This is a digital copy of a book that was preserved for generations on library shelves bef ore it was carefully scanned by Google as part of a project
to make the world's books discoverable online.
It has survived long enough for the copyright to expire and the book to enter the public domain. A public domain book is one that was never subject
to copyright or whose legal copyright term has expired. Whether a book is in the public domain may vary country to country. Public domain books
are our gateways to the past, representing a wealth of history, culture and knowledge that 's often difficult to discover.
Marks, notations and other marginalia present in the original volume will appear in this file - a reminder of this book's long journey from the
publisher to a library and finally to you.
Usage guidelines
Google is proud to partner with libraries to digitize public domain materials and make them widely accessible. Public domain books belong to the
public and we are merely their custodians. Nevertheless, this work is expensive, so in order to keep providing this resource, we have taken steps to
prevent abuse by commercial parties, including placing technical restrictions on automated querying.
We also ask that you:
+ Make non-commercial use of the files We designed Google Book Search for use by individuals, and we request that you use these files for
personal, non-commercial purposes.
+ Refrainfrom automated querying Do not send automated queries of any sort to Google's system: If you are conducting research on machine
translation, optical character recognition or other areas where access to a large amount of text is helpful, please contact us. We encourage the
use of public domain materials for these purposes and may be able to help.
+ Maintain attribution The Google "watermark" you see on each file is essential for informing people about this project and helping them find
additional materials through Google Book Search. Please do not remove it.
+ Keep it legal Whatever your use, remember that you are responsible for ensuring that what you are doing is legal. Do not assume that just
because we believe a book is in the public domain for users in the United States, that the work is also in the public domain for users in other
countries. Whether a book is still in copyright varies from country to country, and we can't offer guidance on whether any specific use of
any specific book is allowed. Please do not assume that a book's appearance in Google Book Search means it can be used in any manner
any where in the world. Copyright infringement liability can be quite severe.
About Google Book Search
Google's mission is to organize the world's Information and to make it universally accessible and useful. Google Book Search helps readers
discover the world's books while helping authors and publishers reach new audiences. You can search through the full text of this book on the web
at |http : //books . google . com/
Over dit boek
Dit is een digitale kopie van een boek dat al generaties lang op bibliotheekplanken heeft gestaan, maar nu zorgvuldig is gescand door Google. Dat
doen we omdat we alle boeken ter wereld online beschikbaar willen maken.
Dit boek is zo oud dat het auteursrecht erop is verlopen, zodat het boek nu deel uitmaakt van het publieke domein. Een boek dat tot het publieke
domein behoort, is een boek dat nooit onder het auteursrecht is gevallen, of waarvan de wettelijke auteur srechttermijn is verlopen. Het kan per land
verschillen of een boek tot het publieke domein behoort. Boeken in het publieke domein zijn een stem uit het verleden. Ze vormen een bron van
geschiedenis, cultuur en kennis die anders moeilijk te verkrijgen zou zijn.
Aantekeningen, opmerkingen en andere kanttekeningen die in het origineel stonden, worden weergegeven in dit bestand, als herinnering aan de
lange reis die het boek heeft gemaakt van uitgever naar bibliotheek, en uiteindelijk naar u.
Richtlijnen voor gebruik
Google werkt samen met bibliotheken om materiaal uit het publieke domein te digitaliseren, zodat het voor iedereen beschikbaar wordt. Boeken
uit het publieke domein behoren toe aan het publiek; wij bewaren ze alleen. Dit is echter een kostbaar proces. Om deze dienst te kunnen blijven
leveren, hebben we maatregelen genomen om misbruik door commerciële partijen te voorkomen, zoals het plaatsen van technische beperkingen op
automatisch zoeken.
Verder vragen we u het volgende:
+ Gebruik de bestanden alleen voor niet-commerciële doeleinden We hebben Zoeken naar boeken met Google ontworpen voor gebruik door
individuen. We vragen u deze bestanden alleen te gebruiken voor persoonlijke en niet-commerciële doeleinden.
+ Voer geen geautomatiseerde zoekopdrachten uit Stuur geen geautomatiseerde zoekopdrachten naar het systeem van Google. Als u onderzoek
doet naar computervertalingen, optische tekenherkenning of andere wetenschapsgebieden waarbij u toegang nodig heeft tot grote hoeveelhe-
den tekst, kunt u contact met ons opnemen. We raden u aan hiervoor materiaal uit het publieke domein te gebruiken, en kunnen u misschien
hiermee van dienst zijn.
+ Laat de eigendomsverklaring staan Het "watermerk" van Google dat u onder aan elk bestand ziet, dient om mensen informatie over het
project te geven, en ze te helpen extra materiaal te vinden met Zoeken naar boeken met Google. Verwijder dit watermerk niet.
+ Houd u aan de wet Wat u ook doet, houd er rekening mee dat u er zelf verantwoordelijk voor bent dat alles wat u doet legaal is. U kunt er
niet van uitgaan dat wanneer een werk beschikbaar lijkt te zijn voor het publieke domein in de Verenigde Staten, het ook publiek domein is
voor gebruikers in andere landen. Of er nog auteursrecht op een boek rust, verschilt per land. We kunnen u niet vertellen wat u in uw geval
met een bepaald boek mag doen. Neem niet zomaar aan dat u een boek overal ter wereld op allerlei manieren kunt gebruiken, wanneer het
eenmaal in Zoeken naar boeken met Google staat. De wettelijke aansprakelijkheid voor auteursrechten is behoorlijk streng.
Informatie over Zoeken naar boeken met Google
Het doel van Google is om alle informatie wereldwijd toegankelijk en bruikbaar te maken. Zoeken naar boeken met Google helpt lezers boeken uit
allerlei landen te ontdekken, en helpt auteurs en ui tgevers om een nieuw leespubliek te bereiken. U kunt de volledige tekst van dit boek doorzoeken
op het web via http: //books .google . com
HARVAR D LAW LI BR AR Y
Received 0£g 19 1927
GESCHIEDENIS
VAN HET
VEEMGERIGï
EN VAN HET LATERE
DUITSCHE RTJKS-KAMERGERIGT,
IN HUNNE BETREKKING TOT NEDERLAND.
^' GESCHIEDENIS «^
VAN HET
VEEMGERIGT
+
EN VAN HET LATERE
DUIT8CHE RIJKS-KAMERGERIGT,
III HDHNE BETREKKM TOT KEDEBLAND.
M^ R. W. TADAMA
KANTOHSEGTBR TE ZDTPHEX.
Te leiden,
Bu E. J. BRILL.
1857.
I V t.
c: ■ q
1
rjËC 1^^ ^'^
BOEKDRUKKERIJ VAN DE WED. LA LAU.
BEANTWOORDING
DER
PRIJSVRAAG:
Geschiedenis van het f^eemgerigl en van het latere
Duiische Byhs-kamef^gerigt , in hunne betrekking
tot JVederland ,
W. B. W. T AD AHA 9
Kantonregter te Zutphen;
W£LK£ OP DE ALGEMEENE VERGADERING VAN DE MAATSCHAPPIJ
DER NEDERLANDSCHE LETTERKUNDE, DEN 19 JUNIJ 1856,
MET GOUD BEKROOND IS.
INLEIDING.
Trust me, each state must have iU policies:
Kingdoms have edicts, cities have their charters;
Even the wild outlaw, in his furest-walk,
Keeps yet some touch of civil discipline.
For not since Adam wore his verdant apron ,
Hath man with man in social union dwelt ,
But laws were made to draw that union closer.
Wal TBR ScoTT, Ivankoe.
Geen€ wetenschap heeft aan de verspreiding eener
tneer verlichte denkwijze, welke het gevolg was van
de groote staatsomwenteling in het laatst der IS** eeuw,
meer te danken gehad, dan de geschied kande. Ter^
wijl vroeger de archieven der steden, corpora tien en
bijzondere personen angstvallig voor den onderzoeker
gesloten werden, heeft die bekrompenheid plaats ge*
maakt voor eene algemeene welwillendheid jegens hen,
die zich hebben voorgesteld de daden of instellingen van
het voorgeslacht op te helderen. De grendels, waar
achter zoovele schatten verborgen lagen, worden weg*
geschoven en het oog van den weetgierigen navorscher
doorzoekt thans onbelemmerd zelfs die bescheiden , die
men te voren niet beter meende te kunnen bewaren,
dan door ze aan ongedierte of vochtigheid prijs te ge-
ven. Ja! men gaat verder en enkele besturen door
eene lofwaardige zucht voor de eer van het voorgeslacht
DL. X. 1
aangespoord, beijveren zich zelfs den inhoud hunner
archieven door den druk gemeen te maken. Heeft de
geschiedkunde zooveel aan de algemeene verspreiding
der verlichting te danken, zoo rust ook vrederkee-
rig op hare beoefenaars de taak, om die verlichting
naar hun beste vermogen te bevorderen, de fakkel van
het onderzoek ook in de duisterste schuilhoeken te
brengen , en alles wetenswaardigs , wat daar mogt ge*
vonden worden, zorgvuldig op te zoeken en van het
stof der eeuwen gezuiverd, aan hunne tijdgenooten aan
te bieden.
In een van de duisterste schuilhoeken verborg zich,
eene halve eeuw geleden, de instelling van het Veem-
gerigt. Raadselachtig in oorsprong, wezen, vorm en
invloed, was het Veemgerigt een van die onderwerpen,
waarvan bijna niemand een klaar en helder denk*
beeld bad.
Des te aantrekkelijker echter was dit onderwerp voor
dichters en romanschrijvers, wier scheppende verbeel-
dingskracht zoo gemakkelijk partg konde trekken van
al dat geheimzinnige en verborgene. Tallooze roman-
schrijvers hebben dan ook <lit onderwerp met meer of
mindere bekwaamheid behandeld en daardoor, sedert
het romanlezen zoozeer is toegenomen, niet weinig
bijgedragen tot verdikking van de duisternis, waarmede
het Veemgerigt was bedekt.
Door den invloed der romans voornamelijk vormde
zich langzamerhand onder het zoogenaamde beschaafde
publiek de meening, dat de Yeemgerigten tot de ijsse*
lijkste verschijnselen der middeleeuwen behoorden.
Men stelde zich gemaskerde regters voor, die in.on-
deraardsche gewelven bij toortslicht te regt zaten, voor
welken de aaogeklaagdeti > door onbekende handen aan«
gegrepen en door diepe trechters nedergelaten , plotse*^
ling werden gebragt; ongehoorde pijnigingen dwongen
die ODgelukkigen tot de bekentenis Tan denkbeeldige
misdaden y welke dan weder door eene wreedaardige
doodstraf n>oe$ten geboet worden. Zonderling genoeg
ging die meening no ook tot het volk o^er en men
wijst in Duitschland den reiziger in de boawtallen van
oude kasteelen >), de plaats aan, waar de Yeemrigters
t^ten en men «oude het hem seer ten kwade duiden ,
wanneer hij die verhalen, zoo als se verdienen^ met
een medelijdend schouder ophalen beantwoordde* Hoe
kan twijfel nog mogelijk zijn, segt men; zie daar het
Èurgverliesej waarin de slagtofFers gestort werden, zie
daar de foltertaigen, die tot hunne pijniging werden
aangewend? en nu moge men vrij bewijzen^ dat het
burgverliess diende als werktuig tan de dwingelandij
tan vorsten en edelen, dat de pijnbank door de geloofs-
onderzoekers , de geestelijke regters, door de regter^
over tooverij werd gebezigd en niet door de Veemrig*
ters, n^en wint daarbij niets, dan dat de eenvoudigeïi
zich ergeren over zulk een hardnekkig ongeloof.
€öf HS heeft in zijnen Göi% von Berlickingen de Veem*
regters ten tooneele gevoerd ; maar met den scherpen blik
tan het genie zag hij in, welk eene onuitwischbare
schande het voor het Duitsche volk zoude zijn, wanneer
het had geduld dat eene handvol booswichten, onder
den schijn tan regt, de gruwelijkste misdaden bedreef»
Bij hem zijn de Yeemregters dus onwrikbaar gestrenge »
^zervaste, maar regtvaardige regters, die de misdaad
^) Bg V. t« Bentheim, in het Oüdc Slot te Baden en*.
1^
ook ia de hoogste standen der maatschappij weten te
straffen. Bij zulk eene juiste opvatting van de alge-
meene strekking ran het Yeemgerigt, zal men het hem
niet ten kwade duiden, zoo hij in de bijzonderheden
heeft gedwaald, zoo hij een Trijstoel plaatst in Fran-
kenland, zoo hij vrouwen door het Veemgerigt laat
TerTolgen, en wat dies meer zij.
De talentvolle schrijver, die onder den Pseudonym
van Veit Weber is bekend (eigenlijk G. Ph. L. L.
WaCHTER), heeft de klip der OTcrdrijving niet kunnen
vermijden en met gloeijende verwen een ijzingwekkend
tafereel van de Yeemgerigten geschilderd, waarbij de
rigters eene vereeniging van de snoodste misdadigers
vormen. Nog wilder gaat het toe in een in mijne jeugd
veel gelezen roman, KunovonKyburgy waarin de veem-
schepenen tot straf voor hunne gruweldaden eindelijk
gezamenlijk over de kling worden gejaagd ; eene zeer
vernuftige uitvinding om het verdwijnen der veemgerig-
ten te verklaren!
Wanneer de Duitschers hunne geschiedenis zoo mis*
handelden, behoeft men zich dan te verwonderen, dat
Ëngelsche en Fransche schrijvers zich de wonderlijk-
ste voorstellingen van die geheime regtspleging hebben
gemaakt? Slechts weinige jaren geleden vermaakte zich
een Fransch schrijver E. Gonzales in een verhaal les
Francs juges genaamd , met alle de ijsselijkheden van
Veit Weber in een ander kleed aan het publiek op te
disschen en men moet hem nogthans prijzen om zijne
gematigdheid.
De nieuwere Fransche romantiek biedt zulk een keur
van gruwelen aan, dat het hem zeer weinig moeite
zoude hebben gekost, om eene bloemlezing van de
meest uitgezochte eaveldaden op rekening van de vrij-
schepenen te stellen , die nu toch eenmaal de publieke
opinie tegen zich hebben.
Maar ook zij, die zich als taak hadden Toorgesteld,
den aard der Yeemgerigten meer opzettelijk te onder*
zoeken, de geschiedschrijvers, staatslieden en regtsge-
leerden, hebben aanvankelijk slechts bijgedragen tot
de verwarring van begrippen. Men kan hen in drie
tijdvakken verdeden. In het eerste tgdvak is het een
rondtasten in het duister; wordt er iets ontdekt dat
naderhand blijkt waar te zijn geweest, het is meer
aan het toeval, dan aan diepe en grondige studie te
danken. Aan gewaagde en stoute stellingen is geen
gebrek, maar daar zij zelden op zuivere kennis van
den waren toestand berusten, worden zij even gemak-
kelijk wederlegd, als geopperd. Allen op te noemen,
die eenige zinsneden aan de Yeemgerigten hebben
toegewijd, zoude moeijelijk zijn, daar het inlasschen
van een hoofdstuk over de Yeemgerigten voor iederen
schrijver over Duitschland^s staatsregt of geschiedenis
bijna yerpligtend was. Onder de voornaamste kan
men tellen, Mjlrquard Freher, die in 1610 een
werkje over dit onderwerp schreef, dat in 1762 door
GosBEL op nieuw werd uitgegeven >), Johanjü Phiup
Bait 9 de pace ttnperti publicaf Ulm^ 1698, en Chris-
1) De gebeele titel van het als compilatie zeer yerdienstelijke werk
is : Marquabdi Freheri de secretia judidis olim in Westphaïia aliisque
Germaniae part£bu8 untatis, postea aboKtis cammentanolus , cui accedii
JoHAKnid DE Fbanctobdia cotOra Feymeros tractatus et H. C. ds
Senckenberq collectanea manuscripta, Ed, et proef, de scriptorib,
hor, judidontm nee non de vita acriptisque Frsheri adjecit Joh. Henr.
Bayid Goebbl, Ratisbonae 1762.
6
TIANUS TflOMASiuSy de vtta origine^ naiura^ pro^
gressu ei interitu judiciorum ff^esiphalicomm ^ Btüae
1711. Tegen dezen laatsten trad Humann Adolf
MEI5DEBB op, met £ijne: düseriaiio de judiciis cente"
nartis et ceniumviralibus stve criminalibus et civili^
bus veterum Germanorum^ imprimie Franoorum et
Saxonum^ vuigo von den Centgerichten der alten
Teutschenf ubt de vera origine t natura et progressu
Judiciorum eccultorum fVestphalicorum disquiritur^
ex scrtptoribuef legtbus, moribus et dacumenits vetusiia
eruta, Lemgoviae 1715; maar ofschoon hij als West-
phalinger een groot Toorregt boven zgne voorgangers
had (Frshek was een Paltzer, Datt uit Zwaben, Tho-
1IA8IUS uit Leipzig), gelakte het hem evenmin de zaak
op te helderen» Van andere denkbeelden gingen uit
G. G, G. LoDTHANN in zijne prolusw aeademica de
origine judiciorum vemicorunif HelmstadiiVl^l en de
scherpzinnige JusTUS Möser in zijne Oenabrückiache
Geschtchte 1768 en Patriotische Pkantasien 1775 — -
17869 maar, hoewel zij inderdaad eenige niet geheel
onjuiste stellingen opperden, zoo troffen zij toch ook
het doelwit niet. Onder de schrijyers over dit onder-<
werp kunnen nog worden opgenoemd H. A. Koch,
Anmerkungen von den ff^estphdliscken GericAten,
auch den vormaligen Landgerichten 1751, G. G* r.
FreiesIiEBEN in het derde deel yan de coUectio aliquot
selectorum spedminum societaiis liberarum artium
LipsiensiSf C. F. Sattler von den /reien Gerichten^
so ehemals in denen WurttembergiscAen Zanden üblich
gewesen und denen daraus entstandenen f^ogtruggC'-
richten 1757 en Gerstlacher, jibhandlung von den
mancherlei Arten der peinlicAen GericAtsbarkeit in
fVirtemherg 1760. Ëiodelijk moet ook Karl Hutter»
Baz Vemgerickt des MiiietallerSf Zeipzig 1793, een
werkje waarin hg veel wetens waardigs orer de literataur
der Yeemgerigten mededeelt, ten gevolge zijner be-
schouwingen tot dit tijdvak gebragt worden. Zeer
verdienstelijk maakten zich de verzamelaars van oade
oorkonden, H.C. de Sbh ckenberg , corpus juris Gtr^
ntanicif S. F. Hahn, coUeciio monumeniorum en G. Mask
€0Y, fioiiiia juris ei judicior. Brunsw, Z»ite&. door
het opsporen en bewaren van onde geregtsboeken en
formulieren van het Yeemgerigt; hunne kritiek echter
is niet boven de algemeene zienswijze van hunnen tgd.
Een tweede tijdvak breekt met het laatst der acht-
tiende eeuw aan. De goede rigting is gevonden , men
steunt meer op oorkonden dan op h3fpothesen9 maar
geheel ontbreken deze toch niet en , zoo men niet ge-
heel meer in het duister rondzwerft, de naaste en juiste
weg om het geheim te ontdekken is nog niet ingeslagen.
Tot dit tijdperk behooren de werken van Ye5. KiiroLiv-
«ER JUünstersche Beitragen 1787 — 1792, van C. Ph.
KoPP Ueber die verfassung der heimlichen Gerichte
in fVestphaleUy Göttingen 1794 en yan Th. Berck
Geschichte der ff^estphdlischenFehmgerichte^ Bremen
1815. Deze werken en vooral de beide eersten bevat-
ten veel belangrijks.
Eindelijk hebben ElGHHORif in zijne Deutsche Steuits^
und BecAtsgesckicAte 1822 ^) en Paul Wigand Bas
Femgericht fVestphalens ^ Hamm 1825, een nieuw tijd-
^) In de vyfile nitgaTe van dit hoogst gewigtig werk, Göttingen
1844 (en reeds vroeger in de yierde) is Eichhorn tegen Wioand
opgetreden.
Tak doen aanbreken. Beide schreven geheel onafhan-
kelijk Tan elkander en het is dus geenszins beTreem-
dend zoo zij niet in alles oTereenstemmen. Het werk
Tan Wigand 9 dat zich geheel aan het onderwerp wijdt
en met groote geleerdheid en scherpzinnigheid geschre-
Ten is, kan als de meest zekere gids door de doolhoven
dier oude regtspleging beschouwd worden, al Talt het
niet te ontkennen, dat de stijl te Terheven is voor
een onderwerp waar het alleen op onderzoek aankomt»
en daardoor niet altijd eTcn gemakkelijk te begrij-
pen is.
Na hem hebben Telen zich met dit onderwerp bezig
gehouden en een schat Tan oorkonden aan het licht
gebragt die Wigand nog onbekend waren; in het alge-
meen hebben die ontdekkingen slechts gestrekt om
zijne zienswijze te bevestigen. Onder hen kan men
noemen LuD. Tross Sammlung merktvürdiger Urkun^
denfür die Geschiehte des Femgertchts^ ffamm 1826,
F. Phil. Usener Die Frei^ und hetmlicAen Gerichte
fVestphalerCs, Frankf, a. M, 1832. M. Frh. t. Frbi-
BERG Der F'ehmgerichtspro%ess Caspars des Tonnn--
gers (in Sammlung Hisior. Schriften und Urkunden^
1827). Berüh. Thiersch Die Fervemung des Her%ogs
Heinrich des Reichen von Baiemy Essen 1835 en de-
zelfde Der ffauptstuhl des FFestphaL Femgerichts
auf dem Künigshofe vor Dortmund. Dortmund 1838 i).
Joh. Voigt die fFestphal. Femgerichte in Beziehung
auf Preussen, Rönigsberg 1836, C. Trümmer Fortrage
1) Deze zeer vruchtbare schrijver heeft de zaak nog eens opzette-
lijk behandeld: Die VemUnde bei Dortmund 1849 en in het voorbij
gaan nog in zijne Geschiehte der Freireichsstadt Dortmund 1854.
9
über Toriurt Hexenvet^folgungeny f^ehmgerichie u. s.w.
ffamburg 1844. Ook Fr. Wilh. Ungbr heeft zicl%
in zijn werk Die jiltdetUscheGerichtsverfassufigyGöt"
tingen 1842 met dit onderwerp bezig gehouden.
Onder de belangrijkste werken ?an lateren tijd be-
hoort ongetwijfeld dat ?an C. G. TON W&chtir Bei--
trage zur Deutschen Gesckiehtey in9 besondere %ur
Gesckichte des Deutschen Strafreehts ^ Tubingen 1845,
die in yele opzigten Wigands voetspoor volgende ,
nogthans in eenige belangrijke punten van hem afwijkt.
Wigand is op de Yeemgerigten , de hoofdstudie ran
geheel zijn leven, herhaaldelijk teruggekomen in het
Archiv für Geschichte und jélterthumskunde West"
fhalens in de Denkwürdigkeiten gesammelt aus dem
Archiv des Reichskammergerichtsy %u Wet%lar^Leip%ig
1854 en in At fFetzlarsche Beitragen ^ waarin hij vooral
VON WaCHTKR wederlegt.
In ons vaderland heeft bovenal i) de Heer J. JDirks
in zijne dissertatio de Judiciis vemids^ Amstehdami
1835 het ijs gebroken, en de oorspronkelijke stukken
in Nthofts Bijdragen medegedeeld door de Ueeren
L. A. J. W. Baron Sloet {Zutphen voor het veemge^
rigt, deel II), Is. An. Nthoff {Hen regtshandel voor
het veemgerigty deel IV) en H. O. Feith {Groningen
veroordeeld door het veemgerigt te Wunnenberg in
1456, deel IX) hebben de stellingen, door Wigand in
Suitschland en Dirks in Nederland verkondigd, na-
drukkelijk gestaafd. Met dat al is een juist denkbeeld
van den aard der Yeemgerigten nog geenszins algemeen
1) De denkbeelden van vroegere Nederlandfiche geschiedschrijvers
in het tweede Hoofdstuk»
10
doorgedroi^en en het vooroordeel van yroegere dagen
moet nog dikwijls bestreden worden.
Daarbij komt dat de betrekking ran Nederland tot
het Veemgerigt nog grootendeels in het dnister schuilt.
Men kan het das slechts toejnichen, wanneer de Maat-
schappij der Nederlandscbe Letterkunde te Leiden ge-
tracht heeft door het aitschrijren der onderwerpelij ke
prijsvraag de betrekking ran Nederland tot het Teem-
gerigt en het latere RIjks-Kamergerigt, dat zulken groe-
ten invloed heeft uitgeoefend op het gezag der Yeem-
gerigten^ op te helderen. De beantwoording is mij te
belangrijk voorgekomen om ze niet met moed op mij te
nemen 9 al ontveins ik het mij geenszins ^ dat ik niet
alle de bronnen die ik gewenscht had bij een te bren-
gen heb magtig kunnen worden en dat , zoo ik mij heb
kunnen verheugen in de welwillendheid, waarmede ve-
len mij bouwstoiSen hebben verschaft tot dit werk, ik
bij enkelen niet die medewerking heb gevonden , welke
ik billijkerwijze had mogen verwachten. Hoe het zij ,
ik vertrouw ook zóó, veel, dat nog niet bekend is, te
kunnen mededeelen.
Om de redenen hier bovenvermeld acht ik het geens-
zins onnoodig eene korte geschiedenis van de Yeemge-
rigten in het algemeen vooraf te doen gaan , doch daar
het aanmatigend zoude kunnen schijnen en voorzeker
noodeloos zoude zijn, na de werken van Wigano en
DiRKS de zaak nog eenmaal geheel uit een te zetten,
zal ik mij bepalen tot een overzigt der stellingen die
als zeker kannen worden aangenomen en die geenszins
met overtollige aanhalingen trachten te staven. Alleen
dan zal ik van dien regel moeten afwijken, wanneer om-
trent de eene of andere stelling verschil tusschen de
11
Toornaamste schrijvers bestaat, maar ook dan zal ik
trachten de resultaten yan vroeger onderzoek zoo kort
en duidelijk mogelijk mede te deelen.
In het tweede gedeelte wenschte ik de betrekking van
Nederland tot het Yeemgerigt en het Rijkskamergerigt
te beschrijven en eindelijk in een derde stuk, door
tot nog toe onuitgegevene oorkonden de verschillende
regtsgedingen, waarvan ik melding zal moeten maken ^
op te helderen en mijne gezegden door bewijzen te
staven.
HOOFDSTUK I.
OVEaZIGT Vilir de GESGHIEDEITIS VAlf HET VEEMGERIGT
EN RlJKSK/iHERGERIGT IN HET ALGEHEEIf.
§1-
Oorsprong van het f^eemgerigt.
Het was eene algemeen geldende meening in de mid-
deleeuwen, dat Earel de Groote de Teemgerigten
had ingesteld. De Trijgraven en vrijschepenen zelve
waren daarvan doordrongen. Hier en daar mogt een
twijfelaar vragen, waar dan toch die wet was, waarbij
Karel die gerigten had ingesteld >)' ^^ groote meer-^
derheid achtte zulk een onderzoek overbodig. Keizer
SiGiSMUND verklaarde het uitdrukkelijk, de Generale
Kapittels der vrijschepenen beschouwden het als eene
zaak, die van zelve sprak, en de geleerden waren niet
verlegen om er een reden voor te vinden.
Nadat Karel de Groote y zeiden zij, de Saksen had
overwonnen en het Christendom bij hen had ingevoerd,
bleven echter nog velen der overwonnenen hardnekkig
het Heidendom in het geheim aankleven. Om na te be-
1) Zie de woorden van zulk een twijfelaar bg Dirks, pag. 15.
13
letten, dat die geheime tegenstand zich uitbreidde,
stelde hij veemschepenen aan^ die in last hadden de
misdriJTen tegen het Christendom begaan in het geheim
te onderzoeken en streng en spoedig te strafTen >). Het
behoeft Ihans geen betoog meer, dat die meening
onhoudbaar is; Egiuhard, Karsls levensbescfariJTer,
en de oierige tijdgenooten zwijgen daarvan en eerst
in de latere middeleeuwen, toen Earel de Groote
als het ware een mythisch persoon is geworden en alle
instellingen, welker herkomst onbekend is, van hem
worden afgeleid, vindt men yan die stelling gewag ge*
maakt s). Intusschen is het niet minder waar dat
eene volkssage, hoe zij dan ook in latere dagen opge*
smukt en als het ware vermomd zij , toch gewoonlijk
op eene werkelijke gebeurtenis steunt. Zoo is het ook
met deze sage. Inderdaad kan Karel de Groote als
de oorspronkelijke schepper van deze gerigten worden
beschouwd, wanneer men maar niet aanneemt, dat zij
in dien vorm, waarin wij ze in de veertiende en vijf-
tiende eeuw aanschouwen, door hem zijn ingesteld.
Of liever, om de juiste uitdrukking te kiezen »nit de
vrijgerigten door Kabel ingesteld, ontstonden in de
dertiende of veertiende eeuw de Veemgerigten , zoo als
wij ze uit de oorkonden leeren kennen." Het laat
^) Deze meening waren onder anderen toegedaan Chttrabüs in
Chronic, Sax, blijkens Hutter , S. 18. Frehbr, von Senckekbero,
Mbihders, blijkens Goebel.
*) Op dien grond betwijfelden Oryphiander de Weichbildis Saxo-
Tucis, Biener de jure Gertnanico, beiden bij Hutter, S. 20 u. 27,
Thomasiüs en H. A. Eocb volgens Goebel, S. 15 u. 31, de instel-
ling der Veemgerigten door Karel den Grooten; maar wat zij in de
plaats daarvan geven, z^n nog willekeuriger hypothesen dan in de
onde volkssage worden aangetroffen.
14
feich alsoo begrijpen dat het yergeefsche moeite zonde
fcgn naar eene eigenlijke stichtingsbrief , wet of capU
tularinm te zoeken ^ dat nooit heeft kannen bestaan i)«
Toen KiBKL de Saksen onderwierp > Tond hij hen
reeds yerdeeld in drie standen; edelen en vryen, bei«
den met genoegzaam gelijke regten en kooriffen en
lijfeigenen^ 'm meer of minder drukkende banden van
slavernij gekneld* Hij liet aan de Saksen hanne wet-
ten en vergenoegde zich het land in goowen af te
deelen y welke xerdeeling evenwel grootendeels de aU
oode rerdeeling in landen en dingspillen volgde.
Aan het hoofd van iedere gouw stelde hij een Graaf)
een Keizerlijk ambtenaar ^ belast met het burgerlijk ^
regterlijk en krijgsgezag. Als regterlijk ambtenaar was
hij verpligt drie malen in het jaar de vergadering der
edelen en vrijen in zijne gouw voor te zitten, waar
alle regtzaken behandeld werden. Dit was \kti placi--
turn of malluntf welk laatste woord oorspronkelijk
voor de vergaderplaats wordt gebruikt , het ongeboden
ding {geding volgens onze tegenwoordige spreek wgzoi
welke ik zal blyven volgen); het heette ongeboden de-
wijl het op vaste tijdstippen in het jaar wederkwam
en niemand daartoe behoefde opgeroepen te worden.
De Graaf zat voor en leidde de beraadslagingen, maar
het oordeel vonden de omstanders, de verzamelde
1) MEiKDEtbS geloofde (volgens Go&bHIl, op. 1. pag. 21) die stich-»
tingsbrief gevonden te hebben in het bernchte stuk van 789^ waarbij
Kabel den Graaf TBüTTiuinr tot hoofd van de gerigten in West*
phalen aanstelt. B^ naauwkeuriget onderzoek in lateren tijd is ge'
bleken dat de oorkonde (die bovendien niet eonde bewijzen wat zij
bewijzen moest) volkomen onecht was. Ebhard, RegesUt Historiaê
Westfaliae, I, pag. 74. Thibrsch, cUe VemUnde, S. 25.
15
edelen en trijen. Zij velden akoo het ronnis^ dat de
Graaf uitsprak. Maar al spoedig groeide het aantal
zaken 9 dat in de Tergadering heslist moest worden ^
zoodanig aan, dat men genoodzaakt was ze roor eea
groot gedeelte naar eeoen door den Graaf nader te
bepalen dag te Terwgzen.
Men noemde dit het geboden geding ^ omdat de
Graaf den dag deed aanzeggen >). Dewijl bet echter
niet te tergen was dat de geheele trije boTolking die
regtsdagen zonde bijwonen^ benoemde de Keizer eenige
personen als voortdurende regters. Zij moesten ten
minsten ten getale van zeven bij de gedingen tegen-»
woordig zgn, en werden schepenen genoemd. Daarom
werden echter de overige edelen en vrgen niet van
het geboden geding uitgesloten. Zij vormden den zoo-
genaamden Umsictnd en hunn« toestemming werd ver-
eischt om aan bet vonnis der schepenen kracht te
geven 2). Op zijne beurt moest nu ook de Graaf in
zijne veelvuldige bezigheden eenigzins te gemoet ge-
komen worden. De Keizer vergunde hem dus zich in
het geboden geding door plaatsvervangers of vicegraven
te doen vervangen.
Dewijl de Graaf nu uit den aard der zaak meestal
uit den stand der edelen werd gekozen en z^ne plaats-
.vervangers uit dien der vrijen , noemde men de laatsten
vrijgraven en de schepenen Trijschepenen. Dit geboden
geding was derhalve het vrtjgerigi ^ waaruit onmerk-
baar het P^eemgerigt ontstond.
Boven de Graven stond oorspronkelijk deMissusRegius,
*) WlQAND, S. 70.
^) Micuss, Esprit y migine et progrèa des instUuticns judtdairts
Tom. I. pag. 400.
16
de Zendgraaf, een aanzienlijk mati uit wereldlijken of
geestelijken stand, die op *s Keizers last de gouwen
rondreisde , de klagten tegen Graven of Bisschoppen ,
wegens misbruik tan magt of regtsweigering aanhoorde
en aan den Keizer bragt of wel in een eigen Placitum
verhielp i). Zoo waren de grondwetten van het Karo*
lingische Rijk, den groeten heerscher waardig, maar
die zeer spoedig, toen zwakke telgen den troon van den
strengen handhaver des regts bekleedden , ineen stortten.
De overwinning van Kabel had een nieuwen stand
onder de Saksen ingevoerd: de geestelijkheid, Trotsch
en heerschzochtig, wilden de middeleen wsche geeste*
lijken naauwelijks als staatsburgers beschouwd worden
en onderwierpen zij zich noode aan de staatswetten.
Daar was eene ijzeren vuist als die van Kabel noodig,
om hen in toom te houden. Maar na zijnen dood
wisten zij van de vroomheid zijner zwakke opvolgers
maar al te zeer misbruik te maken. Hun voornaamste
streven was naar immuniteiten y dat is naar Keizerlijke
voorregtsbrieven 9 waarbij zij zelven, hunne bezittingen
en onderhoorigen van het regtsgebied der Graven be-
vrijd werden. Deze immuniteiten braken het eerst de
aloude gouwverdeeling. Midden in de gouwen, s(dms
over verscheidene gouwen verdeeld, lagen de onmete-
lijke bezittingen der Bisschoppen, Kerken en Kloosters.
*) Van dit Flacitnm van den Zendgraaf lelden Lodtmakk en MÖses
den oorsprong der Yeemgerigten af. Het is echter niet in den nataur-
lijjken gang van de pienscheiyke instellingen , dat uit iets ongewoons ,
iets zeldzaams, gelQk dit placitam buiten twijfel was, eene gewone,
herhaaldelijk wederkeerende , vorm ontstaat. Dat de buitengewone
regtsdag, welke de Zendgraaf hield, aanleiding heeft gegeven tot
het honden van de Generale Kapittels der Veemgei-igten is geenszins
onwaarschijnlijk.
17
Over dezen hadden de Graven na geen gezag meer.
De Voogd (de Advocatns)^ een door den geestelijken
gezaghebber gekozen ambtenaar, voerde de manschap-
pen aan, welke de Bisschop of Abt tot den heerban
moest leveren en bekleedde het voorzitterschap in de
vergadering, waarin hunne verschillen beslist werden.
De Graven en Edelen, naijverig op dit Toorregt, streef-*
den er naar om ook voor zich en hunne onderhoorigen
dergelijke immuniteiten meester te worden en het werd
hun gemakkelijk, vooral door het verval van den heer^
ban. De onophoudelijke oorlogen toch, die met Noor-
mannen, Slaven, Hongaren en Saracenen moesten wor-
den gevoerd, maakten het moeijelijk, om steeds alle
weerbare mannen op de been te houden; eene kleinere
maar meer geoefende schaar konde die taak beter ver-
vullen. Zoo verkregen de aloude gevolgschappen, de
vrijwillige verbindingen tusschen aanvoerder en krijgs-
knecht, om voor een deel van den buit zijne afzonder-
lijke banier in den krijg te volgen; nieuwe kracht.
Het leenstelsel ontwikkelde zich en overdekte welhaast
geheel het Frankische rijk. Aan de magtige en ge-
trouwe edelen, die, aan het hoofd hunner leenman-
nen , dikwijls groote diensten aan het Rijk hadden
bewezen, was moeijelijk te weigeren, wat aan de
geestelijken was vergund; zoo kwam een nieuwe stand
op met nieuwe instellingen, die een gesloten geheel
uitmaakten: de leenmannen vormden nu zelve het leen-
getuigt of de leenkamer ^ waarin de leenheer of zijn
stadhouder voorzat en onttrokken zich onbemerkt aan
de regtspraak van den Graaf, die bij de ontbinding
van de Karolingische staatsinstellingen van zijnen kant
er meer naar streefde, om zijne waardigheid en de
DL. X. 2
18
daaraan verknochte soldijgoederen erfelijk te maken in
zijn geslacht y dan om het Keizerlijk gezag te helpen
handhaven. Door den nood gedrongen, gingen de
meeste vrgen tot den stand der leen- of dienstmannen
over en offerden hunne aloude vrijheid, die hen voor
geene onderdrukking vrijwaarde, voor de magtige be-
scherming yan den een of anderen Torst of Heer op :
zij die daartoe niet konden besluiten, trokken zich
terug binnen de muren der welversterkte steden, waar
door eigen gekozen schepenen regt werd gesproken en
handhaafden als stedelingen met het zwaard eene vrij-
heid, die zij als landbouwers hadden moeten opgeven.
liet overschot der vrijen, dat noch de bescherming
van eenen Leenheer, noch het deelgenootschap aan de
stedelijke vrijheid had kunnen verwerven, daalde tot
den stand der Ao/*- en eigenkoorigen af.
De eerste instelling van Kakel, die in den drang
der tijden bezweek, was die der Zendgraven. In
hunne plaats kwamen al zeer spoedig de hertogen.
Reeds Kabel de Grooie had zich genoodzaakt ge-
zien aan den Saksischen Graaf ëgbebt het krijgsbe-
wind tusschen Byn en Wezer tijdelijk op te dragen.
De invallen der Noormannen dwongen de opvol-
gende Keizers om of uit de aloude geslachten waaruit
de Germaansche stammen hunne Hertogen verkozen,
of uit andere getrouwen eene keus te doen en over
de verschillende Duitsche volken Hertogen aan te stel-
len, aanvankelijk slechts als krijgsbevelhebbers. Wel-
dra echter werden zij tusschenpersonen tusschen den
Keizer en de Graven en lieten aan den eersten slechts
weinig gezag over. Voor zoover de Graven dus niet
zelve de landshoogheid verwierven, werden zij amb-
19
tenaren Tan den Hertog, niet van den Keizer. Had
niet na den val der Karolingen eene reeks yan krach-
tige heerschersy een Koevraad I, Hkndrik I, Otto
de Grooie enz. den Keizerlijken troon beklommen, het
geheele rijk had zich in zoo teel stammen als Hertog-
dommen moeten scheuren.
Wij hebben den val Tan het Karolingische stelsel
in het algemeen beschouwd en daarbij bepaaldelgk
gewezen op het verdwijnen Tan den stand der Trijen.
Met de Trijen Terd wijnen de Keizerlijke gerigten, de
Placita der Graven. Leengerigt en schepensbanken
nemen hanne plaats in en zoo op Tcle plaatsen het
Gogerigt nog blijft bestaan ^ het is dezelfde naam,
maar niet meer dezelfde zaak.
De Gouw of Gograaf nu Landsheer geworden,
houdt het gerigt met zijne mannen, maar niet meer
in 's Keizers naam, dikwijls laat hij het ook door een
ondergeschikten regter waarnemen, die dan eershahe
den naam van Gograaf voert. De oorspronkelijke
Gonwgraaf, de Summus Comes, wordt Landgraaf,
krijgsbevelhebber en Vorst en Tan zijne Troegere be-
trekking als ambtenaar blijft niets meer OTcrig. Zoo
ging het overal in het Frankische Rijk. De regtsin-
stellingen mogten elders, in Frankenland, Beijeren,
Zwaben, niet geheel gelijk zijn geweest aan die in
Saksen, de ontaarding houdt overal gelijken tred.
Overal gaat de stand der vrijen en het gerigt over de
vrijen Terloren en de Keizerlijke ambtenaar wordt
Landsheer. Zoo ging het ook in een groot deel Tan
Saksen. Alleen in Friesland, zoomede in Westphalen
en een deel Tan Engeren bleef eene schaduw van de
Troegere instellingen bestaan. Waarom Friesland moet
2*
20
worden uitgezonderd, wanneer men Tan de algemeene
Terbastering der Karolingische instellingen spreekt ^
hoop ik in het Tweede 'Hoofdstuk aan te toonen: thans
houdt ons slechts de regtstoestand van het boren ver-
melde gedeelte van Saksen bezig; en dan dringt zich
als Tan zelve de vraag op, van waar dit zonderling
verschijnsel? Drie redenen kan men daarvoor hoofd-
zakelijk aanvoeren: 1^ Het vasthoudende, hardnekkig
aan het oude hangende volkskarakter der Westphalen.
Hunne onverzettelijkheid , hunne zucht voor aloude
gewoonten en zeden, hunne afkeer van iedere verbe-
tering zelfs, is bijkans tot een spreekwoord geworden.
Nergens zal men zich een duidelijker denkbeeld van
de levenswijze der aloude Germanen kunnen vormen,
dan op de afgelegene boeren erven in Westphalen.
Daar moet men Tacitus lezen, wil men hem volkomen
begrijpen. Intusschen was dit volkskarakter ook aan de
Oostphalen als Saksen eigen en deze omstandigheid
is dus op zich zelve ongenoegzaam om de uitzondering
te verklaren; maar daar komt bij: 2^ de schaarschheid
van steden, vooral van aanzienlijke steden, in het
eigenlijke Westphalen; terwijl Opper-Duitschland zich
verheugt in een tal van vrije Bij ks-steden, terwijl in
het land der Oostphalen steden als Hamburg, Lubeck,
Maagdenburg, Halberstadt, Brunswijk, zich ontwikke-
len, treft men in het uitgestrekte Westphalen slechts
Munster, Osnabruck, Paderborn en Soest aan. De
mogelijkheid om burger eener aanzienlijke stad te wor-
den was dus voor den vrijman in Westphalen geringer
dan elders, hij was meer tot zich zelven beperkt
en moest een ander middel van bescherming zoeken.
3^. Eindelijk, en aan deze omstandigheid moet men
21
Teel gewigt hechten, was de yal vao UsNoaiK de Leeow
in 1180 en de daarop geTolgde splitsing Tan het 'Her-
togdom Saksen eene ware omwenteling Toor Wesi-
phalen i). Wel verkreeg Graaf Bernhird van As-
kaniën den titel van Hertog Tan Saksen, maar zijn
gezag strekte zich slechts OTer Oostphalen en een deel
van Engeren uit. OTer het OTcrige gedeelte Tan Sak-
sen Terkreeg de Aartsbisschop Tan Keulen, die een
der bedriJTigste Tijanden van Hendrik dz Leeüw was
geweest, het Hertogelijk gezag, de bloedban en de
magt om TrijgraTen aan te stellen. De wereldlijke
Torsten, die dergelijke magt Tan den Keizer Tcrkregen
hadden, smolten ze met hunne landshoogheid ineen.
Maar de Aartsbisschop lan Keulen bcTond zich in
moeilijken toestand; als geestelijke konde hij den. bloed-
ban niet uitoefenen, die hem als Hertog toekwam;
het was alzoo zijn belang het Keizerlijke gezag te laten
bestaan en als plaatsTervanger diens Keizers de regten
uit te oefenen , die hij anders als geestelijk Torst niet
zoude hebben kunnen handhaTcn. Het Toorbeeld Tan
hun geestelijk opperhoofd Tolgden de Bisschoppen Tan
Munster en Osnabruck ^). De kleinere wereldlijke
Torsten, wier bezittingen in Westphalen lagen, oor-
deelden het raadzaam , hetzij uit schroom Toor de mag*
tige geestelijke Torsten, hetzij uit een zekeren eerbied
TOor het bestaande, ook in hun gebied de Trijgraaf-
schappen in wezen te laten: maar CTcn als alle ambten
^) Ook EiCHHOBN, III, § 422, geeft toe dat eene politieke om>
■wenteling? moet hebben medegewerkt tot het veranderen van den
aard der vrij«:erigten in Westphalen.
2) Over het Bisdom Paderborn was de Aartsbisschop van Keulen
krachtens de Keizerlijke benoeming Hertog.
en regten in den tijd Tan het leenstelsel in bijzonder
eigendom overgingen, had dit ook plaats met de vry-
graafschappen of tfrysioelen i). De geestelgl^e en
wereldlijke vorsten en heeren werden derhalve stoel*
heeren genoemd; dat is, zg ontvingen van den Keizer
het regt in ken om een vr^graaf aan te stellen en te
deelen in de opbrengsten van het gerigt. Boven hen
allen stond de Aartsbisschop van Keulen, die als op-
zigter en stadhouder der vrijatoelen werd beschouwd
en op dit regt niet weinig naijverig was ^). Door deze
botsing van tegenstrgdige belangen bleven de vrijstoelen
in Westphalen bestaan, terwijl zij elders verdwenen.
Tot nu toe blijkt het, dat Yeemgerigten en Vrij'-
stoelen woorden van dezelfde beteekenis zijn, en zoude
men KiirnLiifGER^s gevoelen kunnen omhelzen, die de
eersten regtstreeks van de laatsten laat afstammen,
maar dan is men genoodzaakt eene gebeurtenis over
het hoofd te zien, die aan de geheele zaak eene nieuwe
rigting heeft gegeven, het schepenetiverbond namelijk.
Dat er een dusdanig verbond heeft bestaan, is ontegen*
zeggelijk, al kan men ook geene oorkonde aantoonen,
waar zulks uitdrukkelijk wordt gezegd. Toen name-
lijk in Duitschland het vuistregt zulk eene ongekende
hoogte bereikte, toen na den val der Hohenstauffen
de Keizerlijke magt geheel in minachting geraakte, werd
het voor iedereen dringend noodzakelijk voor het be«
1) Zoo heetten z'g naar den stoel of de verhevene zitplaats die
de Vrijgraaf in het gerigt innam.
2) Toen de Keizer ook aan den Bisscliop van Minden het regt
gaf om vrijgraven aan te stellen, vond hij zich op aandrang van
den Aartsbisschop van Keulen verpligt, dit voorregt weder in te
trekken. Wiqand, S. 194.
23
hottd zijner regten te zorgen. Wat was natuarlijker,
dan dat zulks \oornamelijk door onderlinge verbind-
tenissen om elkander wederkeerig te ondersteunen ,
geschiedde? Het was juist niet moeijelijk om een
Tonnis te f erkrijgen tegen hem , die eens anders regten
schond of de rust der maatschappij Terstoorde, maar
de zwarigheid lag in de uitvoering. De edelman, in
zijn onneembaar kasteel verborgen, spotte met alle
vonnissen, die hem tot teruggave van het onwettig
genomen goed veroordeelden; waar was de waaghals,
die ze durfde uitvoeren? Even zoo kon de burger
eener vermogende stad gerust een vonnis afwachten,
dat niet door de verkozene stedelijke schepenen was
geveld; want de gezamenlijke burgerij zoude dit als
eene schending der privilegiën beschouwd en den ge-
rigtsbode de uitvoering met geweld hebben belet. Maai
voor de vrijen of vryschepenen (want die woorden
zijn, toen het getal der vrijen zoo zeer was ingekrom-
pen, van dezelfde beteekenis) in Westphalen bestond
die waarborg niet. Het lag dus voor de hand dat zij
zich naauwer aan een sloten en elkander beloofden te
ondersteunen, vooral bij de uitvoering der vonnissen,
door vrijgraven uitgesproken. Ten einde nu overal
van die medewerking verzekerd te zijn, werden ge-
heime herkenningsteekenen uitgevonden, die deels be-
kend zijn geworden, deels met de vrijschepenen zelve
zijn ondergegaan. Tot de eerste soort behooren de
woorden Stock ^ Steiriy Gras, Grein, het leggen van
de regterhand op de linkerschouder van een anderen
vrijschepen enz. Hij die door dergelijke herkennings-
teekenen werd opgevorderd om hulp te bieden, mogt
niet weigeren die te verleenen , op straffe des doods.
24
Het is dit verbond, die geheime leekenen, die aaolei*
ding hebben gegeven tot al den romantischen onzin
die over de Veemgerigten is geschreven. Inderdaad
was het eerst daardoor dat de magt der Veemgerigten
zoo verbazend toenam , daardoor verkregen zij eerst
beteekenis in de geschiedenis der middeleeuwen i).
^) EiCHHOBN t. a. p. III. S. 422 en von WUchter S. 168 loochenen
het bestaan van een dergelijk verbond, hoofdzakelijk omdat er geene
sporen bestaan van eene oorkonde, waarin dit verbond zonde zijn be-
schreven en omdat men ook in andere gelijktijdige en latere stukken
daarvan geen melding vindt gemaakt. Intnsschen schijnen mij deze
lonter negatieve gronden geenszins afdoende. Het komt er slechts op
aan wat men onder verbond wil verstaan. Wanneer men daaronder
begrijpt eene plegtige verbindtenis van alle vrijen in Westphalen, tot
het te keer gaan van alle misdrijven en tot krachtige handhaving des
regts, dan voorzeker is het zonderling dat de oorkonde van dit ver-
bond nergens te vinden zonde zijn en dan zoude men uit het niet
bestaan van het bewijs der overeenkomst, tot het niet bestaan der
overeenkomst zelve kunen besluiten. Maar zoo kan ik de bedoeling
van WiOAND niet opvatten. Ik stel mij de zaak aldus voor. Van
lieverlede is tusschen de vrijschepenen van nabijgelegene vrijstoeleu
de mondelinge afspraak gemaakt, om elkander bij het uitvoeren van
de vonnissen te ondersteunen. Die overeenkomst, dat verbond, heeft
zich al meer en meer uitgebreid door het onderlinge verkeer op de
dagen der Generale Kapittels als anderzins, tot dat het ten laatsten
alle vrijschepenen in Westphalen bevatte. Langzamerhand werden
herkenningsteekenen noodig , naarmate meer vrijschepenen tot die over-
eenkomst waren toegeti-eden. Zoo wist iedereen dat er een verbond
bestond en het was niet noodig dat schriftelijk nog eens te verzeke-
ren; immers het was hoogst eenvoudig; het doel, wederzijdsche hulp
bij het uitvoeren der strafvonnissen; het middel, de geheime herken-
ningsteekenen.
Neemt men een dusdanig verbond niet aan, dan stuit men op de
zwarigheid, hoe men de uitbreiding van magt, die de oude vrijgerig-
ten in de veertiende eeuw verkregen, zal verklaren? Eichhorn en
VON WacnTEB laten alles zich van zelve ontwikkelen en geven alzoo
toe , dat niet voor elke wijziging in de bevoegdheid en wijze van regts-
pleging der aloude vi'ijgerigten eene oorkonde kan worden aangewe-
zen; waarom, indien dit waar is, het bestaan ontkend van de ééne
schakel, zonder welke geen zamenhang meer te vinden is?
25
Waarschijnlijk is het Terbond op het laatst der 13*^*
of in het begin der 14"^* eeuw gesloten. Gedurende
twee eeuwen heeft het zijne buitengewone kracht uit-
geoefend; ?an dien tijd af vindt men de vrijgerigien
meest f^eemgertgien genoemd , ofschoon tnsschen beiden
geen daadwerkelijk onderscheid bestaat. Over den
naam F'eem zijn alleen bladzijden Tolgeschreren ; het
is echter onnoodig alle soms belagcheiijke gissingen
hier te herhalen. liet gevoelen van Jacob GniMUy dat
WiGiNO heeft overgenomen , dat ^eem vonnis en wel
voornamelijk strafvonnis , straf en overdragtelijk dood^
^/ro^ beteekent, is wel het waarschijnlijkste i). Even-
min is ook de strijd over het woord roode aarde, ge-
lijk Westphalen in de taal der Yeemgerigten wordt
genoemd, beslist. Het komt mij het natuurlijkste voor,
dien naam van de kleur der rotsen op sommige plaat-
sen in Westphalen b. v. in den omtrek van Arolsen
af te leiden ^). De roode aarde is dan slechts eene
') EiCHHORN kan zich met die zienswijze niet vereenigen , maar geeft
er niets yoor in de plaats. De uitlegging van Thibbsch Vervemung
U.8.W. S. 142, volgens welke Veem wyt of in het latijn vmm, de
wilgen strik die tot het voltrekken der doodstraf diende t zoude be-
teekenen, is evenzeer in strijd met de Dnitsche taal als de vroegere
van fama. Oude Duitsche instellingen laten zich niet uit het latijn
verklaren. Gbimm vond in een oud Dnitsch gedicht over de geschie*
denis van Suzanna de volgende plaats. Suzakna zegt:
Mir is bezzer herde vele
dat ich mich der schande scheme
und lide ane schuit de Veme.
De verklaring is zoo duidelijk en de plaats zoo afdoende, dat
daar eigenlijk niets is tegen in te brengen. — Dat Veem ook (behalve
deze beteekenis) die van verbond, vereeniging heeft, gelijk Bilberdijk
wil, kan zijn, en voor zoo ver men die verkiezen mogt, ware het
beroemde verbond in eens bewezen!
^) liet naast bij die meening komt die van Wioaitd, die ook roo-
de aaide eenvoudig door regtspleging in de opeo lacht, in tegen-
26
emphatische benaming voor Westphalen. Toen ik voor
eenige jaren de hooge bergen aanschouwde op wier
helder roode zijden de zonnestralen flikkerden, viel
het mij in, hoe gezocht het is bg roode aarde aan
allerlei geheimzinnige toespelingen , op het wapenschild
des HertogSy op de onderwerping der Saksen aan Eaml
de Grooie^ op den bloedban enz. te willen denken ,
terwijl de beteekenis zoo daidelgk voor ons ligt.
Bevoegdheid en werkkring der Feemgerigten.
Wanneer men de inrigting van het Veemgerigt goed
wil leeren kennen , dan behoort men in de eerste plaats
zich af te vragen, over welke personen ^ over welke
%aken^ over welke gewesten^ strekte zich de bevoegd-
heid van het Veemgerigt uit? Eerst wanneer deze
vragen beantwoord zijn, kan de wijze van regtspleging
voor de Teemgerigten onderzocht worden.
Uit het betoog in de vorige § gevoerd, dat Veem-
gerigt en Vrijgertgt oorspronkelijk woorden van de-
zelfde beteekenis zijn, blijkt genoegzaani dat slechts
vrijen voor de Veemgerigten teregt konden staan. Dit
vloeide uit den aard der zaak voort. Het beginsel dat
stelling van die in besloten vertrekken, verklaart, maar de aarde
is in het algemeen niet rood en het byyoegeiyk naamwoord is dus
elders dan in Westphalen ongepast.
De enkele plaats door Wioand in de Welzlarscht Beitrage III,
S. 18, tegen dit gevoelen (dat ook door Bbbck was omhelsd) aan-
gevoerd, bewyst als uitzondering niets tegen den regel, dat elders
geene roode aarde gevonden wordt Von WacHTEB, S. 179 gelooft
ook dat de uitlegging van Berck de waarschijnlijkste is.
27
men slechts te regl konde staan ?oor zijne pares curiaef
Kijne evenknieën f zijne siandgenooien (om dit woord
te bezigen) 9 lag daarbij ten grondslag. Immers ook
slechts vrijen konden lot Trijschepenen worden aange->
nomen. Intusscfaen tinden wij onder de rrijschepenen
ook enkele Torsten en Tele Edelen ^ terwijl het geen
twijfel lijdt, of ook deze voor de vrijstoelen konden
worden aangeklaagd i). Verre van dien was juist der«
zelver werkzaamheid in die rigting de grootste, en menig
geweldenaar, die in zijne rotsvesting gerust lederen
anderen vijand konde tarten, sidderde voor de Veem-
gerigten. De oorzaak is dan ook zeer natuurlijk. Ede-
len en vrijen vormden ondtgds te zamen het volk; te
zamen verschenen zij in hetzelfde placitum, zij be-
hoorden alzoo tot denzelfden stand en konden aan
geene verschillende gerigten onderworpen zijn. Iets
anders was het met de lijfeigenen, Hofhoorigen, keur-
meedigen enz. Zij behoorden in den Hof van hunnen
>) Zonderling genoeg beweert de geleerde EichhornIII. §421, dat
de regtspleging der Veemgerigten zich niet over de Vorsten uitstrekte,
omdat zij voor een gerigt Tan Vorsten behoorden getrokken te worden.
Maar hij ziet over het hoofd, dat de landshoogheid eerst later werd
verworven en geen inbreuk konde maken op de aloude bevoegdheid
der Vrijgerigten. Ook werd daaraan door de Vrijgerigten nooit ge-
twijfeld. VoN WacHTEs heeft zalks s. 199 dnidelijk betoogd. Bij
KoFP s. 190 vindt men eene menigte personen van vorstel^ken stand
opgenoemd, die voor de Veemgerigten teregt stonden en nimmer in-
competentie beweerden. Het regtsboek van het Veemgerigt bij Tboss,
8. 40 vermeldt dan ook dnidelijk, dat de Vrijgraaf bevoegd is over
de Vorsten regt te spreken , wannneer men vruchteloos regt tegen hen
bij den Keizer had gezocht. Eindelijk zegt Keizer Sioismukd in het
merkwaardige regtsgeding van Hertog Hbndbik van Beijsrek bij
TniEESCH Vervemung n. s. w. S. 1 1 met ronde woorden : • Nu wist
ir wol, das kein kurfurst, furst, herre noch niemant ander fur solich
heimlich gerichte mag gefreict sein.** Sterker bewijs is niet te
leveren.
28
heer; hadden zij ieU misdreTen, huns gelijken spraken
over hen regt onder voorzitting Tan den heer of zijnen
Hofrigter, Meijer, of Rentmeester. Tot het yolk be-
hoorden zij niet, zij hadden geene stem in staatszaken.
Ook was de Heer yerantwoordeltjk voor hun gedrag.
Werd de Trede of orde der maatschappij door hen
Terstoord» het nel gemakkelijk hen bij hunnen Heer
aan te klagen, die dan verpligt was hen te strafiTen.
Weigerde hij zulks, dan werd hij de schuldige; in
geen geTal had de maatschappij iets met zijne Hof-
hoorigen te maken. Trouwen stonden Toor zoo Ter
wij weten, nimmer voor de Veemgerigten teregt. Zij
hadden in het oude placitom geene stem gehad, maar
stonden onder het momberschap Tan haren ?ader, echt-
genoot of broeder; de momber stond derhalTe Toor
haar in. ËTcnzeer waren geestelijken uitgesloten van
de deelneming aan en Teilig voor de uitspraak van het
Yeemgerigt. Zij hadden zich zoo Troegtijdig aan het
aloude Gravengerigl onttrokken, dat zij niet meer als
gelijken, als integrerende bestanddeelen van het Tolk
werden beschouwd. Daar zijn enkele voorbeelden dat
ook geestelijken onder de Trijschepenen waren, doch
deze zijn hoogst zeldzaam '). Uit het werk Tan Voigt
') DiRKS, pag. 83, noemt op het gezag van Berck, Diederik
Abt van Corvey, onder de Vrijachepenen : in de uitspraak van den
vrijstoel te Norderna, Bijlage III. vindt men He»drik Graaf van
Nassau, Domproost te Mentz en Proost te Bonn als zoodanig: dat de
Bisschop van Utrecht, gelijk Bbvxus Hist Da», p. 112 zegt: door
den Keizer onder de Yrijgraven zonde z\}n opgenomen , berust op een
misverstand. Aan den Bisschop werd de magt verleend om een vrij«
stoel op te rigten. De Keizer maakte hem dus tot Stoelheer, niet tot
Vrijgraaf. Bij Ddmbab Kerk. en wereldL Deo, blz. 572 vindt men het
bedoelde stuk. Vergel. ook hierna Hoofdst. II. § 2. Vele aanzienlijken
omhelsden eerst dan den geestelijken stand, wanneer zij in het bezit
29
ziet men hoe nadrukkelgk de floogmeester van de
Dnilsche orde ia Pruissen zich tegen de aanklagten bij
het Veemgerigt Terdedigde, en hoe hem dit, het is
waar niet zonder Teel moeite en zware kosten, gelukte.
£n toch was de zaak twijfelachtig, want de Doilsche
ridders behoorden tot die tweeslachtige wezens, de
geestelijke ridders, en konden in zekeren zin als we-
reldlijken worden beschouwd. Daarbij was de Aarts-
bisschop Tan Keulen der orde Tijandig en liet de
TrijgraTcn den Trijen tengel. De bedenking dat des-
niettegenstaande de orde eigenlijk eene geestelijke rid*
derorde was, bewoog eindelijk de Trijschepenen en
TrijgraTcn om toe te geren en de Iloogmeester wist
Tan die uitspraak zóó wel gebruik te maken dat hij
Tan licTerlede alle zijne onderdanen, die toch geene
geestelijken waren, Tan den inrloed der Veemgerigten
bcTrijdde.
Ook op Joden en Heidenen waren de Veemgerigten
niet Tan toepassing. De maatschappij in de middel-
eeuwen was eene Christelijke. Niet*Christenen waren,
derhalve slechts geduld, zij waren buiten de wetten
en, zoo zij regten hadden, dan waren het slechts de
zulken, die uitdrukkelijk Toor hen waren geschrcTen.
Bij UsENSR Tindt men wel is waar Terscheidene dag-
Taardingen Tan Frankforter Joden, doch de gCTolg-
trekking die hij daaruit maakt (S. 35) dat de vrijstoelen
niet naar dezelfde regelen ten opzigte der bcToegdheid
handelden, is geheel Talsch. De oude gerigtsboekeiv
Tan een bisdom , eene proostdij of eene andere geesteiyke waardigheid
geraakten. In hunne jeugd waren zij somwijlen vrijschepenen gewor-
den. Zóó konden er uitzonderingen op den zoo even vermelden regel
ontstaan.
30
en reformatien van het Yeemgerigt sluiten de Joden
uitdrakkelgk uit i) en sijn er enkele Trijgrayen ge*
'weest die zich aan die reformatien niet stoorden, zoo
bewijst dat alleen énti de tijd yan yeryal reeds was
aangebroken en dat er misbruiken waren ingesloopen.
Regt logisch bant daarom in 1480 de Vrijgraaf Ditmar
MüLLifKR te Corbacfa, den Jood Isaak tan Gsngeit,
nit de gemeenschap der Joden te Frankfort, Friedberg,
Windecken, Mnnzenberg, enz. Hij konde de Chris-
tenen niet beletten met Isaak te verkeeren, dit zag de
Trggraaf in, want Jood en Christen hadden geen gelijk
regt, en het bannen van een Jood uit de gemeenschap
der Christenen was klare onzin; dat hij derhalve zich
de geheele zaak niet had behooren aan te trekken, was
den vrijgraaf niet ingevallen. Ware er een Hof van
Cassatie voor de Veemgerigten geweest (gelijk de vrij-
stoel te Dortmund, door sommigen, hoewel ten onregte
wordt genoemd), het vonnis ware vernietigd geworden,
maar juist de dwaling van dezen regter bewijst het, dat
Joden niet behoorden teregt te staan voor de vrijstoelen.
Tot beantwoording yan de vraag , over welke zaken
de Yeemgerigten regt spraken? behoort men onder*
scheid te maken, tusschen de verschillende tijdperken.
Aanvankelijk werden yoor de gerigten, zoowel in het
geboden als ongeboden geding, evenzeer burgerlijke
zaken als strafzaken behandeld, zoo als zulks de Ger-
maansche zeden en gewoonten medebragten. Alle ge-
schillen hadden toen nog betrekking op alle standge-
nooten. Men vindt dan ook talrijke bewijzen yan
overdragten van vast goed, van schuldvorderingen enz.
1) Zie een dergelijk yoorschrifi; bij Gosbel S. 175 en 179.
31
die voor de Vrijgerigten werden behandeld. In lateren
tyd echter veranderde die r^tspleging van aard. Vele
vrije en allodiale goederen waren leenen geworden en
alzoo aan de regtspraak der Vrijgerigten onttrokken.
Vele vry willige handelingen tusschen de oude vrijen en
de leen- en dienstniannen konden moeilijk elders dan
voor het gerigt Tan den landsheer worden afgehandeld ,
omdat leenmannen en dienstmannen alleen aan dit
gerigt gezag toekenden. Maar, en dit is in onze oogen
de gewigtigste reden, waarom de Veemgerigten lang-
zamerhand de regtspraak in burgerlijke zaken verloren,
daar bestond geene behoefte aan dergelijke regtspraak.
De overdragt ran eenig goed, de verschrijving (consti-
tutie) van de eene of andere rente, en soortgelijke
overeenkomsten meer, konden gemakkelijk door het
eene of andere gerigt gestaafd worden, daar lag de
zwarigheid niet; maar om een magtigen overtreder der
wetten te doen straffen, om geroofd goed terug te
erlangen, daartoe waren de gewone gerigten onmagtig.
Zoo gebeurde het dat de Veemschepenen van lieverlede
zelve overtuigd werden dat burgerlijke zaken niet voor
hunnen regterstoel behoorden. Toen Koning Ruprbcht
in 1408 aan de verzamelde Vrijgraven de Traag deed,
of iemand wegens vaste goederen of geldschulden Toor
de Veemgerigten konde morden gedagvaard, gayen
zg een ontkennend antwoord. Geheel overeenkomstig
met dit beginsel werden daarom in 1458 twee Vrij«
graven, die iemand wegens eene geldzaak voor het
Veemgerigt hadden getrokken, door een uitspraak van
den vrijstoel in de vest Rekelinghusen tot vergoeding
der gemaakte kosten veroordeeld en, toen zij niet ver-
schenen, door het Generaal Kapittel te Arnsberg van
32
hunne waardigheid ontzet. Voorzitter bij die gelegenheid
was de Yrijgraaf HuGO tan Oosterwij ck, een man die
later meer zal voorkomen <). Zoo werd het Veemgerigt
alleen strafgerigt en wel alleen Toor zware misdaden.
Over het aantal en de soort dier misdaden heeft wel eens
verschil tusschen de geleerden bestaan. Waarschijnlijk
behoorden daartoe de volgende twaalf. 1. Afval van het
geloof y 2. heiligschennis, 3. verraad, 4. diefstal, 5. mis-
handeling van kraamvrouwen, 6. vrouwenkracht, 7. mein-
eed, 8. moord, 9. valschheid, 10. grafschennis, 11. roof
aan armen en kranken gepleegd, 12. wederspannigheid >),
Tot deze laatste soort werd de misdaad gerekend welke
de Veemgerigten zich meer bepaald aantrokken, name-
lijk regtsweigering. De Veemgerigten ais oude Keizer-
lijke gerigten beschouwden zich als verre verheven
boven alle andere gerigten; zij namen dus in de eerste
plaats klagten van hen aan, die beweerden dat zij bij
eenig ander gerigt geen regt hadden kunnen verkrijgen.
Dan werd niet de tegenpartij, maar de onregtvaardige
regter voor het Veemgerigt gedagvaard. Het kwam er
alzoo niet op aan, of de klagt oorspronkelijk eene
ischuldvordering had betroffen, want niet daarover werd
bij het Veemgerigt geklaagd, maar wel dat de regter
partijdig was te werk gegaan. Zoo werd de burgerlijke
zaak van zelve strafzaak en veemwroegig. Deze aan-
klagt wegens regtsweigering was het geduchtste wapen
in de hand der Veemgerigten om ook de magtigste ge-
weldenaren te doen beven; maar gelijk iedere nuttige
*) Deze bijzonderheden zijn ontleend aan Wioakd's Arch. für Ge-
schichte und AlterthumsJcunde Westphalen's IV. Bd. 2. S®» heft.
') EiCHHORN III. § 421. die een Arnsberger (?) gewijsde, bij Sencken-
BERG overgenomen , tot bewijs aanhaalt.
33
instelling door overdrijving schadelijk kan worden, gaf
zij ook aanleidii^ tot groote misbruiken.
Immers, en hiermede kan men in de derde plaats
de Traag beantwoorden, over welke gewesten het
Yeemgerigt zijne magt uitstrekte, kon iedere Graaf en
iedere Yrijgraaf aanvankelijk slechts regtspreken in de
Gouw of het gedeelte derzelve, waarover hg was ge-
steld. Maar toen de Vrijgraven zich een hooger gezag
begonnen aantematigen en zich als hoogste Keizerlijke
rigters te beschouwen, maakten zij geene zwarigheid
om ook personen buiten hun vrijgraafschap voor hunne
vrijstoelen te dagvaarden; zij deden dit niet alleen door
geheel Westphalen, maar ook in alle overige gedeelten
van Duitschland. Dat deze laatste handelwijze een be«
paald misbruik was, aarzel ik niet te verklaren. Over
hunne bevoegdheid in Westphalen bestaat meer twijfel.
De Hertogelijke waardigheid aan den Aartsbisschop van
Keulen daar verleend en zijne betrekking van oppersten
stedehouder der vrijstoelen, konden tot regtvaardiging
van dien maatregel worden aangevoerd. Welke echter
de grenzen yan het oude Westphalen waren , was
moeilijk na te gaan. Zooveel is zeker dat buiten
Westphalen en dat deel van Engeren aan deze zijde
van de Wezer dat onder het Bisdom Paderborn was
begrepen, geene vrijstoelen gevonden werden. Alles
wat of de romanschrijvers of de Tolksoverleveringen
verhalen yan vrijstoelen in Frankenland, Zwaben,
(Baden) enz. berust op dwaling, misverstand of opzet-
telijke verkorting der waarheid. Als noordelijke grens
yan de vrijstoelen mogen wij de grenslijn beschouwen
die de Friezen van de Saksen scheidt, zoo echter, dat
noch in het neder-Graafschap Hoija, noch in Delmen-
lih. X. 3
34
horsl Trijstoelen werden gerondeii i). De oostelijke
greDsscheiding is de Wezer. Ten «liden en znidoosten
moet men de lijn die de Franken (en dos ook de Hessen)
Tan de Saksen scheidt, als grens der Trijstoelen be-
schoQwen ^). Welke de grenzen ten westen waren zal
in het yolgeode hoofdstuk onderzocht worden. De hoofd-
zetel der Yeemgerigten was Dortmund. De vrijstoel
aldaar onder den aiooden lindeboom boiten de stad was
de beroemdste ?an geheel Westphalen* Hij werd de
spiegel^ ook wel de JfConinklijke hamer ^ geheten en werd
als den oodsten in geheel Westphalen beschouwd. Daar,
meende men, had Earsl de Grooie eenmaal den Graaf
Trvttmanit als stedehouder van alle vrijsloelen in West-
phalen aangesteld. In dien vrijstoel had Keizer SiGiSMUKD
zich als Yrijschepen doen aannemen. Daar werden
veelal de Generale Kapittels of yergaderingen der Vrij*
graven gehouden , welke over de strijdvragen, die zich
omtrent de bevoegdheid van hetVeemgerigty of de wijze
van regtspleging hadden opgedaan , uitspraak deden. De
raad der stad Dortmund was voor de helft stoelheer van
dien vrijstoel, (de andere helft behoorde den Keizer-
lijken Graaf te Dortmund), en daarom zoowel, als om-
dat de meeste schepenen van Dortmund ook Vrijschepe-
nen waren en aan hen, die geroepen waren om dagelijks
het overoude stadregt uit te leggen, de kennis van alle
1) VoN Ledbbub in het Archiv. Jur Gesch. ü. 8. w. I Th. 1 Heft.
^) Daannede strijdt niet dat ook in een gedeelte van Hessen te
Grebenstein, Zierenberg, bij Helmershausen vrijstoelen worden aan-
getroffen. Kopp die zulks S. 111 vermeldt, deelt tevens mede dat
die plaatsen lagen » op Sngersche of Westphaalsche aarde.^ Zij be-
hoorden in vroegeren tijd tot den pagus Hessi-Saxonicus , waarran de
naam alleen reeds aanduidt dat hij oorspronkelijk tot Saksen behoorde
en eerst later in de magt der Hessen kwam.
35
oade regten werd toegeschreven , nam men in moeije-
lijke geyallen dikwijls toeflugt tot den rsad dier stad ,
die zich ook steeds bereidwillig betoonde om zijne halp
te verleeuen. Men ziet dat het moeilijk is den Trijstoel
Tan Dortmund tot een soort yan oppergeregtshof over
de yrijstoeleo te maken , al kan men niet ontkennen
dat di^ yrijstoel in grootere achting stond. In latere
tijden werden de Generale Kapittels meestal te Arnsberg
gehouden, dat daarom den Toorrang aan Dortmand be-
streed. Het lijdt echter geen twijfel of het gezag van
den yrijstoel te Dortmand was yan veel oodere dag»
teekening.
