Google
This is a digital copy of a book that was prcscrvod for gcncrations on library shclvcs bcforc it was carcfully scannod by Google as part of a project
to make the world's books discoverablc onlinc.
It has survived long enough for the copyright to cxpirc and the book to enter the public domain. A public domain book is one that was never subject
to copyright or whose legal copyright term has expired. Whether a book is in the public domain may vary country to country. Public domain books
are our gateways to the past, representing a wealth of history, culture and knowledge that's often difficult to discover.
Marks, notations and other marginalia present in the original volume will appear in this file - a reminder of this book's long journey from the
publisher to a library and fmally to you.
Usage guidelines
Google is proud to partner with libraries to digitize public domain materials and make them widely accessible. Public domain books belong to the
public and we are merely their custodians. Nevertheless, this work is expensive, so in order to keep providing this resource, we have taken steps to
prevent abuse by commercial parties, including placing lechnical restrictions on automated querying.
We also ask that you:
+ Make non-commercial use of the files We designed Google Book Search for use by individuals, and we request that you use these files for
personal, non-commercial purposes.
+ Refrainfivm automated querying Do nol send aulomated queries of any sort to Google's system: If you are conducting research on machine
translation, optical character recognition or other areas where access to a laige amount of text is helpful, please contact us. We encourage the
use of public domain materials for these purposes and may be able to help.
+ Maintain attributionTht GoogXt "watermark" you see on each file is essential for informingpeopleabout this project and helping them find
additional materials through Google Book Search. Please do not remove it.
+ Keep it legal Whatever your use, remember that you are responsible for ensuring that what you are doing is legal. Do not assume that just
because we believe a book is in the public domain for users in the United States, that the work is also in the public domain for users in other
countiies. Whether a book is still in copyright varies from country to country, and we can'l offer guidance on whether any specific use of
any specific book is allowed. Please do not assume that a book's appearance in Google Book Search means it can be used in any manner
anywhere in the world. Copyright infringement liabili^ can be quite severe.
About Google Book Search
Google's mission is to organize the world's information and to make it universally accessible and useful. Google Book Search helps readers
discover the world's books while helping authors and publishers reach new audiences. You can search through the full icxi of this book on the web
at |http: //books. google .com/l
Google
Dit is ccn digitale kopie van een boek dat al generaties lang op bibliothcckpl anken heeft gestaan, maar nu zorgvuldig is gescand door Google. Dat
doen we omdat we alle boeken ter wereld online beschikbaar willen maken.
Dit boek is na oud dat het auteursrecht erop is verlopen, zodat het boek nu deel uitmaakt van het publieke domein. Een boek dat tot het publieke
domein behoort, is een boek dat nooit onder het auteursrecht is gevallen, of waarvan de wettelijke auteursrecht termijn is verlopen. Het kan per land
verschillen of een boek tot het publieke domein behoort. Boeken in het publieke domein zijn een stem uit het verleden. Ze vormen een bron van
geschiedenis, cultuur en kennis die anders moeilijk te verkrijgen zou zijn.
Aantekeningen, opmerkingen en andere kanttekeningen die in het origineel stonden, worden weergegeven in dit bestand, als herinnering aan de
lange reis die het boek heeft gemaakt van uitgever naar bibliotheek, en uiteindelijk naar u.
Richtlijnen voor gebruik
Google werkt samen met bibliotheken om materiaal uit het publieke domein te digitaliseren, zodat het voor iedereen beschikbaar wordt. Boeken
uit het publieke domein behoren toe aan het publiek; wij bewaren ze alleen. Dit is echter een kostbaar proces. Om deze dienst te kunnen blijven
leveren, hebben we maatregelen genomen om misbruik door commerciële partijen te voorkomen, zoals het plaatsen van technische beperkingen op
automaüsch zoeken.
Verder vragen we u het volgende:
+ Gebruik de bestanden alleen voor niet-commerciële doeleinden We hebben Zoeken naar boeken met Google ontworpen voor gebruik door
individuen. We vragen u deze bestanden alleen te gebruiken voor persoonlijke en niet -commerciële doeleinden.
+ Voer geen geautomatiseerde zoekopdrachten uit Stuur geen geautomatiseerde zoekopdrachten naar het systeem van Google. Als u onderzoek
doet naar computervertalingen, optische tekenherkenning of andere wetenschapsgebieden waarbij u toegang nodig heeft tot grote hoeveelhe-
den tekst, kunt u contact met ons opnemen. We raden u aan hiervoor materiaal uit het publieke domein te gebruiken, en kunnen u misschien
hiermee van dienst zijn.
+ Laat de eigendomsverklaring staan Het "watermerk" van Google dat u onder aan elk bestand ziet, dient om mensen informatie over het
project te geven, en ze te helpen extra materiaal te vinden met Zoeken naar boeken met Google. Verwijder dit watermerk niet.
+ Houd u aan de wet Wat u ook doet, houd er rekening mee dat u er zelf verantwoordelijk voor bent dat alles wat u doet legaal is. U kunt er
niet van uitgaan dat wanneer een werk beschikbaar lijkt te zijn voor het publieke domein in de Verenigde Staten, het ook publiek domein is
voor gebniikers in andere landen. Of er nog auteursrecht op een boek mst, verschilt per land. We kunnen u niet vertellen wat u in uw geval
met een bepaald boek mag doen. Neem niet zomaar aan dat u een boek overal ter wereld op allerlei manieren kunt gebruiken, wanneer het
eenmaal in Zoeken naar boeken met Google staat. De wettelijke aansprakelijkheid voor auteursrechten is behoorlijk streng.
Informatie over Zoeken naar boeken met Google
Het doel van Google is om alle informaüe wereldwijd toegankelijk en bruikbaar te maken. Zoeken naar boeken met Google helpt lezers boeken uit
allerlei landen te ontdekken, en helpt auteurs en ui tgevers om een nieuw leespubliek te bereiken. U kunt de volledige tekst van dit boek doorzoeken
op het web via |http: //books .google .coml
KOLONIAAL MUSEUM
op het Paviljoen ,, Wel gelegen" in den Haarlemmerhout
(Het Paviljoen is eindstation Electrische tram Haarlem— Zandvoort;
eindstation Stoomtram Haarlem— Leiden; halte Electrische tram
Ceintuurbaan ; eindpunt Paardentram Station-Paviljoen)
Intercommunale Telefoon No. 548
Een dier nuttigste instellingen, die de wederkeerige belangen
van Nederland en de Nederlandsche koloniën beoogen, is voor-
zeker het Koloniaal Museum te Haarlem, dat lo Juli 187 1 werd
geopend. Het is gesticht door die „Nederlandsche Maatschappij
ter bevordering van Nijverheid" en is gevestigd in de lokaJen
van het Paviljoen „Welgelegen" in den Hlaarlemmer Hout, welke
daartoe dbor de Nederlandsche Regeering werden beschik-
baar gesteld. Ter zijde van het hoofdgebouw is, in 1897, in den
Paviljoenstuin een bijgebouw verrezen, dat de West-Indische af-
deeling bevat, en daar naast het Laboratorium van het Koloniaal
Museum.
Het museum bestaat uit verzamelingen van grondstoffen, na-
tuurproducten en artikelen van volksvlijt uit Nederlandsch Oost-
en^^Vest-Indië. Het museum heeft ten doel : verspreiding van
kennis aangaandte» die voortbrengselen, en is dus in hoofdzaak een
„Prodlic ten-Museum", met de dlaarbij onmisbare boekerij, labo-
ratorium en \iergelijkinigs-collecties uit andtere koloniën. In aan-
sluiting met de prodtucten-verzamielingen, bevat het museum ook
voorwerpen der Imlische landt- en volkenkunde,, alsmede uitge-
breide bo'tani'schey' zoölogische, mi nera logische en geologische
co'llecties uit Oost- en West-Indië.
Het Koloniaal Museum is hier te lande de plaats waar zij, die
inlichtingen behoeven betreffende voortbrengselen, land en volk
onizer overzeesche gewesten, steeds te recht kunnen; het mu-
seum is tevens voor handel en nijverhei<] eene neutrale instelling
voor informatie en onderzoek. Eenmaal pver jaar wordt een
prijsvTaaig uitgeschreven op 't gebied van Oost- en West-Indische
cultures en nijverheid. Eene werkzaamheid van het museum,
die in de laatste jaren meer op den voorgrond is getreden, be-
staat in het kosteloos verschaffen van verzamelingen Indische
producten aan Nederlandsche scholen : reedis zijn 4CX5 dergelijke
school verzamelingen geplaatst. De talrijke geschriften (alsmede
<le schoolalhums) van het mniRp nm zij^ i y^^y^^fien hier te
lande en in de koloniën vei
i ^i i ^1^ 11
c
u
3
£
O
«O
o
c
a
a
c
X
d
(O
c
d
Bezoekers van het Museum en gebruikers van dezen ^^Gids''^
worden uitgenoodigd^ ev. opmerkingen, aanvullingen., verbeteringen.,
enz. op dit blaadje te noteeren., en het dan te werpen in de
brievenbus nabij den uitgang., of toe te zenden aan den Directeur
van het Koloniaal Museum.
GIDS VOOR DE BEZOEKERS
VAN HET
KOLONIAAL MUSEUM TE HAARLEM
teirens
BEKNOPTE HANDLEIDING BIJ DE SCHOOL yERZAMELINGEN
IDS VOOR DE BEZOEKERS
VAN HET KOLONIAAL
MUSEUM TE HAARLEM
MET PLATTEGROND EN VELE ILLUSTRATIES
UITGAVE VAN HET MUSEUM, 1902
DRUK VAN J. H. DE B U S S Y, AMSTERDAM
PRIJS I O CENTS, UITSLUITEND VERKRIJGBAAR
VOOR DE BEZOEKERS EN VOOR SCHOLEN j« j» j« j«
AS
Gr
r
/
ACHTERZIJDE PAVILJOEN
let Bijgebouw KoloniaEtl Museuir
INHOUD
Bladz.
Aquarellen van Indische planten 59
Bamboe '^ 21
Batikwerk 19
Benzoë 50
Bibliotheek 74
Cacao (en kola) 64
Caoutchouc of Gom-elastiek 52
Cocos 39
Copal 49
Damar 49
Djati-hout 14
Geneesmiddelen 43
Getah-pertja 53
Gommen 51
Goud 27
Harsen 49
Herbarium » 73, 76
Houtsoorten 13
Indigo > . . 69
Indische diervormen 34
Indische insecten 36
Indische schelpen 24
Javaansche muziekinstrumenten 12
Jute 37
Kaartenkamer 76
Kaneel 68
Kapok 42
Katoen 41
Kina 46
Kleedij 18
Koffie 62
Koloniale voortbrengselen in de Europeesche nijverheid gebruikt . . 20
Kruidnagelen 67
Kunst- en kunstnijverheid 17
Laboratorium 83
Looi- en verfstoffen 69
Luffa of plantenspons 54
Manila-hennep 39
6
Bladz.
Meelsoorten 57
Metaal-, lakwerk, ivoor- en houtsnijwerk 18
Mineralen 24
Modellen van Indische woningen en schepen 11
Notemuskaat. . 67
Oliën 71
Opium 45
Palmen (voor vezels) 39
Peper (en staartpeper) 66
Petroleum 29
Pharmacognostische verzameling 76
Plantenzijde 42
Producten uit het dierenrijk 32, 21
Producten uit vreemde koloniën 24
Rameh 37
Rotan 23
Rijst ' 54
Sagoe 55
Steenkool ^ 28
Suiker 60
Tabak 61
Thee 63
Tin 25
Tweede gewassen 56
Vanielje 65
Verfstoffen 43
Vergiften 69
Vetten 71
Vezelstoffen 37
Vluchtige oliën, balsems 48
Voedingsmiddelen der Inlanders 54
Vruchten 57
Was 51
Weefsels, vlecht- en mandewerk 43
West-Indië 77
Aanhangsel :
Circulaire betreffende de schoolverzamelingen 85
Lijst van grondstoffen voor de schoolverzamelingen 88
Wenken bij de vervaardiging van herbarium enz 90
Uitgaven van het Koloniaal Museum 93
OVERZICHT VAN HET MUSEUM
Plaatsing der Verzamelingen in de verschillende Lokalen
Zie Fiaitegrond
INGANG
Aan weerszijden kasten, waarin de nieuwste aanwinsten van
het Museum tijdelijk worden tentoongesteld, alvorens in de
afdeelingen te worden geplaatst.
Zy lokaal (links)
a. Modellen van schepen.
b. Modellen van Indische woningen.
AFDEELING I (Vestibule)
a, Javaansche muziekinstrumenten (gamelan, angklocng).
b, Tropeeën van Indische wapens en vaandels.
c. Kast met eene schoolverzameling van het Koloniaal Museum.
d. Kast met praeparaten v. h. laboratorium v. h. Kol. Museum.
AFDEELING II (Zy^ang rechts)
Houtherbarium.
AFDEELING III (Z«gaiig links)
Verzameling Indische houtsoorten.
AFDEELING IV
Indische Nijverheid en Kunst:
a. Metaal-, lakwerk, ivoor- en houtsnijwerk.
b. Weefsels (batiks, borduursels), vlecht- en mandewerk.
c. Koloniale voortbrengselen in de Europeesche nijverheid.
d. Nederlandsche batik-techniek.
8
AFDEELING V
(a. l»t« Overdekte binnenplaats)
a. Bamboe.
d. Rotan.
c. Voorwerpen van bamboe en rotan vervaardigd (o.a. modellen
van bamboebrüggen).
(^. Groote vestibule)
a. Houtsoorten.
ó. Meubels van Indische houtsoorten.
(c. 2^« Overdekte binnenplaats)
Houtsoorten.
(^. Gang)
a. Aquarellen en platen van Indische planten.
if. Platen der schoolalbums en bulletins.
AFDEELING VI
a. Stelselmatige verzameling van Ind. plantaardige producten.
d. Ned.-Ind. en Eng.-Indische inlandsche geneesmiddelen.
c. Vergelijkings- collecties uit andere koloniën.
AFDEELING VII
a. Mineralen, ertsen, steenkolen, aardoliën, eetbare aarde.
ó. Indische schelpen.
AFDEELING VIII
A. Zoölogische afdeeling
a. De belangrijkste Indische diervormen, opgezet of op spiritus.
ó. Verzameling insecten, (o. a. schadelijke voor de cultures).
c. Producten uit het dierenrijk.
Bé Yezelstoffen.
a. R^meh, manila-hennep, jute.
b. Cocos, kapok, katoen.
c. Overige vezelstoffen.
//. Matten.
AFDEELING IX
a. Geneesmiddelen (o.a. kina) en vergiften (bijv. opium).
ö. Harsen (o.a. damar en copal; benzoë, drakenbloed).
c. Gommen (o.a. kino- en acacia-gom).
//. Vluchtige oliën, balsems, reukhouten.
e. Wassoorten.
AFDEELING X
a. Caoutchouc en getah-pertja.
b. Voedingsmiddelen der Inlanders.
c. Vruchten (op spiritus, in was).
d. Luffa (plantenspons).
AFDEELING XI
a. Groote cultures : rijst, suiker, koffie, thee, cacao (en kola),
tabak, peper (en staartpeper), notemuskaat, kruidnagelen,
kaneel, vanielje.
b. Modellen van Indische landbouwwerktuigen.
c. Indigo, verf- en looistoffen.
d. Vetten, oliën.
BOVENLOKALEN
(!■*« Verdieping)
a. Cultuurplanten-herbariumgalerij .
b. Bureau van den Directeur van het Koloniaal Museum.
c. d, e. Bibliotheek-lokalen.
ƒ. Conservator-kamer.
10
(2^« Verdieping)
a. Kaartenkamer.
b. Pharmacognostische verzameling.
c. Herbariumlokaal.
d. Schoolcollecties.
e. f. Doubletten enz.
^'. Glasmagazijn.
//. Botanische werkkamer.
/. Herbarium van Eeden.
j. Zoölogische werkkamer.
B IJ G E B O U W
a. Afdeeling Nederlandsch West-Indië.
b. Laboratorium. {Zie plattegrond)
Gids voor de Bezoekers van het Koloniaal Museum
INGANG VOORZIJDE PAVILJOEN
(achter de groep van Laokoon)
In den doorgang zijn twee uit Indische houtsoorteii vervaar-
digde borden geplaatst, waarop de namen der Raadsleden van
het museum. De verschiillendie uitgaven van boek- en plaatwer-
ken, als catalogi, bulletins, schoolalbums, eniz., zijn nabij den
ingang uitgestald en voor de daarbij veimeldie prijzen ^) bij den
custos verkrijgbaar; evenzoo eene ruime keuze van fraaie prent-
briefkaarten uit het museuini.
Twee wan-dkasten bevatten de nieuwste aanwinsten, door ge^
schenken, aankoop of ruil verkregen, die hier tijdelijk tentoonge-
steld worden, totdat zij hunne vaste plaatsen gaan innemen in
de verschillende afdeelingen. Dte wandien zijn met bamboe be-
kleed, terwijl boven den doorgang naar de vestibule het devies
der instelling prijkt :
„het d a g h e t in den Oosten".
Langs den doorgang links (rechts is de kamer van den custos
met de werkplaats) betreedt men een zij lokaal waar de bezoekers
hun naam plaatsen in het museum-boek. De handteekeningen
van HlH'. M.M. de Koninginnen komen daarin 3 malen voor.
Verdier zijn hier modellen van de voornaamste inlandsche en
Europeesche vaartuigen van den- Indischen Archipel.
In de hierop volgende lokaliteit ziin mod'ellen dier woningen
van verschillende gedeelten van Oost-Indië uitgestald.
1) Alle catalogi enz. liggen voor de bezoekers kosteloos ter inzage in
de verschillende afdeelingen van het museum. Ook de toegang tot de
bibliotheek staat den bezoekers, op aanmelding bij den custos, vrij.
Zondags zijn bibliotheek en de andere bovenlokalen gesloten; zoo ook
het laboratorium.
12
AFDEELING I (Vestibule)
De wanden zijn gesierd met tropeeën, wapens en vaandels,
uit verschillende deelen van den Indischan archipel bijeen ge-
bracht. Een door C. Lebeau fraai gebatikt doek boven de
zijdeur draagt tot opschrift : Nederland heeft 40,000,000
inwoners.
Voorts treft men hier aan : een angkloeng, (muziekinstrument
uit de Soenda-landen), sreheel van bamboe vervaardigd; het ge-
tijktij dag aanslaan van stukken bamboe van verschillende lengte
en dikte, doet de eigenaardige accoorden ontstaan ; een gamelan,
(Javaamsche orkestinstrumenten) bestaande uit: strijk-, blaas-,
tokkel- en slaginstnmi enten ; in het museum vindt men een
„rebab", {viool met 2 snaren) ; „soeling". (fluit) ; een kegel-
vormige trom ; „bonang's", * metalen ketels met de opening
naar onder geplaatst op twee koorden, bevestigd in een, op vier
pooten rustendi, raam ; zij worden, op een aan den bovenkant
van het instrument aangebrachte halfboUe welving, bespeeld met
twee „taboeh's" (hamertjes) m-et touw omiwikkeld; de „saron", *
een soort glaspiano bestaande uit 6 of 7 verschillend' lange repen
metaal, die, in pennen, op een houten bak rusten; de „gam-
bang's", * twee in getal, één met houten en één met metalen
klankstaven ; de „gender", * bestaande uit korte metalen klank-
staven aan katoenen koorden in een raam op pooten opgehan-
gen, iedere klankstaaf is boven een bamboekoker geplaatst, die
als klankbodem dienst doet; de „gong", metalen bekken, met
op het midden een halfbolvormige welving ; gewoonlijk hangen
er twee van gelijke grootte aan één schraag, of één groote en
een kleine, „kempoel" genaamd; „kempjangf", metalen ketels,
zijnde bonangvormige ketels, die evenals de bonangs in koorden
rusten in een houten raam of bak. Voltallig vordert een gamelan
omstreeks 24 spelers (ni|ogo), die bij — of met — hunne instru-
menten op den grond zitten. Zulk een vol orkest komt, behalve
aan de hoven in de Vorstenlanden, weinig op Java voor; de
getalsterkte wordt ook bepaald door de gelegenheid waarvoor
muziek gemaakt wordt : plechtige gebeurtenissen en het vertoo-
]3
nen van wajang poenva ^) eischen een volledig orkest ; maal-
tijden, optochten en een minder soort wajangvertooning, een
geringer aantal instrumenten. ^)
Dan vindt men in deze vestibule nog een wandkast, waarin
een moded van eene Schoolverzameling, gelijk die door het mu-
seum verschaft wordlen, en waaromtrent men in het aanhangsel
bij dezen Gd ds al het wetenswaardiore vindt vermeldt.
Naast de Schoolverzameling zijn in eene kast geplaatst de in
het Laboratorium onderzoöhite en aldaar bereidde chemdsche stof-
fen, praeparaten, alsmede die verslagen en geschriften, betref-
fende scheikundige en microisoopische ondierzoeldnigen daar ver-
richt.
AFDEELING II (Z^jgaiig rechts)
In dit lokaal vindt men een zeer groot aantal houtmonsters
van den Inddschen archii>el, volgens de natuurliike families ge-
rangschikt: een „hout^herbarium". Dei nog ongedetermineerde
houtsoorten zijn in eene wandkast geborgen.
Ook treft men hier nog aan houtmonsters (stamstukken) af-
komstig van het eiland Seran (Ceram).
AFDEELING III, V^ en Yc
NED.-IND. HOUTSOORTEN
(In de gangen,grooteTestibiileG,hal")en2deoTerdekte binnenplaats)
Zie plattegrond.
De verzameling Indische houtsoorten van het Koloniaal Mu-
seum is vermaard als de rijkste der wereld. In ^^n beschrijven-
den catalogus, uitgegeven in 1886, zijn 2000 soorten vermeld,
waarvan de meeste door meerdere monsters zijn vertegenwoor-
1) Wajangs zijn tooneel vertooningen, hetzij met poppen of met levende
wezens. De wajang poerwa bepaalt zich uitsluitend tot den cyclus der
Hindoesche heldensage.
») De met een * aangeduide instrumenten zijn melodie-instrumenten
de overige begeleidings- en bas-instrumenten.
\
14
digd De verzaineling neemt nog voortdiurend' in belangrijkheid
toe, en dankt o. a, vele aanwinsten aan de Parij sche Tentoon-
stelldng van 1900. De Oost-Indische collectie wordt aangevuld
door eene West-Indische (zie afd. Nederlandsch West-Indië),
ook is er een kleine houtverzameling uit vreemdle koloniën aan-
wezig als vergelijkings-collectie (in afd. II).
Van vele Indische boomen is door afbeelding of door her-
barium eene nad^e voorstelling gegeven, terwijl van de belang-
rijkste soorten voorhanden zijn geheele stamimien, balken en plan-
ken, waarvan verscheidene door leerlingen dfer naast het miuseum
gelegen Haarlem sche Kunstnij verheid-school versierd werden met
db uitgesneden afbeeldüng van takken, bladeren en vruchten.
'Het soortelijk gewicht, volgens onderzoek in het laboratorium
vastgesteld, is op elk houtmonster aanpeeeven.
De houtcollecties, in het museum bijeen, bestaan voor een
deel uit zeer fraaie en vaak nog te weinig ten nutte gemaakte
soorten. Maar er zijn ook vele min bruikbare en onbelangrijke
soorten bij : een beeld van den toestand in de Indische gemengde
bosschen, waar alle hout ook geen timmerhout is. Op Java zijn
reeds vele goede boomsoorten sterk gedund. Het is de sohoone
taak van de Indische houtvesters, door verstandige kweeking
der beste soorten, den houtrijkdomi te herstellen en zelfs nog te
vergrooten, gelijk met goed gevolg door den aanplant van djati
geschiedt.
In dit overzicht kunnen natuurlijk geen bizonderheden omtrent
alle houtsoorten worden vermeld; zij zijn in vorengenoemden,
voor den bezoeker ter inzage aanwezigen, catalogus te vinden.
DJATIHO'UT (van Tectoina grandisi) is op Java het meubel-
en werkhout bij uitnemendheid: het is vast, sterk, vrij licht
(s. g. 0.65), scheurt niet en wederstaat voortreffelijk iedere wisse-
ling van klimaat en vochtigheid. GouvemementSKijatibosschen
vindt men vooral in de res. Rembang, Madioen en Semarang;
zij zijn gaandeweg voor 's lands schatkist een belangrijke en zeer
zuivere bron van inkomsten geworden. In de laatste jaren werd
per jaar 100 — 150 duizend Kub. M. djati-timmerhout gekapt, met
15
een netto-bate van ruim i millioen-guldlen. Het gebruik van djati
neemit öok in Nederland toe, hetgeen bij de grootere duurzaam-
heid boven eikenhout voor scheepsbouw, woningen enz., niet
te verwonderen is. Er zijn in het museum een groot aantal varië-
teiten van djati ten toon gesteld, als DJ. soengoe (hoomrdjati,
de beste soort). Dj. minjak (vet-djati) enz. Djati kapoer (kalk-
djati) bevat veel kalkphosphaat, hetgeen nogal hinderlijk is bij
de bewerking. Ons djati-hout en het teak-hout uit Br^tsch-Indië,
komen) van diezelfde boomsoort ; diaatom wordt djati ook wel Java-
teak genoemd, zie Buil. No. 8.
Vei^der vindt men de volgende belangrijke houtsoorten, die,
in tegenstelling met djati, wel „wildhout^' genoemd worden,
omd^t zij nog niet in geregelde cultuur zijn en dus uit het wild
moeten wordden ingezameld.
IJZElRHOUT. Dit is van verschillende boomsoorten afkom-
stig en steeds gekenmerkt door zijne zwaarte en hardiheid'. Er
behooren toe nani-nhout van de Molukken (Metrosideros), kepini-
hout van Riouw (Sloetia), belian-hout van Bomeo (Eusideroxy-
lon), bajang-hout van Ambon (Afzelia), enz. Eene beschrijving
van alle soorten, met afbeeldingen van den mikroskopischen
bouw (ook van djati-hout), vindt men in Bulletin No. 19.
EBBENHOUT. Dit is een handielsnaam voor verschillende
vaste donkere houtsoorten, meest uit de familie der Ebenaceae.
De beste soort (kajoe arang) komt van Maba Ebenus, een boom
van Boeroe en andere eilanden. Ook het zwarte kemhout der
Diospyros-soorten is een iroed ebbenhout.
SANDELHOUT. Deze geurige houtsoort (van Santa'.um
album) is vooral op Timor te vinden, maar wordt in Ned.-Indië
nog niet gekweekt, gelijk zulks in het groot in Eng.-Indië
(Mysore) wèl geschiedt. Cultuurproeven zijn echter nu op Java
en Madoera in gang. Sandedhout-olie dient als pari"um en is ook
een belangrijk geneesmidldlel. Sandelhout-uitvoer in 1900 van Ma-
kasar fl. 35000 en van Timor fl. 25000.
16
ALOÊHOUT. Mede een welriekende Indische houtsoort,
reeds in den Bijbel genoemd. Het museum bezit een aantal ver-
schillende soorten, o. a. van Aquilaria en van Gonystylus. De
Indische reukho«ten zijn tentoongesteld in de geneesmiddel-
kamer, nabij de vluchtige oliën.
WORTELHOUT van Ambon. Dit beroemde gevlamde hout
komt van de uitwassen aan de wortels van Pterocarpus, groote
boom en, waarvan ook de stammen voortreffelijk meubelhout
(kajoe sono) leveren.
KURKHiOUT. Dit zijn die lichtste houtsoorten. Sommige
zijn nog veel lichter dan kurk en vliermerg, zooaJs bijv. de
Aeschynomene, waarvan Indische helmhoeden vervaardigd wor-
den. Er is in het museum een dikke stam van eene soort kurk-
hout, n.1. Kajoe gaboes of Alstonia scholaiis, zóó licht, dat een
kind dien zou kunnen optillen. Terwijl het soortelijk gewicht der
ijzerho)uten stijgt tot 1.4, is dat der kurkhouteni vaak kleiner
dan 0.3.
