Google
This is a digital copy of a book that was preserved for generations on library shelves before it was carefully scanned by Google as part of a project
to make the world’s books discoverable online.
It has survived long enough for the copyright to expire and the book to enter the public domain. A public domain book is one that was never subject
to copyright or whose legal copyright term has expired. Whether a book is in the public domain may vary country to country. Public domain books
are our gateways to the past, representing a wealth of history, culture and knowledge that's often difficult to discover.
Marks, notations and other marginalia present in the original volume will appear in this file - a reminder of this book's long journey from the
publisher to a library and finally to you.
Usage guidelines
Google is proud to partner with libraries to digitize public domain materials and make them widely accessible. Public domain books belong to the
public and we are merely their custodians. Nevertheless, this work is expensive, so in order to keep providing this resource, we have taken steps to
prevent abuse by commercial parties, including placing technical restrictions on automated querying.
We also ask that you:
+ Make non-commercial use of the files We designed Google Book Search for use by individual
personal, non-commercial purposes.
and we request that you use these files for
+ Refrain from automated querying Do not send automated queries of any sort to Google's system: If you are conducting research on machine
translation, optical character recognition or other areas where access to a large amount of text is helpful, please contact us. We encourage the
use of public domain materials for these purposes and may be able to help.
+ Maintain attribution The Google “watermark” you see on each file is essential for informing people about this project and helping them find
additional materials through Google Book Search. Please do not remove it.
+ Keep it legal Whatever your use, remember that you are responsible for ensuring that what you are doing is legal. Do not assume that just
because we believe a book is in the public domain for users in the United States, that the work is also in the public domain for users in other
countries. Whether a book is still in copyright varies from country to country, and we can't offer guidance on whether any specific use of
any specific book is allowed. Please do not assume that a book's appearance in Google Book Search means it can be used in any manner
anywhere in the world. Copyright infringement liability can be quite severe.
About Google Book Search
Google's mission is to organize the world's information and to make it universally accessible and useful. Google Book Search helps readers
discover the world's books while helping authors and publishers reach new audiences. You can search through the full text of this book on the web
a[nttp: //books . google. con/]
Google
Over dit boek
Dit is een digitale kopie van een boek dat al generaties lang op bibliotheekplanken heeft gestaan, maar nu zorgvuldig is gescand door Google. Dat
doen we omdat we alle boeken ter wereld online beschikbaar willen maken.
Dit boek is zo oud dat het auteursrecht erop is verlopen, zodat het boek nu deel uitmaakt van het publieke domein. Een boek dat tot het publieke
domein behoort, is een boek dat nooit onder het auteursrecht is gevallen, of waarvan de wettelijke auteursrechttermijn is verlopen. Het kan per land
verschillen of een boek tot het publieke domein behoort. Boeken in het publieke domein zijn een stem uit het verleden. Ze vormen een bron van
geschiedenis, cultuur en kennis die anders moeilijk te verkrijgen zou zijn.
Aantekeningen, opmerkingen en andere kanttekeningen die in het origineel stonden, worden weergegeven in dit bestand, als herinnering aan de
lange reis die het boek heeft gemaakt van uitgever naar bibliotheek, en uiteindelijk naar u.
Richtlijnen voor gebruik
Google werkt samen met bibliotheken om materiaal uit het publieke domein te digitaliseren, zodat het voor iedereen beschikbaar wordt. Boeken
uit het publieke domein behoren toe aan het publiek; wij bewaren ze alleen. Dit is echter een kostbaar proces. Om deze dienst te kunnen blijven
leveren, hebben we maatregelen genomen om misbruik door commerciële partijen te voorkomen, zoals het plaatsen van technische beperkingen op
automatisch zoeken.
Verder vragen we u het volgende:
+ Gebruik de bestanden alleen voor niet-commerciële doeleinden We hebben Zoeken naar boeken met Google ontworpen voor gebruik door
individuen. We vragen u deze bestanden alleen te gebruiken voor persoonlijke en niet-commerciële doeleinden.
+ Voer geen geautomatiseerde zoekopdrachten uit Stuur geen geautomatiseerde zoekopdrachten naar het systeem van Google. Als u onderzoek
doet naar computervertalingen, optische tekenherkenning of andere wetenschapsgebieden waarbij u toegang nodig heeft tot grote hoeveelhe-
den tekst, kunt u contact met ons opnemen. We raden u aan hiervoor materiaal uit het publieke domein te gebruiken, en kunnen u misschien
hiermee van dienst zijn.
+ Laat de eigendomsverklaring staan Het “watermerk” van Google dat u onder aan elk bestand ziet, dient om mensen informatie over het
project te geven, en ze te helpen extra materiaal te vinden met Zoeken naar boeken met Google. Verwijder dit watermerk niet.
+ Houd u aan de wet Wat u ook doet, houd er rekening mee dat u er zelf verantwoordelijk voor bent dat alles wat u doet legaal is. U kunt er
niet van uitgaan dat wanneer een werk beschikbaar lijkt te zijn voor het publieke domein in de Verenigde Staten, het ook publiek domein is
voor gebruikers in andere landen. Of er nog auteursrecht op een boek rust, verschilt per land. We kunnen u niet vertellen wat u in uw geval
met een bepaald boek mag doen. Neem niet zomaar aan dat u een boek overal ter wereld op allerlei manieren kunt gebruiken, wanneer het
eenmaal in Zoeken naar boeken met Google staat. De wettelijke aansprakelijkheid voor auteursrechten is behoorlijk streng.
Informatie over Zoeken naar boeken met Google
Het doel van Google is om alle informatie wereldwijd toegankelijk en bruikbaar te maken. Zoeken naar boeken met Google helpt lezers boeken uit
allerlei landen te ontdekken, en helpt auteurs en uitgevers om een nieuw leespubliek te bereiken. U kunt de volledige tekst van dit boek doorzoeken
op het web viajnttp: //books.google.co
BIJDRAGEN
VOOR DE
\
GESCHIEDENIS VAN HET BISDOM
HAARLEM.
mmm AAA FLA P
TWEEDE DEEL.
HAARLEM,
A. P VAN DEN PEUvEL.
1874.
SNELPERS-DRUKKERIJ SINT JACOBS-GODSMUIS TE BAARLEM.
INHOUD.
Het Apostolisch-Vicarisschap van Joannes van Bijlevelt II.
(Vervolg van Deel I, blz. 200) 3. r. vREGT. . . . . 1
Id. Id. (Vervolg) HI. . . . .244
Id. Id. (Vervolg) IV. . . . . 309
Beschrijving der Wapens in de Groote of St. Bavo's Kerk
te Haarlem door J. A. ALBERDINGK THIJM, M'. H. GER-
LINGS c* Bibliothecaris der Stad Haarlem, M'. A. J. EN-
SCHEDE Archivaris der Stad Haarlem. (Met Wapenkaart). 49
Het Sint Aagte-Bergje onder Veur, Katholieke Begraafplaats
der Parochie Leydschendam. c.sToLK, Past... . . . 66
Parochiekerk van Monster. v. pn. HORST. . . . 438
Aanteekeningen betreffende de Leydsche Pastoors sedert
nde Hervorming” tot aan „de Herstelling”, van 1557 tot
1857. (Vervolg van Deel I, blz. 281). Dr. 5. p. FRENAY. 74
Vermaking aan het Gasthuis te Oudewater, 1580.
J. PUTMAN. 119
s Áccoort van 't Oxael, '"t priesterlicke gestoelte, die twee
geschilderde outaren ende anders" der S. Janskerk te
Haarlem C.J. GONNET. . . . . . . . . . . .127
Fransche Katholieken te Amsterdam. 3.3. 6.. . . . . 198
De Statie van St. Anna of „De Pool" te Amsterdam.
L. P. A. G. Kap. 129
Uit de Akten van het Haarlemsche Kapittel. (Vervolg van
Deel I, blz. 443). 3. 3. GRAAF. . . . . . . . . 140
Id. Id. (Vervolg) . . . 802
Volglijst der Kapittel-Dekens in de St. Adriaans-kerk te
Naaldwijk. A. v. LOMMEL. 8. J. . . . . . 150
Een klooster van Hollandsche Klarissen te Lissabon. J. J. G. 158
R. K. Pastoors en andere Parochiepriesters, op bijgevoegd
tijdstip aanwezig in het tegenwoordig Bisdom van Haarlem.
A. V. L., S. J. 155
Id. Id. | (Vervolg) . . . . . .186
Id. Id. (Vervolg) . . . . … . 413
Vragen en Mededeelingen :
Bidprentjes van Geestelijken. 3.3.6. . .'. . . . 160
395524
„IV INHOUD,
Bladz.
Pastoor Pancosmius (Aldewerelt) te Purmerend: dichter. 160
Onbekend wapen in de Choorbanken van de St. Bavo. c.3. 6. 307
St. Cunera. v. n. HORST, Pr. . . . . .. . . 908
Moeders en buitenmoeders van kerken en kloosters. en:
Preekstoel aan den arm. 3. 3. 6. . . . en
Aanteekeningen betreffende de R. K. Gemeente van Oude-
water. . . 0... . 161
Het St. Ursula-Convent te Oudewater 20... . 18
Het Nonnenklooster van St. Lijsbeth. . . . . . 183
Een Cellenbroers en Zusters-Huis. . . . . . . 183
St. Jans-Huis. J. PUTMAN . . . . . . . . . 184
Kerkhof te Amstelveen. 8 Juni 1450. v. p. HoRsT, Pr. . 193
Proost Zatfius: miniatuurschilder. 3. 3. G. . . . . 194
Sint Panthaleon, Patroon van de kapel te Zoeterwoude.
C. J. GONNET. 195
Nadere bijzonderheden over den H. Jacobus Lacops, een
der XIX Martelaars van Gorcum. H.J. ALLARD. Pr. . 911
Een beroemd Nederlander. W. VAN NIEUWENHOFF, S. J. . 216
De Parochie van den H. Laurentius te Weesp. (Met oude
grondteekening van de stad). G. c. HONIG, Pr. . . . 218
sSententie gewesen tusschen de Coster ende de Kerckmees-
ters tot Alphen”. y pP.4a.808. . . . . . . . . . 999
Rombout van Medemblick. z.pP.A.G. . . . . 232
Kontrakt tusschen den ouden en den nieuwen Pastoor | van
St, Jacobus in den Haag, opgemaakt door den Abt van
Middelburg. 18 September 1476. v. p. HORST, Pr. . . 236
Kerk te Amstelveen. 1461. v. n. HORST, Pr . . . . . 239
Sint Jansheeren op Walcheren. v. n. HORST, Pr. . . . 949
De Katholieken op Zuid-Beveland in 1654. v. n. Konst, Pr. 272
Bekeerlingen onder de Geestelijkheid van 't Haarlemsche .
Bisdom. (Met vier genealogische tafels). H.J. ALLARD, Pr. 216
Joan Banningh Wuytiers. 1591—1647:. . . . . 277
Ambrosius Plettenbergh. 1623—1663 . . . . . 298
Joannes Mundanus Wisscher. t 2 Juni 1668. . . 300
De parochie Overveen. G6. SCHOONDERBEEK, Past. . . . 362
De Reliquiën van S. Jeroen en S. Adalbert uit de Abdij *
van Egmond. (Met afbeeldingen). 3. 3. GRAAF. . . . 977
parochie Monster-Ambacht en Monster. H. BAUER . . 419
abetisch Register. €. ZANDVLIET. . . . . . . . 441
ooo
HET APOSTOLISCH - VICARISSCHAP
VAN
JOANNES VAN BIJLEVELT.
(Vervolg van blz, 200, Decl T.)
II.
Het banvonnis van den Apostolischen Vicaris Joannes
. van Bijlevelt was een zware slag voor de goede en ge-
irouw geblevene Katholieken van Holland. Naauwelijks
verheugden zij zich in een eigen kerkelijk hoofd , en zagen .
ze blijde een geregeld geestelijk bestuur te gemoet, of
ziedaar worden ze’ weder van hun herder beroofd en
blijven als weerlooze schapen ten prooi aan de wolven,
die in schaapskleederen de kudde van Christus gaan ver-
strooijen en verscheuren. Het groote doel, waar de vijan-
den van den Vicaris jaren lang met onverdroten volhar-
ding naar gestreefd hadden, was nu bereikt. In hunnen
overmoed durfden zij zich reeds aanstonds het geestelijk
opperbestuur over de geheele Missie, over al de Katho-
lieken aanmatigen. Naar hun zeggen hing 't nu slechts
van hen af om alle Nuntius-priesters (zoo noemden zij de
geestelijken, die aan den H. Stoel getrouw waren ge-
bleven) te doen verbannen of zelfs gevangen te zetten.
Ook wendden zij dra alle pogingen aan, om hun zoo-
genaamd Kapittel van Utrecht en deszelfs vicaris Hugo
van Heussen, pastoor te Leiden, door de Staten open-
lijk erkend te zien; en wel dezen laatste onder den
titel van Provicarius sede vacante, die dan ook het hoofd
der Hollandsche Missie zou wezen , zoodat niemand zonder
zijne toestemming en goedkeuring tot de geestelijke be-”
diening op de Missie zou toegelaten en erkend worden.
Bijdragen Gesch, Bisd, v. Haarlem. 11e Deels l
-—
2
Het gerucht liep dat ze zelfs gepoogd hadden van de
Staten een plakkaat in dien zin uitgevaardigd te krijgen.
Nog wilde het gerucht, — en men zou dit uit den mond
van een hunner zelven vérnomen hebben, — dat ze hunne
gewaande volmagt van aanstelling, benoeming of goed-
keuring van geestelijken slechts over de wereldlijke gees-
telijken wilden uitstrekken, met uitsluiting van de regu-
lieren, die hunne aanstellingen alleen zouden blijven
ontvangen van de oversten hunner orde, De redep voor
deze vreemde.uitzondering werd hierin gezocht, dat ze
daarmede beoogden zoo veel te vrijer de regulieren te .
kunnen betigten, verdacht maken en op die wijze lang-
zamerhand van de Missie te doen verwijderen. — Wat ze
evenwel deden, hoe velen van de Regering op hunne
hand waren, het wilde hun maar niet gelukken een
uitdrukkelijk plakkaat van de Staten te erlangen, waarbij
ze openlijk als het eenig wettig kerkelijk bestuur in deze
landen erkend en aan de Katholieken opgedrongen wer-
den. Wel echter mogten zij er in slagen, zoo als we uit
eene eigenhandige aanteekening van Hoynck van Papen-
drecht vernemen, de Staten een besluit te doen nemen,
dat van Heussen als Vicarius kon handelen ten aanzien
van al degenen, die zich aan hem wilden onderwerpen;
zelfs liet men hem vrijheid om zijn bestuur ook over
alle geestelijken uit te strekken, Dit stijfde hen niet
weinig in hunne aanmatigingen; zoodat ze niet aarzel-
den openlijk te beweren, dat zij het bestuur der Missie
in handen hadden,,'t geen tot schrik der goede Ka-
tholieken meer dan eeùs bevestigd scheen te worden
door de handelwijze van sommige door hen opgestookte
magistraten en bailluwen. Zoo werden, bij voorbeeld,
twee kerkmeesters der Dominicaner statie te Leiden, toen
ze bij de magistraat adntissie verzochten voor een assis-
tent, die hunnen ouden ziekelijken pastoor door den Inter-
Pd
3
nuntius was toegezonden, verwezen. naar van Heussen,
om.diens toestemming eerst te erlangen. Het duurde niet
lang of de pastoors, die door den Internuntius waren aan-
gesteld, ontvingen eene waarschuwing van de hoofden dier
partij, dat ze hunne pastorele volmagten van v. Heussen
of van hun Kapittel te vragen hadden. Zoo ontving pas-
toor Gijsbertus van Schooten, —. vroeger kapellaan van
v. Bijlevelt, en nu door den Internuntius, wegens het
vertrek van v. B. uit ’s Hage, ad interim (in de hoop
namelijk dat v. B. weldra mogt kunnen terugkeeren) met
de pastorele bediening in diens statie te 's Hage belast,
— een hooghartig schrijven van den bekenden van Erckel,
jansenistisch pastoor van Delft, zich nog noemend Aarts-
priester van Delfland, ofschoon hij reeds door den Pro-
vicaris de Cock van die bediening was afgezet. In dien
brief gaf hij pastoor van Schooten voorloopig voor twee
weken volmagt om de pastorele bediening waar te nemen,
maar met last om binnen dat tijdsverloop de verlenging
zijver volmagt van het Utrechtsch Kapittel of van v. Heus-
sen te verzoeken, hetgeen hem onder de grootste bedrei-
gingen werd opgelegd. 't Behoeft niet gezegd welk eene
algemeene verslagenheid en angst dit alles onder geeste-
lijken en leeken te weeg bragt, vooral wijl men wist,
dat de partij zooveel invloed bij de Regering had, en het
te vreezen was, - voorbeelden waren er reeds van, zoo
als we’ gezien hebben, — dat de onderwerping aan van
Heussen eene noodzakelijke voorwaarde zou worden om
door de Regering als dienstdoend priester erkend en toe-
gelaten te worden. Daar kwam nog bij, dat de geestelij-
ken eene bepaalde som bij de magistraten en bailluwen
moesten storten , die dikwijls vooral voor grootere statiën
vrij aanzienlijk was (past. van Schooten noemt het in
een zijner brieven ,ingentem summam"), alvorens tot de
H. Bediening te worden toegelaten. Ook dat geld zou
4
vaak vruchteloos gestort en weggeworpen zijn, wanneer
men van Heussen moest erkennen, iets.wat toch in geen
geval zonder ontrouw en afval van de Katholieke Kerk
kon geschieden.
Men sprak reeds van eenige geestelijken, welke zich
tot van Heussen zouden gewend hebben, hetgeen niet
weinig opspraak en ergprnis te weeg bragt. De boven-
genoemde pastoor van Schooten werd zelfs bij den Inter-
nuntius aangeklaagd dat hij zijne pastorele volmagten van
v. Heussen gevraagd had. Doch hij verdedigde zich vol»
komen tegen dien laster, Den 9 Augustus 1718 schreef
hij den Internuntius, dat hij op aanraden zijner vrienden ,
die hem angstig hadden gemaakt, zich werkelijk naar
v. Heussen had begeven om hem te zeggen, dat hij van
zijne wettige geestelijke Overheid tot pastoor te 's Hage
was benoemd, en nu ook eene aanzienlijke som moest
storten bij de magistraat, weshalve hij hem kategoriesch
afvroeg of hij en zijne partij voornemens waren hem te
bemoeijelijken en uit de statie te verdrijven, zoo als bet
gerucht ging; waarop v. H. antwoordde, dat hem niets
aangenamer was dan dat Hollanders die te Leuven ge-
studeerd hadden, zoo als met dien pastoor het geval was,
gepromoveerd werden, en hij hem dus niets in den weg
zou leggen.
Dit was het eenige wat pastoor v. S. van v. H. ge-
vraagd en verkregen had, zonder eenige magt of gezag
in hem te erkennen. Ook had v. H. niets van dien aard
scht. De pastoor was daarop met volkomene gerust-
zijne pastorele bediening gaan uitoefenen, — Deze
»gging en de gevolgde handelwijze van den pastoor
t den Internuntius niet slechts bevredigen, maar hij
daarin zelfs een geschikt middel om uit de moeije-
teid te geraken. Immers toen hij door pastoor G. Pelt
oeterwoude, ter gelegenheid van een dergelijk geval
5
geraadpleegd werd of een door den Internuntius benoemde
pastoor naar van Heussen mogt gaan, ten einde door
diens bemiddeling een vreedzaam bezit van zijne pastorie
te erlangen, antwoordde de Internuntius, dat men voor-
zeker noch in deze noch in welke andere zaak ook, eenig
hoegenaamd gezag in van Heussen zou mogen erkennen.
Afschuwelijk toch, zoo ging de Internuntius voort, zoude
het zijn met zulk een afvallige en wederspannige tegen den
H. Stoel kerkelijke gemeenschap te houden, laat staan
hem als kerkelijke Overheid te ‘erkennen. Alleen om te
voorkomen dat een braaf geestelijke uit zijne statie door
de bemoeijingen van v. H. schandelijk worde uitgezet en
de gemaakte onkosten op die wijze verloren gaan, zou
men op de eene of andere wijze van hem moeten zien
te vernemen of hij van zins was zijn invloed bij de magis-
traat te gebruiken, om H. Dierout (over dezen nieuw
benoemden pastoor van Noordwijkerhout was bepaaldelijk
sprake) zijne statie te doen verlaten. Antwoordt hij dan,
dat hij niets tegen hem doen zal, dan kan de benoemde
pastoor aanstonds gerustelijk bezit nemen van zijne pastorie.
Maar eischt hij meer, dan moet men liever alle schade
lijden dan op eenigerlei wijze aan zulk een goddeloozen
eisch voldoen. ')
1) Ziehier de vraag van past. Pelt en het antwoord van den Internun-
tius, zooals we die letterlijk in hunne brieven vinden. Past. Pelt had ge-
vraagd: „an sacerdotes Catholici ad stationes seu Pastoratus promovendi
per ipsum Internuntium, licite possint adire Dm van Heussen, ut per ipsum
liceat pacifice adire "possessionem stationis seu Pastoratus ad quem ab In-
ternuntio mittuntur."
Het antwoord van den Internuntius dd. 26 Sept. 1718 luidde als volgt :
Ne vero aut in hoe aut in nullo alio negotio quicquam potestatis ac
muneris in Hugone Hussenio sgnoscatur, iterum atque iterum mandare cogor.
Horrendum enim esset cum homine turpissimae a summo Pontifice defe-
etionis non solum participe sed etiam auctore aliquid nos in sacris rebus
habere commune. Tantummodo ne probus sacerdos in stationem collatam
ab ejns coetu rite receptus, illius opera ignominiose expellatur, sumpinsque
-
6
Dit antwoord van den Internuntius en de daarin aan-
gewezen gedragslijn viel wel niet zeer in den smaak van
Hoynek, ja werd door hem in een zijner vertrouwe-
lijke brieven afgekeurd, maar had toch het gunstig gevolg
dat de ontstane angst en onzekerheid van lieverlede ver-
dwenen €h er geen sprake meer was van eene erkenning
van v. H. als Vicaris, van wien men geestelijke volmag-
ten vroeg. Ook schijnt deze zelf daar niet meer op aan-
gedrongen te hebben.
Intusschen werden door de vrienden van den gebannen
Vicaris alle pogingen aangewend , om intrekking of op-
heffing van het rampzalig banvonnis te verkrijgen. Zij
rigtten zich ten dien einde tot den Ambassadeur van
Portugal, Baron de Taroca, bij wien toen juist de Infant
broeder des Konings van Portugal zijn verblijf hield,
die beiden, gelijk we vroeger reeds gemeld hebben, zich —
zeer begaan hadden getoond met het lot van v. B. en
nu ook beloofden al hun invloed bij de Staten ten zijnen
gunste aan te wenden. Gelijke beloften deden ook Baron
van Heems en andere ambassadeurs van katholieke sta-
ten; zelfs wilde men den pas benoemden Britschen gezant,
Cadoga in de armen nemen; — alles bleef: evenwel zonder
eenig gevolg. De Kardinaal Aartsbisschop van Mechelen
was in het geheel niet ingenomen met die bemoeijingen
der vrienden en vreesde zelfs, dat te Rome het inroepen
van de hulp van vreemde gezanten ook gansch niet wel.
gevallig zoude wezen. Op 27 Julij 1718'schreef v. B.,
die zich altijd nog te Mechelen bij den Kardinaal bevond,
‘in eam rem factus omnino pereat, aliqua ratione exquirendum est num in
animo sit ut qua apud magistratus istos gratia valet, ad R. D. Deroat
expellendum, uti velit. Si nihil se contra illum acturum fore respouderit, |
Stationis possessionem sine mora capere R. D. Derout poterit, si vero aliud
quid vel minimum ab eo postularet, quodvis potins damnum accipere debe-
mus, quam ejus improbi petitioni ullo pacto cedere.
7
aan zijn ouden vriend van der Dussen, stelde hem nog
eens krachtig het wederregtelijke van het banvonnis voor
oogen en smeekte hem om zijne magtige hulp bij de Staten.
Hoe gaarne ook bereid’ zijn vriend te helpen, en hoe ook
bewogen met den ongelukkigen toestand van den Vicaris,
achtte v. d. D. toch het oogenblik nog niet gekomen, om
met vrucht iets te kunnen doen; ondershands liet hij v. B.
weten, dat hij in 't belang der zaak het beter oordeelde
nog eenigen tijd te wachten. Hoynck evenwel, slechts
half met dat antwoord tevreden, besloot zelf naar Gouda
te gaan en de zaak met v. d. D. te bespreken. Den 19
October 1718 had er tusschen die twee mannen eene
conferentie plaats, waarvan Hoynck een rapport aan den
Kardinaal van Mechelen heeft toegezonden. Met verbazing
en afschuw vernemen we daaruit, dat dg verbittering van
vele leden der Staten tegen den Vicaris vooral ontstaan
was uit een laag verraad van een zijner vertrouwelingen.
Zijne vijanden hadden zich namelijk door omkooperij weten
. meester te maken van de kopiën zijner vertrouwelijke
brieven, waarin soms uitdrukkingen voorkwamen die be-
leedigend werden geacht voor enkele leden der Staten,
en deze aan de Staten ter lezing gegeven, met de noodige
hatelijke toelichtingen. Wie echter de snoode verrader ge-
weest zij, wordt in het verslag niet vermeld. Nog ver-
nemen wij uit datzelfde rapport, dat de Jansenisten, om
de mogelijke intrekking van het banvonnis te voorkomen „
er op uit waren om het als eene resolutie van de Staten
te doen beschouwen, wijl deze met de zaak gemoeid waren
geweest. Daarmede toch zoude het even als andere reso-
lutiën der Staten onherroepelijk zijn geworden. De uitslag
der bespreking tusschen de beide vrienden van v. B. was,
dat het geschikte oogenblik , om bij de Staten pogingen
aan te wenden tot intrekking van het banvonnis nog niet
was aangebroken , en men dus in het belang der zaak zelve
8
nog geduld moest hebben, De Vicaris meende ook den
H. Vader niet onkundig te mogen laten van het voorgeval-
lene. Hij schetste den Paus zijnen treurigen toestand. Als
arme balling buiten staat het hem door Z. H. opgedragen
vicarisschap uit te oefenen, smeekte hij den HI. Vader om
raad en ondersteuning. In dien brief lezen wij nog de bij-
zonderheid dat hem eene som van f 10,000, behalve de
opheffing van zijn banvonnis, was aangeboden , indien hij af-
stand wilde doen van zijn vicarisschap. Met verachting had.
hij zulk eene schandelijke omkooperij afgewezen, even als
vóór zijne veroordeeling , het voorstel om gratie te verzoe-
ken met afstand van zijn vicarisschap (zie blz. 196 , Deel I).
Liever wilde hij het nijpendste gebrek lijden, ja zelfs
den dood ondergaan dan ontrouw worden aan de hooge
zending hem door het hoofd der Kerk opgedragen. Den
18 Dec. 1718 schreef hem 's Pausen Secretaris, Kardinaal
Paoluzzi '), namens. Z. H. een zeer schoonen en troost-
rijken brief terug. Bitter smartte het den Paus dat de
weerspannige kinderen der Kerk de Hollandsche Missie
tot zulk een deerniswaardigen toestand gebragt hadden. Het
_ persoonlijk lijden van den Vicaris deed Z. H. innig leed;
dan zijn geduld en standvastigheid maakten dat lijden hoogst
verdienstelijk; maar 't was vooral de gedachte aan de arme
kudde zonder herder, blootgesteld aan al de aanvallen der
vijanden, welke den II. Vader beangstigde en bedroefde.
Overigens moest de Vicaris van den Internuntius vernemen,
wat te doen, om, zooveel de omstandigheden toelieten , het
vicarisschap uit te oefenen. Ook zou hij door diens be-
middeling ondersteuning in zijn levensonderhoud ontvangen.
Aan dit laatste werd dan ook weldra, vooral door de
1) Tot ons leedwezen hebben we bemerkt op bladz, 188 Deel I eene
vergissing begaan te hebben. Wij noemden daar Kardinaal Paoluzzi Prefect
der Propaganda. “Hij was Secretaris van den Paus. Prefect der Propaganda
was Kardinaal SACRIPANTE.
» P
9
goede zorgen van den gewezen provicaris Th. de Cock
te Rome, voldaan, zoodat v. B. van tijd tot tijd uit Rome
geldelijke tegemoetkoming ontving, in het uitzigt van
zoodra zich de gelegenheid voordeed, een of ander open-
vallend beneficie te erlangen, waardoor voor goed en
naar behooren in zijn onderhoud zou voorzien zijn. Dit is
echter ongelukkigerwijze niet mogen gelukken, zoodat hij
ook ten dien aanzien zich voortdurend in eenen niet zeer
benijdenswaardigen toestand moest’ bevinden.
De hoofdzaak was nu, wijl er toch geen hoop bestond
op eene intrekking van het banvonnis, — met allen ernst
er aan te denken hoe het best in de gegevene omstandig-
heden het vicarisschap uit te oefenen, ten minste in de
provinciën buiten Holland. Vooreerst moest ergens een
vast verblijf voor den Vicaris gezocht worden, waar hij
veilig.en geschiktelijk het bestuur over de Missie konde
voeren. De Internuntius schijnt hem aangeraden te hebben
zijn intrek te nemen, althans voorloopig, in het Francis-
canesser-klooster te Huissen bij Arnhem, waar vroeger
de Vicaris Neercassel ook een tijd lang zijn verblijf ge-
houden had. v. B. ging daarhenen, maar vond zich bitter
teleurgesteld. Pater van Beest, rector van het klooster,
verwees hem naar de mater. Deze begon aanstonds met
allerlei moeijelijkheden te maken; ze had zooveel in het
vijfjarig verblijf van Neercassel ondervonden, dat ze niet
zo0 in eens kon besluiten , om op nieuw een Vicaris te
huisvesten, maar ze zou baar kapittel raadplegen. Toen
nu v. B. na eenigen tijd den uitslag kwam vernemen,
moest het heeten dat de Koning van Pruissen ') haar ver-
boden had kostgangers op te nemen. Kortom v. B. werd
afgewezen en bleef voorloopig bij den pastoor van Huissen ,
Henricus Hollen, die hem alle gastvrijheid schonk. Het
1) Huissen behoorde toenmaals tot het koningrijk Pruissen.
10
is opmerkelijk, dat de nonnen van Huissen vroeger van
Heussén tot rector gehad hebben. Wij moeten hier ech-
ter bijvoegen, dat zij later, tot beter stemming gekomen ,
op zeer goeden voet stonden met den Vicaris, die haar
Biechtvader werd. Na den dood: van de mater werd zelfs
zijne nicht tot die waardigheid benoemd.
Wat de Vicaris vooral verlangde en beoogde was,
zich in stilte te Utrecht zijne geboorteplaats en nagenoeg het
middenpunt der Missie te kunnen vestigen; doch dit had
niet weinig bezwaar in. Ofschoon hij slechts uit de pro-
vincie Holland gebannen was, kon echter de provincie
Utrecht wegens eene daaromtrent bestaande overeenkomst
tusschen de provinciën onderling, den balling niet op-
nemen zonder goedkeuring of toestemming van Holland.
Doch hierin mogt v. B. wederom de hulp ondervinden
van zijn vriend Hoynck, en bijzonder van diens broeder
Reinier Hoynck, advokaat te 's Hage, van wien we vroe-
ger reeds gesproken hebben. Deze toch bewerkte door
bemiddeling van invloedrijke mannen, vooral van den
pensionaris van Delft, dat het Hof van Holland (hetzelfde
geregtshof dat het banvonnis tegen hem had uitgesproken)
niet alleen beloofde het verblijf van v. B. te Utrecht
oogluikend te zullen toelaten, maar hem zelfs te waar-
schuwen, in geval zijne vijanden zich daarover mogten
beklagen, opdat hij zich dan tijdig voor een wijl uit
Utrecht zou kunnen verwijderen, of wel, zoo mogelijk ,
vergunning erlangen van de Staten van Utrecht om des-
niettemin te Utrecht te blijven. De Staten van Holland
zouden zulks niet wraken in die van Utrecht; meermalen
gebruikte men wederzijds, niettegenstaande gemelde over-
eenkomst, dergelijke oogluikingen ten aanzien van gede-
_porteerden en bannelingen. Het overlijden van v. Heussen
hetwelk den 14 Febr. 1719 was voorgevallen, de ziekte
van v. Erckel en andere hoofden der Jansenistische partij
11
P ed
werkten gunstig op de stemming van het Hof en de Staten
van Holland; ja de vrienden van v. B. begonnen weder
hoop te krijgen dat, wanneer hij eenmaal te Utrecht
zou zijn, van lieverlede de groote zaak van de erkenning
van zijn vicarisschap weder zou kunnen opgevat worden.
Drie zaken evenwel werden door de magistraat van
Utrecht als noodzakelijke voorwaarden voor zijne toelating
in de stad geüischt, te weten : 1° dat een voornaam en
gezaghebbend persoon uit Holland hun borg zoude staan
voor de oogluiking van die van Holland, ten aanzien van
zijn verblijf te Utrecht; 2° dat hij zich vooreerst nergens
mede zou bemoeijen; 3° dat hij ín zijn onderhoud zou voor:
zien zonder zijne familie tot last te wezen. Aldus vinden
we die voorwaarden, genoegzaam letterlijk , vervat in een
schrijven hetwelk de Advokaat Hoynck den 21 Febr. 1719
aan zijn broeder den secretaris van den Kardinaal Aartsbis-
schop rigtte, ten einde dezen over een en ander te raadple-
gen. Intusschen onderhandelde v. B. zelf met de Baronnen
van Renswoude en Kersbergen, twee invloedrijke mannen.
Deze waren zijne voorsprekers bij de Burgemeesters en
Schouten van Utrecht, met het gelukkig gevolg dat hij
zich den 14 Junij 1719 voor goed te Utrecht konde ves-
tigen, zonder dat nader schijnt aangedrongen te zijn op
de drie zoo even aangehaalde voorwaarden. Met de grootste
onderscheiding, zooals hij zelf verhaalt, werd hij door
de magistraat van Utrecht ontvangen; ja zelfs verkreeg
hij weldra, door bemiddeling zijner vrienden onder de
regeringsmannen, volkomen vergunning om in de ge-
heele provincie Utrecht vrijelijk zijn vicarisschap uit te
oefenen. Bovendien had Hoynck van den president en
den fiscaal van het Hof van Holland de verzekering
ontvangen, dat ze geen onderzoek zouden instellen naar
het verblijf van v. B., noch naar hetgeen hij deed; of-
schoon het hun overigens zeer goed bekend was, dat hij
18
te Utrecht verbleef en daar door de Regering was toe-
gelaten. Q4
De gunstige stemming der magistraat van Utrecht was,
zooals zij zelve het later aan Hoynck te kennen gaven,
voor een groot gedeelte te danken aan den invloed en de
ondersteuning van den Kardinaal Aartsbisschop van Meche-
len. „Zij begrepen" zoo waren hunne eigen woorden „dat
iemand die met. de magtige bescherming van den Kardi-
naal vereerd werd, niet mogt overgelaten worden aan de
woede van eenige rampzaligen, die de steden en provin-
ciën in onrust bragten." (Zoo dachten.die lieden over de
Jansenisten). Nu kon dan ook v. B. veilig zijn vicaris-
schap gaan uitoefenen. — Hij zelf had er reeds lang vurig
naar verlangd; maar niet minder smachtten de arme Katho-
lieken naar een regelmatig en krachtig bestuur, te meer
wijl de Jansenisten hoe langer zoo stoutmoediger werden
én zelfs de Bisschop van Babylonien, de bekende Varlet,
reeds hier en daar het H. Vormsel ging toedienen , zooals
hij te Utrecht in April 1719 in de kerken van de janse-
nistische pastoors Kemp en Stakenberg, te Leiden in de
kerk van Steenhoven, in den Haag bij van Dalenoort
gedaan had, 't geen de goede Katholieken niet weinig
bedroefde en ter nedersloeg. Ook had v. B. van de Cock
uit Rome een dringend schrijven ontvangen, om toch
niet langer te wachten, met zijn vicarisschap, althans
in de andere provinciën buiten Holland, te gaan uitoefe-
nen, al ware hij door de Staten niet erkend. Hoynck
in zijne bezorgdheid voor de Missie kwam zelf op nieuw
uit Mechelen naar Utrecht, om gezamenlijk met den Vi-
caris te beraadslagen hoe het nu aan te leggen. Hoe goed
v. D. voor het oogenblik ook stond met de Regering,
was het toch dringend noodig de hoogst mogelijke voor-
zigtigheid aan te wenden, ten einde niemand eenigen
aanstoot, of den vijanden aanleiding tot nieuwe klagten
18 -
en beschuldigingen te geven. Ook had de Cock en niet
minder de Internuntius op de uiterste voorzigtigheid aan-
gedrongen. Men besloot dan eene vergadering te beleggen
van de Aartspriesters en daarin de noodige maatregelen
met gemeenschappelijk overleg te beramen; zooals ook
de Cock had aangeraden. De Aartspriesters, zoo werd
voorloopig tusschen v. Bijlevelt en Hoynck besloten , moes-
ten denzelfden werkkring behouden dien ze tot dusverre
gehad hadden. Zij zouden den Vicaris met hunnen raad
ter zijde staan en zijne voorschriften en orders zoo ge-
heim en voorzigtig mogelijk ten uitvoer brengen; ook
zou de Vicaris niets bij schrifte uitvaardigen ten einde
geen stof te geven tot eenige aanklagt. Het geestelijk
bestuur van de provincie Holland had het meeste bezwaar.
Eene eerste behoefte was, voor Zuid-Holland een nieuwen
Aartspriester aan te stellen ter vervanging van v. Bijlevelt
zelven, die vóór zijne verbanning deze betrekking be»
kleedde. Dan dit was in de gegevene omstandigheden een
gevaarlijke post. Hoe toch zoude zulk een Aartspriester
met den Vicaris kunnen handelen, zonder het gevaar te
beloopen van zich het misnoegen, zoo niet iets ergers van
de zijde der Regering op den hals te halen; en hoe de
admissie te krijgen van de Staten? Hoynck raadpleegde
daarover v. d, Dussen (die in de correspondentiën van
die dagen voorzigtigheidshalve meermalen de Pijpenman
wordt genoemd; — men zal zich herinneren dat hij Pensio-
naris was van Gouda). Deze zag er geene zwarigheid in
dat v. B, een Aartspriester benoemde zonder voorkennis
of admissie van de Staten. Nergens toch verboden de
plakkaten de betrekking van Aartspriester aan te nemen
of uit te oefenen, zooals men dan ook nooit daartoe ver-
gunning bij de Regering had aangevraagd. Daarover ge-
rustgesteld benoemde v. B. den pastoor van Stompwijk,
met name FLORENTIUS CAROLUS VAN BEAUMONT tot Aarts-
14
priester van Zuid-Holland, die zich na eenige bedenkin-
gen de benoeming liet welgevallen, en daarvan ten over-
vloede kennis gaf aan den Heer van Stompwijk, tevens
lid van de Staten, welke bijzonder genoegen nam in de
benoeming van v. Beaumont en hem met alle welwillend-
heid ontving. Om de strafbedreiging te ontgaan van het
plakkaat van 17 August. 1702 (zie bladz. 162, Deel I)
tegen al degenen uitgesproken die iemand als Vicaris
zouden erkennen, welke niet door gecommitteerde Ra-
den geadmitteerd was, achtte- men het noodig aan de
Aartspriesters van Holland uitgebreider volmagten te
. geven, opdat zij zich niet ieder oogenblik tot den Vicaris
zouden behoeven ter wenden. De Litterae patentes van de -
ganstelling van v, Beaumont tot Aartspriester van Zuid-
Holland met zijne volmagten zou men van den Internun-
tius verzoeken, opdat bij mogelijke vermoedens of onder-
zoek nimmer eenig bewijs zou kunnen gevonden worden
van erkenning van v. Bijlevelt als Apostolisch Vicaris.
Al die maatregelen waren noodzakelijk, vermits er voor-
eerst geen kans bestond om admissie of erkenning van
v. B. als Apostolisch Vicaris te erlangen; en zulks te
minder wijl de Jarisenisten alles in het werk stelden om
Cornelius Steenhoven, den opvolger van v. Heussen te
Leiden, erkend te krijgen als Vicaris van het Kapittel van
Utrecht; hetgeen hun echter niet ligt zou gelukken, wan- _
peer maar de Katholieken van hunnen kant tevreden bleven
met den status quo en alles zoo stil en voorzigtig moge-
lijk, zij 'tdan ook met oogluiking der Regering, behandelden,
Den 18 Julij 1719 had de vergadering der Aartspriesters
plaats ten huize van den Vicaris te Utrecht. Hoynck had
zich ook daar heen begeven met den nieuwbenoemden
Aartspriester van Zuid-Holland en vond daar tegenwoordig
Martinus van Hees ; Aartspriester van Utrecht, Petrus
van Beest, aartspriester van Gelderland en Joannes Ophuys
15
Aartspriester van Salland, — De andere Aartspriesters schij-
nen verhinderd te zijn geweest de vergadering bij te wo-
nen. Allen waren met den besten geest en den meesten
ijver bezield, om door doeltreffende maatregelen in de
groote en dringende behoefte der Missie te voorzien, Onder :
anderen werden daar regels of instructies voor de aarts-
‚priesters vastgesteld, vooral betreffende de begeving van
pastoriën en gedragsregels voor de geestelijken, welke
schoone en doelmatige bepalingen we hebben gemeend
hierachter als Bijlage VII letterlijk zoo als we die in het
archief van Hoynck gevonden hebben, te moeten mede-
deelen, ten blijke vande zorg en den ijver waarmede de
kerkelijke overheid in die moeijelijke tijden de gewigtige
belangen der Kerk in ons vaderland behartigde.
Nog werd op die vergadering een belangrijk punt be-
handeld, namelijk de katechismus, die bij de christelijke
leering moest gebruikt worden. Door verloop van tijd.
waren, vooral ten gevolge van de jansenistische scheuring ,
allerlei verschillende katechismussen in gebruik gekomen,
tot niet weinig nadeel van het godsdienstig onderfigt.
Allen waren dan ook eenparig van gevoelen dat de Vi-
caris een algemeenen katechismus behoorde voor te schrij-
ven en wel den Mechelschen. Deze echter achtte het raad-
zamer eerst die zaak te Rome voor te stellen, ten einde
dan na beslissing van Rome met meer gezag te kunnen
handelen. Gaarne zouden we hier laten volgen wat Rome
heeft beslist, en al wat we verder over dit belangrijk
punt in onze bronnen gevonden hebben. Doch dit zoude
ons te ver leiden; we stellen ons daarom voor later in
een afzonderlijk opstel, op die zaak terug te komen, om
dan meer uitvoerig mede te deelen wat we in onze ar-
chieven en uit andere bronnen hebben kunnen opsporen
omtrent het gebruik van den katechismus op de Holland-
sche Missie,
7 16
Den 17 Augustus 1719 gaf de Vicaris aan de Propa-
ganda te Rome kennis van al het gebeurde en hoe hij nu
gelukkig te Utrecht zijn verblijf had kunnen vestigen
en zijn vicarisschap begonnen was uit te oefenen, voor
zoover hem in de gegevene omstandigheden mogelijk was;
verder gaf hij verslag van de gehoudene vergadering met
de Aartspriesters en van hetgeen daar besloten was. Ook
gaf hij daarbij den wensch te kennen, dat voor zoo ver de
provincie Holland betrof , waar zijn banvonnis hem ver-
hinderde regtstreeks het geestelijk bestuur te voeren, de
Internuntius hem in dat bestuur mogt blijven bijstaan,
vooral in het afgeven van de Litterae patentes bij benoe-
mingen en andere dergelijke zaken, die hij zelf zonder
gevaar niet kon verrigten. Men moet dit laatste echter zóó
verstaan, gelijk uit andere stukken blijkt, dat de Inter-
untius de noodige jurisdictie en pastorele faculteiten gaf
aan diegenen welke‘hem daartoe door den Vicaris waren
aangewezen.
Den 21 Sept. daaraanvolgende schreef de Internuntius
aan den Vicaris dat, naar hem uit Rome berigt was,
de Paus er groot genoegen in nam dat de Internuntius
den Vicaris in al die zaken ter hulpe zou zijn, welke deze
niet veilig genoeg kon behandelen: Het was daarom ook,
dat de Paus de faculteiten van den Internuntius voor de
Hollandsche Missie op nieuw verlengd had. Gaarne be-
tuigde deze zich bereid het gezag van den Vicaris te
steunen en hem waar het noodig was te helpen, mits hij
dan ook op de hoogte van de zaken werd gehouden; hij zou
wederkeerig den Vicaris van alles kennis geven wat hij wist
en deed. Zoo ging alles in de beste orde en eensgzindheid;
men was algemeen verheugd en hoogst tevreden over het
bestuur van v. Bijlevelt, die ook inderdaad met voorbeelde-
loozen ijver , overal waar hij maar kon, priesters en leeken
in het katholiek geloof versterkte en tot vurige pligtbe-
17
trachting aanspoorde, en ‘zulks met het beste gevolg:
't was alsof de Missie een ander aanschijn kreeg. De ver-
schillende gemeenten reisde hij af, overal zelf het woord
Gods verkondigende. Hij had ongelukkig een groot gebrek
aan priesters. Ds hevige hitte van den zomer in 1719 had vele -
geestelijken ziek gemaakt en zelfs doen bezwijken, waarom
hij zich genoodzaakt zag van verschillende Bisdommen
eenige priesters te verzoeken. |
Onder de regulieren waren er sommigen die, uit het
verlengen der faculteiten van den Internuntius, meenden
dat van dezen , nog even als vroeger het geheele bestuur
der Missie uitging , zoodat zij er bezwaar in zagen het gezag
van den Vicaris te erkennen. De Internuntius, aan wien
v. B. zich daarover beklaagd had, beloofde hem hen beter
te zullen inlichten en te doen begrijpen dat zijne faculteiten
alleen verlengd waren, om moeijelijkheden te voorkomen,
die vooral in de provincie Holland te vreezen waren, maar
daaruit volstrekt niet volgde , dat men zich onttrekken mogt
aan het gezag van den Apostolischen Vicaris „door den
H. Stoel aangesteld. Pater Glabais provinciaal der Francis-
canen, pastoor van de Breedstraats of S. Antonius-kerk te
Amsterdam, verdedigde zich bij de Propaganda daarover met
te zeggen, dat hij en zijne onderhoorige paters den Vicaris
als zoodanig erkenden en gehoorzaamden , uitgenomen even-
wel in de provincie Holland , en zulks om den Vicaris zelven
en hunne ordebroeders niet in gevaar te brengen wegens de
bestaande plakkaten. Overigens verklaarde hij zich volko-
men bereid ook in Holland het gezag van den Vicaris te erken-
nen zoodra zulks zonder gevaar kon geschieden. Te Rome
echter vorderde men eene volledige erkenning van den
Vicaris; want de provinciaal kreeg weldra ten antwoord
van de Propaganda, dat alle faculteiten die hij van den
Internuntius ontvangen had ongeldig waren zoo hij ze niet
door den Vicaris liet viseren en erkennen „Cum omni-
Bijdragen Gesch. Bisd. v. Haarlem. IIe Deel. 2
18
„moda submissione eidem Vicario” Uit het verslag over de
Missie, in Julij 1720 door den Vicaris naar Rome opge-
zonden, blijkt, dat de regulieren van toen af zich trouw aan
de lastgeving van Rome onderworpen hebben !).
Den 14 September 1719 ontving de Vicaris een schrij-
ven van 's Pausen secretaris Kardinaal Paoluzzi, waarin
deze hem zijne groote vreugde betuigt, dat hij nu zijn
vicarisschap reeds kon uitoefenen; hij vermaant hem tot
ijver , maar vooral tot gróote voorzigtigheid ; ook moet hij
den Baron van Renswoude en al degenen die hem geholpen
hebben om in Utrecht te komen erkentelijk blijven. Te Rome
zou men de groote diensten, welke die mannen aan de
Missie van Holland bewezen hebben nimmer vergeten.
Doch naauwelijks mogten de Katholieken een weinig
verademen onder het geestelijk bestuur van hunnen ijve-
rigen Apostelischen Vicaris , en begon de betrekkelijke rust
die zij genoten, en de meermalen gebleken welwillend-
heid en verdraagzaamheid der Regering hun zelfs -hoop
te geven dat met der tijd alligt het banvonnis van den
Vicaris zou worden opgeheven, ja misschien nog wel eens
admissie voor hem verkregen zou worden tot uitoefening
van zijn vicarisschap; — of zie... daar breekt op nieuw
over de ongelukkige Missie eene storm los, die niet slechts
al die blijde vooruitzigten verijdelde; maar haar zelfs
eensklaps tot de tijden der vroegere bittere vervolging
dreigde terug te brengen. De aanleidende oorzaken daar-
van kwamen ditmaal uit het buitenland. Zoo getrouw
mogelijk gaan we hier mededeelen, wat we daaromtrent
in onze archieven gevonden hebben.
1) „Quod Eminentiae vestrae statuere diynatae sunt, circa Praefectos
Religiosorum ut me tamquam Vicarium Aplm. agnoscerent; et eorum fa-
cultates viderem, et exciperem, hoc modo fecerunt et eorum facultates eo
quo Ils Dns Internuntius Bruxellensis modo solitus erat excipere, excepi.
Confido hoc fore de beneplacito Purpuratorum."
19
Twee ongelukkig te zamen loopende feiten wekten het
fanatisme op van de vijanden der Katholieken en bragten
onze Missie in den allerhagchelijksten toestand.
In September van het jaar 1719 kwam een zeker calvi-
nistisch predikant uit Weert *), een gehucht in Westphalen
tusschen Anholt en Bockholt gelegen, bij den regerenden
_ burgemeester van Zutphen, die zijn bloedverwant was,
zich bitter beklagend, dat hij om des geloofs wille door de
katholieke Regering uit het land gezet en verbannen was.
Hij deed het voorkomen alsof er in het Munsterland eene
hevige vervolging woedde tegen de Calvinisten; en door
zijn weeklagen over de harde verdrukking en mishan-
delingen welke deze van de Katholieken aldaar te verdu-
ren hadden, wist hij de Regering van Zutphen zoo op te
winden en in woede te ontsteken dat zij, zonder eenig
onderzoek naar de zaak te doen, terstond besloot weer-
wraak te nemen op de Katholieken van haar district,
Geregtsdienaars met krijgslieden begonnen, op last van
de Regering, des morgens onder de H. Diensten de ker-
ken op het platte land te overrompelen.
„Met veel gevoelen’ zoo schreef v. B. den 28 October
1719 aan C. Hoynck „moet ik UEd. bekent maecken de
vervolging of reprisallie dewelke in twee provincien
werkstellig gemaeckt wordt. Op den 16" van deze maend
(een Zondag) hebben die van het quarter van Zut-
phen een algemeyne storinge ten platten lande gedaen,
. edoch geen priester of volck oft kerckgoed medegenomen,
maer alleen de naemen opgeschreven van die te kercken
waeren; seggende den Stadhouder van Zutphen geassis-
teert door schout Handschrijver en 14 soldaten met ba-
jonnetten op de snaphaenen, dat se soude besorgen dat
de harde proceduren van Munster omtrent de gerefor-
MEDIE CK
1) Ook wel Weerd, Weerth, Waert enz. genaamd,
20
meerde van ’t vlek Weerd tusschen Aenholt en Boeckholt, -
't welck over ettelycke jaeren de vorst van Munster heeft
gekocht en daer nu door hem den predikant is weggejaegt,
welke predikant is de neef van den regerend Burgemees-
ter van Zutphen, — worden gestremt , ofte dat se anders
verbieden te kercken op pene van 600 guld. voor de
priester, 800 voor 't huis en 50 gl..voor ider persoon die
daer gevonden wort. Maar soo se dit te weeg brengen,
sullen se alle mogen kercken als vooren: dit selve is oc
belast aen de priesters van Salland, maer daer is geen
stooringe gedaen. Den pater Minnebroeder op het huis te
Midlaer wiert gestoort naer de consecratie en had de tijd
niet om de geconsacreerde Hostiën te verbergen of te
nuttigen, maer den heer Stadhouder gebood dat den pa-
ter die op syn gemack soude nutten en wilde niet, dat
iemand van de syne daeromtrent soude komen en ginck
selver met groote eerbiedigheyd uyt de kerck". |
Al de priesters van Salland waren tegen den 18" Oc-
tober gedagvaard om voor den Drost graaf van Hechte-
ren te verschijnen. Hetzelfde verwachtte men in Zwol en
de gansche provincie Overijssel. In dien benarden toestand
namen de geestelijken hunne toevlugt tot den Vicaris, en
deze besloot de zaak te Munster zelf te doen onderzoe-
ken. Hij koos daartoe den pastoor van Groenlo, zekeren
Otto van Munster, een bekwaam en welsprekend man,
bij de Munstersche regering bekend en goed gezien. Ook
voegde hij hem den Aartspriester van Salland toe Joannes
Ophuys, die pastoor was van Zwol. Die beiden zond v. B.
met de noodige instructiën naar Munster om daar de zaak
te onderzoeken en den toestand waarin de Katholieken van
Holland zich ten gevolge van het gebeurde met den cal-
vinistischen predikant bevonden, bloot te leggen; en nu
vernamen zij al spoedig"dat de zaak geheel anders gescha-
‚pen stond dan de predikant die hier had overgebragt, en
21
het eigenlijk niets anders was dan grove misleiding en
bedrog. De Geheimraad van Munster Smising gaf aan de
- deputatie een officieel schrijven mede voor den President
der Staten van Overijssel , gedagteekend van den 6" Novem-
ber 1719, van den volgenden inhoud:
„Wy hebben den heer President en de Hooghloffelyke
Magisstraatspersoonen wegens vrindlyke en naebuerlyke
vertrouwen, niet kunnen verbergen, op wat manier ons
van die, in de provincie van Overrissel sig bevindende
catholyke, op het demoedigst is voorgebraght, hoe dat
haer is aangeseyd en bevoolen , op de gans onwaere en
ongegronde klaghten en beswaernissen des gereformeerde
predicants uit Weert voor hem en uyt naem van syne
adherenten op de laeste vergadering der Staten van die
Provincie voorgebraght, dat sy moesten te wegh brengen,
en het so dirigeeren dat de laest begonne harde proce-
duer tegens gemelde predicant en de andere ingesetenen
van Weerd wird gestaekt en dat de afgepeinde goederen -
wirden gerestitueert, en het Religionis exertium onge-
turbeert fry en ongekrenckt wird gelaeten , of dat sy tegens
de catholyke per modum represaliorum te vervaaren soude
genoodsaekt syn. Naerdemael ons nue dese klaghten gans
onverwaght en vreembt sijn voorgekomen, te meer daer wij
weten dat den Heer Praesident niet onbewust is dat men
aen de Munsterse kandt met de Heeren Generaele en Pro-
vinciale Staaten der Vereenigde Nederlanden van een ge-
ruymen tijd heen, een bestandige en vertroude vrind-
schap en naeburige correspondentie en verstandt te hou-
den heeft getraght, en haere religions vrinden niet de
geringste oorsaeck heeft gegeven sig over enige haer toe-
gevoeghde ongelyken te kunnen beswaeren; darum kun-
nen wy lightelyck denken dat die saeck door den voor-
noemden predicant met vele en groote vermenghde leugens
heel anders als si inderdaet is, op de laeste vergadering
22
aan de Heeren Staaten is voorgesteldt. Daerom dan heb-
ben wy genoodsaekt te syn geaght, den Heer Praesident
en de gemelde Heeren van de Magisstraat de eygendlyke
en waeraghtige oorsaetk uyt het ingeslootene speciefacti *),
te verstaan te geven, op dat sy, en de overige heeren
Staeten daer uyt onpartys kunnen sien, dat die executie,
welke tegens meergemelde predicant en syne adhaerenten
van reghswegen, tot maintenering van de over en lands-
heerlyken respect en autoriteyd, als ongehoorsame en we-
derspannige onderdaenen nootsakelyck heeft moeten ge-
‘schieden; en niet tot verhindering des exercitii der ge-
reformeerde Religion, maar veel meer tot herstelling van
de door haer eyge predicant selfs seer argerlyck naer
synen welgevallen naegelaetene godsdienst, door de ad.
ministrering der heylsaeme justitie, en bestraffing eener
onlybaere en al te groote ongehoorsaemhyd. En wyl wy
niet en tweyfelen, of de heeren Regenten sullen dierge-
lyke ongehoorsaemhyd haren onderdaenen tegen haere
reghtmatige landsoverigheyd, en naeburige en verbondene
Ryckvoorsten gans niet voor goet houden, maar nogh
meer strafbaer houden; so binnen wy gans versekert, en
hebben tot de loflijke regering het vaste vrind- en na-
burige vertrouwen, dat sy niet alleen op des predicants
" onwaar aanbrengen geen verdere reflexie sullen neemen,
maar hem oock van haer naar syne hem aenvertrouwde
gemeente, waervan hy sig (als ons met ongenught is
beright) een geruyme tyd strafbaar heeft geabsenteert,
ondertusschen sine gemeente niet sonder groot scandael
gans geen godsdinst laeten houden, naer 't Weert tot be-
hoorlyke naekominge van syn ambt en schuldighhyd ver-
weysen, en voor de rest de catholyke ingesetene in haere
1) Aldus letterlijk in de voor ons liggende copie. Hiermede zal bedoeld
zijn een relaas van 'tgeen werkelijk ter zake van den predikant was voor-
gevallen. Tot ons leedwezen hebben we dat stuk zelf niet gevonden,
23
‚landen daer over niet verder moeyelyck fallen, maer haer
het tot nu toe toegestane exercitium Religionis vry en
onverhindert bliven toestaen. Hetwelke wy alsdan tegen
syn Doorlugtighyd onsen genadigsten Heer en Vorst niet
sullen mankeeren te roemen, en tot bewysing van alle
aengenaeme dienstbaerhyd altyd besorght syn."
De brief was onderteekend: „Dienstbereydwilligsten
. Hooghforstelyken ter hooghstift Munstersche regering ge-
ordonneerde GeheymsRaet SmrsiNG Vice Dominus.”
Uit dit officieel schrijven blijkt duidelijk; dat de Rege-
ring zich door een bedrieger had laten misleiden; en,
ligtvaardig genoeg, aan schandelijke lasteringen gehoor .
had gegeven. De brief van den Geheimraad bragt dan
ook de gemoederen eenigzins tot bedaren, en het verbod
van kerk te houden werd weldra ingetrokken. Toch wer-
den twee paters Franciscanen uit de-statiën van Elten en
Swilbroek, die echter reeds vroeger de ontevredenheid
der Staten beloopen hadden, — verbannen. De Internun-
tius Santini maakt in zijn brief van 4 December 1719
aan den Vicaris de opmerking, dat alleen de reguliere
pastoors en niet de saeculiere door de Regering bemoei-
jelijkt werden, waaruit hij besluit dat er iets anders ach-
ter moest schuilen dan het gebeurde van Weert. Intus-
schen zoude die zaak na de ontvangene toelichtingen en
bescheiden vrij wel geschikt zijn en geene verdere onaan:
gename gevolgen voor de Katholieken gehad hebben, ware
het niet dat juist ter zelfder tijd eene andere gebeurtenis de
Protestanten hier te lande in het harnas gejaagd en nu door
den nootlottigen zamenloop met de Weertsche zaak eene
bittere vervolging tegen de Katholieken hadde ‘uitgelokt.
De Keurvorst vam de Neder-Paltz, steunende op zijn
goed regt, had, ingevolge de Rijswijksche en Badensche
vredestractaten, eene zekere kerk te Heidelberg, genaamd
de H. Geest-kerk, die in het bezit was van de Gerefor-
24 .
meerden aldaar, aan dezen ontnomen en den Katholieken
teruggegeven. Of hij nog meer tegen de Gereformeerden
gedaan had, kunnen we in onze archieven niet met zeker-
heid vinden. Wel is waar werd in de ‘Amsterdamsche
Courant van 2 December 1719 (door v. B. aan Hoynck
toegezonden en daardoor met zijne brieven tot ons geko-
men), uit Darmstad van den 26 November geschreven ,
dat de „pointen van beswaarnissen die de Keurvorst en
zijne Ministers zijn voorgedragen, meer als 100 in getale
zijn"; maar, wat men van zulke berigten kan gelooven ,
ondervinden we nog dagelijks in de antikatholieke pers.
Ook wordt nog in diezelfde courant gesproken van, een
maatregel dien de Keurvorst genomen had ten aanzien van
den katechismus der Gereformeerden, zoodat bij hem werd
aangedrongen op ,restitutie van de bewuste catechismus en
kerk.” Wagenaar in zijne Vaderlandsche Historie, XIII° deel
LXX* boek, pag. 230 zegt: dat de Heidelbergsche cate-
chismus daar verboden en. ,opgehaald" werd. ,Ook wer-
den", zoo gaat die geschiedschrijver voort, ,den Hervormden
te Heidelberg twee kerken en de inkomsten van verschei- -
den' andere afgenomen. Men gaf den Katholieken het be-
wind over de aalmoesen der Hervormden, welken men
daarenboven noodzaakte te draagen tot de kosten der
Roomsche kerkplegtigheden, en welken men verboodt te
werken of hunne winkels te openen op de Heilige da-
gen." In hoeverre Wagenaar hier al of niet betrouwbare
bronnen heeft geraadpleegd kunnen we niet beoordeelen,
maar een sterk vermoeden dat hij alligt de toenmalige
hatelijke, minstens overdrevene berigten zal gevolgd zijn,
dringt zich bij ons op, wanneer wij zien dat hij, over de
zaak van Weert sprekende, alles wat de bovengemelde
predikant over de zoogenaamde vervolging in het Muns-
tersche had durven lasteren, eenvoudig als uitgemaakte
waarheid mededeelt, zonder iets te melden van de zege-
25
vierende wederlegging dier lasteringen door de officieele
‘bescheiden der Munstersche Regering zelve. — Intusschen,
wat er van al die grieven tegen den Keurvorst van de
Neder-Paltz ook moge geweest zijn, het gerucht van
eene vervolging aldaar tegen de Hervormden bragt hier
te lande eene ontzettende opschudding te weeg, en ont-
stak de Protestanten in hevige woede tegen de Katholie-
ken. In zijn brief van 11 October 1719 schreef de Vicaris
uit Utrecht: „De vervolging van de Palts maeckt hier
veel ombrage, want in de Staete vergadering van Utrecht
is al op het tapijd gebracht ofte men alle de paepse kerc-
ken ten platten lande niet soude doen afbreeken tot re-
prisallie. Verdagan en Meyndershagen dringen daar sterck
op. Ik heb met eenige heeren over die saeken gesprooken
en verkregen opschortinge van deselve resolutie”. Intus-
schen werden de gemoederen al meer en meer opgehitst ;
waartoe het meeste bijdroegen de vijandige bladen, die
niet ophielden dag aan dag over de vervolging der Pro-
testanten in de keurvorstendommen van de Paltz, Maints
en andere katholieke streken van Duitschland te schrij-
ven en door hunne leugens het volk en de Regering tot
bloedige weerwraak tegen de Katholieken aan te zetten ;
ook bleven natuurlijk predikanten niet in gebreke het
fanatisme der hunnen op te wekken en aan te vuren. In
de hier boven reeds aangehaalde courant lezen we onder
anderen: „Men kan geene andere reeden daervan (van
de zoogenaamde vervolgingen in de Paltz enz.) begrijpen,
alsdat de Jesuiten, en bijzonder de pater Standacker zijn
(des keurvorsten) biegtvader Zijne Keurvorst Doorl. den
geest van vervolging hebben ingeblazen,” Het was alzoo
weder hoofdzakelijk op de Jesuieten gemunt. In Gelderland
werd hun dan ook aangezegd dat ze moesten vertrekken.
In overleg met hun overste stelde de Vicaris wereldlijke
priesters aan in de statién die zij bedienden ; doch slechts
26
bij wijze van voorloopigen maatregel en onder belofte van
die statiën hun terstond terug te geven, zoodra ze weder
mogten toegelaten worden, hetgeen hij wel vermoedde dat
spoedig zoude gebeuren, en waartoe hij van zijnen kant
al het mogelijke in 't werk zou stellen. Toch bleven vele
paters Jesuieten heimelijk in hunne statiën terwijl de we-
reldlijke geestelijken de openbare godsdienstoefeningen
voor hen verrigtten. In’de vergadering der Staten van
Holland werd reeds gesproken van al de regulieren uit
Holland te verbannen; doch dit ging gelukkig niet door
wegens den tegenstand der steden Amsterdam, Rotterdam
en Gouda. Ook in andere protestantsche landen liet men
zich aan de zaak van de Paltz gelegen liggen. Zoo had
de koning van Pruissen (volgens een berigt van den 23
November 1719 uit Kassel, voorkomende in boven aan-
gehaalde courant) een besluit uitgevaardigd dat al de
Roomsche kerken gesloten en derzelver vaste goederen
in bêslag zouden genomen worden, indien de Keurvorst
van de Paltz niet binnen eene maand aan de klagten
der Gereformeerden gevolg gaf. Engeland en andere
protestantsche Mogendheden zonden zelfs gezanten tot den
Keurvorst om vertoogen bij hem in te dienen. Hier te
lande eischte men, onder allerlei bedreigingen, dat de
Katholieken de zoogenaamde vervolging in de Paltz ten
spoedigste zouden doen ophouden, en werd den geeste-
lijken opgelegd te bewerken dat de Keurvorst binnen zes
weken voldoening gaf aan zijne protestantsche onderdanen.
Wat vooral de Protestanten zoo in Duitschland als hier
' verbitterde was een gezegde van den gezant des Keur-
vorsten van Maintz, die insgelijks beschuldigd was van
hen te vervolgen. Op de klagt toch van eenige gezanten
van protestantsche Mogendheden, na het goed regt van
zijnen meester verdedigd te hebben, sprak hij ten slotte ,
zooals wij in de meer aangehaalde courant lezen; „Voor
21
„het overige deed zijne Keurvorstelijke genade zeggen
«te hoopen dat men geen gelegentheyd zoude willen gee-
,ven, om hooger hulpe te zoeken” Over welk antwoord,
zoo gaat het berigt voort, „de Gezanten der Evangelische
Potentaten stonden verzet, wijl deeze laetste uytdrukking
zeer na een dreygement ruykt." Zoo namen het vooral de
* Staten van Utrecht op, en, woedend over zulk eene be-
dreiging, schenen ze niets dan weerwraak tegen de Katho-
lieken te ademen, waartoe niet weinig bijdroeg het op-
stoken van de Engelsche en Pruissische gezanten en het
voortdurend geschrijf der vijandige pers.
De Vicaris verkeerde in grooten angst, en wist niet
beter te doen dan zijne toevlugt te nemen tot zijne vrien-
den de Baronnen van Renswoude, Kersbergen en andere
leden der Staten die hij van vroeger als meer gematigd
en regtvaardig jegens de Katholieken kende. Hij stelde
hun met allen nadruk voor oogen , hoe onzinnig het was
aan eenvoudige particulieren op te leggen de wet te
stellen aan een buitenlandschen Vorst, of anders zelven
te boeten. voor iets, waar zij geen part of deel aan gehad
hadden, en hoe onregtvaardig tevens, onschuldigen te
straffen voor hetgeen anderen misdaan hadden. Evenwel be-
loofde hijhun zelf aan den Keurvorst van de Paltz te schrij-
ven ; hetgeen hem ook de Burgemeester van Utrecht Quint,
die hem zeer genegen was, sterk had aangeraden. Het ge- -
lukte werkelijk genoemden vrienden van den Vicaris de
Vergadering der Staten door die beschouwingen en met die
belofte tot bedaren te brengen en de zaak te doen verdagen.
Juist toen de Vicaris zich nu bij schrifte tot den Keur-
vorst wilde wenden, vernam hij van die zijde dat de
Jansenisten hem daarin reeds vóór waren geweest, W. van
Dalenoort pastoor te 's Hage, lid van het zoogenaamd
Kapittel van Utrecht, van deze omstandigheden partij
willende trekken om zich met zijn Pseudokapittel als ver-
28
. tegenwoordigers van Holland's Katholieken voor te doen,
schreef den 24 November 1719 uit naam der Hollandsche
geestelijkheid aan den Keurvorst en schetste hem den
benaauwden toestand der Katholieken in Holland ; boven-
dien schreef hij aan 's Keurvorsten Geheimraad , met name
Beumer, vroeger onder den vorigen overledenen Keurvorst
diens gezant bij de Republiek van Holland en daardoor
met de Hollandsche Missie goed bekend. Deze nu, Dalen-
oort als een hevig Jansenist kennende, vertrouwde diens
schrijven niet en vroeg aan van Bijlevelt zijn ouden vriend
of D, bekeerd en nu als goed Katholiek te vertrouwen
was, dan wel of het een list was om een antwoord van
den Kedrvorst uit te lokken ep zich daarop te beroepen
als werden de Jansenisten. en hun Kapittel ook in het
buitenland als de ware Katholieken van Holland erkend.
De Vicaris onderrigtte nu Beumer omtrent den sluwen
toeleg van Dalenoort, altijd nog even hevig Jansenist als
vroeger, en verzocht dat de Keurvorst hem toch niet
mogt antwoorden. 't Behoeft niet gezegd dat Dalenoort's
brief onbeantwoord bleef en alzoo de gansche toeleg der
partij mislukte, Van zijnen kant nu schreef de Vicaris
over de ongelukkige zaak aan den Keurvorst, met dit
gevolg dat hij spoedig daarop een antwoord ontving , waarin
de geheele toedragt der zaak werd uiteengezet en de regts-
grond tevens aangetoond, waarop de Keurvorst de kerk
van den H, Geest te Heidelberg aan de Katholieken had
teruggegeven. Onmiddelijk deelde de Vicaris dat schrijven
mede aan de voornaamste leden der Staten van Utrecht.
De bondigheid en het afdoende der aangevoerde regts-
. gronden werden algemeen en openlijk erkend; zoodat
inderdaad de opgewondenheid daardoor merkelijk tot be-
daren kwam, Het is wel jammer dat dit belangrijk stuk
niet in onze archieven te vinden is; ongetwijfeld zoude
het ons veel licht in die gansche zaak gegeven hebben,
29
die blijkbaar door de vijanden der Katholieke Kerk met
behendigheid als eene schoone gelegenheid was aangegre-
pen om onder titel van represaille en wedervergelding
eene algemeene en bittere vervolging tegen de Katholieken
uit te lokken. Het eenige wat we van den kant-der be-
klaagden bezitten is een klein uittreksel uit een brief van
meergenoemden Geheimraad aan den Vicaris, waarin Beu-
mer aan dezen mededeelt wat de eerste kapellaan van den
Keurvorst hem gemeld had, te weten: dat de Keurvorst
een schriftelijk antwoord had gegeven op de verzoekschriften
der priesters die uit Hessen, Halberstadt, Minden en
Holland tot hem gezonden waren. De gemelde kapellaan
vertrouwt dan ook vastelijk , dat de afgezanten der Mo.
gendheden bereids aan hunne Principalen zullen medege-
deeld hebben wat ze gezien en gehoord hebben, tamelijk
dat ze misleid zijn geworden door de leugens en booze
lasteringen, en ze de zaak geheel anders hebben bevonden
dan ze van de protestantsche onderdanen des Keurvorsten
vernomen hadden; zoodat de priesters, nu huiswaarts te-
ruggekeerd , ongetwijfeld wel met vrede zullen- gelaten
worden, aangezien nu toch alles aan de afgezanten vol-
komen bekend is ').
Uit dit weinige kunnen we genoeg opmaken dat de
Keurvorst schandelijk was belasterd en de zoogenaamde
1) Het bedoelde uittreksel luidt in het Latijn aldus: „Ulterius mihi scri-
psit omnibus ex Hassia, Halberstadio, Mindena Hollandiaque ad nos emissis
sacerdotibus ad supplicas illorum in seriptis responsum a sereniesimo Dno
Electore datum, confidere se certo quod Dominoruro suorum ablegati jam
tum Principalibas suis nuntiaverint quae viderunt gudieruntve, scilicet mex-
dacits calumniisque pessimis subditorum nostrorum se delusos, rem longe
aliter ac ab iis acceperant se reperisse et indubie ad sua reversos sic paci-
fice habitaturos, cum omnia ablegatis manifestata sint."
Uit dit stuk vernemen we dat ook Hollandsche geestelijken tot den Keur-
vorst gezonden waren; eene omstaudigheid waarvan we overigens in onze
Archieven geene melding gemaakt vinden. |
30
vervolging wel voor een groot gedeelte een verdichtsel
was. Ook naar de andere provinciën zond de Vicaris af-
schriften van het ontvangen antwoórd uit de Paltz, het-
welk alom een goeden indruk te weeg bragt. De katho-
lieke gravin d'Athlone wist er aanstonds gebruik van te
maken om voor de twee: bovengemelde Paters Minder-
broeders in Gelderland, alsook voor de Jesuieten van
Arnhem, Doesburg en Zutphen twee maanden uitstel van
hunne verbanning te verkrijgen. Toch was daarom nog
volstrekt niet alle gevaar geweken. Immers de calvinis-
tische predikanten hadden het er op aangelegd om in de
Statenvergadering, die tegen den 6 December was be-
__paald, de zaak ter tafel te doen brengen. De Vicaris,
hiervan bij tijds verwittigd’, deed zijn uiterste best om zich
de hulp zijner vrienden in de Staten te verzekeren, waarbij
hem zeer te stade kwamen de gunstige tijdingen, die hij
toen juist van zijne Aartspriesters uit de verschillende
provinciën ontving. Uit Holland had hij vernomen dat de
Staten dier provincie nog niets besloten, maar alles tot
eene volgende vergadering verdaagd hadden; uit Zutphen
en Gelderland, dat niet alleen de wereldlijke, maar zelfs
de reguliere geestelijken in hunne statiën hersteld wa-
ren; uit Overijssel, dat de Katholieken aldaar de meest
gewenschte rust genoten; uit Vriesland en Groningen ,
dat de Staten dier provinciën van oordeel waren zich de
zaak niet te moeten aantrekken; uit Zeeland, dat ook
daar tot dusverre nog niets tegen de Katholieken was
gedaan. Deze gunstige berigten verzamelde de Vicaris
bijeen en stelde ze aan een lid van de Staten der provincie
Utrecht ter hand, terwijl hij er te gelijkertijd nog eens
met kracht op aandrong dat de Staten toch wel in over-
weging moesten nemen of de haat van enkele particulieren
die hen tot verdrukking en verdelging hunner Katholieke
onderdanen opstookten, meer mogt gelden dan het oordeel
31
en de voorzigtigheid van al de andere provinciën. Ze moes-
ten zich hunner eigene, over de gansche wereld geroemde
regtvaardigheid herinneren, in vorige jaren getoond , toen
zij het voorbeeld niet wilden navolgen van de provinciën,
waar toenmaals de Katholieken, op aanstoken der aanhan- -
gers van Codde, vervolgd werden. En wat toch , zoo vroeg
hij verder, hadden nu de Katholieken van Holland mis-
dreven? Wat hadden zij te verantwoorden voor besluiten
. en bevelen van een buitenlandschen prins, die ze even-
min konden beletten als ze er aan konden medewerken?
Was het een misdaad priester te wezen, welnu dan moest
men al de priesters reeds voor lang verbannen hebben;
hadden daarentegen de katholieke geestelijken zich de
bescherming der Regering waardig gemaakt , waarom moes- -
ten ze dan nu verbannen en daarmede als genoodzaakt
worden de vroeger van de Staten ontvangene weldaden
te vergeten en wel zooveel te gereeder naar mate ze nu
op meer onbillijke wijze er van beroofd werden? Wilden
de Staten dan alle Katholieken verbannen, of meenden
ze dat de Katholieken hier in 'tland zouden kunnen of
zelfs willen blijven zonder priesters? Zij mogten wel eens
ernstig aan de belangen der Republiek en in ’t bijzonder
aan die van hunne eigene stad Utrecht denken en hunne
vroegere regtvaardigheid en gematigdheid niet vergeten.
Deze en dergelijke beschouwingen bragt de Vicaris het
gemeld lid van de Staten onder het oog, die daarmede
in de Vergadering kwam en ze krachtig uiteenzette,
De Staten van Utrecht nu bestonden, volgens het ver-
slag van Hoynck, waarover zoo aanstonds, uit drie dee-
len of partijen, namelijk: de Geestelijkheid, de Ridder-
schap en de Gedelegeerden van vijf steden ") De twee
Dm
1) Die steden waren, volgens M* J. van Lenvep in zijn vroeger reede
door ons aangehaald werkje Ons rijk in eroegere tijdperken: Utrecht, Amers-
foort, Rheenen, Wijk en Montfoort.
92
eerste, de Geestelijkheid en de Ridderschap waren uiterst
vijandig gezind tegen de Katholieken. In de Vergadering
stelden zij voor dat al de regulieren moesten verbannen
worden, indien niet binnen zes weken aan de klagten der
Calvinisten in de Paltz gevolg werd gegeven. Hevig werd
daarover getwist; doch de gedeputeerden der stad Utrecht
wisten het toch daarheen te leiden dat het voorstel ver-
daagd wierd. 't Was vooral het belang van het gemeene-
best zelf en de rust van den Staat, en in het bijzonder
van hunne provincie en stad Utrecht, dat zij deden
gelden. Men begon allengskens weder hoop te krijgen
dat de zask wel zou gesust worden en de storm van
lieverlede zoude bedaren, toen op het onverwachts een
brief van drie gedeputeerden uit de provincie Utrecht bij
de Staten-Generàal, die toen te 's Hage vergaderd waren,
den 19 December aan de Staten van Utrecht deed weten
dat Utrecht en al de andere provincién strenge maatre-
gelen moesten nemen tegen de Katholieken naar het voor-
beeld van Holland, om den Keurvorst van de Paltz zijne
handelwijze tegen de Protestanten te vergelden; dat de
provincie Holland een begin zou maken met de Jesuieten,
vervolgens de andere regulieren: zou verbannen en ten
laatste ook de wereldlijke geestelijken, indien de Keur-
vorst geen gehoor gaf aan de eischen der Protestanten. Dit
sloeg op nieuw den Katholieken vrees en angst om het
hart, — doch het bleef nog eenigen tijd bij die bedreiging.
Zóó stond de zaak toen de Kardinaal d'Alsace Aartse
bisschop van Mechelen, om te voldoen aan het verlangen
van den Provicaris de Cock, een uitvoerig verslag, door
Hoynek opgesteld, naar Rome zond, waarin de geheele
loop dier ongelukkige geschiedenis tot op den 18 Januarij
1720 omstandig wordt beschreven. Om het belangrijke
van den inhoud, waaruit wij veel van het bovenstaande
geput hebben, deelen wij dat verslag hierachter als Bij-
lage VIII in zijn geheel mede.
83
Niettegenstaande gemelde aanschrijving van de Staten
generaal, besloten de Staten van Utrecht in hunne ver-
gadering van 10. Januarij niets tegen de Katholieken te
doen voor en aleer Holland eerst daarmede begon. Zoo.
bleven dan de Katholieken altijd nog tusschen hoop en
vrees voortleven. Den 18 Januarij schreef de Vicaris :
„Tot nog toe syn hier de Catholijcke ongemoeijt, maer de
generaeliteyd heeft begonnen een resolutie te nemen om
de kercke onder haer ressoort tesluyten." Helaas het duurde
niet lang of aan de weinige hoop die men op een rustigen
afloop had, werd op eens de bodem ingeslagen. De eer-
ste noodlottige slag kwam op den Vicaris zelven neder.
De Fiscaal van Holland schreef aan dien van Utrecht dat
v, B. niet langer in Utrecht mogt toegelaten worden,
volgens de tusschen de Provinciën bestaande overeenkomst
ten aanzien van hen die uit ééne Provincie verbannen
waren. Op Aschwoensdag den 14 Februarij 1720 werd
den Vicaris van wege de Burgemeesters van Utrecht deze
harde beschikking bekend gemaakt; maar laten we van
hem zelven het verhaal van die gebeurtenis vernemen. In
zijnen brief van 16 Febr., toen hij reeds naar Arnhem de
wijk genomen en daar bij zekeren Moeljaart zijn vriend
verblijf genomen had, schreef hij aan Hoynck het volgende :
„Het quade nieuws sal U A. bekent sijn gemaekt door
uwe Heer Broeder” (De Advokaat Hoynck was toen juist
te Utrecht en had terstond kennis van het gebeurde aan
zijn broeder den Secretaris Hoynck gegeven) ,” heb nu de
eer van U A. bekent te maken dat ik tot Arnhem ten
huyse van de Heer Moeljaert ben geariveert in tamelycke
gesondhyd en sal aldaer U A. schrijvens af wachten.
Ondertusschen is de saeck soo voorgevallen dat de Heer
Secretaris van de stad op Woensdag als ik de heylige
assche aan UEd. H' Broeder en mijn familie hadde uyt-
gereyckt , mij van wegens de Heeren Borgemeesteren quam
Bijdragen Gesch, Bisd, v, Haarlem. II* Deele à
94
seggen dat den fiscael van Holland -hadde geschreven een
brief aen den fiscael van Utrecht dat ik mij tot Utrecht
was ophoudende, meteen overstierende de sententie die
tegen mij was uytgesprooken, en dat volgens de conventie
_ik aldaer niet mocht sijn, sonder die conventie te breken ;
de Heeren Borgemeesteren hem seer hadde gelast aen
mij te seggen dat se niet in staet waren om te weder-
staen die van Holland en dat ik uyt dit wel konde af-
meten wat mij nue te doen stond. Dit seyde dien Heer
met veel beleefthijd en ik bedanckte hem voor de bood-
schap ende Heeren Borgemeesteren voor haer civilitijt :
hierop ben ik gegaen bij de Heer van Kersbergen, die
mij seyde dat dien brief den Utrechtsche fiscael in den
Staet was overgegeven en de Heer Borgemeester Nelle-
steyn die had overgenomen om die aen de gecommitteer-
den van de stad over te geven en haer goedduncken daer
op te hooren '), "t welk is geschiet en uytgevallen als de
Heer Secretaris mij heeft bekent gemaeckt. Ik vroeg aan
de Heer van Kersbergen wat de reden hier van was, of
het oc was om de Jansenisten, gaf mij tot antwoord:
neen; maer om de saeken van de Palts, of ’toc was dat
ik iets misdaen mochte hebben; antwoorde, in 't minste
niet, maer om de Palts; van U wort begonnen, en alle
de. Jesuiten en monniken moeten er uyt, lk insteerde en
seyde, het kan niet anders sijn (gelyck ik oc vastelyck
geloof) of de Jansenisten speelen der onder: antwoorde,
soolang de Jansenisten en gijlieden de Misse houd, sijt
1) Deze voor ons eenigzins duistere zinsnede is duidelijker in de Latiju-
sche ‘vertaling, welke Hoynck van dien brief gemaakt heeft, om hem aan
Rome te kunnen: mededeelen. „His peractis, laidt het daar, adivi Dm van
Kersbergen, qui mihi declaravit dictam fiscalis Hollandici episolam ab,
Ultrajectensi fiscali oblatam fuisse Ordinibus jam congregatis, qui Ordines
deputarant Dm consulem Nellesteyn ut super ejus contento Magistratus
Ultrajectini sententiam exquireret."
Met de woorden in de.Slaet , bedoelt v‚ B. ‘alzoo in de Statenvergadering.
AU
85
gijl. afgodendienaers en daerom sal men den een niet meer
ontsien als den ander, het is het werck van de Palts. Ik
repliceerde: dat ik meynde dat die saecken in der minne
souden bijgelegd worden en kreeg tot antwoort dat de
brieven van Heydelbergh en Weeren sulcx niet te ken-
nen gaven. Ik nam mij afscheyd en hij ‘gaf mij tot adieu
dat ik goede moed soude hebben als die saecken over
soude sijn, mij altijd een vriend soude sijn. God sterckt
mij en hebbe dit assche cruysje in verduldighijd opge-
nomen en God gedanckt voor sijn gratie die hij mij doet
voor de naem Jesu vervolging te leyden. Ik heb mij de
Heer Beaumont (Aartspriester van Zuid-Holland) de saec-
ken der Missie in Holland geschichtelijk afgesproken die
oc 't selve bekent sal maken aen de Heer Wijckersloot
(Aartspriester van Amstelland) en van de Velden (Aarts-
priester van Noord-Holland) soodat van die kant geen
vreese is." Aan het slot van zijn brief zegt hij nog:
„Het grootste quaed is dat de nieuwe Borgemeesteren
van Amsterdam geresolveert hebben geen priesters te
admitteren in haer stad als met consent van Steenhoven’
(den zoogenaamden Vicaris van het kapittel van Utrecht ,)
„maer dit verandert jaerlijox." Uit dit laatste ziet men
wel dat de Jansenisten weder aan het werken waren.
De Vicaris was, zooals wij uit zijn brief zagen, vast
overtuigd dat hij deze nieuwe vervolging al wederom
aan die partij, zijne gezworen vijanden, te danken
had, In zijne relatio status of verslag over den toe-
stand der Missie, in Julij 1720 naar Rome opgezon-
den, schrijft hij vlak weg en zonder de minste aar-
seling of twijfel zijne verbanning aan de Jansenisten
toe. Wij laten die schoone en stichtende plaats uit dat
verslag hier in zijn geheel volgen. „De Jansenisten
hebben met herhaalde aanzoeken bij den President de
Raden en den fiscus van het Hof van Holland het
86
zoover gebragt, dat ik andermaal , ofschoon tegen den zin
van de Staten en de magistraat, de Provincie en de stad
Utrecht tijdelijk heb moeten verlaten; toch hebben ge-
zegde Staten en magistraat mij, al ben ik ook afwezig,
vrije uitoefening mijner H. Bediening, en zelfs na eenigen
tijd terugkeer in die Provincie toegestaan zooals ik er
dan ook reeds enkele malen persoonlijk geweest ben. Ik
heb dus den tweeden dag van de Veertigdaagsche Vaste
mijn geboortestad verlaten, verheugd dat ik waardig be-
vonden ben voor den Heere Jesus versmaadheid en ver-
volging te lijden, Van Utrecht ben ik naar Arnhem ver-
trokken, meer dan ooit te voren brandende van ijver
voor de mij toebetrouwde zielen; en deze wateren van
vervolgingen hebben niet kunnen uitdooven de liefde en
het vurig verlangen om voor de kudde van Christus te
waken, en nooit zal ik aarselen om als het gevorderd
wordt, naar het voorbeeld van den Goeden Herder, mijn
leven te geven voor mijne schapen.” ')
Tot nadere bevestiging van de overtuiging die v. B. zelf
koesterde nopens de pogingen der Jansenisten om hem
ook uit Utrecht te doen verwijderen, kan nog strekken
een veel later stuk, dat de Kardinaal d'Alsace Aarts-
bisschop van Mechelen, in November van het jaar
1) Refractarii plurimis sollicitationibus apud Praesidem , Consiliarios et
Fiscum Aulae tantum effecerunt, ut iterum licet invitis Ordinibus et Magi-
stratu Provinciam et civitatem Ultrajectensem pro tempore deserere debue-
rin; quamquam mihi praedicti Ordines ac Magistretus, licet absenti, per-
miserint liberum muneris mei exercitium, et post tempus aliquod, eliun
reditum, sicuti etiam aliquibus vicibus deinceps in Provincia illa personaliter
fuí. Ego ergo secunda die Quadragesimae reliqui civitatem natalem laetatus
quia pro Dno Jesu dignus inventus fui contumeliam et persccutionem pati.
Ultrajecto profectus sum Arnhemium majore, quam umquam antea zelo
animarum mihi commissarum flagrans, nec aquae istae persecutionum extin-
guere potuerunt charitatem ac fervorem excubandi pro grege Christi nec
uspiam formidabo, si res postulet, ad exemplum optimi Pastoris animam
ponere pro ovibus meis,
97
1742 naar Rome opzond, bevattende een chronologiesch
overzigt van al hetgeen sedert het begin der 18° eeuw
tot op 1742 ter zake van het Vicarisschap op de Hol-
landsche Missie was voorgevallen. Op het punt gekomen
dat we nu behandelen zegt dat overzigt het volgende:
„Na zeven. maanden verblijf te Utrecht werd hij (van
Bijlevelt) ook uit die stad verdreven door den haat en de
afgunst der Jansenisten, die bij het geregtshof te 's Gra-
venhage eene klagt hadden ingediend dat de Vicaris van
den Paus, ofschoon buiten de Provincie (Holland) ver-
blijvende toch binnen dezelve Jurisdictie uitoefende, alle
voorschriften, Breven en Bullen, enz. van het Roomsclie
Hof ten uitvoer legde en de Inquisitie door zijne gezan-
ten uitoefende; waarom dan ook de Fiscaal van Holland
bevel kreeg aan den Fiscaal van Utrecht een lastbrief
te schrijven dat hij van Bijlevelt die uit Holland geban-
nen was, niet zou toelaten in de Provincie van Utrecht
verblijf te houden; weshalve deze den 14 Febr. 1720
bevel kreeg binnen 24 uren uit de stad Utrecht en bin-
nen twee dagen uit de Provincie Utrecht te vertrekken. ')
Intusschen, hoe ook vervolgd en als balling rondzwer-
vend, ging toch de Vicaris altijd met denzelfden moed
en ijver voort, zooveel hem de omstandigheden toelieten ,
voor het geestelijk heil der Missie te zorgen. Grooten
troost vond hij te midden van zijne beproevingen in de
1) Post septem mensium commorationem Ultrajecti factam, ex ea quo-
que urbe expulsus fuit per Jansenistaram odium et invidiam, qui apud
tribunal justitiae Hagae Comitum questi, quod Vicarius Papae, etsi extra
Provinciam degens intra eamdem tamen jurisdictionem exerceret, oraniaque
Aulae Romanae mandata, Brevia, Bullas etc. executioni mandaret, et Iu-
quisitionem per Emissarios suos exerceret, jussus est Fiscalis Hollandiae
Requisitorias litteras scribere ad Fiscalem Ultrajectensem ut Bijleveltium
proscriptum ex Hollandia non pateretar in Provincia Ultrajectina subsistere ;
quare die 14 Februari 1720 jubetur intra 24 horas civitate, et intra duos
dies Ditione Ultrajectina excedere. .
38
deelnemende toegenegenheid en medewerking zijner Aarts-
priesters. „Ik kan niet genoeg uytdrucken" (zoo schreef hij
den 5 Maart aan Hoynck ín loco peregrinationis, — hij was
toen te Zutphen)' met wat een liefde en vriendschap ik
hier onthaelt ben, quasi angelus de coelo missus; de Hee-
ren Aartspriesters hebbe ik oprecht bevonden, wijse en
voorsichtige mannen, die het stuck verstaen en mij alle
bijstand in Domino beloven; den Hemel sij gedanckt. Se
betuygen mij dat de twee Provintien Overijssel en Gro-
ningen suyver syn van alle quaede (Jansenistische) leer
en priesters en in Vriesland tot Leeuwaerden twee broe-
ders Meynders genaemt, van de nieuw geweyde alleen
maer sijn, nue schijnen hoop te geven van bekeeringe."
Toch voegt hij er iets later bij: „dat men in dese Pro-
vintien seer beducht is voor het uytsetten der Religieusen
en met de landdag schaedelycke resolutien gevreest wor-
den." Nog lezen we in dienzelfden brief: ,Het artikel
van mij in de courant van Amsterdam is seer na-
deelig, want de naem van Jesuiet ten hoogsten odieus
sijnde, wort bij de onbekende soo uengenomen. Onder-
tusschen bidde ik God almachtig dat hij mij de gena-
den belieft te doen van een waere Jesuiet dat is een
navolger van Jesus te mogen sijn om mijn kruis met mijn
meester te moogen omdraegen." Kort daarop had hij eeve:
zamenkomst met eenige Aartspriesters, namelijk die van
Gelderland, van Emmerik, van Overijssel, van Gronin-
gen, van Vriesland en van Lingen, allen met den besten -
geest bezield. Op voorstel van den Vicaris werden de
volgende punten aangenomen en vastgesteld, welke wij
het wel der moeite waardig vonden hier letterlijk uit zijn:
brief van den 15 Maart 1720 over te nemen.
s1* dat de nootsaeckelyckhijd van de Missie vereyste dat
er in ijder districkt socit Communes waeren tot dienst der
pastoren by sieckte of sterfte en dat die dan bij den eene
99 .
en dan bij den andere pastoor de kost souden hebben en
dit is seer gunstig aengenomen en (de Aartspriesters) sul-
len bij de onderhoorige pastoren alles besorgen ieder naer
de groote van sijn district een, twee of drie om in sieckte
of sterfte geen gebreck te hebben;
2" dat alle nieuwe aenkomende pastoren sullen opgeven
inventarissen van de goederen der pastorijen die se vinden
en zich verbinden die niet te sullen veralieneren etc. en
die onderteykent sijnde geven aen den Aertspriester.
9' van den H. Olie, om met het haelen derselve op
te geven een nette lijst van de communicanten, gedoopte,
getrouwde, berichte; en indien se in vermogen sijn iets
te contribueren tot onderhoud van den Vicaris en noot-
saeckelyckhijd der Missie.
4° heb ik bekent gemaeckt de faculteiten der Religi-
eusen Oversten en dat ieder Religieus in een staetie ge-
sonden sijnde sijn patentes sal toonen aen den Aertspriester ,
onder wie hij komt.
6" ondersocht de catechismussen en heb die wel bevonden
de Mechelse te sijn, en belast geen andere uytlegginge
te doen als volgens den Roomschen Catechismus en dat dit
den wil van de heylige vergadering (de Propaganda) was.
6° krachtig gerecommandeert de eenighijd, vreede en
liefde onder malkander, ‘tegen de scheuringe, onrust en
vijandschap der Jansenisten, om, terwijl sij het jock van
Romen soecken af te werpen, wij het jock des saligheyds
trachten te verbrijden.
1° te invigileeren op de seden en gedrag der priesters ;
van alles watter passeert aenteyking te houden en mij van
tijd tot tijd te berichten.”
Met dat alles was de Internuntius zeer ingenomen en
hij wilde dat de Vicaris het terstond naar Rome zoude
schrijven.
Nergens intusschen kon v. B. eene vaste woonplaats
40
houden. Zijn plan was dan ook gedurende den ganschen
zomer de Missie door te trekken en bij de pastoors hier
en daar te verblijven. De heer Moeljaert, bij wien hij te
Arnhem inwoonde, was hem in Overijssel komen zeggen op
last der regeringsmannen van Utrecht, dat zij hun best
zouden doen, om hem weder in zijn vorigen toestand in
Utrecht te herstellen en hem nu reeds provisioneel ver-
gunning gaven om in de provincie en de stad te komen,
mits hij daar vooreerst geen vast verblijf hield; hij moest
maar geduld hebben, „want se wel saegen dat het een
partijschap was van de Jansenisten"; aldus letterlijk in den
brief van v. B. van 29 Maart, waaruit blijkt dat de Re-
gering zelve wel inzag , dat het 't werk der Jansenisten
was. Dit bleek nog meer uit hetgeen de Vicaris zelf ons
daarvan meldt in zijn brief van 8 Mei 1720 uit Arnhem
geschreven. , Als ik naer Utrecht geschreven hadde van
daer te komen, is goed gevonden mijn suster naer mij te
senden, die oc in de voorlede weeck hier is geweest, mij
biddende dat ik noch vooreerst niet wilde overkomen ,
voor reden bijbrengende, dat van Erckel, Daelenoort ,
Steenhoven ete tot Utrecht’ sijn geweest en de Heeren
hebben wijs gemaeckt, dat ik een geslagen Jesuiet was,
haer mainteneerde en overal sulcken volck invoerde, de
dwingelandije van Romen voorstond en krachtig uytbrijde
etc. , alle vuyligheyd, 't welk bij verscheyde inganck heeft
gevonden, waeraf een Borgemeester haer (zijue zuster)
heeft komen waerschouwen en versocht dat (ik) noch voor-
eerst niet daer sou komen, maer laten de gemoederen
wat bedaren.” Zoodat de Vicaris, dank zij der kuiperijen .
zijner vijanden, nog een tijd lang als een ongelukkige ban-
neling moest blijven rondzwerven.
Tot overmaat van ramp ontviel hem ter zelfder tijd een
groote steun, waaraan hij nu vooral behoefte had. Zijn
vermogende vriend, raadsman en krachtige helper in al
hed
41
zijne zaken, de onvergetelijke Provicaris Theodorus de
Cock was den 20 Januarij 1720 te Rome overleden, tot
groote droefheid van allen die het goed meenden met de
katholieke zaak, vooral in de Hollandsche Missie. Tot aan
zijn dood toe bleef hij als bijzonder met hare belangen
belast, te Rome werkzaam. Volgens zijn eigen schrijven
van 26 Augustus 1719 was hij toen reeds dertien jaren
als perpetuus assistens, op last van'den Paus, altijd tegen-
woordig bij de vergaderingen der Propaganda, die over de
zaken van de Hollandsche Missie gehouden werden, ja
leidde zelfs die vergaderingen, wijl men veel vertrouwen
had op zijn doorzigt, ondervinding van zaken en bekend-
heid met de Missie. Nog den 9 December 1719 had hij
den Vicaris geschreven over den catechismus op de Missie
‘in te voeren en was hij druk bezig met die gewigtige
zaak, toen hij onverwachts aan de Missie ontviel tot bittere
droefheid van den Vicaris en zijne talrijke vrienden in
Holland. Bij zijn testament, waarvan we een volledig af-
‘schrift bezitten , had hij eene belangrijke som aan de Propa-
ganda vermaakt, welker renten voor den tijdelijken Vicarius
Apostolicus van Holland bestemd waren, onder den last
dat deze jaarlijks op zijn sterfdag een Requiem-Mis voor
zijne ziel zoude celebreren. Zijne nalatenschap werd ge-
schat op ongeveer f 60,000. Men zocht iemand die te Rome
de Cock voor de zaken der Missie kon opvolgen, en het oog
viel op Petrus van Beest, Aartspriester van Gelderland, wien
de Vicaris er zeer geschikt voor achtte , maar die, hoe ook
aangespoord, niet te bewegen was dien post op zijne hooge
jaren te aanvaarden. Daarop is die betrekking aangeboden
aan Joannes Ophuys, Aartspriester van Salland, die er
insgelijks voor bedankte; of later nog een ander benoemd
is, hebben we tot dusverre in de archieven niet gevonden.
(Wordt vervolgd.) J. F. VREGT.
42
BIJLAGEN.
VIL (Y
(18 Julij 1719 zie bladz. 15.)
Jnstructiones pro Archipresbyteris.
1. Ut debitus ordo inter operarios vineae Domini observetur,
rarissime et non sine gravi causa mittetur juvenis Pastor ad aliam
stationem, praecipue si ipse pro illa acquirenda sollicitaverit.
2. Sollicitatio continua habetur pro non vocatione.
3. Archipresbyteri sedulo inquirant in merita, capacitatem ,
studia, bonosque mores juvenum sacerdotum, ut distributio sta-
tionum fieri possit secundum rei exigentiam et majora merita.
4. Qui ad acquirendam stationem invocaverit auctoritatem supe-
riorum acatholicorum , eo ipso indignus existat.
6. Qui adhibuerit amicos laicos etiam catholicos, minus aptus
judicabitur.
6. Qui per communitatem sollicitaverit, eamque induxerit in
sui favorem, insciis superioribus, excidit spe umquam talem aut
aliam stationem obtinendi.
7. Caeterum vocabuntur tamquam Aaron, habita ratione aetatis,
obsequii meritorum et ipsius stationis exigentiae,
8. Nulli Pastori liceat diebus Dominicis abesse & statione niei
de scitu et consensu Archipresbyteri, et, si per hebdomadam ali-
quot diebus abesse debere contingat, tenebitur Archipresbytero,
quantum fieri potest, causas absentiae indicare et licentiam petere ,
et supplenti facultates necessarias obtinere.
9. Archipresbyteri superioribus indicabunt, si qui nimis frequen-
ter absint et stationes suas deserant.
10. Pastores vitabunt quam maxime inutiles illas obambulationes
et nimis frequentia conventicula cum vicinis Pastoribus, per quod
fideles scandalizantur.
11. Sedulo maneant domi apud gregem suum , uti Pastores bonos
decet, diligenter studeant, administrent aegrotos et visitent sae-
pius, sicut et caeteras oves.
12. Sint in administratione Sacramentorum vigilantes et pru-
dentes, in verbo et opere aedificent.
13. Abstineant ab omni ebrietate, uti et a conversatione nitnia
cum altero sexu.
)
48
14. Vitent etiam consortia acatholicorum , nisi necessitas aut
indispensabilis eausa aliud exigat.
15 Qui ex ebrietate aut conversatione alterius sexus scandalum
dederit et post unam alteramve monitionem non se emendaverit ,
poterit per’ Archipresbyterum , de scientia superioris, de Statione
sua removeri.
16. Archipresbyteri neminem poterunt Pastorem constituere sine
scientia superioris. Poterunt tamen supplentem aut deservitorem
constituere ad tempus.
17. Archipresbyteri seria et graviter monebunt deservitorem
stationis vacantis ut caveant sese commendare communitati, sub
poena inhabilitatis.
18. Si communitas vel aeditui deservitorem commendent ad
obtinendam stationem vacantem , Archipresbyteri ipsos monebunt
quod superior stationi providebit prout in Domino judicaverit ex-
pedire, et quod commendatio ipsorum in favorem deservitoris
soleat commendato plus obesse quam prodesse.
19. Ad vitanda multa incommoda idem docebitur catechismus
ab omnibus Missionariis.
20. Cum Refractarii conantur minuere auctoritatem Apostolicam,
monebunt Archipresbyteri suos ut sedulo inculcent catholicis aucto-
ritatem praedictam.
21. De graiia et praedestinatione non multum loquantur; dili-
genter autem commendent orationem.
VIII.
Memoriale circa 4llatas catholicis incolis Foederati Belgii
molestias, occasione eorum, quae in ditione Sermi Electoris
Palatini contra praectense Reformatos acta sunt, (18 Jan.
1720, missum Romam per Card, de Alsatia.)
Cum exeunte mense Septembris 1719 Foederati Belgii mode-
ratores plurimum dolerent, Inferioris Palatinatus incolas, qui
eamdem cum ipsis fidei regulam tenent, immodice ut ipsi quidem
autumant, premi a Sermi Electoris Palatini mandatis, volentes more
suo vicem reddere catholicis subditis suis, evocaverunt ad se plu-
rimos sacerdotes saeculares et regulares, quibus injunxerunt, ut
omni quo valerent conatu apud sermwm Electorem satagerent, ut
rem turbatam , sic loquuntur , pristino ordini restitueret , nisi prae-
ter.exilia et omnium Ecclesiarum ablationem durissima quaeque
experire mallent.
4,4
Eodem fere tempore e Monasteriensis in Westphalia Episcopi
Ditione expulsus quidam reformatae religionis minister Zutpha-
niam advenit apud unum dicti oppidi consulem , consanguineum
suum, omnia querelis implens, et rem Catholicam in summum
discrimem adducens, adeo, ut die 15 Octobris 1719 Praetores,
aliique justitiae ministri per districtum Zutphaniensem , qui Mo-
nasteriensi Ditioni adjacet, militibus stipati, omnes, quae ruri sunt,
Ecclesias invaserint illa ipsa hora qua Divina peragebantur, edixe-
rintque nulli imposterum sacerdoti licitum fore rem divinam fa-
cere, nisi procurata prius a Monasteriensi Episcopo facultate, ut
expulso ministro reformatae religionis in stationem suam de Weerd
(qui inter Anholtum et Bockholtum Monasteriensis diocesis vicus
est) libere redire liceat; adjecta in contravenientes poena 600
florenorum pro quolibet sacerdote, 300 florenorum pro Ecclesia et .
50 flor. pro singulis personis. Idem edictum est per Transisulaniae
districtum de Sallant et in oppidis Zutphaniensi, Swollensi, Cam-
pensi, reliquisque. '
His ita constitutis perterriti sacerdotes accurrunt Ultrajectum
ad Vicarium Apostolicum, qui et ipse erat in angustiis, cum illis
diebus Ultrajectensis Provinciae Ordines deliberassent de solo ae-
quandis Ecclesiis omnibus Catholicorum per ditionem Ultrajecti-
nam et expellendis procul sacerdotibus universis.
Verum cum non obstantibus propriis angustiis aliorum teneretur
sustentare molestiam , elegit Ottonem van Munster, pastorem Grol-
lensem, virum facundum, et Monasteriensis Reipublicae praefectis
nee ignotum nec ingratum, quem debite instructum ablegavit
Monasterium eique adjunxit Archipresbyterum districtus de Sal-
lant Pastorem de Swol N. Ophuys, qui perferrent, in quod di-
scrimen res catholica per totam Missionem adducta esset per istam
ministri acatholici ejectionem, ex qua parvum eis lucrum, Mis-
sioni vero gravissimum praejudicium advenisset.
Egerunt ili deputati prudenter sane et feliciter, et allatis a
Consiliario Monasteriensi Smising litteris ad Praesidem Ordinum
Transisulaniae Provinciae, patuit praefatum ministrum impostorem
fuisse et mendacem, qui non ob causam religionis suae e statione
ejectus, sed ob debita et personalia delicta a justitiae ministris
conquisitus, et fuga elapsus fuerit,
Haec notitia sedavit utcumque Ordinum animas, sed non
omnipo placavit; revocatum quidem fuit interdictum peragendae
in Eoclesiis suis rei divinae, sed duo FF. Minores ejecti sunt e
e 45
stationibus de Elten et Swilbroeck qui alias Ordinum indigna-
tionem imprudenter sane incurrerant, et hac occasione puniendi
ipsis visi sunt. Reliquis ex utroque clero Missionariis injunctum
est, ut inira sex septimanas Electorem Palatinum in eam jube-
rent ire sententiam , ut suis in Palatinato hominibus postulata
omnia concederet.
Reditur igitur Ultrajectum ad Vicarium Apostolicum ; qui statim
Patronos, quos ibidem habet, accedit, illisque imposturam fugi-
tivi ministri aperit, aulae Monasteriensis litteras tradit, rogans
et instans, ut cum de tam iusigni impostura evidenter constaret,
nollent aequissimi Ordines ex unius vaferrimi hominis malitia,
quam et ipsi detestarentur, subditis suis graves molestique esse.
Et certe plerique tune hac oratione commoti sunt, et potuisset
tranquillitas integre rediisse , nisi intervenissent illis diebus ingrata,
et ad invidiam divulgata nuntia de rebus Palatinatus, quas Re-
lationes Hollandicae (Gazettes) semper nobis inimicae adeo verbis
exagerarunt, ut Ser" Electoris Moguntini Deputatum Ratisbonae
Agentem, in responsione sua ad Protestantinm querelas, 17 No-
vembris 1719 scripto tradita, dicentem referant: Quod Celsitudo
Electoralis Moguntina speret, ne Protestantes occasionem. suscitent
ad imploranda superiorum Potestatum | auxilium. Quae responsio
dietis Ordinibus, nescio quid, minarum visa est continere, ipso-
rumque animos ita exacerbavit, ut jam non amplius veteris ju-
stiliae suae memores, nihil praeter vindictam, irasque spirare
visi sint,
Ex quibus facile quis conjiciat, quantum Vicario Apostolico
laborandum fuerit, instantibus praesertim Britannico et Prussico
Legatis, ut Ordines Ultrajectenses in catholicos saevirent, et ad
exemplum Electoris Palatini et Principis Bipontini Protestantes
opprimentium catholicis ipsi vicem redderent.
Accedit igitur Vicarius Apostolicus patronos illos, quos in mi-
tiorem inclinare sententiam noverat, quique contra saevientes col-
legas suos, alias saepe catholicis nostris opem tulerant, Barones
scilicet de Renswoude, Kersbergen, aliosque, quibus non minus
fortiter quam submisse exposuit, incongruum videri privatis ho-
minibus injungere, ut ipsi supremo Principi legem ferant, aut
ut reparent rem, sine ipsorum consilio, aut suggestione gestam,
quod si verum esset (ut diffiteri non poterant) qua aequitate de-
licta aliorum luere deberent? daturum tamen se litteras ad sere-
nissimum Electorem, ut illorum voluntati morem gereret. Quibus
46
aliisque persuasionibus effecit, ut illi in congregatione Ordinum
pro mitiori sententia steterint, et causae decisio dilata sit.
Acceptis postea Heidelberga litteris cum folio motivorum juris
pro Electore Palatino, et rationum quibus impulsus fuerat ad oc-
cupaudam Ecclesiam S, Spiritus, illas, utpote aequissmmas, statim
communicavit cum primoribus istorum Ordinum, missis quoque
ad alias Provincias transumptis authenticis, ut communi malo,
commune foret remedium. Et fuerunt inter illos Ultrajecti non
pauci qui illarum rationum vim et aequitatem publice etiam ap-
probare non dubitarunt, ut fervidae plebi calvinianae os ob-
struerent.
In Transisulania autem et Gelria illis praeclare usa est Comi-
tissa d'Athlone catholica, et supradictis duobus FF. Minoribus
nec non Jesuitis Arnhemii, Doesburgi et Zutphaniae duorum men-
sium inducias, ne exulare cogerentur obtinuit,
Sed nondum extra omne periculum posita erat res catholica ,
etenim calvínianae religionis ministri, quos Praedicantes vocant,
aeterna contra nos odia agentes praeparabant de summa rei re-
ferre in congregatione Ordinum in diem 6 Decembris 1719 indicta.
De qua preparatione monitus Vicarius Apostolicus, simul intelli-
gebat, maximam offensionem sumi ex supra relata declaratione
Electoris Moguntini; quare coepit ille currere, instare, rogare,
supplicare ubicumque opus esse putabat , sed fatigatis, saepe eadem
petendo patronis nostris, forte etiam ab ipsis Praedicantibus (ut
. sunt plerumque artes ipsorum) invidiam et contumeliam sibi me-
tuentibus, affulgebat parva spes avertendae calamitatis.
Sed opportunum intervenit illo ipso die, ut Vicarius Apostolicus
litteras reciperet ex omnibus Provinciis, unde Archipresbyteri
tranquillum Ecclesiarum suarum statum declarabant.
Ex Hollandia, quod Ordines ibidem nihil statuissent, sed in
sequentem congregationem distulissent omnia.
Ex Zutphania et illa Gelriae parte quae Hollandis paret, quod
non tantum sacerdotes saeculares sed ipsi etiam monachi locis
suis essent restituti.
Ex Transisulanias, quod optata fruerentur tranquillitate.
Ex Frisia et Groningia, quod Ordines rem hanc nihil ad se
pertinere arbitrarentur.
Ex Zeelandia, quod nihil esset ad illum diem contra catholi-
cos actum.
Haec diversarum Proviciarum nuntia consonantia in unum ra-
En.
41
ptim folium conjecta, tradidit Vicarius in manus unius e civitate
Ultrajectina deputati ad Ordines, ultimum hortatus, ut dispice-
rent ipsi secum an privatorum hominum odium, ad catholicorum
subditorum suorum ruinam instigantium, praehabendum putarent
judicio et prudentiae omnium aliarum Foederati Delgii Provin-
ciarum. Meminissent justitiae suae per totum orbem laudatae dum
superioribus annis, data alibi exempla mulctarum, carcerum, exi-
liorum (quae ab Archiepiscopi Sebasteni asseclis omnis generis
tunc sacerdotibus procurata fuerunt) numquam sibi ceusuerunt
esse imitanda. Quid jam admiserint catholici incolae, quid eis
commune sit cum externi Principis decretis et jussionibus , quas
non magis impedire, quam procurare valeant? Si crimen sit esse
sacerdotem , ejiciendos fuisse a saeculo; si retineri ab eis, atque
foveri meruerint, quid nunc demum admiserint, ut expelli de-
beant, et acceptorum ab iis beneficiorüm oblivisci debeant, tanto
facilius quanto irrationabilius auferuntur? An plebem catholicam
omnem e ditione sua abigere velint, aut illam putent sine sacer-
dotibus inter ipsos manere posse, aut porro velle? Consulerent
Reipublicae suae, consulerent utilitati privatae civitatis Ultrajec-
tinae et justitiae suae meminissent,
His verbis dimissus ille intravit in Ordinum coetum, qui (quod -
Provinciae Ultrajectinae peculiare est) componitur e tribus mem-
bris, ecclesiastico, nobili et quinque civitatum deputatis. Statim
ut consederunt, proponunt duo prima membra, statutum ipsis
esse, omnes monachos ejicere, nisi intra sex septimanarum spa-
tium pristimum in Palatinatu ordinem restitui procurent. Variae
fuerunt diversaeque sententiae et multa utrimque animositate dis-
ceptatum est, donec civitatis Ultrajectinae Deputati allegarunt rem
suam praecipue agi, et civitatis imo' salutis publicae plurimum
interesse, atque adeo pacatioribus animis deliberandum, an tantam
civibus suis calamitatem inferre expediat, quare hanc causam
sumerent, ad referendum,
Hae induciae sperantur futurae salutares; hoc interim constat,
quod ab illo die alius sermo positus sit in ore vulgi, jam dispi-
cientis non tam, quid in Palatinatu actum gestumve est, quam
an intersit Reipublicae civitatem suam catholicorum discessione,
desolatam facere. Atque ita dies hic transiit, quem velut fatalam
sibi merito horruerant Catholici! Sed tamen non síatim finis.
Etenim die 21 Decembris 1719 Ultrajecto nuntiatur, allatas
esse litteras a tribus civitatis et Provinciae Deputatis ad conventum
48 .
Ordinum Generalium Foederati Belgii, qui Hagae Comitis habe-
tur, quod Provincia Hollandiae accesserit ad quadruplicis Foederis
Tractatum, proinde invitare Provinciam Ultrajectinam ut et ipsa
accedat et praeterea ut ad exemplum Provinciae Hollandicae se-
veris aliquid statuat contra catholicos, ut Electori Palatino vicem
reddant, Hollandos initium facturos a Jesuitis, tum monachos
dimittendos, et postremo de saecularibus sacerdotibus consilium
inituros, nisi Elector Palatinus Protestantibus postulata sua con-
cesserit.
Verum usque in hunc diem 18 Januarii 1720 nihil ab Hollandis
attentatum est. |
Et passis graviora, animus non deficiet ad avertenda haec ja-
cula praevisa.
49
BESCHRIJVING DER WAPENS
IN
jROOTE OF Sr. BAVO'S KERK TE HAARLEM
-—
DOOR
JJ A. ALBERDINGK THIJM,
M' H. GERLINGS C*
Bibliothecaris der Stad Haarlem,
M', A. J, ENBCHEDÉ
Archivaris der Stad Haarlem. 1)
Beds sedert eenige jaren was het algemeen bekend,
onder de kalklaag in de Groote of St. Bavo's Kerk,
aarlem, zich muurschilderingen bevonden. Slechts
ige personen daarentegen vermoedden, dat de gele
'A( waarmede het houtwerk der choorbanken bedekt
j, diende om wapenschilden te verbergen. In het voor-
van 1870 verkregen de Heeren A. van Stralen en
r. A. J. Enschedé van Kerkmeesteren vergunning om
in onderzoek in te stellen, of hun vermoeden , dat zich
kder de verf wapens bevonden, waarheid bevatte, en
n te zien of die zoodanig bewaard gebleven waren, dat
j tot sieraad der kerk hersteld konden worden. Dit onder-
pek viel zoo gunstig uit, dat de bovengenoemde Heeren
esloten eene lijst rond te zenden, ten einde bijdragen
.— oor het herstellen van de choorbanken en hekken bijeen
b brengen. De op deze lijst ingeschreven som stelde hen
1) Deze Beschrijving, door de geachte Heeren opstellers met milde kunst-
efde in druk gegeven en vereerd aan eenige belangstellende vrienden, is
ok aan de Redactie der ,Bijdragen" door HEdd. ter opneming aangeboden.
Ouder de innigste dankbetuiging, maakt de Redactie niet alleen gaarne ge-
bruik van deze gelegenheid om het belangrijke opstel in een wijderen kring
van lezers te brengen, maar heeft zij ook gemeend aan deze welkome bijdrage
voor de geschiedenis van Haarlems oude Kathedraal eene afbeelding te moc-
« ten toevoegen, - Rep,
Bijdragen Gesch. Bisd, v. Haarlem. 11e Deel. 4
50
in staat de banken aan de Noord- en Zuidzijde met de
daaraan grenzende hekken geheel te restaureeren,
Een der meest geachte en oudste inwoners van Haar-
lem, de Heer Joh. de Breuk, die gedurende eene reeks
van jaren de betrekking van kerkvoogd heeft vervuld en
die op het bericht der ontdekking in Oct. 1869 de kerk
had bezocht, verhaalde, dat hij nog de choorbanken in
haren oorspronkelijken toestand had gekend, en dat die
in het eind der vorige eeuw, nadat de kerk door de
fransche troepen tot stal was ingericht, waren overge-
schilderd. Deze mededeeling werd in November 1872 be-
vestigd door het toevallig vinden, in een handschrift,
bevattende afschriften van Haarlemsche charters, dat aan
Joh. Enschedé Izaakszoon had toebehoord, van eene door
hem geschreven lijst, getiteld : ,Aanteekeningen der
» Wapenen die in 't Choor der Groote Kerk te Haarlem,
„(zonder twijfel van voorname lieden die de kerk begif-
tigd hebben) gevonden worden." Deze lijst bevat de
namen der personen van wie de wapens afkonístig zijn,
die in de beide banken zijn geplaatst. Dat reeds tijdens
Joh, Enschedé, 1760-1170, eene schendende hand aan
de wapens was geweest, blijkt hieruit, dat hij vermeldt,
dat paneel 17, in de bank aan de Noordzijde, bevattende
het wapen van Godfried van Mierlo, was overschilderd ,
hetgeen ook had plaats gehad in de bank aan de Zuid-
zijde met paneel 7, bevattende het wapen van een onbe-
kenden bisschop en met paneel 15, waarop het wapen
van den bisschop van Nieuwland vroeger voorkwam
De bank aan de Noordzijde (even als die aan de Zuid-
zijde, waarvan later gehandeld wordt) bevat 22 zitplaat-
gen, waarvan de vijf die het naast aan het choorhek zijn,
onbeschilderd bleven , en van de overige zijn afgescheiden
door een kolommetje, op welks kapiteel zich een vrouwen-
beeldje bevindt, houdende in hare hand een rozenkrans, :
51
De plaatsen zijn alle voorzien van de bekende opslaande
klapjes, onder welker klampen (zoogenaamde miséricordes)
beeldwerk is aangebracht, meestal humoristische voorstel-
lingen of dieren vertoonende. Dergelijke beeldjes bevin-
den zich ook aan de leuningen tusschen de verschillende
zitplaatsen. Aan den eenen kant wordt de bank afgeslo-
ten door het choorhek, aan de andere zijde door een rijk
besneden en met levendige kleuren beschilderd hekwerk.
Op de paneelen in den rug der zitplaatsen bevinden zich
de wapens, waarboven zich een doorloopend verhemelte
of baldakijn uitstrekt, dat met gouden sterren in blaau-
wen grond beschilderd is; daarboven is eene gebeeld-
houwde kroonlijst aangebracht, bestaande uit eiken takken,
doorstrengeld met wijngaardranken en telkens afgebroken
door twee wapens, het eene het wapen van Haarlem ,
gehouden door twee vergulde leeuwen, het andere een
gouden leeuw op een blaauw veld, gehouden door een
engel met gouden vlerken. Door dit wapen heeft men
naar alle waarschijnlijkheid St. Baaf. of Bavo den be-
schermheilige van de kerk willen aanduiden. Deze was
een edelman, die in de wereld onder den naam A llowijn
bekend stond. Even als de naam der Berthoude (de Hee-
ren van Grimbergen of Mechelen) kan deze voornaam tot
een geslachtsnaam zijn overgegaan en zich alzoo in den
vorm Állovin, Alvin (of Albini?) hebben gevestigd. In
de zevende eeuw werd hij, die een weinig stichtelijk
leven leidde, bekeerd door den bisschop Amandus, en
trok zich terug in een klooster te Gent. Zestig Vlaam-
sche edellieden, zegt zijn levensbeschrijver, kwamen, op
zijn voorbeeld, insgelijks tot boetvaardigheid en bouwden
te Gent eene kerk, die zijn naam gevoerd heeft, Karel
de V* droeg dien naam en het kapittel, aan die kerk
verbonden, over aan de tegenwoordige Kathedraal. Ook
op andere plaatsen zijn er onder inroeping van St. Bavo
52
kerken gebouwd. Willem de Albini, die onder de onder-
teekenaars van het groot charter (magna charta) in Enge-
land voorkomt, voerde een gouden leeuw op een rood
veld. Het geslacht Albin de la Prade in Auvergne voerde
in later dagen een gouden leeuw op een veld van sabel.
Het geslacht Alvin (Albini?), dat gezegd wordt van
Luikschen oorsprong geweest te zijn, zou een gouden
leeuw op een azuren veld hebben kunnen voeren, en
dit wapen kon alzoo worden toegekend aan een zijner
beroemdste telgen. Verschil in de kleuren van het schild
was in vroegere eeuwen onder verschillende takken van
den zelfden stam (indien wij hier stamverwantschap mogen
aannemen) geen ongewoon verschijnsel.
Al valt het niet te ontkennen, dat dit alles slechts op
eene waarschijnlijkheid berust, mag men het toch als
opmerkelijk beschouwen, dat dit wapen op de kroonlijs-
ten ter wederzijde bij afwisseling van het wapen van
Haarlem acht malen voorkomt em alzoo in eene geheel
bijzondere betrekking tot Haarlems hoofdkerk schijnt te
staan. Het wordt door een engel gedragen, eene voor-
stelling , die men, zoo ze bij mannelijke schilden voorkomt ,
vooral voor geestelijke personen gebruikt vindt; des te
meer kon zij aan een edelman, die, monnik geworden
en onder de Heiligen gerangschikt is, worden toegekend.
Men weet, voor het overige, dat de middeleeuwen er
geen bezwaar in zagen, wapens toe te kennen aan per-
sonen, in wier dagen nog van geene blazoenen sprake
kon zijn. Men kent de wapens van Hektor, Alexander,
Judas den Macchabeér, enz.
WAPENS AAN DE NOORDZIJDE.
De wapens aan de Noordzijde zijn alle geschilderd als
of men ze in een spiegel moest aanschouwen, hetgeen
denkelijk gedaan is om de daarin voorkomende figuren
58
zich, als een zinnebeeld van vereering, naar het hoofd-
altaar te doen keeren. Deze wijze van schilderen heeft
ten gevolge, dat het kwartier, hetwelk het eerst moest
staan, als het tweede, en wat het derde moest staan als
het vierde voorkomt. Wij zullen bij de beschrijving de
wapens echter weêr herleiden tot hunnen normalen stand
en blazoneeren bijv. Wassenaer 1, IV : 8 zilv. wassenaars,
in rood veld enz. Ziet hier wat we kunnen bijdragen ter
oplossing der vraag, welke Edelen door de wapens worden
voorgesteld , waarbij ons de korte lijst van Joh. Enschedé
ter vergelijking zal kunnen dienen. Wij beginnen uit het
Oosten , het naast aan de plaats, waar het altaar stond.
No, 1.
Op het paneel in den rug van deze zitplaats wordt
geen wapen gevonden.
No. 2. |
Gevierendeeld: I, IV: blaauw, bezaàid met gouden
lelies, gezoomd met smalle rood-en-zilveren blokken
(zoogen. nieuwe wapen. v. Borgondië); II, III: gedeeld,
1, 3 rechtsche schuinbalken van goud, in blaauw, ge-
zoomd met rood (Borgondië), 2, gouden leeuw, rood
getongd en geklaauwd, ir zwart veld (Brabant). Op de
vierendeeling : zwarte leeuw, in gouden veld, rood
getongd en geklaauwd (Vlaanderen). Dit wapen, voor-
zien van de Hertogelijke kroon en vliesketting, behoort
aan Philips van Borgondië (overl. 1467). Hetzelfde wapen
komt voor op de afhangende zegels van dezen Vorst aan
de oorkonden in de Handvesten en Privilegiën van Haar-
lem. Chifflet wijkt in zijne lijst in het 8° vierendeel van
deze opgaaf af; Reiffenberg, Hist. de la Toison d'or,
p. 518. De roode Leeuw in zilver (Limburg), neemt daar
de plaats in van den Brabantschen gouden. !)
1) J. B. Maurice: Le blason des armoiries de la Toison d'or, 1667, beeldt
even als Reiffenberg dit schild in het 8* vierendeel 2* deel ook af: roode leeuw
in zilver.
54
No. 3.
Gevierendeeld , I, IV: zilveren balk, in zwart veld
(Borssele); II, III: 8 dubbele vuurslagen, in rood. Gra-
venkroon en vliesketting. Wapen van Frank van Borssele ,
Graaf van Oostervant (overl. 1473). |
No. 4
Zilveren balk, in zwart veld. Gravenkroon en vlies-
ketting. Wapen van Henric van Borssele, Heer van der
Veere, Grave van Grandpré (overl. 1470).
No. 5.
Hetzelfde, gelijk gestoffeerd wapen. Wolfert, zoon van
Henric van Borssele; door eerste huwelijk met eene schot-
sche Prinses, Graaf of Heer van Buchan.
No. 6.
Als 4 en 5; maar tot breuk een gouden 6-punt-ster
(ridderspoor?) in het schildhoofd links ‘(de ster staat a
dextre *) voorts — vliesketting zonder kroon: Wapen van
Adriaen van Borssele, Heer van der Veere van Bredamme
of Brigdamme, overl. 1468. 0
Ook Reigersbergh van Cortgene in zijn kronijk kent aan
dezen Adriaen van Borssele de vliesketen toe, en er heeft
een portret van hem bestaan, waarop hij ook als Vlies- -
ridder voorkomt. |
Niettemin is twijfel geopperd, of Adriaen van Borssele
wel ridder vàn ’t Gulden vlies geweest is. Omdat de later
opgemaakte registers van deze orde den naam van Heer
van der Veere (Monsieur de la Vère) bevatten, heeft later
niemand er aan getwijfeld, dat Hendrik van Borssele daar-
mede werd aangeduid, Eene naauwkeurige lezing doet
evenwel een licht hierover opgaan, dat de aandacht naar
ons oordeel verdient te trekken. 7
1) Men weet, dat, in de wapenkunde, als in het geheele stelsel van
riten en kostumen der middeleeuwen a deztre beteekent ter linkerhand van
den toeschouwer. Men herinnere zich voorts, dat de wapens der Noord.
‚zijde te beschouwen zijn als in een spiegel gezien.
7 55
Volgens het m. s. van Jac. van Grijpskerke, te vinden
bij Te Water, „Hoogadel. Zeeland", p. 45 en 46, is de
oudere tak van de Heeren van der Veere: Wolfert. van
der Veere, waarvan zoon is, Claes van der Veere. Deze
tak eindigt met Adriaen van Borssele van der Veere van
Bredamme, Raad en Kamerheer van Philips van Bor-
gondié, overl. 1468.
Na dezen tak volgt die van Henric van Borssele van
der Veere, hiervoor onder N° 4 opgenoemd,
Beide- deze familietakken van der Veere hadden vroeger
hun wapen gebroken met 3 gouden sterren, zijnde Veere,
m. s. van Grijpskerke, p. 33, 34 en 46. Eerst in later
tijd hebben die van Bredamme eene enkele ster aange-
nomen, terwijl de tak waartoe Henric van Borssele be-
hoort circa 1400 het wapen vol aanneemt, nadat een
oudste tak der Borsselen (waarover hier geene sprake is)
uitgestorven was.
Aanvankelijk moet de benoeming te Gent in 1445 van
Monsieur de la Vire, zonder bijvoeging van den naam
Borssele, tot ridder van het Gulden vlies, oorzaak ge-
weest zijn van eene vergissing in den persoon. Hertog
Philips van Borgondtë, die met zijn dapperen Raad en
Kamerheer Adriaen van Borssele toen (in 1445) zeer be-
vriend was, kan, met den onbestemden naam de la Vére,
Adriaen wel bedoeld hebben. Reiffenberg, t a. p., p. 28.
In 1468 wordt de naam van Monsieur de la Vère in
het 11° kapittel onder Karel:de Stoute weêr in "t bijzonder
genoemd. ’t Blijkt, dat toen Henric, niet Adriaen van Bors-
sele tegenwoordig was, Deze wordt in dit kapittel berispt ,
omdat hij, alsof "t iets nieuws was, Luitenant-Admiraal .
in dienst van den Koning van Frankrijk was, en toen hij
antwoordde, dat hij dit met medeweten van den ouden
Hertog reeds 22 à 23 jaren geweest was, zocht men dat
met de statuten van de orde te plooyen. Reiffenberg, p. 53.
56
Of dit aan eene onvolledigheid in de processen verbaal
des Kapittels te wijten zij en er dus werkelijk 4 Borsselen
vliesridders geweest zijn, is nu niet uit te maken,
In de Kapittelen der orde die na de benoeming volgen ,
het 8*, 9° en 10°, vinden wij niets geboekt, wat ons
inlichting over deze zaak verschaft. Eerst na den dood
van Philips van Borgondië in 1467 komt deze omstan-
digheid, gelijk wij in het 11° kapittel zagen, te voor-
schijn , die in verband met het aangevoerde minstens vreemd
mag schijnen.
Zooals wij hiervoor mededeelden, wijst de Kronijk-
schrijver Reigersbergh van Cortgene Adriaen van Borssele
als Vliesridder aan, Deze schrijver was met de Heeren
van Borssele bijzonder bekend, "t geen ons noopt, de
juistheid van zijn bericht aan te nemen, dat hij werkelijk
als eerst bedoelde Monsieur de la Vère de Vliesketting
gedragen heeft, vooral omdat er een portret van Adriaen
van Borssele met de vliesketting geweest is,
No. 7. :
Gevierendeeld: I, IV: 6 gouden kepers in rood; of
heeft de schilder bedoeld: Gekeperd van goud en rood?
II, rechtsche roode schuinbalk in goud (Baer); III, 2 om
en om getinneerde roode balken in zilver (Arkel). Mid-
denschild: gedeeld, I, omgekeerde zw. leeuw, in goud,
II, gouden, met goud gekr. leeuw, in blaauw (Gelder).
V liesketting en gravenkroon. Het geheel is aan de beide
onderkanten vergezeld van twee gouden vlerken (?) aaneen-
verbonden en omstrengeld door een blaauw koord. Wapen
van graaf Jan (Willemsz.) van Egmont, Heer van Baer
(in Gelderland), Hoogwoud enz. overl. 1516, kleinzoon
van Jan v. Egmont en Marie van Arkel. Zie Reiffenberg,
Lijst van Chiflet N° 101. Egmout voert anders zes dub-
bele kepers, goud en rood, zie „Dietsche Warande”, VIII,
bl. 54.
57
No. 8.
Gevierendeeld : I, IV : 3 ziiv. wassenaars (ligg. halve
manen) in rood (Wassenaer); II, III, gouden balk in
blaauw (Burggraafschap van Leiden). Vliesketting, geen
kroon. Het geheel is vergezeld van vier zilveren wasse-
naars ; de twee aan de bovenkanten geplaatst, beladen met
een gouden Ì- Wapen van Jan van Wassenaer , Burggraaf
van Leiden, zoon van Jan van Wassenaer , wiens wapen-
schild onder N° 6 aan de andere zijde voorkomt, en van
Johanna van Halewijn, overl. 1528, lijst van Chifflet, N° 146.
No. 9.
Een vrouwelijk wapen uit het geslacht van Brederode.
Gedeeld: I, roode leeuw., in goud, blaauw geklaauwd
en getongd : Brederode, zonder lambel ; II, gevierendeeld,
: 1, 4, roode leeuw, blaauw geklaauwd en getongd, in
goud: Holland; 2, 3, roode leeuw , geklaauwd, getongd
en gekroond van goud, in zilver: Valkenburg. Het ge-
heele ruitvormige schild en zoo ook de schildhelft Brede-
rode, zijn smal-uitgeschulpt-omboord van zwart. Om het
. Schild ziet men 2 brandende zwijnskoppen en 2 knoestige
stokken te midden van het vuur; vlammen omringen het
geheel (vergelijk N° 10). Wapen van Walravia van Bre-
derode, gehuwd met Jan van Gaveren, Heer van St.
Aagtenrode, dochter van Reinout ll en Jolande van La-
lain, wier vader, Willem van Lalain, Stadhouder van
Holland was. Zij overleed te Haarlem in 1500.
. No. 10.
Gevierendeeld : I, IV , op nieuw gevierendeeld; 1, 4,
roode leeuw, blaauw getongd en geklaauwd, in gouden
veld (Holland), 2, 8, roode leeuw , geklaauwd, getongd.
en gekroond van goud, in zilver (Valkenburg); II, III,
3 gouden lelies, in blaauw , met rooden rechtschen schuin-
balk (Bourbon-Montpensier). Op de vierendeeling een
inschild: zilveren balk in zwart veld (Borssele).
58
Boven, onder en om dit schild, even als om N° 9, .
ziet men de knoestige stokken in 't vuur, brandende
zwijnskoppen en de vlammen, die om de schilden van
het geslacht sedert de laatste helft van de 15° eeuw
worden gevonden. ') Wolfert van Brederode, Heer van
Zwamerdam en Cloetinge, in 1548 overleden , zoon van
Walraven II en Margareta van Borssele, dochter van
Wolfert van Borssele, Heer van Buchan en Charlotte
san Bourbon. Wolfert was een jongere broeder van Rei-
nout III en was gehuwd met Adriana Bacx, dochter van
Jan Bacx (de Hertoghe gezegd Baez), Heer van Asten.
Dit schild is merkwaardig, omdat Wolfert hier in het
moederlijke vierendeel niet Borssele, maar Bourbon voert.
Walraven II had zijne vrouw, Margareta van Borssele,
geschaakt. De vader had zijn consent niet gegeven en
wilde er niets van weten. Tegen de wettigheid van het
huwelijk zijn dus bedenkingen. En nu schijnt uit dit
wapen te blijken, dat zoo de zaak al is bijgelegd, gelijk
„vermeld wordt, aan de kinderen toch het recht niet is
toegekend om Borssele in het moederlijk vierendeel te
voeren. Heer Wolfert heeft zich echter de geledene schade,
door het opnemen van het grootmoederlijke blazoen
Bourbon- Montpensier , tamelijk vergoed, en voert buiten-
dien Borssele als hartschild.
| No. 1l.
Roode leeuw, blaauw getongd en geklaauwd in goud,
in het schildhoofd een blaauwe lambel met 8 hangers,
1) Wellicht is “bij eene beschrijving van het wapen der Brederoden juister
uitgedrukt: wilde zwijnskoppen en laurierstokken in vuurvlammen of: Bran-
dende laurierstokken, gelijk van Hall in zijne verdediging van HK. v. Bre-
derode zegt. Frans van Brederode zegelde reeds met een wilden zwijnskop
boven 2 gekraiste houten in ’t midden van vuurvlammen met het opschrift :
ardent désir. Van Hall, Verd. p. 282 (aant). Reinout III voerde als de-
vies: une hure dans les flammes. |
59
_ de leeuw beladen met een inschild, roode leeuw op gou-
den veld (Bergen in Kennemerland). Ook om dit schild
worden de brandende zwijnskoppen en knoestige stokken
gevonden. Balthasar van Brederode Heer van Bergen,
zoon van Walraven II, in 1576 overleden, gehuwd met
Catharina van Bronkhorst van Batenburg.
No. 12,
Twee blaauwe kepers, in zilver. Boven het schild een
kroon in vorm gelijk aan den gravenkroon van N° 3.
Dit wapen staat als het wapen der Heeren van Rensen-
berg op de wapenkaart der voormalige edelen en heer-
lijkheden; Amst. bij G. Valk, en de naam komt voor
op de lijst der geslachten die kasteelen en Heerlijk-
heden in Holland hadden, bij Boxhorn, Toon. der Ste-
den, p. 44. Volgens de Rouck Ned, Heraut, p 299 is
dit het wapen van Rennenberg. Op de lijst van Joh. En-
schedé leaaksz. wordt het vermeld als het wapen van
Willem van Rennenberg. Jasper 1, zoon van Gerard de
2*, 18° Heer van Culemborch en Johanna van Borgondien,
dochter van Anthonie, bastaard van Philips den Goede
(gehuwd 1469) hadden 3 zoons en 6 dochters verwekt.
Eene dochter, Cornelia van Culemborch, was gehuwd met
Willem van Rennenberg, wiens hart te Zuylen, zijn inge:
wand te Westbroek en lichaam in de abdij van Oostbroek
begraven is, Zij bracht ten huwelijk Zuylen en Westbroek.
Uit dit huwelijk zijn twee kinderen geboren, Frank en
Anna van Rennenberg , 1532 gehuwd met Filips van Lalain.
. No. 13. m
Gevierendeeld: I, IV, 3 roode molenijzers in zilver
(Montfoort); II, III, als N° 11 zonder inschild (Brederode).
Hendrik van Montfoort, Heer van Abbenbrouck, zoon van
Burggraaf Jan van Montfoort en Charlotte van Brederode.
| . No. 14.
Gevierendeeld: I, IV , zwart getralied in zilver, met
60
9 zw, meerlen in 't gouden schildhoofd (D’Estrées); Il,
Ill, blaauwe leeuw, rood geklaauwd en getongd, in
goud (La Cauchie). Jean d'Estrées, overl, 1571, groot-
meester van de artillerie in Frankrijk, gehuwd met
Catharina de Bourbon, was de zoon van Antoine en van
eene Jonkvrouw de la Cauchte, in het land van Artois,
niet ver van Arras. Spener Ins. theoria, Pars Spec. Tab,
XVI et Lib. II Cap. XXIV.
No. 15. |
Als N° 7, Jan II van Egmond, Heer van Baer, overl.
