Skip to main content

Full text of "Haarlemsche bijdragen : Bouwstoffen voor de geschiedenis van het Bisdom Haarlem"

See other formats


Google 


This is a digital copy of a book that was preserved for generations on library shelves before it was carefully scanned by Google as part of a project 
to make the world’s books discoverable online. 

It has survived long enough for the copyright to expire and the book to enter the public domain. A public domain book is one that was never subject 
to copyright or whose legal copyright term has expired. Whether a book is in the public domain may vary country to country. Public domain books 
are our gateways to the past, representing a wealth of history, culture and knowledge that's often difficult to discover. 


Marks, notations and other marginalia present in the original volume will appear in this file - a reminder of this book's long journey from the 
publisher to a library and finally to you. 


Usage guidelines 
Google is proud to partner with libraries to digitize public domain materials and make them widely accessible. Public domain books belong to the 


public and we are merely their custodians. Nevertheless, this work is expensive, so in order to keep providing this resource, we have taken steps to 
prevent abuse by commercial parties, including placing technical restrictions on automated querying. 





We also ask that you: 


+ Make non-commercial use of the files We designed Google Book Search for use by individual 
personal, non-commercial purposes. 





and we request that you use these files for 


+ Refrain from automated querying Do not send automated queries of any sort to Google's system: If you are conducting research on machine 
translation, optical character recognition or other areas where access to a large amount of text is helpful, please contact us. We encourage the 
use of public domain materials for these purposes and may be able to help. 


+ Maintain attribution The Google “watermark” you see on each file is essential for informing people about this project and helping them find 
additional materials through Google Book Search. Please do not remove it. 


+ Keep it legal Whatever your use, remember that you are responsible for ensuring that what you are doing is legal. Do not assume that just 
because we believe a book is in the public domain for users in the United States, that the work is also in the public domain for users in other 
countries. Whether a book is still in copyright varies from country to country, and we can't offer guidance on whether any specific use of 
any specific book is allowed. Please do not assume that a book's appearance in Google Book Search means it can be used in any manner 
anywhere in the world. Copyright infringement liability can be quite severe. 






About Google Book Search 


Google's mission is to organize the world's information and to make it universally accessible and useful. Google Book Search helps readers 
discover the world's books while helping authors and publishers reach new audiences. You can search through the full text of this book on the web 
a[nttp: //books . google. con/] 














Google 


Over dit boek 


Dit is een digitale kopie van een boek dat al generaties lang op bibliotheekplanken heeft gestaan, maar nu zorgvuldig is gescand door Google. Dat 
doen we omdat we alle boeken ter wereld online beschikbaar willen maken. 

Dit boek is zo oud dat het auteursrecht erop is verlopen, zodat het boek nu deel uitmaakt van het publieke domein. Een boek dat tot het publieke 
domein behoort, is een boek dat nooit onder het auteursrecht is gevallen, of waarvan de wettelijke auteursrechttermijn is verlopen. Het kan per land 
verschillen of een boek tot het publieke domein behoort. Boeken in het publieke domein zijn een stem uit het verleden. Ze vormen een bron van 
geschiedenis, cultuur en kennis die anders moeilijk te verkrijgen zou zijn. 

Aantekeningen, opmerkingen en andere kanttekeningen die in het origineel stonden, worden weergegeven in dit bestand, als herinnering aan de 
lange reis die het boek heeft gemaakt van uitgever naar bibliotheek, en uiteindelijk naar u. 


Richtlijnen voor gebruik 


Google werkt samen met bibliotheken om materiaal uit het publieke domein te digitaliseren, zodat het voor iedereen beschikbaar wordt. Boeken 
uit het publieke domein behoren toe aan het publiek; wij bewaren ze alleen. Dit is echter een kostbaar proces. Om deze dienst te kunnen blijven 
leveren, hebben we maatregelen genomen om misbruik door commerciële partijen te voorkomen, zoals het plaatsen van technische beperkingen op 
automatisch zoeken. 


Verder vragen we u het volgende: 


+ Gebruik de bestanden alleen voor niet-commerciële doeleinden We hebben Zoeken naar boeken met Google ontworpen voor gebruik door 
individuen. We vragen u deze bestanden alleen te gebruiken voor persoonlijke en niet-commerciële doeleinden. 


+ Voer geen geautomatiseerde zoekopdrachten uit Stuur geen geautomatiseerde zoekopdrachten naar het systeem van Google. Als u onderzoek 
doet naar computervertalingen, optische tekenherkenning of andere wetenschapsgebieden waarbij u toegang nodig heeft tot grote hoeveelhe- 
den tekst, kunt u contact met ons opnemen. We raden u aan hiervoor materiaal uit het publieke domein te gebruiken, en kunnen u misschien 
hiermee van dienst zijn. 


+ Laat de eigendomsverklaring staan Het “watermerk” van Google dat u onder aan elk bestand ziet, dient om mensen informatie over het 
project te geven, en ze te helpen extra materiaal te vinden met Zoeken naar boeken met Google. Verwijder dit watermerk niet. 


+ Houd u aan de wet Wat u ook doet, houd er rekening mee dat u er zelf verantwoordelijk voor bent dat alles wat u doet legaal is. U kunt er 
niet van uitgaan dat wanneer een werk beschikbaar lijkt te zijn voor het publieke domein in de Verenigde Staten, het ook publiek domein is 
voor gebruikers in andere landen. Of er nog auteursrecht op een boek rust, verschilt per land. We kunnen u niet vertellen wat u in uw geval 
met een bepaald boek mag doen. Neem niet zomaar aan dat u een boek overal ter wereld op allerlei manieren kunt gebruiken, wanneer het 
eenmaal in Zoeken naar boeken met Google staat. De wettelijke aansprakelijkheid voor auteursrechten is behoorlijk streng. 


Informatie over Zoeken naar boeken met Google 
Het doel van Google is om alle informatie wereldwijd toegankelijk en bruikbaar te maken. Zoeken naar boeken met Google helpt lezers boeken uit 


allerlei landen te ontdekken, en helpt auteurs en uitgevers om een nieuw leespubliek te bereiken. U kunt de volledige tekst van dit boek doorzoeken 
op het web viajnttp: //books.google.co 














BIJDRAGEN 


VOOR DE 
\ 


GESCHIEDENIS VAN HET BISDOM 


HAARLEM. 


mmm AAA FLA P 


TWEEDE DEEL. 


HAARLEM, 


A. P VAN DEN PEUvEL. 


1874. 


SNELPERS-DRUKKERIJ SINT JACOBS-GODSMUIS TE BAARLEM. 





INHOUD. 


Het Apostolisch-Vicarisschap van Joannes van Bijlevelt II. 


(Vervolg van Deel I, blz. 200) 3. r. vREGT. . . . . 1 
Id. Id. (Vervolg) HI. . . . .244 
Id. Id. (Vervolg) IV. . . . . 309 


Beschrijving der Wapens in de Groote of St. Bavo's Kerk 
te Haarlem door J. A. ALBERDINGK THIJM, M'. H. GER- 
LINGS c* Bibliothecaris der Stad Haarlem, M'. A. J. EN- 
SCHEDE Archivaris der Stad Haarlem. (Met Wapenkaart). 49 
Het Sint Aagte-Bergje onder Veur, Katholieke Begraafplaats 
der Parochie Leydschendam. c.sToLK, Past... . . . 66 
Parochiekerk van Monster. v. pn. HORST. . . . 438 
Aanteekeningen betreffende de Leydsche Pastoors sedert 
nde Hervorming” tot aan „de Herstelling”, van 1557 tot 
1857. (Vervolg van Deel I, blz. 281). Dr. 5. p. FRENAY. 74 
Vermaking aan het Gasthuis te Oudewater, 1580. 
J. PUTMAN. 119 
s Áccoort van 't Oxael, '"t priesterlicke gestoelte, die twee 
geschilderde outaren ende anders" der S. Janskerk te 
Haarlem C.J. GONNET. . . . . . . . . . . .127 
Fransche Katholieken te Amsterdam. 3.3. 6.. . . . . 198 
De Statie van St. Anna of „De Pool" te Amsterdam. 
L. P. A. G. Kap. 129 
Uit de Akten van het Haarlemsche Kapittel. (Vervolg van 


Deel I, blz. 443). 3. 3. GRAAF. . . . . . . . . 140 

Id. Id. (Vervolg) . . . 802 
Volglijst der Kapittel-Dekens in de St. Adriaans-kerk te 

Naaldwijk. A. v. LOMMEL. 8. J. . . . . . 150 


Een klooster van Hollandsche Klarissen te Lissabon. J. J. G. 158 
R. K. Pastoors en andere Parochiepriesters, op bijgevoegd 
tijdstip aanwezig in het tegenwoordig Bisdom van Haarlem. 
A. V. L., S. J. 155 


Id. Id. | (Vervolg) . . . . . .186 

Id. Id. (Vervolg) . . . . … . 413 
Vragen en Mededeelingen : 

Bidprentjes van Geestelijken. 3.3.6. . .'. . . . 160 


395524 


„IV INHOUD, 
Bladz. 
Pastoor Pancosmius (Aldewerelt) te Purmerend: dichter. 160 
Onbekend wapen in de Choorbanken van de St. Bavo. c.3. 6. 307 
St. Cunera. v. n. HORST, Pr. . . . . .. . . 908 
Moeders en buitenmoeders van kerken en kloosters. en: 
Preekstoel aan den arm. 3. 3. 6. . . . en 
Aanteekeningen betreffende de R. K. Gemeente van  Oude- 


water. . . 0... . 161 
Het St. Ursula-Convent te Oudewater 20... . 18 

Het Nonnenklooster van St. Lijsbeth. . . . . . 183 

Een Cellenbroers en Zusters-Huis. . . . . . . 183 

St. Jans-Huis. J. PUTMAN . . . . . . . . . 184 
Kerkhof te Amstelveen. 8 Juni 1450. v. p. HoRsT, Pr. . 193 
Proost Zatfius: miniatuurschilder. 3. 3. G. . . . . 194 


Sint Panthaleon, Patroon van de kapel te Zoeterwoude. 

C. J. GONNET. 195 
Nadere bijzonderheden over den H. Jacobus Lacops, een 
der XIX Martelaars van Gorcum. H.J. ALLARD. Pr. . 911 

Een beroemd Nederlander. W. VAN NIEUWENHOFF, S. J. . 216 

De Parochie van den H. Laurentius te Weesp. (Met oude 


grondteekening van de stad). G. c. HONIG, Pr. . . . 218 
sSententie gewesen tusschen de Coster ende de Kerckmees- 

ters tot Alphen”. y pP.4a.808. . . . . . . . . . 999 
Rombout van Medemblick. z.pP.A.G. . . . . 232 


Kontrakt tusschen den ouden en den nieuwen Pastoor | van 
St, Jacobus in den Haag, opgemaakt door den Abt van 
Middelburg. 18 September 1476. v. p. HORST, Pr. . . 236 
Kerk te Amstelveen. 1461. v. n. HORST, Pr . . . . . 239 
Sint Jansheeren op Walcheren. v. n. HORST, Pr. . . . 949 
De Katholieken op Zuid-Beveland in 1654. v. n. Konst, Pr. 272 
Bekeerlingen onder de Geestelijkheid van 't Haarlemsche  . 
Bisdom. (Met vier genealogische tafels). H.J. ALLARD, Pr. 216 


Joan Banningh Wuytiers. 1591—1647:. . . . . 277 
Ambrosius Plettenbergh. 1623—1663 . . . . . 298 
Joannes Mundanus Wisscher. t 2 Juni 1668. . . 300 

De parochie Overveen. G6. SCHOONDERBEEK, Past. . . . 362 
De Reliquiën van S. Jeroen en S. Adalbert uit de Abdij  * 
van Egmond. (Met afbeeldingen). 3. 3. GRAAF. . . . 977 
parochie Monster-Ambacht en Monster. H. BAUER . . 419 
abetisch Register. €. ZANDVLIET. . . . . . . . 441 


ooo 








HET APOSTOLISCH - VICARISSCHAP 
VAN 


JOANNES VAN BIJLEVELT. 


(Vervolg van blz, 200, Decl T.) 


II. 


Het banvonnis van den Apostolischen Vicaris Joannes 
. van Bijlevelt was een zware slag voor de goede en ge- 
irouw geblevene Katholieken van Holland. Naauwelijks 


verheugden zij zich in een eigen kerkelijk hoofd , en zagen . 


ze blijde een geregeld geestelijk bestuur te gemoet, of 
ziedaar worden ze’ weder van hun herder beroofd en 
blijven als weerlooze schapen ten prooi aan de wolven, 
die in schaapskleederen de kudde van Christus gaan ver- 
strooijen en verscheuren. Het groote doel, waar de vijan- 
den van den Vicaris jaren lang met onverdroten volhar- 
ding naar gestreefd hadden, was nu bereikt. In hunnen 
overmoed durfden zij zich reeds aanstonds het geestelijk 
opperbestuur over de geheele Missie, over al de Katho- 
lieken aanmatigen. Naar hun zeggen hing 't nu slechts 
van hen af om alle Nuntius-priesters (zoo noemden zij de 
geestelijken, die aan den H. Stoel getrouw waren ge- 
bleven) te doen verbannen of zelfs gevangen te zetten. 
Ook wendden zij dra alle pogingen aan, om hun zoo- 
genaamd Kapittel van Utrecht en deszelfs vicaris Hugo 
van Heussen, pastoor te Leiden, door de Staten open- 
lijk erkend te zien; en wel dezen laatste onder den 
titel van Provicarius sede vacante, die dan ook het hoofd 
der Hollandsche Missie zou wezen , zoodat niemand zonder 


zijne toestemming en goedkeuring tot de geestelijke be-” 


diening op de Missie zou toegelaten en erkend worden. 
Bijdragen Gesch, Bisd, v. Haarlem. 11e Deels l 


-— 


2 


Het gerucht liep dat ze zelfs gepoogd hadden van de 
Staten een plakkaat in dien zin uitgevaardigd te krijgen. 
Nog wilde het gerucht, — en men zou dit uit den mond 
van een hunner zelven vérnomen hebben, — dat ze hunne 
gewaande volmagt van aanstelling, benoeming of goed- 
keuring van geestelijken slechts over de wereldlijke gees- 
telijken wilden uitstrekken, met uitsluiting van de regu- 
lieren, die hunne aanstellingen alleen zouden blijven 
ontvangen van de oversten hunner orde, De redep voor 
deze vreemde.uitzondering werd hierin gezocht, dat ze 


daarmede beoogden zoo veel te vrijer de regulieren te . 


kunnen betigten, verdacht maken en op die wijze lang- 
zamerhand van de Missie te doen verwijderen. — Wat ze 
evenwel deden, hoe velen van de Regering op hunne 
hand waren, het wilde hun maar niet gelukken een 
uitdrukkelijk plakkaat van de Staten te erlangen, waarbij 


ze openlijk als het eenig wettig kerkelijk bestuur in deze 


landen erkend en aan de Katholieken opgedrongen wer- 
den. Wel echter mogten zij er in slagen, zoo als we uit 
eene eigenhandige aanteekening van Hoynck van Papen- 
drecht vernemen, de Staten een besluit te doen nemen, 
dat van Heussen als Vicarius kon handelen ten aanzien 
van al degenen, die zich aan hem wilden onderwerpen; 
zelfs liet men hem vrijheid om zijn bestuur ook over 
alle geestelijken uit te strekken, Dit stijfde hen niet 
weinig in hunne aanmatigingen; zoodat ze niet aarzel- 
den openlijk te beweren, dat zij het bestuur der Missie 
in handen hadden,,'t geen tot schrik der goede Ka- 
tholieken meer dan eeùs bevestigd scheen te worden 
door de handelwijze van sommige door hen opgestookte 
magistraten en bailluwen. Zoo werden, bij voorbeeld, 
twee kerkmeesters der Dominicaner statie te Leiden, toen 
ze bij de magistraat adntissie verzochten voor een assis- 

tent, die hunnen ouden ziekelijken pastoor door den Inter- 


Pd 


3 


nuntius was toegezonden, verwezen. naar van Heussen, 
om.diens toestemming eerst te erlangen. Het duurde niet 
lang of de pastoors, die door den Internuntius waren aan- 
gesteld, ontvingen eene waarschuwing van de hoofden dier 
partij, dat ze hunne pastorele volmagten van v. Heussen 
of van hun Kapittel te vragen hadden. Zoo ontving pas- 
toor Gijsbertus van Schooten, —. vroeger kapellaan van 
v. Bijlevelt, en nu door den Internuntius, wegens het 
vertrek van v. B. uit ’s Hage, ad interim (in de hoop 
namelijk dat v. B. weldra mogt kunnen terugkeeren) met 
de pastorele bediening in diens statie te 's Hage belast, 
— een hooghartig schrijven van den bekenden van Erckel, 
jansenistisch pastoor van Delft, zich nog noemend Aarts- 
priester van Delfland, ofschoon hij reeds door den Pro- 
vicaris de Cock van die bediening was afgezet. In dien 
brief gaf hij pastoor van Schooten voorloopig voor twee 
weken volmagt om de pastorele bediening waar te nemen, 
maar met last om binnen dat tijdsverloop de verlenging 
zijver volmagt van het Utrechtsch Kapittel of van v. Heus- 
sen te verzoeken, hetgeen hem onder de grootste bedrei- 
gingen werd opgelegd. 't Behoeft niet gezegd welk eene 
algemeene verslagenheid en angst dit alles onder geeste- 
lijken en leeken te weeg bragt, vooral wijl men wist, 


dat de partij zooveel invloed bij de Regering had, en het 


te vreezen was, - voorbeelden waren er reeds van, zoo 
als we’ gezien hebben, — dat de onderwerping aan van 
Heussen eene noodzakelijke voorwaarde zou worden om 
door de Regering als dienstdoend priester erkend en toe- 
gelaten te worden. Daar kwam nog bij, dat de geestelij- 
ken eene bepaalde som bij de magistraten en bailluwen 
moesten storten , die dikwijls vooral voor grootere statiën 
vrij aanzienlijk was (past. van Schooten noemt het in 
een zijner brieven ,ingentem summam"), alvorens tot de 
H. Bediening te worden toegelaten. Ook dat geld zou 


4 


vaak vruchteloos gestort en weggeworpen zijn, wanneer 
men van Heussen moest erkennen, iets.wat toch in geen 
geval zonder ontrouw en afval van de Katholieke Kerk 
kon geschieden. 

Men sprak reeds van eenige geestelijken, welke zich 
tot van Heussen zouden gewend hebben, hetgeen niet 
weinig opspraak en ergprnis te weeg bragt. De boven- 
genoemde pastoor van Schooten werd zelfs bij den Inter- 
nuntius aangeklaagd dat hij zijne pastorele volmagten van 
v. Heussen gevraagd had. Doch hij verdedigde zich vol» 
komen tegen dien laster, Den 9 Augustus 1718 schreef 
hij den Internuntius, dat hij op aanraden zijner vrienden , 
die hem angstig hadden gemaakt, zich werkelijk naar 
v. Heussen had begeven om hem te zeggen, dat hij van 
zijne wettige geestelijke Overheid tot pastoor te 's Hage 
was benoemd, en nu ook eene aanzienlijke som moest 
storten bij de magistraat, weshalve hij hem kategoriesch 
afvroeg of hij en zijne partij voornemens waren hem te 
bemoeijelijken en uit de statie te verdrijven, zoo als bet 
gerucht ging; waarop v. H. antwoordde, dat hem niets 
aangenamer was dan dat Hollanders die te Leuven ge- 
studeerd hadden, zoo als met dien pastoor het geval was, 
gepromoveerd werden, en hij hem dus niets in den weg 
zou leggen. 

Dit was het eenige wat pastoor v. S. van v. H. ge- 
vraagd en verkregen had, zonder eenige magt of gezag 
in hem te erkennen. Ook had v. H. niets van dien aard 

scht. De pastoor was daarop met volkomene gerust- 
zijne pastorele bediening gaan uitoefenen, — Deze 
»gging en de gevolgde handelwijze van den pastoor 
t den Internuntius niet slechts bevredigen, maar hij 
daarin zelfs een geschikt middel om uit de moeije- 
teid te geraken. Immers toen hij door pastoor G. Pelt 
oeterwoude, ter gelegenheid van een dergelijk geval 


5 


geraadpleegd werd of een door den Internuntius benoemde 
pastoor naar van Heussen mogt gaan, ten einde door 
diens bemiddeling een vreedzaam bezit van zijne pastorie 
te erlangen, antwoordde de Internuntius, dat men voor- 
zeker noch in deze noch in welke andere zaak ook, eenig 
hoegenaamd gezag in van Heussen zou mogen erkennen. 
Afschuwelijk toch, zoo ging de Internuntius voort, zoude 
het zijn met zulk een afvallige en wederspannige tegen den 


H. Stoel kerkelijke gemeenschap te houden, laat staan 


hem als kerkelijke Overheid te ‘erkennen. Alleen om te 
voorkomen dat een braaf geestelijke uit zijne statie door 
de bemoeijingen van v. H. schandelijk worde uitgezet en 
de gemaakte onkosten op die wijze verloren gaan, zou 
men op de eene of andere wijze van hem moeten zien 
te vernemen of hij van zins was zijn invloed bij de magis- 
traat te gebruiken, om H. Dierout (over dezen nieuw 
benoemden pastoor van Noordwijkerhout was bepaaldelijk 
sprake) zijne statie te doen verlaten. Antwoordt hij dan, 
dat hij niets tegen hem doen zal, dan kan de benoemde 
pastoor aanstonds gerustelijk bezit nemen van zijne pastorie. 
Maar eischt hij meer, dan moet men liever alle schade 
lijden dan op eenigerlei wijze aan zulk een goddeloozen 
eisch voldoen. ') 





1) Ziehier de vraag van past. Pelt en het antwoord van den Internun- 
tius, zooals we die letterlijk in hunne brieven vinden. Past. Pelt had ge- 
vraagd: „an sacerdotes Catholici ad stationes seu Pastoratus promovendi 
per ipsum Internuntium, licite possint adire Dm van Heussen, ut per ipsum 
liceat pacifice adire "possessionem stationis seu Pastoratus ad quem ab In- 
ternuntio mittuntur." 

Het antwoord van den Internuntius dd. 26 Sept. 1718 luidde als volgt : 

Ne vero aut in hoe aut in nullo alio negotio quicquam potestatis ac 
muneris in Hugone Hussenio sgnoscatur, iterum atque iterum mandare cogor. 
Horrendum enim esset cum homine turpissimae a summo Pontifice defe- 
etionis non solum participe sed etiam auctore aliquid nos in sacris rebus 
habere commune. Tantummodo ne probus sacerdos in stationem collatam 
ab ejns coetu rite receptus, illius opera ignominiose expellatur, sumpinsque 


- 


6 


Dit antwoord van den Internuntius en de daarin aan- 
gewezen gedragslijn viel wel niet zeer in den smaak van 
Hoynek, ja werd door hem in een zijner vertrouwe- 
lijke brieven afgekeurd, maar had toch het gunstig gevolg 
dat de ontstane angst en onzekerheid van lieverlede ver- 
dwenen €h er geen sprake meer was van eene erkenning 
van v. H. als Vicaris, van wien men geestelijke volmag- 
ten vroeg. Ook schijnt deze zelf daar niet meer op aan- 
gedrongen te hebben. 

Intusschen werden door de vrienden van den gebannen 
Vicaris alle pogingen aangewend , om intrekking of op- 
heffing van het rampzalig banvonnis te verkrijgen. Zij 
rigtten zich ten dien einde tot den Ambassadeur van 
Portugal, Baron de Taroca, bij wien toen juist de Infant 
broeder des Konings van Portugal zijn verblijf hield, 
die beiden, gelijk we vroeger reeds gemeld hebben, zich — 
zeer begaan hadden getoond met het lot van v. B. en 
nu ook beloofden al hun invloed bij de Staten ten zijnen 
gunste aan te wenden. Gelijke beloften deden ook Baron 
van Heems en andere ambassadeurs van katholieke sta- 
ten; zelfs wilde men den pas benoemden Britschen gezant, 
Cadoga in de armen nemen; — alles bleef: evenwel zonder 
eenig gevolg. De Kardinaal Aartsbisschop van Mechelen 





was in het geheel niet ingenomen met die bemoeijingen 
der vrienden en vreesde zelfs, dat te Rome het inroepen 
van de hulp van vreemde gezanten ook gansch niet wel. 
gevallig zoude wezen. Op 27 Julij 1718'schreef v. B., 
die zich altijd nog te Mechelen bij den Kardinaal bevond, 








‘in eam rem factus omnino pereat, aliqua ratione exquirendum est num in 

animo sit ut qua apud magistratus istos gratia valet, ad R. D. Deroat 
expellendum, uti velit. Si nihil se contra illum acturum fore respouderit, | 
Stationis possessionem sine mora capere R. D. Derout poterit, si vero aliud 

quid vel minimum ab eo postularet, quodvis potins damnum accipere debe- 

mus, quam ejus improbi petitioni ullo pacto cedere. 





7 
aan zijn ouden vriend van der Dussen, stelde hem nog 
eens krachtig het wederregtelijke van het banvonnis voor 
oogen en smeekte hem om zijne magtige hulp bij de Staten. 
Hoe gaarne ook bereid’ zijn vriend te helpen, en hoe ook 
bewogen met den ongelukkigen toestand van den Vicaris, 
achtte v. d. D. toch het oogenblik nog niet gekomen, om 
met vrucht iets te kunnen doen; ondershands liet hij v. B. 
weten, dat hij in 't belang der zaak het beter oordeelde 
nog eenigen tijd te wachten. Hoynck evenwel, slechts 
half met dat antwoord tevreden, besloot zelf naar Gouda 
te gaan en de zaak met v. d. D. te bespreken. Den 19 
October 1718 had er tusschen die twee mannen eene 
conferentie plaats, waarvan Hoynck een rapport aan den 
Kardinaal van Mechelen heeft toegezonden. Met verbazing 
en afschuw vernemen we daaruit, dat dg verbittering van 
vele leden der Staten tegen den Vicaris vooral ontstaan 
was uit een laag verraad van een zijner vertrouwelingen. 
Zijne vijanden hadden zich namelijk door omkooperij weten 
. meester te maken van de kopiën zijner vertrouwelijke 
brieven, waarin soms uitdrukkingen voorkwamen die be- 
leedigend werden geacht voor enkele leden der Staten, 
en deze aan de Staten ter lezing gegeven, met de noodige 
hatelijke toelichtingen. Wie echter de snoode verrader ge- 
weest zij, wordt in het verslag niet vermeld. Nog ver- 
nemen wij uit datzelfde rapport, dat de Jansenisten, om 
de mogelijke intrekking van het banvonnis te voorkomen „ 
er op uit waren om het als eene resolutie van de Staten 
te doen beschouwen, wijl deze met de zaak gemoeid waren 
geweest. Daarmede toch zoude het even als andere reso- 
lutiën der Staten onherroepelijk zijn geworden. De uitslag 
der bespreking tusschen de beide vrienden van v. B. was, 
dat het geschikte oogenblik , om bij de Staten pogingen 
aan te wenden tot intrekking van het banvonnis nog niet 
was aangebroken , en men dus in het belang der zaak zelve 


8 


nog geduld moest hebben, De Vicaris meende ook den 
H. Vader niet onkundig te mogen laten van het voorgeval- 
lene. Hij schetste den Paus zijnen treurigen toestand. Als 
arme balling buiten staat het hem door Z. H. opgedragen 
vicarisschap uit te oefenen, smeekte hij den HI. Vader om 
raad en ondersteuning. In dien brief lezen wij nog de bij- 
zonderheid dat hem eene som van f 10,000, behalve de 
opheffing van zijn banvonnis, was aangeboden , indien hij af- 
stand wilde doen van zijn vicarisschap. Met verachting had. 
hij zulk eene schandelijke omkooperij afgewezen, even als 
vóór zijne veroordeeling , het voorstel om gratie te verzoe- 
ken met afstand van zijn vicarisschap (zie blz. 196 , Deel I). 
Liever wilde hij het nijpendste gebrek lijden, ja zelfs 
den dood ondergaan dan ontrouw worden aan de hooge 
zending hem door het hoofd der Kerk opgedragen. Den 
18 Dec. 1718 schreef hem 's Pausen Secretaris, Kardinaal 
Paoluzzi '), namens. Z. H. een zeer schoonen en troost- 
rijken brief terug. Bitter smartte het den Paus dat de 
weerspannige kinderen der Kerk de Hollandsche Missie 
tot zulk een deerniswaardigen toestand gebragt hadden. Het 
_ persoonlijk lijden van den Vicaris deed Z. H. innig leed; 
dan zijn geduld en standvastigheid maakten dat lijden hoogst 
verdienstelijk; maar 't was vooral de gedachte aan de arme 
kudde zonder herder, blootgesteld aan al de aanvallen der 
vijanden, welke den II. Vader beangstigde en bedroefde. 
Overigens moest de Vicaris van den Internuntius vernemen, 
wat te doen, om, zooveel de omstandigheden toelieten , het 
vicarisschap uit te oefenen. Ook zou hij door diens be- 
middeling ondersteuning in zijn levensonderhoud ontvangen. 
Aan dit laatste werd dan ook weldra, vooral door de 


1) Tot ons leedwezen hebben we bemerkt op bladz, 188 Deel I eene 
vergissing begaan te hebben. Wij noemden daar Kardinaal Paoluzzi Prefect 
der Propaganda. “Hij was Secretaris van den Paus. Prefect der Propaganda 
was Kardinaal SACRIPANTE. 


» P 








9 


goede zorgen van den gewezen provicaris Th. de Cock 
te Rome, voldaan, zoodat v. B. van tijd tot tijd uit Rome 
geldelijke tegemoetkoming ontving, in het uitzigt van 
zoodra zich de gelegenheid voordeed, een of ander open- 
vallend beneficie te erlangen, waardoor voor goed en 
naar behooren in zijn onderhoud zou voorzien zijn. Dit is 
echter ongelukkigerwijze niet mogen gelukken, zoodat hij 
ook ten dien aanzien zich voortdurend in eenen niet zeer 
benijdenswaardigen toestand moest’ bevinden. 

De hoofdzaak was nu, wijl er toch geen hoop bestond 
op eene intrekking van het banvonnis, — met allen ernst 
er aan te denken hoe het best in de gegevene omstandig- 
heden het vicarisschap uit te oefenen, ten minste in de 
provinciën buiten Holland. Vooreerst moest ergens een 
vast verblijf voor den Vicaris gezocht worden, waar hij 
veilig.en geschiktelijk het bestuur over de Missie konde 
voeren. De Internuntius schijnt hem aangeraden te hebben 
zijn intrek te nemen, althans voorloopig, in het Francis- 
canesser-klooster te Huissen bij Arnhem, waar vroeger 
de Vicaris Neercassel ook een tijd lang zijn verblijf ge- 
houden had. v. B. ging daarhenen, maar vond zich bitter 
teleurgesteld. Pater van Beest, rector van het klooster, 
verwees hem naar de mater. Deze begon aanstonds met 
allerlei moeijelijkheden te maken; ze had zooveel in het 
vijfjarig verblijf van Neercassel ondervonden, dat ze niet 
zo0 in eens kon besluiten , om op nieuw een Vicaris te 
huisvesten, maar ze zou baar kapittel raadplegen. Toen 
nu v. B. na eenigen tijd den uitslag kwam vernemen, 
moest het heeten dat de Koning van Pruissen ') haar ver- 
boden had kostgangers op te nemen. Kortom v. B. werd 
afgewezen en bleef voorloopig bij den pastoor van Huissen , 
Henricus Hollen, die hem alle gastvrijheid schonk. Het 


1) Huissen behoorde toenmaals tot het koningrijk Pruissen. 


10 


is opmerkelijk, dat de nonnen van Huissen vroeger van 
Heussén tot rector gehad hebben. Wij moeten hier ech- 
ter bijvoegen, dat zij later, tot beter stemming gekomen , 
op zeer goeden voet stonden met den Vicaris, die haar 
Biechtvader werd. Na den dood: van de mater werd zelfs 
zijne nicht tot die waardigheid benoemd. 

Wat de Vicaris vooral verlangde en beoogde was, 
zich in stilte te Utrecht zijne geboorteplaats en nagenoeg het 
middenpunt der Missie te kunnen vestigen; doch dit had 
niet weinig bezwaar in. Ofschoon hij slechts uit de pro- 

vincie Holland gebannen was, kon echter de provincie 
Utrecht wegens eene daaromtrent bestaande overeenkomst 
tusschen de provinciën onderling, den balling niet op- 
nemen zonder goedkeuring of toestemming van Holland. 
Doch hierin mogt v. B. wederom de hulp ondervinden 
van zijn vriend Hoynck, en bijzonder van diens broeder 
Reinier Hoynck, advokaat te 's Hage, van wien we vroe- 
ger reeds gesproken hebben. Deze toch bewerkte door 
bemiddeling van invloedrijke mannen, vooral van den 
pensionaris van Delft, dat het Hof van Holland (hetzelfde 
geregtshof dat het banvonnis tegen hem had uitgesproken) 
niet alleen beloofde het verblijf van v. B. te Utrecht 
oogluikend te zullen toelaten, maar hem zelfs te waar- 
schuwen, in geval zijne vijanden zich daarover mogten 
beklagen, opdat hij zich dan tijdig voor een wijl uit 
Utrecht zou kunnen verwijderen, of wel, zoo mogelijk , 

vergunning erlangen van de Staten van Utrecht om des- 
niettemin te Utrecht te blijven. De Staten van Holland 
zouden zulks niet wraken in die van Utrecht; meermalen 
gebruikte men wederzijds, niettegenstaande gemelde over- 
eenkomst, dergelijke oogluikingen ten aanzien van gede- 
_porteerden en bannelingen. Het overlijden van v. Heussen 
hetwelk den 14 Febr. 1719 was voorgevallen, de ziekte 
van v. Erckel en andere hoofden der Jansenistische partij 


11 


P ed 


werkten gunstig op de stemming van het Hof en de Staten 
van Holland; ja de vrienden van v. B. begonnen weder 
hoop te krijgen dat, wanneer hij eenmaal te Utrecht 
zou zijn, van lieverlede de groote zaak van de erkenning 
van zijn vicarisschap weder zou kunnen opgevat worden. 
Drie zaken evenwel werden door de magistraat van 
Utrecht als noodzakelijke voorwaarden voor zijne toelating 
in de stad geüischt, te weten : 1° dat een voornaam en 
gezaghebbend persoon uit Holland hun borg zoude staan 
voor de oogluiking van die van Holland, ten aanzien van 
zijn verblijf te Utrecht; 2° dat hij zich vooreerst nergens 
mede zou bemoeijen; 3° dat hij ín zijn onderhoud zou voor: 
zien zonder zijne familie tot last te wezen. Aldus vinden 
we die voorwaarden, genoegzaam letterlijk , vervat in een 
schrijven hetwelk de Advokaat Hoynck den 21 Febr. 1719 
aan zijn broeder den secretaris van den Kardinaal Aartsbis- 
schop rigtte, ten einde dezen over een en ander te raadple- 
gen. Intusschen onderhandelde v. B. zelf met de Baronnen 
van Renswoude en Kersbergen, twee invloedrijke mannen. 
Deze waren zijne voorsprekers bij de Burgemeesters en 
Schouten van Utrecht, met het gelukkig gevolg dat hij 
zich den 14 Junij 1719 voor goed te Utrecht konde ves- 
tigen, zonder dat nader schijnt aangedrongen te zijn op 
de drie zoo even aangehaalde voorwaarden. Met de grootste 
onderscheiding, zooals hij zelf verhaalt, werd hij door 
de magistraat van Utrecht ontvangen; ja zelfs verkreeg 
hij weldra, door bemiddeling zijner vrienden onder de 
regeringsmannen, volkomen vergunning om in de ge- 
heele provincie Utrecht vrijelijk zijn vicarisschap uit te 
oefenen. Bovendien had Hoynck van den president en 
den fiscaal van het Hof van Holland de verzekering 
ontvangen, dat ze geen onderzoek zouden instellen naar 
het verblijf van v. B., noch naar hetgeen hij deed; of- 
schoon het hun overigens zeer goed bekend was, dat hij 


18 


te Utrecht verbleef en daar door de Regering was toe- 
gelaten. Q4 

De gunstige stemming der magistraat van Utrecht was, 
zooals zij zelve het later aan Hoynck te kennen gaven, 
voor een groot gedeelte te danken aan den invloed en de 
ondersteuning van den Kardinaal Aartsbisschop van Meche- 
len. „Zij begrepen" zoo waren hunne eigen woorden „dat 
iemand die met. de magtige bescherming van den Kardi- 
naal vereerd werd, niet mogt overgelaten worden aan de 
woede van eenige rampzaligen, die de steden en provin- 
ciën in onrust bragten." (Zoo dachten.die lieden over de 
Jansenisten). Nu kon dan ook v. B. veilig zijn vicaris- 
schap gaan uitoefenen. — Hij zelf had er reeds lang vurig 
naar verlangd; maar niet minder smachtten de arme Katho- 
lieken naar een regelmatig en krachtig bestuur, te meer 
wijl de Jansenisten hoe langer zoo stoutmoediger werden 
én zelfs de Bisschop van Babylonien, de bekende Varlet, 
reeds hier en daar het H. Vormsel ging toedienen , zooals 
hij te Utrecht in April 1719 in de kerken van de janse- 
nistische pastoors Kemp en Stakenberg, te Leiden in de 
kerk van Steenhoven, in den Haag bij van Dalenoort 
gedaan had, 't geen de goede Katholieken niet weinig 
bedroefde en ter nedersloeg. Ook had v. B. van de Cock 
uit Rome een dringend schrijven ontvangen, om toch 
niet langer te wachten, met zijn vicarisschap, althans 
in de andere provinciën buiten Holland, te gaan uitoefe- 
nen, al ware hij door de Staten niet erkend. Hoynck 
in zijne bezorgdheid voor de Missie kwam zelf op nieuw 
uit Mechelen naar Utrecht, om gezamenlijk met den Vi- 
caris te beraadslagen hoe het nu aan te leggen. Hoe goed 
v. D. voor het oogenblik ook stond met de Regering, 
was het toch dringend noodig de hoogst mogelijke voor- 
zigtigheid aan te wenden, ten einde niemand eenigen 
aanstoot, of den vijanden aanleiding tot nieuwe klagten 


18 - 


en beschuldigingen te geven. Ook had de Cock en niet 
minder de Internuntius op de uiterste voorzigtigheid aan- 
gedrongen. Men besloot dan eene vergadering te beleggen 
van de Aartspriesters en daarin de noodige maatregelen 
met gemeenschappelijk overleg te beramen; zooals ook 
de Cock had aangeraden. De Aartspriesters, zoo werd 
voorloopig tusschen v. Bijlevelt en Hoynck besloten , moes- 
ten denzelfden werkkring behouden dien ze tot dusverre 
gehad hadden. Zij zouden den Vicaris met hunnen raad 
ter zijde staan en zijne voorschriften en orders zoo ge- 
heim en voorzigtig mogelijk ten uitvoer brengen; ook 
zou de Vicaris niets bij schrifte uitvaardigen ten einde 
 geen stof te geven tot eenige aanklagt. Het geestelijk 
bestuur van de provincie Holland had het meeste bezwaar. 
Eene eerste behoefte was, voor Zuid-Holland een nieuwen 
Aartspriester aan te stellen ter vervanging van v. Bijlevelt 
zelven, die vóór zijne verbanning deze betrekking be» 
kleedde. Dan dit was in de gegevene omstandigheden een 
gevaarlijke post. Hoe toch zoude zulk een Aartspriester 
met den Vicaris kunnen handelen, zonder het gevaar te 
beloopen van zich het misnoegen, zoo niet iets ergers van 
de zijde der Regering op den hals te halen; en hoe de 
admissie te krijgen van de Staten? Hoynck raadpleegde 
daarover v. d, Dussen (die in de correspondentiën van 
die dagen voorzigtigheidshalve meermalen de Pijpenman 
wordt genoemd; — men zal zich herinneren dat hij Pensio- 
naris was van Gouda). Deze zag er geene zwarigheid in 
dat v. B, een Aartspriester benoemde zonder voorkennis 
of admissie van de Staten. Nergens toch verboden de 
plakkaten de betrekking van Aartspriester aan te nemen 
of uit te oefenen, zooals men dan ook nooit daartoe ver- 
gunning bij de Regering had aangevraagd. Daarover ge- 
rustgesteld benoemde v. B. den pastoor van Stompwijk, 
met name FLORENTIUS CAROLUS VAN BEAUMONT tot Aarts- 


14 


priester van Zuid-Holland, die zich na eenige bedenkin- 
gen de benoeming liet welgevallen, en daarvan ten over- 
vloede kennis gaf aan den Heer van Stompwijk, tevens 
lid van de Staten, welke bijzonder genoegen nam in de 
benoeming van v. Beaumont en hem met alle welwillend- 
heid ontving. Om de strafbedreiging te ontgaan van het 
plakkaat van 17 August. 1702 (zie bladz. 162, Deel I) 
tegen al degenen uitgesproken die iemand als Vicaris 
zouden erkennen, welke niet door gecommitteerde Ra- 
den geadmitteerd was, achtte- men het noodig aan de 
Aartspriesters van Holland uitgebreider volmagten te 
. geven, opdat zij zich niet ieder oogenblik tot den Vicaris 
zouden behoeven ter wenden. De Litterae patentes van de - 
ganstelling van v, Beaumont tot Aartspriester van Zuid- 
Holland met zijne volmagten zou men van den Internun- 
tius verzoeken, opdat bij mogelijke vermoedens of onder- 
zoek nimmer eenig bewijs zou kunnen gevonden worden 
van erkenning van v. Bijlevelt als Apostolisch Vicaris. 
Al die maatregelen waren noodzakelijk, vermits er voor- 
eerst geen kans bestond om admissie of erkenning van 
v. B. als Apostolisch Vicaris te erlangen; en zulks te 
minder wijl de Jarisenisten alles in het werk stelden om 
Cornelius Steenhoven, den opvolger van v. Heussen te 
Leiden, erkend te krijgen als Vicaris van het Kapittel van 
Utrecht; hetgeen hun echter niet ligt zou gelukken, wan- _ 
peer maar de Katholieken van hunnen kant tevreden bleven 
met den status quo en alles zoo stil en voorzigtig moge- 
lijk, zij 'tdan ook met oogluiking der Regering, behandelden, 

Den 18 Julij 1719 had de vergadering der Aartspriesters 
plaats ten huize van den Vicaris te Utrecht. Hoynck had 
zich ook daar heen begeven met den nieuwbenoemden 
Aartspriester van Zuid-Holland en vond daar tegenwoordig 
Martinus van Hees ; Aartspriester van Utrecht, Petrus 
van Beest, aartspriester van Gelderland en Joannes Ophuys 


15 


Aartspriester van Salland, — De andere Aartspriesters schij- 
nen verhinderd te zijn geweest de vergadering bij te wo- 
nen. Allen waren met den besten geest en den meesten 
ijver bezield, om door doeltreffende maatregelen in de 
groote en dringende behoefte der Missie te voorzien, Onder : 
anderen werden daar regels of instructies voor de aarts- 
‚priesters vastgesteld, vooral betreffende de begeving van 
pastoriën en gedragsregels voor de geestelijken, welke 
schoone en doelmatige bepalingen we hebben gemeend 
hierachter als Bijlage VII letterlijk zoo als we die in het 
archief van Hoynck gevonden hebben, te moeten mede- 
deelen, ten blijke vande zorg en den ijver waarmede de 
kerkelijke overheid in die moeijelijke tijden de gewigtige 
belangen der Kerk in ons vaderland behartigde. 

Nog werd op die vergadering een belangrijk punt be- 
handeld, namelijk de katechismus, die bij de christelijke 
leering moest gebruikt worden. Door verloop van tijd. 
waren, vooral ten gevolge van de jansenistische scheuring , 
allerlei verschillende katechismussen in gebruik gekomen, 
tot niet weinig nadeel van het godsdienstig onderfigt. 
Allen waren dan ook eenparig van gevoelen dat de Vi- 
caris een algemeenen katechismus behoorde voor te schrij- 
ven en wel den Mechelschen. Deze echter achtte het raad- 
zamer eerst die zaak te Rome voor te stellen, ten einde 
dan na beslissing van Rome met meer gezag te kunnen 
handelen. Gaarne zouden we hier laten volgen wat Rome 
heeft beslist, en al wat we verder over dit belangrijk 
punt in onze bronnen gevonden hebben. Doch dit zoude 
ons te ver leiden; we stellen ons daarom voor later in 
een afzonderlijk opstel, op die zaak terug te komen, om 
dan meer uitvoerig mede te deelen wat we in onze ar- 
chieven en uit andere bronnen hebben kunnen opsporen 
omtrent het gebruik van den katechismus op de Holland- 
sche Missie, 


7 16 

Den 17 Augustus 1719 gaf de Vicaris aan de Propa- 
ganda te Rome kennis van al het gebeurde en hoe hij nu 
gelukkig te Utrecht zijn verblijf had kunnen vestigen 
en zijn vicarisschap begonnen was uit te oefenen, voor 
zoover hem in de gegevene omstandigheden mogelijk was; 
verder gaf hij verslag van de gehoudene vergadering met 
de Aartspriesters en van hetgeen daar besloten was. Ook 
gaf hij daarbij den wensch te kennen, dat voor zoo ver de 
provincie Holland betrof , waar zijn banvonnis hem ver- 
hinderde regtstreeks het geestelijk bestuur te voeren, de 
Internuntius hem in dat bestuur mogt blijven bijstaan, 
vooral in het afgeven van de Litterae patentes bij benoe- 
mingen en andere dergelijke zaken, die hij zelf zonder 
gevaar niet kon verrigten. Men moet dit laatste echter zóó 
verstaan, gelijk uit andere stukken blijkt, dat de Inter- 
untius de noodige jurisdictie en pastorele faculteiten gaf 
aan diegenen welke‘hem daartoe door den Vicaris waren 
aangewezen. 

Den 21 Sept. daaraanvolgende schreef de Internuntius 
aan den Vicaris dat, naar hem uit Rome berigt was, 
de Paus er groot genoegen in nam dat de Internuntius 
den Vicaris in al die zaken ter hulpe zou zijn, welke deze 
niet veilig genoeg kon behandelen: Het was daarom ook, 
dat de Paus de faculteiten van den Internuntius voor de 
Hollandsche Missie op nieuw verlengd had. Gaarne be- 
tuigde deze zich bereid het gezag van den Vicaris te 
steunen en hem waar het noodig was te helpen, mits hij 
dan ook op de hoogte van de zaken werd gehouden; hij zou 
wederkeerig den Vicaris van alles kennis geven wat hij wist 
en deed. Zoo ging alles in de beste orde en eensgzindheid; 
men was algemeen verheugd en hoogst tevreden over het 
bestuur van v. Bijlevelt, die ook inderdaad met voorbeelde- 
loozen ijver , overal waar hij maar kon, priesters en leeken 
in het katholiek geloof versterkte en tot vurige pligtbe- 





17 


trachting aanspoorde, en ‘zulks met het beste gevolg: 
't was alsof de Missie een ander aanschijn kreeg. De ver- 
schillende gemeenten reisde hij af, overal zelf het woord 
Gods verkondigende. Hij had ongelukkig een groot gebrek 
aan priesters. Ds hevige hitte van den zomer in 1719 had vele - 
geestelijken ziek gemaakt en zelfs doen bezwijken, waarom 
hij zich genoodzaakt zag van verschillende Bisdommen 
eenige priesters te verzoeken. | 
Onder de regulieren waren er sommigen die, uit het 
verlengen der faculteiten van den Internuntius, meenden 
dat van dezen , nog even als vroeger het geheele bestuur 
der Missie uitging , zoodat zij er bezwaar in zagen het gezag 
van den Vicaris te erkennen. De Internuntius, aan wien 
v. B. zich daarover beklaagd had, beloofde hem hen beter 
te zullen inlichten en te doen begrijpen dat zijne faculteiten 
alleen verlengd waren, om moeijelijkheden te voorkomen, 
die vooral in de provincie Holland te vreezen waren, maar 
daaruit volstrekt niet volgde , dat men zich onttrekken mogt 
aan het gezag van den Apostolischen Vicaris „door den 
H. Stoel aangesteld. Pater Glabais provinciaal der Francis- 
canen, pastoor van de Breedstraats of S. Antonius-kerk te 
Amsterdam, verdedigde zich bij de Propaganda daarover met 
te zeggen, dat hij en zijne onderhoorige paters den Vicaris 
als zoodanig erkenden en gehoorzaamden , uitgenomen even- 
wel in de provincie Holland , en zulks om den Vicaris zelven 
en hunne ordebroeders niet in gevaar te brengen wegens de 
bestaande plakkaten. Overigens verklaarde hij zich volko- 
men bereid ook in Holland het gezag van den Vicaris te erken- 
nen zoodra zulks zonder gevaar kon geschieden. Te Rome 
echter vorderde men eene volledige erkenning van den 
Vicaris; want de provinciaal kreeg weldra ten antwoord 
van de Propaganda, dat alle faculteiten die hij van den 
Internuntius ontvangen had ongeldig waren zoo hij ze niet 
door den Vicaris liet viseren en erkennen „Cum omni- 
Bijdragen Gesch. Bisd. v. Haarlem. IIe Deel. 2 


18 


„moda submissione eidem Vicario” Uit het verslag over de 
Missie, in Julij 1720 door den Vicaris naar Rome opge- 
zonden, blijkt, dat de regulieren van toen af zich trouw aan 
de lastgeving van Rome onderworpen hebben !). 

Den 14 September 1719 ontving de Vicaris een schrij- 
ven van 's Pausen secretaris Kardinaal Paoluzzi, waarin 
deze hem zijne groote vreugde betuigt, dat hij nu zijn 
vicarisschap reeds kon uitoefenen; hij vermaant hem tot 
ijver , maar vooral tot gróote voorzigtigheid ; ook moet hij 
den Baron van Renswoude en al degenen die hem geholpen 
hebben om in Utrecht te komen erkentelijk blijven. Te Rome 
zou men de groote diensten, welke die mannen aan de 
Missie van Holland bewezen hebben nimmer vergeten. 

Doch naauwelijks mogten de Katholieken een weinig 
verademen onder het geestelijk bestuur van hunnen ijve- 
rigen Apostelischen Vicaris , en begon de betrekkelijke rust 
die zij genoten, en de meermalen gebleken welwillend- 
heid en verdraagzaamheid der Regering hun zelfs -hoop 
te geven dat met der tijd alligt het banvonnis van den 
Vicaris zou worden opgeheven, ja misschien nog wel eens 
admissie voor hem verkregen zou worden tot uitoefening 
van zijn vicarisschap; — of zie... daar breekt op nieuw 
over de ongelukkige Missie eene storm los, die niet slechts 
al die blijde vooruitzigten verijdelde; maar haar zelfs 
eensklaps tot de tijden der vroegere bittere vervolging 
dreigde terug te brengen. De aanleidende oorzaken daar- 
van kwamen ditmaal uit het buitenland. Zoo getrouw 
mogelijk gaan we hier mededeelen, wat we daaromtrent 
in onze archieven gevonden hebben. 





1) „Quod Eminentiae vestrae statuere diynatae sunt, circa Praefectos 
Religiosorum ut me tamquam Vicarium Aplm. agnoscerent; et eorum fa- 
cultates viderem, et exciperem, hoc modo fecerunt et eorum facultates eo 
quo Ils Dns Internuntius Bruxellensis modo solitus erat excipere, excepi. 
Confido hoc fore de beneplacito Purpuratorum." 


19 


Twee ongelukkig te zamen loopende feiten wekten het 
fanatisme op van de vijanden der Katholieken en bragten 
onze Missie in den allerhagchelijksten toestand. 

In September van het jaar 1719 kwam een zeker calvi- 
nistisch predikant uit Weert *), een gehucht in Westphalen 
tusschen Anholt en Bockholt gelegen, bij den regerenden 
_ burgemeester van Zutphen, die zijn bloedverwant was, 
zich bitter beklagend, dat hij om des geloofs wille door de 
katholieke Regering uit het land gezet en verbannen was. 
Hij deed het voorkomen alsof er in het Munsterland eene 
hevige vervolging woedde tegen de Calvinisten; en door 
zijn weeklagen over de harde verdrukking en mishan- 
delingen welke deze van de Katholieken aldaar te verdu- 
ren hadden, wist hij de Regering van Zutphen zoo op te 
winden en in woede te ontsteken dat zij, zonder eenig 
onderzoek naar de zaak te doen, terstond besloot weer- 
wraak te nemen op de Katholieken van haar district, 
Geregtsdienaars met krijgslieden begonnen, op last van 
de Regering, des morgens onder de H. Diensten de ker- 
ken op het platte land te overrompelen. 

„Met veel gevoelen’ zoo schreef v. B. den 28 October 
1719 aan C. Hoynck „moet ik UEd. bekent maecken de 
vervolging of reprisallie dewelke in twee provincien 
werkstellig gemaeckt wordt. Op den 16" van deze maend 
(een Zondag) hebben die van het quarter van Zut- 

phen een algemeyne storinge ten platten lande gedaen, 
. edoch geen priester of volck oft kerckgoed medegenomen, 
maer alleen de naemen opgeschreven van die te kercken 
waeren; seggende den Stadhouder van Zutphen geassis- 
teert door schout Handschrijver en 14 soldaten met ba- 
jonnetten op de snaphaenen, dat se soude besorgen dat 
de harde proceduren van Munster omtrent de gerefor- 


MEDIE CK 


1) Ook wel Weerd, Weerth, Waert enz. genaamd, 


20 
meerde van ’t vlek Weerd tusschen Aenholt en Boeckholt, - 
't welck over ettelycke jaeren de vorst van Munster heeft 
gekocht en daer nu door hem den predikant is weggejaegt, 
welke predikant is de neef van den regerend Burgemees- 
ter van Zutphen, — worden gestremt , ofte dat se anders 
verbieden te kercken op pene van 600 guld. voor de 
priester, 800 voor 't huis en 50 gl..voor ider persoon die 
daer gevonden wort. Maar soo se dit te weeg brengen, 
sullen se alle mogen kercken als vooren: dit selve is oc 
belast aen de priesters van Salland, maer daer is geen 
stooringe gedaen. Den pater Minnebroeder op het huis te 
Midlaer wiert gestoort naer de consecratie en had de tijd 
niet om de geconsacreerde Hostiën te verbergen of te 
nuttigen, maer den heer Stadhouder gebood dat den pa- 
ter die op syn gemack soude nutten en wilde niet, dat 
iemand van de syne daeromtrent soude komen en ginck 
selver met groote eerbiedigheyd uyt de kerck". | 

Al de priesters van Salland waren tegen den 18" Oc- 
tober gedagvaard om voor den Drost graaf van Hechte- 
ren te verschijnen. Hetzelfde verwachtte men in Zwol en 
de gansche provincie Overijssel. In dien benarden toestand 
namen de geestelijken hunne toevlugt tot den Vicaris, en 
deze besloot de zaak te Munster zelf te doen onderzoe- 
ken. Hij koos daartoe den pastoor van Groenlo, zekeren 
Otto van Munster, een bekwaam en welsprekend man, 
bij de Munstersche regering bekend en goed gezien. Ook 
voegde hij hem den Aartspriester van Salland toe Joannes 
Ophuys, die pastoor was van Zwol. Die beiden zond v. B. 
met de noodige instructiën naar Munster om daar de zaak 
te onderzoeken en den toestand waarin de Katholieken van 
Holland zich ten gevolge van het gebeurde met den cal- 
vinistischen predikant bevonden, bloot te leggen; en nu 
vernamen zij al spoedig"dat de zaak geheel anders gescha- 
‚pen stond dan de predikant die hier had overgebragt, en 


21 


het eigenlijk niets anders was dan grove misleiding en 
bedrog. De Geheimraad van Munster Smising gaf aan de 
- deputatie een officieel schrijven mede voor den President 
der Staten van Overijssel , gedagteekend van den 6" Novem- 
ber 1719, van den volgenden inhoud: 

„Wy hebben den heer President en de Hooghloffelyke 
Magisstraatspersoonen wegens vrindlyke en naebuerlyke 
vertrouwen, niet kunnen verbergen, op wat manier ons 
van die, in de provincie van Overrissel sig bevindende 
catholyke, op het demoedigst is voorgebraght, hoe dat 
haer is aangeseyd en bevoolen , op de gans onwaere en 
ongegronde klaghten en beswaernissen des gereformeerde 
predicants uit Weert voor hem en uyt naem van syne 
adherenten op de laeste vergadering der Staten van die 
Provincie voorgebraght, dat sy moesten te wegh brengen, 
en het so dirigeeren dat de laest begonne harde proce- 
duer tegens gemelde predicant en de andere ingesetenen 
van Weerd wird gestaekt en dat de afgepeinde goederen - 
wirden gerestitueert, en het Religionis exertium onge- 
turbeert fry en ongekrenckt wird gelaeten , of dat sy tegens 
de catholyke per modum represaliorum te vervaaren soude 

genoodsaekt syn. Naerdemael ons nue dese klaghten gans 
onverwaght en vreembt sijn voorgekomen, te meer daer wij 
weten dat den Heer Praesident niet onbewust is dat men 
aen de Munsterse kandt met de Heeren Generaele en Pro- 
vinciale Staaten der Vereenigde Nederlanden van een ge- 
ruymen tijd heen, een bestandige en vertroude vrind- 
schap en naeburige correspondentie en verstandt te hou- 
den heeft getraght, en haere religions vrinden niet de 
geringste oorsaeck heeft gegeven sig over enige haer toe- 
gevoeghde ongelyken te kunnen beswaeren; darum kun- 
nen wy lightelyck denken dat die saeck door den voor- 
noemden predicant met vele en groote vermenghde leugens 
heel anders als si inderdaet is, op de laeste vergadering 


22 


aan de Heeren Staaten is voorgesteldt. Daerom dan heb- 
ben wy genoodsaekt te syn geaght, den Heer Praesident 
en de gemelde Heeren van de Magisstraat de eygendlyke 
en waeraghtige oorsaetk uyt het ingeslootene speciefacti *), 
te verstaan te geven, op dat sy, en de overige heeren 
Staeten daer uyt onpartys kunnen sien, dat die executie, 
welke tegens meergemelde predicant en syne adhaerenten 
van reghswegen, tot maintenering van de over en lands- 
heerlyken respect en autoriteyd, als ongehoorsame en we- 
derspannige onderdaenen nootsakelyck heeft moeten ge- 
‘schieden; en niet tot verhindering des exercitii der ge- 
reformeerde Religion, maar veel meer tot herstelling van 
de door haer eyge predicant selfs seer argerlyck naer 
synen welgevallen naegelaetene godsdienst, door de ad. 
ministrering der heylsaeme justitie, en bestraffing eener 
onlybaere en al te groote ongehoorsaemhyd. En wyl wy 
niet en tweyfelen, of de heeren Regenten sullen dierge- 
lyke ongehoorsaemhyd haren onderdaenen tegen haere 
reghtmatige landsoverigheyd, en naeburige en verbondene 
Ryckvoorsten gans niet voor goet houden, maar nogh 
meer strafbaer houden; so binnen wy gans versekert, en 
hebben tot de loflijke regering het vaste vrind- en na- 

burige vertrouwen, dat sy niet alleen op des predicants 
" onwaar aanbrengen geen verdere reflexie sullen neemen, 
maar hem oock van haer naar syne hem aenvertrouwde 
gemeente, waervan hy sig (als ons met ongenught is 
beright) een geruyme tyd strafbaar heeft geabsenteert, 
ondertusschen sine gemeente niet sonder groot scandael 
gans geen godsdinst laeten houden, naer 't Weert tot be- 
hoorlyke naekominge van syn ambt en schuldighhyd ver- 
weysen, en voor de rest de catholyke ingesetene in haere 


1) Aldus letterlijk in de voor ons liggende copie. Hiermede zal bedoeld 
zijn een relaas van 'tgeen werkelijk ter zake van den predikant was voor- 
gevallen. Tot ons leedwezen hebben we dat stuk zelf niet gevonden, 


23 


‚landen daer over niet verder moeyelyck fallen, maer haer 

het tot nu toe toegestane exercitium Religionis vry en 
onverhindert bliven toestaen. Hetwelke wy alsdan tegen 
syn Doorlugtighyd onsen genadigsten Heer en Vorst niet 
sullen mankeeren te roemen, en tot bewysing van alle 
aengenaeme dienstbaerhyd altyd besorght syn." 

De brief was onderteekend: „Dienstbereydwilligsten 
. Hooghforstelyken ter hooghstift Munstersche regering ge- 
ordonneerde GeheymsRaet SmrsiNG Vice Dominus.” 

Uit dit officieel schrijven blijkt duidelijk; dat de Rege- 
ring zich door een bedrieger had laten misleiden; en, 
ligtvaardig genoeg, aan schandelijke lasteringen gehoor . 
had gegeven. De brief van den Geheimraad bragt dan 
ook de gemoederen eenigzins tot bedaren, en het verbod 
van kerk te houden werd weldra ingetrokken. Toch wer- 
den twee paters Franciscanen uit de-statiën van Elten en 
Swilbroek, die echter reeds vroeger de ontevredenheid 
der Staten beloopen hadden, — verbannen. De Internun- 
tius Santini maakt in zijn brief van 4 December 1719 
aan den Vicaris de opmerking, dat alleen de reguliere 
pastoors en niet de saeculiere door de Regering bemoei- 
jelijkt werden, waaruit hij besluit dat er iets anders ach- 
ter moest schuilen dan het gebeurde van Weert. Intus- 
schen zoude die zaak na de ontvangene toelichtingen en 
bescheiden vrij wel geschikt zijn en geene verdere onaan: 
gename gevolgen voor de Katholieken gehad hebben, ware 
het niet dat juist ter zelfder tijd eene andere gebeurtenis de 
Protestanten hier te lande in het harnas gejaagd en nu door 
den nootlottigen zamenloop met de Weertsche zaak eene 
bittere vervolging tegen de Katholieken hadde ‘uitgelokt. 

De Keurvorst vam de Neder-Paltz, steunende op zijn 
goed regt, had, ingevolge de Rijswijksche en Badensche 
vredestractaten, eene zekere kerk te Heidelberg, genaamd 
de H. Geest-kerk, die in het bezit was van de Gerefor- 


24 . 


meerden aldaar, aan dezen ontnomen en den Katholieken 
teruggegeven. Of hij nog meer tegen de Gereformeerden 
gedaan had, kunnen we in onze archieven niet met zeker- 
heid vinden. Wel is waar werd in de ‘Amsterdamsche 
Courant van 2 December 1719 (door v. B. aan Hoynck 
toegezonden en daardoor met zijne brieven tot ons geko- 
men), uit Darmstad van den 26 November geschreven , 
dat de „pointen van beswaarnissen die de Keurvorst en 
zijne Ministers zijn voorgedragen, meer als 100 in getale 
zijn"; maar, wat men van zulke berigten kan gelooven , 
ondervinden we nog dagelijks in de antikatholieke pers. 

Ook wordt nog in diezelfde courant gesproken van, een 
maatregel dien de Keurvorst genomen had ten aanzien van 
den katechismus der Gereformeerden, zoodat bij hem werd 
aangedrongen op ,restitutie van de bewuste catechismus en 
kerk.” Wagenaar in zijne Vaderlandsche Historie, XIII° deel 
LXX* boek, pag. 230 zegt: dat de Heidelbergsche cate- 
chismus daar verboden en. ,opgehaald" werd. ,Ook wer- 
den", zoo gaat die geschiedschrijver voort, ,den Hervormden 
te Heidelberg twee kerken en de inkomsten van verschei- - 
den' andere afgenomen. Men gaf den Katholieken het be- 
wind over de aalmoesen der Hervormden, welken men 
daarenboven noodzaakte te draagen tot de kosten der 
Roomsche kerkplegtigheden, en welken men verboodt te 
werken of hunne winkels te openen op de Heilige da- 
gen." In hoeverre Wagenaar hier al of niet betrouwbare 
bronnen heeft geraadpleegd kunnen we niet beoordeelen, 
maar een sterk vermoeden dat hij alligt de toenmalige 
hatelijke, minstens overdrevene berigten zal gevolgd zijn, 
dringt zich bij ons op, wanneer wij zien dat hij, over de 
zaak van Weert sprekende, alles wat de bovengemelde 
predikant over de zoogenaamde vervolging in het Muns- 
tersche had durven lasteren, eenvoudig als uitgemaakte 
waarheid mededeelt, zonder iets te melden van de zege- 


25 


vierende wederlegging dier lasteringen door de officieele 
‘bescheiden der Munstersche Regering zelve. — Intusschen, 
wat er van al die grieven tegen den Keurvorst van de 
Neder-Paltz ook moge geweest zijn, het gerucht van 
eene vervolging aldaar tegen de Hervormden bragt hier 
te lande eene ontzettende opschudding te weeg, en ont- 
stak de Protestanten in hevige woede tegen de Katholie- 
ken. In zijn brief van 11 October 1719 schreef de Vicaris 
uit Utrecht: „De vervolging van de Palts maeckt hier 
veel ombrage, want in de Staete vergadering van Utrecht 
is al op het tapijd gebracht ofte men alle de paepse kerc- 
ken ten platten lande niet soude doen afbreeken tot re- 
prisallie. Verdagan en Meyndershagen dringen daar sterck 
op. Ik heb met eenige heeren over die saeken gesprooken 
en verkregen opschortinge van deselve resolutie”. Intus- 
schen werden de gemoederen al meer en meer opgehitst ; 
waartoe het meeste bijdroegen de vijandige bladen, die 
niet ophielden dag aan dag over de vervolging der Pro- 
testanten in de keurvorstendommen van de Paltz, Maints 
en andere katholieke streken van Duitschland te schrij- 
ven en door hunne leugens het volk en de Regering tot 
bloedige weerwraak tegen de Katholieken aan te zetten ; 
ook bleven natuurlijk predikanten niet in gebreke het 
fanatisme der hunnen op te wekken en aan te vuren. In 
de hier boven reeds aangehaalde courant lezen we onder 
anderen: „Men kan geene andere reeden daervan (van 
de zoogenaamde vervolgingen in de Paltz enz.) begrijpen, 
alsdat de Jesuiten, en bijzonder de pater Standacker zijn 
(des keurvorsten) biegtvader Zijne Keurvorst Doorl. den 
geest van vervolging hebben ingeblazen,” Het was alzoo 
weder hoofdzakelijk op de Jesuieten gemunt. In Gelderland 
werd hun dan ook aangezegd dat ze moesten vertrekken. 
In overleg met hun overste stelde de Vicaris wereldlijke 
priesters aan in de statién die zij bedienden ; doch slechts 


26 


bij wijze van voorloopigen maatregel en onder belofte van 
die statiën hun terstond terug te geven, zoodra ze weder 
mogten toegelaten worden, hetgeen hij wel vermoedde dat 
spoedig zoude gebeuren, en waartoe hij van zijnen kant 
al het mogelijke in 't werk zou stellen. Toch bleven vele 
paters Jesuieten heimelijk in hunne statiën terwijl de we- 
reldlijke geestelijken de openbare godsdienstoefeningen 
voor hen verrigtten. In’de vergadering der Staten van 
Holland werd reeds gesproken van al de regulieren uit 
Holland te verbannen; doch dit ging gelukkig niet door 
wegens den tegenstand der steden Amsterdam, Rotterdam 
en Gouda. Ook in andere protestantsche landen liet men 
zich aan de zaak van de Paltz gelegen liggen. Zoo had 
de koning van Pruissen (volgens een berigt van den 23 
November 1719 uit Kassel, voorkomende in boven aan- 
gehaalde courant) een besluit uitgevaardigd dat al de 
Roomsche kerken gesloten en derzelver vaste goederen 
in bêslag zouden genomen worden, indien de Keurvorst 
van de Paltz niet binnen eene maand aan de klagten 
der Gereformeerden gevolg gaf. Engeland en andere 
protestantsche Mogendheden zonden zelfs gezanten tot den 
Keurvorst om vertoogen bij hem in te dienen. Hier te 
lande eischte men, onder allerlei bedreigingen, dat de 
Katholieken de zoogenaamde vervolging in de Paltz ten 
spoedigste zouden doen ophouden, en werd den geeste- 
lijken opgelegd te bewerken dat de Keurvorst binnen zes 
weken voldoening gaf aan zijne protestantsche onderdanen. 
Wat vooral de Protestanten zoo in Duitschland als hier 
' verbitterde was een gezegde van den gezant des Keur- 
vorsten van Maintz, die insgelijks beschuldigd was van 
hen te vervolgen. Op de klagt toch van eenige gezanten 
van protestantsche Mogendheden, na het goed regt van 
zijnen meester verdedigd te hebben, sprak hij ten slotte , 
zooals wij in de meer aangehaalde courant lezen; „Voor 


21 


„het overige deed zijne Keurvorstelijke genade zeggen 
«te hoopen dat men geen gelegentheyd zoude willen gee- 
,ven, om hooger hulpe te zoeken” Over welk antwoord, 
zoo gaat het berigt voort, „de Gezanten der Evangelische 
Potentaten stonden verzet, wijl deeze laetste uytdrukking 
zeer na een dreygement ruykt." Zoo namen het vooral de 
* Staten van Utrecht op, en, woedend over zulk eene be- 
dreiging, schenen ze niets dan weerwraak tegen de Katho- 
lieken te ademen, waartoe niet weinig bijdroeg het op- 
stoken van de Engelsche en Pruissische gezanten en het 
voortdurend geschrijf der vijandige pers. 

De Vicaris verkeerde in grooten angst, en wist niet 
beter te doen dan zijne toevlugt te nemen tot zijne vrien- 
den de Baronnen van Renswoude, Kersbergen en andere 
leden der Staten die hij van vroeger als meer gematigd 
en regtvaardig jegens de Katholieken kende. Hij stelde 
hun met allen nadruk voor oogen , hoe onzinnig het was 
aan eenvoudige particulieren op te leggen de wet te 
stellen aan een buitenlandschen Vorst, of anders zelven 
te boeten. voor iets, waar zij geen part of deel aan gehad 
hadden, en hoe onregtvaardig tevens, onschuldigen te 
straffen voor hetgeen anderen misdaan hadden. Evenwel be- 
loofde hijhun zelf aan den Keurvorst van de Paltz te schrij- 
ven ; hetgeen hem ook de Burgemeester van Utrecht Quint, 
die hem zeer genegen was, sterk had aangeraden. Het ge- - 
lukte werkelijk genoemden vrienden van den Vicaris de 
Vergadering der Staten door die beschouwingen en met die 
belofte tot bedaren te brengen en de zaak te doen verdagen. 

Juist toen de Vicaris zich nu bij schrifte tot den Keur- 
vorst wilde wenden, vernam hij van die zijde dat de 
Jansenisten hem daarin reeds vóór waren geweest, W. van 
Dalenoort pastoor te 's Hage, lid van het zoogenaamd 
Kapittel van Utrecht, van deze omstandigheden partij 
willende trekken om zich met zijn Pseudokapittel als ver- 


28 


. tegenwoordigers van Holland's Katholieken voor te doen, 
schreef den 24 November 1719 uit naam der Hollandsche 
geestelijkheid aan den Keurvorst en schetste hem den 
benaauwden toestand der Katholieken in Holland ; boven- 
dien schreef hij aan 's Keurvorsten Geheimraad , met name 
Beumer, vroeger onder den vorigen overledenen Keurvorst 
diens gezant bij de Republiek van Holland en daardoor 
met de Hollandsche Missie goed bekend. Deze nu, Dalen- 
oort als een hevig Jansenist kennende, vertrouwde diens 
schrijven niet en vroeg aan van Bijlevelt zijn ouden vriend 
of D, bekeerd en nu als goed Katholiek te vertrouwen 
was, dan wel of het een list was om een antwoord van 
den Kedrvorst uit te lokken ep zich daarop te beroepen 
als werden de Jansenisten. en hun Kapittel ook in het 
buitenland als de ware Katholieken van Holland erkend. 
De Vicaris onderrigtte nu Beumer omtrent den sluwen 
toeleg van Dalenoort, altijd nog even hevig Jansenist als 
vroeger, en verzocht dat de Keurvorst hem toch niet 
mogt antwoorden. 't Behoeft niet gezegd dat Dalenoort's 
brief onbeantwoord bleef en alzoo de gansche toeleg der 
partij mislukte, Van zijnen kant nu schreef de Vicaris 
over de ongelukkige zaak aan den Keurvorst, met dit 
gevolg dat hij spoedig daarop een antwoord ontving , waarin 
de geheele toedragt der zaak werd uiteengezet en de regts- 
grond tevens aangetoond, waarop de Keurvorst de kerk 
van den H, Geest te Heidelberg aan de Katholieken had 
teruggegeven. Onmiddelijk deelde de Vicaris dat schrijven 
mede aan de voornaamste leden der Staten van Utrecht. 
De bondigheid en het afdoende der aangevoerde regts- 
. gronden werden algemeen en openlijk erkend; zoodat 
inderdaad de opgewondenheid daardoor merkelijk tot be- 
daren kwam, Het is wel jammer dat dit belangrijk stuk 
niet in onze archieven te vinden is; ongetwijfeld zoude 
het ons veel licht in die gansche zaak gegeven hebben, 








29 


die blijkbaar door de vijanden der Katholieke Kerk met 
behendigheid als eene schoone gelegenheid was aangegre- 
pen om onder titel van represaille en wedervergelding 
eene algemeene en bittere vervolging tegen de Katholieken 
uit te lokken. Het eenige wat we van den kant-der be- 
klaagden bezitten is een klein uittreksel uit een brief van 
meergenoemden Geheimraad aan den Vicaris, waarin Beu- 
mer aan dezen mededeelt wat de eerste kapellaan van den 
Keurvorst hem gemeld had, te weten: dat de Keurvorst 
een schriftelijk antwoord had gegeven op de verzoekschriften 
der priesters die uit Hessen, Halberstadt, Minden en 
Holland tot hem gezonden waren. De gemelde kapellaan 
vertrouwt dan ook vastelijk , dat de afgezanten der Mo. 
gendheden bereids aan hunne Principalen zullen medege- 
deeld hebben wat ze gezien en gehoord hebben, tamelijk 
dat ze misleid zijn geworden door de leugens en booze 
lasteringen, en ze de zaak geheel anders hebben bevonden 
dan ze van de protestantsche onderdanen des Keurvorsten 
vernomen hadden; zoodat de priesters, nu huiswaarts te- 
ruggekeerd , ongetwijfeld wel met vrede zullen- gelaten 
worden, aangezien nu toch alles aan de afgezanten vol- 
komen bekend is '). 

Uit dit weinige kunnen we genoeg opmaken dat de 
Keurvorst schandelijk was belasterd en de zoogenaamde 


1) Het bedoelde uittreksel luidt in het Latijn aldus: „Ulterius mihi scri- 
psit omnibus ex Hassia, Halberstadio, Mindena Hollandiaque ad nos emissis 
sacerdotibus ad supplicas illorum in seriptis responsum a sereniesimo Dno 
Electore datum, confidere se certo quod Dominoruro suorum ablegati jam 
tum Principalibas suis nuntiaverint quae viderunt gudieruntve, scilicet mex- 
dacits calumniisque pessimis subditorum nostrorum se delusos, rem longe 
aliter ac ab iis acceperant se reperisse et indubie ad sua reversos sic paci- 
fice habitaturos, cum omnia ablegatis manifestata sint." 

Uit dit stuk vernemen we dat ook Hollandsche geestelijken tot den Keur- 
vorst gezonden waren; eene omstaudigheid waarvan we overigens in onze 
Archieven geene melding gemaakt vinden. | 


30 


vervolging wel voor een groot gedeelte een verdichtsel 
was. Ook naar de andere provinciën zond de Vicaris af- 
schriften van het ontvangen antwoórd uit de Paltz, het- 
welk alom een goeden indruk te weeg bragt. De katho- 
lieke gravin d'Athlone wist er aanstonds gebruik van te 
maken om voor de twee: bovengemelde Paters Minder- 
broeders in Gelderland, alsook voor de Jesuieten van 
Arnhem, Doesburg en Zutphen twee maanden uitstel van 
hunne verbanning te verkrijgen. Toch was daarom nog 
volstrekt niet alle gevaar geweken. Immers de calvinis- 
tische predikanten hadden het er op aangelegd om in de 
Statenvergadering, die tegen den 6 December was be- 
__paald, de zaak ter tafel te doen brengen. De Vicaris, 
hiervan bij tijds verwittigd’, deed zijn uiterste best om zich 
de hulp zijner vrienden in de Staten te verzekeren, waarbij 
hem zeer te stade kwamen de gunstige tijdingen, die hij 
toen juist van zijne Aartspriesters uit de verschillende 
provinciën ontving. Uit Holland had hij vernomen dat de 
Staten dier provincie nog niets besloten, maar alles tot 
eene volgende vergadering verdaagd hadden; uit Zutphen 
en Gelderland, dat niet alleen de wereldlijke, maar zelfs 
de reguliere geestelijken in hunne statiën hersteld wa- 
ren; uit Overijssel, dat de Katholieken aldaar de meest 
gewenschte rust genoten; uit Vriesland en Groningen , 
dat de Staten dier provinciën van oordeel waren zich de 
zaak niet te moeten aantrekken; uit Zeeland, dat ook 
daar tot dusverre nog niets tegen de Katholieken was 
gedaan. Deze gunstige berigten verzamelde de Vicaris 
bijeen en stelde ze aan een lid van de Staten der provincie 
Utrecht ter hand, terwijl hij er te gelijkertijd nog eens 
met kracht op aandrong dat de Staten toch wel in over- 
weging moesten nemen of de haat van enkele particulieren 
die hen tot verdrukking en verdelging hunner Katholieke 
onderdanen opstookten, meer mogt gelden dan het oordeel 


31 


en de voorzigtigheid van al de andere provinciën. Ze moes- 
ten zich hunner eigene, over de gansche wereld geroemde 
regtvaardigheid herinneren, in vorige jaren getoond , toen 
zij het voorbeeld niet wilden navolgen van de provinciën, 
waar toenmaals de Katholieken, op aanstoken der aanhan- - 
gers van Codde, vervolgd werden. En wat toch , zoo vroeg 
hij verder, hadden nu de Katholieken van Holland mis- 
dreven? Wat hadden zij te verantwoorden voor besluiten 
. en bevelen van een buitenlandschen prins, die ze even- 
min konden beletten als ze er aan konden medewerken? 
Was het een misdaad priester te wezen, welnu dan moest 
men al de priesters reeds voor lang verbannen hebben; 
hadden daarentegen de katholieke geestelijken zich de 
bescherming der Regering waardig gemaakt , waarom moes- - 
ten ze dan nu verbannen en daarmede als genoodzaakt 
worden de vroeger van de Staten ontvangene weldaden 
te vergeten en wel zooveel te gereeder naar mate ze nu 
op meer onbillijke wijze er van beroofd werden? Wilden 
de Staten dan alle Katholieken verbannen, of meenden 
ze dat de Katholieken hier in 'tland zouden kunnen of 
zelfs willen blijven zonder priesters? Zij mogten wel eens 
ernstig aan de belangen der Republiek en in ’t bijzonder 
aan die van hunne eigene stad Utrecht denken en hunne 
vroegere regtvaardigheid en gematigdheid niet vergeten. 
Deze en dergelijke beschouwingen bragt de Vicaris het 
gemeld lid van de Staten onder het oog, die daarmede 
in de Vergadering kwam en ze krachtig uiteenzette, 

De Staten van Utrecht nu bestonden, volgens het ver- 
slag van Hoynck, waarover zoo aanstonds, uit drie dee- 
len of partijen, namelijk: de Geestelijkheid, de Ridder- 
schap en de Gedelegeerden van vijf steden ") De twee 


Dm 





1) Die steden waren, volgens M* J. van Lenvep in zijn vroeger reede 
door ons aangehaald werkje Ons rijk in eroegere tijdperken: Utrecht, Amers- 
foort, Rheenen, Wijk en Montfoort. 


