Skip to main content

Full text of "Gids voor de bezoekers van het Koloniaal Museum te Haarlem"

See other formats


Google 



This is a digital copy of a book that was prcscrvod for gcncrations on library shclvcs bcforc it was carcfully scannod by Google as part of a project 

to make the world's books discoverablc onlinc. 

It has survived long enough for the copyright to cxpirc and the book to enter the public domain. A public domain book is one that was never subject 

to copyright or whose legal copyright term has expired. Whether a book is in the public domain may vary country to country. Public domain books 

are our gateways to the past, representing a wealth of history, culture and knowledge that's often difficult to discover. 

Marks, notations and other marginalia present in the original volume will appear in this file - a reminder of this book's long journey from the 

publisher to a library and fmally to you. 

Usage guidelines 

Google is proud to partner with libraries to digitize public domain materials and make them widely accessible. Public domain books belong to the 
public and we are merely their custodians. Nevertheless, this work is expensive, so in order to keep providing this resource, we have taken steps to 
prevent abuse by commercial parties, including placing lechnical restrictions on automated querying. 
We also ask that you: 

+ Make non-commercial use of the files We designed Google Book Search for use by individuals, and we request that you use these files for 
personal, non-commercial purposes. 

+ Refrainfivm automated querying Do nol send aulomated queries of any sort to Google's system: If you are conducting research on machine 
translation, optical character recognition or other areas where access to a laige amount of text is helpful, please contact us. We encourage the 
use of public domain materials for these purposes and may be able to help. 

+ Maintain attributionTht GoogXt "watermark" you see on each file is essential for informingpeopleabout this project and helping them find 
additional materials through Google Book Search. Please do not remove it. 

+ Keep it legal Whatever your use, remember that you are responsible for ensuring that what you are doing is legal. Do not assume that just 
because we believe a book is in the public domain for users in the United States, that the work is also in the public domain for users in other 
countiies. Whether a book is still in copyright varies from country to country, and we can'l offer guidance on whether any specific use of 
any specific book is allowed. Please do not assume that a book's appearance in Google Book Search means it can be used in any manner 
anywhere in the world. Copyright infringement liabili^ can be quite severe. 

About Google Book Search 

Google's mission is to organize the world's information and to make it universally accessible and useful. Google Book Search helps readers 
discover the world's books while helping authors and publishers reach new audiences. You can search through the full icxi of this book on the web 

at |http: //books. google .com/l 



Google 



Dit is ccn digitale kopie van een boek dat al generaties lang op bibliothcckpl anken heeft gestaan, maar nu zorgvuldig is gescand door Google. Dat 

doen we omdat we alle boeken ter wereld online beschikbaar willen maken. 

Dit boek is na oud dat het auteursrecht erop is verlopen, zodat het boek nu deel uitmaakt van het publieke domein. Een boek dat tot het publieke 

domein behoort, is een boek dat nooit onder het auteursrecht is gevallen, of waarvan de wettelijke auteursrecht termijn is verlopen. Het kan per land 

verschillen of een boek tot het publieke domein behoort. Boeken in het publieke domein zijn een stem uit het verleden. Ze vormen een bron van 

geschiedenis, cultuur en kennis die anders moeilijk te verkrijgen zou zijn. 

Aantekeningen, opmerkingen en andere kanttekeningen die in het origineel stonden, worden weergegeven in dit bestand, als herinnering aan de 

lange reis die het boek heeft gemaakt van uitgever naar bibliotheek, en uiteindelijk naar u. 

Richtlijnen voor gebruik 

Google werkt samen met bibliotheken om materiaal uit het publieke domein te digitaliseren, zodat het voor iedereen beschikbaar wordt. Boeken 
uit het publieke domein behoren toe aan het publiek; wij bewaren ze alleen. Dit is echter een kostbaar proces. Om deze dienst te kunnen blijven 
leveren, hebben we maatregelen genomen om misbruik door commerciële partijen te voorkomen, zoals het plaatsen van technische beperkingen op 
automaüsch zoeken. 
Verder vragen we u het volgende: 

+ Gebruik de bestanden alleen voor niet-commerciële doeleinden We hebben Zoeken naar boeken met Google ontworpen voor gebruik door 
individuen. We vragen u deze bestanden alleen te gebruiken voor persoonlijke en niet -commerciële doeleinden. 

+ Voer geen geautomatiseerde zoekopdrachten uit Stuur geen geautomatiseerde zoekopdrachten naar het systeem van Google. Als u onderzoek 
doet naar computervertalingen, optische tekenherkenning of andere wetenschapsgebieden waarbij u toegang nodig heeft tot grote hoeveelhe- 
den tekst, kunt u contact met ons opnemen. We raden u aan hiervoor materiaal uit het publieke domein te gebruiken, en kunnen u misschien 
hiermee van dienst zijn. 

+ Laat de eigendomsverklaring staan Het "watermerk" van Google dat u onder aan elk bestand ziet, dient om mensen informatie over het 
project te geven, en ze te helpen extra materiaal te vinden met Zoeken naar boeken met Google. Verwijder dit watermerk niet. 

+ Houd u aan de wet Wat u ook doet, houd er rekening mee dat u er zelf verantwoordelijk voor bent dat alles wat u doet legaal is. U kunt er 
niet van uitgaan dat wanneer een werk beschikbaar lijkt te zijn voor het publieke domein in de Verenigde Staten, het ook publiek domein is 
voor gebniikers in andere landen. Of er nog auteursrecht op een boek mst, verschilt per land. We kunnen u niet vertellen wat u in uw geval 
met een bepaald boek mag doen. Neem niet zomaar aan dat u een boek overal ter wereld op allerlei manieren kunt gebruiken, wanneer het 
eenmaal in Zoeken naar boeken met Google staat. De wettelijke aansprakelijkheid voor auteursrechten is behoorlijk streng. 

Informatie over Zoeken naar boeken met Google 

Het doel van Google is om alle informaüe wereldwijd toegankelijk en bruikbaar te maken. Zoeken naar boeken met Google helpt lezers boeken uit 
allerlei landen te ontdekken, en helpt auteurs en ui tgevers om een nieuw leespubliek te bereiken. U kunt de volledige tekst van dit boek doorzoeken 

op het web via |http: //books .google .coml 



KOLONIAAL MUSEUM 

op het Paviljoen ,, Wel gelegen" in den Haarlemmerhout 



(Het Paviljoen is eindstation Electrische tram Haarlem— Zandvoort; 
eindstation Stoomtram Haarlem— Leiden; halte Electrische tram 
Ceintuurbaan ; eindpunt Paardentram Station-Paviljoen) 

Intercommunale Telefoon No. 548 



Een dier nuttigste instellingen, die de wederkeerige belangen 
van Nederland en de Nederlandsche koloniën beoogen, is voor- 
zeker het Koloniaal Museum te Haarlem, dat lo Juli 187 1 werd 
geopend. Het is gesticht door die „Nederlandsche Maatschappij 
ter bevordering van Nijverheid" en is gevestigd in de lokaJen 
van het Paviljoen „Welgelegen" in den Hlaarlemmer Hout, welke 
daartoe dbor de Nederlandsche Regeering werden beschik- 
baar gesteld. Ter zijde van het hoofdgebouw is, in 1897, in den 
Paviljoenstuin een bijgebouw verrezen, dat de West-Indische af- 
deeling bevat, en daar naast het Laboratorium van het Koloniaal 
Museum. 

Het museum bestaat uit verzamelingen van grondstoffen, na- 
tuurproducten en artikelen van volksvlijt uit Nederlandsch Oost- 
en^^Vest-Indië. Het museum heeft ten doel : verspreiding van 
kennis aangaandte» die voortbrengselen, en is dus in hoofdzaak een 
„Prodlic ten-Museum", met de dlaarbij onmisbare boekerij, labo- 
ratorium en \iergelijkinigs-collecties uit andtere koloniën. In aan- 
sluiting met de prodtucten-verzamielingen, bevat het museum ook 
voorwerpen der Imlische landt- en volkenkunde,, alsmede uitge- 
breide bo'tani'schey' zoölogische, mi nera logische en geologische 
co'llecties uit Oost- en West-Indië. 

Het Koloniaal Museum is hier te lande de plaats waar zij, die 
inlichtingen behoeven betreffende voortbrengselen, land en volk 
onizer overzeesche gewesten, steeds te recht kunnen; het mu- 
seum is tevens voor handel en nijverhei<] eene neutrale instelling 
voor informatie en onderzoek. Eenmaal pver jaar wordt een 
prijsvTaaig uitgeschreven op 't gebied van Oost- en West-Indische 
cultures en nijverheid. Eene werkzaamheid van het museum, 
die in de laatste jaren meer op den voorgrond is getreden, be- 
staat in het kosteloos verschaffen van verzamelingen Indische 
producten aan Nederlandsche scholen : reedis zijn 4CX5 dergelijke 
school verzamelingen geplaatst. De talrijke geschriften (alsmede 
<le schoolalhums) van het mniRp nm zij^ i y^^y^^fien hier te 
lande en in de koloniën vei 



i ^i i ^1^ 11 




c 

u 

3 

£ 
O 
«O 

o 

c 

a 
a 

c 

X 

d 

(O 

c 
d 



Bezoekers van het Museum en gebruikers van dezen ^^Gids''^ 
worden uitgenoodigd^ ev. opmerkingen, aanvullingen., verbeteringen., 
enz. op dit blaadje te noteeren., en het dan te werpen in de 
brievenbus nabij den uitgang., of toe te zenden aan den Directeur 
van het Koloniaal Museum. 






GIDS VOOR DE BEZOEKERS 

VAN HET 

KOLONIAAL MUSEUM TE HAARLEM 

teirens 
BEKNOPTE HANDLEIDING BIJ DE SCHOOL yERZAMELINGEN 




IDS VOOR DE BEZOEKERS 
VAN HET KOLONIAAL 
MUSEUM TE HAARLEM 



MET PLATTEGROND EN VELE ILLUSTRATIES 



UITGAVE VAN HET MUSEUM, 1902 

DRUK VAN J. H. DE B U S S Y, AMSTERDAM 

PRIJS I O CENTS, UITSLUITEND VERKRIJGBAAR 
VOOR DE BEZOEKERS EN VOOR SCHOLEN j« j» j« j« 



AS 

Gr 



r 



/ 




ACHTERZIJDE PAVILJOEN 
let Bijgebouw KoloniaEtl Museuir 



INHOUD 



Bladz. 

Aquarellen van Indische planten 59 

Bamboe '^ 21 

Batikwerk 19 

Benzoë 50 

Bibliotheek 74 

Cacao (en kola) 64 

Caoutchouc of Gom-elastiek 52 

Cocos 39 

Copal 49 

Damar 49 

Djati-hout 14 

Geneesmiddelen 43 

Getah-pertja 53 

Gommen 51 

Goud 27 

Harsen 49 

Herbarium » 73, 76 

Houtsoorten 13 

Indigo > . . 69 

Indische diervormen 34 

Indische insecten 36 

Indische schelpen 24 

Javaansche muziekinstrumenten 12 

Jute 37 

Kaartenkamer 76 

Kaneel 68 

Kapok 42 

Katoen 41 

Kina 46 

Kleedij 18 

Koffie 62 

Koloniale voortbrengselen in de Europeesche nijverheid gebruikt . . 20 

Kruidnagelen 67 

Kunst- en kunstnijverheid 17 

Laboratorium 83 

Looi- en verfstoffen 69 

Luffa of plantenspons 54 

Manila-hennep 39 



6 

Bladz. 

Meelsoorten 57 

Metaal-, lakwerk, ivoor- en houtsnijwerk 18 

Mineralen 24 

Modellen van Indische woningen en schepen 11 

Notemuskaat. . 67 

Oliën 71 

Opium 45 

Palmen (voor vezels) 39 

Peper (en staartpeper) 66 

Petroleum 29 

Pharmacognostische verzameling 76 

Plantenzijde 42 

Producten uit het dierenrijk 32, 21 

Producten uit vreemde koloniën 24 

Rameh 37 

Rotan 23 

Rijst ' 54 

Sagoe 55 

Steenkool ^ 28 

Suiker 60 

Tabak 61 

Thee 63 

Tin 25 

Tweede gewassen 56 

Vanielje 65 

Verfstoffen 43 

Vergiften 69 

Vetten 71 

Vezelstoffen 37 

Vluchtige oliën, balsems 48 

Voedingsmiddelen der Inlanders 54 

Vruchten 57 

Was 51 

Weefsels, vlecht- en mandewerk 43 

West-Indië 77 

Aanhangsel : 

Circulaire betreffende de schoolverzamelingen 85 

Lijst van grondstoffen voor de schoolverzamelingen 88 

Wenken bij de vervaardiging van herbarium enz 90 

Uitgaven van het Koloniaal Museum 93 



OVERZICHT VAN HET MUSEUM 

Plaatsing der Verzamelingen in de verschillende Lokalen 

Zie Fiaitegrond 



INGANG 

Aan weerszijden kasten, waarin de nieuwste aanwinsten van 
het Museum tijdelijk worden tentoongesteld, alvorens in de 
afdeelingen te worden geplaatst. 

Zy lokaal (links) 

a. Modellen van schepen. 

b. Modellen van Indische woningen. 

AFDEELING I (Vestibule) 

a, Javaansche muziekinstrumenten (gamelan, angklocng). 

b, Tropeeën van Indische wapens en vaandels. 

c. Kast met eene schoolverzameling van het Koloniaal Museum. 

d. Kast met praeparaten v. h. laboratorium v. h. Kol. Museum. 

AFDEELING II (Zy^ang rechts) 

Houtherbarium. 

AFDEELING III (Z«gaiig links) 

Verzameling Indische houtsoorten. 

AFDEELING IV 

Indische Nijverheid en Kunst: 

a. Metaal-, lakwerk, ivoor- en houtsnijwerk. 

b. Weefsels (batiks, borduursels), vlecht- en mandewerk. 

c. Koloniale voortbrengselen in de Europeesche nijverheid. 

d. Nederlandsche batik-techniek. 



8 



AFDEELING V 
(a. l»t« Overdekte binnenplaats) 

a. Bamboe. 
d. Rotan. 

c. Voorwerpen van bamboe en rotan vervaardigd (o.a. modellen 

van bamboebrüggen). 

(^. Groote vestibule) 

a. Houtsoorten. 

ó. Meubels van Indische houtsoorten. 

(c. 2^« Overdekte binnenplaats) 

Houtsoorten. 

(^. Gang) 

a. Aquarellen en platen van Indische planten. 
if. Platen der schoolalbums en bulletins. 

AFDEELING VI 

a. Stelselmatige verzameling van Ind. plantaardige producten. 

d. Ned.-Ind. en Eng.-Indische inlandsche geneesmiddelen. 
c. Vergelijkings- collecties uit andere koloniën. 

AFDEELING VII 

a. Mineralen, ertsen, steenkolen, aardoliën, eetbare aarde. 
ó. Indische schelpen. 

AFDEELING VIII 

A. Zoölogische afdeeling 

a. De belangrijkste Indische diervormen, opgezet of op spiritus. 
ó. Verzameling insecten, (o. a. schadelijke voor de cultures). 
c. Producten uit het dierenrijk. 



Bé Yezelstoffen. 

a. R^meh, manila-hennep, jute. 

b. Cocos, kapok, katoen. 

c. Overige vezelstoffen. 
//. Matten. 

AFDEELING IX 

a. Geneesmiddelen (o.a. kina) en vergiften (bijv. opium). 
ö. Harsen (o.a. damar en copal; benzoë, drakenbloed). 
c. Gommen (o.a. kino- en acacia-gom). 
//. Vluchtige oliën, balsems, reukhouten. 
e. Wassoorten. 

AFDEELING X 

a. Caoutchouc en getah-pertja. 

b. Voedingsmiddelen der Inlanders. 

c. Vruchten (op spiritus, in was). 

d. Luffa (plantenspons). 

AFDEELING XI 

a. Groote cultures : rijst, suiker, koffie, thee, cacao (en kola), 

tabak, peper (en staartpeper), notemuskaat, kruidnagelen, 
kaneel, vanielje. 

b. Modellen van Indische landbouwwerktuigen. 

c. Indigo, verf- en looistoffen. 

d. Vetten, oliën. 

BOVENLOKALEN 
(!■*« Verdieping) 

a. Cultuurplanten-herbariumgalerij . 

b. Bureau van den Directeur van het Koloniaal Museum. 

c. d, e. Bibliotheek-lokalen. 
ƒ. Conservator-kamer. 



10 

(2^« Verdieping) 

a. Kaartenkamer. 

b. Pharmacognostische verzameling. 

c. Herbariumlokaal. 

d. Schoolcollecties. 

e. f. Doubletten enz. 
^'. Glasmagazijn. 

//. Botanische werkkamer. 

/. Herbarium van Eeden. 

j. Zoölogische werkkamer. 

B IJ G E B O U W 

a. Afdeeling Nederlandsch West-Indië. 

b. Laboratorium. {Zie plattegrond) 



Gids voor de Bezoekers van het Koloniaal Museum 



INGANG VOORZIJDE PAVILJOEN 

(achter de groep van Laokoon) 

In den doorgang zijn twee uit Indische houtsoorteii vervaar- 
digde borden geplaatst, waarop de namen der Raadsleden van 
het museum. De verschiillendie uitgaven van boek- en plaatwer- 
ken, als catalogi, bulletins, schoolalbums, eniz., zijn nabij den 
ingang uitgestald en voor de daarbij veimeldie prijzen ^) bij den 
custos verkrijgbaar; evenzoo eene ruime keuze van fraaie prent- 
briefkaarten uit het museuini. 

Twee wan-dkasten bevatten de nieuwste aanwinsten, door ge^ 
schenken, aankoop of ruil verkregen, die hier tijdelijk tentoonge- 
steld worden, totdat zij hunne vaste plaatsen gaan innemen in 
de verschillende afdeelingen. Dte wandien zijn met bamboe be- 
kleed, terwijl boven den doorgang naar de vestibule het devies 
der instelling prijkt : 

„het d a g h e t in den Oosten". 

Langs den doorgang links (rechts is de kamer van den custos 
met de werkplaats) betreedt men een zij lokaal waar de bezoekers 
hun naam plaatsen in het museum-boek. De handteekeningen 
van HlH'. M.M. de Koninginnen komen daarin 3 malen voor. 
Verdier zijn hier modellen van de voornaamste inlandsche en 
Europeesche vaartuigen van den- Indischen Archipel. 

In de hierop volgende lokaliteit ziin mod'ellen dier woningen 
van verschillende gedeelten van Oost-Indië uitgestald. 



1) Alle catalogi enz. liggen voor de bezoekers kosteloos ter inzage in 
de verschillende afdeelingen van het museum. Ook de toegang tot de 
bibliotheek staat den bezoekers, op aanmelding bij den custos, vrij. 
Zondags zijn bibliotheek en de andere bovenlokalen gesloten; zoo ook 
het laboratorium. 



12 



AFDEELING I (Vestibule) 

De wanden zijn gesierd met tropeeën, wapens en vaandels, 
uit verschillende deelen van den Indischan archipel bijeen ge- 
bracht. Een door C. Lebeau fraai gebatikt doek boven de 
zijdeur draagt tot opschrift : Nederland heeft 40,000,000 
inwoners. 

Voorts treft men hier aan : een angkloeng, (muziekinstrument 
uit de Soenda-landen), sreheel van bamboe vervaardigd; het ge- 
tijktij dag aanslaan van stukken bamboe van verschillende lengte 
en dikte, doet de eigenaardige accoorden ontstaan ; een gamelan, 
(Javaamsche orkestinstrumenten) bestaande uit: strijk-, blaas-, 
tokkel- en slaginstnmi enten ; in het museum vindt men een 
„rebab", {viool met 2 snaren) ; „soeling". (fluit) ; een kegel- 
vormige trom ; „bonang's", * metalen ketels met de opening 
naar onder geplaatst op twee koorden, bevestigd in een, op vier 
pooten rustendi, raam ; zij worden, op een aan den bovenkant 
van het instrument aangebrachte halfboUe welving, bespeeld met 
twee „taboeh's" (hamertjes) m-et touw omiwikkeld; de „saron", * 
een soort glaspiano bestaande uit 6 of 7 verschillend' lange repen 
metaal, die, in pennen, op een houten bak rusten; de „gam- 
bang's", * twee in getal, één met houten en één met metalen 
klankstaven ; de „gender", * bestaande uit korte metalen klank- 
staven aan katoenen koorden in een raam op pooten opgehan- 
gen, iedere klankstaaf is boven een bamboekoker geplaatst, die 
als klankbodem dienst doet; de „gong", metalen bekken, met 
op het midden een halfbolvormige welving ; gewoonlijk hangen 
er twee van gelijke grootte aan één schraag, of één groote en 
een kleine, „kempoel" genaamd; „kempjangf", metalen ketels, 
zijnde bonangvormige ketels, die evenals de bonangs in koorden 
rusten in een houten raam of bak. Voltallig vordert een gamelan 
omstreeks 24 spelers (ni|ogo), die bij — of met — hunne instru- 
menten op den grond zitten. Zulk een vol orkest komt, behalve 
aan de hoven in de Vorstenlanden, weinig op Java voor; de 
getalsterkte wordt ook bepaald door de gelegenheid waarvoor 
muziek gemaakt wordt : plechtige gebeurtenissen en het vertoo- 



]3 

nen van wajang poenva ^) eischen een volledig orkest ; maal- 
tijden, optochten en een minder soort wajangvertooning, een 
geringer aantal instrumenten. ^) 

Dan vindt men in deze vestibule nog een wandkast, waarin 
een moded van eene Schoolverzameling, gelijk die door het mu- 
seum verschaft wordlen, en waaromtrent men in het aanhangsel 
bij dezen Gd ds al het wetenswaardiore vindt vermeldt. 

Naast de Schoolverzameling zijn in eene kast geplaatst de in 
het Laboratorium onderzoöhite en aldaar bereidde chemdsche stof- 
fen, praeparaten, alsmede die verslagen en geschriften, betref- 
fende scheikundige en microisoopische ondierzoeldnigen daar ver- 
richt. 



AFDEELING II (Z^jgaiig rechts) 

In dit lokaal vindt men een zeer groot aantal houtmonsters 
van den Inddschen archii>el, volgens de natuurliike families ge- 
rangschikt: een „hout^herbarium". Dei nog ongedetermineerde 
houtsoorten zijn in eene wandkast geborgen. 

Ook treft men hier nog aan houtmonsters (stamstukken) af- 
komstig van het eiland Seran (Ceram). 



AFDEELING III, V^ en Yc 

NED.-IND. HOUTSOORTEN 

(In de gangen,grooteTestibiileG,hal")en2deoTerdekte binnenplaats) 

Zie plattegrond. 
De verzameling Indische houtsoorten van het Koloniaal Mu- 
seum is vermaard als de rijkste der wereld. In ^^n beschrijven- 
den catalogus, uitgegeven in 1886, zijn 2000 soorten vermeld, 
waarvan de meeste door meerdere monsters zijn vertegenwoor- 



1) Wajangs zijn tooneel vertooningen, hetzij met poppen of met levende 
wezens. De wajang poerwa bepaalt zich uitsluitend tot den cyclus der 
Hindoesche heldensage. 

») De met een * aangeduide instrumenten zijn melodie-instrumenten 
de overige begeleidings- en bas-instrumenten. 



\ 



14 

digd De verzaineling neemt nog voortdiurend' in belangrijkheid 
toe, en dankt o. a, vele aanwinsten aan de Parij sche Tentoon- 
stelldng van 1900. De Oost-Indische collectie wordt aangevuld 
door eene West-Indische (zie afd. Nederlandsch West-Indië), 
ook is er een kleine houtverzameling uit vreemdle koloniën aan- 
wezig als vergelijkings-collectie (in afd. II). 

Van vele Indische boomen is door afbeelding of door her- 
barium eene nad^e voorstelling gegeven, terwijl van de belang- 
rijkste soorten voorhanden zijn geheele stamimien, balken en plan- 
ken, waarvan verscheidene door leerlingen dfer naast het miuseum 
gelegen Haarlem sche Kunstnij verheid-school versierd werden met 
db uitgesneden afbeeldüng van takken, bladeren en vruchten. 

'Het soortelijk gewicht, volgens onderzoek in het laboratorium 
vastgesteld, is op elk houtmonster aanpeeeven. 

De houtcollecties, in het museum bijeen, bestaan voor een 
deel uit zeer fraaie en vaak nog te weinig ten nutte gemaakte 
soorten. Maar er zijn ook vele min bruikbare en onbelangrijke 
soorten bij : een beeld van den toestand in de Indische gemengde 
bosschen, waar alle hout ook geen timmerhout is. Op Java zijn 
reeds vele goede boomsoorten sterk gedund. Het is de sohoone 
taak van de Indische houtvesters, door verstandige kweeking 
der beste soorten, den houtrijkdomi te herstellen en zelfs nog te 
vergrooten, gelijk met goed gevolg door den aanplant van djati 
geschiedt. 

In dit overzicht kunnen natuurlijk geen bizonderheden omtrent 
alle houtsoorten worden vermeld; zij zijn in vorengenoemden, 
voor den bezoeker ter inzage aanwezigen, catalogus te vinden. 

DJATIHO'UT (van Tectoina grandisi) is op Java het meubel- 
en werkhout bij uitnemendheid: het is vast, sterk, vrij licht 
(s. g. 0.65), scheurt niet en wederstaat voortreffelijk iedere wisse- 
ling van klimaat en vochtigheid. GouvemementSKijatibosschen 
vindt men vooral in de res. Rembang, Madioen en Semarang; 
zij zijn gaandeweg voor 's lands schatkist een belangrijke en zeer 
zuivere bron van inkomsten geworden. In de laatste jaren werd 
per jaar 100 — 150 duizend Kub. M. djati-timmerhout gekapt, met 



15 

een netto-bate van ruim i millioen-guldlen. Het gebruik van djati 
neemit öok in Nederland toe, hetgeen bij de grootere duurzaam- 
heid boven eikenhout voor scheepsbouw, woningen enz., niet 
te verwonderen is. Er zijn in het museum een groot aantal varië- 
teiten van djati ten toon gesteld, als DJ. soengoe (hoomrdjati, 
de beste soort). Dj. minjak (vet-djati) enz. Djati kapoer (kalk- 
djati) bevat veel kalkphosphaat, hetgeen nogal hinderlijk is bij 
de bewerking. Ons djati-hout en het teak-hout uit Br^tsch-Indië, 
komen) van diezelfde boomsoort ; diaatom wordt djati ook wel Java- 
teak genoemd, zie Buil. No. 8. 

Vei^der vindt men de volgende belangrijke houtsoorten, die, 
in tegenstelling met djati, wel „wildhout^' genoemd worden, 
omd^t zij nog niet in geregelde cultuur zijn en dus uit het wild 
moeten wordden ingezameld. 

IJZElRHOUT. Dit is van verschillende boomsoorten afkom- 
stig en steeds gekenmerkt door zijne zwaarte en hardiheid'. Er 
behooren toe nani-nhout van de Molukken (Metrosideros), kepini- 
hout van Riouw (Sloetia), belian-hout van Bomeo (Eusideroxy- 
lon), bajang-hout van Ambon (Afzelia), enz. Eene beschrijving 
van alle soorten, met afbeeldingen van den mikroskopischen 
bouw (ook van djati-hout), vindt men in Bulletin No. 19. 

EBBENHOUT. Dit is een handielsnaam voor verschillende 
vaste donkere houtsoorten, meest uit de familie der Ebenaceae. 
De beste soort (kajoe arang) komt van Maba Ebenus, een boom 
van Boeroe en andere eilanden. Ook het zwarte kemhout der 
Diospyros-soorten is een iroed ebbenhout. 

SANDELHOUT. Deze geurige houtsoort (van Santa'.um 
album) is vooral op Timor te vinden, maar wordt in Ned.-Indië 
nog niet gekweekt, gelijk zulks in het groot in Eng.-Indië 
(Mysore) wèl geschiedt. Cultuurproeven zijn echter nu op Java 
en Madoera in gang. Sandedhout-olie dient als pari"um en is ook 
een belangrijk geneesmidldlel. Sandelhout-uitvoer in 1900 van Ma- 
kasar fl. 35000 en van Timor fl. 25000. 



16 

ALOÊHOUT. Mede een welriekende Indische houtsoort, 
reeds in den Bijbel genoemd. Het museum bezit een aantal ver- 
schillende soorten, o. a. van Aquilaria en van Gonystylus. De 
Indische reukho«ten zijn tentoongesteld in de geneesmiddel- 
kamer, nabij de vluchtige oliën. 

WORTELHOUT van Ambon. Dit beroemde gevlamde hout 
komt van de uitwassen aan de wortels van Pterocarpus, groote 
boom en, waarvan ook de stammen voortreffelijk meubelhout 
(kajoe sono) leveren. 