ANDERE HOUTSOORTEN. Timoho^ of pèlet-hout (Klein-
ho'via hospita), fraai gevlekt en door de Inlanders voor hunaie
krisscheeden gebezigd. — Njamploeng-hoiut (Calophyllum), zeer
fraai meubelhout — Renghas-hout (Gluta), sterk en goed be^
werkbaar. — Soeren-hout (Cedrela), geschikt voor theekisten. —
Rasamala, van Altingia excelsa, de reus der wouden van W.-
Java, tot 70 M. hoog. — Waükoekoen (Schoutenia ovata), uit-
muntend taai hout voor d'e wagenmakerij. — Djoear en Djoe-
lang (Cassia^oorten), voor stijlen enz.
Van een aantal voorname houtsoorteni, zooals djati-, ijzer-
hout, walikoekoen, soeren^ djoelang, tamarinde, enz. zijn groote
planken en balken voorhanden; in de gangen en in de groote
vestibule (hal) zijn er de wanden mede bekleed. Daar, en in dien
gang achter de bamboe-plaats, staan ook kolossale tafelbladeni uit
één stuk, één met een middelliin van 2% M. Zij worden gesne-
den uit een stam met twee tegenover elkander staande wortel-
vleugels, dus in die lengte. Een geweldig blok hout van tjampaka
(Michelia) staat in de ms tegenover d^e deur naar 't bijgebouw.
Variëteiteaii van djatihout en ijzerhout zijn in waaiervorai bijeen
gebracht Ook i'eistigen wij diei aandacht op die fraa'.e meubels van
Indische houtsoorten, in deze vestibule geplaatst, In de tweed'e
o\'erdekte binnenplaats \'indt men een fraaie kast van Billitonsche
houtmonsters. In een aangrenzend hoekje staat eene systematische
vezelcollectie. Nog vragen de aandacht : de serie Indische landr
schapstukjes van M. E. H. R. v. d. Kerkhoff (Malang). De
Indische schilderijen hier en in die hal zijn meesti vshï D. Beynon.
Zie den beschrij venden catalogus' van het museum :
'Houtsoorten, door F. W. van Eeden. Ook in het, als extra-
bulletin uitgegeven, geïllustreerd werk . van Dr. M. Greshoff :
„Nuttige Indische Planten", vindt men sommige, om hun hout
belangrijke, Indische woudboonnen beschreven, als Calophyllum,
Cedrela, Pterocarpus, Santalimn, Gonystylus, Gluta, enz. In de
bibliotheek is o. a. te raadplegen het werk van Koorders en
Valeton over de Javaansche boschflora.
AFDEELING IV
INDISCHE KUNST EN NIJVERHEID
Dat de Inlamders zelvien een goed gebruik maken van de rijke
schatten hun door de natuur aangeboden, blijkt uit de talrijke
voortbrengselen van hunne kunstvlijt, in het museum tentoon-
gesteld.
Van het metaalwerk is het fijne filigraan-zilverwerk van
Padang beroemd. Zeer goed bewerkt, de gebrekkige hulp-
middelen in aanmerking genomen, zijn de koperen voorwerpen
van Oud-Agam (Sumatra), niet minder de Inlandsche wapens,
klewangs, krissen, lanspunten, vaak kunstig geciseleerd of met
koper ingelegd, de metalen scheed'en van fraai drijfwerk voorzien
en soms rijk versierd met edelgesteenten. Voorts de tinnen
voorwerpen vam Banka (o. a. sigarenkokers) en vele gouden en
zilveren sieraden van allerlei aard.
18
Als eene bizonderbeidl verdianieni die uit kolenschiefer ge-
sneden voorwerpen de aamidlacht : zij werden vroeger in de Z.
en O. Afd. van Bomeo door de Gouv. kolenmijn Oranje-Nassau
ingedfeeldle kettinggangers (dwangarbeidiers) vervaardigd an mun-
ten uit door zuivere bewerking.
Wel bekend zijn die uit hout gesneden, in dien vormi van
vruchten bewerkte, doosjes en andiere verlakte voorwerpen uit
Palembang. Eene vergelijkingscollectie betr. Japansch lakwerk
bevindt zich in een dier zijkastjes.
Opmierkelijk is het van veel gedold getuigend'e van kruid-
nagelen gemaakt knutselwerk, zooals theebladen, mtandjes,
scheepjes, enz. van Ambon, alsmjedb dé bloemen van veeren en
de bloemkransen, kunstig gesneden uit het vlierpitachtig mierg
van een boomi (Scaevola Königii), die op Temate dloor de
Inlanders bij feesten dien Europeanen worden aangeboden.
Van meer algemeen giebruik zijn de versierselen van hoorn
(en ook van den snavel van eene neushoorn-vogelsoort), schel-
pen en schildpad', waaronder zeer doelmatige rijstlepels van schel-
pen met hoornen handvat^ die vooral te Soerabaja worden ge-
maakt.
Het inlandische aardewerk is meest grof en ruw bewerkt;
eigenaardig zijn de dakpannen uit Djapara, (in zijlokaal B.)
De in het museumi aanwezige kleedingstukken en versierselen
van de bewoners van bijna alle gedeelten van den archipel,
geven een goed overzicht van de wijze waarop de Inlander zich
gewoonlijk en bij feestelijkheden tooit. Tegenwoordig wekken
de producten ,van Indische weefkunst in hooge mate de belang-
stelling. De smaak in de keuze van de kleuren der kleedij wordt
door de typische kleederdracht aangetoond, en al die natuoirHjke
kunstvaardigheid der Indische volken uit zich in de Ideedij, die
trouwens in de tropen meer sieraad dan nooddruft is.
De kleedingstukken der Javanen zijn gewoonlijk van katoen;
die der bewoners van de Molukken en andere oostelijke eilan-
den meestal van wollige stof. De Boegineesche, Timoreesche en
Bataksche kleedingstukken gelijken eenigszins op de vroeger in
Europa gedragen shawls en zijn het meest in doffe kleuren.
19
Op de afgelegen edlandieni draagt men nog baadjes van geklopte
boomschors: &ezA zijn in het museum» in allerled vormen: voor-
handien, ^1 of niet miet schelpen en figuren versierd'.
Het spinnen en weven geschiedit in Indüë uit de handi ; de kleu-
ren worden; er op Java meest dioor het „batikken" opgebracht ; die
Inlandsche katoen-industrie heeft echter veel moeite, om tegen
de Eoiropeesche te concurreeren; die fabneikniadg gemaakte
sarongs kunnen in die oogen der Inlandlers wèl ndet hun eigen
fabrikaat evenaren, doch zij zijn zooveel goedkooper en die In-
landsche bewerking is zeer omslachtig. Bij het batikken moeten
alle kleuren elk voor zich worden opgebracht ; de uit te sparen
gedeelten worden met was bedekt en na het verven weggesmol-
ten ; deze bewerking wordt zoo vaak herhaald tot d'at die figu-
ren in de verlangdie kleuren op het katoen zijn verkregen. De
figuren worden meestal uit de hand geteekendi, men miaaikt echter
ook wel gebruik van stempels (tjaps) waardoor dei bewerking
vlugger verloopt doch tevens meer fabrieikmatig en kunstloozer
wordt. De Inlanders, vooral de Javanen^ zijn in de versiiering hun-
ner nijverheidsproducten meestal symbolisch. Aan de figuren
ligt eene gedachte of voorstelling ten grondslag; dö uitwerking
echter is geheel fantastisch, zoodat men d'e grillige figuren vaak
moet gezien hebben om eenigszins de gedachte te kunnen gis-
sen, waarvan is uitgegaan. De kunst geeft hier de natuur niet
zuiver terug, ook ndet geïdealiseerd ; zij geeft alleen de grondge-
dachte aan de natuur ontleend en daarvan een ornamient gemaakt
In het museum is een groot aantal patronen aanwezig, deze dra-
gen verschillende namen zooals: die djarakbloem-, de roos, de
hertenjacht, de broedende pauw en vooral de door spitspirami-
dale figuren voorgestelde bamJboe-uitspruitsels. Sommige dier
patronen mogen alleen door hoofden en lieden uit den hoogeren
stand gedragen worden, gelijk ook de zonneschermen (pajongs)
voor alle standen op Java verschillen.
De batikkunst wordt hier te lande in de laatste jaren meer en
meer beoefend. In het laboratorium van het museum zijn zeer
goed geslaagde proeven op het gebied der batik^teohniek geno-
men dioor den heer H. A. J. Baanders, mej. M. Weerman e. a.
20
Bij het verven is hier uitsluitend gebruik gemaakt van plaivteii-
kleurstoffen als indigo, gambir, geelhout e. a. Deze proeven zijn
in het museum tentoongesteld'. Er nevens vindt men ook ge-
batikte weefsels van de hand des heemn J. Thom Prikker e.a.
Eene verhandeling over die Haarlemsche batik-proeven is te
vindten in Bulletin No. 25, terwijl in Buil. 23 alg^meene studiën
voorkomen over de bati k-kunst in Indië en in Nedierland.
Als voortbrengselen van echte Indische huisvlijt komen vooral
de verschillende soorten houtsnijwerk in aanmierking, stukken
van planken van gevels, kapiteelen van palen, waarop de wonin-
gen rusten (uit Djapara^ ; verguld Balineesch lof- en beeldhouw-
werk, waaronder tempelhoeders (krisdragers) en de vogel Ga-
roeda van Lombok afkomstig ; beeldjes van Nieuw-Guinea voor
versiering van de uiteinden van booten dienende enz.
Zeer fraaie voorwerpen zijn ook aanwezig op het gebied
van vlecht- en maiviewerk: sigarenkokers, tabaks- en sirih-
doozen, mandjes voor allerlei doeleinden en van allerlei grond-
stof. Alle deze zijn, behalve de zeer fraai bewerkte, soms ge-
verfde hoeden, niet bepaald voor diagelijksch gebruik bestemd;
het zijn meer luxe- of wel handblsartikelen. Vlechtwerk voor
edgen gebruik der Inlanders vindt men in de afdeeling vezel-
stoffen uitgestald.
Niet düirect een voortbrengsel vani Indischen arbeid zijn de
Ghdneesche muiltjes, rijk met goud geborduurd of mot opge-
naaide gekleurde glaskralen versierd; zij behooren tot het huis-
toilet der in Indië aanwezige Europeesche vrouwen.
In een der kasten vindt men een aantal kleine kunst voort-
brengsselen: Oud-Indische beeldjes, zilverwerk, versierde ma-
nuscripten, beschreven en beteekendfe lontarbladen, fraaie ko-
rans, &[yii., alsmede eenige kostbare ethnografica.
De Europeesche industrie heeft op verschillende Indische
producten de hand gelegd. Hieronder neemit het hoorn, van
hoeven en hoorns van buffels, eene voorname plaats in, voor
het vervaardigen van kamimen, lepeltjes, horlogekasten enz.
Evenzoo het schildpad, de rugschildèn van zee- en moeras-
schildpadden. Knoopen wordten, behalve van hoom, gemaakt
21
van i\xx)nK>teo (vruchten van Phytelephas macrocarpa) en wijn-
palmptten (Raphia vinifera); van schelpen, voomiainelijk die
pardniloBselschelp. Uiit soaumge horens snijdt men camieeën,
zooals uit soorten Cassis^ Stiombus, (de echte camee wordt
uit een edelsteen, den onyx, gesneden).
Het gebruik van mica (glimmier) voor lampeglazen, lampe-
kappen, vulkachels enz. is voldbend© bekende
Leguaan-, roggen- en slangenhuidien worden gelooid en in
hare oorspronkelijke kleuren of geverfd aangevoerd) voor het
maken van miuiltjes, boekbandlen, go-rdlelsi, portemonnaies enz.
De Indische z.g. leguanenhuidfen komen van d!e varaanhagedis
of menjawak (Hydrosaurus bivittatus), de roggenhuidien (ver-
keerdelijk vaak robbenhuiden genoêmid) van Trygon-soorten.
In dieze zaal is het dbor Th. Schwartze geschildlerde portret
geplaatst van dien heer F. W. van Eeden (1829 — ^1901), die de
stichter en deirtig jaien lang directjeur van het museum- was, dat
door zijne eniet^ tot bloei is gekomen. (Zie die levensschets van
F. W. V. E. in Buil. 25).
AFDEELING Va
(Eerste overdekte binnenplaats)
BAMBOE
Het bamboe behoort tot de familie dier grassen (Gramineae),
en de groeiwijze in „stoelen" (zoden) is dan ook düe eener reus-
achtige grassoort. In de dbor het museum^ uitgegeven „school-
albxMns" zijn eenige fraaie folbo's van bamboe-groed opgeno-
men. De kolossale stengels der bamboe zijn hol, zij worden
later houtig en dienen dian tot het bouwen van huizen, brug-
gen en tot het maken van een ontzaggelijk aantal benoodigd-
heden van het huiselijk leven dier Inlanders. Niet alleen een
groot gedleelte van zijne woning is van bamboe gemaakt, maar
ook voor zijn huisraad, gereedlschappen, wapens eo kleeding
bezigt hij bamboe als groodlsbof. Van het gespleten bamboe
maakt hij touw, vlechtwerk, hoeden, kleedeo, doozen, waaiers,
22
enz. Een bij de Soendianeezen in gebruik zijnd muziekinstni-
ment (die angkloeng, zie blz. 12) is geheel van bamboe ge-
maakt; door bamboestokjes over elkaar te wrijven weet hij
vuur te maJcen; in den oorlog plaatst hij de zoo gevaarlijke
scherpgepunte randjoe's in den grond om den vijand op ver-
raderlijke wijze te wonden, of wel hij plajnt om zijne kampong
eene versperring met de scherp-gedloomde bamboe doeri, die
vrijwel omdioordringbaar is. De bamboespruiten dienen als spijs
en worden ook als zuur ingemaabt (atjar bamboe). Dat de
bamboeplant bij dien Inlander in hooge achting staat, blijkt
uit de teekeningen waarmede hij bij het batikken zijne sarongs
vensiere en waarin het beeld van de uitkoniendle bamboe een
voomamie rol speelt (zie blz. 19). Bekend is de snelle groei
van bamboeloben; in den planbentuin te Buitenzoig heeft men
in 24 uren een groei van }i Meter waargenomen. Uitgestrekte
terreinen zijn dikwijls met in het wild groeiende bamboe zóó
bedekt, dat de harde stamanen en dichte takken een waren
levenden muur vormen. Gebeele dessa's zijn in het belang
dier veiligheid met dergelijke moeielijk doordringbare mazen
omringd^ zoodat de toegang tot de dtessa alleen bestaat langs
de wegen waar de gardoe's (wachthuizen, 's nachts bezet) zijn.
In de nabijheid van hoofdplaatsen as het voor dte bevolldi^
zeer voordeelig de bamboe te kappen ten verkoop, waardoor
er in het dichtbevolkte Java scans zelfs aan goede soorten van
dit materiaal gebrek is.' In Japan groeien er bijzonder stevige
en toch dunne bamlboe-soorten.' Het Koloniaal Museuni heeft
de cultuur dezer soorten op Java het eerst ingeleid, en stelt
eene fraaie verzameling Japansche bamboe's ten toon, die aan-
wijst hoe ver de Japanners oos vooruit zijn in het kweeken en
bereaden van bamboe voor meubelindlrstrie. Nattiurlijk zijn
ook al de Indische soorten bamboe in het museum goed ver-
tegenwoordigd; sommige hebben een lengite van 25 M. Merk-
waardig zijn de fraaie exemplaren van zigzag-groeiende bam-
boe, van de zwarte bamboe en van de gevlekte bamboe. Ver-
der vindt men in het museum eene menigte uit bamboe ver-
vaardigde voorwerpen (o.a. een- bank en stoelen), modellen van
23
bamboebruggeo, van bamboevezels gevlochtei hoeden (uit
Tangerang) enz.
Zie over bamboe o.a. het Bulletin van het museum, no. 7.
en het Tijdschrift der Ned. Maatschappij t. b. v. Nijverheid
1889. (In dit tijdschrift vindt men sinds de oprichting van het
museimi tot op heden, een groot aantal kleinere berichten en
verslagen, de instelling betreffend.)
ROTAN
Rotan, hier te lande algemeen verkeerdelijk Rotting en ook
wel „Spaansch riet"^) genoemd, zijn de meestaJ' dunne, ge-
meenlijk zeer lange stengels van palmsoorten, die over den
bodem van het tropisch woud kruipen of zich daar door het
geboomte slingeren. Rotan groeit dus niet in of aan het water,
zooaJs ons riet De uitloopers van sommige dezer slin-
gerpalmen worden, zooals de bekende mattenkloppers, in
groote hoeveelheid tot stuwing van de scheepsladingen naar
Europa gevoerd en in den handel gebracht. Van andere soor-
ten worden de kortere stamlmen voor wandelistoikken, para-
pluies en parasols gebezigdl Bomeo vooral levert eene ont-
zaggelijke menigte rotan-soorten; deze worden dbor de InJan-
dbrs in die bosschen gesneden, en met Chineesche stoomers van
Bandjjermasin en Ponitianak naar Singapore uitgevoerd. Men
vindt op deze binnenplaats, tot hoog langs de wanden, eene
groote verzameling rotan's, sommige zóó lang, dat zij tot den
top der St. Bavo of Groote Kerk alhier zouden kunnen reiken»
De nieuwe collectie handels-rotan's uit Palembang is in 1900
bijeengebracht.
Van de rotan's zijn de Semalmboe (Daemonorops melano-
chaetes), de Pinang- en Pinang oetan-soorten, de lichte, rechte,
ijzersterke Kedjatouw (Eugeissonda), het z.g, beerenriet, enz.
de belangrijkste. Onder de voorwerpen van Inlandische nijver-
heid in het museum aanwezig, bekleeden de sierlijke matten en
mandjes van gespleten rotan eene voorname plaats.
') Spaansch riet is afkomstig van eene rietsoort in Zuid-Europa (Arundo
Donax).
24
AFDEELING VI
PLANTAARDIGE PRODUCTEN, INLANDSCHE GENEES-
MIDDELEN, YERGELIJKINGS-COLLECTIES
In deze afdeeling treft men eene uitgebieiide, alpbabetisch
naar die plantengeslachten gerangschiikte, öodlectie aan van
plantenidieelen, plambensappen eniz., die ini db Inlandische huis-
houding, die geneeskunst enz. in gebruik zijn, alle afkomstig
uit Nedierl.-Indflë. De Ned. Indische medicijnen worden aange-
vuld door Britsch-Indische, zijnde eene volledige verzameling,
door den heer Dr. Kanny Lall Dey te Calcutta ingezondlen.
Ook vindt men er verzamelingen der hoofdprodlucten uit
andiere tropische gewesten, buiten onze koloniën. Deze diienen
als vergelijkingscollecties en zijn verkregen door ruiling met
andere musea of dbor schenking van Nedferlandsche consulaire
ambtenaren in den vreemde.
Nadere bizonderheden dienaangaande zijn te vinden in de
jaarverslagen van het Koloniaal Museum, en voorajl in de tal-
rijke geschriften en rapporben ov*er de vreemde koloniën, in dte
boekerij van het museum aanwezig.
AFDEELING VII
MINERATjEN
De mineralen van verschillende streken van den Neder-
landlsohrlndischen archipel, zijn in het museum door riKwisters
vertegenwoordigd. Aan de Haarlemsche verzameling ontbreekt
echter nog veel, en blijven dlis alle inzendingen welkom. Onze
verzameling is grootendeels bijeengebracht door ingenieurs van
het Mijnwezen in Ned'.-Indië, bepaaldfeilijk door wijlen dien hoofd-
ingenieur R. Everwijn en P. A. van Diest ; zij wordt nog steeds
door geschenken vermeerdierd eo is opnieuw gedetermineerd door
prof. A. WiCHMANN te Utrecht.^)
^) De in deze afdeeling geplaatste collectie Indische schelpen is gede-
termineerd door den heer M M. Schepman.
AM
25
Wie zich van de mineralen en gesteenten \'an Indilë op de
hoogte wil stellen, vindt in die bibliotheek van het museum
daarover een aantal geschriften met die daarbij behoorende
geologische kaarten. De belangrijkste werken over den bodem
en de geologie van Java en Madoera zijn die van Junghuhn
(1853) en van Verbeek en Fennema (1896). Sedert 1872
verschijnt geregeld het „Jaarboek van het Mijnwezen in N.-O.
Indië", een werk van groote wetenschappelijke waarde. In de
mineralenkamer hangt de topographische o\'er2*.chtskaart van
N.-O. Indië van 1901 ; wie detailkaarten wenscht te raadple-
gen, vervoege zich bij dien bibliothecaris.
Van die mineralen in Nederlandsch-Indië zijn vooral de vol-
gende te noemen :
TIN wordt in verschillende streken van den archipel, maar
vooral op Banka, Billiton en Singkep (res. Riouw), gevondien.
Het is het voornaamste metaal, dat door de Nederlanders in
Indiië ontgonnen wordt. De tin-industrie wordt in het musetun
toegelicht door eene uitgebreide verzameling ertsen, voor-
werpen van tin vervaardligd, kaarten, afbeeldingen en model-
len. Van de drie genoemdle eilanden zijn „schuitjes" tin aan-
wezig, d. z. die blokken waarin het metaal in het groot verhan-
deld wordt.
De opbrengst dèr gouvememenits-tinmijnen op Banka be-
dlroeg gediurende het werkjaar 1 900/1 901 het aanzienlijk cijfer
van 186000 pikols tin of ruim iij^ millioen kilogram; de ver-
koopwaardie van I pikol tin was in dat jaar ruim 97 guldten (in
1898 slechts 50 gulden). De tinmijnen op Billiton, die niet
rechtstreeks van wege het gouvernement, maar door de „Bil-
liton Maatschappij" worden ontgonnen^ leverden in genoemd
werkjaar 80000 pikiods tin. Genoemde maatschappij moet aan
dien lande fé van die winst uitkeeren; in 1899/ 1900 bedroeg
dit aandteeli 4^/10 millioen gulden, een veel hooger cijfer dan
gewoonlijk; in 't volgend jaar 3^/10 millioen. Op Singkep, dat
eerst in de laatste jaren geëxploiteerd wordt, werd in 1900 ruim
13000 pikols tin gewonnen. Op Banka zijn 14000, op Billiton
26
7000 en op Singkep 1500 vrije werkliedlen, allen Chineezen, met
de tinroantginining bezig.
Het tinerts kotmit voor als bestanddeel van, of in gangen
van, granieten („rotstin"), maar voomamielijk als fijne, zwarte
koirrels, die dbor het water van de rotsen zijn medegesleept
(„stroomitinerts") en nu door de mijnwerkers worden uitgewas-
schen. Deze bewerking wordt op die Indische tineilandten uit-
sluitend toegepwist. Men zie hiervoor de jaarboeken v/h. Mijn-
wezen voor 1874 en 1875.
In het museum ziet men eene voorstelling van dé ligging
der stroomtinlagen ini den bodlem, voorts monsters ongewas-
schen tinzand! en gewasschen en gesmolten tin. Ook het rots-
tin is door verschillende monsters vertegenwoordigd. Er is een
stuk tin, aangetast dbor de „tinpest", eene moleculaire veran-
dering, waardoor het tin alle samenhang verliest. Van wege het
Mijnwezen in Ned-Indië zijn uitvoerige mijnkaarten van het
eiland Banka uitgegeven. Over de tingewinning op Billiitoin
vindt men het noodige in een werk van wijleo den mijninge-
nieur C. DE Groot: „Herinneringen aan Bütong, 1887". Zie
verder den beschrijvendlen catalogus : Tin, door Dr. D. de Loos.
IJZER. Ijzererts komt voor op Java, Sumotra, Banka,
Celebes (o. a. Matano-mieer), Bomeo en Timor.
Een monster ijzererts, destijds ingezonden dbor den heer W.
L. DE Sturler, en afkomstig van Tanah-laut, Z. O. Afd. van
Bomeoi, bevat volgens scheikundig onderzoek 70 pCt. zuiver
ijzer. Het wordt over eene groote uitgestrektheid gronds zeer
nabij de oppervlakte gevondten'.
Van wege deo verren afstandl van af scheepplaatsen en van
wege de geringe hoeveelheid (geconstatieerd dbor het maken
van putten) komt echter dit eits voor ontginning niet in aan-
merking. Een andier monster, uit Timor afkomstig, bevat 88
pet. chroomijzer.
KOPER. Komt veelvuldig voor in de bovenlanden van Su-
matra, aan Bomeo's westkust en op Timor. Nog op verschil-
27 - -^ ..
lende andere plaatsen zijn kopereitsen in den archipel aange-
troffen doch in onvoddioendle hoeveelheid voor geregelde ex-
ploitatie. In het miuseuim zijn voorhanden monsters koperkies
(chalkopyiiet) van Mandhor (Bomeoï's westkust), gedegen ko-
per van Gorontalo (Celebes), verschillende koperertsen^ ou a.
malachiet, van Timor. Het koper woirdit hier em daar door de
Inllfemdlers ontgoninen (in Mandhor is van de bewerking van
kopereitsen niets bekend) en door hen tot verschillende voor-
werpen bearbeid, waarvan eenige onder de voortbrengselen
van nijverheid in afd. 4 zijn ten toongeslteld.
LOOD. Wel zijn loodertsen op velschillende Indische
eilanden aangetitxffen doch, evenals het koper, niet voldoendie
voor ontginning op groote schaal.
In de Wester-af deel ing van Bomeo komt o.a. zeer veel lood^
glans voor. Dikwijls hooge kosten van afvoer, lage marktprijs
en uiterst gering zilveigehalte, alles te zamen genomen, maken
de winning van loodglans in Indië tot eene slechte speculatie.
Uitmuntend' looderts kom.t voor in de Padangsche boven-
landen; tijdens den Padtioorlog smolten de Inlandteirs daar
lood uit, voor kogels. Het museum heeft uit dat gewest mon-
sters loodglans en loodcarbonaat (cerussiet), verder loodlglans van
Bomeo's westkust en van de Berou'sche landen ter oostkust.
GOUD. Het goud wordt (meest als stroomgoud) aange-
troffen op Sumatra's westkuist, op' Bomeo's wester-, zuid- en ooster-
af deeling, op Celebes, Tknor en Bat jan, en, in uiterst geringe hoe-
veelheden, ook op Java. Het werd tot kort voor dezen alleen
ontgoonen door Inlanders en Chineezen. Door de laatsten
vooral op Bomeo, onder meer ook in de afd. Sambas: in de
laatste jaren bedroeg de opbrengst aan goud in Bomeof's Wester-
af deeling 1500 — 2000 thails. (i thail is 54 gram goud, ter
waaide van ongeveer 70 gulden). In de laatste jaren zijn even-
wel tal van concessies voor gouddielverij aangevraagd en ver-
kregen voor het Europeesch kapitaal, bovenal voor Borneo's
Westkust, voor de Z. en O. afd. van Bomeo, Noord^<^élebes
en de Padangsche Bovenlanden. De toekomst dezer Euro-
28
peesche gaudmiji>nij verheid is echter nog zeer onzeker,
en het goudizoekem heeft al veel teleurstelling gegeven.
In het museum zijn monsters goudhoudend bismutherts
van Bomeo's Westerafdleeling, gedegen goud. van de Padang-
sche Boveolajiden en van Middein-Sumatra, stroomgpud uit de
Atjeh-rivier, sitiofgooid' vaan het edlaixl Ba/tjan, gediegen goud van
Timor, gouderts van GorontaJo (Celebes). In Meniad'o heeft
men nu de oobginningen der Ned. Ind. Mijnbouw Mij., te Soe-
maJata en Paleleh; opbrengst in 1900: 350 KG. goud en 2300
KG. zilver. In die oudheid hield mien Sumatra en het
nabijgelegen Nias voor fabelachtig rijke goudlanden, miaar
diaaivan' is tot heden niets gebleken : de goudiproductie in Oost-
Inddë haak niet bij die in West-Indië. Zie dfen beschrijvendlen
catalogus: Diamant en ediele metalen, dbor Dr. D. de Loos.