92 


eerste, de Geestelijkheid en de Ridderschap waren uiterst 
vijandig gezind tegen de Katholieken. In de Vergadering 
stelden zij voor dat al de regulieren moesten verbannen 
worden, indien niet binnen zes weken aan de klagten der 
Calvinisten in de Paltz gevolg werd gegeven. Hevig werd 
daarover getwist; doch de gedeputeerden der stad Utrecht 
wisten het toch daarheen te leiden dat het voorstel ver- 
daagd wierd. 't Was vooral het belang van het gemeene- 
best zelf en de rust van den Staat, en in het bijzonder 
van hunne provincie en stad Utrecht, dat zij deden 
gelden. Men begon allengskens weder hoop te krijgen 
dat de zask wel zou gesust worden en de storm van 
lieverlede zoude bedaren, toen op het onverwachts een 
brief van drie gedeputeerden uit de provincie Utrecht bij 
de Staten-Generàal, die toen te 's Hage vergaderd waren, 
den 19 December aan de Staten van Utrecht deed weten 
dat Utrecht en al de andere provincién strenge maatre- 
gelen moesten nemen tegen de Katholieken naar het voor- 
beeld van Holland, om den Keurvorst van de Paltz zijne 
handelwijze tegen de Protestanten te vergelden; dat de 
provincie Holland een begin zou maken met de Jesuieten, 
vervolgens de andere regulieren: zou verbannen en ten 
laatste ook de wereldlijke geestelijken, indien de Keur- 
vorst geen gehoor gaf aan de eischen der Protestanten. Dit 
sloeg op nieuw den Katholieken vrees en angst om het 
hart, — doch het bleef nog eenigen tijd bij die bedreiging. 

Zóó stond de zaak toen de Kardinaal d'Alsace Aartse 
bisschop van Mechelen, om te voldoen aan het verlangen 
van den Provicaris de Cock, een uitvoerig verslag, door 
Hoynek opgesteld, naar Rome zond, waarin de geheele 
loop dier ongelukkige geschiedenis tot op den 18 Januarij 
1720 omstandig wordt beschreven. Om het belangrijke 
van den inhoud, waaruit wij veel van het bovenstaande 
geput hebben, deelen wij dat verslag hierachter als Bij- 
lage VIII in zijn geheel mede. 


83 


Niettegenstaande gemelde aanschrijving van de Staten 
generaal, besloten de Staten van Utrecht in hunne ver- 
gadering van 10. Januarij niets tegen de Katholieken te 
doen voor en aleer Holland eerst daarmede begon. Zoo. 
bleven dan de Katholieken altijd nog tusschen hoop en 
vrees voortleven. Den 18 Januarij schreef de Vicaris : 
„Tot nog toe syn hier de Catholijcke ongemoeijt, maer de 
generaeliteyd heeft begonnen een resolutie te nemen om 
de kercke onder haer ressoort tesluyten." Helaas het duurde 
niet lang of aan de weinige hoop die men op een rustigen 
afloop had, werd op eens de bodem ingeslagen. De eer- 
ste noodlottige slag kwam op den Vicaris zelven neder. 
De Fiscaal van Holland schreef aan dien van Utrecht dat 
v, B. niet langer in Utrecht mogt toegelaten worden, 
volgens de tusschen de Provinciën bestaande overeenkomst 
ten aanzien van hen die uit ééne Provincie verbannen 
waren. Op Aschwoensdag den 14 Februarij 1720 werd 
den Vicaris van wege de Burgemeesters van Utrecht deze 
harde beschikking bekend gemaakt; maar laten we van 
hem zelven het verhaal van die gebeurtenis vernemen. In 
zijnen brief van 16 Febr., toen hij reeds naar Arnhem de 
wijk genomen en daar bij zekeren Moeljaart zijn vriend 
verblijf genomen had, schreef hij aan Hoynck het volgende : 

„Het quade nieuws sal U A. bekent sijn gemaekt door 
uwe Heer Broeder” (De Advokaat Hoynck was toen juist 
te Utrecht en had terstond kennis van het gebeurde aan 
zijn broeder den Secretaris Hoynck gegeven) ,” heb nu de 
eer van U A. bekent te maken dat ik tot Arnhem ten 
huyse van de Heer Moeljaert ben geariveert in tamelycke 
gesondhyd en sal aldaer U A. schrijvens af wachten. 
Ondertusschen is de saeck soo voorgevallen dat de Heer 
Secretaris van de stad op Woensdag als ik de heylige 
assche aan UEd. H' Broeder en mijn familie hadde uyt- 
gereyckt , mij van wegens de Heeren Borgemeesteren quam 

Bijdragen Gesch, Bisd, v, Haarlem. II* Deele à 


94 


seggen dat den fiscael van Holland -hadde geschreven een 
brief aen den fiscael van Utrecht dat ik mij tot Utrecht 
was ophoudende, meteen overstierende de sententie die 
tegen mij was uytgesprooken, en dat volgens de conventie 
_ik aldaer niet mocht sijn, sonder die conventie te breken ; 
de Heeren Borgemeesteren hem seer hadde gelast aen 
mij te seggen dat se niet in staet waren om te weder- 
staen die van Holland en dat ik uyt dit wel konde af- 
meten wat mij nue te doen stond. Dit seyde dien Heer 


met veel beleefthijd en ik bedanckte hem voor de bood- 


schap ende Heeren Borgemeesteren voor haer civilitijt : 
hierop ben ik gegaen bij de Heer van Kersbergen, die 
mij seyde dat dien brief den Utrechtsche fiscael in den 
Staet was overgegeven en de Heer Borgemeester Nelle- 
steyn die had overgenomen om die aen de gecommitteer- 
den van de stad over te geven en haer goedduncken daer 
op te hooren '), "t welk is geschiet en uytgevallen als de 
Heer Secretaris mij heeft bekent gemaeckt. Ik vroeg aan 
de Heer van Kersbergen wat de reden hier van was, of 
het oc was om de Jansenisten, gaf mij tot antwoord: 
neen; maer om de saeken van de Palts, of ’toc was dat 
ik iets misdaen mochte hebben; antwoorde, in 't minste 


niet, maer om de Palts; van U wort begonnen, en alle 


de. Jesuiten en monniken moeten er uyt, lk insteerde en 
seyde, het kan niet anders sijn (gelyck ik oc vastelyck 
geloof) of de Jansenisten speelen der onder: antwoorde, 
soolang de Jansenisten en gijlieden de Misse houd, sijt 








1) Deze voor ons eenigzins duistere zinsnede is duidelijker in de Latiju- 
sche ‘vertaling, welke Hoynck van dien brief gemaakt heeft, om hem aan 
Rome te kunnen: mededeelen. „His peractis, laidt het daar, adivi Dm van 
Kersbergen, qui mihi declaravit dictam fiscalis Hollandici episolam ab, 
Ultrajectensi fiscali oblatam fuisse Ordinibus jam congregatis, qui Ordines 
deputarant Dm consulem Nellesteyn ut super ejus contento Magistratus 
Ultrajectini sententiam exquireret." 

Met de woorden in de.Slaet , bedoelt v‚ B. ‘alzoo in de Statenvergadering. 


AU 


85 


gijl. afgodendienaers en daerom sal men den een niet meer 
ontsien als den ander, het is het werck van de Palts. Ik 
repliceerde: dat ik meynde dat die saecken in der minne 
souden bijgelegd worden en kreeg tot antwoort dat de 
brieven van Heydelbergh en Weeren sulcx niet te ken- 
nen gaven. Ik nam mij afscheyd en hij ‘gaf mij tot adieu 
dat ik goede moed soude hebben als die saecken over 
soude sijn, mij altijd een vriend soude sijn. God sterckt 
mij en hebbe dit assche cruysje in verduldighijd opge- 
nomen en God gedanckt voor sijn gratie die hij mij doet 
voor de naem Jesu vervolging te leyden. Ik heb mij de 
Heer Beaumont (Aartspriester van Zuid-Holland) de saec- 
ken der Missie in Holland geschichtelijk afgesproken die 
oc 't selve bekent sal maken aen de Heer Wijckersloot 
(Aartspriester van Amstelland) en van de Velden (Aarts- 
priester van Noord-Holland) soodat van die kant geen 
vreese is." Aan het slot van zijn brief zegt hij nog: 
„Het grootste quaed is dat de nieuwe Borgemeesteren 
van Amsterdam geresolveert hebben geen priesters te 
admitteren in haer stad als met consent van Steenhoven’ 
(den zoogenaamden Vicaris van het kapittel van Utrecht ,) 
„maer dit verandert jaerlijox." Uit dit laatste ziet men 
wel dat de Jansenisten weder aan het werken waren. 
De Vicaris was, zooals wij uit zijn brief zagen, vast 
overtuigd dat hij deze nieuwe vervolging al wederom 
aan die partij, zijne gezworen vijanden, te danken 
had, In zijne relatio status of verslag over den toe- 
stand der Missie, in Julij 1720 naar Rome opgezon- 
den, schrijft hij vlak weg en zonder de minste aar- 
seling of twijfel zijne verbanning aan de Jansenisten 
toe. Wij laten die schoone en stichtende plaats uit dat 
verslag hier in zijn geheel volgen. „De Jansenisten 
hebben met herhaalde aanzoeken bij den President de 
Raden en den fiscus van het Hof van Holland het 


86 


zoover gebragt, dat ik andermaal , ofschoon tegen den zin 
van de Staten en de magistraat, de Provincie en de stad 
Utrecht tijdelijk heb moeten verlaten; toch hebben ge- 
zegde Staten en magistraat mij, al ben ik ook afwezig, 
vrije uitoefening mijner H. Bediening, en zelfs na eenigen 
tijd terugkeer in die Provincie toegestaan zooals ik er 
dan ook reeds enkele malen persoonlijk geweest ben. Ik 
heb dus den tweeden dag van de Veertigdaagsche Vaste 
mijn geboortestad verlaten, verheugd dat ik waardig be- 
vonden ben voor den Heere Jesus versmaadheid en ver- 
volging te lijden, Van Utrecht ben ik naar Arnhem ver- 
trokken, meer dan ooit te voren brandende van ijver 
voor de mij toebetrouwde zielen; en deze wateren van 
vervolgingen hebben niet kunnen uitdooven de liefde en 
het vurig verlangen om voor de kudde van Christus te 
waken, en nooit zal ik aarselen om als het gevorderd 
wordt, naar het voorbeeld van den Goeden Herder, mijn 
leven te geven voor mijne schapen.” ') 

Tot nadere bevestiging van de overtuiging die v. B. zelf 
koesterde nopens de pogingen der Jansenisten om hem 
ook uit Utrecht te doen verwijderen, kan nog strekken 
een veel later stuk, dat de Kardinaal d'Alsace Aarts- 
bisschop van Mechelen, in November van het jaar 





1) Refractarii plurimis sollicitationibus apud Praesidem , Consiliarios et 
Fiscum Aulae tantum effecerunt, ut iterum licet invitis Ordinibus et Magi- 
stratu Provinciam et civitatem Ultrajectensem pro tempore deserere debue- 
rin; quamquam mihi praedicti Ordines ac Magistretus, licet absenti, per- 
miserint liberum muneris mei exercitium, et post tempus aliquod, eliun 
reditum, sicuti etiam aliquibus vicibus deinceps in Provincia illa personaliter 
fuí. Ego ergo secunda die Quadragesimae reliqui civitatem natalem laetatus 
quia pro Dno Jesu dignus inventus fui contumeliam et persccutionem pati. 
Ultrajecto profectus sum Arnhemium majore, quam umquam antea zelo 
animarum mihi commissarum flagrans, nec aquae istae persecutionum extin- 
guere potuerunt charitatem ac fervorem excubandi pro grege Christi nec 
uspiam formidabo, si res postulet, ad exemplum optimi Pastoris animam 
ponere pro ovibus meis, 


97 


1742 naar Rome opzond, bevattende een chronologiesch 
overzigt van al hetgeen sedert het begin der 18° eeuw 
tot op 1742 ter zake van het Vicarisschap op de Hol- 
landsche Missie was voorgevallen. Op het punt gekomen 
dat we nu behandelen zegt dat overzigt het volgende: 
„Na zeven. maanden verblijf te Utrecht werd hij (van 
Bijlevelt) ook uit die stad verdreven door den haat en de 
afgunst der Jansenisten, die bij het geregtshof te 's Gra- 
venhage eene klagt hadden ingediend dat de Vicaris van 
den Paus, ofschoon buiten de Provincie (Holland) ver- 
blijvende toch binnen dezelve Jurisdictie uitoefende, alle 
voorschriften, Breven en Bullen, enz. van het Roomsclie 
Hof ten uitvoer legde en de Inquisitie door zijne gezan- 
ten uitoefende; waarom dan ook de Fiscaal van Holland 
bevel kreeg aan den Fiscaal van Utrecht een lastbrief 
te schrijven dat hij van Bijlevelt die uit Holland geban- 
nen was, niet zou toelaten in de Provincie van Utrecht 
verblijf te houden; weshalve deze den 14 Febr. 1720 
bevel kreeg binnen 24 uren uit de stad Utrecht en bin- 
nen twee dagen uit de Provincie Utrecht te vertrekken. ') 
Intusschen, hoe ook vervolgd en als balling rondzwer- 
vend, ging toch de Vicaris altijd met denzelfden moed 
en ijver voort, zooveel hem de omstandigheden toelieten , 
voor het geestelijk heil der Missie te zorgen. Grooten 
troost vond hij te midden van zijne beproevingen in de 





1) Post septem mensium commorationem Ultrajecti factam, ex ea quo- 
que urbe expulsus fuit per Jansenistaram odium et invidiam, qui apud 
tribunal justitiae Hagae Comitum questi, quod Vicarius Papae, etsi extra 
Provinciam degens intra eamdem tamen jurisdictionem exerceret, oraniaque 
Aulae Romanae mandata, Brevia, Bullas etc. executioni mandaret, et Iu- 
quisitionem per Emissarios suos exerceret, jussus est Fiscalis Hollandiae 
Requisitorias litteras scribere ad Fiscalem Ultrajectensem ut Bijleveltium 
proscriptum ex Hollandia non pateretar in Provincia Ultrajectina subsistere ; 
quare die 14 Februari 1720 jubetur intra 24 horas civitate, et intra duos 
dies Ditione Ultrajectina excedere. . 


38 


deelnemende toegenegenheid en medewerking zijner Aarts- 
priesters. „Ik kan niet genoeg uytdrucken" (zoo schreef hij 
den 5 Maart aan Hoynck ín loco peregrinationis, — hij was 
toen te Zutphen)' met wat een liefde en vriendschap ik 
hier onthaelt ben, quasi angelus de coelo missus; de Hee- 
ren Aartspriesters hebbe ik oprecht bevonden, wijse en 
voorsichtige mannen, die het stuck verstaen en mij alle 
bijstand in Domino beloven; den Hemel sij gedanckt. Se 
betuygen mij dat de twee Provintien Overijssel en Gro- 
ningen suyver syn van alle quaede (Jansenistische) leer 
en priesters en in Vriesland tot Leeuwaerden twee broe- 
ders Meynders genaemt, van de nieuw geweyde alleen 
maer sijn, nue schijnen hoop te geven van bekeeringe." 
Toch voegt hij er iets later bij: „dat men in dese Pro- 
vintien seer beducht is voor het uytsetten der Religieusen 
en met de landdag schaedelycke resolutien gevreest wor- 
den." Nog lezen we in dienzelfden brief: ,Het artikel 
van mij in de courant van Amsterdam is seer na- 
deelig, want de naem van Jesuiet ten hoogsten odieus 
sijnde, wort bij de onbekende soo uengenomen. Onder- 
tusschen bidde ik God almachtig dat hij mij de gena- 
den belieft te doen van een waere Jesuiet dat is een 
navolger van Jesus te mogen sijn om mijn kruis met mijn 
meester te moogen omdraegen." Kort daarop had hij eeve: 
zamenkomst met eenige Aartspriesters, namelijk die van 
Gelderland, van Emmerik, van Overijssel, van Gronin- 
gen, van Vriesland en van Lingen, allen met den besten - 
geest bezield. Op voorstel van den Vicaris werden de 
volgende punten aangenomen en vastgesteld, welke wij 
het wel der moeite waardig vonden hier letterlijk uit zijn: 
brief van den 15 Maart 1720 over te nemen. 

s1* dat de nootsaeckelyckhijd van de Missie vereyste dat 
er in ijder districkt socit Communes waeren tot dienst der 
pastoren by sieckte of sterfte en dat die dan bij den eene 


99 . 


en dan bij den andere pastoor de kost souden hebben en 
dit is seer gunstig aengenomen en (de Aartspriesters) sul- 
len bij de onderhoorige pastoren alles besorgen ieder naer 
de groote van sijn district een, twee of drie om in sieckte 
of sterfte geen gebreck te hebben; 

2" dat alle nieuwe aenkomende pastoren sullen opgeven 
inventarissen van de goederen der pastorijen die se vinden 
en zich verbinden die niet te sullen veralieneren etc. en 
die onderteykent sijnde geven aen den Aertspriester. 

9' van den H. Olie, om met het haelen derselve op 
te geven een nette lijst van de communicanten, gedoopte, 
getrouwde, berichte; en indien se in vermogen sijn iets 
te contribueren tot onderhoud van den Vicaris en noot- 
saeckelyckhijd der Missie. 

4° heb ik bekent gemaeckt de faculteiten der Religi- 
eusen Oversten en dat ieder Religieus in een staetie ge- 
sonden sijnde sijn patentes sal toonen aen den Aertspriester , 
onder wie hij komt. 

6" ondersocht de catechismussen en heb die wel bevonden 
de Mechelse te sijn, en belast geen andere uytlegginge 
te doen als volgens den Roomschen Catechismus en dat dit 
den wil van de heylige vergadering (de Propaganda) was. 

6° krachtig gerecommandeert de eenighijd, vreede en 
liefde onder malkander, ‘tegen de scheuringe, onrust en 
vijandschap der Jansenisten, om, terwijl sij het jock van 
Romen soecken af te werpen, wij het jock des saligheyds 
trachten te verbrijden. 

1° te invigileeren op de seden en gedrag der priesters ; 
van alles watter passeert aenteyking te houden en mij van 
tijd tot tijd te berichten.” 

Met dat alles was de Internuntius zeer ingenomen en 
hij wilde dat de Vicaris het terstond naar Rome zoude 
schrijven. 

Nergens intusschen kon v. B. eene vaste woonplaats 


40 


houden. Zijn plan was dan ook gedurende den ganschen 
zomer de Missie door te trekken en bij de pastoors hier 
en daar te verblijven. De heer Moeljaert, bij wien hij te 
Arnhem inwoonde, was hem in Overijssel komen zeggen op 
last der regeringsmannen van Utrecht, dat zij hun best 
zouden doen, om hem weder in zijn vorigen toestand in 
Utrecht te herstellen en hem nu reeds provisioneel ver- 
gunning gaven om in de provincie en de stad te komen, 
mits hij daar vooreerst geen vast verblijf hield; hij moest 
maar geduld hebben, „want se wel saegen dat het een 
partijschap was van de Jansenisten"; aldus letterlijk in den 
brief van v. B. van 29 Maart, waaruit blijkt dat de Re- 
gering zelve wel inzag , dat het 't werk der Jansenisten 
was. Dit bleek nog meer uit hetgeen de Vicaris zelf ons 
daarvan meldt in zijn brief van 8 Mei 1720 uit Arnhem 
geschreven. , Als ik naer Utrecht geschreven hadde van 
daer te komen, is goed gevonden mijn suster naer mij te 
senden, die oc in de voorlede weeck hier is geweest, mij 
biddende dat ik noch vooreerst niet wilde overkomen , 
voor reden bijbrengende, dat van Erckel, Daelenoort , 
Steenhoven ete tot Utrecht’ sijn geweest en de Heeren 
hebben wijs gemaeckt, dat ik een geslagen Jesuiet was, 
haer mainteneerde en overal sulcken volck invoerde, de 
dwingelandije van Romen voorstond en krachtig uytbrijde 
etc. , alle vuyligheyd, 't welk bij verscheyde inganck heeft 
gevonden, waeraf een Borgemeester haer (zijue zuster) 
heeft komen waerschouwen en versocht dat (ik) noch voor- 
eerst niet daer sou komen, maer laten de gemoederen 
wat bedaren.” Zoodat de Vicaris, dank zij der kuiperijen . 
zijner vijanden, nog een tijd lang als een ongelukkige ban- 
neling moest blijven rondzwerven. 

Tot overmaat van ramp ontviel hem ter zelfder tijd een 
groote steun, waaraan hij nu vooral behoefte had. Zijn 
vermogende vriend, raadsman en krachtige helper in al 


hed 


41 


zijne zaken, de onvergetelijke Provicaris Theodorus de 
Cock was den 20 Januarij 1720 te Rome overleden, tot 
groote droefheid van allen die het goed meenden met de 
katholieke zaak, vooral in de Hollandsche Missie. Tot aan 
zijn dood toe bleef hij als bijzonder met hare belangen 
belast, te Rome werkzaam. Volgens zijn eigen schrijven 
van 26 Augustus 1719 was hij toen reeds dertien jaren 
als perpetuus assistens, op last van'den Paus, altijd tegen- 
woordig bij de vergaderingen der Propaganda, die over de 
zaken van de Hollandsche Missie gehouden werden, ja 
leidde zelfs die vergaderingen, wijl men veel vertrouwen 
had op zijn doorzigt, ondervinding van zaken en bekend- 
heid met de Missie. Nog den 9 December 1719 had hij 
den Vicaris geschreven over den catechismus op de Missie 
‘in te voeren en was hij druk bezig met die gewigtige 
zaak, toen hij onverwachts aan de Missie ontviel tot bittere 
droefheid van den Vicaris en zijne talrijke vrienden in 
Holland. Bij zijn testament, waarvan we een volledig af- 
‘schrift bezitten , had hij eene belangrijke som aan de Propa- 
ganda vermaakt, welker renten voor den tijdelijken Vicarius 
Apostolicus van Holland bestemd waren, onder den last 
dat deze jaarlijks op zijn sterfdag een Requiem-Mis voor 
zijne ziel zoude celebreren. Zijne nalatenschap werd ge- 
schat op ongeveer f 60,000. Men zocht iemand die te Rome 
de Cock voor de zaken der Missie kon opvolgen, en het oog 
viel op Petrus van Beest, Aartspriester van Gelderland, wien 
de Vicaris er zeer geschikt voor achtte , maar die, hoe ook 
aangespoord, niet te bewegen was dien post op zijne hooge 
jaren te aanvaarden. Daarop is die betrekking aangeboden 
aan Joannes Ophuys, Aartspriester van Salland, die er 
insgelijks voor bedankte; of later nog een ander benoemd 
is, hebben we tot dusverre in de archieven niet gevonden. 


(Wordt vervolgd.) J. F. VREGT. 


42 


BIJLAGEN. 


VIL (Y 
(18 Julij 1719 zie bladz. 15.) 


Jnstructiones pro Archipresbyteris. 


1. Ut debitus ordo inter operarios vineae Domini observetur, 
rarissime et non sine gravi causa mittetur juvenis Pastor ad aliam 
stationem, praecipue si ipse pro illa acquirenda sollicitaverit. 

2. Sollicitatio continua habetur pro non vocatione. 

3. Archipresbyteri sedulo inquirant in merita, capacitatem , 
studia, bonosque mores juvenum sacerdotum, ut distributio sta- 
tionum fieri possit secundum rei exigentiam et majora merita. 

4. Qui ad acquirendam stationem invocaverit auctoritatem supe- 
riorum acatholicorum , eo ipso indignus existat. 

6. Qui adhibuerit amicos laicos etiam catholicos, minus aptus 
judicabitur. 

6. Qui per communitatem sollicitaverit, eamque induxerit in 
sui favorem, insciis superioribus, excidit spe umquam talem aut 
aliam stationem obtinendi. 

7. Caeterum vocabuntur tamquam Aaron, habita ratione aetatis, 
obsequii meritorum et ipsius stationis exigentiae, 

8. Nulli Pastori liceat diebus Dominicis abesse & statione niei 
de scitu et consensu Archipresbyteri, et, si per hebdomadam ali- 
quot diebus abesse debere contingat, tenebitur Archipresbytero, 
quantum fieri potest, causas absentiae indicare et licentiam petere , 
et supplenti facultates necessarias obtinere. 

9. Archipresbyteri superioribus indicabunt, si qui nimis frequen- 
ter absint et stationes suas deserant. 

10. Pastores vitabunt quam maxime inutiles illas obambulationes 
et nimis frequentia conventicula cum vicinis Pastoribus, per quod 
fideles scandalizantur. 

11. Sedulo maneant domi apud gregem suum , uti Pastores bonos 
decet, diligenter studeant, administrent aegrotos et visitent sae- 
pius, sicut et caeteras oves. 

12. Sint in administratione Sacramentorum vigilantes et pru- 
dentes, in verbo et opere aedificent. 

13. Abstineant ab omni ebrietate, uti et a conversatione nitnia 
cum altero sexu. 


) 


48 


14. Vitent etiam consortia acatholicorum , nisi necessitas aut 
indispensabilis eausa aliud exigat. 

15 Qui ex ebrietate aut conversatione alterius sexus scandalum 
dederit et post unam alteramve monitionem non se emendaverit , 
poterit per’ Archipresbyterum , de scientia superioris, de Statione 
sua removeri. 

16. Archipresbyteri neminem poterunt Pastorem constituere sine 
scientia superioris. Poterunt tamen supplentem aut deservitorem 
constituere ad tempus. 

17. Archipresbyteri seria et graviter monebunt deservitorem 
stationis vacantis ut caveant sese commendare communitati, sub 
poena inhabilitatis. 

18. Si communitas vel aeditui deservitorem commendent ad 
obtinendam stationem vacantem , Archipresbyteri ipsos monebunt 
quod superior stationi providebit prout in Domino judicaverit ex- 
pedire, et quod commendatio ipsorum in favorem deservitoris 
soleat commendato plus obesse quam prodesse. 

19. Ad vitanda multa incommoda idem docebitur catechismus 
ab omnibus Missionariis. 

20. Cum Refractarii conantur minuere auctoritatem Apostolicam, 
monebunt Archipresbyteri suos ut sedulo inculcent catholicis aucto- 
ritatem praedictam. 

21. De graiia et praedestinatione non multum loquantur; dili- 
genter autem commendent orationem. 


VIII. 


Memoriale circa 4llatas catholicis incolis Foederati Belgii 
molestias, occasione eorum, quae in ditione Sermi Electoris 
Palatini contra praectense Reformatos acta sunt, (18 Jan. 
1720, missum Romam per Card, de Alsatia.) 


Cum exeunte mense Septembris 1719 Foederati Belgii mode- 
ratores plurimum dolerent, Inferioris Palatinatus incolas, qui 
eamdem cum ipsis fidei regulam tenent, immodice ut ipsi quidem 
autumant, premi a Sermi Electoris Palatini mandatis, volentes more 
suo vicem reddere catholicis subditis suis, evocaverunt ad se plu- 
rimos sacerdotes saeculares et regulares, quibus injunxerunt, ut 
omni quo valerent conatu apud sermwm Electorem satagerent, ut 
rem turbatam , sic loquuntur , pristino ordini restitueret , nisi prae- 
ter.exilia et omnium Ecclesiarum ablationem durissima quaeque 
experire mallent. 


4,4 


Eodem fere tempore e Monasteriensis in Westphalia Episcopi 
Ditione expulsus quidam reformatae religionis minister Zutpha- 
niam advenit apud unum dicti oppidi consulem , consanguineum 
suum, omnia querelis implens, et rem Catholicam in summum 
discrimem adducens, adeo, ut die 15 Octobris 1719 Praetores, 
aliique justitiae ministri per districtum Zutphaniensem , qui Mo- 
nasteriensi Ditioni adjacet, militibus stipati, omnes, quae ruri sunt, 
Ecclesias invaserint illa ipsa hora qua Divina peragebantur, edixe- 
rintque nulli imposterum sacerdoti licitum fore rem divinam fa- 
cere, nisi procurata prius a Monasteriensi Episcopo facultate, ut 
expulso ministro reformatae religionis in stationem suam de Weerd 
(qui inter Anholtum et Bockholtum Monasteriensis diocesis vicus 
est) libere redire liceat; adjecta in contravenientes poena 600 
florenorum pro quolibet sacerdote, 300 florenorum pro Ecclesia et . 
50 flor. pro singulis personis. Idem edictum est per Transisulaniae 
districtum de Sallant et in oppidis Zutphaniensi, Swollensi, Cam- 
pensi, reliquisque. ' 

His ita constitutis perterriti sacerdotes accurrunt Ultrajectum 
ad Vicarium Apostolicum, qui et ipse erat in angustiis, cum illis 
diebus Ultrajectensis Provinciae Ordines deliberassent de solo ae- 
quandis Ecclesiis omnibus Catholicorum per ditionem Ultrajecti- 
nam et expellendis procul sacerdotibus universis. 

Verum cum non obstantibus propriis angustiis aliorum teneretur 
sustentare molestiam , elegit Ottonem van Munster, pastorem Grol- 
lensem, virum facundum, et Monasteriensis Reipublicae praefectis 
nee ignotum nec ingratum, quem debite instructum ablegavit 
Monasterium eique adjunxit Archipresbyterum districtus de Sal- 
lant Pastorem de Swol N. Ophuys, qui perferrent, in quod di- 
scrimen res catholica per totam Missionem adducta esset per istam 
ministri acatholici ejectionem, ex qua parvum eis lucrum, Mis- 
sioni vero gravissimum praejudicium advenisset. 

Egerunt ili deputati prudenter sane et feliciter, et allatis a 
Consiliario Monasteriensi Smising litteris ad Praesidem Ordinum 
Transisulaniae Provinciae, patuit praefatum ministrum impostorem 
fuisse et mendacem, qui non ob causam religionis suae e statione 
ejectus, sed ob debita et personalia delicta a justitiae ministris 
conquisitus, et fuga elapsus fuerit, 

Haec notitia sedavit utcumque Ordinum animas, sed non 
omnipo placavit; revocatum quidem fuit interdictum peragendae 
in Eoclesiis suis rei divinae, sed duo FF. Minores ejecti sunt e 


e 45 


stationibus de Elten et Swilbroeck qui alias Ordinum indigna- 
tionem imprudenter sane incurrerant, et hac occasione puniendi 
ipsis visi sunt. Reliquis ex utroque clero Missionariis injunctum 
est, ut inira sex septimanas Electorem Palatinum in eam jube- 
rent ire sententiam , ut suis in Palatinato hominibus postulata 
omnia concederet. 

Reditur igitur Ultrajectum ad Vicarium Apostolicum ; qui statim 
Patronos, quos ibidem habet, accedit, illisque imposturam fugi- 
tivi ministri aperit, aulae Monasteriensis litteras tradit, rogans 
et instans, ut cum de tam iusigni impostura evidenter constaret, 
nollent aequissimi Ordines ex unius vaferrimi hominis malitia, 
quam et ipsi detestarentur, subditis suis graves molestique esse. 
Et certe plerique tune hac oratione commoti sunt, et potuisset 
tranquillitas integre rediisse , nisi intervenissent illis diebus ingrata, 
et ad invidiam divulgata nuntia de rebus Palatinatus, quas Re- 
lationes Hollandicae (Gazettes) semper nobis inimicae adeo verbis 
exagerarunt, ut Ser" Electoris Moguntini Deputatum Ratisbonae 
Agentem, in responsione sua ad Protestantinm querelas, 17 No- 
vembris 1719 scripto tradita, dicentem referant: Quod Celsitudo 
Electoralis Moguntina speret, ne Protestantes occasionem. suscitent 
ad imploranda superiorum Potestatum | auxilium. Quae responsio 
dietis Ordinibus, nescio quid, minarum visa est continere, ipso- 
rumque animos ita exacerbavit, ut jam non amplius veteris ju- 
stiliae suae memores, nihil praeter vindictam, irasque spirare 
visi sint, 

Ex quibus facile quis conjiciat, quantum Vicario Apostolico 
laborandum fuerit, instantibus praesertim Britannico et Prussico 
Legatis, ut Ordines Ultrajectenses in catholicos saevirent, et ad 
exemplum Electoris Palatini et Principis Bipontini Protestantes 
opprimentium catholicis ipsi vicem redderent. 

Accedit igitur Vicarius Apostolicus patronos illos, quos in mi- 
tiorem inclinare sententiam noverat, quique contra saevientes col- 
legas suos, alias saepe catholicis nostris opem tulerant, Barones 
scilicet de Renswoude, Kersbergen, aliosque, quibus non minus 
fortiter quam submisse exposuit, incongruum videri privatis ho- 
minibus injungere, ut ipsi supremo Principi legem ferant, aut 
ut reparent rem, sine ipsorum consilio, aut suggestione gestam, 
quod si verum esset (ut diffiteri non poterant) qua aequitate de- 
licta aliorum luere deberent? daturum tamen se litteras ad sere- 
nissimum Electorem, ut illorum voluntati morem gereret. Quibus 


46 


aliisque persuasionibus effecit, ut illi in congregatione Ordinum 
pro mitiori sententia steterint, et causae decisio dilata sit. 

Acceptis postea Heidelberga litteris cum folio motivorum juris 
pro Electore Palatino, et rationum quibus impulsus fuerat ad oc- 
cupaudam Ecclesiam S, Spiritus, illas, utpote aequissmmas, statim 
communicavit cum primoribus istorum Ordinum, missis quoque 
ad alias Provincias transumptis authenticis, ut communi malo, 
commune foret remedium. Et fuerunt inter illos Ultrajecti non 
pauci qui illarum rationum vim et aequitatem publice etiam ap- 
probare non dubitarunt, ut fervidae plebi calvinianae os ob- 
struerent. 

In Transisulania autem et Gelria illis praeclare usa est Comi- 
tissa d'Athlone catholica, et supradictis duobus FF. Minoribus 
nec non Jesuitis Arnhemii, Doesburgi et Zutphaniae duorum men- 
sium inducias, ne exulare cogerentur obtinuit, 

Sed nondum extra omne periculum posita erat res catholica , 
etenim calvínianae religionis ministri, quos Praedicantes vocant, 
aeterna contra nos odia agentes praeparabant de summa rei re- 
ferre in congregatione Ordinum in diem 6 Decembris 1719 indicta. 
De qua preparatione monitus Vicarius Apostolicus, simul intelli- 
gebat, maximam offensionem sumi ex supra relata declaratione 
Electoris Moguntini; quare coepit ille currere, instare, rogare, 
supplicare ubicumque opus esse putabat , sed fatigatis, saepe eadem 
petendo patronis nostris, forte etiam ab ipsis Praedicantibus (ut 
. sunt plerumque artes ipsorum) invidiam et contumeliam sibi me- 
tuentibus, affulgebat parva spes avertendae calamitatis. 

Sed opportunum intervenit illo ipso die, ut Vicarius Apostolicus 
litteras reciperet ex omnibus Provinciis, unde Archipresbyteri 
tranquillum Ecclesiarum suarum statum declarabant. 

Ex Hollandia, quod Ordines ibidem nihil statuissent, sed in 
sequentem congregationem distulissent omnia. 

Ex Zutphania et illa Gelriae parte quae Hollandis paret, quod 
non tantum sacerdotes saeculares sed ipsi etiam monachi locis 
suis essent restituti. 

Ex Transisulanias, quod optata fruerentur tranquillitate. 

Ex Frisia et Groningia, quod Ordines rem hanc nihil ad se 
pertinere arbitrarentur. 

Ex Zeelandia, quod nihil esset ad illum diem contra catholi- 
cos actum. 

Haec diversarum Proviciarum nuntia consonantia in unum ra- 





En. 


41 


ptim folium conjecta, tradidit Vicarius in manus unius e civitate 
Ultrajectina deputati ad Ordines, ultimum hortatus, ut dispice- 
rent ipsi secum an privatorum hominum odium, ad catholicorum 
subditorum suorum ruinam instigantium, praehabendum putarent 
judicio et prudentiae omnium aliarum  Foederati Delgii Provin- 
ciarum. Meminissent justitiae suae per totum orbem laudatae dum 
superioribus annis, data alibi exempla mulctarum, carcerum, exi- 
liorum (quae ab Archiepiscopi Sebasteni asseclis omnis generis 
tunc sacerdotibus procurata fuerunt) numquam sibi ceusuerunt 
esse imitanda. Quid jam admiserint catholici incolae, quid eis 
commune sit cum externi Principis decretis et jussionibus , quas 
non magis impedire, quam procurare valeant? Si crimen sit esse 
sacerdotem , ejiciendos fuisse a saeculo; si retineri ab eis, atque 
foveri meruerint, quid nunc demum admiserint, ut expelli de- 
beant, et acceptorum ab iis beneficiorüm oblivisci debeant, tanto 
facilius quanto irrationabilius auferuntur? An plebem catholicam 
omnem e ditione sua abigere velint, aut illam putent sine sacer- 
dotibus inter ipsos manere posse, aut porro velle? Consulerent 
Reipublicae suae, consulerent utilitati privatae civitatis Ultrajec- 
tinae et justitiae suae meminissent, 

His verbis dimissus ille intravit in Ordinum coetum, qui (quod - 
Provinciae Ultrajectinae peculiare est) componitur e tribus mem- 
bris, ecclesiastico, nobili et quinque civitatum deputatis. Statim 
ut consederunt, proponunt duo prima membra, statutum ipsis 
esse, omnes monachos ejicere, nisi intra sex septimanarum spa- 
tium pristimum in Palatinatu ordinem restitui procurent. Variae 
fuerunt diversaeque sententiae et multa utrimque animositate dis- 
ceptatum est, donec civitatis Ultrajectinae Deputati allegarunt rem 
suam praecipue agi, et civitatis imo' salutis publicae plurimum 
interesse, atque adeo pacatioribus animis deliberandum, an tantam 
civibus suis calamitatem inferre expediat, quare hanc causam 
sumerent, ad referendum, 

Hae induciae sperantur futurae salutares; hoc interim constat, 
quod ab illo die alius sermo positus sit in ore vulgi, jam dispi- 
cientis non tam, quid in Palatinatu actum gestumve est, quam 
an intersit Reipublicae civitatem suam catholicorum discessione, 
desolatam facere. Atque ita dies hic transiit, quem velut fatalam 
sibi merito horruerant Catholici! Sed tamen non síatim finis. 

Etenim die 21 Decembris 1719 Ultrajecto nuntiatur, allatas 
esse litteras a tribus civitatis et Provinciae Deputatis ad conventum 


48 . 


Ordinum Generalium Foederati Belgii, qui Hagae Comitis habe- 
tur, quod Provincia Hollandiae accesserit ad quadruplicis Foederis 
Tractatum, proinde invitare Provinciam Ultrajectinam ut et ipsa 
accedat et praeterea ut ad exemplum Provinciae Hollandicae se- 
veris aliquid statuat contra catholicos, ut Electori Palatino vicem 
reddant, Hollandos initium facturos a Jesuitis, tum monachos 
dimittendos, et postremo de saecularibus sacerdotibus consilium 
inituros, nisi Elector Palatinus Protestantibus postulata sua con- 
cesserit. 

Verum usque in hunc diem 18 Januarii 1720 nihil ab Hollandis 
attentatum est. | 

Et passis graviora, animus non deficiet ad avertenda haec ja- 
cula praevisa. 














49 








BESCHRIJVING DER WAPENS 











IN 


jROOTE OF Sr. BAVO'S KERK TE HAARLEM 


-— 


DOOR 


JJ A. ALBERDINGK THIJM, 


M' H. GERLINGS C* 
Bibliothecaris der Stad Haarlem, 


M', A. J, ENBCHEDÉ 


Archivaris der Stad Haarlem. 1) 





Beds sedert eenige jaren was het algemeen bekend, 
onder de kalklaag in de Groote of St. Bavo's Kerk, 
aarlem, zich muurschilderingen bevonden. Slechts 
ige personen daarentegen vermoedden, dat de gele 
'A( waarmede het houtwerk der choorbanken bedekt 
j, diende om wapenschilden te verbergen. In het voor- 
van 1870 verkregen de Heeren A. van Stralen en 
r. A. J. Enschedé van Kerkmeesteren vergunning om 
in onderzoek in te stellen, of hun vermoeden , dat zich 
kder de verf wapens bevonden, waarheid bevatte, en 
n te zien of die zoodanig bewaard gebleven waren, dat 
j tot sieraad der kerk hersteld konden worden. Dit onder- 
pek viel zoo gunstig uit, dat de bovengenoemde Heeren 
esloten eene lijst rond te zenden, ten einde bijdragen 
.— oor het herstellen van de choorbanken en hekken bijeen 
b brengen. De op deze lijst ingeschreven som stelde hen 


















1) Deze Beschrijving, door de geachte Heeren opstellers met milde kunst- 
efde in druk gegeven en vereerd aan eenige belangstellende vrienden, is 
ok aan de Redactie der ,Bijdragen" door HEdd. ter opneming aangeboden. 
Ouder de innigste dankbetuiging, maakt de Redactie niet alleen gaarne ge- 
bruik van deze gelegenheid om het belangrijke opstel in een wijderen kring 
van lezers te brengen, maar heeft zij ook gemeend aan deze welkome bijdrage 
voor de geschiedenis van Haarlems oude Kathedraal eene afbeelding te moc- 
« ten toevoegen, - Rep, 


Bijdragen Gesch. Bisd, v. Haarlem. 11e Deel. 4 





50 


in staat de banken aan de Noord- en Zuidzijde met de 
daaraan grenzende hekken geheel te restaureeren, 

Een der meest geachte en oudste inwoners van Haar- 
lem, de Heer Joh. de Breuk, die gedurende eene reeks 
van jaren de betrekking van kerkvoogd heeft vervuld en 
die op het bericht der ontdekking in Oct. 1869 de kerk 
had bezocht, verhaalde, dat hij nog de choorbanken in 
haren oorspronkelijken toestand had gekend, en dat die 
in het eind der vorige eeuw, nadat de kerk door de 
fransche troepen tot stal was ingericht, waren overge- 
schilderd. Deze mededeeling werd in November 1872 be- 
vestigd door het toevallig vinden, in een handschrift, 
bevattende afschriften van Haarlemsche charters, dat aan 
Joh. Enschedé Izaakszoon had toebehoord, van eene door 
hem geschreven lijst, getiteld : ,Aanteekeningen der 
» Wapenen die in 't Choor der Groote Kerk te Haarlem, 
„(zonder twijfel van voorname lieden die de kerk begif- 
tigd hebben) gevonden worden." Deze lijst bevat de 
namen der personen van wie de wapens afkonístig zijn, 
die in de beide banken zijn geplaatst. Dat reeds tijdens 
Joh, Enschedé, 1760-1170, eene schendende hand aan 
de wapens was geweest, blijkt hieruit, dat hij vermeldt, 
dat paneel 17, in de bank aan de Noordzijde, bevattende 
het wapen van Godfried van Mierlo, was overschilderd , 
hetgeen ook had plaats gehad in de bank aan de Zuid- 
zijde met paneel 7, bevattende het wapen van een onbe- 
kenden bisschop en met paneel 15, waarop het wapen 
van den bisschop van Nieuwland vroeger voorkwam 

De bank aan de Noordzijde (even als die aan de Zuid- 
zijde, waarvan later gehandeld wordt) bevat 22 zitplaat- 
gen, waarvan de vijf die het naast aan het choorhek zijn, 
onbeschilderd bleven , en van de overige zijn afgescheiden 
door een kolommetje, op welks kapiteel zich een vrouwen- 
beeldje bevindt, houdende in hare hand een rozenkrans, : 


51 


De plaatsen zijn alle voorzien van de bekende opslaande 
klapjes, onder welker klampen (zoogenaamde miséricordes) 
beeldwerk is aangebracht, meestal humoristische voorstel- 
lingen of dieren vertoonende. Dergelijke beeldjes bevin- 
den zich ook aan de leuningen tusschen de verschillende 
zitplaatsen. Aan den eenen kant wordt de bank afgeslo- 
ten door het choorhek, aan de andere zijde door een rijk 
besneden en met levendige kleuren beschilderd hekwerk. 
Op de paneelen in den rug der zitplaatsen bevinden zich 
de wapens, waarboven zich een doorloopend verhemelte 
of baldakijn uitstrekt, dat met gouden sterren in blaau- 
wen grond beschilderd is; daarboven is eene gebeeld- 
houwde kroonlijst aangebracht, bestaande uit eiken takken, 
doorstrengeld met wijngaardranken en telkens afgebroken 
door twee wapens, het eene het wapen van Haarlem , 
gehouden door twee vergulde leeuwen, het andere een 
gouden leeuw op een blaauw veld, gehouden door een 
engel met gouden vlerken. Door dit wapen heeft men 
naar alle waarschijnlijkheid St. Baaf. of Bavo den be- 
schermheilige van de kerk willen aanduiden. Deze was 
een edelman, die in de wereld onder den naam A llowijn 
bekend stond. Even als de naam der Berthoude (de Hee- 
ren van Grimbergen of Mechelen) kan deze voornaam tot 
een geslachtsnaam zijn overgegaan en zich alzoo in den 
vorm Állovin, Alvin (of Albini?) hebben gevestigd. In 
de zevende eeuw werd hij, die een weinig stichtelijk 
leven leidde, bekeerd door den bisschop Amandus, en 
trok zich terug in een klooster te Gent. Zestig Vlaam- 
sche edellieden, zegt zijn levensbeschrijver, kwamen, op 
zijn voorbeeld, insgelijks tot boetvaardigheid en bouwden 
te Gent eene kerk, die zijn naam gevoerd heeft, Karel 
de V* droeg dien naam en het kapittel, aan die kerk 
verbonden, over aan de tegenwoordige Kathedraal. Ook 
op andere plaatsen zijn er onder inroeping van St. Bavo 


52 


kerken gebouwd. Willem de Albini, die onder de onder- 
teekenaars van het groot charter (magna charta) in Enge- 
land voorkomt, voerde een gouden leeuw op een rood 
veld. Het geslacht Albin de la Prade in Auvergne voerde 
in later dagen een gouden leeuw op een veld van sabel. 
Het geslacht Alvin (Albini?), dat gezegd wordt van 
Luikschen oorsprong geweest te zijn, zou een gouden 
leeuw op een azuren veld hebben kunnen voeren, en 
dit wapen kon alzoo worden toegekend aan een zijner 
beroemdste telgen. Verschil in de kleuren van het schild 
was in vroegere eeuwen onder verschillende takken van 
den zelfden stam (indien wij hier stamverwantschap mogen 
aannemen) geen ongewoon verschijnsel. 

Al valt het niet te ontkennen, dat dit alles slechts op 
eene waarschijnlijkheid berust, mag men het toch als 
opmerkelijk beschouwen, dat dit wapen op de kroonlijs- 
ten ter wederzijde bij afwisseling van het wapen van 
Haarlem acht malen voorkomt em alzoo in eene geheel 
bijzondere betrekking tot Haarlems hoofdkerk schijnt te 
staan. Het wordt door een engel gedragen, eene voor- 
stelling , die men, zoo ze bij mannelijke schilden voorkomt , 
vooral voor geestelijke personen gebruikt vindt; des te 
meer kon zij aan een edelman, die, monnik geworden 
en onder de Heiligen gerangschikt is, worden toegekend. 
Men weet, voor het overige, dat de middeleeuwen er 
geen bezwaar in zagen, wapens toe te kennen aan per- 
sonen, in wier dagen nog van geene blazoenen sprake 
kon zijn. Men kent de wapens van Hektor, Alexander, 
Judas den Macchabeér, enz. 


WAPENS AAN DE NOORDZIJDE. 


De wapens aan de Noordzijde zijn alle geschilderd als 
of men ze in een spiegel moest aanschouwen, hetgeen 
denkelijk gedaan is om de daarin voorkomende figuren 


58 


zich, als een zinnebeeld van vereering, naar het hoofd- 
altaar te doen keeren. Deze wijze van schilderen heeft 
ten gevolge, dat het kwartier, hetwelk het eerst moest 
staan, als het tweede, en wat het derde moest staan als 
het vierde voorkomt. Wij zullen bij de beschrijving de 
wapens echter weêr herleiden tot hunnen normalen stand 
en blazoneeren bijv. Wassenaer 1, IV : 8 zilv. wassenaars, 
in rood veld enz. Ziet hier wat we kunnen bijdragen ter 
oplossing der vraag, welke Edelen door de wapens worden 
voorgesteld , waarbij ons de korte lijst van Joh. Enschedé 
ter vergelijking zal kunnen dienen. Wij beginnen uit het 
Oosten , het naast aan de plaats, waar het altaar stond. 
No, 1. 

Op het paneel in den rug van deze zitplaats wordt 

geen wapen gevonden. 
No. 2. | 

Gevierendeeld: I, IV: blaauw, bezaàid met gouden 
lelies, gezoomd met smalle rood-en-zilveren blokken 
(zoogen. nieuwe wapen. v. Borgondië); II, III: gedeeld, 
1, 3 rechtsche schuinbalken van goud, in blaauw, ge- 
zoomd met rood (Borgondië), 2, gouden leeuw, rood 
getongd en geklaauwd, ir zwart veld (Brabant). Op de 
vierendeeling : zwarte leeuw, in gouden veld, rood 
getongd en geklaauwd (Vlaanderen). Dit wapen, voor- 
zien van de Hertogelijke kroon en vliesketting, behoort 
aan Philips van Borgondië (overl. 1467). Hetzelfde wapen 
komt voor op de afhangende zegels van dezen Vorst aan 
de oorkonden in de Handvesten en Privilegiën van Haar- 
lem. Chifflet wijkt in zijne lijst in het 8° vierendeel van 
deze opgaaf af; Reiffenberg, Hist. de la Toison d'or, 
p. 518. De roode Leeuw in zilver (Limburg), neemt daar 
de plaats in van den Brabantschen gouden. !) 





1) J. B. Maurice: Le blason des armoiries de la Toison d'or, 1667, beeldt 
even als Reiffenberg dit schild in het 8* vierendeel 2* deel ook af: roode leeuw 
in zilver. 


54 


No. 3. 

Gevierendeeld , I, IV: zilveren balk, in zwart veld 
(Borssele); II, III: 8 dubbele vuurslagen, in rood. Gra- 
venkroon en vliesketting. Wapen van Frank van Borssele , 
Graaf van Oostervant (overl. 1473). | 

No. 4 

Zilveren balk, in zwart veld. Gravenkroon en vlies- 
ketting. Wapen van Henric van Borssele, Heer van der 
Veere, Grave van Grandpré (overl. 1470). 

No. 5. 

Hetzelfde, gelijk gestoffeerd wapen. Wolfert, zoon van 
Henric van Borssele; door eerste huwelijk met eene schot- 
sche Prinses, Graaf of Heer van Buchan. 

No. 6. 

Als 4 en 5; maar tot breuk een gouden 6-punt-ster 
(ridderspoor?) in het schildhoofd links ‘(de ster staat a 
dextre *) voorts — vliesketting zonder kroon: Wapen van 
Adriaen van Borssele, Heer van der Veere van Bredamme 
of Brigdamme, overl. 1468. 0 

Ook Reigersbergh van Cortgene in zijn kronijk kent aan 
dezen Adriaen van Borssele de vliesketen toe, en er heeft 
een portret van hem bestaan, waarop hij ook als Vlies- - 
ridder voorkomt. | 

Niettemin is twijfel geopperd, of Adriaen van Borssele 
wel ridder vàn ’t Gulden vlies geweest is. Omdat de later 
opgemaakte registers van deze orde den naam van Heer 
van der Veere (Monsieur de la Vère) bevatten, heeft later 
niemand er aan getwijfeld, dat Hendrik van Borssele daar- 
mede werd aangeduid, Eene naauwkeurige lezing doet 
evenwel een licht hierover opgaan, dat de aandacht naar 
ons oordeel verdient te trekken. 7 





1) Men weet, dat, in de wapenkunde, als in het geheele stelsel van 
riten en kostumen der middeleeuwen a deztre beteekent ter linkerhand van 
den toeschouwer. Men herinnere zich voorts, dat de wapens der Noord. 
‚zijde te beschouwen zijn als in een spiegel gezien. 








7 55 


Volgens het m. s. van Jac. van Grijpskerke, te vinden 
bij Te Water, „Hoogadel. Zeeland", p. 45 en 46, is de 
oudere tak van de Heeren van der Veere: Wolfert. van 
der Veere, waarvan zoon is, Claes van der Veere. Deze 
tak eindigt met Adriaen van Borssele van der Veere van 
Bredamme, Raad en Kamerheer van Philips van Bor- 
gondié, overl. 1468. 

Na dezen tak volgt die van Henric van Borssele van 
der Veere, hiervoor onder N° 4 opgenoemd, 

Beide- deze familietakken van der Veere hadden vroeger 
hun wapen gebroken met 3 gouden sterren, zijnde Veere, 
m. s. van Grijpskerke, p. 33, 34 en 46. Eerst in later 
tijd hebben die van Bredamme eene enkele ster aange- 
nomen, terwijl de tak waartoe Henric van Borssele be- 
hoort circa 1400 het wapen vol aanneemt, nadat een 
oudste tak der Borsselen (waarover hier geene sprake is) 
uitgestorven was. 

Aanvankelijk moet de benoeming te Gent in 1445 van 
Monsieur de la Vire, zonder bijvoeging van den naam 
Borssele, tot ridder van het Gulden vlies, oorzaak ge- 
weest zijn van eene vergissing in den persoon. Hertog 
Philips van Borgondtë, die met zijn dapperen Raad en 
Kamerheer Adriaen van Borssele toen (in 1445) zeer be- 
vriend was, kan, met den onbestemden naam de la Vére, 
Adriaen wel bedoeld hebben. Reiffenberg, t a. p., p. 28. 

In 1468 wordt de naam van Monsieur de la Vère in 
het 11° kapittel onder Karel:de Stoute weêr in "t bijzonder 
genoemd. ’t Blijkt, dat toen Henric, niet Adriaen van Bors- 
sele tegenwoordig was, Deze wordt in dit kapittel berispt , 
omdat hij, alsof "t iets nieuws was, Luitenant-Admiraal . 
in dienst van den Koning van Frankrijk was, en toen hij 
antwoordde, dat hij dit met medeweten van den ouden 
Hertog reeds 22 à 23 jaren geweest was, zocht men dat 
met de statuten van de orde te plooyen. Reiffenberg, p. 53. 


56 


Of dit aan eene onvolledigheid in de processen verbaal 
des Kapittels te wijten zij en er dus werkelijk 4 Borsselen 
vliesridders geweest zijn, is nu niet uit te maken, 

In de Kapittelen der orde die na de benoeming volgen , 
het 8*, 9° en 10°, vinden wij niets geboekt, wat ons 
inlichting over deze zaak verschaft. Eerst na den dood 
van Philips van Borgondië in 1467 komt deze omstan- 
digheid, gelijk wij in het 11° kapittel zagen, te voor- 
schijn , die in verband met het aangevoerde minstens vreemd 
mag schijnen. 

Zooals wij hiervoor mededeelden, wijst de Kronijk- 
schrijver Reigersbergh van Cortgene Adriaen van Borssele 
als Vliesridder aan, Deze schrijver was met de Heeren 
van Borssele bijzonder bekend, "t geen ons noopt, de 
juistheid van zijn bericht aan te nemen, dat hij werkelijk 
als eerst bedoelde Monsieur de la Vère de Vliesketting 
gedragen heeft, vooral omdat er een portret van Adriaen 
van Borssele met de vliesketting geweest is, 

No. 7. : 

Gevierendeeld: I, IV: 6 gouden kepers in rood; of 
heeft de schilder bedoeld: Gekeperd van goud en rood? 
II, rechtsche roode schuinbalk in goud (Baer); III, 2 om 
en om getinneerde roode balken in zilver (Arkel). Mid- 
denschild: gedeeld, I, omgekeerde zw. leeuw, in goud, 
II, gouden, met goud gekr. leeuw, in blaauw (Gelder). 
V liesketting en gravenkroon. Het geheel is aan de beide 
onderkanten vergezeld van twee gouden vlerken (?) aaneen- 
verbonden en omstrengeld door een blaauw koord. Wapen 
van graaf Jan (Willemsz.) van Egmont, Heer van Baer 
(in Gelderland), Hoogwoud enz. overl. 1516, kleinzoon 
van Jan v. Egmont en Marie van Arkel. Zie Reiffenberg, 
Lijst van Chiflet N° 101. Egmout voert anders zes dub- 
bele kepers, goud en rood, zie „Dietsche Warande”, VIII, 
bl. 54. 


57 


No. 8. 

Gevierendeeld : I, IV : 3 ziiv. wassenaars (ligg. halve 
manen) in rood (Wassenaer); II, III, gouden balk in 
blaauw (Burggraafschap van Leiden). Vliesketting, geen 
kroon. Het geheel is vergezeld van vier zilveren wasse- 
naars ; de twee aan de bovenkanten geplaatst, beladen met 
een gouden Ì- Wapen van Jan van Wassenaer , Burggraaf 
van Leiden, zoon van Jan van Wassenaer , wiens wapen- 
schild onder N° 6 aan de andere zijde voorkomt, en van 
Johanna van Halewijn, overl. 1528, lijst van Chifflet, N° 146. 

No. 9. 

Een vrouwelijk wapen uit het geslacht van Brederode. 
Gedeeld: I, roode leeuw., in goud, blaauw geklaauwd 
en getongd : Brederode, zonder lambel ; II, gevierendeeld, 
: 1, 4, roode leeuw, blaauw geklaauwd en getongd, in 
goud: Holland; 2, 3, roode leeuw , geklaauwd, getongd 
en gekroond van goud, in zilver: Valkenburg. Het ge- 
heele ruitvormige schild en zoo ook de schildhelft Brede- 
rode, zijn smal-uitgeschulpt-omboord van zwart. Om het 
. Schild ziet men 2 brandende zwijnskoppen en 2 knoestige 
stokken te midden van het vuur; vlammen omringen het 
geheel (vergelijk N° 10). Wapen van Walravia van Bre- 
derode, gehuwd met Jan van Gaveren, Heer van St. 
Aagtenrode, dochter van Reinout ll en Jolande van La- 
lain, wier vader, Willem van Lalain, Stadhouder van 
Holland was. Zij overleed te Haarlem in 1500. 

. No. 10. 

Gevierendeeld : I, IV , op nieuw gevierendeeld; 1, 4, 
roode leeuw, blaauw getongd en geklaauwd, in gouden 
veld (Holland), 2, 8, roode leeuw , geklaauwd, getongd. 
en gekroond van goud, in zilver (Valkenburg); II, III, 
3 gouden lelies, in blaauw , met rooden rechtschen schuin- 
balk (Bourbon-Montpensier). Op de vierendeeling een 
inschild: zilveren balk in zwart veld (Borssele). 


58 


Boven, onder en om dit schild, even als om N° 9, . 
ziet men de knoestige stokken in 't vuur, brandende 
zwijnskoppen en de vlammen, die om de schilden van 
het geslacht sedert de laatste helft van de 15° eeuw 
worden gevonden. ') Wolfert van Brederode, Heer van 
Zwamerdam en Cloetinge, in 1548 overleden , zoon van 
Walraven II en Margareta van Borssele, dochter van 
Wolfert van Borssele, Heer van Buchan en Charlotte 
san Bourbon. Wolfert was een jongere broeder van Rei- 
nout III en was gehuwd met Adriana Bacx, dochter van 
Jan Bacx (de Hertoghe gezegd Baez), Heer van Asten. 

Dit schild is merkwaardig, omdat Wolfert hier in het 
moederlijke vierendeel niet Borssele, maar Bourbon voert. 
Walraven II had zijne vrouw, Margareta van Borssele, 
geschaakt. De vader had zijn consent niet gegeven en 
wilde er niets van weten. Tegen de wettigheid van het 
huwelijk zijn dus bedenkingen. En nu schijnt uit dit 
wapen te blijken, dat zoo de zaak al is bijgelegd, gelijk 
„vermeld wordt, aan de kinderen toch het recht niet is 
toegekend om Borssele in het moederlijk vierendeel te 
voeren. Heer Wolfert heeft zich echter de geledene schade, 
door het opnemen van het grootmoederlijke blazoen 
Bourbon- Montpensier , tamelijk vergoed, en voert buiten- 
dien Borssele als hartschild. 

| No. 1l. 

Roode leeuw, blaauw getongd en geklaauwd in goud, 

in het schildhoofd een blaauwe lambel met 8 hangers, 





1) Wellicht is “bij eene beschrijving van het wapen der Brederoden juister 
uitgedrukt: wilde zwijnskoppen en laurierstokken in vuurvlammen of: Bran- 
dende laurierstokken, gelijk van Hall in zijne verdediging van HK. v. Bre- 
derode zegt. Frans van Brederode zegelde reeds met een wilden zwijnskop 
boven 2 gekraiste houten in ’t midden van vuurvlammen met het opschrift : 
ardent désir. Van Hall, Verd. p. 282 (aant). Reinout III voerde als de- 
vies: une hure dans les flammes. | 





59 


_ de leeuw beladen met een inschild, roode leeuw op gou- 
den veld (Bergen in Kennemerland). Ook om dit schild 
worden de brandende zwijnskoppen en knoestige stokken 
gevonden. Balthasar van Brederode Heer van Bergen, 
zoon van Walraven II, in 1576 overleden, gehuwd met 
Catharina van Bronkhorst van Batenburg. 

No. 12, 

Twee blaauwe kepers, in zilver. Boven het schild een 
kroon in vorm gelijk aan den gravenkroon van N° 3. 
Dit wapen staat als het wapen der Heeren van Rensen- 
berg op de wapenkaart der voormalige edelen en heer- 
lijkheden; Amst. bij G. Valk, en de naam komt voor 
op de lijst der geslachten die kasteelen en Heerlijk- 
heden in Holland hadden, bij Boxhorn, Toon. der Ste- 
den, p. 44. Volgens de Rouck Ned, Heraut, p 299 is 
dit het wapen van Rennenberg. Op de lijst van Joh. En- 
schedé leaaksz. wordt het vermeld als het wapen van 
Willem van Rennenberg. Jasper 1, zoon van Gerard de 
2*, 18° Heer van Culemborch en Johanna van Borgondien, 
dochter van Anthonie, bastaard van Philips den Goede 
(gehuwd 1469) hadden 3 zoons en 6 dochters verwekt. 
Eene dochter, Cornelia van Culemborch, was gehuwd met 
Willem van Rennenberg, wiens hart te Zuylen, zijn inge: 
wand te Westbroek en lichaam in de abdij van Oostbroek 
begraven is, Zij bracht ten huwelijk Zuylen en Westbroek. 
Uit dit huwelijk zijn twee kinderen geboren, Frank en 
Anna van Rennenberg , 1532 gehuwd met Filips van Lalain. 

. No. 13. m 

Gevierendeeld: I, IV, 3 roode molenijzers in zilver 
(Montfoort); II, III, als N° 11 zonder inschild (Brederode). 
Hendrik van Montfoort, Heer van Abbenbrouck, zoon van 
Burggraaf Jan van Montfoort en Charlotte van Brederode. 

| . No. 14. 
Gevierendeeld: I, IV , zwart getralied in zilver, met 


60 


9 zw, meerlen in 't gouden schildhoofd (D’Estrées); Il, 
Ill, blaauwe leeuw, rood geklaauwd en getongd, in 
goud (La Cauchie). Jean d'Estrées, overl, 1571, groot- 
meester van de artillerie in Frankrijk, gehuwd met 
Catharina de Bourbon, was de zoon van Antoine en van 
eene Jonkvrouw de la Cauchte, in het land van Artois, 
niet ver van Arras. Spener Ins. theoria, Pars Spec. Tab, 
XVI et Lib. II Cap. XXIV. 
No. 15. | 

Als N° 7, Jan II van Egmond, Heer van Baer, overl. 

1528, Reiffenberg, aldaar Chiffet, N° 149. 


No. 16. 


Als N* 11, maar de leeuw beladen met Marck: een 
inschild van goud, met een balk, van drie rijen blokken 
zilver en rood (échiqueté). Lodewijk van Brederode, Heer 
van Ameide en Hamricourt, overl. 1657, tweede zoon 
van Reinout III en Philippina van der Marck. 

De beide wapens N° 11 en 16, in verband met dat 
van Reinout III, te vinden in de lijst van Chifflet bij 
Reiffenberg, toonen aan , dat de Heeren van Brederode 
hadden afgezien van het bfazoen houdende de 4 leeuwen 
dat nog onder N° 9 en 10 gezien wordt. 

NB. Het afzien van het gevoerde blazoen door het weg- 
laten der 4 leeuwen en weder aannemen van den 
Hollandschen leeuw met den lambel, kan gerekend 
worden ongeveer in 1580 te hebben plaats gehad ; dus 
vóór den tijd waarop Reinout III ridder van ’t Gulden 
Vlies is geworden. Ook om dt schild worden de bran- 
dende zwijnskoppen en knoestige stokken gevonden. 

No. 17. 

Gevierendeeld: I,.IV, groen kruis in gouden veld 
(Bisdom van Haarlem); II, III, rood molenijzer en in 
den quartiervoet een roode roos, in zilver. Het schild ge: 
dekt met den groenen hoed der prelaten met afhangende 


61 
koorden en 2 maal 6 kwasten; achter het schild de bisschops- 
staf, paalswijs. Wapen van Govert van Mierlo, 2" Bisschop 
van Haarlem, overl. 28 Julij 1587, 
Men schijnt in de XVI* eeuw gewankeld te hebben in 
de keuze der émauz voor het Haarl. Bisdom. Het natuur- 


lijkst is (en ook heden aangenomen), tegenover Utrecht 
(zilver in rood), rood in zilver. 


WAPENS AAN DE ZUIDZIJDE. 


De bank aan de zuidzijde bevat insgelijks 22 zitplaat- 
sen, waarvan ook de zes, die het naast bij het choorhek 


zich bevinden, onbeschilderd zijn en van.de overigen zijn .. 


afgescheiden door een kolommetje waarop een mansbeeldje, 
met gordeltasch, is geplaatst. Ook wat het beelhouwwerk, 
de kroonlijst en de zitplaatsen betreft komt deze geheel 
overeen met die aan de noordzijde. Daar de hiervoren 
opgegeven reden bij deze bank niet bestond, zijn de wa- 
pens aldaar geschilderd naar de gewone orde en niet als 
. of men die in een spiegel zag. De wapens in de kroon- 
lijst zijn de zelfde als die aan de overzijde voorkomen. 


No, 1. 
Is open. 


No. 2. 
Gevierendeeld : 


I en IV, op nieuw gevierendeeld. I en IV, andermaal. 
Van deze quartieren, 1 en 4 gouden kasteel, blaauw 
gesloten, in rood (Castilië); 2 en 3, gekroonde leeuw , 
rood op zilver (Leon). II en III, gedeeld: 1, 4 roode 
palen in goud (Arragon); 2, gevierendeeld in schuin- 
kruis, boven en beneden 4 roode palen in goud, 
rechts en links een zwarte arend in zilver (Sicilië). 

JI en III, op nieuw gevierendeeld. I, zilveren balk 
in rood (Oostenrijk); II, 3 gouden lelies, 2, 1, in 
blaauw , gezoomd met smalle rood-en-zilveren blok: 


62 


ken (nieuw Borgondië, beter voorgesteld Noordzijde ' 
N° 2); III, 2 (eig. 8) rechtsche schuinbalken “van 
goud in blaauw , omzoomd met rood (oud Borgondtë) ; 
IV, gouden leeuw in zwart (Brabant). Op de vieren- 
deeling een inschild, zwarte leeuw op goud, rood 
geklaauwd en getongd (Vlaanderen). 

Dit wapenschild voorzien van de hertogelijke kroon en 
vliesketting is gevoerd door Philips van Oostenrijk (den 
Schoone), Hertog van Borgondië, na 1504 Koning van 
Spanje, overl. 1506. Als vierde chef der orde van het 
Gulden Vlies is het wapen aan deze zijde van het koor 
als eene vereering vooraan geplaatst tegen over dat van 
Philips van Borgondië, eerste chef van de orde, die de 
eerste is aan de andere zijde, Het is hier volgens zijn 
rang geplaatst, maar in strijd met de tijdsorde, vóor het 
schild van Jacoba van Beyeren. | 

No. 3. . 

Gevierendeeld vrouwelijk wapenschild: I en IV , schuin- 
rechts geruit van blaauw en zilver (Beyeren). Il en III, 
gevierendeeld: 1 en 4, zwarte leeuw op goud (oude graaf- 
schap Henegouwen — wapen van Vlaanderen); 2 en 3, 
roode leeuw op goud, blaauw geklaauwd en getongd 
(Holland). Dit wapen staat in ’t midden van den Holland- 
schen tuin en is voorzien, van de hertogelijke kroon , wit her- 
melijn met rooden bol en gouden boog. Jacoba, Hertogin van 
Beyeren, Gravin van Henegouwen en Holland, overl, 1436, 

No. 4. 

Gevierendeeld : I en IV , roode leeuw, blaauw geklaauwd 
en getongd’, in gouden veld (Holland). II en III, roode 
leeuw, geklaauwd, getong en gekroond van goud, in 
zilver (Valkenburg). Om het schild de wilde zwijnskoppen, 
knoestige stokken en vuurvlammen van de wapens der 
Brederoden; voorts omgeven van de vliesketting. Reinout 
II, Heer van Brederode, Vrijheer van Vianen en Ameyde, 


638 


overl. 1473, Hij was de eerste van zijn geslacht, die Hol- 
land gebroken met den lambel varen liet en de 4 leeuwen 
begon te voeren, 

No. 5. 

Tien aaneengesloten ruiten van zilver, 8, 3, 8, 1, met 
de punten elkander en den schildkant boven en onder 
rakende, in een rood veld. Op de eerste ruit een rood 
leeuwtje. Dit wapen is omgeven van de vliesketting. 
Joost van Lalain, Heer van Montigni, overleden 1483. 

No. 6. 

Gevierendeeld: I en IV, 3 zilveren wassenaars (lig- 
gende halve manen) in rood; II en III, gouden.balk in 
blaauw, Jan van Wassenaer (vader van N° 8 aan de 
Noordzijde van het choor), Burggraaf van Leiden, overl. 
1497. Om dit schild staan insgelijks vier zilveren wasse- 
naars, doch zonder ll 

No. 7. 

Drie vijfblad-bladen (quintefolia) 2 en 1, van goud in 
blaauw; groenen hoed der prelaten, koorden en kwasten 
en bisschopsstaf als bij N° 17 N. Z. Dit wapen is onbe- 
kend. Als men den tijd in aanmerking neemt in ver- 
band met de plaats, die het hier bekleedt, is het niet 
onwaarschijnlijk dat door dit schild de eenige pastoor van 
de kerk van St. Bavo wordt aangeduid, die later tot den 
rang van Bisschop bevorderd is, namelijk : Nicolaas Reuter 
(Ruystre, Ruterus), geboren in een Luxemburgsch dorp. 
Deze is pastoor van St. Bavo geworden in 1485, in 1499 
Bisschop Atrecht en in 1609 gestorven. In het opschrift 
op zijn graf in de St. Pieterskerk te Leuven werd hij ge- 
noemd: raad van het huis van Borgondië en kanselier 
der Hoogeschool. 


No. 8. 
Dit schild is in alles gelijk aan dat van N°. 4, maar 


zonder de vliesketting. Walraven II, Heer van Brederode, : 
Vianen en Ameyde, zoon van Reinout II overl, 1581. 


64 


No. 9. 
Vrouwelijk wapenschild, gedeeld: I als N° 8; II, zwarte 
. arend op goud, het schild zonder eenige omgeving. A sana, 
dochter van Willem, Graaf van Nyenaer en Anna van 
Hoorn, gemalin van Walraven II van Brederode, overl. 1535. 
No. 10. 

Roode leeuw, blaauw geklaauwd en getongd, in goud. 
In het schildhoofd een blaauwe lambel met 3 hangers. 
Vliesketting, en even als N* 4 en N* 8 omgeven van 
de brandende zwijnskoppen en knoestige stokken. Zeinout 
IIT, Heer van Brederode, Vrijheer van Vianen en Ameyde, 
Deken van het Gulden Vlies, Raad van Keizer Karel V, 
zoon van Heer Walraven ll, overl. 1556. 

No 11. 

Vrouwelijk wapenschild. Gedeeld: I als N° 10; II, 
gouden veld, met een balk van drie rijen blokken zilver 
en rood; een roode leeuw ten halven lijve in het boven- 
ste deel van het veld (Marck). Philippa, Gravin van der 
Marck, dochter van Graaf Robert van der Marck, Heer 
van Sedan, gemalin van Reinout IIT, Heer van Brede- 


rode, overl. 1587. 
No. 12. 

Als N° 10, doch zonder vliesketting. Philips van Bre- 
derode, oudste zoon van Reinout III, Heer van Brederode, 
overl. te Milaan, 1554. 

: . No. 13. 

Drie roode molenijzers, in zilver. Jan, Burggraaf van 

Montfoort, overl. 1539. ') | 
No. 14. 

Vrouwelijk wapenschild. Gedeeld: I als N° 13; II als 

N° 5, maar zonder leeuwtje in de eerste ruit. Anna van 


1) Dit waren de Barggraven van Montfoort, die huu oorsprong hadden 
van Hendrik de Rovere in de laatste helft van de 18° eeuw. Het oudere 
geslacht van Montfoort voerde als wapen een schaakbord van zilveren en 
zwarte ruiten. ' 





65 


Lalain, dochter van Karel, graaf van Lalain en Jacoba 

van Luremburg, gemalin van Heer Jan, burggraaf van 

Montfoort. Zij is later. hertrouwd met Anthonis van Mer- 

then, Heer van Essenheim in ^t Sticht. 
No. 15. 

Rood kruis, in een gilveren veld, met golvende dunne 
balken van blaauw en zilver (burelé). Inschild van zilver, 
met drie zwarte hoefijzers. Groene hoed der prelaten, 
koorden en kwasten en bisschopsstaf als bij N° 17 N.Z. 
Nicolaas van Nieuwland (a nova terra), in 1560 eerste 
Bisschop van Haarlem, overleden 1580. 

No. 16. 

Als N°. 10, maar zonder vliesketting. Een inschildje 
op de borst van den leeuw: drie zwarte zuilen , in een zil- 
veren veld, Vianen. Hendrik, Heer van Brederode, Vianen 
&c, zoon van Reinout III, Heer van Brederode, en Phi- * 
lippa van der Marck, overl. 1568. 

No. 17. 

 Gevierendeeld: I en IV op nieuw gevierendeeld: ! en 
4 gebalkt van zilver en rood, 2 en 3, zes aaneengeslo- 
ten ruiten van rood, 3 en 8, met de punten elkander 
rakende, in een zilveren veld, II, zilveren arend met 
roode tong, geklaauwd , gebekt en gekroond van goud, 
in een zwart veld. III, gouden leeuw, rood geklaauwd 
en getongd in blaauw, beladen met een rechtsche schuin- 
balk van twee rijen blokken zilver en rood. Gravenkroon 
en vliesketting. Pieter Ernst, Graaf van Mansfeld, later 
Deken der Orde van het Gulden Vlies, overleden 1604, 
in den ouderdom van 87 jaren, volgens eene andere opgaaf 
103 jaren. 


Bijdragen Gesch. Bisd, v. Haarlem. IIe Deel, 


wt 


66 


— ee ee 


HET SINT AAGTE-BERGJE ONDER VEUR, 
» KATHOLIEKE BEGRAAPPLAATS DER PAROCHIE LEYDSCHENDAM. 





Onder de burgerlijke gemeente van Veur bevindt zich 
een ovaalrond plekje gronds, groot 151 oude roeden, 
en ruim 8 voet boven den beganen grond gelegen. Het 
wordt geheeten St. Aagte-Bergje naar'de kapel, aan de 
H. Agatha toegewijd, die daar in vroegere eeuwen ge- 
staan heeft. Ofschoon er tot nog toe geen zekere beschei- 
den zijn gevonden van het ontstaan dezer oude kapel, 
houdt men het toch voor zeker, dat zij daar reeds vóór 
de afzanding van deze streken, waar in de vroege middel- 
eeuwen binnenduinen lagen, heeft bestaan, en volgens 
de „Oudheden van Rijnland’ vóór de reformatie tot de 
parochiekerk van Voorschoten behoorde. 

. In een schrijven van Johan, heer van Wassenaar , 
Voorschoten, Katwijk enz. burggraaf van Leiden , dagtee- 
kenende van het jaar 1465, lezen wij, dat zijn vader ter 
timmering van de Veurkapel vier pond pajement 's jaars 
besprak. Dat daarmêe de St. Agatha's-kapel bedoeld werd, 

valt niet te betwijfelen. Trouwens in de „Oudheden van 
Delfland’ staat aangeteekend : „deze kapel strekte tot 
schakenbosch toe, en ze had zelfs een boschje in schaken- 
bosch en eenig land, dat binnen schakenbosch lag.” Ook 
in de „Oudheden van Rijnland”, waar sprake is van de 
kapellen, die vóór de reformatie tot de parochie van 
Voorschoten behoorden, komt voor: ,de tweede kapel 
heeft gestaan in de buurt van schakenbosch. Deze kapel, 
welke aan de H. Maagd en Martelares Agatha toegewijd 
was, stond op eene verhevene plaats, en heeft nog haar 
ouden naam behouden.” 

Wanneer die kapel is weggebroken of vernietigd, kan 
niet met zekerheid gezegd worden. Waarschijnlijk zal het 


\ 


67 


geschied zijn in den spaanschen oorlog; want de ,Oud- 
heden van Rünland" verhalen weder: sin den spaanschen . 
oorlog is de kerk van Voorschoten zoowel als meest alle 
kerken daaromstreeks voor een gedeelte afgebroken” 
De plaats, waar de kapel gestaan had, bleef echter den 
naam van St. Aagte-Bergje behouden, en in bijzondere 
hoogachting bij de katholieken. In dezelfde „Oudheden 
van Rijnland’ immers lezen wij: „en is. deze plaats noch 
tegenwoordig vermaard door de bedevaarten der Katho- 
leken.".Wat deze bedevaarten betreft: oude lieden her- 
inneren zich thans nog, dat in het begin dezer eeuw de 
toeloop naar deze plaats bij wijze van bedevaart vaak zeer 
groat was, en dat, behalve het breede pad rondom het 
bergje, nog raauw geloopen paden op het bergje zelf 
lagen. Ik zelf herinner mij in kindsche jaren te hebben 
gehoord van menschen, die van Schiedam, Delft enz. in 
kleine troepjes 's nachts biddende naar het St. Aagte-bergje 
optrokken; eenigen dezer pelgrims heb ik zelf nog gekend. 

