlandt van eenighe vrienden ofte vyanden qname 
schaede te lyden ofte te verongelucken, datmcn daer van gheen refactie 
scbuldich zal zijn, 

XVI. Ende óp datinen in cas van schaede gheen dispuyten van weer- 
dye van Schepen ende de costen vande Equipagie vivres ammonitie van 
oorlogbe ende anders en hebbe is geresolveert datmen elckanderen veer- 
thien dagen naert vertreck vande Schepen over senden sal pertinente 
taxatie van t'geen elck schip met alle de vuytreedinghe tot jn zee toe 
heeft gecost welcke taxatie men jn cas van schaede (dat Godt verhoede) 
preciselycken sonder eenighe rechtvoorderinghe sal volghen ende voldoen. 

XYIL Op dat oock int Eqniperen d*ordre niet en worde geexcedeert 
salt eenen yegelycken vrijstaen de Schepen die bij andere Camers ge- 
equipeert worden met allen den aencleven vandyen te commen visite- 
ren, ende de fanten die daerin mochten gevonden worden te doen cor- 
rigeren soo wel de grootte vande Schepen als anders. 

XVIII. Alle Cbaloupen Eustaigie ende ander gereetschap twelck by 
d'een oft d*ander in eenige plaetsen daer de neeringhe zal geschieden sol- 
len opt landt ^elaeten zijn , sullen by de ghene zoo d'selve aldaer ge- 
laeten hebben jn toecom mende saisoen weder Aenveerdt worden sonder 
datmen dselve d'een oft d*ander ontvreemden zal. 

XIX. Indien eenighe Schepen van dese voorszeide Compaignie van wat 
Provintie oft camer d'selve oock zoude mogen wesen geduerende den tydt 
van dit yegenwoordich Ootroy jnt ver volghen van haere neeringe ofte 
anderssins eenighe nieuwe landen havenen bayen ende plaetsen mochten 
op doen ende vinden salmen gehouden zijn op eere trouwe ende vromicheyt 
d'selve te brenghen tot profyte vande ghemeene Compaignie sonder de zelve 
jnt particulier te houden ende te bewaren directelyck oft jndirectelyck *). 

XX. Op het huyren der fiasques sullen de Camers in toecommende zekeren 
voet beramen tot de hoyringhe derzelver op dat met ordre hebbe te geschieden, 

XXI. De oncosten die tot profyte vande gemeene Compaignie by d'een 
oft d^ander werden verschoten zullen naer rata van t'geen elck inde zelve 
Compaignie zijn participerende betaelt ende opde generale vergaderinge 
van tydt tot tydt verrekent ende geexamineert worden. 

- Alle welcke poincten ende articlen Wy onderschreven Gecommitteerde 
vande respective Cameren hiervoren gementionneert beioven punctuelyc- 
ken naer te commen ende tonderhouden In oorconde desen onderteeo- 
kent den XIX*° Martio XVIe seventhien In S* Gravenhaghe, (Ende was 
onderteeckent,) Coymans over de Camer van Amsterdam, NicasinsKien 
voorde camer van Delft , Willem van Someren over Hoorn, J. S. Blau- 
hulck van wegen de Camer tot Enchuysen , Joris Joosten Vlaminck 
wegen de camer van Rotterdam, Pieter Courten weghen de Camer van 
Middelborch, Jan Lampsius weghen Ylissinghen, Jan Ghysel. weghen 
Vlissinghen , Pieter Courte wegen de Camer der Veer als speciael gelast 
van Jan van Marivoorden, 

mij present 
C. van Geldre notarius publicns >). 



') Ook dit artikel was waarschijnl^k een gevolg vande oprichting der kleine 
Noordsche Compagnie. (Zie hiervoor p. 811 — .317.) 

*) Naar een afschrift in de verzameling : Noordsche togten. 4 Loopende N. C. R.-A. 



427 



BIJLAGE XXII. 



ALPHABETISCHE LIJST van plaatsnamen op Spitsbergen, 
die verkeerd geplaatst of gespeld zgn of waarover iets 
anders valt op te merken *). 



Advent bai . . . . 

Agardh-Bay. . . . 

Agardh. (Cap). . . 

Albastert-honck . . 

Arsijppel. .... 

Barcam. (Cap). . . 
Baskeii'bai .... 
Beereu-gadt . . . 
Beerhaven .... 

Bell-point .... 

Bel-sosd 

Belsondt ..... 
Billen-baai. (Klaas). 

Blllen-baay. (Klaas) 

Biscayer-hoeck . . 



Krt. Petermann .... 

Krt. Petermann. . . . 

Krt. Petermann .... 

Van der Brngge, Jour- 
nael. p. 5. . . . . . 

Van der Brngge, Jour- 
nael. p. 8. . . . . . 

Krt. Petermann. . . . 

Krt. Lindeman. .... 

Krt. Zorgdrager. . . . 

Krt. Carolus. E.-A. — 
Krt. Begin en Voort- 
gang 



Krt. Zorgdrager. . . . 
Krt. Carolns. B.-A. . . 



Krt. Petermann .... 

Krt. Lindeman. — Krt. 
Scoresby 



Klaas Billen-baai. 
Fowlsonnd. . 
Poznose. 

(?) 