PLATINA. Dit metaal wordt meestal in de goudgraverijen
gevonden ; het is bijna zoo kostbaar als goud', maar komt in nog
geringer hoeveelhedien in Indië voor. Platina is geheel onmisbaar
in 'de chemie en die techniek, bijv. voor de dtestilleerketels in
zwavelzuur-fabrieken, voor de bliksemafleiders enz.. Monsters
gedegen platina van Martapoera en Tanah-laut (Bomeo) ajn in
hiet musetunii voorhanden. Op >de laatstgenoemdie plaats komt
het voor met cinnaber, lauriet, osmium, iridlium enz.
STEENKOOL. Bruinkolen en zwartfcolen. Het museum
bezit daarvan eene groote verscheidenheid: Bruinkolen van
Java (Buitenzorg), Sumatra (Palembang), Bomeo (Z. en* O. en
W. Afd.), Seran (Ceram), &niz. Zwartkolen van Sumatra (Pa-
dlangsche Bovenlanden, Benkoelen), Bomeo (Z. en O. en W.
Afd.), Celebes (Makasar), Nieuw-Guinea. Vooral is er in dé
vitrine uitgestald eene rijke verzamddng van het Ombiliën-ko-
lenveld op Sumatra Dit veld^ in de Padlangsche Bovenlanden,
wordt sedert Nov. 1892 door den Staat geëxploiteerd. Er is
echter nog slechts een klein gedeelte van dit uitgesitrekte ko-
lenbekken in ontginning, nabij Sawah Loento; de opbrengst
bedroeg in 1900 ruim 196000 ton, met ^ millioen gulden
^vinst. Ook Bomeo is rijk aan kolen. In de Z. en O. Afd. wer-
29
den deze vroeger van regeeringswege antgoamen, later alleen
dloor particulieren) — doch ook van de particuliere nijverheid,
wat betreft het winnen van kolen, is daar weinig meer over,
alleen iets in Koeted, voor eigen gebruik der betrokken maat-
schappijen. In Koetei bediroeg de productie in 1900 ongeveer
6000 ton. Voor andere koleinlagen, zooals in Bemkoelen, Pa-
lembang, Bantami, de Preanger, Djokjakarta, zijn concessiën
aangevraagd. Zie den beschrijveniden catalogus: Steenkolen
dbor Dr. D. de Loos.
AARDOLIE (PETROLEUM). De ontginning van dit pro-
duct op groote schaal geschiedt eerst in de laatste jaren. Reeds
lang werd de aardolie hier en daar door de Inlanders voor de
lampien gebezigd. In 1900 — ^1901 is door de Dordtsche Petro^
leumrMaatschappij op hiare terreinen in Soerabaja en Rem-
bang gewonnen 1,645,000 kisten (a 37,8 liter) lichtpetioleum,
êas ongeveer 61 niiillioen liter; voorts 14500 kisten paraf fine-
olie, 400,000 KG. paraffine en 450,000 KG. asphalt. In de buör
tenbezittingen wordt petnodeum nu geëxploiteerd in Palembang,
in Koebei en vooral in Langkat, res. Sumatra's Oostkust. (Op-
brengst in 1899 : 1,800,000 kisten of 68 mdllioen liter, zijnde
ys van 1898; in 1900: 72 millioen.) In 1901 is zeer veel petro-
leum» verkregen in het landschap Perlak of Peureula (Atjeh). De
opbrengst der petroleumibronnen, en dientengevolge de waarde
der aandëelen in petroleumrmaatschappijen, is dus in Indië zeer
wisselvallig. Het museum bezit een aantal monsters uit de
voornaamste Indische petroleumbronoen, met voorsiteilling van
die wijze waarop de petroleum voor dbn handel verpakt wordt,
en verschillende destillaten, uit ruwe petroleum en petroleam-
resten in het laboratorium van het museum gewonnen. Verdier
zijn nog mioosters voorhand^ van Cheribon, Probolinggd, Bor-
neo, Palem'bong, enz. Er staat een groote cubus van Java-pa-
raffine smeltpunt 67°, uit Java-petroleum in 't groot gewonnen,
door de Dordtsche Petroleum Mij. Deze paraffine is zeer zui-
ver en kan vloor vele doeleinden was vervangen, o. a. ook bij
het batikken. (Zie Buil. 25). Zie over d'e Ned.-Ind. petroleum-
30
indoistrie het werk van L. P. de Stoppelaar en den beschrij-
vendien catalogus : Petroleum door Dr. De de Loos, 2d'e uitgave.
AARDHARS. Het viDorkomen van aardachtig asphalt,
(incl. aardhars, bergmeer, aardpek), is in verschillende plaatsen
van Indië waargenomen en staat soms in verbond met de aan-
w^ezighiedd! van petroleum in den bodem!. Een in het laborato-
rium geanalyseerde Indische aardpek gaf ongeveer 15 pCt.
asphaltolie, 25 pCt. asphalt, 15 pCt. watier en 45 pCt. asch. Het
museum bezit monsters aardhars van die Saoga-Sang^iivier, van
Buitenzorg, Krawang en uit de Tji-Boerial, nes. Bandoeng. De
uit laatstgenoemde rivier (ook bekend', omidiat alle daarin ge-
worpen voorwerpen met een kalklaag bed'ekt worden) afkom-
stige aardhars heet bij de Inlanders Batoe sella, zadblsteen, en
dient hun tot de bereading van inkt.
MARMER en BOUWSTEEN. Marmer van Patjitan (Java).
Verschuilende marmersoorten' in groote stukken, van de Pa-
dangsche Bovenlanden, alsmade dioriet, diabaas, kalksteen^
porfier, kalkzandsteen enz. uit hetzelfde gewest. Verder is er
eene verzameling fraaie monsters marmer van de meest ver-
schillendie tinten uit de groeven te Wadjak (Kediii). Om-
streeks 1888 is de aandacht meer op het voorkomen van mar-
mer in Indië gevestigd ; het moeilijk en kostbaar vervoer uit de
binnenlanden levert een groot bezwaar op. De priizen van> mar-
meren tegels, voor bevloering van deftige woonhuizen, welke
van Iti^iiü worden aangevoerd, zijn in den laatsten tijd zeer
laag. Ontginners van marmerlagen in Ned- -Indië schijnen daar-
tegen moeilijk te kunnen concurreeren.
Als bouwmateriaal gebruikt men in Indië allerlei berg- en
riviersteen. De eilandjes benoorden Java leveren veel koraal-
steen voor fundeeringen. Kalk wordt er gebrand uit kalksteen of
marmer, uit koralen en uit schelpen („sirih-kalk"). Van al deze
materialen vindt men in het museum monsters.
GIPS, PORSELEINAARDE, enz. Fraaie monsters gips zijn
voorhanden van Bandoeng, D japara en Soerabaja (Java), van
31
Makassar, Timor, Borneo (Z. en O. Afd.). Porselei naarde (kaoline)
is er van. Billiton en Bandjermasin ; vormMei vam Djokjaikarta.
Bij den aanleg voor kunstvlijt, die die Inlanders zoo bizondier
kemnerkt en die CK>k uit het ruwe door hen vervaardigde aarde-
werk blijkt, is het wen&chelijk, dat het maken van fijner aarde-
werk en* porselein bij hen wordt aangemoedigd.
EETBARE AARDE. Het eten van aarde (geophagie) is
op Java en somimige andere eilanden, bijv. op Sumatra in de Pa-
dangsche Bovenlanden en Angkola, niet zeldzaam^. Dergelijke
aarde bestaat uit eene fijne kleisoorty die alleen anorganasche
stoffen en soans wat bitumen bevat, en als voedsel dus waardie^
loos is. Zij wordt met zorg gewasschen ; het süb wordt na een
nacht bezinken gewreven en tot schijfjes of pijpjes gevormd.
In Soerabaja worden deze met zoutoplossing bestrooid, met klap-
perolie bestreken, en daarna geroosterd; de Dajaks drogen de
aarde in de zon. Gewoonlijk wordt eetbare aardde als lekkernij
gegeten, het gebruik van dit onverteerbaar gerecht moet natuur-
lijk tot verstopping leiden. Het museum bevat een groot aantal
monsters eetbare aardfe^ bereid' en onbereidl Zij zijn in de mid-
den-vitrine bij elkander geplaatst
ZWAVEL. Zwavel uit kraters en solfataren van verschillende
vulkanen^ als van den Papandajang, de Gedeh, het Wajang-
gebergte, van Passoeroean (Goenoeng Walirang), alle op Java,
en van den Merapi op Sumatra. De zwavel wordt in Ned.-Ind!ië
slechts in geringe mate ontgonnen; voor geregelde exploitatie
schijnen de hoeveelheden te gering.
lOD'IU'M. Dit wordt in Soerabaja uit minerale bronnen ver-
kregen. Te Genoek watoe werd in de laatste jaren gewonnen
2500 kilogram i'oodkoper p. j. lodüum en ioodVterbindüngen die-
nen in de geneeskunst en de techniek, o. a. photografie.
ZOUT. Het museum bevat ruw zout van Soemenap en Boen-
der (Madoera); gezuiverd zout (tsarat) van de zuidkust van
Java ; zouthoudende aarde en daaruit gewonnen zout van Timor.
32
MICA (GLIMMER). Fraaie monsters zijn er van de Banggai-
eilantdlen, waar mica voorkomit, — • redien waarom het in Indië
wel „Batoe Banggai" beet. Deze vindiplaats schijnt echter thans
uitgeput en er wordt vani Singapore ingevoeld. Ook komt het
voor op Timor.
Vani 'de overige in het museum vertegenwoordigde Indische
delfstoffen verdienen nog de volgende vermelding :
Bruinsteen (mangaanerts) van DjokjaJcarta (opbrengst 2 — 5000
ton p. j.) — Zinkblende van Cberibon — Molybdeenglans van
bet Siboemboenhgebergte (Simiatra) -r- Wolframiet van Billiton
en Singkep — Chrooimiizererts van Atapoepoe — Bismuthglans
van Landak — Ddamanthoudend' zand van Bomeo's Z. en O.
Afd. — Guano van Panaroekan (Java) — Lava en vulkanasche
asch van verschillende vulkanen, alsmede monsters mergel-,
boschr en bouwgrond, o. a. eene verzameling „padas" uit de
Preanger Regentschappen.
AFDEELING Villa
ZOÖLOGISCHE AFDËËLING
Daar het Koloniaal Museum uit den aard der zaak niet een
zuiver zoölogisch karakter draagt, behooren vkalledige verzamelin-
gen van opgezette dieren daar niet thuis.
'De voorwerpen, die aanwezig zijn, dienen dan ook voorna-
melijk om in 't algemeen een denkbeeld te geven van de Indische
fauna en om den oorsprong van eenige dierlijke producten toe
te lichten, voor zooverre zij betrekking hebben op handel en
nijverheid.
Het is dan ook hoofdzakelijk om deze redenen, dat de dieren
en voortbrengselen uit het dierenrijk in verschil lendfe groepen
verdeeld zijn ; zoo vindit men bijv. in een doorgang een kast met
de eetbare vogelnestjes, salanganenoestjes (van Collocalia fuci-
phaga), voornamelijk uit de grotten en holen aan de zuidkust
33
van Java, en die tripang (Hodothuria), dat zijn gecBroogcle zee-
beurzen en zeeaugurken, levendte tussGhen koraald&eren. Bekfe
dienen hoofdzakelijk den Chineezen tot voedsel. De overige
voedingamididelen uit het dierenrijk zijn geplaatst in Afd. lo;
daar bevinden zich o. a. een aantal visschen, waarooder eene
baai-soort, verschillende gawmalen en de daarvan vervaardigide
trasisi, eieren van schildpadden en den hierna nog genoemden
Varanus (eene soort hagedis), slakken, keverlarv^ï, gaai^kook-
te en gedroogde reepjes buffelhuid, verschillende soorten dier-
lijk vet, enz.
De collectie horens en schelpen is grootienideels geplaatst in
de mnneralenkamer; in de ladlen onder de vitrine (vooraiohtig
openschuiven !) De Voornaamste kunstvoorwerpeni, uit materialen
van het dierenrijk, zijn tjemtoongesteld in eene vitrine van Afd. 4
(Indische kunst en nijverheid), waar men oua. allerlei voorwer-
pen aantreft, vervaardigd van slangen en leguanenvel, uit schold'-
pad, ivoor en hoorn, van paarlmoerschelpen en horens, van kop-
pen van een neushoomvogd, van akar bahar, enz.
Al het overige bevindt zich in db eigenlijke Zoölogische afdlee-
Hng (Villa).
Uit het tenboongestelde in deze kamer stippen wij het vol-
gende aan:
De huiden en vederen van de schoonste vogels van deo Indi^
schen archipel (bijv. de paradijsvogels, Paradisea minor, pa-
puana, e. a.) hebbei) een groote handelswaarde en worden veel
van de inboorlingen van Nieuw-Guinea, Halmaheira en andere
oostelijke alandien ingeruild!. Men tracht nu de vemietigjng der
vogels, waartoe deze handel dreigde te zullen leiden, door strenge
bepalingen te beperken.
Evenzoo hebben de z.g. aigrettes der reigers groote handelsr
waarde. Interessant zijn verder : db groote kroon- en victoriadiui-
ven, de neushoorn- of jaarvogels, de ijsvogels en de papagaaien,
waarvan bij eene soort de beide geslachten zeer verschillend ge-
kleurd zijn, nJ. het ééne groen, het andere rood en paaisch-
rood.
£en artikel dat bij de Inlanders in hooge achtingi staat en
34
duur betaald wordit, is die rhinoceroshoom, wiens iiuwendig weef-
sel aigeschrapt als middel tegen de gevolgen van slangebeet ge-
bruikt wordit ' — ' doch volkomen waardieloos is.
Een andere door hen gezochte grondstof zijn de baleinachtige,
ronde, buigzame takken van een zeepolyp (Gorgoniia), bij de In-
landiers bekend als akar bahar (rotsworted) en veel gebruikt voor
het maken van armbanden, ooarbelletjesi, kralen, enz. ; een groot
exemplaar van de akar bahar is aanwezig, benevens een paar
daaruit gemaakte miet goud en diamanten gemonteerde armi-
bandien. (In afdi IV.)
Het maken van kunstbloemen uit vederen wordt voornamelijk
op Amboo beoefendi; de dbor de Inlandsche vrouwen aldaar
vervaardigde voorwerpen overtreffen in zuiverheid en getrouwe
nabootsing verre het Europeesche fabriekswerk. Ket museum be-
zit daarvan o. a. nagemaakte takken van den muskaatnoot- en
van den kruidnagelboom met de bladderen, bloemen en
vruchten.
GEiKiKOS (tO'ké's) zijn een soort groote hagedissen, die in
de huizen voorkommen en zich vooral 's avoodls aan muren en
plafonds bezighouden met het vangen en verorberen van ge-
vleugelde en ongevleugelde insecten, 's Nachts laten zij him* hel-
der geluid : toké hooren. Zij hebben fluweelzachte verbreede tee-
nen, waarmede zij tegen de gladste voorwerpen (zuiver schoon
spiegelglas uitgezonderd) kunnen loopen. Het bijgeloof zegt, dat
de toké's giftig zijn. Behalve huizen bewonen zij boomen, rotsen
of zij vertoeven op den grond' ; bij regenachtig weder zijn zij zel-
den achtbaar. Eene algemeene soort is Gecko guttatus; op Su-
matra vindt men Gymnodactylus pulchellus; er zijn ook soor-
ten voorzien van een valscherm, huidplooien terzijde van den
kop, langs het lichaam en de ledbmaten. (Vliegende draken.)
TJITJAKS (Hemddactylus-soorten) zijn Ideine haged&ssen, die
evenals de gekkxys, maar in veel grooter aantal, in de Indische
huizen voorkomen waar zij hunne eieren leggen achter schilde-
rijen, op kasten, enz. Men mist deze aardige vlugge diertjes
35
ongaarne in de wooing^eni, ook omdat zij steeds op insecten-
jacht zijn.
LEGUANEN, zooals de oneigenlijke naam voor de menja-
wak's (Varanus of Hydiosaurus) luidt, zijn niet verwant aan de
eigenlijke leguanen uit Z.-Amerika. Zij leven zoowel op den
grond aan de oevers van rivieren, als in het water; hun voor-
naamste voedsel bestaat uit levende dieren, vogels en kleine
zoogdieren ; op eieren zijn zij zeer belust. Overdag vertoeven zij
bij voorkeur op takken boven water, waarin zij zich, zoodra ge-
vaar dreigt, laten vallen. Hun vleesch zoowel als hunne eieren
worden gegeten, die huiden zijn een handelsartikel geworden
(blz. 2i), zoodat de prijs hoog genoeg gestegen is om de jacht
op deze fraaie, groobe, ongevaarlijke hagedissen, winstgevend te
maken, doch waardoor het gevaar is ontstaan dat de dieren
geheel zullen worden uitgeroeid. Kun vet wordt £rebruikt als mid»-
del tegen het roesten van ijzer en staal, en is vooral ook een
gezocht middel tegen brandwonden.
DUIZENDfPOOTEN (klabang), waarvan zeer groote vormen
in Indië voorkomen, leven overdag ooder steenen, mos en allerlei
planten, zij komen 's avonds te voorschijn om zich voedisel te
verschaffen, bestaande uit insecten en andere kleine dieren;
vele zijn gevreesd om de pijnlijke, soms gevaarlijke beten, welke
zij kunnen toebrengea De gewone soort op Java is Scolopendm
javanica ; eene zeer groote is Scolopendra de Haanii. Zeer ver-
schillendie groote giftige soorten wordfen met d^en algemeenen
naam van Scolopendira morsitans aangeduid.
SLANGEN, SPINNEN, SCHORPIOENEN enz. Ondier de
slangen, treft men aan', de giftige Bunga rus-soorten., in Indië be-
kend onder den naam „oeler welang" ; en ondier de spinnen, de
„vogelspin.''
Alle gekko's, tjitjaks, z. g. leguanen, dtiizendtpooten, slangen,
spinnen, enzw zijn opgesteld m kast i8, 19 en 20; terwijl de eerste
bovendien die dieren bevat, waarvan ondlerzocht is, of zij vei^ft
36
bevatten en waarom op het onderste etiket naar de Vergift-
rapporten verwezen wordt.
Op die vitrine-kast vindt men de zoo gevreesde, alles vemaélende
witte mieren (rajap) of termlieten (Termes fatalis en andere soor-
ten), waarvan de koningen zoowiel als dei arbeiders, die soldlaten,
de woning der koningjin, stukken hout en andere grondstoffen
door dei witte mieren dloorknaagd, aanwezig zijn. Ook die hout-
bijen van het geslacht Xylocopa, veelal oneigenlijk „koembang"
d. i. kever genoemd, zijn te vreezen. In hooge mate verdient de
malaria-muskiet ((Anopheles) met bijgevoegde, kosteloos verkrijg-
bare toelichting de aandacht (zie voorts Buil. 25, blz. 11.)
Paarlmoerschelpen, schdldlpad en glasspons bevinden zich on-
der de ramen en andere sponsen benevens eendge horens en ko-
raalgewassen in kast 18.
INSECTEN. Tot deze af dbeling behooren pok : eene belang-
rijke collectie insecten, die door hunne leefwijze schade toebren-
gen aan de oultuurgewassen, zooals aan de kokosboomen (o.a*
Rhynchophorus Schach) ; aan de theestruiken (o. a. Helopeitis
theivora), aan het suikerriet, (o.a. Cyllo leda enz.) ; aan de kina-
boomen, (o.a. Attacus atlas); aan de rijst, (o.a. walang sangit,
dl i. Leptocorisa acuta) ; aan de maïs, (o. a. Gelechia ceireal*ella.
Eene prachtige verzamelinig der suiker-vijanden vindt men in
afd. XL Overigens vindt de insectenliefhebber hier eene niet
zeer groote, doch fraaie en goed gedletermdineerde collectie vlin-
ders en kevers, voldoende om een denkbeeld te geven van de
entomologisohe schatten van Insulinde. Exemplaren uit and^e
tropische gewesten zijn ter vergelijking aanwezig. Het is geoor-
loofd alle schuifladen open te trekken, mits men het maar zeer
voorzichtig doet.
Voor de dieren, enz. uit Suriname, zie men bij de „Nederl.
West-Indische af deeling."
VEZELKAMER
VRCCHTENKAMKR
37
AFDEELING VIII/^
VEZELSTOFFEN
De verbazende rijkdlcwni der natuur van Nederlandlsch Oost-
Indië blijkt vooral uit het groote aantal voor de nij verhedd bruik-
bare vezelstof f em In dit opzicht is het Nederlandsch-Indische
eilandeogebied betrekkelijk rijker dam het vasteland van Britsch-
Indië. Evenals van houtsoorten is het muséum, wat die vezel-
stoffen aangaat, beter voorzien dan eeraige verzameling in
Europa.
Men kan die plantaardige vezelstoffen in drie groote groepen
indleelen : i°. vezels afkomstig van basten (van tweezaadlobbige
planten), 2°. die uit bladeren worden afgescheiden (meest van
eenzaadlobbige planten),, 3°. vruchtpluis of dons, in de vluch-
ten», om of aan de zaden, voorkomend, — dus geen ware
„vezels.''
Tot de eerste groep behooren: ratneh (Boehmeria nivea),
vezels die het zg. graslinnen leveren. Ofschoon de rameh geen
gras is en ook niet in China, maar wat zuidelijker, groeit,
hebben de Engelsche kooplieden de rameh „Chdna-gras?' ge-
doopt. Deze vezel mimt uit door ongewone sterkte, lengte en glans.
In den laatsten tijd neemt het rameh-verbruik in Europa sterk
toe, o. a. voor de z-g. netelwol. Men kan er prachtige weefsels
van maken en ook bizondier sterk papier (rauntbiljetten). Zij
zouden nog meer practische aanwending vinden indien de veaels
op eenvoudiger wijze dan tot nu toe geschiedt in het groot waren
af te zonderen en te zuiveren ; voortdtirend is men bezig met
ddt probleemt Zie o. a. in dtei bibliotheek het verslag van het
Internationale Rameh-Congres te Parijs in 1900. Een aantal
berichten over rameh* en andere vezels vindt men bij voortdu-
ring in het weekblad' De Indische Mercuur, waarvan een vol-
ledig exemplaar hier aanwezig is, nd. Jaargang i — 25, e. v.
Jute (Corchorus capsularis) in alle tropische landen ge-
kweekt; maar vooral in Bengalen, waar per jaar 500 millioen
K.G. jute gewonnen wordt. De stengels wordeni als vlas in water
38
geroot en van den bast ontdlaan, deze uitgespoeld en gedroogd ;
de overblijveode geschilde stengels leveren houtskool of worden
gebruikt voor hekwerk om de sirih-tuintjesi. De vezels worden
voomaimelijk verwerkt tot grof weefsel voor balemi en koffie-
zakken ; evenwel laten er zich ook fijnere weefsels udt vervaar-
digen. De bloei dier Engelsche jute-indbstrie dateert van den
Krimnxwrlog, toen er geen vlas en hennep uit Rusland' werd
aangevoerd.
Kakatjangan, Indische of Sunn-hennep (Crotalaria juncea)
levert zeer sterk touw, dat in vochtigen toestand sterker is dan
in drogen; verder maakt men van de vezels zeildoek, goeni-
zakken en \an den afval papier.
Waroe-vezels, bereid uit bast van Hibiscus-sooiten. Vooral
Hibiscus tiliaceus is zeer algemeen over den geheeleo archipel
verspreid; zijn bast die veel op dien van de linde gelijkt, wordt
gebruikt voor allerlei touwwerk. Op reds en als ander touw
ontbreekt, bewijst de waroe-boombast goede diensten.
Sidagori-bast (van Sida compressa), Kekembang laut, bast
van den „duivels katoen-boom" (Abroma augusta) leveren zeer
goed touw op.
Ploso (Butea frondosa) is een boom die nuttig kan zijn in
velerlei opzicht: de wortedbast levert vezels tot het breeuwen
van schepen ; de bloemiera geven kleurstof ; het sap eene soort
kino; bladeren dienen als pakpapier en* als buffelvoeder.
Die papiermoerbezie (Broussonnetia papyrifera) oorspronkelijk
uit Japan, China eaii Siam, in Indië gekweekt; db binnembast
levert een soort natuurlijk papier,, dat sindls oiverouden tijd in
het oosten gebruikt wordt. Op de Zuidzeei-eilandien dient dit
papier als kleedingstof.
Verder zijn er vele vezel-leverende Ficus-soorten (\TJge-
boomen).
Voorts : Tangkiel vezel en Ganemoe (Gnetum Gnemon en la-
tifolium); Poeloes, Kemadoeh (Laportea öostata); Poempoer
oetan (Urena Blunuei) ; Kakapasan, (Phaleria v. Drimyspermum
Blumei) ; Bdntinoe, (Melochia indica) ; Sampora (Columbia java-
nica) enz.
39
Tot de tweede groep behooren : Pisang-vezels uit de stengels
van Musa Cliffortiana en andiere soorten; de stammieni der
pisang, vooral die wilde soorten, kunmeni ook vezelstof geven die
o.a. geschikt zou zijn voor de papierbereiiding. Eerne soort van pi-
sang, nl. de Koffo (Musa textilis) levert de Manila-hennep, die
uit den stam of tronk woiTtten bereid als de planit volwassen is, nl.
op driejarigen leeftijd. Planten, die vrucht dragen, leveren geene
goede vezels, gekapt leveren zij na korten tijd weer spruiten, zoo-
dat een goed onderhouden bosch tweemaal 'sjaars een oogst
kan leveren. De stam is bekleed met over elkander liggende ree-
pen, die na het verwijderen der bladeren van elkaar worden ge^
scheurd; zij zijn 3 — 4 cM. breed en 2 — 3.5 M. lang. Zij worden
eerst in smallere reepen verdeeld, en daarna van het meer vlee-
zige gedeelte bevrijd door ze tusschen eene plank met daarboven
geplaatst mes te trekken, dan worden ze gedroogd en zijn dan
voor den handel gereed. Manila-hemnep wordt vooral gebezigd
voor' het veïtvaardigen van touwwerk, kabels, drijftouweo voor
machines enz. Vroeger was de koffoteelt belangrijk op die Songi-
en Talaut-eilanden, maar de Europeesche katoentjes hebben
ook daar het inlandsche materiaal grootendeels verdrongen. Op
Java wil men trachten, de Manala-hennepteelt bij de bevolking
ingang te doen vinden. Zie voorts over de Manila-hennep het
Bulletin no. 10.
Vezels tot dezelfde groep behoorende zijn die van de ananas
(Ananassa sativa,), en van de agave (Agave canitula) eene op
Java in het wild groeiendie soort, die uitmuntende zilverwitte
vezelstof llevert. Ook de Fourcroy a-vezel. Voorts pandan-vezels,
uit de luchtwortels en uit de bladeren- van verschillende Pan-
danufinsoorten, waarvan sommige in Nedi.-Indië' bekend zijn dbor
de welriekende bloemtrossen ; van de bladereni worden stoel- en
vloermatten gevlochten, die bestand heeten te zijn tegen de
witte mieren.
Van uitgebreide toepassing zijn óe veziels verkregen uit hiet
buitensite omhulsel van de Cocosnoot of klapper (Cocos nucifera).