Hoe en wanneer dit bergje met zijne landerijen in 
handen van leeken is gevallen, kan ik niet ontdekken. 
Zeker is het, dat het in, en welligt lang vóór 1760 in 


‘katholieke handen was; want in dit jaar is het den 184» 


Junij bij eene boedelscheiding, met den daaraan grenzen- 
den grond en het daarop staande houtgewas, te zamen 
een morgen en vijf hond groot, voor de som van f 1800 


__als erfdeel toegevallen aan zekeren Hannes Mooyman, uit 


den boedel van zekere Petronella Pluym, weduwe, erf- 
genaam en boelhoudster van Courte Jansz. Lunenburg. 
In 1795 is het bergje tot gemeente-begraafplaats in- 
gerigt , of daartoe door vrijwillige bijdragen der ingezetenen 
«geapproprieerd." "t Is echter wel opmerkelijk, dat het 
nooit als ‘zoodanig is gebruikt „ maar altijd alleen door de 
katholieken als begraafplaats werd gekozen, en door hen 
voortdurend als eene oude heilige of gewijde plaats werd 


68 


beschouwd, waar zij bij voorkeur wilden rusten, ofschoon 
die niet kerkelijk ingezegend was. 

Op welke wijze en onder welke voorwaarden het bergje 
tot kerkhof is ingerigt, vind ik nergens vermeld; maar 
het is opmerkelijk, dat het tot 1800 aan de familie Mooy- 
man in eigendom bleef toebehooren. Immers eerst den 
64e? Feb. 1800 is door Joost Goemans , tweeden man van 
Martijntje Lunenburg, vroeger gehuwd met Hannes Jansz. 
Mooyman , het eigendomsregt van de begraafplaats afge- 
staan aan de burgerlijke gemeente van Veur, onder be- 
paling, dat het zich daarop bevindend hakhout altijd het 
eigendom zou blijven van hem en van zijne nakomelingen ; 
en dat het burgerlijk bestuur ten allen tijde jaarlijks 
f 10,00 recognitie zou betalen op 5 September. 

Joost Goemans trad hier op en sloot de acte in naam 
van de eenige dochter zijner vrouw, Antje Mooyman, 
die, als erfgenaam haars vaders, Hannes Jansz. Mooy- 
man, eigenares van het bergje was. Voor de gemeente 
Veur traden op en onderteekenden de acte, in naam van 
schout en schepenen, Pieter Boonekamp , Pieter van den 
Bosch, Willem van Veen, Frans Bole en Frans Teunis- 
sen, allen katholiek en municipale leden der burgerlijke 
gemeente Veur. 

Dezen hebben toen de directie en administratie der be- 
graafplaats op zich genomen, en tot 1819 behouden ; 
altijd echter als municipale leden van den raad , en onder 
verpligting van jaarlijks aan burgemeester en wethouders 
verantwoording hunner administratie te doen, In 1819 
leefde er nog slechts één van deze vijf katholieken, na- 
melijk Pieter Boonekamp, en legde ook deze om zekere 
kwestieuse redenen de administratie neer. 

Alstoen werd door den raad der burgerlijke gemeente 
van Veur, in een schrijven van den 26*'** November, de 
directie en administratie over de begraafplaats aan het 


69 

katholiek kerkbestuur aangeboden, onder bepaling: dat 
het kerkbestuur jaarlijks aan burgemeester en wethou - 
ders daarvan rekening en verantwoording zou afleggen. 
Dit aanbod werd, wat niet te verwonderen is, niet aan- 
genomen; en dien ten gevolge heeft het burgerlijk bestuur 
van Veur de directie en administratie zelf uitgeoefend 
tot den jare 1845. 

Toen in het jaar 1827 bij koninklijk besluit, ter voor- 
koming van besmetting, geen lijken meer in kerken, in 
steden en dorpen, zeker getal inwoners bevattende, mog- 
ten begraven worden, en kerkhoven of begraafplaatsen 
op zeker bepaalden afstand daarvan moesten worden aan- 
gelegd, zond het katholiek kerkbestuur aan gedeputeerde 
Staten van Zuid-Holland den 30"? Dec. van hetzelfde 
jaar het hiervolgend adres op: 

2... vdat dien ten gevolge (van dat besluit) bij de 
supplianten het verlangen is ontstaan, om een kerkhof 
te mogen bezitten aan hunne (de katholieke) gemeente 
toebehoorende,: en alzoo tot het aanleggen van hetzelve 
auctorizatie te bekomen, zooals reeds deze gunst meer- 
malen aan roomsch katholieke gemeenten is toegestaan 
geworden, en tot welke gunst der supplianten na te 
melden verzoek zich voornamelijk bepaalt, 

„De supplianten zijn echter opmerkzaam geworden op 
eene bijzonderheid, welke er ten aanzien der begraafplaats 
in deze gemeente bestaat, waaromtrent zij zich veroor- 
loven UEd. groot achtbaren gunstige intentie te mogen 
inroepen. 

‚Er bestaat sedert eene lange reeks van jaren een zeer 
geschikte begraafplaats, bekend onder den naam van 
St. Agatha's berg, alwaar voorheen eene kapel, aan de 
Heilige van dien naam toegewijd, heeft gestaan. Deze 
plaats is gelegen buiten den afstand bij Z. M. besluit 
bepaald, is van deszelfs oprigting, éénig en alleen als 


10 


eene begraafplaats voor roomsch katholieken bestemd , en 
" wordt als zoodanig nog bij voortduring gebezigd, schoon 
de eigendom daarvan aan onderscheiden godsdienstige ge- 
noatschappen in deze gemeente toebehoort. 

„Het komt de supplianten onder correctie voor, dat 
het tot eene begraafplaats voor alle de godsdienstige ge- 
zindheden der gemeente Veur niet geschikt zoude zijn, 
daar dezelve als, dan hunner inziens niet groot genoeg is, 
en het zoude dus bij de invoering van Z. M. verordening 

omtrent het begraven der lijken niet kunnen dienen. 

„Zonder dus een anders regt of genot te hinderen zoude 
het voor der supplianten kerkgenootschap een groot voor- 
regt zijn, indien deze plaats aan dezelve in eigendom 
. konde komen, omdat zij aldaar dan te geschikter de gods- 
dienstige plegtigheden konden uitoefenen. 

„Redenen waarom de supplianten zich keeren tot UEH. 
Achtb. eerbiediglijk verzoekende, dat zij mogen worden 
geauctoriseerd tot het aanleggen van eene begraafplaats 
voor hunne gemeente, of wel, dat aan hen de gemelde 
St. Agatha's-berg als een eigen begraafplaats worde aan- 
gewezen, en dat hiervan moge worden uitgereikt UEG. 

Achtb. favorabele dispositie in forma, 


„Hetwelk doende enz.” 


Op dit adres volgde geen gunstige dispositie; maar in 
het volgende jaar ging het burgerlijk bestuur tot eene 
vergrooting van het kerkhof op het Sint Aagte-bergje over. 
Daartoe gebruikte men een stukje grond van P. Dobbe, 
echtgenoot van Antje Mooyman, en kapte waarschijnlijk 
ook eenig hakhout hem toebehoorende weg. Uit dien hoofde 
is de recognitie van tien op twintig gulden gebragt. 

Reeds lang te voren, namelijk in het jaar 1820 den 
5'" April, was bij testamentaire beschikking van Petrus 
Dobbe en Antje Mooyman het St. Aagte-bergje met een 








71 


daaraan grenzend stuk teelland aan de katholieke kerk 
van Leidschendam en Veur vermaakt; 29 Februarij 1824 
werd deze dispositie door Antje Mooyman zelve, toen we- 
duwe en bezitster, bij testament op nieuw bevestigd; en 
alzoo kwam de kerk bij het overlijden van Antje Mooy- 
man, den 24*** Sept, 1832 in het bezit van den grond, 
maar niet in het bezit van het eigendoms-regt op de be- 

graving; dit bleef aan de burgerlijke gemeente, terwijl 
de recognitie-gelden van / 20,00 door het burgerlijk be- 
stuur voortaan aan het kerkbestuur als zoodanig werd uit- 
betaald. De aanvaarding had echter eerst plaats den 18% 
September 1833, toen de koninklijke magtiging werd ver- 
leend. Eerst in 1843 begon men te onderhandelen, om 
. ook het regt van begraven geheel aan de katholieken 
over te doen; gansch het jaar 1844 ging daarmede heen, 
en eindelijk werd de overeenkomst tusschen kerkbestuur 
en gemeenteraad gesloten, waarbij de katholieke kerk van 
Leidschendam en Veur op 1 Januarij 1845 zou treden in 
het volle en geheele eigendoms-regt van het St. Aagte- 
bergje, met alles wat daartoe behoort, als : eene obligatie 
Nederlandsche schuld à 2'/, pCt. groot honderd gulden, 
baarkleeden, roeven, lijkbaren en andere begraafgereed- 
schappen. Het kerkbestuur van zijnen kant zou aan het 
burgerlijk bestuur van Veur uitkeeren de som van 
f 897—56 cent; de vroegere recognitie-gelden vervielen, 
en op koste van het kerkbestuur zou op een klein plekje 
grond, aan de kerk toebehoorende, eene burgerlijke be- 
graafplaats volgens opgemaakt plan aangelegd worden, 
waarvan de burgerlijke’ gemeente in het volle eigendoms- 
regt zou worden gesteld. Verders moest aan de burger- 
lijke gemeente een onverhinderd toepad naar dat kerkhof 
worden verzekerd; en eindelijk mogt het burgerlijk be- 
stuur, bij eventuele begraving aldaar, een onverhinderd 
gebruik maken van baren, roeven, baarkleeden, gereed- 


12 


schappen enz., aan het katholiek kerkbestuur toebehoo- 
rende, zonder daarvoor iets te betalen. 

Deze laatste bepaling had volstrekt geen bezwaar , aan- 
gezien in al den tijd van 1846 tot 1872 slechts twee be- 
gravingen daarop hebben plaats gehad, namelijk van twee 
vreemdelingen, die niet katholiek waren. De Protestanten 
van Veur worden nog altijd te Voorschoten begraven. 

De aanleg heeft aan arbeidsloon enz, gevorderd de som 
van f 211-00, zoodat deze overneming in haar geheel 
aan de kerk heeft gekost de som van f 1108-56, be- 
halve het kleine hoekje’ gronds voor gemeente-begraafplaats. 

In' de jaren 1845, 46 en 47 zijn de werkzaamheden 
van den aanleg der gemeente-begraafplaats en der ver- 
dere inrigtingen op het kerkhof, zooals het graven van 
een grafkelder, het bouwen van eene kapel enz., voort- 
gezet en ten einde gebragt. Op den 3%" Oktober 1848 was 
eindelijk het gelukkig oogenblik daar, waarop de kapel 
en de begraafplaats. kerkelijk werden ingezegehd door den 
H.Eerw. Heer E. S. van der Haagen, aartspriester van 
Holland, Zeeland en West-Vriesland, en werd het bergje 
met zijne nieuwe kapel andermaal aan de H. Maagd en 
Martelares, de H. Agatha, toegewijd, om nu voor goed 


en voor altijd den naam te dragen van : Katholieke 
Begraafplaats , het St. Aagte-Bergje. Slechts zeer kort . 


heeft de WelEerwaarde heer pastoor J. Rusman dien 
gelukkigen dag mogen overleven, en weldra zou zijn 
stoffelijk overblijfsel ter ruste worden nedergelegd op den 
gewijden akker, dien hij met zooveel moeite en arbeid 
voor zijne schapen had verkregen. Den 55** December daar- 
aanvolgende overleed hij na een langdurig lijden, en werd 
den 9ier in den nieuwen grafkelder met kerkelijke plegtig- 
heid begraven. . 

Zoo bezit de parochie van Sint Petrus en Paulus te 


Leydschendam een eigen kerkhof, dat van de vroege mid-. 


— 





13 


deleeuwen af eene gewijde plaats was, en zelfs tot in 
onze eeuw vele bedevaartgangers tot zich trok; zoo be- 
zit zij weder eene kapel op het oude Sint Aagte-bergje , 
en roept zij die groote Martelares weder aan op de graven 
harer kinderen. 

C. STOLK , Pastoor, 





PAROCHIEKERK VAN MONSTER. 


De parochiekerk van Monster stond ter hegeving van 
den abt van Middelburg, en werd ook bediend door paters 
van genoemde abdij. 

De oorsprong van dit collatieregt vind ik in twee charters, 
die bewaard^worden op het provinciaal archief van Zeeland 
te Middelburg. 

1° In 1276 ruilt Hendrik , abt van Sint Paulus te Utrecht , 
als collator der parochiekerk van Monster, met graaf Floris 
V, als collator der parochiekerk van Alphen, het collatie- 
regt, zoodat graaf Floris V de begeving ontving van 
Monster. 

2° O. L. Vrouw Geboorte 1276 geeft graaf Floris V 
een charter af, waarbij hij zijn collatieregt der parochie- 
kerk van Monster op den abt van Middelburg overdraagt 
en ten geschenke geeft. 

| * V D. HOBST. 


4 


14 


AANTEEKENINGEN 


BETREFFENDE 
DE LEYDSCHE PASTOORS SEDERT /DE HERVORMING” 
TOT AAN „DE HERSTELLING”, 
VAN 1557 ror 1857, 


DOOR 


Dr J. D. FRENAY. 


(Vervolg van Deel I, bis. 281). 


PASTOORS VAN DE 2* WERELDLIJKE STATIE. 


GOVERT DE ROVERE. 

Zoo noemt hem v. Rhijn (Oudh. v. Rhijnl. bl. 265); 
doch op eene andere pants (Oudh. v. Zeel. dl. I. bl. 170) 
is, weet ik niet; want in het latijn noemt hem v. Heus- 
sen nu eens (Bat. Sac. dl. II. pag. 121. col. 1) Gode- 
fridus Roverius, dan eens (Hist. Ep. Midd. pag. 24. col. 2) 
Godefridus Rueverius. 

Te Utrecht geboren, heeft hij te Keulen gestudeerd 
en is er ook Licentiaat in de Godgeleerdheid geworden. 
- Nadat, volgens het verhaal van v. Heussen (Bat. Sac. 
dl. II. pag. 263. col. 2) heer Arye, dien wij vermoedden 
denzelfden te zijn als heer Arent Bockenbergh, den laat- 
sten catholijken commandeur van St. Pieter, en Paulus 
de Goede, de laatste vicaris van het St. Maartens-altaar 
in O.L.V, Kerk, oud en afgeleefd waren, werden hun 
te gelijkertijd in 1606 door den apostolischen vicaris Sas- . 
bout Vosmeer tot opvolgers gegeven Rombout van Meden- 
blik als primarius pastor, d. i. als pastoor van de 1* Statie, 
en Godefridus Roverius als secundarius pastor, d. i. als 


à 





75 


pastoor van de 2° Statie, Dewijl nu past. Rombout tot 
pastoor van St. Pieter benoemd werd en daarentegen 
Godefridus Roverius (zie Bat. Sac. dl. II. pag. 270. col. 1) - 
tot pastoor van de Statie, toegewijd aan de .H. Maagd 
Maria; zoo kan men pastoor Rombout beschouwen als den | 
opvolger van heer Árye en pastoor de Rovere als den 
opvolger van Paulus de Goede; en is derhalve de 1* we- 
reldlijke statie te Leyden als het ware de voortzetting 
van de parochie van St. Pieter, en de 2* wereldlijke statie 
als het ware de voortzetting van die van O. L. Vrouwe. 
Tot 3 malen toe vermeldt v. Heussen (Bat, Sac. dl. II. 
pag. 121. col. 1. pag. 263. col. 2. Hist. Ep. Ultr. dl. I. 
pag. 87. col. 2), dat die benoeming geschied is door den 
apostolischen vicaris Sasbout Vosmeer; desniettemin ver- 
haalt v. Rijn (Hist. v. 't Bisd, Ut. dl. I. bl. 295), dat 
dit geschied is in 1616: en om te bewijzen, dat dit geen 
drukfout is, zoo voegt hij er bij, dat die aanstelling ge- 
schiedde door Philippus Roverius (lees: Rovenius). 
Indien Govert de Rovere in 1606 tot pastoor te Leyden 
is aangesteld, dan is hij daar niet lang gebleven; want 
na in Zeeland en voornamelijk te Goes het oude geloof 
verkondigd te hebben, heeft hij van deze zijne werkzaam- 
heden reeds verslag gegeven den 12 Julij 1612. 
Daarna is hij de opvolger geworden van Jacobus Bolius, 
die als pastoor van de zoogenaamde buurtkerk of kerk 
van de H. Maria de Mindere «e Utrecht in 1631 over- 
leden ís, Hij is ook canunnik van de collegiale kerk van 
de H. Maria te Utrecht geweest; want als zoodanig is 
hij in 1636 als getuige verschenen bij het vereischte 
onderzoek vóór de verheffing van Jansenius tot Bisschop 
van IJperen. Eindelijk is hij in hoogen ouderdom te Utrecht 
in Mey van het jaar 1658 als emeritus pastoor overleden, . 
| NIKLAAS NOMIUS. | 
"Aldus wordt hij genoemd door v. Rijn (Oudh, v. N.- 


76 


Holl. dl. I. bl. 166) of ook wel Nicolaas (Bat, Sac. of Kerk. 
Hist. v. Bat. dl. III. pag. 204) naar het latijnsch Nicolaus 
Nomius van v. Heussen (Bat. Sac. dl. II. pag. 328. col. 1). 

Hij is geboren te Haarlem den 21 Dec. 1581. Licen- 
tiaat in de Godgeleerdheid is hij gedurende eenigen tijd , 
althans in 1610, pastoor geweest te Leyden, terwijl Rom- 
bout van Medenblik aldaar pastoor was van de 1° statie. 
Hij is aldaar in een hevigen twist gewikkeld met een 
der daar ter stede pas aangekomen paters Jesuiten, name- 
lijk Matthaeus Clinger, waarin zij elkander voor Sasbou- 
tianen en Jansenisten uitmaakten, 

Lang is hij te Leyden niet gebleven; want in 1612 is 
hij capellaan te Haarlem gewarden, en als Adelbert Eg- 
gius overleden was, is hij in diens plaats den 27 Aug. 
van dat zelfde jaar tot canunnik van het Haarlemsche 
Capittel verkozen; in welke waardigheid hij den 15 Oct. 
daaraanvolgende is bevestigd. Na den afstand van Petrus 
van den Einde als deken van dat capittel, is Nomius 
den 7 Dec. 1616 tot zijn opvolger verkozen en den 18 
Julij van het volgeride jaar als zoodanig door den apost. 

. vicaris Phil. Roveen erkend, 

Denzelfden apost. vicaris heeft hij op zijne reis naar 
Rome, welke voorviel op den 26 Aug. 1622, vergezeld, 
Na aldaar de belangen der zending van de wereldlijke en 
de geordende geestelijkheid hier te lande, alsmede die van 
het Haarlemsche Capittel behartigd te hebben, is hij in 
1624 naar Brussel gezonden om de verdragpunten tus- 

^ 7 ** lei geestelijkheid te laten bekrachtigen, Buiten 

ran den apost. vicaris door Alexander Trog- 
de magt van aartsdiaken der Utrechtsche kerk 
1 weten te verkrijgen, wederregtelijk bestraft, 
sluit van den 15 November van datzelfde jaar 
len Phil, Roveen van de gevolgen daarvan 


11 


Na vele moeiten, gevangenschappen en gevaren is hij 
eindelijk te Haarlem op den 21 Oct. 1626 in den ouder- 
dom van 44 jaar overleden. Zijne zinspreuk was: Tecum 
habita. Tweeërlei afbeelding heeft er van hem bestaan: de 
eene zooals hij leefde, de andere na zijn overlijden !). 

N. Momius schijnt als pastoor der 2° wereldlijke statie 
te Leyden geen onmiddelijken opvolger gekregen te heb- 
ben. Door het spoedig vertrek der eerste pastoors dier 
statie en door de aankomst der Jesuiten en Franciscanen 
aldaar, het eene misschien de oorzaak: of het gevolg van 
het andere, is zij te niet geloopen. Wel is waar, men 
heeft naderhand getracht haar weder op te beuren; met 
welk gevolg zal later blijken, nadat wij eerst de staties 
der P. P. Jesuiten en Franciscanen zullen hebben afge- 
handeld, 

PATERS JESUITEN. 

Volgens past. Burgmeyer (Jaarb. 1847. Meng. bl. 101) 
waren er reeds Jesuiten sedert hunne komst in deze stre- 
ken na de hervorming van tijd tot tijd te Leyden ge- 
komen zonder aldaar een vast verblijf te houden. Uit een 
mij door den WelEerw. Heer J. J. Graaf medegedeeld 
afschrift van past. Burgmeyers handschrift °) blijkt, dat 
reeds in 1594 P. P. Duystius et Leonius ,curarunt hac 
in urbe rem catholicam." | 

| MATTHEUS CLINGER, 

Deze was de eerste die door hen in 1609 als verblij- 
vende zendeling alhier werd aangesteld. Hij was zeker 
dezelfde Matthaeus, met wien Niklaas Nomius, pastoor 





l) Nomius had nog een ander devies, namelijk ; Patientia Christi ; het- 
geen blijkt zoowel uit eenige stukken van zijne hand in het bisschoppelijk 
archief te Haarlem , als ook uit zijn portrait, een zeer schoon paneel, 
dat vroeger in de kerk van St. Bernardus „in den Hoek” te Haarlem be- 
waard werd en thans in het seminarie te Warmond berast. 3, 5, GRAAF. 

2) Hetwelk eene copie is van een lijstje opgesteld of althans begonnen , 
naar het schijnt, door pater Phil, Ign. Oliva S. J. 


*& 


18 


der 2* wereldlijke statie aldaar in bovengemelden hevigen 
twist gewikkeld werd. Hij beweerde, volgens het verhaal 
van den apost. vicaris S. Vosmeer, (Bat. Sac. dl, II. pag. 
55. col, 2) dat de andere priesters te Leyden den geest 
Gods niet hadden, maar dien des duivels, dat zij hoo- . 
vaardig , onrustig, ongehoorzaam aan hunne oversten, gie- 
rig, trotsch, hebzuchtig en erger dan ketters waren, en 
dat hij daarom door de zijnen tot Overste aldaar was 
aangesteld. Door gemelden apost, vicaris te regt gewezen , 
vertrok hij weder in 1610, | 


MARCUS VAN DEN TEMPEL. - 


Hij volgde Mattheus Clinger onmiddelijk op (Jaarb. 
1847. Meng. bl. 41), namelijk volgens het aangehaalde 
handschrift in de maand Junij 1610. 

Vele jaren heeft hij hier met ongeloofelijk veel vrucht 
gearbeid; zoodat onderscheidene personen van den aan- 
zienlijksten stand tot het catholijk geloof door hem bekeerd 
zijn: zoo b. v. Joés Nassovius propinquus comitis Mauritii 
in het jaar 1614, alsmede een ander e primariis Lugdu- 
nensibus vir doctus scriptis contra Arminianos celebris. 

Toen op den 11 Nov. 1616 het bovenste gedeelte der 
Academie afbrandde, ,omdat" (volgens Orlers bl. 189) 
shet vier 't welck op te Senaets-camer geleghen hadde, 
niet wel bewaert geweest en was", spargitur author in- 
cendii esse Tempelius, wiens woning de Schout bij zijne 
afwezigheid in 1017 binnendrong; want hij bepaalde zijne 
zorgen niet tot de stad Leyden, maar strekte-die ook uit' 
tot de omliggende dorpen: Noortwijk, Voorhout, Voor- 
schoten, Homade, Langeraer, etc.; zoodat het geen ver- 
wondering kan baren, dat in datzelfde jaar vele edelen 
B. d'Assendelft, Cornelius Sandelius, Jac. de Scherpen- 
zeel filius Dni in Offem, Nic. van Duyn Dns de Rijswijk 
en andere bij eene openbare acte van den ijver, de be- 








19 


- 


kwaamheid en het nut der Jesuiten een gunstig getuige- 
nis aflegden. Desniettemin werd v. d. Tempel in les 
gebannen. 
PETRUS DE HOLLANDER. 
Hij werd in Mey 1619 Marcus v. d. Tempel als mede- 
helper toegevoegd (Jaarb. 1847. Meng. bl. 41), doch 
vertrok weder in 1620 naar Rhoon in Schieland. — 


JACOBUS PATIUS, 
Hij volgde als medehelper (Socius) de Hollander op. 
Volgens het Gerechtsdagboek + A. fol. 84 , was er onder 
de ‚Pape e pryesters" in Maart 1622 een bij Burgemees- 
teren bekend’, genaamd : „Jacobus Paets als Pryester , 
woonende ten huyse van Anthonis Gysbrechtz , hem zeg- 
gende van de ordre der Jesuiten nyet te sijn” 


NICOLAUS BORLUT. 
N. Borlut was volgens het boven aangehaalde hand- 
schrift van past. Burgmeyer de opvolger van v. d. Tempel. 


GERARDUS YAN VLIERDEN. 


JOANNES SCHOUWEN. 
Hij was volgens het handschrift van past. Burgmeyer 
slechts Socius. 
JOANNES KIEL. 
Ook deze was niet meer dan Socius. 


ISAAC VAN DER MIJE. 
Insgelijks Socius. 
JACOBUS METZ, 
Hij wordt in gemeld handschrift insgelijks Socius ge- 
noemd. 
HIERONIJMUS VAN SUERCK. 
Past. Burgmeyer (Jaarb. 1847. Meng. bl. 41) ‘voegt 
achter zijn naam tusschen 2 haakjes de variant: Snerck, 
Ieder, die oud schrift gelezen heeft, weet hoe moeijelijk 
het soms is eene u van eene n te onderscheiden en zal 


80 


terstond hieruit opmaken, dat deze lijst der paters Jesui- 
ten genomen is uit een oud handschrift, hetwelk of past. 
Burgmeyer of zijn zegsman onder de oogen heeft gehad. 


PRANCISCUS L'HERMITE, 
PETRUS VAN DEN BERGE. 
ROBERTUS DU RIEU. 
Socius: overleden 1659. 


JOANNES BAPTISTA BIESTHOVEN. 

Deze is zeker dezelfde als R. Pr. Joannes Baptista List- 
hoven, Soc. Jesu, die volgens het Necrologium Dioecesis 
Harlemensis auspicium sumens ab anno Domini 1600 
(medegedeeld in de Katholiek 1871/72) in de maand Au- 
gustus van het jaar 1655 te Leyden aan de pest over- 
leden is, Hoe de naam Biesthoven of Listhoven moet 
geschreven worden, laat ik voorloopig in het midden: één 
der beide ooggetuigen schijnt zich bij de lezing van zijn 
manuscript vergist te hebben. 

JOANNES LETTEN, 
GULIELMUS VAN RANST, 
Gestorven in 1670 volgens het handschrift. 
LUCAS REIJENBORG. 


Socius. 
, JOANNES KINTSIUS, 
Socius. 
PETRUS STRATIUS. 
Socius. 


HENRICUS VAN BEEST. 

Of het onder H. v. Beest of onder zijn opvolger ge- 
weest is, weet ik niet; maar zeker is het, dat er omtrent 
dezen tijd eene groote vertimmering heeft plaats gehad 
aan de Jesuitenkerk, staande+bij de Pieterskerkgracht, 
gelijk blijkt uit eene kantteekening op een uit dien tijd 
afkomstig, nog op de charterkamer te-Leyden aanwezig 
verzoekschrift van de predicanten en ouderlingen der Ne- 








81 * 


derduitsche Gemeente, ingediend in 1675; waarvan ik het 
volgende, ook om andere redenen niet onaardige begin 
afschrijf : 


„Edele groot-achtbaare Heeren. 


Het is UE. achb. kennelyck hoe wy ampts en con- 
scienties halven en volgens resolutien der synoden van tijt 
tot tijt UE, Achb. hebben claagelyck vertoont, dat alle 
ketteren, dagelycks onder ons, vermenighvuldigen, ten 
eynde daartegen behoorlycke voorsieninge wierde gedaan. 
doch tot ons groot leedwezen, hebben geene of weynige 
redressen daar jn v'noomen; maar veel eerder sien toe 
neemen, stouter werden en glorieeren. 

Soo ist dat wy nochmaal (schriftelyck op UE. Achb. 
versoeck en goet gelieven) ernstich en bewegelyck UE. 
Achb. willen remonstreeren, de hooghgaande vrijheden, 
. stouticheden en schadelyckheden van de ketteren en val- 
sche leeringen, die, gelyk jn Holland, oock seer jn onse 
stad toeneemen. 

Als daar, eerst, is de verderfelycke dwaalinge der 
papisten, die niet vergenoeght syn hier als bekende paapse 
borgers te mogen woonen, en vryheyt van conscientie te 
genieten, en te oeffenen jn haar huisen; maar oock open- 
baere, groote en vermenighvuldichde byeencomsten en 
vergaderplaatsen hebben. Soo dat alle dage en bysonder- 
lyck op den Sondach en andere haare heylige daagen, 
meer als op 30 bekende plaatsen midden jn de stad, de 
v'vloeckte misse wert bedient en haar dwaalingen gepre- 
. dickt. Welcke plaatsen wy bereyt syn aentewysen, maar 
achten het onnoodich, alsoo men haar daagelycks siet met 
heele menighten, vrij en openbaar, daaruyt en jn gaan, 
sommige met de boeckjes aen den arm, de paternosters onder 
de voor&choot, en de kleyne goude cruisjes aen den hals 
hangende, even als of sy int Pausdom waaren. timmeren 
[op den kant staat: op de Haarlemstraat jn de son. op den 
Ryn. bij de brandende soudkeet. pieterskerckgraft daar de 
heele somer getimmert js aen de kerck] groote en verhe- 
vene predick plaatsen, die honderden van menschen om- 
vangen connen, met groote, opene jngangen en poorten, 
daar niet alleen wereltlycke maar alderley geordende 
priesters, als jesuiten, dominicanen, franciscanen etc. pre= 
diken en mis doen. 


Bijdragen Gesch, Bisd, v. Haarlem, IIe Deel. 6 


- 82 


daarby comt de ondragelycke stouticheyt van de Emis- 
sarissen de Jesuiten, Cloppen en quesels, die als heele 
swermen, niet alleen dagelycks lánghs de straaten loopen , 
omde missen aan te seggen, der pausgesinde kinderen 
te catechiseeren; maar oock [op den kant staat : op de N. 
Heerengraft omtrent breemen] publicke disputeer-collegien 
hebben en de cloppen op.sommige plaatsen [op den kant 
staat: jn de Rynstraat bij het N Levendaal] leer-school 
houden, ja maar hier en daar de huisen der gereformeer- 
den jnsluipen, om de eenvoudige aftetrecken van de waer- 
heyt. steken haar briefkes jn de hand, daar een deel jdele 
vragen opstaan, om de ounosele zielen te v'stricken. En 
eyndelick haar afgodise boecken, prenten, paternosters, 
crucifixen etc. in haar [op den kant staat: op de Haar- 
lemstraat over de Maare;] winckels, an en voor de deuren 
publyck te coop hangen, verswyge nu alle de smaatheden , 
affronten en lasteringen, die dagelycx den gereformeerden 
en haar religié, van die worden aangedaan. 

Al het welcke” [enz.] 

rLleyden den 1675. U.E, oprechte, getrouwe, en on- 
derdanige dienaars de predicanten en 

ouderlingen der nederduytsche ge- 

meente tot Leyden. uyt aller Naam 

THEOD. VAN DER LES, 
Syn: P: t: Scriba." 
FREDERICUS DE HUTTER. 

Aldus heeft hij de vroeger medegedeelde overeenkomst , 
waarbij de gezamenlijke priesters te Leyden elkander bij 
voorkomende gelegenheden beloven te assisteren, den 21 
Augustus 1689 mede onderteekend. Uit dat stuk blijkt, 
dat wegens de bekeering van een jongman Pieter v. d. 
Wiele, die naar Brugge gevlugt was, de beide paters 
Jesuiten personeel geapprehendeerd en gegijzeld zijn en 
in hunne huizing een officier en twaalf soldaten zijn in- 
gelegerd geworden, Hij is, volgens het aangehaalde hand- 
schrift, den 10 Nov. 1699 overleden; en, volgens het 
vroeger vermelde „Register van personen overleden binnen 
Leyden en begraven Buyten” is ,fredericus dHudder be- 


graven tot Outheuse" [Oud-Heusden]. 








83 


FRANCISCUS IDENS. 

Socius. 

JOANNES BAPTISTA SOPHYE. 

Socius. 

PETRUS HUÉ. 

Ook hij heeft de bovengemelde overeenkomst geteekend , 
en was dus waarschijnlijk in 1689 van Fredericus De 
Hutter de medehelper en misschien ook zijn lotgenoot. 

Volgens het aangehaald handschrift van past. Burg.. 
meyer is hij als Socius in 1694 dus nog vóór de Hutter 
overleden. 

JOSEPHUS CORDUANIER. 

Hij was ook slechts Socius, dus waarschijnlijk de op- 

volger van P. Hué, 
JACOBUS CLAESMAN, 

Omstreeks dien tijd, in 1708 (zie Jaarb. 1847. Meng. 
bl. 42) toen bij Plakaat van de Staten dezer landen de 
Jesuiten uit deze streken gebannen werden, is de kerk 
. dezer statie, gelegen aan de St. Pieterskerkgracht, voor - 
de openbare godsdienstoefening gesloten. Na dien tijd ver- 
bleef er wel tot aan de opheffing der Societeit in 1773 
een pater, doch zonder openlijk zijne bediening uit te 
oefenen. | 

Dat er in het begin althans nog wel eens meer of 
minder openbare godsdienstoefening in de kerk der Jesui- 
ten gehouden werd, kan blijken uit een besluit van Bur- 
gemeesteren, genomen den 10 Januarij 1719, te vinden 
in de ,Notulen gehouden op de kamer van de H.H. Bur- 
gemeesteren der Stad Leyden van den 27 Decemb. 1716 
tot den 30 Decemb. 1720” f* 116 en luidende als volgt: 

„Den heerhooft Officier Paats heeft aan burgeme v'toont 
dat niet tegenstaande syn Ed. de Vrouwe van Sluypwyck, 
die inde gewesene Jesuiten kerk haar v'blijf houd, als ook 
de Opsienders van de Rooms Catholyke kerken binnen 


84 


dese stad, hadde gewaarschouwt, dat soude hebben sorg 
te dragen, dat in de v'jesuite kerk geen dienst werde 
v'richt, syn E. ondervonden had, dat den dienst in de 
selve kerk wierd gecontinueert, self met meer en meer 
toevloet van menschen, weshalve v'sogt, in gevolge van 
de 256° burgerlike keure in de v'gem kerk ondersoek te 
mogen doen, en aldaar alle byeenkomste om den dienst 
by te wonen te v'storen, waarop gedelibereert synde heb- 
be burgeme den leer hooftOfficier gequalificeert om het 
v'sochte ondersoek te doen, en syn E. v'der v'socht sich 
na de 256 burgelike keure te willen gedragen." 

Dit onderzoek schijnt tot de verlangde uitkomst geleid 
te hebben; want volgens de medegedeelde ,Lijste van 
zodanige Rooms Catholique priesters of pastooren als sigh 
tot het bedienen der roomsche kerken of statién binnen 
de Stadt Leyden althans bevinden” enz, was in Oct. 1732 
de Jesuitenkerk voor lange jaeren geslooten geweest en 
daerin geen diensten gedaen. 

De paters Jesuiten, die er desniettemin verbleven, zul- 
len dus de volgende door past. Burgmeyer (Jaarb. 1847. 
Meng. bl. 42) medegedeelde geweest zijn: 

ANTONIUS CARENNA. 
ALOIJSIUS HONTON, 
Is volgens het handschrift overleden den 5 Nov. 1727. 
PHILIPPUS IGNATIUS OLIVA.  - 
PHILIPPUS LONCKE, 

alias Haege, overleden 1738. 

JOANNES MICHIELS, 

Overleden te Utrecht. 

PETRUS DE WINTER , 

alias Rachel. 

JOANNES BAPTISTA OUVYN. 

Deze laatste komt niet voor op de lijst van past. Burg- 
meyer. (Jaarb. 1847. Meng. bl. 42) Ik heb hem genomen 


85 


uit het vroeger medegedeelde handschrift, bevattende een 
verslag van den toestand van het aartspriesterschap van 
Holland omtrent 1773; waarin zijne statie genoemd wordt 
Statio Saecularis nunc en hij zelf societatis extinctae Mem- 
brum. Indien de voornamen niet zoo zeer verschilden zou 
men geneigd zijn hem voor denzelfden te houden als 
Philippus Ignatius Oliva; immers in het handschrift van 
past. Burgmeyer, waarin eene u van eene n moeijelijk 
te onderscheiden was, kan men dezelfde moeijelijkheid 
verwachten tusschen de u en li en tusschen vy en va; 
doch wegens het verschil der voornamen durf ik niéts te 
beslissen vóór het handschrift van. past. Burgmeyer zelf 
gezien te hebben. Stond daar werkelijk Ouvy, dan zou 
het verschil in voornamen zich insgelijks wel laten ver- 
effenen; te meer omdat beiden omtrent ten zelfden tijde 
moeten geleefd hebben. 

BARTHOLOMEUS VAN BERKEL. | 

Hij is geboren (zie Dietsche Warande) 21 Julij 1728 
en, ook volgens den meermaals aangehaalden Necrologus, 
overleden te Leyden den 10 Sept. 1809. Ten zijnen tijde 
is dus, n. l. den 21 Julij 1773 zijne orde door Paus Cle- 
mens XIV opgeheven. 

Het kerkgebouw der Jesuiten heeft (Jaarb. 1847. Meng. 
bl. 42) van 1828 tot 1836 voor de godsdienstoefening 
van het garnizoen gediend; waarbij destijds een eigen 
aumonier, die mede de militaire strafgevangenis bediende, 
geplaatst was. Na geruimen tijd leeg gestaan te hebben 
is het eindelijk afgebroken en is er in 1861 op deszelfs ' 
grond eene gymnastiek-school gebouwd. 


PATERS FRANCISCANEN. 


Nadat het klooster der Minderbroeders, in 1445 buiten 
Leyden in den Waard tusschen de beide Rijnen ten oosten 


86 


van de tegenwoordige Heerengracht opgerigt, door het 
boosaardig geweld van het brooddronken gemeen in 1572 
verwoest was geworden, hebben eenige hunner zich met 
levensgevaar in en om de stad verborgen gehouden, 
ten einde de overgebleven Catholieken tot troost te zijn 
en hen in hun geloof te versterken. Dit getuigt pater 
Adrianus Fierlinx in een geschrift (waarvan de copie be- 
rust in de pastorie der parochiekerk van O.L.V. Onb. Ont- 
vangenis te Leyden) in 1659 van 2 bijna honderdjarige 
ooggetuigen te hebben gehoord; zoodat niet ten onregte 
de voornaamste burgers van Leyden in een autentiek stuk 
van den 12 Maart 1639 (zie Breviarium historicum ordinis 
minorum. Romae 1777. pag. 189. col, 2. $ 2) naar waar- 
heid konden getuigen, dat de Minderbroeders hen het 
eerst hadden onderwezen, gedurende 30 jaren aldaar had- 
den dienst gedaan en de pestzieken altijd'met ijver hadden 
_ bezocht. Volgens eene aanteekening van den copiist van 
het geschrift van Fierlinx zijn de Minderbroeders hier 
eerst in 1614 aangekomen, en volgens vroeger aange- 
haald manuscript van past. Burgmeyer in 1616. Hoe 
dit zij, Fierlinx en zijn Copiist komen hierin overeen, 
dat de Minderbroeders tot nog toe te Leyden geene vaste 
standplaats hadden; maar dat zij zich nu hier dan daar 
heen in Rijnland begaven. De eerste die te Leyden in 
1621 eene vaste standplaats verwierf was: 7 
JACOBUS NESSEUS. 

Hij was volgens het verhaal van pater Fierlinx een 
Haarlemmer; doch hierin schijnt deze zich vergist te heb- 
ben; want de Copiist van en de aanteekenaar op dit ver- 
haal, berigt, dat hij een oud perkamenten Register in 4* 
gevonden had, waarin de overledenen, welke op zekere 
tijden van het jaar in de gebeden van de gemeente plag- 
ten aanbevolen te worden, van 1623 tot 1663 aangetee- 
kend stonden, en waaruit bleek, dat R. P. Jacobus Nes- 


87 


seus Amsterdamensis den 24 Mey 1637 overleden was. 
Dewijl hij volgens pater Fierlinx de statie gedurende 16 
jaar bediend heeft, zoo moet hij omtrent 1621 zijn vaste 
standplaats te Leyden bekomen hebbón. 

Volgens de opmerking van den aanteekenaar op pater 
Fierlinx’ verhaal moet men een vaste standplaats wel 
onderscheiden van eene vaste woonplaats; want een vaste 
woonplaats hebben de Franciscanen te Leyden eerst lang 
daarna gekregen: zij werden nu eens hier, dan eens daar 
gastvrij ontvangen. 

Nog vermeldt diezelfden aanteekenaar ‚ dat hij uit dien 
tijd geen Register van de gedoopten en de gehuwden ge- 
vonden heeft, en verklaart dit daaruit , dewijl ten tijde 
van Nesseus het zoo streng en met bedreiging der zwaarste 
straffen aan de priesters door de plakkaten verboden was 
zelfs Catholieke kinderen te doopen en huwelijken in te 
zegenen. Inderdaad het oudste doopboek der Catholieken 
op den burgerlijken stand aanwezig, is dat van de Duit- 
sche Carmelieten, beginnende met 1646. 

Jacobus Nesseus; weleer lector, was een uitstekend 
man en bij ieder geliefd. De voornaamsten van de Stad 
waren zijne biechtelingen; op wier aandringen, niet tegen- 
staande hij liever onder de zijnen gewenscht had te leven 
en te sterven, hij, door eene langdurige verzwakking aan 
het bed gekluisterd, toch aan velen met raad en daad 
bijstand bood, Hij zelf heeft achtervolgens van 6 mede- 
helpers den bijstand genoten. — Zie Bijlage A. 

FRANCISCUS DE GROOT, 

Hij was de 1* medehelper van Pater Nesseus. Met een 
onvermoeiden ijver heeft hij in gevaarvolle tijden de Ca- 
tholieken te Leyden bediend. Of hij hier of elders over- 
leden is, heeft Pater Fierlinx niet kunnen ontdekken; 
hoewel zijn ndam volgens diens aanteekenaar in het voor- 
gemelde Register van overledenen geboekt stond. 


88 


JOANNES TIRAS, 

Terwijl Pater de Groot hier nog stond en de ziekte 
van Pater Nesseus steeds voortduurde, werd hij hier heen 
gezonden. Hij, benevens Henricus Huberti en frater Ja- 
cobus Jansz. , alle drie Minderbroeders , logeerden volgens 
het boven aangehaalde Gerechtsdagboek in 1622 ten huy- 
sen van Dirk van Santen. Hij was een uitstekend en on- 
vermoeid werkman, die na vele moeijelijkheden doorge- 
worsteld te hebben wegens eene door hem gehouden po- ' 
lemiek, waardoor de onkatholieken zich beledigd hadden 
gevoeld, binnen weinige uren door de magistraat uit de 
stad gebannen werd : hetgeen waarschijnlijk in het jaar 
1629 geschied is. De verbannene werd echter vreugdevol 
te Amsterdam ontvangen. 

ANDREAS VERSPECKEN. 

Deze was de 8° medehelper van pater Nesseus. Zijnen 
voorganger Joannes Tiras in ijver niets toegevende, werd 
hij op verlangen van eenige vrome Catholieken naar Delft 
verplaatst, en aldaar met vreugde ontvangen. Als hij na 
eenig verblijf aldaar door de ijverzucht van sommige 
vrouwen valschelijk beschuldigd was, is hij van Delft 
weder vertrokken en heeft hij als een gehoorzame zoon 
de Catholieken op andere plaatsen , zooals Leerdam enz. 
door zijnen wandel gesticht, 

CORNELIUS DOYMA. 

Pater Fierlinx noemt hem N. Doyma; maar deze N 
staat voor N(omen) N(escio). Zijn aanteekenaar noemt hem 
Cornelius. 

Hij was de opvolger van Verspecken en dus de 4° mede- 
helper van pater Nesseus. Stipt in het waarnemen zijner 
godsdienstpligten, heeft hij de zijnen gedurende het heer- 
schen van de pest getrouw bijgestaan; daardoor zelf van 
de pest aangetast, is hij volgens pater Fierlinx op den 
feestdag van den H. Franciscus (4 Oct.) 1635 tot aller 





89 ' 


droefheid in den Heer ontslapen. De aanteekenaar meent 
dat hij in 1636 gestorven zou zijn; omdat er een pater 
Doyman als woonachtig in Z. Holland wordt aangewezen 
in eene „Tweede Remonstrantie tegens den geweldigen en 
moedtwilligen inbreuck der Paepscher afgoderije, soo in 
steden als ten platten lande van Zuydt-Hollandt aen de 
vergaederinge van de Ed. Groot-Mo. Heeren de Heeren 
Staten van Hollandt ende West-Vrieslandt overgelevert 
in februarij lestleden bij de gedeputeerde des synodi, 
uyt name en last der kercken van Zuydt-Hollandt. In 
's Gravenhage gedrukt bij Aert Meuris boeckverkoper 
woonende in de papestraet in den bijbel anno 1686.” Para- 
graaf 13 dezer Remonstrantie luidt aldus: „13. Ten ses- 


‚ ten, dat de Papen ende Priesters alomme in de steden 


van Zuydt-Hollandt woonachtigh, ende met namen ende 
toenamen in grooten getalle bekent zijn : als-Pater Becum , 
Pater van Wou, Roeland Potter, Pater Reynigom, Pater 
Niclaes, die oock deecken is van geheel Delfflandt, Heer 
Joris Oom, Heer Herman Oom Hermansz, Pater Siber- 
tus, Pater Sebeeck, Pater Govert, Pater Albertus de 
Man van de Orde der Dominicaenen, Pater Gerrit, Pater 
Maerten Seculier Priester, Pater Gillis Swieten Priester , 
Pater Doyman, Pater Jacob jansz. Minne-broeder, Paep 
Hoogkamer, Paep Cornelis van Beverwijk, Pater Palu- 
danus, Paulus van den Hove, Heer Aelst & c." Maar 
omdat dit stuk in 1636 gedrukt is, daarom kan het wel 
vroeger ingediend of althans opgesteld zijn, toen pater 
Doyma nog leefde of toen zij meenden, dat hij nog leefde. 
Dat hij werkelijk in 1635 overleden is wordt bevestigd 
door het Haarl. Necrologium , medegedeeld in de Katho- 
liek ; alwaar wij lezen onder het jaartal 1635 : R. P. Corne- 
lius Doijma Ord. S. Franc. Leidae peste mortuus 4 Octob. 
In het jaar 1635 zijn er van 23 Junij tot ult? Dec. 14582 
menschen te Leyden aan de pest overleden. 


90 


Zou Pater Jacob jansz. Minne-broeder, die in de aan- 
gehaalde paragr. 18 op pater Doyman volgt niet dezelfde 
zijn als pater Jacobus Nesseus? althans dezelfde als die 
met P. Joannes Tiras bij Dirk van Santen logeerde? 

THEODORUS ATTENHOVEN. 

Hij volgde op pater Doyma en was dus omtrent 1635 
de 5* medehelper van pater Nesseus. Hij werd schandelijk 
bedrogen door een zeker vrouwspersoon, hetwelk zich 
aanstelde, als of zij door den duivel bezeten was. De 
pater met medelijden over haar bewogen, begon haar in 
zijnen ijver te bezweren en als de duivel, zooals hij 
meende, niet wijken wilde, heeft hij haar zelfs met eene 
roede eenige keeren geslagen; daarvoor bij Burgemeeste- 
ren aangeklaagd, is hij uit Leyden gebannen en waar- 
schijnlijk naar 's Gravenhage vertrokken. Een liedje , daar- 
van opgemaakt en openlijk verkocht, werd ‘nog lang 
daarna door de straatjongens op een belagchelijken toon 
opgedreund. | 

JEREMIAS ZELERS. 

Na de verbanning van pater Attenhoven en waarschijn- 
lijk na het overlijden van pater Nesseus in 1637 werd 
deze Jeremias Zelers hier heen gezonden. Hij was guar- 
diaan te Utrecht geweest. 

Tot dus verre hadden, gelijk boven vermeld, de paters 
Franciscanen nog geene vaste woonplaats gehad te Ley- 
den, wegens de hevige vervolging, die na de verbanning 
van pater Tiras al meer en meer was toegenomen. Thans 
werd aan pater Zelers, zeker een knap man, een hoewel 
oud en vervallen huis gratis aangeboden, gelegen aan de 
oostzijde van het Steenschuur; alwaar hij zijn intrek nam. 
Kerk werd er echter niet in gehouden. Dit geschiedde 
altijd elders, in zeer enge plaatsen op de bovenste ver- 
dieping, waar men 's winters bevroor en 's zomers ver- 
brandde. Zij, de paters Franciscanen, waren destijds 








91 


verpligt tweemaal daags mis te doen en te preken, en 
dikwijls nog des namiddags den catechismus te onder- 
wijzen op'zon- en feestdagen, ‚ 

Pater Zelers stierf als een ware en goede herder, be- 
weend door allen en voornamelijk door zijne eigene schapen. 

| PETRUS CRABBE. 

Hij was de opvolger van pater Zelers aan het Steen- 
schuur. 

Pater Fierlinx kende zijn voornaam niet; maar in het 
meergemeld Haarlemsch Necrologium wordt hij R. Pr. 
Petrus Crab, Ord. Minorum genoemd. 

De voetstappen zijner voorgangers drukkende, liet ook 
hij zijn leven voor zijne schapen. Als in 1654 (volgens 
pater Fierlinx) er wederom een hevige pest woedde, heeft 
hij zoo naarstig de zijnen bijgestaan,,dat hij zelf door de 
ziekte aangetast onder zijn waardig en liefdadig werk be- 
zweek. Hier vergist zich pater Fierlinx waarschijnlijk één 
jaar; want hoewel deze pest door geheel Europa van 
1654-1657 woede, was het in 1655, dat er te Leyden 
11651 menschen aan de pest stierven; waaronder, vol- 
gens het aangehaalde Necrologium, in de maand Septem- 
ber ook Petrus Crab zich bevond. : 

. — PAULUS IDELET. 

Hij volgde op Petrus Crabbe aan het Steenschuur, 
nadat hij meermalen gardiaan en provinciae definitor ge- 
weest was. Stipt in het opvolgen zijner gelofte, was hij 
een levend voorbeeld van het godsdienstig leven, velen 
niet alleen door woorden, maar ook door een goed voor- 
beeld tot een goed en vroom leven leidende, Desniettemin 
is er ten zijnen opzigte in 1660 eenige opschudding ont- 
staan door 8 vrome zusjes; waaraan de zorg voor het 
altaar en de sacristie was opgedragen. Deze, waarschijn- 
lijk ten onregte betigt en door pater Idelet ontslagen, 
achtten zich daardoor zoo zeer in hare eer aangetast, dat 


93 


zij hem bij zijne oversten aanklaagden. Als de superior 
en patér Fierlinx zich te vergeefs bemoeid hadden dezen 
twist in der minne te beslechten, vertrok pater Idelet, 
willende liever onder de zijnen vreedzaam en rustig leven, 
dan de plagerijen en babbelarijen dier vrouwen verkroppen. 


JOACHIM SCHAEP, 


Pater Fierlinx spelt zijn naam met 2 a’s; doch hij zelf 
schrijft Schaep met ae, in het door hem: in September 
1660 aangelegd Doopboek, hetwelk nog tegenwoordig 
aanwezig is op den Burgerlijken stand.te Leyden. 

Na eenige jaren medehelper geweest te zijn te Amster: 
dam in de kerk het Boompje, is hij hier als opvolger van 
pater Idelet van 1660 tot 1664 werkzaam geweest. In 
dien korten tijd heeft hij het bouwvallig huis aan het 
Steenschuur geheel afgebroken en een ander in deszelfs 
plaats opgebouwd. 

"Wat er na zijn vertrek van dit huis geworden is, wie 
zijn opvolger geweest is en of hij wel een opvolger gehad 
heeft en wat er van zijne gemeente geworden is, heb ik 
niet kunnen ontdekken. Pater Fierlinx heeft verzuimd dit 
mede te deelen, hoewel hij het beloofd had. Het waar 
schijnlijkste is, dat korter of later na zijn vertrek zijne 
gemeente zich opgelost heeft in de andere gemeente der 
Franciscanen, waarbij pater Fierlinx geplaatst was. Want 
er waren toen twee gemeenten die door Franciscanen be- 
diend werden, of althans er waren twee paters Francis 
canen, die elk afzonderlijk woonden, de een aan het Steen- 
schuur en de ander aan de Haarlemmerstraat, gelijk 2 zoo 
aanstonds zal blijken, 


JOANNES BELLENS, 


Aldus pater Fierlinx ; het boven aangehaalde Breviarium 
hist. ord. Min. pag. 189. col. 2. $ 6, noemt hem Joannes 
Bollens, 





98 


Toen na de komst van pater Attenhoven als den vijfden 
fnedehelper van den steeds ziekelijken pater Nesseus, de 
pest in geen geringe mate bleef voortwoeden, werd hem 
tot zesden medehelper toegevoegd pater Bellens, die met 
zoo veel ijver de ongelukkige zieken bij dag en nacht 
bediende, dat, gelijk boven verhaald, de voornaamste bur- 
gers van Leyden in 1639 (twee jaren na den dood van 
Nesseus) openlijk hunne buitengewone verpligting jegens 
de Franciscanen getuigden. 

Als pater Zelers, de opvolger van Attenhoven, een 
huis aan het Steenschuur had verkregen, werd ook voor 
pater Bellens een huis aangekocht aan de Haarlemmerstraat 
tegenover „de ghecroonde Olifant’, Het huis werd gesteld 
op naam van de edele vrouwe van Haserswoude, Nieu- 
wenrode enz, eene met raad en daad zeer toegenegen 
weldoenster der orde. Het is bekend, dat de priesters in 
dien tijd nog geene eigendommen mogten bezitten; van 
daar dat zij hunne vaste goederen, welke zij toch verkre- 
gen, altijd op naam van derden lieten stellen, die dan 
voor de betaling der verpondingen aansprakelijk waren. 
Van daar dat het huis van pater Bellens niet op zijnen 
naam, maar op die van gemelde edele vrouwe gesteld 
werd. Waar dit huis gestaan heeft op de Haarlemmerstraat 
heb ik niet kunnen ontdekken; omdat „de ghecroonde Oli- 
fant" sedert lang, althans zoo lang mij heugt, in geheel 
Leyden nergens meer te vinden is. Men zou alligt op het 
denkbeeld kunnen komen, dat het huis van pater Bellens 
hetzelfde was als het huis op den hoek van de Haarlemmer- 
straat en de Kuipersteeg, waarin later door de Francis- 
canen de zoogenaamde Kuipersteegskerk gehouden is, Doch 
deze onderstelling is niet houdbaar; omdat uit het b* register 
der bonboeken (Gansoord en Maredorp Rijnzijde) op de 
rekenkamer te Leyden aanwezig, ten duidelijkste blijkt, 
dat dit hoekhuis met het belendende perceel vóór, tijdens 


94 


en lang na pater Bellens stond op naam van Gerrit Wit- 
tenaz. van Souburch. | . 

Dat de priesters in dien tijd , en dus ook pater Bellens , 
niet in hunne eigene woning, maar nu eens hier en dan 
eens elders godsdienstige oefeningen hielden, hebben wij 
reeds onder zijn ambtgenoot pater Zelers vermeld en be- 
hoeft hier dus niet herhaald te worden. 

Pater Bellens is volgens.pater Fierhnx in 1652 over- 
leden, volgens het aangehaalde Breviarium in 1651. 

JOANNES RAATS. 

Na te Amsterdam in 't Boompje gedurende drie jaren 
de medehelper geweest te zijn van pater Franciscus An- 
gelinus, werd hij te Leyden tot opvolger van i pater Bel- 
lens aangesteld. 

Met lofwaardigen ijver heeft hij de pestzieken i in 1652 
bijgestaan, en hoewel omtrent 1660 zelf door ziekte zoo- 
danig verzwakt, dat hij door pater Fierlinx in zijn ambt 
werd bijgestaan, heeft hij toch in 1666 weder denzelfden 
ijver getoond in het bezoeken dier ongelukkigen. Desniet- 
tegenstaande heeft ook hij vóór en na de zwaarste ver- - 
volgingen ondergaan. Zoo is hij eenmaal uit een zeer hoog 
venster gesprongen om den Schout, die hem onverwachts 
_wilde gevangen nemen, te ontkomen en tot ieders ver- 
wondering is hij ongedeerd en behouden gebleven, 

Uit het boven aangehaalde 5° register blijkt, dat het 
hoekhuis aan de Haarlemmerstraat en de Kuipersteeg met 
het daaraan belendende perceel den 81 Maart 1663 ver- 
kocht is door Gosinwynus Souburch cum socys erfgenamen 
van Gerrit Witten Souburch aen Emmerentia de Man 
ongehuwede persoone, die het op hare beurt op den 19 
Oct. 1669 weder verkocht heeft aen herman Raets; op 
wiens naam het is blijven staan gedurende 188 jaar, tot 
dat het met een paar huisjes in de Kuipersteeg bij be- 
sluit van den Raad van den 8 Januarij 1807 is overge- 





95 


dragen van herman Raets op de R. C. Gemeente paro- 
chierende in de Kuipersteeg. leder die dit leest, zal 
terstond begrijpen, dat herman Raets familie geweest 
is van pater Joannes Raats en dat hij slechts zijn naam 
geleend heeft om de bepalingen omtrent het eigendoms- 
regt ten opzigte van R. C. Geestelijken te ontduiken ; 
maar dat de eigendom dier huizingen feitelijk reeds sedert 
1669 aan de statie der Franciscanen toekwam, 

In hetzelfde jaar, als er weder eene epidemie van. 
febres intermittentes malignae heerschte, begon pater Raats 
wederom ziekelijk te worden; zoödat hij, toen zijne ziekte 
toenam, in 1673 terug geroepen werd. 


ADRIANUS FIERLINX, 


Hij is omtrent 1659 door den provinciaal Simon Jor- 
dens naar Leyden gezonden als assistent van den zieke- 
lijken pater Raats; alwaar hij, al hetgeen hij merkwaar- 
digs gezien en van anderen gehoord had, betreffende de 
statie der Franciscanen, heeft beschreven in zijn: Status 
Missionis Leydensis; waaruit wij het bovenstaande groote- 
lijks hebben getfokken. 

Toen in het volgende jaar 1660 pater Idelet zijne ge- 
meente aan het Steenschuur verlaten had, werd hij door 
het definitorium tot de dienst dier gemeente saugesteld ; 
doch als de gemeente aan de Haarlemmerstraat hier tegen 
was, wanhopende aan het herstel van hunnen herder 
pater Raats, werd pater Fierlinx bevolen bij hem te 
blijven en verkreeg de gemeente aan het Steenschuur 
pater Schaap, gelijk boven reeds verhaald is. 

Als in 1668 de grond ten ooste van de Heerengracht, 
alwaar vóór de Hervorming het klooster met de begraaf- 
plaats der Minderbroeders gestaan had, werd opgegraven 
om de fundamenten te leggen eener nieuwe Protestansche 
kerk (de Waardkerk), heeft hij met eigen oogen gezien, 


96 


hoe aldaar eene menigte doodsbeenderen zijn uitgegraven, 
blijkbaar afkomstig van de lijken dier kloosterlingen. 

Dat hij zijnen tijd bij pater Raats niet slechts in his- 
torische onderzoekingen heeft doorgebracht, kan de. pest 
van 1666 en vooral de epidemie van febris intermittens 
perniciosa van 1669 getuigen. In deze laatste epidemie 
toch, waarin het aantal dooden en zieken zoo groot was, 
dat in andere steden bij aanplakbiljetten tegen hoog loon 
ziekenoppassers voor Leyden gevraagd werden, kon hij 
openhartig verklaren gedurende 2 maanden ’s nachts of 
over dag geen 2 uren achter elkander te hebben kun- 
nen rusten. 

Eindelijk werd zijn wensch, onder zijne medebroeders 
te sterven, vervuld; want den 30 Julij 1685 overleed 
hij te Antwerpen, nadat hij gedurende 25 jaar niet alleen 
de Catholieken, maar ook de oncatholieken goedgunstig 
en getrouwelijk ten dienste had gestaan. 

HENRICUS MOOREN. - 

Na de terugroeping van den ziekelijken pater Raats 
in 1678 werd deze als medehelper van pater Fierlinx 
hier heen gezonden. 

Gedurende 4 jaar heeft hij de Catholieken met veel 
ijver bediend; doch liever onder de zijnen den monnikspij 
willende dragen, dan de moeijelijkheden der zending kun- 
nende verdragen, is hij weder vertrokken. 

AUGUSTINUS DE VOSTER, 

Deze was de opvolger van pater Mooren en dus ins- 
gelijks de medehelper van pater Fierlinx; doch na om. 
trent 3 jaar hier met ijver gewerkt te hebben, is hij aan 
eene uitterende ziekte tot aller smart overleden. 

CORNELIUS VAN HOOFF, 

Hij werd in plaats van den overleden pater de Voster 
in 1683 tot medehelper van pater Fierlinx hier heen 
gezonden. Hoewel hij reeds met Allerheiligen benoemd 


97 


was, duurde het tot Kersmis eer hij verlof van den 
Schout kon verkrijgen om zijne betrekking te aanvaarden. 

Hij heeft het vroeger medegedeelde Contract van de 
Leydsche Priesters in 1689 mede onderteekend. 

Door eene langdurige ziekte uitgeput is hij den 30 
Januarij 1697 overleden; zooals het vervolg van pater 
. Fierlinx’ verhaal ons mededeelt. In het doopboek van de 
Kuipersteegs-kerk, op den burgerlijken stand te Leyden 
aanwezig, lees ik de volgende aanteekening op 1697: 
80 Janu. Obijt r. P. Corn. Van Hooff. quondam S. T. Lector 
moralis, novitiorum instructor, vicarius, ac in hac mis- 
sione Leidensi per 15 annos missionarius. Qui Libellum 
composuit intitulatum : Pharetra Divini amoris sed morte - 
preventus no fuit impressus sed missus ad Superiores in 
Brabant: Sepultus e Jn Warmond in quodam monumento 
Prenobilissimi Dni de Wassenaer Toparche ibidem. In het 
vRegister van de persoonen overleden binnen Leyden 
ende begraven buyten deselve Stadt begonst p* Januarij 
1684" (op de Charterkamer aldaar) wordt insgelijks ver- * 
meld als op den 81 Januarij 1697 aangegeven Cornelis 
van hooft om tot Warmond begraven te worden. 

BERNARDINUS CAZIER, 

Hij kwam, na den dood van pater Fierlinx, den 19 
Aug. 1685 als medehelper van pater van Hooff te Ley- 
den; doch wegens de vroeger verhaalde moeijelijkheden 
tusschen den officier en de paters Jesuiten moest hij zich 
gedurende 3 maanden van alle openlijke dienst onthouden 
tot aan den advent van hetzelfde jaar. Dat hij het boven- 
gemelde contract van 1689 insgelijks heeft onderteekend 
is aldaar te zien. 

Na omtrent 17 jaar de Catholieken onvermoeid, vol 
geestdrift en van allen bemind gediend te hebben is hij 
‘den 10 Maart 1702 te Leyden overleden. 

Uit het „Register van ontfang van personen die begra- 
Bijdragen Gesch. Bisd. v. Haarlem, 11° Deel 7 


Ld 


98 


ven werde ten behoeve van 't Gemeene landt (dat wil 
zeggen: Register van ontvang ten behoeve van 't Gemeene 
land voor het begraven van lijken) te vinden op de Char- 
terkamer te Leyden, blijkt dat op 18 Maart 1702 ont- 
vangen is f 4 voor Bernardus Cassier tot Warmond pries- 
ter (dat wil zeggen: Bernardinus Oazier priester te be- 
graven tot Warmond). : 

/ CORNELIUS VAN BORTEL, ] 

Na den dood van Pater v.: Hooff in 1697 kwam hij hier 
zonder de minste moeijelijkheid als medehelper van Pater 
Cazier. 

Hij is de eerste der door past. Burgmeyer (Jaarb. 1847. 
Meng. bl. 41) opgenoemde pastoors van de Kuiperstoege- 
kerk. 

Volgens eene aanteekening in het meergemelde doop- 
boek dier kerk, werd hem den 28 Maart 1710 bevolen 
binnen 8 dagen uit Holland te vertrekken; dien ten ge- 
volge vertrok hij den 4 April; desniettemin werd gedurende 
den tijd zijner verbanning in die kerk voortgegaan met 
doopen. In 1712, één-en-twintig maanden na zijne ver- 
banning, werd hij weder teruggeroepen en door Burge- 
meesteren weder aangenomen den 13 Januarij. Uit deze 
aanteekeningen blijkt tevens, dat het medegedeelde verhaal 
van pater Fierlinx met de voortzetting daarvan vóór het 
jaar 1710 gesloten is; dewijl aldaar vermeld wordt, dat 
C. v. Bortel sine ulla difficultate missionis munia ab initio 
admissionis peregit, 

Hij was zeker van Lier bij Antwerpen afkomstig; want 
in het doopboek wordt hij genoemd: Lyranus. . 

ALOYSIUS VAN OVERBEEK. 

Hij wordt niet. vermeld door past. Burgmeyer. 

Uit het aangehaalde doopboek blijkt, dat hij van Ánt- 
werpen afkomstig was. 

Als laatste vervolger van het verhaal van pater Fier- 





\ 


99 


linx verhaalt hij van zich zelven het volgende: Na den 
dood van pater Cazier, op den 10 Maart 1702, kwam hij 
den 24 dierzelfde maand te Leyden en begon terstond 
zijn geestelijk ambt als medehelper van pater v. Bortel; 
doch de openlijke uitoefening daarvan werd hem belet 
door den officier, die vooraf f 600 eischte als recognitie 
voor zijne toelating, even zoo als hij te voren dit van 
een aankomeling der Jesuiten geëischt had; hoewel hij 
zich toen met de helft vergenoegd had. Om der gevolgen 
wille weigerden de oversten aan dien eisch te voldoen ; 
intusschen was de Stadhouder Willem IIT, koning van 
Engeland, den 19 dierzelfde maand overleden; waardoor 
de magt van zijn officier insgelijks een einde nam. Vóór 
deze evenwel aftrad, gaf hij aan pater v. Overbeek, 12 
dagen na zijne aankomst, het verlangde verlof ; waarvan 
hij terstond gebruik maakte en, zooals hij zelf meldt, nog 
gebrufk maakt; waaruit wederom blijkt, dat dit verhaal 
vóór 1710 gesloten is; want ook pater v. Overbeek is 
volgens het aangehaalde doopboek met zijn ambtgenoot 
pater v. Bortel gebannen. Hij schijnt echter vroeger terug- 
gekeerd te zijn; want gelijk aldaar vermeld staat, is hij, 
Aloysius van Overbeek , een jaar na zijne terugroeping 
overleden den 25 Sept. 1718 en begraven te Voorhout; 
waartoe volgens het „Register van de personen overleden 
binnen Leyden ende begraven buyten deselve Stadt" ver- 
lof was verleend den 27 daaraanvolgende. 
MATTHEUS NOYDENS. 

Volgens de medegedeelde „Lijste van zoodanige Rooms 
Catholique priesters of pastooren als sigh tot het bedienen 
der roomsche kerken of statien binnen de Stadt Leyden 
althans bevinden" was Mattheus Noydens in 173% „oudt 48 
jaeren”, en dus in of omtrent 1684 ,gebooren binnen bergen 
op den Zoom." Hij werd hier heen gezonden „door sijn 


geestelijke Oversten Bernardus Stijns anno 1713", dus, 


100 


hoogstwaarschijnlijk na den dood van pater v. Overbeek 
en tot medehelper van pater v. Bortel. 

Hij heeft de vroeger aangehaalde verklaring betreffende 
den eed mede onderteekend den 6 Nov. 1730. 

Hij is, ook volgens het doopboek, overleden den 25 
' Juljj 1740 en volgens het „Register van ontfang van per- 
sonen die begraven werde ten behoeve van 't Gemeene 
landt" is op den 28 daaraanvolgende f 4 betaald voor 
„Mattheus Noodis priester ju de Kuypersteeg na voorhout”’. 

GEORGIUS VAN DAMME. 

Door past. Burgmeyer Georgius van Dam genoemd. 
. Volgens de onder M. Noydens aangehaalde Lijste was 
hijin 1782 „oudt 46 jaere", en dus in of omtrent 1686 
geboren „binnen dendermonde”. Hij werd hier heen gezon- 
den door zijn geestelijke overste Ottho van dalem; maar 
den tijd. wanneer? wordt er niet bij vermeld; doch vol- 
gens eene aanteekening in het doopboek was hij hier den 
4 Aug. 1727. Hij is dus waarschijnlijk hier gekomen na 
het overlijden of vertrek van Pater v. Bortel als mede- 
helper van pater Noydens; met wien hij insgelijks de 
meergemelde verklaring op den 6 Nov. 1730 heeft onder- 
teekend. | 

Op die verklaring staat tot 2 maal toe vermeld, dat 
hij overleden is den 19 Mey 1750; waarvoor in het doop- 
boek de 13 wordt aangegeven..Zeker is het, dat volgens 
het onder M. Noydens insgelijks aangehaald register van 
ontfang enz. op den 14 Mey 1750 f 4 betaald is voor 
. „Georgius van Dam R. priester na voorhout in de Cuy- 

persteeg". (d. i. R. priester in de Kuipersteeg te begraven 
naar Voorhout). 

JOANNES HUBERTUS TEN EYCKEN, 

Aldus onderteekende hij de bewuste verklaring op den 
S Aug. 1740 en dus niet Joannes ten Eijken, gelijk past. 

Burgmeyer hem noemt. 








101 
Hij was toen, volgens het vroeger aangehaalde Register 
van de Roomsche Priesters ende de Ordren over de be- 
dieningh van de kerkelijke zaeken der voorsz. Gemeente 
begonnen 21September 1730, ,oudt 31 jaeren, geboor- 
tigh te Venlo", derhalve in of omtrent 1709. 

Hij kwam in de plaats van pater Noydens en dus als 
medehelper van pater v. Damme. 

Uit het vroeger medegedeeld Extract van den Staat- 
van Hollandiae Archipresbiteratus (in manuscr.) blijkt , dat 
in zijn tijd de statie der Franciscanen te Leyden de tal- 
rijkste van alle was, als hebbende meer dan 1400 Com- 
municanten. 

In de doopboeken is van hem aangeteekend, dat hij 
overleden is den 81 Maart 1784 en begraven te Voorhout 
den 6 April daaraanvolgende. 

Zijn portrait wordt in de pastorie der parochiekerk van 
O.L.Vr. Ontvangenis béwaard. 

HERMANUS DINCKELS, - 
en niet, gelijk de Necrologus pag. 79 schrijft, Herm. 
Dinkels. 

Volgens de doopboeken te Venlo geboren, is hij hier 
gekomen den 18 Mei 1780 ‚ dus in plaats van pater 
v. Damme, als medehelper van pater Ten Eycken. De 
meer gemelde verklaring omtrent den eed heeft hij onder- 
teekend den 23 Mei van dat jaar. | 

Verder blijt nog uit een der doopboeken, dat hij na 
den dood van pater Ten Eycken in 1784 senior gewor- 
den is. In datzelfde doopboek zijn door hem sedert 1787 
jaarlijks-het aantal communicanten aangeteekend; hetwelk 
bedroeg in dat jaar meer dan 1450, van 1788 tot 1801: 
1500 en van 1802 tot 1808: 1200. 

Nog wordt daarin vermeld, dat hij alhier overleden 
is den 19 Julij 1808 in den ouderdom van 86 jaar, 5 
maanden en 19 dagen. Hij is begraven te Voorhout. 


102 


Zijn portrait wordt inde pastorie der parochiekerk van 

O.L. V. Ontvangenis bewaard. 

DAVID COESMANS , 

en niet, gelijk de Necrologus pag. 72 schrijft : David 
Coetsman. Door pastoor Burgmeyer wordt hij overgesla- 
gen; zeker omdat hij nooit Senior geworden is. Hij was 
toch de socius van pater Ten Eycken, gelijk de boven 
aangehaalde staat van Hollandiae Archipresbiteratus ver- 
meldt, en hij heeft ook de bewuste verklaring geteekend 
op den 8 Junij 1762. | 

Hij komt ook voor in het doopboek ; alwaar van hem 
verhaald wordt, dat hij geboortig was van Breda, dat 
hij overleden is den 28 (en niet zooals de Necrologus 
heeft: den 29) Julij 1801 en begraven werd te Voorhout. 

Er waren derhalve in zijn tijd 3 paters Franciscanen 
in de Kuipersteeg. 

Zijn portrait wordt insgelijks in de pastorie der paro- 
chiekerk van O.L. V. Ontvangenis bewaard, 

LUDOVICUS GOOSSENS. 

Hij was, volgens het doopboek ,- van Venlo geboortig 
en hier heen gezonden den 7 Junij 1784, dus in plaats 
vaü den overleden pater Ten Eyken; hoewel hij reeds 
den 24 Oct. 1783 de meergemelde verklaring omtrent 
den eed heeft onderteekend. | 

Hij is volgens den Necrologus overleden te Leyden, 


den 1 Oct. 1827. ' 
Zijn portrait wordt in de pastorie der parochiekerk van 
O. L, V. Ontvangenis bewaard. ; 


LAMBERTUS ODENDAEL. 

Hij was, volgens het doopboek, een Trudonensis, dat 
is zeker: van St. Truyen (Trudonopolis) in het tegen- 
woordig Belgisch Limburg. : 

Volgens datzelfde boek is hij hier gekomen den 12 Nov, 

. 1801, dus in plaats van den overleden pater Coesmans, 











103 


Verder blijkt daaruit, dat de statie ten zijnen tijde in 
1809 en 1810, weder 1300 communicanten telde. 

Hij stierf volgens den Necrologus te Leyden den 11 
Mei 1830. 

JACOBUS GOOFEBS. 

Volgens de Jaarboeken van pastoor Burgmeyer is 
ZWEerw. hier gekomen in 1830 , wordende nu eens (Jaarb. 
1885. bl. 18) Joannes, dan eens (Jaarb. 1847. Meng. bl. 41) 
Jacobus Goofers genoemd. 

Door de zorg van ZW Eerw. is de statie overgebracht 
naar een nieuw kerkgebouw, aan dezelfde Haarlemmer- 
straat bij de Hartebrug, vervaardigd volgens het plan 
van den Leydschen bouwraeester Th. Molkenboer; waarvan 
de eerste steen gelegd is den 21 April 1886 en hetwelk 
door Mgr. van Curium den 28 Nov. 1887 ingewijd is onder 
den titel der Ontvangenis van.de Allerh. Maagd Maria. 

In 1842 waren er 1600 communicanten. 

“ Bij besluit van den Bisschop van Haarlem, dd. Sassen- 
heim 21 Nov. 1856 werd deze kerk tot tweede parochie- 
kerk van Leiden verheven onder den titel van O. L. V. 
Ontvangenis. 

Volgens mondelinge mededeeling van den WEerw. Heer 
F. P. M. Welters, den tegenwoordigen pastoor van ge- 
melde parochiekerk is de W Eerw. Heer Jacobus Goofers 
geboortigvan Gemert in N. Braband, en is ZW Eerw. den 
17 Februarij 1857 van hier vertrokken naar het klooster 
te Weert, vervolgens naar Meyen en tegenwoordig te 
Maastricht. | 


PASTOORS DER TWEEDE (HERSTELDE) WERELD* 
LIJKE STATIE. 


Wij hebben vroeger reeds vermeld, dat de tweede 
wereldlijke statie te Leyden door het spoedig vertrek van 


an 


104 


hare eerste pastoors en de aankomst der PP. Jesuiten 
en Franciscanen in het begin der zeventiende eeuw zoo 
goed als te niet geloopen was. Toch was zij niet officieel - 
opgeheven en de toeneming der bevolking en de uitbrei- 
ding der stad maakten het mogelijk, ja, noodzakelijk 
te trachten haar weder op te rigten. Hoe dit geschied 
is, verhaalt ons pastoor De Cock in zijn: „Verhael van 
de opkomst der nieuw-opgereghte pastorije" voorkomende 
in zijn „Pastoreel Memorieboek" aanwezig in de kerke- 
lijke archieven der parochiekerk van den H. Petrus te 
Leyden, in den catalogus bekend onder I. 2., en mede- 
gedeeld in het jaarboek van pastoor Burgmeyer: 1847, 
Meng. bl. 17. In dat verhaal lezen wij het volgende: 

De pastoor der eerste wereldlijke statie, twee paters 
Jesuiten en twee paters Franciscanen, waarbij zich nader- 
hand nog twee paters Dominicanen gevoegd hebben, „hiel- 
den elck haere besondere vergaderingen, nu by d'eene ; 
nu by d'andere van de voornaemste haerer Bieghtelinghen. 
Dogh tot dese, om niet verraeden te zijn by de Magis- 
traet, wiert niemand als goede bekenden en wel d'aen- 
sienelyckste, toegelaeten te komen." 

„De gemeyne Ambaghts-lieden, ofte werck-lieden en 
Dienstboden (die alhier, om de stof-neringhswille, veele 
in getale, als meest uyt Catolycke Landen over geko- 
men", werden ,gevonden) waeren genoodsaeckt, of buyten, 
ten platten lande, haeren Godsdienst te zoecken, of sonder 
die veel tijds te leven. Waer uyt volghde de verflau- 
winghe van veelen, en den afval van eenighen. 

„D'yverighe Ziel-besurghers, siende met droefheyt aen 
't verlies van dese zielen, besloten met elkanderen, alle 
de Sondaeghen en Heylige Daeghen, nogh eene byson- 
dere vergaderingh te houden voor dese goede en geringhe 
Gelovighen. En op dat den Officier der stad niet veel 
lust soude hebben, den Gods-dienst der armen te stoo- 


- 





105 


ren, zoo verkoren sy een afgeleghen arm huys of in de 
West-Haven-straet of elders; in ’t welcke boven onder 
het dack, by naght en ontyde, die goede werckluyden, 
en andere ‚geringhe menschen, met grooten yver by een 
quaemen.” 

De West-Havenstraat , loopende thans van de Haven 
tusschen de Oude-Heerengracht en de Oost-Havenstraat 
naar de Verwerstraat, was toen nog buiten de Stadsveste 
gelegen; want eerst in 1644 is zij met den omtrek der 
Haven bij de stad getrokken. 