Eilanden voor de Moniers-baai. 
Cape Barkbam. 
Refbge Pran9ais. 
"Wiches-bay. 



Fairbaven. 

Scboonbaven. — In 1 610 door Poole 

benoemd. (Zie Pooles reisverbaal 

van 1610 bij: Purebas. III.) 
Scboonbaven. 
Scboonbaven. 
Com. Claesz. Bille was commandeur 

in 1675. (Zorgdrager, p. 276.) 
Verkeerd geplaatst : de baai ten N. 

van Sassènbaai beeft geen naam. 

Point Welcome. 



^j M^'n doel met deze l^st is de grenzenlooze verwarring, die in de nomenclatuur 
der Spitsbergscbe plaatsen heerscbt, eenigszins te verminderen. De plaatsen zijn dik w^ls 
dooreeugebaspeld , de spelling vooral van Nederlandscbe namen meestal onberkenbaar. 
En bovendien zijn b^na nergens de oudste Eugelscbe, soms Nederlandscbe namen op 
de kaarten aangeteekend. Ik beb beproefd daarin eeuige verbetering te brengen, al 
ontveins ik mij niet , dat deze proeve nog allergebrekkigst is. Maar daar ik eenige 
vrij onbekende oude Nederlandscbe kaarten zag en door m^ne studiën over bet onder- 
werp allicbt iets beter over de juiste plaatsing der namen kan oordeelen dan anderen , 
meende ik tocb te moeten geven wat ik kon. — Met de i,Krt. Petermann", ,,Krt. Pur- 
ebas" , ,;Krt. Zorgdrager", „Krt. Carolus. R.-A.", „Krt. Begin en Voortgang", „Krt. Sco- 
resby" en „Krt. Hist. de Sp." bedoel ik de kaarten van Spitsbergen, voorkomende in 
Petermauns „Spitzbergen und die arktiscbe Centralregion", Purebas „bis Pilgrimes", Zorg» 
dragers „Groenlandscbe visscber^", Carolns' „Nieuw vermeerde Licbt der Zeevaert", 
„Begin en Voortgang der Geoctr. O.-I. C. (1646)", Scoresbys „Account of tbe arctio 
regions" en Hessel Gerritsz.' „Histoire du pays nomme Spitsbergbe". De „Krt. Linde- 
man" is bet op de kaart in Lindemans „Arktiscbe Fiscberei der Deutscben Seestadte" 
voorkomende carton van Spitsbergensnoordwestboek, de „Krt. 1684. R.-A." een scbetsje 
van Spitsbergen, door Micbiel Jansz. Middelboven in 1634 voor de N. C. vervaardigd 
als b^lage bij bare memorie ter wederlegging van Vrolicqs preteusie. De „Krt. v. 
Keulen" is bekend, de „MS. krt atlas van Keulen" is ecbter een zeer groote getee- 
kende kaart van Spitsbergens ooordwestboek in bet bezit van den beer f^ederik Mul- 
ler te Amsterdam. Met de „krt. Blaeu" duid ik een carton aan, dat zicb op een zeer 
oude op een vel perkament in plano gedrukte kaart van Europa door W. Jsz. Blaeu 
in bet bezit van denzelfdeu beer, bevindt. De werken van Bergbaus, Martens, W^as- 
senaer, Van der Brugge en Aitzema z^'n in den tekst meermeden vermeld en bebo^- 
ven dus geene nadere aanduiding. 



428 



Björnbay . . 
Black-point . 
Blackpoint-ile 



Bo8chyer.(Bi8cayer8-hoe1c.) 
Broadbay 



Bykorf 

Clean-bay 

Clo88-cove 

CIosse-Boand 

Cloven cliff 

Cold. (Cape) 

Cross-road 

Crnys-baay 

Deceit. (Point) 

Deenache gat 

Deense bay 

Deersoond 

Beeve Baay. (Dieven of 

Dui venbaai?) 

DeevieBai (Dieven-baaiP) 
Deicrowes sonnd. . . . 



Dictns-pnnt. (Disco-hoek?) 
Dirkses Bay. (Aldert) . 

Disco 

Disco-Hook 

Dodemans-eyland . . . 



Donkers-eyland. (Jan) . 

Doodemans-eyland . . . 

Dorre boek 

Drooge Rivier 

Duyvels-hoek . . . . . 
Edges island 



Krt. 


Petermann. . . . 


Krt. 


Petermann. . . . 


M.S. 


krt. atl. V. Keulen. 


IVT.S 


. krt. atl. V. Keulen. 


Krt. 


Scoresby. . . 


Krt. 


Hist. de Spitsberghe. 


Krt. 


Lindeman. .. . . . 


Krt. 


Zorgdrager . . . 


Krt. 


Lindeman .... 


Krt. 


Zorgdrager. . . . 


Krt. 


Zorgdrager. . . . 


Krt. 


Petermann .... 


Krt. 


1684. R.-A. . . . 


Krt.. 


Scoresby. — MS. 


krt. 


atl. V. Kenlen . " . 


Krt. 


Zorgdrager. . . . 


Krt. 


Petermann. . . . 


M.S. 


krt. atl. V. Keulen. 


M.S. krt. atl. v. Kenlen. 


Krt. 


Zorgdrager. . . . 


Krt. 