S3.
Het regtsgeding voor de F'e^mgerigien,
Grooter onregt heeft men de Vrijschepenen niet kun*
nen doen , dan door hen te beschuldigen, dat zij in kei'»
ders en onderaardsche gewelven, in het midden vanden
nacht vergaderden en dat de regters aan de aangeklaagd
den onbekend waren. Hunne vergaderplaatsen waren
overal in de open lucht b. v. te Dortmund onder des
Konings linde, in de vest Rekeiinghusen , inheteikenholt
bij den Luttikenhove , te Ëlderinghusen onder den
hagendoorn enz.; het waren de aloude maalplaatsen ,
waar het heymaal werd gehouden; die plaatsen waren
algemeen bekend en het zoude dwaasheid zijn geweest,
die voor het volk te willen verbergen. Evenzoo waren
de namen der Vrijgraven en Vrijschepenen geenszins
verborgen : integendeel bij de uitspraken van het Veem*
gerigt worden meestal eene menigte Vrijgraven en Vrij»
3*^
36
acbepenen, die het oordeel hadden geweien, met name
genoemd en, ten alle oTervloede, hingen zg hunne legela
aan het Tonnis. Ook spraken de Veerarigters nimmer
regt dan bij klimmende zon.
Welke de aanleiding is geweest tot die beschnl*
diging Tan geheimzinnige regtspleging , is echter ge*
makkelijk op te sporen. Vooreerst de naam zelf tan
heimelyk en verboden gerigt. Heimelijk beteekent in
het onde Nederdaitsch echter geenszins Terborgen, maar
geeft eer iets bijzonders, iets Tertroawds, te kennen >)•
Gesloten was het gerigt zonder eenigen twijfel, in zoo-
Ter slechts de Veemschepenen werden toegelaten^ maai
geenszins geheim. Het onderscheid is gemakkelijk waar
te nemen, wanneer men slechts aan deze maatschappij
en zooTcle andere gezelschappen en genootschappen in
ons Taderland denkt, waar ook alleen de leden worden
toegelaten en die toch geenszins tot de geheime genoot-
schappen, zoo als b. T. eene societé des drotis de fAomme
enz. , behooren. F'erboden gerigt is eigenlgk hetzelfde
als geboden gerigt, waarTan de beteekenis hierboTen is
opgegCTcn; het is alleen onkunde, die het door jndi-
ciam Tetitam heeft doen Tertalen. — In de tweede
plaats kan men niet ontkennen dat er zekere geheimen
bg het Veemgerigt waren , b. t. de herkenningsteeke-
nen, sommige formulieren en gebraiken, waarTan de
beteekenis Toor alle onwetenden , dat is Toor hen , die
niet in het Terbond der Veemschepenen waren opgeno-
men, zorgTuIdig geheim werd gehouden, zóó zelfs dat
het op doodstraf Terboden was die te openbaren. Ein-
delijk bleef het ook geheim, aan wien de Toltrekking
1) WlOAHD, S. 801.
37
Van het doodTOnnis was opgedra|[en. Terwijl er dus
inderdaad geheimen bestonden , terwijl het woord hei*
nielijk gerigt tot eene verkeerde uitlegging als hel ware
uitlokte, is het niet bevreemdend dat de onkundige
menigte nu ook de regters zelven ia een geheimzinnig
daglicht heeft beschouwd.
Evenmin als de regters onbekend of gemaskerd wa»
ren , evenmin maakten sij gebruik van de pijnbank. Het
is reeds hier te voren gezegd, de pijnbank is eene uit«
vinding van de geestelijke regters en de geleerde Bo*
meinsehe juristen i). Zg behoort niet te huis in het
Crermaansche regt. Om dit te bewijzen zal het genoeg
sijn den loop van het regtsgeding voor het Veemgerigt
soo kort mogelijk na te gaan. De aanklagt' konde niet
geschieden dan door een Veemschepen, Daaruit volgt
nu niet dat de Veemschepenen verpligt waren de mis*
daden, die er soms in de nabijheid hunner woonplaats
gepleegd waren, op te sporen; integendeel, bijdeVeem-
gerigten gold de overoude Germaansche regtsregel,
>»waar geen klager is, is ook geen regter.^ De ver-
pligting van denVrijschepen, om de veemwroegige mis-
daden, die ter zijner kennis waren gekomen, voor het
Veemgerigt te brengen, behoort in dien zin te worden
uitgelegd dat het den Vrijschepen niet geoorloofd was
de grieven van hem, die zich verongelijkt meende, te
verzwijgen, maar dat hij gehouden was die ter kennis
van het gerigt te brengen en alzoo zelf als klager op te
treden. Het denkbeeld van een verbond om elkander
') Bij dit ongnnstig oordeel oyer den invloed van het Romemsche
regt, wel te verstaan van het strafregi, sta ik niet alleen. Behalve
op v«]e anderen, kan ik mij beroepen op den Heer vam dkm Bbroh,
VerhandeUng over de oude wijze van straf oordeling , blz. 104 en 120^
38
te helpen in bet opsporen van alle misdaden en als het
ware de plaats der strafiende Voorzienigheid in te ne-
men, moge belangwekkend en romantisch zijn, het
konde in de zeer ernstige maar zeer positieve hoofden
der Westphaalsche Vrijschepenen niet opkomen; het
was hun genoeg den klager , wanneer hij zich opdeed,
aan z^n goed regt te helpen i).
In de behandeling der zaak werd onderscheid gemaakt
tnsschen wetenden of leden ran het yerbond en niet*
wetenden. Werd een wetende aangeklaagd, dan riep
de Vrijgraaf door den Yroonbode (Froknboté) de Vrij-
schepenen bijera en legde hun de Traag Toor , of de
zaak veemwroegig was? Bij een toestemmend ant-
woord ontving de aangeklaagde eene dagvaarding, om
op een bepaalden dag voor den vrijstoel te verschijnen.
De termijn tasschen de schriftelijke dagvaarding en
den dag der verschijning was zes weken en drie dagen,
zoodat de aangeklaagde tijd orer had om zich op zijne
verdediging voor te bereiden, of het geschil met den
aanklager in der minne te vereGTenen. De dagvaarding
behelsde het onderwerp van het geschil, den naam des
aanklagers, des Vrijgraven die zich de zaak had aange-
trokken en der plaats waar het gerigt zoude gehouden
worden. Zij werd doot twee Vrijschepenen overgebragt.
Aan den aangeklaagden werden echter nog twee even
lange termijnen vergund, als de eerste termijü was ge-
weest ; de tweede dagvaarding werd dan door vier Vrij-
schepenen, de derde door ze& Vrijschepenen en een Vrij-
graaf overgebragt. Eerst wanneer ook de aangeklaagde
1) Men zie het aloude gerigtsboek bij Tboss S. 35. Het formulier
alleen sluit ieder denkbeeld van een inquifiitoriaal geding uit.
39
bij de derde dagfaardiog niet Terscheeiiy werd hy ali
wederspannig beschouwd. YerscfaeeQ hij echter io het
geding 9 dan yro^ de Yrijgraaf, die op eene kleine
hoogte was gezeten en voor wien het zwaard , het
kruis en de strop lagen, aan den Yroonbode, of het
de plaats en de tijd was om de bank te spannen ?
Ifa Terscheidene andere Tragen, nam de aanklager of
«ijn voorspraak (want beide partijen konden zich van
een voorspraak of advocaat bedienen, zoo als beiden
ook door een procurator of gemagtigden in het geding
konden verschgnen) het woord en bragt zijne aanklagt
voor. De geheele manier van procederen was dan
hoogst kort en eenvoudig. De aangeklaagde bezwoer
sijne onschuld. De aanklager kon hem dan met twee
eedsbelpers {c^nsacramentales), dus drie eeden , orertui-
gen. Hiertegen kon weder de aangeklaagde zes eeds-
helpers stellen , en de klager wederom dertien. Einde*
lijk konde de aangeklaagde zich met twintig eedshelpers
van de aanklagt geheel reinigen en tegen dit bewijs-
middel van één en twintig eeden werd geene verdere
Tervolging toegelaten. De Yrijschepenen velden dan
het vonnis en spraken hem vrij. Werd hij overtuigd,
dan spraken zij den ban over hem uit en vervreemden
hem; maar ook zelfs aan dezen vreesselijken ban konde
hij zich onttrekken, door aan den aanklager voldoening
te geven, een bewijs te meer dat bij het Yeemgerigt
geen inquisitoriaal proces plaats had en dat de Yrijgra*
ven volstrekt niet ambtshalve de misdaden vervolgden*
Wij hebben hierboven (bladz. 36) opgemerkt dat het
gerigt geheim was, in dien zin namelijk, dat alleen
wetenden daar werden toegelaten. Niettemin was het
oude ongeboden gerigt, het ecAie ding^ nimmer uit*
40
drukkelijk afgeschaft en ook bet oade geboden gerigty
waarbij wel is waar slechts zefen Schepenen behoefden ^
maar alle yrijen honden verschijnen , bestond nog, al
werd het zeldzaam bijeen geroepen. Yoor dit open-
bare gerigt hadden eigenlijk alle onwetenden moeten
gedagvaard worden, maar langzamerhand sloop het
misbraik in, dat ook over dezen in de » heimelijke be-
slotene acht'* werd geoordeeld. Intus^chen mogten zij
daar niet verschijnen en het kwam er das weinig op
aan of eeo aangeklaagde werkelijk schaldig was of niet ;
hij verscheen niet en moest das veroordeeld worden.
Uit het eene misbruik sproot het andere voort , men
dagvaardde den onwetenden niet, maar verveemde hem
in de heimelijke acht en zoo was hij dikwijls reeds
reddeloos verloren , vóór dat hij konde vermoeden dat
hij vervolgd zoude worden. Dat die handelingen mis-
bruiken waren, nemen wij met von WëCHTBB, S. 166»
Yolledig aan. Hij bewijst daar ter plaats, dat geens*
zints alle Veemgerigten in dit misbruik waren yervallen,
dBt in 1410 alle burgers van Frankfort, wetenden en
onwetenden, voor het openbare geregt te Norderna
werden gedagvaard en dat Hertog Hendrik tav Bsui-
RBN, die in 1424 nog niet wetend was, voor een vrij*
stoel verscheen en daar werd vrggesproken. Eindelijk
maakte de Amsberger reformatie van 1437 i), waarbij
uitdrukkelijk werd bepaald, dat de onwetenden voor
het openbare gerigt moesten worden gedagvaard, aan
dit misbruik, waar het nog roogt bestaan, een einde.
Dit openbare gerigt en de wijze waarop daar regt werd
gesproken behooren onder de moeijelijkste vraagstukken
1) Den tekst dier reformatie vindt men bij Tboss, S. 22.
41
io de geschiedenis der Veemgerigten. Het naast bg dé
waarheid zal wel de zienswijze van ton WëCHTSR^ S. 231
en Yolgenden, komen. De onwetende werd even als de
wetende schriftelijk gedagvaard tegen denzelfden ter-
mijn Tan zes weken en drie dagen, maar hij werd
slechts eenmaal gedagvaard ; Terscheen hij , dan konde
hij met twee eedshelpers zijne onschnld bezweren; tegen
dezen stelde de aanklager zeTen eeden en gelakte het
al den aangeklaagden veertien eeden tot bewijs Tan
zijne onschuld bij te brengen, dan werd hij door een
en twintig eeden OTcrtaigd. Hier is dus eene Tcrhou-
ding in het nadeel Tan den aangeklaagden ; immers de
eerste trap, de zuiveringseed , die den aangeklaagden
Yrgsöhepen geheel alleen vrijstond, ontbreekt hier en
de aanklager kon het laatst zijn bewijs Toorbrengen,
terwijl in de heimelyke acht aan den aangeklaagden
Yrijschepen het laatste woord werd gegund. Dat daar-
om aan den onwetenden toch het regt van Tcrdediging
niet werd ontnomen, blijkt genoegzaam. Maar ook
andere Tcrdedigingsmiddelen stonden hem ten dienste;
hij kon zich immers door een procurator, die Veem-
schepen was doen Tertegenwoordigen en dan Terdween
elke nadeelige verhouding. Wel betwgfelt TON Wüchtbr
op grond van de tegenstr^dige lezingen in de oude ge-
rigtsboeken, of de procurator ook den eed konde af-
leggen voor en namens den aangeklaagde, maar in de
Bijlage X vindt men een treflend bewijs, dat zulks
inderdaad geoorloofd was. Het kwam er dus voor den
onwetenden slechts op aan , een Yeemschepen te vin-
den , die Tan zijne onschuld overtuigd was en den moed
had , die in het geding te verdedigen.
Nog andere middelen konden de onwetenden daaren-
42
botéo aanwenden. Zij verdedigden zich, of met het
onatrafbare hunner handeling, of door middel van
schriftelijke bewijzen, waaruit hunne onschuld Toort-
* vloeide, of zij boden den aanklager genoegdoening aan,
en de Yr^schepenen , »die erenfeste trouwe, opregte
mannen/* waren niet zoo onredelyk om tegen alle die
bewijzen aan den klager tot den eed toe te laten. Dat
bewijzen de talrijke vrijspraken, die ik zal mededeelen
en waardoor het gemis aan oorkonden omtrent de regts»
pleging bij aanwezigheid der aangeklaagden, een gemis
waarover Yosr Wüchtsr t. a. p. klaagt, eenigzins zal
worden verholpen.
Sene zaak was daarenboven bg de Arnsberger refor-
matie gewonnen. De dagvaarding van den onwetenden
was gebiedend voorgeschreven en zonder behoorlijke
dagvaarding kon er geen vonnis over hem geveld wor-
den. Het overbrengen van die dagvaarding, was voor
de Yrijschepenen alles behalre gemakkelgk. £en voor-
beeld moge genoeg zijn. De Munstersche edelman
EvsaT VAH Djipsnbbosk , door vier Yrijschepenen in
het jaar 1441 voor den vrijstoel te Heiden gedagvaard,
nam met behulp van zgn broeder Gxrrit de Yrijsche-
penen gevangen, mishandelde hen en deed twee van
hen ophangen. Daarop werden de misdadigers nog-
maals voor den vrgstoel gedagvaard en, toen zij niet
verschenen , met het hoogste regt verveemd. De Yry-
graaf BsREHD de Dukxr schrgft daarom aan de Magistraat
der stad Boekholt en gelast alle echte Yr^schepenen
om Gbrrit VAir Diepehbroik (die de schuldigste schijnt
geweest te zijn) en zijne knechten, wanneer men ze
meester konde worden , aan den eersten boom den bes-
ten op te hangen. YYelke de uitslag der zaak geweest
43
isy blijkt niet» maar, als men bet aantal Vrijschepeneo
in het Manstersche in aanmerking neemt , dan wordt
het 2eer waarschijnlijk, dat de overmoedige edelman
sijn leren ergens aan een boomtak heeft geëindigd >).
Het gevaar van soortgelgke bejegening bewoog dan dik-
wijls de Yrijschepenen om de dagvaarding des nachts
aan de poort van eene stad of van een kasteel te nage-
len, waar men ze dan des morgens vond. Een voor-
beeld van eene dergelijke dagvaarding van den onrnsti-
gen ridder HiRüiir VAir MiLLiNCKRODT, die self Vr^-
sehepen was, vindt men bij Thibrsch 2). Daar werd
de dagvaarding in de grendel van de poort van het
kasteel Wetter gestoken en werden drie spanen hout
nit de poort gesneden.
Wanneer de aangeklaagde niet verscheen, was de
wijze van regtspleging de volgende, hetz^ de aange-
klaagde Vnjschepen was of niet. De Yrijgraaf vroeg
aan de vergaderde Yeemschepenen of de zaak veem-
wroegig was. Werd dit bevestigend beantwoord, dan
vroeg de Yrggraaf hen, die met het overbrengen der
dagvaardingen waren belast geweest, of die dagvaardin-
gen in den wettigen vorm hadden plaats gehad ? Bleek
nu bij onderzoek, dat dit het geval was geweest en
bleef de aangeklaagde, na nogmaals uitgeroepen te zijn,
afwezend, dan vroeg de aanklager, dat het vol gerigt
over den aangeklaagden mogt worden voltrokken. De
Yrijgraaf deed den aanklager nederknielen , de beide
voorste vingers van de regterhand op het zwaard leggen
') Men vindt het verhaal bij Kixsert, Bdtrdge zu eitiem Miinateri-
achen ürkundmbuche I Theil 2 Abtheilung n"*. xxyiii; Wig and S. 252.
*) Gesch. der Stadt Dortmund.
44
en nam hem in die houding een zeer plegUgen eed af,
hoofdzakelijk inhoudende dat zijne aanklagt regtfaardig
was geweest; zgne medezweerders legden nu met de-
selfde fonnaliteiten den eed af , houdende dat de eed
door den aanklager gedaan deugdelijk en waar was.
Daarop yolgde de Teryeeming, de Yrijgraaf sprak den
ban uit orer den aangeklaagden, zijn naém werd in
het bloedboek opgeteekend en de uitvoering yan het
yonnis aan eenige Yrijschepenen opgedragen. Wie deze
laatste waren bleef geheim, daartoe werd dan, wan-
neer de zaak in het openbare geding behandeld was,
de zitting in eene heimdyke beslotene tic&t yeranderd ;
maar ieder Trgschepen, wie hij ook ware, was yer-
pligt hen te helpen , wanneer zij hem den brief yan
den Yrijgraaf vertoonden, of ook wanneer slechts drie
Yrgschepenen zwoeren dat de aangeklaagde wettig yer-
yeemd was. Waren drie Yrijschepenen bij elkander;
dan mogten zij den veryeemden aanvatten, hem aan
den naasten boom ophangen en een mes in den boom
steken ten teeken dat hier geene bijzondere wraakoefe-
ning badplaats gehad, maar dat de onverbiddelijke regt-
vaardigheid van het Yeemgerigt haar slagtoffer had
getroffen.
Op gelijke wijze werd gehandeld wanneer drie Yrg-
schepenen een misdadiger op heeter daad betrapten.
Op heeter daad {handhafte That) werd een misdadiger
betrapt, wanneer er aanwezig waren a. hebende hand^
dat is wanneer de hand nog opgeheven was , die de
misdaad had volbragt i), 6. blickender sehetn, wan-
1) Sommige lezen irliabende hand** en dan beteekent dit dat de
hand van den misdadiger bet wapen nog vasthield waarmede de mi»*
daad was gepleegd.
46
neer er een zoodanig teéken werd gefonden, traamil
ontegenzeggelijk bleek, dat de misdaad bedreyen was^
b. y. het bloedige zwaard fan den moordenaar, c. gich"
ttger mundf wanneer de misdadiger zelf bekende, of
er zich op beroemde, de misdaad bedreven te hebben.
Hij werd dan zonder yerdere vorm van proces opge-
hangen 1). *
Op deze strenge en vreesselijke wijze handhaafde het
Yeemgerigt in die donkere dagen van verwarring en
geweid de veiligheid van leven, eer en bezittingen.
Groot was de vrees welke het inboezemde. De mag-
tigste geweldenaar was niet zeker achter de hooge wal-
len van zijn bergslot, want wie konde hem verzekeren,
of de uitvoerders van den bloedban , de geduchte Veem-
schepenen, niet onder zijne trouwste dienaren waren?
Haar evenredig aan die vrees was ook de haat welke
het Yeemgerigt zich van alle zijden op den hals haalde
en die het eindelijk deed vallen.
F'erval der Feemgerigien. Het BykshamergerigL
Toor hem die de geschiedenis van het einde der 15*
en het begin der 16^ eeuw aandachtig doorleest, wordt
bet duidelijk dat het geene willekeurige verdeeling is,
wanneer de geschiedschrijvers met het jaar 1500 of
^) Men verlieze niet uit het oog dat bij de ontaarding van de regts-
plegiog in Dnitschland, andere gerigten nog veel roekeloozer te werk
gingen dan de Yeemgerigten , wanneer iemand op heeter daad betrapt
werd, of betrapt heette te zijn. De bewijzen bij Unosb, DU dU'
deut$(^ GerichtgverfoBamg, S. 215 £P.
46
eenige jaren Troeger of later een nieuw tgdperk begin-
nen en de geschiedenis der middeleenwen gesloten Tor-
klaren. Een nieawe tijd breekt aan, zeden en ge**
woonte Teranderen en de wetten moeten wel volgen.
Wat tegenstand biedt aan den magtigen geest des tijds
moet bezwijken; zelfs de Godsdienst, het Terheyenste
wat de mensch op aarde kent, moet buiden Toor die
reusachtige ontwikkeling yan den geest, die door de
yernieuwde beoefening der oude letterkunde en de uit-
yinding der boekdrukkunst is in het leren geroepen.
Alles wat yerouderd is, versleten vormen, begrippen
die geen reden van bestaan meer hebben , worden doOr
de Hervormers op zijde gezet en in plaats van de eeuwen-
heugende overlevering , verheffen zij den Bijbel op den
troon. Is het wonder zoo ook de Veemgerigten , met
hnnne herinneringen aan Kabsl den Groaten en hunne
voor het nieuwe geslacht hoe langer zoo onbegrgpelij-
ker regtspleging, beginnen te wankelen? zij zijn niet
meer in overeenstemming met hunnen tijd en moeien
wel vervallen.
Men vergunne mij deze algemeene stelling in de
bijzonderheden te staven.
Eene der voornaamste redenen van den invloed der
Veemgerigten was de algemeene onveiligheid geweest ,
waardoor het onmogelijk was geworden een vonnis ter
uitvoering te leggen , of regt tegen eene magtige tegen-
partij te verkrijgen. Toen nu Keizer Majihiliaan den
7 Augustus 1495 niet alleen den eeuwigen landvrede
te Worms afkondigde , maar ook het geluk had , dat
de vorsten des Rijks dien eerbiedigden, begon er een
andere toestand van zaken geboren te worden. Men
was het vuistregt hartelijk moede en zoo deden groote
47
en kleine Torsten alles wat in han Termogen was, om
den terugkeer tot de vroegere rampzalige dagen te vter-
hoeden. Wederkeerig groeide nu ook de magt der
vorsten aan , zij waren beter dan te Toren in staat pm
orde en regt in hun gebied te handhaten ; de vonnissen
door hunne gerigten geveld bleven niet langer onuitge-
voerd en zoo werd de noodzakelijkheid om zich wegens
regtsweigering tot het Yeemgerigt te wenden , hoe lan-
ger zoo minder.
In de vorige $ is gesproken van de haat tegen het
Yeemgerigt. Het waren echter niet alleen de bewon-
deraars van het vnistregt , de vrgbuiters en roevers die
de Yeemgerigten haatten , men vindt dien afkeer vooral
bij de geleerde Juristen van dien tijd. Ingenomen met
de schoone en logische voorschriften van het Romein-
sche burgerlijke regt, waren hun de oude en bijkans
onverstaanbare Duitsche wetten tegen de borst ; zij kon-
den het niet geduldig aanzien dat eenvoudige en onbe-
schaafde menschen naar den Saksenspiegel » naar oude
oordeelen en gewijsden , die gedeeltelijk slechts door
mondelinge overlevering bewaard werden , regt spraken.
Zij verweten (en niet geheel ten onregte) aan de Y«em-
schepenen hunne strenge straffen. De doodstraf toch,
of de daarmede gelijkstaande ban was de eenige straf,
welke de Yeemschepenen toepasten. Bij andere gerig-
ten , zeiden zij , konde men met afbouwen van de
hand) het afsnijden van het oor, of het brandmerken
in het aangezigt vrijkomen: de Yeemgerigten echter
spraken vrij , o^ zij veroordeelden ter dood ; daar was
dus geene verhouding meer tusschen misdaad en straf.
Het is hier de strijd tusschen het Germaansche regts-
beginsel dat slechts een genootschap kent en den genoot
48
die eea anderen beeft Terongelijkt ^ Terpligt tot her*
stelling Tan het kwaad , of bg weigering onherroepelijk
uit het genootschap verdrijft, en het Romeinsche denk-
beeld yan eenen staat , die voor aller regten waakt en
die door de overtreding der wetten wordt gehoond.
Zulke uiteenloopende begrippen waren moeijelijk te ver-
eenigen en de Vrij schepen had evenzeer regt om zich
te beklagen over de wreedheid van den doctor juris,
die verminkingen beval, bij het Germaansche regt onbe-
kend , als deze wederkeerig om den ban door den Vrij-
schepen tegen alle misdaden zonder onderscheid uitge-
sproken, als iets onmenschelijks te beschouwen i); Het
Germaansche beginsel, dat tegen den geest des tijds
streed, moest echter onderdoen en bij de ordonnantie
van het Rijks-Eamergerigt, waarbij aan de assessoren
den eed werd opgelegd dat zij regt zouden spreken
»nach des Reichs und gemeinen Rechten'^ werd slechts
bevestigd wat reeds sinds geruimen tijd als ontwgfelbaar
was aangenomen, dat namelijk het Romeinsche regt
tot de Keizerlijke regten behoorde en dat het evenzeer
als het gewoonte-regt behoorde te worden nageleefd 2).
Niet minder was het Yeemgerigt in haat geraakt bij
de Geestelijkheid. Had deze aanvankelijk niet ongaarne
gezien, dat de overmoed van den adel door de Vrij-
schepenen werd te keer gegaan^ al spoedig had een
instinktmatige afkeer die gevoelens van welwillendheid
1) Andere klagten over de verachting van voorvaderlijke gebniiken ,
over het begunstigen van geleerde juristen ten nadeele van de in-
heemsche Schepenen; over het langdradige regtsgeding volgens de
beginselen van het Romeinsche regt zie men bij Eichhobn, Deutsche
Staats- utid Rechtsgeschichte in. § 444.
)) EiCHHOBN 1. 1. § 440—442.
49
vervangen. Dat bij de voltrekking van het doodvonnis
geen tijd aan den veroordeelden werd gelaten om zich
ter dood voor te bereiden, dat men de geheime leuzen
en herkenningsteekenen zelfs voor een biechtvader moest
verzwijgen , dat de Yrijschepenen het Eanonieke regt
niet kenden en niet toepasten , dit waren grawelen in
de oogen der geestelijkheid. Maar de voornaamste reden
van verontwaardiging was dat de Yrijschepenen, steu-
nende op de heiligheid hunner gewaande instelling door
Kar£L den Grooien en Paus Leo, zich om de verdere
Pauselijke bullen , wanneer zij iets tegenstrijdigs met
die instelling behelsden, volstrekt niet bekommerden.
Niemand klaagde dus harder over de onmenschelijkheid
der Yrijschepenen, dan de geestelijkheid >).
Yoorts valt het ook niet tegen te spreken, dat lang*
zamerhand misbruiken in het Yeemgerigt waren inge-
slopen, die veel bijdroegen, om de achting voor die
eerwaardige instelling te ondermijnen. Hoe meer zich
de adel en de burgers der steden aan de vergaderingen
der Yrijschepenen onttrokken, hoe meer de herinnering
aan de werkelijke beteekenis der instelling bij de over-
blijvenden, meest onkundige landlieden, verloren ging.
Yandaar allengs dwaze uitspraken; inmenging van de
stoelheeren in de eigenlijke regtszaken, terwijl hun
slechts de benoeming der Yrijgraven toekwam; on-
uitvoerbare zaken aan den aangeklaagden opgelegd ^)
1) Men leze het werkje Tan Johannes de F&ancfobdia Kapellaan
van den Faltzgraaf, bij Goebbl S. 113.
^) B. y. dat een aangeklaagde zoude hebben te bewijzen dat hem
de dagvaarding niet op den bepaalden dag was ter hand gesteld.
WiOAKD, DenkwürdigJceiien gescmmelt aus dem Archiv des Reickskam-
mergerichts zu Wetzlar, S. 118.
DL. X. 4
50
en dergelijke fouten meer. Sommige Vrggrayen , stoot
op hunnen invloed, toonden een ontzettenden over-
iDoed» gelijk de vermetele Yrijgraaf Maitgold te Freien^
kagen, die de Duitsche orde in massa voor zijn vrijstoel
had gedagvaard en zich beroemde, dat hij den Keizer
zelf zoude dagvaarden, van welke denkwijze hij een
bewijs gaf door een keizerlijken bode in hechtenis te
nemen. De billijkheid gebiedt echter te vermeiden,
dat die Yrijgraaf deswegen door een gewijsde (waar*
schgnlijk van het Generaal Kapittel te Arnsberg) des
doods schuldig werd verklaard *). Nog verder ging de
Yrygraaf die in 1470 Keizer Frederik III en zijn Kan-
selier Bisschop Ulrich van Passau voor den vrijstoel
te Wunnenberg dagvaardde. Inderdaad is dit een voor*
beeld van de hoogste overmoed en dwaasheid tevens en
be?reemdend is het dat YYigand, die anders met zulk
een juisten blik het geheele wezen der Yeemgerigten
heeft doorzien , deze handelwijze heeft trachten te ver-
goelijken 2). Het is misschien het eenige geval waarin
ik van de meening van dien groeten geleerde zoude
durven verschiUen. Dat de keizerlijke regter, gelijk de
Yrijgraaf zich noemt, den Keizer zelven, van wiens
(wel is waar middelijke) aanstelling hij zijne geheele
magt ontleende, voor zich konde roepen, komt mij als
eene volslagen verwarring van regtsbegrippen voor. Maar
ook de reformatiën zelven 3) waarbij deYrijgraven met
^) XJSBKEB, die Frei und Jleimliche Gerichte, S. 161.
2) I>as Femgericht WestphaïerCs , S. 520. In zijn antwoord aan
VON WacHTBR, Wetzhrsche Beitrage, III. S. 30, komt hg meer van
die meening terng.
5) Vergel. b. V. het protocol van het Generaal Kapittel te Arns-
berg van 1490, bij Wigand, S. 262.
BI
loffelijken ijver de inrigtingen van bet Veemgerigt tracht-
ten te zuiveren 9 toonen aan^ hoe groote misbraiken
ten gevolge van den strijd der onde en nieawe denk-
beelden bij het Veemgerigt waren ingeslopen.
Bij deze inwendige oorzaken (indien men ze zoo noe*
men mag) van bet verval der Yeemgerigten , komen na
nog ttitwertdige. In de eerste plaats, de invoering van
een algemeen slrafregt en algemeene strafvordering door
de ConstiltUio Caroltna in 1532. Reeds in 1507 had
men de proef van zalk een algemeen Wetboek, door
den Yrijbeer ton Schwarzenbirg opgesteld, in het
klein genomen. De bisschop van Bamberg had het in
zigne staten ingevoerd (ConsHitUio Bambergensis) en
toen dit over het algemeen gunstige gevolgen had , werd
bet eenigzins gewijzigd in 1521 aan den Rijksdag aan-
geboden en eindelijk in 1532 als Rijkswet vastgesteld.
De geheele strafvordering werd daardoor gewijzigd, in
plaats van het aanklagts-proces het onderzoeks-proces
ingevoerd, geheim onderzoek, pijnbank, Romeinsch straf-
regt vastgesteld en zoo doende werd het aloude Ger-*
maansche regtsgeding, dat nog bij de Yeemgerigten
gold, de bodem ingeslagen i). Maar de voornaamste
van deze uitwendige oorzaken is de oprigting van het
Rijkskamergerigt. De zaak is van te veel belang, (mi
niet opzettelijk onderzocht te worden.
Boven alle gerigten stond de Keizer. Yan hem ont-
leenden allen hnn gezag, flij was het immers geweest
die oudtijds de Graven bad benoemd en over hen Zend-
graven had gesteld. Het denkbeeld om zich van de
ï) Meijsr, Esprit etc, Tom. V. pag. 228. Eichhobn, m. § 422.
4*
52
uitspraak Tan een keizerlgken regter op den Keize
zelten te beroepen lag voor de hand.
Daar echter dit hooger beroep zich al spoedig zeer
Termenigvuldigde , zoo werden alle dergelijke zaken »
wanneer zij Tan weinig belang waren, door den Keizer
aan den Paltzgraaf (Comes Palatti) opgedragen. De
grootere zaken behield de Keizer zich Toor, doch hij
won bij de uitspraak den raad zijner flovelingen Tan
geestelijken of wereldlijken stand en ran zijne opzette*
lijk Tcrkozene raadsheeren in. Zoo ontstond het Kei*
zerlijke Hofgerigt, waaraan Keizer Frsderik II in 1235
eenen Tasten Torm gaf i). Doch daarmede waren de
gebreken y welke dit gerigt aankleefden , niet Tcrholpen.
Velen Tan die flofrigters, die han geheele IcTcn onder
de wapenen hadden doorgebragt, wisten Tan het eigen-
lijke regt maar weinig af; daarbij waren allen als raads-
heeren des Keizers met staatszaken en andere bezighe-
den oTcrladen, terwijl eindelijk, wanneer de Keizer van
Tcrblijf Terwisselde of Duitschland doorreisde, zijn hof-
gerigt hem Tolgde. flet werd zoo doende ten uitersten
moeilijk om hooger beroep bij het flofgerigt of Kamer-
gerigt (gelijk men het ook wel noemde) in te dienen,
daar men dikwijls niet wist waar het zich boTond en ook
de afdoening Tan zaken werd door het gestadig reizen zeer
Tcrtraagd. Toen de groote leenmannen daarenboTcn de
laudshoogheid hadden TcrworTcn , kwamen zij er slechts
noode toe, om zich aan de uitspraak Tan een geregts-
bof , geheel afhankelijk Tan den Keizer te onderwer-
pen en Tcrkozen licTcr de beslissing Tan hunne geschil-
len aan scheidslieden (Atistrdger) op te dragen. Deze
^) Senckbnbero, de Judicio cameraU^ pag. 18, 57 seqq.
53
viijzeyr^LnTegispT^hkJusiragalgertcAie genoemd, waar*
door de magt der Keizers geheel scheeo te zullen ver-
vallen i), noopte deze laatsten om eindelijk aan de
klagten der Stenden over de misbraiken van het Hof-
gerigt gehoor te geven en zoo werd Keizer Frederik III
bewogen aan dien toestand een einde te maken. In
1441 werd een Uofgerigt en een Kamergerigt, van el-
kander onafhankelijk 9 opgerigt, maar de grenzenlooze
verwarring, waarin geheel Duitschland was geraakt,
belette de geregelde werking van beiden. Het Kamer-
gerigt hield na eens eenige zittingen , dan weder werd
alle werkzaamheid geschorst.
In het jaar 1471 werd eene geheele nieuwe ordon-
nantie op de wijze van procederen vastgesteld, doch
ook deze konde, zoo lang het gerigt zwervend bleef, de
veelvuldige grieven niet verhelpen.
Eindelijk bragt Keizer Maximiliaait den 7 Augustus
1495 op den Rijksdag te Worms te gelijk met den
eeuwigen landvredè, een Toortdurend Rijkskamergerigt
tot stand. Frankfort werd aanvankelijk tot zetel van
dit gerigt bestemd. Ook nu bleef het gerigt niet voort-
durend daar, het verhuisde achtereenvolgens naar Worms,
Neurenberg, Regensburg, naarSpiers waar het bleef tot
1689 en eindelijk naar Wetzlar, waar het tot aan de
. ontbinding van het Duitsche Rijk is gebleven.
Aanvankelijk werd het geregtshof zamengesteld uit
een Kamerrigler of President, die yan vorstelijken of
grafelijken stand moest zijn en zestien Assessoren, acht
uit den ridderstand en even zooveel uit den geleerden-
ij Mbueb» Esprit, origine et^ogrès des InstiU JtuL, Tom. V.
pag. 154. ^
54
stand ; later kwamen er nog twee Presidenten (wij zou-
den hen Vice-Presidenten noemen) bij i). Weldra bleek
het eyenwel dat dit getal te gering was en dat om
eene wenschelijke afdoening yan zaken te verkrijgen,
meer Assessoren behoorden benoemd te worden. Haar
de Rijksstenden , die de yoordragt of benoeming d.er
Assessoren hadden, waren ook yerpligt ze te bezoldigen
en die gelden konden niet dan met de uiterste moeite
bijeen gebragt worden. Deze traagheid en karigheid
waren de oorzaak yan yeel kwaads, de regtsgedingen
bleven slepende; daar het werk zich opstapelde, moes-
ten er middelen gevonden worden om niet onder den
last te bezwijken; van daar eene hoogst omslagtige
en langdradige wijze van procederen en, wat het
ergste van alles was, de slecht bezoldigde reg-
ters waren geenszins ongevoelig voor geschenken der
partijen a).
Herhaaldelijk vatte men het voornemen op om het
getal der Assessoren te vermeerderen tot op vijftig, vier
en twintig door de Katholieke , even zooveel door de
Evangelische Rijksstenden en twee door den Keizer te
benoemen ^) , maar de zoo e?en vermelde hinderpalen
deden deze plannen in rook verdwijnen. Eindelijk
werd in 1782 na vele onderhandelingen het getal der
Assessoren op vier en twintig gebragt «) en sedert dien
tijd tot de opheffing van het geregtshof zelve is dit getal
niet vermeerderd.
*) EiCHHOBN, Deutsche Staats- und Rechisgeschichte, Hl. § 409.
2) Putter, Eist Entwickehmg u. s, w,, IIL S. 135.
^) RoTTECK und Wklckeb, StaaUkxiam, voce ReichsgerickU.
^) FüTTBR, EisU Enitoickelung u,8,w,. Hl. S. 155.
55
Volgens het oorspronkelijk plan zonde het Rijks-
kamergerigt alle geschillen tusschen de stenden des
Rgks beslissen» maar al zeer spoedig wisten de magti-
ger Torsten zich daaraan te onttrekken , hetzij door
priyilegiën <2e non evoeando tan de Keizers te Terwer-
Ten, hetzij door de Austr&gal-gerigten i)« Het Rijks-
kamergerigt bleef echter hoogste geregtshof yoor alle
de Rgksonmiddelbaren , of Grayen en Heeren Tan min*
der magty Toor de Trije Rijkssteden en eindelijk Toor
allen die over regtsweigering hadden te klagen. Daarbij
hadden ook niet alle Torsten een eigen geregtshof op-
gerigt en Toor de onderdanen dier Torsten bleef alzoo
de mogelijkheid bestaan, om zich in het laatste ressort
tot de regters te Wetzlar te wenden 2). De ordonnan-
tie of »Eammergerichtsordnung/' Tolgens welke het
hof regt moest spreken, was in 1495 ontworpen en
werd gedurende de regering Tan Keizer Karel Y her-
haaldelijk gewijzigd. Het laatste ontwerp Tan herzie-
ning, in 1613 opgemaakt, is echter ten gOTolge Tan de
loome en langzame wijze Tan raadplegen Tan den Rijks-
dag nooit ingCToerd geworden.
Met de oprigting Tan het Rijkskamergerigt ging ech«
ter, gelijk hierboTcn met een enkel woord is aange-
merkt, de afschaffing Tan het keizerlijke Hofgerigt niet
gepaard 3), Integendeel daar bestaan redenen genoeg
om te Termoeden , dat de oprigting Tan een geregtshof,
welks leden niet meer door hen werden benoemd , aan
ï) Meijer, Esprit, origine etc, Tom. V. pag. 186.
^) In sommige gevallen was er ook van de Anstrïlgal-gerigten
beroep by het B\jkskamergerigt Eichhorn» 1. L S. 122.
^) Bewijzen daarvoor bij Sehckekbebq, de Judido cameraü , pag. 34.
56
de Keizers niet welgerallig is geweest en dat zij , om
althans eenigen inyloed io regtszaken te kannen uitoefe-
nen , het Hofgerigt hebb<sn behoodep of liever hervormd
tot Rijkshofraad, die te Weeneii gevestigd werd >).
Deze Rijkshofraad, uit achttien raden, waaronder steeds
zes Protestanten, bestaande, matigde zich langzamerhand
eene gelijke regtsmagt aan met het Rijkskamergerigt en
nog daarenboven eene uitsluitende regtsmagt in alle
zaken, die leenen en privilegiën betro£Fen. De Rijks*
hofraad, die steeds door de stenden werd bestreden,
maar door den Keizer verdedigd , bleef even lang stand
houden als het Duitsche Rijk en ging met hetzelve te
niet. Over partijdigheid van dien raad in godsdienst-
zaken werd niet geklaagd, (de stemmen der zes Evan-
gelische raden wogen toch in zulke zaken die van de
twaalf Katholieken op), wel daarentegen over den tragen
gang van zaken, en over partijdigheid wanneer het de
belangen der Oostenrijksche erflanden gold 2).
Reeds vóór de oprigting van het Rijkskamergerigt
had men zich meermalen van uitspraken van het Yeem-
gerigt op den Keizer en het keizerlijke Hofgerigt be-
roepen. Meermalen was dit laatste tusschen beiden
getreden en had het de uitspraken der Yrijgraven ver-
nietigd, of hun verboden om met de eene of andere
zaak voort te gaan >). Maar die tusschenkomst was
tydelijk en voorbijgaande en schrikte de Yrijgraven niet
^} Een oogenblik waren Hofiraad en Rijkskamergerigt zamenge-
smolten, hoezeer die toestand slechts kort duurde. Senckjsnbbro ,
1. 1. pag. 39.
2) Putter, m. S. 215—218.
') Een voorbeeld bij Wioand Denkwürdigheiten S. 106. Een ander
in het tweede Hoofdstuk hierna.
57
af om io eene andere zaak dezelfde pogingen weder aan
te wenden. En wat nu het edict van Keizer Freoe«
HIK III van het jaar 1442 betrof, dat aan de Yrggra-
Ten de regtspraak over zaken yerbood, waarin de ge-
wone regter niet geweigerd had regt te spreken , hieraan
stoorden zich de Teemschepenen niet; de Keizer , zeiden
zijy behoorde niet onder de wetenden; hij kon het
priyilegie door KiBBL den Grooien gegeven niet wet-
tiglijk herroepen. Een geheel anderen keer nam de
zaak echter, nu er een Toortdarend Rijkskamergerigt
bestond, dat door de stenden des Rijks voor een ge-
deelte was benoemd, omtrent welks gezag als opperste
gerigtshof geen twijfel konde zijn en welks leden niet
met andere werkzaamheden overladen, hunnen gehee-
len tijd aan de regtspraak konden wijden. Yan toen
af begon een strijd op leven en dood tegen de Veem-
gerigten, waarin zij weldra bezweken. Het Rijkska-
mergerigt nam alle appellen tegen de vonnissen der
Teemgerigten met gretigheid aan; dikwijls trad zelfs
de Rijksfiscaal als aanklager tegen den een of anderen
Vrijgraaf op. Zoo werd KuNO tan Einenberg, Heer
yan Landskron, in 1512 voor het Rijkskamergerigt
gedagvaard, om dat hij Schoot en Schepenen van Ko-
ningsfeld voor een vrijstoel had doen dagvaarden; zoo
werd in hetzelfde jaar, behalve de aanklager bij een
anderen vrijstoel, ook de Yrijgraaf zelf, Gerharo
SiRUCKELMANir, die den vrijstoel te Arennberg en
Henode i) bekleedde, gedagvaard; zoo werden in 1524
1) Zoo worden de namen gespeld bij Wigand, DenkumrSgkeiten
S. 105. Volgens de lijst bij Usbner is Gbrhabd Strückelmann
echter Vry graaf te Arnsberg en zal die vrijstoel dus bedoeld zijn.
Henode is misschien verwant met einöde.
58
behahe de oorspronkelijke aanklagers en de Yrijgraaf
te Hedebach, ook nog de stoelheeren tan dien Yrij-
graaf in een langdurig en kostbaar proces Toor het
Rijkskamergerigt gewikkeld. Vele ?an die regtsgedin-
gen bleven door de langwijlige Tormen tan procederen
en het eindeloos geschrijf bij het Rijkskamergerigt aan
den spijker hangen, en bij de ontbinding ?an dit op-
perste geregtshofy was nog het eindvonnis in velen van
die zaken niet geveld, maar toch bereikte het Rijkska*
mergerigt zijn doel; het matte de Yeemschepenen af
en benam hun allengskens den last om zich de klagten
der werkelijk of denkbeeldig verongelijkten aan te
trekken. In het eerst yiel die inmenging de Yeem-
schepenen zeer hard; zij konden zich met geen moge*
lijkheid voorstellen, hoe zij, de geachte en gevreesde
handhavers der geregtigheid , na zoo zeer de achting
des volks hadden verloren en hoe men straffeloos ook
hen konde vervolgen. Een merkwaardig voorbeeld
van hunnen tegenstand is het volgende: Jobxtx tak
Yalbrecht, Yrijgraaf te Ludenscheid, had de stad
Wetzlar in 1497 voor zijnen Yrijstoel gedagvaard; de
stad beriep zich op het Rijkskamergerigt. Oogenblik-
keiijk werd een geregtsbode afgezonden, die den Yrij-
graaf op zijne beurt dagyaarde. Maar in YYestphalen
aangekomen, was de bode zijn leven geen oogenblik
zeker. Yerscheidene Yrij schepenen, daaronder zelfs
de zoon des Yrijgraafs, vielen hem aan en wilden
hem om het leven brengen, en alleen de krachtige
tusschenkomst van den ouden Yrijgraaf redde hem.
Daarop verklaarde Yalbrecht het mandaat van het
Rykskamergerigt nietig en krachteloos, en dagvaardde
de stad YYetzlar op nieuw. Het hielp hem echter
59
altemaal niets; hij moest Toor het Rijkskamergerigt
tegen de stad yoort procederen en ofschoon een in-
terlocutoir arrest de stad Wetzlar in de noodasakelijk-
heid bragt om het geding te laten rusten, zoo was
toch ook het geding ?oor den Yrijstoel de bodem
ingeslagen <).
Hoe wakker de Yrijgraven en Trijschepenen dan ook
streden Yoor de oude regten, zij moesten onderdoen
en het Teld aan de regtsgeleerden van beroep over-
laten. Intusschen wane men niet, dat het Veemgerigt
ooit opzettelijk is afgeschaft. Die naar het keizerlijk
edict tot afschaffing der Vrijstoelen zoekt, zal even
zoo vruchteloos zoeken als hij, die naar het diploma
van Kar£L den Grooten zoekt. Integendeel de Veem*
gerigten bleven bestaan, maar de Vorsten onttrokken
hun langzamerhand alle regtspraak in strafzaken 2).
Zij werden policipgerigten , waar de vrije landbouwers
van zekere streken naar de aloude vormen regt bleven
spreken. Voor den vrijstoel onder de linde te Dort*
mund werden in latere jaren de navolgende overtreders
gebragt. Die van het veld van zijnen buurman iets
had afgegraven of afgebouwd, die bier tapte of brouw-
de, dat niet te Dortmund was veraccijnsd, die een
kerkhof of grafplaats had geschonden, die gestolen goed
had verborgen, die op het Dortmnndsche gebied had
gejaagd, die des Zondags gedurende de predikatie bran-
dewijn had geschonken, die zonder toestemming van
den Raad een hut of een bakhuis had gebouwd waar
1) Archio Jur Gesch. u. «. w» I. Band 2 Heft.
2) Aan de stad Coesfeld werd in 1621 verboden zaken die lijf en
eer betroffen voor den yrijstoel te Flamersen te brengen. Het protest
der stad baatte haar niets. Niesbbt, 1. 1. I Band, 2 Abtheilting.
60
er te voren geen was, die zijn koren op een molen
bniten het graafschap had laten malen , eindelijk die
bij bmiloften of doopmalen de voorschriften ?an den
stedelgken raad had overtreden. Nog in het jaar 1803
werd daar een dergelijk gerigt gehouden. Ook elders
in Westphalen bleven de vrgstoelen als policiegerigten
bestaan ; in de 19* eenw is nog op den Pothof te As-
tinghausen eene zitting van het Yeemgerigt gebonden i ).
Toen WlGAND zijn beroemd werk nitgaf, leefden te
Gemen, nabij onze grenzen ^ nog vele Yrijschepenen
onder de landlieden , die de aloude herkenningsteeke-
nen en formulieren verstonden en die heilig bewaarden.
Noch minnelijke toespraak noch bedreiging hebben hen
ooit kunnen bewegen die aan oningewijden mede te
deelen. De innerlijke beteekenis van die vormen zul-
len ook zij wel niet meer gekend hebben. De laatste
Yrijgraaf te Dortmund , Zacharias Löbb£CKE , stierf in
1827 > bijkans honderd jaren oud en heeft het geheim
met zich in het graf genomen >).
Wil men de waarheid huldigen en zich niet door het
vooroordeel van onkundigen, die elkander hebben afge-
schreven 9 laten mede slepen , dan moet men wel met
WiGAND erkennen , dat de Veemgerigten tot de grootste
en eerwaardigste verschijnselen der middeleeuwen be-
hooren. Niemand ergere zich aan de onloochenbare mis-
bruiken, die hunne geschiedenis ontsieren. Kan men
zich niet met grond beroemen dat in ons vaderland , meer
dan elders in onze dagen , door kundige en onomkoop-
bare regters wordt regt gesproken, en zoude het toch
1) Arehiv, II Band, 2 Heft.
2j Thübbsch, Gesch. der Freireichstadi Dortmund, I Th. S. 66 en 71.
61
niet mogelijk zijn enkele ondoordachte uitspraken aan
te wijzen ? zoude het niet tot de mogelijkheden behoo-
ren dat (bij zeer zeldzame uitzonderingen voorzeker) iets
menschelijks had plaats gehad in het rellen van een
Tonnis ? Maar zouden wij hem niet met regt als een
dwaashoofd beschouwen , die op grond yan die uitzon-
deringen eene blaam wilde werpen op onze achtbare
regterlijke magt? Vergelijk nu de beschaving, de ken-
nis y de zeden der middeleeuwen met de onze , en ver-
wonder u dan 9 dat niet alle Vrijgraven geweten heb-
ben wat regt was , of dat enkelen ter bevrediging van
hunne baatzucht , of wraakzucht, een onregtvaardig
vonnis hebben geveld! Neen! laat ons in stede van de
Yrijschepenen te veroordeelen , veeleer hulde doen aan
hun verheven doel om het eenige ware beginsel, de
gelijkheid van allen voor de wet en de veiligheid van
personen en goederen, te handhaven en hen beklagen,
dat zij in eene eeuw leefden, waarin dat doel niet be-
reikt kon worden , wanneer het zich niet onder geheim-
zinnige vormen verborg.
HOOFDSTUK U.
HET VEEM6ERIOT EIT HET RIJKSKAMERGERIGT 15 HCNirB
BETREKKmO TOT KBDEaLA.K».
SI-
Active betrekking; Frij stoelen ^ Frij graven en
Frijschepenen in Nederland,
De geschiedenis van het Veemgerigt is door de Ne-
derlandsche geschiedschrijvers yan oudere dagteekening
even onvolledig behandeld, als door de Doitschers;
slechts "weinigen hebben daarvan als in het voorbijgaan
gewag gemaakt. Op den voorgrond staat Jacobus Rs-
Tius in zijne Daventria illttstrata. Volgens hem is
Kabel de Groote de stichter van die instelling en was
zijn hoofddoel daarbij om de Saksen, die weder tot het
Heidendom terugkeerden, door de vrees voor eene ver-»
schrikkelijke straf van afvalligheid terug te houden. Hij
schildert de Yeemschepenen met de zwartste kleuren.
Volgens het algemeen gevoelen, zegt hij i), plagten zij
dikwijls een beklaagden eerst op te hangen en vervol-
gens te onderzoeken of hij schuldig of onschuldig was;
>) Dav. illuetr. pag. 14.
63
was hij schaidig, des te beter; was hij onschuldig, dan
konden zij volstaan met het lijk af te nemen en eerlijk
te doen begraren. Vemen is bij hem vedemen, omdat
de Yeemschepenen Yoornamelijk waren ingesteld , tot
beteugeling der Teden of Teeten. Zgn yoetspoor Yolgt
Antonius Matthaeits de Nobüüate Lib. lY. Cap. i. en
de Jure Gladii Cap. XXX. Hij houdt het daar ?oor,
dat het Yeemgerigt aanvankelijk een goed en wijs gertgt
is geweest (van daar zoude veem hetzelfde beteekenen
als witte of wys)^ maar allengs ontaard *). Later 2)
omhelsde hij meer het denkbeeld van Revius; »d*at zij
gehaat waren, zegt hij, was geenszins te verwonderen;
zij dagvaarden toch geheele steden. Hunne regtsmagt
was eene ware dwingelandij. Yooral was het een groot
misbruik , dat zij zich niet aan de privilegiën der steden
stoorden. Paus Pius II heeft door zijne bulle van het
jaar 1464 aan dit misbruik een einde gemaakt.'' Niet
Teel regtvaardiger of juister is het oordeel van dea
geleerden Gerhard DuMBiR. Ofschoon hij eene me*
nigte oorspronkelijke stukken over het Yeemgerigt on-
der de oogen had gehad, was het vooroordeel tegen
die gerigten zóó sterk bij hem, dat hij, van de vrijstoe-
len te Deventer en te Coevorden gewag makende, de
volgende zonderlinge aanteekening ter neder schreef ^):
»door zommige zeer qualyk vermengt met die gruw-
zaeme Westfaelsche of Yeemgerichten, waervan in der
daet echter in verschelde opzichten merkelyk verschil-
den." Hij verkoos du& liever een geheel willekeurig
1) De NobiUtate.
2) De Jure Gladii.
5) Kerkelijk en wereldlijk Deventer, bl«. 572.
64
onderscheid aan te nemen , dan toe te geven dat er in
zijne vaderstad Deyenter eenmaal gedacht was aan de
oprigting Tan een gerigt, dat hem £oo afschawelijk
voorkwam. Yan Hattum >) volgt Dumbab geheel na,
doch hij kan onmogelijk gelooven dat het ?erhaal van
Revius over de schandelijke wijze van regtspleging der
Veemschepenen met de waarheid overeenkomstig sij.
Racbb 2) eindelijk» schoon hij niet tot zekerheid komt
en op het voetspoor ran MöSEB in de Mtsst Dominici
den oorsprong der Yeemgerigten ziet, laat het vooroor-
deel tegen de Yeemgerigten reeds geheel varen; zij zijn
in zijne oogen keizerlijke gerigten, die, omdat zij alleen
van den Keizer afhankelijk waren, den naam van Vrij-
stoelen hebben aangenomen, even als znlks in de vrije
Rijkssteden geschiedde. Het woord veem wordt bij hem
reeds als straf verklaard. Rlijkens van Hasselt, JTro-
nyk van Arnhem^ blz. 309, had Gannegistsb eenmaal
het plan opgevat om iets over het Yeemgerigt, bijzonder
zoo ver het Gelderland betrof, bijeen te brengen; het is
mij echter onbekend of dit plan volvoerd is. Retrea-
renswaardig is het dat het voornemen van van Spaen
om de geschiedenis der Yeemgerigten te beschrijven ^)
nooit is ten uitvoer gebragt. Zijne uitstekende scherp-
zinnigheid en zijne verstandige twijfelzucht maakten
hem daartoe boven allen geschikt «).
Rij de algemeene geschiedschrijvers des vaderlands
^) Geschiedenis van Zwolle, I Deel, blz. 392.
2) Overijsselsche Gedenkstukken, II. blz. 37.
5) Proeven van Historie- en Oudheidkunde, blz. vi.
*) Wil men zien hoe scheef en eenzijdig de Yeemgerigten door
een regtsgeleerden beoordeeld worden, men sla op Trotz, Theses
juris pubKci ad leges FoedercUi Beigii fundamentaks , pag. 87 seqq.
moet men geene ophelderingen over de Veemgerigten
zoeken. Noch Wa genaar noch Bilderdijk 1} hebben dit
onderwerp hunner achting waardig gekeurd. Men kan
hun echter evenmin als aan de meesten hunner tijdge-
nooten of voorgangers dit stilzwijgen ten kwade duiden.
2ij schreven toch hoofdzakelijk de geschiedenis der pro-
vinciën Holland en Zeeland en juist in die provinciën
is het Veemgerigt nimmer gevestigd geweest en heeft
het slechts zeer weinig invloed uitgeoefend.
Immers, gelijk hierboven is aangemerkt, alleen in
Saksen, en meer bijzonder in Westphalen, worden Vrij-
sloelen aangetroffen en het blijft nu alleen de yraag,
hoever Westphalen zich uitbreidde en welke deszelfs
grenzen ten westen waren? Het werk van den Heer
VAN DEN Bergh, Handboek der 31 iddel- Neder landsche
GeograpAieyheeii die grenzen scherp afgebakend, en wat
te voren nog betwistbaar was, zeker gemaakt. Alleen
ten opzigle van de Veluwe, Eemland en Nardincland,
de gouwen waarin Friezen en Saksen elkander ontmoe-
ten , blijft nog eenige twijfel over en heeft die schrijver
welligt gedwaald, door die tot Frankische gouwen te
maken, zoodat daar ter plaatse de Franken de Saksen
en Fiiezen van één zouden hebben gescheiden. Waar-
schijnlijker is het dat deze gouwen oorspronkelijk Sak-
sisch waren, maar sterk met Friesche bestanddeelen
vermengd. Ontegenzeggelijk Saksisch zijn echter Over-
^) Ofschoon hij anders den aard der Veemgerigten juist schijnt te
hebben begrepen , blijkens zijne opmerking in de Gesl, der Naamwoor-
den, waar bij o. a. zegt: i»de "Westfaalsche Veemgerichten , eigenlijk
Associatien, op Keizerlijk gezag recht oefenende, van de Landsheer-
lijke gerichtstoelen onafhankelijk en waarover onknnde en vooroordeel
zoo veel duisters verspreid hebben."
DL. X. 5
66
ijssel, het latere Graafschap Zatphen en Brenthe i)
met een gedeelte Tan de tegenwoordige ProWncie Gro-
ningen y het latere Gooregt en de stad. Maar moe-
ten de inwoners yan dat gedeelte onzes raderlands
tot de Saksen worden gerekend , dan zijn zij ook
buiten eenige tegenspraak Westphalen. Het is toch
ongerijmd hen of tot de Engeren, of tot de Oostphalen,
of tot de Overalbingische Saksen te brengen en andere
stammen der Saksen zijn niet bekend. Het land door
hen bewoond is derhalve roode aarde en daar zullen
Trijstoelen moeten gevonden worden, terwijl men in de
overige gedeelten onzes vaderlands yergeefs daar naar
zoeken zal 2).
Dat het Veemgerigt in den vorm, dien het vooral in de
14" en 15* eeuv^- aannam, niet in Friesland konde door-
dringen, lag in den aard der zaak. Daar waren, gelijk
hier boven is gezegd, de instellingen van Karel den
Grooten evenmin verloren gegaan, als in Westphalen;
daar bestonden de vrijgerigten nog in denzelfden vorm.
Maar was in Westphalen de magt der vorsten en edelen
zoodanig toegenomen , dat de uitspraken der vrijgerigten
niet dan door het geheime verbond der Yeemschepenen
konden worden ten uitvoer gelegd, in Friesland was
de toestand van zaken anders. Daar was het leenstelsel
nooit doorgedrongen, daar hadden de edelen zich niet
*) Maokin , Gesch overzigt enz. , I. blz. 63 , tracht wel te betoogen
dat de Drenthenaren eigenlijk Friezen zijn. Het betoog gaat echter
niet op. 3S"och in taal, noch in zeden, noch in instellingen, zijn de
Drenthenaren aan de Friezen gelijk. Tot steun van dit gevoelen
beroep ik mij op van Dookninck De Frisiae terminis, pag. 74 et
passim.
2j Bij Kopp § 59—65, vindt men dit reeds op overtuigende gron-
den betoogd.
67
tan de vrijen afgezonderd , daar hadden de geestelijken
geene immaniteiten kunnen verkrijgen. Voor allen be-
stond hetzelfde placitum. Met den dood van Egbert II
vanBrunswijk was ook het gevaar geweken , dat^ gelijk
elders in Duitschland, het grafelijk bewind in lands-
hoogheid zonde ontaarden. De Graven van Nordheim
waren evenmin als de Bisschoppen van Utrecht in staat
om zich als opvolgers der Brunswijksche Graven te doen
gelden. Zoo had dan het volk zijne aloude regten be*
waard; waartoe zoude het nu nog noodig zijn geweest
een geheim verbond aan te gaan, tot handhaving van
regten , die men openbaar konde uitoefenen > ) ?
In die gedeelten van het oude Friesland , die daarvan
^) De geleerde uitgevers der oude Friesche wetten (TVierdsma en
Brantsma) betwijfelen (I. blz. 8) of niet het » Fimeltingh** daar ver-
meld, onder de Veemgcr^en moet worden gerangschikt. Die twijfel
is zeer gegrond, mits men slechts in het oog honde, dat van Karo-
lingische Veemgerigten sprake is. Het ' Bodtingh**'* daar ter plaatse,
waarin de Graaf voorzit en regt spreekt, wordt door Unoer, Die
Altdeutsche Gerichtsver/assung , s. 100, voor het oude mallum, het pla-
citum generale gehouden. De spraakverwarring, waarin men vervalt,
wanneer men het ongeboden geding door Bodtingh verklaart, tracht; hij
uit den weg te ruimen , door aan te nemen , dat Bodtingh niets anders
bctoekent, dan een wettig gerigt. Beuckbr Andreae in zijne Bisser-
tatio de origine juris mumcipalis Frisid , pag. 388, helt er meer toe over
om dit Bodtingh, dat slechts om de vier jaren gehouden werd, door
het placitum van den Zendgraaf te verklaren en die verklaring komt
ons aannemelijker voor. Maar hoe het zij, » Fimeltingh'** is buiten
tegenspraak het geboden gerigt, waar men hen »die men in het Bod-
tingh niet konde beregten , ten einde toe beregten zal." Met de uit-
gevers hier boven vermeld, houde ik het dus daarvoor, dat Fimeltingh
en Veemgerigt woorden van dezelfde beteekenis zijn, maar in de
dertiende eeuw verkreeg het laatste eene geheel andere gedaante,
het eerste bleef den aiouden vorm bewaren. De afleiding van Jimel
van het IJslandsche Jimur, dat vehx, celcr, zoude beteekenen, kan
ik echter onmogelijk toegeven.
5'
68
reeds Toor lang waren afgescheurd, hadden de Bisschop*
pen van Utrecht en de Graven van Holland te veel
gezag verkregen , dan dat er aan de handhaving der
keizerlijke gerigten nog te denken viel. Daarenboven
hadden daar, even als in bet Frankische gedeelte van
ons vaderland , de meeste vrijen bet platte land verlaten
en zich naar de talrijke en bloeijende steden begeven,
waar men , steunende op het voorregt van eigen regt-
spraak, door den landsheer verleend, de aloude keizer-
lijke gerigten gemakkelijk konde ontberen. Dat in Hol-
land, Zeeland, Utrecht derhalve, evenmin als in Noord-
Braband of Limburg vrijstoelen konden voorkomen, wordt
algemeen toegegeven en ik heb die meening bevestigd
gevonden door de nasporingen in die provinciën gedaan.
Geen enkel stuk, dat tot het Yeemgerigt betrekking
had , is daar gevonden , behalve dat wat onder Bijlage II
wordt medegedeeld. Hoogst opmerkelijk is derhalve
de plaats bij Alkemabe en VAX der Schelling >) ,
waar, in de oude costumen ran Voorne, gelezen wordt:
»Mach een witteloes worden, om dat hij enen anderen
geloeft heeft bij trouwen, eeren ende zekerheden, voir-
wairden, die hij hem niet en hout, ende wert dair ver-
Teemt , ende gehangen an den eersten boem , dair een
veemscepen synre machtich worden mach, na dat hij
verveemt is ende die veemscepen moet dat doen van
rechtswegen der vemen."' Dat men op grond van die
plaats geen Veemgerigt, geen vrijstoel in het land van
Toorne mag aannemen, behoeft naauwelijks betoog.
Maar hoe komt dan de vermelding van het Yeemgerigt
in de costumen van Yoorne te pas ? Het is ons even
i) Beschrijving van de stad BrielU en den lande van Voome, L blz. 287.
69
zoo gegaan als den Heer Noordewier i) , de zaak blijft
ons duister : eene gissing willen wij echter wagen. Vol-
gens Aleemade zijn die costumen omstreeks het jaar
1400Terzameld. Wij gelooven dat zij eenige jaren later
moeten zijn opgesteld. Immers daarin wordt melding
gemaakt Tan Jan tan Beijeren, als Heer Tan Yoorne
en wordt eene bevestiging van de priyilegiën yan den
Briel aangetrofien van het jaar 1400^ terwijl het teeken
Tan (enz.) achter het jaartal gevoegd aanwijst , dat het
juiste jaar niet is opgegeven. Volgens de noot moet
die bevestiging op het jaar 1418 worden gesteld. In
dat jaar nam echter Jan tan Beijeren reeds den titel
Tan Graaf Tan Holland aan, dien hij in het stuk niet
draagt. Het zal dus een paar jaren Troeger moeten zijn
zamengesteld. Veel vroeger kan het ook niet zijn,
want blijkens een anderen bevestigingsbrief der privile-
giën van 14 Januarij 1404 ^)y in hetzelfde werk van
Alkemade, IP deel, blz. 51 te vinden, aanvaardde Jan
TAN Beijeren eerst toen de regering als Heer over de
heerlijkheid van Voorne. Dat hij die als toekomstig
opvolger reeds sedert 1393 voerde , wordt niet betwist,
doch blijkens den brief van Hertog Albrecht van 1401
t. a. p. blz. 50 oefende deze nog inderdaad het gezag
uit. Dus zijn de costumen tusschen 1404 en 1418 te
zamengesteld. Wij stellen dat 1416 het eigenlijke jaar
is. Toen was Keizer Sigishund hier te lande en trachtte
Graaf Wiuem VI te vergeefs van hem de verzekering
te Terkrijgen, dat zijne dochter Jakoba na zijnen dood
') Nederduitsche Regtsoudheden , blz. 381.
') De sterfdag van Hertog Albrecht is onzeker, waarsdiynlijk in
December 1403. Verg. Arend, II Deel, H St. blz. 323.
70
met zijne landen zoude worden beleend. Welligt was
Jiir VAN Beijeren niet geheel onschuldig aan die wei-
gering, welligt poogde hg yan den Keizer reeds toen,
bij het eventueel overlijden yan zijnen broeder, de be-
leening yoor zich te yerweryen. Eenen man als Jan
YAN Beueren 9 die den bijnaam yan de Croddelooze bij
zijne tijdgenooten yoerde, die zich in het bloed der
Luikenaars baadde, nadat hij het woord hun gegeyen
had verbroken , die zijne jeugdige nicht yerraadde en
beroofde, doet men wel geen onregt, wanneer men
hem yan eene trouwloosheid te meer yerdenkt. En dan
is dat gewag maken yan het Veemgeiigt eene beleefd-
heid voor den Keizer. Hier beneden zal aangetoond
worden, hoe zeer de Keizers uit het Luxemburgsche huis
ijverden yoor de Yeemgerigten: Sigisuunb was zelf Vrij-
schepen geworden. Wanneer dus Jan tan Beijeren
aan het Veemgerigt toestaat ook in zgne heerlijkheid
regtsdwang uit te oefenen, dan kan men zulks als eene
tegemoetkoming aan 's Keizers yerlangen, als eene vlegerij
beschouwen. Men zegge niet: hoe zoude de Duitsche
Keizer iets gewaar zijn geworden van de costumen van
het land yan Yoorne? Sigismvnd was hier te lande
ener bestonden voorzeker middelen genoeg om. aan
dien Yorst iets onder de oogen te brengen, wat men
wenschte dat hij mogt opmerken. Het ophangen aan
den eersten boom strookte daarenboven wonder wel
met den aard yan den beul i) der Luikenaren. W|j
geven intusschen deze gissing voor niets meer dan
hetgeen zij is.
)) Die twijfelen mogt of ik Jan van Beijëren ook onregt heb ge-
daan leze b. V. Dewez, Eistoire particuliere, II. pag. 65 et 66.
71
Wanneer men nu onderzoekt of de oude oorkonden
de stelling 9 dat alleen in een gedeelte ran Gelderland
(de Graafschap Zutphen), Overijssel en Drenthe Trij-
stoelen kunnen worden aangetrofiTen, genoegzaam beves-
tigen , dan treft men het allereerst in het Zutphensche
eenen vrijstoel aan, omtrent welks bestaan nooit een
twijfel heeft geheerscht, dien te Bredevoort. »So hat
der Hertzog voN Gellern ainen Stuell ynd nit meren ,
der leitt am Breitenfurt*' zegt een oud gewijsde bij
Senckevberg. Deze Trijstoel is zeer oud en herkomstig
Tan de Heeren van LooN. In een verdrag yan 1152
zegt Bisschop Fredebik van Munster, dat er een slot
gebouwd was in 't dorp Lon, tot verdediging van 't sticht
Munster, dat na den dood van Bisschop Wernerus,
Godeschalk (tan Loon) had beweerd daarmede beleend
te zijn, maar dat hij hem gedwongen had te bekennen,
dit slot onregtvaardig aan zich gebragt te hebben ; on-
der voorwaarde dat Godeschalk burgvoogd, castellantis
zou blijven en het regtsgebied , {regtmen populare) over
de zes kerspels Lon, Winelhereswic, Aladnon, Verns-
Bcvelde, Selebem, Hengelo, dat Godeschalk zich be«
roemde tot zijn Graafschap te behooren, zou hij als
andere vrijgraven, comües vulgetres , namens den Bis-
schop bedienen. Dit verdrag is zeer zonderling en te
regt zegt tan Spaen *) dat het alle kenmerken van
overheersching draagt. Godeschalk, iemand die tot
den hoogen adel behoorde, Aomo nobtlts, komt daar
voor als Vrijgraaf. Bezwaarlijk zal men een tweede
voorbeeld daarvan vinden. In Gelderland kent men
nog de Greven Indomick en de Greven van Ubbergen,
J) Van Spaen, Inleiding, I. blz. 394 en 395.
72
die niettegenstaande dien titel nooit onder den hoogen
adel zijn gerangschikt. Van Spaebt zegt^) dat, wanneer
die Heerlijkheden in Westphalen lagen, men aan Vrij-
graven zoude moeten denken, en oppert yerder orer
dien titel eenige beschouwingen , waaromtrent ik mi}
geen oordeel aanmatig. Heeft Westphalen zich zó6
ver uitgestrekt? dit is moeilijk denkbaar. Maar zijn
ook niet in Frankenland, vóór dat de leenen erfe-
lijk waren, vice-grayen, comües minores geweest en
hebben soms in dien hoek yan het Frankische rijk
een paar yice-graven dien titel erfelijk weten te ver-
krijgen? Hoe het zij, dat die Heeren geene nobiles
waren, behoeft geen betoog, en de verhouding van
de Heeren van Looic als stoelheeren en vrijgraven te
gelijk, is geheel eenig. Dat die verhouding is blijven
bestaan, leid ik af uit een stuk in het Archief van
Bethlehem van 8 Januarij 1292, waarbij Herman yaüt
Loon benevens zijne vrouw Gertrudis en zijne zoo*
nen Hebmands en Wicboldus de gift van zekere goe*
deren te Versevelde, door wijlen zijnen vader Herman
gedaan, ten behoeve van de kerk te Bethlehem be-
vestigt en verklaart dien afstand, ofschoon geschied te
Winterwick in het gerigt, qw)d vrigeregte diciiur ^
evenzeer van waarde te zullen houden , als of die ge-
schied ware ter plaatse waar de goederen gelegen
zijn. Onder de getuigen worden opgenoemd Bernardüs
BE Getmmenb en Theodbricus dictus de Somerhus, sca-^
bint seu veymnote ^ maar geen vrijgraaf. Compareerde
Herman van Loon dus voor zich zelven ? zal men vra-
gen en de zaak is zeker zeldzaam , doch ik weet daac
1) InUuUng, III. blz. 423.
73
geene andere oplossing Tan te geven i). Het stuk is
daarenboven ook merkwaardig omdat het, gelijk hier-
boven is gezegd , ten volle bewijst dat de Yeemgerigten
aanvankelijk ook de regtspleging in burgerlijke zaken
hadden. Reeds de vader van Herman tan Loon had
omtrent Bredevoort schikkingen met den Gelderschen
Graaf Oiio getroffen. Deze Herman bevestigde die in
1255 en behield Bredevoort als leen van Graaf Otto 2).
Na zijn kinderloos afsterven ontstond er tusschen Rei-
NALD II 3 toen Ruwaard van Gelderland , en Lodbwijk
Bisschop van Munster een bloedige oorlog over het bezit
van Bredevoort ^), Bij het vredesverdrag tusschen
Gelre en Munster in 1326 behield Reinald het slot
Bredevoort met toebehomen in eigendom en de gerig-
ten Winterswijk, Aalten en Dinsperlo met het vrij-
graafschap in pandschap van het sticht Munster, het-
welk die pandschap ten allen tijde zonde mogen aflos-
sen. Die aflossing heeft nimmer plaats gehad en zóó
zijn de Geldersche Hertogen onbetwist stoelheeren ge-
bleven van den vrijstoel te Bredevoort en hebben zij
daar Yrijgraven aangesteld. Dat daar veemwroegige
zaken behandeld werden zoude op zich zelve waar-
schijnlijk zijn; het blijkt daarenboven echter uit de
1) Op het gezag van Kikdlikoeb beweert Eichhobk, III. S. 179
dat de stoelheer ook zelf regt konde spreken en dat in zolk geval
de Vrijgraaf niet tegenwoordig behoefde te zijn. Die bewering is
voor het Karolingische tijdvak , wanneer men zich onder den Stoelheer
den keizer! gken Graaf voorstelt, zeer juist. Sedert de invoering van
het leenstelsel is zij echter aan vele bedenkingen onderworpen en
moet voor het minst als uitzondering worden beschouwd.