KURKHiOUT. Dit zijn die lichtste houtsoorten. Sommige 
zijn nog veel lichter dan kurk en vliermerg, zooaJs bijv. de 
Aeschynomene, waarvan Indische helmhoeden vervaardigd wor- 
den. Er is in het museum een dikke stam van eene soort kurk- 
hout, n.1. Kajoe gaboes of Alstonia scholaiis, zóó licht, dat een 
kind dien zou kunnen optillen. Terwijl het soortelijk gewicht der 
ijzerho)uten stijgt tot 1.4, is dat der kurkhouteni vaak kleiner 
dan 0.3. 

ANDERE HOUTSOORTEN. Timoho^ of pèlet-hout (Klein- 
ho'via hospita), fraai gevlekt en door de Inlanders voor hunaie 
krisscheeden gebezigd. — Njamploeng-hoiut (Calophyllum), zeer 
fraai meubelhout — Renghas-hout (Gluta), sterk en goed be^ 
werkbaar. — Soeren-hout (Cedrela), geschikt voor theekisten. — 
Rasamala, van Altingia excelsa, de reus der wouden van W.- 
Java, tot 70 M. hoog. — Waükoekoen (Schoutenia ovata), uit- 
muntend taai hout voor d'e wagenmakerij. — Djoear en Djoe- 
lang (Cassia^oorten), voor stijlen enz. 

Van een aantal voorname houtsoorteni, zooals djati-, ijzer- 
hout, walikoekoen, soeren^ djoelang, tamarinde, enz. zijn groote 
planken en balken voorhanden; in de gangen en in de groote 
vestibule (hal) zijn er de wanden mede bekleed. Daar, en in dien 
gang achter de bamboe-plaats, staan ook kolossale tafelbladeni uit 
één stuk, één met een middelliin van 2% M. Zij worden gesne- 
den uit een stam met twee tegenover elkander staande wortel- 



vleugels, dus in die lengte. Een geweldig blok hout van tjampaka 
(Michelia) staat in de ms tegenover d^e deur naar 't bijgebouw. 
Variëteiteaii van djatihout en ijzerhout zijn in waaiervorai bijeen 
gebracht Ook i'eistigen wij diei aandacht op die fraa'.e meubels van 
Indische houtsoorten, in deze vestibule geplaatst, In de tweed'e 
o\'erdekte binnenplaats \'indt men een fraaie kast van Billitonsche 
houtmonsters. In een aangrenzend hoekje staat eene systematische 
vezelcollectie. Nog vragen de aandacht : de serie Indische landr 
schapstukjes van M. E. H. R. v. d. Kerkhoff (Malang). De 
Indische schilderijen hier en in die hal zijn meesti vshï D. Beynon. 
Zie den beschrij venden catalogus' van het museum : 
'Houtsoorten, door F. W. van Eeden. Ook in het, als extra- 
bulletin uitgegeven, geïllustreerd werk . van Dr. M. Greshoff : 
„Nuttige Indische Planten", vindt men sommige, om hun hout 
belangrijke, Indische woudboonnen beschreven, als Calophyllum, 
Cedrela, Pterocarpus, Santalimn, Gonystylus, Gluta, enz. In de 
bibliotheek is o. a. te raadplegen het werk van Koorders en 
Valeton over de Javaansche boschflora. 



AFDEELING IV 
INDISCHE KUNST EN NIJVERHEID 

Dat de Inlamders zelvien een goed gebruik maken van de rijke 
schatten hun door de natuur aangeboden, blijkt uit de talrijke 
voortbrengselen van hunne kunstvlijt, in het museum tentoon- 
gesteld. 

Van het metaalwerk is het fijne filigraan-zilverwerk van 
Padang beroemd. Zeer goed bewerkt, de gebrekkige hulp- 
middelen in aanmerking genomen, zijn de koperen voorwerpen 
van Oud-Agam (Sumatra), niet minder de Inlandsche wapens, 
klewangs, krissen, lanspunten, vaak kunstig geciseleerd of met 
koper ingelegd, de metalen scheed'en van fraai drijfwerk voorzien 
en soms rijk versierd met edelgesteenten. Voorts de tinnen 
voorwerpen vam Banka (o. a. sigarenkokers) en vele gouden en 
zilveren sieraden van allerlei aard. 



18 

Als eene bizonderbeidl verdianieni die uit kolenschiefer ge- 
sneden voorwerpen de aamidlacht : zij werden vroeger in de Z. 
en O. Afd. van Bomeo door de Gouv. kolenmijn Oranje-Nassau 
ingedfeeldle kettinggangers (dwangarbeidiers) vervaardigd an mun- 
ten uit door zuivere bewerking. 

Wel bekend zijn die uit hout gesneden, in dien vormi van 
vruchten bewerkte, doosjes en andiere verlakte voorwerpen uit 
Palembang. Eene vergelijkingscollectie betr. Japansch lakwerk 
bevindt zich in een dier zijkastjes. 

Opmierkelijk is het van veel gedold getuigend'e van kruid- 
nagelen gemaakt knutselwerk, zooals theebladen, mtandjes, 
scheepjes, enz. van Ambon, alsmjedb dé bloemen van veeren en 
de bloemkransen, kunstig gesneden uit het vlierpitachtig mierg 
van een boomi (Scaevola Königii), die op Temate dloor de 
Inlanders bij feesten dien Europeanen worden aangeboden. 

Van meer algemeen giebruik zijn de versierselen van hoorn 
(en ook van den snavel van eene neushoorn-vogelsoort), schel- 
pen en schildpad', waaronder zeer doelmatige rijstlepels van schel- 
pen met hoornen handvat^ die vooral te Soerabaja worden ge- 
maakt. 

Het inlandische aardewerk is meest grof en ruw bewerkt; 
eigenaardig zijn de dakpannen uit Djapara, (in zijlokaal B.) 

De in het museumi aanwezige kleedingstukken en versierselen 
van de bewoners van bijna alle gedeelten van den archipel, 
geven een goed overzicht van de wijze waarop de Inlander zich 
gewoonlijk en bij feestelijkheden tooit. Tegenwoordig wekken 
de producten ,van Indische weefkunst in hooge mate de belang- 
stelling. De smaak in de keuze van de kleuren der kleedij wordt 
door de typische kleederdracht aangetoond, en al die natuoirHjke 
kunstvaardigheid der Indische volken uit zich in de Ideedij, die 
trouwens in de tropen meer sieraad dan nooddruft is. 

De kleedingstukken der Javanen zijn gewoonlijk van katoen; 
die der bewoners van de Molukken en andere oostelijke eilan- 
den meestal van wollige stof. De Boegineesche, Timoreesche en 
Bataksche kleedingstukken gelijken eenigszins op de vroeger in 
Europa gedragen shawls en zijn het meest in doffe kleuren. 



19 

Op de afgelegen edlandieni draagt men nog baadjes van geklopte 
boomschors: &ezA zijn in het museum» in allerled vormen: voor- 
handien, ^1 of niet miet schelpen en figuren versierd'. 

Het spinnen en weven geschiedit in Indüë uit de handi ; de kleu- 
ren worden; er op Java meest dioor het „batikken" opgebracht ; die 
Inlandsche katoen-industrie heeft echter veel moeite, om tegen 
de Eoiropeesche te concurreeren; die fabneikniadg gemaakte 
sarongs kunnen in die oogen der Inlandlers wèl ndet hun eigen 
fabrikaat evenaren, doch zij zijn zooveel goedkooper en die In- 
landsche bewerking is zeer omslachtig. Bij het batikken moeten 
alle kleuren elk voor zich worden opgebracht ; de uit te sparen 
gedeelten worden met was bedekt en na het verven weggesmol- 
ten ; deze bewerking wordt zoo vaak herhaald tot d'at die figu- 
ren in de verlangdie kleuren op het katoen zijn verkregen. De 
figuren worden meestal uit de hand geteekendi, men miaaikt echter 
ook wel gebruik van stempels (tjaps) waardoor dei bewerking 
vlugger verloopt doch tevens meer fabrieikmatig en kunstloozer 
wordt. De Inlanders, vooral de Javanen^ zijn in de versiiering hun- 
ner nijverheidsproducten meestal symbolisch. Aan de figuren 
ligt eene gedachte of voorstelling ten grondslag; dö uitwerking 
echter is geheel fantastisch, zoodat men d'e grillige figuren vaak 
moet gezien hebben om eenigszins de gedachte te kunnen gis- 
sen, waarvan is uitgegaan. De kunst geeft hier de natuur niet 
zuiver terug, ook ndet geïdealiseerd ; zij geeft alleen de grondge- 
dachte aan de natuur ontleend en daarvan een ornamient gemaakt 
In het museum is een groot aantal patronen aanwezig, deze dra- 
gen verschillende namen zooals: die djarakbloem-, de roos, de 
hertenjacht, de broedende pauw en vooral de door spitspirami- 
dale figuren voorgestelde bamJboe-uitspruitsels. Sommige dier 
patronen mogen alleen door hoofden en lieden uit den hoogeren 
stand gedragen worden, gelijk ook de zonneschermen (pajongs) 
voor alle standen op Java verschillen. 

De batikkunst wordt hier te lande in de laatste jaren meer en 
meer beoefend. In het laboratorium van het museum zijn zeer 
goed geslaagde proeven op het gebied der batik^teohniek geno- 
men dioor den heer H. A. J. Baanders, mej. M. Weerman e. a. 



20 

Bij het verven is hier uitsluitend gebruik gemaakt van plaivteii- 
kleurstoffen als indigo, gambir, geelhout e. a. Deze proeven zijn 
in het museum tentoongesteld'. Er nevens vindt men ook ge- 
batikte weefsels van de hand des heemn J. Thom Prikker e.a. 
Eene verhandeling over die Haarlemsche batik-proeven is te 
vindten in Bulletin No. 25, terwijl in Buil. 23 alg^meene studiën 
voorkomen over de bati k-kunst in Indië en in Nedierland. 

Als voortbrengselen van echte Indische huisvlijt komen vooral 
de verschillende soorten houtsnijwerk in aanmierking, stukken 
van planken van gevels, kapiteelen van palen, waarop de wonin- 
gen rusten (uit Djapara^ ; verguld Balineesch lof- en beeldhouw- 
werk, waaronder tempelhoeders (krisdragers) en de vogel Ga- 
roeda van Lombok afkomstig ; beeldjes van Nieuw-Guinea voor 
versiering van de uiteinden van booten dienende enz. 

Zeer fraaie voorwerpen zijn ook aanwezig op het gebied 
van vlecht- en maiviewerk: sigarenkokers, tabaks- en sirih- 
doozen, mandjes voor allerlei doeleinden en van allerlei grond- 
stof. Alle deze zijn, behalve de zeer fraai bewerkte, soms ge- 
verfde hoeden, niet bepaald voor diagelijksch gebruik bestemd; 
het zijn meer luxe- of wel handblsartikelen. Vlechtwerk voor 
edgen gebruik der Inlanders vindt men in de afdeeling vezel- 
stoffen uitgestald. 

Niet düirect een voortbrengsel vani Indischen arbeid zijn de 
Ghdneesche muiltjes, rijk met goud geborduurd of mot opge- 
naaide gekleurde glaskralen versierd; zij behooren tot het huis- 
toilet der in Indië aanwezige Europeesche vrouwen. 

In een der kasten vindt men een aantal kleine kunst voort- 
brengsselen: Oud-Indische beeldjes, zilverwerk, versierde ma- 
nuscripten, beschreven en beteekendfe lontarbladen, fraaie ko- 
rans, &[yii., alsmede eenige kostbare ethnografica. 

De Europeesche industrie heeft op verschillende Indische 
producten de hand gelegd. Hieronder neemit het hoorn, van 
hoeven en hoorns van buffels, eene voorname plaats in, voor 
het vervaardigen van kamimen, lepeltjes, horlogekasten enz. 
Evenzoo het schildpad, de rugschildèn van zee- en moeras- 
schildpadden. Knoopen wordten, behalve van hoom, gemaakt 



21 

van i\xx)nK>teo (vruchten van Phytelephas macrocarpa) en wijn- 
palmptten (Raphia vinifera); van schelpen, voomiainelijk die 
pardniloBselschelp. Uiit soaumge horens snijdt men camieeën, 
zooals uit soorten Cassis^ Stiombus, (de echte camee wordt 
uit een edelsteen, den onyx, gesneden). 

Het gebruik van mica (glimmier) voor lampeglazen, lampe- 
kappen, vulkachels enz. is voldbend© bekende 

Leguaan-, roggen- en slangenhuidien worden gelooid en in 
hare oorspronkelijke kleuren of geverfd aangevoerd) voor het 
maken van miuiltjes, boekbandlen, go-rdlelsi, portemonnaies enz. 
De Indische z.g. leguanenhuidfen komen van d!e varaanhagedis 
of menjawak (Hydrosaurus bivittatus), de roggenhuidien (ver- 
keerdelijk vaak robbenhuiden genoêmid) van Trygon-soorten. 

In dieze zaal is het dbor Th. Schwartze geschildlerde portret 
geplaatst van dien heer F. W. van Eeden (1829 — ^1901), die de 
stichter en deirtig jaien lang directjeur van het museum- was, dat 
door zijne eniet^ tot bloei is gekomen. (Zie die levensschets van 
F. W. V. E. in Buil. 25). 



AFDEELING Va 
(Eerste overdekte binnenplaats) 

BAMBOE 

Het bamboe behoort tot de familie dier grassen (Gramineae), 
en de groeiwijze in „stoelen" (zoden) is dan ook düe eener reus- 
achtige grassoort. In de dbor het museum^ uitgegeven „school- 
albxMns" zijn eenige fraaie folbo's van bamboe-groed opgeno- 
men. De kolossale stengels der bamboe zijn hol, zij worden 
later houtig en dienen dian tot het bouwen van huizen, brug- 
gen en tot het maken van een ontzaggelijk aantal benoodigd- 
heden van het huiselijk leven dier Inlanders. Niet alleen een 
groot gedleelte van zijne woning is van bamboe gemaakt, maar 
ook voor zijn huisraad, gereedlschappen, wapens eo kleeding 
bezigt hij bamboe als groodlsbof. Van het gespleten bamboe 
maakt hij touw, vlechtwerk, hoeden, kleedeo, doozen, waaiers, 



22 

enz. Een bij de Soendianeezen in gebruik zijnd muziekinstni- 
ment (die angkloeng, zie blz. 12) is geheel van bamboe ge- 
maakt; door bamboestokjes over elkaar te wrijven weet hij 
vuur te maJcen; in den oorlog plaatst hij de zoo gevaarlijke 
scherpgepunte randjoe's in den grond om den vijand op ver- 
raderlijke wijze te wonden, of wel hij plajnt om zijne kampong 
eene versperring met de scherp-gedloomde bamboe doeri, die 
vrijwel omdioordringbaar is. De bamboespruiten dienen als spijs 
en worden ook als zuur ingemaabt (atjar bamboe). Dat de 
bamboeplant bij dien Inlander in hooge achting staat, blijkt 
uit de teekeningen waarmede hij bij het batikken zijne sarongs 
vensiere en waarin het beeld van de uitkoniendle bamboe een 
voomamie rol speelt (zie blz. 19). Bekend is de snelle groei 
van bamboeloben; in den planbentuin te Buitenzoig heeft men 
in 24 uren een groei van }i Meter waargenomen. Uitgestrekte 
terreinen zijn dikwijls met in het wild groeiende bamboe zóó 
bedekt, dat de harde stamanen en dichte takken een waren 
levenden muur vormen. Gebeele dessa's zijn in het belang 
dier veiligheid met dergelijke moeielijk doordringbare mazen 
omringd^ zoodat de toegang tot de dtessa alleen bestaat langs 
de wegen waar de gardoe's (wachthuizen, 's nachts bezet) zijn. 
In de nabijheid van hoofdplaatsen as het voor dte bevolldi^ 
zeer voordeelig de bamboe te kappen ten verkoop, waardoor 
er in het dichtbevolkte Java scans zelfs aan goede soorten van 
dit materiaal gebrek is.' In Japan groeien er bijzonder stevige 
en toch dunne bamlboe-soorten.' Het Koloniaal Museuni heeft 
de cultuur dezer soorten op Java het eerst ingeleid, en stelt 
eene fraaie verzameling Japansche bamboe's ten toon, die aan- 
wijst hoe ver de Japanners oos vooruit zijn in het kweeken en 
bereaden van bamboe voor meubelindlrstrie. Nattiurlijk zijn 
ook al de Indische soorten bamboe in het museum goed ver- 
tegenwoordigd; sommige hebben een lengite van 25 M. Merk- 
waardig zijn de fraaie exemplaren van zigzag-groeiende bam- 
boe, van de zwarte bamboe en van de gevlekte bamboe. Ver- 
der vindt men in het museum eene menigte uit bamboe ver- 
vaardigde voorwerpen (o.a. een- bank en stoelen), modellen van 



23 

bamboebruggeo, van bamboevezels gevlochtei hoeden (uit 
Tangerang) enz. 

Zie over bamboe o.a. het Bulletin van het museum, no. 7. 
en het Tijdschrift der Ned. Maatschappij t. b. v. Nijverheid 
1889. (In dit tijdschrift vindt men sinds de oprichting van het 
museimi tot op heden, een groot aantal kleinere berichten en 
verslagen, de instelling betreffend.) 

ROTAN 

Rotan, hier te lande algemeen verkeerdelijk Rotting en ook 
wel „Spaansch riet"^) genoemd, zijn de meestaJ' dunne, ge- 
meenlijk zeer lange stengels van palmsoorten, die over den 
bodem van het tropisch woud kruipen of zich daar door het 
geboomte slingeren. Rotan groeit dus niet in of aan het water, 
zooaJs ons riet De uitloopers van sommige dezer slin- 
gerpalmen worden, zooals de bekende mattenkloppers, in 
groote hoeveelheid tot stuwing van de scheepsladingen naar 
Europa gevoerd en in den handel gebracht. Van andere soor- 
ten worden de kortere stamlmen voor wandelistoikken, para- 
pluies en parasols gebezigdl Bomeo vooral levert eene ont- 
zaggelijke menigte rotan-soorten; deze worden dbor de InJan- 
dbrs in die bosschen gesneden, en met Chineesche stoomers van 
Bandjjermasin en Ponitianak naar Singapore uitgevoerd. Men 
vindt op deze binnenplaats, tot hoog langs de wanden, eene 
groote verzameling rotan's, sommige zóó lang, dat zij tot den 
top der St. Bavo of Groote Kerk alhier zouden kunnen reiken» 

De nieuwe collectie handels-rotan's uit Palembang is in 1900 
bijeengebracht. 

Van de rotan's zijn de Semalmboe (Daemonorops melano- 
chaetes), de Pinang- en Pinang oetan-soorten, de lichte, rechte, 
ijzersterke Kedjatouw (Eugeissonda), het z.g, beerenriet, enz. 
de belangrijkste. Onder de voorwerpen van Inlandische nijver- 
heid in het museum aanwezig, bekleeden de sierlijke matten en 
mandjes van gespleten rotan eene voorname plaats. 



') Spaansch riet is afkomstig van eene rietsoort in Zuid-Europa (Arundo 
Donax). 



24 

AFDEELING VI 

PLANTAARDIGE PRODUCTEN, INLANDSCHE GENEES- 
MIDDELEN, YERGELIJKINGS-COLLECTIES 

In deze afdeeling treft men eene uitgebieiide, alpbabetisch 
naar die plantengeslachten gerangschiikte, öodlectie aan van 
plantenidieelen, plambensappen eniz., die ini db Inlandische huis- 
houding, die geneeskunst enz. in gebruik zijn, alle afkomstig 
uit Nedierl.-Indflë. De Ned. Indische medicijnen worden aange- 
vuld door Britsch-Indische, zijnde eene volledige verzameling, 
door den heer Dr. Kanny Lall Dey te Calcutta ingezondlen. 

Ook vindt men er verzamelingen der hoofdprodlucten uit 
andiere tropische gewesten, buiten onze koloniën. Deze diienen 
als vergelijkingscollecties en zijn verkregen door ruiling met 
andere musea of dbor schenking van Nedferlandsche consulaire 
ambtenaren in den vreemde. 

Nadere bizonderheden dienaangaande zijn te vinden in de 
jaarverslagen van het Koloniaal Museum, en voorajl in de tal- 
rijke geschriften en rapporben ov*er de vreemde koloniën, in dte 
boekerij van het museum aanwezig. 



AFDEELING VII 

MINERATjEN 

De mineralen van verschillende streken van den Neder- 
landlsohrlndischen archipel, zijn in het museum door riKwisters 
vertegenwoordigd. Aan de Haarlemsche verzameling ontbreekt 
echter nog veel, en blijven dlis alle inzendingen welkom. Onze 
verzameling is grootendeels bijeengebracht door ingenieurs van 
het Mijnwezen in Ned'.-Indië, bepaaldfeilijk door wijlen dien hoofd- 
ingenieur R. Everwijn en P. A. van Diest ; zij wordt nog steeds 
door geschenken vermeerdierd eo is opnieuw gedetermineerd door 
prof. A. WiCHMANN te Utrecht.^) 



^) De in deze afdeeling geplaatste collectie Indische schelpen is gede- 
termineerd door den heer M M. Schepman. 



AM 



25 

Wie zich van de mineralen en gesteenten \'an Indilë op de 
hoogte wil stellen, vindt in die bibliotheek van het museum 
daarover een aantal geschriften met die daarbij behoorende 
geologische kaarten. De belangrijkste werken over den bodem 
en de geologie van Java en Madoera zijn die van Junghuhn 
(1853) en van Verbeek en Fennema (1896). Sedert 1872 
verschijnt geregeld het „Jaarboek van het Mijnwezen in N.-O. 
Indië", een werk van groote wetenschappelijke waarde. In de 
mineralenkamer hangt de topographische o\'er2*.chtskaart van 
N.-O. Indië van 1901 ; wie detailkaarten wenscht te raadple- 
gen, vervoege zich bij dien bibliothecaris. 

Van die mineralen in Nederlandsch-Indië zijn vooral de vol- 
gende te noemen : 

TIN wordt in verschillende streken van den archipel, maar 
vooral op Banka, Billiton en Singkep (res. Riouw), gevondien. 
Het is het voornaamste metaal, dat door de Nederlanders in 
Indiië ontgonnen wordt. De tin-industrie wordt in het musetun 
toegelicht door eene uitgebreide verzameling ertsen, voor- 
werpen van tin vervaardligd, kaarten, afbeeldingen en model- 
len. Van de drie genoemdle eilanden zijn „schuitjes" tin aan- 
wezig, d. z. die blokken waarin het metaal in het groot verhan- 
deld wordt. 

De opbrengst dèr gouvememenits-tinmijnen op Banka be- 
dlroeg gediurende het werkjaar 1 900/1 901 het aanzienlijk cijfer 
van 186000 pikols tin of ruim iij^ millioen kilogram; de ver- 
koopwaardie van I pikol tin was in dat jaar ruim 97 guldten (in 
1898 slechts 50 gulden). De tinmijnen op Billiton, die niet 
rechtstreeks van wege het gouvernement, maar door de „Bil- 
liton Maatschappij" worden ontgonnen^ leverden in genoemd 
werkjaar 80000 pikiods tin. Genoemde maatschappij moet aan 
dien lande fé van die winst uitkeeren; in 1899/ 1900 bedroeg 
dit aandteeli 4^/10 millioen gulden, een veel hooger cijfer dan 
gewoonlijk; in 't volgend jaar 3^/10 millioen. Op Singkep, dat 
eerst in de laatste jaren geëxploiteerd wordt, werd in 1900 ruim 
13000 pikols tin gewonnen. Op Banka zijn 14000, op Billiton 



26 

7000 en op Singkep 1500 vrije werkliedlen, allen Chineezen, met 
de tinroantginining bezig. 

Het tinerts kotmit voor als bestanddeel van, of in gangen 
van, granieten („rotstin"), maar voomamielijk als fijne, zwarte 
koirrels, die dbor het water van de rotsen zijn medegesleept 
(„stroomitinerts") en nu door de mijnwerkers worden uitgewas- 
schen. Deze bewerking wordt op die Indische tineilandten uit- 
sluitend toegepwist. Men zie hiervoor de jaarboeken v/h. Mijn- 
wezen voor 1874 en 1875. 

In het museum ziet men eene voorstelling van dé ligging 
der stroomtinlagen ini den bodlem, voorts monsters ongewas- 
schen tinzand! en gewasschen en gesmolten tin. Ook het rots- 
tin is door verschillende monsters vertegenwoordigd. Er is een 
stuk tin, aangetast dbor de „tinpest", eene moleculaire veran- 
dering, waardoor het tin alle samenhang verliest. Van wege het 
Mijnwezen in Ned-Indië zijn uitvoerige mijnkaarten van het 
eiland Banka uitgegeven. Over de tingewinning op Billiitoin 
vindt men het noodige in een werk van wijleo den mijninge- 
nieur C. DE Groot: „Herinneringen aan Bütong, 1887". Zie 
verder den beschrijvendlen catalogus : Tin, door Dr. D. de Loos. 

IJZER. Ijzererts komt voor op Java, Sumotra, Banka, 
Celebes (o. a. Matano-mieer), Bomeo en Timor. 

Een monster ijzererts, destijds ingezonden dbor den heer W. 
L. DE Sturler, en afkomstig van Tanah-laut, Z. O. Afd. van 
Bomeoi, bevat volgens scheikundig onderzoek 70 pCt. zuiver 
ijzer. Het wordt over eene groote uitgestrektheid gronds zeer 
nabij de oppervlakte gevondten'. 

Van wege deo verren afstandl van af scheepplaatsen en van 
wege de geringe hoeveelheid (geconstatieerd dbor het maken 
van putten) komt echter dit eits voor ontginning niet in aan- 
merking. Een andier monster, uit Timor afkomstig, bevat 88 
pet. chroomijzer. 

KOPER. Komt veelvuldig voor in de bovenlanden van Su- 
matra, aan Bomeo's westkust en op Timor. Nog op verschil- 



27 - -^ .. 

lende andere plaatsen zijn kopereitsen in den archipel aange- 
troffen doch in onvoddioendle hoeveelheid voor geregelde ex- 
ploitatie. In het miuseuim zijn voorhanden monsters koperkies 
(chalkopyiiet) van Mandhor (Bomeoï's westkust), gedegen ko- 
per van Gorontalo (Celebes), verschillende koperertsen^ ou a. 
malachiet, van Timor. Het koper woirdit hier em daar door de 
Inllfemdlers ontgoninen (in Mandhor is van de bewerking van 
kopereitsen niets bekend) en door hen tot verschillende voor- 
werpen bearbeid, waarvan eenige onder de voortbrengselen 
van nijverheid in afd. 4 zijn ten toongeslteld. 

LOOD. Wel zijn loodertsen op velschillende Indische 
eilanden aangetitxffen doch, evenals het koper, niet voldoendie 
voor ontginning op groote schaal. 

In de Wester-af deel ing van Bomeo komt o.a. zeer veel lood^ 
glans voor. Dikwijls hooge kosten van afvoer, lage marktprijs 
en uiterst gering zilveigehalte, alles te zamen genomen, maken 
de winning van loodglans in Indië tot eene slechte speculatie. 

Uitmuntend' looderts kom.t voor in de Padangsche boven- 
landen; tijdens den Padtioorlog smolten de Inlandteirs daar 
lood uit, voor kogels. Het museum heeft uit dat gewest mon- 
sters loodglans en loodcarbonaat (cerussiet), verder loodlglans van 
Bomeo's westkust en van de Berou'sche landen ter oostkust. 

GOUD. Het goud wordt (meest als stroomgoud) aange- 
troffen op Sumatra's westkuist, op' Bomeo's wester-, zuid- en ooster- 
af deeling, op Celebes, Tknor en Bat jan, en, in uiterst geringe hoe- 
veelheden, ook op Java. Het werd tot kort voor dezen alleen 
ontgoonen door Inlanders en Chineezen. Door de laatsten 
vooral op Bomeo, onder meer ook in de afd. Sambas: in de 
laatste jaren bedroeg de opbrengst aan goud in Bomeof's Wester- 
af deeling 1500 — 2000 thails. (i thail is 54 gram goud, ter 
waaide van ongeveer 70 gulden). In de laatste jaren zijn even- 
wel tal van concessies voor gouddielverij aangevraagd en ver- 
kregen voor het Europeesch kapitaal, bovenal voor Borneo's 
Westkust, voor de Z. en O. afd. van Bomeo, Noord^<^élebes 
en de Padangsche Bovenlanden. De toekomst dezer Euro- 



28 

peesche gaudmiji>nij verheid is echter nog zeer onzeker, 
en het goudizoekem heeft al veel teleurstelling gegeven. 
In het museum zijn monsters goudhoudend bismutherts 
van Bomeo's Westerafdleeling, gedegen goud. van de Padang- 
sche Boveolajiden en van Middein-Sumatra, stroomgpud uit de 
Atjeh-rivier, sitiofgooid' vaan het edlaixl Ba/tjan, gediegen goud van 
Timor, gouderts van GorontaJo (Celebes). In Meniad'o heeft 
men nu de oobginningen der Ned. Ind. Mijnbouw Mij., te Soe- 
maJata en Paleleh; opbrengst in 1900: 350 KG. goud en 2300 
KG. zilver. In die oudheid hield mien Sumatra en het 
nabijgelegen Nias voor fabelachtig rijke goudlanden, miaar 
diaaivan' is tot heden niets gebleken : de goudiproductie in Oost- 
Inddë haak niet bij die in West-Indië. Zie dfen beschrijvendlen 
catalogus: Diamant en ediele metalen, dbor Dr. D. de Loos. 