1528, Reiffenberg, aldaar Chiffet, N° 149.
No. 16.
Als N* 11, maar de leeuw beladen met Marck: een
inschild van goud, met een balk, van drie rijen blokken
zilver en rood (échiqueté). Lodewijk van Brederode, Heer
van Ameide en Hamricourt, overl. 1657, tweede zoon
van Reinout III en Philippina van der Marck.
De beide wapens N° 11 en 16, in verband met dat
van Reinout III, te vinden in de lijst van Chifflet bij
Reiffenberg, toonen aan , dat de Heeren van Brederode
hadden afgezien van het bfazoen houdende de 4 leeuwen
dat nog onder N° 9 en 10 gezien wordt.
NB. Het afzien van het gevoerde blazoen door het weg-
laten der 4 leeuwen en weder aannemen van den
Hollandschen leeuw met den lambel, kan gerekend
worden ongeveer in 1580 te hebben plaats gehad ; dus
vóór den tijd waarop Reinout III ridder van ’t Gulden
Vlies is geworden. Ook om dt schild worden de bran-
dende zwijnskoppen en knoestige stokken gevonden.
No. 17.
Gevierendeeld: I,.IV, groen kruis in gouden veld
(Bisdom van Haarlem); II, III, rood molenijzer en in
den quartiervoet een roode roos, in zilver. Het schild ge:
dekt met den groenen hoed der prelaten met afhangende
61
koorden en 2 maal 6 kwasten; achter het schild de bisschops-
staf, paalswijs. Wapen van Govert van Mierlo, 2" Bisschop
van Haarlem, overl. 28 Julij 1587,
Men schijnt in de XVI* eeuw gewankeld te hebben in
de keuze der émauz voor het Haarl. Bisdom. Het natuur-
lijkst is (en ook heden aangenomen), tegenover Utrecht
(zilver in rood), rood in zilver.
WAPENS AAN DE ZUIDZIJDE.
De bank aan de zuidzijde bevat insgelijks 22 zitplaat-
sen, waarvan ook de zes, die het naast bij het choorhek
zich bevinden, onbeschilderd zijn en van.de overigen zijn ..
afgescheiden door een kolommetje waarop een mansbeeldje,
met gordeltasch, is geplaatst. Ook wat het beelhouwwerk,
de kroonlijst en de zitplaatsen betreft komt deze geheel
overeen met die aan de noordzijde. Daar de hiervoren
opgegeven reden bij deze bank niet bestond, zijn de wa-
pens aldaar geschilderd naar de gewone orde en niet als
. of men die in een spiegel zag. De wapens in de kroon-
lijst zijn de zelfde als die aan de overzijde voorkomen.
No, 1.
Is open.
No. 2.
Gevierendeeld :
I en IV, op nieuw gevierendeeld. I en IV, andermaal.
Van deze quartieren, 1 en 4 gouden kasteel, blaauw
gesloten, in rood (Castilië); 2 en 3, gekroonde leeuw ,
rood op zilver (Leon). II en III, gedeeld: 1, 4 roode
palen in goud (Arragon); 2, gevierendeeld in schuin-
kruis, boven en beneden 4 roode palen in goud,
rechts en links een zwarte arend in zilver (Sicilië).
JI en III, op nieuw gevierendeeld. I, zilveren balk
in rood (Oostenrijk); II, 3 gouden lelies, 2, 1, in
blaauw , gezoomd met smalle rood-en-zilveren blok:
62
ken (nieuw Borgondië, beter voorgesteld Noordzijde '
N° 2); III, 2 (eig. 8) rechtsche schuinbalken “van
goud in blaauw , omzoomd met rood (oud Borgondtë) ;
IV, gouden leeuw in zwart (Brabant). Op de vieren-
deeling een inschild, zwarte leeuw op goud, rood
geklaauwd en getongd (Vlaanderen).
Dit wapenschild voorzien van de hertogelijke kroon en
vliesketting is gevoerd door Philips van Oostenrijk (den
Schoone), Hertog van Borgondië, na 1504 Koning van
Spanje, overl. 1506. Als vierde chef der orde van het
Gulden Vlies is het wapen aan deze zijde van het koor
als eene vereering vooraan geplaatst tegen over dat van
Philips van Borgondië, eerste chef van de orde, die de
eerste is aan de andere zijde, Het is hier volgens zijn
rang geplaatst, maar in strijd met de tijdsorde, vóor het
schild van Jacoba van Beyeren. |
No. 3. .
Gevierendeeld vrouwelijk wapenschild: I en IV , schuin-
rechts geruit van blaauw en zilver (Beyeren). Il en III,
gevierendeeld: 1 en 4, zwarte leeuw op goud (oude graaf-
schap Henegouwen — wapen van Vlaanderen); 2 en 3,
roode leeuw op goud, blaauw geklaauwd en getongd
(Holland). Dit wapen staat in ’t midden van den Holland-
schen tuin en is voorzien, van de hertogelijke kroon , wit her-
melijn met rooden bol en gouden boog. Jacoba, Hertogin van
Beyeren, Gravin van Henegouwen en Holland, overl, 1436,
No. 4.
Gevierendeeld : I en IV , roode leeuw, blaauw geklaauwd
en getongd’, in gouden veld (Holland). II en III, roode
leeuw, geklaauwd, getong en gekroond van goud, in
zilver (Valkenburg). Om het schild de wilde zwijnskoppen,
knoestige stokken en vuurvlammen van de wapens der
Brederoden; voorts omgeven van de vliesketting. Reinout
II, Heer van Brederode, Vrijheer van Vianen en Ameyde,
638
overl. 1473, Hij was de eerste van zijn geslacht, die Hol-
land gebroken met den lambel varen liet en de 4 leeuwen
begon te voeren,
No. 5.
Tien aaneengesloten ruiten van zilver, 8, 3, 8, 1, met
de punten elkander en den schildkant boven en onder
rakende, in een rood veld. Op de eerste ruit een rood
leeuwtje. Dit wapen is omgeven van de vliesketting.
Joost van Lalain, Heer van Montigni, overleden 1483.
No. 6.
Gevierendeeld: I en IV, 3 zilveren wassenaars (lig-
gende halve manen) in rood; II en III, gouden.balk in
blaauw, Jan van Wassenaer (vader van N° 8 aan de
Noordzijde van het choor), Burggraaf van Leiden, overl.
1497. Om dit schild staan insgelijks vier zilveren wasse-
naars, doch zonder ll
No. 7.
Drie vijfblad-bladen (quintefolia) 2 en 1, van goud in
blaauw; groenen hoed der prelaten, koorden en kwasten
en bisschopsstaf als bij N° 17 N. Z. Dit wapen is onbe-
kend. Als men den tijd in aanmerking neemt in ver-
band met de plaats, die het hier bekleedt, is het niet
onwaarschijnlijk dat door dit schild de eenige pastoor van
de kerk van St. Bavo wordt aangeduid, die later tot den
rang van Bisschop bevorderd is, namelijk : Nicolaas Reuter
(Ruystre, Ruterus), geboren in een Luxemburgsch dorp.
Deze is pastoor van St. Bavo geworden in 1485, in 1499
Bisschop Atrecht en in 1609 gestorven. In het opschrift
op zijn graf in de St. Pieterskerk te Leuven werd hij ge-
noemd: raad van het huis van Borgondië en kanselier
der Hoogeschool.
No. 8.
Dit schild is in alles gelijk aan dat van N°. 4, maar
zonder de vliesketting. Walraven II, Heer van Brederode, :
Vianen en Ameyde, zoon van Reinout II overl, 1581.
64
No. 9.
Vrouwelijk wapenschild, gedeeld: I als N° 8; II, zwarte
. arend op goud, het schild zonder eenige omgeving. A sana,
dochter van Willem, Graaf van Nyenaer en Anna van
Hoorn, gemalin van Walraven II van Brederode, overl. 1535.
No. 10.
Roode leeuw, blaauw geklaauwd en getongd, in goud.
In het schildhoofd een blaauwe lambel met 3 hangers.
Vliesketting, en even als N* 4 en N* 8 omgeven van
de brandende zwijnskoppen en knoestige stokken. Zeinout
IIT, Heer van Brederode, Vrijheer van Vianen en Ameyde,
Deken van het Gulden Vlies, Raad van Keizer Karel V,
zoon van Heer Walraven ll, overl. 1556.
No 11.
Vrouwelijk wapenschild. Gedeeld: I als N° 10; II,
gouden veld, met een balk van drie rijen blokken zilver
en rood; een roode leeuw ten halven lijve in het boven-
ste deel van het veld (Marck). Philippa, Gravin van der
Marck, dochter van Graaf Robert van der Marck, Heer
van Sedan, gemalin van Reinout IIT, Heer van Brede-
rode, overl. 1587.
No. 12.
Als N° 10, doch zonder vliesketting. Philips van Bre-
derode, oudste zoon van Reinout III, Heer van Brederode,
overl. te Milaan, 1554.
: . No. 13.
Drie roode molenijzers, in zilver. Jan, Burggraaf van
Montfoort, overl. 1539. ') |
No. 14.
Vrouwelijk wapenschild. Gedeeld: I als N° 13; II als
N° 5, maar zonder leeuwtje in de eerste ruit. Anna van
1) Dit waren de Barggraven van Montfoort, die huu oorsprong hadden
van Hendrik de Rovere in de laatste helft van de 18° eeuw. Het oudere
geslacht van Montfoort voerde als wapen een schaakbord van zilveren en
zwarte ruiten. '
65
Lalain, dochter van Karel, graaf van Lalain en Jacoba
van Luremburg, gemalin van Heer Jan, burggraaf van
Montfoort. Zij is later. hertrouwd met Anthonis van Mer-
then, Heer van Essenheim in ^t Sticht.
No. 15.
Rood kruis, in een gilveren veld, met golvende dunne
balken van blaauw en zilver (burelé). Inschild van zilver,
met drie zwarte hoefijzers. Groene hoed der prelaten,
koorden en kwasten en bisschopsstaf als bij N° 17 N.Z.
Nicolaas van Nieuwland (a nova terra), in 1560 eerste
Bisschop van Haarlem, overleden 1580.
No. 16.
Als N°. 10, maar zonder vliesketting. Een inschildje
op de borst van den leeuw: drie zwarte zuilen , in een zil-
veren veld, Vianen. Hendrik, Heer van Brederode, Vianen
&c, zoon van Reinout III, Heer van Brederode, en Phi- *
lippa van der Marck, overl. 1568.
No. 17.
Gevierendeeld: I en IV op nieuw gevierendeeld: ! en
4 gebalkt van zilver en rood, 2 en 3, zes aaneengeslo-
ten ruiten van rood, 3 en 8, met de punten elkander
rakende, in een zilveren veld, II, zilveren arend met
roode tong, geklaauwd , gebekt en gekroond van goud,
in een zwart veld. III, gouden leeuw, rood geklaauwd
en getongd in blaauw, beladen met een rechtsche schuin-
balk van twee rijen blokken zilver en rood. Gravenkroon
en vliesketting. Pieter Ernst, Graaf van Mansfeld, later
Deken der Orde van het Gulden Vlies, overleden 1604,
in den ouderdom van 87 jaren, volgens eene andere opgaaf
103 jaren.
Bijdragen Gesch. Bisd, v. Haarlem. IIe Deel,
wt
66
— ee ee
HET SINT AAGTE-BERGJE ONDER VEUR,
» KATHOLIEKE BEGRAAPPLAATS DER PAROCHIE LEYDSCHENDAM.
Onder de burgerlijke gemeente van Veur bevindt zich
een ovaalrond plekje gronds, groot 151 oude roeden,
en ruim 8 voet boven den beganen grond gelegen. Het
wordt geheeten St. Aagte-Bergje naar'de kapel, aan de
H. Agatha toegewijd, die daar in vroegere eeuwen ge-
staan heeft. Ofschoon er tot nog toe geen zekere beschei-
den zijn gevonden van het ontstaan dezer oude kapel,
houdt men het toch voor zeker, dat zij daar reeds vóór
de afzanding van deze streken, waar in de vroege middel-
eeuwen binnenduinen lagen, heeft bestaan, en volgens
de „Oudheden van Rijnland’ vóór de reformatie tot de
parochiekerk van Voorschoten behoorde.
. In een schrijven van Johan, heer van Wassenaar ,
Voorschoten, Katwijk enz. burggraaf van Leiden , dagtee-
kenende van het jaar 1465, lezen wij, dat zijn vader ter
timmering van de Veurkapel vier pond pajement 's jaars
besprak. Dat daarmêe de St. Agatha's-kapel bedoeld werd,
valt niet te betwijfelen. Trouwens in de „Oudheden van
Delfland’ staat aangeteekend : „deze kapel strekte tot
schakenbosch toe, en ze had zelfs een boschje in schaken-
bosch en eenig land, dat binnen schakenbosch lag.” Ook
in de „Oudheden van Rijnland”, waar sprake is van de
kapellen, die vóór de reformatie tot de parochie van
Voorschoten behoorden, komt voor: ,de tweede kapel
heeft gestaan in de buurt van schakenbosch. Deze kapel,
welke aan de H. Maagd en Martelares Agatha toegewijd
was, stond op eene verhevene plaats, en heeft nog haar
ouden naam behouden.”
Wanneer die kapel is weggebroken of vernietigd, kan
niet met zekerheid gezegd worden. Waarschijnlijk zal het
\
67
geschied zijn in den spaanschen oorlog; want de ,Oud-
heden van Rünland" verhalen weder: sin den spaanschen .
oorlog is de kerk van Voorschoten zoowel als meest alle
kerken daaromstreeks voor een gedeelte afgebroken”
De plaats, waar de kapel gestaan had, bleef echter den
naam van St. Aagte-Bergje behouden, en in bijzondere
hoogachting bij de katholieken. In dezelfde „Oudheden
van Rijnland’ immers lezen wij: „en is. deze plaats noch
tegenwoordig vermaard door de bedevaarten der Katho-
leken.".Wat deze bedevaarten betreft: oude lieden her-
inneren zich thans nog, dat in het begin dezer eeuw de
toeloop naar deze plaats bij wijze van bedevaart vaak zeer
groat was, en dat, behalve het breede pad rondom het
bergje, nog raauw geloopen paden op het bergje zelf
lagen. Ik zelf herinner mij in kindsche jaren te hebben
gehoord van menschen, die van Schiedam, Delft enz. in
kleine troepjes 's nachts biddende naar het St. Aagte-bergje
optrokken; eenigen dezer pelgrims heb ik zelf nog gekend.
Hoe en wanneer dit bergje met zijne landerijen in
handen van leeken is gevallen, kan ik niet ontdekken.
Zeker is het, dat het in, en welligt lang vóór 1760 in
‘katholieke handen was; want in dit jaar is het den 184»
Junij bij eene boedelscheiding, met den daaraan grenzen-
den grond en het daarop staande houtgewas, te zamen
een morgen en vijf hond groot, voor de som van f 1800
__als erfdeel toegevallen aan zekeren Hannes Mooyman, uit
den boedel van zekere Petronella Pluym, weduwe, erf-
genaam en boelhoudster van Courte Jansz. Lunenburg.
In 1795 is het bergje tot gemeente-begraafplaats in-
gerigt , of daartoe door vrijwillige bijdragen der ingezetenen
«geapproprieerd." "t Is echter wel opmerkelijk, dat het
nooit als ‘zoodanig is gebruikt „ maar altijd alleen door de
katholieken als begraafplaats werd gekozen, en door hen
voortdurend als eene oude heilige of gewijde plaats werd
68
beschouwd, waar zij bij voorkeur wilden rusten, ofschoon
die niet kerkelijk ingezegend was.
Op welke wijze en onder welke voorwaarden het bergje
tot kerkhof is ingerigt, vind ik nergens vermeld; maar
het is opmerkelijk, dat het tot 1800 aan de familie Mooy-
man in eigendom bleef toebehooren. Immers eerst den
64e? Feb. 1800 is door Joost Goemans , tweeden man van
Martijntje Lunenburg, vroeger gehuwd met Hannes Jansz.
Mooyman , het eigendomsregt van de begraafplaats afge-
staan aan de burgerlijke gemeente van Veur, onder be-
paling, dat het zich daarop bevindend hakhout altijd het
eigendom zou blijven van hem en van zijne nakomelingen ;
en dat het burgerlijk bestuur ten allen tijde jaarlijks
f 10,00 recognitie zou betalen op 5 September.
Joost Goemans trad hier op en sloot de acte in naam
van de eenige dochter zijner vrouw, Antje Mooyman,
die, als erfgenaam haars vaders, Hannes Jansz. Mooy-
man, eigenares van het bergje was. Voor de gemeente
Veur traden op en onderteekenden de acte, in naam van
schout en schepenen, Pieter Boonekamp , Pieter van den
Bosch, Willem van Veen, Frans Bole en Frans Teunis-
sen, allen katholiek en municipale leden der burgerlijke
gemeente Veur.
Dezen hebben toen de directie en administratie der be-
graafplaats op zich genomen, en tot 1819 behouden ;
altijd echter als municipale leden van den raad , en onder
verpligting van jaarlijks aan burgemeester en wethouders
verantwoording hunner administratie te doen, In 1819
leefde er nog slechts één van deze vijf katholieken, na-
melijk Pieter Boonekamp, en legde ook deze om zekere
kwestieuse redenen de administratie neer.
Alstoen werd door den raad der burgerlijke gemeente
van Veur, in een schrijven van den 26*'** November, de
directie en administratie over de begraafplaats aan het
69
katholiek kerkbestuur aangeboden, onder bepaling: dat
het kerkbestuur jaarlijks aan burgemeester en wethou -
ders daarvan rekening en verantwoording zou afleggen.
Dit aanbod werd, wat niet te verwonderen is, niet aan-
genomen; en dien ten gevolge heeft het burgerlijk bestuur
van Veur de directie en administratie zelf uitgeoefend
tot den jare 1845.
Toen in het jaar 1827 bij koninklijk besluit, ter voor-
koming van besmetting, geen lijken meer in kerken, in
steden en dorpen, zeker getal inwoners bevattende, mog-
ten begraven worden, en kerkhoven of begraafplaatsen
op zeker bepaalden afstand daarvan moesten worden aan-
gelegd, zond het katholiek kerkbestuur aan gedeputeerde
Staten van Zuid-Holland den 30"? Dec. van hetzelfde
jaar het hiervolgend adres op:
2... vdat dien ten gevolge (van dat besluit) bij de
supplianten het verlangen is ontstaan, om een kerkhof
te mogen bezitten aan hunne (de katholieke) gemeente
toebehoorende,: en alzoo tot het aanleggen van hetzelve
auctorizatie te bekomen, zooals reeds deze gunst meer-
malen aan roomsch katholieke gemeenten is toegestaan
geworden, en tot welke gunst der supplianten na te
melden verzoek zich voornamelijk bepaalt,
„De supplianten zijn echter opmerkzaam geworden op
eene bijzonderheid, welke er ten aanzien der begraafplaats
in deze gemeente bestaat, waaromtrent zij zich veroor-
loven UEd. groot achtbaren gunstige intentie te mogen
inroepen.
‚Er bestaat sedert eene lange reeks van jaren een zeer
geschikte begraafplaats, bekend onder den naam van
St. Agatha's berg, alwaar voorheen eene kapel, aan de
Heilige van dien naam toegewijd, heeft gestaan. Deze
plaats is gelegen buiten den afstand bij Z. M. besluit
bepaald, is van deszelfs oprigting, éénig en alleen als
10
eene begraafplaats voor roomsch katholieken bestemd , en
" wordt als zoodanig nog bij voortduring gebezigd, schoon
de eigendom daarvan aan onderscheiden godsdienstige ge-
noatschappen in deze gemeente toebehoort.
„Het komt de supplianten onder correctie voor, dat
het tot eene begraafplaats voor alle de godsdienstige ge-
zindheden der gemeente Veur niet geschikt zoude zijn,
daar dezelve als, dan hunner inziens niet groot genoeg is,
en het zoude dus bij de invoering van Z. M. verordening
omtrent het begraven der lijken niet kunnen dienen.
„Zonder dus een anders regt of genot te hinderen zoude
het voor der supplianten kerkgenootschap een groot voor-
regt zijn, indien deze plaats aan dezelve in eigendom
. konde komen, omdat zij aldaar dan te geschikter de gods-
dienstige plegtigheden konden uitoefenen.
„Redenen waarom de supplianten zich keeren tot UEH.
Achtb. eerbiediglijk verzoekende, dat zij mogen worden
geauctoriseerd tot het aanleggen van eene begraafplaats
voor hunne gemeente, of wel, dat aan hen de gemelde
St. Agatha's-berg als een eigen begraafplaats worde aan-
gewezen, en dat hiervan moge worden uitgereikt UEG.
Achtb. favorabele dispositie in forma,
„Hetwelk doende enz.”
Op dit adres volgde geen gunstige dispositie; maar in
het volgende jaar ging het burgerlijk bestuur tot eene
vergrooting van het kerkhof op het Sint Aagte-bergje over.
Daartoe gebruikte men een stukje grond van P. Dobbe,
echtgenoot van Antje Mooyman, en kapte waarschijnlijk
ook eenig hakhout hem toebehoorende weg. Uit dien hoofde
is de recognitie van tien op twintig gulden gebragt.
Reeds lang te voren, namelijk in het jaar 1820 den
5'" April, was bij testamentaire beschikking van Petrus
Dobbe en Antje Mooyman het St. Aagte-bergje met een
71
daaraan grenzend stuk teelland aan de katholieke kerk
van Leidschendam en Veur vermaakt; 29 Februarij 1824
werd deze dispositie door Antje Mooyman zelve, toen we-
duwe en bezitster, bij testament op nieuw bevestigd; en
alzoo kwam de kerk bij het overlijden van Antje Mooy-
man, den 24*** Sept, 1832 in het bezit van den grond,
maar niet in het bezit van het eigendoms-regt op de be-
graving; dit bleef aan de burgerlijke gemeente, terwijl
de recognitie-gelden van / 20,00 door het burgerlijk be-
stuur voortaan aan het kerkbestuur als zoodanig werd uit-
betaald. De aanvaarding had echter eerst plaats den 18%
September 1833, toen de koninklijke magtiging werd ver-
leend. Eerst in 1843 begon men te onderhandelen, om
. ook het regt van begraven geheel aan de katholieken
over te doen; gansch het jaar 1844 ging daarmede heen,
en eindelijk werd de overeenkomst tusschen kerkbestuur
en gemeenteraad gesloten, waarbij de katholieke kerk van
Leidschendam en Veur op 1 Januarij 1845 zou treden in
het volle en geheele eigendoms-regt van het St. Aagte-
bergje, met alles wat daartoe behoort, als : eene obligatie
Nederlandsche schuld à 2'/, pCt. groot honderd gulden,
baarkleeden, roeven, lijkbaren en andere begraafgereed-
schappen. Het kerkbestuur van zijnen kant zou aan het
burgerlijk bestuur van Veur uitkeeren de som van
f 897—56 cent; de vroegere recognitie-gelden vervielen,
en op koste van het kerkbestuur zou op een klein plekje
grond, aan de kerk toebehoorende, eene burgerlijke be-
graafplaats volgens opgemaakt plan aangelegd worden,
waarvan de burgerlijke’ gemeente in het volle eigendoms-
regt zou worden gesteld. Verders moest aan de burger-
lijke gemeente een onverhinderd toepad naar dat kerkhof
worden verzekerd; en eindelijk mogt het burgerlijk be-
stuur, bij eventuele begraving aldaar, een onverhinderd
gebruik maken van baren, roeven, baarkleeden, gereed-
12
schappen enz., aan het katholiek kerkbestuur toebehoo-
rende, zonder daarvoor iets te betalen.
Deze laatste bepaling had volstrekt geen bezwaar , aan-
gezien in al den tijd van 1846 tot 1872 slechts twee be-
gravingen daarop hebben plaats gehad, namelijk van twee
vreemdelingen, die niet katholiek waren. De Protestanten
van Veur worden nog altijd te Voorschoten begraven.
De aanleg heeft aan arbeidsloon enz, gevorderd de som
van f 211-00, zoodat deze overneming in haar geheel
aan de kerk heeft gekost de som van f 1108-56, be-
halve het kleine hoekje’ gronds voor gemeente-begraafplaats.
In' de jaren 1845, 46 en 47 zijn de werkzaamheden
van den aanleg der gemeente-begraafplaats en der ver-
dere inrigtingen op het kerkhof, zooals het graven van
een grafkelder, het bouwen van eene kapel enz., voort-
gezet en ten einde gebragt. Op den 3%" Oktober 1848 was
eindelijk het gelukkig oogenblik daar, waarop de kapel
en de begraafplaats. kerkelijk werden ingezegehd door den
H.Eerw. Heer E. S. van der Haagen, aartspriester van
Holland, Zeeland en West-Vriesland, en werd het bergje
met zijne nieuwe kapel andermaal aan de H. Maagd en
Martelares, de H. Agatha, toegewijd, om nu voor goed
en voor altijd den naam te dragen van : Katholieke
Begraafplaats , het St. Aagte-Bergje. Slechts zeer kort .
heeft de WelEerwaarde heer pastoor J. Rusman dien
gelukkigen dag mogen overleven, en weldra zou zijn
stoffelijk overblijfsel ter ruste worden nedergelegd op den
gewijden akker, dien hij met zooveel moeite en arbeid
voor zijne schapen had verkregen. Den 55** December daar-
aanvolgende overleed hij na een langdurig lijden, en werd
den 9ier in den nieuwen grafkelder met kerkelijke plegtig-
heid begraven. .
Zoo bezit de parochie van Sint Petrus en Paulus te
Leydschendam een eigen kerkhof, dat van de vroege mid-.
—
13
deleeuwen af eene gewijde plaats was, en zelfs tot in
onze eeuw vele bedevaartgangers tot zich trok; zoo be-
zit zij weder eene kapel op het oude Sint Aagte-bergje ,
en roept zij die groote Martelares weder aan op de graven
harer kinderen.
C. STOLK , Pastoor,
PAROCHIEKERK VAN MONSTER.
De parochiekerk van Monster stond ter hegeving van
den abt van Middelburg, en werd ook bediend door paters
van genoemde abdij.
De oorsprong van dit collatieregt vind ik in twee charters,
die bewaard^worden op het provinciaal archief van Zeeland
te Middelburg.
1° In 1276 ruilt Hendrik , abt van Sint Paulus te Utrecht ,
als collator der parochiekerk van Monster, met graaf Floris
V, als collator der parochiekerk van Alphen, het collatie-
regt, zoodat graaf Floris V de begeving ontving van
Monster.
2° O. L. Vrouw Geboorte 1276 geeft graaf Floris V
een charter af, waarbij hij zijn collatieregt der parochie-
kerk van Monster op den abt van Middelburg overdraagt
en ten geschenke geeft.
| * V D. HOBST.
4
14
AANTEEKENINGEN
BETREFFENDE
DE LEYDSCHE PASTOORS SEDERT /DE HERVORMING”
TOT AAN „DE HERSTELLING”,
VAN 1557 ror 1857,
DOOR
Dr J. D. FRENAY.
(Vervolg van Deel I, bis. 281).
PASTOORS VAN DE 2* WERELDLIJKE STATIE.
GOVERT DE ROVERE.
Zoo noemt hem v. Rhijn (Oudh. v. Rhijnl. bl. 265);
doch op eene andere pants (Oudh. v. Zeel. dl. I. bl. 170)
is, weet ik niet; want in het latijn noemt hem v. Heus-
sen nu eens (Bat. Sac. dl. II. pag. 121. col. 1) Gode-
fridus Roverius, dan eens (Hist. Ep. Midd. pag. 24. col. 2)
Godefridus Rueverius.
Te Utrecht geboren, heeft hij te Keulen gestudeerd
en is er ook Licentiaat in de Godgeleerdheid geworden.
- Nadat, volgens het verhaal van v. Heussen (Bat. Sac.
dl. II. pag. 263. col. 2) heer Arye, dien wij vermoedden
denzelfden te zijn als heer Arent Bockenbergh, den laat-
sten catholijken commandeur van St. Pieter, en Paulus
de Goede, de laatste vicaris van het St. Maartens-altaar
in O.L.V, Kerk, oud en afgeleefd waren, werden hun
te gelijkertijd in 1606 door den apostolischen vicaris Sas- .
bout Vosmeer tot opvolgers gegeven Rombout van Meden-
blik als primarius pastor, d. i. als pastoor van de 1* Statie,
en Godefridus Roverius als secundarius pastor, d. i. als
à
75
pastoor van de 2° Statie, Dewijl nu past. Rombout tot
pastoor van St. Pieter benoemd werd en daarentegen
Godefridus Roverius (zie Bat. Sac. dl. II. pag. 270. col. 1) -
tot pastoor van de Statie, toegewijd aan de .H. Maagd
Maria; zoo kan men pastoor Rombout beschouwen als den |
opvolger van heer Árye en pastoor de Rovere als den
opvolger van Paulus de Goede; en is derhalve de 1* we-
reldlijke statie te Leyden als het ware de voortzetting
van de parochie van St. Pieter, en de 2* wereldlijke statie
als het ware de voortzetting van die van O. L. Vrouwe.
Tot 3 malen toe vermeldt v. Heussen (Bat, Sac. dl. II.
pag. 121. col. 1. pag. 263. col. 2. Hist. Ep. Ultr. dl. I.
pag. 87. col. 2), dat die benoeming geschied is door den
apostolischen vicaris Sasbout Vosmeer; desniettemin ver-
haalt v. Rijn (Hist. v. 't Bisd, Ut. dl. I. bl. 295), dat
dit geschied is in 1616: en om te bewijzen, dat dit geen
drukfout is, zoo voegt hij er bij, dat die aanstelling ge-
schiedde door Philippus Roverius (lees: Rovenius).
Indien Govert de Rovere in 1606 tot pastoor te Leyden
is aangesteld, dan is hij daar niet lang gebleven; want
na in Zeeland en voornamelijk te Goes het oude geloof
verkondigd te hebben, heeft hij van deze zijne werkzaam-
heden reeds verslag gegeven den 12 Julij 1612.
Daarna is hij de opvolger geworden van Jacobus Bolius,
die als pastoor van de zoogenaamde buurtkerk of kerk
van de H. Maria de Mindere «e Utrecht in 1631 over-
leden ís, Hij is ook canunnik van de collegiale kerk van
de H. Maria te Utrecht geweest; want als zoodanig is
hij in 1636 als getuige verschenen bij het vereischte
onderzoek vóór de verheffing van Jansenius tot Bisschop
van IJperen. Eindelijk is hij in hoogen ouderdom te Utrecht
in Mey van het jaar 1658 als emeritus pastoor overleden, .
| NIKLAAS NOMIUS. |
"Aldus wordt hij genoemd door v. Rijn (Oudh, v. N.-
76
Holl. dl. I. bl. 166) of ook wel Nicolaas (Bat, Sac. of Kerk.
Hist. v. Bat. dl. III. pag. 204) naar het latijnsch Nicolaus
Nomius van v. Heussen (Bat. Sac. dl. II. pag. 328. col. 1).
Hij is geboren te Haarlem den 21 Dec. 1581. Licen-
tiaat in de Godgeleerdheid is hij gedurende eenigen tijd ,
althans in 1610, pastoor geweest te Leyden, terwijl Rom-
bout van Medenblik aldaar pastoor was van de 1° statie.
Hij is aldaar in een hevigen twist gewikkeld met een
der daar ter stede pas aangekomen paters Jesuiten, name-
lijk Matthaeus Clinger, waarin zij elkander voor Sasbou-
tianen en Jansenisten uitmaakten,
Lang is hij te Leyden niet gebleven; want in 1612 is
hij capellaan te Haarlem gewarden, en als Adelbert Eg-
gius overleden was, is hij in diens plaats den 27 Aug.
van dat zelfde jaar tot canunnik van het Haarlemsche
Capittel verkozen; in welke waardigheid hij den 15 Oct.
daaraanvolgende is bevestigd. Na den afstand van Petrus
van den Einde als deken van dat capittel, is Nomius
den 7 Dec. 1616 tot zijn opvolger verkozen en den 18
Julij van het volgeride jaar als zoodanig door den apost.
. vicaris Phil. Roveen erkend,
Denzelfden apost. vicaris heeft hij op zijne reis naar
Rome, welke voorviel op den 26 Aug. 1622, vergezeld,
Na aldaar de belangen der zending van de wereldlijke en
de geordende geestelijkheid hier te lande, alsmede die van
het Haarlemsche Capittel behartigd te hebben, is hij in
1624 naar Brussel gezonden om de verdragpunten tus-
^ 7 ** lei geestelijkheid te laten bekrachtigen, Buiten
ran den apost. vicaris door Alexander Trog-
de magt van aartsdiaken der Utrechtsche kerk
1 weten te verkrijgen, wederregtelijk bestraft,
sluit van den 15 November van datzelfde jaar
len Phil, Roveen van de gevolgen daarvan
11
Na vele moeiten, gevangenschappen en gevaren is hij
eindelijk te Haarlem op den 21 Oct. 1626 in den ouder-
dom van 44 jaar overleden. Zijne zinspreuk was: Tecum
habita. Tweeërlei afbeelding heeft er van hem bestaan: de
eene zooals hij leefde, de andere na zijn overlijden !).
N. Momius schijnt als pastoor der 2° wereldlijke statie
te Leyden geen onmiddelijken opvolger gekregen te heb-
ben. Door het spoedig vertrek der eerste pastoors dier
statie en door de aankomst der Jesuiten en Franciscanen
aldaar, het eene misschien de oorzaak: of het gevolg van
het andere, is zij te niet geloopen. Wel is waar, men
heeft naderhand getracht haar weder op te beuren; met
welk gevolg zal later blijken, nadat wij eerst de staties
der P. P. Jesuiten en Franciscanen zullen hebben afge-
handeld,
PATERS JESUITEN.
Volgens past. Burgmeyer (Jaarb. 1847. Meng. bl. 101)
waren er reeds Jesuiten sedert hunne komst in deze stre-
ken na de hervorming van tijd tot tijd te Leyden ge-
komen zonder aldaar een vast verblijf te houden. Uit een
mij door den WelEerw. Heer J. J. Graaf medegedeeld
afschrift van past. Burgmeyers handschrift °) blijkt, dat
reeds in 1594 P. P. Duystius et Leonius ,curarunt hac
in urbe rem catholicam." |
| MATTHEUS CLINGER,
Deze was de eerste die door hen in 1609 als verblij-
vende zendeling alhier werd aangesteld. Hij was zeker
dezelfde Matthaeus, met wien Niklaas Nomius, pastoor
l) Nomius had nog een ander devies, namelijk ; Patientia Christi ; het-
geen blijkt zoowel uit eenige stukken van zijne hand in het bisschoppelijk
archief te Haarlem , als ook uit zijn portrait, een zeer schoon paneel,
dat vroeger in de kerk van St. Bernardus „in den Hoek” te Haarlem be-
waard werd en thans in het seminarie te Warmond berast. 3, 5, GRAAF.
2) Hetwelk eene copie is van een lijstje opgesteld of althans begonnen ,
naar het schijnt, door pater Phil, Ign. Oliva S. J.
*&
18
der 2* wereldlijke statie aldaar in bovengemelden hevigen
twist gewikkeld werd. Hij beweerde, volgens het verhaal
van den apost. vicaris S. Vosmeer, (Bat. Sac. dl, II. pag.
55. col, 2) dat de andere priesters te Leyden den geest
Gods niet hadden, maar dien des duivels, dat zij hoo- .
vaardig , onrustig, ongehoorzaam aan hunne oversten, gie-
rig, trotsch, hebzuchtig en erger dan ketters waren, en
dat hij daarom door de zijnen tot Overste aldaar was
aangesteld. Door gemelden apost, vicaris te regt gewezen ,
vertrok hij weder in 1610, |
MARCUS VAN DEN TEMPEL. -
Hij volgde Mattheus Clinger onmiddelijk op (Jaarb.
1847. Meng. bl. 41), namelijk volgens het aangehaalde
handschrift in de maand Junij 1610.
Vele jaren heeft hij hier met ongeloofelijk veel vrucht
gearbeid; zoodat onderscheidene personen van den aan-
zienlijksten stand tot het catholijk geloof door hem bekeerd
zijn: zoo b. v. Joés Nassovius propinquus comitis Mauritii
in het jaar 1614, alsmede een ander e primariis Lugdu-
nensibus vir doctus scriptis contra Arminianos celebris.
Toen op den 11 Nov. 1616 het bovenste gedeelte der
Academie afbrandde, ,omdat" (volgens Orlers bl. 189)
shet vier 't welck op te Senaets-camer geleghen hadde,
niet wel bewaert geweest en was", spargitur author in-
cendii esse Tempelius, wiens woning de Schout bij zijne
afwezigheid in 1017 binnendrong; want hij bepaalde zijne
zorgen niet tot de stad Leyden, maar strekte-die ook uit'
tot de omliggende dorpen: Noortwijk, Voorhout, Voor-
schoten, Homade, Langeraer, etc.; zoodat het geen ver-
wondering kan baren, dat in datzelfde jaar vele edelen
B. d'Assendelft, Cornelius Sandelius, Jac. de Scherpen-
zeel filius Dni in Offem, Nic. van Duyn Dns de Rijswijk
en andere bij eene openbare acte van den ijver, de be-
19
-
kwaamheid en het nut der Jesuiten een gunstig getuige-
nis aflegden. Desniettemin werd v. d. Tempel in les
gebannen.
PETRUS DE HOLLANDER.
Hij werd in Mey 1619 Marcus v. d. Tempel als mede-
helper toegevoegd (Jaarb. 1847. Meng. bl. 41), doch
vertrok weder in 1620 naar Rhoon in Schieland. —
JACOBUS PATIUS,
Hij volgde als medehelper (Socius) de Hollander op.
Volgens het Gerechtsdagboek + A. fol. 84 , was er onder
de ‚Pape e pryesters" in Maart 1622 een bij Burgemees-
teren bekend’, genaamd : „Jacobus Paets als Pryester ,
woonende ten huyse van Anthonis Gysbrechtz , hem zeg-
gende van de ordre der Jesuiten nyet te sijn”
NICOLAUS BORLUT.
N. Borlut was volgens het boven aangehaalde hand-
schrift van past. Burgmeyer de opvolger van v. d. Tempel.
GERARDUS YAN VLIERDEN.
JOANNES SCHOUWEN.
Hij was volgens het handschrift van past. Burgmeyer
slechts Socius.
JOANNES KIEL.
Ook deze was niet meer dan Socius.
ISAAC VAN DER MIJE.
Insgelijks Socius.
JACOBUS METZ,
Hij wordt in gemeld handschrift insgelijks Socius ge-
noemd.
HIERONIJMUS VAN SUERCK.
Past. Burgmeyer (Jaarb. 1847. Meng. bl. 41) ‘voegt
achter zijn naam tusschen 2 haakjes de variant: Snerck,
Ieder, die oud schrift gelezen heeft, weet hoe moeijelijk
het soms is eene u van eene n te onderscheiden en zal
80
terstond hieruit opmaken, dat deze lijst der paters Jesui-
ten genomen is uit een oud handschrift, hetwelk of past.
Burgmeyer of zijn zegsman onder de oogen heeft gehad.
PRANCISCUS L'HERMITE,
PETRUS VAN DEN BERGE.
ROBERTUS DU RIEU.
Socius: overleden 1659.
JOANNES BAPTISTA BIESTHOVEN.
Deze is zeker dezelfde als R. Pr. Joannes Baptista List-
hoven, Soc. Jesu, die volgens het Necrologium Dioecesis
Harlemensis auspicium sumens ab anno Domini 1600
(medegedeeld in de Katholiek 1871/72) in de maand Au-
gustus van het jaar 1655 te Leyden aan de pest over-
leden is, Hoe de naam Biesthoven of Listhoven moet
geschreven worden, laat ik voorloopig in het midden: één
der beide ooggetuigen schijnt zich bij de lezing van zijn
manuscript vergist te hebben.
JOANNES LETTEN,
GULIELMUS VAN RANST,
Gestorven in 1670 volgens het handschrift.
LUCAS REIJENBORG.
Socius.
, JOANNES KINTSIUS,
Socius.
PETRUS STRATIUS.
Socius.
HENRICUS VAN BEEST.
Of het onder H. v. Beest of onder zijn opvolger ge-
weest is, weet ik niet; maar zeker is het, dat er omtrent
dezen tijd eene groote vertimmering heeft plaats gehad
aan de Jesuitenkerk, staande+bij de Pieterskerkgracht,
gelijk blijkt uit eene kantteekening op een uit dien tijd
afkomstig, nog op de charterkamer te-Leyden aanwezig
verzoekschrift van de predicanten en ouderlingen der Ne-
81 *
derduitsche Gemeente, ingediend in 1675; waarvan ik het
volgende, ook om andere redenen niet onaardige begin
afschrijf :
„Edele groot-achtbaare Heeren.
Het is UE. achb. kennelyck hoe wy ampts en con-
scienties halven en volgens resolutien der synoden van tijt
tot tijt UE, Achb. hebben claagelyck vertoont, dat alle
ketteren, dagelycks onder ons, vermenighvuldigen, ten
eynde daartegen behoorlycke voorsieninge wierde gedaan.
doch tot ons groot leedwezen, hebben geene of weynige
redressen daar jn v'noomen; maar veel eerder sien toe
neemen, stouter werden en glorieeren.
Soo ist dat wy nochmaal (schriftelyck op UE. Achb.
versoeck en goet gelieven) ernstich en bewegelyck UE.
Achb. willen remonstreeren, de hooghgaande vrijheden,
. stouticheden en schadelyckheden van de ketteren en val-
sche leeringen, die, gelyk jn Holland, oock seer jn onse
stad toeneemen.
Als daar, eerst, is de verderfelycke dwaalinge der
papisten, die niet vergenoeght syn hier als bekende paapse
borgers te mogen woonen, en vryheyt van conscientie te
genieten, en te oeffenen jn haar huisen; maar oock open-
baere, groote en vermenighvuldichde byeencomsten en
vergaderplaatsen hebben. Soo dat alle dage en bysonder-
lyck op den Sondach en andere haare heylige daagen,
meer als op 30 bekende plaatsen midden jn de stad, de
v'vloeckte misse wert bedient en haar dwaalingen gepre-
. dickt. Welcke plaatsen wy bereyt syn aentewysen, maar
achten het onnoodich, alsoo men haar daagelycks siet met
heele menighten, vrij en openbaar, daaruyt en jn gaan,
sommige met de boeckjes aen den arm, de paternosters onder
de voor&choot, en de kleyne goude cruisjes aen den hals
hangende, even als of sy int Pausdom waaren. timmeren
[op den kant staat: op de Haarlemstraat jn de son. op den
Ryn. bij de brandende soudkeet. pieterskerckgraft daar de
heele somer getimmert js aen de kerck] groote en verhe-
vene predick plaatsen, die honderden van menschen om-
vangen connen, met groote, opene jngangen en poorten,
daar niet alleen wereltlycke maar alderley geordende
priesters, als jesuiten, dominicanen, franciscanen etc. pre=
diken en mis doen.
Bijdragen Gesch, Bisd, v. Haarlem, IIe Deel. 6
- 82
daarby comt de ondragelycke stouticheyt van de Emis-
sarissen de Jesuiten, Cloppen en quesels, die als heele
swermen, niet alleen dagelycks lánghs de straaten loopen ,
omde missen aan te seggen, der pausgesinde kinderen
te catechiseeren; maar oock [op den kant staat : op de N.
Heerengraft omtrent breemen] publicke disputeer-collegien
hebben en de cloppen op.sommige plaatsen [op den kant
staat: jn de Rynstraat bij het N Levendaal] leer-school
houden, ja maar hier en daar de huisen der gereformeer-
den jnsluipen, om de eenvoudige aftetrecken van de waer-
heyt. steken haar briefkes jn de hand, daar een deel jdele
vragen opstaan, om de ounosele zielen te v'stricken. En
eyndelick haar afgodise boecken, prenten, paternosters,
crucifixen etc. in haar [op den kant staat: op de Haar-
lemstraat over de Maare;] winckels, an en voor de deuren
publyck te coop hangen, verswyge nu alle de smaatheden ,
affronten en lasteringen, die dagelycx den gereformeerden
en haar religié, van die worden aangedaan.
Al het welcke” [enz.]
rLleyden den 1675. U.E, oprechte, getrouwe, en on-
derdanige dienaars de predicanten en
ouderlingen der nederduytsche ge-
meente tot Leyden. uyt aller Naam
THEOD. VAN DER LES,
Syn: P: t: Scriba."
FREDERICUS DE HUTTER.
Aldus heeft hij de vroeger medegedeelde overeenkomst ,
waarbij de gezamenlijke priesters te Leyden elkander bij
voorkomende gelegenheden beloven te assisteren, den 21
Augustus 1689 mede onderteekend. Uit dat stuk blijkt,
dat wegens de bekeering van een jongman Pieter v. d.
Wiele, die naar Brugge gevlugt was, de beide paters
Jesuiten personeel geapprehendeerd en gegijzeld zijn en
in hunne huizing een officier en twaalf soldaten zijn in-
gelegerd geworden, Hij is, volgens het aangehaalde hand-
schrift, den 10 Nov. 1699 overleden; en, volgens het
vroeger vermelde „Register van personen overleden binnen
Leyden en begraven Buyten” is ,fredericus dHudder be-
graven tot Outheuse" [Oud-Heusden].
83
FRANCISCUS IDENS.
Socius.
JOANNES BAPTISTA SOPHYE.
Socius.
PETRUS HUÉ.
Ook hij heeft de bovengemelde overeenkomst geteekend ,
en was dus waarschijnlijk in 1689 van Fredericus De
Hutter de medehelper en misschien ook zijn lotgenoot.
Volgens het aangehaald handschrift van past. Burg..
meyer is hij als Socius in 1694 dus nog vóór de Hutter
overleden.
JOSEPHUS CORDUANIER.
Hij was ook slechts Socius, dus waarschijnlijk de op-
volger van P. Hué,
JACOBUS CLAESMAN,
Omstreeks dien tijd, in 1708 (zie Jaarb. 1847. Meng.
bl. 42) toen bij Plakaat van de Staten dezer landen de
Jesuiten uit deze streken gebannen werden, is de kerk
. dezer statie, gelegen aan de St. Pieterskerkgracht, voor -
de openbare godsdienstoefening gesloten. Na dien tijd ver-
bleef er wel tot aan de opheffing der Societeit in 1773
een pater, doch zonder openlijk zijne bediening uit te
oefenen. |
Dat er in het begin althans nog wel eens meer of
minder openbare godsdienstoefening in de kerk der Jesui-
ten gehouden werd, kan blijken uit een besluit van Bur-
gemeesteren, genomen den 10 Januarij 1719, te vinden
in de ,Notulen gehouden op de kamer van de H.H. Bur-
gemeesteren der Stad Leyden van den 27 Decemb. 1716
tot den 30 Decemb. 1720” f* 116 en luidende als volgt:
„Den heerhooft Officier Paats heeft aan burgeme v'toont
dat niet tegenstaande syn Ed. de Vrouwe van Sluypwyck,
die inde gewesene Jesuiten kerk haar v'blijf houd, als ook
de Opsienders van de Rooms Catholyke kerken binnen
84
dese stad, hadde gewaarschouwt, dat soude hebben sorg
te dragen, dat in de v'jesuite kerk geen dienst werde
v'richt, syn E. ondervonden had, dat den dienst in de
selve kerk wierd gecontinueert, self met meer en meer
toevloet van menschen, weshalve v'sogt, in gevolge van
de 256° burgerlike keure in de v'gem kerk ondersoek te
mogen doen, en aldaar alle byeenkomste om den dienst
by te wonen te v'storen, waarop gedelibereert synde heb-
be burgeme den leer hooftOfficier gequalificeert om het
v'sochte ondersoek te doen, en syn E. v'der v'socht sich
na de 256 burgelike keure te willen gedragen."
Dit onderzoek schijnt tot de verlangde uitkomst geleid
te hebben; want volgens de medegedeelde ,Lijste van
zodanige Rooms Catholique priesters of pastooren als sigh
tot het bedienen der roomsche kerken of statién binnen
de Stadt Leyden althans bevinden” enz, was in Oct. 1732
de Jesuitenkerk voor lange jaeren geslooten geweest en
daerin geen diensten gedaen.
De paters Jesuiten, die er desniettemin verbleven, zul-
len dus de volgende door past. Burgmeyer (Jaarb. 1847.
Meng. bl. 42) medegedeelde geweest zijn:
ANTONIUS CARENNA.
ALOIJSIUS HONTON,
Is volgens het handschrift overleden den 5 Nov. 1727.
PHILIPPUS IGNATIUS OLIVA. -
PHILIPPUS LONCKE,
alias Haege, overleden 1738.
JOANNES MICHIELS,
Overleden te Utrecht.
PETRUS DE WINTER ,
alias Rachel.
JOANNES BAPTISTA OUVYN.
Deze laatste komt niet voor op de lijst van past. Burg-
meyer. (Jaarb. 1847. Meng. bl. 42) Ik heb hem genomen
85
uit het vroeger medegedeelde handschrift, bevattende een
verslag van den toestand van het aartspriesterschap van
Holland omtrent 1773; waarin zijne statie genoemd wordt
Statio Saecularis nunc en hij zelf societatis extinctae Mem-
brum. Indien de voornamen niet zoo zeer verschilden zou
men geneigd zijn hem voor denzelfden te houden als
Philippus Ignatius Oliva; immers in het handschrift van
past. Burgmeyer, waarin eene u van eene n moeijelijk
te onderscheiden was, kan men dezelfde moeijelijkheid
verwachten tusschen de u en li en tusschen vy en va;
doch wegens het verschil der voornamen durf ik niéts te
beslissen vóór het handschrift van. past. Burgmeyer zelf
gezien te hebben. Stond daar werkelijk Ouvy, dan zou
het verschil in voornamen zich insgelijks wel laten ver-
effenen; te meer omdat beiden omtrent ten zelfden tijde
moeten geleefd hebben.
BARTHOLOMEUS VAN BERKEL. |
Hij is geboren (zie Dietsche Warande) 21 Julij 1728
en, ook volgens den meermaals aangehaalden Necrologus,
overleden te Leyden den 10 Sept. 1809. Ten zijnen tijde
is dus, n. l. den 21 Julij 1773 zijne orde door Paus Cle-
mens XIV opgeheven.
Het kerkgebouw der Jesuiten heeft (Jaarb. 1847. Meng.
bl. 42) van 1828 tot 1836 voor de godsdienstoefening
van het garnizoen gediend; waarbij destijds een eigen
aumonier, die mede de militaire strafgevangenis bediende,
geplaatst was. Na geruimen tijd leeg gestaan te hebben
is het eindelijk afgebroken en is er in 1861 op deszelfs '
grond eene gymnastiek-school gebouwd.
PATERS FRANCISCANEN.
Nadat het klooster der Minderbroeders, in 1445 buiten
Leyden in den Waard tusschen de beide Rijnen ten oosten
86
van de tegenwoordige Heerengracht opgerigt, door het
boosaardig geweld van het brooddronken gemeen in 1572
verwoest was geworden, hebben eenige hunner zich met
levensgevaar in en om de stad verborgen gehouden,
ten einde de overgebleven Catholieken tot troost te zijn
en hen in hun geloof te versterken. Dit getuigt pater
Adrianus Fierlinx in een geschrift (waarvan de copie be-
rust in de pastorie der parochiekerk van O.L.V. Onb. Ont-
vangenis te Leyden) in 1659 van 2 bijna honderdjarige
ooggetuigen te hebben gehoord; zoodat niet ten onregte
de voornaamste burgers van Leyden in een autentiek stuk
van den 12 Maart 1639 (zie Breviarium historicum ordinis
minorum. Romae 1777. pag. 189. col, 2. $ 2) naar waar-
heid konden getuigen, dat de Minderbroeders hen het
eerst hadden onderwezen, gedurende 30 jaren aldaar had-
den dienst gedaan en de pestzieken altijd'met ijver hadden
_ bezocht. Volgens eene aanteekening van den copiist van
het geschrift van Fierlinx zijn de Minderbroeders hier
eerst in 1614 aangekomen, en volgens vroeger aange-
haald manuscript van past. Burgmeyer in 1616. Hoe
dit zij, Fierlinx en zijn Copiist komen hierin overeen,
dat de Minderbroeders tot nog toe te Leyden geene vaste
standplaats hadden; maar dat zij zich nu hier dan daar
heen in Rijnland begaven. De eerste die te Leyden in
1621 eene vaste standplaats verwierf was: 7
JACOBUS NESSEUS.
Hij was volgens het verhaal van pater Fierlinx een
Haarlemmer; doch hierin schijnt deze zich vergist te heb-
ben; want de Copiist van en de aanteekenaar op dit ver-
haal, berigt, dat hij een oud perkamenten Register in 4*
gevonden had, waarin de overledenen, welke op zekere
tijden van het jaar in de gebeden van de gemeente plag-
ten aanbevolen te worden, van 1623 tot 1663 aangetee-
kend stonden, en waaruit bleek, dat R. P. Jacobus Nes-
87
seus Amsterdamensis den 24 Mey 1637 overleden was.
Dewijl hij volgens pater Fierlinx de statie gedurende 16
jaar bediend heeft, zoo moet hij omtrent 1621 zijn vaste
standplaats te Leyden bekomen hebbón.
Volgens de opmerking van den aanteekenaar op pater
Fierlinx’ verhaal moet men een vaste standplaats wel
onderscheiden van eene vaste woonplaats; want een vaste
woonplaats hebben de Franciscanen te Leyden eerst lang
daarna gekregen: zij werden nu eens hier, dan eens daar
gastvrij ontvangen.
Nog vermeldt diezelfden aanteekenaar ‚ dat hij uit dien
tijd geen Register van de gedoopten en de gehuwden ge-
vonden heeft, en verklaart dit daaruit , dewijl ten tijde
van Nesseus het zoo streng en met bedreiging der zwaarste
straffen aan de priesters door de plakkaten verboden was
zelfs Catholieke kinderen te doopen en huwelijken in te
zegenen. Inderdaad het oudste doopboek der Catholieken
op den burgerlijken stand aanwezig, is dat van de Duit-
sche Carmelieten, beginnende met 1646.
Jacobus Nesseus; weleer lector, was een uitstekend
man en bij ieder geliefd. De voornaamsten van de Stad
waren zijne biechtelingen; op wier aandringen, niet tegen-
staande hij liever onder de zijnen gewenscht had te leven
en te sterven, hij, door eene langdurige verzwakking aan
het bed gekluisterd, toch aan velen met raad en daad
bijstand bood, Hij zelf heeft achtervolgens van 6 mede-
helpers den bijstand genoten. — Zie Bijlage A.
FRANCISCUS DE GROOT,
Hij was de 1* medehelper van Pater Nesseus. Met een
onvermoeiden ijver heeft hij in gevaarvolle tijden de Ca-
tholieken te Leyden bediend. Of hij hier of elders over-
leden is, heeft Pater Fierlinx niet kunnen ontdekken;
hoewel zijn ndam volgens diens aanteekenaar in het voor-
gemelde Register van overledenen geboekt stond.
88
JOANNES TIRAS,
Terwijl Pater de Groot hier nog stond en de ziekte
van Pater Nesseus steeds voortduurde, werd hij hier heen
gezonden. Hij, benevens Henricus Huberti en frater Ja-
cobus Jansz. , alle drie Minderbroeders , logeerden volgens
het boven aangehaalde Gerechtsdagboek in 1622 ten huy-
sen van Dirk van Santen. Hij was een uitstekend en on-
vermoeid werkman, die na vele moeijelijkheden doorge-
worsteld te hebben wegens eene door hem gehouden po- '
lemiek, waardoor de onkatholieken zich beledigd hadden
gevoeld, binnen weinige uren door de magistraat uit de
stad gebannen werd : hetgeen waarschijnlijk in het jaar
1629 geschied is. De verbannene werd echter vreugdevol
te Amsterdam ontvangen.
ANDREAS VERSPECKEN.
Deze was de 8° medehelper van pater Nesseus. Zijnen
voorganger Joannes Tiras in ijver niets toegevende, werd
hij op verlangen van eenige vrome Catholieken naar Delft
verplaatst, en aldaar met vreugde ontvangen. Als hij na
eenig verblijf aldaar door de ijverzucht van sommige
vrouwen valschelijk beschuldigd was, is hij van Delft
weder vertrokken en heeft hij als een gehoorzame zoon
de Catholieken op andere plaatsen , zooals Leerdam enz.
door zijnen wandel gesticht,
CORNELIUS DOYMA.
Pater Fierlinx noemt hem N. Doyma; maar deze N
staat voor N(omen) N(escio). Zijn aanteekenaar noemt hem
Cornelius.
Hij was de opvolger van Verspecken en dus de 4° mede-
helper van pater Nesseus. Stipt in het waarnemen zijner
godsdienstpligten, heeft hij de zijnen gedurende het heer-
schen van de pest getrouw bijgestaan; daardoor zelf van
de pest aangetast, is hij volgens pater Fierlinx op den
feestdag van den H. Franciscus (4 Oct.) 1635 tot aller
89 '
droefheid in den Heer ontslapen. De aanteekenaar meent
dat hij in 1636 gestorven zou zijn; omdat er een pater
Doyman als woonachtig in Z. Holland wordt aangewezen
in eene „Tweede Remonstrantie tegens den geweldigen en
moedtwilligen inbreuck der Paepscher afgoderije, soo in
steden als ten platten lande van Zuydt-Hollandt aen de
vergaederinge van de Ed. Groot-Mo. Heeren de Heeren
Staten van Hollandt ende West-Vrieslandt overgelevert
in februarij lestleden bij de gedeputeerde des synodi,
uyt name en last der kercken van Zuydt-Hollandt. In
's Gravenhage gedrukt bij Aert Meuris boeckverkoper
woonende in de papestraet in den bijbel anno 1686.” Para-
graaf 13 dezer Remonstrantie luidt aldus: „13. Ten ses-
‚ ten, dat de Papen ende Priesters alomme in de steden
van Zuydt-Hollandt woonachtigh, ende met namen ende
toenamen in grooten getalle bekent zijn : als-Pater Becum ,
Pater van Wou, Roeland Potter, Pater Reynigom, Pater
Niclaes, die oock deecken is van geheel Delfflandt, Heer
Joris Oom, Heer Herman Oom Hermansz, Pater Siber-
tus, Pater Sebeeck, Pater Govert, Pater Albertus de
Man van de Orde der Dominicaenen, Pater Gerrit, Pater
Maerten Seculier Priester, Pater Gillis Swieten Priester ,
Pater Doyman, Pater Jacob jansz. Minne-broeder, Paep
Hoogkamer, Paep Cornelis van Beverwijk, Pater Palu-
danus, Paulus van den Hove, Heer Aelst & c." Maar
omdat dit stuk in 1636 gedrukt is, daarom kan het wel
vroeger ingediend of althans opgesteld zijn, toen pater
Doyma nog leefde of toen zij meenden, dat hij nog leefde.
Dat hij werkelijk in 1635 overleden is wordt bevestigd
door het Haarl. Necrologium , medegedeeld in de Katho-
liek ; alwaar wij lezen onder het jaartal 1635 : R. P. Corne-
lius Doijma Ord. S. Franc. Leidae peste mortuus 4 Octob.
In het jaar 1635 zijn er van 23 Junij tot ult? Dec. 14582
menschen te Leyden aan de pest overleden.
90
Zou Pater Jacob jansz. Minne-broeder, die in de aan-
gehaalde paragr. 18 op pater Doyman volgt niet dezelfde
zijn als pater Jacobus Nesseus? althans dezelfde als die
met P. Joannes Tiras bij Dirk van Santen logeerde?
THEODORUS ATTENHOVEN.
Hij volgde op pater Doyma en was dus omtrent 1635
de 5* medehelper van pater Nesseus. Hij werd schandelijk
bedrogen door een zeker vrouwspersoon, hetwelk zich
aanstelde, als of zij door den duivel bezeten was. De
pater met medelijden over haar bewogen, begon haar in
zijnen ijver te bezweren en als de duivel, zooals hij
meende, niet wijken wilde, heeft hij haar zelfs met eene
roede eenige keeren geslagen; daarvoor bij Burgemeeste-
ren aangeklaagd, is hij uit Leyden gebannen en waar-
schijnlijk naar 's Gravenhage vertrokken. Een liedje , daar-
van opgemaakt en openlijk verkocht, werd ‘nog lang
daarna door de straatjongens op een belagchelijken toon
opgedreund. |
JEREMIAS ZELERS.
Na de verbanning van pater Attenhoven en waarschijn-
lijk na het overlijden van pater Nesseus in 1637 werd
deze Jeremias Zelers hier heen gezonden. Hij was guar-
diaan te Utrecht geweest.
Tot dus verre hadden, gelijk boven vermeld, de paters
Franciscanen nog geene vaste woonplaats gehad te Ley-
den, wegens de hevige vervolging, die na de verbanning
van pater Tiras al meer en meer was toegenomen. Thans
werd aan pater Zelers, zeker een knap man, een hoewel
oud en vervallen huis gratis aangeboden, gelegen aan de
oostzijde van het Steenschuur; alwaar hij zijn intrek nam.
Kerk werd er echter niet in gehouden. Dit geschiedde
altijd elders, in zeer enge plaatsen op de bovenste ver-
dieping, waar men 's winters bevroor en 's zomers ver-
brandde. Zij, de paters Franciscanen, waren destijds
91
verpligt tweemaal daags mis te doen en te preken, en
dikwijls nog des namiddags den catechismus te onder-
wijzen op'zon- en feestdagen, ‚
Pater Zelers stierf als een ware en goede herder, be-
weend door allen en voornamelijk door zijne eigene schapen.
| PETRUS CRABBE.
Hij was de opvolger van pater Zelers aan het Steen-
schuur.
Pater Fierlinx kende zijn voornaam niet; maar in het
meergemeld Haarlemsch Necrologium wordt hij R. Pr.
Petrus Crab, Ord. Minorum genoemd.
De voetstappen zijner voorgangers drukkende, liet ook
hij zijn leven voor zijne schapen. Als in 1654 (volgens
pater Fierlinx) er wederom een hevige pest woedde, heeft
hij zoo naarstig de zijnen bijgestaan,,dat hij zelf door de
ziekte aangetast onder zijn waardig en liefdadig werk be-
zweek. Hier vergist zich pater Fierlinx waarschijnlijk één
jaar; want hoewel deze pest door geheel Europa van
1654-1657 woede, was het in 1655, dat er te Leyden
11651 menschen aan de pest stierven; waaronder, vol-
gens het aangehaalde Necrologium, in de maand Septem-
ber ook Petrus Crab zich bevond. :
. — PAULUS IDELET.
Hij volgde op Petrus Crabbe aan het Steenschuur,
nadat hij meermalen gardiaan en provinciae definitor ge-
weest was. Stipt in het opvolgen zijner gelofte, was hij
een levend voorbeeld van het godsdienstig leven, velen
niet alleen door woorden, maar ook door een goed voor-
beeld tot een goed en vroom leven leidende, Desniettemin
is er ten zijnen opzigte in 1660 eenige opschudding ont-
staan door 8 vrome zusjes; waaraan de zorg voor het
altaar en de sacristie was opgedragen. Deze, waarschijn-
lijk ten onregte betigt en door pater Idelet ontslagen,
achtten zich daardoor zoo zeer in hare eer aangetast, dat
93
zij hem bij zijne oversten aanklaagden. Als de superior
en patér Fierlinx zich te vergeefs bemoeid hadden dezen
twist in der minne te beslechten, vertrok pater Idelet,
willende liever onder de zijnen vreedzaam en rustig leven,
dan de plagerijen en babbelarijen dier vrouwen verkroppen.
JOACHIM SCHAEP,
Pater Fierlinx spelt zijn naam met 2 a’s; doch hij zelf
schrijft Schaep met ae, in het door hem: in September
1660 aangelegd Doopboek, hetwelk nog tegenwoordig
aanwezig is op den Burgerlijken stand.te Leyden.
Na eenige jaren medehelper geweest te zijn te Amster:
dam in de kerk het Boompje, is hij hier als opvolger van
pater Idelet van 1660 tot 1664 werkzaam geweest. In
dien korten tijd heeft hij het bouwvallig huis aan het
Steenschuur geheel afgebroken en een ander in deszelfs
plaats opgebouwd.
"Wat er na zijn vertrek van dit huis geworden is, wie
zijn opvolger geweest is en of hij wel een opvolger gehad
heeft en wat er van zijne gemeente geworden is, heb ik
niet kunnen ontdekken. Pater Fierlinx heeft verzuimd dit
mede te deelen, hoewel hij het beloofd had. Het waar
schijnlijkste is, dat korter of later na zijn vertrek zijne
gemeente zich opgelost heeft in de andere gemeente der
Franciscanen, waarbij pater Fierlinx geplaatst was. Want
er waren toen twee gemeenten die door Franciscanen be-
diend werden, of althans er waren twee paters Francis
canen, die elk afzonderlijk woonden, de een aan het Steen-
schuur en de ander aan de Haarlemmerstraat, gelijk 2 zoo
aanstonds zal blijken,
JOANNES BELLENS,
Aldus pater Fierlinx ; het boven aangehaalde Breviarium
hist. ord. Min. pag. 189. col. 2. $ 6, noemt hem Joannes
Bollens,
98
Toen na de komst van pater Attenhoven als den vijfden
fnedehelper van den steeds ziekelijken pater Nesseus, de
pest in geen geringe mate bleef voortwoeden, werd hem
tot zesden medehelper toegevoegd pater Bellens, die met
zoo veel ijver de ongelukkige zieken bij dag en nacht
bediende, dat, gelijk boven verhaald, de voornaamste bur-
gers van Leyden in 1639 (twee jaren na den dood van
Nesseus) openlijk hunne buitengewone verpligting jegens
de Franciscanen getuigden.
Als pater Zelers, de opvolger van Attenhoven, een
huis aan het Steenschuur had verkregen, werd ook voor
pater Bellens een huis aangekocht aan de Haarlemmerstraat
tegenover „de ghecroonde Olifant’, Het huis werd gesteld
op naam van de edele vrouwe van Haserswoude, Nieu-
wenrode enz, eene met raad en daad zeer toegenegen
weldoenster der orde. Het is bekend, dat de priesters in
dien tijd nog geene eigendommen mogten bezitten; van
daar dat zij hunne vaste goederen, welke zij toch verkre-
gen, altijd op naam van derden lieten stellen, die dan
voor de betaling der verpondingen aansprakelijk waren.
Van daar dat het huis van pater Bellens niet op zijnen
naam, maar op die van gemelde edele vrouwe gesteld
werd. Waar dit huis gestaan heeft op de Haarlemmerstraat
heb ik niet kunnen ontdekken; omdat „de ghecroonde Oli-
fant" sedert lang, althans zoo lang mij heugt, in geheel
Leyden nergens meer te vinden is. Men zou alligt op het
denkbeeld kunnen komen, dat het huis van pater Bellens
hetzelfde was als het huis op den hoek van de Haarlemmer-
straat en de Kuipersteeg, waarin later door de Francis-
canen de zoogenaamde Kuipersteegskerk gehouden is, Doch
deze onderstelling is niet houdbaar; omdat uit het b* register
der bonboeken (Gansoord en Maredorp Rijnzijde) op de
rekenkamer te Leyden aanwezig, ten duidelijkste blijkt,
dat dit hoekhuis met het belendende perceel vóór, tijdens
94
en lang na pater Bellens stond op naam van Gerrit Wit-
tenaz. van Souburch. | .
Dat de priesters in dien tijd , en dus ook pater Bellens ,
niet in hunne eigene woning, maar nu eens hier en dan
eens elders godsdienstige oefeningen hielden, hebben wij
reeds onder zijn ambtgenoot pater Zelers vermeld en be-
hoeft hier dus niet herhaald te worden.
Pater Bellens is volgens.pater Fierhnx in 1652 over-
leden, volgens het aangehaalde Breviarium in 1651.
JOANNES RAATS.
Na te Amsterdam in 't Boompje gedurende drie jaren
de medehelper geweest te zijn van pater Franciscus An-
gelinus, werd hij te Leyden tot opvolger van i pater Bel-
lens aangesteld.
Met lofwaardigen ijver heeft hij de pestzieken i in 1652
bijgestaan, en hoewel omtrent 1660 zelf door ziekte zoo-
danig verzwakt, dat hij door pater Fierlinx in zijn ambt
werd bijgestaan, heeft hij toch in 1666 weder denzelfden
ijver getoond in het bezoeken dier ongelukkigen. Desniet-
tegenstaande heeft ook hij vóór en na de zwaarste ver- -
volgingen ondergaan. Zoo is hij eenmaal uit een zeer hoog
venster gesprongen om den Schout, die hem onverwachts
_wilde gevangen nemen, te ontkomen en tot ieders ver-
wondering is hij ongedeerd en behouden gebleven,
Uit het boven aangehaalde 5° register blijkt, dat het
hoekhuis aan de Haarlemmerstraat en de Kuipersteeg met
het daaraan belendende perceel den 81 Maart 1663 ver-
kocht is door Gosinwynus Souburch cum socys erfgenamen
van Gerrit Witten Souburch aen Emmerentia de Man
ongehuwede persoone, die het op hare beurt op den 19
Oct. 1669 weder verkocht heeft aen herman Raets; op
wiens naam het is blijven staan gedurende 188 jaar, tot
dat het met een paar huisjes in de Kuipersteeg bij be-
sluit van den Raad van den 8 Januarij 1807 is overge-
95
dragen van herman Raets op de R. C. Gemeente paro-
chierende in de Kuipersteeg. leder die dit leest, zal
terstond begrijpen, dat herman Raets familie geweest
is van pater Joannes Raats en dat hij slechts zijn naam
geleend heeft om de bepalingen omtrent het eigendoms-
regt ten opzigte van R. C. Geestelijken te ontduiken ;
maar dat de eigendom dier huizingen feitelijk reeds sedert
1669 aan de statie der Franciscanen toekwam,
In hetzelfde jaar, als er weder eene epidemie van.
febres intermittentes malignae heerschte, begon pater Raats
wederom ziekelijk te worden; zoödat hij, toen zijne ziekte
toenam, in 1673 terug geroepen werd.
ADRIANUS FIERLINX,
Hij is omtrent 1659 door den provinciaal Simon Jor-
dens naar Leyden gezonden als assistent van den zieke-
lijken pater Raats; alwaar hij, al hetgeen hij merkwaar-
digs gezien en van anderen gehoord had, betreffende de
statie der Franciscanen, heeft beschreven in zijn: Status
Missionis Leydensis; waaruit wij het bovenstaande groote-
lijks hebben getfokken.
Toen in het volgende jaar 1660 pater Idelet zijne ge-
meente aan het Steenschuur verlaten had, werd hij door
het definitorium tot de dienst dier gemeente saugesteld ;
doch als de gemeente aan de Haarlemmerstraat hier tegen
was, wanhopende aan het herstel van hunnen herder
pater Raats, werd pater Fierlinx bevolen bij hem te
blijven en verkreeg de gemeente aan het Steenschuur
pater Schaap, gelijk boven reeds verhaald is.
Als in 1668 de grond ten ooste van de Heerengracht,
alwaar vóór de Hervorming het klooster met de begraaf-
plaats der Minderbroeders gestaan had, werd opgegraven
om de fundamenten te leggen eener nieuwe Protestansche
kerk (de Waardkerk), heeft hij met eigen oogen gezien,
96
hoe aldaar eene menigte doodsbeenderen zijn uitgegraven,
blijkbaar afkomstig van de lijken dier kloosterlingen.
Dat hij zijnen tijd bij pater Raats niet slechts in his-
torische onderzoekingen heeft doorgebracht, kan de. pest
van 1666 en vooral de epidemie van febris intermittens
perniciosa van 1669 getuigen. In deze laatste epidemie
toch, waarin het aantal dooden en zieken zoo groot was,
dat in andere steden bij aanplakbiljetten tegen hoog loon
ziekenoppassers voor Leyden gevraagd werden, kon hij
openhartig verklaren gedurende 2 maanden ’s nachts of
over dag geen 2 uren achter elkander te hebben kun-
nen rusten.
Eindelijk werd zijn wensch, onder zijne medebroeders
te sterven, vervuld; want den 30 Julij 1685 overleed
hij te Antwerpen, nadat hij gedurende 25 jaar niet alleen
de Catholieken, maar ook de oncatholieken goedgunstig
en getrouwelijk ten dienste had gestaan.
HENRICUS MOOREN. -
Na de terugroeping van den ziekelijken pater Raats
in 1678 werd deze als medehelper van pater Fierlinx
hier heen gezonden.
Gedurende 4 jaar heeft hij de Catholieken met veel
ijver bediend; doch liever onder de zijnen den monnikspij
willende dragen, dan de moeijelijkheden der zending kun-
nende verdragen, is hij weder vertrokken.
AUGUSTINUS DE VOSTER,
Deze was de opvolger van pater Mooren en dus ins-
gelijks de medehelper van pater Fierlinx; doch na om.
trent 3 jaar hier met ijver gewerkt te hebben, is hij aan
eene uitterende ziekte tot aller smart overleden.
CORNELIUS VAN HOOFF,
Hij werd in plaats van den overleden pater de Voster
in 1683 tot medehelper van pater Fierlinx hier heen
gezonden. Hoewel hij reeds met Allerheiligen benoemd
97
was, duurde het tot Kersmis eer hij verlof van den
Schout kon verkrijgen om zijne betrekking te aanvaarden.
Hij heeft het vroeger medegedeelde Contract van de
Leydsche Priesters in 1689 mede onderteekend.
Door eene langdurige ziekte uitgeput is hij den 30
Januarij 1697 overleden; zooals het vervolg van pater
. Fierlinx’ verhaal ons mededeelt. In het doopboek van de
Kuipersteegs-kerk, op den burgerlijken stand te Leyden
aanwezig, lees ik de volgende aanteekening op 1697:
80 Janu. Obijt r. P. Corn. Van Hooff. quondam S. T. Lector
moralis, novitiorum instructor, vicarius, ac in hac mis-
sione Leidensi per 15 annos missionarius. Qui Libellum
composuit intitulatum : Pharetra Divini amoris sed morte -
preventus no fuit impressus sed missus ad Superiores in
Brabant: Sepultus e Jn Warmond in quodam monumento
Prenobilissimi Dni de Wassenaer Toparche ibidem. In het
vRegister van de persoonen overleden binnen Leyden
ende begraven buyten deselve Stadt begonst p* Januarij
1684" (op de Charterkamer aldaar) wordt insgelijks ver- *
meld als op den 81 Januarij 1697 aangegeven Cornelis
van hooft om tot Warmond begraven te worden.
BERNARDINUS CAZIER,
Hij kwam, na den dood van pater Fierlinx, den 19
Aug. 1685 als medehelper van pater van Hooff te Ley-
den; doch wegens de vroeger verhaalde moeijelijkheden
tusschen den officier en de paters Jesuiten moest hij zich
gedurende 3 maanden van alle openlijke dienst onthouden
tot aan den advent van hetzelfde jaar. Dat hij het boven-
gemelde contract van 1689 insgelijks heeft onderteekend
is aldaar te zien.
Na omtrent 17 jaar de Catholieken onvermoeid, vol
geestdrift en van allen bemind gediend te hebben is hij
‘den 10 Maart 1702 te Leyden overleden.
Uit het „Register van ontfang van personen die begra-
Bijdragen Gesch. Bisd. v. Haarlem, 11° Deel 7
Ld
98
ven werde ten behoeve van 't Gemeene landt (dat wil
zeggen: Register van ontvang ten behoeve van 't Gemeene
land voor het begraven van lijken) te vinden op de Char-
terkamer te Leyden, blijkt dat op 18 Maart 1702 ont-
vangen is f 4 voor Bernardus Cassier tot Warmond pries-
ter (dat wil zeggen: Bernardinus Oazier priester te be-
graven tot Warmond). :
/ CORNELIUS VAN BORTEL, ]
Na den dood van Pater v.: Hooff in 1697 kwam hij hier
zonder de minste moeijelijkheid als medehelper van Pater
Cazier.
Hij is de eerste der door past. Burgmeyer (Jaarb. 1847.
Meng. bl. 41) opgenoemde pastoors van de Kuiperstoege-
kerk.
Volgens eene aanteekening in het meergemelde doop-
boek dier kerk, werd hem den 28 Maart 1710 bevolen
binnen 8 dagen uit Holland te vertrekken; dien ten ge-
volge vertrok hij den 4 April; desniettemin werd gedurende
den tijd zijner verbanning in die kerk voortgegaan met
doopen. In 1712, één-en-twintig maanden na zijne ver-
banning, werd hij weder teruggeroepen en door Burge-
meesteren weder aangenomen den 13 Januarij. Uit deze
aanteekeningen blijkt tevens, dat het medegedeelde verhaal
van pater Fierlinx met de voortzetting daarvan vóór het
jaar 1710 gesloten is; dewijl aldaar vermeld wordt, dat
C. v. Bortel sine ulla difficultate missionis munia ab initio
admissionis peregit,
Hij was zeker van Lier bij Antwerpen afkomstig; want
in het doopboek wordt hij genoemd: Lyranus. .
ALOYSIUS VAN OVERBEEK.
Hij wordt niet. vermeld door past. Burgmeyer.
Uit het aangehaalde doopboek blijkt, dat hij van Ánt-
werpen afkomstig was.
Als laatste vervolger van het verhaal van pater Fier-
\
99
linx verhaalt hij van zich zelven het volgende: Na den
dood van pater Cazier, op den 10 Maart 1702, kwam hij
den 24 dierzelfde maand te Leyden en begon terstond
zijn geestelijk ambt als medehelper van pater v. Bortel;
doch de openlijke uitoefening daarvan werd hem belet
door den officier, die vooraf f 600 eischte als recognitie
voor zijne toelating, even zoo als hij te voren dit van
een aankomeling der Jesuiten geëischt had; hoewel hij
zich toen met de helft vergenoegd had. Om der gevolgen
wille weigerden de oversten aan dien eisch te voldoen ;
intusschen was de Stadhouder Willem IIT, koning van
Engeland, den 19 dierzelfde maand overleden; waardoor
de magt van zijn officier insgelijks een einde nam. Vóór
deze evenwel aftrad, gaf hij aan pater v. Overbeek, 12
dagen na zijne aankomst, het verlangde verlof ; waarvan
hij terstond gebruik maakte en, zooals hij zelf meldt, nog
gebrufk maakt; waaruit wederom blijkt, dat dit verhaal
vóór 1710 gesloten is; want ook pater v. Overbeek is
volgens het aangehaalde doopboek met zijn ambtgenoot
pater v. Bortel gebannen. Hij schijnt echter vroeger terug-
gekeerd te zijn; want gelijk aldaar vermeld staat, is hij,
Aloysius van Overbeek , een jaar na zijne terugroeping
overleden den 25 Sept. 1718 en begraven te Voorhout;
waartoe volgens het „Register van de personen overleden
binnen Leyden ende begraven buyten deselve Stadt" ver-
lof was verleend den 27 daaraanvolgende.
MATTHEUS NOYDENS.
Volgens de medegedeelde „Lijste van zoodanige Rooms
Catholique priesters of pastooren als sigh tot het bedienen
der roomsche kerken of statien binnen de Stadt Leyden
althans bevinden" was Mattheus Noydens in 173% „oudt 48
jaeren”, en dus in of omtrent 1684 ,gebooren binnen bergen
op den Zoom." Hij werd hier heen gezonden „door sijn
geestelijke Oversten Bernardus Stijns anno 1713", dus,
100
hoogstwaarschijnlijk na den dood van pater v. Overbeek
en tot medehelper van pater v. Bortel.
Hij heeft de vroeger aangehaalde verklaring betreffende
den eed mede onderteekend den 6 Nov. 1730.
Hij is, ook volgens het doopboek, overleden den 25
' Juljj 1740 en volgens het „Register van ontfang van per-
sonen die begraven werde ten behoeve van 't Gemeene
landt" is op den 28 daaraanvolgende f 4 betaald voor
„Mattheus Noodis priester ju de Kuypersteeg na voorhout”’.
GEORGIUS VAN DAMME.
Door past. Burgmeyer Georgius van Dam genoemd.
. Volgens de onder M. Noydens aangehaalde Lijste was
hijin 1782 „oudt 46 jaere", en dus in of omtrent 1686
geboren „binnen dendermonde”. Hij werd hier heen gezon-
den door zijn geestelijke overste Ottho van dalem; maar
den tijd. wanneer? wordt er niet bij vermeld; doch vol-
gens eene aanteekening in het doopboek was hij hier den
4 Aug. 1727. Hij is dus waarschijnlijk hier gekomen na
het overlijden of vertrek van Pater v. Bortel als mede-
helper van pater Noydens; met wien hij insgelijks de
meergemelde verklaring op den 6 Nov. 1730 heeft onder-
teekend. |
Op die verklaring staat tot 2 maal toe vermeld, dat
hij overleden is den 19 Mey 1750; waarvoor in het doop-
boek de 13 wordt aangegeven..Zeker is het, dat volgens
het onder M. Noydens insgelijks aangehaald register van
ontfang enz. op den 14 Mey 1750 f 4 betaald is voor
. „Georgius van Dam R. priester na voorhout in de Cuy-
persteeg". (d. i. R. priester in de Kuipersteeg te begraven
naar Voorhout).
JOANNES HUBERTUS TEN EYCKEN,
Aldus onderteekende hij de bewuste verklaring op den
S Aug. 1740 en dus niet Joannes ten Eijken, gelijk past.
Burgmeyer hem noemt.
101
Hij was toen, volgens het vroeger aangehaalde Register
van de Roomsche Priesters ende de Ordren over de be-
dieningh van de kerkelijke zaeken der voorsz. Gemeente
begonnen 21September 1730, ,oudt 31 jaeren, geboor-
tigh te Venlo", derhalve in of omtrent 1709.
Hij kwam in de plaats van pater Noydens en dus als
medehelper van pater v. Damme.
Uit het vroeger medegedeeld Extract van den Staat-
van Hollandiae Archipresbiteratus (in manuscr.) blijkt , dat
in zijn tijd de statie der Franciscanen te Leyden de tal-
rijkste van alle was, als hebbende meer dan 1400 Com-
municanten.
In de doopboeken is van hem aangeteekend, dat hij
overleden is den 81 Maart 1784 en begraven te Voorhout
den 6 April daaraanvolgende.
Zijn portrait wordt in de pastorie der parochiekerk van
O.L.Vr. Ontvangenis béwaard.
HERMANUS DINCKELS, -
en niet, gelijk de Necrologus pag. 79 schrijft, Herm.
Dinkels.
Volgens de doopboeken te Venlo geboren, is hij hier
gekomen den 18 Mei 1780 ‚ dus in plaats van pater
v. Damme, als medehelper van pater Ten Eycken. De
meer gemelde verklaring omtrent den eed heeft hij onder-
teekend den 23 Mei van dat jaar. |
Verder blijt nog uit een der doopboeken, dat hij na
den dood van pater Ten Eycken in 1784 senior gewor-
den is. In datzelfde doopboek zijn door hem sedert 1787
jaarlijks-het aantal communicanten aangeteekend; hetwelk
bedroeg in dat jaar meer dan 1450, van 1788 tot 1801:
1500 en van 1802 tot 1808: 1200.
Nog wordt daarin vermeld, dat hij alhier overleden
is den 19 Julij 1808 in den ouderdom van 86 jaar, 5
maanden en 19 dagen. Hij is begraven te Voorhout.
102
Zijn portrait wordt inde pastorie der parochiekerk van
O.L. V. Ontvangenis bewaard.
DAVID COESMANS ,
en niet, gelijk de Necrologus pag. 72 schrijft : David
Coetsman. Door pastoor Burgmeyer wordt hij overgesla-
gen; zeker omdat hij nooit Senior geworden is. Hij was
toch de socius van pater Ten Eycken, gelijk de boven
aangehaalde staat van Hollandiae Archipresbiteratus ver-
meldt, en hij heeft ook de bewuste verklaring geteekend
op den 8 Junij 1762. |
Hij komt ook voor in het doopboek ; alwaar van hem
verhaald wordt, dat hij geboortig was van Breda, dat
hij overleden is den 28 (en niet zooals de Necrologus
heeft: den 29) Julij 1801 en begraven werd te Voorhout.
Er waren derhalve in zijn tijd 3 paters Franciscanen
in de Kuipersteeg.
Zijn portrait wordt insgelijks in de pastorie der paro-
chiekerk van O.L. V. Ontvangenis bewaard,
LUDOVICUS GOOSSENS.
Hij was, volgens het doopboek ,- van Venlo geboortig
en hier heen gezonden den 7 Junij 1784, dus in plaats
vaü den overleden pater Ten Eyken; hoewel hij reeds
den 24 Oct. 1783 de meergemelde verklaring omtrent
den eed heeft onderteekend. |
Hij is volgens den Necrologus overleden te Leyden,
den 1 Oct. 1827. '
Zijn portrait wordt in de pastorie der parochiekerk van
O. L, V. Ontvangenis bewaard. ;
LAMBERTUS ODENDAEL.
Hij was, volgens het doopboek, een Trudonensis, dat
is zeker: van St. Truyen (Trudonopolis) in het tegen-
woordig Belgisch Limburg. :
Volgens datzelfde boek is hij hier gekomen den 12 Nov,
. 1801, dus in plaats van den overleden pater Coesmans,
103
Verder blijkt daaruit, dat de statie ten zijnen tijde in
1809 en 1810, weder 1300 communicanten telde.
Hij stierf volgens den Necrologus te Leyden den 11
Mei 1830.
JACOBUS GOOFEBS.
Volgens de Jaarboeken van pastoor Burgmeyer is
ZWEerw. hier gekomen in 1830 , wordende nu eens (Jaarb.
1885. bl. 18) Joannes, dan eens (Jaarb. 1847. Meng. bl. 41)
Jacobus Goofers genoemd.
Door de zorg van ZW Eerw. is de statie overgebracht
naar een nieuw kerkgebouw, aan dezelfde Haarlemmer-
straat bij de Hartebrug, vervaardigd volgens het plan
van den Leydschen bouwraeester Th. Molkenboer; waarvan
de eerste steen gelegd is den 21 April 1886 en hetwelk
door Mgr. van Curium den 28 Nov. 1887 ingewijd is onder
den titel der Ontvangenis van.de Allerh. Maagd Maria.
In 1842 waren er 1600 communicanten.
“ Bij besluit van den Bisschop van Haarlem, dd. Sassen-
heim 21 Nov. 1856 werd deze kerk tot tweede parochie-
kerk van Leiden verheven onder den titel van O. L. V.
Ontvangenis.
Volgens mondelinge mededeeling van den WEerw. Heer
F. P. M. Welters, den tegenwoordigen pastoor van ge-
melde parochiekerk is de W Eerw. Heer Jacobus Goofers
geboortigvan Gemert in N. Braband, en is ZW Eerw. den
17 Februarij 1857 van hier vertrokken naar het klooster
te Weert, vervolgens naar Meyen en tegenwoordig te
Maastricht. |
PASTOORS DER TWEEDE (HERSTELDE) WERELD*
LIJKE STATIE.
Wij hebben vroeger reeds vermeld, dat de tweede
wereldlijke statie te Leyden door het spoedig vertrek van
an
104
hare eerste pastoors en de aankomst der PP. Jesuiten
en Franciscanen in het begin der zeventiende eeuw zoo
goed als te niet geloopen was. Toch was zij niet officieel -
opgeheven en de toeneming der bevolking en de uitbrei-
ding der stad maakten het mogelijk, ja, noodzakelijk
te trachten haar weder op te rigten. Hoe dit geschied
is, verhaalt ons pastoor De Cock in zijn: „Verhael van
de opkomst der nieuw-opgereghte pastorije" voorkomende
in zijn „Pastoreel Memorieboek" aanwezig in de kerke-
lijke archieven der parochiekerk van den H. Petrus te
Leyden, in den catalogus bekend onder I. 2., en mede-
gedeeld in het jaarboek van pastoor Burgmeyer: 1847,
Meng. bl. 17. In dat verhaal lezen wij het volgende:
De pastoor der eerste wereldlijke statie, twee paters
Jesuiten en twee paters Franciscanen, waarbij zich nader-
hand nog twee paters Dominicanen gevoegd hebben, „hiel-
den elck haere besondere vergaderingen, nu by d'eene ;
nu by d'andere van de voornaemste haerer Bieghtelinghen.
Dogh tot dese, om niet verraeden te zijn by de Magis-
traet, wiert niemand als goede bekenden en wel d'aen-
sienelyckste, toegelaeten te komen."
„De gemeyne Ambaghts-lieden, ofte werck-lieden en
Dienstboden (die alhier, om de stof-neringhswille, veele
in getale, als meest uyt Catolycke Landen over geko-
men", werden ,gevonden) waeren genoodsaeckt, of buyten,
ten platten lande, haeren Godsdienst te zoecken, of sonder
die veel tijds te leven. Waer uyt volghde de verflau-
winghe van veelen, en den afval van eenighen.
„D'yverighe Ziel-besurghers, siende met droefheyt aen
't verlies van dese zielen, besloten met elkanderen, alle
de Sondaeghen en Heylige Daeghen, nogh eene byson-
dere vergaderingh te houden voor dese goede en geringhe
Gelovighen. En op dat den Officier der stad niet veel
lust soude hebben, den Gods-dienst der armen te stoo-
-
105
ren, zoo verkoren sy een afgeleghen arm huys of in de
West-Haven-straet of elders; in ’t welcke boven onder
het dack, by naght en ontyde, die goede werckluyden,
en andere ‚geringhe menschen, met grooten yver by een
quaemen.”
De West-Havenstraat , loopende thans van de Haven
tusschen de Oude-Heerengracht en de Oost-Havenstraat
naar de Verwerstraat, was toen nog buiten de Stadsveste
gelegen; want eerst in 1644 is zij met den omtrek der
Haven bij de stad getrokken.
' «De Priesteren" zoo vervolgt pastoor De Cock : rhiel-
den elck haere beurt, om deese vergaederingh te bedienen:
ter tijd toe dat den geest van eenighe wat verflauwt
synde, een kleyn verschil onder henlieden ontstont, wie
:deese arme menschen zoude het H. Evangelie aenkundi-
ghen. Zy waeren meest. of Waelen of Bovenlanders en
Vlaeminghen; dogh alle wel verstendigh van onse Nee-
derlandsche taele. Den eenen schoof dien moeyelycken en
benauwden last op de schouderen van den ander en dese
wederom op een ander. -
„Zy dan te saemen gekomen synde beraedslaeghde, dat
men een of meer Priesteren zoude kiesen, die dese arme
menschen afsonderlyck soude bedienen." De eerste, die
deze bediening aanvaardde, was:
FRANCOIS EELKENS.
Wel is waar, vermeldt pastoor De Cock in zijn Ver-
hael (Jaarb. 1847. Meng. bl. 21) dat hij is in de plaats
gekomen van Petrus Huyghens; maar er zal straks blij-
ken, dat pastoor De Cock zich hier vergist. Er bestaat
namelijk van die tjjden nog een ander verhaal, dat veel
ouder is; het is eigenhandig geschreven door Ludovicus
a St* Theresia, definitor provincialis der ongeschoeide Car-
meliefen en visitator generalis hunner zending in Hol-
land, hetwelk hij ad perpetuam rei memoriam heeft te
106
boek gesteld in het jaar 1608 op pag. l van een Liber
visitationum , nog voorhanden in de kerk. archieven der
parochiekerk van O.L. V. Hemelvaart te Leyden en be-
kend in den catalogus er van onder I. a. N° 1 (in-folio
N*. 1). Daarin staat uitdrukkelijk, dat dominus hellequens
(blijkbaar de verfranschte naam van: Eelkens) patrum
oratorii sacerdos, de allereerste geweest is die de Waal-
sche gemeente bediend heeft.
Hij zelf noemde zich (Bat. Sacr. Dl. II. pag. 240. col. 2.)
Frangois Eelkens, Prêtre de l'oratoire; zóó ook v. Rijn
(Oudh. v. Delfland, bl. 410); doch v. Heussen. noemt hem
nu eens (Bat. Sacr. Dl. II. pag. 276. col. 2) Franciscus
Eelkens, dan eens (pag. 240. col. 1) Franciscus Eelckens.
Hij was te Amsterdam uit rijke ouders geboren, en
heeft eerst te Keulen en daarna te Leuven onder Janse-
nius in de theologie gestudeerd. Van daar is hij tot meer-
dere oefening gezonden naar Parijs; na aldaar 8 of 4
jaren vertoefd te hebben, is hij omstreeks 1626 terug-
geroepen en door den Apost. Vicaris Ph. Roveen eerst
naar Langeraar, Korteraar en omliggende plaatsen ge-
zonden en van daar in 1640 .naar Leyden en niet omge-
keerd van Leyden naar Langeraar, zooals het pastoor
Burgmeyer (jaarb. 1847. Meng. bl. 42) toescheen. In
Leyden is hij slechts 3 of 4 jaren gebleven; waarna hij
door denzelfden Ap. Vicaris tot pastoor in den Haag is
aangesteld. Zware vervolgingen, hem door velerhande
vijanden berokkend, veoral in 1652 en 1658 , doorgestaan
hebbende, is hij na eene dertig-jarige bediening, t. w.
van 1626, in 1657 Superior van het Leuvensch Collegie
geworden. Na nogmaals tot volmaking dier inrigting,
niettegenstaande zijn ziekelijk ligchaam, zich naar Parijs
begeven te hebben, heeft hij, in 1659 van daar terug
gekeerd, in Augustus van het volgende jaar eene der-
gelijke inrigting te Brussel geopend. Van ieder geëerd we-
107
gens zijne gelijkmoedigheid, zijne matigheid , zijne strenge
onthouding, zijne liefderijke welwillendheid in het verma-
nen van anderen en vooral wegens zijn’ kinderlijken eerbied
voor zijnen Verlosser, wiens kinderlijke beeldtenis hij steeds:
voor oogen had , is hij eindelijk oud van dagen den 30 April
1665 te Brussel ontslapen.
Zie Bijlage B.
FRANCOIS DE HEER.
In plaats van pastoor Eelkens, dus omtrent 1644,
werd volgens het medegedeelde verhaal van den Visitator
der Carmelieten, aangesteld „dominus franciscus sacerdos
saecularis ex Gallia oriundus" , die na eenigen tijd , mis-
schien een jaar of 5, wegens de vele werkzaamheden en
de armoedigheid der gemeente weder afstand deed, om
elders op eene gemakkelijker wijze bezig te zijn.
Deze is blijkbaar dezelfde als de door v. Heussen
(Bat. Sacr. Dl. II. pag. 352. col. 2) genoemde Franciscus
de Heere of (pag. 469. col. 1) Franciscus ab Heer, door
v. Rijn, Oudh. v. Rijnl. bl. 464: Francois de Heere en
door het Haarlemsche Necrologium: Franciscus de Heer ;
die te Mans in Frankrijk geboren, als baccalaureus in
de godgeleerdheid, na eenigen tijd te Leyden en in den
omtrek werkzaam geweest te zijn, tot secretaris van den
Apost, Vicaris de la Torre (tusschen 1651-1661) werd
aangesteld ; in wiens Relaas, 1653 naar Rome opgezon-
den, hij als kapellaan van Cornelius Duck, pastoor der
eerste wereldlijke statie te Leyden vermeld wordt (Bat.
Sacr. Dl. IL. pag. 269. col. 2).
Volgens denzelfden v. Heussen werd den 3 Julij 1646
door het Capittel van Haarlem een nieuwe pastorie opgerigt
te Oegstgeest (Rijnsburg, Valkenburg en de beide Kat-
wijken) en daarvan tot eersten pastoor aangesteld dezelfde
Mr. Franciscus. Dat is onmogelijk ; want dit geschiedde:
dein nadat hij Secretaris geworden was van de la Torre
108
invito Trallensi Episcopo, die eerst in 1656 diens coadjutor
geworden is; zoodat hier zeker een drukfout is voor 1656.
Hij stierf te Leyden in hoogen ouderdom den 8 Nov.
1676.
PETRUS HUYGHENS.
Hij is, afgezonden uit Rome door de Congregatie de
Prop. fide om de Waalsche gemeente te bedienen, volgens
het verhaal van past. De Cock (Jaarb. 1847. Meng. bl. 21)
de onmiddelijke voorganger geweest van pastoor Eelkens.
Deze vergissing is misschien daaruit te verklaren, dat hij
onder den naam van Petrus Hugens reeds vroeger kapel-
laan zal zijn geweest van past. Duck (Bat. Sacr. dl. II.
pag. 269, col 2). Dezen toch door v. Rijn (Oudh. v. Rijnl.
bl. 264) Pieter Hugens genoemd, werd bij besluit van
het capittel van Utrecht den 28 Aug. 1649 bevolen te
Leyden te blijven op straffe van niet tot eene andere
statie bevorderd, maar als een deserteur der oude Missie
beschouwd te worden. Deze bedreiging beeft echter wei-
nig geholpen; want volgens het verhaal van den Visita-
tor der Carmelieten, is dominus petrus, bijgenaamd Ro-
manus, omdat hij uit het Seminarie te Rome overgekomen
was, na omtrent 5 jaar (van 1649 tot 1654) de waar-
digheid van pastoor der Waalsche gemeente niet zeer
roemrijk opgehouden te hebben, met stille trom naar huis,
n, Ì. naar Vlaanderen wedergekeerd ; zoodat zijne gemeente
gedurende 4 maanden niet wist, waar hij gebleven was.
Men kan denken, hoe bedroevend de toestand dier ge-
meente was, niet wetende tot wien zich te wenden, die
hare verzorging op zich zou nemen, tot dat de Carme-
lieten, die met de Dominicanen intusschen te Leyden
aangekomen waren, zich over haar ontfermden en haar
voor geheelen ondergang behoedden.
Hoewel naderhand eene nieuwe, beter geslaagde poging
tot wederoprigting der 2° wereldlijke statie te Leyden is
109
ingesteld, zoo is -het toch niet meer dan billijk, dat wij
eerst die der P.P. Dominicanen en Carmelieten elk afzon-
derlijk onder handen nemen.
(Wordt vervolgd.)
BIJLAGEN.
À.
nCopia.
Status Missionis Leydensis.
1. Conventus fratrum Min: Reg: Obs: nuncupatorum, ut scribit
Guicciardyn situatus fuit immediate extra portam vulgo de Hoog-
woertspoort. et quia anno 1659 civitas notabiliter est ampliata,
haec sequentia ex parte audivi ex fide dignis, et ex parte vidimet
meis oculis: nam illo tempore a R/* Adm. Patre fratre Simone
jordens tunc almae prov: nrae Germ. infer. ministro Provinciali
ego frater Adrianus Fierlinx ad missionem Leydensem missus sum,
2. Ex visis meis oculis hoc primum notabile, quod in planitie
deputata pro extruenda cum tempore templo satis magnifico, dum
effoderetur terra pro ponendis fundamentis, effosa sint multa cada-
verum ibidem sepultorum ossa arida; astruentibus aliquibus senia-
ribus tunc adstantibus ibident, fuisse illo loco Coemeterium Mino-
ritarum, in quo, ut patet ex descriptione Leydensi multa cadavera
solebant sepeliri: introitus vero ad praefatum coemeterium per
" amplam portam attingebat ambitum exteriorem Civitatis; totusq
ille locus cum precipua conventus parte situatus est intra moenia
civitatis. dixi: cum praecipua conventus parte quia ex mox dicen-
dis apparebit, vel aliquid de Choro, Ambitu vel domo Capitulari
situatum fuisse extra civitatem adhuc de facto: nam cum anno
1670 fossa moeniorum circa illam partem dilateretur, inventum
est cadaver in habitu nostro seraphico sepultum cum stola ad
collum (prout ordinarie apud nos Solent sacerdotes sepeliri) super
pectus habens laminam aeream, in qua aliquot lineae erant ex-
scülptae. multum laboravi pro obtinenda praefata lamina, sed in
vanum. devenerat enim ad manus cujusdam praedicutii tunc prae-
sentis, qui dum aliquoties legisset sculpta in illa verba, offerens
aliquid fossoribus, secum illam contulit. prout ex aliquibus, tunc
etiam praesentibus, non semel intellexi, uti etiam hoc subsequens,
satis notabile et mirabile, dum effosso praefato .cadavere, quilibet
110
vellere illud conaretur, Acatholici indubie ex ira et invidia, qui
ordinarie ad similia spectacula excandescere solent. Catholici vero
avellere aliquid de habitu vel stola ex devotione niterentur, to-
tum, quod quasi carneum apparebat, in cineris evanuit, solis
ossibus remanentibus, ex quibus malignus quidam arreptum cra-
nium projiciebat, effutiens sequentia haec verba: daar leidt dat
duivels papenhooft. sed prospiciens ille ex alto, qui suorum curam
habet, vindictam de malevolo hoc modo sumpsit: intumuit sta-
tim audax ílla manus, qua impie et contemptive cranium proje-
cerat cum brachio usq ad humeros. mox prae dolore ejulans,
domum est deportatus, eodemq die abscindi necesse fuit. unde
nil niei mortem expectans, et scelus recognoscens, sentiensq al-
tissimi manum percutientem, resipuit, et instantissime ursit, ad-
vocari sacerdotem; et primo fui ego vocatus, sed propter absen-
tiam miserum juvare non potui. adjuvit tamen alius, videlicet
R. P. Petrus Bressius Carmelita discalceatus. qui exinde conver-.
sus ad fidem orthodoxam catholice aliquamdiu vixit, secum con-
tinuo deferens punitionis divinae judicium. hoc retuli, prout saepe
audivi ex ore testium oculatorum, et ex ore ipsius R. Patris
Petri discalceati.
8. Ab illo vero tempore, quo etiam haec civitas excussit jugum
Regis Catholici, et P. P. nostri deserere coacli sunt conventum,
et quidam impii impie in ipsos conventus parietes saevire coepe-
runt, ne reliquias ruinarum relinquentes, latuerunt aliqui ex
nostris cum maximo vitae periculo in ipsa, vel circa civitatem,
ut afflictis Catholicis essent solatio, eosq in fide orthodoxa soli-
darent. et quando veni ad hasce partes, inveni adhuc duos prope
centenarios, et ab ipsis belgicorum tumultuum temporibus super-
stites; ex quorum saepe ore audivi, uti et aliorum, P. P. nostros
sedulo adstitisse diudum ovibus derelictis a suis pastoribus in
omnibus pagis vicinis totius ferme Rynlandiae vulgo Rynlant.
4. Primus autem ex nostris Patribus, qui fixum habuit hac in
civitate domicilium (quantum potui colligere, nil enim in scriptis
inveni) fuit V. A. P. jacobus Nesseus Herlemensis, et aliquando
in provintia Rector, vir insignissimus et omnibus charus, qui
filios habuit a confessione praecipuos civitatis, ad quorum instan-
tiam, dum maluisset inter suos finaliter vivere et mori, lecto
affixus ex diutina infirmitate, multis consilio suo maturo et audien-
dis confessionibus solatio fuit annis ferme 16,
0, Assistentem habuit 1*9» quemdam "Venerabilem P. fr. Fran-
111
ciscum de Groot, quem multum laudari audivi de zelo indefesso,
quo servivit Catholicis leydensibus temporibus satis periculosis. an
autem hic obierit, an alibi, expiscari non potui. ipso tamen hic
adhuc existente in infirmitate Venerabilis P'rs jacobi Nessei,
missus fuit ad messem leydensem operarius insignissimus et inde-
fessus V. A. P. fr: joannes Tiras, qui post multos in hac mis-
sione exantlatos labores, zelose semel proponens controversias,
auditus forsan ab acatholicis tunc praesentibus, quibus ordinarie
veritas odium parit, ab iisq delatus Magistratui infra paucas
horas, exulare oogitur (si bene meminianno 1629.) ast exulem
civitas Amstelrodamensis laetabunda recepit, et suis proficuum
amplexa est. '
6. Successit V. P. Andreas Verspecken, qui quasi haeres zeli
praedecessoris ob zelum, quo inservivit Catholicis leydensibus
desideratus fuit a quibusdam piis Catholicis Delffensibus, et ob-
tentus; a quibus benigne hospitio receptus, et aliquamdiu ut
gratus hospes tractatus, tandem fato (nescio quo) exurgente inter
sexum femineum zelotopia et invidia, mala bestia multos saepe
probos devorante accusatus aliquibus (falsissime tamen, uti ad
laudem talis viri luce clarius detectum est) Delphenses deseruit,
aliisq in locis uti Leerdam %c. obedientiae filius per obedientiam
Catholicis inservivit.
7. Interea locum ipsius cum merito obedientiae Leydae occu-
paverat V. P. fr. N. Doyma regulae vitaeq religiosae observan-
tissimus, qui post messem insignissimam in vinea Domini collec-
tam anno 1635 in festo S. P. nostri Francisci inter suorum
laerymas pie obdormivit in domino ex lué contagiosa, dum fide-
. liter illo anno grassante peste miseris pestiferis adstitisset.
8. Hunc secutus est V. P. Theodorus Attenhoven, et non seg-
niter adhuc lué contagiosa grassante in adjutorium missus est
V. P. Joannes Bellens, qui tam sedulam in assistendo die noctuq
miseris navavit operam, ut diudum Catholici leydenses (ex quibus
adhuc aliqui superstites) se ad octo obligatos plenis buc-
cis proclamaverint. _ 7
9. Ven. autem P. Attenhoven summopere fuit deceptus et
delusus per bertam aliquam perversissimam (indubie cooperante
1) Nadat pag. 88 hierboven afgedrukt was, is mij uit het gerechtsdag-
boek B. fol, 155 gebleken, dat Pr Tiras op 12 April 1629 binnen 2 maal
24 uren gebannen is geworden,
112
fraudum fabricatore diabolo) quae se obsessam belle simulabat.
praefatus vero pater misericordis motus super eam caepit ferven-
tissimo zelo illam exorzizare. et quodam tempore contumaciam
superbissimi spiritus (prout arbitrabatur) volens compescere, vir- -
gula aliquoties percussit, ex qua percussione, dum signa forsan
apparerent, apud consules conquesta, est, quod a. quodam Sacer-
dote Theodoro Attenhoven virgis vapulasset , eoquod judicaret eau
a demone obsessam. cui nimis facile Consules fidem adhibendo,
exorcistam mox e sua civitate exturbant, et exulare jubent, qui
a suo exilio a S. Hagensibus (si bene memini) benevole fuit recep-
tus. interea cantilena ineptissime composita de eo publice in plateis
fuit decantata, et vendita, quae a perversa juventute memoriae
mandata, longo tempore ridiculo tono continuo per plateas de-
cantabatur.
10. Illo sic prescripto, missus fuit Leydam V. A. P. fr. jere-
mias zelers exguardianus Trajectensis. qui vir omni exceptione
major uno cum Vé Patre Bellens sedulo hic laboravit in vines
Domini. et hucusq P. P. fixum nec proprium habuerunt domi-
cilium, sed nune hic, nunc alibi hospitabantur. sub praefatís vero:
Patribus accrescente temporum augustia et persecutione, quae ab
exilio V. A. Patris Tiras indies magis magisq accrevit, oblats
gratuito fuit domus, minitans tamen ex tunc ruinam cum SU0
fundo V. A. P. jeremiae Zelers, situata op "t Steenschuur (u
vocant a parte australi. empta etiam fait sub nomine Praehobilis
Dominae de Haserwoude, Niuwenrode ' &c. benefacti-
cis integerrimae ordinis eiq addictissimae re et nomine, domus
situata op de Herlemstraat over den ghecroonden Olifant pro V^
Patre Bellens. et quia juxta concordata poterant hic esse duo P. P.
ex ordine min: de Observantia tunc nuncupatorum, separatio
Patrum quoad hapitationem facta est, numquam tamen in domo
propria poterant servare congregationes; sed semper debebant di-
vertere ad aedes alienas, et in locis angustissimis in superiore parte
domus, hieme frigidissimis, aestate vero calidissimis, prout meo
tempore (durante, ferme 12 annos, quasi inevitabili persecutione)
met sum expertus. bis mane (poterant enim binare) quilibet Pater
debeat celebrare, et concionare, et saepius post meridiem, cathe"
chizare diebus dominicis et festis.
]1. Defuncto A. V. Patre Zelers cum luctu multorum praecipue
ovium suarum, quas tamquam verus et bonus pastor ad pinguia
coelestis pabuli pascua deduxerat, cura pastoralis demandata est
*
*
118
a superioribus V. P. N.... Crabbe, qui insistens praedecessoris
vestigiis, vere pro ovibus suis animam posuit. dum anno 1654
grassaretur iterum pestis tam sedulo suis adstitit, ut luë conta-
giosa infectus piissime in opere tam meritorio et charitativo obierit.
12. Hunc secutus fuit V. A. P. fr. Paulus Idelet, saepius Guardia-
nus in provincia et provinciae definitor. hic vir votorum observantis-
simus vitae religiosae vivum extitit exemplar, et non solum verbo,
sed multos bono suo exemplo ad piam devotamq vitam perduxit.
nam ab eo quasi tracti currebant in odorem suavitatis, quam
spirabat vita ipsius religiosa. anno autem 1660, quando ego jam
aliquamdiu subsidiariam praestiteram operam, communitati V?!i,
Ptris Raats infirmi (de quo postea) facta est aliqua commotio per
tres sorores filias devotas, quae denigratae (puto tamen certis-
sime, quod ex invidia mala bestia multos innocentes devorante) a
exonerantur a .V. A. P. Paulo a cura, quam habebant circa altare
et offertorium, in quo non modicum laedi honorem suum illae
existimantes intentarunt Patri litem apud superiores; ad quam
componendam , et finiendam saepius ad nos recurrebat Rdus Pater
missionarius Hornensis , et superior tunc temporis Miss.
sed V. A. P. fr. Paulus non ferendo bertarum illarum vexas provin-
eiam petiit, malens inter suos pacifice et quiete vivere et mori,
quam vexas et dicteria muliebria devorare.
13. Illo igitur remanente in provincia, ego indignus primo a
B. R. Patribus Definitorii tune congregatis pro servitio istius com-
munitatis fui depulatus. sed reclamante communitate V. Patris
Raats, cui jam aliquamdiu in infirmitate praefati Patris adstiteram
pro modulo meo, et desperante de recuperanda incolumitate sui
pastoris, P. P. ordinarunt, quod perseverarem in servitio istius
communitatis, et meo loco occupavit locum Vé A. P. Pauli Ide-
let V. P. joachim Schaap, qui jam. aliquot anuis fuerat socius
Amstelrodami in 't Boomtjen, et strenue hic laboravit in vinea
Domini ab anno 1660 ad annum 1664, et inferea temporis do-
mum vulgo op ’t Steenschuur minitantem ruinam totaliter. des-
truxit, et aliam a fundamentis 'novam aedificavit. de illius vero
decessu statim latius, dum mortem Vé Patris Bellens descrip-
sero, agemus.
14. Obiit V. P. fr. Joës Bellens A? 1652. Successor vero ipaius
institutus ‘est V. P. Joës Raats, qui Amstelrodami in 't Boompje
antea per triennium socius fuerat V. A. P. fr. Francisci Angelini
cujus fideli animarum cura communitas illa non parum coepit
Bijdragen Gesch. Bisd. v. Haarlem, Ile Deel. 8
114
florescere, et augmentari. praecipüe multum saepe ipsum audivi
laudari de zelo, quo adstitit pestiferis A? 1654 illa lué acerrime
hic tunc grassante, quem zelum ad octo etiam ostendit, mecuma
miseris istis A°1666 fideliter assistens. gravisssimas ante advehtuaa
nostrum, et etiam postea mecum perpessus est persecutiones. se-
mel (quod valde notabile) jamjam appraehendus a Scholteto, qui
ex inopinato aderat, ex fenestra mirae altitudinis desiliens, quasi
miraculose a laesione ulla fuit, immunis praeservatus.
15. Circa annum 1669 caepit iterum infirmari, quando grassa-
batur hic morbus ipsis medicis incognitus. nam uno die obruebantur
febri acutissima, postera vero die erant iterum optime dispositi,
die vero subsequenti 24^ accessu febris vel statim abripiebantur,
prout praecipui tunc nostrae communitatis nobis erepti sunt,
vel diudum misere decumbebant. tantisq erat morientium et deoum-
bentium numerus, ut summo pretio ex aliis civitatibus deberent
advocari, ut miseris ferrent opem. vidi meis oculis, et legi affixam
tunc temporis schedulam in alia civitate vicina, in qua habeba-
tur, quod, qui vellet ire Leydam, et assistere infirmis, quod sin-
gulis diebus cum victu posset lucrari imperialem. hoc ingenue
protestor, quod morbo illo grassante spatio duorum mensium,
nec nocte nec die duabus horis consequenter potuerim quiescere.
16. Acarescente infirmitate V.P. fr. Raats anno 1673 ad pro-
vineiam revocatur; locumq ipsius hic occupavit V. A. P. fr. Hen-
rieus Mooren, qui per 4 annos zelosissime hic inservivit Catho-
licis, quibus elapsis maluit inter suos in S'* habitu morari, quam
missionis molestias aliquas devorare. huic successit V, P. fr. Aw-
gustinus de Voster, qui postquam tribus annis plus minus labo-
rasset, sedulo et aedificatorie in vinea Domini, longa tabe ex-
haustus pie cum omnium luctu obdormivit in domino.
17. Ad missionem loco defuncti 1683 circa festum omnium
sanctorum mittitur V. P. Cornelius van Hooff, sed statim jube-
tur per Scholtetum exulare; allegat conclusum esse a magistratu
contra Religiosos non amplius hic permittendos. unde solus usq
ad Natale Domini pondus diei et aestus debui perferre. post múl-
ios vero labores et molestias tandem admittitur et permittitur.
18. Tandem in V. A.P. frat. Adriano Fierlinx adimpletum fuit
volum, quo saepius desideravit inter confratres mori. nam anno
1685 30 julii Antverpiae vivere desiit, postquam per 25 annos
non solum Catholicis, sed etiam acatholicis gratissimus fidelissime
deservisset,
. 115
‚19. In hujus locum A? 1685 19 augusti successit fr. Bernar-
din Cazier, qui ob molestias, quas tune P. P. Societatis habebant
cum officiali etiam per trimestre debuit a concionibus et adminis-
tratione publica abstinere. verum dominica la. adventws ejusdem
anni 1685 pacifice cum V. P. Cornelio van Hooff missionis mu-
nia peregit.
20. Postquam vero V. P. Cornelius van Hooff longa infirmitate
exhaustus vivere desiisset A? 1697 die 30 j Januarii, in ejus locum
advenit V. P. Cornelius van Bortel, qui sine ulla difficultate mis-
sionis munia ab initio admissionis peregit.
21. Postquam vero V. A. P. Bernardinus Cazier per 17 circiter
annos Catholicis indefessus, spiritis Dei plenus, gratus omnibus
servivisset, moritur in hac missione 10 martii © 1702; in cujus
locum mittitur fr. Aloysius van Overbeek, qui 24 ejusdem anni
et mensis adveniens Leydam, statim incepit peragere divina, non
tamen exercese pastoralia; quia Officialis exigebat 600 florenos
in recognitionem adventus ejus, sicut ante ab aliquo societatis
adveniente exegerat, quamvis tantum mediam partem obtinuerat.
at in concessionem talis petitjpnis ob malam consequentiam reni-
tentibus superioribus. moritur hoc anno William Rex, et creatura
ejusdem, sc. officialis defungitur officio, qui in defunctione
admittit praefatum Aloysium, qui 12 post adventum dies fuit,
sua incepit, et etiamnum agit."
(De bovenstaande Copia is doof mij woordelijk afgeschreven
van de oorsponkelijke, voorhánden in de pastorie der parochie-
kerk van O. L. V. Ontvangenis te Leyden. Dr. 3. p. FRENAY),
B. !
vfandatio Leydensis. T
Jus Maa Josern
Frater ludouicus a s'* Teresia definitor prouincialis prouincise
parisiensis, nec non prouincie s" Joseph per Belgium Carmelit.
discalceatoru et Missionariorum nostrorum In hollandia Visitator
Generalis deputatus a R. admodum p. n. dominico a - Tri-
nitate preposito Generali.
Ad perpetuam Rei memoriam.
Ne forte temporis edacitate, qua meliora preterfluunt, Insti-
tutionis huius Missionis Leydensis deleatur memoria: Visitationi
Nostre congruum esse duxi, breviter hoc loco posteritati consig-
116 , -
nare, qu& ratione, quo tempore, et per quos primum fuerit hzc
Missio instituta, quam Seculares Sacerdotes per annos aliquót sed
Infeliciter satis, exercuere. dominus hellequens patrum oratorij sa-
cerdos, fuit omnium primus, qui hoc munus suscepit anno 1640.
hic elapsis tribus vel quatuor annis, hagam Comitis fuit euoca-
tus, et à Vicario Apostolico In pastorem Istins Loci constitutus.
In cuius locum successit dominus franciscus sacerdos secularis
ex Gallia oriundus, qui labore pertsesus, ac pauperum penuria
deterritus, munere suo se abdicauit, ut commodius aliud occu-
paret. Eo deficiente, ne sine pastore remaneret egena Communi-
tas, suffectus fuit in eius locum dominus petrus, dictus Romanus,
quia de Romano vexerat seminario: hic pastoris Gallorum digni-
tatem, per quinque circiter annos, satis Inglorius, sustinuit: qui-
bus elapsis, lnsalutato, ut dicitur, hospite, ad proprios lares,
Insulam, scilicet, In flandria est reuersus: Itaque per menses
quatuor, post eius discessum, nesciuit Communitas, quo suus
pastor aufugisset. Vnde facile conijcitur deflendus Ouium status:
nesciebant enim ubi verbi dei Inuenirent pascua, aut quis eis
_ Vite panem frangeret, Inueniebatur nemo.
Exercebat tunc temporis Missionem Apostolicam pro hollandis
in eadem leydensi ciuitate R. p. Vincentius a s'° ludouico , Vix
Insigniter eruditus, et maximo zelo accensus: qui cum Videret
tantam in communitate pauperum Gallorum desolationem, habe-
bat quandoque ad eos sermonem Gallico Ideomate, In quo non
erat Ignarus: elapsis tribus mensibus rogauit Communitas Gallica,
et Gallo-Belgica, an prefatus pater Vincentius posset ei dignum
aliquem subministrare pastorem: suum ex caritate obtulit" pater
obsequium: de hoc negotio egit cum R. p. Cesario Carmelita
Excalceato parisiensis prouincie, qui tunc temporis hagee-Comitis
Missionarij fungebatur officio: hic fratrem habcbat Germanum
Leyda oriundum, et eiusdem ordinis atque prouincie parisiensis
Sacerdotem professum, quem nouerat ad hollandicas Missiones
satis propensum: Ad eum semel, ac Iterato scripsere RR. pp.
Vincentius atque Ceesarius, ut scirent an hoc munus vellet ex
Charitate suscipere: Annuit eorum precibus p. petrus a Matre dei,
cuius Epistola domino Ephesino Vicario Apostolico fuit exposita,
eiusque statim facultates In scriptis Impetrarunt: viderat enim
Illustrissimus dominus totius Communitatis suplicem Epistolam,
et Leydensis pastoris consensum. de his omnib. certior fuit factus
R. p. n. Ísidorus a ste Josepho Congregationis nostre procurator
117
Generaljs, qui apud R. admodum p. n. prepositum Generalem
eua tantum effecit diligentia ut preefato patri petro literas miserit
patentes, quibus concedebat facultatem , ut Missionem peteret
hollandicam, modo annueret R. p. Gallie prouincialis: Ubi hanc
clausulam notauit in literis patentibus prefatus pater prouincialis,
noluit suum prebere consensum: quinimmo se huic negotio om-
nino aduersum ostendit: literas patentes apud se retinuit, scrip-
sitque ad R, admodum p.n. prepositum Generalem, se maxima
laborare concionatorum penuria: quapropter enixe rogabat, ut
diclum p. petrum extra prouinciam non mitteret: persuaserat sibi
R.p. Angelus a St Maria tunc Gallie prouincialis, quod notata
hac difficultate à proposito desisteret suo R. adm. p. n. preposi-
tus Generalis, sed spes eum fefellit, nam sententie suse maxime
tenax Generalis, consulto prius definitorio suo Generali, ‘de eius
consilio Iteratas misit patentes literas ad p. petrum , absque pree-
notata clausula, ac de plenaria sua potestate, non attento R. p.
prouincialis consensu, seu bene placito, Jussit ut pater petrus
quam primum lugdunum Batavorum peteret. Missionarij pro Gal-
lis functurus officio, eius mandatis obtemperauit p. petrus, et
leydam se contulit. In Iunio an. 1654 , et exhibitis patentibus li-
teris Amplissimo d. Scadeeo, Illustrissimi domini Archiepiscopi
Ephesini Vicario, In festo Apostolorum petri et pauli primum
sacrum celebrauit, primamque ad populum concionem habuit. -
De aduentu noui pastoris multum sibi congratulabatur, non
tantum R. p. Vincentius, sed etiam tota Gallorum Communitas
leetitiee signa edebat. sed nihil prorsus (sibi necessarium) reperit
p. petrus, nec sacristiam , nec libros, nec supellectile, ne quidem
calicem quo sacrum Misse celebraret sacrificium: nam. qui pree-
cesserant in hoc munere, cum essent seculares sacerdotes omnia
sibi habebant propria, nec de communi Eeclesi& commodo vide-
bantur multum fuisse solliciti. Ex Charitate tamen fraterna, mul-
tum initio contulit p. Caesarius, ut leydensem hanc institueret
Missionem , que hodierna die, per dei gratiam (ita) exerevit, ut
honeste admodum sit Instructa, et Religiosum ex nostris cum
socio commode possit sustentare. Verebantur Initio plurimi ne
forte deficerent vitee necessaria, sicut secularibus contigerat Sacer-
dotibus, qui de summa semper conquerebantur penuria. Sed tau-
tum abest,.ut in prima, aut in secunda mea Generali Visitatione
Inuenerim leydense hospitium aliqua laborare egestate, quin po-
tius illud cogar fateri, nullam quidem esse pauperiorem commu-
118
nitatem, sed nullam ex Missionarije melius de omuibus Instructum,
et nullum esse, de quo magie diuina sit sollicita prouidentia,
itaut in hagiensem Missionem sub R. p. Bernardo, et in A mste-
lodamensem sub R. p. Nicolao multa abunde ex Charitate, sine
sui detrimento effuderit.
Ducentis, vel ad summum (recentis personis initio constabat
Communitas, quse nunc per dei gratiam, millle circiter conflatur
Communicantibus, exceptis Infantibus, qui singulis diebus domi-
nicis Christianis iustituuntur rudimentis.
Hinc nostri ediscant Missionarij, querere primum regnum dei,
eiusque Justitiam, ut Christus dominus precepit, et quod caetera
eis adijcientur: Studeant omnem sollicitudinem suam in divinam
reponere prouidentiam, quee operarijs suis, vere Apostolicis, nun-
quam deerit, Curent Missionarij maximo Charitatis vinculo con-
stringi, ac sibi inuicem mutuo presto esse in necessitatibus, Vi-
tent omni qua possunt diligentia, meum ac tuum, frigidum illud
verbum, innumera inter fratres generans mala, et qua possunt,
sollicitudine, arceant auaritiam ; ut laeti atque expediti seruiant
domino, et Religiosi nostri Missionarij digni sint, ut suos quis-
que habeat successores, sicut mihi' pollicitus est in "Visitationis
discursu Ipse lllustrissimus dominus Episcopus Castoriensis ,
qui nunc Vicárij Apostolici munus sustinet, et nostre Missioni
summopere est affectus.
Haec in tertia mea Visitatione Generali, huic libro propria
manu volui adscribere, ne horum ullo temporis decursu deleatur
memoria: et qui sequentur Missionarij à pauperum Catholicorum
obsequio nullatenus abhorreant. Datum lugduni Batauorum Ipsis
Calendis nouembris anno Millesimo sexcentesimo sexagesimo octauo.
(L. S.) fr. LUDOUICUS A SANCTA TERESIA
Visitator Generalis.”
(Het bovenstaande is door mij woordelijk afgeschreven van
pag. 1 van een Liber Visitationum, voorhanden in de kerk.
archieven der parochie-kerk van O. L. V. Hemelvaart te Leyden
en vermeld in den Catalogus daarvan onder I. a. N° 1. (in-folio
N° 1) . Dr. 3. D. FRENAY).
—— SONT
119
mn Dennett
VERMAKING AAN HET GASTHUIS
TE
OUDEWATER. 1580.
De Eerwaarde heer Elbert Jacobse Speijert werd ge-
boren omstreeks het midden der-zestiende eeuw te Oude-
water. Zijn vader, Jacob Speijert, was aldaar schrijver
van het Regt- of Raadhuis. |
In het jaar 1580 was heer Elbert pastoor te Berckou
of Borckwout onder Berg. Ambacht, Hij was zeer weldadig
zoowel jegens zijne vroegere stadgenooten als jegens zijne
gemeentenaren , en was een der stichters, zoo niet de eenige
van het gasthuis te Oudewater, Reeds in 1576, den 22
September, had hij voor den Notaris Cornelis van Nesse
een testament, en daarbij vele liefdadige beschikkingen ook
voor Oudewater gemaakt; den 8 Oktober 1580 hernieuwde
hij dat alles, en voegde er nog eene aanzienlijke vermaking
bij aan-het door hem gestichte gasthuis in zijne geboortestad.
Uit dit laatste testament, door heer Elbert zelven ge-
schreven op groot formaat papier, waarvan de drie eerste
bladzijden onderteekend zijn met „Elbert Jacobse Speijert",
en dat op het stadhuis van Oudewater berust, geven wij
de volgende beschrijving der begifüging.
Volgens zijne eerste beschikking zouden zijne goede-
ren onder drie erfgenamen worden verdeeld; nu is ech-
ter zijn „begeeren dat die vierde hand daarbij gevoegd
zal worden; welke vierde hand zal zijn Degeene daar ik
het altemalen aldereerst of ontvangen hebbe, ende mij
uit zijn onsprekelijke goedheid mildelijk onverdiendlijk toe-
geworpen ende mij zijn onwaardige dienaar ende rent-
meester toebetrouwd heeft." Dien ten gevolge bepaalde
hij: ,dat- het gasthuis of die H. Geest binnen Qudewater
-
120
datzelfde vierde part deelen ende ontvangen zullen, ende
dat tot reparatie ende opbouwinge des Huises Gods ende
onderhoudinge van arme menschen."
De bestuurders van het gasthuis zouden valtoos ten
Eeuwigen dagen gehouden ende verbonden zijn te ont-
vangen twee van mijne bloede tot proveniers het zij man-
nen of te vrouwen na der costumen daarvan zijnde, indien
zij zoo verarmden dat ze begeeren en moeten van der
aalmissen leven ende daarvan onderhouden worden, de
naaste van bloede ende armste van bloede altoos voor-
gaande, zoo vertrouwen datter dan in die tijd plaats of
ruijmte over is om ontvangen te mogen worden, maar
zijn die steden bezet ende vervuld, zoo zullen zij ver-
toeven totter tijd toe datter plaats ofte woninge ledig zijn,
ende dan daarinne zig gedragen Gasthuis wijze, eerbaar-
lijk, vredelijk " schaamtelijk, ende soberlijk als zulke
elemosiniers behooren te doen na costume des huijzes,
dat is den H. Geestmeesters ende Gasthuis Regeerders
of den gezetten van hen lieden gehoorzaam wezen zonder
- eenige rebellie of dertelli daartegen betoonende, op zulke
emende peijns ende boeten als daartoe van den Overste
ingesteld ende geordonneerd zullen worden, met alzulke
spijse ende drank alst gasthuis doet voorzetten tevreden
zijn ende genoegen laten zonder murmureren of tegen-
spreeken, die hem daarmede niet wil genoegen, mag halen
dat hij zelve wil betalen, of weder gaan daar hij van
daan is gekomen, ende daar hij hoopt vetter soeppe ende
diker drank te vinden, want mijn intentie ende meeninge
is niet Gods gaven door gulzichheid, lekkerheid of over-
vloedigheid van spijs ende drank misbruijkt te worden,
maar alleen met dankbaarheid tot nooddruftige onderhou-
dinge des ligchaams te bezigen, om God te dienen: zoo
lange ons het natuurlijke leven uit genaden gegundt word.
„Voorts zullen zij nog gehouden wezen van nu aan be-
121
ginnende altoos op de H. drie Koningen avond, of op
ten dag zoo hen lieden dat best te passe komt ende gre-
lijkt, den mannen ende vrouwen knapen ende machden,
ende ook kinderen binnen den Gasthuis wonende of zijnde ,
voorzien ende bezorgen igelijk een kommeke of schaaltje
rijstenpaps om daarmede eene vrolijke avond te houden
ter eeren van onzen waarachtigen Glorieuse Koning Jezum
Christum ende tot gedenkenisse dat: deeze uit zoo verre
landen zijn gekomen alleen door de openbaringe eens sterre.
„Noch zoo zullen die Gasthuismeesters alle Jaars op te
goede vrijdag een gemeen delinge doen uitroupen ende
[1
verkondigen na ouder gewoonte, of alzoo het best dient
gedaan, ende geven dan eenen igelijken daar komende
ende present zijnde, of ook door ouderdom of krankheid
niet mogen komen eenen pekelharing of eenen gedroog- -
den bokking met een halve stuivers brood, hetzij tarwe -
rogge of wit brood, zoo hen lieden zal dunken nüts te
zijn voor den armen tot gedenkenisse des bitteren doods
ons Zaligmakers Christi Jezu. |
„Ist dat die Rentbrief spreekende op Fredrik Willemse
, aan de Linschoten zes Hondert gulden hooftsom bij iij
bevonden word na: mijn overleijden (als ik hoop neen) zoo
is mijn wille ende begeeren dat men denzelfden brief met
allen verscheenen 'en onbetaalde renten den Gasthuijsen.
voort eerst zal toeleggen, maar ist dat ik ze verkocht
of vermangelt heb, of dat se opgeleijt is, zoo zal men
het Gasthuis zeoveel daarvoor goed doen van die gereeste
ende zekerste brieven ofte obligatiën, als van den brief
gekomen zal zijn. |
„Zijn die Regeerders Gasthuis ende 'H. Geestmeesters
of die Gemeenten niet gezind nog van geene meeninge
weder een huis der armen te bouwen of optimmeren nog
geen Godshuis op te rigten, mits die herte der menschen
(God beterd) dagelijs van den dienste Gods meer ende
, ^
122
meer vervreemdt worden, zoo mogen zij nadat die Pen-
ningen verstrekken daarom doen maken acht of tien huis-
kens of kamerkens uit eender hand bij den anderen staande
van eender groote breete ende hoogte, het een als het
ander, niet kostelijk of curioselijk als pronkhuiskens, maar
beknopt, sterk ende vast."
Hij verlangt echter dat zijne bloedverwanten altijd de
eerste aanspraak daarop zullen bezitten, schrijvende : „maar
zijnder van den bloede ook mede tot zulker armoede ge-
komen ende verzoek doen aan den Gasthuis ende H. Geest-
meesters, het is billijk ende ook behoorlijk dat men hen
lieden dan mede plaatsen zal gunnen ende ontvangen in
der woninge in maniere boven verklaard van de Gast-
huijse vertrouwe datter eenige ledig ende onbewoond staan,
niet dat men een ander zal verdrijven ende uit zijn woon-
stede stooten, ende die mijne daarinne zetten zal, daar
groote onvrede ende kijfagie uit rijzen zoude, daar ik
niemand geen oorzaak toe begeer te geven nog denke te
doen, maar altijd mede onderhoudende zulke costumen,
regelen, wetten ende rechten als de Oversten hebben
geordonneert, welverstaande dat die naaste van bloede
altijd zullen voorgaan als zij het begeeren van armoe-
dens halve.” . |
Aangaande de bestuurders van het gasthuis en hunne
goede of kwalijke administratie bepaalt hij: „Als zij
nu inder uitdelinge ende bezorginge der armen men-
schen getrouwe dispensiers bevonden worden ende daar-
van begeren tijdelijk geloond te worden, zoo ben ik
daarinne tevreden, dat men alzulke dienaars ende Gast-
huis of H. G. meesters iegelibk een gulden of anderhalf
zal toeleggen voor haar getrouwen arbeit, indien zij dat.
begeeren, opdat zij geen oorzaak en nemen, der armen
aalmoessen onnuttelijk te verdoen ende doorbrengen.
„Noch zoo is mijn begeeren zoo verre die Gasthuismees-
128
ters tot eeniger tijde niet en wilden onderhouden ende
volbrengen hetgene nu verhaald is, dat mijn erfgenamen
dan mogen komen eisschende hun lieden den brieven of
het land, of dat van den brieven gekomen is, en delen
dan die voorbeschreven aalmoessen zelve uit den rechten
armen, daar het alderbest aanbesteed is, en nootzakelijk-
ste van doen ende des jaars dan eens met malkander een
eerlijke maaltijd doen ende vrolijk zijn in den Heere zon-
der gulsige dronkenschappe daarinne te betoone, met
dankbaarheid, gedenkende eens die ziele desgeens ende
zijuder vrienden, die het besproken heeft, met een kort
gebed tot God den Heer die het gelieft ende zulks aan-
staat." .
Heer Elbert schijnt, toen hij dit testament schreef,
nonnen-rector bij de cellezusters te zijn geweest; immers
op het voorgaande volgt onmiddelijk: „In het principaale
testament beschreven van de Notario staat verhaald van
Honderd Gulden tot. behouf vander Cellezusteren zoo verre
zij weder begonnen te timmeren ende nieuwe vergaderin-
gen te maken, maar zoo mij dunkt zal daar niet van
komen, inits datter maar twee of drie oude zusteren zijn,
die toch afggande versterven zullen zonder kommer of
gebrek te hebben zoo ik verhoopt, waarom men dit wel
mag laten berusten ende tot andere noodtelijke armoede
besteden.” En verder :
„In zoo wiens huise ik geraakte te sterven, daar zal
die persoon die mij gerak ende gemak doet ende in mijn
ziekte dient, den besten tabbart toekomen, hetzij zwart,
groen, zulk ik dan bij hier hebben, of twee pont groot
daarvoor; ist dat ik hier in den convente sterve zal ie-
gelijk zuster tot een gedenkenisse hebbe een Penning
van IX St; ende die knecht van gelijke meede; kome
ik in een ander huijse te sterven zal hetzelfde aldaar ook
gehouden ende volbragt worden, te weten zijnder kinderen
124
ten huijse elks IX St: het Jonkwijf ofte dochter, die
vrouw ofte man den tabbart ofte twee pont groot.”
Wat de ,uitdeelinge" betreft „op mijn begraafnisse” ,
had hij „twee blanke” bepaald voor elken drager van het
lijk, en voor hen „die gebeden worden totter begravinge"
enz., maar „ist dat mijn erfgenamen van die twee blanke
„begeere te maken twee stuivers ; ik zal der niemand
veen kwaadopslag om geven."
Onze liefdadige priester bezat twee kostbare zilveren va-
zen; waarover hij volgender wijze beschikte: „Noch zoo
begeere ik dat die twee silvere Coppen wegende een half
pont ongedeeld zullen blijven onder den vrinden binnen
Oudewater in het gemeen, om te bezigen in kramen kerk-
gangen begravingen of andere droevige of vrolijke eer- '
lijke maaltijden of vergaderingen zoo die gewoonte daarvan
is, dient dan gelieve zal, ende zullen altijd in des naastens
bewaringe zijn ende blijven, maar tot gerijf ende gebruij-'
kinge van alle die vrinden, niet te verkopen vermangelen
noch vervreemden dan met gelijker consent ende blieven
(ler meerder stemmen ende dat dan in een beter Fatsoen,
ende zoo zwaar of zwaarder van gewigte silvers als zij
nu zijn, of te laten blijven als zij nu zijn, ten waare
dattet eijsschende, indien datter tot eenige tijde om het
gebruijk der Coppen onder den vrinden twist, haat of be-
nijdinge mogt oprijzen zoo zal men die mogen verkopen
tot behoef der armen om alzoo alle tweedragt ende benij-
dinge kijfagie te ‘beschutte zooveel dat mogelijk zijn zal
immers dat ik geen oorzake daartoe en geven, maar zijn
zij in mijn leven verkocht, zoo kan daar geene kijfagie
komen.”
Die van het katholiek geloof waren afgevallen konden
niet van hem erven, en op zeer ironische wijze geeft hij
daarvan de reden op, schrijvende: „Voorts dientet ook
niet vergeten, dat men metten eersten behoord gezeijd
-
à Aan
125
te hebben, te weten ofter eenige van mijn erfgenamen
zijn mogten die hem laten noemen en heete ende ook
zelfs dunken te zijn van die Geriformeerden, dat is van
der nieuwe Cristenen ofte lidtmaten der nieuwe h: kerke,
van sulcker stercke en kragtige gelove ofte religie dat
se hem niet gaarn zoude vermengen’ mitten genen die
buiten zijn dewelke zij voor onrein houden ende oordee-
len, ende daaromme niet gedogen noch gehengen dat
haar huis ofte boedel besmet zoude worden met Papistige
goederen (zoo zij die noemen) zoo zullen de anderen der-
zelfder hand dat met malkander rustelijk ende vredelijk
mogen delen; maar is die heele hand alzoo gezindt zoo |
mogen die ander drie handen daar inne treden, zoo verre
zij" niet van gelijke. gezintheden zijn, want ik zegge uw
datten is geen kleijne zaake tegen zijn geloven te doen,
zijn Conscientie besmette ende zijn ziele bezwaren om een
weinig tijdelijk goed, dat toch vergaan moet, ende niet
verzaden kan, ende daarom het eeuwige verliesen , daarom
laat iegelijk hem wel bedenken ende zijn conscientie on-
dertasten watse verdragen mag, want zoo watshij God
belooft heeft, dat goed deugdelijk ende betamelijk is,
dat is hij schuldig te houden, daar komt een streng oor-
deel aanstrijken, dat niemand verbij en mag. Waakt op,
waakt op, ik zie het komen; het komt; ieder ziet scherp
toe ende neemt den dag wel waar ter zijnder zaligheid.”