Dei bolsters worden van de noot getrokken met een ijzeren pen,
dlie in den gitoind is bevestigd ; daarna worden zij geweekt, soms
40
zes maiaodleni lang, vervolgens gaan zij dIcxMr een braaikniachine,
wordten giedroogd, gehekeld en in bimdlels gepakt voor dien haav
del. Deze vezels zijn dan nog ruw en alleen voor borstelwerk ge-
schikt ; door andere werktuigen wordden zij laiter gezuivord en
gereedi gemaakt omi gesponnen te word-en. Die bereidse vezels wor-
d!en in balen van 200 Eng. pond' ^) geperst en verzondlen. Van
de vezels — roonikleurig tot zwartachtig — weeft men matten,
van het afval maakt men pakking voor stoomgeleidlingen,
vroeger ook briketten tot het stoppen van lekken in sdheepswan-
djen (door het sterke uitzetten bij opslorping van vocht sluiten de
vezels waterdicht tegen elkaar, doch diaar dieze uitzetting te
sterk bleek, wordt dit cocos-produot niet meer voor dit doel
gebruikt) de grovere vezels levenen borstels. Zg. dubbele cocos-
noten of „Cocos die mer" (van Lododcea) staan in d!e vruchten^
kamer.
Gomoetoe, idjoek, bruinzwarte vezels dier bladsGheeden van
dten Arènpalm (Arenga sacchaiifera). Deze palm levert ook
sagoe, palmwijn (sagoeweer) en suflker; het hemt is hardl en
duürzaajiL De inlanders bezigen de vezels voor dakbediekking
en tot het maken van touw en kabels; het fijnste, woEdgste ge-
deelte der vezels wordt door de Chineezen gebruikt als werk
voor schepen en ook als tonder, en veel naar China verzonden.
De lange pennen, die zich tusschen de overige meer wollige
vezels bevindien worden als schrijfpennen dioch ook wel als pijlen
gebruikt. De boom kan van deze vezelstof beroofd worden zon-
dter diat dit hem nadeel doet, en geeft gedurende zijn leven twee
opbrengsten, samien ongeveer 9 KG. wegende. De waardie dier
gomoetoe-vezels hgt voornamelijk in het fedt dat zij in zeewater
niet rotten en diaardloor bij uitstek geschikt zijn tot het bekleedien
van ondierzeesche telegraafkabels.
Bladeren die als zoodanig gebruikt worden voor het vervaar-
digen van vlechtwerk levert o.a. de Gebangpaïm (Corypha Ge-
banga). Deze palmsoort is op Java d'e eenige, welke ter plaatse
waar zij groeit „het gebied voert over dJe flora en het landschaps-
1) I Eng. pond = 0.45 kilogram.
41
karakter bepaalt" (Junghuhn). Hij is voor de inlanders van het
hoogste nut. De stam. levert een vast houit ; uit het merg wordt
een soort sagoe bereid. I>e bladeren (atap) dienen tot dakbedek-
king, ook worden daaruit hoeden-, tabaks- en sirihdooiaen ge-
maakt; uit de jongere bladeren worden< koffie- en rij&tzakken,
zakjes tot het bewaren van kleine voorwerpen en zeilen voor
kleine vaartuigien gevlochten. Van de oudere bladeren wordt een
sterk weefsel (kadjang) en van de stelen touw (kali-bas) gemaakt
De jonge nog onontwikkelde bladeren worden gekookt en met
rijst gegeten. De wortel levert een geneesmiddel; de vruchten
worden gegeten of tot het bereiden van een drank gebezigd.
De Lontarpalm (Borassus flabelliformis) of Pahnyra-pakn,
voorkomende in geheel Indië en ook in Perzië. Het hooit is
hard en zeer bruikbaar \ uit de bloemkolven wordt suiker bereid,
die vruchten worden gegeten. De bladeren worden gebruikt als
dakbedekking en tot het vlechten van matten, mandjes, enz.,
en voornamelijk als papier om met een scheipe stift te besclmj-
ven (zie hiervoor in afd. IV). De bladvezels laten zich tot dun
touw verwerken, de wol aan den voet der bladsteleo dient om te
filfreeren en ook als bloedstelpend' middel, evenals penawar
dja^nbi. (Zie blz. 44.)
Onder hetgieen in het museum aanwezig, is|, vervaardigd van
de verschillende deelen van den lontarpalm, valt op te merken
36 voorwerpen van het eüand Sawoe als: bord, lepel, mes-
scheede, slaapmat, hoofdpeluw, draagmanden, touw, schalen,
zeven, gieter, taibaksdoos, hoeden, gordel, hoofdsieraad, paarden-
hoofdstel met leidsel, schoeisel enz.
Tot die derde groep, de vezels uit vruchtpluis, behooren :
KATOEN. De cultuur van katoen (kapas), welke alleen op
Sumatra (Paleimibang en de Lampongfs-uifcvoer van Palembang
naar Singapore in 1899 • 97000 pikols, ter waarde van 9 ton)
nog van bqlang is, is in Indië achteruitgaande, omdat de inland-
sche bevolking meer en meer gebruik maakt van ingevoerde
katoenen stoffen, of ten minste van ingevoerde ga/ens om daaruit
hare lijnwaden te weven. De invoer van katoentjes beloopt per
42
jaar 30 a 40 miUioen gulden, waarvan de helft rechtstreeks uit
Nederland kamt
Het kataeni is op het museum vertegenwoordigd door afbeel-
ding, en herbarium dier stamplant (Gossypium), door Indische
katoen en daarvan bereid garen, weefsel en papier.
Ook is de Inlandsche wijze van katoenspinnen en weven door
fraaie modellen voorgesteld.
KAPOK is het wollige zaadpluis uit de vruchten van den
kapok- of randoe-boom (Eriodendron anfractuo&um), die uit
Z. -Amerika afkomstig is, maar op Java welig tiert, zoozelfs dat
die boomen, langs de wegen geplant, dienen tot bevestiging dier
telegraafdraden. Schoon is de kapokboom met zijne recht uit-
staande ijle takken niet, maar hij is zeer nuttig. Het kapok wordt
in groote hoeveelheid naar Nederland vervoerd en als vulsel voor
kussens en imatrassen gebruikt in plaats van het zooveel ko&t^
baarder dons. De kapok-uitvoer van Java bedraagt 2 a 3 miUioen
KG. Uit de zaden der kapok kan men, evenals uit katoenzaad,
vette olie persen. In de buitenbezittingen is de kapokteelt vooral
van belang in Palembang.
PLANTENZIJDE of Widloeri, het zaadpluis van de zijde-
plant (Calotropis gigantea) wordt in Indië wel als vulstof voor
kussens gebruikt; proeven zijn ook genomen om de vezels
te verspinnen. Deze houtige plant levert ook vezelstof in den
baist. In het wild groeit widoeri zoowel in die dorsite als in
de rijkste gronden, zonder dat besproeiing en bemesting ver-
langd wordt', maar of zij ook in geregelde cultuur zcxu voort
willen, is nog twijfelachtig. Gewoonlijk zijn slechts kleine hoe^
veelheden widoeri-pluis in Indië verkrijgbaar, te weinig om
een geregelden handel in dit product te vormen.
Van al deze voomoemidie vezelstoffen zijn monsters aanwezig
(zie ook blz. 17 en 39) benevens voorwerpen óf daaruit vervaar-
digd óf op eenige andere wijze daarmede in betrekking sitaandb :
hoeden, van allerlei grondistof (waaronder zijn kunstig gevloch-
43
tene, sommige versierd) miet mica), mutsjes, manden, koffers in
alle afmetingen en vormen, (evenals de zeven meestal als niesten
gevlochten, zóó dat geheele seriën in elkaar opgeborgen kunnen
wordien), weefsels en weefgetouwen om d'eze op te vervaar-
digen^ enz.
Voor touw, vlechtwerk (stroohoedlen, sigarenkokers) enz. ver-
schaffen de Inlanders zich ook materiaal dbor splijten van
rotan en bamboe.
In deze af deeling vindt men afzonderlijk uitgestald eene ver-
zameling Matten van pandanbladleren, rotan, bamboe en ander
materiaal, van Borneo, Banka, Bawean, Sumatra, Java^ enz.
Dit fraaie Indische matwerk is beschreven en afgebeeld! in de
Bulletins nos. 4 en 8, uitgegeven door het Koloniaal Museum.
Zie de beschrijvende catalogus: Vetzelstoffen door F. W.
VAN Eeden, alsmedie verschillendie opstellen in de bulletins
van het museum, o. a. over cocosvezel-industrie in no. i en
over borstelsurrogaten (als zacaton, piasava^ bassine) in no. 16.
AFDEELING IXa
MEEST BELANGRIJKE GENEESMIDDELEN
EN VERGIFTEN
Het aantal Indische geneesmiddelen is zeer groot. De meeste
diaarvan wordien uitsluitendi dloor de Inlanders gebruikt. Er is
te Buitenzorg een chemischrpharmacoilogisch laboratoriimii, waar
de bestanddeeden dier inlandlsche artsenijen wordien geanaly-
seerd': de resultaten vindit men in de „Mededèelingen van
's landls planteotuin". Is dlaarfoe bizondiere aanleidlinig, dan
worden zij ook in het laboratorium van het Koloniaal Museum
aan chemisch en microscopisch onderzoek onderworpen. In het
„Geneeskundig Tijdischrift voor Nederlandlsch-Indlië" (in dfe
boekerij van het museuro aaniweag), is over de werking van
sommige, voor zoover die reeds aan de Indische medici bekend
is geworden, verslag gegeven.
Eene volledige opsommdng van Indische geneeskrachtige
44
planten is hier niet wel dioenlijk. De meer belangrijke vindt
men vermeld in die „Encydopaedie van N.-Indië", een- aantal
zijn ook besclireven en afgebeeddi in d^ extra-bulletins van het
miiseimi, dlie over Nuttigje Indische JPlanten handelenu Het zijn
o. a. Baucea suimatrana, die de Makasar-pitjes levert, een gie-
neesmiddel tegen dysenterie; Abrus precatoarius, met giftige
zaden en zoete verzachtend werkende blaadjes (daon saga);
Rhinacanthus comimunis en Cassia alata, beide tegen huid-
ziekte (ringworm) in gebruik; Eurycoma longJfoJia, die het
slangenhout of Bidara laut voor maaglijdiers levert; Rauwolfia
serpentina, die poeléh pandak, een wormdrijvend middel, geeft ;
Euchresta Horsfieldi, die de echte „Prooo djiwo", een midd'el
tegen bloedspuwing, verschaft
In het museum zijn deze en een groot aantal andere oostersche
medicijnen voor de belangstellendeni zeer leerzaam gerangschikt.
O. a. ziet mien er ook de Penawar djambi en Pakoie kidang,
het bloedstelpend pluis van Indische varens, wier stronken
wegens hun zonderlingen vorm en gelijkenis op schapen, al
in den ouden tijd als „Agnus scythicus" bekend waren. In het
museum is ook de verzameling nuedicijnen,. door Dr. A. G.
VoRDERMAN te Batavia voor de „Tentoonstelling van Genees-
krachtige en Nuttige Planten" te VGravenhage in 1895 bijeen
gebracht en daar met de gouden medaille bekroond. Deze col-
lectie heeft een plaats in de wandkast tegenover de mineralenh
afdeeling. Van de medicinale planten van elders naar Indië
overgebracht, noemen wij de Kina, hierna afzonderlijk be-
schreven, dan de EucaJyptus uit Australië, de Strophanthus
uit Afrika, de Punica (granaatappel) uit Z.-Europa, voorts de
tegenwoordig in W. Java op sommige thee-plantages gekweekte
Coca (Erythroxylon coca),, die uit Z. Amerika afkomstig is.
In eene afzonderlijke kast vindt men in het museum bijeen
eene verzameling Indische paddestoelen (funigi), o. a. de be-
roemde Tuber regium of Oebi radja, zoowel de aardlknodlen
(sclerotia) als de daaruit voorkomendie schoone waaiervormige
zwammen. Ook is er de eetbare indigo-champignon (Verpa).
Van de Indische vergiften zijn te noemen Antjar (mielksap
45
van Antiaris toxicaria) en tjetek (vrucht van Stiychnos Tieute)
die voor het vergiftigen van pijlen gebruikt worden of werdbn.
Voorts zijn in het museumi die talrijke vischvergiften (bedwel-
mende midldielen ter vergemakkelijking van die vischivangst),
aJs: toeba (Derris elliptica) en verschillendie andiere planten-
dleelen, die meest blauwzuur- (bijv. Pangium) en saponina^hou-
dlende (bijv. Barringtonia) zijn. Men zie voor verdere vergiften
het kastje in de aquareUengaog, gevuld met de zaken die betrek-
king hebben op de „Indische Vergiftrapporten", bewerkt door Dr.
M. Greshoff (2de uitg. 1902).
Tot dieze afdeeling is voorts te rekenen de belangrijke stof,
die zoowel geneesmiddel als vergift is:
OPIUM. Dit is het gedroogde pielksap uit d!e „slaapbollen",
d*. z. de vruchten van Papaver somniferum. Het wordt verkre-
gen door deze, vóór zij rijp zijn, in te snijden, waarbij men zorgt
dat de vruchitwand niet geheel doorgesneden wordt diaar dlam het
melksap naar binnen vloeit, terwijl men juist verlangt dat het
zich buiten op zal afzetten, ten einde het gemakkelijk te kun-
nen inzamelen aJs het aan de fucht dik ojewordien en ingediroogd
is. Naar die landen van- herkomst onderscheidt men verschdUende
opium&oorten : Smymaasch (Levantsch) opium, is d;e beste
soort, in brooden of koeken ; Perzisch opiumi, in kleine klompen
of stangen ; Egyptisch opium, minder sterk ; Indisch opium, op
het Ganges-pkteau gekweekt en meest voor China, bestemd» In
Inddë is voorzichtigheidshalve het kweeken van den papaver ver-
boden. Ook in Europa laat zich opiixm bereiden: die opium-
papaver, met groote vleeschkleurige bloemen, groedit zelfs in
Nederiand hier en daar in het wildl Uit de gewone klaproos^
die ook eene papaversoort is, kan men echter geen opium^ halen.
Opimn is een belangrijk geneesmiddel, zoo ook die slaapverwek-
kende en pijnstillende stof morphine, die in opium tot eene
hoeveelheid van gemiddeld 10 pCt. aanwezig is, alsmede dte
codeïne. Nog veel meer opium wordt er echter door de Ooster-
lingen als genotmiddel gerookt (geschoven), om in een toestand
van aangename vergetelheid te komen. In Nederl.-Indië wordt
46
dat veel gedaan, maar gewoonlijk nog al met mate ; slechts het
kleinste gedeelte der Inlandsche bevolking is er werkelijk geheel
aan verslaafd. liet matig gebruik van opium schijnt voor den
Aziaat weinig of niet schadelijk. Evenals de jenever in Neder-
land-, is opium op Java een belangrijke bron van inkomsten voor
het gouvernement. Dit koopt Indisch en Levantsch opium in
het groot, en verkoopt dat aan de Inlanders, óf direct
(„Regie") óf door tus&chenkomst van Chineesche wederver-
koop ers (,.Pachtsysteem'^). In de laatste jaren verdiende
ons gouvernement aan opium ongeveer 12 millioen gulden per
jaar. De regie, die veel beter is dan het pachtstelsel, omdiat die
Chineesche opiumpachters en hun komuiteo niet alleen dloor
smokkelen het land bestelen, maar ook de bevolkinig afzetten
en tot steeds vermeerderd opiumverbruik opwekken, is no'^ niet
in geheel Java ingevoerd, maar d*at zal langzamerhand wel ge-
beuren. Aardig zijn de verschillende verpakkingen van opitim
en zg. tiké. In het museimi vindt men eene uitgebreidie verza-
meling op opium betrekking hebbende, van papaverbollen tot
opiumpijpen, en in de boekerij zijn o. a^ de geschdften van den
Anti-Opium Bond. Een zeer uitvoerig opstel over opium bevat
de reeds genoemde nieuwe Encyclopaedie van Ned.-Indië.
KINA. Kina is die bast van eenige soorten boomen uit het
geslacht Cinchon. De Nedlerlandsohie Regeering is de eerste
en eermge geweest, die met blijvend' gunstig gevolg de overplan-
ting van de als kooitswerend middel onmüsbare kina uit haar
oorspronkelijke groeiplaats de wouden van het Andies^e-
bergte, op 1600 — 2400 M. hoogte) heeft ondtemomien. De
eerste kinaplant is in 1852 uit den Leddischen hortus naar Java
overgebracht. Eenige jaren later heeft die botanicus Dr. J. K.
Hasskarl op last onzer regeering in Peru kinazaden verza-
meld en zijn daarvan op Java boomen gekweekt, dlie echter
slechts arm aan kinine bleken te zijn. In 1865 boodi een En-
gelsch koopman, C. Ledger, aan omze regeering zaadi aan vian
eene buitengewone goede kinasoort, die later hem ter eere
Cinchona Ledgeriana is geheeten en waarvan thans op Java
47
ie»der jaar 5 millioen kilogram kinabast wordt geoogst voor de
kininef abrieken. Behalve deze J^edger-kina worden op Java ook
gekweekt roode kina (Cirichona succirubra), eene scx)rt, die
ook wel gebruikt is vbor onderstam, waarop de meer tengere
Ledgeriana wordt geënt, alsmiedtei bruine kina (C. officinalis), die
beide ini de apotheken worden gebruikt, omdat zij niet alleen
kinine, doch ook andere geneeskrachtige bestanddeeleni bevat-
ten, o.a, kinalooizuur.
De eigenlijke grondvester der Java-kinacultuur is de geniale F.
. JuNGHUHN, wiens werk over Java reeds op blz. 25 in dit boekje
genoemd is. De kina-cultuur is deels gouvememeniteel, deels parti-
culier; zij is bijna uitsluitend gevestigd in de Preanger regent-
schappen, met het schoone Bïindoeng als centrum. Hiet gouver-
nement bezit een aanplant van 2 Y^ millioen kinaboomtnt, waarvan
^/ 10 Ledgeriana' s. Veel aanzienlijker zijn echter nog de particu-
liere aanplantingen, die per jaar ongeveer 6 millioen kilo-
gram kinabast leverea Er moet hier opgemerkt worden dat de
„gouvememe'nts-cultuur'' van kina en djaiti niets te maken heeft
met de oude „gouvememients-cukuren" van koffie, indigo, sui-
ker, thee, enz., waarbij dwang op de bevolking werd uitge-
oefend en deze niet het loon van haar arbeid ontving. Bij de
kina-cultuur ontbreekt gelukkig wel de diwang, maar niet het
loon.
In het museum is eene volledige kina-collectie; verreweg de
rijkste ter wereld. Van al de op Java in vroeger en later tijd
gekweekte kinaboomen zijn mottisters aanwezig (o.a. van een
Ledger-kina, die 13,86 pCt. kinine bevat), voorts vindt men
er een aantial kina-stammen (o. a. van den eersten boom op
Java gekweekt), verschillende vormen, waaronder kina in den
handel komt, als pijpen, pijpjes, sndtsels enz., eene verzame-
ling kina-alkaloïd^en (o. a. de eerste kinine uit Java-kina be-
reid door wijlen Dr. J. E. de Vrij voor de wereldtentoonstel-
ling te Londen in 1862, tot en met het product der Bandoeng-
sche kininef abri ek 1902), een uitgebreid kina-herbarium, als-
mede afbeeldingen, modellen, gereedschappen voor de kina-
cultuur, de voor deze boomen schadelijke insecten (zie hiervoor
48
afd Villa) &nz. Ook is het museum in 't bezit van. sommige
merkwaardige historische voorwerpen:, betrekking hebbemidie op
de geschiedends der kina (o. a. het origineel van een brief van
C. Ledger, toen hij in Australië tot armoede vervallen, steun
vroeg aan ons gouvernement), van kina-vervaJschingen en surro-
gaten en van eene vergelijkings-collectie uit vreemde koloniën.
Verder een 120-tal geschriften in de boekerij van het museum,
die alle over kina en kina-cultuur handelen. Eeoe goedie hand^
leiding is er in den beschrijvenden catalogus van Dr. K. W.
VAN GoRKOM, 2deuitg. (156 blz.), met portret van den schrijver.
VLUCHTIGE OLIËN. Deze kunnen door destiUatie van
allerlei welriekende plantendeelen gewonnen weiden, en aan
deze is Indië zeer rijk. Vluchtige oUën dienen als parfum en
soms ook als medicijn. Er zijn verschillende bloemeni, bladeren,
basten, houtsoorten en zaden, die vluchtige oliën bevatten,
vooral ook de specerijen, als kruidnagel, muskaatnoot en ka-
neel. Het miuseum bevat a a. eene collectie odiën, door Dr.
t* P. VAN RoMBURGH in het agricultuurchemisch laboratorium te
Buitenzorg bereid. Van vluchtige oliën noemen wij slechts:
Kajoepoeti-oliei, wordt uit die bladleren van MelaJeuca Caju-
puti vooral op Boeroe gedtestilleerd. De heldlere, bewegelijke
vloeisitof van eene lichtgrt)ene kleur is een overoud en algemeen
bekend geneesmiddlel tegen rheimiatisme, verlammingen^ kies-
pijn, kramipen, enz. — ook om opgezette dieren, enz., tegen
insecten te beschermen.
Grasoliën. Deze warden gestookt uit welriekendie grassen,
o. a. uit sereh en akar wangi, het bekende reukgras uit het
geslacht Andropogon, welks wortels o. a. tot het maken van
welriekende waaiers dienen, In Ceilon voert men van de uit
reukgrassen gemakkelijk te winnen olie, die o. a. voor het par-
fumeeren van toiletzeep dient, per jaar J4 millioen Kg. uit,
ter waarde van 1% millioen guldlen. Op Java is deze indiustrie
nog onbeduidend.
Kamfer en Kamfeiolie. De meeste kamfer komt van Cin-
namomimi Camphora, een boom van Japan (o. a. Formosa)
49
uit wiens twijgen en bladeren de vluchtige kamfer gediestilleerd
wordt, waarbij ook de vloeibare kamferoilie oviergehaald wordt
Deze kamferboom is uit hetzeilfde geslacht als de kaneelboom
(zie biz. 68). De Bomeo- of Sumatra- (Baros) kamfer komt
echter niet van dezen boom, maar wordt kant en klaar gevon-
den in holten der oude stammen van den booon Diryobalaiiiops
aromatica.
BALSEMS. l>eze zijn dik vloeibaar en houden het midden
tusschen vluchtige oliën en harsen. In het museum aet men
o. a. de Kroeïng-balsem, („wood-oil") die, bij insnijding, in
groote hoeveelheid vloeit uit dien stam van Dipterocarpus
eurhynch'Us. Van gelijken aard is de gurjun-balsem, dae als ge-
neesmiddel dient en ook gebruikt wordt bij de bereiding van
lakken en vemdssen.
AFDEELING IX^
HARSEN EN GOMMEN
DAMAR EN COPAL. Dit zijn beide ware harsen, al
spreekt men ten onrechte wel van „Goan-Copal". (Gommen
plegen in wa.ter op te lossen (of ten minste op te zwellen), en
harsen niet, wel in alcohol, aether, terpentijnolie einz., waarini
gommen weder onoplosbaar zijn). Damar-hars wordt verkregen
door insnijding in- den stam van sommige boomen, niet alleen
van den eigenlijken damar-boom (Agathisj), eene conifeer, maar
vooral ook op Sumatra van den merawan-boom (Hopea). Naar
Nederland komt per jaar 3 millioen K.G. copal uit de Moluk-
ken en i millioen K.iG. damar van Sumatra.
Copal is harder dan damar, en wordt dikwijls in den grond
onder den stam van de halfvergiane of reeds geheel verdwenen
boomen gevonden; het museum bezit o. a. een stuk van bijna
150 kilogram zwaarte, en verder nog eene uitgebreide verza-
meling monsters zoowel van copal als van damar.
Deze harsen dienen voor de bereiding van vernissen en lak-
50
ken. De eerste middönvitrine is uitsluitend met dajnar en' co-
pal gevuld, zooveel mogelijk gearrangeerd naar herkomst en
handelswaarde. (Zie extra-bulletin' V, no. 50). Vele andere
tropische landen- leveren ook copal, gelijk men in de vergelij-
fcings-collectie zien kan. De Australische copal heet kauri-
hars.
BENZOË. Deze hars wordt verkregen door insnijding van
den stam van den benizoëboom, Styrax Benzodn. Zij is een
belangrijk handelsartikel, wordt voor reukwerk gebruikt en in
de apotheek, o. a. om er benzoëzuur uit te sublimeeren. Op
Sumatra wordt de benzoëbooni hier en daar door de inlanders
gekweekt; de beste soort, benzoë echter komt uit Siam. Op
Sumatra zijn twee variëteiten van den benzoëboom, één met
eene hars die benzoëzuur bevat, terwijl die van de andere in
plaats daarvan kaneelzuur inhoudt. De uitvoer uit Ned.Indië
kan per jaar tot i mallioen gulden bed'ragen. (Zie over Benzoë
het extra-bulletin III, no. 28).
DRAKENBLOED. Dit is de hars van eene Oost-Indische
rotanpalm, djernang of Daemonorops Draco geheeten, aan
welker vruchten het als een broze massa voorkomit. Het dra-
kenbloed (sanguis draconis) is een donkerroode smiakelooze
hars, die gebruikt wordt als kleurstof voor politoer. Ook wordt
het in geringe hoeveelheid gewonnen van den d^akenfoloed-
boom (Dracaena), bij insnijd'ing van den^ stam. »
LAK. Dit is de harsige stof, die door den steek van, het
lak-insect zich vormit op dfe takken van sommige boomen. Zoo-
wel de schellak als de fraaie roode lakverf kan er uit worden
bereid. Dit geschiedt op groote schaal in Britsch-Indië, waar
het lak-insect opzettelijk d'aarboe wordt aangekweekt. De Ja-
vanen vergenoegen zich echter, de hars als eene soort van lijm
(gala-gaJa) te gebruiken.
Onder de Indische harssoorten van het museum noemen wij
nog de gele guttegom uit Garcinia Cambogia en de daaraan
51
verwante getah manggies uit G. MaagoBtana ; voorts die als me-
dicijn belangrijke elemi uit den kemari-booTn! (Canariuimi); de
hars uit die rasamalaboomen enz. Ook vindit mien er Indisch
reukwerk, als : doepa en stangi, dteels uit welriekend'e harsen
samengesteld.
GOMSOORTEN. De belangrijkste gom-soort, de Arabische,
kan in Indië niet gewonnen worden wegens het kHmaat, maar
er zijn eenige boomsoorten, die een bruikbaar surrogaat dier
Arabische gom ktinnen leveren, als dijamboe moojet (Anacar-
dium occidentale), en madja (Feronia Elephantum). Eene uit-
gebreide collectie gommen uit Acacia-soorten enz. van andere
landen (Afrika, Australië) zijn ter vergelijking aanwezig.
KINO. Dit is de naam van eendge ingedroogde planibensap-
pen, die zich door een hoog tannine-gehalte ooderscheidien en
dlaarom in de looderij en ververij gebruikt wordeii, en ook als
samentrekkend geneesmiddel. In het museum vinidt men
kino's van Pterocarpus („getah angisana"), van Buitea („getah
ploso") en van somraige wilde muskaatnoten, Myristdoa^ Als
vergelijkings-collectie kunnen de kina's van verscheidene Eu-
calyptu^soorten dienen, afkomistig van Australië.
PLANTENWAS. Deze is van verschillende herkomst. De
Pisangwas wordt op Java uit de met waslaag bedekte bladeren
eener wilde pisang-^soort (Musa) gewonnen. De Gondang-was
verkrijgt men door koken van het melksap uit den gondlang-
boom> eene soort Ficus. De Proet-was komt uit db woekerplant
Balanophora, die op de wortels van sommdge heesters groeit
Van deze woekerplant is een exemplaar aanwezig, benevens de
daaruit bereide was en kaarsjes. Al deze wassoorten worden
op Java a a. bij het batikken gebruikt, maar daarvoor voert
men tegenwoordig ook veel mineraalwas (ceresine) in, alsmede
paraffine.