PLATINA. Dit metaal wordt meestal in de goudgraverijen 
gevonden ; het is bijna zoo kostbaar als goud', maar komt in nog 
geringer hoeveelhedien in Indië voor. Platina is geheel onmisbaar 
in 'de chemie en die techniek, bijv. voor de dtestilleerketels in 
zwavelzuur-fabrieken, voor de bliksemafleiders enz.. Monsters 
gedegen platina van Martapoera en Tanah-laut (Bomeo) ajn in 
hiet musetunii voorhanden. Op >de laatstgenoemdie plaats komt 
het voor met cinnaber, lauriet, osmium, iridlium enz. 

STEENKOOL. Bruinkolen en zwartfcolen. Het museum 
bezit daarvan eene groote verscheidenheid: Bruinkolen van 
Java (Buitenzorg), Sumatra (Palembang), Bomeo (Z. en* O. en 
W. Afd.), Seran (Ceram), &niz. Zwartkolen van Sumatra (Pa- 
dlangsche Bovenlanden, Benkoelen), Bomeo (Z. en O. en W. 
Afd.), Celebes (Makasar), Nieuw-Guinea. Vooral is er in dé 
vitrine uitgestald eene rijke verzamddng van het Ombiliën-ko- 
lenveld op Sumatra Dit veld^ in de Padlangsche Bovenlanden, 
wordt sedert Nov. 1892 door den Staat geëxploiteerd. Er is 
echter nog slechts een klein gedeelte van dit uitgesitrekte ko- 
lenbekken in ontginning, nabij Sawah Loento; de opbrengst 
bedroeg in 1900 ruim 196000 ton, met ^ millioen gulden 
^vinst. Ook Bomeo is rijk aan kolen. In de Z. en O. Afd. wer- 



29 

den deze vroeger van regeeringswege antgoamen, later alleen 
dloor particulieren) — doch ook van de particuliere nijverheid, 
wat betreft het winnen van kolen, is daar weinig meer over, 
alleen iets in Koeted, voor eigen gebruik der betrokken maat- 
schappijen. In Koetei bediroeg de productie in 1900 ongeveer 
6000 ton. Voor andere koleinlagen, zooals in Bemkoelen, Pa- 
lembang, Bantami, de Preanger, Djokjakarta, zijn concessiën 
aangevraagd. Zie den beschrijveniden catalogus: Steenkolen 
dbor Dr. D. de Loos. 

AARDOLIE (PETROLEUM). De ontginning van dit pro- 
duct op groote schaal geschiedt eerst in de laatste jaren. Reeds 
lang werd de aardolie hier en daar door de Inlanders voor de 
lampien gebezigd. In 1900 — ^1901 is door de Dordtsche Petro^ 
leumrMaatschappij op hiare terreinen in Soerabaja en Rem- 
bang gewonnen 1,645,000 kisten (a 37,8 liter) lichtpetioleum, 
êas ongeveer 61 niiillioen liter; voorts 14500 kisten paraf fine- 
olie, 400,000 KG. paraffine en 450,000 KG. asphalt. In de buör 
tenbezittingen wordt petnodeum nu geëxploiteerd in Palembang, 
in Koebei en vooral in Langkat, res. Sumatra's Oostkust. (Op- 
brengst in 1899 : 1,800,000 kisten of 68 mdllioen liter, zijnde 
ys van 1898; in 1900: 72 millioen.) In 1901 is zeer veel petro- 
leum» verkregen in het landschap Perlak of Peureula (Atjeh). De 
opbrengst der petroleumibronnen, en dientengevolge de waarde 
der aandëelen in petroleumrmaatschappijen, is dus in Indië zeer 
wisselvallig. Het museum bezit een aantal monsters uit de 
voornaamste Indische petroleumbronoen, met voorsiteilling van 
die wijze waarop de petroleum voor dbn handel verpakt wordt, 
en verschillende destillaten, uit ruwe petroleum en petroleam- 
resten in het laboratorium van het museum gewonnen. Verdier 
zijn nog mioosters voorhand^ van Cheribon, Probolinggd, Bor- 
neo, Palem'bong, enz. Er staat een groote cubus van Java-pa- 
raffine smeltpunt 67°, uit Java-petroleum in 't groot gewonnen, 
door de Dordtsche Petroleum Mij. Deze paraffine is zeer zui- 
ver en kan vloor vele doeleinden was vervangen, o. a. ook bij 
het batikken. (Zie Buil. 25). Zie over d'e Ned.-Ind. petroleum- 



30 

indoistrie het werk van L. P. de Stoppelaar en den beschrij- 
vendien catalogus : Petroleum door Dr. De de Loos, 2d'e uitgave. 

AARDHARS. Het viDorkomen van aardachtig asphalt, 
(incl. aardhars, bergmeer, aardpek), is in verschillende plaatsen 
van Indië waargenomen en staat soms in verbond met de aan- 
w^ezighiedd! van petroleum in den bodem!. Een in het laborato- 
rium geanalyseerde Indische aardpek gaf ongeveer 15 pCt. 
asphaltolie, 25 pCt. asphalt, 15 pCt. watier en 45 pCt. asch. Het 
museum bezit monsters aardhars van die Saoga-Sang^iivier, van 
Buitenzorg, Krawang en uit de Tji-Boerial, nes. Bandoeng. De 
uit laatstgenoemde rivier (ook bekend', omidiat alle daarin ge- 
worpen voorwerpen met een kalklaag bed'ekt worden) afkom- 
stige aardhars heet bij de Inlanders Batoe sella, zadblsteen, en 
dient hun tot de bereading van inkt. 

MARMER en BOUWSTEEN. Marmer van Patjitan (Java). 
Verschuilende marmersoorten' in groote stukken, van de Pa- 
dangsche Bovenlanden, alsmade dioriet, diabaas, kalksteen^ 
porfier, kalkzandsteen enz. uit hetzelfde gewest. Verder is er 
eene verzameling fraaie monsters marmer van de meest ver- 
schillendie tinten uit de groeven te Wadjak (Kediii). Om- 
streeks 1888 is de aandacht meer op het voorkomen van mar- 
mer in Indië gevestigd ; het moeilijk en kostbaar vervoer uit de 
binnenlanden levert een groot bezwaar op. De priizen van> mar- 
meren tegels, voor bevloering van deftige woonhuizen, welke 
van Iti^iiü worden aangevoerd, zijn in den laatsten tijd zeer 
laag. Ontginners van marmerlagen in Ned- -Indië schijnen daar- 
tegen moeilijk te kunnen concurreeren. 

Als bouwmateriaal gebruikt men in Indië allerlei berg- en 
riviersteen. De eilandjes benoorden Java leveren veel koraal- 
steen voor fundeeringen. Kalk wordt er gebrand uit kalksteen of 
marmer, uit koralen en uit schelpen („sirih-kalk"). Van al deze 
materialen vindt men in het museum monsters. 

GIPS, PORSELEINAARDE, enz. Fraaie monsters gips zijn 
voorhanden van Bandoeng, D japara en Soerabaja (Java), van 



31 

Makassar, Timor, Borneo (Z. en O. Afd.). Porselei naarde (kaoline) 
is er van. Billiton en Bandjermasin ; vormMei vam Djokjaikarta. 
Bij den aanleg voor kunstvlijt, die die Inlanders zoo bizondier 
kemnerkt en die CK>k uit het ruwe door hen vervaardigde aarde- 
werk blijkt, is het wen&chelijk, dat het maken van fijner aarde- 
werk en* porselein bij hen wordt aangemoedigd. 

EETBARE AARDE. Het eten van aarde (geophagie) is 
op Java en somimige andere eilanden, bijv. op Sumatra in de Pa- 
dangsche Bovenlanden en Angkola, niet zeldzaam^. Dergelijke 
aarde bestaat uit eene fijne kleisoorty die alleen anorganasche 
stoffen en soans wat bitumen bevat, en als voedsel dus waardie^ 
loos is. Zij wordt met zorg gewasschen ; het süb wordt na een 
nacht bezinken gewreven en tot schijfjes of pijpjes gevormd. 
In Soerabaja worden deze met zoutoplossing bestrooid, met klap- 
perolie bestreken, en daarna geroosterd; de Dajaks drogen de 
aarde in de zon. Gewoonlijk wordt eetbare aardde als lekkernij 
gegeten, het gebruik van dit onverteerbaar gerecht moet natuur- 
lijk tot verstopping leiden. Het museum bevat een groot aantal 
monsters eetbare aardfe^ bereid' en onbereidl Zij zijn in de mid- 
den-vitrine bij elkander geplaatst 

ZWAVEL. Zwavel uit kraters en solfataren van verschillende 
vulkanen^ als van den Papandajang, de Gedeh, het Wajang- 
gebergte, van Passoeroean (Goenoeng Walirang), alle op Java, 
en van den Merapi op Sumatra. De zwavel wordt in Ned.-Ind!ië 
slechts in geringe mate ontgonnen; voor geregelde exploitatie 
schijnen de hoeveelheden te gering. 

lOD'IU'M. Dit wordt in Soerabaja uit minerale bronnen ver- 
kregen. Te Genoek watoe werd in de laatste jaren gewonnen 
2500 kilogram i'oodkoper p. j. lodüum en ioodVterbindüngen die- 
nen in de geneeskunst en de techniek, o. a. photografie. 

ZOUT. Het museum bevat ruw zout van Soemenap en Boen- 
der (Madoera); gezuiverd zout (tsarat) van de zuidkust van 
Java ; zouthoudende aarde en daaruit gewonnen zout van Timor. 



32 

MICA (GLIMMER). Fraaie monsters zijn er van de Banggai- 
eilantdlen, waar mica voorkomit, — • redien waarom het in Indië 
wel „Batoe Banggai" beet. Deze vindiplaats schijnt echter thans 
uitgeput en er wordt vani Singapore ingevoeld. Ook komt het 
voor op Timor. 

Vani 'de overige in het museum vertegenwoordigde Indische 
delfstoffen verdienen nog de volgende vermelding : 

Bruinsteen (mangaanerts) van DjokjaJcarta (opbrengst 2 — 5000 
ton p. j.) — Zinkblende van Cberibon — Molybdeenglans van 
bet Siboemboenhgebergte (Simiatra) -r- Wolframiet van Billiton 
en Singkep — Chrooimiizererts van Atapoepoe — Bismuthglans 
van Landak — Ddamanthoudend' zand van Bomeo's Z. en O. 
Afd. — Guano van Panaroekan (Java) — Lava en vulkanasche 
asch van verschillende vulkanen, alsmede monsters mergel-, 
boschr en bouwgrond, o. a. eene verzameling „padas" uit de 
Preanger Regentschappen. 



AFDEELING Villa 

ZOÖLOGISCHE AFDËËLING 

Daar het Koloniaal Museum uit den aard der zaak niet een 
zuiver zoölogisch karakter draagt, behooren vkalledige verzamelin- 
gen van opgezette dieren daar niet thuis. 

'De voorwerpen, die aanwezig zijn, dienen dan ook voorna- 
melijk om in 't algemeen een denkbeeld te geven van de Indische 
fauna en om den oorsprong van eenige dierlijke producten toe 
te lichten, voor zooverre zij betrekking hebben op handel en 
nijverheid. 

Het is dan ook hoofdzakelijk om deze redenen, dat de dieren 
en voortbrengselen uit het dierenrijk in verschil lendfe groepen 
verdeeld zijn ; zoo vindit men bijv. in een doorgang een kast met 
de eetbare vogelnestjes, salanganenoestjes (van Collocalia fuci- 
phaga), voornamelijk uit de grotten en holen aan de zuidkust 



33 

van Java, en die tripang (Hodothuria), dat zijn gecBroogcle zee- 
beurzen en zeeaugurken, levendte tussGhen koraald&eren. Bekfe 
dienen hoofdzakelijk den Chineezen tot voedsel. De overige 
voedingamididelen uit het dierenrijk zijn geplaatst in Afd. lo; 
daar bevinden zich o. a. een aantal visschen, waarooder eene 
baai-soort, verschillende gawmalen en de daarvan vervaardigide 
trasisi, eieren van schildpadden en den hierna nog genoemden 
Varanus (eene soort hagedis), slakken, keverlarv^ï, gaai^kook- 
te en gedroogde reepjes buffelhuid, verschillende soorten dier- 
lijk vet, enz. 

De collectie horens en schelpen is grootienideels geplaatst in 
de mnneralenkamer; in de ladlen onder de vitrine (vooraiohtig 
openschuiven !) De Voornaamste kunstvoorwerpeni, uit materialen 
van het dierenrijk, zijn tjemtoongesteld in eene vitrine van Afd. 4 
(Indische kunst en nijverheid), waar men oua. allerlei voorwer- 
pen aantreft, vervaardigd van slangen en leguanenvel, uit schold'- 
pad, ivoor en hoorn, van paarlmoerschelpen en horens, van kop- 
pen van een neushoomvogd, van akar bahar, enz. 

Al het overige bevindt zich in db eigenlijke Zoölogische afdlee- 
Hng (Villa). 

Uit het tenboongestelde in deze kamer stippen wij het vol- 
gende aan: 

De huiden en vederen van de schoonste vogels van deo Indi^ 
schen archipel (bijv. de paradijsvogels, Paradisea minor, pa- 
puana, e. a.) hebbei) een groote handelswaarde en worden veel 
van de inboorlingen van Nieuw-Guinea, Halmaheira en andere 
oostelijke alandien ingeruild!. Men tracht nu de vemietigjng der 
vogels, waartoe deze handel dreigde te zullen leiden, door strenge 
bepalingen te beperken. 

Evenzoo hebben de z.g. aigrettes der reigers groote handelsr 
waarde. Interessant zijn verder : db groote kroon- en victoriadiui- 
ven, de neushoorn- of jaarvogels, de ijsvogels en de papagaaien, 
waarvan bij eene soort de beide geslachten zeer verschillend ge- 
kleurd zijn, nJ. het ééne groen, het andere rood en paaisch- 
rood. 

£en artikel dat bij de Inlanders in hooge achtingi staat en 



34 

duur betaald wordit, is die rhinoceroshoom, wiens iiuwendig weef- 
sel aigeschrapt als middel tegen de gevolgen van slangebeet ge- 
bruikt wordit ' — ' doch volkomen waardieloos is. 

Een andere door hen gezochte grondstof zijn de baleinachtige, 
ronde, buigzame takken van een zeepolyp (Gorgoniia), bij de In- 
landiers bekend als akar bahar (rotsworted) en veel gebruikt voor 
het maken van armbanden, ooarbelletjesi, kralen, enz. ; een groot 
exemplaar van de akar bahar is aanwezig, benevens een paar 
daaruit gemaakte miet goud en diamanten gemonteerde armi- 
bandien. (In afdi IV.) 

Het maken van kunstbloemen uit vederen wordt voornamelijk 
op Amboo beoefendi; de dbor de Inlandsche vrouwen aldaar 
vervaardigde voorwerpen overtreffen in zuiverheid en getrouwe 
nabootsing verre het Europeesche fabriekswerk. Ket museum be- 
zit daarvan o. a. nagemaakte takken van den muskaatnoot- en 
van den kruidnagelboom met de bladderen, bloemen en 
vruchten. 

GEiKiKOS (tO'ké's) zijn een soort groote hagedissen, die in 
de huizen voorkommen en zich vooral 's avoodls aan muren en 
plafonds bezighouden met het vangen en verorberen van ge- 
vleugelde en ongevleugelde insecten, 's Nachts laten zij him* hel- 
der geluid : toké hooren. Zij hebben fluweelzachte verbreede tee- 
nen, waarmede zij tegen de gladste voorwerpen (zuiver schoon 
spiegelglas uitgezonderd) kunnen loopen. Het bijgeloof zegt, dat 
de toké's giftig zijn. Behalve huizen bewonen zij boomen, rotsen 
of zij vertoeven op den grond' ; bij regenachtig weder zijn zij zel- 
den achtbaar. Eene algemeene soort is Gecko guttatus; op Su- 
matra vindt men Gymnodactylus pulchellus; er zijn ook soor- 
ten voorzien van een valscherm, huidplooien terzijde van den 
kop, langs het lichaam en de ledbmaten. (Vliegende draken.) 

TJITJAKS (Hemddactylus-soorten) zijn Ideine haged&ssen, die 
evenals de gekkxys, maar in veel grooter aantal, in de Indische 
huizen voorkomen waar zij hunne eieren leggen achter schilde- 
rijen, op kasten, enz. Men mist deze aardige vlugge diertjes 



35 

ongaarne in de wooing^eni, ook omdat zij steeds op insecten- 
jacht zijn. 

LEGUANEN, zooals de oneigenlijke naam voor de menja- 
wak's (Varanus of Hydiosaurus) luidt, zijn niet verwant aan de 
eigenlijke leguanen uit Z.-Amerika. Zij leven zoowel op den 
grond aan de oevers van rivieren, als in het water; hun voor- 
naamste voedsel bestaat uit levende dieren, vogels en kleine 
zoogdieren ; op eieren zijn zij zeer belust. Overdag vertoeven zij 
bij voorkeur op takken boven water, waarin zij zich, zoodra ge- 
vaar dreigt, laten vallen. Hun vleesch zoowel als hunne eieren 
worden gegeten, die huiden zijn een handelsartikel geworden 
(blz. 2i), zoodat de prijs hoog genoeg gestegen is om de jacht 
op deze fraaie, groobe, ongevaarlijke hagedissen, winstgevend te 
maken, doch waardoor het gevaar is ontstaan dat de dieren 
geheel zullen worden uitgeroeid. Kun vet wordt £rebruikt als mid»- 
del tegen het roesten van ijzer en staal, en is vooral ook een 
gezocht middel tegen brandwonden. 

DUIZENDfPOOTEN (klabang), waarvan zeer groote vormen 
in Indië voorkomen, leven overdag ooder steenen, mos en allerlei 
planten, zij komen 's avonds te voorschijn om zich voedisel te 
verschaffen, bestaande uit insecten en andere kleine dieren; 
vele zijn gevreesd om de pijnlijke, soms gevaarlijke beten, welke 
zij kunnen toebrengea De gewone soort op Java is Scolopendm 
javanica ; eene zeer groote is Scolopendra de Haanii. Zeer ver- 
schillendie groote giftige soorten wordfen met d^en algemeenen 
naam van Scolopendira morsitans aangeduid. 

SLANGEN, SPINNEN, SCHORPIOENEN enz. Ondier de 
slangen, treft men aan', de giftige Bunga rus-soorten., in Indië be- 
kend onder den naam „oeler welang" ; en ondier de spinnen, de 
„vogelspin.'' 

Alle gekko's, tjitjaks, z. g. leguanen, dtiizendtpooten, slangen, 
spinnen, enzw zijn opgesteld m kast i8, 19 en 20; terwijl de eerste 
bovendien die dieren bevat, waarvan ondlerzocht is, of zij vei^ft 



36 

bevatten en waarom op het onderste etiket naar de Vergift- 
rapporten verwezen wordt. 

Op die vitrine-kast vindt men de zoo gevreesde, alles vemaélende 
witte mieren (rajap) of termlieten (Termes fatalis en andere soor- 
ten), waarvan de koningen zoowiel als dei arbeiders, die soldlaten, 
de woning der koningjin, stukken hout en andere grondstoffen 
door dei witte mieren dloorknaagd, aanwezig zijn. Ook die hout- 
bijen van het geslacht Xylocopa, veelal oneigenlijk „koembang" 
d. i. kever genoemd, zijn te vreezen. In hooge mate verdient de 
malaria-muskiet ((Anopheles) met bijgevoegde, kosteloos verkrijg- 
bare toelichting de aandacht (zie voorts Buil. 25, blz. 11.) 

Paarlmoerschelpen, schdldlpad en glasspons bevinden zich on- 
der de ramen en andere sponsen benevens eendge horens en ko- 
raalgewassen in kast 18. 

INSECTEN. Tot deze af dbeling behooren pok : eene belang- 
rijke collectie insecten, die door hunne leefwijze schade toebren- 
gen aan de oultuurgewassen, zooals aan de kokosboomen (o.a* 
Rhynchophorus Schach) ; aan de theestruiken (o. a. Helopeitis 
theivora), aan het suikerriet, (o.a. Cyllo leda enz.) ; aan de kina- 
boomen, (o.a. Attacus atlas); aan de rijst, (o.a. walang sangit, 
dl i. Leptocorisa acuta) ; aan de maïs, (o. a. Gelechia ceireal*ella. 
Eene prachtige verzamelinig der suiker-vijanden vindt men in 
afd. XL Overigens vindt de insectenliefhebber hier eene niet 
zeer groote, doch fraaie en goed gedletermdineerde collectie vlin- 
ders en kevers, voldoende om een denkbeeld te geven van de 
entomologisohe schatten van Insulinde. Exemplaren uit and^e 
tropische gewesten zijn ter vergelijking aanwezig. Het is geoor- 
loofd alle schuifladen open te trekken, mits men het maar zeer 
voorzichtig doet. 

Voor de dieren, enz. uit Suriname, zie men bij de „Nederl. 
West-Indische af deeling." 



VEZELKAMER 



VRCCHTENKAMKR 



37 

AFDEELING VIII/^ 

VEZELSTOFFEN 

De verbazende rijkdlcwni der natuur van Nederlandlsch Oost- 
Indië blijkt vooral uit het groote aantal voor de nij verhedd bruik- 
bare vezelstof f em In dit opzicht is het Nederlandsch-Indische 
eilandeogebied betrekkelijk rijker dam het vasteland van Britsch- 
Indië. Evenals van houtsoorten is het muséum, wat die vezel- 
stoffen aangaat, beter voorzien dan eeraige verzameling in 
Europa. 

Men kan die plantaardige vezelstoffen in drie groote groepen 
indleelen : i°. vezels afkomstig van basten (van tweezaadlobbige 
planten), 2°. die uit bladeren worden afgescheiden (meest van 
eenzaadlobbige planten),, 3°. vruchtpluis of dons, in de vluch- 
ten», om of aan de zaden, voorkomend, — dus geen ware 
„vezels.'' 

Tot de eerste groep behooren: ratneh (Boehmeria nivea), 
vezels die het zg. graslinnen leveren. Ofschoon de rameh geen 
gras is en ook niet in China, maar wat zuidelijker, groeit, 
hebben de Engelsche kooplieden de rameh „Chdna-gras?' ge- 
doopt. Deze vezel mimt uit door ongewone sterkte, lengte en glans. 
In den laatsten tijd neemt het rameh-verbruik in Europa sterk 
toe, o. a. voor de z-g. netelwol. Men kan er prachtige weefsels 
van maken en ook bizondier sterk papier (rauntbiljetten). Zij 
zouden nog meer practische aanwending vinden indien de veaels 
op eenvoudiger wijze dan tot nu toe geschiedt in het groot waren 
af te zonderen en te zuiveren ; voortdtirend is men bezig met 
ddt probleemt Zie o. a. in dtei bibliotheek het verslag van het 
Internationale Rameh-Congres te Parijs in 1900. Een aantal 
berichten over rameh* en andere vezels vindt men bij voortdu- 
ring in het weekblad' De Indische Mercuur, waarvan een vol- 
ledig exemplaar hier aanwezig is, nd. Jaargang i — 25, e. v. 

Jute (Corchorus capsularis) in alle tropische landen ge- 
kweekt; maar vooral in Bengalen, waar per jaar 500 millioen 
K.G. jute gewonnen wordt. De stengels wordeni als vlas in water 



38 

geroot en van den bast ontdlaan, deze uitgespoeld en gedroogd ; 
de overblijveode geschilde stengels leveren houtskool of worden 
gebruikt voor hekwerk om de sirih-tuintjesi. De vezels worden 
voomaimelijk verwerkt tot grof weefsel voor balemi en koffie- 
zakken ; evenwel laten er zich ook fijnere weefsels udt vervaar- 
digen. De bloei dier Engelsche jute-indbstrie dateert van den 
Krimnxwrlog, toen er geen vlas en hennep uit Rusland' werd 
aangevoerd. 

Kakatjangan, Indische of Sunn-hennep (Crotalaria juncea) 
levert zeer sterk touw, dat in vochtigen toestand sterker is dan 
in drogen; verder maakt men van de vezels zeildoek, goeni- 
zakken en \an den afval papier. 

Waroe-vezels, bereid uit bast van Hibiscus-sooiten. Vooral 
Hibiscus tiliaceus is zeer algemeen over den geheeleo archipel 
verspreid; zijn bast die veel op dien van de linde gelijkt, wordt 
gebruikt voor allerlei touwwerk. Op reds en als ander touw 
ontbreekt, bewijst de waroe-boombast goede diensten. 

Sidagori-bast (van Sida compressa), Kekembang laut, bast 
van den „duivels katoen-boom" (Abroma augusta) leveren zeer 
goed touw op. 

Ploso (Butea frondosa) is een boom die nuttig kan zijn in 
velerlei opzicht: de wortedbast levert vezels tot het breeuwen 
van schepen ; de bloemiera geven kleurstof ; het sap eene soort 
kino; bladeren dienen als pakpapier en* als buffelvoeder. 

Die papiermoerbezie (Broussonnetia papyrifera) oorspronkelijk 
uit Japan, China eaii Siam, in Indië gekweekt; db binnembast 
levert een soort natuurlijk papier,, dat sindls oiverouden tijd in 
het oosten gebruikt wordt. Op de Zuidzeei-eilandien dient dit 
papier als kleedingstof. 

Verder zijn er vele vezel-leverende Ficus-soorten (\TJge- 
boomen). 

Voorts : Tangkiel vezel en Ganemoe (Gnetum Gnemon en la- 
tifolium); Poeloes, Kemadoeh (Laportea öostata); Poempoer 
oetan (Urena Blunuei) ; Kakapasan, (Phaleria v. Drimyspermum 
Blumei) ; Bdntinoe, (Melochia indica) ; Sampora (Columbia java- 
nica) enz. 



39 

Tot de tweede groep behooren : Pisang-vezels uit de stengels 
van Musa Cliffortiana en andiere soorten; de stammieni der 
pisang, vooral die wilde soorten, kunmeni ook vezelstof geven die 
o.a. geschikt zou zijn voor de papierbereiiding. Eerne soort van pi- 
sang, nl. de Koffo (Musa textilis) levert de Manila-hennep, die 
uit den stam of tronk woiTtten bereid als de planit volwassen is, nl. 
op driejarigen leeftijd. Planten, die vrucht dragen, leveren geene 
goede vezels, gekapt leveren zij na korten tijd weer spruiten, zoo- 
dat een goed onderhouden bosch tweemaal 'sjaars een oogst 
kan leveren. De stam is bekleed met over elkander liggende ree- 
pen, die na het verwijderen der bladeren van elkaar worden ge^ 
scheurd; zij zijn 3 — 4 cM. breed en 2 — 3.5 M. lang. Zij worden 
eerst in smallere reepen verdeeld, en daarna van het meer vlee- 
zige gedeelte bevrijd door ze tusschen eene plank met daarboven 
geplaatst mes te trekken, dan worden ze gedroogd en zijn dan 
voor den handel gereed. Manila-hemnep wordt vooral gebezigd 
voor' het veïtvaardigen van touwwerk, kabels, drijftouweo voor 
machines enz. Vroeger was de koffoteelt belangrijk op die Songi- 
en Talaut-eilanden, maar de Europeesche katoentjes hebben 
ook daar het inlandsche materiaal grootendeels verdrongen. Op 
Java wil men trachten, de Manala-hennepteelt bij de bevolking 
ingang te doen vinden. Zie voorts over de Manila-hennep het 
Bulletin no. 10. 

Vezels tot dezelfde groep behoorende zijn die van de ananas 
(Ananassa sativa,), en van de agave (Agave canitula) eene op 
Java in het wild groeiendie soort, die uitmuntende zilverwitte 
vezelstof llevert. Ook de Fourcroy a-vezel. Voorts pandan-vezels, 
uit de luchtwortels en uit de bladeren- van verschillende Pan- 
danufinsoorten, waarvan sommige in Nedi.-Indië' bekend zijn dbor 
de welriekende bloemtrossen ; van de bladereni worden stoel- en 
vloermatten gevlochten, die bestand heeten te zijn tegen de 
witte mieren. 

Van uitgebreide toepassing zijn óe veziels verkregen uit hiet 

buitensite omhulsel van de Cocosnoot of klapper (Cocos nucifera). 