Eindelijk bepaalde hij nog: „Zoo wat ik van nu voorts
aan beginnende van den jaare een ende tachtig verovere
of te conquestere, zoo wat Penningen ik zal uitdoen op
winst of eenige renten of land koopen datzelfde zal komen
ten profijte van den Gasthuijse of H. Geest voor den
armen of daar het mijn erfgenamen metten Gasthuismees-
ters fe zamen ordineeren nootlijkst te zijn ende best be-
Steedt zoowel de brieven, obligatien als renten, te weten
van alzulke renten, die ik binne den voorschreven jaare
126
van een en tachtig herwerts met gelde ofte Penningen
“gekocht ende uitgezet hebbe, maar brieven ofte obliga-
tien verhoogt ende gemaakt van opgeklampte verscheene
renten, deze zoowel brieven ‘obligatien ofte renten zullen
in het gemeen komen ende gelijkelijk gedeeld worden
van die vier handen boven verhaald, ende zoo wie hier
mede niet tevrede is, zal men in elke zijnder rechter-
hand geven een goude Reafl ende daarmede ofstaan en
laten te huis gaan.”
Op den 18 Februarij 1662 zijn te Oudewater door den
gezworen landmeter P. de Jonghe opgemeten 98 morgen
64 roeden lands, toebehoorende aan het Gasthuis, gesticht
door heer Elbert Jacobse Speijert.
De uitdeeling van brood en haring op goeden vrijdag
had nog plaats in.het jaar 1783.
Op de zilveren ,coppen" of drinkschalen stond het
volgende versje gegriffeld :
Wijnich wijns die verfraeijt het hert,
Maer veel gedroncken baert smert.
Tot gedenckenis zijn wij gelate
Voor den vrienden hier uijt charitate.
In 1678 zijn zij opgeveild en verkocht voor tachtig
gulden aan Gijsbert Speijert, schepen en vroedschap van
Oudewater.
Thans, 1878, bestaat er geen spoor meer van het door
heer Elbert Jacobse Speijert gestichte en begiftigde gast-
huis, en bewaart alleen nog een straatje, de gasthuissteeg
geheeten, er de herinnering van.
Oudewater , 1873. 3 3. PUTMAN.
rn nn
127
„ÄCCOORT VAN 'T OXAEL, 'T PRIESTERLICKE
GESTOELTE, DIE TWEE GESCHILDERDE
OUTAREN ENDE ANDERS" DER S. JANS-
KERK TE HAARLEM.
„Wij Heer Godefridus a Mierlo, Bishop van Haarlem,
hebbende adjunct, mijn medebroederen Capitularen als
bij namen, Heer Jacobus Saffius, Heer Claes van Heus-
sen, Heer Jan Crimper, Heer Alst van Amsterdam Blo-
merius, Heer Pieter van Bergen, Canonicken alsnu van
den Cathedrael kerck van Haerlem, bekennen ende be-
lijden voor ons en de onse nacomelingen bij desen onsen
open letteren, wel ende Canonice vercoft te hebben, den
Eersamen geestelicken Heere H. Philips van Hoogesteyn,
Commendeur der Ridderlicker oorden van Hierusalem bin-
nen Haerlem, alsuleken presbiterium ende priesterlicke
gestoelte, oxaell ende twee geschilderde outaren met
noch vijfhondert blaeuwe steenen, als wij gehat hebben
staende in onse conventuael kerck tot Heylo buyten der
stede van Alckmaer, ende dat voor den somme van vijf-
hondert carolus guldens, op dese navolgende termijnen
te weten, het eerste termijn te betalen hondert daelders
alsoe haest het voorghenoemde goet staen zal in den kerck ,
Twelc metten eersten zal gediligenteert -worden. Ende
te Mey naestcomende A" twee ende 't seventich noch
hondert daellers Wederom Mey A" drie ende ’t seventich
twee hondert carolus guldens Ende ofte "t gebeuren mochte
in toecomende tijden, dat yemant dese voergenoemde din-
gen soude willen anspreken, naesten ofte den Commen-
duer willen molesteren tot restitutie Soe ist dat wij al
te saemen ofte een voer al, beloven bij desen onse tegen-
woordige letteren , den Commenduer van als te granderen -
ende te vrijen , ende sijn penninghen te restitueren, daer
onder verobligerende allen onsen goeden, roerende ende
138
onroerende, waer.ende dat se gelegen mogen. wesen
Daertoe noch verclarende Ter welcker tijt den Commen-
duer soude moeten spreken om den betaelden penningen,
verclaren wij ons gecondemneert bij allen officieren, ghees-
telick ende waerlick. In kennisse der waerheyt hebben
wij dit met onsen eygen handen al te saemen geteyckent".
Het oxaal, gestoelte enz.: zijn naar Haarlem gebracht
en in de kerk der St. Jans Heeren opgezet, zooals uit
verschillende posten van uitgaaf in de rekening blijkt.
Haarlem. C, J. GONNET..
FRANSCHE KATHOLIEKEN TE AMSTERDAM.
Het Bisschoppelijk Archief te Haarlem bewaart den
volgenden eigenhandigen brief van den Franschen gezant
DE Trou. Het adres is verloren gegaan ; doch waarschijnlijk
was het aan Bald. Catz, Decan, Capit. en Vicar. Harlem.
DelaHaye ce 20 Apur. 1662.
. Monsieur,
. Ayani esté aduerty par de Mr de Neercassel que uous nous auvez
accordé la place de Missionaire pour nos Frangois Catholiques qui
sont dans lad. Ville [Amst.], pour en prendre soin & les assister
comme fait le Pere Bernard alaHaye, je n'ay uoulu manquer a uous
en remercier, & a uous assurer que comme ce sera une chose tres-
agreable a Sa Majesté, qu'aussi cela la conduira de plus en plus
a prendre par ses Officiers la Protection de uostre Eglise, & a
uous en donner des marques en general & en particulier. C'est de
quoi je uous prie de demeurer trespersuadé & qu'en cequi dep-
pendra de moy, je rechercheray auec soin des occasions de uous
servir & de uous temoigner que je conserue pour uostre persone
beancoup d'estime!, et que je suis tresueritablement
Monsieur, 07
Vostre tresaffectioné et tresassuré seruiteur,
DE THOU, Amb. de France. .
129
DE STATIE VAN Sr. ANNA or /DE POOL"
TE
AMSTERDAM.
Deze statie heeft reeds lang voor de Reformatie bestaan ;
immers sedert onheugelijke fijden had er nabij Am-
sterdam een dorpje of buurschap gelegen, dat Outewaal
heette; "t lag tusschen de stad en het Diemermeer
op en aan den St. Asntunies-dijk; "t bestond uit een aan-
tal verspreide boerderijn, een molen, een herberg en
een kerkje aan St. Anna toegewijd. Zoolang Amsterdam
nog binnen zijne oude muren. besloten was, lag Outewaal
op een klein half uur afstands van de St. Antoniespoort
(t oude gebouw op de Nieuwmarkt) maar met de 4*'
vergrooting werd het volkomen binnen de stad getrokken ;
in 1658 werden de erven van Outewaal door de stad over-
. genomen. De tegenwoordige streek van Wittenburg tot
bij de Muiderpoort is het voormalige Outewaal.
Toen dan in 1578 Amsterdam Geus werd, bleef Oute-
waal Roomsch, toen in de stad de openbare oefening der
R. godsdienst werd afgeschaft, bleef zij te Outewaal onge-
hinderd voortgaan en in het St. Annakerkje werd nog tot -
na het midden der 17% eeuw de H. Mis gevierd. De
oudste ons bekende pastoors van Outewaal waren,
HENDRIK SCHELLINGWOUD , bakkelaurius overleden te
Amsterdam 81 December 1663.
MARTINUS SRELLENBERG, van adel, overleden in Oute-
waal 16 October 1660. en
RriniER ENGELS,. Haarlemmer , overleden 14 Maart
1673 (v. H. en v. R. Oudh. en gest. v, Amstell, D. 1I.
Bijdragen Gesch. Bisd. v. Haarlem. IIe Deel . 9
130
p. 161. die ten onregte het kerkje van O. in eens ver-
plaatsen naar Kattenburg). .
In 1668, alzoo onder pastoor lugelius of Engels of
Ingels, werd dit kerkje van O. verplaatst in een gebouw
aan den uitersten hoek van Oostenburg ‚ waar thans de
koninklijke fabriek van stoomwerktuigen staat, juist aan
de brug, en met den eenen voet in het water; waarom dan
ook nog in ’t begin dezer eeuw, die brug de Papenkerks-
brug, dat water het Papenkerksgat werd genvemd (zie
J. ter Gouw. Oorsp. en afl. van grachten etc. 2° stuk 1865.
cap. 15. IIL) Eenige jaren later echter kwam de statie
op Kattenburg in een huis „de Ploeg” genaamd , (Paroch.
Archief LIIII.) dus ook nog onder pastoor Ingels die eerst
in 1673 overleed , en weder weinige jaren daarna op ’t Kat-
tenburgerplein lmmers zijne tante (?) mejufr. Cath. de Kies
wed. van M*. Nicolaus Benedictus Ingels, advocaat, kocht
reeds 12 en 14 Dec, 1685 drie huizen en erven op het
Kattenburgerplein ') voor f 8650, waarvan één perceel
verhuurd was tot Mei 1688, en gaf die tot kerk aan den
opvolger van R, Engels, den pastoor Cornelis van Ges-
. fel. (v. H. en v. R, t. a, pl)
Rein. Engels was voorzeker van zeer gegoede familie:
nog bezit de statie een' zeer curieusen en fraaijen zilver-
vergulden kelk, allerwaarschijnlijkst hem geschonken door
zijne ouders Joannes Reineri Ingels en Cunera van Veen;
hij had vermoedelijk drie broeders en vier zusters, wier
namen als van medevereerders op den kelk vermeld staan;
zijn portret, flink geschilderd door één zijner broeders, en
thans nog aanwezig in de statie, draagt een wapen (over-
dwars gehalveerd, rechts boven : 2 ossenkoppen en 1 paar-
denkop, zwart op wit veld, links onder: 3 posthoorns,
wit op zwart veld met het devies : LVCr er MVNDa,
A
l) Het 2de, 3de en 4de huis van de groote straat (Arch. VII, VIII)
131 |
gevende het jaartal der schildering , toen R. Ingels XL
jaar oud was.) |
Pastoor CORNELIUS VAN GESTEL, die Reinier Engels
in 1673 opvolgde, heeft de perceelen op 't Kattenburger-
plein tot kerk ingericht. Toen hij stierf 6 Apr. 1691 bleek
het, dat zijne nalatenschap op vere na de schulden niet kon
dekken; waarom zijn-opvolger de Eerw. heer WILHELMUS
Fox met de erfgenamen een accoord trof, waardoor aan
de kerk kwam: de bibliotheek van v. Gestel, geschat op
f 200, en W. Fox ten laste der kerk overnam: eene obli-
gatie à f 1400 door C, v. Gestel op eigen naam aan Cath.
de Kies, wed. Ingels gepasseerd, en eene oblig. à f 150
met f 36 verloopen intrest aan Giertje Cornelis '), die in
den kelder wonen bleef, gepasseerd , ofschoon die gelden
reeds voor de kerk geémploijeerd waren. (Arch. VIII.)
Wilhelmus Fox een Amsterdammer die in 1685 in
nde Papegaai" was opgetreden als 2!* pastoor nadat zij
aan de Saeculieren was overgegaan (v. H. en v. R. d. II.
p. 157), overleed 21 Junij 1695 en werd opgevolgd door
GERARDUS YAN WIJCKERSLOOT , een Utrechtenaar, kwee-
keling der Leuvensche hoogeschool, in 1720 Aartspriester
(Arch. XIX : de handteekening) en in 1721 Doctor Theo-
logiae (Arch. XX). Hij verzocht aan de stadsregeering ,
op grond dat het meerendeel zijner gemeente meer in de
stad woonde, zijne kerk van het Kattenburgerplein te
mogen verleggen in het hoekhuis van de Rapenburger-
gracht over de Kalkmarkt, hetgeen hem 15 Julij 1718
werd toegestaan mits de kerk op het Katt. plein geamo-
veerd werd (Arch. XV.); de eigenaars echter van dat
hoekhuis wilden zulks niet toelaten; waarom de pastoor
weder aan de stadsregeering verzocht zijne kerk te mogen
/
1) Deze G. Cornelis Cumsois sehonk 15 Aug. 1684 de nog voorhanden
zijnde prachtige altaarschel.
182
verplaatsen in het huis ;D' Pool", hetwelk onder voor- :
waarde als boven, (Arch. XVI) werd gegund. Daarop
kocht dan voor hem, (Arch. XIX ) maar op eigen naam zijn
zwager (of oom) Nicolaus Molenaar 8 Nov. 1718 het huis
(en erven) op de IJgracht, waar D' Pool boven de deur
en op den gevel stond voor f 9500, van de weduwe van
Ambrosius Pool, wijnkooper die na 25 Maart 1670 het
huis had laten bouwen op erven, vroeger toebehoorende
aan de West-indische compagnie (Arch. III. a d.) -
Toen N. Molenaar de perceelen kocht, ontving hij
f 4500, en werd er bepaald, dat zoodra de Pastoor
der Pool de resteerende f 5000, tegen 4 procent schul.
dig gebleven , zou aflossen, alsdan de kerk eigendom des '
Pastoors of der gemeente zou zijn (Arch. XIX.). Later .
de kerk niet goedschiks willende overgeven aan den Pas-
toor, werd N. Molenaar in 1729 gecondemneerd. door de
regtbank om de toen reeds in kerk veranderde per-
ceelen aan Philippus Cavellier opvolger van G. v. Wijc-
kersloot te verzekeren in eigendom (Arch. XXXIV. III. e.)
en wel voor f 5000, welke 1 Maart 1730 hem werden
betaald.
Om de koopsom te vinden, de kerk te bouwen en te
onderhouden gaf Ger. v. Wijckersloot van Oct. 1718 tot
Aug. 1724 obligaties uit, wel ten bedrage vau f 16700.,
zoo niet meer. Hij verbouwde het huis tot woonhüis,
(waarin hij 17 Sept. 1720 reeds woonde) en tot kerk,
die Mei 1721 reeds 8 altaren had (Arch. XX. b.), en
overleed 7 Sept. 1727. Zijn testament luidde: dat N,
Molenaar (of bij diens vooroverlijden de nazaat des Pas-
toors) universeel erfgenaam zoude zijn, dat de erfgenaam
en zijne successeurs het huis zoude laten gebruiken tot
Cathol. kerk, nooit mogt er een Jansenistisch Priester
in komen, en die R. C. priester zou de schulden (die ze-
: zker aanmerkelijk waren, want G. v. W. schijnt slechts
M
| 133
f 3000 ruim te hebben afgedaan. Arch. XVII XXIV.)
. betalen. Mogt geen Cath. priester gegund worden, dan
mag de erfgenaam of de successeurs het huis verkoopen
en na betaling der schulden zullen zij aan ieder der drie
R. K. armenkantoren uitbetalen f 2000. N. Molenaar
repudieerde echter de nalatenschap, waarom van stads-
regeeringswege als curator in dien boedel werd aange-
steld de notaris Francois Meerhout, die daarop als cura- .
tor door.de erfgenamen ab intestato werd erkend om in
hunnen naam te handelen (Arch. XVIII. XXXI.).
De boedel werd insolvent bevonden, weshalve de erf-
genamen “met den ‘Eerw. Heer PrrLiPPus CAVELLIER
overeenkwamen, dat heel de boedel met huis en kerk
aan hem kwam, terwijl hij alle legaten en schulden zou
voldoen en bovendien den erfgenamen geven zou f 500
en zekere lijfgoederen (Arch. XXXI. XXXII ) Daar zijn
voorganger op de kerk f 14500 aan loopende obligaties
naliet, gaf Philippus Cavellier „met permisste en speciaal
consent van de Ed. groot agtb. heeren Burgemeesteren en
de regeerders dezer stad, gesuccedeert" (Arch. XXX1.*)
voor f 6500 nieuwe obligatiën uit om vroegere die opge-
eischt werden, af te lossen. (Arch. XXXVI. etc.)
Gelukkig had hij tot opvolger zijn broeder Claudius
Cavellier, die uit eigen kas alle schuldeischers afdeed en
de eenige schuldeischer bleef, terwijl hij bij zijn later
aftreden f 4000 aan de kerk ten geschenke gaf.
Een oud gedicht, te Amsterdam gedrukt bij de wed.
v. Egmond en door mij in ’t Archief gebragt voert ten
titel: Vreugdegalm op het verwelkomen van den hoog-
geleerde heer Johannes Chavalier, als priester in de Pool;
ete, Die vreugdegalm geldt dus Joannes Chavalier: lees
Cavellier (Arch. passim.) die als priester zijnen broeder
weinige weken na diens dood zou zijn opgevolgd in D' Pool
Maar:
154
Philippus C. opvolger van G. v. Wijckersloot, was nog
pastoor 11 Febr. 1733 en Claude was reeds pastoor 31
Julij 1733 (Arch. XXIII. A.) en bleef het tot 1755, toen
hij aftredende door pastoor Greevingh werd opgevolgd
(Arch. XXXVII en XXXVIII A. en B.). Claude had wer-
kelijk eenen broeder Joannes en beiden leefden 1 Maart
1743 (Arch. XXXVI B.). Ware deze echter pastoor in
de Pool geweest, dan kon dit niet anders dan tusschen 11
Febr. en 81 Julij 1733 (zie boven). Behalve nu dat het
zeer onwaarschijnlijk is dat in 5 maanden tijds 3 pastoors
van éénen naam in dezelfde kerk elkaar zouden zijn op-
gevolgd, maakt het Archief nergens melding van Priester
of Pastoor: Joannes; integendeel wordt Arch. XXXVI. b
onder 2 jaartallen 1730 en 1743 slechts gevonden d" heer
Joannes Cavellier tegenover Claude pastoor. Ik houd
dus voor zeker, dat de ,vreugdegalm", die meer fouten
heeft, in plaats van Joannes, Claude bedoelt die werke-
lijk weinige weken (immers tusschen 1l Febr. en 31 Julij
1783, en ,weken" rijmt op rspreken",; maanden niet) na
Philippus Pastoor werd in d' Pool. ')
Ondertusschen bleef de kerk nog bezwaard met f 10500
(Arch. XXXVII.); zoodat HENRICUS GREEVINGH, vóór
17 Julij 1755 opgetreden, om zijnen voorzaat te voldoen
die somma opnam tegen obligatiën van 3 à 4 procent,
Na Henricus overlijden 6 Aug. 1762 (Arch. XXXVII)
1) Nadat ik dit geschreven had, heeft de Z. Eerw. Z. gel. Pater Allard
in zijne genealogie van het adelijk geslacht der Alkemaden (Bijdragen I
tegenover pag 881.) bevestigd wat ik vermoedde. Het geslacht der Cavelliers
wordt aldaar uitvoerig aangegeven.
Philippus Cavellier was kanunnik van Haarlem’s Kapittel, Na zijnen dood
werd op 6 October 17833 in zijne plaats zijn broeder Guilielmus Stephanus
Cavellier „pastor Amstelodam." tot kanunnik gekozen en op 10 Mei 1784
geintroduceerd (Acta Capituli) en wederom werd in de plaats an Gui-
lielmus, „qui obiit Harlemi 21 Aug. 1742" „Claudius Cavellier pastor
Amstelod," gekozen op 2 Oct. 1742 en geintroduceerd 7 Mei 1748 (ibid.)
185
nam zijn opvolger JOAN BAPTIST VAN SCHORBENDERGH
de schuld over, 10 Sept. 1762, en dezes executeuren kre-
gen na zijn overlijden, vóór 12 Sept, 1791, die f 10000
weder uitbetaald door zijnen nazaat Pastoor HENDRIK
BEUKMAN, die reeds kapellaan in de statie was.
Deze ijverige pastoor, die, volgens het getuigenis des
Aartspriesters H. ten Hulscher zooveel aan de Pool heeft
welgedaan, (Arch. XLIII.) en als kapellaan meest al het
zilverwerk bijeenzamelde (zie een preek in een der boeken
van het Archief), was ook aanstonds bedacht op middelen
om allengs de finantiën te verbeteren.
In 1791 stelde hij de Eeuwige Memorie in (Boek der
Tontine sub II.) In 1792 stichte hij eene Tontine à f 10000,
(t bedrag der oude schuld) van 5 klassen in welker 2%
klas hij zelf deel nam: men stortte zekere som gelds te-
gen lijfrente, oploopende naar ’t getal sterfgevallen in
dezelfde klas, terwijl het kapitaal werd uitbetaald aan de
exeeuteuren van Schorrenbergh. In 1793 schijnt deze
statie 2 kapellaans gehad te hebben. |
Alhoewel reeds in 1720 dit gebouw (D' Pool) het meest
van alle Kathol. kerken van Amsterdam, naar een open-
baar kerkgebouw geleek, was het echter in 1805 in dier-
voege verbeterd dat het een sieraad der stad mogt hee-
ten (Arch. LIIII.). De gevel volgens teekening van den
Architect J. Schut (Reks"boek) was toen reeds gedekt
met eene lijst en frontespies in de Spaansche (!?) bouw-
orde , zijnde deszelfs trommel versierd met een rond raam,
om hetwelk een feston hangt verbeeldende kerkelijke
eereteekenen en sieraden van het O en N. Test. In dd
fries las men (thans niet meer): Non est hic aliud nisi
domus Dei et porta coeli. (Gen. XXVIII. 17.) (Arch. LIII).
In 1805 werd ook het orgel verguld voor f 168; 't be-
stond reeds vroeger. (Arch. Rek.) Om de onkosten vooral
van dien nieuwen gevel goedte maken kreeg pastoor Beuk-
e
136
man aan giften (Arch. Boeken) f 5060 en nam 20 Aug
1805, f 5000 à 5°/, op, welke hij wel 1. Nov. 1807 af-
losto, maar toch nam hij in hetzelfde jaar weder f 10000
à 5*/, op, welke som onder toestemming des hoogw. heeren
B. Ciamberlani, vice-sup. d. Holl. zending werd genego-
tieerd op de in 1805 ingevoerde Zondagsche collecte met
den bak (de collecte echter met 't zakje voor de armen
bestond reeds en bleef.) Door vermindering der collecte
waren echter in 1819 nog slechts f 3500 afgelost. (Arch.
Tontine sub II.)
80 Junij 1811 hield hier zijne afscheidspreek de be-
roemde predikant R. D. ScHRANT; en 10 Julij 1814
R. D. HOUBRAKEN.
Pastoor Beukman stelde ook eenen Cathechismus zamen ;
hij stierf 16 Januarij 1819 en had tot opvolger den Eerw.
heer G. vAN Lresnourt, Onder hem werd 2 Junij 1818
het eerste kerkbestuur gekozen en door den aartsp. J. Cra-
mer bevestigd; het bestond uit de Heeren J. Heere ,
J. A. Dankelman, P. J. Nicols en G. Bensdorp. Reeds
in October van het zelfde jaar trad G. v. Lieshout af
en werd opgevolgd door pastoor BERNARDUS HOFMAN.
Deze achtingswaardige , wijze en tot op zijn bejaarden
leeftijd alom gevierde herder, dacht er voortdurend aan ,
de schulden der statie af te lossen en hare finantieele
belangen voor goed te/regelen. Bij het aanvaarden der
pastorij, Octob. 1819 , vond hij kerk en huis in den el-
lendigsten toestand; fondsen waren niet voorhanden. Hij
dan voerde plaatsengeld in, staakte onder goedkeuring
des aartsp. J. Cramer en van ’t kerkbestuur de aflossing
van schulden, tot in 1825, om eerst verschuldigde renten
en fundatie-diensten te betalen en kerk met huis in be-
hoorlijken staat te brengen. Hij bragt met zijne vier
kerkmeesters (ieder dezer f 600) de som van f 4500 bij-
een, renteloos, om later uit de collecte terug te vinden,
137
en ondertusschen de herstellingen te bekostigen. (kassa-
boek fol. 3 en 8 en negotiatie-aandeelen) Zoo gingen de
finantién steeds vooruit, ofschoon de huur der kelders
onder het huis van f 355. 4 stuiv. daalde. op f 40.
Hij verkocht ook oude boeken, oud zilver etc. (kassa-
boek fol. 8. 9 volg.) zoodat reeds in 1821 f 1000 konden
worden gedelgd. In 1822 werd ’torgel hersteld. In 1826
moesten weder 100 oblig. á /100' worden uitgegeven om.
de kerk te doen verwen en oudere schulden te delgen.
Doch reeds in 1827 begon Hofman die obligatiën weer
af te lossen. In 1827 verkocht hij voor £200 aan Pater
J. Frees in St. Augustinus alhier eene altaarschilderij
(eene echte J. de Witt. voorstellende den gekruisten
Christus; thans nog prijkt het kunststuk in het hoofdal-
taar der St. Augustinus) en den ouden preekstoel voor
f.20. 1844 was de kerkekas door den laatsten aankoop
van effecten reeds zoo goed voorzien dat zij (na afbetaling
der schulden) uit renten de fundatie-stipendia naar de
origineele instelling aan den tijdelijken pastoor kon vol-
doen, en toch stierf eerst in 1851 de vierde klas en eerst
in 1868 de 5'* klas en hiermeé de gansche Tontine uit,
In 1855, 17 Octob. verwierf Bern. Hofman zijn ontslag
als pastoor, doch bleef als deken van Amsterdam, bui-
tengewoon kamerheer van Z. H. Pius IX, kanunnik van
het Haarlemsche Kapittel en ridder v.d. Nederl, Leeuw ,
in stilte voortleven, tot dat hij 13 Mei 1867 na voorzien
te zijn van de HH. Sacramenten overleed, en begraven
werd op 't R. K. kerkhof: de Liefde. Zeer terecht mogt
bij de plechtige uitvaart, de HEerw. heer Th. Borret
zeggen: „Laat ons uwen ouderdom op waardige wijze
„roemen, „uwe oogen glinsteren van een zuiver licht,
„uwe voeten zetten een vasten stap , uw gehoor is scherp,
„uwe stem helder klinkend, uw ligchaam vol kracht en
.slevenssap, uwe haren zijn in strijd met uwe kleur, en
188
„uwe krachten met uwen leeftijd. De oude dag verbreekt
vuw sterk geheugen niet en stompt uw sterk vernuft niet
vaf. In u toont ons de Heer den bloei der toekomstige
„verrijzenis, opdat wij de jeugd die vreemd moest zijn
vaan uwe jaren, als de vrucht van een regtvaardig leven
„zouden erkennen." (S. Hieron. ad Paul. Concord.)
Hem volgde 17 Octob. 1855 als pastoor op de Eerw.
Heer JOANNES HENRICUS VAN BORN, tot hiertoe Rector
in het jongens-weeshuis alhier. Toen de Eerw. Heer Tel-
ders pastoor. der St. Nicolaas buiten stierf, en opgevolgd
werd door den Eerw. Heer F. J. Haanraads, pastoor der
St. Nicolaas binnen (22 Oct. 1855), werd er door Mons!
Fr. v. Vree die de nieuwe parochie-verdeeling reeds voor-
zag, eene commissie aangesteld, aan welke de behartiging
der financiële aangelegenheden der statie van St. Nicolaas
binnen (t. Haantje of 't Hert, of de 'Heintje-Hoeksteeg)
was opgedragen, en aan het hoofd van welke commissie
pastoor van Born gesteld werd. Tegelijk werd de Eerw.
Heer Everardus de Jong aangesteld om de geestelijke be-
diening der statie van den St. Nicolaas binnen tijdelijk
waar te nemen. Wel noemde deze zich-zelven Pastoor
(A. lib. Baptism. 27 Oct. 1855) en daarom zal ook de
Eerw. Heer H, Spoorman in zijn „Drietal schetsen” hem
als pastoor hebben opgegeven; maar rechtens was er eerst
met 1 Januarij 1857, toen de nieuwe parochie: indeeling van
kracht werd, een pastoor van St. Nicolaas-binnen. Pastoor
van Born's aanstelling daartoe was dan ook eerst van den
29 Dec. 1856 gedagteekend. Van het jaar 1857 af werd
nu de kerk van St. Anna succursaal van de hoofd-parochie
van Amsterdam, St. Nicolaas-binnen, waar in 18357, 939
doopelingen werden ingeschreven en in 1872, 281,
-
Amsterdam. L. P. A. G.
Kapellaan.
9
]
$681 190 LT " * uiog uw snomIUop saop
1981 WW er 940.
"GGST ceo 2l toys " * "6IRI PO ET " ^ ^ * * ueugor supieurog
/ °6I8L ‘QQ er 93je ^ Gist luenuef 4 * 7 * * * quoqserT ueA '£)
GIST fuenuep ot. « © ^ ^ deli fit og ^ ^ c oc oc ocuenqueg xupuon
'[6^L ‘deg gT 1004. ^» * "ZIT ‘dog jo "Sny q3roquarroqog u94 deg sagof
'€9L1 ‘Buy 9 "20407. * ^ egt p far 7 ^ c € 'uSurAsa1r) snouuoH
"GeLT fie L1 1904 Hoy "porp3je * * -" gett 'umf tg "7 ^ ^ ^ ^ enge?) snrpnej)
'881L ‘QA IT vu 40 * * ^ LELL ‘dog L 1004 " ^ -* * zen[oAw) suddipuqq
'LELT toqwardeg | '(1040 * * ^ 9691 fiptf 6 1003 * 30o[s19xofta, uva supierer)
'SsegT frunf ig 1004 "13194 Jo "ao * ^ ^ T69T "dy TI " ' * * xof snugjeqmA,
leor "dy 9 '[040* * ELIT HEEK * * * -'[9389r) UBA SI[3UIO/)
'6L9[ vy PI ‘Moa Jo^40 " * * .* 099T * * ' * *snme3uj ioturog
'099T POI ^" " " " "PST . * * * 'Sioquo[[ug snurjie pg
$991 PT IE '[19040" " " " "d * * AmnoAZur[[eqog »Lrpuomy
'uopo1je2dQ
"'VNNV 'LS dTILVIS HAT $SUOOISVd
140
UIT DE AKTEN
VAN HET HAARLEMSCHE KAPITTEL.
(Vervolg van Deel I, blz. 448).
1633, 26 Januarii. Art. 9. Quia D. MEERIUS praesens
aderat, placuit eumdem audiri post meridiem ') eique
proposita fuit duplex causa; una de fratre dicto M* PETRO,
altera de Hoochtwoudt. In posteriori negotio respondit
1° expedire ut sacerdos secundus sit in Hoochtwoudt , prae-
cipue propter £Eerswoudt, ubi magnus est numerus hae-
reticorum. s |
2° Occasionem aversionis fidelium quorumdam ab ipso
esse, quod pro concione dixerit, promissós sibi fuisse 350
flor. et tamen nullis annis eos acceperit (assumens pro
themate: Audivimus superbiam Moab; et quod aquae
cyphulum eis offerret (Dom. 2 Epiphan.) correptionem de
tarda contributione). |
3° Maximam partem nolle alium sacerdotem; sed evo-
candos esse aliquos qui ipsi audiantur, nempe : Jan Dirze-
van de Langhe-fàys , Jaep Clacsz. Ouwejaens , Gerwen Jansz.
Dueren. |
4° Concordandum esse cum Domina van der Noot,
haeretica. E
be Egisse D" Wolffium cum Petro Simonis, Jan Ber-
gher , Claes Jansz. Blocker (qui ex bonorum suorum ad-
ministratione, publico edicto proscriptus est) qui omnes
sunt mali nominis. His ita auditis, egresso M* JOANNE,
facta est resolutio; ac revocato eodem, facta est ipsi de-
claratio de his duobus:
1) Naderhand is er boven geschreven: quod ctiam factum est.
141
B
1* Ut eo modo pergat laborare quo hactenus Solitus
est, in omnibus suis locis, in quibus singulis asserit, se
bis vel ter etiam intra mensem congregationes habere.
2° Ut rogatus a subditis suis de secundo sacerdote,
dicat $e de ea re nihil scire: velle se ut ipsi sequantur
exemplum suum; se vero rem omnem superioribus sub-
mittere, quod et ipsi facere debeant.
. De priori principali puncto nihil publice certum. [Na-
derhand is aan den voet der bladzijde bijgeschreven, met
verwijzingsteeken achter certum]: ^
Sed particulatum instruxit D. MEERIUM Amp. D. Ma-
rius, quod licebit ipsi tempore suo in particularibus ca-
sibus uti ejus ') opera: non audiet tamen ordinârie con-
fessiones, nisi eorum quos catechisat quando sunt infra
nubiles annos; 2* ut inter ipsum et D. PETRUM sit major
concordia, expediet ut numquam simul laborent in Noor-
dermeer , sed per vices, juxta pacificam transactionem inter
eos faciendam. N
— — Art. 13. Articulus 17 "3 jam compositus est per
Amp. D. Decanum, additis D. Vossio centum florenis pro
Sacris; et quod asserit de spensione consanguineorum ,
difficulter creditur.
— — Art, 14. Ad hoc quod in eodem articulo rela-
tum fuit de causa Ursemensi, expositum est: quod in hoc
pago Praetor solet permittere maximam libertatem ; voluit
postea honorarium paulo amplius; negarunt catholici.
Praetor exacerbatus, noluit deinceps transigere. Itaque
defectu exercitii divini incolae, tardi ad exercitia noc-
turna, deficiunt.
— 27 Jan. Art. 29. Narratum fuit, quomodo Hornae
P. TiRASSIUS minorita conatus fuerit allicere ad se sub-
ditos aliorum sacerdotum etiam extra Hornam, ac specia-
. ]) Namelijk fratris. 2) Zie Deel I, pag. 443.
+
7 142
tim sub Dominis UBIO, CORNELIO DiaNuws ac J. MEERIO ;
quibus deinde coepit proponere contributiones in solutio-
nem aedificatae a se novae ecclesiae. Moneri debet in
visitatione aut per litteras Vicarii,
— 5 Aprilis. Art. 5. In Art. 29, de causa pagorum
Hornae vicinorum, relatum est quod D. UnBrvs ob multi-
tudinem pagorum non sufficiat omnibus laboribus et locis,
ita ut Swaegh ad 6 vel 8 septimanas non habeat exerci-
tia; unde recurrunt ad Religiosos. Provideri debebit per
adjunctum ei sacerdotem.
— — Art. 8. Hoochtwoudae , de quo Art. 9, ad iem-
pus providebit D. CooPALLIUS, cui dari debent litterae
missionis. — Notatum et relatum fuit a D. Wolfho , Mr.
JoANNEM MEERIUM circa illum locum non sincere agere ,
eo quod superioribus significet, se eos ad placitum velle
deserere, aliumque sacerdotem inducere, ipsis vero fide-
libus operam requirentibus facilem se praebeat.
— 27 Julij. Art. 5. In Art. 5, causa videlicet D. Unrr
‘et pagorum extra Hornam , monitus est P. TxRAS ab UBro
et sacerdotibus ibi laborantibus, ne se immisceat curis
ipsorum ; qui promisit se pariturum et de facto paret. De
sacerdote adjungendo D* Unio in Swaeg et aliis locis,
monitus etiam D. UBiU$; nutat et variat. Res examinanda
erit per Dominos Visitatores; et magis placet, ut pro
initio detur illi auxiliarius, ut opportuno tempore ordina-
rius aliquis constitui possit.
— — Art. 8. Hoochtwoudam submissus est D. RosaN-
DUS, qui commendatus est a Praeposito ob pietatem, dili
gentiam et modestiam ; periculum facturus est pro residen-
tia. Venit iste Dominus Lovanio ex Collegio Adriani VI.
Monitus est D. Praepositus, ut requirat scriptum manus
D. Wachtelarii de traditione facta; et generatim, quando
sacerdos aliquis ex una dioecesi in aliam transit, quod
licentia facta scripto dari debeat.
143
M. JoANNES MxERiIUS videtur jam bene velle cooperari
ut sacerdos alius Hoochtwoudanis deserviat , ibique resideat :
qui tunc judicabitur optime cooperari velle, si abstineat
a laboribus in isto loco.
— 11 Oct. Art. 6. De 6° statutum ut D, UBrus deli-
gentius aut per se aut per adjutorem laboret, ne detur
subditis occasio quaerendi foris quod domi non habent.
Monebit eum D. Decanus.
— — Art. 10. In Art. 8° de MEERIO, monebitur idem
per Praepositum de responso ad ultimas Praepositi litteras.
non transmisso et urgebitur ut respondeat quam primum ,
alioquin personaliter citandus, Addetur in litteris , ut locis
Hoochtwoudae vicinis deinceps ad tempus abstineat a con-
ventibus, ne incolas Hoochtwoudanos ea praxi a D. Ro-
SANTIO alienet; quia ob frequentes congregationes inter-
dictum ibi factum est a Domina temporali, ne congregationes _
illic. habeantur. -
— — Art. 12. Placuit per D. Decanum et Vicarium
fieri in Hoochtwouda visitationem et limitum definitionem.
1684. 7 Febr. Art. l. Articulus 10 de Zoochtwouda
etc, impletus est et de eo post plenius tractabitur.
— 36 Apr. Art. 4. Notata sunt haec agenda pro con-
tinuatione actorum hujus Capituli. 1^ Zoochtwoudani evo-
cabuntur Harlemum in feriam proximae septimanae, quae
erit 1* Maji.
1634, 30 Junij. Art. 3. In causa Hoochtwoudana au--
ditus est D.. RooSANT, exponens quod paulatim aniiní
fidelium ipsi commissorum , istic magis ab 6o alienentur,
et, licet speret se posse illos lucrari si declaretur volun-
tas superiorum esse quod ab illis acceptetur : se tamen
resignare in voluntatem Decani et Capituli nogotium, et
si placeat ipsum, amotum inde, alibi constituere, paratum
esse. ltaque visum fuit, ipsum inde evocare et mittere ad
Wieringhanos, qui jam intellexerünt spem sibi ablatam
144
recipiendi M. FLORENTIUM. Caeterum, quandoquidem
Hoochtwoudani petant alium Sacerdotem ad missionem et
arbitrium Praepositi et Capituli Harlemensis, providebit
A. D. Decanus, ut Procurator D. Pulcheriae '), qui expec-
tatur, eo destinetur.
1684 , 10 Oct. Art, 3. De Hoochtwouda auditum, quod
D. Licentiatus EwALDus MARCHIUS , canonicus Osnabur-
gensis, ab Amp. D. Praeposito et Vicario nostro generali
illic constitutus pro ordinario, locum deseruerit, aestimans
sese per valetudinem imparem laboribus,
1686, 9 Aprilis. Art. 3. [Declaratum est] Zfoo8htwoudae
post abitum -D. Ewar»i esse provisum per M. PETRUM
MATTHIAE, qui istic et in Opmeer, Aertswoude , Weeren
et Paden est ordinarius.
— — — De Nubbirwout proposuit A. D. Praepositus
et pagis adhaerentibus. Obierat istic 23 Aprilis a° 1635
R. D. JvANNEs UBrus. Woggenomio vacanti datus est Ordi-
narius M. NicoLAUS WARDENUS. Nubbiswoudae et tribus
pagis adjunctis deservit M. LauRENTIUS Wouprus sub
inspectione M. GERARDI) Pastoris Hornant. Interea ex-
pectatur M. Gronarus CawPrus S. Th. L., quo praesente
statuetur absolute de ordinario Nubbizwoudano.
Swaghenses obtulerunt Amp. D. Praeposito libellum pro
usu provisionali M. CongNELI: DiaNOMs. Res ea remissa
' est ad directionem M. Gerardi [Eenhusii Hornani?].
1642, 10 Sept. Art. 5. Actum porro est de Visitatio-
pibus et Archipresbyteratibus, ac primo: cum MEERANI
Sacerdotes impedimento sint D. VosBEEKIO, deservitori
Spierdjkano , quominus ad eum accedant accolae Lacus-
australis [Zuidermeer] resolutum est, ad inspectionem itu-
ros D. Decanum et D. Joannem Steenium.
— 10 Oct. Art, 2. Quoad quintum : D. Decanus locutus
1) Collegii Lovaniensis. 2) Nam. GERARDUS EENHUYZEN,
' 145
est JOANNI MEERIO, qui spondet omnem Supérioribus et
Capitulo obedientiam ; rusticis etiam Meeranis qui non vi-
dentur D. VOSBEEKIO conjungendi, uno eorum dicente:
se malle templa haereticorum frequentare quam a Meeriis,
apud quos summa loci commoditas, avelli, caeteris silentio
et gestu non abnuentibus. Itaque placuit , cum dolore tamen, -
rem tolerare. MEERIUS interim suggerit cessionem Sand-
wervae in manus VOSBEEKII, cum promissione 50 flore-
.norum annuorum: de quo urgeatur.
— — Art 8. Actum denique de JBerkhouta conjun-
genda Spierdijck; eoque fine rogatus est Coopallius '), ut
familiariter agat cum JOANNE THEODORI, eumqne paulatim
ad pacem disponat.
1643, 6 Febr. Art. 8. In causa D. VosBEEKII statu-
tum est; suspendendam ad proximam Congregationem ,
habendam ante Dqminicam Laetare 9 die Martii, ad quam
citabuntur DD. Meer per D. Decanum. |
— 10 Martii. Art. 10. Vocatus est D. JOANNES Vos-
BEEKIUS, ordinarius in Spterdijk et cum eo D. JacoBus
MEERIUS ; quibus utrimque auditis rogatisque desuper ca-
pitularium vocibus, visum fuit, mittendos e corpore nostro
dnos, qui rusticorum animos finaliter tentent, ac prout rem
dispositam repererint, Capituli nomine tandem decernant.
Negotium istud commissum est DD. Steenid et Eenhusio.
— — — Acta post prandium. 1. Coram nobis compa-
ruit D. VooRENBEEKIUS8, qui querebatur a quarto jam
anno non haberi Opdami libertatem vel sacerdotalis func-
tionis; quod cum a Toparcha non videatur stare (qui per
Dominum van den Bossche saltem quoad externam speciem,
ut moderatam permittat libertatem videtur inductis),
supplicat dictus VOORENBEEKIUS, ut Toparcha Opdamensis
per bonos amicos rogetur, ut praetorem ad talem scopum
1l) Pastoor van Monnikendam. ^
Bijdragen Gesch. Bisd. v. Haarlem, IIe Deel. 10
146
‚disponat; cujus cum brevi tempore non appareat dÉnsen-
sus, placuit ut D. VOORENBEEKIUS in Caga sub praetore
Spanbroekano et in Veenhuysen laboret; quo fine D. BAvo
(cujus curae est Veenhuysen) ante Dominicam Palmarum
Amstelredamum a D. Praeposito evocabitur. Interim major
ab Obdamensi Toparcha per Torrium tentabitur libertas.
1643, 15 Aprilis. Art. 2. Quoad 10" articulum prae-
- cedentis Congregationis, non affulgente ulla spe unionis
Meeranorum cum Spterdijkanis, resolverunt DD. Commis-
sarii negotii illius, debere certum aliquem ex fratribus
Meers illam Meeranorum curam in se recipere; et re-
cepit D. CORNELIUS, cui et stipendium aliquod annuum
addicunt rustici Meerani: Acta sunt in Archivo.
— — — Art. 9. Quoad I* articulum actorum pome-
ridianorum D. Praepositus evocavit D. BAVONEM , qui re-
tulit, se jampridem, a mensibus aliquot, ejus quod pete-
batur VORENBEECQUIO fecisse facultatem, “hac conditione ,
ut septima quaque septimana sibi vacet.
1645, 3 Julij. Art. 15. Berkhoutanis deservit LEERBSIUS
contranitente VOSBEECQUIO. Scribendae ab Arp. D. Prae- -
posito litterae ad D. Eenhusium quibus indicetur LEER&IO,
potestatem: in Berkhout laborandi nulla ei datam, imo
vetitam ; quibus pro discretione D. Eenhusius utatur.
— 9 Oct. Art 15. Negotium Berkhoutanum coram
D. Eenhusio, Curatoribus Hornanis, VOSBEECQUIO et
LxEnsIO est ventilatum. Sed JOANNE THkoDonr ejusque -
collega communibus consiliis perfracte reluctantibus, Cu-
ratores manum auxiliatricem, si quid LEERSIO creétur
ibi diffieultatis, omnino negant; cui et D. Eenhusius la-
borandi in Berkhout nullam esse facultatem declaravit.
1646, 3 Julij. Art 3. [Incumbet cura] D. Decano, (cum =
LAURENTIUS pastor in Werenfridi-villa, qui directoria
nobis.conficit, humanissimis litteris rogaverit, num festa
Sanctorum patriae nostrae proprio imposterum sint cele-
147
branda officio) ut id, missis ad Reverendissimum ac Illu-
strissimum V. A. litteris, vel coram, sciscitetur. -
1647, 15 Jan. D. Decanus Illustris. Vicarium Aplic.
rogavit, num festa Sanctorum hujus patriae proprio sint
celebranda officio; quod pro hoc saltem admissum est
anno, ac M. LAURENTIO transsériptum est.
— 23 Oct. Art. 5. Actum de novo pastoratu in loci
dicto de Weerdt extra Alkmariam erigendo quo in ne-
gotio Amp. D. Vicarius delegatam potestatem fecit D'*
Cattero agendi quod res feret.
1648, 14 Jan. Art. 11. In loco de Weerdt extra Alc-
mariam continuatur Eruditiss. D. Catterus, uti agat quod
expediet; cui in negotio Opdamensi adjunctus D. Copallius.
— $21 Aprilis Art: 11. De loco de Weerdt refert D.
Catterus, incolas judicare, quod illic expediret unam tan-
tam jurisdictionem stabiliri. '
— — Art 6: M' ANTONIUS VORENBEECK requirit
jurisdictionem in loco de Weerdt, causans se alias Opda-
mensibus deservire non posse, Assignantur itaque ei haec
loca Opdam, de Kaech, Hensbroek, Burpmeer et de Noo-
derweerdt. De reliquo D. HENRICUS BENsCHOP deserviet .-
iis locis quae ei assignavit D. Catterus.
— 1 Julj, Art. 11. (Refert D. Decanus] rem bene
se habere in de Waerdt.
— — Art. 9. Occasione 2! Art, (quo dicitur quod
Hornae deserviet M* PETRUS POELRIJCK) propositum
fuit, utrum M" BRAESSEMIUS, an POELRYCKIUS, an uter-
que administraturus sit Swaegh tamquam pastor. Com-
munibus.autem suffragiis resolutum est: videri consultius,
quod uterque administret tamquam ordinarius. |
1650, 27 Aprilis. Art. 4. Praelegit D. Copallius prae-
sentibus Stenio et VORENBEQUIO litteras Amp. Praepositi
p
l) Pastoor van Alkmaar en kanuunik.
| 148
Patri LEERSIO insinuantes ut abstineat a pastoralibus in
Berkhoudt.
— 6 Julij Art. 10, Illmus (Vic. Ap.) declaravit, acta
Patris LkeERSII in matrimoniis extra parochias ei com mis-
sas esse nullius valoris.
1652, 29 Oct. Art. 3. Medemblicensibus offeretur opera
M" SrMoxIS ad deservituram:
1658, 14 Oct. Art 8. Evocabuntur P. LEERZIUS et
D. VOSBEECQUIUS, ut causa Berchoutana componatur.
1654, 19 Maji. Art. 1. Auditi VosaBEEcius et LEER-
ZIUS, et resolutum, quod VOSBEECK sit pastor, Pater
LEERZIUS autem deserviet ad tempus, in loco Berkhoudt.
Ibunt ad locum D. Copallius, Stenius, Beier.
—1J ulij. Art. 1. VOSBEECK est pastor Berchoudt, ac-
ceptatus a communitate , et a Patre LrERsrO declaratus
in publica congregatione; initusque contractus in hunc
qui sequitur modum. Pastor est et erit VOSBEECQUIUS ;
L&ERZIUS quoque ad vitam deserviet; communitas unie-
tur; uterque laborabit; usus templi et ornamentorum erit
communis, onera quoque pauperum et Balivi erunt com-
munia. Haec sic acta coram viris: ex parte Vosbesch:
Claes Paulissen, Cornelis Jansz , Volekert Pieterz., Jan
Albertsz. Jacob Jansz., et ex parte P. Leersii: Vechter
Martensz., Jacob Jansz. Rens Cornelisz., Frederick Pie-
terz., Cornelis Dircksz. Praesentibus D. Stenio, Copallio
et Beiero. Actum in Berchout, 27 Maji 1654.
1656, 10 Oet. Art. 6. Lectae litterae VOSBEECII: qui
continuatur in pastoratu Berchoutana, insistendo contractui
inter ipsum et P. Leersium inito a" 1654,
1658, 15 Jan. A prandio. Art. 39. Actum de Spterdyck,
ubi videtur D. BRABER placere et instituendus esse per
D. Archipresb. Stenium.
1659, 18 Sept. Art. 2. Audita relatione D, vaN Hov-
TEN de turbatione ab Hornante facta in Opdam et Sid.
A
149
. windt, resolutum, quod D. vaN HOUTEN in vicinis locis
aliquamdiu aget, ut videat an tempestas conquiescat.
1700, 20 Aprilis. Examinata est controversia inter K.
“adm. RUDOEPHUM WESTRENEN, past. in Woggenum ab una
et R. adm, JOANNEM HuaLA, pastorem in Spanbroek ex altera
parte, circa terminos jurisdictionis ipsorum ; statutumque ,
ut imposterum R. adm. Pastori in Woggenum liberum sit
pastoralia administrare omnibus pagum Woggenum inha-
bitantibus a parte orientali usque ad aedes R. a, D. Pa-
storis in Spanbroek et non ultra, donec aliter definiatur;
sic tamen, ut et R, a D. Huera licite possit pastoralia
administrare in illis aedibus ejusdem pagi a parte orien-
tali earumdem aedium.
— 12 Oct. Praelectus libellus supplex R. D. Wes-
TRENEN, in quo controversiam, inter ipsum et R. D. J.
HuGLA, past. in Spanbroek exortam, circa administratio-
nem pastoralem, et in congregatione nostra die 20 Apr.
1700 habita determinatam, ad novum examen revocabat.
Censuerunt omnes DD! aliud impraesentiarum R* D^ Wrsr-
BENEN rescribendum non esse, nisi ea in controversia
ob absentiam Illmi Dni renovandum nihil esse, praeter-
quam quod statutum est die supramemorata. Statuerunt
etiam quod D" WESTRENEN annue traderentur f 30 ex
fundatione Wuytiers, sub conditione in fundatione expressa.
1702, 26 Aprilis. Comparuit adm. R. D. N. vau GEL-
DER, Pastor in Lambertschaegen en Abbekerk, qui varie
per plurimos suorum accusatus, verumtamen non convi-
. etus, de consilio Amp. DD. statuit, sponte suá resignare
in. manus superiorum pastoratum suum, pertaesus nimirum
turbarum et acerbitatum quas a suis jam aliquamdiu erat
expertus, quasque non poterat cum fundamento sperare
sopiri posse.
1707, 5 Oct. Censuerunt etiam omnes, nomine Capi-
tuli dandum esse D'^ WEsTRENEN, Pastori in Woggenum,
\
- 190
30° florenos tamquam honorarium cum onere quinqua ginta
Sacrorum pro anima Dni Wuytiers.
1779, 5 Oct. Dati sunt f 150 ad restaurandum orna-
menta pauperis ecclesiae in Woggenom.
(Wordt vervolgd.) J. J. G.
VOLGLIJST DER KAPITTEL-DEKENS IN DE ST. ADRIAANS-
KERK TE NAALDWIJK.
Int jaar 1307 op sente Luciendach wort dat capittel tot
Naeldwijck ghefundeert ende confirmeert ') van den persoe-
naetscip ende van der cappelri voorscreven. Ende fun-
deerde Hr Willaem van Naeldwijck, die Godt ghenadich
si, ende sette, dat die cureijt voor sijn offici ende cure
soude hebben jaerlix ses pondt Hollants.
' Primus decanus istius capituli erat D' Gherardus de
Leiden alio nomine Hr: Gherijt Ansemssoen, et rexit ab
anno Domini nativitatis 1307 , scilicet ab inicio Capituli
usque ad annum Domini 1320, Et fecit permutationem
cum D* Martino de Zomeren eodem anno, sabbatho post
Martini hyemalis. |
Item D* Martinus de Zomeren successit in decanatu,
via permutationis et rexit ab anno Domini 1820 usque
ad annum Domini 1865. Et obiit eodem anno nona die
mensis Aprilis.
Item De. Heynricus Stout successit in decanatu per
| 1) Zal welligt moeten wezen geconfineert, alias gesepareerd,
151
electionem et rexit ab anno Domini 1865 usque ad annum
Domini 1379 et obiit anno praedicto penultima die fe-
bruarii. | 0]
Item Ds Philippus filius Dodonis de Leyden successit
in decanatu per electionem et rexit ab anno Domini 1879
usque ad annum Domini 1382 vigesima prima die men-
sis Novembris, qui tunc vivus' resignavit.
Item De Gherardus de Burch successit in'decanatu per
electionem et rexit ab anno Domini 1882 usque ad annum
Domini 1884, Et obit eodem anno, decima die Majji.
Item De Johannes. filius Arnoldi successit in decanatu
per electionem et rexit ab anno Domini 1384 usque ad
annum Domini 1422 et obiit eodem anno vigesima sep-
tima die merrsis Novembris.
Item De Heinricus filius Robberti successit in decanatu
per electionem et rexit ab anno Domini 1422 usque ad
annum Domini 1460, et obiit eodem anno penultima die
mensis Aprilis.
Item De Franco filius Wilhelmi [de Bruyn) de Leyden
successit in decanatu per postulationem et rexit ab anno
Domini 1460 usque ad annum 1480 et obiit eodem anno
quinta die mensis Februari scilicet in festo Agathe.
Item Meester Dirk [?] Persijn Aemsterdammensis D'
in Jure Canonico successit in decanatu per postulationem
et rexit ab anno Domini 1480 usque ad annum Domini
1483 vicesima quinta die mensis Augusti, quia tunc fac-
tus carthusianus, vivus resignavit et mortuus prope Delf
anno Domini 1486.
Item Magister noster Jacobus de Angelo [Hoeck], Ley- -
densis, successit in decanatu per postulationem et rexit
ab anno Domini 1488 usque ad annum 1509 et obiit
eodem anno undecima Novembris scilicet in media [?]
nocte St. Martini,
Item Petrus de Gouda Leydensis decanus Naeldwijcen-
152
sis qui obiit anno Domini 1540 mensis vero Septembris
decimo tertio. ')
" Hier eindigt onze lijst die getrokken is uit een oud
perkamenten Register van het Naaldwijksch kapittel. Voor-
hands kunnen wij de verdere geregelde opvolging der
Dekens niet mededeelen. Alleen weten wij nog, dat Cor-
nelius van Reynegom die doorgaans als laatste kapittel-
deken wordt aangegeven, geboren is den. 8 Aug. 1881,
tot ouders hebbende Cornelius v. Reynegom, rentmeester
der goederen van Graaf Karel van Arembergh en Josyna
v. Hooff, dat de Deken niet kon resideeren ten gevolge
der troebele tijden en stierf te Delft den 27 Jutij 1636. ")
A. V. LOMMEL. S. J.
]) Ten jare 1527 presideerde hij, betiteld als Deken van Naaldwijk ,
te gelijk met Gerrit van Assendelft, Raad-ordinaris bij den Hove van Hol-
land, bij de verkiezing van eene Abdis te Leeuwenhorst : Brusselsch Archief,
Patentes ecclesiastiques.
2) Zie ter vergelijking Bat. Sacr. II. bl. 246. Notit. Episc. Ultr. bl.
422 en Ferwerda's adelijk woordenbuek op het woord „Reynegom.’”
158
EEN KLOOSTER VAN HOLLANDSCHE KLARISSEN
TE LISSABON.
„De eene soon [broeder van Giertje Freriks, klopje in
den Hoek te Haarlem) werd een schipper op Sivilie in
Spanien, comende dikwils te Lissebon, alwaer een Clo-
ster was van Hollantze Clarissen, ghefondert vande Co-
nink van Spanien. Mitsdien int jaer ons Heeren 1572
in Hollant door de Guesen de kercken gesmeten, de clo-
sters ghebroocken, de relijuesen daer wt ghejaecht: Soo
synder verscheye Clarissen van Haerlem, Amsterdam,
ende andere plaetsen in Hollant, daer nae toe ghetrocken
om in stilheyt ende devotie haer hemelsche Brudegom
te dienen en haer H. Regel ende ordinantie te onderhou-
wen. Ter oersaken hij van Hollant was, namentlik van
Haerlem , welcke susterkens int Closter te Haerlem noch
susterkens van haer H. Orden hadden, met noch andere
goede vrienden en bekenden, soo hielen dese met schrij-.
ven ende eenige giften over te senden, grote vrienschap
met malkandere, soo dat desen schipper Albert Frericks
hie, van de bode was, synde als een broeder, jae als
vader bemint int clooster. Wist veel goedt en duecht vant
selfde te seggen. Dit syn suster hoorende , welke van jongs
op goede genegentheyt ghehadt hadde om geestelik te
worden, werden ontsteken met de Goddelike liefde om
mede met Abraham haer lant te verlaeten ende onder dat
H. geselschap in die H. Orden te begeeven, ende Clarisse
te worden, versoeckende dit door haer broeder voor haer
ende voor haer nichte Maritgen. Dese begeerten waren
“de susteren seer angenaem ; antworden haer, welk ik hier
sel setten d'eygen woorden van haer brief:
154
T
Miju lieve susters inden Here Geert Freryxen ende
Maritgen Albers. In den Here Jesu Christi hertelike be-
mint. Ick hebbe verstaen van Ul. broer ende neve Albert
Frericsen die goede begeerten dien Ul. heeft om Godt
met ons te dienen, ende Godt gave dat in mijn handen
waer Ul. beyde tp’ moghen ontfanghen, maer wy syn be-
naut dat wy niet eene dochter moghen ontvangen sonder
oorlof van onsen Coninck; soo willen wy gaering onsen
beste doen om dien oorlof te verkryghen, maer Ul. bey-
den moeten hem eenen brief schfijven, ende sendt ons
dien over, ende dan sullen wy het beste doen; ick en
hebbe den tyt niet dat ick voor Ul. schryve, maer ick
sende U elk een boecsken met een heylichsken; ontfangt
myn goedt hert ende bidt voor myn.
, U arme suster in den Heer.
suster CATEEYN DE SPIRITU SANCTO
dienerse van de duitsche Clarissen.
Sy hebben wt het clooster noch meer brieven geschre-
ven, onder allen een — mitsdien de plaets verre was ende
de wegen periculoos — dat sy haer gerust soude setten
in de gelegentheyt waer in sy van Godt gestelt waeren ;
seer versterckende inde duecht des gelatenheyt; hieuwen
grote geestelike liefden onder ma]kandere, metten lichaem
gescheiden, maer nae by ande geest. Ende Giertgen Fre-
riks bewaerden dese brieven als oft de rykste besegelt-
heyt gheweest hadde,’ |
Uf CaTBARINA Jans Ouy: Leven van Giertje Freriks dochter,
Jj. Je G.
155
R. K. PASTOORS EN ANDERE PAROCHIEPRIESTERS , OP
" BIJGEVOEGD TIJDSTIP AANWEZIG IN HET TEGEN-
WOORDIG BISDOM VAN HAARLEM. !)
- 5
-
Sedert eenigen tijd ons wagende aan navorschingen van
„plaatselijke geschiedenis” stuitten wij al te dikwerf op
“algeheel gemis of groote onvolledigheid van volglijsten
der priesters, die in de thans of vroeger aanwezige R. K.
parochiën van ons land werkzaam waren. Daar nu door-
‘gaans van de hier bedoelde steden of dorpen ook niets , of
zeer weinig, der aandacht en vermelding waardig werd
aangetroffen , won bij ons, juist uit die waarneming , niet
weinig in belangrijkheid de plaatselfjke priester, en ont-
stond gevolgelijk het verlangen tot bekoming van vol-
maaktere volglijsten dan de thans voorhanden, De ru-
briek „Pastoors enz. op blz. III van het Voorberigt dezer
Bijdragen, waarin eene uitnoodiging schijnt te liggen, en
‘het voorbeeld sints lang, voor bijna alle provinciën des
Rijks, door onroomsche geschiedschrijvers gegeven , be-
trekkelijk hunne leidsmannen of predikanten, hebben ons
ook niet weinig bemoedigd en waarborgen genoegzaam,
dat althans geen onnut werk wordt beproefd. De mede-
deelzaamheid van vele belangstellenden , die des verzocht
bij ontmoeting van priester-namen in charters en elders,
deze, ons ten gerieve, hebben willen opteekenen , is in
ruime mate te stade gekomen. De namen aller “geachte
mededeelers zullen later dankbaar vermeld worden.
AALSMEER.
À* 1238. 12 Maart. G..... sacerdos in Alsmer. Hij is getuige
1) Sommige der hier te vermelden namen komen reeds voor, b.v. in de
boekwerken vau H. F. van Heussen enz. Onze nieuwe bron zij in dat geval
bevestiging , verbetering of nadere bepaling.
156
bij eene schenking aan het klooster van Rijnsburg.
N° 365 van het Oorkondenboek uitgegeven door
m Mr. L. Ph. v. d. Bergh.
.A* 1342. Jacob curatus. Hij testeert. Cartularium van Egmond
fol. 62, befustend ten Rijks-Archieve.
n 1514. De ongenoemde pastoor droeg ‘zorg over 350 com.
Inf. B. bl. 57. )
AARLANDERVEEN.
A* 1358, Philippus Gerrit Doedensz prochypape. Orig. v. Leeu-
wenhorst ; R.-A.
y 1514. Hr. Vrank Lambertsz., pastoer oudt 68 j. Hij heeft on-
der zich 300 .com., die ooek genouch im eenen doene
zijn van de naeste 10 jaeren herwaerts. Inf. B. bl. 289.
„ 1519. Jacob Karstantsz, pastoer? Inventaris van het Leidsch
Arch. I, bl. 275.
AARTSWOUDE [OpAERTSWOUDE].
A? 13856. Ustet [?] resigneert ten behoeve van Symon. Florensz, ^
Reg. E. L. 29. fol. 1. R.-A.
n 1514. Hr. Jacob Jansz, oudt 80 j., 185 com. Inf, B. bl. 122.
ÄBBEKERK, .
A? 1494, Hr. Thyman Jansz, pastoer oudt 43 j. Inf. A.*) van
1494 of 1496.
n 1514, N.... N... Er zijn thans 160 com, Inf. B. bl. 124.
AKERSLOOT.
Ae 1290. Derk, priester alhier. Cart. Egm. fol, 50.
n 1880. Martinus, rector # " n__n 80.
» 1494. Hr. Claes de Guyter, pastoer oudt 55 j. Inf. A.
(1514. Ds. Petrus Theodrick , pastoer oudt 26 j. Hij is omtrent
12 [?]j. alhier en heeft 400 com. Inf. B. bl. 35.
, ALKMAAR,
A? 1841. Wermboldus, curatus. Cart. Egm. fol. 62.
n 1480. Volprecht, cureyt. Orig. v. Kennemerland R.-.A.
Gherrijt Reimbrantsz, priester, perpetuael vicarius. Ibid.
1) Door deze verkorting wordt bedoeld: Informacie up den staet ende
faculteijt ende gelegentheyt van de steden ende dorpen van Hollant ende
Maroni -.. Bedaen in den jaere MDXIV. Uitgegeven door Prof. R. Fruin,
A* 1866. *
2) Door Inf. A. wordt het handschrift aangeduid dat ten stadearchieve
van Rotterdam berust. Zie over die bron het PoorbericAt van Inf. B. vooral
op bla, XVI.
a *
157
à? 1442-56. Johannes filius Jacobi de Schiedgm, presbyter cura-
tus ecclesiae parochialis. Orig. 2 Kennemerl.
In 1456 heeft hij de volgende titels bij dien van
curatus: Decretorum Doctor et eeclse St, Jois
Evang. Trajectensis canonicus.
y 1474. Jan van. Poelgeest, cureyt, resigneert ten voordeele van
Mr. Nicolaes van Edam. Het jaar te voren stichtte hij
eene vicarie te Koukerk. Waarschijnlijk is hij dezelfde,
die als Mr. Corn. van Edam in 1479 als pastoor ge-
handhaafd wordt. ^ Orig. v. Egm. en v. Kennemerl.
n 1505. 27 Dec. Adrianus Foreest geabsolveerd van de cure der
kerk door den abt van Egmondt en in zijne plaats
gesteld Johannes Pels. Egm. Losse papieren R.-A.
n 1514. Mag". Arnold Hoeften vice-cureyt, oudt 46 j. sedert 1 j.
Hr. Lubbrant Hilloo, priester capellaen oudt 38 j.
Er waren nae raminghe 2800 com. Inf. B. bl. 78.
n 1536, Symon Pietersz pastoer. ^ Egm. Losse pap.
. ALPHEN.
A? 1494. Mr. Pieters Gysbrechtsz, pastoer oudt 87j. Inf. A.
AMSTEL. (OupER)
A? 1323. Jacob van Benthem doet afstand en door den Graaf van
Holl. is benoemd Jacob v. Ratingen. v. Mieris II. bl. 304.
AMSTELYEEN [AMSTERVEEN].
A? 1494, Andreas Jansz, vice cureyt oudt 81j. Inf. A.
A? 1514. Hr. Bouwen Jansz oudt 40 j. pastoer. Er zijn 500 com.
Inf. B. bl. 219.
AMSTERDAM.
A? 1350-60. Hr. Philippus de Leijden “benoemd bij doode ofte
afstandt van Johanne Blote. Reg. E. L. fol. 64.
n 1881. (Nieuwe kerk) Johannes Dier gepresenteerd als pastoor
door het kapittel ten Hove te 's Hage. Orig. der
Hofkapel, R.-A.
ASSENDELFT.
A^ 1120 (vóór). Rothardus presbyter. Oorkb. N° 108.
n 1876. Theodorus de Hogendorp, curatus. Cart. Eg. fol. 79.
n 1494. Hr. Michael Claesz oudt 40 j. vicecureyt. Inf, A.
n 1514, Mr. Cornelis Janszoon oudt 41 j., vice-cureyt, alhier
sedert 15 j. Hij heeft 800 com. Inf. B. bl, 62;
158
AVENHORN. (LUTTEDRECHT)
A? 1494-1514. Hr. Jan Berntsz of Baertszoen oudt [36] 56 j. en
es pastoer geweest 27 j. ik heeft 175 com. Inf. A.
en B. bl. 92.
BARENDRECHT. (Wzsr)
A? 1993. Henric van Cats, pastoer alhier, sticht een spitael te
Briele op St, Bartholomeusdach. Beschr. van. den
Briel II. bl. 72
BARENDRECHT. (Oosr)
A° 1513. In Mei wordt dit dorp afgescheiden van West-Baren-
drecht en zelfstandige parochie. Er waren zoo wat
28 com. Inf. B. bl. 598.
BARSINGERHOBN.
A? 1421. Thomas Janszoon benoemd in plaats van wijlen Eltet.
Reg. Mem, a^ 21. fol. 27. R.-A.
n 1494. Hr. Volquaert Claesz, pastoer oudt 86 j. Inf. A.
y 1514. Hr. Laurens Dirxzoon oudt 33 j. 440 com. Inf. B. bl. 144.
Beers. (bij HooxzN)
A? 1494, Hr. Jan pastoer oudt 33 j. Inf. A.
„ 1514. Hr. Jacob Olofardi pastoer oudt 25 j, omtr. 200 com.
Inf. B. bl. 96.
BENNINGBROEK.
A? 1514. Ds. Martinus Petri, pastoer in Denninckbrouck. Er zijn
omtrent 145 com. Inf. B. fol. 112.
BENTHUIZEN.
A? 1427. Boetaert Dier (pastoer) overleden zijnde, is in zijn plaats
benoemd Gerardus Nicolaasz. ‘Mem. 1437-28. fol. 9.
n 1494. Willem Ysbrantsz. vice-cureyt, oudt 31 j. Inf. A.
A° 1514. Hr. Willem de Cock, oudt 40 j. Indien de leeftijd
wat meer verschilde, zou men gelooven hem reeds in
1494 te hebben ontmoet. Er waren thans 250 com.,
waarvan 1/8 te Benthuizen. Inf. B. bl. 306.
BERGEN.
A? 1226. Bartholomeus, pastoer. Oorkb. n? 292, 825, 377.
n 1883. Henricus .... prochypape. Orig. Egm.
n 1494. Hr. Jan Diriexz, vice-cureyt, oudt 55 j. Inf. A.
n 1514. Hr. Adriaen Jansz, oudt 40 j. pastoer omtrent 10 j.
Hij heeft omtrent 400 com. Inf. B. bl. 38.
\
159
BERKEL.
A? 1826-80. Johannes, investitus in Berckel. Als dusdanig komt
hij op gen. jaren voor. Orig. Chart. van Konings-
veld. R.-A.
5 1335-54. Mr. Matthias dictus Tesselaer curatus, aangesteld
i op 'teerstgen, jaar. Orig. Egm. 7
n 1514. Hr. Claes van Esschen vice-cureyt, oudt 38 j. sedert
4 j. hier. Hij bestuurt 450 „com. Inf. B. bl. 356.
. Berkrour.
A? 1494. Claes Pietersz oudt 70 j. pastoer. Inf. A.
m 1514. Hr. Jan Hendrixzoon vice-cureyt, oudt 40 j. reeds 10
jaren zoo niet langer alhier. Hij heeft 400—500 com.
Inf. B. bl, 93.
BEVERWIJK.
A? 1267. Albertus priester alhier, krijgt zeker land in erfpacht van
den abt van Egmond. Reg. van oork. bl. 65.
n 1347. Wilhelmus Hugens pastoer, Orig. van Egm.
Albrecht capellaen. Ibidem.
„ 1354. Jan Willaem Voppesz. capellaen alhier, sticht eene ca-
pellanie te Alkmaar. Ibidem.
y 1419. Walter Uytterwijc benoemd in plaats van wijlen Jacob
van der Goude. Memor. B. L. fol. 39.
pg 1514, Er wordt geen pastoer vermeld, walsoe hij omtrent 2
maenden geleden vertrocken is"; over 8 oft 10 j.
waren er 1000 com. ende nu maar 500 oft 550. Die
vermindering der bevolking is veroorzaakt door een
brand die over 2 jaar woedde. Wijk-aan-duin met 70
com. behoorde onder Beverwijk. Inf. B. bl. 19.
Brerr (in PuTTEN).
yg 1519. 19 Oct. Claes van Hoirn priester en pastoer.
| | Brusselsch Archief, Audience.
. BINNEN-WIJZEND.
„ 1494. Hr. Pieter Jansz pastoer, oudt 54 j. Leeft nog in 1514
als pastoer te Veenhuizen. Inf. À. en B. bl. 130.
„ 1514. Hr. Reynier Barnaertsz capellaen, oudt 30 j. sints Mey
‚1518 alhier. Er zijn 150 com. Inf. B. bl, 130.
BLEISWIJK.
„ 1494. Hr. Adriaen van Monster pastoer, oudt 34 j. Taf. A.
(Wordt vervolgd.) A. Y. L., $.J,
160
VRAGEN EN MEDEDEELINGEN.
Bidprentjes van Geestelijken. Het zal wel niet noodig zijn
veel woorden te gebruiken om op het belang te wijzen, dat voor
het doel der „Bijdragen” gelegen isin bidprentjes, of andere ge-
dachtenisplaatjes die van kerkelijken aard zijn. Immers zij helpen
dikwijls om datums vast te stellen; dikwerf deelen zij een over-
zigt mede van het leven en de kerkelijke bedieningen des over-
ledenen, zelfs bevatten zij niet zelden, in welgekozen teksten,
eene niet onduidelijke toespeling op bijzondere eigenschappen,
deugden of tot stand gebragte werken.
Al wie dus dergelijke prentjes mogt bezitten of kunnen verkrijgen,
en zoo goed zou willen zijn ze aan de Redactie op te zenden, hij zal
voorzeker een goed werk doen. De bedoeling is natuurlijk slechts
dat de Redactie daardoor in de gelegenheid gesteld worde, om nu en
dan gebruik te maken van wat er bijzonders in mogt voorkomen.
Pastoor Pancosmius (Aldewerelt) te Purmerend : dichter.
Ik vind in een der boeken der par. bibliotheek van Purmerend
het volgende’ inschrift :
Chariesimo capiti, altiori sibi
Adm. Rdoin Chro Patri et Pastori
D. Joanni Pancosmio, SS. Theol. Baccal, formato
Poétae
Dum per Sacra licet, Sacratiori
Pacifica hisce amico calamo animoque inseribebam,
J. Coors, Amicus el Autor.
OMNISMUNDE, omnis Pacis melioris Amator
Esto etiam musae Pacis amantis Amans.
Is er van pastoor Aldewerelts dichterlijke gaven iets naders
bekend ?
Het bedoelde boek is het latijnsche dichtwerk, ter verheerlijking
van den Munsterschen vrede, van den Hoornschen dichter „Johan-
nes Cools de Tetrode, J. C." — Munster 1648 in 4°. Cools woonde
de vredesonderhandelingen bij, dat wil zeggen hij was slechts,
zoo als hij het noemt: „Operum Templi Pacis …. ad quinquennium,
(publicae Pacis amore, privato suo aere inspector". Aan het eind :
van het boek is bijgedrukt: Johannis R. F. Cools J. C. Gaudia
Sancta. Plausus et Ausus ter eminenti Fabio Chisio, solemniter
sub nonis aprilis [1655] papae [Alexand. VIT] electo ex affectu
pio sacratus, J. J. G,
———MMÀMÁ—LLL————M—— M
161
AANTEEKENINGEN
BETREFFENDE DE
R. K GEMEENTE VAN OUDEWATER.
Aan den H. Willibrordus en daarna ook aan den.
H. Aartsengel Michaël is de Parochiekerk te Oudewater
vóór de Reformatie toegewijd geweest. Wanneer zij ge-
sticht werd is onbekend. Zij bezat twee kooren, een ter
eere van het H. Sakrament en een ter eere der H. Maagd
Maria.
Uit verschillende bescheiden besluit ik dat zich daarin
bevonden hebben de volgende altaren:
Het H. Sakraments . . . . . altaar
y u Mara...... ec y
v . " Johannes de Dooper ,
Hg H Jacobus e e.a e e e [À
waarbij.in 1829 nog is gekomen een vijfde altaar ter eere
van God en de H. Maagd Catharina. De beide eerste al-
taren stonden dan waarschijnelijk in het koor dat hun naam
droeg. |
In 1329 stichtte Diderik Kiel, met zijne erfgenamen
en eenige andere personen, het altaar van. de H. Catha-
rina, waaraan eene vicarie verbonden werd, die ter ver-
geving stond van de erfgenamen der stichters. Als eerste
vicaris wordt genoemd Gerardus Pes, die toen nog Sub-
diaken was. |
In 1866 droeg de toenmalige collator Gerrit Kiel zijn
recht van collatie over aan ridder Gerrit van Vliet en
diens erfgenamen.
In 1427 was Willem die Rode, priester, vicaris van
dit altaar.
Bijdragen Gesch. Bisd. v. Haarlem, I1e Deel. 11
162 . -
Naderhand werd deze vicarie van het altaar der H. Ca-
tharina overgebracht naar het altaar van het H. Sakrament ;
en in 1515 was vicaris Heer Floris van Vliet, na
wiens dood, op voorstelling van den collator Gerrit van
Woerden heer van Vliet en Bochorst, de vicarie ten jare
1537 vergeven werd aan den priester Adriaan Christi-
aense van Oudewater.
Aan het H. Sakraments-altaar was nog een vicarie ge-
sticht ter eere van de H. Maagd Maria. Van deze had in
1529 het recht van vergeving Jan van. Woerden, heer.
van Vliet, die ze opdroeg aan een student te Leuven,
met name Diderijk, zoon van Ámelgerus '), burger van
Oudewater.
De vicarie aan het altaar der H. Maagd Maria stond
in 1403 ter vergeving van Laurens Diderijkse Rampen,
die in dat jaar zijn recht afstond aan heer Gerrit van
Vliet en zijne erfgenamen (de heeren van Vliet woonden
op het huis de Vliet, dicht bij Oudewater).
Op den 12 Julij 1384 is door Pons Pietersz en Machteld
zijne huisvrouw een vicarie verbonden aan het altaar van de
H. Moeder Gods en St. Jan Baptist, en door Florentius van
Werelichhoven, Bisschop van Utrecht, bekrachtigd.
Ook is ten behoeve van het St. Jacobs-altaar door Jan
Roest Hermans den 28 Augustus 1454 eene eeuwige
rente geschonken, gevestigd op zijn huis en hofstede in
de Wijdstraat te Oudewater.
Reeds in het jaar 1280 werd Oudewater door Jan I
van Nassau Bisschop van Utrecht voor zekere, som gelds
aan Floris V, graaf van Holland, verpand. *)
1) In een tweede deel der Oudheden van *t Bisdom van Utrecht, tusschen
bladz. 336—337, heb ik een oud stukje papier gevonden, waarop door een,
mij onbekende hand, geschreven staat: „niet Amelgerus in de 5* regel pag.
933; maar Amol Gerritss; hun familienaam was van Rijswijk.
2) Beschrijving van Oudewater, Handv. en Privil. pag. 267,
163
Den 27 Maart 1404 deed Willem VI, hertog van Bei-
jeren en graaf van Holland, de belofte van Oudewater
nimmer van Holland te scheiden ')
Íntusschen bleef Oudewater onder het kerkelijke rechts-
gebied van het, Utrechtsche bisdom, ook bij de invoering
der nieuwe bisdommen onder koning Philips II. *) De pa-
stoor werd van ouds beurtelings door den Paus en den
Deken van het kapittel van Oud-Munster te Utrecht be-
noemd.
Hertog Albrecht van Beijeren verleende den 28 Mei
1400 het voorrecht, dat de burgers den kerkbewaarder
(koster) zouden aanstellen. ") -
De informacie, door professor Fruin uitgegeven in 1866 ,
stelt het getal communicanten in 1514 op 1700 à 1800.
Ik heb elders gevonden, dat omstreeks het jaar 1500
niet minder dan 3200 communicanten tot de gemeente
behoorden. Destijds reeds strekte de gemeente zich even
ver uit als thans. |
In 1829 was Johan Pellencussen pastoor te Oudewater. *)
y» 1403 „ Bartholomeus Janse , y 5)
y 1465 , Dirk Pons. " C
» 1496 , Hector Henrici pastoor te Oudewater (Mat-
theus Analecta II, 780.)
s» 1537 , Johan Ottoosz, onderpastoor van Oudewa-
ter ^). Deze , hoewel onder de priesters die in de jaren 1543
en 1544 in dienst bij de kerk niet genoemd , is waarschij-
nelijk in het St. Ursula-convent en later ten dienste der
gemeente geweest.
-
1) Beschrijving van Oudewater pag. 327.
2) Oudh. Utr, Bisd. le deel, pag. 30, en Bulle 11 Maart 4560.
8) Beschr. Oudewater » 31
4) Oudh. Utr. Bisd. 2e deel , 338
5) idem idem y »
6) idem idem « 334
, 164
In een Resolutie-boek van de Magistraat dezer stad
leest men op datum 1 Julij 1584 :
‚de erfgenamen van Heer Jan Ottoosz word volgens
shenlieder bescheit van dato 28 Januarij 15 toegelaten
vhet erf van paters-huis, kelder en alle die reliquién
„van het nieuwe convent tot hen lieder behouf te
„mogen gebruijcken aanvaerden vercoopen ofte verali-
sneeren als henl: vry, proper goet sonder eenig we-
y derzeggen."
In 1542 was, blijkens eene acte van uitgifte eener erf-
pacht, pastoor te Oudewater de heer Loeffridus van der
. Haer, kanunnik van St. Maria-kerk te Utrecht. Hij is
. van hier vertrokken naar Utrecht, leefde daar nog in
1577, blijkens eene rekening van de gemeente Papekop
c. a. 1578, en is te Utrecht begraven. Hiermede is met
zekerheid uitgemaakt in welken tijd genoemde van der
Haer te Oudewater pastoor geweest is. In de Beschrijving
van ’t bisdom Utrecht 2° deel, is dit als onzeker opgege-
ven. Volgens professor Fruin was Loeffridus de Haer reeds
in 1514 gedurende 17 jaren pastoor te Oudewater.
In 1543 en 1544 waren, blijkens rekeningen van ge-
tijdenmeesters der kerk te Oudewater ') aldaar in kerke-
lijke bediening : | |
Heer Jacob Jacobs, begraven te Oudewater, blijkens de
registers van het begraven bij de hervormde kerk
te Oudewater, pag. 181, doch zonder datum of
jaartal,
s Arien Cappellaan (Adriaen Christiaense ?)
‚ Govert Gerrits, te Oudewater begraven. (Register
bovenvermeld , pag. 141, ook zonder jaartal.)
v Jacob Bonzer, geboren te Oudewater.
1) Beide rekeningen berasten heden op de secretarie alhier.
165
Heer Bartelmeus Florus, begraven te Oudewater, als
voren. pag. 104.
s. Gerrit Sijbert, begraven in of even voor 157 4.
„ Cornelis Jacobs.
„ Willem Jacobss Moeijt, begraven 1592.
„ Cornelis Gerritss, capellaan, noothulp.
„ Kers Reijerss, capellaan, noothulp.
» Hendrik Geerlofsen, capellaan, begraven 1595.
(Reg: pag. 130.)
y Symon Janss.
» Geerlof Gerritsz,
s Dirck Amel Gersz.
In 1566 is de priester Theodorus Aemilius van het heilig
geloof afgevallen, en de eerste predikant te Oudewater
geworden. ')
De gemeente der parochiale kerk te Oudewater , met
uitzondering van Papekop en Diemerbroek en Honkoop,
die ook in het burgerlijke onder Utrecht behoorden, om-
helsde voor een groot gedeelte het protestantisme, en de
parochiekerk werd door de protestanten in bezit genomen. -
Weinige berigten, wat het personeel der geestelijkheid
van de roomsch katholieken te Oudewater gedurende ee-
nige volgende jaren aangaat, zijn met zekerheid ter mij-
ner kennis gekomen. Dat echter eenigen van de priesters,
die zich in Oudewater ten jaren 1543 en 1544 bevonden
en hiervoren genoemd zijn, zich aldaar zullen hebben
opgehouden of later terug zijn gekomen, kan ik zeer goed
aannemen, op grond dat eenigen hunner later te Oude-
water zijn begraven geworden.
In een officieel stuk, heden nog te Oudewater op de
secretarie berustend, in dato 17 Januarij 1636, schrijft
de Magistraat van Oudewater „aan de President ende
1) Beschrijving van Oudewater, pag. 42 en 122.
166
andere Raeden over Hollandt, Zeelant ende Vrieslandt
in 's Gravenhage” :
„dat eenen Jacob Paets van Leyden, N. Gouda Canonick
‚St, Pieters te Utrecht, Dirck Adolph, meede (soo men
vseyt) van Utrecht, N. van Heumen en oock nog een
»N. Bekum, alle Papen priesters ende soo sommige ver-
,trouwen oock Jesuyten eenige jaren harwaerts dese
„stadt zoo dicht hebben gefrequenteert, gelyck sy oock
vnog doen enz.” *) :
Buiten de hoofdkerk bestonden (in 1575) nog andere
gebouwen voor de uitoefening der roomsche Godsdienst
bestemd. Ook waren er roomsche geestelijken.
Klaas Adriaansz, priester, was tijdens de belegering
van Oudewater in de stad; met andere medepriesters,
volgens sommigen niet minder dan acht in getal, zich in
in het St. Ursulen-convent verscholen hebbende, is hij
wonderdadig bewaard gebleven. Den pastoor van Polsbroek ,
heer Nicolaas en den priester Splinter, in hetzelve convent
verscholen, heeft hij den 8 Augustus 1575 (daags na de
inneming der stad), zien vermoorden. ?)
De kerk moet toen zeer veel geleden hebben. De Span-
jaarden hebben gedurende hun verblijf al de deuren,
banken, stoelen en glasramen verbrand.
Volgens kerkrekening van 1577 hebben de steden Haar-
lem, Delft en Leyden glazen ter herstelling geleverd. De
arbeidsloonen zijn door kerkmeesters betaald.
Het getal van roomsch katholieken was in het jaar 1614
te Oudewater gering; maar daar buiten was hun getal
grooter, daar Honkoop, Papekop en Diemerbroek en an-
dere buurten , onder de provincie Utrecht behoorende , blij-.
kens een aantal daadzaken bijna geheel , even als de meesten
1) Zie het afschrift hierachter als Bijlage.
2) Beschrijving vau de Oudewatersche moord, door À. vaN Durn.)
167
in Snelrewaard , Zuid- en Noord-Linschoten , der roomsche
gedsdienst getrouw bleven.
„Gaan we nu voort met de naamlijst van roomsch ka-
tholieke ‘geestelijken, welke, voor zoover zeker blijkt,
van 1614 af.tot op heden 1878, de gemeente Oudewater
bediend hebben,
Een in het latijn geschreven stuk met het opschrift:
„Informatio circa Missionem apud veteres aquas", onder
hetwelk later met de hand van pastoor J. C. J. Vijf-
huysen, die sedert 1700 de kerk der Bisschoppelijke Cle-
rezy aan de Markt alhier bediende, geschreven is, geeft '
aanleiding , om de geestelijken die sedert 1614 de roomsch
katholieken van Oudewater bediend hebben, meer naauw-
keurig op te geven. ‘Bedoeld stuk berustte tijdens het
leven van den jansenistischen pastoor F. J. Guddee, alhier
overleden 8 Augustus 1854 , aan de pastorie der ‘Bisschop-
pelijke Clerezy.
In 1614. De eerw. heer Backs, of de wijdberoemde
heer Johannes Wachtelaar (doch waarschijnelijk meer-
malen beiden) heeft in het jaar 1614 voor het eerst de
H. Mis gecelebreerd ten huize van Jan Willemse Copper,
burger te Oudewater (waarschijnelijk in het huis in de.
Wijdstraat thans genummerd met N° 322).
Nadat, die priesters met grooten ijver in Polsbroek
waren gekomen om aldaar het volk te onderwijzen, wer-
den ook de roomsch katholieken uit Oudewater door hen
derwaarts genoodigd , zoolang zij de stad zelve niet durfden
naderen. Maar zoodra zich eene geschikte gelegenheid
aanbood , hebben zij den weg naar Oudewater ingeslagen,
en aldaar met de roomschen eerst heimelijk en eenvoudig
katechismus' gehouden, om eindelijk in gemeld jaar 1614
nog te beginnen met prediken en de H. Mis te celebreeren.
Johannes Wachtelaar is ook. geweest eerste pastoor in
de Gertrudis-kerk te Utrecht na het verbannen van de
«
168
katholieke godsdienst, algemeen vicaris over het Aarts
bisdom van Utrecht, en „gemagtigt geweest’ met Phi
lippus Rovenius, naderhand apostolisch vicaris , om ‚als
Cornelis Jansenius tot het bisdom van Yperen stond ver-
heven te worden" , *t«geen later ook geschied is, „shet ver.
eyschte onderzoek naar zijn leere en gedrag te doen" ')
In 1615 en 1616 heeft de weleerw. heer Aegidius de
gemeente bediend. Daar het getal der roomschgezinden.
grooter bleek te zijn of vermeerderde, verrigtte deze het
herderlijke werk beurtelings te Polsbroek en te Oudewater.
Hij heeft daarna te IJsselstein gevangen gezeten en is
weinig tijds later overleden. Zijn broeder Thomas is hem
opgevolgd maar kort daarop vertrokken. De juiste tijd,
waarop beide heeren in bediening geweest zijn, wordt niet
nader aangegeven. Dat dit alles evenwel in hef geheim
of bij oogluiking is geschied, zal aan geen twijfel onder-
hevig zijn, daar de weleerw. heer Stephanus Senck, ge
boren te Harderwijk, na de reformatie het allereerst het
herderschap heeft waargenomen. Deze priester bediende
tevens IJsselstein, waar hij werd verbannen. Toen werd
hij president van het Hollandsch collegie te Keulen,
waar hij den 5 Julij 1654. is overleden. ?)
In 1620 begon Jacobus Tiras, minderbroeder, zijue
pastoreele functién, en is van hier naar Hoorn vertrokken.
Deze Tiras zou na de reformatie de eerste pastoor der
gemeente op het Heilig Leven zijn geweest, Hij overleed
te Hoorn 3 Sept. 1638.
In 1626 of 1627 volgde Johannes Bekom, een Utrech-
tenaar, licentiaat in de theologie. Onder diens pastoor-
schap is voor het eerst een pater Jesuïet te Oudewater
gekomen „ met name Ludovicus Southieu. Weinig tijds
1) Beschrijving Bisdom vau Utrecht, I*deel Pag. 296 en 297,
2) Oudh. van het Bisd. Deventer Pag. 864.
169
daarna is voornoemde Bekom onder het houden eener
leerrede, ten huize van meergenoemden Jan Willemse
Copper, door de regering gestoord, en van hier vertrok-
ken. Hij.werd daarna pastoor in de Oudekerk te Delft, en
is op den 19 Julij 1647, op reis zijnde, te Gouda over-
leden, ') |
In 1626 of 1627 heeft pater Ludovicus Southieu na het
vertrek van Bekom de gemeente eenigen tijd alleen be-
‘diend. Hij is te Oudewater begraven 13 October 1650. ?)
Het is genoegzaam zeker tusschen de jaren 1636 en 1640
te stellen, dat de oude in 1803 afgebrokene roomsche
kerk op het Heilig Leven gebouwd of nader ingerigt is
geworden, tot het publiek uitoefenen van de roomsch
katholieke godsdienst, terwijl de gronden, waarop kerk
en woning voor den pastoor werden gebouwd of hersteld,
ongetwijfeld door de van hier in 1428 naar Leiden ver-
trokken zusters van St Lysbeth zijn bewoond of bezeten
geweest. In dit tijdvak is ook Joannes Kuysten, een Bos-
schenaar, kanunnik te Wurtzburg, door den Swabischen
oorlog verdreven, te Oudewater aangeland, en van daar
als pastoor naar Raamburg vertrokken. Hij overleed te
Goes in 1664. *)
Nicolaas van Hee of van der Heeden, geboren te Pols-
broek, in 1648 als pastoor bij de gemeente gekomen, heeft
wel eerst met voornoemden Ludovicus Southieu eenig ver-
schil gehad; maar nadat dit later in der minne bijgelegd
was, is hun beiden toegestaan onbepaald en vreedzaam
binnen Oudewater en parochiërende districten de herder-
lijke bediening waar te nemen, Nicolaas van Hee is alhier
overleden den 21 April 1673, |
Nadat.door den Apost. vicaris Jacob de la Torre, den
an"
' . 1) Oudh. van Delft en Delfsland. pag. 125.
2) Zie over hem Pater Waldack. pag. 86.
8) Oudh. v. Rhijnl. en Leiden. pag. 327.
170
3 Januarij 1652 , aan de jesuïeten eene vreedzame bezitting
en vrije opvolging van eenige statiën en daaronder ook
die te Oudewater vergund was, is in de plaats van Lu-
dovicus Southieu gekomen, tot noodhulp van den heer van
Hee '), in 1652 of 1658, Jacobus Houtman, jesuïet, welke
ruim dertig jaren de gemeente heeft bediend , en te Oude-
water, den 20 Februarij 1688 , is overleden. Uit het bo-
venstaande wordt verklaard, waarom naderhand twee
verschillende doop- en trouwboeken bij de roomsche- ge-
meente te Oudewater gehouden zijn. Die van den wereld-
lijken priester, beginnende met Mei 1667, berustten tijdens
het leven van pastoor Guddee, hiervoren genoemd, aan
de pastorie der Bisschoppelijke Clerezy. Die van de-paters
jesuïeten, beginnende November 1668, berustten tijdens
het leven van de weleerw. pater Cristianus Florus, mi-
derbroeder en pastoor op het Heilig Leven alhier , aan de
pastorie aldaar. De doopboeken , heden bij de eerw. paters
Franciscanen voorhanden, beginnen met 10 Mei 1760; ter-
wijl het oudste der trouwboeken met September 1767
aanvang neemt.
In 1673 den 28 April volgde Adrianus Overgou, we-
reldlijk priester, den heer van Hee op, die, zoo als reeds
gemeld is, den 21 tevoren alhier overleed, Overgou is
tot pastoor aangesteld door den Apostol. vicaris Johannes
Neercassel. Hij is de eerste Hollander geweest die in het
collegie van Urbanus te Rome heeft gestudeerd. ?)
In dien tijd hebben ook de gemeente als noodhulpen
bediend :
Zekere heer Gilles; Johannes Duc, pastoor te Mont-
foort, en aldaar in 1673 overleden ; Bernardus Hartogs-
1) Batav. Sacra, 8 deel pag. 843. — Oudh. Bisd van Utrecht, 2 deel
pag. 835, 880.
2) Beschrijv. Bisd. van Utrecht. 2de pag. 645.
171
veld, overleden te Oudewater in September 1682; en
Gijsbert de Cruyset, kanunnik van Emmerich en pastoor
te Montfoort, aldaar overleden 14 Februarij 1693. De
heer Overgou, van hier vertrokken zijnde’ (om welke
reden is onbekend) is opgevolgd door Hugo Hoofd, Mont-
foortenaar; deze is ook pastoor geweest op de Singel te .
"Amsterdam, te Maasland en Maaslandsluis. ')
Na deze is in 1683 teruggekomen Overgou, en heeft
met den jesuiet en zendeling pater Paulus van Oostenrijk ,
die in de plaats van pater Houtman in 1683 hier geko-
men was, verschil gehad over de pastoreele regten.
In 1689 is pater van Oostenrijk den 7 December alhier
overleden, en werd opgevolgd door Rolandus Daniels,
jesuiet, die ten gevolge van de jansenistische woelingen
in het begin der 18° eeuw, zich van hier verwijderd heeft.
Hij werd in 1705 verbannen,
Toen is de uitoefening van de godsdienst eenigen tijd
bij de gemeente op het Heilig Leven onderbroken geweest ;
het doopboek immers eindigt met 1705; doch in 1709 is
ze, blijkens de doopregisters dier gemeente , weder on-
gestoord begonnen. Intusschen heeft pastóor Overgou in
1700 tot opvolger gehad:
Johannes Chrysostomus Josephus Vijfhuysen ‚ een Ha-
genaar, welke, in het protestantisme opgevoed doch tot
het geloof bekeerd, als priester naar Oudewater is gezon-
den, om de ingezetenen en omliggende katholieken te
bedienen. ?) |
Overgou is alhier overleden en begraven in October
1705.
Daar van dezen tijd de scheiding der gemeenten dag-
teekent, zal ik vervolgen met de eerw. heeren gees-
rr i
l) Oudh, van Amstelland. pag. 161.
2) Zie Bijdragen I pag. 207, waar:staat: natif de Ceulebourg.
172
telijken te noemen, die de R. K. Gemeente op het
Heilig Leven bediend hebben.
In 1709 Johannes de Ruiter, minderbroeder, geboren
te Rozendaal in de onmiddelijke nabijheid van Oudewater,
wat hem tegenover de mägistraat alhier meermalen te stade
is gekomen. Hij overleed alhier den 20 Februarij 1725
en had zijn kapellaan tot opvolger, namelijk :
Alexander de Neve, minderbroeder, onder wiens be-
stuur de gemeente in 1756 een eigen armbestuur heeft
moeten oprigten. Hij is alhier overleden den 28 Augustus
1767, en opgevolgd door zijn kapellaan:
Franciscus. Rogiers, minderbroéder, die na zijn dood,
14 Februarij 1781, is opgevolgd door zijn kapellaan:
Lambertus Lem, minderbroeder, alhier overleden den
29 November 1796, die tot kapellanen heeft gehad: Jo-
hannes Augustinus Moorman, minderbroeder, alhier over-
leden 27 December 1784, na deze in 1785 Henricus
Marcelis, minderbroeder, alhier overleden 20 Novem-
ber 1790, alsmede Michaël van de Ven, en tot tweeden
assistent in 1795 Johannes Schinck, beide minder-
broeders,
In 1796 volgde Michaël van de Ven , minderbroeder,
Lambertus Lem als pastoor op. Hij overleed alhier den 29
Mei 1809, en werd als pastoor opgevolgd door zijn kapellaan
Johannes Schinck, minderbroeder , die alhier overleden
is den 11 Augustus 1814, en sedert 1809 tot kapellaan
had zijn opvolger:
Christianus Florus, minderbroeder, die de volgende
paters tot kapellaan heeft gehad :
In 1814 Gerardus Schouten, alhier overleden den 2 Maart |
18239. »
» 1829 Josephus Wilhelmus Antonius van Ewijk, die
tot pastoor van Bommel benoemd , derwaarts ver“
trok op den 2 Junij 1884,
178
In 1834 Antonius Franciscus Ranshuysen, die den 11
Oktober 1835 als kapellaan naar Hoorn vertrok.
„ 1835 Henricus Theodorus Lonink, die den 14 No-
vember 1849 als kapellaan naar Rotterdam ver-
trok.
„ 1842 Wilhelmus van Asveld, die van hier vertrok
als kapellaan naar Haarlem, den 4 Junij 1851.
„ 1851 Fredericus Stephanus Kraaivanger, van hier
vertrokken als kapellaan naar Leiden, den 24°
Mei 1858.
In 1852 den 2 Meioverleed alhier de weleerw. pater
Cristianus Florus, en is opgevolgd als pastoor door Fran-
ciscus Schreurs, die 31 Mei 1853 als pastoor naar Coe-
vorden is vertrokken, en onmiddelijk werd opgevolgd door
Alexander Matthias Balthasaar. |
In 1854 is ook de eerw. pater A. M. Balthasaar van
hier vertrokken , benoemd tot pastoor der Moses en Aaron’s-
kerk te Amsterdam, en werd alhier opgevolgd door den
eerw. pater Johannes Henricus Dierhoff, die weder van
hier is vertrokken in 1863 naar het klooster te Venray,
waar zijn eerw. overleed 9 Mei 1878.
Ten zelfden jare werd hij opgevolgd door den eerw.
pater Jacobus Johannes Burgmeijer, die insgelijks tot pa-
stoor der Moses en Aaron’s-kerk te Amsterdam benoemd
werd en van hier vertrok in Januarij 1867, opgevolgd
door den eerw. pater Wilhelmus van Hees , die den eerw.
pater S. J. Roters, in 1853 tot kapellaan alhier benoemd,
bij zich heeft.
174 7
BIJLAGE
(Zie bl. 166.)
Edele Erntfeste hoochgeleerde, wyse voorsienige
seer discrete heeren.
Tot onderrichtinge op den UwerE van dato den derden De-
cember lestleeden, dient vooreerst dat eenen Jacob Paets van
Leyden, N. Gouda Canonick St. Pieters te Utrecht, Dirck Adolph,
meede (soo men seyt) van Utrecht, N. van Heumen ende ook
nog een N. Bekum alle papen priesters ende soo sommige ver-
trouwen oock Jesuyten, eenige Jaeren harwaerts deese stadt soo
dicht hebben gefrequenteert, gelyck sy oock nog doen, dat alle-
tijts d'een off d'ander ende oock somwylen, well meer van hen-
luyden, all in een en tselve huys waarinne niet en woonen als
eenige’ ongetrouwde vrouwspersoonen, ende alwaer seeckere plaetse
tot haeren geseyden Godtsdienst geapproprieert, wort bevonden
alhoewell sy sustineerde alhier gheene vaste domicilie te houden.
Dat oock op hoochtyden, Sonnendagen, ende haere geseyden
heylige dagen in ’tselve huys, der papisten dienst in grooter
vrymoedigheyt en genoechsaem publycquelyken wort gedaen, ge-
bruyckende in plaetse van orgelen musicale instrumenten deur
manspersoonen en ’tgesangh van Cloppen ende andere vrouws-
persoonen, waerthoe oock alsdan veell volex soo van binnen dese
stede als: utte omleggende gehuchten conflueert en te samen comt,
nemende haeren in en toegangh deur verscheyden huyse ende
heymelycke sluypgaten over verscheyden erven, alle op "t erff ofte
in 't voors. huys respondeerende ende expresselyken daerthoe ge-
approprieert, niettegenstaende de heer Officier somwylen bij Bur-
germeesteren ende andere leeden van de Magistraat daerover aen-
gesproocken ende {ot syn devoir vermaent synde, zeyt dat hy well
syn beste doet omme sulcx te beletten, dat hy haere vergaderinge
dickwils gestoort, henluyden de boete affgenomen en zyne profyte
daerover genoten heeft (daervan wy doch gheene kennisse hebbeu)
sonder meer daartegens te connen doen, ten waere by naerdere
last en ordre. Wat belanght de Cloppen die syn hier in de stadt
ende rontsom ten platten lande met hoopen, wasschen hoe langer
hoe meer aen, woonen eenige bijeen, comen dagelycx by mal-
canderen, omme haer te oeffenen in hare gemeynde devotien son-
der dat by ons daertegen meer can worden gedaen dan bij naerder
ordre, te min terwylen dese de heere Officier gecommuniceert
synde synderE antwoorde dat hij well mochte lyden dat dese
175
op onsen naem en qualiteyt aen UwerEd soude moge worden
affgesonde, maer dat hy difficulteerde hem in alles te confor-
meeren, waaromme wy sullen verwachten UEd naerder advys
en ordre ende selve ondertusschen
hiermede
Edele Erntfeste wyse voorsienige seer discrete heeren, in Godes
heylige protectie beveelen te Oudewate? desen 17 January A? 1636.
Uwer Ed goetwillende Vrunden Burgemeesteren
ende vordere Magistraat der stede Oudewater.
Ter ordonnan. van selve
. get, H: pe Hor.
Edele Erntfeste Hoochgeleerde Wyse voorsienige seer discrete
“_Heeren
Den President ende andere Raeden over Hollandt, Seelandt
ende Vrieslandt *
in
s’ Gravenhage.
HET ST. URSULA-CONVENT TE OUDEWATER.
Dit stond onder het opzigt van het Kapittel en de Bis-
schoppen van Utrecht, en onder het bestuur der paters
Minderbroeders. ") Het was een vrouwen- of nonnenkloos-
ter van den derden regel van St. Franciscus van penitentie.
Deze zusters vergaderden eerst in het Heilig Leven te Oude-
water °) , daarna bij Pieter Avenzoon Zover die Sluse." *)
Pieter Avenzoon stierf in 1418. Daarna kocht zuster Cle-
mens Gelis dochter *) „die huizinge van de heer van Vliete"
1) Oudh. en gestichten v. Rijnland, pag. 457, 458.
2) Heden bestaat te Oudewater nog eene sloot het Heilig Leven genaamd,
8) Oudh. v. Rijnl. en Leiden, beschrijving van Oudewater, pag. 58.
4) Clemens Gelisl,, geboren te Schoonhoven en aldaar in een klooster
zijnde, is het jaar 1899 met eenige Zusters naar Oudewater gekomen, — Be-
schrijving vau Schoonhoven, bladz. 418 en 419, gedrukt te Gouda 1703.
176
LL
in de Kapelstraat, vervolgens kochten zij een vervallen
huis; van het voorhuis aan de straat werd een kapel ge-
maakt '), en veen scone put die wi lieten graven daar
het water in en uitvloeide en ebbede, door een zyl uit den
IJssel, bezyden die put hadden wi een scone put doen
graven daar wi visch in hielden.” ‚Nog meer huizen koch-
ten zij, ook van heer Bartelmeus , waarschijnelijk de pastoor
A° 1403, waar zij in „weefde, bakte, en brouwde, en
tzuivel bewaarde.” .
Dit klooster of convent met aanhoorigheden heeft dus
gestaan aan de westzijde van de Kapelstraat omtrent de
sloot genaamd het Heilig Leven, tot aan de nog genoemde
kloosterstraat, en van achter tot de Nieuwstraat.
Dat dit vrouwen-klooster voor maagden en weduwen
zich in eene woning volgens den regel zou vestigen, is
vergund geworden door Hertog Willem van Beijeren, als
graaf van Holland, den 1 September 1414?)
, In het jaar 1572 hebben eenige leden van dit convent
zich met de woon naar Utrecht begeven. De stadsrekening
van dat jaar vermeldt nog eenige uitgaven voor haar on-
derhoud aldaar betaald. De procuratrix Emmitje Goos-
sens! wordt inzonderheid bij diverse resolutiën van de
magistraat geroemd, om de trouwe diensten die.zij be-
wezen heeft, toen Oudewater in 1675 door de Spanjaar-
den werd ingenomen. Op grond hiervan is haar pensioen
meermalen boven dat van anderen verhoogd.
Het was in dit convent, dat de geestelijkheid zich te
vergeefs tegen de woede der Spanjaarden meende te
kunnen beveiligen.
Het St. Ursula-convent had aanzienlijke goederen, be-
staande in renten en landerijen. Volgens resolutie van de
1) Heden nog het kerkje genaamd.
2) Beschrijving van Oudewater; Handv. pag. 835.
t
177
Staten van Holland, in dato 23 Mei 1577, moesten de
goederen van dergelijke gestichten aan iedere stad, daar
zij gevonden werden, onder zekere bepalingen in eigen-
dom komen. Eerst den 10 Junij 1589 werd tusschen de
regering van Oudewater en de conventualen ten deze een
conventie gesloten, waarbij aan haar voortaan een bepaald
jaarlijksch inkomen zou worden uitgekeerd, hetgeen tot
dien tijd toe niet geregeld was geschied; de ouderdom werd
tot grondslag genomen. De goederen werden afzonderlijk
daarvoor geadministreerd, De pater, mater, procuratrix
en verdere leden van het convent, hierna fe noemen, ble-
ven den 25 Augustus 1584 borg bij de regering voor
haren rentmeester Jan Janss. Coppert. Beide originele stuk-
ken, het laatste door al de conventualen eigenhandig
onderteekend, berusten heden ter secretarie te Oudewater.
Dat evenwel de goederen van dit convent niet dadelijk,
maar langzaam onder het bestuur der regering of van den
rentmeester gekomen zijn, blijkt uit de vermeerdering der
inkomsten, zooals aangeven eenige nog voorhanden zijnde
rekeningen van de goederen van dit convent, Na dien
tijd, den 14 Januarij 1613, toen pater Jan van Alerdink,
wiens pensioen even als van de conventualen reeds meer-
malen verhoogd was, op nieuw verhooging met nog f 100
verzocht had , werd op zijn request geapostilleerd: „dat zoo
„wanneer de Supp! de brieven van "t inkomen van ’t oude
„convent volgens belofte bevorens gedaan, zal hebben
„geleverd, alsdan zijne alimentatie zal worden verhoogd
„zooals behooren zal"; eenigen tijd daarna werd dan ook
zijn pensioen op f 200 bepaald. De laatste verhooging van
pensioen aan de twee laatst overgeblevene zusters, Ma-
rigje Gijsberts d* en Jannigje Thonis dochter, welke steeds
zijn blijven voortgaan met zieken op te passen enz., is
volgens resolutie van de magistraat in 1631 gebragt op
f 200, Na het overlijden van allen is de rekening dier
Bijdragen Gesch, Bisd. v. Haarlew, IIe Deel, 12
, 1f8.
goederen bij die der stad gevoegd, onder den naam ,fte-
kening der stad en St Ursula Convent." Na de omwen-
teling van 1795 is het laatste vervallen, en zijn de
goederen, eenige kleine renten uitgezonderd, in de eerste
helft dezer eeuw allen verkocht.
Het convent schijnt reeds in 1866 in verval te zijn
gekomen: immers men had toen van Neeltje Mr. Gerrits
weduwe f 300 moeten leenen. Heer Jan van Riedt was
pater van ’tconvent in voornoemd jaar; en toen in 1575
Jan van Alerdink pater was, werd van ‘gemelde schuld
in April een schuldbrief gepasseerd en geapprobeerd door
heer Willem Hersen, generaal der orde, en heer Gerrit
van Aken, diffinitor, pater te Utrecht en Alkmaar ').
De conventualen (volgens de investiture weduwen en
maagden) in 1582 aanwezig, waren volgens de voormelde
stukken, buiten pater Jan van Alerdink, de volgenden.
Haar ouderdom op dat tijdstip zal ik achter hare namen
voegen :
Mater Marrigje Willems*, de Lange, oud 52 j jaren.
Procuratrix Emmitje Goossens’. 52
Zuster Trijntje Thonis?, overleden 1585 , „83 ,
"2 Geertje Jans“. . . . .40600 ,
y Trijntje Simons, . . „34 ,
' . . Heiltje Willems'. geadueert op
50 jaren. , 47 #
P Anna Pieters?. 0.5 4 56 ,
, Pietertje Pieters!. . y». 91 ,
, Marritje Gijsberts?., overl, 1635 „ 86 ,
P Machteld Gijsberts?. . . 91 w
" Marritje Ariens’, 0. . 4 09 w
» Jannichje Thonis*., gesteld op
40 jaren, overleden 1632 . , 33 ,
' Marrigje Cornelis’. . . . ., 00 ,
1) Copie van dit stak (zijnde het origineele op francyn geschreven en
bezegeld), in dato 17 Mei 1607, oude stijl, berust ter secretarie te Oude-
water; het.is geteekeud door een notaris Ant* van Deuticum.
179
Zuster Ürseltje de Cesaris. . . . . .op 1 3 jaren.
was innocent, en werd voor rekening
van het convent in het pasthuis te
Gouda onderhouden.
Marrigje Dirks‘ . . : .
ri . . y, 72 y,
v Pyn Jans . .. e y 60 P
v» — Lysbeth Jacobs. , overl. 186. 0.92 wv
» Trijntje Hillebrand* . . . . , 61 ,
» _ Cornelia Joosten.
» . Bregje (overleden).
Op den 10 Junij 1582 hebben dezen alzoo bovenstaande
overeenkomst met de regering van Oudewater gesloten ,
waarbij zij alle goederen, landen, renten en het convent
zelf aan de stad overgaven, onder voorwaarden dat zij
in alle stilte er in konden blijven wóonen, en dat haar
jaarlijks, te rekenen van St. Jacobsdag 1582, zou worden
betaald uit de inkomsten van het convent gedurende haar
leven lang een Pensioen, als: aan die 60 jaren en daarbo-
ven oud waren ’s jaarlijks .. . . 60.00 Carolusguld.
die van 50 tot. beneden 60 jaren . 50.00 "
vr 40, . 50 , . 4200 ,
»'. „ beneden de 40 , . 8600 | ,
Cornelia Joostens!,, waar geen ouderdom achterstaat,
was gesteld op half geld en ontving jaarlijks f 21.00.
Het pensioen werd haar in vier termijnen uitbetaald en
alzoo van drie tot drie maanden , blijkens hetgeen volgt.
Wy Burgermeester en Schepenen ende gemeen Vroetschappe der
Stede van Oudewater, doen condt ende kenlick allen dengenen
dient behoort, dat wy om den gemeenen oirbaer ende profyt van -
de voors. Stede een minlick accoort, conventie ende contract ge-
maect ende aangegaen hebben mit Merrichgen Willems dochter
de Lange Mater, ende Emmichgen goessens dochter Procuraetster
van St. Ursulen Convent staende binnen de voors: Stede mitsga-
ders mit de gemeen Conventualen van dyen. Te weten, dat alle
die geederen van den voors: Convente en Jaerlichen Incoompste
van dyen sullen comen ende blyven van nu voorts meer aen de
voors : stede, des hebben wy Burgemeesteren Schepenen ende
180
vroetschappe voors: wederome belooft ende beloven mits dezen
voor ons ende onsse nacomelingen die Conventualen nuyte voors:
goederen Jaerlicx tot haer luyder alimentatie op te brengen ende
te betalen die personen oudt wesende sestich Jaeren ende daer-
boven des Jaers sestich Carolus gulden, onder welcke Emmichgen
goessens dochter Procuraetster (maer oudt wesende twee en vyf-
tich Jaeren) mede gerekent is ome gelycke sestich carolus gulden
voor haer hooft Jaerlicx te genyeten, overmits haeren getrouwen
dienste die sy het Convent ende een yegelicken soe in den noot
van Oudewater als oeck voor ende nae altyts gedaen ende bewesen
heef. Die personen oud wesende tusschen die vyftich ende sestich
Jaeren vyfiich carolus gulden 's Jaers, die personen van veertich
Jaeren ende daerboven des Jaers twee ende vcertich ka: guld: ende
die personen die beneden die veertich Jaeren syn ses ende dertich
K: gul. des Jaers, welverstaende wanneer die Joncxste Conventua-
len mitter tyt comen tot ten ouderdom van veertich, vyftich,
ende sestich Jaeren, soo sal haerluyder alimentatie alsdan naer
advenant des tyts daer naer mede verhoocht ende by haer luyden
ontfangen worden in maniere als vooren. Ende sal ‘de voors: ali-
mentatie zyn inganck hebben ende beginnen op Sint Jacobsdach
den vyff en twintichsten July ano xv° twee en tachtich eerstco-
mende naedate van desen, die wy d'voors: Conventualen beloof
hebben voor ons en onse nacomel. indertyt te betalen van vieren-
deel Jaers tot vierendeel Jaers, ofte binnen vierthien dagen nae
elcke termyn onbegrepen sonder eenich langer vertreck, vry gelts
sonder eenigerhande ofcortinge ofte verminderinge der alimentatie
voors, tsy by oopen oorloge inbreuck van dycken, dammen, heeren-
Joncheeren-, vrouwenbede ofte schattinge t'sy thiende, twintichste
hondertste penninck ofte van eenige andere ongelden, nieuwe
Imposte ofte schattinge die by de heer ofte staten van d'lande
uuyt geset ofte gestatueert souden mogen worden in eenigerwys
nyet ter werl' uuytgesondert, ende alsoe voort Jaerlicx daer naest
volgende van Jaere tot Jaere en van vierendeel Jaers tot vieren-
deel Jaers gedurende alsoe lange en ter tyt toe dat een iegelick
van de Conventualen elex bysonder deser werlt overleden sal
wesen, mits dat als dan die portie van den overledene haer ali-
mentatie daermede sal cesseren ende comen tot behoeve der voors:
Stede, ende soe voortaen deur t'aff sterven van d’Conventualen
totte laetste toe incluys. Bekennen voorts deselve Conventualen
beloof te hebben voor ons en onse nacomelinge soo verde namaels
181
enige van de ouwe conventualen tot haeren ouderdom gecomen
zyn—) by groote langdurige sieckte en cranckheyt beddevast
mochten blyven leggen, sulcx dat sy met haere. toegevouchde
alimentatie haer nyet en souden mogen gedoen ofte doen onder-
houden, soe sullen wy ofte die Burgermyt* indertyt synde insule-
ken gevalle daerinne doen of te doen sulcx die saecke naer ge-
legenheyt en ín alle discretie bevonden zal worden te behooren
welcke belooffde alimentatie des Jaers alsvooren, wy geassigneert
geypotequeert ende verseeckert hebben tot behouff van de voors:
Conventualen en elexs van hen luyder bysonder Specialicken op
alle die goederen ons van voors. Convente aengecomen, ’t sy lan-
den, renten , roeren. en onroeren. goederen soe waer en in wat
s'heeren lande, stede, dorpen en vryheden die gelegen syn, ofte
bevonden zullen mogen worden geen uuytgesondert, waert dat
wy Burgemeesteren ofte onse nacomelingen indertyt alle Jaers en
van vierendeel Jaers tot vierendeel Jaers d'voors; alimentatie nyet
en betaalde als voors: staet soe bekennen wy voor ons en onse na-
comelingen Burgerm: overgegeven te hebben en geven overmits
dese dat die gemeen Conventualen henl. gemacht. ofte thoonder
van desen die verschenen en onbetaelde alimentatie des Jaers elc-
kenmael sullen mogen innen op en aen d'voors: landen renten en
goederen aen ceur van deyn met alsulcken verbant en excecutie
van allen hoven rechten en rechteren alst henl. goet dunckt en
gelieven zal cu. exxe,, Voort zynt voorwaerden dat wy voor ons
en onse nacomelingen belooft hebben en beloven mitsdezen dat
wy die Conventualen sullen laten wonen en rustelick en vredelick
laten sitten inde huysinge en plaetse in voors Convent daer.sy
nu.ter tyt in wonende zyn haer leven lanck mits dat sy luyden
gehouden sullen wesen haer in alle stilheyt te houden, als sy
luyden, desen troubel staende gehouden en gedragen hebben, hebbe
oeck mede beloof en beloven mitsdezen d'selve huysinge van alle
notelicke reparatien te onderhoude tot der stede coste sonder d'con-
ventualen eenige cortinge daervoren te eyschen voorts of mochte
geschieden dat de incompst van 't voors: Convent in de eerste twee,
drie , ofte vier Jaeren soe veel nyet en mochten uytbrenge als d'voors:
alimentatie Jaerliox bedragen soo beloven wy d'voors Conventua-
len d'Jaerlicxe alimentatie die reste van dyen uytte voors. stede
goederen daerby te legge tot d'volle pen. toe, ende voorts alle
renten en andere loopen schulde dáer “tselve convent mede be-
swaert is tot laste van stede genomen te hebben, die Conventualen
182
daervan te indemneren en bevryen costeloos en schadeloos onder
gelycke verbant van recht alsboven, alles sonder fraude. ’t Oircond
hebben wy Burgerm. 'tsegel der voors: stede beneden aen desen
brief uytgehange, geschiet in "t Jaer ons heeren duysent vyff hon-
dert twee ende tachtig op ten thiende dach Junij
(is get.) W: Luvrs.
a
Ano xv° Ixxxiij
Reeckeninge gedaen by Jan Janss Coppert Rentm. van Sint
Ursulen Convent binnen der stede van Oudewater van zyn ontfanck
administratie en handelinge by hem van d’selve Convents goe-
deren en Incoompste gehadt en gedaen in den Jare xv* drie en
tachtig by K: gul: van xl groot vla: 't stuck, stuivers tot twee
groot, den groot tot vier deuyts gerekent.
In bovenstaande rekening, die ik voor mij heb, beloo-
pen de ontvangsten, daarin gespecificeerd, 1757 gulden
16 stuiv. 1 duit; van de uitgaven neem ik letterlijk het
volgende over: |
Uuytgeven van voors: ontfanck van drie en tachtig
Eerstel. van alimentatie den Conventualen gedaen.
In den erften merichgen Willemsd. de Lange mater, Emmich-
gen Goessens Dr procuraetster, tryn Anthonisd', Geertje Jans! ,
tryn Hillebrant, merrichgen dircx*. Pyn Jans, merrichgen Corn:?,
dese voors. acht personen gegeven elcx sestig k: gul: tot haer
Jaerlicxe alimentatie als wesende d'selve Conventualen daer-
mede ten volle betaeld tot Alreheyligen A° vier en. tachtig toe
F' iijj* lxxx k. k. gul,
Item gegeven Jan Alerdinck pater, merrichgen Ariens?, heylt-
gen willems?, en Anna pieters!, elex vyftich kt gul. in voller
betalinge van een Jaer alimentatie mede tot Alreheyligen vier
en tachtig toe voldaen en betaeld . . . . . Ft ijs k. gul.
Item gegeven merrichgen ghyssen?, Jannichgen Anthonis!, en
elisabeth Jacobs!, elcx seven ponden groot vlae, in betaeld van
der alimentatie als vooren. . . . . … j°xxv) gul,
Item gegeven machtelt ghysberts?, tryntgen Symons?, pietertgen
pietersd, elex ses pondt vlae. in betal. als vooren F' j* viij gul.
Item Cornelia Joesten*, mede gegeven voor een Jaer van haer
alimentatie genyetende half ee tot alreheyligen vier en tachtig toe
als vooren F'. , . . . 00... sn n « XX. k. gul.
183
HET NONNENKLOOSTER VAN ST. LIJSBETH.
Dit was een klooster van reguliere Kanonikessen. Om
den oorlog (Hoeksche en Cabeljauwsche twisten), welke
het platte land onveilig maakte tusschen Schoonhoven
en Oudewater, hebben deze zich eenigen tijd in laatstge-
melde stad gevestigd, doch hebben uithoofde van de twist
tusschen Zwederus van Kuylenburg en Roelof van Diepholt,
bisschop van Utrecht, omstreeks 1428 de stad weder verlaten.
Zij zijn toen naar Leiden geweken, en hebben zich ge-
vestigd in het klooster Marienpoel nabij die stad ').
Geen overblijfsel van St. Lysbeth is hier meer bekend,
Een voorrechtsbrief aan de zusters van St. Lysbeth in den
Hage, de dato 17 Maart 1452 op het verzoek van geör-
dende geestelijken, waarnaar zij zich te gedragen hadden,
is gegeven door Philips Graaf van Holland. Aldus de heer
van Kinschot in zijne beschrijving van Oudewater , die ook
die ordinantie mededeelt *); doch het onderschrift achter de
origineele brief, kan van geen toepassing zijn op de zus-
ters van St. Lysbeth te Oudewater, daar die aldaar niet
meer bestonden. Het is echter blijkbaar uit den inhoud
van genoemden voorrechtsbrief, dat die van 't Ursulen-
convent te Oudewater, als tot den derden regel der orde
van St. Fransiscus behoorende , een gelijken brief ontvan-
gen hebben in dato 14 Maart 1456 (hofstijl).
nn P
EEN CELLENBROERS EN ZUSTERS HUIS,
welks leden zieken gingen dienen en verzorgen, alsmede
de dooden ter aarde bestellen, heeft te Oudewater ook
bestaan. Het bevond zich op de plaats, waar tegenwoor-
1) Oudh. Rhijnl, en Leiden, pag. 412.
2) Pag. 58, 374 en vervolgens.
184
dig het nog genaamde ziekenhuis staat. ') Aan de over-
geblevenen werd, mits zij met hunne christelijke werk-
zaamheden zouden voortgaan , door de regering der stad
een gelijk pensioen als aan die van het St. Ursulen-convent
toegelegd *).
Bij resolutie van de magistraat in dato 8 April 1694
werden Anna Gerrits! de brieven afgeëischt, „met ontslag
nvan den eed, niet meer voor de zieken te gaan.”
„Zuster Anna Dirts! de papieren van dit gesticht over-
rleverende”, is de laatste van welke ik eenig berigt heb
gevonden. *)
ST. JANS HUIS.
4
De St. Jans-Ridders hebben te Oudewater ook eene
commanderie gehad, staande onder het land-commandeur-
schap van Utrecht.
Dat zij een riddermatig huis alhier hebben bezeten blijkt
uit eenen brief van overdragt, voor hertog Willem, graaf
van Holland, des Dingsdags na St. Jans dag 1325 in
's Gravenhage verleend, bij welken Tieleman Batenburg _
van Oudewater een huis, erve en visscherijen aan heer
Jacob, bisschop van Suden, opdroeg onder voorwaarden,
dat na zijnen dood dit goed aan het St Jans huis te
Oudewater erfelijk zoude moeten blijven. *)
In het volgende jaar 1326, Vrijdags voor St. Bartho-
lomeus-dag, werd aan dezelfde broeders van St. Jan door
gemelden. graaf in eigendom gegeven een hofstede, naast
hunne kapel gelegen, om een kerkhof te maken.
1) Resolutie magistraat Oudewater, 7 Febr, 1695.
2) Oudh. Bisdom van Utrecht, pag. 385 en 356.
8) Zie resolutie magistraat van Oudewater, 27 Novemb. 1602.
4) Beschrijving van Oudewater, pag. 69 en 274,
185
Van deze Malthezer of St. Jans Ridders, waarvan het ka-
pittel steeds te Utrecht was gevestigd , vinden wij den com-
mandeur van Oudewater, prior van het convent aldaar, op
eene vergadering tegenwoordig, die den 25 Aug. 1561 in
het S, Catharynen-convent te Utrecht belegd was, naar aan-
leiding van eene ordonantie van Philips II, omtrent de ver-
kiezing van eenen Landkommandeur. ').
Onder negen commandeurs, welke de Staten van Utrecht
in 1651 nog aanstelden, wordt die van Oudewater de
tweede genoemd *)
Den 16 Oktober 1583 besloot de magistraat der stad
aan den Prins van Oranje te verzoeken :
„tot behoef van de Armen behoorlyke alimentatie te
,mogen hebben uit de goederen van den Commandeur der
„St. Jans-orde, of dat hij alhier met er woon zal mogen
»komen en uitreiking aan de Armen te doen na ouder
sherkomen" Meermalen deed men in ’t laatst der 16° eeuw
pogingen om dit te verkrijgen; ook later werden die, blij-
kens de resolutie-boeken der stad, herhaald , doch altijd
vruchteloos. |
Het huis etc. van de St. Jans Ridders is meer dan
waarschijnelijk gelegen geweest, zooverre men uit oude
transporten en andere stukken kan opmaken, aan het
einde van de St, Jansstraat, die voorheen een aantal
huizen bevatte, en misschien ook wel den naam van die
orde heeft bekomen, en alzoo tusschen de Wijngaard- of
Achterstraat en de nieuwe Cingel, aan de oostzijde der
stad bij de Nieuwe of Waardpoort.
Oudewater. j. PUTMAN.
1l) Oudh. Bisdom van Utrecht 1° deel pag. 346.
2) — — — — ]*dee — 706 en 706.
———99o8299———
186
R. K, PASTOORS EN ANDERE PAROCHIEPRIESTERS , OP
BIJGEVOEGD TIJDSTIP AANWEZIG IN HET TEGEN -
WOORDIG BISDOM VAN HAARLEM.
(Vervolg van blz, 159.)
BODEGRAVEN.
A? 1356, Feria V. post Luciae. Bartholomeus de Strijen presbyter
curatus factus, constitutus, creatus et ordinatus; deca-
nus, officialis et gubernator per terminos seu partes West-
frisiae à Capitulo Ecclesiae Trajectensis. Dat is: het
Domkapittel. Aanhangsel op Drakenborch. fol. 433.
„ 1424. Aelbert cureyt. Mem. Ducis Alberti Joh. Ne 1 fol. 15. #°.
y 1494. Hr. Melis Pietersz, pastoer oudt 30 j. Inf. A.
y 1514. Er was een pastoor, doch niet genoemd, die verklaart
dat er omtrent 600 com. zijn, die ymeer vemindert dan
vermeerdert zijn omme de sterfte wille die zij noch
hebben." Inf. B. bl. 252.
. BOMMENEDE. °
A* 1545. 23 Mei. Toestemming van instelling. van Judocus Scil-
link tot pastoer. Bruss. arch.
n 1551. Toestemming der resignatie der pastorie van St. Catharina,
door Nicolaus Odelant ten behoeve van Judocus de
Man, priester. — Ibidem.
n 1566. Gerardus Christiani tot pastoor ingesteld. . Ibidem.
| Boskoor. |
A? 1870-80. Bartholomeus Mom cureyt. Orig. v. Egm.
n 1510-24. Ysaak pastoor. Hij was in 1514 afwezig omme die
ruyters, die daer geweest zijn. In laatsgen. jaar
waren er bet [wat meer] dan anderhalf honderd com.
Invent. v. Rijnburch fol. 104, R-A, Inf. B. bl. 607.
BOVENKARSPEL.
A? 1494. Hr. Baert Alberts pastoer oudt 45 j. Inf. A.
n 1514. Hr. Jan Barnaerts vicecureyt, oudt 54 j. Er zijn 800
com. oft daeromtrent, daerinne begrepen 't Westeynde
van Eynchhuysen groot wesende omtrent 30 huysen die
187
hier prochien, maer hoeren ten rechte tot Eynckhuysen
ende moghen omtrent 100 com, wesen. Inf. B. bl. 107.
A? 1554. Arnoldus Brie pastor parochialis. ^ Drakenb. bl. 490.
s 1566-70 Ysbrandus de Texalia pastor. Ibidem..
BRIELLE.
A? 1545. Mr. Willem van Ghele, deken. #10 Oct. 1545.
| Bruss. arch.
y» 1545. Mr. Pieter Heynricxz. priester pastoer op ’t Bagijnhoff,
capellaen op Maerlaut op St Pieterskercke ende oeck
provisoer ende deken des landts van Voirne, geb. in
den Briele ende sedert den jare 1528 van Coelen uuyt
syn studie gekomen. Ibidem.
n 1545-46 Hr. Willem Jansz Delfensis priester, pastoer ende
canonick alhier oudt omtrent 42 j. Eerst van meye
lestleden alhier residerend, doch sedert omtrent 2 j.
canonick in den Briele geworden. Vele lange jaeren
pastoer geweest zijnde in dem ouden Hoirne, eene
groete myle van hier. Ibidem.
7 1558. Johannes de Meyer alias Hardenbergh Delfensis, cano-
nicus insularis (Marienweert) pastoer alhier , in Maer-
landt. Ibidem.
„ 1560. 11 Oct, Overlijden van Jo oris van Vliede deken alhier.
Ibidem.
Broek (in Waterland.)
A" 1851. Johannes dictus Visker ben. bij doode van. Johannis
dicti Beec. Orig. v. Egm.
» 1514. Hr. Cornelis Jansz oudt 35 j. pastoer. Er zijn omtrent
350 com. Inf. B. bl. 211.
BROUWERSHAVEN.
A" 1553 Christoffel Adriaensen priester des bisdoms van Utrecht
wonende alhier. Bruss. Arch.
Bune (op Texel.)
A? 1394. Willem Simons curatus Orig. Friesland R-A.
n 1415. Claes Brant prochypape. Cartul. van de Hoófk, R.-A,
» 1457. Nicolaus filius Gerardi ben. bij afstand van Johannis
Florentii de Alekemade. Handv. en privileg. fol, 139.
& 1514. Hr. Jan Direxz. vice-cureyt oudt 50 j. Er zin 700
com. Inf. B. bl. 149,
188
CALLANTSOOG. (Callens, 't Ooge.)
A° 1360. Dirck van Hogendorp verwisselt de kerk van Callens
met die van Sybekarspel aan Pieter Ommeloep.
Lib. 3. Alberti. fol 55. R.-A.
« 1494. Hr. Jan de Veent pastoer, oudt 36 j. Inf. A.
y» 1514. Hr. Anteunis Viselaer oudt 82j. pastoer. Er zijn 500
com. Inf. B. bl. 158.
CAPELLE (IN Z. BEVELAND.)
A? 1570, 10 Martii stylo communi. Nicolaus van de Veste pastor
et decanus in Suydt-Beveland, Bruss. Arch.
CASTRICUM.
À* 1326 Dirck Gerritsz. van Noordwijck prochijpape. Regr. E. L.
fol. 18.
n 1846. Godefridus presbyter in Castricom legateert aan Egmond.
Necrol. Egm. R.-A.
» 1378. Pieter cureyt. Cartul Egm.
„ 1431. Dirck Gerritsz Lise priester in St. Pancras sticht alhier
eene vicarie. Regr. Joìs fol. 115. »° R.-A.
» 1494. Hr. Willem Jansz pastoer, oudt 40j. Inf. A.
„n 1514. Er was een pastoor doch niet vernoemd. Hij heeft 258
com. Inf. B, bl. 31.
DErrr. )
À* 1268, die St, Andres. Willem persoen van Delft.
| Regr. van Oork bl. 66.
„ 1342. Bartholomeus persoeu van Delft. Necr. Egm. bij v.
Wijn: Huiszittend leven.
„ 1420. Matthijs van der Burgt. persona in Delft.
. Geestel. kantoor in Delft. R.-A.
» 1487. Willem Claesz vice pastor van de oude-kerck; Andries
Ottosz. priester.
n 1514. Mag. Jacob Cralinck £) vice-cureyt van de oude-kerck [of
St. Hippolytus] oudt 70 j. Hij is hier slechts een jaer
in bediening en heeft omtrent 5000 com. medegere-
kend omtrent 500, die wonen up Dycxhoorn, upte
Schie ende Popswoude. Inf. B. bl. 887. en Reg.
M. S. van de oudekerk.
1) Jacob Cralinck was alhier in 1518 nog als pastoor in bediening blij-
kens het volgende Extract uit een haudschr, betiteld ; Register van allerley der
189
A? 1514. Mag" Jan de Hoeijer vice-cureyt van. de Nieuwe-kerck
oudt 55j. Hij heeft tot prochie omtrent dat darde
deel van Delf ende in als omtrent 3,600 com. waer-
onder begrepen die van Delfgauw die wel 500 com.
zijn ende omtrent 100 com. die upte Schie buyten
| Delf wonen. Inf. B. bl. 337. .
n 1531. 13 Jan. Lettres patentes depeschées pour Odard de Ber-
saques, á la cure de Delft vacante par le trepas de
Mr. Alard Theodorici. — Bruss. Arch.
„ 1546. Petrus van Dalen deken der kerck te Delft oft Utrecht.
Ibid.
» 1596. 18 Feb. Joan. Andreas Stout quondam sacellanus novi
templi in Delft. —. lbid.
DrEMEN, |
A° 1494. Claes Pietersz pastoer oudt 40j. Inf. A.
DIRKSLAND.
A? 1442. Mag: Willem filius Heynrici Koc (?) ben. bij doode van
Swane filius Petri Brune. Reg. van allerley vonuissen.
, | fol. 24. R.-A.
y 1466. Tilmannus filius Heynrici Carpentares by doode van Mr.
Willem de Rose. Ibid. fol. 79 y?.
oude of Ypolitenkercke: A° xv*xviij prima.febr. nae scryvens der stede van
Delft heeft Hr. Jacop Cralinck vice-cureyt van St. Ypolitus-kercke puerlick
om Gods willen gegheven tot Goods eeren ende syne gebenedide mueder,
eene ghehele eappelle van witten damast mit gulden blomen, die men be-
sighen sel inder selver kercke tot vyff reijsen tsjaers te weten op onsser
Vrouwendach Nativitas, onsser Vr. dach Concepcio, onsser Vr. dach Purifi-
eacio ende onsser Vr. dach Annunciacio, ende op die H. Drievoudichheijts
dach octaeff van Pentecostes, ’t wele Hem beloeft es by Jan de Heuyter
scout van Delft, Kerstent Dirckz burgerm', Pieter Dirck Woutersz, Hugo
van Deymen Vranckez ende Jan Wiggersz kerckm"*, te volcomen ende te
onderhouden tot ewijgen dagen, ende heeft noch die selffde Hr Jacop ge-
gheven om Goods willen een scoen glas in onsser Vrouwen koer staende
an die cappelle, waervoer Hem gegont ende gegheven es puerelick om
Goods willen in groter danckbaerheijt een graff voer syn sepultuer in Onser
Vr. koer voer die trappen, rechts voer zijn glas onder den bleauwen sarck,
welcke graf ende sepulteur Hem beloeft es biden scout, burgerm" ende
kerckm"* voersz. nyet op te doen nae zijnre doet , den tijt van twintich jaeren,
biddende alle kerckm** nae ons comende dit voorscreven den goeden Heer
Jacop te willen houden.
A+ 1525.
uL 1546.
À* 1214.
n 1563,
A° 1560.
A° 1494.
n 1231.
n 1326.
n 1330
1336
a S
1356.
190
Aan Jan Cuysten de Aerlen priester gebonfereerd de
pastorie, vacant geworden door resignatie van Wil-
helmus Jois de Vianen, art. mag* et professor Theol.
Lovanii. Bruss. Arch.
De Cornelius Streyen eccl. parochialis St, Jois Bapt. et
Sti Laurentii in Dirxlandt Dioec. Traj. obiit die as-
sumptionis B. M. V. Ibid.
DoRpBECHT.
Gerardus presbyter de Dordrecht. ^ E.L. 4. fol. 1. »°,
DoMBuncr.
Hr. Antheunis Rulantsz pastoer alhier nu al drie à vier
jaeren, oudt 34. j. Bruss. Arch.
DREISCHOR.
Hr. Arnout de Trese pastoer alhier, voor sekeren tydt
overleden, zoo wordt gevraagd tot pastoer Hr. Se-
bastiaan Baer priester S.T. B. F. nu pastoer van
O. L. V. te Antwerpen. Ibidem.
Epax.
Hr. Martyn pastoer oudt $8 j. Inf. A.
EGMoND.
Gerardus Sacerdos de Egmont. ^ . Oorkb, N° 325.
Hoc anno was reeds overleden Costinus pastor in Eg-
mond. . Annal Egm, fol. 67.
. 0) Gerardus rector. Cart. Egm. fol. 80.
Gheryt prochiepape. ^ Ibidem. fol. 59.
Costinus curatus Ibidem. fol. 67.
„ 1380-1441. Hugte Backer priester cureyt, begiftigt eene vi-
carie in de hofkapel te s Hage. etc.
Cart. v. de Hofk.; Orig. v. Egm. etc.
y 1430-45. Jan Odziérsz cureyt. Er waren alzoo twee pastoren,
of de een was te Egmond op den Hoef. In laatst-
gen. jaar is hij afgezet door den abt van Egmond
als collator, en in plaats gesteld Wilhelmus Hey
destijds prior in de abdij van Egmond. Jan Od-
ziers leefde nog! in 1472, |
Orig. v. Egm. en v. Kennemerland.
s 1454. Arnoldus de Dorp pastor ecclesiae parochialis.
Orig. v. Egm.
e
191
Eamonn.
Ae 1412. Johannes Ódgeri schrijft aan den abt v, Egm. dat hij
als rector der kerk v. Egm. de opvolger goweest is.
van Ghiselbreck Meinardi. Orig. v. Egm.
y 153.? Florentius de Adrichem rector. Egm. Losse pap.
(OP ZEE.)
A? 1465. Gerardus filius Johannis curatus resigneert, Orig. v. Egm.
EIKENDUINEN.
" 1299. Stephanus parochianus. Oorkb. ad 1299.
ENKHUIZEN.
A? 1355. Ludolf van der Meulen benoemd, E. L. fol. 54,
y 1956. Jan Hert ben. bij afstand van Willem Nanne. Ibid.fol.45.