BIJENWAS wordt door de inlanders uit de boomien verza-
meld, nadat de bijen door rook verdreven zija Döze insecten
52
maken huime nesten aan de takken van hooge boomen. De
taipang-boom geniet de voorkeur. Monsters was zijn ca. van
Timior aanwezig. Ook hier vindit de belangstelleaude bezoeker
eenie uitgebreide vergeliikings-cx>llectie, op den bodem der mid-
d'envitrine.
AFDEELING Xa
CAOUTCHOUC EN 6ETAH PEBTJA
CAOUTCHOUC OF GOM-ELASTIEK (India rubber) is
het gestolde en gedroogde melksap van verschillende plamten
uit tropische landen. In Indië wordt het meest gewoonen uit
eenige vijgeboomen^ bepaaldelijk uit Ficus elastica (karet) door
insnijdingen in den stam, waaruit aldus het melksap vtao jaar tot
jaar kan worden afgetapt, zonder dat de boom hierdoor schade
lijdt. Het winnen van caoutchouc levert wel voordeelen, en daar-
om worden dan ook die karet-boomen op de plaotages, vooral
laogs de wegen, aangeplant. De aanJeg van groots boom-plan-
tages van caoutchouc, getah pertja eni andere boschproducten,
is echter toch meer een zaak voor het gouvernfement dan voor
particulieren. Belangrijk is de fraaie caoutchouc, op Java (Pa^-
manoekan^ en Tjiaseanlainden) en niu ook in Deli in geregelde
cultuur gewonnen. Op Sumatra wint men caoutchouc niet slechts
van Ficus4xx>men, doch vooral, bijv. in de Lampongs en Ben-
koelen, ook uit slingerplanten o. a. Willughbeia's : tahoi, die bij
het doorkappen der stengels het melksap laten uitvloeien. Ook
Bomeo levert wat caoutchouc. De Europeesche industrie ver-
bruikt eene verbazende hoeveelheid d^ezer grondstof, ieder jaar
45,000 ton, met een waarde van ruim 150 millioen gulden. Meer
dan de helft hiervan komt uit het Amazone-gebied (Para-rub-
ber), voorts levert Afrika (Congo) veel. Uit geheel Azië komt
slechts ^/lo der wereldproductie. Er is eene collectie caoutchouc
uit Amerika en Afrika aanwezig ter vergelijking. Ook zijn hier
vervalschingen en vooral ook surrogaten van caoutchouc, welke
echter nooit gevaarlijke mededingers zullen worden; o. a. de
53
djeloetong, van eene Alstcwma. In het museaim ziet men eene
zeer volledige verzameling betreffende Ind&sche caoutchouc
en ook de voorwerpen döie daarvan in de fabrieken Vervaardigd
worden; ook inlandsche voorwerpen uit deze grondstof. In de
fabrieken zuivert men de ruwe caoutchouc eerst en behandelt
haar dan met zwavel („vulcamseeren"), waardoor zij ophoudt
kleverig te zijn en sterk elastisch wordt. Zie voortis den beschrij-
venden catalogus: Caoutchouc en gutta-percha, door Dr. D.
DE Loos.
GETAH-PERTJA, ook wel op Engelsche wijze gespeld gutta
percJia, stamt niet als caoutchouc udt zeer verschillende pjanten-
familiëni, maar wordt alleen geleverd door eenige boomen van
éen enkele familie, de Sapotaceae, vooral tot het oreslacht Pala^
quium (Dichopsos) behoorend, en uitsluitend voorkomend in een
deel van den Indischeni Archipel, nL Sumatra, Bomeo eo tusschen-
liggende eilanden (Banka, Riouw, enz.), alsmede in Malaka. De
uitvoer bedraagt i>er jaar ca. 4 millioen Kg., meest via Singapore
naar Londen. Evenals caoutchouc wint men de getahrpertja uit het
melksap van den stam. De Inlanders zijn daarmede zeer ruiw te
werk gegaan ; zij kapten in de bosschen de boomen om, in plaats
van die af te tappen, waardoor getah-pertja hoe langer hoe schaar-
scher en duurdter is geworden. Zelfs was voor algeheele uitroei-
ing te vreezen. Het Nederlandsch gouvernement is daarom be-
gonnen met plantages van Palaquium's aan te leggen (te Tji-
petir in de Preanger). Men kan ook wel getahrpertja door op-
losmiddelen, bijv. zwiavelkoolstof, uit de bladeren van de boo-
men extraheeren, dit levert echter geen goede soort. De meeste
getahrpertja wordt voor ondèrzeesche telegraafkabels gebezigd;
in het dagelijksch leven ziet men de kostbare getah-pertja wei-
nig en verwart men dit product gestadig met caoutchouc. Getah-
pertja is echiter niet elastisch, miaar wel plastisch, bij zachte
verwarming, van deze laatste eigenischap maken de inlanders
gebruik om voorwerpen te boetseeren, waarvan ook eenige aan-
wezig zijn. Men vindt in het museaim herbarium en melksap van
een aantal soorten getah-pertja boomen, door Dr. W. Burck
54
in 1884 op SuiAatra verzameld. Ook getab-pertja, gemaakt
uit die bladeren van Palaquium's in het laboratorium- Onder-
zeesche telegraafkabels met getah-pertja isoleerlng zijn er van
alkrled dioorsnede uitgestald Eene zeer volledige en fraai ge-
ïllustreerde monografie van dit product, geschreven' dbor wijlen
Dr. E. F. A. Obach, is in 1898 door het museum als extra-
bulletin uitgegeven en ligt ter inzage voor de bezoekers.
In de tweede middenvitrine naast de getah-pertja ziet men
Luffa. Dit is het vezelnet dier vruchten van eene komkommer-
achtige plant, en geeft de z.g. plantenspons waarvan een groot
aantal voorwerpen in het museum bijeen- zijn gebracht: hoe-
den, muilen, mandjes enz. Op Java heet dit vezelnet: sarong
beloestroe.
AFDEELING X^ en Xla
TOEDINGSMIDDELEN
RIJST. Het hoofdmdddel van bestaan op Java is die landlbouiw
en in dezen land'bouw de rijsttedt. De bevolking heeft plm-.
40 pCt. van den bodbm in cultuur, waarvan ^ voor rijst, eeii
zeer hoog cijfer, als men bed^enkt, hoeveel oncultiveerbare gron-
dden in ieder land, ook op Java, zijn, als gebergten, meren, oer-
woud'en, ravijnen, enz.
In 1900 waren ^j4 miUioen bouws met rijst beplanit; tjer
waaiTdle van ongeveer 150 millioen gulden. Duidfelijk is die nood-
zakelijkheid om, bij de steeds toenemende bevolking van Java,
middelen te zoeken tot vermeerdering der bodemopbrengst :
door irrigatiewerken, door meer regeeringszorg voor landbouw en
veeteelt enz, Rijstschaarschte beteekent op Java hongeirsnood.
In een groot deel van Indië (niet echter in de Molukken) is
rijst het hoofdvoedsel der Inlanders, en ook de Europeanen in
Indië wennen spoedig aan de „rijsttafel". De rijstcultuur wordtt
op eigenaardige voorvaderlijke manier gedireven. Zij geschiedt
op velden (sawahs), die men met behulp van waterleidingen laat
onderloopen, of ook op veldien, die alleen door den regen be-
vochtigd worden (tegal of gagal op Java, ladang op Sumatra). De
GKÜUTB CULTURKS
55
rijst voor d^e sawahs wordt eerst op kweekbedden gezaaid', en de
jonge plantjes op de velden mtgeplant ; bij tegals en ladango zaait
men direct op de veldlen. Na ongeveer 4 — 7 maanden (al naar
de scxMt van rijst en de standplaats) is de rijst rijp en wordlt door
de inlandsche vrouwen halm vdbr halm met een miesje (ani-and)
afgesneden, aan bossen geboanden en in dfe! schuren gebracht.
Het aantal verscheideniheden van rijst is veel grooter dian dat
van onze aardappelen. Dit blijkt uit de verzameling rijst in de
aren (padi) in bossen, zooals zij van het veld komt, die in het
museum is tentoongesteld. Men ziet daar de verschiUiendie soor-
tev. van kleef rijst (ketan), die men voor het maken van gebak en
voor stijfsel gebruikt, die gewone rijst, die tot voed'ing dient, die
roode rijst, die vooral aan* paardlen en kippen gevoerd wordt, en
die zwarte rijst, die meer door hare kleur dan om hare hoedanig-
heid bijzonder is. Java teelt voor zijne dichte bevolking nog
geen rijst genoeg. Er wordt veel vreemde rijst van Singapore^
Hongkong en Saigon ingevoerd, maar die acht men lang niet
zoo gezond als het product van eigen bodem, zelfs heeft men er
de beri-beri aan geweten. De Java-rijst, die hier te lande aange-
voerd wordt, komt meest uit Indramajoe (Cheribon). Naast de
monsters rijst, in dte aren, in den bolster en gepeld, ziet men in
het museum ook die gereedschappen en modellen betreffende de
cultuur en bereiding. Vergelijk verder een voortreffelijk opstel
over rijst door C. J. van Lookeren Campagne, in die genoemde
Encyclopaedie (1901), alsmede deni beschrij venden catalogus:
Rijst, door Dr. K. W, van Gorkom.
SAGOE. De Sagoeboom, Metroxylon Rumphii, behoort tot
de familie der palmen en groeit voornamelijk op die Molukken
in het wild. Hij wordt daar ook veel gekweekt en het meel uit
zijn stam is het voornaamste voedsel der inlanders, evenals op
Java de rijst. Wanneer een sagoepalm zijn vollen wasdom be-
reikt heeft, doch nog vóór zijn bloei, op ongeveer i o-jarigen
leeftijd, wordt hij geveld en van takken en bladeren ontdaan.
De 40 a 50 voet lange stam wordt dan in 4 of 5 stukken ver-
deeld, en deze stukken worden in de lengte gespleten, waarna het
56
merg er met een dissel van bamboe wordt uitgeschrapt em uitge-
klopt : „sagoe klioppen". Het merg wordt dan door uitspoeling
in een goot gezuiverd ; het water, dat dbor d^e zwak hedlende
goot loopt, neemt het meel mede en ddt bezinkt onderaan in de
goot, dan wordt het meel in de zon gelegd, en tot broodjes ge-
bakken of tot brij (papeda) gekookt. Eén boom* kan tot 500 KG.
sagoe opleveren, genoeg om een Inlander een jaar lang te voeden.
De gedroogde bladeieni gebruikt men aJs atap voor dakbedek-
king ein de bladlstelen (gaba-gaba) voor latten.
Gaat men na, dat de sagoeboom na het kappen weder uitstoelt
en dat zijne kweefcing wednig zorg vereischt, dan komt men tot
de overtuiging, dat de sagoe voor de Inlanders een veel rijker en
minder wisselvallig voedingsmiddel is dan die rijst Doch beide
bevatten wel veel meel^ maar zii zijn smakeloo® en houidien weinig
eiwitstoffen; daarom eet de inlander er gaarne een gedroogd
vischje bij en kruidt hij zijn sagoe of rijst met Spaansche peper
en met andere bijmengsels. Rijstvoeding schijnt voor de bevol-
king echter beter dan sagoevoeding, wat weerstandsvermogen
aangaat.
De sagoe dar Molukken komt weinig naar Europa, wed die
van die ras. Riouw en' uit Malaka, welke ter markt komt te
Singapore; dat is de parelsagoe, die bij ons echter vaak uit
aardappelmeel wordt nagemaakt.
De sagoepalm heet op Sumatra roembia.
In het museum vindt men alles wat op sagoe betrekking heeft
bijeengeplaa.tst en met foto's toegelicht.
TWEEDE GEWASSEN (PALAlWIDJA). Op de akkei^,
waarvan rijst geoogst is, worden door de Inlanders allerlei ge-
wassen geteeld, die met bovenstaandien naam worden aangeduid,
en wier cultuiu* met groote voorliefde door den Javaani geschiedt,
omdat van dde gewassen geen belasting moet opgebracht worden
gelijk van de rijst
Die tweede gewassen zijn voornamelijk voor voedsel, maar
men kweekt ook kruidachtige planten, die verf of vezelstoffen,
specerijen, geneesmiddelen, oliën, geven.
57
Tot da meest bekende rekenen wij de vele soorten van aard-
vruchteni, onze aardapj>els (kentang) en de Indische zetmeel-
houdende knollen van kembili (Colocasia); dam die cassave of
ketela pohon (Manihot) en het arrowroot (Maranta); de maïs
of djagoeng ; de oliegevende widjeni (Sesamimi indicimi), djarak
(Ricinus communds) en katjang tanah of grondnoot (lArachis
hypogaea); die bijzondier eiwitrijke sojaboon of kedlele (Glyolne
hispidia) en vele andere boonsoorten uit de geslachten Phaseolus,
Lablab, Cajanus. Ook de terong-vnicht (Solanum Melongena),
en de komkommers (timoen, semangka), die bij de rijst gegeten
worden en de specerijen! die als kerry-kniiden bekend' zijn, als-
mede groenten, kweekt men als palawidja.
Van al deze voortbrengselen zijn tal van monsters in het
museum aanwezig. In dfeze afdeeüng verdient voorts vooral de
aandacht de nagenoeg volledige verzameling voedlingsmiddiden
van de Inlanders en de Chineezen in NedL-Indië, door dien in-
5?I>ecteur van den civielen geneeskundigen dienst te Bataiia, den
heer Dr. A. G. Vorderman, bijeenverzameld. Van deze verzame-
ling kan in die boekerij eene uitvoerige beschrijving geraad'pleegd
worden. In het laboratorium is in gang een onderzoek van alle
Indlische voedingsmiddelen; reeds zijn 3 seriën, elk van 50
analyses, verschenen als bijlagen der Buil. 22, 23 en 25.
In een kastje in den doorgang is eene groote verzameling
Indische Meelsoorten (o. a. sagoe, bananen, arrowroot, canna
enz.) Hierboven hangt eene afbeelding van allerlei vormen der
zettneelkorrels, looo-voudig vergroot
AFDEELING Xe
VRUCHTEN
De Indische vruchtencollectie van het Koloniaal Museum is
zeer volledig en vult de kamer bijna geheel. Eerstens heeft men
de vitrine met fraaie wasvruchten, door Mevr. van Hoek
WiLSON meesterlijk geboetseerd, en dan eene groote verzameling
vruchten op spiritus, deels nog van Teysmann afkomstig. Eene
58
groote schilderij, afbeeldenide de voornaamste der Indiische vruoh-
ten, en voorts tal van. aquarellen en herbarium, voltooien dleze
expos?itie van hoodferdlen soorten fruit Wij kunnen hier aileen
eenige belangrijke vruchten noemien, die in ó& schoolcoUecties
opgenomem en in de schoolalbums afgebeeld zijn.
PISANG (Banaan). Deze is wel die meest voorkomende
Indische vrucht, sedert oailheiugelijke tijdem gekweekt en nu in
tallooze variëteiten bekend. De belangjrijkste soorten in Indië
zijn Pisang radja, P. radja sereh, P. ambon, P. soesoei, P. tangan,
alle van Musa paradisiaca en verwante vomnen afkomstig. De
rijpe vruchten woirden rauw, gekooikt, gebraden en gecoinfijt ge-
nuttigd en zijn in iederen vorm, een geschikt voedingsmiiddel.
Men kan er ook meel van bereiden (Stanley-meel). Die bananen,
die mem hier te lande in de fruitwinkels koopt, komen niet uit
het verre Oost-Indië, maar van Madeira en die Canarische eilan-
den. Jairmier genoeg is er hier nog geen geregelde aanvoer van
West-Indisch fruit.
MANGGOSTAN (Boewa manggies) van Garcinia Maogostana,
Dit geldt voor het fijnste Indische ooft. Het witte wuchtvleesch
is aangenaam zoet en smelt in den mond. De roode vruchtschü
heeft geheel anderen aard ; deze n.1. is sterk samentrekkend en
kan als loodmaddel dienen.
DOERIAN (doeren). De vrucht van Durio Zibethinus. Deze
ooftboom groeit in geheel Indië en de vruchten zijni bij de In-
landers en Indo-Europeanen zeer gezocht. Zij zijn zoo giroot als
een kinderhoofd, stekelig, en hebben van binnen een roomkleu-
rig zacht vleesch, dat om de pitten zit. Dit vleesch smaakt heer-
lijk, maar het is zwaar te verteren en riekt onaangenaam^, naar
knoflook. De gekookte en daarna geroosterde pitten worden
d'oor de Inlanders gegeten.
MANGGA De vrucht van Mangifera Indica. Een ^er ge-
zochte Indische vrucht, in verschillende variëteiten bekend. Als
de beste geldt de mangga madbe (homig-mangga), vooral die van
59
Cheribon. In Engelsch-Indië spreekt men van „mango"; diaar
maakt m-en uit de oinrijj>e vruchten een soort saaice, mangp
chutney.
BLIMBING. Dieze vruchten komen van twee soorten boomien
uit het geslacht Averrhoa, n.L A. Carambola en A. Bilimibi. De
zoete vruchten eet men als ooft, die zure gebruikt men bij de
bereiding van sambals. Het sap uit deze, dat veel oxaalzuur be-
vat, kan' dienen ter verwijdering van roestvlekken uit linnengoed,
evenizoo als met zuringzout. De blimbing-cultuur is bijzonder
uitgebreid in Demak.
ZUURZAK. (Nangka blanda). Dit is de vrucht van Anona
muricata. Het zijn groote groene vruchten met een wit rins
vruchtmoes, dat in Indië gaarne gegeten- wordt. Tot hetzelfdie
geslacht behooren de boewa nona (A. reticulata) en de srikaja
(A. squamosa), kleiner en fijner van smaak dan de eerstge-
noemde. De Anona's behooren niet in Oost-Indië thuis, maar zijn
uit West-Indië derwaarts gebracht.
TAMARINDE. De vrucht van een schoonen acaciar-achtigen
boom uit de familie der p^eulgewassen (Leguminosae), n.L Tama-
rindus Indica, Hij wordt op Java wel langs wegen geplant Het
aangename zure vruchtmoes (asam djawa) dient om tamaiindie-
stroop te maken en wordt ook in de apotheek gebruikt.
Voorts wijzen wij bij de Indische vruchtencollectie nog op die
volgende : Djamboe (Jambosa), Djamboe monjet (Anacardiunn),
Ramboetan en Poelasan (Nepheliiun), Doekoe (Lansium), Da-
lima of Granaat (Punica), Advotkaat (Persea), enz. De be-
zoeker lette op de schoone aquarellen van Indische vruchtboo-
men, in den gang naar ó&ze afdeeling tentoongesteld. Ook is
het prachtige plaatwerk van Mevr. Hoola van Nooten te
zijner beschikking.
60
AFDEELING Xla
GBOOTE CULTURES
De rijst en sagoe, die trouwens in de Indische cultures een
bizondere plaats innemen, daar zij bijna niet voor export, maar
voor eigen gebruik der Inlandsche bevolking gekweekt worden,
zijn reeds hiervoor, bij de voedingsmiddelen, beschreven.
SUIKER. De suikerteelt in Nedlerlandsch-Indië was vroeger
eene gouvemements-cultuur, doch sedtert 1891 wordt zij geheel
als vrije cultuur door' particulieren gedreven, en met succes,
niettegenstaande de felle concurrentie d^ beetworfcelsuiker, die
nog door beschermende rechten- gesteund is. In de laa.tste jaren
werkten op Java plm. 150 fabrieken, aJle van de beste machines
voorzien. Aangeplant waren per jaar ongeveer 90,000 bouws,
welke een productie gaven van 10 — '12 mdllioen pikols suiker.
-Vroeger toen men suiker maakte op ouderwelbsche manier, reken-
de men gaarne op een opbrengst van 30 pikols per bouw, maar
nu de cultuur en vooral ook de fabricage op Java zooveel verbe-
terd zijn^ maakt men gemiddield 90 pikols en soms zelfs 150. Zoo
wordlen de lagere prijzen wedter ten deele goed gemaakt dbor die
grootere opbrengst. Het suikerriet wordt door stekken (bibit)
voortgekweekt, en de suikerrietvelden worden door waterleidin-
gen behoorlijk bevochtigd. Na ongeveer elf maanden wordt het
riet gesneden. In de fabriek wordl; het sap er dioor persing of dif-
fusie uitgehaald, en dit tot zuivere suiker verwerkt. Aan vele fa-
brieken zijn scheikundigen verbonden voor dè analyses van het
suikerriet en die leiding der fabricage. Het uitgeperste riet (am-
pas) dient als brandbtof, de asch Wordt weder op het veld gie-
bracht. In den laatsten tijd ziet men mieer en meer in, dat suiker
niet uitsluitend een lekkernij is, maar ook een voortreffelijk voe-
dfingsmiddiel. Het is dus geensizins te vervangen /door da wel veel
zoeter (300 maal) maar niet gezande sacchanine. Lage suikerprij-
zen komen de vodksgezondlheiid zeer ten goedie. In Engeland en
Duitschland kost de suiker nog niet half zoo veel aJs in Neder-
61
land In Engeland bedraagt het j aarlij ksche suikerverbnuk per
hoofd' dan ook 42 KG., in Nederland slechts één dierdie deel
diaarvan! In 1901 is op óe geheele wereld geproduceerd': 6^/10
nüllioen ton beetwortelsuiker (in Nedierland 190,000 t.) en 3V10
millioen ton rietsuiker (op Java 720,000 t)
In het museum vindt men vele soorten suikerriet (o. a. het
zwarte riet van Cheribon en het gele van Djapara), ook suiker-
riet aangetast door die sereh-ziekte, suikerriet uit zaad gekweekt,
enz. Van zeer veel belang is de inzending Praeparaten van het
suikerriet: zijn groei, zijne ziekten, vijanden enz., in 1900 ge-
schonken dobr de Proefstations van Oost- en West- Java. Zij zijn
in eene afzonderlijke vitrine geplaatst. In de boekerij heeft men
de talrijke geschriften der „Suikerproefstationsf^ op Java. Zie
verder den beschrijvendlen catalogus : Suiker, door Dr. K. W.
VAN GORKOM.
TABAK. De tabaksteelt is voor Ned. Oost-Indië zéér be-
langrijk.
In 1899 werd op Java lyj^ millioen kilogram tabak geoogst
en op Siunatra (Deli) nog iets m*eer, deze ter waardfe van 40
millioen gulden.
In het museum zijn monsters van de voomaamiste Javartabak :
Probolinggo, Bezoeki, Keddri, Kadbe. De Sumatra-tabakscul-
tuur, van Deli, Langkat en Serdang, is ook door monsters en
afbeeldingen toegelicht, en als een Voorbeeld van ongewone
weelderigheid ziet men in het museum een Deli-tabaksboom
van 5 Meter lengte^ die het in vijf maanden tot die grootte had
gebracht en 208 bladeren droeg. Andere curiosa op tabaksgebied
zijn : dIocT inlanders bewerkte tabak in maïsblad'eren gewikkeld,
tabak van het eiland Soemba en de eigenaardige gepakte mon-
sters, die van de Papoea's van het Arfak-gebergte op Nieuw-
■Guinea en van de inboorlingen van Ceram-, Boeroe en de Bab-
ber-eilanden zijn ingeruild; voorts sigaren van buitengewone
grootte, in pisangbladeren gewikkeld, zooals zij aan de hoven van
Soerakarta en D'jokjakarta aan de bezoekers worden aangebo-
den. In de collecties uit vreemde landen vindt men ook veel
62
tabak, zoo eene verzamieiling van loo soortien Siamieesche siga-
retten, sominige in lotosbloembladieren gewiikkeldl.
Zie den beschrij venden catalogus : Tabak door Dr, K. W.
VAN GoRKOM. Over D^eli-tabak bestaan er o.a* werken lyian G.
E. Haarsma en W. Westerman.
KO'FFIE. D'e koffiecultuur was lang het bolwerk dier Indi-
sche financiën, en, door het „batig saldo" vooral ook dat d'er
Nederlandische financiën. Tegenwoordig neemit die koffiecultuur
van jaar tot jaar af, de particulierö cultuur heeft te strijden
tegen allerlei ziekten en plagen, terwijl daafbij de koffieprijzen
laag zijn dbor de geweldlige productLe in Brazilië. In 1901 be-
droeg op Java de gouvemements^productie 200,000 pikols
en de paxticulieiie' prodiiotie 500,000 pikols: de gieheele koffie-
uitvoer van Ned.-Ind)ië was nog slechts 4 pCt. van het wereld'-
verbruik aan koffie. Naast die gewone koffie (Coffea Arabica)
wordt tegenwoordig vooral in W.-Java zeer veel Liberia-koffie
gekweekt, eene veel grootere soort, die echter minder geurige
koffie levert. Men vindt in het museum een volledig beeld der
Indische koffiecultuur, door monsters, afbeeldingen, modellen,
grafische voorstellingen, tabellen, herbarium, enz. De invloed'
van bemesting is dbor eene graphische voorstelling duidelijk
gemaakt. De kof fieboom begint in het 4de jaar vrucht te dragen
en kan tot zijn 15 — 20e jaar, ja nog op hooger leeftijd, vrucht
leveren. De vrucht rijpt in 7 tot 9 maanden. De geplukte vruch-
ten worden eerst gedroogd, dan gestampt (van de schil ontdaan),
gezuiverd' en in de pakhuizen gebracht. Volgens de natte of
W. I. 'bereiding worden de vruchten dadelijk ontbolsterd door
koffiepulpers, dan gewasschen, en eerst daarna in de hoomschil
gedroogd. Van de gedroogde bladeren bereidt de inlander zich
een opwekkende drank, terwijl ook het hout dbor hem wordt
gebezigd.
Bij de bezichtiging der koffie^collecrie lette men ook op de
herbaria van variëteiten en hybriedenij van d'e koffie-schaduw-
boomen (Albizzia, Erythxina) en op de dierlijke en plantaardige
vijanden der koffiecultuur, in afd'. VIII. Aanwe^g is verder eene
63
collectie koffie surrogaten eo vervUlschingeni. Zie in db bablio-
thieek de speciale geschriften ofver koffiecultuur en bepaaldelijk
ook den beschrijvendèn caiteiloguis : Koffie, door Dr. K. W. van
GORKOM, 2db uitgave.
THEE. De thee wordt op Java bijna uitsluitend gekweekt
in de koelere bergstreken dier Preanger regentschappen. Vroe-
ger was zij eene sukkelende gouveimemientscultuur, nu is zij eene
Woelende particuliere cultuur. De voomaamslte plantages zijn
an die buurt van Soekaboemi gelegen, o. a. Sinagar en Parakan
Salak De jaarlijksche opbrengst is tegenwoordüg plm. 7 raillioen
kilogrami. De soort, die sedert 1878 op Java het meest gekweekt
wordt, is de Assam-thee, die beter voor het klimaat geschikt is
dan de Chineesche thee, en op Java een zeer goed product
geeft, dat ook onvervalscht in den handel komt. De theeplan-
tjes wordten door zaaiing gekweekt en later van de kweekbed-
ddnigen in het veld overgeplant. De Assam-theeboom heeft 6 a
7 jaren noodig om tot vollen wasdom te komen, maar in het
tweede jaar, als de plantjes een paar voet hoog zijn, kan men
al die topblaadjes, die de geurigste thee geven, beginnen te
plukken. Het geheele jaar door kan men, van week tot week,
van een theeplantsoen oogsten. Vooral na tropische regens
spruiten de blaadjes telkens in groot getal weder uit, het meest
indien de plant goed gesnoeid is en dlaardoor allengs een dicht,
sterk geworteld heesitertje geworden is. Gewoonlijk oogst men
de drie jongste blaadjes eener loot, met hun steel. De versche
theeblaadjes smaken samentrekkend, maar geenszins geurig :
de theesmaak komt eerst door de bereiding. Eerst worden die
nog natte bladeren een dag lang op bamboe^borden uitgespreid'
om te verflensen of te verwelken, dan worden zij in een wals-
machine tot klompen gerold, en daarna weder op borden uit-
gespreid ten eindle te gisten of te fermenteeren, waardoor het
looizuurgehalte, dat den samentrekkenden smaak geeft, ver-
mindert en eerst de ware theegeur voor den dag komt. De thee
Wordt dan gedroogd in heeite luchtmachines (sirocco), vervol-
gens door zeven met mazen van verschillende wijdte gezift en
64
aldus gesorteerdl en is dlaarna, gereed' ter verpakking en ter ver-
scheping naar AmsUerdlam of Londen.