Dei bolsters worden van de noot getrokken met een ijzeren pen, 

dlie in den gitoind is bevestigd ; daarna worden zij geweekt, soms 



40 

zes maiaodleni lang, vervolgens gaan zij dIcxMr een braaikniachine, 
wordten giedroogd, gehekeld en in bimdlels gepakt voor dien haav 
del. Deze vezels zijn dan nog ruw en alleen voor borstelwerk ge- 
schikt ; door andere werktuigen wordden zij laiter gezuivord en 
gereedi gemaakt omi gesponnen te word-en. Die bereidse vezels wor- 
d!en in balen van 200 Eng. pond' ^) geperst en verzondlen. Van 
de vezels — roonikleurig tot zwartachtig — weeft men matten, 
van het afval maakt men pakking voor stoomgeleidlingen, 
vroeger ook briketten tot het stoppen van lekken in sdheepswan- 
djen (door het sterke uitzetten bij opslorping van vocht sluiten de 
vezels waterdicht tegen elkaar, doch diaar dieze uitzetting te 
sterk bleek, wordt dit cocos-produot niet meer voor dit doel 
gebruikt) de grovere vezels levenen borstels. Zg. dubbele cocos- 
noten of „Cocos die mer" (van Lododcea) staan in d!e vruchten^ 
kamer. 

Gomoetoe, idjoek, bruinzwarte vezels dier bladsGheeden van 
dten Arènpalm (Arenga sacchaiifera). Deze palm levert ook 
sagoe, palmwijn (sagoeweer) en suflker; het hemt is hardl en 
duürzaajiL De inlanders bezigen de vezels voor dakbediekking 
en tot het maken van touw en kabels; het fijnste, woEdgste ge- 
deelte der vezels wordt door de Chineezen gebruikt als werk 
voor schepen en ook als tonder, en veel naar China verzonden. 
De lange pennen, die zich tusschen de overige meer wollige 
vezels bevindien worden als schrijfpennen dioch ook wel als pijlen 
gebruikt. De boom kan van deze vezelstof beroofd worden zon- 
dter diat dit hem nadeel doet, en geeft gedurende zijn leven twee 
opbrengsten, samien ongeveer 9 KG. wegende. De waardie dier 
gomoetoe-vezels hgt voornamelijk in het fedt dat zij in zeewater 
niet rotten en diaardloor bij uitstek geschikt zijn tot het bekleedien 
van ondierzeesche telegraafkabels. 

Bladeren die als zoodanig gebruikt worden voor het vervaar- 
digen van vlechtwerk levert o.a. de Gebangpaïm (Corypha Ge- 
banga). Deze palmsoort is op Java d'e eenige, welke ter plaatse 
waar zij groeit „het gebied voert over dJe flora en het landschaps- 



1) I Eng. pond = 0.45 kilogram. 



41 

karakter bepaalt" (Junghuhn). Hij is voor de inlanders van het 
hoogste nut. De stam. levert een vast houit ; uit het merg wordt 
een soort sagoe bereid. I>e bladeren (atap) dienen tot dakbedek- 
king, ook worden daaruit hoeden-, tabaks- en sirihdooiaen ge- 
maakt; uit de jongere bladeren worden< koffie- en rij&tzakken, 
zakjes tot het bewaren van kleine voorwerpen en zeilen voor 
kleine vaartuigien gevlochten. Van de oudere bladeren wordt een 
sterk weefsel (kadjang) en van de stelen touw (kali-bas) gemaakt 
De jonge nog onontwikkelde bladeren worden gekookt en met 
rijst gegeten. De wortel levert een geneesmiddel; de vruchten 
worden gegeten of tot het bereiden van een drank gebezigd. 

De Lontarpalm (Borassus flabelliformis) of Pahnyra-pakn, 
voorkomende in geheel Indië en ook in Perzië. Het hooit is 
hard en zeer bruikbaar \ uit de bloemkolven wordt suiker bereid, 
die vruchten worden gegeten. De bladeren worden gebruikt als 
dakbedekking en tot het vlechten van matten, mandjes, enz., 
en voornamelijk als papier om met een scheipe stift te besclmj- 
ven (zie hiervoor in afd. IV). De bladvezels laten zich tot dun 
touw verwerken, de wol aan den voet der bladsteleo dient om te 
filfreeren en ook als bloedstelpend' middel, evenals penawar 
dja^nbi. (Zie blz. 44.) 

Onder hetgieen in het museum aanwezig, is|, vervaardigd van 
de verschillende deelen van den lontarpalm, valt op te merken 
36 voorwerpen van het eüand Sawoe als: bord, lepel, mes- 
scheede, slaapmat, hoofdpeluw, draagmanden, touw, schalen, 
zeven, gieter, taibaksdoos, hoeden, gordel, hoofdsieraad, paarden- 
hoofdstel met leidsel, schoeisel enz. 

Tot die derde groep, de vezels uit vruchtpluis, behooren : 
KATOEN. De cultuur van katoen (kapas), welke alleen op 
Sumatra (Paleimibang en de Lampongfs-uifcvoer van Palembang 
naar Singapore in 1899 • 97000 pikols, ter waarde van 9 ton) 
nog van bqlang is, is in Indië achteruitgaande, omdat de inland- 
sche bevolking meer en meer gebruik maakt van ingevoerde 
katoenen stoffen, of ten minste van ingevoerde ga/ens om daaruit 
hare lijnwaden te weven. De invoer van katoentjes beloopt per 



42 

jaar 30 a 40 miUioen gulden, waarvan de helft rechtstreeks uit 
Nederland kamt 

Het kataeni is op het museum vertegenwoordigd door afbeel- 
ding, en herbarium dier stamplant (Gossypium), door Indische 
katoen en daarvan bereid garen, weefsel en papier. 

Ook is de Inlandsche wijze van katoenspinnen en weven door 
fraaie modellen voorgesteld. 

KAPOK is het wollige zaadpluis uit de vruchten van den 
kapok- of randoe-boom (Eriodendron anfractuo&um), die uit 
Z. -Amerika afkomstig is, maar op Java welig tiert, zoozelfs dat 
die boomen, langs de wegen geplant, dienen tot bevestiging dier 
telegraafdraden. Schoon is de kapokboom met zijne recht uit- 
staande ijle takken niet, maar hij is zeer nuttig. Het kapok wordt 
in groote hoeveelheid naar Nederland vervoerd en als vulsel voor 
kussens en imatrassen gebruikt in plaats van het zooveel ko&t^ 
baarder dons. De kapok-uitvoer van Java bedraagt 2 a 3 miUioen 
KG. Uit de zaden der kapok kan men, evenals uit katoenzaad, 
vette olie persen. In de buitenbezittingen is de kapokteelt vooral 
van belang in Palembang. 

PLANTENZIJDE of Widloeri, het zaadpluis van de zijde- 
plant (Calotropis gigantea) wordt in Indië wel als vulstof voor 
kussens gebruikt; proeven zijn ook genomen om de vezels 
te verspinnen. Deze houtige plant levert ook vezelstof in den 
baist. In het wild groeit widoeri zoowel in die dorsite als in 
de rijkste gronden, zonder dat besproeiing en bemesting ver- 
langd wordt', maar of zij ook in geregelde cultuur zcxu voort 
willen, is nog twijfelachtig. Gewoonlijk zijn slechts kleine hoe^ 
veelheden widoeri-pluis in Indië verkrijgbaar, te weinig om 
een geregelden handel in dit product te vormen. 

Van al deze voomoemidie vezelstoffen zijn monsters aanwezig 
(zie ook blz. 17 en 39) benevens voorwerpen óf daaruit vervaar- 
digd óf op eenige andere wijze daarmede in betrekking sitaandb : 
hoeden, van allerlei grondistof (waaronder zijn kunstig gevloch- 



43 

tene, sommige versierd) miet mica), mutsjes, manden, koffers in 
alle afmetingen en vormen, (evenals de zeven meestal als niesten 
gevlochten, zóó dat geheele seriën in elkaar opgeborgen kunnen 
wordien), weefsels en weefgetouwen om d'eze op te vervaar- 
digen^ enz. 

Voor touw, vlechtwerk (stroohoedlen, sigarenkokers) enz. ver- 
schaffen de Inlanders zich ook materiaal dbor splijten van 
rotan en bamboe. 

In deze af deeling vindt men afzonderlijk uitgestald eene ver- 
zameling Matten van pandanbladleren, rotan, bamboe en ander 
materiaal, van Borneo, Banka, Bawean, Sumatra, Java^ enz. 
Dit fraaie Indische matwerk is beschreven en afgebeeld! in de 
Bulletins nos. 4 en 8, uitgegeven door het Koloniaal Museum. 

Zie de beschrijvende catalogus: Vetzelstoffen door F. W. 
VAN Eeden, alsmedie verschillendie opstellen in de bulletins 
van het museum, o. a. over cocosvezel-industrie in no. i en 
over borstelsurrogaten (als zacaton, piasava^ bassine) in no. 16. 



AFDEELING IXa 

MEEST BELANGRIJKE GENEESMIDDELEN 

EN VERGIFTEN 

Het aantal Indische geneesmiddelen is zeer groot. De meeste 
diaarvan wordien uitsluitendi dloor de Inlanders gebruikt. Er is 
te Buitenzorg een chemischrpharmacoilogisch laboratoriimii, waar 
de bestanddeeden dier inlandlsche artsenijen wordien geanaly- 
seerd': de resultaten vindit men in de „Mededèelingen van 
's landls planteotuin". Is dlaarfoe bizondiere aanleidlinig, dan 
worden zij ook in het laboratorium van het Koloniaal Museum 
aan chemisch en microscopisch onderzoek onderworpen. In het 
„Geneeskundig Tijdischrift voor Nederlandlsch-Indlië" (in dfe 
boekerij van het museuro aaniweag), is over de werking van 
sommige, voor zoover die reeds aan de Indische medici bekend 
is geworden, verslag gegeven. 

Eene volledige opsommdng van Indische geneeskrachtige 



44 

planten is hier niet wel dioenlijk. De meer belangrijke vindt 
men vermeld in die „Encydopaedie van N.-Indië", een- aantal 
zijn ook besclireven en afgebeeddi in d^ extra-bulletins van het 
miiseimi, dlie over Nuttigje Indische JPlanten handelenu Het zijn 
o. a. Baucea suimatrana, die de Makasar-pitjes levert, een gie- 
neesmiddel tegen dysenterie; Abrus precatoarius, met giftige 
zaden en zoete verzachtend werkende blaadjes (daon saga); 
Rhinacanthus comimunis en Cassia alata, beide tegen huid- 
ziekte (ringworm) in gebruik; Eurycoma longJfoJia, die het 
slangenhout of Bidara laut voor maaglijdiers levert; Rauwolfia 
serpentina, die poeléh pandak, een wormdrijvend middel, geeft ; 
Euchresta Horsfieldi, die de echte „Prooo djiwo", een midd'el 
tegen bloedspuwing, verschaft 

In het museum zijn deze en een groot aantal andere oostersche 
medicijnen voor de belangstellendeni zeer leerzaam gerangschikt. 
O. a. ziet mien er ook de Penawar djambi en Pakoie kidang, 
het bloedstelpend pluis van Indische varens, wier stronken 
wegens hun zonderlingen vorm en gelijkenis op schapen, al 
in den ouden tijd als „Agnus scythicus" bekend waren. In het 
museum is ook de verzameling nuedicijnen,. door Dr. A. G. 
VoRDERMAN te Batavia voor de „Tentoonstelling van Genees- 
krachtige en Nuttige Planten" te VGravenhage in 1895 bijeen 
gebracht en daar met de gouden medaille bekroond. Deze col- 
lectie heeft een plaats in de wandkast tegenover de mineralenh 
afdeeling. Van de medicinale planten van elders naar Indië 
overgebracht, noemen wij de Kina, hierna afzonderlijk be- 
schreven, dan de EucaJyptus uit Australië, de Strophanthus 
uit Afrika, de Punica (granaatappel) uit Z.-Europa, voorts de 
tegenwoordig in W. Java op sommige thee-plantages gekweekte 
Coca (Erythroxylon coca),, die uit Z. Amerika afkomstig is. 

In eene afzonderlijke kast vindt men in het museum bijeen 
eene verzameling Indische paddestoelen (funigi), o. a. de be- 
roemde Tuber regium of Oebi radja, zoowel de aardlknodlen 
(sclerotia) als de daaruit voorkomendie schoone waaiervormige 
zwammen. Ook is er de eetbare indigo-champignon (Verpa). 

Van de Indische vergiften zijn te noemen Antjar (mielksap 



45 

van Antiaris toxicaria) en tjetek (vrucht van Stiychnos Tieute) 
die voor het vergiftigen van pijlen gebruikt worden of werdbn. 
Voorts zijn in het museumi die talrijke vischvergiften (bedwel- 
mende midldielen ter vergemakkelijking van die vischivangst), 
aJs: toeba (Derris elliptica) en verschillendie andiere planten- 
dleelen, die meest blauwzuur- (bijv. Pangium) en saponina^hou- 
dlende (bijv. Barringtonia) zijn. Men zie voor verdere vergiften 
het kastje in de aquareUengaog, gevuld met de zaken die betrek- 
king hebben op de „Indische Vergiftrapporten", bewerkt door Dr. 
M. Greshoff (2de uitg. 1902). 

Tot dieze afdeeling is voorts te rekenen de belangrijke stof, 
die zoowel geneesmiddel als vergift is: 

OPIUM. Dit is het gedroogde pielksap uit d!e „slaapbollen", 
d*. z. de vruchten van Papaver somniferum. Het wordt verkre- 
gen door deze, vóór zij rijp zijn, in te snijden, waarbij men zorgt 
dat de vruchitwand niet geheel doorgesneden wordt diaar dlam het 
melksap naar binnen vloeit, terwijl men juist verlangt dat het 
zich buiten op zal afzetten, ten einde het gemakkelijk te kun- 
nen inzamelen aJs het aan de fucht dik ojewordien en ingediroogd 
is. Naar die landen van- herkomst onderscheidt men verschdUende 
opium&oorten : Smymaasch (Levantsch) opium, is d;e beste 
soort, in brooden of koeken ; Perzisch opiumi, in kleine klompen 
of stangen ; Egyptisch opium, minder sterk ; Indisch opium, op 
het Ganges-pkteau gekweekt en meest voor China, bestemd» In 
Inddë is voorzichtigheidshalve het kweeken van den papaver ver- 
boden. Ook in Europa laat zich opiixm bereiden: die opium- 
papaver, met groote vleeschkleurige bloemen, groedit zelfs in 
Nederiand hier en daar in het wildl Uit de gewone klaproos^ 
die ook eene papaversoort is, kan men echter geen opium^ halen. 
Opimn is een belangrijk geneesmiddel, zoo ook die slaapverwek- 
kende en pijnstillende stof morphine, die in opium tot eene 
hoeveelheid van gemiddeld 10 pCt. aanwezig is, alsmede dte 
codeïne. Nog veel meer opium wordt er echter door de Ooster- 
lingen als genotmiddel gerookt (geschoven), om in een toestand 
van aangename vergetelheid te komen. In Nederl.-Indië wordt 



46 

dat veel gedaan, maar gewoonlijk nog al met mate ; slechts het 
kleinste gedeelte der Inlandsche bevolking is er werkelijk geheel 
aan verslaafd. liet matig gebruik van opium schijnt voor den 
Aziaat weinig of niet schadelijk. Evenals de jenever in Neder- 
land-, is opium op Java een belangrijke bron van inkomsten voor 
het gouvernement. Dit koopt Indisch en Levantsch opium in 
het groot, en verkoopt dat aan de Inlanders, óf direct 
(„Regie") óf door tus&chenkomst van Chineesche wederver- 
koop ers (,.Pachtsysteem'^). In de laatste jaren verdiende 
ons gouvernement aan opium ongeveer 12 millioen gulden per 
jaar. De regie, die veel beter is dan het pachtstelsel, omdiat die 
Chineesche opiumpachters en hun komuiteo niet alleen dloor 
smokkelen het land bestelen, maar ook de bevolkinig afzetten 
en tot steeds vermeerderd opiumverbruik opwekken, is no'^ niet 
in geheel Java ingevoerd, maar d*at zal langzamerhand wel ge- 
beuren. Aardig zijn de verschillende verpakkingen van opitim 
en zg. tiké. In het museimi vindt men eene uitgebreidie verza- 
meling op opium betrekking hebbende, van papaverbollen tot 
opiumpijpen, en in de boekerij zijn o. a^ de geschdften van den 
Anti-Opium Bond. Een zeer uitvoerig opstel over opium bevat 
de reeds genoemde nieuwe Encyclopaedie van Ned.-Indië. 

KINA. Kina is die bast van eenige soorten boomen uit het 
geslacht Cinchon. De Nedlerlandsohie Regeering is de eerste 
en eermge geweest, die met blijvend' gunstig gevolg de overplan- 
ting van de als kooitswerend middel onmüsbare kina uit haar 
oorspronkelijke groeiplaats de wouden van het Andies^e- 
bergte, op 1600 — 2400 M. hoogte) heeft ondtemomien. De 
eerste kinaplant is in 1852 uit den Leddischen hortus naar Java 
overgebracht. Eenige jaren later heeft die botanicus Dr. J. K. 
Hasskarl op last onzer regeering in Peru kinazaden verza- 
meld en zijn daarvan op Java boomen gekweekt, dlie echter 
slechts arm aan kinine bleken te zijn. In 1865 boodi een En- 
gelsch koopman, C. Ledger, aan omze regeering zaadi aan vian 
eene buitengewone goede kinasoort, die later hem ter eere 
Cinchona Ledgeriana is geheeten en waarvan thans op Java 



47 

ie»der jaar 5 millioen kilogram kinabast wordt geoogst voor de 
kininef abrieken. Behalve deze J^edger-kina worden op Java ook 
gekweekt roode kina (Cirichona succirubra), eene scx)rt, die 
ook wel gebruikt is vbor onderstam, waarop de meer tengere 
Ledgeriana wordt geënt, alsmiedtei bruine kina (C. officinalis), die 
beide ini de apotheken worden gebruikt, omdat zij niet alleen 
kinine, doch ook andere geneeskrachtige bestanddeeleni bevat- 
ten, o.a, kinalooizuur. 

De eigenlijke grondvester der Java-kinacultuur is de geniale F. 
. JuNGHUHN, wiens werk over Java reeds op blz. 25 in dit boekje 
genoemd is. De kina-cultuur is deels gouvememeniteel, deels parti- 
culier; zij is bijna uitsluitend gevestigd in de Preanger regent- 
schappen, met het schoone Bïindoeng als centrum. Hiet gouver- 
nement bezit een aanplant van 2 Y^ millioen kinaboomtnt, waarvan 
^/ 10 Ledgeriana' s. Veel aanzienlijker zijn echter nog de particu- 
liere aanplantingen, die per jaar ongeveer 6 millioen kilo- 
gram kinabast leverea Er moet hier opgemerkt worden dat de 
„gouvememe'nts-cultuur'' van kina en djaiti niets te maken heeft 
met de oude „gouvememients-cukuren" van koffie, indigo, sui- 
ker, thee, enz., waarbij dwang op de bevolking werd uitge- 
oefend en deze niet het loon van haar arbeid ontving. Bij de 
kina-cultuur ontbreekt gelukkig wel de diwang, maar niet het 
loon. 

In het museum is eene volledige kina-collectie; verreweg de 
rijkste ter wereld. Van al de op Java in vroeger en later tijd 
gekweekte kinaboomen zijn mottisters aanwezig (o.a. van een 
Ledger-kina, die 13,86 pCt. kinine bevat), voorts vindt men 
er een aantial kina-stammen (o. a. van den eersten boom op 
Java gekweekt), verschillende vormen, waaronder kina in den 
handel komt, als pijpen, pijpjes, sndtsels enz., eene verzame- 
ling kina-alkaloïd^en (o. a. de eerste kinine uit Java-kina be- 
reid door wijlen Dr. J. E. de Vrij voor de wereldtentoonstel- 
ling te Londen in 1862, tot en met het product der Bandoeng- 
sche kininef abri ek 1902), een uitgebreid kina-herbarium, als- 
mede afbeeldingen, modellen, gereedschappen voor de kina- 
cultuur, de voor deze boomen schadelijke insecten (zie hiervoor 



48 

afd Villa) &nz. Ook is het museum in 't bezit van. sommige 
merkwaardige historische voorwerpen:, betrekking hebbemidie op 
de geschiedends der kina (o. a. het origineel van een brief van 
C. Ledger, toen hij in Australië tot armoede vervallen, steun 
vroeg aan ons gouvernement), van kina-vervaJschingen en surro- 
gaten en van eene vergelijkings-collectie uit vreemde koloniën. 
Verder een 120-tal geschriften in de boekerij van het museum, 
die alle over kina en kina-cultuur handelen. Eeoe goedie hand^ 
leiding is er in den beschrijvenden catalogus van Dr. K. W. 
VAN GoRKOM, 2deuitg. (156 blz.), met portret van den schrijver. 

VLUCHTIGE OLIËN. Deze kunnen door destiUatie van 
allerlei welriekende plantendeelen gewonnen weiden, en aan 
deze is Indië zeer rijk. Vluchtige oUën dienen als parfum en 
soms ook als medicijn. Er zijn verschillende bloemeni, bladeren, 
basten, houtsoorten en zaden, die vluchtige oliën bevatten, 
vooral ook de specerijen, als kruidnagel, muskaatnoot en ka- 
neel. Het miuseum bevat a a. eene collectie odiën, door Dr. 
t* P. VAN RoMBURGH in het agricultuurchemisch laboratorium te 

Buitenzorg bereid. Van vluchtige oliën noemen wij slechts: 

Kajoepoeti-oliei, wordt uit die bladleren van MelaJeuca Caju- 
puti vooral op Boeroe gedtestilleerd. De heldlere, bewegelijke 
vloeisitof van eene lichtgrt)ene kleur is een overoud en algemeen 
bekend geneesmiddlel tegen rheimiatisme, verlammingen^ kies- 
pijn, kramipen, enz. — ook om opgezette dieren, enz., tegen 
insecten te beschermen. 

Grasoliën. Deze warden gestookt uit welriekendie grassen, 
o. a. uit sereh en akar wangi, het bekende reukgras uit het 
geslacht Andropogon, welks wortels o. a. tot het maken van 
welriekende waaiers dienen, In Ceilon voert men van de uit 
reukgrassen gemakkelijk te winnen olie, die o. a. voor het par- 
fumeeren van toiletzeep dient, per jaar J4 millioen Kg. uit, 
ter waarde van 1% millioen guldlen. Op Java is deze indiustrie 
nog onbeduidend. 

Kamfer en Kamfeiolie. De meeste kamfer komt van Cin- 
namomimi Camphora, een boom van Japan (o. a. Formosa) 



49 

uit wiens twijgen en bladeren de vluchtige kamfer gediestilleerd 
wordt, waarbij ook de vloeibare kamferoilie oviergehaald wordt 
Deze kamferboom is uit hetzeilfde geslacht als de kaneelboom 
(zie biz. 68). De Bomeo- of Sumatra- (Baros) kamfer komt 
echter niet van dezen boom, maar wordt kant en klaar gevon- 
den in holten der oude stammen van den booon Diryobalaiiiops 
aromatica. 

BALSEMS. l>eze zijn dik vloeibaar en houden het midden 
tusschen vluchtige oliën en harsen. In het museum aet men 
o. a. de Kroeïng-balsem, („wood-oil") die, bij insnijding, in 
groote hoeveelheid vloeit uit dien stam van Dipterocarpus 
eurhynch'Us. Van gelijken aard is de gurjun-balsem, dae als ge- 
neesmiddel dient en ook gebruikt wordt bij de bereiding van 
lakken en vemdssen. 



AFDEELING IX^ 
HARSEN EN GOMMEN 

DAMAR EN COPAL. Dit zijn beide ware harsen, al 
spreekt men ten onrechte wel van „Goan-Copal". (Gommen 
plegen in wa.ter op te lossen (of ten minste op te zwellen), en 
harsen niet, wel in alcohol, aether, terpentijnolie einz., waarini 
gommen weder onoplosbaar zijn). Damar-hars wordt verkregen 
door insnijding in- den stam van sommige boomen, niet alleen 
van den eigenlijken damar-boom (Agathisj), eene conifeer, maar 
vooral ook op Sumatra van den merawan-boom (Hopea). Naar 
Nederland komt per jaar 3 millioen K.G. copal uit de Moluk- 
ken en i millioen K.iG. damar van Sumatra. 

Copal is harder dan damar, en wordt dikwijls in den grond 
onder den stam van de halfvergiane of reeds geheel verdwenen 
boomen gevonden; het museum bezit o. a. een stuk van bijna 
150 kilogram zwaarte, en verder nog eene uitgebreide verza- 
meling monsters zoowel van copal als van damar. 

Deze harsen dienen voor de bereiding van vernissen en lak- 



50 

ken. De eerste middönvitrine is uitsluitend met dajnar en' co- 
pal gevuld, zooveel mogelijk gearrangeerd naar herkomst en 
handelswaarde. (Zie extra-bulletin' V, no. 50). Vele andere 
tropische landen- leveren ook copal, gelijk men in de vergelij- 
fcings-collectie zien kan. De Australische copal heet kauri- 
hars. 

BENZOË. Deze hars wordt verkregen door insnijding van 
den stam van den benizoëboom, Styrax Benzodn. Zij is een 
belangrijk handelsartikel, wordt voor reukwerk gebruikt en in 
de apotheek, o. a. om er benzoëzuur uit te sublimeeren. Op 
Sumatra wordt de benzoëbooni hier en daar door de inlanders 
gekweekt; de beste soort, benzoë echter komt uit Siam. Op 
Sumatra zijn twee variëteiten van den benzoëboom, één met 
eene hars die benzoëzuur bevat, terwijl die van de andere in 
plaats daarvan kaneelzuur inhoudt. De uitvoer uit Ned.Indië 
kan per jaar tot i mallioen gulden bed'ragen. (Zie over Benzoë 
het extra-bulletin III, no. 28). 

DRAKENBLOED. Dit is de hars van eene Oost-Indische 
rotanpalm, djernang of Daemonorops Draco geheeten, aan 
welker vruchten het als een broze massa voorkomit. Het dra- 
kenbloed (sanguis draconis) is een donkerroode smiakelooze 
hars, die gebruikt wordt als kleurstof voor politoer. Ook wordt 
het in geringe hoeveelheid gewonnen van den d^akenfoloed- 
boom (Dracaena), bij insnijd'ing van den^ stam. » 

LAK. Dit is de harsige stof, die door den steek van, het 
lak-insect zich vormit op dfe takken van sommige boomen. Zoo- 
wel de schellak als de fraaie roode lakverf kan er uit worden 
bereid. Dit geschiedt op groote schaal in Britsch-Indië, waar 
het lak-insect opzettelijk d'aarboe wordt aangekweekt. De Ja- 
vanen vergenoegen zich echter, de hars als eene soort van lijm 
(gala-gaJa) te gebruiken. 

Onder de Indische harssoorten van het museum noemen wij 
nog de gele guttegom uit Garcinia Cambogia en de daaraan 



51 

verwante getah manggies uit G. MaagoBtana ; voorts die als me- 
dicijn belangrijke elemi uit den kemari-booTn! (Canariuimi); de 
hars uit die rasamalaboomen enz. Ook vindit mien er Indisch 
reukwerk, als : doepa en stangi, dteels uit welriekend'e harsen 
samengesteld. 

GOMSOORTEN. De belangrijkste gom-soort, de Arabische, 
kan in Indië niet gewonnen worden wegens het kHmaat, maar 
er zijn eenige boomsoorten, die een bruikbaar surrogaat dier 
Arabische gom ktinnen leveren, als dijamboe moojet (Anacar- 
dium occidentale), en madja (Feronia Elephantum). Eene uit- 
gebreide collectie gommen uit Acacia-soorten enz. van andere 
landen (Afrika, Australië) zijn ter vergelijking aanwezig. 

KINO. Dit is de naam van eendge ingedroogde planibensap- 
pen, die zich door een hoog tannine-gehalte ooderscheidien en 
dlaarom in de looderij en ververij gebruikt wordeii, en ook als 
samentrekkend geneesmiddel. In het museum vinidt men 
kino's van Pterocarpus („getah angisana"), van Buitea („getah 
ploso") en van somraige wilde muskaatnoten, Myristdoa^ Als 
vergelijkings-collectie kunnen de kina's van verscheidene Eu- 
calyptu^soorten dienen, afkomistig van Australië. 

PLANTENWAS. Deze is van verschillende herkomst. De 
Pisangwas wordt op Java uit de met waslaag bedekte bladeren 
eener wilde pisang-^soort (Musa) gewonnen. De Gondang-was 
verkrijgt men door koken van het melksap uit den gondlang- 
boom> eene soort Ficus. De Proet-was komt uit db woekerplant 
Balanophora, die op de wortels van sommdge heesters groeit 
Van deze woekerplant is een exemplaar aanwezig, benevens de 
daaruit bereide was en kaarsjes. Al deze wassoorten worden 
op Java a a. bij het batikken gebruikt, maar daarvoor voert 
men tegenwoordig ook veel mineraalwas (ceresine) in, alsmede 
paraffine. 