„ 1440. Op Volkert Jansz de kerk van St. Pancras geconfereerd
bij doode van Henricus Roelofsz.
de Riem. H. S.fol, 249.
(St. Gommarus.)
A? 1514. Hr. Adriaen Garbrantsz oudt 45j., vicecureyt, omtrent
10j.; hij heeft omtrent 1800 com. Inf. B. bl. 100.
(St. Pancras.)
A? 1514. Ds. Richardus Reineri oudt omtrent 36 j. pastoer sedert
9j. Hij heeft omtrent 500 com. Ibidem.
ErERSHEIM (bij OOSTHUIZEN.)
A 1494. Hr. Jacob Claesz pastoer, oudt 50 j. Inf. A.
GEERVLIET.
A" 1420. De parochiekerk wordt van het kapittel afgescheiden
en geconfereerd op den kapellaan Wilhelmus de Por-
tugael, Regr. Putten en Streyen. fol. 91. X^. R-A.
| GOEDEREEDE.
A? 1450. Albertus Frederici gepresenteerd bij.doode van Johannes -
de Sars. Regr. van allerley fol. 51.
n 1466. Magr. Frederick filius Jacobi ben. bij doode van Al-
bertus Frederici. Ibid. fol. 174.
n 149..? Adriaan Florisz, Boeijens (Adriaan VI.) Bruss. arch. Zie v.
d. Aa Biogr. Woordb. en F; H. J. Reussens: Syntagma.
| Goes.
A? 1566. 12 Aug. Jan Praats clericus Dioecesis Camaracensis tot
192
kapellaan van Onze Lieve Vrouw aangesteld
Bruss. Arch.
Goupa.
A? 1280. Jacobus sacerdos de Gonda E. L. 35. fol. 24,
n 1361. Aan Albert van Meerten wordt vergund zijne parochie
te verwisselen. Mem. DB. B. Bloys. fol. 66. R-A.
n 1417, Gerard Meyer door Vrouwe Jacoba gepresenteerd in
plaats van wijlen Johannes Reyniers. Ibidem fol, 81.
» 1422, Wouter Willemsz van Boeckhout gewezen past. van
Groohuizen ben. in plaats van wijlen „Jan Dircksz.’
Mem. A. D. fol. 81,
n 1514. Mr. Roelof Janszoon van Monnikedam vice-cureyt, oudt
36 j. Hij heeft de cura nog geen jaef bediend.
Inf. B. bl. 384.
&» m XAdriaen Corneliszoon oudt 37 j. capellaen, nog geen jaer
hier. Ibid.
n° n Mr. Conraet Simonszoon oudt 63j. capellaen sedert
18 of 19 j. Erzijn 9, à 10,000 com. Ibid.
GRAFT.
A? 1330. Nicolaus presbyter ecclesiae in Graft sticht twee kapel-
lanien te Alkmaar en legateert a° 1341 aan de abdij
van Egmond. Cart, en Necrol, v. Egm.
y 1467. Jan Jacquet pastoer. Orig. v. Egm.
y 1515. Hr. Jacob Simonszoon vice-cureyt oudt 48 j. Hij heeft
600 com. Inf. B. bl. 137.
’g GRAVESANDE.
n 1344, Richardus prochiepape. Orig. v. Schieland.
n 1358-64. Jan van Aernhem prochiepape Orig. v. s Gravesande.
-
„ 1403-07. Arent van Diest prochiepape. Ibid.
» 1480. Jan van der Haer prochiepape. Ibid.
n 1434. Gerardus filius Nicolay presbyter testeert. Ibid.
» 1450-59. Johannes van Werken pastoer. Ibid.
n 1480. Henricus van Hoven pastoer. Ibid.
n 1494. Cornelis Aelbertsz Copell [pastoor?] Inf. A.
s 1500. Herman de Rossem pastoer. Hij werd later proost van
Koningsveld bij Delft en in 1513 abt van Marienwaard.
Orig. v. 's Grav. en M. S. van Marienwaard.
w 1559. 10 Sept. Hermanus Amersfortius vicarius sterft,
M. S. v. Marienwaard.
n 1574. 13 Augt. Cornelius Wycanus vicarius sterft. Ibid.
9-
195
GROEDE.
(A 1494. Ynne Hermansz vice-cureyt oudt 34 j. Inf. A.
» 1514. Hr. Cornelis Pietersz oudt 40j. pastoer alhier omtrent
4j. Inf. B. bl. 42.
GROOTENBROEK.
A? 1858. Gerrit Bloot ben. in plaats van wijlen Bartholomeus.
E. L. 4. fol. 16.
n 1814. Hr. Dirck Ryckaertsz pastoer. Er ziju 600 com.
Inf. B. bl. 107.
GROSTACIZEN.
„ 1422, Wouter van Boeckhout resigneert en Arent Bertels ben.
Mem. A.D. fol, 81.
» 1494, Hr. Jan Dirxsz pastoer oudt 60 j. In 1514 was Grost-
husen gecombineerd met Ouden-dibk. In de eerste
plaats waren destijds omtrent 130 com, in de tweede
omtrent 200. De pastoor is niet vermeld. Inf. A, en
B. bl. 86.
(Wordt vervolgd.) A. V. L. S.J.
KERKHOF TE AMSTELVEEN.
8 Juni 1450.
Op het stedelijk archief van Veere wordt bewaard de navol-
gende klaagbrief van den pastoor van Amstelveen, heer Pieter
Struys, in dato 8 Juni 1450, aan Heer Hendrik van Borselen ge-
schreven , over het in beslag houden van zijn kerkhof.
„nEerwairdighe lieue Here vander Vere. V eerwairdicheit wil
heliuen te weten, dat die bueren van Amstelreveen in grote
laste ende verdriete syn als van onse kerchoue, welke kerchoue
den Vicaris mijn Here van Utricht ende den officiael mijn Here
den Doemproest besleghen houden, dair wy gheen reconsiliacy
. of en hebben noch en moghen vercryghen dan tot groeten somme
van gelde, als brengher des wel kondich is, des ey niet doen
en dorven buten uwen ghelyften. Hyr yn wilt lieue here
vander Vere brengher des briefs guedertieren wesen om Goeds
willen, ende om alle dat sy verdienen moghen. Gheschreven om
den achten daghe in iunio, bi uwen dienre ende capellaen
H. PrETER SrROYS, cureyt van amstelreveen."
Adres luidt: °
„HEINRICH VAN DonmsskL, heer vander Vere,
van Zandenborch ende van Heemerode, etc,"
V. D. HonsT, Pr,
Bijdragen Gesch. Bisd, v. Haarlem. Tie Deel. 18
194
PROOST ZAFFIUS: MINIATUURSCHILDER
Het Bisschoppelijk archief te Haarlem bewaart eenen
brief door den prior van Egmond aan den prior van
Heylo geschreven, waarin de laatste gevraagd wordt om
broeder Jacobus van Amsterdam naar Egmond te zenden ,
wijl de Bisschop van Haarlem met hem wilde spreken
over het schilderen van zekere afbeeldingen in 's Bisschops
getijdenboek '). Ziehier den brief met het antwoord,
beide nog in originali aanwezig en ook in ander opzigt
merkwaardig.
Salutatione debita praemissa.
Petit Reverendissimus noster, Domine Prior, ut digneris ho-
dierno die fratrem Jacobum Amsterodamum huc ablegare, ut
cum eo conveniat de pingendis certis iconibus in suo libello precum
horariarum; neque cupit ut de clausura te excuses, quia clausura
episcopalis est et sese ordinarium loci fatetur. Quare obnixe rogo
ne in tam parva re Reverendissimo nostro inobediens inveniaris;
sed mitte eum ante prandium, ut sub vesperam possit ad vos redire.
Quod et R. N. ipsemet sese facturum spopondit. Bene vale in
Domino Jesu, conservatore omnium.
Raptim Haecmundae, quinto Idus Septembris A? 1567.
Totus tuus, si nosti, fr. JacoBus BLONDELIUS.
Relligionis Augustini
observantissimo Dno Ex mandato Reverendissimi.
Pri Priori in Heylo.
S. P. Literas tuas D. Jacobe recepi a presentium latore. Verum
de confratre nostro Jacobo Amsterodamo ablegando ad vos,
loquar R*e D. Priori nostro Superiori ceterisque patribus
in Capitulo nostro, jamjam celebrando (ni me fallant omnia)
congregandis, ut non tantum hac vice verum alias ad pla-
citum Rei Dei nostri Episcopi Harlem. exire possit. Con-
sulti enim aliqui doctores Lovanienses super inclusione no-
stra, responderunt (ut mihi videtur) non R&i Dat Epíscopi
sed voti vestri vestra est inclusio. His vale, chare D. Ja-
Cobe. Cursim ex Heyloé 16 currentis Septembris.
CORNELIUS JOANNES SCHERMERIUS,
(Adres) Non minuspioacdocto “Prior in Heyloë indignus
D. JacoBo BLoNDELIO scribebat.
amico suo syncero commoranti
in Abbatia Echmundana. J. J. 6.
1) Volgens aanteekening van de kanunnik Bannius was die broeder nie.
mand anders dan de latere Proost Jacobus Zaffius.
195
SINT PANTHALEON,
PATROON VAN DE KAPEL TE ZOETERWOUDE.
Van de eerste eeuwen af, was het in de katholieke
kerk een vroom gebruik, om somtijds geheele landstreken
en steden, maar ten minste altijd de kerken aan een bij-
zonderen beschermheilige toe te wijden, die, wanneer het
mogelijk was, in den regel gekozen werden uit de rij
van hen, die in dat landschap of die steden geboren wa-
ren, er geleefd of het evangelie verkondigd hadden. Zoo
kan er bij de meeste kerken uit de middeleeuwen, eene
redelijke verklaring gegeven worden, van de betrekking
tot den patroon, doch somtijds vindt men een bescherm-
heilige aangenomen, wiens vefeering hier te lande niet
algemeen is, en dikwijls heeft de stroom des tijds alle
herinneringen zoo zeer weggeschuurd, dat de keuze van
den schutsheilige zich niet zoo aanstonds opheldert.
Dit is onder anderen het geval, met de kapel te Zoe-
terwoude, waar Sint Panthaleon in het bijzonder werd
vereerd, doch daarvoor ook bestond eene reden, die wel
niet zoo dadelijk voor de hand ligt, maar, bij eene kleine
toelichting zich zeer goed verklaart. |
Het is voldoende bekend, dat de ridderlijke orde van
St. Jan van Jerusalem, op den 15 Augustus 1810 het
eiland Rhodus bij de kust van Klein Azië, op de Turken
veroverde en daar haar zetel gevestigd hield tot den 1"
Januari 1523. Sedert deze machtige en schoone bezitting
hun eigendom was geworden, waren de Johannieten ook
meesters en beheerschers van de Middelandsche zee, doch
dit was een doorn in het oog van de Turken, die in
196
hunne zeerooverij en het verontrusten der Christenen ,
steeds gedwarsboomd en bestreden en bijna altijd over-
wonnnen werden door de ridderlijke orde. Daarom vooral
besloot de Sultan Mohammed II (1451— 1481) na vele
aanvallen van minder belang, om met alle macht, die
hij bijeen kon brengen, tegen Rhodus op te trekken, ten
einde de heerschappij der Johannieten en, ware het mo-
gelijk ook hen-zelven te vernietigen en van de aarde weg
te vegen. In het laatst van April 1480 zette de Turksche
vloot, met dit doel uitgerust, onder aanvoering van den
Groot Vizier, Misach Paleologos, 160 schepen sterk en
ongeveer honderd duizend krijgsknechten met zich voe-
rende, koers naar Rhodus, en vertoonde zich daar het
eerst op den 23 Mei 1480. En hoezeer het eiland en in
het bijzonder de stad-zelve, in een geduchten staat van
tegenweer waren gebracht, rekenden de ridders, toen zij
hunnen vijand, zulke ontzettende plannen van belegering
en aanval zagen voorbereiden, het dreigende gevaar niet
gering; maar zij steunden vooral op den bijstand van
God, die voorheen hen altijd had doen overwinnen, en
hoopten ook nu weder de aanslagen der ongeloovigen en de
plannen hunner vijanden te verijdelen. Aan het hoofd der
orde stond op dien tijd (en reeds sedert 1476) de Groot-
meester Pierre d' Aubusson, een man die de geestelijke
plichten welke op hem rustten met de grootste volkomen-
heid vervulde, in staatkunde doorkneed en in de krijgs-
kunst weinig geëvenaard. De orde had sedert hare stich-
ting zulk een uitnemend hoofd niet bezeten en wederstond
onder zijne leiding en hoede, eene belegering , welke door
door de dapperheid, die er in betoond werd en het beleid,
dat er bij werd ontwikkeld , eene der gedenkwaardigsten
is geworden, welke bekend zijn.
Toen de Turken ruim twee maanden, zonder eenig
belangrijk voordeel te behalen, alles hadden beproefd,
197
wat kunst, geweld of list aan de hand deden', besloten
zij den beslissenden aanval te wagen. Op den 27 Juli
1480, den naamdag van den heiligen Panthaleon, even
na zonsopgang, vielen de Turken op het eerste bolwerk
aan, dat zij spoedig hadden ingenomen, doch de Groot-
meester, die verneemt, hoe hoog het gevaar rijst, trekt
zelf aan het hoofd van zijne ridders, tegen den vijand op
en vangt een strijd aan, verwoed en vreeselijk, waarin
met bijna bovenmenschelijke kracht wordt gekampt om
de zegepraal van het kruis of de halve maan, waarin de
Grootmeester , hij die allen voorgaat en bezielt, vijf be-
denkelijke wonden ontvangt, maar die toch eindigt met
de volkomen nederlaag der Turken en de glorierijke
overwinning der Christenen.
Den 19 Augustus 1480 wendde het overschot van de Turk-
sche vloot den steven, vijftien duizend gewonden met zich
' nemende en in rouwe over negen duizend gesneuvelden,
Rhodus echter, gespaard voor de overheersching der
ongeloovigen, had een geheel ander aanzien gekregen dan
eenige maanden te voren: de hoektorens, bolwerken en
vestingmuren waren neêrgestort of bresgeschoten, de stad
was gedeeltelijk verwoest, daar rondom waren de boomen
‚geveld, landhuizen welke binnen het raijon vielen, om-
gehaald, ja zelfs de kerken van den H. Antonius en
van O.L. Vr. van Philerme afgebroken, uit vrees, dat
zij den vijand in zijn plan van aanval , dienstig mochten zijn.
Maar de rampen van den oorlog kwam men te boven
en alles wat verwoest was, werd langzamerhand hersteld;
in de plaats van de kerken, welke men had moeten
opofferen, werden twee nieuwe tempels gesticht: de een
ter eere van O. L. Vrouw van Overwinning, de ander
ter eere van St. Panthaleon ') aan wiens voorspraak bij
1) St. Panthaleon, geneesheer en martelaar van Nicomedië, A*, 305,
198 -
Gad de ridderlijke orde de overwinning vooral toeschreef ;
bovendien werd van wege den Grootmeester bij den Paus
verzocht, om aan de nieuwe bedehuizen eenige geestelijke
gunsten te schenken, ten einde de roemrijke overwinning
daardoor des te beter en langer in de herinnering zou
blijven, | .
Innocentius VIII *), de tegenstander en bestrijder der
.der Turken, gaf meer dan gevraagd was; hij bepaalde,
dat de naamdag van St. Panthaleon voortaan als een ker-
kelijken feestdag zou worden gevierd en verleende aflaten
aan allen, die aan de bepalingen der kerk voldaan heb-
bende, giften wilde afstaan voor de stichting, voltooiing,
herstelling, het onderhoud en versiering van tempels voor
dien beschermheilige. De vereering van den H. Martelaar
zou zich dus niet tot Rhodus alleen bepalen, maar werd
overgebracht in het geheele gebied der christenheid.
De pauselijke breve gegeven te Rome den 31 Mei 1485
is van belang genoeg om hier te laten volgen:
Innocentius servus servorum Dei Ad perpetuam rei memoriam,
Redemptor noster Jhesus Christus, in excelsis tenens imperium,
Romanum pontificem in terris super universum gregem domesti-
cum vicarium suum constituit, qui militanti ecclesie sibi ineffabili
commertio copulate preesset Illamque ab omnibus protegere stu-
deret adversis, unde nos qui hujusmodi pontificatus officio, licet -
immeriti, fungimur, ecclesias quas dilecti filii Petrus Dambusson
Magister et fratres hospitalis Sancti Johannis Jherosolmitani,
pugiles et coadjutores nostri, in Dei genitricis gloriose et beati
Panthaleonis martiris ac Sanctorum, quorum protectione muniti,
de Turcis hostibus victoriam reportaverunt, honorem, de novo
construi fecerunt et in quibus illorum veneranda solemnia cele-
breri instituerunt, libenter, remissionum et indulgenciarum prose-
quimur impendiis et spiritualium, prout conveniens est, gratiarum
muneribus decoramus, Cum itaque sicut dilectis filiis. Johanne
Kendal Turcupulerio, Eduardo de Carmedino, Preceptore lan-
gonis ac Guillelmo Moursin, liberalium artium doctore Parisiense
2) Kwam op den pauselijken Stoel 29 Aug, 1484, stierf 25 MIC 1493.
199
et Rhodiorum Vice-Cancellario hospitalis Sancti Johannis Jhero-
solmitani pro parte predictorum Petri Danbusson Magistri et
Conventus Rhodi oratoribus ad nos et sedem apostolicam desti-
natis referentibus accepimus, Magister et Conventus prefati con-
siderantes se de Turcis, qui insulam et civitatem Rhodi, in qua
erant arcta, ad modum obsidione tenebant, cum illorum strage
in die festivitatis ipsius Sancti Panthaleonis, meritis et interces-
sione gloriose Dei genitricis Marie semper virginis ac beati Jo-
hannis Baptiste et.ejusdem sancti dextera domini coadjuvante
victoriam, miraculis insignitam , reportasse et ab eodem Turcorum
obsidione et fera crudelitate liberatos fuisse eostue strenue trun-
casse, in ipso quoque congressu eundem Magistrum quinque vul-
nera, fortiter dimicando , exepisse commilitonesque suos sanguinem
fudisse, unam in virginis Marie, de Victoria vulgo nuncupatam,
et aliam in Sancti Panthaleonis eorundem honorem ecclesias sive
oratoria et capellas, in dicta civitate de novo erigi feoerunt et
edificari, quas spiritualibus muneribus decorari et ornamentis
ecclesiasticis muniri affectant: Nos cupientes ut victorie et libera-
tionis predicte memoria in posterum, mentibus Christi-fidelium
conservetur et predicte, que in tam sancte Christiane rei publice
perutilis victorie memoriam, constructe sunt et alia membrorum et
locorum dicti hospitalis eoclesie, in quibus ejusdem victorie me-
moria divina ea die solemnius quam reliquis diebus celebrabun-
tur, officia congruis frequententur honoribus et Christi-fideles eo
diligencius devotionis causa confluant ad easdem ecclesias, et ad
illarum structurarum et edificiorum perfectionem , conservationem
et reparationem ac ornamentorum hujusmodi acquisicionem, ma-
nus promptius porrigant adjutrices , quo exinde ibidem dono celestis
gratie uberius conspexerint se refectos, auctoritate apostolica pre-
sentium tenore statuimus et ordinamus, quod de cetero perpetuis
futuris temporibus, dies festivitatis ejusdem Sancti Panthaleonis,
qua babita fuit victoria predicta, in dictis insula et civitate aliis-
que terris et locis, temporali domo dicto hospitali subjectis, et
in quibus Magister et conventus prefati, tam in oriente quam in
occidente, meritum -habent imperium, debeat ab omnibus et sin-
gulis utriusque sexus personis, incolis civitatis insule ef locorum
eorundem, cessando ab omni ope, ad instar aliarum solennium
. festivitatum , solennizari et custodiri, et quod eadem die iu sin-
gulis civitatibus insule et locorum predictorum temporalis dominii
dicti hoffpitalis nec non in aliis que ad magistri et conventus
200
predictorum seu bajulivorum, priorum, castellanorum ac domorum
et membrorum ejusdem, collationes, provisionem , presentacionem
seu quamvis aliam disposicionem communiter vel divisim quolibet
“ pertinent, ubilibet locorum oconsistencium ecolesiis, capellis et
oratoriis a prelatis eorundem ecolesiarum misse et acta divina
cum collectis et orationibus quorum tenorem de verbo ad verbum
presentibus annotari fecimus, In memoriam habite victorie pre-
dicte debeant solenniter oelebrari sub excommunicationis poena;
et de omnipotentis Dei misericordia ac beatorum Petri et Pauli
apostolorum ejus, auctoritate confisi, omnibus Christi-fidelibus
utriusque sexus vere penitentibus et confessis, qui predictas de
novo constructas ecclesias seu capellas vel altaria earum, in
die habite victorie predicte a primis vesperibus vigilie usque
ad occasum solis diei festivitatis ejusdem, devote visitaverint
annuatim et ad premissa pia opera manus porrexerint adjutrices,
plenariam omnium peccatorum suorum indulgentiam et rpmissio-
nem elargimur. Illis vero Christi-fidelibus qui aliquam vel aliquod
ex aliis ecolesiis, capellis sive oratoriis predictis, in quibus offi-
cium celebrabitur, dicta die, habite victorie, etiam a primis ve-
speris vigilie usque ad secundas dicte festivitatis, devote visie
taverint annuatim et ad ecclesiarum sive cappellarum aut orato-
riarum sic visitatorum structurarum, manutenencionem et conser-
, vacionem , manus porrexerint adjutrices, quinquaginta annos et
totidem quadragenas de injunctis eis penitentiis praeter alias eis
concessas inibi indulgencias presentibus tenore, misericorditer
relaxamus presentibus, perpetuis futuris temporibus valituris, quae
in.revocationibus et suspensionibus plenariarum indulgentiarum,
que a nobis et sede apostolica quolibet in posterum quacunque
occasione vel casu emanarunt, volumus non includi quoquomodo,
Sed illis non obstantibus in suis robore et efficacitate remanere per
inde ac si revocationes et suspenciones ipse non emanarent nisi
im eis et de presentibus literis, Et quod pro victoria predicta
emanaret specifica mentio fieret, et ipsa presens indulgentia
suspenderetur specifice et expresse; Et quia difficile foret presentes
literas ad, singula queque loca in quibus expediens foret, deferre ,
volumus, ut dicta auctoritate decernimus, quod illorum transcrip-
tio, sub bulla plumbea prefatorum magistri et conventus facta
seu manus alicujus publici notarii subscripta et sigillo, prioris
dicti hospitalis vel alicujus sive ecclesiastice seu persone in di-
gnitate ecclesiastica constitute munite ea prorsus fides iif omnibus
201
et per omnia adhibeatur, ac si essent exhibite presentes literae
vel ostense.
Tenor vero orationum et collectarum de quibus supra fit mentio
sequitur et est talis: Deus in te sperantium fortitudo, adesto
precibus nostris quas tibi cum gratiarum actione offerimus pro
victoria famulo tuo Petro, hospitalis Jherosolimitani nostroque
magistro ac ejus excercitui contra fidei ohristiane hostes Turchos,
per te Rhodi mirabiliter concessa: suppliciter deprecamur ut solita
tue pietatis clementia muniti dexteraque tue potencie defensi ab
. hostium insidiis omnique adversitate protegamur. Per Dominum. —
Secreta. Hostias tibi placationis et laudis offerimus, suppliciter
exorantes, ut, qui misericorditer famulum tuum Petrum, hospi-
talis Jherosolimitani magistrum ac ejus excercitum de fidei tue
hostibus triumphare fecisti, ab inimicorium tumultu et omnitri-
bulatione salves semper et munias. Per Dominum. — .Postcom-
munionem. Sumptis redempcionis nostre muneribus praesta quae-
simus misericors Deus eorum celebratione nobis tue protectionis
auxilium et famulum tuum Petrum hospitalis Jherosolimitani
magistrum cum suo excercitu gracias de triumphis Turcorum ho-
stium fidei nomini tuo sancto referentem, ab omni inimicorum
incursu cunctisque adversitatibus liberes semper et protegas. Per
Dominum. — Alia oratio post communionem. Eterne Deus qui
ex uberantissimo providentie fonte cuncta dirigis, in cujus forti-
tudine Sanctus David protervum Golyam stravit, Sancta Judich
superbum Holofernem jugulavit, Judas Machabeus divini cultus
hostes contudit, qui superborum potenciam enervas, qui humilem -
exaltas, etate nostra veteris legis miracula referens, tua infinita
clementià famulum eterne tue majestatis Petrum hospitalis Jhe-
rosolimitani magistrum ejusque commilitones, de Turchorum gente
fetida triumphare cum insigni victoria die beati Panthaleonis mar-
tiris fecisti, et dum mentibus conscensis barbara gens Rhodum
oppugnaret, misericorditer angelum victorie mittere dignatus
es, qui nos intercedente Virgine Maria et sancto Johanne Ba-
ptista, a tyrannidis jugo liberavisti, tibi honor, aus, gloria et
graciarum actio debetur. Te suppliciter exoramus clementissime
Deus ut famulum tuum magistrum ordinemque nostrum ac Rho-
diam urbem, cultui nominis tui dicatam, ab inimicis fidei tue
sancte cunctisque periculis protegere et defendere digneris. Per
Dominum. - Nulli ergo omnino homini liceat hanc paginam nostro-
rum statuti, ordinacionis, elargitionis, relaxacionis, voluntatis et
202
constitutionis infringere vel ei ausu temerario contraire. Si quis
autem hoc attemptare presumpserit, indignationem omnipotentis
Dei et beatorum Petri et Pauli apostolorum ejus, se noverit in-
eursurum, Datum Rome apud Sanctum Petrum anno incarnacionis
dominice Millesimo quadringentesimo octogesimo quinto pridie
Kalendas Junii Pontificatus nostri anno primo.
Eerst zestien jaren later zien wij aan die breve in de
Nederlanden uitvoering geven. Wel moet reeds vroeger
beproefd zijn, om de aandacht der geloovigen op de bij-
zondere vereering van St, Panthaleon te vestigen en zal
er gewezen zijn, op de geestelijke voordeelen die daaraan
verbonden waren, doch met zekerheid is hieromtrent niets
te bepalen. In 1501 evenwel, richtte heer JOHAN WILLEM
JANSSEN, commandeur van St. Jan te Haarlem (1484—
1514) zich tot den Bisschop van Utrecht, met verzoek
om bevestiging van de pauselijke breve en erkenning van
de daarin toegezegde aflaten; daar deze gunsten waren
verleend voor de diensten, die aan de christenheid en
aan de kerk waren bewezen door de ridderlijke orde,
lag het voor de hand, dat zij ook in de eerste plaats
zouden te verwerven zijn voor hen, die hetzij de geheele
orde, hetzij hare commanderijen hier te lande, met hunne
giften ondersteunden, met andere woorden, dat de aal-
moezen der aflaten, ook zouden komen ten bate van de
kerken en conventen van St. Jan.
Frederik IV, Markgraaf van Baden, de 56° Bisschop
van Utrecht ') gaf bij zijn brief van den 2 November
1501 de verlangde bevestiging, en stelde vast, dat de
aflaten bij voorkeur zouden te verdienen zijn, in de kerk
der commanderif van St. Jan te Haarlem of in de kapel
te Zoeterwoude , welke met al hare rechten, toebehooorde
aan het genoemde klooster.
1) Verkozen 1496 +24 Sept. 1517.
203
Zie hier den brief des Bisschops :
Fridericus Marchio de Baden Dei et.apostolice sedis gratia
episcopus Trajectensis Universis et singulis presbyteris, capellanis ,
clericis et notariis publicis quibuscunque nobis subditis et vestrum
cuilibet in solidum ad quem vel quos presens nostrum mandatum
pervenerit, Salutem in Domino sempiternam. Ex parte venerabilis
et religiosi viri Domiui Johannis Wilhelmi Johannis, commen-
datoris domus Sancti Johannis Baptiste, ordinis Sancti Johannis
Jherosolimitani oppidi Herlemensis, provintie Hollandie, nostre
dyocesis atque procuratoris nostri fiscalis Nobis est oum querela
significatum quod quomodocumque verum sit notorium et manife-
stum quod dicto ordini Sancti Johannis Jerosolimitani eorumque
ecclesiis, capellis et locis sacris, ob fidei catholice defensionem et
indeffessos labores expensos, pericula ac sanguinis effusionem,
quos persone seu fratres dicti ordinis in propugnaculum et resi-
stentiam hostium crucis Christi sustinent quotidie et sustinuerunt ,
per diversos romanos pontifices, indulgentie et gratie etiam ple-
narie remissionis omnium peccatorum aliaque privilegia et indulta
pie sint concesse et concessa, Quare quod ex pontificali nostro
officio Christi fideles et alios utriusque sexus homines, nobis sub-
ditos ad premerendum et consequendum gratias et indulgentias
plenarie remissionis peccatorum hujusmodi in nostra dyocese per-
movere, recipere, incitare et inducere illasque et illa admittere
et ratificare teneamus, Quapropter fuimus instanter pro parte di-
ctorum commendatoris et procuratoris nostri fiscalis humiliter
requisiti quatenus more pii predecessoris bullas et literas aposto-
licas dicto ordini eorumque ecclesiis, capellis et locis sacris con-
cessas gratias, indulgentias et privilegia hujusmodi in se conti-
nentes, visitare, masticare aliisque eis in premissis, paterne con-
sulere dignaremus de gratia speciali. Nos igitur attendentes re-
quisitionem hujusmodi justam fore et rationi consonam cupientesque,
prout nostro incumbit pontificali officio, ea consulere, ordinare
et publicare que pro salute animarum Christi-fidelium et remis-
sione peccaminum suorum fuerint necessaria et opportuna. Id circo
cum omni diligentia literas apostolicas prenarratas, plenariam
remissionem omnium peccatorum et alia in se continentes, visi-
tavimus, legimus et intelleximus easque examinavimus, Et quia
per diligentem nostram visitationem et examinationem eas veras
fore repperimus et ab omni cavillatione, fraude et dolo alienas
204
et liberas omnique mala suspitione et interpretatione carentes Ea
propter literas apostolicas et indulgentias hujusmodi quantum in
nobis est, auctoritate nostra ordinaria ratificamus et approbamus ,
recipimus et admittimus, Illasque etiam per omnes et singulos
curatos, vicecuratos, capellanos, parochialium ecclesiarum „ capel-
larum et aliorum locorum piorum rectores in nostra dyocese exis-
tentium, dum ad hoe pro parte dictorum commendatoris et pro-
curatoris nostri fiscalis requisiti fuerint, sub excommunicationis et
centum librarum grossorum , monete flandrie, ad usus pauperum
Christi, irremissibiliter applicandarum penis, in eorum ecclesiis,
capellis et locis sacris, indulgentias hujusmodi plenarie remissio-
nis peccatorum, populo ad divina audiendum congregato et alias
ubi expedierit seu expedi videbitur, sine contradictione, recusa-
tione et excusatione publicari et intimari etiam de ambone volumus
et ad premerendum indulgentias hujusmodi vijs et modis debitis,
incitari et invitari mandamus, pro ut hec et alia, tam in literis
et bullis apostolicis, sic ut premittitur, per nos visis, intellectis
et masticatis, quam etiam nostrorum antecessorum mandatis,
plenius continentur et habentur, Ne igitur aliquis deinceps sive
ecclesiasticus fuerit atque secularis dubitare valeat, an indulgentie
hujusmodi.vere sint vel ne Idcirco eadem nostra. auctoritate de-
claramus, indulgentias dicto ordini ut premittitur conoessas fore
et esse veras indulgentias plenarie remissionis omnium peccatorum,
apostolica auctoritate rite et ligittime concessas et datas, Quodque
omnes utriusque sexus homines easdem indulgentias premereri et
consequi valeant, juxta contenta literarum apostolicarum , hujus-
modi tribus vicibus in quolibet anno, scilicet: in bona feria sexta
seu die parasceves, in festo nativitatis Sancti Johannis Baptiste et
in profesto diei ejusdem, neonon in festo exaltationis Sancte
Crucis et in profesto ejusdem diei, Quodque confessores scilicet
ipsi fratres Sancti Johannis Jherosolimitani et alii presbyteri se-
culares atque regulares, pro audiendo confessiones Christi-fidelium
deputandi ac deputati, juxta indultum felicis recordationis Cle-
mentis pape sexti possunt absolvere confitentes hujusmodi in
singulis casibus, in bulla prefati pape Clementis expressis, Et in
casibus nostre ordinarie potestati de jure et consuetudine reser-
vatis , Quodque confessores ipsi tempore audientie confessionum
Christi-fidelium hujusmodi possunt habere et tenere in eorum
manibus albas virgas ad instar confessorum et penitenciarorum
basilice Sancti Petri, principis apostolorum, de urbe, seu simili
205
modo quo ipsi summi penitenciarii de urbe, virgas in audiendo
confessiones in manibus eorum habent et tenent, Quodque-dictis .
diebus superius specificatis, indulgentie hujusmodi ordinari, locari
et deputari possunt in ecclesia domus Sancti Johannis in oppido
Haerlemensi et in capella de Zuderwou eidem domui subjecta.,
Mandamus insuper sub eisdem penis omnibus et singulis presby-
teris tam religiosis quam secularibus, cujuscunque conditionis
ac status fuerint, ne quis deinceps literas apostolicas, prenarratas
indulgentias hujusmodi in se continentes, aliter glosare, interpre-
tari quam superius per nos est expressum et declaratum , publice
vel occulte, directe vel indirecte quoqunque quaesito ingenio sive
colore aut populum Christianum aliter quam expressum est infor-
mare presumat, Et quia nonnulli, ut etiam ipsa querela subjun«
xit, utriusque sexus homines tam de clero quam de populo,
dyabolico ut timetur instinctu, promotionem et defensionem fidei
catholice et populi Christiani devotionem et peccatorum suorum
remissionem et elemosinarum largitionem , quod inter alia pietatis
opera minimum non existit, impedire cupientes, dum et quando
copias literarum apostolicarum indulgentias et gratias hujusmodi
in se continentes, portis seu valvis ecclesiarum et locorum piorum
affigunt aliisque modis et vijs debitis publicare ac populo intimare
intendunt, easdem copias de valvis seu portis hujusmodi contu-
meliose, temerarie et inique abstrahere , rumpere et pedibus calcare
non sunt veriti neque verentur , aliasque impediunt quominus popu-
lus Christianus et subditi nostri, ad premerendum et consequendum
indulgentias et gratias hujusmodi ordini predicto concessas i
tetur et invitetur in omnipotentis Dei offensam, Christiane reli-
gionis enervationem mandatorum apostolicorum atque ordinariorum
illusionem et confusionem dictique ordinis, signanter domus sancti
Johannis Baptiste predicte gravamen, damnum et scandalum
plurimorum, Quare fuimus pro parte dictorum Jobannis commen-
datoris et procuratoris nostri fiscalis humiliter requisiti quatenus
eis et dicto ordini superius premissis, paterne consulere et de
remedio in domino oportuno providere, dignaremur, Nos igitur
defensionem et promotionem fidei catholice, sincero corde et mente
defendere et preservare cupientes, requisitionem hujusmodi atten-
dentes fore justam Idcirco vobis omnibus et singulis supradictis ,
in virtute sancte obedientie ac sub penis suspensationis et excom-
municationis percipiendum mandamus quatenus accedentes quo
propterea fuerit accendendum et accedere fueritis requisiti seu
206
alter vestrorum fuerit requisitus, moneatis et requaeratis antoritate
nostra ordinaria, omnes et singulos utriusque sexus homines,
tam de clero quam de populo nominatim in genere et in specie,
etiam de ambone post finitum sermonem populo in ecclesia con-
gregato, qui copias indulgentiarum hujusmodi portis sen valvis
ecclesiarum affixas, abstraxerunt, fregerunt et lacerarunt quos et
eorum quemlibet, nos etiam tenore presentium sic requirimus et
monemus, ut infra trium dierum spatium, sequentem monitionem,
requisitionem et de ambone publicationem, deo, ecclesie, nobis
et ordini seu commendatori predicto, de hujusmodi temeritatis
audacia realiter et cum effectu. satisfaciant et emendationem pres-
tent sufficientem , sen alter eorum prestet et satisfaciat alioquin
eos et eorum quemlibet exnunc pront extunc et extunc prout ex-
nunc in hijs scriptis excommunicamus, Inhibentes insuper omnibus
et singulis utriusqne sexus personis cvjuscunque etiam conditio-
nis, status, gradus ac preenrinentie fuerint, quibus et eorum
cuilibet nos etiam tenore presentium sic inhibemus ne ipsi seu
eorum aliquis, sub dictis excommunicationis et centum librarum
grossorum, monete flandrie, penis, copias literarum apostolicarum
superius narratarum indulgentias, gratias atque privilegia, dicto
ordini Saneti Johannis concessas et concessa , de portis, seu valvis
ecclesiarum parocbalium , capellarum , piorum et aliorum locorum
abstrahere, rumpere, frangere, interscindere presumant seu alter
eorum presumat, sed illas sanas et integras in valvis hujusmodi
stare et esse sinant et permittant ac alter eorum sinat et permittat
neque illorum publicationem quocunque ingenio seu colore impe-
diat alioquin omnes et singulos contrafacientes atque hujusmodi
literis non parentes similiter exnunc proat extunc et extunc prout
exnunc in hijs scriptis excommunicamus atque ad pene pecuniarie
extorsionem procedemus ac procedi faciemus, justitia mediante.
Datum nostro sub sigillo ad causas presentibus appenso Anno
Domini Millesimo quingentesimo primo, die vero secunda mensis
Novembris.
De commandeur van St. Jan had, toen hij de beves-
ing vroeg van de pauselijke breve, nog verder reikende
innen, De kapel te Zoeterwoude , aan de commanderij toe-
acorende , en reeds in 1479 bekend ') eischte herstelling ;
) Gesticht in de 15* eeuw en den 12 Februari 1487 door Tieleman Oom
207
daarom was besloten, het gebouw af te breken en binnen
de jurisdictie van de parochiekerk van Zoeterwoude, op
eene geschikter plaats en minder verwijderd van die kerk
een geheel nieuw bedehuis te stichten, waar dan de
schat der apostolische zegeningen en meer bepaald de
geestelijke gunsten in de bulle van Innocentius VIII van
31 Mei 1485 toegezegd , zouden worden opengesteld.
Frederik van Baden, hiertoe aangezocht, gaf tot een
en ander toestemming bij den volgenden brief van 3 No-
vember 1501:
Fridericus Marchio de Baden, Dei et apostolice sedis gratia
Episcopus Trajectensis, dilectis nobis in Christo domino, com-
mendatori domus Sancti Johannis oppidi Haerlemensis, provintie
Hollandie, nostre dyocesis, ac rectoribus capelle nondum conse-
crate 1), situate infra limites ecclesie parochialis de Zoeterwoudà,
ejusdem nostre dyocesis, salutem in Domino sempiternam. Ut
capellam predictam illiusque edificia , funditus evellere, frangere
ac de novo infra limites ejusdem parochie, super fundum terrarum,
ad dietam domum ordinis Sancti Johannis Jherosolimitani in Haer- ,
lem spectantium et pertinentium, reedificare et construere, tam-
quam in loco magis apto et congruo et dicte parochiali ecclesie
magis propinquo, possitis et valeatis, vobis tenore presentium,
licentiam et auctoritatem concedimus et impertimur, predictamque
vau Wijngaarden opgedragen aan de Commanderij van St. Jan te Haarlem
aan wie de parochiale kerk te Zoeterwoude reeds toebehoorde. Hist. Episc.
Foed. Belgiil. 489. Van Heussen en Van Rijn melden in hunne Historie
van ’tUtrechtsche Bisdom bl, 891. dat, niet verre van het oude en rid-
derlike slot Kronenstein, 't welke in hun tijd (1726) nog zeer fraai en
aanzienlijk was, ouder de parochie van Zoeterwoude eertijds een kapelletje
of kerkje gestaan heeft, dat de Van Alkemade’s, de voorvaders van Tiele-
man Oem van Wijngaarden, uit hun eigen goederen gesticht en aan de
H. Maagd Maria opgedragen hadden, en dat deze kapel, zoowel als de pa-
rochiekerk van Zoeterwoude-zelve, stond onder de bescherming en het op-
zicht van het commandeurschap der St. Jans ridderen te Haarlem.
1) Het schijnt dus, dat de in 1501 bouwvallige kapel , nimmer gecon.
sacreerd is geworden, want ook in den giftbrief van 12 Februari 1487
heet het; Capella adhuc inconsecrata,
208
capellam cum omnibus et singulis gratijs, indulgentijs, privilegijs
et indultis, dicto ordini et domui Sancti Johannis Jherosolimi-
tani in Harlem predicte, apostolica vel auctoritate ordinaria con-
cessa et data, eadem auctoritate nostra ordinaria, transferendam
duximus et transferimus per presentes. Datum sub nostro sigillo
ad causas presentibus appenso Anno Domini Millesimo quingen-
tesimo primo die tertia mensis Novembris.
In 1505 was de nieuwe kerk of kapel voltooid en
werd toegewijd aan O. L. V. van Overwinning, St. Pan-
thaleon en St. Jan den Dooper. Het moet een ruime tem-
pel geweest zijn, wanneer in aanmerking wordt genomen,
dat er altaren in waren, toegewijd , behalve aan de drie
genoemde beschermheiligen, aan de HH. Catharina, Ag--
nes en Elisabeth. De plechtigheid der consecratie was ver-
richt door Adrianus van Apeltern, Bisschop van Sebaste,
vicaris-generaal van den Utrechtschen kerkvoogd, en zou
jaarlijks herdacht worden op den Zondag na Maria He-
melvaart. Uit het charter waaraan deze bijzonderheden
zijn ontleend, blijkt te gelijkertijd, dat in de kerk der
commanderij-zelve, te Haarlem, de altaren waren opge-
richt ter eere van O.L. V. van Overwinning, St. Pan-
thaleon, St. Jan den Dooper, St, Hieronymus, St. Sebasti-
aan en St. Antonius en dat de herinnering hieraan, daar
ieder jaar op den Zondag na St. Hieronymus, werd gevierd.
De commandeur kwam dus in ruimen zin de begeerte van
den Paus na en had het zijne gedaan, om de vereering
van den patroon der strijders tegen de ongeloovigen, hier
inheemsch te maken: dit werd dan ook gaarne erkend
door den vicaris-generaal Adrianus van Apeltern, die bo-
ven de pauselijke voorrechten, nog een anderen aflaat
verleende aan hen, die hunne milde hand, voor het on-
derhoud of de versiering van de Zoeterwou'sche kapel,
openden of op eenigerlei wijze de zaak van den godsdienst
ondersteunden en hielpen bevorderen.
209
De brief hierover door hem den 1 Juni 1505 uitge-
geven is van dezen inhoud:
Adrianus de Apeltern, Dei et apostolice sedis gratia Episcopus
Sebastensis ac reverendissimi in Christo patris et domini nostri
domini Fredrici Marchionis Badensis, eadem gratia episcopi Tra-
jectensis, in pontificalibus Vicarius generalis, universis et singu-
lis- presentes literas inspecturis Salutem in Domino sempiternam.
Quanto frequentius fidelium mentes ad devotionis opera iuducimus
tanto salubrius eorum animarum saluti providemus Cupientes igitur
ut ecclesia, altaria una cum cimeterio per nos, opitulante Dei
clementia, cum solempnitatibus in talibus fieri congruis et consue-
tis, dedicata et consecrata, ecclesia vero sive capella in Soeterwou,
in honore gloriose virginis Marie de Victoria, Sancti Panthalen-
nis et Johannis Baptiste, Altaria vero in eadem capella predicta
situata, in honore Sanctissime virginis Marie de Victoria, Pan-
thaleonis, Johannis Baptiste, Katharina Virginis, Agnete et
Elizabeth Vidue, cujusquidem dedicationis dies dominica post As-
sumptionis Marie celebrabitur, Altaria vero in domo capitulari :
domus hospitalis Sancti Johannis in Haerlem situata, una cum
ejusdem domus jamdicte ampliatione cum similibus solempnitati-
bus predictis, per nos, eadem supra sancti gratia cooperante, in
" honore gloriose virginis Maria de Victoria, Sancti Panthaleonis
martiris, Johannis Baptiste, Jheronimi, Sehastiani et Anthonii,
eujusquidem dedicationis dies dominica post festum Sancti Jhe-
ronimi celebrabitur, debitis honoribus frequententur et venerentur :
Omnibus vere penitentibus et confessis qui dictam ecclesiam seu
capellam in Sueterwouda et altaria , omnibus festivitatibus Pasche,
Penthecoste, omnium Sanctorum, natalis Domini nostri Jhesu
Christi, Epiphanie , Circumcisionis, Cinerum, Parascheves, Ascen-
. sionis Domini, venerabilis Sacramenti, devotionis causa visitave-
rint el flexis genibus, tres orationes dominicas et totidem saluta-
tiones angelicas legerint ac omnibus festivitatibus gloriose virginis,
omnium apostolorum , martirum, confessorum, evangelistarum, ac
per eorundem festorum octavas, Nee non qui luminaria orna-
menta, libros, calices, vel qui in eorum testamenta aut extra,
aurum vel argentum aut aliud quodeunque clenodium ad hujus-
modi cappelle, altarium ac domus hospitalis reparationem, con-
servationem et manutenentionem et divini cultus augmentationem
et accumulationem , donaverint, legaverint donarique legari pro-
Bijdragen Gesch, Bisd, v, Haarlem. Ile Deel. 14
210 .
curaverint, Etiam qui missis, sermonibus et omnium divinarum
horarum solempnitatibus, in eadem capella celebratis, lectis seu
cantatis presentes interfuerint, aut qui eadem divina celebraverint
ac celebrari curaverint, Etiam qui cimiterium seu ambitum devo-
tionis causa visitaverint et circuierint, pro Christi-fidelium ani-
mabus orando, Quotienscunque premissa vel aliquid premissorum
adimpleverint, de omnipotentis Dei misericordia et beatorum
Petri et Pauli, apostolorum ejus,' auctoritate confisi, quadraginta
dies indulgentiarum de injunctis eis penitencijs, misericorditer in
Domino relaxamus, Preterea ad clausulas, in bulla ordini Sancti
Johannis a Sanctissimo Domino nostro Innocentio papa octavo,
pie recordationis, concessa et emanata, cujusquidem transscrip- '
tum sanum, integrum, non vitiatum neque cancellatum, vidi-
mus ac legimus, indulgentiam sic ut premittitur, impertimur et
concedimus, Et precipue ad clausulam: Qui predictas de novo
constructas ecclesias seu cappellas vel altaria earum in die
habite victorie prediete a primis vesperibus vigilie usque ad oc-
casum solis diei festivitatis ejusdem devote visitaverint. — In
cujus rei testimonium et omnium fidem presentes literas sigilli
nostri appensione jussimus et fecimus communiri. Datum anno
Domini Millesimo quingentesimo quinto die prima mensis Junii.
Voor zoover is kunnen nagegaan worden, was hiermede
aan al de eischen der Kerk, omtrent de toewijding van
de-kapel en de vereering van St. Panthaleon voldaan;
wat verder de lotgevallen van dit bedehuis zijn geweest
heb ik niet kunnen ontdekken, doch vermoedelijk zal het
eene succursale van de parochiale kerk te Zoeterwoude
zijn gebleven, tot het einde van de zestiende eeuw, toen
ook deze tempel, als deel uitmakende van de geestelijke
goederen welke geseculariseerd waren, in het bezit en
gebruik van de hervormden is gekomen en de kapel alras
eene andere bestemming moet hebben gekregen.
Haarlem. — C. J. GONNET.
Bewerkt naar het Cartularium van de
Commanderij van St. Jan te Haarlem.
211
NADERE BIJZONDERHEDEN
OVER DEN
H. JACOBUS LACOPS,
EEN DER XIX MARTELAARS VAN GORCUM.
Belangwekkend zijn alle, ook de kleinste , levensbij-
zonderheden, welke op onze heilige Martelaars van Gor-
cum betrekking hebben en de geschiedenis dier geloofs-
helden nader toelichten. In ’t biografietje, dat ik onlangs
aan den H. Jacobus Lacaps gewijd heb, uitte ik het ver-
moeden '), dat hij, die zoo vaardig in de fransche taal
den woesteling Lumey te woord stond, wel van Waalschen
oorsprong zou kunnen wezen, Dat zijn vader Antonius
werkelijk geboortig of afkomstig was uit het Henegouwsche
Lessines *) (ned. Lessen) — waar Adriaan, Jacobus’
broeder en zijn voorzaat te Monster, geboren schijnt te
wezen — wordt bevestigd door ’t volgend stuk, in de
maand Juli 1873 opgenomen in een ,bijvoegsel aan 't ware
Vosken" een blad te Oudenaarden verschijnend.
Bevestigd wordt daar ook wat ik t.a. p. over den ei-
genljken naam — De la Coupe — des Heiligen heb
geschreven. Maar vooral zijn er in de hier volgende bij-
drage kostelijke bijzonderheden te vinden over de woon-
plaats, waarschijnlijk ’t geboortehuis, van den H, Jacobus
in de stad Oudenaarden. Het valt niet te betwijfelen of
de geestelijke overheid, nu de vraag zoo goed als opge-
lost is, zal geen moeite sparen om die woning aan te
koopen en tot een bedehuis in te richten.
]) Studiën op godsdienstig, wetenschappelijk en letterkundig gebied,: Ade
Jaarg. XII. blz. 7 (noot). Verg. blz. 29.
2) Oudtijds ook wel Leptines of Lestines, waar de H. Bonifacius in 748
de bekende Kerkvergadering hield.
e
212
Na deze inleidende opmerkingen deel ik het stuk on-
veranderd mede, met wijziging slechts eener enkele uit-
drukking van ’t naieve Vlaamsch, die al te vreemd zou
klinken in Hollandsche ooren.
Ten tijde van de heiligverklaring der martelaren van Gorcum,
is er bij menigen een twijfel opgerezen, of wel de H. Jacobus
van Audenaarde of van de omstreken van Audenaarde was. Deze
twijfel ontstond hieruit, dat in de oude poortersboeken van Au-
denaarde, niemand met dien naam van Lacops voorkwam. (Zie:
leven van den H. Jac. Lac. door V. de Buck bl. 7) Naderhand
heeft Pater van Lommel het handteeken van Adriaan, vollen
broeder van den H. Jacobus, met de spelling La Coupe aangetrof-
fen. — Daarop steunende heb ik eenen goeden vriend verzocht
het oudste poortersboek van Audenaarde nog eens te doorzien;
deze had niet lang gezocht of hij viel op het volgende:
nAnthonijn Coupe f* Lansselots, gheboren van Lessene, es ghe-
nconsenteert te werdene verseten poortre (burger), mids dat hy
wVoortoe doen sal al dat hy sculdick es van doene naer de wet
wvan der peort (stad of gemeente). Actum den XXVII im Oc-
ntobre 1528. | |
„Hij es overcomen met zijnen ghebueren ende heeft al vuldaen.
wActum III in Sporcle (febr.) 1526."
Men weet dat Antoon, of misschien Antonijn (te dien tijde
was men niet zeer nauwkeurig in het opnemen der namen), de
vader van Adriaan en van den H. Martelaar was. Hieruit kan
men opmaken, dat, dewijl Adriaan ter wereld kwam in ’t jaar
. 1625, hij waarschijnlijk te Lessen geboren is, Integendeel, aan-
gezien de H. Jacobus jonger was dan zijn broeder Adriaan, is
het vermoedelijk dat deze een inboorling van Audenaarde is,
zoo als hij overigens bij Estius voortkomt, en niet slechts ‘van
de omstreken.
Nu, waar heeft zijn vader te Audenaarde gewoond? Ziehier een
uittreksel uit het Boeck van der Erfoen, Cheynsen etc. van der
Poort van Audenaerde.
„1529, Een huus in de Broodstrate tusschen den Guldin Ram
wen thuus van Elseghem ghecocht bij (door) Anth* De la Coupe
wjeghens Pieter Vromont." B
Nu is de vraag, waar dit huis in de Broodstraat stond. Om
dit punt op te helderen, zal ik mij hoofdzakelijk bedienen van
218
eene volledige lijst der woonsten van Audenaarde ten jare 1540.
Die lijst werd opgemaakt in de volgende omstandigheid. Na den
opstand van Gent en Audenaarde, onder Keizer Karel, moest
deze laatste stad opbrengen acht duizend Carolus-gulden van acht
en veertig stuivers het stuk. Niet wetende waar eene zoo groote
som gelds te zoeken, hebben de heeren van het magistraat, onder
andere maatregelen, vastgesteld eene Belasting van acht schellin-
gen paresijze te stellen op iedere vuurstede. Dit noodzaakte tot
het opstellen der voorzeide lijst. Ik zal hier overschrijven de zes-
tien eerste nummers der huizen van de Broodstraat, beginnende
aan den hoek van de markt, noordwaarts:
1l. Ten huyze van Jacob de Deckere . . . . . . VIII
2. Ten huyze van Mr. Jan de Vivere chirurgyn dezer stede, II
3. Ten huyze van Ghynel van Daele.. . . . . II
4. Ten huyze van de wed* van Gerrit van der Trocht |
mits den bovene . . . . . . , . IIT
b. Ten huyze van de wed* van Peeriche v van de Velde. III
6. Ten huyze van Ghilain Maroten. . . . . VII
7. Ten huyze van Joos, De Deckere toebehoorende de
hoors (erfgenamen) van Jan Rivellière. . . . V
8. Ten huyze van Jan de Deckere. . . . . . . VI
9. Ten huyze van Jan van Budzele, . . . . . . V
10, *t Huys van St, Barbelen daer de Sadelmaker inne
woont. . . . . . eee 5. 2|. . VII
11. Ten huyze van de wed* van Jacob de Moor. . . IX
12. Ten huyze van de wed. van Steven van de Vivere, heeft
V vuersteden daaronder den backhuyzeen den oven, V
18. Ten huyze van Jacob van Quikelberge. . . . . VIII
14. In den Hert. . . . . VII
15. Ten huyze van den schotelmaeker toebehoorende : aen —
Frans Ghus. . . . 00s. s. «VI
16. Ten huyze van Antone de la Cope 00.5. 5. 5. . II
Nu, volgens eenen liefhebber van plaatselijke oudheden, werd
Ste Barbelen Huis vroegertijds het huis van Elseghem genoemd.
Dus moest het huis van Antoon La Coupe, gekocht in 1529,
nummer 9 of nummer 11 der opgegeven lijst zijn. Wij meenen
te mogen verzekeren dat het nummer 9 niet was om de volgende
reden. Men leest immers in het „boeck van Erfven etc,
„Tobias van Quickelberghe koopt jeghens de Hoors van Jan De
214
„Deckere een huusin de Broodstrate ght De Cluuse (tusschen thuus
„van S'e Baerbelen neeringh ter Maerct waert en Loys Annoteau^
In welke aanhaling men gelieve te merken de hoors van Jan
De Deckere, die, volgens bovenstaande lijst, in 't jaar 1540 num-
mer 8 bewoonde, en Ste-Barbelen; dus blijft er ons over aan
te nemen, dat de eerste woning van dntoon La Coupe ten jare
1529 nummer 11 was. Men ziet in de aangebrachte lijst dat hij,
in 1540, nummer 16 bewoonde. — Nu ontstaat natuurlijk de
vraag welk huis ten huidigen dage beantwoordt aan Nr 11 van
1540, en welk huis aan nummer 16?
Volgens mijne gissingen beantwoordt het huis, heden bewoond
door mijnheer Hendrik Minnaert, aan nummer 11 of eerste woning
van Antoon La Coupe. Wel is wadr, het huis van mijnheer Min-
naert is heden het tiende; maar ik geloof te mogen verzekeren
dat‘ het hoekhuis van de markt, 'tzij in zijn geheel, '5zij gedeel-
telijk , eene afzonderlijke woonste van de Broogstraat was, doordien
dat nummer 1 een huis was met acht vuursteden, bewoond door
Jacob De Deckere, een aanzienlijk burger dezer stad, terwijl de
vier volgende huizen maar twee en drie vuursteden hadden, en door
gemeene burgers bewoond waren. Het ware moeilijk aan te ne-
men, dat het huis, hetwelk heden heteerste is, acht vuursteden
gehad hebbe, en door eenen van de aanzienlijkste burgers bewoond
geweest ware. Indien men het daarin met mij eens is, zal men vin-
den dat het huis van mijnheer E. Vercruysen beantwoordt aan dat
van Jan de Deckere; dat van mijnheer Mons, aan 't huis van Jan
van Budsele, of de Cluuse ; dat van de juffers Platteau aan St.
Barbelen Huus of het Huus van Elseghem; en dat van mijnheer
Minnaert, zoo boven gezeid is, aan de eerste woonste van Antoon
.La Coupe. |
Welk huis nu beantwoordt heden aan nummer 16 van 1540?
Dit is zeker en vast dat er te dien tijde ten minste vijftien huizen
stonden aan de noordzijde der straat, hetwelk ik in dezer voege
bewijs. In het reeds aangehaalde boek leest men:
„Een huus in de Broodstrate ghenaempt den Mert, tusschen
„Jacob van Quickelberghe en Joos Clyncket, commende bachten
n(achter) aan den Baes.”
't Is algemeen bekend, dat het hedendaagsche Café de Com-
merce op de markt, een overoud historisch gasthof is, dat eeu-
wen lang den naam van Baes (dit is: Baars) gedragen heeft. Nu,
uit bovenstaande aanhaling blijkt, dat nummer 15, zoowel als
215
14, aan de noorderzijde der straat stond. — Behoorde nu num-
mer 16 nog tot dezelfde zijde? Ons dunkens, ja. Om dit te sta-
ven, is het noodig eene kleine plaatsbeschrijving te geven.
Eertijds, om het rechtsgebied van Audenaarde af te scheiden
van dat van den heer van Pamele, stond er op de tweemeulen-
brug eene poort (de hoofdelooze poort genoemd). Nevens de poort,
ter plaatse waar nu een uitspringend ‘gebouw staat, was er eer-
tijds een waterschep, waar men langs eenen trap nederklom.
Nevens dien waterschep stond een huis, dat wij meenen het 16
geweest te zijn, Hetgeen wij daareven zegden, berust op de vol-
gende plaats uit het reeds aangehaalde „boeck van der Erfven etc.
„Dherve dar thuus aen de poorte bi der muelenbrueghe op staet
nboven den steeghere (trap) van den waterscepe (waterschep) ghe-
nlyc dat in pachte staet’ | |
Volgens deze gissingen zoude dus de tweede *woonste van
Antoon La Coupe gestaan hebben in de rij huizen der noorder-
zijde, achter het nu uitspringend gebouw. Ten ware het zeer
breede huis van M. Lodewijk van den Dorpe twee oude woningen
ingenomen hadde; in welk geval, het huis, laatst bewoond door
den heer Th. Vercruysen, het 16° van 1540 zoude verbeelden,
Diensvolgens zouden die twee bedoelde eenvoudige woningen wel
eens, mèt den vader, een kind gehuisd hebben, dat de onfeilbare
stem uit het Vatikaan eenmaal heilig zou verklaren. etc. etc,
Ziehier eene reproductie der teekening, welke de Bol-
landist Victor de Buck, een kind van Oudenaarden, mij
deed geworden.
Markt.
Seminarie Kuilenburg,
8 Aug. 1878.
216
EEN BEROEMD NEDERLANDER.
In eene beoordeeling van P. Coleridge's werk over den
H. Franciscus Xaverius (de Katholiek dl. 64, Aug. 1873)
trof mij de volgende zinsnede: ,Het doet ons vaderlandsch
harte goed, dat wij onder de waardige medehelpers van
den Heilige een Nederlander ontmoeten. Caspar Baertz,
omtrent het jaar 1518 te Goes geboren, (Bouhours noemt
hem un Flament en verknoeit op fransche wijze zijn naam
tot Barzée) was naar het schijnt zijn beste en meest ver-
" trouwde medehelper in zijn Apostolaat."
De groote Goezenaar staat hoog genoeg om, bij zijne
Jandgenooten althans, met zijn waren naam bekend te mo-
gen zijn, waarom ik mij dienaangaande eene opmerking
meen te kunnen veroorloven.
Alvorens het levensverhaal van Ormuz’ apostel te
ondernemen ') heb ik, zoo naauwkeurig het mij mogelijk
was, onderzoek gedaan naar den oorsprong van zijn ge-
wonen naam, Barzaeus, want als er sprake van ver-
knoeien komt, is Bouhours hier zoo onschuldig aan als
iemand, aangezien hij in het fransch Barzée noemde,
dien minstens acht auteurs als Barzaeus , Berzeus en Ber-
zeo hadden vermeld. |
Het maar half onjuiste Flament mag hem zeker niet
euvel worden genomen, daar Trigalt 70 jaren vóór Bou-
hours geschreven had:. Vita Gasparis Barzaei Belgae, Soc.
Jes., DB. Xaverii in India Socii. Na lang en vruchteloos
zoeken, wees mij een ervaren geschiedvorschef op de
1) GasPAR BERSE of de Nederlandsche Franciscus Xaverius. Eene bij-
drage tot de Geschiedenis der Societeit van Jesus in Indië van 15640-15583
door W. v. N. Soc, Jes, Rotterdam, G. W. van Belle 1870,
217
Analectes pour servir a Uhistoire Ecclésiastique de la
Belgique 'Tom. II. 1865, waar de lijst gegeven wordt der
te Leuven ten jare 1536 in de wijsbegeerte gepromo-
veerden. Hier las ik p. 809: n° 78 Gaspar Berse ex
Goes, terwijl de primus van het volgend jaar P. Nicolaus
Florensz. van Gouda als Nicolaus Florentii Gaudanus
voorkomt, waarschijnlijk omdat deze gelijk meer anderen
zijn naam in ’tlatijn ter hoogeschole opgegeven had.
Dat nu de hier vermelde Berse de latere apostel van
Ormuz is, blijkt overvloedig uit zijne levensgeschiedenis ,
waarheen ik daarom verwijs. Doch ware dit ook niet eens
uitgemaakt, het bewijst ten allerminste, dat er in de
geboortestad van den toen 2ljarigen Gaspar, hij was in
1515 geboren, eene familie Berse woonde of voor wei-
nige jaren had gewoond. |
Wanneer wij den bewusten Goezenaar vervolgens door
de oudste geschiedschrijvers, die melding van zijn arbeid
maken, als Orlandini, Maffeus, Franco en anderen Ber-
zeus zien genoemd, kan dit ons geenszins verwonderen:
hoe wil men Berse, of, zoo als anderen schrijven, Bertse,
toch anders Latinizeeren? Bartoli noemt hem in zijn /' Asia,
waaruit Bouhours zijn Vie de St. Frafgois Xavier heeft
geput, en in zijn Degli Uomini e de'fatti della Comp. di
Gesù Berseo; evenzoo Patrignani in zijn Menologio. De.
anderen als Jarricus, Jac. Schipman, Trigault, Foppens
Bibliotheca Belgica, de la Rue geletterd Zeeland enz.
schreven met de gewone klankverwisseling van e in a
voor r Barzaeus. |
Nu is het wel aan te nemen, dat deze of gene Neder-
lander, onkundig van den oorspronkelijk Zeeuwschen naam,
het latijnsche Gaspar Barzaeus in Jaspar Bartsoen ver-
taald heeft, doch voor het omgekeerde schijnt | weinig
grond, dewijl Bartzen of Bartsoen Bartsenius of Bartso-
nius ware geworden.
218
Ter bevestiging van hetgeen ik niet maar eene meening,
doch historische zekerheid zou willen noemen, dient ver-
meld, dat er, tijdens de uitgave van Berses hollandsche
biographie in 1869, in het dorp Hoofdplaat in Zeeland
nog eene gereformeerde daglooners-familie woonde, Berse
genaamd, wier toen ongeveer 20jarige zoon insgelijks
Gaspar Berse heette, en naar zijn zeggen van Goes her-
komstig was; waaruit wederom minstens blijkt, dat Berse
een Zeeuwsche familienaam is.
Het door P. Coleridge wellicht aangegeven Baertz zou
ik liever voor diens rekening laten, aangezien ik nergens
Gaspars naam op die wijze heb geschreven gezien, en
men, bij genoegzame inheemsche getuigenissen, geen hol-
landschen naam bij een Engelschman gaat zoeken.
Maastricht, Aug. 1878. W. VAN NIEUWENHOFF. SS. J.
DE PAROCHIE
VAN
DEN H. LAURENTIUS TE WEESP.
De Parochie van den H. Laurentius te Weesp, welke
vroeger tot het Aartspriesterschap van Utrecht behoorde
en bij de herstelling der Hierarchie hier te lande onder
het Aartsbisdom van Utrecht was gerangschikt, werd,
op gemeenschappelijk verzoek van de Hoogw. Bisschop-
pen, bij Decreet van Z. H. dd. 18 December 1853 met
eenige andere Parochien, die insgelijks vroeger deel uit-
maakten van het Aartspriesterschap van Utrecht, — onder
het Bisdom van Haarlem gebragt ').
1) Vergelijk Handb. v. d. Zaken d, R. K. Beredienst 1855,
3go.
219
Weesp, ook Wesep, Wesepe en Wezop gespeld, de
ruim en luchtig gebouwde stad aan de Vecht, weleer
vermaard door hare bierbrouwerijen, lakenweverijen, por-
celein en andere fabrieken, zou in oude tijden eerst slechts
een kasteel geweest zijn en ook den naam van Wispe
gevoerd hebben, daar een brief van Godefridus van Rhe-
nen, den 28°" Bisschop van Utrecht, den afstand meldt
van de helft der tienden in Wispe door Egbertus van
Amstelle ten behoeve van de kerk van Utrecht. In 1355
spreekt Hertog Willem van Beijeren, in de eerste hand-
vest, van Weesp als van eene beveste stad, en zij werd
eerst in 1401 onder Albrecht van Beijeren, daarna onder
Keizer Karel V, vervolgens in 1618 uitgebreid, terwijl
de laatste vergrooting in 1668 geschiedde. Uit de hand-
vest van Keizer Karel V, van den 2 September 1552,
blijkt dat alstoen in de stad bestonden 200 goede huizen
„die hen meest gheneerden met Landtneringe , en ook met -
draperie van Groene Lakenen, die dese naeste jaren zeer
verbeterd is.” En te dier tijde had Weesp, ofschoon geen
stad, van uitgebreidheid, zekere vermaardheid verworven.
Van de toenmalige stad is nog heden ter secretarie eene
grondteekening aanwezig: zij is de oudste bekende en
dagteekent van het jaar 1551.
Het bij deze schets gevoegde kaartje is eene zoo naauw-
keurig mogelijke copie van het origineel op paneel. Daar
wij in een volgend opstel de beide kloosters en het gast-
huis bespreken, zij hier slechts tot toelichting gezegd dat
deze oude grondteekening is van Cornelis Antonissen,
wiens monogram en daarachter een f. met het jaartal 1651
onder de teekening gevonden wordt. Het ,stathuis" was
oorspronkelijk een rondeel in de bemuring der stad en
reeds in 1407 in gebruik. Later in 1634 werd de St.
Jorisdoelen, aan de grobbe (op de teekening het gasthuis)
tot stadhuis ingerigt, tot dat in 1772 op dezelfde plaats
220
het tegenwoordige stadhuis , een der fraaiste in ons vader-
land, gebouwd werd, Van de poorten bestaat thans geen
enkele meer; de Muiderpoort bleef het langste bewaard ,
en werd in 1839 gesloopt. In haren voorgevel prijkte
het keizerlijk wapen met het jaartal 1552, wat eene her-
stelling of. verbouwing schijnt aan te duiden. De gracht,
de grobbe genaamd, is in 1827 gedempt. Aan hare ooste-
lijke zijde staat de St, Laurenskerk, die, hoewel geene
bijzondere schoonheid van architectuur bezittende, toch
een fraai gebouw mag genoemd worden en op den be-
zoeker om hare koogte en ruimte aanstonds diepen indruk
maakt. Inwendig rust zij op 18 pilaren van gehouwen
steen. Doet het u van den eenen kant goed den grond
te betreden , eenmaal gewijd aan onze heerlijke godsdienst,
gevoelt ge u in den geest als vereenigd met die duizen-
den, die daar weleer baden en offerden, beschouwt ge
met godsdienstigen eerbied het ruime presbyterium: van
den anderen kant doet het u weemoedig aan, dat dit groot-
sche tempelgebouw inwendig , helaas ! weinig of niets meer
heeft behouden van al wat maar eenigzins aan onze eere-
dienst kan herinneren. De toren is tot aan het dak der
kerk vierkant opgebouwd en eindigt in een doorluchtigen
appel; boven het koor staat het kleine koepel vormige
torentje , sakramentstorentje genoemd. Het vroegere orgel
dagteekende van 1592.
Omtrent de lotgevallen der stad moeten we, zoowel
omdat de opsomming daarvan ons te ver zou leiden, als
ook omdat het hier daarvoor niet de eigenlijke plaats is,
verwijzen naar het groot „Aardrijkskundig Woordenboek
‚der Nederlanden” van A. J. v. d. Aa, woord Weesp.
Doch eene kleine uitweiding veroorlove men ons, ten
einde hier eene gebeurtenis in herinnering te brengen
tot verheerlijking van het H. Sakrament van Mirakel van:
Amsterdam. In 1506 ontbrandden de ontstane oneenigheden
221
met Gelderland als met vernieuwde woede en onder aanvoe-
ring van Karel van Egmond vermeesterden de Gelderschen
in 1508 de stad Weesp. Zij werd aan den eenen kant in brand
gestoken en terwijl de burgers al hunne krachten geza-
menlijk inspanden tot blusschen, werden zij van de andere
zijde der stad door de krijgsbenden overrompeld. Ontzet-
tend veel had Weesp te lijden! De meeste schrijvers,
zegt de Heer F. Bogaard, in genoemd Woordenboek, ver-
schillen in de opgave van het jaar, waarin deze gebeur-
tenis heeft plaats gehad. De brevier echter, want aan
haar ontleenen wij het hier volgende verhaal, stemt
overeen met het ook door den Heer Bogaard opgegeven
jaartal 1508. Immers in 1479 deed Keizer Maximiliaan
in eene doodelijke ziekte de gelofte het H. Sakrament
van Mirakel te Amsterdam te zullen bezoeken. Hij her-
stelde en volbragt wat, hij beloofd had, de kerk met
prachtige ornamenten en een gouden kelk begiftigende.
Negen en twintig jaren later, zoo vervolgt het officie,
derhalve in 1508, toen de Gelderschen de stad Weesp
overvielen en plunderden, werd met meer burgers ook
Martinus Willemsz. Hollaert gevangen genomen en aller-
wreedst en onmenschelijkst gefolterd, Zich van alle men-
schelijke hulp verstoken ziende, nam hij zijn toevlugt
tot God en deed een gelofte jegens het H. Sakrament,
en oogenblikkelijk was hij door een wonder van zijne
boeijen bevrijd, liep op den vollen middag uit het ver-
trek, waar hij zich bevond, naar buiten en door de stra-
ten, onopgemerkt en ongezien van dé soldaten, die hem
hadden gegrepen en van hunne. vrouwen. Zoo kwam hij
gelukkig te Amsterdam om het woord, Gode gegeven ,
gestand te doen. *)
Het kerkelijk regtsgebied. van Weesp omvatte niet al-
1) Oct. vener. Sacram, mirac, lectio V.
222
leen de stad, maar ook bijna geheel het aanzienlijk kerspel
dat de sted omringt. Dat ook de Bijlmermeer van oudsher
daar parochieert blijkt uit een brief van Burgemeesteren
dato 2 Mei 1520, in welken o. a. voorkomt „dat die
gheheele sceepenen van der steede voirsz. met die Landt-
sceepene ende mit die sceepene van die Bijndelmeer, die
behoiren tot onser parochije en kercke eendrachtelick ende
samentlick" enz. De pastorie werd eertijds begeven door
den Proost van Oud-Munster, maar sedert de tijden van
Philips van Bourgondié had hij hierover doorgaans ver-
schil met de Graven van Holland. Behalve de persona
of den eersten Pastoor was er nov een Vicaris of Onder-
pastoor. De persona, die niet resideerde, plagt van zijn
ambt veertig gulden te trekken, terwijl aan het perso.
naatschap tevens de pastorie en 20 morgen (ruim 16
bunders) land verbonden was. Omtrent het oprigten van
de parochie ontbreekt het helaas! aan alle bescheiden.
Ook in het archief der stad, tot hetwelk ons met de
meeste welwillendheid toegang verleend werd, en in ge-
sprekken over ons onderwerp met den Heer Archivaris,
vonden we tot onze groote teleurstelling niets wat ons
hieromtrent kan voorlichten. We kunnen dus het tijdstip
van de stichting der parochie niet bepalen en moeten ons
tevreden stellen met de opgave van Jacobus de la Torre,
(ook aangehaald in de „Kerkel. Historie" door H, v. H.
en H, v. R. Leiden 1726 bladz. 276) die vermeldt dat
de parochiekerk ,,aan den H. Laurentius toegewijd, den
2 Augustus van het jaar 1462 geconsacreerd is. De
parochie moet evenwel, zegt pastoor G, Kok zal. ged. te
regt in zijne „Bijzonderheden betreffende de R. K. Statie
van Weesp’ ') reeds vroeger bestaan hebben, en ook de
1) Een beknopt werkje, rijk aan inhoud, Het berust in het archief on-
zer kerk en we zullen er vele „bijzonderheden’ aan ontleenen, gelijk het
228
gezegde kerk, geheel of gedeeltelijk afgebouwd, vele
jaren te voren tot het houden van de godsdienstoefening
in gebruik geweest zijn. In het jaar 1429 toch was daar-
aan reeds eene kapellanie verbonden, voor welke een
altaar gesticht en begiftigd was ter eere van den Almo-
genden God en de H. Maagd Maria. Het regt om iemand
tot deze kapellanie te benoemen hadden de Graven van
Holland, en toen zij vaceerde door den vrijwilligen af-
stand van den Heer Tijdeman, priester, werd zij op
Dingsdag na Zondag Cantate door Jan van Beijeren ver-
geven aan den Heer Niklaas Gijsbrechtszoon, een kerke-
lijk persoon van het Stift, Daarop is hij geinstalleerd door
den Officiaal van den Proost en Aartsdiaken van Oud-
Munster. Van een tweede altaar der St. Laurens vinden
we gewag gemaakt bijna eene eeuw later. Dit was een
altaar met eene vicarie. Zij was. gesticht door zekeren
priester Jan Janse, daartoe door anderen geholpen, ter
eere van de Zeven Weeën of Droefheden der Allerhei-
ligste Maagd. Den 27 Januarij 1519 verzocht hij aan de
Wethouders der stad Weesp vergunning tot het stichten
van dit altaar en deze vicarie, doch zij wendden zich
tot Philips van Bourgondië, den zeven en vijftigsten
Bisschop van Utrecht, daar zij begrepen dat het ver-
leenen dier vergunning zondere hoogere authorisatie hunne
‘bevoegdheid te buiten ging. Wij copiëren hier uit de
bovengemelde ‘kerkel. historie t. a. p. den brief van Bur-
gemeesteren en Schepenen:
„Wij Jan Ghijsbertz ende Herman Reijnertz Burger-
meisteren, Dirck Claesz, Willem Hermansz, Jacob Gher-
ritz, Jan Vranckensz, Ghijsbert Lap Gherritz, Dirck
ook den Heer J. A, Alb. Thijm tot leiddraad diende voor zijn opstel ge-
titeld Joan Nanning, in den Volks-Almanak, jaar 1858. Het is afgedrukt
in Kerkelijk Nederland, Jaarb, voor Kathol, 1852. pag. 6-46 van het Men-
gelwerk,
224
Ghijsbertz, ende Gherrit Willemsz Sceepenen inder steede
van Weesp, doen kondt ende kenlick allen den gheenen,
dien deesen onsen brijeve sullen sijen off hoiren leesen.
Also Heer Jan Janszoen priester ons the kennen geghe-
ven heeft, dat eenige singulare personen mannen ende
vrouwen zeer gheneeghen zijn omme the verbreeden die
eere van Maria onser lijever vrouwen seeven droeffnissen
ende weeden, hem ghebeeden hebben omme consent van
ons the vercrijgen the moogen funderen ende stichten een
bequaem altair daer men ter eeren Goide almachtich,
ende sijnre lijever moeder Maria soude moighen doen
eenige Missen ende andere. diensten bijnnen onse Prochij-
kerke, de welk groete devotie ende groeten loff Maria
onser lijever vrouwen gheschien souden; ende wij Bur-
germeestéren ende Sceepene voirsz. altijt geneeghen sijnde
den dienste Goids tot love sijnre lijever Moeder te ver-
breeden ende te vermeerderen, van also veel in ons is,
ende wij des machtich zijn, aenmerckende dat wij alsulcke
zaeken nijet machtich en zijn, ende ons nijet toe en be-
hoert, daeromme bidden wij oetmoedelick mitt deesen
onsen tegenwoirdigen brijeve den Eerweerdighen Vaeder
in Goide, ende hoichgheboiren mogenden Vorst ende Hee-
ren, Heeren Philips van Bourgongien, bij der genaden
Goids Biscop t'Utrecht onsen ghenaedigen Heeren, ofte
sijnre Genaeden Vicarius onsen Heeren, dat hij deesen
onsen brijeve voirsz. ende consenten consenteren ende
toelaten wille ende sijnre genaden zeeghell doersteeken
ende transfigeeren wille mit allen manieren alst behoert.
In kennisse van deesen onsen voirsz. brijeve hebben wij
Burgermeesteren ende Sceepenen voirsz. dieser voirsz.
steede secreet zeeghell, dat wij dagelix in deesen ghe-
bruijken, hijer beneeden aenghehangen. Geschreven den
_ geeven en twijntichsten dach in Januario, in den jaere
ons Heeren dusent vijffhondert ende negentien.” Na de
225
toestemming des Bisschops was het definitief besluit van
Burgemeesteren als volgt :
„Wij Burgermeesteren der steede van Weesp doen kondt
ende kenlick eenen ijgeliken dient behoert, dat die ghe-
heele Sceepenen van der steede voirsz. mit die Lantscee-
pene ende mit die Sceepene van die Bijndelmeer, die
behoiren tot onser Prochije ende kercke, eendrachtelick
ende samentlick geconsenteert ende toegelaten hebben dat
men een altair sall moeghen maken ende fonderen in
onser Prochijercken, ghelijken den principalen brijeff,
duer den welcken deesen brijeff duerghesteeken is. In
kennisse deeser waerheijt hebben wij noch eens der voirsz.
steede. secreet zeeghell, dat wij dagelix in deesen ghe-
bruihen hier aenghehangen. Geschreeven in den jaere
ons Heeren 1520 den anderen dach in Meije."
Gemelde Jan Janse verwierf den 19 December 1524
zoo voor zich zelven als voor zijne nazaten, verlof om
met de andere priesters te verschijnen op de jaargetijden
der overledenen, en dat zij aldaar „hair presenciegelt
vende gheniete hebben sullen, ghelijken die andere pries-
„teren in der kercken, sonder eenigh wedersegghen van
vijemandt, alle dinck sonder arch ende list," Het exem-
plaar der kerkel. hist. van H. v. R. van hetwelk ik mij
voor deze regelen bedien, als boven gedrukt te Leiden
1726, laat deze vergunning door Schepenen geven vin
den jaere ons Heren 1544,” Dit is bepaald eene vergissing
en moet 1524 zijn.
' Met twee altaren der oude St. Laurens zijn we dus
bekend geworden: aan het eene was eene kapellanie, aan
het andere eene vicarie verbonden. ') Zoo verre reiken ook
1) Wij bezigen de benamingen die wij vonden. De Heer Bogaard t.a. p.
verzekert omtrent den straks genoemden persona: dat hij niet te Weesp
woonde, noemt hem den eersten pastoor en den vicaris onder-pastoor.
Bijdragen Gesch. Bisd. v. Haarle, 11° Deel. 15
226
de opgaven der autheurs, die wij konden inzien, en in
de ,Bijzonderheden" van Past. Kok vonden we evenmin
iets meer hierover. Toch is het;boven allen twijfel dat
er meerdere altaren geweest zijn, met of zonder eene
kapellanie of vicarie. En werkelijk bij het doorbladeren
van een Scepenen register „van alle vonnissen bij hen-
luijden ghepronuncieert ende oijck van alle overghijften
ende bekentenissen voor henluijden gepasseert , beginnende
den naestlesten Augusti Ano Dni 1588” ontdekten we
eene „bekentenis’’, uit welke blijkt dat er zeker nog ééne
vicarie aan de St. Laurens behoord heeft, te weten die
van de HH. Apostelen Petrus en Paulus. Al wordt in
deze oorkonde slechts ter loops het bestaan van een al-
taar ter eere dier heilige apostelen en de daaraan ver-
bonden vicarie genoemd, al weten we hierover ook niets
verders mede te deelen, toch vinden we haar belangrijk
genoeg voor de overname in deze bladzijden, en geven
we haar hier letterlijk weder, gelijk ze in gemeld regis-
ter wordt aangetroffen.
„Compareerde voor scepenen onderscreven Brechte Claes-
dochter naegelaten weduwe wijlen Barent Zegersz, geas-
sisteerd van Herman Claesz. haeren broeder en voijcht
in desen ende gelijde alzoo voor haer ende haren naecoe-
mers bij consent ende wille van haer voijcht voorn. tot
haer lasten overgenoemen te hebben van Meijnschen Her-
mans dochter naegelaten wed. wijlen Cornelis Albertsz.
za, een rente van twee en dertig stuijvers jaerlicx te be-
talen op den eersten dach Januarij competerende nu altans
Jacob Albertsz. tot Amstelredamme als patroen ende col-
lator van den vicartje van S" Peters en Pauwels altaer
binnen deser kercke tot Weesp. Ende dat tot betalinge van
den somme van dertig gulden die zij Meijnschen voorn.
schuldig is haer coemende van geleende penningen die
zij bekende te vollen ontfangen te hebben. Beloefde daer-
237
omme die voorsz, comparante in qualitee voorsz. dese
voerts jaerlicxe pachte ofte renten: van jaer een en tach-
tig mede incluijs van jaere tot jaere voorts ter tijt toe
dat zij die afgelost zall hebben alle jaer op den daege
ende termijne voorts te betalen sulx dat zij comparante
voorn. haer voet steeckt in des voorn. Meijnschens schoen
in allen schijne off zij die voorsz. pacht of rente den
voorn. patroen selfts gehult ende verpleegt hadde ende
beloeffde zij voorn. comparante den voorn. meijnschen haer
erven ende naecoemers van dese voorsz. pachte ofte rente
te indemneeren ende vrijen zoo dat behoert. Daer voor
verbindende ende stellende eenen speciale onderpandt haer
huijs ende erve daer zij altans in woent staende op die -
hoeck aen den westzijde van den vrouwenbrugge aen den
suijdtsijde van die neerslijckstraete ende voorts generalijck
ale haare goederen roerende en onroerende die zij nu
heeft ofte naemaels vercrijgen moch alles all gheen uuijt
gesondert, waer en tot wat plaetsen die geleegen sijn ofte
bevonden zullen moigen worden onder ’t verbandt van alle
rechten ende rechters hier tegens niet te doen noch doen
doen in eenige wijze. Alle twelck eertijts bij Barent Zeg-
gersz. des voorn. comparante man alzoo onder sijnen eige-
nen handt verobligeert ende verpleecht is geweest gelijck
dat gebleeken is bij den obligatie daer van sijnde in dato
den 16 Meije Ano 1582. D'welcken in presentie van
schepenen gecasseert en deurhaeld worde. Actum voor
Gherrijt Jansz. Sijbille ende Gherrijt Gherrijtsz. Lapp
schepenen tot Weesp den XVII Augusti a° 1587.
Nog eens we weten er niets meer over, doch het ver-
heugt ons door dit oude dokument over het voormalig
bestaan van dit derde altaar en deze tweede vicarie onderrigt
te zijn. Wie deze Jacob Albertsz. te Amsterdam geweest
is, hoe hij aan het patronaat gekomen is, wie de vica-
rie hebben waargenomen, welke hare fondsen waren,
228
ziedaar altemaal vragen, op welke wij gelijk op zoo-
vele andere betreffende de parochie moeten zwijgen, en
zoo niet toevallig hier of daar — wie weet het, de oude
stukken zijn soms zoo vreemd teregt gekomen — een of
ander over de Weesper parochie-kerk van St. Laurens
gevonden wordt, vreezen wij dat in het duistere harer
geschiedenis vóór de Reformatie weinig meer licht zal
opgaan.
Het juiste tijdstip van de invoering der nieuwe leer
blijkt niet met zekerheid, zoo veel echter is zeker, dat
de Regeering van Weesp de gehoorzaamheid aan Spanje
opgezegd en den Prins van Oranje gehuldigd heeft in
den jare vijftien honderd zeven en zeventig. De schoone
parochiekerk bleef, gelijk overal in den lande, in het
bezit der neelogen, maar hoezeer ook van alles ontdaan
wat in onze zoo verhevene godsdienst de kerken siert,
hoezeer ook niet meer geheiligd door de tegenwoordigheid
van onzen goddelijken Verlosser in het H. Altaargeheim,
toch staat ze daar hecht en grootsch, getuige van der
Vaderen vromen zin, spreekt ze tot hun nageslacht om
trouw te blijven aan het voorvaderlijk geloof, eenmaal
beleden in zulke prachtige tempels, gedenkstukken van
offervaardigheid en liefde. |
(Wordt vervolgd.)
Weesp. G. G. Hoxre, Pr.
229
/\SENTENTIE GEWESEN TUSSCHEN DE COSTER ENDE
DE KERCKMEESTERS TOT ALPHEN.
Daerby verstaen wert, dat het graftmaecken ende cloc-
kestellen tot de costerye specteert, dat mede de
coster een coorcleet tot costen van de kerck
mach genieten’ 29 October 1558,
Uit deze sententie van „den Hove van Hollant” blijkt,
dat de kosterij te Alphen ter begeving (collacie ende
dispositie) stond van den Markgraaf van Veere, ‚als Stadt-
houder generael van Hollant, Zeelant ende Vrieslant ende
Utrecht." Zekere Willem Claesz. was door Maximiliaan
van Bourgondiën, den eersten markgraaf van Veere, tot
koster aangesteld, en meende door het kerkbestuur be-
nadeeld te worden in „de proffyten ende emolumenten
specterende totte voorz. costerie". Hij beweerde dat de
schout en kerkmeesters van Alphen gehouden waren hem
te geven :
veerst: de sleutelen van ’tschoele, noch de sleutel van
t graeftmaecken , noch die sleutel van "t clockstellen , noch
de proffyten van ’t linden te wasschen van coperwerck te
schuyren, nietiegenstaende die requirant van 't warderen van
't zelve coperwerck cost gehadt hadde ; noch", zoo klaagde
hij verder, „onthouden ende benemen die voorsz. gereq.**^
den requirant 't singen van 't heylige Sacramentsmisse
des Donderdaechs mer houden daertoe eenen anderen, noch
't singen van de heylige Sacramentsmisse des Saterdags
de Domina; onthouden noch die voorsz. gerequireer?*" den
requirant 't memorieboeck , noch die coerclederen, die den
ouden coster altyt gebruyct ende doen maecken heeft tot
coste van der kercke; mach noch den voorsz, requirant
230
nauweliex met grooter swaericheyt gecrygen het waslicht
hem nootdruftich zynde omme den dienst des Heeren daer
by te plegen ende singen laeten; noch de voorsz. gerequi-
reerden allen den geenen, die den requirant in ’t gundt
voorschreven es, turbel ende empesschement doen in
'tsingen ende anderen dienst costeriade, toe in en uyt
te gaen die sacristye of te gervcamer alwaer voor ooghen
staet 't silverwerck, bourduerwerck ende andere juwelen
daer voeren den voorsz. requirant borge gestelt ende
behoirlicke besegeltheyt gepasseerd heeft."
Daar tegen kwamen Schout en kerkmeesters in verzet, en
beweerden ,dat 't voorsz. schoolmeesterschap niet gemeens
en heeft mette costerie , mer hadden die kerckmeesters van
Alphen in der tyd wesende deselve schoole van nieus tot den
kercken coste opgetimmert naedat die vergaen was ende
tot tweemael toe verbrantscat was by de Gelderschen ten
tijde zyluyden voor Leyden ende in den Haeghe waeren,
ende daer inne gestelt eenen schoolmeester, die ’t hen
belieffde ende die sy best gequalificeert vonden omme
heurluyder kinderen te leeren, gelyck sylieden oock nu
iegenwoerdelycken daer inne gestelt hebben een priester,
wesende capellaen van Alphen, emmers was de voorz.
schoole zoe lange, dat gheen memorie van menschen ter
contrarie en gedenckt, bedient geweest by een van de
capelaenen, die de kerckmeesters in der tyd annamen
en niet by de costers; heeft van ghelycken het graeft-
makerschap niet gemeens met te costerie, mer es tselve
een geheel distinct verscheyden officie van de voorsz. cos-
terie, es ook van gelycken 't clockestellen een verscheyden
officie , mede niet gemeens hebbende van de voorsz. cos-
terie, alsoo 'tselve offcie wel xLim jaeren lanck bedient
es geweest by eenen geen coster wezende, die 'tzelve
van vyff jaeren tot vyff jaeren anbesteet ende daervan by
den kerckmeesters geloont geweest es. Van gelycken en
> 281
heeft "t wasschen van "t linnewaet ende *t schuyren van *t co-
perwerck niet gemeens mette voorsz. costerie, dan was
tselve den laetsten coster toegelaten geweest te doen
overmits hy een oudt dienaer was, ende ‘tselve nu wel
de helft beter coop besteet wort; — zeggen voorts die
voorz. gerequireerden dat die missen de venerabili sacra-
mento ende de Domina niet gefundeert en is mer wort alleene
uit devotie gesongen, ende mach men diezelve wel onge-
songhen laeten, soe wanneer 't gelieft den geenen die
daertoe contribueren , die welcke daeromme deselve missen
zelver mogen singen of te doen singen dengenen, die
't hemluyden belieft; ende zoe verde ’troerde *t memo-
rieboeck, zeyden die gerequireerden dat ’tselve altyts
bewaert es geweest van oudts by den gheenen die het
waschlicht levert ende op te graven stelt omme daeruyt
te weten, wanneer die memorien geleyt en op wat gra-
ven ende hoeveel waslichts hy moet geven, ende die
coerclederen en syn die gerequireerden nyedt ghewoonlyck
die coster te leveren mer behoirde een coster syn habyt
costeriael selver wel mede te brengen en gelycken alle pries-
ters ende memoristen dagelicz wel moeten doen. Ontkennende
de voorsz. gereq'*" simpliciter den requirant waslicht ge-
levert te hebben ofte hem in ’t bedienen van zyn costerie
eenigen turbel oft hinder gedaen te hebben, noch te
doen doen, nochte en heeft oock den requirant noyt in
possessie geweest van diensten, die hj nu gaerne an de
costerye soude trecken."
Het hof stelde den koster in het gelyk en veroordeelde
Schout en kerkmeesters om den koster ,te laeten vol-
gen die sluetelen ende proffyten van der schoele, graeft-
maken ende clock stellen ende zyn gerechticheydt van
tsingen van der misse! van den heyligen eerwaerdighen
Sacramente des donderdaechs ende van onzer Liever vrou-
wen des saterdaechs soe lange die om loon gedaen zul-
232
len worden, oock mede het memorie boeck ende daeren-
boven een coercleet tot coste van der kercke. Interdiceert
den voorsz. gerequireer** den voorsz. requirant eenich
turbel ofte letsel in 't gundt voorsz. es te doen ofte
doen doen ende compenseert de costen van dezen, om-
me redenen denzelven hove daertoe porrende." Daaren-
boven werd ,Philip Claesz. schout van Oudtshoorn" nog
tot eene boete van acht pond, en Evert Jacobsz. graf-
delver van Alphen tot 12 pond veroordeeld, omdat zy
zich ,ontgaen hebben in heure depositien ten verzoucke
van beyde de partyen gedaen."
Gelijktijdige kopie in bezit van
Le P. A. G.
ROMBOUT VAN MEDEMBLICK.
Het hier volgend authenthiek afschrift van het banvon-
nis, tegen Rombout van Medemblik gewezen, zal, vermeen
ik, leiden tot eenige wijzigingen in D" J. D. Frenay's
aanteekeningen (cf. Bijdr. I. 257-261.)
M". Willem de Bont, schout der stadt Leyden, Ey.
van sheeren wegen in cas van delict beclaecht in openbare
vierschare voor de E heeren schepenen alhyer M* Rom-
bout van Medemblick geboortich van Utrecht, tegenwoor-
. dich synen gevangen, hem aenseggende dat hij gevangen
voor desen als priester sich vervordert hadde etc.
Nadat by schepenen der stadt Leyden was gesien den
criminelen eysch ende conclusie hyer voorengaende by
M' Willem de Bont, schout der stede voorsz gedaen ende
genomen op ende tot laste van M" Rombout van Medem-
blick, geboortich van Utrecht tegenwoordich synen ge-
233
vangen, oock gehoort syn gevangens eygene confessye,
daerby hy gevangen buyten alle pyne ende banden
van ysere heeft bekent gehadt, dat hy nadat hem by
die vanden Gerechte van dese stadt Leyden opten xxvi'"
January xvi* sessentwintich deselve stadt ende vrydomme
van dien by provisie was ontseyt omdat hy sich vervor-
dert hadde alhyer de Pauselycke off Roomsche religie
ende superstitien te leeren ende oeffenen, het priesterschap
over dese stadt heeft by geschrifte geresigneert in han-
den van Philippus Rovenius Vicarius van den Paus van
Roomen, dewelcke hem syn commissie hadt gegeven, ende
dat hy als Priester vande Roomsche kercke, titulo Ar-
chy-Presbytery de Roomsche gesinde in het lage lant van
Rhynlant heeft bedient ende in de voorsz. qualiteyt macht
heeft gehadt over de jonge ende uytheemsche priesteren
om deselve in ordere te houden, dat mede hem gevangen
vanden Paus off desselfs vicarius commissie is gegeven
om gelt te mogen collecteren, ende dat hy wederon aen
anderen commissie heeft gegeven om te gemeente van
Roomsche gesinden wonende in Rhynlant aen te spreeken,
ten eynde deselve tot behouff van hem ende syne mede-
priesters penningen souden furneren ende dat by deselve op
syne recommandatie aen eenen Johannes Trutius priester
ende canonicus van Oldenseel is gegeven tusschen de twee
en drie hondert gulden, dat mede hy gevangen de voorsz.
commissie hebbende gegeven om uyt de voorz. gemeente
gelt te vergaderen, eenige vande gecollecteerde pennin-
gen voor hem tot syn onderhout behouden ende voorts
andere medegedeelt heeft, dat hy gelooft dat den voorsz.
vicarius apostolicus vermach te vergeven de canonisyen
binnen dese landen die niet en syn geconfereert by den-
geenen die daertoe volgens de Roomsche kercke syn ge-
qualificeert, dat hy gevangen vanden selven vicarius uyt den
naem vanden Paus van Roomen op hem heeft laeten con-
234
fereren seeckere canonisye ende praebendo in St. Maerten
tot Utrecht te voorens op Alexander Lamswaert by de
heere Staeten van Utrecht of het capittel aldaer gecon-
fereert met conditie dar hy gevangen bekomen hebbende
de rustige ende vredige possessie der voorsz. canonisye
het pastoorschap deser stede verlaeten ende resigneren
soude in handen vanden collateur, dat hy gevangen ver-
staet dat hy inde vreedsamige possessie vande voorsz. ca-
nonisye ende praebende soude geraecken by veranderinge
van tyden, als wanneer de landen aenden Coninck van Hi-
spanien overgaen ende Rovenius actualiter Bisschop van
Utrecht, mitsgaders het capittel van S'. Maerten aldaer
Roomsch catholyck syn^soude, dat by denselven Vicarius
een Vicariaet binnen dese landen opgerecht synde, hy ge-
vangen sich benevens verscheydene andere archypresbyteros
by denselven Vicarius heeft laeten assumeren tot een
medelicht [!] van tselve vicariaet, ende haerluyder byeen-
comste ende vanden Archyepiscopus Phillippensis heeft
gehadt een exemplaer van het decreet, off constitutie by
deselve gemaeckt ende dat hy uyt crachte van dien als
een medelicht inde byeencomste voorsz. is geweest en
aldaer heeft helpen verhandelen negotia dioeceseos Ultra-
jectensis ende mede de saecken inde constitutie vanden
voorn. Árchyepiscopus ende vicarius begrepen, welcke con-
stitutie is inhopdende verschydene poincten de rust ende
welstant deser landen mitsgaders de waere Christelycke ge-
reformeerde religie in deselve openbaerlyck geoeffent wer-
dende voor schaedelyck, Alle twelcke syn saecken van
seer pernicieuse gevolge ende in een welgestelde repu-
blycke niet tolerabel, maer andere ten exempel straffbaer :
Soo ist dat schepenen op alles geleth hebbende datter
materie dienende is, ende heeft mogen bewegen, doende
recht uyt den name ende van wegen de St(aten?] deser lan-
den hem gevangen hebben gebannen ende bannen hem mits
235
desen syn leven lang geduyrende uyt dese vereenichdeNe-
derlansche Provintien ende geassocyeerde lantschappe van
dien soo wyt en syt de paelen van dien hem syn strec-
kende sonder daer oyt weder in te mogen comen op 1yff-
straffe ende confisqueren alle syne goederen ten proffyte
vande hoge Overicheyt ende ontseggen den Offichier synen
verderen eysch ende conclusie op ende tegens den voorn.
gevangen gedaen ende genomen. Actum by Kerchem,
van der Âa, Keth, Hogeveen, van den Berch , van Syp;
Warmont ende Goes schepenen op den xxx'" Januarij des
jaers xvi* veertich. Lager stont, Ter griffe der stadt Ley-
den geextraheert uyt vierde criminele clachtbouck ende be-
ginnende fol: Q xxiiii ende is dese naer gedaen collatie
daertegens accorderende bevonden huyden den xxxi'" Ja-
nuary xvi° veertich ende was geteyckent by my
| W. YAN KERCHEM:
Op grond nu van 't medegedeelde veroorloof ik mij
de volgende wijzigingen. |
1° Indien de schout goed onderrigt is geweest, was
Rombout niet uit Medemblik afkomstig (Bijdr. I. 258)
maar geboortich van Utrecht.
2° Uit de volgorde en omschrijving der punten van
beschuldiging dunkt mij, dat R. niet tevens (p. 259) aartspr.
was toen hij nog als pastoor fungeerde, maar dit eerst
werd nadat hem Leiden in 1626 ontzegd was.
3° Hem trof 't banvonnis van 1640 niet alleen (p. 259-
260) wegens het assessorschap in 't Vicariaat maar om
zooveel andere punten in 't vonnis aangegeven.
4° Aangaande een en ander op p. 260 — Neen, hij
bleef niet tot 1639 te Leiden, ten minste niet openlijk,
want reeds in 1626 „was hem deselve stadt en vrydomme
ontseyt" maar toch eerst in 1640 werd hij bij vonnis
uit den lande gebannen, niet omtrent 1633. Alzoo kon
236
zijn werkelijke opvolger reeds in 1635 overleden zijn,
en hij toch het pastoorschap rechtens behouden om eerst
bij eventueele verandering van tijds omstandigheden ‚in
shanden van collateur te resigneren." — Hij kon dus ook
van 1626—839 buiten Leiden op vrije voeten zijnde , èn in
1637 de zitting van het vicariaat te Utrecht bijwonen, èn
ter sluiks te Leiden of ook openbaar in den omtrek verblij-
ven. — Ook behoeft het „anno 1689" niet gescheiden te
worden van sustinuit, want daar ’t banvonnis viel 30 Ja-
nuarij 1640 schijnt het wel zeker dat hij op het einde
van 1689 geregtelijk verhoord is geworden.
Gewijzigd zou dan ook worden wat p.261 van Rey-
nier Coopman gezegd wordt: wel verre toch dat deze in
1633 Rombout opvolgde wien in 1626 Leiden ontzegd
was, is het wel waarschijnlijk dat hij in 1680 of reeds
vroeger te Leiden pastoor werd.
L. P. A. G.
KONTRAKT TUSSCHEN DEN OUDEN EN DEN NIEUWEN
PASTOOR VAN ST. JACOBUS IN DEN HAAG, OPGEMAAKT
DOOR DEN ABT VAN MIDDELBURG. 18 September 1475.
Wy Jan van Sgrauensande Byder gehengenisse Goids
Abt van onsser lieuer vrouwen Cloesters bynnen Middel-
burch, ende dat ghemeen conuent desselfs cloesters doen
cond ende kenlic allen den ghenen die desen onsen jegen-
woirdigen brief zullen zien oft hooren lesen; Alsoe Heere
pieters de Rycke onse mede religieux, cureit ende pastoir
vander kerken inden haghe jn Hollandt nv tertyt, by
ons Jan Abt voirnoemd, midts zynre outheit, crancheit
ende onuermogentheit de selue cure te mogen bedienen
237
ende anderen merkeliken saken ende redenen ons dair toe
porrende, verlaten ende gedestitueert js geweest vander
voirnoemden curen, ende heer Pauwels Gheryts zone,
oick mede onse religieux, dairtoe gestelt ende gepre-
senteert js; Soe ist dat by onsen wille en consente sekere
voirwairden en conuencien gemaect ende gesloten zyn geo-
weest tusschen den voirnoemden onsen medereligieuseu jnder
manieren hierna volgende. Te wetene: Jnden eersten zoe
sal de voirn. Heer pieter de rycke heeren Pauwels geryts
zone voirn. ouergeven alle de. huysraet, die jnden seluen
huyse vander seluer curen is, Behoudelic dat heer pieter
voirn. sal behouden zyn slaepcamer, dair hy gewoenlic
js jn te slapen, mit bedden, lynwaet, ende alle gereet-
scap dair toe dienende. Ende waert sake dat den seluen
huysraet van outheiden verginge, zoe sal hem Heer pau-
wels voirnoemd anderen gheuen, die goet is om jn re-
delicheiden dair mit te mogen lyden, ende dat oude na
hem trecken.
Jtem ten anderen soe sal Heer Pieter behouden alle
zyn cleederen, siluer, gelt ende cleynodien, ende die
regeeren tot behoef van onser voirnoemden cloester, alsoe
een goet religieux sculdich is van doene.
Jtem ten derden soe sal Heere Pauwels voirnoemd
Heeren pieteren de rycke mit eenen knecht, die hem
belieuen sal, besorgen eenen eerliken cost zyn leuen lanck
geduerende, dair Heer Pieter niet of gheuen en sal.
Jtem ten vierden soe sal Heer Pieter alle jare ontfan-
gen jn penninghen van Heeren Pauwels voirnoemd tot
zynen byleuen die somme van thien pondt groten tsiaers,
te wetene alle quatertemperen twee pondt thiene scellinge
grote vlaems, dair die eerste quatertemper of wesen sal
des woensdaechs na sinte Lucyendach nv naest comende
en alsoe van quatertemper tot quatertemper Heeren pie-
ters leuen lanck geduerende ende niet langer.
238
Item ten vyften, waert dat sake, dat Heere Pieter
de rycke hem diuerteren wilde wt deuocien of anderssins
ende woenachtig wilde wesen jn onsen cloester, zoe sal
Heere Pauwels Heeren Pieteren voirnoemd wtreycken
ende betalen die somme van achthien pondt groten tsiaers,
te wetene alle quatertemperen als bonen geruert is viere
pondt thiene scellingen grote. Ende waert dat sake, dat
God verhoede, dat heere pieter op die tyden voirnoemd
niet betaelt en werde, soe sullen wy Jan Abt voirnoemd
Heeren Pauwels destitueren vander seluer curen ende
eenen anderen religieux, dwelck ons belieuen sal, dair jn
stellen ende jnstitueren, die Heeren pieter voirnoemd
betalinge doen sal, ende alle andere saken, volcomen
gelyc boven verclaert staet.
Ende omdat wy willen dat dit onderhouden werde van
punte te punte als bouen, ende by Heeren Pauwels
voirnoemd niet infringeert noch gebroken en werde mit
eenigen vonden of subtylheiden, diemen hier jegens den-
ken of usieren souden mogen jn eenigerwys, soe hebben
wy Jan Abt ende dat gemeen conuent van onser lieuer
Vrouwen cloester voirnoemd desen brief mit onsen zege-
len besegelt. Ende omme der meerder vasticheit wille,
soe hebben wy den voirnoemden Heere Pauwels dit mede
doen besegelen; dwelck jc Heere Pauwels gheryts zone
ter begeerten van mynen Heere den Abt ende gemeene
conuente voirnoemd medegedaen ende besegelt hebbe.
Gegeuen den achtthiensten dach jn Septembri jnt jair
ons Heeren m.ccee. viue ende tseuentich,
(MS. Prov. Archief van Zeeland te Middelburg.)
Afgeschreven door v. D. HORST Pr.
TG EDT AT
239
KERK TE AMSTELVEEN.
1461.
In Juni 1450 was heer PrETER STRUYS cureyt van
Amstelveen, zoo als blijkt uit voorgaanden brief aan den
heer van Veere ') |
In Juni 1461 was daar heer DreRIC VAN MAERSEN ,
priester, even als zijn voorganger kapellaan der kapelrie
aan het Onze Lieve Vrouwe altaar, welke ter begeving
stond aan den heer van Veere. Dit blijkt uit het vol-
gende stuk, dat bewaard wordt in het stedelijk archief
van Vere. ’tIs een concept, zeer slecht geschreven, en
voert ten titel:
„vanden Capellaen tot aemsterveen ende eenigen
vanden buyren aldaer, etc.
,H'. van borssel Heer vander Vere etc.) Doen condt
allen luyden: Alzo wy tanderen tyden mit onsen openen
brieuen gegeuen hebben Hr Dieric van Maersen, priester,
Herman piersoens zoen, een capelrie liggende voir onser
Vrauwen autair jnder kerken van aemsterveen, die tot
onser collacie ende ghifte staet. Ende want tusschen hem
ende den ouermans van onser Vrauwen ghilde aldair ze-
kere questie ende gheschil geweest is, roerende also wel
van dat deselue Dieric achternolgende onse ghifte ende
presentacie begeerde jn geleyt te wesen, als van dat de
voornoemde ouermans begeerden huere diensten ende mis-
sen vpter selven outaer gedaen te hebben, nauolgende
zekere weerlike brieuen van appointemente, die voortyds -
1) Zie boven pag. 193.
240
gemaect geweest hebben by Hr Pieter struys ende den
voornoemden ouermans jn dien tydt: so eist dat wy, die
als Heer vanden voorsz. plaetse ende als collateur vander
voornoemde capelrie, daer jn voirzien willen, vpdat de
dienst ter eeren Gods voirtan gedaen moge worden, ende
dat wy ende onse naercommeren van onser ghifte niet
vercurt noch vermindert en worden, by ons ontboden
hebben den voornoemden Hr Dieric ende ouermans, oft
andere vut hueren naem. Ende naer dat wy hemluden
an beiden zyden als jnt lange gehoirt hebben ende ooc
wel ouerdacht tguent datter van Gods ende redenen we-
gen jnne sculden was te gebuere, so hebben wy, also
zy des an ons volcommelic gebleuen waeren, geordon-
neert, dat achteruolgende onser ghift ende presentacie
de selue Hr Dieric jn geleyt zal worden alst behoort,
ende zullen de kercmeesters en ouermans den voornoem-
den Hr Dieric ende andere die nae Hem de voirsz capelrie
hebben ende bezitten zullen, jaerlyck bezorgen ende be-
talen vry telken Allerheiligermisse vyf beyersche gulden,
dat den eersten dach van betalingen vallen sal tallerhei-
ligermisse naestcommende, Ende bouen dien sullen zy
den voornoemden Hr. Dieric alle jaeren bezorgen ende
geven xx rjnsche gulden, te weten telken qr jaers deen
vierendeel, tzelue jaer jngaende, ten voirsz allerheliger-
dage; Des sal de voorsz Hr. Dieric gehouden ende ver-
bonden wesen daer voren te doene vier missen de weke
op onser Vrauwen outaer voirn. Te weten des zondaeghs,
des wonsdaeghs, des saterdaeghs, ende noch vp eenen
anderen dach jnde weke alst den voorsz. Hr Dieric best
genneren ende passen sal; emmer wel verstaende, ge-
beurdet dat hy jn eenigen gebreke waere de voorsz mis-
&en te doene ten voornoemde dagen, dat hyse dan vp
eenen anderen dach jn de weke doen sal; waert ooc so
dat de voornoemde Dieric jn eenige weke verzuuymde
241
eenige missen te doene, die sal hy jn een andere weke
doen ende die verhalen also dat behoort. Einde geuielt
zo dat de voornoemde Hr Dieric vertoge metter woone
vut prochie ende den dienst van vier missen de weke
liete varen ende niet en dede, dan zullen de voorsz
kerckmeesters ende ouermans jn der tyd wesende onge-
houden wesen mer te geuene vande’ voorsz xx Rynsche
gulden, anders dan vander tyd dat de selue EH. Dieric
bedient zoude hebben, neuen de v beyersche gulden zul-
len alsdan gaen ende bekeert worden jn en daert ons
geuuegen ') sal. Doende voort ooc dat van ouds gewoonlyc
is ter eeren ende voordenissen vanden heiligen kerke,
zonder eenige fraude ofte argelist. Ende gebuerdet dat zy
onderlinge eenich geschil meer hadden, dat zal altiid
staen tot onsen seggene ende verclaerne, en mede desen
zullen zy met elcanderen te vreden wesen. Ende mids
der vutreikingen vander somme bouen geschreuen, zo
zullen de voornoemde ouermans themwaert hebben, ont-
fangen en behouden alsulke bate, profite, ghiften, ende
voruallen, als ten voorsz outaer ende ghilde commen
zullen ende gegeuen worden, zonder den voornoemden
Hr Dieric daer jn eenich recht te hebbene haelue hees-
schene of vermetene jn eenige manieren. Ende mids deser
onser ordonnancie zullen alle andere weerlike brieuen of
geloften, die van deser saken voorders tijd gemaect ziin
by Hr Pieter Struys of andere, van geenre weerden we-
sen. Áctum ten vutgane van Meye of jngane van Juny
anno lxj."
v. D HORST, Pr.
l) Gevoegen — gelieven.
— Q LCS Ae
Bijdragen Gesch, Bisd. v. Haarlem. Ile Deel. 16
242
SINT JANSHEEREN OP WALCHEREN.
In 1817 schonk graaf Willem van Henegouwen een
stuk grond aan de St. Jansheeren te Middelburg, bij
open brieve, welke ook door Boxhorm (II, 189) wordt
medegedeeld.
„Willem, Graeve van Henegouwen, Hollandt, ende
Zeelandt, maecken condt, etc. Dat wy ghegheven hebben
onsen gheestelijcken vaeder, den- Bisschop van Zuden,
commandeur 't Uytrecht ende in Zeelandt van de S. Jans
huysen, hem ende syne nacomelinghen, commandueren
't Uytrecht ende in Zeelandt voornoemt, den werff die
gheleghen is in Middelburch by den Boomgaert, die wy
hem hier te vooren ghegheven hebben, erffelyck te bly-
ven, den werff voornoemt metter grafte die daeromme
gaet, synen vryen wille daer mede te doen. In oirkonde
desen brief beseghelt met onsen seghel. Ghegheven in
'tjaer ons Heeren Mcoc ende xvii, de Saterdach voor
S. Gregorius dach."
Op het stedelijk archief van Veere wordt bewaard de
volgende opgaaf der huizen en bezittingen van de St. Jans- :
heeren op Walcheren, zonder datum. Ik zou meenen,
dat het bij den ommekeer van Walcheren door den Hoofd-
kommandeur bij de Staten van Zeeland is ingediend,
om — zoo als in het stuk zelf gezegd wordt — restitutie
te eischen, dus na 1576.
„Commendae illustrissimi Melitensis ordinis in Zelandia
sitae.
In civitate Middelburgensi una commenda cum apper-
tinentys.
248
Item duae aliae commendae aliquibus horis a Middel-
burgo sitae , kerckwerff et memelingen dictae.
Valent annuatim circum circa plus minus 7000 florenos.
Praeter edificia et multa alia mobilia, quae extiterunt,
quorum omnium petitur et oratur restitutio et satisfactio.
Praeterquam notandum sit, quod valor et pretium prae-
dictorum bonorum ascenderit. |
De hollandsche vertaling, daaronder geschreven, luidt
aldus:
„Commandeurijen van de doorluchtichste ordre van
Malta in Zeelant gelegen.
Inde Stad middelburch eene commanderye met de toe-
behooren. |
Item twee andere commandeuryen eenige uyren van
middelburch gelegen, genaemt kerckwerff ende memelinge.
waerdigt jaerlyck, daer of daer omtrent meer of min
7000 .guldens.
Behalven de huysingen, ende veele andere meubelen,
die daer syn geweest, van alle dewelcken restitutie ende
voldoeninge wert geeyscht, ende gebeden.
Ende dat daerenboven te noteren is, dat de waerde
ende prys der voorseyde goederen jaerlycx is geresen.”
V. D. HORST, Pr.
211
HET APOSTOLISCH-VICARIAAT
VAN
JOANNES VAN BIJLEVELT.
(Vervolg van blz. 41, Deel IL.)
III.
Alvorens onze geschiedenis van het Apostolisch-vicariaat
van J. van Bijlevelt voort te zetten, moeten we een oo-
genblik de aandacht onzer lezers terugroepen op een
voorval dat de voorname aanleiding geweest is van het
ongelukkig banvonnis van den Apostolischen Vicaris, en
door ons behandeld is in Deel [ van deze Bijdragen blz.
189. We mogten dezer dagen eene zeer verpligtende me-
dedeeling ontvangen van echte bescheiden omtrent die
gebeurtenis, uit het gemeente-archief van Wassenaar,
waarschijnelijk afkomstig van den toenmaligen Heer van
Wassenaar en Obdam, lid van de Staten van Holland,
die in de zaak is betrokken geweest. Wijl die be-
scheiden een nieuw licht over de bedoelde geschiedenis
verspreiden en eene leemte aanvullen, welke we nu in
ons verhaal ontdekt hebben, meenen we in het belang
van de juistheid en volledigheid onzer geschiedenis, van
die welwillende mededeeling met erkentelijkheid te moe-
ten gebruik maken en gaan alzoo die stukken, voor zoo
ver ze dienen kunnen om hetgeen we t.a.p. schreven ;,
nader toe te lichten en aan te vullen, onder de aandacht
onzer lezers brengen. |
De zaak is deze: |
Wij verhaalden dat ten jare 1717 de Heer van As-
sendelft door de katholieken dier plaats verzocht werd
245
te zorgen dat de jansenistische pastoor Poelenburgh (in
de meergemelde stukken wordt hij ook van Poelenburgh
genoemd) vervangen werd door een goed katholiek pries-
ter; dat hij zich te dien einde vervoegde tot v. Bijle-
velt, toen nog slechts Aartspriester (eerst eenige maan-
den later, in October 1717 werd hij Apostolisch Vicaris
benoemd); dat daarop Caspar Antonius van Gerven,
door bemoeijing van v.B. tot pastoor van Assendelft
werd aangesteld, en van Poelenburgh met behulp van den
Bailluw uit de pastorie gezet, zich bij den ‘Fiscaal van
Holland over die handelwijze beklaagde, met het gevolg
dat tegen al degenen die er de hand in hadden , en vooral
tegen v. Bijlevelt eene geregtelijke vervolging werd in-
gesteld, welke op dezes banvonnis uitliep.
Nu werd ons nopens die gebeurtenis eene copie
medegedeeld van een’ brief door den Heer van Assendelft
den 2 Januarij 1717 geschreven aan Hugo van Heussen,
toen jansenistisch pastoor te Leiden en zich noemend vi-
caris generaal van het kapittel van Utrecht. Die copie
laten we hier letterlijk volgen:
Copie van een brief van den Heer van Assendelft
Mr. Jean Deutz — tevens oudt Schepen en Raadt
van de stad Amsterdam, geschreven aan Hugo van
Heussen te Leiden. dd. 2 Januarij 1717.
nReets 10 a 12 jaren geleden is in mijn dorp of Heerlijckheid
van Assendelft grote twist ontstaan tusschen den Pastoor van de
Roomsche en tusschen de gemeente, maar hebbende gemeent, dat
deselve was ontstaan omdat de gemelde Pastoor Cornelis van Poe-
lenburgh van de soogenaamde Jansenisten , en het grooste gedeelte
van de ingesetenen de geordende priesters waren toegedaan , hebbe
op die tyd myn uyterste best gedaan om den Heer Pastoor met
de gemelde gemeente te vereenigen, 't geen ook wel soude hebbe
gelukt, indien de Pastoor niet boven maten koppig en onhandel-
baar was geweest, maar hebbe alles sooveel als mogelijk is ge-
weest, ingeschikt, en met hem de uyterste patientie geoefent,
246
maar de wynige, dewelke tot nu toe nog in syn kerk gegaan,
dewelke alle seer de Jansenisten zijn toegedaan, hebben my een
request gepresenteert, waarvan de copie hier beneffens gaat, soo-
dat nu niet anders is te doen als dien Pastoor op een andere
plaats te versorgen of hem tenemaal te removeren, maar willende
sooveel als my mogelyk is alle opschuddingen en violente be-
handelinge voorkomen, hebbe diensaangaande het advys van de
Heer Creys ingewonnen, dewelke my heeft geinformeert dat
UEhoogw. omtrent de geestelyke van dese landen de directie
heeft, hebbe dierhalven geoordeelt van dienst te kunnen zijn, my
aan UEEerw. te adresseeren ente versoeken dat UEEerw. het
daarhenen gelievt te dirigeren, dat deze Cornelis van Poelenburgh
werd verplaast of geremoveert, want solange als dien Heer daar
als Pastoor staat, is niet anders als de uyterste ongenoege te
wagten, ja het gaat soo verre, dat meerder als vyf en twintig
familien uyt het dorp van Assendelft zullen vertrekken indien hy
daar langer komt te blyven. Om UEEerw. alle het gepasseerde
te verhalen soude te lang zyn, maar UEEerw. kan sig addres-
seren aan de Heer Lobs tot Haarlem, de Heer Donker en Creys
tot Amsterdam, de Heer van Houten tot Cromeny, en verders aan
alle de omleggende pastooren onder het Capittel van Haarlem
ressorterende. mogelyk soude UEEe kunnen denken, dat men
nog soude kunnen tenteren den pastoor met de gemeente te ver-
soenen, maar daar is de minste apparentie niet toe, dewyl het-
selve soo dikmaals is besogt, en altyt door de impertinente be-
handelinge van den pastoor buyten effect gebleven, soo daar niet
om is te denken, en indien syn gemeente al weder met de pastoor
eenig genoege kwam te nemen, sal evenwel noit toestaan, dat
synE daar komt te blyven, want vermene mede in myn persoon
door syn irreverente manieren van doen ten uytersten beledigt te
zyn, soodat liever alles sal wagen als hem langer in myn dorp
en jurisdictie te tolereren; weete wel dat men sal voorgeven,
dat de oorsaak van dese rusie alleen werd veroorsaakt, omdat
den Baljuw niet word voldaan, en dat hetselve eene onmoge-
lijkheyd is, omdat de gemeente de geordendende priesters toege-
daan niets willen contribueren, maar kan UE, verzekeren dat het-
selve de reden niet is, maar syn conduites alleen te wyten, synde
deze requeste alle door de soogenaamde Jansenisten getekent,
dewelke voorgeven de principaalste redenen niet in de req. te
hebben geposeert, om soveel mogelyk is, alle ergenissen te wee-
247
ren, maar dat sylieden beryd zyn, als het nodig sal zyn, het-
zelve nader te deduceren, of mondeling of schriftelyk, sodat indien
UEEerw. nodig oordeelt deselve daarop te horen, gelievt haar
maar te ontbieden, als wanneer sy sullen occasie hebben om U Eerw.
daarvan openinge te geven, verzoeke of UEE. deze saak soveel
mogelyk is gelievt te verhaasten, dewyl dagelyks werde aange-
lopen van de gemeente, dewyl sy nu haar godsdienst niet kun-
nen plegen. Moet UEEerw. nog seggen dat de dootsieken met
opene praamen naar de byleggende dorpen werden gevoert, om
daar de laaste kerkdiensten te kunnen ontfangen, waarvan eenige
soo my werd berigt in de gesyde praamen syn overleden, en
anderen sterven zonder occasie te hebben om de gesyde laaste
diensten te kunnen ontfangen. Alles is nu in de uyterste confu-
sie en gaande de gemeente te kerk in de omleggende dorpen,
komen noit als ’s avonts voor het grootste gedeelte laat thuis en
dikmaals vol en dronken, soodat de gemeente tegenwoordig in
de uyterste ongebondentheyt leevt, synde geen opzigt op haar
doen en manier van leven en genoegsaam gedestitueert van alle
godsdienst, — hiermede blyve enz.” — — —
Uit dezen brief nu blijkt duidelijk dan die gansche
geschiedenis van Assendelft niet, of althans niet uitslui-
tend van de katholieken is uitgegaan, zooals later door
de tegenpartij is beweerd en men ook zoude opmaken uit
hetgeen wij er van mededeelden naar onze archieven,
waarin we niets van die omstandigheid vermeld vonden.
Het was alzoo niet enkel, zelfs niet hoofdzakelijk afkeer
tegen het Jansenismus van pastoor v. P. welke de bewe-
ging tegen hem deed ontstaan: zijne partijgenooten, de
jansenisten zelven waren zeer tegen hem gestemd en dien-
den een verzoekschrift bij van Heussen in door bemid-
deling van den Heer van Assendelft, om een ander in
zijne plaats te erlangen. Dat verzoekschrift was, gelijk
we zagen, bij bovengezegden brief gevoegd, — jammer
maar dat van het verzoekschrift zelf niets gevonden is,
Opmerkelijk is het ook dat de schrijver van den brief
zich bij van Heussen, ter nadere informatie beroept op
243
jansenistische pastoors; immers de door hem genoem-
den waren van de voornaamsten dier partij,- wel een
bewijs dat v. Poelenburgh zelfs bij zijne jansenistische
medepastoors in geen goeden dunk stond Het is dan vol-
komen duidelijk dat de vijanden van v. Bijlevelt het feit
onder een ander daglicht hebben doen voorkomen, waar-
door het hatelijker werd van den kant der katholieken
en daarmede beter geschikt voor het instellen eener ge-
regtelijke vervolging tegen v. Bijlevelt.
Hadde van Heussen aan het dringend verzoek van den
Heer van Assendelft gevolg gegeven, waarschijnelijk zou
de zaak in stilte zijn afgeloopen; maar deze, ofschoon hij
zelf, even als de andere jansenistische pastoors, zooals
we uit het volgend stuk zullen zien, v. Poelenburgh in
het ongelijk moest stellen, wilde of durfde hem toch niet
verplaatsen. Eerst toen er van dien kant geene voorziening
kwam, werd, nu ook met medewerking der katholieken ,
een verzoek gerigt tot van Bijlevelt.
Toen de zaak bij het Hof van Holland ter erimtnele
was aanhangig gemaakt, diende de Heer van Assendelft
c. 8, een request in bij de Staten van Holland, waarin
zij zich beklagen over de behandeling ter criminele en
de Staten verzoeken dat deze kennis mogten nemen van
de zaak en den procureur generaal gelasten „omme de
voorschreve reedts geëntameerde proceduyren crimineel
voor den Hove van Hollandt te laten varen , alsmede den
welgemelden Hove, ende verdere Rechters, voor wien men
de voorschreve sake, hetzy in het civiel, of in het cri-
mineel, reedts gebraght heeft, of noch andersints soude
willen brengen. daarvan met alle gevolgen ende aankle-
ven van dien te ontlasten,”
Dat request, ons insgelijks medegedeeld, bevat een
uitvoerig verslag omtrent den toestand van Assendelft
onder pastoor v. P. 't welk ons nog meer overtuigt van
249
hetgeen we reeds uit den eerstmedegedeelden brief van
den Heer van Assendelft zagen. We gaan daarom het
begin van het request, dat het belangrijkste voor ons
is — hier mededeelen, |
„Geven in alle onderdanigheyt te kennen Mr. Jean Deutz Heere
van Assendelft enz. oudt Schepen en Raadt van de Stadt Am-
sterdam, mitsgaders Baljuw en Leenmannen van deselve Heer-
lyckheyt, alsmede Klaas Spruyt, Willem Cornelisz. Vis, Huygh
de Jongh, Jan Henricksz, Koningh, Aldert Pietersz. Bos, Klaas
Cornelisz. Winter, Barent Jansz. Gaal, en Barent Reekman, ge-
committeerden van de Roomschgesinde Gemeente aldaar; dat Core
nelis van Poelenburgh, Roomsch priester tot Assendelft voorschre-
ve, sigh al voor veele jaren onaangenaam gemaackt hebbende
gehadt aan deselve Roomsche gemeente, die verwyderingh eyn-
delyck soo groot is geworden, dat verre het meerendeel van de
selve gemeente (die andersiats vry considerabel is, en al in eenige
duysenden bestaat) denselven Poelenburgh en syne kercke heeft
verlaten, ende dit niet uyt, ofte om eenige discrepantie van 'l'heo-
logische sentimenten, die t’sedert eenigen tydt in de Roomsche
Kercke, meer als te vooren, oorsake tot particuliere bewegingen
hebben gegeven, maar enckel ende alleen ter sake van conduiten
waardoor die van de gemeente vermeenden door hem Poelenburgh
t' onreght en onlydelyck beswaart en benadeelt te werden.
Dat die onlusten van tydt tot tydt hooger gaande, hy eerste
Suppliant, als Heere van Assendelft etc. soo plightshalven, als
op het vertoog en klaghten van veele uyt deselve gemeente,
sigh oock wel heeft willen laten employeren om kennisse van
saken te nemen en (was het mogelyck) met gevoeglyckheyt alles
te helpen bemiddelen, en in te schicken, en alsoo uyt te wercken
eene vreede, gantsch en al noodtsakelyck voor den Dorpe en
Heerlyckheyt van Assendelft, ende de Opgezetenen van dien in
het gemeen, en voor de Ledematen van de Roomsche Kercke al-
daar in het byzonder; dat de saken oock in den eersten sigh
soodanigh wel scheenen te sullen hebben laten vinden, dat ten
wederzyden met de voorgeslagene temperamenten genoegen soude
werden genomen, maar dat den Priester Cornelis van Poelenburgh,
wanneer men ter sake soude komen, sich alles weder onttrocken,
en sulcks oock alles als voorheenen, na syne particuliere sinne-
lyckheyt, heeft willen dirigeren ; dat daardoor de animositeyten
250
ten wederzyden van tydt tot tydt soodanigh zyn aangegroeyt,
dat niet alleen tusschen de Roomsche Gemeente ende hunnen
voorschreven Priester, soodanigen scheuringe is ontstaan, dat’ er
noch al meer en meer Ledematen van de Roomsche Gemeente
sigh elders ter kercke begeven hebben gehadt, ende andere geheel
en al zyn verwildert, en oock selfs op haar uytterste niet eu
hebben kunnen werden gesoulageert en bedient van de gewoon-
Iycke Roomsche Ceremonien, maar dat oock die verwyderinge en
scheuringe is overgeslagen tot die van de Gereformeerde Kercke
aldaar’, mits veele van deselve, naar hunne bevattinge, deel in
de voorschreve differenten genomen, en partye hebben gekosen
gehadt. .
Dat (boven en buyien de voorschreve ontsteltenis en commotie
der gemoederen) het ongeluck noch heeft gewilt dat de Bruyckers
van.de Landeryen, soo door de successive inbraken, als door de
sterfte der Beesten, in noch meerder confusie en vergelegentheyt zyn
gebraght geworden, en dat het een en het ander quaat alsoo by den
anderen gevoeght, oogenschynelyck staat met sich te slepen niet
minder als een desolatie van het voorschreve Dorp en Landerijen
onder de voorschreve Heerlyckheyt van Assendelft sorterende; wan-
neer namentlyck eenige uyt noodt; andere om in rust en vreede hun
gemoedt en Religie te mogen beleven, sigh van daar elders qua-
men te transporteren , soo als dat wel seeckerlyck te waghten
staat, indien de sake niet en werdt gebraght op een andere voet,
als die tot noch toe is geweest.
Dat den eersten Suppliant, tot voorkominge van sulcke ruineuse
gevolgen, den voornoemden Cornelis van Poelenburgh, dan oock wel
weder op nieuw heeft ondergaan in het vriendelycke, en sulcks den
selven getraght heeft tot reden en gemackelykheyt te brengen , doch
(tot aller leetwesen) sonder eenigh effect, of verder apparentie van
succes, sulcks dat dan oock den eersten Suppliant gemoedtshalven
gemeent heeft gehadt niet langer ledigh te hebben mogen staan ,
en sigh dierhalven oock geadresseert heeft aan de Roomsche
Geestelyckheyt tot Leyden, als tot Amsterdam, ofte wel aan den-
geenen die van de moderaatste, ende hier te Lande aangenaam-
ste maximen zyn; doch dat hy daarmede niet anders en heeft
gevordert, dan dat den voornoemden Poelenburg, wegens syn
gedragh en hoofdigheyt, door hen wel is gesteldt geworden in
het ongelyck, maar dat eghter deselve daaromtrent niet en heb-
ben kunnen goetvinden de vereyschte voorsieninge te doen.
251
Dat men oversuleks hebbende moeten bedaght zyn op andere
middelen, om de voorschreve Dorpe, en de Ingezetenen van dien
niet geheel en al te abandonneren, ende verlooren te laten gaan,
beright is geworden, dat door J. v. Bijlevelt seer veele missien
en bestellingen van Priesters en Pastoren van tydt tot tydt hier
te Lande waren gedaan; ende wel soodanigh gedaan, dat den
gemelden Bylevelt, hebbende zyne residentie en kerckelycke Statie
alhier in den Hage, ende doende alsoo de voorschreve missien
en bestellingen niet alleen in den Hage onder het oogh en in
het gesighte, soo van UEd. Groot Mog. als van den Hove van
Justietie, maar oock met kennisse ende by gedogen van de res-
pective Magistraten en Officieren van de Steden, Plaatsen ende
Dorpen, daarinne geraackt zynde, sy Supplianten dan oock ter
goeder trouwe gemeent hebben gehadt niet te kunnen misdoen,
met sigh insgelycks aan den voornoemden Bijlevelt te adresseren
om iu plaatse v&n den voornoemden Poelenburgh provisionelyck
een ander wereldtlyck Priester voor den Dorpe en Heerlyckheyt
van Assendelft te nomineren ende af te senden, ende den Per-
soon van Casparus Antony van Gerven, by den selven daartoe
derwaarts provisionelyck geschickt, ook aan te nemen."
Dat request nu werd bij sapostelle van 25 Mei 1717
door de Staten aan President en Raden van Holland, Zee-
land en Vriesland" om advies gezonden. Het advies van
het Hof, in Junij daaraanvolgend uitgebragt, is aller-
hatelijkst tegen de katholieken en heeft al den schijn
van, — althans voor een groot gedeelte, ingegeven te
zijn door de hevigsten van de andere partij. Het is in-
derdaad eene doorloopende verdediging der jansenistische
scheuring en bevat al hunne lasterlijke aantijgingen tegen
den Paus, de jesuiten en ordesgeestelijken en in 't alge-
meen tegen alle katholieken die gehoorzaam waren ge-
bleven aan het hoofd der Kerk, maar vooral tegen
v. Bijlevelt.
Om te doen zien hoezeer de partij door hare aanhou-
dende lasteringen tegen de goede katholieken zelfs het
hoog provinciaal Geregtshof voor zich had weten te win-
nen, hebben we het der moeite waardig geacht hierachter
252
als Bijlage te geven het laatste gedeelte van het voor-
meld advies, waarin meer de algemeene toestand wordt
besproken en ten slotte de Staten worden aangemaand
om ten strengste tegen de katholieken, vooral in de zaak
van Assendelft te werk te gaan. Bij het lezen daarvan
zal het menigeen opvallen dezelfde lasteringen, soms
bijna woordelijk , daarin terug te vinden welke nog he-
den ten dage door de liberalen en vrienden der staats-
katholieken (in het stuk is spraak van staats-priesters)
tegen de jesuiten en ultramontanen (die daar pausgezinden
heeten) dagelijks worden gedebiteerd, „Tout comme chez
nous" zouden de katholieken thans wel kunnen zeggen.
Eene groote troost is het zeker voor ons in deze da-
gendat al de toeleg der toenmalige staatskatholieken of
staatspriesters , door de hoogste auctoriteiten in den
lande geholpen, de Kerk in ons vaderland niet heeft
kunnen schaden noch verhinderen dat zij, hoe ook ver-
drukt en vervolgd, aanhoudend in bloei en kracht is
blijven toenemen.
Op één punt moeten we, in het belang onzer geschie-
denis, hier nog de aandacht vestigen. |
Sprekende van het verhoor dat zij pastoor van Gerven
hadden doen ondergaan, zeggen ze dat hij zich beriep
op veene Missive dewelcke Ay oock exhibeerde, van eenen
priester Bylevelt, sich alhier onthoudende in den Hage.
waaruyt bleeck, dat die hem tot Assendelft ten eynde
voorschreve hadde gesonden” en iets verder zeggen ze:
dat ze „gemeyndt hebben in justitie niet te kunnen afzyn
van. .… te verleenen daghvaardinge in persoon tegens. ...
den priester Bylevelt, die den Procureur-Generaal ver-
meynde, dat sich wel voornameutlyck hadde schuldigh
gemaackt, omdat hy door syne eygenhandige Missive konde
worden overtuyght den ‘voorn. v. Gerven tot Assendelft
te hebben gesonden.”
258
Met dit zeggen is moeijelijk te rijmen.de verklaring
van v. Bylevelt zelven in zijn request aan gecommitteerde
Raden in Januarij 1718 ingediend , waarin hij uitdrukke-
lijk zegt „dat hy suppliant by synselve overtuyght ende
ten eenemaale gerust is dat soodanigh eene sendinge by
hem. noydt en is gegeven, dat sulex mitds dien dan oock
noydt en sal connen werden beweesen." Zoo getuigde hij
ook bij het geregtelijk verhoor, in Maart daaraanvolgende
voor datzelfde Hof dat hij geene zending aan v. Gerven
gegeven had. Van Gerven zelf verklaarde dat v. Bijle-
velt hem die zending van den Internuntius had bezorgd.
Deze tegenspraak is inderdaad moeijelijk te verklaren.
Van den eenen kant laat het zich toch niet wel denken
dat zulk een hoog en eerbiedwaardig regterlijk collegie
als het Hof van Holland zich door haat tegen de ka-
tholieken en door opstoken van hunne vijanden zou
hebben laten vervoeren tot opzettelijke logen en lasterlijke
verklaringen in een ambtelijk advies aan de Edelmogende
Staten; en van den anderen kant kunnen we met geene
mogelijkheid den opregten en moedigen v. Bijlevelt verden- -
ken dat hij in een insgelijks officieel request aan de Staten
en in een geregtelijk verhoor zoo nadrukkelijk zou ont-
kend hebben wat hij zich bewust was werkelijk te hebben
gedaan en in de gegevene omstandigheden als zijnen
pligt zou hebben beschouwd. Evenmin kunnen wij van
den braven priester van Gerven zulk eene valsche ge-
tuigenis vooronderstellen. Bovendien moet het vreemd voor-
komen dat het Hof den geëxhibeerden brief van v. Bijlevelt
niet als alles afdoend bewijs en Corpus delicti heeft op-
geëischt, waardoor van zelf alle verdere onderzoekingen
en verhooren van v. Bijlevelt en v. Gerven overbodig
waren geworden en de zaak op eenmaal was afgedaan.
Nog valt op te merken dat, zooals we reeds aanstipten,
v. B, toen nog geen Apostoliesch Vicaris was, maar slechts
254
Aartspriester, en men dan ook om die reden moeijelijk kan
aannemen dat hij de benoeming tot pastoor zou gedaan
hebben. Er schijnt alzoo aan eene of andere vergissing
of misverstand bij die verklaring in 'tadvies van het
Hof te moeten gedacht worden. Misschien brengen nader
te vinden bescheiden meer licht in deze duistere zaak.
Ten slotte willen we nog aanstippen dat het advies bij
resolutie van de Staten dd. 23 September 1717 met het
request van den Heer van Assendelft c.s. tot nader on-
derzoek en advies is gegeven raan den Heer van Wasse-
naar — Obdam uit de ordre van de Ridderschap, en aan
de andere gedeputeerde Raden voor de zaken van justitie”,
Daaraan is het waarschijnelijk te danken dat de nu mede-
gedeelde stukken in het archief der gemeente Wassenaar
gevonden zijn.
Gaan we nu weder voort met het verhaal van de ver-
volging tegen de katholieken, drie jaren later uitgebro-
ken, waarover in ons laatste artikel.
De verdrijving van den Apostolischen Vicaris uit zijn
geliefkoosd verblijf, zijne geboortestad Utrecht, was het
begin slechts van de vervolgingsmaatregelen die de re-
gering meende te moeten nemen tegen de katholieken
als weerwraak of represaille , zooals het genoemd werd,
voor hetgeen de keurvorst van de Nederpaltz en andere
katholieke vorsten van Duitschland naar het (voor ’t groote
ste gedeelte overdreven) gerucht ging, zich tegen hunne
protestantsche onderdanen veroorloofd hadden,
Reeds in Februarij 1720 was uit den Haag aan den
Vicaris geschreven, dat, indien de Keurvorst van de Paltz
niet spoedig voldoening gaf aan de gereformeerden, de
Staten eene zeer strenge resolutie zouden nemen tegen
de roomschgezinden hier te lande, zoo met het sluiten
. hunner kerken als met het uitzetten van alle geordende
255
geestelijken en vooral van de jesuiten. Er was echter
tijding gekomen dat de Keurvorst de kerk van den H. Geest
te Heidelberg die hij aan de gereformeerden ontnomen
had, gelijk wij vroeger gezien hebben, zou teruggeven en
eene schikking zoude maken ten aanzien van de terug-
gave van hunnen catechismus '). Niettemin werd toch de
gevreesde resolutie van de Staten- generaal der vereenigde
Nederlanden den 7 Mei 1720, zij ’t dan ook alleen te-
gen de jesuiten, uitgevaardigd. Het voornaamste daarvan
laten we hier volgen: ?)