De zwarte thee (de gewone soort) en die groene thee bomen
van dezelfde plant; laatstgenoemde soort wordt alleen anders
bereid, en sterker gedroogd. In het museum ziet men eene groote
verzameling Javaanische theeën, voorts herbarium, afbeelding-
gen, modellen enz.; ook theïne (= coffeïne), thee-tabletten en
pastilles, thee-sigaretten-. Belangstelling verdüent de thee, geperst
in koeken of briquetten : een uiterst belangrijk handélsarikel in
't Russische rijk (verg. Tijd^hrift v. Nijverheid, 1901). Zie ver-
der den beschirijvendlen catalogus: Thee, door Dr. K. W. van
GoRKOM, 2 de uitg.
Hier behoort ook genoemd! te worden de Paraguay-thee.y
zijnde db bladeren van eene sooit hulst (Ilex Paraguayiensis).
Men zegt dat düt prodlict, dat diezelfde werkzame stof als thee
bevat, ook in Europa een toekomst heeft, maar de anaak valt
niet mee.
CACAO. Cacao is het zaad van eenige boomen uit het ge-
slacht Theoibroma (d. L Godenspijs), die in (Je bosschen vajn
de Amiazoneu en Orinoco-rivier in het wildl voorkomen, doch
thans overal tusschen die keerkringen wordtea gekweekt. Voor
Suriname is de cacao een belangrijk product, dat jaarlijks in
eene hoeveelheid van 3 a 4 millioen kilogram wordt uitge-
voerd. In Oost-Indië is de cacao-cultuur eerst in den lateren tijd
tot ontwikkeling gekomen en die productie van Java blijft nu
nog nabij i millioen kilojgraim, maar 't is eene veel belovende
cultuur, want chocolade is als drank en als versnapering zeer
aan te raden, omdlat zij niet alleen aangenaam smaakt, m^aar
ook zeer voedzaam- is. In de cacao zit een soortgelijke opwek-
kende stof als er in koffie en thee is, zij heet theobromine. De
olie, die uit de zaden geperst wordt voor me«n ze tot cacao-poe-
der kan stampen, de z. g. cacaoboter, is een belangrijk bijpro-
duct. Cacaoboomen geven van het 5e jaar af vrucht, gemiddetld
20 a 30 per jaar, die 5^ kilogram cacaoboonen leveren. HoJe
de groote schoone vruchten ndet aan de twijgen, maar direct
65
viit dteii stam voor deo diag komen, en hoe de „boonen" in deze
vruchten op rijen ^tiben, kan men aan den modelboom in het
museum zien. Ook afbeeld&ngen van den cacaoboom, monsters
cacao uit verschillende gewesten, vruchten in was geboetseerd
enz. zijn aanwezig. Men zie verder den beschrijvendJen catalo-
gus : Cacao en Vanielje, door Dr. K. W. van Gorkom ; van
dleize handledddng is in 1901 eene nieuwe uitgave verschenen.
In de ka-st der cacao is ook eene uitstalling van een prodtict,
diat toifc dezelfde groep van ooffeïne^ en theobromine-houdende
genotmiddelen behoort, nl. de Kolay zijnde het zaad van Ster-
culia acuminata uit tropisch Afrika. Dte kolanoot wo«k door
de negers als genotmiddel gebruikt en wordt tegenwoordig ook
in Europa aangevoerd door kolachocolade, kodawijn enz. Blijft
er vraag naar dit artikel, dan zou men de kola in Indië kunnen
kweeken.
VANIEJLJE. Vanielje, het edelste aroma, is d!e vrucht van
eene klimplant uit die afdeeling der Orchideeën, bekend om
hare grilldg gevormde bloemen. Zij heet Vanilla planifolia en
behoort thuis in de wouden van Mexico. Daar te lande en op
het eiland Réunion wordt vanielje ook het meest gekweekt. De
riekstof der vanielje (de vanilline) kan tegenwoordig ook kunst-
matig en vrij goedkoop bereid worden^ maar niettemin heeft de
vanielje-teelt toch stand' gehouden. Op Java is de cultuur in
1841 ingevoerd door wijlen J. E. Teysmann, destijds Hbrtu-
lanus van 'sLandis Plantentuin te Buitenzorg, een eenvoudig
man, die meer dan vijftig jaren lang aan den Buitenzorgschen
hortus verbonden is geweest en dien tuin wereldberoeimd heeft
gemaakt. Teysmann mag ook als een der stichters van het
Koloniaal Museum aangemerkt worden; in de leeskamer van
het museum prijkt zijne beeltenis naast die van andere beroemde
natuuronderzoekers. Tèysmann's verdiensten voor Indië zijn
daarom zoo groot, omdat hij niet altijd met zijn neus in die boe-
ken zaït, of rapporten maakte, miaar zelf u"tkeek wat er voor
de cultures noodig was en waar nieuwe planten te ontdekken
waren. Zoo waren er vóór hem ook wel vanieljeplanten op Java
66
gekweekt, maar zij gaven geen vrucht, cwndiat het insect, dat in
haar vaderlanid bloemen door overbrenging van het stuifmeel
bevrucht, op Java niet aanwezig is. Teysmann heeft toen de
kunstmatige bevruchtiner op de vanielje toegepast en daarmede
de beste uitkomisten verkregen. Die vaniel jecultuur is beschreven
als aanhangsel in den catalogus afdL Cacao, dlie op blz. 65
genoemd is.
PEPER. Peper is de gedroogde vrucht van een klimmenden
heester, die in Malabar en Malaka, en vooral ook op Sumatra
gekweekt wordlt. Atjeh in het noorden, d'e Lampongs in het
zuidlen en Langjcat in het oostien van Sumatra zijn, met het
nabij Sumatra gelegen eiland Riouw, echte i>eperlandien. De
hoofduitvoerhavens van dit product zijn Singapoa-e en Batavia:
ieder jaar brengen zij plm. 25 millioen kilogram peper aan do
markt. Atjeh voert iedler jaar^voor 2 — 2^ millioen gulden
peper uit
De zwarte peper en die wiitte peper zijn van dezelfdie plant
afkomstig; dte eerste is nog voorzien van de zwarte gerimpelde
schil, die er bij de laatste is afgewreven of afgeschilferd.
Er zijn in Ned. Indië nog wel 200 andere soorten van het-
zelfde plantengeslacht (Piper). De belangrijkste is zeker d)e
iiirih, eene pepersoort waarvan men in het oosten de aroma-
tische bladeren pleegt te kauwen, na het blad met wat kalk te
bestrijken en er een stukje gambier en pinangnoot ingerold te
hebben. Bij het sirihkauwen wordt ook een pruimpje fijn gekor-
ven tabak gebruikt, doch dit wordt afzonderlijk gehouden. De
sirih^pruimers vegen dit langs de tanden, na afloop wordt het
pruimpje geborgen in de benedenlip bij die vrouwen, in de bo-
venlip bij de mannen. Een inlander, zoowel man als vrouw, die
niet geregeld zijn „sirihpruimpje" krijgt, is niet gelukkig en zou
ziek worden van verlangen er naar. Ook de lange j>eper be-
hoort tot hetzelfde geslacht, evenals de staartpeper (cubeba)
die als medicijn gebruikt wordt. Niet echter de in Indië en in
alle wf'-me gewesten veel gekweekte z.g. Spaansche of Cayenne-
peper, die opf Java Tjabé heet en de vrucht van een Capsicum is.
67
In het museum vindt men alles wat op peper, staartpei)er,
sirih en tjabé betrekking heeft, bijeen. Zie voorts dien beschrij-
venden catalogus: Specerijen, door Dr. K. W. van Gorkom.
De staartpeper is uit^^oerig beschreven in extra-bulletin IV,
«o. 37.
MUSKAATNOOT. De muskaatnoot Ls de zaadkern van dien
boom Myristica fragrans, en die foelie (= folium, blad) is d-e
zaadrok die om de schil (zaadihuid) dezer kern zit. De foelie
is weder om^ven door het vruchtvleesah dier ietwat op een
j>erzik gelijkende muskaatvrucht. Het klassieke land der mus-
kaatnoten zijn die „Specerij-eilanden" of Molukken, vooral het
eiland Banda-, met de „nootperken" uit den tijoi der O.-I. Cie.
Tegenwoordig wordt ook op Sumatra niuskaatnoot geteeld.
De jaarlijksche oogst bedraagt ongeveer ij4 millioen kilogram^
bijna uitsluitend^ in dien Indischen Archipel gewonnen. De mus-
kaatboom draagt rijkelijk van het i4dle jaar af, en kan bijna
een eeuw oud wordien. Elke boom levert per jaar ij^ kilogram
noten en J^ kilogram foelie. Er zijn in Indlië nog vele andere
wilde muskaatboomen^ maar slechts weinige hebben geurige
zaadkemen; eenigszins geurig is die ,, papoeanoot" (Myristica
argentea) van N. Guinea. And'ere zijn geheel geurloos, zooals
bijv. de „reuzennoot" (M. gigas) van Sumatra, die i dM. lange
zaden heeft.
In het museum ziet men muskaatnoot en foelie in verschil-
lende soorten, muskaatvruchtien in was en in natura^ muskaat-
boompjes van veeren, de vluchtige en vette olie (notenbo-
ter), enz.
KRUIDNAGEL. Kruidnagels^ de bekendie specerij, zijn de ge-
droogde bloemknopj>en van- den boom Caryophyllus aromaticus,
diie eertijds uitsluitend op onze specerij-eilanden, de Molukken,
voorkwam, maar tegenwoordig ook naar andfere warme gewesten
is overgebracht, bepaaldelijk naar Oost-Afrika (Zanzibar en
Pemba), dat nu verreweg de grootste hoeveelheid levert van de
6 a 8 millioen kilogram die er nog ieder jaar van deze specerij
68
riiOodig zijn. De boom draagt in het 6cl!e jaar en kan 70 jaren
oud' worden; jaarlijks geeft hij ongeveer 3 kilograin nagelen.
In de Molukken is de aanplanit veiwaarloosdi, omidat men er
ndet zoo goedkoop als op Zanzibar kon levereni, maar men zegt
dat daar nu de werkkrachten, ook duurder worden en dian is het
mogelijk dat de nagel-cultuur in Indië er weder boveaiop komt,
ook omdat de Moluksche nagelen toch óe beste zijn. Eenige
jaren geleden schatte men het getal nagelboomen voor Ambon
nog op 70,000 en voor Saparoea op 270,000, thans zal het wel
aanzienlijk minder zijn^ er zijn kleine aanplanitingen op Suma-
tra (BenkodLen). In het museum ziet men kruidnagelen in ver-
schiUendie qualiteit, na^elboompjes van veeren, en allerlei voor-
werpen van kruidnagelen te Amboo vervaardigd. Uit kruidnage-
leni, kan men vluchtige olie stJaken, die in die apotheek gebruikt
wordt.
KANEEL.. Kaneel is de geschilde en gedroogde geurige bast
van een laurierachtigen boom> Cinnamomium zeylanicum. Verre-
weg de meeste en beste kaneel komt van het eiland' Ceiloa Dö
kaneelboomen wordiesi ongeveer zoo behandeld als hakhout en
geregeld gekapt De bast wordt miet bijzondere messen afge-
schild, en, tot pijpen gerold, in balen van» 50 kilogram in de
pakhuizen bewaard ; uit den afval van den bast stookt men de
kaneelolie. Vroeger was er op Java gedwongen kaneelcultuur in
West- Java, maar deze was voor de bevolking een plaag en bracht
aan het land ook geen winst genoeg op. Thans wordt op Java
weinig of geeih kaneel verbouwd, maar 't laat zich aanzien dat
in de toekomst zulks wel zal geschieden, en als dan bekwame
planters de zaak vrijwillig ter hand nemen, zal het wel beter gaan
dan „op hoog bever. Er komen- op Java vele wilde kaneeLsoorten
voor, zooals sinbok, de ki amis, de koelit lawan, maar zij diemen
alleen als inlandsche geneesmiddelen, gelijk ook de massoi, die
van N. Guinea komt. Van meer beteekenis is de cassia (hout-
kaneel), die o. a. op Sumatra's Westkust in het wild voorkomt
en een vrij belangrijk uitvoerartikel is.
•V
69
AFDEELING XU
VERF- EN LOOISTOFFEN
Van» de verfstoffen behoort slechts één tot de groote cul-
turen^ n.1. :
INDIGO. Deze schoone en standvastige blauwe kleurstof
wordt gewonnen uit de bladeren van een peulgewas, Indigofera
Anil, era eendge verwante soorten.
De indigo zit niet in de bladeren (want dan zouden dieze niet
groen, doch blauw zien), niaar ontstaat eerst later dioor splitsing
eener in het blad aanwezige kleurlooze stof (indicaan): de
kunst van den indigoplanter is dus, te zorgen diat bij de bered-
ding dit indicaani zoo volledig mogelijk in. indigo wordit omge-
zet. Naast het zuivere indigoblauw (indigptóne), bevat een deel
der Java-indigo nog lo pCt. eener prachtige roodie kleurstof,
indirubine. De gewinnirag van indigo heeft voornamelijk, in ée
Vorstenlanden plaats.
■ In den laatsten tijd heeft de planten-inddgo een geduchte coo-
currenlt gekregen in db kunstmatige indligjo, die in eene fabriek te
Ludiwagshafen en ook elders in ihiet groot bereid Wordt uit niaphr
thaline, en waarvoor \'eel reclamie gemaakt is : zij is trouwenis even
goed als de planten-indigo en gelijkmatiger en ïremakkelijker in
't gebruik. Maar de Java-indigo schijnt toch wel in staat, het
tegen de kunstmatige waar vol te houdeo. Niemand denkt tegen^
woordig meer aan kunstmatige kinine, noi die Java-kinateelt zoo
goed en goedkoop gaat, en zooi kan het ook met de Java-indigo
zijn. Zij is van alle plant enrinddgo's verreweg de beste. Er valt
echter bij de cultuur en fabricage nog heed wat te verbeteren:
men moest een poedervormig absoluut rein inddgoblauw ver-
krijgt>aar steUen. Te Klaten op Java is een Indligloproef station.
In 1901 bedroeg de Jaiv'a indligooogst ruim % millioen K.G.
In het museum treft men eene groote coHeotie aan betref-
fende indigo, en ook kan men er de praeparaten en verfstalen
zien dbr Java-indigo-ionderzoekingen, die in 1898 in het laborato-
rium van het museum zijn verricht. Verg. verder de bulletins
no. 17 en 20.
70
Het aantal verfstoffen, door die Inlandiers gebezigd, is zeer
taJiijk. De meesite wordten lit schors, bast, hout, wortels,
vmchteni, bladeren van sommige boomen en kruidien bereid,
zooals d'e hoogbruine kleurstof uit den soga-ba&t (CaesaJpinia
ferruginea), die roode kleur uit het sapan^hout (CajesaJpinia
sappan), dè vuurroode (aJs meekrap) uit dien maiigkoedoe-wor-
tel (Morinda citrifolia), de gele uiit den koenjit-wortd (Cur-
cuma longa), de oranje uit kasoemba-zaadlmoes (Bixa Orellana),
de lichtroode uit die saffloer-bloemien (Carthamus tinctorius)
— om niet te vergeten die blauwe uit die indigo-bladeren, hier-
voor reeds vermeld.
Dat met dieze plantaardige verfsitoffen een fraai kleureneffect
te bereiken is, ziet men aan de batiks, zoowel de Indische als
de met Indische kleuren in het laboratorium van 't Kol. Mus.
vervaardligde (verg. blz. 19). De concurrentie tegen de goed^
koope en gemakkelijk aan te wendlen aniline-klieursitoffen is ech-
ter mioeiiijk, tenzij mien wat meer geld over beeft voor de meestal
fijnere tinten van natuurlijke kleurstoffen.
Van de looistoffen noemen wij in db eerste plaats Gambir,
die in het museum eene afzonderlijke étalage heeft. Deze stof,
ook wel gele caitechu of ,terra japooica" geheeten, wordt ge-
trokken uit de bladeren eener klimplant) Uncaria Gambir. Zij
komit vooral van Riouw, maar ook in Indragiri en de Padiang-
sche Bovenlandien- op Sumatra; pp Banka^ op Billiton, en in
Samibas (Bomeo), wordt gambir gekweekt. De cultuur is
meest in handen van Chineezen en het product komt vooral
te Singapore aan de markt ; aldaar Wordt ieder jaar voor 2 mil-
lioen gulden gambir verhandieldl Men gebruikt gambir als looi-
stof, en vaorts in groote hoeveel heidi bij het' sirih-kauwem (zie
bk. 66).
Pinang- of Betelnoten, die ook bij dit Indisch volksgebruik
te pas komien, worden vooral in Atjeh gewonnen van een fraaien
palmfboom, Areca Catechu geheeteo. De uitvoer bedraagt per jaar
ongeveer 120,000 piko-ls (a 61,7 kilogram). Eene andere looistof,
veel minder kostbaar dan gambir maar ook niet zoo goed, is die
1
71
bast van Rhizophoren, bakoe en tingi. Ook de basten van pilang
(Acacia) en tanggpeli (Cassia) woirdlen als inlandische looimid-
delen gebruikt, zoo ook de vruchtjes van Termdnalia (myroba-
lanen) en Caesalpinia (divi-divi).
De bast van djirak (Symiplocos) speelt een rol als fixatief bij
de rood ververij.
AFDEELING XU
OLIËN, VETTEN, WAS
Bij de Indische oliegewassen noemen wij in die eerste plaats :
COCOSNOOT. Met de bamboe is die cocosnoot^ (Cooo® nu-
cifera) wel een der nuttigiste boomen voor dien Javaan; zie ook
blz;. Geen enkel deel van <Jen „klapperboomf' (=» kalaipa),
dat hij niet weet zich' ten nutte te maken. Van den stam
maakt hij stijlen voor gebouwen; de bladeren gebruikt
hij voor mandeniwerk; die bladnerven Voor bezem® (sapoe),
die bloemscheede voor lonten, de hardte doppen dier co-
cosnoot voor waterscheppers en potlepels, het vezelig dteel
dier vruchtsohil voor touw en matwerk. Uit den bloemsteel wordt
ook soms palmwijn getapt en daaruit suiker gemaakt of arak
gedestilleerd (evenals bij dien lontar- en aren-palm.) De bloe-
sems en vooral die stengeltop worden gegeten als „palmkoor'.
Maar in de vrucht schuilt de grootstie waarde. De fijngeraspte
vetlhoudende cocosnoot wordt veel in de Indlische keuken ge-
bruikt. Het waiter uit de vrucht „klapperwater'' is een aange-
name, verfrissoheiKle drank, en uit de cocosnoot bereidt hij de
oHe, die in de spijzen gebruikt wordt en vroeger (vóór de goed-
koope petroleum in Indië algemeen verspreid was) ook in de
lamp gebrand werd. In de laatste jaren wordt de cocosnoot
vooral benut door er copra van te maken en ze in dien vorm te
verkoopen. Daartoe heeft mem ndets andlens te doen, dan de
van den vezel igen bast ontdane vrucht eenvoudig midden door
te snijden en vervolgens in de zon tie drogen. De oopra wordt
in Indië meest door Chineezen opgekocht en naar Singapore
72
uitgevoerd In EuiTopa perst meni dan in de faibrieken uit die
copra de olie, die voor zeep-fabricage dient, en ook als spijsvet
(„pallmine'). Van de buitenbezdttingen in N.O.I. is in 1900
voor 6 mdllioen gulden copra uitgevoerd, en van W. Bomeo bo-
vendien 2j4 millioen liters cooosolia
De cocosolie is lang niet de eenige vetsoort van den Inlander;
zeer talrijk zijn de oliën of vetten die hij uit de zadlen van vtear-
schülendie planten weet te bereidSen.. Van d!e grootie verzameling
vette oliën uit het museum noemen wij de volgende: widjen
(Sesamaun indicum) — ■ dj arak (Ricinus cx>mm(unis) — • dlempel
(Curcas purgans) — kenari (Canarium oommune) — njam^-
ploeng (Calophyllum Inophyllum) — koesambi (Schleichera
trijuga, hieruit wordt die Makasarolie gemaakt) — pitjoeng
(Pangium edule) — ramboetan (Nephielium lapi>aceum) —
kemiri (Aleurites moluccana), enz. Of êeze oliën vast dan wel
vloeibaar zijn, hangt van die temperatuur af. In Indlië spreekt
men van ooaysolie, maar hier van cocost^e^. In het museum
zijn bij dteze vette oliën ook de planten tentoongesiteldi, met de
zaden of vruchiten, waaruit die oliën verkregen zijn. Sommdgie
zeer belangrijke oliën zijn afzonderlijk geëtaleerd. Zoo de aard-
nootolie (Arachiis, zie blz. 57), die als spijsolie (Dedftsdhe sla-
olie) en voor de kunistboter-indluistrie in groote hoeveelheden ge-
bruikt wordt, terwijl de uitgeperste koeken een goed veevoeder
zijn. De meeste aardinoten komen uit W. Afrika, maar de
cultuur in onze kdloniën neemt toch toe. Dan db palmolie,
uit het vruchtvleesch (en eveneens uit de pitten) van den olie-
palm (Elaeis guinieensis), dlie in Afrika thuis behoort, maar
ook op Java goed tiert. Deze olie is vooral \'an waardie voor
de stearinieikaarsen*-fa;bricage. In het museum ziet men bii de
olie de stearine, die oleïne en die glycerine, dlaamit vervaardigd.
Ook ziet men er een vruchttros van den oliepalm.
TENGKAWANG-VET of BomeioMtialg (Vegetable tallow).
Dit vet, dat meest in rolrondle stukken, nl. in bamboe gegoten,
in den handiel komt, heeft een groenachtiig witte' kleur, is zeer
hard en smelt bij 30 — 35°. Het wordt in Bomeo, vooral in het
73
KLapoeas-gebied, gewonoen uit de zaden van groote boomen
(Dipterocarpeeën), die door de gevleugelde vruchten gekerih
merkt zijn. In de indiustrie dient dit vet, dat in het groot uit
Pontianak en Singapore wordt verscheept, voor zeepbereiding
on kaaiTsenfabricage. Ook van Sumatra. (Siak) komen soorten
plantentalg, nl. het Balam-vet en het Soentei-vet, van Sapota-
ceën afkomisitig. De zaadikemieni, waaruit dit vet gewonnen
wordt, noemit men in d'en handiel Illipénioten. Naverwant is het
Tangkallak-vet van Java, van Cylicodaphne, eene lauriersoort.
In het muisieum zijn verschillende nnonsters voorhandien, alsmede
afbeeldingen en herbarium van die boomen, wier vruchten deze
vetten geven.
BOVENLOKALEN DER EERSTE VERDIEPING
In d)e gang dlezer en ook d!er 2dle verdieping zijn een i5o4;il
gedroogde gewassen, db voomaamsbe vertegenwoordligers der In-
dische flora^ achter glas tenitoongesteld. Deze herbariuimgialerij
is beschreven in de bulletins no. 12, 14 en 23. Voorts zijn diaiar op-
gehangen de gekleurde botanische platen uit het reedis genoönde
werk van Mevr. Hoola van Nooten. Ook ziet men er een
portret en eene afbeelding van het gnaf van dien grooCen Indi-
schen natuurondterzoeker George Everhard Rumphius (1627 —
1702) te Ambon, de schrijver van het „Amboinsch Kruidboek"
en van die „Ambodnsche Rariteitkamer", alsmede het oorspronr
keliik gipsmodel der schoone gedenkpenning, hem ter eere in
1902 geslagen. Nog vindlt men er de portretten van eenige
andiere Indische plantkundigen, o. a. Kuhl en van Hasselt;
in de bibliotheek is dieze portretgalerij voortgezet.
De eerste devir rechts geeft toegang tot d!e kamer van den
directeur van het Koloniaal Museum (spreekuur bij voorkeur
's mi 9 — ioj4 uur), die o. a. prijkt met de collectie van Rhede
v. D. Kloot van de portretten der Indische landvoogden uit
vroegef' en later tijd. Naast de directeurskamer is het secretariaat
?4
der Ned. Mij. ter bev. v. Nijverheid. De vergadleringen van het
bestuur dezer Maatschappij, en van hare stichtingen, waartoe
behoort het Koloniaal Museoini, worden gehoudleni ini die groote
raadzaal van het Paviljoen. Links is de deur naar het miuseumh
bureau, geopend! van 9 — 12 en 2 — ^4. Tevens is dit dé vooar
het publiek (na aanmeldling bij den custos) toegankelijke
BIBLIOTHEEK
Een nieuwe uitgave van» dien catalogus dezer kolondaJe boek^
verzameling, uit ongeveer 4500 deelen bestaande, is in bewer-
king ; de bezoekers kunnen thans reeds gebruik maken van d^en
volledigen kaart- of zg. fiches-catalogus, in de biblotheek aan-
wezig.
In het belang eener gemakkelijke raadpleging zijn de werken
in ée navolgende groepen gedeeld :
Woudflora, Boschculiruur, Houtsoorten en Bamboe. — Caout-
chouc en Getah-Pertja. — Cacao. — Kina. — Koffie. — ■ Suiker.
— Specerijen. — Thee. — Tabak. — Vetten, O'liën, Harsen
en Gommen. — Vezelstoffen (Vlas, Hennep, Rameh, Kutoen,
Sisal, enz:). — Landbouw in de tropen en overige cultmirgewas-
sen. — Geneesmaddelen. — Opiumw — Verfstoffen en Looimid-
delen. — Voedingsmiddelen en Vruchten. — Algemeene Waren-
kennis. — Flora's, Monographieën en Alsremeene Botanie (o. a.
Engter-Prantl's Pflanzenfamiliën). — PlantkundÜge woordtaboe-
ken (o. a. de Index Kewenisis). — Botanische inrichtingjen.
— • Zoölogie. — ■ Geoloigie en Mineralogie. — Handlel en
Nijverheid. — Reisbeschrij vingen en beschrijving van landen:
a. Ned.-Ind. Archipel, b. Azië, c. Australië, d. Afrika, e. Amerika,
f. West-Indië, g. Overige landen (Wereldreizen, eniz.). — Taal
en Letterkunde. — Geschiedenis, Kolondsatie, Emigratie en
Onderwijs. — Tropen-hygiëne. — Ethnografie, Kunst en Kim&t-
nijverheid. — Lev^ensschetsen. — Chemie (in de laboratorium-
boekerij).
Bovendien bevat de boekerij de voornaamste in Ned.-Indië
verschijnende i)eriodieken als: al d^ door VLandls Planbentuin
BIBLIOTHEEK
75
te Buitenzorg uitgegeven geschriften ; Verhandedinigeii en Notu-
len van het Bataviaasch Genootschap van Kunsten en Weterir
schappen; Tijdschrift dier Ned.-Ind'. Maatschappij van Nijver-
heid en Landbouw; ld. voor Indische taal-, land»- en volken-
kunde; ld. van Bimienlandisch Bestuur; ld», dier Vereeniging ter
bevordering der Geneeskundige wetenschappen in Ned.-Inddë;
ld, der Vereeniging ter bevordering van de Veeartsendjkunde in
Ned-Indië; ld, der Koninklijke Natuurkundige Vereeniging in
Ned.-Indië ; ld. van het' Koninkl. Instituut voor Ingenieurs, Afd.