BIJENWAS wordt door de inlanders uit de boomien verza- 
meld, nadat de bijen door rook verdreven zija Döze insecten 



52 

maken huime nesten aan de takken van hooge boomen. De 
taipang-boom geniet de voorkeur. Monsters was zijn ca. van 
Timior aanwezig. Ook hier vindit de belangstelleaude bezoeker 
eenie uitgebreide vergeliikings-cx>llectie, op den bodem der mid- 
d'envitrine. 



AFDEELING Xa 
CAOUTCHOUC EN 6ETAH PEBTJA 

CAOUTCHOUC OF GOM-ELASTIEK (India rubber) is 
het gestolde en gedroogde melksap van verschillende plamten 
uit tropische landen. In Indië wordt het meest gewoonen uit 
eenige vijgeboomen^ bepaaldelijk uit Ficus elastica (karet) door 
insnijdingen in den stam, waaruit aldus het melksap vtao jaar tot 
jaar kan worden afgetapt, zonder dat de boom hierdoor schade 
lijdt. Het winnen van caoutchouc levert wel voordeelen, en daar- 
om worden dan ook die karet-boomen op de plaotages, vooral 
laogs de wegen, aangeplant. De aanJeg van groots boom-plan- 
tages van caoutchouc, getah pertja eni andere boschproducten, 
is echter toch meer een zaak voor het gouvernfement dan voor 
particulieren. Belangrijk is de fraaie caoutchouc, op Java (Pa^- 
manoekan^ en Tjiaseanlainden) en niu ook in Deli in geregelde 
cultuur gewonnen. Op Sumatra wint men caoutchouc niet slechts 
van Ficus4xx>men, doch vooral, bijv. in de Lampongs en Ben- 
koelen, ook uit slingerplanten o. a. Willughbeia's : tahoi, die bij 
het doorkappen der stengels het melksap laten uitvloeien. Ook 
Bomeo levert wat caoutchouc. De Europeesche industrie ver- 
bruikt eene verbazende hoeveelheid d^ezer grondstof, ieder jaar 
45,000 ton, met een waarde van ruim 150 millioen gulden. Meer 
dan de helft hiervan komt uit het Amazone-gebied (Para-rub- 
ber), voorts levert Afrika (Congo) veel. Uit geheel Azië komt 
slechts ^/lo der wereldproductie. Er is eene collectie caoutchouc 
uit Amerika en Afrika aanwezig ter vergelijking. Ook zijn hier 
vervalschingen en vooral ook surrogaten van caoutchouc, welke 
echter nooit gevaarlijke mededingers zullen worden; o. a. de 



53 

djeloetong, van eene Alstcwma. In het museaim ziet men eene 
zeer volledige verzameling betreffende Ind&sche caoutchouc 
en ook de voorwerpen döie daarvan in de fabrieken Vervaardigd 
worden; ook inlandsche voorwerpen uit deze grondstof. In de 
fabrieken zuivert men de ruwe caoutchouc eerst en behandelt 
haar dan met zwavel („vulcamseeren"), waardoor zij ophoudt 
kleverig te zijn en sterk elastisch wordt. Zie voortis den beschrij- 
venden catalogus: Caoutchouc en gutta-percha, door Dr. D. 
DE Loos. 

GETAH-PERTJA, ook wel op Engelsche wijze gespeld gutta 
percJia, stamt niet als caoutchouc udt zeer verschillende pjanten- 
familiëni, maar wordt alleen geleverd door eenige boomen van 
éen enkele familie, de Sapotaceae, vooral tot het oreslacht Pala^ 
quium (Dichopsos) behoorend, en uitsluitend voorkomend in een 
deel van den Indischeni Archipel, nL Sumatra, Bomeo eo tusschen- 
liggende eilanden (Banka, Riouw, enz.), alsmede in Malaka. De 
uitvoer bedraagt i>er jaar ca. 4 millioen Kg., meest via Singapore 
naar Londen. Evenals caoutchouc wint men de getahrpertja uit het 
melksap van den stam. De Inlanders zijn daarmede zeer ruiw te 
werk gegaan ; zij kapten in de bosschen de boomen om, in plaats 
van die af te tappen, waardoor getah-pertja hoe langer hoe schaar- 
scher en duurdter is geworden. Zelfs was voor algeheele uitroei- 
ing te vreezen. Het Nederlandsch gouvernement is daarom be- 
gonnen met plantages van Palaquium's aan te leggen (te Tji- 
petir in de Preanger). Men kan ook wel getahrpertja door op- 
losmiddelen, bijv. zwiavelkoolstof, uit de bladeren van de boo- 
men extraheeren, dit levert echter geen goede soort. De meeste 
getahrpertja wordt voor ondèrzeesche telegraafkabels gebezigd; 
in het dagelijksch leven ziet men de kostbare getah-pertja wei- 
nig en verwart men dit product gestadig met caoutchouc. Getah- 
pertja is echiter niet elastisch, miaar wel plastisch, bij zachte 
verwarming, van deze laatste eigenischap maken de inlanders 
gebruik om voorwerpen te boetseeren, waarvan ook eenige aan- 
wezig zijn. Men vindt in het museaim herbarium en melksap van 
een aantal soorten getah-pertja boomen, door Dr. W. Burck 



54 

in 1884 op SuiAatra verzameld. Ook getab-pertja, gemaakt 
uit die bladeren van Palaquium's in het laboratorium- Onder- 
zeesche telegraafkabels met getah-pertja isoleerlng zijn er van 
alkrled dioorsnede uitgestald Eene zeer volledige en fraai ge- 
ïllustreerde monografie van dit product, geschreven' dbor wijlen 
Dr. E. F. A. Obach, is in 1898 door het museum als extra- 
bulletin uitgegeven en ligt ter inzage voor de bezoekers. 

In de tweede middenvitrine naast de getah-pertja ziet men 
Luffa. Dit is het vezelnet dier vruchten van eene komkommer- 
achtige plant, en geeft de z.g. plantenspons waarvan een groot 
aantal voorwerpen in het museum bijeen- zijn gebracht: hoe- 
den, muilen, mandjes enz. Op Java heet dit vezelnet: sarong 
beloestroe. 



AFDEELING X^ en Xla 

TOEDINGSMIDDELEN 

RIJST. Het hoofdmdddel van bestaan op Java is die landlbouiw 
en in dezen land'bouw de rijsttedt. De bevolking heeft plm-. 
40 pCt. van den bodbm in cultuur, waarvan ^ voor rijst, eeii 
zeer hoog cijfer, als men bed^enkt, hoeveel oncultiveerbare gron- 
dden in ieder land, ook op Java, zijn, als gebergten, meren, oer- 
woud'en, ravijnen, enz. 

In 1900 waren ^j4 miUioen bouws met rijst beplanit; tjer 
waaiTdle van ongeveer 150 millioen gulden. Duidfelijk is die nood- 
zakelijkheid om, bij de steeds toenemende bevolking van Java, 
middelen te zoeken tot vermeerdering der bodemopbrengst : 
door irrigatiewerken, door meer regeeringszorg voor landbouw en 
veeteelt enz, Rijstschaarschte beteekent op Java hongeirsnood. 

In een groot deel van Indië (niet echter in de Molukken) is 
rijst het hoofdvoedsel der Inlanders, en ook de Europeanen in 
Indië wennen spoedig aan de „rijsttafel". De rijstcultuur wordtt 
op eigenaardige voorvaderlijke manier gedireven. Zij geschiedt 
op velden (sawahs), die men met behulp van waterleidingen laat 
onderloopen, of ook op veldien, die alleen door den regen be- 
vochtigd worden (tegal of gagal op Java, ladang op Sumatra). De 



GKÜUTB CULTURKS 



55 

rijst voor d^e sawahs wordt eerst op kweekbedden gezaaid', en de 
jonge plantjes op de velden mtgeplant ; bij tegals en ladango zaait 
men direct op de veldlen. Na ongeveer 4 — 7 maanden (al naar 
de scxMt van rijst en de standplaats) is de rijst rijp en wordlt door 
de inlandsche vrouwen halm vdbr halm met een miesje (ani-and) 
afgesneden, aan bossen geboanden en in dfe! schuren gebracht. 
Het aantal verscheideniheden van rijst is veel grooter dian dat 
van onze aardappelen. Dit blijkt uit de verzameling rijst in de 
aren (padi) in bossen, zooals zij van het veld komt, die in het 
museum is tentoongesteld. Men ziet daar de verschiUiendie soor- 
tev. van kleef rijst (ketan), die men voor het maken van gebak en 
voor stijfsel gebruikt, die gewone rijst, die tot voed'ing dient, die 
roode rijst, die vooral aan* paardlen en kippen gevoerd wordt, en 
die zwarte rijst, die meer door hare kleur dan om hare hoedanig- 
heid bijzonder is. Java teelt voor zijne dichte bevolking nog 
geen rijst genoeg. Er wordt veel vreemde rijst van Singapore^ 
Hongkong en Saigon ingevoerd, maar die acht men lang niet 
zoo gezond als het product van eigen bodem, zelfs heeft men er 
de beri-beri aan geweten. De Java-rijst, die hier te lande aange- 
voerd wordt, komt meest uit Indramajoe (Cheribon). Naast de 
monsters rijst, in dte aren, in den bolster en gepeld, ziet men in 
het museum ook die gereedschappen en modellen betreffende de 
cultuur en bereiding. Vergelijk verder een voortreffelijk opstel 
over rijst door C. J. van Lookeren Campagne, in die genoemde 
Encyclopaedie (1901), alsmede deni beschrij venden catalogus: 
Rijst, door Dr. K. W, van Gorkom. 

SAGOE. De Sagoeboom, Metroxylon Rumphii, behoort tot 
de familie der palmen en groeit voornamelijk op die Molukken 
in het wild. Hij wordt daar ook veel gekweekt en het meel uit 
zijn stam is het voornaamste voedsel der inlanders, evenals op 
Java de rijst. Wanneer een sagoepalm zijn vollen wasdom be- 
reikt heeft, doch nog vóór zijn bloei, op ongeveer i o-jarigen 
leeftijd, wordt hij geveld en van takken en bladeren ontdaan. 
De 40 a 50 voet lange stam wordt dan in 4 of 5 stukken ver- 
deeld, en deze stukken worden in de lengte gespleten, waarna het 



56 

merg er met een dissel van bamboe wordt uitgeschrapt em uitge- 
klopt : „sagoe klioppen". Het merg wordt dan door uitspoeling 
in een goot gezuiverd ; het water, dat dbor d^e zwak hedlende 
goot loopt, neemt het meel mede en ddt bezinkt onderaan in de 
goot, dan wordt het meel in de zon gelegd, en tot broodjes ge- 
bakken of tot brij (papeda) gekookt. Eén boom* kan tot 500 KG. 
sagoe opleveren, genoeg om een Inlander een jaar lang te voeden. 
De gedroogde bladeieni gebruikt men aJs atap voor dakbedek- 
king ein de bladlstelen (gaba-gaba) voor latten. 

Gaat men na, dat de sagoeboom na het kappen weder uitstoelt 
en dat zijne kweefcing wednig zorg vereischt, dan komt men tot 
de overtuiging, dat de sagoe voor de Inlanders een veel rijker en 
minder wisselvallig voedingsmiddel is dan die rijst Doch beide 
bevatten wel veel meel^ maar zii zijn smakeloo® en houidien weinig 
eiwitstoffen; daarom eet de inlander er gaarne een gedroogd 
vischje bij en kruidt hij zijn sagoe of rijst met Spaansche peper 
en met andere bijmengsels. Rijstvoeding schijnt voor de bevol- 
king echter beter dan sagoevoeding, wat weerstandsvermogen 
aangaat. 

De sagoe dar Molukken komt weinig naar Europa, wed die 
van die ras. Riouw en' uit Malaka, welke ter markt komt te 
Singapore; dat is de parelsagoe, die bij ons echter vaak uit 
aardappelmeel wordt nagemaakt. 

De sagoepalm heet op Sumatra roembia. 

In het museum vindt men alles wat op sagoe betrekking heeft 
bijeengeplaa.tst en met foto's toegelicht. 

TWEEDE GEWASSEN (PALAlWIDJA). Op de akkei^, 
waarvan rijst geoogst is, worden door de Inlanders allerlei ge- 
wassen geteeld, die met bovenstaandien naam worden aangeduid, 
en wier cultuiu* met groote voorliefde door den Javaani geschiedt, 
omdat van dde gewassen geen belasting moet opgebracht worden 
gelijk van de rijst 

Die tweede gewassen zijn voornamelijk voor voedsel, maar 
men kweekt ook kruidachtige planten, die verf of vezelstoffen, 
specerijen, geneesmiddelen, oliën, geven. 



57 

Tot da meest bekende rekenen wij de vele soorten van aard- 
vruchteni, onze aardapj>els (kentang) en de Indische zetmeel- 
houdende knollen van kembili (Colocasia); dam die cassave of 
ketela pohon (Manihot) en het arrowroot (Maranta); de maïs 
of djagoeng ; de oliegevende widjeni (Sesamimi indicimi), djarak 
(Ricinus communds) en katjang tanah of grondnoot (lArachis 
hypogaea); die bijzondier eiwitrijke sojaboon of kedlele (Glyolne 
hispidia) en vele andere boonsoorten uit de geslachten Phaseolus, 
Lablab, Cajanus. Ook de terong-vnicht (Solanum Melongena), 
en de komkommers (timoen, semangka), die bij de rijst gegeten 
worden en de specerijen! die als kerry-kniiden bekend' zijn, als- 
mede groenten, kweekt men als palawidja. 

Van al deze voortbrengselen zijn tal van monsters in het 
museum aanwezig. In dfeze afdeeüng verdient voorts vooral de 
aandacht de nagenoeg volledige verzameling voedlingsmiddiden 
van de Inlanders en de Chineezen in NedL-Indië, door dien in- 
5?I>ecteur van den civielen geneeskundigen dienst te Bataiia, den 
heer Dr. A. G. Vorderman, bijeenverzameld. Van deze verzame- 
ling kan in die boekerij eene uitvoerige beschrijving geraad'pleegd 
worden. In het laboratorium is in gang een onderzoek van alle 
Indlische voedingsmiddelen; reeds zijn 3 seriën, elk van 50 
analyses, verschenen als bijlagen der Buil. 22, 23 en 25. 

In een kastje in den doorgang is eene groote verzameling 
Indische Meelsoorten (o. a. sagoe, bananen, arrowroot, canna 
enz.) Hierboven hangt eene afbeelding van allerlei vormen der 
zettneelkorrels, looo-voudig vergroot 



AFDEELING Xe 
VRUCHTEN 

De Indische vruchtencollectie van het Koloniaal Museum is 
zeer volledig en vult de kamer bijna geheel. Eerstens heeft men 
de vitrine met fraaie wasvruchten, door Mevr. van Hoek 
WiLSON meesterlijk geboetseerd, en dan eene groote verzameling 
vruchten op spiritus, deels nog van Teysmann afkomstig. Eene 



58 

groote schilderij, afbeeldenide de voornaamste der Indiische vruoh- 
ten, en voorts tal van. aquarellen en herbarium, voltooien dleze 
expos?itie van hoodferdlen soorten fruit Wij kunnen hier aileen 
eenige belangrijke vruchten noemien, die in ó& schoolcoUecties 
opgenomem en in de schoolalbums afgebeeld zijn. 

PISANG (Banaan). Deze is wel die meest voorkomende 
Indische vrucht, sedert oailheiugelijke tijdem gekweekt en nu in 
tallooze variëteiten bekend. De belangjrijkste soorten in Indië 
zijn Pisang radja, P. radja sereh, P. ambon, P. soesoei, P. tangan, 
alle van Musa paradisiaca en verwante vomnen afkomstig. De 
rijpe vruchten woirden rauw, gekooikt, gebraden en gecoinfijt ge- 
nuttigd en zijn in iederen vorm, een geschikt voedingsmiiddel. 
Men kan er ook meel van bereiden (Stanley-meel). Die bananen, 
die mem hier te lande in de fruitwinkels koopt, komen niet uit 
het verre Oost-Indië, maar van Madeira en die Canarische eilan- 
den. Jairmier genoeg is er hier nog geen geregelde aanvoer van 
West-Indisch fruit. 

MANGGOSTAN (Boewa manggies) van Garcinia Maogostana, 
Dit geldt voor het fijnste Indische ooft. Het witte wuchtvleesch 
is aangenaam zoet en smelt in den mond. De roode vruchtschü 
heeft geheel anderen aard ; deze n.1. is sterk samentrekkend en 
kan als loodmaddel dienen. 

DOERIAN (doeren). De vrucht van Durio Zibethinus. Deze 
ooftboom groeit in geheel Indië en de vruchten zijni bij de In- 
landers en Indo-Europeanen zeer gezocht. Zij zijn zoo giroot als 
een kinderhoofd, stekelig, en hebben van binnen een roomkleu- 
rig zacht vleesch, dat om de pitten zit. Dit vleesch smaakt heer- 
lijk, maar het is zwaar te verteren en riekt onaangenaam^, naar 
knoflook. De gekookte en daarna geroosterde pitten worden 
d'oor de Inlanders gegeten. 

MANGGA De vrucht van Mangifera Indica. Een ^er ge- 
zochte Indische vrucht, in verschillende variëteiten bekend. Als 
de beste geldt de mangga madbe (homig-mangga), vooral die van 



59 

Cheribon. In Engelsch-Indië spreekt men van „mango"; diaar 
maakt m-en uit de oinrijj>e vruchten een soort saaice, mangp 
chutney. 

BLIMBING. Dieze vruchten komen van twee soorten boomien 
uit het geslacht Averrhoa, n.L A. Carambola en A. Bilimibi. De 
zoete vruchten eet men als ooft, die zure gebruikt men bij de 
bereiding van sambals. Het sap uit deze, dat veel oxaalzuur be- 
vat, kan' dienen ter verwijdering van roestvlekken uit linnengoed, 
evenizoo als met zuringzout. De blimbing-cultuur is bijzonder 
uitgebreid in Demak. 

ZUURZAK. (Nangka blanda). Dit is de vrucht van Anona 
muricata. Het zijn groote groene vruchten met een wit rins 
vruchtmoes, dat in Indië gaarne gegeten- wordt. Tot hetzelfdie 
geslacht behooren de boewa nona (A. reticulata) en de srikaja 
(A. squamosa), kleiner en fijner van smaak dan de eerstge- 
noemde. De Anona's behooren niet in Oost-Indië thuis, maar zijn 
uit West-Indië derwaarts gebracht. 

TAMARINDE. De vrucht van een schoonen acaciar-achtigen 
boom uit de familie der p^eulgewassen (Leguminosae), n.L Tama- 
rindus Indica, Hij wordt op Java wel langs wegen geplant Het 
aangename zure vruchtmoes (asam djawa) dient om tamaiindie- 
stroop te maken en wordt ook in de apotheek gebruikt. 

Voorts wijzen wij bij de Indische vruchtencollectie nog op die 
volgende : Djamboe (Jambosa), Djamboe monjet (Anacardiunn), 
Ramboetan en Poelasan (Nepheliiun), Doekoe (Lansium), Da- 
lima of Granaat (Punica), Advotkaat (Persea), enz. De be- 
zoeker lette op de schoone aquarellen van Indische vruchtboo- 
men, in den gang naar ó&ze afdeeling tentoongesteld. Ook is 
het prachtige plaatwerk van Mevr. Hoola van Nooten te 
zijner beschikking. 



60 

AFDEELING Xla 
GBOOTE CULTURES 

De rijst en sagoe, die trouwens in de Indische cultures een 
bizondere plaats innemen, daar zij bijna niet voor export, maar 
voor eigen gebruik der Inlandsche bevolking gekweekt worden, 
zijn reeds hiervoor, bij de voedingsmiddelen, beschreven. 

SUIKER. De suikerteelt in Nedlerlandsch-Indië was vroeger 
eene gouvemements-cultuur, doch sedtert 1891 wordt zij geheel 
als vrije cultuur door' particulieren gedreven, en met succes, 
niettegenstaande de felle concurrentie d^ beetworfcelsuiker, die 
nog door beschermende rechten- gesteund is. In de laa.tste jaren 
werkten op Java plm. 150 fabrieken, aJle van de beste machines 
voorzien. Aangeplant waren per jaar ongeveer 90,000 bouws, 
welke een productie gaven van 10 — '12 mdllioen pikols suiker. 
-Vroeger toen men suiker maakte op ouderwelbsche manier, reken- 
de men gaarne op een opbrengst van 30 pikols per bouw, maar 
nu de cultuur en vooral ook de fabricage op Java zooveel verbe- 
terd zijn^ maakt men gemiddield 90 pikols en soms zelfs 150. Zoo 
wordlen de lagere prijzen wedter ten deele goed gemaakt dbor die 
grootere opbrengst. Het suikerriet wordt door stekken (bibit) 
voortgekweekt, en de suikerrietvelden worden door waterleidin- 
gen behoorlijk bevochtigd. Na ongeveer elf maanden wordt het 
riet gesneden. In de fabriek wordl; het sap er dioor persing of dif- 
fusie uitgehaald, en dit tot zuivere suiker verwerkt. Aan vele fa- 
brieken zijn scheikundigen verbonden voor dè analyses van het 
suikerriet en die leiding der fabricage. Het uitgeperste riet (am- 
pas) dient als brandbtof, de asch Wordt weder op het veld gie- 
bracht. In den laatsten tijd ziet men mieer en meer in, dat suiker 
niet uitsluitend een lekkernij is, maar ook een voortreffelijk voe- 
dfingsmiddiel. Het is dus geensizins te vervangen /door da wel veel 
zoeter (300 maal) maar niet gezande sacchanine. Lage suikerprij- 
zen komen de vodksgezondlheiid zeer ten goedie. In Engeland en 
Duitschland kost de suiker nog niet half zoo veel aJs in Neder- 



61 

land In Engeland bedraagt het j aarlij ksche suikerverbnuk per 
hoofd' dan ook 42 KG., in Nederland slechts één dierdie deel 
diaarvan! In 1901 is op óe geheele wereld geproduceerd': 6^/10 
nüllioen ton beetwortelsuiker (in Nedierland 190,000 t.) en 3V10 
millioen ton rietsuiker (op Java 720,000 t) 

In het museum vindt men vele soorten suikerriet (o. a. het 
zwarte riet van Cheribon en het gele van Djapara), ook suiker- 
riet aangetast door die sereh-ziekte, suikerriet uit zaad gekweekt, 
enz. Van zeer veel belang is de inzending Praeparaten van het 
suikerriet: zijn groei, zijne ziekten, vijanden enz., in 1900 ge- 
schonken dobr de Proefstations van Oost- en West- Java. Zij zijn 
in eene afzonderlijke vitrine geplaatst. In de boekerij heeft men 
de talrijke geschriften der „Suikerproefstationsf^ op Java. Zie 
verder den beschrijvendlen catalogus : Suiker, door Dr. K. W. 

VAN GORKOM. 

TABAK. De tabaksteelt is voor Ned. Oost-Indië zéér be- 
langrijk. 

In 1899 werd op Java lyj^ millioen kilogram tabak geoogst 
en op Siunatra (Deli) nog iets m*eer, deze ter waardfe van 40 
millioen gulden. 

In het museum zijn monsters van de voomaamiste Javartabak : 
Probolinggo, Bezoeki, Keddri, Kadbe. De Sumatra-tabakscul- 
tuur, van Deli, Langkat en Serdang, is ook door monsters en 
afbeeldingen toegelicht, en als een Voorbeeld van ongewone 
weelderigheid ziet men in het museum een Deli-tabaksboom 
van 5 Meter lengte^ die het in vijf maanden tot die grootte had 
gebracht en 208 bladeren droeg. Andere curiosa op tabaksgebied 
zijn : dIocT inlanders bewerkte tabak in maïsblad'eren gewikkeld, 
tabak van het eiland Soemba en de eigenaardige gepakte mon- 
sters, die van de Papoea's van het Arfak-gebergte op Nieuw- 
■Guinea en van de inboorlingen van Ceram-, Boeroe en de Bab- 
ber-eilanden zijn ingeruild; voorts sigaren van buitengewone 
grootte, in pisangbladeren gewikkeld, zooals zij aan de hoven van 
Soerakarta en D'jokjakarta aan de bezoekers worden aangebo- 
den. In de collecties uit vreemde landen vindt men ook veel 



62 

tabak, zoo eene verzamieiling van loo soortien Siamieesche siga- 
retten, sominige in lotosbloembladieren gewiikkeldl. 

Zie den beschrij venden catalogus : Tabak door Dr, K. W. 
VAN GoRKOM. Over D^eli-tabak bestaan er o.a* werken lyian G. 
E. Haarsma en W. Westerman. 

KO'FFIE. D'e koffiecultuur was lang het bolwerk dier Indi- 
sche financiën, en, door het „batig saldo" vooral ook dat d'er 
Nederlandische financiën. Tegenwoordig neemit die koffiecultuur 
van jaar tot jaar af, de particulierö cultuur heeft te strijden 
tegen allerlei ziekten en plagen, terwijl daafbij de koffieprijzen 
laag zijn dbor de geweldlige productLe in Brazilië. In 1901 be- 
droeg op Java de gouvemements^productie 200,000 pikols 
en de paxticulieiie' prodiiotie 500,000 pikols: de gieheele koffie- 
uitvoer van Ned.-Ind)ië was nog slechts 4 pCt. van het wereld'- 
verbruik aan koffie. Naast die gewone koffie (Coffea Arabica) 
wordt tegenwoordig vooral in W.-Java zeer veel Liberia-koffie 
gekweekt, eene veel grootere soort, die echter minder geurige 
koffie levert. Men vindt in het museum een volledig beeld der 
Indische koffiecultuur, door monsters, afbeeldingen, modellen, 
grafische voorstellingen, tabellen, herbarium, enz. De invloed' 
van bemesting is dbor eene graphische voorstelling duidelijk 
gemaakt. De kof fieboom begint in het 4de jaar vrucht te dragen 
en kan tot zijn 15 — 20e jaar, ja nog op hooger leeftijd, vrucht 
leveren. De vrucht rijpt in 7 tot 9 maanden. De geplukte vruch- 
ten worden eerst gedroogd, dan gestampt (van de schil ontdaan), 
gezuiverd' en in de pakhuizen gebracht. Volgens de natte of 
W. I. 'bereiding worden de vruchten dadelijk ontbolsterd door 
koffiepulpers, dan gewasschen, en eerst daarna in de hoomschil 
gedroogd. Van de gedroogde bladeren bereidt de inlander zich 
een opwekkende drank, terwijl ook het hout dbor hem wordt 
gebezigd. 

Bij de bezichtiging der koffie^collecrie lette men ook op de 
herbaria van variëteiten en hybriedenij van d'e koffie-schaduw- 
boomen (Albizzia, Erythxina) en op de dierlijke en plantaardige 
vijanden der koffiecultuur, in afd'. VIII. Aanwe^g is verder eene 



63 

collectie koffie surrogaten eo vervUlschingeni. Zie in db bablio- 
thieek de speciale geschriften ofver koffiecultuur en bepaaldelijk 
ook den beschrijvendèn caiteiloguis : Koffie, door Dr. K. W. van 
GORKOM, 2db uitgave. 

THEE. De thee wordt op Java bijna uitsluitend gekweekt 
in de koelere bergstreken dier Preanger regentschappen. Vroe- 
ger was zij eene sukkelende gouveimemientscultuur, nu is zij eene 
Woelende particuliere cultuur. De voomaamslte plantages zijn 
an die buurt van Soekaboemi gelegen, o. a. Sinagar en Parakan 
Salak De jaarlijksche opbrengst is tegenwoordüg plm. 7 raillioen 
kilogrami. De soort, die sedert 1878 op Java het meest gekweekt 
wordt, is de Assam-thee, die beter voor het klimaat geschikt is 
dan de Chineesche thee, en op Java een zeer goed product 
geeft, dat ook onvervalscht in den handel komt. De theeplan- 
tjes wordten door zaaiing gekweekt en later van de kweekbed- 
ddnigen in het veld overgeplant. De Assam-theeboom heeft 6 a 
7 jaren noodig om tot vollen wasdom te komen, maar in het 
tweede jaar, als de plantjes een paar voet hoog zijn, kan men 
al die topblaadjes, die de geurigste thee geven, beginnen te 
plukken. Het geheele jaar door kan men, van week tot week, 
van een theeplantsoen oogsten. Vooral na tropische regens 
spruiten de blaadjes telkens in groot getal weder uit, het meest 
indien de plant goed gesnoeid is en dlaardoor allengs een dicht, 
sterk geworteld heesitertje geworden is. Gewoonlijk oogst men 
de drie jongste blaadjes eener loot, met hun steel. De versche 
theeblaadjes smaken samentrekkend, maar geenszins geurig : 
de theesmaak komt eerst door de bereiding. Eerst worden die 
nog natte bladeren een dag lang op bamboe^borden uitgespreid' 
om te verflensen of te verwelken, dan worden zij in een wals- 
machine tot klompen gerold, en daarna weder op borden uit- 
gespreid ten eindle te gisten of te fermenteeren, waardoor het 
looizuurgehalte, dat den samentrekkenden smaak geeft, ver- 
mindert en eerst de ware theegeur voor den dag komt. De thee 
Wordt dan gedroogd in heeite luchtmachines (sirocco), vervol- 
gens door zeven met mazen van verschillende wijdte gezift en 



64 

aldus gesorteerdl en is dlaarna, gereed' ter verpakking en ter ver- 
scheping naar AmsUerdlam of Londen. 