„By resumptie gedelibereert synde op het rapport van
heeren vau Welderen. ... geexamineert hebbende de brie-
ven.... en andere advertentien, sedert eenigen tijd in-
gekomen , wegens de continuerende harde proceduren tegen
de protestanten en voornamentlick tegen die van de ge-
reformeerde Religie op verscheyde plaetsen in Duytsland,
en in het bysonder in de Paltz en te Waart in het Mun-
stersche op de frontieren van Gelderland. Ende geconsi-
dereert synde dat de buyck van de Kerke te Heydelbergh
na den H. Geest genaemt dewelcke aan die van: de ge-
reformeerde Religie met gewelt was afgenomen, wederom
is gerestitueert, niettemin geensints geredresseert werden
1) Ook Hoynck van Papendrecht schreef den 13 Maart 1720 aan den Se-
cretaris van den luternuntius, dat de katholieken in den aag zeer verheugd
waren over het besluit van den Keurvorst om het schip van de kerk van den
H. Geest te Heidelberg aan de gereformeerden terug te geven. Dit toch gaf
hoop dat de Staten van hanne vervolgingsplanneu zouden afzien. Wagenaar
zegt in zijne vaderlandsche geschiedenis LXX Boek bladz. 230. „De keur-
„vorst van de Paltz beloofde hierop den hervormden eene der afgenomen
„kerken te Heidelberg terug te zullen geeven, gelijk hij sedert deed, doch
„'tstuk van den cathechismus wilde hij aan "s Keizers uitspraak verbleeven
„hebben. "t Stiet hem ten hoogste dat de Mis in dit werk eene vervloekte
„afgoderij genoemd werdt en hij vorderde dat men al wat de Mis betrof
„uit den Cathechismus liete."
2) Zie groot plakkaatboek Deel V. Bladz. 576--677 en het kerkelijk
plakkaatboek van Wiltens Deel II, bladz. 447 448, .
256
de menigvuldighe andere grieven en beswaerenissen ,
welcke aan de Protestanten ende speciaelyck aan die van
de gereformeerde Religie in de Palts op velerlei wyse
syn aengedaen, tegen alle regt en solemneelste tractaeten
die voor fundamentele wetten van het Ryck werden ge-
houden. .... niet duyster blyckende dat alle hetselve ge-
schiet op instigatie van de jesuiten en haeren aanhangh
dis oock hier te lande tegen de Placcaeten ingekropen
synde haere snoode practycke in het werck stellen om
onrust te verwecken, des Paus maght boven die van alle
wereltlycke maghten te verheffen ende de onderdaenen
tegen haere wettighe overigheyt op te hitsen, daer uyt
seer schaedelycke gevolgen te vresen syn, is goetgevon-
den en verstaen, dat om eenigsins te thoonen het onge-
noeghen van haer Hoogm. over de voors. harde proceduren
tegen de Protestanten, voornamentlyck in de plaetsen te
Waert... en te gelyck om voor te komen, dat de snoode
leere en practieken der Jesuiten, voornaemste autheurs
van alle vervolgingen, niet verder hier te lande mogen
indringen enz .. " hier worden verder de vroegere plak-
katen tegen de jesuiten, met name dat van 14 April
1649 vernieuwd en de verschillende provincien gelast te
zorgen dat de jesuiten vóór 1 Julij van dat jaar 1720,
uit de vereenigde provincien en de generaliteit vertrok-
ken zijn zonder daar ooit weder in te komen , op straffe in
het plakkaat van 14 April 1649 bepaald en zulks „met alle
rigeur en sonder eenige oogluykinghe of conniventie."
In hunnen ijver hernieuwden, bij resolutie van 25 Mei
daaraanvolgende, de Staten van Holland en Westvriesland
het Plakkaat van 14 April 1649 en maakten dat plakkaat
van de Staten:generaal der Vereenigde Provincien ge-
noegzaam letterlijk tot het hunne. Dit nu hield in: ,ver-
bodt dat geen Jesuiten, Priesters , Papen, Monnicken oft
andere geordende persoonen van de Roomsche gezinden
257
in desen Landen en sullen mogen komen oft verblyven
etc. vorder dat niemandt eenige conventiculen der Pa-
pisten sal mogen frequenteren, oft eenige pauselycke
superstitién exerceren, noch ook geene kinderen ter school
oft ter studie te senden ofte te leggen in eenige univer-
siteyt, School of Collegie van Jesuiten, mitsgaders geene
Collecte oft vergaderingen van geldt, gout, silver gemunt
of ongemunt oft andere goederen oft waaren voor oft ten
behoeve van eenige gasthuysen, geestelycke oft andere
Collegién of Conventiculen te doen; verbiedende wijders
- de te samen wooninge van de kloppen en haar bedryf.
Item dat geen weeskinderen (welker ouders oft een van
deselve is geweest van de gereformeerde religie) sullen
werden opgevoedt by Papiste vooghden ende eyndelyck
scherpelyck verbiedende alle conniventie en andere quade
gangen van de officiers." — Zoo vinden we dat Plakkaat
in de hoofdpunten zaamgevat door den Advokaat Reinier
Hoynck van Papendrecht, broeder van den Secretaris
Hoynck. — Het plakkaat zelf is te vinden in het groot
plakkaatboek Deel VIII bl. 279—282.
Men ziet het: hiermede werden niet slechts de jesuiten
getroffen, zooals de Staten-generaal in hunne resolutie
van 7 Mei bedoeld hadden, maar de geheele katholieke
godsdienst werd op nieuw door dat vernieuwings-plakkaat
verboden en eene zware vervolging scheen voor de ka-
tholieken van Holland weder uitgebroken; — doch ge-
lukkig, de angst en schrik der geloovigen duurden niet
lang. Vreemd genoeg, kwam reeds den 5 Junij eene aan-
schrijving van gecommitteerde Raden van Holland aan de
officieren en burgemeesters van de respective steden en
aan de officieren ten platten lande, van den volgenden
zonderlingen inhoud:
vEersaeme vroome, discrete, goede vrinden. Op huy-
den dato deses by ons bekent geworden synde, dat by
Bijdragen Gesch. Bisd. v. Haarle. IIe Deel, 17
258
abuys het Placcaet van den 14 April 1649 in reguarde
van de Jesuiten van nieuw gedruckt en UE toegesonden
is om gepubliceert en geaffigeert te worden, hebben wy
om het gemelde abuys te redresseren, moeten goet vin-
den het voors. Placcaet buyten publicatie te houden,
en UE. vervolgens moeten bevelen, hetselve, soo het
reeds gepubliceert soude mogen syn, buyten affixie te
laeten, en ons de nog overige Exemplaren van het voors.
Placcaet en Missive weder toe te senden." Daarop volgt
verder dat ze niettemin de noodige orders moeten stellen
om de jesuiten vóór 1 Julij uit de provincie te doen ver-
trekken. Deze aanschrijving vonden we in eene eigen-
handige copie van Hoynck, alsook in de Amsterdamsche
Saturdaegse Courant van 8 Junij 1720.
Van deze vreemde verschijning hebben we geen reden
of uitlegging gevonden. Zouden misschien de Staten van
Holland, na de eerste vervoering van hunnen ijver tot
bezinning zijn gekomen, en ingezien hebben welk ana-
chronisme het was, een plakkaat te vernieuwen van de
vorige eeuw, en hoe dwaas zoo eensklaps alle uitoefening
der katholieke godsdienst te verbieden en eene vervolging
in te stellen, die men zelfs eene eeuw vroeger niet had
kunnen volhouden; of hebben we welligt ook hier weder
te denken aan de jansenisten die ongetwijfeld de Staten
tot het nemen der maatregelen tegen de jesuiten zullen heb-
ben opgestookt, doch zeker niet bedoeld hadden een plak-
kaat uit te lokken, waardoor ook zij getroffen werden? ...
Met zekerheid kunne we er niets van zeggen, maar dat
die gansche vervolging eigenlijk het werk was van de
jansenisten tegen de jesuiten, daarvan was de Vicaris
v. Bijlevelt ten volste overtuigd. Immers in zijne Relatio
Status van Julij 1720 schreef hij aan de Propaganda:
„Dit wensch ik Uwe Eminenties te doen opmerken dat
die rampen ons, naar het algemeen zeggen, overkomen
259
ter oorzake van de moeijelijkheden in de Paltz: maar ik
weet zeker dat de Refractarii (de Jansenisten) by al de
Staten er dringend om verzocht en gebeden hebben, zoo
als ik duidelyk genoeg uit de Plakkaten en resolutien
zelve kan opmaken” '). Ook de jesuiet Pater Mattheus
in den Haag aarzelt niet in zijn brief van 6 Junij, aan den
Kardinaal d'Alsace gerigt, die vervolging tegen de jesuiten
vlakweg aan de jansenisten toe te schrijven; „nous doi-
vrons" zegt hij van de plakkaten sprekende, „être la
victime du fureur des Jansenistes". In dienzelfden brief
roept hij de tusschenkomst in van den Kardinaal bij den
Keizer, opdat die de jesuiten te hulp mogte komen. Ook
meldt hij dat in den Haag het plakkaat van 1649, het-
geen reeds op de muren was aangeplakt, op orde van de
Staten den 5 Junij weder werd afgescheurd. Zouden we
met het oog op het werken der partij niet met eenigen
grond mogen vermoeden dat ook dit afscheuren van een
plakkaat van 1649 't welk de Staten van Holland toch
werkelijk in hunne resolutie van 25 Mei tot het hunne ge-
maakt hadden, weder van diezelfde partij was uitgegaan,
wijl immers gemeld plakkaat in zijne algemeenheid blijk-
baar hunne bedoeling voorbijstreefde, en zij 't weh op de
jesuiten gemunt hadden, maar geen verbod van alle uit-
oefening der katholieke godsdienst konden wenschen? Hoe
tzij, de verdwijning van het geduchte plakkaat van 14
April 1649 deed de arme katholieken wel een weinig
bekomen van de schrik en angst welke de aanplakking
daarvan hun om het hart geslagen had. Toch schreef v. B.
den 12 Junij nog uit Arnhem: „Wy syn hier en door de
gansche missie met eene geweldige verslagentheyd bevan-
1) „Hoe hic ab Eminentiis vestris notari desidero quod quidem mala haec
propter molestias Palatinatus, ut vulgua fert, nobis eveniant; verum ego
certe scio, refractarios plurimum ad hoc sollicitasse apud omnes Ordines,
ut ex ipsis edictis et resolutionibns eorum satis colligerc possum."
260
gen geweest over de vernieuwing van de oude placaeten
van tjaar 4l en 49, die de gestrengste syn en over de
nieuwe resolutie welke de Staaten van Holland hebben
genomen en de andere provincien staen te nemen op ver-
soeck van de Heeren Staaten Generael. Wij moeten, vir
amplissime, geduld hebben en God almachtigh bidden dat
hy alles wil schicken tot syn hoogste glorie en eer en
onser saligheyd: ik ondertusschen sal met de Aertspries-
ters een wakend oog op alles houden en de voorko-
mende saecken na tydsgelegenhyd bestellen." In een P.S.
echter van dienzelfden brief schrijft hij, vernomen te heb-
ben dat de Keizer een commissaris benoemd had om de
zaken in de Paltz te onderzoeken en te regelen waarover
de Keurvorst niet best tevreden was. Op die tijding, zoo
had hij verder vernomen, zoude de provincie Gelderland
overal hebben aangeschreven dat de plakkaten geen voort-
gang moesten hebben, en zelfs zou de provincie Holland
orde gegeven hebben ze niet uit te voeren. Hij eindigt
evenwel met te zeggen: „Ik verhale deze tydinge gelyck
ik er aenkom en geven my over aan de wille Gods.”
Wat er van de waarheid dezer tijding geweest zij, zeker
is het dat de plakkaten tegen de jesuiten hier en daar
strengelijk werden toegepast. Ze werden uit de provinciën
Holland, Zeeland, Vriesland en Groningen verbannen,
ofschoon toch te 's Hage, Gouda en Enkhuizen met mede-
weten van de magistraat. eenige paters bleven; daaren-
tegen was men in de provinciën Utrecht, Overijssel en
Gelderland minder streng. Doch in Amsterdam, zoo schreef
v. B. den 10 Augustus, zag het er benaauwd uit De je-
suiten hadden toen reeds allen moeten vertrekken. Hij
zou nu voorloopig wereldlijke geestelijken in hunne sta-
tiën aanstellen met belofte van hun die terstond terug te
geven, zoodra ze daar weder dienst mogten doen. Hij was
anders bevreesd voor afval bij de groote en vele be-
261
proevingen en verleiding. Opmerkelijk is het dat de toen
regerende burgemeester van Amsterdam Pancras een bloed-
verwant was van Steenhoven, het hoofd der Jansenisten.
Pater de Glabbais ') die, zooals we reeds zagen , pastoor
was van de Breedstraatskerk of Moses en Aaron te Am-
sterdam (thans S. Antoniuskerk) ‚ klaagt om dezen tijd bit-
ter dat het Portiunkelfeest dit jaar (1720) zoo ongelukkig
was afgeloopen, wijl hij maar geen paters tot assistentie
had kunnen krijgen wegens de vijandigheid der regering,
die zulks niet had willen toestaan. „Terwijl de katholieken”,
zoo schreef hij den 10 September, „streng in het oog
gehouden worden en by 't minste wat ze doen, zwaar
worden beboet, mogen de jansenisten vryelyk alles doen."
In eene aanteekening van Hoynck, reeds van 6 Mei 1720,
lezen we, dat te Amsterdam verscheidene pastoors en
missionarissen door den schout in zware boeten geslagen
waren onder voorwendsel dat ze kapellaans of andere
geestelijken in hunne kerken dienst lieten doen, die niet
door de regering geadmitteerd waren, Zoo moesten ge-
noemde pater de Glabbais en pater Overbeke , pastoor van
de Boomskerk, ieder eene boete van f 1000 betalen, pas-
toor Marquies, van Duifjeskerk, 100 dukaten, pater Mun-
1) We hebben dien pater de Glabbais tot dusverre altijd Provinciaal genoemd
van de paters Franciscanen. Door eene vriendelijke opmerking is het ons
gebleken dat we ons daarin vergist hebben. Hij was Praefectus Missionis,
zooals hij zich zelven ook in zijne brieven noemt. Doch in zijn tijd
was die betrekking gescheiden van het Provincialaat, De Praefectus Mis-
sionis was belast met al 't geen de zending betrof van de paters zijner orde
in de Hollandsche Missie, Van daar dat hij, zooals we zagen , voor zijne orde
optreedt bij den Nuntius en Vicaris Aps. In die hoedanigheid had hij ook
uitgebreide faculteiten; en pater de Glabbais inzonderheid was een man van
grooten invloed, zelfs bij de Regering; maar hij was geen Provinciaal. Deze
woonde toenmaals in Belgie en had het oppertoezigt over al de paters
zijner provincie en dus ook over de Glabbais zelven. Eerst geruimen tijd
later werden die twee betrekkingen in een en denzelfden persoon verce-
nigd, zooals ze verder ook altijd vereenigd gebleven zijn.
262
nikhoven, pastoor van de Spinhuissteeg of de Ster (thans
S. Augustinus) tot twee malen toe 100 dukaten.
Ook pater de Glabbais spreekt in zijn brief van 11 No-
vember 1720 over verschillende zware geldboeten, zooals
vroeger nooit gebeurd was, aan priesters opgelegd; doch,
voegt hij er bij, geen enkele aan jansenisten die doen
kunnen wat ze willen ’t Was evenwel, schrijft hij verder ,
niet de schuld van de burgemeesters, die zich dikwijls
veel meer welwillend betoonden. Zoo had hij niet meer
bespeurd dat ze een bewijs van aanstelling van Steenho-
ven vorderden ; zelfs was hem na naauwgezet onderzoek
bij paters zijner orde, die van buiten de stad zich bij hem
vervoegden, gebleken dat over het algemeen de regering
verdraagzamer begon te worden en de benoemingen zoo
van reguliere als seculiere priesters door den Nuntius of
door den Vicaris gedaan, werden erkend, zonder dat zelfs
inzage gevraagd werd van de Litterae patentes. In Am-
sterdam zag de magistraat veel door de vingers en pa-
ter Munnikhoven mogt zijne kerk (de Ster), die lang ge-
sloten was geweest, weder openen.
Niettemin bleven de morigeri *) altijd met reden be-
vreesd, wijl de burgemeester Pancras, de bloedverwant van
Steenhoven, ook na verstrijken van zijn Praesidium, den
9 Februarij 1721, nog wel een tweede jaar regerend bur-
gemeester zou blijven, als zijnde hij de oudste of senior
onder de burgemeesters.
In Utrecht, zoo schreef v. Bijlevelt den 18 October
1720, was zekere Spoor burgemeester , met wien hij zeer
1) Morigeri gehoorzamen was de gewone naam, waaronder de goede
katholieke priesters die aan den H.Stoel getrouw waren gebleven, werden
aangeduid, in tegenoverstelling van de refractarii, wederspannigen of janse-
nisten. Morigeri werden de goede geestelijken voortdurend genoemd in de
jurisdictie-brieven van den Vice-Superior tot aan het herstel der Hiërarchie,
Daerin toch werd faculteit gegeven om ,Missionariis morigeris tantum qui
in Missione Hollandica commorantur", te assisteren,
263
bevriend was, De jesuiten konden daar veilig terugkomen,
dat hem groot genoegen deed. Van dien tijd af onder-
teekent hij doorgaans zijne brieven met den pseudoniem
van Maitsjan; waarom nu eerst, en niet reeds vroeger ,
toen de vervolging grooter was, is ons niet regt duidelijk,
In een schrijven aan de Propaganda van November 1720 ')
zegt hij: onze Missie geniet tegenwoordig de allerwen-
schelijkste rust en heeft nergens meer te lijden van de
bittere vervolging: ja zelfs neemt de wijngaard des Hee-
ren dagelijks toe in bloei; terwijl de paters van de so-
cieteit naar hunne statiën terugkeeren en de hun toever-
trouwde kudde zonder stoornis verzorgen. In de stad
Amsterdam waar de verdrukking harder was, is nu ook
meer vrijheid gegeven zoowel aan regulieren als secu-
lieren. Te Rotterdam heeft de bekeering van Blankaert ?)
eene groote verandering in de gemeentens te weeg gebragt.
Vele voorname ingezetenen dier stad hebben het janse-
1) Zie hier den text van dat schrijven :
„Praesentem Missionis nostrae statum optatissima tranquillitas secundat ,
nec uspiam acerbiora ulla persecutionis aura perstringitur; quin in dies
singulos Vinea Domini incrementum capit, Patribus Societatis Jesu ad suas
stationis redeuntibus et gregem sibi creditam absque offensione pascentibus,
In civitate Amstelodamensi, in qua inhibitio fuit durior, libertas nunc
amplior tam regularibus quam saecularibus sacerdotibus data est.
Rotterodami quoque conversionem sacerdotis Blankaert magna inter com-
munitates Refractariorum mutatio est subsecuta; nam cives primarii , relicta
Refractariorum cohorte, ad castra Romano Catholicorum convolarunt.
2) De hier genoemde Blaunkaert (Joannes Michaël) was kapellaan geweest
bij den jansenistischen pastoor Timmer te Rotterdam. Hij was in al de gehei-
men der.Jansenisten ingewijd: was ook tegenwoordig geweest bij de heilig-
schendende plégtigheid van het teekenen van ?t beruchte Appel der Hollandsche
Jansenisten tegen de Bul Unigenitus op 9 Mei 1719; doch bij nader inzien
van hunne schandelijke streken, vooral van die van Quesnel, gingen zijne
oogen open, hij verzaakte openlijk de scheuring en werd een ijveraar voor
de katholieke zaak. Wij bezitten verscheidene opmerkelijke getuigenissen
van hem over de handelwijze der jansenisten, over hunne listen en
kuiperijen, briefwisselingen met Quesnel en andere hoofden der scheuring
enz. Wijl we hier eigenlijk niet de geschiedenis van het jansenisme behane
delen, laten we voor het oogenblik die stukken onaangeroerd,
264
nismus verlaten en zijn tot de katholieke Kerk terug-
gekeerd.
Den 27 December schrijft v. B. dat hij niet twijfelt of
alle door de jesuiten verlatene statiën zullen wel weder
met den tijd door hen worden ingenomen; zelfs te Amers-
foort „waar 'tanders nog al vuyl is” is pater C. van de
Clooster weder in volle bediening.
Deze betrekkelijk gunstige afloop van de vervolging ,
die zich bij den aanvang zoo ernstig liet aanzien, doet ons
met grond vermoeden dat het der hooge regering niet
zoo heel ernstig gemeend was, en die gansche toestel van
plakkaten slechts dienen moest om aan de dweepzieke vij-
anden der katholieken, door de lasteringen omtrent het
gebeurde in het Munstersche en in de Paltz opgestookt ,
eenige voldoening te geven. Zoodra toch de storm wat be-
daarde, bleven de vervolgingsmaatregelen van lieverlede
door de van oudsher gebruikelijke „oogluyckinge” of „con-
niventie” buiten werking. Niettemin bleef de toestand der
katholieken altijd hagchelijk , wijl het vaak van plaatselijke
regeringen afhing, hen krachtens de eenmaal uitgevaar-
digde plakkaten te kwellen en te vervolgen, waarvan
de vijanden der Kerk, vooral de jansenisten niet zelden
partij trokken, zooals we reeds gezien hebben en voort-
durend nog zullen zien.
Van Bijlevelt zelf hield zich toen meestal te Arnhem
op, waar hij eene woning had en van tijd tot tijd
vkwartier’’ hield, zooals hij ’t zelf noemt; een vast ver-
blijf daar te vestigen was vooralsnog niet raadzaam „De
vrijheid’ (aldus in zijn brief van 6 September 1720 uit
Arnhem geschreven) ris hier tot noch toe seer goed en
men heeft met de actien soo veel te doen, dat men soo
het doorgaet, om eygen interest wel vrijheid van Religie
soude geven," Dit doelt ongetwijfeld op den toenmaligen
handel in Zuidzee-actiën, dien beruchten windhandel van
265
tjaar 1720, welke echter reeds in October van dat jaar
geheel te niet ging.
Te midden van zijnen moeijelijken arbeid en strijd was
het hem een onuitsprekelijke troost en bemoediging her-
haaldelijk uit Rome van de Propaganda en vooral van den
Secretaris van den Paus Kardinaal Paoluzzi, namens en op
last van Z. H. zelve, de’ volste goedkeuring te ontvangen
op zijn werken en bestuur, te gelijk met den grootsten lof
over zijn’ Apostolischen ijver. Zoo schreef hem den 22 Junij
1720 kardinaal Paoluzzi dat de H. Vader hem gelast had
den Vicaris te verzekeren dat deze in de uitoefening van
zijn Vicarisschap de hoogstmogelijke voldoening aan den
Paus geeft. Z. H. vermàant u, zoo gaat de Kardinaal voort,
op den ingeslagen weg voort te gaan; uwe kudde toch
gaat hem zeer ter harte en hij verheugt zich grootelijks
te vernemen dat ze in het R. K. geloof en in de gods-
vrucht toeneemt en volhardt Daarom zal het Z.H aan-
genaam zijn, indien ge volgens uwe belofte ons een dui-
delijk verslag geeft van den geheelen toestand uwer Missie.
De Kardinaal eindigt met hem den Apostolischen zegen
van den H. Vader mede te deelen en van zijne eigene
toegenegenheid op nieuw te verzekeren '). De Vicaris kon
van*deze laatste verzekering des Kardinaals, des verkie-
zende, in bet belang zijner zaak gebruik maken. Meer
EE EE OTT En au AIR.
1) Zie hier den geheelen brief:
„Rescripseram Dominationis tuae Literis, cum SSms Pater jussit me
tibi eas quoque renunciare quas ipse accepit, simalque certiorem reddere
te sibi in tuo gerendo munere cumulatissime satisfacere. Quam cepisti, ut
insistas viam, te monet, valde quippe grex tuus sibi cordi est, plurimum-
que laetatur, cum illum in Romana fide et catholica pietate progredi ac se
tenere intelligit, Quam ob rem gratum feceris Sanctitati, si de universo
vestrae Missionis statu nobis, ut spondes, luculenter referes. De reliquis
eum eadem ad me scripseris jam tibi responsum dedi. Addo nunc Aposto-
licam benedictionem , qua te Summus Pontifex donat, nec de mea iterum
benevolentia, qua cum lubeat in rem tuam uti possis, taceo. Romae 22 Ju-
nii 1720. Ad officia paratus. CARDINALIS PAULUTIUS,
266
dergelijke betuigingen van belangstelling en toegenegen-
heid des H. Vaders mogt van Bijlevelt nog in December
van hetzelfde jaar en later meermalen ontvangen. Aan-
houdend stond hij in briefwisseling met Rome en vond
daarin een onwaardeerbaren steun en kracht in zijn bestuur.
Van Julij 1720 tot December 1726 (hij overleed 21 Ja-
nuarij 1727) zond hij niet minder dan vijftien grootere en
kleinere verslagen over den toestand der Missie, waaronder
jaarlijks omstreeks de maand Junij eene meer uitgebreide
Relatio Status met naamlijst van geestelijken en zooge-
naamde fructus spirituales of opgave van getal doopsels,
bekeerlingen, huwelijken enz. in ieder Aartspriesterschap
voorgevallen.
Van die verslagen bezitten we volledige copién, door
v. Bijlevelt's secretaris, Arnoldus Hanssen, geschreven,
Het behoeft niet gezegd, dat wij bij de voortzetting onzer
geschiedenis van die officiële bescheiden vlijtig gebruik zul-
len maken.
(Wordt vervolgd.) J. F. VREGT.
BIJLAGE.
(Zie bladz. 251)
De extravagances, die wy laatstelyck by lecture van de Re-
queste van deu voorn. M", Jean Deutz c.s. hebben ontmoet, be-
treffende, namentlyck, het werck vau de Roomsche priesters is
genere, ende waaromtrent den voornoemden Jean Deutz c. s. hun niet
ontsien te avanceren saecken, dewelcke direcktelyck aanlopen te-
gen de Resolutien en Placaten van oudts af, ende sulcks soowel in
de eerdere als latere tijden binnen dese Landen geetablisseert, dat
alles willen en sullen wy seer gaarne overlaten aan de serieuse en
hooghwyse deliberatien van UEd. Gr. Mog. aan dewelcke sulcks com-
peteert, maar dewyle ons beright op de voorschreve Requeste sonder
onderscheyt is geverght, ende dat' er naar onse gedachten in de
sentimenten, welcke aldaar op het voorschreve respect werden
geuyt, is vervat een toelegh, dewelcke allesints is gevaarlyck,
ende waaraan seeckerlyck de handt moeten gehad hebben, die-
geene, dewelcke de Jesuitische factie zijn toegedaan; soe bid-
267
den wy, dat het UEd. Gr. M. niet en moch vervelen, dat
wy daartegens aanmercken, schoon dat sulcks UE. Gr. M. is be-
kent, dat de oude maximes, (waarvan den voornoemden Jean
Deutz c. s. mede hebben willen spreecken, hoewel seer verkeer-
delyck) die van de eerste tyden der erectie deser Republicque
nopende het stuck van het Pausdom, altoos salutair geoordeelt
zyn geworden, hierinne bestaan, dat wel de Roomsgesinden niet
moesten verjaegt, nochte van haren gewaanden Godsdienst gepri-
veert worden, doch dat echter omtrent de selve te dughten was,
den bitteren haet van het Papendom in het algemeen, ende in-
sonderheyt de arghlistige machinatien van het Hof van, Romen,
dat niet anders voor hadde, als het soo by haar genoemde Ket-
terdom uyt te roeyen, ende met subversie van deze Republicque
alle selfs Ingezetenen wederom onder slavernye en conscientie-
dwang te brengen.
Hieromme is het geweest, dat’ er expresse Placaten zyn ge-
maeckt geweest tegens de exercitie van de Roomsche Kerckdien-
sten, ten eynde uyt krachte van de selve alle Roomsche Priesters,
sonder onderscheyt, souden kunnen werden geweert, doch is
echter door een gemeen concert onder de Regenten vastgestelt,
in een stilswygende conniventie te dulden soodanige Priesters,
als tot bedieninge van de Roomsche Ingezetene hier te Lande
nootsakelyck waren, met dat onderscheyt, en die voorsorge echter,
dat men diegeene, dewelcke door eenige Prelaten of Kerckelyke
Overheden buyten deze Landen geseten, van daar herwaarts sou-
den werden gesonden ; hetzy Klooster- Munniken of andere Pries-
ters absolutelyck souden weeren, en dat men alleen souden toelaten
wereldlycke Priesters) van geen Klooster-Ordres of Praelaturen
buyten dese Landen afhangende, en wel alleen sooveel mogelyck
ware, desulcke, die hier te Lande souden wesen gebooren en
gemaaghschapt, omdat van de selve te presumeren was, dat sy min-
der als andere aan de verderffelycke maximes van het Hof van Ro-
men souden wesen geattacheert.
Het is waar, dat by vervolgh van tydt de Regenten v van de respec-
tive Steden en Dorpen soo constant in het executeren van die salutaire
maximes niet hebben gepersevereert, als wel waar te wenschen ge-
weest , en dat tegens deselve ordre veele statien (soo de Roomsch-
genoemde het noemen) van Munnicken en andere van buyten geson-
dene Priesters hier te Lande zijn geëtablisseert geworden, welckers
toelegh altoos is geweest, gelyck als sy daarinne oock seer wel zyn
268
gereusseert, niet alleen omme het geldt, dat zy door superslitie de
Ingezetenen deser Landen weten af te perssen, na buyten te versen-
deu, ende tot vermeerderingh van de macht van het tiranisch Papen-
dom en tot nadeel van den Staat te doen dienen, maar oock omme
deselve Ingezetenen oproerige sentimenten tegen alle Protestant-
sche Regeringen in te boesemen, als of die onwettigh zynde,
soude moeten werden tegengegaan, ja verdelght, en dat sy in
conscientie gehouden souden zyn daar aan ‘te helpen.
En is de maght van dese van buyten gekome Missionarissen
soo verre doorgebroocken, dat de Priesters van de oude maximen
insonderheyt die van de Hollandsche ende andere geunieerde Lan-
den selfs onder den haren hebben beginnen te doleren, vermey-
nende, dat nu de Roomschgezinden hier te Lande gedult wierden,
het meer eygen was, dat het Priesteramt onder haar bedient
wierden , door haar eygene Medeburgers of Landtslieden als door
vreemden, doch dat in plaatse van hier op in den haren na reden
en billickheyt gehandelt te werden, men heeft ondervonden , dat de
stoutheyt van het Hof van Romen hier te Lande veel verder is gegaan
als ooyt te vooren, en dat haar Emissarissen, voornamentlyck de
Jesuiten, en die van hare factie, de van oudts gedulde wereldt-
lycke Priesters hebben beginnen te attacqueren door twee wegen.
De eene dat sy de ordre van de Kerckelycke Regeringe, die
in het ordineren en consacreren van nieuwe Priesters, het. ver-
vullen der vacerende kercken, als andere nootsakelycke bestel-
lingen, sedert de erectie der Republicque door de algemeene
Roomsche Geestelyckheyt of Cleresie hier te Lande altydt was
gehouden, gepooght hebben te subverteren, ende deselve Cleresie
op een soo absolute wyze van het Hof van Rome afhanckelyck
te maken, als deselve noyt voor de Reformatie was geweest, en
in de andere Nederlanden, ende in Vranckryk oock als nogh niet
is, en alsoo deze Landen dan met Missionarissen te vervullen,
en alle priesters, die eenige moderate sentimenten voor de Re-
geringh mochten hebben, buyten bedieningh te stellen, gelyck
sy alrede seer veele Statien der Roomsche Pastoren tot collatie
van de Capittelen of haren Vicaris staande, de facto hebben ge-
invadeert, en met priesters vervult van een buytenlansche sen-
dingh, het geene, soo ons bericht werdt, jegenwoordigh al soo verre
is gegaan, dat twee derde parten der kercken, die van oudts
onder deselve Capittelen hebben behoordt , door de nieuwe Mis-
sionarissen zyn geoccupeert.
269
Dogh dewyle sy dit haar voornemen ten eersten met eene slagh
niet geheel konden uytvoeren, aangesien de oude Priesters door
ordentelyck gedragh haar gemeente op vele plaatsen in haar oude
devotie by den anderen hielden, sulcks dat.de Jesuiten overal
niet direct konden inboren, soo zyn sy nogh een tweede wegh
van listigheyt ingeslagen, van namentlyck onder de Roomsche
Ingezetenen te doen dissemineren, dat die oude Priesters niet
souden zyn rechtsinnigh in de leere van de Roomsche Kerck
omtrent de onderdanigheyt die sy pretenderen, dat aan den Stoel
van Romen soude moeten werden gedefereert, en dat gevolghlyck
de Sacramenten, door haer bedient werdende, van geen kracht
souden wezen, omdat sy in conscientie gehouden souden zyn die
oude Priesters te verlaten, ende by andere Priesters te Kercke
gaan, die de oppermaght van den Paus blindelingh gehoorsaamden.
En dit alles niettegenstaande het Hof van Rome die oude
Priesters niet heeft derven excommuniceren, soo als nochtans dat
Hof soude hebben moeten doen, indien dese inboeseming na
eenige waarheyt was gelyckende, en dat gevolgelyck (soo als
door de oude Priesters beweert werdt) na de Canones van de
Roomsche Kerck, die inboesemingh niet is staande te houden
noch te verschoonen van laster en valsheyt, selfs in den haren,
ende oversuleks UEd. Gr. M. onderdanen met geen reden konnen
doleren over hardigheyt, wanneer men haar belet eenigh ander .
soort van Priesters, als na de gemelde oude maximes alhier te
mogen hebben, en dat die geene, die daar niet mede te vrede
zyn, als qualyck geintentioneerde tegens UEd. G. M. Regeringh
moeten werden aangesien.
Dit is Edel Gr. M. Heer geweest den staat, waarinne by ver-
volgh van tydt, de saken aangaande de Roomschgesinden hier te
Lande zyn geraackt, en gelyck als dit alsoo gelopen heeft met
dese en geene veranderingen tot de bekende querellen, die de
Jesuiten hebben gemaackt aan den Aartsbisschop van Sebasten,
die over de Roomsche Kercke in de Nederlanden met den titul
van Vicaris Apostolyck was gestelt, soo hebben UEd. Gr. M.
met diezelfde salutaire insighten, soo als in voorige tyden daartoc
altoos is gearbeyt, vernieuwt en nader geemaneert hare Placa-
ten, en wel specialyck daar by verboden, alhier eenige bevelen
van den Paus te obediéren en niemant voor Vicaris te erkennen
als die geenc, die na ordre in deze Landen gebruyckelyck daartoe
souden wesen geadmitteert, blyvende daarby op het aldernadruc-
210
kelykste inhereren derselver voorgaande interdictie, dat geene
geordende Priesters ofte Munnicken binnen dese Landen souden
vermogen te komen, op poene van daar over arbetraerlyck te
sullen werden gestraft.
Wy zyn in bet seker onderricht dat den Priester Byleveldt,
aan wien den Heere vau Assendelft selfs voorgeeft sigh gead-
dresseert te hebben, om den Pastoor Poelenburgh, die een Staat-
sche Priester is (soo als sy dat noemen) uyt dien hoofde alleen
en om geen andere reden te helpen verdryven, en een ander in
desselfs plaatse te introduceren, is een gesubstitueerde van den
Nuntius Apostolicus tot Brussel die door de hulp van den ge-
melden Byleveldt jegenwoordigh actueel besigh is de Roomsche
Kerckelyke Regeringe, aan de Capittelen competerende, te onder-
kruypen, en de voorgemelde pernicieuse machinatien der Jesuiten
werckstellig te maken, en dat dit oock is het desseyn, vervat
in de Requeste van den voorn. Mr. Jean Deutz c.s. hetselve
blyekt evidentlyck, als sy hun daarby niet ontsien te seggen
„dat in gevalle men der manieren als desen, of op diergelycke
„nwyze de vacerende Roomsche Kercken niet doet voorsien, men
nalsdan de oude Priesters (dat zyn de Staatsgesinden) met de
„Roomsche Gemeenten ten opzichte van het Ecclesiastische soude
„toelaten te leven, en handelen na hun welgevallen”, even als
of die oude Priesters, aan wien tot nogh toe de bestellinge met
conniventie is toegelaten, nu omdat de Jesuiten ter begeerte van
het Hof v. Rome de Gemeente oproerigh hebben gemaackt, t'eene-
maal vande bestellingh behoorende te werden geremoveert en de
gesnbstitueerde van de meergemelde Nuntius, of een diergelycke
Priester van buyten daar inne soude moeten succederen, saken
-die wy niet konnen begrypen, hoe dat persoonen, dewelcke zyn
onderdanen van desen Staat de stoutheyt hebben derven nemen,
van die voor UEd. Gr. M. te alleguéren.
Dit zyn infractien tegens de meergemelde UE, Gr. Mog. Pla-
eaten, die oock (als geseght- is) al zyn doorgedrongen tot op
veele andere plaatsen binnen dese Provintie, en die van dat ge-
volgh sullen zyn, wanneer deselve niet vigoreuselyck werden te-
gengegaan, dat UE. Gr. M. in plaatse van haar salutair ooghmerck
door het emaneren van de voorschr. Placaten te bereycken, het
Landt wel haast sullen vervult sien met die secrete vyanden van
het gemeen, die men van het beginsel van de Republick af altydt
heeft getracht te weeren; weshalven wy niet konnen afzyn van
271
UE. Gr. Mog. respectueuselyck te geven in bedencken of het niet
ten hoogsten nootsakelyck is dat van de hand werden gewesen
alle Supplicatien, die eenighsints aaugelyt worden, om de exe-
cutie van de welgemelde UEd. Gr. Mog. Placaten te stremmen,
en dat in tegendeel van dien met allen ernst de officieren en
Justicieren van den Lande, daertoe werden gehouden omme de
infractien tegen deselve Placaten te repareren, met verdryvinge
van alle die Priesters, die tegens deselve Placaten zyn geetabli-
seert geworden.
Het is seecker, Ed. G. M. Heeren, dat over hetgeene jegen-
woordigh tot Assendelft is voorgevallen, alle de Roomschgesinden,
soowel de Moderate als Quaataardigen het ooge zyn hebbende,
ende dat na den uytval van hetselve, en nadat die sake by U _
Ed. Gr. M. sal werden geconsidereert, de stoutheyt der Jesuitische
factie sal toenemen ofte deor de Moderate konnen tegengegaan
werden, en dat het te dien reguarde van seer groote consequentie
en quaat gevolgh sal zyn, indien UEd. Gr. M. de Calange door
den Procureur Generaal tegens de transgressien van UEd. Gr. M.
Plaeaten ondernomen niet souden gelieven te laten voorlgaan,
en dat insonderheyt het Roomsche Hof hier op is merckende, om
na den uytval van hetselve hare mesures met de saken der
Roomschgesinden hier te Lande te nemen, en dat in cas UEd.
Gr. M. gemelde hare Placaten niet vigoreus doen maintineren,
hetselve Hof, om soo te spreken, met de uyterste verachtingh
omtrent alle U Ed. Gr. M. Placaten sal wesen aangedaan, en
dat het infallibel is, dat alle de moderate Priesters hier te Lande
sullen uyisterven of verdreven werden. En als dan alle de Room-
sche Priesters tot een toe niet meer sullen dependeren van de
Capittelen, bestaande uyt gegoede, en hier te lande bemaagschapte
persoonen, maar enckel en alleen van de Emissarissen van het
Hof van Romen, wiens ordre sy blindelinghs sullen volgen,
UEd. Gr. M. onderdanen door valsche streecken van haar goede-
ren beroven; ende deselve alderhande oproerige sentimenten in-
boesemen, daar vau de consequenten hier vooren meermalen zyn
.aangeroert, ende verders door UEd. Gr. M. wel sullen kunnen
werden begreepen,
geschreve Haag — Junij 1717. - .
De Praesident ende Raden
over Hollandt Zeelandt West Vriesland.
(get. JoaN THIERRY.
272
DE KATHOLIEKEN OP ZUID-BEVELAND
IN 1654.
In de notulen der Ed. Mog. Heeren Staten van Zee-
land, 15 Juni 1654 komt voor:
„Op het vertoogh der Classis van Zuyt-Bevelant is
goetgevonden, dat de Ambachtsheeren aldaer, als mede
de Heer Rentmeester Bewestenschelde respective, zullen
toegezonden worden de Resolutien van de Staten van
Zeelant, successivelyck in de jaeren 1621, 1639; en nu
laetst den 27 julij 1652 , ordonnerende dat geen Paepsche
Officieren ofte Godsdienst aldaer zullen worden geleden,
en dat alle vasten-aventspelen, kermissen, en andere Af-
godische Feestdagen, Rhetoryck-spelen zullen worden
verhindert, en zorge gedragen, dat de Rustdagh des
Heeren niet geprofoneert en werde etc.; ten eynde den
inhoud van de voorsz. Resolutie strictelyck in ’t werck
gestelt en geexecuteert moghte werden.”
De rentmeester Bewestenschelde, Henric Thibaut, lee
verde daarover 7 November 1654 zijn verslag in, en gaf
daarin den navolgenden staat der Roomschen op het ei-
land Zuid-Beveland.
„Edele Mogende Heeren.
„Het heeft UEd: Mog: gelieft my by derselver aen-
schryven vanden 23° Juny laestleden te ordonneren, dat
ick alle neerstichheyt soude aenwenden, om te jnquireren
op d'excessen binnen myn district, in de tolerantie vande
oeffeninge vanden Roomschen affgodendienst ende super-
stitien, en 't gebruyck tot de politie ende regieringe van
persoonen, notoirlyek synde van die gesintheyt, off wel
213
deselve toegedaen en geaffectionneert, ende volgens daer
tegens, tot ruste van dese Provintie, strictelick ter exe-
cutie ende int werck te stellen den inhouden vanden
Placcaten van UEd. Mog. ende derselver resolutien vanden
12 May 1621. ende 27 july 1622. int voorsz. UEd: Mo:
aenschryven geroert, ende my daer neffens toegesonden,
mitsgaders aen UEd: Mog: süccessivelyck te adviseren,
wat my in voorvallende gelegentheden daer omtrent be-
jegent, ende by my gedaen soude syn: oock te besorgen,
by alle wegen desdoenlyck synde, dat in conformiteyt van
UEd: Mog: Politique ende andere ordonnantien, binnen
'"tvoorsz. district, geweert worden alle vastenauont-spelen ,
kerckmissen ende andere affgodische feestdagen ende Rheto-
ryckspelen, ende bysonderlyck de rustdach des ‘Heeren,
soo als betamelyck is, buyten eenige de minste profanatie
onderhouden ende gecelebreert.
„Waer op ick, gelyck aen alle andere UEd: Mog:
bevelen , genegen synde volcomentlyck te voldoen de
verwachtinge, die UEd: Mog: van my gelieft hebben op
te nemen in tconfereren vande tegenwoordige myne be-
dieninge op myn persoon: sal UEd: Mog: in alle onder-
danichheyt berichten , dat ick, naer exacte genomen in-
formatie ondervonden heb, 't geheele platteland van Zuyt-
beverlandt generalyck bewoont te worden van seer vele
lantsaten, synde vande papiste reliegie, sulcx dat in som-
mige Parochien, naeuwelyx persoonen te vinden syn,
doende professie vande ware Christelicke gereformeerde
religie, die gebruyckt connen worden tot de regieringe
vande voorsz. Parochien; waer by dan comende, dat
verscheyde Ambachtsheeren notoirlyck synde vande voorsz.
paepse Religie, off deselve meer als de gereformeerde
toegedaen, onder 't voorsz. pretext van weynich bequame
stoffe, met faveur ende gunst toebrengen aen luyden met -
haer inde paepse superstitien overeencomende, als aen
Bijdragen Gesch. Bisd. v. Haarlem, IIe Deel, 18
214
andere vande gereformeerde religie synde, ordinairlyck
de principaelste bedieningen confereren aen luyden vande
paepsche gesintheyt, sulx dat, onder reverentie, seer
noodich sal syn, dat hoe eer hoe liever werde geemaneert
het Placcaet, daer van in UEd: Mog: resolutie vanden
27* julij 1652 wort gewach gemaect, waer door de voorsz.
Ambachtsheeren ende alle andere sullen worden affge-
schrickt van Schouten, Schepenen ende Secretarissen te
eligeren tegens de goede meeninge van UEd: Mog:
Ende om UEd: Mog. goede intentie ende yver naerder
te voldoen, sullen UEd: Mog: gelieven te weten, dat
ick ondervonden hebbe, dat tot SCHRABLEKERCK Marinus
Leenderts tot Schout ende Secretaris, mitsgaders Thys
Diericx tot Schepen en kerckmeester; tot WISSENKERCKE
Cornelis Symonssen Sphepen; tot VLAKE Cornelis Eeuwout-
sen Schepen; tot CATTENDYCKE Adriaen Dignussen Sche-
pen; ende tot NISSE Cornelis Hoochsteger tot Secretaris
Ampt worden!geemploijeert, alle synde vande voorsz. paepse
religie, welke ick al soude getracht hebben uyt hare
respective ampten te removeren, indien ik niet gevonden
en hadde in de voors. UEd: Mog: resolutie vanden 27
julij 1652, "t selve aen UEd: Mog: gecommitteerde Raden
gedefereert te zijn."
Op het einde van dit lang verslag klaagt de rent-
meester nog:
„Sonderlinge ten regarde vande voorsz. ambachtsheer-
licheden NISSE en CRUYNINGEN, daer niet alleen vele
papisten woonen ende den afgodendienst met den gevolge
vandien, met ruym soo groten licentie als ergens elders ,
wert gepleecht, de papen ende andere soo genoemde
geestelycken het rigeur van UEd: Mog: placcaten om
redenen hier voren verhaelt niet vreesende, gelyck dan,
soo gesecht wort (waer van oock besich ben sekerder
215
kennisse te becomen) seker paep tot Cruyningen dienst
gedaen hebbende ende door de naerloopende jongers in
handen vanden Schout geraect synde, met een geringe
boete , buyten ‘kennis van UEd: Mog: Rentm'. off des-
selfs stadhouder, vry gecomen is; maer oock tot de po-
litie ende onder andere tot de Secretarie tot Nisse, soo
hier voren is aengewesen, gebruyckt persoonen notoirlyck
synde vande paepse gesintheit soo hebbe ick amptshal ven
noodich geacht, tgeen voorsz. is aen UEd: Mog: met
behoorlyck respect te verthoonen ende te versoecken ," etc.
Een autentiek kopie van dezen brief berust op liet
Stedelijk archief van Veere.
Y. D. HORST, Pr.
276
BEKEERLINGEN ONDER DE GEESTELIJKHEID
VAN
'T HAARLEMSCHE BISDOM.
Onder de ijverigste priesters ,‚-die gedurende de XVII
en XVIII eeuw hunne beste krachten hebben gewijd aan
den bloeienden wijngaard van ’t Haarlemsche Bisdom, trof
ik meer dan één bekeerling aan. Mijn voornemen is, in
de volgende bladzijden de schaarsche bijzonderheden te
verzamelen, welke 'tmij gelukte , betrekkelijk hun terug-
keer tot de Kerk en verder levensbedrijf, hier en daar
op te sporen en aan te treffen. Wellicht dat deze, nog
ruwe, schetsen voor een of ander wakkeren medearbeider
aan de zoo gunstig opgenomen Bijdragen een spoorslag
zijn, om mij te helpen, het toekomstige Boek der Neder-
landsche bekeerlingen, ') waarvan lier wederom eenige
proeven verschijnen, minder onvolledig en der belangrijk-
heid van ’t onderwerp meer waardig te maken.
De personen, die ik achtereenvolgens bespreken zal,
zijn Joan Banningh Wuytiers, Ambrosius Plettenbergh ,
Joannes Mundanus Wisscher, Joannes Dobbe, Joannes en.
Godfried Wandelman S. J., Augustinus van Oysel, Mar-
1) Reeds zijn verschenen in de Studiën op godsdienstig, wetenschappelijk
en lellerkundig gebied; H.Jacobus Lacops, Charlotte Flandrina van Nas-
sau, Louise Hollandina van Boheme, Petrus Bertius, Petras Engelraeve,
Maria de Combé. In den Volks-Alm. v. Ned. Kath. 1870 blz. 119, 120
handelde ik over de bekeering van Br. Daniël Seghers „den fenix der
bloemschilders". In onze Bijdragen 1 blz. 101, 102 wordt het hoofdzakelijke
medegedeeld over den terugkeer tot de Moederkerk van Jacob van Campen
en Joannes Petrus van Renesse, Heer van Wulp, en hierbeneden (bl. 296) zal
men een en auder aantreffen over Elisabeth van Wassenaar-Sterrenburg, gravin
dela Tour d'Auvergne. In De Wachter (Jaarg.’78 No 9) besprak ik Johannes
Hendriks, den stichter van 't St. Clemens-kerkje op Ameland, In de volgende
afleveriug van De Dietsche Warande verschijnt de bekeeringsyeschiedenis van
Albert Burgh, P. C. Hoofts kleinzoon, en wellicht van George Cassander.
211
tinus Moddeüs, Petrus de la Faille, Paulus van Wouw
S.J., Antonius van der Plaet, Franciscus Boels S. J.,
Jacob Ouzeels, Joannes Roos en andere. — Maken wij
een aanvang met den eerst genoemde,
.JOAN BANNINGH WUYTIERS.
] 1591 — 1647. |
Nadat de Batavia Sacra haar bericht over Leonardus
Marius „sterck als een leeu maar zoet als nardusgeur"
met een lofvers van onzen Joost van den Vondel beslo-
ten heeft, vervolgt zij in dezer voege: „omstreeks dezen
tijd schitterden er twee lichten, stralend van het vuur
des voorvaderlijken geloofs, dat zij door de goedgunstig-
heid des hemels hadden ontvangen” '). — Die twee schit-
terende en stralende lichten zijn, blijkens de verdere
mededeelingen, Joan Banningh of Banninck Wuytiers en
Ambrosius Plettenbergh.
De eerste werd ten jare 1591 te Amsterdam geboren
uit een rijk en oud-burgemeesterljk geslacht *) Zijn
grootvader Dirck Wuytiers Dircksz. , gehuwd met Aegh-
tjen van der Burch, dochter van Jan Heer van Vosmaer ,
was reeds in 1559 ten gevolge der „troubelen” uit Zuid-
Nederland naar Holland gevlucht; waaruit wij misschien
te verstaan hebben, dat hij vroegtijdig de hervorming
heeft omhelsd, al had hij dan ook een broeder, die rid-
der van het H. Graf en kanunnik in den Haag was. Deze
Dirck was de vader van drie kinderen: Govert, Cornelis
en Margarita. De laatste werd mevrouw Cornelis de Vla-
ming van Outshoorn, een naam die zooveel overbekende
Burgemeesters van Amsterdam voor den geest roept °).
1) Bat. II. pag. 405. 2) Bat. l.c.
8) Hun zoon Arent, die in den bloei zijns levens den 26 Augustus 1614
te Rome in 't hospitium del’ anima overleed, zal wel Roomsch geweest
zijn. Hij had J. B. Vives tot zijn executeur benoemd. Zie De Katholiek
1868 II, blz. 282; De Tijd 1878, 1 Febr, | .
278
De tweede , die een tijd lang naar Emden is uitgeweken
en bijgevolg in dat toevluchtsoord der. protestanten | ook
wel de nieuwe religie zal aangenomen hebben, werd de
stamvader van 't geslacht Barchman Wuytiers, waarvan
de leden bij afwisseling protestant, katholiek, ook wel
jansenist en, deze laatsten zeer gevolglijk, andermaal pro-
testant waren en nog op dit oogenblik zijn '). De pseudo-
aartsbisschop van Utrecht, Cornelis Joannes Barchman
Wuytiers, schijnt dus Gods besten zegen niet te hebben
bestendigd over dien familietak, — Men versta ons echter
wel: lang niet al de Barchman-W uytiersen hebben zoo'n
protestantsche of jansenistische tint. Arnout b. v., de
broeder van Simon, die te Ophuysen geboren werd ?),
was zelfs een zeer rechtzinnig en roomschgezind priester ;
ja, een jesuïet uit de provincie van den Beneden-Rijn,
die, na van 1644-1650 te Ravenstein de parochie te
hebben bestuurd *), in laatstgenoemd jaar rector van het
collegie te Dusseldorp werd, — een man naar het hart
der katholiek geworden paltzgraven aan den Rhijn, die te
Dusseldorp hun hof hielden. Ook de jufvrouwen Schaeck ,
met een van welke (Elbertina) Simons broeder, Bartholo-
meüs, trouwde, waren de katholieke burchtvrouwen van Ane
keveen, die later de heerlijkheid van dien naam aan de De
Walen brachten door de echtverbindtenis van Jan de Wale *)
met Geertrui Schaeck, welke Ankeveen had geërfd van haar
zuster Machteld, de vrouw van Dirk de W. Jans broeder.
1) Eenige leden van dien tak werden, bij diploma van 7 Juni 1829, in
den Nederlandschen adelstand verheven. Zie de Narorscher VI. blz. 858.
2) Zie nevengaand geslachtsregister der Barchman-Wuytiersen. Ten einde
mij te volgen zal het inzien der genealogién telkens noodzakelijk zijn.
8) Zie J. A. Coppens: Mieuwe beschrijving van het Bisdom van 's Her-
togenbosch V. blz. 99 en de Hist. Episc. Ultraj. I. 289. waar hij ook ver-
meld wordt ale rector van 't Jesuieten-collegie te Emmerik, en Wassenbergs
Embrica pag. 212.
4) Aan wien Vondel in 1667 zijn treurepel Noach opdroeg. Zie Genesl. D.
279
Govert, het derde kind van Dirck, in 1579 Raad, in
1581 Schepen der Amstelstad, werd de steun der refor-
matie aldaar. Hij was in ’t huwelijk getreden met Debora
of Dieuwertje Banningh, dochter van Jacob en Lysbeth
Ruysch, uit een aloud Amsterdamsch geslacht gesproten,
blijkens de spreekwoordelijke versjes:
De Saelen, de Waelen, de Schaepen, de Ruyschen
Dat bennen de oudsten van de dry kruysen. !)
Wat Rugscht, dat Waelt
Wat Schaept, dat Saelt.
Menig lid dier familiën, tot het voorvaderlijk geloof
wedergekeerd, zullen we hier beneden aantreffen.
Uit laatst vermeld huwelijk van Govert en Dieuwertje
ontsproten zee kinderen, die schier allen weder den gods-
dienst omhelsden, waartegen de vader zoo geijverd had.
Het derde dier kinderen ?), wiens naam aan het hoofd
van dit opstel geschreven staat, was, naar het schijnt, de
eerste die, wellicht uit kinderlijke piëteit, den naam zij-
ner moeder aan den vaderlijken naam verbond; de eerste
tevens uit zijn geslacht, die tot de oude moederkerk
wederkeerde. Dat was echter voor zijn jeugdigen geloofs-
ijver niet voldoende; Joan Banningh Wuytiers herwon
het grootste gedeelte zijner familie en dier aanverwanten
voor het katholicisme; — ja, Vondel gewaagt zelfs van
al zijn magen, ,Al'tmaeghschap" zoo zingt de dichter
bij ’toverlijden van zijn vriend en medebekeerling *):
Al ’t maeghschap, dat verstroit geduurigh verder
Van waerheit dwaelde, en nergens weide vondt,
Broght hy te koy, gelijck een oprecht herder.
Het juiste tijdstip, de aanleiding en de beweegredenen
van Joan Banningh's overgang tot de R. K. Kerk ben ik
1) De drie kruisen in 't wapen van Amsterdam.
2) Zie nevengaanden geslachtsboom der Wuytiersen.
9) In J. van Lennep's uitgave, V. blz. 566.
280
niet te weten gekomen. Aan de werking der goddelijke
genade altijd de eerste en eereplaats toekennend en die
werking overal veronderstellend, zou ik hier tevens denken
aan den vermogenden invloed van Leonard Marius, die
er velen en, volgens de la Torre’s verslag, leden „van
de aanzienlijkste‘en rijkste Amsterdamsche families be-
keerde en tot het geloof terugvoerde" '). Doch de beroemde
pastoor der Oude Zijde heeft niet vóór 1681 zijn leerstoel
der godgeleerdheid aan 't Willibrord-collegie te Keulen
verlaten, om te Amsterdam den kansel der waarheid te
beklimmen, en Joan Banningh Wuytiers moet reeds een
geruimen tijd vóór 1619 aan de gave des geloofs deel-
achtig geworden zijn, vermits hij in dat jaar de priester-
lijke waardigheid ontving. Ik vermoed dat hij in de eerste
jaren na ’tsluiten van het twaalfjarig bestand den be-
slissenden stap heeft gewaagd, in de dagen toen de inwen-
dige verdeeldheid van ’tcalvinisme zich allerwege begon
te openbaren, en aan veel afgedwaalden de oogen wederom
ontsloot °). Niets belet ons echter te veronderstellen dat
hij zich te Keulen, in het Neophyten-huis der aartsbroe-
derschap van het H. Kruis ®), een tijd lang onder Marius’
leiding heeft geplaatst en aldaar de roomsche geloofsbe-
lijdenis heeft afgelegd, ja zelfs ten jare 1619 priester is
gewijd.
Dat de afschuwlijkheid der ruwe predestinatie-leer en
het schrikbewind, door de Gomaristen, reeds vóór het
sluiten der Dordtsche synode, op de Arminianen uitge-
oefend, ook op Joan Banningh, gelijk op zoo veel ande-
ren, een voordeeligen invloed ten gunste der aloude
moederkerk heeft uitgeoefend, zal wel niet te betwijfelen
1) Bat. II. pag. 404,
2) Zie in Studiën 3de jaarg. IV. mijn Petrus Bortius blz, 11—15.
8) Zie over deze, ook voor ons vaderland belangrijke, instelling miju
Petrus Engelraeve in de Studiën 4* jaarg. VII. blz. 85, 86.
281
vallen; — nadere en meer bepaalde bijzonderheden zijn
ons echter onbekend.
't Blijkt niet uit de Batavia dat onze bekeerling, wiens
naam onder Amsterdam vermeld staat, met de eigenlijke
zielzorg aldaar belast is geweest. Althans Lambertus Hof.
man wordt door van Heussen als de onmiddellijke opvolger
van Leonardus Marius aan de Oude Zijde en op ’t Be-
gijnhof genoemd, ofschoon het kort bericht over „de twee
stralende en lichtende starren" tusschen Lenart en Lam-
bert is ingevlochten. Ik zou veeleer denken dat hij, als
zoogenaamd rustend priester, in stille teruggetrokkenheid
met den wedergevonden geloofschat gewoekerd heeft, in-
wonend bij zijne vermogende en met aardsche goederen
rijk bedeelde familie: — wat in alle geval geen beletsel
was voor de uitoefening van zijn priesterlijken ijver, wat
hem integendeel de gereede aanleiding en gunstige gele-
genheid verschafte om nuttig en onverdeeld werkzaam te
zijn in den boezem van zijn eigen familie en der daaraan
verwante geslachten. Dat wordt niet weersproken door
het latijnsch onderschrift, voorkomend op zijn voor mij
liggende afbeelding; 't wordt veeleer bevestigd door den
4den en laatsten der 6 volgende versregels:
Dives opum, vultu pulcher , speclatus amicis:
Factus cum Christo pauper et eziguus.
Eremplar vitae mullis , verusque sacerdos :
Quodque alii verbo , moribus ipse fuit.
Vivat in aeternum feliz, coeloque locatus
Fulgeat , in terris bene qui delibuit. *)
Die armoede met en voor Christus, waarop hier gezin-
]) „Rijk aan schatten, schoon van gelaat, in aanzien bij zijn vrienden,
met Christus arm en nederig geworden; voor velen een levenstoonbeeld
en een waarachtig priester. Wat anderen met het woord, dat deed hij door
zijn levenswandel. Hij leve in eeuwigheid gelukkig en, zetelend in den he-
mel, schittere hij, dic op aarde zoo goed wist te schuilen!" "t Is ondertee-
kend: Ev4ogo.
282
speeld wordt, zal wel slaan op zijne onuitputtelijke lief-
dadigheid en onthechting aan aardsche schatten. Of heb-
ben wij hier aan eene religieuze gelofte te denken?
De dichterlijke glazenmaker Jan Vos, die ten jare 1664
het huwelijk van een anderen Joan Wuytiers, Banningh's
neef, met Debora of Dieuwertje Baeck zou bezingen '),
had ook een lofvers geschreven bij het door Th. Matham
gesneden portret van zijn geloofsgenoot *):
Dus toont de kunst Wuytiers, als 'Loog geen meer zal straalen:
Maar zyn godtvruchtigheidt wordt van geen lyst omvat.
De deugdt, die nimmer sterft, begeert geen nauwe paalen,
Hy wyst ons door zyn leer het zaaligmaakend padt.
Zoo hoed’ hy Petras schip , vol zielen, voor de baaren:
Oprechte leeraars zyn Godts rechte kerkpilaaren.
Doch ’tis weder onze Joost van Vondel, die ook hier de
kroon spant. „Geen wonder — zoo schrijft te recht de
rondborstige J. van Lennep *) — dat tusschen mannen
als Vondel en Wuytiers, beiden uit het protestantendom
tot het pausdom overgegaan, een gemeenzame vriendschap
ontstaan was, en dat, bij het overlijden van dezen, gene
hem betreurde en dezen loverkrans op zijn grafsteê vlocht”,
Tot recht verstand van ’t nu volgend gedicht, waarin
aan Vondel ook het latijnsch vers voor oogen zweefde,
dient opgemerkt, dat men „de paepsche stouticheyt" had
bedreven, het lijk van den in 1647 overledene op een lijk-
of statiebed , in priesterlijke kleeding ten toon te stellen *),
omringd van al het katholiek toebehooren.
1) Alle de gedichten van Jan Vos, II blz. 814. Verg. hierbeneden bl, 288.
2) t. a. p. I. blz. 281.
8) De werken van Vondel, V. blz. 565.
4) Op de portretten-catalogus van F. Muller, die (blz. 800) hem abu-
sievelijk op 28-jarigen leeftijd laat sterven, worden 8 afbeeldingen in fol.
van Joan Banningh vermeld, De twee eerste ziju door T. Matham gegra-
veerd; de derde, waarop het vers van Vondel, door W. v. der Laegh.
Muller noemt een dier afbeeldingen een pendant van "t portret van Mr.
Petrus Isbrandi, door Visscher. Deze in "t Grieksch en Hebreeuwsch zoo er-
283
LIJCKBEDDE VAN WIJLEN HEER JOAN BANNING
WUITIERS, PRIESTER.
Joan. 5. Brandende en kichtende.
Wie light hier doot te bedt, gelijck ontschapen ? !)
Heer Banniug heeft zijn dootschult afgeleit,
Doch is niet doot, maer rust en schynt te slapen
Tot dat Godts dagh het licht en duister scheit —
De lichaemen vereenight met hun zielen —
Hem opweckt met d’Aertsengelsche trompet.
De worm kan ’tlijf, geensins den geest vernielen ;
‘Geen Christen sterft, maer gaet gerust te bedt
Om vrolijck op te staen in 't ander leven ;
Daer volgen hem zijn wereken voor Godts troon,
En tuigen van wat Geest hy was gedreven ,
Die Christus raet en hooftwet en geboón
Waerdeerde meer dan tijdelijcke goeden,
Eu armoe koos voor wellust, eere en staet,
Den armen zocht te troosten en te voeden,
Zich zelf besneedt van pracht en overdaet,
Om milder Godts nootdruftigen t'onthaelen.
Gods outer was zijn vryburgh dagh op dagh,
Het kruis zijn stut in ’slichaems smerte en qualen :
't Getydenboek , dat voor hem open lagh,
Zijn uurwerck, om godtvruchtigh op te mercken.
Een ander leert met woorden, stemme en spraeck :
Dees Priester leert met wandel en met wercken ,
En licht vooruit, gelijck een heldre baeck.
Al ’tmaeghschap , dat verstroit geduurigh verder
Van waerheit dwaelde, en nergens weide vondt,
Broght hy te koy, gelijck een oprecht herder;
Dies looft het hem, op zyn gesloten mondt 2).
Nu rust, Wuytiers, ghy hebt uw strijt volstreden!
Gedenck ons noch by Godt in uw gebeden.
De door Vondel in onzen bekeerling zoo hoog geprezen
waardeering van Christus’ hoofdwet, geboden en (evange-
varen pastoor van Uitgeest en kanunnik van [Taarlem zal dus wel een
gansch bijzondere vriend van Joan Bauningh geweest zijn. (But. 881).
1) Ontschapen is eenvoudig het latijnsche demaíus. Wat v. Lennep hier
aanmerkt, schijnt mij louter onzin toe.
2) Daarom lofprijst hem die maagschap, nu zijn mond gesloten is.
284
lischen) raad doet mij andermaal de vraag stellen: heb-
ben wij hier aan eene religieuse gelofte te denken? ')
Wat daarvan zijn moge, zeker niet ten onrechte prijkt
een der portretten van Joan Banningh met deze woorden
uit het boek der openbaring, XIV: Beati mortui qui in
Domino moriuntur, zalig de dooden, die in den Heere
sterven. Die zalige dood had plaats op den 4** October !)
van ’treeds vermelde jaar 1647.
'tIs hier de geschikte plaats om, naar aanleiding van
Joan Banninghs gelukkige pogingen ter terugvoering zij-
ner gansche maagschap tot het katholicisme, wat verder
uit te weiden over het geslacht Wuytiers en de daarmede
vermaagschapte familién, de Barchmannen, de De Walen,
. de Cromhouten, de van der Wieles, de van de Werven,
de Roesten van Alckemade enz, enz. Daaruit zal blijken
met hoe veel recht de Heer J. A. Alberdingk Thijm,
het Amsterdamsch geslacht der Dommers besprekend *),
deze merkwaardige woorden heeft mogen schrijven: „Jk
behoor tot de Oud-Christenen, Heer Burgemeester: dat
was het fier en welsprekend, ofschoon niet uitgetrompet
devies onzer poortersfamilies, die hunne rechten zich
voorbehoudend, met zedigen nadruk de overleveringen
hunner vaderen handhaafden, en wier zonen in 1798 en
1814 dat erfgoed, tot hunne herstelling in eer en wel-
stand, hebben aangewend. — Al zou op dit punt de ge-
schiedenis der 230 jaren onzer zamenleving onder de
hervormde staatskerk niet luide spreken, — de eenvou-
digste redeneering zou volstaan, om aan te toonen, dat,
1) Opmerkelijk is ’t dat cen der portretten met het monogramma J. H.S.
versierd is, Nergens echter vond ik een spoor van zijn Jesuietisme, en voor
"t Oratorie van Jesus was het, meen ik, te vroeg.
2) Aldus in 't wecrologium van Bugge, die hem eenvoudig Bennink (zon-
der Wuytiers) noemt.
8) Dietsche Warande VIII. blz. 201.
N.
N. id uytiers X Janv. d. Eynde, magi-
a 1500. straat te Mechelen.
Goveri.,. de Vlamingh v. Outshoorn,
1981] Cornelis en Marg. Gisp,
deputeerde van 't souvereine
gie der Admí{raliteit,
Debo
dr. v. hder Agatha + 1666, die x Jan Geel-
WONEN naar van haar nicht (hiernaast)
Marg. Wuytiers.
& ik Anna W.geb. 1597, 15 Mei
vw 5 x 1620 (I huw.) Gerrit de
5 E 5 Vos van Vossenburg ,
NE: Reyers I. U. L. z., geb. 1589.
a B 24 Juli X (II huw.) 1628
e Ex Frangois de Kies v. Wiese
. J van Haarlem.
Margerifer v. Heemskerk
haar n y 1604
en 4 die later huwde met
an Bronckhorst.
Adriana Debora W.
geb. 23 Juni 1667,
10 Aug. X 1683 Adriaan
Govert de Wale, zoon v. Jan
(Zie hd er Geertruida Schaeck,
der vrouwe v. Ankeveen.
[]
———À mennen
Maria Elisabeth de Wale, |
burchtvrouw v. Ankeveen.
(Zie het geslachtsregister
der De Walen.)
'899t PN GI *q92 “AMA 319405
IMAN-WUYTIERSEN.
1 + 1597,
th, + 19 Mei 1592. (Zie A.)
a B.W. Simon Barchm. W uyt.
geb. 10 Mei 1592 op den huize Ophuizen
t 14 Aug. 1664,
X
ag» Margarita van Aqueren, geb. 5 Juli 1600,
sk f vóór haar man,
5 e E
st
eb. 20 April 1628, Margarita + ong. Jan + ong.
n Ádrisensen Roest dr.
-
B. W. @ Hendrik B. W. S Joan Bapt. B. W.
Nov. Q'8 geb. 19 Nov. 1661, 58, geb 6 April 1665,
7, "B # Dec. 1685, E83 t1,
O5 25 Jul £ 1680 Lt X
Blesen 9 4 Sara Maria Keate & , Isabella Lucretia Voet
TSZ. +; Adamsdr. M z Carels en Aletta Maria
$3. o o8 Doy de
g.1695, © © AnnaB W &
C1717 "48 T ong "8
!64.
uw. X
&. Maria
arbou.
EEE E 2 P
un o o m5 Nom "d
d uL Beb, Epos —E
+ B es $5 de eg SES. « °
GEB EN BEES — Bugs — QU
E zw ' i£ Hy. W - S dag 54
g.c «au "Sg'ges o
ia Ek. Ea — CEPR Bx
-— p « c A E
Bdk Ee — RE-ug $*w ZE
$ "e ' HE * 4 -y
o ar B 3 eo
ES : 3E Sen :
- £s $5 e
NE 0
m B.W. Simon Jan Bapt. B. W. schepen v. Amsterdam 1760.
.29, in den Nederlandschen adelstand verheven. — Protestant.
(Navorscher VI blz. 358).
Govert Wu
X
Diewertjen Jacob:
Dirck W. (6 kinderen
X
Cath. de Wale f Dec. 1657.
—É dL
Margarita W.
6 Nov. x 1635 haar neef
Jacob Cromh. z v. Hendrik
Agatha Wuyt. Dircks dochter. (:
|
eN
Bartholomeüs Ct. Agatha Ct. geb. 4 Maart 1541, Godfried Ct. geb. 28 Oct.
gen M2 Juni 1628, t ong. 25 April 1707. _— 1 ong 6 Maart 1682
17 Mei x 1663 : :
JacobavanderWiele — — Lucia Wuytiers x Jacob Ee
van de Werve, | Elisabeth Poppen (or en » '
Willems en Elisabeth ssl * Willem v. d. Wiele. ( " ) XI
oppens dr. | 7U""77
— Z z
wees FE Dium
Sman bB od 80 75960
ORR gt m/m c
UPERTCPWUL.ÓIÉTEL-Q
- ERA te S oo ES
a X o7 Q^ S? y ar
B 4 5 “on To TER c
you, c . OLEO
Eros Sep RB
Bog"s5 EON DECRE
BadS bh 5 SZ
‘geor wv Su ros
PEPE Ae Nolet
Elisabeth Maria Ct. van Nieuwerkerke (op Schouwen), vrouwe v. Werve
geb. 23 Aug. 1712, + 16 Aug. 1770 x 20 Juli 1734 met
Gerard Anthony, baron v. Wassenaar tot Warmont, vrijheer v. Alkemade e
geb. 1707 uit Thomas Walraven v. W., Hr. v. Alkemade en
Alexandrine B** v. Lijnden tot Cronenburgh.
Margarita Elisabeth Barbara, Jacob Hen:
10 Juli x 1761
Louis Ernest Gabriël Prince de Montmorency.
l
— LLL M ——— —
Louisa Augusta Elisabeth Maria Coletta *) |
X
Joseph Marie de Lorraine de Vaudemont
prince d'Elboeuf.
*, Eenige erfgename van haar oom Jacob Hendrik, waardoor de aa!
eene Fransche familie overgingen, aan welke ook thans de heerlijkheid Ank
haar overlijden die heerlijkheid aan de Baronesse van Wassenaar nagelaten.
C. GESLACHTS-REGISTER DER CROMH OUT
Nicolaas Cromhout. Barthol. Cron
ytiers T 2 Oct. 1
' 3c
B Benningh. Aegtgen €
Y Aeghtgen W.x Oct. 1604 Hendrik Crom, N. Adriaen gi
geb. 10 Mei 1581, begraven f 6 Oct
Jacob Cromh. t 1lMei 1658. 23 Aug. 1583 raad, gene
geb. 19 Nov. 1608 o. k. Aeltg Me
t. 1669. - en Sir,
fà Bep Jenneke W
|
en LLL
Zie A.) Joh. v. Egm. v. Nyenburg, [heer v. Vleuten, burg. v. Alkm:
x Jetgen Cromh. geb. 1616 z. k.
À— —— H—— — PP———————— AA 7 ^^—1T3 33 o Ln
. 1643, Hendrik Ct. geb. 29 Sept. 1614, Cath, Ct. geb. 22 Feb. 1646, D
.. t ong. 2 Juni 1717. + 31 Maart 1734,
2 Jan. X 1664
‚ppen, burg. | Jacob Poppen, zoon v. Jan Eli:
Jan Poppen en Elisab. v. d. Wiele. Mar
Biebehv.d Wiee | | E
e4 c4 |
ESSE dà
? WE vka 8 5
WS wy 9g RES
TS Ud ty
53 Paus oodd ^
Sq UE Ge
M B Bo Sj EY
pr os PB M
- o Ow G7 o* E
c. eig o E
o
- , E y e-
- ww . e |
-
(sinds 1741), f
m Vryenhoek , OO
1 "X ]* 23 Nov. 1717 Joi
. (zie 'tgeslacht All
20 19 Mei 1722 Jan
drik. | mont, hr. v. Vk
v. Claude de 8.
Anna Maria Jacoba Elisabe
x 10 Sep
Mr. Jan de Bas, . Clemens Aug
secretaris v. Amsterdam. de Kercke:
nzienlijke bezittingen der katholieke Cromhouten in
eveen toebehoort. Maria Elisabeth de Wale had bij
(Zie A en D.)
ER chi
alan h14 Nov. 1550,
en burgem.
.978
& Waveren.
mc RN
Y i 1583, Reinier Cromh.
€" pen, geb 19 Febr.
lglil mester, — 1592, +22 Nov.
ok 1605.
Eljaum en
h. 1596.
bene
An. be Willem C. Wyntie C.
blért + z.k. tz. k.
Mhikab. 22 Febr. 1647,
ttl Oct. 1716,
Xi Aug x 1672
wo ral uytiers, Goverts en
v‚dieW. v.d. Werve's dr.
|
(EP EE 2
1 "TTE
Gui od d ER
si og gH 3E
win EB 8 SB
o v3 . $ p e. 7
0139 Ss ^7 " -»
juste Le —_ 5
RUP HM a9
LI 3 86: A. Q T
N 0C I] ee me"
R' ‚et . . Q
0 * Là st
So se @ m
H EX 8 5 Hd
| “5
2 S oc o3 47
| to
x omg8 R2
S zl E 42
o . 3
e 4 pend ®
t5 - e 4 med
2 2e 25
B vat Bo
MEN t A
x Ift Gilles.
‚de B.)
‚vet. de Sur-
prrijk, kleinz
‚pt: Alkem. B.)
Louisa
yx 1748
„Maria Baron
Ida Maria Ct geb. 3 Maart 1649,
5 Mei x 1669
Mr. Adriaen Roest v. Alkemade,
geb. 1639, t 4 Nov. 1692.
inq muijuoop
‘CEO WN OI "AIV 'A "ap suqooee
LILLI X ‘691 MCT q93 y A HU MIT
"1891 I9 EL ^V ^A 3500 BIEN "uj
'F491 ‘OA eo "XIV 'A 98eoq UEBIIDV
'0491 PN 9L "XIY CA SOU VEN,
CA g dep zojst8arszyoursed zou org)
'1491 "PO ST "XIV 'A "4 ueeupy
"sloljAu AA "unqordug viis] 9jjory "qus
UH X 9490 390 82 q92 *y "a "4p souuuof
'£890 IM GL “AIV ^A "wg 'WUOH
'eggp usecg “HIVA qpseudy “AIEN
dr. van Corn* en Corn* Barch-
man Wuytiers, geb.
1695, t 11 Nov. 1738.
2» Gertrui Dirven geb. 1713,
+ 6 Jan. 1758.
39. Cath. Maria DBarbou.
23 Aug.
-"-—————--.
eei
‘uadopury dopuoz
Jacobus Ut
geb 1 Juli 1651,
T 3 Dec. 1708,
25 Juli x 1674
Cath. Wuytiers,
zuster v.
Elisabeth,
geb. 23 Dec.
1657.
|
|
|
‘6491
9491
VEEN PI q92 3 suqooep :
BW PI 'qed 39 vjuiuzuujq
8891 Any
05 'qe3 30 Lisaa, SHEN
zonder kinderen,
_ A De familie De Wale of De Wael (beide schrijfwijzer
noemd (Nav. X, 206). Zij kwam omstreeks 1540 uit België
aan, eenige Jansenisten , doch vooral veelvermogende Katl
Cath. de Wale,
. Dirck
(zie de Y
Joan de W
wien Vondel zijn Noach opdr
Geer
die Ankeveen erft :
uodm;
-eBdooq
-eddooqq
"A qp uer
uodm3
uoztn3
-e8doo(q
'Suof 4 'gggt rune TI *po2 "M'A uesupy
[uedm,
-oddooqq
|
|
|
grgrvady £z 3doopo3 * AA °C SEN VAK
|
deg € ‘po
*X3(t&soo[A ‘A euuy
MT XE
‘MT mv)
“Jee MA ep qoos
(s "xoewqog 'jorpeueg
‘ONT Wujeqssti[r
G ‘Jamdods qIogesng
‘zoeeyog sujorpeuogq
"Suo 4 “TCI 3
" Geertrui Anna D. W.
ged. 24 Oct. 1687.
Onder de katholieke De Walen vind ik nog vermeld
met J. Hinlopen door J. van Vondel (v. Lennep IV, 153) b
van Ankeveen, gelijk v. Lennep (t.a. p. verg. XI. 19) wel
der Drie bonte Kraaien: Jan de Wael x Maria de Groot,
11743, x. Wilh. Verschuuren. Helena D. W. heet er sons
der De Walen, die te Antwerpen woonde in 1739, en de
1) Huwelijksgetuigen waren Jan de Wael en Jan Berninck.
2) Elis. Sperwer staat, als vrouwe van Ankeveen, den 15 Nov. 1669
3) Nog vind ik in 't Doop- en Trouwboek van P. Laurens vermeld: :
4) Over deze merkwaardige vrouwe zie Alberd, Thijm in zijn Joan 1
TM 285
schrijfwijzen :
10 uit Belgiën de krachten, die door de XVI*-eeuwsche omwen-
vogende Kathopn de 80-jarige oorlog tot werkeloosheid veroordeeld
ot den gang van het staatslichaam rechtstreeks niets
à toebréngen, — zij daarom voor het volksgeheel
ath. de Wale, be/erbeurd waren, maar veeleer tot de kern daarvan
wa behooren. Het is echter waar, dat indien de be-
(zie de Wuplijke vrijheid, die leden van andere kerken dan
rand yy jerdtsche hier genoten, inzonderheid den herwaards
jn Noach opdroegachten Doopsgezinden Christenen en Spaanschen Is-
Geerir?tea voor neering en bedrijf, welvaart en vermogen,
.nkeveen erft vagoede kwam, — vele katholieke familiën daarentegen
wettige en redelijke aanleiding vonden om naar Bel-
3 vof Duitschland uit te wijken. Dit is wel de voor-
1 oorzaak dat, zoo kort na de omkeering, de sporen
o: het leven der beschaafde. katholieken veel minder
uodmg
-e3idooqq
i
Tpeuoq
"ACT usupy
po3
E schijnen dan raen, bij de getalsverhouding in het
C Bite der XVI* en tot vóór de helft der XVII* eeuw,
3 lo verwachten. Immers de Edelen, die het katholiek
w$£0f getrouw bleven, waren, volgends het door Jaco-
"s de la Torre, ten behoeve van Paus Alexander den
9l, opgemaakt en onlangs uitgegeven !) register, nog
, jare 1656 in grooten getale aanwezig. Van niet min-
— —— -* dan 166, alleen Hollandsche en Stichtsche , Heerlijk-
Anna D. W. .
Oet. 1687. Men werden toen nog de titels door katholieke eigenaren
evoerd ; maar uitgesloten van alle aandeel in de regeering,
n, in den krijgsdienst, door velerlei vooroordeel bemoei-
vermeld :ijkt, leefden zij schier onopgemerkt daarheen; hunne
T, 153) begeslachten, niet deelend in de openbare volksontwikkeling,
[. 19) wel stierven weg , werden elders overgeplant, vervielen ge-
le Groot, "leeltelijk tot het boerenbedrijf en de boerenbeschaving
ter «ons bf aanvaardden allengskens den staatgodsdienst." ")
9, en de C
.* e
"NItASOO[A ‘A 9uu
"Noowqog sn3o
XOU Uieqesrr
"Suof 4 ‘esor raap qq
1) In De Katholiek 1864, I. blz. 350.
ck. . 2) Aldus de Hollaudsche van der Duins en de Friesche Cammi*
5 Nov. 1662: — pudragen Gesch. Biad. v. Haarlem. 1e Deel. 1f
s vermeld : it
zijn Joan N
286
Vooraf een woord over den alouden oorsprong en het
wapen der Wuytiersen. !)
De Wuytiersen stammen uit het oude.huis der Heeren
van Mechelen. Volgens het XIV*-eeuwsche gedicht de
Grimbergsche oorlog heette de oudste zoon van Heer Ar-
nout van Grimbergen Wouter Berthout, en de familie
Wuytiers noemt haren stamvader Gerard Woutiers Ber-
thout. Volgens den dichter, vast een zeer oud getuige,
voerde de Heer van Grimbergen in zijn wapen een blau-
wen balk op een gouden veld. Wouter Berthout voerde
tot breuk in het goud drie zwarte koeken; zijn jonger
broeder, een rood St. Andrieskruis over alles heen. Flo-
ris van Berlaer, een latere Heer van Grimbergen, schijnt
tot wapen gevoerd te hebben 3 roode palen in goud; òf
hij, òf zijn basterdzoon, had den bijnaam van „Heer
Flôrken van Mechelen”. Hebben aan dezen de W uytier-
sen hunne drie palen te danken? *) Zij voeren ze in alle
geval blauw. Hun stamvader, Gerard, huwde met Bar-
bara van Carnin; dit verklaart den gouden luipaardekop
op rooden grond in hun tweede quartier. Gerards zoon,
Dirk, huwde Elisabeth von Fugger: ziedaar den oorsprong
van hun $° en 4° quartieren, die eigenlijk zijn: een ge-
deeld schild, rood en zilver, over en weer met een zil-
veren en roode lelie, ofschoon de beroemde Beyersche
Fuggers allen een blauwe en gouden lelie in goud en
blauw veld voerden. |
De eersten werden protestant, niet voor het vinde der 17* eeuw ; ea slechts
in "t begin dézer eeuw liet de grootmoeder van den tegenwoordigen bezit-
ter der Wiarda-state, Jhr, R. C. van Cammingha, na den dood van haar
echtgenoot, hare kinderen in deu hervormden godsdienst opvoeden om ... een
postje te krijgen. Droevig en roemloos uiteinde van meer dau 250jarige trouw !
1) Het medegedeelde daarover heb ik hoofdzakelijk aan mijn dienstvaar-
digen vriend J. A, Alberdingk Thijm te danken.
2) De bisschop van Utrecht, Willem (IT) Berthout Woxtiers zoon , heer
van Mechelen , die tot hetzelfde geslacht behoorde, voerde ook de drie pa-
len van keel (Zie de Batavia Sacra 1, pag. 171).
287
Hoe de Wuytiersen, die, blijkens het voorgaande,
woonachtig waren in de zuidelijke Nederlanden, tij-
dens de reformatie naar het noorden zijn overgehuisd,
is reeds gebleken uit vorenstaande levensschets van
Joan Banningh: mede zijn bekend de ouders en groot-
ouders van onzen bekeerling. — Hij had één broeder en
4 zusters.
Die broeder, Dirk W., gehuwd met Catharina de Wael
of de Wale, welke den 3 December 1657 in de Nieuwe
Kerk begraven werd, bewoonde ten jare 1650, toen de
stadhouder Willem II zijn onbesuisden aanslag waagde op
Amsterdam, het wel bekende, aan den Amstel gelegen,
huis Welna, waar de Friesche stadhouder Willem Frede-
rik een mondgesprek hield met de Amsterdamsche afge-
vaardigden *). Hij was, door toedoen zijns broeders, katho-
liek geworden met zijne vrouw en al hun kinderen, te
weten: a) Margarita W.*), gehuwd met haar neef Jacob
Cromhout, die de bekende Auszen van Cromhout „met
den krommen boomstam” stichtte op de Heerengracht,
tusschen de Huydenstraat *) en de Leidsche gracht; zij
werden de gelukkige ouders van acht kinderen, die ge-
durende de 17° eeuw steun en sieraad waren der katho-
lieke Kerk in Nederland *): wij ontmoeten hen later.
b) Govert W., gehuwd met Maria van der ‘Wiele van
de Werve, die wederom een 9-tal zonen en dochters na-
lieten, waarvan er twee, Catharina en Elisabeth W.,
met twee Cromhouten, Jacob en Dirk, in den echt tra-
den, terwijl eene derde, Adriana Debora W., in 1683
1) Zie over 't huis Welna »de Oude Tijd” 1873 blz. 234.
2) Deze was den 29 Mei 1660 en den 13 Febr. 1662 doophefster der
kinderen van Hendrik Staets en Geertrai Dobbe, eene nicht van Mevrouw
Coraelis Gysbertsz. Plemp , den ex-jesuiet. Verg. onze Bijdr. I. 106.
8) Allernaast de voormalige woning der Graven van Westerholt, voor
eenige jaren gekocht door Dr. Rive — H, H. 507,
4) Zie het geslachtsregister der Cromhouten,
288
de gade werd van Adriaan Govert de Wale *), ‘zoon van
Jan en Geertrui Schaeck, vrouwe van Ankeveen (hl. 278).
c) Jacob W., die, naar ’t schijnt, ongehuwd is gebleven.
d) Jan W., die in 1664 trouwde met Dieuwertje Baeck ,
Justus’ dochter *) welke later een tweede huwelijk aan-
ging met Enstatius van Bronckhorst (hierboven bl 882).
Er schijnen dus onder de kinderen der wellicht katho-
lizeerende, althans ,zoekende" Magdalena van Erp-Baeck ,
aan welke Joost van den Vondel zijn heerlijken ,Kruis-
bergh’ opdroeg, ook al roomschen geweest te zijn °). Zij
hadden het dubbel aan Neerlands grootsten dichter ver-
diend — die edeldenkende Baecken !
De oudste zuster van Joan Banningh was Margarita ,
getrouwd met Jan Geelvinck, Heer van Castricum, die
als weduwenaar een tweede huwelijk aanging met Mar-
garita’s nicht, Agatha de Vlamingh van Outshoorn Cor-
nelisdr. Daar echter J. Geelvinck schepen-en burgemeester
van Amsterdam geweest is, behoort ook zijne eerste echt-
genoote waarschijnelijk wel niet tot shet maeghschap",
door onzen bekeerling in den schaapstal der H. Kerk
teruggevoerd — ofschoon er anders onder die Geelvinc-
ken, gelijk onder alle aanzienlijke geslachten dier dagen,
ook al zoo wat gepapiseerd werd.
Misschien heeft Banninghs eerst volgende jongere zus-
ter, Livina, ook niet tot de katholieke magen behoord,
1) 't Was aau de dochter van dezen Adriaan en dezer Adriana, aan Freule
Maria Elisabeth de Wale, burchtvrouw van Ankeveen, dat de beroemde
pastoor van Buitenveldert, Joän Nanning, in 1749 zijn eersten preekbun-
del Jesus tn Belhaniën gezalfd met een zeer vereerend vers opdroeg. Adri-
aan Govert de W., den 6 Jan. 1661 in „de Krijtberg’ door Pr. Laurens
gedoopt, had tot doopgetuigen Simon Barchman en Machteld Schaeck.
2) Niet te verwarren met Justus’ suster, Vondels Dianier. Zie het ge-
slachtsregister der Baecken in v. Lenneps Vondel, III. blz. 167.
8) Verg. Vondels Peter en Pauwels, uitgegeven door P. J. Koets, bis,
118, 114.
289
daar zij de vrouw was van Jacob Poppen, die. in 1621
„22 en 724 burgemeester van Amsterdam is geweest en
dus: gereformeerd behoorde te zijn. Doch hier, en hier
vooral, mag wel ernstig de vraag gesteld worden: zou
die Jacob Poppen als oud-burgemeester niet, even als Hen-
drik Cromhout, katholiek zijn geworden? Stellig waren
het zijn kinderen ; stellig was het Jan Poppen, een echte
grand-seigneur, en zijne huisvrouw Elisabeth Johanna
Stalpert van der Wiele van de Werve'): stellig ook
was het diens zuster Elisabeth, de echtgenoote van Wil.
lem van der Wiele van de Werve, en moeder van Ja-
coba, die in 1663 met Bartholomeüs Cromhout trouwde.
Agatha Wuytiers, de derde zuster van Joan Banningh,
was ongetwijfeld katholiek en gehuwd met Hendrik Crom-
hout, Bartholtszoon, den eerste, naar het schijnt, uit dat
talrijk , ofschoon niet wijd vertakt *) geslacht , die tot het
geloof zijner vaderen terugkeerde op het voetspoor van
zijn priesterlijken zwager: — deze Hendrik werd de
stamvader der katholieke Cromhouten.
" Eindelijk, de in 1597 geboren jongste zuster van on-
zen bekeerling, Anna W., die in 1620 met Gerrit de
Vos van Vossenburg en S jaren later met Frangois de
Kies van Wisse *) uit Haarlem in den echt trad, en dus
twee katholieke huwelijken sloot, moet gerekend wor-
den onder degenen, die door ’t voorbeeld haars broeders
voor de moederkerk werden gewonnen,
1) Haar zusters kind Jacob vau Ravesway werd Jesueit. Verg. de Bat.
illustrata bl. 1172 en de Katholiek 1864 I. blz. 355 op Egghe.
2) Niet wijdvertakt: want zij trouwden veel te veel onder elkander. Van
daar dat vrouwe Elisabeth Maria Cromhout in 1734 aan haar bruidegom,
den Baron Gerard van Wassenaar, baar 16 quartieren voorleggende, daarop
brengen moest: 2 Cromhouten, 6 Wuytiersen, 3 De Walen, 2 van der
Wielen , 1 Hanneman, 2 Poppens.
3) Petrus de Kies van Wisse, zoon van Adrianus en Justina v. Teylin-
gen, trad 30 Sept. 1654 op 18-jarigen leeftijd in de Societeit v. Jesus. Hij
zwierf als missionaris in *t Zwolsche 1667—1675 en + te Antwerpen 1701:
290
Omtrent sommigen hebben wij dienaangaande eenigen
twijfel laten bestaan. ’t Is echter volstrekt niet onwaar-
schijnlijk dat alle broeders en alle zusters van onzen voor- .
treffelijken Joan Banningh hem volgden op den weg naar
Rome. Daarvoor pleit, behalve het reeds aangehaald ge-
tuigenis van den tijdgenoot J. van den Vondel, hetgeen
v. D. N. in de Navorscher (VIII blz. 116) te lezen geeft/
„In eenige afschriften van de genealogiën der familiën
Wuytiers en Roest vind ik: Jan Banningh Wuy-
tiers, Prestre, qui convertit toute sa famille et presque
tous ses alliés à la S'* Religion Catholique Romaine" —
lets wat echter niet belet, dat er hier of daar een ge-
mengd huwelijk tusschen geloopen of geslopen zij.
Ook de afstammelingen der reeds vermelde Wuytiersen,
van welke er eenigen in de ,eeuwighe memorie” op het
Begijnhof zijn aangeteekend '), bleven onwrikbaar aan de
Moederkerk getrouw, waartoe eertijds het voorbeeld van
Joan Banningh hunne vaderen had uitgelokt en over-
gehaald. Dat blijkt genoegzaam uit de echtverbintenissen ,
welke zij met familiën, doorgaans dezelfde, aangingen, die
insgelijks onder denzelfden invloed het katholiek geloof
schijnen omhelsd te hebben. 'tIs werkelijk als of gansche
geslachten — de De Walen, de Cromhouten, de Poppens, -
het dierbaar aandenken van den uitmuntenden priester,
die eenmaal allen was voorgegaan, nimmer hebben kun-
nen vergeten. De traditie is zoo sterk in 't katholicisme !
Thans echter schijnt die oudste tak der Wuytiersen
geheel uitgestorven te zijn.
Van den jongeren tak, de Barchman-Wuytiersen, heb-
ben wij reeds in Banninghs levensschets eene korte mel-
1) In 1696: Margarita Wuytiers, met Willem v. d. Wiele en Govert
Wuytiers, Heeren van de Werve. In 1707 Elisabeth Wuyt. van de Werve,
huisvrouw van Dirrick Cromhout (Zie v. Lennep's Vondel X. 158, 1659.)
Over de fundatie Wuytiers zie hierboven de Bidr. blz. 149,- 150.
291
ding gemaakt, Een groot aantal echt katholieke mannen
en vrouwen, een jesuïet zelfs, treffen wij onder hen aan,
tot dat helaas! wederom het Calvinisme en schier gelijk-
tijdig de verwoestende kanker van ’t crypto-ca]vinistische
jansenisme in die familie binnendrong en de frissche ka-
tholieke levenssappen van eenige harer leden deed weg-
kwijnen. De oorsprong des kwaads lag in een gemengd
huwelijk. Karel Voet, hoewel katholiek, trouwde Alette
Maria Coymans, Joan's en Sophia Trips dochter ') die
natuurlijk volbloed gereformeerd was. Isabella *) Lucretia
Voet, uit dat huwelijk gesproten, werd de echtgenoote
van J. B. Barchman Wuytiers en de moeder van 7 kin-
deren, onder welke de pseudo-aartsbisschop Cornelis-J. B.
Barchman W. Zijne uitstekende geestesgaven hadden de-
zen man, van wien men verhaalt dat hij aan knagend
hartzeer bezweken is, een trouwen herder in den ge-
trouwen schaapstal kunnen maken, ware hij er niet toe
verleid geweest om een huurling van ’tschisma te wor-
den. Doch ook in zijne dagen nog, te midden zelfs van
zijn naaste betrekkingen, schier aan zijne zijde, bleven
frisch katholieke loten aan den alouden tak voortbloeien.
'tZal hier wel voldoende zijn te wijzen op zijn eigen
zuster Elisabeth Alette Maria B. W., die met Jan Roest
van Alkemade in den echt was vereenigd, en vooral op
Cornelia B. W., de uitmuntende gade van Cornelis Ble-
sen, zoon van Pieter, Vondels boezemvriend en broeder
van den jesuïet Hendrik: deze Corn. werd de moeder dier
Johanna Elisabeth Blesen, welke, twee jaren vóór dat zij :
moeder werd van 't Amsterdamsch maagdenhuis (29 Nov-
1719), in 'thuwelijk was getreden met den niet minder
voortreffelijken Godfried Cromhout wien men, vin 1738
1) Zie in de Dietsche Warande IX, de genealogie der Trippen , D.
2) Waarschijnlijk aldus genoemd naar haar beroemde oud-tante, Vondels
Isabella Benzi. Over de Voeten zie Volks-Alm. 1861. bl. 267.
292
begon toe te staan een grafkelder in de Oude Kerk te
laten maken *),en in 1748 zelfs de ‘ongehoorde eer aan-
deed, hem tot mederegent van het aloude St, Pieters-
gasthuis te benoemen ?) — in strijd met de [reeds meer-
malen overtreden) plakkaten van hunne Hoogmogenden °)”
en ofschoon hij in 1741 de eerste der 38 onderteekenaren
geweest was van het protest, bij Burgemeesters ingediend
tegen de aanmatigingen der Amsterdamsche Jansenisten,
in zake van 'troomsche jongens-weeshuis *).
1) Wagenaar wAmsterd.”” IT. blz. 106.
2) t. a. p. blz. 180.
9) Volks-Alm. v. Neerl. Kath. 1858, blz. 249. De heer Alb, Thijm:
maakt hier de snedige aanmerking: „Heer Godfried boezemde zulk een ont-
zag in, en wist zooveel eerbiedige genegenheid bij zijne stadgenooten te
verwerven , dat men het toch al heel gek begon te vinden zulk een treffe-
lijk geslacht gelijk te stellen met joden en audere vreemdelingen”, Voor de
orthodoxie veler Barchman-Wuytiersen pleiten ook de vele namen, die op
“rechtgeloovige Begijnhof ter „eeuwigen memorie" staan opgeteekend : Ja-
coba B. W. in 1079; Cornelis B. W. in 1681; Hendrik B. W. in 1695
en zijne huisvrouw Sara Maria Keate in 1708, op welk jaar ook vermeld
staat Joan Barchman de Wale; Margarita B.W, in 1694; Cornelis B. W.
in 1709 — allen naaste bloedverwanten des pseudo-aartebisschops (V. Len-
neps Vondel X, blz. 159.) | |
4) De namen der onderteekenaars van dit protest leeren ons de katho-
lieke Amsterdamsche familién kennen, welke niet besmet zijn geworden
door ’tJansenisme. Aan 't hoofd der kath. Geestelijkheid stonden de Nederl.
Edellieden Franc, Cornelius Dierout en J. S. H. Oem. De 88 leeken , behoo-
rend tot de „oudste en aanzienlijkste inwoonders en burgers dezer stad"
waren :.Godfried Cromhout , G. A. Baron v. Wassenaar d'Alkemade , Philips
Gilles, Pieter van Borsselen, Theod. Steenoven , Charles Barbou , Barthol.
Andrioli, Jean Bapt. Barbou, Theod. de Jongh van de Groote Lindt, Ger-
brand Moens, Lambert Thijm, P. Del Borgo, P. A. Van Marcken, Jan
Ackerman, Jan van Logteren, Jac. de Roode, Joan de Jongh, Hendrik
Snyders, Engelbert Clumper, Jan Bapt. van Ceulen, Thomas Creagh »
Franc. Creagh, Hend, v. den Idsert, Balthasar van Dulken, Paulus Ach-
tienhoven, Jan Steph. Schaep, Willem van Brienen, N. de-Nobili , Gre-
gorius Dirven, Arn. Petr. Blesen , Louis Michel, Arn. Cloetingh, Florentius
Dommer, Jacob Hovius, Joan Heysterman, Bernard Hanlo , en Gerrit
ten Sande. Verg. de Katholiek 1856, I. blz. 229 over de pogingen der
Jansenisten om 'tjongens-weeshuis te annexeeren.
298
Doch de zuster des pseudo-aartsbisschops, Sophie, welke
met Adriaan Jacob van Dielen, den protestantschen de-
ken van ’t Utrechtsche kapittel van St. Jan gehuwd was,
zal wel protestant geweest zijn: protestant was ongetwij-
feld de oudste zuster Isabella B. W., die met een Am-
sterdamschen predikant, Leonard Beels"), getrouwd is
geweest; ook de aartsbisschoppelijke neef Simon J.B.
Barchman Wuytiers , die in 1760 schepen van Amsterdam
was, zal wel even als zijn ouders, tot de hervormde kerk
behoord hebben. Van hem schijnen de leden van dat ge-
slacht af te stammen, welke bij diploma van 7 Juni 1829
in den Nederlandschen adelstand zijn opgenomen *). —
Tot dus verre over de Barchmannen.
De zooeven eervol vermelde Godfried Cromhout heeft
ons geleidelijk tot het overbekende en reeds zoo menig-
werf genoemde geslacht der Cromhouten gevoerd.
De Cromhouten, die een sprekend wapen voeren — be-
staande uit een gedeeld schild: I van sabel met een zil-
veren vasche, waarop een zwarte boomstam of #„Crom-
hout” terwijl het veld boven en onder rechts van goud
geschuinbalkt is; II van zilver, met een zilveren Ade-
laar — behoorden reeds in den loop der XVI eeuw tot
Amsterdamsche regeringsfamiliën. In de geschiedenis der
reformatie verwierf een zoon uit dat geslacht eene treu-
rige vermaardheid door met „de oude geuzen” ijverig deel
te nemen aan de invoering der hervorming in de Am-
stelstad. Adriaen Reiniersz. Cromhout is de bevorde-
raar en medehelper geweest van de gewelddadige onder-
drukking der zoo getrouwe Amsterdamsche katholieken,
1) Zie v.d. Aa. Biographiesch woordenb, TI. 1, blz. 255.
2) Zie den Staats-almanak voor het koningrijk der Nederlanden (1867)
waar, op blz 18, onder den Adel staan opgeteekend: Cornelis Gerard
Barchman Wuytiers van Vliet en Jan Audré Berchman Wuytiers, Verg. het
Staatsblad 1880, N° 1,
Bijdragen Gesch. Bisd, v. Tlaarlem. 11e Deel. 20
294
waarvoor die vriend van den nietswaardigen Hendrik van
Brederode en de uitgewekene naar Emden, ten jare 1578
beloond werd met de burgemeesterlijke waardigheid in 't nu
geus geworden Amsterdam. — Algemeen bekend is ook de
niet-katholieke Mr. Nicolaas Cromhout, die in 1619 tot
voorzitter der 24 rechters van Oldenbarneveldt, Huygh de
Groot en Rombout Hogerbeets werd aangesteld : hij hoorde
met zijn eveneens niet-katholieken halven-broeder Bartholt,
den Amsterdamschen burgemeester , tot de mede-bedijkers
van de Beemster. Beide laatsten zijn zonen des eersten.
Gelijk we reeds vroeger opmerkten was Bartoutszoon,
Hendrik, die met Joan Banningh Wuytiers’ zuster Agt
tha trouwde, waarschijnlijk de eerste uit zijn geslacht,
die tot het geloof zijner vaderen wederkeerde '). Jacob,
zijn zoon, werd de echtgenoot zijner en Banninghs hicht,
Margarita Wuytiers, en de vader van een talrijk nakroost.
In dat nakroost komt aan niemand eene meer eervolle
plaats toe dan aan Bartholomeüs, den rijken en mildda-
digen man van Jacoba van der Wiele van de Werve,
Elisabeth Poppens dochter *), wier bruiloft door Joost van
den Vondel in 1668 werd bezongen (v. Lennep X, 156):
Laet ons 'thuwelijk vereeren,
Nu de May, in zijn saizoen
En aen ’t vrolijck quinckeleeren,
't Bruiloftsbedt met leveud groen
Loof en bloemen komt bespreicn ,
Eu de bruiloftsgasten noôn
Bruit en Bruigom te geleien
Op den blijden bruiloftstoon,
Daer de liefde d'eensgezinden
Eeuwigh zal door trou verbinden.— —
1) Niet alle Cromhouten volgden hem: men treft een familietak aan,
behoorend tot de „rijke” mennisten. Zie Blaupot ten Cate Geschiedenis der
doopsgezinden I. blz. 62 en de Navorscher VIII, blz. 51,
2) Op de »lijsto der paepse vergaderplaetsen” te Amsterdam in 1656. (Nav.
XXT, 226) lees ik: „N° 7, Cleuveniertborgwal in '0 huis can Poppen”,
295
Wagenaar, de Amsterdamsche kerk der Nieuwe-Zijde
besprekend *), getuigt uitdrukkelijk ,‚ maar slechts in ’t al-
gemeen, zonder op bepaalde personen te wijzen, dat „de
mildadigheid van het roomsgezind geslagt van Cromhout
veel heeft toegebragt om deze kerk in stand te houden”:
doch van onzen Bartholomeüs weten wij in ’t bijzonder,
dat door zijne onuitputtelijke liefdadigheid en milde bij-
dragen de fraaie roomsche kerk te Purmerende heeft
kunnen gebouwd worden. Geen wonder: de katholieke
Cromhouten bezaten een schier vorstelijk vermogen, dat
zij niet nalieten bij God op woeker uit te zetten *),
en toen zij de bekende huizen bouwden op de Heeren-
gracht ‚ verzuimden zij niet, daartegenover eenige wonin-
gen voor behoeftigen te stichten, waaraan zij den naam
van „Siet op u minderen’ gaven.
Om hier verder, kortheidshalve, niet te gewagen van
Bartholomeüs’ jongsten broeder Jacob, den kunstliefheb-
ber en kunststukverzamelaar *), — Dirk Cromhout, een
broeder van beiden, de man van Elisabeth Wuytiers
Govertsdr. voert ons tot den hierboven, om zijne ontzag-
inboezemende achtbaarheid, hoog geprezen Godfried *),
die na de zalige dood van Johanna Elisabeth Blesen , in
tweeden echt tot vrouw had Geertrui Dirven en in der-
den, Catharina Barbou, de rijke koopmansdochter van
een gehollandiseerden Franschman. Eene dochter van dien
1) Amsterdam YI blz. 213.
2) Van de Cromhouten ziju op de reeds genoemde eeuwige memorie-lijst
de volgende ingeschreven: Godfried Ct. (de oudere) in 1682; Bartholo-
meus Ct. in 1695; Hendrik Ct. 26 Sept. 1706; Agatha Ct. 1 Juni 1707;
Hendrik Ct. (de jongste) 18 Juli 1707; Jacob Ct. 26 Dec. 1708; God-
fried Ct. , Heer van de Werve en Ankeveen in Juli. (v. Lenneps Von-
del. t. a. p.) Verg. de genealogién hierachter.
8) Zie Volks-Alm. v. Ned. Kath. 1858 blz. 285. .
4) Hij moet werkelijk een man geweest zijn, gelijk hij door een meester-
hand geteekend is in den Volks-Alm, t. a. p. blz. 249,
296
zelfden Dirk, Margarita Catharina, huwde in 1717 met
Jacob Jansz. Gilles '), uit die, om hare christelijke mild -
dadigheid in Zuid en Noord’, slechts met dankbaren eerbied
uitgesproken Doorniksch-Amsterdamsche familie, „waar-
van eene naar het zuiden vertrokken vrome erfdochter,
nog lange jaren het huis op de Heerengracht bij de Vij-
zelstraat (X, 390) heeft aangehouden, tot huisvesting
van doorluchtige kerkvoogden, bij eventueel bezoek der
hoofdstad” *). Dezelfde Margarita Catharina, weduwe ge-
worden, tronwde met J. B, de Surmont van Vlooswijck,
wier dochter Elisabeth Louise zich in 1748 verbond met
een Westphaalschen edelman, Clemens August Maris,
Baron van Kerckerinck van Borg. — Door Bartholomeüs
zuster, Ida Maria, in 1669 de bruid van Mr. Adriaan
Roest van Alkemade, dalen wij af tot den nog levenden
Vicomte Roest d'Alkemade, reeds met lof vermeld aan
het slot onzer nadere aanteekeningen over de Alkemaden.
Bartholomeüs’ zoon, Jacob Cromhout, de Heer van
Nieuwerkerke op ’teiland Schouwen, die alweder met
zijne nicht, Elisabeth Jacoba Ct. trouwde, voert ons tot
Gerard Antony, Baron van „Wassenaar tot Warmond ,
vrijheer van Alkemade en Vrijenhoek enz. *), die in 1734
1) Zie in de Bijdragen I. blz. 881 de genealogie der Alkemaden. B.
2) Dietsche Warande V. blz. 189.
8) Zie de afstamming van dezen katholieken Wassenaar hij J. Kok (Pa-
derl. Woordenb. XXX. blz. 299). Nu er toch van Wassenaars sprake is ,
kan ik, ia dit aanhangsel op eene bekeeringsgeschicdenis, de verzoeking
niet weerstaan , om ook de volgende noot, door Picot (MfCmoires) aan den
Franschen Mercure van Oct. 1704 ontleend, hier mede te deelen:
„Elisabeth de Wassenaar, Comtesse d' Auvergne par son mariage avec Fré-
deric Maurice de la Tour, était une protestante convertie; atteinte d'une
maladie de langueur, elle fut un modèle de résignation et de patience.
Sans cesse elle se félicitait d'avoir ouvert les yeux à la vérité, et elle re-
cominanda que l'on écrivit à ses parents en Hollande, pour leur repré-
senter que la foi catholique offrsit les plus douces consolations. Elle mou-
rat le 16 Septembre 1704" Zij was de jongste dochter van Pieter Baron
van Wassenaar Sterrenburg en Anna van Aerssen, (Zie J. Kok. t. a. p. bl. 287)
297
&
met Jacobs en Elisabeths eenige dochter huwde *), en de
vader werd van Margarita Elisabeth Barbara ?), met welke
wij aanlanden bij een „premier baron chrétien” Louis
Ernest Gabriël de Montmorency, sinds 1761 den gemaal
der laatste *). Eene tweede echtverbintenis met een Fransch
edelman, het huwelijk van Montmorency's dochter met
Joseph Marie de Lorrainé de Vaudemont, prince d’El-
boeuf, deed de vorstelijke bezittingen der Cromhouten
en de heerlijkheid van Ankeveen — (Louisa, Augusta,
Elisabeth, Maria, Colletta was de eenige erve van haar
oom Jacob Hendrik) — in vreemde handen overgaan.
Vóór eenige jaren woonde, en wellicht woont op dit
oogenblik nog de Vrouwe van Ankeveen in Frank-
rijks hoofdstad.
Wil men zich ten slotte overtuigen van de vele katho-
lieke van der Wieles en van de Werven *), bloeiend in de
17° eeuw, men ga het verslag na door den Apostolischen
Vicaris, Jacobus de la Torre, in 1656 naar Rome opge-
zonden. Daar zal men aantreffen op de heerlijkheid Egghe
een van Ravenswaey x van der Wiele van de Werve,
wonend te Utrecht of op hun slot Eyck bij Utrecht; op
Emeloort van de Werve x Halmale, te Geervliet; op
Incourt Bekensteyn van Heemskerk x van de Werve,
te Utrecht; op Muyskerke Helman x van der Wiele van
de Werve, in den Haag; op Persyn Bekensteyn van
1) Aan dit echtpaar droeg Mr. Martinus Antonius Fraats, pastoor en
aartspriester te Hoorn, in 1781 zijn Zijdenden en stervenden Jesus en in
1768 zijn Gestorven en begraven Jesus op.
2) Haar eenige broeder was de rijke Jacob Hendrik Cromhout.
8) Genoemde prius van Montmorency „Eerste Christen Baron van Franke
rijk etc. etc, Vicomte van de steden eu landen van Roulers etc. etc. Baron
d'Houchin, van Bellum etc. etc." was 25 jaar oud en generaal „in dienst
van H. Keys. en Kon. Majesteiten.” Zie de Warande VIII. blz. 204.
4) De Antwerpsche graaf v. de Werve X baronnesse Gilles, behoort on-
getwijfeld tot dat geslacht.
298
Heemskerk x van de Werve, in 'tkasteel Persyn bij
den Haag; op Ürck van de Werve 1* x Drenckwaert
2° x de Cock van Delwijnen, te Geervliet; op Wefve van
der Wiele x Hanneman in den Haag; andermaal op Werve
Wuytiers x van der Wiele van de Werve, in den Haag
of op hun slot Werve: op Westkerke van der Werve x
Bleeswijk , te Utrecht.
Over de dikwerf genoemde en geroemde De Walen zal
men in 't geslachts-register D. eenige nadere bijzonder
heden aantreffen. |
Wij sluiten dit aanhangsel op de bekeeringsgeschiede-
nis van Joan Banningh Wuytiers met een laatste hulk
van eérbied en dankbaarheid aan dat „schitterend licht,
stralend van het vuur des voorvaderlijken geloofs.”
Hij was in waarheid (Hor. Odar. Lib, I, 12):
sidus velut inter ignes
Lunas minores
AMBROSIUS PLETTENBERGH.
1623— 1663.
De tweede flonkerster , waarvan de Batavia hierboven
gewaagt, is Ambrosius Plettenbergh.
Op eene voor mij liggende plaat is deze bekeerling afge:
beeld , ten halverlijve rechts, zittende , de linkerhand voor
de borst op de vastgestrikte priesterlijke scholastica klem-
mend, en vóór hem een kruisbeeld. Twee rookende wie-
rookschalen omgeven het portret '). Uit het ovalen rand-
schrift —— waartusschen het zeer toepasselijk devies Lux
1) Dit portret, door C. Kramm (de levens en werken der kunstschilders ens.
II. blz. 1072) te recht als zeer schoon geroemd, wordt door dezen en Fred-
Maller (Catalogus N. 4238) aan den katholieken plaatsnijder Dirk Matham
toeschreven. Mijn exemplaar is zonder naam,
299
orta est justo. (Psalm 96) — blijkt dat hij ten jare
1623 te Emden in Oostfriesland geboren werd; en in ’t La-
tijnsch onderschrift, getrokken uit de Soliloguta van
Augustinus (cap. 33), zoowel als in 'tzesregelig Neder-
landsch vers wordt op zijn overgang „van de duisternissen
tot het licht" gezinspeeld *). Het eerste luidt:
Gratias tibi ago, illuminator et liberator meus, quoniam
iluminasti me et cognovi te. Sero cognovi te, veritas
antiqua; sero te cognovi, veritas aeterna Caecus enim
eram et caecitatem amabam, ad tenebras per tenebras
ambulabam: sed tu es qui eduxisti me *).
In het daarneven staande Hollandsche vers, wijdt de
onbekende dichter J. M. aldus in zijn lof uit:
Verwinnaar van uw zelf en 's werelts snoode listen,
De rede ruste niet met nw gedacht te twisten,
Tot dst ghy eyndelyck verkoos het rechte padt,
Ea hierom wiert vervolcht op ’tlandt, in dorp en stadt.
Wie leed oyt grooter smaat om 'tvolgen van Godts reden ?
Een helt, die deughtsaam leeft, wort allermeest bestreden.
Wanneer, en bij welke gelegenheid, en uit wat be-
weegredenen „de verwinnaar van zich zelf het rechte pad
heeft gekozen’ is, bij gebrek aan de noodige bescheiden ,
met geen zekerheid te bepalen: wel kunnen wij opmaken
uit de aangehaalde dichtregels dat hij veel smaad en ver-
volging om het geloof heeft moeten lijden.
Volgens de Batavia?) werd onze bekeerling, den 15de?
Mei des jaars 1654, op Sl-jarigen leeftijd tot priester
gewijd: zijn overgang tot de R. K. Kerk zal wel een ge-
1) Beiden zijn overgenomen door de Batavia II. pag. 405.
2) Ik dank U, mijn Verlichter en Verlosser, dat Gij mij verlicht eu ik
U heb leeren kennen. Te laat leerde ik U kennen, oude Waarheid ; te laat
leerde ik U kennen, eeuwige Waarheid. Blind was ik, en ik minde de blind-
heid; door duisternissen wandelde ik naar duisternissen: maar Gij zijt het,
die mij er vit gered hebt.
8) 1. c.
300
ruimen tijd vroeger hebben plaats gehad. Hij verkondigde
alom ') het wedergevonden geloof, onderging daarvoor
zware vervolgingen en overleed te Amsterdam den 2*** Juni
des jaars 1663.
JOANNES MUNDANUS WISSCHER.
—. t 2 Juni 1663.
Opmerkelijk is het dat op denzelfden dag van "t zelfde
jaar, waarin Ambrosius Plettenbergh tot een beter leven
overging, ook het overlijden vermeld staat van een ande
bekeerling, Joannes Mundanus Wisscher?) — eene zet
opvallende bijzonderheid, welke bij mij het eerste, mi*
schief echter ongegronde, vermoeden deed ontstaan, dat
zij wel dezelfde personen zouden kunnen zijn. De naam,
aan het hoofd van dit opstel geplaatst "), zou dan een
pseudoniem wezen van den voorgaande?... Dit vermoeden
wordt, dunkt me, versterkt door de omstandigheid, dat
de dood van Plettenbergh, die nochtans, blijkens het voor-
gaande, in ’t Haarlemsche de zielzorg gedragen heeft,
niet is opgeteekend in van Bugge's necrologium.
Schaarschheid van berichten over Joannes Mundanus
Wisscher verhinderden ons, de vraag tot volle klaarheid
en voldoende oplossing te brengen. Want slechts weinig
ben ik, ook over dezen bekeerling, te weten gekomen:
zijn geboortejaar en geboortestad, zijne ouders en le:
venswandel vóór zijn overgang tot de R. K. Kerk, zijn
mij onbekend gebleven. Volgens Jacobus de la Torre
— — — —À—
1) Per wrbes el compita zonder nadere plaatsbepaling. Verg. echter de
schets,
2) Batavia S. II. pag. 488. Verg. het necrologium van Bugge in de K4*
tholiek 1872, II. blz. 348.
8) Mundanus zal wel niet als voor- of doopnaam moeten gelden, mar
een vreemsoortige verlatijnsching zijn van Wisscher,
301
bekend verslag, was hij van hervormd predikant tot het
katholiek geloof overgegaan, en dat uit diepe overtuiging.
Tot de priesterlijke waardigheid verheven, werd hij om-
streeks het jaar 1654 — derde opvolger van Frans van der
Brugge en Karel de la Chambre (alias Verkamer), — als
derde pastoor na de reformatie aangesteld in 'tbekende -
Noordhollandsche vlek Schagen, waartoe destijds ook Bar-
sigerhorn, Colhorn, Haringhuysen, Tuytienhorn ') en
Valckoog behoorden.
Langen tijd kan hij daar niet vertoefd hebben, daar
hij, — waarschijnelijk bekend staande als een vapostaat
van 't gezuiverde Evangelie” —' uit hoofde der voortdu-
rende vervolgingen zich genoodzaakt vond zijne standplaats
te verlaten, en de wijk te nemen naar de boorden des
Amstels *), waar hij als hulppriester (deservitor) de pries-
terlijke bediening heeft waargenomen.
Deze weinige over hem bekende bijzonderheden weer-
spreken niet — stroken veeleer met de algemeenheden,
in bovenstaande schets uit de Batavia aangaande Pletten-
bergh verzameld.
Joannes stierf in de Amstelstad op voornoemden dag
van voornoemd jaar.
Mag ik belanghebbenden en deskundigen om nadere in-
lichtingen omtrent de twee laatste bekeerlingen verzoeken?
H. J. ALLARD, Pr.
1) Eene ufzonderlijke kerkelijke gemeente werd daar gesticht in 1657
(Zie Kerkel, Nederland. 1856 bl. 42.)
2) Ad fluvium Amstelam. Aldus de Batavia 1, c. volgens de la Torre.
302
————————————*———————
UIT DE AKTEN
VAN HET HAARLEMSCHE KAPITTEL.
(Vervolg van blz. 150).
1628, 5 Dec. Art. 8. Propositum fuit rogare Illustris-
simum Dominum, ut velit promovere cultum S. Bavonis
Patroni Episcopatus nostri (prout vocatur in Bulla erectionis
ejusdem) ita ut coli debeat in officio Ecclesiastico per totam
dioecesim Harlemensem.
1629, 9 Jul. Art. 6. De articulo 8 conventus praece
dentis interrogatus Illustrissimus consensit, ut S, Bavo
taliter per dioecesim nostram festo duplici coleretur, id-
que in civitate Harlemensi Dominica prima Octobris, se-
cundum decretum suum A° 1628 factum, per dioecesim
autem 1 Octob.
16381, 8 Julij. Art. 10. De cultu S. Bavonis in civitate
Harlemensi in Dominica post S. Michaélis statutum , quod
licet eo die legantur horae de Dominica, quod tamen vo-
. tivum Sacrum fiat de S. Bavone, quia eo die a populo
Harlemensi colitur ut patronus parochiae suae. v. A^ 1629,
9 Jul. N. 6.
1632, 29 Julii. Art. 6. Petivit Amp. D. Decanus ut
Dni Sacellani Harlemenses fidelibus suae parochiae signi-
ficarent quatenus D. CaTERUS ob necessitatem ecclesiae
Alcmarianae hinc avocaretur, quem ipse cum iisdem optas-
set ut in hac parochia suo tempore collaborare potuisset,
'sicuti jam aliquamdiu fecerat in absentia sacellanorum,
et civibus valde gratus in hoc fuerat. Dni Sacellani hoc
praestare susceperunt.
1633, 19 Febr. Art. 5. Proposita est causa Hillego-
mensium et Hemstedianorum prope Harlemum, in quibus
$08
incolae requirunt sacerdotem ordinarium residentem et
offerunt expensas; et gratulantur sibi de fideli opera et
cura M" Henrict HARLINGII.
— 11 Octob. Art. 11. Statutum est, quod cum con-
tinget deinceps in pagis erigi novas ecclesias, ut sacer-
dotes locorum non prius inchoént opus aut materiae coém-
tionem, quam ideam ecclesiae Dno Decano, aut Vicario,
aut Capitulo Harlemensi obtulerint. Quod speciatim nunc
deducetur ad opus in ecclesia Tevalienst et Slootana, in
qua D. Praepositus aget cum Dno HOFLANDO.
1642, 10 Octob. Art. 3. Retulit D. Decanus se locu-
tum D. NeoBETHIO qui perstat in sententia deserviendi
locis suburbanis tamquam propriis Sacellanorum Harle-
meneium. Velsam facile deserat : LATUVIUS interim que-
ritur, loca sibi reliqua sustentationi non sufficere.
1643, 6 Febr. Art. 3. Quandoquidem per obitum D.
CoRgNELH Hasse vacabat Sacellanatus Zarlemeneis, ive-
runt DD. Praepositus et Verwerus Harlemum die 24 Ja-
nuarii, factaque congregatione Ámpl. Decani tamquam
Archipresbyteri et 3 Sacellanorum superstitum vid. BLOE-
MARTII, BANNir et NEoBETHII, electus fuit in Sacellanum
D. CogNELiUs HxvNiUS; qui deinde die 6 Febr. facta
. fidei professione ad manus D. Decani solemniter est in-
troductus, testibus D. Vosbeekio et Joanne Soutmanno,
Advocato. Et quia, praeteritis Praeposito , Decano tamquam
Archipresbytero, omnibusque sacellanis, et toto Capitulo,
D. BrEss1iUS multas fecerat instantias apud magistratum
pro libera admissione ad civitatem, atque inde oriturum
fuisset D. HEvN1O notabile admissionis impedimentum:
monuit eum D. Praepositus per litteras et deinde viva
voce, ut a sollicitatione desisteret; quod et fecit. Itaque
ad praeveniendas deinceps .similes molestias, Capitulariter
statuimus, habendos imposterum inhabiles ad Sacellana-
tum eos qui, praeteritis Decano, Capitulo reliquisque
904
sacellanis, liberam habitationem apud magistratum solli.
citabunt. Insuper ad componendos BLrssir parentes pro-
misit D. Praepositus habiturum se curam filii eorum va-
cante Sacellanatu. '
— 10 Martii. Acta post prandium Art. 5. De Minoritis
Harlemensibus , qui per libellum supplicem ab Illustrissimo
Nuntio Coloniensi, addita laboriosa privilegiorum suorum
assertione, petierant facultatem administrandi pastoralia et
incinerationem fidelium defunctorum, haec acta sunt:
1° Lectae dictorum Minoritarum famosae scriptae ac
libellus supplex.
2* Scriptum partim ab Ampl. D. Praeposito, partim a
Clarissimo D. Bannio, ad refellendos fratres illos, concinns-
natum; quod per Reverendissimum D. Torrium ad Illustr.
Nuntium transmittetur. Describentur autem quinque exem-
plaria, pro Nuntio, Vicario Apostolico, Torrio, Capitulo,
Praeposito.
— 15 April. Art. 6. Exemplar scripti contra libellum
supplicem Minoritarum Harlemensium missum est ad
D. Decanum, Archivo includendum, aliis etiam suum.
— 1 Julij. Acta pomeridiana. Art. 6. Proposuit D. De-
canus de beneficiis per obitum D. HAssAEI vacantibus, et
lectis quoad punctum illud Concordatis cum Vic. Ap. a
Capitulo initis, patuit eorum collationem non esse penes
Capitulum sed Vic. Ap., ad quem proinde competitores
NroBETHIUS ac HaxNiUs relegandi.
1645, 8 Julij. Art. 5. Harlemum pastorem et sacel-
lanum desiderat. Cum D. C[ornelius] CaTzius ab Illustr,
D. Vic. Ap. sit constitutus Sacellanus, tantum de pastore
laboramus; ad quod onus suscipiendum per D. Catterum
BLOEMARTIUS familiariter disponetur.
— 8 Oct. Art. 5. Pastoratum Harlemensem ad instan-
tiam D. Praepositi accepit BLOEMARTIUS, Sacellanatum
suum in GuiLIELMUM VAN SANDEN resignans; quod
905
utrumque Illustriss. Di Vic. Ap. ratum habuit. Cum au-
tem, per promotionem D! CorN. Carzim ad personatum
Begginagii Harlemensis, vacaret administratio Sparewou-
dana et Schalkwijkana: illam D. VosnBERGIUS, hanc di-
ctus D. VAN SANDEN suscepit.
— — post Art. 16. Discessum deinde ad Sacellum est ,
ubi D. ConNELIUS Cavzius, facta ad D. Decani manus
fidei professione, solemniter est in Sacellanatum , per mor-
tem Olarissimi D. BANNII vacantem, testibus confratribus
Capitulo tunc praesentibus, introductus.
1646, 16 Jan. Art. 2. Cura Santvoortiana nimis sibi
in Sacellanatu difficili absolvi rogat D. HEvNIUS; quam
tamen ad Superiorum putatur continuaturus petitionem.
Successus rei consilia ulteriora eo in negotió diriget.
— 4 Maji Quoad ultimum [de cura Santvoortiana)
HEYvNIO poterunt subsidio esse D. BUyTENDIJKIUS, BEN-
SCHOP, VOSBERGEN aliique.
1647, 29 Apr. Art. 12. D, Hern, Sacellanatus oneribus
paulatim ingravescentibus , ab incompatibili Santvoortiae
cura humillime rogavit ut absolveretur; quod ea obtinuit
conditione ut beneficium 60 florenorum , quos annue huc-
usque habuit, in manus resignaret Capituli, in depositum
successuro laborem, conferendum.
— 23 Oct. Art, 12. Quandoquidem D. Hrvwius b.
mem. ') resignavit curam Santvordianam, inquirendum
num D NEOBETIUS eam acceptet.
1648, 14 Januar. Art. 6. Pro Santvordia curabunt
DD. Decanus et BLOMMARTIUS. |
— 21 April. Ad 6. M' PETRUS VAN DER WIELEN sus-
cepit curam Santvordiae; ad petitionem autem patris ejus,
sollicitantis pro filio ut possit in Vogelensangh habere
congregationes, resolutum est, uti pater conveniat pasto-
1) Hij was inmiddels op 17 Aug. overleden.
306
rem loci; et de reliquo res remissa est ad Ámp. D. De
canum. |
1648, 21 April. De novo. Art. 5. Auditus D. GERLA-
CUS AB ANGELIS deserviens in Hillegum, Sillick , Voge-
lensangh, Heemstede, Aardenhout.
1649, 19 Jan. Art. 10. Cum Pater "DE CONINGH
Harlemi exceperit votum castitatis, quod ipse existimabat
solemne, censuit Illustr. Dnus illud neutiquam solemne
esse neque his partibus licere aut posse fieri vota solem-
nia, et in casu proposito djspensavit.
1650, 6 Julij, Art. 9. AB ANGELIS et VAN DER Wi1z-
LEN evocabuntur a D. Praeposito. Monebitur ad diem
Decanus.
— 11 Octob. Art. 8. AB ANGELIS monitus ut querelas
contra YAN DER WIELEN exhiberet in scripto, non ex-
hibuit. Cum D. Praepositus veniet Harlemum, uterque
evocabitur.
1651, 10 Oct. De novo. Art. 8. Comparuit R. P. Ar-
NOLDUS DE WITT, egitque primum pro subsidio pecuni-
ario ad solvendos trecentos florenos, quos mulctae nomine
debet balivo Kennemariae, et resolutum , ut primum pater
Arnoldus inducat D. GRoENHOUDTIUM, ut is caveat ne
balivus per se vel suos ulli sacerdoti in via molestiam
creët, ac tum videatur de contribuendo.
Actum deinde de potestate incinerandi quam praefatus
pater Arnoldus /praetendit habere: auditique DD. Sacel-
lani ex una et pater Arnoldus ex altera parte, cujus
facultates videntur niti quibusdam litteris Illustr. D. Nun-
tii, quae relectae sunt et descriptae , (copia est in Archivo)
ac deinde responsum: concessionem illam talis facultatis
concernere tantum personam patris Arnoldi atque adeo
facultatem personalem esse et non debere fieri sine con-
sensu sacellanorum. Additumque ut partes causam suam
exponant Illmo D. Vicario Ap.
3807
Cum autem diceretur praefatus Arnoldus conari Mi-
noritam tertium Harlem: plantare, ille autem inficias iret :
res illa in sequens Capitulum rejecta.
Art. 4. De Santvordia Sacellani videbunt, an possit
inveniri domus et libertas habitationi pastoris in Overveen.
1652, 28 Maji. De novo. Art. 2. De Osdorp statutum,
ut viros ejus pagi evocet D. Crucius. |
Art. 3. Deposuerunt querelas Sacellani Harlemenses ,
quod patres societatis et minoritae invadant . functiones
pastorales extra casum necessitatis. Responsum eis, quod
egerimus cum D. BLOMMARTIO pastore, quatenus ille et
patres illos et Sacellanos ad se vocet et rem transigat.
— 2 Julij. De novo. Art. 1. D. BLOMMARTIUS vocatus,
venire renuit donec habeat litteras collationis et institu-
tionis in pastoratum Harlemensem; fuitque gravis contro-
versia inter D. BLOCLANDIUM ex una et Sacellanos ex
altera parte, videbaturque res non habitura optatum finem,
lieet aliqualiter lis sit composita.
(Wordt vervolgd.) J. J. GRAAF.
VRAGEN EN MEDEDEELINGEN.
Grat REED
Onbekend wapen in de Choorbanken van de S. Bavo. (Bijdr. II.
bl. 63) Dit wapen, dat verondersteld wordt van den Atrechtschen
Bisschop Nicolaas Reuter (Ruystre, Ruterus) te zijn, wordt be-
schreven als: drie vijfblad-bladen (quintefolia), Nu is het echter
niet te ontkennen, dat de gewoae afbeelding van het vijfblad,
althans zooals Rietstap (Handb. der Wapenk. 1857 bl. 217) aan-
geeft, veel verschilt. Op het eerste gezigt zou men aan wijngaard-
bladeren denken. Ik waag nogtans de gissing: of soms het rwiteblad
(ruta Saxonica) bedoeld kan zijn, zoodat we er een sprekend wa-
pen in moeten zien, dat zinspelen kon op den naam Ruterus ?
R. C. J. G.
808
8. Cunera. Wie weet iets mede te deelen, betreffende de ge-
schiedenis, de legenden of de vereering in ons vaderland van de
H. Cunera, maagd en martelares, eene der gezellinnen van de
H. Ursula — zooals de legende verhaalt — en gemarteld te Rhenen
in Utrecht P
Mij zijn bekend:
l. Het handschrift der kon. Bibl, Th. 173, afkomstig uit het
Susteren klooster te Weesp, getiteld: „van Sunte Kuneren legende
der heiliger Joncfrouwen."
2, Het volkslied „van Sint Ursula," in 1577 te Leuven gedrukt,
3. Het lied: „van S..Cunera," door pastoor Gillis of Aegidius
Haefacker in 1621 uitgegeven.
4. Het lied van pastoor Jan Stalpaert van der Wielen: „Sinte
Cunera, maghet en martelaresse van Rheenen’
Wie kent of heeft iets meer? V.D. HORST, Pr.
Moeders en buitenmoeders van kerken en kloosters. # Baafje
Dirks Keizers *) heeft lange jaren moeder geweest vande Grote
kerk [S. Bavo te Haarlem) ende buite-moeder vande minderbroe-
ders, die sulcken vryen toegank in haer huis hadden, of sy in
haer eigen ouders huis quamen," — #Maria Jans, die moeder was
vande Grote kercke tot Haerlem.” Aldus Cath. Jans Oly : Lieven
van Catarina Direx Wij. .
Weet iemand iets over de bediening van moeders en buiten-
moeders mede te deelen?
Preekstoel aan den arm. „De moeder van Giertje Claes had
die huik al op '& hooft, ende den preekstoel an den arm om nae
de geuse kerck te gaen ; tot alle geluk quam dese getrouwe dochter
op het slach ... viel haer moeder aen met bidden, smeecken ende
tranen, seggende: moeder wat sult ghy beginnen; waer toe sullen
wy allen gader comen? ..... door welcke biddinge met traenen
haer hart beweecht worden, settende de huik van haer hooft , smeet
de preecstoel daer heen, seggende: kint, weest te vreden, van
myn leven daegen sel ick daer niet gaen", enz. Als boven: Leven
van Giertje Claes.
. Hieruit schijnt te blijken, dat de kerkgangsters zelveù haar
stoeltje meébragten, om er onder de preek op te zitten. Of dit
gebruik reeds vóór de Reformatie bestaan heeft ? J. J. G.
*) Zij was de huisvrouw van Claes Wij. Huune kinderen waren vier
zoons, onder welke Jacob Wij, die pastoor van het Haarlemsche Bagijnhof
is geweest,
rj en —
909
HET APOSTOLISCH-VICARISSCHAP
VAN
JOANNES VAN BIJLEVELT.
Lo
(Vervolg van blz. 266).
IV.
Aan het einde van ons vorig artikel mogten we bij
al de moeijelijkheden, waarmede de Apostolische Vicaris
in zijn bestuur der Missie voortdurend te kampen had,
toch eenige verbetering van den toestand der katholieken
zien en ons verheugen in eene verademing door den goeden
God aan zijne Kerk geschonken na den zwaren storm die
tegen haar was opgestoken.
We zagen dat de harde vervolgingsmaatregelen der
vernieuwde plakkaten van lieverlede door oogluiking en
,Conniventie" meestal buiten werking bleven. Langza-
merhand werd door de mildere gezindheid der regering
de toestand der katholieken beter. Reeds in November
1720, gelijk we gezien hebben, kon van Bijlevelt aan
de Propaganda het blijde berigt geven dat de jesuieten
naar de statiën, die ze hadden moeten verlaten, mogten
terugkeeren. In zijn verslag. van den 20 Februarij daar-
aanvolgende was de Vicaris zoo gelukkig van te kunnen
melden, dat hij van de aartspriesters die hij gesproken
had, vernam dat in hunne districten, zoowel in Noord-
en Zuid-Holland, als in Zeeland, alsook in de stad en
provincie Utrecht alles in de volmaaktste rust was, Over
de geheele missie heen keerden de paters van de sociëteit
naar hunne oude statiën terug, en bezetten weder door
Bijdragen Gesch. Bisd. v. Haarlem. 11e Deel. 31
810
de toegevendheid der Staten hunne vorige standplaatsen ,
die ze op last van diezelfde Staten kort te voren hadden
moeten verlaten; ook de overige reguliere en saeculiere
geestelijken mogten zich overal in de vreedzame uitoe-
fening hunner bediening verheugen. Niet minder gelukkig
was het gesteld in de andere districten: Vriesland, Gro-
ningen, Overijssel, Gelderland, Zutphen, ’s Heerenberg
en Cleef; zoodat betrekkelijk thans voor de katholieken
de gouden eeuw ‘scheen aangebroken ').
Het terugkeeren der paters jesuieten in hunne oude
statiën gaf wel is waar op sommige plaatsen aanleiding
tot tweespalt in de gemeente en moeijelijkheden, daardoor
veroorzaakt dat sommigen den deservitor, dien de Vice
ris bij het vertrek der jesuieten, in overleg met den
Provinciaal had moeten aanstellen, om de geloovigen niet
van de geestelijke verzorging verstoken te laten, liever
wenschten te behouden; doch de Vicaris wist door zijne
zachtheid en gepaste maatregelen, vooral door zijne drin-
gende vermaningen tot liefde en eendragt, de gemoederen
tot rust en godsdienstige onderwerping te brengen; zoo-
dat weldra meest overal de paters jesuieten hunne vorige
statiën in rust konden bedienen, zonder ook in 't minste
door de magistraten of regeringen gehinderd te worden.
Op enkele plaatsen evenwel mogt dit niet zoo aanstonds
gelukken. In Doesburg, onder anderen, wilde de deser-
1) Zie hier wat hij letterlijk schreef :
„Accepi ab Archipresbyteris, cum quibus locutus sum, in Districtibus ,
sive in Hollandia septentrionali, sive meridionali, sive in Zeelandia, sive
in civitate et Provincia Ultrajectina in summa pace esse omnia, Patres
societatis per universam Missionem ad Stationes suas redeunt et sedes, vie
gore ordinum prius derelictas , nunc eorumdem indulgentia rursus occupant
caeterique religiosi et pastores de clero, pacifico religionis exercitio ubique
gaudent. Neque res aliter se habent in reliquis districtibus, videlicet Frisiae,
Groeningae , Trans-isalanae, Geldriae , Zutphaniae, 's Heerenbergae et Cli-
vae, ita ut jam respective Saturnia tempora uos vivere gaudere valeamus."