Zorgdrager. . . . 


Krt. 


Zorgdrager. . . . 







Bismarek-straai. 

Zwarte hoek. 

Prince Charles' foreland? — In 1610 

door Poole benoemd. (Zie Pooles 

reisverhaal van 1610 bij: Pur- 

chas. III.) 
Point Welcome. 
Reeds in 1614 zoo genoemd. (Fo- 

therbj'e , Voyage of Discoverie to 

Groenland 1614, bij: Purchas. IIT.) 
Eilanden aan de westhoek op het 

Amsterdamsche eiland. 
Schoonhaven. 
Cross-road. — Door Poole in 1610 

benoemd. (Zie Pooles reisverhaal 

van 1610 bij: Purchas. 111.) 
Cross-road. 
Saddle-island. 
In 1610 door Poole benoemd. (Zie 

Pooles reisverhaal van 1610 b^ : 

Purchas. III.) 
Door Poole in 1610 benoemd. (Zie 

Pooles reisverhaal van 1610 bij: 

Purchas. III.) 
Crossroad. 
Kaap in Redcliff- sound. — Reeds in 

1614 zoo genoemd. (Fotherbye, 

Voyage to Greenland, 1614, bij: 

Purchas. III.) 
Westbaai. 
Robbenbaai. 
Door Poole in 1610 benoemd. (Zie 

Pooles reisverhaal van 1610 bij: 

Purchas. III.) 

Deicrowes sonnd. 

Deicrowes sound. 

Deicrowe was een En^elsch scheeps- 
kapitein in 1617 en reeder ter wal- 
visch vangst in 1620. (Edge, Dntch 

* disturbance, bij: Purchas. III.) 

Zwarte hoek. 

= Albert Dirk8en8z.'-baai? 

Stones foreland. 

Stones foreland. 

Eiland tusschen de Amsterdamsche 
en Deensche eilanden, — en een ei- 
land ten Z. O. van het Amster- 
damsche eiland. 

Klein eiland achter in Maudlen- 
sound. 

Zie den oorsprong van den naam bg 
Wassenaer. VII f. 109. 

Castlins point. 

Ondiepe rivier. 

Hakluyts headland. 

Ontdekt in 1616. (Edge, Dutch dis- 
terbance , by : Purchas. ITI.) — Ge- 
noemd naar Thomas Edge, bevel- 
hebber der Engelsche walvischvaar- 
ders sinds 1609. 



429 



üdje-land .>...« 



Edlund Bay. v . 
£endragt8-baai . 
Eenhoorens Baay 
Egle. (Mount). . 
Eis-^ord. . . . 
Engelse baay . . 
Engelse baay . . 
Engelse bay. . . 
English harbour. 
English Harbour. 
Englisb Bay. . . 
Englisb Bay. . . 
Pair foreland . . 



Fairhaven 



Fairhaven 



Fairhaven 



Fairhaven . 
Fairhaven . 
Feerbay . . 
Feerhaven . 
Flakke hoek. 
Flakke point 
Flat hook . 
Foul bay. . 
Foul Insel . 



Fowlsound ..... 



Fox Ness 

Freemans Inlet. (Alder- 
man) 



Gansen-eyland. 
Gips hook 
Grauwe Hoek. 
Greenhaven . . 



Gren arbor. . 
Grey point. . 
Groene herberg 



Groen-haven . 
Grytberg . . . 
Gurnerds-nose. 



Krt. Petermann . 



Krt. Petermann , 
Berghaus. I. . . 
Krt. T. Keulen . 
Krt. v. Keulen . 
Krt. Lindeman . 
Krt. Zorgdrager. 
Krt. Zorgdrager. 
Krt. Blaen . . . 
Martens. p. 8, 21 
Scoresby. II. 87. 
Scoresby. II. 87. 
Krt. Petermann . 
Krt. Purchas . . 



Krt. Lindeman . . . 
Krt. Scoresby. . . . 
Wassenaer. V f. 157. 

Krt. Blaeu 

Atl. V. Keulen , . . 
Atl. V. Keulen. . . . 
Krt. Petermann . . . 
Krt. Lindeman . . . 
Krt. Lindeman . . . 



Haizahn 



Krt. Scoresby 



Atl. V. Keulen 
Krt. Petermann 
Atl. V. Keulen 



Krt. Hist. de Spitsb . . 
Krt. Petermann. . . . 
Krt. V. Keulen. — Krt. 

Zorgdrager 

Krt. Blaeu 

Krt. Petermann .... 
Pooles reisverhaal van 

1610 bij : Purchas. III. 
Krt. Petermann. . . . 



Edges-island. — ^g. de kaart van 
Purchas behoort de naam aaa het 
geheele eiland. 
Wiches-bay. 
Lommen-baai. 
Lommen-baai. 
Mount Edge. 
Icesound. 
Deersonnd. 

Fairhaven. 

Sir Thomas Smiths-bay. 

Fairhaven. 
Deérsound. 
Mandlen-sound. 

Cove comfortless. 
Vogelhoek. — In 16 10 door Poole be- 
noemd. (Zie Pooles reisverhaal van 
1610 b'g: Purchas. III.) 

Door Poole in 1610 benoemd. (Zie 
Pooles reisverhaal van 1610 bg: 
Purchas III.) 