De zwarte thee (de gewone soort) en die groene thee bomen 
van dezelfde plant; laatstgenoemde soort wordt alleen anders 
bereid, en sterker gedroogd. In het museum ziet men eene groote 
verzameling Javaanische theeën, voorts herbarium, afbeelding- 
gen, modellen enz.; ook theïne (= coffeïne), thee-tabletten en 
pastilles, thee-sigaretten-. Belangstelling verdüent de thee, geperst 
in koeken of briquetten : een uiterst belangrijk handélsarikel in 
't Russische rijk (verg. Tijd^hrift v. Nijverheid, 1901). Zie ver- 
der den beschirijvendlen catalogus: Thee, door Dr. K. W. van 
GoRKOM, 2 de uitg. 

Hier behoort ook genoemd! te worden de Paraguay-thee.y 
zijnde db bladeren van eene sooit hulst (Ilex Paraguayiensis). 
Men zegt dat düt prodlict, dat diezelfde werkzame stof als thee 
bevat, ook in Europa een toekomst heeft, maar de anaak valt 
niet mee. 

CACAO. Cacao is het zaad van eenige boomen uit het ge- 
slacht Theoibroma (d. L Godenspijs), die in (Je bosschen vajn 
de Amiazoneu en Orinoco-rivier in het wildl voorkomen, doch 
thans overal tusschen die keerkringen wordtea gekweekt. Voor 
Suriname is de cacao een belangrijk product, dat jaarlijks in 
eene hoeveelheid van 3 a 4 millioen kilogram wordt uitge- 
voerd. In Oost-Indië is de cacao-cultuur eerst in den lateren tijd 
tot ontwikkeling gekomen en die productie van Java blijft nu 
nog nabij i millioen kilojgraim, maar 't is eene veel belovende 
cultuur, want chocolade is als drank en als versnapering zeer 
aan te raden, omdlat zij niet alleen aangenaam smaakt, m^aar 
ook zeer voedzaam- is. In de cacao zit een soortgelijke opwek- 
kende stof als er in koffie en thee is, zij heet theobromine. De 
olie, die uit de zaden geperst wordt voor me«n ze tot cacao-poe- 
der kan stampen, de z. g. cacaoboter, is een belangrijk bijpro- 
duct. Cacaoboomen geven van het 5e jaar af vrucht, gemiddetld 
20 a 30 per jaar, die 5^ kilogram cacaoboonen leveren. HoJe 
de groote schoone vruchten ndet aan de twijgen, maar direct 



65 

viit dteii stam voor deo diag komen, en hoe de „boonen" in deze 
vruchten op rijen ^tiben, kan men aan den modelboom in het 
museum zien. Ook afbeeld&ngen van den cacaoboom, monsters 
cacao uit verschillende gewesten, vruchten in was geboetseerd 
enz. zijn aanwezig. Men zie verder den beschrijvendJen catalo- 
gus : Cacao en Vanielje, door Dr. K. W. van Gorkom ; van 
dleize handledddng is in 1901 eene nieuwe uitgave verschenen. 

In de ka-st der cacao is ook eene uitstalling van een prodtict, 
diat toifc dezelfde groep van ooffeïne^ en theobromine-houdende 
genotmiddelen behoort, nl. de Kolay zijnde het zaad van Ster- 
culia acuminata uit tropisch Afrika. Dte kolanoot wo«k door 
de negers als genotmiddel gebruikt en wordt tegenwoordig ook 
in Europa aangevoerd door kolachocolade, kodawijn enz. Blijft 
er vraag naar dit artikel, dan zou men de kola in Indië kunnen 
kweeken. 

VANIEJLJE. Vanielje, het edelste aroma, is d!e vrucht van 
eene klimplant uit die afdeeling der Orchideeën, bekend om 
hare grilldg gevormde bloemen. Zij heet Vanilla planifolia en 
behoort thuis in de wouden van Mexico. Daar te lande en op 
het eiland Réunion wordt vanielje ook het meest gekweekt. De 
riekstof der vanielje (de vanilline) kan tegenwoordig ook kunst- 
matig en vrij goedkoop bereid worden^ maar niettemin heeft de 
vanielje-teelt toch stand' gehouden. Op Java is de cultuur in 
1841 ingevoerd door wijlen J. E. Teysmann, destijds Hbrtu- 
lanus van 'sLandis Plantentuin te Buitenzorg, een eenvoudig 
man, die meer dan vijftig jaren lang aan den Buitenzorgschen 
hortus verbonden is geweest en dien tuin wereldberoeimd heeft 
gemaakt. Teysmann mag ook als een der stichters van het 
Koloniaal Museum aangemerkt worden; in de leeskamer van 
het museum prijkt zijne beeltenis naast die van andere beroemde 
natuuronderzoekers. Tèysmann's verdiensten voor Indië zijn 
daarom zoo groot, omdat hij niet altijd met zijn neus in die boe- 
ken zaït, of rapporten maakte, miaar zelf u"tkeek wat er voor 
de cultures noodig was en waar nieuwe planten te ontdekken 
waren. Zoo waren er vóór hem ook wel vanieljeplanten op Java 



66 

gekweekt, maar zij gaven geen vrucht, cwndiat het insect, dat in 
haar vaderlanid bloemen door overbrenging van het stuifmeel 
bevrucht, op Java niet aanwezig is. Teysmann heeft toen de 
kunstmatige bevruchtiner op de vanielje toegepast en daarmede 
de beste uitkomisten verkregen. Die vaniel jecultuur is beschreven 
als aanhangsel in den catalogus afdL Cacao, dlie op blz. 65 
genoemd is. 

PEPER. Peper is de gedroogde vrucht van een klimmenden 
heester, die in Malabar en Malaka, en vooral ook op Sumatra 
gekweekt wordlt. Atjeh in het noorden, d'e Lampongs in het 
zuidlen en Langjcat in het oostien van Sumatra zijn, met het 
nabij Sumatra gelegen eiland Riouw, echte i>eperlandien. De 
hoofduitvoerhavens van dit product zijn Singapoa-e en Batavia: 
ieder jaar brengen zij plm. 25 millioen kilogram peper aan do 
markt. Atjeh voert iedler jaar^voor 2 — 2^ millioen gulden 
peper uit 

De zwarte peper en die wiitte peper zijn van dezelfdie plant 
afkomstig; dte eerste is nog voorzien van de zwarte gerimpelde 
schil, die er bij de laatste is afgewreven of afgeschilferd. 

Er zijn in Ned. Indië nog wel 200 andere soorten van het- 
zelfde plantengeslacht (Piper). De belangrijkste is zeker d)e 
iiirih, eene pepersoort waarvan men in het oosten de aroma- 
tische bladeren pleegt te kauwen, na het blad met wat kalk te 
bestrijken en er een stukje gambier en pinangnoot ingerold te 
hebben. Bij het sirihkauwen wordt ook een pruimpje fijn gekor- 
ven tabak gebruikt, doch dit wordt afzonderlijk gehouden. De 
sirih^pruimers vegen dit langs de tanden, na afloop wordt het 
pruimpje geborgen in de benedenlip bij die vrouwen, in de bo- 
venlip bij de mannen. Een inlander, zoowel man als vrouw, die 
niet geregeld zijn „sirihpruimpje" krijgt, is niet gelukkig en zou 
ziek worden van verlangen er naar. Ook de lange j>eper be- 
hoort tot hetzelfde geslacht, evenals de staartpeper (cubeba) 
die als medicijn gebruikt wordt. Niet echter de in Indië en in 
alle wf'-me gewesten veel gekweekte z.g. Spaansche of Cayenne- 
peper, die opf Java Tjabé heet en de vrucht van een Capsicum is. 



67 

In het museum vindt men alles wat op peper, staartpei)er, 
sirih en tjabé betrekking heeft, bijeen. Zie voorts dien beschrij- 
venden catalogus: Specerijen, door Dr. K. W. van Gorkom. 
De staartpeper is uit^^oerig beschreven in extra-bulletin IV, 
«o. 37. 

MUSKAATNOOT. De muskaatnoot Ls de zaadkern van dien 
boom Myristica fragrans, en die foelie (= folium, blad) is d-e 
zaadrok die om de schil (zaadihuid) dezer kern zit. De foelie 
is weder om^ven door het vruchtvleesah dier ietwat op een 
j>erzik gelijkende muskaatvrucht. Het klassieke land der mus- 
kaatnoten zijn die „Specerij-eilanden" of Molukken, vooral het 
eiland Banda-, met de „nootperken" uit den tijoi der O.-I. Cie. 
Tegenwoordig wordt ook op Sumatra niuskaatnoot geteeld. 
De jaarlijksche oogst bedraagt ongeveer ij4 millioen kilogram^ 
bijna uitsluitend^ in dien Indischen Archipel gewonnen. De mus- 
kaatboom draagt rijkelijk van het i4dle jaar af, en kan bijna 
een eeuw oud wordien. Elke boom levert per jaar ij^ kilogram 
noten en J^ kilogram foelie. Er zijn in Indlië nog vele andere 
wilde muskaatboomen^ maar slechts weinige hebben geurige 
zaadkemen; eenigszins geurig is die ,, papoeanoot" (Myristica 
argentea) van N. Guinea. And'ere zijn geheel geurloos, zooals 
bijv. de „reuzennoot" (M. gigas) van Sumatra, die i dM. lange 
zaden heeft. 

In het museum ziet men muskaatnoot en foelie in verschil- 
lende soorten, muskaatvruchtien in was en in natura^ muskaat- 
boompjes van veeren, de vluchtige en vette olie (notenbo- 
ter), enz. 

KRUIDNAGEL. Kruidnagels^ de bekendie specerij, zijn de ge- 
droogde bloemknopj>en van- den boom Caryophyllus aromaticus, 
diie eertijds uitsluitend op onze specerij-eilanden, de Molukken, 
voorkwam, maar tegenwoordig ook naar andfere warme gewesten 
is overgebracht, bepaaldelijk naar Oost-Afrika (Zanzibar en 
Pemba), dat nu verreweg de grootste hoeveelheid levert van de 
6 a 8 millioen kilogram die er nog ieder jaar van deze specerij 



68 

riiOodig zijn. De boom draagt in het 6cl!e jaar en kan 70 jaren 
oud' worden; jaarlijks geeft hij ongeveer 3 kilograin nagelen. 

In de Molukken is de aanplanit veiwaarloosdi, omidat men er 
ndet zoo goedkoop als op Zanzibar kon levereni, maar men zegt 
dat daar nu de werkkrachten, ook duurder worden en dian is het 
mogelijk dat de nagel-cultuur in Indië er weder boveaiop komt, 
ook omdat de Moluksche nagelen toch óe beste zijn. Eenige 
jaren geleden schatte men het getal nagelboomen voor Ambon 
nog op 70,000 en voor Saparoea op 270,000, thans zal het wel 
aanzienlijk minder zijn^ er zijn kleine aanplanitingen op Suma- 
tra (BenkodLen). In het museum ziet men kruidnagelen in ver- 
schiUendie qualiteit, na^elboompjes van veeren, en allerlei voor- 
werpen van kruidnagelen te Amboo vervaardigd. Uit kruidnage- 
leni, kan men vluchtige olie stJaken, die in die apotheek gebruikt 
wordt. 

KANEEL.. Kaneel is de geschilde en gedroogde geurige bast 
van een laurierachtigen boom> Cinnamomium zeylanicum. Verre- 
weg de meeste en beste kaneel komt van het eiland' Ceiloa Dö 
kaneelboomen wordiesi ongeveer zoo behandeld als hakhout en 
geregeld gekapt De bast wordt miet bijzondere messen afge- 
schild, en, tot pijpen gerold, in balen van» 50 kilogram in de 
pakhuizen bewaard ; uit den afval van den bast stookt men de 
kaneelolie. Vroeger was er op Java gedwongen kaneelcultuur in 
West- Java, maar deze was voor de bevolking een plaag en bracht 
aan het land ook geen winst genoeg op. Thans wordt op Java 
weinig of geeih kaneel verbouwd, maar 't laat zich aanzien dat 
in de toekomst zulks wel zal geschieden, en als dan bekwame 
planters de zaak vrijwillig ter hand nemen, zal het wel beter gaan 
dan „op hoog bever. Er komen- op Java vele wilde kaneeLsoorten 
voor, zooals sinbok, de ki amis, de koelit lawan, maar zij diemen 
alleen als inlandsche geneesmiddelen, gelijk ook de massoi, die 
van N. Guinea komt. Van meer beteekenis is de cassia (hout- 
kaneel), die o. a. op Sumatra's Westkust in het wild voorkomt 
en een vrij belangrijk uitvoerartikel is. 



•V 



69 

AFDEELING XU 
VERF- EN LOOISTOFFEN 

Van» de verfstoffen behoort slechts één tot de groote cul- 
turen^ n.1. : 

INDIGO. Deze schoone en standvastige blauwe kleurstof 
wordt gewonnen uit de bladeren van een peulgewas, Indigofera 
Anil, era eendge verwante soorten. 

De indigo zit niet in de bladeren (want dan zouden dieze niet 
groen, doch blauw zien), niaar ontstaat eerst later dioor splitsing 
eener in het blad aanwezige kleurlooze stof (indicaan): de 
kunst van den indigoplanter is dus, te zorgen diat bij de bered- 
ding dit indicaani zoo volledig mogelijk in. indigo wordit omge- 
zet. Naast het zuivere indigoblauw (indigptóne), bevat een deel 
der Java-indigo nog lo pCt. eener prachtige roodie kleurstof, 
indirubine. De gewinnirag van indigo heeft voornamelijk, in ée 
Vorstenlanden plaats. 

■ In den laatsten tijd heeft de planten-inddgo een geduchte coo- 
currenlt gekregen in db kunstmatige indligjo, die in eene fabriek te 
Ludiwagshafen en ook elders in ihiet groot bereid Wordt uit niaphr 
thaline, en waarvoor \'eel reclamie gemaakt is : zij is trouwenis even 
goed als de planten-indigo en gelijkmatiger en ïremakkelijker in 
't gebruik. Maar de Java-indigo schijnt toch wel in staat, het 
tegen de kunstmatige waar vol te houdeo. Niemand denkt tegen^ 
woordig meer aan kunstmatige kinine, noi die Java-kinateelt zoo 
goed en goedkoop gaat, en zooi kan het ook met de Java-indigo 
zijn. Zij is van alle plant enrinddgo's verreweg de beste. Er valt 
echter bij de cultuur en fabricage nog heed wat te verbeteren: 
men moest een poedervormig absoluut rein inddgoblauw ver- 
krijgt>aar steUen. Te Klaten op Java is een Indligloproef station. 
In 1901 bedroeg de Jaiv'a indligooogst ruim % millioen K.G. 

In het museum treft men eene groote coHeotie aan betref- 
fende indigo, en ook kan men er de praeparaten en verfstalen 
zien dbr Java-indigo-ionderzoekingen, die in 1898 in het laborato- 
rium van het museum zijn verricht. Verg. verder de bulletins 
no. 17 en 20. 



70 

Het aantal verfstoffen, door die Inlandiers gebezigd, is zeer 
taJiijk. De meesite wordten lit schors, bast, hout, wortels, 
vmchteni, bladeren van sommige boomen en kruidien bereid, 
zooals d'e hoogbruine kleurstof uit den soga-ba&t (CaesaJpinia 
ferruginea), die roode kleur uit het sapan^hout (CajesaJpinia 
sappan), dè vuurroode (aJs meekrap) uit dien maiigkoedoe-wor- 
tel (Morinda citrifolia), de gele uiit den koenjit-wortd (Cur- 
cuma longa), de oranje uit kasoemba-zaadlmoes (Bixa Orellana), 
de lichtroode uit die saffloer-bloemien (Carthamus tinctorius) 
— om niet te vergeten die blauwe uit die indigo-bladeren, hier- 
voor reeds vermeld. 

Dat met dieze plantaardige verfsitoffen een fraai kleureneffect 
te bereiken is, ziet men aan de batiks, zoowel de Indische als 
de met Indische kleuren in het laboratorium van 't Kol. Mus. 
vervaardligde (verg. blz. 19). De concurrentie tegen de goed^ 
koope en gemakkelijk aan te wendlen aniline-klieursitoffen is ech- 
ter mioeiiijk, tenzij mien wat meer geld over beeft voor de meestal 
fijnere tinten van natuurlijke kleurstoffen. 

Van de looistoffen noemen wij in db eerste plaats Gambir, 
die in het museum eene afzonderlijke étalage heeft. Deze stof, 
ook wel gele caitechu of ,terra japooica" geheeten, wordt ge- 
trokken uit de bladeren eener klimplant) Uncaria Gambir. Zij 
komit vooral van Riouw, maar ook in Indragiri en de Padiang- 
sche Bovenlandien- op Sumatra; pp Banka^ op Billiton, en in 
Samibas (Bomeo), wordt gambir gekweekt. De cultuur is 
meest in handen van Chineezen en het product komt vooral 
te Singapore aan de markt ; aldaar Wordt ieder jaar voor 2 mil- 
lioen gulden gambir verhandieldl Men gebruikt gambir als looi- 
stof, en vaorts in groote hoeveel heidi bij het' sirih-kauwem (zie 
bk. 66). 

Pinang- of Betelnoten, die ook bij dit Indisch volksgebruik 
te pas komien, worden vooral in Atjeh gewonnen van een fraaien 
palmfboom, Areca Catechu geheeteo. De uitvoer bedraagt per jaar 
ongeveer 120,000 piko-ls (a 61,7 kilogram). Eene andere looistof, 
veel minder kostbaar dan gambir maar ook niet zoo goed, is die 



1 



71 

bast van Rhizophoren, bakoe en tingi. Ook de basten van pilang 
(Acacia) en tanggpeli (Cassia) woirdlen als inlandische looimid- 
delen gebruikt, zoo ook de vruchtjes van Termdnalia (myroba- 
lanen) en Caesalpinia (divi-divi). 

De bast van djirak (Symiplocos) speelt een rol als fixatief bij 
de rood ververij. 



AFDEELING XU 

OLIËN, VETTEN, WAS 

Bij de Indische oliegewassen noemen wij in die eerste plaats : 

COCOSNOOT. Met de bamboe is die cocosnoot^ (Cooo® nu- 
cifera) wel een der nuttigiste boomen voor dien Javaan; zie ook 
blz;. Geen enkel deel van <Jen „klapperboomf' (=» kalaipa), 

dat hij niet weet zich' ten nutte te maken. Van den stam 
maakt hij stijlen voor gebouwen; de bladeren gebruikt 
hij voor mandeniwerk; die bladnerven Voor bezem® (sapoe), 
die bloemscheede voor lonten, de hardte doppen dier co- 
cosnoot voor waterscheppers en potlepels, het vezelig dteel 
dier vruchtsohil voor touw en matwerk. Uit den bloemsteel wordt 
ook soms palmwijn getapt en daaruit suiker gemaakt of arak 
gedestilleerd (evenals bij dien lontar- en aren-palm.) De bloe- 
sems en vooral die stengeltop worden gegeten als „palmkoor'. 
Maar in de vrucht schuilt de grootstie waarde. De fijngeraspte 
vetlhoudende cocosnoot wordt veel in de Indlische keuken ge- 
bruikt. Het waiter uit de vrucht „klapperwater'' is een aange- 
name, verfrissoheiKle drank, en uit de cocosnoot bereidt hij de 
oHe, die in de spijzen gebruikt wordt en vroeger (vóór de goed- 
koope petroleum in Indië algemeen verspreid was) ook in de 
lamp gebrand werd. In de laatste jaren wordt de cocosnoot 
vooral benut door er copra van te maken en ze in dien vorm te 
verkoopen. Daartoe heeft mem ndets andlens te doen, dan de 
van den vezel igen bast ontdane vrucht eenvoudig midden door 
te snijden en vervolgens in de zon tie drogen. De oopra wordt 
in Indië meest door Chineezen opgekocht en naar Singapore 



72 

uitgevoerd In EuiTopa perst meni dan in de faibrieken uit die 
copra de olie, die voor zeep-fabricage dient, en ook als spijsvet 
(„pallmine'). Van de buitenbezdttingen in N.O.I. is in 1900 
voor 6 mdllioen gulden copra uitgevoerd, en van W. Bomeo bo- 
vendien 2j4 millioen liters cooosolia 

De cocosolie is lang niet de eenige vetsoort van den Inlander; 
zeer talrijk zijn de oliën of vetten die hij uit de zadlen van vtear- 
schülendie planten weet te bereidSen.. Van d!e grootie verzameling 
vette oliën uit het museum noemen wij de volgende: widjen 
(Sesamaun indicum) — ■ dj arak (Ricinus cx>mm(unis) — • dlempel 
(Curcas purgans) — kenari (Canarium oommune) — njam^- 
ploeng (Calophyllum Inophyllum) — koesambi (Schleichera 
trijuga, hieruit wordt die Makasarolie gemaakt) — pitjoeng 
(Pangium edule) — ramboetan (Nephielium lapi>aceum) — 
kemiri (Aleurites moluccana), enz. Of êeze oliën vast dan wel 
vloeibaar zijn, hangt van die temperatuur af. In Indlië spreekt 
men van ooaysolie, maar hier van cocost^e^. In het museum 
zijn bij dteze vette oliën ook de planten tentoongesiteldi, met de 
zaden of vruchiten, waaruit die oliën verkregen zijn. Sommdgie 
zeer belangrijke oliën zijn afzonderlijk geëtaleerd. Zoo de aard- 
nootolie (Arachiis, zie blz. 57), die als spijsolie (Dedftsdhe sla- 
olie) en voor de kunistboter-indluistrie in groote hoeveelheden ge- 
bruikt wordt, terwijl de uitgeperste koeken een goed veevoeder 
zijn. De meeste aardinoten komen uit W. Afrika, maar de 
cultuur in onze kdloniën neemt toch toe. Dan db palmolie, 
uit het vruchtvleesch (en eveneens uit de pitten) van den olie- 
palm (Elaeis guinieensis), dlie in Afrika thuis behoort, maar 
ook op Java goed tiert. Deze olie is vooral \'an waardie voor 
de stearinieikaarsen*-fa;bricage. In het museum ziet men bii de 
olie de stearine, die oleïne en die glycerine, dlaamit vervaardigd. 
Ook ziet men er een vruchttros van den oliepalm. 

TENGKAWANG-VET of BomeioMtialg (Vegetable tallow). 
Dit vet, dat meest in rolrondle stukken, nl. in bamboe gegoten, 
in den handiel komt, heeft een groenachtiig witte' kleur, is zeer 
hard en smelt bij 30 — 35°. Het wordt in Bomeo, vooral in het 



73 

KLapoeas-gebied, gewonoen uit de zaden van groote boomen 
(Dipterocarpeeën), die door de gevleugelde vruchten gekerih 
merkt zijn. In de indiustrie dient dit vet, dat in het groot uit 
Pontianak en Singapore wordt verscheept, voor zeepbereiding 
on kaaiTsenfabricage. Ook van Sumatra. (Siak) komen soorten 
plantentalg, nl. het Balam-vet en het Soentei-vet, van Sapota- 
ceën afkomisitig. De zaadikemieni, waaruit dit vet gewonnen 
wordt, noemit men in d'en handiel Illipénioten. Naverwant is het 
Tangkallak-vet van Java, van Cylicodaphne, eene lauriersoort. 
In het muisieum zijn verschillende nnonsters voorhandien, alsmede 
afbeeldingen en herbarium van die boomen, wier vruchten deze 
vetten geven. 



BOVENLOKALEN DER EERSTE VERDIEPING 

In d)e gang dlezer en ook d!er 2dle verdieping zijn een i5o4;il 
gedroogde gewassen, db voomaamsbe vertegenwoordligers der In- 
dische flora^ achter glas tenitoongesteld. Deze herbariuimgialerij 
is beschreven in de bulletins no. 12, 14 en 23. Voorts zijn diaiar op- 
gehangen de gekleurde botanische platen uit het reedis genoönde 
werk van Mevr. Hoola van Nooten. Ook ziet men er een 
portret en eene afbeelding van het gnaf van dien grooCen Indi- 
schen natuurondterzoeker George Everhard Rumphius (1627 — 
1702) te Ambon, de schrijver van het „Amboinsch Kruidboek" 
en van die „Ambodnsche Rariteitkamer", alsmede het oorspronr 
keliik gipsmodel der schoone gedenkpenning, hem ter eere in 
1902 geslagen. Nog vindlt men er de portretten van eenige 
andiere Indische plantkundigen, o. a. Kuhl en van Hasselt; 
in de bibliotheek is dieze portretgalerij voortgezet. 

De eerste devir rechts geeft toegang tot d!e kamer van den 
directeur van het Koloniaal Museum (spreekuur bij voorkeur 
's mi 9 — ioj4 uur), die o. a. prijkt met de collectie van Rhede 
v. D. Kloot van de portretten der Indische landvoogden uit 
vroegef' en later tijd. Naast de directeurskamer is het secretariaat 



?4 

der Ned. Mij. ter bev. v. Nijverheid. De vergadleringen van het 
bestuur dezer Maatschappij, en van hare stichtingen, waartoe 
behoort het Koloniaal Museoini, worden gehoudleni ini die groote 
raadzaal van het Paviljoen. Links is de deur naar het miuseumh 
bureau, geopend! van 9 — 12 en 2 — ^4. Tevens is dit dé vooar 
het publiek (na aanmeldling bij den custos) toegankelijke 

BIBLIOTHEEK 

Een nieuwe uitgave van» dien catalogus dezer kolondaJe boek^ 
verzameling, uit ongeveer 4500 deelen bestaande, is in bewer- 
king ; de bezoekers kunnen thans reeds gebruik maken van d^en 
volledigen kaart- of zg. fiches-catalogus, in de biblotheek aan- 
wezig. 

In het belang eener gemakkelijke raadpleging zijn de werken 
in ée navolgende groepen gedeeld : 

Woudflora, Boschculiruur, Houtsoorten en Bamboe. — Caout- 
chouc en Getah-Pertja. — Cacao. — Kina. — Koffie. — ■ Suiker. 
— Specerijen. — Thee. — Tabak. — Vetten, O'liën, Harsen 
en Gommen. — Vezelstoffen (Vlas, Hennep, Rameh, Kutoen, 
Sisal, enz:). — Landbouw in de tropen en overige cultmirgewas- 
sen. — Geneesmaddelen. — Opiumw — Verfstoffen en Looimid- 
delen. — Voedingsmiddelen en Vruchten. — Algemeene Waren- 
kennis. — Flora's, Monographieën en Alsremeene Botanie (o. a. 
Engter-Prantl's Pflanzenfamiliën). — PlantkundÜge woordtaboe- 
ken (o. a. de Index Kewenisis). — Botanische inrichtingjen. 
— • Zoölogie. — ■ Geoloigie en Mineralogie. — Handlel en 
Nijverheid. — Reisbeschrij vingen en beschrijving van landen: 
a. Ned.-Ind. Archipel, b. Azië, c. Australië, d. Afrika, e. Amerika, 
f. West-Indië, g. Overige landen (Wereldreizen, eniz.). — Taal 
en Letterkunde. — Geschiedenis, Kolondsatie, Emigratie en 
Onderwijs. — Tropen-hygiëne. — Ethnografie, Kunst en Kim&t- 
nijverheid. — Lev^ensschetsen. — Chemie (in de laboratorium- 
boekerij). 