' «De Priesteren" zoo vervolgt pastoor De Cock : rhiel- 
den elck haere beurt, om deese vergaederingh te bedienen: 
ter tijd toe dat den geest van eenighe wat verflauwt 
synde, een kleyn verschil onder henlieden ontstont, wie 
:deese arme menschen zoude het H. Evangelie aenkundi- 
ghen. Zy waeren meest. of Waelen of Bovenlanders en 
Vlaeminghen; dogh alle wel verstendigh van onse Nee- 
derlandsche taele. Den eenen schoof dien moeyelycken en 
benauwden last op de schouderen van den ander en dese 
wederom op een ander. - 

„Zy dan te saemen gekomen synde beraedslaeghde, dat 
men een of meer Priesteren zoude kiesen, die dese arme 
menschen afsonderlyck soude bedienen." De eerste, die 
deze bediening aanvaardde, was: 

FRANCOIS EELKENS. 

Wel is waar, vermeldt pastoor De Cock in zijn Ver- 
hael (Jaarb. 1847. Meng. bl. 21) dat hij is in de plaats 
gekomen van Petrus Huyghens; maar er zal straks blij- 
ken, dat pastoor De Cock zich hier vergist. Er bestaat 
namelijk van die tjjden nog een ander verhaal, dat veel 
ouder is; het is eigenhandig geschreven door Ludovicus 
a St* Theresia, definitor provincialis der ongeschoeide Car- 
meliefen en visitator generalis hunner zending in Hol- 
land, hetwelk hij ad perpetuam rei memoriam heeft te 


106 


boek gesteld in het jaar 1608 op pag. l van een Liber 
visitationum , nog voorhanden in de kerk. archieven der 
parochiekerk van O.L. V. Hemelvaart te Leyden en be- 
kend in den catalogus er van onder I. a. N° 1 (in-folio 
N*. 1). Daarin staat uitdrukkelijk, dat dominus hellequens 
(blijkbaar de verfranschte naam van: Eelkens) patrum 
oratorii sacerdos, de allereerste geweest is die de Waal- 
sche gemeente bediend heeft. 

Hij zelf noemde zich (Bat. Sacr. Dl. II. pag. 240. col. 2.) 
Frangois Eelkens, Prêtre de l'oratoire; zóó ook v. Rijn 
(Oudh. v. Delfland, bl. 410); doch v. Heussen. noemt hem 
nu eens (Bat. Sacr. Dl. II. pag. 276. col. 2) Franciscus 
Eelkens, dan eens (pag. 240. col. 1) Franciscus Eelckens. 

Hij was te Amsterdam uit rijke ouders geboren, en 
heeft eerst te Keulen en daarna te Leuven onder Janse- 
nius in de theologie gestudeerd. Van daar is hij tot meer- 
dere oefening gezonden naar Parijs; na aldaar 8 of 4 
jaren vertoefd te hebben, is hij omstreeks 1626 terug- 
geroepen en door den Apost. Vicaris Ph. Roveen eerst 
naar Langeraar, Korteraar en omliggende plaatsen ge- 
zonden en van daar in 1640 .naar Leyden en niet omge- 
keerd van Leyden naar Langeraar, zooals het pastoor 
Burgmeyer (jaarb. 1847. Meng. bl. 42) toescheen. In 
Leyden is hij slechts 3 of 4 jaren gebleven; waarna hij 
door denzelfden Ap. Vicaris tot pastoor in den Haag is 
aangesteld. Zware vervolgingen, hem door velerhande 
vijanden berokkend, veoral in 1652 en 1658 , doorgestaan 
hebbende, is hij na eene dertig-jarige bediening, t. w. 
van 1626, in 1657 Superior van het Leuvensch Collegie 

geworden. Na nogmaals tot volmaking dier inrigting, 
niettegenstaande zijn ziekelijk ligchaam, zich naar Parijs 
begeven te hebben, heeft hij, in 1659 van daar terug 
gekeerd, in Augustus van het volgende jaar eene der- 
gelijke inrigting te Brussel geopend. Van ieder geëerd we- 





107 


gens zijne gelijkmoedigheid, zijne matigheid , zijne strenge 
onthouding, zijne liefderijke welwillendheid in het verma- 
nen van anderen en vooral wegens zijn’ kinderlijken eerbied 
voor zijnen Verlosser, wiens kinderlijke beeldtenis hij steeds: 
voor oogen had , is hij eindelijk oud van dagen den 30 April 
1665 te Brussel ontslapen. 
Zie Bijlage B. 
FRANCOIS DE HEER. 

In plaats van pastoor Eelkens, dus omtrent 1644, 
werd volgens het medegedeelde verhaal van den Visitator 
der Carmelieten, aangesteld „dominus franciscus sacerdos 
saecularis ex Gallia oriundus" , die na eenigen tijd , mis- 
schien een jaar of 5, wegens de vele werkzaamheden en 
de armoedigheid der gemeente weder afstand deed, om 
elders op eene gemakkelijker wijze bezig te zijn. 

Deze is blijkbaar dezelfde als de door v. Heussen 
(Bat. Sacr. Dl. II. pag. 352. col. 2) genoemde Franciscus 
de Heere of (pag. 469. col. 1) Franciscus ab Heer, door 
v. Rijn, Oudh. v. Rijnl. bl. 464: Francois de Heere en 
door het Haarlemsche Necrologium: Franciscus de Heer ; 
die te Mans in Frankrijk geboren, als baccalaureus in 
de godgeleerdheid, na eenigen tijd te Leyden en in den 
omtrek werkzaam geweest te zijn, tot secretaris van den 
Apost, Vicaris de la Torre (tusschen 1651-1661) werd 
aangesteld ; in wiens Relaas, 1653 naar Rome opgezon- 
den, hij als kapellaan van Cornelius Duck, pastoor der 
eerste wereldlijke statie te Leyden vermeld wordt (Bat. 
Sacr. Dl. IL. pag. 269. col. 2). 

Volgens denzelfden v. Heussen werd den 3 Julij 1646 
door het Capittel van Haarlem een nieuwe pastorie opgerigt 
te Oegstgeest (Rijnsburg, Valkenburg en de beide Kat- 
wijken) en daarvan tot eersten pastoor aangesteld dezelfde 
Mr. Franciscus. Dat is onmogelijk ; want dit geschiedde: 
dein nadat hij Secretaris geworden was van de la Torre 


108 


invito Trallensi Episcopo, die eerst in 1656 diens coadjutor 
geworden is; zoodat hier zeker een drukfout is voor 1656. 

Hij stierf te Leyden in hoogen ouderdom den 8 Nov. 
1676. 

PETRUS HUYGHENS. 

Hij is, afgezonden uit Rome door de Congregatie de 
Prop. fide om de Waalsche gemeente te bedienen, volgens 
het verhaal van past. De Cock (Jaarb. 1847. Meng. bl. 21) 
de onmiddelijke voorganger geweest van pastoor Eelkens. 
Deze vergissing is misschien daaruit te verklaren, dat hij 
onder den naam van Petrus Hugens reeds vroeger kapel- 
laan zal zijn geweest van past. Duck (Bat. Sacr. dl. II. 
pag. 269, col 2). Dezen toch door v. Rijn (Oudh. v. Rijnl. 
bl. 264) Pieter Hugens genoemd, werd bij besluit van 
het capittel van Utrecht den 28 Aug. 1649 bevolen te 
Leyden te blijven op straffe van niet tot eene andere 
statie bevorderd, maar als een deserteur der oude Missie 
beschouwd te worden. Deze bedreiging beeft echter wei- 
nig geholpen; want volgens het verhaal van den Visita- 
tor der Carmelieten, is dominus petrus, bijgenaamd Ro- 
manus, omdat hij uit het Seminarie te Rome overgekomen 
was, na omtrent 5 jaar (van 1649 tot 1654) de waar- 
digheid van pastoor der Waalsche gemeente niet zeer 
roemrijk opgehouden te hebben, met stille trom naar huis, 
n, Ì. naar Vlaanderen wedergekeerd ; zoodat zijne gemeente 
gedurende 4 maanden niet wist, waar hij gebleven was. 
Men kan denken, hoe bedroevend de toestand dier ge- 
meente was, niet wetende tot wien zich te wenden, die 
hare verzorging op zich zou nemen, tot dat de Carme- 
lieten, die met de Dominicanen intusschen te Leyden 
aangekomen waren, zich over haar ontfermden en haar 
voor geheelen ondergang behoedden. 

Hoewel naderhand eene nieuwe, beter geslaagde poging 
tot wederoprigting der 2° wereldlijke statie te Leyden is 





109 


ingesteld, zoo is -het toch niet meer dan billijk, dat wij 
eerst die der P.P. Dominicanen en Carmelieten elk afzon- 
derlijk onder handen nemen. 

(Wordt vervolgd.) 


BIJLAGEN. 





À. 
nCopia. 
Status Missionis Leydensis. 

1. Conventus fratrum Min: Reg: Obs: nuncupatorum, ut scribit 
Guicciardyn situatus fuit immediate extra portam vulgo de Hoog- 
woertspoort. et quia anno 1659 civitas notabiliter est ampliata, 
haec sequentia ex parte audivi ex fide dignis, et ex parte vidimet 
meis oculis: nam illo tempore a R/* Adm. Patre fratre Simone 
jordens tunc almae prov: nrae Germ. infer. ministro Provinciali 
ego frater Adrianus Fierlinx ad missionem Leydensem missus sum, 

2. Ex visis meis oculis hoc primum notabile, quod in planitie 
deputata pro extruenda cum tempore templo satis magnifico, dum 
effoderetur terra pro ponendis fundamentis, effosa sint multa cada- 
verum ibidem sepultorum ossa arida; astruentibus aliquibus senia- 
ribus tunc adstantibus ibident, fuisse illo loco Coemeterium Mino- 
ritarum, in quo, ut patet ex descriptione Leydensi multa cadavera 
solebant sepeliri: introitus vero ad praefatum coemeterium per 
" amplam portam attingebat ambitum exteriorem Civitatis; totusq 
ille locus cum precipua conventus parte situatus est intra moenia 
civitatis. dixi: cum praecipua conventus parte quia ex mox dicen- 
dis apparebit, vel aliquid de Choro, Ambitu vel domo Capitulari 
situatum fuisse extra civitatem adhuc de facto: nam cum anno 
1670 fossa moeniorum circa illam partem dilateretur, inventum 
est cadaver in habitu nostro seraphico sepultum cum stola ad 
collum (prout ordinarie apud nos Solent sacerdotes sepeliri) super 
pectus habens laminam aeream, in qua aliquot lineae erant ex- 
scülptae. multum laboravi pro obtinenda praefata lamina, sed in 
vanum. devenerat enim ad manus cujusdam praedicutii tunc prae- 
sentis, qui dum aliquoties legisset sculpta in illa verba, offerens 
aliquid fossoribus, secum illam contulit. prout ex aliquibus, tunc 
etiam praesentibus, non semel intellexi, uti etiam hoc subsequens, 
satis notabile et mirabile, dum effosso praefato .cadavere, quilibet 


110 


vellere illud conaretur, Acatholici indubie ex ira et invidia, qui 
ordinarie ad similia spectacula excandescere solent. Catholici vero 
avellere aliquid de habitu vel stola ex devotione niterentur, to- 
tum, quod quasi carneum apparebat, in cineris evanuit, solis 
ossibus remanentibus, ex quibus malignus quidam arreptum cra- 
nium projiciebat, effutiens sequentia haec verba: daar leidt dat 
duivels papenhooft. sed prospiciens ille ex alto, qui suorum curam 
habet, vindictam de malevolo hoc modo sumpsit: intumuit sta- 
tim audax ílla manus, qua impie et contemptive cranium proje- 
cerat cum brachio usq ad humeros. mox prae dolore ejulans, 
domum est deportatus, eodemq die abscindi necesse fuit. unde 
nil niei mortem expectans, et scelus recognoscens, sentiensq al- 

tissimi manum percutientem, resipuit, et instantissime ursit, ad- 

vocari sacerdotem; et primo fui ego vocatus, sed propter absen- 

tiam miserum juvare non potui. adjuvit tamen alius, videlicet 

R. P. Petrus Bressius Carmelita discalceatus. qui exinde conver-. 

sus ad fidem orthodoxam catholice aliquamdiu vixit, secum con- 

tinuo deferens punitionis divinae judicium. hoc retuli, prout saepe 

audivi ex ore testium oculatorum, et ex ore ipsius R. Patris 

Petri discalceati. 

8. Ab illo vero tempore, quo etiam haec civitas excussit jugum 
Regis Catholici, et P. P. nostri deserere coacli sunt conventum, 
et quidam impii impie in ipsos conventus parietes saevire coepe- 
runt, ne reliquias ruinarum relinquentes, latuerunt aliqui ex 
nostris cum maximo vitae periculo in ipsa, vel circa civitatem, 
ut afflictis Catholicis essent solatio, eosq in fide orthodoxa soli- 
darent. et quando veni ad hasce partes, inveni adhuc duos prope 
centenarios, et ab ipsis belgicorum tumultuum temporibus super- 
stites; ex quorum saepe ore audivi, uti et aliorum, P. P. nostros 
sedulo adstitisse diudum ovibus derelictis a suis pastoribus in 
omnibus pagis vicinis totius ferme Rynlandiae vulgo Rynlant. 

4. Primus autem ex nostris Patribus, qui fixum habuit hac in 
civitate domicilium (quantum potui colligere, nil enim in scriptis 
inveni) fuit V. A. P. jacobus Nesseus Herlemensis, et aliquando 
in provintia Rector, vir insignissimus et omnibus charus, qui 
filios habuit a confessione praecipuos civitatis, ad quorum instan- 
tiam, dum maluisset inter suos finaliter vivere et mori, lecto 
affixus ex diutina infirmitate, multis consilio suo maturo et audien- 
dis confessionibus solatio fuit annis ferme 16, 

0, Assistentem habuit 1*9» quemdam "Venerabilem P. fr. Fran- 


111 


ciscum de Groot, quem multum laudari audivi de zelo indefesso, 
quo servivit Catholicis leydensibus temporibus satis periculosis. an 
autem hic obierit, an alibi, expiscari non potui. ipso tamen hic 
adhuc existente in infirmitate Venerabilis P'rs jacobi Nessei, 
missus fuit ad messem leydensem operarius insignissimus et inde- 
fessus V. A. P. fr: joannes Tiras, qui post multos in hac mis- 
sione exantlatos labores, zelose semel proponens controversias, 
auditus forsan ab acatholicis tunc praesentibus, quibus ordinarie 
veritas odium parit, ab iisq delatus Magistratui infra paucas 
horas, exulare oogitur (si bene meminianno 1629.) ast exulem 
civitas Amstelrodamensis laetabunda recepit, et suis proficuum 
amplexa est. ' 

6. Successit V. P. Andreas Verspecken, qui quasi haeres zeli 
praedecessoris ob zelum, quo inservivit Catholicis leydensibus 
desideratus fuit a quibusdam piis Catholicis Delffensibus, et ob- 
tentus; a quibus benigne hospitio receptus, et aliquamdiu ut 
gratus hospes tractatus, tandem fato (nescio quo) exurgente inter 
sexum femineum zelotopia et invidia, mala bestia multos saepe 
probos devorante accusatus aliquibus (falsissime tamen, uti ad 
laudem talis viri luce clarius detectum est) Delphenses deseruit, 
aliisq in locis uti Leerdam %c. obedientiae filius per obedientiam 
Catholicis inservivit. 

7. Interea locum ipsius cum merito obedientiae Leydae occu- 
paverat V. P. fr. N. Doyma regulae vitaeq religiosae observan- 
tissimus, qui post messem insignissimam in vinea Domini collec- 
tam anno 1635 in festo S. P. nostri Francisci inter suorum 
laerymas pie obdormivit in domino ex lué contagiosa, dum fide- 
. liter illo anno grassante peste miseris pestiferis adstitisset. 

8. Hunc secutus est V. P. Theodorus Attenhoven, et non seg- 
niter adhuc lué contagiosa grassante in adjutorium missus est 
V. P. Joannes Bellens, qui tam sedulam in assistendo die noctuq 
miseris navavit operam, ut diudum Catholici leydenses (ex quibus 
adhuc aliqui superstites) se ad octo obligatos plenis buc- 
cis proclamaverint. _ 7 

9. Ven. autem P. Attenhoven summopere fuit deceptus et 
delusus per bertam aliquam perversissimam (indubie cooperante 








1) Nadat pag. 88 hierboven afgedrukt was, is mij uit het gerechtsdag- 
boek B. fol, 155 gebleken, dat Pr Tiras op 12 April 1629 binnen 2 maal 
24 uren gebannen is geworden, 


112 


fraudum fabricatore diabolo) quae se obsessam belle simulabat. 
praefatus vero pater misericordis motus super eam caepit ferven- 
tissimo zelo illam exorzizare. et quodam tempore contumaciam 
superbissimi spiritus (prout arbitrabatur) volens compescere, vir- - 
gula aliquoties percussit, ex qua percussione, dum signa forsan 
apparerent, apud consules conquesta, est, quod a. quodam Sacer- 
dote Theodoro Attenhoven virgis vapulasset , eoquod judicaret eau 
a demone obsessam. cui nimis facile Consules fidem adhibendo, 
exorcistam mox e sua civitate exturbant, et exulare jubent, qui 
a suo exilio a S. Hagensibus (si bene memini) benevole fuit recep- 
tus. interea cantilena ineptissime composita de eo publice in plateis 
fuit decantata, et vendita, quae a perversa juventute memoriae 
mandata, longo tempore ridiculo tono continuo per plateas de- 
cantabatur. 
10. Illo sic prescripto, missus fuit Leydam V. A. P. fr. jere- 
mias zelers exguardianus Trajectensis. qui vir omni exceptione 
major uno cum Vé Patre Bellens sedulo hic laboravit in vines 
Domini. et hucusq P. P. fixum nec proprium habuerunt domi- 
cilium, sed nune hic, nunc alibi hospitabantur. sub praefatís vero: 
Patribus accrescente temporum augustia et persecutione, quae ab 
exilio V. A. Patris Tiras indies magis magisq accrevit, oblats 
gratuito fuit domus, minitans tamen ex tunc ruinam cum SU0 
fundo V. A. P. jeremiae Zelers, situata op "t Steenschuur (u 
vocant a parte australi. empta etiam fait sub nomine Praehobilis 
Dominae de Haserwoude, Niuwenrode '  &c. benefacti- 
cis integerrimae ordinis eiq addictissimae re et nomine, domus 
situata op de Herlemstraat over den ghecroonden Olifant pro V^ 
Patre Bellens. et quia juxta concordata poterant hic esse duo P. P. 
ex ordine min: de Observantia tunc nuncupatorum, separatio 
Patrum quoad hapitationem facta est, numquam tamen in domo 
propria poterant servare congregationes; sed semper debebant di- 
vertere ad aedes alienas, et in locis angustissimis in superiore parte 
domus, hieme frigidissimis, aestate vero calidissimis, prout meo 
tempore (durante, ferme 12 annos, quasi inevitabili persecutione) 
met sum expertus. bis mane (poterant enim binare) quilibet Pater 
debeat celebrare, et concionare, et saepius post meridiem, cathe" 
chizare diebus dominicis et festis. 
]1. Defuncto A. V. Patre Zelers cum luctu multorum praecipue 
ovium suarum, quas tamquam verus et bonus pastor ad pinguia 
coelestis pabuli pascua deduxerat, cura pastoralis demandata est 


* 











* 


118 


a superioribus V. P. N.... Crabbe, qui insistens praedecessoris 
vestigiis, vere pro ovibus suis animam posuit. dum anno 1654 
grassaretur iterum pestis tam sedulo suis adstitit, ut luë conta- 
giosa infectus piissime in opere tam meritorio et charitativo obierit. 

12. Hunc secutus fuit V. A. P. fr. Paulus Idelet, saepius Guardia- 
nus in provincia et provinciae definitor. hic vir votorum observantis- 
simus vitae religiosae vivum extitit exemplar, et non solum verbo, 
sed multos bono suo exemplo ad piam devotamq vitam perduxit. 
nam ab eo quasi tracti currebant in odorem suavitatis, quam 
spirabat vita ipsius religiosa. anno autem 1660, quando ego jam 
aliquamdiu subsidiariam praestiteram operam, communitati V?!i, 
Ptris Raats infirmi (de quo postea) facta est aliqua commotio per 
tres sorores filias devotas, quae denigratae (puto tamen certis- 


sime, quod ex invidia mala bestia multos innocentes devorante) a 


exonerantur a .V. A. P. Paulo a cura, quam habebant circa altare 
et offertorium, in quo non modicum laedi honorem suum illae 
existimantes intentarunt Patri litem apud superiores; ad quam 
componendam , et finiendam saepius ad nos recurrebat Rdus Pater 

missionarius Hornensis , et superior tunc temporis Miss. 


sed V. A. P. fr. Paulus non ferendo bertarum illarum vexas provin- 


eiam petiit, malens inter suos pacifice et quiete vivere et mori, 
quam vexas et dicteria muliebria devorare. 

13. Illo igitur remanente in provincia, ego indignus primo a 
B. R. Patribus Definitorii tune congregatis pro servitio istius com- 


munitatis fui depulatus. sed reclamante communitate V. Patris 


Raats, cui jam aliquamdiu in infirmitate praefati Patris adstiteram 
pro modulo meo, et desperante de recuperanda incolumitate sui 
pastoris, P. P. ordinarunt, quod perseverarem in servitio istius 
communitatis, et meo loco occupavit locum Vé A. P. Pauli Ide- 
let V. P. joachim Schaap, qui jam. aliquot anuis fuerat socius 
Amstelrodami in 't Boomtjen, et strenue hic laboravit in vinea 
Domini ab anno 1660 ad annum 1664, et inferea temporis do- 
mum vulgo op ’t Steenschuur minitantem ruinam totaliter. des- 
truxit, et aliam a fundamentis 'novam aedificavit. de illius vero 
decessu statim latius, dum mortem Vé Patris Bellens descrip- 
sero, agemus. 

14. Obiit V. P. fr. Joës Bellens A? 1652. Successor vero ipaius 
institutus ‘est V. P. Joës Raats, qui Amstelrodami in 't Boompje 
antea per triennium socius fuerat V. A. P. fr. Francisci Angelini 


cujus fideli animarum cura communitas illa non parum coepit 


Bijdragen Gesch. Bisd. v. Haarlem, Ile Deel. 8 


114 


florescere, et augmentari. praecipüe multum saepe ipsum audivi 
laudari de zelo, quo adstitit pestiferis A? 1654 illa lué acerrime 
hic tunc grassante, quem zelum ad octo etiam ostendit, mecuma 
miseris istis A°1666 fideliter assistens. gravisssimas ante advehtuaa 
nostrum, et etiam postea mecum perpessus est persecutiones. se- 
mel (quod valde notabile) jamjam appraehendus a Scholteto, qui 
ex inopinato aderat, ex fenestra mirae altitudinis desiliens, quasi 
miraculose a laesione ulla fuit, immunis praeservatus. 

15. Circa annum 1669 caepit iterum infirmari, quando grassa- 
batur hic morbus ipsis medicis incognitus. nam uno die obruebantur 
febri acutissima, postera vero die erant iterum optime dispositi, 
die vero subsequenti 24^ accessu febris vel statim abripiebantur, 
prout praecipui tunc nostrae communitatis nobis erepti sunt, 
vel diudum misere decumbebant. tantisq erat morientium et deoum- 
bentium numerus, ut summo pretio ex aliis civitatibus deberent 
advocari, ut miseris ferrent opem. vidi meis oculis, et legi affixam 
tunc temporis schedulam in alia civitate vicina, in qua habeba- 
tur, quod, qui vellet ire Leydam, et assistere infirmis, quod sin- 
gulis diebus cum victu posset lucrari imperialem. hoc ingenue 
protestor, quod morbo illo grassante spatio duorum mensium, 
nec nocte nec die duabus horis consequenter potuerim quiescere. 

16. Acarescente infirmitate V.P. fr. Raats anno 1673 ad pro- 
vineiam revocatur; locumq ipsius hic occupavit V. A. P. fr. Hen- 
rieus Mooren, qui per 4 annos zelosissime hic inservivit Catho- 
licis, quibus elapsis maluit inter suos in S'* habitu morari, quam 
missionis molestias aliquas devorare. huic successit V, P. fr. Aw- 
gustinus de Voster, qui postquam tribus annis plus minus labo- 
rasset, sedulo et aedificatorie in vinea Domini, longa tabe ex- 
haustus pie cum omnium luctu obdormivit in domino. 

17. Ad missionem loco defuncti 1683 circa festum omnium 
sanctorum mittitur V. P. Cornelius van Hooff, sed statim jube- 
tur per Scholtetum exulare; allegat conclusum esse a magistratu 
contra Religiosos non amplius hic permittendos. unde solus usq 
ad Natale Domini pondus diei et aestus debui perferre. post múl- 
ios vero labores et molestias tandem admittitur et permittitur. 

18. Tandem in V. A.P. frat. Adriano Fierlinx adimpletum fuit 
volum, quo saepius desideravit inter confratres mori. nam anno 
1685 30 julii Antverpiae vivere desiit, postquam per 25 annos 
non solum Catholicis, sed etiam acatholicis gratissimus fidelissime 
deservisset, 














. 115 


‚19. In hujus locum A? 1685 19 augusti successit fr. Bernar- 
din Cazier, qui ob molestias, quas tune P. P. Societatis habebant 
cum officiali etiam per trimestre debuit a concionibus et adminis- 
tratione publica abstinere. verum dominica la. adventws ejusdem 
anni 1685 pacifice cum V. P. Cornelio van Hooff missionis mu- 
nia peregit. 

20. Postquam vero V. P. Cornelius van Hooff longa infirmitate 
exhaustus vivere desiisset A? 1697 die 30 j Januarii, in ejus locum 
advenit V. P. Cornelius van Bortel, qui sine ulla difficultate mis- 
sionis munia ab initio admissionis peregit. 

21. Postquam vero V. A. P. Bernardinus Cazier per 17 circiter 
annos Catholicis indefessus, spiritis Dei plenus, gratus omnibus 
servivisset, moritur in hac missione 10 martii © 1702; in cujus 
locum mittitur fr. Aloysius van Overbeek, qui 24 ejusdem anni 
et mensis adveniens Leydam, statim incepit peragere divina, non 
tamen exercese pastoralia; quia Officialis exigebat 600 florenos 
in recognitionem adventus ejus, sicut ante ab aliquo societatis 
adveniente exegerat, quamvis tantum mediam partem obtinuerat. 
at in concessionem talis petitjpnis ob malam consequentiam reni- 
tentibus superioribus. moritur hoc anno William Rex, et creatura 
ejusdem, sc. officialis defungitur officio, qui in defunctione 
admittit praefatum Aloysium, qui 12 post adventum dies fuit, 
sua incepit, et etiamnum agit." 

(De bovenstaande Copia is doof mij woordelijk afgeschreven 
van de oorsponkelijke, voorhánden in de pastorie der parochie- 
kerk van O. L. V. Ontvangenis te Leyden. Dr. 3. p. FRENAY), 


B. ! 
vfandatio Leydensis. T 


Jus Maa Josern 
Frater ludouicus a s'* Teresia definitor prouincialis prouincise 
parisiensis, nec non prouincie s" Joseph per Belgium Carmelit. 
discalceatoru et Missionariorum nostrorum In hollandia Visitator 
Generalis deputatus a R. admodum p. n. dominico a - Tri- 
nitate preposito Generali. 


Ad perpetuam Rei memoriam. 
Ne forte temporis edacitate, qua meliora preterfluunt, Insti- 
tutionis huius Missionis Leydensis deleatur memoria: Visitationi 
Nostre congruum esse duxi, breviter hoc loco posteritati consig- 


116 , - 


nare, qu& ratione, quo tempore, et per quos primum fuerit hzc 
Missio instituta, quam Seculares Sacerdotes per annos aliquót sed 
Infeliciter satis, exercuere. dominus hellequens patrum oratorij sa- 
cerdos, fuit omnium primus, qui hoc munus suscepit anno 1640. 
hic elapsis tribus vel quatuor annis, hagam Comitis fuit euoca- 
tus, et à Vicario Apostolico In pastorem Istins Loci constitutus. 
In cuius locum successit dominus franciscus sacerdos secularis 
ex Gallia oriundus, qui labore pertsesus, ac pauperum penuria 
deterritus, munere suo se abdicauit, ut commodius aliud occu- 
paret. Eo deficiente, ne sine pastore remaneret egena Communi- 
tas, suffectus fuit in eius locum dominus petrus, dictus Romanus, 
quia de Romano vexerat seminario: hic pastoris Gallorum digni- 
tatem, per quinque circiter annos, satis Inglorius, sustinuit: qui- 
bus elapsis, lnsalutato, ut dicitur, hospite, ad proprios lares, 
Insulam, scilicet, In flandria est reuersus: Itaque per menses 
quatuor, post eius discessum, nesciuit Communitas, quo suus 
pastor aufugisset. Vnde facile conijcitur deflendus Ouium status: 
nesciebant enim ubi verbi dei Inuenirent pascua, aut quis eis 
_ Vite panem frangeret, Inueniebatur nemo. 

Exercebat tunc temporis Missionem Apostolicam pro hollandis 
in eadem leydensi ciuitate R. p. Vincentius a s'° ludouico , Vix 
Insigniter eruditus, et maximo zelo accensus: qui cum Videret 
tantam in communitate pauperum Gallorum desolationem, habe- 
bat quandoque ad eos sermonem Gallico Ideomate, In quo non 
erat Ignarus: elapsis tribus mensibus rogauit Communitas Gallica, 
et Gallo-Belgica, an prefatus pater Vincentius posset ei dignum 
aliquem subministrare pastorem: suum ex caritate obtulit" pater 
obsequium: de hoc negotio egit cum R. p. Cesario Carmelita 
Excalceato parisiensis prouincie, qui tunc temporis hagee-Comitis 
Missionarij fungebatur officio: hic fratrem habcbat Germanum 
Leyda oriundum, et eiusdem ordinis atque prouincie parisiensis 
Sacerdotem professum, quem nouerat ad hollandicas Missiones 
satis propensum: Ad eum semel, ac Iterato scripsere RR. pp. 
Vincentius atque Ceesarius, ut scirent an hoc munus vellet ex 
Charitate suscipere: Annuit eorum precibus p. petrus a Matre dei, 
cuius Epistola domino Ephesino Vicario Apostolico fuit exposita, 
eiusque statim facultates In scriptis Impetrarunt: viderat enim 
Illustrissimus dominus totius Communitatis suplicem Epistolam, 
et Leydensis pastoris consensum. de his omnib. certior fuit factus 
R. p. n. Ísidorus a ste Josepho Congregationis nostre procurator 








117 


Generaljs, qui apud R. admodum p. n. prepositum Generalem 
eua tantum effecit diligentia ut preefato patri petro literas miserit 
patentes, quibus concedebat facultatem , ut Missionem peteret 
hollandicam, modo annueret R. p. Gallie prouincialis: Ubi hanc 
clausulam notauit in literis patentibus prefatus pater prouincialis, 
noluit suum prebere consensum: quinimmo se huic negotio om- 
nino aduersum ostendit: literas patentes apud se retinuit, scrip- 
sitque ad R, admodum p.n. prepositum Generalem, se maxima 
laborare concionatorum penuria: quapropter enixe rogabat, ut 
diclum p. petrum extra prouinciam non mitteret: persuaserat sibi 
R.p. Angelus a St Maria tunc Gallie prouincialis, quod notata 
hac difficultate à proposito desisteret suo R. adm. p. n. preposi- 
tus Generalis, sed spes eum fefellit, nam sententie suse maxime 
tenax Generalis, consulto prius definitorio suo Generali, ‘de eius 
consilio Iteratas misit patentes literas ad p. petrum , absque pree- 
notata clausula, ac de plenaria sua potestate, non attento R. p. 
prouincialis consensu, seu bene placito, Jussit ut pater petrus 
quam primum lugdunum Batavorum peteret. Missionarij pro Gal- 
lis functurus officio, eius mandatis obtemperauit p. petrus, et 
leydam se contulit. In Iunio an. 1654 , et exhibitis patentibus li- 
teris Amplissimo d. Scadeeo, Illustrissimi domini Archiepiscopi 
Ephesini Vicario, In festo Apostolorum petri et pauli primum 
sacrum celebrauit, primamque ad populum concionem habuit. - 
De aduentu noui pastoris multum sibi congratulabatur, non 
tantum R. p. Vincentius, sed etiam tota Gallorum Communitas 
leetitiee signa edebat. sed nihil prorsus (sibi necessarium) reperit 
p. petrus, nec sacristiam , nec libros, nec supellectile, ne quidem 
calicem quo sacrum Misse celebraret sacrificium: nam. qui pree- 
cesserant in hoc munere, cum essent seculares sacerdotes omnia 
sibi habebant propria, nec de communi Eeclesi& commodo vide- 
bantur multum fuisse solliciti. Ex Charitate tamen fraterna, mul- 
tum initio contulit p. Caesarius, ut leydensem hanc institueret 
Missionem , que hodierna die, per dei gratiam (ita) exerevit, ut 
honeste admodum sit Instructa, et Religiosum ex nostris cum 
socio commode possit sustentare. Verebantur Initio plurimi ne 
forte deficerent vitee necessaria, sicut secularibus contigerat Sacer- 
dotibus, qui de summa semper conquerebantur penuria. Sed tau- 
tum abest,.ut in prima, aut in secunda mea Generali Visitatione 
Inuenerim leydense hospitium aliqua laborare egestate, quin po- 
tius illud cogar fateri, nullam quidem esse pauperiorem commu- 


118 


nitatem, sed nullam ex Missionarije melius de omuibus Instructum, 
et nullum esse, de quo magie diuina sit sollicita prouidentia, 
itaut in hagiensem Missionem sub R. p. Bernardo, et in A mste- 
lodamensem sub R. p. Nicolao multa abunde ex Charitate, sine 
sui detrimento effuderit. 

Ducentis, vel ad summum (recentis personis initio constabat 
Communitas, quse nunc per dei gratiam, millle circiter conflatur 
Communicantibus, exceptis Infantibus, qui singulis diebus domi- 
nicis Christianis iustituuntur rudimentis. 

Hinc nostri ediscant Missionarij, querere primum regnum dei, 
eiusque Justitiam, ut Christus dominus precepit, et quod caetera 
eis adijcientur: Studeant omnem sollicitudinem suam in divinam 
reponere prouidentiam, quee operarijs suis, vere Apostolicis, nun- 
quam deerit, Curent Missionarij maximo Charitatis vinculo con- 
stringi, ac sibi inuicem mutuo presto esse in necessitatibus, Vi- 
tent omni qua possunt diligentia, meum ac tuum, frigidum illud 
verbum, innumera inter fratres generans mala, et qua possunt, 
sollicitudine, arceant auaritiam ; ut laeti atque expediti seruiant 
domino, et Religiosi nostri Missionarij digni sint, ut suos quis- 
que habeat successores, sicut mihi' pollicitus est in "Visitationis 
discursu Ipse lllustrissimus dominus Episcopus Castoriensis , 
qui nunc Vicárij Apostolici munus sustinet, et nostre Missioni 
summopere est affectus. 

Haec in tertia mea Visitatione Generali, huic libro propria 
manu volui adscribere, ne horum ullo temporis decursu deleatur 
memoria: et qui sequentur Missionarij à pauperum Catholicorum 
obsequio nullatenus abhorreant. Datum lugduni Batauorum Ipsis 
Calendis nouembris anno Millesimo sexcentesimo sexagesimo octauo. 

(L. S.) fr. LUDOUICUS A SANCTA TERESIA 

Visitator Generalis.” 


(Het bovenstaande is door mij woordelijk afgeschreven van 
pag. 1 van een Liber Visitationum, voorhanden in de kerk. 
archieven der parochie-kerk van O. L. V. Hemelvaart te Leyden 
en vermeld in den Catalogus daarvan onder I. a. N° 1. (in-folio 
N° 1) . Dr. 3. D. FRENAY). 


—— SONT 


119 


mn Dennett 





VERMAKING AAN HET GASTHUIS 
TE 
OUDEWATER. 1580. 


De Eerwaarde heer Elbert Jacobse Speijert werd ge- 
boren omstreeks het midden der-zestiende eeuw te Oude- 
water. Zijn vader, Jacob Speijert, was aldaar schrijver 
van het Regt- of Raadhuis. | 

In het jaar 1580 was heer Elbert pastoor te Berckou 
of Borckwout onder Berg. Ambacht, Hij was zeer weldadig 
zoowel jegens zijne vroegere stadgenooten als jegens zijne 
gemeentenaren , en was een der stichters, zoo niet de eenige 
van het gasthuis te Oudewater, Reeds in 1576, den 22 
September, had hij voor den Notaris Cornelis van Nesse 
een testament, en daarbij vele liefdadige beschikkingen ook 
voor Oudewater gemaakt; den 8 Oktober 1580 hernieuwde 
hij dat alles, en voegde er nog eene aanzienlijke vermaking 
bij aan-het door hem gestichte gasthuis in zijne geboortestad. 

Uit dit laatste testament, door heer Elbert zelven ge- 
schreven op groot formaat papier, waarvan de drie eerste 
bladzijden onderteekend zijn met „Elbert Jacobse Speijert", 
en dat op het stadhuis van Oudewater berust, geven wij 
de volgende beschrijving der begifüging. 

Volgens zijne eerste beschikking zouden zijne goede- 
ren onder drie erfgenamen worden verdeeld; nu is ech- 
ter zijn „begeeren dat die vierde hand daarbij gevoegd 
zal worden; welke vierde hand zal zijn Degeene daar ik 
het altemalen aldereerst of ontvangen hebbe, ende mij 
uit zijn onsprekelijke goedheid mildelijk onverdiendlijk toe- 
geworpen ende mij zijn onwaardige dienaar ende rent- 
meester toebetrouwd heeft." Dien ten gevolge bepaalde 
hij: ,dat- het gasthuis of die H. Geest binnen Qudewater 


- 


120 


datzelfde vierde part deelen ende ontvangen zullen, ende 
dat tot reparatie ende opbouwinge des Huises Gods ende 
onderhoudinge van arme menschen." 

De bestuurders van het gasthuis zouden valtoos ten 
Eeuwigen dagen gehouden ende verbonden zijn te ont- 
vangen twee van mijne bloede tot proveniers het zij man- 
nen of te vrouwen na der costumen daarvan zijnde, indien 
zij zoo verarmden dat ze begeeren en moeten van der 
aalmissen leven ende daarvan onderhouden worden, de 
naaste van bloede ende armste van bloede altoos voor- 
gaande, zoo vertrouwen datter dan in die tijd plaats of 
ruijmte over is om ontvangen te mogen worden, maar 
zijn die steden bezet ende vervuld, zoo zullen zij ver- 
toeven totter tijd toe datter plaats ofte woninge ledig zijn, 
ende dan daarinne zig gedragen Gasthuis wijze, eerbaar- 
lijk, vredelijk " schaamtelijk, ende soberlijk als zulke 
elemosiniers behooren te doen na costume des huijzes, 
dat is den H. Geestmeesters ende Gasthuis Regeerders 
of den gezetten van hen lieden gehoorzaam wezen zonder 
- eenige rebellie of dertelli daartegen betoonende, op zulke 
emende peijns ende boeten als daartoe van den Overste 
ingesteld ende geordonneerd zullen worden, met alzulke 
spijse ende drank alst gasthuis doet voorzetten tevreden 
zijn ende genoegen laten zonder murmureren of tegen- 
spreeken, die hem daarmede niet wil genoegen, mag halen 
dat hij zelve wil betalen, of weder gaan daar hij van 
daan is gekomen, ende daar hij hoopt vetter soeppe ende 
diker drank te vinden, want mijn intentie ende meeninge 
is niet Gods gaven door gulzichheid, lekkerheid of over- 
vloedigheid van spijs ende drank misbruijkt te worden, 
maar alleen met dankbaarheid tot nooddruftige onderhou- 
dinge des ligchaams te bezigen, om God te dienen: zoo 
lange ons het natuurlijke leven uit genaden gegundt word. 

„Voorts zullen zij nog gehouden wezen van nu aan be- 


121 


 ginnende altoos op de H. drie Koningen avond, of op 


ten dag zoo hen lieden dat best te passe komt ende gre- 
lijkt, den mannen ende vrouwen knapen ende machden, 
ende ook kinderen binnen den Gasthuis wonende of zijnde , 
voorzien ende bezorgen igelijk een kommeke of schaaltje 
rijstenpaps om daarmede eene vrolijke avond te houden 
ter eeren van onzen waarachtigen Glorieuse Koning Jezum 
Christum ende tot gedenkenisse dat: deeze uit zoo verre 
landen zijn gekomen alleen door de openbaringe eens sterre. 

„Noch zoo zullen die Gasthuismeesters alle Jaars op te 


goede vrijdag een gemeen delinge doen uitroupen ende 


[1 


verkondigen na ouder gewoonte, of alzoo het best dient 
gedaan, ende geven dan eenen igelijken daar komende 
ende present zijnde, of ook door ouderdom of krankheid 
niet mogen komen eenen pekelharing of eenen gedroog- - 
den bokking met een halve stuivers brood, hetzij tarwe - 
rogge of wit brood, zoo hen lieden zal dunken nüts te 
zijn voor den armen tot gedenkenisse des bitteren doods 
ons Zaligmakers Christi Jezu. | 

„Ist dat die Rentbrief spreekende op Fredrik Willemse 


, aan de Linschoten zes Hondert gulden hooftsom bij iij 


bevonden word na: mijn overleijden (als ik hoop neen) zoo 
is mijn wille ende begeeren dat men denzelfden brief met 
allen verscheenen 'en onbetaalde renten den Gasthuijsen. 
voort eerst zal toeleggen, maar ist dat ik ze verkocht 
of vermangelt heb, of dat se opgeleijt is, zoo zal men 
het Gasthuis zeoveel daarvoor goed doen van die gereeste 
ende zekerste brieven ofte obligatiën, als van den brief 
gekomen zal zijn. | 

„Zijn die Regeerders Gasthuis ende 'H. Geestmeesters 
of die Gemeenten niet gezind nog van geene meeninge 
weder een huis der armen te bouwen of optimmeren nog 
geen Godshuis op te rigten, mits die herte der menschen 


(God beterd) dagelijs van den dienste Gods meer ende 


, ^ 


122 


meer vervreemdt worden, zoo mogen zij nadat die Pen- 
ningen verstrekken daarom doen maken acht of tien huis- 
kens of kamerkens uit eender hand bij den anderen staande 
van eender groote breete ende hoogte, het een als het 
ander, niet kostelijk of curioselijk als pronkhuiskens, maar 
beknopt, sterk ende vast." 

Hij verlangt echter dat zijne bloedverwanten altijd de 
eerste aanspraak daarop zullen bezitten, schrijvende : „maar 
zijnder van den bloede ook mede tot zulker armoede ge- 
komen ende verzoek doen aan den Gasthuis ende H. Geest- 
meesters, het is billijk ende ook behoorlijk dat men hen 
lieden dan mede plaatsen zal gunnen ende ontvangen in 
der woninge in maniere boven verklaard van de  Gast- 
huijse vertrouwe datter eenige ledig ende onbewoond staan, 
niet dat men een ander zal verdrijven ende uit zijn woon- 
stede stooten, ende die mijne daarinne zetten zal, daar 
groote onvrede ende kijfagie uit rijzen zoude, daar ik 
niemand geen oorzaak toe begeer te geven nog denke te 
doen, maar altijd mede onderhoudende zulke costumen, 
regelen, wetten ende rechten als de Oversten hebben 
geordonneert, welverstaande dat die naaste van bloede 
altijd zullen voorgaan als zij het begeeren van armoe- 
dens halve.” . | 

Aangaande de bestuurders van het gasthuis en hunne 
goede of kwalijke administratie bepaalt hij: „Als zij 
nu inder uitdelinge ende bezorginge der armen men- 
schen getrouwe dispensiers bevonden worden ende daar- 
van begeren tijdelijk geloond te worden, zoo ben ik 
daarinne tevreden, dat men alzulke dienaars ende Gast- 
huis of H. G. meesters iegelibk een gulden of anderhalf 
zal toeleggen voor haar getrouwen arbeit, indien zij dat. 
begeeren, opdat zij geen oorzaak en nemen, der armen 
aalmoessen onnuttelijk te verdoen ende doorbrengen. 

„Noch zoo is mijn begeeren zoo verre die Gasthuismees- 








128 


ters tot eeniger tijde niet en wilden onderhouden ende 
volbrengen hetgene nu verhaald is, dat mijn erfgenamen 
dan mogen komen eisschende hun lieden den brieven of 
het land, of dat van den brieven gekomen is, en delen 
dan die voorbeschreven aalmoessen zelve uit den rechten 
armen, daar het alderbest aanbesteed is, en nootzakelijk- 
ste van doen ende des jaars dan eens met malkander een 
eerlijke maaltijd doen ende vrolijk zijn in den Heere zon- 
der gulsige dronkenschappe daarinne te betoone, met 
dankbaarheid, gedenkende eens die ziele desgeens ende 
zijuder vrienden, die het besproken heeft, met een kort 
gebed tot God den Heer die het gelieft ende zulks aan- 
staat." . 

Heer Elbert schijnt, toen hij dit testament schreef, 
nonnen-rector bij de cellezusters te zijn geweest; immers 
op het voorgaande volgt onmiddelijk: „In het principaale 
testament beschreven van de Notario staat verhaald van 
Honderd Gulden tot. behouf vander Cellezusteren zoo verre 
zij weder begonnen te timmeren ende nieuwe vergaderin- 
gen te maken, maar zoo mij dunkt zal daar niet van 
komen, inits datter maar twee of drie oude zusteren zijn, 
die toch afggande versterven zullen zonder kommer of 
gebrek te hebben zoo ik verhoopt, waarom men dit wel 
mag laten berusten ende tot andere noodtelijke armoede 
besteden.” En verder : 

„In zoo wiens huise ik geraakte te sterven, daar zal 
die persoon die mij gerak ende gemak doet ende in mijn 
ziekte dient, den besten tabbart toekomen, hetzij zwart, 
groen, zulk ik dan bij hier hebben, of twee pont groot 
daarvoor; ist dat ik hier in den convente sterve zal ie- 
gelijk zuster tot een gedenkenisse hebbe een Penning 
van IX St; ende die knecht van gelijke meede; kome 
ik in een ander huijse te sterven zal hetzelfde aldaar ook 
gehouden ende volbragt worden, te weten zijnder kinderen 


124 


ten huijse elks IX St: het Jonkwijf ofte dochter, die 
vrouw ofte man den tabbart ofte twee pont groot.” 

Wat de ,uitdeelinge" betreft „op mijn begraafnisse” , 
had hij „twee blanke” bepaald voor elken drager van het 
lijk, en voor hen „die gebeden worden totter begravinge" 
enz., maar „ist dat mijn erfgenamen van die twee blanke 
„begeere te maken twee stuivers ; ik zal der niemand 
veen kwaadopslag om geven." 

Onze liefdadige priester bezat twee kostbare zilveren va- 
zen; waarover hij volgender wijze beschikte: „Noch zoo 
begeere ik dat die twee silvere Coppen wegende een half 
pont ongedeeld zullen blijven onder den vrinden binnen 
Oudewater in het gemeen, om te bezigen in kramen kerk- 
gangen begravingen of andere droevige of vrolijke eer- ' 
lijke maaltijden of vergaderingen zoo die gewoonte daarvan 
is, dient dan gelieve zal, ende zullen altijd in des naastens 
bewaringe zijn ende blijven, maar tot gerijf ende gebruij-' 
kinge van alle die vrinden, niet te verkopen vermangelen 
noch vervreemden dan met gelijker consent ende blieven 
(ler meerder stemmen ende dat dan in een beter Fatsoen, 
ende zoo zwaar of zwaarder van gewigte silvers als zij 
nu zijn, of te laten blijven als zij nu zijn, ten waare 
dattet eijsschende, indien datter tot eenige tijde om het 
gebruijk der Coppen onder den vrinden twist, haat of be- 
nijdinge mogt oprijzen zoo zal men die mogen verkopen 
tot behoef der armen om alzoo alle tweedragt ende benij- 
dinge kijfagie te ‘beschutte zooveel dat mogelijk zijn zal 
immers dat ik geen oorzake daartoe en geven, maar zijn 
zij in mijn leven verkocht, zoo kan daar geene kijfagie 
komen.” 

Die van het katholiek geloof waren afgevallen konden 
niet van hem erven, en op zeer ironische wijze geeft hij 
daarvan de reden op, schrijvende: „Voorts dientet ook 
niet vergeten, dat men metten eersten behoord gezeijd 


- 


à Aan 








125 


te hebben, te weten ofter eenige van mijn erfgenamen 
zijn mogten die hem laten noemen en heete ende ook 
zelfs dunken te zijn van die Geriformeerden, dat is van 
der nieuwe Cristenen ofte lidtmaten der nieuwe h: kerke, 
van sulcker stercke en kragtige gelove ofte religie dat 
se hem niet gaarn zoude vermengen’ mitten genen die 
buiten zijn dewelke zij voor onrein houden ende oordee- 
len, ende daaromme niet gedogen noch gehengen dat 
haar huis ofte boedel besmet zoude worden met Papistige 
goederen (zoo zij die noemen) zoo zullen de anderen der- 
zelfder hand dat met malkander rustelijk ende vredelijk 
mogen delen; maar is die heele hand alzoo gezindt zoo | 
mogen die ander drie handen daar inne treden, zoo verre 
zij" niet van gelijke. gezintheden zijn, want ik zegge uw 
datten is geen kleijne zaake tegen zijn geloven te doen, 
zijn Conscientie besmette ende zijn ziele bezwaren om een 
weinig tijdelijk goed, dat toch vergaan moet, ende niet 
verzaden kan, ende daarom het eeuwige verliesen , daarom 
laat iegelijk hem wel bedenken ende zijn conscientie on- 
dertasten watse verdragen mag, want zoo watshij God 
belooft heeft, dat goed deugdelijk ende betamelijk is, 
dat is hij schuldig te houden, daar komt een streng oor- 
deel aanstrijken, dat niemand verbij en mag. Waakt op, 
waakt op, ik zie het komen; het komt; ieder ziet scherp 
toe ende neemt den dag wel waar ter zijnder zaligheid.” 

Eindelijk bepaalde hij nog: „Zoo wat ik van nu voorts 
aan beginnende van den jaare een ende tachtig verovere 
of te conquestere, zoo wat Penningen ik zal uitdoen op 
winst of eenige renten of land koopen datzelfde zal komen 
ten profijte van den Gasthuijse of H. Geest voor den 
armen of daar het mijn erfgenamen metten Gasthuismees- 
ters fe zamen ordineeren nootlijkst te zijn ende best be- 
 Steedt zoowel de brieven, obligatien als renten, te weten 
van alzulke renten, die ik binne den voorschreven jaare 


126 


van een en tachtig herwerts met gelde ofte Penningen 
“gekocht ende uitgezet hebbe, maar brieven ofte obliga- 
tien verhoogt ende gemaakt van opgeklampte verscheene 
renten, deze zoowel brieven ‘obligatien ofte renten zullen 
in het gemeen komen ende gelijkelijk gedeeld worden 
van die vier handen boven verhaald, ende zoo wie hier 
mede niet tevrede is, zal men in elke zijnder rechter- 
hand geven een goude Reafl ende daarmede ofstaan en 
laten te huis gaan.” 

Op den 18 Februarij 1662 zijn te Oudewater door den 
gezworen landmeter P. de Jonghe opgemeten 98 morgen 
64 roeden lands, toebehoorende aan het Gasthuis, gesticht 
door heer Elbert Jacobse Speijert. 

De uitdeeling van brood en haring op goeden vrijdag 
had nog plaats in.het jaar 1783. 

Op de zilveren ,coppen" of drinkschalen stond het 
volgende versje gegriffeld : 


Wijnich wijns die verfraeijt het hert, 
Maer veel gedroncken baert smert. 
Tot gedenckenis zijn wij gelate 

Voor den vrienden hier uijt charitate. 


In 1678 zijn zij opgeveild en verkocht voor tachtig 
gulden aan Gijsbert Speijert, schepen en vroedschap van 
Oudewater. 

Thans, 1878, bestaat er geen spoor meer van het door 
heer Elbert Jacobse Speijert gestichte en begiftigde gast- 
huis, en bewaart alleen nog een straatje, de gasthuissteeg 
geheeten, er de herinnering van. 

Oudewater , 1873. 3 3. PUTMAN. 


rn nn 





127 


„ÄCCOORT VAN 'T OXAEL, 'T PRIESTERLICKE 
GESTOELTE, DIE TWEE GESCHILDERDE 
 OUTAREN ENDE ANDERS" DER S. JANS- 
KERK TE HAARLEM. 


„Wij Heer Godefridus a Mierlo, Bishop van Haarlem, 
hebbende adjunct, mijn medebroederen Capitularen als 
bij namen, Heer Jacobus Saffius, Heer Claes van Heus- 
sen, Heer Jan Crimper, Heer Alst van Amsterdam Blo- 
merius, Heer Pieter van Bergen, Canonicken alsnu van 
den Cathedrael kerck van Haerlem, bekennen ende be- 
lijden voor ons en de onse nacomelingen bij desen onsen 
open letteren, wel ende Canonice vercoft te hebben, den 
Eersamen geestelicken Heere H. Philips van Hoogesteyn, 
Commendeur der Ridderlicker oorden van Hierusalem bin- 
nen Haerlem, alsuleken presbiterium ende priesterlicke 
gestoelte, oxaell ende twee geschilderde outaren met 
noch vijfhondert blaeuwe steenen, als wij gehat hebben 
staende in onse conventuael kerck tot Heylo buyten der 
stede van Alckmaer, ende dat voor den somme van vijf- 
hondert carolus guldens, op dese navolgende termijnen 
te weten, het eerste termijn te betalen hondert daelders 
alsoe haest het voorghenoemde goet staen zal in den kerck , 
Twelc metten eersten zal gediligenteert -worden. Ende 
te Mey naestcomende A" twee ende 't seventich noch 
hondert daellers Wederom Mey A" drie ende ’t seventich 
twee hondert carolus guldens Ende ofte "t gebeuren mochte 
in toecomende tijden, dat yemant dese voergenoemde din- 
gen soude willen anspreken, naesten ofte den Commen- 
duer willen molesteren tot restitutie Soe ist dat wij al 
te saemen ofte een voer al, beloven bij desen onse tegen- 
woordige letteren , den Commenduer van als te granderen - 
ende te vrijen , ende sijn penninghen te restitueren, daer 
onder verobligerende allen onsen goeden, roerende ende 


138 


onroerende, waer.ende dat se gelegen mogen. wesen 
Daertoe noch verclarende Ter welcker tijt den Commen- 
duer soude moeten spreken om den betaelden penningen, 
verclaren wij ons gecondemneert bij allen officieren, ghees- 
telick ende waerlick. In kennisse der waerheyt hebben 
wij dit met onsen eygen handen al te saemen geteyckent". 


Het oxaal, gestoelte enz.: zijn naar Haarlem gebracht 
en in de kerk der St. Jans Heeren opgezet, zooals uit 
verschillende posten van uitgaaf in de rekening blijkt. 


Haarlem. C, J. GONNET.. 


FRANSCHE KATHOLIEKEN TE AMSTERDAM. 


Het Bisschoppelijk Archief te Haarlem bewaart den 
volgenden eigenhandigen brief van den Franschen gezant 
DE Trou. Het adres is verloren gegaan ; doch waarschijnlijk 
was het aan Bald. Catz, Decan, Capit. en Vicar. Harlem. 


DelaHaye ce 20 Apur. 1662. 
. Monsieur, 
. Ayani esté aduerty par de Mr de Neercassel que uous nous auvez 
accordé la place de Missionaire pour nos Frangois Catholiques qui 
sont dans lad. Ville [Amst.], pour en prendre soin & les assister 
comme fait le Pere Bernard alaHaye, je n'ay uoulu manquer a uous 
en remercier, & a uous assurer que comme ce sera une chose tres- 
agreable a Sa Majesté, qu'aussi cela la conduira de plus en plus 
a prendre par ses Officiers la Protection de uostre Eglise, & a 
uous en donner des marques en general & en particulier. C'est de 
quoi je uous prie de demeurer trespersuadé & qu'en cequi dep- 
pendra de moy, je rechercheray auec soin des occasions de uous 
servir & de uous temoigner que je conserue pour uostre persone 
beancoup d'estime!, et que je suis tresueritablement 
Monsieur, 07 
Vostre tresaffectioné et tresassuré seruiteur, 
DE THOU, Amb. de France. . 





129 


DE STATIE VAN Sr. ANNA or /DE POOL" 
TE 
AMSTERDAM. 


Deze statie heeft reeds lang voor de Reformatie bestaan ; 
immers sedert onheugelijke fijden had er nabij Am- 
sterdam een dorpje of buurschap gelegen, dat Outewaal 
heette; "t lag tusschen de stad en het Diemermeer 
op en aan den St. Asntunies-dijk; "t bestond uit een aan- 
tal verspreide boerderijn, een molen, een herberg en 
een kerkje aan St. Anna toegewijd. Zoolang Amsterdam 
nog binnen zijne oude muren. besloten was, lag Outewaal 
op een klein half uur afstands van de St. Antoniespoort 
(t oude gebouw op de Nieuwmarkt) maar met de 4*' 
vergrooting werd het volkomen binnen de stad getrokken ; 
in 1658 werden de erven van Outewaal door de stad over- 
. genomen. De tegenwoordige streek van Wittenburg tot 
bij de Muiderpoort is het voormalige Outewaal. 

Toen dan in 1578 Amsterdam Geus werd, bleef Oute- 
waal Roomsch, toen in de stad de openbare oefening der 
R. godsdienst werd afgeschaft, bleef zij te Outewaal onge- 


hinderd voortgaan en in het St. Annakerkje werd nog tot - 


na het midden der 17% eeuw de H. Mis gevierd. De 
oudste ons bekende pastoors van Outewaal waren, 

HENDRIK SCHELLINGWOUD , bakkelaurius overleden te 
Amsterdam 81 December 1663. 

MARTINUS SRELLENBERG, van adel, overleden in Oute- 
waal 16 October 1660. en 

RriniER ENGELS,. Haarlemmer , overleden 14 Maart 
1673 (v. H. en v. R. Oudh. en gest. v, Amstell, D. 1I. 


Bijdragen Gesch. Bisd. v. Haarlem. IIe Deel . 9 


130 


p. 161. die ten onregte het kerkje van O. in eens ver- 
plaatsen naar Kattenburg). . 

In 1668, alzoo onder pastoor lugelius of Engels of 
Ingels, werd dit kerkje van O. verplaatst in een gebouw 
aan den uitersten hoek van Oostenburg ‚ waar thans de 
koninklijke fabriek van stoomwerktuigen staat, juist aan 
de brug, en met den eenen voet in het water; waarom dan 
ook nog in ’t begin dezer eeuw, die brug de Papenkerks- 
brug, dat water het Papenkerksgat werd genvemd (zie 
J. ter Gouw. Oorsp. en afl. van grachten etc. 2° stuk 1865. 
cap. 15. IIL) Eenige jaren later echter kwam de statie 
op Kattenburg in een huis „de Ploeg” genaamd , (Paroch. 
Archief LIIII.) dus ook nog onder pastoor Ingels die eerst 
in 1673 overleed , en weder weinige jaren daarna op ’t Kat- 
tenburgerplein lmmers zijne tante (?) mejufr. Cath. de Kies 
wed. van M*. Nicolaus Benedictus Ingels, advocaat, kocht 
reeds 12 en 14 Dec, 1685 drie huizen en erven op het 
Kattenburgerplein ') voor f 8650, waarvan één perceel 
verhuurd was tot Mei 1688, en gaf die tot kerk aan den 
opvolger van R, Engels, den pastoor Cornelis van Ges- 
. fel. (v. H. en v. R, t. a, pl) 

Rein. Engels was voorzeker van zeer gegoede familie: 
nog bezit de statie een' zeer curieusen en fraaijen zilver- 
vergulden kelk, allerwaarschijnlijkst hem geschonken door 
zijne ouders Joannes Reineri Ingels en Cunera van Veen; 
hij had vermoedelijk drie broeders en vier zusters, wier 
namen als van medevereerders op den kelk vermeld staan; 
zijn portret, flink geschilderd door één zijner broeders, en 
thans nog aanwezig in de statie, draagt een wapen (over- 
dwars gehalveerd, rechts boven : 2 ossenkoppen en 1 paar- 
denkop, zwart op wit veld, links onder: 3 posthoorns, 
wit op zwart veld met het devies : LVCr er MVNDa, 


A 
l) Het 2de, 3de en 4de huis van de groote straat (Arch. VII, VIII) 








131 | 


gevende het jaartal der schildering , toen R. Ingels XL 
jaar oud was.) | 
Pastoor CORNELIUS VAN GESTEL, die Reinier Engels 
in 1673 opvolgde, heeft de perceelen op 't Kattenburger- 
plein tot kerk ingericht. Toen hij stierf 6 Apr. 1691 bleek 
het, dat zijne nalatenschap op vere na de schulden niet kon 
dekken; waarom zijn-opvolger de Eerw. heer WILHELMUS 
Fox met de erfgenamen een accoord trof, waardoor aan 
de kerk kwam: de bibliotheek van v. Gestel, geschat op 
f 200, en W. Fox ten laste der kerk overnam: eene obli- 
gatie à f 1400 door C, v. Gestel op eigen naam aan Cath. 
de Kies, wed. Ingels gepasseerd, en eene oblig. à f 150 
met f 36 verloopen intrest aan Giertje Cornelis '), die in 
den kelder wonen bleef, gepasseerd , ofschoon die gelden 
reeds voor de kerk geémploijeerd waren. (Arch. VIII.) 
Wilhelmus Fox een Amsterdammer die in 1685 in 
nde Papegaai" was opgetreden als 2!* pastoor nadat zij 
aan de Saeculieren was overgegaan (v. H. en v. R. d. II. 
p. 157), overleed 21 Junij 1695 en werd opgevolgd door 
GERARDUS YAN WIJCKERSLOOT , een Utrechtenaar, kwee- 
keling der Leuvensche hoogeschool, in 1720 Aartspriester 
(Arch. XIX : de handteekening) en in 1721 Doctor Theo- 
logiae (Arch. XX). Hij verzocht aan de stadsregeering , 
op grond dat het meerendeel zijner gemeente meer in de 
stad woonde, zijne kerk van het Kattenburgerplein te 
mogen verleggen in het hoekhuis van de Rapenburger- 
gracht over de Kalkmarkt, hetgeen hem 15 Julij 1718 
werd toegestaan mits de kerk op het Katt. plein geamo- 
veerd werd (Arch. XV.); de eigenaars echter van dat 
hoekhuis wilden zulks niet toelaten; waarom de pastoor 


weder aan de stadsregeering verzocht zijne kerk te mogen 
/ 


1) Deze G. Cornelis Cumsois sehonk 15 Aug. 1684 de nog voorhanden 
zijnde prachtige altaarschel. 


182 


verplaatsen in het huis ;D' Pool", hetwelk onder voor- : 
waarde als boven, (Arch. XVI) werd gegund. Daarop 
kocht dan voor hem, (Arch. XIX ) maar op eigen naam zijn 
zwager (of oom) Nicolaus Molenaar 8 Nov. 1718 het huis 
(en erven) op de IJgracht, waar D' Pool boven de deur 
en op den gevel stond voor f 9500, van de weduwe van 
Ambrosius Pool, wijnkooper die na 25 Maart 1670 het 
huis had laten bouwen op erven, vroeger toebehoorende 
aan de West-indische compagnie (Arch. III. a d.) - 
Toen N. Molenaar de perceelen kocht, ontving hij 
f 4500, en werd er bepaald, dat zoodra de Pastoor 
der Pool de resteerende f 5000, tegen 4 procent schul. 
dig gebleven , zou aflossen, alsdan de kerk eigendom des ' 
Pastoors of der gemeente zou zijn (Arch. XIX.). Later . 
de kerk niet goedschiks willende overgeven aan den Pas- 
toor, werd N. Molenaar in 1729 gecondemneerd. door de 
regtbank om de toen reeds in kerk veranderde per- 
ceelen aan Philippus Cavellier opvolger van G. v. Wijc- 
kersloot te verzekeren in eigendom (Arch. XXXIV. III. e.) 
en wel voor f 5000, welke 1 Maart 1730 hem werden 
betaald. 
Om de koopsom te vinden, de kerk te bouwen en te 
onderhouden gaf Ger. v. Wijckersloot van Oct. 1718 tot 
Aug. 1724 obligaties uit, wel ten bedrage vau f 16700., 
zoo niet meer. Hij verbouwde het huis tot woonhüis, 
(waarin hij 17 Sept. 1720 reeds woonde) en tot kerk, 
die Mei 1721 reeds 8 altaren had (Arch. XX. b.), en 
overleed 7 Sept. 1727. Zijn testament luidde: dat N, 
Molenaar (of bij diens vooroverlijden de nazaat des Pas- 
toors) universeel erfgenaam zoude zijn, dat de erfgenaam 
en zijne successeurs het huis zoude laten gebruiken tot 
Cathol. kerk, nooit mogt er een Jansenistisch Priester 
in komen, en die R. C. priester zou de schulden (die ze- 
: zker aanmerkelijk waren, want G. v. W. schijnt slechts 








M 


| 133 
f 3000 ruim te hebben afgedaan. Arch. XVII XXIV.) 


. betalen. Mogt geen Cath. priester gegund worden, dan 


mag de erfgenaam of de successeurs het huis verkoopen 
en na betaling der schulden zullen zij aan ieder der drie 
R. K. armenkantoren uitbetalen f 2000. N. Molenaar 
repudieerde echter de nalatenschap, waarom van stads- 
regeeringswege als curator in dien boedel werd aange- 
steld de notaris Francois Meerhout, die daarop als cura- . 
tor door.de erfgenamen ab intestato werd erkend om in 
hunnen naam te handelen (Arch. XVIII. XXXI.). 

De boedel werd insolvent bevonden, weshalve de erf- 
genamen “met den ‘Eerw. Heer PrrLiPPus CAVELLIER 
overeenkwamen, dat heel de boedel met huis en kerk 
aan hem kwam, terwijl hij alle legaten en schulden zou 
voldoen en bovendien den erfgenamen geven zou f 500 
en zekere lijfgoederen (Arch. XXXI. XXXII ) Daar zijn 
voorganger op de kerk f 14500 aan loopende obligaties 
naliet, gaf Philippus Cavellier „met permisste en speciaal 
consent van de Ed. groot agtb. heeren Burgemeesteren en 
de regeerders dezer stad, gesuccedeert" (Arch. XXX1.*) 
voor f 6500 nieuwe obligatiën uit om vroegere die opge- 
eischt werden, af te lossen. (Arch. XXXVI. etc.) 

Gelukkig had hij tot opvolger zijn broeder Claudius 
Cavellier, die uit eigen kas alle schuldeischers afdeed en 
de eenige schuldeischer bleef, terwijl hij bij zijn later 
aftreden f 4000 aan de kerk ten geschenke gaf. 

Een oud gedicht, te Amsterdam gedrukt bij de wed. 
v. Egmond en door mij in ’t Archief gebragt voert ten 
titel: Vreugdegalm op het verwelkomen van den hoog- 
geleerde heer Johannes Chavalier, als priester in de Pool; 
ete, Die vreugdegalm geldt dus Joannes Chavalier: lees 
Cavellier (Arch. passim.) die als priester zijnen broeder 
weinige weken na diens dood zou zijn opgevolgd in D' Pool 
Maar: 


154 


Philippus C. opvolger van G. v. Wijckersloot, was nog 
pastoor 11 Febr. 1733 en Claude was reeds pastoor 31 
Julij 1733 (Arch. XXIII. A.) en bleef het tot 1755, toen 
hij aftredende door pastoor Greevingh werd opgevolgd 
(Arch. XXXVII en XXXVIII A. en B.). Claude had wer- 
kelijk eenen broeder Joannes en beiden leefden 1 Maart 
1743 (Arch. XXXVI B.). Ware deze echter pastoor in 
de Pool geweest, dan kon dit niet anders dan tusschen 11 
Febr. en 81 Julij 1733 (zie boven). Behalve nu dat het 
zeer onwaarschijnlijk is dat in 5 maanden tijds 3 pastoors 
van éénen naam in dezelfde kerk elkaar zouden zijn op- 
gevolgd, maakt het Archief nergens melding van Priester 
of Pastoor: Joannes; integendeel wordt Arch. XXXVI. b 
onder 2 jaartallen 1730 en 1743 slechts gevonden d" heer 
Joannes Cavellier tegenover Claude pastoor. Ik houd 
dus voor zeker, dat de ,vreugdegalm", die meer fouten 
heeft, in plaats van Joannes, Claude bedoelt die werke- 
lijk weinige weken (immers tusschen 1l Febr. en 31 Julij 
1783, en ,weken" rijmt op rspreken",; maanden niet) na 
Philippus Pastoor werd in d' Pool. ') 

Ondertusschen bleef de kerk nog bezwaard met f 10500 
(Arch. XXXVII.); zoodat HENRICUS GREEVINGH, vóór 
17 Julij 1755 opgetreden, om zijnen voorzaat te voldoen 
die somma opnam tegen obligatiën van 3 à 4 procent, 
Na Henricus overlijden 6 Aug. 1762 (Arch. XXXVII) 





1) Nadat ik dit geschreven had, heeft de Z. Eerw. Z. gel. Pater Allard 
in zijne genealogie van het adelijk geslacht der Alkemaden (Bijdragen I 
tegenover pag 881.) bevestigd wat ik vermoedde. Het geslacht der Cavelliers 
wordt aldaar uitvoerig aangegeven. 

Philippus Cavellier was kanunnik van Haarlem’s Kapittel, Na zijnen dood 
werd op 6 October 17833 in zijne plaats zijn broeder Guilielmus Stephanus 
Cavellier „pastor Amstelodam." tot kanunnik gekozen en op 10 Mei 1784 
geintroduceerd (Acta Capituli) en wederom werd in de plaats an Gui- 
lielmus, „qui obiit Harlemi 21 Aug. 1742" „Claudius Cavellier pastor 
Amstelod," gekozen op 2 Oct. 1742 en geintroduceerd 7 Mei 1748 (ibid.) 


185 


nam zijn opvolger JOAN BAPTIST VAN SCHORBENDERGH 
de schuld over, 10 Sept. 1762, en dezes executeuren kre- 
gen na zijn overlijden, vóór 12 Sept, 1791, die f 10000 
weder uitbetaald door zijnen nazaat Pastoor HENDRIK 
BEUKMAN, die reeds kapellaan in de statie was. 

Deze ijverige pastoor, die, volgens het getuigenis des 
Aartspriesters H. ten Hulscher zooveel aan de Pool heeft 
welgedaan, (Arch. XLIII.) en als kapellaan meest al het 
zilverwerk bijeenzamelde (zie een preek in een der boeken 
van het Archief), was ook aanstonds bedacht op middelen 
om allengs de finantiën te verbeteren. 

In 1791 stelde hij de Eeuwige Memorie in (Boek der 
Tontine sub II.) In 1792 stichte hij eene Tontine à f 10000, 
(t bedrag der oude schuld) van 5 klassen in welker 2% 
klas hij zelf deel nam: men stortte zekere som gelds te- 
gen lijfrente, oploopende naar ’t getal sterfgevallen in 
dezelfde klas, terwijl het kapitaal werd uitbetaald aan de 
exeeuteuren van Schorrenbergh. In 1793 schijnt deze 
statie 2 kapellaans gehad te hebben. | 

Alhoewel reeds in 1720 dit gebouw (D' Pool) het meest 
van alle Kathol. kerken van Amsterdam, naar een open- 
baar kerkgebouw geleek, was het echter in 1805 in dier- 
voege verbeterd dat het een sieraad der stad mogt hee- 
ten (Arch. LIIII.). De gevel volgens teekening van den 
Architect J. Schut (Reks"boek) was toen reeds gedekt 
met eene lijst en frontespies in de Spaansche (!?) bouw- 
orde , zijnde deszelfs trommel versierd met een rond raam, 
om hetwelk een feston hangt verbeeldende kerkelijke 
eereteekenen en sieraden van het O en N. Test. In dd 
fries las men (thans niet meer): Non est hic aliud nisi 
domus Dei et porta coeli. (Gen. XXVIII. 17.) (Arch. LIII). 
In 1805 werd ook het orgel verguld voor f 168; 't be- 
stond reeds vroeger. (Arch. Rek.) Om de onkosten vooral 
van dien nieuwen gevel goedte maken kreeg pastoor Beuk- 


e 


136 


man aan giften (Arch. Boeken) f 5060 en nam 20 Aug 
1805, f 5000 à 5°/, op, welke hij wel 1. Nov. 1807 af- 
losto, maar toch nam hij in hetzelfde jaar weder f 10000 
à 5*/, op, welke som onder toestemming des hoogw. heeren 
B. Ciamberlani, vice-sup. d. Holl. zending werd genego- 
tieerd op de in 1805 ingevoerde Zondagsche collecte met 
den bak (de collecte echter met 't zakje voor de armen 
bestond reeds en bleef.) Door vermindering der collecte 
waren echter in 1819 nog slechts f 3500 afgelost. (Arch. 
Tontine sub II.) 

80 Junij 1811 hield hier zijne afscheidspreek de be- 
roemde predikant R. D. ScHRANT; en 10 Julij 1814 
R. D. HOUBRAKEN. 

Pastoor Beukman stelde ook eenen Cathechismus zamen ; 
hij stierf 16 Januarij 1819 en had tot opvolger den Eerw. 
heer G. vAN Lresnourt, Onder hem werd 2 Junij 1818 
het eerste kerkbestuur gekozen en door den aartsp. J. Cra- 
mer bevestigd; het bestond uit de Heeren J. Heere , 
J. A. Dankelman, P. J. Nicols en G. Bensdorp. Reeds 
in October van het zelfde jaar trad G. v. Lieshout af 
en werd opgevolgd door pastoor BERNARDUS HOFMAN. 
Deze achtingswaardige , wijze en tot op zijn bejaarden 
leeftijd alom gevierde herder, dacht er voortdurend aan , 
de schulden der statie af te lossen en hare finantieele 
belangen voor goed te/regelen. Bij het aanvaarden der 
pastorij, Octob. 1819 , vond hij kerk en huis in den el- 
lendigsten toestand; fondsen waren niet voorhanden. Hij 
dan voerde plaatsengeld in, staakte onder goedkeuring 
des aartsp. J. Cramer en van ’t kerkbestuur de aflossing 
van schulden, tot in 1825, om eerst verschuldigde renten 
en fundatie-diensten te betalen en kerk met huis in be- 
hoorlijken staat te brengen. Hij bragt met zijne vier 
kerkmeesters (ieder dezer f 600) de som van f 4500 bij- 
een, renteloos, om later uit de collecte terug te vinden, 





137 


en ondertusschen de herstellingen te bekostigen. (kassa- 
boek fol. 3 en 8 en negotiatie-aandeelen) Zoo gingen de 
finantién steeds vooruit, ofschoon de huur der kelders 
onder het huis van f 355. 4 stuiv. daalde. op f 40. 
Hij verkocht ook oude boeken, oud zilver etc. (kassa- 
boek fol. 8. 9 volg.) zoodat reeds in 1821 f 1000 konden 
worden gedelgd. In 1822 werd ’torgel hersteld. In 1826 
moesten weder 100 oblig. á /100' worden uitgegeven om. 
de kerk te doen verwen en oudere schulden te delgen. 
Doch reeds in 1827 begon Hofman die obligatiën weer 
af te lossen. In 1827 verkocht hij voor £200 aan Pater 
J. Frees in St. Augustinus alhier eene altaarschilderij 
(eene echte J. de Witt. voorstellende den gekruisten 
Christus; thans nog prijkt het kunststuk in het hoofdal- 
taar der St. Augustinus) en den ouden preekstoel voor 
f.20. 1844 was de kerkekas door den laatsten aankoop 
van effecten reeds zoo goed voorzien dat zij (na afbetaling 
der schulden) uit renten de fundatie-stipendia naar de 
origineele instelling aan den tijdelijken pastoor kon vol- 
doen, en toch stierf eerst in 1851 de vierde klas en eerst 
in 1868 de 5'* klas en hiermeé de gansche Tontine uit, 
In 1855, 17 Octob. verwierf Bern. Hofman zijn ontslag 
als pastoor, doch bleef als deken van Amsterdam, bui- 
tengewoon kamerheer van Z. H. Pius IX, kanunnik van 
het Haarlemsche Kapittel en ridder v.d. Nederl, Leeuw , 
in stilte voortleven, tot dat hij 13 Mei 1867 na voorzien 
te zijn van de HH. Sacramenten overleed, en begraven 
werd op 't R. K. kerkhof: de Liefde. Zeer terecht mogt 
bij de plechtige uitvaart, de HEerw. heer Th. Borret 
zeggen: „Laat ons uwen ouderdom op waardige wijze 
„roemen, „uwe oogen glinsteren van een zuiver licht, 
„uwe voeten zetten een vasten stap , uw gehoor is scherp, 
„uwe stem helder klinkend, uw ligchaam vol kracht en 
.slevenssap, uwe haren zijn in strijd met uwe kleur, en 


188 


„uwe krachten met uwen leeftijd. De oude dag verbreekt 
vuw sterk geheugen niet en stompt uw sterk vernuft niet 
vaf. In u toont ons de Heer den bloei der toekomstige 
„verrijzenis, opdat wij de jeugd die vreemd moest zijn 
vaan uwe jaren, als de vrucht van een regtvaardig leven 
„zouden erkennen." (S. Hieron. ad Paul. Concord.) 

Hem volgde 17 Octob. 1855 als pastoor op de Eerw. 
Heer JOANNES HENRICUS VAN BORN, tot hiertoe Rector 
in het jongens-weeshuis alhier. Toen de Eerw. Heer Tel- 
ders pastoor. der St. Nicolaas buiten stierf, en opgevolgd 
werd door den Eerw. Heer F. J. Haanraads, pastoor der 
St. Nicolaas binnen (22 Oct. 1855), werd er door Mons! 
Fr. v. Vree die de nieuwe parochie-verdeeling reeds voor- 
zag, eene commissie aangesteld, aan welke de behartiging 
der financiële aangelegenheden der statie van St. Nicolaas 
binnen (t. Haantje of 't Hert, of de 'Heintje-Hoeksteeg) 
was opgedragen, en aan het hoofd van welke commissie 
pastoor van Born gesteld werd. Tegelijk werd de Eerw. 
Heer Everardus de Jong aangesteld om de geestelijke be- 
diening der statie van den St. Nicolaas binnen tijdelijk 
waar te nemen. Wel noemde deze zich-zelven Pastoor 
(A. lib. Baptism. 27 Oct. 1855) en daarom zal ook de 
Eerw. Heer H, Spoorman in zijn „Drietal schetsen” hem 
als pastoor hebben opgegeven; maar rechtens was er eerst 
met 1 Januarij 1857, toen de nieuwe parochie: indeeling van 
kracht werd, een pastoor van St. Nicolaas-binnen. Pastoor 
van Born's aanstelling daartoe was dan ook eerst van den 
29 Dec. 1856 gedagteekend. Van het jaar 1857 af werd 
nu de kerk van St. Anna succursaal van de hoofd-parochie 
van Amsterdam, St. Nicolaas-binnen, waar in 18357, 939 
doopelingen werden ingeschreven en in 1872, 281, 


- 


Amsterdam. L. P. A. G. 
Kapellaan. 