811
vitor gaarne in die statie blijven. Hij had de regering
met het grootste gedeelte der gemeente op zijne hand
weten te krijgen, en werd door de magistraat gesteund
tegenover den pater jesuiet, die daarheen gezonden wàs
om de statie weder in bezit te nemen. Dit berokkende
den Vicaris veel zorg en moeijeljkheid. Hij verplaatste
niettemin den onwaardigen deservitor, maar lang duurde
het, eer de pater jesuiet door de magistraat werd toege-
laten; zoodat de katholieken van Doesburg geruimen tijd
genoodzaakt waren in de naburige statién kerk te houden.
lets dergelijks had plaats te Dokkum, waar de ge-
meente den deservitor wenschte te behouden en het
bij de regering zoo ver wist te brengen dat deze met
eene nieuwe uitzetting van al de jesuieten uit Vriesland
bedreigde, wanneer de Vicaris den pater tegen wil en
dank in die statie terug wilde brengen. In. overleg met
den Provinciaal besloot de Vicaris, ter voorkoming van
grooter kwaad, geduld te hebben en betere tijden af te
wachten. Eerst in 1722 gelukte het den pater jesuiet de
statie voor goed te betrekken. Men ziet uit die voorval-
len hoe moeijelijk, bij al de betrekkelijke rust, het be-
stuur bleef voor den Vicaris; en hoe ligt een weerspannig
geestelijke of eene weerbarstige gemeente steun kon vin-
den bij de wereldlijke magt tegen de kerkelijke overe
heid, terwijl de altijd bestaande plakkaten eene voortdu-
rende bedreiging bleven voor de katholieken, en een
middel in de hand der regering om wanneer zij door
vijanden of trouwelooze dienaren der Kerk werd opgestookt,
het wettig en ordelijk bestuur te bemoeijelijken en te
belemmeren.
Over het algemeen echter had men in dien tijd niet over
de regering te klagen. De geestelijken, ’tzij door den
Nuntius, ’tzij door den Vicaris als pastoors of kapel-
laans in de statiën aangesteld, werden in den regel ge-
312
reedelijk door de betrokkene magistraten geadmitteerd,
zelfs in de provincie Holland, waar anders de stemming
minder gunstig was voor de katholieken, die het gezag
‚van den Paus en de door hem aangestelde kerkelijke
overheid erkenden en gehoorzaamden. Maar in die stre
ken welke vroeger het voormalig Bisdom van Haarlem
. uitmaakten, had veelal te dien aanzien iets bijzonders
plaats. Daar eischte men om een geestelijke toe te laten,
die door den Nuntius of Internuntius benoemd was (men
zal zich herinneren dat in de provincie Holland wegens
het banvonis van den Vicaris, de patentes of aanstellings
brieven altijd van den Nuntius of Internuntius moeste
afgegeven worden), eene goedkeuring of aanbeveling m!
het zoogenaamd Kapittel van Haarlem.
Daar we in het vervolg van onze geschiedenis di!
Collegie van geestelijken meermalen zullen zien op
treden en onophoudelijk werken om het geestelijk be
stuur ‚ dat onder vroegere Vicarii Apostolici door hen
werd uitgeoefend, maar door de Pauselijke verklaring
van 1708 hun was ontnomen, weder in handen te
krijgen: achten we het niet ondienstig hier kortelijk het
een en ander omtrent dat Kapittel aan te stippen, tot
beter inzage en begrip van deszelfs handelwijze en hou-
ding ten aanzien van het geestelijk bestuur der missie,
in de plaatsen van het Oud-Bisdom van Haarlem. We
hopen later de gelegenheid te hebben de allerbelangrijk-
ste geschiedenis van het zoogenaamd Kapittel van Haar-
lem in al hare bijzonderheden, voor zoo veel we die uit
onze Archiven kunnen opsporen, opzettelijk te behandelen.
Het Kapittel van Haarlem, door Paus Paulus IV in
1559 bij de oprigting van het Bisdom van Haarlem in-
gesteld, heeft ook na het feitelijk te niet gaan van den
Bisschoppelijken zetel, altijd getracht zich zelf voort te
zetten, en matigde zich de regten aan van een Kapittel
318
bij openstaanden Bisschoppelijken zetel, Capitulum sede
vacante, Op dien titel wilde het door zijne zoogenaamde
Vicarii Capituli het geestelijk bestuur over de kerken
van het gewezen Bisdom van Haarlem blijven voeren en
heeft het werkelijk onder de vorige Vicarii Apostolici met
dezer, meestal afgedwongen toestemming en krachtens
geslotene overeenkomsten, geruimen tijd gevoerd tot in
1708, toen hun van wege Paus Clemens XI uitdrukkelijk
en onder bedreiging van excommunicatie , .alle uitoefening
van jurisdictie over het Bisdom van Haarlem verboden
werd, met nietigverklaring van elke daad van geestelijk
bestuur die ze zich mogten verstouten uit te voeren.
Ofschoon enkele kanunniken, door den Vicaris Codde vroeger
in het kapittel gebragt, dezen ook na zijne suspensie vurig
bleven aanhangen ‘en zelfs jansenistiesch gezind waren
(hun zoogenaamde Deken Martinus de Swaan was bloed-
verwant van Codde en wordt door den Provicaris de Cock
in zijn Relatio status genoemd „partis Sebastianianae ante-
signanus"), onderwierp het Kapittel zich niettemin aan
die beschikking van het Opperhoofd der Kerk en wilde
zich toen niet meer inlaten met het geestelijk bestuur.
Van dat oogenblik af braken zij voor goed met de we-
derspannige hoofden der jansenistische scheuring, met
wie ze vroeger in de zaak van Codde hadden zamen-
gewerkt, en die nu met trotsering van het verbod en
de strafbedreiging van den H. Stoel, onder den nog
veel minder verdedigbaren titel van Kapittel van Utrecht,
zich het bestuur over de kerken van het- voormalig
Aartsbisdom en later zelfs over de geheele missie durfden
aanmatigen.
Met dat al was het Kapittel van Haarlem er verre
van af zelf zich te beschouwen zóó als Rome het deed,
namelijk als praetensum Capitulum , als een gewaand Ka
pittel. Ze bleven ondanks hunne onderwerping aan den
314
H. Stoel, altijd voortgaan de in hun collegie ontstane
vacaturen zorgvuldig en spoedig aan te vullen, ja kozen
zelfs, toen M. de Swaan den 80 Maart 1718 overleden
was, weder een nieuwen Vicarius Capituli in zijne plaats.
Konden ze al niet, om het uitdrukkelijk verbod van den
Paus, voor het oogenblik hunne zoogenaamde regten uit-
oefenen; ze bleven die toch voor latere tijden handhaven.
Dat feitelijk voortbestaan van een door Rome zelf,
zij het dan niet uitdrukkelijk nietig verklaard, toch blijk-
baar als nietig beschouwd en praetensum genoemd kapittel
was zeker niet altijd bevorderlijk aan het geregeld bestur
der missie, ja niet zelden een bron van verwikkelings
en tweespalt onder de geestelijken. Het valt echter n&
te ontkennen dat hetzelfde kapittel, meestal bestaande
uit voortreffelijke en invloedrijke geestelijken , veel goede
diensten aan de Kerk bewezen heeft, en wel bepaaldelijk
in het moeijelijk tijdperk dat we hier behandelen, door
hun’ invloed bij de regering; hetgeen, zooals we later
zullen zien, eene der voornaamste redenen was , waarom
Rome het nooit uitdrukkelijk heeft willen veroordeelen
of nietig verklaren, maar het oogluikend — zonder het
evenwel ooit te erkennen — heeft laten begaarr, mits het
zich van alle uitoefening /van geestelijk bestuur bleef
onthouden.
Uit een brief van Hoynck van Papendrecht dd. 30
Junij 1721 aan den Internuntius te Brussel geschre-
ven (over aanleiding tot en inhoud van dien brief later)
vernemen we dat die onvermoeide geschiedschrijver eene
gezette studie had gemaakt van de vroegere geschiedenis
der zoogenaamde Kapittels, en daarover een vrij uitvoe:
rig geschrift had opgesteld, dat toen in Rome was. Na
hunne voorwendsels en redenen te hebben medegedeeld,
behandelt hij de vraag, of het goed zou zijn die Kapit-
tels, of liever den ijdelen naam dien ze nog hebben over:
815
gehouden, te vernietigen; dit toch was een van de punten
die de kardinaal d'Alsace, Aartsbisschop van Mechelen ,
te Rome wilde doen onderzoeken.
Van dat belangrijk geschrift bezitten we gelukkig de
minute door Hoynck eigenhandig geschreven. Het was
getiteld : „Dissertatio de juribus praetensorum Capitulorum
„Ultrajectensis et Harlemensis occasione casus-positio-
ynis typis editae cum resolutione quinque Juris Do-
gctorum Universitatis Lovaniensis, signat& 25 Maji 1717."
Blijkens eene aanteekening die hij zelf daarop gemaakt
heeft, schijnt hij, voor een gedeelte althans, die ver-
handeling bestemd te hebben om later in zijn groot
werk „Historia Eccles. Ultraj." ingelascht te worden;
tgeen echter niet geschied is. Wel vindt men veel daar-
uit overgenomen in verschillende dissertaties, welke hij
in datzelfde werk op zijne geschiedenis laat volgen; maar
altijd laat hij zorgvuldig alles weg wat meer bijzonder
het Haarlemsch Kapittel betreft, waarover men te Rome
in dat werk niet wilde gesproken hebben.
Het slot op de laatste paragraaf van het geschrift geeft
ons juist den toestand aan en de werking van het Ka-
pittel in dien tijd en bevat tevens het eindbesluit van
zijne verhandeling. Hij stelt zich dan de vraag of in den
tegenwoordigen tijd (de jaren 1720 en 1721) de toestand
der missie vorderde of althans wenschelij maakte dat de
zich noemende Kapittels, met hun naam of titel zelfs van
Kapittel, vernietigd werden; en zijn antwoord ten aanzien
van het Kapittel van Haarlem is, dat het beter zal zijn
vooralsnog geene uitdrukkelijke nietigverklaring van dat
Kapittel uit te vaardigen, mits het zich zorgvuldig van
alle mogelijk geestelijk bestuur blijve onthouden. De
__ voorname reden, die hij daarvoor aanvoert, is dat ze met
hun voorgewenden titel van Kapittel van Haarlem een
groote , op sommige plaatsen onontbeerlijke hulp zijn voor
316
het in bediening stellen van goede katholieke priesters,
waar anders welligt jansenisten zich zouden indringen.
De zending of aanstelling van den. Nuntius, of van den
Vicarius Apostolieus was, zooals we weten, destijds in
den regel niet voldoende om een geestelijke vrijen veilig
de bediening te doen uitoefenen, waartoe hij gezonden
was. Daar werd, helaas, nog eene admissie of toelating
vereischt van de regering der betrokkene plaats. Ver de
meesten van de magistraatspersonen wilden geene aan-
stelling erkennen van de Nuntii of Internuntii; in Hol.
land, ook niet die van den Apostolischen Vicaris wegen
diens banvonnis. Veeltijds vorderde de Magistraat, als
kwalijk gezind was tegen de katholieken, een bewijs vu
aanstelling van den zoogenaamden Vicaris van het Kapittel
van Utrecht, v. Heussen namelijk, en later Steenhoven.
Wat al moeijelijkheden dit vaak te weeg bragt, hebben
we reeds gezien en zullen we nog wel meer gelegen-
heid hebben te vernemen.
Waar echter de regering beter gezind was, liet men
of wel oogluikend de aanstellingen van de Nuntii of van
den Vicarius Apost. toe; of wel — hetgeen veelal in
Holland plaats had — men vorderde een bewijs van toe:
stemming of goedkeuring van het Kapittel van Haarlem,
hetwelk altijd nog door velen van de regering werd aan-
gezien en erkend als het wettig kerkelijk gezag der ka-
tholieken in het Oud-Bisdom van Haarlem, zooals het
zich vroeger altijd onder de vorige Apostolische Vicarissen
had voorgedaan en gedragen.
Tot staving daarvan haalt Hoynck twee merkwaardige fei-
ten aan, welke we ook elders in ons Archief vermeld vinden.
In ’tjaar 1716 namelijk had zekere Cornelis Franciscus
Krijs jansenistiesch pastoor van Overdiemen (of Diemen)
nabij Amsterdam, voor de pastorele bediening bedankt.
De kanunniken van Haarlem waren terstond op hunne
817
hoede om te zorgen dat geen jansenist zich in die statie
zou indringen, vast besloten als ze waren van nooit hunne
toestemming te geven dan alleen aan een katholiek pries-
ter. De Internuntius Santini benoemde tot pastoor zekeren
Theodorus Huysman. Deze nu verzocht, 't geen toen wel
moest gedaan worden, admissie van den Bailluw, welke
hem vroeg of hij toestemming had van het Kapittel van
Haarlem. Hij kon die niet toonen, en werd dus niet tot
zijne statie toegelaten, Nu wendde hij zich tot de ka-
nunniken, die na inzage van zijne benoemingsbrief hem
terstond eene schriftelijke toestemming gaven, welke,
blijkens de voor ons liggende copie, luidde als volgt:
„Het Cathedraal Capittel van Haarlen gesien hebbende
„de goede getuygenisse van het zedig en stigtig gedrag
4van de Eerw. Heer Theodorus Huysman tegenwoordig
„pastoor op de Heyde in Vriesland, en verder geconsi-
sdereert hebbende 't geen geconsidereert moest werden,
veonsenteert en approbeert de aanstelling van genoemde
„Hr. Theodorus Huysman tot Pastoor te Overdiemen.
vActum in Haarlem den 8 October 1715, en was getee-
vkent Theodorus van Groenhout Senior et vicedecanus
„Capituli Harlemensis.
Zoodra de pastoor dat bewijs van toestemming des
Kapittels toonde, werd hij onmiddellijk geadmitteerd en
bleef van toen af in vreedzaam bezit van zijne pastorie,
Hetzelfde had plaats in 1720 met de statie te Kwakel
tot het bailluwschap van Amstelland behoorende, waar
toen Bailluw was de zoon van v. der Dussen, den ons
bekenden Pensionaris van Gouda, ouden vriend van v. Bij-
levelt. Die Bailluw had zelf bij het ontstaan eener varatnra
van die statie, den Vicaris verzocht aldaar eei
aan te stellen. Deze nu benoemde zekeren
Cramer en verzocht den Internuntius de nood
ven aan den benoemden pastoor te willen
$18
zooals toen in de provincie Holland moest geschieden,
wegens het banvonnis en niet erkennen van v. Bijlevelt.
Hoynck zelf zond den jurisdictiebrief naar Holland op, en
de nieuwe pastoor vertoonde ze aan den.Bailluw; deze
weigerde niettemin hem te admitteren, tot zoolang hij een
schriftelijk bewijs zoude toonen van de toestemming des
Kapittels van Haarlem. De kanunniken, toen zeer goed
gezind, aarzelden nu zulk eene toestemming op den ouden
voet te gevén, en raadpleegden Hoynck, die na inzage
van de vroegere hierboven medegedeelde formule, geen
bezwaar zag in het afgeven van eene gelijkluidende toe
stemming; vermits die volstrekt niet de minste uitoek
ning van jurisdictie inhield , maar slechts eene goedkeur
was van de benoeming door den Internuntius gedaan,
welke zij nu op die wijze ten uitvoer hielpen brengen:
alleen keurde hij de onderteekening af van het stuk we
gens de titulatuur van Decanus Capituli welke daarbij
gebezigd werd.
Daar alzoo op vele plaatsen van het Bisdom van Haar-
lem geen goede katholieke priesters in bediening konden
komen zonder dat het Kapittel van Haarlem op die wijze
medewerkte, voorzag Hoynck nieuwe en groote moeijelijk-
heden, indien het Kapittel door Rome uitdrukkelijk nietig
verklaard werd. Daarbij kwam nog de niet ongegronde
vrees dat velen, die kortelings geleden de dwalingen en
scheuring der jansenisten verlaten hadden , waaronder, naar
getuigenis van Hoynck, al de toenmalige kanunniken
zelven, alligt wegens hunne oude gehechtheid aan het
kapittel, bij dergelijke uitdrukkelijke veroordeeling van
Rome, in gevaar mogten komen zich niet aan die uit-
spraak te willen onderwerpen. Overigens twijfelde hij
niet of, wanneer hun maar nooit eenig aandeel in het
geestelijk bestuur gegeven en niets dan de bloote titel
gelaten werd, het denkbeeldig Kapittel zou wel van zelf met
319
der tijd verdwijnen en geheel te niet gaan. Die verwach-
ting is echter niet vervuld, daar het door alle tijden
heen is blijven volhouden, zijn zoogenaamd bestaan voort
te zetten en zijne gewaande regten te handhaven, tot
dat in 1853 de kanunniken zelven door de herstelling
der Hiërarchie hun Kapittel ontbonden beschouwden, en
met loffelijke onderwerping al wat onder hunne berusting
was, in handen van den benoemden Bisschop, Mr. van
Vree z, g., bereidvaardig hebben overgegeven.
De gemelde dissertatie met de beschouwingen en het
daarbij uitgedrukte gevoelen van Hoynck schijnt te Rome,
na rijpe overweging van alle omstandigheden, beaamd te
zijn. Althans er is nooit eene uitdrukkelijke uitspraak van
nietigverklaring of iets dergelijks tegen het Kapittel uitge-
vaardigd. Men heeft er zich bij bepaald het eenvoudig
te ignoreren, ofschoon het altijd, waar het te pas kwam,
met den naam van praetensum Capitulum bestempeld werd.
In het archief van Hoynck vinden we nog een brief
van den Secretaris der Propaganda dd. 23 Januarij 1722
aan den Kardinaal d'Alsace aartsbisschop van Mechelen, ten
geleide strekkende van een merkwaardig opstel van een
Advokaat te Rome met name Riganti over de zaak der
Refractarii in Holland, Na in vier hoofdstukken of ver-
handelingen de verschillende vraagpunten over de beide
gewaande Kapittels behandeld te hebben, geeft hij in het
„vijfde en laatste hoofdstuk zijn advies, hoe te handelen met
het Kapittel van Haarlem. Ook hij is, evenals Hoynck,
van gevoelen dat men het Kapittel nooit moet vergunnen
eenige jurisdictie uit te oefenen, maar dat toch in de
tegenwoordige omstandigheden de titel of naam van Kapit-
tel niet zonder groote ongelegenheid zou kunnen ver-
nietigd en opgeheven worden — „nella presenti circon-
stanse non.si puo senza grave sconcerto abolire e suppri-
mere il titolo e nome di Capitolo."
920
Tijdens het Vicarisschap van v. Bijlevelt, althans na 1719,
was het Kapittel geheel en al gezuiverd van jansenis-
tieschgezinde leden. De laatste welke de partij der scheu-
ring aankleefde, Jacobus 't Zul, was in October 1719
overleden, en telkens werd er bij ontstane vacature ge-
zorgd dat goede katholieke priesters tot kanunniken ge-
kozen werden.
Met dat al bleef het Kapittel zijne gewaande regten
van Capitulwm sede vacante zooveel mogelijk nog hand-
haven en wilde van geene erkenning van v. Bijlevelt
als Vicaris weten; hetgeen bij al de goede diensten die
het voor de admissie der geestelijken bewees , veel onaar
genaamheid aan den Vicaris berokkende. De ziel van dt
drijven was vooral de Aartspriester Gerardus van Wijcker:
sloot, Pastoor in de Poolskerk te Amsterdam (thans de
St. Anna- of Hulpkerk der Parochie van S. Nicolaas bin-
nen de Vesten). Die man, even als de andere kanun
niken eu vele voortreffelijke geestelijken, van het Janse-
nisme bekeerd en gehoorzaam aan den H. Stoel, was
niettemin wat al te sterk gehecht aan zijn Kapittel, en,
naar 'tzich uit zijne brieven en handelingen met grond
laat afleiden, vrij begeerig om met der tijd weder eenig
aandeel te krijgen in het geestelijk bestuur der Missie.
Dit was de reden, waarom hij vooral den Vicaris v. Bijle-
velt niet gaarne erkende en in zoogenaamd lijdelijk ver-
zet bleef tegen diens bestuur. Beriep v. B. wergaderin-
gen van zijne Aartspriesters, of beraamde hij alge-
meene maatregelen van bestuur; v. W. wist zich er
meest altijd onder allerlei voorwendsels aan te onttrek-
ken. Toen al de andere kanunniken, ieder voor zich per-
soonlijk , den Vicaris erkend hadden, bleef hij nog altijd
weigerachtig. Zelfs bleef hij, hoe ook door v. Bijlevelt
uitgenoodigd en herhaaldelijk verzocht, in gebreke aan
den Vicaris de noodige opgaven (de fructus spirituales
821
zooals men 't noemde) van zijn aartspriesterschap op te
geven, welke v. Bijlevelt behoefde om zijne Relatio status
voor Rome op te maken; ook had hij den Aartspriester
van de Velden, die met hem kanunnik was en meestal
aan zijn leiband ging; die opgaven van het Aarts-
priesterschap van Noord-Holland doen achterwege houden,
hetgeen Hoynck bij het toezenden van v. Bijlevelt's Relatio
status den 16 Aug. 1720 naar Rome schreef. v. W. had,
zegt H., uitgestrooid, dat hij bedankt had voor het aartspries-
terschap; doch niemand, zelfs de Nuntius niet, wist wie
hem had ontslagen; de ware reden was, zoo gaat H. voort ,
dat hij geen rekenschap aan v. Bijlevelt over zijn aarts-
priesterschap wilde afleggen. lets later evenwel schijnt
het Kapittel en zelfs v. W. eene toenadering tot den Vi-
caris gezocht te hebben. Dit vinden we vermeld in een
brief van den Aartspriester Fl. van Beaumont aan Hoynck
dd. 17 September 1720. Het Kapittel wenschte dezen v.
Beaumont als kanunnik te benoemen. Hij had met de
kanunniken gesproken, zoo schreef hij, en hen in de beste
stemming aangetroffen. Ze wilden slechts weten wat de
Vicaris v. B. wenschte, en zouden zich daarnaar schik-
ken; deze echter vond het niet raadzaam hun eenige
voorstellen te doen, maar wilde liever dat zij hem, door
bemiddeling van v. Beaumont, voorstellen deden. „Want
zoo schreef hij: „ick bereyt ben om mij in alles dat doen-
„lyk is te laten vinden en ik niet geern mij of Beaumont
„ofte haer in eenig ongemack soude brengen: 'tis genoeg
„dat ik van haer opregtheyd Zijne Heyligheid versekeren
„kan en dat men in stilte alles doet.”
Volgens een brief van v. Wijckersloot aan Hoynck dd.
20 October 1720 bestond het zoogenaamd Kapittel alstoen
uit de volgende leden: Nicolaas van der Meer als Vicarius
en Decanus Capituli, Marquis, Derout, v. Wijckersloot,
allen pastoors van Ámsterdam, J. van den Steen pastoor
822
in den Hoek te Haarlem, de Jager pastoor te Velsen,
J. van de Velden pastoor te Purmerend en Aartspriester
van N-Holland en H. Ringers pastoor te Alkmaar.
Onze v. Wijekersloot was in die dagen in drukke brief-
- wisseling met Hoynck, althans van zijnen kant — of H.
hem zooveel brieven schreef, weten we niet — maar bijna
in elken brief komt hij er op terug dat het Kapittel nu
zoo zuiver is, zoo echt katholiek en onderworpen aan den
Paus; dat het zooveel invloed heeft bij de Regering;
en het zoo wenschelijk zoude wezen dat het Kapittel hef
bestuur over het Bisdom van Haarlem wederom kond
uitoefenen, vooral daar de Vicaris v. B. als verbannena
niet door de Staten erkend, hier niet veel kon uitrig&
en niemand beter hem behulpzaam kon zijn dan X
Kapittel dat, uit Hollanders en ingezetenen bestaande,
aangenaam was aan de Regering en tevens goed onder:
worpen aan den H. Stoel; Hoynck evenwel wilde daar niets
van weten. Toch gaf v. W. het zoo spoedig niet op en
meende aldra eene gelegenheid gevonden te hebben om
de aandacht van het publiek en vooral van Rome zelf
op het Kapittel te trekken.
Toen na het overlijden van Paus Clemens XI in 1721
Innocentius XIII tot Paus verkozen was, kwam v. Wijc-
kersloot op het denkbeeld om het Kapittel van Haarlem
een adres van gelukwensching en huldebetuiging aan den
nieuw verkozen Paus te doen aanbieden, Doch hij stelde
eerst zijn plan voor aan den Internuntius Santini, die
er wel eenigzins mede ingenomen was, vooral wijl hij
daar een middel in zag om de Kapittelheeren nog meer aan
den H. Stoel te verbinden; niéttemin had hij ook beden-
kingen en raadpleegde daarom Hoynck over het voorstel.
Deze nu schreef den 30 Junij 1721 aan den Internuntius
den brief, waarvan we hierboven reeds spraken en dien
we hier om zijne belangrijkheid letterlijk laten volgen:
323
„Monseigneur, j'ai regu la lettre que votre grandeur
m'a fait l'honneur de m'écrire, sur ce, si le prétendu cha-
pite d'Harlem, pourroit sans crainte d'offenser, écrire
a sa Sainteté. Je suis du sentiment de votre grandeur
qu'un des motifs pour les en desconseiller, est qu'ils se
donnent le titre de Capitulaires et que si on le leur per-
met, ceux d'Utrecht auront quelque raison de crier à
l'injustice.
Mais je supplie V. G' de me permettre que je luy dise
sous tres humble correction, qu'il me semble que cette
seule raison suffit pour ne le permettre pas.
Il est a considerer que le chapitre d'Harlem n'a jamais
reconnu le Vicaire moderne, établi par le S. Siege;
quoyque les particuliers qui le composent, l'avent fait
ou par lettres ou de bouche, hormis Mons'. W yckersloot
qui ne l'a jamais fait et qui me semble n'avancer cette
proposition que pour se faire merite et prendre un air
d'autorité et se rendre independant du Vicaire.
J'ai examiné pendant l'hyver avec beaucoup d'appli-
cation tous les retroactes des prétendus chapitres, j'ai
trouvé qu'ils ont écrit assez souvent au S. Siege en se
donnant le susd' titre, et qu'on l'a dissimulé, mais ils
n'ont jamais prouvé qu'on leur ait repondu a des lettres
de cette nature. J'ai fait là dessus un écrit assez ample,
qu'on a à Rome, et apres avoir rapporté leur prétensions
et leur raisons, j'examine s'il convient de detruire ces
chapitres, ou pour mieux dire le vain nom, qu'ils en
conservent. Et c'est un des points que son Em'* Mons"
le Card! d'Alsace s'est proposé à faire examiner à Rome.
En outre ceux gui composent le chapitre d'Harlem sont
prétres obeissants si on veut, mais tous neophites desquels
je doute fort si pour se distinguer des Refractaires ils
voudront employer plus que de termes generaux, et qui
ne laisseront pàs de donner des arriéres pensées et qu'e-
924
tant ensuite pressé par V. G* pour s'expliquer plus pré.
cisement, toute cette belle pensée ne s'évanouisse. M'
Wyckersloot me fait la méme demande par sa lettre du
277*, ajoutant, qu'il croit que du temps passé , ce devoir
a été rempli par le Vicaire. Je ne lui respondrai pas
aujourdhuy pour ne rien dire qui pourroit contrarier les
gentiments de V. G* auxquels je me conformeray toujours.
Le Vicaire se prépare à écrire à sa Sainteté avec l'Etat
de la Mission qu'il a commencé à m'envoyer pour le mettre
en main de V. Gr; ce qui pourroit suffire pour tout le clergé
obeissant de la Mission, si V. Gr l'approuve. Il n'obste
pas que ceux d'Utrecht ayent écrit ou écriront, car sis
Sainteté se determine a l'égard de cette lettre de ded
rer qu'Elle:ne connoit pas ce chapitre d'Utrecht et en
condamne la temerité de prendre ce titre, ce sera une
occasion de fletrir ces Refractaires sans toucher à ceux
d'Harlem. Voilà Monseigneur, mes pensées sur cette af
faire lesquelles je soumets a la correction de votre grandeur".
Deze beschouwingen werden volkomen gedeeld door den
Internuntius, die dan ook, even als Hoynck zelf van
zijnen kant deed, v, Wijckersloot aanraadde om geen afzon-
derlijken brief aan den Paus op te zenden, daar toch de
Vicaris uit naam van de geheele katholieke geestelijkheid
der Missie, waartoe immers ook zij behoorden , den Paus
zou gelukwenschen. Hierbij legde v. W. zich neder en
er was geen spraak meer van een afzonderlijk schrijven
aan den Paus.
Kort daarop, in September van hetzelfde jaar 1721, ont-
stond er door eene, minstens onvoorzigtige en zeker vreemde
handelwijze van dienzelfden v. Wijckersloot eene groote
ergernis en opschudding in de Missie. De pastoor van de
Kerk aan de Beerenbijt (thans S. Willibrordus buiten de
Vesten) te Amsterdam, met name Á. van der Cruysen,
een jansenist, was van daar vertrokken. v. Wijckersloot
925
als aartspriester van Amstelland zocht nu te bewerken,
dat een van zijne vrienden, zekere Joannes de Jager, een
bekeerde jansenist, die thans pastoor was van Medemblik ,
in die statie van Amsterdam zou worden geplaatst. Vóór
hij nog benoemd was door den Internuntius of door den
Apost. Vicaris, had v. W. hem voorloopig en tot hij zou
benoemd worden, faculteit gegeven om in de statie van
de Beerenbijt de pastoralia uit te oefenen. De Regering
van Ámsterdam toen ter tijd, we zagen dit reeds, zeer
op de hand van de Jansenisten, door toedoen vooral van
den burgemeester Pancras, bloedverwant van Steenhoven,
wilde den nieuwerr pastoor niet toelaten of hij moest eene
zending toonen van Steenhoven, zich noemend Vicaris van
de Kapittels van Utrecht en Haarlem. Dit ging niet aan,
en ware een openlijke afval geweest. Maar v. W. bedacht
er een middeltje op. Hij raadde de Jager aan om van
Steenhoven een schriftelijk bewijs of getuigschrift te vragen,
dat er niets tegen was dat de Jager daar als pastoor fungeerde.
v. W. had daarbij, zooals hij later in zijne verdediging
beweerde, volstrekt de bedoeling niet S. te erkennen als
gevolmagtigd om zending of jurisdictie te verleenen, maar
alleen (zóó toch zegt v. W. dat de Regering Steenhoven
beschouwde) als een censor morum, wiens getuigschrift
of aanbeveling de Regering eischte voor de admissie van
een geestelijke; tevens wilde v. W. zooals hij ook later
te kennen gaf, eens een proef nemen,. wat Steenhoven
wel zoude doen. De Jager kreeg tot antwoord van S.
dat hij het noodige stuk bij den jansenistischen pastoor
Krijs te Amsterdam zou vinden. D&ár gekomen vond hij
tot zijne niet geringe verbazing eene formele aanstelling
en benoeming tot pastoor met alle pastorele volmagten ').
1) Die aanstelling luidde aldus:
Cornelius Steenoven Capitulorum Ultrajectini et Harlemensis utraque sede
Bijdragen Gesch. Bisd. v. Haarlem. Ile Deel, 22
826
De Jager daarover ontsteld, weigerde nu die aanstelling
te erkennen; maar ongelukkig in zijn te groot verlangen
om dáár pastoor te worden, verzocht hij toch de bemid-
deling van Krijs om bij de Regering admissie te verkrijgen.
Spoedig had K, die verkregen op vertoon van den be-
noemingsbrief van Steenhoven, en zoo ging nu de Jager
de pastorie waarnemen zonder wettige zending en open-
lijk bekend als aangesteld door Steenhoven. Ontzettend
was de opschudding en ergernis onder het volk. De goede
gemeentenaren wisten niet waar henen. Weldra werd
de zaak overal ruchtbaar en verwekte alom de -billijke
verontwaardiging der katholieken. Het kwam dan ook ter
oore van den Internuntius Spinelli ') alsmede van Hoysk
v. P. Deze schreef er terstond over aan v. Wijckersloot,
die zijne handelwijze in die zaak zooveel hij kon trachtte
te vergoelijken. H. nu stelde er eene uitvoerige Memo-
rie van op dd. 28 November, welke hij aan den Kardi-
naal d'Alsace toezond, toen te Rome wegens de nieuwe
Pauskeuze na het overlijden van Paus Clemens XL
(De Kardinaal had in April te voren, even vóór zijn
vertrek naar Rome, Hoynck die toen nog Secretaris
vacante, Vicarius generalis, Rdo D° de Jager Dioecesis Harlemensis Pres-
bytero s, i. D. Ut in suburbio Amstelodamensi extra portam Ultrajectinam
loco R. D. van der Cruysen alio evocati pastorem agere legitime valeas,
tibi, quem idoneum in Domino confidimus, praesentium vigore facultatem
largimur, in cnjus fidem hasce litteras manu nostra signatas et sigillo no.
stro munitas dedimus, Lugduni Bat, 26 Septembris 1721.
l) De Internuntius Vincentius Santini was in Julij 1721 den Nuntius te
Keulen Hieronymus Archinto opgevolgd eu werd als Internuntius te Brus-
sel vervangen door Josephus Spiuelli een Napolitaan, Abt van S. Catharina,
Deze Spinelli was tevens Administrator Apostolicus van de Missién in En-
gelaud, Schotland en Ierland , alsook van het Bisdom van ’s Hertogenbosch ,
dat reeds geruimen tijd vaceerde. In 1725 werd hij tot Nantias verheven
bij het Hof van de Aartshertogin Maria Elisabeth, Gouvernante van België
en tegelijkertijd ook tot Aartsbisschop van Corinthe i. p. i. benoemd. Op
16 Juuij 1731 werd hij naar Rome teruggeroepen. In 1734 Aartsbisschop
van Napels en 1785 Kardinaal geworden, overleed hij in 1768 te Rome.
321
was, tot zijn Vicaris generaal verheven). In die Memo-
rie nu zette H. al het gebeurde uiteen, toonde de ijdel-
heid der verontschuldigingen van v. W., en drong ten
sterkste aan op de noodzakelijkheid van eene voorbeeldige
straf wegens de groote ergernis en de algemeene ver-
ontwaardiging en droefheid der katholieken , en ook om in
. de toekomst meer dergelijke erkenningen van het partij-
hoofd der jansenistische scheuring te voorkomen. Wij
kunnen ons niet onthouden van het slot dier Memorie
hier mede te deelen, waarin de man van beginselen zich
zoo krachtig en vastberaden uitspreekt tegen die halfslach-
tigen, welke uit vrees voor allerlei nadeelige gevolgen,
met de groote beginselen zoeken te transigeren. Na dan
de noodzakelijkheid van een openlijken en afschrikkenden
maatregel te hebhen aangetoond, maakt hij zich de op-
werping dat, wanneer de Jager streng gestraft wordt, het
te vreezen zal zijn dat eene nieuwe vervolging tegen de
katholieken zal uitbreken; dat de goede priesters zullen
verbannen, de kerken gesloten worden enz.; waarop hij
antwoordt: dat daar zooveel gevaar niet voor bestaat als
sommigen wel vreezen, wijl de Staten te veel regtsgevoel
en regtvaardigheid bezitten; ,maar", zoo gaat hij voort,
„al ware het ook zóó, al had men dat alles te vreezen,
dan nog zou men moeten bedenken, wat zwaarder weegt :
of de handhaving der tucht en orde in de Kerk van God,
het te keer gaan van den overmoed der scheurmakers,
het herstel van de gruwelijke ergernis en de troost der
bedrukte en terneergeslagene katholieken, of wel eenige
vervolging die we van de boosheid der menschen zouden
kunnen te lijden hebben... Ja maar, zal men zeggen, op
die wijze zullen de staties van herders beroofd blijven;
want de Staten van Holland of tenminste de burgemees-
ters van Amsterdam zullen geen geestelijke meer willen
toelaten zonder goedkeuring of toestemming van Steen-
328
hoven. Mijn antwoord is: welnu dan moeten we ook dát
maar met geduld verdragen en onze voorvaders navolgen
die van alles beroofd, vervolgd, altijd in levensgevaar,
niet dan ter sluiks, bij nacht en ontijden de zielen ver-
zorgden en hunne priesterlijke bediening uitoefenden —
liever dat alles, dan onze knieën te buigen voor Baal , en
den afgod Dagon op één en hetzelfde altaar te plaatsen
metde Ark des Verbonds.”
Ook de Internuntius Spinelli moeide zich met de zaak,
v. Wijekersloot had hem geschreven om zich zelven en
de Jager te verdedigen. D&ármede vooral trachtte v. W.
zich te verontschuldigen dat hij, wijl de magistraat de
Jager niet wilde toelaten zonder goedkeuring of toe
stemming van Steenhoven, een middel gezocht had om
de admissie te verkrijgen, zonder eenige volmagt in S.
te erkennen. Hij had eenvoudig bedoeld, een soort van
bewijs van goed ‚gedrag voor de Jager te vragen, wijl
S. zooveel als censor morum van Staatswege zulk een be-
wijs moest afgeven, wilde een priester geadmitteerd wore
den. Niet minder krachtig dan Hoynck komt de Internun-
tius tegen die handelwijze op. De waardige taal, waarin
hij de onafhankelijkheid en vrijheid der Kerk handhaaft,
noopt ons het voornaamste gedeelte van zijn schrijven aan
v. W. mede te deelen. Na het nietswaardige van de aange-
voerde redenen ter verschooning te hebben aangetoond,
gaat hij aldus voort: „Eindelijk heeft het mij bitter ge-
smart, uit uwen brief te zien, dat gij den stap van d. J. niet
afkeurt, terwijl gij zegt, dat S. door de Regering is aange-
steld, wel niet als opperhoofd in kerkelijke zaken, maar
zooveel als zedemeester, om namelijk pastoors te weren ,
die [zooals het heeten moest] gevaarlijk kunnen zijn voor
de rust van den Staat , of uithoofde van gedrag en bekwaam-
heid geene aanbeveling verdienen. Ik moet U hierover mijn
gevoelen rondborstig zeggen. Al de afgezanten van den
929
H. Stoel en ik zelf ook, wij zijn nergens meer voor bezorgd
dan om het volk te leeren en te vermanen dat het zijne
overheid eerbiedige en zich nimmer tegen haar gezag
verzette. Dát wil de natuurwet, dat gebiedt ons het
Evangelie. Maar, als wij zóó aan den Keizer geven wat
des Keizers is, dan mogen we toch. niet de belangen van
God verwaarloozen, en moeten we evenzoo aan God geven
wat Godes is. De Staten kunnen niet verstoord worden
op de katholieken, als deze in zaken, waarbij de repu-
bliek niet ’t minste betrokken is, zich blijven houden aan
de grondbeginselen hunner godsdienst; waartoe vooral
behoort het verbod van gemeenschap te houden met hen
die de Kerk niet willen gehoorzamen, daar Christus ons
immers geleerd heeft dat, wie de Kerk niet hoort, ons
moet wezen als een heiden en tollenaar. Wij hebben niets
met de Refractarii uit te staan, wij vragen niets van hen.
Dit alleen smeeken wij van den Staat, dat hij ons naar
onze eigene wetten laat leven en ons niet onderwerpt aan
hen, die, terwijl zij verklaren niet te willen gehoorzamen
aan het hoofd onzer Kerk, toch verlangen dat wij hun
zonden gehoorzamen, en terwijl ze geheel van de Kerk
afwijken, toch voorgeven met haar vereenigd te blijven.
Op geenerlei wijze kan Steenhoven door een katholiek
en braaf man erkend worden als van Staatswege eenig
gezag hebbende (politicus moderator), willen we der Kerk
geene onherstelbare wond toebrengen. Die getuigenissen
van zedelijk gedrag zijn wel met verwonderlijk overleg
uitgedacht; daar schuilt eene slang in het gras; immers
onder dien schijntitel worden inderdaad staties geheel on-
wettig begeven. Indien werkelijk de Staat een getuigenis
verlangt omtrent gedrag en leer der priesters die naar
eene statie gezonden worden, dan zijn er onder ons ka-
tholieken een aantal brave lieden, en bijzonder de aarts-
Priesters, op wier getuigenissen men veilig kan afgaan,
230
wier gezag men gerustelijk kan volgen. Ziedaar wat ik
denk van dat voorgewende en verfoeijelijk gezag dat van
Staatswege aan Steenhoven zou toekomen. Datzelfde zou
ik ook niet aarzelen eveneens aan de magistraat te zeg-
gen, wanneer zich de gelegenheid voordeed” ').
1) Zie hier deu geheelen brief van Spinelli dd. 1 December 1721 aan
v. Wijckersloot over het voorgevallene met de Jager, zooals we dien door
Hoynck zelven gecopiëerd bezitten.
Epistolae tuae, quam mihi 10 elapsi mensis dedisti respondere diutiu
distuli, quandoquidem assidua ejus lectione diligenter et frequenter medi
fatus sam, num ratio eliqua inveniri posset, quae sacerdotem Jager i
objecto crimine purgaret, sed summo cum dolore animadverti, ejus ai
adeo turpia et foeda fuisse, ut nedum nullum defensioni locum relinquut,
sed maxima animadversione digna sint. Quae pro sui defensione rationum
momenta adducit, illum potius condemnant eaque quam sint futilia licet
quisque ex seipso intelligere possit, leviter tamen attingam , ut cujus faci
noris reus sit luce meridiana clarius pateat.
Primo quidem se Steenovio scripsisse affirmat , ut omnibus catholicis el
mihi innotesceret, cujus mentis is homo esset, quasi ejus perfidia non et
set omnibus nota, et aliquem catholicom lateret ejus audacia, qui inane
Vicarii generalis nomen jamdiu sibi tribuens, illibata Romanae Ecclesise
jura invadere non erubescit. Se nihil ab eo petiisse addit quam bene-
volentiae testimonium , at putidiusne figmentum excogitari poterat? Illi-
usne benevolentiam captare catholicum sacerdotem decebat cum quo nullam
habet Romana Ecclesia communionem ? Quid indignius quam illius ami-
citiam petere et quaerere, cum quo nullo pacis vinculo connectimur?
Verum si rem enucleare velimus non benevolentiae testimonium, sed sta-
tionis collatio quaerebatur, quam petitionem Steenovius ipse declaravit,
cum pro testimonio benevolentiae suae, nihil sliud quam stationem de-
derit. Ita Jageri petitionem intelligendam credidit Steenovius, ita for-
sitan et Jager ipse fucato nomine intellexit, sed meminiese debuerat
quod, si homines irridentur, Deus non irridetur. Quod autem tu, vir
Amplissime, mihi significas sacerdotem Jager aspectis Steenovii litteris,
illas execratum Krijsio reddidisse, id rovera laudibus dignum foret, si
quae secuta sunt, tanto viri zelo responderent. Narras autem quod abje-
ctis Steenovii litteris, Krijsii opera stationem obtinuerit, & qua abstinere,
potius debuerat quam in illam ingredi, Krijsio.authore inter Refraotarios
celeberrimo , cujus communione nti malum , oper entem frui pessimum
est, Sed haec eadem res ita ambagibus referta est, ut eam ingenio meo
assequi facile non possim ; intelligere etenim nequeo cujus litteris stationem |
ingressus fuerit, cum nec a me, nec a D. Bijleveltio missus sit. Te pro-
381
Op al die ernstige berispingen trachtte v. Wijckersloot
zich verder wel te verdedigen door te zeggen dat ook
nog andere priesters op gelijke wijze statiën erlangd had-
den, maar uitgenoodigd om namen te noemen, bleef hij
in gebreke. Ten laatste kwamen beiden, v. Wijckersloot
zoowel als de Jager, tot inkeer en erkenden het verkeerde
inde rogo, ut dubium hoe nitide solvas. Illud denique summo me dolore
confeeit, quod ex epistola tua accessus hic ad Steenoviam non improbatar,
cum illum a Magistratu constitutum esse dicis, non sacrarum quidem re-
rum antistitem, sed tamquam Morum Censorem ut nimirum a Stationibus
arceat eos qui reipublicae tranquillitati non serviunt et quos anteactae vi-
tae institutio et scientia non commendant, Quapropter sententiam meam su-
per hujusmodi re libere aperiam. Sanctae Sedis ministri omnes, egoque ni-
hil antiquius habemus quam populum monere hortarique ut Principem suum
revereantur. Id naturae lex suadet, id nobis praecipit Evangelium ; nihilo-
minus cum nos Caesari quae Caesaris sunt reddimus, non debemus negli--
gere divina, nec Deo quae Dei sunt reddere. Potentes Ordines catholicis
irasci nequeunt quod in rebus in quibus Respublica nullas partes habet,
Religionis suae fundamentis inhaerere velint, cujus illud praecipuum est,
cum illis nullam communionem habere, qui Ecclesiae obtemperare nolunt,
„Christo Domino duce, a quo accepimus, quod qui Ecclesiam non audierit ;
nobis sit sicut ethnicus et publicanus. Nihil nobis cum Refractariis est,
nil ab illis petimus , hoc unum a Republica flagitamus , ut nostris legibus
nos vivere sinat, neque illis nos subdat, qui dum corporis Ecclesiae nostrae
Capiti obedire se negant, a nobis obedientiam concupiscunt, et dum ab Eccle-
sia dissentiunt, se cum illa bene se habere simulant. Nulla igitur ratione
a catholicis probisque viris Steenovius ut politicus Moderator agnosci po-
test, ni irreparabile Ecclesiae vulnus velimus infligere. Haec morum testi-
monia miro consilio excogitata sunt, inque herba latet anguis, simulato
siquidem testimonii nomine stationes inani jure conferuntur. Quodsi
respublica de sacerdotum , qui in stationes mittantur moribus et doctrina
testimonia revera postulat, mostros inter catholicos plures sunt probi viri
et praecipue Archipresbyteri, quorum testimoniis fidere et auctoritatem se-
qui posset, — En meam de obducto exprobandoque hoc Steenovii politico
imperio sententiam, quam tibi significo et Magistratui significare non du-
bitarem, si occasio se praeberet. Quinimo ea mihi videtur argumentis his
inesse vis ut non diffidam ea pro humanitate proque aequitate qua pollet ,
benigne accipienda.
Prolixa satis jam epistola quid de sacerdote Jager senserim exposui; te
nuuc vir amplissime moneo ut Catholicos sacerdotes horteris ab ejus exem-
plo abhorrere, illudque execrari , subscriborque etc.
932
van hunne handelwijze. De laatste wendde zich met de-
moedige schuldbekentenis tot van Bijlevelt, die hem aan-
raadde zelf aan de Propaganda te schrijven, zijne schuld
rouwmoedig te bekennen en vergiffenis fe vragen. Dit
deed hij en de Vicaris voegde er een brief bij, om de
Propaganda te verzoeken, van niet al te streng te wezen,
wijl hij nu toch openlijk en rouwmoedig schuld beleed,
en^misschien bij te groote strengheid erger gevolgen voor
de Missie te vreezen mogten zijn. Hij stelde onder ande-
ren voor, hem eenigen tijd lang eene geestelijke afzon-
dering te laten houden. Uit eene latere Relatio status in
1722 naar Rome opgezonden, zien we dat v. Bijlevelt,
krachtens lastgeving van den Internuntius, de Jager heeft
gesuspendeerd en penitentie opgelegd. Na die penitentie
volbragt en alle blijken van opregt berouw over het ge-
beurde gegeven te hebben, werd de Jager van zijne sus-
pensie ontheven en ontving nu eene wettige aanstelling
tot pastoor dierzelfde statie aan de Beerenbijt. Deze be-
noeming zou waarschijnlijk in andere omstandigheden niet
geschied zijn; maar nu hij toch eenmaal geadmitteerd was
door de magistraat, was het moeijelijk om daar weder een
ander voor admissie te erlangen, en bestond er gevaar
dat er weder een Jansenist zich in die statie zou indrin-
gen, te meer wij| de voorganger van de Jager ook een
Jansenist geweest was, Van toen af gedroeg de Jager zich
als een ijverig en voorbeeldig priester en stond op veel
beter voet met den Vicaris dan hij ooit vroeger geweest
was. Van Wijckersloot echter was door het voorgevallene
grootelijks in zijn gezág en invloed gekrenkt. Men ver-
trouwde hem niet meer. Kort daarop werd hij nog be-
schuldigd de H. Olie gevraagd te hebben van een jan-
senistischen zoogenaamden kanunnik van Utrecht ; doch die
beschuldiging is geheel valsch en lasterlijk gebleken, zoodat
hij daaromtrent volkomen in zijne eer hersteld is.
933
Aan het slot van ons vorig artikel maakten we melding
van de Verslagen of Relationes status die de Apostolische
Vicaris van den jare 1720 af voortdurend naar Rome op-
zond. Met de jaarlijksche meer uitgebreide Relatio, om.
streeks de maand Julij, zond hij tevens een naamlijst van
al de pastoors en missionarissen over de geheele Missie,
zoo saeculiere als reguliere, alsook van de nog aanwezige
Jansenisten, van de nieuw-gewijden enz. Hebben we het
geluk de verslagen allen volledig te bezitten, van de
naamlijsten hebben we er slechts twee in ons archief gevon-
den; de eene zonder vermelding van jaartal, doch blijk-
baar gevoegd bij de Relatio status van Julij 1720, schijnt
slechts eene minute te zijn, door den Secretaris Hanssen
geschreven, doch hier en daar door v. Bijlevelt eigenhandig
aangevuld of verbeterd ; van de andere, die het jaartal
1721 draagt en alzoo gevoegd zal zijn geweest bij de
Relatio van Julij 1721, bezitten we twee eensluidende
copiën; zeker op last van Hoynck vervaardigd, want ze
zijn beiden van dezelfde hand, waarmede de meeste co-
piën in het archief van H. zijn geschreven. Men moet
weten, dat v. B. zijne Relationes, met wat daarbij ging,
meestal eerst aan Hoynck zond; deze deed ze dan ver-
der aan den Internuntius toekomen. door wien ze naar
de Propaganda werden opgezonden. De laatstgemelde lijst,
als zijnde de volledigste, hebben we gemeend hier achter
als Bijlage in haar geheel te moeten mededeelen, wijl
dat belangrijk stuk veel licht over den toestand der ge-
heele Missie, niet minder dan voor sommige bijzondere ge-
meenten verspreidt. Waar merkelijk verschil voorkomt
met de andere lijst van het jaar te voren 1720, zullen
we dat telkens aangeven.
Vooraf moeten we nog naar aanleiding van die opga-
ven, en als bij zamenvatting van het voornaamste, hier het
volgende aanstippen.
934
Volgens de Relatio status van den Provicaris Th. de
Cock den 15 Julij 1706 aan Paus Clemens XI overgelegd
(welke relatio, voor zoover we weten, de laatst vooraf-
gaande was van die van 1720), was de geheele Hol-
landsche Missie in 15 Aartspriesterschappen of Districten
. — zooveel als onze tegenwoordige Dekenaten — verdeeld,
welke we hier in de rangschikking, zooals we die dáár
vinden, laten volgen, te weten: Utrecht, Rhijnland , Delf-
land, Schieland, Haarlem, Amstelland, Noord-Holland,
Zeeland, Vriesland, Groningen, Gelderland, Overijssel,
Twente, Lingen en Kleef.
Omtrent de twee laatstgenoemde aartspriesterschappen ,
die eenigzins vreemd zullen voorkomen, moeten we hier
even ter opheldering mededeelen wat we daarvan vinden
opgegeven in de Relatio status van den Vicaris Codde ten
jare 1701 opgemaakt.
Van het aartspriesterschap van Kleef, dat dáár genoemd
wordt aartspriesterschap van Emmerik, zegt hij: „Het
Hertogdom van Kleef, dat thans (1701) onder het bewind
staat van den Keurvorst yan Brandenburg, is in het gees-
telijke onderworpen aan den Aartsbisschop van Keulen,
met uitzondering evenwel van het aartspriesterschap van
Emmerik dat, hoewel gelegen in het Hertogdom van Kleef,
toch kerkelijk onder het Bisdom van Utrecht behoort. De
reden daarvan is deze: De plaatsen die tot het aartspries-
terschap van Emmerik behooren, maakten vroeger deel
uit van het Hertogdom van Gelderen, maar werden door
de dochter van den Hertog van Gelderen als bruidschat
aangebragt bij haar huwelijk met den Hertog van Kleef,
en van toen af met de andere bezittingen van dien Hertog
vereenigd ; niettemin bleven ze kerkelijk tot Utrecht behoo-
ren, welks geestelijk bestuur daar vroeger reeds erkend
was." In de Bul van Pius IV 11 Maart 1560 worden
ook al de plaatsen, op een paar na, aan het daarbij nader
39b
omschreven Aartsbisdom van Utrecht toegevoegd, welke
wi) in de Relaties van Codde, de Cock en v. Bijlevelt
vinden opgegeven als behoorende tot het aartspriesterschap
van Kleef of Emmerik. Al de plaatsen van dat voormalig
aartspriesterschap, welke nu binnen ons Koningrijk liggen,
behooren dan ook thans tot het Aartsbisdom van Utrecht.
Omtrent het aartspriesterschap Lingen zegt Codde het
volgende: „Dit aartspriesterschap bevat geheel en uitslui-
tend het graafschap Lingen. Tijdens den opstand der Ne-
derlanden tegen Spanje ging dit graafschap ') tot den Prins
van Oranje over, en werd toen aan de provincie Over-
ijssel, waaraan het onmiddellijk grenst, toegevoegd. Ook
hadden de Pausen, Paulus IV en Pius IV, het aan het bis-
dom van Deventer, bij deszelfs oprigting, toegewezen.
Het getal katholieken was daar zeer groot; doch ze moes-
ten bijna allen in ’t zweet huns aanschijns hun dagelijksch
brood eten en hadden veel te lijden om hun geloof,
waarin ze echter standvastig bleven volharden, vooral
door den onvermoeiden en volhardenden arbeid der Hol-
landsche Missionarissen” ?),
1) De stad Lingen werd in 1597 door den Prins van Oranje ingenomen,
doch in 1605 door Spinola voor den Koning van Spanje heroverd; in 1764
kwam ze ouder den Bisschop van Munster, doch behoort sedert 1732
onder Pruissen.
2) De text luidt aldus:
y Archipresbyteratus Emóricensis : Cliviae Ducatus, qui nunc sub Dominio
est Electoris Brandenburgici, Archiepiscopo Coloniensi in spiritualibus pa-
ret, solo Embriceusi Archipresbyteratu excepto, qui licet praefati Ducatus
modo portio sit, Dioecesi tamen Ultrajectinae includitur. Cujus rei haec
ratio est: loca, quae dicto Archipresbyteratu continentur, ad Ghelriae Du-
catum olim pertinebant, sed ea postmodum Gheldrorum Ducis filia Clivensi
Principi pro dote attulit, cujus deinde Ditioni plane immixta fuerunt, ita
tamen, ut hierarchico Ultrajectini Praesulis regimini, quod antea agnoverant,
semper subdita manserint. Archipresbyteratus Lingensis: Comitatum Lingen-
sem totum et solum continet hic Archipresbyteratus. Tempore et occasione
turbarum Belgicarum comitatus ille ad Principis Arausicani Dominium tran-
sivit; et Transysulaniae, cujus ultimis limitibus adjacet, appendix facta est.
\
336
De vijftien opgenoemde aartspriesterschappen hadden
ten tijde van Codde en de Cock ieder hun eigenen aarts-
priester. Onder den Vicaris v. Bijlevelt was zulks niet
hef geval, als blijkt uit de lijst die we hierachter geven.
Voor de 15 aartspriesterschappen waren slechts tien aarts-
priesters, We willen hier in ’t kort uit die lijst overne-
men, hoeveel saeculiere en reguliere geestelijken in elk
aartsprlesterschap in bediening waren en onder welken
aartspriester ze stonden. In de rangschikking volgen we
die van de Relatio van de Cock hierboven vermeld.
1. Het aartspriesterschap Utrecht, onder den aartspries-
ter MARTINUS VAN HkES, pastoor te Utrecht, telde 32
saeculiere pastoors en 9 saec. coadjutores of kapellaans
(welke laatste naam toen minder gebruikelijk schijnt ge-
weest te zijn); daarenboven 4 paters Jesuieten, 3 Francis-
canen, 2 Norbertijnen, 1 Dominicaan èn 1 Karmeliet; te
zamen alzoo: 41 saeculiere en 11 reguliere geestelijken.
2. Het aartspriesterschap Rhijnland, onder den aarts-
priester FLORENTIUS VAN BEAUMONT, pastoor van Stomp-
wijk, had 18 saec. pastoors, 6 saec. coadjutors, 2 paters
Franciscanen, 9 Dominicanen, 2 Karmelieten, 1 Jesuiet
en l Augustijn, in het geheel dus: 24 saec. en & reg.
9. Het aartspriesterschap Delfland, onder denzelfden
aartspriester v. Beaumont, met 8 saec. pastoors en 5 co-
adjut., 4 paters Franciscanen, 4 Jesuieten, 2 Karmelie-
ten, 1 Dominicaan, 1 Kruisheer en 1 Norbertijn, alzoo
18 saec. en 13 reg. |
Porro summi Pontifices regionem illam Daveniriemi , cum primum erige-
retur, Dioecesi assignarunt. Catholicorum ingens est in comitatu hoc nu-
merus, sed qui omnes fere in sudore vultus sui panem quotidianum man-
ducant. Ast eo inagis ab heterodoxis suam ipsorum paucitatem indigne
ferentibus, persecutionem passi sunt multiplicem. Attamen in fide vera, laus
Deo, stabiles hucusque perseverant. Sedula constantique opera nostroruin
Missionariorum, qui in extremis Catholicorum ditionum, quibus dictus comitatus
majori ex parte cingitur, limitibus habitare, atque Divina peregere consueverunt.
937
4. Het aartspriesterschap Schieland, onder dienzelfden
aartspriester, had 6 saec. pastoors, 5 paters Franciscanen,
9 Dominicanen, 3 Jesuieten, en 1 Kruisheer, te zamen:
6 saec. en 12 reg.
5. Het aartspriesterschap Haarlem, onder den aarts-
priester G. vaN WIJCKERSLOOT, pastoor in de Poolskerk
(thans St. Anna, Hulpkerk der parochie van St. Nicolaas
binnen de Vesten) te Amsterdam, telde 17 saec. pastoors
en Ì coadjutor, 2 paters Franciscanen, 2 Dominicanen,
2 Jesuieten; te zamen: 18 saec. en 6 reg.
6. Het aartspriesterschap Amstelland, onder denzelfden
aartspriester, met 16 saec. pastoors en 4 coadjut., bene-
vens 3 paters Augustijnen, 2 Franciscanen , 2 Dominica-
nen en l pater Jesuiet ; doch bij de beide Franciscaner
pastoors waren nog eenige socii, wier getal niet is opge-
geven; alzoo te zamen: 20 saec, en 8 reg., behalve de
bedoelde Franciscaner socii.
7. Het aartspriesterschap Noord-Holland, onder den
aartspriester JOANNES VAN DE VELDE, pastoor te Pur-
merend, met 39 saec. pastoors, l coadjutor, 3 paters
Jesuieten, 2 Franciscanen, 2 Dominicanen en 2 Kruishee-
ren, alzoo 40 saec. en 9 reg.
8. Het aartspriesterschap Zeeland , onder meergenoem-
den aartspriester v. Beaumont, telde slechts 2 saec. pas-
toors, met 2 paters Capucijnen en 1 pater Jesuiet.
9. Het aartspriesterschap Vriesland, onder den aarts-
priester GERARDUS VAN DEN BERGH, pastoor te Gronin-
gen, met 17 saec. pastoors, 7 paters Franciscanen, 5
Jesuieten en 1 pater Dominicaan, te zamen: 17 saec. en
13 reg.
J0. Het aartspriesterschap Groningen, onder denzelfden
aartspriester, had 4 saec. pastoors, 8 coadjut., 3 paters.
Jesuieten, 2 Augustijnen, 1 Franciscaan en 1 Dominicaan;
alzoo: 7 saec, en 7 reg.
338
11. Het aartspriesterschap Gelderland, onder den aarts-
priester PETRUS vAN BeEesT, rector van het Francisca-
nessenklooster te Huissen, met 14 saec. pastoors en 3
coadjutors, 4 paters Jesuieten, 3 Franciscanen, 3 Bene-
dictijnen en 1 Brigittijn; dus 17 saec. en 11 reg.
12. Het aartspriesterschap Overijssel, onder den aarts-
priester JOANNES OPHUIJS, pastoor te Zwolle, met 12
saec. pastoors en 2 coadjut., 3 paters Jesuieten en 2 Fran-
ciscanen; te zamen: 14 saec. en 5 reg.
18. Het aartspriestersthap Twente, onder den aartspries-
ter HENRICUS SMITHUIJS, pastoor te Ootmarsum, had M
gaec. pastoors en 2 coadjutors; geen enkelen regulier.
14. Het aartspriesterschap Lingen, onder den aartspriester
Henricus Kroes, pastoor te Schapen , met 14 saec. pastoors
en 4 coadjutors; insgelijks zonder reguliere geestelijken.
15, Het aartspriesterschap Kleef, onder den aartspries-
ter CHRISTIANUS DECKERS, kanunnik van het collegiaal
Kapittel te Emmerik, met 18 saec. pastoors, 4 coadjut.
en 2 paters Franciscanen; alzoo 22 saec. eu 2 reg.
Drie aartspriesters waren er alzoo, die meer dan één
aartspriesterschap moesten waarnemen, De aartspriester
G. van Wijckersloot had Haarlem en Amstelland, de
aartspriester G. van den Bergh had Vriesland en Gronin-
gen en de aartspriester F. van Beaumont had er vier:
Rhijnland, Delfland, Schieland, en Zeeland. Men vindt
hem ook wel genoemd aartspriester van Zuid-Holland.
Er waren dus over de geheele Missie, met inbegrip
der twee laatste aartspriesterschappen, 271 saeculiere gees-
telijken, 35 paters Franciscanen, behalve nog de meer-
gemelde socii te Amsterdam, 34 Jesuieten, 15 Dominica:
nen, 6 Augustijen, 5 Karmelieten, 4 Kruisheeren, 3
Benbdictijnen, 3 Norbertijnen, 2 Capucijnen en 1 Bri-
gittijn, alzoo te zamen: 108 regulieren , benevens de niet
opgegevene Franciscaner socii,
339
Na de naamlijst der katholieke geestelijken die in be-
diening waren, alsook van de onlangs nieuw-gewijde pries-
ters, en de in 1721 overledenen, volgt eene naamlijst
van de Jansenisten. Daar bij de namen niets verders op
de lijst van 1721 stond aangeteekend, hebben wij de sta-
ties, waar zij ingedrongen waren, bijgevoegd uit de lijst
die de Vicaris v. Bijlevelt den 21 Julij 1716 heeft overge-
legd (zie Bijlage lI van ons l* artikel, pag. 206 van
Deel I dezer Bijdragen) en uit de lijst van 1720 — De
namen, die ook op de lijst van 1716 voorkomen, hebben
wij met een * aangeduid, wijl op laatstgemelde lijst
eenige meerdere bijzonderheden omtrent die personen te
vinden zijn.
Het geheele getal der hier opgegevene Jansenisten be-
draagt 12. We moeten bekennen dat hetgeen de Vicaris
bij zijne lijst van 1716 opmerkte, niet deed voorzien dat
in 1721 de Jànsenisten met een twintigtal zouden ver-
meerderd zijn. Helaas! ze hadden gelegenheid gevonden
eenige jongelingen tot priester te doen wijden, en wel,
zooals later na veel moeite (want ze hielden het zoo stil
mogelijk) ontdekt werd, door den Bisschop van Sens in
Frankrijk. Nog tegen het einde van October 1720, als .
blijkt uit eene aanteekening van Hoynck, had die Bisschop
eenigen van hen priester gewijd, welke zeker op deze
lijst vermeld staan, Ook zijn er waarschijnlijk uit Frank-
rijk en België enkele Refractarù zich in dien tijd hier
- komen vestigen, terwijl maar zeer weinigen, misschien
ook wel ten gevolge van de begunstiging die ze meestal
. van de Regering ondervonden, tot de Katholieke Kerk
en de gehoorzaamheid aan haar zigtbaar Opperhoofd terug-
keerden. |
(Wordt vervolgd.) | J. F. VREGT.
940
BIJLAGE.
172].
Catalogus Pastorum Missionariorum Districtus Tubantiae Diocesis Da-
ventriensis sub cura Adm. R?! D. Henrici Smithuys.
Adm. R.D. Henricus Smithuys, pastor Ootmarsiae.
R.D.
I
i"
Gerardus Meyer, past. Oldensaliensis.
Henricus Herm. Peese, past. Deynicampensis.
Christophorus Bloemen, yast. Weerseloensis.
Antonius Egbers, past. Saasveldensis.
Stephanus de Meijer, past. Bornensis.
Joannes Wessels, past. Tubbergensis.
Gerardus Bern. Beer, past. Hoxbergensis.
Gerardus Judocus Wijntjes, past. Enschedensis.
Petrus Leurs, past. Frisevenensis,
Henricus Meyer, past. Losserensis.
Wernoldus Cremer, past. Deldensis.
Gerardus Ensman, past. Govensis.
Henricus Hartman, past. Ryssensis.
Joannes Philippus van Deventer, quondam Secretarius
Vicarii Apostolici Poteamp: sibi soli vivens.
Joannes Schutte, sacellanus sub archipresbyteratu T ubantiae.
N.... Werneri, sacellanus sub archipreshyteratu Tuban-
tiae, qui efiam est coadjutor Archipresbyteri. 1)
Catalogus Pastorum Missionariorum. Districtus Lingensis sub cura
Adm.
R.D.
Adm. R.D. Henrici Kroes.
R.D. Henricus Kroes, pastor Schapenae.
Egbertus Groothuys, past. Lingensis.
Sebastianus Riccius, past. Lengricanus,
Joannes Arens, past. Bavinculensis.
Franciscus Kemler, past, Baccumensis.
Judocus Wijntjes, past. Tunensis.
Joannes Bern. Hetterman, past. Braemsche.
1) Die twee kapellaans schijven voor het geheel aartspriesterschap bestemd
te zijn geweest, zonder aan eene bepaalde statie verbonden te zijn, zooveel
als soci
communes, volgens het plan door v. Bijlevelt met de aartspriesters
goedgevonden in de vergadering van 15 Maart 1720, zie pag. 38 II Deel
der Bijdragen. In de lijst van 1720 wordt alleen maar gezegd dat Schutte
kapellaan was te Ootmarsum bij den aartspriester.
841
. Joannes Henr. Berlage, past. Frerensis.
Joannes Schuerkes, past. Beestensis.
Hermanus Bern. Putman, past. Plantlun.
Joannes Adolphus Kloppenborgh *), past. Ippenburanus.
Joannes Herm. Bartoldi, past. Brochterbec.
Nicolaas Dresman, past. Mettingensis.
Judocus Kerstjens, past. Revensis.
Joannes Potcamp, | coadjutores de clero in civitate Lin-
Joannes Swarte, gensi.
Gerardus Stricker, coadjutor in Ippenburen.
N.... Kosters ?), coadjutor in Bavinckel.
Catalogus Pastorum et Missionariorum Archipresbyteratus et Trans-
isulaniae et Zallandiae, sub cura Adm. R.D. Joannis Ophuys.
Adm. R.D. Joannes Ophuys, pastor Zwollis.
R.D.
Petrus Nicolaus Dierout, past. Zwollis.
Joannes Daniels, past. Zwollis,
Josephus Nieman, past. Campis.
Jacobus Heezelaar, past. Daventriae.
Hermanus Sevenstern, past. Vollenhoviae.
Joannes Sobben ?), past. in Steenwijck.
In Saírapia Zallandiae.
. Bernardus Anton. Croese, past. in Vilsteren.
Hermanus Henricus Hofhuys, past. in Hilderen.
Joannes Cattenbelt, past. in Dalfsen.
Gasparus van der Haagen, past. in Olst.
Joannes Staal, past. in Colmschaten,
. Religiosi.
. Ferdinandus Schattens, miss. in Raalte.
Hermanus Boelens, miss. Wijhanae. Societ. Jesu.
Carolus van Hullen *), miss. Zwollis.
1) Deze Kloppenborgh was ten vorigen jare kapellaan in diezelfde Pa-
rochie, en als kapellaan nu opgevolgd door Gerardus Stricker. Toen was
dáár pastoor, Gerardus Henricus Wessels, die in 1721 overleed,
2) In 1720 was er geen kepellaan in Bavinckel, maar daarentegen was
er een in Langerick, met name Hermanus Moller.
8) In
1720 was hier pastoor Fredericus Kloppers, die sedert overleden
was. In de lijst van 1720 wordt die statie genoemd Steenwijkerwold. Jo-
annes Sobben was toen kapellaan in Zwolle bij den Aartspriester.
4) Ten jare 1720 waren hier twee paters Jesuieten , Arnoldus Reignart,
met een
socius, die niet genoemd wordt.
Bijdragen Gesch. Bisd. v. [Iaurlem. 11e Deel. 23
342
R.P. J. B. de Leeuw, miss. Campis. ordin, St!
5 Benedictus Schepers, miss. in Cuner. Franc.
R.D. N. Seveker.
£» N. van Elderom.
n Matthias Torck *).
Catalogus Pastorum, Missionariorum et Presbyterorum cum saecula-
rium tum regularium. Districtus Clivensis, et comitatus 's Hee-
renbergensis sub cura Adm. R.D. Christiani Deckers anno 1721.
In Civitate Emricensi. |
Collegium est canonicorum sacerdotum saecularium im Ecclesia
Archidiaconali à Divo Willebrordo primo Ultrajectensi Episcop
Anno 700 in honorem Sti Martini fundata, cujus Praepositw
Archidiaconus simul Episcopi Ultrajectensis est
Carolus Franciscus L. B. de Wachtendonck, monasterii in Wet
phalia residens.
Decanus est Praenob. D. Florentius Henricus à Meekeren.
Canonici Capitulares praesentes.
Joannes Gosuini. Joannes Noy. Christianus Deckers Canonicus
et Archipbr, Christianus Ernestus Gurningh. Gijsbertus Franssen.
Petrus van Erpen. Petrus Laurentius Scheene. Jacobus Wemmers
Canonicus simul et sacellanus curatus in Ecclesia Archidiaconali
St Martini,
Beneficiati et Vicarii ejusdem Ecclesiae.
Lambertus Ignatius Bouman, simul pastor in Ecclesia Paro-
chiali Stae Aldegundis. Rutgerus Wijnolts. Hermanus Bucker.
Willibrordus Bollen. Item est Parochialis Ecclesiae Stee Aldegundis
Ecclesia S" Martini filialis cujus curator animarum est supra-
scriptus D. Bouman.
coadjutores de clero.
| Ficarii.
Andreas van Heel, Joannes Gasparus Tuchscherder. Hermanus
Elbers.
Item conventus monialium Ordinis Sti Augustini numero octo
et triginta Professarum cum una non professa : cujus rector est
1) Matthias Torck was vroeger hevig Jansenist, doch door de ijverige
bemoeijing van v. Bijlevelt en den Aartspriester van dit District J. Ophays
heeft hij in eene gevaarlijke ziekte, met Gods genade, de scheuring verlaten
en zich onder getuigen, onvoorwaardelijk aan de Bul Unigenitus ouder-
worpen, waarop hij door v. Bijlevelt met speciale volmagt van Rome ge-
absolveerd en met de Kerk verzoend is. In de lijst van 1720 staat van
hem ,reconciliatus, private vivens."
!
343
Adm. R. Dnus Christianus Deckers habens sacellanum R.D. Fran-
ciscum Wichman, missionis hujus sacerdotem.
Item conventus D.D. Fratensium in honorem S" Gregorii fun-
datus: in quo quatuor sunt sacerdotes: Maximilianus Rheness.
Henricus Huting. Petrus de Greeff, Nicolaus Schaer.
Item conventus P.P. Crucigerorum : cujus Prior est Stephanus
Schuler. Religiosi novem numero sacerdotes.
Item Collegium Soc. Jesu: cujus rector est R. pater Henricus
Eggert habens sub se sex sacerdotes.
Item reperitur in civitate adhuc aliquis sacerdos saecularis R.D.
N. Verkuyl.
R. Domini Pastores in Districtu Clivensi Embricae.
R.D. Jacobus Wemmers, sacell. ad S. Martinum.
:. y. Lambertus Bouman, past. Stee Aldegundis.
Extra Ciitatem Embricensem. |
R.D. Joannes Henr. Becher, past. veteris Zevenariae.
n Henricus Heynen, past. Zevenariae.
n Van Elsenbergh, past. in Groosen.
» Henricus Kleyman, past. in Duyven.
n Joannes Everch. Kleyman, past. in Loo.
n Henricus Hollen, past. Hussiae.
Paulus Nelissen, past. in Weel.
Joannes Cesar, past. Grithusiensis.
n Henricus Haegdoorn, past. in Kellen.
In Comitatu ’s Heerenbergensti.
R.D. Joannes Plaesman 5), past. in Deutecom.
m Simon Arentzen, past. 's Heerenbergae.
n Godefridus Franciscus Wanners, past. in Zedam.
„ Joannes van Heel, past. in Ulfft.
n Petrus Dengeweert, past. jn Netterden.
n Joannes Gaelen, past. in Didam,
5» Arnoldus Tersmitt, past. in Terborgh.
R.P. Casimirus Gruter, miss. in Beeck.
sr Antonius Roller, miss. in Elten.
R.D. Guilielmus Geurts. ?)
n Joannes Heynen.
n__Franciscus Wichmau.
n Theodorus Spaen.
Ordin. S! Franc. .
Coadjutores sub hoc Archipbatu. -
1) Volgeus de lijst van 1720 heette deze Hermanus Plasman.
2) De eerste dezer coadjutores heette volgens de lijst van 1720 Wolterus
944
Est insuper Griethusiae Districtus Clivensis Conventus monia-
lium Ord. S5 Francisci, cujus Rector est R.D. Arnoldus Norman.
Catalogus Pastorum et Missionariorum Archipresbyteratus Geldriae
sub cura Adm. R*' D. Petri van Beest.
R.D. Franciscus Wesenaer, pastor Arnhemii.
& N. Tuchscher, past. in Kenckom *).
n Rutgerus Bebber, past. in Hulhuysen ?),
n Gaspar Antonius van Gherven, past. in Helst ?).
» Joannes Lepping *), miss. in Bemmel.
pn Joannes Boxtart, past. in Dremt 6).
n Josephus Morin, past. in Lichtevoort *).
n N. Abbema, past. in Baeck,
n Petrus Backer, past. in Hengelo.
4« Joannes Molanus, past. in Lathum.
n Gerardus Hesseling, past. op de Horst 7).
n Antonius Creuvel, past. in Kannenburgh ®).
» Lubbers, past. Harderovici.
n Joannes Lippits, past. in Heteren.
Religiosi.
R.P. Philippus Michiels, miss. Arnhemii.
n Robertus Seyses, miss. Doesburgi.
w JoesBaptistade Bonte?), miss. Zutphaniae
n Gaspar Extrix, miss. in Nieuwkerken.
Soc. Jesu.
Geurts en was kapellaan of vicarius, zooals daar gezegd wordt, van Oud-
Zevenaar; de tweede was kapellaan van Nieuw-Zevenaar; de beide anderen
zijn eerst in 1721 gewijd.
1) In de lijst van 1720 wordt deze statie genoemd Wageningen em
Renckom. .
2) Die statie wordt dáár genoemd Hulhuysen, Panderen, Doornenburgh
en Gent.
8) Die statie heet daar Elst, Eymeren en Driel.
4) Deze Joannes Lepping was volgens de lijst van 1720 kapellaan van
Huissen en tegelijk missionaris in de statie, dáár gehecten Bemmel,
Angerder en Elden.
5) Deze statie werd genaamd Dremt en Olburgen.
6) Deze statie: heet in de lijst van 1720 Hervelt in plaats Lichtevoort.
7) Deze statie: Op de Horst en Eertbeeck.
8) Deze: Cranenburg en Eep.
9) In 1720 was hier de P. Jesuiet Franciscus de Haese.
945
R.P. Gregorius Storm, miss. in Barnevelt.
adhuc duo patres Cellarii in Putten. 1) Ord. S" Bened.
Judocus van Elsen?), miss. in Duystervoorde. ) Ord.
Henricus Spirings, miss. in Middeler. St
n Eleutherius de Voss, miss. in Arce Middagte. ) Franc.
n Mattheus Thomissen ?), miss. in Aert. Ord, Ste Brigit.
R.D. Arnoldus Wittenhorst, coadjutor Arnhemii.
& — Christianus van Wijck, coadjutor. R.D. Tuchscher.
„ Judocus Augustinus Verbeeck, coadjutor in Elst.
Hussiae Conventus est monialium ord. S" Francisci in quo sunt
34 moniales sub moderamine R.D, Petri van Beest, Archipbteri
Praetacti.
Catalogus Pastorum et Missionariorum Archipresbyteratus Schilan-
diae sub cura Adm. R.D. Florentii van Beaumont.
R.D. Richardus de Witt, pastor Goudae.
& Carolus Mustelje *), past. in Moordrecht.
Joannes Verhoef, past. in Roon.
s Fredericus Cremers *), past. in Raemburgh.
n Franciscus Willebring, past. Goudkadae.
Andreas van Loon, past. in Berchsenhoeck.
» Joannes Goos?), past. in Overvlackee.
Religiosi.
R.P. Schoonhouwen, miss. Goudae.
m Cornelius Caenen, socius suprad.
y Cornelius Brouwer, miss. in Haestrecht. / Ord. S* Franc.
» _Joannesde Ruyter, miss. ad Aquas veteres.
„ Van Vechelen, cum socio ") Rotterodami.
]) Deze twee paters staan niet op de lijst van 1720.
2) In deze statie was ten jare 1720 nog een P. Franciscaan Joannes
Krippiogh. ;
3) Volgens de lijst van 1720 was deze Thomissen exprior Ord. S. Brie
gittae. De statie wordt dáár genoemd Aert, Herven en Tolhuys.
4) Deze Mastelje was in 1720 kapellaan in diezelfde statie, waar toen
pastoor was Joannes Bapt. Mustelje.
5) Deze wordt in de lijst van 1720 gezegd een pater Kruisheer te zijn
geweest,
6) In de lijst van 1720 wordt deze pastoor genoemd Joannes Gohol.
7) Deze schijnt, volgens de lijst van 1720, de daar genaemde pater For-
nier geweest te zijn.
946
R.P. Vincketas, miss. Dordraci. Ordin. St
n Dircks*) cum socio míss. Botterodani Domin.
» Lambrechts cum socio miss. Goudae.f Societ.
» Mirremans ?), miss. Schiedami. Jesu.
R.D. Bernart Sacellanus Domesticus in Papendrecht.
Catalogus Pastorum et Missionariorum Zelandiae sub cura Adm.
R. D. Florentii van Beaumont.
R.D. Jacobus Kistemaeker, past. Goesae.
wm Melchior van Dreune, past. in Agris Goesanis.
Religiosi.
R.P. Alouysius Ooms, miss. in Zirzee, Soc. Jesu.
Hu Joannes Koepieters, miss. Middelburg | Ordin, Caput
„ Dominicus socius prioris ?).
Catalogus Pastorum et Missionariorum. Archipresbyteratus Ultraje-
ctensis sub cura Adm. R. D. Martini van Hees.
In Civitate Ultrajectensi.
Adm. R.D. Martinus van Hees, past. et. Archipbr.
R.D. Nicolaus de Hollander.
4 Gerlacus Mals *).
Extra Civitatem | Uliraject.
R.D. Servatius Verhofstadt, past. in Jutphaas.
» Joannes Bogaers, past. IJsselstadii.
Matthias Morslandt, past. Monfortii.
Joannes van den Bogaert, past. in Bunnick.
Lucas Becker 5*), past. in Werckhoven.
Franciscus Ploegh, past. in Schalckwyck.
Joannes van Kempen, past. in Hooglande.
a a 2 3 3
1) Deze twee paters Franciscanen waren er in 1720 nog niet.
2) Volgens de lijst van 1720 was er te Schiedam geen pater Jesuiet,
maar alleen een pater Dominicaan, die daar echter niet genoemd wordt.
Daarentegen stond op die lijst een ongenoemde pater Jesuiet te Rotterdam
die hier niet voorkomt.
8) Deze Pater was er in 1720 nog niet. '
4) Volgens de lijst van 1720 was de Aartspriester van Hees Pastoor te
„Apsteede” digt bij Utrecht; N. de Hollander pastoor in de kerk van
S. Servatius; en pastoor Mals, buiten de Witte Poort „extra portam al-
__ bam" te Utrecht,
5) In Werckhoven stond in 1720 als pastoor Joannes van Kerpen, die
in 1721 overleden is.
I
. Ignatius Piers.
347
. Arnoldus Smits, past. in Hamervelt.
Antonius van Lin, past. in Veenendael 1).
Justus van Beest, past. in Soest.
Joannes van Krabben, past. in Santfoort.
Gerardus Top, past. in Emmenes,
Petrus de Reuter, past. in Blaerkom.
Henricus Backer?), past. in Laar.
Bernardus Terhorst; past. in Naerden.
Bernardus Buesekom, past. in Muyden.
Ignatius Craemers, past. in Wesop.
Henricus Koningsvelt, past. in Ankeveen.
Petrus Frangois, past in Vleuten.
Cornelius Dierout, past. in Teckop.
Mattheus de Reeder, past. in Sloodyck ?).
Petrus Coert, past. in Vinckeveen. |
Hermannus Vlaem, past. in Mijdrecht.
Godefridus Ram, past. in de Hoef,
Gijsbertus Spithoven, past. in Kabouw.
Joannes Vermeulen, past. in Niekoop.
Jacobus van Bijlevelt, past, in Maersen.
Adrianus van der Borght, past. in Varick.
N. van Helst, past. in Abkoude *).
Religiosi Patres in Civitate Ultrajectina.
Ambrosius de Kegel. Societ. Jesu,
Lambertus van den Heuvel. . .
Raymondus Leemans. MEM
Raymondus de Munck 5). Ord. S. Aug.
1) Deze statie wordt in de lijst van 1720 genoemd Rensseveen.
2) In deze statie Laren stond iu 1720 Bernardus Loomans die in 1721
is overleden,
3) Op de lijst van 1720 wordt deze statie Loenen geheeten.
4) In diezelfde lijst wordt van de statiën Abcoude en Varick niet ge-
sproken,
maar wel van de statie Noorden, als behoorende onder Utrecht,
welke in onze lijst voorkomt ouder Rhijnland.
5) Uit de lijst van 1720 weten we dat pater I. Piers stond in de kerk
in de Heerenstraat te Utrecht, P. de Kegel in de Catrijnesteeg, P. van
den Heuvel in de Walsteeg, P. Leemans in de dorstige-Hertsteeg en P.
de Munck in de Jerusalemsteeg.
348
Eetra Civitatem Ultrajectinam.
R.P. Hermannus van der Kloosteren 1), Amersfurti.
w Joannes Borsens ?), Cuylenburgi. Societ.
" Jacobus Dolings, Vianae. Jesu.
„ Franciscus van den Houte *), Batavoduri.
» Bernardus Schuirmans *) in Varick et Thiel, Ord. S. Dom.
yr Antonius Scheffers in Beest, . .
„ Gabriel Magoff in Rhenoy. | Ordin. S. Norberti,
& Idelphonsus Duyst cum socio sui ordinis Amersfurti. Ord.
& Ferdinandus de *) [Carm.
» Joannes de Rheuter®) ad Aquas veteres. Ord. S. Franc.
» Franciscus van Onsen in Woerden.
R.D. Van Bergen.
„ De Cock.
„ Brouwer.
„ Van Balen,
„ Backer. Sacellani et coadjutores de clero.
„ Van der Horst.
„ Van den Broeck.
n Couwelaer,
w Grachte 7),
1) Deze pater Jesuiet te Amersfoort wordt niet op de lijst van 1720
gevonden.
2) De naam van dezen pater is daar: Joachim Borcheus.
8) F. v. d. Houte S. J. wordt daar opgegeven als Missionaris in Wijck,
4) Pater B. Schuirmans heet daar Missionaris in Ziel, terwijl voor Pa-
rick afzonderlijk wordt opgegeven een pater Minderbroeder, die echter niet
genoemd wordt.
5) De naam en standplaats van dezen ' pater, hier weggelaten, waren
volgens de oudere lijst: Fredericus de Quavre, Missionaris te Gorcum.
6) Deze opgave wordt in de vorige lijst hier niet gevonden; we zien daar
nog een pater Jesuiet, doch ongenoemd, als Missionaris te Gorcum opge-
geven. Ook is er Bodegraven onder Utrecht gerangschikt, datop onze lijst
onder Rhijnland voorkomt.
7) Van deze coadjutors vinden we geen enkele opgegeven in de vorige
lijst, Blijkens de later volgende opgave van nieuwgewijden in ’tjaar 1721
was de Backer coadjutor in Slootdijk, welke statie in de vorige lijst Loe-
nen genoemd wordt,
349
Catalogus Pastorum et Missionariorum Archipresbyteratus Rheno-
landiae sub cura Adm. B? D. Florentii van Beaumont.
Adm. R.D. Florentius van Beaumont, past. in Stompwyck.
R.D. Dierout f), past. in Souterwou.
„ Justus Vermey, past. in Langeraar.
n Wesseling, past. in Leydsendam *).
„ Gerardus Muylwijck, past. in Voorschoten.
Hubertus Testordeur, past. in Wassenaer.
Augustinus van Deyck ®), past. Leydae.
Gerardus Langevelt, past. Humadae.
Reynerus Velthoen, past. in Sassum.
Joannes van der Mey, past. in Rijpe weetering *).
Joannes de Witt, past. in Roelevaertjeveer.
Jacobus Valois, past. in Cudelstart.
Cornelius Huysman, past. in Rynsaterwout.
Joannes Vermeulen, past. in Niecoop.
Antonius Winckum, past. in Seevenhoven.
Andreas Jansen, past. in Aarlanderveen.
Gerardus de Rotte, past. in Grunendyck.
Fredericus van Winden, past. in Noorden.
"2; cm U a X
8 a a x Y 3 Y UY
Religiosi.
R.P. Ange, miss. Leydae.
» De Lettere ibidem. 5)
» Michielse ibid.
& Maes, socius super. | Ordin. 3. Domin.
Ordin. Carm.
1) Op de lijst van 1720 staat hier nog opgegeveu Gerardus Pelt die,
blijkens bovenstaande lijst om zwakte de bediening had moeten verlaten.
Hij was een van de vier uitstekende geestelijken die in het Memoriale den
9 Julij 1716 naar Rome opgezonden, werden voorgesteld voor de keuze
van een Apostolischeu Vicaris. Zie deze Bijdragen I Deel, pag. £02, waar
men ook den lof zal vinden, welke dien waardigen priester in dat Memo-
riale gegeven wordt,
2) Leidschendam is op de vorige lijst niet te vinden.
8) In de lijst van 1720 vinden we nog zekeren Simon Ferd. Melchior
opgegeven als staande te Leiden, doch zonder nadere opgave.
4) Rijpwetering wordt daar genoemd Oude-Wetering, Roelofarendsveen ,
Meuw- Wetering en Cudelstaart Calslagen.
5) Deze beide paters Carmelieten worden daar genoemd: Angelus Der-
naud en Aegidius de Lettere; de eerste een Franschmau, de tweede een
Vlaminger,
990
R.P. Van Bortelen ibid. .
» Noding, socius super. Ordin. S. Frane,
» Hieronijmus van Damme, miss. in Bodegrave. Ord. S. Aug.
» Hontom *), miss. Leydae.
R.D. Kerckman.
Nieuwendijck.
Schlinckman ?).
Tremperus.
Betteraij.
Pirott ?).
& Pelt qui ob imbecillitatem deseruit Pastoratum de Sou-
terwoude, sibi soli vivit Ultrajecti,
Coadjutores de Clero.
S * 8 X G3
Catalogus Pastorum. et Missionariorum Archipresbyteratus DelpAlan-
diae sub cura Adm. R*' D. Florentii van Beaumont.
R.D. Correge, past. in Pijnacker.
n Joannes van Rossum, past. in Poeldyck.
* Cornelius van der Kun *), past. Vlaardingae.
n Verburg, past. in Noordorp.
» Joannes van der Lee"), past. Hagaecomitis.
s Adrianus van Dort, past. in Berckel.
]) Van dezen pater Jesuiet vinden we vroeger geen gewag gemaakt.
2) Deze Schlinckman staat op de vorige lijst ale kapellaan aan den Groe-
nendijk.
8) Deze stond dáár als huiskapellaan van de Gravin van Warmond, De
overige hier genoemde coadjutores zijn daar niet te vinden; maer in plaats
van dezen, zien wij opgegeven Joannes Hooft als kapellaan van J. v. d.
Mey in de Oude wetering en Gijsbertus van der Kun als kapellaan te Soe-
terwoude bij den ouden pastoor Pelt. Nog vinden we op de lijst van 1720
opgegeven David van der Mey als pastoor van Voorburg, welke op onze
lijst geheel gemist wordt, .
4) Volgens de shdere lijst was deze C. van der Kun van de Orde der
Praemonstrateusen of van S. Norbertus.
5) Op de vorige lijst stonden hier eerst als pastoor Gijsbertus van Schoo-
ten (die vroeger kapellaan was geweest bijv. Bijlevelt, toen deze nog pas-
toor was van de statie S. Jacobus te 's Hage, en kem, na zijne verban-
ning, voorloopig was opgevolgd) en als de beide kapellaans dier statie ,
Joannes van der Lee en Laurentius Scheen; doch dat alles was op de mi-
nute, door den Vicaris v. Bijlevelt eigenhaudig doorgeschrapt en daarvoor
in de plaats geschreven, hetgeen we ook in deze lijst van 1721 vinden ,
zoodat die verandering noy kort voor Julij 1720 zal geschied zijn.
351
R.D. Van den Broeck, past. in de Ketel.
5 Cornelius van der Kun, past. in Wateringe.
„ Hugo Hooft, past. in Maaslandt.
AReligiosi.
R.P. Cauwenberg, miss. Hagaecomitis.
„ Gualterus Moleman, miss, Delphis.{ — Ordin. St
„ Stephanus van Luyck, socius ser] Francisci.
n Van Hiersel, mis, in Schipluy.
„ Mattens *), miss. Hagaecomitis.
$ Spiuosa Hagaecomitis sacell. ablegati Hispantae, | Soc.
n De Bye, Hagaecomitis apud ablegatum Galliae.| Jesu.
m Clenijse, miss. Delphis.
„ Phase, Hagaecomitis apudablegatum Hispaniae, Ord. Cruc.
" Halsbant, Hagaecomitis apud ablegat. Electoris Moguntiae.
Ordin. S. Dom.
w Anselmus Gallus ?), Hagaecomitis cum socio Patre Thoma.
Ordin. Carm.
R.D. Peyselman. 4:
» Van de Velde. | Hagee-conitis
. ^ Theodorus van Bemmel?) in Poeldyck. ) Coadjutores.
n Gijsbertus Fransen in Wateringe.
v» Joannes Decking in Maaslandt.
R.P. De Lange, canon. Regul. in Arce D" van Werven in
. Rijswyck.
Catalogus Pastorum et Missionariorum. Archipresbyteratus Harle-
mensis sub cura. Adm. R. D. Gerardi van Wijckersloot.
Adm. R.D. Cornelius van der Coogen, past. Harlemii.
Jf n Joannes van den Steen, past. ibidem.
R.D. Joannes van Pilsen, past. ibidem.
1) Deze pater Jesuiet wordt op de vorige lijst genoemd Matthieu, onder
welken naam hij ons beter bekend is , en meermalen voorkomt.
2) Op delijst van 1720 wordt, behalve deze paters Carmelieten, nog pater
Angelus Waccant genoemd, die de bijzondere vertrouweling was van v. Bij-
levelt, zoolang deze te 's Huge was. Zie pag. 195 van Deel I van deze
Bijdragen, waar we hem pater de Wacquant noemden, zooals hij in de
brieven van dien tijd heet. Hij was dus in 1721 reeds voor goed van hier
vertrokken.
3) Te Poeldijk was in 1720 kapellaan Gerardus van der Meer, De twee
andere hier opgegeven coadjutores zijn niet op de lijst van 1720 te vinden.
352
R.D. Petrus Weerts, past. in Berckenroode,
» Arnoldus de Leeuw, past. in Lis.
» Henricus van der Lee, past. in Noordwyck.
„ Gijsbertus van der Kun, past. in Noordtwyckerhout.
» Nicolaus de Reeder, past. in Oestgeest.
» Guilielmus Wijtmans !), past. in Vogelsang.
n Joannes Christiaens, past. in Overveen *).
„ Gerardus Grauwsalm, past. in Spaerwoude ?).
s Philippus Cavalliers, past. in Castercom.
„ Henricus Loenius, past. in Beverwijck.
n Theodorus de Jaeger, past. in Velsen.
» Joannes de Jaeger, past. in ’t Kalf.
y Joannes Hooft, past. in Assendelft *).
n Simon IJsvogel, past. in Heemskercken.
Religiosi.
R.P. Antonius Scheffers *), miss. Harlemii. j Ord. S*
wp Schaffers, miss. ibidem. Franc.
Reginaldus van Lier, miss. Harlemii. ) Ord. S*:
y» Deckers, miss. ibidem. Dom.
1) Hier stond in de lijst van 1720 opgegeven als pastoor Petras Tromp,
die in 1721 overleden is, als blijken zal uit het vervolg van deze lijst.
.. 9) Deze statie wordt in de andere lijst genoemd Bloemendaal.
8) Heet daar Sparendam.
4) Assendelft en Heemskerk worden niet op de andere lijst gevonden,
maar daarentegen vindt men opgegeven : N. Cavalliers, pastoor te Uitgeest,
N. Isendorn, past. te Crommeniedijk, N. Schoute, pastoor te Crommenie,
N. Romeyn, pastoor te Limmen en N. Sul, past. te Egmond. Slechts ééne
van die staties wordt op de lijst van 1721 gevonden, namelijk die van
Crommeniedijk, doch onder het Aartspriesterschap van Noord-Hollaud,
Waar het aan moet toegeschreven worden dat die statiën op onze lijst
niet voorkomen, weten we niet; van sommigen misschien wel daaraan dat
een Jansenist zich had ingedrongen; zooals we gissen kunnen van Crom-
menie, wijl op de lijst van Jansenisten die volgt, een Paulus Schouten
voorkomt, die op vroegere lijsten niet te vinden is. Wederkeerig gelakte
het soms bij overlijden van een Jansenist, dat een katholiek pastoor kou
benoemd worden; daarom vinden we b. v. Assendelft op deze lijst, eu
niet op de vorige, wijl de ons bekende Poelenburg in 1721 was komen te
overlijden, en een Katholiek priester hem vervangen had,
5) Op de andere lijst vinden we geen andere paters te Haarlem vermeld
dan Gerardus Scheffer, Franciscaan, en van Lier , Dominicaan. Alde overige
in deze lijst genoemden schijnen op het einde van 1720 of vóór Julij 1721
daar- gekomen te zijn,
953
/
R.P. Josephus van Disteldonck, miss, Harlemii. Societ.
n Jacobus Marquis, miss. ibidem. Jesu.
R.D. N. de Weert, coadjutor Harlemii apud R.D. Cornel, van
der Coogen.
Catalogus Pastorum et Missionariorum Districtus Groeningensis sub
cura Adm. R. D. Gerardi van den Bergh.
Adm. R.D. Gerardus van den Bergh, pastor.
R.D. Aegidius Le Groz, past.
Religtost.
R.P. Michael de Witte. Ordin. S*
„ Emanuel van der Cammen. *) August.
„ Guilielmus Marotte. Ord. S. Dom.
„ Henricus Ellieul.
» Henricus Vuchst.
Extra Civitatem èn Omlandia.
R.D. Christophorus Berlage, past. in Vythuysen.
n "Theodorus Moller *), past. in Sapmeer.
/ Societ. Jesu.
Religiosi.
R.P. N. van Gestel?), miss. in Suburbio Groeningano.
Ord. S. Franc.
" Joannes Bapt. Thijssens, miss, in *t Bosch. Soc. Jesu.
R.D. Wilielmus Enting.
» Joannes Rispens. . ) Coadjutores de Clero.
» Guilielmus van Hoen,
Catalogus Pastorum et Missionariorum Provinciae Frisiae sub cura
R. Adm, Dni, Gerardi van den Bergh.
Adm. R.D. Joannes Toll, past. in Sneeck.
R.D. Joannes van Dorsten, miss. Dockomii.
y Hermannus Daeldorp, past. Slootensis.
n Guilielmus Cornelissen, past. Worckomii.
„ Henricus Vorster, past. Maccomiensis.
„ Henricus Holst, past. Sinsmeranus.
]) In plaats van pater Emanuel van der Camme stond hier in 1720
Nicolaas de Munck.
2) Hier stond toen Joannes Schutte.
8) Op de lijst van 1720 vinden we hier nog een pater Jesuiet, met
name Gerardus van Cranenburgh als Missiouaris in Uithuyzen.
954
R.D. Joannes van Laeck, past. Bintzumiensis !).
w Joannes Strijthout *), past. in Oosterend.
n Berti, past. op de Heyde.
n Joannes Holt, past. Werganensis.
& Joannes Josephus Lanzing, past. in Woutsend.
n Joannes Elsing, past. Jouweranae.
» Arnoldus Wittenhorst, past. in Dronrijp.
n Ariens, past. in Backhuysen.
& Antonius Schaep ?), past. in s' Heerenveen.
n Joannes Janssen, past. in Vollega.
n Causmans, past. in Hinloopen.
Religiosi.
P. Henricus Tuyts, mies. Leowardiae.) Ordin. S*
» Maternus Werts, miss. Leowardiae. | Franc.
„ Philippi, miss. Leowardiae. Ord. S. Dom.
x» Arnoldus Spronck *), miss. Leowardiae., Societ.
s Antonius de Moll, miss. Leowardiae. Jesu.
» Heesterman, miss. Bolswardiae. Ord. S. Franc.
5 Philippus Lonché, miss. Bolswardiae. Soc. Jesu.
„ … Leonardus Daalscum socio, Franekerae. Ord. S. Franc.
n Alouysius Birza in Witgerde, Societ. Jesu.
n Edmondus Priem 5), miss. in Mac: Ord. 8"
Alouysius van Riel, miss. in Steckerde.) Franc.
N. Dolck, miss. in Insula Amelant. Soc. Jesu.
u ox
Catalogus Pastorum et Missionariorum Archipresbyteratus Amstel-
landiae sub cura Adm. R. D. van Wijckersloot.
Adm. R.D. Gerardus van Wijckersloot, past. Amstelodami sub
signo Poloni.
Leni
]) In de lijst van 1720 wordt deze statie genoemd Walg.
2) Hier stond in 1720 Andreas Teeklenborgh en in de volgende statie
Op de Heijde, Joannes Strijthout, op onze lijst pastoor van Oosterend,
3) Hier stond toen Hermanus Snijers. .
4) Deze Arnoldus Spronck is de eenige pater Jesuiet dien we in dit ge-
heel Aartspriesterschap vermeld vinden op de lijst van 1720; waarschijnlijk
waren de anderen toen uit hunne statiën verdreven en zijn ze daar later
teruggekomen , wegens de gunstiger stemming der regering, waarvan we
op pag. 809 en volgg. hierboven spraken.
5) Ook deze pater Franciscaan is daar niet te vinden.
355
Adm. R.D. Nicolaus van der Meer, past. Amstelodami.
" f Cornelius Dierout, past. Begginasii Amstelod.
R.D. Joannes Schouwen !), past. Amstelodami.
y Petrus Top, past. Amstelodami
w Cornelius van den Bergh, past. Amstelodami.
» Laurentius van Schaick, past. Amstelodami.
n Petrus Cos, past. Amstelodami.
y — Guilielmus Zielhorst, past. in Buytenveldert *).
n Petrus van Elst, past. in Overdiem.
„ Bernardus Duderman, past. in Duyvendrecht.
Guilielmus Abbekercken, past. in Bullewyck.
Gerardus van Vliet, past. in Oostdorp.
Everardus van der Borght, past. in Bovekerck ?).
Gerardus Buyck, past. in de Nes.
n Aigidius Craemer, past. in de Quakel *).
Religiosi.
R.P. Agidius de Glabbais cum aliquot sociis Anistelod.
s Guedolphus van Overbeeck, cum aliquot sociis Ord. 8.
Franc.
miss. Amstelodami.
Munnickxhoven cum socio, miss. ÀÁmstelodami.| Ord. S.
„ Baert) *, miss. Amstelodami. August.
„ Antonius Augustinus, miss. in Nieuwendam. Ord, S.
y Albertus Bone, miss. Amstelodami. Domin.
n Adolphus Luyter. Soc, Jesu.
R.D. Brouwer.
y» | Couwelaer.
„ Van den Heuvel.
ym — Reyniers.
Coadjutores. »
1) Deze pastoor Schouwen was, volgens de vorigelijst , kapellaan in deze
zelfde statie ('t Duifje) bij pastoor Marquis, die in 1721 overleed.
2) Deze statie wordt op de audere lijst genoemd Overtoom,
8) Deze statie heette daar Amstelveen,
4) Van deze statie werd op de vorige lijst van 1720 niets vermeld. De
benoeming van dezen, Aegidius Cramer, waarover we op bladz. 317 hier-
boven spraken, moet alzoo na het opmaken van de lijst van 1720, dus na
Julij van dat jaar plaats gehad hebben.
5) Dezen pater Augustijn vinden we niet vermeld op de list van 1720,
en evenmin den pater Dominicaan hierboven vermeld als Missionaris in Nieu-
wendam, welke statie in het geheel niet op de vorige lijst voorkomt. Ook
is de pater Jesuiet Adolphus Luyter daar niet te vinden.
Catalogus Pastorum et Missionariorum Hollandiae septentrionalis sub
956
cura Adm. Rev. Dni Joannis van de Velde.
Adm. R.D. Joannes van de Velde, past. Purmariae.
R.D.
S
I
V
1) Op de lijst van 1720 stond hier Arnoldus Weijer vermeld als pastoor.
2) Ndordendt is dezelfde statie, welke thans de Rijp genoemd wordt. De
kerk stond eerst in 't Noordeinde van Graft, onder de Parochie van de Rijp
gelegen.
Arnoldus ab Haeselenbergh, past. Hornae.
Joannes Quenel, past. Hornae.
Joannes Ringers, past. Alcmariae.
J. C. Sourhuys, past. Alcmariae.
Joannes de Jager, past. in Medenblick.
Gerardus Romenburgh, past. in Niblixwout.
Joannes Brickenaer, past. in Outdorp.
Joannes Huberti, past. in Swaag.
Cornelius de Ruyck, past. in Beemster.
Josephus de Weert, past. in Wermenhuysen.
Gerardus Vos, past. in Obdam.
Joannes Nanning, past. in Bergen.
G. Cock, past. in Tuytjenhorn.
Franciscus Schatter, past. in "t Veldt.
Guilielmus van der Droogh, past. in Texel.
Joannes Schutte *), past. in Hooghwout.
Joannes van Elsacker, past. in Langendyck.
Guilielmus Haymans, past. Hem.
Gerardus Rees, past. in Heyloo.
A. Paerdebosch, past. in Grootebroeck.
Cornelius van Breugel, past. in Noordendt *).
Joannes Boeman, past. in Lambertschagen.
Guilielmus van der Aa, past. in de Zijp.
Antonius Lansing, past. in Schagen.
Arnoldus de Meyer, past. in Wervershoef.
Adrianus van Berghen, past. in Spierdyck,
Gerardus van der Meer ®), past. in Edam.
Joannes Veer, past. in Munnickendam.
Joannes Klinckenbergh, past. in Woggenom.
Guilielmus van den Acker *), past. in Blockert.
N. Gressée, past. in Lutjebroeck.
3) Hier stond in 1720 Wilhelmus Wijtmans.
4) En hier N. Gressée.
857
R.D. Guilielmus Schutt, past. in Schorel.
„ Petrus Thoen, past. in Wormer.
n Georgius Becker, past. in Jisp.
m Stephanus Isendorn, past. in Crommendijck.
n Joannes Tuyck, past. in Ackersloot.
m Joannes Moller, past. in Wieringhen.
; Ernestus Richotte, past. in Ilpendam,
Religiost.
R.P. Petrus Haemaecker, miss. in Spanbroeck. , Ord.
s» Hermannus Hanssen, miss. in Bovenkarspel. ( Crucif,
n Petrus le Roij, miss. Alckmariae. | Ordin. S.
y» Ambrosius Garzia, miss. Goorn. Domin.
w Jacobus Cocks, miss. Hornae. ord. S.
„ Henricus van Vijtterwijck, miss, Alckmariae. | Franc.
& lsebrandus Cock *), miss. Enchusiae. Soc.
„ Ferdinandus cum socio, miss, Hornae. ( Jesu.
B.D. Claudius Cavallier, coadjutor apud Adm. R.D. Joannem
van de Velde.
Catalogus Sacerdotum. qui spatio hujus Anni vigore Dimissorialium
sunt ordinati, prius examinati per HErvaminatores Synodales,
jurato et subsignalo formulario juzta Bullam nVineam Domini.”
Dominicus van de Velde.
D. Rispens. Mechliniae.
D. de Weert.
Theodorus van Bemmel.
Everhardus Couwelaer.
Gerardus Wittenhorst.
D. Werneri. Coloniae.
Franciscus Wichman.
Guilielmus Hoen.
D. Kosters. |
Gerardus Stricker, Monasterii Westphaliae.
Theodorus Spaen. -
Joannes Lippits Tornaci..
Petrus van Elderom, Antverpiae.
1) Deze paters Jesuieten te Enkhuizen eu Hoorn worden op de lijst van 1720
niet gevonden; zoodat ook zij in 1721 bij het bedaren der vervolging
zullen zijn teruggekeerd.
Bijdragen Gesch. Bied. v. Haarlem. Ile Deel. 24
358
Claudius Cavellier, Namurci vigore Dimissorialium Domini In-
ternuntii Bruxellensis.
Alumni ex Collegio de propaganda Fide sunt tres hoc anno
missi: R.D, Kerckman, de facto coadjutor in Wassenaer inter Ley-
dam et Hagam-comitis,
R.D. N. de Backer, coadjutor in Slotdyck prope Ultrajectum. |
n Reyniers, coadjutor Amstelodami apud R.D. van Schaick.
Tres fratres Religiosi ordinis Cruciferorum Conventus Embri-
censis, titulo Religionis nempe.
Frater Ophorst.
FP. Grunt, | Coloniae.
F. Philippus Wolff.
Catalogus Pastorum. hoc anno defunctorum.
R.D. Joannes van Loon, past. in Worckom.
n Andreas Tecklenborg, past. in Oostende.
Joannes van Kerpen, past. in Werckhoven.
Bernardus van Kerpen, ibidem.
„ Petrus Tromp, past. in Hillegom alias Vogelsang.
n Fredericus Kloppers, past. in Steenwyck.
n Gerardus Wessels, past. in Ippenburen.
n — Cornelis Marquis, past. Amstelodami.
n Bernardus Looman, past. in Laren.
Religiosi.
R.P. Homan.
- Ordin. S. Francisci.
n Spierings. 8
Refractarië hoc anno mortuis sunt.
Hugo Gaal, expastor.
Cornelius Poelenburgh, past. in Assendelft,
Egidius de Wit, refractarius Ultrajecti iortuus.
Nomina Refractariorum omnium, qui in nostro Belgio versantur.
Joannes van Erckel, (* past. Delphis).
Cornelius Stakenburgh , (* past. Ultrajecti, vulgo de Buert-
Cornelius Steenhoven *), (* past. Lugduni Bat.). (kerk).
Guilielmus Fredericus van Dalenoort, (* past. Hagae-com.)
Jacobus Timmer, (* past. Rotterodami).
1) De ons bekende zich noemende Vicaris van het Kapittel van Utrecht,
in 1724 de eerste pseudo-Aartsbisschop van Utrecht.
359
Matthias Oosterling, (* past. Delphis).
Gijsbertus van Dyck, (* vice-past. Ultraj. coadjut. Staken-
Petrus Hollen, (* past. Ultrajecti, achterde wallen). [burgii).
Willebrordus Kemp, (* past. Ultraj. in de Hoek).
Godefridus Akkoy, (past. Ultraj. op de Nue).
Willebrordus Wijtmans, (past. Ultraj. op de Kamp)
Henricus de Beer, (* past. Ultraj. extra portam de Weert).
Philippus Emanuel le Febure, (* past. Amersfurti).
Simon Egbertus Charliers, (* expast. Amersfurti).
Antonius Schade.
Gijsbertus van Vianen.
Thimoteus Ettema, (* past. in Vianen).
Antonius Kockkaert, (* past. Culemborgi).
Reynerus à Velthuysen, (expast. Ultrajecti).
Alardus van Haften !), (* expast. Leovardiensis).
Petrus Boede.
Joannes de Jong.
Cornelius Verheul, (past. in Helder).
Tilemannus Backhusius !).
Theodorus de Greeff, (* past. in Soetermeer). ,
Petrus Augustinus Verbeecq.
Joannes Block, (* past. in Eikenduin prope Hagae-com.)
Petrus van der Maas, (*.past. Rijsvici).
Joannes Pruym, (* past. Dordraci).
Joannes Peerboom , (* past. Dordraci).
Justus van Schaick, (* past. in Kralingen).
Laurentius van Remmen, (* past. in Delftshaven).
Joannes Chrisostomus Vijfhuysen, (* past. in Oudewater).
Joannes van Beek, (sacell. Rotterodami, ex male ordin.).
Amandus Verschuuren, (past. Schiedami).
Antonius Meyer, (sacell. Rotterodami, ex male ordinatis).
Theodorus van der Kroon, (* past. Goudae).
Hermannus Legerbant, (sacell. Goudae, ex male ordin.).
i
1) Deze van Haften stond op de lijst van 1716 als pastoor van Leeu-
warden, en op die van 1720 als expastor in het Aartspriesterschap vau
Utrecht.
2) Bakhuizen is in 1724, pastoor zijnde te Vianen, tot de Katholieke Kerk
teruggekeerd en voerde toen en later een hevigen pennestrijd met de Jan-
senisten.
860
Guilielmus Wannaar !), (* past. Goudae).
Joannes Arnoldus Libon, (sacell. Goudae, ex male ordin.).
Godefridus Valckenburgh, (Gorcomii).
Antonius van Sonsbeeck, (past. in Polsbroeck).
Franciscus Megang, (past. Schoonhoviae).
Guilielmus van der Beeck.
lgnatius van Heyninghen, (sacell. Delphis).
Christophorus van Haecht.
Joannes de Jager, (past. Brilae).
Joannes Hyacinthus de Haen, (sacell Hagae-com., ex
male ordin.).
Arnoldus Boote, (* past. Harlemi).
Petrus Lobs, (* past. Harlemi).
Theodorus Doncker, (* past. Amstelodami).
Joannes Schoonebeeck, (* Amstelodami).
Lucas Ahuys, (* past. Amstelodami).
Jacobus Kruys ?), (* Amstelodami).
Daniel Meynaerts ?), (sacell. Amstelodami).
Joannes van Neck, (* past. Amstelodami).
Arnoldus van der Cruysse.
Hieronymus de Bock *).
Nicolaus Broedersen.
Gislenus Priem.
Theodorus Spoors.
Joannes Broeder.
Mattheus van Heck.
Joannes Augustinus van Heyninghen, (Ultraj. sacellanus
Willibrordi Kemp in den Hoek).
Joannes Schaeghen, (* past. in de Westeijnde) *).
]) Deze Wannaar, ons reeds bekend door zijne hardnekkige weigering
ten jare 1717 om aan de dagvaarding van v. Bijlevelt, op last van den
Nuntius van Keulen gedaan, gevolg te geven, (zie pag. 175 I Deel der
Bijdragen) is, blijkens een brief van v. B. dd. 21 Augustas 1792 , bekeerd.
De Vicaris had hoop dat ook Timmer pastoor te Rotterdam , die zich reeds
aan het zoogenaamd Kapittel van Utrecht had onttrokken, alsook eenige
andere Jansenisten zich insgelijks zouden bekeeren, maar die hoop schijnt
niet vervuld te zijn geworden; althans daar is ons niets naders van bekend.
2) Meer bekend als Krijs, zie hierboven bladz. 325.
3) Pastoor in het Jongensweeshuis te Amsterdam.
4) Is in 1742 de eerste zoogensamde Bisschop van Haarlem geworden.
5) Met dit Westeinde is hier bedoeld het aldus genoemde gehucht of
361
G. Sluiter, (* past. Zaandami).
Paulus Schouten.
Bartholomeus Pesser, (past. in Aalsmeer).
N. Meyndaerts, . 24
N. Meyndaerts, Fratres (Leovardi, male ordinati) !).
N. Bull.
N. Pellenrock.
de voorstad van Enkhuizen, waar ook Bat, Sacra zegt dat alstoen deze Joan-
nes Schagen pastoor was.
1) Één van die twee broeders, namelijk Petrus Joannes Meyudaerta is in
1739 pseudo-Aartsbisschop van Utrecht geworden.
Het male ordinati of ez male ordinatis, waar het voorkomt, beteekent
dat zij door den Bisschop van Sens heimelijk priester gewijd waren. Zij,
bij wier naam niets staat aangeteekend , waren voor het grootste gedeelte
op dezelfde wijze in October 1720 gewijd. Zie hierboven bl, 839.
—— SC Br BELT
362
DE PAROCHIE OVERVEEN.
te en en
OPRIGTING DER STATIE.
Zeer uiteenloopend zijn de berigten aangaande de op:
rigting dezer parochie en den tijd waarop die geschied is.
Batavia Sacra geeft op pag. 377 te lezen: „Arnoldus
Hodenpijl, Rijswycanus, Theologus Coloniensis, Vicarius
Harlemi Dni Corn. van der Cogen, inde creatus primu:
inhabitans Pastor in Santvoort, Overveen et Bloemendael,
extructaque ibidem Pastorali domo et Ecclesia decent,
obiit in Overveen 9 Aug. 1710."
H. van Rijn in zijne Historie van het Haarlemsche
Bisdom, schrijft op pag. 80:
vAÄarnout Hodenpijl te Rijswijk bij den Haag geboren,
en een Keulsch godgeleerde; die de eerste inwonende
pastoor van Overveen, Zantvoort en Bloemendaal is ge-
weest en daar een kerk met pastoorshuis getimmert heeft.”
In het fundatieboek, aangelegd door den WelEerw.
Heer A.J.J. Keil, geeft Zijn Eerw. op pag. 3, de vol
gende copie van de aanteekeningen zijns voorgangers:
„De ondergeteekende vindt geene de minste aanteekening |
of geschriften om eenig narigt te kunnen mededeelen van .
de statie van Overveen dan alleen eenige schilderijen,
waarop [op een van welke] het volgende te lezen is:
vvAdm. Rdus Dnus Arnoldus Hodenpijl Rijswycanus
primus Pastor in Overveen, obiit 9 Augusti 1710” enz.
‚Wat nu verder den opbouw van de kerk te Overveen
betreft, is niets te vinden; alleen verhalen de oudste leden
dat Overveen maar een bijkerk en Zandvoort de parochie
of moederkerk is, dat dezelve op den 10 Mei 1798 door
863
het inslaan van het onweder verbrijzeld en wederom door
inzameling van liefdegiften is opgebouwd."
In een klein octaaf boekje, wat geen titel heeft, doch
op welks perkamenten band door de hand van pastoor
Quesnel keschreven staat: „Dit boek is van zeer veel
aangelegenheid voor de pastorye van Overveen en Sant-
voort” , wordt gemeld:
„Reverendissimus Sebastenus erigens stationem in Over-
veen ut Romano-Catholici in pago Santvoort et extra
urbem Harlemensem de nocte possint inserviri, dedit Rí°
D*"* Arnoldo Hodenpijl jurisdictionem usque ad moenia ci-
vitatis Harlemensis, et quod pertinet ad jurisdictionem in
Bloemendaal ab aedibus Joannis Trip inclusive usque ad
vulgo de Wip a pastore in Overveen eta R. D"* Pastore
in Velsen possunt fideles inserviri, jurisdictio utriusque
pastoris est communis. Reverendissimus supra memoratus
non erexit hanc stationem nisi post obitum R? D" van
Staden, pastoris in Dryhuyse, ut ex pago Bloemendaal
et Overveen hanc erigeret stationem, ut Pastor in Sant-
voort subsistere posset; ita attestatus est saepe amplissi-
mus De van der Cogen auricularis testis.
Nota. Jurisdictio in Overveen tantum relicta est sacer-
dotibus Harlemensibus, habentes civitatenses cum pastore
in Overveen jurisdictionem communem sed tantum quoad
Overveen."
Waaronder door de hand van pastoor J. B. Wijnouts
geschreven staat: 1
„Deze Pastorij opgerecht zijnde door Sebastenus uit
Overveen en Bloemendaal, welk laatste te voren onder
Driehuize hoorde zo heeft deze: Pastory van die van
Driehuize 80 gulden baljuuwsgeld moeten overnemen,
waarvoor onze kerkmannen het recht gehouden en ver-
kregen hebben om voor deze kerk te mogen collecteren
niet alleen op de Jangijzenvaart maar door de geheele
364
Zantpoort tot in de ruigenhoek; ..... dit is mij niet il
leen van de Heer Christiaans mijn voorzaat gezegd ; maar
ook van verscheidene oude lieden dezer gemeente, onder
, anderen Jan Kluisken kerkman wonende op de Jangijzen-
vaart, Frans Lammers medekerkman. Maar omdat die
van Driehuise weinig of niets gaven aan de kerk van
Overveen is de collecte in de Zantpoort en ruigenhoek
eindelijk al ten tijden van den Heer Christiaans achter
gebleven. Men ging nu niet verder als tot aan de Wippe,
en bij die alleen welke hier haar kerk houden.
„Jangijzevaart is die plaats, die aan de scheidpaal van
Bloemendaal begind en zig uitstrekt tot aaa de Wip,
of brugge die over genoemde vaart legt, is locus liber;
de bewoonders van die plaats staat het vrij te gaan naat |
Driehuizen of naar Overveen en de respectieve pastoors
hebben daar gemeene jurisdictie; hoewel de pastoor van
Driehuizen dit niet verdouwen kan, wijl deze plaats in
het wereldlijke onder Velsen legt."
In een welwillend schrijven deelt de onvermoeide na
vorscher der geschiedenis van het Bisdom van Haarlem,
A. v. Lommel S. J. , mede de volgende
„Korte berigten over de R. K. Parochie van Overveen.
y vln Overveen. Locus ille in Hollandia proxime posi.
netus est ad Harlemensem civitatem ex qua presbyteri
sz (Catholicos in dicto loco habitantes utcumque curabant.
„Sed ut omnium ipsorum simul et pagi maritimi Sant
„uvoort et pagi Bloemendaal aliorumque adjacentium lo
y «corum (ubi multi pauperes) plenior et stabilior haberetur
vucura, statio ibi a° 1697 erecta fuit."
„Zoo schrijft de Hoogw. Vicarius Apostolicus Petrus
„Codde '), waaruit het juiste tijdstip der oprigting als
1) Namelijk in zijne Status Misstonis in Foed. Belgio anno 1701 mense
Febr... exhibitus. Hierbij zij cchter aaugetcekend dat, volgens mededeling
N
365
„onafhankelijke statie met zekerheid bekend is, en dus
vhet jaar 1690 door Burgmeijer in het Kerk. Nederl. aan-
„gegeven foutief bewezen wordt." enz.
Het Doopboek van Overveen, bewaard in het Gemeente-
Archief, waartoe de Edel- Achtb. Heer Burgemeester
Lombar Petri mij op de meest welwillende wijze vrijen
toegang verleent, vangt aan: |
„Nomina baptizatorum in Overveen ‚ Bloemendaal et
„Zandvoort per R. a. D. Arnoldum Hodenpijl pastorem
„ab initio acceptionis scilicet ab anno 1697, 20 Februarii."
juist het jaar volgend op dat waarmede D"** Ahuys Pas-
toor in Zandvoort zijn doopboek sluit, als volgt:
; Anno 1696 die 9 Decembr Dirk Hendrikz — Pater
Hendrik jansz, mater Gerritje Fulps — matrina Neeltje
Fulps."
Hoe nu het verschil uitgemaakt van 1690 in het Ker-
kelijk Nederland , — van 1692 volgens de copie in het Ar-
chief van het Bisdom, — en van 1697 in Overveens-doop-
boek vermeld? |
Ik wil beproeven , het jaar der stichting van Overveens
statie aan te geven.
De geleerde schrijver van Kerkelijk Nederland, pastoor
Burgmeijer, gaf in den jaargang 1847 voor stichtings-
jaar een rond getal aan, namelijk 1690, en daarom met
een ?; hetzelfde bleef van 1851-56 ook zijn medearbeider
en voortzetter, Prof. Wensing, doen: een dood onschuldig
publicisten-middel om de waarheid te achterhalen, maar
' dat toch gehinderd heeft aan de opmaking der ware ge-
. schiedenis. Immers de lezer heeft bemerkt, dat men Burg-
meijers jaartal als historisch zeker heeft aangezien.
van den WelEerw. Secretaris Graaf, een afschrift, hetwelk er van dien
Status Missionis in het archief van het Bisdom is, drie varianten heeft, na-
melijk wírimque voor ntcumque, 1692 voor 1697, en ercitata voor erecta.
366
In het reeds gemeld octavo boekje van ons pastoraal
Archief wordt getuigd ,Reverendissimus supra memor-
tus non erexit hanc stationem in Overveen nisi post obi-
tum R. D. van Staden pastoris in Dryhuyse.”
Maar dat sluit geenszins uit, dat de kerk en pastorie
te Overveen reeds lang vóór den dood van pastoor van
Staden gebouwd zijn door den WelEerw. Heer A. Hoden-
pijl, toen hij nog kapellaan was in Haarlem bij den aarts-
priester C. van der Cogen, en dat hij van het begin dier
bouwing af meer bijzonder belast was met de geestelijke
zorg voor Overveens katholieken, terwijl die van Zand.
voort nog door pastoor Ahuys en die van Bloemendaal
en Jangijzenvaart door den pastoor van Driehuizen wer-
den verzorgd tot aan het jaar 1697, toen de eerste in-
wonende priester (primus, inhabitans pastor) in zijn aange-
legd doopboek schreef: , Nomina baptizatorum in Overveen
Bloemendaal et Zandvoort per R. D. Arnoldum Hodenpijl
ab initio accentionis scilicet ab anno 1697 20 Febrnarii"
367
Men kan dus mijns inziens vaststellen, dat in het jaar
1692 de statie Overveen een aanvang heeft genomen;
dat in 1695 de eerste kerk en pastorie reeds gebouwd
waren; | |
en dat die in 1697 door den eersten inwonenden pas-
toor werden betrokken.
AANLEIDING TOT DE OPRIGTING.
Niet altijd heeft men van Overveen en Bloemendaal
kunnen getuigen wat de gevierde en veel begaafde schrijver
der „Uitstapjes in Nederland" schreef in N° 7. 1872—178
van de zoo gaarne gelezen Katholieke Illustratie.
„Men is gewoon Bloemendaal en Overveen in één adem
vte noemen, omdat beide fraaije dorpen als door een
„laan van lusthuizen met Haarlem verbonden, gelijkelijk
„de paarlen zijn van de bekoorlijke omgeving dezer stad.
„Overveen is intusschen veel grooter dan bloemendaal:
„er schijnt welvaart te;heerschen, en de Bloemenpracht,
ydie men daar ziet, zal men elders te vergeefs zoeken.”
„Er is een tijd geweest,” zegt Dr J. van Vloten in zijne
Vaderlandsche Gebouwen en Gedenkteekenen, „waarin de
„landstreek aan den voet dier duinen tot aan den veengrond
„voor Haarlem, Braambosch en lisch de latere plaats der
„vruchtbare weiden en geurige bloemenvelden innamen,
ven de wildernis slechts op enkele plekken nog van lie-
„verleê op ruimer of enger schaal in breeder of smaller
„stroken ontgonnen en gerooid werd, gelijk er de na-
„men van Brede- en Tette- (dat is smalle of kleine) rode
„nog altoos de getuigenis van geven" En hij voegde er
de volgende noot bij: ,Nog in het begin der 16* eeuw
vkende men, van de Vogelenzang af in deze gansche streek
vniets anders dan deze beide ,roden" en Aalbertsberg.
‚Bij de welbekende ,informacie op den Staet, faculteit,
„rende gelegentheit vande steden en dorpen van Hollant
368
„„en Vrieslant” in 1514 heette het van deze thans zoo
vweelderige landouw onder den naam „Tetrode en Ael.
s pbertsberg" geboekt: „binnen denzelven dorpen zijn 81
vhaertsteden, daerof dat vierdedeel zoo arm is, dat zij
sniet geven en moghen, hierenboven zoe zijn daer ledigh
„blyven leggen ende te hants staen vergaen 9 haertste-
ryden, ende daer es er noch 7 afgebroecken. Ende hieren-
yboven zoe zynder noch drie haertsteden, die mitten buy.
„ren niet en gelden (betalen) noch gelden en willen,
„als Gerrit Bolle, Willem van Bloemendael ende de
„Hofstede in den Vogelesange, daerof de twee wel zoe
vveel hebben, als de buyren al te samen an renten. Zy -
„staen onder de prochie van Haerlem ende hebben om-
„trent 200 communicanten; sy en geven geenrehande
„excysen, noch en syn niet belast met eenigen renten,
„maer moeten mynen heere van Brederode jaerlix geven
„een gratuiteyt tot zyner begeerte. Zij generen hem mit
„bouwerie ende koijen te houden, mitten waegen te va-
„ren om vracht, mit scilpen te halen, ende oeck mit
vbleecken ende anderen arbeyt te doene, die geen paer-
„den noch koijen houden en mogen. Ende es hueren
„ban groot 550 mergen lants mit noch wat verdolven
vveenen , daervan tselve dorp toebehoort omtrent 18 mer-
„gen; ende ‘van 'tsurplus heeft de commandeur van
„(St Jans te) Haerlem 7 merghen, Sinte Margrieten-clooster
valdaer 6 merghen, de 1100 Maeghden omtrent één mer-
zghen, ende ’t surplus behoort diverse waerlycke (wereld-
vlijke) personen; van welck voors. lant 't dorp gebruyckt
„omtrent 437 mergen ende alle "t andere werd gebruyckt
„by andere waerlycke personen, sonder (behalve) alleen
„den commandeur voors. die zyn lant selve gebruyckt
vende soude elcke morghen, d'eene door d'andere, jaer-
vlix gelden in huyre omtrent 2'/, Rl. gl, daerof de
„tweedeel zoude gelden te coop den penninck 20, ende
\
369
„de ander derden deel den p. 15". — Uit die hofstee
van Bloemendael sproot de latere naam der plaats, ge-
lijk uit die verdolven veenen die -van Overveen voort,
En de Vicarius Apostolicus Petrus Codde schreef van
de parochie Overveen: ,Dat is die plaats in Holland welke
het digste gelegen is bij de stad Haarlem van waaruit de
priesters naar best vermogen de inwoners van gezegde plaats
verzorgden. Maar opdat men voor hen en tegelijk voor
die van het Zeedorp Santvoort en van het dorp Bloe-
mendaal en andere nabij gelegene plaatsen (waar veel
armen zijn) eene meer volledige en bestendiger bediening
zou hebben, is deze statie aldaar gesticht in het jaar 1692."
In het laatste dus van de 17° eeuw waren in deze
streek veel armen.
Zandvoort kon op zich zelven niet blijven bestaan zoo-
als blijkt uit Overveens pastoraal archief, boven aangehaald.
Overveens katholieken hebben nooit te Zandvoort ge-
parochiéerd, en konden dus niet van Zandvoort worden
afgenomen, hoch Zandvoort als moederkerk erkennen. Zij
stonden steeds onder de parochie van Haarlem en werden
door de Haarlemsche geestelijken verzorgd; maar ondanks
den moeitevollen ijver van deze priesters was hunne gees-
telijke bediening niet toereikend: ze moest vollediger en
meer bestendig wezen, wat bij gedurige afwisseling niet
kon plaats hebben. Er werd dan ook reeds in 1652 een
middel gezocht om een eigen' pastoor in Overveen te
doen wonen. Zie de Akten v. h. Haarl. Kapittel (Bijdra-
gen D. II. blz. 307).
Behalve deze zekere aanleiding tot de oprigting der
Statie, meen ik nog eene andere te moeten zien in het
gevaar, hetwelk de katholieke bewoners van Bloemendaal
en Overveen destijds liepen , van door de woelingen der
nieuwgezinden te worden verleid,
Vóór het jaar 1634 bezaten de protestanten even zoo
370
min als de katholieken, noch te Overveen noch te Bloe.
mendaal eene kerk. Lang moet er eene kapel aan St,
Petronella gewijd, gestaan hebben op Aelbrechtsberg,
waarvan W. J. Hofdijk in zijn Kennemerland. Balladen
schrijft (II d. blz. 170): „de stichting van het lustslot
„Äelbrechtsberg niet ver van de Santpoort, aan het duin,
vwaarvan de plaats tegenwoordig nog onder dien naam
„bekend is, wordt algemeen toegeschreven aan grave Flo-
vris den Vette, gest. 1122, In den oorlog tusschen zijne
„zonen werd het verbrand. Weder opgebouwd diende het
„steeds tot een lusthof der Hollandsche graven , tot nog
vin den aanvang der veertiende eeuw. Graaf Floris de
„Vijfde hield er zich dikwijls op, blijkens brieven van
„1284, 88, 91 en 92. Nog lang stond hier eene kapel ,
vaan Sinte Petronella gewijd , waarvan thans echter geen
„spoor meer te vinden is."
Echter waren beide deze dorpen in de eerste tijden
der reformatie de uitgelezene plaatsen, waar Haarlems
protestanten zich met de nieuwgezinden dezer dorpen en
“omliggende plaatsen kwamen vereenigen , om hunne bijeen-
. komsten te houden; hetgeen volgens de Tabula Chronolo-
gica (Bijdragen D. I blz. 7.) in het jaar 1566 op Zondag
den 21 Julij was begonnen. Toen werd namelijk in de
nabijheid van Overveen, op de duinen, de eerste Hagen-
preek gehouden door Joannes Arnoldi Mandemaecker een
Alkmaarder, in tegenwoordigheid van „800 ex novitate |
concurrentibus," waaronder slechts 50 mannen, met dat
gevolg „dat men toejuichend godslasterlijk uitriep: leve
„de gereformeerde religie.” |
In het jaar 1632 vergaderden de protestanten in eene
schuur van Jacob Camp bij het huis genaamd Bloemen-
daal, waarvan een der overgeblevene gebouwen thans
wordt bewoond door P. Roemers, die hetzelve met de
omliggende gronden in huur heeft van den zeer vermo-
871
genden grondbezitter den Heer A. V. Teding van Berk-
hout. De ,Villa" door dezen laatste bewoond, en met
den karakteristieken naam ,Caprera" gekenmerkt, is
door hem gebouwd op Aelbrechtsbergs gronden.
Op Paaschdag nu van gemeld jaar 1632 werden in
die schuur door van Loo, Burgemeester, en van der Camer ,
schepen van Haarlem, pogingen aangewend om te Ael-
brechtsberg eene protestantsche kerk te stichten met dat
gevolg datop den 19 Febr. 1634 Johannes Luberti „tot
dienaer werd aangenomen’ en men op den 17 Maart 1635
den eersten steen legde van de kerk, waarin de eerste pre-
dikant op den 25 Maart 1636 de eerste preek hield; zooals
blijkt uit de steenschriften thans nog aanwezig in den zuider
binnenmuur der protestantsche kerk te Bloemendaal.
H
32 den 12 April Als in een oude schuer van Jacob Camp Godts woord ,
by 'thuis te Bloemendael op Pascha wierd gehoord
rgem. ( der stad Soo soght met heilge sorg van Loo en van der Camer
zepen haerlem Tot Godes eer een plaats te maken veel bequamer
en hebben met veel moeijt de saeck soo wel bereyt
6 den 17 maert Dat aan dees kerck al-hier is de eerste steen geleyd
34 den 19-februari Johannes Luberti Soon tot dienaer aengenomen
D'eerst harder van dees plaats soo is den tyd gecomen
Dat Gods gemeente hem vier jaar na d'eerste dagh
36 den 25 maert op Pascha in dees kerck 't woord Godes leeren sagh.
BONARES QVIES, *)
Op den 17 martii A 1635 heeft Johan van der Camer oud 12
jaren in dese kerck tot Aelbertsberg aen deze pilaer geleyt den
eersten steen.
Alsmede uit een dergelijk schrift in een der defenso-
ren van den buitenmuur, te lezen:
van dit gebouw tot dienst en Godes eer bereyt
heeft Claes van Loo alhier den eersten steen geleyt
den 17 Matti)
16—35
*) Bona res quies.
972
en uit het randschrift van den preekstoel
25 maert 1686 geselven tyt begonst me hier te predicken
van des heeren naam. Genesis cap. 4 vers. 26
De schrijvers van den „Tegenwoordige Staat der Ver.
eenigde Nederlanden” zeggen in het VIII* deel bl. 235:
„Bloemendaal heeft eene kerk, onder welke ook die van
Tetrode of Overveen behooren. Zij werd in den jare 1663
volbouwd, en wij vinden nergens dat er vroeger eene
kerk geweest is. Derzelver bouw-orde is vrij bevallig en
deftig; uit het midden van het dak rijst een achtkant
torentje met een dergelijk spitsje gedekt. Het kerkhof
is met lommerrijk geboomte omringd” ').
1) De kerk werd bij hare voltooijing met geschilderde glazen versierd,
die echter vóór een paar jaren, tegelijk met het slommerrijk geboomte’
weggenomen zijn.
Omtrent deze glazen zijn we de volgende bijzonderheden verschuldigd
aan de hoogst verpligtende mededeeling van den WelEd. Heer C. J. Gon-
net, Adjunct-archivaris der stad Haarlem.
Toen deze nieuwe kerk voltooid was, werd naar de gewoonte dier
dagen bij verschillende autoriteiten om geschilderde vensters verzocht en
men bleef niet in gebreke om aan dien wensch te voldoen. Zoo schonk de
stad Haarlem een glasraam met haar wapen en de gebruikelijke afbeelding
van den tocht naar Damiate, Johan Wolfert, Heer van Brederode, een
met zijn wapen en dat van zijne vrouw Anna Gravinne van Nassau, Hol
land een met haar wapen en passende attributen, Het vierde glasraam van
de Bloemendaalsche kerk , dat met de drie voren genoemden op de groote
zaal van het Haarlemsche stadhuis te zien is, vertoont de wapens van:
JOHAN VAN DER CAMER en SARA VAN DER VOORT
(Raad en Burg" van Haarlem + 1657).
JOHAN Craas Loo en MARGRIETA VAN AREKERSLOOT.
(Zie over hem Oude Tijd 1878, bl. 43).
(zij waren de grootouders van moederszijde van)
MaTUS VAN VALCKENBUBGH en AGATHA VAN Loo
(Raad en Peusionaris van Haarlem, + 1695). (dochter van Cornelis van Loo,
Raad en Schepen van Haarlem
en van Dorothea Olycan).
Lucas VAN VALCKENBURGH en SUSANNA COYMANS,
Koopman in Amsterdam, leefde in de 1* helft der 17* eeuw,
878
Ten einde nu aan deze zijde van Haarlem eene gere-
gelde statie (waartoe ook Zandvoort ging behooren, doch
echter nog een eigen kerkje behield) te bezitten met eenen
eigen inwonenden pastoor, wiens vaderlijke zorg de vele
armen bereiken en wiens herderlijk oog de veelzijdige
gevaren van nabij aanschouwen kon : werd Overveen
van de parochie Haarlem, en Bloemendaal van Driehui-
zen afgenomen (den bewoners van Jangijzenvaart bleef
de vrije keuze om te Driehuizen of te Overveen te paro-
chiëren), en de nieuwe statie alhier opgerigt niet uit
Overveen en Tetterode, Bloemendael en Aelbertsberg en
Zandvoort, als uit vijf dorpen: maar uit Overveen (vroe-
ger Tetterode genoemd), Bloemendaal (vroeger Aelberts-
berg geheeten) en Zandvoort.
ee ve tn te
Dat vierde glas was een geschenk van Johan van der Camer, Matijs
en Lucas van Valckenburch, die in den banne van Aelbertsberg, hunne
landhuizen hadden; evenzoo woonde des zomers in Zuid-Kennemerland
Mr. Mattheus Willem van Valkenburg (Vroedschap, Schepen eu Burge-
meester van Haarlem 1744—1769), kleinzoon van Matijs bovenvermeld ,
en had in zijn bezit de Hofstede Papenburg 1747, weleer het kasteel van
Adriaen van Groeneven (Zie Bijdr. Bisdom van Haarlem Deel I bl. 218
en Oude Tijd 1878 bl, 125), die later Groeneven werd genoemd (1756)
en na dien tijd Wildhoef heette, niet te verwarren met het tegenwoordige
buitengoed van dien naam.
Papenburg — Groeneven -- Wildhoef lag tusschen Velsen en Santpoort
en is afgebeeld en breedvoerig beschreven bij H. de Leth „Het zegepralend
Kennemerland”.
De andere glasramen zijn verstrooid geraakt, enkelen zijn in bezit geko-
men van Jh" van den Boogaerde te Oosterwijck; twee zijn gekocht door
den Heer H. A. Crommelin te Haarlem, en door ZijuEd. eerst geplaatst
in de vensters zijner woning in de Koningstraat en thans op zijn buiten-
goed Oud-Berkenrode onder Heemstede,
Zij waren (waarschijnelijk allen) van den vermaarden glasschrijver Pieter
Holsteyn, zijn in 1636 geschilderd, en de vier Haarlemsche in 1869 ge-
restaureerd in het atelier van den Heer F. Nicole te Roermond,
Bydragen Gesch. Bisd. v. Haarlem. te Deel, 25
874
EERSTE KERK EN PASTORIE.