2) Bondam, III. n^. 46 en 89.
^) Het verhaal van dien oorlog is te vinden bij van Spabn, Hiê-
torie, I. blz. 396 en v.
74
volgende post yoorkomende in de rekening van den
stedeiyken Overrentmeester te Zutphen over 1449: »Des
saaterdachs nae Laarentii Ubnrick Nienhuts ende Wil-
UK Lerinck (twee Schepenen) to Bredevoerde vp dach
Andriss Tserin Ghsrttssosic ende onser borgher.'*
Deze Andries Yserset wasi gelijk hierna zal blijken, in
een geding yoor het Veemgerigt gewikkeld. Ook io
1466 werd daar gerigt gehouden, de Yeemschepenen uit
Zutphen en Doesborgh werden wegens den oorlog onder
geleide van ruiters naar den vrijstoel gebragt i). Welke
zaak daar behandeld werd blijkt niet: evenzeer wordt de
naam van den Vrijgraaf niet genoemd. Ook in 1470 wordt
de naam van den Yrijgraaf verzwegen ^). Van elders blijkt
dat Jak Conick in 1463 en 1467 die waardigheid bekleed-
de , hij was dus stellig de Yr^gr^af van 1466; die van 1470
was Berend de Duker, blijkens Bijlage XI; hunne voor-
gangers en opvolgers zijn ook, met eenige gapingen wel
is waar, bekend. In 1380 bekleedde Arent tak Emmerik
die waardigheid '), in 1436 komt Johak tak ëssek als
Yrijgraaf voor ^) en ik aarzel geen oogenblik om Stetsk
TAK DER LoE, in 1450 overste en hoogste regter des
Hertogs van Gelre «) als Yrijgraaf te Bredevoort te be-
*) #Item doe onse vrende reden met den van Doesborch to Brede-
voert mit xxx peerden in die vrybanck, gegeven enz." Bekening
van Zutphen over 1466.
^) «Item onss heren vrygreve van Gelre hefit hier gesant enen
hoden op den Dinxdach na Ocnli, de hebben solde yor ayn loen vii
witpenningen de onse stad betaelde/^ Rekening vanZntphen over 1470.
^) 'Enen bode die tot Bredevoert ghelopen was ann Arbni yak
£rM£BTG den vrijgreve alse ran den peerde daer hi onse stad voer
ansprac." Rekening van Woltes Bqrben Cameraar der stad Deven-
ter over 1380.
*) NUHOST, Gedenhoaardigheden , IV. n". 156.
5) Zie Bijlage V.
75
schoawen. Tot dos Terre over de voorgangers van den
Yrijgraaf van 1470; thans ga ik over tot zijne opvolgers.
Blijkens eene oorkonde in het LancU- und Dom-JfrcAiv
te Munster berustende , van Dingsdag na Meidag 1481
geeft LiHBBRT Reinier Yrijgraaf der vrijstoelen te Al-
dendorpe, in der Aldenfort, te Smijtterfelde ^ en ter
Walfurt in de heerschap van Gemen het gewone rever-
saal aan den Aartsbisschop van Keulen af , dat hij goed
regt zal spreken » geene onwetenden Toor den vrijstoel
zal trekken 9 dan op de wijze bij de reformatiën bepaald
enz. enz. Hij was derhalve toen (zoo als zal worden
aangetoond) Yrijgraaf te Bredevoort. In 1487 treft men
op. nieuw als zoodanig aaki de bekende Berend ds Duker,
die in alle Yeemgerigtszaken eene hoofdrol speelt i). In
dat jaar had hij Yolher yin Heiden Stoelheer van den
naburigen grooten vrijstoel te Heiden en Berend Ben*
irsRy diens Yr^graaf, voor zich gedagvaard. Zij beklaag-
den zich bij den Aartsbisschop van Keulen, die partijen
naar den kapittelsdag te Arnsberg verwees 2). Toen
was de vrijstoel te Altenforde echter reeds door een
anderen Yrijgraaf bezet, te weten door Werner tan
den Sunderhu£s ^) , die later meer zal yoorkomen.
1) Bebend DB DuKSR komt reeds in 1430 als Yrijgraaf voor, bij
TmsBSCH, Vervemung ti. s, w. S. 101. Hij is dus ten minsten 61
jaren Vrijgraaf geweest. Bezwaarlijk kan men aan twee personen Tan
dien naam denkea; De stoute geest, dien wij in zijne brieven aan
Keizer Sioismumd vinden, straalt in alle zijne oyerige handelingen
door.
2) Bijlage I.
^) Webneb van den Sundebhues Vrijgraaf te Altenfonle end Jiand-
wemlck neemt Mette hnisvronw van Johan ten Lobhüts onder
Gesscher als een vrij dienstwijf aan en geeft haar de regten van alle
bankvrijen, 1487 feria qninta post Dominica ocnli. Lands- und Dom-
Archiv zu Munster,
76
Otn tot Bereitd de Dokbr terug te keeren, in 1489
Eat hy Toor in een regtsgeding dat de stad Zutphen als
aanlegster Toor den vrijstoel yoerde en waarvan in het
vervolg zal worden melding gemaakt. Hij heet Yrij-
graaf van den Heer van Gemen en in 1491^ toen hij op
aanklagte van Faederik tan Bronckhorst Heer van
Borculo Gert Udehabt burger te BoekhoU wegens ge-
pleegde gewelddadigheden voor zijnen vrijstoel dagvaard-
de, geeft hij zich den zelfden titel i). De schijnbare
tegenstrijdigheid, die uit dien titel ontstaat, is gemakke-
lijk op te lossen, wanneer men bedenkt dat Hertog
Willem tan Gelre in 1388 de heerlijkheid Bredevoort
aan den Heer van Gemen had verpand; wel is waar
had hij zich het vrijgraafschap en derhalve de aanstel-
ling van den Vrijgraaf voorbehouden en toen in 1479
Katharina tan Gelre en de Staten van Gelderland
aan den Bisschop van Munster het regt schonken om
de pandschap af te lossen , zonderden ook zij het vrij-
graafschap daarvan uit, maar sinds dat laatste jaar was
de staatkundige toestand geheel veranderd. Maxihi-
LIAAN TAN OOSTENRIJK was in Gelderland als Hertog
erkend en zijn getrouwe aanhanger, Hendrik Heer
van Gemen, was door hem tot landdrost van Zutphen
en tot plaatsvervanger van den stadhouder van Gelder-
land aangesteld. De vereeniging van beide betrekkin^
gen van pandheer en vertegenwoordiger van den Lands-
heer in één persoon gaf dus aan Berend de Ditker
ten volle regt om zich Vrijgraaf Tan den Heer van Gemen
te noemen 2).
^) NiESEST , Beitrage zu einem Münsterischen Urkundenbuche , I Theil ,
2 Abtbeilnng.
^) NiJHorr, Gedenkwaardigkeden , III. n''. 138 en V. n^. 109.
77
Maar waar was de plaats, waar de Vrijschepenen bij-
een kwamen? Niet in het kasteel Bredevoort, dal
zoude men reeds met trij wat zekerheid kunnen ant*
woorden , wanneer men bedacht dat die vergaderingen
meestal in de open lucht plaats hadden. Het verbond
yan 1479 bepaalt de plaats nog nader , »beholtlick der
landtschap vurscr. der Tryenbanck in der Walfaert/^
De Zutphensche rekening van 1489 spreekt Tan deo
Trienstoil to Walfoort en later van »S]ehege voir den
vrienstoir' waarbij klaarblijkelijk dezelfde plaats wordt
bedoeld. In het stuk van 1491 bij Niesert noemt
deVrijgraaf den vrijstoel te Slehege in het kerspel Win-
terswijck ambt Bredevoort. Kennelijk wijst de eerste
benaming de aloude havezathe het Walfort of Walvoort
aan. Slehege is onder Bredevoort zoo ver ik weet
niet te vinden , maar slaat men Kiliaan op, dan vindt
men voor slee en sleedorn prunus süvestris en in die
beteekenis van wilde pruimenboom wordt dit woord
ook nog door het landvolk van Gelderland en Overijssel
gebruikt. Slehege is derhalve niets anders dan de hegge
of het boschje van wilde pruimenboomen op het Walfort.
Daar, op een oude maal-plaats vergaderden de Veem*
schepenen, daar werden nieuwe Veemschepenen ge-
maakt, daar werden de vonnissen der Veemschepenen
gewezen. Vraagt men verder of die Vrijgraaf en die
Veemschepenen geen gerigtsboeken , geen geschreven
vonnissen, geene aanteekeningen hadden? zoo is het
antwoord: voorzeker zijn er verzamelingen van formulie-
ren, van reformatiën, aanteekeningen en dergelijke ge-
weest (vonnissen zoude men niet aantreffen, want die
werden in originali aan den klager ter hand gesteld) ,
maar zoo lang het niet is uitgemaakt, waar het eigen-
78
lijke Archief der heerlijkheid Brederoort is gebleren i)^
is het eene onmogelijkheid meer van den vrijstoel op
het Walfort mede te deelen, dan hier is gedaan.
Bestaat er dan geen de minste twijfel aan den Trij«
stoel te of lieyer onder Bredevoort, een andere vrijstoel
is twijfelachtiger, te weten die van Coeyorden. Bij
DuMBAR 2) treft men den brief van 1357 aan, waarbij
Keizer Kakel IY aan Retnold III van Goevorden het
regt geeft, om in de landen Goevorden en Drenthe een
vrijstoel op te rigten. Die brief berust nog in criginali
in het stedelijk Archief van Deventer, maar of aan de
zaak gevolg is gegeven, is zeer moeilijk te beslissen.
Over het geheel komt zij eenigzins vreemd voor en mag
men zich afvragen: welk belang had de Heer van Goe«
vorden bij het oprigten van een vrijstoel ?
De geschiedenis van Drenthe heldert dit punt gedeel-
telijk op. Bisschop Jan tah Arkel had zich , toen hij
het bewind over het deerlijk verwaarloosde Bisdom
Utrecht op zich nam, genoodzaakt gezien aanzienlijke
streken lands te verpanden , ten einde zijne verwarde
geldmiddelen eenigzins te herstellen. Onder die ver-
pande goederen behoorde de heerlijkheid Goevorden,
die hij aan zijnen Prefect of Burggraaf, Reinold tan
Goevorden in pandschap gaf. De latere Bisschoppen
van Utrecht beschouwden de heerlijkheid Goevorden
als door die verpanding van het Sticht afgescheiden 3).
Reeds in 1347 noemt Reinold zich Heer van Goevor-*
den. Had hij derhalve vroeger als plaatsvervanger vaa
1) In het archief te Munster zyn zoo ver ik weet slechts enkel©
stakken van het archief van Bredevoort.
2) Kerkelijk en wereldlijk Deventer, blz. 574.
5) Magkin, II St. 1* gedeelte, blz. 46.
?9
den Graaf*Bisschop in de plaoita Toorgezeleu, zoo
was hij na, althans tijdelijk, zelf Graaf geworden ,
hetzij OTer geheel Drenthe , hetzij OTer een gedeelte ;
zijn regter konde derhalve de landsvergaderingen hou-
den en het vonnis, door de gemeente, of de vier en
twintig Etten gevonden, uitspreken. Maar die gewig-
tige verandering heeft voorzeker niet zonder tegenstand
plaats gegrepen. Vele edelen en vrijen, vroeger Rei-
NOLDS gelijken, zullen ongaarne zijn oppergezag hebben
erkend. Het kan zijn dat hij , om dezen tot zwijgen te
brengen, het nuttig heeft geacht om van den Keizer het
voorregt te verwerven om Vrijgraven, dat is Keizerlijke
regters, aan te stellen. Door die daad scheen de Keizer
de regten van den nieuwen landsheer als het ware te
erkennen en te bevestigen. Daarenboven was die vrij-
stoel uitnemend geschikt om hen tot gehoorzaamheid
en handhaving van den landvrede te dwingen, die voor
een Heer van Coevorden hetzelfde ontzag niet betoon-
den , dat zij voor een Bisschop van Utrecht hadden be-
toond. Of RfiiicoLD zich met den naam van stoelheer
en het keizerlijke privilegie heeft te vreden gesteld, dan
of hij werkelijk een vrijstoel heeft opgerigt, is niet met
zekerheid te zeggen. Het eerste is waarschijnlijker,
maar heeft hij werkelijk een vrijstoel opgerigt, dan is
die zeker in 1395, bij de onderwerping van Coevorden
aan den Bisschop van Utrecht, te niet gegaan.
Wat echter den Keizer bewoog om die gunst aan
Reinold tan GoETORDEic te schenken, verdient wel een
nader onderzoek. De Luiemburgsche Keizers, met hoe
veel grond men ook een afkeurend oordeel moge vellen
over hun persoonlijk karakter en hunne baatzuchtige
en kleingeestige staatkunde , hebben jegens Duitschland
80
eenige verdiensten gehad , welke men hun niet kan
ontzeggen. Op den voorgrond staat de ijver voor het
handhaven van den landvrede. Karel IY, hoe geld-
zuchtig en bekrompen ook, trachtie dat doel zooveel
mogelijk te bereiken *); de woestaard Wenceslaus,
TÓór dat hij zich geheel en ai aan overdaad en zwei-
gerij had overgegeven ; de losbandige en trouwelooze
SiGiSKUND, zij allen deden wat in hun vermogen was,
om veiligheid en rust te bevorderen en zoo zij dat doel
niet geheel en al konden bereiken, dan vergete men
niet, hoe weinig magt aan den Duitschen Keizer was
overgebleven. Tot bereiking van dit doel begunstigden
zij het Veemgerigt, dat in Westphalen zoo krachtig tot
handhaving der orde werkte en trachtten het ook elders
in te voeren. Dat die plant op vreemden bodem, waar
niet dezelfde bestanddeelen als in Westphalen waren,
niet konde gedijen, zagen zij voorbij; maar dat zij der-
gelijke Trijstoelen in Overijssel en Drenthe, te voren
gedeelten ran het oude Westphalen , wilden oprigten ,
-was allezins met eene gezonde staatkunde overeenkom-
stig. Intusschen de yestiging van die nieuwe vrijstoelen
stuitte op eene andere zwarigheid. De vrijstoelen wa-
ren, gelijk hierboven is aangetoond, op overoude ge-
rigtsplaatsen gevestigd ; door langdurige gewoonte stond
het vast welke vrijen tot lederen stoel behoorden, wan-
neer de vergaderingen plaats hadden enz.; het scheppen
van een nieuwen vrijstoel was dus eene handeling, die
geenszins met de gewoonten der edelen en vrijen in de
nabijheid strookte, met weerzin moesten zij die » nieu-
wigheid'" aanschouwen en hunne openbare of geheime
1) Vergelijk onder anderen Erhard, GeschichU Münsterê, S. 178.
81
tegenwerking moest die nieawe instelling al spoedig
doen kwijnen en te niet gaan.
Toen das Keizer Earel IV in het jaar 1361 aan Bis*^
schop Jan van Arkel bij open brief de magt gaf om
in Salland en Twente (het Friesche gedeelte van Over-
ijssel blijft natuurlijk buiten aanmerking) vrijstoelen op
te rigten, Vrijgraven en Yrijschepenen aan te stellen,
met dezelfde kracht, als of hij ze zelf had aangesteld ^)>
is die uitbreiding van 's Bisschops magt den landzaten van
Overijssel voorzeker geenszins aangenaam geweest. De
Bisschop heeft waarschijnlijk zich voorgesteld, om door
dit middel de onrustige en krijgszuchtige edelen , tegen
welke hij vele en bloedige oorlogen moest voeren, te
spoediger te bedwingen. Volgens Racer 2) zoude echter
de Bisschop dit doel niet hebben bereikt , en zoude juist
het bekend worden van het privilegie door den Bisschop
verkregen , aanleiding hebben gegeven tot nieuwe veeten
en onlusten. Het is zeer goed denkbaar dat inderdaad
de uitkomst niet aan het doel heeft beantwoord. Wat
den Bisschop doelmatig scheen tot handhaving van de orde,
moest aan de edellieden, die niet geheel ten onregte met
de orde van den Bisschop het denkbeeld van onderdruk-
king verbonden , alles behalve goed toeschijnen. Daar*
entegen moesten de maatregelen van den Bisschop aan de
stedelingen, die daardoor gebaat werden, zeer behagen.
Men kwam echter onder de zwakke regering van den
opvolger van Bisschop Jan van Arkel, den rampspoe-
digen Jan van Vernènbürg, tot geene verdere maat-
regelen; maar toen Floris van Wevelinkhoven , een
') Men zie het privilegie bij Bcmbar t. a. p. bl. 572.
2) Overijsselsche Gedenkstukken, V Deel.
DL. X. 6
82
der krachtigste regenten die den Utrechtschen bisschops*
zetel bekleed hebben , het bewind in handen kreeg,
werden er meer stappen tot de inToering Tan het Veem-
gerigt gedaan. Floris was Bisschop yan Manster ge*
weest; hij was toegetreden tot den landrrede Tan 1371,
waarbij aan de Veemschepenen door den Keizer uit-
drukkelijk de zorg was opgedragen om dien landTrede
te bewaren en te handhaTen; hij had gezien hoe krach-
tig het Veemgerigt werkte; en het is dus geen wonder
zoo hij het in zijn Bisdom Utrecht ook wilde iuToe-
ren i). Aan zijne tusschenkomst zal het dus toe te
schriJTen zijn, dat de stad DeTenter op haar Terzoek
Tan Koning Wenceslaus op St. Lucasdag (18 October)
1386 het regt Terkreeg, om een yrijstoel op te rigten,
een priWlegie, dat op elfduizend-maagdendag (21 Octo-
ber) gCTolgd werd door een keizerlijke aanstelling,
waarbij Hendrik ter Bruggeit, uit een aanzienlijk
DcTentersch geslacht gesproten, tot Vrijgraaf Tan den
nieuw op te rigten stoel werd benoemd 2). Maar, moge
de Bisschop groeten iuTloed op dat Terzoek gehad heb-
ben, het ging toch Tan den magistraat te DeTenter uit,
en des te meer Terwondering moet het baren, wanneer
men niet alleen Deventer weigerachtig ziet om dien
Trijstoel tot stand te brengen, maar zelfs in 1394 ziet
bepalen dat geen Veemschepenen Toortaan leden Tan
den Raad zouden zijn en dat zij, die reeds Yeemsche-
') In de oude vertaling van Beka bij Matthaküs, Anahcta III.
blz. 278, wordt van hem gezegd: «Hg was die vroedste van der
eren te kaven ende van der veembanc die doe in Dnitsche lant vrasT
*»juris vemici scientissimus'*'* zegt Matthaeüs. De uitgave van Bughi>
Lies heeft deze plaats niet.
2) DuMBAR, t. a. p. blz. 577.
83
penen waren, uit den Raad zonden gezet worden >)•
Misschien is deze verandering van denkwijze toe te
schrijven aan eene afwisseling van personen in den
Raad ; misschien staat ook de zaak in verband met het
geschil tasseben Deventer aan de eene en Zwolle en
Kampen aan de andere zijde over de plaats , waar de
groote Klaring zoude gehouden worden. Wenceslaus
bevestigde op denzelfden dag, waarop hij aan Deventer
den vrjjstoel schonk, die stad in het bezit van de Kla-
ring, maar Kampen en Zwolle gaven eerst in 1392 toe.
Was men soms voornemens den vrijstoel in werking
te doen treden, wanneer onverhoopt de onderwerping
der beide andere steden niet gevolgd ware en achtte
Deventer het soms onraadzaam, nu het doel eenmaal
bereikt was, de gevaarlijke proef te nemen? Welke
de reden ook zij, zeker is het dat de vrijstoel niet werd
opgerigt en dat Deventer wegens dit verzuim , dat eene
bespotting van de keizerlijke Majesteit konde schijnen,
voor het keizerlijke Hofgerigt werd gedagvaard.
Den 25 Junij 1397 bragt een keizerlijke bode de
dagvaarding tegen St. Margaretendag naastvolgende. De
Raad vergenoegde zich met protesteeren en zond zeke-
ren meester Bernarous Gobelini naar Praag, om te
bewerken, dat de dagvaarding mogt worden ingetrok-
ken. De poging mislukte evenwel, want in het volgende
jaar werd een nieuwe dagvaarding even als de vorige
ten verzoeke van Diederik Kraen, ^s Konings schen-
ker, aan den Raad der stad Deventer ter hand gesteld.
Deze zond toen twee afgevaardigden, Arnold upper
1) MooNEN, Ckronijke van Deventer, blz. 35. Reviüs, Daventria
illustrata, pag. 89.
84
H££ST en Hendrik ter Bruggen (den benoemden Yr^'-»
graaf) om zich op de priTÜegiën der stad te beroepen
en nog meer drangredenen in het midden te brengen.
Tan welken aard die drangredenen waren wordt niet
gemeld, maar uit de geheele toedragt der zaak zoude
het geenszins te verwonderen zijn indien zij zeer zwaar-
wigtig werden bevonden*). Men kan zich toch moeilijk
Toorstellen dat Wenceslaus zijne aanspraken, die in-
derdaad zeer gegrond waren , anders dan tegen belang-
rijke opofferingen van de zijde van Deventer heeft laten
Taren. Immers bij den brief waarin hij yerklaart geene
aanspraken meer op Deventer te hebben, worden drie
punten van beschuldiging opgenoemd. In de eerste
plaats had Deventer, ofschoon het van Wenceslaüs het
zwaard ten teeken van hoog en laag regtsgebied had
ontvangen, hem niet geholpen, toen hij gevangen was
geweest ; vervolgens had Deventer een vrijbank aange-^
nomen van den Koning en had daar niet mede voort-
gevaren; eindelijk had het bepaald dat Veemschepenen
1) Tot staving yan dit vermoeden strekke de volgende post in de
rekening van den Cameraar Frederik van der Eeze over 1398 "hij
onse scepenen gehiet Huberte vak der Braeck, die bij van onser
stad weghen betaelt heeft heren Johan van Kenswijlrb ende heren
Hbrmak yam Patteren van des Eeijsers zaken, daer sie onse stad
des Keijsers brief af verworven hebben , daer die zaken mede concor-
diert sin, die die Keijser np onse stadt meijnde te segghen hebben
XVII*^ XL gul II pi. III br." Ook de bevestiging van de groote
klaring of het privilegie van een vrijstoel had geld gekost. «Item
heren Emond tan Andelstorp die hem onse stad schuldich was
van den zaken , daet Aerkt upper Heest ende Hekr. tbr Brüg»-
ohek, van onse stad weghen omme an den Keijser hadden gheweest
die hem onse stadt tot Nymeghen sonde VIIc XCI Ghelr. galden ma-
ken XVnic XCVIII « Vm ss." Rekening van den Cameraar Hbk-
PRiK TBR Bruoghek ovor 1387.
85
niet in den Raad roogten gekozen worden. Van deze
beschuldigingen wordt de stad Deventer bij koninklijk
bevelschrift van 13 Dec. 1398 ontheren, op grond dat
'sEoniogs vorderingen geene gewoonte in Deventer wa-
ren geweest en de dagvaarding op de registers van het
Hofgerigt geschrapt. Zoo het overijlde verzoek om een
vrijstoel Deventer derhalve al opofferingen heeft ge-
kost, de stad is volkomen geslaagd in hare poging om
die fout te herstellen.
Zoo zijn wij eindelijk gekomen aan den laatsten vrij-
stoel die hier te lande heeft bestaan, dien te Goor.
Bisschop Frederik van BLAfTKEiVHEiM, gebruik makende
van de magt door Keizer Karel IV aan zgne voorgan-
gers, de Bisschoppen van Utrecht, verleend, verklaar-
de op den twintigsten Maart 1421 dat hij tot bevesti-
ging van den vrede en beteugeling van de boosdoeners,
die hoe langer zoo stouter werden, te Goor op de plaats
waar vroeger het bisschoppelijk kasteel had gestaan,
een vrijstoel wilde oprigten en, opdat het regt daar be-
hoorlijk werd gehandhaafd, benoemde hij zeventien
personen in den brief met namen genoemd, tot vrij-
schepenen en stelde Herman van Ansem, schildknaap,
tot Vrijgraaf aldaar aan. Keizer Sigismund bekrachtigde
op verzoek van den Bisschop die benoeming van een
Vrijgraaf op den 17 November van hetzelfde jaar >).
Dit is alles wat van dien vrijstoel bekend is; of de zaak
daarom haar beslag heeft gekregen en of de Vrijgraaf
werkelijk zijne betrekking heeft aanvaard, is onbekend,
maar als men bedenkt dat er geene sporen van de wer-
king van het Veemgerigt daar ter plaatse zijn overge-
DcTMBAR, Analecta, II, pag. 283 seqq.
86
bleten y geToelt men zich genoopt , ook aan het voort-
durend bestaan Tan dezen Trijstoel te twijfelen.
Zoo blijft het derhalve onbewezen, dat er immer
meer yrijstoelen dan die bij Bredevoort, in ons vader-
land in ToUe werking zijn geweest en mogen wg met
Tolle regt het Yeemgerigt als eene in Nederland vreemd-
soortige instelling beschouwen, die hier nimmer tas-
ten bodem heeft kunnen verwerven. Uit de stukken
betreffende den vrijstoel te Deventer mag men zelfs
opmaken, dat er een zekere afkeer tegen de Veem-
schepenen hier te lande bestond , getuige het voorschrift
om hen niet tot het lidmaatschap van den Raad toe te
laten. Een soortgelijk besluit als te Deventer, werd
te Zutphen genomen. Blijkens een boek in het Archief
van die stad , het Vale boek genaamd , waarin vele keu-
ren en uitspraken van Schepenen zijn opgenomen en
dat volgens het opschrift in het jaar 1400 uit het oude
boek werd overgeschreven , gold daar de volgende bepa-
ling: »Dat gheen vemescepen tot Zutphen gheen sche-
»pen wesen sal, noch gheen raet wesen sal, dat is
>»geslaten ende dair is een ordel avergegaeo ende aver-
»ghewiset ende dat is bescreven in Stades boec ende
»dair is ein ordel aver geghaen ende dat et stantach-
»tich wesen zal.''
»Ende wanneer ennych man scepen off raet gekaeren
»is ende synen eed gedaen heft, soe sal he van stont,
» wanneer he ierst in de camer kompt, by den solven
»ede seggen, weer he oeck vemscepen sy. Ende were
»he denn vemscepen, soe sal he dat jaer lanck sonder
»gichten off richten blyven sitten ende soe sal men des
»naesten tokomenden iaers oen sitten laeten ende enen
» anderen in syne stede kiesen, want dyt oeck met
87
»eDeii ordel gesloeten is. £nde want zedelick ende
»gewoenlic is dat men anderen heren ende jonckeren
»geswaerne in onsen raet nyet en plecht te kiesen, soe
»is myt enen ordel geslaeten dat men dat voert alsoe
» holden sal ende dat gyn soepen noch raet deer heren
3!>noch jonkeren kledynghe draegen en s^V
Hen zoude welligt op het denkbeeld komen, dat
deze verordening op het voetspoor van het Deventersche
faadsbosluit van 1394 is ingevoerd , maar ten onregte.
Immers het oude boek » waaruit dit boek is overgeschre*
ven^^ bestaat nog, al is het dan ook slechts in enkele
onzamenhangende pergamenten bladen; volgens het
schrift zal het welligt een vijftig jaren ouder zijn dan het
Tale boek en in die bladen komt de eerste zinsnede der
keur letterlijk weder voor. De tweede is er waarschijn-*
lijk later bijgevoegd , toen men ondervond dat het niet
zoo gemakkelijk was gewaar te worden, wie Veemsche-
pen was en wie niet. Langen tijd hadden toch de
steden, die, van uitgebreide voorregten voorzien en
bloeiende door handel en nijverheid, geen veemgerigt
noodig hadden, om aan hunne burgers veiligheid te
verschaffen, den invloed der Veemschepenen trachten te
beperken en dat oogmerk door uitsluiting en als het
ware schandvlekking der Veemschepenen te bereiken.
Maar de tijd naderde , waarin dit middel niet meer
zoude baten. De krachtige wijze waarop het Veemge-
rigt zich deed gelden, bewoog meer en meer edelen
en onedelen, om door toetreding tot het schepenen*
verbond zich dien magligen steun te verwerven. Zoo
vindt men dan in het midden der vijftiende eeuw overal
in ons vaderland Veemschepenen, en daar onder man-
nen tot de aanzienlijkste geslachten behoorende. In
88
den brief van Fr£D£Rik yan Blankskhbih van 1421
komen onder anderen als Veemschepenen Toor: Johabt
Burggraaf van Montfoort, Willem vaut Montfoort
zijn broeder en Willem van Montfoort van Sweten.
In 1460 is Hendrik Heer tot Wisch Landdrost der
Graafschap Zutphen Veemschepen en geeft in die hoe-
danigheid eene verklaring af: blijkens de vrijspraak van
de stad Zutphen in de zaak tegen Herrort Rezen i)^
zijn Bitter en Johan van Raesveld, van het magtige
geslacht van dien naam, ook in die hoedanigheid bij
het regtsgeding. Ook Willem II Heer van den Berg
schijnt Veemschepen te zijn geweest. Hetzelfde kan
men zeggen van OTToHeer van Bronkhorst en Borculo,
en van Dirk van Keppel ; en wilden wij deze lijst ver-
meerderen met de namen van alle Veemschepenen van
adelijken of burgerlijken stand , die in de stukken over
het Veemgerigt voorkomen, wij zouden niet weten
waar te eindigen ^). Het ging dus niet aan om de
Veemschepenen te weren, en men kwam zoo op een
ander middel , dat meer beloofde.
Hadden leden uit den hoogen adel, hadden vorsten
zelfs, het niet beneden zich geacht in het verbond der
Veemschepenen te treden , zoo konde voor de Schepe-
nen der vrije steden eene dergelijke toetreding wel niets
vernederends bevatten; zoo dacht de Magistraat der
stad Arnhem en dien tengevolge werden de Schepenen
WijNAND VAN Aller, Gijsrrecht van der Hoeven,
Jan van den Wall, Maas van Mekeren, Peter die
^) NiJHOFP, Bijdragen y II. bl. 145.
2) Daarentegen behooren de Vrijgi-aven met enkele uitzonderingen
allen tot den stand der yrijen.
89
ScHRUYER en Jan yah Aggelsn in het jaar 1455 te
Bredevoort tot Veemschepenen gemaakt >). De stad
Zntphen, ofschoon ettelijke van hare Schepenen tot de
Veemschepenen behoorden, achtte het genoeg, wanneer
een der stadsboden officieel lid was Tan het verbond;
zoo was in 1450 de bode Willem van Veenhüisev
Yeemschepen en in het jaar 14b9 liet men een anderen
bode te Bredevoort Veemschepen worden ^) ; zoo had
men ten minsten ook verdedigers bij de vrij stoelen en
werd men niet onverwachts overvallen. Het schijnt
dat die maatregel aan het doel beantwoordde.
Toen op het laatst der vijftiende eeuw de vrees voor
de Yeemgerigten allengs verdween, nam ook, gelijk be-
grijpelijk is, het getal der Veemschepenen zeer af; in
de zestiende eeuw zijn mij geen Veemschepenen in Ne-
derland meer voorgekomen.
S 2.
Passieve betrekking, Bemoeijingen van de Veem^
geriglen met de regtspleging in Nedei^land,
Evocati'èn in Gelderland^ Overijssel ^
Drenthe en Groningen.
Met een enkel woord is hierboven aangemerkt, dat
de Vrijgraven zich niet vergenoegden met regt te spre-
ken over de inwoners van dat gedeelte van den gouw,
1) « Item Sonnendages belaken Pinxter die Bnrgermeysters mit den
scepenen gescenct Ekgelbert Meijginc, soe als hy hier gescreven
was te comen om onss scepenen te vueren aen den vrijenstoell , dair
gy vryscepenen solden warden 't gelaech van XVIII manne ad VI kr.
ende na IlIIqr. ende IIII koken" Rekening van Arnhem over 1455.
'J «'Dair to heft men verdain mit ten ghonen dat Gebbit onser stat
diener vryscepen wart enz.'' Rekening van Zntphen over 1489.
90
waarover zij aanTankelijk gesteld waren, maar dal zij
door geheel Westphalea eo ook meermalen daar boiten
hun regtsgebied uitbreidden. De geschiedenis van het
Veemgerigt in ons Taderland levert daarvan een Ireftend
bewijs. In dat gedeelte wat bij gevolgtrekking tot
Westphalen kan worden gebragt, vinden wij talrijke
voorbeelden van dagvaardingen, zoowel van enkele
personen, als van geheele steden, voor verschillende
vrijstoelen ; wij zien de steden door vrees voor de magt
der Veemgerigten bevangen, allerlei wegen inslaan, om
zich aan de gevaarlijke gevolgen van een veroordeelend
vonnis te onttrekken en bij Keizer, Paus en Landvorst
om beurten toevlugt zoeken. In het overig gedeelte
van ons vaderland wordt hunne werking slechts als bij
uitzondering waargenomen. Vreemd genoeg zijn het
juist de vroegste tijden, waarin wij sporen van hunne
werking in Holland of Utrecht waarnemen , terwijl zij
buiten aanraking met die Provinciën blijven in dien
tijd toen de Geldersche en Overijsselscbe steden voor
hen sidderden.
Tot die, wel is waar zeer flaauwe sporen, zoude men
de geschiedenis of liever de sage van Folp£RT tan
Arkel, Heer van Haastrecht kunnen brengen, die vol-
gens het verhaal bij GouthO£V£N •) door den duivel
werd weggehaald tot straf voor zijne veelvuldige euvel*
daden, zoo dat slechts drie droppelen bloeds te vinden
waren op de plaats, waar hij gestaan had. Het kan
zijn dat een doodvonnis van het Veemgerigt hem heeft
^) I. blz. 133. Zie ook Slicht bnhorst , Geldersche Geschiedenissen,
blz. 196. Beider bron is waarschijnlijk de Anonymus de vita et
rebus gestis Dominorum de Arckel bij MAirnAEUs, AnaUcta, Tom.y,
pag. 203—240.
91
getroffen en dat onbekendheid met de wijze van uitToe-
ring dier vonnissen, aan iets bovennatuurlijks heeft
doen denken; doeh de stof is beter geschikt voor
het dichterlijk genie van eenen Staring of eenen yan
Lbnrep» dan voor het koele onderzoek yan den ge-
schied vorscher. Wij zullen dus die sage laten voor het
geen zij is.
£en duidelijker bewijs van inmenging ran het Veem-
gerigt treft men in het Archief der tij f Kapittelen te
Utrecht aan, doch het bewijst dan ook niet meer dan
die inmenging zelve. In het leenregister der Abdij van
St. Paulus te Utrecht yan 1420 — 1485 yindt men een
geding opgeteekend^ dat in het jaar 1365 tusschen twee
thinspligtigen van den Abt werd gevoerd over het bezit
yan zeker thinsgoed , ter Zijlhorst genaamd , onder £mi«
claer. De thinsgenooten die het ronnis zouden vellen
konden (iets zeldzaams in de regtspleging van die dagen)
het niet eens worden. De oordeelwijzer, steunende op
de meerderheid der thinsgenooten, wees het goed aan
den eischer toe. Hiertegen verhief zich de minderheid
(die naar ons oppervlakkig oordeel het regt werkelijk
aan hare zijde had; men kan echter daarover moeilijk
iets met zekerheid zeggen, zoodra alle omstandigheden
niet bekend zijn) en beriep zich op den Bisschop. De
Abt schijnt 9 hoewel hij toegaf dat het hooger beroep
geldig was , zich aan het geyoelen der meerderheid
te hebben aangesloten en nu dagvaardde de verweerder
den Abt zoo wel als den oordeelwijzer yoor het Veem-
gerigt, waarschijnlijk uithoofde van regtsweigering.
Daarop volgde eene verveeming, die volgens eene aan«
teekening bij yerstek zoude zijn uitgesproken. De na-
dere omstandigheden van die verveeming blijven echter
92
geheel in het duister, daar hel vonnis zelf niet is
wedergevonden »}.
Zoo weinig beleekenend de werking der Yeemgerig-
ten in Holland, Zeeland, Utrecht, Friesland, Noord-
Braband en Limburg is, zoo Teelomyattend is zij ia
Gelderland en Overijssel. Vangen wij onze beschouwing
met Gelderland aan, dan verdringt daar het eene veeoi-
proces het andere, allen echter binnen het tijdvak van
1423 tot 1500 of daaromtrent. De oorzaak waarom
slechts in dat tijdperk regtsgedingen voor het Veemge-
rigt worden aangetroffen, is niet rer te zoeken, De
Hertogen uit het huis van Gulik deden hun gezag krach-
tig gelden, zij handhaafden de voorregten aan hunne
steden verleend, zij wisten orde en wet te doen eer-
biedigen en aan de uitspraken hunner regters behoor-
lijke uitvoering te verschaffen. De strijdlustige ridders
werden door hen in bedwang gehouden, of zij yer-
schaften hun de gelegenheid om buiten 's lands roem
en buit te behalen; binnenlandsche strooptogten belet-
ten zij met krachtige hand; toen was er dus geene
plaats voor het Veemgerigt. Maar toen de zwakke
Arnold tan ëgmond den Hertogszetel beklom , in nut-
telooze oorlogen, zonder klem gevoerd, het bloed en
het vermogen zijner onderdanen verkwistte en zich één
voor één de teugels van het gezag liet ontwringen, toen
ontstond er al spoedig eene grenzenlooze verwarring in
Gelderland. Een ieder deed wat regt was in zijne
oogen, veiligheid van personen en goederen hield op,
om de uitspraken der regters bekommerde zich niemand
meer, onophoudelijke veeten teisterden het land, en
^) Men zie de geheele zaak in Bijlage II.
93
slechts binnen de muren der steden was nog zekerheide
Maar ook deze, overmoedig geworden door rijkdom en
toenemende bevolking, kantten zich tegen den Hertog
en wilden naauwelijks van gehoorzaamheid weten. Het
was niet te verwonderen dat in die dagen menig ver-
drukte omzag naar het Veemgerigt, als zijne laatste
. loevlugt, maar evenmin dat menig woelgeest gretig die
gelegenheid aangreep , om zijne vijanden te kwellen
en te overweldigen. Toen in lateren tijd de Bourgon-
dische vorsten in Gelderland , nu eens in het geheel
niet, dan bij tusschenpoozen zeer schaarsch werden
geëerbiedigd , toen burgeroorlog bij de overige rampen
des lands was gekomen ^ bleef de tusschenkomst van
het Veemgerigt noodzakelijk en begrijpelijk. Eerst bij
Karel tan Egsiond's streng en geweldig bestuur neemt
die noodzakelijkheid af en de inyloed der Yeemgerig-
ten, in het algemeen reeds gefnuikt door het Rijks-
kamergerigt, houdt ook van lieverlede in Gelderland op.
De eerste persoon die Toor het Veemgerigt werd ge-
dagvaard, was Hertog Arnold zelf. Zijne beambten
hadden twee schepen met stokvisch geladen, toebehoo-
rende zekeren Herman tan der Hai.len, burger te
Keulen, die behoorlijk te Zutphen tol betaald hadden,
te Lobith aangehouden en zich dezelve gewelddadig toe-
geëigend. De verongelijkte eigenaar riep de hulp van
het Veemgerigt in en op 22 Jauuarij 1436 dagvaardde
Hendrik tan Valrrecht Vrijgraaf van Ludenscheid en
te Hohen-Limburg (aan de Lenne in het Graafschap
Mark) den Hertog om zich wegens die daad yoor zijn
vrijstoel te verantwoorden. Ook de steden Nymegen
en Arnhem en verschillende ambtenaren van den Hertog
werden gedagvaard. Maar reeds den 12 Maart daar-
94
aanvolgende trok de Vrijgraaf zijne dagvaardhig in en
droeg aan JoHAN yan Essen Yrijgraaf te Bredeyoort op,
om den gedaagden hun regt weder te geyen, als of zy
nimmer gedagvaard waren geweest i). Zag de Yrijgraaf
geen kans om zijn vonnis ten uitvoer te leggen tegea
een magtigen Torst, ol was de klager, al ware het ook
aanvankelijk slechts met schoone woorden, te vreden
gesteld ? Beide beweegredenen hebben voorzeker za-
mengewerkt, maar dat de laatste vooral van grooten
invloed is geweest, blijkt uit eene memorie in het
stedelijk Archief te Zutphen, waarin gezegd wordt, dat
Bannerheeren , Bidderschap en Steden meermalen aan
VAN DER Hallen beloofd hadden hem schadevergoeding
te zullen geven , dat die beloften niet vervuld waren
en dat tan der Hallen daarom den Hertog en de
Landschap voor de keizerlijke Majesteit had gedagvaard
en met oordeel en sententie verwonnen had in acht en
over acht. Toen waren vele goederen der Gelderschen
te Keulen en elders aangehouden, zoodat die van Zut-
phen te rade waren geworden voor hun aandeel 500
Bijnsche guldens aan den klager uit te keeren , om van
zijne vervolging bevrijd te blijven 2). Dat ook de overige
steden des lands tot schadeloosstelling van den beroof-
den koopman hadden moeten bijdragen, is duidelijk af
te leiden uit de memorie van grieven door de burgers
van Nijmegen in 1458 aan den Hertog ingeleverd. Ook
') NiJHOPP, Gedenkwaardtgheden , IV. n°. 154 en 156.
^1 » Gegeven Herman van der Hall want hy dye Gelresschen yer-
wonnen had mit des Keysers acht om der naeme wil onss heeren
v«n Gelre aen dat Tolhuess baven geleyde, daer onse stat mit hem
Tan geslicht is II* rinssche gulden maket Y^ ^."^ Kekening van Zut-
phen over 1453.
95
zij hadden voor die zaak 500 Rijnsche guldens moeten
betalen >). Zoo had dan toch de dagvaarding voor het
Veemgerigt den klager gebaat en was zij , zoo al niet
de oorzaak y althans de aanleiding dat het onregt her-
steld werd.
Evenmin als de Hertog, durfde een zijner magtigste
edelen , Willem Heer van den Berg en van Bijland ,
bijgenaamd de Jiyke, de uitspraken van het Veemge-
rigt verachten. Hij werd in het jaar 1438 op klagte
van de Munstersche edellieden Diederik en Hetdenruk
YAif Oer, voor den vrijstoel te Norderna gedagvaard.
Welk het onderwerp der dagvaarding was, blijft onze-
ker, maar onder de medegedagvaarde Bergsche edel-
lieden zijn Rutger yan de Padeyoort, toenmaals
Landdrost van Bergh en Johasc Raffeitberch Rigter te
Gendringen. Het is dus mogelijk dat het eene klagte
over regtsweigering betrof, maar, hoe het zij, Willem
de f^reedzame (want zoo wordt hij ook genoemd) wachtte
geen vonnis af, maar wist zijne tegenpartij te vreden te
stellen , die op de voor de gedaagden meest eervolle
wijze van zijne vordering afzag 2). — Vorsten en edel-
lieden in Gelderland waren voor de vrijstoelen getrok-
ken , de beurt zoude nu weldra aan de steden komen.
Bekend is het belangrijke regtsgeding door Herbokt
Rezev tegen de stad Zutphen gevoerd ^) en het zonde
volstrekt noodeloos zijn de uitspraak Yan het Veemge-
rigt nog eens onder de Bijlagen op te nemen, nadat
dezelve door den Heer Sloet is uitgegeven en opge-
') Pont ANUS, pag. 510 — 514.
2) Bijlage in.
') Zutphen voor het Veemgerigt , medegedeeld door Mr. L. A. J. W.
Baron Slokt, in Nuiioffs Bijdragen, IL hlz. 133.
96
helderd. Volledigheidshahe en voor hen , aan' welken
dit stuk niet bekend mogt zijn, wordt hier aangetee-
kend, dat Herbort Rezen den 25 September 1449 door
Hendrik van Werdinchüsen, Vrijgraaf te Velgesle vóór
de stad Schwerte, alle burgers en inwoners van Zutphen
boven de 12 jaren oud voor diens vrijstoel had doen
dagvaarden, om zich te verantwoorden tegen de aan-*
klagt, dat eenige personen die hem zijne goederen
hadden ontroofd, zich in hunne stad ophielden, dat
zij derhalve openbare straatroovers beschermden, en dat
hij niettegenstaande alle aangewende moeite geen regt
yan hen had kunnen verkrijgen. De stad Zutphen
achtte deze aanklagt niet gering, integendeel zij deed
het onmogelijke om den klager te overtuigen van het
onregtmatige zijner handelingen; zij bood aan de zaak
door de Schepenen van Zwolle en Deventer als scheids-
lieden te doen beslechten , maar Herbort Rezen wilde
zich daaraan niet onderwerpen; zij verschafte zich verkla-
ringen van den Heer van fironckhorst en Borculo, zoo
mede van drie Vrijschepenen , dat zij bereid was zich
tegen den aanklager in regten te verantwoorden; zij
verkreeg de voorspraak des Hertogs van Gelre met de
belofte, dat hij zelf zorg zoude dragen voor eene bil-
lijke uitspraak — alles te vergeefs. Toen zond zij hare
procuratoren op den bepaalden regtsdag den 1 Maart
1450 en toonde daar hare onschuld aan door voldoende
bewijzen. Eene volledige herstelling in eer en regt,
gelijk dat bij de Veemgerigten gebruikelijk schijnt te
zijn geweest, volgde echter niet, zoodat de stad Zut-
phen nu zelve optrad voor Hügo van Oosterwijck Vrij-
graaf van den Aartsbisschop van Keulen in de veste van
Rekelinghusen en op den 16 April 1450 een vonnis
97
onder Konings ban verkreeg, waarbij zij van de aan-
klagt Tan Hbrbort Rezen plegtig werd vrijgesproken.
HüGO VAN OosTERWiJCK, een man van grooten invloed,
bekend en geacht in verre landen >), stond in naauwe
betrekking tot de stad Zutphen. Hij was, zoo als hij
in de rekeningen genoemd wordt, haar Vrijgraaf , dat is
te zeggen, hij stond haar bij met raad en daad in alle
zaken, die het Veemgerigt betroiTen. Als zoodanig
trok hij het gewone loon van den Vrijgraaf, zes Rijn-
sche guldens. Vóór hem had Hendrik van Assen die
betrekking bekleed 2) en van 1448 af tot 1478 toe komt
HuGO VAN OosTERWiJCK in de rekeningen van Zutphen
voor ^). Hij deed wat hij konde om den slag te kee-
ren, die Zutphen dreigde te treJB^en en de stedelijke
rentmeester, die hem op bevel der Schepenen nog eene
bijzondere vereering ter hand stelde, had volkomen regt
toen hij er bijvoegde »want hij die voer wal verdient
had/' Zijne brieven aan de stad Zutphen toonen aan,
hoezeer hij de misbruiken van het Veemgerigt trachtte
tegen te gaan en hoe hij die stad trachtte te vrijwaren
tegen de onwaardige knevelarij van zijnen ambtgenoot,
Hendrik van Weeroinchusen. Dat belette echter niet
dat dit geding de stad Zutphen op groote sommen gelds
*) VoiOT, die Westphalischen Femgerichte u. s, w. S. 19.
2) * Des mandages na Mertini gegeven Henric van Assbn den vrie-
greve voer syn loen VI enckel rinssche gulden."' Rekening van Zut-
phen over 1445.
') *De8 Donredages na St, Marten ghegeven van bewel der schepe-
nen HuGHEN VAN Oesteevtijck den vryghreven VI rinsche gulden."
Rekening van Zutphen over 1448 en vervolgens. Ook in de rekenin-
gen van Arnhem komt hij als Vrijgraaf dier stad voor. Nijhofp's
Bijdragen, IV. blz. 268.
DL. X. 7
98
te staan kwam '). Een regtsgeding voor het Veem-
gerigt was ook uit een geldelijk oogpunt zeer te
duchten.
De gemakkelijke wijze om zich door middel Tan het
Yeemgerigt regt of wraak te Terschafien, bewoog ook
menigen Gelderschman om tot die regters zijne toeylugt
te nemen. Onder dezen rekenen wij den Arnhemschen
Muntmeester Stephan Scherff, die in het jaar 1442
den raad der stad Frankfort Toor den Yrijgraaf te Lu-
denscheid dagvaardde , omdat die hem van muntverval-
sching had beticht 2). Voorts Arnold tan Uoefel, op
wiens verzoek Steven tan der Loe, de Yrijgraaf van
den Stoel op het Walfort, den Dantziger koopman
Johan von Gochen wegens eene handelsschuld in 1451
voor zgn vrijstoel dagvaardde 3), doch waarschijnlgk ten
gevolge van de tusschenkomst van den Grootmeester der
Duitsche orde, de zaak liet varen , en eindelijk Heer
EvERT TAN WiLPy die in het jaar 1450, nadat hij
JoHAN TAN RossEM, Heer JoHAN TAN Btland en ver-
scheidene andere Betuwsche edelen, te vergeefs voor
den Scholtus binnen en buiten Zutphen had gedagvaard,
tot het nakomen van een verdrag van leisting; hen aan-
klaagde bij gezegden Steven tan der Loe en den Yrij-
graaf van den Graaf van Bentheim , om hen door het
Yeemgerigt te doen veroordeelen. De brief van den
Scholtus is merkwaardig, omdat daarin een kennelijk
streven doorstraalt, om de geregtelijke terminologie van
*) Zoo als uit de Bijlage IV blijkt, waar de tot nog toe onbekende
stukken ran dit geding en de uittreksels uit de stedelijke rekening
bijeen zijn gevoegd.
2) ÜSKNKR, S. 29.
^j V016T, S. 122,
99
het Yeemgerigt na te bootsen >). Klaarblijkelijk was
men in Gelderland zeer bekend met de wijze van regts-
pleging roor het Yeemgerigt.
Uet jaar 1450 was voor Gelderland vruchtbaar in
Veemgerigtszaken. Behalve het regtsgeding tegen Her*
BORT R£Z£N was nog de Zatphensche Schepen ëyert
AssE in een regtsgeding voor den vrijstoel te Hohen-
Limburg gewikkeld, waarom hij aan den stadsbode
Willem tan Veenhuseit volmagt gaf om zijne zaak te
verdedigen en des noods in hooger beroep te komen 2),
terwijl in hel volgende jaar vier raadsleden van diezelfde
stad, JoHAN Krevnck, Gerrit Ulrix, Henrik Eaelsack
en Willem Leriicck voor dienzelfden vrijstoel gedag-
vaard waren. De namen van den Yrijgraaf Arent Gleijn-
SMIT , die in het vorige jaar voor Zutphen was opgetre-
den en van Hendrik van Weerdinchusen, die in dit
geding voorkomen ^ doen vermoeden dat het met het
vorige geding in verband stond en dat men wraak wilde
nemen over de tusschenkomst van HuGO van Ooster*
WUCK. Het onderwerp van het geding is echter onbe-
kend. Het geding werd van den vrijstoel van Limburg
eerst naar Coesfeld en vervolgens weder naar Yelgiste
verlegd en kostte der stad Zutphen wederom aanzien-
lijke sommen. In deze zaak beproefde Zutphen de
kracht van het geestelijk gerigt, een wapen dat tegen
sommige Yrijgraven zeer afdoende was, maar hier geen
indruk schijnt te hebben gemaakt s). De vrijspraak
moest weder bij het Yeemgerigt zelve verkregen wor-
1) Zie Bijlago V.
2) Bijlage VI.
5) Bijlage VII.
100
den. Enkele aanteekeningen in de rekening ^an 1450
toonen aan, dat ook de stad Lochem in een geding
\Tas gewikkeld , waarvan echter niets meer kan worde»
medegedeeld y dan die daadzaak zehe i).
Van meer gewigt is een geding tusseben Betner ter
Brieck Arntszoon, naar bet scbijnt een Zutpbensch
burger, tegen Andries Yseren Gerritszooit, lid van den
raad aldaar met eenige anderen. Welligt gold het eene
burgerlijke zaak; bet yalt echter moeilijk zulks te be«
vestigen of te ontkennen, maar hoogst merkwaardig is
de loop die het geding nam. Reeds in 1449 was de
dagvaarding geschied, een gerigtsdag te Bredevoort was
vruchteloos afgeloopen en nu volgde de verveeming, die
in Februarij 1451 reeds had plaats gegrepen, want
toen liet de aanklager bet vonnis geregtelijk lezen en
bevestigen. Zulk een indruk maakte dit geduchte von-
nis op de Schepenen van Zutphen, dat zij Andries
Yseren, als onwaardig om het gestoelte der eer te be-
kieeden, van zijne betrekking ontzetten, of liever bem
dwongen zijn ambt niet meer waar te nemen , want
blijkens de rekening is geen ander in zijne plaats be-
noemd. Yseren klaagde hij het keizerlijke Hofgerigt,
dat den 28 September aan Burgemeesteren, Schepenen
en Raden gelastte om hem weder onder het getal der
Raadsleden op te nemen, met bedreiging, dat zij bij
niet nakoming van dit bevel voor het Hofgerigt gedag-
vaard waren tegen den eersten gerigtsdag. Het bleef
') «Gheryt to Winkel to Dorsten van wegen der van Lochem a»
HüGHEN VAN Oestebcwijck, onsen vrygreven, dat die van Lochem
gheloent solden hebben I "Ö? II ^. Wolter Momhe mit enen briuc
te Lochem om Johan van Neerde hier toe comen^ doe die vrygreve^
hier was enz.'* Bekening van Zatphen over 1450.
101
daarbij niet; op deQ 30 November 1451 werden ook
de aanlegger tèr Braeck en de Yrijgraaf Hendrik Hop-
PENBROUWER >) Toor het keizerlijk Hofgerigt geroepen.
De eerste stelde een Procurator om zich te verdedigen
en voorzeker heeft toen het geding daar een aanvang
genomen. Het geding voor het Yeemgerigt nam echter
mogelijk een zeer ernstig einde , welligt werd de ver-
veemde door de geheimzinnige uitvoerders van het von-
nis verrast en ter dood gebragt ; immers hij komt in de
rekening over 1453 als overleden voor. Deze aanwij-
zing zoude op zich zelve niet genoeg zijn om tot dit
besluit te komen, maar zij wordt versterkt dooreene
aanteekening in dezelfde rekening luidende: »Des maen-
dages na Ëgidii JoHiN HuERiriNCK, Heürick Kaelsack,
Alpher Schtmmelpenninck tot Aernem voer gerichte
op dach der vrenden ende maghen Andries Yserexs
Gerttssoens, den Got genadich sj, om to verhey malen
Betnt ter Brieck Arentssoen ende weren vyt twe
dagen met VII peerden." Heimaal nu heeft in de la-
tere middeleeuwen bijna altijd bij uitsluiting de betee-
kenis van lijfstrafielijk gerigt , en wij zien hier als het
ware den man , wiens handelingen aanleiding gaven tot
het vreeselijk vonnis der verveeming, als moordenaar
bij ^s Hertogen gerigt aanklagen. Uit de geheele zaak
kan men zien dat zij ernstig gemeend is geweest en
ernstig opgenomen en zij steekt daardoor af tegen die
van Herbobt Rezex, waarbij het ten laatsten den Yrij-
graaf slechts te doen was om de stad Zutphen eenig
*) Vrijgraaf van een onbekenden vrijstoel; te Bredevoort was, ge-
lijk wij gezien hebben, toen een ander; Hoppembrouwer heette
eigenlijk van Wisschel. Kronfjk van het Historisch Genootschap, VII.
blz. 89.
102
geld af te persen. Het is dus in dubbele mate te be-
treuren dat niet meer stukken oyer dit 'geding tot ons
zijn gekomen >).
In de zoo even, in de noot, aangehaalde Kronijk Tan het
Historisch Genootschap wordt de beknopte inhoud mede-
gedeeld yan drie stukken, insgelijks tot het Veemgerigt
betrekking hebbende. Het eerste is van 14D5feriaquarta
post Pnrificationem beatae Yirginis Mariae en bevat eene
vrijspraak van Wijnand vin Arnheh door Johan Frte-
MAN, Vrijgraaf in de Frije Erumme Graefschap en den
stoel te Wickede, van de aanklagt door Johan Bogge
voor den vrijstoel te Brunynchusen tegen hem inge-
bragt. Uit het tweede stuk, Dingsdag na Quasimodo
1455, blijkt dat die Johan Bogge slechts procurator
v^as van den ridder Johan van der Loe en dat beiden
vrederkeerig van wegen Wijnano van Arnhem voor den
vrijstoel te Boekholt waren gedagvaard; Dirk Wiltunck
Vrijgraaf van dien vrijstoel verklaart daarbij, dat alle
vervolging tegen de aangeklaagden heeft opgehouden.
In het derde stuk legt een der Procurators van Wijnand
TAN Arnhem, te weten de Vrijgraaf Hendrik van Wis-
SCHEL genaamd Hopfenrrouwer , zijne dienst als Pro-
curator neder. De van der Loe^s behooren tot een
geslacht, in de Lijmers en het Graafschap Bergh zeer ge«
goed. Welligt ontleenen zij hunnen naam aan het kasteel
Loe, niet ver vanZeddam. Bij Nijhoff, GedenkwAY.
n^ 360 komt Johan van der Loe als Raad des Herto-
gen van Gleef voor. Het geslacht van Arnhem is be-
kend genoeg en bezat onder anderen de Heerlijkheid
Rosande op de Veluwe. Wijnand van Arnhem was
j; Bijlage VIII.
103
een der trouwste aanhangers yan Adolf van ëgmono
en een der inyloedrijkste personen in Gelderland. Waar-
over tusschen beide edellieden is getwist, kunnen wij
zelfs niet gissen , daar wij geene inzage van die stukken
hebben gehad , maar de loop van het regtsgeding zelf
is , daar het blijkbaar door eene dading is geëindigd ,
minder belangrijk voor de geschiedenis van het Veem*
gerigt.
Naauwkeuriger zijn wij onderrigt omtrent de redenen
waarom Hendrik Heer van fVisch Landdrost van Zut-
phen in 1458 de stad Doesborgh voor het heimelijk
gerigt had gedagvaard, en die feiten, zoo wel als de
wijze, waarop de zaak werd bijgelegd, leveren het
sprekendste bewijs voor de verwarring, waarin alle
zaken in Gelderland waren geraakt. De plaatsbeklee*
der des Hertogs ondervindt tegenstand in de uitoe«
fening van zijn ambt en nu roept hij de hulp van
den Hertog niet in, om zijn gezag te handhaven en
zich te doen gehoorzamen, maar hij neemt zijne toe-
vlugt tot het Veemgerigt; de onderdanen van den Her*
tog zoeken hulp bij hunnen vorst en nu bewerkt de
Hertog, in stede van zijn ambtenaar te gelasten, die
vreemde wijze yan regtsvordering te doen ophouden,
dat Hendrik van Wisch en de burgers van Doesborgh
eene overeenkomst treffen, waarbij de eerste belooft
van het geding voor het Veemgerigt af te zullen zien ,
en zich aan da uitspraak van den Magistraat van Zut«
phen te zullen onderwerpen. Het is bijkans onmogelijk
zich zwakker te gedragen, dan Hertog Arnoi^d in deze
zaak deed. £n toch was het voornamelijk tot handha-
ving van het gezag des Hertogs, dat de Heer van Wisch
het geding had aangevangen I Hij beschuldigde die van
104
Doesborgh^ dat zij op den yrijen stroom, de Oude
IJssel, een watermolen hadden gebouwd zonder ^sHer*
togen toestemming, dat zij een aangeklaagden des nachts
uit de gevangenis van den regter te Doesborgh hadden
gehaald en hem laten ontsnappen, dat zij des nachts
gewapenderhand in het kerspel iran Hummelo waren
gevallen , op gewelddadige wijze huiszoeking hadden ge-
daan, den gerigtsbode met getogen messen overal ge-
zocht hadden, zonder hem echter te kunnen vinden,
dat de Magistraat van Doesborgh had geweigerd de
schuldigen te straffen, eindelijk dat zij een slagboom
in het kerspel van Drempt moedwillig hadden verbro-
ken. Om alle die redenen beschuldigde de Heer van
Wisch Burgemeesteren, Schepenen en Baden van Does-
borgh dat zij tegen hunne eer en hunnen eed gehandeld
hadden en onwaardig waren langer het schepenambt te
bekleeden; zij hadden dit toch alles gedaan »in frevel
tegen geboerlike macht deer hoeger heerlichet"' *). Die
van Doesborgh bleven den Landdrost echter geen ant-
woordig schuldig: de oude IJssel, zeiden zij, was geen
vrije maar een bedwongen stroom »besluset ende be-
moeit tot tien off twelff steden toe," daar geen tollen,
geen lijnpaden, geen veeren op waren, zoo ver de
Graafschap ging; aan hen was het privilegie geschon-
ken dat zij hunne stad met muren en grachten mogten
versterken en daartoe hadden zij van overoude tijden
eene sluis in den ouden IJssel gehad, deze hadden zij
afgebroken en door eene nieuwe sluis met een molen
vervangen , waardoor zij niets meenden gedaan te heb-
') Waarschijnlijk had de Landdrost hen derhalve wegens regtswei-
gering bij het Veemgerigt aangeklaagd.
105
hen tegen de hooge heerlijkheid; wat het loslaten Tan
den gevangenen betrof, zij waren daartoe gemagtigd
geworden door een bevelschrift van den Hertog zelven;
dat sommige burgers van Doesborgh, verstoord over het
gewelddadig opligten van een hanner bloedverwanten, in
Uummelo bij sommige verdachte personen huiszoeking
hadden gedaan, ontkenden Burgemeesteren, Schepenen
en Raden ?an Doesborgh niet, maar wel, dat de Land-
drost die personen voor de schepensbank had vervolgd ,
of dat zij , Schepenen en Raden , geweigerd hadden
daarop regt te spreken; de slagboom te Drempt einde-
lijk was door de stad Doesborgh bekostigd en het stond
aan die stad dezelve weder te doen wegnemen, zoodra
zij bemerkte dat zij daar bij meer nadeel dan voordeel
had »). Wie van beide partijen het regt aan zijne zijde
had valt moeilijk uit te maken , maar als een bewijs
voor het algemeen gebruik om eigen regting te stellen
in plaats van den weg van regten, zijn de feiten zoo
wel merkwaardig, als het middel door den Landdrost
aangegrepen, om zijn gezag te handhaven, zeker eenig
is. Het regtsgeding voor het Veemgerigt had echter,
blijkens het compromis hierboven vermeld, geene ver*
dere gevolgen.
Wij trefifen thans in de jaren 1459 en 1460 op
1) Zie Bijlage IX. De aanspraak en de verdediging, beide berus-
tende in het stedelijk Archief te Zatphen zijn, als te wydloopig en
voor de zaak van het Veemgerigt van geen belang, niet in de
bijlagen opgenomen. Op dezelfde zaak heeft nog betrekking de vol-
gende post in de rekening van Zutphen over 1459. «rDes maen-
dages na Pauli conversio Alphbrt Schimmelpbnninck to Aernem
op dach der van Doesborch voor onsen Heer van Gelre , die daer
toe dnen hadden, om der sake wil soe die geladen weren in die
vrybanck.'"
106
nieuw een volledig regisgeding voor het Veemgerigt
aan, even als in de zaak ran Uerbort Rezen. Even
als in die zaak is het ook weder een enkel man die ten
gevolge eener buitengewone twistzacht geheele steden
in onrust brengt en haar groote opofferingen en allerlei
lastige bemoeijingen veroorzaakt; deVrijgraven en Veem-
schepenen echter, die in de zaak van Herbort Rezen
eene vrij dubbelzinnige houding hadden aangenomen,
komen in die van Johan tan Ruwenhave in een beter
licht voor. Deze persoon woonachtig te Arnhem, schijnt
een twistziek en onrustig man te zijn geweest. In 1451
Yoerde hij voor de schepensbank te Arnhem een proces
tegen zekere vrouw, Griete Gertt Mass soens wijf,
over de vraag, of een weduwnaar het peetekind zijner
overledene vrouw ten huwelijk mogt nemen, ook al
bestond er tusschen hen geene bloedverwantschap i).
In 1459 had hij een ander regtsgeding tegen Gusbert
TAN Wagensvelt aldaar, dat slechts erve en goed
en geen lijf en eer betrof en derhalve niet onder de
veemwroegige zaken behoorde. De Schepenen te Arn-
hem haalden het oordeel te hoefde te Zutphen, dat is,
zij wonnen het gevoelen der Schepenen van Zutphen
in, hoe zij in die zaak moesten vonnissen. Zutphen,
naar welks overoude stadsregten de meeste stedelijke
keuren in de Veluwe en de Graafschap verwezen ,
was daartoe de aangewezen plaats.
Aan JoflAN VAN Ruwenhave werd overeenkomstig
het gevoelen der Zutphensche Schepenen zijn eisch ont-
zegd. Hiermede was de de eischer echer geenszins te
vreden. Hij klaagde bij Herman tan den Borne Vrij-
1) Van Hasselt, Arréemche oudheden, I Deel, blz. 57.
107
graaf der Frien Krummen Graefschap i), die daarop den
rigter, den Magistraat en Tele andere aanzienlijke inge-
zetenen Tan Arnhem tegen 8 November 1459 voor zijn
vrijstoel te Wickede dagvaardde. Terzelfder tijd wer-
den door denzelfden Vrijgraaf en tegen 13 November
de Schepenen van Zutphen gedagvaard; zij toch had-
den volgens de klagte van tan RuwENHiVE een onregt-
yaardig en partijdig vonnis geveld in de zaak tusschen
hem en Gijsbert tan Wagensvelt en hem daarmede
zijn regt en goed afhandig gemaakt. De beide steden
sloegen deze zware beschuldiging geenszins in den wind,
maar begrepen dat zij verpligt waren zich daartegen te
verdedigen. De Schepenen van Arnhem stelden bor-
gen, dat zij aan het gerigt zouden voldoen, waarop de
gerigtsdag tot 14 December werd uitgesteld en verlegd
naar Wesel; daar verschenen de gemagtigden van Arn-
hem, maar de aanklager bleef uit, waarop de aange-
klaagden werden vrijgesproken. Hiermede niet te vre-
den, dagvaardden nu de Schepenen van Arnhem (zoo
als hierboven is aangemerkt, meestal vrijschepenen) op
hunne beurt Johan van Ruwenhave voor den vrijstoel
van Roekholt. Ook hier verscheen de aanklager niet
en nu werd hij bij vonnis van 7 Januarij 1460 eerloos,
meineedig en onwaardig verklaard, om over iemand
klagten in te leveren en veroordeeld om de gemaakte
kosten aan de aangeklaagden te vergoeden ^) Het
schijnt echter dat dit vonnis slechts betrekking had op
*) De beteekenis van dit woord is duister. Meer vrijstoelen voer-
den dien titel. Voiot, S. 63. Eindlinges leidt ze van den bisschops-
staf af.
2) Men vindt het regtsgeding tegen Arnhem uitvoerig beschreven
door den Heer Nijhoff in diens Bijdragen IV® Deel,bladz. 261.
108
toekomende zaken en dat de klagt tegen de stad Zat-
phen, die reeds bij het Veemgerigt hangende was, daar
stilzwijgend van werd uitgezonderd. Immers Johait
VIN RuwENHAYE durfdc niettegenstaande dit vonnis las-
ter Toor een vrijstoel yerschijnen^ De Schepenen yan
Zutphen sloegen aanvankelijk een anderen weg in dan
die van Arnhem. Zij verwierven van den Heer tan
DEN Berg aanbevelingsbrieven aan de Schepenen van
Dortmund en trachtten hen te bewegen om tusschen
beide te komen. De Magistraat van Dortmund trachtte >)
door middel der Stoelheeren Johan tan Ruwenhate te
bevtegen om zijne aanklagt in te trekken, maar te ver-
geefs. Waarschijnlijk had hij begrepen, dat de Sche«
penen van Arnhem eigenlijk met de zaak niet te maken
hadden, daar zij slechts het vonnis hadden uitgespro*
ken, dat te Zutphen was opgemaakt en had hij daarom
de aanklagt tegen de eersten laten varen, maar om des
te hardnekkiger in zijne aanklagt tegen Zutphen te vol-
harden. De Magistraat van Dortmund raadde derhalve
dien van Zutphen het geding door een vonnis van den
vrijstoel te doen uitmaken en bood zijne beste dien*
sten daartoe aan. Dien ten gevolge werd de behande-
ling der aanklagt uitgesteld tot 28 April 1460; men
moet bij dat lang uitstel in het oog houden dat, ge-
lijk HuGO VAN OosTERWTCK schrijft, in besloten tijd,
dat is in de vasten, geene zaken voor het Veemgerigt
werden behandeld. Op den bepaalden dag verscheen
voor den vrijstoel te Wickede Johan van Ruwenhave
en vroeg den Vrijgraaf om de aangeklaagden op te
roepen. Voor dezen trad als gemagtigde op Johan
*) Blijkens hunne missive in Bijlage X te vinden.
109
BuECK, burger Ie Zulphen en Vrijschepen, blijken»
eene vólmagt die door de Yrijschepenen Toor echt ver-
klaard werd. De aanklager herhaalde zijne klagten en
verklaarde op de vraag van den Vrijgraaf daarbij Ie
vrillen blijven. Johan Bueck vertoonde nu eene ver-
klaring van den Heer van fVisch en van twee andere
Yrijschepenen, dat de Schepenen van Zutphen volko-
men onschuldig vaaren, maar de Veemschepenen wezen
voor regt dat^ nademaal die verklaring niet in een ge-
rigt was opgemaakt, hoewel dan ook door echte Yrij-
schepenen, zij die moesten laten in hare waarde en
onwaarde, maar dat de procurator verpligt was op an-
dere wijze de onschuld der Schepenen van Zutphen
aan te toonen. Johan Bueck bood nu den gewonen
zuiveringseed aan, ten bewijze dat de Schepenen van
Zutphen geen onregtvaardig en partijdig oordeel had-
den geveld, maar volgens stadsregten en gewoonten
regt hadden gesproken. Op het oogenblik echter, dat
hij dien eed zoude afleggen, verklaarde JoHAfr van
RuwENHAVE, dat hij hem, ter eere Gods, der sloel-
heeren en van den raad van Dortmund, dien eed kwijt
schold. Waarschijnlijk begreep hij dat de procurator
meer medezweerders dan hij in het geding had ge-
bragt, dat zijne zaak dus toch verloren was en dat,
nademaal hij reeds eenmaal eerloos was verklaard, hij
den vrijstoel niet levend zoude verlaten, zoo hij over-
tuigd werd eene valsche aanklagt gedaan te hebben.
Hij koos dus van twee kwaden het minste en trok
zijne aanklagt in. Dat de Yrijgraaf de aangeklaagden
nu volkomen vrijsprak, behoeft naauwelijks vermelding.
Merkwaardig zijn de oude strenge vormen, die in deze
zaak bewaard werden. De vraag hoe iemand voor bet
110
Vcemgerigt kon verschijnen en vrijgesproken konde wor-
den, wanneer hij inderdaad het regt aan zijne zgde
had , wordt in dit geding volkomen beantwoord.
Misschien is de aanklagt Tan Johaic tan R uwen hate,
die twee steden van Gelderland in zulke groote moeilijk*
heden bragt, de aanleiding voor den Hertog van Gelre
geweest om bij open brief van 16 December 1461 >)
het aannemen van brieven van den stoel van Rome,
van den Keizer of van het Yeemgerigt te verbieden.
Maar hoe vertoornd Hertog Arnold ook was over het
bedrog en de afpersingen, die ten gevolge van die
brieven tegen zijne onderdanen werden aangewend,
men was in Gelderland niet gewoon zijne bevelen te
gehoorzamen en zoo bleef alles bij het oude.
YoUedigheidshalve en om de tijdrekenkundige orde
niet te stooren, moeten nog twee evocatiën van de ste-
den Gelder en Groenlo, welke tusschen 1460 en 1465
plaats hadden vermeld worden, ofschoon het overigens
onbekend is, op wiens aanklagte en uit welken hoofde
die plaats hadden. De stedelijke rekeningen van Zut*
phen en Gelder bewaren alleen daarvan eenige geheo-*
genis. Zij luiden als volgt: »Des saterdages na Pon-
ciani Aelbert Likfferinck mit 1 brieue to Groll, die
van Borcken gekomen was van den yrygreven, om
der sake wil aantreffende dien van Groll/* ^) Voorts
in de rekening van 1465 komt de volgende post voor
die op 17 Januarij 1466 moet geplaatst worden. »0p
den Donredach auent Sti Anthonii Aelbert Lieffe-
RIKCE mit 1 brief an dat Capittel van Monster ende
ï) NiJHOïT, Gedenkwaardtghed^n , IV, n°. 368.
2) Rekening der stad Zutphen over 1459.