9 


] 


$681 190 LT " * uiog uw snomIUop saop 
1981 WW er 940. 
"GGST ceo 2l toys " * "6IRI PO ET " ^ ^ * * ueugor supieurog 


/ °6I8L ‘QQ er 93je ^ Gist luenuef 4 * 7 * * * quoqserT ueA '£) 
GIST fuenuep ot. « © ^ ^ deli fit og ^ ^ c oc oc ocuenqueg xupuon 

'[6^L ‘deg gT 1004. ^» * "ZIT ‘dog jo "Sny q3roquarroqog u94 deg sagof 

'€9L1 ‘Buy 9 "20407. * ^ egt p far 7 ^ c € 'uSurAsa1r) snouuoH 

"GeLT fie L1 1904 Hoy "porp3je * * -" gett 'umf tg "7 ^ ^ ^ ^ enge?) snrpnej) 
'881L ‘QA IT vu 40 * * ^ LELL ‘dog L 1004 " ^ -* * zen[oAw) suddipuqq 

'LELT toqwardeg | '(1040 * * ^ 9691 fiptf 6 1003 *  30o[s19xofta, uva supierer) 

'SsegT frunf ig 1004 "13194 Jo "ao * ^ ^ T69T "dy TI " ' * * xof snugjeqmA, 


leor "dy 9 '[040* * ELIT HEEK * * * -'[9389r) UBA SI[3UIO/) 

'6L9[ vy PI ‘Moa Jo^40 " * * .* 099T * * ' * *snme3uj ioturog 

'099T POI ^" " " " "PST . * * * 'Sioquo[[ug snurjie pg 

$991 PT IE '[19040" " " " "d * * AmnoAZur[[eqog »Lrpuomy 
'uopo1je2dQ 


"'VNNV 'LS dTILVIS HAT $SUOOISVd 


140 








UIT DE AKTEN 
VAN HET HAARLEMSCHE KAPITTEL. 


(Vervolg van Deel I, blz. 448). 


1633, 26 Januarii. Art. 9. Quia D. MEERIUS praesens 
aderat, placuit eumdem audiri post meridiem ') eique 
proposita fuit duplex causa; una de fratre dicto M* PETRO, 
altera de Hoochtwoudt. In posteriori negotio respondit 
1° expedire ut sacerdos secundus sit in Hoochtwoudt , prae- 
cipue propter £Eerswoudt, ubi magnus est numerus hae- 
reticorum. s | 

2° Occasionem aversionis fidelium quorumdam ab ipso 
esse, quod pro concione dixerit, promissós sibi fuisse 350 
flor. et tamen nullis annis eos acceperit (assumens pro 
themate: Audivimus superbiam Moab; et quod aquae 
cyphulum eis offerret (Dom. 2 Epiphan.) correptionem de 
tarda contributione). | 

3° Maximam partem nolle alium sacerdotem; sed evo- 
candos esse aliquos qui ipsi audiantur, nempe : Jan Dirze- 
van de Langhe-fàys , Jaep Clacsz. Ouwejaens , Gerwen Jansz. 
Dueren. | 

4° Concordandum esse cum Domina van der Noot, 
haeretica. E 

be Egisse D" Wolffium cum Petro Simonis, Jan Ber- 

gher , Claes Jansz. Blocker (qui ex bonorum suorum ad- 
ministratione, publico edicto proscriptus est) qui omnes 
sunt mali nominis. His ita auditis, egresso M* JOANNE, 
facta est resolutio; ac revocato eodem, facta est ipsi de- 
claratio de his duobus: 





1) Naderhand is er boven geschreven: quod ctiam factum est. 





141 


B 

1* Ut eo modo pergat laborare quo hactenus Solitus 
est, in omnibus suis locis, in quibus singulis asserit, se 
bis vel ter etiam intra mensem congregationes habere. 

2° Ut rogatus a subditis suis de secundo sacerdote, 
dicat $e de ea re nihil scire: velle se ut ipsi sequantur 
exemplum suum; se vero rem omnem superioribus sub- 
mittere, quod et ipsi facere debeant. 

. De priori principali puncto nihil publice certum. [Na- 
derhand is aan den voet der bladzijde bijgeschreven, met 
verwijzingsteeken achter certum]: ^ 

Sed particulatum instruxit D. MEERIUM Amp. D. Ma- 
rius, quod licebit ipsi tempore suo in particularibus ca- 
sibus uti ejus ') opera: non audiet tamen ordinârie con- 
fessiones, nisi eorum quos catechisat quando sunt infra 
nubiles annos; 2* ut inter ipsum et D. PETRUM sit major 
concordia, expediet ut numquam simul laborent in Noor- 
dermeer , sed per vices, juxta pacificam transactionem inter 
eos faciendam. N 

— — Art. 13. Articulus 17 "3 jam compositus est per 
Amp. D. Decanum, additis D. Vossio centum florenis pro 
Sacris; et quod asserit de spensione consanguineorum , 
difficulter creditur. 

— — Art, 14. Ad hoc quod in eodem articulo rela- 
tum fuit de causa Ursemensi, expositum est: quod in hoc 
pago Praetor solet permittere maximam libertatem ; voluit 
postea honorarium paulo amplius; negarunt catholici. 
Praetor exacerbatus, noluit deinceps transigere. Itaque 
defectu exercitii divini incolae, tardi ad exercitia noc- 
turna, deficiunt. 

— 27 Jan. Art. 29. Narratum fuit, quomodo Hornae 
P. TiRASSIUS minorita conatus fuerit allicere ad se sub- 
ditos aliorum sacerdotum etiam extra Hornam, ac specia- 








. ]) Namelijk fratris. 2) Zie Deel I, pag. 443. 


+ 


7 142 


tim sub Dominis UBIO, CORNELIO DiaNuws ac J. MEERIO ; 
quibus deinde coepit proponere contributiones in solutio- 
nem aedificatae a se novae ecclesiae. Moneri debet in 
visitatione aut per litteras Vicarii, 

— 5 Aprilis. Art. 5. In Art. 29, de causa pagorum 
Hornae vicinorum, relatum est quod D. UnBrvs ob multi- 
tudinem pagorum non sufficiat omnibus laboribus et locis, 
ita ut Swaegh ad 6 vel 8 septimanas non habeat exerci- 
tia; unde recurrunt ad Religiosos. Provideri debebit per 
adjunctum ei sacerdotem. 

— — Art. 8. Hoochtwoudae , de quo Art. 9, ad iem- 
pus providebit D. CooPALLIUS, cui dari debent litterae 
missionis. — Notatum et relatum fuit a D. Wolfho , Mr. 
JoANNEM MEERIUM circa illum locum non sincere agere , 
eo quod superioribus significet, se eos ad placitum velle 
deserere, aliumque sacerdotem inducere, ipsis vero fide- 
libus operam requirentibus facilem se praebeat. 

— 27 Julij. Art. 5. In Art. 5, causa videlicet D. Unrr 
‘et pagorum extra Hornam , monitus est P. TxRAS ab UBro 
et sacerdotibus ibi laborantibus, ne se immisceat curis 
ipsorum ; qui promisit se pariturum et de facto paret. De 
sacerdote adjungendo D* Unio in Swaeg et aliis locis, 
monitus etiam D. UBiU$; nutat et variat. Res examinanda 
erit per Dominos Visitatores; et magis placet, ut pro 
initio detur illi auxiliarius, ut opportuno tempore ordina- 
rius aliquis constitui possit. 

— — Art. 8. Hoochtwoudam submissus est D. RosaN- 
DUS, qui commendatus est a Praeposito ob pietatem, dili 
gentiam et modestiam ; periculum facturus est pro residen- 
tia. Venit iste Dominus Lovanio ex Collegio Adriani VI. 
Monitus est D. Praepositus, ut requirat scriptum manus 
D. Wachtelarii de traditione facta; et generatim, quando 
sacerdos aliquis ex una dioecesi in aliam transit, quod 
licentia facta scripto dari debeat. 








143 


M. JoANNES MxERiIUS videtur jam bene velle cooperari 
ut sacerdos alius Hoochtwoudanis deserviat , ibique resideat : 
qui tunc judicabitur optime cooperari velle, si abstineat 
a laboribus in isto loco. 

— 11 Oct. Art. 6. De 6° statutum ut D, UBrus deli- 
gentius aut per se aut per adjutorem laboret, ne detur 
subditis occasio quaerendi foris quod domi non habent. 
Monebit eum D. Decanus. 

— — Art. 10. In Art. 8° de MEERIO, monebitur idem 
per Praepositum de responso ad ultimas Praepositi litteras. 
non transmisso et urgebitur ut respondeat quam primum , 
alioquin personaliter citandus, Addetur in litteris , ut locis 
Hoochtwoudae vicinis deinceps ad tempus abstineat a con- 
ventibus, ne incolas Hoochtwoudanos ea praxi a D. Ro- 
SANTIO alienet; quia ob frequentes congregationes inter- 
dictum ibi factum est a Domina temporali, ne congregationes _ 
illic. habeantur. - 

— — Art. 12. Placuit per D. Decanum et Vicarium 
fieri in Hoochtwouda visitationem et limitum definitionem. 

1684. 7 Febr. Art. l. Articulus 10 de Zoochtwouda 
etc, impletus est et de eo post plenius tractabitur. 

— 36 Apr. Art. 4. Notata sunt haec agenda pro con- 
tinuatione actorum hujus Capituli. 1^ Zoochtwoudani evo- 
cabuntur Harlemum in feriam proximae septimanae, quae 
erit 1* Maji. 

1634, 30 Junij. Art. 3. In causa Hoochtwoudana au-- 
ditus est D.. RooSANT, exponens quod paulatim aniiní 
fidelium ipsi commissorum , istic magis ab 6o alienentur, 
et, licet speret se posse illos lucrari si declaretur volun- 
tas superiorum esse quod ab illis acceptetur : se tamen 
resignare in voluntatem Decani et Capituli nogotium, et 
si placeat ipsum, amotum inde, alibi constituere, paratum 
esse. ltaque visum fuit, ipsum inde evocare et mittere ad 
Wieringhanos, qui jam intellexerünt spem sibi ablatam 


144 


recipiendi M. FLORENTIUM. Caeterum, quandoquidem 
Hoochtwoudani petant alium Sacerdotem ad missionem et 
arbitrium Praepositi et Capituli Harlemensis, providebit 
A. D. Decanus, ut Procurator D. Pulcheriae '), qui expec- 
tatur, eo destinetur. 

1684 , 10 Oct. Art, 3. De Hoochtwouda auditum, quod 
D. Licentiatus EwALDus MARCHIUS , canonicus Osnabur- 
gensis, ab Amp. D. Praeposito et Vicario nostro generali 
illic constitutus pro ordinario, locum deseruerit, aestimans 
sese per valetudinem imparem laboribus, 

1686, 9 Aprilis. Art. 3. [Declaratum est] Zfoo8htwoudae 
post abitum -D. Ewar»i esse provisum per M. PETRUM 
MATTHIAE, qui istic et in Opmeer, Aertswoude , Weeren 
et Paden est ordinarius. 

— — — De Nubbirwout proposuit A. D. Praepositus 
et pagis adhaerentibus. Obierat istic 23 Aprilis a° 1635 
R. D. JvANNEs UBrus. Woggenomio vacanti datus est Ordi- 
narius M. NicoLAUS WARDENUS. Nubbiswoudae et tribus 
pagis adjunctis deservit M. LauRENTIUS Wouprus sub 
inspectione M. GERARDI) Pastoris Hornant. Interea ex- 
pectatur M. Gronarus CawPrus S. Th. L., quo praesente 
statuetur absolute de ordinario Nubbizwoudano. 

Swaghenses obtulerunt Amp. D. Praeposito libellum pro 
usu provisionali M. CongNELI: DiaNOMs. Res ea remissa 
' est ad directionem M. Gerardi [Eenhusii Hornani?]. 

1642, 10 Sept. Art. 5. Actum porro est de Visitatio- 
pibus et Archipresbyteratibus, ac primo: cum MEERANI 
Sacerdotes impedimento sint D. VosBEEKIO, deservitori 
Spierdjkano , quominus ad eum accedant accolae Lacus- 
australis [Zuidermeer] resolutum est, ad inspectionem itu- 
ros D. Decanum et D. Joannem Steenium. 

— 10 Oct. Art, 2. Quoad quintum : D. Decanus locutus 








1) Collegii Lovaniensis. 2) Nam. GERARDUS EENHUYZEN, 





' 145 

est JOANNI MEERIO, qui spondet omnem Supérioribus et 
Capitulo obedientiam ; rusticis etiam Meeranis qui non vi- 
dentur D. VOSBEEKIO conjungendi, uno eorum dicente: 
se malle templa haereticorum frequentare quam a Meeriis, 
apud quos summa loci commoditas, avelli, caeteris silentio 
et gestu non abnuentibus. Itaque placuit , cum dolore tamen, - 
rem tolerare. MEERIUS interim suggerit cessionem Sand- 
wervae in manus VOSBEEKII, cum promissione 50 flore- 
.norum annuorum: de quo urgeatur. 

— — Art 8. Actum denique de JBerkhouta conjun- 
genda Spierdijck; eoque fine rogatus est Coopallius '), ut 
familiariter agat cum JOANNE THEODORI, eumqne paulatim 
ad pacem disponat. 

1643, 6 Febr. Art. 8. In causa D. VosBEEKII statu- 
tum est; suspendendam ad proximam Congregationem , 
habendam ante Dqminicam Laetare 9 die Martii, ad quam 
citabuntur DD. Meer per D. Decanum. | 

— 10 Martii. Art. 10. Vocatus est D. JOANNES Vos- 
BEEKIUS, ordinarius in Spterdijk et cum eo D. JacoBus 
MEERIUS ; quibus utrimque auditis rogatisque desuper ca- 
pitularium vocibus, visum fuit, mittendos e corpore nostro 
dnos, qui rusticorum animos finaliter tentent, ac prout rem 
dispositam repererint, Capituli nomine tandem decernant. 
Negotium istud commissum est DD. Steenid et Eenhusio. 

— — — Acta post prandium. 1. Coram nobis compa- 
ruit D. VooRENBEEKIUS8, qui querebatur a quarto jam 
anno non haberi Opdami libertatem vel sacerdotalis func- 
tionis; quod cum a Toparcha non videatur stare (qui per 
Dominum van den Bossche saltem quoad externam speciem, 
ut moderatam permittat libertatem videtur inductis), 
supplicat dictus VOORENBEEKIUS, ut Toparcha Opdamensis 
per bonos amicos rogetur, ut praetorem ad talem scopum 





1l) Pastoor van Monnikendam. ^ 


Bijdragen Gesch. Bisd. v. Haarlem, IIe Deel. 10 


146 


‚disponat; cujus cum brevi tempore non appareat dÉnsen- 
sus, placuit ut D. VOORENBEEKIUS in Caga sub praetore 
Spanbroekano et in Veenhuysen laboret; quo fine D. BAvo 
(cujus curae est Veenhuysen) ante Dominicam Palmarum 
Amstelredamum a D. Praeposito evocabitur. Interim major 
ab Obdamensi Toparcha per Torrium tentabitur libertas. 

1643, 15 Aprilis. Art. 2. Quoad 10" articulum prae- 

- cedentis Congregationis, non affulgente ulla spe unionis 
Meeranorum cum Spterdijkanis, resolverunt DD. Commis- 
sarii negotii illius, debere certum aliquem ex fratribus 
Meers illam Meeranorum curam in se recipere; et re- 
cepit D. CORNELIUS, cui et stipendium aliquod annuum 
addicunt rustici Meerani: Acta sunt in Archivo. 

— — — Art. 9. Quoad I* articulum actorum pome- 
ridianorum D. Praepositus evocavit D. BAVONEM , qui re- 
tulit, se jampridem, a mensibus aliquot, ejus quod pete- 
batur VORENBEECQUIO fecisse facultatem, “hac conditione , 
ut septima quaque septimana sibi vacet. 

1645, 3 Julij. Art. 15. Berkhoutanis deservit LEERBSIUS 
contranitente VOSBEECQUIO. Scribendae ab Arp. D. Prae- - 
posito litterae ad D. Eenhusium quibus indicetur LEER&IO, 
potestatem: in Berkhout laborandi nulla ei datam, imo 
vetitam ; quibus pro discretione D. Eenhusius utatur. 

— 9 Oct. Art 15. Negotium Berkhoutanum coram 
D. Eenhusio, Curatoribus Hornanis, VOSBEECQUIO et 
LxEnsIO est ventilatum. Sed JOANNE THkoDonr ejusque - 
collega communibus consiliis perfracte reluctantibus, Cu- 
ratores manum auxiliatricem, si quid LEERSIO creétur 
ibi diffieultatis, omnino negant; cui et D. Eenhusius la- 
borandi in Berkhout nullam esse facultatem declaravit. 

1646, 3 Julij. Art 3. [Incumbet cura] D. Decano, (cum = 
LAURENTIUS pastor in Werenfridi-villa, qui directoria 
nobis.conficit, humanissimis litteris rogaverit, num festa 
Sanctorum patriae nostrae proprio imposterum sint cele- 











147 


branda officio) ut id, missis ad Reverendissimum ac Illu- 
strissimum V. A. litteris, vel coram, sciscitetur. - 

1647, 15 Jan. D. Decanus Illustris. Vicarium Aplic. 
rogavit, num festa Sanctorum hujus patriae proprio sint 
celebranda officio; quod pro hoc saltem admissum est 
anno, ac M. LAURENTIO transsériptum est. 

— 23 Oct. Art. 5. Actum de novo pastoratu in loci 
dicto de Weerdt extra Alkmariam erigendo quo in ne- 
gotio Amp. D. Vicarius delegatam potestatem fecit D'* 
Cattero agendi quod res feret. 

1648, 14 Jan. Art. 11. In loco de Weerdt extra Alc- 
mariam continuatur Eruditiss. D. Catterus, uti agat quod 
expediet; cui in negotio Opdamensi adjunctus D. Copallius. 

— $21 Aprilis Art: 11. De loco de Weerdt refert D. 
Catterus, incolas judicare, quod illic expediret unam tan- 
tam jurisdictionem stabiliri. ' 

— — Art 6: M' ANTONIUS VORENBEECK requirit 
jurisdictionem in loco de Weerdt, causans se alias Opda- 
mensibus deservire non posse, Assignantur itaque ei haec 
loca Opdam, de Kaech, Hensbroek, Burpmeer et de Noo- 


derweerdt. De reliquo D. HENRICUS BENsCHOP deserviet .- 


iis locis quae ei assignavit D. Catterus. 

— 1 Julj, Art. 11. (Refert D. Decanus] rem bene 
se habere in de Waerdt. 

— — Art. 9. Occasione 2! Art, (quo dicitur quod 
Hornae deserviet M* PETRUS POELRIJCK) propositum 
fuit, utrum M" BRAESSEMIUS, an POELRYCKIUS, an uter- 
que administraturus sit Swaegh tamquam pastor. Com- 
munibus.autem suffragiis resolutum est: videri consultius, 
quod uterque administret tamquam ordinarius. | 

1650, 27 Aprilis. Art. 4. Praelegit D. Copallius prae- 
sentibus Stenio et VORENBEQUIO litteras Amp. Praepositi 





p 


l) Pastoor van Alkmaar en kanuunik. 


| 148 


Patri LEERSIO insinuantes ut abstineat a pastoralibus in 
Berkhoudt. 

— 6 Julij Art. 10, Illmus (Vic. Ap.) declaravit, acta 
Patris LkeERSII in matrimoniis extra parochias ei com mis- 
sas esse nullius valoris. 

1652, 29 Oct. Art. 3. Medemblicensibus offeretur opera 
M" SrMoxIS ad deservituram: 

1658, 14 Oct. Art 8. Evocabuntur P. LEERZIUS et 
D. VOSBEECQUIUS, ut causa Berchoutana componatur. 

1654, 19 Maji. Art. 1. Auditi VosaBEEcius et LEER- 
ZIUS, et resolutum, quod VOSBEECK sit pastor, Pater 
LEERZIUS autem deserviet ad tempus, in loco Berkhoudt. 
Ibunt ad locum D. Copallius, Stenius, Beier. 

—1J ulij. Art. 1. VOSBEECK est pastor Berchoudt, ac- 
ceptatus a communitate , et a Patre LrERsrO declaratus 
in publica congregatione; initusque contractus in hunc 
qui sequitur modum. Pastor est et erit VOSBEECQUIUS ; 
L&ERZIUS quoque ad vitam deserviet; communitas unie- 
tur; uterque laborabit; usus templi et ornamentorum erit 
communis, onera quoque pauperum et Balivi erunt com- 
munia. Haec sic acta coram viris: ex parte Vosbesch: 
Claes Paulissen, Cornelis Jansz , Volekert Pieterz., Jan 
Albertsz. Jacob Jansz., et ex parte P. Leersii: Vechter 
Martensz., Jacob Jansz. Rens Cornelisz., Frederick Pie- 
terz., Cornelis Dircksz. Praesentibus D. Stenio, Copallio 
et Beiero. Actum in Berchout, 27 Maji 1654. 

1656, 10 Oet. Art. 6. Lectae litterae VOSBEECII: qui 
continuatur in pastoratu Berchoutana, insistendo contractui 
inter ipsum et P. Leersium inito a" 1654, 

1658, 15 Jan. A prandio. Art. 39. Actum de Spterdyck, 
ubi videtur D. BRABER placere et instituendus esse per 
D. Archipresb. Stenium. 

1659, 18 Sept. Art. 2. Audita relatione D, vaN Hov- 
TEN de turbatione ab Hornante facta in Opdam et Sid. 





A 











149 


. windt, resolutum, quod D. vaN HOUTEN in vicinis locis 
aliquamdiu aget, ut videat an tempestas conquiescat. 

1700, 20 Aprilis. Examinata est controversia inter K. 
“adm. RUDOEPHUM WESTRENEN, past. in Woggenum ab una 
et R. adm, JOANNEM HuaLA, pastorem in Spanbroek ex altera 
parte, circa terminos jurisdictionis ipsorum ; statutumque , 
ut imposterum R. adm. Pastori in Woggenum liberum sit 
pastoralia administrare omnibus pagum Woggenum inha- 
bitantibus a parte orientali usque ad aedes R. a, D. Pa- 
storis in Spanbroek et non ultra, donec aliter definiatur; 
sic tamen, ut et R, a D. Huera licite possit pastoralia 
administrare in illis aedibus ejusdem pagi a parte orien- 
tali earumdem aedium. 

— 12 Oct. Praelectus libellus supplex R. D. Wes- 
TRENEN, in quo controversiam, inter ipsum et R. D. J. 
HuGLA, past. in Spanbroek exortam, circa administratio- 
nem pastoralem, et in congregatione nostra die 20 Apr. 
1700 habita determinatam, ad novum examen revocabat. 
Censuerunt omnes DD! aliud impraesentiarum R* D^ Wrsr- 
BENEN rescribendum non esse, nisi ea in controversia 
ob absentiam Illmi Dni renovandum nihil esse, praeter- 
quam quod statutum est die supramemorata. Statuerunt 
etiam quod D" WESTRENEN annue traderentur f 30 ex 
fundatione Wuytiers, sub conditione in fundatione expressa. 

1702, 26 Aprilis. Comparuit adm. R. D. N. vau GEL- 
DER, Pastor in Lambertschaegen en Abbekerk, qui varie 
per plurimos suorum accusatus, verumtamen non convi- 
. etus, de consilio Amp. DD. statuit, sponte suá resignare 
in. manus superiorum pastoratum suum, pertaesus nimirum 
turbarum et acerbitatum quas a suis jam aliquamdiu erat 
expertus, quasque non poterat cum fundamento sperare 
sopiri posse. 

1707, 5 Oct. Censuerunt etiam omnes, nomine Capi- 
tuli dandum esse D'^ WEsTRENEN, Pastori in Woggenum, 


\ 


- 190 


30° florenos tamquam honorarium cum onere quinqua ginta 
Sacrorum pro anima Dni Wuytiers. 
1779, 5 Oct. Dati sunt f 150 ad restaurandum orna- 
menta pauperis ecclesiae in Woggenom. 
(Wordt vervolgd.) J. J. G. 





VOLGLIJST DER KAPITTEL-DEKENS IN DE ST. ADRIAANS- 
KERK TE NAALDWIJK. 


Int jaar 1307 op sente Luciendach wort dat capittel tot 
Naeldwijck ghefundeert ende confirmeert ') van den persoe- 
naetscip ende van der cappelri voorscreven. Ende fun- 
deerde Hr Willaem van Naeldwijck, die Godt ghenadich 
si, ende sette, dat die cureijt voor sijn offici ende cure 
soude hebben jaerlix ses pondt Hollants. 


' Primus decanus istius capituli erat D' Gherardus de 
Leiden alio nomine Hr: Gherijt Ansemssoen, et rexit ab 
anno Domini nativitatis 1307 , scilicet ab inicio Capituli 
usque ad annum Domini 1320, Et fecit permutationem 
cum D* Martino de Zomeren eodem anno, sabbatho post 
Martini hyemalis. | 

Item D* Martinus de Zomeren successit in decanatu, 
via permutationis et rexit ab anno Domini 1820 usque 
ad annum Domini 1865. Et obiit eodem anno nona die 
mensis Aprilis. 

Item De. Heynricus Stout successit in decanatu per 





| 1) Zal welligt moeten wezen geconfineert, alias gesepareerd, 








151 


electionem et rexit ab anno Domini 1865 usque ad annum 
Domini 1379 et obiit anno praedicto penultima die fe- 
bruarii. | 0] 

Item Ds Philippus filius Dodonis de Leyden successit 
in decanatu per electionem et rexit ab anno Domini 1879 
usque ad annum Domini 1382 vigesima prima die men- 
sis Novembris, qui tunc vivus' resignavit. 

Item De Gherardus de Burch successit in'decanatu per 
electionem et rexit ab anno Domini 1882 usque ad annum 
Domini 1884, Et obit eodem anno, decima die Majji. 

Item De Johannes. filius Arnoldi successit in decanatu 
per electionem et rexit ab anno Domini 1384 usque ad 
annum Domini 1422 et obiit eodem anno vigesima sep- 
tima die merrsis Novembris. 

Item De Heinricus filius Robberti successit in decanatu 
per electionem et rexit ab anno Domini 1422 usque ad 
annum Domini 1460, et obiit eodem anno penultima die 
mensis Aprilis. 

Item De Franco filius Wilhelmi [de Bruyn) de Leyden 
successit in decanatu per postulationem et rexit ab anno 
Domini 1460 usque ad annum 1480 et obiit eodem anno 
quinta die mensis Februari scilicet in festo Agathe. 

Item Meester Dirk [?] Persijn Aemsterdammensis D' 
in Jure Canonico successit in decanatu per postulationem 
et rexit ab anno Domini 1480 usque ad annum Domini 
1483 vicesima quinta die mensis Augusti, quia tunc fac- 
tus carthusianus, vivus resignavit et mortuus prope Delf 
anno Domini 1486. 

Item Magister noster Jacobus de Angelo [Hoeck], Ley- - 
densis, successit in decanatu per postulationem et rexit 
ab anno Domini 1488 usque ad annum 1509 et obiit 
eodem anno undecima Novembris scilicet in media [?] 
nocte St. Martini, 

Item Petrus de Gouda Leydensis decanus Naeldwijcen- 


152 


sis qui obiit anno Domini 1540 mensis vero Septembris 
decimo tertio. ') 

" Hier eindigt onze lijst die getrokken is uit een oud 
perkamenten Register van het Naaldwijksch kapittel. Voor- 
hands kunnen wij de verdere geregelde opvolging der 
Dekens niet mededeelen. Alleen weten wij nog, dat Cor- 
nelius van Reynegom die doorgaans als laatste kapittel- 
deken wordt aangegeven, geboren is den. 8 Aug. 1881, 
tot ouders hebbende Cornelius v. Reynegom, rentmeester 
der goederen van Graaf Karel van Arembergh en Josyna 
v. Hooff, dat de Deken niet kon resideeren ten gevolge 
der troebele tijden en stierf te Delft den 27 Jutij 1636. ") 


A. V. LOMMEL. S. J. 








]) Ten jare 1527 presideerde hij, betiteld als Deken van Naaldwijk , 
te gelijk met Gerrit van Assendelft, Raad-ordinaris bij den Hove van Hol- 
land, bij de verkiezing van eene Abdis te Leeuwenhorst : Brusselsch Archief, 
Patentes ecclesiastiques. 

2) Zie ter vergelijking Bat. Sacr. II. bl. 246. Notit. Episc. Ultr. bl. 
422 en Ferwerda's adelijk woordenbuek op het woord „Reynegom.’” 








158 


EEN KLOOSTER VAN HOLLANDSCHE KLARISSEN 
TE LISSABON. 





„De eene soon [broeder van Giertje Freriks, klopje in 
den Hoek te Haarlem) werd een schipper op Sivilie in 
Spanien, comende dikwils te Lissebon, alwaer een Clo- 
ster was van Hollantze Clarissen, ghefondert vande Co- 
nink van Spanien. Mitsdien int jaer ons Heeren 1572 
in Hollant door de Guesen de kercken gesmeten, de clo- 
sters ghebroocken, de relijuesen daer wt ghejaecht: Soo 
synder verscheye Clarissen van Haerlem, Amsterdam, 
ende andere plaetsen in Hollant, daer nae toe ghetrocken 
om in stilheyt ende devotie haer hemelsche Brudegom 
te dienen en haer H. Regel ende ordinantie te onderhou- 
wen. Ter oersaken hij van Hollant was, namentlik van 
Haerlem , welcke susterkens int Closter te Haerlem noch 
susterkens van haer H. Orden hadden, met noch andere 
goede vrienden en bekenden, soo hielen dese met schrij-. 
ven ende eenige giften over te senden, grote vrienschap 
met malkandere, soo dat desen schipper Albert Frericks 
hie, van de bode was, synde als een broeder, jae als 
vader bemint int clooster. Wist veel goedt en duecht vant 
selfde te seggen. Dit syn suster hoorende , welke van jongs 
op goede genegentheyt ghehadt hadde om geestelik te 
worden, werden ontsteken met de Goddelike liefde om 
mede met Abraham haer lant te verlaeten ende onder dat 
H. geselschap in die H. Orden te begeeven, ende Clarisse 
te worden, versoeckende dit door haer broeder voor haer 
ende voor haer nichte Maritgen. Dese begeerten waren 
“de susteren seer angenaem ; antworden haer, welk ik hier 
sel setten d'eygen woorden van haer brief: 


154 


T 


Miju lieve susters inden Here Geert Freryxen ende 
Maritgen Albers. In den Here Jesu Christi hertelike be- 
mint. Ick hebbe verstaen van Ul. broer ende neve Albert 
Frericsen die goede begeerten dien Ul. heeft om Godt 
met ons te dienen, ende Godt gave dat in mijn handen 
waer Ul. beyde tp’ moghen ontfanghen, maer wy syn be- 
naut dat wy niet eene dochter moghen ontvangen sonder 
oorlof van onsen Coninck; soo willen wy gaering onsen 
beste doen om dien oorlof te verkryghen, maer Ul. bey- 
den moeten hem eenen brief schfijven, ende sendt ons 
dien over, ende dan sullen wy het beste doen; ick en 
hebbe den tyt niet dat ick voor Ul. schryve, maer ick 
sende U elk een boecsken met een heylichsken; ontfangt 
myn goedt hert ende bidt voor myn. 

, U arme suster in den Heer. 
suster CATEEYN DE SPIRITU SANCTO 
dienerse van de duitsche Clarissen. 


Sy hebben wt het clooster noch meer brieven geschre- 
ven, onder allen een — mitsdien de plaets verre was ende 
de wegen periculoos — dat sy haer gerust soude setten 
in de gelegentheyt waer in sy van Godt gestelt waeren ; 
seer versterckende inde duecht des gelatenheyt; hieuwen 
grote geestelike liefden onder ma]kandere, metten lichaem 
gescheiden, maer nae by ande geest. Ende Giertgen Fre- 
riks bewaerden dese brieven als oft de rykste besegelt- 
heyt gheweest hadde,’ | 


Uf CaTBARINA Jans Ouy: Leven van Giertje Freriks dochter, 
Jj. Je G. 











155 





R. K. PASTOORS EN ANDERE PAROCHIEPRIESTERS , OP 
" BIJGEVOEGD TIJDSTIP AANWEZIG IN HET TEGEN- 
WOORDIG BISDOM VAN HAARLEM. !) 


- 5 


- 


Sedert eenigen tijd ons wagende aan navorschingen van 
„plaatselijke geschiedenis” stuitten wij al te dikwerf op 
“algeheel gemis of groote onvolledigheid van volglijsten 
der priesters, die in de thans of vroeger aanwezige R. K. 
parochiën van ons land werkzaam waren. Daar nu door- 
‘gaans van de hier bedoelde steden of dorpen ook niets , of 
zeer weinig, der aandacht en vermelding waardig werd 
aangetroffen , won bij ons, juist uit die waarneming , niet 
weinig in belangrijkheid de plaatselfjke priester, en ont- 
stond gevolgelijk het verlangen tot bekoming van vol- 
maaktere volglijsten dan de thans voorhanden, De ru- 
briek „Pastoors enz. op blz. III van het Voorberigt dezer 
Bijdragen, waarin eene uitnoodiging schijnt te liggen, en 
‘het voorbeeld sints lang, voor bijna alle provinciën des 
Rijks, door onroomsche geschiedschrijvers gegeven , be- 
trekkelijk hunne leidsmannen of predikanten, hebben ons 
ook niet weinig bemoedigd en waarborgen genoegzaam, 
dat althans geen onnut werk wordt beproefd. De mede- 
deelzaamheid van vele belangstellenden , die des verzocht 
bij ontmoeting van priester-namen in charters en elders, 
deze, ons ten gerieve, hebben willen opteekenen , is in 
ruime mate te stade gekomen. De namen aller “geachte 
mededeelers zullen later dankbaar vermeld worden. 


AALSMEER. 
À* 1238. 12 Maart. G..... sacerdos in Alsmer. Hij is getuige 








1) Sommige der hier te vermelden namen komen reeds voor, b.v. in de 
boekwerken vau H. F. van Heussen enz. Onze nieuwe bron zij in dat geval 
bevestiging , verbetering of nadere bepaling. 


156 


bij eene schenking aan het klooster van Rijnsburg. 
N° 365 van het Oorkondenboek uitgegeven door 
m Mr. L. Ph. v. d. Bergh. 
.A* 1342. Jacob curatus. Hij testeert. Cartularium van Egmond 
fol. 62, befustend ten Rijks-Archieve. 

n 1514. De ongenoemde pastoor droeg ‘zorg over 350 com. 
Inf. B. bl. 57. ) 

AARLANDERVEEN. 


A* 1358, Philippus Gerrit Doedensz prochypape. Orig. v. Leeu- 
wenhorst ; R.-A. 
y 1514. Hr. Vrank Lambertsz., pastoer oudt 68 j. Hij heeft on- 
der zich 300 .com., die ooek genouch im eenen doene 
zijn van de naeste 10 jaeren herwaerts. Inf. B. bl. 289. 
„ 1519. Jacob Karstantsz, pastoer? Inventaris van het Leidsch 
Arch. I, bl. 275. 
AARTSWOUDE [OpAERTSWOUDE]. 
A? 13856. Ustet [?] resigneert ten behoeve van Symon. Florensz, ^ 
Reg. E. L. 29. fol. 1. R.-A. 
n 1514. Hr. Jacob Jansz, oudt 80 j., 185 com. Inf, B. bl. 122. 
ÄBBEKERK, . 
A? 1494, Hr. Thyman Jansz, pastoer oudt 43 j. Inf. A.*) van 
1494 of 1496. 
n 1514, N.... N... Er zijn thans 160 com, Inf. B. bl. 124. 
AKERSLOOT. 
Ae 1290. Derk, priester alhier. Cart. Egm. fol, 50. 
n 1880. Martinus, rector # " n__n 80. 
» 1494. Hr. Claes de Guyter, pastoer oudt 55 j. Inf. A. 
(1514. Ds. Petrus Theodrick , pastoer oudt 26 j. Hij is omtrent 
12 [?]j. alhier en heeft 400 com. Inf. B. bl. 35. 
, ALKMAAR, 
A? 1841. Wermboldus, curatus. Cart. Egm. fol. 62. 
n 1480. Volprecht, cureyt. Orig. v. Kennemerland R.-.A. 
Gherrijt Reimbrantsz, priester, perpetuael vicarius. Ibid. 








1) Door deze verkorting wordt bedoeld: Informacie up den staet ende 
faculteijt ende gelegentheyt van de steden ende dorpen van Hollant ende 
Maroni -.. Bedaen in den jaere MDXIV. Uitgegeven door Prof. R. Fruin, 
A* 1866. * 

2) Door Inf. A. wordt het handschrift aangeduid dat ten stadearchieve 
van Rotterdam berust. Zie over die bron het PoorbericAt van Inf. B. vooral 
op bla, XVI. 


a * 


157 


à? 1442-56. Johannes filius Jacobi de Schiedgm, presbyter cura- 
tus ecclesiae parochialis. Orig. 2 Kennemerl. 
In 1456 heeft hij de volgende titels bij dien van 
curatus: Decretorum Doctor et eeclse St, Jois 
Evang. Trajectensis canonicus. 

y 1474. Jan van. Poelgeest, cureyt, resigneert ten voordeele van 
Mr. Nicolaes van Edam. Het jaar te voren stichtte hij 
eene vicarie te Koukerk. Waarschijnlijk is hij dezelfde, 
die als Mr. Corn. van Edam in 1479 als pastoor ge- 
handhaafd wordt. ^ Orig. v. Egm. en v. Kennemerl. 

n 1505. 27 Dec. Adrianus Foreest geabsolveerd van de cure der 
kerk door den abt van Egmondt en in zijne plaats 
gesteld Johannes Pels. Egm. Losse papieren R.-A. 

n 1514. Mag". Arnold Hoeften vice-cureyt, oudt 46 j. sedert 1 j. 

Hr. Lubbrant Hilloo, priester capellaen oudt 38 j. 
Er waren nae raminghe 2800 com. Inf. B. bl. 78. 
n 1536, Symon Pietersz pastoer. ^ Egm. Losse pap. 


. ALPHEN. 
A? 1494. Mr. Pieters Gysbrechtsz, pastoer oudt 87j. Inf. A. 
AMSTEL. (OupER) 
A? 1323. Jacob van Benthem doet afstand en door den Graaf van 
Holl. is benoemd Jacob v. Ratingen. v. Mieris II. bl. 304. 


AMSTELYEEN [AMSTERVEEN]. 


A? 1494, Andreas Jansz, vice cureyt oudt 81j. Inf. A. 
A? 1514. Hr. Bouwen Jansz oudt 40 j. pastoer. Er zijn 500 com. 
Inf. B. bl. 219. 


AMSTERDAM. 
A? 1350-60. Hr. Philippus de Leijden “benoemd bij doode ofte 
afstandt van Johanne Blote. Reg. E. L. fol. 64. 
n 1881. (Nieuwe kerk) Johannes Dier gepresenteerd als pastoor 
door het kapittel ten Hove te 's Hage. Orig. der 
Hofkapel, R.-A. 
ASSENDELFT. 
A^ 1120 (vóór). Rothardus presbyter. Oorkb. N° 108. 
n 1876. Theodorus de Hogendorp, curatus. Cart. Eg. fol. 79. 
n 1494. Hr. Michael Claesz oudt 40 j. vicecureyt. Inf, A. 
n 1514, Mr. Cornelis Janszoon oudt 41 j., vice-cureyt, alhier 
sedert 15 j. Hij heeft 800 com. Inf. B. bl, 62; 


158 


AVENHORN. (LUTTEDRECHT) 
A? 1494-1514. Hr. Jan Berntsz of Baertszoen oudt [36] 56 j. en 
es pastoer geweest 27 j. ik heeft 175 com. Inf. A. 
en B. bl. 92. 


BARENDRECHT. (Wzsr) 
A? 1993. Henric van Cats, pastoer alhier, sticht een spitael te 
Briele op St, Bartholomeusdach. Beschr. van. den 
Briel II. bl. 72 


BARENDRECHT. (Oosr) 
A° 1513. In Mei wordt dit dorp afgescheiden van West-Baren- 
drecht en zelfstandige parochie. Er waren zoo wat 
28 com. Inf. B. bl. 598. 


BARSINGERHOBN. 


A? 1421. Thomas Janszoon benoemd in plaats van wijlen Eltet. 
Reg. Mem, a^ 21. fol. 27. R.-A. 

n 1494. Hr. Volquaert Claesz, pastoer oudt 86 j. Inf. A. 

y 1514. Hr. Laurens Dirxzoon oudt 33 j. 440 com. Inf. B. bl. 144. 

Beers. (bij HooxzN) 

A? 1494, Hr. Jan pastoer oudt 33 j. Inf. A. 

„ 1514. Hr. Jacob Olofardi pastoer oudt 25 j, omtr. 200 com. 
Inf. B. bl. 96. 


BENNINGBROEK. 


A? 1514. Ds. Martinus Petri, pastoer in Denninckbrouck. Er zijn 
omtrent 145 com. Inf. B. fol. 112. 


BENTHUIZEN. 

A? 1427. Boetaert Dier (pastoer) overleden zijnde, is in zijn plaats 
benoemd Gerardus Nicolaasz. ‘Mem. 1437-28. fol. 9. 

n 1494. Willem Ysbrantsz. vice-cureyt, oudt 31 j. Inf. A. 

A° 1514. Hr. Willem de Cock, oudt 40 j. Indien de leeftijd 
wat meer verschilde, zou men gelooven hem reeds in 
1494 te hebben ontmoet. Er waren thans 250 com., 
waarvan 1/8 te Benthuizen. Inf. B. bl. 306. 


BERGEN. 
A? 1226. Bartholomeus, pastoer. Oorkb. n? 292, 825, 377. 
n 1883. Henricus .... prochypape. Orig. Egm. 
n 1494. Hr. Jan Diriexz, vice-cureyt, oudt 55 j. Inf. A. 
n 1514. Hr. Adriaen Jansz, oudt 40 j. pastoer omtrent 10 j. 
Hij heeft omtrent 400 com. Inf. B. bl. 38. 


\ 





159 


BERKEL. 

A? 1826-80. Johannes, investitus in Berckel. Als dusdanig komt 
hij op gen. jaren voor. Orig. Chart. van Konings- 
veld. R.-A. 
5 1335-54. Mr. Matthias dictus Tesselaer curatus, aangesteld 

i op 'teerstgen, jaar. Orig. Egm. 7 
n 1514. Hr. Claes van Esschen vice-cureyt, oudt 38 j. sedert 

4 j. hier. Hij bestuurt 450 „com. Inf. B. bl. 356. 


. Berkrour. 
A? 1494. Claes Pietersz oudt 70 j. pastoer. Inf. A. 
m 1514. Hr. Jan Hendrixzoon vice-cureyt, oudt 40 j. reeds 10 


jaren zoo niet langer alhier. Hij heeft 400—500 com. 
Inf. B. bl, 93. 
BEVERWIJK. 


A? 1267. Albertus priester alhier, krijgt zeker land in erfpacht van 
den abt van Egmond. Reg. van oork. bl. 65. 
n 1347. Wilhelmus Hugens pastoer, Orig. van Egm. 
Albrecht capellaen. Ibidem. 
„ 1354. Jan Willaem Voppesz. capellaen alhier, sticht eene ca- 
pellanie te Alkmaar. Ibidem. 
y 1419. Walter Uytterwijc benoemd in plaats van wijlen Jacob 
van der Goude. Memor. B. L. fol. 39. 
pg 1514, Er wordt geen pastoer vermeld, walsoe hij omtrent 2 
maenden geleden vertrocken is"; over 8 oft 10 j. 
waren er 1000 com. ende nu maar 500 oft 550. Die 
vermindering der bevolking is veroorzaakt door een 
brand die over 2 jaar woedde. Wijk-aan-duin met 70 
com. behoorde onder Beverwijk. Inf. B. bl. 19. 
Brerr (in PuTTEN). 
yg 1519. 19 Oct. Claes van Hoirn priester en pastoer. 
| | Brusselsch Archief, Audience. 
. BINNEN-WIJZEND. 
„ 1494. Hr. Pieter Jansz pastoer, oudt 54 j. Leeft nog in 1514 
als pastoer te Veenhuizen. Inf. À. en B. bl. 130. 
„ 1514. Hr. Reynier Barnaertsz capellaen, oudt 30 j. sints Mey 
‚1518 alhier. Er zijn 150 com. Inf. B. bl, 130. 
BLEISWIJK. 
„ 1494. Hr. Adriaen van Monster pastoer, oudt 34 j. Taf. A. 


(Wordt vervolgd.) A. Y. L., $.J, 


160 


VRAGEN EN MEDEDEELINGEN. 


Bidprentjes van Geestelijken. Het zal wel niet noodig zijn 
veel woorden te gebruiken om op het belang te wijzen, dat voor 
het doel der „Bijdragen” gelegen isin bidprentjes, of andere ge- 
dachtenisplaatjes die van kerkelijken aard zijn. Immers zij helpen 
dikwijls om datums vast te stellen; dikwerf deelen zij een over- 
zigt mede van het leven en de kerkelijke bedieningen des over- 
ledenen, zelfs bevatten zij niet zelden, in welgekozen teksten, 
eene niet onduidelijke toespeling op bijzondere eigenschappen, 
deugden of tot stand gebragte werken. 

Al wie dus dergelijke prentjes mogt bezitten of kunnen verkrijgen, 
en zoo goed zou willen zijn ze aan de Redactie op te zenden, hij zal 
voorzeker een goed werk doen. De bedoeling is natuurlijk slechts 
dat de Redactie daardoor in de gelegenheid gesteld worde, om nu en 
dan gebruik te maken van wat er bijzonders in mogt voorkomen. 


Pastoor Pancosmius (Aldewerelt) te Purmerend : dichter. 
Ik vind in een der boeken der par. bibliotheek van Purmerend 
het volgende’ inschrift : 


Chariesimo capiti, altiori sibi 
Adm. Rdoin Chro Patri et Pastori 
D. Joanni Pancosmio, SS. Theol. Baccal, formato 
Poétae 
Dum per Sacra licet, Sacratiori 
Pacifica hisce amico calamo animoque inseribebam, 
J. Coors, Amicus el Autor. 


OMNISMUNDE, omnis Pacis melioris Amator 
Esto etiam musae Pacis amantis Amans. 








Is er van pastoor Aldewerelts dichterlijke gaven iets naders 
bekend ? 

Het bedoelde boek is het latijnsche dichtwerk, ter verheerlijking 
van den Munsterschen vrede, van den Hoornschen dichter „Johan- 
nes Cools de Tetrode, J. C." — Munster 1648 in 4°. Cools woonde 
de vredesonderhandelingen bij, dat wil zeggen hij was slechts, 
zoo als hij het noemt: „Operum Templi Pacis …. ad quinquennium, 
(publicae Pacis amore, privato suo aere inspector". Aan het eind : 
van het boek is bijgedrukt: Johannis R. F. Cools J. C. Gaudia 
Sancta. Plausus et Ausus ter eminenti Fabio Chisio, solemniter 
sub nonis aprilis [1655] papae [Alexand. VIT] electo ex affectu 
pio sacratus, J. J. G, 


———MMÀMÁ—LLL————M—— M 








161 





 AANTEEKENINGEN 
BETREFFENDE DE 
R. K GEMEENTE VAN OUDEWATER. 


Aan den H. Willibrordus en daarna ook aan den. 
H. Aartsengel Michaël is de Parochiekerk te Oudewater 
vóór de Reformatie toegewijd geweest. Wanneer zij ge- 
sticht werd is onbekend. Zij bezat twee kooren, een ter 
eere van het H. Sakrament en een ter eere der H. Maagd 
Maria. 

Uit verschillende bescheiden besluit ik dat zich daarin 
bevonden hebben de volgende altaren: 

Het H. Sakraments . . . . . altaar 


y u Mara...... ec y 
v . " Johannes de Dooper  , 
Hg H Jacobus e e.a e e e [À 


waarbij.in 1829 nog is gekomen een vijfde altaar ter eere 
van God en de H. Maagd Catharina. De beide eerste al- 
taren stonden dan waarschijnelijk in het koor dat hun naam 
droeg. | 

In 1329 stichtte Diderik Kiel, met zijne erfgenamen 
en eenige andere personen, het altaar van. de H. Catha- 
rina, waaraan eene vicarie verbonden werd, die ter ver- 
geving stond van de erfgenamen der stichters. Als eerste 
vicaris wordt genoemd Gerardus Pes, die toen nog Sub- 
diaken was. | 

In 1866 droeg de toenmalige collator Gerrit Kiel zijn 
recht van collatie over aan ridder Gerrit van Vliet en 
diens erfgenamen. 

In 1427 was Willem die Rode, priester, vicaris van 
dit altaar. 


Bijdragen Gesch. Bisd. v. Haarlem, I1e Deel. 11 


162 . - 


Naderhand werd deze vicarie van het altaar der H. Ca- 
tharina overgebracht naar het altaar van het H. Sakrament ; 
en in 1515 was vicaris Heer Floris van Vliet, na 
wiens dood, op voorstelling van den collator Gerrit van 
Woerden heer van Vliet en Bochorst, de vicarie ten jare 
1537 vergeven werd aan den priester Adriaan Christi- 
aense van Oudewater. 

Aan het H. Sakraments-altaar was nog een vicarie ge- 
sticht ter eere van de H. Maagd Maria. Van deze had in 
1529 het recht van vergeving Jan van. Woerden, heer. 
van Vliet, die ze opdroeg aan een student te Leuven, 
met name Diderijk, zoon van Ámelgerus '), burger van 
Oudewater. 

De vicarie aan het altaar der H. Maagd Maria stond 
in 1403 ter vergeving van Laurens Diderijkse Rampen, 
die in dat jaar zijn recht afstond aan heer Gerrit van 
Vliet en zijne erfgenamen (de heeren van Vliet woonden 
op het huis de Vliet, dicht bij Oudewater). 

Op den 12 Julij 1384 is door Pons Pietersz en Machteld 
zijne huisvrouw een vicarie verbonden aan het altaar van de 
H. Moeder Gods en St. Jan Baptist, en door Florentius van 
Werelichhoven, Bisschop van Utrecht, bekrachtigd. 

Ook is ten behoeve van het St. Jacobs-altaar door Jan 
Roest Hermans den 28 Augustus 1454 eene eeuwige 
rente geschonken, gevestigd op zijn huis en hofstede in 
de Wijdstraat te Oudewater. 

Reeds in het jaar 1280 werd Oudewater door Jan I 
van Nassau Bisschop van Utrecht voor zekere, som gelds 
aan Floris V, graaf van Holland, verpand. *) 








1) In een tweede deel der Oudheden van *t Bisdom van Utrecht, tusschen 
bladz. 336—337, heb ik een oud stukje papier gevonden, waarop door een, 
mij onbekende hand, geschreven staat: „niet Amelgerus in de 5* regel pag. 
933; maar Amol Gerritss; hun familienaam was van Rijswijk. 

2) Beschrijving van Oudewater, Handv. en Privil. pag. 267, 








163 


Den 27 Maart 1404 deed Willem VI, hertog van Bei- 
jeren en graaf van Holland, de belofte van Oudewater 
nimmer van Holland te scheiden ') 

Íntusschen bleef Oudewater onder het kerkelijke rechts- 
gebied van het, Utrechtsche bisdom, ook bij de invoering 
der nieuwe bisdommen onder koning Philips II. *) De pa- 
stoor werd van ouds beurtelings door den Paus en den 
Deken van het kapittel van Oud-Munster te Utrecht be- 
noemd. 

Hertog Albrecht van Beijeren verleende den 28 Mei 
1400 het voorrecht, dat de burgers den kerkbewaarder 
(koster) zouden aanstellen. ") - 

De informacie, door professor Fruin uitgegeven in 1866 , 
stelt het getal communicanten in 1514 op 1700 à 1800. 

Ik heb elders gevonden, dat omstreeks het jaar 1500 
niet minder dan 3200 communicanten tot de gemeente 
behoorden. Destijds reeds strekte de gemeente zich even 
ver uit als thans. | 

In 1829 was Johan Pellencussen pastoor te Oudewater. *) 

y» 1403 „ Bartholomeus Janse , y 5) 

y 1465 , Dirk Pons. " C 

» 1496 , Hector Henrici pastoor te Oudewater (Mat- 

theus Analecta II, 780.) 

s» 1537 , Johan Ottoosz, onderpastoor van Oudewa- 
ter ^). Deze , hoewel onder de priesters die in de jaren 1543 
en 1544 in dienst bij de kerk niet genoemd , is waarschij- 
nelijk in het St. Ursula-convent en later ten dienste der 
gemeente geweest. 





- 


1) Beschrijving van Oudewater pag. 327. 
2) Oudh. Utr, Bisd. le deel, pag. 30, en Bulle 11 Maart 4560. 


8) Beschr. Oudewater » 31 
4) Oudh. Utr. Bisd. 2e deel , 338 
5) idem idem y » 


6) idem idem « 334 


, 164 


In een Resolutie-boek van de Magistraat dezer stad 
leest men op datum 1 Julij 1584 : 

‚de erfgenamen van Heer Jan Ottoosz word volgens 

shenlieder bescheit van dato 28 Januarij 15 toegelaten 

vhet erf van paters-huis, kelder en alle die reliquién 

„van het nieuwe convent tot hen lieder behouf te 

„mogen gebruijcken aanvaerden vercoopen ofte verali- 

sneeren als henl: vry, proper goet sonder eenig we- 

y derzeggen." 

In 1542 was, blijkens eene acte van uitgifte eener erf- 
pacht, pastoor te Oudewater de heer Loeffridus van der 
. Haer, kanunnik van St. Maria-kerk te Utrecht. Hij is 

. van hier vertrokken naar Utrecht, leefde daar nog in 
1577, blijkens eene rekening van de gemeente Papekop 
c. a. 1578, en is te Utrecht begraven. Hiermede is met 
zekerheid uitgemaakt in welken tijd genoemde van der 
Haer te Oudewater pastoor geweest is. In de Beschrijving 
van ’t bisdom Utrecht 2° deel, is dit als onzeker opgege- 
ven. Volgens professor Fruin was Loeffridus de Haer reeds 
in 1514 gedurende 17 jaren pastoor te Oudewater. 

In 1543 en 1544 waren, blijkens rekeningen van ge- 
tijdenmeesters der kerk te Oudewater ') aldaar in kerke- 
lijke bediening : | | 
Heer Jacob Jacobs, begraven te Oudewater, blijkens de 

registers van het begraven bij de hervormde kerk 
te Oudewater, pag. 181, doch zonder datum of 
jaartal, 

s Arien Cappellaan (Adriaen Christiaense ?) 

‚ Govert Gerrits, te Oudewater begraven. (Register 

bovenvermeld , pag. 141, ook zonder jaartal.) 

v Jacob Bonzer, geboren te Oudewater. 





1) Beide rekeningen berasten heden op de secretarie alhier. 





165 


Heer Bartelmeus Florus, begraven te Oudewater, als 

voren. pag. 104. 

s. Gerrit Sijbert, begraven in of even voor 157 4. 

„ Cornelis Jacobs. 

„ Willem Jacobss Moeijt, begraven 1592. 

„ Cornelis Gerritss, capellaan, noothulp. 

„ Kers Reijerss, capellaan, noothulp. 

» Hendrik Geerlofsen, capellaan, begraven 1595. 
(Reg: pag. 130.) 

y Symon Janss. 

» Geerlof Gerritsz, 

s Dirck Amel Gersz. 


In 1566 is de priester Theodorus Aemilius van het heilig 
geloof afgevallen, en de eerste predikant te Oudewater 
geworden. ') 

De gemeente der parochiale kerk te Oudewater , met 
uitzondering van Papekop en Diemerbroek en Honkoop, 
die ook in het burgerlijke onder Utrecht behoorden, om- 
helsde voor een groot gedeelte het protestantisme, en de 
parochiekerk werd door de protestanten in bezit genomen. - 

Weinige berigten, wat het personeel der geestelijkheid 
van de roomsch katholieken te Oudewater gedurende ee- 
nige volgende jaren aangaat, zijn met zekerheid ter mij- 
ner kennis gekomen. Dat echter eenigen van de priesters, 
die zich in Oudewater ten jaren 1543 en 1544 bevonden 
en hiervoren genoemd zijn, zich aldaar zullen hebben 
opgehouden of later terug zijn gekomen, kan ik zeer goed 
aannemen, op grond dat eenigen hunner later te Oude- 
water zijn begraven geworden. 

In een officieel stuk, heden nog te Oudewater op de 
secretarie berustend, in dato 17 Januarij 1636, schrijft 
de Magistraat van Oudewater „aan de President ende 


1) Beschrijving van Oudewater, pag. 42 en 122. 


166 


andere Raeden over Hollandt, Zeelant ende Vrieslandt 
in 's Gravenhage” : 

„dat eenen Jacob Paets van Leyden, N. Gouda Canonick 

‚St, Pieters te Utrecht, Dirck Adolph, meede (soo men 

vseyt) van Utrecht, N. van Heumen en oock nog een 

»N. Bekum, alle Papen priesters ende soo sommige ver- 

,trouwen oock Jesuyten eenige jaren harwaerts dese 

„stadt zoo dicht hebben gefrequenteert, gelyck sy oock 

vnog doen enz.” *) : 

Buiten de hoofdkerk bestonden (in 1575) nog andere 
gebouwen voor de uitoefening der roomsche Godsdienst 
bestemd. Ook waren er roomsche geestelijken. 

Klaas Adriaansz, priester, was tijdens de belegering 
van Oudewater in de stad; met andere medepriesters, 
volgens sommigen niet minder dan acht in getal, zich in 
in het St. Ursulen-convent verscholen hebbende, is hij 
wonderdadig bewaard gebleven. Den pastoor van Polsbroek , 
heer Nicolaas en den priester Splinter, in hetzelve convent 
verscholen, heeft hij den 8 Augustus 1575 (daags na de 
inneming der stad), zien vermoorden. ?) 

De kerk moet toen zeer veel geleden hebben. De Span- 
jaarden hebben gedurende hun verblijf al de deuren, 
banken, stoelen en glasramen verbrand. 

Volgens kerkrekening van 1577 hebben de steden Haar- 
lem, Delft en Leyden glazen ter herstelling geleverd. De 
arbeidsloonen zijn door kerkmeesters betaald. 

Het getal van roomsch katholieken was in het jaar 1614 
te Oudewater gering; maar daar buiten was hun getal 
grooter, daar Honkoop, Papekop en Diemerbroek en an- 
dere buurten , onder de provincie Utrecht behoorende , blij-. 
kens een aantal daadzaken bijna geheel , even als de meesten 





1) Zie het afschrift hierachter als Bijlage. 
2) Beschrijving vau de Oudewatersche moord, door À. vaN Durn.) 








167 


in Snelrewaard , Zuid- en Noord-Linschoten , der roomsche 
gedsdienst getrouw bleven. 

„Gaan we nu voort met de naamlijst van roomsch ka- 
tholieke ‘geestelijken, welke, voor zoover zeker blijkt, 
van 1614 af.tot op heden 1878, de gemeente Oudewater 
bediend hebben, 

Een in het latijn geschreven stuk met het opschrift: 
„Informatio circa Missionem apud veteres aquas", onder 
hetwelk later met de hand van pastoor J. C. J. Vijf- 
huysen, die sedert 1700 de kerk der Bisschoppelijke Cle- 
rezy aan de Markt alhier bediende, geschreven is, geeft ' 
aanleiding , om de geestelijken die sedert 1614 de roomsch 
katholieken van Oudewater bediend hebben, meer naauw- 
keurig op te geven. ‘Bedoeld stuk berustte tijdens het 
leven van den jansenistischen pastoor F. J. Guddee, alhier 
overleden 8 Augustus 1854 , aan de pastorie der ‘Bisschop- 
pelijke Clerezy. 

In 1614. De eerw. heer Backs, of de wijdberoemde 
heer Johannes Wachtelaar (doch waarschijnelijk meer- 
malen beiden) heeft in het jaar 1614 voor het eerst de 
H. Mis gecelebreerd ten huize van Jan Willemse Copper, 
burger te Oudewater (waarschijnelijk in het huis in de. 
Wijdstraat thans genummerd met N° 322). 

Nadat, die priesters met grooten ijver in Polsbroek 
waren gekomen om aldaar het volk te onderwijzen, wer- 
den ook de roomsch katholieken uit Oudewater door hen 
derwaarts genoodigd , zoolang zij de stad zelve niet durfden 
naderen. Maar zoodra zich eene geschikte gelegenheid 
aanbood , hebben zij den weg naar Oudewater ingeslagen, 
en aldaar met de roomschen eerst heimelijk en eenvoudig 
katechismus' gehouden, om eindelijk in gemeld jaar 1614 
nog te beginnen met prediken en de H. Mis te celebreeren. 

Johannes Wachtelaar is ook. geweest eerste pastoor in 
de Gertrudis-kerk te Utrecht na het verbannen van de 


« 


168 


katholieke godsdienst, algemeen vicaris over het Aarts 
bisdom van Utrecht, en „gemagtigt geweest’ met Phi 
lippus Rovenius, naderhand apostolisch vicaris , om ‚als 
Cornelis Jansenius tot het bisdom van Yperen stond ver- 
heven te worden" , *t«geen later ook geschied is, „shet ver. 
eyschte onderzoek naar zijn leere en gedrag te doen" ') 

In 1615 en 1616 heeft de weleerw. heer Aegidius de 
gemeente bediend. Daar het getal der roomschgezinden. 
grooter bleek te zijn of vermeerderde, verrigtte deze het 
herderlijke werk beurtelings te Polsbroek en te Oudewater. 
Hij heeft daarna te IJsselstein gevangen gezeten en is 
weinig tijds later overleden. Zijn broeder Thomas is hem 
opgevolgd maar kort daarop vertrokken. De juiste tijd, 
waarop beide heeren in bediening geweest zijn, wordt niet 
nader aangegeven. Dat dit alles evenwel in hef geheim 
of bij oogluiking is geschied, zal aan geen twijfel onder- 
hevig zijn, daar de weleerw. heer Stephanus Senck, ge 
boren te Harderwijk, na de reformatie het allereerst het 
herderschap heeft waargenomen. Deze priester bediende 
tevens IJsselstein, waar hij werd verbannen. Toen werd 
hij president van het Hollandsch collegie te Keulen, 
waar hij den 5 Julij 1654. is overleden. ?) 

In 1620 begon Jacobus Tiras, minderbroeder, zijue 
pastoreele functién, en is van hier naar Hoorn vertrokken. 
Deze Tiras zou na de reformatie de eerste pastoor der 
gemeente op het Heilig Leven zijn geweest, Hij overleed 
te Hoorn 3 Sept. 1638. 

In 1626 of 1627 volgde Johannes Bekom, een Utrech- 
tenaar, licentiaat in de theologie. Onder diens pastoor- 
schap is voor het eerst een pater Jesuïet te Oudewater 
gekomen „ met name Ludovicus Southieu. Weinig tijds 





1) Beschrijving Bisdom vau Utrecht, I*deel Pag. 296 en 297, 
2) Oudh. van het Bisd. Deventer Pag. 864. 





169 


daarna is voornoemde Bekom onder het houden eener 
leerrede, ten huize van meergenoemden Jan Willemse 
Copper, door de regering gestoord, en van hier vertrok- 
ken. Hij.werd daarna pastoor in de Oudekerk te Delft, en 
is op den 19 Julij 1647, op reis zijnde, te Gouda over- 
leden, ') | 

In 1626 of 1627 heeft pater Ludovicus Southieu na het 
vertrek van Bekom de gemeente eenigen tijd alleen be- 

‘diend. Hij is te Oudewater begraven 13 October 1650. ?) 

Het is genoegzaam zeker tusschen de jaren 1636 en 1640 
te stellen, dat de oude in 1803 afgebrokene roomsche 
kerk op het Heilig Leven gebouwd of nader ingerigt is 
geworden, tot het publiek uitoefenen van de roomsch 
katholieke godsdienst, terwijl de gronden, waarop kerk 
en woning voor den pastoor werden gebouwd of hersteld, 
ongetwijfeld door de van hier in 1428 naar Leiden ver- 

trokken zusters van St Lysbeth zijn bewoond of bezeten 
geweest. In dit tijdvak is ook Joannes Kuysten, een Bos- 
schenaar, kanunnik te Wurtzburg, door den Swabischen 
oorlog verdreven, te Oudewater aangeland, en van daar 
als pastoor naar Raamburg vertrokken. Hij overleed te 
Goes in 1664. *) 

Nicolaas van Hee of van der Heeden, geboren te Pols- 
broek, in 1648 als pastoor bij de gemeente gekomen, heeft 
wel eerst met voornoemden Ludovicus Southieu eenig ver- 
schil gehad; maar nadat dit later in der minne bijgelegd 
was, is hun beiden toegestaan onbepaald en vreedzaam 
binnen Oudewater en parochiërende districten de herder- 
lijke bediening waar te nemen, Nicolaas van Hee is alhier 
overleden den 21 April 1673, | 

Nadat.door den Apost. vicaris Jacob de la Torre, den 


an" 


' . 1) Oudh. van Delft en Delfsland. pag. 125. 
2) Zie over hem Pater Waldack. pag. 86. 
8) Oudh. v. Rhijnl. en Leiden. pag. 327. 


170 


3 Januarij 1652 , aan de jesuïeten eene vreedzame bezitting 
en vrije opvolging van eenige statiën en daaronder ook 
die te Oudewater vergund was, is in de plaats van Lu- 
dovicus Southieu gekomen, tot noodhulp van den heer van 
Hee '), in 1652 of 1658, Jacobus Houtman, jesuïet, welke 
ruim dertig jaren de gemeente heeft bediend , en te Oude- 
water, den 20 Februarij 1688 , is overleden. Uit het bo- 
venstaande wordt verklaard, waarom naderhand twee 
verschillende doop- en trouwboeken bij de roomsche- ge- 
meente te Oudewater gehouden zijn. Die van den wereld- 
lijken priester, beginnende met Mei 1667, berustten tijdens 

het leven van pastoor Guddee, hiervoren genoemd, aan 

de pastorie der Bisschoppelijke Clerezy. Die van de-paters 

jesuïeten, beginnende November 1668, berustten tijdens 

het leven van de weleerw. pater Cristianus Florus, mi- 

derbroeder en pastoor op het Heilig Leven alhier , aan de 

pastorie aldaar. De doopboeken , heden bij de eerw. paters 

Franciscanen voorhanden, beginnen met 10 Mei 1760; ter- 

wijl het oudste der trouwboeken met September 1767 

aanvang neemt. 

In 1673 den 28 April volgde Adrianus Overgou, we- 
reldlijk priester, den heer van Hee op, die, zoo als reeds 
gemeld is, den 21 tevoren alhier overleed, Overgou is 
tot pastoor aangesteld door den Apostol. vicaris Johannes 
Neercassel. Hij is de eerste Hollander geweest die in het 
collegie van Urbanus te Rome heeft gestudeerd. ?) 

In dien tijd hebben ook de gemeente als noodhulpen 
bediend : 

Zekere heer Gilles; Johannes Duc, pastoor te Mont- 
foort, en aldaar in 1673 overleden ; Bernardus Hartogs- 


1) Batav. Sacra, 8 deel pag. 843. — Oudh. Bisd van Utrecht, 2 deel 
pag. 835, 880. 
2) Beschrijv. Bisd. van Utrecht. 2de pag. 645. 








171 


veld, overleden te Oudewater in September 1682; en 
Gijsbert de Cruyset, kanunnik van Emmerich en pastoor 
te Montfoort, aldaar overleden 14 Februarij 1693. De 
heer Overgou, van hier vertrokken zijnde’ (om welke 
reden is onbekend) is opgevolgd door Hugo Hoofd, Mont- 
foortenaar; deze is ook pastoor geweest op de Singel te . 
"Amsterdam, te Maasland en Maaslandsluis. ') 

Na deze is in 1683 teruggekomen Overgou, en heeft 
met den jesuiet en zendeling pater Paulus van Oostenrijk , 
die in de plaats van pater Houtman in 1683 hier geko- 
men was, verschil gehad over de pastoreele regten. 

In 1689 is pater van Oostenrijk den 7 December alhier 
overleden, en werd opgevolgd door Rolandus Daniels, 
jesuiet, die ten gevolge van de jansenistische woelingen 
in het begin der 18° eeuw, zich van hier verwijderd heeft. 
Hij werd in 1705 verbannen, 

Toen is de uitoefening van de godsdienst eenigen tijd 
bij de gemeente op het Heilig Leven onderbroken geweest ; 
het doopboek immers eindigt met 1705; doch in 1709 is 
ze, blijkens de doopregisters dier gemeente , weder on- 
gestoord begonnen. Intusschen heeft pastóor Overgou in 
1700 tot opvolger gehad: 

Johannes Chrysostomus Josephus Vijfhuysen ‚ een Ha- 
genaar, welke, in het protestantisme opgevoed doch tot 
het geloof bekeerd, als priester naar Oudewater is gezon- 
den, om de ingezetenen en omliggende katholieken te 
bedienen. ?) | 

Overgou is alhier overleden en begraven in October 
1705. 

Daar van dezen tijd de scheiding der gemeenten dag- 
teekent, zal ik vervolgen met de eerw. heeren gees- 
rr i 


l) Oudh, van Amstelland. pag. 161. 
2) Zie Bijdragen I pag. 207, waar:staat: natif de Ceulebourg. 





172 


telijken te noemen, die de R. K. Gemeente op het 
Heilig Leven bediend hebben. 

In 1709 Johannes de Ruiter, minderbroeder, geboren 
te Rozendaal in de onmiddelijke nabijheid van Oudewater, 
wat hem tegenover de mägistraat alhier meermalen te stade 
is gekomen. Hij overleed alhier den 20 Februarij 1725 
en had zijn kapellaan tot opvolger, namelijk : 

Alexander de Neve, minderbroeder, onder wiens be- 
stuur de gemeente in 1756 een eigen armbestuur heeft 
moeten oprigten. Hij is alhier overleden den 28 Augustus 
1767, en opgevolgd door zijn kapellaan: 

Franciscus. Rogiers, minderbroéder, die na zijn dood, 
14 Februarij 1781, is opgevolgd door zijn kapellaan: 

Lambertus Lem, minderbroeder, alhier overleden den 
29 November 1796, die tot kapellanen heeft gehad: Jo- 
hannes Augustinus Moorman, minderbroeder, alhier over- 
leden 27 December 1784, na deze in 1785 Henricus 
Marcelis, minderbroeder, alhier overleden 20 Novem- 
ber 1790, alsmede Michaël van de Ven, en tot tweeden 
assistent in 1795 Johannes Schinck, beide minder- 
broeders, 

In 1796 volgde Michaël van de Ven , minderbroeder, 
Lambertus Lem als pastoor op. Hij overleed alhier den 29 
Mei 1809, en werd als pastoor opgevolgd door zijn kapellaan 

Johannes Schinck, minderbroeder , die alhier overleden 
is den 11 Augustus 1814, en sedert 1809 tot kapellaan 
had zijn opvolger: 

Christianus Florus, minderbroeder, die de volgende 
paters tot kapellaan heeft gehad : 

In 1814 Gerardus Schouten, alhier overleden den 2 Maart | 
18239. » 

» 1829 Josephus Wilhelmus Antonius van Ewijk, die 
tot pastoor van Bommel benoemd , derwaarts ver“ 
trok op den 2 Junij 1884, 





178 


In 1834 Antonius Franciscus Ranshuysen, die den 11 
Oktober 1835 als kapellaan naar Hoorn vertrok. 
„ 1835 Henricus Theodorus Lonink, die den 14 No- 
vember 1849 als kapellaan naar Rotterdam ver- 
trok. 
„ 1842 Wilhelmus van Asveld, die van hier vertrok 
als kapellaan naar Haarlem, den 4 Junij 1851. 
„ 1851 Fredericus Stephanus Kraaivanger, van hier 
vertrokken als kapellaan naar Leiden, den 24° 
Mei 1858. 

In 1852 den 2 Meioverleed alhier de weleerw. pater 
Cristianus Florus, en is opgevolgd als pastoor door Fran- 
ciscus Schreurs, die 31 Mei 1853 als pastoor naar Coe- 
vorden is vertrokken, en onmiddelijk werd opgevolgd door 
Alexander Matthias Balthasaar. | 

In 1854 is ook de eerw. pater A. M. Balthasaar van 
hier vertrokken , benoemd tot pastoor der Moses en Aaron’s- 
kerk te Amsterdam, en werd alhier opgevolgd door den 
eerw. pater Johannes Henricus Dierhoff, die weder van 
hier is vertrokken in 1863 naar het klooster te Venray, 
waar zijn eerw. overleed 9 Mei 1878. 

Ten zelfden jare werd hij opgevolgd door den eerw. 
pater Jacobus Johannes Burgmeijer, die insgelijks tot pa- 
stoor der Moses en Aaron’s-kerk te Amsterdam benoemd 
werd en van hier vertrok in Januarij 1867, opgevolgd 
door den eerw. pater Wilhelmus van Hees , die den eerw. 
pater S. J. Roters, in 1853 tot kapellaan alhier benoemd, 

bij zich heeft. 


174 7 


BIJLAGE 
(Zie bl. 166.) 
Edele Erntfeste hoochgeleerde, wyse voorsienige 
seer discrete heeren. 


Tot onderrichtinge op den UwerE van dato den derden De- 
cember lestleeden, dient vooreerst dat eenen Jacob Paets van 
Leyden, N. Gouda Canonick St. Pieters te Utrecht, Dirck Adolph, 
meede (soo men seyt) van Utrecht, N. van Heumen ende ook 
nog een N. Bekum alle papen priesters ende soo sommige ver- 
trouwen oock Jesuyten, eenige Jaeren harwaerts deese stadt soo 
dicht hebben gefrequenteert, gelyck sy oock nog doen, dat alle- 
tijts d'een off d'ander ende oock somwylen, well meer van hen- 
luyden, all in een en tselve huys waarinne niet en woonen als 
eenige’ ongetrouwde vrouwspersoonen, ende alwaer seeckere plaetse 
tot haeren geseyden Godtsdienst geapproprieert, wort bevonden 
alhoewell sy sustineerde alhier gheene vaste domicilie te houden. 

Dat oock op hoochtyden, Sonnendagen, ende haere geseyden 
heylige dagen in ’tselve huys, der papisten dienst in grooter 
vrymoedigheyt en genoechsaem publycquelyken wort gedaen, ge- 
bruyckende in plaetse van orgelen musicale instrumenten deur 
manspersoonen en ’tgesangh van Cloppen ende andere vrouws- 
persoonen, waerthoe oock alsdan veell volex soo van binnen dese 
stede als: utte omleggende gehuchten conflueert en te samen comt, 
nemende haeren in en toegangh deur verscheyden huyse ende 
heymelycke sluypgaten over verscheyden erven, alle op "t erff ofte 
in 't voors. huys respondeerende ende expresselyken daerthoe ge- 
approprieert, niettegenstaende de heer Officier somwylen bij Bur- 
germeesteren ende andere leeden van de Magistraat daerover aen- 
gesproocken ende {ot syn devoir vermaent synde, zeyt dat hy well 
syn beste doet omme sulcx te beletten, dat hy haere vergaderinge 
dickwils gestoort, henluyden de boete affgenomen en zyne profyte 
daerover genoten heeft (daervan wy doch gheene kennisse hebbeu) 
sonder meer daartegens te connen doen, ten waere by naerdere 
last en ordre. Wat belanght de Cloppen die syn hier in de stadt 


ende rontsom ten platten lande met hoopen, wasschen hoe langer 


hoe meer aen, woonen eenige bijeen, comen dagelycx by mal- 
canderen, omme haer te oeffenen in hare gemeynde devotien son- 
der dat by ons daertegen meer can worden gedaen dan bij naerder 
ordre, te min terwylen dese de heere Officier gecommuniceert 
synde synderE antwoorde dat hij well mochte lyden dat dese 








175 


op onsen naem en qualiteyt aen UwerEd soude moge worden 

affgesonde, maer dat hy difficulteerde hem in alles te confor- 

meeren, waaromme wy sullen verwachten UEd naerder advys 
en ordre ende selve ondertusschen 

hiermede 

Edele Erntfeste wyse voorsienige seer discrete heeren, in Godes 

heylige protectie beveelen te Oudewate? desen 17 January A? 1636. 

Uwer Ed goetwillende Vrunden Burgemeesteren 

ende vordere Magistraat der stede Oudewater. 


Ter ordonnan. van selve 
. get, H: pe Hor. 


Edele Erntfeste Hoochgeleerde Wyse voorsienige seer discrete 
“_Heeren 
Den President ende andere Raeden over Hollandt, Seelandt 
ende Vrieslandt * 
in 
s’ Gravenhage. 


HET ST. URSULA-CONVENT TE OUDEWATER. 


Dit stond onder het opzigt van het Kapittel en de Bis- 
schoppen van Utrecht, en onder het bestuur der paters 
Minderbroeders. ") Het was een vrouwen- of nonnenkloos- 
ter van den derden regel van St. Franciscus van penitentie. 
Deze zusters vergaderden eerst in het Heilig Leven te Oude- 
water °) , daarna bij Pieter Avenzoon Zover die Sluse." *) 
Pieter Avenzoon stierf in 1418. Daarna kocht zuster Cle- 
mens Gelis dochter *) „die huizinge van de heer van Vliete" 





1) Oudh. en gestichten v. Rijnland, pag. 457, 458. 

2) Heden bestaat te Oudewater nog eene sloot het Heilig Leven genaamd, 

8) Oudh. v. Rijnl. en Leiden, beschrijving van Oudewater, pag. 58. 

4) Clemens Gelisl,, geboren te Schoonhoven en aldaar in een klooster 
zijnde, is het jaar 1899 met eenige Zusters naar Oudewater gekomen, — Be- 
schrijving vau Schoonhoven, bladz. 418 en 419, gedrukt te Gouda 1703. 


176 


LL 


in de Kapelstraat, vervolgens kochten zij een vervallen 
huis; van het voorhuis aan de straat werd een kapel ge- 
maakt '), en veen scone put die wi lieten graven daar 
het water in en uitvloeide en ebbede, door een zyl uit den 
IJssel, bezyden die put hadden wi een scone put doen 
graven daar wi visch in hielden.” ‚Nog meer huizen koch- 
ten zij, ook van heer Bartelmeus , waarschijnelijk de pastoor 
A° 1403, waar zij in „weefde, bakte, en brouwde, en 
tzuivel bewaarde.” . 

Dit klooster of convent met aanhoorigheden heeft dus 
gestaan aan de westzijde van de Kapelstraat omtrent de 
sloot genaamd het Heilig Leven, tot aan de nog genoemde 
kloosterstraat, en van achter tot de Nieuwstraat. 

Dat dit vrouwen-klooster voor maagden en weduwen 

zich in eene woning volgens den regel zou vestigen, is 
vergund geworden door Hertog Willem van Beijeren, als 
graaf van Holland, den 1 September 1414?) 
, In het jaar 1572 hebben eenige leden van dit convent 
zich met de woon naar Utrecht begeven. De stadsrekening 
van dat jaar vermeldt nog eenige uitgaven voor haar on- 
derhoud aldaar betaald. De procuratrix Emmitje Goos- 
sens! wordt inzonderheid bij diverse resolutiën van de 
magistraat geroemd, om de trouwe diensten die.zij be- 
wezen heeft, toen Oudewater in 1675 door de Spanjaar- 
den werd ingenomen. Op grond hiervan is haar pensioen 
meermalen boven dat van anderen verhoogd. 