Zij werden gebouwd door pastoor Hodenpijl en stonden
aan den Korten Zijlweg als twee getuigen van het vaste
geloof van Overveens en Bloemendaals katholieken , en als
treffende herinneringen aan hunnen onwankelbaren ijver
en buitengewone offerwilligheid, om tot stand te brengen
wat in die dagen slechts oogluikend werd toegestaan : eene
kerk namelijk, waar binnen de dienst Gods verrigt mogt
worden, doch slechts zóó dat men van buiten niets ker.
kelijks kon ontwaren. Hierom stond zij van den open-
baren weg verwijderd, achter het woonhuis, en was met
roode pannen gedekt, zoodat de kerk het aanzien had
van eene schuur en de pastorie van eene burgerwoning.
Maar op wiens terrein? op wiens eigendom? Dit ligt
in het duister, De kerken, die destijds werden gebouwd,
stonden veelal ten name van dezen of genen braven en
vermogenden katholiek en op zijn eigendom, vermits de
kerken der katholieken geene regtspersoonlijkheid , geen
wettelijk bestaan hadden, en niet konden bezitten.
Het terrein waarop de oude kerk en pastorie stonden,
en de nieuwe zijn opgetrokken, ligt midden in de eigen-
dommen van mejufvrouw de weduwe H. van Velsen
Nz. geb. Vossen. Voor zoo ver de eigendomsbewijzen
gaan, blijkt dat den 2 Julij 1700 Laurens van Campen
aan Huibert Cornelis van der Haas een stuk tuinland
verkocht, gelegen te Overveen. In den Schepenbrief aan-
vangend: „Wij Abraham Mens Schout, Abraham Voet
en Dirik Dammisse van Leeuwen Scheepenen in de banne
van Tetrode Aelbertsberg en Vogelensangh oirconden
ende kennen” enz., — wordt nog geen melding gemaakt
van de roomsche kerk als belendend eigendom , ofschoon
zij reeds daarnaast bestond. Maar zou de veronderstel-
ling gewaagd zijn, dat genoemde kerk ook is begre-
375
pen onder de woorden: ,en dat met zoodanige domi-
„neerende en leydende servituyten van dam, heck, nodt
ven overweegen als wateringen, 'tzij tot voordeel offte
„nadeel, zoo als hetzelve landt aldaer in syn belendens
„gelegen is"?
Ik geloof daartoe regt te hebben wegens het servituut
nog liggend op het erf van mejufvrouw de weduwe H.
van Velsen Nz., thans door haar gekenmerkt met Rust-
oord, blijkens vonnis den 26 Maart 1811 geveld door
den vrederegter van het Canton van Bloemendaal deu
Heer G. Elias, in zake eener vrije vaart door de sloot
in het land van Mevrouw de weduwe van Hooft, gebo-
ren Warin, en waarin te lezen staat: „en welke sloot voor-
anamitlyk was dienende tot het aanbrengen van turf na de
„pastorij gelegen tegens de woning van den tweeden Requi-
„rant Jan van Velsen.”
In den Schepenbrief echter vàn September 1700 , waarbij
Hr Pieter van de Woesteyne van Huybert Cornelisz.
yan der Haas een stukje tuinland koopt, zijnde een ge-
deelte van de groote Warmoestuin door gezegden van
der Haas gekocht van Laurens van Campen te Haarlem,
wordt van Overveens kerk melding gemaakt in dezer
voege :
„sall daarop moogen timmeren, bouwen en planten 800 groot
„en soo hoogh alst hem selven sall gelieven sonder dat den
„eigenaar van de groote warmoestuyn daartegens konnen
roffte moogen opposeeren nogte oock de fondamenten van de
| vkerck door spitten offte andere gevallen moogen verhindert
y worden."
In den Schepenbrief van 13 Februanj 1753, waarbij
bovengenoemd tuinland met opstal wordt overgedragen
aan Klaas Albertse van def Velt, wordt de kerk voor de
eerste maal als grensscheiding aangegeven in dezer voege:
„achter en neven de Roomse kerck" ; terwijl in diezelfde
316
bewoording de scheiding wordt aangegeven in den Sche-
penbrief van 9 Julij 1789, waarbij de groote warmoesiri
wordt overgedragen door Geertruy Boers weduwe Clas
Alberts van der Veld, op Jan van Velsen.
Deze en vele andere opdragtsbrieven geven ons de
oude kerk en pastorie van Overveen te zien aan den
Korten Zijlweg, doch maken geenszins met zekerheid uit
op wiens eigendom zij door pastoor Hodenpijl werden
opgebouwd. Evenwel meen ik tot het besluit te mogen
komen dat Hr. Pieter van de Woesteyne een tusschen
persoon is geweest, wien Overveens katholieken zeer
veel dank verschuldigd zijn, vermits in het klein octavo
boekje, M.S. boven aangehaald, door pastoor Christiaans
ÀA* 1710 is aangeteekend :
„De kerk van Overveen heb ik bezwaard bevonden met d
volgende lasten:
Aan de Hr. Pieter de Woestyne f 2000,—"
Waardoor is de kerk die som van tweeduizend gulder
verschuldigd geworden ? Het wordt niet aangegeven maat
doet gereedelijk denken dat genoemde Hr. Pieter van de
Woesteyne (Pieter de Woestijn) de tusschenpersoon is
geweest, die aan de katholieken het rustig bezit van kerk
en pastorie te Overveen heeft verzekerd, op dezelfde
wijze als zulks met de kerk te Zandvoort is geschied.
(Wordt vervolgd.) 6. SCHOONDERBEEK, Pastoor.
, 977
DE RELIQUIËN
VAN S. JEROEN EN S. ADALBERT
UIT DE ABDIJ VAN EGMOND
In het jaar 1851 werd, bij de opheffing der kerk van
St. Bernardus („in den Hoek") te Haarlem en de verdeeling
van hare goederen onder de overige statiën der stad, aan
de kerk op het Bagijnhof een klein koffertje toegewezen
met oude Reliquiën. Het was van hout, van buiten met
zwart leder overtrokken, waarin gothieke letters en bloe-
men geperst waren, en met ijzeren banden beslagen. Het
bevatte vijf zakken van rood marokijn leder of van roode
zijde, waarin zich, op het gevoel te oordeelen, grooter of
kleiner gebeente bevond, terwijl aangehechte briefjes , onder
meer Heiligen-namen, ook die van St. Jeroen en St. Adal-
bert te lezen gaven. Aangezien koffertje noch zakken ver-
zegeld waren en ook brieven geheel ontbraken, bleef het
kistje met zijne reliquién vals toch niet te bewijzen”, bij
eene overigens zorgvuldige bewaring, verder onaangezien
en ongeacht. In het jaar 1857 echter vond de toenmalige
Deken en Pastoor van gemelde (thans kathedrale) kerk , de
ZeerEerw. Heer H. van Luenen, toevallig aanleiding om
een meer naauwkeurig onderzoek in te stellen naar den
inhoud van het koffertje, Dat onderzoek bragt hem al spoedig
op het vermoeden van eene afkomst uit Egmond, van waar
de Reliquiën tijdens de troebelen der 16° eeuw gered
moesten zijn; en verscheidene gronden, die straks van zelf
in behandeling zullen komen, bragten dat vermoeden reeds
tot genoegzame zekerheid.
De in het jaar 1858 gevolgde verplaatsing van Deken
van Luenen naar Amsterdam (parochie van S. Catharina),
heeft een verder onderzoek verhinderd, totdat schrijver
878
van dit opstel het geluk had, in de jaren 1868— 70 belang:
rijke stukken te vinden, die, in vereeniging met eene
nieuwe inventarisatie ') van het koffertje, gerekend mogen
worden, naar hij vertrouwt, zoowel voor de afkomst uit
Egmond als voor de zorgvuldige bewaring afdoende bewi. .
zen te verschaffen. Het zij hem vergund, ze met alle
bescheidenheid hier aan den lezer voor te leggen.
Wádr bevonden zich vóór de Reformatie de HH. Over-
blijfselen der ligchamen van S. Jeroen en S. Adalbert?
Met op dezé vraag antwoord tezoeken, was Deken van
Luenen begonnen. En het antwoord liet zich niet lang
wachten. Het werd hem door de Bollandisten gegeven:
te Egmond in de Abdijkerk. |
Maar wat nog meer de afkomst uit Egmond bewees,
't waren de aanteekeningen, door Kluit (Hist. crit Holl
en Zeelandiae) medegedeeld omtrent de HH. Overblijfsele
die bij verschillende altaarwijdingen te Egmond onder de
altaren gelegd waren, zooals: van de HH. Bertrada en
Winerada, de XI duizend maagden en anderen, die allen
bij de verzameling voorhanden waren. Dat nu de Reliquién-
schat van Egmond , zoo hij gered was geworden, natuurlijk
naar Haarlem zog zijn gebragt, kwam ZEerw. aanstonds
allerwaarschijnlijkst vopr, om de naauwe betrekking die er
tusschen Haarlem en Egmond was. Eindelijk, een bewijs
van zeer groot gewigt werd door hem ontdekt in een
authentiek stuk, waarbij ten jare 1630, op 15 October,
door het kapittel van Haarlem de echtheid werd uitge-
sproken van eem Reliquie van S. Bavo. Dat stuk *) ver-
meldde namelijk, dat deze Reliquie indertijd door Nicolaas
Wiggerius genomen was uit de Reliquiekast van S. Adel.
1) Deze inventaris werd door hem tet den HoogEerw. Kanuunik en Secretaris
Vregt opgemaakt, krachtens volmagt van den Hoogwaardigen Kerkvoogd.
3) Zie een uittreksel van dit stuk in Bijlage B,
379
bert (ser tumba S. Adelberti confessoris Christi") in het
huis van Doctor Duvius te Haarlem. De tijd waarop dit
gedaan was, tusschen 1589 en 1598, viel zamen met een
ander jaartal , op een. der briefjes van het koffertje genoemd:
Haec ossa capitis S. Adelberti Diaconi collecta suntez reliquis
nembris ejusdem a° 1595. (Zie op de plaat N* 4). De Deken
meende dus regt te hebben om te besluiten, dat de Reliquién-
schat die uit Egmond in 1573 was gered, naar Haarlem
gekomen en in veiligheid gebragt was; dat daarop, wat
eerst in de haast bijeengepakt was, in het jaar 1595
nagezien, geschift, gerangschikt en met de uiterste zorg
(zooals nog te zien is) van opschriften voorzien was geworden.
Ziedaar in hoofdzaak de uitkomst van Z Z.Eerw*. onder-
zoek. En verre dat ons later onderzoek iets gewigtigs
daarvan als onhoudbaar heeft aangetoond, heeft het veeleer
zijne vermoedens alleszins bevestigd.
Over SS. Jeroen komen de berigten, in de Acta Sanc-
torum der Bollandisten aangehaald '), hierop neder: dat
1
1) Wij schrijven hier af uit de nieuwe uitgaaf van Palmé 1867,
Augusti tom III pag. 475—779. „Sub persecutione Danorum et Nordman-
norum... ense martyrium consummavit. Caput ejus est in Nordwyck, loco
martyrii: corpus paulo post per dioecesanum episcopum et Theodoricum II
Comitem Hollandiae... translatum est Egmondam in S. Adalberti mona-
sterium." (Molanus Natal. SS. Belgii) „Expletô agone... S. Martyris...
discipuli ejus sanctum corpus in loco secreto tradideruut sepulturae, ubi
multis annis latuit occultatum. Anno autem a Nat. D. 900 [Joés a Leydis
in zijn Chron. Belg. heeft echter 955].. ipsum corpus sanctum cuidam
Nochbodoni.... exstitit revelatum ;... quas [reliquiss] excepto capite sancto,
quod in villa Noirticb,... protulerunt ad Egmondam... cum reliquiis 3. Adel-
berti conf. illac quiescentibus solemniter collocarunt (Decretum Suederi
Epi Trsjectensis)."
„Postea multis annis transactis, cum... in supradicto vico, qui Noort-
wyck dicitur, fuisset aliquando ecclesia fundata, operatores volentes con-
struere altare in eo loco, ubi tam sancta membra prius faerunt repertae,
terram effoderant, et caput S. Mart. Jeronis, quod prius in inventione
eorporis occultatum manserat, invenerunt... Gaudio repleti... dietum vene-
rendum caput in sacrario honesto devote collocantes etc,” (Joës a Leydis,
Chron, Belg.).
880
het lijk van den H. Martelaar, die in 856 door de Noor-
mannen voor het geloof vermoord was, na te zijn weder-
gevondenop de plaats der eerste begraving, overgevoerd
is naar Egmond in het klooster van S. Adalbert en
dáár bij de overblijfselen van dezen Heilige plegtiglijk
geplaatst is geworden; dat echter het hoofd te Noordwijk
gelaten werd, op de plaats van zijnen marteldood.
Zeer opmerkelijk is ’t dat, terwijl het hoofd gezegd
wordt te Noordwijk gebleven te zijn, zich in de verza-
meling ook eene. ,mazilla" (kinnebak) van den Heilige
bevindt. Door hoofd zal dus het eigenlijke cranium te
verstaan zijn; doch dat in allen gevalle zich te Egmond
eene maxilla S. Jeronis bevond, zal straks voldoende blijken.
En nu wat S. Adalbert betreft, den Diaken, te Egmond
zelf gestorven en begraven, meldt ons het oudste berigt,
geschreven door de monniken van Midlach nabij Trier en
van zoo hooge geschiedkundige waarde *), dat het ligchaam
van S, Adalbert door de toenmalige geloovigen (hij stierf
omstreeks 740) met veel zorg begraven, en er boven zijn
graf een kerkje gebouwd werd , op de plaats waar nog heden
de S. Aelberts-put te Egmond gevonden wordt, dat de
eerste Graaf van Holland, Dirk I, de HH. Overblijfselen
liet overbrengen naar eene andere plaats, Hallem gehee-
ten, waar hij eene houten kapel liet bouwen, welke Graaf -
Dirk Il, zijn zoon, verving dooreen steenen basiliek: de
latere Abdijkerk ?).
1) Zie het opstel van Prof. de Rijk over den S. Aelberts-pot, in de Bj-
dragen 1 bl. 408.
2) Acta Sanctorum. Junii Tom. VII (Palmé peg. 84—90). „Corpus
autem b. viri Adalberti a fidelibus tunc temporis... diligentissime conditum,
ac humanitatis more terree mandatum... Sopra quod construentes ecclesiam...
ejus frequentabant memoriam: sed Normannicae irruptiomis impetu ipsa
ecclesia saepius diruta, ac quaeque circumposita atrocius sunt devastata,
Verum Dei ordinatio, ut qualis meriti esset S, Adalbertus, cmjas Reliquiae
ibi servabantur, ostenderet : ita providit, ut numquam ?" ^ " "ibi
381
Alzoo waren te Egmond in de Abdij niet alleen Reliquiën
van de besproken Heiligen, maar hunne ligchamen zelve
genoegzaam geheel en al,
Verder zijn bij altaarwijdingen aldaar meermalen reli-
quiën gebezigd die zich in onze verzameling bevinden.
We voeren hier uit het Cartularium van de Egmonder-
abdij twee plaatsen aan '), en onderschrappen de namen:
A°. D:. 1136 consecrata sunt in Hecmunda duo altaria... unum
quidem in honore D. N. J. Ch.... in quo recondite sunt reliquie
sanctarum Winerade, Odilie, Agnetis, Hilarie, matris S. Afre,
Digne, Euprepie, Benedicte que nata ex sorore S. Mauritii , mu-
lieris Samaritane, Bartrade et undecim millium Virginum.
A^. D'. 1140 tercio sub nonis Octobris... consecrata sunt duo
altaria....; in principali quidem altari recondite sunt reliquie sanc-
torum Bartholomei apostoli, Jeronis, Mauricii, Cornelii pape,
Gengulfi, Lamberti martiris, Adalberti levite, Fortunati episcopi,
Godehardi episcopi, Celsi confessoris, sanctarum «undecim millium
Virginum atque Cecilie virginis.
Ter bevestiging kan dienen dat bij de Reliquie van
S. Wenerada, wierrook-korrels door ons gevonden zijn,
en desgelijks ook onder de reliquiën van den 4*" zak.
In dezen bevonden zich ook stukjes zegel (waarmede
klaarblijkelijk de altaarsteenen verzegeld waren geweest,
en dat met het uitnemen tusschen de beenderen geraakt
debitam servitutis congruentiam impenderet.... (Theodoricus primus Comes]
sancta levari fecit pignora. Tunc subtus Sarcophagum repertus est fons,
mira limpiditate perspicuus;... apertoquelocello, pallium quo Sancti corpus
velabatur,.... ab omni corruptione putredinjs immune conspiciebatur. Prae-
dictus vero Comes in loco, qui Hallen nuncupatur ex ligni materia con-
struxit oratorium, constitutaque die qua fidelium unanimis devotio convenire
potuisset, illuc sanctum deduci fecit thessurum... [Theodericus junior prae-
dicti videlicet Comitis filius]... in honore S. Conf. Christi Adalberti lapideam
basilicam non sine magna construxit dif$cultate... Pignus quoque sancti
corporis, inclusum sarcophago, eleganti fabricae decoravit artificio" (Mon.
Mediolac.).
1) Oorkondenboek van Holland en Zeeland. 1868 I bl. 835. De lezer
gelieve den Inventaris te vergelijken in Bijlage A. . -
382
zal zijn) gelijk er reeds anno 1595 ,fragmenta sigilli"
tusschen de Reliquiën van S Adalbert gevonden werden,
en ook thans nog meer andere door ons gevonden zijn.
Is nu de Reliquién-schat van Egmond, ten minste gedeel-
telijk, naar Haarlem overgebragt?
Wij meenen in staat te zijn, hierop thans een antwoord
te geven, dat zich niet, gelijk vroeger, tot een ver-
moeden behoeft te bepalen. In de archieven namelijk van
het Oud-kapittel van Haarlem vonden we het volgende
belangrijke stuk in originali.
Op huijden den XIX februarij Anno XV° twe ende tnegentich
hebben wij notarijssen ende getuijghen oudergesch. ten versoecke
vanden Eerw. heere M* Willem Coopal vicarius generalis in spi-
ritualibus sede vacante ons laeten vinden ten huije van Jan
Wolbrantsz. z. g. staende opten turffmarckt, daer oock present
wesende de eerw. pater broeder gherrijt van Schoten predickheer,
mitsgaders Trijntgen ende Annetgen naegelaeten kinderen van
Jan Wolbrantsz. voors. adjunct hebbende haerluijder voocht d'eer-
saemen Mr. Willem dircksz van poelenburch, dlwaer vertoont
ende voertgebracht sijn drije houten kisten off cassen met een cleijn
cofferken, daer in bewaert laeghen pignora sacra et reliquiae SSrum
Adelberti confessoris , Agathae virginis et Jeronis martijris, alles
sonder enighe cijraet ofte behanckselen van gout off syluer [zilver]
int minste, ende broeder gherryt voors. gevraecht sijnde vínden
vicarius voorn. off dit de selffde cassen ende coffer waeren, die
hy Jan Wolhrantsz. voorn. omtrent thijen Jaeren geleden duer
expres beuel vanden hoochwaerdighen H. heere godefroij van
mierle bijsschop tot haerlem doen residerende tot Coelen ouerge-
geleuert hadde, om dien te bewaeren ende te beschermen so veele
hem doenlick wesen soude, waerop broeder gherrijt voors. ver-
claerden iu verbis sacerdotij, dat dit de selffde deposita waeren
sonder meer off min die hij den voorn. Jau Wolbrantsz. z. gele-
uert hadde; ende na acta van desen heeft de voors: vicarius, last
ende bevel vande ouericheyt der H. kercke daer toe hebbende
achtervolgende de gheestelicke rechten, de voors, cassen ende
coffer wech doen brenghen ende translateren, oock met consent
ende helieuen der ghenen die de selffden dus lanc ' ^.
lick bewaert hadden, god die almoghende heerr
gp we
383
gemerckt nochtans dat Jan Wolbrantsz. z. costen en moeijten ende
perijckel van schade int berghen ende bewaeren vande voors.
reliquien gedaen gehadt ende gedraeghen heeft, heeft Mr. Willem
de vicarius voors. aen de naegelaeten kinderen van Jan Wol-
brantsz. voors. met eene cleijne vruntschap van seuen ende twin-
tich Carolus gulden ende ses stuuers 'tselffde gerecompenseert
nae vuijtwijssen van quijtschelding ende handtschrift daer van
sijnde, daer de voorsz. kinderen met consent van haeren voocht
voors. d'eerwaer. H. de vicarius hoochelick off bedancken. Aldus
gedaen tot haerlem ten tijde ende plaetse ende data als bouen,
waerbij aen ende ouer waeren als getuijghen gelooffswaerdich hier
toe specialick versocht ende gebeden Mr. Willem van poelenburch
voors. ende lourijs florijsz; ende versochten de heere vicarius hier
van acte inde hehoorlycke forme; desen sijnder twe vuijt den andere
gesneden metten letteren A. B. C. D. E. *). In kennisse van ons,
JOANNES STEKELWERF nol*. Js. SToLWYCK ntis.
19 februarij 1592. . 1592.
GUILHELMUS COPPALLIUS WiLLEM VAN POELENBURCH.
Sede vacante gnalis vicarius alst voocht van die kinceren
Louris FrLonrisz. van JaN WOLLEBRANTSZ.
Dat dit stuk van veel gewigt is, zal den lezer dadelijk
in het oog vallen ?). Er blijkt alvast uit, dat omstreeks
1582 te Haarlem Reliquiën van de HH. Jeroen en Adal-
bert met die van S. Agatha, in bewaring waren gegeven
aan eenen leek, zoo als toen zeer dikwijls om de onvei-
ligheid der tijden plag te geschieden. Ze waren toen
overgegeven „duer expres beuel" van den Bisschop van
1) Tot verklaring van deze laatste formule diene, dat eene der zijden
van het stuk in eene golvende lijn afgesneden is, welke lijn tevens vijf
groote letters A B C D E doormiddensnijdt. Het afgesneden gedeelte van
het papier bevat ongetwijfeld een duplum van het stuk. Door de aaneen-
sluiting van de lijn en van de halve letters kunnen de twee documenten, bij
elkander gebragt, wederzijds hunne authenticiteit staven. Zulke stukken werden
chartae partilae, eyrographatae genoemd, en meer bepaald undulatae wanneer
zij golvend, of Éndentatae wauneer zij tandsgewijze waren uitgesneden.
2) Het werd in het archief gevonden vergezeld van twee afschriften,
terwijl ef op den omslag van eene dier copiën geschrevenstond: Znstrumentum
Authenticum et documentum super veritate et identitate Beliquiarum. SS, ‚ Ade
erti Conf. Jeronis Mart, et Agathae Virg,
384
Haarlem; aan wien anders dan aan hem, die tevens Abt
van Egmond was, zou het toegekomen hebben, er over
te beschikken? En geheel natuurlijk zien we dan ook
tien jaren daarna zijn Vicarius, wlast ende bevel van de
ouericheijt der H. Kercke daartoe hebbende,’ ze in ont-
vangst nemen; we zien dat hij ze weg doet brengen en
aan de trouwe bewaarders veene cleijne vruntschap" voor
hunne rmoeijten ende peryckel" uitreikt.
Zijn nu de in 1592 teruggevene Reliquiën dezelfde als
die van het koffertje uit «den. Hoek”?
Ten antwoord op deze vraag beginnen wij met de
mededeeling van eene correspondentie, tusschen den Vica-
rius apost. Sasbout Vosmeer en Aartshertog Albert gevoerd.
Bekend is de innige godsvrucht van de Aartshertogen
Albert en Isabella, aan wie Philips II in 1598 de heer-
schappij over zijne Nederlandsche Staten gegeven had.
Die godsvrucht liet zich ook kennen aan eene eerbiedige
bezorgdheid voor de bewaring en vereering van zoovele
HH. Overblijfselen, die aan de Nederlandsche Kerk
gedurende eeuwen dierbaar waren geweest, doch in den
droevigen tijd der troebelen verloren of verspreid waren
geraakt, Getuige daarvan zij deze brief, van wege den
Aartshertog geschreven ') :
„A Monsieur l'archeveque Philippensis Sasbout
Monsieur Son Alteze est en grand desir de scavoir oü que
peult estre demeuré un reliquaire furnuy de grandes et importan-
tes reliques appartenantes à l'eglise chefve de Harlem, Et s'e-
stant persuadé que vostre Seigneurie luy en pourroit donner les
plus assurées nouvelles... m'a commandé de sur ce luy escrire
ce mot.
2 april 1610. PRATS.
De Vicarius Apostolicus gaf het volgende antwoord:
1) Dezen brief en het daaropvolgend belangrijk antwoord, dankeu wij aan de
verpligtende mededeeling van den ZEerw. Pr A. van Lommel S. J., die het stuk
afschreef uit het origineel, in het Belgisch Rijks-archief [Audience pak 451].
985
/
Amplissime Domine
Accepi Coloniae 28 Maii quas Ampl? tua denerossissima 2 aprilis
dedit, eisque respondeo: Harlemensis Ecclesiae Reliquias princi-
pales fuisse Lignum Dominicae Crucis quod ante annos quinque
e manibus depositarii qui illud oppignoraverat, vindicatum , Sere-
nissimo Archiduci nostro tamquam Ecclesiae illius patrono trans-
missum et creditam est.
Secundo loco habitum corpus S* Alberti (Adelberti) Levitae primi
archidiaconi Ultrajectensis, sed incineratum, de quo portionem ma-
xime integram ante annos plures per quemdam Franciscanum mona-
chum cognomine Coffermans Eidem Serenissimo nostro transmisi.
Tertio loco aestimatum corpus Beati Jeronis presbyteri, primi
martyris Hollandiae, cujus caput initio horum motuum Noertwi-
cae periit. Corporis pauca ossa ante plures annos cum cineribus
SS Adelberti bisso involuta commendavi ecclesiae illius clero , a
quo nuper cognovi condigne conservari.....
Coloniae 27 Maii 1610. Sasboldus Archiepus V. Aplicus.
Ziedaar dus, wat er ten jare 1610 van de HH. Over-
blijfselen van Hollands twee beroemde Heiligen overig
was, in handen van de Haarlemsche Geestelijkheid (com-
mendavi ecclesiae illius clero); en Sasbout had zich toen
nog onlangs vergewist, dat ze met alle zorg bewaard werden
(a quo nuper cognovi condigne conservari). Maar het was
in 1610 reeds verscheidene jaren geleden, dat Sasbout die
Reliquiën aan de Haarlemsche Geestelijkheid had toever-
trouwd (ante plures annos... commendavi). Het waren
eenige weinige beenderen van het ligchaam van SS. Jeroen,
met tot gruis of asch verbrande beenderen van S. Adalbert
(corporis pauca ossa; corpus S. Alberti,... incineratum ;
cum cineribus S. Adelberti) De reliquién eindelijk waren
niet in kostbare kassen, maar eenvoudig ín doeken gewik-
keld (bisso involuta). Wij verzoeken den lezer , deze bijzon-
derheden in het oog te houden, terwijl wij nu ook het
boven afgedrukte stuk van 1592 nader gaan beschouwen.
In laatstgenoemd jaar werden er teruggebragt vdrije
houten kisten off cassen met een clejn cofferken, daer in
386
bewaert laeghen pignora sacra et reliquiae SS* A delberti
confessoris, Agathae virginis et Jeronis martyris, alles |
sonder enighe cijraet ofte behanckselen van gout off sijluer
int minste”. Achtien jaar later, in 1610, vinden wij slechts
twee Heiligen genoemd, en wordt van S. Agatha niet
meer gerept. Ook is er van drie kisten off cassen geene
spraak meer. Er moet dus tusschen 1592 en 1610 eene
verdeeling, verplaatsing, enz. hebben plaats gevonden met
de Reliquiën die in 1592 waren teruggebragt. Op gronden
die straks te behandelen zijn, stellen wij die verdeeling
of verplaatsing in Januarij 1595.
Opmerkelijk is het verder, dat, gelijk erin 1592 drie -
Heiligen worden genoemd, er evenzoo ook drie „kisten
off cassen" vermeld worden. Het geeft te vermoeden , dat
elk der Heiligen daaronder zijne eigene „casse had. En
wij meenen grond te hebben voor ons vermoeden. Gelijk
de lezer in den Inventaris (zie Bijlage A) zal opmerken,
staat er bij de Reliquién van SS. Bertrada en Wenerada
vermeld rrepertae in tumba S. Agathae" en ook bij die van
S. Adalbert wordt van een tumba gesproken: Fragmenta
capitis S. Adalberti collecta ex reliquiis in tumba inventis.
Eindelijk heeft reeds Deken van Luenen, zooals wij boven
(bl 379) vermeldden, opgemerkt, dat er tusschen 1589—98
eene stumba S. Adelbert?? te Haarlem was, waaruit de
Reliquie- van S. Bavo genomen werd. Uit deze aanhalingen
laat zich tegelijk ook afleiden, dat, ofschoon er ten jare
1592 slechts drie Heiligen genoemd worden, er zich ook
van andere Heiligen reliquiën onder de teruggebragte ver-
zarneling bevonden. S. Agatha past overigens volkomen
bij de twee andere Heiligen, en bewijst zelfs alweder de
afkomst der kassen uitde Egmonder-abdij. Immers Johannes
de Leydis meldt '): „S. Egbertus Trevirensis Archiepisco-
1) Chronícum Egmundanum ed. Ant. Matthaeus, Lugduni-Bat. 1692,
pag. 11.
387
pus... filius Theodorici Comitis Hollandise .. . legavit...
magnam partem , ut creditur corporis S. Agathae" en uit
het Cartularium der Abdij hebben wij op het Rijksarchief
het volgende afgeschreven :
A?. D. 1842, 6 kal. Febr..... consecrata est sacristia ab Epi-
scopo memorato [Megaritensi], sequenti autem die consecratum
est altare sacristiae in honorem 8S. Jeronis martyris et S. 4gathae
virg. in quo reconditae sunt reliquiae de eisdem. sanctis" !)
Maar zoo wij nu eens konden aantoonen, dat er niet
alleen drie kassen, en wel van S. Jeroen, van S. Adalbert
en van S. Agatha, te Egmoud aanwezig waren, maar
ook dat die kassen, mede van andere Heiligen, Reliquién
inhielden, die voor een gedeelte althans, zich in het kof-
fertje van rden Hoek” bevinden? — Wij zijn inderdaad
hiertoe in staat, door middel van eene nog bestaande Lijst
van Reliquiën, die zich vóór de Reformatie in de Abdij
van Egmond bevonden *).
Voor het doel van ons opstel is het reeds voldoende, dat
wij slechts het eerste gedeelte der Lijst achtereen afdruk-
ken, met eene enkele plaats van het eindgedeelte. De namen
die tegelijk op den Inventaris van het koffertje en op de
Lijst van Egmond voorkomen, worden door ons met een
sterretje aangeduid. Zooals de lezer zien zal, blijven er
dan slechts enkele namen van onzen Inventaris over, die
niet op de Lijst te vinden zijn. Maar het opschrift van den
4* zak: „eollectae ex variis celeberrimis tumbis" duidt
genoeg aan, dat er ook van elders dan uit Egmond Reli-
1) Vergel. het Chron. Egmund. bl. 68.
2) De Lijst iste vinden in het MS van den Egmonder Monnik Frater Balde-
winus de Hagá Comitum; zij is van het einde der 16* of begin der 16° eeuw.
Ook van dit stuk danken wij een afschrift aan den ZEerw. Pater van Lommel,
Het MS. van Baldewinus is beschreven door van Wijn in zijn Hwiszittend
Leeven Ibl. 253, en maakt thans deel uit van de Bibliotheek der Maatsch.
van Letterkunde te Leiden.
888
quiën in het koffertje verzameld zijn geworden. En de vraag
blijft altijd, of de Lijst van Egmond geheel compleet is.
Ziehier het eerste gedeelte :
Hee reliquie continentur in monasterio S. Adalberti in Egmunü
Hee reliquie continentur in
*scrinio Corporis S. Adalberti.
“Corpus
de sepulchro Domini.
de presipio Domini.
de spongia Domini.
de Chana Galilee.
de mohte Thabor.
de monte Oliveti.
de sudario Domini.
de virga Moysi.
de quinque panibus.
de pallio S. Marie.
de sepulehrb S. Marie.
de barba S. Petri Apost,
toli.
Costa S. Stephani martyris.
Vestes qui in sanguine ejus
tincti sunt.
de S? Laurencio.
de S? Policarpo martyre.
Reliquie S, Valeriani.
*Reliquie Bonifacii.
Reliquie S. Anastasii martyris.
Reliquie S. Castoris.
*Costa S. Denlini filii S. Vin-
centii.
Reliquie S, Victorini.
. *de S? Desiderio lectore.
*Costa S. Anthonii monachi.
Reliquie S. Dagoberti,
*Reliquie S. Edocii.
*Reliquie S. Bavonis.
de capillis S. Mariae Virginis.
de flumine Jordanis.
Reliquie S. Bartholomei Ápos-
De translatione corporum S*
Agathae et Luciae vide in
Cathalogo Sanctorum libro ?'
a? xlix, ante reformationem
solum festum....
quorum monachorum.
Hee Reliquie continentur ic
maxima sluse aurea.
Reliquie Andreae Apostoli.
S. Vincentii.
Sebastiani.
Mariae Magdalenae.
Agnetis.
Hee Reliquie continentur in
*capsa S. Agalhae Virginis.
Maxima pars Reliquiarum S*.
*Virginum Wineradae et
Bertradis.
*Reliquie S. Agathae virginis.
*Reliquie S. Agnetis virginis.
*Reliquie S. Lucie virginis.
*Reliquie S. Gertrudis virginis.
*Reliquie S. Margarethe virgi-
nis.
*Reliquie S. Ceciliae virginis.
*Reliquie S. Anastasie virginis.
Reliquie S, Barbarae virginis.
*Reliquie S, Odiliae virginis.
*Reliquie S. Felicitatis cum
vij filiis.
*Reliquie 8. Eugeniae Virginis.
“Item reliquie Plurimarum vir-
ginum sine breviculis.
vabatur ....ut
patet in aliquibus libris anti
389
In “*capsa S. Yeronis in alio de vestimento S. Marie virginis.
scrinio. | *Maxilla S. Yeronis martyris.
*Reliquie S. Yeronis martyris de costa S. Stephani protho-
pene totius. martyris.
Reliquie S. Stephani proto- Costa S. Cyrbaldi Diaconi et
martyris. mart yris,
Reliquie S. Lamberti martyris. Item de sanguine ejus.
*Reliquie S, Gregorii Papae. de pulvere S. Odulphi con-
Reliquie S. Lucie et S, Vin- fessoris,
cencie Virg. et de calceamentis ejus.
de Scabello Domini. de spongia Domini.
*Digitus S. Salvii martyris. Corporale sanguine Domini
Reliquie Sanctorum Thyrsi et infusum.
Palmatii, *de costa Bertrade virginis et
X martyris.
En in het laatste gedeelte
*Magna pars reliquiarum XI
komt voor: SP 1
milium virginum
Hee reliquie continentur in item corporale et duae partes
scrinio quod est super alíare de palla altaris sanguine
S. Marie virginis. Domini infusum.
De overeenkomst mag waarlijk treffend worden genoemd.
Niet alleen zien wij de drie Reliquiekassen, naar de drie
Heiligen genoemd, maar wij vinden ook inderdaad de reliqq.
SS. Virg. Bertradae et Wineradae in capsa S. Agathae;
wij vinden die van S. Bavo in scrinio corporis S. Adalberti;
wij vinden de mazilla S. Jeronis opgenoemd; wij treffen _
de costa S. Denleni filii S Vincentii aan, desgelijks den
digitus S. Salvii, S Antonius, S. Gregorius en de
XI mill. virgines. Onder de HH. Maagden vinden wij
SS Caecilia, Margaretha, Lucia, Odilia en Anastasia
terug. Maar bovenal verrassend is de bevinding, dat er
onder de losse perkamenten briefjes uit den vierden zak
(zie den Inventaris) eenige zijn, die volmaakt overeen-
stemmen met de lijst; wij vonden daaronder :
de sco Desiderio lectore. alsook een briefje dat de vole
Hic sünt Reliquie Sci Edoci, gende namen te lezen geeft;
Reliquie sci bonefacii Reliquiae scae Agathe uirginis.
Bijdragen Gesch. Bisd, v. Haarlem. LIe Deel, 26
390
Reliq. Margarethae uirg. Reliq. Reliquiae sce Odiliae uirg.
Gertrudis virg. Reliquae sce Reliquie sce À...... ‚… (Hier
Felicitatis cum Septem filiis. is de inkt weggesleten).
Reliquiae scae Ceciliae uirg. Reliquie sce Eugenie virg.
Reliquiae sce Agnetis uirg. Item reliquie plurime sine bre-
Reliquie sce Luciae uirg. uiculis.
Wanneer we alzoo op de afgesleten plaats van dit
briefje Anastastae mogen lezen, dan is, op S. Barbara
na, de geheele inhoud der capsa S. .Agathae , althans in
in de namen, vertegenwoordigd.
Op grond nu van al het bovenstaande meenen wij, de
geschiedenis van het koffertje met zijn Reliquiën ons op
de volgende wijze te mogen voorstellen.
Bij de verwoesting der Abdij van Egmond door de benden
van Sonoy zullen de Reliquiën gered zijn, doch waar-
schijnlijk slechts gedeeltelijk ‚of ten minste in overhaasting.
Voor dit laatste gelooven wij grond te hebben in de aan-
wezigheid der zegelfragmenten en wieronkkorrels, die bij
de Reliquiën gevonden zijn (Zie boven bl. 381). Immers,
om de Reliquiën te redden, die onder de altaren gelegd
waren, en bij welke altijd wierookkorrels gevoegd worden,
zullen ‘de zegels verbroken zijn geworden, en door de haast
stukjes daarvan onder de beenderen geraakt, ja ook de
wierrookkorrels tegelijk medegenomen zijn. Voor die
haastige berging mag ook pleiten, dat de 4'zak gevuld
is met ,Reliquiae Sanctorum, quorum tituli vel sunt
confusi vel deperditi, collectae ez variis celeberrimis tumbis.
Echter houden wij het er voor, dat niet alleen uit altaren
de Heiligdommen gered, maar dat ook wel de eigen-
lijke Religuie-kassen ') die wij ons, gelijk bekend is, van
tamelijke grootte en met goud of zilver beslagen of be-
————————— ———————
al) Jacoó (Die Kunst im Dienste der Kirche. Laudshut 1870 pay. 202)
geeft als Latijnsche namen daarvoor op: ercae, scrinia, tumbae, feretra.
In de Egmondsche Lijst vindt men: scrinium, capsa, scoute, scuce, 4cuci-
cula en sluze.
391
kleed moeten voorstellen, in veiligheid gebragt zullen
zijn; en dan kunnen de »fragmenti sigilli" ook afkom-
stig zijn van de zegels, waarmede binnen in de kassen
de eigenlijke capsae verzegeld werden (Zie Jacob t.a. p.
pag. 204) Men zal hier welligt opwerpen, dat de kassen,
in 1592 uitgeleverd, vsonder enighe cyraet ofte behanck-
selen van gout off silver int minste’ waren, doch dit
belet njet, dat het toch de oorspronkelijke kassen uit Egmond
zijn geweest, maar ontdaan van hunne versierselen. Dat
men toch in die dagen van beeldstormerij en plundering de
reliquie-kassen, uit veiligheid zeker, van haar goud en
zilver ontdeed, blijkt uit eene opmerkelijke plaats in het
Testament van Bisschop van Mierlo van 23 Sept. 1581 ').
s Tunc", zoo beschikt hij, in tali eventu (namelijk : „quod
ecclesiarum reparatio et divini cultus restitutio pro foribus
expectaretur") aurum et argentum, in massas conflata et
ez Reliquiarum capsis hactenus custodita, ad restitutionem
et usum proxime dictum redire deberent". En. deze aan-
haling is ons te meer dienstig, omdat juist de ,hooghwaer-
dighe heere godefroij van Mierle" *) omtrent tien jaren vóór
1592 de kassen in bewaring had gegeven. Tot nu waren
zij waarschijnlijk onder de hoede der Haarlemsche Geeste-
lijkheid verbleven; maar na 1581, in welk jaar de Staten
de geestelijke goederen van Haarlem, die der S. Jans-
Heeren alleen uitgezonderd, aan de stad hadden toege-
wezen, werden kerkelijke zaken niet anders veilig geacht
dan in de handen van vertrouwde leeken. Uit het zoo even
genoemde testament van Bisschop van Mierlo blijkt dan
ook, dat hij verschillende voorwerpen bij leeken in veilig-
heid had laten brengen *).
]) Bat Sacra 1I pag. 315.
2) Zie boven bl. 382. '
8) Ven Heussen heeft in de B. S. t. a. p. die plaats uit het Testament
weggelaten, doch verg. Bijdr. I bl. 215 en de Katholiek : 58€ Deel bl. 129.
392
In het jaar 1592 nu nam de Vicarius den toevertrouw-
den schat weder terug, zoo als boven bewezen is. De
Reliquiën zullen sedert te Haarlem onder bewaring der
Geestelijkheid gebleven zijn, totdat tijd en gelegenheid
gunstig was , om hetgeen in de haast uit Egmond, en waar-
schijnlijk ook wel uit nog andere plaatsen, gered was, met
de noodige zorg na te zien, te scniften en te verdeelen.
Dit geschiedde in het jaar 1595 op ult* of 11° Januarij.
Hieromtrent toch blijft geen twijfel over. Toen immers
werden, volgens het opschrift, boven reeds medegedeeld ,
(zie bl. 379, en op de Plaat N° 4) partikelen, die blijk-
baar van het hoofd van S. Adalbert waren, uit de overige
beenderen uitgezocht en afgezonderd, De hand nu die
deze aanteekening schreef, is blijkbaar dezelfde als die ook
de andere opschriften, de middeleeuwsche natuurlijk uit-
gezonderd, op de Reliquiën en hare omwindselen plaatste
(Zie op de Plaat voorbeelden in de N* 3, 4 en 18) Ja,
nog meer, het is, dunkt ons , dezelfde hand als die tusschen
1589 en 1598 (zie boven bl. 379), en waarom dus niet
in Januarij 1595 '), de Reliquie van S Bavo uit de tumba
S. Adalberti genomen heeft. Daar wij namelijk uit het
Authentieke stuk (Bijlage B. bl. 411) zeker weten, wie dit
gedaan heeft, namelijk zeker Geestelijke, Nicolaus Wigge-
rius, alsmede dat deze zelfde er toen met eigen hand het
opschrift bij schreef: .D. S. Bavone sme de proprii ejus
corporis cineribus conglutinatis: zoo komt ons hier deze
laatste bijzonderheid allergelukkigst te stade, om uit de
overeenkomst van het schrift (de lezer vergelijke op de
Plaat N* 83, 4 en 18 met N* 5) te besluiten, dat het
ook dezelfde Nicolaus Wiggers was die den Reliquién-
schat, uit Eymond gered, op 31 Januarij 1595 nazag,
schifte, verdeelde, rangschikte en insloot. Wáár nu en
hoe werd dit door hem gedaan? -
l) Verg. het stuk, medegedeeld in Bijlage B.
993
Het geschiedde , naar wij, met Deken v. Luenen, gissen,
te Haarlem, ten huize van den Geneesheer Dr. Duvius , die
zeer waarschijnlijk eene huiskerk in zijne woning had '), en
bij wien, althans in 1602 , Eggius de Vicaris inwoonde ?).
Ook hield het Haarlemsche Kapittel aldaar in de jaren
1617 en 1618 vergaderingen. Daar waren toen (volgens
veronderstelling in Januarij 1595) tegenwoordig: Sasbout
Vosmeer de Vicarius Apost., òf Wilhelmus Copallius Sed.
vac. Harl. Vic. gen., alsook Adelbertus Eggius Haarlemsch
kanunnik en Jasper Stolwijck Haarlemsch kapellaan *).
Twee van de hier genoemden, Copallius en Stolwijck,
waren dezelfden als die a° 1592 bij de teruggave der
Reliquiën tegenwoordig waren geweest. |
Nicolaus Wiggers moet, in het hnis van Dr Duvius
naar verondersteld wordt, vóór zich gehad hebben de
vdrye houten kisten off cassen met een cleyn cofferken",
waarin te zamen de Reliquiën-schat vervat was. Zou nu
de gissing te gewaagd zijn, dat, aangezien de drie houten
kisten of kassen, zooals we boven reeds hebben toegelicht ,
scrinia of tumbae uit Egmond waren, hoezeer dan ook
ontdaan van alle gouden of zilveren versiersel, juist dat
vierde ,cofferken" hem gediend heeft, om bij de verdeeling
en schifting daarin te bergen wat te Haarlem moest
blijven ? Zouden we niet mogen vermoeden, dat het kof-
fertje uit vden Hoek” geen ander maar hetzelfde is?
En Nicolaus Wiggers kweet zich met alle naauwge-
zetheid van zijn taak. De opschriften op perkament met
de overoude Romaansche letter (zie op de plaat de N“*1, 2,
7, 9-12, 16 en 17) werden bij de Reliquiën gelaten; alles
1) Zie het Necrolog. Harlem. ,4* 1624 [obiit] D. Jacobus van Swieten ,
in domo erpertisajmi D. Duvij fidissimus adjutor."
9) Toen Eggius op 29 Maart 1602 tb Amsterdam gevangen werd, is er
terstond iemand „naer Haarlem gelopen ende heeft tselve M* Jan Duijvensen
te kennen gegeven om op sijn hoet te sijn; die alle dingen wt de weghe gedaen
heeft." (Biss. Arch.). 8) Zie Bijl. B. bl. 410.
\ 394
met zorg driedubbel ingewikkeld: in linnen, in zijde, in
leder '), maar bij elke inwikkeling werden telkens de opga-
ven van den inhoud herhaald. Uit het gebeente van S. Adal-
bert werd bijeengezocht wat blijkbaar tot het hoofd behoorde,
en afzonderlijk ingewikkeld. Wat stukjes zegelwas bleek
te zijn werd eveneens afgezonderd en als zoodanig aange-
duid. De Reliquiën echter, die door de haast waarmede ze
verzameld waren of door andere oorzaken, haar opschrift
(titulus) verloren hadden, werden, omdat hare identiteit
betwistbaar geworden was, bij elkander in een afzonder-
lijken zak verzameld. Ook die losgeraakte briefjes (tituli),
en andere welke Nic. Wiggers door nieuwe had vervangen,
werden tot een bundeltje ineengerold en er bijgelegd De
Reliquiën van S. Agatha, die ook in 1592 waren terug-
gebragt, zijn òf niet bij de verzameling gebleven, òf waar-
schijnlijker, nog aanwezig onder die „quorum tituli confusi",
in den 4°° zak. Zie Inventaris, en boven bl. 389-90. Ook
wordt er, zooals reeds boven gezegd is, melding van hare
tumba gemaakt in een der opschriften.
‚ Doch de lezer heeft welligt al gevraagd : wie was dan
toch die Nicolaus Wiggerius, de man, die hier in eene zoo
gewigtige zaak optreedt boven een der bekende hoofden
van de Haarlemsche’ Kerk van die dagen?
Het antwoord op deze vraag zal tevens nog meer beves-
tigen, wat wij boven bl. 392 reeds om de overeenstemming
van het schrift meenden te mogen aannemen.
Het was een priester van het voorname Haarlemsche
geslacht der Cousebanten, zoodat zijn naam voluit te
schrijven is: Nicolaas Wiggers Cousebant. Het Necrolo-
gium Harlemense geeft hem den lof, dat hij was een „er
primis patriae Sacerdotibus" of, zooals Batavia Sacra uit
de Relatie van la Torre aanhaalt, „fidelis aliquando ín patria
1) Uitgenomen de 6e zak, tenzij de buitenste lederen beurs later verloren
mogt zijn geraakt.
995
operarius", die in de eerste tijden na de Reformatie veel
en vrnchtbaar gewerkt heeft tot behoud en herstel van
het H. Geloof, zoo in Holland alsook in Vriesland, later,
in 1603, te Keulen minderbroeder de Observ. werd , drie-
. maal Provinciaal was en in 1628 aldaar overleed. Hij was
het, die in 1583 te Haarlem stichter was van de , Vergade-
ringe der Maechden in den Hoek" zoo als klopje Catharina
Jans Oly ons zoo natuurlijk en levendig weet te verhalen "),
nAls den E. Heer M. Claes Wiggersz. quam van Cuelen tot
Haerlem ten huyse van syn vader Wigger Claesen Cousebant;
hy synde een goddelik ieverige dienaer Gods, eene groote liefde
hebbende tot de maechdelicke zuiwverheyt, socht terstont door syn
predicatie goede exempelen ende innighe gheheden de herten van
de sondige werelt tot Godt te trecken. Marta Tonis voornoemt
werden door dese predicatie seer ontsteecken inde goddelicke
hefde, maeckende kennis met dese waerdige dienaer Gods; dien
terstont aen haer versocht of sy wilde wonen met geertgen Is-
brants, mede een innich maechdeken, achter syn vaders, daer
was een turfschuerken, dat sou men wat toestellen tot een wo-
ningsken ende hy soude versoecken aen syn vader dat men syn
beste camer mochten gebruicken tot een bidtplaets ende dageliks
de litanie daer te lesen om te bidden voor de H. kercke, De
vader mede ontsteecken synde met de selfde Goddelicke liefde
van synen soon heeft met blijtschap niet alleen syn beste camer
maer syn gehele huys ten besten gegeven ter eeren Gods. Dit
turfschuerken voornoemt is gemaeckt tot een erm woningsken
alwaer Maritge Tonis ende Giertgen Isbrants samen d'eerste
waeren int jaer ons Heeren 1583" (Leven van Maritge Tonis).
_ Hiernae (na 1590 namelijk, zoo gaat zij op eene andere plaats
voort) ist gebeurt, als de wettelicke geestelicke overicheyt goet
dacht te voldoen de begeerten van Mr. Claes, dat hy soude mooghen
trecken nae Vrieslant ende andere plaetsen, dien gans desolaat ende
verlaeten waeren vande priesters ende dienaers Gods... dat syn E.
heeft begeert... dat syn maechden souden syn, onder de beleydinghe
van Mr. Cornelisz Arentz... met wien hy te Cuelen huys ghehou-
den had, in haer cost hebbende verscheyde studenten wt Hollant,
dien sy behulpelyck waren inde geleertheyt ende Godvruchticheyt".
1) Ia hare Levens der Maechden.
896
Wiggers heeft echter die leiding zijner ,Maechden"* nog
gedurende eenigen tijd te zamen met Cornelis Arentsz.
gehad, dien „de vader van M. Claes Wigger ook in eyn
huis nam ende aen syn tafel alsoft syn eygen kint gheweest
hadt”, Uit een brief van Sashout Vosmeer ') blijkt, dat
dit nog zoo was op 7 Maart 1600, ja nog op 1 Mei 1602,
dewijl Bugge in zijne chronologie aanteekent *) „Hic
Vigherius 1 Maji deprehensus in aedibus in Baeckenes,
spoliatus fuerat supellectile ecclesiastica; ... virgines ejus
dissipantur". Op 1 Junij daarna gaf Prins Maurits met de
Raden van Holl., Zeel. en Westvr. bevel tot gevangen-
neming van Claes Wiggers of tot dagvaarding, zoo hij
sfugytiff ofte absent" mogt zijn *). Een dergelijk bevel
ging ook denzelfden dag uit tegen Sasbout Vosmeer (verg.
Bijdr. I bl, 230).
.. Wij zijn hier over Wiggers en zijne klopjes wat uit-
voerig geweest, omdat uit dit alles blijkt, dat de verzorger
van den Reliquiën-schat in 1595 (immers van 1588-1602)
te Haarlem woonde op dezelfde plaats, van waar in 1851
het koffertje gekomen is: namelijk in „den Hoek” op de
Bakenessegracht.
Al heeft nu Nicolaas Wiggers nimmer eenige hooge
waardigheid in de Haarlemsche Kerk bezeten : hij behoorde
niettemin onder de voornaamsten der Geestelijkheid. „Cu-
piebant, zoo meldt Bat. Sacra (II pag. 335, naar het schijnt
uit een brief van Sasbout Vosmeer) eum Copallio Vicario
suffectum , loco Adalberti Eggii". Ja zelfs, toen in 1614
Sasbout Vosmeer overleden was, werden er pogingen ge-
1) In het Bissch. Archief,
2) Bijdr. 1 bl. 280.
8) De uitvoering van dit bevel had eene zeér merkwaardige procedure
ten gevolge van Burgemeesters en Regeerders der stad Haarlem tegen den
Procureor-Generaal bij den Hove van Holland, De stad kwam op voor de
bewaring van hare Privilegién, die zij door deu Procureur-Generaal gekrenkt
aehtte, dewijl Wiggers een „geboren burgers zoon van Haarlem” was.
397
daan, opdat Wiggers hem zou opvolgen. Zie de Chrono-
logie van Buggeop 15 Junij 1614: ,Bruxellis sollicitatur
pro Wiggerio successore per Patrem Arnoldum." Vergelijk
ook wat Sasbout Vosmeer reeds op 12 Jan. 1601 schreef ,
volgens dezelfde Chronologie (Bijdr. I bl. 227).
Maar, ook daargelaten Wiggers’ aanzien en verdiensten :
het blijkt van elders, dat juist hij meermalen gemoeid werd,
wanneer er kerkelijke zaken verzorgd of bewaard moesten
worden Zoo schrijft Bisschop van Mierlo, in zijn reeds
boven besproken testament, waar hij de lijst geeft der in
bewaring gegeven kerkelijke zaken: Praecedentia puto
inspecta esse praesenti anno 1581 a magistro et Dno Nicolao
Cousbant Harlemensi". En Bugge teekent in zijne Chro-
nologie op 23 Sept. 1581 daarover aan: „de quibus et
alis extat et testimonium de a^ 1605, 16 Nov. (toen W.
dus reeds te Keulen Minderbroeder was) Vigherio traditis",
Eindelijk, Wiggers had meerdere Reliquiën met zich naar
Kenlen genomen en ter bewaring gegeven in het Brigit-
tijnenklooster Marienvorst, in het Diocees van Keulen.
En toen hij overleden was, gaf Rovenius aan Pater
Arnoldus de Wit last en magt, dd. 14 Julij 1629, om
die Reliquién ,certas et notabiles. . . ad ecclesias in partibus
confoederatis Belgii spectantes" op te vorderen en terug te
brengen '). Ze worden echter niet nader opgenoemd of aan-
geduid, maar ongetwijfeld staat eene inspectie van Reliquiën,
door de Haarlemsche Kanunniken Ban en Bugge op 25
Junij 1631 gedaan , met deze lastgeving in verband , Anno",
zoo schrijven zij, „a nativ. D. 1631 die 25 Junij, quae S.
Adelberto Confess. sacra est , nos . .. visitantes reliquias sub
custodia R. P. Arnoldi de Witte... invenimus hasce per
—
1) Wij vermelden met erkentelijkheid, dat wij een afschrift van dit stuk
aan de heusche dienstwilligheid danken van den ZEerw. Archivaris der
EE.PP. Minderbr. Recoll. te Weert, Fr. A. F. Nieuwenhuizen,
398
modum inventarii relatas", en daaronder: „duo capita seu
magis frontes usque ad nares sine inscriptione, quibus
inscripsimus de Sodalibus S, Ursulae, referente ez tradi-
tione P*.. Nicolai eodem Patre. Arnoldo.
/
Dat Wiggers Cousebant in Januarij 1595 de Reliquiën
niet geheel in het koffertje zal hebben weggelegd maar
althans van de twee groote vaderlandsche Heiligen eenige,
en voorzeker de meest aanmerkelijke, partikelen daarbuiten
gehouden ter openbare vereering, laat zich gereedelijk
denken. Het blijkt daarenboven, dat er op verschillende
tijden der 17° eeuw reliquiën van die twee Heiligen zich in
de handen van geestelijken bevonden. Eenige aanhalingen
mogen hier ten bewijze strekken.
1* Wij zagen boven (pag. 385) dat Sasbout Vosmeer
in 1610 schreef : ,corpus S. Adelberti... incineratum,
de quo portionem mazime integram ante annos plures.…
Serenissimo nostro transmisi".
2e Volgens de Chronologie van Bngge '), meldde Rove
nius in 1618, Reliquiën van S. Adelbertus aan den Aarts-
hertog Albert te hebben aangeboden.
8° Er bestaat nog van den Haarlemschen Kanunnik
Nieolaas Nomtus (gest. 21 Oct. 1626) eene eigenhandige
opgaaf?) van ,Reliquiae quas indignus ego circumgestari
in praesidium animae et corpori, in deaurata capsula ad
formam Agnus Dei", en daaronder komen voor: ex osstbut
.&. Adelberti en „S. Jeronis martyris". Hij teekent er bij
aan, dat hij ze had „ex Reliquiis R. Eggii" (Viear, Harlem.
gest. 1610).
4° Op 25 Junij 1631 wordt door de kanunniken Ban
en Bugge eene lijst opgemaakt *) van Reliquiën die berus-
1) Bijdragen v. d. G. v. 't Bisd. v. H. 1 pag. bl. 328.
2) In het Bissch. Arch.
8) Nog in originali in het Bissch, Archief aanwezig.
399
tend waren „sub custodia RP. Arnoldi de Witte ord.
S. Franc. de reg observ. in Cathedr. civitate Harlemensi -
missionarii". Op die lijst komt ook voor: „item S. Hieronis
mart. reliquiae inclusae ligno deaurato ad longitudinem
cubiti",
Deze Reliek is zeer waarschijnlijk na 1653 aan den
Pastoor van Noordwijk geschonken, en dezelfde als die
thans nog d&ár vereerd wordt We meenen voor dat ver-
moeden grond te hebben in het navolgende stuk !).
Resolutio Patrum Definitorii in Congregatione capitulari
intermedia die 19 9bris A. 1653 Coloniae celebrata.
De eo pro quo sollicitat Rdus adm. Dnus Pastor Nortwitene
sis, ut videlicet ipsi donetur brachium S. Jeronis in domo V.
adm. P, Arnoldi de Widt Harlemy hactenus reservatum et pro
devotione populi ibidem in congregationibus solitis expositum,
et hoc intuitu sepulturae P. Arnoldi de Widt in sua parochia
concessae et sumptuum ab ipso impensorum: aliquae Patribus oc-
currunt diffieultates, quarum una est, quod donatio haec videatur
rei notabiliter magnae; alia, quod cum ibidem Reliquia ista a
populo Catholico ibidem publice venerata sit, etiam probabiliter
ila veniat ex aliqua istius civitatis ecclesia, de quo tamen non
constat an ex nostra aut alia. Sic populus Catholicus et status
ecclesiasticus istius civitatis posset praetendere jus aliquod remo-
tum et morale, ne scilicet Reliquia ista extra civitatem deferatur
aut donetur, atque adeo non putamus sine consensu Ecclesiae
Harlemensis translationem istam fieri posse. Unde resolutio Pa-
irum in hoc consistit, quod parati sumus dare, tamen cum hac
conditione, si Ecclesia Harlemensis non contradicat sed in hoc
consentiat", |
6" À* 1648 op 7 Julij wordt ter Kapittelvergadering
gezegd, dat er zich bij den Deken ?) reliquién van S. Jeroen
en S. Adelbert bevinden (,apud Decanum extant reliquiae
SS. Jeronis et Adelberti"). Dit zou kunnen dienen tot |
]) In afschrift aanwezig in het Bissch, Archief.
2) Balduinus Catz, tot Deken gekozen 10 Sept. 1642 en die zijnen oom
Judocus Catz als pastoor in den Hoek was opgevolgd.
ii
- 400
bewijs voor de aanwezigheid van het koffertje in „den
Hoek”; doch wij achten het meer waarschijnlijk, dat
deze woorden betrekking hebben op een paar partikelen,
die in reliekhouders van hout inden vorm van een men-
schenarin gesloten, altijd in „den Hoek” bewaard ziju
geworden tot aan de opheffing der statie in 1851. Daar
zijn ze steeds openlijk ter vereering uitgesteld geworden '),
en dit verklaartons tevens, hoe dat het koffertje, dat wij
hier behandeld hebben en dat tegelijkertijd in den Hoek
berustte , onaangeroerd en ongemoeid kon blijven, zoodat
het in vergetelheid is geraakt.
Maar juist dit vergeten raken heeft veel toegebragt
tot de ongeschondene bewaring. Toen Deken van Lueuen
in 1857 d» Reliquién ontpakte, bevond ZZEerw. dat de
zijden en linnen omwindselen, die zeer zorgvuldig digt
en aan elkander genaaid waren geworden, geen grond
hoegenaamd gaven om te vermoeden, dat men ze ooit had
losgetornd om er iets uit te nemen. Het kistje had dan
ook, voor zoover geheugenis daarvan bestaat, altijd onder
het altaar gestaan.
Bovendien heeft de latere inventarisatie aan het licht ge-
bragt, dat verschillende Reliquiën van het koffertje nog op
de imiddeleeuwsche manier *) met zijde en gouddraad of
galons waren omwikkeld en versierd, waaronder stoffen
gevonden worden, die erkend zijn te behooren tot de 19°
of 14° eeuwen. *)
Eindelijk, wat Sasbout Vosmeer in 1610 van de Reli-
quién van S. Adalbert schreef (zie boven bl. 385): dat ze
tot asch verbrand waren (incineratum corpus) maar toch
]) Vergelijk hiermede wat zoo even vermeld is over de Reliquie om
welke de Pastoor van Noordwijk verzocht had,
2) „Sericis et auro involuta sacra ossa” Thom. a Kemp. de Imit. lib, IV.
Cap. 1.
8) Verg. hier het Organ für Chr. Kunst. 1853 pag. 182.
401
slechts zóó , dat hij er nog een gedeelte, hetwelk het meest
gaaf was (portionem maxime integram) van wegschenken
kon, is nog volkomen van toepassing op de gevondene
Reliquién van dien Heilipe. Wat wij vonden waren ver-
brokkelde beenderen, fijn gruis en asch van blaauw-
zwarte kleur; sommige partikelen echter hadden meer
dan andere nog eene bruinere tint behouden. Over het
geheel hadden die partikelen hetzelfde aanzien als eigen
is aan de Reliquiën van S, Bonifacius, die hier en daar
in ons Bisdom verspreid zijn, en over welke de Hoogw.
Bisschop van Fulda in eenen brief van toezending dd,
23 Julij 1840 ') het volgende schreef: „reliques des os
et des cendres de S. Boniface … reliques minces parceque
la pluspart des os de ce Saint a été brulée et reduite en -
cendres jadis par un incendie de la Cathédrale d'ici dans
laquelle le corps de S. Boniface... avait été enterré.".
Aan welken brand te Egmond wij te denken hebben,
durven wij niet beslissen. Het schijnt, dat het berigt
der monniken van Midlach: Oratorium quoque celeberrimi
patris, minus justa custodum vigilantia conservatum bis
incendii degraedatione est devastatum" *) op eenen brand
betrekking heeft niet van de houten kerk, door Graaf
Dirk I te Hallem gesticht (zie boven bl 380-81) maar van
de kapel op het eerste graf van S. Adalbert gebouwd,
nadat zijne HH. Overblijfselen van daar reeds waren op-
genomen ?) Niets echter belet ons, te denken aan den
brand, bij de verwoesting der abdij in 1573 aangestoken.
Uit datzelfde gruis en stof der verbrande beenderen spreekt
echter nog een onwraakbaar getuigenis voor de ongeschon-
dene bewaring der Reliquién. Immers toen in 1595 Wig-
1) Authent. copie in het Bissch. archief.
2) Acta Sanctorum (Bolland) Jun. tom. VIT. pag. 89.
8) Zie Aelöerts-put (c Egmond door Prof. de Rijk. (Bijdr, I. bl. 415).
402
gers Cousebant de heiligdommen onderzocht, vond hij
stukjes zegel, waarover wij ook reeds meermalen gespro
ken hebben, Welnu, bij het onderzoek door ons geda:
hebben wij eveneens dergelijke stukjes onder de beende
ren aangetroffen, die hem ontgaan waren; wat trou
wens niet te verwonderen is, dewijl ze, door de fij
asch bezet en omgeven, slechts door veel oplettendhek
van het beenderen-gruis te onderscheiden waren. Diezelfd
bevinding alzoo, toen door kem en thans weêr door on
gedaan, moet, dunkt ons, wel een gewigtig bewij
worden geacht voor de opgerepte bewaring gedurend
al den tijd, die tusschen de beide onderzoekingen ve
loopen is.
Thans rest ons nog, het oude schrift te bespreken v
eenige der perkamenten briefjes, die bij de Reliquién ga
vonden zijn. Wij hebben daartoe op de Plaat, onder de
N* 1, 2, 7—13, 16 en 17 , facsimile’s verzameld, di
van de briefjes eene getrouwe afbeelding geven. In des
Inventaris (Bijlage A.) staat aangegeven, wáár elk daarva
gevonden werd N° 1, 2, 9, 12, 16 en 17 waren bj
de respectieve Reliquién gevoegd. N° 7, 8, 10, 11—1
behooren tot het bundeltje losse briefjes van den 4°* zal
Twee zijn er onder (N° 8 en N° 13) wier raadselachtiger
inhoud wij te vergeefs trachtten te ontcijferen. Wellig
heeft dit zijn oorzaak hierin, dat ze uit een grooteren
tekst kunnen zijn uitgeknipt, aangezien op N° 13 sporer
van afgesneden letters zigtbaar zijn. Daarentegen schijnen
de kruisjes en teekens voor- en achteraan, wêer aan te
duiden dat de opschriften een geheel uitmaken. In beide
briefjes is een vreemde vorm van de letter s op te mer-
ken. Wij geven hier, wat wij, gemeend hebben te kun-
nen lezen, en vertrouwen, dat anderen eene betere ver-
klaring aan de hand kunne doen.
ON
erk Hac offa capnt $ pm Dracoui
ME Colledda [ww Cx reliquit "telis
e£) Gf e 47/594, Ufa
erp m
e (o ef? / ue De PUn e$
Cif zcg rave o p od d |
ore $T A Gag s& E jo cr je
hb) | "T
nu 5e m NS xa. S CLVRBAMHESAR)
veT ^r. za) AETSONIE'sOrig
ant 140" paart ,
CIU.ro.
(212.
Cosrxgsco.BEN LEN of.
RLS EINIGE c1) EPL A XA TIRAS:
o. $à-vi yEENCI'
CHIILM N NOP PORSTTTYX
iCCDdCEFFGbHILAMA.
NN N Nun 0 P
NHN 0 f gk
KSSTUUXZ |.
7 >. HER |
"i05 Cc GREGOR ) PAPE
Mernfra S.Hlieronts
pre j]der ty unii B
ld uote ML mee yr qu
403
-- a Iu^delde ^/ de pinnicgem *),
dare
dimidium „/ partes / a,
san[c]tis sa[n]etarum virginum.
+ & misit de colon[n]ia sis sa[n]etarum virgin[u]m
e x' i ccc mill, ipse rt(?] nemo alius dare.
De eenige gissing, die wij misschien maken mogen is,
lat de woorden betrekking hebben op toezending of be-
stemming van Reliquiën („partes sacrarum virginum").
Wat den vermoedelijken ouderdom betreft, vermeenen
wij, dat het schrift zeer goed even oud kan zijn als dat
der overige nummers, tot welke wij nu overgaan.
In het Bisschoppelijk Archief berust het volgende
stuk, geheel en eigenhandig geschreven door Haarlems
laatsten Bisschop, Godfried van Mierlo, Ì
Ego Godefridus a Mierle Dei et Apostolicae Sedis gratia Epi-
scopus Haerlemensis nec non Praelatus Egmondanus, nune vero
per exilium injustum in Ecclesia Monasteriensi pontificales fun-
etiones admiuistrans Notum facio omnibus et singulis praesentes
literas visuris seu audituris Quod nos anno Dni 1678 mensis Maji
die vicesimo septimo ?) deposuimus apud probum et optimum vi-
rum Petrum a Driel tunc temporis teloniarium in civitate Har-
lemensi, ut ad usum nostrum in suus aedes et custodiam reciperet
ex nobis creditis bonis et rebus, unam cistulam rubeam, plane
ferream, clausam satis firmiter, sine clave ejusdem, longitudinis
circiter unius pedis, altitudiuis circiter dimidii pedis, et librum
unum, continentem. in perjameno scripta quatuor evangelia, habentem
argenteos duos uncos quibus clauditur, praeterea crucem ex ligno
sancto Dominico, vestitam ac cireumdatam auro ac argento, repo-
sitam in theca ex corio, ejusdem Crucis quantitati coaptata; quae
quidem idem Petrus praescriptus (ut nobis per nuncios diversos
etiam in scriptis siguificavit) postmodum una cum parte bonorum
1) Of zouden we mogen lezen: rinvicgem — het tegenwoordige Rin-
negom Ô .
9) Dit was, zeer opmerkelijk, de dag waarop de Roomsche Magistraat
Amsterdam werd uitgezet, en twee dageu vóór de Haarlemsche noneu.
404
suorum Coloniam transportari curavit, quae jam reservantur et
manent apud spectabilem et insignem virum Franciscum de Crace
Ántwerpiensem , nunc Coloniae agentem. Et quia ad aures nostra
pervenit, dictum Petrum velle repetere e Colonia sua bona, qui--
bus supradictae res nostrae conjunctae sunt, quod sine evidenti
periculo amissionis rerum nostrarum et injuria nostra maxima fieri
nequiret: ideo, earumdem rerum nostrarum praesertim Aossoris di-
visi cui ante 600 annos et amplius dedicatae et propriae f'werumt, |
rationem habentes, ne periculo direptionis cujusvis exponantur,
per praesentes nostrum hac in re procuratorem ac commissarium
damus et instituimus Honorandum patrem priorem. fratrum prae-
dicatorum Coloniensium fratrem Henricum Bercheyck, ut nostro
nomine possit et valeat eadem potestate acsi praesentes essemus,
omni jure via ac modis possibilibus curare, ut recipiantur et custo-
diantur res praedictae ab eodem, eas arrestando aut quavis acti-
one juris impediendo, ne tam grave pericalum nobis immineat,
haec tamen conditione, ut sidicti Petri a Driel bora, quibus no-
strae res colligatae sunt, reserari aut aperiri seu dissolvi nequeunt
siue sarcinarum cistarum aut serarum confractione et laesione,
ut omne damnum inde quacumque occasione proveniens, id co-
piose pleneque resarciatur seu reficiatur sumptibus et expensis
nostris. In quorum omnium fidem sigillum nostrum praesentibus
impressimus et propria manu signavimus Monasterii anno 1583.
die Septimo mensis Maij.
L. S, GODEFRIDUS A MIERLE qui supra.
Zoo als uit dit stuk blijkt, had de Bisschop van Haar-
lem, Godfried van Mierlo, op 27 Mei 1578 aan zekeren
Petrus van Driel, inwoner van Haarlem, twee kostbare
voorwerpen in bewaring gegeven, namelijk eenen per-
kamenten codex der 4 Evangeliën en een kruis, met
goud en zilver omzet, en waarin eene reliquie van het
H. Kruis berustte. Nu had gezegde van Driel die twee
stukken met een gedeelte van zijne goederen naar Keu-
len laten voeren, waar zij bij eenen Franciscus de Cruce
berustten. Daar hij echter thans, naar aan den Bisschop
berigt was, die goederen weer wilde terug laten halen
uit Keulen, begon de Bisschop van Mierlo te vreezen,
405
dat met al dat heen en weer brengen zijn eigendom mogt
te loor gaan. Hierom gaf hij aan den prior der predik-
heeren van Keulen volmagt, om kruis en evangelieboek
op te vorderen en in bewaring te nemen,
Het zijn echter niet zoo zeer deze bijzonderheden, waar-
voor wij de aandacht van den lezer vragen, als wel dat-
gene wat de Bisschop van de besproken voorwerpen zegt,
namelijk dat zij reeds vóór meer dan zeshonderd jaren ter
eere Gods waren toegewijd. en toegeëigend geworden. (hono-
ris divini, cui ante 600 annos et amplius dedicatae et
propriae fuerunt) Wij vermeenen namelijk, dat wij ook
hier weder te doen hebben met twee eerwaardige over-
blijfselen der Abdij van Egmond. Aan haar toch was door
Dirk II Graaf van Holland een kostbare codex der 4
evangeliën geschonken (obtulit beato Adalberto unum
textum quatuor evangelistarum, auro fulvo pretiosisque
lapidibus circumtectum '). En zijn zoon Egbert, de aarts-
bisschop van Trier, vermaakte aan de Abdij een groot
partikel van het H. Kruis in goud ingesloten (de Cruce
Dominica magnam partem auro inclusam legavit) *). Als
wij nu in het oog houden, dat Graaf Dirk in 988 *) over-
leed, dan komt de tijdsbepaling door den Bisschop ge-
maakt : voor meer dan 600 jaren, voldoende overeen , dewijl
hij die maakte op 7 Mei 1583. Nogtans, wij willen niet
verder aanhouden op de vraag, of kruis en evangelieboek ,
door van Mierlo bedoeld, uit Egmond afkomstig waren, _
Wij rekenden het vooral nuttig, hier een document mede
te deelen, dat waarschijnlijk nog onuitgegeven en on-
bekend is. Het is in allen gevalle zeker, dat de perka-
menten codex der vier evangelien, door Graaf Dirk II
(met zijne gemalin Hildegardis) aan S. Adalbert, dat is
]) Joës u Leydis: Chrom. Egmund. ed. Matthaeus pag. 147.
2) Chron. Egmund. pag. 11.
1) Nuyens: Alg. Gesch, des Ned, Volks III, pag. 49.
Bijdragen Gesch. Bisd, v. Maarlem. 11° Decl. 21
406
aan zijn klooster, geschonken, bewaard gebleven is, m
de 17* eeuw in het Hollandsch collegie te Keulen be-
rustte, ten jare 1721 in handen was van den jansenisti-
schen pastoor Kemp te Utrecht, en op het oogenblik zich
bevindt in de Koninklijke Bibliotheek te ’s Gravenhage ').
Dit belangwekkend handschrift rekenen wij ook voor het
onderwerp dat ons bezig houdt, niet van belang ontbloot,
dewijl ons de overeenkomst getroffen heeft, welke de let-
tertype van dien codex met die van de oude perkamen-
ten briefjes heeft, die bij de Reliquiën gevonden zijn.
Tot bewijs hebben wij op de Plaat, naast de facsimile:
dier briefjes (N° 1, 2, 7, 9, 10, 11, 12, 16 en 17) afbeelding
gegeven van de lettersoorten (N° 6, 14 en 15) van het
Evangelieboek, volgens de teekeningen die door van Wijn
bij zijne verhandeling over het MS. ') gevoegd zijn. De
— lezer gelieve N° 16 te vergelijken met N° 6, verder N'1,
2, 9—12 en 17 met N° 14, en eindelijk N° 7 met N° 15.
Wij weten zeer wel, dat de hier besproken lettertype
die van het Romaansche tijdvak is en gedurende betrek-
kelijk langen tijd heerschend was. Niets ook ligt zóó ver
van onze bedoeling ais te beweren, dat het eene en de-
zelfde hand was die ze schreef. Wat wij bedoelen is voor
eerst, te toonen dat de briefjes even oud als de Evan-
geliën-codex kunnen zijn, en ten andere achten wij het,
in verband met al hetgeen boven verhandeld is, minstens
wel de aandacht waardig , dat de opschriften van meerdere
der Reliquiën , en bepaaldelijk ook die der twee Heiligen,
naar den tijd heenwijzen, waarin Graaf Dirk II de
HH. Overblijfselen van S. Jeroen naär S. Adalberts-kloos-
ter overbragt, de houten kerk door een steenen basiliek
verving, en het ligchaam van S Adalbert in een kunstig
bewerkte kasse insloot, terwijl de bouw der nieuwe basi-
1) Zie van Wijn: Huiszittend Leeven II, bl, 829 en volgg.
401
liek reeds van zelf altaarwijdingen en insluiting van Re-
liquién medebragt, — naar den tijd waarin Aartsbisschop
Egbert, zijn zoon, behalve het bovenvermelde kruis, nog
zoovele andere voortreffelijke geschenken aan het Egmon-
der-klooster vermaakte, waaronder eene kas vol religuiën
van Heiligen en een groot gedeelte van het ligchaam
van S. Agatha, met vele boeken en reliquiën '). Wan-
neer alzoo de overeenkomst der lettertype hier in aan-
merking mag komen: niet alleen verleent zij dan aan
hetgeen boven over de herkomst uit Egmond is uiteen-
gezet, eene ongemeene kracht, maar dan verbindt zij ook
de geschiedenis van verscheidene der door ons behandelde
Reliquiën aan die van de oudste en edelste begiftigers
en weldoeners der oude Egmonder-abdij.
J. J. GRAAF.
BIJLAGEN.
Á.
INVENTARIS.
I. Marokijn lederen beurs met opschrift: Sancti Hieronis praesbyteri
Martyris. Hierin een rood zijden zak met opschrift: Mazilla cum
ossibus S. Hieronis praesbiteri et martyris. Hierin wéer een linnen
doek, met opschrift: (Zie op de plaat N° 18) Membra S. Hieronis
presbiteri et Martyris inter quae est maxilla integra.
In dezen linnen doek zijn de beenderen gewikkeld en bij deze
ligt een oud perkament (N°. 2) waarop: HIC REQUIESCIT CORPUS
SCI HIEKONIS. |
JT. Marokijn Zederen beurs. Daarop van buiten een perkamentje:
Sancti Adelberti archidiaconi memlra hic sunt recondita. In deze
beurs een rood zijden zak waarop: (N° 1) HIC REQUIESCUNT MEM-
BRA SCI ADHELBERTI CONFESSORIS XPI. Deze zak bevat: ———
a) een zak van 2 linnen doeken met het opschrift: membra S.
Adalberti, hierin beenderen, stukjes zegel er onder, als ook een
briefje: membra S. Adelberti Leuitae.
l) Joés a Leydis, Chron. Egmund. pag. 11.
408
b) vervolgens een pakje van 9 papieren, waarin stukjes zegel. Op
het binnenste papiertje (N° 3) staat: continentur Aic quaedam
fragmenta sigilli, (ut apparet) : reperta inter membra S. Adal-
berti, Onder die fragmenta sigilli ook een papiertje waarop:
Haec inter membra. S. Adalberti Diaconi inventa. sunt.
c) een kleiner linnen zakje, waarop van buiten een perkamentje:
(N° 4) Haec ossa capitis S. Adelberti Diaconi collecta sunt ez
reliquis membris eiusdem. A° 1595 U° [of 11°] Januarii. In
dezen zak ook beenderen, waarbij een briefje: Fragmenta ca-
pitis S. Adalberti collecta ez reliquiis in tumba inuentis. |
III. Marokijn lederen beurs, waarop: |
Reliquiae SS. Virginum *Bertradae et *Weneradae. Item S. Adr
ani, 8. Magni, SS. X» martyrum, *S. Gregorii papae, *S. Martini,
*S. Antonii, *S. Salvii, S. Urbani presbyteri, *S. Dentelini fil
S. Vincentii, S. Praxedis, *S. Caeciliae, *S. Margaretae. *S. Luciae,
S. Eulaliae, S. Emerentianae, *8. Odiliae, S. Rictrudis, S. Pirs-
nae sororis S. Presducis, *S. Anastasiae virginis, *S, Gertrudis.
In deze een rood zijden zak, waarop:
Reliquiae SS: Virginum Bertradae et Weneradae *repertae in tumbs
S. Agathae, S. Adriani, XP martyrum, S. Martini. S. Salvii, S. Ur
bani presbyteri. S. Magni , S. Gregorii, S. Antonii, S. Dentelini
filii 8, Vincentii. S. Margaretae, S. Eulaliae, S. Ceciliae, S. Luciae,
S. Odiliae, S. Gertrudis, S. Anastasiae, Quibus addide (sic) de
S. Pirana sorore S. Presducis. Item S, Praxedis, Eulaliae, Lucis:
Rictrudis, Emerentianae, Annae M.
In deze weder een katoenen en een linnen doek waarop nog.
maals alle namen.
In deze doeken zijn de reliquién verder op de volgende wijze
ingepakt :
a) een linnendoekje: waarop: Reliquiae S. Praxedis, S. Eulaliae,
S. Luciae, S. Rictrudis, S. Emerentianae , S. Berthradae et We-
neradae, Hierin ook de gezegde Reliquiéu en daarbij een oud
perkament (op de plaat N^ 16) waarop: (H)rc REQUIES (C)unr
MEMBR(A) SCARU(M) (VI)RGINUM BERTR(ADAE) ET WENERADAE.
b) een groen zijden gazen pakje, waarop: Reliquiae S. Gregorü
papae, S. Martini, S. Salvii, S. Urbani presbyteri, S. Denleni
filii S. Vincentii. De gezegde Reliquién er in, met de briefjes
onder N? 9, 12 en 17 van de plaat vermeld.
c) een katoenen zakje, waarop, S. Margarelae, S. Eugeniae, S. La-
409
ciae, S. Odiliae, S. Anastasiae virg. S. Gertrudis, S. Ceciliae,
De gezegde Reliqq. er in.
d) een zijden met ruitjes gewerkt zakje, waarop: S. Magni mar-
tyris. S. Adriani martyris. De reliquién er in.
e) delossereliquión van S. Pirana (bis), S. Antonii, S. Annae,
SS. X", martyrum. SS. Gomari et Huberti.
TV. Marokijn lederen beurs, waarop:
Plurimae diversorum Sanctorum Reliquiae , quorum tituli vel sunt
confusi vel deperditi , collectae ez variis celeberrimis tumbis.
In deze wéer een rood zijden zak, met nagenoeg Aefzelfde
opschrift.
In deze wéer een linnen zak met nagenoeg hetzelfde opschrift.
In dezen linnen zak eene menigte beenderen, waaronder wie-
rookkorrels en stukjes zegel, en een bundeltje van verscheidene,
perkamenten reepjes, met de namen van de Heiligen: Brigida ,
Nicecius (N° 10), Audilia, *Benedicta, en de andere die reeds
boven (bl. 889-90) medegedeeld zijn, alsook de twee onleesbare
briefjes op bl. 402-03 besproken.
V. Rood-zijden zak, met opschrift Notae R (is verder afge-
schroeid, maar gaf vroeger te lezen eliquiae * Undecim millium Pir-
ginum martyrum).
In deze een linnen doek met opschrift *Religuiae SS. XI* Vir-
ginum. Hierin verschillende beenderen, met briefjes daartusschen
van de 11 M. HH. Maagden.
B.
In nomine Domini Amen. — Anno a Nat. Dni milles. sex-
centes. trigesimo Indictione XIII Pontes Smi D. N. Urbani PP.
VIII anno septimo die XV Octobris comparuit coram nobis Joanne
Alberto Bannio J. Utr. Doctore Cathed. Eccl. Harlem. Canonico
notario aplico ac Judice ordinario E.P. Arnoldus de Witte Ordi-
nis minorum S. Francisci de regulari observantia Provinciae Co-
loniensis alumnus ac missionarius ad propagationem Euangelicam
in dicta Cathedr. civitate nobiscum residens, qui ad instantiam
Adm, Rdorum Ampliss. et Eximiorum Dnorum Decani et cetero-
rum canonicorum ac totius Capli dictae Cathedr. Eecliae Harle-
mensis omni meliori modo ac forma tactis per eum corporaliter
Sacris Scripturis deposuit certificavit et juravit ad Dominum Deum
suum, se ex speciali commissione Adm. R! et Ampliss. Dni
410
Judoci Catii 8. The. Licent. dictae Cathedr. Eccle Decani requi
sivisse certas reliquias Gloriosissimi Confessoris Christi Divi Ba-
conis dictae Cathedr. Eccle. Harlemensis Patroni, easque se anno
milles. sexcentes. trigesimo mense majo invenisse Colosmiae Agrip-
pinae in Monasterio S. Clarae nuncupato ad Praesentationem B.
M. V., quod exstat in platea Campanaria (vulgo de Kklokergai)
certificans easdem ibi per multos annos requievisse et ad dictum
locum ab Adm. R3? Patre Nicolao Wiggerio Coussebant dicti or-
dinis ac Provinciae Coloniensis tertium Provinciali ministro circ
Annum Dni 1598 esse delatas, ibidem repositas et in summ
veneratione habitas, Declaravit insuper sub juramento ut supr
se a dicto Patre^ Nicolao Wiggerio saepius audivisse has esse ve-
rissimas Reliquias S. Bavonis Confessoris ez Tomba S. Adelbert
Confessoris Chri ab eodem. acceptas; quod factum fuisse putt
(quantum meminit) praesentibus vel Illme 7. Sasboldo Vosmen
per Hollandiam caeterasque Belgii foederatas Provincias J'fcar
Aptico vel Adm. Rée D. Guilielmo Copallio sedis vacantis Harle
mensis Picario Generali nec non R1? D. 4delber(o Eggio tum
Canonico Harlemensi et postea etiam ejusdem Sedis vacantis vicario
Generali atque Mgro Jasparo Stolwijck Sacellano curato dictae
Cathedr. et Parochialis Ecclesiae D. Bavonis Harlemensis, in
aedibus Expertiss. D. Joannis Duvi$ Medicinae Doctoris ac Reipub.
Harlemensis medici excellentissimi. Declaravit etiam dictus com
parens sub juramento ut supra, quod Caplum Cathedr. Eccl. $ |
Bavonis Gandensis per D. ac. magistrum Wijbrandum Frisisa
ibidem canonicum saepissime pro dictis Reliquiis obtinendis apud
dictum Patrem Nicolaum Wiggerium institerit, rogarit ac suppl
carit, sed semper iisdem fuisse ejusmodi petitionem negatam,
dictumque P. Nicolaum Wiggerium saepius dixisse dicto comp*
renti haec aut similia verba : Ego veneror Dnos Canonicos «4
Capitulum Cathedr. Ecclesiae Harlemensis, et ideo volo hase
Reliquias S. Bavonis ipsis Dnis Canonicis ac Capitulo Harlemens
reddendas, adjiciens etiam: Ego mando tibi P. A4rnolde ut has
Reliquias S. Bavonis quas ego scio esse verissimas et indubitatas
post mortem meam restituas ac tradas Dnis Canonicis et Caple
Cathedr. Eccl. S. Bavonis Harlemensis quibus ego plurimum
defero. Deposuit insuper dictus comparens quod dictas Reliquis
S. Bavonis nomine Ampliss. et eximiorum DD. Decani et Capli
Harlemensis petitas, ab Adm. Rdo P. Teodoro Rijnvelt Provin
ciali Coloniensi fratr. minorum de observantia supradict. mens
411
maio acceperit hoc anno currenti ac supradicto, et ex monasterio
. IS. Clarae supradicto detulerit et custodi P. Constantio sacerdoti
ejusdem ordinis ac Convenius sui Coloniensis (nuncupati ad olicas)
tradiderit custodiendas; quas vigesima quarta maji Colonia disce-
dens secum reverenter assumptas, die vigesima septima maji
Harlemum transtulit et die secunda mensis Junii eodem anno,
quae fuit Dominica iufra Octavam Corporis Christi, Adm. Rdo
Amplissimoque D. Judoco Catio Decano Harlemensi supradicto
sub vesperam tradidit, Quas Reliquias in oratorio dicti Ampliss.
D. Decani honorifice repositas cum oculariter inspiceremus, inve-
nimus easinclusas Arculae enz. (Hier volgt van de Reliquie eene
naauwkeurige beschrijving, die thans voorons minder belang heeft).
In ipsa membrana cui appeudebant sacrae Reliquiae, erat propria
manu P. Nicolai scriptus litera Italica seu cursiva sequens ver-
borum contextus: D. S. Bavone Confess. sive de proprii ejus cor-
poris cineribus conglutinatis; quarum omnium ac singularium rerum,
pixidis seu capsulae, involucri, ac duarum membranarum figurae
ad vivum suis coloribus ac lineamentis a Petro Grebbero Harle-
mensi pictore praestantissimo expressae in frontispicio originalis
hujus instrumenti appositae sunt Unde dietus comparens P. Ar-
noldus de Witte juramento suprascripto ad Sancta Dei evangelia
deposito, declaravit et certificavit hasce Reliquias in talibus in-
voluero ac membranis ut praefertur longo tempore fuisse in dicto
monasterio S. Clarae servatas, et esse easdem quas secum ad in-
stantiam Praefati Ampliss. D. Decani Harlemensis Colonia ex
dicto monasterio S. Clarae a Rdo Patre Theodoro Rijnvelt Provin-
ciali Coloniensi supradicto sibi traditas et acceptas transtulit , quas-
que supradictus R. P. Nicolaus Wiggerius asseveravit esse indu-
bitatas ac verissimas S. Bavonis Confess. Reliquias per ipsum ez
dicla Tomba S. Adelberti ut praefertur acceptas secum Coloniam
detulit, et Dnis Canonicis ac Caplo Cathedr. Eccl. S. Bavonis
Harlemeusis reddendas et iradendas voluit ac ipsi comparenti hoc
mandavit. Quae sacrae Reliquiae hoc eodem anno die 15 Octo-
bris coram Adm. Rdis Ampliss. eximiisque Dominis Judoco Catio
Decano supradict. profitente has esse easdem Reliquias quas a
dicto P. Arnoldo ut praefertur accepit nec non DD. Florentio ab
Alkemade J. Utri. Lto. Quirino Costero S.T.L. Joanne Buggaeo
S.T.L., Joanne Alberto Bannio J. Utriusque Doct. Leonardo Mario
S.T. Doct. Joanne Benio S. Theol. Licent. Canonicis Capliter
comparentibus, nec non Sebastiano Hoochkamer S. Theol, Licent,
412
Pastore Roterodamensi. D. Balduino Catio S. Theol. Bacc. Form.
testibus ad hune actum expresse vocatis et rogatis, apertae, in-
spectae, reclusae et condigno honore ac reverentia repositae fue-
runt in supradicto Oratorio Chorum Cathedr. Eccles. Harlemen-
sis repraesentante. In quorum omnium ac singulorum fidem vene
rabiles Dni de Caplo supradicto petierunt a me Confratre suo
Notario Aplico ac Judice Ordinario confici ac conscribi praesen
Instrumentum sigillo dicti Capituli ac meis notarialibus sigillo et
Parographo communitum quod iu hac ipsa forma feci ac edidi
Actum Harlemi loco et tempore et coram testibus supradictis ro-
gatis et requisitis, qui cum deponentibus ac requirentibus hujus
instrumenti primae membranae singulatim propria manu subscrip-
serunt.
Sign. Ego F. P. ArNorpus pe Witt, Testor et signo J. A. Baum
Ord. min. regul. obs. | 15/,, J. U. Doct. 1630.
Cath. Eccl. Harl. Canon. Notar.
Aplicus et Judex ordin. SSt.
Ego Jupocus Carzrus Decanus et Archipresbyter. C. E. H.
Ego FLORENTIUS AB ALCKEMADE J. U. L.C. E. H. Can.
Ego Quirinus CosTERUs Cathedr. Eccliae Harlemen.
| Canonicus S. Theol. Lic..
Ego JoaNNes BucaAEUs S. Th. L. Cath. Eccliae Harlem.
t Canonicus.
Ego JoANNEs ALBERTUS BANNrus Cath. Ecc. Harl.
| Canonic. J. U. Doct.
Ego LroNaAEpus Maurus S. Th. D. Cath. Ecc. Harl. Canonicus.
Ego JouaNNEs Been, S. Th. L. Cath. Eccl. Harl. Canonicus.
418
"
R. K. PASTOORS EN ANDERE PAROCHIEPRIESTERS, OP
BIJGEVOEGD TIJDSTIP AANWEZIG IN HET TEGEN-
WOORDIG BISDOM VAN HAARLEM,
(Vervolg van blz. 193,)
HAARLEM,
A? 1261-72. Arnoldus de Alckemade persona; met zijn broeder
stichter der Abdij van Leeuwenhorst. \
Oorkondenb. II. N° 77, 231.
m 1303. Dirck die pape tot Haerlem. Orig. v. Rijnsb.
^ 1812. Heer Florens, Prior van de Jacobijnen te Haarlem.
Cartularium van S. Catryne te Utrecht.
» 1812. Prior et frater Andreas Lector Domus Praedicatorum in
Hairlem, et prior domus Sancta Marie de Monte Car-
meli ibidem. Ibidem.
„ 1814. Mr. Gherart, scholaster van Haerlem, Provisoer ende
en 1815. Deken van Kenemerland. Ibid.
» 1814. Broeder Nyclaes vau Remmerswaele, Prior van de Pre-
dicaren te Harlem. Ibid.
5 1314. Broder Henric, Prior van onse Vrouwen-broeders van
den Carmeliten te Harlem. Ibid.
» 1816. fer. 4 post Remigii. Nycholaus de Zande, curatus et
| decanus confraternitatis Beate Marie in Haerlem.
» n Jacobus, presbyter et rector scolarum | provisores
n__n Johannes Hove. confrat.
.^ ^ Johannes de Ghoes, cappellanus beghinarum { servitores,
» m" Johannes de Berghen. | confrat.
Bissch. Archief : Vicarie-brief.
n 1325. Arnout Moribus en Nyclaes van den Zande : ‘prochie-
papen in Harlem. Cart. S. Catr. Utr.
» 1841. in vigilia beati Mathei ap. Jacobus de Zassenhem, vice-
curatus in Harlem. Bissch. Arch. Vic -brief.
n 1841. des maenendaeghs na sinte bavendagh. Jan Ponciaens-
sone, prochipape in Haerlem. Ibid.
n 1842, Dirie Olout, priester capellaen in die prochikerke van
Harlem. Cartul. S. Catr. Utr.
n 1348. Mag" Henricus de Geldonia, curatus Mier. IT. 749.
414
À* 1357. Willem Heerman cureyt.
y
s
y
I
Invent. van 'tLeidsch. Arch. I. bl. 16.
1361. Jan die Gruter, vicecureyt der prochikercke v. Haerlem.
Cart. S. Cat. Utr.
1368. 11 Aug. Nicolaus de Beeck, perpet. capellanus in ecd.
Harlemen. Bissch. Arch. Vicarie-brief.
1973. die natali S. Stephani prothomart. Theodoricus fil. Vop-
ponis presb. canonicus B. M. Hagiensis curatusque
. ecclesiae Harlemen. Ibid.
1382. fer. 6 post octavas [sic] pasche. Florentius fil. Johán-
nis, decanus coifraternit. Domine nostre in Haerlem
et Walterus Loc we presbyteri. Ibid.
1392. 4 Juny. Joannes die Blote fil. Theodorici Blote: vicaris
vin S. Nicolaas-altaar in S. Davo. Ibid.
1392. 4 Juny. Theodoricus filius Rembrandi: rector scola
puellarum in Haerlem. Ibid.
1400, in Sabb. post dominicam jubilate. Gerbrandus de Cour
ter, curatus ecclesiae paroch. Harlemen. Ibid.
1401. 4 Januar. Idem. Ibid.
1400-26. Willem van Scoten commandeur van St. Jan.
Invent. v. 't Haarl. Arch. I. bl. 10, 16.
1407. 6 Nov. Hugo dictus goudtsmidt : curatus eccl. parochia-
lis Sanctorum Petri et Pauli apost. Begginarum in
Haerlem. Bissch. arch. Vicarie-brief.
» 1429. Gerrit vice-cureyt. Invent. v. ’t Haarl. Arch. I. bl. 18.
m 1429-52. Gerryt van Scoten commandeur van St. Jan.
u
b
€*
3
z
Ibid. bl. 18, 28.
1448. Meester Jan Claesz, vice-cureyt van der Prochiekercken
binnen Haerlem. Cartul. S, Cath. Utr.
1459. 25 Oct. Theodoricus Engbertus vicecuratus et Simon
Michaelis sacellanus eccl. Harlem.
Bissch. arch. Vicarie-brief.
1464. 28 Maart, aan Jean Rosenburgh gave van de Pastory.
Bruss. Arch.
1474. Theodricus Engelbertsz. priester, vice-cureit van de pa
rochiekerk te Haarlem. Cartul. S. Catr. Utr.
1486, 25 Apr. Mr. Nicolaes Sael de Hoern: vicaris van S.
Nicolaas-altaar in S. Bavo. Bissch. arch. Vicarie-brief.
1608, 29 Jan. Gerardus Wit benoemd voor eene vicarie op
‚8, Jan Evang.-altaar in S. Bavo, welke vicarie va-
eeerde door overlijden van Garbrandus Rijck. Ibid.
415
AÀ? 1514. Aelbrecht Hermanez. pastoer (Ridder?) van St, Jan. -
Inf. B. bl. 29.
v _n Mr. Reinier Wynant oudt omtrent 63 j. als hier voor-
tijts gedient hebbende in de cure van Haerlem zooals
vice-cureyt als cappellaen omtrent 32 j.... te
omtrent 29 j. als cappellaen ende de leste 2'/, j. a
vice-cureyt. Nu omtrent 1'/, jaer niet gedient en heeft.
Er waren destijds slechts omtrent 10,000 com. terwijl er vóór vier
à 5 j. wel 14,000 zijn geweest. De parochie Haarlem bevatte
oudtijds behalve de stad, de dorpen of buurten: Heemstede, Over-
veen , Tetroede, Aelbertsberge, Schoten, Haerlsmmerlede ende
Schalewyck, welke plaatsen verzorgd werden door de vier capel-
lanen, die gelijkertijd onder en naast den vice-cureit de Katho-
lieken der stad van dienst waren. Er worden als capellanen ge-
noemd Mr Laureys Pietersz. oudt 35 j. M" Simon Jacobsz. oudt
64 j. Mr Cornelis Gerbrantss. oudt 34 j. ende II" Claes Claesz.
oudt 34 j. als nu capellanen binnen der voors kercke.
| Ibid. bl. 18. (ad sensum).
» 1517. 11 Dec. Judocus Reyneri, possessor vicariae in altari
S. Jois Evang. Dissch. arch. Vicarie-brief.
» 1518. 28 Jan. Willem Claesz. Wollewijn, priester : besitter des
cappelrijes op 8. Geertruits-altaer in S. Bavo. Ibid.
» 1522. 16 Mei. Georgius de Teemske, Utr. J. D. Praepos. et
archidiacon. ecelesiarum de Cassele et Haerlebeecken, -
nec non curatus eccl. paroch. S. Bavonis in Haerlem.
07 | Ibid.
n 1622. 17 Mei. Ripprandus fil. Joannis de Craeck: gepresen-
teerd voor eene vicarie op S. Lucas-altaar in S. Bavo.
| Ibid,
n 1530. Pieter Jacobsz. priester, sticht eene vicarie in S. Bavo.
| Ibid.
n 1535. 30. Nov. Mr. Sijbrant Jansz. kapellaan van S. Joosten-
altaar in S. Bavo. Ibid.
n 1587. 9 Nov. Johannes de Gogh, canonicus S. Salvatoris Tra-
ject. possessor et rector vicariae in altari nativ. Dom.
seu B.M.V. in puerperio. Ibid.
„ 1638. 18 Maart. Mr. Jacob van Schoorl: beneficiant in de
kercke van Haerlem. Ibid.
» 1639. in profesto S. Agnetis V. M. Jodocus Petri: pastor
leprosorum ei postea pater conventus S, Mariae. Ibid,
A° 1549.
n 1561.
'm 1562.
n 1567.
„ 1567.
„ 1568.
» 1874.
„n 1574.
‚n 1580.
AÀ* 1380.
A? 1323.
"n 1362.
v 1465.
y 1497,
° 1105.
A° 1514.
416
4
24 Apr. Nicolaes Albrechtsz. vicaris van S. Joosten-
altaar in S. Bavo. Ibid.
6 Nov. Joannes Fopponis, Petrus Adriani Hals, et Ju.
docus Heyneri presbyter ac vicarius eccl. S. Bavonis
: Harlem. getnigen bij de inbezitneming van den Haarl.
Zetel door Bisschop van Nieuwland, Bissch. arch.
Mr. Thomas Laurentsz. capellaen.
Ibid. Lijst van Vicarie-goederen.
Hr. Nicolaes Pietersz. kapellaan der parochiekerk van
S. Bavo. Cartularium van S. Catrijne te Utrecht.
Hr. Jacobus Gans, praepositus virginum dive Catharine
Conventus Harlem. Ibidem.
3 Mei. Hr. Joost Pietersz. en Hr, Claes Fransz. Zwart:
priesteren, memoriemeesteren in der parochiekercke der
stede van Haerlem. Bissch. Arch. Lijst v. Vic.goederen.
24 Nov. Mr. Symon Gregorii, viéaris van het altaar
van S. Jan-Evang. Ibid. Vicarie-brief.
24 Nov. Pancratius Hugonis et Hermanus Cornelii:
presbyteri in Haerlem. Ibid.
16 Maart. Mr. Albertus Canter Wilhelmi fil. gepraesen-
teerd.voor de viearie op O.L.V.-altaar, de noot Goids
in S. Bavo, welke vicarie vaceerde door overlijden
van Nicolaas Francisci fil. Swart. Ibid.
- . HAASTRECHT.
Ambrosius sacerdos de Haastrecht. E. L. 34 fol. 24 we.
’s HAGE. - |
Hugo de Scaldia, curatus - Orig. v. Loosduinen.
Henricus Hannaert, prochipaepe. Ibid.
Petrus de Ryck, curatus. « Orig. v. 'sGravezande.
Jan Huygesz. [pastoer] door zijne tusschenkomst wordt
geld verstrekt voor zes zielmissen. Uit een
M. S. berustend op Wiarda-State bij Leeuw warden.
HARDINXVELD.
Ravengerus presbyter parochianus. Oorkondenb. I. N*95.
HARINCKHUIZEN.
Tauwels Janszoon pastoer oudt omtrent 38 j. Hij heeft
146 com. Inf. B. bl. 144.
417
HauweRT (Oudebokswoude.)
À* 1494. Hr. Jan Jansz. past. oudt 65 j. Inf. A.
„ 1514. Hr. Bouwen Rebbecoenezoon oudt 55 j. die pastoer is
geweest 13 j. Hij heeft 105 com. Inf. B. bl. 89.
HAZERSWOUDE.
A? 1292-93. Eustatius rector. Inv. v. Leid. bl. 5.
„ 1827. Petrus rector; zijn voorganger was Jacobus. Na zijn dood
belooft de Graaf die kerk aan Nicolaas Stevensz. van
Voorschoten. Mier. 11. bl. 416.
n 1851. Hugo van Koudekerck prochiepape. Inv. v. Leid. bl. 4.
s 1384-86. Willem Buser prochiepape. Inv. v. Leid. bl. 4.
gy 1451. Hr. Dirc Claesz. pastoer. Cartularium van S. Catryne
te Utrecht.
g& 1485. Hr. Symon Jansz. cureit. Ibid.
n 1490. Hr. Florys Adriaenszoen: cureit. Ibid.
„ 1514. Fr. Joes Pauli ord. St‘, Jois in Haerlem, pastoer oudt
| 27 j. Er zijn 400 com. Inf. B. bl. 305.
— m 1588. 17 Junii. Joost Clemensz. Wttenhage, ridder van St.
mE Jan en pastoor alhier. Arch. v. Haarl. bl. 245.
„ 1542. Garbrand van Alkmaar pastoor. Ibid.
» 1567. Philips Henriesz. van Hogensteyn: pastoor. Ibid.
y 1568. Nalatenschap verdeeld van Zal. Heer Garbrant Claes:
soon in leven pastoor van Hazerswou. Ibid.
y 1569. Hr. Dirck Gerritsz. de Vrije: pastoor. Ibid.
HEEMSKERK.
.A* 1215-38. Henricus. Oorkb. I. N° 247, 825.
„ 1336. Johannes de IJboxdorp presbyter, officians ecclesiam.
Cart. Egm. fol. 79.
" 1314-15. Hr. Nielaes van Alemaer cureit of parochiepaep.
Cartularium van S. Catryne te Utrecht.
1485-90. Mr. Pieter van der Beets; cureit. Ibid.
1494-1514. Pieter Wijbrantsz. pastor, oudt 36 j. In 1514 heeft
hij omtrent 800 com. Inf. A. en Inf. B. bl. 29.
1542. Gregorius Nicolaasz. pastoor. Cart. St. Cathar.
s 1567-69-76, Franck van Dobben (Dubbius) Willemsz, pastoor.
Cartul.. S. Catr. Utr.
n 1676. 7 Sept. Hr. Frank Willemez., ridder van St. Jan en
pastoor. Hij vraagt alimentatie.
Arch. v. Haarl. bl. 256.
a om
2
418
HEEMSTEDE.
A° 1514. Hr. Pieter Florisz, oudt 46 j. (Niet vermeld onder de
capellanen te Haarlem). Hij zegt dat zijn volk te
kercke behoert ende hare Sacramenten haelt tot Haer-
lem. Inf. B. bl. 47. |
HEENVLIET.
A* 1611. ? Angelus Willemsz. Merula geb. te Briele a° 1482 , pries
ter gewijd te Utrecht, 5 Apr. 1511. Zie W. Moll.
'S HERER-AARTSBRRG.
A° 1566. Hr. Arend Pijn pastoor. Sent. van den H. en Prov.
Raad v. Holl. bl. 864.
's HEER-H ENDRIKSEINDEREN.
A? 1358. Pieter Vinne Canonicus van St. Pieter te Middelburg,
ben. in plaats van Wijlen Jan Dankelum. |
E. L. 22. fol. 62.
Hero.
A° 1226 (vóór). Reybrandus sacerdos de Heylo. Oorkb. I. N° 292.
_n 1931. Lubbertus. Ibidem. N° 825.
. ^ 1853. Johannes dictus Starcke curatus. Hij sticht eene kapel-
lanie alhier. Cart. Egm. fol. 66.
n 1455. Mr. Symon Caelman canonicus cameracensis, rector pa-
rochialis ecclesiae de Heylo. Orig. v. Egm.
„ 1494. Hr. Jacob Symonez. Vice-cureyt oudt 81 j. Hij bediende
ook Oesdom. Inf. A.
n 1514. Mr. Willem Osmer eureyt in Heylo en Oesdom oudt
50 j. Hij heeft 430 com. Loss. pap. v. Egm. en
Inf. B. bl. 37.
n 1589. Willibrordus filius Johannis pastor. Hij is later door den
Abt van Egmond teruggeroepen of ontzet.
| Loss. pap. v. Egm.
y 15... 2 Barent Govertsz. Kelder te Egmond en pastoor te
Heilo, benoemd door den abt, wiens regt betwist werd
door Mr. Frans v. d. Eyck, waarover proces voor
het Hof. ' Ibidem.
(Wordi vervolgd.) A. V. L. SJ.
419
DE PAROCHIE MONSTER-AMBACHT EN MONSTER. !)
I.
Met zekerheid kan niet worden aangegeven waaraan
het dorp Monster, in het Westland gelegen, zijn naam
heeft te danken. Sommigen denken aan een klooster, al
is daarvan geen spoor, noch in de oorkonden, noch in de
volks-overlevering; andere willen in Monster, en dit
schijnt met meer grond, slechts zien een voorname kerk
in de nabijheid van de Maas Het oudste stuk waarin ge-
sproken wordt van deze plaats is de bekende giftbrief, -
waardoor de H. Ansfried, Bisschop van Utrecht ten jare
1006 verschillende zijner goederen wegschenkt aan het
kort te voren door hem gestichte Benedictijner klooster
te Hoonhorst bij Amersfoort. De Bisschop zegt in dien
brief: ,ecclesiam Mase-Munster" dat is, de kerk Mase-
Munster, Het gemelde Klooster te Hoonhorst, sedert de
overplaatsing binnen Utrecht, de St. Paulus-abdij genoemd,
behield het patronaat regt over Monster tot het jaar 1273,
wanneer dit werd afgestaan aan Graaf Floris V, die
slechts drie jaren later alle zijne regten overbragt op de
Norbertijner abdij te Middelburg in Zeeland. /
In eenstuk daags na St Servaas 1238 geteekend , zegt
Otto, verkozen Bisschop van Utrecht, dat Machteld, Gra-
vin van Holland, eene kerk had gesticht in Villula ad
arenam, vulgariter Zande ('s Gravenzande) zich uitstrek-
1) Deze geschiedkundige schets is gedeeltelijk ontleend aan Zele en Nog
iets over Monster en Poeldijk in Delfland door den Zeer Eerw. Heer A. v.
Lommel SJ. geleverd in den Godsdienstvriend van Julij — October 1868.
Eenige nadere verklaringen dankt de Schrijver eveneens aan Z.E.W.
420
kende van de oude Maas af met een bogt tot aan Maas-
sluis, welke tusschenruimte tot dan toe had behoord aan
de parochie van Monster. Vier jaren later gaf dezelfde
Machteld met Graaf Willem II het personaat der kerk te
's Gravenzande ter bediening aan de praemonstratenser-
heeren van Marién-Weert in Gelderland.
Als men bedenkt, dat omtrent 1276 de Haag als pa-
rochie van Munster werd afgescheiden (zie Bijdragen voor
de geschiedenis van het Haarlemsche Bisdom Deel I blz.
72 en 73) dan kan men gereedelijk afleiden, dat de pa-
rochie van Monster oorspronkelijk zeer uitgebreid moet
zijn geweest. Tot aan de hervorming toe bleef dezelve
ook nog zeer aanzienlijk, want behalve het dorp van dien
naam omsloot zij Terheyden, Poeldijk en een gedeelte van
Loosduinen. In 1515 bedroeg het getal communicanten
862 of 63. |
Het kerkgebouw, thans door de hervormde gemeente
in gebruik, is niet de oorspronkelijke kerk der parochie,
maar schijnt welligt tweemalen van de grondslagen af
vernieuwd. Deze bewering berust op een zegel vroeger
aan Schepenen-brieven van Monster gehecht, en thans
nog berustende in het rijksarchief te 's Hage.
Aangaande de kerk van Monster leest men in de oud-
heden van Delfsland bladz. 343. „de parochie-kerk had
tot patroon gekozen den H. Machutus, anders Maclovius
genaamd, dewelke naar het schrijven van Baronius in
Vrankrijk en Britanje statiglijk wierd geviert op den 16
van November. De gemelde kerk bezat aanzienlijke re-
liquién van deezen Machutus; dewelke van alle kanten
bezocht wierden tegen de vallende ziekte."
Van genoemde reliquién uit de parochie-kerk is niets
meer bekend, zeer waarschijnelijk zijn ze ook door de
beeldstormers vernield. De tegenwoordige pastoor heeft
echter in het jaag 1867 eene zeer schoone reliquie van
421
den H. Machutus voor zijne kerk ten geschenke ontvan-
gen van den pastoor van Zwijndrecht bij Antwerpen in
het Bisdom Gend, den ZeerEerwaardigen Heer J. B. van
Bavigem, die schrijft, dat 'sjaarlijks van heinde en verre
zieken en gebrekkigen deze reliquiën komen vereeren en
dat vele wonderbare genezingen volgen..
Het is onzeker, aan welke geestelijkheid oorspronkelijk
de geestelijke zorg over de uitgebreide parochie van Mon-
ster-ambacht was toevertrouwd; zelfs is het onzeker, of
wel de Benedictijnen, na het verkrijgen van den bekenden
giftbrief van den Utrechtschen Bisschop Ansfried, de pa-
rochie van Monster hebben bediend, doch men kan wel
voorzeker aannemen dat de Norbertijnen van Midlelburg,
in 1276 door Floris V begiftigd met het patronaat-regt
over Monster, sedert dien tijd Kloosterheeren tot ziel-
zorgers hebben gezonden.
De namen der geestelijkheid van Monster-ambacht tot het
einde der vijftiende eeuw zijn voorhands mij niet bekend,
doch van dien tijd af vindt men eenige namen in oude
bescheiden opgeteekend. Zoo vindt men in het jaar 1494
dat Allart Aerntzoon pastoor te Monster is , zijnde oud 40
jaren. In 15156 was te Monster kapellaan : Hendrick Bont
religieus van Middelborch, oud 40 jaren. In 1539 in
November vindt men opgeteekend Claes Claeszoon kapel-
laan. Deze is in September 1539, omdat hij verdachte
geschriften aan huis had, voor den Stadhouder van Hol-
land ontboden en „bij advyse van den Hoeve” door den
provisoir van Delfland correctioneel gestraft, doch op goede
getuigenis van den toenmaligen pastoor van Monster, die
niet genoemd wordt, en door tusschenkomst van Utrechts
Bisschop op vrije. voeten gesteld; sedert die sententie heeft
hij „hem eerlicken gedragen, ende nu es van goeder con-
versatie, die in den dorpe veel doechts doet.”
Een weinig te voren hadden zich in het dorp Poeldijk
Bijdragen Gesch. Bisd, v, Haarlem. IIe Deel. 28
422
dat tot de parochie van Munster-ambacht behoorde , eenige
wederdoopers genesteld, over welke men in de bescheiden
van het Leenhof van Holland omtrent Poeldijk vandt op-
geteekend: ,destyds wierp zich daar op eenen die hem uyt
gaff voor coninck, een man Godts meer dan Moses oft
eenich profeet... aen wien Godt een paert, swaert endt
eene croone sou geven.... die wonderen sou doen. ... door
wien de werelt sou gestraft worden...... Hij hield ten
huize van Jutte Ewoudtsdhr. zijne vergaderingen en bragt
met zijn aanhang de gantsche streek in rep en roer. Het
fraai tafereel van hangen, wurgen, verdrinken , vieren-
deelen enz. der medepligtigen beslaat verscheiden blad-
zijden der criminele vonnissen in 1535 en 1536 in den
Haag gewezen”. | N
In bovengemeld jaar 1539 wordt ook gesproken van
Broeder Michael, Witheer, die hier vroeger pastoor is
‚ geweest. In 15(44?] vindt men Willem van Naeldtsoijk;
nadat hij hier te Monster kapellaan gewpest was, werd
hij pastoor te Oud-Vlissingen, waar hij in 1548 nog ver-
bleef, toen oud zijnde 86 jaren. In 1548 is Albrecht
van Assendelft Barthoudsz. pastoor te Monster; hij wordt
toen gezegd oud te zijn circa 39 jaren en in 1532 gepro-
fest. Hij bekwam eenige stemmen voor de waardigheid
van Abt van O.L.V. v. Middelburg. In 1561 is Lamber-
tus van Olmen , geboren in het jaar 1521, pastoor te Mon-
ster, en terzelfder tijd Joannes Cornelii Hagensis kapellaan
van die parochie.
In de Oudheden van Delfland staat op bladz. 845 dat
zekere Wouter Simonsz, „die van het geloof is afgeweken”,
pastoor te Monster is. geweest. Deze afvallige Wouter
Sijmons, was nooit pastoor van Monster, maar zwervend
predikant of hagepreker, nadat hij te Thienen bij Leuven
het Carmelieterkleed had weggeworpen, uit Portugael bij
Dortrecht als pastoor was gevlugt, sinds te Leijden zich
. 428
„onledig houdende met droogscheren ofte mechanyken-han-
del." Men kan over dezen man nog meer bijzonderheden
vinden in de sententien van Alba en het Kerk, Histor.
Archief van Kist en Moll. IL, 268. In eene noot die
voorkomt op bl. 8 van „de H. Jacobus Lacops" in N° XII
der „Studien enz.” door H J. Allard SJ. bezorgd, wordt
naar bl. 509 vau de Historie der Reformatie van Gerar-
dus Brandt verwezen, en aan dien schrijver de schuld
gegeven, dat Wouter Simonsz. in de Oudheden van Delf-
land [bl. 345] als voormalig pastoor van Monster is geboekt.
Daar b. v. Martinus Schookius ten jare 1650, alzoo twaalf
jaren voordat Brandt zijne Historie schreef, in zijn Liber
de Bonis ecclesiasticis bl. 488 onzen Wouter Simonsz. reeds
betitelt ,pastor Monasteriensis prope Hagam-comitum",
mag Brandt geen schuld worden aangewreven.
Die ex-carmeliet en Jacob Wouterse, voormalig regu-
lier kanunnik op de Woert bij Haarlem, die te Terheiden
was geboren, verkondigden in 1566 en de volgende jaren
in het Westland de nieuwe leer, en werden daarin bij-
gestaan door den afvalligen pastoor van de Lier, Arent
Dirksz. de Vos, die daarenboven zijn huis en erve te Poel-
dijk aan zijne woelige medeapostelen had afgestaan. Van
Poeldijk uit togen die mannen naar de omliggende dor-
pen, groote gisting, vooral afkeer van de roomsche kerk
en hare trouwe priesters achterlatende. ’t Zal dan ook wel
grootendeels aan deze mannen zijn toe te schrijven, dat
de pastoor en kapellaan van Monster in 1572 zoo weinig
belangstelling bij de bevolking aantroffen.
In 1572 is Adrianus Lacopius van Audenaarden, of zoo
hij zich zelf teekent „de la Coupe" pastoor van Monster. De
meening in den Godsdienstvriend geuit, dat Adrianus zijn
familtenaam, Lacopius of Lacops, verfranscht heeft getee-
kend, is later door Pr, Allard weersproken. Z.Eerw. meent
dat Lacdps eene vervlaamsching is van „de la Coupe”.
424
Deze Adrianus wordt in 1548 gezegd oud te zijn omtrent
drie en twintig jaren. Nergens vindt men aangeteekend,
in welk jaar deze pastoor uit Zeeland herwaarts is ge-
komen; wel dat hij zich ten allen tijde heeft gekenmerkt
als een voorzigtig en godvruchtig herder. Uit Estius blijk:
tevens dat hij de voorlaatste pastoor van Monster, de
onmiddelijke voorganger van Adrianus van Hilvarenbeek
. is geweest; zoodat Adrianus Anthonisz. Nemiygs, als de
voorlaatste pastoor van Monster in de oudheden van Delf-
land geboekt, een en dezelfde zijn moet met Adrianus
Lacops en zijn naam eene Grieksche vertaling kan zijn
van „de la Coupe".
In hetzelfde jaar 1572 is Jacobus Lacops of de ls
Coupe, medehelper van zijnen broeder den pastoor van
Monster. Hij is: ook geboren te Audenaarden, volgens
sommigen in 1542; hieruit zoude dan volgen dat hij 17
jaar jonger was dan zijn broeder, en dat hij reeds in het
eerste of tweede jaar van zijn priesterschap zooverre zoude
zijn afgedwaald, dat hij bij woorden en geschriften onder
de onroomschen als leeraar kon optreden. Zulks schijnt
evenwel minder aannemelijk; en 'tis dus niet onwaar
schijnlijk dat Jacobus eenige jaren vroeger is geboren,
en bij zijn afval ergens in Zeeland als kapellaan werkzaam
was. Estius zegt, dat de afvallige na weinige maanden
tot inkeer kwam, te Middelburg in genade is opgenomen,
en kort daarop naar Marién-Weert bij Kuilenburg is
gezonden. Volgens mededeelingen door de Geldersche Ka-
nunniken aan Estius gedaan , weet men, dat Jacobus aldaar
eerzaam en godsdienstig leefde, tot dat hij als kapellaan
naar Monster is gezonden. Na het overlijden van zijnen
broeder den pastoor van Monster, dat niet later mag ge-
steld worden dan in het begin van 1572, bleef Jacobus
waarnemend Vicaris der parochie tot de komst van Adrí-
anus van Hilvarenbeek, die in het voorjaar van 1572,
-
425
Estius zegt, omtrent Paschen, als pastoor bezit nam van
die parochie. Jacobus bleef nu de medehelper van Adria-
nus in de herderlijke bediening en ontving met dezen
de Martelaarskroon. Zijn vader, de grijze Antonius La-
cops, die bij zijne twee zonen in de pastorie te Monster
reeds woonde, bleef ook als vriend bij den nieuwen pastoor
inwonen, en werd met de twee herders naar Brielle ge-
voerd. Deze eerbiedwaardige grijsaard, wist volgens Es-
tius, de stem der natuur tot zwijgen te.brengen, en zijn
eigen kind tot standvastigheid in den bloedigen geloofstrijd
aan te sporen.
Adrianus van Hilvarenbeek, zijn eigenlijke naam is
Adrianus Joannes Beeck, in het nederduitsch Adriaen
Janssen van Hilvarenbeek, kwam in het voorjaar van 1572
als pastoor te Monster, na op reis, volgens Estius, we-
gens hevigen storm in levensgevaar te hebben verkeerd,
Hij had toen den ouderdom van omtrent 44 jaren bereikt,
zooals blijkt uit een proces-verbaal eener keuze van een
Abt op den 30 Maart 1548, waarin Adriaen zelf getuigt
omtrent 20 jaren oud te zijn; en wijl hij optreedt als
stemgeregtigde, moet hij reeds meer dan een jaar in de
abdij hebben verkeerd. Estius zegt, dat hij 25 jaren in
het Klooster had doorgebragt , toen hij naar Monster kwam ,
doch dit is blijkbaar eene vergissing, want in 1561 was
Adrianus Beeck reeds pastoor te St. Aechten op het eiland
Walcheren. Slechts weinige maanden mogt hij als herder
te Monster werkzaam zijn, want reeds in Julij van het-
zelfde jaar werd hij met zijn medepriester verraderlijk
opgeligt en gevankelijk naar den Briel gevoerd, waar zij
reeds den 9 Julij van hetzelfde jaar om hunne trouw aan.
de R. K. Kerk wreedaardig zijn ter dood gebragt.
Betrekkelijk het verraad op den Herder van Monster
gepleegd, leest men in een verslag van een getuigen-ver-
hoor, gehouden te Delft den 17 Februarij 1634 de na-
426
volgende bijzonderheden : Cornelius van Reijnegom , deken
der collegiale kerk van Naaldwijk oud 52 jaren, gevraagd
zijnde of hij iets had mede te deelen omtrent de dienaren
Gods die te Brielle den dood hadden ondergaan, zegt in
het latijn hoofdzakelijk het volgende :
„Ik heb een Jan Vrouwelingh gekend, een mensch uit
de volksklasse, die den dienaar Gods Adrianus van Hil-
varenbeek, van de pràemonstretenser orde en pastoor te
Monster bij 's Hage, op volgende wijze heeft verraden.
Nadat de Watergeuzen de geestelijkheid van Gorcum in
den Briel hadden opgebragt, kwamen zij ook te Mon-
ster des nachts den pastoor opsporen. Zij wisten hem niet
te bemagtigen, doch ziet, Jan Vrouwelingh biedt zich als
verrader aan. Hij begaf zich naar de pastorie en klopte
aan de deur, voorgevende dat hij den Herder kwam roe-
pen ter begeleiding naar een zieke, Door de dienstmaagd
ondervraagd , of er geen gevaar was, antwoordde hij: neen
er is geen gevaar; waarop de pastoor zich kleedde om
met den trouwelooze uit te gaan. — Onmiddelijk hierna
is de pastoor door de Brielsclie geuzen aangegrepen, naar
de zee gesleurd, in een visschersbuis geworpen en naar
den Briel weggevoerd. Onderweg moest Gods dienaar , zoo
hij klagen of zuchten mogt, van den onverlaat hooren :
Schep moed, heer pastoor! morgen vóór achten zult gij
aan de galg hangen.
„Toen later de booswicht te Naaldwijk was teruggekeerd ,
heb ik hem dikwijls gezien, en zich zelven openlijk hooren
beroemen : mannen! toen was er te verdienen; kwam de
kans nog weêr, ik zou wel beter ’t verblijf der papisten
weten te vinden. Hij wees alsdan inzonderheid naar de
woning mijner ouders, De zaken die ik kom getuigen, heb
ik uit het verhaal mijner ouders; ook zijn ze van deur
tot deur in Naaldwijk herhaald; want Vrouwelingh zelf
heeft onder anderen meermalen op straat verzekerd, dat
427
de grond beefde en schudde, ten tijde dat de pastoor werd
opgehangen, zoodat de soldaten en zeeroovers, handdadig
aan de Martelaren, verschrikten en trilden. Cornelias van
Reijnegom nog ondervraagd , of hij ook wist waar de deuge-
niet zijn leven had geeindigd, antwoordde: te Naaldwijk :
gebeten door een dollen hond is hij razend en woedend
geworden en ellendig gestorven” — Het latijnsche stuk,
waaruit voorgaand verhaal der martelie is genomen, werd
in der tijd door A. v. L. S.J. te Brussel in het Musaeo
Bollandiano eigenhandig afgeschreven (derhalve niet in het
Belgisch Rijks-archief). Zie Allard's Jacobus Lacops bl.
25, 88 en 40.
Voor den raad der nieuwsgezinden gebragt en onder-
vraagd door een afvallig priester Andries , voormalig pastoor
der Catheryne kerk te Brielle, en door een gorcumschen
schipper, met name Cornelius (een befaamden drinker , zegt
Estius), in hoedanigheid van Godgeleerden of predikanten,
omtrent de wezenlijke tegenwoordigheid van Christus in het
Allerh. Sacrament, werden deze laatsten door Jacobus Lacops
zoo verslagen, dat ze tot scheldwoorden en bedreigingen
met den dood , hun toevlugt namen, Lumeij zocht nu door
vleitaal en gunstaanbieding den jeugdigen Jacobus te win-
nen en beproefde tevens bij dem grijzen vader van den
H. Martelaar een valsch medelijden met het lot zijn zoons
op te wekken, doch alles was vruchteloos; en toen Lumeij
eindelijk aan Jacobus zijnen afval verweet, ontkende de
boetvaardige priester zulks niet, maar gaf de onwrikbaar-
ste verzekering van liever de gruwzaamste folteringen te
zullen verduren dan andermaal van het R. K. geloof af
te vallen.
.. Wreedaardig zijn daarop de twee Herders van Monster ter
dood gebragt, zooals de geschiedenis der Gorcumsche Mar-
telaren breedvoerig verhaalt, en hebben voor hunne stand-
vastigheid de glorievolle kroon der Martelaren verkregen.
428
Eene bijzonderheid in het lijden der twee heilige Her-
ders mag hier niet onvermeld blijven. Estius verhaalt, dst
de bevolking van Terheijden hare priesters voor eene ton
bier ter waarde van dertig stuivers uit de handen der
zeeroovers had kunnen verlossen, doch dat ze deze ge-
vraagde kleinigheid niet voor derzelver behoud heeft wil.
len geven; ‘tis verschrikkelijk! Hoe moet zulks het lijden
der moedige Herders hebben verzwaard! Welke hoop kon
er nu omtrent het behoud des geloofs bij hunne kudde
nog overblijven! Zij moesten dan wel den lijdenskelk tot
den bodem ledigen. Zij hebben zonder twijfel dit grievendst
zielelijden voor hunne parochie Gode ten offer aangebo-
den, en dat dit offer welbehagelijk is aangenomen, zal
de verdere geschiedenis der parochie van Monster-ambacht
luide verkondigen. TE
Met de wegvoering der Herders werd de Katholieke
eeredienst in Monster-ambacht opgeheven, en de nieuws-
gezinde predikant Alardus Theodori nam onverwijld bezit
van de kerk en de pastorie. De Oudheden van Delfland
zeggen wel, dat nogin 1575 de vicary, gesticht aan het
altaar der H. Maagd, werd , bekleedt" door Johan Adriaansz.
Broenen. Doch hier zal wel te denken zijn aan collatie
of benoeming zonder gevolgd bezit, gelijk zulks het ge-
val is geweest met een H' Adam Vos, benoemd den 23
Sept. 1603 [vid defension. Eccl: Ultraj. bl. 101 van J. C.
v. Erckel] door den Apost. Vicaris Sasboldus Vosmeer ad
Ecclesiam sive pastoratum in Monster prope mare. Soortge-
lijke begiftingen van benefitien en pastorijen geschiedden
nog lang nade Reformatie, ter handhaving van vroegere
regten; er mogten eens betere tijden aanbreken!
Il.
Met de wegvoering der H. Herders had niet enkel de
openbare eeredienst opgehouden, maar scheen ook het ge-
429
loof in de harten te zijn uitgedoofd. Schrijver dezes heeft
zijn Eerw. voorganger in de herderlijke bediening, die te
Poeldijk was geboren en opgevoed, en als jongeling veel
gelet had op de volksoverleveringen, menigmaal hooren
zeggen , dat te Monster slechts drie huisgezinnen katho-
liek waren gebleven. Doch het woord van den ouden Ter-
tuliaan „het bloed der Martelaren is het zaad der chris-
tenen" moest ook hier waarheid worden.
De weinige trouwgeblevene Katholieken hebben zonder
twijfel hier en daar verscholene , trouwgeblevene priesters
bezocht. Ofschoon zulks wegens de vervolging met vele
_moeijelijkheden zal zijn gepaard gegaan, was het evenwel
van tijd tot tijd toch doenelijk. In den Haag toch, ver-
bleef tot zijnen dood in 1585 de laatste herder van St.
Jacobs-kerk, Vincentius Hugonis Mulock. De gewone
kapellaan dier parochie, die ook voorkomt als de laatste
pastoor van Eijkenduinen, Joannes Drisius, alsook de oud-
pastoor van Scheveningen, Cornelius van Rijn, waren nog
aanwezig in 1596, en daar deze priesters van dezelfde
orde waren als de HH. Martelaren en even als zij uit
het Klooster van Middelburg, zullen ze wel zooveel mo-
gelijk zorg hebben gedragen voor de verstrooide kudde
hunner geestelijke broeders. Eveneens verbleven in dien
tijd nog de pastoors van Delft, Joannes Smetius en Pau-
lus Cornelii met hunne kapellanen Gerardus, Jacobus,
Andreas Cornelii en Joannes Andreae in hunne vroegere
standplaatsen. Door deze priesters werden de Katholieken
van Delfland van tijd tot tijd in het geheim bezocht; en
zulks geschiedde na 1592 niet minder ijverig door regu-
liere en seculiere zendelingen, daartoe gemagtigd door de
Apostolische Vicarissen en door de Nuntiussen van Brus-
sel en Keulen. Zoo wórdt ook van Cornelius van Duijst,
van 1592 tot 1614 zendeling te Delft, gezegd: Hij legt
zich ook toe de Delflanders te' helpen. Meermalen wordt
430
dit herhaald van hem en zijne opvolgers; somwijlen wor-
den ook met name aangeduid: Monster, Poeldijk , Naald-
wijk , Lier, ’s Gravenzande enz. Dergelijke excursién deden
niet minder Theodorus Takkius, Balduinus Rommelius, -
Guillelmus Goetgebuer en hunne opvolgers uit ’s Hage.
Drievierde eeuw echter duurde deze droevige toestand,
en kan er dus geen spraak meer zijn van een Herder van
Monster ambacht; doch in het jaar 1647 verschijnt roeds
de wettige opvolger van den H. Adrianus, om bezit te
nemen van de nalatenschap zijner H. Voorgangers Het
was zeker voor een priester geene gemakkelijke taak zich
te vestigen in eene parochie, waarin men betrekkelijk kort
geleden geen dertig stuivers voor het behoud der heilige
herders overhad. Apostolische moed was noodig om die
apostolische zending te aanvaarden; en zou dat ook mis-
schien niet mede de reden zijn geweest, waarom het
opgerigte bedehuis op een half uur afstands van de oude
St. Machutus-kerk werd toegewijd aan den H. Apostel-
Martelaar, den H Bartholomeus?
Franciscus Verburg, in 1617 te Berkel geboren, kwam
90 jaren oud zijnde als Missionaris en bleef tot aan zijnen
dood de herder der Katholieken van Monster-ambacht. Hij
was in zijne jeugd te.Berkel bij Delft onderwezen door
Guillelmus Hugonis van ter-Heiden-aan-Zee. — Zoo moest
dan door Gods beschikking een kind van het dorp dat de
Herders zoozeer miskende, het jeugdig hart vormen van
den eerstvolgenden herder zijner dorpelingen, want ook
ter-Heiden-aan Zee behoorde tot de zending van Fr. Ver.
burg. Jammer! dat ze naar den stem van den nieuwen
herder ook niet hebben willen luisteren. Terheijden ver-
kreeg in 1664 een eigen predikant.
Franciscus Verburg vestigde zich op een half uur afstand
van het dorp Monster te Poeldijk, dezelfde plaats waar
een'eeuw geleden afvallige priesters zich ophielden om
431
ran dáár uit het volk tot verzet tegen de Katholieke Kerk
p te ruijen, en zoo was de plaats der onruststokers het
rerblijf vanden Apostel des vredes, die van daaruit zijne
cudde weidde en de afgedwaalden zocht terug te brengen.
Looals meestal het bedehuis den naam verkrijgt der plaats
waar het is gebouwd, zoo werd ook in het vervolg niet
meer gesproken over de kerk van Monster-ambacht maar
van de kerk of gemeente van Poeldijk.
Het zal wel spoedig gebleken zijn, dat wegens de uit-
gestrektheid der zending aan den nieuwen herder toever-
trouwd , groote behoefte bestond aan een tweede bedehuis ,
waarin de verwijderde Katholieken op Zon: en feestdagen
aan hunne verpligtingen konden voldoen. Deswege werd
dan in de oude parochie van Monster-ambacht, een tweede
bedehuis gesticht op den Swartendijk, op eene bijna gelijke
afstand van de dorpen Monster, Naaldwijk en 's Graven-
zande; of dit reeds onder Fr. Verburg geschiedde, is niet
bekend, ofschoon zulks niet geheel onwaarschijnlijk is,
wijl de eerste Herder 61 jaar Pastoor van het Westland
Is geweest.
De oudste bescheiden dienaangaande dagteekenen van
1] December 1776, zijnde een contract, aangegaan door
de eigenaars van het bedehuis Klaas Thoen en deszelfs
huisvrouw Ariaantje van Dijk, met den Pastoor van de
Poeldijk Jacobus de Jager en de Kerkmeesters van den
Swartendijk, Pankras van Sijl, Pieter Sprinkhuyzen en
Leendert Persoon; krachtens welk contract de voornoemde
eigenaars ten eeuwige dayze afstaan aan de R. K gemeente
het gebruik van de groote kamer achter het altaar, tegen
betaling vaneen duit voor elk persoon die daar ter kerke
komt, zooals reeds bij contract van den 3 Augustus van
hetzelfde jaar was bepaald; waarbij de eigenaars zich nu
op nieuw verbinden, te zullen dragen alle kosten van
reparatiën en hetgeen verder noodig mogt zijn, en wel
482
zoodanig, dat niemand der gemeente mag gepersuadeert
worden meer te betalen,
Den 30 Julij 1787 verkregen de Katholieken van
Naaldwijk vrijheid van bij hun dorp een bedehuis te
stichten, voor hetwelk als pastoor werd aangesteld de
WelEerw. Heer Michael Henricus Witbols; en wijl ra
de burgerlijke gemeente 's Gravenzande kerkelijk bij Naald-
wijk werd gevoegd , verlangden de katholieken van Monster
niets vuriger, dan het bedehuis van den Swartendijk naar
het dorp Monster te verplaatsen. Het verzoek, deswege
gedaan door de Kerkmeesters van den Swartendijk, had
ten gevolge, dat door de Staten van Holland en West-
Vriesland verlof werd gegeven om op het Kruijthof bij
het dorp Monster, een steenen schuur te mogen bouwen,
lang 56 voeten en 9 duimen, breed 28 voeten, hoog in
den nok 28 voeten, terwijl de muren 12 voeten hoog
mogten zijn. Het moest „gedekt worden met roode pannen,
ramen hebben als eene ordinaire huismanswoning, met
glazen in lood gezet en cazijnen van hoogte en breedte als
omtrent zulke woningen gebruikelijk is, met gladde deu-
‚ren voorzien, mitsgaders moest in het generaal zorg wor.
den gedragen, dat het voornoemde bedehuis in uiterlijk
aanzien op geene kerk of publiecq huis gelijke”.
Na verkregen magtiging kochten de Kerkmeesters het
bedehuis op den Swartendijk voor de somme van f 550 —
Zij moesten daarbij als douceur aan de armen
betalen . . . . «ee eee ee ea 25.—
Voor afbreken, transporteren en opbouwen
werd betaald . . . 00.5. 5.5 5. 5. ; 2849.13
Voor bestek, schrijfloonen en registratie . , 101.19
Voor honorarium aan Baljuw, procureur en
controleur . . . . . . . . . . « ..» 163.0
Dan nog voor stal, wagentje en paardentuig „ 245.10
Zoodat de Katholieken nu een kerkje enz.
hadden voor . . .«.. « « « . « . .f 8929.05
458
Op den Swartendijk herinnert niets meer aan het bede-
huis dat daar eenmaal stond, tenzij een eind weg, langs
welken de Katholieken van de dorpen Monster en 's Gra-
venzande ter kerke gingen, 't welk nog altijd „de Papen-
laan” wordt genoemd.
De pastoor van Poeldijk bleef het kerkje te Monster
bedienen, totdat op den 13 Januarij 1803 de WelEerw.
Wilhelmus Joannes Hermanus van Dinter als pastoor
naar het dorp Monster werd gezonden. Zoo mogt dan
230 jaren na de wegvoering der H. Herders van Monster ,
de eerste pastoor wederom zijn verblijf vestigen op 40
roeden afstand van de woonstede zijner H. Voorgangers,
terwijl hem door den zesden opvolger van den H. Adria-
nus, te Poeldijk residerende, een deel der geestelijke
erfenis werd afgestaan.
De eerste zorg van den nieuwen pastoor, die voorloopig
in een huis het Kruithof genaamd, zijn intrek nam, was
het bouwen. van eene pastorie. De grond daarvoor, alsmede
voor een tuintje, werd gekocht voór 500 gulden, en voor
den bouw van het huis besteed f 6061—13—8.