N^'.-Indië ; ld. van het Koruinkl. Meterorolog. Observatorium te
Batavia; Jaarboeken van het Mijnwezen in NedL-Indië; Statistie-
ken van den handel, de scheepvaart en de in- en uitvoerrechten
in Ned.-Indië; het Staatsblad van Ned.-Indië; de Regeerings-
almanak ; Teysmannia, enz. Verdter de Koloniale Verslagen, de
geschriften van het Koninkl. Instituut voor taal-, land- en vol-
kenkunde van Ned.-Indië ; Verslagen van het Indisch Genoot-
schap; het Archief voor de Javasuikerind'ustrie ; De Indische
Gids; De Indische Mercuur; encyclopedieën; letterkundige
woordeniboeken ; tijdschriften, verslagen, bullietina, enz., van een
loo-tal botanische tuinen (o. a, de uitgaven van Calcutta), van
musea en andere binnen- en buitenlandsche wetenschappelijke
insteUingen ; catalogi van wereldtentoonsteillingen ; rapporten
van handels- en cultuur-ondememingen, spoorwegen, kamers van
koophandiel, enz. ; brochures en vlugschriften over Oost- en
West-Indische onderwerpen, enz.
De West-Indische af deeling der boekerij bevat de voornaamste
op West-Indië betrekking, hebbende werken, couranten, alma-
nakken, enz.
Op werkdagen kunnen- in die bibliotheek gratis geraadpleegd
worden de geschriften, en bezichtigd de hond'erden fotografieën
en plaatwerken.
Met uitzondering van woordlenboeken, atlassen, kaarten, foto-
grafieën en platen, worden — ook buiten Haarlem — die ge-
schriften kostfeiloos in bruikleen afgestaan, op voorwaarden bij
den bibliothecaris te vememiem.
76
BOVENLOKALEN DER TWEEDE VERDIEPING
Hier vindit rnen nog die volgende museanm-lokaleiii, die echter
alleen op aanvrage en ondier geleide mogen bezocht worden. .
KAARTEN KAMER. Het miusemn bezit eene uitgebreide
collectie landkaarten betreffendie Oost- en West-Indië, o. a. alle
kaarten die door het Departernent van Marine en dat van Ko-
loniën zijn uitgegeven. Een z. g. fiches-catalogus dezer kaaiten,
welke ook bevat de in de boeken en tijdschriften der bibliotheek
voorkottnende kaarten, kan in de bibliotheek van het museum
geraadpleegd worden.
In de kaartenkamer bevindt zich ook die collectie Indische
foto's (o. a. de fraaie albums van die Boeroe-Boedioer, de groote
collectie Van Kinsbergen, de fotoi's van 'sLands plantentuin
en die van de Amateurphotografenvereeniging te Batavia), als-
mede de aquarellen van Indische planten, voor zoover deze niet
beneden' geëxposeerd zijn, o. a. die, welke o*^ last van den gouv.-
gen, Pahud de Mortanges te Buitenzorg zijn vervaardigdi.
PHARMACOGNOSTISCHE KAMER. Deze bevat dfe dro-
gerijen uit verschillende tropische gewesten, aJsmedie eene ver-
zameling gedroogde zaden en vruchten („Carpologische collec-
tie"). Zij dienen als vergelijkingsmateriaal en voor wetenschap-
pelijk onderzoek. In de nabijzijnde botanische werkkamer is
daartoe gelegenheid. In de bibliotheek is eene uitgebreide phar-
miacogniostische literatuur; voor de phytochemde en pharmaoo-
logie kan men in de laboratoriunt-bibliotheek terecht.
HERBARIUM KAMER. Reeds in- het museum ziet de be-
zoeker alle plantaardige producten door herbarium toegelicht,
en ook is in dé hiervoor genoemde „herbariumgalerij" een over-
zicht der Indische flora gegeven. De in deze kamer aanwezige
planten zijn uitsluitend voor studie bestemd; zij woorden in por-
tefeuilles bewaard en zijn naar de natuurlijke plamtenfamiilies
gerangschikt. Vooral de Indische artsenij- en ^ftgewassen zijn
KAARTEN KAMER
PHARMACOGNOSTISCHE KAMER
77
goed vertegenwoordigd. Dit botanasch materiaal wordt aange-
vuld door de botanische boek- en plaatwerken, in de bibliotheek
aanwezig, o. a. de flora's van Ned. Inddë (van Miquel), Britsch-
Indië (van Hooker) en van CochinhChina (van Pierre).
De overige bovenlokalen der tweede verdieping zijni voor het
publiek van geen belang. Er is eene zoölogische en eene bota-
nische werkkamer ; aani laatsitgenoemdie grenst eene ruimte voor
het ,Hierbariumrvan Eeden", van beteekenis voor de* studie der
inheemsche plantenwereld. In de bibHotheek is een volledig
exemplaar der beroemide „Flora Batavia", met dit herbarium in
verband staande.
BIJGEBOUW
NEDEBL. WEST-INDISCHE AFDEELING
De kolonie Suriname wias, na meer dan twee eeuwen groote
voordfeelen aan Nederland te hebben opgeleverd, allengs in
kwijneodlen toestand geraakt. De oorzaken van dit verval zijn
wellicht talrijker dian men mieent; tijdlsomstandïghedlen, staat-
kundige gebeurtenissen, zooaJs de omwenteling van 1795, zijn
van grooten invloed geweest; het overwegjendi belang van Ned'.
Oost>Indië, de afschaffing der slavernij vooral' en de dlaarop vol-
gende moeilijkheid' om nieuwe arbeidskrachten te verkrijgen,
waren van niet minder beteekenis^ en een voomiame reden van
het verval moet ook daarin gezocht worden, dat d'e particulie-
ren uit Suriname spoedig met den behaalden rijkdom terug-
keerdten en himne plantages aan de zorg van anderen overlieten.
Wil Nederland werkelijk iets nuttigs en blijvend® voor de West
dben, dan zende het, evenals voorheen, zijne zonen zelven, die
met geestkracht daar de hand aan het werk slaan. Inderdiaad
s
is thans de belangstelling in „Onzie West" toenemende: het ka-
pitaal toont zich „willige' en de regeering doet ook wat. De op-
richting van dien cultuurtuin te Paramaribo (aJs eerste aanleg van
78
een plantentuin) is een belangrijk feit, daar hierdoor de kolonie
met goede cultuurgewassen kan voorzien worden, en er nu ten
minste eene gelegenheid komt voor botanische studdën ten nutte
van Suriname, gelijk ook het Van Eed'en-fonds die beoogt.
Van het in 1897 voltooide nieuwe bijgebouw van het Kolo^
niaal Museum is de ruime zaal, met gal er'" en bovenlicht, voor
de af deeling Ned. West-Indië bestemd geworden. Gedurende
1899 werd daar de Surinaamsche tentoonstelling gehouden.
Met de talrijke voorwerpen, voor deze tentoonstelling inge-
zonden en na afloop daarvan grootendleels aan het museum af-
gestaan, vermeerdierd, bezit deze instelling eene — het weindg
bekend zijn van onze West in aanmerking genomen — bizocider
rijke collectie uit d& Nederlandsche bezititingen in Z. -Amerika.
In de wandkasten beneden vindt men voorwerpen op mdne-
ralogiiSch, zoölogisch en ethnografisch gebied, in die op de
gaanderij treft men uitsluitend plantaardige prodiucten aan.
Onder de W. -Indische mineralen zijn van belang : de rijke
goudhoudiendle gesteenteni van verschillendie placers (goudwas-
scherijeo) in Surinaine; ook monsters gedegen goud, mica, gra-
naat enz., van daar afkonistig, alsmede eene geologische col-
lectie. In het midden der zaal staat een vergulde zuil van on-
geveer 3 M, hoogte en 0,66 M. middellij n^ die nauwkeurig het
volume der van 1876 — 1899 aangegeven hoeveelheid Suri-
naamsch goud voorstelt. Ook van de West-Indfiische eilanden
bezit het museum een en ander, als : bergkristal van den kristal-
berg, phosphoriet (phosphaat, gemalen en kunstmeststof in ge-
bniik), verschillend gekleiarde okers, druipisteen uit de grot van
Fontein, jaspis, pyriet van Aruba; phosphoriet (met versteenki-
gen daaruit) van Bonaire; mangaan- en ijzererts, jaspis, kwarts,
druipsteen uit de grot van Hato, phosphoriet enz. van Cura9ao;
ijzer- en mangaaneits van St. Martin; zwavel van Saba.
Op zoölogisch gebied treft vooral het talrijk vertegenwoordigd
zijn van dfe exemplaren, niet de talrijkheid der soorten. Veel-
vuldig komt voor de brulaap „baboen" (Mycetes seniculus), de.
luiaard ,ar' (Bradypus cuculifer), de schubdieren „Bolletree ca-
passi" (Tatua novemcincta e. a.), het boschvarken „Pingo" (Dy-
^1
79
cotyles labiatils) onder de zocgdieren; van de vogels: ^erert,
z.g. roode ibissen <rf flamingo's (Eudocimus ruber), ooievaars,
reigers, eenden, wevervogels, colibris. Veel schildpadden, slan-
gen (o. a, de tafajtslang, Boa constricK»-, de aboma (Eunectes
Lis), de zeer giftige oeroe koekoe (Lachesis mutus), de
w
80
bankjes, meest dbor kinderen vtervaandigdi ; kleiinie ooirjaileni (kin-
derspeelgoed) ; kaJebasschalen, als vaatwerk gebezigd, d<oor die
vrouwen met alleriei soms zeer grillige figuren bekrast, terwijl
dö schaJen nog versch zijn.
Niet zoo-zeer deze voorwerpen zelven, als wel de verkiariog
der daarop aanwezige figuren' en ornamenten' (in dien Catalogus
der N. W. I. tentoonstelling, 1899»), welke men tot nog toe
in geen enkele dergelijke verzameling aantreft, maakt dat de
collectie aan beoefenaars van de studie der omament^uitlegging
een belangrijk veld voor ondbrzoek aanbiedt.
Vlechtwerk : uit Suriname, mandleni, tasschien, zeven, van aller-
led grondstof, meest van „warimbo" (Phrynium casupo), hang-
matten van katoen, dbch meest van zeilgras ; in het vlechten zijn
de Ind'iaanische mannen zeer bedreven en sprekien daarbij een
c^oed ontwikkelden kunstzin ten toon. De bewoneirs van Aruba
houdto zich meer bezig met het maken van uiterst fün mandie-
werk van zeer fijn gespleiben mangrove-hout (Rhi^ophora
Mangje) en met het vlechten van stroohoeden en taschjes van
gespl'eteo palnubladeneni. Bamboei is in Suriname wéinig, rotan
niet voorhandleni.
Op de gaanderij vindt men in de kasten de plantaardige pro-
ducten gerangBchikt naar de verwantschap dier sitamplanten.
Voor dé groote cultuur zijn daaronder vian belang: de cooos-
palm (Cocos nucifera), het suikerriet (Saccharum offidnarum),
de rijst (Oryza sativa), de bananen „bacove" (Musa), cacao
(Theobroma Cacao), tabak (Niootóana Tabacum), koffie (Cof-
fea arabica en Liberia) ; al dleze prodlicteni zijn reeds hier voor
beschreven. Minder in het groot woirdlen gekweekt: die ananas
en aanverwante planten (Bromeliaceae) waarvan de bladeren het
reeds genoemdei zeilgras (cingrassi) lev^eireni, eene grondstof voor
zeer stevig touw; verschil leqdle palmsooiteo: de oliepalm
(Elaeis guineensis), raffiapalm "iRaphia Ruffia), waarvan die bla-
deren bindmateriaal voor de tuinlieden- leveren, de pdasava
(Attalea funifera), die vezels levert waarvan de tegenwoordige
straatbezems vervaardigd worden ; maïs (Zea Mais), negerkoren
(Sorghum vulgare), arrowroot (Maranta arundanacea), cassave
81
of maniok (Manjihot utilissima) levert het z. g. Braziliaanisch
arrowroot en tapioca.
Krapatta-zaad, wonderboonen (Ricinus communis), levert de
wonder-, cafiibor- of Amerikaansche olie. De hoepelolie of
copahu-balsem vloeit bij insnijding uit dien stam van den Copai-
fera-boom. Het orlean, roucou, anattozaadl, „Koesoewé" (Bixa
Orellana) levert het bekende gele boberkleiansel, in Suriname is
het de kleurstof waarmede de Indianen zich zelf, hun voedsel
en hun aardewerk rood kleuren. De cachou (Anacardiimi occi-
dentale), vruchtboom en ook gom leverende; de bobemotJen
(iCaryocar butyrosum); de katoen (Go&sypium) ; de aardnoten
{Arachis hypogaea) ; divi-divi (Caesalpinia coriaria) waarvan de
peulen goed looimateriaal opkveren; de welriekende tookaboo-
nen (Dipterix odorata) ; de copal- of locus-hars (uit de stamimen
van Hymenaea indica)j de kokeleko of paranoot (Bertholletia
excedsa). De vandelje wordt hier in het wild aangetroffen.
Onder dte \'eizels!toffen treft men behalve de genoemde ana-
nas-vezels nog bladei'en van velschillende palmsoorten aan, dde
grondstoffen voor weefsels of voor touw leveren, zooals die awarra
palm (Astrocaiyum awarra), de ita palm (Mauritia flexuosa),
van welks bladeren (tibisiri) zeer sterk touw gemaakt wordt,
maihobast (ParitiiHn elatum), moko-moko stengels (Caladium
arborescens) die voor touw gebezigd worden.
Rijk is ook de verzameling W. Indische houitsoorten : dfe
West behoeft in deze, wat betreft het voortbrengen van fraai
meubelhout, voor Oost-Indië niet onder te doen. Onder deze
vaJlen op te merken het letterhout (van Piratinera guianenisis),
donkerrood bruin met korte d^arsvlamnmien ; het bruinhout,
bruine kabbes (van Anddra retusa) met fijne gele en bruine
strepen; het puiperhout of Bois d'Amaranthe met rood violet-
ten glans, (van Copaifera bracteata^ de kleurstof bevindt zich
alleen in het kemhooit), eene botanisch verwante soort is het
„goudhout", naar de goudglanzende vlekken; het licht oranje
gele parelhoiut (Aspidosperma exoelsa); het slangenhout, sneki
hoedoe, (Mimosa guianensis) roodbruin met satijnachtigen
glans; het ijzerhart (van Siderod-endron triflorum) wit met bree-
6
i
!
82
de zwarte vlekken ; die boschtamariiKie (van eene socxrt Mimosa)
donkergeel met smalle, bruine, slingerende vlammen; verschil-
lemde soortemi cedlerhooit (van Icica altissima en vaa Cedrela od!o
raita); het anaurahout of boschcacao (van CaPodinea piinceps);
het aratte-, konthooit (van Minquaitia guiaiuensis) ; het bolletrie-,
bulletryhout (van Sapota Mülleri, of Mimusops Balata, den
boom die de balata, W. Indische getah-pertja, oplevert, een be-
langrijk uitvoerproduct voor de kolonie, doch alleen als bosch-
prodtict, niet in cultuur); het kopie (van Goupia tomentosa)
dat veel voor vloerplanken in gebruik is; het koenatepie of
Surinaamisch mahonie (waarschijnlijk van eene soort Caesal-
pinia) ; krappa (van Carapa guianensis) dat veel op mahonie ge-
lijkt ; het kwarie-, kwariecedleT-, wasisi-wass^ihouit (van Vochysia
guianensis) als timmerhout in gebruik; het man-barklak (van
Lecythis Ollaria, deze boomi levert het Indiaansohe sigaretten-
papier, „oelimani", de zeer dlun in de breedte gespleten bast),
dat evenals het groenhart (van Bignonia of Tecoma Leucoxylon)
gebruikt wordt voor palen van zeeweringen», daar 'geen van
beide door paalwormen wordt aangetast — bedde behooren tot
de hardste houtsoorten uit Suriname ; het pisie-, yellow-, silver-
ballihout (van Nectrandfra Pisii en Nectandra cuspidata) geschikt
voor meubelen, in Surina.me echter niet veel gebruikt; salie,
(van een onbekende boomsoort) dat in Suriname veel gebruikt
wordt voor meubelen, wane (van eene Nectandra-soort), eene
zeer deugdzame houtsoort, veel gebruikt voor meubels en voor
booten.
Het bewijs hoe geschikt vele Surinaamjsche houtsoorten voor
meubelen zijn, leveren de twee door Boschnegers gemaakte
leunstoelen in oud^-engelschen stijl en uit verschillende hout-
soortenu
Vóór het bijgebouw zijn opgesteld verschillende corjalen
(booten), o. a. een van 6 M. lengte, door de Saramaccaner
boschnegers uit een locusboom-stam verkregen door óe gebrui-
kelijke methode van uitbranden en uithakken.
Groot is de verscheidenheid van Surinaamsche vruchten.
Het museum bevat daarvan een aantal : op spiritus, in was en
LABORATORIUM
83
in papier maché. Deeds zijn het die^lfde als in Oost-IncKë,
deels andiere, als die maracuja's (Passiflora), die geniipa (Meli-
eocca), d'e mammi (Maitmnea) enz. Ook d'e vruchten van ver-
schillende Surinaamische palmen zijn genietbaar, a a. düe van
awarra (Astrocaryumi) en maripa (Maximiliana).
In de Surinaamsche afdieeling wijzen wij verdler op de fraaie
modlellen van plantages en huizen, eni niet het minst op de
groobe collectie van Surinaamische fotografieën, van alle dfeelen
éer kolonie en van iedlere plantage. Van het eiland Curagao is
aan een der muurvlakken een geteekendi panorama aangebracht.
De collecties, die het museum van die W.-I. edlanden bezit,
zijn niet zeer uitgebreid; die plantaardüge producten zijn tus-
schen de Surinaamische gerangschikt. Wij vestigen die aandacht
op de Curagao-aloë, de dÜvi-divfi, en op eendge meelsooitein en
vezelstoffen van dlat eiland'. Zie verdler dien beschrijvendlen
catalogus : Voortbrengselen van Nedlerlandisch West-Indlië, dioor
Dr. D. DE Loos, en vooral ook de bij dien custo® verkrijgbaar
gesteld'e Catalogus der Ned. W.-I. Tentoonstelling 1899, die
een volled&g overzicht geeft van producten, planten, dfieren, han-
del, land en volk. Ook: Bulletin 25, blz. 23.
LABORATORIUM
De overige lokalen van het bijgebouw behooren tot het
Laboratorium van het Koloniaal Museum (zie blz. 13). Zij zijn
voor de museumbezoekers niet opengesteld^ tenzij er voor hen
eene bizond'ere aanleidling; is het laboratorium te willen be-
zoeken. Het gebruik van d'e donkere kamer voor photographie
wordt den bezoeker op verzoek toegestaan. Het laboratorium
bevat een viertal lokalen (groot werkvertrek met zuurkast, ver-
brandingstafel en afdak, weegkamer, dbnkere kamier en ruw
laboratorium met fceldbr). Het laboratorium is voorzien van alle
hulpmiddelen voor chemie en mdkroskopie ; ook zijn scheikun-
84
dige boeken en tijdischriften naar behocwen aanwezig, en niet
mindear apparatem, utensiliën en chiemicaliën. Desktmdligen
roemen ten zeerste de practische inrichting diezer technisch-
chemische werkplaats. Hier worden dJe bij het museum voor-
komendie nieuwe koloniale grondstoffein op har© waarde getoetst,
en onderzoekingen ondemomen in het belang van nijverheid en
cultures. Van algemeen wetenischaippelijk omdlerzoek is vooral
die phytochemie hier aan die ordie. Het laboratorium is niet
bestemd) tot ondierwijsi-doeleinden, en ook niet voor gewone ham-
d'elsanalyses. Er is in het laboratorium gelegenheid werkzaam
gesteld te worden als volontair, mdts men zich voor minstens
één jaar verbindt en voildoendie waarborgen van bekwaamheid
aanbiedt. Ook kunnen i a 2 geoefende laboranten voor het
instellen van zelfstandige onderzoekingen in het laboratorium
worden toegelaten, tegen eene vergoeding aan het museum van
/ 50 per maand. Voor speciale studiën in batik-techniek is er
één dag per week in dit laboratorium gelegenheid.
De directeur van het Koloniaal Museum is voor zaken, het
laboratorium betreffendie, dies namiddlags van 2 — 3 uur aldaar
te spreken; bij diens afwezigheid wende men zich tot den
assistent-scheikundige.
AANHANGSEL
Onderstaande circulaire betreffende de verzamelingen voor
het aanschouwelijk onderwijs op de scholen, wordt in de
belangstellende aandacht van de lezers dezer „Handleiding"
aanbevolen.
Aan bijna 400 Nederlandsche scholen is door het Koloniaal
Museum eene schoolcoUectie verschaft. In het jaar 190 1 werden
weder 70 scholen van nieuwe verzamelingen voorzien.
De aanvragen van verschillende scholen in alle provinciën
nemen nog steeds toe. Thans bedraagt haar aantal 700; terwijl
niettegenstaande onze ijverige pogingen, het benoodigd materiaal
slechts zeer langzaam verkregen wordt.
Allen, die door relatiën in de koloniën in staat zijn tot het
verkrijgen van voorwerpen voor de schoolverzamelingen, worden
beleefdelijk tot medewerking uitgenoodigd.
ONDERWIJS EN KOLONIËN.
Het Bestuur van het Koloniaal Museum heeft zich in de. laatste jaren
beijverd, om te gemoet te komen aan een lang gekoesterden wensch van
vele onderwijzers in Nederland, n.1. het bezit van verzamelingen, voor-
werpen en producten uit de koloniën, dienstig voor het aanschouwelijk
onderricht.
Tot dit doel werd van de verzameling doubletten in het Koloniaal
Museum gebruik gemaakt, en daaruit werd een keus gedaan uit die artikelen,
welke voor de kennis van de koloniën en hare nuttige voortbrengselen
onmisbaar zijn. Te gelijker tijd werd begonnen met de uitgave der
„Schoolalbums", die tegen lagen prijs door het Museum werden verstrekt.
Zoo ontvingen reeds in 1894 eenige scholen eene verzameling van
ongeveer 60 artikelen, uit de verschillende rijken der natuur, op koloniaal
gebied, en de bijval, dien deze eerste bezendingen wekten., deed het aantal
aanvragen steeds toenemen.
86
Daaruit bleek, dat deze bemoeiing van het Museum voor het onderwijs
van groot belang werd geacht, en dit gaf het Bestuur aansporing op dezen
weg voort te gaan.
Maar het aantal aanvragen werd zoo groot, dat de aanwezige voorraad
doubletten spoedig was uitgeput en naar andere middelen moest worden
uitgezien om nieuwen voorraad te verkrijgen. Door de „Wandel-collecties",
die van school tot school reisden, werd eenigszins in de behoefte voorzien,
maar deze kunnen de eigen verzameling toch niet» vervangen. Zij werden
opgeheven, omdat de doorzending te ongeregeld geschiedde.
In de eerste plaats heeft het Bestuur toen de hulp van de Regeering
en de Koloniale Besturen ingeroepen. Maar naarmate wij in het bezit
van materiaal kwamen, vermeerderden ook de aanvragen, en daarom is er
nog steeds groote behoefte aan verschillende artikelen, bestemd voor de
schoolverzamelingen, en zullen dus ook van alle belangstellenden in de
koloniën gevestigd, bijdragen voor dit doel hoogst welkom zijn.
Het Bestuur wenscht zich in zijn streven niet te beperken, maar heeft
zijn taak in den ruimsten zin opgenomen. Aan elk der (5000!) scholen
van Nederland, openbaar en bijzonder, lager en middelbaar onderwijs,
willen wij op aanvrage eene verzameling kosteloos verstrekken, al duurt
het ook lang voor wij daartoe in staat zijn. Trouwens het optreden van
ons museum heeft reeds ten gevolge gehad, dat ook van andere zijden
materiaal bijeengebracht wordt voor het aanschouwelijk onderwijs, en vele
onderwijzers laten onze collecties aangroeien tot kleine schoolmusea. De
verzamelingen worden het eigendom der school en blijven er dus ook bij
wisseling van het hoofd der school.
De verlangde artikelen zijn geen zeldzaamheden; de meeste komen
algemeen in de koloniën voor. Van elk artikel wordt een zoo groot
mogelijke hoeveelheid verlangd, om daaruit kleine gedeelten voor de ver-
schillende collectiën te gebruiken. Keus van deugdelijke voorwerpen en
behoorlijke inpakking zijn dus hoofdzaak.
Wij voegen bij deze circulaire eene lijst van de gewenschte zaken,
benevens eene opgaaf, hoe de inzameling, de inpakking en verzending
behoort te geschieden.
Deze toelichtingen zullen ook bruikbaar zijn voor hen, die voor het
Koloniaal Museum zelf wenschen te verzamelen ; wetenschappelijk belangrijk
zijn dan o. a. vooral plantkundige verzamelingen (herbaria, vruchten), als-
mede zoölogische, mineralogische en geologische collecties van een bepaalde
streek of eiland.
De onkosten van verzamelen en de vracht worden door het Museum
vergoed. De stoomvaartmaatschappijen : Nederland, Rotterdamsche Lloyd,
Koninklijke Pakketvaart Maatschappij, Amerikaansche Stoomvaart Maat-
schappij en Koninklijke West-Indische Maildienst, berekenen voor zendingen
87
aan het Koloniaal Museum slechts halve vracht, terwijl het vervoer langs de
lijnen der Indische Staatsspoorwegen en verschillende Indische Stoomtram-
Maatschappijen geheel kosteloos geschiedt.
Hoewel onze wenschlijst zeker nog al uitgebreid is en niet iedereen in
staat tot het zenden van al het gevraagde, geven wij de verzekering dat
ook kleine bijdragen welkom zijn.
Wij zijn overtuigd dat in Nederland het onderwijs eene bizondere roeping
heeft en daarin de Nederlandsche Koloniën eene voorname plaats moeten
beslaan. Want het geldt hier in de eerste plaats den maatschappelijken
toestand en de vooruitzichten onzer jongelieden.
Geen natie heeft zooveel aan hare koloniën te danken als Nederland.
Voor geen natie ligt, in vergelijking met de bevolking, ginds een zoo
kolossaal gebied tot bearbeiding open. Alle Nederlanders van hunne
vroegste jeugd op dit groote arbeidsgebied te wijzen, is dus een plicht
voor den Nederlandschen onderwijzer. En tevens is het een plicht voor
alle landgenooten in de koloniën, om naar vermogen mee te werken tot
het verstrekken der onderwijsmiddelen op dit gebied.
Velen zijn door hun ambt of omgeving beter in staat tot medewerking
dan anderen. Heeren Residenten, Assistent-Residenten en Controleurs, chefs
van landbouwondernemingen en handelshuizen, hebben voorzeker over meer
middelen te beschikken dan particulieren. Maar toch kan in kleinen kring
met bescheiden kracht veel gedaan worden.
Vooral rekent het Bestuur op de medewerking van heeren Onderwijzers
in Nederlandsch-Indië gevestigd, die zeker gaarne in het belang van het
onderwijs in Nederland en ten behoeve hunner collega's aldaar, iets van
hun tijd zullen ten beste geven.
Als elk slechts wil bijdragen wat hem gemakkelijk valt te verzamelen,
dan zal ook het geringste een nuttige plaats vinden voor het groote doel.
Er bestaat tegenwoordig eene groote opgewektheid om wel te doen.