Het was in dit convent, dat de geestelijkheid zich te 
vergeefs tegen de woede der Spanjaarden meende te 
kunnen beveiligen. 

Het St. Ursula-convent had aanzienlijke goederen, be- 
staande in renten en landerijen. Volgens resolutie van de 


1) Heden nog het kerkje genaamd. 
2) Beschrijving van Oudewater; Handv. pag. 835. 


t 





177 


Staten van Holland, in dato 23 Mei 1577, moesten de 
goederen van dergelijke gestichten aan iedere stad, daar 
zij gevonden werden, onder zekere bepalingen in eigen- 
dom komen. Eerst den 10 Junij 1589 werd tusschen de 
regering van Oudewater en de conventualen ten deze een 
conventie gesloten, waarbij aan haar voortaan een bepaald 
jaarlijksch inkomen zou worden uitgekeerd, hetgeen tot 
dien tijd toe niet geregeld was geschied; de ouderdom werd 
tot grondslag genomen. De goederen werden afzonderlijk 
daarvoor geadministreerd, De pater, mater, procuratrix 
en verdere leden van het convent, hierna fe noemen, ble- 
ven den 25 Augustus 1584 borg bij de regering voor 
haren rentmeester Jan Janss. Coppert. Beide originele stuk- 
ken, het laatste door al de conventualen eigenhandig 
onderteekend, berusten heden ter secretarie te Oudewater. 
Dat evenwel de goederen van dit convent niet dadelijk, 
maar langzaam onder het bestuur der regering of van den 
rentmeester gekomen zijn, blijkt uit de vermeerdering der 
inkomsten, zooals aangeven eenige nog voorhanden zijnde 
rekeningen van de goederen van dit convent, Na dien 
tijd, den 14 Januarij 1613, toen pater Jan van Alerdink, 
wiens pensioen even als van de conventualen reeds meer- 
malen verhoogd was, op nieuw verhooging met nog f 100 
verzocht had , werd op zijn request geapostilleerd: „dat zoo 
„wanneer de Supp! de brieven van "t inkomen van ’t oude 
„convent volgens belofte bevorens gedaan, zal hebben 
„geleverd, alsdan zijne alimentatie zal worden verhoogd 
„zooals behooren zal"; eenigen tijd daarna werd dan ook 
zijn pensioen op f 200 bepaald. De laatste verhooging van 
pensioen aan de twee laatst overgeblevene zusters, Ma- 
rigje Gijsberts d* en Jannigje Thonis dochter, welke steeds 
zijn blijven voortgaan met zieken op te passen enz., is 
volgens resolutie van de magistraat in 1631 gebragt op 
f 200, Na het overlijden van allen is de rekening dier 
Bijdragen Gesch, Bisd. v. Haarlew, IIe Deel, 12 


, 1f8. 
goederen bij die der stad gevoegd, onder den naam ,fte- 


kening der stad en St Ursula Convent." Na de omwen- 
teling van 1795 is het laatste vervallen, en zijn de 
goederen, eenige kleine renten uitgezonderd, in de eerste 
helft dezer eeuw allen verkocht. 

Het convent schijnt reeds in 1866 in verval te zijn 
gekomen: immers men had toen van Neeltje Mr. Gerrits 
weduwe f 300 moeten leenen. Heer Jan van Riedt was 
pater van ’tconvent in voornoemd jaar; en toen in 1575 
Jan van Alerdink pater was, werd van ‘gemelde schuld 
in April een schuldbrief gepasseerd en geapprobeerd door 
heer Willem Hersen, generaal der orde, en heer Gerrit 
van Aken, diffinitor, pater te Utrecht en Alkmaar '). 

De conventualen (volgens de investiture weduwen en 
maagden) in 1582 aanwezig, waren volgens de voormelde 
stukken, buiten pater Jan van Alerdink, de volgenden. 
Haar ouderdom op dat tijdstip zal ik achter hare namen 


voegen : 
Mater Marrigje Willems*, de Lange, oud 52 j jaren. 
Procuratrix Emmitje Goossens’. 52 
Zuster Trijntje Thonis?, overleden 1585 , „83 , 
"2 Geertje Jans“. . . . .40600 , 
y Trijntje Simons, . . „34 , 
' . . Heiltje Willems'. geadueert op 
50 jaren. , 47 # 
P Anna Pieters?. 0.5 4 56 , 
, Pietertje Pieters!. . y». 91 , 
, Marritje Gijsberts?., overl, 1635 „ 86 , 
P Machteld Gijsberts?. . . 91 w 
" Marritje Ariens’, 0. . 4 09 w 
» Jannichje Thonis*., gesteld op 
40 jaren, overleden 1632 . , 33 , 
' Marrigje Cornelis’. . . . ., 00 , 


1) Copie van dit stak (zijnde het origineele op francyn geschreven en 
bezegeld), in dato 17 Mei 1607, oude stijl, berust ter secretarie te Oude- 
water; het.is geteekeud door een notaris Ant* van Deuticum. 





179 


Zuster Ürseltje de Cesaris. . . . . .op 1 3 jaren. 
was innocent, en werd voor rekening 
van het convent in het pasthuis te 
Gouda onderhouden. 

Marrigje Dirks‘ . . : . 


ri . . y, 72 y, 
v Pyn Jans . .. e y 60 P 
v» — Lysbeth Jacobs. , overl. 186. 0.92 wv 
» Trijntje Hillebrand* . . . . , 61 , 
» _ Cornelia Joosten. 

» . Bregje (overleden). 


Op den 10 Junij 1582 hebben dezen alzoo bovenstaande 
overeenkomst met de regering van Oudewater gesloten , 
waarbij zij alle goederen, landen, renten en het convent 
zelf aan de stad overgaven, onder voorwaarden dat zij 
in alle stilte er in konden blijven wóonen, en dat haar 
jaarlijks, te rekenen van St. Jacobsdag 1582, zou worden 
betaald uit de inkomsten van het convent gedurende haar 
leven lang een Pensioen, als: aan die 60 jaren en daarbo- 
ven oud waren ’s jaarlijks .. . . 60.00 Carolusguld. 


die van 50 tot. beneden 60 jaren . 50.00 " 
vr 40, . 50 , . 4200 , 
»'. „ beneden de 40 , . 8600 | , 


Cornelia Joostens!,, waar geen ouderdom achterstaat, 
was gesteld op half geld en ontving jaarlijks f 21.00. 

Het pensioen werd haar in vier termijnen uitbetaald en 
alzoo van drie tot drie maanden , blijkens hetgeen volgt. 


Wy Burgermeester en Schepenen ende gemeen Vroetschappe der 
Stede van Oudewater, doen condt ende kenlick allen dengenen 
dient behoort, dat wy om den gemeenen oirbaer ende profyt van - 
de voors. Stede een minlick accoort, conventie ende contract ge- 
maect ende aangegaen hebben mit Merrichgen Willems dochter 
de Lange Mater, ende Emmichgen goessens dochter Procuraetster 
van St. Ursulen Convent staende binnen de voors: Stede mitsga- 
ders mit de gemeen Conventualen van dyen. Te weten, dat alle 
die geederen van den voors: Convente en Jaerlichen Incoompste 
van dyen sullen comen ende blyven van nu voorts meer aen de 
voors : stede, des hebben wy Burgemeesteren Schepenen ende 


180 


vroetschappe voors: wederome belooft ende beloven mits dezen 
voor ons ende onsse nacomelingen die Conventualen nuyte voors: 
goederen Jaerlicx tot haer luyder alimentatie op te brengen ende 
te betalen die personen oudt wesende sestich Jaeren ende daer- 
boven des Jaers sestich Carolus gulden, onder welcke Emmichgen 
goessens dochter Procuraetster (maer oudt wesende twee en vyf- 
tich Jaeren) mede gerekent is ome gelycke sestich carolus gulden 
voor haer hooft Jaerlicx te genyeten, overmits haeren getrouwen 
dienste die sy het Convent ende een yegelicken soe in den noot 
van Oudewater als oeck voor ende nae altyts gedaen ende bewesen 
heef. Die personen oud wesende tusschen die vyftich ende sestich 
Jaeren vyfiich carolus gulden 's Jaers, die personen van veertich 
Jaeren ende daerboven des Jaers twee ende vcertich ka: guld: ende 
die personen die beneden die veertich Jaeren syn ses ende dertich 
K: gul. des Jaers, welverstaende wanneer die Joncxste Conventua- 
len mitter tyt comen tot ten ouderdom van veertich, vyftich, 
ende sestich Jaeren, soo sal haerluyder alimentatie alsdan naer 
advenant des tyts daer naer mede verhoocht ende by haer luyden 
ontfangen worden in maniere als vooren. Ende sal ‘de voors: ali- 
mentatie zyn inganck hebben ende beginnen op Sint Jacobsdach 
den vyff en twintichsten July ano xv° twee en tachtich eerstco- 
mende naedate van desen, die wy d'voors: Conventualen beloof 
hebben voor ons en onse nacomel. indertyt te betalen van vieren- 
deel Jaers tot vierendeel Jaers, ofte binnen vierthien dagen nae 
elcke termyn onbegrepen sonder eenich langer vertreck, vry gelts 
sonder eenigerhande ofcortinge ofte verminderinge der alimentatie 
voors, tsy by oopen oorloge inbreuck van dycken, dammen, heeren- 
Joncheeren-, vrouwenbede ofte schattinge t'sy thiende, twintichste 
hondertste penninck ofte van eenige andere ongelden, nieuwe 
Imposte ofte schattinge die by de heer ofte staten van d'lande 
uuyt geset ofte gestatueert souden mogen worden in eenigerwys 
nyet ter werl' uuytgesondert, ende alsoe voort Jaerlicx daer naest 
volgende van Jaere tot Jaere en van vierendeel Jaers tot vieren- 
deel Jaers gedurende alsoe lange en ter tyt toe dat een iegelick 
van de Conventualen elex bysonder deser werlt overleden sal 
wesen, mits dat als dan die portie van den overledene haer ali- 
mentatie daermede sal cesseren ende comen tot behoeve der voors: 
Stede, ende soe voortaen deur t'aff sterven van d’Conventualen 
totte laetste toe incluys. Bekennen voorts deselve Conventualen 
beloof te hebben voor ons en onse nacomelinge soo verde namaels 





181 


enige van de ouwe conventualen tot haeren ouderdom gecomen 
zyn—) by groote langdurige sieckte en cranckheyt beddevast 
mochten blyven leggen, sulcx dat sy met haere. toegevouchde 
alimentatie haer nyet en souden mogen gedoen ofte doen onder- 
houden, soe sullen wy ofte die Burgermyt* indertyt synde insule- 
ken gevalle daerinne doen of te doen sulcx die saecke naer ge- 
legenheyt en ín alle discretie bevonden zal worden te behooren 
welcke belooffde alimentatie des Jaers alsvooren, wy geassigneert 
geypotequeert ende verseeckert hebben tot behouff van de voors: 
Conventualen en elexs van hen luyder bysonder Specialicken op 
alle die goederen ons van voors. Convente aengecomen, ’t sy lan- 
den, renten , roeren. en onroeren. goederen soe waer en in wat 
s'heeren lande, stede, dorpen en vryheden die gelegen syn, ofte 
bevonden zullen mogen worden geen uuytgesondert, waert dat 
wy Burgemeesteren ofte onse nacomelingen indertyt alle Jaers en 
van vierendeel Jaers tot vierendeel Jaers d'voors; alimentatie nyet 
en betaalde als voors: staet soe bekennen wy voor ons en onse na- 
comelingen Burgerm: overgegeven te hebben en geven overmits 
dese dat die gemeen Conventualen henl. gemacht. ofte thoonder 
van desen die verschenen en onbetaelde alimentatie des Jaers elc- 
kenmael sullen mogen innen op en aen d'voors: landen renten en 
goederen aen ceur van deyn met alsulcken verbant en excecutie 
van allen hoven rechten en rechteren alst henl. goet dunckt en 
gelieven zal cu. exxe,, Voort zynt voorwaerden dat wy voor ons 
en onse nacomelingen belooft hebben en beloven mitsdezen dat 
wy die Conventualen sullen laten wonen en rustelick en vredelick 
laten sitten inde huysinge en plaetse in voors Convent daer.sy 
nu.ter tyt in wonende zyn haer leven lanck mits dat sy luyden 
gehouden sullen wesen haer in alle stilheyt te houden, als sy 
luyden, desen troubel staende gehouden en gedragen hebben, hebbe 
oeck mede beloof en beloven mitsdezen d'selve huysinge van alle 
notelicke reparatien te onderhoude tot der stede coste sonder d'con- 
ventualen eenige cortinge daervoren te eyschen voorts of mochte 
geschieden dat de incompst van 't voors: Convent in de eerste twee, 
drie , ofte vier Jaeren soe veel nyet en mochten uytbrenge als d'voors: 
alimentatie Jaerliox bedragen soo beloven wy d'voors Conventua- 
len d'Jaerlicxe alimentatie die reste van dyen uytte voors. stede 
goederen daerby te legge tot d'volle pen. toe, ende voorts alle 
renten en andere loopen schulde dáer “tselve convent mede be- 
swaert is tot laste van stede genomen te hebben, die Conventualen 


182 


daervan te indemneren en bevryen costeloos en schadeloos onder 
gelycke verbant van recht alsboven, alles sonder fraude. ’t Oircond 
hebben wy Burgerm. 'tsegel der voors: stede beneden aen desen 
brief uytgehange, geschiet in "t Jaer ons heeren duysent vyff hon- 
dert twee ende tachtig op ten thiende dach Junij 

(is get.) W: Luvrs. 


a 


Ano xv° Ixxxiij 

Reeckeninge gedaen by Jan Janss Coppert Rentm. van Sint 
Ursulen Convent binnen der stede van Oudewater van zyn ontfanck 
administratie en handelinge by hem van d’selve Convents goe- 
deren en Incoompste gehadt en gedaen in den Jare xv* drie en 
tachtig by K: gul: van xl groot vla: 't stuck, stuivers tot twee 
groot, den groot tot vier deuyts gerekent. 


In bovenstaande rekening, die ik voor mij heb, beloo- 
pen de ontvangsten, daarin gespecificeerd, 1757 gulden 
16 stuiv. 1 duit; van de uitgaven neem ik letterlijk het 
volgende over: | 


Uuytgeven van voors: ontfanck van drie en tachtig 
Eerstel. van alimentatie den Conventualen gedaen. 
In den erften merichgen Willemsd. de Lange mater, Emmich- 
gen Goessens Dr procuraetster, tryn Anthonisd', Geertje Jans! , 
tryn Hillebrant, merrichgen dircx*. Pyn Jans, merrichgen Corn:?, 
dese voors. acht personen gegeven elcx sestig k: gul: tot haer 
Jaerlicxe alimentatie als wesende d'selve Conventualen daer- 
mede ten volle betaeld tot Alreheyligen A° vier en. tachtig toe 
F' iijj* lxxx k. k. gul, 
Item gegeven Jan Alerdinck pater, merrichgen Ariens?, heylt- 
gen willems?, en Anna pieters!, elex vyftich kt gul. in voller 
betalinge van een Jaer alimentatie mede tot Alreheyligen vier 
en tachtig toe voldaen en betaeld . . . . . Ft ijs k. gul. 
Item gegeven merrichgen ghyssen?, Jannichgen Anthonis!, en 
elisabeth Jacobs!, elcx seven ponden groot vlae, in betaeld van 
der alimentatie als vooren. . . . . … j°xxv) gul, 
Item gegeven machtelt ghysberts?, tryntgen Symons?, pietertgen 
pietersd, elex ses pondt vlae. in betal. als vooren F' j* viij gul. 
Item Cornelia Joesten*, mede gegeven voor een Jaer van haer 
alimentatie genyetende half ee tot alreheyligen vier en tachtig toe 
als vooren F'. , . . . 00... sn n « XX. k. gul. 


183 


HET NONNENKLOOSTER VAN ST. LIJSBETH. 


Dit was een klooster van reguliere Kanonikessen. Om 
den oorlog (Hoeksche en Cabeljauwsche twisten), welke 
het platte land onveilig maakte tusschen Schoonhoven 
en Oudewater, hebben deze zich eenigen tijd in laatstge- 
melde stad gevestigd, doch hebben uithoofde van de twist 
tusschen Zwederus van Kuylenburg en Roelof van Diepholt, 
bisschop van Utrecht, omstreeks 1428 de stad weder verlaten. 

Zij zijn toen naar Leiden geweken, en hebben zich ge- 
vestigd in het klooster Marienpoel nabij die stad '). 

Geen overblijfsel van St. Lysbeth is hier meer bekend, 
Een voorrechtsbrief aan de zusters van St. Lysbeth in den 
Hage, de dato 17 Maart 1452 op het verzoek van geör- 
dende geestelijken, waarnaar zij zich te gedragen hadden, 
is gegeven door Philips Graaf van Holland. Aldus de heer 
van Kinschot in zijne beschrijving van Oudewater , die ook 
die ordinantie mededeelt *); doch het onderschrift achter de 
origineele brief, kan van geen toepassing zijn op de zus- 
ters van St. Lysbeth te Oudewater, daar die aldaar niet 
meer bestonden. Het is echter blijkbaar uit den inhoud 
van genoemden voorrechtsbrief, dat die van 't Ursulen- 
convent te Oudewater, als tot den derden regel der orde 
van St. Fransiscus behoorende , een gelijken brief ontvan- 
gen hebben in dato 14 Maart 1456 (hofstijl). 


nn P 


EEN CELLENBROERS EN ZUSTERS HUIS, 


welks leden zieken gingen dienen en verzorgen, alsmede 
de dooden ter aarde bestellen, heeft te Oudewater ook 
bestaan. Het bevond zich op de plaats, waar tegenwoor- 


1) Oudh. Rhijnl, en Leiden, pag. 412. 
2) Pag. 58, 374 en vervolgens. 


184 


dig het nog genaamde ziekenhuis staat. ') Aan de over- 
geblevenen werd, mits zij met hunne christelijke werk- 
zaamheden zouden voortgaan , door de regering der stad 
een gelijk pensioen als aan die van het St. Ursulen-convent 
toegelegd *). 

Bij resolutie van de magistraat in dato 8 April 1694 
werden Anna Gerrits! de brieven afgeëischt, „met ontslag 
nvan den eed, niet meer voor de zieken te gaan.” 

„Zuster Anna Dirts! de papieren van dit gesticht over- 
rleverende”, is de laatste van welke ik eenig berigt heb 
gevonden. *) 


ST. JANS HUIS. 


4 


De St. Jans-Ridders hebben te Oudewater ook eene 
commanderie gehad, staande onder het land-commandeur- 
schap van Utrecht. 

Dat zij een riddermatig huis alhier hebben bezeten blijkt 
uit eenen brief van overdragt, voor hertog Willem, graaf 
van Holland, des Dingsdags na St. Jans dag 1325 in 


's Gravenhage verleend, bij welken Tieleman Batenburg _ 


van Oudewater een huis, erve en visscherijen aan heer 
Jacob, bisschop van Suden, opdroeg onder voorwaarden, 
dat na zijnen dood dit goed aan het St Jans huis te 
Oudewater erfelijk zoude moeten blijven. *) 

In het volgende jaar 1326, Vrijdags voor St. Bartho- 
lomeus-dag, werd aan dezelfde broeders van St. Jan door 
gemelden. graaf in eigendom gegeven een hofstede, naast 
hunne kapel gelegen, om een kerkhof te maken. 





1) Resolutie magistraat Oudewater, 7 Febr, 1695. 

2) Oudh. Bisdom van Utrecht, pag. 385 en 356. 

8) Zie resolutie magistraat van Oudewater, 27 Novemb. 1602. 
4) Beschrijving van Oudewater, pag. 69 en 274, 








185 


Van deze Malthezer of St. Jans Ridders, waarvan het ka- 
pittel steeds te Utrecht was gevestigd , vinden wij den com- 
mandeur van Oudewater, prior van het convent aldaar, op 
eene vergadering tegenwoordig, die den 25 Aug. 1561 in 
het S, Catharynen-convent te Utrecht belegd was, naar aan- 
leiding van eene ordonantie van Philips II, omtrent de ver- 
kiezing van eenen Landkommandeur. '). 

Onder negen commandeurs, welke de Staten van Utrecht 
in 1651 nog aanstelden, wordt die van Oudewater de 
tweede genoemd *) 

Den 16 Oktober 1583 besloot de magistraat der stad 
aan den Prins van Oranje te verzoeken : 

„tot behoef van de Armen behoorlyke alimentatie te 
,mogen hebben uit de goederen van den Commandeur der 
„St. Jans-orde, of dat hij alhier met er woon zal mogen 
»komen en uitreiking aan de Armen te doen na ouder 
sherkomen" Meermalen deed men in ’t laatst der 16° eeuw 
pogingen om dit te verkrijgen; ook later werden die, blij- 
kens de resolutie-boeken der stad, herhaald , doch altijd 
vruchteloos. | 

Het huis etc. van de St. Jans Ridders is meer dan 
waarschijnelijk gelegen geweest, zooverre men uit oude 
transporten en andere stukken kan opmaken, aan het 
einde van de St, Jansstraat, die voorheen een aantal 
huizen bevatte, en misschien ook wel den naam van die 
orde heeft bekomen, en alzoo tusschen de Wijngaard- of 
Achterstraat en de nieuwe Cingel, aan de oostzijde der 
stad bij de Nieuwe of Waardpoort. 

Oudewater. j. PUTMAN. 


1l) Oudh. Bisdom van Utrecht 1° deel pag. 346. 
2) — — —  —  ]*dee — 706 en 706. 


———99o8299——— 


186 








R. K, PASTOORS EN ANDERE PAROCHIEPRIESTERS , OP 
BIJGEVOEGD TIJDSTIP AANWEZIG IN HET TEGEN - 
WOORDIG BISDOM VAN HAARLEM. 





(Vervolg van blz, 159.) 


BODEGRAVEN. 

A? 1356, Feria V. post Luciae. Bartholomeus de Strijen presbyter 
curatus factus, constitutus, creatus et ordinatus; deca- 
nus, officialis et gubernator per terminos seu partes West- 
frisiae à Capitulo Ecclesiae Trajectensis. Dat is: het 
Domkapittel. Aanhangsel op Drakenborch. fol. 433. 

„ 1424. Aelbert cureyt. Mem. Ducis Alberti Joh. Ne 1 fol. 15. #°. 

y 1494. Hr. Melis Pietersz, pastoer oudt 30 j. Inf. A. 

y 1514. Er was een pastoor, doch niet genoemd, die verklaart 
dat er omtrent 600 com. zijn, die ymeer vemindert dan 
vermeerdert zijn omme de sterfte wille die zij noch 
hebben." Inf. B. bl. 252. 


.  BOMMENEDE. ° 
A* 1545. 23 Mei. Toestemming van instelling. van Judocus Scil- 
link tot pastoer. Bruss. arch. 

n 1551. Toestemming der resignatie der pastorie van St. Catharina, 

door Nicolaus Odelant ten behoeve van Judocus de 
Man, priester. — Ibidem. 
n 1566. Gerardus Christiani tot pastoor ingesteld. . Ibidem. 
| Boskoor. | 

A? 1870-80. Bartholomeus Mom cureyt. Orig. v. Egm. 

n 1510-24. Ysaak pastoor. Hij was in 1514 afwezig omme die 
ruyters, die daer geweest zijn. In laatsgen. jaar 
waren er bet [wat meer] dan anderhalf honderd com. 
Invent. v. Rijnburch fol. 104, R-A, Inf. B. bl. 607. 


BOVENKARSPEL. 
A? 1494. Hr. Baert Alberts pastoer oudt 45 j. Inf. A. 
n 1514. Hr. Jan Barnaerts vicecureyt, oudt 54 j. Er zijn 800 
com. oft daeromtrent, daerinne begrepen 't Westeynde 
van Eynchhuysen groot wesende omtrent 30 huysen die 





187 


hier prochien, maer hoeren ten rechte tot Eynckhuysen 

ende moghen omtrent 100 com, wesen. Inf. B. bl. 107. 
A? 1554. Arnoldus Brie pastor parochialis. ^ Drakenb. bl. 490. 
s 1566-70 Ysbrandus de Texalia pastor.  Ibidem.. 


BRIELLE. 


A? 1545. Mr. Willem van Ghele, deken. #10 Oct. 1545. 
| Bruss. arch. 

y» 1545. Mr. Pieter Heynricxz. priester pastoer op ’t Bagijnhoff, 
capellaen op Maerlaut op St Pieterskercke ende oeck 
provisoer ende deken des landts van Voirne, geb. in 
den Briele ende sedert den jare 1528 van Coelen uuyt 
syn studie gekomen. Ibidem. 

n 1545-46 Hr. Willem Jansz Delfensis priester, pastoer ende 

canonick alhier oudt omtrent 42 j. Eerst van meye 
lestleden alhier residerend, doch sedert omtrent 2 j. 
canonick in den Briele geworden. Vele lange jaeren 
pastoer geweest zijnde in dem ouden Hoirne, eene 
groete myle van hier. Ibidem. 

7 1558. Johannes de Meyer alias Hardenbergh Delfensis, cano- 
nicus insularis (Marienweert) pastoer alhier , in Maer- 

landt. Ibidem. 

„ 1560. 11 Oct, Overlijden van Jo oris van Vliede deken alhier. 

Ibidem. 
Broek (in Waterland.) 


A" 1851. Johannes dictus Visker ben. bij doode van. Johannis 
dicti Beec. Orig. v. Egm. 

» 1514. Hr. Cornelis Jansz oudt 35 j. pastoer. Er zijn omtrent 
350 com. Inf. B. bl. 211. 


BROUWERSHAVEN. 


A" 1553 Christoffel Adriaensen priester des bisdoms van Utrecht 
wonende alhier. Bruss. Arch. 


Bune (op Texel.) 
A? 1394. Willem Simons curatus Orig. Friesland R-A. 
n 1415. Claes Brant prochypape. Cartul. van de Hoófk, R.-A, 
» 1457. Nicolaus filius Gerardi ben. bij afstand van Johannis 
Florentii de Alekemade. Handv. en privileg. fol, 139. 
& 1514. Hr. Jan Direxz. vice-cureyt oudt 50 j. Er zin 700 
com. Inf. B. bl. 149, 


188 


CALLANTSOOG. (Callens, 't Ooge.) 
A° 1360. Dirck van Hogendorp verwisselt de kerk van Callens 
met die van Sybekarspel aan Pieter Ommeloep. 
Lib. 3. Alberti. fol 55. R.-A. 
« 1494. Hr. Jan de Veent pastoer, oudt 36 j. Inf. A. 
y» 1514. Hr. Anteunis Viselaer oudt 82j. pastoer. Er zijn 500 
com. Inf. B. bl. 158. 


CAPELLE (IN Z. BEVELAND.) 
A? 1570, 10 Martii stylo communi. Nicolaus van de Veste pastor 


et decanus in Suydt-Beveland, Bruss. Arch. 
CASTRICUM. 

À* 1326 Dirck Gerritsz. van Noordwijck prochijpape. Regr. E. L. 

fol. 18. 


n 1846. Godefridus presbyter in Castricom legateert aan Egmond. 
Necrol. Egm. R.-A. 

» 1378. Pieter cureyt. Cartul Egm. 

„ 1431. Dirck Gerritsz Lise priester in St. Pancras sticht alhier 
eene vicarie. Regr. Joìs fol. 115. »° R.-A. 

» 1494. Hr. Willem Jansz pastoer, oudt 40j. Inf. A. 

„n 1514. Er was een pastoor doch niet vernoemd. Hij heeft 258 
com. Inf. B, bl. 31. 


DErrr. ) 
À* 1268, die St, Andres. Willem persoen van Delft. 
| Regr. van Oork bl. 66. 
„ 1342. Bartholomeus persoeu van Delft.  Necr. Egm. bij v. 
Wijn: Huiszittend leven. 

„ 1420. Matthijs van der Burgt. persona in Delft. 

. Geestel. kantoor in Delft. R.-A. 

» 1487. Willem Claesz vice pastor van de oude-kerck; Andries 
Ottosz. priester. 

n 1514. Mag. Jacob Cralinck £) vice-cureyt van de oude-kerck [of 
St. Hippolytus] oudt 70 j. Hij is hier slechts een jaer 
in bediening en heeft omtrent 5000 com. medegere- 
kend omtrent 500, die wonen up Dycxhoorn, upte 
Schie ende Popswoude. Inf. B. bl. 887. en Reg. 

M. S. van de oudekerk. 





1) Jacob Cralinck was alhier in 1518 nog als pastoor in bediening blij- 
kens het volgende Extract uit een haudschr, betiteld ; Register van allerley der 











189 


A? 1514. Mag" Jan de Hoeijer vice-cureyt van. de Nieuwe-kerck 
oudt 55j. Hij heeft tot prochie omtrent dat darde 
deel van Delf ende in als omtrent 3,600 com. waer- 
onder begrepen die van Delfgauw die wel 500 com. 
zijn ende omtrent 100 com. die upte Schie buyten 

| Delf wonen. Inf. B. bl. 337. . 

n 1531. 13 Jan. Lettres patentes depeschées pour Odard de Ber- 
saques, á la cure de Delft vacante par le trepas de 
Mr. Alard Theodorici. — Bruss. Arch. 

„ 1546. Petrus van Dalen deken der kerck te Delft oft Utrecht. 


Ibid. 
» 1596. 18 Feb. Joan. Andreas Stout quondam sacellanus novi 
templi in Delft. —. lbid. 


DrEMEN, | 
A° 1494. Claes Pietersz pastoer oudt 40j. Inf. A. 


DIRKSLAND. 
A? 1442. Mag: Willem filius Heynrici Koc (?) ben. bij doode van 
Swane filius Petri Brune. Reg. van allerley vonuissen. 
, | fol. 24. R.-A. 
y 1466. Tilmannus filius Heynrici Carpentares by doode van Mr. 
Willem de Rose. Ibid. fol. 79 y?. 





oude of Ypolitenkercke: A° xv*xviij prima.febr. nae scryvens der stede van 
Delft heeft Hr. Jacop Cralinck vice-cureyt van St. Ypolitus-kercke puerlick 
om Gods willen gegheven tot Goods eeren ende syne gebenedide mueder, 
eene ghehele eappelle van witten damast mit gulden blomen, die men be- 
sighen sel inder selver kercke tot vyff reijsen tsjaers te weten op onsser 
Vrouwendach Nativitas, onsser Vr. dach Concepcio, onsser Vr. dach Purifi- 
eacio ende onsser Vr. dach Annunciacio, ende op die H. Drievoudichheijts 
dach octaeff van Pentecostes, ’t wele Hem beloeft es by Jan de Heuyter 
scout van Delft, Kerstent Dirckz burgerm', Pieter Dirck Woutersz, Hugo 
van Deymen Vranckez ende Jan Wiggersz kerckm"*, te volcomen ende te 
onderhouden tot ewijgen dagen, ende heeft noch die selffde Hr Jacop ge- 
gheven om Goods willen een scoen glas in onsser Vrouwen koer staende 
an die cappelle, waervoer Hem gegont ende gegheven es puerelick om 
Goods willen in groter danckbaerheijt een graff voer syn sepultuer in Onser 
Vr. koer voer die trappen, rechts voer zijn glas onder den bleauwen sarck, 
welcke graf ende sepulteur Hem beloeft es biden scout, burgerm" ende 
kerckm"* voersz. nyet op te doen nae zijnre doet , den tijt van twintich jaeren, 
biddende alle kerckm** nae ons comende dit voorscreven den goeden Heer 
Jacop te willen houden. 


A+ 1525. 


uL 1546. 


À* 1214. 


n 1563, 


A° 1560. 


A° 1494. 


n 1231. 
n 1326. 


n 1330 
1336 


a S 


1356. 


190 


Aan Jan Cuysten de Aerlen priester gebonfereerd de 
pastorie, vacant geworden door resignatie van Wil- 
helmus Jois de Vianen, art. mag* et professor Theol. 
Lovanii.  Bruss. Arch. 

De Cornelius Streyen eccl. parochialis St, Jois Bapt. et 
Sti Laurentii in Dirxlandt Dioec. Traj. obiit die as- 
sumptionis B. M. V. Ibid. 


DoRpBECHT. 
Gerardus presbyter de Dordrecht. ^ E.L. 4. fol. 1. »°, 


DoMBuncr. 
Hr. Antheunis Rulantsz pastoer alhier nu al drie à vier 
jaeren, oudt 34. j. Bruss. Arch. 


DREISCHOR. 

Hr. Arnout de Trese pastoer alhier, voor sekeren tydt 
overleden, zoo wordt gevraagd tot pastoer Hr. Se- 
bastiaan Baer priester S.T. B. F. nu pastoer van 
O. L. V. te Antwerpen. Ibidem. 

Epax. 
Hr. Martyn pastoer oudt $8 j. Inf. A. 


EGMoND. 
Gerardus Sacerdos de Egmont. ^ . Oorkb, N° 325. 
Hoc anno was reeds overleden Costinus pastor in Eg- 
mond. . Annal Egm, fol. 67. 


. 0) Gerardus rector. Cart. Egm. fol. 80. 


Gheryt prochiepape. ^ Ibidem. fol. 59. 
Costinus curatus Ibidem. fol. 67. 


„ 1380-1441. Hugte Backer priester cureyt, begiftigt eene vi- 


carie in de hofkapel te s Hage. etc. 
Cart. v. de Hofk.; Orig. v. Egm. etc. 


y 1430-45. Jan Odziérsz cureyt. Er waren alzoo twee pastoren, 


of de een was te Egmond op den Hoef. In laatst- 
gen. jaar is hij afgezet door den abt van Egmond 
als collator, en in plaats gesteld Wilhelmus Hey 
destijds prior in de abdij van Egmond. Jan Od- 
ziers leefde nog! in 1472, | 
Orig. v. Egm. en v. Kennemerland. 


s 1454. Arnoldus de Dorp pastor ecclesiae parochialis. 


Orig. v. Egm. 


e 





191 


Eamonn. 
Ae 1412. Johannes Ódgeri schrijft aan den abt v, Egm. dat hij 
als rector der kerk v. Egm. de opvolger goweest is. 
van Ghiselbreck Meinardi. Orig. v. Egm. 
y 153.? Florentius de Adrichem rector. Egm. Losse pap. 


(OP ZEE.) 
A? 1465. Gerardus filius Johannis curatus resigneert, Orig. v. Egm. 


EIKENDUINEN. 
" 1299. Stephanus parochianus. Oorkb. ad 1299. 


ENKHUIZEN. 
A? 1355. Ludolf van der Meulen benoemd, E. L. fol. 54, 
y 1956. Jan Hert ben. bij afstand van Willem Nanne. Ibid.fol.45. 
„ 1440. Op Volkert Jansz de kerk van St. Pancras geconfereerd 
bij doode van Henricus Roelofsz. 
de Riem. H. S.fol, 249. 


(St. Gommarus.) 


A? 1514. Hr. Adriaen Garbrantsz oudt 45j., vicecureyt, omtrent 
10j.; hij heeft omtrent 1800 com. Inf. B. bl. 100. 


(St. Pancras.) 
A? 1514. Ds. Richardus Reineri oudt omtrent 36 j. pastoer sedert 
9j. Hij heeft omtrent 500 com. Ibidem. 


ErERSHEIM (bij OOSTHUIZEN.) 
A 1494. Hr. Jacob Claesz pastoer, oudt 50 j. Inf. A. 


GEERVLIET. 
A" 1420. De parochiekerk wordt van het kapittel afgescheiden 
en geconfereerd op den kapellaan Wilhelmus de Por- 
tugael,  Regr. Putten en Streyen. fol. 91. X^. R-A. 


| GOEDEREEDE. 
A? 1450. Albertus Frederici gepresenteerd bij.doode van Johannes - 
de Sars.  Regr. van allerley fol. 51. 
n 1466. Magr. Frederick filius Jacobi ben. bij doode van Al- 
bertus Frederici. Ibid. fol. 174. 
n 149..? Adriaan Florisz, Boeijens (Adriaan VI.) Bruss. arch. Zie v. 
d. Aa Biogr. Woordb. en F; H. J. Reussens: Syntagma. 


| Goes. 
A? 1566. 12 Aug. Jan Praats clericus Dioecesis Camaracensis tot 


192 


kapellaan van Onze Lieve Vrouw aangesteld 
Bruss. Arch. 
Goupa. 
A? 1280. Jacobus sacerdos de Gonda E. L. 35. fol. 24, 
n 1361. Aan Albert van Meerten wordt vergund zijne parochie 
te verwisselen. Mem. DB. B. Bloys. fol. 66. R-A. 
n 1417, Gerard Meyer door Vrouwe Jacoba gepresenteerd in 
plaats van wijlen Johannes Reyniers. Ibidem fol, 81. 
» 1422, Wouter Willemsz van Boeckhout gewezen past. van 
Groohuizen ben. in plaats van wijlen „Jan Dircksz.’ 
Mem. A. D. fol. 81, 
n 1514. Mr. Roelof Janszoon van Monnikedam vice-cureyt, oudt 
36 j. Hij heeft de cura nog geen jaef bediend. 


Inf. B. bl. 384. 
&» m XAdriaen Corneliszoon oudt 37 j. capellaen, nog geen jaer 
hier. Ibid. 


n° n Mr. Conraet Simonszoon oudt 63j. capellaen sedert 
18 of 19 j. Erzijn 9, à 10,000 com. Ibid. 


GRAFT. 

A? 1330. Nicolaus presbyter ecclesiae in Graft sticht twee kapel- 
lanien te Alkmaar en legateert a° 1341 aan de abdij 
van Egmond. Cart, en Necrol, v. Egm. 

y 1467. Jan Jacquet pastoer. Orig. v. Egm. 

y 1515. Hr. Jacob Simonszoon vice-cureyt oudt 48 j. Hij heeft 
600 com. Inf. B. bl. 137. 


’g GRAVESANDE. 


n 1344, Richardus prochiepape. Orig. v. Schieland. 
n 1358-64. Jan van Aernhem prochiepape Orig. v. s Gravesande. 


- 


„ 1403-07. Arent van Diest prochiepape. Ibid. 
» 1480. Jan van der Haer prochiepape. Ibid. 
n 1434. Gerardus filius Nicolay presbyter testeert. Ibid. 
» 1450-59. Johannes van Werken pastoer. Ibid. 
n 1480. Henricus van Hoven pastoer. Ibid. 


n 1494. Cornelis Aelbertsz Copell [pastoor?] Inf. A. 
s 1500. Herman de Rossem pastoer. Hij werd later proost van 
Koningsveld bij Delft en in 1513 abt van Marienwaard. 
Orig. v. 's Grav. en M. S. van Marienwaard. 
w 1559. 10 Sept. Hermanus Amersfortius vicarius sterft, 
M. S. v. Marienwaard. 


n 1574. 13 Augt. Cornelius Wycanus vicarius sterft. Ibid. 


9- 





195 


GROEDE. 
(A 1494. Ynne Hermansz vice-cureyt oudt 34 j. Inf. A. 
» 1514. Hr. Cornelis Pietersz oudt 40j. pastoer alhier omtrent 
4j. Inf. B. bl. 42. 
GROOTENBROEK. 
A? 1858. Gerrit Bloot ben. in plaats van wijlen Bartholomeus. 
E. L. 4. fol. 16. 
n 1814. Hr. Dirck Ryckaertsz pastoer. Er ziju 600 com. 
Inf. B. bl. 107. 
GROSTACIZEN. 


„ 1422, Wouter van Boeckhout resigneert en Arent Bertels ben. 
Mem. A.D. fol, 81. 


» 1494, Hr. Jan Dirxsz pastoer oudt 60 j. In 1514 was Grost- 
husen gecombineerd met Ouden-dibk. In de eerste 
plaats waren destijds omtrent 130 com, in de tweede 
omtrent 200. De pastoor is niet vermeld. Inf. A, en 
B. bl. 86. 

(Wordt vervolgd.) A. V. L. S.J. 


KERKHOF TE AMSTELVEEN. 
8 Juni 1450. 


Op het stedelijk archief van Veere wordt bewaard de navol- 
gende klaagbrief van den pastoor van Amstelveen, heer Pieter 
Struys, in dato 8 Juni 1450, aan Heer Hendrik van Borselen ge- 
schreven , over het in beslag houden van zijn kerkhof. 


„nEerwairdighe lieue Here vander Vere. V eerwairdicheit wil 
heliuen te weten, dat die bueren van Amstelreveen in grote 
laste ende verdriete syn als van onse kerchoue, welke kerchoue 
den Vicaris mijn Here van Utricht ende den officiael mijn Here 
den Doemproest besleghen houden, dair wy gheen reconsiliacy 
. of en hebben noch en moghen vercryghen dan tot groeten somme 
van gelde, als brengher des wel kondich is, des ey niet doen 
en dorven buten uwen ghelyften. Hyr yn wilt lieue here 
vander Vere brengher des briefs guedertieren wesen om Goeds 
willen, ende om alle dat sy verdienen moghen. Gheschreven om 
den achten daghe in iunio, bi uwen dienre ende capellaen 


H. PrETER SrROYS, cureyt van amstelreveen." 
Adres luidt: ° 


„HEINRICH VAN DonmsskL, heer vander Vere, 
van Zandenborch ende van Heemerode, etc," 


V. D. HonsT, Pr, 
Bijdragen Gesch. Bisd, v. Haarlem. Tie Deel. 18 


194 


PROOST ZAFFIUS: MINIATUURSCHILDER 





Het Bisschoppelijk archief te Haarlem bewaart eenen 
brief door den prior van Egmond aan den prior van 
Heylo geschreven, waarin de laatste gevraagd wordt om 
broeder Jacobus van Amsterdam naar Egmond te zenden , 
wijl de Bisschop van Haarlem met hem wilde spreken 
over het schilderen van zekere afbeeldingen in 's Bisschops 
getijdenboek '). Ziehier den brief met het antwoord, 
beide nog in originali aanwezig en ook in ander opzigt 
merkwaardig. 


Salutatione debita praemissa. 

Petit Reverendissimus noster, Domine Prior, ut digneris ho- 
dierno die fratrem Jacobum Amsterodamum huc ablegare, ut 
cum eo conveniat de pingendis certis iconibus in suo libello precum 
horariarum; neque cupit ut de clausura te excuses, quia clausura 
episcopalis est et sese ordinarium loci fatetur. Quare obnixe rogo 
ne in tam parva re Reverendissimo nostro inobediens inveniaris; 
sed mitte eum ante prandium, ut sub vesperam possit ad vos redire. 
Quod et R. N. ipsemet sese facturum spopondit. Bene vale in 
Domino Jesu, conservatore omnium. 

Raptim Haecmundae, quinto Idus Septembris A? 1567. 

Totus tuus, si nosti, fr. JacoBus BLONDELIUS. 
Relligionis Augustini 
observantissimo Dno Ex mandato Reverendissimi. 
Pri Priori in Heylo. 


S. P. Literas tuas D. Jacobe recepi a presentium latore. Verum 
de confratre nostro Jacobo Amsterodamo ablegando ad vos, 
loquar R*e D. Priori nostro Superiori ceterisque patribus 
in Capitulo nostro, jamjam celebrando (ni me fallant omnia) 
congregandis, ut non tantum hac vice verum alias ad pla- 
citum Rei Dei nostri Episcopi Harlem. exire possit. Con- 
sulti enim aliqui doctores Lovanienses super inclusione no- 
stra, responderunt (ut mihi videtur) non R&i Dat Epíscopi 
sed voti vestri vestra est inclusio. His vale, chare D. Ja- 
Cobe. Cursim ex Heyloé 16 currentis Septembris. 

CORNELIUS JOANNES SCHERMERIUS, 

(Adres) Non minuspioacdocto “Prior in Heyloë indignus 

D. JacoBo BLoNDELIO scribebat. 
amico suo syncero commoranti 
in Abbatia Echmundana. J. J. 6. 





1) Volgens aanteekening van de kanunnik Bannius was die broeder nie. 
mand anders dan de latere Proost Jacobus Zaffius. 


195 





SINT PANTHALEON, 


PATROON VAN DE KAPEL TE ZOETERWOUDE. 


Van de eerste eeuwen af, was het in de katholieke 
kerk een vroom gebruik, om somtijds geheele landstreken 
en steden, maar ten minste altijd de kerken aan een bij- 
zonderen beschermheilige toe te wijden, die, wanneer het 
mogelijk was, in den regel gekozen werden uit de rij 
van hen, die in dat landschap of die steden geboren wa- 
ren, er geleefd of het evangelie verkondigd hadden. Zoo 
kan er bij de meeste kerken uit de middeleeuwen, eene 
redelijke verklaring gegeven worden, van de betrekking 
tot den patroon, doch somtijds vindt men een bescherm- 
heilige aangenomen, wiens vefeering hier te lande niet 
algemeen is, en dikwijls heeft de stroom des tijds alle 
herinneringen zoo zeer weggeschuurd, dat de keuze van 
den schutsheilige zich niet zoo aanstonds opheldert. 

Dit is onder anderen het geval, met de kapel te Zoe- 
terwoude, waar Sint Panthaleon in het bijzonder werd 
vereerd, doch daarvoor ook bestond eene reden, die wel 
niet zoo dadelijk voor de hand ligt, maar, bij eene kleine 
toelichting zich zeer goed verklaart. | 

Het is voldoende bekend, dat de ridderlijke orde van 
St. Jan van Jerusalem, op den 15 Augustus 1810 het 
eiland Rhodus bij de kust van Klein Azië, op de Turken 
veroverde en daar haar zetel gevestigd hield tot den 1" 
Januari 1523. Sedert deze machtige en schoone bezitting 
hun eigendom was geworden, waren de Johannieten ook 
meesters en beheerschers van de Middelandsche zee, doch 
dit was een doorn in het oog van de Turken, die in 





196 


hunne zeerooverij en het verontrusten der Christenen , 
steeds gedwarsboomd en bestreden en bijna altijd over- 
wonnnen werden door de ridderlijke orde. Daarom vooral 
besloot de Sultan Mohammed II (1451— 1481) na vele 
aanvallen van minder belang, om met alle macht, die 
hij bijeen kon brengen, tegen Rhodus op te trekken, ten 
einde de heerschappij der Johannieten en, ware het mo- 
gelijk ook hen-zelven te vernietigen en van de aarde weg 
te vegen. In het laatst van April 1480 zette de Turksche 
vloot, met dit doel uitgerust, onder aanvoering van den 
Groot Vizier, Misach Paleologos, 160 schepen sterk en 
ongeveer honderd duizend krijgsknechten met zich voe- 
rende, koers naar Rhodus, en vertoonde zich daar het 
eerst op den 23 Mei 1480. En hoezeer het eiland en in 
het bijzonder de stad-zelve, in een geduchten staat van 
tegenweer waren gebracht, rekenden de ridders, toen zij 
hunnen vijand, zulke ontzettende plannen van belegering 
en aanval zagen voorbereiden, het dreigende gevaar niet 
gering; maar zij steunden vooral op den bijstand van 
God, die voorheen hen altijd had doen overwinnen, en 
hoopten ook nu weder de aanslagen der ongeloovigen en de 
plannen hunner vijanden te verijdelen. Aan het hoofd der 
orde stond op dien tijd (en reeds sedert 1476) de Groot- 
meester Pierre d' Aubusson, een man die de geestelijke 
plichten welke op hem rustten met de grootste volkomen- 
heid vervulde, in staatkunde doorkneed en in de krijgs- 
kunst weinig geëvenaard. De orde had sedert hare stich- 
ting zulk een uitnemend hoofd niet bezeten en wederstond 
onder zijne leiding en hoede, eene belegering , welke door 
door de dapperheid, die er in betoond werd en het beleid, 
dat er bij werd ontwikkeld , eene der gedenkwaardigsten 
is geworden, welke bekend zijn. 

Toen de Turken ruim twee maanden, zonder eenig 
belangrijk voordeel te behalen, alles hadden beproefd, 








197 


wat kunst, geweld of list aan de hand deden', besloten 
zij den beslissenden aanval te wagen. Op den 27 Juli 
1480, den naamdag van den heiligen Panthaleon, even 
na zonsopgang, vielen de Turken op het eerste bolwerk 
aan, dat zij spoedig hadden ingenomen, doch de Groot- 
meester, die verneemt, hoe hoog het gevaar rijst, trekt 
zelf aan het hoofd van zijne ridders, tegen den vijand op 
en vangt een strijd aan, verwoed en vreeselijk, waarin 
met bijna bovenmenschelijke kracht wordt gekampt om 
de zegepraal van het kruis of de halve maan, waarin de 
Grootmeester , hij die allen voorgaat en bezielt, vijf be- 
denkelijke wonden ontvangt, maar die toch eindigt met 
de volkomen nederlaag der Turken en de glorierijke 
overwinning der Christenen. 

Den 19 Augustus 1480 wendde het overschot van de Turk- 
sche vloot den steven, vijftien duizend gewonden met zich 
' nemende en in rouwe over negen duizend gesneuvelden, 

Rhodus echter, gespaard voor de overheersching der 
ongeloovigen, had een geheel ander aanzien gekregen dan 
eenige maanden te voren: de hoektorens, bolwerken en 
vestingmuren waren neêrgestort of bresgeschoten, de stad 
was gedeeltelijk verwoest, daar rondom waren de boomen 
‚geveld, landhuizen welke binnen het raijon vielen, om- 
gehaald, ja zelfs de kerken van den H. Antonius en 
van O.L. Vr. van Philerme afgebroken, uit vrees, dat 
zij den vijand in zijn plan van aanval , dienstig mochten zijn. 

Maar de rampen van den oorlog kwam men te boven 
en alles wat verwoest was, werd langzamerhand hersteld; 
in de plaats van de kerken, welke men had moeten 
opofferen, werden twee nieuwe tempels gesticht: de een 
ter eere van O. L. Vrouw van Overwinning, de ander 
ter eere van St. Panthaleon ') aan wiens voorspraak bij 


1) St. Panthaleon, geneesheer en martelaar van Nicomedië, A*, 305, 


198 - 


Gad de ridderlijke orde de overwinning vooral toeschreef ; 
bovendien werd van wege den Grootmeester bij den Paus 
verzocht, om aan de nieuwe bedehuizen eenige geestelijke 
gunsten te schenken, ten einde de roemrijke overwinning 
daardoor des te beter en langer in de herinnering zou 
blijven, | . 

Innocentius VIII *), de tegenstander en bestrijder der 
.der Turken, gaf meer dan gevraagd was; hij bepaalde, 
dat de naamdag van St. Panthaleon voortaan als een ker- 
kelijken feestdag zou worden gevierd en verleende aflaten 
aan allen, die aan de bepalingen der kerk voldaan heb- 
bende, giften wilde afstaan voor de stichting, voltooiing, 
herstelling, het onderhoud en versiering van tempels voor 
dien beschermheilige. De vereering van den H. Martelaar 
zou zich dus niet tot Rhodus alleen bepalen, maar werd 
overgebracht in het geheele gebied der christenheid. 

De pauselijke breve gegeven te Rome den 31 Mei 1485 
is van belang genoeg om hier te laten volgen: 


Innocentius servus servorum Dei Ad perpetuam rei memoriam, 
Redemptor noster Jhesus Christus, in excelsis tenens imperium, 
Romanum pontificem in terris super universum gregem domesti- 
cum vicarium suum constituit, qui militanti ecclesie sibi ineffabili 
commertio copulate preesset Illamque ab omnibus protegere stu- 
deret adversis, unde nos qui hujusmodi pontificatus officio, licet - 
immeriti, fungimur, ecclesias quas dilecti filii Petrus Dambusson 
Magister et fratres hospitalis Sancti Johannis Jherosolmitani, 
pugiles et coadjutores nostri, in Dei genitricis gloriose et beati 
Panthaleonis martiris ac Sanctorum, quorum protectione muniti, 
de Turcis hostibus victoriam reportaverunt, honorem, de novo 
construi fecerunt et in quibus illorum veneranda solemnia cele- 
breri instituerunt, libenter, remissionum et indulgenciarum prose- 
quimur impendiis et spiritualium, prout conveniens est, gratiarum 
muneribus decoramus, Cum itaque sicut dilectis filiis. Johanne 
Kendal Turcupulerio, Eduardo de Carmedino, Preceptore lan- 
gonis ac Guillelmo Moursin, liberalium artium doctore Parisiense 


2) Kwam op den pauselijken Stoel 29 Aug, 1484, stierf 25 MIC 1493. 











199 


et Rhodiorum Vice-Cancellario hospitalis Sancti Johannis Jhero- 
solmitani pro parte predictorum Petri Danbusson Magistri et 
Conventus Rhodi oratoribus ad nos et sedem apostolicam desti- 
natis referentibus accepimus, Magister et Conventus prefati con- 
siderantes se de Turcis, qui insulam et civitatem Rhodi, in qua 
erant arcta, ad modum obsidione tenebant, cum illorum strage 
in die festivitatis ipsius Sancti Panthaleonis, meritis et interces- 
sione gloriose Dei genitricis Marie semper virginis ac beati Jo- 
hannis Baptiste et.ejusdem sancti dextera domini coadjuvante 
victoriam, miraculis insignitam , reportasse et ab eodem Turcorum 
obsidione et fera crudelitate liberatos fuisse eostue strenue trun- 
casse, in ipso quoque congressu eundem Magistrum quinque vul- 
nera, fortiter dimicando , exepisse commilitonesque suos sanguinem 
fudisse, unam in virginis Marie, de Victoria vulgo nuncupatam, 
et aliam in Sancti Panthaleonis eorundem honorem ecclesias sive 
oratoria et capellas, in dicta civitate de novo erigi feoerunt et 
 edificari, quas spiritualibus muneribus decorari et ornamentis 
ecclesiasticis muniri affectant: Nos cupientes ut victorie et libera- 
tionis predicte memoria in posterum, mentibus Christi-fidelium 
conservetur et predicte, que in tam sancte Christiane rei publice 
perutilis victorie memoriam, constructe sunt et alia membrorum et 
locorum dicti hospitalis eoclesie, in quibus ejusdem victorie me- 
moria divina ea die solemnius quam reliquis diebus celebrabun- 
tur, officia congruis frequententur honoribus et Christi-fideles eo 
diligencius devotionis causa confluant ad easdem ecclesias, et ad 
illarum structurarum et edificiorum perfectionem , conservationem 
et reparationem ac ornamentorum hujusmodi acquisicionem, ma- 
nus promptius porrigant adjutrices , quo exinde ibidem dono celestis 
gratie uberius conspexerint se refectos, auctoritate apostolica pre- 
sentium tenore statuimus et ordinamus, quod de cetero perpetuis 
futuris temporibus, dies festivitatis ejusdem Sancti Panthaleonis, 
qua babita fuit victoria predicta, in dictis insula et civitate aliis- 
que terris et locis, temporali domo dicto hospitali subjectis, et 
in quibus Magister et conventus prefati, tam in oriente quam in 
occidente, meritum -habent imperium, debeat ab omnibus et sin- 
gulis utriusque sexus personis, incolis civitatis insule ef locorum 
eorundem, cessando ab omni ope, ad instar aliarum solennium 
. festivitatum , solennizari et custodiri, et quod eadem die iu sin- 
gulis civitatibus insule et locorum predictorum temporalis dominii 
dicti hoffpitalis nec non in aliis que ad magistri et conventus 


200 


predictorum seu bajulivorum, priorum, castellanorum ac domorum 
et membrorum ejusdem, collationes, provisionem , presentacionem 
seu quamvis aliam disposicionem communiter vel divisim quolibet 
“ pertinent, ubilibet locorum oconsistencium ecolesiis, capellis et 
oratoriis a prelatis eorundem ecolesiarum misse et acta divina 
cum collectis et orationibus quorum tenorem de verbo ad verbum 
presentibus annotari fecimus, In memoriam habite victorie pre- 
dicte debeant solenniter oelebrari sub excommunicationis poena; 
et de omnipotentis Dei misericordia ac beatorum Petri et Pauli 
apostolorum ejus, auctoritate confisi, omnibus Christi-fidelibus 
utriusque sexus vere penitentibus et confessis, qui predictas de 
novo constructas ecclesias seu capellas vel altaria earum, in 
die habite victorie predicte a primis vesperibus vigilie usque 
ad occasum solis diei festivitatis ejusdem, devote visitaverint 
annuatim et ad premissa pia opera manus porrexerint adjutrices, 
plenariam omnium peccatorum suorum indulgentiam et rpmissio- 
nem elargimur. Illis vero Christi-fidelibus qui aliquam vel aliquod 
ex aliis ecolesiis, capellis sive oratoriis predictis, in quibus offi- 
cium celebrabitur, dicta die, habite victorie, etiam a primis ve- 
speris vigilie usque ad secundas dicte festivitatis, devote visie 
taverint annuatim et ad ecclesiarum sive cappellarum aut orato- 
riarum sic visitatorum structurarum, manutenencionem et conser- 
, vacionem , manus porrexerint adjutrices, quinquaginta annos et 
totidem quadragenas de injunctis eis penitentiis praeter alias eis 
concessas inibi indulgencias presentibus tenore, misericorditer 
relaxamus presentibus, perpetuis futuris temporibus valituris, quae 
in.revocationibus et suspensionibus plenariarum indulgentiarum, 
que a nobis et sede apostolica quolibet in posterum quacunque 
occasione vel casu emanarunt, volumus non includi quoquomodo, 
Sed illis non obstantibus in suis robore et efficacitate remanere per 
inde ac si revocationes et suspenciones ipse non emanarent nisi 
im eis et de presentibus literis, Et quod pro victoria predicta 
emanaret specifica mentio fieret, et ipsa presens indulgentia 
suspenderetur specifice et expresse; Et quia difficile foret presentes 
literas ad, singula queque loca in quibus expediens foret, deferre , 
volumus, ut dicta auctoritate decernimus, quod illorum transcrip- 
tio, sub bulla plumbea prefatorum magistri et conventus facta 
seu manus alicujus publici notarii subscripta et sigillo, prioris 
dicti hospitalis vel alicujus sive ecclesiastice seu persone in di- 
gnitate ecclesiastica constitute munite ea prorsus fides iif omnibus 














201 


et per omnia adhibeatur, ac si essent exhibite presentes literae 
vel ostense. 

Tenor vero orationum et collectarum de quibus supra fit mentio 
sequitur et est talis: Deus in te sperantium fortitudo, adesto 
precibus nostris quas tibi cum gratiarum actione offerimus pro 
victoria famulo tuo Petro, hospitalis Jherosolimitani nostroque 
magistro ac ejus excercitui contra fidei ohristiane hostes Turchos, 
per te Rhodi mirabiliter concessa: suppliciter deprecamur ut solita 
tue pietatis clementia muniti dexteraque tue potencie defensi ab 
. hostium insidiis omnique adversitate protegamur. Per Dominum. — 
Secreta. Hostias tibi placationis et laudis offerimus, suppliciter 
exorantes, ut, qui misericorditer famulum tuum Petrum, hospi- 
talis Jherosolimitani magistrum ac ejus excercitum de fidei tue 
hostibus triumphare fecisti, ab inimicorium tumultu et omnitri- 
bulatione salves semper et munias. Per Dominum. — .Postcom- 
munionem. Sumptis redempcionis nostre muneribus praesta quae- 
simus misericors Deus eorum celebratione nobis tue protectionis 
auxilium et famulum tuum Petrum hospitalis Jherosolimitani 
magistrum cum suo excercitu gracias de triumphis Turcorum ho- 
stium fidei nomini tuo sancto referentem, ab omni inimicorum 
incursu cunctisque adversitatibus liberes semper et protegas. Per 
Dominum. — Alia oratio post communionem. Eterne Deus qui 
ex uberantissimo providentie fonte cuncta dirigis, in cujus forti- 
tudine Sanctus David protervum Golyam stravit, Sancta Judich 
superbum Holofernem jugulavit, Judas Machabeus divini cultus 
hostes contudit, qui superborum potenciam enervas, qui humilem - 
exaltas, etate nostra veteris legis miracula referens, tua infinita 
clementià famulum eterne tue majestatis Petrum hospitalis Jhe- 
rosolimitani magistrum ejusque commilitones, de Turchorum gente 
fetida triumphare cum insigni victoria die beati Panthaleonis mar- 
tiris fecisti, et dum mentibus conscensis barbara gens Rhodum 
oppugnaret, misericorditer angelum victorie mittere dignatus 
es, qui nos intercedente Virgine Maria et sancto Johanne Ba- 
ptista, a tyrannidis jugo liberavisti, tibi honor, aus, gloria et 
graciarum actio debetur. Te suppliciter exoramus clementissime 
Deus ut famulum tuum magistrum ordinemque nostrum ac Rho- 
diam urbem, cultui nominis tui dicatam, ab inimicis fidei tue 
sancte cunctisque periculis protegere et defendere digneris. Per 
Dominum. - Nulli ergo omnino homini liceat hanc paginam nostro- 
rum statuti, ordinacionis, elargitionis, relaxacionis, voluntatis et 


202 


constitutionis infringere vel ei ausu temerario contraire. Si quis 
autem hoc attemptare presumpserit, indignationem omnipotentis 
Dei et beatorum Petri et Pauli apostolorum ejus, se noverit in- 
eursurum, Datum Rome apud Sanctum Petrum anno incarnacionis 
dominice Millesimo quadringentesimo octogesimo quinto pridie 
Kalendas Junii Pontificatus nostri anno primo. 


Eerst zestien jaren later zien wij aan die breve in de 
Nederlanden uitvoering geven. Wel moet reeds vroeger 
beproefd zijn, om de aandacht der geloovigen op de bij- 
zondere vereering van St, Panthaleon te vestigen en zal 
er gewezen zijn, op de geestelijke voordeelen die daaraan 
verbonden waren, doch met zekerheid is hieromtrent niets 
te bepalen. In 1501 evenwel, richtte heer JOHAN WILLEM 
JANSSEN, commandeur van St. Jan te Haarlem (1484— 
1514) zich tot den Bisschop van Utrecht, met verzoek 
om bevestiging van de pauselijke breve en erkenning van 
de daarin toegezegde aflaten; daar deze gunsten waren 
verleend voor de diensten, die aan de christenheid en 
aan de kerk waren bewezen door de ridderlijke orde, 
lag het voor de hand, dat zij ook in de eerste plaats 
zouden te verwerven zijn voor hen, die hetzij de geheele 
orde, hetzij hare commanderijen hier te lande, met hunne 
giften ondersteunden, met andere woorden, dat de aal- 
moezen der aflaten, ook zouden komen ten bate van de 
kerken en conventen van St. Jan. 

Frederik IV, Markgraaf van Baden, de 56° Bisschop 
van Utrecht ') gaf bij zijn brief van den 2 November 
1501 de verlangde bevestiging, en stelde vast, dat de 
aflaten bij voorkeur zouden te verdienen zijn, in de kerk 
der commanderif van St. Jan te Haarlem of in de kapel 
te Zoeterwoude , welke met al hare rechten, toebehooorde 
aan het genoemde klooster. 


1) Verkozen 1496 +24 Sept. 1517. 











203 
Zie hier den brief des Bisschops : 


Fridericus Marchio de Baden Dei et.apostolice sedis gratia 
episcopus Trajectensis Universis et singulis presbyteris, capellanis , 
clericis et notariis publicis quibuscunque nobis subditis et vestrum 
cuilibet in solidum ad quem vel quos presens nostrum mandatum 
pervenerit, Salutem in Domino sempiternam. Ex parte venerabilis 
et religiosi viri Domiui Johannis Wilhelmi Johannis, commen- 
datoris domus Sancti Johannis Baptiste, ordinis Sancti Johannis 
Jherosolimitani oppidi Herlemensis, provintie Hollandie, nostre 
dyocesis atque procuratoris nostri fiscalis Nobis est oum querela 
significatum quod quomodocumque verum sit notorium et manife- 
stum quod dicto ordini Sancti Johannis Jerosolimitani eorumque 
ecclesiis, capellis et locis sacris, ob fidei catholice defensionem et 
indeffessos labores expensos, pericula ac sanguinis effusionem, 
quos persone seu fratres dicti ordinis in propugnaculum et resi- 
stentiam hostium crucis Christi sustinent quotidie et sustinuerunt , 
per diversos romanos pontifices, indulgentie et gratie etiam ple- 
narie remissionis omnium peccatorum aliaque privilegia et indulta 
pie sint concesse et concessa, Quare quod ex pontificali nostro 
officio Christi fideles et alios utriusque sexus homines, nobis sub- 
ditos ad premerendum et consequendum gratias et indulgentias 
plenarie remissionis peccatorum hujusmodi in nostra dyocese per- 
movere, recipere, incitare et inducere illasque et illa admittere 
et ratificare teneamus, Quapropter fuimus instanter pro parte di- 
ctorum commendatoris et procuratoris nostri fiscalis humiliter 
requisiti quatenus more pii predecessoris bullas et literas aposto- 
licas dicto ordini eorumque ecclesiis, capellis et locis sacris con- 
cessas gratias, indulgentias et privilegia hujusmodi in se conti- 
nentes, visitare, masticare aliisque eis in premissis, paterne con- 
sulere dignaremus de gratia speciali. Nos igitur attendentes re- 
quisitionem hujusmodi justam fore et rationi consonam cupientesque, 
prout nostro incumbit pontificali officio, ea consulere, ordinare 
et publicare que pro salute animarum Christi-fidelium et remis- 
sione peccaminum suorum fuerint necessaria et opportuna. Id circo 
cum omni diligentia literas apostolicas prenarratas, plenariam 
remissionem omnium peccatorum et alia in se continentes, visi- 
tavimus, legimus et intelleximus easque examinavimus, Et quia 
per diligentem nostram visitationem et examinationem eas veras 
fore repperimus et ab omni cavillatione, fraude et dolo alienas 


204 


et liberas omnique mala suspitione et interpretatione carentes Ea 
propter literas apostolicas et indulgentias hujusmodi quantum in 
nobis est, auctoritate nostra ordinaria ratificamus et approbamus , 
recipimus et admittimus, Illasque etiam per omnes et singulos 
curatos, vicecuratos, capellanos, parochialium ecclesiarum „ capel- 
larum et aliorum locorum piorum rectores in nostra dyocese exis- 
tentium, dum ad hoe pro parte dictorum commendatoris et pro- 
curatoris nostri fiscalis requisiti fuerint, sub excommunicationis et 
centum librarum grossorum , monete flandrie, ad usus pauperum 
Christi, irremissibiliter applicandarum penis, in eorum ecclesiis, 
capellis et locis sacris, indulgentias hujusmodi plenarie remissio- 
nis peccatorum, populo ad divina audiendum congregato et alias 
ubi expedierit seu expedi videbitur, sine contradictione, recusa- 
tione et excusatione publicari et intimari etiam de ambone volumus 
et ad premerendum indulgentias hujusmodi vijs et modis debitis, 
incitari et invitari mandamus, pro ut hec et alia, tam in literis 
et bullis apostolicis, sic ut premittitur, per nos visis, intellectis 
et masticatis, quam etiam nostrorum antecessorum mandatis, 
plenius continentur et habentur, Ne igitur aliquis deinceps sive 
ecclesiasticus fuerit atque secularis dubitare valeat, an indulgentie 
hujusmodi.vere sint vel ne Idcirco eadem nostra. auctoritate de- 
claramus, indulgentias dicto ordini ut premittitur conoessas fore 
et esse veras indulgentias plenarie remissionis omnium peccatorum, 
apostolica auctoritate rite et ligittime concessas et datas, Quodque 
omnes utriusque sexus homines easdem indulgentias premereri et 
consequi valeant, juxta contenta literarum apostolicarum , hujus- 
modi tribus vicibus in quolibet anno, scilicet: in bona feria sexta 
seu die parasceves, in festo nativitatis Sancti Johannis Baptiste et 
in profesto diei ejusdem, neonon in festo exaltationis Sancte 
Crucis et in profesto ejusdem diei, Quodque confessores scilicet 
ipsi fratres Sancti Johannis Jherosolimitani et alii presbyteri se- 
culares atque regulares, pro audiendo confessiones Christi-fidelium 
deputandi ac deputati, juxta indultum felicis recordationis Cle- 
mentis pape sexti possunt absolvere confitentes hujusmodi in 
singulis casibus, in bulla prefati pape Clementis expressis, Et in 
casibus nostre ordinarie potestati de jure et consuetudine reser- 
vatis , Quodque confessores ipsi tempore audientie confessionum 
Christi-fidelium hujusmodi possunt habere et tenere in eorum 
manibus albas virgas ad instar confessorum et penitenciarorum 
basilice Sancti Petri, principis apostolorum, de urbe, seu simili 

















205 


modo quo ipsi summi penitenciarii de urbe, virgas in audiendo 
confessiones in manibus eorum habent et tenent, Quodque-dictis . 
diebus superius specificatis, indulgentie hujusmodi ordinari, locari 
et deputari possunt in ecclesia domus Sancti Johannis in oppido 
Haerlemensi et in capella de Zuderwou eidem domui subjecta., 
Mandamus insuper sub eisdem penis omnibus et singulis presby- 
teris tam religiosis quam secularibus, cujuscunque conditionis 
ac status fuerint, ne quis deinceps literas apostolicas, prenarratas 
indulgentias hujusmodi in se continentes, aliter glosare, interpre- 
tari quam superius per nos est expressum et declaratum , publice 
vel occulte, directe vel indirecte quoqunque quaesito ingenio sive 
colore aut populum Christianum aliter quam expressum est infor- 
mare presumat, Et quia nonnulli, ut etiam ipsa querela subjun« 
xit, utriusque sexus homines tam de clero quam de populo, 
dyabolico ut timetur instinctu, promotionem et defensionem fidei 
catholice et populi Christiani devotionem et peccatorum suorum 
remissionem et elemosinarum largitionem , quod inter alia pietatis 
opera minimum non existit, impedire cupientes, dum et quando 
copias literarum apostolicarum indulgentias et gratias hujusmodi 
in se continentes, portis seu valvis ecclesiarum et locorum piorum 
affigunt aliisque modis et vijs debitis publicare ac populo intimare 
intendunt, easdem copias de valvis seu portis hujusmodi contu- 
meliose, temerarie et inique abstrahere , rumpere et pedibus calcare 
non sunt veriti neque verentur , aliasque impediunt quominus popu- 
lus Christianus et subditi nostri, ad premerendum et consequendum 
indulgentias et gratias hujusmodi ordini predicto concessas i 
tetur et invitetur in omnipotentis Dei offensam, Christiane reli- 
gionis enervationem mandatorum apostolicorum atque ordinariorum 
illusionem et confusionem dictique ordinis, signanter domus sancti 
Johannis Baptiste predicte gravamen, damnum et scandalum 
plurimorum, Quare fuimus pro parte dictorum Jobannis commen- 
datoris et procuratoris nostri fiscalis humiliter requisiti quatenus 
eis et dicto ordini superius premissis, paterne consulere et de 
remedio in domino oportuno providere, dignaremur, Nos igitur 
defensionem et promotionem fidei catholice, sincero corde et mente 
defendere et preservare cupientes, requisitionem hujusmodi atten- 
dentes fore justam Idcirco vobis omnibus et singulis supradictis , 
in virtute sancte obedientie ac sub penis suspensationis et excom- 
municationis percipiendum mandamus quatenus accedentes quo 
propterea fuerit accendendum et accedere fueritis requisiti seu 








206 


alter vestrorum fuerit requisitus, moneatis et requaeratis antoritate 
nostra ordinaria, omnes et singulos utriusque sexus homines, 
tam de clero quam de populo nominatim in genere et in specie, 
etiam de ambone post finitum sermonem populo in ecclesia con- 
gregato, qui copias indulgentiarum hujusmodi portis sen valvis 
ecclesiarum affixas, abstraxerunt, fregerunt et lacerarunt quos et 
eorum quemlibet, nos etiam tenore presentium sic requirimus et 
monemus, ut infra trium dierum spatium, sequentem monitionem, 
requisitionem et de ambone publicationem, deo, ecclesie, nobis 
et ordini seu commendatori predicto, de hujusmodi temeritatis 
audacia realiter et cum effectu. satisfaciant et emendationem pres- 
tent sufficientem , sen alter eorum prestet et satisfaciat alioquin 
eos et eorum quemlibet exnunc pront extunc et extunc prout ex- 
nunc in hijs scriptis excommunicamus, Inhibentes insuper omnibus 
et singulis utriusqne sexus personis cvjuscunque etiam conditio- 
nis, status, gradus ac preenrinentie fuerint, quibus et eorum 
cuilibet nos etiam tenore presentium sic inhibemus ne ipsi seu 
eorum aliquis, sub dictis excommunicationis et centum librarum 
grossorum, monete flandrie, penis, copias literarum apostolicarum 
superius narratarum indulgentias, gratias atque privilegia, dicto 
ordini Saneti Johannis concessas et concessa , de portis, seu valvis 
ecclesiarum parocbalium , capellarum , piorum et aliorum locorum 
abstrahere, rumpere, frangere, interscindere presumant seu alter 
eorum presumat, sed illas sanas et integras in valvis hujusmodi 
stare et esse sinant et permittant ac alter eorum sinat et permittat 
neque illorum publicationem quocunque ingenio seu colore impe- 
diat alioquin omnes et singulos contrafacientes atque hujusmodi 
literis non parentes similiter exnunc proat extunc et extunc prout 
exnunc in hijs scriptis excommunicamus atque ad pene pecuniarie 
extorsionem procedemus ac procedi faciemus, justitia mediante. 
Datum nostro sub sigillo ad causas presentibus appenso Anno 
Domini Millesimo quingentesimo primo, die vero secunda mensis 
Novembris. 


De commandeur van St. Jan had, toen hij de beves- 
ing vroeg van de pauselijke breve, nog verder reikende 
innen, De kapel te Zoeterwoude , aan de commanderij toe- 
acorende , en reeds in 1479 bekend ') eischte herstelling ; 





) Gesticht in de 15* eeuw en den 12 Februari 1487 door Tieleman Oom 


207 


daarom was besloten, het gebouw af te breken en binnen 
de jurisdictie van de parochiekerk van Zoeterwoude, op 
eene geschikter plaats en minder verwijderd van die kerk 
een geheel nieuw bedehuis te stichten, waar dan de 
schat der apostolische zegeningen en meer bepaald de 
geestelijke gunsten in de bulle van Innocentius VIII van 
31 Mei 1485 toegezegd , zouden worden opengesteld. 

Frederik van Baden, hiertoe aangezocht, gaf tot een 
en ander toestemming bij den volgenden brief van 3 No- 
vember 1501: 


Fridericus Marchio de Baden, Dei et apostolice sedis gratia 
Episcopus Trajectensis, dilectis nobis in Christo domino, com- 
mendatori domus Sancti Johannis oppidi Haerlemensis, provintie 
Hollandie, nostre dyocesis, ac rectoribus capelle nondum conse- 
crate 1), situate infra limites ecclesie parochialis de Zoeterwoudà, 
ejusdem nostre dyocesis, salutem in Domino sempiternam. Ut 
capellam predictam illiusque edificia , funditus evellere, frangere 
ac de novo infra limites ejusdem parochie, super fundum terrarum, 
ad dietam domum ordinis Sancti Johannis Jherosolimitani in Haer- , 
lem spectantium et pertinentium, reedificare et construere, tam- 
quam in loco magis apto et congruo et dicte parochiali ecclesie 
magis propinquo, possitis et valeatis, vobis tenore presentium, 
licentiam et auctoritatem concedimus et impertimur, predictamque 





vau Wijngaarden opgedragen aan de Commanderij van St. Jan te Haarlem 
aan wie de parochiale kerk te Zoeterwoude reeds toebehoorde. Hist. Episc. 
Foed. Belgiil. 489. Van Heussen en Van Rijn melden in hunne Historie 
van ’tUtrechtsche Bisdom bl, 891. dat, niet verre van het oude en rid- 
derlike slot Kronenstein, 't welke in hun tijd (1726) nog zeer fraai en 
aanzienlijk was, ouder de parochie van Zoeterwoude eertijds een kapelletje 
of kerkje gestaan heeft, dat de Van Alkemade’s, de voorvaders van Tiele- 
man Oem van Wijngaarden, uit hun eigen goederen gesticht en aan de 
H. Maagd Maria opgedragen hadden, en dat deze kapel, zoowel als de pa- 
rochiekerk van Zoeterwoude-zelve, stond onder de bescherming en het op- 
zicht van het commandeurschap der St. Jans ridderen te Haarlem. 

1) Het schijnt dus, dat de in 1501 bouwvallige kapel , nimmer gecon. 
sacreerd is geworden, want ook in den giftbrief van 12 Februari 1487 
heet het; Capella adhuc inconsecrata, 


208 


capellam cum omnibus et singulis gratijs, indulgentijs, privilegijs 
et indultis, dicto ordini et domui Sancti Johannis Jherosolimi- 
tani in Harlem predicte, apostolica vel auctoritate ordinaria con- 
cessa et data, eadem auctoritate nostra ordinaria, transferendam 
duximus et transferimus per presentes. Datum sub nostro sigillo 
ad causas presentibus appenso Anno Domini Millesimo quingen- 
tesimo primo die tertia mensis Novembris. 


In 1505 was de nieuwe kerk of kapel voltooid en 
werd toegewijd aan O. L. V. van Overwinning, St. Pan- 
thaleon en St. Jan den Dooper. Het moet een ruime tem- 
pel geweest zijn, wanneer in aanmerking wordt genomen, 
dat er altaren in waren, toegewijd , behalve aan de drie 
genoemde beschermheiligen, aan de HH. Catharina, Ag-- 
nes en Elisabeth. De plechtigheid der consecratie was ver- 
richt door Adrianus van Apeltern, Bisschop van Sebaste, 
vicaris-generaal van den Utrechtschen kerkvoogd, en zou 
jaarlijks herdacht worden op den Zondag na Maria He- 
melvaart. Uit het charter waaraan deze bijzonderheden 
zijn ontleend, blijkt te gelijkertijd, dat in de kerk der 
commanderij-zelve, te Haarlem, de altaren waren opge- 
richt ter eere van O.L. V. van Overwinning, St. Pan- 
thaleon, St. Jan den Dooper, St, Hieronymus, St. Sebasti- 
aan en St. Antonius en dat de herinnering hieraan, daar 
ieder jaar op den Zondag na St. Hieronymus, werd gevierd. 
De commandeur kwam dus in ruimen zin de begeerte van 
den Paus na en had het zijne gedaan, om de vereering 
van den patroon der strijders tegen de ongeloovigen, hier 
inheemsch te maken: dit werd dan ook gaarne erkend 
door den vicaris-generaal Adrianus van Apeltern, die bo- 
ven de pauselijke voorrechten, nog een anderen aflaat 
verleende aan hen, die hunne milde hand, voor het on- 
derhoud of de versiering van de Zoeterwou'sche kapel, 
openden of op eenigerlei wijze de zaak van den godsdienst 
ondersteunden en hielpen bevorderen. 