Over de ligging vgl. : Pooles reisver- 
haal van 1610, b^: Purchas. III. — 
De HoUandsche baai behoorde daar- 
onder. (Fotherbye, Voyage to Green- 
land, 1614, b^: Purchas. III.) 

HoUandsche naam voor de znid-wes- 
telgke inham van die baai: Engel- 
sche baai. 

Moniers-baai. 

Lowsound. 

Fairhaven. 

Fairhaven. 

Oosthoek van Fox -point. 

Castlins-point. ' 

Fox-point. 

Moniers-baai. 

-= Fowl island? — Waarschijnlyk 
eene verwarring met Vogelzang. 

Door Poole in 1610 benoemd. (Zie 
Pooles reisverhaal van 1610 bij : 
Purchas. III.) 

Fox-nose. 

Freeman was een Engelsch reeder ter 
wal visch vangst in 1620 en 1630. 
(Ëdge, Dutch disturbance, bij : Pur • 
chas. III. — Pellham , Opdracht.) 

Bear-islaud. 

Middelland. 

(vastlins-point. 

Greenharbour. — Door Poole in 1610 
be noemd. (Zie Pooles reisverhaal 
van 1610 bij: Purchas. III.) 

Greenharbour. 

Castlins point. 



Greenharbour. 

Greenharbour. 

Krijtberg? 

Door Poole in 1610 benoemd* 



Mount Edge, 



430 



Halvemaans-baay . 
Halvemaens-Bay 
Helis Sand. . . . 



Hindelopen-straat . 



HiolopeD-straat . ■ . 



Hoepstocks-bay . . 
Hollandsche baai . 



Hollandsche bay . 

Hollantsche bay. 

Hollandsche eiland 
Hoornsche haren 
Hoorn-sond . 
Hope-ialand . 



Horizon- Bai 
Horizond-baay 



Horizont . 



Homsound . 



Hory Sond . 
Houcker bay 

Icepoint . . 



Tce-80uud. . 



Jansbaay. (St.) . 
Jans bay. (St.) . 



Jans haven. (St.) 
Jans haven. (St.) 
Johns bay. (St.). 
Kar-Sondt . . . 
Kars-sond. . . . 



Keerenskaar. . . 
Keerweer. ... 
Keulen-baai. (Van) 
Kingsbay . . . 



Krt. Zorgdrager. 
Zorgdrager, p. 89 
Krt Petermann . 



Hartens, p 25 



Zorgdrager, p. 214. . 



Krt. Blaeu. — Krt. Caro 

lus. K.-A 

MS. krt. van Keulen. . 

Krt. Lindeman . . . . 

Berghaus I 

Krt. Blaeu 

Krt. Petermann . . . . 

Lindeman, p. 9 . . . . 
Krt. Zorgdrager. — Sco- 

resby. II 37 

Sent. H. R. dd. 31 Mrt. 
1635 



MS. krt. atl. v. Keulen. 

Van der Brugge, Journael. 

p. 33, 84, 42. . . . 



Krt. Zorgdrager . . . 

Krt. 1634. R.-A. — Krt. 
Carolus. R.-A. — Krt. 
Begin en Voortg . . . 

Krt. Blaeu ....... 

Krt. Zorgdrager. . . . 

Krt. Petermann. . . . 

Krt. 1634. R.-A. . . . 

Krt. Blaeu. — Krt. Ca- 
rolus. R.-A 

Zorgdrager, p. 289 cf. 326. 

Krt. Zorgdrager. . . . 

Krt. Petermann.. . . . 

Krt Petermann .... 



Mossel-baay. 

Moniers-bay ? 

Heleys-sonnd. — William Heley 
was in 1617 en 1618 vice-admi- 
raal der Engelsche walvischvaarders. 

Hinlopenstraat. — In 1670 was het 
nog onzeker, of er een doortocht 
was. (Martens 1. o.) 

Genoemd naar Thymen Jacobsz. Hin- 
lopen, bewindhebber der N. C. in 
1617 en later. (Contr. der N. C. 
met de Zeeuwen. — Wassenaer. 
IX f. 124.) 

Mathys Jansz. Hoepstock was in 
1616 scheepskapitein op Spits- 
bergen. (Instr. V. Schrobop.) 

Over de ligging vgl. Zorgdrager, 
p. 214, 236. — Stn. gewisseld tns- 
schen Ys en Vrolicq in IfiSS, in: 
N. T. 4 Loop. N C. — Req. der 
N. C.C. Vrolicq dd. 3 Mei 1633, 
in : Stn. N. C. v. d. Hrl. gedeput. 

Zeeuwsche baai. (Verwarring van 
plaats.) 

Latere naam voor de Mauritiusbaai. 
(VgL R. S.-G. 20 Aug. 1681.) 

Amsterdamsche eiland. 

Homsound. 

Homsound. 

Ontdekt in 1613. (Edge, Dutch 
disturbance, bij: Purchas. III.) 

Hom -sound. 

Horu-sound. 

Homsound. 

Door Poole in 1610 benoemd. (Zie 

Pooles reisverhaal van 1610 by: 

Purchas III.) 
llornsound. 