111
an die stal van Monster, mede an die stat van Coess-^
velde, omdat die van Groll geladen worden van die van
Goesvelt an den vrienstoell/^ Het is zeer waarschijn*
lijk dat eene verklaring van twee Vrijschepenen in
1470 voor den Regter van Groenio afgelegd, over de
redenen welke hen bewogen hadden, eene dagvaarding
aan de burgers van Coesfeld niet over te brengen, (om-
dat de Vrijgraaf Berend de DüKER daar namelijk reeds
voor had gezorgd) met dezelfde zaak in verband staat
en dat de stad Groenio, na te Coesfeld gedagvaard
en waarschijnlijk vrijgesproken te zijn, op hare beurt
eischeres was geworden en Coesfeld voor den vrijstoel
op het Walfort had geroepen J).
Yan denzelfden aard is eene post in de stadsrekening
van Gelder over 1461 — 1462 van den volgenden inhoud.
»Item doe Burgermeisters, Scepen endeBaetendedie
gansse gemeynte onder Lymborck ^) mylten stillen ge-
richt geroepen waren, dat van ons Drossart wegen
herquam, die Drosset voor em selven ende weder van
wegen der stat den frygreve eyn antwort gescreven,
die Thies onser stadt bay, den frygreve bracht.
Item doe Jan van der Elzen die gansse stat tot
Ëingerlo roytten stillen gericht geroepen had, ons He-
ren genaden an den Bysschop van Monster dair omb
gescreuen die stat te lieve".
Ook in het Overkwartier, welks inwoners ontegenzeg-
gelijk tot den Frankischen stam behoorden, maar dat in
latere dagen even als geheel Gelderland tot Weslpha-
len werd gerekend , hadden derhalve evocatiëo plaats.
») Bijlage XI.
2) Versta Limburg aan de Lenne in WcRstfalcn.
112
Zijn de boTenstaande aanteekeningen slechts in zoo
ver Tan eenig belang, oofidat zij het bestaan Tan e^o-
catiënjn Gelderland staven, de volgende heeft tot eene
meer gewigtige zaak betrekking:
»fies Wonsdages nae Quasimodo Herman yan Zuest
mit 1 brief an onss heren genaden om der sake wil-
len van den heymeliken rechte van den van Does-
borch ende lach II dage XTIII % Gegeuen den boede,
de IIu£6HE YAN Oesterwtck onse vrygreTC heer gfae-
sant had Y stufer van gheheyt der stad, om der saken
vryl van Doesborch maket Xll % III d/' Zij komt voor
in de rekening van Zutphen over 1467 en slaat bui-
ten eenigen twijfel op de regtsvordering die Johan van
ËGMOND^ toenmaals in oorlog met zijn neef, Hertog
Adolf, voor den vrijstoel te Nonne Hederick had aan-
gevangen tegen Johan Momme yan Kell Landdrost
van Zutphen en eenige fioesborgsche burgers, door
welke hij in een gevecht op 12 Junij 1466 gevangen
was genomen. Hij was toen ontsnapt, maar vervolgens
schriftelijk aangemaand geworden om zich weder in
hechtenis te begeven: zijn antwoord was eene dagvaar-
ding voor het Feemgerigt, die de aangeklaagden veel
zorg veroorzaakte. De pogingen van den Landdrost om
zich eerst voor den vrijstoel op het Walfort en voorts
voor dien te Assenburg te verdedigen mislukten; hij
moest den ^gewonen loop van het regtsgeding volgen;
eerst bij het vredesverdrag van 9 December 1468 werd
de dagvaarding ingetrokken <}.
Ieder geding voor het Veemgerigt heeft iets merk-
waardigs, hetzij om de personen daarin betrokken, hetzij
1) NiJHOFF, GedenkwaarcUgheden , IV. n". 467.
113
om de vreemde wijze waarop het gevoerd werd, ja zelfs
dan is het niet van belang ontbloot, wanneer daaruit
slechts eene bevestiging is af te leiden van de ge^raike-
lijke wijze van regtspleging bij het Yeemgerigt gevolgd.
Dit laatste is het vooral waardoor het gediog, door
BosLOF HoNDENBERCH tusschen de jaren 1484^1489
aanvankelijk tegen de stad Zutphen en vervolgens te-
gen twee Schepenen dier stad gevoerd, opmerkelijkis i).
Roelof Hondenberch was een Overijsselaar, hij bezat
de havezate Sinkgraven bij Denekamp, zijn vader of
hij zelve had tegen Zutphen oorlog gevoerd 2)^ hij ver-
genoegde zich thans met regtsgedingen die stad te
kwellen. Blijkens het notarieel protest, dat de geheele
geschiedenis van het geding inhoudt, had hij in 1484
aan den Magistraat van Zutphen geschreven, dat hij met
JoHAN Heer van fVisch een geschil had over eene som
van 60 goudguldens, herkomstig van eene tiend in
Harfsen, met verzoek hem daarmede te helpen. De
Magistraat antwoordde, dat de Heer van Wisch zijne
eigene heerlijkheid had , en dat de stad geenerlei magt
over hem bezat. Spoedig daarop ontving de Magistraat
eene dagvaarding van Werner yan den SüiVDERHUES
Yrijgraaf te Bertmerinck, in het kerspel van Darfeld in
het Bisdom Munster gelegen, om zich deswege te ver-
antwoorden. De Magistraat klaagde over die handel-
M Bijlage XH.
') -»Des Donredages na Martini Evert Asse ende Andries van
Yerüüeden to Nymegen an onss heren Gen. om der sake wil , want
Herman van Kepphl ende Hündenbero mit een hoep rutere voer
Groll geweest hedden mitten Twentykerss ende Monsterschen enz.
Des Dinxdages na Johannes Baptiste Jan Hudemaker mit 1 brief
an HüNDENBERa op geene siet Oeldenzel , om der sake wil van Lub-
BERTS kinderen VAN Herwen''\ Rekening van Zutphen over 1465.
DL. X. 8
114
\Tijze aan den Bisschop ran Utrecht en de steden fan
OTcrijssel eo door hunne bemoeijingen werd er eene
zamen^omst te Yollenhove beraamd. Namens Zutphen
yerschenen daar de schepenen Godart BARfriR en
Arknd Huurninck, die met Hondenberch overeen
kwamen 9 dat de stad aan den Heer van Wisch zonde
schrijven tot nakoming zijner yerpiigtingen, en baatte
dit schrijven niets, dan zonde men Hondenberch vrij-
geleide geven en hem toestaan den weg van regten in
te slaan, onder belofte van hem goed onvertogen regt
te laten wedervaren. Wederkeerig zoude Honden-
berch de dagvaarding voor het Yeemgerigt intrekken.
Ëenigen tijd daarna zond Hondenberch een zijner
onderhoorigen met een^ brief aan den Magistraat der
stad Zutphen, houdende verzoek om hem behulpzaam
te zijn in de vervolging der regtszaak. De schepenen
vroegen den dienaar naar zijne volmagt, die hij niet
konde vertoonen; men raadde hem daarom naar zijn
meester terug te keeren en eerst die volmagt te halen.
Naar het schijnt beschouwde Hondenberch zulks als
eene uitvlugt om zich van de zaak af te maken,
want er volgde eene nieuwe dagvaarding voor denzelf-
den vrijstoel, maar ditmaal alleen tegen Barner en
HuuRNiNCK. Deze en met hen de geheele Magistraat,
na vruchteloos de hulp der stad Coesfeld ingeroe-
pen te hebben, wisten door tusschenkomst van den
Landdrost, Hendrik Heer van Gemen, te bewerken,
dat er een nieuwe onderhandeling aan den Rijen >)
ï) De Rijen; zoo werd een weerd tusschen Deventer en Zutphen
genoemd, waar de conferentien tusschen de Magistraten der beide
steden plaats hadden.
115
tusschen ZatpheD en Derenter werd geopend. £en ka*
nonnik, twee Teemschepenen en een schepen van Zut«
phen kwamen daar qiet Hondenberch overeen, dat
hem volkomen regt zoude geschieden en hij de zaak
voor het Veemgerigt zoude laten rusten. Maar weder-
om verbrak Hondenberch zijn woord, wederom schreef
de Vrijgraaf Werner van den Sundbrhües, dat de
procurator des aanklagers een oordeel verkregen had
tegen de beide schepenen, waarin zij tot eene schade-
loosstelling van 500 Rijnsche guldens waren veroor-
deeld. Voldeden zij daaraan niet binnen veertien dagen,
zoo zoude de verveeming volgen. Nu verloren eindelijk de
beide gedaagden het geduld. De dagvaarding van den
Vrijgraaf was hun in het geheel niet ter hand gekomen,
tweemaal had Hondenberch zijne beloften verbroken ,
zij hadden met de zaak zelve niets uit te staan, daar-
enboven was de zaak voorzeker niet veemvroegig, zij
appelleerden dus den 26 Junij 1488 plegtig voor een
Notaris en getuigen (deze laatsten veemschepenen) en
beriepen zich op den Keizer, op het Rijkskamergerigt,
op den Aartsbisschop van Keulen en op het Generaal
kapittel te Arnsberg. Alleen de laatste instantie echter
schijnen Huurninck en Barner te hebben vervolgd,
want uit de rekening over 1489 blijkt dat de Notaris
(zijnde de Stads-secretaris Andries van Haeften) als
gemagtigde der beide aangeklaagden naar Arnsberg ge-
zonden , de zaak daar tegen Hondenberch , zijn
Procurator en den Vrijgraaf Werner van den Sün-
DERHUES had gewonnen. Hierbij lieten de schepenen
van Zutphen het niet berusten. Hondenberch was
een edelman, die op eene havezathe woonde en de
kosten betalen konde. Zij Tolgden dus den raad hun
8*
116
in Troeger dagen door HuGO tan Oosterwijck gege*
Tcn. Wal het Veemgerigt had bedorTen, kon het
Veemgerigt ook weder goed nikken. Op hunne beurt
werden zij eischers, en klaagden Hondenberch en
zijn procurator Toor den yrijstoel op het Walfort
aan. Hier Terwieryen zij een Tonnis> waarbij de vroe-
gere eischers tot vergoeding der gemaakte kosten wer-
den veroordeeld en met deze duchtige les voor allen ,
die het Veemgerigt zouden willen inroepen in zaken,
waarin het niet bevoegd was, nam dit geding een einde.
De zaak van Hondekberch was voor Zutphen de
laatste, waarin de stad zich aan de uitspraak der Veem-
schepenen stoorde. Twee zaken door denzelfden Yrij-
graaf Werner tan den Sunderhdes tegen twee Zut-
phensche burgers in 1487 begonnen, schijnen blijkens
de dagvaardingen (de eenige stukken die daaryan aan-
wezig zijn) ook geldzaken te hebben betroffen en niet
verder te zijn doorgezet >). Nog berusten in het Archief
dier stad een brief van den Vrijgraaf in de veste van
Rekelinghuizen van het jaar 1492, betreffende de klagt
van zekeren Werner Marzeijls, burger te Dorsten,
die beweerde dat eenige burgers van Zutphen hem ge-
welddadig zijn goed hadden ontroofd ; een dergelijke
van het jaar 1508, waarbij de Vrijgraaf van den Graaf
van Benihem aan den Magistraat van Zutphen schrijft
over de deeling eener erfenis en waaruit men ver-
neemt, dat de aangeklaagden, herhaaldelijk voor den
vrijstoel te Weteringen gedagvaard , eenvoudig waren
weggebleven , en eindelijk een brief van den Vrijgraaf
te Wattenscheid van het jaar 1524, ook gewelddadighe-
ï) Bijlagen XIII en XIV.
117
den betrefTende, die door Zatphensche burgers zonden
zijn gepleegd <). Het is mij noch uit de rekeningen,
noch uit andere stukken gebleken, dat de Magistraat
zich aan die zaken eenigzins heeft laten gelegen liggen.
Waarschijnlijk zijn de brieven onbeantwoord gebleven.
Niet geheel en al is dit het geval geweest met zekeren
HiLGER TAN HosEif, die zich kellenaar te Gaster noemde
en in het jaar 1500 ook klaagde over het wegnemen van
goederen hem toebehoorende. Men moet bedenken dat
de oorlog tusschen KiREL yan Egmond ter eenre en
Maximiliaan en Philips tan Oostenrijk ter andere zijde
toen cp het hevigst woedde en dat door de bezetting
van Zutphen zeer goed plundertogten kunnen zijn uit-
gevoerd, waaraan de burgerij volkomen onschuldig was.
HiLGER YAN HosBN vcrvolgde de stad Zutphen deswege
voor het geestelijke gerigt, zoowel als voor het Veemgerigt.
Het schijnt dat de Magistraat het van belang rekende
om zich voor de geestelijke regters te verdedigen 2);
van eene verdediging voor een vrij stoel vind ik geene
sporen. De stad is dus meer dan waarschijnlijk ver-
veemd geworden, maar de aanklager rekende het van
gewigt dit vonnis in het jaar 1505 nog door eene Kei-
zerlijke uitspraak te doen bekrachtigen.
Dien brief liet Hilger yan Hosen drukken en overal
aanplakken , maar met welk gevolg is onbekend. Waar-
1) Bijlagen XV, X VIT en XVIII. Uit den bijkans onverstaanbaren
brief van den Vrij graaf te Weteringen blijkt duidelijk de waarheid
van het hierboven gezegde , dat de Veemgerigten achteruit gingen in
kennis en beschaving.
3] «Als men den Cappellaen sande na Colne om die stat te ver-
weren ant geestelicke recht tegen Hilger van Hdessen enz." Reke-
ning van Zutphen over 1500. Zie voorts Bijlage XVI.
118
schijnlijk hebben de bargers Tan Zatphen^ die in dat
zelfde jaar de geduchte heirlegers van den Keizer en den
Koning yan Kastilië trotseerden, zich?oIstrekt niet bekom-
merd om de magtelooze uitspraken Tan een yeemgerigt.
Immers gelijk hierboTen is aangetoond , het Teemge-
rigt had toen zijne Toornaamste kracht Terloren; de
steden die Troeger Toor de VrijgraTen sidderden, be-
gonnen in te zien dat de uitvoering der Tonnissen hoe
langer hoe moeilijker werd, sinds hare magt, te gelijk
met die der Landsheeren zoo zeer was toegenomen >);
Tan de grootste Trees ging men over tot de diepste
minachting. Us£N£R Tond in het Archief te Frankfort
een brief Tan een Trijgraaf die men zich niet eens had
Tcrwaardigd te openenen, mag dit al niet geschied zijn
met de bricTen, welke van het jaar 1492 af in het Ar-
chief te Zutphen worden aangetrofFen, Teel meer eer-
bied heeft men Toorzeker niet aan de schrijvers betoond.
Was de oogst Tan Yeemgerigtszaken in Gelderland
rijkelijk, niet minder belangrijks IcTcrt Overijssel over
dit onderwerp op, mear terwijl de Geldersche stukken
grootendeels onbekend zijn, treft men de dagTaardin-
gen en Tonnissen der VrijgraTen en Veemschepenen,
Toor zoo Teel zij Overijssel betrefifen, bijna allen in de
werken Tan B£TIUs,Dumbar,RaC£R en tan Hattum aan.
1) Dat deze regel als algemeen geldend kan worden aangenomen,
geloof ik te kunnen verzekeren, al schijnt het dat sonmiige kleine
steden zich niet zoo krachtig voelden. Daaronder breng ik de stad
Gelder, in welker rekening over 1510 — 1511 de volgende post voor-
komt, t Item geschenckt den Drost ind rentmeyster \ gelaich dat si
willich waren te ryden om die ladingh van den vrienstoell af to
kallen by den bisschop van Cellen".
119
Zij kaonen dus korter behandeld worden en in de
meeste gevallen zal ik met eene eenvoudige verwijzing
naar die werken kunnen volstaan.
Yolgt men de tijdrekenkundige orde, even als zulks
Toor Gelderland is gedaan, dan treft met het allereerst
in de stedelijke rekeningen van Deventer eenige posten
aan, waarbij van Vrijgraven en Vrijschepenen wordt
gewag gemaakt, zonder dat blijkt waarover eigenlijk is
gehandeld. Zoo vindt men in de rekening van den Ga-
meraar Uenric Arentssoon over 1370 »HErjNiKEN Mes-
SELGIER, die tot Almelo was ghelopen, an Hetnikeit
den vrygreven"' en in die van Haoeman tan Heten
over 1372, dat eenige schepenen met Henrik den Yrij-
graaf zaten te spreken over de zaken der stad. fie re-
kening van den Gameraar Steven Momme yan Keken
over 1433 bevat de volgende bijzonderheden over eene
evocatie. »Lambsrt die gelopen was to Harwike (Er*
witte) an den vrigreven myd enen brieve; inholdende,
dat onse borgeren, die he hadde voir hem myd den
heymeliken gerichte geladen , rechts hliven wolden on-
zen heren*\
» Item des Donred. na St. Mart. avond Lahbert die
gelopen was an Johan Voet ende voirt an den greven
van Bentheim^ myd der antworde op die ansprake, die
men op onzen borgeren gedaen hadde, voir dat heyme-
like gerichte".
» Zeijden en Gotsghalk gereden naar den greven van
Benttem om onser burgeren willen, die in die Vriebanck
gheladen weren".
De poging aanvankelijk aangewend om zich de zaak
van den hals te schuiven, door een aanbod om zich
aan de uitspraak van den Bisschop van Utrecht te on-
120
derwerpen, schijot dus mislukt te zijn, zoo dat yan
toen af aan het streven yan den Magistraat slechts was,
om het regtsgeding naar het naburige Steinfurt te ver-
leggen. Wij maken dit op uit de rekening van den
Gameraar Johan tan Ockenbrokck over het zelfde
jaar^), welke rekening overigens geen meer licht geeft
»Gh£ERT Bret, die gelopen was an den vrigreven
toe Ërwete myd onzes heren breef van onser borgeren
wegen , die voir den heymeliken rechte gedaget weren^\
»Lai[bert Messelghieb, die myd onses heren brief
oick gelopen was an den vrigreven to Erwete van onser
borgeren wegen begerende onzen borgeren dage te leg-
gen in een vrybanck in die heerschap van Stenvorden/'
De zaak van Seune ëssching, waarmede wij ons
thans zullen bezig houden , is meer bekend in haar on-
derwerp en eindelijken afloop.
Deze persoon, een Zwollenaar van geboorte, had in
het jaar 1446 regt gezocht bij een vrijstoel tegen den
Bisschop Van Utrecht en de drie steden van Overijssel.
Blijkens den zoenbrief had hij een veroordeelend von-
nis verworven, terwijl de drie steden hem wederkeerig
(gelijk meer geschiedde) voor een anderen vrijstoel
hadden vervolgd. Maar, zegt van Hattum 2), de steden
hadden hem weder eenigzins tot gehoorzaamheid ge-
bragt, zoodat hij niet vreemd was om vernietiging te
verwerven van hetgeen hij bij de vrijstoelen had ver-
kregen. De zaak werd derhalve aan scheidslieden on-
1) Daar waren te Deventer twee Cameraar8,die de rekening hielden.
Men kan das niet volstaan met het jaar aan te halen, maar moet
daar den naam van den Cameraar bijvoegen.
3J Geschiedenis der stad Zwolle, I, blz. 395—398.
121
derworpen, yolgens wier uitspraak Tan het jaar 1450
de Torderingen voor het Veemgerigt over en weder
zonden worden ingetrokken, de Bisschop aan Seijnk
EssCHiNG 600 Rijnsche guldens zoude betalen en nog
andere voorwaarden zoude vervullen , die verre van na-
deelig voor den eischer waren. Mag men op die uitspraak
zich verlaten , dan was de vordering van den eischer
geenszins ongegrond en heeft de vervolging voor het Veem-
gerigt zoo veel te weeg gebragt dat men die voldeed.
Wij verkeeren dus hier nog, hoe ta» Hattum zulks
ook tracht te verbloemen , in den tijd van ontzag voor
de veemschepenen.
Niet tegenstaande het moedige opschrift bij yan Hat-
TOtf <): »Zwolle wordt aangeklaagd om een verbond
tegen de vrijstoelen. De stad kreunt er zich niet aan*\
dat op eene gebeurtenis van het jaar 1458 slaat, meen
ik het daarvoor te moeten houden dat men zich toen
wel degelijk aan die aanklagt stoorde. De Zaak was de
volgende: Reeds bij den land brief van Bisschop Jax
YAN Yernenbvrg waren bepalingen gemaakt, waarbij
den ingezetenen van Overijssel verboden werd elkander
voor het heimelijk gerigt te trekken ^), maar waarschijn-
lijk was het verbod slecht nageleefd. Toen derhalve
Dayid yan BouR60NDI£ aan Overijssel tot Bisschop werd
opgedrongen , achtte men het raadzaam hem niet alleen
vroegere Privilegiën te doen bevestigen, maar ook die
1) Geschiedenis der stad Zwolle, I, blz. 419.
^) Nimant sal gerichte söken buten Landes in ein ander gerichte,
dat en weer dat men bewysenn mochte dat wy ofile vnse amtlnjde
hem rechtes weygerden. M. Winhofp, Landrecht van Auerissel, IV»
Deel Art. 1.
122
uit te breiden, en van zijne zijde was hij niet onwillig
om zich zijne nienwe onderdanen genegen te naaken.
Bij zijnen landbrief op St. Lacasdag of 18 October
1457 nit Zwolle gedagteekend i) verklaarde Bisschop
Datid y dat hij met ridderschap en steden , op den
Spoolderberg vergaderd , was overeengekomen: »dat
gheen ondersate onses Ghestichtes van Utrecht an dese
syde der Ysselen off nyemant van oerre weghen mit
gbenen uulheemschen rechte Gheistlic off werlic den
anderen antalen off vervolghen sal, by eenre penen van
vier hondert Yrankryksche schilden, halff tot onser be-
hoeff ende halff tot behoeff des ghenen die van den an-
deren alsoe vervolghet worde. £nde off daer yemant
boven dede, ende die ghene, die alsdan soe vervolghet
ende angetaelt worde ende daer by schade ende kost
dede off lede, dat sal men verhalen an guede des
gheens, die dat dede, ende hedde hy gheen gued , soe
sal men dat verhalen an syn lijff, te verstane , dat men
hem dair in venckenisse leggen soll syn leven lang met
em waeter ende broet te gheven, ter tyt toe ende alsoe
lange dat hy dat affghedaen ende ghebetert hedde.
Ende worde yemant betichtighet dattet van synre we«
ghen toe queme die mit uatheymschen rechte anghe-
sproken worde die beruchtichede mach hem mit synen
eede, rades, dades ende alles toedoens onschuldich
seggen'\ Toen het gerucht van dezen landbrief, tot
Westphalen was doorgedrongen, kwamen die bepalin-
gen voorzeker aan vele Vrijschepenen bedenkelijk voor.
HuGO YAN OosTERWiJCK, bij wieu men geklaagd had,
>) Te vinden bij Duubab, Kerkelijk en wereldlijk Dev* II. biz.
160, WiNHOIT 1.1.
123
schreef zelf aan Zwolle, ofschoon hij, en dit doet het
onafhankelijk karakter van den nierkwaardi<Ten man
nog meer uitkomen, ook Vrijgraaf was van Zwolle zoo*
wel als Tan Zutphen en Arnhem, en als zoodanig een
jaarlijksch inkomen van vijf Rijnsche guldens had. Vrij-
graven en Vrijschepenen hadden hem berigt, zeide hij,
dat de stad Zwolle een verbond had gemaakt tegen het
heimelijk gerigt; daar Zwolle eene Hanzestad was, be-
taamde haar dit niet. Hij waarschuwde de stad deze
fout nog binnen veertien dagen goed te maken , anders
moest hij gerigt over haar houden. Zwolle antwoordde
(en vatten wij dit antwoord goed, dan Jigt daarin geen
zweem van minachting, wel van schroom voor de Veem-
geriglen) dat zij hem bedankte voor het berigt en hem
verzocht voort te willen varen met het behartigen van
hare belangen; overigens meende zij zich niet over
die beschuldiging te moeien verontrusten, omdat het
verbond niet streed met het heimelijk gerigt (?), maar
ook betrof dat verbond niet alleen de stad Zwolle, maar
in de eerste plaats den Bisschop, de Ridderschap en de
Sleden van Overijssel. Deze laatste reden heeft buiten
twijfel een eind aan alle verdere bemoeijmgen gemaakt
en ook den Vrijgraaf overtuigd. Was er iets misdreven
tegen het Veemgerigt, dan was zulks geschied door den
persoon die in den landbrief zich had verbonden
geene dagvaardingen van het Veemgerigt in zijne staten
toe te laten en die persoon was de Bisschop van utrecht,
een geeslelijke, over wien het Veemgerigt geen magt
had! — Voorzeker was de verhouding van Overijssel
onder het bestuur van een geestelijk Vorst tegenover de
vrijstoelen gunstiger, dan die van Gelderland, waareen
wereldlijk Vorst gebied voerde. Het lag verder ook
124
in den aard der zaak dat men zich daar vooral met de
wapenen der geestelijkheid tegen de eTocatiën ver-
dedigde. Zoo verklaarde de Yrijschepen Frederik yan
DEN KuTEVBERG *) in 1459 dat hij niet voor den vrij*
stoel te Glandorp, waar hij gedagvaard was, kon ver-
schijnen en beloofde hij den aanklager hem in de zaak
genoegdoening te verschaflen voor den Bisschop van
Utrecht ^). Zoo had de stad Deventer het noodig ge-
keurd de reformatie van Keizer Frederik van 1442
door den Kardinaal tan Cdsa, den pausselijken legaat,
in 1451 te doen vidimeeren en bekrachtigen ; ofschoon
zulk een vidlmus blijkbaar geen meerdere kracht aan
dit stak zelve bijzette , kon het welligt op zwakke ge-
moederen werken.
Op verzoek der steden Kampen, Zwolle en Gronin-
gen strekte vervolgens Paas Fius II die bevestiging ook
tot haar uit bij zijne bulle van 1463 en gelastte hij den
Bisschop van Utrecht, den Proost van Oldenzaal en den
Deken van Xanlen met kracht de hand te willen hou-
den, dat de bulle werd nageleefd en de overtreders
voor het geestelijk gerigt werden gedagvaard 3).
Deze voorschriften, waarbij men trouwens ook de
overige steden en het platte land uit het oog had ver-
ij Dit oud adelijk geslacht bezat het kasteel Rutenberg bij Dalfsen.
Ooerijss. Almanak voor 1846, blz. 138.
^) KiHDLiNOBR, Münsterische Bdtrage, in. n°. 203.
5) DuMBAR, Kerk, en wereldL Deo. I, 579 — 582, Het privilegie
werd niet voor niets verkregen. «Item voer een privilegium dat
van den stoel van Romen gekomen is tegen die gene, die onse en
der steden Campen, Zwolle ende Groningen burgeren laeden voerden
vryenstoel dat koste lic golden Rjns galden, belopt tot onsen del L
Ryns gulden/* Bekening van Deventer over 1463. Cameraar Joban
Mabqüart.
125
loren, konden de stad Ootmarsum niet baten, toen zij
zich in het jaar 1462 op de klagt yan Johannss db
Hetersche gedagvaard zag Yuor Johan Hakenberch ,
Yrijgraaf te Mijerstat in den Zuderlande. Zij moest haar
toevlagt nemen tot twee Vrijschepenen Tonus Pulabn
en Werner yan Scharpenhusen , die in hunnen brief
Tan St. Remigiasdag 1462 aan den Yrijgraaf verklaar-
den , dat , ofschoon hij op onbehoorlijke wijze alle in«
gezetenen der stad Ootmarsum boven de 14 jaren had
gedagvaard, zij borg bleven dat de Richter, Burgemee-
ster, Schepenen en Raad dier stad den aanklager be-
hoorlijk regt zouden laten wedervaren en handelen,
zoo als zij van wegen eer en regt verpligt waren te
doen. Van zulke borgtogten hebben wij onder anderen
ook in de zaak van Herbort Rezen een voorbeeld aan-
getroffen. Zij werkten dikwijls veel uit, hoewel er ook
voorbeelden bestaan, dat de Vrijgraven en Vrijschepenen
zich daarom niet bekommerden. Tonus Pulaen en
Werner van Scharpenhusen lieten zich denzelfden dag
door den stedelijken Magistraat voor alle schade, die zij
daarbij mogten lijden, waarborgen. Verdere stukken
deze zaak betreffende worden in het archief te Ootmar-
sum niet gevonden ').
Ook de verdere kleine steden van Overijssel , als 01-
denzaal, Enschede enz., bewaren, zoo ver bekend is
(ingevolge opzettelijk onderzoek daarnaar gedaan) geene
gedenkstukken van den invloed der Veemgerigten hier
te lande.
In hetzelfde jaar 1463, waarin de Paus had gelast.
1) Zie de beide stukken in den OverijsseUchen Almanak voor oudheid
en letteren voor 1843, bladz. 112.
126
dat men het Veemgeiigt zooveel mogelijk zoade te keer
gaan, iverden de beide Kampensche Burgemeesters Ru*
DOLF Witte en Frederik tan üterwijck , benevens
een aanzienlijk burger dier stad Roderik Luninck, ook
Kenneken geheten, ten verzoeke van zekeren Bernard
Hase door Jan Gonick Yrijgraaf van den Hertog van
Gelre liberae sedis Wolmariensis in Sleden >) voor zijn
Vrijstoel gedagvaard. De aanklager beweerde, dat zij
hem met geweld hadden aangevallen, wat hij voor geen
drie honderd oude schilden had willen lijden; met an-
dere woorden, dat hij zijne schade op die som begrootte.
Ofschoon Kampen even als de overige groote steden
van Overijssel het privilegie de non evocando bezat,
durfde zij het echter daarop niet te laten aankomen,
maar schreef aan den Bisschop, hem verzoekende tus-
senben beiden te komen en voor de aangeklaagden bij
den Yrijgraaf borg te blijven, terwijl de stad hem we-
derkeerig alle schade die hij daarbij zoude lijden, waar-
borgde. Ook verzocht zij dat de Bisschop, Wessel Pe-
PERLAGE, zijn rigter te Ommen, wilde verzoeken om de
aangeklaagden voor den Vrijstoel te yerdedigen. De Bis-
schop met de zaak verlegen, riep Ridderschap en Ste-
den van Overijssel op den Spoolderberg bijeen, stelde
') Zoo schrijft Revius, jDaw, illustr, pag. 112 en zijn deftig Latijn
is zeer geschikt om de zaak duister te maken. Wat een vrijstoel te
Wolmar beteekent, is niet te begrijpen, en Sleden, dat door denzelf-
den schrijver, pag. 113 gevarieerd wordt in Stechem en Stege, ia
evenmin te vinden. Maar zeker schuilt onder dat Latijn de naam
van den vrijstoel Slehege op het Walfort. De Kronijk van Tb Boecop,
die door Revids is gebruikt , zegt het uitdrukkelijk , (Bijlage XIX) ,
en wij behoeven dus niet meer met Kopp , s. 1 1 1 , aan Sledenhorst
in het land van Kleef te denken. De zaak is thans niet meef
twijfelachtig.
127
hun de zaak Toor en verkreeg daar ligtelijk een besluit,
zoo als hij wensehte, i?i aarbij werd uitgemaakt, dat der-
gelijke evocatiën op zware strafièn verboden waren en
dat de staten elkander vrijwaarden voor al het nadeel ,
dat uit het afwijzen van de regtspraak des Vrijgraafs
mogt voortvloeijen. Hierdoor geruggesteand , schreef de
Bisschop een krachtigen brief aan den Vrijgraaf en ver-
bood hem zijne onderdanen verder te kwellen , terwijl
hij hem gelastte oogenblikkelijk de gemaakte kosten te
voldoen. Johan Conick stoorde zich volstrekt niet aan
'sBisschops schrijven, maar ging met de zaak voort.
Die van Kampen durfden het niet tot het uiterste te
laten komen , maar zij bewogen den Bisschop dat hij
aan Bgrnard Hase en den Vrijgraaf belooven zoude,
dat hij, Bisschop , partijen voor zich zou doen verschijnen ,
regt zoude spreken, zoo als behoorde en zorgen zoude
dat partijen de uitspraak nakwamen. Waarschijnlijk is
ten gevolge van die uitspraak de aanklager op de eene
of andere wijze tevreden gesteld en is de zaak daarme-
de afgeloopen. Met Roelof Hondenberch, dien wij
hier te voren hebben ontmoet, had Kampen in hetzelfde
jaar een geding dat ook door toegeven schijnt te zijn
uit den weg geruimd »).
Krachtiger verdedigden zich de Burgemeesters en vele
aanzienlijke inwoners van Deventer, toen zij in 1464
ten verzoeke van zekeren Hendrik van Alten door den
*) vitem des inaiiendach''8 nae St. Elisab.dach Gosek gegaen to
onsen heren 'to Wijck van anscriven der van Campen, also er burge-
ren geladen weren an den vryenstoele van Roz^off Hokdenbesobs
wegen. Item Kdyper gegaen ten Singraven an Hondenberch die
ladunge vors. anden Vrygreven aff te doen." Kekening van Deven-
ter over 1463. Cameraar Johan Marqtjart.
128
zelfden Yrijgraaf, Johan Hakenbebch , dien wij reeds
tegen Ootmarsum zagen procederen , voor zijn Vrijstoel
gedagvaard werden. Maar ook in deze zaak zien wij de
Pausselijke bulle niet inroepen , maar even als in zoo-
veel andere zaken het Yeemgerigt zelve gebruiken , om
de onregtvaardige evocatie krachteloos te maken. Nadat
de Bisschop van Utrecht aan den Vrijgraaf geschreven
had en hem borg was gebleven , dat de Magistraat van
Deventer bereid was den aanklager die voldoening te
geven, welke hij in regten zoude kunnen vorderen , had
hij zich, vermits de Vrijgraaf die belofte niet achtte,
tot den Aartsbisschop van Keulen , als stadhouder der
vrijstoelen en Hertog van Westphalen , gewend. Hij
verwierf een bevelschrift van dezen van 7 Februarij
1465 waarbij Berend de Duker en drie andere Vrij*
graven werden gelast den Vrijgraaf Johan Haeenberch
en den aanklager voor hunnen Vrijstoel te dagen en
uitspraak te doen, zoo als bevonden zoude worden te
behooren. Dien ten gevolge kwam in den vrijstoel te
Steveren in het kerspel Nottuln Bisdom Munster eene
achtbare vergadering van Vrijschepenen bijeen. Onder
hen zien wij met verbazing den Bisschop van Munster
zelven en vier Domheeren, voorts de Keppel's, Mor-
rien's, yander Horsten, kortom de meeste edellieden
van het Munstersche en den Burgemeester der stad Mun-
ster. Daar verscheen de procurator van Deventer, maar
de aangeklaagden niet. Daar werd uitgemaakt dat de
oorspronkelijke dagvaarding niet was uitgevaardigd ten
gevolge van een oordeel in een Vrijgerigt onder Konings
ban gewezen , dat Hendrik tan Alten toen hij burger
van Deventer werd, gezworen had nimmer iets te zul-
len doen tegen die stad, hare schepenen, of inwoners.
129
en dus zijn eed had yerbroken, dat de dagvaarding te
Deventer ; in den tuin van zekere vrouw was gevonden^
dat ook onwetenden waren gedagvaard en dat eindelijk
die van Deventer zich bereid hadden getoond , om Hen-
drik TAN Alten regt te doen geworden. Daarom en
wegens het wegblijven der aangeklaagden werd de
oorspronkelijke dagvaarding nietig en krachteloos ver-
klaard, de schepenen en ingezetenen van Deventer vrij-
gesproken en JoHAN Hakenberch i), Hendrik tan Al-
ten en diens Procurator in alle de kosten veroordeeld >).
Hoeveel moeite het kostte de vrijgraven te overtuigen
dat zij niet bevoegd waren ingezetenen van Overijssel ,
gelijk zij van ouds gewoon waren, voor hunne vrijstoe-
len te trekken, blijkt uit de omstandigheid, dat de-
zelfde Jan Goninck, die Kampen had gedagvaard, in
het jaar 1467 ten verzoeke Tan Wolter tan Keppel
Tan Yerwolde, twee Zwolsche burgers, Etert Stickb
en Wtchert Poppe Toor zijn vrijstoel dagvaardde. De
zaak hing zamen met de hooggaande twisten tusschen
1) Bij UsENER, 8. 295 komt Johan Hakekbbbch als Vrijgraaf te
Nenstadt in het Zaderland van 1442 tot 1484 en alzoo over een tijd
van 42 jaren voor. Zonderling! indien hij dezelfde is, die (blijkens
WiöAND, Wetzlarsche Beitrdge^ III. 1. s. 29), in het jaar 1458 door
het Generaal kapittel te Arnsberg van zijne waardigheid werd ontzet,
wegens misbruik van magt. Zoude het kapittel , dit geachte en gevreesde
ligchaam, reeds zoo weinig magt meer hebben bezeten? Trouwens
de Vrijgraaf Wynbkb Faskemdael , die te gelijk met hem werd af-
gezet, komt in 1461 nog als Vrijgraaf voor. Het schijnt mij voorshands
beter b\j Hakskbebch aan een gelijknamigen zoon te denken (de
betrekking van Vrijgraaf bleef toch dikwijls in hetzelfde geslacht: in
1525 was een Willbsi Hakbnbsbch Vrijgraaf te Neustadt, Wetzlarsche
Beitrage, I. s. 5), en het daarvoor te houden, dat Fas&bndabl, als
Vrijgraaf te Bocknm afgezet, later als zoodanig te Turkheim is aangesteld.
') Men vindt het merkwaardig vonnis bij Dumbab, Kerk, en wereld'
lijk Deventer, I, blz. 578 en volgende.
OL. X. 9
130
WoLTKR VAN Keppel en zijn zwager Wolf van Itter«
scM, dien hij gewapenderhand had gehangen genomen
en op zijn slot Verwolde gebragt. Door tusschenkomst
van den Hertog van Gelre genoodzaakt , zijn geïangene
weder te ontslaan, had hij hem doen zweren om op
de eerste aanmaning in de gevanorenis terug te keeren.
De ingezetenen van Zwolle , wier medeburger van It-
TERSOM was, vonden er een uitweg op: zij namen zel-
yen van Ittersum gevangen en hielden hem in eene
zeer zachte gevangenis opgesloten , zoodat hij in de on-
mogelijkheid was om zijn woord te houden. Deze uit-
vinding zal de beide bovenvermelde Zwolsche burgers
de dagvaarding voor het Yeemgerigt hebben op den
hals gehaald. De Bisschop kwam echter tusschen bei-
den en schreef aan den Vrijgraaf »dat de burgers
verkozen hadden voor hem als Vrijgraaf dezer landen
hun geschil te laten beslissen'^; zoo meldt van Hattüm,
die er bijvoegt dat de stad Zwolle den Bisschop waar-
borgde voor alle schade, die hij bij deze zaak konde
lijden. Welke de uitslag van dien brief is geweest
wordt nergens vermeld").
JoHAN GoNiNCK, die toch reeds eenmaal ondervon-
den had, dat die van Overijssel aanspraak maak-
ten op vrijstelling van de regtspraak van het Yeem-
gerigt, was moeijelijk te overtuigen geweest; maar
zeldzamer mag het heeten, dat een der Yrijgraven die
het vonnis tegen Johan Hakenberch hadden geveld, te
weten Helmich Luntnck, Yrijgraaf in het Graafschap
Tekenenborch (Tecklenburg) , ten verzoeke van zeke-
ren Johan Droegespot, in 1472 alle burgers van
1) T. Hattüm, Gesch. der stad Zwolle, II, blz. 15.
131
Deventer voor zijnen vrijstoel dagvaardde. Zoo hard*
nekkig waren de Westphalen aan hunne oude wijze
van regtspleging gehecht en zoo weinig konden zij
begrijpen, dat de oude vormen hadden uitgediend.
Tegen dezen Vrijgraaf riep Deventer het geestelijk ge-
rigt in. De Bisschop droeg de zaak aan zijnen Officiaal
op, die na den Vrijgraaf en den aanklager herhaaldelijk
maar vruchteloos voor zijne regtbank te hebben gedag-
vaard , hen op plegtige wijze in den kerkdijken ban deed
en gelastte, dat die voor de hoofdkerk te Osnabruck zoude
worden afgekondigd. Zeer waarschijnlijk heeft dit mid-
del geholpen , want de Vrijgraven en Vrijschepenen , meest
onderdanen van geestelijke vorsten, hadden alles behalve
een vrijen geest in zaken de Godsdienst betreffende ').
Het blijkt van elders dat de excommunicatie hun geens-
zins onverschillig was, en dat zij alle moeite aanwend-
den om daarvan ontslagen te worden 2).
Berend Palle, mede eender Vrijgraven die in 1465 Ha*
KENBERCH veroordeeld hadden, was door het gebeurde
niet afgeschrikt om in 1481 ten verzoeke van Frederik
VAN Keppel de Overijsselsche edelen Johan en Heriian
VAN BucKHORST en Jacob Schaep voorzijn vrijstoel teLaer
in het Bentheimsche ^ te dagvaarden. De aangeklaag-
den beweerden onbehoorlijk gedagvaard te zijn en boden
aan, de zaak aan de beslissing van hunnen landsheer,
den Bisschop van Utrecht, over te laten. De beide
vrijschepenen Derck Noeroinck en ëgbert Eock be-
') Zie de zaak bij Dumbae Kerk, en wer, Dev. I blz. 585.
^) Hekdrik Bisschop yan Manster verbiedt op Dingsdag na St.
Manijnsdag 1476 Hcoo tan Oosterwijck om regt te spreken over
Gerd yan Morrisn, op grond dat de aanklager Biedbrik van der
Horst in den ban was. Archief te Manster.
9*
132
rigtten zulks aan dea Vrijgraaf en bleven borg Toor de
aangeklaagden , zoodat in deze zaak volgens den gewo^
nen loop van veemgerigtszaken werd gehandeld «).
Nog heb ik evocatiën van het Veemgerigt in Overijssel
aangetroffen in de jaren 1487 en 1489. In het eerste
jaar had Heer Dirk van der Horst den magistraat ran
Deventer voor den vrijstoel te Dorsten doen dagvaarden ;
de volgende post in de Kameraars rekening van Deven-
ter van Goenraad ten Düune over dat jaar is echter
het eenige wat ik omtrent die zaak gevonden heb.
»Item des Saterdages nae Adriaen is hijr geweest een
vryscepen van Oldenzell, die myt onser scrifll genck
aan die stad Dorsten , soe her Dirce tan der Horst,
Ffrederik Wtnkens ende onse raetsvrienden gedaget
hadde in den vryenstoell, hem yrst geg. 1 R. gl. ende
nae VIII st. facit 1 8 I st".
De andere zaak wordt ook alleen door de rekening
van den Kameraar van Deventer Willem van Averengh
over 1489 opgehelderd. Rutger van der Horst was
hier eischer en de zaak hing dus bijna zeker met de
andere zamen. De Yrijgraaf was Johan Knutst, dezelfde
die ons in 1492 in een brief aan Zutphen voorkomt 2) ,
en die Vrijgraaf was in de vest van Reckelinghuizen ;
Dorsten ligt in de nabijheid. Bij Fahne GescA. der Köl'-
nischen , Julichschen und Bergischen Gcschleckter ^) ,
treft men niet minder dan zeven geslachten van der
Horst aan. De hierbedoelden behooren vermoedelijk
tot die familie, die in de vest van Reckelinghuizen
') Racer, Overijssehche gedenkstukken , II. blz. 201,
«) Bijlage XV.
5) Th. I. s. 174.
133
woonde; over de zaak zelve rerspreidt de aanteekeniDg;
geen licht, maar wel dat het geestelijke regt, waarschijn-
lijk niet zonder yrucht, werd ingeroepen. Ziet hier den
letterlijken inhoud:
Item Albert Rütter ende Goesen die Heiden tér
Steern geselschap gedaen, soe sy oir geloevesbrieye Toir
die stad sanden an den vrygrcTen Johan Knutst.
Item den Doemdeken Tan Uytrecht gesant op der
citacie ene inhibicie des ffrygreven Johan Enijtst,
Toir scry?e, geit ende segell VI 8.
Item Egbert Goesens gegaen tot Oldenzell an Beernt
Reüsingh om hyr te koemen ende die citacie ende in*
hibicie Tors. myt onsen geloojGFsbrieven aan den rry-
greven Johan Enütst yors. to brengen ende lach dair
II daegen, geg. XIIII witten fac. XI bathen III pi.
Item Herman Bidder gegaen tot Uytrecht an onsen
heren myt der bullen van den heymeliken Bichte om
synen gnaden die sien te laten, om die cilalie ende in-
hibicie te vercrygen, geg, XVI bulk. III pi.
Item gereden tot Uytrecht an onsen
heren om des heymeükengerichtes willen Johan Knutst
vrygreyen en der saeken Botgers tan der Horst om
ons myt synre gna4en scrifft to rechten to rerbieden,
rerdaen XVIII «.
Item meister Steyen gereden tot Uytrecht om eyne
nye citacie te werven op dat heymelyke recht tegen
Johan Knutst vrygreyen ende Botger tan der Horst
ende synen procuratoer, verdaen XIIII S II butk'\
De laatste CTocatie in Overijssel wordt in het jaar
1506 aangetroffen. De (ongedrukte) Kronyk van Te
BoECOP bevat een brief van dat jaar van den ons be-
kenden en naar het schijnt tamelijk voorbarigen Vrij-
134
graaf Werner tan den Sunderhues, waarin hij aan
den Raad der stad Kampen berigt, dat hij zekeren Jan
HSERKINK Yoor zijn Trijstoel had gedagvaard en dien
Raad verzocht zijne goede diensten aan te wenden, dat
de gedaagde op een volgenden gerigtsdag mogt versohij*
nen. De raad van Kampen antwoordde kort af en op
minachtenden toon, dat een persoon van dien naam te
Kampen niet bekend was, maar dat, zoo hij burger
der stad ware, hij niet verpligt zoude zijn voor den
vrijstoel te verschijnen. Had iemand iets van een bur-
ger van Kampen te vorderen, dan moest hij dien bur-
ger aanspreken voor de schepenbank aldaar, of voor
den Bisschop van Utrecht. Men bemerkt dat alle ach*
ting voor hel Veemgerigt verloren was en dat van den
invloed van dit gerigt na het bovenvermelde tijdstip naau*
welijks sprake kan zijn , al staat ook het materiëele feit vast
dat er nog zóó laat eene evocatie heeft plaats gehad <).
Daar blijft nu nog over de evocatiën van het Veem-
gerigt in de Provinciën Groningen en Drenthe te on-
derzoeken. Beide provinciën kunnen te regt bijeen
gevoegd worden, want dat gedeelte van de Provincie
Groningen, dat tot Saksen en derhalve tot Westphalen
behoorde , was slechts een afgesplitst deel van Drenthe *).
Dat gedeelte is de stad Groningen en die landstreek,
die van ouds Drentberwolde, later het Gooregt, heette.
Dat gedeelte behoorde niet tot Friesland, daar werd
de Friesche taal nooit gesproken; wetten, wijze van
1) Bijlage XIX.
^) DiEST LoRGiON, Geschiedkundige beschrijving der stad Groningen,
Indeel, bladz. 21 en 22 en de daar aangehaalde schrijvers.
135
regtspleging , zeden en gewoonten , droegen het ken*
merk Tan een saksischen oorsprong. Wij kunnen ver-
moeden dat ook daar «yocatiën van het Veemgerigt heb-
ben plaats gehad en dat Termoeden wordt bevestigd door
een merkwaardig stuk door den Heer Feith medege*
deeld i). Men raag aannemen dat dit stuk , nog van zoo
versche dagteekening , genoegzaam bekend is en dat het
dus overbodig zal zijn alles, wat daaromtrent door den
Heer Feith is gezegd , te herhalen. Volledigheidshalre
zij hier dus slechts opgemerkt, dat zekere Dirk TAN Heu-
KSLOM, die zich door de handelwijze van de Regering
te Groningen in zijne regten gekrenkt achtte, de stad
dagvaardde roor den vrijstoel te Wunnenberg, en in
het jaar 1456 een vonnis verwierf, waarbij alle ingeze-
tenen dier stad van het mannelijk geslacht , boven de
twaalf en onder de zeventig jaren, werden verveemd.
De stad Groningen kwam daarvan in hooger beroep bij
het Keizerlijk Kamergerigt, hetwelk den 27 Augustus
1465 het vonnis vernietigde, omdat de zaak niet bij
het Veemgerigt behoorde en omdat de keizerlijke re-
formatiën niet waren in het oog gehouden. Uit de
medegedeelde stukken blijkt, dat de zaak hiermede geen
einde nam , maar dat Dirk tan Heukelom de stad Gro-
ningen gedurende bijna veertig jaren voor allerlei reg-
ters en regtbanken trok en op die wijze zijne tegenpartij
tot een vergelijk dwong, waarbij hij wel is waar alle
vonnissen en uitspraken, die hij van het Veemgerigt
bezat, in tegenwoordigheid van twee vrijschepenen aan
die van Groningen moest uitleveren, maar daarentegen
eene som van 1555 gulden, nagenoeg hetzelfde wat hij
1) In NiJHOFP's Bijdragen, IX* deel, blz. 164.
136
bij den aanyang van het proces had gevorderd , ontving.
Uit alles blijkt dat de Magistraat van Groningen aan-
vankelijk den eischer onregtvaardig had behandeld, en
meer bij viijze van geweld dan volgens wetten en ge-
woonten was te werk gegaan, maar dat deze handel-
wijze den laatsten dan ook zoodanig had verbitterd,
dat hij alle middelen als geoorloofd beschouwde om de
stad te benadeelen. In de latere stukken over deze
zaak wordt van het vonnis van het Yeemgerigt geen
melding gemaakt. Wij gelooven met den Heer Feith,
dat dit vonnis als krachteloos werd beschouwd l^ om
de bulle van Paus Pius II, waarbij Groningen ontheven
was van de regtspraak van het Yeemgerigt; 2^ en dit
wel voornamelijk, om het vonnis van het Keizerlijk
Kamergerigt, waarbij de uitspraak der yrijschepenen werd
vernietigd • ). De derde reden door den Heer Feith in
het midden gebragt, dat namelijk Groningen buiten de
roode aarde lag, kunnen wij om redenen hierboven
vermeld niet toegeven.
Uit het eigenlijke Drenthe kunnen wij ge^ne evoca-
tien mededeelen, zonder daarom te willen beweren,
dat het Yeemgerigt daar zijn invloed niet zoude hebben
uitgeoefend. YYij gelooven dat men het tegendeel ge-
rust mag aannemen, maar zijn buiten staat om daarvoor
eenig bewijs bij te brengen; misschien worden ook in het
Drentsche archief dergelijke stukken niet aangetroffen ,
althans in het bovenvermelde werk van den Heer Magnin
vindt men daarvan niets. Hoe het zij , onze pogingen om
*) Deze beide redenen worden ook door Wigand in den Anzeiger
Jur Kunde der deutschen Vorzeit, over 1854, S. 292, als de waren
beschouwd.
137
van daar inlichtingen te bekomen zijn met geen gunstigen
uitslag bekroond en Drenthe blijft dus voor als nog in
de geschiedenis ran het veemgerigt eene terra incognita.
Vatten wij nu alles te zamen, wat hierboven in bij-
zonderheden is betoogd , dan zien wij een voortdurend
streven bij edelen en steden in de Nederlanden om zich
aan de evocatiën van de Yeemschepenen te onttrekken.
Trouwens dat behoeft geene verwondering te verwek-
ken , wanneer men bedenkt, dat in de Nederlanden
meer dan elders door onafhankelijke regters werd regt-
gesproken en dat de burgers der talrijke en vermogende
steden niet naar Westphalen behoefden te gaan, om
goed en onpartijdig regt te erlangen.
Maar toch moet men het Wigand i) toegeven, dat
geen gerigten met meer schijn van regt de misdaden
evoceeren konden, dan juist de Yeemgerigten. Van
daar tweederlei wijze van denken over hunne inmen*
ging in de regtspleging hier te lande: eerbied en vrees
waar men of bewust was van eigene schuld , of hoog opzag
tegen de overoude plegtige vormen, waarin zich de
Veemschepenen hulden: stoutheid en minachting, waar
men op zijn goed regt bouwde, of had leeren inzien,
dat de bedreiging yan straf zekerder was dan de vol-
trekking van het vonnis. De eerste zienswijze was in
vroegere tijden de heerschende, toen de Veemschepenen
alleen die zware misdaden voor hunne vrijstoelen trok-
ken , die hl] de gewone gerigten ongestraft bleven ; de
laatste nam de overhand, toen de Veemschepenen zich
ook mei burgerlijke, niet veemwroegige zaken begonnen
1) Das Femgericht, S. 336.
138
te bemoeijen , zich naast de gewone gerigten plaatsten
en zoo doende hoe langer zoo meer haat verwekten i).
Die stukken , die wij hebben medegedeeld , behoo*
ren meest tot dit laatste tijdvak; en, wilde mbn nu
alleen oordeelen naar sommige staaltjes ran kwel-
zucht en afpersing, die daarin voorkomen , dan kan
het oordeel over hunne bemoeijingen in Nederland niet
gunstig zijn. De onpartijdigheid gebiedt echter dat men
wei in het oog houde, dat, ofschoon de erocatiën der
Yeemgerigten nergens minder noodzakelijk waren dan
in de Nederlandsche gewesten , zij toch ook daar in yele
gevallen krachtig hebben medegewerkt om aan de on-
derdrukten Toldoening of regtvaardig regt te Terscha£Fen.
§3.
Gezag en werking van hei Rijkskamergerigt
in Nederland.
Ons Yaderland behoorde tot het Duitsche Rijk en was
aan de wetten ran dat Rijk onderworpen. Ziedaareene
stelling, die thans wel geene tegenspraak meer zal ont-
moeten. Derhalye stond het ook den ingezetenen van
deze gewesten vrij zich te beroepen op de bron van
alle regt, op den Keizer en zijn Hofgerigt. »Non in-
terclusus umquam fuit Belgis ultimus ad Imperium re-
cursus'^ zegt Kluit ^). Het zoude dan ook niet moeijelijk
vallen om Toorbeelden aan te halen, dat Nederlanders
zich yan die vrijheid bediend hebben en naar het Kei-
1) Vergelijk Erhabd, Geschichte Munsters, S. 258.
*) Primae Uneae CoUegn Diphm. Histor, PoUt, pag. 63. Vergelijk
ook Trotz Theses Juris Publici, pag. 64 et 65.
139
Eerlijk Hofgerigt hebben geappelleerd , of zelven Toor
dat gerigt hebben te regt gestaan. Behalve die, welke
in de vorige § zijn aangehaald, kan men wijzen op de
dagvaairding der stad Ëlburg voor het Keizerlijk Hof*
gerigt in 1418 >), op de dagvaarding van Hertog Ar-
90LD en alle de Gelderschen welke hem aanhingen in
1431 2), op den Rijksban in 1417 over Groningen uitge-
sproken 3), op de dagvaarding van Frank tan Borselen
als Heer van Voorne en de stad Brielle voor hetzelfde
gerigt in 1457 4), en zeer ligt vraren hier eenige voor-
beelden meer op te sommen. Maar daarmede wordt
de vraag niet beantwoord welke de invloed van het
latere Bijkskamergerigt geweest zij ? Wanneer men
derhalve alleen het oog vestigt op deze laatste instel-
ling, zoo wordt het blijkbaar dat zij slechts gedurende
eene tijdruimte van ongeveer drie en vijftig jaren eeni-
gen invloed in de I^ederlandsche gewesten kan hebben
gehad. Immers in 1495 is het Bijkskamergerigt be-
paaldelijk geregeld en in 1548 heeft Keizer Karel V
bij het verdrag van Augsburg weten te bewerken , dat
de Nederlanden grootendeels aan het gezag van het
Bijkskamergerigt werden onttrokken. Tusschen die beide
jaren zal men dus de bewijzen voor den invloed van
het Bijkskamergerigt moeten zoeken. Ik ontveins het
niet dat de oogst zeer gering is geweest, maar heb mij
daardoor niet teleurgesteld gevonden. Immers bij eenig
ernstig nadenken moest het wel in het oog vallen, dat
ook in die jaren het gezag en de werking van dat opperste
') NiJHOFF, Bijdragen I. blz. 266.
2) NiJHOFF, Gedenkwaardigk, IV. blz. XLI.
5) Arend Gesch. des Vaderlands, II. 2. bladz. 576,
*) VAN Wijn Nalezingen op Wagenaar, I. blz. 209.
140
geregtshof in de Nederlanden niet groot kunnen zijn ge-
feest. Dat tijdvak wordt toch grootendeels ingenomen
door den Gelderschen successie-oorlog, waarin langzamer-
hand y uit allerlei oorzaken , alle Nederlandsche Proyin-
ciën betrokken werden ^ tot dat de algemeene uitput-
ting de eene vóór, de andere na, yoor de magt yan
Karel y deed bezwijken. Onder het gedraisch der
wapenen plegen de wetten te zwijgen, en hoeveel te
meer moest dit gebeuren, waar de eene partij , de Gel-
derschen, die Karel tan Egmond aanhingen, en de
Utrechtenaren, Overijsselschen, Drenthers, Friezen en
Groningers, die dezelfde partij volgden, dit geregtshof
ais geheel afhankelijk van hunne wederpartij , den Kei-
zer, beschouwde en zich derhalve aan deszelfs uitspra-
ken niet wilde onderwerpen. Karel tan Eghond zelf,
yoor het Rijkskamergerigt tweemaal gedagvaard, zoowel
door den Keizer, als door de na te noemen weduwe van
Peter tan Hehert, protesteerde den 3 October 1496
plegtig yoor Hendrik tan Os Deken van S^ Walburg te
Arnhem en twee notarissen, dat hij wegens de onvei-
ligheid der wegen onmogelijk yoor het gerigt konde ver-
schijnen, dat hij ook in Frankfort, eene stad onmiddelijk
aan den Keizer, zijn verklaarden vijand , die hem en
de zijnen te vuur en te zwaard vervolgde, onderhoorig,
niet zonder gevaar konde komen en beriep zich ten
slotte op den Pausi).
Of hij daarop bij verstek is veroordeeld, is mij niet
gebleken; maar gesteld, een dergelijk vonnis ware ge-
veld , wie zoude het ten uitvoer hebben gelegd ? Keizer
Maximiliaan, wien het meest daaraan gelegen was den
») Bijlage XX.
141
onrustigeD Hertog tot onderwerping te dwingen , is nooit
zoo Ter gekomen ; en toen zijn zoon Philips een oogen-
blik het lot yan Kabel in zijne handen had, liet hij
de schoone kans zich ontglippen. Hoe zoude een
Tonnis Tan het Rijkskamergerigt hem bevreesd hebben
gemaakt, die Maximiliaan's landsknechten, versterkt
door Eleefsche halp en door de geheele magt van Hol-
land, Braband en Vlaanderen niet vreesde? De Rijks-
ban, tegen Earel tan Egmond uitgesproken, deed
hem eyenmin bezwijken , als het geweld der wapenen
zulks vermogt.
Door denzelfden geest bezield eerbiedigden ook zijne
onderdanen de uitspraken van het Rijkskamergericht
niet of ter naauwernood. Een treffend voorbeeld geeft
de beschikking van Maximiliaan op het verzoek van
JoHANKA , weduwe van Peter vaut Hemert van 10 Fe-
bruarij 1497 aan de hand^). Gerard tan Weerden-
berg en zijne helpers hadden den 14 April 1493 van
wege Karel yaft Eghond het slot Poederoijen overTaK
len, Peter tan Hehert en zijn zoon en hunne dienaren
gevangen genomen , sommigen van hen om hals gebragt en
alle goederen, kleinobden , huisraad, levende have en
vee, zelfs het te veld staande koren en de schuldbrie-
ven en eigendomsbewijzen geroofd; en alle pogingen
bij den Hertog aangewend, om het geroofde terug te
erlangen, waren vergeefs geweest. Daarom gelastte
Maximiliaan aan eenige commissarissen om alle perso-
nen , die door Johanna zouden worden opgenoemd te
dagvaarden, aanklagt en getuigen tehooren en het pro-
cesverbaal bezegeld en gesloten aan het Rijkskamerge*
1) Bij Wig AND, Weizlarsche Beitrage, B. II. S. 292—301.
142
rigt op Ie zenden. Dat het Rijkskamergerigt zich de
zaak zal hebben aangetrokken is hoogstwaarschijnlijk,
doch dat die Ycryolging iets heeft uitgewerkt, Talt te
betwijfelen, want Peter tan Hehert moest na zijn
ontslag uit 's Hertogen gCTangenis het land ruimen en
zijne goederen werden verbeurd verklaard. Ook zijn
zoon Maarten moest Poederoijen blijven missen , want
Karel schonk het aan Johan tan Rosseh , die Maar«
TEN TAN Hemert's zttster ten huwelijk had, en in dat
huis zijn slot en heerlijkheid gebleven i).
Met meer waarschijnlijkheid zoude men kunnen be->
weren, dat het Rijkskamergerigt in die gewesten welke
aan 's Keizers zoon en kleinzoon gehoorzaamden, Bra*
band met Limburg, Vlaanderen, Holland en Zeeland
gezag heeft gehad , en voorzeker men zal daar den eer*
bied voor dit hoogste Geregtshof niet zoo geheel uit
het oog hebben verloren , als in Gelderland. Maar aan
den anderen kant was het belang van den Hertog van
Brabandy of van den Graaf van Holland en Zeeland,
niet altijd in overeenstemming met dat van den Duit-
schen Keizer. De vorsten van het Bourgondische huis
hadden hun groot doel, om van de verschillende Ne-
derlandsche gewesten één Rijk, zooTeel mogelijk onaf-
hankelijk van Duitschland, te maken, nooit uit het oog
verloren en die staatkunde werd met volharding door
de \orsten uit het huis van Oostenrijk voortgezet.
Daartoe had de oprigting van den groeten Raad te
Mechelen, als opperste geregtshof voor de Nederlan-
den, moeten strekken en die instelling, bij den dood
van Karel den Sloufe vervallen, was door Philips
^) YAiï Sfasn Inleiding tot de historie van Gelderland, III. blz. 282.
143
den Schoonen in het jaar 1503 op nieuw in het leren
geroepen > ).
Op dien Raad hadden de Heeren der Nederlanden
een invloed , dien zij op het Rijkskamergerigt, welks
leden door de Terschillende steden des Rijks werden
benoemd, nimmermeer konden hopen uit te oefenen.
Naar dien Raad trachtten zij alle zaken , die in hooger
beroep in de Nederlanden behandeld werden, heen te
trekken en het konde hun dus geenszins aangenaam
zijn 9 wanneer de ingezetenen hunne toevlugt tot het
Rijkskamergerigt namen. In die zienswijze vonden zij
bijval bij de ingezetenen; want ofschoon de Raad Tan
Mechelen alles behalve populair was in Holland en
Zeeland 2), het denkbeeld om voor een Rijksgerigt te
regt te staan , lachte de ingezetenen van die gewesten
nog minder toe. Men hield het immers , hoezeer ge-
heel ten onregte, daarvoor, dat Holland en Zeeland
niets gemeens met het Keizerrijk hadden , dat de Gra-
ven nimmer eenig verlij van URoomscheRijk hadden ge-
nomen, dat zij nooit iets tot de Rijkslasten hadden bijge-
dragen, immers niet bij menschen geheugenis en dat
zij nooit onder \ Kamergerigt te Spiers hadden be-
hoord ^j ; ja! men duidde het den Keizer euvel, niet
dat hij bij het verdrag van Augsburg de Nederlanden
Tan het Duitsche Rijk had afgescheurd , maar dat hij
niet verder was gegaan en nog eene schaduw van Ter-
') Wagen AAR, IV. blz. 822. De eigenlijke dagteekening van Philip'*s
beslnit is blijkens Miraeus Opp, Dipl IL pag. 1044, de 22 Januarij 1503.
Vergelijk ook , over de toestemming van Keizer Fbedebik III tot het
oprigten van den grooten Baad, Meijer Esprit etc. Tom. IV. pag. 201.
2) Vergel. o. a. van Hees van Bbrkel, Beschouwingen over Ge-
schiedenis en Staatsregt, blz. 185.
5) Waoenaar, V, blz. 321.
144
eeniging had bewaard. Bij zulk eene denkwijze zoude
het vreemd zijn, wanneer of door den Landsheer, of
door de onderdanen het Rijkskamergerigt ware inge-
roepen. Enkele uitzonderingen mogen er bestaan heb-
ben, deregel was dat aan het Rijkskamergerigt geener-
lei invloed werd toegekend i).
Des te grooter was echter de verlegenheid , wanneer
zich eene zoodanige uitzondering voordeed, en zich de
een of andere ambteloos burger niet aan die stilzwijgende
overeenkomst wilde houden. De Markgraaf van Baden ,
's Keizers Stadhouder van Luxemburg , voerde een ge-
ding met den Graaf van Neuenaar over de heerlijkheid
Rodenmachern; hij had zich beroepen op het Rijkska-
mergerigt en weigerde, niettegenstaande alle aanmanin-
gen van de Landvoogdes Margarstha, zijn hooger be-
roep weder in te trekken. Door zijn voorbeeld aange-
moedigd, had zekere Jax tan Eestelt, burger van
Maastricht, in het jaar 1526 zich van een vonnis van
schepenen dier stad op het Rijkskamergerigt beroepen
en eene uitspraak in zijn voordeel verkregen. De Land-
voogdes had geen beter middel weten te vinden , dan
TAN Eesteit te doen vatten en naar Vilvoorden te doen
brengen, en trachtte hem door het aanjagen van vrees
te dwingen van zijne vervolging af te zien, terwijl men
te gelijkertijd zijne bloedverwanten trachtte te bewegen
1) In dien zin zal men dan ook de aitdrakking van Meijer Esprit ,
eic, Tom. Y pag. 161 «qae Maximilibk ne soumit k cette conr (la
Chambre Impériale) ni les Fays-Bas ni Ja Bourgogne'*'* moeten ver-
staan. Uitdrakkelyk werden de Nederlanden niet aan de regtsmagt van
het Rijkskamergerigt onttrokken; dan toch wai'e het geheele verdrag
van Augsburg overbodig geweest, maar men hield het stilzwygend
daar voor, dat dit 's Keizers wensch en bedoeling was geweest.
145
hunnen invloed bij hem te gebruiken >). Inlusschen ging
het Rijkskamergerigt Toort en sprak over de stad Maastricht
den Rijksban uit, zoodat de ingezetenen yan de stad ten
hoogsten bekommerd werden, dat zij zelve of hunne goe-
deren zouden worden aangehouden. De Keizer zond dus
in het jaar 1531 den bekwamen Sceppebus (Gornelis. de
Schepper) naar Spiers om het Rijkskamergerigt te bewe-
gen den ban weder in te trekken ; deze beriep zich op de
voorregten van Maastricht en op de Gouden bulle des
Keizers en wist met zooveel beleid en stoutheid te werk te
gaan, dat hij verkreeg »une chose iamais veuene ouye"'
deplegtige vernietiging en intrekking van den Rijksban,
waarmede tevens Braband en Limburg vrij werden ver-
klaard yan de regtspraak van het Rijkskamergerigt 2).
Dat deze handelwijze groot opzien in Duilschland
verwekte, behoeft geenszins verwondering te baren; de
stenden des Rijks toonden zich daarover ten hoogsten
misnoegd, maar het bleef bij schrijven. Eene andere
zaak, ook Maastricht betreffende, werd in 1534 op
niet zeer edele wijze gesmoord, door aan de Assessoren
hunne achterstallige bezoldiging uit Ie betalen en te
gelijk uitstel der zaak te verlangen'). Maar toen in
1542 op nieuw een geschil ontstond tusschen de erfge-
namen van zekeren Denis Yrbntz te Maastricht, en de
onderliggende partij zich op het Rijkskamergerigt beriep,
*) LA17Z, Correspondenz des Kcusers Earl V, l*»* Band 8, 202.
^) Om de moeilijkheden waarmede Scepperus te worstelen had en zijne
bekwaamheid in het overwinnen derzelven juist te knnnen beoordeelen ,
moet men zijn brief aan den Keizer lezen bij Lanz, 1.1. s. 460 — 468.
') Lakz , Correspondenz, II. s. 103. Nog treft men in "Wigand's Wetz-
larsche Beitrage, I. s. 35 , eene dagvaarding in hooger beroep van eene uit-
spraak des vrijstoels te Dortmund aan. De stad Maastricht trad daarbij
als eischeresse op voor het Rijkskamergerigt.
DL. X. 10
146
durfde men denzelfden weg niet meer inslaan. Aan Yi-
GLius YAN Atta en WiLRiCK J7cer van Crahenge^ die
door Koningin Mabia tan Hongarije, toenmaals Land-
Toogdes der Nederlanden , naar den Rijksdag werden af-
gezonden, om de regten des Keizers tegen den Hertog Tan
Kleef te verdedigen, werd in last gegeven, om aan de
Stenden alle stukken betreffende deze zaak mede te deelen,
hun aan te toonen, dat dergelijk hooger beroep yan
uitspraken der schepenen Tan Maastricht nooit was toe-
gelaten, hen Toorts te wijzen op de allezins onbillijke han-
delingen der eischers, die goederen Tan Maastrichtsche
burgers, Tan Teel hoogere waarde dan hunne geheele Tor-
dering, in beslag hadden genomen, en hun eindelijk aan
te bieden om de uitspraak der zaak aan scheidslieden ,
door den Keizer en den Bisschop Tan Luik gekozen, OTcr
te laten. Het schijnt dat dit aanbod in Terzoenenden
geest de Stenden heeft bewogen Tan Tcrdere bemoei*
jingen af te zien; om de in beslag genomen goederen
te doen ontslaan, had men wederom de hulp Tan dea
ToortTarenden Scepperus ingeroepen, die ook thans we-
derom snel en Toorspoedig in zijne zending slaagde*}.
Doch dergelijke botsingen maakten de eindregeling
Tan de jurisdictie zoowel Toor Duitschland als Toor de
Nederlandsche bezittingen des Keizers tot eene behoef-
te , die zich hoe langer zoo dringender deed gcToelen.
Wij komen thans tot die gewesten, welke in den
aauTang Tan den Gelderschen successie-oorlog onzijdig
blcTcn , schoon zij naderhand yan licTcrlede daarin
werden medegesleept. Onder die gewesten behoort in
') Lanz, Siaaispapiere , s. 829 — 334.
147
de eerste plaats het Bisdom Ulrechty de Proiiincie yan
dien naam, Overijssel en Drenthe bevattende. Hier kan
Toorzeker de invloed yan het Bijkskamergerigt yeel groo*
ter zijn geweest. Het was toch met eene gezonde staat-
kunde overeenkomstig, dat de Bisschop van Utrecht
bij het Rijk een steun zocht, zoowel tegen den magtigen
nabuur, die lille Nederlandsche gewesten langzaam maar
zeker dreigde te verzwelgen, als tegen den Gelderschen
partijganger, die met zwaard en brandfakkel voor de
poorten stond. £n dat de Bisschop zich ook aan dat Rijks*
gezag niet wilde onttrekken, kan door oorkonden be-
wezen worden. Het blijkt dat de Bisschop van Utrecht
in het jaar 1507 onder anderen op eene bijdrage van
61 gulden werd aangeslagen tot onderhoud van het
Bijkskamergerigt 1). De oprigting van het Rijkskamer*
gerigt en den Landsvrede werd op last des Bisschops pleg-
tig medegedeeld aan zijne steden 2). Intusschen reeds in
1 528 zag zich Bisschop Hsndrik van Beijeren genoodzaakt
het wereldlijk gezag over Utrecht, Overijssel en Drenthe
aan KiREL V aftestaan , en wat dus hier te voren van
Holland en Zeeland is gezegd, kan van dat tijdstip af ook
op deze provinciën worden toegepast. Vóór dien afstand
zal het Bijkskamergerigt er enkele malen zijn ingeroe-
pen en B1LDERDIJ& verzekert dat Holland door Utrecht
in 1526 te Spiers was gedagvaard, maar geweigerd had
1) Mkerman, De soïutione vinculi quod olim f uit inter S, R. imperi-
um et Foederati Belgii respublicas , p^. 53.
') Item Herman onse bade gegaen to Campen ende to Zwolle mit
scriften onses heren ende myt copien der nyer insettinge der schat-
tingen den Boemschen Konynck te betalen. Rek. van W. Averenqh,
Cameraar van Deventer over 1495. Vergelijk ook Kronijkvan het His-
torisch Genootschap, II. blz. 109.
10*
148
daar te Terschijnen >)• Waarschijnlijk bedoelt hij de
Tolgende plaats uit het register vanAERT tan der Goes ,
folio 24 (15 Mei 1526).
» Item zy hebben gedaen rapport Tan der oppositie
Tan den Proeurear-Generaal roerende dat die Tan den
Baedt bij die Tan Utrecht in cas d'appel gedachTaert
zijn Toor dat Gamergerigte Tan den Keyser in Daytslant
ende seggen dat U Lant nyet geraden en dnnct hem te
adjoignerenomcost tescawen, want de Keyser alsGrave
Tan Hollant de sake wel afdoen sal indien 't hem belieft'\
In Overijssel schijnt men zich niet geheel , zelfs na het
Terdrag Tan Aagsburg, te hebben kunnen losmaken Tan
het denkbeeld, dat men toch in sommige gOTallen zijne toe-
y lugt tot het Rijkskamergerigt konde nemen. Immers WlN-
HOFF zegt in zijn Landrecht van jduerisseUIY^deél, nadat
hij heeft Tcrklaard hoe men zich alleen in geyal Tan regts-
weigering tot een Teemgerigt konde wenden: » Doch sol-
de idt ordenlikest syn Tnde bequemst an Eeyserlike Maie-
staet Tnde des Rykes kamer**. Maar dat men meermalen
in het bisdom Utrecht tocTlugt heeft gezocht bij het hoog-
ste geregtshof des Rijks, mag men met regt betwijfelen en
men zal het Ridderschap en eigenerfden van Drenthe gaar-
ne toegcTen wat zij in hunne memorie van 1584 zeggen:
» Dan dat in den 23 Art. gesecht wordt Tan der Bisscho-
pen senten tien aen den Camergerichte desz Ricx ermaelsz
solde geappelleert geweest zijn, boven dat het ongeloefflick
ende onwaerachtich is, hebben die heeren rescribenten
die Gronieken qualick doergelesen, want d*institulie Tan
*t Gamergericht in comitiis Wormatiae habitis sub Maxi-
MILIANO in den jaere 1495 den 7 Augusti ingewilliget [is] ,
1) Vd«deel, bladz. 152.