209 


De brief hierover door hem den 1 Juni 1505 uitge- 
geven is van dezen inhoud: 


Adrianus de Apeltern, Dei et apostolice sedis gratia Episcopus 
Sebastensis ac reverendissimi in Christo patris et domini nostri 
domini Fredrici Marchionis Badensis, eadem gratia episcopi Tra- 
jectensis, in pontificalibus Vicarius generalis, universis et singu- 
lis- presentes literas inspecturis Salutem in Domino sempiternam. 
Quanto frequentius fidelium mentes ad devotionis opera iuducimus 
tanto salubrius eorum animarum saluti providemus Cupientes igitur 
ut ecclesia, altaria una cum cimeterio per nos, opitulante Dei 
clementia, cum solempnitatibus in talibus fieri congruis et consue- 
tis, dedicata et consecrata, ecclesia vero sive capella in Soeterwou, 
in honore gloriose virginis Marie de Victoria, Sancti Panthalen- 
nis et Johannis Baptiste, Altaria vero in eadem capella predicta 
situata, in honore Sanctissime virginis Marie de Victoria, Pan- 
thaleonis, Johannis Baptiste, Katharina Virginis, Agnete et 
Elizabeth Vidue, cujusquidem dedicationis dies dominica post As- 
sumptionis Marie celebrabitur, Altaria vero in domo capitulari : 
domus hospitalis Sancti Johannis in Haerlem situata, una cum 
ejusdem domus jamdicte ampliatione cum similibus solempnitati- 
bus predictis, per nos, eadem supra sancti gratia cooperante, in 
" honore gloriose virginis Maria de Victoria, Sancti Panthaleonis 
martiris, Johannis Baptiste, Jheronimi, Sehastiani et Anthonii, 
eujusquidem dedicationis dies dominica post festum Sancti Jhe- 
ronimi celebrabitur, debitis honoribus frequententur et venerentur : 
Omnibus vere penitentibus et confessis qui dictam ecclesiam seu 
capellam in Sueterwouda et altaria , omnibus festivitatibus Pasche, 
Penthecoste, omnium Sanctorum, natalis Domini nostri Jhesu 
Christi, Epiphanie , Circumcisionis, Cinerum, Parascheves, Ascen- 
. sionis Domini, venerabilis Sacramenti, devotionis causa visitave- 
rint el flexis genibus, tres orationes dominicas et totidem saluta- 
tiones angelicas legerint ac omnibus festivitatibus gloriose virginis, 
omnium apostolorum , martirum, confessorum, evangelistarum, ac 
per eorundem festorum octavas, Nee non qui luminaria orna- 
menta, libros, calices, vel qui in eorum testamenta aut extra, 
aurum vel argentum aut aliud quodeunque clenodium ad hujus- 
modi cappelle, altarium ac domus hospitalis reparationem, con- 
servationem et manutenentionem et divini cultus augmentationem 
et accumulationem , donaverint, legaverint donarique legari pro- 


Bijdragen Gesch, Bisd, v, Haarlem. Ile Deel. 14 


210 . 


curaverint, Etiam qui missis, sermonibus et omnium divinarum 
horarum solempnitatibus, in eadem capella celebratis, lectis seu 
cantatis presentes interfuerint, aut qui eadem divina celebraverint 
ac celebrari curaverint, Etiam qui cimiterium seu ambitum devo- 
tionis causa visitaverint et circuierint, pro Christi-fidelium ani- 
mabus orando, Quotienscunque premissa vel aliquid premissorum 
adimpleverint, de omnipotentis Dei misericordia et beatorum 
Petri et Pauli, apostolorum ejus,' auctoritate confisi, quadraginta 
dies indulgentiarum de injunctis eis penitencijs, misericorditer in 
Domino relaxamus, Preterea ad clausulas, in bulla ordini Sancti 
Johannis a Sanctissimo Domino nostro Innocentio papa octavo, 
pie recordationis, concessa et emanata, cujusquidem transscrip- ' 
tum sanum, integrum, non vitiatum neque cancellatum, vidi- 
mus ac legimus, indulgentiam sic ut premittitur, impertimur et 
concedimus, Et precipue ad clausulam: Qui predictas de novo 
constructas ecclesias seu cappellas vel altaria earum in die 
habite victorie prediete a primis vesperibus vigilie usque ad oc- 
casum solis diei festivitatis ejusdem devote visitaverint. — In 
cujus rei testimonium et omnium fidem presentes literas sigilli 
nostri appensione jussimus et fecimus communiri. Datum anno 
Domini Millesimo quingentesimo quinto die prima mensis Junii. 


Voor zoover is kunnen nagegaan worden, was hiermede 
aan al de eischen der Kerk, omtrent de toewijding van 
de-kapel en de vereering van St. Panthaleon voldaan; 
wat verder de lotgevallen van dit bedehuis zijn geweest 
heb ik niet kunnen ontdekken, doch vermoedelijk zal het 
eene succursale van de parochiale kerk te Zoeterwoude 
zijn gebleven, tot het einde van de zestiende eeuw, toen 
ook deze tempel, als deel uitmakende van de geestelijke 
goederen welke geseculariseerd waren, in het bezit en 
gebruik van de hervormden is gekomen en de kapel alras 
eene andere bestemming moet hebben gekregen. 


Haarlem. — C. J. GONNET. 


Bewerkt naar het Cartularium van de 
Commanderij van St. Jan te Haarlem. 








211 


NADERE BIJZONDERHEDEN 


OVER DEN 


H. JACOBUS LACOPS, 
EEN DER XIX MARTELAARS VAN GORCUM. 





Belangwekkend zijn alle, ook de kleinste , levensbij- 
zonderheden, welke op onze heilige Martelaars van Gor- 
cum betrekking hebben en de geschiedenis dier geloofs- 
helden nader toelichten. In ’t biografietje, dat ik onlangs 
aan den H. Jacobus Lacaps gewijd heb, uitte ik het ver- 
moeden '), dat hij, die zoo vaardig in de fransche taal 
den woesteling Lumey te woord stond, wel van Waalschen 
oorsprong zou kunnen wezen, Dat zijn vader Antonius 
werkelijk geboortig of afkomstig was uit het Henegouwsche 
Lessines *) (ned. Lessen) — waar Adriaan, Jacobus’ 
broeder en zijn voorzaat te Monster, geboren schijnt te 
wezen — wordt bevestigd door ’t volgend stuk, in de 
maand Juli 1873 opgenomen in een ,bijvoegsel aan 't ware 
Vosken" een blad te Oudenaarden verschijnend. 

Bevestigd wordt daar ook wat ik t.a. p. over den ei- 
genljken naam — De la Coupe — des Heiligen heb 
geschreven. Maar vooral zijn er in de hier volgende bij- 
drage kostelijke bijzonderheden te vinden over de woon- 
plaats, waarschijnlijk ’t geboortehuis, van den H, Jacobus 
in de stad Oudenaarden. Het valt niet te betwijfelen of 
de geestelijke overheid, nu de vraag zoo goed als opge- 
lost is, zal geen moeite sparen om die woning aan te 
koopen en tot een bedehuis in te richten. 


]) Studiën op godsdienstig, wetenschappelijk en letterkundig gebied,: Ade 
Jaarg. XII. blz. 7 (noot). Verg. blz. 29. 

2) Oudtijds ook wel Leptines of Lestines, waar de H. Bonifacius in 748 
de bekende Kerkvergadering hield. 


e 


212 


Na deze inleidende opmerkingen deel ik het stuk on- 
veranderd mede, met wijziging slechts eener enkele uit- 
drukking van ’t naieve Vlaamsch, die al te vreemd zou 
klinken in Hollandsche ooren. 


Ten tijde van de heiligverklaring der martelaren van Gorcum, 
is er bij menigen een twijfel opgerezen, of wel de H. Jacobus 
van Audenaarde of van de omstreken van Audenaarde was. Deze 
twijfel ontstond hieruit, dat in de oude poortersboeken van Au- 
denaarde, niemand met dien naam van Lacops voorkwam. (Zie: 
leven van den H. Jac. Lac. door V. de Buck bl. 7) Naderhand 
heeft Pater van Lommel het handteeken van Adriaan, vollen 
broeder van den H. Jacobus, met de spelling La Coupe aangetrof- 
fen. — Daarop steunende heb ik eenen goeden vriend verzocht 
het oudste poortersboek van Audenaarde nog eens te doorzien; 
deze had niet lang gezocht of hij viel op het volgende: 

nAnthonijn Coupe f* Lansselots, gheboren van Lessene, es ghe- 
nconsenteert te werdene verseten poortre (burger), mids dat hy 
wVoortoe doen sal al dat hy sculdick es van doene naer de wet 
wvan der peort (stad of gemeente). Actum den XXVII im Oc- 
ntobre 1528. | | 

„Hij es overcomen met zijnen ghebueren ende heeft al vuldaen. 
wActum III in Sporcle (febr.) 1526." 

Men weet dat Antoon, of misschien Antonijn (te dien tijde 
was men niet zeer nauwkeurig in het opnemen der namen), de 
vader van Adriaan en van den H. Martelaar was. Hieruit kan 
men opmaken, dat, dewijl Adriaan ter wereld kwam in ’t jaar 
. 1625, hij waarschijnlijk te Lessen geboren is, Integendeel, aan- 
gezien de H. Jacobus jonger was dan zijn broeder Adriaan, is 
het vermoedelijk dat deze een inboorling van Audenaarde is, 
zoo als hij overigens bij Estius voortkomt, en niet slechts ‘van 
de omstreken. 

Nu, waar heeft zijn vader te Audenaarde gewoond? Ziehier een 
uittreksel uit het Boeck van der Erfoen, Cheynsen etc. van der 
Poort van Audenaerde. 

„1529, Een huus in de Broodstrate tusschen den Guldin Ram 
wen thuus van Elseghem ghecocht bij (door) Anth* De la Coupe 
wjeghens Pieter Vromont." B 

Nu is de vraag, waar dit huis in de Broodstraat stond. Om 
dit punt op te helderen, zal ik mij hoofdzakelijk bedienen van 


218 


eene volledige lijst der woonsten van Audenaarde ten jare 1540. 
Die lijst werd opgemaakt in de volgende omstandigheid. Na den 
opstand van Gent en Audenaarde, onder Keizer Karel, moest 
deze laatste stad opbrengen acht duizend Carolus-gulden van acht 
en veertig stuivers het stuk. Niet wetende waar eene zoo groote 
som gelds te zoeken, hebben de heeren van het magistraat, onder 
andere maatregelen, vastgesteld eene Belasting van acht schellin- 
gen paresijze te stellen op iedere vuurstede. Dit noodzaakte tot 
het opstellen der voorzeide lijst. Ik zal hier overschrijven de zes- 
tien eerste nummers der huizen van de Broodstraat, beginnende 
aan den hoek van de markt, noordwaarts: 


1l. Ten huyze van Jacob de Deckere . . . . . . VIII 
2. Ten huyze van Mr. Jan de Vivere chirurgyn dezer stede, II 
3. Ten huyze van Ghynel van Daele.. . . . . II 
4. Ten huyze van de wed* van Gerrit van der Trocht | 

mits den bovene . . . . . . , . IIT 
b. Ten huyze van de wed* van Peeriche v van de Velde. III 
6. Ten huyze van Ghilain Maroten. . . . . VII 
7. Ten huyze van Joos, De Deckere toebehoorende de 

hoors (erfgenamen) van Jan Rivellière. . . . V 
8. Ten huyze van Jan de Deckere. . . . . . . VI 
9. Ten huyze van Jan van Budzele, . . . . . . V 
10, *t Huys van St, Barbelen daer de Sadelmaker inne 

woont. . . . . . eee 5. 2|. . VII 


11. Ten huyze van de wed* van Jacob de Moor. . . IX 
12. Ten huyze van de wed. van Steven van de Vivere, heeft 


V vuersteden daaronder den backhuyzeen den oven, V 
18. Ten huyze van Jacob van Quikelberge. . . . . VIII 
14. In den Hert. . . . . VII 
15. Ten huyze van den schotelmaeker toebehoorende : aen — 

Frans Ghus. . . . 00s. s. «VI 
16. Ten huyze van Antone de la Cope 00.5. 5. 5. . II 


Nu, volgens eenen liefhebber van plaatselijke oudheden, werd 
Ste Barbelen Huis vroegertijds het huis van Elseghem genoemd. 
Dus moest het huis van Antoon La Coupe, gekocht in 1529, 
nummer 9 of nummer 11 der opgegeven lijst zijn. Wij meenen 
te mogen verzekeren dat het nummer 9 niet was om de volgende 
reden. Men leest immers in het „boeck van Erfven etc, 

„Tobias van Quickelberghe koopt jeghens de Hoors van Jan De 


214 


„Deckere een huusin de Broodstrate ght De Cluuse (tusschen thuus 
„van S'e Baerbelen neeringh ter Maerct waert en Loys Annoteau^ 

In welke aanhaling men gelieve te merken de hoors van Jan 
De Deckere, die, volgens bovenstaande lijst, in 't jaar 1540 num- 
mer 8 bewoonde, en Ste-Barbelen; dus blijft er ons over aan 
te nemen, dat de eerste woning van dntoon La Coupe ten jare 
1529 nummer 11 was. Men ziet in de aangebrachte lijst dat hij, 
in 1540, nummer 16 bewoonde. — Nu ontstaat natuurlijk de 
vraag welk huis ten huidigen dage beantwoordt aan Nr 11 van 
1540, en welk huis aan nummer 16? 

Volgens mijne gissingen beantwoordt het huis, heden bewoond 
door mijnheer Hendrik Minnaert, aan nummer 11 of eerste woning 
van Antoon La Coupe. Wel is wadr, het huis van mijnheer Min- 
naert is heden het tiende; maar ik geloof te mogen verzekeren 
dat‘ het hoekhuis van de markt, 'tzij in zijn geheel, '5zij gedeel- 
telijk , eene afzonderlijke woonste van de Broogstraat was, doordien 
dat nummer 1 een huis was met acht vuursteden, bewoond door 
Jacob De Deckere, een aanzienlijk burger dezer stad, terwijl de 
vier volgende huizen maar twee en drie vuursteden hadden, en door 
gemeene burgers bewoond waren. Het ware moeilijk aan te ne- 
men, dat het huis, hetwelk heden heteerste is, acht vuursteden 
gehad hebbe, en door eenen van de aanzienlijkste burgers bewoond 
geweest ware. Indien men het daarin met mij eens is, zal men vin- 
den dat het huis van mijnheer E. Vercruysen beantwoordt aan dat 
van Jan de Deckere; dat van mijnheer Mons, aan 't huis van Jan 
van Budsele, of de Cluuse ; dat van de juffers Platteau aan St. 
Barbelen Huus of het Huus van Elseghem; en dat van mijnheer 
Minnaert, zoo boven gezeid is, aan de eerste woonste van Antoon 
.La Coupe. | 

Welk huis nu beantwoordt heden aan nummer 16 van 1540? 
Dit is zeker en vast dat er te dien tijde ten minste vijftien huizen 
stonden aan de noordzijde der straat, hetwelk ik in dezer voege 
bewijs. In het reeds aangehaalde boek leest men: 

„Een huus in de Broodstrate ghenaempt den Mert, tusschen 
„Jacob van Quickelberghe en Joos Clyncket, commende bachten 
n(achter) aan den Baes.” 

't Is algemeen bekend, dat het hedendaagsche Café de Com- 
merce op de markt, een overoud historisch gasthof is, dat eeu- 
wen lang den naam van Baes (dit is: Baars) gedragen heeft. Nu, 
uit bovenstaande aanhaling blijkt, dat nummer 15, zoowel als 





215 


14, aan de noorderzijde der straat stond. — Behoorde nu num- 
mer 16 nog tot dezelfde zijde? Ons dunkens, ja. Om dit te sta- 
ven, is het noodig eene kleine plaatsbeschrijving te geven. 

Eertijds, om het rechtsgebied van Audenaarde af te scheiden 
van dat van den heer van Pamele, stond er op de tweemeulen- 
brug eene poort (de hoofdelooze poort genoemd). Nevens de poort, 
ter plaatse waar nu een uitspringend ‘gebouw staat, was er eer- 
tijds een waterschep, waar men langs eenen trap nederklom. 
Nevens dien waterschep stond een huis, dat wij meenen het 16 
geweest te zijn, Hetgeen wij daareven zegden, berust op de vol- 
gende plaats uit het reeds aangehaalde „boeck van der Erfven etc. 

„Dherve dar thuus aen de poorte bi der muelenbrueghe op staet 
nboven den steeghere (trap) van den waterscepe (waterschep) ghe- 
nlyc dat in pachte staet’ | | 

Volgens deze gissingen zoude dus de tweede *woonste van 
Antoon La Coupe gestaan hebben in de rij huizen der noorder- 
zijde, achter het nu uitspringend gebouw. Ten ware het zeer 
breede huis van M. Lodewijk van den Dorpe twee oude woningen 
ingenomen hadde; in welk geval, het huis, laatst bewoond door 
den heer Th. Vercruysen, het 16° van 1540 zoude verbeelden, 
Diensvolgens zouden die twee bedoelde eenvoudige woningen wel 
eens, mèt den vader, een kind gehuisd hebben, dat de onfeilbare 
stem uit het Vatikaan eenmaal heilig zou verklaren. etc. etc, 


Ziehier eene reproductie der teekening, welke de Bol- 
landist Victor de Buck, een kind van Oudenaarden, mij 
deed geworden. 


Markt. 





Seminarie Kuilenburg, 
8 Aug. 1878. 


216 


EEN BEROEMD NEDERLANDER. 


In eene beoordeeling van P. Coleridge's werk over den 
H. Franciscus Xaverius (de Katholiek dl. 64, Aug. 1873) 
trof mij de volgende zinsnede: ,Het doet ons vaderlandsch 
harte goed, dat wij onder de waardige medehelpers van 
den Heilige een Nederlander ontmoeten. Caspar Baertz, 
omtrent het jaar 1518 te Goes geboren, (Bouhours noemt 
hem un Flament en verknoeit op fransche wijze zijn naam 
tot Barzée) was naar het schijnt zijn beste en meest ver- 
" trouwde medehelper in zijn Apostolaat." 

De groote Goezenaar staat hoog genoeg om, bij zijne 
Jandgenooten althans, met zijn waren naam bekend te mo- 
gen zijn, waarom ik mij dienaangaande eene opmerking 
meen te kunnen veroorloven. 

Alvorens het levensverhaal van Ormuz’ apostel te 
ondernemen ') heb ik, zoo naauwkeurig het mij mogelijk 
was, onderzoek gedaan naar den oorsprong van zijn ge- 
wonen naam, Barzaeus, want als er sprake van ver- 
knoeien komt, is Bouhours hier zoo onschuldig aan als 
iemand, aangezien hij in het fransch Barzée noemde, 
dien minstens acht auteurs als Barzaeus , Berzeus en Ber- 
zeo hadden vermeld. | 

Het maar half onjuiste Flament mag hem zeker niet 
euvel worden genomen, daar Trigalt 70 jaren vóór Bou- 
hours geschreven had:. Vita Gasparis Barzaei Belgae, Soc. 
Jes., DB. Xaverii in India Socii. Na lang en vruchteloos 
zoeken, wees mij een ervaren geschiedvorschef op de 


1) GasPAR BERSE of de Nederlandsche Franciscus Xaverius. Eene bij- 
drage tot de Geschiedenis der Societeit van Jesus in Indië van 15640-15583 
door W. v. N. Soc, Jes, Rotterdam, G. W. van Belle 1870, 





217 


Analectes pour servir a Uhistoire Ecclésiastique de la 
Belgique 'Tom. II. 1865, waar de lijst gegeven wordt der 
te Leuven ten jare 1536 in de wijsbegeerte gepromo- 
veerden. Hier las ik p. 809: n° 78 Gaspar Berse ex 
Goes, terwijl de primus van het volgend jaar P. Nicolaus 
Florensz. van Gouda als Nicolaus Florentii Gaudanus 
voorkomt, waarschijnlijk omdat deze gelijk meer anderen 
zijn naam in ’tlatijn ter hoogeschole opgegeven had. 
Dat nu de hier vermelde Berse de latere apostel van 
Ormuz is, blijkt overvloedig uit zijne levensgeschiedenis , 
waarheen ik daarom verwijs. Doch ware dit ook niet eens 
uitgemaakt, het bewijst ten allerminste, dat er in de 
geboortestad van den toen 2ljarigen Gaspar, hij was in 
1515 geboren, eene familie Berse woonde of voor wei- 
nige jaren had gewoond. | 

Wanneer wij den bewusten Goezenaar vervolgens door 
de oudste geschiedschrijvers, die melding van zijn arbeid 
maken, als Orlandini, Maffeus, Franco en anderen Ber- 
zeus zien genoemd, kan dit ons geenszins verwonderen: 
hoe wil men Berse, of, zoo als anderen schrijven, Bertse, 
toch anders Latinizeeren? Bartoli noemt hem in zijn /' Asia, 
waaruit Bouhours zijn Vie de St. Frafgois Xavier heeft 
geput, en in zijn Degli Uomini e de'fatti della Comp. di 
Gesù Berseo; evenzoo Patrignani in zijn Menologio. De. 
anderen als Jarricus, Jac. Schipman, Trigault, Foppens 
Bibliotheca Belgica, de la Rue geletterd Zeeland enz. 
schreven met de gewone klankverwisseling van e in a 
voor r Barzaeus. | 

Nu is het wel aan te nemen, dat deze of gene Neder- 
lander, onkundig van den oorspronkelijk Zeeuwschen naam, 
het latijnsche Gaspar Barzaeus in Jaspar Bartsoen ver- 
taald heeft, doch voor het omgekeerde schijnt | weinig 
grond, dewijl Bartzen of Bartsoen Bartsenius of Bartso- 
nius ware geworden. 


218 


Ter bevestiging van hetgeen ik niet maar eene meening, 
doch historische zekerheid zou willen noemen, dient ver- 
meld, dat er, tijdens de uitgave van Berses hollandsche 
biographie in 1869, in het dorp Hoofdplaat in Zeeland 
nog eene gereformeerde daglooners-familie woonde, Berse 
genaamd, wier toen ongeveer 20jarige zoon insgelijks 
Gaspar Berse heette, en naar zijn zeggen van Goes her- 
komstig was; waaruit wederom minstens blijkt, dat Berse 
een Zeeuwsche familienaam is. 

Het door P. Coleridge wellicht aangegeven Baertz zou 
ik liever voor diens rekening laten, aangezien ik nergens 
Gaspars naam op die wijze heb geschreven gezien, en 
men, bij genoegzame inheemsche getuigenissen, geen hol- 
landschen naam bij een Engelschman gaat zoeken. 


Maastricht, Aug. 1878. W. VAN NIEUWENHOFF. SS. J. 


DE PAROCHIE 


VAN 


DEN H. LAURENTIUS TE WEESP. 





De Parochie van den H. Laurentius te Weesp, welke 
vroeger tot het Aartspriesterschap van Utrecht behoorde 
en bij de herstelling der Hierarchie hier te lande onder 
het Aartsbisdom van Utrecht was gerangschikt, werd, 
op gemeenschappelijk verzoek van de Hoogw. Bisschop- 
pen, bij Decreet van Z. H. dd. 18 December 1853 met 
eenige andere Parochien, die insgelijks vroeger deel uit- 
maakten van het Aartspriesterschap van Utrecht, — onder 
het Bisdom van Haarlem gebragt '). 


1) Vergelijk Handb. v. d. Zaken d, R. K. Beredienst 1855, 








3go. 





219 


Weesp, ook Wesep, Wesepe en Wezop gespeld, de 
ruim en luchtig gebouwde stad aan de Vecht, weleer 
vermaard door hare bierbrouwerijen, lakenweverijen, por- 
celein en andere fabrieken, zou in oude tijden eerst slechts 
een kasteel geweest zijn en ook den naam van Wispe 
gevoerd hebben, daar een brief van Godefridus van Rhe- 
nen, den 28°" Bisschop van Utrecht, den afstand meldt 
van de helft der tienden in Wispe door Egbertus van 
Amstelle ten behoeve van de kerk van Utrecht. In 1355 
spreekt Hertog Willem van Beijeren, in de eerste hand- 
vest, van Weesp als van eene beveste stad, en zij werd 
eerst in 1401 onder Albrecht van Beijeren, daarna onder 
Keizer Karel V, vervolgens in 1618 uitgebreid, terwijl 
de laatste vergrooting in 1668 geschiedde. Uit de hand- 
vest van Keizer Karel V, van den 2 September 1552, 
blijkt dat alstoen in de stad bestonden 200 goede huizen 
„die hen meest gheneerden met Landtneringe , en ook met - 
draperie van Groene Lakenen, die dese naeste jaren zeer 
verbeterd is.” En te dier tijde had Weesp, ofschoon geen 
stad, van uitgebreidheid, zekere vermaardheid verworven. 
Van de toenmalige stad is nog heden ter secretarie eene 
grondteekening aanwezig: zij is de oudste bekende en 
dagteekent van het jaar 1551. 

Het bij deze schets gevoegde kaartje is eene zoo naauw- 
keurig mogelijke copie van het origineel op paneel. Daar 
wij in een volgend opstel de beide kloosters en het gast- 
huis bespreken, zij hier slechts tot toelichting gezegd dat 
deze oude grondteekening is van Cornelis Antonissen, 
wiens monogram en daarachter een f. met het jaartal 1651 
onder de teekening gevonden wordt. Het ,stathuis" was 
oorspronkelijk een rondeel in de bemuring der stad en 
reeds in 1407 in gebruik. Later in 1634 werd de St. 
Jorisdoelen, aan de grobbe (op de teekening het gasthuis) 
tot stadhuis ingerigt, tot dat in 1772 op dezelfde plaats 


220 


het tegenwoordige stadhuis , een der fraaiste in ons vader- 
land, gebouwd werd, Van de poorten bestaat thans geen 
enkele meer; de Muiderpoort bleef het langste bewaard , 
en werd in 1839 gesloopt. In haren voorgevel prijkte 
het keizerlijk wapen met het jaartal 1552, wat eene her- 
stelling of. verbouwing schijnt aan te duiden. De gracht, 
de grobbe genaamd, is in 1827 gedempt. Aan hare ooste- 
lijke zijde staat de St, Laurenskerk, die, hoewel geene 
bijzondere schoonheid van architectuur bezittende, toch 
een fraai gebouw mag genoemd worden en op den be- 
zoeker om hare koogte en ruimte aanstonds diepen indruk 
maakt. Inwendig rust zij op 18 pilaren van gehouwen 
steen. Doet het u van den eenen kant goed den grond 
te betreden , eenmaal gewijd aan onze heerlijke godsdienst, 
gevoelt ge u in den geest als vereenigd met die duizen- 
den, die daar weleer baden en offerden, beschouwt ge 
met godsdienstigen eerbied het ruime presbyterium: van 
den anderen kant doet het u weemoedig aan, dat dit groot- 
sche tempelgebouw inwendig , helaas ! weinig of niets meer 
heeft behouden van al wat maar eenigzins aan onze eere- 
dienst kan herinneren. De toren is tot aan het dak der 
kerk vierkant opgebouwd en eindigt in een doorluchtigen 
appel; boven het koor staat het kleine koepel vormige 
torentje , sakramentstorentje genoemd. Het vroegere orgel 
dagteekende van 1592. 

Omtrent de lotgevallen der stad moeten we, zoowel 
omdat de opsomming daarvan ons te ver zou leiden, als 
ook omdat het hier daarvoor niet de eigenlijke plaats is, 
verwijzen naar het groot „Aardrijkskundig Woordenboek 
‚der Nederlanden” van A. J. v. d. Aa, woord Weesp. 
Doch eene kleine uitweiding veroorlove men ons, ten 
einde hier eene gebeurtenis in herinnering te brengen 
tot verheerlijking van het H. Sakrament van Mirakel van: 
Amsterdam. In 1506 ontbrandden de ontstane oneenigheden 








221 


met Gelderland als met vernieuwde woede en onder aanvoe- 
ring van Karel van Egmond vermeesterden de Gelderschen 
in 1508 de stad Weesp. Zij werd aan den eenen kant in brand 
gestoken en terwijl de burgers al hunne krachten geza- 
menlijk inspanden tot blusschen, werden zij van de andere 
zijde der stad door de krijgsbenden overrompeld. Ontzet- 
tend veel had Weesp te lijden! De meeste schrijvers, 
zegt de Heer F. Bogaard, in genoemd Woordenboek, ver- 
schillen in de opgave van het jaar, waarin deze gebeur- 
tenis heeft plaats gehad. De brevier echter, want aan 
haar ontleenen wij het hier volgende verhaal, stemt 
overeen met het ook door den Heer Bogaard opgegeven 
jaartal 1508. Immers in 1479 deed Keizer Maximiliaan 
in eene doodelijke ziekte de gelofte het H. Sakrament 
van Mirakel te Amsterdam te zullen bezoeken. Hij her- 
stelde en volbragt wat, hij beloofd had, de kerk met 
prachtige ornamenten en een gouden kelk begiftigende. 
Negen en twintig jaren later, zoo vervolgt het officie, 
derhalve in 1508, toen de Gelderschen de stad Weesp 
overvielen en plunderden, werd met meer burgers ook 
Martinus Willemsz. Hollaert gevangen genomen en aller- 
wreedst en onmenschelijkst gefolterd, Zich van alle men- 
schelijke hulp verstoken ziende, nam hij zijn toevlugt 
tot God en deed een gelofte jegens het H. Sakrament, 
en oogenblikkelijk was hij door een wonder van zijne 
boeijen bevrijd, liep op den vollen middag uit het ver- 
trek, waar hij zich bevond, naar buiten en door de stra- 
ten, onopgemerkt en ongezien van dé soldaten, die hem 
hadden gegrepen en van hunne. vrouwen. Zoo kwam hij 
gelukkig te Amsterdam om het woord, Gode gegeven , 
gestand te doen. *) 

Het kerkelijk regtsgebied. van Weesp omvatte niet al- 





1) Oct. vener. Sacram, mirac, lectio V. 


222 


leen de stad, maar ook bijna geheel het aanzienlijk kerspel 
dat de sted omringt. Dat ook de Bijlmermeer van oudsher 
daar parochieert blijkt uit een brief van Burgemeesteren 
dato 2 Mei 1520, in welken o. a. voorkomt „dat die 
gheheele sceepenen van der steede voirsz. met die Landt- 
sceepene ende mit die sceepene van die Bijndelmeer, die 
behoiren tot onser parochije en kercke eendrachtelick ende 
samentlick" enz. De pastorie werd eertijds begeven door 
den Proost van Oud-Munster, maar sedert de tijden van 
Philips van Bourgondié had hij hierover doorgaans ver- 
schil met de Graven van Holland. Behalve de persona 
of den eersten Pastoor was er nov een Vicaris of Onder- 
pastoor. De persona, die niet resideerde, plagt van zijn 
ambt veertig gulden te trekken, terwijl aan het perso. 
naatschap tevens de pastorie en 20 morgen (ruim 16 
bunders) land verbonden was. Omtrent het oprigten van 
de parochie ontbreekt het helaas! aan alle bescheiden. 
Ook in het archief der stad, tot hetwelk ons met de 
meeste welwillendheid toegang verleend werd, en in ge- 
sprekken over ons onderwerp met den Heer Archivaris, 
vonden we tot onze groote teleurstelling niets wat ons 
hieromtrent kan voorlichten. We kunnen dus het tijdstip 
van de stichting der parochie niet bepalen en moeten ons 
tevreden stellen met de opgave van Jacobus de la Torre, 
(ook aangehaald in de „Kerkel. Historie" door H, v. H. 
en H, v. R. Leiden 1726 bladz. 276) die vermeldt dat 
de parochiekerk ,,aan den H. Laurentius toegewijd, den 
2 Augustus van het jaar 1462 geconsacreerd is. De 
parochie moet evenwel, zegt pastoor G, Kok zal. ged. te 
regt in zijne „Bijzonderheden betreffende de R. K. Statie 
van Weesp’ ') reeds vroeger bestaan hebben, en ook de 


1) Een beknopt werkje, rijk aan inhoud, Het berust in het archief on- 
zer kerk en we zullen er vele „bijzonderheden’ aan ontleenen, gelijk het 





228 


gezegde kerk, geheel of gedeeltelijk afgebouwd, vele 
jaren te voren tot het houden van de godsdienstoefening 
in gebruik geweest zijn. In het jaar 1429 toch was daar- 
aan reeds eene kapellanie verbonden, voor welke een 
altaar gesticht en begiftigd was ter eere van den Almo- 
genden God en de H. Maagd Maria. Het regt om iemand 
tot deze kapellanie te benoemen hadden de Graven van 
Holland, en toen zij vaceerde door den vrijwilligen af- 
stand van den Heer Tijdeman, priester, werd zij op 
Dingsdag na Zondag Cantate door Jan van Beijeren ver- 
geven aan den Heer Niklaas Gijsbrechtszoon, een kerke- 
lijk persoon van het Stift, Daarop is hij geinstalleerd door 
den Officiaal van den Proost en Aartsdiaken van Oud- 
Munster. Van een tweede altaar der St. Laurens vinden 
we gewag gemaakt bijna eene eeuw later. Dit was een 
altaar met eene vicarie. Zij was. gesticht door zekeren 
priester Jan Janse, daartoe door anderen geholpen, ter 
eere van de Zeven Weeën of Droefheden der Allerhei- 
ligste Maagd. Den 27 Januarij 1519 verzocht hij aan de 
Wethouders der stad Weesp vergunning tot het stichten 
van dit altaar en deze vicarie, doch zij wendden zich 
tot Philips van Bourgondië, den zeven en vijftigsten 
Bisschop van Utrecht, daar zij begrepen dat het ver- 
leenen dier vergunning zondere hoogere authorisatie hunne 
‘bevoegdheid te buiten ging. Wij copiëren hier uit de 
bovengemelde ‘kerkel. historie t. a. p. den brief van Bur- 
gemeesteren en Schepenen: 

„Wij Jan Ghijsbertz ende Herman Reijnertz Burger- 
meisteren, Dirck Claesz, Willem Hermansz, Jacob Gher- 
ritz, Jan Vranckensz, Ghijsbert Lap Gherritz, Dirck 


ook den Heer J. A, Alb. Thijm tot leiddraad diende voor zijn opstel ge- 
titeld Joan Nanning, in den Volks-Almanak, jaar 1858. Het is afgedrukt 
in Kerkelijk Nederland, Jaarb, voor Kathol, 1852. pag. 6-46 van het Men- 
gelwerk, 


224 


Ghijsbertz, ende Gherrit Willemsz Sceepenen inder steede 
van Weesp, doen kondt ende kenlick allen den gheenen, 
dien deesen onsen brijeve sullen sijen off hoiren leesen. 
Also Heer Jan Janszoen priester ons the kennen geghe- 
ven heeft, dat eenige singulare personen mannen ende 
vrouwen zeer gheneeghen zijn omme the verbreeden die 
eere van Maria onser lijever vrouwen seeven droeffnissen 
ende weeden, hem ghebeeden hebben omme consent van 
ons the vercrijgen the moogen funderen ende stichten een 
bequaem altair daer men ter eeren Goide almachtich, 
ende sijnre lijever moeder Maria soude moighen doen 
eenige Missen ende andere. diensten bijnnen onse Prochij- 
kerke, de welk groete devotie ende groeten loff Maria 
onser lijever vrouwen gheschien souden; ende wij Bur- 
germeestéren ende Sceepene voirsz. altijt geneeghen sijnde 
den dienste Goids tot love sijnre lijever Moeder te ver- 
breeden ende te vermeerderen, van also veel in ons is, 
ende wij des machtich zijn, aenmerckende dat wij alsulcke 
zaeken nijet machtich en zijn, ende ons nijet toe en be- 
hoert, daeromme bidden wij oetmoedelick mitt deesen 
onsen tegenwoirdigen brijeve den Eerweerdighen Vaeder 
in Goide, ende hoichgheboiren mogenden Vorst ende Hee- 
ren, Heeren Philips van Bourgongien, bij der genaden 
Goids Biscop t'Utrecht onsen ghenaedigen Heeren, ofte 
sijnre Genaeden Vicarius onsen Heeren, dat hij deesen 
onsen brijeve voirsz. ende consenten consenteren ende 
toelaten wille ende sijnre genaden zeeghell doersteeken 
ende transfigeeren wille mit allen manieren alst behoert. 
In kennisse van deesen onsen voirsz. brijeve hebben wij 
Burgermeesteren ende Sceepenen voirsz. dieser voirsz. 
steede secreet zeeghell, dat wij dagelix in deesen ghe- 
bruijken, hijer beneeden aenghehangen. Geschreven den 
_ geeven en twijntichsten dach in Januario, in den jaere 
ons Heeren dusent vijffhondert ende negentien.” Na de 











225 
toestemming des Bisschops was het definitief besluit van 
Burgemeesteren als volgt : 

„Wij Burgermeesteren der steede van Weesp doen kondt 
ende kenlick eenen ijgeliken dient behoert, dat die ghe- 
heele Sceepenen van der steede voirsz. mit die Lantscee- 
pene ende mit die Sceepene van die Bijndelmeer, die 
behoiren tot onser Prochije ende kercke, eendrachtelick 
ende samentlick geconsenteert ende toegelaten hebben dat 
men een altair sall moeghen maken ende fonderen in 
onser Prochijercken, ghelijken den principalen brijeff, 
duer den welcken deesen brijeff duerghesteeken is. In 
kennisse deeser waerheijt hebben wij noch eens der voirsz. 
steede. secreet zeeghell, dat wij dagelix in deesen ghe- 
bruihen hier aenghehangen. Geschreeven in den jaere 
ons Heeren 1520 den anderen dach in Meije." 

Gemelde Jan Janse verwierf den 19 December 1524 
zoo voor zich zelven als voor zijne nazaten, verlof om 
met de andere priesters te verschijnen op de jaargetijden 
der overledenen, en dat zij aldaar „hair presenciegelt 
vende gheniete hebben sullen, ghelijken die andere pries- 
„teren in der kercken, sonder eenigh wedersegghen van 
vijemandt, alle dinck sonder arch ende list," Het exem- 
plaar der kerkel. hist. van H. v. R. van hetwelk ik mij 
voor deze regelen bedien, als boven gedrukt te Leiden 
1726, laat deze vergunning door Schepenen geven vin 
den jaere ons Heren 1544,” Dit is bepaald eene vergissing 

en moet 1524 zijn. 
' Met twee altaren der oude St. Laurens zijn we dus 
bekend geworden: aan het eene was eene kapellanie, aan 
het andere eene vicarie verbonden. ') Zoo verre reiken ook 


1) Wij bezigen de benamingen die wij vonden. De Heer Bogaard t.a. p. 
verzekert omtrent den straks genoemden persona: dat hij niet te Weesp 
woonde, noemt hem den eersten pastoor en den vicaris onder-pastoor. 


Bijdragen Gesch. Bisd. v. Haarle, 11° Deel. 15 


226 


de opgaven der autheurs, die wij konden inzien, en in 
de ,Bijzonderheden" van Past. Kok vonden we evenmin 
iets meer hierover. Toch is het;boven allen twijfel dat 
er meerdere altaren geweest zijn, met of zonder eene 
kapellanie of vicarie. En werkelijk bij het doorbladeren 
van een Scepenen register „van alle vonnissen bij hen- 
luijden ghepronuncieert ende oijck van alle overghijften 
ende bekentenissen voor henluijden gepasseert , beginnende 
den naestlesten Augusti Ano Dni 1588” ontdekten we 
eene „bekentenis’’, uit welke blijkt dat er zeker nog ééne 
vicarie aan de St. Laurens behoord heeft, te weten die 
van de HH. Apostelen Petrus en Paulus. Al wordt in 
deze oorkonde slechts ter loops het bestaan van een al- 
taar ter eere dier heilige apostelen en de daaraan ver- 
bonden vicarie genoemd, al weten we hierover ook niets 
verders mede te deelen, toch vinden we haar belangrijk 
genoeg voor de overname in deze bladzijden, en geven 
we haar hier letterlijk weder, gelijk ze in gemeld regis- 
ter wordt aangetroffen. 

„Compareerde voor scepenen onderscreven Brechte Claes- 
dochter naegelaten weduwe wijlen Barent Zegersz, geas- 
sisteerd van Herman Claesz. haeren broeder en voijcht 
in desen ende gelijde alzoo voor haer ende haren naecoe- 
mers bij consent ende wille van haer voijcht voorn. tot 
haer lasten overgenoemen te hebben van Meijnschen Her- 
mans dochter naegelaten wed. wijlen Cornelis Albertsz. 
za, een rente van twee en dertig stuijvers jaerlicx te be- 
talen op den eersten dach Januarij competerende nu altans 
Jacob Albertsz. tot Amstelredamme als patroen ende col- 
lator van den vicartje van S" Peters en Pauwels altaer 
binnen deser kercke tot Weesp. Ende dat tot betalinge van 
den somme van dertig gulden die zij Meijnschen voorn. 
schuldig is haer coemende van geleende penningen die 
zij bekende te vollen ontfangen te hebben. Beloefde daer- 


237 


omme die voorsz, comparante in qualitee voorsz. dese 
voerts jaerlicxe pachte ofte renten: van jaer een en tach- 
tig mede incluijs van jaere tot jaere voorts ter tijt toe 
dat zij die afgelost zall hebben alle jaer op den daege 
ende termijne voorts te betalen sulx dat zij comparante 
voorn. haer voet steeckt in des voorn. Meijnschens schoen 
in allen schijne off zij die voorsz. pacht of rente den 
voorn. patroen selfts gehult ende verpleegt hadde ende 
beloeffde zij voorn. comparante den voorn. meijnschen haer 
erven ende naecoemers van dese voorsz. pachte ofte rente 
te indemneeren ende vrijen zoo dat behoert. Daer voor 
verbindende ende stellende eenen speciale onderpandt haer 
huijs ende erve daer zij altans in woent staende op die - 
hoeck aen den westzijde van den vrouwenbrugge aen den 
suijdtsijde van die neerslijckstraete ende voorts generalijck 
ale haare goederen roerende en onroerende die zij nu 
heeft ofte naemaels vercrijgen moch alles all gheen uuijt 
gesondert, waer en tot wat plaetsen die geleegen sijn ofte 
bevonden zullen moigen worden onder ’t verbandt van alle 
rechten ende rechters hier tegens niet te doen noch doen 
doen in eenige wijze. Alle twelck eertijts bij Barent Zeg- 
gersz. des voorn. comparante man alzoo onder sijnen eige- 
nen handt verobligeert ende verpleecht is geweest gelijck 
dat gebleeken is bij den obligatie daer van sijnde in dato 
den 16 Meije Ano 1582. D'welcken in presentie van 
schepenen gecasseert en deurhaeld worde. Actum voor 
Gherrijt Jansz. Sijbille ende Gherrijt Gherrijtsz. Lapp 
schepenen tot Weesp den XVII Augusti a° 1587. 

Nog eens we weten er niets meer over, doch het ver- 
heugt ons door dit oude dokument over het voormalig 
bestaan van dit derde altaar en deze tweede vicarie onderrigt 
te zijn. Wie deze Jacob Albertsz. te Amsterdam geweest 
is, hoe hij aan het patronaat gekomen is, wie de vica- 
rie hebben waargenomen, welke hare fondsen waren, 


228 


ziedaar altemaal vragen, op welke wij gelijk op zoo- 
vele andere betreffende de parochie moeten zwijgen, en 
zoo niet toevallig hier of daar — wie weet het, de oude 
stukken zijn soms zoo vreemd teregt gekomen — een of 
ander over de Weesper parochie-kerk van St. Laurens 
gevonden wordt, vreezen wij dat in het duistere harer 
geschiedenis vóór de Reformatie weinig meer licht zal 
opgaan. 

Het juiste tijdstip van de invoering der nieuwe leer 
blijkt niet met zekerheid, zoo veel echter is zeker, dat 
de Regeering van Weesp de gehoorzaamheid aan Spanje 
opgezegd en den Prins van Oranje gehuldigd heeft in 
den jare vijftien honderd zeven en zeventig. De schoone 
parochiekerk bleef, gelijk overal in den lande, in het 
bezit der neelogen, maar hoezeer ook van alles ontdaan 
wat in onze zoo verhevene godsdienst de kerken siert, 
hoezeer ook niet meer geheiligd door de tegenwoordigheid 
van onzen goddelijken Verlosser in het H. Altaargeheim, 
toch staat ze daar hecht en grootsch, getuige van der 
Vaderen vromen zin, spreekt ze tot hun nageslacht om 
trouw te blijven aan het voorvaderlijk geloof, eenmaal 
beleden in zulke prachtige tempels, gedenkstukken van 
offervaardigheid en liefde. | 

(Wordt vervolgd.) 
Weesp. G. G. Hoxre, Pr. 














229 








/\SENTENTIE GEWESEN TUSSCHEN DE COSTER ENDE 
DE KERCKMEESTERS TOT ALPHEN. 


Daerby verstaen wert, dat het graftmaecken ende cloc- 
kestellen tot de costerye specteert, dat mede de 
coster een coorcleet tot costen van de kerck 
mach genieten’ 29 October 1558, 





Uit deze sententie van „den Hove van Hollant” blijkt, 
dat de kosterij te Alphen ter begeving (collacie ende 
dispositie) stond van den Markgraaf van Veere, ‚als Stadt- 
houder generael van Hollant, Zeelant ende Vrieslant ende 
Utrecht." Zekere Willem Claesz. was door Maximiliaan 
van Bourgondiën, den eersten markgraaf van Veere, tot 
koster aangesteld, en meende door het kerkbestuur be- 
nadeeld te worden in „de proffyten ende emolumenten 
specterende totte voorz. costerie". Hij beweerde dat de 
schout en kerkmeesters van Alphen gehouden waren hem 
te geven : 

veerst: de sleutelen van ’tschoele, noch de sleutel van 
t graeftmaecken , noch die sleutel van "t clockstellen , noch 
de proffyten van ’t linden te wasschen van coperwerck te 
schuyren, nietiegenstaende die requirant van 't warderen van 
't zelve coperwerck cost gehadt hadde ; noch", zoo klaagde 
hij verder, „onthouden ende benemen die voorsz. gereq.**^ 
den requirant 't singen van 't heylige Sacramentsmisse 
des Donderdaechs mer houden daertoe eenen anderen, noch 
't singen van de heylige Sacramentsmisse des Saterdags 
de Domina; onthouden noch die voorsz. gerequireer?*" den 
requirant 't memorieboeck , noch die coerclederen, die den 
ouden coster altyt gebruyct ende doen maecken heeft tot 
coste van der kercke; mach noch den voorsz, requirant 


230 


nauweliex met grooter swaericheyt gecrygen het waslicht 
hem nootdruftich zynde omme den dienst des Heeren daer 
by te plegen ende singen laeten; noch de voorsz. gerequi- 
reerden allen den geenen, die den requirant in ’t gundt 
voorschreven es, turbel ende empesschement doen in 
'tsingen ende anderen dienst costeriade, toe in en uyt 
te gaen die sacristye of te gervcamer alwaer voor ooghen 
staet 't silverwerck, bourduerwerck ende andere juwelen 
daer voeren den voorsz. requirant borge gestelt ende 
behoirlicke besegeltheyt gepasseerd heeft." 

Daar tegen kwamen Schout en kerkmeesters in verzet, en 
beweerden ,dat 't voorsz. schoolmeesterschap niet gemeens 
en heeft mette costerie , mer hadden die kerckmeesters van 
Alphen in der tyd wesende deselve schoole van nieus tot den 
kercken coste opgetimmert naedat die vergaen was ende 
tot tweemael toe verbrantscat was by de Gelderschen ten 
tijde zyluyden voor Leyden ende in den Haeghe waeren, 
ende daer inne gestelt eenen schoolmeester, die ’t hen 
belieffde ende die sy best gequalificeert vonden omme 
heurluyder kinderen te leeren, gelyck sylieden oock nu 
iegenwoerdelycken daer inne gestelt hebben een priester, 
wesende capellaen van Alphen, emmers was de voorz. 
schoole zoe lange, dat gheen memorie van menschen ter 
contrarie en gedenckt, bedient geweest by een van de 
capelaenen, die de kerckmeesters in der tyd annamen 
en niet by de costers; heeft van ghelycken het graeft- 
makerschap niet gemeens met te costerie, mer es tselve 
een geheel distinct verscheyden officie van de voorsz. cos- 
terie, es ook van gelycken 't clockestellen een verscheyden 
officie , mede niet gemeens hebbende van de voorsz. cos- 
terie, alsoo 'tselve offcie wel xLim jaeren lanck bedient 
es geweest by eenen geen coster wezende, die 'tzelve 
van vyff jaeren tot vyff jaeren anbesteet ende daervan by 
den kerckmeesters geloont geweest es. Van gelycken en 














> 281 


heeft "t wasschen van "t linnewaet ende *t schuyren van *t co- 
perwerck niet gemeens mette voorsz. costerie, dan was 
tselve den laetsten coster toegelaten geweest te doen 
overmits hy een oudt dienaer was, ende ‘tselve nu wel 
de helft beter coop besteet wort; — zeggen voorts die 
voorz. gerequireerden dat die missen de venerabili sacra- 
mento ende de Domina niet gefundeert en is mer wort alleene 
uit devotie gesongen, ende mach men diezelve wel onge- 
songhen laeten, soe wanneer 't gelieft den geenen die 
daertoe contribueren , die welcke daeromme deselve missen 
zelver mogen singen of te doen singen dengenen, die 
't hemluyden belieft; ende zoe verde ’troerde *t memo- 
rieboeck, zeyden die gerequireerden dat ’tselve altyts 
bewaert es geweest van oudts by den gheenen die het 
waschlicht levert ende op te graven stelt omme daeruyt 
te weten, wanneer die memorien geleyt en op wat gra- 
ven ende hoeveel waslichts hy moet geven, ende die 
coerclederen en syn die gerequireerden nyedt ghewoonlyck 
die coster te leveren mer behoirde een coster syn habyt 
costeriael selver wel mede te brengen en gelycken alle pries- 
ters ende memoristen dagelicz wel moeten doen. Ontkennende 
de voorsz. gereq'*" simpliciter den requirant waslicht ge- 
levert te hebben ofte hem in ’t bedienen van zyn costerie 
eenigen turbel oft hinder gedaen te hebben, noch te 
doen doen, nochte en heeft oock den requirant noyt in 
possessie geweest van diensten, die hj nu gaerne an de 
costerye soude trecken." 

Het hof stelde den koster in het gelyk en veroordeelde 
Schout en kerkmeesters om den koster ,te laeten vol- 
gen die sluetelen ende proffyten van der schoele, graeft- 
maken ende clock stellen ende zyn gerechticheydt van 
tsingen van der misse! van den heyligen eerwaerdighen 
Sacramente des donderdaechs ende van onzer Liever vrou- 
wen des saterdaechs soe lange die om loon gedaen zul- 


232 


len worden, oock mede het memorie boeck ende daeren- 
boven een coercleet tot coste van der kercke. Interdiceert 

den voorsz. gerequireer** den voorsz. requirant eenich 
 turbel ofte letsel in 't gundt voorsz. es te doen ofte 
doen doen ende compenseert de costen van dezen, om- 
me redenen denzelven hove daertoe porrende." Daaren- 
boven werd ,Philip Claesz. schout van Oudtshoorn" nog 
tot eene boete van acht pond, en Evert Jacobsz. graf- 
delver van Alphen tot 12 pond veroordeeld, omdat zy 
zich ,ontgaen hebben in heure depositien ten verzoucke 
van beyde de partyen gedaen." 

Gelijktijdige kopie in bezit van 


Le P. A. G. 


ROMBOUT VAN MEDEMBLICK. 


Het hier volgend authenthiek afschrift van het banvon- 
nis, tegen Rombout van Medemblik gewezen, zal, vermeen 
ik, leiden tot eenige wijzigingen in D" J. D. Frenay's 
aanteekeningen (cf. Bijdr. I. 257-261.) 

M". Willem de Bont, schout der stadt Leyden, Ey. 
van sheeren wegen in cas van delict beclaecht in openbare 
vierschare voor de E heeren schepenen alhyer M* Rom- 
bout van Medemblick geboortich van Utrecht, tegenwoor- 
. dich synen gevangen, hem aenseggende dat hij gevangen 
voor desen als priester sich vervordert hadde etc. 

Nadat by schepenen der stadt Leyden was gesien den 
criminelen eysch ende conclusie hyer voorengaende by 
M' Willem de Bont, schout der stede voorsz gedaen ende 
genomen op ende tot laste van M" Rombout van Medem- 
blick, geboortich van Utrecht tegenwoordich synen ge- 














233 


vangen, oock gehoort syn gevangens eygene confessye, 
daerby hy gevangen buyten alle pyne ende banden 
van ysere heeft bekent gehadt, dat hy nadat hem by 
die vanden Gerechte van dese stadt Leyden opten xxvi'" 
January xvi* sessentwintich deselve stadt ende vrydomme 
van dien by provisie was ontseyt omdat hy sich vervor- 
dert hadde alhyer de Pauselycke off Roomsche religie 
ende superstitien te leeren ende oeffenen, het priesterschap 
over dese stadt heeft by geschrifte geresigneert in han- 
den van Philippus Rovenius Vicarius van den Paus van 
Roomen, dewelcke hem syn commissie hadt gegeven, ende 
dat hy als Priester vande Roomsche kercke, titulo Ar- 
chy-Presbytery de Roomsche gesinde in het lage lant van 
Rhynlant heeft bedient ende in de voorsz. qualiteyt macht 
heeft gehadt over de jonge ende uytheemsche priesteren 
om deselve in ordere te houden, dat mede hem gevangen 
vanden Paus off desselfs vicarius commissie is gegeven 
om gelt te mogen collecteren, ende dat hy wederon aen 
anderen commissie heeft gegeven om te gemeente van 
Roomsche gesinden wonende in Rhynlant aen te spreeken, 
ten eynde deselve tot behouff van hem ende syne mede- 
priesters penningen souden furneren ende dat by deselve op 
syne recommandatie aen eenen Johannes Trutius priester 
ende canonicus van Oldenseel is gegeven tusschen de twee 
en drie hondert gulden, dat mede hy gevangen de voorsz. 
commissie hebbende gegeven om uyt de voorz. gemeente 
gelt te vergaderen, eenige vande gecollecteerde pennin- 
gen voor hem tot syn onderhout behouden ende voorts 
andere medegedeelt heeft, dat hy gelooft dat den voorsz. 
vicarius apostolicus vermach te vergeven de canonisyen 
binnen dese landen die niet en syn geconfereert by den- 
geenen die daertoe volgens de Roomsche kercke syn ge- 
qualificeert, dat hy gevangen vanden selven vicarius uyt den 
naem vanden Paus van Roomen op hem heeft laeten con- 





234 


fereren seeckere canonisye ende praebendo in St. Maerten 
tot Utrecht te voorens op Alexander Lamswaert by de 
heere Staeten van Utrecht of het capittel aldaer gecon- 
fereert met conditie dar hy gevangen bekomen hebbende 
de rustige ende vredige possessie der voorsz. canonisye 
het pastoorschap deser stede verlaeten ende resigneren 
soude in handen vanden collateur, dat hy gevangen ver- 
staet dat hy inde vreedsamige possessie vande voorsz. ca- 
nonisye ende praebende soude geraecken by veranderinge 
van tyden, als wanneer de landen aenden Coninck van Hi- 
spanien overgaen ende Rovenius actualiter Bisschop van 
Utrecht, mitsgaders het capittel van S'. Maerten aldaer 
Roomsch catholyck syn^soude, dat by denselven Vicarius 
een Vicariaet binnen dese landen opgerecht synde, hy ge- 
vangen sich benevens verscheydene andere archypresbyteros 
by denselven Vicarius heeft laeten assumeren tot een 
medelicht [!] van tselve vicariaet, ende haerluyder byeen- 
comste ende vanden Archyepiscopus Phillippensis heeft 
gehadt een exemplaer van het decreet, off constitutie by 
deselve gemaeckt ende dat hy uyt crachte van dien als 
een medelicht inde byeencomste voorsz. is geweest en 
aldaer heeft helpen verhandelen negotia dioeceseos Ultra- 
jectensis ende mede de saecken inde constitutie vanden 
voorn. Árchyepiscopus ende vicarius begrepen, welcke con- 
stitutie is inhopdende verschydene poincten de rust ende 
welstant deser landen mitsgaders de waere Christelycke ge- 
reformeerde religie in deselve openbaerlyck geoeffent wer- 
dende voor schaedelyck, Alle twelcke syn saecken van 
seer pernicieuse gevolge ende in een welgestelde repu- 
blycke niet tolerabel, maer andere ten exempel straffbaer : 
Soo ist dat schepenen op alles geleth hebbende datter 
materie dienende is, ende heeft mogen bewegen, doende 
recht uyt den name ende van wegen de St(aten?] deser lan- 
den hem gevangen hebben gebannen ende bannen hem mits 





235 


desen syn leven lang geduyrende uyt dese vereenichdeNe- 
derlansche Provintien ende geassocyeerde lantschappe van 
dien soo wyt en syt de paelen van dien hem syn strec- 
kende sonder daer oyt weder in te mogen comen op 1yff- 
straffe ende confisqueren alle syne goederen ten proffyte 
vande hoge Overicheyt ende ontseggen den Offichier synen 
verderen eysch ende conclusie op ende tegens den voorn. 
gevangen gedaen ende genomen. Actum by Kerchem, 
van der Âa, Keth, Hogeveen, van den Berch , van Syp; 
Warmont ende Goes schepenen op den xxx'" Januarij des 
jaers xvi* veertich. Lager stont, Ter griffe der stadt Ley- 
den geextraheert uyt vierde criminele clachtbouck ende be- 
ginnende fol: Q  xxiiii ende is dese naer gedaen collatie 
daertegens accorderende bevonden huyden den xxxi'" Ja- 
nuary xvi° veertich ende was geteyckent by my 
| W. YAN KERCHEM: 


Op grond nu van 't medegedeelde veroorloof ik mij 
de volgende wijzigingen. | 

1° Indien de schout goed onderrigt is geweest, was 
Rombout niet uit Medemblik afkomstig (Bijdr. I. 258) 
maar geboortich van Utrecht. 

2° Uit de volgorde en omschrijving der punten van 
beschuldiging dunkt mij, dat R. niet tevens (p. 259) aartspr. 
was toen hij nog als pastoor fungeerde, maar dit eerst 
werd nadat hem Leiden in 1626 ontzegd was. 

3° Hem trof 't banvonnis van 1640 niet alleen (p. 259- 
260) wegens het assessorschap in 't Vicariaat maar om 
zooveel andere punten in 't vonnis aangegeven. 

4° Aangaande een en ander op p. 260 — Neen, hij 
bleef niet tot 1639 te Leiden, ten minste niet openlijk, 
want reeds in 1626 „was hem deselve stadt en vrydomme 
ontseyt" maar toch eerst in 1640 werd hij bij vonnis 
uit den lande gebannen, niet omtrent 1633. Alzoo kon 


236 


zijn werkelijke opvolger reeds in 1635 overleden zijn, 
en hij toch het pastoorschap rechtens behouden om eerst 
bij eventueele verandering van tijds omstandigheden ‚in 
shanden van collateur te resigneren." — Hij kon dus ook 
van 1626—839 buiten Leiden op vrije voeten zijnde , èn in 
1637 de zitting van het vicariaat te Utrecht bijwonen, èn 
ter sluiks te Leiden of ook openbaar in den omtrek verblij- 
ven. — Ook behoeft het „anno 1689" niet gescheiden te 
worden van sustinuit, want daar ’t banvonnis viel 30 Ja- 
nuarij 1640 schijnt het wel zeker dat hij op het einde 
van 1689 geregtelijk verhoord is geworden. 

Gewijzigd zou dan ook worden wat p.261 van Rey- 
nier Coopman gezegd wordt: wel verre toch dat deze in 
1633 Rombout opvolgde wien in 1626 Leiden ontzegd 
was, is het wel waarschijnlijk dat hij in 1680 of reeds 
vroeger te Leiden pastoor werd. 

L. P. A. G. 


KONTRAKT TUSSCHEN DEN OUDEN EN DEN NIEUWEN 
PASTOOR VAN ST. JACOBUS IN DEN HAAG, OPGEMAAKT 
DOOR DEN ABT VAN MIDDELBURG. 18 September 1475. 


Wy Jan van Sgrauensande Byder gehengenisse Goids 
Abt van onsser lieuer vrouwen Cloesters bynnen Middel- 
burch, ende dat ghemeen conuent desselfs cloesters doen 
cond ende kenlic allen den ghenen die desen onsen jegen- 
woirdigen brief zullen zien oft hooren lesen; Alsoe Heere 
pieters de Rycke onse mede religieux, cureit ende pastoir 
vander kerken inden haghe jn Hollandt nv tertyt, by 
ons Jan Abt voirnoemd, midts zynre outheit, crancheit 
ende onuermogentheit de selue cure te mogen bedienen 

















237 


ende anderen merkeliken saken ende redenen ons dair toe 
porrende, verlaten ende gedestitueert js geweest vander 
voirnoemden curen, ende heer Pauwels Gheryts zone, 
oick mede onse religieux, dairtoe gestelt ende gepre- 
senteert js; Soe ist dat by onsen wille en consente sekere 
voirwairden en conuencien gemaect ende gesloten zyn geo- 
weest tusschen den voirnoemden onsen medereligieuseu jnder 
manieren hierna volgende. Te wetene: Jnden eersten zoe 
sal de voirn. Heer pieter de rycke heeren Pauwels geryts 
zone voirn. ouergeven alle de. huysraet, die jnden seluen 
huyse vander seluer curen is, Behoudelic dat heer pieter 
voirn. sal behouden zyn slaepcamer, dair hy gewoenlic 
js jn te slapen, mit bedden, lynwaet, ende alle gereet- 
scap dair toe dienende. Ende waert sake dat den seluen 
huysraet van outheiden verginge, zoe sal hem Heer pau- 
wels voirnoemd anderen gheuen, die goet is om jn re- 
delicheiden dair mit te mogen lyden, ende dat oude na 
hem trecken. 

Jtem ten anderen soe sal Heer Pieter behouden alle 
zyn cleederen, siluer, gelt ende cleynodien, ende die 
regeeren tot behoef van onser voirnoemden cloester, alsoe 
een goet religieux sculdich is van doene. 

Jtem ten derden soe sal Heere Pauwels voirnoemd 
Heeren pieteren de rycke mit eenen knecht, die hem 
belieuen sal, besorgen eenen eerliken cost zyn leuen lanck 
geduerende, dair Heer Pieter niet of gheuen en sal. 

Jtem ten vierden soe sal Heer Pieter alle jare ontfan- 
gen jn penninghen van Heeren Pauwels voirnoemd tot 
zynen byleuen die somme van thien pondt groten tsiaers, 
te wetene alle quatertemperen twee pondt thiene scellinge 
grote vlaems, dair die eerste quatertemper of wesen sal 
des woensdaechs na sinte Lucyendach nv naest comende 
en alsoe van quatertemper tot quatertemper Heeren pie- 
ters leuen lanck geduerende ende niet langer. 


238 


Item ten vyften, waert dat sake, dat Heere Pieter 
de rycke hem diuerteren wilde wt deuocien of anderssins 
ende woenachtig wilde wesen jn onsen cloester, zoe sal 
Heere Pauwels Heeren Pieteren voirnoemd wtreycken 
ende betalen die somme van achthien pondt groten tsiaers, 
te wetene alle quatertemperen als bonen geruert is viere 
pondt thiene scellingen grote. Ende waert dat sake, dat 
God verhoede, dat heere pieter op die tyden voirnoemd 
niet betaelt en werde, soe sullen wy Jan Abt voirnoemd 
Heeren Pauwels destitueren vander seluer curen ende 
eenen anderen religieux, dwelck ons belieuen sal, dair jn 
stellen ende jnstitueren, die Heeren pieter voirnoemd 
betalinge doen sal, ende alle andere saken, volcomen 
gelyc boven verclaert staet. 

Ende omdat wy willen dat dit onderhouden werde van 
punte te punte als bouen, ende by Heeren Pauwels 
voirnoemd niet infringeert noch gebroken en werde mit 
eenigen vonden of subtylheiden, diemen hier jegens den- 
ken of usieren souden mogen jn eenigerwys, soe hebben 
wy Jan Abt ende dat gemeen conuent van onser lieuer 
Vrouwen cloester voirnoemd desen brief mit onsen zege- 
len besegelt. Ende omme der meerder vasticheit wille, 
soe hebben wy den voirnoemden Heere Pauwels dit mede 
doen besegelen; dwelck jc Heere Pauwels gheryts zone 
ter begeerten van mynen Heere den Abt ende gemeene 
conuente voirnoemd medegedaen ende besegelt hebbe. 
Gegeuen den achtthiensten dach jn Septembri jnt jair 
ons Heeren m.ccee. viue ende tseuentich, 

(MS. Prov. Archief van Zeeland te Middelburg.) 
Afgeschreven door v. D. HORST Pr. 


TG EDT AT 


239 


KERK TE AMSTELVEEN. 
1461. 


In Juni 1450 was heer PrETER STRUYS cureyt van 
Amstelveen, zoo als blijkt uit voorgaanden brief aan den 
heer van Veere ') | 

In Juni 1461 was daar heer DreRIC VAN MAERSEN , 
priester, even als zijn voorganger kapellaan der kapelrie 
aan het Onze Lieve Vrouwe altaar, welke ter begeving 
stond aan den heer van Veere. Dit blijkt uit het vol- 
gende stuk, dat bewaard wordt in het stedelijk archief 
van Vere. ’tIs een concept, zeer slecht geschreven, en 
voert ten titel: 


„vanden Capellaen tot aemsterveen ende eenigen 
vanden buyren aldaer, etc. 


,H'. van borssel Heer vander Vere etc.) Doen condt 
allen luyden: Alzo wy tanderen tyden mit onsen openen 
brieuen gegeuen hebben Hr Dieric van Maersen, priester, 
Herman piersoens zoen, een capelrie liggende voir onser 
Vrauwen autair jnder kerken van aemsterveen, die tot 
onser collacie ende ghifte staet. Ende want tusschen hem 
ende den ouermans van onser Vrauwen ghilde aldair ze- 
kere questie ende gheschil geweest is, roerende also wel 
van dat deselue Dieric achternolgende onse ghifte ende 
presentacie begeerde jn geleyt te wesen, als van dat de 
voornoemde ouermans begeerden huere diensten ende mis- 
sen vpter selven outaer gedaen te hebben, nauolgende 
zekere weerlike brieuen van appointemente, die voortyds - 











1) Zie boven pag. 193. 


240 


gemaect geweest hebben by Hr Pieter struys ende den 
voornoemden ouermans jn dien tydt: so eist dat wy, die 
als Heer vanden voorsz. plaetse ende als collateur vander 
voornoemde capelrie, daer jn voirzien willen, vpdat de 
dienst ter eeren Gods voirtan gedaen moge worden, ende 
dat wy ende onse naercommeren van onser ghifte niet 
vercurt noch vermindert en worden, by ons ontboden 
hebben den voornoemden Hr Dieric ende ouermans, oft 
andere vut hueren naem. Ende naer dat wy hemluden 
an beiden zyden als jnt lange gehoirt hebben ende ooc 
wel ouerdacht tguent datter van Gods ende redenen we- 
gen jnne sculden was te gebuere, so hebben wy, also 
zy des an ons volcommelic gebleuen waeren, geordon- 
neert, dat achteruolgende onser ghift ende presentacie 
de selue Hr Dieric jn geleyt zal worden alst behoort, 
ende zullen de kercmeesters en ouermans den voornoem- 
den Hr Dieric ende andere die nae Hem de voirsz capelrie 
hebben ende bezitten zullen, jaerlyck bezorgen ende be- 
talen vry telken Allerheiligermisse vyf beyersche gulden, 
dat den eersten dach van betalingen vallen sal tallerhei- 
ligermisse naestcommende, Ende bouen dien sullen zy 
den voornoemden Hr. Dieric alle jaeren bezorgen ende 
geven xx rjnsche gulden, te weten telken qr jaers deen 
vierendeel, tzelue jaer jngaende, ten voirsz allerheliger- 
dage; Des sal de voorsz Hr. Dieric gehouden ende ver- 
bonden wesen daer voren te doene vier missen de weke 
op onser Vrauwen outaer voirn. Te weten des zondaeghs, 
des wonsdaeghs, des saterdaeghs, ende noch vp eenen 
anderen dach jnde weke alst den voorsz. Hr Dieric best 
genneren ende passen sal; emmer wel verstaende, ge- 
beurdet dat hy jn eenigen gebreke waere de voorsz mis- 
&en te doene ten voornoemde dagen, dat hyse dan vp 
eenen anderen dach jn de weke doen sal; waert ooc so 
dat de voornoemde Dieric jn eenige weke verzuuymde 


241 


eenige missen te doene, die sal hy jn een andere weke 
doen ende die verhalen also dat behoort. Einde geuielt 
zo dat de voornoemde Hr Dieric vertoge metter woone 
vut prochie ende den dienst van vier missen de weke 
liete varen ende niet en dede, dan zullen de voorsz 
kerckmeesters ende ouermans jn der tyd wesende onge- 
houden wesen mer te geuene vande’ voorsz xx Rynsche 
gulden, anders dan vander tyd dat de selue EH. Dieric 
bedient zoude hebben, neuen de v beyersche gulden zul- 
len alsdan gaen ende bekeert worden jn en daert ons 
geuuegen ') sal. Doende voort ooc dat van ouds gewoonlyc 
is ter eeren ende voordenissen vanden heiligen kerke, 
zonder eenige fraude ofte argelist. Ende gebuerdet dat zy 
onderlinge eenich geschil meer hadden, dat zal altiid 
staen tot onsen seggene ende verclaerne, en mede desen 
zullen zy met elcanderen te vreden wesen. Ende mids 
der vutreikingen vander somme bouen geschreuen, zo 
zullen de voornoemde ouermans themwaert hebben, ont- 
fangen en behouden alsulke bate, profite, ghiften, ende 
voruallen, als ten voorsz outaer ende ghilde commen 
zullen ende gegeuen worden, zonder den voornoemden 
Hr Dieric daer jn eenich recht te hebbene haelue hees- 
schene of vermetene jn eenige manieren. Ende mids deser 
onser ordonnancie zullen alle andere weerlike brieuen of 
geloften, die van deser saken voorders tijd gemaect ziin 
by Hr Pieter Struys of andere, van geenre weerden we- 
sen. Áctum ten vutgane van Meye of jngane van Juny 


anno lxj." 
v. D HORST, Pr. 





l) Gevoegen — gelieven. 
— Q LCS Ae 


Bijdragen Gesch, Bisd. v. Haarlem. Ile Deel. 16 


242 


SINT JANSHEEREN OP WALCHEREN. 





In 1817 schonk graaf Willem van Henegouwen een 
stuk grond aan de St. Jansheeren te Middelburg, bij 
open brieve, welke ook door Boxhorm (II, 189) wordt 
medegedeeld. 

„Willem, Graeve van Henegouwen, Hollandt, ende 
Zeelandt, maecken condt, etc. Dat wy ghegheven hebben 
onsen gheestelijcken vaeder, den- Bisschop van Zuden, 
commandeur 't Uytrecht ende in Zeelandt van de S. Jans 
huysen, hem ende syne nacomelinghen, commandueren 
't Uytrecht ende in Zeelandt voornoemt, den werff die 
gheleghen is in Middelburch by den Boomgaert, die wy 
hem hier te vooren ghegheven hebben, erffelyck te bly- 
ven, den werff voornoemt metter grafte die daeromme 
gaet, synen vryen wille daer mede te doen. In oirkonde 
desen brief beseghelt met onsen seghel. Ghegheven in 
'tjaer ons Heeren Mcoc ende xvii, de Saterdach voor 
S. Gregorius dach." 


Op het stedelijk archief van Veere wordt bewaard de 
volgende opgaaf der huizen en bezittingen van de St. Jans- : 
heeren op Walcheren, zonder datum. Ik zou meenen, 
dat het bij den ommekeer van Walcheren door den Hoofd- 
kommandeur bij de Staten van Zeeland is ingediend, 
om — zoo als in het stuk zelf gezegd wordt — restitutie 
te eischen, dus na 1576. 

„Commendae illustrissimi Melitensis ordinis in Zelandia 

sitae. 

In civitate Middelburgensi una commenda cum apper- 
tinentys. 





248 


Item duae aliae commendae aliquibus horis a Middel- 
burgo sitae , kerckwerff et memelingen dictae. 

Valent annuatim circum circa plus minus 7000 florenos. 

Praeter edificia et multa alia mobilia, quae extiterunt, 
quorum omnium petitur et oratur restitutio et satisfactio. 

Praeterquam notandum sit, quod valor et pretium prae- 
dictorum bonorum ascenderit. | 

De hollandsche vertaling, daaronder geschreven, luidt 
aldus: 

„Commandeurijen van de doorluchtichste ordre van 
Malta in Zeelant gelegen. 

Inde Stad middelburch eene commanderye met de toe- 
behooren. | 

Item twee andere commandeuryen eenige uyren van 
middelburch gelegen, genaemt kerckwerff ende memelinge. 

waerdigt jaerlyck, daer of daer omtrent meer of min 
7000 .guldens. 

Behalven de huysingen, ende veele andere meubelen, 
die daer syn geweest, van alle dewelcken restitutie ende 
voldoeninge wert geeyscht, ende gebeden. 

Ende dat daerenboven te noteren is, dat de waerde 
ende prys der voorseyde goederen jaerlycx is geresen.” 


V. D. HORST, Pr. 


211 


HET APOSTOLISCH-VICARIAAT 
VAN 


JOANNES VAN BIJLEVELT. 


(Vervolg van blz. 41, Deel IL.) 


III. 


Alvorens onze geschiedenis van het Apostolisch-vicariaat 
van J. van Bijlevelt voort te zetten, moeten we een oo- 
genblik de aandacht onzer lezers terugroepen op een 
voorval dat de voorname aanleiding geweest is van het 
ongelukkig banvonnis van den Apostolischen Vicaris, en 
door ons behandeld is in Deel [ van deze Bijdragen blz. 
189. We mogten dezer dagen eene zeer verpligtende me- 
dedeeling ontvangen van echte bescheiden omtrent die 
gebeurtenis, uit het gemeente-archief van Wassenaar, 
waarschijnelijk afkomstig van den toenmaligen Heer van 
Wassenaar en Obdam, lid van de Staten van Holland, 
die in de zaak is betrokken geweest. Wijl die be- 
scheiden een nieuw licht over de bedoelde geschiedenis 
verspreiden en eene leemte aanvullen, welke we nu in 
ons verhaal ontdekt hebben, meenen we in het belang 
van de juistheid en volledigheid onzer geschiedenis, van 
die welwillende mededeeling met erkentelijkheid te moe- 
ten gebruik maken en gaan alzoo die stukken, voor zoo 
ver ze dienen kunnen om hetgeen we t.a.p. schreven ;, 
nader toe te lichten en aan te vullen, onder de aandacht 
onzer lezers brengen. | 

De zaak is deze: | 

Wij verhaalden dat ten jare 1717 de Heer van As- 
sendelft door de katholieken dier plaats verzocht werd 


245 


te zorgen dat de jansenistische pastoor Poelenburgh (in 
de meergemelde stukken wordt hij ook van Poelenburgh 
genoemd) vervangen werd door een goed katholiek pries- 
ter; dat hij zich te dien einde vervoegde tot v. Bijle- 
velt, toen nog slechts Aartspriester (eerst eenige maan- 
den later, in October 1717 werd hij Apostolisch Vicaris 
benoemd); dat daarop Caspar Antonius van Gerven, 
door bemoeijing van v.B. tot pastoor van Assendelft 
werd aangesteld, en van Poelenburgh met behulp van den 
Bailluw uit de pastorie gezet, zich bij den ‘Fiscaal van 
Holland over die handelwijze beklaagde, met het gevolg 
dat tegen al degenen die er de hand in hadden , en vooral 
tegen v. Bijlevelt eene geregtelijke vervolging werd in- 
gesteld, welke op dezes banvonnis uitliep. 