1 Baaitje in de Westbaai. 
(?) — In 1610 door Poole benoemd. 

(Zie Pooles reisverhaal van 1610 

bi>: Purchas. UI.) 
In 1610 door Poole benoemd. (Zie 

Pooles reisverhaal van 1610 bij: 

Purchas. III.) 
Bestaat niet. 



Osbornes inlet. 
Osboraes inlet. 
Cove comfortless. 
Osbornes inlet. 
Cross-road. 

Cross -road; 

Bank voor de West baai, 

(?) 

Michiel Reiniersz'-rivier. 

Deersound. 



431 



Kloeck-rivier . . , 

Klok Baay .... 
Klokrivier . . . . 

Kloofde klip. , . . 
Knotty poiot . . . 

Kobbe-bai . . . . 
Koude herberg, . . 

Kruisbasi 

Kwaade hoek.. . . 

Kyckuyt 

Kyen. (Isle de) . . 



Kynnae. (Caep) . . 



Laage Hoek. . . . 
Laorensbay (St ) . 



Liefdc-baay 

Lissetts-islands . . . 

Lome-baay 

Lommen fiai .... 
Londen-bay. (Lommen- 
baai?) 

Loockhoute. (Point) . 
Lownes-island .... 

Lowness 

Lowness-island . . . . 



Lowsound 



Makkelijk Oud . . . 



Manjer-bay 



Maria Magdaïeneu-Sond. 

Marie met de borsten. 

(= Moer met de borst . ) 

Mandlensonnd 



Mauritz-bay 
Middelgadt . 
Middellad. . 
"^oniers-bay 



Krt. Blaen. — Krt. 1634. 
R.-A. — Krt. Begin en 
Voortg. — Krt. Carolns. 
R.-A 

Krt. Zorgdrager . 




Krt. Petermann .... 

Krt. Blaeu. — Krt. 1634. 
R.-A. — Krt. Carolus. 
R.-A. — Krt. Begin en 
Voortg 

Zorgdrager, p. 29 1 . . . 

Krt. Zorgdrager. . . . 

Krt. Blaen 

Hist.de Spitsberghe. p. 1 2. 



Krt. Blaeu. — Krt. Ca- 
rolus. R.-A. — Krt. Be- 
gm en Voortgang. . . 

Atl. V. Keulen . . . . 

Krt. Carolus. R.-A. — 
Krt. Begin en Voort- 
gang 

Krt. Zorgdrager. . . . 

Krt. Purchas 

Krt. Zorgdrager. . . . 
Krt. Petermann. . . . 

Krt. 163*. R.-A. . . . 
Krt. Hist. de Spitsb . . 
Zorgdrager. Inl. p. 18 . 
Krt. Purchas 



M.S. krt. atl. v. Keulen. 



Van der Brugge , Jour- 

nael. p. 6, 8 

Krt. Blaeu 

Zorgdrager, p. 291 . . . 



Wassenaer. V f. 157 . 
Krt. 1634. R.-A. . . 
Krt. V. Keulen . . . 
Krt. Blaeu 



Klok-rivier. 

Vertaling van den naam Bellsound. 

Waarsch^nlijk gevormd naar Klok- 

baai. (= Bellsound.) 
Saddle-island. 
In 1610 door Poole benoemd. (Zie 

Pooles reisverhaal van 1610 bij : 

Purchas. III.) 
Robbenbaai. 



Cold harbour. 

Crossroad. 

Hakluyts Headland. 

Point Look-out. 

Prince Charles'-foreland. — Genoemd 

naar Kyen, commies op het schip van 

Van Mnyden in 1612. 



Black-point. 

Westhoek van Fox-point. 



Broadbay. 
Wiehes -sound. 
Lowness-island ? 
Lommen-baai. 
Bear-bay. 

Beicrowes sound. 

Point Lookout. 

Lowness-island. 

Bestaat niet. 

(?) — In 1610 door Poole benoemd. 
(Zie Pooles reisverhaal van 1610 
bij: Purchas. III.) 

In 1610 door Poole benoemd. (Zie 
Pooles reisverhaal van 1610 hg : 
Purchas. III.) 

Naam van drie baaien in Fairhaven. 
De 1« even ten Z. van Spitsber- 
gens N.W. hoek; — de 2«, ook 
Krayennest genaamd, iets lager; — 
de 3« aan de Z. kust van Fairhaven. 

Moniers-bay. 

Maudlen-sound. 

Berg met ysheuvels bij Smeeren- 
burg, vlg. M.S. krt. atl. v. Keulen. 

Reeds in 1614 zoo genoemd. (Fo- 
therby, Voyage to Greenland, bij : 
Purchas. III.) 

Fairhaven. 

West-bay. 

Middelland. 

Genoemd naar AntonieMonier, CoRi" 
missaris-generaal in 1614, 



432 



Monier. (Punt) . . • . 

Monniersbay 

Musconie Monnt. . . . 



Mayens-haven. (Willem 
van) 



Myenbay. (Van) (= Van 
Mnydenbaai) 



Negropoint . 
Nickes Cove 
Noordbank . 
Noorder-gat. 



Noordhoeck vant Voor- 
landt. .... 
Noorwégen. (Half) 
Nord-o8t-land. . 
Norways .... 
Norweger Insel . 
Oosterwijk . . . 
Oosthoeck . . . 
Papageien Hook. 
St. Pierre. (Baye de) 



Pooppy bay 

Portnick 

Preservation Harbour. . 