149
ende sullen die Ueeren rescribenten hoer leTenlanck niet
bewysen, dat sedert die tyt Tan den institutie vaneene-
gen Drentschen saicken , noch by tyden van Bisschop
Frederick van Baden (doen het Gamergericht geinstitu-
eert is) noch PH^ van Bourgonigen, noch Henrick van
Beyeren, leste furst des landes, noch by tyden Ilertoch
Carls van Ghelder het Gamergericht eenege kennisse ge-
pretendeert heeHl over Drenthe. Ende genoemen sulcx ge-
schiet viaere, des neen ende nimmermeer, solde dese alle-
gatie tenderen tegens d'expresse verdrach van hoyckloff'.
memo'' Key. Gairle in den jaere XV«XLV1II mit des hil-
ligen Rycx standen ingevi'illiget ende ten beyden zyden tot
desen daege tho onwederropelick ende vredelick onder-
holden sonder distinctie van eenege saicken crimineel offte
civil ').
Mogten ook al de Drenthsche staten stout genoeg
hebben gesproken , toen zij beweerden dat het Kamer-
gerigt nimmer eenige jurisdictie in Drenthe heeft gehad,
reeds de omstandigheid dat zij die stelling op den voor-
grond durfden zetten, bewijst dat die jurisdictie ten
uitersten zeldzaam is geweest en dat niemand zich daar-
van iets herinnerde.
Het meest deed zich de invloed van het Rijkskamer-
*) Debath oflfte wederbericht by die van der ridderschap Eygenarflf-
den ende gemeenen ingesetenen der landtschap Drenthe , supplianten ,
op den bericht van den Heeren Cantzler ende Baeden van Overijssell ,
in uwe Ma^. secreten Raede overgegeven tegens drie verscheyden Reg«
ten ende daerby gevouchden stukken van voorg. supplianten by uwe
Mat. respective geappostilleert den 18 Julii, 7 December 1584 ende
den 3d«n Aprilis 1585 (hoewel van de twe, tho weten den 18 Julii
ende den 3^^^ Aprilis allene in de Deductie mentie gemaeckt is) mit
aller onderdanicheyt uwe Ma^ geexhibeert. Medegedeeld door den
Heer S. G(ratama), Drenthsche Volksalmanak voor 1843, blz. 104.
150
gerigt gevoelen in de Proyinciën Friesland en Groningen.
Tot dien tijd toe hadden de Friezen hunne vrijheid steeds
Mreten te handhaven en zich beroemd alleen onder den Kei*
zer te staan; zij konden dus , wilden zij zich gelgk blijven ,
het hoogste keizerlijk Geregtshof niet voorbij gaan. Ook
de stad Groningen, die zich hoe langer zoo meer los-
maakte yan de gehoorzaamheid aan den Bisschop van
Utrecht en zich als vrije Rijksstad gedroeg, bevond zich
in denzelfden toestand. Men wane echter niet, dat het
Friezen en Groningers zoo begeerlijk voorkwam buiten
's lands teregt te staan ; integendeel men kan gerust aanne-
men , dat zg cTenzeer als de overige Nederlanders aan het
privilegie de non evocando gehecht waren , maar hunne
staatkundige toestand gebood hun meerdere behoed-
zaamheid. Daarbij gaf de onophoudelijke burgerkrijg
die in Friesland woedde, maar al te veel aanleiding aan
de partijen , om zich op den Keizer te beroepen. Een
dergelijk beroep lokte het Keizerlijk mandaat van 5 Julij
1493 uit'), waarbij aan de stad Groningen op zware
straffen werd verboden zich eenig gezag over de Friezen
aan te matigen. Meer bepaaldelijk werd door de scheids-
lieden, aan welke in het jaar 1500 de uitspraak over
de verschillen tusschen de stad Groningen en Hertog
Albrecht van Saksen was opgedragen, het Bijkskamer-
gerigt als de bevoegde magt aangewezen, om de ge-
schillen tusschen beiden te onderzoeken en het punt
van schadeloosstelling te regelen. Welke de uitspraak
van het Bijkskamergerigt geweest zij, blijkt niet, maar
wel dat de uitspraak toch niet zoude geëerbiedigd zijn
*) ScHWARZEKBBRO , Chorterboek van Friesland, I blz. 758. W. van
Thabor IVe boek, blz. 204.
151
geworden, want reeds in het volgende jaar verbraken
de Groningers het verdrag en hervatte^n den krijg tegen
Edzard van Oostfriesland , die hun echter eene zware
nederlaag toebragt, en bij het verdrag van 1501 werd
nu het Rijkskamergerigt uitgesloten en aan den Bisschop
Tan Utrecht de uitspraak over de hangende oneenighe-*
den opgedragen.
Over het algemeen beschouwden de Groningers het
hoogste Geregtshof des Rijks als partijdig , en toen in
1505 de Rijksban over hen was uitgesproken, wezen zij
den voorslag van den Bisschop yan Utrecht om zich
aan dit gerigt te onderwerpen , van de hand i). Hoe
de stad Groningen, niet ten gevolge eener regterlijke
uitspraak, maar door het geweld der wapenen in de
handen van Graaf ëdzard viel, hoeEARBL van Egmond
hem die stad wist te ontwringen en hoe zijne dwingelandij
haar ten laatsten dwong hare toevlugt tot Keizer Karel
V te nemen, vind men bij de geschiedschrijvers ver-
meld. Het behoort verder niet tot ons onderwerp.
In het eigenlijke Friesland had men de Rijkswetten
in naam steeds gevolgd en het was daar niets vreemds,
dat, toen Maximiliaan in 1498 Hertog Albrecht van
Saksen tot Ërfpotestaat benoemde, hij zich het regt,
om de appellen in burgerlijke zaken aan hem of aan
het Rijkskamergerigt gedaan, aan te nemen, uitdruk-
kelijk voorbehield 2). Hertog Georg bragt echter in
dien toestand van zaken eene aanmerkelijke verande-
ring, door zijne ordonnantie van 1504, waarbij deregt-
«praak van het Hof van Friesland werd geregeld. lm-
^ Arbkd, Algem, Gesch. des Vad. Il, 3 st bladz. 50, vv,
') Chartei'b, v, Fritsl 1.1. bl. 787.
152
mers, ofschoon daarbij de regtspraak van het Rijkska-
inergerigt niet uitdrakkelijk werd uitgesloten of kon
uitgesloten worden, zoo schijnt het nogthans dat de ge-
legenheid oin binnen Friesland zelve in hooger beroep
te kunnen kooien van vonnissen, waarmede men zich
bezwaard achtte, den Friezen zoo zeer heeft behaagd,
dat zij van dien tijd af het hooger beroep aan het Rijks-
kamergerigt achterwege hebben gelaten. Ik leid dit af
zoowel uit het verdrag van 1 Julij 1515, waarbij Karel
Prins van Spanje als Heer werd aangenomen en zich
verbond » dat de Vriesche onderdaenen buyten huer
Yriesche landen paelen in cryeghen ende ande szwa-
richeeden nyet geeyschet zullen worden^^ als uit de ar-
tikelen door de Friezen aan de Commissarissen van Kei-
zer Karel T in 1524 overgelegd, nadat hij Friesland
op Karel van Egmond had veroverd. Men leest in die
laatste artikelen en het werd bij de plegtige bevestiging
der overeenkomst door den Keizer vastgesteld »dat geen e
appellaliën in civile saecken wuyt onsen voerscreuen
lande geadmilteert zullen worden , enz'\ Klaarblijkelijk
doelt dit punt op het Rijkskamergerigt, dat daarmede
werd buiten gesloten >). Hoe het zij, noch in Fries-
land , noch in Groningen heeft men naar het Rijkska-
mergerigt geappelleerd , ten minsten noch het Gharter-
boek van Friesland , noch het Register van het Archief
van Groningen, onlangs door den Heer Feith uitge-
geven, bewaren daarvan eenige sporen 3).
1) Ckarterboek v, Frieal, II, bl. 32, 88 en 151 en Schotanus,
bl. 574.
^) Men kan toch de brieven van condemnatie namens den Keizer
verleend, in de zaak tnsschen Magdalena van Tautenbubq weduwe
van Onno tan ëwsscm en het geslacht van Ewssdm en voorkomende
153
Zoo was de stand Tan zaken in de Nederlanden tot op
het beroemde verdrag Tan Augsbarg. Van beide kanten
gevoelde men dat de regtstoestand onzeker Tras , Tan beide
kanten Trilde men daaraan een einde maken: maar de Tve-
derzijdsche eischen Tvaren te groot. Daarom mislukte de
hierboven vermelde zending Tan ViGLius en Grahbngk
in 1542 9 toen zij in last hadden, Tvanneer Tan den kant
der Rijksslenden werd aangedrongen op de betaling der
achterstallige rijkslasten voor Utrecht en Overijssel en
van die van den Bourgondischen kreits, te verklaren,
dat door de Koningin-landvoogdes bij de Staten van
beide Provinciën op de betaling van han aanslag was
aangedrongen en dat het geld betaald en het contin-
gent na het eindigen van den oorlog met Kleef zonde
worden opgezonden , maar voorts het bestaan , althans
het wettig bestaan, van een Bourgondischen Kreits te*
gen te spreken. Wanneer echter de stenden des Rijks
zich wilden verbinden om de Nederlanden te helpen
beschermen , zoo zoude de landvoogdes wel kun-
nen toestaan, dat die staten bondgenooten des Rijks
werden en in de lasten des Rijks droegen zooveel als
één Keurvorst, maar zonder prejudicie van de privile-
giën der onderdanen en zonder dat de onderdanen der-
zelve voor het Rijkskamergerigt zouden worden ge-
trokken. Indien de Stenden Utrecht en Overijssel (zoo
als Tan ouds geschied was) onder den Westphaalschen
kreits wilden blijven trekken, moesten de afgezanten
in het IId« deel van dat register, bladz. 12, w. moeilijk tot het Rijks-
kamergerigt brengen , omdat de Regentes Mabia in de zaak gemengd
is, die toch met het bestnur van het Duiteche Rijk niets te maken
had. Daarom zonde ik liever denken aan een arrest van den Grooten
Raad te Mechelen.
154
trachten het daarheen te leiden , dat die bij hei nieuw
te sluiten rerdrag onder den Bourgondischen kreits wer-
den begrepen ; drongen eindelijk de Stenden eentoudig
op het betalen der Rijkslasten aan zonder meer, dan
moesten de gezanten verklaren dat zij geene instructie
hadden >).
Dit laatste geschiedde en de onderhandelingen wer-
den afgebroken. Toen dus in 1544 de Stenden van
den WestphaaJschen kreits te Keulen yergaderden, gaf
de Koningin aan Uector tanHoxwier, die daarin ha-
ren naam voor Utrecht en Orerijssel Terscheen , in last*
zich zoo lijdelijk mogelijk te gedragen , geene bijdrage
in geld te beloven , maar alles ad referendum te nemen
en zelfs het reces niet mede te teekenen 2). De Keizer
had toen den Hertog ran Kleef tot onderwerping gedwon-
gen en konde dus een hoogeren toon aannemen dan in
1542 3 maar hem ontbrak nog veel om volkomen mees-
ter in Duitschland te zijn. Toen echter na den slag
bij Mühlberg en de ontbinding van het Schmalkaldische
Tcrbond zijne magt zoo aanmerkelijk was toegenomen ,
besloot hij daarran dadelijk gebruik te maken om de
Nederlanden van het Duilsche rijk los te maken. Het
gevoelen Tan Meerma^t ^) omtrent het doel dat zich de
Keizer daarbij voorstelde te bereiken, namelijk mede-
werking van het Duitsche Rijk tot bescherming der Ne-
derlanden tegen Frankrijk en onafhankelijkheid , althans
voor het grootste gedeelte, van die Nederlanden van
het Duitsche Rijk, schijnt veilig omhelsd te kunnen
worden. Welligt kwam daar nog een geheim doel hij;
') Lakz, Slaatspapiere , s. 325 — 329.
^) Lakz, op. 1. 8. 385.
3) De Solutione vincuU , etc. pag. 73.
155
de Keizer was loch wel genoodzaakt aan de Protestan-
ten in Duilsehland zekere regten toe te staan: werden
nu de Nederlanden losgemaakt ran het Daitsche Rijk,
zoo behoefde men de talrijke Protestanten hier te lande
die Toorregten niet te gunnen , Tooral niet het regt om
zich op het Rijkskamergerigt te beroepen, wanneer men
in het belang van de handhaving der Roomsche Gods-
dienst, het een of andere privilegie mogt schenden. Tot
bereiking dan van die erkende of geheimeplannen werd
YlGLiusden 28 Augustus 1547 naadden Rijksdag te Augs«
burg afgevaardigd >). De Stenden beweerden daar dat
Maximiliaan in den tijd den Bourgondischen kreits had
opgerigt en dat de aanslag van dezelve in de Rijksma-
trikelen was opgenomen, dat Philips van Bourgondie
op sommige rijksdagen was verschenen, dat van wege
het huis van Bourgondie personen in het Rijkskamer-
gerigt waren benoemd en ook in de contributiën was
gedragen, terwijl Gelderland en Utrecht bepaaldelijk
onder den Westphaalschen kreits behoorden , en gaven
diensvolgens den wensch te kennen, dat de Nederlan-
den bij het Rijk mogten blijven. Namens den Keizer
werd beweerd, dat men niet zoude kunnen bewijzen
dat de Bourgondische kreits immer contributiën had be-
taald of aan de wetten des Rijks onderworpen was ge-
weest, dat Hertog Philips van Bourgondie wel is waar
op sommige rijksdagen was geweest, maar alleen als
nabuur en om te beraadslagen over gemeenschappelijke
verdediging tegen de Turken, dat wel is waar Gelder-
land en Utrecht onder het Rijk behoorden, doch dat
de ingezetenen van die gewesten beweerden nimmer
') Men zie zijne instructie bij Lakz, Staatspapiere , s. 420,
156
eenige schatting betaald te hebben en ook nooit aan de
jurisdictie yan het Rijk onderworpen te zijn geweest. Des
niettemin was de Keizer bereid , wanneer alle de Neder-
landen in ëén kreits begrepen werden en hunne privile-
giën en exemtiën geëerbiedigd werden, een verdrag te
sluiten, waarbij hij zich tot het betalen van schatting ver-
bond >)• Met eenige opofferingen van wederzijde kw^am
hel verdrag tot stand. De Keizer verbond zich voor de
Nederlanden tot betaling eener som in de rijkscontribu*
tien gelijk staande met die, welke door twee keurvor-
sten werd betaald en bij oorlog tegen de Turken zooveel
als drie keurvorsten. Aan de jurisdictie van het Rijks*
kamergerigt bleven zij geheel onttrokken , behalve in het
geval, dat zij die contributie niet voldeden. De Rgks-
wetten zouden op de Nederlanden niet van toepassing
zgn, met uitzondering van den Landvrede. Weder-
keerig zoude het Duitsche Rijk gehouden zijn ze te
beschermen en aan 's Keizers opvolgers stem en zitting
op de rijksdagen toe te staan. De benoeming van 2
Assessoren in het Kamergerigt bleef aan den Keizer en
zijne opvolgers.
Uet behoeft naauwelijks betoog dat dit verdrag ge-
heel in het voordeel van de Nederlanden en in het
nadeel van het Duitsche Rijk was. Toch vond het hier
te lande slechts weinig bijval. Hoe men in Uolland daar-
over oordeelde, hebben wij hierboven gezien.
') Men zie de beweringen van partijen bij von Bucholtz , Geschichte
der Regierung Fe&dinands I, VI^^i^ band, S. 292. Zij zijn ook sum-
mier opgenomen in het Tractaat zelf, te vinden bij Dumokt, Corps
Dipïomatique , Tom. IV. Part. II. p. 340. Een belangrgk stuk over
de onderhandelingen en een concept-tractaat , niet geheel overeen*
komende met dat wat later gesloten is, vindt men in de Papiers
ctéiat du Cardinal de Granvelle , Tom. III. pag. 319.
157
Het kostte Viglius, die met zooveel moeite de Duit-
sche rijkstenden tot het verdrag had overgehaald, geene
mindere zorgen om nu ook de Staten van Holland te
bewegen om het verdrag te bekrachtigen >). In Fries-
land vi'ilde men niet toetreden . dan tegen de verzeke-
kering dat de Keizer het aandeel van Friesland in de
schatting uit zijne gewone inkomsten zoude betalen en
dat de Friezen nimmer verpligt zouden zijn buiten hun
gewest te trekken^}. Ook in Gelderland was de ver-
klaring, dal de Keizer niet van oordeel was dat dit ge-
west eene naauwere betrekking op het Duitsche Rijk
had, dan de overige Nederlanden, noodig, vóór dat
de Staten het verdrag bekrachtigden 3).
Het verdrag is aanvankelijk door beide partijen ge-
trouw nageleefd. De niet zeer belangrijke bijdrage in
de schatting is betaald en de Assessoren van het
Rijkskamergerigt, tot welker benoeming de Keizer en
later Koning Philips geregtigd waren, zijn benoemd
geworden. Zij waren allen Friezen , Johann£S tan Dok-
KUM, Aggaeus Albada, Johanres Roorda en Gtpri-
') Van der Does , de Vinculo quod olim inter Dioecesin Trajecti'
nam et regnum Francicum ac deinceps imperium Romano-Germanum inter-
cessit, pag. 63.
^) ScHWABZENBERa, Chürterhoek y III. blz. 154.
3) PoNTAKUS, EisU Gelr., lib. XIII, pag. 854, 855. Bij deze
gelegenheid bekrachtigde de Keizer de privilegiën van Kymegen en
beperkte het regt van hooger beroep van de vonnissen der schepenen
van Nijmegen op die van Aken , door vast te stellen , dat de schepe-
nen van Aken moesten wijzen volgens de statuten van Nijmegen en
dat de vonnissen tegen die stataten gewezen krachteloos zouden zijn.
Dit appel , herkomstig van eene onde Hofvaart (of te Hooföe vaart) ,
dat overigens in geen het minste verband met het Bijkskamergerigt
stond, bleef nog bestaan tot 1749. Ygl. In db Bbtouw, Annales No-
viomagi, pag. 169 et 288.
158
AH DS Stapert Wommslids. Het is niet te denken dat
dit moet worden toegeschreven aan den naauweren band ,
die oudtijds tusschen het Duitsche Rijk en Friesland
bestond; meer waarschijnlijk zal men de begunstiging
der Friezen boven andere Nederlanders aan den invloed
Tan YiGLiDS moeten toeschrijven , die de belangen zijner
landgenooten nooit uit het oog verloor.
Aggaeus Albada was een zeer verdienstelijk man,
een schrander regtsgeleerde en bekwaam staatsman.
In 1559 werd hij, die toen raadsheer in het hof yan
Friesland was, tot Assessor van het Rijkskamergerigt te
Spiers benoemd, welke betrekking hij tot 1570 bleef be-
kleeden; toen werd hij terzake zijner godsdienstige begrip-
pen verpligt die neder te leggen ' ). Van zijnen opvolger
RoORDA valt minder te zeggen, indien hij ten minsten de*
zelfde is, over wien Albada zich alles behalve vleijend
uitlaat. Zoo hij waarheid sprak , dan behoorde Roorda
tot die personen, wier stemmen in hetcollegie, waartoe
zij behooren, geteld, maar niet gewogen worden. Hij is
voorzeker de Johannes RHODA,bij Meerman^) vermeld.
GrPRiANus Stapert, Wommelids bijgenaamd naar de
plaats zijner geboorte Wommels; was en als Latijnsch
dichter en als regtsgeleerde vermaard en bekleedde de
betrekkingen van Hoogleeraar te Mentz en Assessor van
het Rijkskamergerigt te Spiers tot aan zijnen dood ').
Behalve hen kan men nog twee Friezen opnoemen, die
de practijk voor het Rijkskamergerigt hebben uitgeoe-
fend, te weten Regnerus Sextinus en Aggaeus Al-
*) Zie zijne levensschets in de Vrije Fries, V* deel, blz. 313.
') 1. 1. pag. 86.
»j Kok, Vaderlandsch Woordenboek, deel XXXIH.
159
BiDA de jonge. Allen echter was een man voorgegaan ,
wiens naam wij meermalen Termeld hebben , de beroemde
YiGLius TAN Atta zelf. Hij werd den 25 Julij 1535
als Assessor Yoor den fiourgondischen kreits in het Rijks-
kamergerigt geïnstalleerd en bragt drie jaren te Spiers
door, waar hij om zijne bekwaamheden ten hoogsten
geacht was 9 en men kan gerust Terzekeren dat hij een
sieraad Tan dat collegie was. Hij zelf was hoogelijk
met die betrekking ingenomen en slechts ongaarne
scheidde hij Tan Spiers. De wanbetaling zijner bezol-
diging en de GodsdiensttTristen, die toen Duitschland
verscheurden 9 deden hem tegen het einde van 1537 die
betrekking vaarwel zeggen en een beroep als Hoogleer-
aar der regtsgeleerdheid aan de nieuw opgerigte Hooge-
school te Ingolstadt aannemen i).
Hoezeer dus de Nederlanders niet vreemd bleTcn aan
het Rijkskamergerigt, ook daarin heeft men het ver-
drag nageleefd , dat dit geregtshof niet heeft gepoogd
eenige regtsspraak in de Nederlanden uit te oefenen ,
terwijl Tan dezen kant zorgTuldig is gewaakt dat er
niets geschiedde, waaruit eene erkentenis van de juris-
dictie van dit hof kon worden afgeleid. Een Toorbeeld
daarvan vindt men in het Register van Aart van der
GoES, onder dagteekening van 6 Julij 1549. »Die van
Amsterdam den Advocaat en die van Dordrecht te ken-
nen gegeven hebbende , hoe dat zij brieven van hujs
hadden ontfangen , inhoudende dat die Tan den Raede
Tan Hollandt hen geschrcTen hadden dat alzoo die Tan
') Zie zijn brief aan Ksmpo tan Martena in Hoijnck tan Pa-
pbndrecht's Analecta Tom. II pars I pag. 250. Vergelijk ook dien
aelfden schrijver Tom. I pars I pag. 15, 127 seqq.
160
Meydenburgh Maagdenburg) bij Camerik (bij het Ca*
mergericht) in 's Eeysers ban geleydt waren ende dat
de Keyserijcke Majesteyt belast ende geordonneert hadde^
dat niemandt op drie mylen na de Toorz. stadt hem
sonde Tinden op poene van te vervallen in de voorsz.
ban j ende op verbeurte van hare goederen y hare poor-
ters daervan souden waerschouwen ende hetselve te
kennen geven ende sulcks copie van den voorsz. ban
gesonden hadden ende alsoo U selve doende ende de
voorz. copie accepterende, soude schynen te agnosceren
de jurisdictie van Gamerick, hetwelk was contrarie de
confederatie defensive by die van Duytslandt ende dese
Nederlanden gemaeckt wat daeromme in desen te doen
stondt; soo is eyndeiyck by den Advocaat ende die
van Dordrecht geresolveert , dat hierin niet te doen en
was buyten onthiet van de Staten ende daeromme soude
ter naester Daghvaert U selve de Staten voorhouden"'.
Met regt mag het vreemd genoemd worden , dat , terwijl
ons van dagvaardingen voor het Rijkskamergerigt, inden
tijd toen het ontegenzeggelijk als opperste gerigtshof ook
voor de Nederlanden gold , slechts flaauwe sporen zijn
voorgekomen^ nog regtsvervolgingen van dien aard worden
aangetroffen , nadat die werking door het verdrag van
Augsburg was opgeheven. Wij bedoelen de dagvaar-
dingen door den Fiscaal in het jaar 1561 , tegen de
stad Nijmegen y Willem Heer van Batenburg en Stein,
en Willem Graaf van den Berg (behalve nog andere
Duitsche Heeren en steden) gedaan, wegens overtreding
der muntverordeningen van 1559; zoomede gelijke dag-
vaardingen in 1563 tegen beide genoemde Heeren en
de stad Nijmegen, benevens de steden Zutphen, Deven*
ter, Kampen en Zwolle, wegens het te ligt munten
161
Tan Keizerlijke munt. Nijmegen won over die zaak het
advies Tan Tier Hoogleeraren te LeoTen (waaronder
Elbebtcs Lsonircs) in , en één der punten in de con-
sultatie op den Toorgrond geplaatst is dan ook, dat de
stad niet Terpligt was Toor het Rijkskamergerigt te Ter-
schijnen. De Advokaat door Nijmegen gekozen , bragt
die exceptie in het midden ; of zij is aangenomen bigft
twijfelachtig, doch meer waarschijnlijk werd zij Ter-
worpen 9 althans de processen blcTen Toortduren tot in
1567 9 toen Nijmegen , om redenen Treerod aan de questie
Tan bcToegdheidy zich onderwierp, opheffing Tcrzocht
Tan de TerTolgingen te Spiers ingesteld en als muntlid
Tan de Nederrijnsche en Westphaalsche kreitsen werd
aangenomen i).
Ook DeTcnter, Kampen en Zwolle gaTen het regts-
geding op en onderwierpen zich, waarschijnlijk CTcn als
Nijmegen daartoe bewogen door het belang Tan haren
handel op Duitschland 3). Zntphen had aauTankelijk
het Toornemen om toI te houden en zich Tan de ei-
ceptie te bedienen en had daarbij Kanselier en Raden
Tan Gelderland op hare zijde '). Yermids echter die
stad in de laatste tijden niet had gemunt, heeft de Fis-
caal ongetwijfeld zijnen eisch tegen haar laten Taren.
Willem Graaf fan den Berg treffen wij 1578 aan als
muntlid Tan den Westphaalschen kreits , althans hij zendt
ï) Zie over de zaak Gutot, Verklaring van het verschijnsel enz. in
Nijhoff''s Bijdragen, IV. blz. 294, en oyer de consultatie yan dbb
Chijs, De munten der voormalige Meeren en Steden van Gelderland,
bladz. 888.
^j Zie ten opzigte van die steden het stak van den Heer Cost Jor-
DENS in de Overijsselsche almanak yoor 1854.
S) V. D. Chijs, t. a. p. bladz. 95.
DL. X. 11
162
zijne afgevaardigden naar Keulen, om daar met de Sten-
den van dien kreits over zijn (voorgeweod) muntregt te
Dieren te onderhandelen i). Das had hij zich vooraf
aan de vordering van het Bijkskamergerigt onderwor-
pen. Van den Heer van Batenburg is ons* niets geble-
ken. Vragen wij nu, waarom, handhaafden gezegde
Heeren en steden niet beter hunne onafhankelijkheid ?
waarom gaven zij eene exceptie , welker juistheid moei-
lijk konde worden tegengesproken, zoo spoedig op?
dan is het antwoord drieledig: in de eerste plaats
speelde het handelsbelang hierin eene voorname rol;
in de tweede plaats gevoelden zij, dat zij op de onder-
steuning van hunne regering niet rekenen konden. Groot
was het nadeel, in het oog vallend het misbruik, van
het slaan van Duitsche munt van minder gehalte ea Ko-
ning Pfliups moest wel den bijval van alle weldenken-
den inoogsten, toen hij bij het scherpe placaat van 2
Mei 1560, te Brussel uitgegeven, het aannemen yan
dergelijke munten onder verwijzing naar de vervolging
voor het Bijkskamergerigt begonnen verbood 2). Einde-
lijk hadden de gezanten van den Bourgondischen kreits
op last des Konings op den Bijksdag van 1559 verklaard
dat, indien er eene algemeene muntverordening werd
aangenomen en het te ligte geld werd geweerd , de Ne-
derlanden zich daarbij zouden voegen. Men konde dus
twijfelen of de Koning de regtspraak van het Kamer-
gerigt niet stilzwijgend , althans voor dit geval, had toege-
laten 3). Zoo werkten de bevelen en verbind tenissen der
1) Archief yan het huis Berg.
2) V. D. Chij3, De munten der voormalig Graven en Hertogen van
Gelderland, bladz. 219.
3) Meerman, op 1. pag. 85.
163
der regering en de belangen der inwoners yan alle de
Nederlanden te zamen, tot fnuiking der onwaardige in-
dustrie van het te ligt munten en verhinderden eene
krachtdadige verdediging tegen eene yervolging, die naar
onze zienswijze geheel onwettig was in den vorm.
De Nederlanders hadden het met genoegen gezien ,
dat de band, welke hen aan het Rijk verbond ^ werd
losgemaakt, maar zij zagen voorbij , dat na ook de eenige
teugel Terbroken was, welke hunne torsten nog weer-
hield om zich al^ onbeperkte heerschers te beschouwen.
Philips II, die in Duitschland niets meer te beyelen
had, trachtte zoo mogelijk elke herinnering aan de vroegere
vereeniging te verdringen. Van hunnen kant zouden de
Staten der Nederlandscbe gewesten, toen zij onder de
dwingelandij van Spanje zuchtten, gaarne op den inge-
slagen weg teruggekeerd zijn; zij deden daartoe zelfs
de eerste slappen >) , en had het Duitsche Rijk toen moed
en veerkracht genoeg gehad , om de Nederlanden tegen
onderdrukking en geweld te beschermen, nooit zonden
die gewesten van Doitschland zijn afgescheurd. Maar op
het beslissende oogenblik verleende Duitschland geene
hulp en vervreemde alzoo voor altijd de afgevallen Pro«
vinciën van het Rijk. De latere krach telooze aanspraken
^) Daartoe kan men onder anderen brengen het denkbeeld dat in
1565 bij sommige ingezetenen yan Antwerpen opkwam , om den Ko-
ning voor het Kijkskamergerigt te di^vaarden. De aansporing daartoe
aan de hoeken der straten aangeplakt had geen verder gevolg. Maar
in 1568 riep de Prins van Oranje de hulp van het Rijk openlijk in;
hetzelfde deden in 1570 de uitgeweken Nederlanders ; bij de vrede-
handeling van Kenlen in 1579 (waar trouwens de gewezen Assessor
van het Kijkskamergerigt Agöabus Albada onderhandelaar was) werd
het verzoek om hulp herhaald: alles vruchteloos. Kldit, Over 't af-
zweren van Philips, blz. 124. Meerman, op 1. pag. 81 seqq.
11*
164
der Keizers werden door de Tereenigde gewesten met bet
Tolste regt yan de hand gewezen en de Republiek bleef ge<»
heel zelfstandig, zonder eenige inmenging yan het Rijks-
gezag.
Een goTOIg van deze algeheele scheiding was, dat de
Nederlanders zoo wel verstoken bieren yan de yoor-
deelen als bevrijd Tan de nadeelen , aan de regtsspraak
yan het Rijkskamergerigt verbonden. Dat die instelling
in zekeren zin onmisbaar was, als hoogste geregtshof
over bijna onafhankelijke rijksstanden , dat zij in yele
opzigten nuttig werkte >) is niet tegen te spreken, maar
aan den anderen kant is het waar, dat zij door de omslag-
tige en kostbare wijze yan regtsvordering, welke bij
haar was ingevoerd , een schrik werd voor hen die ge-
noodzaakt waren yan een yonnis in hooger beroep te
komen en naar Wetzlar te reizen. Een eenvormig regt,
eene algemeene wetgeving yoor allen , gelijkheid yoor
de wet, zelfs eenvormigheid van regtspleging yermogt
ook het Rijkskamergerigt niet in Duitschland in te yoe-
ren, en wanneer men op het ook in dat opzigt zoo yer«
snipperde Rijk het oog yestigt, gevoelt men zich min-
ner onaangenaam aangedaan, door den verwarden regts-
toestand in onze Republiek. Eene naauwere aansluiting
aan Duitschland zoude dat kwaad niet verholpen, maar
veeleer verergerd hebben.
Eerst onze eeuw heeft ons eene algemeene wetgeying
geschonken en bij de yele rampen , die de Fransche
I) Zij werkte b. y. de afschuwelijke heksen-processen met kracht
tegen. Wioakd, Denlcwürdighdten , S. 297 en Wetzlarsche BeitrSge,
III. S. 73. Zij handhaafde de r^en der burgers en boeren, die in
de 17de eeuw vooral hoe langer zoo meer door de Vorsten miskend
werden. Denkw, S. 181.
165
overheerscfaing over Nederland heeft gebragt, mogen
wij, zonder onregtvaardig te zijn, niet vergeten dat zij
ons eenheid Tan regtsbedeeling heeft gegeven. In het
Tolle genot van die onschatbare vreldaad , kunnen wij
met levendige maar medelijdende belangstelling terng zien
op die tijden, toen men het regt, dat op vaderland-
schen bodem werd geweigerd, moest gaan zoeken bij
het Veemgerigt , of het Rijkskamergerigt.
BIJLAGEN.
N
BIJLAGE I.
(blz. 75).
Herman Aartsbisschop van Keulen schrijft dat hij den
Vrijgraaf te Walfort heeft terhoden met zeker
regtsgeding voort te gaan. 1487.
Hermannus Dei gracia Archiepiscopus Coloniensis, Princeps
eleclor, Westvalie et Angariae dux.
Wir laissen wissen uch unse lieue besunderen Yolmer
van Heiden Stoiiheren, Bernt Renner friegreuen derfriergra-
schaft van Heiden lm Stift von Monster gelegen , als ir vns
vurbracht hait wie Bernt Ducker friegreue des Stoiis zer
Walfart uf dage Bernt Huiwincks volmechtigen procuratores
viirgenomen vnd vnbillicherwijse beswert soUe hauen, davan
ir an vns, as slathelder vnd furweser der frien heymelichen
gerycht zu Westualen vnd an das nest zukomenden capit-
tel zu Arnsberch appelliert vnd vns angeroiffen hauen, dar-
umb eynen rychtlichen Capittels dach zu legen, die sachen
zu rechtfertigen als sich in frienstuls recht geburen soll, in-
halt des instrumentz der appeliacien dat wir overseen vnd
aangenomen han. Also legen wir uch in den sachen eynen
rychtlichen Capittelsdag an vnseren frienstuel zu Arns-
berch in den Bumgarten uf mayndach na dem sondage
cantate nestkompt zu rechter gerychtzyt wir als
dan egenanten Bernt Ducker verschreuen ouch
dem friegreuen obg nyt wyder zu procedieren oder
zu richten sachen verboden
hain dan wir die sachen vnd ham obge-
170
dachlen capillei verhoren , luieren vnd rechlferligen laissea
willen , as sich dat na der Koniglichen Reformacien vnd na
fuer gerycht recht billich geburen sal! vnd wurde eynicher
vnder uch parlhien hie iune vngehoirsam , so sall doch dat
Capillei synen vortganck hauen vnd der gehorsamer parlhien
furderlich recht wederfaren vnd gehulffen werden. Vrkunde
vosers siegels heruff gedruckt Datain Puppelslorff uff son-
dagh Reminiscere anno LXXX seplimo.
Oorspronkelijke brief op papier waarop het zegel is gedrukt
geweest, thans afgevallen, in het Lands- en Dom Archief te
Manster.
BUIiJLGK II.
(blz. 68, 92).
Een oordeel over thijnsgoederen der Abdij van
St. Paulus te Utrecht. 1365.
Een dyngelael van der Abdien heerlicke Hoefgoede ende
Tynsgoede,
Dit is de dyngtale de geuallen is voer den Abt sinle Pou-
wels T'Ulrecht ende voer syne lynsgeuoitea lusschen Ghys-
breciit van Lodensleyne op Ie een syde ende Symon Jacob
Hillenssoen op te ander syde , circiler annos M. CGG Ixv.
In den yrslen dat Ghysebrecht voerseit anespraeck dat
goet ter Zylhorst mit aile synen toebehoren, eggen ende eyn-
den bodem ende boert, alsoe alst gelegen is, endeseyde dat
dat voerg. goet syn heerlicke tynsgoel ware, ende hem aen-
besloruen ware van syns vaders dolt, ende des een heer ende
een hoff ende een rechter is, die Abt van sinte Pouwels,
ende seyde reden wairomme dat syns oudevaders was, ende
syn oudevader synen vader eruede , ende syn vader heeftet
hem geeruet endehy dal naist lyff is van syns vaders dode,
ende dat wyll hy toebrengen mit alle den rechte dat recht
171
is dattet syn is, ende hem aenbesloruen is, aise voirsz. is,
ende seyde mede, mach hy dat toebrengen, alse hy verme-
en heeft dat hy in den voerseyden goede bliuen seell, ten
wair sake dat Symon voerseyt toebrengen mochte dats Ghys-
brecbt voersz. ofte syne voervaders woerloes geworden wae-
ren myt sulke beloge, dat Ghysbrecht voerseil mit rechle
niet wederseggen en mochle. Ende woude Symon voerseit
dair yet weder seggen dit en wair recht, des begeerde Ghys-
brecht eens oerdels.
Daer aentwoerd Symon voerseyt op aldus endeseyl; dat dat
goet ter Zylhorst mit alie synen toebehoeren alsoe alst gele-
gen is endet Ghysebrecht Reynaers soen anespreeck, dat is
Symons syn heerlicke tynsgoet ende is des in besit ende in
rechter weer, ende is hem aneghecomen van synnen vader
in rechter erfnisse, die des lange in besit, ende in rechler
weer was eer hy slirf, ende Symon heeftet ingbeseten nae
syns vaders doot vierlien jaer lang, ende daerenboven on-
becront*) van Ghysebrecht off van synen vader off vanymant',
ende Ghysebrecht heeft myt hem gegaen tot eenre kerke
ende in ene gerichte ghewoent ende in eenre stede, ende
Ghysebrecht heeft alloes ryc ghenoch ende onverheerl ghe-
west van Symon off van synen vader ende nye recht en be-
gheert eer desetyt. Voert heeft Symon dit overghcnomde goet
vertynst, verlyent, verdyckt, verdammet ende verwaeret van
allen onghelden ende heeft synen heer den Abd van sinle
Pouwels , dair hyt off hout , dair al affgedaen , dat hy hem
daer all aff schuldich is te doene , dit wyll hy voer bewisen
myt kunsscap ende mitler waerheit ende nae wyl hy dit
voerghenoemde goet behouden alse een wel gheboeren synte
Marlyns dienstman sculdich is te houden ane syns heren des
Abds kant*), dair hyt off hout myt alle den rechle dal recht
^) Orbecront, dat is ongestoord. Kronen, kreunen, is klagen, bij
Kiliaan conqueri.
3) Waarscliynlijk hant, rergelijk bladz. 174 reg. 6 v. b.
172
is ende myl al sulke rechte daltet Ghysebrecht myt recht
niet wederzeggeD en mach ende Symon seyl^ bewyst hyt
voer ende hout hyt nae, alse hy hem vermeten heeft , dat
hy dan myt rechte in synen goede bliuen zeel, ende hem
die woerde nyet scaden noch deren en mogen , de Ghyse-
brecht Reynaers soen geseyt heeft ende des begheert hy eens
oerdels ende Ghysebrecht seyt; macht Symon houde alse hy
hem vermeten heeft, des wyl Ghysebrecht volgen. Des oerdels is
Herman van Raueswade|ghevraghet, hoe Symon syn goet houden
zeel daer Ghysebrecht myt rechte niet wederseggen en mach?
Dit is dat oerdel dat Herman van Rauenswade verrekent
heeft.
Aldus verrekent Herman van Rauenswade dat oerdel dat
hem ghevraghet is; dat Symon Jacob Hillens soenssone, dal
goet ter Zylhorst also alst gelegen is behouden zeel myt
openen brieven off myt lenenden oerconden dair Ghysebrecht
Reynaers soen niet weder zeggen en mach myt rechte.
Doe begheerde Ghysebrecht voerseyt te weten , watbeloech
hem Symon voersz. vermate, doe toende Symon voerseyt
enen bryefif sprekende van woerde Ie woerden alse hyer na
bescreven staet.
Wy Johan van Oen by der ghenade Gods Abd van Sinle
Pouwel t' Utrecht maken cont allen luden myt desen apenen
brieve, dat voer ons ende onse tynsghonoilen hyer nae be-
noemt quam Symon Jacob Hillens soens soene van Ammers-
forde ende verlyede dair ende makende myt onser bant alse
oerdel ende rechtwysende myt synnen vryen moetwille Hilde-
waert ende Byatrix synen tween susleren , twe hondert pont pay-
ments alse bynnen Ammersforde in den budel ghynge ende
gaue is, wt synre alingher haluer hoeuete Emminclaer alsoe
alse die ghelegen is myt alle horen toebehoringhe ende alse
Symon voerghenoemt van ons holdet alse ons hoff-ghoet
ende tyndsghoet ende Jacob syn vader voerghenoemt van ons
ende onsen voervaders plach te holden: ende Lambrechl Hey-
nen soen van Ammersforde onifenc lot deser selver tyt van
173
ODser bant myt Willam Symonszoen voerghenoemt dese
Yoerghenoemde twehondert pont alse tot behoeff Hyldewaert
ende Beatrix voei^henoemt , myt al suiker voerwaerden, dat
Symon voernoemt sell geuen alle jair synen Iween voerge*
noemden zusteren also lange alse dese tweehondert pont on-
betaelt syn twyntich pont alsulx payments alse voirschreven
is the hantgelt, behoudelick oec Symons moeder voerghe-
noemt hoire lyflocht wies payments alse voerscr. is deser
voerseyder halver houe ende behoudelic ons ons goedshuyss
ende onsen Abdien ons rechts. Ilyer ane ende ouer waren
twe tynsghenoeten alse Alert Goei, Claes de Walle, Peter-
man ende Johan Henrix sone. In oirconde ende vestenisse
alle deser voerseyder dinghe , soe hebben wy Johan van Oen ,
Abd voerghenoemt, onsen zegell aen desen brieff ghedaen.
Ghegheven int jair ons Heren Dusent driehondert drie ende
tsestich des manendaghes nae sinte Symoens ende Judendach
Iwyer Apostel.
Ooe vraegbede Ghysbrecht off hy anders eynick betoech
hadde, dan dien brieff? doe segede Symon dat hyt voert
houden woude, myt goeden levenden tynsghenoten, alse
recht wyst, ende alse hy schuldich waerte doen, endeseyde;
helde hyt alse hy hem vermeten hadde naeder dingtale
ende nae voerordel , dat hy dan mit rechte in den goede
bliuen zoude.
Doe vraghede Ghisebrecht off hy anders enich betoen
hadde? doe zeyde by neen.
Doe andwoerde Herman Maselant van Ghisebrechts wegen
van Lodensteyn , alse dat die brieff ende dat beloen de Symon
voerseyt ghetoent heeft, Ghysebrecht aen synen heerlicken
tynsgoede te Zylhorst niet scaden en mach ende seghet
reden wairomme; want die brieff niet en hout dat Ghyse-
brecht of syne voervaders dat goet ye weerloes gheworden
syn voer synen here noch in den hoff aldair dat voerseyde
ghoet inlynst, off narghent tol gheenre stede, dairs Ghise-
brecht off syn voervaders mit rechte werloes werden moch-
174
len; Voert segiiel Herman Gbysebrechts voersprake dat Sy-
mon voerseyt Gbysebrecbts heerlicke tyosgoet ▼oergbenoemt
in allen schine alst Gbysebrecbt ane bestorven is van synen
vader niet onthouden en mach myt tynsgenoiten, diet om
Symons wylle doen wouden , Symon en salt bouden myt
syns beren bant » des een boff is , ende myt tynsgenolen alse
recht is, ofte myt apenen brieven die de here voerseyt be-
segelt heeft, dair die beer in bekeent dat Ghysebrecht ofte
syne voervaders arghent weerloes gheworden waren mitlen
rechte, want men nae den ghewoenten, coustume ende rechte
van des bysscops lande van Utrecht van ghenen tynsgoede
rechten noch kennen , noch niet des weerloes werden en
mach bullen des heren bant, all dairt off tynst, ende wou-
de Symon hyer yet wederseggen dit en waer recht na der
dynglale die voerghedinct is, des begheerde Ghyzebrecht
oerdels.
Doe seyde Symon ; hyelde hyt totten voerseyden brieve myt
levenden tynsgenoten alse recht is, in denselven holftindsen,
alse hy hem vermeten heeft ende voer oerdeel gewyst is
nae den dyngtale , dat hy dan myt rechte in synen heerlicken
tynsgoede bliuen zeel, des hy in besit ende in weren is,
alsoe alst hem van synen ouderen aen ghecoemen is, ende
hem die woerde die Ghysebrecht Reynaerssone geseit heeil
aen synen heerlicke tynsgoede niet scaden noch deren en
mogen , ende hy oec ghene huipe meer en behoeft van den
Abd, noch van den hove, ende wonde dair ymant weder
aegghen dat en waer recht , des begbeerd hy oerdel.
Des oerdels wart gheuraghel Egberl Botker ende die naems
syne stede; ende op synen wldragbenden dach quam Egberi
Bolker int gerechte , ende b^herden beyde partyen aen dea
Abt, dat by Egbert Botker des oerdels vermaende, doe ver-
maende die Abd Egbert des oerdels ende beyde partyen be-
gherden rume reykenynghe > off hoere enich te nae ghinghe ,
iiat by dair myt rechte weder seggeo mocbte. Boe ghiock
KgberI Botker wl mitlen tynsghenoeten ende bereyt hem lange
175
lyd , ende quam weder in ende voerseyde by woude een oer-
deel reken , ende seyde by badden om ghevraecbt ^ die ene
seyde bem eens, die ander seyde hem anders, enliemeerre
helfle van den tynsgbenoiten die dair by bem waren , zeyde
bem eens, enle ander helfle zeyde bem anders, maer by
waer alsoe beraeden , dat by dal oirdel vlen woude , diet te
nae gbinge die beriept , ende aldair verrekende Egbert Botker
dat oirdel aldus.
Ein oirdell ofte Sentencie.
Nota. Dat Symon Jacob Hillen soenssoen syn goet niet
bouden en mach mit dien open brieve die de Abt bezegelt
heeft, noch milten tynsgenoeten diet om synen wille doen
willen, maer by salt houden milten boif en de bere van
den goede ende milten tynsghenoeten, diet om rechlswille
doen willen ende anders niet.
Doe gbinck Lambert Heynen sone , die de dingtale voerde
van Symons weghen mit Herman van den Cappel synen voer*
spraeke ende myt synnen vrienden wt ende bereyt hem ,
ende quaem weder int gerechte ende aldair quaem Herman
van den Cappel int recht ende mit oerdel in Gbysebrecbt
Dewekyns soens worden ende seyde van Gysbert Dewekyns
soens wegben , dat oirdel dat Egbert Botker verrekent heeft ,
dat dat een onrecht oerdel ware ende dat beryepe Gbyse-
brecbt Dewekyns sone , ende woude een rechter oerdel wisen,
ende dair soe liet by rechtevoert sonder verlrec een cedel
lesen dair by syn beroep mede dade , sprekende van woerde
tol woerde alse byer nabescreven is.
Een beroep tegens den voersz, oerdelL
Nota. Dit oerdel dat Egbert Botker verrekent heeft, dat
is een onrecht oerdel. Ende ick Gbysebrecbt Dewekyns sone
voirsz. wyl een rechter oerdel wisen ende ie deyl dit voer-
176
reéht, na dien dat Ghysebrecht Reynars sonedat goei te Zyl-
horst dat in Emminclaer hoert myl allen synen toebehoren,
aengesproken heeft, ende hy geseit heeft, by wat reden
dattet syn ware, ende Symon Jacob Rillen soens soen des
ghoeils in besit ende in were is, ende verandwoert heeft,
alse voer syn heerlicke tynsgoet, diet aengecomen is Tan
rechter erfnisse, gheerft van synen vader ende lange tyd
dair in gheselen heeft nae syns vaders dool , ende heeft
hem vermeten dat voirghenoemde ghoeit te behouden, mit
alle dien rechte, dat recht is, ende een wel geboren sinte
Hartyns diensiman schuldich is te houden, daer Ghysebrecht
Keynaers soene mit rechte nyet weder seggen en mach, dat
Symon dan myt rechte in synen goede bliuen zei; ende
des heeft hem Ghysebrecht voirsz belyet , macht Symon hou-
den, alse hy hem vermeten heeft na den dinglale, dat Sy-
mon voirsz dan myt rechte in synen goede bliuen zei, ende
dair is een oe'rdel off gewyst tusschen hore twyer tale, dattet
Symon houden zei myt apen brieven off myt levenden oer-
conden , daer Ghysebrecht mit rechte niet weder seggen en
mach: ende want Symon enen goeden opene briel! heeft,
die de Abd van sinle Pauwels bezegelt heeft, sprekende
van den goede, dair die dingelael off is, ende zeyt, hout
byt daer toe myt seven tynsgenoelen off myt meer , dat
onberufte lude syn , dat hy ghene huipe meer en behoift
van den Abd noch van den hove , ende hy myt rechte
in synen heerlicken tynsgoede blieuen zei. Ende dit
deyle ie Ghysebrecht Dewekyns sone voirsz. voer recht,
ende byde des myn wedde ende begheer des hoefs ende
daghes.
Doe seyde Ghysebrecht Reynaers sone, dat oerdel dat Eg-
bert Botker daer verrekent hadde, dat wair een recht oer-
del ende hy volstonde des , ende boet des syn wedde , ende
begheerde des hoefs ende daghes; en te Abdt ontfenc hore
beyder wedde ende daghede se voer mynnen here den bys-
scop van Utrecht.
177
Actum circiler annos MGCC. LXV. ui apparet iuxla prin-
cipalem ceduiam.
Nota. Item Symon Jacob Hillens sn. verweere beclaech-
den den Abt eude Egbert Botker , diet oirdel wysden , voir
den vryen stoele ende werf dair condempnaci op , dair is een
sentenci of, sub magno sigillo imperiali, forte percontuma-
ciam, ende die sentenci ligt hyr in quadam capsa.
Uit een Leenregister der Abdy van St. Panlos te TJtrecht van
1420 — 1485 in het Provinciaal Archief aldaar.
BijiijLCE m.
(blz. 95).
Uitspraak van den vrijstoel teNordemain zakeDiederik
en Heidenryk van Oyr tegen Willem Heer van
den Berg. 1438.
Ich Henrich Gristians, frygreve der fryer graifschaff ter
Nordérna , doen kunt allen fryengreven und fryenscheffen dat
hude dato des briefs vur mich komen ind erschenen synt
zer Nordérna an den fryenstoel, bynnen der burch dairseiffs
gelegen, da ich den fryenstoel zo rechter gericht zytdages
becleydet hadde, als sichvandes heymelicken gerichtz wegen
van recht geburde, der edel juncker Herman soen zo Ren-
nenberg ind Bernd die Duyker frygreve zo Heyden , volmech-
tige procuratore des edeln junckeren Wilhelms heren ten
Berge etc. ind synregeseltscbaff, die ich vur mich van wegen
Heydenrichs ind Diederichs van Oyre zer Nordérna an den
fryenstoel geheisschen hatte; ind warden aldair des vurss.
DL. X. 12
178
myns junckeren van den Berge ind synre geseltschaff lesten
plichtdagh als der huide syn soelde iod ouch was ind baden
dat ich yn Diederich Levekinck frygreven zo Ërwiete vur
eynen Tursprecher erlennen wolde, des ich yn gunde. Do fraigde
inioh Dederich Levenkinck frygreve vuit. ind waA mir mii
rechte ein ordel ave, offichdenvurss. mynen jonokeren ind
syne geseltschaff, die mii yme geladen ind gebetsschen waren ,
init namen Gerart ind Willem van der Kornhorst gebruder,
Rutger van der Padevorde, Clais Tengenagell ind Johan Raf*
fenbarc ') verbolt heete zum ersten mii zwen, znm anderen
mii vieren und zum derden mailen mit sechs echter rechten
fryenschelfen ind mir selfs geheisschen bedde als id sich van
rechte geburde, darup beschede ich yn jaa. Doo fraigde
Diederich Levenkinck frygreve vurss. van wegen myns junc-
keren van Rennenberg ind Bernd des Duykers procuratoren
vurss. of ymans an dem gerechte were der mynen junckeren
van den Berge ind syne geiseUschaff vorss. mit rechte an-
sprechen ind andadingen woeld? Also sloende vur myr an
dem gehegeden gerichte , als eyn volmechtich procurator Die-
derichs van Oyr, Heydenrich van Oyr ind en woelde
mynen junckeren ind die ghene die geladen waren noch
nymans mit rechte noch gerichte ansprecben noch andadin-
gen ^ sunder he gaff sulcke anspraiche clage ind vorderonge
als he haele van wegen Diederichs van Oyr des volmech-
tiger procurator he was ind syns selffs na lude der ladebrieve
an mynen junckeren ind syne geselschaff vorss. mit fryea
guden willen vur mir in myne bant mit eyne *)
*) AUe de opgenoemd* xQn Berglohe edelen. Be Korenliorst ligt
Qsder Ketterden, de Padevoortbl) Zeddam, het geeladit Tengnagell is
ook uit het graafischap Berg afkomstig en Johan Baffenberch stamde
door bastaardij uit het onde hnis van den Berg af.
^) Het woord Ss bijkans onleesbaar; ik las hultsin duidde , éat echter
geeti ein geeft. Zonde het ook knnnen aSjn handerede, bij Kiliaen:
Pax per sdagistratmn indicta, pax siye fides ccNttuninia deztris pacta?
179
lip, die icfa ouch also van yme upnam iod ealfenge ind
den procuratoren myns junckeren van den Berge ind synre
gesëlschair weder avergaff ia Heydenrlclis vorss. entge-
genwordicheiU Ia do fraigde mich Dederich Levekynck
vurss. off icb ouch Heydenrichs vurss. procuratorium gesien
hette , dair inne Bied^ich van Oyr yn volmechtichder
vurss. clage gemachl lielte? des ich yme bekanlte. Vort bat
Dederich Levenkynck eyns rechten urdels under Konings
banne, synt demniaile anspraicke ind dage in vurss. mais-
sen avergegerea weren verixiits eynen vohnechtigen {U'ocq-
ratoc Heydenricb van Oyr , of ymans die sache van wegen
Diederichs ind Heydenricha van Oyr wederujmemen moege,
of wat darup recht sy ?
Dat urdel sLalte icii an Gerart den Seyner frygreve myns
gnedigen ^) van Coelne ind Arosberge , dér do uys-
ginge ind berede sich roit anderen fryen greven ind fryen
scheffen ind wyste vur recht: synt demrtiaile dat ichdatvol-
machügo procuratorium gesien bette ind die claige ind an-
spraicke avergeven we^en overmitz den procurator vurss., dat
Dymans die anspraiche van Diederichs in Heydenrichs van
oer vurss. wegen vortmer vorderen soeide an mynen juncke-
ren vaa den Berge ind den ghenen vttrss. die mit yme ge-
Jaden waren. Voert bat Diederich Levenkynck eyns rechten
urdeis under Konings banne; synt demmaiie dat der deger
ind procurator die anspraiche ind clage mit willen quyt ind
nysgelassen bette , off den ymans die anspraiche ind clage
weder annemen oder vorderen moege, ind off myn juncker
van dem Berge ind syae gesdscbaff des gerichts mit der
elage quit syn sullen ? Dat urdel slalte ich an Joris Seyck
frygreve zu Ruden, der uysgienge ind sich mit frygreven
ind fryenscheffen berede ind wyste vur recht: nadem der kto- .
ger ind procurator vurss. die anspraiche ind klaige mit wil-
1) Hat onleesbare woord is buiten twijfel »heren^\
12^
180
as vurss. is avergeven lietle , dal alsdan myo juncker van
dem Berge in die ghene die mil yroe geladen weren des
gerichts mit der klage quyl, los ind ledich syn sullen.
Do fraigde Dederich Levenkinek eyns rechten urdels of sich
myn juncker van den Berge ind die ghene die mit yme ge-
laden weren nu yet weder in yre recht ind freden moechten
laissen setzen vur wat frygreven ind fryenstoele yn dat alre
bequemlichste were, off wat da recht umb were ? Do erlen-
ste ich Bernde dem Duyker frygreve Turss. ind erlenne ime
avermitz dezen brieff den vurss. mynen junckeren van dem
Berge ind syne geselschalf vurss. in yren freden ind recht
zu setzen, vur welcken fryenstoele yn dan gelegen were, as
recht is. Ind want alle sachen ind punten gegangen hant
gelich vurss. is, dair vil guder manne, frygreven ind fryenschef-
fen eyn deil met name herna geschreven by gewest sint , so ban
ich Henrich Cristians frygreve vurss. myn ingeseigel an dezen
brieff gehangen ind myne urkunde hirvan entfangen. Ind
want wirGerart de Seynerzo Arnsberg, Henrich Vischmeis-
terzum£versberg, Joris Seyck zu Ruden, Diederich Leven-
kinek zu Ërwiete ind Heyneman Muysonge zu Soest frygre-
ven , ind wir Henrich greve zu Nassawe Doemprost zu Maintz
ind Proest zu Bonne, Jorgen van Seyne greve zu Wyt-
gensteyne, Henken ind Hunolt van Haixléide- gebrueder,
Johan van Scheydongen, Evert Quaide, BertoUvan Pletlen-
brecht, Henrich van Galen , Rutger van Freiss , Herman Munt,
Johan Schungel , Dederich van Melre , Boelken van Bobenheym,
Johan van Sprieck ind Gerart van Wildongen, alle fryen-
scheifen, her an ind oever geweist syn, so ban wir fry-
greve vurss. ind wir Henrich greve zu Nassawe Doem-
praest zu Maintz etc, Hunolt van Haixléide, Johan van
Scheydongen, Henrich van Galen, Rutger van Freiss ind
Bertolt van Pletlenbrecht vurss. igliger zu getzuchniss der
wairheit alre sachen vurss., want sich die ergangen hant
hant als vurss. is , syn segel an dezen brieff gehangen.
Gegeven in den jaren unss Heren dusent vier hundert
181
iml acht iod dressich des neisten donrestages na senl £11-
sabei dage.
Aan den brief hebben oorspronkelijk twaalf zegelen gehangen ,
waarvan echter die van Heinrich van Nassawe en Johan van
Scheydongen zijn afgevallen. De overige zijn nog gaaf.
dit het Grafelijk Bergsche archief te ^s Heerenberg.
BIJIiAQE IT.
(blz. 98).
Onuitgegeven stukken betreffende liet geding voor liet
Yeemgerigt tusschen Herbord Rezen en de stad
Zutphen. 1449—1450.
a. Wy Matheus van Graesdorp, Henrick van Dyepeabroeck
ende Derick van Keppel Henrickszoen , alle echte rechte
vrye scepenen des heilligen Rycks , laten weeten v Henrike
van Werdinckhuezen , vrygreven te Velgiste. Soe als gy heb-
ben doen vorbieden van ciaege wegen Herbort Rezen ^ Ge-
ryt Oelrix, Jacob Schymmelpennynck , Andries Kreynck,
Johan Kreynck, Henrick Nyenhues, Henrick Koelsack, Ge-
lys Iseren, Geryt Iseren, Albert Koernmarckt, Coert ten
Hoene, Johan van Kerpen , Werner ToJner , LoeffKeye, Mer*
ten van Sassen , Herbort Kisten maeker , Henrick Hegenynck ,
Ëuert Scholdeman ende Bernt van Kraenenburch nae inholt
eens uwes verbaedebreiffs van v gesant, soe gelaeuen vjy
Matheus , Henrick ende Derick vorss. avermits desen aepenen
besegelden brieve, v vrygreven vorss. in gueden trowen by
onsen ede, wy den Konnynge ende den heilligen Ryke ge-
daen hebben, dat dusse vorss. personen ende alle de ghenne
de in den vorbaede vorss. gescreven ende begrepen syn ende
182
schuldichsyn der vorbaedioge te volghen dat de deme gericble
ende clegher doen sulen bynnen geboerliken tyden ende vp
gelyken gelegenen geboerliken steden , wes sie Tan eerre eren
ende rechtswegen plichlich ende schuldich syn te doene , indien
dat eme de geboerlike slede bynnen geboerliker tyt gescreven
ende betekent werde, viertien daege te voeren alssick indeme
rechte geboert. Vnd syn daer vmme van v vrygreven vorss. be-
gerende , dat gy hyr en baeuen auer deze vorss. persoenen nae
inhalt deser schrifit ghien gerichle en doen vorder , want gy
wal wetten sick alsoe nyet en geboert. Vnde des to tuige der
waerheit alre vorss. punten hebben wy Matheus van Graes-
dorp, Henrick van Diepenbroeck en Derick van Keppele
Henrickszoen vorss. onse segele an desen breiff gehangen.
Gegeven in den jaer ons heren duesent vierhondert negen
ende viertich vp sunte Mertens dach in den wynter.
Oorspronkelijke pergamenten brief waaraan het eerste en derde
zegel nog hangen.
b. Otto here lo Bronckhorst ende to Borkeloe laten v
weiten enz. (gelykluidend aan den vorigen brief). Ock soe
wilt welen dat gy Henrick vrygreve vurss. de wettende ende
onwettende gelyck vorboidt bebbet, vnde ock wal baeuen
IwelfT jaeren is ende beneden t zesUch jaeren gy ock des-
geliken verhoedt hebt , dat sick doch alsoe nyet en geboert
als gy selffs wal weet nae recht ende ingesat der hemeliker
acht. Ende ock soe hebbe gy Henrick vorss. erbere guede
schillbuerlige knecht gewraeckt » de vor dese vorss. persoene
gelaeft bedden, dat doch sick ock alsoe nyet en geboerden.
Alle deze vorss. punt gelaeuen wy Otto here tot Bronckhorst
vorss. v te vullen scheyn van desen persoenen vorss. sonder
ennych argelist vnde syn daer vmme van v begberende dat
gy baeuen dit verhol over deze voirs. persoenen ghien ge-
richt vorder en doet , ende doel gy daer en baeuen , soe weet
ghy wal wes daer to behoerde te doen. Oorkonde der waer-
heit soe hebben wy Otto here to Bronckhorst vorss. onsen
183
^gel an desen hreiti gehaogeo. Gegeuen in den jaer ons hem
Duesent vierhondert ende vyflich vp donredacli na $unle
Agnelendach virginis.
Oorspr. perg. brief, waaraan het zegel hangt.
c. Gude vrundi! Oase stat van Zutphen beeft ons te ken-
nen gegeven, woe gy deels boerre burgers onsen onderdanen
rail namen Gerit Vlrich, Jacob Schymraelpenninck , Andries
Kreynck ende meer anderen waell tot XVI toe, voer v in
den gericbte toe Telleste verboedea hebt van clagen wege
Herbert Resen , dairin dieselve onsse burgers verkort solden
werden soe wy verslain ende syn oerboedich der saken eren
en de reqhlz voir ende onsen Rade Ie blyven in ne-
men ende in geuen des die vurg, Berbert tot boen te seggen
hebben mocht; dat ons ende maliiqb genoech ende auerboe-
den dunckt, dair bauen wy nyet en meynen geboirlich te
wesen onse ondersaten vurss. alzo te kroeden ^) wairomme wy
van v begeren vrienllich den selven onsen burgeren der la-
dingen ende nioyenissen te verlaten ende dat gericht ter-
stont dair von aff te stellen ons te lieue. Heeft Herbort vurss.
yet toe hoen te seggen, soe syn wy mechlich dat sy hem voor
ons ende onse Rade dair em doen soelen dat sich van reden
ende bescbeytz wegen geboeren sall dat men oich moegelicb
van boen alsoe nemen soele na den verbode vurss. Ende ons
des guede vriendt ommer nyet te willen weygern als wy v
des genzlich toebelruwen. £nde waerloe sich onze ondersa-
ten verlaten ende sich na richten soelen, begeren wy uwe
eyntlicke beschreven antword biden bode brenger des brieffs.
Gegeven te Arnhem op sinteAgneten dage virg. anno L^
De Hertoge van Gelra — An Ilenrick van Werdinckhuezen.
Op de keerzijde van de gelijktijdige copie, op papier, stond:
Copie so ons heren gnaden gescreven hebben.
1) Kroeden, is hinderen. Vergel yk van Hasselt, op Kiliaen, in
voce Krot,
184
d. Hiue frynllike grote lo voren. Eirsam besunder guden
fryade! So Y leyuede my hebben gheschreven, dat ich myt
jnwen frynden solde teyn') an den frygenstoel to Yelys, so
wolde ich dat gerne gedaen hebben vmroe juwer leyuede
wyllen; so hebben wy Colschen dar vyl viande, wantmyns
heren ghenaden heuet dal lante van der Marke gherouet
und gebranl, so dat ich dar nyt teyn en daer^), want ich
nyt vnghestrauet dar en kunde komen. Ock alz dey sedelen
ghemaket synt van beyden syde, wylle gy den dagh holden,
dat moghe gy doen off gy wylt j v?olden sey op deme daghe
nenaen ere ind rycht, so mocht gy den dagh holden, so
worde dat gerychte mede verlenghet bit na pascheu , wante
dat queme in besloten tyd. Ock guden frynde , alz gy dan
denken vorder ghelouen lo done den breyff senden
an gerychle myt denselven .... boden ind wyle sey den ghe-
louen dan nyt nemen, soe sollen sey den breyff gulike weder
nemen van den greven, so bebbe gy voldaen ind by den
gelovesbreyff sol Ie gy vn schryven enen sende breyff an den
frygreven, des ich v ene copie vorrame en hebbe op v ver
ysl sake dat sey dit allel affslaen , so yst my raet , dat
gy fryschepen worden ind so sol Ie gy hebben veyr frygreven
off vyve, ind teyn in iwe slole te Bredevoyrt, ind holden
dar enen rychllicken dagh myt rytterschap ind frygensche-
pen, den gy ghebidden kunnen; ind solte gy v vt deme
gherychle te Velys teyn myt ordel ind rychle alz sich dat
gheboyrt, want ich wyl v den orden vtsetten ind vragen
dey v darto deynen sollen, so dat v leyuede des gherycbls
fry synt ind laten sey dan rychten ind schryven wat sey wil-
len. Ind gy solt dan den cleger .... her des stoels ind dey
staet van Swerte wedervmme anlangen vmme des vnghe-
rychles wyllen, dat sey op v ghedaen hebt, off gy wylt,
want gy anders nyl ten ende myt en komen en kunt , alz
1) Teyn, trekken.
2) Daer, durf mag.
185
gy wal vynden^ wanteen ys to done voime en schenen , dat
gy gerne juwes geldes wat hedden. Ilir moghe gy des bes-
ten ynne ramen ind yst sake dal ich v bir vorder ynne
deynen sol, dat mogte gy tny schryven. Ynse bere Got
spaer v lancklyvich ind gesunt. Geven vnder mynen segeie
op sunt Fabianus dagh anno L^
Hugo van Osterwicb frygreve etc. (Opschrift) An den ersam
wyse vorsichtige Burgermeister schepenen ind raet der staet
Sulveyn, myne bysunder gude frynde.
e. Mine frynllike grote to voren. Ersam bisunder gude
frunde! Ich beger v (o wellen dat ich v sende eyn ordel-
breyff, so y my gheschreven bedden ind aiz gy myl vuen
frynden ouerkoraen weyrn. So beuet dey breyff vastte geit
gekostet, mer dan ich v schryven daer, alz gy wal seynde
weyrden , wante dey lude synt vnschemei in susliken saken.
Item VI wyttepennyghe noch van den eyrste breue to sege-
len; veyrwerff ghesant an Bitter van Rasvelde, dat hey nyt
to huesen was. Kern XYIII witp. do ich den grenen ind
dey rytterschap verschreff to Durslen. Item VI r gulde ge-
scheoket hemelike mynre stoelheren eyn , dat myn dar nyt
ingedragen en worde, want dey van Galen wolden dargerno
wat ingedregen hebben , do was ich so starck van luden ,
dal ich dar nyt ingedregen en wolde hebben ind ich hadde
dat ock bekallet myl mynen junckeren van Gemen: deysegede
my, behouede ich synre , hey wolde my bystendich wesen, want
seymeyne myt vns (luer) susliken saken to schaffen synt, dat
drege my groet j so yst der vergunners vil in der werlde*).
Item den fryvronen XII witp. an den gerychte. Item den
verspreken enen postolatus gulden. Item 1 postolatus gulden
den vrygen geschenket, dey to den stolen horet. Item el-
lyker frygreuen II r gulden geschenket und twey nacht ghe-
1) De zin is waarschijnlijk : Want zij meenen dat zij zulke zaken met
ons (ons lieden) wel kunnen uitvoeren ^ dat ergert mij zeer; daar zijn veel
afgunstige menseken in de wereld.
186
quiUi Yt der lierbergbe ind n deo wyobos niyl vejr perdeo
lil r galden Hem do wy quemeo vao deo firygenslole i^en
den aneot, do nuMtie ich gelden ror den net van Dorslen
ind myt en sa(en in den wynhoes II r gulden. Hem in
myoen hues badde ich sillende wal luschen seesüch ind
seuentick mans dey verdeden III r golden off mer. Hem
do ich den breyff Tmme sande (o besegelne 1 postolalus gul-
den. Hem den schryver 111 r gulden ind hey mosle affan
den gerycbte wesen den ordel schryven, ind ene copie des
bezegelde breres den frygreven Henrick van Werdenbusen,
den dey frygreven enne ghesaiit hebben vnder eren segele.
Item y ivitpen. eyn boden to Swerle an deo greven. Hem
$0 roennych orde! so mennygen olden lornesschen off er ghe-
wyert (?) *) lo orkonde. Gude fryndel so hebbe my juwepro-
curatores gesacbt, sey wyllen ook gheschenket hebben, dat
slelle ich an v , want ich hebbe togheseget , ich wylt v schryven ;
ind den ordelbreyfl moghe gy wal laten horen wellende ind
vnwettende wen gy wylt. Ind ich weyr wal van v begerende,
dat gy my dat geit auer senden myt juwer boden eyn ind geuet
mynen boden syn bodeion , ind wes gy vorder van my bege-
rende synt dat mogte gy my schryven, ind ich hope dat v dit
herlich v gerychtet hebben als sich dat alz gy ok wal
seynde weyrt» Bitter en badde dar nemande dan hey alene;
want hey segede my, sey moslen wesen op den Laerbroke,
wanle sey bedden ene wederboden ind ich badde noch twey
grenen verschreven , den solde ich perdegesant hebbe; do leyt
ich dat guel wesen. Hir mogen gy des besten inne ramen ind
geboydet over my. Vnze Her Got spaer v lankliuich ind ghesunt ,
ind gy moghen dyt selves rekenen by eyn. Gheuen vnder mynen
segele vp den nesten donredagh na deme sonnendaghe miseri-
cordia Domini anno domini L^ llugo van Oslerwich frygreve.
(Opschrilt) Aan der Ersam wise vorsichtige Burgemeister sche-
pen ind raet der stal Sutveyn myne bisunder gude frynde.
*) Q^er ghewtftrt (/) t of derzelYcr waarde?
187
f. Ersam bisunder gude frynde! So gy roy gbeschreven
hebl van Herbert Rezen juwe wederparl, ind my eine copie
ghesant hebben eyns breues van Henrick frygreven van
Werdenhusen , ind v meynynghe ys dat v eyn procuratores
in dat ghericht to Veyllies leyn solde» so verwonder roy des
dat gy so ghesinnet syn dal gy ennyghe antwerde gbeuen
deme greven off sloeihern myl worden off royl scliryfflen,
wante dey greue en ys so cone *) nyt dat hey eyn vnghe-
rycht op v do , wante ich hebbe eme nu ghesant ene copie
des ordelbreves vnder segele der frygreven dey dat gherycht
iny t roy saten ind enen beslotenen breyff dar by , alz sich
dat gheborde, vnd weyr dey greue so kone dat hy ennych
gherychie op v dede off doende worde , dat en kan v neerne
an ghehinderen, wante dat weyr eyn vngherycbte ind wes
men v hirvan schryvet, dar en solte gy geyn antwerde op-
geven royt scbryflle off inyl worden: dan vervolgél Herbert
Aeyzen myl richte vrome v cost ind schaden ind vmme des
vngherychtes wyllen dat hey op v ghedaen heuet. Weyrt sake
dat gy vernemraen dat dey greve ennych gherychte op v
dede , so solte gy voyrt anlanghen myt den hémelyken ghe*
rycbre dey twey broder van der Reke ind dey stael van
Swerte, so sotten sey v wal bydden ind soken, so en dorve
gy er nyt bidden ind ich meyne gy kunnen dat wal bekos-
ten so wol alz Herbert v wederpart ; ind ich wolde dat geyn
schryfit ghesant en bedden nu der tyd an den greven , wante
sey moghen denken dat dey greven ind ich der gbeschreven
hebben , dar en sy v nyt kundich van. Lieve frynde wes ich
V hir ynne ghedeynen kan dat ghebeydet to my. Ynse here
Got spaer v lankliuich ind gesunt. Gheuen vnder mynre se-
gele op den roanendagh na meydaghe anno domini V Hugo
v. Osterwich frygreve.