Overal wordt gearbeid in het belang van zwakken, zieken, armen, ja zelfs
van misdadigers. Maar laat ons te midden van die edele toewijding toch
blijven denken aan de krachten, waarvan de toekomst van het vaderland
afhangt, aan onze sterke en gezonde jongens. Hun door doelmatig onderwijs
een weg te banen door het leven op het gebied, dat ons als Koloniale Natie
is aangewezen, dat is de grootste weldaad, die men aan het Vaderland
bewijzen kan.
88
Grondstoffen en yooitbrengselen uit Nederlandsch Oost-
en West-Indië door het Koloniaal Museum aangeyraa^,
Yoornameiyk ten behoeve yan Schoolyerzamelingen
Zie voor nadere bizon der heden voor deze en alle andere tot het gebied van
ons museum behoorende producten het medegedeelde in deze handleiding
Agar Agar.
Aardnoten.
Aren.
Arrowroot.
Balata.
Bataten.
Bamboe.
Batik-voorwerpen.
Benzoë.
Betelnoten.
BiNDROTAN.
Blimbing.
Boombast.
Broodboom.
Cacao.
Caoutchouc.
Cardamom.
Cassave.
Cocos.
Cochenille.
CURCUMA.
Damar en Copal.
DjARAK.
Doerian.
Drakebloed.
Duizendpooten.
Eetbare aarde.
Ruw en bereid; zeewieren.
Vruchten, herbarium, perskoek.
Vezel, touw, suiker.
Wortel.
Het ruwe product, stukken stam waar het uitvloeit.
Wortels, meel.
B. doeri, b. toetoel, b. koening, b. lengka, b. ater enz.
Gebatikte stoffen, patronen, ingrediënten, tjantings.
Hars, herbarium, stamstukken.
(Pinang). In den bolster.
Monsters, zoo mogelijk met blad en vrucht.
Vruchten op spiritus of formol.
Stroken bast, kleedjes van bast.
Vrucht, zaad, meel.
Vruchten op spiritus; boonen.
Ruw produkt, stam of stengel waar het uitvloeit.
Vruchtjes van verschillende soorten.
Wortel, herbarium, koekjes, meel.
Noot in den bast, cocosvezel, touw, enz.
Insecten.
Gedroogde wortels van verschillende soort.
Hars, stamstukken met uitvloeiende hars, herbarium.
Vruchten, zaden^ herbarium.
Vrucht (of gedeelte daarvan) op spiritus of formol.
Hars, vruchten.
Op spiritus.
Bereid en onbereid.
Eetbare zwaluwnestjes. Verschillende soorten.
Ertsen.
Galnoten.
Gambir.
Getah-pertja.
Gesteenten.
Houtmonsters.
Indigo.
Van geheel N. Indië.met herkomst enz.
Verschillende soorten, los en aan de plant.
Looistof.
Het ruwe product, stukken stam waar het uitvloeit.
Vooral der buitenbezittingen, met opgave vindplaats.
Als: ijzerh., kurkh ^ ebbenh., sandelh., kamferh., reukh.
Verfstof, peultjes, herbarium.
n
89
Insecten. Vooral der buitenbezittingen.
Jute. Stengels, vezel.
Kamfer en Kamferolie. Herbarium^ stamstukjes met Paros-kamfer.
Kaneel.
Kapok.
Kasoemba kling.
Katoen.
Koffie.
Kruidnagel.
Locüsharsplant.
Manila-hennep.
Mangga.
Manggistan.
moko-moko.
Mineralen.
Nesten.
Notemuskaat.
Olie-gewassen.
Opium.
Papier.
Basten en vruchtjes.
Vruchten met zaadpluis.
Vruchten, kleurstof.
Vruchten met zaadpluis.
Arabische en Liberia; vruchten op spiritus enz.
Tak met bloemen en vruchten op spiritus, of herbarium.
Hars, vruchten.
Vezels, touw.
Vrucht op spiritus of formol.
Vrucht op spiritus of formol.
Stengels, touw.
Met vindplaats en inl namen.
Van de wevervogels, e. a.
Vruchten op spiritus. Notemuskaat in dop.
Zaden, herbarium, oliën.
Monsters. Opiumpijpen.
Inlandsch fabrikaat en andere schrijfmaterialen.
Parelmoer-Schelpen. Verschillende soorten.
Peper.
Peülzaden.
Pisang.
Pottebakkerswerk.
RdMEH.
Rijst.
Sagoe.
Takken met vruchttrossen op spiritus, of herbarium.
Met inlandsche namen.
Vrucht op spiritus of formol.
Inlandsch.
Stengels, vezels, herbarium, touw, weefsel.
Rijstplant, roode, zw., kleefr.,rijstmesjes, modellen, enz.
Schijf uit de stam, sagoe-soorten, broodjes.
Schelpen en hoorns. Verschillende soorten.
Schildpad.
Schorpioenen.
Sesamzaad.
Stokrotan.
Stoklak.
SiRIH-BLADEREN.
Suikerriet.
Tabak.
Tamarinde.
Tengkawang.
Thee.
TjITJAKS.
ToKÉs (Gekko's).
Bewerkt en onbewerkt.
Op spiritus.
Zaad, herbarium.
Monsters, zoo mogelijk met blad.
Takken met dieren.
Herbarium. Sirih-doozen met de ingrediënten.
Rietstengels, verschillende variëteiten, op formol.
Blad en zaad. Inl. sigaretten, enz.
Vruchten gedroogd.
Vet, vruchten.
Herbarium.
Op spiritus^
Op spiritus.
90
Vanielje. Vrucht en bloemdragende tak op spiritus.
Varenpluis. Stamstukken met pluis.
Verf- en Looistoffen. Monsters, herbarium.
Vezelstoffen. Herbarium, monsters en weefsels.
Voedingsmiddelen der inlanders. Gedroogd.
Vogelspinnen. Op spiritus.
Vruchten. Op spiritus, gedroogd, of aquarellen.
Wandelende bladen en takken. Gedroogd of op spiritus.
Weefsels Uit inl. vezels of van bizondere bewerking.
Witte Mieren. Werkmieren, soldaten, koningin, aangetast hout, enz.
Zaden. Van bizonderen vorm, bijv. vleugelzaden; drijfzaden.
ZuuRZAK. Vrucht op spiritus of formol.
Zwammen. Indische soorten op spiritus of formol, gekl. afbeeld.
Bizonder welkom zijn ook fotografische of gekleurde afbeeldingen
van verschillende cultuurgewassen, van woningen, landbouwwerk-
tuigen, plantages, landschappen, volkstypen, dieren en planten enz.
TOELICHTINGEN.
Wenken voor het drogen van planten voor herbarlom, enz. Men verzamele
takken, zooveel mogelijk met jonge en oude bladeren, bloemen en vruchten.
Bladeren alleen zijn niet voldoende. Indien óf bloemen, óf vruchten, ont-
breken, of indien deze deelen ongeschikt zijn om tusschen papier gedroogd
te worden, geve men eene korte beschrijving, of liever nog, eene teekening
der ontbrekende deelen. Wie daartoe in de gelegenheid is, verzamele
ook spiritus-materiaal van bloemen en vruchten. Men vermelde bij iedere
plant zooveel mogelijk de inlandsche namen en alle bijzonderheden welke
ter plaatse over de plant en haar nuttig gebruik zijn in te winnen.
Voorts noeme men den aard der vindplaats, vermelde op het etiket of de
ingezamelde plant is een boom, heester, liaan, kruid, of waterplant; ook
noteere men die bizonderheden, welke het beste aan de levende plant zijn
waar te nemen, als kleur der bloemen, uiterlijk der vrucht, enz. Het is
in 't geheel niet noodig dat men zich moeite geve om uit woordenboeken
den wetenschappelijken naam der plant te vinden, van veel meer nut zijn
inlichtingen van de inboorlingen verkregen. Wel is dit van beteekenis, als men
zich in het determineeren van planten geoefend heeft en dus controle op de
juistheid der namen kan uitoefenen. Wat voorts de waarde eener inzending
zeer vergroot, is, dat men bij de gedroogde plant overlegt de bijbehoorende
nuttige deelen: eenige gedroogde vruchten of zaden, een stuk bast en
vooral ook monsters van de eveneens bruikbare producten, als hars, gom,
houtmonster, vezelstof, drogerij, vergift, enz. Ook het inzamelen van
insecten die op of in de plant worden aangetroffen is wenschelijk; in dat
geval make men ook herbarium van de door het insect aangetaste bladeren.
1
91
Voor het inleggen der planten is zeer geschikt het zachte Chineesche
papier, maar men kan ook best ander ruw papier (stroopapier, pakpapier,
krantenpapier) gebruiken, mits men maar vaak omlegt en van papier
verwisselt, zoo lang de plant nog vochtig is en dus koud aanvoelt en
de bladeren zich nog laten omvouwen zonder af te knappen. Men let er
op dat alle deelen behoorlijk glad en vlak liggen en er zoo min mogelijk
twee deelen der plant op elkaar komen Mocht dit door het dicht op
elkaar staan der deelen niet te voorkomen zijn, dan legt men tusschen de
elkaar dekkende deelen losse stukjes papier. Is de tak op deze wijze be-
handeld, dan legt men daarop weder drie of vier vellen van hetzelfde
papier; daarop spreidt men, op dezelfde wijze als vroeger, weer een tak
uit, legt daarop weer eenige vellen, totdat men een pak van een matige
dikte heeft verkregen. Aan weerszijden van dit pak wordt een raampje van
door elkaar gevlochten bamboe-reepen gelegd, dat in het formaat van het
papier vervaardigd is en nu door middel van een kruistouw wordt vastgesnoerd.
De pakken die gereed zijn, legt men in de zon en keert ze nu en dan om ;
men moet echter zorg dragen, eerst iederen dag, later om de 2 of 3
dagen, het papier te vernieuwen. Het gebruikte papier kan nadat het in
de zon gedroogd is opnieuw worden aangewend. Is het drogen in de zon
bezwaarlijk, dan kan dit ook zeer goed boven vuur geschieden; met wat
oefening bereikt men zoo zeer spoedig zijn doel. Men kieze fraaie takken met
gave bladeren. Kleine kruiden worden in hun geheel gedroogd, met wortel
en al. Bij planten met dikke of knolvormige wortels snijde men deze
middendoor in de lengte. Waar dit zonder veel moeite doenlijk is, verzamele
men van iedere plant een paar exemplaren meer (voor ruil-materiaal). De
algemeen bekende cultuurplanten, als koffie, cacao, maïs enz. zijn speciaal
welkom, indien het bizondere variëteiten zijn. Het herbariumformaat zij
omstreeks 30 bij 50 c.M. De planten worden los in de vellen gelegd of
met kleine papierstrookjes opgehecht. Tusschen twee planten legge men
nog een ledig vel; met het papier moet men niet te zuinig zijn. Teere
bloemen of vruchtjes droge en beware men afzonderlijk tusschen postpapier,
ledere plant krijgt een etiket of nummer, dat verwijst naar eene bijgevoegde
lijst, waarop dan al het wetenswaardige der plant te vermelden is ; natuurlijk
hebben de bijbehoorende monsters van zaden, producten, enz, hetzelfde
nummer als de plant, waartoe zij behooren. Tegen insecten kan men het
herbarium beveiligen door de gedroogde planten met petroleum te bestrijken,
er wat naphthaline of kamfer tusschen te strooien, enz. Voor de droging
en voorloopige bewaring make men raampjes van gespleten bamboe of
dergelijk materiaal; de verzending geschiedt in een kistje of tusschen een
platgeslagen petroleumblik. Men kan het herbarium ook bij gedeelten
herwaarts zenden, als men voor de vochtigheid van het klimaat vreest bij
te lang bewaren.
92
Wenken roor spirltns- en formol-materisal. Mochten de bloemen en
vruchten te vleezig zijn om op de bovenbeschreven wijze gedroogd te worden,
dan moeten deze deelen op spiritus verzonden worden. Hiertoe kunnen
het best oude petroleum-blikken of andere blikken doozen gebruikt worden,
die dan in een aansluitende houten kist moeten geplaatst worden. In de
blikken doos worden nu eerst de voorwerpen, die men wenscht te verzenden
gebracht, nadat zij goed zijn afgewasschen en gereinigd. Vervolgens laat
men het deksel op den doos soldeeren; hierin heeft men vooraf een gat
gemaakt, dat groot genoeg is om den spiritus door te gieten. Men draagt
zorg de doos niet geheel vol te maken wegens het gevaar van uitzetting
van de vloeistof door de warmte. Het opengelaten gat wordt nu met een
afzonderlijk plaatje dicht gesoldeerd. Wacht men met het opsoldeeren
van het geheele deksel tot de doos met de vloeistof gevuld is, dan heeft
men gevaar dat deze door het soldeeren in brand raakt. Als men eenigs-
zins stevige voorwepen op spiritus wil verzenden, zooals vele Indische
vruchten, is het niet noodig dat het blik geheel met spiritus gevuld wordt.
Men wikkelt dan de voorwerpen elk afzonderlijk in zacht papier, pakt
het blik er mede vol, en giet dan slechts zooveel spiritus op, tot al het
papier nat is en er nog wat op den bodem ligt, bijv. een liter op een
petroleumblik. De voorwerpen worden zoo, reeds door de dampen van
alcohol, voldoende geconserveerd. Maar men moet natuurlijk volledig
dicht soldeeren.
Eene zeer goede conserveervloeistof is yformoP\ Om een liter van dit
vocht te bereiden neemt men 25 gram forma! ine, i gram verdund zwavel-
zuur en vult met zuiver regenwater aan tot 1000 gram (i liter). Voorwerpen
op formol moeten bewaard worden in stopflesschen, (geen kurken!); de
stoppen worden met wat vet ingesmeerd.
Mocht men niet in de gelegenheid zijn de bovengenoemde vloeistoffen
te verkrijgen, dan zou men zelf kunnen onderzoeken of de verschillende
voorwerpen zich lang genoeg goed houden, wanneer ze gebracht zijn in
vloeistoffen, die men zich gemakkelijk kan aanschaffen, bijvoorbeeld in
azijn, brandewijn, jenever, om in deze naar Nederland te worden verzonden.
Wenken voor zoologische collecties. Men vindt deze volledig in de
door het Koloniaal Museum in 1897 uitgegeven: ,,Handleiding voor het
verzamelen en conserveeren van dieren en dierlijke ptoducten indeNeder-
landsch overzeesche gewesten*' door H. Veen. Als conserveermiddel voor
insecten is het best: spiritus van 50 pCt. met 5 pCt. glycerine.
Voor eventueele nog gewenschte nadere inlichtingen betreffende het
verzamelen van naturaliën enz. ten dienste van het Koloniaal Museum,
wende men zich tot den Directeur dier instelling.
Uitgaven van bet Koloniaal Museum te Haaplem
Verkrijgbaar aan het museum, alsmede bij de Erven LoosjES te Haarlem^
bij de Firma J. H. PE BussY te Amsterdam^ en voorts bij alle
Boekhandelaren in Nederland en de Koloniën.
A. Beschrijvende Catalogus van het Koloniaal Museum, tevens Handleiding
tot de kennis der voortbrengselen van de Nederlandsche overzeesche
gewesten.
't")
n
11
11
11
1'
11
1^
11
>i
11
Prijs.
ƒ0.40
,1 o 25
,1 030
I. —
I.—
?i
I. Koffie, 2e dr.j door Dr. K. W. van Gorkom
II. Thee 2e dr.
III. Cacao en Vanielje 2e dr.
IV. Kina, 2e dr.
V. Suiker, 2e dr.
VI. Specerijen, 2e dr.
VII. Tabak, 2e dr.
Vm. Rijst
IX. Vetten, was, oliën, harsen en gom, door Dr. D, DE Loos
X. Vruchten, verfstoffen, geneesmiddelen, d. F. Hekmeijer
XI. Caoutchouc en Guttapercha, door Dr. D. de Loos . .
XII. Houtsoorten van Ned. Oost-Indië, door F. W. van Eeden
XIII. Vezelstoffen van N. Oost-Indië, ,. „
XIV. Voortbrengselen van N. W.-Indië, door Dr. D. de Loos „
XV. Tin „ „ „ 0.40
XVI. Diamant en edele metalen „ „ „ 0.30
XVII. Steenkolen „ „ „ 0.30
XVIII. Petroleum, 2e dr „ „ „ 0.40
11
„ 0.40
,, 0.40
11 0.40
,, 0.40
„ 0.40
,1 1-20
0.60
P. Bulletin van hét Koloniaal Museum. Verschijnt 2 of 3 malen
*s jaars.
I. Cocosvezel-industrie, e. a. opstellen ,1 050
II. Verslag van het Museum over 1891 u o-5o
94
Prijs
lil. L'arbreaUqueduJapoOjd.I,. v.i>.Poi.iiER,e.a.opstellen ƒ i.oo
IV. Indisch matwerk, (met plaiea) „ i.oo
V. Verslag over 1892 11 o 50
VI. Verschillende opstellen „ o 50
VU. Bamboe in Japan, d. L. v, d. Polder, (met 66 afb. . „ 1.—
VIII. Ontw.ï.li.s(oomï.verk.i.N.O.-I.,d.J.T.CBEMER.e.a.op5. „ 0.60
IX. Verslag over 1893 „ 0.50
X. Manila-heoDep, door F. W. van Eeden, e. a. opstellen „ 0.40
XI. Verslag over 1894 , 0,50
XII. Marowijne-rivier,d.Jhr.L.C. v.PANHlivs(m.k.)e.a.opa. „ 1.—
XIII. Verslag over 1895 „0.40
XIV. Verschillende opstellen, o. a. over kofüecultuur . . ■ ,. 0.50
XV. Schadelijke insecten voor koffie en kina,door H. Veen „ 0.40
XVI. Verslag over 1896 „0.50
XVII. Indigo, door C.J. VAN Lockeren Campagne (met plaat) „ 0.50
XVni. Verslag over 1897 „0.50
XIX. IJierhoatsoorteo, door G. A. Blits (met lichldrakken) „ 0.70
XX, Verslag der Indigo-ODderzoekingeii,doorJ.E.TuL!:.EKEB „ 0.60
XXI. Verslag over 1898 „ 0.50
XXU. Verslag over 1899 „0.60
XXni. Batikkunsid. RottFFAER, enBAANDERS, e.tt. ops. (m.afb.) „ 0.60
XXIV. Verslag over 1900 „0,60
XXV. Verschillende opstellen, (met portret en gekleurde plaat) „ i. —
XXVI. Verslag over 1901 „0.60
C. Extra- Hul let in van het Koloniaal Museum,
I— V. Indische nuUige planten, door Dr. M. Greshoff (met
platen) Volledig in 5 afl. „12.50
Etrsti Afitvering: I. Aleuritesj II. Anacardiu
III. Litsaea; IV. Fangium; V. Samadera; VI. Sesamum;
VII. Euphorbia; VIll. Hydrocotyle; IX. Gauliheria;
X. Parinarium.
T-wiidt Aflevering: XI. Rhinacanthus ; XD. Caasia;
xni. Kteinhovia; XIV. Bi<a ; XV. AniisTis
Cerbera; XVII. Moringa ; XVHI. Plumiera
Bruceai XX. Sarcolobus. '
4flaitring: XXI. Hemandia; XXII. Calophyllnn
I. Eurycoma; XXIV, Euchresta; XXV. Derris;
I. Pterocarpus; XXVIl. Barringtonia ; XXVIII.
j.\ XXIX. Caesalpinia; XXX. Cedrela.
1
95
Prijs.
Vierde Aflevering: XXXI. Ricinus; XXXIL Santalum;
XXXIII. Coix ; XXXIV. Acacia ; XXXV. Bouea ;
XXXVI. Calotropis; XXXVII. Piper; XXXVIU.
Nyctanthes; XXXIX. Morinda; XL. Gonystylus.
Vijfde Aflevering: XLI. Melaleuca; XLII. Eriodendron;
XLIII. Carica ; XI IV Dioscorea ; XLV. Jatropha ;
XLVI. Rauwolfia; XLVII. Capsicum ; XLVIII. Gluta;
XLIX. Abrus ; L. Agathis.
VI. Monografie der Getah-pertja, door Dr. E. Obach (met
platen) ƒ 2.50
VII. Rumphius-Gedenkboek. (15 yuni 1902) ...... .',; 5.06 '^
D. Afbeeldingen van Indische planten, cultures, landschappen enz.
(,,Schoolalbuins").
I — V. Met 12 lichtdrukken elk Prijs per serie „ 2.50
Uitsluitend voor scholen verkrijgbaar k contant en
zonder korting ,, 1.50
Schoolalbum I: i. Klapperboom; 2. Arèn-palm ;
3. Rijstveld ; 4. Suikerriet ; 5. Liberia-koffie-oogst ;
6. Thee ; 7. Gom-elastiek-boom ; 8. Peper-cultuur ;
9. Kina-tuin ; 10. Cacao-boom ; Kapok-boom ;
1 1 . Kapok-vrucht ; Cacao-vrucht ; 1 2. Arrow-root.
Schoolalbum II: i. Pinang-palm ; 2. Pandanen;
3. Nipa-palm; 4. Waringin; 5. Notemuskaatvruchten;
6. Uitzoeken der Muskaatnoten ; 7. Notemuskaat
kombuis ; 8. Notemuskaat-tuin ; 9. Suikerriet (jonge
aanplant); 10. Transport van suikerriet; 11. Koffie-
land ; 12. Tabaksveld.
Schoolalbum III: i. Bamboe; 2. Lontar-palm;
3. Cacao-vrucht ; 4. Indische vruchten ; 5. Suikerriet
(5 mnd. na planting) ; 6. Tamarinde-tak met vrucht;
Laan van tamarinde-boomen; 7. Rotan; Lianengroei;
8. Ploegende karbouwen; 9. Ontginning van terrein
voor tabaksteelt ; 10. Palmen en kruidnagel-boomen ;
Waringin; 11. Vanieljebloem en vrucht; Vanielje-
plant; 12. Kaneelboom; Papaja.
Schoolalbum IV: i. Vruchtdragende tak van den
Manggis ; 2. Vruchtdragende kofïietak (bloesem en
bessen) ; 3. Bamboe ; 4. Tuin van den Gouverneur-
Generaal te Buitenzorg; 5. Pasar (markt) te Ft. de Koek;
f
96
Prijs.
6. Bamboe-woning te Batavia; 7. Chineesche woning
te Batavia ; 8. Bataksche hoeta (dorp) bij het Toba-
Meer (Padangsche Bovenlanden) ; 9. Kamponghuis,
met bewoners van de Menta wei-eilanden ; 10. Veer
over de Tjitaroem ( Preanger Regentschappen ) ;
II. Spoorweg-halte te Moeara-Kalaban (Staatsspoor
opSumatra); 12. Boro-Boedoer Boeddhistische tempel
op Java .
Schoolalbuvi V: i. Huis te Dinging (Tapanoeli Sum.
W. Kust) ; 2. Het uittrekken en aan bossen binden
van rijst-kweekplantjes ; 3. Het beploegen van natte
rijstvelden ; 4. Het uitpluizen van katoen ; 5. Danse-
ressen met muziek ; 6. Weven ; 7. Batikken ; 8. Uit-
pluizen en spinnen van katoen ; 9. Het ontbolsteren van
rijst (padi); 10. Het maken van perijoeks; 11. Inlandsche
kapper, Waterdrager; 12. Inlandsche gestraften;
Draagbaar kraampje met verfrisschende dranken.
E. Overige uitgaven van het Koloniaal Museum.
I. Catalogus van de boekerij. (Nieuwe uitgave in bewerking).
II. Handleiding voor het verzamelen van zoölogische
voorwerpen, door H. Veen ƒ 0.40
III. Catalogus der Ned. West-Ind. Tentoonstelling 1899 . „ 0.75
IV. Gids voor de Bezoekers van het Koloniaal Museum
tevens Beknopte Handleiding bij de Schoolver-
zamelingen (uitsluitend voor bezoekers en scholen), . ,,010
\^\ B e i^ I cLrt T.
Teneinde de verspreiding van de CatalogLjen Bulletins van het Koloniaal
Museum te bevorderen, worden zij gezamenr\p^a contant en zonder korting
tegen verminderden prijs üangeboden, en wer;^
A. Beschrijvende Catalogus . . (volledig) /v^. — (detailprijs ƒ 9.20 .
B. Bulletins .'^ . . „ „ ÏX^ ( „ „ 16.00).
Aangevuld met al de overfge uitgaven van h^jp^Museum (dus A.-E.),
zijn stellen verkrijgbaar voor ƒ 35^. — , (detailprijs />^95).
\
V
%
y
^
■ÉÉiifa^.
.•»*.**« ^ V
a'1D'm30M7b3
B89094304763A
0^
o
il
^
KOLONIAAL MUSEUM TE HAARLEM
Eere- Voorzitter van den Raad van Bestuur :
J. T. CREMER, Oud-Minister van Koloniën.
Commissie van Toezicht:
W. P. Groeneveldt, Voorzitter.
W. J. Geertsema, Onder-Voorzitter.
H. FiGEE.
J. MüLLEMEiSTER, Penningmeester.
Prof. Dr. H. P. Wijsman.
Dr. M. Greshoff, Secretaris.
Directeur van het Museum^ tevens Scheikundige . . Dr. M. Greshoff.
Bibliothecaris J. J. Verwijnen.
Conservator (waarn.) J. Jeswiet.
Conservator-honorair der zoölogische afdeeling . . . H. Veen.
Assistent-Scheikundige Dr. J. Sack.
Laboranten
Custos C. DE Klerk.
Agent van het Koloniaal Museum in Ned.-Indiè . J. A. van Eeden,
te Troeneng (Kediri).
Het museum is dagelijks geopend van lo — 4 uur; toegangsprijs ƒ 0.25
de persoon. Raadsleden van het museum en Donateurs der Ned. Maat-
schappij ter bevordering van Nijverheid hebben vrijen toegang met hun
gezelschap; leden der voornoemde Mij. id. met eene dame. Zij, die van
het museum gebruik willen maken voor oefening en studie, of voornemens
zijn zich in de koloniën te vestigen, kunnen op aanvrage bij den Directeur
gedurende een bepaalden tijd vrijen toegang tot de verzamelingen krijgen.
Aan heeren onderwijzers met hunne leerlingen wordt eveneens pp verzoek
vrijen toegang verleend. Des Zondags is de toegang vrij. Personen uit
de koloniën, tijdelijk in Nederland vertoevende, kunnen op aanvrage in
het museum toegelaten worden als volontair.
Nieuwe en belangrijke koloniale voortbrengselen worden in het labora-
torium van het Koloniaal Museum kosteloos geanalyseerd en beschreven
in het Bulletin van het museum en het Tijdschrift der genoemde maat-
schappij. Het laboratorium is ook opengesteld voor zelfstandige chemische
en mikroskopische onderzoekingen. De in het museum aanwezige koloniale
boekverzameling, alsmede de verzamelingen van kaarten, afbeeldingen en ge-
droogde planten (herbarium), zijn steeds ter beschikking van belangstellenden.
Het Koloniaal Museum is geen rijksinstelling en bezit geen eigen fondsen.
Het wordt voornamelijk gesteund door subsidiën van stad en lande, alsmede
door de bijdragen van particulieren en handelshuizen, die toegetreden zijn
tot den Raad van Bestuur, en f 50. — 'sjaars of ƒ 500. — in eens storten.
Bijdragen voor het museum, zoowel in geld als in voorwerpen (vooral
ook monstgj^^^^|j^^|UM^we voortbrengselen uit de Nederland sche
ov^H^l^^^^^^^^^^^^^^^hn), worden met erkentelijkheid ontvangen.
[ uitbreiding van het museum belangstellen,
wo^^^^^^^^^^^^^^^^^^^Én te melden als Lid van den Raad van
het^^^HHHBHIBVMB^^^ van hunne belangstelling te doen blijken.