Uit een schrijven van het gemeentebestuur aan het
kerkbestuur, op den 27 van Bloeimaand 1809, schijnt
te blijken dat het laatste zijne regten nog al heeft ge-
handhaafd op de oude parochie-kerk. Het kerkbestuur
verlangde het effect van het koninklijk besluit van den
2 Augustus 1808, welk besluit het vooruitzigt opende
op het verkrijgen van hun aandeel in de oude parochie-
kerk en derzelver bijbehoorende eigendommen. Zij worden
door het gemeentebestuur aangemaand om het zielental
op te geven der R. Katholieken, „tenzij gij, voegt het
gemeentebestuur er met vaderlijke bezorgdheid bij, tot
instandhouding der. vredelievende gevoelens der beide
gemeenten te Monster, zoudt willen afzien van gemelde
reclamatie, en berusten bij de resolutie van de voor-
484
malige municipaliteit van Monster en Monster-ambeck
van den 25 Februari 1799, krachtens welke resolut
de oude parochie-kerk en aanhoorende gebouwen e
verdere inkomsten en lasten aan de hervormde gemeent
is toegewezen en in vollen en vrijen eigendom is over
gegaan’. Het kerkbestuur heeft zeer waarschijnlijk we
eene opgave aan het gemeentebestuur gedaan, want i:
het parochiaal archief is nog eene lijst voorhanden bevat
tende het zielental, hetwelk toen 194 bedroeg, doch
het blijkt nergens uit, dat die opgave van eenig gunstig
gevolg is geweest
De WelEerw. Heer W.J. H. van Dinter werd der
27 Mei 1880 pastoor te Naaldwijk en opgevolgd door
den WelEerw. Heer Christianus van Leeuwen. Onder
Pastoor van Dinter was door de hooge regering f 4000
toegezegd tot verbouwing van het kerkje en werd later
ook toegestaan, die som te mogen bezigen tot den bouw |
van een nieuwe kerk, zoodat de nieuwe Pastoor moest
beginnen met het stichten van een nieuw kerkgebouw,
hetwelk volgens gedane bouwrekening p.m. f 14.600
“heeft gekost. De eerste steenlegging geschiedde op den
8 Maart 1831, en de plegtige inzegening op het patroon
feest St. Machutus van hetzelfde jaar; beide plegtigheden
werden verrigt door den HoogEerw. Heer Aartspriester
Joannes van Banning, en bij beide feestelijkheden hield
de Eerw. Heer J. Mesker, Kapellaan te 's Hage, eene
predicatie.
De ZeerEerw. Heer Christianus van Leeuwen, den 10
Mei 1837 pastoor te Velsen geworden, werd opgevolgd
door den ZeerEerw. Heer Damianus van Dijk, laatstelijk
pastoor te Bovencarspel.
In het jaar 1844 zijn door de zorgen van den WelEd.
Gestr. Heer Mr. Carolus Ludovicus Antonius van der Horst,
wonende op zijn buiten Langeveld onder deze parochie,
435
de Eerw. Zusters van Rozendaal zich komen vestigen in
het dorp Monster tot het geven van godsdienstig onderwijs
en van onderrigt in vrouwelijke handwerken. Die goede
onderneming ging, zooals zulks niet zelden gebeurt,
gepaard met groote moei ijelijkheden, en wel zoodanig dat
de goede zusters na een verblijf van twee jaren door hare
overheid werden teruggeroepen. Daarop aanvaardden de
Eerw. Liefdezusters van Tilburg die moeijelijke taak , doch
ook met geen beter gevolg, ook zij keerden in 1850 naar
het Moederhuis terug. Op nieuw werden nu andermaal
onderhandelingen aangeknoopt met den Hoogwaardigen
Vicaris Apostoliek van Breda, Joannes van Hooijdonck, met
het gelukkig gevolg, dat de Eerw. Zusters van Rosendaal
op nieuw hare vroegere taak aanvaardden en daarbij
eene afdeeling lager onderwijs voor de meisjes begonnen,
Nu slaagden zij beter in de onderneming en kwamen zoo-
ver, dat ze in November 1851 een pensionaat voor Meis-
jes uit den burgerstand openden, 't welk tot op den dag
van heden nog zeer bloeijend is.
In het volgende jaar liet de WelEd. Heer C. J. Schief-
baan, Notaris te 's Hage, eene schoone kapel bouwen,
welke aan den H. Joseph en aan de gelukzalige Martelaren
van Gorkom toegewijd, op den 26 November 1852 door
den HoogEerw. Heer J. J. Siegfried Deken van Delfland
werd ingezegend. Tot Rector der Kapel werd aangesteld
de Eerw. Heer Henricus Elsen, die in 1853 werd opge-
volgd door den Eerw. Heer Arn. Benedictus van Schie,
wederom in het volgende jaar opgevolgd door den Eerw.
Heer Thomas van Vree. Deze Eerwaarde Heeren waren
tevens den ZeerEerw. Heer Damianus van Dijk behulp-
zaam in de geestelijke bediening, die hem, om de reeds
gevorderde jaren en bijkomende ziekelijkheid, lastig be-
gon te vallen,
In October 1854 werd Schrijver dezes den pastoor tot
436
medearbeider toegevoegd, en werd op den 1 Mei 1853,
toen D. v. Dijk de pastoreele bediening nederlegde, zij
opvolger. In Maart 1859 werd de Eerw. Rector van Vree
gezonden naar het Aloysius-gesticht te Amsterdam, e
de pastoor ook met de geestelijke zorg voor het Zuster
huis belast, in welks Kapel de rustende pastoor D. v.
Dijk tot op den dag van zijn overlijden den 25 Maart
1860 dagelijks het H. Misoffer opdroeg. In Augustus van
dat jaar werd, in plaats van Rector, de Eerw. Heer M. I.
Kleyn als kapellaan te Monster gezonden, die den 3
October 1864 werd opgevolgd door den Eerw. Heer Pe-
trus van Hooijdonk, priester van het aartsbisdom Utrecht:
deze den 29 September 1866 als kapellaan naar Loos
duinen gezonden, werd opgevolgd door den Eerw. Heer
W. Zomerdijk, priester uit het Seminarie Warmond ; doch
om ziekelijkheid onbekwaam geworden, werd hij den 31
Aug. 1867 opgevolgd door den Eerw. Heer Joannes Will.
van Leeuwen, tot dien tijd kapellaan te Naaldwijk.
De Eerw. Heer J. W. van Leeuwen den J6 Maart 1863
aangesteld tot Rector der Kapel, verwisselde den 23 De-
cember 1870 zijne betrekking met den pastoor van Oolt-
gensplaat, den WelEerw. Heer Jacobus Kimman, die
den 21 Junij 1873 Rector geworden van het St, Jacobs.
gesticht te Amsterdam , opgevolgd werd door den W elEerw.
Heer G. C. van Oort, die wegens ziekelijkheid genood-
zaakt was de pastoreele bediening eenigen tijd neder te
leggen.
Het kerkgebouw te Monster, in 1831 gesticht, was in
een ongunstigen toestand, toen schrijver dezes belast werd
met de pastoreele bediening; ook was het door het toe
nemen der Katholieken wát te klein geworden; een en
ander was oorzaak, dat op het eene einde bij wijze van
een kruis een groot gedeelte werd aangebouwd, en op
het andere een steenen toren werd opgetrokken, terwijl
437
het inwendige van het bestaande gebouw. geheel werd
vernieuwd. Deze bouw heeft, met in begrip der aankoop
van drie altaren afkomstig uit de kerk van Rijpwetering ,
vande communiebank afkomstig uit de parochiekerk van
Bergen-op-Zoom, der luiklok , wegende p. m. 1000 €, als-
mede met de verbouwing van het orgel, bijna f 25,000 gekost.
De aldus geheel vernieuwde kerk is op den 24 Sep-
tember 1860 geconsacreerd door den Hoogwaardigen Heer
Franciscus Jacobus van Vree, eersten Bisschop van Haar-
lem sedert de herstelde bisschoppelijke hierarchie, zijnde
deze ook tevens de laatste consecratie door Z.D.Hw. ver-
rigt. Vier maanden later overleed de Hw. Bisschop, die
hier nog in de kracht zijns levens scheen te zijn, aan eene
uitterende ziekte in den ouderdom van 53 jaren,
Bijna tegelijk met het bouwen der kerk werd ook het
kerkhof ommuurd, en met vier groepen schoone beelden
versierd; het kerkhof was reeds aangelegd in 1856 en op
den 10 Maart 1857 door den WelEerw. Heer pastoor van
de Poeldijk, C. J. Mouriks ingezegend. Vóór dien tijd
werden de lijken begraven, of wel ophet R. K. Kerkhof
te Poeldijk of wel op een afzonderlijk gedeelte van de
burgerlijke begraafplaats, hetwelk , volgens het getuigenis
van een vroegeren misbedienaar, door den pastoor W. J.
H. van Dinter was ingezegend op Aschdag van het jaar
1829, In 1869 is de pastorie, die grootelijks herstelling
noodig had, inwendig geheel vernieuwd, en is daarbij
de zaal gebouwd met de daarboven liggende kamers,
welke bouw p. m. f 4000 heeft gekost. — |
Geen twijfel, of reeds van vele jaren her werden te
Monster de beide Herders en Geloofshelden, die reeds
in 1675 door Paus Clemens X zalig waren verklaard,
door de geloovigen in stilte vereerd en om hunne voor-
bede aangeroepen.
De nieuwe pastoor, die oordeelde, dat de heilige bloed-
Bijdragen Gesch. Bisd, v, Haarlem. I1* Deel 29
438
getuigen thans meer apenlijk konden vereerd worden,
zorgde , dat op den eersten 9 Julij na zijne komst eene feest.
mis met predicatie en Vespers werden gehouden, tot welke
feestviering hij de geloovigen vooraf had opgewekt. De
parochianen toonden groote vreugde en beijverden zich
dien dag feestelijk te vieren; welke ijver van jaar tot
jaar toenam.
Daardoor opgewekt waagde de pastoor het, door een
jongeling dezer parochie, die destijds de wapenen ter ver-
dediging van den H. Stoel had opgenomen, Z. H. te
verzoeken, ter eere van de twee gelukzalige Herders eene
geestelijke gunst aan deze parochie te verleenen. Z. H.
Pius IX luisterde met aandacht naar het verzoek, en het
gevolg was, dat op den 18 Maart 1863 door Z. H. ter
eere van den H. Adrianus van Hilvarenbeek en van den
H. Jacobus Lacops een volle aflaat werd verleend ten
eeuwigen dage, aan alle geloovigen die na het ontvanges
der HH. Sacramenten op den 9 Julij of op de zeven daar-
opvolgende dagen in de parochie-kerk te Monster eenigen
tijd zouden bidden tot intentie van Zijne Heiligheid.
Dat door deze geestelijke gunst de jaarlijksche feest-
viering voor goed was gevestigd, behoeft wel niet gezegd
te worden, evenmin als dat de dagelijksche devotie der
parochianen jegens hunne heilige priesters grootelijks toe-
nam; en beide wonnen nog ontzettend, toen Z, H. Pins
IX de twee heilige priesters, behoorende tot het getal vas
Gorkums geloofshelden, op den 29 Junij 1867 heilig ver-
klaarde.
Plegtigljk werd op 11 tot 13 Febr. 1868 een drie
daagsch feest gevierd ter herinnering aan die heugelijke
gebeurtenis. Het feest werd voorafgegaan door een negen
daagsche geestelijke oefening en besloten met eene pon
tificale Mis en schoone toespraak door den Hoog waardigen
Bisschop van Haarlem, Mgr. Gerardus Petrus Wilmer.
439
Eene nog grootere gunst verleende Z. H. Pius IX aan
deze parochie betrekkelijk de vereering der H. Herders,
Bij Apostolische Breve van den 12 Januarij 1871 werden
de twee genoemde Heiligen tot plaatselijke patronen aan
deze parochie gegeven, met alle voorregten en eerbe-
wijzingen, zegt de Breve, die de Kerk aan zulke patro-
nen toekent. | |
Reeds vóór de Heiligverklaring werden door vele god-
vruchtige Katholieken 's jaarlijks te Brielle de graven der
heilige Martelaren bezocht; die bezoeken verkregen bij de
Heiligverklaring meer den naam van processies, en wer-
den bij openlijke brieven door den Hoogwaardigen Bis-
schop van Haarlem goedgekeurd.
In het jaar 1868 bezocht de pastoor van Monster met
een aanzienelijk getal parochianen de heilige graven, en
dit bezoek was het begin eener jaarlijksche bedevaart van
Monster naar Brielle, welke den 3 Julij 1869 door den
Hoogwaardigen Bisschop van Haarlem werd goedgekeurd
en nu ’s jaarlijks wordt gehouden op den laatsten Woens-
dag van de maand Julij.
Op den 9 Julij 1872, zijnde het derde eeuwfeest des
glorievollen Marteldoods, werd het feest der heilige Her-
ders in de-feestelijk versierde kerk met verhoogden luis-
ter gevierd.
Voor de Katholieken was die dag ook merkwaardig,
wijl toen de afbeelding der Heiligen in hunne laatste oogen-
blikken, voor het eerst werd aanschouwd, met bloemen
en waslicht getooid. En reeds bij de Heiligverklaring wa-
ren twee geschilderde kerkramen, die de Heiligen voor-
stelden als de leer verkondigende der waarachtige tegen-
woordigheid des Heeren in het Allerh, Sacrament, ten
geschenke gegeven.
Dat het bloed der Martelaren hier vruchtbaar is ge-
weest bewijzen, dunkt mij, de volgende uitkomsten, In
440
het jaar 1803, in welks begin Monster een eigen pastoor
verkreeg, werden 13 kinderen gedoopt, in het eerste
tiental jaren te zamen 166, in het laatste tiental 300;
en in het eerste jaar van het laatst begonnen tiental, in
1873, ontvingen reeds 42 kinderen dezer parochie het
H. Doopsel.
Groot is het vertrouwen der ouders op de voorspraak der
HH. Martelaren, in betrekking tot een gelukkige geboorte
hunner kinderen; en men moet wel zeggen dat hun ver-
trouwen niet ijdel is, want van het begin der openlijke
vereering tot nu toe is geen kind zonder doopsel gestor-
ven, geene moeder dientengevolge bezweken, zelfs nog
geen enkele maal geestelijke hulp bij dergelijke gelegen-
heden ingeroepen; maar tot lof der moeders moet dan
ook wel worden vermeld, dat ze nooit vergeten vooraf
een novene ter eere der heilige Herders te houden,
Tot de vrome wenschen der parochianen behoort nog
de stichting van eene parochie-school voor de Jongens,
welke stichting wegens het betrekkelijk klein getal leer-
lingen wel wat te kostbaar schijnt te zijn ; evenwel is ook
daarvoor reeds eenig vooruitzigt geopend, daar Mevrouw
de wed. van Zaliger den Heer C. L. A. van der Harst,
geboren v. d. Kun, welke met haren echtgenoot begon:
nen was voor de opvoeding der Meisjes te zorgen, ook
nu wederom genoegzaam terrein voor eene te bouwen
' school met onderwijzers woning en tuintje tot dat doel
heeft afgestaan. |
Dat die stichting, ter eere van de heilige parochie-pa-
tronen ') weldra tot stand kome, is de vurigste wensch van
den tegenwoordigen Pastoor
Monster, O,L.V. Verloving. H. BAURR.
1874. ?
1) Zij zou echter, volgens een gansch bijzonderen wensch des Pastoors, |
meer bepaaldelijk aan den H. Apostel Andreas worden toegewijd.
ALPHABETISCH REGISTER.
A.
Aa (G. van der), past te Zijpe,
356. |
AALSMEER. pastoors 165. jans.
past. Pesser, 361.
AARLANDERVEEN. pastoors, 156.
past. Jansen, 849.
AARTSDIAKEN van Utrecht, 342.
AARTSPRIESTERS. Vergadering te
Utrecht ten huize van v. Bijlevelt
over de wijze van bestuur der mis-
sie; instructies voor de begeving
van pastoriën, gedragsregels voor
de geestelijken 13-15. 42-48.
Zamenkomst van eenige aartsp.
met v. B.; bepalingen 38-39.
ÁARTSPRIFSTERSCHAPPEN, Deke-
naten der holl. missie, 334.
AARTSWOUDE. 144. pastoors, 156.
ABBEKERCKEN (G.), past. te Bul-
lewijk, 355.
ABBEKERK. pastoors, 156.
ÁBBEMA, past. te Baeck, 344.
ABCOUDE. past. v. Helst, 347.
Acker (G. van den), past. te Bloc-
kert, 356.
ADALBERT (St.). Reliquién 377 vv.
ÄDELLIJKE FAMILIEN, Over het
verdwijnen van vele kath. fami-
liën, 284-295.
ÁDMISSIE der geestelijken door be-
middeling van het Haarl. kap.
312 vv.
AÁDRIAANSZ (Klaas), pr. te Oude-
water, tijdens het beleg, ontko-
men aan den priestermoord , 166,
ADRIAENSEN (Chr.), pr. te Brou-
wershaven, 187.
ADRICHEM (Fl. de), rector te Eg-
mond, 191.
ACHTEN (St.) op Walcheren. past.
Beeck, 495.
ARLsT, pr. in Z. H. 89.
AEMILTUS (Th.) pr. te Oudewater ,
aldaar afgevallen en eerste pre-
dikant, 165.
AERNHEM (Jan van), past. te
's Gravesande, 192.
AERT. pater Thomissen, 845.
AHUYS (L), Jans. past. te Amster-
dam, 360.
— past. te Zandvoort, 365.
ÄKEN (G. van), Ord. min defini-
tor, pater te Utrecht en Alkmaar,
178.
AÁKFRSLOOT. pastoors, 156. past.
Tuyck, 357.
AxkoY (G.), Jans. past. te Utrecht, -
359. |
ALBERT, aartshertog. Eerbiedige
bewaring en vereering van reli-
quién , 284; brief aan Sasbold en
antwoord van dezen, 884-385,
ALBERTS (B.), past. te Bovencar-
spel, 186.
ALCKEMADE (J. Fl, van), past.
aan den Burg (op Texel), 187.
— (Fl. van), kan. van 't Haarl.
kap.; echtverkl. der rel. van St.
Bavo, 419.
— (Arn. de?, past. te Haarlem,
medestichter der Abdij van Leeu-
wenhorst, 418.
ALDEWERELT (Pancosmius), past,
te Purmerend, 160.
AÁLERDINK (Jan van), ord. min.
442
pater van het St. Ursula-convent
te Oudewater, 178.
A LKEMADE'’s (van). Stichting eener
kapel te Soeterwoude, 207.
ALKMAAR. pastoors in 1341-1536,
156. past. Catterus, 147. twee
kapellaniën, 192. Pater v. Aken,
178. past. Ringers, 822, 856.
pastoors , regulieren, 356-857.
ALPHEN. past. Mr. Pieters Gys-
brechtsz., 157. — „Sententie ge-
„wesen tusschen de koster en de
kerckmeesters." 229.
ALSACE (d?) kard. aartsb. van Me-
chelen; verslag naar Rome over
de zaak van de Paltz, 92.chro-
. mologisch overziet, 37.
AMELAND. pater Dolck 8. J. 854.
AMELGERUS te Oudewater, 162.
ÀMEBSFOOZRT. Vijandige stemming
tegenover de katholieken; pater
C. v. d. Clooster S. J. 264. pater
. H.van der Kloosteren , 848. Kar-
melieten , 848. Jansenisten, 359.
AMERSFORTIUS (Herm.), vicarius
te 's Gravesande, 192. .
Auster (Ouder-). past. van Ben-
them, 157.
AMSTELLAND. aartspriesterschap ,
387 , 854.
AMSTELVEEN. pastoors, 157. past.
Struys; klaagbrief over het in
beslag houden van het kerkhof,
198. kerk, 289. past. v. d. Borght,
855.
AMSTERDAM. Paler de Glabbais
past. van de Breedstraatekerk ,
17, 261. pater Tiras, 88. pater
Schaep in "t Boompje 92. de pa-
ters Angelinus en Raats, 94,
Statie van St. Anna, 129-139.
De pastoors Blote en de Leijden,
157. past. Dier van de nieuwe-
kerk, 157. Hoofd, past. op de
Singel, 171. de past. Balthasaar
en Burgmeijer in de Mozes en
Aaron's-kerk, 178. Vervulling
van geloften jegens het H. Sacr.
van Mirakel, 2291. de Jesuieten
verbannen, 260. de pastoor
Overbeke van de Boomekert
Marquies van Duifjeskerk , Mo
nikhoven van de Spinhuisee:
tot geldboeten veroordeeld , 26.
pater Laurens is „de Krijtberr
288. Joanna Elis, Blesen , me
der van het maagdenhuis, 29
. Protest in zake van het jonges
weeshuis; aanzienlijke kath. fs
miliën 292. Godfried Cromha
mederegent van het St. Pieters
gasthuis, 292. deservitor Ws
‘scher, 301. past. Marius; Ja
Banningh Wuytiers pr., pastor
Hofman opvolger van Marie
280. pastoors, 321, 855. lijst m
jaus. priesters, 360.
ANDRIES, afgevallen past. va
Brielle, 427.
ÁNGELINUS, pater ord. min. i!
't Boompje te Amsterdam, 9
ANGELIS (G. ab) deservitor in Hi
legom enz. 306.
ANIMA (dell). hospitium te liom.
271.
ÁNKEVEEN, past.
947
ANSFRIED (H.), biss, van Utreck;
stichting en begiftiging van hé
Benedictijner-klooster te Hoc
horst bij Amersfoort, 419.
ANTWERPEN. past. Baer in del
L. V. kerk, 190. |
APELTERN (Adr. van), bisschy
van Sebaste, vic. gen. van da
bisschop van Utrecht; Conse
tie der kapel van St. Pantbhalea
enz. te Soeterwoude; verleerd
aflaten, 208.
APSTEEDE. past. v. Hees, 346.
AnCHINTO (Hier.) nuntius te Ke
len, 826.
ARENs (J.) past. te Bavinkel, 34.
AÁRENTZEN (S.), past. te 's Heere:
berg, 348.
AnIEN, kap. te Oudewater, 164
ARIENS. past. te Bakhuizen, 35
ARMINIANEN, Hun strijd met d
Koningsrd.
413
. Gomaristen brengt velen tot de
moederkerk terug, 280.
ARNHEM, gravin d' Athlone, 30.
past. Wesenaer en pater S. J. Mi-
chiels, 344, coadjutor Witten-
horst, 345.
ASsSENDELFT. pastoors, 157. —
Zaak van past. Poelenburgh en
past. van Gerven 245. past. Hooft,
352.
ASSENDELFT BA&THOUDSZ (À. van)
Norbertijn, past. te Monster, 422.
ASVELD (W. van), ord. min. kap.
te Oudewater, Haarlem, 173.
ATHLONE (d') gravin; zorg voor
de regulieren, 30.
ATRECHT. Bisschop Nic. Reuter;
wapen in St. Bavo te Haarlem,
63. 307.
ATTENHOVEN (Th.), ord. min. te
Leiden, 90.
AUGUSTIJNEN, 338,
AVENHORN. past. Berntsz, 158.
BacccM. past. Kemler, 340.
Backer (Hugte), curatus te Eg-
mond, begiftigt eene vicarie in
de hofkapel te 's Hage, 190.
— (P.), past. te Hengelo, 344.
— (H.), past. te Laren, 347.
— kap. te Loenen, 348.
BADEN (Fr. IV van), 56* bisschop
van Utrecht, Aflaten voor de kerk
der commanderij van St. Jan te
Haarlem en de kapel van Soeter-
woude, 202.vergunning betrekke-
lijk de kapel teSoeterwoude, 207.
BaECK. past. Abbema, 844.
BaEKs, pr. te Oudewater, 167.
Baez (Sebast.), past. van O.L. V.
te Antwerpen, gevraagd tot past.
te Dreischor, 190.
BarRr, Augustijn te Amsterdam,
855.
DBAERTZ zie Bersr.
BAKHUIZEN. past. Ariens, 354.
— (F.), past. te Vianen, bekeerde
jans. 359.
BALEN (van), kap. buiten Utrecht,
948.
BALTHASAAR (À, M.), ord. min,
past. te Oudewater, Amsterdam,
173.
BaNNiNG (J. van), aartspr. van
Holland enz. 434.
BANNINGH WUYTIERS (Joan.) , pr.
bekeerling, 271-284.
BARCHMAN WUYTIERS, aanzienlijk
geslacht, 378,.290 vv. Geslachts-
register: zie B. tegenover 284.
— (Arnout), pr. S. J. past. te
Ravenstein, rector van het colle-
gie te Dusseldorp, 278.
— (C. J.), Pseudo-aartsbisschop
van Utrecht, 278, 291.
BARENDRECHT (West). past. van
Cats, 158.
— (Oost). zelfstandige parochie,
158
BARNAERTS (J.), onderpast. te
Bovencarspel, 186.
BARNEVELT. pater Storm , 345,
BABSINGERHORN. pastoors, 168.
Baznrorp:(J. H.), past. te Droch-
terbeek , 341.
Baver (H.), past. te Monster,
440.
BavINKEL. past. Arens, 840. kap.
Kosters, 341.
Bavo, curatus te Veenhuizen,
146.
Bavo (St). Wapen, 51-52. Ver-
eering, 302. Echtverklaring van
reliquiën, 378, 409. Pastoors,
vicarissen, kapellaans, altaren,
vicariën in St. Bavo te Haarlem,
413-416.
BrauMoNT (Fl. C. van), past. te
Stompwijk, aartspr. van Hhijn-
land, 18, 36, 330,
BEBBER (R.), past. te Hulhuyzen,
944.
BecHen (J. H.), past. te Oud-Ze-
venaar, 343.
BECKER (L.), past. in Werkhoven,
846.
— (G.), past. te Jisp, 357,
444
BE&c (J.), pr. te Broek (in water-
land), 187.
Breck (G. van der), jans. pr,
860.
Berk. pater Gruter, 843.
— (J. van), jans. kap. te Rot-
terdam, 359.
BEEMSTER. past. de Ruyck, 356.
Beer (G. B.), past. te Haaksber-
gen, 340.
— (H. de), jans. past. te Utrecht,
359
Beest. past. Schuerkes , 841. pater
Scheffers, 348.
— (H. van), S. J. te Leiden, 80.
— (P. van), rector van het Fran-
eiscanesser-klooster te Huissen,
9. Aartspr. van Gelderland, 338.
— (J. van), past. te Soest, 347.
Beers (bij Hoorn). pastoors, 158.
BEGRAAFPLAATSEN, Koninklijk be-
sluit fan 1827, 69.
BENJEBREN (Jacoba van), wapen, 62.
— (Hertog Willem van), graaf
van Holland, vergunt de vesti-
ging van het St. Ursula-Convent
te Oudewater, 176.
BEKEBERLINGEN (Nederl), 276.
BxkoM (J.), past. te Oudewater,
in de oude kerk te Delft, 169.
BELLENs (J.), ord. min. te Lei-
den, . 92.
BEMMEL. miss, Lepping, 344.
— (Th. van), kap. te Poeldijk, 351.
BENEDICTIJNEN. 838. |
BENNINGBROEK. past. 158.
BeNscuop (H.), deservitor in de
Waerdt, 147.
— pr. te Haarlem, 305.
BENTHUIZEN. pastoors enz. 158.
BercaeYc« (H.), prior der Preek-
heeren te Keulen, door v. Mierlo
belast den codex der 4 evang. en
een kostbaar kruis in ontvangst
te nemen, 404.
BrRckou of Borckwour. past.
Speijert, 119.
BERGE (P. van den), S. J. te Lei-
den, 80.
BERGEN. pastoors enz , 158. p
Nanning, 356.
— (van), kap. buiten Utrecht, 54
Bereu (G. van den), aartspr.n
Vriesland, past. te Groninga
837.
— (C. van den), past. te A1
sterdam, 355.
BERGHEN (A. van), past. te Spie
dijk, 356.
BERGSCHENHOEK. past. v. Loi
945.
BERKÉL. pastoors enz. 159. pe
van Dort, 350.
— (B. van), S.J. te Leiden, $
BERKENRODE. past. Weerts, 3i
BegukKrour. Kerk en pastor
145-143. 159.
PERLAGE (J. H.), past. te Frere
41.
— (Ch.), past. te Uithuizen, 3;
BERNART, huiskap. te Pap
drecht, 346.
BrnsE (Gaspar), medehelper v
den H. Franciscus Xav.; geba
teplaats; naamspelling, 216.
BERTELS (À.), past. van Grosth
zen, 198.
BrenTI, past. op de Heyde, 3i
BreTTERAH, kap. in Hhijnlm
350.
BEUKMAN (H.), past. van St. Ar!
te Amsterdam, 185.
Beverwijk, past.enz. 159. ps
Loenius, 352.
— (C. van), pr. in Z. H. 89.
Brmza (A.) S. J. te Wijtgan
54.
Breet (in Putten). past. 159.
BresTaoven (J. B.), S. J. te
den, 80.
BuuLsveLT (J. van), Vic. Ape
pogingen tot intrekking van k
anvounis 6-9. v. B. afgewer
door de Eerw. Moeder va
Franciscanesser-klooster te er
sen; gastvrij opgenomen door
Hollen , 9. Vestiging te Utredt
10. Uitoefening van het victr:
445
schap ,- 13. Vergadering met de
aartspriesters 18-16. IJver; ge-
brek aan priesters 17. Regulieren
17-18. Nieuwe moeijelijkheden :
Weertsche zaak 19-23. Zaak van
de Paltz 23-33. Uit Utrecht ver-
bannen; te Arnhem bij zijn vriend
Moeljaart 33. Verslag aan Ho-
ynck 83-85. Zonder vast verblijf
40. Een nader woord over het
banvonnis naar bescheiden uit
het gemeente-archief van Wasse-
naar 244—254. Voortzetting der
geschiedenis: resolutiën der Sta-
ten, vernieuwing der oude plak-
katen 255 vv. Pseudoniem van
Maitsjan 263. Verademing 264.
Bemoediging van wege den H.
Vader, 265. Verslagen over de
Missie 266. zijn secretaris Hans-
sen 266. Hatelijk advies van het
Hof van Holland 281 , 266. Gun-
stige verslagen aan de Propagan-
da 309. Terugkeer der Jesuieten ;
moeijelijkheden daarbij 310. Zoo-
genaamd oude kap. v. Haarlem
312-319. Drijven van v. Wijcker-
sloot 320 vv. past. de Jager in de
Statie van de Beerebijt 324—332.
Relationes status 333 vv. Naam-
lijst der K. geestelijken - nieuw-
gewijden — overledenen — janse-
nisten 340-361. Toelichting op
deze lijsten 333-339.
BisreveLT (Jacobus v.), past. te
Maarsen, 347.
Bye (de), kap. bij den gezant van
Frankrijk, 351.
BrNNEN-WIJZEND. past. 159.
BiNTZUM. past. van Laeck, 854.
BrANKAERT (J. M.), pr., bekeerde
jansenist te Rotterdam, 268.
BLARICUM. past. de Reuter, 847.
BLErswIJK. past. 159.
BLEsEN (H.), pr. S. J. 291.
— (J. E.) moeder van ’t Amster-
damsche maagdenhuis, 291.
Brrss1us, pr. wil kap. te Haarlem
worden, 308.
Brock (J.), jans. past. te Eiken-
duinen, 859
BLocKERT. pastoors, 356.
BrocraNpiUsS, pr. te Haarlem,
907.
BLOEMARTIUS, kap., past. te Haar-
lem, 304.
BLOEMEN (Chr.), past. te Weer-
selo, 840.
BroNDELIUS (J.), prior van Eg-
mond; zijn schrijven aan den
prior van Heylo over Zaffius, 194.
Broor (G.), past te Grootenbroek,
198.
BroTre (J.), past. te Amsterdam,
157.
Bock (Hier.), jans., eerste Pseudo-
bisschop van Haarlem, 360.
BODEGRAVEN. pastoors, 186; pa-
ter v. Damme, 350.
Borckgour (W. Willemsz. van),
past. te Grosthuizen, Gouda,
192-198.
Boepe (P,), jans. pr. 859.
BosgLENs (H.) S.J. te Wijhe, 341.
BOEMAN (J.), past. te Lambert-
schagen, 356.
Bocarns (J.), past. te IJsselstein ,
346,
BoearRT (J. van den), past. te
Bunnik, 346.
Borivus (Jac.), past. te Utrecht,
dood, 75
Borswanp. Regulieren, 354.
Bommer. past. van Ewijk, 172.
BOMMENEDE. pastoors, 186.
BoNE (À.), dominicaan te Amster-
dam, 355.
Borre (J. B. de) S.J. te Zutphen,
844.
BoNzER (J.), pr. te Oudewater,
164
Boore (À.) jans. past. te Haarlem,
360.
Borcueus. Zie BonsENs.
Borear (A. v. d.), past. te Varik,
347.
— (E. vander), past. te Boven-
kerk, 365.
| 446
BoncowDiÉ (Philips van), wa-
,pen, 53.
Borvur (Nic.), S. J. te Leiden, 79,
Born (J. H. van), past. van St,
Anna, St. Nic. binnen, te Amster-
dam, 138.
BORNE. past. de Meijer, 340.
BonszNs (J.), S.J. te Culenborg,
848.
BORSSELE (Frank van), wapen , 54.
— (Henric. v.), wapen, 54.
— (Wolfert v.), wapen, 54.
— (Adriaen v.), wapen, 54.
BonTEL (C. van), pater fr. te Lei-
den, 98.
BORTELEN (van), o. m. te Leiden,
BoscH (s). J. Kuysten, 169.
Boscu ('t). pater Thijssens S.J.353.
Boskoop. pastoors, 186.
BouraonpiË (Ph. van), 57° bis-
schop van Utrecht; altaar en vi-
carie te Weesp, 223.
BOVENCARSPEL. pastoors, 186.
Kruisheer Hanssen, 357. past.
v. Dijk, 434.
BOVENKERK. past. van der Borght,
355.
Boxrarr (J.), past. te Drempt,
944.
BRABER, pr. te Spierdijk, 148.
DRAESSEMIUS (Mr.), pr. past. te
Zwaag, 147.
BRAMSCHE. past. Hetterman, 340.
DBRANT (Claes), past. aan den Burg
(op Texel), 187. |
BnarepERODE (Walravia v.), wa-
pen, 57.
— (Wolfert v.), wapen, 57-58.
— (Balthasar v.), wapen, 58-59.
— (Lodewijk van), wapen, 60.
— (Reinout Il van), wapen, 62.
— (Walraven II van), wapen, 63.
— (Reinout ITI van) , wapen, 64.
— (Philips van), wapen, 64.
BREDERODE VrANEN (Hendrik
van), wapen, 65.
BaEUGEL (C. van), past. in de
Rijp, 356.
BRICKENAAR(J.), past. te Oudoy,
356.
Berre (A.), past. te Bovencarspe,
187.
BRIELLE. stichting van een s*
tael (hospitaal), 158. pastoor,
187. jans. past. de Jager, 3i!
apostaat past. Andries. 437.
BRIGITTIJNEN. 338.
BROCHTERBEEK. past. Bartoli.
341.
BROECK (van den), kap. buila
Utrecht, 348.
— (van den), past. te Ketht
851
Brorper (J.), jans. pr. 360.
BRoEDBRSEN (N.), jans. pr. dé
Broek (in Waterland). pastoon,
187.
Brouwer (C.), miss, ord. mt
Haastrecht, 345.
— kap. buiten Utrecht, 348.
— kap. in Amstelland, 355.
BROUWERSHAVEN. inwonend pne
ter. 187.
BRucGR (F. van der), past
Schagen, 301.
BRUNE (S.), past. te Dirkslani.
189.
BuDERMAN (B.), past, te Duivet
drecht, 3565.
BuEsEKOM (B.), past. te Muida,
841.
BUITENVELDERT. past. Nanni
288. past. Zielhorst, 355.
Buxck (G.), past. te Nes-en-4n:
luwenbuurt , 355. |
BuYTENDHEKIUS, kap. te Haw
lem, 305.
BULL, jans. pr. 361.
BULLEWIJK, past. Abbekerca,
85b.
BuNNIK. past. v. d. Bogaert, 34.
Bure (op Texel). pastoors, 15;
BuRGMEIJER (J. J.), ord. ms
past. te Oudewater, Amsterdss,
178.
Buner (M. van der), pr. te Delf,
188.
441
"AENEN (O.), o. m. te Gouda, 345.
JALLANTSOOG. pastoors, 188.
JAMMEN (B. van der), Augustijn
te Groningen, 353.
JAMMINGHA, aanzienlijke familie ;
afval, 286.
JAMPIUS (M. Georg.), S. Th. L.
144. ,
CAPELLE (in z. Bevéland). past.
v. d. Veste, 188.
vCAPPELLE' , een stel priesterge-
waden, 189.
CAPUCIJNEN. 398.
CARENNA (Ant.), S.J.te Leiden,84.
CAROLUS-GULDEN. 213. |
CARPENTARES (T.), past. te Dirks-
land, 189.
CASTRICUM. pastoors, 188. Stich-
ting cener vicarie, 188. past.
Cavalliers, 352.
CATECHISMUS. op de Hollandsche
Missie 15, 41.
— Mechelsche, 39.
— ]leidelbergsche, 24.
— van past. Beukman, 136.
CATTENBELT (J.), past. te Dalf-
sen, 341.
CaTTERUS, past, te Alkmaar en
kanunnik van Haarlem, 147, 302.
Cars (H. van), past. te West-Ba-
rendrecht ; stichting te Brielle,
158.
CaTZ (Balduinus), deken van het
kapittel, vicaris; schrijven van
den Franschen gezant vermoede-
lijk aan hem 128. past. in den
Hoek te Haarlem, 899.
Catz (Judocus), past. in den Hoek
te Haarlem, Deken van het kap.
en aartspr., oom van Balduinus,
399.
CaTZrus (C.), kap. te Haarlem,
304. Beggijnhof te Haarlem;
Spaarnwoude en Schalkwijk, 805.
CACSMANS, past. te Hinloopen,
CADWENBENG, O. m. te 's Hage,
51.
CAVALLIER (Cl.), kap. te Purme-
rend, 357, 358.
CAVALLIERS (N.), past. te Uitgeest,
352. |
— (Ph.), past. te Castricum , 352.
CAVELLIER (Ph.), past. van St.
Anna te Amsterdam 132.
— (Claudius), past. van St, Anna
te Amsterdam , 133.
— (Joannes), 133.
— (Gulielmus Stephanus), past.
te Amsterdam, kanunnik van
Haarlem, 134.
Cazier (Bern.), pater Fr. te Lei-
den , 91. "
CELLENBOERS enz. te Oudewater,
183.
Cesar (J.), past. te Griethuizen,
343. .
CHARTAE PARTITAE. 383.
— CYROGRAPHATAE, 383.
— UNpuLíATAg, 983.
— INDENTATAE, 9383.
CnaRLIERS (S. E.), Jans. expast.
van Amersfoort, 359.
CHOORBANKEN. in de
te Haarlem 49 vv.
CrurisTIAENS (J, past. te Over-
veen, 352.
CHBISTIAENSE (Adr.), vicaris van
eene vicarie te Oudewater, 162.
CHEISTIANI (G.), past. te Bom-
menede, 186.
CLAESMAN (Jac.) S. J. te Leiden,
83
St. Bavo
CLAESZ (W.), onderpast. van de
oude kerk te Delft, 188.
— (Jacob), past. te Etersheim,
191.
CLENUSE S. J. te Delft, 351.
CLINGER (M.), S. J. te Leiden;
twist met Nomius 76, 77-78.
CrLoosrER (C. v. d), S. J. te
Amersfoort, 264.
Cock (Th. de), provic. der Holl.
Missie; perpetuus assistens te
Rome; dood, testament, 41.
— (de), kap. buiten Utrecht,
348.
448
Cock (G.), past, te Tuitjenhorn ,
856.
— (L) S.J., te Enkhuizen, 357.
Cocks (J.) , 'O. m. te Hoorn, 357.
Copex der 4 Evangeliën, 408-406.
CornT (P.), past. te Vinkeveen,
947.
CorsmaNs (David), pater Fr, te
Leiden, 102.
COEVORDEN. past. Schreurs, 173.
COLLATIEREGT. Monster, 78, 419
Alphen 73. Alkmaar, Ouder-
Amstel 157. beneficies 304, Vica-
riën te Oudewater, 161 vv. Pas-
torie van Oudewater 168. te
Egmond 190. te Weesp 222, 223.
te Amstelveen 239.
Corzeere (Holl. te Keulen) , pres.
Senck, 168. Codex der 4 Evang,
406.
— (van Urbanus te Rome). Over-
gou de eerste Holl. leerling, 170.
— (te Leuven). pres. Eelkens,
106.
COLMSCHATEN. past. Staal, 341.
COMMANDERIE VAN ST. JAN, te
Oudewater, 184. —
— te Haarlem. »Accoort van ’t
oxael" enz. 127. Commandeurs,
197,202, 414. Aflaten, 209. Ka-
pel teSoeterwoude, 202-210, Pa-
rochiekerk te Soeterwoude, 207.
CoN1ixGH (de), pater te Haarlem;
vota , 306.
CONTBIBUTIE voor den vicaris en
de Missie, 39.
CoodEN (C. van der), past. te
Haarlem, 851.
CooPAL (Mr. W.), Vic. Gen. in
Syir. Sede vacante te Haarlem;
overgave van Reliquién, 882.
CooPALLIUS, past. te Monnicken-
dam, 145.
CopzLL (C. À.), pr. te 's Grave-
sande, 192.
CoRDUANIER (Jos.), S. J. te Lei-
den, 83.
CORNELISSEN (G.), past. te Wor-
kum, 853.
ConNELI (P.), past. te Delft, 429.
CORREGE, past. te Pijnacker, $350.
Cos (P), past. te Amsterdam,
355.
CosTINUS, curatus te Egmond,
190.
Covrz (de le), eigenlijke naam
van Lacops, 2
CovszxBaNT (Nic. Wiggers), stieh-
ter van de vergadering der maag-
den in den Hoek te Haarlem;
levensbijzonderheden, 394-397.
Relieken van St. Jeroen en St
Adalbert, 392-394, en van St
Bavo, 410.
CoUWELAER , kap. buiten Utrecht,
848
— kap.in Amstelland, 355.
— (É.), in 1721 pr. gewijd, 357.
CRABBE (P.), o. m. te Leiden, 91.
CRAEMEKS (Ign.), past. te Weesp,
341.
CRALINCK (Jacob), onderpast. van
de oude kerk te Delft, 188; zijne
geschenken, 189.
CRAMER (Aeg.), past. te Kwakel,
317, 355.
CRANENBURGH (G. van) S. J., te
Uithuizen, 353.
CREMER (W.), past. te Delden,
340.
CxueMens (F.), Kruisheer , past. te
Raamburg, 345.
CREUVEL (A.), past. te Kannen-
g/h, 944.
Crorse (B. À.)), past. te Vilste-
ren, 341.
CROMHOUT , aanzienlijke familie,
289, 293 vv. Geslachtregister: zie
C. tegenover 284.
CROMMENIE. past. Schoute, 353.
CROMMENIEDIJK. past Isendorn,
352.
‘CRUYSEN (À. van der), jans. past.
aan de Beerebijt te Amsterdam,
324.
CRuYsET (G. de), kanunnik van
Emmerik, past. te Montfoort,
171,
449
ORUYSSE (À. van der), jans. pr.,
860. .
CuLENBOnG. pater Borsens S. J.
848. jans past. Kockaert, 359.
CuMsors (G. C.), schenker van een
altaarschel aan de statie St. Anna
te Amsterdam 131.
Cunera (H.). Geschiedkundige
oorkonden, 308.
CUYSTEN DE AERLEN (Jan), past.
te Dirksland, 190.
D.
Daars (L.), O. m. te Franeker,
354.
DaAELDorP (H.), past. te Sloten,
8583.
DALEM (O.), overste der Francis-
canen. 100.
DALEN (P. van), „Deken der kerck
te Delft oft Utrecht", 189.
DALENOORT (G. F. van), jans.
past. te 's Hage 12, 358; zijn
schrijven aan den Keurvorst van
de Paltz, 27-98.
DALFSEN. past. Cattenbelt, 341.
DAMwE (G. van), Pater Fr. te Lei-
den, 100.
— (H. van), Augustijn te Bode-
graven, $50.
DANrers (R.), S.J., te Oudewater,
171.
— (J.) past. te Zwolle, 341.
Dscxsss (Chr), aartspr. van
Kleef, kanun. van het collegiaal
Kapittel te Emmerik, 338.
ominicaan te Haarlem, 352.
Deckine (J.), kap. te Maasland,
351.
DELDEN. past Cremer, 340.
DELFLAND. aartspriestersch., 836,
350. — geheime geestelijke be-
diening, 429.
DELFSHAVEN. jans. past. v. Rem-
men, 359.
Derrr, Pater Verspecken O. m.
88. — pastoors; geschenken van
Jacob Cralinck, onderpast. van
St. Hippolytus, 188—189. —
Franciscanen 351. — past. Bekom
in de oude kerk, 169. — Jans.
priesters 358—360. — geheime
bediening in Delfland door past.
Smetius en Cornelii met hunne
kapellaans ; miss. v. Duijst, 429.
DENEKAMP. past. Peese, 340.
DENGEWEERT (P.), past. te Net-
terden, 343.
Derk, pr. te Akersloot, 156.
DeRNaup (A.), Karmeliet te Lei-
den, 349. :
DruTECOM. past. Plasman, 343.
DEVvENTEk. past. Heeselaar, 341.
— (J. Ph. van) Secr. van den Vic.
Poteamp, rustend, 340.
Derck (A. van), past. te Leiden,
349, |
DrDAM. past. Gaelen, 843.
DIEMEN. past. Pietersz, 189. jans.
past. Krijs, 316. Admissie van
past. Huysman, 817. past. van
Elst, 355. |
DiepgoLr (R. van), Bisschop van
Utrecht, 188.
Drer (J.), past. te Amsterdam,
157.
DrkRHorr (J. H.), past. te Oude-
water, 178.
Dregour (H.), past. te Noord wij-
kerhout, 5.
— (P. N ), past. te Zwolle, 341.
— n past. te Teckop, 347.
— (A.), past. te Soeterwoude,
949
— (F. C.), past. van 't Beggijn-
hof te Amsterdam, 292, 321,
359.
Dresr (À. van), past. te 's Grave-
sande, 192.
DieNvuMs (Corn.), past. in Noord-
HolL, 142.
Drscx (G. van), jans. onderpast.
enz. te Utrecht, 359.
Disk (D. van), past. te Bovencar-
spel, Monster, 434.
DiNCKELS (H.), Pater Fr, te Lei-
den, 101.
450
DiNTg (W.J. H. van), past. te
Monster, Naaldwijk 483, 434.
DrrcKs, Dominicaan te Rotter-
dam, 346.
Drrcxz (Jan), vice-cureyt, Burg
(op Texel), 187.
Drak I, Graaf van Holland; trans-
latie der Reliq. van St. Adalbert
naar Hallem ; houten kapel, 380.
— II, Graaf van Holland, sticht
een steenen basiliek, de latere
Abdijkerk te Egmond, 380, 406.
kostbare codex der 4 Evang.
405. — dood 405.
DIBKSLAND. pastoors, 189.
DrsTELDONCK (J. van) S. J., te
te Haarlem, 353.
DockuM. Moeijelijkheden bij het
terugkeeren der Jesuieten, 311.
past. van Dorsten, 358.
DoENDENsz (Ph. G.), past, te Aar-
landerveen, 156.
DoesBure. 30. Moeijelijkheden bij
het terugkceren der Jesuieten,
810. — Pater Seyses, 344.
Dorck S.J., op Ameland, 854.
Dorings (J.) SJ., te Vianen , 348.
DoxBuRcT. past. Rulantsz, 190.
DOMINICANEN. 838.
Doncker (Th.), jans. past. te Am-
sterdam, 360.
DooRNENBUEG. 844.
Dorprecar. Gerardus, pr. 190.
Dominicaan Vincketas, 346. —
Jans. pastoors, 359.
Dorr (A. de), past. te Egmond,
190.
DoRsTEN (J. van) S. J., past. te
Dockum, 359.
Dorr (À. van), past. te Berkel,
350.
Dorma (C.), ord. M.te Leiden, 89.
DreiscHor. pastoors, 190.
DreEMPT. past, Boxtart, 844.
DRESMAN (N), past. te Mettingen,
341.
Dreune (M. van), past. in het
land van Goes, 346.
Derer (Petrus van), inwoner van
Haarlem ; v. Mierlo geeft hem 2
kostbare voorwerpen in bewa-
ring, 404.
Derisios (J.), kap. der St. Jacobs-
kerk te 's Hage, laatste past. van
Eikenduinen, 429.
Deore. past. Wittenhorst, 354.
DRooeH (G. van der), past. op
Texel, 356.
Dove (J.), noodhulp te Oudewater,
past. te Montfoort, 170.
Dourn (van der), aanzienlijke fami-
lie; afval, 2S6.
DuIsTERYOORDE. Franciscanen al-
daar, 845.
Durven. past. Kleyman, 348.
Durverpuront. past. Buderman ,
55.
Dusserpoep. Barchman-Wuytiers
S. J., rector van het collegie, 278.
DuvrUs. zie DUIJVENSEN,
DuorssT (C. van), miss. te Delft,
499.
Duysr (Idelph.), Karmeliet te
Amersfoort, 348.
Dur vkNsEN (Mr. Jau) of Duvius,
geneesheer te Haarlem ; huiskerk,
Vic. Eggius, kapittelvergaderin-
gen, reliquién, dood van J. van
Swieten, 398. Zie ook 410.
E.
EpAM, past. Martyn, 190. — pas-
toors, 356.
— (Mr. Nic. van), past. te Alk-
maar, 157.
— (Mr. Corn. van), past. te Alk-
maar, 157.
ExzLKENS(Fr.), te Langeraar, past.
te Leiden, superior van het Leu-
vensch Collegie , 106.
Eemnes. past. Top, 347.
EENHUYZEN (G.), past. te Hoorn,
144.
Eerens (A.), past. te Saasveld,
340.
EcBERT, aartsb. van Trier, ver-
maakt aan de Abdij van Egmond
een groot partikel van het H.
451
Kruis, in goud gesloten , 405. —
andere geschenken , 407.
Eearus (Adelb.), Haarl. kanun-
nik; vicaris; bij Dr. Duvius; te
Amsterdam gevangen , 398.
Eemonp (parochie). pastoors en
priesters; collatieregt, 190, —
past. Sul, 352.
— (Abdij). legaten, 188, 192. —
Prior Hey, 190. Blondelius 194.
— Reliquiën, 377 vv. — brand,
401. — Codex der 4 Evangeliën,
Reliq. van het H. Kruis, 405.
EGMOoNT (Jan van), wapen, 66.
ErGENDoMsREGT van kerkelijk
goed, 95, 132.
ErKENDUINEN. 191. — Jans, past.
Block , 359. — past. Drisius,
429,
Ernpe (P. van den), deken van
het Haarl. kap., afstand, 76.
EvckEN (J. H. ten), pater Fr. te
Leiden, 100.
Erprerom (P. van), in 1721 pr.
gewijd, 357.
ErpreoL (H.) S. J. te Groningen,
353.
ELSACKER (J. an), past. te Lan-
gendijk , 356
ELSEN (5. van), o. m. te Duister-
voorde, 345.
— (H. ) rector te Monster, 435.
ELSENBERGH (van) past. te Groes-
sen , 343.
EusinG (J.), past. te Joure, 354.
Erst. past. v. Gherven, 844. —
coadjutor Verbeeck, 845.
— (P. van), past. te Diemen, 855.
ErTEN. pater Roller, 343.
EumeriK. kanunnik de Cruyset,
171. — Pater Barchman Wuy-
tiers rector van het jesuieten-col-
legie, 278. — Collegiaalkerk ,
kanunniken, beneficianten en vi-
carissen, parochiekerk , klooster-
conventen, 842—343.
— Aarts riesterschap, 334.
ENeeis (R.), past. te Outewaal
(Amst.), 129.
ENKHUIZEN. pastoors, 191, —
Cock S. J. 357.
ENsCHEDÉ. past. Wijntjes, 340.
ENsMAN (G.), past. te Goor, 340.
ENG (W.), kap. in Groningen,
358.
ERcKEL (J. v.), jans. past. te Delft,
358. — Suspensie; blijft zich
aartspr. van Delfland noemen;
zijn hooghartig schrijven aan
past. v. Schooten te 's Hage, 3.
Esraírs C ean d^), wapen, 59-60.
— (Jan II van), wapen, 60.
ErrEMA (T.), jans. past. te Via-
nen, 359.
ErrRsHEIM (bij Oosthuizen). past.
Claesz, 191.
Ewrnx.(J. W. A. van), kap. te Ou-
dewater, past. van Bommel, 172.
F.
FACULTEITEN der relig. oversten ;
overlegging aan den aartsp. 39.
. FEBURE (Ph. E), jans. past. te
Amersfoort, 859.
Festa SANCTORUM PATRIAE NOS*
TRAE. 146 vv.
FrERLINX (Adrianus), pater Fr. te
Leiden ; zijn status missionis Lei-
densis, 95.
Frorensz (S.), past. te Aarts-
woude, 156.
Frontis V. Collatieregt over Mon-
ster, 419.
Fronus (B.), pr. te Oudewater,
: 166.
— (Cristianus), ord. min. past.
te Oudewater, 170, 172, 178.
ForPonis (Joan.), pr. te Haarlem,
getuige bij de inbezitneming van
den Haarl. zetel door v. Nieuw-
land, 416.
FonzrssT (Àdr.), past. te Alk-
maar, 157.
FouRNIER, o. m. te Rotterdam,
845.
Fox (W.), past.te Amsterdam, 181.
Fraars (M. A.), past. en aartspr.
452
te Hoorn; opdragt van medita-
tiën, 297.
FRANCISCANEN te Leiden, 85-103.
te Oudewater, 168, 172-173. —
in de verschill. aartspr. 338.
Frarcors (P.), past. te Vleuten,
847.
FRANEKER. Franciscanen, 855.
Fres (J.), pater Augustijn te
Amsterdam , 137.
FREREN. past. Berlage, 341.
G.
GaaL (H.), expastor, jans, dood,
358.
GAELEN (J.), past. te Didam, 343.
GALLUS (A), karmeliet te 's Hage,
351.
GARBRANTSZ ( Adr.) , onderpast. in
St. Gommarus te Enkhuizen, 191.
GaRziA (A.), Dominicaan, te
Goorn, 357.
GEERLOFSEN (H.), kap. te Onde-
water, 165. '
GrxeRvLIET. Scheiding der paro-
chiekerk van het kapittel ; past.
de Portugael, 191.
Gerpeg (N. van), past. in Lam-
bertschagen en Abbekerk, 149,
GELDERLAND. aartspriesterschap ,
338, 844.
GrBaRDI (N.), past. aan den Burg
(op Texel), 187.
Gerrit. pater in Z. H. 89.
GznnITs (G.), pr. te Oudewater,
164.
GrznITSS (C.), pr.te Oudewater,
165
GrRITSZ (G.), pr. te Oudewater,
165,
Gersz (D. À.), pr. te Oudewater,
165.
GrsTEL (C. van), past. te Amster-
dam, 131.
— (van), miss. suburb. o. m.
van Groningen, 3538,
GxvnTs (G. of W.), pr. in het
Kleef, 343.
Grzre (W. van), past. te Brielle ,
187.
GHERVEN (G. A. v.), past. te
Elst, 344.
GIJSBRECHTSZOON (N.), kap. te
Weesp; plegtige installatie, 223.
GILLES, aanzienlijke familie, 296.
GraBBAIS (Aeg.de), past. van de
Breedstraatskerk te Amsterdam,
Praef. Missionis, 17, 261, 355.
GoDEFRIDUS, pr. te Castricum ;
legaat aan Egmond, 188.
GOEDEREEDE. pastoors, 191.
Goes. Govert de Rovere; 75. —
dood van Kuysten, 169. — Praats
kap. van O. L. V. 191. — Berse ,
216. — pastoors, 346.
GoxTGEBUER (G), pr. te 's Hage,
430.
Goror. zie Goos.
GOMARISTEN. Hun strijd met de
Arminianen brengt velen tot de
moederkerk terug, 280.
Goorzns (J.), pater Fr. te Lei-
den, 108.
Goor. past. Ensman, 840.
GooRN. Dominicaan Garzia, 357.
Goos (J.), past. in Overvlakkee,
345.
Goossens (L.), pater Fr. te Lei-
den, 102.
Gorcum. Pater de Quavre o. m.
348. — Dejans. Valkenburgh,
360.
GORCUMSCHE MARTELAREN. Ge-
tuigenverhoor te Delft; merk-
waardig verslag van den deken
der Coll. kerk te Naaldwijk, 426.
zie LACOPS en HILVARENBEEK —
Zaligverklaring , 437.
Goupa. pastoors, 192. — past. de
Witt, 345. — paters Francisca-
nen, 845. — Jesuieten, 346. —
Jansenisten, 859—360.
— (N.), pr. te Oudewater, kanun-
nik van St. Pieter te Utrecht,
166.
Goupkaps. past. Willebring, 345.
Govert. pater in Z. H. 89.
458
GaACHTE. kap. buiten Utrecht ,
$48.
GRAFT. pastoors, 192.
GRAUSALM (G.), past. te Spaarn-
woude, 352. |
GRAVENHAGE (s). Varlet dient het
H. Vormsel toe in de kerk van den
jans. past. v. Dalenoort, 12. —
Begiftiging eener vicarie in de
hofkapel, 190. — Kontract tus-
schen den ouden en den nieuwen
past. van St. Jacobus, 236. —
astoors, kapellaaus, regulieren ,
350-851. — De jansenisten van
Dalenoort en de Haen, 358, 860.
pastoors enz.416. — van Mon-
ster gescheiden, 420. — de pries-
ters: Takkius, Rommelius en
Goetgebuer, 430.
GRAVEN VAN HOLLAND. Collatie-
regt te Weesp, 223.
GRAVESANDE (s). pastoors, 192.
Kerksticbting, 419. — personaat,
Praemonstratensers van Mariën-
Weert , 420.
GreBBER (P. de), schilder te
Haarlem, 411.
Gurer (Th. de), jans. past. te
Soetermeer, 359.
GaEsviNGB (H.), past. van St.
Anna te Amsterdam, 134.
Gressfe, past. te Lutjebroek, Bloc-
kert, 356.
GRIETRUIZEN. past. Cesar, 843. —
Franciscanesser-convent, 844.
GROEDE. pastoors, 198.
GROENENDIJK. past. de Rotte, 349.
kap. Schlinckman, 350.
GroeNuHour (Th. van), Senior en
Vicedecanus van het Haarl. ka-
pittel, 817.
GROENLO. past. v. Munster, 20.
GROESSEN. past. v. Elsenbergh,
843.
GRONINGEN, aartspriesterschap,
387, 358.
— (stad). pastoors, regulieren,853.
GRooT qr. de), ord. m. teLei-
den , 87.
Bijdiragen Gesch. Bisd. v. Haarlem, Ile Deel
GROOTENBROEK. pastoors, 192,
198. past, Paerdebosch , 356.
Grooruuxs (Egbertus), past. te
Lingen, 340.
GROSTHUIZEN. pastoors, 193.
Groz (A. de), past. in Groningen,
353. |
Grunt, Kruisheer, in 1721 ge-
wijd, 368.
GnurER (C.), ord, min. in Beek,
843.
Guppee (F. J.), jans. past. te Ou-
dewater, 167.
Gourrer (Hr. Claes de), past, van
Akersloot, 156.
H
HáactEN (E. S. van der), aartsp.
van Holland enz. 72.
— (G. v.d.) past. te Olst, 341.
HAAKSBERGEN. past. Beer, 340.
HAANRAADS (F. J.) past. van St,
Nic. binnen, buiten te Amster-
dam, 138.
HaaRLEM. Wapens der choorban-
ken in St. Bavo, 49. — w Accoort
van 't Oxael" enz. der St. Jans-
kerk, 127. — De commandeur
Ph. v. Hoogesteyn, 127, — Vie-
ring van St. Bavo, 302, — Ca-
terus, 302. — Eenige Sacellani
curati; overde cura in locis subur-
banis, 303, 305. — De Minder-
broeders verlangen wpastoralia"
uit te oefenen en regt van beaar-
ding te hebben, 304. — Dood van
kap. Hassaeus; kap. Catzius; kap.
v. Sanden, 304. Introductie van
Catzius als kap.; dood van kap.
Hein, 305. — pater de Coningh ;
votum castitatis; incineratie-
quaestie , 306. — Arnoldus de
Witt, 9807, 409; — over een
derden minderbr.; klagten der
kap. over jesuieten en minder-
broeders; past. Bloemartius 304,
307 ; oneenigheid tusschen Bloc-
landius en de kapellaans, 807. —
past. Wij op het Beggijnhof, 308.
— Pater v. Asveld, 172. — Af-
30
454
laten in de kerk der eommanderie
van St. Jan, 202. — Pastoors, re-
gulieren, 851-858. — Jans. pas-
toors Boote en Lobs, 860. —
Confiscatie der geestelijke goede-
ren ; verschillende voorwerpen bij
vertrouwde leeken, 391, — Nic.
Wiggers Cousebant en de maag-
den in den Hoek, 394. — De
pastoors in den Hoek: J.en B.
Catz, 899. — lijst van pastoors
en andere priesters A? 1261-
1580, blz. 413. — Communi-
canten en onderhoorigheden der
arochie Haarlem, 415, — Jacob
Wouterse afvallig regulier ka-
nunnik op de Woert nabij de
stad, 423.
— aartspriesterschap, 337, 351.
HAASTRECHT. miss. O. m. Brou-
wer, 345, — pr. Ambrosius, 416.
HazcHT (Chr. van), jans: pr., 860.
HAEGDOORN, (H.) past. te Kellen,
848.
HAEMAECKER (P.), kruisheer, te
Spanbroek, 357.
Haen (J. H. de), jans. kap. te
's Hage, 360.
Haz (J. van der), past. te 's Gra-
vesande, 192.
Haer (L. van der), past. te Ou-
dewater, kanunnik der St. Maria-
kerk te Utrecht, 164.
HazsE (F. de)S. J.te Zutphen, 844.
HAXSELENBERGH (À. ab), past. te
Hoorn, 856.
"HarTEN (Al. van), jans. expast.
van Leeuwarden, 859.
HAYMANS (G.), past. te Hem, 356.
Hars (P. Adr), pr. te Haarlem,
getuige bij de inbezitneming van
den Haarl. Zetel door van Nieuw-
land, 416.
HarsBANT, Dominicaan, kap. bij
den gezant van den Keurvorst
van Maintz, 351.
HAMEBSVELD. past. Smits, 347.
HANSSEN (Arn.), secretaris van v.
Bijlevelt, 266.
HansseN (H.), kruisheer , te Bo-
vencarspel, 857.
HARDENBERGH, past. te Brielle,
187. .
HARDERWIJK. past. Lubbers, 34.
HARDINXVELD. past. Havengerus,
416.
HARINCKHUIZEN. past. Pauwels
Janszoon, 416.
HanLrNGIUS (H.); cura te Hille
gom en Heemstede, 38083.
HARTMAN (H.), past, te Rijssen,
840.
HanTOGSVELD (B.), pr. te Oude
water, 170.
Hasse (C.), kap. te Haarlem;
dood , 303.
HAUWERT. pastoors, 417.
HAZERSWOUDE. pastoors , collatie,
ridders van St. Jan, 417.
Heck (M. van), jans. pr., 360.
Hee (Nic. van), past. te Oude
water, 169.
Heer (J. van), past. te Ulft, 343.
HEEMSKERK. past. IJsvogel, $53.
pastoors , communicanten ens.
417. \
HxxzusTEDE. Men verlangt een
vasten priester ; geestel. zorg vas
Harlingius, 803; deservitor ab
Angelis, 306. Hr. Pieter Flo
rizs., 418.
HzrNvLiET. Merula pr. 418.
Heen (Fr. de), past. te Leiden,
te Oegstgeest, 107. |
HrER-AARTSBERG ('s). past. Pijn,
418.
HeEERENBERG ('s) Graafschap;
dienstd. Geestel., 343.
— past. Árentzen, 343.
HEERENVEEN. pastoors, 354.
HeeR- HENDRIKSKINDEREN (°s).
pastoors, 418.
Hees (M. van), past. en aartspr.
van Utrecht, 14, 336, 346.
— (W. van), ord. min. past. te
Oudewater, 118. |
HEESELAAR (J.), past. te Deventer,
841.
455
HEESTERMAN , miss. O. m. te Bols-
ward, 354.
HERSEN (W.), generaal van de
Minderbroeders, 178.
Herzo. Verkoop van eenige meu-
belen uit de Conventuaal-kerk,
127. past. Rees, 356. klooster-
clausuur, 194. — Vroegere pas-
toors ; collatie; proces enz., 418.
Her (W.), prior in de abdij van
Egmond, past. der parochie, 190.
Heype (Op de). past, Huysman,
917. pastoors, 854.
HEYNEN (J.), pr. in het aartsp.
Kleef, 348.
— (H.), past. te Zevenaar, 343.
HEYNINGHEN (J. A. van), jans.
kap. van past. Kemp in den Hoek
te Utrecht, 360.
— (Ign. van), jans. kap. te Delft,
360
Heyrius (C.), kap. te Haarlem,
303. — neemt de bediening te
Zandvoort waar; dood 805.
HerNrrcxz ( P.), past. op het Beg-
gijnhof te Brielle, enz. 187.
HeLper (den). jans. past. Ver-
heul, 359.
Herst (van), past. van Abcoude,
347.
HM. past. Haymans, 356.
HeneeLo. past. Backer, 844.
Herrici (Hector), past. te Ou-
dewater, 168.
Henmire (Fr. l') S. J. te Lei-
den, 80.
Herr (Jan), pr. te Enkhuizen,
191.
HrsseLING (G.), past. te Op de
Horst, 344.
Heteren. past. Lippits, 344.
HiTTERMAN (J. B.), past. te Bram-
sche, 340.
HEUMEN (N. van), pr. te Oude-
water, 166.
Heover (L. van den), Dominicaan
te Utrecht, 347.
— kap. in Amstelland, 355.
HrERsEL (van), miss, O. m. te
Schipluiden, 851.
HrrDEREN. past. Hofhuys, 341.
HirLEGOM. Men verlangt een vas-
ten priester; geestel. zorg van
Harlingius, 303. deservitor ab
Angelis, 306. - past. Tromp, 358.
HiNLOOPEN. past. Causmans, 354.
HopeNpIJL (À.), kap. te Haarlem,
past. te Zandvoort, Overveen
enz., 362.
Hoer. past. Ram, 347.
Hoeren (Jan de), onderpast. van
de Nieuwe kerk te Delft, 189.
Hoer(G.), kap. in Groningen, 353.
Horuvys (H. H.), pastoor te Hil-
deren, 341.
HorraNp, pr. — Slooten, 308.
Horman (B.), kanunnik van het
Haarl. kapittel, past. te Amster-
dam enz. 136-138.
— (Lamb.), opvolger van past,
Marius te Amsterdam, 281.
HocrENpomP (D. van), past. te
Callantsoog, Sybekarspel, 188.
HocENSsTEYN (Ph. H. van), past.
te Hazerswoude, 417.
HorrNE (ouden), nabij Brielle,
past. Jansz. aldaar, 187.
HotzaeRT (M. Wz.) te Weesp;
zijne gelofte jegens het H. Sacr.
van Mir. te Amsterdam, 221.
HorrANDER (P. de), S. J. te Lei-
den, Rhoon 79.
' — (N. de), past. van St. Serva-
tius te Utrecht, 346.
HorLEN (H.), past. van Huissen,
9, 343.
— (P.), jans. past. te Utrecht, 359.
Horsr (H.), past. te Sensmeer,
358.
Horr (J.), past. te Warrega, 354.
Homan, Franciscaan, 358.
Horton (A.), S. J. te Leiden, 84,
HoocHKAMER (Sebast.), S. Th. Lic.
past. te Rotterdam, getuige bij
de overgave en echtverklaring der
relig. van St. Bavo, 412.
Hoorr (C. van), pater Fr. te Leie
den, 96.
456
Hoort (H.), past. te Oudewater,
Amsterdam (op den Singel),
Maasland, 171, 851.
— (J.), kap. te Rijpwetering,
850
— (J.), past. te Assendelft, 352.
HooGKAMEB, pr. in Z. H. omstr.
1636, 89.
HooGLAND. past. van Kempen,
946.
HoocMapE. v. d. Tempel S. J.
718. — past. Langevelt, 349.
Hooewoup. 140, — Rosandus,
149-148. — Ewaldus Marchius,
144. — Matthiae, 144. — pas-
toors, 856.
HooNHonsT (bij Amersfoort). Be-
nedictijner klooster; stichting en
begiftiging ; St. Paulus-Abdij te
Utrecht; collatieregt over Mon-
ster, 419.
Hoorn. pater Tirassius, 141. —
past. Eenhuizen, 144. — J'oel-
rjck, 147. — pastoors, regu-
lieren, 356-357.
Hozsr (Op de). past. Hesseling,
484
— (v. d.), kap. buiten Utrecht,
348.
HouBRAKEN, kap. in de Pool te
Amsterdam, 136.
Houre (F. van den), S. J., te
Wijk-bij-Duurstede, 348.
HOUTEN (v.) pr; zijn verslag over
Obdam enz. 148.
HovurMaN (J.), S. J. te Oude-
water, 170.
Hove (Paulus van den), pr. in
Z. H. 89.
Hoven (H. van), past. te 's Gra-
vesande, 199.
HorNc vaN PAPENDRECHT (C. P.),
„Dissertatio de juribus praeten-
sorum Cap. Ultraj. et Harl."
etc. 815. '
HuBEnrTI (J.), past. te Zwaag, 356.
Hv£ (P.), S. J. te Leiden, 83.
HurssEN, onderhoorig aan Pruis-
sen; lranciscauesser-klooster ,
845; verblijf van Neercassel; Ree-
tor v. Beest; handelwijze der
eerw. Moeder tegenover den Vie.
apost, v. Bijlevelt, 9. — Rector -
v. Heussen, 10. — past. Hollen,
9, 343. — kap. Lepping, 34.
Hvera (J.), past. in Spanbroek,
149. |
HuLHUYZzEN. past. Bebber, 344.
HurLrN (C. van) S.J. te Zwolle,
841.
Hurrer (Fred.de) S. J. te Lei-
den, 82.
HuvenzNs (P.), past. te Leiden,
108.
. HvysuaN (C.), past. te Rijneater-
woude, 349.
— (Th.), past. op de Heyde in
Vriesland, te Diemen, 317.
I. ;
Iperer (Paulus), ord. min. te
Leiden, 91.
Ipens (Fr.) S.J. te Leiden, 83.
ILPENDAM. past. Richotte, 357.
IwcELIUS of INGELs. Zie ENGEL.
IwNocENTIUS VIII, Paus. Veree-
ring van den H. Panthaleon, 198.
INVENTARISSEN van kerkgoederen,
39. — van reliquiën 878 , 407.
IPPENBUREN. pastoors en kapel.
laans, 341. — Dood van pastoor
Wessels, 358.
IsBRANDI (P.) past. van Uitgeest,
kanunnik van Haarlem, 283.
ISENDORN (S.) past. te Crommenie-
dijk, 352, 857.
IJssErsTEIN.Geestelijke bediening
van past. Senck, 168. — past.
Bogaers, 346.
IJsvocer (S.), past. te Heemskerk,
852.
YPEREN. Bisschop Jansenius ; on-
derzoek bij zijne benoeming, 75,
168.
YsaaK, past. te Boskoop, 186.
J
JAcQUET(Jan), past. te Graft, 193.
JAGER, (Th. de) past. te Velsen,
457
kan. van het Hoarl. kap. 322,
352.
JAGER (J.de) jans. past. te Brielle,
360.
360.
— (5. de) bekeerde jans, past. te
Medemblik, 325. — in de statie
van de Beerebijtte Amsterd. 325
-382.
Jrorn (J.de), past. aan 't Kalf,
352.
JaNsE, (Jan) pr. stichter van een
altaar met Vicarie te Weesp,
223-225.
JANSEN (A.), past. te Aarlander-
veen, 349.
JANSENIUS (C: ‚), Bisschop van Ype-
ren; onderzoek bij zijne benoe-
ming, 75, 168.
JANSENISME. 268.
JANSENISTEN. Naamlijst van jans.
pr. 358—361. Toelichting op
deze lijst 339.
JANSHEEREN (Sint) te Haarlem ,
127; te Oudewater; 184. op Rho-
dus, 195-198; op Walcheren ,
242.
JANSSEN (Johan Willem), comman-
deur van St. Jan te Haarlem;
verzoek aan den Bisschop van
Utrecht betrekkelijk de Breve van
Inn. VIII wRedemptor noster,"
202.
— J5), past. te Vollega, 354.
Jansz. (C.), past. te Broek (in
Waterland), 187.
— (W.), past. en kanunnik te
Brielle, 187.
JrsurETEN. te Leiden 77-85. —
verbanning, opheffing, 83. —
te Oudewater, 168 vv. — twist
te Haarlem, 307. — vergunning
van de la Torre, 170. — Reso-
lutie der Staten dd. 7 Mei 1720,
255. — Terugkeer naar hunne
statiën, moeijelijkheden te Does-
burg en te Dockum , 309-311.
— Getal jesuieten in 1721 op de
Holl. Missie, 3386-838.
JrsP. past. Becker, 337.
Jons (J: de), jans. pr. 359.
— (E. de), deservitor van St. Nic.
binnen te Amsterdam, 138.
Jorpens (Simon), provinciaal der
Franciscanen, 95.
Joure. past. Elsing, 354.
JurPHAAS, past. Verhofstadt, 346.
EK.
Kasauw. past. Spithoven, 347.
Karrr ('t). past. de Jaeger, 552.
KaMpen. past. Nieman, 341. —
pater de Leeuw, 342.
KANNENBURGH. past. Creuvel, 844.
KAPELLEN. van de H. Agatha
onder Veur 66. — te Soeter-
woude, 202-210.
Kaerrrer-Dekens in de St. Adri-
aans-kerk te Naaldwijk, 150.
KaprrreL vaN HaanreM. Be-
knopte geschiedenis van het zoo-
gen. Oude Kapittel van Haarlem,
312-319. — laatste jans. 320.
leden, 821.
KAPITTEL VAN UTRECHT. janse-
nistisch, 313.
KARMELIETEN. 338.
KaRstANTSZ (J.), past.? te Aar-
landerveen, 166.
Keeer (A. de), 8. J. te Amers-
foort, 348.
Kar (A. J. J.), past. te Over-
veen , 362.
KeLLEN. pastoor Haegdoorn, 848.
KEMPEN (J. van), past. te Hoog-
land, 346.
Keuren (F.), past. te Baccum,
340.
Kexe (W.), jans. past. te Utrecht,
12, 359, 360. — codex der 4
Evang. 406.
KERCEMAN, kap, te Wassenaar
358.
KerPEN (J. zen), na
hoven, 346;
— (B. Yvan), e te
$858.
KERsBERGEN (Baron)
KerstJens (J.) past. tc
458
KETHEL. past. v. d. Broeck, 851.
Keuren. Holl. Collegie, 168,
406. — Kloosters bewaren reli-
quiën uit Holland, 410-411.
Krier (J.), S. J., te Leiden, 79.
KrwMaAN (J.), past. te Ooltgens-
plaat, rector te Monster, in
St. Jacob te Amsterdam, 4396.
KriNTs1IUS (J.), 8. J. te Leiden, 80.
KISTEMAEKER (J.), past. te Goes,
946. '
KuanissEN, Hollandsche te Lise
sabon, 163.
Kreer, aartspriesterschap — der
Holl. Missie, 384, 338, 342.
KrEYMAN (H.), past. te Duiven,
843.
— (J. E.) past. te 't Loo, 348.
KrxyN (M.L.), kap. te Monster,
436.
KLINCKENBERGH (J.), past. te
Wognum, 356. /
KroosTERCLAUSUUR van Heiló,
194.
KLOPPENBORGH (J.), kap., past.
te Ippenburen, 341.
KrorPens (Fr., past. te Steen-
wijk, 341.
Koc(W.), past. te Dirksland, 189.
KockAERT (À.), jans. past. te Cu-
lenborg, 359.
KozpigTERS (J.), capucijn te Mid-
delburg, 346.
Kok (G.), past. te Weesp; zijn
werkje; «Bijzonderheden betref-
fende de R. K. Statie van Weesp.”
222.
KowiNesvELD (bij Delft). Proost
de Rossem, 199.
Kosten. wijze van aanstelling te
Oudewater, 163. — „Sententie
gewesen tusschen de coster ende
de Kerckmeesters tot Alphen,"
229.
KosrEsBs (N.), kap. te Bavinkel,
841.
KOovkERK. stichting eener Vicarie,
187.
KBAAIVANGER (F. S.), ord. min.
kap. te Oudewater, Leiden, 178.
KRABBEN (J. van), past. te Sant-
foort, 847.
KRALINGEN. jans. past. v. Schaick,
859.
Kris (C. F.), jans. past. te Die-
men, 816.
— (Jac), jans. past. te Am-
sterdam, 380.
KurPPiNGH (J.), O. m. te Duister-
voorde, 345.
Kroes (H.), aartspr. van Lingen,
past. te Schapen, 338.
Kroon (Th. van der), jans. past.
te Gouda, 359.
KRUISHEBREN. 338. — nieuwge-
wijden, 358. .
KupersTAART. past. Valois, 349.
KuvsTEN (J.), een Bosschenaar,
kanunnik te Wurtzburg, komt te
Oudewater; past. van Raam burg;
overleden te Goes, 169.
Kun (G. v. d.), kap. te Soeter-
woude, 850.
— (C. v. d.), past. te Vlaardin-
gen, 350. |
— (C. v. d.), past. te Waterin-
gen, 351.
— (G. van der), past. te Noord-
wijkerhout, 352.
KwakEL. Admissie van past. Cra-
mer, 317, 855.
L.
Lacops (Ant), vader van den Gore.
mart.; naamspelling, geboorte-
en woonplaats enz. 211-21 5, —
in de pastorie te Monster 495,
427.
— (Adr.), past. van Monster,
423-424.
— (Jac.), een der XIX mart. van
Gorcum; geboortehuis, 211-315.
levensbijzonderheden, 424—498.
LEEUWEN (Ch. van), past. te
Monster, Velsen, 434.
— (J. W. van), kap. te Naald-
wijk, Monster; rector te Mon-
ter, past. te Ooltgensplaat, 436.
459
Lasck (J. van), past. te Bint-
zum, 354.
LaLaiN (Joost van), wapen in St.
Bavo te Haarlem, 63.
— Annav.), wapen in St, Bavo
te Haarlem, 64.
LAMBERTSCHAGEN enz. past. van
Gelder, 149. — past. Boeman,
356.
LAMBERTsZ (Hr. Vranck), past. te
Aarlanderveen, 156.
LAMBRECHTS 3. J. te Gonda, 346.
LANDCOMMANDEUR, 184.
LANGE (de), kan. regulier op het
kasteel van v. Werven te Rijs-
wijk, 351.
LANGENDIJK. past. van Elsacker,
356.
LANGERAAR. v.d. Tempel S.J., 78.
past. Vermey, 349.
LANsING (A.), past. te Schagen,
356.
LaxziNe (J. J.), past. te Wouds-
end, 864.
LAREN. pastoors, 347, 358.
LaTHUM. past. Molanus, 344.
LaTuvius, pr. [te Beverwijk?)
klaagt over ontoereikende susten-
tatie, 303.
LAURENS, S. J. in ede Krijtberg"
288.
LAURENTIUS, past. te Werfers-
hoef, cartabellist, 140.
Lee (J. van der), kap. en past.
te 's Hage, 350.
— (H. van der), past. te Noord-
wijk, 352.
LEEKEN. Geestelijke zaken in vei-
ligheid bij leeken, 382, 391, 408.
LREMANs (R.), dominicaan te
Utrecht, 347,
LEEBRDAM. Pater Verspecken, 88.
LEEBRsIUS, pater, zoekt te Berk-
hout zich te vestigen, 146. vv.
Leeuw (A.de), past. te Lisse, 352.
— (J. B. de), ord. min. te Kam-
pen, 342.
LEEUWARDEN. Regulieren, 354.
Jansenisten, 359, 861.
LERUWENHOBRST. Verkiezing van
eene Abdis, 152. — Stichters,
413. .
LEGERBANT (H.), jans. kap. te
Gouda, 359.
Leipen. Over de admissie van een
assistent der Dominicaner-statie ,
2-3. — Varlet dient het H.
Vormsel toe in de kerk van den
jans. past. Steenhoven, 12. —
Pastoors van de 24° wereldl. sta-
tie, 74-77. — Brand in de Aca-
demie, 78. — Jesuieten, 77-85.
— Franciscanen, 85-103. —
Pastoors der tweede (herstelde)
wereldlijke statie, 103-109, —
Status Miss. Leidensis, 109. —
Nonnen van St. Lijsbeth 169,
183. — past. van Deyck en Mel-
chior, 349, — Regulieren, 349-
3560. — past. Steenhoven, 358.
LEIDSCHENDAM. Het Sint Aagte-
Bergje onder Veur enz, 66-73.
Inzegening van de R. K. De-
graafplaats; past. Rusman 72. —
past. Stolk, 73. — past. Wesse-
ling, 349.
LEIDEN (Ph. de), past. te Am-
sterdam, 157.
LEM (L.) ord. min. past. te Oude-
water, 172.
LENGERICK. past. Riccius, 340.
kap. Moller, 341. .
LePPING (J.), kap. van Huissen,
miss. in Bemmel, 844.
LETTEN (J), S. J., te Leiden, 80.
LrgrTERE (À. de), karmeliet te
Leiden, 349.
Leurs (P.), past. te Vriezenveen,
940.
Leuven. Prof. de Vianen, 190.
LisoN (J. A.), jans. kap. te
Gouda, 360.
LICHTENVOORDE. past. Morin,
344,
Lren. De afgevallen past. de Vos, .
423.
— (R. van), Dominicaan te Haar-
lem, 352.
| H
460
Lrssgour (G. van), past. van St.
Anna te Amsterdam, 136.
LyssBeru (St.) zusters van, te Ou-
dewater; vertrek naar Leiden,
169, 183.
LrwMEN. past. Bomeyn, 352.
LrN (A. van), past. te Veenen-
LiNGEN. aartspriesterschap der
Holl. Missie, 335. 338, 340.
— destad. 335. — past. Groot-
huys, 340.
Lrepirs (J.), in 1721 pr. ge-
wijd, 357.
— (J.), past. te Heteren, 344.
Lise (D. Gerritsz) pr. te Castricum
stichter van eene vicarie aldaar,
188.
Lisse. past. de Leeuw, 352.
LisrHovEN. 80.
Loma (P.), jans. past. te Haar-
lem, 360.
LOENEN. past. de Reeder, 347.
kap. Backer, 348, 358.
LoxNius (H.), past. te Bever-
wijk, 852.
LowNcmHÉ (Ph) S.J. te Bolsward,
854.
LoNckE (Ph), 8J., te Leiden, 84.
Lonink (H. Th.) ord. min. kap. te
Oudewater, Rotterdam, 173.
Loo (t). past. Kleyman, 343.
Loomans (B.), past. te Laren,
847, 358.
Loon (A. van), past. te Berg:
schenhoek, 345.
— (J. van), past. te Workum,
dood, 358.
LoospuINEN. 420. — kap. van
Hooijdonk , 436.
Losser. past. Meyer, 340.
LUBBEBS, past. te Harderwijk, 344.
LOENEN (H. van), past. te Haar-
lem, Amsterdam ; onderzoek be-
trekkelijk reliquiën, 377.
LUTJEBBOEK. past. Gressée, 356.
LurTEDRECHT. 158.
Luvck (8. van), o. m. te Delft,
351.
LuvrEE (A) S. J. te Amsterdam,
355.
M.
MAABSEN. past. v. Bijlevelt, 347.
Maas (P. van der), jans. past. te
Rijswijk, 359.
MAASLAND. past. Hooft, 171,
351; kap. Decking, 351.
MacureLD, Gravin van Holland,
sticht eene kerk te 's Grave-
sande, 419.
MAERTEN, pr. in Z. H. omstreeks
1636, 89.
Maes, Dominicaan te Leiden, 349.
Maaorr (G.), Norbertijn te Rhe-
noy, 348.
MAITSJAN, pseudoniem van van
Bijlevelt, 263.
Makkum. past. Vorster, 358.
MALE ORDINATI. Jansenisten, hei-
melijk door den bisschop van
Sens gewijd, 361.
Mars (G.), past. buiten de Witte
Poort te Utrecht, 346.
MAN (J. de), past. te Bommenede,
186
— (Alb. de), Dominicaan , in Z.
H. 89.
MaNsrELD (Pieter Ernst v.), wa-
‘pen in St. Bavo te Haarlem, 65.
— (Jan v.), wapen in St. Bavo te
Haarlem, 64.
Manc?LIS (H.), ord. min. kap. te
Oudewater, 179.
Mancurus (Ewald), pr. te Hoog-
woud, 144.
MARCKE (Philippa v. d.), wapen in
St. Bavo te Haarlem, 64.
MARIENPOEL. klooster nabij Lei-
den, 188.
MARIËN-WEERT (bij Culenborg).
Praemonstratenser-klooster ; per-
sonaat der kerk te 's Gravesan-
de, 420. — abt de Rossem, 199.
MARIUS (L.), Prof.te Keulen, past.
te Amsterdam; vermogende in-
vloed op aanzienlijke Amst. fa-
milién, 280.
461
Mazorrg (G.), Dominicaan te
Groningen, 358.
Marquis (J.), S.J. te Haarlem,
853.
— (C), past. in de Duifjeskerk
te Amsterdam, 261. — lid van
het zoogen. Haarl. Kap. 321. —
dood, 355, 358.
Martinus, rector te Akersloot,
156.
Margau (Dirk), katholiek plaat-
snijder, 298. .
MATTHIAE (P.), past. in Opmeer
enz. 144,
Marraizo, S. J. te ’s Hage, 351.
MAxIMILIAAN (Keizer). Gelofte je-
gens het H. Sacr. v. mir. te Amst,
“vervulling, geschenken, 221.
MEDEMBLICK (Rombout van). Au-
thentiek afschrift van zijn banvon-
nis, 132. Voorgestelde wijzigin-
gen betrekkelijk het medegedeel-
de in D. I der Bijdr., 235.
MzpzuBLIK. Deservitor Simonis,
148. — past. de Jager, 325, 356.
Mezz (G. van der), kap. te Poel-
dijk, 351 (zie noot); past. te
Edam, 356. *
ic. van der), past. te Amst,
Deken van het zoogen. oude kap.
van Haarlem, 821, 355.
M xxn1Us (Joannes), past. te Wog-
num, wordt in het Kapittel ge-
hoord over zijn broeder Perras en
over de bediening in Hoogwoud,
140.
— (Petrus), pr., 140.
— (Jac), pr. in Noord-H., 145.
— (Corn.), pr. in Neord-H., 145.
Meester (À. van), past. te Gouda,
192.
Meraane (F), jans. past. te Schoon-
hoven, 360,
Meren (Steph. de), past. te
Borne, 340.
Mernarp: (G.), rector te Egmond,
191.
Mer (J.. van der), past. te Rijp-
wetering, 349.
Bijdragen Gesch. Bied. v. Haarlem. Il« Deel
Mer (D. van der), past. te Voor-
burg, 350.
Mrrer (J.de), past. te Brielle,
187,
— (G.), als past. te Gouda ge-
presenteerd door Vrouwe Jacoba,
192.
— (G.), past. te Oldenzaal, 340.
.) past. te Losser, 340.
— (A. de), past. te Werfershoef,
“356.
À.), jans. kap. te Rotterdam,
859.
Mernazsts (D.), jans. past. in
het jongensweeshuis te Amster-
dam, 360.
Mzvxpaznrs (P. J.) [Meyndarts],
jans, in 1739 pseudo-aartsb. van
Utrecht geworden, 361.
— jans. pr, broeder van den
vorige, 361.
MEMORIALE: uitvoerig verslag
over de zaak in de Paliz, 32,
43-48.
Masken (J.), kap. te 's Hage, 434.
METTINGEN. past. Dresman, 841,
Merz (Jac.), S.J. te Leiden, 79.
MzvLEN (L. van der), pr. te Enk-
huizen, 191.
Mrcurers (J.), SJ. te Leiden, 84.
— (Pb), 8.J. te Arnhem, 344.
MicureLse, Dominicaan te Lei-
den, 349.
Mippacre. pater fr. de Voss, 345.
MipprLPURG. Capucijnen, 346,
Norbertijner-abdij ; collatieregt
over Monster, 419,
Mipperes. pater fr. Spirings, 345.
Mipraem. Godsdienststoornis, 20.
MizaLo (Godefr. van) tweede Biss.
462
Miz (Is. van der), S.J. te Lei-
den, 79.
MINDERBROEDERS te Leiden , 85—
103; te Oudewater, 167-173 ;
willen te Haarlem »rpastoralia"
enz. uitoefenen, 304. — over
een derden minderbroeder aldaar,
807. — gastvrije toegang, 308.
— op de Holl. Missie in 1721,
838. vv.
MIRREMANS, S. J. te Schiedam ;
846.
Morpers en buitenmoeders van
kerken en kloosters, 308.
MOELJAART, vriend van v. Bijle-
velt te Arnhem. 33.
MOLANUS (J.), past. te Lathum,
844.
MOLEMAN (G.), O. m. te Delft,
351
Morr (A.de), S.J. te Leeuwarden,
354.
Morrrs (H.), kap. te Lengerick,
341. .
— (Th.), past. te Sapmeer, 353.
— (J.), past. te Wieringen, 357,
Mou (B.), past. te Boskoop, 1S6.
MONNICKENDAM. Coopallius, 145;
ast. Veer, 356.
Mo ONNIKEDAM (R. Janszoon van),
onderpast, te Gouda, 192.
Monster. Collatieregt, 73, 419.
Moederkerk van den Haag, uit-
gebreidheid der parochie, pa-
troon en reliquién, 420. — Nor-
bertijnen, 421. — Woelingen der
nieuwgezinden, 422. — Adr.
Lacops, 423. — Jac. Lacops,
424, — Adr. van Hilvarenbeek ,
424.— Gevangenneming en mar-
teldood der herders, 425-428. —
Algemeene afval, geheime gees-
telijke verzorging, 429. — Onder
Poeldijk, 430. — het kerkje op
den Swartendijk , 481. — op het
Kruithof, 432. — past. v. Dinter, -
433. — nieuwe kerk, past. v.
Leeuwen en van Dijk, 434. — De
WelEd, Gestr. Heer v. d. Horst,
de Notaris Schiefbaan en het Lief-
degesticht, 434-436. — kapel-
laans, rectors, 435-436. — Ver-
grooting en vernieuwing der kerk
enz. 436, — Vereering der HH.
Martelaars Adrianus en Jacobus,
437-440. — past. Bauer, 440.
MONSTER (Hr. Adriaen van), past.
te Bleiswijk, 159.
Moxrroort. past. Duc 170; de
Cruyset, 171; past. Morslandt,
946
Hendrik van), wapen, 59.
Moorpzecur. pastoors Mustelje
enz. 345.
Mooren (H.), Pater Fr. te Lei-
den, 96.
MoonMaN (J. Â.), ord. min. kap.
te Oudewater, 172.
MonzicrRr. 262.
Morin (J.), past. te Lichtenvoor-
de, 344.
MORSLANDT (M.), past. te Mont-
foort, 346.
Mountiks (C. J.), past. te Poel-
dijk ,- 437.
MuIDEN. past. Buesekom, 347.
Muyrwisck (G.), past. te Voor-
schoten, 349.
Mvroca (Vine. Hugonis), laatste
pastoor der St. Jacobs-kerk te
s Hage, dood, 429.
Murck (R. de), Augustijn te
Utrecht, 347.
— (N. de), Augustijn te Gronin-
gen, 353.
MUNNIKHOVEN, past, van de
Spinhuissteeg te Amsterdam,
261, 355.
MUNSTER (Otto van), past. van
. Groenlo, 20.
MUsTELIE (C.), past. te Moor
drecht, 345.
— (J. B), past.te Moordrecht,
345
N.
NaaLDwIJK. Kapittel-dekens in de
St. Adriaanskerk, 150. — eigen
bedehuis na de reformatie, past.
463
Witbols, 433. — past. van Din-
ter, 434.
— (Hr. W. van). Fundatie, 150.
NAAMLIJST der R. K. geestelijken
van 1721, 340-357.
— van overl. priesters, 358
—- van nieuw-gewijden, 357.
— van jans. priesters, 358-361.
NAARDEN. past. Terhorst, 347.
NANNE (W.), pr. te Enkhuizen,
191.
NANNING (Joan.), past. te Weesp,
223; — past. te Buitenveldert; .
opdragt van zijn eersten preek-
bundel, 288 ; — past. te Bergen,
356.
Nassau (Jan [ van), bisschop van
Utrecht; verpanding van Oude-
water, 162.
Nassovius (J.), bekeerling van
pater van den Tempel, 78.
NECK (J. van), jans. past. te Am-
sterdam, 360.
NEDERLANDSCHE BEKEERLINGEN.
276.
NEERCASSEL, Vic. Apost.; vijfjarig
verblijf in het Franciscanesser-
klooster te Huissen, 9.
NELISSEN (P.), past. te Wehl,
343.
NeoBErHIUusS, Sacellanus curatus
te Haarlem, 303,
NES-EN-ZWALUWENBUURT.
Buyck, 355.
NESSEUS (Jac.), ord. min. te Lei-
den, 86.
NETTERDEN. past. Dengeweert,
843.
Neve (A.), ord. min. past. te Ou-
dewater, 172.
NIBBIXWOUDE. past. Ubius, 142.
deservitor Woudius, 144; past.
Romenburgh, 356.
NICLAES, pater in Z. H., omstr.
1636, deken van Delfland, 89.
NicoLaas, past. van Polsbroek,
vermoord, 166.
NIEMAN (J.), past. te Kampen,
341.
past.
\
NIEUWENDAM. pater Antonius Àu-
gustinus, 355.
NIEUWENDIJCK, kap. in Rhijn-
land, 350.
NIEUWKERKEN. Pater Extrix SJ.,
344,
NreuwKoop. past. Vermeulen,
347, 349.
NIEUWLAND (Nic, van), eerste
Biss. van Haarlem , overl., wapen
in St. Bavo te Haarlem, 65. —
getuigen bij de inbezitneming
van den Haarl. Zetel, 416.
NIEUW-ZEVENAAR. kap. Heynen,
344.
NiJENAER (Anna van), wapen iu
St. Bavo te Haarlem, 64.
NopniNG, o. m. te Leiden, 350.
Norpens(M.), pater Fr. te Lei-
den, 99.
Noxrus (N.), past. te Leiden ; kap.
te Haarlem, kan. deken van het
kapittel; met Roveniusnaar Rome;
naar Brussel over de verdragpun-
ten; wederregtelijk bestraft, ver-
volgd; dood, deviezen, portret,
15-17. — reliquién, 398.
NooRDEN. 347. — past. van Win-
den, 349,
NOORD-HOLLAND.
schap, 387 , 356.
Noonpwuck (D. Gerritsz. van),
past. te Castricum, 188.
NoonDwIJK. Pater van den Tem-
pel S.J., 78. — past. van der Lee,
852. — martelie van St. Jeroen ;
reliquién, 319. vv. — Reliek aan
Noordwijk geschonken, 399.
NooRDWIJKERHOUT. past. Dierout,
5; past v. d. Kun, 352.
NooTDoRP. past. Verburg, 350.
NORBERTIJNEN. 338.
NORMAN (À.) , rector van 't Fran-
ciscanisser-convent te Griethui-
zen, 344.
NUNTIUS-PBIESTERS.
dezer benaming, 1.
aartepriester-
Verklaring
481
. 0.
Ogpasr. Vorenbeeck 145,147-148.
past. Vos, 356,
OparrTSWOUDe. 156.
OperanT (N.), past. te Bomme-
nede, 186.
ODENDAEL (L.), pater fr. te Lei-
den, 102,
OpzrERsz (Jan), past. te Egmond,
afgezet, 190.
Oecstaezst. Oprigting der statie,
eerste past. 107; past. de Ree-
der, 852.
Ors (J. 8. H.), pr. te Amsterdam, *
392.
Ozx vaN WIJNGAARDEN. Kapel te
Soeterwoude, 207.
OLDENZAAL. past. Meyer, 340.
Orva (Ph. J.) S.J. te Leiden , 84,
85 t
Oumen (L. van), past. te Monster,
v. d. Haagen, 841,
P.), past. te Callants-
«arspel , 188.
AAT. pastoors, 486.
, pr. in Z.H. omstr,
ANSZ (Herman), pr.
mstr. 1636 , 89.
S. J. te Zierikzee, 346.
X. van), rector te Mon-
X (Philips van), wapen,
n), S. J. te Oudewg-
D. pastoors, $54. ''
Ie i. jans. past. te
39.
Oorsarsum. past. Smithuys en
kap. Schutte, 340,
Ornonsr, kruisheer, in 1721 ge-
“wijd, 358.
Onus (J.), past. te Zwolle,
aartsp. v. Óverijssel 14, 20, 88.
Opurrn. 144.
nd 807. — past. v. Vliet,
55.
Orro, verkoren bise. van Utrecht,
419.
Orroosz (Johan), onderpastoor te
Oudewater, 163.
OvpEwaTER. Vermaking aan het
Gasthuis, 119. - B. K. gemeente:
Patroonheiligen, altaren, vica-
riën, collatieregten enz. 161-162.
Pastoorsbenoeming , kosteraan-
stelling 163. — Pastoors 163-
* 165. — Protestantisme , priester-
moord, kerkplundering 165-166.
Geestelijke verzorging , minder-
broeders, jesuieten 167 vv. schei-
ding der gemeenten 171. — Min-
derbroeders 172-178, — St. Ur-
sula-convent 175. Nonnen-
klooster van St. Lijsbeth 183.
Cellenbroers en Zusters-huis 183.
St. Jans-huis 184. — Jans. past.
Vijfhuysen, 359.
Ovponr. past. Brickenaer, 356.
Ovp-Monsrer, Collatieregt der
pastorie van Weesp. 222.
Ovp- ViissINGEN.past.van Naeldi-
wijk, 422.
Ovp-ZzvENAAR. past. Becher, 343.
kap. Geurts, 344.
OvrEwaarn. Voormalige buurt
schap bij Amsterdam, thans bin-
nen de stad; pastoors aldaar,
129.
OvvrN (J. B.), S. J. te Leiden, 84.
OvraszEK (À. van), pater fr, te
Leiden, 98.
Overgezck (G. van) O.m. te Am-
sterdam, 355.
OvrnBrKe, past. in de Boomskerk
te Amsterdam, 261,
OVERFLAKKEE. past. Goos of Go-
hol, 345. .
Overaou (Adr.), past, te Oude-
water; eerste Hollander, die in
het collegie van Urbanus te Bome
heeft gestudeerd, 170, 171.
Ovenissser. aartspriesterschap,
838, 841. ,
OvznvzEn. Men zoekt naar eene
geschikte woning voor een eigen
[]
465
pastoor, 307. — past. Christie
aens, 352. oprigting der Statie,
362. eenige pastoors, 362—863.
aanleiding tot de oprigting , 367,
Protestantsche kerk, geschilderde
glazen, 370-374. Eerste kerk en
storie, 374. past. Schoonder-
k, 876. In vroegere tijden
onder de parochie Haarlem, 415.
P.
PADEN. 144.
PAEPSE STOUTICHEYT. 81-82, 83-
84, 89.
PAERDEBOSCH (À.), past. te Groo-
tenbroek, 956.
Parts (J.), pr. te Leiden, 79,
te Oudewater, 166.
PALUDANUS, pater in Z. H. omstr.
1636, 89.
PancosMrus (Aldewerelt), past.
te Purmerend, 160.
PANTHALEON (St). Kerk op Rho-
dus, 197, — aflaten 198, —
"vereering te Haarlem en te Soe-
terwoude, 202-210.
PAPENDRECHT. huiskapellaan al-
daar, 346.
PasTORALIA. 171. 304. 807.
PaTRONAATREGT over Monster,
419.
PAOLUZZI, kardinaal, secretaris
van den Paus, 8.
PEERBOOM (J.), jans. past. te Dor-
drecht, 359,
PgrsE (H. H.), past. te Dene-
kamp, 340. -
PELLENCUSSEN, past. te Oude-
water, 163.
. PELLENROCK, jans. pr., 361.
Pers (J.), past. te Alkmaar, 157.
Pert (G.), past. te Soeterwoude;
Vraag aan-en antwoord van den
Internuntius, 6. — emeritus 349,
350.
PERPETUUS ASSISTENS te Rome, 41.
PrrsoNa. 222. |
PERSONAAT der kerk te's Grave-
sande, 420.
Przs(G.), eerste vicaris der vicarie
van Bt, Catharina te Oudewater,
101. .
Presser (B.), jans. past. te Aal-
smeer, 36].
Pest in 1654-1657 door geheel
Europa, 91. | |
PEYSELMAN, kap. te 's Hage, 351.
PHAsE, kruisheer, kap. bij den
gezant van Spanje, 351.
ParzrePi, Dominicaan te Leeu-
warden, 354. .
PuiLIPS, graaf van Holland; voor-
regtsbrief aan de zusters van St.
Lijsbeth , 183.
á
. Przns (Tgn.), S. J. teUtreoht, 347.
PikrERSZ (Claes), past. te Die-
mqn, 189.
PIJNACKER. past. Correge, 350.
PILSEN (J. van), past. te Haarlem,
851. .
PrgoTT, huiskap. van de Gravin
van Warmond, 350.
PrANTLUNEN. past. Putman, 341.
PLASMAN (J.), past. te Deutecom,
343.
PLETFENBERGE (À.) pr., bekeer-
ling, 298.
Prorou (F.), past. te Schalk-
wijk bij Utrecht, 846.
PoELDIJK. past. van Rossum,
350. kapellaans, 351. — onder
Monster, 420. — woelingen der
wederdoopers, 422. — De ex-
carmeliet Simonsz, de afgevallen
regulier kanunnik Wouterse en
de apostaat de Vos, past. van de
Lier, 423, — geheime geestelijke
bediening, 480. — past. Ver-
burg, 430. — Bijkerk op den
Swartendijk, 431. — past. Mou-
riks, 437.
POELENBURGH (C.), jans. past. te
Assendelft ; dood, 358.
PoxLoRtsT (Jan van), past. te Alk-
maar, stichter van eene vicarie
te Koukerk, 157.
PorrmIsok Gr Petrus), pr. '
Hoorn, te Zwaag, 147.
466
PorsBRoEK. past. Nicolaas ver-
moord, 166. geestelijke bedie-
ning, 167. vv. — Jans. past. v.
Sonsbeeck , 560.
Pors (Dirk), past. te Oudewa-
ter, 163.
PonrUGAEL (W. de), kap., past.
te Geervliet, 191.
Porcaxr (J.), kap.te Lingen, 341.
PorTER (Roeland), pr. in Z. H.
omstr. 1636, 89.
PURMEREND. past. Pancosmius,
160. — past. van de Velde, 356.
kap. Cavallier, 357.
Praars (Jan), kap. te Goes in
O.L. V., 191.
PREEKSTOEL AAN DEN ARM. 308.
Priem (Gisl.), jans. pr., 360.
— (E.), O.m. te Wolvega, 354.
PRIESTERWIJDINGEN : van janse-
nisten, 339, 361; — van goede
priesters, 357-358.
PuTrMAN (H. B.), past. te Plant-
lunen, 341.
PRuYM (J.), jans. past. te Dor-
drecht, 359.
lurTEN. Benedictijnen aldaar,
345. :
Q.
QUAVRE (F. de), miss. te Gorcum,
348.
QUENZEL (J.), past. te Hoorn, 356.
QUESNEL, past. te Overveen, 363.
R
RAALTE. Schattens S. J., 341.
RAAMBURG, past. Kuysten, 169.
past. Cremers, kruisheer, 345.
RAATS (J.), pater Fr. in 't Boompje
te Amsterdam en te Leiden, 94.
RACHEL, S. J. te Leiden, 84.
Ram (G.), past. in de Hoef, 347.
RANSHUYZEN (A.F.) ord. min. kap.
te Oudewater, Hoorn, 173.
Rawsr (G. van), S. J. te Lei-
den, 80.
RAVENSTEIN. Pater S.J. Barchman-
Wuytiers, 278.
RavzswaY (J. van), S. J., 289.
REEDER (M. de), past. te Loenen,
847.
En (N. de), past. te Oegstgeest,
352
Rxrs (G.), past. te Heilo, 356.
REGULIEREN. Hatelijke toeleg der
jansenisten, 2. Volledige onder-
werping aan den Vicaris, 17-18.
In de verschillende aartspr. der
Holl. Missie, 336-338.
RetieNART (À.), S.J. te Zwolle,
341.
REIMBBANTSZ (G.), pr. perpetuael
vicarius te Alkmaar, 156.
REINERI (R.) past. van St. Pan-
eras te Enkhuizen, 191.
REnENBORG (L., S. J. te Lei-
den, 80.
Rersers (Kers), kap. te Oude-
water, 165.
ReYNEcoNM (C. van), laatste kapit-
tel-deken in de St. Adriaans- kerk
te Naaldwijk, 152. — zijn merk-
waardig verslag bij het getuigen-
verhoor in de zaak der Gorc.
mart. 425-427.
RrEvNERI (Jud.) pr. en vicaris in
St. Bavo te Haarlem, getuige
bij de inbezitneming van den
Haarl. Zetel door v. Nieuwland,
416.
RerNiems, kap. te Amst. bij past.
v. Schaick, 358. *
— (J.), past. te Gouda, 193,
RELIQUIËN : van St, Jeroen en St.
Adalbert uit de Abdij van Eg.
mond, 377. vv. Latijn. benamin-
gen voor reliquiekassen, 390.
middeleeuwsche manier van om-
wikkeling, 400. — plegtige over-
gave en echtverklaring der reliq.
van St. Bavo, 409, vv.
REMMEN (L. van), jaus. past. te
Delfshaven, 359.
REMMERSWAELE (N. van), prior
van de Predikheeren te Haar.
lem, 418.
467 °
4
RENCKOM. past. Tuchscher, 344.
Coadjutor van Wijck, 345.
RENNENBERG (Willem van), wa-
pen, 59.
RENSSEVEEN. 347.
ReNswoupEÉ (Baron van) 11. 18.
21.
RESOLUTIE der Staten van Holland
betrekkelijk de goederen der ge-
stichten, 177.
REUEN. past. Kerstjens, 341.
Reuter (N.) (Ruystre of Rute-
rus], past. van St. Bavo te Haar-
lem, bisschop van Atrecht; overl.
enz.; vermoedelijk wapen, 63;
nadere toelichting, 307.
— (P. de), past. te Blaricum,
941.
RHENEN (Godefr. van), 28° Bis-
schop van Utrecht; toewijzing
van tienden aan de kerk van
Utrecht, 219.
RrenNoy. Norbertijn Magoff, 348.
RHINLAND, aartspriesterschap,
336, 349.
Ruopvus. Johannieten, 195, —
De Turken afgeslagen , 196-197.
geestelijke gunsten, 198.
RHoon. de Hollander S. J. 79;
past. Verhoef, 345.
Riccius (S.), past. te Lengerick,
340,
RicHoTTE (E.), past. te Ilpen-
dam, 357.
Rrepr (Jan van), pater van het
St. Ursula Convent te Oudewater,
178.
Rrer (A. van), O. m. te Steggerda,
354.
Rigu (Robertus du), S. J. te Lei-
den, 80.
RiQicawTI, Advocaat te Rome;
merkwaardig opstel over de Re-
fractarii in Holland; zijn gevoe-
len over het Haarl. kap., 319.
RrwoERS (J.), past. te Alkmaar,
kan. van Haarlem, 322, 356.
RrspeNs (J.), kap. in Groningen,
353.
Riw (C. van), Norbertijn past.
te Scheveningen, 429.
RIJNSATERWOUDE. past. Huysman,
349.
RijNvELT (Th.), provinciaal der
Minderbroeders te Keulen ; over-
gave der reliek van St. Bavo,
410.
Ri» (de), past. van Breugel,
356.
RIJPWETERING. past. v. d. Mey,
949. — kap. Hooft, 350.
RissEN. past. Hartman, 340.
Rijswijk. kasteel van v. Werven,
351. — Jans. past. van der Maas,
359.
— (van), familie te Oudewater,
163
RyckaERTSZ (D.), past. te Grooten-
broek , 193.
Rope (W. die), vicaris der vicarie
van St. Catharina te Oudewater ,
161.
ROELOFARENDSVEEN.
Witt, 349.
RoELorsz (H.), pr. te Enkhuizen ,
191. :
past. de
Roecrens (Fr.), ord. min. past. te
Oudewater, 172.
Rois (P. le), dominicaan te Alk-
maar, 357.
RoLLEB (A.), ord, min. te Elten,
343.
ROMENBURGH (G.), past. te Nib-
bixwoude, 350.
RoMEYN, past. te Limmen, 852.
RoMMELIUS (B.), pr. te 's Hage,
__ 430.
RoosANT, eerste vaste priester in
Hoogwoud, 142; naar Wierin-
gen, 143.
Host (W. de), past. te Dirksland ,
89.
Rossem (H. de), past. te 's Grave-
sande, proost van Koningsveld
bij Delft, abt van Marién- Weert
bij Culenborg, 192.
RossuM (J. van), past. te Poeldijk,
350.
488
Rorers (S. J.), ord. min. kap. te
Oudewater, 178.
RoTTE (G. de), past. te Groenen-
dijk, 849.
RorTERDAM, Bekeering van Blan-
kaert en vele jansenisten, 263.
Franciscanen, 345. — Domi-
nicanen, 346. — lijst van jans.
„priesters, 358-359. — past.
oochkamer, 411.
RovenNrvs (Ph.), Vic. Apost.; reis
naar Rome, 76.
ROVERE (Govert de), past. van
de 2de wereldl. statie te Leiden,
werkzaam in Zeeland, te Goes,
past. te Utrecht, 74-15.
Rurrer (J. de), ord. min. past.
te Oudewater, 172, 345.
Ruyck (C. de), past, te Beem-
ster, 356.
RuLANTSZ(A. ), past. te Domburgt,
190.
Rusman (J.), past. te Leidschen-
dam, overl. 72.
SAASVELD. past. Egbers, 840.
SACRIPANTE, Prefect der Propa-
ganda, 8.
SANDEN (G.van), kap. te Haarlem,
304.
SaNTFooRT (onder Baarn, Utrecht)
past. v. Krabben, 341,
SANTINI (Vinc.), internuntius enz,
326.
SAPMEER. pastoorò, 358,
SASSENHEIM. pâst. Velthoen, 949.
SCHADE, jans. 369.
SCHAEGHEN (J.), jans. past. te
Westeinde, 860.
SCHAEP (Joachim), ord. min. in
nhet Boompje" te Amsferdam,
te Leiden, 92. '
— (A.), past. te Heerenveen, 854.
SCHAFFEXS, 0. m. te Haarlem, 352.
SCHAGEN. pastoors, 301. — past.
Lansing, 386.
Serarcx (Justus van), jans. past.
te Kralingen, 859.
Scrraïcx (L. van), past, te Amster-
dam, 355.
ScHALKWwIJK (bij Utrecht). past.
Ploegh, 846.
— (bij Haarlem). kap. ‘van San-
den, 805.
SCHAPEN. past. Kroes, 840.
ScHATTENS (R), pr. S. J. te
Raalte, 341.
SCHATTER (F.), past. in 't Veld,
856.
ScHEEN (L.), kap. te 's Hage,
350.
ScuEFFEBS (À.), o. m. te Haar
lem, 352.
— (A), Norbertijn te Beest,
948
ScRELLINGWOUD (H), past teOu--
tewaal (voorm. buurt bij Amst.),
129.
ScuEPERS (B.), ord. min., 3842.
SCHERMERIUS (C. J.), prior van
Heilo; brief aan den prior van
Egmond , 194.
SCHEVENINGEN. past. v. Rijn, 429.
Scare (A. B. van), rector te Mon.
ster, 435.
ScHIEDAM. Jesuieten en Domini-
canen, 346.
SCHIELAND.
937, 915.
ScHINK (J.), ord. min. assistent te
Oudewater, past. aldaar 173.
SCHIPLUIDEN. miss. v, Hiersel,
851.
ScHLINCKMAN, kap. te Groenen
dijk, 350.
SCHOONDERBEEK (6.), ' past. te
Overveen, 376.
SctooNEBEECK (J.), jans. past. te
Amsterdam, 360.
ScHOONHOVEN. Jans. past. Me-
gang, 360.
ScROONHOUWEN, o. m, te Gouds,
345.
ScBoonrL. past. Schott, 857.
— (Jac. van), beneficiant te Haar
aartspriesterschap
SCHOOTEN (G. van), kap., past. te
469
's Hage, 3, 350; aangeklaagd bij
den Internuntius, volkomen ge-
regtvaardigd , 4.
ScHooTEN. Oudtijds onder de pa-
rochie Haarlem, 415.
SCHORRENBERGH (J. B.), past. van
St. Ànnate Amsterdam, 135.
ScHoTEN (G. van), Dominicaan
te Haarlem; overgave van Reli-
quiën, 382.
SCHOUTEN (G.), ord. min. kap. te
Oudewater, 172.
— (P.), jans. pr. 861.
SCHOUWEN (J.), kap. en past. in
Duifje te Amsterdam, 355.
— (J.), S.J. te Leiden, 79.
SCHRANT, kap. in „De Pool” te
Amsterdam, 136.
ScHREURS (F.), ord. min. past. te
Oudewater, Coevorden, 173.
SCHOERKES (J.), past. te Beest, 841.
SCHUIRMANs (B.), Dom., past. te
Varik en Tiel, 348.
ScnuTT (G.), past. te Schoorl, 857,
ScHUTTE (J.), past. te Hoogwoud,
366.
— (J.), kap. in Twente, 340.
J.), past. te Sapmeer, 358.
SCILLINK (J.), past. te Bomme-
nede, 186.
SEBEECK, Pater in Z. H. omstr,
1636, 89. \
SENCK (Steph.), eerste past. na de
reformatie te Oudewater, geban-
nen, president van het Holl. Col-
legie te Keulen; dood, 168.
SENS (de bisschop van) wijdt jans.
„priesters, 839.
SENSMEER. past. Holst, 353.
SEVENSTERN (H.), past. te Vollen-
hoven, 841.
SETEKER (N.), kap. in Overijssel,
2
nm—
Sxyazs (R.), S. J. te Doesburg,
944 |
SrBERTUS. Pater in Z. H. omstr.
1636, 89.
Simonis (Mr.), deservitor in Me-
demblik, 148.
Bijdragen Gesch. Bisd. v. Haarlem. Ile Desle
SIMONs (W.), curatus, den Burg
(op Texel), 187.
SrMoNsz (Wouter), afgevallen
Carmeliet, zwervend predikant of
hagepreker in het Westland, 422.
SIJBERT (G.), pr. te Oudewater,
165.
SYBECARSPEL. past, v. Hogendorp
en past. Ommeloep, 188.
SLOODIJCK. 347, 358.
SLOTEN. 3083. past. Daeldorp , 853.
SMETIUS (J.), past. te Delft, 429,
SLUITER (G.), jans. past. te Zaan-
dam, 361.
SMITHUIJS (H.), aartsp. v. Twente,
past. te Ootmarsum, 338.
SMITS (A.), past. te Hamersveld,
841.
SNERK. past. Toll, 353.
SNELLENBERG (M.), past. te Oute-
waal (voorm. buurt bij Amst.) 129.
SNERCK. zie SUERCK.
SNIJERS (H.), past. te Heeren-
veen, 354. mE
SoBBEN (J.), kap. te Zwolle, past.
te Steenwijk, 841.
- Socr COMMUNES. 38, 840.
SoxsT. past. v. Beest, 847.
SOFTERMEER. jans. past. de Greef,
859.
SOETERWOUDE. Kapel der com-
manderij van St, Jan te Haarlem.
Aflaten 202. Stichting 206. Her-
bouw, translatie der voorregten
en aflaten, 207; Consecratie,
nieuwe aflaten , patroonheiligen ,
altaren 208, — Verdere lotgeval-
len, 210. — De parochiekerk
onder bescherming enz. der St.
Jans-ridders te Haarlem, 207. —
past. Pelt, 4, 349. — past. Die-
rout, 549. — kap. v. d. Kun, 350.
SoNSBEECK (A. van), jans. past.
te Polsbroek, 859.
SoPHYE (J. B.), S.J. te Leiden, 88.
SouTHiEU (L.), eerste jesuiet te
Oudewater, 168. '
Souruuys (J. C.), past. te Alk-
. maar, 356.
32
410
SPAARNWOUDE. Geestelijke bedie-
ning door Catzius, Vosbergius,
805. past. Grausalm, 352. Haar-
lemmerliede, oudtijds onder Haar-
lem, 415. |
SPAEN (Th.), kap. in het aartsp.
Kleef, 343.
SPANBROEK 146. — past. Hugla,
149. Haemaecker, kruisheer, 357.
SPEI £RT (Elb. Jacobse), past. te
Berckou of Borckwouti onder
Berg-Ambacht; zijne vermaking
aan het gasthuis te Oudewater,
119.
BSPIERDIJK, past. Vosbeeck, 144.
zaak van Berkhout, 145 vv. Bra-.
ber 148. past. van Berghen, 856.
SPrERINGS, ord. min; dood, 358.
SPINELLI (J.),' internuntius enz.
836. |
SprNoza, S. J., kap. bij den gezaat
van Spanje, 351.
SPrR1NGS (H.), ord. min. te Midde-
ler, 445.
SPITHOVEN (G.), past. te Kabauw,
847.
Spoons (Th.), jans. pr., 360.
SPRONCK (À.), S.J. te Leeuwar-
den, 354.
STAAL (J.), past. te Colmschaten ,
841.
STADEN (van), past. te Velsen, 363,
STAKENBURGH (Corn.), jans. past.
in de Buertkerk te Utrecht, 358.
STANDACKER , S. J., biechtv. van
den Keurvorst van de Paltz, 25.
STATEN VAN HorrAND. Resolutie
betrekkelijk de goederen van ge-
stichten, 177.
STATUS Mi1ssIONIS LEYDENSIS, 109.
STATUTEN van v. Bijlevelt voor de
Geestelijken, 39. 0
STEEN (J. van den), past. in den
Hoek te Haarlem, lid van het
zoogen. kap. v. Haarlem 321, 851,
STEENHOVEN (Corn.), jans. past. te
Leiden, zoogen. vicaris van het
kapittel v. Utrecht, eerste peeudo-
aartsb. v. Utrecht, 858, 12, 85.
SrRENIUS (Joan.), 144.
STEENWIJK. pastoors, 941, 358.
STEENWIJKERWOLD. pastoors, 341.
STEGGERDA. Franciscaan v. Riel,
354.
STEKELWERF (J.), pr. te Haarlem;
overgave van Reliquiën, 883.
SrijNs (B.), Overste der Francis-
canen , 99.
STOLK (C.), past. te Leidschen-
dam, 78.
STOLWIJCK (J.), kap. te Haarlem;
overgave van Reliquiën, 383.
STOMPWIJK. past. v. Beaumont, 13,
350,
SroRM (G.), Benedictijn te Bar.
nevelt, 345.
Srovr (J. A.), kap. van de Nieuwe
kerk te Delft, 189.
SrkATIUS (P.), S.J. te Leiden , 80.
STREYEN (C.), past. te Dirksland,
190.
STRIOKER (G.), kap. te Ippenbu-
ren, 841.
STRIJEN (B. de), past. te Bode
graven , deken enz. van het Dom-
kapittel van Utrecht over West-
Vriesland, 186.
SrRITHOUT (J.), past. te Ooster
end, 354.
STRUYS (P.), past. te Amstelveen,
193, 239,
Susnck (Hier. van), S. J. te Lei-
den, 79.
SUL, past. te Egmond, 853.
Swaan (M. de), deken van het soo-
‚gen. kapittel van Haarlem, bloed-
verwant van Codde, 318, — dood,
314.
SWARTE (J.) , kap. te Lingen, 941.
SwiRTEN (Gillis), Pater in Z. H.
omstr. 1636, 89,
T
TAKKIUS (Th.), pre "s Hage, 480.
Teckop. past. Dierout, 847.
TEEKLENBORGH (À.), past. te
Oosterend, 854; — dood, $58.
471
TELDERS, past, van St. Nic. buiten
te Amsterdam, 138.
TEMPEL (Marc. van den), S.J. te
Leiden; ijvervolle werkzaamheid,
ook in omliggende dorpen, 78.
TERBORG. past. Tersmitt, 843.
TerHonsT (B.), past. te Naar-
den, 347.
TersMrTT (À.), past. te Terborg,
343, |
TrsroRDEUR (H.), past. te Was-
senaar, 349.
Texarra (Y. de), past. te Boven-
carspel, 187.
Texer. 303. — past. van der
Droogh, 356.
Taroporr (J.), pr. te Berkhout,
145. vv.
TnHropRICK (P.), past. te Aker-
sloot, 1560.
TRERESIA (L. a S.), definitor prov.
der Carmelieten ; zijne aanteeke-
ningen, 105, 115.
Tanssens (J. B), S.J. in 't Bosch,
53.
THoEN (P.), past. te Wormer,
857.
THoMAS, pr. te Oudewater, 168.
THowrsseN (M.), Brigittijn te
Aert, 345.
Tuo (de), Fransch gezant; zijn
brief van dankbetuiging betrek-
kelijk de Fransche Kath. te
Amsterdam, 128.
THUYNEN, past. Wijntjes, 340.
Tren. pater Schuirmans, 848.
Inmurn (Jac.), jans. past. te
Rotterdam, $58, 860, '
Tras (J.), ord. min. te Leiden,
Amsterdam, 88; — te Oudewa-
ter, 168; — te Hoorn; klagten
T buurtgeestelijken, 141; dood,
TnpzMAN, kap. te Weesp, 223.
Toru (J.), past. te Sneek, 353.
Top (G.), past te Eemnes, 347.
— (P.), past. te Amsterdam, 355.
ORCK aD, pr. in Overijsel ;
zijne bekeering, 842.
Touzz (Jac, dela), Vic. Ap. der
Holl. Missie, vergunt aan de
jesuieten vreedzaam bezit en vrije
opvolging van eenige Statiën,
170; — zijn verslag van 1656,
285, 297.
TREMPERUS, kap. in Rhijnland,
850.
Trese (A. de), past. te Drei-
schor, 190.
TROGNESIUS (Alex.), op arglistige
wijze aartsdiaken van Utrecht,
wederregtelijke bestraffing van
Nomius 76.
TRowP (P.), past. te Vogelen-
zang, 352, 358.
TUBBERGEN. past. Wessels, 340,
TucHscHER, past. te Renckom,
344
TorTJENHORN. 801, — past. Cock,
856.
Tuvck (J.), past. te Akersloot, 857.
Turrs (H.), ord. min. te Leeuwar-
den, 354.
TwENTE. Aartspriesterschap , 338,
940.
U.
Usrus (Joan.), past. te Nibbix-
woude, 142; dood 144.
UrTGEEsT. past. Isbraudi, 282. —
past. Cavalliers, 352,
UrrHUIZEN. past. Berlage, pater
Cranenburgh S. J. 355.
UurreRwisck (H. van), ord. min.
te Alkmaar, 367.
Urrr. past. van Heel, 843.
Ursem. Gezindheid van den bal-
juw jegens de katholieken , 141.
URSULA-CONVENT (St. te Oude-
water, 175,
Uster, past. te Aartswoude, 156.
Urzzcur. v. Bijlevelt aldaar, 10
vv. — Toediening van het H.
Vormsel door Varlet.— Jans. past.
Kemp en Stakenburgh 12, 3858. —
De pastoors Bolius en de Ro-
vere, 75. — Wachtelaar, eerste
past. der St, Gertrudis-kerk en
412
: Vic. Gen. 167. — Het Bt. Ursula-
convent te Oudewater onder op-
zigt van kapittel en bisschop van
. Utrecht, 176. — St. Jans-com-
mahdeurs-vergadering in het St.
Catharynen-Convent, 185, — Pas-
toors, 346. — Regulieren, 347. —
lijst van jans. priesters, 358—360.
St. Paulus-abdij, 419.
Urrecur. Aartspriesterschap, 336,
846.
— Staten van. Zamenstelling, 31.
V.
VALCKENBURGH (G.), jans. pr. te
Gorcum, 360.
VALOIS (J.), past. te Kudelstaart,
349.
Varik. past. v. d. Borght, 347. —
‚Pater. Schuirmans Ord. S. Dom.,
948; een ongenoemde Francis--
caan, 348, zie noot,
VARLET, bisschop van Babyloniën,
dient in verschillende jans. ker-
‚ken het H. Vormsel toe, 12.
VECHELEN (van), ord. min. te Rot-
terdam, 345.
VEENENDAPL. past. van Lin, 347.
VEENHUIZEN. past. Pieter Jansz.,
159.
VEENT (J.de), past. te Callants-
00g , „188.
Veer (J.), past. te Monnicken-
dam, 356.
VELDE (J. van de), Aartep. van
Noord-Holland, 35; — past. te
. Purmerend, kan. van. het Haarl.
Kap., 322, 356.
— (van de), kap. te 's Hage, 851.
Verp ('t) past. Schatter, 356.
VELTHOEN (R.), past. te Sassen-
- heim, 849.
VELTHUYSEN (R. à), jans. expast.
:te Utrecht, 859.
VEN (M. van de), kap., past. te
Oudewater, 179.
VELSEN. 808. — past. de Jager,
323, 352. — past. van Staden,
968. — plist. v. Leeuwen, 434.
-
VegBrroK (J. À.), coadjutor in
Elst, 345.
VerBeecq (P. A.), jans. pr., 359.
VERBURG, past. te Nootdorp, 350.
—.(Fr.), past. te Monster-Am-
bacht, 430.
VEBDRAGPUNTEN tusschen saeca-
lieren en regulieren in 1624, 76.
VERHEUL (C.) past. te Helder, 859.
VERHOEF (J.), past. te Rhoon, 345.
VERHOFSTADT (S.), past. te Jut-
phaas, 346.
VERKAMER (Karel), past. te Scha-
gen, 801. |
VERMEY (J.), past. te Langeraar,
849.
VERMEULEN (J.), past. te Nieuw-
koop, 347, 849.
VERSCHUUREN (A.), jans. past.
te Schiedam, 359.
VERSPECKEN (And.), ord. min. te
Leiden, Delft en Leerdam, 88.
Veste (N. van de), past. en deken
in Zuid-Beveland, 188.
VIANEN, Dolings, S. J. 848. —
. Jansenisten,.959. EE
— (J. de), past. in Dirksland, -
Prof. te Leuven, 190.
— (G. van), jans. pr. 859.
VicaRIÉN. te Oudewater , 161. vv.
te Koudekerk, 157. — te Castri-
cum, 188. — Weesp, 223. — te
Haarlem, 414. vv.
VILSTEREN. past. Croese, 341.
VINCKETAS, dominicaan te Dor-
drecht, 346.
VINKEVEEN. past. Coert, 847.
VISELAER (À.), past te Callante-
oog, 188.
VisKer (J.), pr. te Broek (in Wa-
terland), 187,
VIJFBUIZEN (J. C. J.), past. te Ov-
dewater, 171. — afgevallen,
167, 359. .
VLAARDINGEN. past. v. d. Kun,
850.
VrAEM (H.), past. te Mijdrecht,
4T.
VLEUTEN. past. Francois, 347.
473
VLIEDE (J. van), Deken te Brielle,
187.
Vrrer (Floris van), vicaris van
eene vicarie te Oudewater, 162.
— (G. van), past. te Osdorp, 355.
VLIERDEN (G. van), S. J. te Lei-
den, 79.
VOGELENZANG. van der Wielen,
305. Deservitor ab Angelis, 306.
De pastoors Tromp en W ijtmans,
352, 358.
VorrEoa. past. Janssen, 354.
VOLLENHOVEN. past. Sevenstern,
341.
VOLPRECHT, past. te Alkmaar, 156
VoorBure. past. v. d. Mey, 350.
VooRHOUT. Pater van den Tempel
S. J., 78. Paters uit Leiden al-
daar begraven, 99—102.
VooRSCHOTEN. Kapel van de H.
Agatha onder Veur, 66. De kerk
gedeeltelijk afgebroken, 67. —
Pater van den Tempel S. J., 78.
past. Muylwijek, 349.
VoRENBEECK (Mr. Ant), past. te
Obdam, 145, 147.
VosTER (A. de), pater Fr. te Lei-
den, 96.
VonsTER (H.), past. te Makkum,
353.
Vos (A. Dz. de), afgevallen past.
te Lier; ijveren tegen de Kath.
Godsdienst, 423.
— s de), ord. min. te Middagte,
Dr Adam), benoemd past.
van Monster, 428.
Voss (G.), past. te Obdam, 356.
VosBEEKIUS (J.), past. te Spier-
dijk, 144. vv.
VosBERGEN, kap. te Haarlem, 305.
Vossrus (Herm.), past. te Werfers-
hoef, 141.
Vars (Th. van), rector te Mon-
ster, 435; Ass. in St. Aloysius
te Amsterdam, 436.
VRIESLAND. Aartspriesterschap ,
837, 858.
VRIEZENVEEN. past. Leurs, 340,
_VROUWELINGH (Jan) , schandelijke
verrader van den past. van Mon-
ster, 426.
VucusT (H.), S. J. te Gronin-
gen, 353.
W.
WACCANT (À.), Karmeliet, 351.
WACHTELAAR (J.), pr. te Oude-
water, 167, — eerste past. der
St. Gertrudis-kerk te Utrecht,
Vic. gen. van Utrecht, belast met
het onderzoek naar leer en gedrag
van C. Jansenius, 168.
WAEL (de), aanzienlijke familie;
geslachtsregister : Zie D. tegen-
over 285.
WAGENINGEN. Statie te, 844.
WALCHEREN. St. Jansheeren, 242.
— past. Beeck te St. Aechten, 425.
WANNAAR (G.), jans. past. te
Gouda, bekeerd, 360.
WANNERS (G. F.), past. te Zed-
.dam, 343.
WAPENS van de choorbanken der
. St. Bavo te Haarlem, 49-65.
WARDENUS (Nic.), past. te Wog-
num, 144.
WARMENHUIZEN. past. de Weert,
356.
WARMOND. Portret van Nomius in
het seminarie, 77, noot. Paters uit
Leiden aldaar begraven, 97, 98.
— Gravin van. Huiskap. Pirott,
850.
WARREGA. past, Holt, 354.
WATEBINGEN. past, van der Kun,
kap. Fransen, 351.
WASSENAAR. past, Testordeur, 349.
kap. Kerckman, 358.
WASSENAER (Jan van), wapen in
St. Bavo te Haarlem, 57.
— (Jan v.), wapen in St. Bavo
te Haarlem, 63.
Weerpt (de) [H. Hugowaard).
Onderhandeling over eene nieuwe
statie, 147.
WEEREN. past. in 1636, 144.
WerrrsELO. past. Bloemen, 340.
414
Weert (J.de), past. te Warmen-
huizen, 356.
— (de), kap. te Haarlem, 858.
Weerts (P.), past. te Berkenrode,
352
Weesp. Parochie van den H. Lau-
rentius, 218-228.
Weur. past. Nelissen , 343.
Weiver (A. de), past. te Hoog-
woud, 356.
WrTERS (F. P. M.), Ord. min.
pastoor te Leiden, 103.
WERFERSHOEF. past. Vossius, 141.
past. de Meyer, 356.
WERKEN (J. van), past. 's Grave-
sande, 192.
WERKHOVEN. pastoors, 346,
WERNER, kap. in Twente, 340.
W gxNERI, i in 1721 pr. gewijd, 357.
Werts (M.), miss. ord. min. te
Leeuwarden, 354.
Werve (van de), aanzienlijke fá-
milie, 297.
WESENAER (F.), past. te Arnhem,
844. |
WesseLING, past. te Leidschen-
dam, 349.
Wessers (J.), past. te Tubbergen,
340.
— (G. H.), past. te Ippenburen ,
841, 358.
WesTEINDE (Voorstad van Enk-
huizen). jans. past. Schaeghen ,
860.
WzsTLAND. Woelingen der nieuw-
gezinden, 423.
WESTRENEN (H.), past. te Wog-
num, 149.
WersTVRIESLAND. Deken Strijen,
186.
WEVELINCKHOVEN (Fl. van), bis-
schop van Utrecht, bekrachtigt
de stichting van eene vicarie te
Oudewater, 182. '
WicHMAN (F.), kap. in het aartspr.
Kleef, 343.
WIELE (van der), aanzienlijke fa-
milie, 297.
Wi&LEN (Mr. P. v. d), pr., neemt
de bediening waar te Zandvoort;
men verlangt hem te Vogelen-
zang, 305.
WIERINGEN. 148. — past. Mol
ler, 357.
Wicarns (N.) Zie CoUSEBANT.
Wis (Jacob), past. van het Beg.
ginhof te Haarlem, 308.
— (Ch. van), coadjator te Renc-
kom, 845.
WivckersLoor (G. van), aartspr.
v. Amstelland, past. in de Pools
kerk te Amsterdam, 85,1831. —
bekeerde jans., zijn drijven als
lid van het zoogen. Haarl. kap.
320.
Wisge. Bollens 8. J., 841.
Wik-AAN-DuIiN, onder Bever-
wijk, 159.
Wijk- BIJ - DUURSTEDE.
Houte, S. J., 348.
WiJNaANT (Mr. Reinier), kap. en
onderpast. te Haarlem, 415.
Wiantses (G. J.), past. te En-
schedé, 340.
— (J.), past. te Thuynen, 340.
WisNours (J. B.), past. te Over-
veen, 363.
WiJTGAARD. Birza S. J., 854.
WiiTMANS (G.), past. te Vogelen-
zang, 352
— (W.), past. te Edam, 356.
— (Willebr.), jans. past. te U-
trecht, 369.
WYCANUS (C.), Vicarius te 's Gr
vesande, 192.
WiLLEBRING (F.), past. te Goud-
kade, 345.
WiNCKUM (A.), past. te Zeven-
hoven, 349.
WiNDEN (F. van), past. te Noor
den, 349.
Winter (P. de), S.J. te Leiden, 84.
WisscuER (Joan. Mundanus), be-
keerling, past. te Schagen ; in
bediening te Amsterdam, 300.
Wisse (P. de Kies van), S.J.,
miss. in 't Zwolsche 1667-1615,
overl. te Antwerpen, 289, noot.
van de
415
Wir (Aeg. de), jans. te Utrecht
overleden, 358.
WirBoLs (M. H.), past. te Naald-
wijk, 432.
Wrrr (Arnoldus de), Franciscaan
te Haarlem. Boete aan den bal-
juw van Kennemerland, 305. —
Over het regt van beaarding,
306. Ontkent een derden minder-
broeder in Haarlem te willen
brengen, 307. Door Rovenius
belast met de zorg voor reliquiën,
397. — Beëedigde verklaring
voor het kap. van Haarlem over
St. Bavo's reliquie, 409-412.
— (J.de), past. te Roelofarends-
veen, 349.
— (R. de), past. te Gouda, 345.
Wirr& (M. de), Augustijn te Gro-
ningen, 358. '
WirTENHORST (À.), kap. te Arn-
hem, 345.
— (A.), past. te Dronrijp, 354.
— (G.),in 1721 pr. gewijd, 357.
WoEEDEN. Pater Franciscaan van
Onsen, 848.
WocNuM. past. J. Meerius, 140.
past. Wardenus, 144. — past.
Westrenen, 149. — toelage 150.
past. Klinckenbergh, 356.
Worrr (Ph.) , Kruisheer, in 1721
pr. gewijd, 858.
WorvzGA. Franciscaan l'riem, 354.
Workum. past. Cornelissen, 353.
dood van past. van Loon, 358.
Wormer. past. Thoen, 357. —
Wou (van), Pater in Z. H., omstr.
1636, 89.
Woupius (Laur.), deservitor te
Nibbixwoude, 144.
Woupsenp. past. Lanzing, 354.
Wovrerse (Jacob), regulier kan.
op de Woert bij Haarlem, afge-
vallen; ijveren voor de nieuwe
leer in het Westland, 423.
Worriegs. Aanzienlijke familie,
284; — geslachtsregister: Zie A.
en B. tegenover 284.; fundatie,
149, 150.
Z.
ZAANDAM. jans. past. Sluiter, 361.
Zarrrus (J.), kloosterling van het
convent te Heilo, later Proost
van het Haarl. kapittel; minia-
tuurschilder, 194.
ZANDVOORT (bij Haarlem). Gees-
telijke bediening, 805, 807, 362
-313.
ZEDDaAM. past. Wanners, 343.
ZEELAND. Aartspriesterschap, 337,
346.
ZrLERS (Jeremias), Ord. Min.
Guardiaan te Utrecht, in bedie-
ning te Leiden, 90.
ZEVENAAR, past. Heynen, 343.
ZEVENHOVEN. past. Winckum, 349
ZikLHoksT (G.), past. te Buiten-
veldert, 356.
ZIERIKZEE. Pater Ooms, S.J., 346.
ZIJPE. past. van der Aa, 356.
ZOMERDIJK (W.), kap. te Monster,
436.
ZUIDERMEER. 144 vv.
Zurp-HorraND. Lijst van eenige
reguliere en seculiere priesters
in Z. H. omstr. 1636, 89.
Zuip-BEvELAND. De Katholieken
aldaar in 1654, 272. Deken van
de Veste, 188.
ZUIDZEErACTIËN. 264.
ZuL (Jac. 't); lid van 't zoogen.
kap. van Haarlem, jans.; dood,
320.
ZuTPHEN. Vervolging op het platte
land, 19, 30. — Jesuieten , 844.
ZwAAG. Gebrek aan geestelijke be-
diening, 142; — men wil voor-
loopig pr. Dignoms, 144; pas-
toors, 147. - past. Huberti, 356.
ZWOLLE. past. Ophuys, 20, 341,
pastoors, kap. Sobben, Jesuie-
ten, 341,
C. ZANDVLIET.
EINDE VAN HET TWEEDE DEEL,