Quade hoek 

Qnad Hook 

Recberche-bay 

Redbay 

Redbeach 



Redcliffe-sound . . . . 



Red Hill 

Refiige Francais . . . 



Reps Inael. (Oiitger) . 



Krt. Carolns. R.-A. — 

Krt. Begin en Voortg. 

Krt. 1634. R.-A. . . . 

Krt. Pnrcbas 



Krt. Blaeu — Krt. Ca- 
rolns. R.-A. — Krt. Be- 
gin en Voortg . . . . 

Krt. Petermanu. . . . 



Krt. Parchas . . . . . 

Krt. Parchas 

Krt. Zorgdrager. . . . 

Req. der N. C. c. Vrolicq, 
dd. 8 Mei 1688, in: 
Stn. N. C. V. d. Hrl. ge- 
depnt 

Krt. Zorgdrager. 

Krt. Zorgdrager. 

Krt. Petermann 

Krt. Scoresby. . 

Krt. Lindeman . 

Krt. V. Keulen . 

M.S. krt. V. Keulen . . 

Krt. Petermann. . . . 

Req. der N. C. c. Vrolicq 
dd. 2 Febr. 1634, in: 
N. T. 4 Loop. N C. . 

Purchas. III. p. 716. . 



Brief van Heley aan Dei- 
crowe van 12 Aug, 
1617, bij: Purchas. IIL 

Scoresby. Il 87 . . . . 

M.S. krt. van Keulen . 

Krt. Petermann .... 

Krt. Petermann . . 

Krt. Petermann. — Krt. 
Scoresby 



Krt. Scoresby 

Req. der N. C. c. Vrolicq 
dd. 2 Febr. 1634, in: 
N. T. 4 Loop. N. C. 

Krt. Petermann .... 



Point Lookout. 

Broadbay. 

In 1610 door Poole beuoemd. (Zie 
Pooles reisverhaal van 1610 b\j: 
Purchas. IIL) 

Lowsound. — Genoemd naar Willem 
Van Muyden, commandeur der Ne- 
derlandsche wal visch vloot in 1612 
en 1618. 

Ondiepe rivier. — Genoemd naar 
Willem Van Muyden , maar ver- 
keerd geplaatst. 

Zwarte hoek. 

Behouden haven. 

Bank in de Noordbaai. 



Noordbaai. 

Vogelhoek. 

Bear-island. 

Noordoosterland. 

Bear-island. 

Bear-island. 

Wiches-sound. 

Hakluyts Headlaud. 

Papegays-hoek. 



Kobbenbaai. 

Behouden haven. — Over Greenhar- 
bour gelegen. — Reeds in 1 6 13 zoo 
genoemd. (Baffins reisverhaal van 
1613, bij: Parchas. III.) 



Nickes' Cove ? 

Behouden haven. 

Hakluyts tleadlund. 

Kwade hoek. 

Schoonhaven. (Zorgdrager, p. 213.) 

Redcliff-sound. 

Reeds in 1614 zoo genoemd. (Fo- 

therby, Voyage to Greeuland. 1614, 

bij: Furchï^. III.) 
Reeds in 1614 zoo genoemd. (Fo- 

therby, Voyage to Greenland, 1614, 

bij : Parchas. III.) 
Bestaat niet. 



Benoemd door Jean Vrolicq in 1638. 

Genoemd naar Outgert Rep van Oost- 
zaan, waarschjjnl^k een tochtgenoot 
van commandeur Gillis in 1707. 
Met hem gezamenl^k vervaardigde 
b^ eene geteekende kaart van Spits- 
bergen ; Gilles-land ligt daarop iets 
zuidelijker dan 80<>, 



483 



Riüders-riyier. (Michiel). 



Robbe Gadt. 
Roobay. . . 
Rooberg . . 
Rotgesberg . 



Rijke Ys -eilanden . . . 



Rijk-Is Insein 

Rijk Ise eilanden . . . 
Rykisse Eylanden . . . 

Saddle-point 

Safe Harboor 

Safebaven 

Salaet-bergh. (Noord- , 

Znid- en West-) . . . 

Sardammer Rivier . . . 



Sassele bay. . 
Schoone baay. 
Schoone bay . 
Schoone Haven 
Schoonhaven . 
Schoonhaven . 

Setie Taey . . 
Siet toe. (Caep) 

Smeerenbay. . 



Smiths-bay. (Sir Thomas). 



Smitbs-inlet. (Sir Thomas) 



Krt. Blaeu. — Krt. Ca- 
rolns. R.-A. — Krt. Be- 
gin en Vooptg.. . 

Atl. V. Keulen . . 

M.S. krt. V. Keulen 

Krt. V. Keulen . . 

Krt. Lindeman . . 

Walvischv. I p. 45 . 



Krt. Petermann . . 
Berghans. I. . . . 
Krt. Zorgdrager. . 
Krt. Petermann . . 
Scoresby. II 39. . 
Krt. Petermann . . 
Van der Brugge , Jour- 

nael. p. 7, 16 , 83 . . 
Krt. Blaeu. — Krt. 1634. 