Bovendien bevat de boekerij de voornaamste in Ned.-Indië 
verschijnende i)eriodieken als: al d^ door VLandls Planbentuin 



BIBLIOTHEEK 



75 

te Buitenzorg uitgegeven geschriften ; Verhandedinigeii en Notu- 
len van het Bataviaasch Genootschap van Kunsten en Weterir 
schappen; Tijdschrift dier Ned.-Ind'. Maatschappij van Nijver- 
heid en Landbouw; ld. voor Indische taal-, land»- en volken- 
kunde; ld. van Bimienlandisch Bestuur; ld», dier Vereeniging ter 
bevordering der Geneeskundige wetenschappen in Ned.-Inddë; 
ld, der Vereeniging ter bevordering van de Veeartsendjkunde in 
Ned-Indië; ld, der Koninklijke Natuurkundige Vereeniging in 
Ned.-Indië ; ld. van het' Koninkl. Instituut voor Ingenieurs, Afd. 
N^'.-Indië ; ld. van het Koruinkl. Meterorolog. Observatorium te 
Batavia; Jaarboeken van het Mijnwezen in NedL-Indië; Statistie- 
ken van den handel, de scheepvaart en de in- en uitvoerrechten 
in Ned.-Indië; het Staatsblad van Ned.-Indië; de Regeerings- 
almanak ; Teysmannia, enz. Verdter de Koloniale Verslagen, de 
geschriften van het Koninkl. Instituut voor taal-, land- en vol- 
kenkunde van Ned.-Indië ; Verslagen van het Indisch Genoot- 
schap; het Archief voor de Javasuikerind'ustrie ; De Indische 
Gids; De Indische Mercuur; encyclopedieën; letterkundige 
woordeniboeken ; tijdschriften, verslagen, bullietina, enz., van een 
loo-tal botanische tuinen (o. a, de uitgaven van Calcutta), van 
musea en andere binnen- en buitenlandsche wetenschappelijke 
insteUingen ; catalogi van wereldtentoonsteillingen ; rapporten 
van handels- en cultuur-ondememingen, spoorwegen, kamers van 
koophandiel, enz. ; brochures en vlugschriften over Oost- en 
West-Indische onderwerpen, enz. 

De West-Indische af deeling der boekerij bevat de voornaamste 
op West-Indië betrekking, hebbende werken, couranten, alma- 
nakken, enz. 

Op werkdagen kunnen- in die bibliotheek gratis geraadpleegd 
worden de geschriften, en bezichtigd de hond'erden fotografieën 
en plaatwerken. 

Met uitzondering van woordlenboeken, atlassen, kaarten, foto- 
grafieën en platen, worden — ook buiten Haarlem — die ge- 
schriften kostfeiloos in bruikleen afgestaan, op voorwaarden bij 
den bibliothecaris te vememiem. 



76 



BOVENLOKALEN DER TWEEDE VERDIEPING 

Hier vindit rnen nog die volgende museanm-lokaleiii, die echter 
alleen op aanvrage en ondier geleide mogen bezocht worden. . 

KAARTEN KAMER. Het miusemn bezit eene uitgebreide 
collectie landkaarten betreffendie Oost- en West-Indië, o. a. alle 
kaarten die door het Departernent van Marine en dat van Ko- 
loniën zijn uitgegeven. Een z. g. fiches-catalogus dezer kaaiten, 
welke ook bevat de in de boeken en tijdschriften der bibliotheek 
voorkottnende kaarten, kan in de bibliotheek van het museum 
geraadpleegd worden. 

In de kaartenkamer bevindt zich ook die collectie Indische 
foto's (o. a. de fraaie albums van die Boeroe-Boedioer, de groote 
collectie Van Kinsbergen, de fotoi's van 'sLands plantentuin 
en die van de Amateurphotografenvereeniging te Batavia), als- 
mede de aquarellen van Indische planten, voor zoover deze niet 
beneden' geëxposeerd zijn, o. a. die, welke o*^ last van den gouv.- 
gen, Pahud de Mortanges te Buitenzorg zijn vervaardigdi. 

PHARMACOGNOSTISCHE KAMER. Deze bevat dfe dro- 
gerijen uit verschillende tropische gewesten, aJsmedie eene ver- 
zameling gedroogde zaden en vruchten („Carpologische collec- 
tie"). Zij dienen als vergelijkingsmateriaal en voor wetenschap- 
pelijk onderzoek. In de nabijzijnde botanische werkkamer is 
daartoe gelegenheid. In de bibliotheek is eene uitgebreide phar- 
miacogniostische literatuur; voor de phytochemde en pharmaoo- 
logie kan men in de laboratoriunt-bibliotheek terecht. 

HERBARIUM KAMER. Reeds in- het museum ziet de be- 
zoeker alle plantaardige producten door herbarium toegelicht, 
en ook is in dé hiervoor genoemde „herbariumgalerij" een over- 
zicht der Indische flora gegeven. De in deze kamer aanwezige 
planten zijn uitsluitend voor studie bestemd; zij woorden in por- 
tefeuilles bewaard en zijn naar de natuurlijke plamtenfamiilies 
gerangschikt. Vooral de Indische artsenij- en ^ftgewassen zijn 



KAARTEN KAMER 



PHARMACOGNOSTISCHE KAMER 



77 



goed vertegenwoordigd. Dit botanasch materiaal wordt aange- 
vuld door de botanische boek- en plaatwerken, in de bibliotheek 
aanwezig, o. a. de flora's van Ned. Inddë (van Miquel), Britsch- 
Indië (van Hooker) en van CochinhChina (van Pierre). 

De overige bovenlokalen der tweede verdieping zijni voor het 
publiek van geen belang. Er is eene zoölogische en eene bota- 
nische werkkamer ; aani laatsitgenoemdie grenst eene ruimte voor 
het ,Hierbariumrvan Eeden", van beteekenis voor de* studie der 
inheemsche plantenwereld. In de bibHotheek is een volledig 
exemplaar der beroemide „Flora Batavia", met dit herbarium in 
verband staande. 



BIJGEBOUW 

NEDEBL. WEST-INDISCHE AFDEELING 

De kolonie Suriname wias, na meer dan twee eeuwen groote 
voordfeelen aan Nederland te hebben opgeleverd, allengs in 
kwijneodlen toestand geraakt. De oorzaken van dit verval zijn 
wellicht talrijker dian men mieent; tijdlsomstandïghedlen, staat- 
kundige gebeurtenissen, zooaJs de omwenteling van 1795, zijn 
van grooten invloed geweest; het overwegjendi belang van Ned'. 
Oost>Indië, de afschaffing der slavernij vooral' en de dlaarop vol- 
gende moeilijkheid' om nieuwe arbeidskrachten te verkrijgen, 
waren van niet minder beteekenis^ en een voomiame reden van 
het verval moet ook daarin gezocht worden, dat d'e particulie- 
ren uit Suriname spoedig met den behaalden rijkdom terug- 
keerdten en himne plantages aan de zorg van anderen overlieten. 
Wil Nederland werkelijk iets nuttigs en blijvend® voor de West 
dben, dan zende het, evenals voorheen, zijne zonen zelven, die 
met geestkracht daar de hand aan het werk slaan. Inderdiaad 

s 

is thans de belangstelling in „Onzie West" toenemende: het ka- 
pitaal toont zich „willige' en de regeering doet ook wat. De op- 
richting van dien cultuurtuin te Paramaribo (aJs eerste aanleg van 



78 

een plantentuin) is een belangrijk feit, daar hierdoor de kolonie 
met goede cultuurgewassen kan voorzien worden, en er nu ten 
minste eene gelegenheid komt voor botanische studdën ten nutte 
van Suriname, gelijk ook het Van Eed'en-fonds die beoogt. 

Van het in 1897 voltooide nieuwe bijgebouw van het Kolo^ 
niaal Museum is de ruime zaal, met gal er'" en bovenlicht, voor 
de af deeling Ned. West-Indië bestemd geworden. Gedurende 
1899 werd daar de Surinaamsche tentoonstelling gehouden. 

Met de talrijke voorwerpen, voor deze tentoonstelling inge- 
zonden en na afloop daarvan grootendleels aan het museum af- 
gestaan, vermeerdierd, bezit deze instelling eene — het weindg 
bekend zijn van onze West in aanmerking genomen — bizocider 
rijke collectie uit d& Nederlandsche bezititingen in Z. -Amerika. 

In de wandkasten beneden vindt men voorwerpen op mdne- 
ralogiiSch, zoölogisch en ethnografisch gebied, in die op de 
gaanderij treft men uitsluitend plantaardige prodiucten aan. 

Onder de W. -Indische mineralen zijn van belang : de rijke 
goudhoudiendle gesteenteni van verschillendie placers (goudwas- 
scherijeo) in Surinaine; ook monsters gedegen goud, mica, gra- 
naat enz., van daar afkonistig, alsmede eene geologische col- 
lectie. In het midden der zaal staat een vergulde zuil van on- 
geveer 3 M, hoogte en 0,66 M. middellij n^ die nauwkeurig het 
volume der van 1876 — 1899 aangegeven hoeveelheid Suri- 
naamsch goud voorstelt. Ook van de West-Indfiische eilanden 
bezit het museum een en ander, als : bergkristal van den kristal- 
berg, phosphoriet (phosphaat, gemalen en kunstmeststof in ge- 
bniik), verschillend gekleiarde okers, druipisteen uit de grot van 
Fontein, jaspis, pyriet van Aruba; phosphoriet (met versteenki- 
gen daaruit) van Bonaire; mangaan- en ijzererts, jaspis, kwarts, 
druipsteen uit de grot van Hato, phosphoriet enz. van Cura9ao; 
ijzer- en mangaaneits van St. Martin; zwavel van Saba. 

Op zoölogisch gebied treft vooral het talrijk vertegenwoordigd 
zijn van dfe exemplaren, niet de talrijkheid der soorten. Veel- 
vuldig komt voor de brulaap „baboen" (Mycetes seniculus), de. 
luiaard ,ar' (Bradypus cuculifer), de schubdieren „Bolletree ca- 
passi" (Tatua novemcincta e. a.), het boschvarken „Pingo" (Dy- 



^1 



79 

cotyles labiatils) onder de zocgdieren; van de vogels: ^erert, 
z.g. roode ibissen <rf flamingo's (Eudocimus ruber), ooievaars, 
reigers, eenden, wevervogels, colibris. Veel schildpadden, slan- 
gen (o. a, de tafajtslang, Boa constricK»-, de aboma (Eunectes 
Lis), de zeer giftige oeroe koekoe (Lachesis mutus), de 



w 



80 

bankjes, meest dbor kinderen vtervaandigdi ; kleiinie ooirjaileni (kin- 
derspeelgoed) ; kaJebasschalen, als vaatwerk gebezigd, d<oor die 
vrouwen met alleriei soms zeer grillige figuren bekrast, terwijl 
dö schaJen nog versch zijn. 

Niet zoo-zeer deze voorwerpen zelven, als wel de verkiariog 
der daarop aanwezige figuren' en ornamenten' (in dien Catalogus 
der N. W. I. tentoonstelling, 1899»), welke men tot nog toe 
in geen enkele dergelijke verzameling aantreft, maakt dat de 
collectie aan beoefenaars van de studie der omament^uitlegging 
een belangrijk veld voor ondbrzoek aanbiedt. 

Vlechtwerk : uit Suriname, mandleni, tasschien, zeven, van aller- 
led grondstof, meest van „warimbo" (Phrynium casupo), hang- 
matten van katoen, dbch meest van zeilgras ; in het vlechten zijn 
de Ind'iaanische mannen zeer bedreven en sprekien daarbij een 
c^oed ontwikkelden kunstzin ten toon. De bewoneirs van Aruba 
houdto zich meer bezig met het maken van uiterst fün mandie- 
werk van zeer fijn gespleiben mangrove-hout (Rhi^ophora 
Mangje) en met het vlechten van stroohoeden en taschjes van 
gespl'eteo palnubladeneni. Bamboei is in Suriname wéinig, rotan 
niet voorhandleni. 

Op de gaanderij vindt men in de kasten de plantaardige pro- 
ducten gerangBchikt naar de verwantschap dier sitamplanten. 
Voor dé groote cultuur zijn daaronder vian belang: de cooos- 
palm (Cocos nucifera), het suikerriet (Saccharum offidnarum), 
de rijst (Oryza sativa), de bananen „bacove" (Musa), cacao 
(Theobroma Cacao), tabak (Niootóana Tabacum), koffie (Cof- 
fea arabica en Liberia) ; al dleze prodlicteni zijn reeds hier voor 
beschreven. Minder in het groot woirdlen gekweekt: die ananas 
en aanverwante planten (Bromeliaceae) waarvan de bladeren het 
reeds genoemdei zeilgras (cingrassi) lev^eireni, eene grondstof voor 
zeer stevig touw; verschil leqdle palmsooiteo: de oliepalm 
(Elaeis guineensis), raffiapalm "iRaphia Ruffia), waarvan die bla- 
deren bindmateriaal voor de tuinlieden- leveren, de pdasava 
(Attalea funifera), die vezels levert waarvan de tegenwoordige 
straatbezems vervaardigd worden ; maïs (Zea Mais), negerkoren 
(Sorghum vulgare), arrowroot (Maranta arundanacea), cassave 



81 

of maniok (Manjihot utilissima) levert het z. g. Braziliaanisch 
arrowroot en tapioca. 

Krapatta-zaad, wonderboonen (Ricinus communis), levert de 
wonder-, cafiibor- of Amerikaansche olie. De hoepelolie of 
copahu-balsem vloeit bij insnijding uit dien stam van den Copai- 
fera-boom. Het orlean, roucou, anattozaadl, „Koesoewé" (Bixa 
Orellana) levert het bekende gele boberkleiansel, in Suriname is 
het de kleurstof waarmede de Indianen zich zelf, hun voedsel 
en hun aardewerk rood kleuren. De cachou (Anacardiimi occi- 
dentale), vruchtboom en ook gom leverende; de bobemotJen 
(iCaryocar butyrosum); de katoen (Go&sypium) ; de aardnoten 
{Arachis hypogaea) ; divi-divi (Caesalpinia coriaria) waarvan de 
peulen goed looimateriaal opkveren; de welriekende tookaboo- 
nen (Dipterix odorata) ; de copal- of locus-hars (uit de stamimen 
van Hymenaea indica)j de kokeleko of paranoot (Bertholletia 
excedsa). De vandelje wordt hier in het wild aangetroffen. 

Onder dte \'eizels!toffen treft men behalve de genoemde ana- 
nas-vezels nog bladei'en van velschillende palmsoorten aan, dde 
grondstoffen voor weefsels of voor touw leveren, zooals die awarra 
palm (Astrocaiyum awarra), de ita palm (Mauritia flexuosa), 
van welks bladeren (tibisiri) zeer sterk touw gemaakt wordt, 
maihobast (ParitiiHn elatum), moko-moko stengels (Caladium 
arborescens) die voor touw gebezigd worden. 

Rijk is ook de verzameling W. Indische houitsoorten : dfe 
West behoeft in deze, wat betreft het voortbrengen van fraai 
meubelhout, voor Oost-Indië niet onder te doen. Onder deze 
vaJlen op te merken het letterhout (van Piratinera guianenisis), 
donkerrood bruin met korte d^arsvlamnmien ; het bruinhout, 
bruine kabbes (van Anddra retusa) met fijne gele en bruine 
strepen; het puiperhout of Bois d'Amaranthe met rood violet- 
ten glans, (van Copaifera bracteata^ de kleurstof bevindt zich 
alleen in het kemhooit), eene botanisch verwante soort is het 
„goudhout", naar de goudglanzende vlekken; het licht oranje 
gele parelhoiut (Aspidosperma exoelsa); het slangenhout, sneki 
hoedoe, (Mimosa guianensis) roodbruin met satijnachtigen 
glans; het ijzerhart (van Siderod-endron triflorum) wit met bree- 

6 



i 



! 



82 

de zwarte vlekken ; die boschtamariiKie (van eene socxrt Mimosa) 
donkergeel met smalle, bruine, slingerende vlammen; verschil- 
lemde soortemi cedlerhooit (van Icica altissima en vaa Cedrela od!o 
raita); het anaurahout of boschcacao (van CaPodinea piinceps); 
het aratte-, konthooit (van Minquaitia guiaiuensis) ; het bolletrie-, 
bulletryhout (van Sapota Mülleri, of Mimusops Balata, den 
boom die de balata, W. Indische getah-pertja, oplevert, een be- 
langrijk uitvoerproduct voor de kolonie, doch alleen als bosch- 
prodtict, niet in cultuur); het kopie (van Goupia tomentosa) 
dat veel voor vloerplanken in gebruik is; het koenatepie of 
Surinaamisch mahonie (waarschijnlijk van eene soort Caesal- 
pinia) ; krappa (van Carapa guianensis) dat veel op mahonie ge- 
lijkt ; het kwarie-, kwariecedleT-, wasisi-wass^ihouit (van Vochysia 
guianensis) als timmerhout in gebruik; het man-barklak (van 
Lecythis Ollaria, deze boomi levert het Indiaansohe sigaretten- 
papier, „oelimani", de zeer dlun in de breedte gespleten bast), 
dat evenals het groenhart (van Bignonia of Tecoma Leucoxylon) 
gebruikt wordt voor palen van zeeweringen», daar 'geen van 
beide door paalwormen wordt aangetast — bedde behooren tot 
de hardste houtsoorten uit Suriname ; het pisie-, yellow-, silver- 
ballihout (van Nectrandfra Pisii en Nectandra cuspidata) geschikt 
voor meubelen, in Surina.me echter niet veel gebruikt; salie, 
(van een onbekende boomsoort) dat in Suriname veel gebruikt 
wordt voor meubelen, wane (van eene Nectandra-soort), eene 
zeer deugdzame houtsoort, veel gebruikt voor meubels en voor 
booten. 

Het bewijs hoe geschikt vele Surinaamjsche houtsoorten voor 
meubelen zijn, leveren de twee door Boschnegers gemaakte 
leunstoelen in oud^-engelschen stijl en uit verschillende hout- 
soortenu 

Vóór het bijgebouw zijn opgesteld verschillende corjalen 
(booten), o. a. een van 6 M. lengte, door de Saramaccaner 
boschnegers uit een locusboom-stam verkregen door óe gebrui- 
kelijke methode van uitbranden en uithakken. 

Groot is de verscheidenheid van Surinaamsche vruchten. 
Het museum bevat daarvan een aantal : op spiritus, in was en 



LABORATORIUM 



83 



in papier maché. Deeds zijn het die^lfde als in Oost-IncKë, 
deels andiere, als die maracuja's (Passiflora), die geniipa (Meli- 
eocca), d'e mammi (Maitmnea) enz. Ook d'e vruchten van ver- 
schillende Surinaamische palmen zijn genietbaar, a a. düe van 
awarra (Astrocaryumi) en maripa (Maximiliana). 

In de Surinaamsche afdieeling wijzen wij verdler op de fraaie 
modlellen van plantages en huizen, eni niet het minst op de 
groobe collectie van Surinaamische fotografieën, van alle dfeelen 
éer kolonie en van iedlere plantage. Van het eiland Curagao is 
aan een der muurvlakken een geteekendi panorama aangebracht. 

De collecties, die het museum van die W.-I. edlanden bezit, 
zijn niet zeer uitgebreid; die plantaardüge producten zijn tus- 
schen de Surinaamische gerangschikt. Wij vestigen die aandacht 
op de Curagao-aloë, de dÜvi-divfi, en op eendge meelsooitein en 
vezelstoffen van dlat eiland'. Zie verdler dien beschrijvendlen 
catalogus : Voortbrengselen van Nedlerlandisch West-Indlië, dioor 
Dr. D. DE Loos, en vooral ook de bij dien custo® verkrijgbaar 
gesteld'e Catalogus der Ned. W.-I. Tentoonstelling 1899, die 
een volled&g overzicht geeft van producten, planten, dfieren, han- 
del, land en volk. Ook: Bulletin 25, blz. 23. 



LABORATORIUM 



De overige lokalen van het bijgebouw behooren tot het 
Laboratorium van het Koloniaal Museum (zie blz. 13). Zij zijn 
voor de museumbezoekers niet opengesteld^ tenzij er voor hen 
eene bizond'ere aanleidling; is het laboratorium te willen be- 
zoeken. Het gebruik van d'e donkere kamer voor photographie 
wordt den bezoeker op verzoek toegestaan. Het laboratorium 
bevat een viertal lokalen (groot werkvertrek met zuurkast, ver- 
brandingstafel en afdak, weegkamer, dbnkere kamier en ruw 
laboratorium met fceldbr). Het laboratorium is voorzien van alle 
hulpmiddelen voor chemie en mdkroskopie ; ook zijn scheikun- 



84 

dige boeken en tijdischriften naar behocwen aanwezig, en niet 
mindear apparatem, utensiliën en chiemicaliën. Desktmdligen 
roemen ten zeerste de practische inrichting diezer technisch- 
chemische werkplaats. Hier worden dJe bij het museum voor- 
komendie nieuwe koloniale grondstoffein op har© waarde getoetst, 
en onderzoekingen ondemomen in het belang van nijverheid en 
cultures. Van algemeen wetenischaippelijk omdlerzoek is vooral 
die phytochemie hier aan die ordie. Het laboratorium is niet 
bestemd) tot ondierwijsi-doeleinden, en ook niet voor gewone ham- 
d'elsanalyses. Er is in het laboratorium gelegenheid werkzaam 
gesteld te worden als volontair, mdts men zich voor minstens 
één jaar verbindt en voildoendie waarborgen van bekwaamheid 
aanbiedt. Ook kunnen i a 2 geoefende laboranten voor het 
instellen van zelfstandige onderzoekingen in het laboratorium 
worden toegelaten, tegen eene vergoeding aan het museum van 
/ 50 per maand. Voor speciale studiën in batik-techniek is er 
één dag per week in dit laboratorium gelegenheid. 

De directeur van het Koloniaal Museum is voor zaken, het 
laboratorium betreffendie, dies namiddlags van 2 — 3 uur aldaar 
te spreken; bij diens afwezigheid wende men zich tot den 
assistent-scheikundige. 



AANHANGSEL 



Onderstaande circulaire betreffende de verzamelingen voor 
het aanschouwelijk onderwijs op de scholen, wordt in de 
belangstellende aandacht van de lezers dezer „Handleiding" 
aanbevolen. 

Aan bijna 400 Nederlandsche scholen is door het Koloniaal 
Museum eene schoolcoUectie verschaft. In het jaar 190 1 werden 
weder 70 scholen van nieuwe verzamelingen voorzien. 

De aanvragen van verschillende scholen in alle provinciën 
nemen nog steeds toe. Thans bedraagt haar aantal 700; terwijl 
niettegenstaande onze ijverige pogingen, het benoodigd materiaal 
slechts zeer langzaam verkregen wordt. 

Allen, die door relatiën in de koloniën in staat zijn tot het 
verkrijgen van voorwerpen voor de schoolverzamelingen, worden 
beleefdelijk tot medewerking uitgenoodigd. 

ONDERWIJS EN KOLONIËN. 

Het Bestuur van het Koloniaal Museum heeft zich in de. laatste jaren 
beijverd, om te gemoet te komen aan een lang gekoesterden wensch van 
vele onderwijzers in Nederland, n.1. het bezit van verzamelingen, voor- 
werpen en producten uit de koloniën, dienstig voor het aanschouwelijk 
onderricht. 

Tot dit doel werd van de verzameling doubletten in het Koloniaal 
Museum gebruik gemaakt, en daaruit werd een keus gedaan uit die artikelen, 
welke voor de kennis van de koloniën en hare nuttige voortbrengselen 
onmisbaar zijn. Te gelijker tijd werd begonnen met de uitgave der 
„Schoolalbums", die tegen lagen prijs door het Museum werden verstrekt. 

Zoo ontvingen reeds in 1894 eenige scholen eene verzameling van 
ongeveer 60 artikelen, uit de verschillende rijken der natuur, op koloniaal 
gebied, en de bijval, dien deze eerste bezendingen wekten., deed het aantal 
aanvragen steeds toenemen. 



86 

Daaruit bleek, dat deze bemoeiing van het Museum voor het onderwijs 
van groot belang werd geacht, en dit gaf het Bestuur aansporing op dezen 
weg voort te gaan. 

Maar het aantal aanvragen werd zoo groot, dat de aanwezige voorraad 
doubletten spoedig was uitgeput en naar andere middelen moest worden 
uitgezien om nieuwen voorraad te verkrijgen. Door de „Wandel-collecties", 
die van school tot school reisden, werd eenigszins in de behoefte voorzien, 
maar deze kunnen de eigen verzameling toch niet» vervangen. Zij werden 
opgeheven, omdat de doorzending te ongeregeld geschiedde. 

In de eerste plaats heeft het Bestuur toen de hulp van de Regeering 
en de Koloniale Besturen ingeroepen. Maar naarmate wij in het bezit 
van materiaal kwamen, vermeerderden ook de aanvragen, en daarom is er 
nog steeds groote behoefte aan verschillende artikelen, bestemd voor de 
schoolverzamelingen, en zullen dus ook van alle belangstellenden in de 
koloniën gevestigd, bijdragen voor dit doel hoogst welkom zijn. 

Het Bestuur wenscht zich in zijn streven niet te beperken, maar heeft 
zijn taak in den ruimsten zin opgenomen. Aan elk der (5000!) scholen 
van Nederland, openbaar en bijzonder, lager en middelbaar onderwijs, 
willen wij op aanvrage eene verzameling kosteloos verstrekken, al duurt 
het ook lang voor wij daartoe in staat zijn. Trouwens het optreden van 
ons museum heeft reeds ten gevolge gehad, dat ook van andere zijden 
materiaal bijeengebracht wordt voor het aanschouwelijk onderwijs, en vele 
onderwijzers laten onze collecties aangroeien tot kleine schoolmusea. De 
verzamelingen worden het eigendom der school en blijven er dus ook bij 
wisseling van het hoofd der school. 

De verlangde artikelen zijn geen zeldzaamheden; de meeste komen 
algemeen in de koloniën voor. Van elk artikel wordt een zoo groot 
mogelijke hoeveelheid verlangd, om daaruit kleine gedeelten voor de ver- 
schillende collectiën te gebruiken. Keus van deugdelijke voorwerpen en 
behoorlijke inpakking zijn dus hoofdzaak. 

Wij voegen bij deze circulaire eene lijst van de gewenschte zaken, 
benevens eene opgaaf, hoe de inzameling, de inpakking en verzending 
behoort te geschieden. 

Deze toelichtingen zullen ook bruikbaar zijn voor hen, die voor het 
Koloniaal Museum zelf wenschen te verzamelen ; wetenschappelijk belangrijk 
zijn dan o. a. vooral plantkundige verzamelingen (herbaria, vruchten), als- 
mede zoölogische, mineralogische en geologische collecties van een bepaalde 
streek of eiland. 

De onkosten van verzamelen en de vracht worden door het Museum 
vergoed. De stoomvaartmaatschappijen : Nederland, Rotterdamsche Lloyd, 
Koninklijke Pakketvaart Maatschappij, Amerikaansche Stoomvaart Maat- 
schappij en Koninklijke West-Indische Maildienst, berekenen voor zendingen 



87 

aan het Koloniaal Museum slechts halve vracht, terwijl het vervoer langs de 
lijnen der Indische Staatsspoorwegen en verschillende Indische Stoomtram- 
Maatschappijen geheel kosteloos geschiedt. 

Hoewel onze wenschlijst zeker nog al uitgebreid is en niet iedereen in 
staat tot het zenden van al het gevraagde, geven wij de verzekering dat 
ook kleine bijdragen welkom zijn. 

Wij zijn overtuigd dat in Nederland het onderwijs eene bizondere roeping 
heeft en daarin de Nederlandsche Koloniën eene voorname plaats moeten 
beslaan. Want het geldt hier in de eerste plaats den maatschappelijken 
toestand en de vooruitzichten onzer jongelieden. 

Geen natie heeft zooveel aan hare koloniën te danken als Nederland. 
Voor geen natie ligt, in vergelijking met de bevolking, ginds een zoo 
kolossaal gebied tot bearbeiding open. Alle Nederlanders van hunne 
vroegste jeugd op dit groote arbeidsgebied te wijzen, is dus een plicht 
voor den Nederlandschen onderwijzer. En tevens is het een plicht voor 
alle landgenooten in de koloniën, om naar vermogen mee te werken tot 
het verstrekken der onderwijsmiddelen op dit gebied. 

Velen zijn door hun ambt of omgeving beter in staat tot medewerking 
dan anderen. Heeren Residenten, Assistent-Residenten en Controleurs, chefs 
van landbouwondernemingen en handelshuizen, hebben voorzeker over meer 
middelen te beschikken dan particulieren. Maar toch kan in kleinen kring 
met bescheiden kracht veel gedaan worden. 

Vooral rekent het Bestuur op de medewerking van heeren Onderwijzers 
in Nederlandsch-Indië gevestigd, die zeker gaarne in het belang van het 
onderwijs in Nederland en ten behoeve hunner collega's aldaar, iets van 
hun tijd zullen ten beste geven. 

Als elk slechts wil bijdragen wat hem gemakkelijk valt te verzamelen, 
dan zal ook het geringste een nuttige plaats vinden voor het groote doel. 

Er bestaat tegenwoordig eene groote opgewektheid om wel te doen. 
Overal wordt gearbeid in het belang van zwakken, zieken, armen, ja zelfs 
van misdadigers. Maar laat ons te midden van die edele toewijding toch 
blijven denken aan de krachten, waarvan de toekomst van het vaderland 
afhangt, aan onze sterke en gezonde jongens. Hun door doelmatig onderwijs 
een weg te banen door het leven op het gebied, dat ons als Koloniale Natie 
is aangewezen, dat is de grootste weldaad, die men aan het Vaderland 
bewijzen kan. 