Opschrift als in letter d.
^) Cone, stout, koen.
188
</. Ersam bisunder gude frynde! So gy my gheschreven
hebben vm Herbert Rezen ju wen wederpart, wogyemegerne
vervolgen wolden myt deme heimelyken rychte vmme des
vnrycbles wyllen , dat hey an v ersamheyt gedaen heuet vnde
gy gernewysten wat dat kosten solde. Waerop ich v begern
lo wetten, want Herborl vorgen. eyn fryscbepen ys , so mote
gy eme laten verboden ten eyrsten myt tweyn fryscbepen
juwelyker mylen II Scholsche *) wytpen. yliker Iryschepen ,
ten andermale myt veyr fryscbepen ock ellyker mylen II
scholsche wytpen. , ten derden male myt sees fryscbepen ind
myt enen frygreven juwelyker myle enen r. gulden, dat ys
der schepen halff ind dey ander helffte des frygreven , so man-
nyghemyle so mannych ghelt; ind veyr werff dey gherychte
to holden des sich dar van geboyrt ind dal leste gherychte
dat wyl wal kosten ane dat vorg. steet X r. gulden off mer
vmme tughes wyllen dat men dar to behouet , des ich v so
klerlyken nyt schryven en magh wo dat togeyt , dan dey fry-
scbepen ys. Ind gy moghen v hir vorder inne bevraghen myt
den ghenen dey der saken verstendich synt , ind gy moghen
dar enen frygreven ind stoelherrn dar to krygen vp dat neysi
dey gy meynen dey vgheleghen ind bequeme dar to sy, der
wyl ich V gerne ynne deynen na mynre maght , ind voyrt
alz ich V ghedeynt hadde myt dey ordel breven wat dat ghe-
kostet hadde, dar ich v van gheschreven hebbe dey reken-
schappe, dar van bedanke ich my guder belallynghe ind
ghebeydet to my. Ynse here Got sy myt v ind spaer v
lanckliuich ind ghesunt. Gheuen vnder mynen segel op
sunte Philippus ind Jacobusdagh anno L^. Hugo van Os-
lerwyck frygreve.
Opschrift als in letter d.
De vier boyenstaande brieven berasten In het Archief te Zutphen.
Des sondages najaerssdage ghegeuen. Arent Gleynsmitden
vrygreven die hier doe was om dal hy ryden solde toe
') Scholsche f waarschijnlijk Swolsche.
189
Swyerle op onzen dach teghen Herbert Rosen III enckel
rinss. gulden ende Gheryt to Winckel een peert ghehuert om
dat hy mit hem reet toe Emmeryck II dagen , des dages IIII
Vleemss. ende Gherde medeghegeven 1 golden aernemsschen
gulden, dat hy deu/greven daermedevter harbarghe quytede
ende voer hem hier ghegolden IIII quarten wyns in den wyn*
huse die quarle IIII vis ende hy badde verleert in der har-
barghe XXXIX K». maket to samen XII ^ XII ss.
Des manendages daer nae quam hier Hughe van Oester-
wyck onser stat vrygreve rolt enen knechte, soe als onse
stat hem gheschreven hadde om der sake wylle mit hem to
beraden tusschen onser stat ende flerbert Rosen, ende was
hier III dagen; verteert in der herberghe XGK». ende voer
hem ghegolden vp den wiinboze V quarten wiins die quart
IIII K'«. Ende hem ghegeven to drynckgelde ende toe reet-
geide IIII enkele rinss. gulden , dat hy onze dagen scrfde
boeiden teghen Herbert Rosen ofift ons des noets weer, ende
van Reynken den Veer een kerre ghehuert, daer hy mede
toe Aernem quam , hem daervoer ghegeven XYI krumsterten.
maket te samen XVI f^ X ss.
Item ghegeven Arent Cleynsmit den vrygreven van beveel
der schepenen II rinssche gulden dat hy onse slat verdeyn-
ghen solde teghen Uarbert Rosen. maket V f^.
Bekening der Stad Zotphen over 1449.
Des vrydages nalnvocauit Jacob Schymmelpenninck, Ghe-
ryt Ylrix ende Joban Huernynck ende Andries Kreyngk gbebe-
den meyster Henric Secretarius toe Wesel toe daghe tegen
Herbert Rosen ende hadden mede XIII peerde, ende mit
orengaslen, die sievp oren dach ghebeden hadden, als Bytter
ende Johan van Raessvelde , Tengneghel ende Gheryt van der
der Koernhorst, die hem die Joncker van den Berghe mede
dede, daer Hughe onse vrygreeve mede was ende III gude
mannen mit hem van Dorsten mit meer volc guder mannen
190
die ODSS die van Wesel daer by geschicket badden ende
Yierea r/i V dagen verteert ende verschenckel mit ter pre-
sencien h XIII « XIII ss VI d.
Op den selvea dach (Dinxdages na Palmen) quam hier
Henrick van Weerdinchusen siin ssoen aen Andries Krejng
roit bryven, die by den schepenen leel lesen, daer die sche-
penen beylen Joban Kreyng den rentnieisler den bode mede
gbeuen XX enckel Rinssche golden ende IIII poslulaets gul-
den der siin vader II solde hebben ende die vrygreve II ,
ende den boden oeck ghegeuen I postulaets gulden, ende
Henrick Klepel, die mede toech milten bode, hem mede ghe-
daen III postulaets gulden ende XXXYI witpenninge. Item
80 is Klepel weder ghecamen op den saterdach na Paesschen
ende die dinghe niet vullencamen en sint, daer hy om ghesant
was, soe hefft by roy weder gbebracht XVI Rinsscbe gulden
ende III poslulaets gulden met XXIII lewen ende hy leet
den vrygreven. ende sinen sloelberen IIII Ainscbe gulden
van den XX voerss. summa biervan achter ghebleven maket
XXI « I ss VIII d.
Des vrydages na Hisericordia Domini Hughen van Oester-
wyck onse vrygreve sonde hier II besegelde brive volzeghelt
als van der sake tusscben Herbert Aose ende der Stat daer
hy onss een zendebrieiT by sande inhoeldende wat die bryve
voerss. gbecost hadden an den rydderen ende knechten ende
die vrygreven die daer aver gheweest badden ende an den
Procuratoer ende bodeloen ende den vrygreven ghegevendie
daer auer gbestaen hadden, beloept sich vp XXXIII rinssche
gulden ende IIII postulatos gulden ende den boden ghege-
ven I postulates gulden ende tyenden halven lewen voer hem
betaelt in der herbergen maket LXXXVIII % III ss. X d.
Rekening der Stad Zntphen over 1450.
191
BUIiAGE W.
(bla. 74, 99).
Alphert Schitnmelpennynckf SchoUus binnen en builen
Zutphen verklaart, ten verzoeke van Heer Evert van
Wilp , ridder , dat Johan van Rossem c. s» eerloos
waren verklaard, en dat de overste rigters van
den Hertog van Gelre en den Graaf van
Bentliem daarbij waren geroepen om die
uitspraak aan de veemschepenen mede te
deelen, 1450.
Ik Alphert Schimmelpennynck , van wege des hoegeboren
dorluchtigen fursten myns gnedigen lieuen beren hertogen
van Gelre ende van Gulich ende Greven van Zutphen Schoite
te Zutphen bynnen ende bueten , doen kont apenbaerlik tue-
gende overmits dezen aepenen brieve ; dat vp dach datum
deses breifs vor my ende vor gerichtslueden hyr nae bescr.
in enen apenbaeren geheechden sittenden gerichte gekommen
is de erbare ende frome her Evert van Wilpe ritter mit
synen gewonnenen voerspreke de hem mit oerdel ende mit
rechte gegeven ^raert. Ende vormaenden roy Schuiten vorss.
daer alle soedaener claegen ende rechtsforderingen als hie,
des vp desen dach XlIIIdaege weren, gedaen ende gefordert
hadde an Johanne van Rossem, heren Johan van Bilant rit-
ter, Goessen vanLyenden, Goessen van Braekolt , Jordenvan
Wye , Johan van Rossem , heren Johansz. Otte van Asperen
van Yueren, Aernt Pyeck heren tot Asperen, Goessen van
Rossem bastert, Aernt Copertsz. , Goessen van Rossem Zan*
dersz., ende Geryt van der Steghe nae wtwysen dezes
vorrhaenbreifs hyrnae van vroerde te vloerde heser, daer
eiker van hem ene ontfangen heft ende luedl aldus:
Ende her Evert vorss. vraechden my Schulte vorss. nv in
desen gerichte overmits seyne vorspreke off ick alle den
192
vorss. persoenen nae inholt des vorss. breifs de vormaenin-
gen ende wele alsoe gedaen hedde als de yormaenbrief de
daer gelesen waert dat inne heelt ? Soe dat ick daer vmme
vor my dede kommen int gerichte Geryt van Hamynkel ,
enen gezwoeren boden der Stat Zutphen , de daer aepenbaer
bi synen ede gichtden ^) dat hie den vorss. persoenen eiken
vor syn hoeft der vermaene breve enen gebracht hedde on-
der roynen segele ende segele der vorss. richtslueden, wtge-
sacht heren Johan van Bylant den hie an synre woenstede
nyt en vant, soe dat hie den breiff synre echter huesfrouen
to ore hant brachte, ende Otte van Yueren van Asperen,
den hie den breiff in syn hues ende wonstede brachte ; ende
want dan de vorss. gezwaeren baede alsoe gichten dat hie
de vermaenbrieve vorss. elk van hem alsoe gebracht ende
gepresentiert hedde den sie billichs gevolgt solden hebn,
ende her Evert vorss. daer tegenwerdich stont ende wacht-
den ende waerden ; soe vraechden ick den vorss. heren Evert ,
off hem ock nae inholt mynre vermaenbrieve vorss. betae-
linge geschiet off vurwerde ende leistinge geholden weren
alst billiken geboert hadde , daer hie vp antwerden , dat hem
des een off ghien geschiet noch geholden en weer des hie
sich zweerlik beclaechden. Ock soe vraechden ick Andries
Iseren Gerytszoen , als den wert der herbergen de hem bete-
kent was , off ennych van den voerbenoemden personen , off
iemant van oerre wegen , in syn hues gekommen weer de leis-
tinge off vurwerde geholden hedde : de my daer vp antwer-
den, dalhie daer nymant vornaemen noch gesien en hedde. £nde
want ick Schulte vorss. den vorss. personen de vormaeninge
alsoe gedaen hadde ende na gicbt des boeden , claegen heren
*) Gichten, is die handeling van den bode, roedendrager of peinder,
wanneer hij op Eijnen eed verklaart wat hij in zijne ambtsbetrekking
heeft verrigt Hij relateert dan even als heden de deurwaarder of
veldwachter doet. In het Archief te Zutphen bevinden zich nog
vele zoogenaamde Gichteboeken. Bij KiUaen, gUchten, Fris. Sicamb.
fateriy confiteri, agnoscere.
193
£verts , ende kennisse des werds , lot mynre vormaeningen
noch nymant gekommen en was , soe vraechden her Ëvert
vorss. avermiU synen voerspreke eens gerechten oerdels,
want alle vorss. zaeken alsoe richllike vor mj geschiet
ende gegaen weren , off ick dan ock schuldich weer hem des
schyn ende brieve te geven daer medde hie die beschynygen
mochte in anderen gerichten, off hem des noet weer; welk
ordel beslaedt waert an Gelys Iseren, de syn beraet nam ende
wysden vor recht: want dit richllike vor my geschiet weer ,
soe weer ick schuldich beren £verde des een schyn te geven
soe wanneer hie des an my gesunne. Ende want dat ordel
nyet wedderspraken en wert, soe toech Heer Evert des ter
oerkonde ant gerichte ende gerichlslude; ende eyschede van
stont an in den soluen gerichte Steven van der Loe, als enen
oversten ende hoechsten richter des hoegebaeren dorluchtigen
fursten y myns lieven genedigen heren , des hertogen van Gelre ,
te richten over lyff ende eer ende Arnt van der Dernhorst , als
enen ouersten ende hoechsten richter des edelen hoemechtigen
Joncker Everwyns , Greven tot Bentem , ock Ie richten auer lyff
ende eer ende begeerden dat sy medde seyn ende boeren wolden
wu de vorss. personen laueloss , segelloss , eerloss , truwloss ende
zekerloss geworden weren , want sy nyet geholden en bedden
dat ghoent dat sy bi oerre eren ende sekerheit in gerechten
eelstat gesekert ende gelaeft bedden nae wtwysen der brieve
de hie daer van bedde; ende dat de vorss. richters daer voirt
to doen ende dat brengen wolden, des sie schuldich weren te
doen ende da^ sie dat schuldich weren te brengen van oerre
ede ende ampls wegen. Des de vorss. Richters oeck oer oer-
konde ende tuchnisse begheerden an den echten rechten vryen
scepenen , de in den solven gerichte tegenwerdich stonden , dat
mit hem te sien ende te hoeren ende des getuych te geven
tot steden daer des noet geboren mocht. Daer dit geschie-
den weren mit my auer ende an als gericbtslude Zelle Kep-
pelman ende Andries Iseren ende meer lude genoech.
In oerkonde des heb ick Alphert Schimmelpennynck Schulto
DL. X. 13
194
vorss. myn segel an desen brieve doen hangen ende vmmc
der meere vestenisse willen hebben wy Zelle Keppelman
ende Andries Iseren als gerichlslude vorss. onse segele medde
an desen brieve gehangen. Gegeven in den jaer ons heren
dusent vierhondert ende vyflich vp donredach nae Dominica
Exaudi.
Minute op papier, waarin ligt de oorspronkelijke wete van
den Scholtus op Donredach na Dominica Cantate, op papier,
waarop drie zegelen zijn gedrukt geweest.
BULAGE ¥1.
(blz. 99).
Evert Asse raadsvriend van Zutphen geeft volmagt aan
Willem van Veenhuizen om voor den vrijstoel te
Lymborch zijne xaak te verdedigen, 1450.
Wy Burgermestere Scepene ende Rael der Slat van Zut-
phen doen kont aepenbaerlik tuegende auermits desen aepe-
nen brieve, dat vor ons ende vor echte vryscepene des heil-
lige Byks, hyr nae bescreve, gekomen is Evert Asse onse
lieue medderailsgeselle ende heft vor ons richtlike in der
beste wysen ende maele des rechten he solde, konde ende
mochte, lot synen gerechten procuratoer ende bevelsmanne
gesel, gemachticht ende gemaeckt, setlet, machtiget ende
maeckt vermits desen aepenen breve Willem van Yeenhue-
zen onser Slat gezwaernen baeden , toner dezes breifs , van
synen wegen ende in syncn naemen te vorschynen vor allen
stoelheren, vrygreven ende vryenscheppenen des heilligen
Aoemschen Bycks ende vor allen vryenstoelen ende vryen
benken , ende sonderlinge vor den stoelheren , vrygreven ende
vryenschepenen des vryenstoels lot Lymborch , Evert vorss.
soe hie daer vor daeget was, syns lyffs eren ende guets al-
195
daer te vorantwerden ende bynnen of buien breiffs vor Evert
vorss. geloeuen te doen ten eren ende te rechte, daege te holden
nae vryesloelsrechte, ook vor Evert vorss. ede Ie doen ende Ie
nemen ende voirt gemeynlicken als een gerecht volmechtich
procuratoer Everls vorss allet te doen ende te laeten wat
Evert vorss. selfs doen solde , kunde endemochte, offhiesolfs
legenwerdich ende vor oegen weer ; ock mit volre macht deses
voert enen off meer anderen gueden mannen ende procura-
toren te mechtigen, ende sonderlinge mit volre macht, off zaeke
weer dat es Evert vorss. noit weer te appelleren an den Roem-
schen Konnynck off synen steddeholder , alsoe ducke ende
vaeke als des noet weer ende de appellacien te vervolgen
ende ander luede , sie weren wie dat sie weren , van Everts
wegen te doen laeden ende an te spreken vor allen ge*
richten geistlik ende wertlik, daer Everde vorss. des tedoene
weer. Ock soe laefden Evert vorss. vor ons vast ende slede
Ie holden allet wes Willem vorss. off de ghoen den hie des
voirt gemechlichl hedde, hyr inne doende offlaetende wurde
sonder alle argelist. Hyr weren mit ons aeuer ende an echte
vrye scepenen des hellligen Rycks, mit naemen Andries
Kreynck, Henrick Houeken ende Ernst Koytenbrower ende
meer iuede genoech. In oerkonde des hebben wy onser Stat
secreet onder an desen breiff doen hangen. Ende wy Andries
Kreynck , Henricus Houeken ende Ernst Koytenbrower , echte
rechte vrye scepenen des heilligen Rycks , want desen mech-
tich breif alsus vor onsmedde gegaen is, soe hebben wydes
te vorder veslnisseonsesegclemedde an desen breiff gehangen.
Gegeven in den jaer onses heren duesent vierhondert ende
vyflich op maendach na sunte Remeysdach.
Op pergament met vier mthangende zegelen, waarvan dat van
Andries Kreynck thans afgevallen.
13'
196
BUriiAC;!! ¥11.
(blz. 99.)
Uittreksels uit eene rekening der Stad Zutphen, betreffende
een overigens onbekend regtsgeding voor het Veem-
gerigt. 1450.
Des dinxdages na Lucie Yirginis meyster Henric onse se-
cretarius lo Deventer aen den Officiael , om een citacy to ma-
ken, daer onse statArent Gleynsmyt mede cytiren wolde voer
dat ghyeslelicke recht , want hy onse schepenen als Johan
Kreynck enz gheladen had aen dye vrybanck. verteert to
samen I ^ IIII ss.
Item Henric Koelsack to Deventer tot tween malen an
den greven van Bentem om onss sinen vryen stoell to ape-
nen. verteert IIII^ YII ss.
Des vrydaghes nae Grucis exaltacio Zeelman Keppelman ,
Willem Lerinck ende meyster Henrick onse secretarius lo
Deventer, om des brives willen den sie gheworuen hadden
van den legaet rurende van der Veem , woe men dey berych-
ten solde, verteert mitter presencien III ^ III ss.
Des daghes na nieujaerssdages ghescenct meyster Gosen
Marquart den onse stat hier gheschreeven had mit hem to
beradeneals van der Veem een ghelach van YII quarter, die
quarte YI lew maket I « XYI ss YIII d.
Des sondages na Ascensio domini YYillem van Yeenhusen
mit 1 brief to Hoghe Limbergh an den vrygreven die Johan
Kreyng, Gheryt Ylrix, Henric Kaelsack ende YVillem Lerinck
een waerninghe ghedaen hadde , III $ XYI ss III d.
Des donredaghes na Laurencii Gheryt to Winckel to De-
venter om des greven van Bentem sinen vrygreven daer lo
wachten inde hy wachtede daer twe daghen , YIII ss YI d.
Dye selue Johan (Hudemaker) vp onzer liuer vrouwen
197
dacb Assumpcio mit 1 brief lo Deventer an onzen heren van
Vlrecht rurende van der Veenn , IIII ss IIII d.
Des maendages nae Pinxteren Wyllem van Yeenliusen ende
Gheryt lo Winckel lo Hoghe Limbergh an den vryenstoell
ende to Zwyerle om sake wylle so ghedaghel weren Johan
Kreyngh, Gheryt Vlrix, flenrik Kaelsack, Wyllem Lerinck,
daer onse boden voerss. gude mannen op oeren dach behueiT-
dendie saken to verkallen, dal cosle to samen milten bade-
loen XXX « VIII ss VI d.
Item ghegoiden voer den Pasloer van Zyborch in sinre
berberghe tot Herman Bernerss huess die hier was so als
Johan Kreyng elc gheladen weren als van der Veem , II ^
VIII SS. VI d.
Des maendages na Petri ad Vincula Ghert lo Winckel mit
briven to Westhaven ende to Limborch an dye vrygreven
ende an dye gude mannen, om sake ^il so Johan Kreyng
etc dye daer gheladen weren ende koste dye reise XXXIII
^ XI SS.
Item gegeven Herman Berner , als van des mansswegen den
die van Batenborch hier gheschicket had , als van der Veem
dat hy verteert had in der lierberghe I iè XIII ss.
Op den selven dach (sondages na onse aQaet) doe quam
hier die greve , den die van Batenborch heer gheschicket had ,
die ghereden was an joncker Gheryt van Cleve , dye by sich
schreeff dye vrygreven , die Johan Kreyng elc. ghedaghet
hadden an die vrybanck , om dye te onderwysene dat sie dat
affstalden, ende die reyse kosle LXV « V ss.
Des maendages na onser vrouwen Naliuitas Herman van
Koessveldt was mit briven an dye slat van Koessvelt ende
an die Procuratoren die daer weren van wegen Johan Kreyng
etc. den daer oen dach van eren ghelecht was als van der
Veem, dat van oerre wegen daer verwaert wert, hem mede
ghedaen XIII Postulaets gulden , maket XXII « XVIII ss.
Ghegeven Her Egbert Vssen van beveel der schepenen
doe hy to Romen toech IIII enckel Rinssche gulden als
198
om to verwaren die sake an den Paewes , als van der bullen
rurende van der Veem, maect IX €? XVIII ss.
Item doe Johan Kreyog elc. ghesant hadden den graeven
van Koessvelt mei Ghert Toriïken an die vrybanck toe Yyi-
ghesle, hem mede gedaen toe teerghelde IllI Poslulaets
Rinssche gulden ende X vlemsschen. Doe wert den selven
vyren voergen. dach ghelecht to Koesvell van den vrygreven
van Vylghesle gheheyten Denric van Weerdinchuzen. Makel
X « IX SS VI d.
Item doe dese vier voerss. oren dach to Goesvelde leten
hoelden , daer ander vrygreven by quemen ende die raet van
Koessvelt ende onser vrende procuratores , hem doe naghe-
sant den weert van Goessvelt VIII rinss guldens , die sie
schuldich weren ghebleven in der herbergen , makel XIX '^
XVII ss III d.
Item doe die dach weder van Koesvelt ghelacht wert an
die vrybanck to Vilghyeste , daer die absolucie gherichllick
ghewonnen wert voer onzen vrenden voerss. daer voel vrygre-
ven endde schillber mannen by weren, daer Gheryt Torflken
mede ghesant was , dat cosle to samen met Gheryt Torffitens
teringe ende bodeloen XXII postulalus gulden en I rinssche
gulden nae inhoelt der cedelen die Gheryt Torflken mede-
bracht van den Procuratoer , den Pasloer van Zybargen , makel
XLI « IV ss IX d.
Item den vrygreven Henric van Weerdinchuzen XVI Rins-
sche gulden voer die absolucie , makel XXXIX f^ XII ss VI d.
Item den Pastoer van Zybargen ende anderen greven die
dese sake bearbeyt hebbem hem to liefnissen ^) ghescenct an
ghelde ende an cleynoden IX rinssche gulden ende \III pos-
tulalus gulden, makel XXXVI « VII ss YII d.
Bekening der Stad Zutphen over 1451.
1) Lic/uis, geschenk, vereering
199
BIJL» A GE TIU.
(blz. 102.)
Stukken betreflende een regtsgeding voor het Veemgerigt
tusschen Reyner ter Braeck Arniszoon en Andries
Yseren GerrUszoon en consorten, allen burgers
te Zutphen. 1449—1451.
a. lek Herman van Kukelsson, in der lylGhogreve vnd
richter in den veste van Harstehusen , doe kundich allen for-
slen , heren , edelinghen , riltern ind knechten , allen fryen-
greven, erbarn steden ind amplluden, ind allen echten rechten
fryenschepenen , die dessen brieffmoghen horen lesen, dat op
dach data desses breves voir my, dair ick sat in enen ghe-
hegheden gherichte myd Johanne Wulfferde to der tyt bor-
ghermeisler to Goesfelde ind Fredericke Rauene koirnoeten
ind bysitters des gherichts , gecomen is Reyner ter Braick
Arndssonne vnd heuet aldair voir ons gbeoghet , ghetoghet
ind lesen laten enen apenen beseghelden gherichtsbrieff inhol-
dende van woirden to wroirden so hir na bescreven steyt
Judende aldus:
Ick Arnd van der Derenhorst , in der tyd frygreve desRo-
meschen rykes ind des edelen myns lieven ghenedigben
junchern juncker Everwyns greven to Benlhem ind heren
to Steynvorde ind des fryensloels to Weteringhen , doe kun*
dich allen fursten , heren , riltern und knechten , allen fryen-
greven ind fryen echten schepenen, erbaren sleden ind ampl-
luden, die dessen brieff moghen zeen of horen lesen , dat ik
op dach datum desses breves myd Johanne van Wullen,
Bernde den Duker, Wylleme Boerdewyke frygreven den
fryenstoel to Weteringhen des Edelen myns lieven juncheren
vorss myd ordele ind myt rechte ghecledetind beseten hadde
to richten auer lyff ind ere, dair voir ons quam Reyner ter
200
Braick Arnlssonne royi wali beseghelden richtlikeD schinen , die
aldair voir ons gbetogbet ind ghelesen woirden , dairmede he
bewisede dat Andrees Ysern Gherylssone, Reyner ter Braick
Johanssone, Johanvan Hollbusen, Lamberle Mues, Byquyne
van der Yoerst , Gheryd Tibben ind Jobaa Smyt Ludekeossone ,
dat se royt ordel ind myt rechte verfemet ind ali oirre eren ind
oirs rechtes verwunnen ind veruoerl sind na des hilghen Ro-
meschen rykes achte rechte. Alsodalwy ind alle rechte echte
fryschepen ind alle frygreven eme schuldich sind to helpene
ind bystant to done to synen ghewunnen saken ind rechten ,
dat dessen verwunnenen, veruemeden, verfoerden, ecbtlosen,
recbtlosen ind eerlosen loden oir recht geschee na inholde
synre breve, die ^y dair seghen ind boerden lesen, ind dat
desse breve aldus voir ons in ghericht gheoghet, ghetoghet,
ind ghelesen sind ; des wylle wy frygreven to rechte staea
oir dair jemand teghen segghen wolde. Hyr synd myd ons
in gherichle by an ind over ghewesen erbair scbillburdighe
mans myd namen Joban Voet, Johan van Senden, Wolter
van Honster, Herman ind Herman Stryc, Goep van Ghoe-
delinchem, Bembert van Lasterhusen, Antbonys Pulsien,
Gerd ind Albert van Scheven, £rpp van Rene, Florekea
Raven, Herman van Peyse, Thelmanus Merckx, Wessel
Peperlake ind vele meer vryschepenbairmanss; des to tugbe
der wairheid so heb ick Arnd frygreve vorss in eyn tuech
des ghericht minen seghel an dessen briefT ghehangen vnd
want wy Johan van Wullen, Bernd die Duker ind Wylleni
Boerderwyck frygreven vorser, dat gherichte mede beselen
ind die breve mede gheseen ind gehoert hebn, des wy staen
willen, sobebbe wylo meerrer tughe onse seghele mede an
dessen brieiTgbehangen.Dalum anno domini MCCCC quinqua-
gesimo primo feria quarta post Yaientini. Vnd want wy Her-
man van Kukelsson ghogreve ind richter, Johan Wuliferdes
ind Frederick Raven koernolen des gherichts aldusdanen
briefT so voiscr. sleyt in enen ghehegheden gherechte gheseen
ind ghehoert hebn , dair oeck myd ons by an ind over sind
201
ghcwesen ersarne fryschepeabair mans, Gbodeke Merschroan ,
Gherd Eremer , Goessen Koenynck ind meer gude mans so
hebbe wy in eyn tuech des gherichts onse seghele an dessen
brieff gbehangen. Datum anno Domini MCCGC quinquagesimo
primo feria sexla post Yalenlini Martiris.
Op pergament, voorzien van drie uithangende zegelen in
groen was.
6. Wy Frederick von Gaets genaede Roemsche Konynck ,
lo allen lyde merer des Rycks , hertog lo Oeslerick, loSteyr,
lo Kernten unde Crain, Greve to Tiroll etc.
Doen Burgemester unde Raede der Stat Zutpben to wee-
ten dat onse procurator fiscalis uns voerbrachtbeft, wy gy wt
schriven ende bescbuldegynge etliker, de sich noemen vry-
greven, Andries Iseren Gerytsz. uwen medderaitsgesellen als
ondoegich ende unwerdich van uwen geselschap ende ampte
wtgescreven ende ontsat hebben, wo wal he sich verhoeden
hebbe dal he sich solker bescbuldeginge rechlichlik wolde
verantwerden unde daer van renigen. Daer to gy oen doch
nyet hebben laeten willen komen; deme selven Andriese to
smaeheit , onrechlen unde nyet kleyne verseronge synre eren
unde geluedes: beft daer umme up u claecht ende rechts
weder u begeert. Daer umme soe gebieden wy u , dat gy
noch in den naesten sees wecken ende dreen dagen , nae den
dach unde u dese breif geantwert wert, den vorgenoempten An-
dries Iseren wedder insethen ende weddergeven geheliken syner
eren ende ampts als he gewesen is, eer gy oen daer als voer
staet ontsat hebben. Ende menen gy dat he solke bescbuldeginge
hebbe uwe medderaitsgeselle nyet syn en sulle, daer umme
soelaet oen tot rechlliker antwort kommen ende brengh dat
ten ende dorch recht, want dede gy des nyet in deervoerge-
satten tyt, soe eyschen unde laeden wy u , nu alsdan ende
dan als nu dat gy up ten dreensestichsten dach den naesten
nae wlganck deer voergenoemden sess wecken ende dryer daege
202
der solven daege wy u XXI vor den ierslen, XXI vor den
anderen ende XXI vor den derden ende lesten richlsdach
peremplorie sellen unde besebeden , ende ofT de solve dacb
nyet een gerichtdach syn en wurde, upten naesten gericbt-
dach daer nae, voer ons eder deme den wy dal in onser
stede bevelen, waer wy dan ten maele in deme Ryke syne
weerde, vor onsen Roninckliken kamergericht , avermits uwe
volraechtige anwalt ende procuraloer erschynen , unserne
procurator fiscaele syner voergemelden claege ten rechten lo
anlwerden, went gy ersschynen alsdan alsoe off nyel , nyet
de myn wirl hyr inne vollenfaeren ende gescheyn dat recht
is, daer nae wetet u te richten. Gegeven to Weyn up ten
XXYIII daege des maends September nae Cristi geboert
vierteenhundert ende in den een en vyflichsten jaer ende
onses rycks in den twelflen jaer.
Ad mandatum Domini Regis Michaêl de PfuUendorp.
Oorspronkeiyke brief, op papier, in het Archief te Zatphen.
c. Wir Friderich von Gotes gnaden Komischer Konig , zu
allenlzeilen merer des Keicks, Hertzog zu Osterieh, ze Steir,
ze Kernden vnd ze Krain, Gravezu Tirol etc. Embielenvn-
sern vnd des Reichs lieben getrewn Rurgermeisler vnd Rate
der Stalt Sutphen vnser gnad vnd alles gut. Lieben getrewn!
£s wirdet ew hiemit geantwert ein vnser Kuniclich ladung-
brieff an Reyner Terbraeke Arntsone vnd Heinrichen Hop-
penbrouwer, der sich nennetfreygreff, lautende, Emphellen
wir ew von Romischer Koniclicher macht mil disen brieve
ernstlich gepielende, daz ir dieselb ladung durch ewren ge-
svvoren Stalbolen dem vorgenanten Reyner vnd Heinrichen
von vnsern wegen antwortet oder verkundet vnd denselben
boten bei seinem £yde aigentlich verhort auf welchen tag
WO vnd wie er in dieselb ladung geantwort oder verkundet
hab, vnd vns solichs vnder ewer slatt insegel zu schrei-
bet vns in dem rechte darnach wissen zu richten. Das ist
203
vnser ernsle maynung vod bit vns auch dar an em gul ge-
vallen.
Gebea zu Gretz an sant Andreslag nach Krist gepurt
viertzehen hundert vnd in ainem vnd funfllzigisten vnd vn-
sers Reichs in zwoifïten jare. Ad mandatum Domini Regis
Vdalricus Wallzli.
Oorspronkelijke open brief, op papier, waarop achter een zegel
is gedrukt.
d. Ich Renhart van Braeck Arnolls sone kunt in kraft
diss brieves , so als ich van den allerdurluchligslen iurslen vnd
heren heren Fryderichen Romschen Konig , vnser allergnedig-
sten heren, als von clag wegen Andres Iseren van Zutphen
sine Kongliche gnaden oder Koniglichen gnaden com-
missarien mich zu id anlworlen geheischen vnd geladen byn
nach vsswisung der Konigliche ladung mir vberantworlet ;
wanne ich nu mich selbs personlich in desen ziden vnbe-
quemlich verantworlen mag danno so gebe ich mynen ganlze
folkomenen gwalt vnd macht in kraft diss briefs Conrade
fiiliung gênant Schullhen procurator des Konglichen
haues vnd furter iglichen vnd iglichen andern dem oder
denselber Conrade Billung diss myn macht gebet vnd sub-
stituirt , so er auch zu subliluiren , ander zu setzen , zu
reyde rullen macht haben soli zu synen willen vnd gefallen :
vnd was der gênant Conrade Billung oder syn substituten
gegen den vorgenanlen Andries Iseren oder iren iglichen zu
iren clag von] meynen wege antworlen oder sie beclagen,
auch ladung vIT sie nemen, das alles ist myn bevelhe vnd
gantzer wylle vnd soll mich auch bynden in allermass als
ich dass vor unseren aller genedigsten heren Romsche Konig
siner Konglichen gnaden commlssarien vnd gerichten selbe
in eigener person gegenwertig veranlwert claget handelt
oder ladung nome vnd will das anog also vol-
furen fesle vnd stede hallen zu greyn vnd in
204
allen rechten zn orkunden een stel zu ferf ugen
hab ich myn insegel an desen brieff gehangen vnd zu me-
rer gezugniss gebeden
Gelijktijdige minute uit de vijftiende eeuw, met veel door-
halingen.
BIJIiüCiE IX.
(blz. 105.)
Verdrag lusschen Heer Hendrik Heer tot fVisch en de
Stad Doesborgh over hunne wederzijdsche vorderin-
gen , waaronder ook eene vordering door den
Heer van Wisch bij het heimelijk gerigt
aangebragt. 1458.
Op huden datum desser cedulen is verdedingt avermils
den boghebaeren doirluchtigen Ffursl Hertoge van Gel re ende
van Gulich ende Greve van Zulphen , mynen gen. alrelieff-
slen heren , ende deels synre gnaden Reden , lusschen heren
üenrich heren to Wysch Drosset des lantz van Zutphen aen
die eyne ende der Stat Doesborch an die ander syde van
all sulken twisten sy the hanlz mit malkanderen hebn. Te
weten dat here Henrich here to Wysch ter stont in myns
gcnedigen heren handen loss^ ledich, quyt, gescholden heSl
Henrich Rouer Burger tot Doesborch, denhy gevangen hadde,
ende myns heren genaden schelden denselven synre genaden
burger so voirt quyt van der gevencknisse ende anders niet ,
voirt sall tesser tyt alTgestaelt syn die anlanginge des stil-
len ofif heymelicken gerichtz , dairmede here Heinrich vurss.
die slat off burgeren von Doesborch angelangt mach hebben
off ain doin langen , ende alsulcken gericht als hy vytter stat
van Doesborch tesser (yt gelacht hefft , sal hy nv van stont
weder dair bynen leggen beheltlich doch myDea genedigen
heren syner herlicheit ende rechte dair ain onverechlerl ,
onverkurt ende onvermynret Ie syn ende Ie blyven sonder
argelist. Yoirl is clairlich mede bededingt van alsulcker an-
spraken ende lichten ^) here Henrich here to Wysch am den
van Doesborch meyntte hebn, dat hy dairvmme off die stat
van Zutphen den Burger meisleren Scepenen ende Raet der
selver slat van Doesborch bynnen desen naislen halven jare,
wanner hem des genuegt , vierlien dage te vorens schrydlich
verkondigen ende eynen nementlicken dach leykenen moge^
op welken dach die hem also benoempt wurdt sy als dan
tot Zutphen komen soilen voir der Stat gericht aldair, ten
rechte te antworden ende then rechten voirt te stain van
hore stat burgheren ende hoir selffs wegen , op al sulcken
anspraken hy als dan am sy off oerer enigen leggen sal wor-
den , tho lyden ende to doen , des die scepenen van Zutphen
alsdan voir recht dairop nae anspraicken ende antworden
wysen , dair beide parthyen voirss. lerstont die slat ende sce-
penen van Zutphen vmme bidden soilen dit also ain te wil-
len nemen ^ ende en wolden sy des oick niet ain nemen off
dal sy dat sonder eynde van sich wysende wurden , so solde
here Henrich here to Wysch voirss. weder opt nye mogen
vorderen syne anspraicken ende lichten, gelyck hy voir mit
recht doin moichte. Yoirt is clairlich mede bededingt dat
die slat van Doesborch alsdan off thynden desen voirss hal-
ven jaere desgelyken heren Henrich heren tot Wysch eynen
nementlicken dach schryflelich beteykenen ende kundigen
mogen voir mynen genedigen heren hertogen van Gelre
vorss. Ie komen op ten selven beleickenden dach , oick te
antworden of ainspraken of toeseggen die van Doesborgh
weder op hem meynen te hebben , in maten sy lot Zulphen
doen soillen ^ ende hier mede sollen sy alsdan genslich van
den saicken gescheiden syn ende blyven, beheltlick doch
>) Ticht, crimen et accusatio. KiUoên,
206
myDea gen. heren synre herlicheit ende rechlen in alie pun-
ten ende all sonder argelisl. Ëode vrant dan dit allet gelyck
vurss. sleet avermilz mynen gen. Heren by wille ende weten
beide der parthyen in bywesen deels myns gen. heren reden ,
als nementlich des edelen myns lieuen jonckeren van £g-
monde, heren Johans van Arendaile here tot Well ende tot
Reide, heren Jacobs van Hackvoirt, rilters, Dericks van
Oist, Derichs van der Horst ende Arnolds van Goer auersle
Rentmeisters gededingt is Dess Cedulen drie alleyns
der myn gen. here ellick partye eyn hebn geteykent in den
jair ons heren Dusenl vierhondert acht ende vyftich des
donredages na sente Luciendage, virginis.
Gelijktijdig a&chrift op papier.
BIJfliAGJBl X.
(blz. 108.)
Stukken betreffende het regtsgedifig voor het vcemgerigt
tusschen Johan van Rutcenhave en de stad Zutphetu
1459—1460.
a. Wettel Wilhelm lerinck, Alphert Schemelpenning,
Alphert Tyseren, Heinrich Tyseren, Heinrich Gerbartz son,
Evert Das, Andres Greinck, Heinrich Creinck, Kolsack und
vort Scheffen, Rait, und gantelichen die bysillers des Raitz
der Stat Zutphen, guden frund; dat ich vp hude datum des
brielTs besetten hebe stat und stull , den frienstull to Wic-
kede mit vrdell vnd recht, lo richten in des hiligen Richs
offenbaren friengerichte over lyff vnd ere, na frienstuls recht,
dar vur my gekomen is de erber Johan van Ruwenhove,
eyn echte rechte friescheffe des hiligen Richs vnd heffl my
207
swerlichen over yw geclagl, dat sich hoch treifend is an
ywer ere vnd gelympff , darumb dat gy tegen syn recht , brieve ,
vnd sigell vnrechle partysche vrdell tuschen im vnd Gysbert
van Wagensvelde gegeven vnd gesproichen sollen heven, dar
mit gy in syn richt vnd gude affhendig gemacket sollen
haben, des hem to grollen verdret, kost vnd verderffnisse ge-
komen syn soll, mit villmer worden der clag, die erkant is
mit vrdell vnd recht geburlichen an einen frienstuU to rich-
ten vnd dat ich yw darumb vpnemen , heischen vnd richtliche
plichtdag an den ergenanten frienstule lo Wykede legen
vnd setzen soll, as recht is des friengerichtz. Uir vmb gu-
den frunden! so doin ich as my mit recht affgewannen is,
vnd verkundigen uch den Kichtdag mit dissein brieff vnd
boden des hiligen Richs friengerichtz vnd gebieden uch van
keiserlichen koningkiichen gewalt vnd macht der frienstuU
vnd van wegen myns uit crafïl dis brieffs, dat gy komen
vnd syent mit ywes selver lyffen to Wickede an dem erge-
nanten fVienstuU lo rechter riclitzyt dagen des nesten dins-
tagh na sint Martyns dagh Episcopi soh irst kumpt na datum
dis brieffs, vnd veranlworden ywer lyff vnd ere na dem
offenbaren friengerichte to y weren hochesten rechten legen
den ergenanten cleger ais recht is. Dette gy des nicht,
queme dan de vorgenante cleger ofïl syn vulmechlige pro-
curator y oiï die den hem die sachen vnd clege vpgetragen
hefil , vnd begerten van my gerichlz legen yw , so muste
ich , oift eyn ander friegreve in myner stelle , de asdan
den offt eynen anderen frienstuU mit willen des gerichtz
besillen wurde, richten over ywe lyff vnd ere als recht
were, dat yw sware vallen vnd komen mocht. Dar na
wellen yw lo richten vnd dat swar gericht to verhoeden.
Ynder myne insigel van gerichtz wegen. Gegeven an nes-
ten dinstag na unser lieve frowen dagh natiuitalis anno do-
mini MCCGCL nono.
Herman van den Bom frigreve in der frienkrummen gra-
veschappe lo Wickede.
208
(Opschiifl) Aq Wilhelm Lerinck, Alphert Schimmelpen-
ning, Alphert Tyseren, Beinrich Tyseren, Beinrich GerharU
SoD, Evert Das, Anders Creinck, Beinrich Greinck, Kol-
sack, vod vort all scheppen vnd gantzen rait der slat lo
Zutphen, weltliche manspersone, die nicht friescheppen en
synt der Grien beimlichen gerichlen, allen myne guden frunden.
Oorspronkelijke brief op papier , waarop een zegel is gedmkt
geweest.
b. Eersamen und bisunder guden vrunde! Als ghy uns
gescreven hebt, vronlliken begerende de erberen stoilheren
vieder Johan van Ruwenhoven to underwysen, dat se em
selfs unkost und arbeit und juw unrechten und moyenisse
verlaten, und off des nicht syn en mochte, dat wy imdan
urn sulke ungheborlicheit und unrechte beschriven willen,
soe uns dat na gelegen is, daer ghy uns dan underwysinge
der saken und procuraloria in geborliken formen to senden
willen, gelyk de selve jvwe breeff vurder ynneheldt, heb wy
goilliken verslaen. Und begeren juw dar up to weten, soe
wes wy juwer erberheit io willen doen mochten, dat wy dat
mit guden willen gerne doin, und hebn jw to leve darurab
gesproken mit den stoilheren in den besten wy kunden und
mochten, de dan vort gesproken hebn mit Johanne van
Ruwenhoven dem kleger umb sulke verbodinge an jw ge-
schein ave to stellen, des se nicht an eme gehelen en kun-
den, dat he dat mit willen doin wolde, soe heb wy uns
doch darup bedacht» dat id nutter were dat juwe ersamheit
dat mit rechte heyle verantwerd , dat men Johanne vurss. dar
toe dringen solde ave to stellen, want he anders wol an den
stoilheren sokeu mochte de eme ouch gerichte deden, dar
met en weren ghy dan der sake nicht wol entledighet: und
is darumb unse meyninge und gude raid, dat ghy iwene
vulmechtich hyr tot uns schicken wolden mit eyne procura-
torium dat van werde sy, und ouch mit eynen schyne, dar
209
ghy ynne ghewairt hebn vur den edeln heren vau Wisch
und anderen twen off dren erberen fryscheepenen , dal ghy
up juwen tyd geborlich recht gewyset hebn in der saken na
juwer stad rechte und gewoenle und unpartyelich. Asdan
hopen und getruwe wy denghenen den ghy hyr alsoe schic-
kende werden , inredich und behulplich to syn dat iw de
loss und quyt dedingen solde van deme gerichte, sulks jw
altyt deynt off iw dergelyken mer geschege; und wen ghy
hyr alsoe tot uns schickende werden, den wilt uns schicken
drey off veir dage vur den gerichtliken dage , dar yne will
wy dan gern dat beste doin. Unse here God sy mit iw altyt
tot uns gebeden. Gegeven des satersdags na sunte Benedic-
lus dage under unsen secret anno LX, Proconsuies et Consu-
les Tremonienses.
(Opschrift) den Ersamen Burgemesleren , scheffen und raide
der stat Sutphen, unsen besunderen guden vronden.
c. Wy Heinrich here to Wische Ritter und Droste 'slan-
des van Zulphen, Johan van Holthuesen end Geryt van Os-
senbroeck echte rechte vryscheppene des heilligen Romschen
richs , doen kunt allen luden ende sunderlinge v Herman van
den Borne vrygreve der vryenkrummen grafschaffl tot Wic-
kede ende tugen aepenllick ende vestlick op vnsen eet , wy
dam hilligen Ryke gedan hebben. Alsoe gy van clagen we-
gene Johans van Ruwenhaeven hebben doen eyschen ende
verbaeden de ersamen Henrick Kolsack, Evert Asse, Willem
Leringk, Henrick Kreynck ende Alphert Schymmelpenningh
ende vort alle scheppen ende gemeyne Raed der Stadt van
Sulphen an den vryenstol to Wickede vorg. vme saken wil-
len , dat sey tegen Johans vorss. recht breue ende ingesegele
onrechte parthyesche oirdele gegeven ende gesproken sollen
hebben tusschen Johan vorg. ende Gysbert van Wagensfelt,
dar mede se Johan vorss. syn recht ende gut affhendick ge-
maket sullen hebben, want gy vrygreve vurss. dan deels
vnge op ten verbotsbreyff gesat hebben de byn*
DL. X. 14
210
nen Zutphen nit en woDen vnd aldar ne scheppea off raet
gewest en hebben off ock noch en syn , ende deels deer oei-
den de de wysinge lusschen Johan ende Gysbert vorss. vortydes
gedan hebben, gestorven ende affliuich gewurden syn, ende
deels jongen weder angekommen syn , dey dey wisinge nicht
gedaen hebben, soe geven wie iw mil onderscheede to ken-
nen , dat vor vns vryscheppen vurg. gekomen syn de Ersame
Evert van der Vorst, Deryck van Dry nen, Andreis Yseren,
Uenrich Kolsack, Andreis Yseren Toniszoon , Rense Kreynck ,
Evert van dem Walle, Willem Leringh, Evert Asse, Her-
man Beroer, Henrick Kreyngh, Alphert Schymmelpenningh ,
Johan van der Capellen ende Werner Tolner, als de gboene
de in den raede van Zutphen noch leven ende eynige wi-
singhe lusschen den parthyen voiss. gedaen hebben^ ende
sachten vor ons by oeren waren worden als gude manne
ende zworen vort mit opgerichleden lyfïlikeu vingeren ge-
stafeden eede lifïlick vor hiiligen als recht is, dat hem Jo-
han vurss. sulke clage onwarheet ende beticht mit onrechte
aeverdencketendeaeversecht ende se der aelingh onschuldich
syn , want se op oer ede geboirlick ende onparlylick recht
gewyst hebben tusschen Johan ende Gysbert vorss. na rechte
ende gewonte der Stad van Zutphen. Vort syn vor uns geko-
men de ersame Johan Kreynck Alphertszon ende Evert
Scboldeman , als die ghon de na in den Raed komen syn vnde
tusschen den parthyen vorss. geyne wysinge gedan en hebben,
vnd sachten vor vns op eeren eet, den sey lyfflich dar to
deden, dat sy de vurss. wisinge in der sladsboek geseyn vnd
gehort hebben dat dey recht vnd geboirlich syn, vnd solde
men sulke oirdele noch huden des dages wysen, se wolde
sey ock also helpen wysen, als se vorlyds gewyst syn ^ sun-
der all argelyst. Vnd want dese sake dan erve vnd gut an-
drefft vnd bericht is der stede dar se mit yn rechte gehort
ende sus Ireffiich bestediget is, als gy vrigreve vurss. nv ge-
hort hebben , so wete gy wol dal iw in der sake nit en ge-
hort te richten vnd geue v dyt in den besten to kennen op-
21t
dat gy uwen eeden vnd v selves nit to kort en doen vwes
selves ]ast lo verhoeden. Orkunde des vnd all vorss. sake
heb wy Heinrich here lo Wysche Rilter, Johan van Holt-
huesen vnd Geryt van Ossenbroeck vryscheffen des hilligen
Komschen ricks vurss. alle vnze segele an dissen brieff
gehangen.
Gegeven in den jarn vnss heren Dusent CCCC vnd sestich
op den mandach na den hilgen Paschedage.
Gelöktijdig afschrift of concept op papier, waarop op de keer«-
zijde staat: Breve ende absolucien daer inne onse stat qwyt
gewyst is van laedingen des hemeliken rechts.
d. Ick Herman van dem Borne, eyn gewert richter vnd
gebulder frygreve des Hilgen Riches vnd der fryenkrummen
graveschopp, do kunt vnd beluge myt dussen oppenen breyve
vor allen furslen, hern, greven, vryen, edelen, Rittern, knechten,
steden , amplluden, richteren, reden vnd vort allen ersamen
fryenscheffen des hilligen Ricks : dat ick op huden datum
dys breyffs besael stat vnd stol den iryenstoll lo Wickede in
enen fryen gehegeden gerichte gespannender banck , myt or^-
dell vnd recht lo richten over lyff vnd ere na des oppen-
baren f ryengerich les rechte^ den myt my besael vndbecledde
dey Ersame Johan van Hulschede frygreve der fryengrave-
schopp to Dortmunde vnd to firakell. Dar vur vns gekomen
is dey ersame Johan van den Ruwenhoven, eyn echt recht
fryscheffen des hilligen Richs, vermitz synen gewunnen vur-
sprechen na des gerlchles recht vnd offende vnd liet seyn
vnd horen lesen eyn ware copye sulks ladebreyves inhaldende
wu ich Herman vrygreve vorgen. van syner clage van ge-
richles vnd myns araples wegen vorschreven vorbot vnd ge-
laden hebbe Wilhelm Lerynck, Alphert Schymraelpennynck,
Alphert Tysern, Henrich Tysern , HenrichGerharls son, Evert
Das, Andries Creynck, Henrich Greynck, Kolsack vnd vort
scheppen vnd ganse rait genslich der Stat Sutfen vnd on
enen ricbllichen pUchtdach op hude datum dys breyffs gesat
14*
212
hebbe or lyff vnd ere to verantworn na inhalde des vorbotz
breyffs on gesant: vnd der Yorgen. Johan dager vragede my
dorch synen gewunnen vorspreken , of! ick em der vorbodinge
bekentlich were , dar ich op antwerde yaich wer em derbe-
kentlich. Dar op bat my dey vorgen. cleger Johan van den
B uwenhoven dor synen gewunnen vorspreken, dal ich dey
vorgen. vorclageden van Sulfen ineyschen wolde , off sey dar
acht wem oder eymanl van orer wegen vulmechtich or lyff
vnd ere to vorantwerden. Dat ich also dede vnd hebbe dey
vorgen. vorclageden ingeischet na frrenstolls rechte. Also
quam daer vor vns in gerichte die ersame Johan fiueck borger
to Sulfen, eyn echt recht fryscheffen des hilligen Richs, vnd baet
my vmb enen vurspreken, des ich eme vangerichls wegen gun-
de. Dorch den selven synen gewunnen vurspreken brachte hey
in gerichte eyn procuratorium van den wolgeborn heren hern
Hinrich hern lo Wysch Rilier vnd Drosten 'slands van Sulphen,
echt recht fryscheppen des hilligen Romschen richs als eyn
richter vnd Johan van Hoillhusen vnd van Gerhart van Os-
senbroek beyde echte rechte fryscheppen als gerichles lude
versegeil, in welcken procuratorio die ersamen £verl van
de Vorst, Derick van Drynen, Andres Ysern, Oeynrich KoeU
sack, Andres Ysern Thomeszon, Ren^se Kreynck, Ëvert van
dem Walle, Wilhem Lerynck, Evert Asse, Herman Berner,
Heinrich Kreynck, Alphert Schy melpennynck , Johan van der
Capellen, "Werner Toller, Johan Kreynck Alpherszon vnd
ËverL Scboldeman alse Borgermester , scheppen vnd Raet der
slat Van Sulfen vulmechligh gemaket bedden den vorgen.
Johan Bueck , sey lo Wickede an den fryenslole or lyff vnd
ere lo voranlwerden tegen den vorgen. Johan van den Ru-
wenhoven op syn ansprake, clage vnd bylicht begreppen in
dene vorgerorden vorbotzbreyve derselven vorgen. vnd alle
dergene van Sutphen dey der clage to doin hebben vnd dat
selve procuratorium wart in gerichte gelesen oppenborlik vnd
vorhorl. Dar op vragede Johan Bueck durch synen gewun-
nen vurspreken eyns rechten ordels. Na dem dat procurato-
213
rium ledegans wereanschryin, segel, pergamen, nicht radirt
noch cancellirl vnd gerichllicken gegeven were vnd ok in-
holde , wat Johan Buck in der sake dede vnd leyte tegen Jo-
han van den Ruwenhoven vorgen. , dat hey des so mechtich
were off sie all personlich dar selves an dem fryenslule
weren, na inhalde desselven procuralorii myt meer worden
begreppen. Dat ordell salie ich Herman frygreve vorg. an
enen erberen echten rechten fryenscheppen des hilligen Riehs
die dat an sich nam als recht is , vnd na anwysinge des umb-
slandes myt gemeyner volge wysede dar op vor recht. Na dem
male dat procuratorium were ledegans an segelen , pergaraene
schryfide, vngeradirt, vngecancellirt vnd gerichllicken gegeve
were , vnd inhaldende wes Johan Bueck vorg. dede vnd leyle
in der sake legen den vorg. Johan van den Ruwenhoven , dat
hey des so mechtigh were off dey vorclageden vnd vorbodden
van Sutfen vorg. hir in gerichte selves personllchen wern, in-
hald des procuralorii myt mer worden begreppen^ darumb
wer dat vorg. procuratorium van vuiler macht vnd van werde
na fryenstols rechte. Darentegen vragede Johan van den Ru-
wenhoven vermitz synen gewunnen vorsprecken eyns rechten
ordells^ synt dem mail Johan Bueck procurator der vorg.
vorclageden van Sutphen vulmechtich gemaket were vnd die
clage vnd sake na inhalde des vorbotzbreyffs an sich geno-
men bedde vnd stonde also in der selven beswering vnd tast
inhalde des procuralorii vnd na gyfflen des procuralorii wel-
len wer geworden , off hey dan dar gut genoch lo sy , dey
clage legen eme lo vorantwerden; wat dar recht vmb sy. Dat
ordell sat ich Herman frygreve vorg. an enen erbaren ech-
ten rechten fryenscheffen des hilligen Richs , dey dar op
wysle myt gemeyner volge vur recht. Na dem male Johan
Bueck procurator vorgen. nicht vorschreuen noch vorbodt
were myt namen vnd tonamen na des fryengerichts vnd fryen-
stols rechle vnd vor eyn vulmechligen procurator logelalen
were wu vorgerorl is. en solle eme dal nicht hinderlicb syn
vnd moge wol dey vulboUen vorclageden van Sutfen vorg.
214
Yorantwerden legen den vorgnanten cleger als des oppenba-
ren fryengericbles recht is. Vnd als dat ordell also geresen
▼nd gewyst was vragede dey vorg. cleger dorch synen vor-
sprecken eyns rechten ordells, na dem dat hey vorg. procu-
rator Johan Bueck so gut als syn clage nicht en kente noch
meynde to syn, off hey dan in dem rechten icht geloven don
solle dey so gut sy alse syne clage, ofil hey wes op eme wunne
dar an hey sich des sekerlike bekomen mochte , wes dar recht
vmb sy. Dar is op gewyst myt gemeyner volge vor recht.
Na dem Johan Bueck stae vor enen vulmechtigen in ge-
richte als dat to gelalen vnd beorkundet is na des fry-
enstols rechte, so solle dey cleger syn ansprake vnd dage
begreppen in dem vorbotzbreyve oppenen: wunne hey
dan wes tegen den procurator der beclageden van Sul-
phen vorg. , so en solle dey selve procurator des gerich-
tes nicht rumen, hey en heb eme vmb sullich gewunnen
recht gedaen wes hey schuldich worde vnd wes hey eme
in gerichte nicht vornoigen kunde, dat mochle hey dan
suken vnd manen van den vorclageden van Sutphen. Dar
op oppende dey clager vorg, syn clage vnd ansprake; so
wu dey vorclageden van Sutfen vorg. tegen syn recht , breyff,
vnd ingesigell vnrechle partyesche ordele lusschen em vnd
Gyselberte van Wagensvelde gegeven vnd gesprocken heb-
ben, dar myLseycm syn recht vnd gude affhendich gemaket
bedden , des hey to vorderfïlichen kosten vnd schaden komen
sy , mer dan vmb vyffdvsent gulden. Darop vragede ich Her-
man frygreve vorg. den cleger off syn wort so were ? Darop
bereyt hey sich myt synen vrunden eyns, twye vnd torn
derden male , spraek hey ya ! syn wort wer also vnd wolde
by der clage vnd ansprake blyven. Darop antwerde Johan
Bueck procurator vorg. vermitz synen vorsprecken; also dat
alle dey vorclageden vnd vorbodden van Sutphen vorg. der
clage vnd anspraken vorg. weren genslichen vnd allenck vn-
schuldich, vnd leyt darop enen entschuldinges breyff den ynno
sey scmentlichen vor dem wolgeborn hern flern Hinrich hem
215
to Wysch gesworn hebben lyfflicken ten hilligen , datseyder
dage vnd ansprake vorg. vnschuldich wem seyn inhaldedes
selven breyffs vnd vragede darop eyns rechten ordells, off
dey entschutdinge vor den vorgenanten wolgeborn heren vnd
Rilter vnd fryscheffen des hilligen Richs icht genoich sy vnd
dey vorg. breyff na synen inhalde van vuiler macht , wal dar
recht vmb sey ? Dar wert op myt gemeyner volge gewyst
vur recht ^ na dem dey breyff nicht gerichtlichen gegeven
were vnd dey breyff doch dey wolgeborn her to Wysch ril-
ter vnd erber fryscheffen des hilligen Richs besegelt bedden »
so leylen sey den breyff in synen wesen vnd wyseden des
nicht van werde noch van uawerde, mer solde dey ent-
schuldinge der beclageden van Sutphen vorg. van werde syn ,
gehorde dem vorg. procurator dar vorder to to done, dat
solde hey don wye eme myt rechte dar to gewyst worde na
fryenslols recht. Also vragede dey vorg. Johan fiueck pro-
curator vermitz synen vorsprecken eyns rechten ordells; na
dem dey breyff vorg. dar ynne dey vorclageden sich ent*
schuldiget hebben wu vorg. is, nicht van werde noch van
vn werde gewyst were vnd eme dan ordell vnd recht gegeven
hedde vulraechtich to syn , off hey dan icht dey vorclageden
van Sutphen vorg. intscbuldigen moge myt synre ede wat
dar recht vmb sy? Dar wart op gewyst myt gemeyner volge j
na dem dey vorg. breyff, dar ynne dey verclageden vorg. sich
entschuldiget hebben als vorg. is , nicht van werde noch van
vnwerde gewyst were vnd eme dan ordell vnd recht gegeven
hedde vulmechtich to syne, so solle hey in dem rechten dey
vorg. vorclagten van Sulfen myt syner vorderen hant vnd
synre ede entschuldigen. Dar na vragede der selve Johan
Bueck procurator vermitz synen vorsprecken eyns rechten or-
dells ; so hey dan van wegen der vorclageden van Sulfen vorg.
dey enlschuldinge don solle , als eme to gewyst is , wer hey dey
allene off myt volgeren dey sementlichen vorclageden vorg.
offl enen itlichen bysunder enUcbuldigen solle , wat dar rechte
vnb sy ? Dar vp wart gewyst in vorg. mate dat hey dey
216
vorclagiea allen entschuldigen solle myt syner vorderen hant
Tnd myt synre ede vnd en wolde eme dey cleger micht ver-
laten, 80 solle hey eynen itlichen vorclageden bysunder ent-
schuldigen myt synre ede , als recht , dat sey geyn partyesch
vnd vnrecht ordell gewyst hebn , sunder dat sey hebben ge-
ivyst na ers stades rechte vnd gewonheit : it en wer sake dat
hey so nicht gelodet were sulcke entschuldinge in vorg. mate
to done, so wart myt ordel vnd rechte gewyst vnd erkant dat
hey dey entschuldinge don mochte. Vnd als sich die vorg.
procurator dar to beredde to done als eme togewist was , so
hevet der vorg. cleger Johan van den Ruwenhoven Gode to
eren den stolheren vnd den erbern hern van Dorlmundedem
vorg. procurator der eede sementlichen verlaten. Dar op
vragede Johan Bueck procurator vorg. vormitz synen ge-
wunnen vursprecken eyns rechten ordells; na dem male
dey vorg. cleger Johan van den Ruwenhoven eme der ede
als vorg. is verlatten heuet , off dat icht so bundich , krefflich
vnd mechtlch syn vnd blyven solle im rechten, gelich als
hey dey vorg. ede gedan bedde? Dar is op gewyst myt ge-
meyner volge; so dey cleger vorg. myt synen vryen willen
eme der eede verlaten heuet vnd hey sich dar to beret liedde
vnd dat don mochle, so sydatin dem rechten so bundich,
krefflich vnd van so vuiler macht vnd werde , gelich off hey
dey ede der entschuldinge vorg. gedaen bedde. Vnd als dat
ordell also geresen vnd gewyst was, vragede dey selve procu-
rator durch synen vursprecken ens rechten ordels^ sint dem
male dey beclageden van Sutphen myt rechten ordclen ent-
schuldiget syn als recht is, wu vorgerort is, off sey dan ichi
der clage , ansprake vnd ticht der vnrechlen partyeschen or-
dell vorg. vnd ok van aller last vnd beswerynge dys vryen-
gerichtes icht genslichen vndallinck vry, quit , ledich vnd lois
syn vnd blyven sollen op allen steden, wat dar recht vmb
sy? Dar wart op gewyst myt gemeyner volge vur recht; na
dem dey beclageden van Sutphen vorg. myt rechten ordeln
der clege, anspraken vnd ticht vorg. enlschuldigel weren vnd
217
sya na des fryenslols rechte so sollen sey vnd alle or nako-
melingen der clage, ansprake, licht, dervnrechtenparlyeschen
ordell vorg. ok beswering, iasl vnd bekroding dys vryenge-
richtes genslichen vndoldeger fry, quit, ledich vnd lois syn
vnd blyven op allen steden na fryenslols rechle, vnd worden
sey dar vmb ymermer angelangel vor eynigen fryenstoü, ge-
richt , oder anders , dar en syn sey van der vorg. sake wegen
in den rechten nicht op schuldich lo antweren, so dys ene
klerlike gerichtede sake is vnd eweliken blyven sall
richlet by swaren penen dar lo geboren. Hyr vmb op macht
dusservorg. punle, so absoluirevnd quitire ich Herman fry-
greve vorg. dey vorg. sementliche vorclaglen van Sulphen vnd
enen idliken bysunder vnd alle dey van Sulfen vorss. dey
der clage lo done hebben, in craffl dysbreyffs van gerichles
wegen vnd myns amplz, fry, quit, ledich vnd lois van der
vorg. clage , ansprake vnd van aller last , vorbodinge vnd be-
swerynge dys fryengerichles , so dat sey dar van vry, quit,
ledich vnd lois gelalen syn vnd blyven sollen vnd allet sunder
argelist vnd geferde. Alle dvsse vorg. ordele, artikel, slucke vnd
punle vnd absoluiringe vnd quityryng syne togelalen , beor-
kundetvnd besat myt der erbern rilterschapp, hern, dinck-
plichligen vnd ander guder manne vnd myt dem ganzeu vm-
stande des vorg. gericht , dar ordell vnd recht over gewyst is
als des vryengerichtes recht is , op geyner stede lo wedder ach-
ten by der swarsten wedde *) des hilligen Romeschen Riches
f ryengerichlen als dar to gehort. Hir waren mede by , over vnd
an gerichte dey erbern vromen vesten vnd ersamen Evert
vnd üinrich van Wickede gebroder slulheren, Diderich van
den Vytinchoue gnanl Nortkerk. Her Crisloffer flenxtenberch.
Her Albert Cleppinck , nye vnd aelde Burgermeister to Dorl-
munde, Diderich Norney, Evert dey Hane, Diderich van Ap.
pelderbeke gênant Monnick, Herman Hackenberch frygreve
1) De zwaarste wedde is hier gelijk te stellen met de zwaarste straf,
en derhalve de doodstraf.
218
der fryengravescbopp lo Volmeslen , Herman vaa Weyrdinc-
husen frygreve der fryeQgraveschofil Hamme Vnna vnd Ca-
men, Johan Ovelacker to Appolderbecke, Johan Rodenberch»
Heister Telman bussenmeister, Johan Limynck, Cort Natke,
Lambert Loer, Henrich Dors^lelman, Renoll Wammel, Tho-
mas yan Ynckel dey jonge, Joban van fireckel velde» Johan
Ronlhert, Uinrich van Balve, Hinrich Rineharl, Johan Pop-
pinck, Kersligen Rubort, Hinrich van Langenschede, Cla-
wes Polgeyler, vnd vilmer echter rephter fryscheff genoich
geachtel op hundert. Ynde des to getuchnisse der warheit
aller vorg. punle heb ich Herman van dem Bom frygreve
vorg. mynen ingesegell van gerichles vnd myns amptz wegen
an dussen breyff gehangen. Vort enkenne ich Joban van Hul-
schede frygreve der fryengraveschofft to Dortmunde vnd to
Brakel bysitler dys vorgenanten gerichts vnd wy £vert vnd
Hinrich van Wickedegebroder, Cristoffer Henxteberch , Albert
Cleppinck vnd Herman Hakenberch frygreve alle vorg. dal wy
hir myt by over vnd an gerichte gewest synt, geseyn vnd
gehort hebben dat sich alle vorg. punte vnd arlickel so er-
gangen hebben wu vorgerort is , vnd des to merer tuchnisse
der warheit hebn wy vnse ingesegele myt guder witschoff
myt an dussen breyif gehangen. Datum des nesten manda-
ges na dem sondage misericordia Domini Anno Domini
M**CCCC"LX"o.
Oorspronkelijke pergamenten brief, waaraan thans alleen de
zegels van Hinrich van Wickede en Herman Hakenberch han-
gen, de overige afgebroken.
e. Item so Jan Bueck van onsser stad wegen gesant was
to Dorlmonde an den vryenstoel, dar onse stad geladen was
van Jan ten Ruewenhave van Aernem om des ordel wille
die hier van den van Aernem gehaelt worden , die onse stad
gewiest had, dar onser stad dat recht van den vryenstoel
van togewesen wart na vytwisingen dier besegelder brieve,
die dar van sint, dat onser slat gekost hefit van teringen Jan
219
Bveckx eode Hermans van Zuest den iiie mede had enüe van
lieffnissen gegeven dar des noet was , den stoelheren , den vri-
greven, den vorspraken , den schrivers , ende vort dar den des
geboerde na den rechle na inhoelt eenre cedelen dar van ,
dat sick to samen beloept tseslichschenhalven golden rins-
schen gulden ; noch Herman van Zuest vor sin arbeit ende
dat peerd dat hie gereden had Y ^ ende want men dese
guldene voiss. wisselen moste tot enckelen goldenen gulden
toe , sint die gerékent vor LX kr. maket I^LX! ^ XVI ss.
Bekeniog der Stad Zntphen over 1460.
(blz. UI.)
Verklaring van twee vrijschepenen omtrent eene dagvaarding
van eenige ingezetenen van Coesfeld ten verzoeke der
Stad Groenlo gedaan. 1470.
lek Albert van Suderhuess richter nv Ier tyd toe Gronllo
van beuele des hogebaeren dorluchtigen forsten vnde heren,
heren Adolphs herlougen van Gelre vnde van Gulich, vnde
Greuen van Zulphen myns genedigen lieuen heren , bekenne
vnde tuge in desen apenen breue vur allen lueden, dat vor
my m eynen gehegeden gerichte dar ick stede vnde stoelt
myt ordelen vnde myt rechte vnde myt den schepenen hyr
na beschreuen beselen vnde gecledet hadde, gekomen synd
Wyllem Weddinck vnde Ludeken Haernynck vryen myns
genedigen lieuen heren vorss. de myd oeren guden vrien
willen sachten vnde bekanden ende vort myt oeren vleisli-
ken vpgerichten vyngeren gestaueder eede lyfüiken auer den
hilgen hebt geswaeren ; dat se gewest weren an Bernt den
Duker, vrygreven myns genedigen lieuen heren hertougen
220
van Gelre, vnde bedden van on gheeisscbet die laedcbreuen
des vryenstoells ens deells borgere vl Goisfelde anlreffende
vmb de to Goisfelde to brengen van wegen der stad Gronlio
vnde dat de vrygreue vorss. den Iween vryen vorss. doe
geantwort bedde , be bedde de ladebreuen all nae Goisfelt
gesant myt tween anderen syr. vrien na vrienstoelz recbte ;
ende dat doe dese twee vryen vorss. als Willem vnde Lu-
deken den vrygreuen Bernde den Duker vorss. weder geant-
wort bedden , des weren se wall to vreden , woet so bestelt
were dat de van Gronlio dar yn mede bewaert weren vnde
vnuersomelich bleuen , ende dat de vrygreue vorss. den tween
vryen vorss. doe weder antworde ende sacbte: bedden de
van Gronlio des enigen bynder off scbaeden an lyue , eer off
an guede, dar wolde se de vrygreue vorss. van onlbauen
vnde scbadelois balden , al soldet om dusent gulden kosten.
Dyt geschacb alsamen bynnen Borken in Joban Spangertz
bues , dar by weren Herman ton Oerde vrygreuen des edelen
heren Henrik beren tot Gemen, Henrick Tusbues, vnde de
wert selues Joban Spangert, de dyt roede geseen vnde ge-
boirt bedden, dar an de twee vryen als Willem vnde Lu-
deken dat beoerkundet bedden, als se mede in oeren eyd
namen vnde dyt allet sunder argelist. In oerkunl der war-
beit beb ick Alberl van Suderbues, ricbter vurss., myn se-
gell van gerichtes wegen an dessen brieff gebangen , ende
want wy Henrick Humynck vnde Henrick van Baer, scepe-
nen to Gronlio byr mede by an vnde auer geseten hebben alse
cornoten vnde gerichtes luede, soe hebben wy vnser slat
segell mede an dessen brieff gehangen. Datum anno domini
M^CCCCLXX® in crastino beatl Andree apostoli.
Oorspronkelijke pergamenten brief, in het archief der stad
Groenlo, waaraan thans alleen het zegel der stad Groenlo hangt»
het andere is afgeyallen.
221
BiJLACïi: xn.
(blz. 113.J
Stukken betreffende het regtsgeding voor het veemgerigt
tusschen Roelof Hondenberch en de Stad Zutphen
benevens de schepenen Godart Barner en Arend
Huurninck. 1484—1489.
a. Wetet gudea vrunden , borger vnd inwoner semetlyken
tho Zutphen, dat ick vp huden dach dato desses breves be-
seten vnd becledet hadde stad vnd stoel den vryenstoel to
Bartmarynck, belegen yn dem stichte van Monster in dem
kerspel van Darvelde, myd ordel vnd rechte gespannender
banck , tho richten aver lyff vnd eer als sich dat na insalen
Keysers vnd Konnynck Karlen mylder gedacht in dein open-
baren vryen gerichte vnd na vryenstoels recht geboert; dair
vor my erschenen vnd gekomen ys de veste vnd slrenghe Ro-
loif Hundenberch , eyn echt recht vryscheppen des hylgen
Rykes , vnd hefft roy hoech angeropen vnd seer swerlyken
clage over iw geclaget andrepende jw , juwen lyve, eer vnd
gelymp , wo dat gy em vorvnlhoelden vnd nemen enen ten*
den *) in vnentsachler veyden rayd enen alingen vnrecht , wel-
ker lende belegen in der burschap tho Herffsem , dem gy em
also gewelllyken genamen vnd vorenlhoelden hebben wol
vyff vnd twyntich jaer tot juwen wyllen vnd lo synen we-
derwyllen ; welker vorss. tende eyn mangued vnd syn behul*
de vnd beleende gued ys, dat gy so ver vntholden hebben
als vorss. steyt , allet vn verwart juwer eer, dat gy doen al
weder God: eer vnd recht, welke claege aldaer vor my vry-
greve myd ordel vnd rechte aver iw lyif, eer vnd gelymp
vemwroghe erkant vnd geffunden wart vnd geborlyken vor
den vryen stolen tho richten. Dair vp so hefft my der opge-
^) Tenden, tienden.