R.-A. — Krt. Begin en 

Voortg. — Krt. Carolus. 

R..A 



Smiths-ialand. (Sir Tho- 
mas) 



MS. krt. atl. v. Keulen. 

Krt. V. Keulen .... 

MS. krt. atl. v. Keulen. 

Berghaus. I 

Krt. Hist. de Spitsb. . . 

Krt. Blaeu. — Krt. 1684. 
R.-A 

MS. krt. atl. v. Keulen. 

Krt. Blaeu. — Krt. Ca- 
rolus. R.-A 

MS. krt. atl. v. Keulen. 



Krt. Purchas 



Krt. Purchas 



Sorge-Bay Krt. Petermann. 



South Haven 
Stans-foreland. 



Krt. Purchas 



Stans voorland. (Stones 

foreland.) 

Statenlandt 

Stor-jQord 

Swarte hoeck ..... 

Teunissens bay. (Jan). . 
Teunises Bight .... 

Teufel Cap 

Tolles baaylje. (Willem) 



Martens. p. 8, 21 . 
Krt. Petermann . . 



Ca- 



Treurenberg 



Krt. Zorgdrager. . 

Aitzema. II 412. . 

Krt. Petermann . . 
Krt. Blaeu. — Krt. 

rolus. R.~A. . . . 

Krt. Zorgdrager. . 

Krt. Scoresby. . . 

Krt. Petermann . . 

Krt. V. KetQen . . 



Krt. V. Keolen . . . . 



Michiel Reyniersz -rivier. 

Robbenbaai. 

Redclif-sound. 

Redbeach. 

Berg op Magdalena'shoek , naar de 
rotgansen of rotges genoemd. 

Ryke Ysz., een Hollandsch scheeps- 
kapitein, ontdekte ze in 1645. 
(Zorgdrager, p. 204.) 

Ryke Ysz'.-eihmden. 

Ryke Y8z\-eilanden. 

Ryke Ysz'. -eilanden. 

Black-point. 

Behouden haven. 

Behouden haven. 

Bergen op het Amsterdamsche eiland, 
waar «scurvy-grass" groeide. 

Schoonhaven. — Twee Zaandamsche 
schepen waren in 1613 in Schoon- 
haven. 

Sassenbaai. 
Schoonhaven. 
Schoonhaven. 
Bellsonnd. 

Hollandsche naam voor Bell-sonnd. 
Naam gegeven door Van Muyden in 
1613. (Hist. de Sp. p. 22.) 
Zet je taai? 

Cape Cold. 

Baai gevormd door het strand voor 
SmeerenburgenhetDodemanseiland. 

Reeds in 1614 zoo genoemd. (Fo- 
therby, Voyage to Greenland, 1614, 
bij: Purchas. III.) 

In 1614 ontdekt door Robert Fo- 
therby en genoemd naar Smith , 
bewindhebber der O. I. C. en der 
Mosc. Comp. (Fotherby, Voyage to 
Greenland, 1614, by: Purchas. III.) 

Noordoosterland. 

Beerenbaay vlg. krt. Zorgdrager. 

Westbaai. 

Stones foreland. — De naam is door 
Hollanders herhaaldelijk aan het 
geheele Edges-eiland gegeven. 

Edges-island. 
Edges-island ? 
Wybe Jansz.-water. 

Cape Cold. 

Baaitje in Sir Thomas Smiths-inlet. 

Jan Teunissensz.-bocht. 

Westhoeck. 

Baaitje ten N. van Beerenbaai over 

hét ffLuys-eiland." 
Redbeach, 



434 



Trenrenbiirg . . 
IVenrenberg-bay . 
IMnitie-harboar . 



Tronremberg Bay . 
Uitkyk. (Rif van de) 
Unicom Bay . . . 

TJtkgk 

TJytkyk. (Kaap de). 
Varken sonder hooft 



Yeerhayen 



Verlegen Hook . 
Yogd-ba^ . . . 
Yogelbay. (Grote) 



Yogelsangh. 



Yoorlant 

Ynyle Rivier 

Yuyl Reef 

Waales bead 

Waigat. (Spitsberger) . . 

Wallro88-bay 

WallroBS'insel 

Walter Thymen Qord. . 

Walter Tymens Fioerd. 
(Walter Symensz. of Thy- 
mensz-Qord?) . . 

Walviflboght. . . . 

Waygat 

Welcome point . . 

Welcome. (Point) . 



Welcome. (Point) . . . 
Westbay ....... 

Westhoeck 

Wbalebay 

Wbales Bak8z.(= Wbales- 

back.) 

Wbales bay 

Wbales point 

Wbicbes-baay . . . . . 
Wichesbay 

Wiches-land 

Wicbes-sonnd 



Winterbay. (Peter). 



Krt. T. Kenlen .... 

Krt. Petermann. . . . 

Fotberby, Voyage to 
Greenland , 1614 , b^ : 
Pnrcbas. III 

Krt. Scoresby 

Krt. Zorgdrager. . . . 

Krt. Scoresby 

Krt. Scoresby 

Krt. Zorgdrager. . . . 

MS. krt. atl. v. Kenlen. 

Insin. V. Ys aan Vrolicq 
dd. 80 Jnni 1688 , in : 
N. T. 4 Loop. N. C. 