88 



Grondstoffen en yooitbrengselen uit Nederlandsch Oost- 
en West-Indië door het Koloniaal Museum aangeyraa^, 
Yoornameiyk ten behoeve yan Schoolyerzamelingen 

Zie voor nadere bizon der heden voor deze en alle andere tot het gebied van 
ons museum behoorende producten het medegedeelde in deze handleiding 



Agar Agar. 

Aardnoten. 

Aren. 

Arrowroot. 

Balata. 

Bataten. 

Bamboe. 

Batik-voorwerpen. 

Benzoë. 

Betelnoten. 

BiNDROTAN. 

Blimbing. 

Boombast. 

Broodboom. 

Cacao. 

Caoutchouc. 

Cardamom. 

Cassave. 

Cocos. 

Cochenille. 

CURCUMA. 

Damar en Copal. 

DjARAK. 

Doerian. 
Drakebloed. 
Duizendpooten. 
Eetbare aarde. 



Ruw en bereid; zeewieren. 

Vruchten, herbarium, perskoek. 

Vezel, touw, suiker. 

Wortel. 

Het ruwe product, stukken stam waar het uitvloeit. 

Wortels, meel. 

B. doeri, b. toetoel, b. koening, b. lengka, b. ater enz. 

Gebatikte stoffen, patronen, ingrediënten, tjantings. 

Hars, herbarium, stamstukken. 

(Pinang). In den bolster. 

Monsters, zoo mogelijk met blad en vrucht. 

Vruchten op spiritus of formol. 

Stroken bast, kleedjes van bast. 

Vrucht, zaad, meel. 

Vruchten op spiritus; boonen. 

Ruw produkt, stam of stengel waar het uitvloeit. 

Vruchtjes van verschillende soorten. 

Wortel, herbarium, koekjes, meel. 

Noot in den bast, cocosvezel, touw, enz. 

Insecten. 

Gedroogde wortels van verschillende soort. 

Hars, stamstukken met uitvloeiende hars, herbarium. 

Vruchten, zaden^ herbarium. 

Vrucht (of gedeelte daarvan) op spiritus of formol. 

Hars, vruchten. 

Op spiritus. 

Bereid en onbereid. 



Eetbare zwaluwnestjes. Verschillende soorten. 



Ertsen. 

Galnoten. 

Gambir. 

Getah-pertja. 

Gesteenten. 

Houtmonsters. 

Indigo. 



Van geheel N. Indië.met herkomst enz. 

Verschillende soorten, los en aan de plant. 

Looistof. 

Het ruwe product, stukken stam waar het uitvloeit. 

Vooral der buitenbezittingen, met opgave vindplaats. 

Als: ijzerh., kurkh ^ ebbenh., sandelh., kamferh., reukh. 

Verfstof, peultjes, herbarium. 



n 



89 



Insecten. Vooral der buitenbezittingen. 

Jute. Stengels, vezel. 

Kamfer en Kamferolie. Herbarium^ stamstukjes met Paros-kamfer. 



Kaneel. 

Kapok. 

Kasoemba kling. 

Katoen. 

Koffie. 

Kruidnagel. 

Locüsharsplant. 

Manila-hennep. 

Mangga. 

Manggistan. 

moko-moko. 

Mineralen. 

Nesten. 

Notemuskaat. 

Olie-gewassen. 

Opium. 

Papier. 



Basten en vruchtjes. 

Vruchten met zaadpluis. 

Vruchten, kleurstof. 

Vruchten met zaadpluis. 

Arabische en Liberia; vruchten op spiritus enz. 

Tak met bloemen en vruchten op spiritus, of herbarium. 

Hars, vruchten. 

Vezels, touw. 

Vrucht op spiritus of formol. 

Vrucht op spiritus of formol. 

Stengels, touw. 

Met vindplaats en inl namen. 

Van de wevervogels, e. a. 

Vruchten op spiritus. Notemuskaat in dop. 

Zaden, herbarium, oliën. 

Monsters. Opiumpijpen. 

Inlandsch fabrikaat en andere schrijfmaterialen. 



Parelmoer-Schelpen. Verschillende soorten. 



Peper. 
Peülzaden. 
Pisang. 
Pottebakkerswerk. 

RdMEH. 

Rijst. 
Sagoe. 



Takken met vruchttrossen op spiritus, of herbarium. 

Met inlandsche namen. 

Vrucht op spiritus of formol. 

Inlandsch. 

Stengels, vezels, herbarium, touw, weefsel. 

Rijstplant, roode, zw., kleefr.,rijstmesjes, modellen, enz. 

Schijf uit de stam, sagoe-soorten, broodjes. 



Schelpen en hoorns. Verschillende soorten. 



Schildpad. 

Schorpioenen. 

Sesamzaad. 

Stokrotan. 

Stoklak. 

SiRIH-BLADEREN. 

Suikerriet. 

Tabak. 

Tamarinde. 

Tengkawang. 

Thee. 

TjITJAKS. 
ToKÉs (Gekko's). 



Bewerkt en onbewerkt. 

Op spiritus. 

Zaad, herbarium. 

Monsters, zoo mogelijk met blad. 

Takken met dieren. 

Herbarium. Sirih-doozen met de ingrediënten. 

Rietstengels, verschillende variëteiten, op formol. 

Blad en zaad. Inl. sigaretten, enz. 

Vruchten gedroogd. 

Vet, vruchten. 

Herbarium. 

Op spiritus^ 

Op spiritus. 



90 

Vanielje. Vrucht en bloemdragende tak op spiritus. 

Varenpluis. Stamstukken met pluis. 

Verf- en Looistoffen. Monsters, herbarium. 

Vezelstoffen. Herbarium, monsters en weefsels. 

Voedingsmiddelen der inlanders. Gedroogd. 

Vogelspinnen. Op spiritus. 

Vruchten. Op spiritus, gedroogd, of aquarellen. 

Wandelende bladen en takken. Gedroogd of op spiritus. 

Weefsels Uit inl. vezels of van bizondere bewerking. 

Witte Mieren. Werkmieren, soldaten, koningin, aangetast hout, enz. 

Zaden. Van bizonderen vorm, bijv. vleugelzaden; drijfzaden. 

ZuuRZAK. Vrucht op spiritus of formol. 

Zwammen. Indische soorten op spiritus of formol, gekl. afbeeld. 

Bizonder welkom zijn ook fotografische of gekleurde afbeeldingen 
van verschillende cultuurgewassen, van woningen, landbouwwerk- 
tuigen, plantages, landschappen, volkstypen, dieren en planten enz. 

TOELICHTINGEN. 

Wenken voor het drogen van planten voor herbarlom, enz. Men verzamele 
takken, zooveel mogelijk met jonge en oude bladeren, bloemen en vruchten. 
Bladeren alleen zijn niet voldoende. Indien óf bloemen, óf vruchten, ont- 
breken, of indien deze deelen ongeschikt zijn om tusschen papier gedroogd 
te worden, geve men eene korte beschrijving, of liever nog, eene teekening 
der ontbrekende deelen. Wie daartoe in de gelegenheid is, verzamele 
ook spiritus-materiaal van bloemen en vruchten. Men vermelde bij iedere 
plant zooveel mogelijk de inlandsche namen en alle bijzonderheden welke 
ter plaatse over de plant en haar nuttig gebruik zijn in te winnen. 
Voorts noeme men den aard der vindplaats, vermelde op het etiket of de 
ingezamelde plant is een boom, heester, liaan, kruid, of waterplant; ook 
noteere men die bizonderheden, welke het beste aan de levende plant zijn 
waar te nemen, als kleur der bloemen, uiterlijk der vrucht, enz. Het is 
in 't geheel niet noodig dat men zich moeite geve om uit woordenboeken 
den wetenschappelijken naam der plant te vinden, van veel meer nut zijn 
inlichtingen van de inboorlingen verkregen. Wel is dit van beteekenis, als men 
zich in het determineeren van planten geoefend heeft en dus controle op de 
juistheid der namen kan uitoefenen. Wat voorts de waarde eener inzending 
zeer vergroot, is, dat men bij de gedroogde plant overlegt de bijbehoorende 
nuttige deelen: eenige gedroogde vruchten of zaden, een stuk bast en 
vooral ook monsters van de eveneens bruikbare producten, als hars, gom, 
houtmonster, vezelstof, drogerij, vergift, enz. Ook het inzamelen van 
insecten die op of in de plant worden aangetroffen is wenschelijk; in dat 
geval make men ook herbarium van de door het insect aangetaste bladeren. 



1 



91 

Voor het inleggen der planten is zeer geschikt het zachte Chineesche 
papier, maar men kan ook best ander ruw papier (stroopapier, pakpapier, 
krantenpapier) gebruiken, mits men maar vaak omlegt en van papier 
verwisselt, zoo lang de plant nog vochtig is en dus koud aanvoelt en 
de bladeren zich nog laten omvouwen zonder af te knappen. Men let er 
op dat alle deelen behoorlijk glad en vlak liggen en er zoo min mogelijk 
twee deelen der plant op elkaar komen Mocht dit door het dicht op 
elkaar staan der deelen niet te voorkomen zijn, dan legt men tusschen de 
elkaar dekkende deelen losse stukjes papier. Is de tak op deze wijze be- 
handeld, dan legt men daarop weder drie of vier vellen van hetzelfde 
papier; daarop spreidt men, op dezelfde wijze als vroeger, weer een tak 
uit, legt daarop weer eenige vellen, totdat men een pak van een matige 
dikte heeft verkregen. Aan weerszijden van dit pak wordt een raampje van 
door elkaar gevlochten bamboe-reepen gelegd, dat in het formaat van het 
papier vervaardigd is en nu door middel van een kruistouw wordt vastgesnoerd. 
De pakken die gereed zijn, legt men in de zon en keert ze nu en dan om ; 
men moet echter zorg dragen, eerst iederen dag, later om de 2 of 3 
dagen, het papier te vernieuwen. Het gebruikte papier kan nadat het in 
de zon gedroogd is opnieuw worden aangewend. Is het drogen in de zon 
bezwaarlijk, dan kan dit ook zeer goed boven vuur geschieden; met wat 
oefening bereikt men zoo zeer spoedig zijn doel. Men kieze fraaie takken met 
gave bladeren. Kleine kruiden worden in hun geheel gedroogd, met wortel 
en al. Bij planten met dikke of knolvormige wortels snijde men deze 
middendoor in de lengte. Waar dit zonder veel moeite doenlijk is, verzamele 
men van iedere plant een paar exemplaren meer (voor ruil-materiaal). De 
algemeen bekende cultuurplanten, als koffie, cacao, maïs enz. zijn speciaal 
welkom, indien het bizondere variëteiten zijn. Het herbariumformaat zij 
omstreeks 30 bij 50 c.M. De planten worden los in de vellen gelegd of 
met kleine papierstrookjes opgehecht. Tusschen twee planten legge men 
nog een ledig vel; met het papier moet men niet te zuinig zijn. Teere 
bloemen of vruchtjes droge en beware men afzonderlijk tusschen postpapier, 
ledere plant krijgt een etiket of nummer, dat verwijst naar eene bijgevoegde 
lijst, waarop dan al het wetenswaardige der plant te vermelden is ; natuurlijk 
hebben de bijbehoorende monsters van zaden, producten, enz, hetzelfde 
nummer als de plant, waartoe zij behooren. Tegen insecten kan men het 
herbarium beveiligen door de gedroogde planten met petroleum te bestrijken, 
er wat naphthaline of kamfer tusschen te strooien, enz. Voor de droging 
en voorloopige bewaring make men raampjes van gespleten bamboe of 
dergelijk materiaal; de verzending geschiedt in een kistje of tusschen een 
platgeslagen petroleumblik. Men kan het herbarium ook bij gedeelten 
herwaarts zenden, als men voor de vochtigheid van het klimaat vreest bij 
te lang bewaren. 



92 

Wenken roor spirltns- en formol-materisal. Mochten de bloemen en 
vruchten te vleezig zijn om op de bovenbeschreven wijze gedroogd te worden, 
dan moeten deze deelen op spiritus verzonden worden. Hiertoe kunnen 
het best oude petroleum-blikken of andere blikken doozen gebruikt worden, 
die dan in een aansluitende houten kist moeten geplaatst worden. In de 
blikken doos worden nu eerst de voorwerpen, die men wenscht te verzenden 
gebracht, nadat zij goed zijn afgewasschen en gereinigd. Vervolgens laat 
men het deksel op den doos soldeeren; hierin heeft men vooraf een gat 
gemaakt, dat groot genoeg is om den spiritus door te gieten. Men draagt 
zorg de doos niet geheel vol te maken wegens het gevaar van uitzetting 
van de vloeistof door de warmte. Het opengelaten gat wordt nu met een 
afzonderlijk plaatje dicht gesoldeerd. Wacht men met het opsoldeeren 
van het geheele deksel tot de doos met de vloeistof gevuld is, dan heeft 
men gevaar dat deze door het soldeeren in brand raakt. Als men eenigs- 
zins stevige voorwepen op spiritus wil verzenden, zooals vele Indische 
vruchten, is het niet noodig dat het blik geheel met spiritus gevuld wordt. 
Men wikkelt dan de voorwerpen elk afzonderlijk in zacht papier, pakt 
het blik er mede vol, en giet dan slechts zooveel spiritus op, tot al het 
papier nat is en er nog wat op den bodem ligt, bijv. een liter op een 
petroleumblik. De voorwerpen worden zoo, reeds door de dampen van 
alcohol, voldoende geconserveerd. Maar men moet natuurlijk volledig 
dicht soldeeren. 

Eene zeer goede conserveervloeistof is yformoP\ Om een liter van dit 
vocht te bereiden neemt men 25 gram forma! ine, i gram verdund zwavel- 
zuur en vult met zuiver regenwater aan tot 1000 gram (i liter). Voorwerpen 
op formol moeten bewaard worden in stopflesschen, (geen kurken!); de 
stoppen worden met wat vet ingesmeerd. 

Mocht men niet in de gelegenheid zijn de bovengenoemde vloeistoffen 
te verkrijgen, dan zou men zelf kunnen onderzoeken of de verschillende 
voorwerpen zich lang genoeg goed houden, wanneer ze gebracht zijn in 
vloeistoffen, die men zich gemakkelijk kan aanschaffen, bijvoorbeeld in 
azijn, brandewijn, jenever, om in deze naar Nederland te worden verzonden. 

Wenken voor zoologische collecties. Men vindt deze volledig in de 
door het Koloniaal Museum in 1897 uitgegeven: ,,Handleiding voor het 
verzamelen en conserveeren van dieren en dierlijke ptoducten indeNeder- 
landsch overzeesche gewesten*' door H. Veen. Als conserveermiddel voor 
insecten is het best: spiritus van 50 pCt. met 5 pCt. glycerine. 



Voor eventueele nog gewenschte nadere inlichtingen betreffende het 
verzamelen van naturaliën enz. ten dienste van het Koloniaal Museum, 
wende men zich tot den Directeur dier instelling. 



Uitgaven van bet Koloniaal Museum te Haaplem 



Verkrijgbaar aan het museum, alsmede bij de Erven LoosjES te Haarlem^ 

bij de Firma J. H. PE BussY te Amsterdam^ en voorts bij alle 

Boekhandelaren in Nederland en de Koloniën. 



A. Beschrijvende Catalogus van het Koloniaal Museum, tevens Handleiding 
tot de kennis der voortbrengselen van de Nederlandsche overzeesche 
gewesten. 



't") 

n 

11 
11 
11 



1' 
11 
1^ 
11 
>i 
11 



Prijs. 

ƒ0.40 

,1 o 25 

,1 030 
I. — 

I.— 



?i 



I. Koffie, 2e dr.j door Dr. K. W. van Gorkom 
II. Thee 2e dr. 

III. Cacao en Vanielje 2e dr. 

IV. Kina, 2e dr. 
V. Suiker, 2e dr. 

VI. Specerijen, 2e dr. 
VII. Tabak, 2e dr. 
Vm. Rijst 
IX. Vetten, was, oliën, harsen en gom, door Dr. D, DE Loos 
X. Vruchten, verfstoffen, geneesmiddelen, d. F. Hekmeijer 
XI. Caoutchouc en Guttapercha, door Dr. D. de Loos . . 
XII. Houtsoorten van Ned. Oost-Indië, door F. W. van Eeden 

XIII. Vezelstoffen van N. Oost-Indië, ,. „ 

XIV. Voortbrengselen van N. W.-Indië, door Dr. D. de Loos „ 
XV. Tin „ „ „ 0.40 

XVI. Diamant en edele metalen „ „ „ 0.30 

XVII. Steenkolen „ „ „ 0.30 

XVIII. Petroleum, 2e dr „ „ „ 0.40 



11 

„ 0.40 

,, 0.40 

11 0.40 

,, 0.40 
„ 0.40 
,1 1-20 

0.60 



P. Bulletin van hét Koloniaal Museum. Verschijnt 2 of 3 malen 
*s jaars. 

I. Cocosvezel-industrie, e. a. opstellen ,1 050 

II. Verslag van het Museum over 1891 u o-5o 



94 

Prijs 
lil. L'arbreaUqueduJapoOjd.I,. v.i>.Poi.iiER,e.a.opstellen ƒ i.oo 

IV. Indisch matwerk, (met plaiea) „ i.oo 

V. Verslag over 1892 11 o 50 

VI. Verschillende opstellen „ o 50 

VU. Bamboe in Japan, d. L. v, d. Polder, (met 66 afb. . „ 1.— 
VIII. Ontw.ï.li.s(oomï.verk.i.N.O.-I.,d.J.T.CBEMER.e.a.op5. „ 0.60 

IX. Verslag over 1893 „ 0.50 

X. Manila-heoDep, door F. W. van Eeden, e. a. opstellen „ 0.40 

XI. Verslag over 1894 , 0,50 

XII. Marowijne-rivier,d.Jhr.L.C. v.PANHlivs(m.k.)e.a.opa. „ 1.— 

XIII. Verslag over 1895 „0.40 

XIV. Verschillende opstellen, o. a. over kofüecultuur . . ■ ,. 0.50 
XV. Schadelijke insecten voor koffie en kina,door H. Veen „ 0.40 

XVI. Verslag over 1896 „0.50 

XVII. Indigo, door C.J. VAN Lockeren Campagne (met plaat) „ 0.50 

XVni. Verslag over 1897 „0.50 

XIX. IJierhoatsoorteo, door G. A. Blits (met lichldrakken) „ 0.70 
XX, Verslag der Indigo-ODderzoekingeii,doorJ.E.TuL!:.EKEB „ 0.60 

XXI. Verslag over 1898 „ 0.50 

XXU. Verslag over 1899 „0.60 

XXni. Batikkunsid. RottFFAER, enBAANDERS, e.tt. ops. (m.afb.) „ 0.60 

XXIV. Verslag over 1900 „0,60 

XXV. Verschillende opstellen, (met portret en gekleurde plaat) „ i. — 
XXVI. Verslag over 1901 „0.60 

C. Extra- Hul let in van het Koloniaal Museum, 

I— V. Indische nuUige planten, door Dr. M. Greshoff (met 

platen) Volledig in 5 afl. „12.50 

Etrsti Afitvering: I. Aleuritesj II. Anacardiu 
III. Litsaea; IV. Fangium; V. Samadera; VI. Sesamum; 
VII. Euphorbia; VIll. Hydrocotyle; IX. Gauliheria; 
X. Parinarium. 
T-wiidt Aflevering: XI. Rhinacanthus ; XD. Caasia; 
xni. Kteinhovia; XIV. Bi<a ; XV. AniisTis 
Cerbera; XVII. Moringa ; XVHI. Plumiera 
Bruceai XX. Sarcolobus. ' 
4flaitring: XXI. Hemandia; XXII. Calophyllnn 
I. Eurycoma; XXIV, Euchresta; XXV. Derris; 
I. Pterocarpus; XXVIl. Barringtonia ; XXVIII. 
j.\ XXIX. Caesalpinia; XXX. Cedrela. 



1 



95 

Prijs. 
Vierde Aflevering: XXXI. Ricinus; XXXIL Santalum; 

XXXIII. Coix ; XXXIV. Acacia ; XXXV. Bouea ; 

XXXVI. Calotropis; XXXVII. Piper; XXXVIU. 

Nyctanthes; XXXIX. Morinda; XL. Gonystylus. 

Vijfde Aflevering: XLI. Melaleuca; XLII. Eriodendron; 

XLIII. Carica ; XI IV Dioscorea ; XLV. Jatropha ; 

XLVI. Rauwolfia; XLVII. Capsicum ; XLVIII. Gluta; 

XLIX. Abrus ; L. Agathis. 

VI. Monografie der Getah-pertja, door Dr. E. Obach (met 

platen) ƒ 2.50 

VII. Rumphius-Gedenkboek. (15 yuni 1902) ...... .',; 5.06 '^ 

D. Afbeeldingen van Indische planten, cultures, landschappen enz. 
(,,Schoolalbuins"). 

I — V. Met 12 lichtdrukken elk Prijs per serie „ 2.50 

Uitsluitend voor scholen verkrijgbaar k contant en 

zonder korting ,, 1.50 

Schoolalbum I: i. Klapperboom; 2. Arèn-palm ; 
3. Rijstveld ; 4. Suikerriet ; 5. Liberia-koffie-oogst ; 
6. Thee ; 7. Gom-elastiek-boom ; 8. Peper-cultuur ; 
9. Kina-tuin ; 10. Cacao-boom ; Kapok-boom ; 
1 1 . Kapok-vrucht ; Cacao-vrucht ; 1 2. Arrow-root. 

Schoolalbum II: i. Pinang-palm ; 2. Pandanen; 
3. Nipa-palm; 4. Waringin; 5. Notemuskaatvruchten; 
6. Uitzoeken der Muskaatnoten ; 7. Notemuskaat 
kombuis ; 8. Notemuskaat-tuin ; 9. Suikerriet (jonge 
aanplant); 10. Transport van suikerriet; 11. Koffie- 
land ; 12. Tabaksveld. 

Schoolalbum III: i. Bamboe; 2. Lontar-palm; 
3. Cacao-vrucht ; 4. Indische vruchten ; 5. Suikerriet 
(5 mnd. na planting) ; 6. Tamarinde-tak met vrucht; 
Laan van tamarinde-boomen; 7. Rotan; Lianengroei; 
8. Ploegende karbouwen; 9. Ontginning van terrein 
voor tabaksteelt ; 10. Palmen en kruidnagel-boomen ; 
Waringin; 11. Vanieljebloem en vrucht; Vanielje- 
plant; 12. Kaneelboom; Papaja. 

Schoolalbum IV: i. Vruchtdragende tak van den 
Manggis ; 2. Vruchtdragende kofïietak (bloesem en 
bessen) ; 3. Bamboe ; 4. Tuin van den Gouverneur- 
Generaal te Buitenzorg; 5. Pasar (markt) te Ft. de Koek; 



f 



96 



Prijs. 
6. Bamboe-woning te Batavia; 7. Chineesche woning 

te Batavia ; 8. Bataksche hoeta (dorp) bij het Toba- 
Meer (Padangsche Bovenlanden) ; 9. Kamponghuis, 
met bewoners van de Menta wei-eilanden ; 10. Veer 
over de Tjitaroem ( Preanger Regentschappen ) ; 
II. Spoorweg-halte te Moeara-Kalaban (Staatsspoor 
opSumatra); 12. Boro-Boedoer Boeddhistische tempel 
op Java . 
Schoolalbuvi V: i. Huis te Dinging (Tapanoeli Sum. 
W. Kust) ; 2. Het uittrekken en aan bossen binden 
van rijst-kweekplantjes ; 3. Het beploegen van natte 
rijstvelden ; 4. Het uitpluizen van katoen ; 5. Danse- 
ressen met muziek ; 6. Weven ; 7. Batikken ; 8. Uit- 
pluizen en spinnen van katoen ; 9. Het ontbolsteren van 
rijst (padi); 10. Het maken van perijoeks; 11. Inlandsche 
kapper, Waterdrager; 12. Inlandsche gestraften; 
Draagbaar kraampje met verfrisschende dranken. 

E. Overige uitgaven van het Koloniaal Museum. 

I. Catalogus van de boekerij. (Nieuwe uitgave in bewerking). 
II. Handleiding voor het verzamelen van zoölogische 

voorwerpen, door H. Veen ƒ 0.40 

III. Catalogus der Ned. West-Ind. Tentoonstelling 1899 . „ 0.75 

IV. Gids voor de Bezoekers van het Koloniaal Museum 

tevens Beknopte Handleiding bij de Schoolver- 
zamelingen (uitsluitend voor bezoekers en scholen), . ,,010 

\^\ B e i^ I cLrt T. 

Teneinde de verspreiding van de CatalogLjen Bulletins van het Koloniaal 
Museum te bevorderen, worden zij gezamenr\p^a contant en zonder korting 
tegen verminderden prijs üangeboden, en wer;^ 

A. Beschrijvende Catalogus . . (volledig) /v^. — (detailprijs ƒ 9.20 . 

B. Bulletins .'^ . . „ „ ÏX^ ( „ „ 16.00). 

Aangevuld met al de overfge uitgaven van h^jp^Museum (dus A.-E.), 

zijn stellen verkrijgbaar voor ƒ 35^. — , (detailprijs />^95). 



\ 



V 






% 



y 



^ 



■ÉÉiifa^. 



.•»*.**« ^ V 






a'1D'm30M7b3 




B89094304763A 






0^ 



o 



il 



^ 



KOLONIAAL MUSEUM TE HAARLEM 

Eere- Voorzitter van den Raad van Bestuur : 
J. T. CREMER, Oud-Minister van Koloniën. 

Commissie van Toezicht: 

W. P. Groeneveldt, Voorzitter. 
W. J. Geertsema, Onder-Voorzitter. 

H. FiGEE. 

J. MüLLEMEiSTER, Penningmeester. 
Prof. Dr. H. P. Wijsman. 
Dr. M. Greshoff, Secretaris. 

Directeur van het Museum^ tevens Scheikundige . . Dr. M. Greshoff. 

Bibliothecaris J. J. Verwijnen. 

Conservator (waarn.) J. Jeswiet. 

Conservator-honorair der zoölogische afdeeling . . . H. Veen. 

Assistent-Scheikundige Dr. J. Sack. 

Laboranten 

Custos C. DE Klerk. 

Agent van het Koloniaal Museum in Ned.-Indiè . J. A. van Eeden, 

te Troeneng (Kediri). 



Het museum is dagelijks geopend van lo — 4 uur; toegangsprijs ƒ 0.25 
de persoon. Raadsleden van het museum en Donateurs der Ned. Maat- 
schappij ter bevordering van Nijverheid hebben vrijen toegang met hun 
gezelschap; leden der voornoemde Mij. id. met eene dame. Zij, die van 
het museum gebruik willen maken voor oefening en studie, of voornemens 
zijn zich in de koloniën te vestigen, kunnen op aanvrage bij den Directeur 
gedurende een bepaalden tijd vrijen toegang tot de verzamelingen krijgen. 
Aan heeren onderwijzers met hunne leerlingen wordt eveneens pp verzoek 
vrijen toegang verleend. Des Zondags is de toegang vrij. Personen uit 
de koloniën, tijdelijk in Nederland vertoevende, kunnen op aanvrage in 
het museum toegelaten worden als volontair. 

Nieuwe en belangrijke koloniale voortbrengselen worden in het labora- 
torium van het Koloniaal Museum kosteloos geanalyseerd en beschreven 
in het Bulletin van het museum en het Tijdschrift der genoemde maat- 
schappij. Het laboratorium is ook opengesteld voor zelfstandige chemische 
en mikroskopische onderzoekingen. De in het museum aanwezige koloniale 
boekverzameling, alsmede de verzamelingen van kaarten, afbeeldingen en ge- 
droogde planten (herbarium), zijn steeds ter beschikking van belangstellenden. 

Het Koloniaal Museum is geen rijksinstelling en bezit geen eigen fondsen. 
Het wordt voornamelijk gesteund door subsidiën van stad en lande, alsmede 
door de bijdragen van particulieren en handelshuizen, die toegetreden zijn 
tot den Raad van Bestuur, en f 50. — 'sjaars of ƒ 500. — in eens storten. 

Bijdragen voor het museum, zoowel in geld als in voorwerpen (vooral 
ook monstgj^^^^|j^^|UM^we voortbrengselen uit de Nederland sche 
ov^H^l^^^^^^^^^^^^^^^hn), worden met erkentelijkheid ontvangen. 

[ uitbreiding van het museum belangstellen, 
wo^^^^^^^^^^^^^^^^^^^Én te melden als Lid van den Raad van 
het^^^HHHBHIBVMB^^^ van hunne belangstelling te doen blijken.