222
roelte cleger durch synen gewunnen vorspreken myd ordel
vod rechte aff gewuonen dat ych iw daer van seroentlickea
moste vpnemen vnd in dat vrye apenbaer gerichte eysscbea
vorschen vod verboden laten alsz sich dat na vryenstoel
recht geboert. Hyr van so doe ich als my myd ordell vnd
recht affgewunnen waert vod gebeyd iw by Rykes rechte ia
crafft dusses breves vnd boden vnd by macht der vryen
stole, dat Gy des nicht en lalen noch versumen, Gy ea
komen sementlyken vnd synt myd juwes selves Jyve per-
soenlyken in geboerlyker waet myd enen rechten tal vaa
luden, nementliken vp den neyslen manendach na vnser
lyver vrowendage der hemelvaert schyrst na dato dusses
breves an vnd vor den opgemellen vryen stoel tho Bart-
marynck, vnd verand werden alzdan aldaer iw lyff, eer
vnd gelymp , tot juwen hogesten vnde leste richtedage in
den apenbaeren vryen gerichte tegen den vorss. cleger, olT
wer alz dan der clage myd ordel vnd richt lo done mach
heben, vor myoderenen anderen vrygreven, de alz dan den
vorss. vryenstoel myd ordel vnd rechte besitten mach wer-
den. Werdt sake ych off eyn ander vrygreve alz dan vor-
der aver iw lyff, eer vnd gelymp, richten vnd dan to gesyn-
nen des clegers de leste swaer smeliken senlencyen over
iw lyf vnd eer vnd gelymp geven vnd gescheyn laten, dat
my leyt. Hyr mogen gy wal in den besten na weten tho
richten vnd des swarn gerichls to verboden. Gegeven vnder
mynen ingesigel vp den neysten dynxtdach na vnses heren
Hemelvaert in dem jaer vns heren Dusent veyerhundert vnd
veyer vnd Achtenlich. Wernervandem Sunderhues, vrygreve
des hylgen Romesschen Rykes , des erbern gcstrengen Zwyt-
lers *) van Raesvelde vnd des erbern vnd vesten fleyndeorick
Valken Marschallick, enz. (Opschrift) Dem Johan Krybbe,
Hynrick Kaelsack, Mester Bernd Holthues, Hynrick Kreynck,
^) Zoo staat in den brief; van elders weet men dat hg Bitter van
Raesyeld heette.
223
Johan Kreynck, Wyllem Werner, Deyrck ten Walle , üeyrck
van der Kapellen , Godert Ysern vnd Scollman vnd voert alle
borger vnd inwonrer, scheppen vnd Raet, al degene die Iho Zul-
phen woenaffiich synl, vto dal em vnse heer God den namen myt
oren Ihonamen gegeven hefft, mynen guden vrunden gescreven.
b. Ersame vorsichlighe bisunders gude frunde! Als gy
vnss nu hebben doen schriven berorende Wernber van dem
Sunderhuss gênant Sloelebecker, vrygreven, vnsen ingesetten ,
den tho vnderwisen dat sodane veruoich an iw gedaen , heer-
komende van der sake tusschen Roleif Uondenberch vnde
dem edelen Junckheren Johann Heren to Wysch moge wor-
den aflfgeslall, myt vorder vnd lengeren inholde juwes briffs
den wy den vorgenanlen vrygreven hebben Iherkennen ge-
geven : de vnss dar vp hefft geanlwert , dat hy sy eyn gecle-
det deyner vnses genedigen leven heren van Monster vnde
dat de sake tusschen beyder parlhien sy vpgenommen vnde
gehandelt vor den vryenstole des erbaeren Benrick Yalcken ,
olden marschalkes vnses gnedighen leven heren, vnde so en
moghe he der sake nicht affslellen bulhen consent vnde vn-
worl dess wedderparlies vnde des stoilheren. Alsdan de selve
sake vor vnsen vryenstole nicht gehandelt en is, vnde Wern-
ber van der Sunderhuss vorgenompt vnse vrygreve nicht en
is, so en sy wy syner nicht mechlich vnde wess wy juwen
Ersamheiden vorder lo leve vnde to willen myt bescheide
doen mochten, sollegy vnss alle lyt gutwillich inne vynden:
kenl God , de juwe ersamheide sparen gesunl lo langen lyden.
Gescreven vnder vnses slades secret ingesegele vp Gudens-
tach na dem hilligen pinxterdaghe anno LXXX septimo Bor-
ghermestéren vnde Rade der slat Coesfelde.
(Opschrifl) Den ersamen vnde vorsichtigen Borghermesleren
schepenen vnde Raedt der stad Zulphenn vnsen besunderss
guden frunden sementlick gescreven.
Oorspronkelijke missive op papier; even als de vorige, in het
archief der stad Zutphen.
224
e. Wy Johanoes Luveldyock scholaster der kercken,
Derick van Raesfelde, Wessel vaDErmell, des heiligea Rick^
Tryscepeoen, ind Wilhem Tseren scepea der slat Zalphen
bekennen avennits desen apenen bezegelden brieff , dat wy als
geordinyerde ind geschickle vrunde des edelen Tennoegenden
heren Henrick heren tot Ghemen ind to Wevelkauen, teser
iyt Stalbolder der lande van Gelre, Droissait der Greefischap
van Zutphen , ind der Eirberer underscheidener Burgemeis-
leren scepenen ind Rait der Stat Zutphen synt gereden ge-
west tegen Roloff Hondenberch an der Ryen tusschen Zutphen
ind Deventer , dair die edell Here vurss. Roloff vurss. to
daige verschreven had , der saicken ind vervolchs halven die
selve Roloff aver Amt Huyrnynck ind Gairt Berner, mede
raitzheren der vurss. stat, an den vryenstoell bestaen ind
tot vervolgynge gestalt had , wulcken dach by onss ther stede
vurss. gehailden wart op den satersdach neest dem sonnen-
dach letare Jherusalem anno LXXXVIIL Ist dat aldair nae
bescheidinge des daigs Roloff vurss. aver Arnt ind Gairt
vurss. als burger ind inwoener der vurss. stat syn anspraick
ge....nt heeffl die onder anderen ludende was; woe die
Edeli Jonchere Johan Here tot Wyssch , ingeseten der Greyf-
schap ind der stat Zutphen were , die om etzlicken scholts
wegen to doen were, dair aver he gerichte ind rechte ver-
socht hed, die bon geweigert weren onder vorder woirden
int lange sluytende, die vurss. Arnt ind Gairt hem dairomb
in die schoU gehalden solden syn op to leggen ind te betae*
len. Dal wulcke by Arnt ind Gairt vurss. veranlwordl wart
der schoil ind claechlen ommers nyet to schaffen en hebn
Ind en solde sick oick in der wairheit na den Richtboeck
der vurss. slat alsoe nyet bevynden, dat bon off synen pro-
curaloir rechls eder gerichte geweigert zy, gemerckt dal die
sick syn procuratoir benoemde , syne anspraeck gedain had
in syn procuratorium nyet bybrengen en konde , sick aldair
voir onss ind des vurss. Roloffs vrunden gebieden lot eeren
ind rechten voir den edelen heren stalbolder ind drossait
225
\urss., off voir oeren temelicken richter to lanlrechte oder
statrechle, lot koer des vurss. Roloffs niit voirderen heriic-
kenverbaden. Sair onder liepen alsoe verre, dat wy benoem-
de geschickte frunde dorch medehulpe ind onderwysynge
Roloffii vrunde, then selven daige mit sick gebracht, Roiofi
Yurss. dair toe onderwyst hebben dat hee die behoiriicke
Terbiedinge angenomen heeifl, mit onderscheide dat men hem
ofte syne volmechtigen procuraloer tot synen gesynnen byn-
nen Zutphen ind doir die Greeffschap mitten heren ind der
vurss. stat veligen ind geleiden ind hon onvertaigen recht
aver des vurss. JonckerJohansguet, rede off onrede, bynnen
Zutphen gelegen, wederfaeren laten solde, dat Roloff vurss.
alsoe annam , ind dairop die vorderinge over Arnt ind Gadert
vurss. , die hon doch nyet schuldich en weren , affstellen solde
ind wolde. Dairop men doe van den vurss. daige lyflicken
ind mynlicken schiet, dat wy Johannes , Derick, 1/Vessell ind
Wilhem vurss. aldus vort an onsen heren ind Raitzfrunden
gebracht hebn, daurloe men sick alre onleden ind vorderinge
aff to syn verlaten heefR. Ind want wy dan ind alle guede
luede eyn gerecht getuych der wairheit schuldich zyn to
geven, hebn wy Johannes, Derick, Wessell ind Wilhem mit on-
ser ganzer wetenheit onsen segell an desen brieff doen hangen,
dencken ind willen dese getuychenisse ouck to stain als wy
mit recht schuldich zyn. Gegeven in den jair onss heren
Puesent vierhondert acht ende tachtentich op den manendach
nae den sonnendach Quasi modo geniti.
Op pergament; de vier zegels die er hebben aangehangen zijn
thans afgebroken.
d. In Nomine Domini Amen! Anno a natiuitate ejusdem
Hillesimo quadringentesimo octuagesimo octauo, Indictione
sexta, mensis Juniidie vicesima 'sexta, hora vesperorum vel
quasi, Pontificalus sanctissimi in Christo patris et domini
noslri Domini Innocentii diuina prouidentia Pape Octavi , an-
no ejus quarlo , in mei notarii pubiici auctoritale imperlali
Dl. X. 15
226
creati subscripli et lesüum infrascriplorum ad hoc yocatorum
specialiler et rogatorum presencia persooaliler cooslituti bo-
norabiles yiri Arnoldus Huyrnynck et Godefridus Beroer , con-
sules insignis opidi Zutphaniensis habentes ac tenentes in
suis manibus quandam pappiri cedulam notam seu formam
prouocationis y appellacioDis, aposlillorum petiüonis el alia in
se continenten!, quam ibidem in medium exhibuerunt et legi
fecerunt animo et intentione appellandi, prouocandi, prolestandi
apostillosque pelendi et accipiendi , prouti in eadem contiae-
tur , cujus tenor sequitur et est talis.
Voir y Notaris ind getuygen bie jegenwoirdich staende
seggen wy Arnt Huyrnynck ind GoderlBerner, in synne ind
roeynongeto appellieren, to beropen, apostelen testimoniaien
to begeren ind tontfangen, to protestieren ind anders to
doinde alls hirna beschreven volght; dat indalsoRoloffHon-
denberch voir ind Johan van Langen, als syn procuratoir,
nae, voir op ten eirssamen ind eerbaren Burgeroeistieren sce-
penen ind rail der stat Zutpben, ind nae op ons mittenhey-
melicken rechten ind achten op ons gefurdert iod verfolght
hebben ind noch dagelix furderen ind verfolgen. In den yr-
sten so hefil Roloff Hondenberch an den Burgmeisteren sce-
penen ind rait vurss. anno LXXXIIIl geschreven, dat die
edeli vermoigende Joncker , Johan here to Wyssche , bon
schuldich syn solde tsestich golden Rynsche gulden, die
Roloff aver negenlhien jair gehadt sold hebben , twelck die
edell ind vermoigende joncker Gysbert, here to Bronckhorst
ind to Borckloe, to Borckloe dedingden, heirkomende van
enen leenthienden to Herffzen gelegen in der Greeffschap van
Zutphen , van weicken leenthienden Joncker Johan vurss.
Roloff vurss. enen man setten, die dat van synre wegen
ontfangen solde, dairop die rait van Zutphen Roloff weder-
omb ther antwoirt schreeff, Joncker Johan bed syn selfiz
heirlicbeil, zy en bedden gebott noch verbott aver hon ind
wolden gerne na oire machten il beste dair inne doin. Dair«
op hefll Roloff Hondenberch beslain to furderen voir den
227
heymelickea veemrechlen ind achte des vryensloilss lo Bert-
meriQck, gelegen in den kerspel van Dervelde in den ge-
sliohta van Hunsier ind voir Werner van dem Sunderhuess
vrygreten des vurss. sloilss , als hy sicb vermitt ^) op burger-
ineisteren » scepenea ind rait van Zuiphen ind oere burgeren
des zy sich beclaichden an ouss heren genaden van Yitrecht
syoen lantheren , ind den eirssamen sleden Pevenler , ZwoU
ind Campen, schryvende an elck bisonder, wo ongeboerllck
als men hyr vit mercken mach, dat RoloQ Hondenberch mil-
ten Burgermeisleren scepenen ind Rait ind oeren burgeren
van Zutphen vurss. boven recht ind reden voirneme, dess
zy volr onss heren gnaden van Yilrecht ind der vurss. sleden
gerne tber geboirlicken vitdracht wolden laten komen, ind
wereo zy hon in ennyger manieren wess plichtich off to
doin, des zy doch vit reden vurgeroert nyet en vermoiden,
wolden zy tot erkentnisse onss heren gnaden van Yitrecht,
des ondarsait hy doch is, ind tot erkentnisse der vurss.
stede aliyd gerne doin, ind begeerden dat men Roloff vurss.
also onderwysen ind bescheiden wolde, dat hy sulx van
bon luyden nemen ind die vreemde rechten ind rechtforde-
rongen op bon afstellen wolde, mit mere ind furder reden,
alss oir missiven dairaff vitgesant begrepen. Op welcke
schriffte ind verbiedonge eyn dachfairt verraempt wart to
Yolleaboe A® LXXXIIII in tegenwoirdicheit onss heren gna-
den van Yitrecht ind synre gnaden frunden ind frunden der
vurss. slede, tusschen Roloff ind Burgermeisleren, scepenen
ind Rait vurss., dair wy alss Railzfrunde der stat Zuiphen op
ten dachfairt geschickt wurden, dair sluytende twe notulen
viteynanderen gesneden , bededinght wurden , dat Roloff ind
wy elck mit onsselffs hant onderteyckenden ind vermuch-
len, dat die slat van Zuiphen bynnen tween maenden dair
^) VermitU Zoo als hij zich laat noemen, zich vermeet te zijn. De
appellanten laten in het midden of hij wel regt heeft zich vrij graaf
te noemen.
15^
228
nae joncher Johan here lo Wyssche onderwysen solJ, so
yeer zy koode, dat hy Roloff Hondonberch veraoigea sold
yan sulcken leengude, alss hy hem schuldich muchtwesen,
mit sulckea onderscheiden weret saicke, dat die stat joncher
Jan vurss. nyet onderwysen en konde , se sold men Roloff
Hondenberch vurss. off synen procuratoir mit geleide ind
veilicheit besorgen wanner hy dat van der stat gesynnende
were , dat hy mit recht spreken roucht , off bezate doin mit
recht bynnen der stat vryheit van Zutphen; ind men sold
hem guet onuertagen recht laten erfaeren, dess solden alle
saicken tusschen der stat van Zutphen ind Hondenberch
vurss. als van den heymelicken rechten ind anders berusten
thent op vastelavont. Bese benotulonge geschach anno
LXXXIIII to YoUenhoe op ten vyfften dach in Augusto. Hirop
befft Roloff Hondenberch vurss. dairnae geschreven ind be-
geert ander slat Zutphen vurss. dat zy synen diener brenger
sbrieffs, behulpelick wesen wolden Joncher Johan heren to
Wyssch to manen ind to verfolgen mit recht na den notu-
len vurss. dat wold hy gerne verdienen: so hebben Burger-
meisteren, schepenen ind Rait vurss. denselven diener voir
sich in der railkemeren doin komen ind hon gevraicht , off
hy der scholt op Joncher Johan heren to Wyssch oick
mechtich were ind des syne mechtichzbrieve by sich bed,
dair hy op antworden, hy en hed eghoen mechtichzbrieffs.
Do sachten zy hem hy solde die schuit qwellicken gemanen
konnen, wair hon sulx nyet gemechliget en were, dair die
diener do weder op sacht, so wold hy wederomb tot Hon-
denberch reysen ind laten hon die saicke mechtigen ind ko-
men dan wederomb, omb die scholt to manen. So hefïl
Hondenberch dit eyn tyt lanck dair by gelaten ind nyeman^
en is weder gekomen, die van der Slat Zulphen recht off be-
hulp gesinne off begeert heffl. Dairna befft Werner van dem
Sunderhuyss vrygreeff vurss., als hy sich vermilh, ons eyn
beslaten missive gesanl, sprekende op eynre cifacien, die hy
ons dair befoeren gesant sold hebben, dat ons onkondicb
229
noch ons oick nyel then handen gekomen is, mede vermoi-
gende dat wy ons noch bynnen vyrlhlen dagen van den vurss.
cleger ind synen procuraloir scheiden solden, indien des
nyet en geschege, so beteyckende hy ons den richtdach voir
den vryenstolll vurss. op ten manendach post Fahiani et Se-
bastiani ind dese briefif anno LXXXVII op ten manendach
post Martini, dair die eirbair Rait van Zutphen wederop
schreeff an Werner vurss., die sich vermitt eyn vrygreve
des vryen stoills to Bertmerinck to wesen , dat wy den vurss.
Hondenberch in noch buten sigell ind brieve nyet schuldich
off plichlich en weren, hon en were oick van den vrygre-
ven noch Roloff vurss. eghoen cilacye gekomen, ind hed
Hondenberch wess to doen off to seggen op Joncher Johan
here to Wyssch , mucht hy off syn procuratoir komen byn-
nen der stat vryheit van Zutphen ind dairomb mit recht op
Joncher Johan vurss. spreken, dairmen hon off synen procu-
ratoir to vryeden ind veilichden , ind meynden Hondenberch
ennige ticht^ schuit off saicke op onsthebben, alls wynyet
en vermoiden ind men oick vit desen verloip woli mereken
mach, der ticht ind schuld hebben wy ons verbaiden, oir-
kond twyer veemschepen , to willen verblyven by onsen alre-
gnedichsten heren Roemsschen Konnynck, vnsen lanlheren,
off' by synre gnaden Stalholder off Drossaidt in der tyt , hon
to doin mit frunlschappen off mit recht wess wy hon nae
statrecht, lantrecht, off leenrecht, plichtich off schuldich
weren to doin in geven ind nemen , in nemen ind geven ,
ind begeerden dairomb van den vrygreven vurss., dat hy
over ons suicken gericht ind sentencie nyet gaen en Hele.
Baven dat hebben die vurss. cleger ind syn procuratoir noch
in den gerichte procedyret. So hebben noch die eirbair
Raet van Zutphen dairomb geschreven an den edelen ver-
moigenden heren Henrick, heren to Ghemen, etc. ind hon
in slat onss. gen. 1. heren Roemsschen Konnynck , dess on-
dersaile zy doch syn , angeropen als eyn stathelder ind dros-
sert slantz van Gelre ind van Zulphen ind sich van onser
2S0
wegen verbaidea aller saicken anspraick ind gebreken , Uon-
denberch op ons meynt te hebben , voir synen lieffden> as
stalhelder ind drossardl vurss.» mit recht off fruntschappen
to verani worden alingh ind all*) vit to dragen; ind mede to
kennen gegeven it verloip hyr van ind wo wy ons dairop
altyt verboden hebben oirkond vryscepenen ind hebben dair-
omb diensUicken synre liefilen gebeden, dat hy, als eyn
drossart in affwesen onssen Alregenedigsten heren R. £.
sulcke ongewoentlicke gebalde ind gerichte affstellen wolde
ind laten zy by oeren alden rechten, richten, ind gewoenlen
dairroen zy by to laten gelaifft ind versigelt hefffc. liirop
hefft die edell onse lieve here vurss. durch Frederik Holslen
an den vryen stoill to Bertmerinck enen apenen besigelden
geloiffzbrieff gesant tusschen Hondenberch ind synen procu-
ratoir ind ons, dair vit doe eyn dachbirt verraempt wart
tusschen Zutphen ind Deventer anger Ryen anno LXXXVIII
op ten saterdach post letare Jhernsalem; sodie gebreken dan
dair weder op 't nye opgedain ind verhoirt syn, wart dair
eyn affgescheit gemaickt als men reden ind wederreden ge-
hoirt had, dat men Hondenberch vurss. off synen procura-
toir tot synen gesynnen bynnen Zutphen ind doir die gre^-
schap mitten heren ind der vurss. slat veiligen ind geleiden
ind guet onvertagen recht wederfaeren sold laten , dat Roloff
Bondenberch vurss. annam, dess sold hy ind syn procura-
toir alle rechlforderonge op ons luyden gedain, want wy
hon nyet sculdich en weren , afstellen : dairop men do liefflich
ind minnentlicken van den dage gescheiden is. Dairenboven
hefft noch Werner van den Sunderhuess, die sich vrygreve
vermitt, weder an den eirbaeren Rait van Zutphen geschreven ,
WO Jan van Langen, Hondenberchz procuratoir, milten veem-
rechlen op vns gelurdert ind verwonnen hefft in vyffliondert
golden R. G. ind weret saicke wy in vyerlhien dagen na
datum dis brieffs van den vurss. cleger off syn procurator nyet
*) Alingh ind all, geheel en al.
231
ea scheiden, so muist by die smelicke senleaden der veme
aver ons gaeo lalen, welcke brieif gegain is annoLlXXYIII
op tea saterdach neist na den octaven Gorporis Ghrisü, in doe
die XIIII dagen omme gekomen syn , is ons die brieff ysi
ten handen gekomen , als men allet klairlicken int vitdragen
woü bewysen kan , des doch noch egheen thien dage geleden
syn dat deze brieff den eirhaeren Rait van Zutphen ind ons
then handen gekomen is, want dan die yrste citacie ind
laidbriefif, dair des vurss. vrygreven nabriefe op sprekende
syn , den Ëirbaeren Rait van Zutphen noch ons nyet voirge-
komen en is, noch gekregen en hebben, ind wants wy ha-
ven alsulcke verbiedonge als die eirbair Rait van Zutphen
ind wy ons, oirkond Frederix von Bronckhorst ind Johans
van Gryet vryscepenen des hilgen Ryckes , voir vnsen gene-
dichsten beren R. K. synre gnadan stathelder oü drossaidt,
voir ons heren gnaden van Yitrecht, onsen ind synen iant-
heren, oeren twyer gnaden dagelixsche richter, glyck vurss.
is , verbaden hebben rechtz ind reden to plegen , dat hy allet
versmait ind verachtet hefft ind doch na constitucien , refor-
macien ind ordinanlien des hilgen Ryckes heymélicken rech*
len nyet doin en mach, ind want hy viter benotulonge op
ter dachfairt to Ynllenhoe geschiet vitgetreden ind ons dair
en haven noch mitten veemrechten des hilgen Rycks ver-
folcht ind in rechtforderonge^gehalden heiïl, ind want hy
noch dair nae baven den tractait ind aiSgescheit synre ind
onser frunde anger Ryen tusschen Zutphen ind Deventer
vergadert» ons molestyert, verfolght, ind grote taxacien van
pennongen mitten vurss. veemrecht gecondemnyert hefit , na
Inde des vurss. vrygreven briefis, weicken brieff noch die
anderen dair befoeren ons nye ten banden gekomen en syn ,
als it sich ommer van rechte geboirde, ind want wy doch
sunderlingh den vurss. Hondenberch in noch buten briefen
ofi' gelaifilen groit noch kleyn, voir noch nae, schuldich
geweist en hebben, ofi" noch en syn, als men allet vit desen
verloipind process doch woll vernemen ind mareken mach,
232
iod oick want dit eghoen saicken en syn, dairomb hy off
yemant anders, na vermogen der reformacien des hilgen
Rycks, ons milten heymelicken rechten anleggen ind verfol-
gen mach , angesien dan , dal wy Arnt ind Gadart vorss. dan
dairmede boven Got, recht ind reden onrecklicken beszweert ,
verechtert, ind verkortert werden, ind na luyde des eerge-
nanlen vrygreven brieffs mitsulcken ongotiicken, onreckelic-
ken ind oneerlicken Roloff Hondenberchz voirnemen ind syns
procurators wali furder beszweert solden moigen werden ,
ind so dan die appellacien tot reroedien ind behulp des
ghoenen, die mil onrecht grauyret ind besweert wurdt, in
den rechten togelaten ind gefonden is, beheltlicken ons in
onversumelicken macbteloisicheit ind onweirdicheit der vurss.
ladongen ind beszwerongen, ind allet dat dair vilt spruyten
ind komen mach , beheltlicken ons , wes wy legen den vnrss.
vrygreven, cleger, ind procnratoir, hebben ind krygen moi-
gen na des hilgen Ryckes rechte ind reformatien to vurderen
ind in penen to verfolgen, offte zy dese onse appellacie nyet
als recht is deferieren ind by den vurss. beszwcryngen sich
nyet geboirlick hebben en wolden ons onversumelicken : so
appellieren wy Arnt Huyrnynck^ ind Godert Berner vurss.
sementlicken ind elck bisonder van den voirgenoemden ver-
metenen vrygreven , Werner van dera Simderhuess van den
vryen sloill ind vryen gerichte vurss. ind ander vrygreven ,
die sich na machte des vryenstoilss onderwinden mogen,
tegen Roloff Hondenberch ind Jan van Langen , synen pro-
curatoir ind tegen alle die ghoene, die sich meynen deser
saicken mil recht to doinde thebben , ind van allen ladongen
ind ytzlicken beswerongen ind wes dair vilkomen ind spruy-
ten mach heymelick off apenbair, van allen comminacien
ind dreygongen mil behoirlicker scheldonge, beropynge ind
proteslacien voir V nolario ind tuygen legen woirdichslaende,
nadien wy noch nyemanl van onser wegen van wairachtige
ontfruchtonge voir den vryenstoill ind vurss. vrygreven nyet
en hebben dorven appellieren, dairomb appellieren ind be«
233
ropen wy Arni ind Gadert vurss. sementlicken ind elck bi^
sonder, avermitz desen schrififlen an deo alredurluchtichslen
fursten onsen alregnedichsten heren , beren Ffrederick tegen-
woirdigen Roenisschen Keyser , t allen tyden mehrer des Rycks ,
ind an dat hilge Roemssche Ryck ind an synre Keyserlicken
iDaiestalisCamergericbt, HofTgericht , ind an synen Keyserlic-
ken gnaden ind des liillgen Ryks vulmechligen hir to depu-
lyerden Commissarien ind stathelder, rail namen den £ir-
weirdichslen boicbbaerenslen fursten ind heren, Hermann
Ërtzbisschop to Coine etc, ind capittel to Arntzbercb ind an
alle die sementlicken ind elck bisonder, dair wy der vurss.
injurien ind onrechtz na recht ind gewoente des hilgen Ryc-
kes an appellieren inj ons verweren moigen, ind bidden
eynwerff, anderwerff, dardewerff, anstaende, anstaendelicken
ind alre aenstaendelixt, apostelen getuychlicken na eysschon-
ge der appellacien , so dat van rechte geboirt, off hyr yemant
is die ons die geven mach ind will, ind setten onse lyff,
ere , geruchte ind guet ind alle die onse , die ons in deser
appellacien willen adherieren onder beschermonge , vryheit
ind behoedynge des alredurluchtichsten fursten, onsen alre-
gnedichsten heren Roemsschen Keysers ind des hilgen Rycks,
init protestacien deser tegenwoirdiger appellacien to vermeh-
ren ind toverminren, intimeren, insinnuyren, verkondingen
ind verfolgen ^ so ons van rechte geboeren sal , op steden ind
tyden ons beqweme ind noit wesen sullen, ind begeren van
V notario hyr van eyn instrument of mehre, so ons dess
van noiden wesen ind werden sall.
Qua quidem pappiri cedula prelecta, exhibitaetproducta,
idem Arnoldus Uuyrnynck etGodfridusBernerappellauerunt,
pronocauerunt , apostillosque sibi primo 2» et 3^ instanter,
instantius et instantissime dari pecierunt coniunclim el diui-
sim , si quis esset qui eos dare possel et velit aliasque di-
xerunt et protestati fuerunt prout el quemadmodum in ea-
dem cedula plenius continebatur , super quibus omnibus et
singulis premissis prelibali Arnoldus et Godfridus appelian-
234
tes pecierunt sibi fieri a me oolario publico infrascriplo
vnum vel plura publicum seu publica iostrumentum seu ia-
slrumenta. Acta fuerunt hec in Zutphaaia in domo consula-
tus sub anno, Indicüone, mense, die, horaetpontificatuqui-
bus supra , presentibus ibidem Swedero de Weemell et Ffre-
derico de Brouchorst armigeris tamquam scabiais juris vetiti et
testibus fide dignis ad premissa vocatis specialiler et rogalis.
£t ego Andreas de Haifilen Clericus Traiectensis Diocesis, pu-
blicus Imperiali auctorilate Notarius , quia prediclis protesla-
tioniy provocationi, appellacioni, aposlillorum peticioni et sub-
missioni omnibus aliis et singulis premissis, dum sic vt pre-
mittilur fierent et agerentur, vna cum preaominalis testibus
et scabinis juris vetiti presens inlerfui, eaque sic fieri vidi et
audiui, ideo boe presens publicum instrumentum manu altera
fideliter scriptum me interim aliis occupato negoliis exinde
confeci , subscripsi , publicaui et in hanc publicam formam
red^i , signoque et nomine atque agnomine meis solilis et
consuetis signaui , rogalus et requisitus in fidem et testimo-
nium omnium et singulorum premissorum. Gollacionata
et diligenter auscultata est presens copia per me Andream
de Haifften publicum sacra Imperiali auctoritate notarium ,
et concordat cum suo vero originali de verbo ad verbum
quod manu mea propria proteslor. Andreas de Haifilea No-
tarius suprascriptus.
Authentieke copie, op papier.
e. 'sFrydaiges op meydach Andriesvnsen secretarius mit
eynen statdiener gesant to Arnszborch , omb die saick van
Hondenborch voir it heymelicke recht , dair hy die saick tegen
Hondenborch ind Jan van Langen , synen procuraloir , gewun-
nen heefit ind tegen Warner van dem Zonderhuyss vrygreve;
verdain mit Iwe perde thent to Dorlmonde ind to Dortmonde
gelegen II daige, dair die stat van Dorlmonde had doin ko-
men den burgermeisler van Boickom mit II perden, die dair
doch eyn reise gewest was eir Andries dair qwam, dat An-
235
dries allet betaild heefft ind voirt van fiortmonde mil Y per-
de gereden, dair Fflrederick van Balven mede was ind der stat
Secretarius van Dortmonde tbent Arnssborch , ind dair gelegen
von den manendach tbent op len vrydach , also dat wy alto-
samen bynnen dese X daige verdain hebben X golden R. gul-
den ind XYII stuver. Item to Arnssborch in den wynbuyse
so voir ind na geschenckt den statholder myns gnedigen
heren van Colne ind den anderen stoilberen III golden R.
gulden ind VI stuver. Item voir die kost van den capitelsdaige
gegeven X Dauldis guldens ind eynen postulaites gulden ind
den lantschryver gegeven voir den ordelsbrieff III Dauitz
gulden ind den vrigreve van Arnssberge gegeven als Andries
syn procuratoir int gericht bracht I golden R. G. ind van
VII ordelen to oirkonde VII se. Denselven gegeven voirt
gericht ind synen sigel III Dauilz gulden ind eynen postu-
latis gulden, den anderen IIII segelen ilck I golden gulden
ind dat ander van den siegelongen wart der stat van Zut-
phen ind Dortmonde geschenckt. Item den burgermeister
van Boickom , den die van Dortmonde verschreven hedden,
gegeven I golden R. gulden ind meister Goitszschalck , der
stat van Dortmonde secretarius plach to wesen , gegeven I
golden Andries gulden, beloipt mitten presencien tsamen
XGIII ^ XIII SS. IIII d.
Saterdaiges post Uargarete gesant Andries onsen secreta-
rium an mynen heren van Ghemen ind an den vrygreven
ind vrienstoill to Walfoirt; vilgeweist mit I kaeren indlbai-
de ind den foirman II dagen, verdain ain kost XII stuver.
Item an haver ind raiwfoider VI se. Item an wyn voir
den vrygreve ind Johannes myns heren schryver gegolden
VI quarten is XVII st. Item den vrygreven gedain I pos-
tulatus gulden den boten (vrien) mede to loenen , die an
Hondenberch, an Johan van Langen ind Lambert Rouer ge-
sant, noch den stoilgenoiten ind vryenscepenen , die den stoile
holpen kleden, gegeven IX stuver, item it forderloin kosten
sdaiges I 9 , beloipt mittin presencien VI € XI ss. VIII d.
236
's HaDcndaiges post Slefani syn Arnl Uueroynck, Henrick
Berck ind Andriess van Haefflen hyr vitgereden mil Gerrit
to Kemp ind Roloff Scholle lo Slehege voir den vryensloill
beruereode Hondenbcrg ind Jaa van Langen , vitgewesl mil
y perde 111 daige , den vrygreve Bernt Duycker van II ge-
ricblen gegeven III golden guldens ind so men an Honden-
berg ind an Jan van Langen geschreven ind bon den gericht-
dach gewilticbt had , als men die kosten ind scaiden bewae-
ren ind milten rechten bestedigen solde, to badeloin gege-
ven XX vl».
Item den Iwe vryscepenen, die mit Andries die kosten ind
scaiden beswoeren, elcken gegeven V vK Item den voir-
spraick myns jonckeren van Bronckhorst gegeven X fl«. Item
Derick die Hazze die die ordell weze gegeven III st. Item
voir ein huyt Francynss dair die vrygreve den ordelsbreiff
op schreeff gegeven 111 vi». Lairto heeöl men verdain mil-
ten ghonen dat Gerrit onser stat diener vryscepen wart , dat
sick milten presentien beloipt IX g. gulden YII se. maickt
XXIII « X d.
Rekening der stad Zntphen over 1489.
BMIiAGE XIII.
(blz. 116).
Hendrik Berck burger te Zutphen op aankkgt van
Hermanus Busschof voor den vrijstoel te Bert-
merinck gedagvaard. 1487.
Wellet Henrick Berck , wonende Iho Sutphen , dat ick Wer-
ner van den Sunderhuess , van Keyserlicker macht vnde ghe-
wolt vrygreve, vphudedagh datum desses breffs den vryen-
sloll lo Berlmerinck belegen in den stichte van Monster vnd
in den kerspele to Darvelde myl willen des stolheren myt
237
ordele vnd rechte becledet vnde ghespannender banck beset*
len hebe, lo richten aver lyff, eer vnde ghelimp in den vrygen
apenbaeren gerichte vnde vrygenstols rechte, dar vor my
ghekomen vnde erschennen is de ersame Henrick Ghernynck ,
eyn echt recht vrygschepen vnde eyn vulmechtich cleger
vnde procurator des erbaren vnd vesten Hermannen Bus-
schoir, vnde clagede dorch sinen ghewunnenen vorspraken
seer swarlicke dage juwen lyffe, eer vnde ghelympe sere
hoe andrepende*) soe wo dat gy Herraanus vurss. ghelofïlic-
ken by juwer eer vnde truwe als eyn guet man ghelouet
vnde gheseckert hebben ^ seventich gulden correnten tho be-
lalen, welker hoger lofïte vnde seckerheit by juwer truwe
gy em erloss, truweloss, vnde laveloess gbe worden synt
leghen Got , eer vnde recht , welker vorgen, clage over juw
vemwroge erkandt, gheffonde vnde myl rechten ordele ghewiset
is vnde gheborlicken vor den vryenslolen tho richten. Dar
vp hefit my de vorgen. cleger vnde procurator myl ordele
vnde rechte aff ghewunnen, dal ick Juw dar vmme vp
haven eyssche verboden mot laten in dat vryge
apenbaere gerichte , als sich gehort na vryenstols recht. Soe
doe ick juw cysschen vnde verboden in crafil desses brelTs
vnde boden vnde ghebeyde juw van myns vrigreven ampts
vnde macht der vryenstole, dat gy des nicht en laten
noch versumen, gy komen selven personlicken vor den
vryenstoU to Bertmerinck in dat vryge apenbaeren gerichte
vp den mandach nest na sunte Ffabianis vnde Sebastians
dagh nest komende nae datum des brefifs tho rechter rich-
telyt daghes vnde verantworden als dan dar juwe lyfT, eer
vnde ghelymp tegen den vorss. clager vnde cJage, ofile de
alsdan der clage myl rechte Idone sall hebben , vor my oder
enen anderen vrygreven , de alsdan den vorgen. vryenstol
myl ordele vnde rechte besitlende sall werden, dar wettet
jw wisliken in den besten na to richten. Gescreven vnder
1) Andrepende, rakende, betreffende.
238
mynea segei vp len mandach nesl na sunle Merlensdagti
des hilgen bisscops io dem jare voss heren dusenl veirtiun-
derl sevea vnde achtealich. Werner vaa dem Sunderbuss
vaa keyserlicker macht vnd ghewall vrygreve.
(Opschrift) An Hinrick Bercke Iho Zulphen kome desse breff.
Oorspronkelijke brief op papier.
BUIiA«lS XI¥.
(blz. 116.)
Hendrik Lepper burger te Zutphen op aanklagt van
Herman Greve voor den vrijstoel te Bertmerinck
gedagvaard. 1487.
Wetlel Hiarick Lepper , wonnafilich Iho Zutphen , soe aU
ick juw in uergbangen tydea laden vnd verbodet hebe laten
vermits myn besegeldea breve van clage wege Herman
Greve gênant Hotwelkar vor den vrienstol tho Bertmerinck
belegen to Oarvelt, vnd juw de richldagh dorch sunderlix
bede willen ghefierst vnd verhalden wart, darickjuwenersa*
men Rade ok vmme gescreven badde jw to vnderwisen, dat
gy van dem gericht vnd cleger bynnen ener benompten tyd
scheiden solde, vp dat dar ghyne verder swarheit van qwe-
me, dar gy juwen rade vp gheantwert bedden dat gy der
sake ene gude absolucien bedden dat gy dar van absolvert
vnd qwytert syn vnd menden dar nicht van t^ halden : soe
legge vnd tekene jk jw enen stefflicken richledagh in craIR
dis breffs vnd gebeyde juw van myns vrigreven ampt vnd
machte der vrienstole dat gy komen personlicken vor den
vrienslol tho Bertmerinck» belegen in den kerspel van Dar-
velde, vp ten mandagb nest na sunle Ffabianvnd Sebastian-
dagh nest komende to rechter richtetyd dages vnd verant*
worden jw noch teghen den cleger vnd sine clage als ick juw
de vorlydes in myn verbolbref ghewylliget hebe, konne gy
239
jw daamytjuwer valschen absoiucien legen em qwilen, dar
sal iw guQslick reclit tlio wederffaren. Gy komen oder nicht
dat gericht sal sinen geborliken vortganck hebben , dar wet-
let iw na lo richten. Gescreven vnder rayn segel vp ma-
nendagh na sunte Herienssdaghe Anno LXXXVIP.
Warner van den Sunderhuss van Keyserlicher macht vnd
gewalt vrigreve. (Opschrift) An Binrick Lepper Iho Zul*
phen kome desse breff.
Oorspronkelijke brief op papier « waarop een zegel is gedrukt
geweest.
(blz. 117 en 132).
Brief van den vrijgraaf Johan Knuyst aan de
Magistraat van Zutphen over de klagt van
Werner Marzeijls. 1492.
Erberen, wysen, vorsichtigen, bysunderen gude vrunde!
Werner Marzeylz burger to Dursten, bewyser dyss breffs, in
mynen vryen banne vnd vryengraveschopp gesetten vnd
wonafltich , vnd yss eyn echt recht vryschefiëa des hilgen
Bycks heyfft my berichtet , wo dat hie eyn deell syns gude$
dat eme verretlichen entweldiget vnd entfrompt ys an ytze-
liche uwe ingesetten burgere gefonden heb. Als dan alle
fryscheffen des hilgen Rycks gefryet ind vorder preveleyrt
synt van Hilgen Pawes Leo vnd Keyser Karolus to behoyfif
oere huldynghe, waer sey oer guet, dat oir myt solcker oiT
eyniger snoder ondaet entfremdet vndentfonden ys, betrappen
vnd ankomen, dat dan weder na sich nemen moegen sonder
orleff der heren oiAe amptlude offle eyniges gerichtz, des
bidden ich uwen leyffden van des hilgen Rycks fryen gerich-
tes vnd rayns ampts wegen vnd sy vrumllichen van jw be-
240
gerende dem fryen gerichte to synen gerichlicheyt belmlplich
vod byslendich to syne vnd den vurss. Werner syn scheppen-
baer recht ind iryheyt to gebruken laten vnd uwe burger
to vnderwysene vnd dar to holden vnd vermogen , dat hie
eme syn guet volgen laelen hutten synen schaden ind uwe
leylTden byr so guelwillich vnd guetlichen ynne bewysen als
ghy wal wetten sich billiche geburt. Onse lieve heer Got
sy myt jw. Geschreven vnder mynen eigen vp ten nesten
Bonredach na sunte Pauwelsdage conversionis Anno Domini
XGII jair. Johan Knuyst frygreve in der veste van Recke-
linchuyssen. (Opschrift) Den Erberen, wysen, vorsichligen
Burgemeisteren , Scheppenen vnd Raet der stadt Zutphen
myne bysunderen gude vrunden.
Oorspronkeiyke missiTe op papier.
(blz. 117.)
Stukken betreffende het verschil tusschen Hilger van
Hosen en de stad Zutphen. 1500—1505.
a. Eyrsame leue heren! Yt schryfifl ind antwort,yr myr
nu gesaent haet int lest, de melt dat yr bloede seyt van
raetzfrunde to Weysel to senden , dat ych Sutphen off to
Deventer koeme, ych reysen doech degelychs daer etc. Also
weist gude frunde! dat ych nie dan an drey jaeren nyet to
Deventer gewest en byn, ind myn ouch noch neyt gelegen
en is dair to reyssen. Neist de mender ych sal noch doen *)
ych bys her gedaen haen ind sal koemen lo Ëmryck vp
sent Deyonysius dach neymlych vp sent Vyctoers avend ent-
gaen den aevent ind vp sent Vyctoers dach neist vttreyden ,
^) Hier sch\jnt het woord aU uitgelaten te zijn.
241
ind rechlzptegen vur dem raede van Emrych off vur aisus
fromen luden, geistlich off werentlych. Weiset die ... . dal ych
geloe rede en baeff, ych wyl goetlichen afQaessen ind wyl vp
dat goet Y^lzeyen ind vp alle coesl ind schaeden , ind wyl
vch de breiff , ych vp vch haeff , van den fryen rechten , ass
yr as dan wael seyn wert, oevergeven^ des selven gelychen
begeren ych ouch van vch , ind deys begeren ych vor schryffl-
lyche antwoert ind wyll yr myr nyet langer verslrecken noch
entlegen, want ych vch nyet mer dar vmb scriven wyl ind
alsus ouch nyet langer en wyl laessen slaen. Gescreven to
Gaester, vnder myn seggel vp donnersdach nae sent Matheus
dach anno anno XV^ Hilger van Qoesen , Kelner to Gaester.
(Opschrift) Den eyrsamen ind weysen Burgemeisteren, Scheffen
ind raet der stat Sutphen , mynen besunderen guden frnnden.
b. Wyr Maximilian , von Gotz gnaden Romischer Kuing ,
zo allen tzyden merer des Rychs, zu Hungeren , Dalmacien ,
Croacien etc. Kuning, Ërtzhertzoch zu Osterrich, Hertzoch
zu Burgunde, zu Brabant, und Pfaltzgrave etc. Bekennen
offentlich mit desem brieff und thun kunt allermengchlich
das unss unser und des Reichs iieber gelrewer Hilger van
Hosen furbracht hat, wie er gegen Burgermaister, Scheffen,
Rat und gemain zu Sutphen vor den Scheffen des Fryen
Stuls zu Westfalen erstanden und erlangt habe, wo er die
gemelten von Sutphen ir leib oder guler an komen , das er
de aufhalten, verkumernn und zu synen handen nemen
muge, laut der vrteilbrieff deshalben aussgangen, vnd vns
dar auff demutiglich gebeden das wir im deselben vrleil vnd
brieff zu confirmiren vnd zu besletten gnedicklich gerueh-
ten. Des haben wir, angesehen seyn zimlich vleissig bete
vnd dar vmb mit wolbedachtem mut, guten rat vnd rech-
ter wissen, denselben Hilger von Hosen, soich obgemelt
vrteil vnd erlangte recht gnedigckliche confirmiert vnd be*
stetten, confirmiren ind besstetten ime de auch he mit,
wissentlich in crafft diss brieffs, was wir im dar an be-
DL. X. 16
242
stellen sollen oder mugen. Und gebeilen dar auff allea
Gurfursten, Fursten, Geistlichen vnd Welllichen, Prelalen,
Graven, Fryen Herren, Ritleren, Knechlen, Haubliewlen,
Yylzlbumben, Yoglen, Phlegeren , Yorweseren , AmpUewten,
Schullheyssen, Burgermeysleren , Richtern, Ralen, Burgern-
gemaynden vnd sunsl allen anderen vnseren vnd des Reichs
vnderlhanen vnd gelrewen, yn was wyrden stals oder we-
sen de seynen'), ernnsllych vnd wellen das sy den berur-
ten Hylger von Hosen soldier vrleil vnd erlanglen rech-
ten gerublich gebrauchgen, geniessen, vnd dye gemelten
von Sulphen, wo er de allenlhalben in den Heyllygen Rei-
che unsern vnd Ewren Erblichen Furslenlhumben auff was-
ser vnd lande betrett^ angreiffen, verkummern und zu sey-
nen handen nemen vnd eynntziehen vnd gentzlich do by
beliben lasset, vnd In bervber nit dringet, bekumert noch
besweret, noch des yemands andern ze tun gestaltet in
kayn weys, als leib Inen sey unser vnd des Reichs swer
vngnaed tzu vermeyden. Myt vrkundt des brieffs besiglt
mit unser Kuninglichen anhangenden insigel. Geben tzu
Gollen am sechs vndtzwaintzigisten lag des Moneds Junii
nach Ghrisli gepurde Funfiflzehenhundert , vnd im Funfflen
vnsér Reichs, des Roemschen im tzwainlzigisten vnd des
Hungrisscben im sechslzehenden jair.
Gedrukt op papier, waarop het volgende, insgelijks gedrukte
stuk, was opgeplakt:
Ich Hilger van Hosen, Kellener Izu Gaster, bidden vnd
roiffen an oetmodelichen alle Kurfursten, Fursten, Heren,
Fryen, Graven, Riller, vnd Edelmans vnd ouch Sleden,
dal sy die van Sulphen wyllen vnderwysen, dat sy mir
willen vprichlen mynen verwonnen schaden, vp dat myr
niet van noeden sy vorder brieff van Keyserlychen rechten
vp sy up Izo slaen, de wat scharper lueden sullen vnd
') "Waarschijnlijk heteekent deze volzin: in weïïce waardigheid of
stand zij ook zijn.
243
eren ger bes vermaent werden [ ........ de scheffen
uod Railhberen bynnen Sutpheo eyde gedaen haven gelich
ass in anderen Steden, also syn sy der eren ind des eydes
byde an royr vergessen, want sy royr dal royn bynnen
Sutphen weder Got £yr ind Recht inthalden ind dat tho
beweissen].
[] Dit laatste is geschreven.
(blz. 117),
Brief van den Vrijgraaf Wilhelmus Graes aan den
Magistraat van Zutphen over de klagl van
Hendnk Lot. 1508 ^).
Ersamen vorsichtigen besunderts guden frundes! As juw
inwonner Johan Voervechters bynnen Sutphen verstorven,
by my ghewest Hinrick Lot, borgher l'Oldenzel, bewante
ind toghedaene mynen gnedigen leuen Junckeren van Bent-
bero, in gheledenen lyden vor den Trigenstoel lo Welterin-
gen richtliken gekomen myt anclaghe syner echten husfroa-
wen Hadewich, echte rechte dochter Johan Yoervechters ,
to synen nalaten gude mede beêruel sien, ghelyck oren
broder ende suster , na saté der hilghen kercken berechtiget
ores andels des erfgudes ors seligen vaders vorss Hinrick
Hadewich vorss. binnen Sutphen in dem erffhues sittende
funden Lubbert Yoervechter, oren broder, Bernde Molner,
ore susterman, ende desse erffgude begherende vteringe
ores andels ores faderliken gudes na erffhusesrechte, heb-
ben se overmiddest etzlihen flrunden beiden laten XII Rinsse
1) De Vrijgraaf heeft het hulpwerkwoord hdhen en de betrekke-
lijke Toornaamwoorden meestal weggelaten, waardoor het dikwijls
moeilök wordt den zin te vatten.
16*
244
gulden , onder forweringe schichlinge ofT delinge ores selegfaen
faders nalaten guden vnbilkerwys inyt vervolghen, druewor-
den*), faer synes liaes, tostekende ind tohou wende; des rechte»
inchl verwachten dorsten ind Hinrich bynnen Deventer des
gheliken he oren wech schuwen moet, to den synen myt
fruntschap noch rechten nyt an der vthdracht komen kaa,
die edele wolgheboren myn gnedige leue juncker van Bent-
hem an juw Ersamheiden vor angeschreven , de vorbenomp-
ten to vnderwisen Hinrick syner huesfrouwen na dem red-
den ghenocbsam ghescheen mochte. Allent vngheachtz dan
oren andel ores faderliken erffes bilke myt rechte aff wiseo,
also myt ghewalt em so to nemende ind entholdende
tegen Got, eer ende recht na verstande der wisen vnbilker
wys enlholden. Dorch groter noet Hinrick sulke vnrechl
enlholden in ghewalt ind druwynghe to houwen to slaeoe :
Hinrick eyn echt recht frygschepen is vor enen frigenstolejuw
Lubbert ind Bernde na frigenstols rechte overmitz ener ci-
talien an juw ghesant juw richtedag van wess eyn Binxe-
dach na visilacionis Marie in dem jar XY^VI vor den richt-
dage schriffle van dem Erbar Rade van Sutphen an my
ghesant, ich den in gheriehte gbetonet, overluedt int ghe-
richte iesen laten , Hinrich vorss. myt rechie na vermeldynge
ind iude siner clage ind inholdende juwer citatien vnhinder-
lick to syne. Darup ....') overmids sinen uitspraken for*^
der rechtes pleghen solde aver juw na frigenstols reete doea,
des ick frigreven juw avermids bedde der gude mannen ind
frigscheppen veriegget ind ghelachl eyn anderen diniedacb
lia Paschen anno XV^'YII , upn sulfilen dinxedach na Paschen
gy den gheriehte iad clegher vnhorsam gheworden, faebbeQ
gude mans Ghert van Scheven , Evert van Hewen , Roloif van
den Bussche ind anderen frigscheppen ind ick friggreven
mit den ghemenen vmmestande ghebeden Hinrick Lot, noch
^) Drueworden , zijn dreigementen.
^) Het tütgevallen woord is waarschijnlijk ick.
245
anstien lalen *) in aller malea dat nv gfaekomen is so lange
ick juw beyden ende wette sende vp juwe cilacie ind gy
suslers ind broder synt ju wen richtedach VI weeken II [
daghe to foeren weten laten , avermitz myn besegelde vvetle
dyt juw partien in allen gude ghedaen in menynge juw vn-
der des in fruntschappen ghescheden gy myt juwen vnwiU
len in der bedranget syt ind to Oldensel myt pesle-
lencien gheplagct ind Hinrick langer dan eyn halff jair in
dodes noden gheleghen, nu lo my ghekomen , begherende for-
der rechts der sake, om des gheweigert, irsten juwen ersa-
men lefflen vtt rade myns gnedegen Junckeren frunden en^
del ter kennen geven; in gude menynge, juwe lefflen juwe in-
settenen Lubberte ind Bernde vorss. so to vermogen noch
na aller bewantniisse sick in fruntscappe scheden, Hinrick
siner husfrouwen na dem redden genochsam doen by den
frunden^ grote vncost, schade, forder last des gherichts hyr
vthrisende, verhot mochte bliven overmylzjuwer lefflen vn-
derwisinge Als verslreckinge , verlenginge juwer lefileu schriif-
ten in den partten to gude ghescheet, kondeickjuwËrsam-
heiden lande insettenen, juwe borgher, wess forder to willen
doen gutwillick innefynden ind begher fruntliken juwer gu-
der vnderwisinge juwer insettenen vorss. , gutlike bescreven
antwert , Hinrick etzliken anderen synen frunden kundich
doen mach , desshalven van my siner saken vnversumelick
inoghe bliven hyr sbesten inne to doen, ind alles gudes ver-
i^ee ick my an juw ersamen leffiten. Hyr mede G ode bevolen
in guder walfairt to langen tyden. Gbescreveu' in die visi-
lacionis Marie anno XV« ind achte.
Wilhelmus Graes, von Keiserliker ghewalt friggreven.
(Opschrift) Den ersamen Borghemesleren ind Baet
der Stat Zutphen mynen bezundern leven heren vnd frunden.
Oorspronkelijke brief op papier.
') Anstien, zal moeten beteekenen : berusten.
246
BUrLAOB X¥ni.
(blz. 117).
Brief van éUtn vrijgraaf Johan Bremer aan den Magis-
traat van Zutphen over de klagt van Johan
Eisken. 1524.
Ersamen iad vorsichligen bysanderen gudea trunden ! Ich
Johan Bremer, vrygreve des hilgen ryks ind Keyserlichen
Trygraefschafl ind vryenstols tho Watlenscbede , geven juwer
werdicheit goetlichen to weten , dat ich hude data deyss
breyffs der Keyserlichen vryenstoeil lo Wattenscheide myi
ordeil ind myt rechte bekledet ind besellen hadde, gespan-
nender bank to rychten over glymp ind ere na saté des gro-
ten Konings Keyser Karle mylder gedacht ind als des ge-
richls recht is , dar vor my in gerichte komen ind erschenen
is die bescheidene Johan Eiskenn, eyn vryscheffen des hilgen
ryks, indheyfft overmytz synen gegunten vorspreke in ghe-
richt gebracht ind seir swerlichen over vcb geklaget, glymp
ind ere seir swerhchen andreiffende ind berorende is ^ aldar
vmb, soe dat eyn ty t vorieden is , dat gy myt juwen tosten,
deren em op des hilgen ryks vryen stralen eyn deiil van
heryngen ind keisen aff entferdiget ind genamen hebben, dat
in juwer slael vmb geslaegen ind dem solven Johanne ent»
weldet ind aflhendich gemaket buten enyger bande vee , rede
noch recht, tegen Got^ ere ind recht, myt vele wyder inbalt
syner claghe : welker dage vorgen. hie myt anderen seir swer-
lichen myt mannichfoldigen verfolch an jw werden leifiten
verfolget ind versecht heb ind allet nicht en heb mogen hel-
pen. Soe dat em die kenliiche noit dar to drynghe den
Keyser ind syn boegeslle vrygerichle an to roipen ind heuet
sich vorder onderstaen etzlicher ander ordeil des vryenstole
gerichts onderstaen lo ghebruken , dat ych dytmaell in allen
guden ind juwer liefilen ter eren enthalden heb, ind is hyr
vmb myne gude meninge , synt die dynghe aisoe , dat gy jw
247
als dan bynnen eyner manl tyl myl dem cleger van dusser
Yorgen. dager scheden ind verdragen, op dat nicht van noden
sy , geschege des nicht ind die cleger varder verfolch dede ,
mocht ich em als dan dorch eidtz halven geyns rechten wei-
geren , dar als dan wider koest , last ind onwille verrysen
mochle, geven juwer werde leiften dyt in allen guden ter
kennen , jw na weten to richten. Onder mynen segell des
dynsdages na onser lieve vrouwen daghe visilationis Anno
XYo ind XXIIII. Johan Bremer, van Keyserlicher gewalt vry*
greve des hilgen ryks vnd vryenstoels tzo Wattenschede.
(Opschrift) Denn werdigenn vromen ind vorsichligen Bor-
germeisleren , scheiffen ind raet ind semliche gemeyoheit
der staet Sotfelde, besunderen guden vronde. Daar op zijde
stond : Dese bryf is in die Spiltaelsporte gesteicken ende an
handen des Burgemeislers Arnt Slyndewaters gedaen anno
XXIIII ipso Petri ad Yincula.
Oorspronkelijke brief op papier.
BIJfliJLCïE XIX.
(blz. 126, 134).
Üitirekiel uit de Kronijk van Te Boecep,
Daer ys eeyn ghewest ghehetten Berrent Hasse, hefll Jo-
han Goenick, vrygrave des fforslen van Gelre, des vryea
sloels to Wailvart ende toe Sleem over RoleffWytle ende mes-
ter Henderick van Wtterwick , beyde borghemesteren der
Stadt Campen, ende Roerick Kennecken borgheren alldaer
gheclaghet hoe dat sy hem swarelick overffallen, und hem
dat synne offghenoemen badden , dat wellicke hy nyet wolde
gheleden hebben om 3000 olde schulden, myt meir derghe-
licke worden, dus hefft desse Dierick Gonnick vrygreve
voirss. Roeleff Wytte, M Henderick van Wtterwick ende Roe-
248
riek Cunneken voir den vryea stoel toe Sleehgea laten silie-
ren. Wellecke sye schepen ende raedt by supplicalie toe
kennen gheven , vnd van hoir beghert dal sye doch an bys-
cop Dawid van Borgondien , byscop van Witert wolden scri-
ven dat all sullicke silalie des vryen grawen mochte off
ghedaen worden soe sye nyet gherieven voir den vrygrave
toe rechte ghestaen^ ende myt dat h«nmelicke rechte toe
donne hadden ghehat und dat vwyt autorileyt soe oik
eenen vryen stoell, wellicke sye den voirs. byscop scrifle-
lick woe volgbet toe kennen gaven.
Ghenedighe 1. heire ! Roleff Wytte, M Henderick van Wtterwick
onsse rades lywe mytgbesellen end& Roerick Kenniken onsse
borgher hebben ons toe kennen gheven, woe hem nw toe
hande ghecoemen synt eenen brieff holdende van worde tol
worde als nae inhoU dye coepie hyer in ghelachu Want
ghenedeghe lywe herre , desse sake toe compt als blyket van
handelynghe weghen. Ende dye sellewe onsse borgheren
vnd vrenden sych erbyden dye saken toe blyven op ghelicke
ende ghewoentelicken sleden, daer voer dat nae eirre ende
rechtes weghen myt rechte schuldich synnen toe donne nae
Ycrmoeghc stoels rechtes, soe begherre wy oetmoedelicken
Uwe Ghenade daer op eeyn open schin wyllen doen maken
ende senden ons by dessen onssen boeden myt
ü. g. wylhanghende seghell. Ende scriven an den vrygra-
we inden besten als dat ghelywet und u
ghenaeden daer guede voir wyllen wessen ende schadeloos
wyllen holden. Ende daer op sende wy U g. onsse schade-
lues brelT hyer by ghebonden an, ende U g. mede doen
screven an Wessel Peperlaghen U g. Schulte van Ommen
van U g. weghen, want hy des rechtes wytticbys, op onssen
costen dye sake toe beryden ende onsse borgheren toe ver-
anlworden als dal ghebort, wellicke wy alle weghen ghe-
renen all onderdanelick verschulden, kenne God, dye U g.
langhe in salighen regemente ghesont moet spaeren. Gho-
screven int jar 1463 in Proffesto Mertini.
249
Dyt naebescreven ys dye schadeloos breff dye de Sladt
van Gampea byscop David by desse voerss. myssiwe over-
sande.
Dea Erwerdigbe in Godt vaderende herren, heer David van
Borgondien, byscop loe WUerit, onssen g. ly wen herren, doen
wy borghemesteren , schepen ende raedt der Stadl dampen
kont myt kennisse der waerheyt, dat wy daervoir gheloevet
hebben ende wyllen daer guedt voir wessen, soe onsse g. h.
voerss. voor ons ende onsse borgheren myt naeme voer Roe-
leff Wille, M. Henderick van Wllerwyck ende RuerickKen-
Deken gheloevet hefft, soe syegheladen synt van Johan Goe-
nighen vrygrave toe Wol var ende toe Sleeghen voor synnen
vryenstoeill toe Sleheghen van weghen Bernnl Hasse Hende-
ricks soen, soe loewe wy onsse ghenedighen herren schade-
loos ende quyt toe holden, ende loe doen ende laten wes
sye myt ende rechtes weghen schuldich synen toe donne
nae witwyssinghe breven dye syn ghenaden dair op gheghe-
ven synt sonder arghelist. Gheven onder onsse secret se-
ghell des saturdaghes nae Misericordia domini an^ 1463.
Soe dye inghesetten dus myt den vrygraven van t landt
van Overysseü worden beswart leghen haere 'prevelegien,
vryheyden und olde ghewonten, hadde dye byscop van Wttert
ridderscap und steden op Spolderberrich verscreven , und all
daer ghesloolten dat sye sullicke sitatie ende wuytropinghe
van rechten van hoiren behoirellcken ende ordinairis richter
van eenen vremde wuytlandesschen gherechte solden worden
gheladen nyet langher wolden lydendan selLiwe kyren ^) , heb-
ben dair boeven by grollen pennen verhoeden dat ghen vry-
grawe sulxs loe doene onderstaen solde loe donne, wellicke
broke sye mylten anderen van vrygrawe wolden vorderen.
Op dat scriven van dye stadt van Gampen vnd wuyt
crachte van dyt statut oiï overghefle van den byscop van
Wttert sampt ridderscap und steden, hefil dye byscop van
ï) Kyren , voor keeren.
250
Wltert aa Johan Goenick vrygrawe des vryen stoels loe
Walvaert eade ioeghescreven , woe volligheU
Lywe vreot, oosse stadt van Gampen heffl ons toe kennen
ghegeven ende gheclaghet dat haer roede rades ghesellen en-
de borgeren Roleff Wylle, M. Henderick van Wtterwick,
Aorick Kenneken ende eenne ghehelten Sielle Bertoll dye sye
nyet en kennen , van Jan dye Koenick» vrygrawe onsses lywen
neven herloghe van Gelre des vryen stoell toe Waelwaert
ende te Slehen, ghesitirt synt voir den vryen stoell toe
Slehegen vwyt clachte Bernnl dye Hasse Hendericks alste
sonne, rorende woe sye u seir swarelick overvallen ende U
dat uwe affghenoemen hebben myt ghewalt ende ü vordt
overghesacfai-^)^ hebben u gaende an u lyff ende guedl , des dye
vrygrawe alsoe u macht nyet gheleden en wolde hebben
om 3000 olde schilden etc. contrarie die overdrachten by
ons, onsse ridderscappen, knechten ende die steden van Hol-
lant voerlyden overdraghen op Spolderberrich , van ons be-
gherende hem sulcx nae der voers. overdracht aff toe wil-
len doen. £nde want wy dan sulx boeven dye voerss. over-
drachten van U, soe dye sake vanUheircompt» nyet enden-
ken toe lyden , soe ghebyde ende bewellen wy u myt
ganssen eirenste ende mennighe ende by dye penne in dye
voirss, overdracht ghebort» dat ghi terstont den voirss. onssen
ondersaten dye moyeoisse van den hemmelicken rechten
voirss. aff doen , vermoeghende ende betalende dye penne ende
cost daer in ghi verffallen synt nae dye voirss. overdracht.
Gheschet dat nyet, soe denke ende wylle wy myt onssen lan-
den , dat all soe op U verfifolligben , als nae dye voirss. over-
dracht behoiren sall, begheren hyer aff U bescreven antwordt
by dessen onssen boeden, ons daer nae toe richten. Goede
bevollen. Ghescreven op Avent Gaterinae Virginis an^ 1463.
Dyt nyet teghenstaende ys dye vrygrave Jan Gonick voir-
screven myt synner selve wuyt kesserlicker macht eeuen-
^) OvergescuMf dat is beschuldigd.
251
well voerdt ghefaren, soe heflft dye byscop vaa Wltert soe
vort inyt den vryeDgrave und Berent Hasse ghebandell/dat sye
daer in bewyilighet hebben, dat sye den selieven Roleff Wylte ,
M. Henderick van WUerwick ende Roeriken Kennicken voir den
byscop van Wltert anspreken solden und belovede den sel*
leven dat hy oirgoedt, corl, onvertoeghen recht wolde laten
ervaren und dat dye voirss. persoen nae solden comen wat
by den byscop voirbenomt v^rorde voir recht ercant, nae
solden comen ende voir hem toe rechte solde siaen, waer
van hy hoir seghell und breven gaff, und het sellewe by groette
pennen nae toe comen belovede , wair van dye stadt van Cam.
pen den byscop van Wtlert voirss. weder belofifden schadeloes
toe holden nae lut der sellever breven , woe voliighet.
Wy borghemesteren , schepenen ende raedt der stadt Cam-
pen maken cundich allen luden. AIsoo dye Ërwerdighe Va-
der in Godt, HeerDavid van Borgondien, byscop van Wtlert ,
onsse g, h., gheloevet hefd an Johan Goenick, vrygrave des
vryen stoels toe Wolvar ende toe Sleghem, ende anderen dye
dat andraghet, voir Roleff Witte, M. Benderick van WUer-
wick onsse mede rades ghesellen ende borgheren , dye voir
den vryen stoelt ter Slegen gheladen ende ghesettirt synnen^
dat onsse borgheren voirss. voir syn G. als hoiren rechten
landesheire den clager den gherechte voirss. ende eenen
yghelicken dye den gherechte toe donne mach hebben, doen
wyllen, des sye van eeren rechten weghen scildich synnen
toe donne, ende anders nae wytwyssinghe ons 6. heiren
breff dair op an den voirss. vrygraven ghesant myl syn
wuythatighende seghell beseghelt; soe en wart nyet eirre-
licke dat onsse g. h. voirss. eenighe schade off cost, hyn»
der offte last dair by hebben solde , soe hebbe wy onsse
g. h. voirss. gheloevet, ende loeven voir ons, onsse naecoe-
melynghen myt dessen onssen breve, dat dye vurss. Roleff,
M. Henderick und Roederick volcoemelick holden, voltrech-
ken ende volcoemen nae coemen sullen, dat inholden van
onsse g. h. breff voirss. ende dat dair off roeren mach. £n-
252
de wirt sake dat dat nyet en gheschide ende onsse g. h.
voirss. off synne ondersaten eenighe cost, last, hynder, off
schade daer off creghen, den ghelowe wy voir ons ende
onsse naecoemelinghen voirss. onssen g. h. voirss. syn nae-
coemelinghen, byscoepen toeWttert, ende synnen ondersaten
gutelick ende virall optoericbten, ende toe betailen den les-
ten pennick inytten irsten, tot syns selliwes segghen, son-
der arghelist. Des ter oirconde hebbe wy onsse sladl se-
ghell an dessen breff doen hanghen int jair ons heiren 1463
den 27 dach Novembris.
Dye steden Deventer, Gampen^ Swolle und Gronighen ,
hebben alle weghen und myddellen ghesocht, woe sye best
van dyen vrye graven der vryen stoellen und des hemmelix
gherechte mochten worden gheffriet , soe sye dye preveleghen
hadden, dat men nymant vwyt hoire steden und vryheyden
voir eeyn ander gherichte mochte beroepen und dat seilewe
dat sye wessen , daer van mochten we nyet appelh'rren , wair
van sye in goeder possessie warren. Soe
hebben dye voirs. steden Deventer, Gampen, Swolle, Groe-
nighen, an den pauesschen legaet Nicoelaes de Gussa ghe-
ffallen, (dye doe ter tyt hyer in den lande was) hem by
supplicatie toe kennen gheven, wqe sye leghen hoire rech-
ten , preveleghen , olde wel heer ghebrochte ghewonten, van
den vrygraven myt vwytropinghe horre borgheren voir hoire
vryeslollen ende hemmellick recht worden beswart, dat hy
dat vwyt passelicken macht wolde off doen und cassirren ,
und soe sulx nyet en gheschaghe, soe wairt gheschapen,
dat sye van alle hoire preveleghen, vryheyden, tot horrer
eewygher verderffenisse solden berofft worden; dye carde-
naal heff hoir selleve off toe wyllen doen belovet und dair
boven van dye passes dair op syn passelicke consent, bullen
ende breven daervan toe wyllen leveren, woe hy heff
gedaen, waer van dye coepie volleget van den paues Pius
ghegeven.
Pyus byscop. knecht der knechten Godes, den erverdyghen
253
broeder byscop van Wtlerl ende onsse ly wen kynderen , dye
prost lot soole Plechhellem toe Oidenzeell ende den deken
van sonte Yichtoer toe Santen int bysdoem Wttert und Cel-
len, der kerricken salichheyt ende apostolice benedictie. Hw-
den synnen ons breven van worde tot worde woe volleghet
overghelevert. Pyus byscop, knecht der knechten Goedes,
dye ly we kynderen bwrgbemesteren, borghemesteren in der tyt,
schepen, raedt ende burgheren der steden Deventer, Caropen,
Swolle ende Groenighen, sleden des bysdoems van Wttert,
salichheyt ende apostolisghe benedictie ; byscops Goedes vica-
rins op ter eerden omme dye salichheyt aller ghelovighen und
dye apostolissche schickenghe brenghet ons in overfSoedighe
ghedachten dye ick daer omme tot meninghe der volcoe-
menheyt ondervynde ghecoemen toe synne, dye aposlellen
waeren oik ghewontelick den trurichken stirrickheyt mede
toedellen; soe ys ons lest van uwent weghen eeyn supplica-
tie ghetoent, woe onsse lywe soen in Christo Ffrederick,
Roms kesser , all tyt vermerrer des rickes , begherde ende
verclarede synnen onderdanen insonderheyt den van Duslant
dat hy tot roste und vrede volde versyen, ende by rade
ende consent der Goerfforslen und andere herren des Roms-
schen rike hadde gheslatuyrt und gheordinert, dat men ny-
mant tot den hemmelicken off verhoeden ghericke solde
vwyt gheroepen worden dat alleene in saken tot den selle-
wen gherichte behorych und anhavich synnen, und den
ghenen dye voir horren behorelicken rech teren nyet toe
rechte staen wolden ; ende soe off ymant voir sullicken ghe-
rechte vwytgheroepen worde als dan des selleven behorre-
licke ende ordinarius richter den vrigrave van der vrye
stoell toe kennen gheff by sekere articulen scrifHelick , dat
dye selleve dye voer den vryen stoell gheroepen warre, dal
dye selleve syn gherechte onderworpen warren ende voir hen
toe rechte staen wolde, dat als dan dye sitatie off evocatie
off vwytroepinghe toe nyette und van onwerden, vnd soe
soU dye sake voir synnen hehorrelicken richter ende nyet
254
voir den vrygrave synnen vryen stoell off verhoeden gherichle
ghedeterniinirt ende ghendicht worden. Und soe veer ymant
teghen dye ordinatie offle slalut onderstonde toe doen , alle
processen daer op gheholden , sententien gbewessen, eiecutien
daer op gheffallen ende ghefïoUiget, sullen alle crachteloes
ende van ghinner werden wessen , und anders doet sall dair
an breken , soe dye breven dair van inholden. Und vordt
volghende heff onsse lywe soen Micolaes van sente Peter in
den ban, priester ende cardenaell doe ter tyt van den stoell
van Roeme dair in den landen ghesanl , hebbende voir ons
ende van den voirbenoemden stoell spesiaelle breven , vwyt
der sellever machtgheven inholdende, woe dat het verhoeden
gherichte onssen lywen kynderen hurghemesteren , schepen
ende raedt der steden Deventer des hysdoems Wttert tot
horrer instantie gheconffirmirt ende dair op executores ghe-
depulirt soe dye breven dair op van den cardenaell ghema-
ket voicoemelick mede brenghen , wair omme dye her Car-
denaell ons oetmoedelick ghebeden dat sellewe van hem
bynnen Deventer gheschet ys toe willen approhieren ende
becrec^tighen. Ende het selleve den van Gampen, Swolle
ende Gronighen, steden des sellewe hysdoems toe wyllen
«xtendiren und vermeren , met dye gudertierenheyt des stoels
van Roemen veroetmoedighen mochten erholden, dair omroe
wy dat inholdl der voerss. breven teghenwordelick ghenoch-
samelick und vwytdrochkelicke gheholden und synnen tot
sulliken heder ghenighet ende approhieren dye breven van
den herre cardenaell, soe wolle dye stadt van Deventer an-
gaet myt allen und yderen articulen in den selliven breff
begrepen tegen sulliken verhoeden gerichte overcoemen und
conffirmiren vwyt apostolissche macht und dat vaderlicke
hecrachtighen myt dessen teghenwordighen wordighen {sic)
breflF. Ende vwyt dye selliwe macht extendiren und verme-
ren ende verffollen dye den steden Gampen, Swolle ende
Groenighen voirss. alle ende ydere ghebreke dye dair by
avenluer van ymans tusschen coemen mochte int selliwe,
265
oik in dye selliwe declaratie, dat dye voirbenomde kesser
Ffrederick van dat hemmelicke verhoede gherichle ghesloe*
ten ende gheordeniert hefït, und synnen ghement dat men
selliwe alsoe actervolghen ende naecoemen sali, als dat
durich den legaet dye voirss. Gardenaell gheconffirmyrt is,
op dat dyl in toecoemde tyden den persoenen in den
voirss. steden onbrekelick gheholden sall worden, soe wylle
ende ghebyde wy dat dye coepie off transsompt van dessen
teghenwordighen breff n)yt dat seghell van eenen byscop off
eens anders prelales seghel becrechtighel off myt dye handt
van een openbaer gbemennen secretarius onderscreven , sal
men vollecoemen gheloewe; soe well bynnen als bulten
landes gheloewe worden gheven off dye oirrigenale breven dair
van ghetoent ende ghiexibirt waeren, nyet teghenstaende
van eenighe ordinanlien van passen offle hoire leghaten ,
noch kesserlicke stadt- und landt rechten myt alle anderre,
sye synnen dan soedanich woe sye wessen moeghen, daer
omme sall ghen myssche gheoreleff wessen desse onsse pro-
batie und toelatynghe van alle vwytstellinghe na der sup-
plianten wyllo dye gheboeden offte constitutie toe breken off
soe stolt sye sulx toe donne, by dye onghenade Goedes alle-
roachtich ende der hylligher apostoelen ende dye onsse sall
hy wetten gheffallen toe syen. Gheven int jair 1463, den
27 dach Decembris. Soe wy dan beghereo dat desse breff
myt synnen inholt tot rechten effecte ghebrocht mach wor-
den , soe bevelle wy uwe discretie durich desse aposlolissche
breven, dat ghi soe vake ghi twe off eene van den uwen
durrich desse off anderre breven dye wylle der romssche
commissie van dye borghemesteren in der tyt, schepen und
raedt ende inwonders toe kennen wordt ghegheven , wannert
hem gheraden dachte toe puppliciren tot hoiren hulp ende
defferentie (deffentie?) dat ghi hem daer op bystaen ende
nyet en lyden dat dye sellewe leghen voirss. worden behyn-
dert off ghemoelestirt; oik nyet loe myn ghi allen ende eeyn
yder van u, van wat dignileyt, slaedl, graet off conditie
256
ghi synl» soe vake ghi vaa dea vorbenomdea burgbemeste*
ren in der lyt, scbepen ende raedt der inwonneren der
Yoirs. steden worden versocbt, soe vake und dicke ala dat
gbelegben mach syen op (en bestenden dach als syet van
den vry(grave) daer toe coemen gheroepen synt, dat ghi
dan inyt vwy troepen dye spotlelicke perlie doen cileeren,
woeir toe wy u volcomen macht gheven und verlennen, und
oik soet noedich warre dye werrelicke handt dair toe an
toe roepen, nyet teghenstaende dat Boeniffacius dye 8. sel-
ligher ghedachte ons voirwaders verbot dat eenen yder sich
wachten sall dat ymans bulten syn stadt offbysdoem, ten
warre in sekeren saken dye vwyt ghenoemen synnen ende
nyet wyder dan tot een dach resse ter rechte gheroepen
sullen worden, off dat nyet daghelix van den voirss. stoelt
ghedeputirden hutten dye stadt off bysdoem warren ghesit-
tirt woir tegens sye solden procederen, het warre een off
meer hoire saken toe vervolghen , naemene dye van twe da-
ghen int gheneraell consilium off anderren apostolisscbe
commissien, dyertoe contrarie, sye synnen dan woe sye oik
wessen moeghen, off anderre communiteyten offle delinghe
van den voirs. sloell hoir toeghelateo, dat sye moeghen
verbyden^ vwytstellen, vwytroepen bulten off op anderen
stichten, plassen, omme toe rechte toe coemen, dat sye
nyet en doen myt horren gheallegirden breven , soe sye dat
nye volcoemelick vwyt druchken van wordt tot wordt , van
der mynschen memorrie afferyrende leghen dye herrelick-
heyden der ghistelicken appellatien nae toelaten conpensiren.