Krt. Petermann .... 

Krt. Blaen 

Krt. Carolus, R.-A. — 
Krt. Begin en Voortg. 

Van der Brngge, Jonmad. 
p. 6, 9. . . . 

Krt. 1634. R.-A. 

Krt. V. Kenlen . 

Krt. Scoresby. . 

Krt Zorgdrager. 

Zorgdrager, p. 89 

Krt. Petermann . 

Krt. Petermann . 

Krt. Petermann. 



Krt. Zorgdrager. 
Krt. Zorgdrager. 
Atl. y. Kenlen. . 
Krt. Petermann. 



Krt. Scoresby 

Raven, Joomael. p. 11. — 
Van der Brugge, Jour- 
nael. p. 6 . . . . . 

MS. krt. atl. v. Keulen. 

Zorgdrager. Inl. p. 13 . 

Krt. V. Keulen . . , 
M.S. krt. atl.- v. Kenlen. 
Krt. Petermann .... 
Krt. V. Kenlen .... 



Krt, Purebas 



Krt. Petermann. — Krt. 
Van Keulen 



Beeren-baaL 
Beerenbaai. 



Maudlen* sound. 
Beerenbaai. 
Zeeuwscbe Uitkijk. 
Lommenbaai« 
Bear-island. 
Point Lookout. 

Berg aan de Z.0. boek van Fair- 
baven. 



Fairhaven. 
Vlakke hoek. 
RedcUff-sound. 

Redcliff-sound. 

ligt vlg. Martens p. 24 in de Noord- 

bJaai. 
Prince Cbarles-foreland. 
Fowl Sound. 
Vuü Bif . 
Wbales-head. 
Hinlopen-straat . 

(P) 

Walvis-Eybmd vlg. krt. Zotgdra^er 

Alderman Freemans-inlet. 



Alderman Freemans-inlet. 

(?) 

Sir Thomas Smitba-inlet. 

Redbeach. 

Reeds in 1614 zoo genoemd. (Fo- 
tberby, Voyage to Greenland, 1614^ 
bij: Purchas. III.) 

Bestaat niet. 



Later Zuidbaai genaamd. 
Magdalenen-boek. 

(?) 

Point Lookout. , 

Wicbes-bay. 

Whales-head. 

Wicbös-bay. 

Genoemd naar Richard Wiche, be- 
windhebber der Moscovische Com- 
pagnie in 1614. 

Bestaat niet. — Zou ontdekt zq^ ^ 
1617. (Edge, Dntch distnrbance, 
bij: Purchas. III.) 

Reeds in 1614 zoo genoemd naar 
Rich. Wiche. (Fotberby, Voyage to 
Greenland, 1614, bij : Porchaa. IIl.) 

Zeehondenbaai. — Pieter Pietcnz. 
Winter was een Nederlandsch com- 
mandeur omstreeks 1700. (Zoig- 
drager, p. 821.) 



485 



Wybe Jan8z.-wBter . . . 

Wybea gat 

Wyde baay 

Wyde bay 

Wyde Jans Water . . , 

Ysse-caep 

Ys-sound 

Yszond Baay 

Zeelanda bay 

Zeenwsche Uitkiek . . . 
Zuydt-boeck vant Voor- 
land 

Znydt-houck 

Znydt-Kaap 



Krt. Blaen. — Krt. 1684. 

R.-iu 

Krt. Carolus. R.-A. — 

Kr. Begin en Voortg. 
Krt. Zorgdrager. 
Krt. Y. Keulen . 
Krt. Petermann . 
Krt. Hist. de Sp. 
Krt. Blaeu . . . 
Krt. Zorgdrager. 
Krt. V. Keulen . 
Krt. Lindeman . 

Krt. Zorgdrager. 
Krt. 1634. E.-A. 
Krt. Zorgdrager. 



Ontdekt voor 1634. 

Wybe Jan8z.-water. 

Sir Thomas Smiths-inlet. 

Wiches-sound. 

Wybe Jansz'.-water. 

Haklnyts Headland. 

Ice-8onnd. 

Ice-sound. 

Zeehonden-baai. 

Bear«island. 

Black-point. 
Point Lookout. 
Point Lookout. 



VERKORTINGEN. 



N.C. beteekent : Noordsche Compagnie. 

R.S.-6. „ Resolutiön der Staten-Generaal. 

RH. „ Resolatiën der Staten van 'Holland. 

N.Z. „ Notulen der Staten van Zeeland. 

L.D. „ Lias Dnitschland. 

L.E. ;, Lias Engeland. 

L.F. „ Lias Erankr^k» 

L.loop. „ Lias loopende. 

S.-6. „ Staten-Generaal. 

N.T. „ Noordsche togten. (Zie voorrede.) 

R.-A. „ R^ks-Archief. 



440 INHOUD. 

Bladt. 
vande prolongatie van Oetroy byde Hooeh Moghende Heeren Stae- 

ten Oenerael der Vereeniclide Nederlanden d'seWe opden XXIIII*» 

Janoary XVP zeventhien verleent 428 — 426 

BIJLAGE XXII. Alphabetiflche l^st van plaatsnamen op Spitsbergen, 

die verkeerd geplaatst of gespeld zijn of waarover iets anders valt 

op te merken 427^-435