Ghegheven toe Tybirine (Tyburne) int jair ons herren 1463
den 27 dach Decembris.
Als dye steden dessen breff hadden onlffanghen hebben
sich dye 3 sleden Deventer, Campen ende Swolle sich myt-
ten anderren verbonden myt seggelien und breven leghen
dye auloriteyt van den vrygraven, woe men vwytten nae-
volghenden breff mach vernemen.
Wy borghemesteren , schepen ende raedt der sleden l>e-
257
venter, Campen ende Swolle, bekennen in dessen ape-
nen breve dal wy ons myt guden voirbedacblen rippen
rade samelicke verbonden hebben ten eewyghen daghe, oiï
het sake werre dat eenich van onsse 3 steden off eenich
van onssen borgheren off inwonders gbeladen worde myt-
ten hemmelicken rechten, dat wy 3 steden dat dan ver-
ffolgben sullen an onssen ghenedighen heren van Wttert,
syn G. dat dan alsoe vordt toe bevelien dal suix nae in-
holt der nyer refformatie des hemmelickes gherichle aif-
ghestalt ende ofighedaen worde. Mochle dan des niet
ghescheen, soe sullen wy steden voirss. alsdan sulxs toe
ghelicke mecanderen helpen vwyldraghen ende wederstaen
nae inhalt der bullen ons van onssen hillighen wader
den paues dair op ghegeven, ende wes dat costet sulle wy
sleden voerss. ghelicke belallen, sonder arghelist. Actum
anno 1463.
Noch soe hefit een vrygrave dye sych screif Wernke
van den Sonderhuys, van kesserhcker ghewalt vrygrave, int
jair 156 {sic) (1506) onderstaen eenighe vwyt Campen
toe silirren und dede dye wette daer van dye stadt van
Campen, wellicke breff ick wyll hyer verhallen op dat
men syen mach woe hoir mannire van scriven und pro-
cederen was.
Wellen ersamen voersichlighen guden vrenden, dat ick
scrive und dat ick verbodinghe hebbe nae vrye sloels rechte
an Jan Herrenberrick ghenant van Jahuys myt rechte ghe-
ffordert hebbe, als nae vrye stols rechle als sich ghebort;
dair is ghecoemen dye erber und vesló Goedelien van Nien-
steyn {sic) und heiït seir swnrelicken over om gheclaghet,
myt synnen ghewonnen voirspraken, und spraek an und se-
gede om dat hy sich solde gheffriet hebben in segellen und
breven dye hy snodelick und valsselick ghecreghen hefil nae
vwytwyssynghe syns wellens breffes, den ick vrygrave vwyl-
ghesant hebbe , dair dye claghe mede begrepen stet , soe 'en
hefil hy den dach nyet gheholden nae vwytwyssinghe des
DL. X. 17
258
wellebreves, soe is hy in dal gherichte gheysschel, soe
ilicke und soe wake als sich dat ghebert nae vry slols rechle.
Doe leyl vurghenoempde Goedelien van Munster (sic) eeyns
reclile ordels, oiTle hy nyet en quame by sittende gherichle
offle een de one vernoelsynnende *) worden , Goedelien voirss. ,
dal kleghelicke guedt op om myt rechte ghewonnen hebbe
nyet nae 100 olde schilde, dal ordell worde bestaet myt
name an Jan Tuenle, een eechle vryschepen, dyesich beret
myt dye ommeslandt, und quara und brachle in und wis-
sede voir recht nae dyen dat hy dat gherichte over sich
gaen leyt und sich nyet vernoelsynnende en lyet, soe werre
hy verffallen mytlen 100 olde schilden, und den stoell hor-
ren syn pennighen braeke. Vordt vraghede my dye selleve
voorsprake eens rechten ordels ofF hy des ghewonnen ghe-
rechlichheyls in eeniger wederlalle coemen solde , daer op
wordt ghewessen ofïle ick om des nich werre schuldich een
schin toe gheven ende name dair ofi myn wyn, dat ordell
worde bestaet an eenen vryschepen dye dair op wysse, wair
des werre ick hem schuldich toe gheven een schin und war-
ret hem schuldich toe besegellen myt myn bysitlers und
den standlghenoeden mede in dat schin toe setlen, oik
mede toe besegellen des ick well ghewisse, vraghede; nae
dye tyt quam Goeydelien van Mosier {sic) op len vryen
stoell in dat gherechle myl synnen ghewonhen sententie und
claghede over Jan Heerkynck ghenant vanNahuys (sic), wye
dat hy onghehorsom den gherichle werre, dal ick hem solde
trechken vwyllen openbaer gherichle in dat hemmelicke ghe-
richle, und dye dye sware smelicke senlenlie over hem wys-
1) Vemoetsynnende , dat is : zoo er niemand kwam die hem veront-
schuldigde , en wettige redenen deed gelden , waarom hij niet was ver-
schenen. Volgens het stadregt van Zutphen van 1742, wordt een
gedaagde die eerst op den tweeden of derden termijn verschijnt in
de kosten der vorige termijnen veroordeeld » ten ware sake dat hy sig
dede vernoodtsinnigen , te weten dat hy door lyfsnoodt, watersnoodt
ofte Hecrcngebodt verhindert ware geweest". Stadregt, Titel 8 art. 6.
259
sen lalen, dal Jan voerss. swair wolde wallen, soe hebbe
ich dye bysellers und ommestanders ghebeden Goedelien
van Munster off toe bydden, dat hy dat lyden wolde, dat
ick dat an U. £• dat irsten verschreven mochten soe lateick
nw U wetlen, dat ghi den voirss. Jan onderwyssen wyllen,
nadenmaell hy in uwe lande besetten is, dat hem dye swar-
re scbendeiicke sentie ghen noet en sye, wener ghi all toe
malle ghinne vryeschepen en synt, dat ich u dan dye hem-
melick scriven en mach, soe hefil my dye ommeslandt ghe-
beden dat toe lydenne des nechsten gherichtedages nae onsse
lyve ffrouwe daghe assomlionis neyest coemende, soe is
myn raedt ersarae voirsichlighe gude vrenden by hem toe
voeghen und myt vrenscap van hem toe scheden dat ick in
alle in dat guede toe erkennen gheve, daer moghe ghi myl-
ten besten op verdacht syn, toe verhoeden onwylle und
twist dair vwyt ryssen mach und wolde over my toe ghe-
bydenne. Godt sye myt ü. Datum an^ domini 1506, des
manendages nae onsse lyve ffrouwen daghe visilationis.
Desse breff hefft dye raedt van Campen anden voirbenom-
den vrygrave beantwordt, woe hyer nae voUighet.
Erber bysonder gude vrenl, uwen breflF waermede ghi ons
toe kennen ghevet woe dye erbare und wysse Goedelien van
Monster eenen ghenant Jan Heerkynck van den Naehuys voer
den vryen stoell all daer myt rechte anghesproken , ende,
wanthy sytlende gherechte nyet en quam, verwonnen solde
hebben, alsoe dat dye sellive Goedelien, Jan vorss. in dat
hemmelicke gherichte ghetoeghen solde hebben etc. begherren-
de wy den voirss. Jan Heirkinck onderwyssen wolden, hy
all dair quame und hem verantworde, opdat dye smelicke
sententie over hem nyet ghewessen en worde etc. ghelicke
dye breff dal breder vermeldende is, hebben wyontffanghen
und redelicken verstaen. Ende voeghen dairop toe antwordt
toe wetten dat wy nymande in onssen ghebyde en wynden
dye Jan Heerkynk van den Ahuys ghenant is, ende all
waert oik dye sellive Jan Heerkenk van der Ahuys onsse
17*
260
borgher off inwonder warre, ende solde nyel ghehoiden we9«
sen all dair voir den vryen stoel buien landes toe coroparir-
ren, want hadde ymans wes op onsse borgheren ofile in-
wonners te segghen, mosle men dye voir ons, dair sye toe
rechte behorren , anspreken , off voir onssen ghenedigen herre
van Wttert, dair men oik sullick recht behort toe verfful-
lighen, twellicke wy u in den besten toe kuennen gheven.
Ghescreven onder onsse sygnet op ten 15 dach in Julio
anno 1506.
BIJfLJLCïE JOL.
(blz. 140).
Hertog Karel van Egmond voor het Rijkskamergerigt te
Frankfort gedagvaard zijnde , protesteert voor Hendrik
van 0s8f Deken van St. Walburg te Arnhem en
twee notarissen , van de onmogelijkheid om daar
te verschijnen. 1490.
In nomine Domini Amen. Yniuersis et singulis presentes
literas siue presens publicnm instrumentum visuris seii legi
audituris Henricus de Oss, decanus ecclesie collegiate Sancte
Walburgis opidi Arnhemensis Trajectensis diocesis, notum
facimus quod anno a natiuitate ejusdem Domini millesimo
quadringentesimononagesimosexto, Indiclione quartadecima »
die vero Lunae , tertia mensis Octobris , hora decima ante me-
ridiem vel circiter , pontificatus Sanctissimi in Gbrislo palris
et domini nostri domini Alexandri diuina prouidencia pape
Sexti anno quinto, consliluti personaliler coram nobis Hen-
rico decano et notariis infrascriptis Illustrissimus et genero-
sissimus princeps et dominus Karolos Gelrie et Julie dux
comesque Znlphanie etc. pro se suisque subditis et litis con-
sortibus ac adherentibus in causa infrascripta et adhesuris,
opidis et opidanis, vasallis, celerisque quibuscunque quos
261
inriascriplum langit negoUum seu quomodolibel langere po-
terit in fulurum, ac nobiles et validi viri Wilhelmus de
Aesswyn magister curie, Karsilius de Scharpenzeell judex
temporalis opidi Arnhemensis predicti , Arnoldus van der
Lawyck officialisseu amptmannusBatavieSuperioris, consili-
arii ejusdem illustrissimi principis domini Karoli ducis, ha-
bentes ibidem et in medium producentes quandam protcs-
tationis ac prouocalionis et appellalionis papiri cedulam teno-
ris infrascripti, per vive vocis oraculura predicti Wilhelmi de
Aesswyn magistri curie dixerunt et asseruerunt se proteslari ,
prouocare et appellare veile et de facto proteslabantur et pro-
testati sunt, prouocarunt et appellarunt apostolosque sibidari
respectiue petierunt aliosque et alia fecerunt, prout hec omnia
et singula ac alia in eadem protestationis et appellalionis
cedula lalius sunt expressa, cujus tenor sequitur et est talis.
Animo et Intentlone proteslandi, prouocandi et ap-
pellandi apostolosque petendi et recipiendi ac alia infrascripta
iaciendi cilra tamen injuriam cujuscumque et salua sem-
per omni honorificentia et obedientia Sacro Romano Imperio
Serenissimo domino Regi Romanorum debilis de quibus pro-
testamur expresse IVos Carolus dei gratia Gelrie el Julie dux
comesque Zutphanie tam proprio quam lilis consortium et
subdilorum nostrorum omniumque nobis adherentium seu
adhesurorum nominibus conjunctim et divisim contra quan-
dam Johannam assertam conjugem Petri de Heemert ac
Lambertum de Buren armigerum in ducatu noslro Gelrensi
incolas , nee non nobiles venerabiles et circumspeclos viros
dominos regalis Camerarii judicii in opido Franckfordensi
Maguntinensis diocesis judices residentes aliosque sua in
infrascriptis interesse putantes ducimus in hiis scriptis et pro->
testando proponimus quod licet notorium, proehdolor! facli
sit non solum in ducatu Gelrie, sed eliam in multis illi vi-
cinis et circumjacentibus principatibus atque dominiis Sere-
nissimum et iuvictissimum principem et dominum nostrum
dominum Maximiiianum Romanorum regem hoslilia queque
262
et bellumcruentissimum alque crudele contra nos, ducalum
Doslrum Gclrie et incolas illius gessisse hactenus et exer-
cuisse ac gerere et exercere et duobus dimidio annis vel
circiier jam effluxis, congregralo copioso tam peditum quam
equilum exercitu, opida noslra Ruremunde et Nouimagense
ducalus nostri Gelrie vi armata obsedisse ac insidiis et vi
capere et oppugnare ac occupare per se ipsum temptasse et
deiode, cum ab hiis oppugnationibus Dei miseratione acpo-
tentia nostra et subditorum nostrorum non minus legitima
quam necessaria ac forti resistentia et defensione esset re-
pulsus, per nonnullos suos quos ad hoc deputauit capitaneos
ac eorum satellites et complices copioso armaio exercitu to-
tam pene Gelriam hostiiiter invasisse et despoliasse ac ferro
et igne foede et crudeliter lacerasse atque vaslasse et que-
cunque attingere poteral loca tam prophana quam ecclesias-
tica invasisse , occupasse, spoliasse et incendisse, cede , spoliis
et incendiis, non sexui non elati non conditioni parcendo
omnia complesse, aliqua etiam notabilia loca munita ducatus
Gelrie violenter occupasse et aliquamdiu detinuisse iisque
adeo ut nos tandem coacti confuerimus, nisi extremum nostri
ac totius Gelrie ducatus excidium pali veliemus, jusle et ne-
cessarie defensionis auxilium arripere. Itaque cum nos Dei
benignitale et nostrorum auxilio exercitum et capitaneos
dicti Regis a Onibus nostri ducalus Gelrie repulissemus et
loca per eos occupata non sine grauissimis laboribus, impen-
sis, incommodis et vuineribus et mortibus nostrorum pene
omnia recuperassemus, ipse lamen dominusRex per nonnul-
los alios viros factiosos et eorum complices sibi faventes et
assistentes loca quedam ad ducalum nostrum Gelrie praefa-
tum et ad nos legitime spectanlia violenter occupata detinuit
et detinet de presenli et ex eisdem nonnulla loca eliam sacra
et inler ea monaslerium quoddam ordinis Premonstratensis
in ducatu Gelrie silum hoslililer invadere el exspoliare, cedes
et incendia commillere non cessavit neque hodie cessat,
ymmo biis occupalis locis in ducatu Gelrie non contentus
263
ex suo comitalu Hollandie ad partes ducalus Gelrie preser-
iim ad Yeluam hiis nouissimis diebus salellites quosdam et
scelcrum miaislros ia magno et nolabili numero transmisit,
qui itidem rapinas et ecclesiarum et monasterii et aliorum
locorum Gelrie incendia et concremaliones ac spolia ac alia
hostilia exercuerunt , ducatum nostrum Gelrie el nos ac sub-
ditos nostros hostili animo et capitali odio prosequendo et
muUipliciter dampnificando .* videns tandem idem serenissimus
dominus Rex se ducatum Gelrie hujusmodi suis invasioni-
bus et depraedationibus et aliis supranarratis occupare et
nos ipso ducatu sic spoliare non posse, non cessans tarnen
a via facti et armorum violentia et hostili perseculione ac
cedibus, iacendiiset spoliis, suggestionibus tandem lioslium
et aemnlorum nostrorum ut verisimiliter creditur instigatus
conlra nos quasdam literas suas afïïgi fecil, per quas nos ad
judices Gamere regie Franckfordie residenles super ducatu
Gelrie et illius possessione citari jussisse et roandasse dici-
tur, a quibus quidem literis citatoriis et gravaminibus nobis
tune illalis appellationem inlerposuimus legilimam praemissa
protestatione non minus legitima quam nobis necessaria, prout
in literis ac documentis publicis desuper confeclis plenius
conlinetur. £t licet premissis attentis debuerit oranis con-
tra nos ac ducatum et subditos nostros via facti cessare ,
nee nos vel subditi nostri ad dictos judices et ad predictum
opidum Franckfordiense nee nobis nee illis tulum , presertim
in prima instantia ad cujusvis priuati inslantiam de jure ci-
tari vel evocari potuerimus vel debuerimus, nichilominus
premissis non attentis et nobis adhuc infra terminum pro-
secutionis dicle appellationis prime existentibus, incerto
rumore ad nos, nondum decem diebus edluxis pervenit»
qualiler prediclus serenissimus dominus Rex nos ac alios
nostros nominatos subditos ad instantiam praefatorum Jo-
hanne de Hemert ac Lamberti de Buren respective, qui prae-
missorum omnium et singulorum non erant ignari et regie
majestali contra nos et nostros adherentes nosque et nostros
264
capilali odio prosequunlur, ad judices camere sue regie, non
espresso etiain loco ad quern cilari jussit el mandauit ac
cilasse dicilur per quasdam literas ut dicitur suas» que
anno vno et amplius jam elapso confecte videntur quadra-
gesimo quinto die post affixiooem lilerarum hujusmodi in
porlis opidi Clivensi nos vna cum ooslris ibidem nominatis
subditis per nos vel procuratorem nostrum coram judicibus
Gameralis judicii comparere debeamus, ipsis Johanne et Lam-
berto respective super suis pretensis contra nos el subditos nos-
tros querelis legilime responsuri. £l cum supra enarrala vera
ac DOtoria sint ac notorium existit quod opidum Franck-
fordense, in quo judices camerae regalis pro nunc residere di-
cunlur, a Gelria ultra septem dielas^) distel el predicto domino
regi Romanorum immediate subjectum et populosum ac
rounitum existit, ac nobis Karoio duci ac nostris litisconsor-
tibus ac nobis in hoc pro nostri juris defensione aduocatis
consiliariis et procuratoribus ac nunciis in hujusmodi causa
necessariis ad ipsum opidum Franckfordense lutus non pa-
teal accessus, nee nos aut nostri in praemissis necessarii et
lites consortes sine euidenli corporum et bonorum nostro-
rum periculo ad ipsum opidum Franckfordense ad defenden-
dam causam hujusmodi accedere possimus vel audeamus, ad
quod eliam non nisi per terras et dominia potentum princi-
pum , comitum et Baronum qui nos et nostros lilis consortes
et subditos hostili animo prosequunlur et quorum aliqui
etiam düBdati hostes et inimici nostri existunt nobis pateal
accessus el in qua eliam nos secure morari, conversari et
causam antedictam defensare non possumus nee audemus
durante adhuc boslili et capitali perseculione et violenta in*
vasione et devaslationc domini regis et suorum contra nos
et ducalum nostrum ac subditos nostros et litis consortes ,
ut supra narratum est, sitque juris diuini naluralis et po*
siliui indubilalum documenlum idque ratio naluralis protes*
') Dietas beteekent hier dagreizen.
265
telur et manifeslel, quod neino tenealur se in manus hos-
tium et inimicorura suorum reponere et in eorum locis
praecipue munitis et populosis in judicio comparere aut ju-
dicium illic subire, cum locus judicii partibus hinc inde et
suis omnibus ad judicium prosequendum necessariis tutus et
liber ac securus esse debeat et citatio , processus actus et
sententia quelibel in tali loco non tuto et ad quem quis secure et
absque periculo corporis vel bonorum accedere non possit
contra partem etiam legitime cilatam per quemcumque ju-
dicem etiamsi si supremam potestatem haberet, facta et
babila sint ipso jure nuUa et citatio etiam alias legitime
facta cilatum ad comparendum in tali loco non tuto de jure
non artat nee ligat, sed polest ad talem locum non tutum
et ad quem sibi liber et absque periculo non patet accessus
et qui in dominio aduersarii potentis et hostis situatus exi-
stil impune non comparere, nee debeat processus aut sen-
tentia in tali loco contra eum per quoslibet quamvis polle-
ant dignitate vel auctoritate etiamsi illa suprema inter secu-
lares existat forsitan habitos et latam de jure aliquatenus
formidare tamquam ipso jure nullos inanes et irritos et nul-
lum juris elTectum producentes aut producere quoquomodo
valentes. Idcirco nos Carolus dux tam proprio quam litis
consortium nostrorum et aliorum quos presens tangit ne-
golium nominibus coram vobis , venerabile domino Henrico
de Oss , decano ecclesie collegiate sancte Walburgis opidi
Arnhemensis, tamquam publica et egregia persona ac vobis
notariis publicis bic astantibus palam et publice protestamur
de non tuto ac libero accessu ad dictum opidum Franckfor-
dense , quod dicte regie majestati ut praefertur immediate sub-
jectum , populosum el munitum existit et in quo illi conuer-
santur et verisimiliter conuersaturi sunt potentes, qui nos et
litis consortes ac subditos nostros, capitali odio et hostili
animo prosequuntur et etiam de non tuto, non libero, non
securo transitu per terras et dominia principum et aliorum
polentum, qui in medio itineris a Gelria in Franckfordiam
266
commoranlur et siluata sunt et quorum etiam nonnulli nos-
tri et ducatus nostri ac litis consortium et subditorum illius
hostes el ioimici sunt^ et insuper protestamur de notoria
iniquitate ac euidenti ac non minus notoriis nuliitatibus
citationum ante dictarum ac omnium et singulorum proces-
suum et actuum ac decretorum et sententiarum quarumlibet
in hujusmodi causa contra nos et noslros ad instantiam die-
torum Johanne et Lamberli per predectos judices cameralis
et regalis judicii durante adhuc hostiiitate et via facti ac
guerra ex parte regie majestatis et suorum satellitum et ad-
herentium contra nos et litis consortes ac subdilos nostros
crudeliter atlemptata et continuata quomodolibet forsilam
in futurum fiendorum, gerendorum , promulgandorum et fe-
rendorum propter locum non tutum et accessum ad illum
non liberum neque securum , quodque etiam si prefati Jo-
hanna et Lambertus contra subditos nostros aliquam legiti-
mam actionem se habere praetendant, quodtamen non credi-
tur, illam in ducatu Gelrie et coram judicibus inibi compe-
tentibusde jure prosequi poterant et debebant, nee debebant
nos ac litis consortes ac subditos nostros contra juris dispo-
sitionem in prima presertim inslantia ad quodcunque aliud
extraneum judicium presertim dictorum judicum regalium
trahere; protestanles etiam de dampnis et interesse ac injuriis
nobis , litis consortibus ac ducatu nostro Gelrie via facti jam
illatis vel alias forsan in futurum inferendis quodque hujus-
modi notorias iniquitates ac nullitates omnium supra enarra-
torum processuum, actuum judicalium, decretorum et sen-
tentiarum forsitan in diclo opido per predictos judices ca-
mere regiae contra nos, litis consortes ac subditos et adhe-
rentes forsitan babendorum, ac injurias, dampna el inter-
esse hujusmodi coram judicibus compelentibus et prout de
jure fuerit faciendum loco et tempore oportunis quam pri-
mum poterimus judicialiler experiri et prosequi inlendi-
mus; preterea licet in citationibus, actibus et processibus
judicialibus euidenter nullis et nullilatis vitio notorie subia-
267
cenlibus de jure non sit appellare necesse , cum moie sua
ruat vis ralionis expers el ipsa nullitas executionem non
merealur, quod nomen quoque suum protestatur^ quia ta-
rnen habundans caulhela et euidenlior expressio nocere non
solent, idcirco nosKarolus Gelrie et JuIieduxZulphanieque
comes pro el euro noslris subditis et litis consorlibus et adhae-
rentibus ad omnem et habundantem caulhelam et omnem juris
effeclum nobis et eisdem et cause nostremagis ulilem apredictis
citationibus et literarum afSxione cum omnibus inde hactenus
secutis et a quibuscumque grauaminibus nobis per praemissa
iilatis communicatis et forsilan inferendis et abhujusmodi came-
rali judicio et judicibus etiam in hac causa incompetentibus
et nobis et noslris litis consorlibus et adherentibus predictis
ex legitimis causis non immerito suspectis ad prefalum se-
renissimum dominum regem Romanorum de hujusmodi
causa ut verisimililer credlmus sinislre et minus plene in-
formatum et propterea in quoiibet loco nobis ac litis consor-
libus ac subditis nostris securo et tulo quando et quociens
ipsum dominum regem in illo rendere vel morari conligerit
et nos et litis consortes subditi et adherentes ad illum com-
mode accedere poterimus plenius et melius in hac causa
informandum et in evenlum denegatae nobis et litis consor-
libus subditis 6t adherenlibus in tali loco tulo et securo
audienlie quam tamen non speramus denegari ad Sanctis-
simum in Ghrislo patrem el dominum nostrum dominum Alex-
andrum diuina prouidentia papam Séxtum ac sanctam sedem
aposlolicam tamquam omnium oppressarum el injuriam patien-
tium singulare praecipuum ac legitimum refugium ac cunc«
lorum Ghrisli fidelium supcriorem et dominum vel ejusdem
sanclissimi domini nostri el sedis apostolice ad nationem Ale-
raannicam legatum missum vel millendum et alium quemlibet
judicem competentem in hiis scriptis proclamamus et appel-
lamus apostolosque a vobis domino Henricopredicloac notariis
publicis literas solitas testimoniales nobis dari el concedi peti-
mus primo secundo el tertio, instanter instanlius et inslantissi-
268
me, subjicienles nos ac ducalum nostrum subdilosque lilis con-
sortes et adherentes noslros proteclioni et defeo
in loco nobis et nostris tuto et securo ac coromodo acces-
sibili residentes et commoraotes ac sanctissimi domini nos-
tri pape vel ejusdem legati, prout et quatenus de jure pos-
sumus et debemus protestanles quoque de protestatioue et
appellatione hujusmodi prout de jure fuerit faciendum ....
quovis loco et tempore oportunum. Coasequeuter vero ut
aduersariis omnis cavillandi via precludalur et vt notorie om-
nibus Illuslrissimis et Reuerendissimis principibus inclitae
nationis Alemannicae et aliarum nalionum ad quas forle
presens protestalio et appellalio pervenerit constet
nos Garolum Gelrie et Julie ducem comitemque Zutplianie
justum el competens judicium non formidare nee sublerfu-
gere in hiis causis, sed summopere cupere ut causa inter
nos , lilis consortes et adherentes et prefatos aduersarios nos-
tros, quatenus coram judicibus competenlibus terminelur et
juslicia ministretur, offerimus nos litis consortes et adherentes
noslros cum omni caulione juris in hiis debita et necessaria
paratos jurisdiclioni cujuslibet et seu quorumlibet judicum
compelentium inclite nationis Germane deputatorum vel de-
pulandorum, quicumque sint illi non suspecti, ac illius seu
illorum judicio stare et coram eis judicium juxta juris ordi-
nem subire et judicato parere ac jus et justiciam nobis et
litis consortibus et adherenlibus dici et promulgari petimus
et requirimus, proleslantes quod si forle regia Majestas
viam facti et hoslililalem ac guerram contra nos et subditos
noslros litis consorles el adherentes continuauerit et illam
non deposuerit, prius el ante omnia antequam hujusmodi
causa audialur ac prefali judices Camerae contra nos et
lilis consorles in hiis causis preserlim in diclo opido ad
aliquem aclum processerint , quod nobis Karolo duci, lilis
consortibus et adherenlibus neccssarium erit adjusle, neces-
sarie et oporlune defensionis auxilium recurrere ac noslri el
269
ducalus noslri lilis consorlium iocolarum quorumlibet ac
adherentium saluti et indempnitali in quanlum cum Deo et
honore poterimus prouidere et hostium noslrorum insidiis et
violentiis ac cooalibus omnibus viis et modis possibilibus
resistere quod jure optimo facere posse et debere merilo judi-
cabimus, cum defensio juris naturalis exislatetneminidebeat
denegari ad quam quisque in tali casu recurrere el illa vti
potest saluo jure addendi, minuendi» mutandi, corrigendi etc :
ttnaqnldem praeinserta proleslationis et appellationis
cedula coram omnibus et singulis supra diclis per discrelum
virum magistrum Wilhelmum Kornick de Wichen vn m ex
nolariis infrascriptis prelecla prefatus Illustrissimus princeps
dominus Karolus dux vna cum omnibus et singulis supra
nominatis respective nominibus prefatis ac nomine ut asse-
ruerunt validi viri Oltonis de Ërkell domini temporalis in
Hoeklum dicle appeliationi adherentis ac litis con-
sortibus omnibus et adherenlibus et adhesuris primo, se-
cundo, tertio, instanler, inslantius et inslanlissime sibi aposto-
los per nos Henricum decanum prediclum ac nolarios infra-
scriplos dari et concedi petierunt, ynde nos Henricusdecanus
antedictus vua cum notariis infrascriptis predicto IHustrissi-
mo principi vna cum sibi adjunctis prenarratis suis curiali-
bus consiliariis ac lilis consortibus, adherenlibus et adhesu-
ris, prouocantibus el appellanlibus teslimoniales aposlolos
dedimus et assignavimus prout damus el assignamus per
presentes.
In qaoram omnium et singulorum iSdem et testimonium
premissorum , has literas siue presens publicum instrumen-
tum per nolarios infrascriplos subscribi et publicar nostrique
sigilli quo ad hec fungimur jussimus et fecimus appensione
communiri. Acta sunt hec in curia prefati Illustrissimi
principis domini Garoli ducis in opido Arnhem sita, sub
anno, Indictione, die, mense, hora et ponlificalu quibus supra,
presenlibus ibidem honorabilibus et discretis viris et domi-
nis Sandero de Huysslinck et magislro Johanne Sluier Ca-
270
nonicis supradicle ecclesie Sancto Walburgis Dec nonKarolo
de Hedebant el Wilhelmo de Dornick laicis armigeris Her-
manno de Crancnfels ac Lodewico van der £lst opidanis
Nouimagensibus et Arnhernensibus aliisque quam pluribus
ieslibus ad premissa vocatis specialiter alque rogatis.
£t ego Wilhelmus Komiek de Wichen Clericus Golonien*
sis publicus sacra Imperiali aucloritato ac ordinaria admis-
sioDe venerabilis Curie Coioniensis approbatus notarius quia
premissis protestationibus, prouocalionibus et appellalionis in-
terposilioni apostolorumque petitioni et dationi , omnibusque
aliis et singulis dum sic ut premillitur agerentur et fierent
corani prenominato venerabili domino decano vna cum do-
tario infrascripto ac testibus supra noroinalis presens inler-
fui eaque omnia el singula sic fieri vidi el audivi alque
feci, ideoque hoc presens publicum instrumentum manu
mea propria scriplum exinde confeci , subscripsi , publicavi et
in hanc publicam formam redegi signoque et nomine meis
solilis et consuelis vna cum supradicli domini decani sigilli
appensione ac infrascripti notarii parinde ^) signi sui apposilione
et manus sue subscriptione signavi in fidem et lesliroonium
omnium et singulorum premissorum requisilus specialiter al-
que rogalus.
£t ego Johannes de Rosis, Clericus Trajeclensis, publicus
sacra Imperiali auctoritale Notarius, quia premissis protesta-
tioni , prouocalioni et appellalionis inlerposiliuni apostolorum
petitioni et dalioni , omnibusque aliis et singulis dum sic vt
praemillilur fierent el agerentur coram praenominalo vene-
rabili domino Decano supra scripto ac testibus praenominatis
presens inlerfui eaque omnia el singula sic fieri vidi et au-
divi, idcirco hoc presens publicum instrumentum manu al-
terius , me interim legitimis praepedilo negociis , scriplum
*) Gelrice pro perinde.
271
exinde confeci , subscripsi , publicavi el in hanc publicam for*
mam redegi signoque et nomine roeis solilis el consuetis
vna cum supradicto Domini decani sigilli appensione ac su-
prascripli notarii parinde signi sui apposilione et manussue
subscriptione signavi, in fidem et testimonium et singulorum
praemissorum requisitus specialiter atque rogalus.
Oorspronkelijke op pergament geschreven notarieele acte, waar-
aan het zegel van den Deken in rood was hangt. In het Fro-
yinciaal Archief te Arnhem.
AANHANGSEL.
Onder het afdrukken is mij nog onder de oogen ge«
komen eene verhandeling door den geleerden G. Uoheter
in 1856 in de Koninklijke Academie van Wetenschappen
te Berlijn gehouden Ueber die informatio ex Speculo
Saxonum. Hij deelt daarin een handschrift Tan een on-
bekenden schrijver mede, die als verdediger van den
Saksenspiegel optreedt en te velde trekt tegen de vele
misbruiken, waardoor het oude Saksische regt verkort
en bedorven vierd. Deze schrijver wijdt een afzonder-
lijk hoofdstuk aan de Veemgerigten en verwijt aan de
Trijgraven hunne talrijke afwijkingen van den Saksen-
spiegel. Onder anderen bestrijdt hij het misbruik om
de onwetenden ongedagvaard en onverhoord te veroor-
deelen, de aanmatiging van den Vrijgraaf om over den
Keizer regt te kunnen spreken »die oerer aller oeverste
isy dar hei die gnade ind macht van hedde^ dat hei ein
richter is", het dagvaarden van geheele steden, terwijl
toch ieder man met name behoorde te worden gedag-
272
vaard en nog yerschillende andere punten meer. Som-
migen zijner yerwijten zgn inderdaad zeer gegrond, al
is het niet tegen te spreken , dat hij op andere plaatsen te
zeer aan de letter yan den Saksenspiegel hecht en daar-
uit ook gezochte beschuldigingen ontleent. Met de aan-
yallers die op het Romeinsche of Kanonieke regt steu-
nen heeft hij niets gemeen; integendeel, hij hangt aan
de aloude Duitsche gebruiken, hij is blijkens zijne taal
een Westphalinger en koestert eerbied voor de instel-
ling der Teemgerigten zelve. Maar hij schijnt geschre-
yen te hebben in den tijd toen oyeral misbruiken bij
de Teemgerigten waren ingeslopen, na 1416: want hij
spreekt van de »Prager ketters", en welligt vóór 1437,
toen men door middel der Arnsberger Reformatie eene
poging had gedaan om die misbruiken af te schaffen, ten
minsten hij zwijgt van die reformatie.
Merkwaardig blijft altijd zijn klaar en practisch ver-
stand dat hem bewaarde voor de fout, waarin Johan-
Nss D£ Faancfoadia en andere vijanden van het Teem-
gerigt vervielen , om namelijk tegelijk met het onkruid
ook de vruchtdragende halmen uit te trekken.
Het werk van Fahns Die Graf schaft und freie
Reichsstadt Dortmund levert voor de geschiedenis van
het Veemgerigt weinig beteekenends op.
DBUKFEULEnr.
BI. 126, r. 3, Fredekik V. Utehwijck /. Hendebick v. Wtterwick.
» 126, » 6, CONICK » COKINCK.
» 127, » 10, » » »
DE VOORMALIGE DRUKKERIJ OP HET
RAADHUIS DER STAD LEYDEN.
Ao. 1577—1610,
MEDEGEDEELD IN DE MAANDEUJKSCHE VERGADERING TAN DE
MAATSCHAPPIJ DER NEDERLANDSCHE LETTERKUNDE
VAN BEN S»» APRIL 1857,
J"«. W. I. C. RAMMELMAN ELSEVIER.
DL. X. 18
De onthalling van het standbeeld ran LouAens Jans2*
Koster en de tentoonstelling der oude drukwerken in
het afgeloopen jaar te Haarlem, hebben mij aanleiding
gegeven tot eene mededeeling over de Drukkerij op
het Raadhuis der Stad Leyden, voor zoo verre zulks
uit het archief dier Stad is op te maken.
Bij de behandeling tan dit onderwerp 2al men mis-^
schien de vraag doen , wanneer en door wien de eerste
drukkerij te Leyden is opgerigt? Voorloopig moet ik
hierop antwoorden: dat een onderzoek in de oude do*
cumenten der stad, geene gelukkige uitkomst heeft op-^
geleverd* De Vroedschaps-Resolutiën van A° 1449 tot
A** 1500, alsmede de Thesauriers rekeningen over ge-
meld tijdvak, bewaren daarover een volkomen stilzwij-
gen. Alleen vind ik dat op den 13 Nov. 1478 alhier
als poorter is ingeschreven Glaes Jaüsz. tan Edam,
boekverkooper, wiens zoon Simon alslandmeter in 1545
de opmetingen van gansch Rijnland heeft gedaan,
waarvan de terbalen in de archieven van Rijnland en
die der stad Leyden nog voorhanden zijn.
18*
276
Onder de leden der Toormalige schutterij, yermeld in
een Register, genaamd: het Siedeboek, komen yan
A"" 1450 tot A? 1494 yele personen yoor met den titel
yan preniers ^ en ofschoon men in de eerste tijden
der boekdrnkkunst niet schreef boekdrukker, maar wel
boekprenteTj is er echter meer grond om te yermoe-
den dat de hier bedoelde personen prenters yan lakens
of manufacturen zullen zijn geweest.
Hoewel nu in het archief niet teel meer te yinden
is o?er de eerste boekdrukkerijen hier ter stede, weet
men echter dat HuGO Jansz. op den 25 Hei 1498, aan
de Vischcappelle wonende, gedrukt heeft eene Oefenin^
ghe van den Zeven ons Heeren J.C. >) met plaatjes,
in 12® en dat Jah SsyERSEH in 1517 de zoogenaamde
Divisie Cronijk gedrukt heeft *).
Na deze korte uitweiding, ga ik OTer tot de Druk-
kerij op het Raadhuis der stad Leyden.
Deze drukkerij, den IS*"*" Noy. 1577 door de Rege-
ring yan Leyden opgerigt en onder haar onmiddelijk
toezigt werkzaam, heeft haar ontstaan aan de yolgende
bgzonderheid te danken.
Volgens het Charter yan Philips yAN Rourgondie, ^an
Junij 1461, mogtgeen Schout, Rurgermeester of Sche-
pen yan Leyden, eenige draperie-neering doen^ maar
werd hun slechts toegestaan, het houden yan t;erti;e^'en;
doch Tier jaren later, namelijk op den 8 No?. 1465
had hij die yan den Gerechte ook verboden, verweryen
te bezitten.
1) Prof. VAN DER Chijs tc Leyden bezit daarvan een exemplaar.
2) De Leidsche drukken der 15*^« eeuw vermeldt ons medelid
HoLTEOP, Catal Ubr, 5. XV, in Bibl, Sag. asservat, p. 201—206.
277
Dit laatste Charter was intusschen onbekend geble-
ven of in vergetelheid geraakt, doch bij het opreclderen
van de stads privilegiën in 1577 kwam dat stak te voor-
schijn, en bevond men dat de Oud-Burgerraeester
Glaas WiLLEiisz. Warmont, nog eene verwery in
werking had.
Volgens het eerste Charter kon die Burgermeester de
verwery behouden, maar volgens het laatste of tweede
Charter, dat hij niet gekend had, moest hij zich daar-
van ontdoen.
Na vele beraadslagingen over dit voorval, besloot de
Vroedschap op den 17 Aug. 1577 dit laatste Charter
voor nul en geener waarde te verklaren, als zijnde zeer
nadeelig voor de stad, doordien bg het handhaven van
gemeld Privilegie, vele personen in eens zonder brood
zouden zijn.
In dezen toestand begrepen de Regeringsleden, dat
zij bij de vervulling hunner betrekking toch bekend
moesten zijn met de voorhanden zijnde Privilegiën,
waaraan niet voldaan kon worden, dan door die te
laten drukken en aan de leden te doen ronddeelen.
Op den 15 Nov. 1577 besloot dus de Vroedschap
eene pers met de noodige letters te koopen ; de voor-
naamste Charters te doen afschrijven , om vervolgens
op het Stadhuis te worden gedrukt, ten getale van
100 exemplaren, waarvan elk lid één exemplaar
zoude ontvangen, doch dat, na zijnen dood of zijne
aftreding weder aan de Stad moest vervallen, ten
einde aan den nieuw verkozenen te worden uitge-
reikt.
Het besluit tot oprigting dier drukkerij is van den
volgenden inhoud:
278
15 Nov. 1577. Den welcken (namelijk de Vroedschap) by
monde van Jan van Hout, Secretaris der voorsz. stede aen-
gedient en voorgehouden is, hoe dal by Burgermcestren en
Gerechte zeeckeren tyl geleden guet gevonden en zulcx hem
van Hout te laste gelegt was ten behouve deser stede te
doen coopen een preni persse mit zyn behouflen efi daerlue
zoo veel letteren, dat men daermede de privilegiën deser
stede op zeeckere bequaeme plaetse in t raethuys zouden
mogen drucken, tot de menichte tue van hondert exempla*
ren, daervan men eick van de Burgermeestren, Gerechte,
Yruetschappe en veertigen in der tyt , ten eynde zy durende
haren eedt van privilegiën voor te staen, mochten weten
waernaer hem te gedragen, één exemplaer zouden leveren,
en tzelve t zyner overlyën of verlrecken weder afhalen*
Ende hoe wel tzelve werck zeer oorbaerlick en profytelyk
zoude wezen , dat zulx nochtans tol noch toe mits de menich-
fuldicheyt van de affaire deser stede ongedaen was gebleven
en zulcx milten eersten diende te zyn benaerslicht, te meer
zoe de Burgermeestren en Schepen , laetst in t secreet ') by
1) Na den val van den St. Fieterstoren in 1519 (alwaar die oude
stukken bewaard waren) zijn die Charters terag gevonden en op het
Stadhuis bewaard geworden, en wel In het tegenwoordige lokaal van
den stedelij ken ontvanger Henkes, toen genaamd het Secreet, terwijl
het volgende vertrek den naam droeg van het binnenste van het Se*
creet. Die bewaarplaats heet nu In de wandeling, de Eel,
Omtrent het terug vinden dier Charters leest men in de Thes. Re^
hening van 1512, het volgende:
»0p ten xvijen dach van Novembri a^ xv® en xij, zoe wrochten
die volders op sinte Fieterskerckhof om die poeyn ende stien vanden
gevallen thoem wech te dragen ende bevonden die Privilegiën van de
stede, die in den thoern gestaen hadden, die gebrocht worden ten
huyse van Willem van Coulster Soout, aldair die gerechte vergadert
waeren, als by den gerechte en andren die de Privilegiën brochten,
verdroricken worden xxv cannen rynswyn, den sto^ van vij guit.
facit ij ^ xviij se. iüj d.
279
deser slede Charlen slucken en papieren geweest zynde,
badden bevonden, dzel?e tzy deur de reumatycheyt van de
plaetse, de dampicheyt ofT dovicheyt uyt tgestadich sluylen
van tzelve secreet veroorzaect zynde, of van de zalpeter die
deur de wulfselen scheen Ie trecken (dat men meende te
comen deur de bracheyt van de steen daer de wulfselen van
scheenen gemaect te zyn) in peryckel waren van te vergaen,
alsoe men veele van dien vont, die zoe ruych waren wyt-
geslagen als of die in kalck hadden gelegen , in der vugen
dat zy niet en hadden connen laeten, tzelve de voors. van
de grote vruetscbappe aen te dienen en heurlieder guet-
duncken af Ie vragen wat zy in dese zaecke zoe wel tot de
bewaernisse van de voors. stads brieven, stucken, privile^
gien, octroyen, charten en papieren als nopende tcopenvaa
de persse letteren en het drucken van de voors. privilegiën
zouden hebben te doen, Soedal hierop, nacr lange beraet-
slaginge gestemmet en besloten es, dat d'zelve stucken mit-
ten alder eersten by de Burgemeeslren , twee schepenen,
pensionaris en secretaris of 't merendeel van hem , mitte
bequaemste wegen en middelen, die zy eenichsins te Rade
zullen vinden, zullen vfetden gereynicht^ gezuyverly gedroocht
en zulcx voor vorder bederfnisse bewaert, en dat zy tzelve
" Op ten selven dach worde van der stede weghen geschoneken den
volres omdat zy die Privilegiën gevonden hadden, twie vaten biers
van XV stüvers eick vat , ende hebben die Bargerms. noch geschonken
Wouter Dircxz.. van Leeuwen ende Ysbrant Zrjverts , mit eenige an-
dren die principalicken toesich gedaen hebben om die in goede be-
waernisse te houden, iij (^ hollanta beloopt tsamen v J^,^
»0p ten zxij«i^ dach in Decembri xv<^ en xüj betaelt die vrouwe
van Alkemaede van eene kist, die de Burgermr. tegen haer gecoft
hebben , all ome beslagen mit yser ome der stede privilegiën dairinne
te sluyten, die somme van xvi cC-"
m Op ten selven dach gegeven twie draghers die de voirs. kiste mitten
privilegiën gedragen hebben vnyten huyse van heer Willem van Al-
kemade Secret, van Leyden, tot op ter Stedehuys xij se.'''
280
duende, de voors. privilegiën , oclroyen en stucken rypelicken
doerlesen en initten anderen beraetslagen zullen, deweicke
oorbaer zullen zyn Ie werden gedrucki en tot kennisse ge-
brachl » en dat zulxs gedaen zynde d'zelve in vuge voorzeyt
gedruckt, onder Burgermeestren, Gerechte, Veertigen en
Vruetschappe verdeelt en thare sterfdacb of vertrecke hem
weder onlhaelt zullen werden, en dat men zulcx de persse
en letteren ten eynde als vooren zal coopen^ stellen en te
werck brengen.
Ziedaar dan het besluit, genomen ter oprigting dier
Stads drukkerij , met het bepaalde doel om ^r de Char-
ters van Leyden mede te drukken >). Het mag als een
grootsch denkbeeld der Regering beschouwd worden,
om te midden van den oorlog en de beroeringen dier
tijden tot het drukken van Charters te besluiten.
Omstandigheden van verschillenden aard, hebben
echter belet, om dadelijk tot het drukken dier Char-
ters over te gaan, want die moesten eerst worden afge-
schreven en gesorteerd , dat geene gemakkelyke taak was.
Eerst 25 jaren na het genomene besluit, zijn eenige
dier Charters op het Stadhuis gedrukt , in het bekende
det* Stadt Leyden Dienstbouc A« 1602 in 4o, waarvan
zich een exemplaar, met aanteekeningen van J. J. Orlebs,
neef van van Hout, in de bibliotheek onzer Maat-
schappij bevindt (Cat. I. 94.).
Gedurende dat tijdvak van 25 jaren, heeft die druk-
kerij niet ledig gestaan, maar zijn daar verscheidene
stukken gedrukt, waarvan men zich een denkbeeld kan
vormen uit een eigenhandig rekwest van den Secretaris
Jan van Hout, aan de Regering van Leyden omstreeks
1) In de Thea, Rek, van 1578, bl. 414, wordt gezegd: «om de
Privilegiën dezer stede ^secretelyck te drucken*^.
281
Ao 1597 ingediend, en waaruit men te?ens verscheidene
bijzonderheden dier drakkerij leert kennen.
Het bedoelde rekwest, is eene reclame Tan voorge-
schotene penningen betreffende die drukkerij en ande-
re diensten door den Secretaris Jan tan Hout aan de
Stad bewezen, omdat de toenmalige Thesaurier Stmon
Fransz. van Mkrwen, van hem eene som van ƒ 1200
eischte, ten behoeve der Stad. Het gevolg daarvan
was dat de stad aan Jan tan Hout die som schonk,
en hem de drukkerij in eigendom gaf, behalve de pers,
zoodat sedert dat tijdstip Jan tan Hout als drukker
beschouwd kan worden , gebruik makende yan het regt
om op de stukken te plaatsen: Gedrukt op het Bcuid'
huis der Stad Leyden.
Dat is ook de reden waarom aldaar eenige boeken
gedrukt zijn, die, als op eene Regerings-drukkerij , al-
thans daar niet behoorden te worden gedrukt.
Het is ook waarschijnlijk dat Jan tan Hout die
drukkerij zal hebben gebruikt om zijne eigene dicht*
stukken en andere zaken te drukken, waarvan er ver-
scheidene nog ongedrukt op het stads Archief aanwezig
zijn. Men moet daarbij opmerken dat Jan tan HooT een
groot liefhebber der dichtkunst was, zich ook in zijn
testament >) beklaagt daaraan vele uren te hebben ver-
spild, hopende dat hem zulks namaals zal worden ver-
geven. Voor het overige had hij zijne poëzy vermaakt
aan zijnen vriend Pieter Bertius, later Regent van
het Staten-CoUegie te Leyden.
>) Het eigenhandig testament is thans in bezit van ons medelid M^
Kneppelhout tan Sterkenbuso. Over het levm en karakter van vak
Hout, bijzonder ingevolge van deszelfs testament, las, den 23 November
1829, in onze Maandel. Yergad. , wijlen ons medelid Jacobus Eokiko.
282
Het bedoelde Rekwest bevat omtreot de drakkerij
het Tolgende:
»Ten eerstea alsoo die van de Groole Yroetschappe op ten
XV«n Novembris XV«LXXVIÏ, geresolveeri zyn de privilegiën ,
die door de salpeter ende vochlicheyt bevonden waren uyt
te slaen, ende in vrese van bederfenisse te zyn, zoude ver*
mogen drogen, deursieUy deurlesen ende die by de Burger-
meestren , ij schepenen , pensionaris , secretaris als daerloe
gecomnniUeert, oorbaer zouden werden bevonden tot kennisse
gebragt te werden, zouden vervatten in één bouc ende ie^
zelve doen drueken tot hondert exemplaren loe, tot cosle
ende laste deser slede, daerby eic van de Bui^ermeestren,
Gerechle , Yeertighen ende Yroetschappe één exemplaer gele-
vert t zynen overlyden weder afgehaelt zouden werden. Ende
dat dienvolgens tot laste van hem suppliant geleyt was om
een persse ende gescreven letter te doen copen ende die op
t Raedhuys te doen stellen om me tot het drueken van de
voors. privilegiën gebruyct Ie werden, zoe heeft hy suppliant
alle tzelve getrouwelicken ende opt spoedichstebenaerstichl,
ende eerst een persse gecoll hebbende, heeft hy deur lïenrtc
van den Keere de jonge, lettergieter lot Gent, doen gieten
de mediaefi gescreven letter^ xniis^ders de Bourgeois , welcke
persse ende ielteren hy suppliant op hei Raedhuys alhier
ter pketse daertoe gedestineert ^) (namelicken over schepenen
^) De plaats waar die drukkerij gestaan heeft, was aan rxs Mie-
B» Beschr. van Leyden, II Deel blz. 368 onbekend, maar hij maakt
daarby de juiste aanmerking dat de zoogenaamde Pers niet afkomstig
is van de drakkerij, maar wel van de plaats alwaar de lakens ge-
perst of geprent werden. Ten bewijze zij hier «it de Thes. Rek. ver-
meld: »Ao. 1568. Op ten vij Nov. betaelt Geebtrutt Mjlthtsd'. voor
de boncxkens van de schamele kinderen die xy met haer assistentie
sondaedn en sheyligen daechs op de groote paertsse deser stede leeren^
de is yi c^.*^ In 1572 wordt zulks genoemd, ter school op het raad-
huis. Die boekjes waren : leerstellingen van het oude CathoUjk geloof.
283
mme?*) doen brengen, slellen ende gaende maecken beefl,
ter saecke van t welck hy suppliant volgens copye bierby
gevoucbt , verschoten heeft eene somroe van cxcvi gl. xiiij st.
Zyn hem dezelve by ordonnantie van Burgermeestren van
dato den V« Noverabris LXXVIII beUelt.
Hiddeler tyt heeft hy suppliant mit behulp van zynclerc-
ken alle de voors. privilegiën ende stucken hem onder an-
dere tot dien eynde ooc in handen gegeven ende vertroat
(om t vorder vergaen voor te comen) schoongemaect y gerey-
nicht ende met behulp van warme doucken gedroocht,
daernaer dezelve ordenllicken ende opt vervolch van de tyt
gebracht ende dienvolgende in verscheyden laden geleyt,
twelc gedaen zynde, heeft hy suppliant die van den gerechte
in der tyt geadverteert dat die vaerdich waren, omme byde
geene, daertoe volgende de voorgaende resolutie van de grote
Yroetschappe gecommitteert, deursien, deurlesen ende by
hem geoordeelt ende verclaert te werden, dewelcke men in
een bouc zou vervallen; raaer alsoo de voorn, van de Ge«
rechte goet vonden dat men alle t geene by hare voorsaten,
regenten in der tyt in deser stede secreet camer gebragt
ende in bewaringe geleyt was , al te male zoude overscryven
en registreren^ om daernaer ende dezelve by de voornoemde
gecommilteerden jegens de originele geconfereert ende gecol-
lationeert zynde], gesamenlelicken te werden gedelibereert
ende geresolveert wat privilegiën ende oclroyen volgende de
voorgaende resolulie van de Grote Yroetschappe zouden wer-
den gedrukt, so badde by suppliant dienvolgende alle de
voors. privilegiën , oclroyen , chartres , papieren ende slucken
doen registreren ende overscryven, eerst door Mr. Pieter
Bailly') dewelke de twee eerste boucken heeft gescreven.
^) Hij was de vader van den Leydschen Schilder David Baillt,
en niet alleen schoonschrijver maar ook schermmeester , hebbende met
Prof. LuDOLP VAN Ceülen een contract gemaakt om hier gezamen-
284
ende naderhandi deur andere zyaer clercken, gelyc blycken
mach by dezelve boucken in groot of Lombaerds formaet
alhier jegenwoordich ende aen de handt zynde geteek :
A.B.C., ende groot, A, v«LXviij bladren
B, v«xvij
ende G, (twelc niet volscreven en is ende
daerinne alle des stads brieven tot dees tyt toe zyn geregi-
slreert) ij«xi bl. Ter oorsaecke van twelc hy suppliant be-
halve zyn geleverde stoffen ende gedane moeyten aen clercken*
loon betaelt heeft over de vyflich ponden vlaenns.
Ende alsoe hy suppliant bevont dat de voors. mediaen ge-
screven letter om zo groten werc , als de privilegiën daermede
te drucken, veel te cleyn ende te scherp was, zo heefl hy
suppliant in of omtrent tjaer LXXX (1580) doen gieten de
text gescreven , ende ter zaecke van dien uytgeleyt te coste
gehadt cxxxv gl. xiiy st.
Verder heeft hy suppliant in den jare LXXX1I(]582) uyt
den boedel van Willem Sylvius de Ascendonica gecofl, ende
ter zaecke van dien betaelt omtrent v gl. xiiij st.; heeft hy
suppliant in den zelven jare LXXXII doen gieten de gescre-
ven capitalen ende daervoor betaelt vi gl. xv st.
Van gelycken heeft hy suppliant doen afgieten de groie
capitalen ende ter zaecke van dien te cost gehadt xij gi.
Nu esset dat mille voors. text gescreven van deser stede
lijk aan de Stadeoten les in het schermen te geven; doch Baillt
kreeg onaangenaamheden met vak Geulen, vertrok naar Amster-
dam, waar hij :tich als Schermmeester vestigde onder de Osjessluis,
Hij hertrouwde aldaar met Jufr. de Wit nit Leeuwarden, waardoor
hewezen wordt dat er te Leeuwarden eene familie de Wrr gewoond
heeft, waarvan zekeren Kapitein Jacob db Wit tusschen 1600 en
1603 in Vriesland soldaten voor den Koning van Zweden had ge-
worven.
285
wegen gedruct zyn niet alleenlickea de keuren lol welstand
van de neringen, daermede Godl almachlich deser slede van
den jare LXXVII (1577) aen zo mildelicken heeft gesegent
mille bycompsle van de Vlamingen, volgende t verdrach Iwelc
op ten X» January van den jare LXXVII mit Franchois van
Pradelis ende Dirc Bartten ^) lieurluyder gesanlen gemaect
v^as, om dewelcke Ie bouwen ende slichten hy suppliant
zonder beroemen, deser slede al veel meerder diensten gedaen
heefl, als mynheeren wel welen of erkennen, gelyc mynhee-
ren zullen connensien uyt eene certificatie hierby gevoucbt,
maer zyn mitle voors. text gescreven ooc gedruct de Bur-
ger lycke keuren van den jare LXXXIII (1583) ende van ge-
lycken de keuren van de neeringen die naderhandt gevolcht
zyn, mitsgaders ooc de keuren ende ordonnantien van alle
andere neeringen, gildefh, ambachten, voorwaerden van stads
excbysen ende diergelycke menichfuldige zaecken.
Ende zo de voors. neeringen dagelix deur den zegen Gods
meer en meer wiesschen, toenamen ende vermenicbfuldich-
den , zo heefl hy suppliant tot meerder dienst van de stadt
in den jare LXXXVI (1586) doen gieten de Augustyn ge-
screven letter, ende ter zaecke van dien betaelt Lxxxiiij gl.
xvij st. X pen.
Ten laetsten heeft hy ooc in den jare XCIII (1593) doen
gieten de Augustijn Nederduytsche letter , ende ter zaecke van
') Het contract, hier vermeld, heb ik niet gevonden; maar het
blijkt uit de Vroedschaps-resolutiën , dat die Vlamingers werkelijk uit
België en Engeland zijn overgekomen; doch eenigen tijd na hunne
overkomst hadden hunne meesters wel genoegzame grondstoffen voor-
handen, maar geen werk of debiet, zoodat zij besloten hadden deze
stad te verlaten en zich te Haarlem te vestigen. Om dit te voorko-
men gaf de stad hun eene zekere somme gelds, om daarvoor eenige
goederen te bewerken , ten einde later bij betere débouchés voor den-
zelfden prijs te worden overgenomen.
286
dien beUell Lxxiij gl. iiij st., mitsgaders de Augustijn Ro^
meyn , ende ter zaecke van dien betaell viij gl. i st. viy pen.
In vougen dat hy suppliant ter zaecke van de voors. let-
teren , behalve t maecken van vyf paer cassen , t paer geno-
men op XXXV st. uyt zyn eygen beurse heeft betaeit eene
somroe van iij'xxxv gl., zonder van alle de voors. verschot-
ten ende uytgeleyde somme oyt eene penniuc restitutie Ie
hebben gehadt, hoewel dese stede daervan den dienst ende
t gebruyc gehadt heeft mit zo groten voordeel van de stadt,
twetc daeruyt claerlicken is te colligeren, dat, indien men
alle tselve (zonder behulp van den druc te gebruycken) tot
cost ende last van deser stede hadde doen scryven , niemant
en can ontkennen of tzoude de stadt tienmalea zoo veel ge*
cost hebben als het gecost heeft.
Ende alsoe hiertegens by eenige mach werden voorgewor'^
pen dat hy suppliant mit tdrucken groot profijl gedaen zonde
hebben , zullen UwerE. gelieven te doerlesen den slaet hierby
gevoucht, uyt dewelcke myn Heeren claerlicken zullen con-
nen vinden dat hy suppliant ter zaecke van dien geene te
minsten cleyne profyten heeft gedaen, maer zynen arbeyt
van de prouven te lesen , correctien ie doen , ende Iwerc te
stuyren ende beteyden (daerloe hy toonder niet gehouden
noch verplicht en is) om niet ende de stadt ten besten heeft
gedaen.
Alle iwelc naer behooren overwegende zo versoucl by
suppliant:
Ten eersten behoorlicke vergenouginge van de diensten by
hem en zyne clercken ten opsigle van de voors. privilegiën
deser stede gedaen , by hem suppliant begroot op cl gl.
mitsgaders van t scryven van de voors. iij boucken ter somme
van iij«L gl.
Ten tweeden dat hem suppliant zynre voors. verschoten pen-
ningen worden gerembourseert ende goed gedaen ter somma
287
van iij<:xxxv gl. ofle indien mynHeeren verstaen dal hy sup-
pliant int copen van de voors. lelteren zyn commissie mocht
hebben geêxcedeerd , of dat mynHeeren meenen de voors.
letteren of eenige van dien lot hel drucken van de privilegiën
(daertoe de suppliant hem onder redelicke belooninge te
vreden is ie laten gebruycken) niet van noode te hebben,
hy suppliant is Ie vreden , om in geene onderlinge moeylen
Ie geraecken (Iwelc hy geensins en begeert) de letteren naer
hem te nemen en elders zyn profyt daermede te doen.
Ten laetsten versouct hy suppliant dat hem een behoorlic
contentement mach werden gegeven^ van Igene hem loecomt
voor de belooninge van alle de depeschen ter secretarie gedaen
tusschen de jaren 1582 en 1599 van allerley brieven , acten,
copien, verbalen, staten, reeckeningen, billetten, voorwaer-
den, huyrceduUen ende generalicken van alle voorgevallen
zaecken, den groten bagynhof antreffende en van de registra-
tie van dien enz.
Toen nu in 1594 of 1595 de Charters, door Pieter
Baillt (in het bovengemeld rekwest genoemd) waren
afgeschreven besloot de Vroedschap op den 11 Maart
1595, om den Burgermeester Frans Dutc be Jode,
RoMBODT HoGERBEETs en Jan VAN HouT Ie committe-
ren, ten einde al die Charters Ie collationeren, en wel
alle dagen van i tot 6 uren na den middag, opdat die
Heeren hunne dagelijkscbe bezigheden niet zouden ver*
waarloozen.
De meeste keuren en gildenbrieven in het rekwest
vermeld en op het Raadhuis gedrukt, zijn nog voorhan-
den. Zij kannen met andere drukwerken dier drukkerij
bij elkander geplaatst worden , opdat men zoo doende
één geheel daarvan verkrijge.
288
Ten opzigte dier drukkerij zijn mij geene andere bij-<
zonderheden voorgekomen, dan dat Jan tan Hout in
zijn testament nog daarvan melding maakt, waarbij hij
het voornemen had om de helft dier drukkerij aan den
onder-Secretaris Aelbrecht Garbrantz over te doen,
ten einde alsdan gezamenlijk daarvan de Toordeelen te
trekken.
Het is mij echter niet gebleken dat Jan tan Hout
een compagnon in zijne drukkerij gehad heeft; maar
wel dat hij op den 12 Dec. 1609 overleed, en zijne
erfgenamen!) zich op den 26 Aug. 1610 tot de Regering
Tan Leyden hebben gewend, of die ook genegen ware
de letters der Drukkerg over te nemen; waarvan het
gevolg was, dat de Leydsche Regering aan die erfgena-
men eene som Tan ƒ500 uitbetaalde wegens eenige door
Jan tan Hout geschrevene boeken, met bepaling dat
de erfgenamen, de letters naar zich konden nemen, om
» elders hun profijt te doen'\
Hierdoor nam die drukkerij een einde , na een bestaan
van ruim 32 jaren.
Onder de werken aldaar Tcrmoedelijk gedrukt, be-
hoort eene vertaling in het Nederduitsch door Jan tan
Hout in rijm gemaakt, van het Latijnsche werkje van
1) Jan tak Hout was gehuwd met Elisabeth tan Wiaxa, nit
Luik, en had uit dat huwel\jk een'' zoon, Bartholomeüs , zonder
kinderen overleden, alsmede drie dochters waarvan Mabia gehuwd
was met Petrus Paauw, Prof. in de Medicijnen te Leyden.
289
den geleerden Schot Georgids Buchananos genaamd
Franciscanus et fratresfraterrimi » ) , waarin die geleer-
de eene naauwkeurige beschrijying geeft Tan de orde
der graauwe broeders of minnebroeders. Jan van Hout
draagt die vertaling op aan den door zijne Sermoenen zoo
beroemden Broer Cornelis Hebreet Adriaenszoon tan
Dordrecht, minoebroeder te Brugge, met oogmerk om
aan te toonen dat die Broer CoRNELls eigenmagtig,
nieuwe regelen of pligten aan de minnebroeders had
opgelegd, die anders wel door den naauwkeurigen Bu-
CHANANUS zonden zijn vermeld, onder anderen: yyde
waerdige discipline iuchtingen of de billensckouwing
van allet^ley schoon e en jonge vrouwspersonen^'*.
Dit werkje van Jan van Hout, heeft in der tijd eene
sterke kritiek moeten ondergaan, zoodat hij zich daar-
over heeft verantwoord: »in het gezelschap en de ver-
»gadering der genen, die zich in de nieuwe Universiteit
»der Stad Leyden oefende [oefenende] zijn in de La-
»tijnsche of Nederduytsche poëzien, en allen anderen
» liefhebbers der Nederlandsche sprake".
Het HS. dier verantwoording is nog voorhanden.
In 1591 is daar ook gedrukt: Het accoord dat in
1550 en 1553 gemaakt is tusschen de Schoutenen Am-
bachts bewaerders van Aelsmeer, Leymuydenen andere
dorpen , en de stad Leyden uit den naem van den Con-
venten ten eenre zijde —en deDijkgraef en Hoogheem-
raeden ter andere zijde, daer willige condemnatie van
den Hove van Holland is op gevolgt.
Nog is op het Raadhuis gedrukt A" 1599 in 4»: Corte
1) Hand. 1857, blz. 50.
DL, X. 19
290
onderrichlinge dienende tot het maken van de Redactie
van de jaercustingen tot gereede penningen, om dien*
volgende te eysschen en ontvangen den 40*'*° penning
op alle verkochte of vervreemde onroerende goederen ,
volgens het Placaet der Staten van den 22 Dec. 1598.
Dit exemplaar mede op het stadhuis bewaard, is nog
al merkwaardig omdat Jan van Hout, Stmoit Frans
VAN Merwen en Luoolf van Geulen, door de Staten
van Holland belast waren geworden, ten einde de Re-
ductie tot den 40»*"* penning op eenen generalen voet
te brengen en in gansch Holland in te voeren. Jan van
Hout had daarbij ook de hulp ingeroepen van Mathts
MiNTENS, fransch schoolmeester en Jan Pietersz. Doü,
gezworen wijnroeijer, alle te Leyden woonachtig.
Het exemplaar is mei wit papier doorschoten en be-
vat vele rekenkundige voorstellen over dat onderwerp,
door Jan van Hout opgelost, alsmede de reductien
der verschillende maten tot de Leydsche maat. Als
eene merkwaardige bijzonderheid van dit boek, zal ik
hier eindigen met te vermelden dat tan Hout aldaar
voorstelt om het Trooisch getvïgi, volgens het tiental-
lig stelsel ie berekenen, omdat hij zulks gemakkelijker
vindt. Dat hij de zaak goed begreep blijkt uit de tafels
die hij daarbij voegt; trouwens hij had eenen goeden
leermeester kunnen hebben aan Simon Stevin, die van
1580 tot 1590 alhier bij den Rector der Lalijnsche
school NicoL. Stochius heeft gewoond , en in dien tijd
zijn tientallig stelsel bekend heeft gemaakt.
Ten slotte zij hier nog bij gevoegd, dat van der Schel-
ling in zijn JIoll. Tiendregt Deel I. bl. 291 , van deze
drukkerij melding maakt, alsmede Pars, Katwijksche
291
Oudheden bl. 17, die daar opgeeft dat de vonnissen y
gewezen tegen Jaques Valmar^ Cosmo de Pescaren-
gl/s, enz. 20 Oct. 1587 op het Raadhuis zijn gedrukt,
alsmede eene ff^aarscAuwtng , tegen het boek: ^ef-
antwoording van Jacob ValmaVy !• Dec. 1587.
ÜAHCHRIFT.
Wanneer de Thes. Rekeningen van Leyden worden
geraadpleegd, van de jaren 1577 tot 1601 (ontbrekende
die Tan 1602 tot 1610) i), dan vindt men aldaar onder
het artikel yyJllerhande uitgaven''^ de onkosten vermeld
van de op die drukkerij ten behoeve der stad gedrukte
stukken.
Onder de eerste stukken met die pers gedrukt, maakt
de rekening van a^ 1578 melding van de volgende post:
»Noch belaelt aan Jan van Hout enz. tot het drucken van
de Gharlen jegens d'aenstaende marct, dewelcke den 1 Cc-
tobris toecomende werden gehouden, tot tien honderd toe in
getalle, te weten: voor twee riemen papiers drie ponden zes
schellingen, voor zetten ende drucken drie ponden, voor
^i corrigeeren dertig schelUngen, facit vij ^C xvi si."
Men ziet dus dat bij bovengemelde post , de onkos-
ten van het papier, het drukken en het corrigeren ieder
afzonderlijk zijn berekend, hetgeen echter niet altijd
het geval was , zoo als b. v.
1) Men kan zulks aanvallen uit de Ordormancieboeken , beginnende
met den jare 1588 (zijnde mandaten van betalingen).
292
A«. 15S6. Noch aea Jan vaa Hout belaelt vierenderUch
stuvers uyt zaecke van de oncosten bij hem uytgeleyt van
L exemplaren te hebben doen zetten , corrigeren ende drucken^
nopende dat in H incomen van den Grave van Leycesler *),
niemandt staende zoude mogen blijven, tusschen 't begin
van de Wittepoort tot den uylcant van de Valbrugge gelegen
voor de stadsherberge in dato x'ij feb. 1586, xxxii'y st.
A«. 1592. Noch aen Jan van Hout uyt zaecke dat dezelve
doen zetten ende drucken heefl de ordonnantie op te bouc-
vercoopers *) ende allomme binnen deser stede dezelve aen-
geplact, 't papier ende andere oncosten daartoe dienende ,
daerinne begrepen, dato xxix April 1592. facit xxx st.
A<>. 1592. Noch aen Jan van Hout enz. uyt zaecke dat
dezelve doen zetten ende drucken heefl een menichte van
zeeckere billetlen , inhoudende dat Schout ende acht Schepe-
nen gekeurt hebben dat van nu voortaen de vuylnispuUen
zullen comen tot prouffijt van de armen, 't papier ende an-
dere oncosten daerinne begrepen enz. xxxvi st.
Onder de laatste stukken die op het Raadhuis ge-
drukt schijnen te zijn, behoort eene ordonnantie op het
» Openen van de Poorfen om de V^roevrouwerC^ vol-
gens eene resolutie van den 15 Januari] 1609, en
vfaarvan nog een exemplaar voorhanden is.
Op het titelblad der meeste stukken van eenigen om-
vang, staat het wapen van Leyden en daaronder: Ten
bevele van die van de Gerechte, Gedruckt opt Raed"
huys aldaer, zoo als b. v. op de Sitc/Uinge van de
^) Men vindt over die inkomst vele bijzonderheden in gemelde re-
kening. Er is nog eene lijst met de namen van het gevolg van Let-
CESTKR voorhanden.
2j Een boekdrukkcrsgild was er toen nog niet; dat is eerst in 1636
opgerigt.
293
drie beursen {jibraham^ Isaac en Jacob) in de facul-
teyt der Theologyen bij Burgermeestren ende Begeer^
der$ der stad Leyden opgerigt a^ 1591.
Doch de slichtingsbrief van twee beursen in bet Gol-
legie der Theologie te Leyden door Jhr. Pieter yan
DuYELANT E^c VAN RooiiT, Ruward en Bailluw van
Putte y volgens diens testament van den 5 Junij 1599,
is zonder vermelding Tan plaats en jaartal, ongetwijfeld
op het Raadhuis gedrukt, en alleen keribaar aan de-
zelfde lettersoorl waarmede de stichtingsbrief van drie
beursen door de stad Leyden in 1591 is gedrukt.
Op de Drukkerij van het Raadhuis zijn ook lerschei*
dene los- en lijfrentebrieven, alsmede koopbrieven op
perkement gedrukt Van die drukkerij zijn nog bewaard
de afdrukken van al de lettersoorten , zoo als Jan van
UocT die aan de Regering in 1597 bij zijn rekwest
had overgelegd.
4
>xoür.a>y
^ ■■