Nu werd ons nopens die gebeurtenis eene copie 
medegedeeld van een’ brief door den Heer van Assendelft 
den 2 Januarij 1717 geschreven aan Hugo van Heussen, 
toen jansenistisch pastoor te Leiden en zich noemend vi- 
caris generaal van het kapittel van Utrecht. Die copie 
laten we hier letterlijk volgen: 


Copie van een brief van den Heer van Assendelft 
Mr. Jean Deutz — tevens oudt Schepen en Raadt 
van de stad Amsterdam, geschreven aan Hugo van 
Heussen te Leiden. dd. 2 Januarij 1717. 


nReets 10 a 12 jaren geleden is in mijn dorp of Heerlijckheid 
van Assendelft grote twist ontstaan tusschen den Pastoor van de 
Roomsche en tusschen de gemeente, maar hebbende gemeent, dat 
deselve was ontstaan omdat de gemelde Pastoor Cornelis van Poe- 
lenburgh van de soogenaamde Jansenisten , en het grooste gedeelte 
van de ingesetenen de geordende priesters waren toegedaan , hebbe 
op die tyd myn uyterste best gedaan om den Heer Pastoor met 
de gemelde gemeente te vereenigen, 't geen ook wel soude hebbe 
gelukt, indien de Pastoor niet boven maten koppig en onhandel- 
baar was geweest, maar hebbe alles sooveel als mogelijk is ge- 
weest, ingeschikt, en met hem de uyterste patientie geoefent, 


246 


maar de wynige, dewelke tot nu toe nog in syn kerk gegaan, 
dewelke alle seer de Jansenisten zijn toegedaan, hebben my een 
request gepresenteert, waarvan de copie hier beneffens gaat, soo- 
dat nu niet anders is te doen als dien Pastoor op een andere 
plaats te versorgen of hem tenemaal te removeren, maar willende 
sooveel als my mogelyk is alle opschuddingen en violente be- 
handelinge voorkomen, hebbe diensaangaande het advys van de 
Heer Creys ingewonnen, dewelke my heeft geinformeert dat 
UEhoogw. omtrent de geestelyke van dese landen de directie 
heeft, hebbe dierhalven geoordeelt van dienst te kunnen zijn, my 
aan UEEerw. te adresseeren ente versoeken dat UEEerw. het 
daarhenen gelievt te dirigeren, dat deze Cornelis van Poelenburgh 
werd verplaast of geremoveert, want solange als dien Heer daar 
als Pastoor staat, is niet anders als de uyterste ongenoege te 
wagten, ja het gaat soo verre, dat meerder als vyf en twintig 
familien uyt het dorp van Assendelft zullen vertrekken indien hy 
daar langer komt te blyven. Om UEEerw. alle het gepasseerde 
te verhalen soude te lang zyn, maar UEEerw. kan sig addres- 
seren aan de Heer Lobs tot Haarlem, de Heer Donker en Creys 
tot Amsterdam, de Heer van Houten tot Cromeny, en verders aan 
alle de omleggende pastooren onder het Capittel van Haarlem 
ressorterende. mogelyk soude UEEe kunnen denken, dat men 
nog soude kunnen tenteren den pastoor met de gemeente te ver- 
soenen, maar daar is de minste apparentie niet toe, dewyl het- 
selve soo dikmaals is besogt, en altyt door de impertinente be- 
handelinge van den pastoor buyten effect gebleven, soo daar niet 
om is te denken, en indien syn gemeente al weder met de pastoor 
eenig genoege kwam te nemen, sal evenwel noit toestaan, dat 
synE daar komt te blyven, want vermene mede in myn persoon 
door syn irreverente manieren van doen ten uytersten beledigt te 
zyn, soodat liever alles sal wagen als hem langer in myn dorp 
en jurisdictie te tolereren; weete wel dat men sal voorgeven, 
dat de oorsaak van dese rusie alleen werd veroorsaakt, omdat 
den Baljuw niet word voldaan, en dat hetselve eene onmoge- 
lijkheyd is, omdat de gemeente de geordendende priesters toege- 
daan niets willen contribueren, maar kan UE, verzekeren dat het- 
selve de reden niet is, maar syn conduites alleen te wyten, synde 
deze requeste alle door de soogenaamde Jansenisten getekent, 
dewelke voorgeven de principaalste redenen niet in de req. te 
hebben geposeert, om soveel mogelyk is, alle ergenissen te wee- 


247 


ren, maar dat sylieden beryd zyn, als het nodig sal zyn, het- 
zelve nader te deduceren, of mondeling of schriftelyk, sodat indien 
UEEerw. nodig oordeelt deselve daarop te horen, gelievt haar 
maar te ontbieden, als wanneer sy sullen occasie hebben om U Eerw. 
daarvan openinge te geven, verzoeke of UEE. deze saak soveel 
mogelyk is gelievt te verhaasten, dewyl dagelyks werde aange- 
lopen van de gemeente, dewyl sy nu haar godsdienst niet kun- 
nen plegen. Moet UEEerw. nog seggen dat de dootsieken met 
opene praamen naar de byleggende dorpen werden gevoert, om 
daar de laaste kerkdiensten te kunnen ontfangen, waarvan eenige 
soo my werd berigt in de gesyde praamen syn overleden, en 
anderen sterven zonder occasie te hebben om de gesyde laaste 
diensten te kunnen ontfangen. Alles is nu in de uyterste confu- 
sie en gaande de gemeente te kerk in de omleggende dorpen, 
komen noit als ’s avonts voor het grootste gedeelte laat thuis en 
dikmaals vol en dronken, soodat de gemeente tegenwoordig in 
de uyterste ongebondentheyt leevt, synde geen opzigt op haar 
doen en manier van leven en genoegsaam gedestitueert van alle 
godsdienst, — hiermede blyve enz.” — — — 


Uit dezen brief nu blijkt duidelijk dan die gansche 
geschiedenis van Assendelft niet, of althans niet uitslui- 
tend van de katholieken is uitgegaan, zooals later door 
de tegenpartij is beweerd en men ook zoude opmaken uit 
hetgeen wij er van mededeelden naar onze archieven, 
waarin we niets van die omstandigheid vermeld vonden. 
Het was alzoo niet enkel, zelfs niet hoofdzakelijk afkeer 
tegen het Jansenismus van pastoor v. P. welke de bewe- 
ging tegen hem deed ontstaan: zijne partijgenooten, de 
jansenisten zelven waren zeer tegen hem gestemd en dien- 
den een verzoekschrift bij van Heussen in door bemid- 
deling van den Heer van Assendelft, om een ander in 
zijne plaats te erlangen. Dat verzoekschrift was, gelijk 
we zagen, bij bovengezegden brief gevoegd, — jammer 
maar dat van het verzoekschrift zelf niets gevonden is, 
Opmerkelijk is het ook dat de schrijver van den brief 
zich bij van Heussen, ter nadere informatie beroept op 





243 


jansenistische pastoors; immers de door hem genoem- 
den waren van de voornaamsten dier partij,- wel een 
bewijs dat v. Poelenburgh zelfs bij zijne jansenistische 
medepastoors in geen goeden dunk stond Het is dan vol- 
komen duidelijk dat de vijanden van v. Bijlevelt het feit 
onder een ander daglicht hebben doen voorkomen, waar- 
door het hatelijker werd van den kant der katholieken 
en daarmede beter geschikt voor het instellen eener ge- 
regtelijke vervolging tegen v. Bijlevelt. 

Hadde van Heussen aan het dringend verzoek van den 
Heer van Assendelft gevolg gegeven, waarschijnelijk zou 
de zaak in stilte zijn afgeloopen; maar deze, ofschoon hij 
zelf, even als de andere jansenistische pastoors, zooals 
we uit het volgend stuk zullen zien, v. Poelenburgh in 
het ongelijk moest stellen, wilde of durfde hem toch niet 
verplaatsen. Eerst toen er van dien kant geene voorziening 
kwam, werd, nu ook met medewerking der katholieken , 
een verzoek gerigt tot van Bijlevelt. 

Toen de zaak bij het Hof van Holland ter erimtnele 
was aanhangig gemaakt, diende de Heer van Assendelft 
c. 8, een request in bij de Staten van Holland, waarin 
zij zich beklagen over de behandeling ter criminele en 
de Staten verzoeken dat deze kennis mogten nemen van 
de zaak en den procureur generaal gelasten „omme de 
voorschreve reedts geëntameerde proceduyren crimineel 
voor den Hove van Hollandt te laten varen , alsmede den 
welgemelden Hove, ende verdere Rechters, voor wien men 
de voorschreve sake, hetzy in het civiel, of in het cri- 
mineel, reedts gebraght heeft, of noch andersints soude 
willen brengen. daarvan met alle gevolgen ende aankle- 
ven van dien te ontlasten,” 

Dat request, ons insgelijks medegedeeld, bevat een 
uitvoerig verslag omtrent den toestand van Assendelft 
onder pastoor v. P. 't welk ons nog meer overtuigt van 


249 


hetgeen we reeds uit den eerstmedegedeelden brief van 
den Heer van Assendelft zagen. We gaan daarom het 
begin van het request, dat het belangrijkste voor ons 
is — hier mededeelen, | 


„Geven in alle onderdanigheyt te kennen Mr. Jean Deutz Heere 
van Assendelft enz. oudt Schepen en Raadt van de Stadt Am- 
sterdam, mitsgaders Baljuw en Leenmannen van deselve Heer- 
lyckheyt, alsmede Klaas Spruyt, Willem Cornelisz. Vis, Huygh 
de Jongh, Jan Henricksz, Koningh, Aldert Pietersz. Bos, Klaas 
Cornelisz. Winter, Barent Jansz. Gaal, en Barent Reekman, ge- 
committeerden van de Roomschgesinde Gemeente aldaar; dat Core 
nelis van Poelenburgh, Roomsch priester tot Assendelft voorschre- 
ve, sigh al voor veele jaren onaangenaam gemaackt hebbende 
gehadt aan deselve Roomsche gemeente, die verwyderingh eyn- 
delyck soo groot is geworden, dat verre het meerendeel van de 
selve gemeente (die andersiats vry considerabel is, en al in eenige 
duysenden bestaat) denselven Poelenburgh en syne kercke heeft 
verlaten, ende dit niet uyt, ofte om eenige discrepantie van 'l'heo- 
logische sentimenten, die t’sedert eenigen tydt in de Roomsche 
Kercke, meer als te vooren, oorsake tot particuliere bewegingen 
hebben gegeven, maar enckel ende alleen ter sake van conduiten 
waardoor die van de gemeente vermeenden door hem Poelenburgh 
t' onreght en onlydelyck beswaart en benadeelt te werden. 

Dat die onlusten van tydt tot tydt hooger gaande, hy eerste 
Suppliant, als Heere van Assendelft etc. soo plightshalven, als 
op het vertoog en klaghten van veele uyt deselve gemeente, 
sigh oock wel heeft willen laten employeren om kennisse van 
saken te nemen en (was het mogelyck) met gevoeglyckheyt alles 
te helpen bemiddelen, en in te schicken, en alsoo uyt te wercken 
eene vreede, gantsch en al noodtsakelyck voor den Dorpe en 
Heerlyckheyt van Assendelft, ende de Opgezetenen van dien in 
het gemeen, en voor de Ledematen van de Roomsche Kercke al- 
daar in het byzonder; dat de saken oock in den eersten sigh 
soodanigh wel scheenen te sullen hebben laten vinden, dat ten 
wederzyden met de voorgeslagene temperamenten genoegen soude 
werden genomen, maar dat den Priester Cornelis van Poelenburgh, 
wanneer men ter sake soude komen, sich alles weder onttrocken, 
en sulcks oock alles als voorheenen, na syne particuliere sinne- 
lyckheyt, heeft willen dirigeren ; dat daardoor de animositeyten 


250 


ten wederzyden van tydt tot tydt soodanigh zyn aangegroeyt, 
dat niet alleen tusschen de Roomsche Gemeente ende hunnen 
voorschreven Priester, soodanigen scheuringe is ontstaan, dat’ er 
noch al meer en meer Ledematen van de Roomsche Gemeente 
sigh elders ter kercke begeven hebben gehadt, ende andere geheel 
en al zyn verwildert, en oock selfs op haar uytterste niet eu 
hebben kunnen werden gesoulageert en bedient van de gewoon- 
Iycke Roomsche Ceremonien, maar dat oock die verwyderinge en 
scheuringe is overgeslagen tot die van de Gereformeerde Kercke 
aldaar’, mits veele van deselve, naar hunne bevattinge, deel in 
de voorschreve differenten genomen, en partye hebben gekosen 
gehadt. . 

Dat (boven en buyien de voorschreve ontsteltenis en commotie 
der gemoederen) het ongeluck noch heeft gewilt dat de Bruyckers 
van.de Landeryen, soo door de successive inbraken, als door de 
sterfte der Beesten, in noch meerder confusie en vergelegentheyt zyn 
gebraght geworden, en dat het een en het ander quaat alsoo by den 
anderen gevoeght, oogenschynelyck staat met sich te slepen niet 
minder als een desolatie van het voorschreve Dorp en Landerijen 
onder de voorschreve Heerlyckheyt van Assendelft sorterende; wan- 
neer namentlyck eenige uyt noodt; andere om in rust en vreede hun 
gemoedt en Religie te mogen beleven, sigh van daar elders qua- 
men te transporteren , soo als dat wel seeckerlyck te waghten 
staat, indien de sake niet en werdt gebraght op een andere voet, 
als die tot noch toe is geweest. 

Dat den eersten Suppliant, tot voorkominge van sulcke ruineuse 
gevolgen, den voornoemden Cornelis van Poelenburgh, dan oock wel 
weder op nieuw heeft ondergaan in het vriendelycke, en sulcks den 
selven getraght heeft tot reden en gemackelykheyt te brengen , doch 
(tot aller leetwesen) sonder eenigh effect, of verder apparentie van 
succes, sulcks dat dan oock den eersten Suppliant gemoedtshalven 
gemeent heeft gehadt niet langer ledigh te hebben mogen staan , 
en sigh dierhalven oock geadresseert heeft aan de Roomsche 
Geestelyckheyt tot Leyden, als tot Amsterdam, ofte wel aan den- 
geenen die van de moderaatste, ende hier te Lande aangenaam- 
ste maximen zyn; doch dat hy daarmede niet anders en heeft 
gevordert, dan dat den voornoemden Poelenburg, wegens syn 
gedragh en hoofdigheyt, door hen wel is gesteldt geworden in 
het ongelyck, maar dat eghter deselve daaromtrent niet en heb- 
ben kunnen goetvinden de vereyschte voorsieninge te doen. 


251 


Dat men oversuleks hebbende moeten bedaght zyn op andere 
middelen, om de voorschreve Dorpe, en de Ingezetenen van dien 
niet geheel en al te abandonneren, ende verlooren te laten gaan, 
beright is geworden, dat door J. v. Bijlevelt seer veele missien 
en bestellingen van Priesters en Pastoren van tydt tot tydt hier 
te Lande waren gedaan; ende wel soodanigh gedaan, dat den 
gemelden Bylevelt, hebbende zyne residentie en kerckelycke Statie 
alhier in den Hage, ende doende alsoo de voorschreve missien 
en bestellingen niet alleen in den Hage onder het oogh en in 
het gesighte, soo van UEd. Groot Mog. als van den Hove van 
Justietie, maar oock met kennisse ende by gedogen van de res- 
pective Magistraten en Officieren van de Steden, Plaatsen ende 
Dorpen, daarinne geraackt zynde, sy Supplianten dan oock ter 
goeder trouwe gemeent hebben gehadt niet te kunnen misdoen, 
met sigh insgelycks aan den voornoemden Bijlevelt te adresseren 
om iu plaatse v&n den voornoemden Poelenburgh provisionelyck 
een ander wereldtlyck Priester voor den Dorpe en Heerlyckheyt 
van Assendelft te nomineren ende af te senden, ende den Per- 
soon van Casparus Antony van Gerven, by den selven daartoe 
derwaarts provisionelyck geschickt, ook aan te nemen." 


Dat request nu werd bij sapostelle van 25 Mei 1717 
door de Staten aan President en Raden van Holland, Zee- 
land en Vriesland" om advies gezonden. Het advies van 
het Hof, in Junij daaraanvolgend uitgebragt, is aller- 
hatelijkst tegen de katholieken en heeft al den schijn 
van, — althans voor een groot gedeelte, ingegeven te 
zijn door de hevigsten van de andere partij. Het is in- 
derdaad eene doorloopende verdediging der jansenistische 
scheuring en bevat al hunne lasterlijke aantijgingen tegen 
den Paus, de jesuiten en ordesgeestelijken en in 't alge- 
meen tegen alle katholieken die gehoorzaam waren ge- 
bleven aan het hoofd der Kerk, maar vooral tegen 
v. Bijlevelt. 

Om te doen zien hoezeer de partij door hare aanhou- 
dende lasteringen tegen de goede katholieken zelfs het 
hoog provinciaal Geregtshof voor zich had weten te win- 
nen, hebben we het der moeite waardig geacht hierachter 


252 


als Bijlage te geven het laatste gedeelte van het voor- 
meld advies, waarin meer de algemeene toestand wordt 
besproken en ten slotte de Staten worden aangemaand 
om ten strengste tegen de katholieken, vooral in de zaak 
van Assendelft te werk te gaan. Bij het lezen daarvan 
zal het menigeen opvallen dezelfde lasteringen, soms 
bijna woordelijk , daarin terug te vinden welke nog he- 
den ten dage door de liberalen en vrienden der staats- 
katholieken (in het stuk is spraak van staats-priesters) 
tegen de jesuiten en ultramontanen (die daar pausgezinden 
heeten) dagelijks worden gedebiteerd, „Tout comme chez 
nous" zouden de katholieken thans wel kunnen zeggen. 
Eene groote troost is het zeker voor ons in deze da- 
gendat al de toeleg der toenmalige staatskatholieken of 
staatspriesters , door de hoogste  auctoriteiten in den 
lande geholpen, de Kerk in ons vaderland niet heeft 
kunnen schaden noch verhinderen dat zij, hoe ook ver- 
drukt en vervolgd, aanhoudend in bloei en kracht is 
blijven toenemen. 

Op één punt moeten we, in het belang onzer geschie- 
denis, hier nog de aandacht vestigen. | 

Sprekende van het verhoor dat zij pastoor van Gerven 
hadden doen ondergaan, zeggen ze dat hij zich beriep 
op veene Missive dewelcke Ay oock exhibeerde, van eenen 
priester Bylevelt, sich alhier onthoudende in den Hage. 
waaruyt bleeck, dat die hem tot Assendelft ten eynde 
voorschreve hadde gesonden” en iets verder zeggen ze: 
dat ze „gemeyndt hebben in justitie niet te kunnen afzyn 
van. .… te verleenen daghvaardinge in persoon tegens. ... 
den priester Bylevelt, die den Procureur-Generaal ver- 
meynde, dat sich wel voornameutlyck hadde schuldigh 
gemaackt, omdat hy door syne eygenhandige Missive konde 
worden overtuyght den ‘voorn. v. Gerven tot Assendelft 
te hebben gesonden.” 








258 


Met dit zeggen is moeijelijk te rijmen.de verklaring 
van v. Bylevelt zelven in zijn request aan gecommitteerde 
Raden in Januarij 1718 ingediend , waarin hij uitdrukke- 
lijk zegt „dat hy suppliant by synselve overtuyght ende 
ten eenemaale gerust is dat soodanigh eene sendinge by 
hem. noydt en is gegeven, dat sulex mitds dien dan oock 
noydt en sal connen werden beweesen." Zoo getuigde hij 
ook bij het geregtelijk verhoor, in Maart daaraanvolgende 
voor datzelfde Hof dat hij geene zending aan v. Gerven 
gegeven had. Van Gerven zelf verklaarde dat v. Bijle- 
velt hem die zending van den Internuntius had bezorgd. 

Deze tegenspraak is inderdaad moeijelijk te verklaren. 
Van den eenen kant laat het zich toch niet wel denken 
dat zulk een hoog en eerbiedwaardig regterlijk collegie 
als het Hof van Holland zich door haat tegen de ka- 
tholieken en door opstoken van hunne vijanden zou 
hebben laten vervoeren tot opzettelijke logen en lasterlijke 
verklaringen in een ambtelijk advies aan de Edelmogende 
Staten; en van den anderen kant kunnen we met geene 
mogelijkheid den opregten en moedigen v. Bijlevelt verden- - 
ken dat hij in een insgelijks officieel request aan de Staten 
en in een geregtelijk verhoor zoo nadrukkelijk zou ont- 
kend hebben wat hij zich bewust was werkelijk te hebben 
gedaan en in de gegevene omstandigheden als zijnen 
pligt zou hebben beschouwd. Evenmin kunnen wij van 
den braven priester van Gerven zulk eene valsche ge- 
tuigenis vooronderstellen. Bovendien moet het vreemd voor- 
komen dat het Hof den geëxhibeerden brief van v. Bijlevelt 
niet als alles afdoend bewijs en Corpus delicti heeft op- 
geëischt, waardoor van zelf alle verdere onderzoekingen 
en verhooren van v. Bijlevelt en v. Gerven overbodig 
waren geworden en de zaak op eenmaal was afgedaan. 
Nog valt op te merken dat, zooals we reeds aanstipten, 
v. B, toen nog geen Apostoliesch Vicaris was, maar slechts 


254 


Aartspriester, en men dan ook om die reden moeijelijk kan 
aannemen dat hij de benoeming tot pastoor zou gedaan 
hebben. Er schijnt alzoo aan eene of andere vergissing 
of misverstand bij die verklaring in 'tadvies van het 
Hof te moeten gedacht worden. Misschien brengen nader 
te vinden bescheiden meer licht in deze duistere zaak. 

Ten slotte willen we nog aanstippen dat het advies bij 
resolutie van de Staten dd. 23 September 1717 met het 
request van den Heer van Assendelft c.s. tot nader on- 
derzoek en advies is gegeven raan den Heer van Wasse- 
naar — Obdam uit de ordre van de Ridderschap, en aan 
de andere gedeputeerde Raden voor de zaken van justitie”, 
Daaraan is het waarschijnelijk te danken dat de nu mede- 
gedeelde stukken in het archief der gemeente Wassenaar 
gevonden zijn. 


Gaan we nu weder voort met het verhaal van de ver- 
volging tegen de katholieken, drie jaren later uitgebro- 
ken, waarover in ons laatste artikel. 

De verdrijving van den Apostolischen Vicaris uit zijn 
geliefkoosd verblijf, zijne geboortestad Utrecht, was het 
begin slechts van de vervolgingsmaatregelen die de re- 
gering meende te moeten nemen tegen de katholieken 
als weerwraak of represaille , zooals het genoemd werd, 
voor hetgeen de keurvorst van de Nederpaltz en andere 
katholieke vorsten van Duitschland naar het (voor ’t groote 
ste gedeelte overdreven) gerucht ging, zich tegen hunne 
protestantsche onderdanen veroorloofd hadden, 

Reeds in Februarij 1720 was uit den Haag aan den 
Vicaris geschreven, dat, indien de Keurvorst van de Paltz 
niet spoedig voldoening gaf aan de gereformeerden, de 
Staten eene zeer strenge resolutie zouden nemen tegen 
de roomschgezinden hier te lande, zoo met het sluiten 
. hunner kerken als met het uitzetten van alle geordende 





255 


geestelijken en vooral van de jesuiten. Er was echter 
tijding gekomen dat de Keurvorst de kerk van den H. Geest 
te Heidelberg die hij aan de gereformeerden ontnomen 
had, gelijk wij vroeger gezien hebben, zou teruggeven en 
eene schikking zoude maken ten aanzien van de terug- 
gave van hunnen catechismus '). Niettemin werd toch de 
gevreesde resolutie van de Staten- generaal der vereenigde 
Nederlanden den 7 Mei 1720, zij ’t dan ook alleen te- 
gen de jesuiten, uitgevaardigd. Het voornaamste daarvan 
laten we hier volgen: ?) 


„By resumptie gedelibereert synde op het rapport van 
heeren vau Welderen. ... geexamineert hebbende de brie- 
ven.... en andere advertentien, sedert eenigen tijd in- 
gekomen , wegens de continuerende harde proceduren tegen 
de protestanten en voornamentlick tegen die van de ge- 
reformeerde Religie op verscheyde plaetsen in Duytsland, 
en in het bysonder in de Paltz en te Waart in het Mun- 
stersche op de frontieren van Gelderland. Ende geconsi- 
dereert synde dat de buyck van de Kerke te Heydelbergh 
na den H. Geest genaemt dewelcke aan die van: de ge- 
reformeerde Religie met gewelt was afgenomen, wederom 
is gerestitueert, niettemin geensints geredresseert werden 


1) Ook Hoynck van Papendrecht schreef den 13 Maart 1720 aan den Se- 
cretaris van den luternuntius, dat de katholieken in den aag zeer verheugd 
waren over het besluit van den Keurvorst om het schip van de kerk van den 
H. Geest te Heidelberg aan de gereformeerden terug te geven. Dit toch gaf 
hoop dat de Staten van hanne vervolgingsplanneu zouden afzien. Wagenaar 
zegt in zijne vaderlandsche geschiedenis LXX Boek bladz. 230. „De keur- 
„vorst van de Paltz beloofde hierop den hervormden eene der afgenomen 
„kerken te Heidelberg terug te zullen geeven, gelijk hij sedert deed, doch 
„'tstuk van den cathechismus wilde hij aan "s Keizers uitspraak verbleeven 
„hebben. "t Stiet hem ten hoogste dat de Mis in dit werk eene vervloekte 
„afgoderij genoemd werdt en hij vorderde dat men al wat de Mis betrof 
„uit den Cathechismus liete." 

2) Zie groot plakkaatboek Deel V. Bladz. 576--677 en het kerkelijk 
plakkaatboek van Wiltens Deel II, bladz. 447 448, . 


256 


de menigvuldighe andere grieven en beswaerenissen , 
welcke aan de Protestanten ende speciaelyck aan die van 
de gereformeerde Religie in de Palts op velerlei wyse 
syn aengedaen, tegen alle regt en solemneelste tractaeten 
die voor fundamentele wetten van het Ryck werden ge- 
houden. .... niet duyster blyckende dat alle hetselve ge- 
schiet op instigatie van de jesuiten en haeren aanhangh 
dis oock hier te lande tegen de Placcaeten ingekropen 
synde haere snoode practycke in het werck stellen om 
onrust te verwecken, des Paus maght boven die van alle 
wereltlycke maghten te verheffen ende de onderdaenen 
tegen haere wettighe overigheyt op te hitsen, daer uyt 
seer schaedelycke gevolgen te vresen syn, is goetgevon- 
den en verstaen, dat om eenigsins te thoonen het onge- 
noeghen van haer Hoogm. over de voors. harde proceduren 
tegen de Protestanten, voornamentlyck in de plaetsen te 
Waert... en te gelyck om voor te komen, dat de snoode 
leere en practieken der Jesuiten, voornaemste autheurs 
van alle vervolgingen, niet verder hier te lande mogen 
indringen enz .. " hier worden verder de vroegere plak- 
katen tegen de jesuiten, met name dat van 14 April 
1649 vernieuwd en de verschillende provincien gelast te 
zorgen dat de jesuiten vóór 1 Julij van dat jaar 1720, 
uit de vereenigde provincien en de generaliteit vertrok- 
ken zijn zonder daar ooit weder in te komen , op straffe in 
het plakkaat van 14 April 1649 bepaald en zulks „met alle 
rigeur en sonder eenige oogluykinghe of conniventie." 
In hunnen ijver hernieuwden, bij resolutie van 25 Mei 
daaraanvolgende, de Staten van Holland en Westvriesland 
het Plakkaat van 14 April 1649 en maakten dat plakkaat 
van de Staten:generaal der Vereenigde Provincien ge- 
noegzaam letterlijk tot het hunne. Dit nu hield in: ,ver- 
bodt dat geen Jesuiten, Priesters , Papen, Monnicken oft 
andere geordende persoonen van de Roomsche gezinden 





257 


in desen Landen en sullen mogen komen oft verblyven 
etc. vorder dat niemandt eenige conventiculen der Pa- 
pisten sal mogen frequenteren, oft eenige pauselycke 
superstitién exerceren, noch ook geene kinderen ter school 
oft ter studie te senden ofte te leggen in eenige univer- 
siteyt, School of Collegie van Jesuiten, mitsgaders geene 
Collecte oft vergaderingen van geldt, gout, silver gemunt 
of ongemunt oft andere goederen oft waaren voor oft ten 
behoeve van eenige gasthuysen, geestelycke oft andere 
Collegién of Conventiculen te doen; verbiedende wijders 
- de te samen wooninge van de kloppen en haar bedryf. 
Item dat geen weeskinderen (welker ouders oft een van 
deselve is geweest van de gereformeerde religie) sullen 
werden opgevoedt by Papiste vooghden ende eyndelyck 
scherpelyck verbiedende alle conniventie en andere quade 
gangen van de officiers." — Zoo vinden we dat Plakkaat 
in de hoofdpunten zaamgevat door den Advokaat Reinier 
Hoynck van Papendrecht, broeder van den Secretaris 
Hoynck. — Het plakkaat zelf is te vinden in het groot 
plakkaatboek Deel VIII bl. 279—282. 

Men ziet het: hiermede werden niet slechts de jesuiten 
getroffen, zooals de Staten-generaal in hunne resolutie 
van 7 Mei bedoeld hadden, maar de geheele katholieke 
godsdienst werd op nieuw door dat vernieuwings-plakkaat 
verboden en eene zware vervolging scheen voor de ka- 
tholieken van Holland weder uitgebroken; — doch ge- 
lukkig, de angst en schrik der geloovigen duurden niet 
lang. Vreemd genoeg, kwam reeds den 5 Junij eene aan- 
schrijving van gecommitteerde Raden van Holland aan de 
officieren en burgemeesters van de respective steden en 
aan de officieren ten platten lande, van den volgenden 
zonderlingen inhoud: 

vEersaeme vroome, discrete, goede vrinden. Op huy- 
den dato deses by ons bekent geworden synde, dat by 

Bijdragen Gesch. Bisd. v. Haarle. IIe Deel, 17 


258 


abuys het Placcaet van den 14 April 1649 in reguarde 
van de Jesuiten van nieuw gedruckt en UE toegesonden 
is om gepubliceert en geaffigeert te worden, hebben wy 
om het gemelde abuys te redresseren, moeten goet vin- 
den het voors. Placcaet buyten publicatie te houden, 
en UE. vervolgens moeten bevelen, hetselve, soo het 
reeds gepubliceert soude mogen syn, buyten affixie te 
laeten, en ons de nog overige Exemplaren van het voors. 
Placcaet en Missive weder toe te senden." Daarop volgt 
verder dat ze niettemin de noodige orders moeten stellen 
om de jesuiten vóór 1 Julij uit de provincie te doen ver- 
trekken. Deze aanschrijving vonden we in eene eigen- 
handige copie van Hoynck, alsook in de Amsterdamsche 
Saturdaegse Courant van 8 Junij 1720. 

Van deze vreemde verschijning hebben we geen reden 
of uitlegging gevonden. Zouden misschien de Staten van 
Holland, na de eerste vervoering van hunnen ijver tot 
bezinning zijn gekomen, en ingezien hebben welk ana- 
chronisme het was, een plakkaat te vernieuwen van de 
vorige eeuw, en hoe dwaas zoo eensklaps alle uitoefening 
der katholieke godsdienst te verbieden en eene vervolging 
in te stellen, die men zelfs eene eeuw vroeger niet had 
kunnen volhouden; of hebben we welligt ook hier weder 
te denken aan de jansenisten die ongetwijfeld de Staten 
tot het nemen der maatregelen tegen de jesuiten zullen heb- 
ben opgestookt, doch zeker niet bedoeld hadden een plak- 
kaat uit te lokken, waardoor ook zij getroffen werden? ... 

Met zekerheid kunne we er niets van zeggen, maar dat 
die gansche vervolging eigenlijk het werk was van de 
jansenisten tegen de jesuiten, daarvan was de Vicaris 
v. Bijlevelt ten volste overtuigd. Immers in zijne Relatio 
Status van Julij 1720 schreef hij aan de Propaganda: 
„Dit wensch ik Uwe Eminenties te doen opmerken dat 
die rampen ons, naar het algemeen zeggen, overkomen 


259 


ter oorzake van de moeijelijkheden in de Paltz: maar ik 
weet zeker dat de Refractarii (de Jansenisten) by al de 
Staten er dringend om verzocht en gebeden hebben, zoo 
als ik duidelyk genoeg uit de Plakkaten en resolutien 
zelve kan opmaken” '). Ook de jesuiet Pater Mattheus 
in den Haag aarzelt niet in zijn brief van 6 Junij, aan den 
Kardinaal d'Alsace gerigt, die vervolging tegen de jesuiten 
vlakweg aan de jansenisten toe te schrijven; „nous doi- 
vrons" zegt hij van de plakkaten sprekende, „être la 
victime du fureur des Jansenistes". In dienzelfden brief 
roept hij de tusschenkomst in van den Kardinaal bij den 
Keizer, opdat die de jesuiten te hulp mogte komen. Ook 
meldt hij dat in den Haag het plakkaat van 1649, het- 
geen reeds op de muren was aangeplakt, op orde van de 
Staten den 5 Junij weder werd afgescheurd. Zouden we 
met het oog op het werken der partij niet met eenigen 
grond mogen vermoeden dat ook dit afscheuren van een 
plakkaat van 1649 't welk de Staten van Holland toch 
werkelijk in hunne resolutie van 25 Mei tot het hunne ge- 
maakt hadden, weder van diezelfde partij was uitgegaan, 
wijl immers gemeld plakkaat in zijne algemeenheid blijk- 
baar hunne bedoeling voorbijstreefde, en zij 't weh op de 
jesuiten gemunt hadden, maar geen verbod van alle uit- 
oefening der katholieke godsdienst konden wenschen? Hoe 
tzij, de verdwijning van het geduchte plakkaat van 14 
April 1649 deed de arme katholieken wel een weinig 
bekomen van de schrik en angst welke de aanplakking 
daarvan hun om het hart geslagen had. Toch schreef v. B. 
den 12 Junij nog uit Arnhem: „Wy syn hier en door de 
gansche missie met eene geweldige verslagentheyd bevan- 








1) „Hoe hic ab Eminentiis vestris notari desidero quod quidem mala haec 
propter molestias Palatinatus, ut vulgua fert, nobis eveniant; verum ego 
certe scio, refractarios plurimum ad hoc sollicitasse apud omnes Ordines, 
ut ex ipsis edictis et resolutionibns eorum satis colligerc possum." 


260 


gen geweest over de vernieuwing van de oude placaeten 
van tjaar 4l en 49, die de gestrengste syn en over de 
nieuwe resolutie welke de Staaten van Holland hebben 
genomen en de andere provincien staen te nemen op ver- 
soeck van de Heeren Staaten Generael. Wij moeten, vir 
amplissime, geduld hebben en God almachtigh bidden dat 
hy alles wil schicken tot syn hoogste glorie en eer en 
onser saligheyd: ik ondertusschen sal met de Aertspries- 
ters een wakend oog op alles houden en de voorko- 
mende saecken na tydsgelegenhyd bestellen." In een P.S. 
echter van dienzelfden brief schrijft hij, vernomen te heb- 
ben dat de Keizer een commissaris benoemd had om de 
zaken in de Paltz te onderzoeken en te regelen waarover 
de Keurvorst niet best tevreden was. Op die tijding, zoo 
had hij verder vernomen, zoude de provincie Gelderland 
overal hebben aangeschreven dat de plakkaten geen voort- 
gang moesten hebben, en zelfs zou de provincie Holland 
orde gegeven hebben ze niet uit te voeren. Hij eindigt 
evenwel met te zeggen: „Ik verhale deze tydinge gelyck 
ik er aenkom en geven my over aan de wille Gods.” 
Wat er van de waarheid dezer tijding geweest zij, zeker 
is het dat de plakkaten tegen de jesuiten hier en daar 
strengelijk werden toegepast. Ze werden uit de provinciën 
Holland, Zeeland, Vriesland en Groningen verbannen, 
ofschoon toch te 's Hage, Gouda en Enkhuizen met mede- 
weten van de magistraat. eenige paters bleven; daaren- 
tegen was men in de provinciën Utrecht, Overijssel en 
Gelderland minder streng. Doch in Amsterdam, zoo schreef 
v. B. den 10 Augustus, zag het er benaauwd uit De je- 
suiten hadden toen reeds allen moeten vertrekken. Hij 
zou nu voorloopig wereldlijke geestelijken in hunne sta- 
tiën aanstellen met belofte van hun die terstond terug te 
geven, zoodra ze daar weder dienst mogten doen. Hij was 
anders bevreesd voor afval bij de groote en vele be- 


261 


proevingen en verleiding. Opmerkelijk is het dat de toen 
regerende burgemeester van Amsterdam Pancras een bloed- 
verwant was van Steenhoven, het hoofd der Jansenisten. 
Pater de Glabbais ') die, zooals we reeds zagen , pastoor 
was van de Breedstraatskerk of Moses en Aaron te Am- 
sterdam (thans S. Antoniuskerk) ‚ klaagt om dezen tijd bit- 
ter dat het Portiunkelfeest dit jaar (1720) zoo ongelukkig 
was afgeloopen, wijl hij maar geen paters tot assistentie 
had kunnen krijgen wegens de vijandigheid der regering, 
die zulks niet had willen toestaan. „Terwijl de katholieken”, 
zoo schreef hij den 10 September, „streng in het oog 
gehouden worden en by 't minste wat ze doen, zwaar 
worden beboet, mogen de jansenisten vryelyk alles doen." 
In eene aanteekening van Hoynck, reeds van 6 Mei 1720, 
lezen we, dat te Amsterdam verscheidene pastoors en 
missionarissen door den schout in zware boeten geslagen 
waren onder voorwendsel dat ze kapellaans of andere 
geestelijken in hunne kerken dienst lieten doen, die niet 
door de regering geadmitteerd waren, Zoo moesten ge- 
noemde pater de Glabbais en pater Overbeke , pastoor van 
de Boomskerk, ieder eene boete van f 1000 betalen, pas- 
toor Marquies, van Duifjeskerk, 100 dukaten, pater Mun- 


1) We hebben dien pater de Glabbais tot dusverre altijd Provinciaal genoemd 
van de paters Franciscanen. Door eene vriendelijke opmerking is het ons 
gebleken dat we ons daarin vergist hebben. Hij was Praefectus Missionis, 
zooals hij zich zelven ook in zijne brieven noemt. Doch in zijn tijd 
was die betrekking gescheiden van het Provincialaat, De Praefectus Mis- 
sionis was belast met al 't geen de zending betrof van de paters zijner orde 
in de Hollandsche Missie, Van daar dat hij, zooals we zagen , voor zijne orde 
optreedt bij den Nuntius en Vicaris Aps. In die hoedanigheid had hij ook 
uitgebreide faculteiten; en pater de Glabbais inzonderheid was een man van 
grooten invloed, zelfs bij de Regering; maar hij was geen Provinciaal. Deze 
woonde toenmaals in Belgie en had het oppertoezigt over al de paters 
zijner provincie en dus ook over de Glabbais zelven. Eerst geruimen tijd 
later werden die twee betrekkingen in een en denzelfden persoon verce- 
nigd, zooals ze verder ook altijd vereenigd gebleven zijn. 


262 


nikhoven, pastoor van de Spinhuissteeg of de Ster (thans 
S. Augustinus) tot twee malen toe 100 dukaten. 

Ook pater de Glabbais spreekt in zijn brief van 11 No- 
vember 1720 over verschillende zware geldboeten, zooals 
vroeger nooit gebeurd was, aan priesters opgelegd; doch, 
voegt hij er bij, geen enkele aan jansenisten die doen 
kunnen wat ze willen ’t Was evenwel, schrijft hij verder , 
niet de schuld van de burgemeesters, die zich dikwijls 
veel meer welwillend betoonden. Zoo had hij niet meer 
bespeurd dat ze een bewijs van aanstelling van Steenho- 
ven vorderden ; zelfs was hem na naauwgezet onderzoek 
bij paters zijner orde, die van buiten de stad zich bij hem 
vervoegden, gebleken dat over het algemeen de regering 
verdraagzamer begon te worden en de benoemingen zoo 
van reguliere als seculiere priesters door den Nuntius of 
door den Vicaris gedaan, werden erkend, zonder dat zelfs 
inzage gevraagd werd van de Litterae patentes. In Am- 
sterdam zag de magistraat veel door de vingers en pa- 
ter Munnikhoven mogt zijne kerk (de Ster), die lang ge- 
sloten was geweest, weder openen. 

Niettemin bleven de morigeri *) altijd met reden be- 
vreesd, wijl de burgemeester Pancras, de bloedverwant van 
Steenhoven, ook na verstrijken van zijn Praesidium, den 
9 Februarij 1721, nog wel een tweede jaar regerend bur- 
gemeester zou blijven, als zijnde hij de oudste of senior 
onder de burgemeesters. 

In Utrecht, zoo schreef v. Bijlevelt den 18 October 
1720, was zekere Spoor burgemeester , met wien hij zeer 





1) Morigeri gehoorzamen was de gewone naam, waaronder de goede 
katholieke priesters die aan den H.Stoel getrouw waren gebleven, werden 
aangeduid, in tegenoverstelling van de refractarii, wederspannigen of janse- 
nisten. Morigeri werden de goede geestelijken voortdurend genoemd in de 
jurisdictie-brieven van den Vice-Superior tot aan het herstel der Hiërarchie, 
Daerin toch werd faculteit gegeven om ,Missionariis morigeris tantum qui 
in Missione Hollandica commorantur", te assisteren, 





263 


bevriend was, De jesuiten konden daar veilig terugkomen, 
dat hem groot genoegen deed. Van dien tijd af onder- 
teekent hij doorgaans zijne brieven met den pseudoniem 
van Maitsjan; waarom nu eerst, en niet reeds vroeger , 
toen de vervolging grooter was, is ons niet regt duidelijk, 
In een schrijven aan de Propaganda van November 1720 ') 
zegt hij: onze Missie geniet tegenwoordig de allerwen- 
schelijkste rust en heeft nergens meer te lijden van de 
bittere vervolging: ja zelfs neemt de wijngaard des Hee- 
ren dagelijks toe in bloei; terwijl de paters van de so- 
cieteit naar hunne statiën terugkeeren en de hun toever- 
trouwde kudde zonder stoornis verzorgen. In de stad 
Amsterdam waar de verdrukking harder was, is nu ook 
meer vrijheid gegeven zoowel aan regulieren als secu- 
lieren. Te Rotterdam heeft de bekeering van Blankaert ?) 
eene groote verandering in de gemeentens te weeg gebragt. 
Vele voorname ingezetenen dier stad hebben het janse- 





1) Zie hier den text van dat schrijven : 

„Praesentem Missionis nostrae statum optatissima tranquillitas secundat , 
nec uspiam acerbiora ulla persecutionis aura perstringitur; quin in dies 
singulos Vinea Domini incrementum capit, Patribus Societatis Jesu ad suas 
stationis redeuntibus et gregem sibi creditam absque offensione pascentibus, 

In civitate Amstelodamensi, in qua inhibitio fuit durior, libertas nunc 
amplior tam regularibus quam saecularibus sacerdotibus data est. 

Rotterodami quoque conversionem sacerdotis Blankaert magna inter com- 
munitates Refractariorum mutatio est subsecuta; nam cives primarii , relicta 
Refractariorum cohorte, ad castra Romano Catholicorum convolarunt. 

2) De hier genoemde Blaunkaert (Joannes Michaël) was kapellaan geweest 
bij den jansenistischen pastoor Timmer te Rotterdam. Hij was in al de gehei- 
men der.Jansenisten ingewijd: was ook tegenwoordig geweest bij de heilig- 
schendende plégtigheid van het teekenen van ?t beruchte Appel der Hollandsche 
Jansenisten tegen de Bul Unigenitus op 9 Mei 1719; doch bij nader inzien 
van hunne schandelijke streken, vooral van die van Quesnel, gingen zijne 
oogen open, hij verzaakte openlijk de scheuring en werd een ijveraar voor 
de katholieke zaak. Wij bezitten verscheidene opmerkelijke getuigenissen 
van hem over de handelwijze der jansenisten, over hunne listen en 
kuiperijen, briefwisselingen met Quesnel en andere hoofden der scheuring 
enz. Wijl we hier eigenlijk niet de geschiedenis van het jansenisme behane 
delen, laten we voor het oogenblik die stukken onaangeroerd, 


264 


nismus verlaten en zijn tot de katholieke Kerk terug- 
gekeerd. 

Den 27 December schrijft v. B. dat hij niet twijfelt of 
alle door de jesuiten verlatene statiën zullen wel weder 
met den tijd door hen worden ingenomen; zelfs te Amers- 
foort „waar 'tanders nog al vuyl is” is pater C. van de 
Clooster weder in volle bediening. 

Deze betrekkelijk gunstige afloop van de vervolging , 
die zich bij den aanvang zoo ernstig liet aanzien, doet ons 
met grond vermoeden dat het der hooge regering niet 
zoo heel ernstig gemeend was, en die gansche toestel van 
plakkaten slechts dienen moest om aan de dweepzieke vij- 
anden der katholieken, door de lasteringen omtrent het 
gebeurde in het Munstersche en in de Paltz opgestookt , 
eenige voldoening te geven. Zoodra toch de storm wat be- 
daarde, bleven de vervolgingsmaatregelen van lieverlede 
door de van oudsher gebruikelijke „oogluyckinge” of „con- 
niventie” buiten werking. Niettemin bleef de toestand der 
katholieken altijd hagchelijk , wijl het vaak van plaatselijke 
regeringen afhing, hen krachtens de eenmaal uitgevaar- 
digde plakkaten te kwellen en te vervolgen, waarvan 
de vijanden der Kerk, vooral de jansenisten niet zelden 
partij trokken, zooals we reeds gezien hebben en voort- 
durend nog zullen zien. 

Van Bijlevelt zelf hield zich toen meestal te Arnhem 
op, waar hij eene woning had en van tijd tot tijd 
vkwartier’’ hield, zooals hij ’t zelf noemt; een vast ver- 
blijf daar te vestigen was vooralsnog niet raadzaam „De 
vrijheid’ (aldus in zijn brief van 6 September 1720 uit 
Arnhem geschreven) ris hier tot noch toe seer goed en 
men heeft met de actien soo veel te doen, dat men soo 
het doorgaet, om eygen interest wel vrijheid van Religie 
soude geven," Dit doelt ongetwijfeld op den toenmaligen 
handel in Zuidzee-actiën, dien beruchten windhandel van 





265 


tjaar 1720, welke echter reeds in October van dat jaar 
geheel te niet ging. 

Te midden van zijnen moeijelijken arbeid en strijd was 
het hem een onuitsprekelijke troost en bemoediging her- 
haaldelijk uit Rome van de Propaganda en vooral van den 
Secretaris van den Paus Kardinaal Paoluzzi, namens en op 
last van Z. H. zelve, de’ volste goedkeuring te ontvangen 
op zijn werken en bestuur, te gelijk met den grootsten lof 
over zijn’ Apostolischen ijver. Zoo schreef hem den 22 Junij 
1720 kardinaal Paoluzzi dat de H. Vader hem gelast had 
den Vicaris te verzekeren dat deze in de uitoefening van 
zijn Vicarisschap de hoogstmogelijke voldoening aan den 
Paus geeft. Z. H. vermàant u, zoo gaat de Kardinaal voort, 
op den ingeslagen weg voort te gaan; uwe kudde toch 
gaat hem zeer ter harte en hij verheugt zich grootelijks 
te vernemen dat ze in het R. K. geloof en in de gods- 
vrucht toeneemt en volhardt Daarom zal het Z.H aan- 
genaam zijn, indien ge volgens uwe belofte ons een dui- 
delijk verslag geeft van den geheelen toestand uwer Missie. 
De Kardinaal eindigt met hem den Apostolischen zegen 
van den H. Vader mede te deelen en van zijne eigene 
toegenegenheid op nieuw te verzekeren '). De Vicaris kon 
van*deze laatste verzekering des Kardinaals, des verkie- 
zende, in bet belang zijner zaak gebruik maken. Meer 





EE EE OTT En au AIR. 


1) Zie hier den geheelen brief: 

„Rescripseram Dominationis tuae Literis, cum SSms Pater jussit me 
tibi eas quoque renunciare quas ipse accepit, simalque certiorem reddere 
te sibi in tuo gerendo munere cumulatissime satisfacere. Quam cepisti, ut 
insistas viam, te monet, valde quippe grex tuus sibi cordi est, plurimum- 
que laetatur, cum illum in Romana fide et catholica pietate progredi ac se 
tenere intelligit, Quam ob rem gratum feceris Sanctitati, si de universo 
vestrae Missionis statu nobis, ut spondes, luculenter referes. De reliquis 
eum eadem ad me scripseris jam tibi responsum dedi. Addo nunc Aposto- 
licam benedictionem , qua te Summus Pontifex donat, nec de mea iterum 
benevolentia, qua cum lubeat in rem tuam uti possis, taceo. Romae 22 Ju- 
nii 1720. Ad officia paratus. CARDINALIS PAULUTIUS, 


266 


dergelijke betuigingen van belangstelling en toegenegen- 
heid des H. Vaders mogt van Bijlevelt nog in December 
van hetzelfde jaar en later meermalen ontvangen. Aan- 
houdend stond hij in briefwisseling met Rome en vond 
daarin een onwaardeerbaren steun en kracht in zijn bestuur. 
Van Julij 1720 tot December 1726 (hij overleed 21 Ja- 
nuarij 1727) zond hij niet minder dan vijftien grootere en 
kleinere verslagen over den toestand der Missie, waaronder 
jaarlijks omstreeks de maand Junij eene meer uitgebreide 
Relatio Status met naamlijst van geestelijken en zooge- 
naamde fructus spirituales of opgave van getal doopsels, 
bekeerlingen, huwelijken enz. in ieder Aartspriesterschap 
voorgevallen. 

Van die verslagen bezitten we volledige copién, door 
v. Bijlevelt's secretaris, Arnoldus Hanssen, geschreven, 
Het behoeft niet gezegd, dat wij bij de voortzetting onzer 
geschiedenis van die officiële bescheiden vlijtig gebruik zul- 
len maken. 

(Wordt vervolgd.) J. F. VREGT. 


BIJLAGE. 
(Zie bladz. 251) 

De extravagances, die wy laatstelyck by lecture van de Re- 
queste van deu voorn. M", Jean Deutz c.s. hebben ontmoet, be- 
treffende, namentlyck, het werck vau de Roomsche priesters is 
genere, ende waaromtrent den voornoemden Jean Deutz c. s. hun niet 
ontsien te avanceren saecken, dewelcke direcktelyck aanlopen te- 
gen de Resolutien en Placaten van oudts af, ende sulcks soowel in 
de eerdere als latere tijden binnen dese Landen geetablisseert, dat 
alles willen en sullen wy seer gaarne overlaten aan de serieuse en 
hooghwyse deliberatien van UEd. Gr. Mog. aan dewelcke sulcks com- 
peteert, maar dewyle ons beright op de voorschreve Requeste sonder 
onderscheyt is geverght, ende dat' er naar onse gedachten in de 
sentimenten, welcke aldaar op het voorschreve respect werden 
geuyt, is vervat een toelegh, dewelcke allesints is gevaarlyck, 
ende waaraan seeckerlyck de handt moeten gehad hebben, die- 
geene, dewelcke de Jesuitische factie zijn toegedaan; soe bid- 





267 


den wy, dat het UEd. Gr. M. niet en moch vervelen, dat 
wy daartegens aanmercken, schoon dat sulcks UE. Gr. M. is be- 
kent, dat de oude maximes, (waarvan den voornoemden Jean 
Deutz c. s. mede hebben willen spreecken, hoewel seer verkeer- 
delyck) die van de eerste tyden der erectie deser Republicque 
nopende het stuck van het Pausdom, altoos salutair geoordeelt 
zyn geworden, hierinne bestaan, dat wel de Roomsgesinden niet 
moesten verjaegt, nochte van haren gewaanden Godsdienst gepri- 
veert worden, doch dat echter omtrent de selve te dughten was, 
den bitteren haet van het Papendom in het algemeen, ende in- 
sonderheyt de arghlistige machinatien van het Hof van, Romen, 
dat niet anders voor hadde, als het soo by haar genoemde Ket- 
terdom uyt te roeyen, ende met subversie van deze Republicque 
alle selfs Ingezetenen wederom onder slavernye en conscientie- 
dwang te brengen. 

Hieromme is het geweest, dat’ er expresse Placaten zyn ge- 
maeckt geweest tegens de exercitie van de Roomsche Kerckdien- 
sten, ten eynde uyt krachte van de selve alle Roomsche Priesters, 
sonder onderscheyt, souden kunnen werden geweert, doch is 
echter door een gemeen concert onder de Regenten vastgestelt, 
in een stilswygende conniventie te dulden soodanige Priesters, 
als tot bedieninge van de Roomsche Ingezetene hier te Lande 
nootsakelyck waren, met dat onderscheyt, en die voorsorge echter, 
dat men diegeene, dewelcke door eenige Prelaten of Kerckelyke 
Overheden buyten deze Landen geseten, van daar herwaarts sou- 
den werden gesonden ; hetzy Klooster- Munniken of andere Pries- 
ters absolutelyck souden weeren, en dat men alleen souden toelaten 
wereldlycke Priesters) van geen Klooster-Ordres of Praelaturen 
buyten dese Landen afhangende, en wel alleen sooveel mogelyck 
ware, desulcke, die hier te Lande souden wesen gebooren en 
gemaaghschapt, omdat van de selve te presumeren was, dat sy min- 
der als andere aan de verderffelycke maximes van het Hof van Ro- 
men souden wesen geattacheert. 

Het is waar, dat by vervolgh van tydt de Regenten v van de respec- 
tive Steden en Dorpen soo constant in het executeren van die salutaire 
maximes niet hebben gepersevereert, als wel waar te wenschen ge- 
weest , en dat tegens deselve ordre veele statien (soo de Roomsch- 
genoemde het noemen) van Munnicken en andere van buyten geson- 
dene Priesters hier te Lande zijn geëtablisseert geworden, welckers 
toelegh altoos is geweest, gelyck als sy daarinne oock seer wel zyn 


268 


gereusseert, niet alleen omme het geldt, dat zy door superslitie de 
Ingezetenen deser Landen weten af te perssen, na buyten te versen- 
deu, ende tot vermeerderingh van de macht van het tiranisch Papen- 
dom en tot nadeel van den Staat te doen dienen, maar oock omme 
deselve Ingezetenen oproerige sentimenten tegen alle Protestant- 
sche Regeringen in te boesemen, als of die onwettigh zynde, 
soude moeten werden tegengegaan, ja verdelght, en dat sy in 
conscientie gehouden souden zyn daar aan ‘te helpen. 

En is de maght van dese van buyten gekome Missionarissen 
soo verre doorgebroocken, dat de Priesters van de oude maximen 
insonderheyt die van de Hollandsche ende andere geunieerde Lan- 
den selfs onder den haren hebben beginnen te doleren, vermey- 
nende, dat nu de Roomschgezinden hier te Lande gedult wierden, 
het meer eygen was, dat het Priesteramt onder haar bedient 
wierden , door haar eygene Medeburgers of Landtslieden als door 
vreemden, doch dat in plaatse van hier op in den haren na reden 
en billickheyt gehandelt te werden, men heeft ondervonden , dat de 
stoutheyt van het Hof van Romen hier te Lande veel verder is gegaan 
als ooyt te vooren, en dat haar Emissarissen, voornamentlyck de 
Jesuiten, en die van hare factie, de van oudts gedulde wereldt- 
lycke Priesters hebben beginnen te attacqueren door twee wegen. 

De eene dat sy de ordre van de Kerckelycke Regeringe, die 
in het ordineren en consacreren van nieuwe Priesters, het. ver- 
vullen der vacerende kercken, als andere nootsakelycke bestel- 
lingen, sedert de erectie der Republicque door de algemeene 
Roomsche Geestelyckheyt of Cleresie hier te Lande altydt was 
gehouden, gepooght hebben te subverteren, ende deselve Cleresie 
op een soo absolute wyze van het Hof van Rome afhanckelyck 
te maken, als deselve noyt voor de Reformatie was geweest, en 
in de andere Nederlanden, ende in Vranckryk oock als nogh niet 
is, en alsoo deze Landen dan met Missionarissen te vervullen, 
en alle priesters, die eenige moderate sentimenten voor de Re- 
geringh mochten hebben, buyten bedieningh te stellen, gelyck 
sy alrede seer veele Statien der Roomsche Pastoren tot collatie 
van de Capittelen of haren Vicaris staande, de facto hebben ge- 
invadeert, en met priesters vervult van een buytenlansche sen- 
dingh, het geene, soo ons bericht werdt, jegenwoordigh al soo verre 
is gegaan, dat twee derde parten der kercken, die van oudts 
onder deselve Capittelen hebben behoordt , door de nieuwe Mis- 
sionarissen zyn geoccupeert. 


269 


Dogh dewyle sy dit haar voornemen ten eersten met eene slagh 
niet geheel konden uytvoeren, aangesien de oude Priesters door 
ordentelyck gedragh haar gemeente op vele plaatsen in haar oude 
devotie by den anderen hielden, sulcks dat.de Jesuiten overal 
niet direct konden inboren, soo zyn sy nogh een tweede wegh 
van listigheyt ingeslagen, van namentlyck onder de Roomsche 
Ingezetenen te doen dissemineren, dat die oude Priesters niet 
souden zyn rechtsinnigh in de leere van de Roomsche Kerck 
omtrent de onderdanigheyt die sy pretenderen, dat aan den Stoel 
van Romen soude moeten werden gedefereert, en dat gevolghlyck 
de Sacramenten, door haer bedient werdende, van geen kracht 
souden wezen, omdat sy in conscientie gehouden souden zyn die 
oude Priesters te verlaten, ende by andere Priesters te Kercke 
gaan, die de oppermaght van den Paus blindelingh gehoorsaamden. 

En dit alles niettegenstaande het Hof van Rome die oude 
Priesters niet heeft derven excommuniceren, soo als nochtans dat 
Hof soude hebben moeten doen, indien dese inboeseming na 
eenige waarheyt was gelyckende, en dat gevolgelyck (soo als 
door de oude Priesters beweert werdt) na de Canones van de 
Roomsche Kerck, die inboesemingh niet is staande te houden 
noch te verschoonen van laster en valsheyt, selfs in den haren, 
ende oversuleks UEd. Gr. M. onderdanen met geen reden konnen 
doleren over hardigheyt, wanneer men haar belet eenigh ander . 
soort van Priesters, als na de gemelde oude maximes alhier te 
mogen hebben, en dat die geene, die daar niet mede te vrede 
zyn, als qualyck geintentioneerde tegens UEd. G. M. Regeringh 
moeten werden aangesien. 

Dit is Edel Gr. M. Heer geweest den staat, waarinne by ver- 
volgh van tydt, de saken aangaande de Roomschgesinden hier te 
Lande zyn geraackt, en gelyck als dit alsoo gelopen heeft met 
dese en geene veranderingen tot de bekende querellen, die de 
Jesuiten hebben gemaackt aan den Aartsbisschop van Sebasten, 
die over de Roomsche Kercke in de Nederlanden met den titul 
van Vicaris Apostolyck was gestelt, soo hebben UEd. Gr. M. 
met diezelfde salutaire insighten, soo als in voorige tyden daartoc 
altoos is gearbeyt, vernieuwt en nader geemaneert hare Placa- 
ten, en wel specialyck daar by verboden, alhier eenige bevelen 
van den Paus te obediéren en niemant voor Vicaris te erkennen 
als die geenc, die na ordre in deze Landen gebruyckelyck daartoe 
souden wesen geadmitteert, blyvende daarby op het aldernadruc- 


210 


kelykste inhereren derselver voorgaande interdictie, dat geene 
geordende Priesters ofte Munnicken binnen dese Landen souden 
vermogen te komen, op poene van daar over arbetraerlyck te 
sullen werden gestraft. 

Wy zyn in bet seker onderricht dat den Priester Byleveldt, 
aan wien den Heere vau Assendelft selfs voorgeeft sigh gead- 
dresseert te hebben, om den Pastoor Poelenburgh, die een Staat- 
sche Priester is (soo als sy dat noemen) uyt dien hoofde alleen 
en om geen andere reden te helpen verdryven, en een ander in 
desselfs plaatse te introduceren, is een gesubstitueerde van den 
Nuntius Apostolicus tot Brussel die door de hulp van den ge- 
melden Byleveldt jegenwoordigh actueel besigh is de Roomsche 
Kerckelyke Regeringe, aan de Capittelen competerende, te onder- 
kruypen, en de voorgemelde pernicieuse machinatien der Jesuiten 
werckstellig te maken, en dat dit oock is het desseyn, vervat 
in de Requeste van den voorn. Mr. Jean Deutz c.s. hetselve 
blyekt evidentlyck, als sy hun daarby niet ontsien te seggen 
„dat in gevalle men der manieren als desen, of op diergelycke 
„nwyze de vacerende Roomsche Kercken niet doet voorsien, men 
nalsdan de oude Priesters (dat zyn de Staatsgesinden) met de 
„Roomsche Gemeenten ten opzichte van het Ecclesiastische soude 
„toelaten te leven, en handelen na hun welgevallen”, even als 
of die oude Priesters, aan wien tot nogh toe de bestellinge met 
conniventie is toegelaten, nu omdat de Jesuiten ter begeerte van 
het Hof v. Rome de Gemeente oproerigh hebben gemaackt, t'eene- 
maal vande bestellingh behoorende te werden geremoveert en de 
gesnbstitueerde van de meergemelde Nuntius, of een diergelycke 
Priester van buyten daar inne soude moeten succederen, saken 

-die wy niet konnen begrypen, hoe dat persoonen, dewelcke zyn 
onderdanen van desen Staat de stoutheyt hebben derven nemen, 
van die voor UEd. Gr. M. te alleguéren. 

Dit zyn infractien tegens de meergemelde UE, Gr. Mog. Pla- 
eaten, die oock (als geseght- is) al zyn doorgedrongen tot op 
veele andere plaatsen binnen dese Provintie, en die van dat ge- 
volgh sullen zyn, wanneer deselve niet vigoreuselyck werden te- 
gengegaan, dat UE. Gr. M. in plaatse van haar salutair ooghmerck 
door het emaneren van de voorschr. Placaten te bereycken, het 
Landt wel haast sullen vervult sien met die secrete vyanden van 
het gemeen, die men van het beginsel van de Republick af altydt 
heeft getracht te weeren; weshalven wy niet konnen afzyn van 





271 


UE. Gr. Mog. respectueuselyck te geven in bedencken of het niet 
ten hoogsten nootsakelyck is dat van de hand werden gewesen 
alle Supplicatien, die eenighsints aaugelyt worden, om de exe- 
cutie van de welgemelde UEd. Gr. Mog. Placaten te stremmen, 
en dat in tegendeel van dien met allen ernst de officieren en 
Justicieren van den Lande, daertoe werden gehouden omme de 
infractien tegen deselve Placaten te repareren, met verdryvinge 
van alle die Priesters, die tegens deselve Placaten zyn geetabli- 
seert geworden. 

Het is seecker, Ed. G. M. Heeren, dat over hetgeene jegen- 
woordigh tot Assendelft is voorgevallen, alle de Roomschgesinden, 
soowel de Moderate als Quaataardigen het ooge zyn hebbende, 
ende dat na den uytval van hetselve, en nadat die sake by U _ 
Ed. Gr. M. sal werden geconsidereert, de stoutheyt der Jesuitische 
factie sal toenemen ofte deor de Moderate konnen tegengegaan 
werden, en dat het te dien reguarde van seer groote consequentie 
en quaat gevolgh sal zyn, indien UEd. Gr. M. de Calange door 
den Procureur Generaal tegens de transgressien van UEd. Gr. M. 
Plaeaten ondernomen niet souden gelieven te laten voorlgaan, 
en dat insonderheyt het Roomsche Hof hier op is merckende, om 
na den uytval van hetselve hare mesures met de saken der 
Roomschgesinden hier te Lande te nemen, en dat in cas UEd. 
Gr. M. gemelde hare Placaten niet vigoreus doen maintineren, 
hetselve Hof, om soo te spreken, met de uyterste verachtingh 
omtrent alle U Ed. Gr. M. Placaten sal wesen aangedaan, en 
dat het infallibel is, dat alle de moderate Priesters hier te Lande 
sullen uyisterven of verdreven werden. En als dan alle de Room- 
sche Priesters tot een toe niet meer sullen dependeren van de 
Capittelen, bestaande uyt gegoede, en hier te lande bemaagschapte 
persoonen, maar enckel en alleen van de Emissarissen van het 
Hof van Romen, wiens ordre sy blindelinghs sullen volgen, 
UEd. Gr. M. onderdanen door valsche streecken van haar goede- 
ren beroven; ende deselve alderhande oproerige sentimenten in- 
boesemen, daar vau de consequenten hier vooren meermalen zyn 
.aangeroert, ende verders door UEd. Gr. M. wel sullen kunnen 
werden begreepen, 

geschreve Haag — Junij 1717. - . 
De Praesident ende Raden 
over Hollandt Zeelandt West Vriesland. 
(get. JoaN THIERRY. 


272 


DE KATHOLIEKEN OP ZUID-BEVELAND 
IN 1654. 


In de notulen der Ed. Mog. Heeren Staten van Zee- 
land, 15 Juni 1654 komt voor: 

„Op het vertoogh der Classis van Zuyt-Bevelant is 
goetgevonden, dat de Ambachtsheeren aldaer, als mede 
de Heer Rentmeester Bewestenschelde respective, zullen 
toegezonden worden de Resolutien van de Staten van 
Zeelant, successivelyck in de jaeren 1621, 1639; en nu 
laetst den 27 julij 1652 , ordonnerende dat geen Paepsche 
Officieren ofte Godsdienst aldaer zullen worden geleden, 
en dat alle vasten-aventspelen, kermissen, en andere Af- 
godische Feestdagen, Rhetoryck-spelen zullen worden 
verhindert, en zorge gedragen, dat de Rustdagh des 
Heeren niet geprofoneert en werde etc.; ten eynde den 
inhoud van de voorsz. Resolutie strictelyck in ’t werck 
gestelt en geexecuteert moghte werden.” 

De rentmeester Bewestenschelde, Henric Thibaut, lee 
verde daarover 7 November 1654 zijn verslag in, en gaf 
daarin den navolgenden staat der Roomschen op het ei- 
land Zuid-Beveland. 


„Edele Mogende Heeren. 


„Het heeft UEd: Mog: gelieft my by derselver aen- 
schryven vanden 23° Juny laestleden te ordonneren, dat 
ick alle neerstichheyt soude aenwenden, om te jnquireren 
op d'excessen binnen myn district, in de tolerantie vande 
oeffeninge vanden Roomschen affgodendienst ende super- 
stitien, en 't gebruyck tot de politie ende regieringe van 
persoonen, notoirlyek synde van die gesintheyt, off wel 





213 


deselve toegedaen en geaffectionneert, ende volgens daer 
tegens, tot ruste van dese Provintie, strictelick ter exe- 
cutie ende int werck te stellen den inhouden vanden 
Placcaten van UEd. Mog. ende derselver resolutien vanden 
12 May 1621. ende 27 july 1622. int voorsz. UEd: Mo: 
aenschryven geroert, ende my daer neffens toegesonden, 
mitsgaders aen UEd: Mog: süccessivelyck te adviseren, 
wat my in voorvallende gelegentheden daer omtrent be- 
jegent, ende by my gedaen soude syn: oock te besorgen, 
by alle wegen desdoenlyck synde, dat in conformiteyt van 
UEd: Mog: Politique ende andere ordonnantien, binnen 
'"tvoorsz. district, geweert worden alle vastenauont-spelen , 
kerckmissen ende andere affgodische feestdagen ende Rheto- 
ryckspelen, ende bysonderlyck de rustdach des ‘Heeren, 
soo als betamelyck is, buyten eenige de minste profanatie 
onderhouden ende gecelebreert. 

„Waer op ick, gelyck aen alle andere UEd: Mog: 
bevelen , genegen synde volcomentlyck te voldoen de 
verwachtinge, die UEd: Mog: van my gelieft hebben op 
te nemen in tconfereren vande tegenwoordige myne be- 
dieninge op myn persoon: sal UEd: Mog: in alle onder- 
danichheyt berichten , dat ick, naer exacte genomen in- 
formatie ondervonden heb, 't geheele platteland van Zuyt- 
beverlandt generalyck bewoont te worden van seer vele 
lantsaten, synde vande papiste reliegie, sulcx dat in som- 
mige Parochien, naeuwelyx persoonen te vinden syn, 
doende professie vande ware Christelicke gereformeerde 
religie, die gebruyckt connen worden tot de regieringe 
vande voorsz. Parochien; waer by dan comende, dat 
verscheyde Ambachtsheeren notoirlyck synde vande voorsz. 
paepse Religie, off deselve meer als de gereformeerde 
toegedaen, onder 't voorsz. pretext van weynich bequame 
stoffe, met faveur ende gunst toebrengen aen luyden met - 
haer inde paepse superstitien overeencomende, als aen 

Bijdragen Gesch. Bisd. v. Haarlem, IIe Deel, 18 


214 


andere vande gereformeerde religie synde, ordinairlyck 
de principaelste bedieningen confereren aen luyden vande 
paepsche gesintheyt, sulx dat, onder reverentie, seer 
noodich sal syn, dat hoe eer hoe liever werde geemaneert 
het Placcaet, daer van in UEd: Mog: resolutie vanden 
27* julij 1652 wort gewach gemaect, waer door de voorsz. 
Ambachtsheeren ende alle andere sullen worden affge- 
schrickt van Schouten, Schepenen ende Secretarissen te 
eligeren tegens de goede meeninge van UEd: Mog: 

Ende om UEd: Mog. goede intentie ende yver naerder 
te voldoen, sullen UEd: Mog: gelieven te weten, dat 
ick ondervonden hebbe, dat tot SCHRABLEKERCK Marinus 
Leenderts tot Schout ende Secretaris, mitsgaders Thys 
Diericx tot Schepen en kerckmeester; tot WISSENKERCKE 
Cornelis Symonssen Sphepen; tot VLAKE Cornelis Eeuwout- 
sen Schepen; tot CATTENDYCKE Adriaen Dignussen Sche- 
pen; ende tot NISSE Cornelis Hoochsteger tot Secretaris 
Ampt worden!geemploijeert, alle synde vande voorsz. paepse 
religie, welke ick al soude getracht hebben uyt hare 
respective ampten te removeren, indien ik niet gevonden 
en hadde in de voors. UEd: Mog: resolutie vanden 27 
julij 1652, "t selve aen UEd: Mog: gecommitteerde Raden 
gedefereert te zijn." 


Op het einde van dit lang verslag klaagt de rent- 
meester nog: 


„Sonderlinge ten regarde vande voorsz. ambachtsheer- 
licheden NISSE en CRUYNINGEN, daer niet alleen vele 
papisten woonen ende den afgodendienst met den gevolge 
vandien, met ruym soo groten licentie als ergens elders , 
wert gepleecht, de papen ende andere soo genoemde 
geestelycken het rigeur van UEd: Mog: placcaten om 
redenen hier voren verhaelt niet vreesende, gelyck dan, 
soo gesecht wort (waer van oock besich ben sekerder 








215 


kennisse te becomen) seker paep tot Cruyningen dienst 
gedaen hebbende ende door de naerloopende jongers in 
handen vanden Schout geraect synde, met een geringe 
boete , buyten ‘kennis van UEd: Mog: Rentm'. off des- 
selfs stadhouder, vry gecomen is; maer oock tot de po- 
litie ende onder andere tot de Secretarie tot Nisse, soo 
hier voren is aengewesen, gebruyckt persoonen notoirlyck 
synde vande paepse gesintheit soo hebbe ick amptshal ven 
noodich geacht, tgeen voorsz. is aen UEd: Mog: met 
behoorlyck respect te verthoonen ende te versoecken ," etc. 


Een autentiek kopie van dezen brief berust op liet 


Stedelijk archief van Veere. 
Y. D. HORST, Pr. 


276 








BEKEERLINGEN ONDER DE GEESTELIJKHEID 


VAN 


'T HAARLEMSCHE BISDOM. 





Onder de ijverigste priesters ,‚-die gedurende de XVII 
en XVIII eeuw hunne beste krachten hebben gewijd aan 
den bloeienden wijngaard van ’t Haarlemsche Bisdom, trof 
ik meer dan één bekeerling aan. Mijn voornemen is, in 
de volgende bladzijden de schaarsche bijzonderheden te 
verzamelen, welke 'tmij gelukte , betrekkelijk hun terug- 
keer tot de Kerk en verder levensbedrijf, hier en daar 
op te sporen en aan te treffen. Wellicht dat deze, nog 
ruwe, schetsen voor een of ander wakkeren medearbeider 
aan de zoo gunstig opgenomen Bijdragen een spoorslag 
zijn, om mij te helpen, het toekomstige Boek der Neder- 
landsche bekeerlingen, ') waarvan lier wederom eenige 
proeven verschijnen, minder onvolledig en der belangrijk- 
heid van ’t onderwerp meer waardig te maken. 

De personen, die ik achtereenvolgens bespreken zal, 
zijn Joan Banningh Wuytiers, Ambrosius Plettenbergh , 
Joannes Mundanus Wisscher, Joannes Dobbe, Joannes en. 
Godfried Wandelman S. J., Augustinus van Oysel, Mar- 


1) Reeds zijn verschenen in de Studiën op godsdienstig, wetenschappelijk 
en lellerkundig gebied; H.Jacobus Lacops, Charlotte Flandrina van Nas- 
sau, Louise Hollandina van Boheme, Petrus Bertius, Petras Engelraeve, 
Maria de Combé. In den Volks-Alm. v. Ned. Kath. 1870 blz. 119, 120 
handelde ik over de bekeering van Br. Daniël Seghers „den fenix der 
bloemschilders". In onze Bijdragen 1 blz. 101, 102 wordt het hoofdzakelijke 
medegedeeld over den terugkeer tot de Moederkerk van Jacob van Campen 
en Joannes Petrus van Renesse, Heer van Wulp, en hierbeneden (bl. 296) zal 
men een en auder aantreffen over Elisabeth van Wassenaar-Sterrenburg, gravin 
dela Tour d'Auvergne. In De Wachter (Jaarg.’78 No 9) besprak ik Johannes 
Hendriks, den stichter van 't St. Clemens-kerkje op Ameland, In de volgende 
afleveriug van De Dietsche Warande verschijnt de bekeeringsyeschiedenis van 
Albert Burgh, P. C. Hoofts kleinzoon, en wellicht van George Cassander. 





211 


tinus Moddeüs, Petrus de la Faille, Paulus van Wouw 
S.J., Antonius van der Plaet, Franciscus Boels S. J., 
Jacob Ouzeels, Joannes Roos en andere. — Maken wij 
een aanvang met den eerst genoemde, 


.JOAN BANNINGH WUYTIERS. 
] 1591 — 1647. | 

Nadat de Batavia Sacra haar bericht over Leonardus 
Marius „sterck als een leeu maar zoet als nardusgeur" 
met een lofvers van onzen Joost van den Vondel beslo- 
ten heeft, vervolgt zij in dezer voege: „omstreeks dezen 
tijd schitterden er twee lichten, stralend van het vuur 
des voorvaderlijken geloofs, dat zij door de goedgunstig- 
heid des hemels hadden ontvangen” '). — Die twee schit- 
terende en stralende lichten zijn, blijkens de verdere 
mededeelingen, Joan Banningh of Banninck Wuytiers en 
Ambrosius Plettenbergh. 

De eerste werd ten jare 1591 te Amsterdam geboren 
uit een rijk en oud-burgemeesterljk geslacht *) Zijn 
grootvader Dirck Wuytiers Dircksz. , gehuwd met Aegh- 
tjen van der Burch, dochter van Jan Heer van Vosmaer , 
was reeds in 1559 ten gevolge der „troubelen” uit Zuid- 
Nederland naar Holland gevlucht; waaruit wij misschien 
te verstaan hebben, dat hij vroegtijdig de hervorming 
heeft omhelsd, al had hij dan ook een broeder, die rid- 
der van het H. Graf en kanunnik in den Haag was. Deze 
Dirck was de vader van drie kinderen: Govert, Cornelis 
en Margarita. De laatste werd mevrouw Cornelis de Vla- 
ming van Outshoorn, een naam die zooveel overbekende 
Burgemeesters van Amsterdam voor den geest roept °). 





1) Bat. II. pag. 405. 2) Bat. l.c. 

8) Hun zoon Arent, die in den bloei zijns levens den 26 Augustus 1614 
te Rome in 't hospitium del’ anima overleed, zal wel Roomsch geweest 
zijn. Hij had J. B. Vives tot zijn executeur benoemd. Zie De Katholiek 
1868 II, blz. 282; De Tijd 1878, 1 Febr, | . 


278 


De tweede , die een tijd lang naar Emden is uitgeweken 
en bijgevolg in dat toevluchtsoord der. protestanten | ook 
wel de nieuwe religie zal aangenomen hebben, werd de 
stamvader van 't geslacht Barchman Wuytiers, waarvan 
de leden bij afwisseling protestant, katholiek, ook wel 
jansenist en, deze laatsten zeer gevolglijk, andermaal pro- 
testant waren en nog op dit oogenblik zijn '). De pseudo- 
aartsbisschop van Utrecht, Cornelis Joannes Barchman 
Wuytiers, schijnt dus Gods besten zegen niet te hebben 
bestendigd over dien familietak, — Men versta ons echter 
wel: lang niet al de Barchman-W uytiersen hebben zoo'n 
protestantsche of jansenistische tint. Arnout b. v., de 
broeder van Simon, die te Ophuysen geboren werd ?), 
was zelfs een zeer rechtzinnig en roomschgezind priester ; 
ja, een jesuïet uit de provincie van den Beneden-Rijn, 
die, na van 1644-1650 te Ravenstein de parochie te 
hebben bestuurd *), in laatstgenoemd jaar rector van het 
collegie te Dusseldorp werd, — een man naar het hart 
der katholiek geworden paltzgraven aan den Rhijn, die te 
Dusseldorp hun hof hielden. Ook de jufvrouwen Schaeck , 
met een van welke (Elbertina) Simons broeder, Bartholo- 
meüs, trouwde, waren de katholieke burchtvrouwen van Ane 
keveen, die later de heerlijkheid van dien naam aan de De 
Walen brachten door de echtverbindtenis van Jan de Wale *) 
met Geertrui Schaeck, welke Ankeveen had geërfd van haar 
zuster Machteld, de vrouw van Dirk de W. Jans broeder. 








1) Eenige leden van dien tak werden, bij diploma van 7 Juni 1829, in 
den Nederlandschen adelstand verheven. Zie de Narorscher VI. blz. 858. 

2) Zie nevengaand geslachtsregister der Barchman-Wuytiersen. Ten einde 
mij te volgen zal het inzien der genealogién telkens noodzakelijk zijn. 

8) Zie J. A. Coppens: Mieuwe beschrijving van het Bisdom van 's Her- 
togenbosch V. blz. 99 en de Hist. Episc. Ultraj. I. 289. waar hij ook ver- 
meld wordt ale rector van 't Jesuieten-collegie te Emmerik, en Wassenbergs 
Embrica pag. 212. 

4) Aan wien Vondel in 1667 zijn treurepel Noach opdroeg. Zie Genesl. D. 





279 


Govert, het derde kind van Dirck, in 1579 Raad, in 
1581 Schepen der Amstelstad, werd de steun der refor- 
matie aldaar. Hij was in ’t huwelijk getreden met Debora 
of Dieuwertje Banningh, dochter van Jacob en Lysbeth 
Ruysch, uit een aloud Amsterdamsch geslacht gesproten, 
blijkens de spreekwoordelijke versjes: 

De Saelen, de Waelen, de Schaepen, de Ruyschen 
Dat bennen de oudsten van de dry kruysen. !) 


Wat Rugscht, dat Waelt 
Wat Schaept, dat Saelt. 


Menig lid dier familiën, tot het voorvaderlijk geloof 
wedergekeerd, zullen we hier beneden aantreffen. 

Uit laatst vermeld huwelijk van Govert en Dieuwertje 
ontsproten zee kinderen, die schier allen weder den gods- 
dienst omhelsden, waartegen de vader zoo geijverd had. 
Het derde dier kinderen ?), wiens naam aan het hoofd 
van dit opstel geschreven staat, was, naar het schijnt, de 
eerste die, wellicht uit kinderlijke piëteit, den naam zij- 
ner moeder aan den vaderlijken naam verbond; de eerste 
tevens uit zijn geslacht, die tot de oude moederkerk 
wederkeerde. Dat was echter voor zijn jeugdigen geloofs- 
ijver niet voldoende; Joan Banningh Wuytiers herwon 
het grootste gedeelte zijner familie en dier aanverwanten 
voor het katholicisme; — ja, Vondel gewaagt zelfs van 
al zijn magen, ,Al'tmaeghschap" zoo zingt de dichter 
bij ’toverlijden van zijn vriend en medebekeerling *): 

Al ’t maeghschap, dat verstroit geduurigh verder 


Van waerheit dwaelde, en nergens weide vondt, 
Broght hy te koy, gelijck een oprecht herder. 


Het juiste tijdstip, de aanleiding en de beweegredenen 
van Joan Banningh's overgang tot de R. K. Kerk ben ik 





1) De drie kruisen in 't wapen van Amsterdam. 
2) Zie nevengaanden geslachtsboom der Wuytiersen. 
9) In J. van Lennep's uitgave, V. blz. 566. 


280 


niet te weten gekomen. Aan de werking der goddelijke 
genade altijd de eerste en eereplaats toekennend en die 
werking overal veronderstellend, zou ik hier tevens denken 
aan den vermogenden invloed van Leonard Marius, die 
er velen en, volgens de la Torre’s verslag, leden „van 
de aanzienlijkste‘en rijkste Amsterdamsche families be- 
keerde en tot het geloof terugvoerde" '). Doch de beroemde 
pastoor der Oude Zijde heeft niet vóór 1681 zijn leerstoel 
der godgeleerdheid aan 't Willibrord-collegie te Keulen 
verlaten, om te Amsterdam den kansel der waarheid te 
beklimmen, en Joan Banningh Wuytiers moet reeds een 
geruimen tijd vóór 1619 aan de gave des geloofs deel- 
achtig geworden zijn, vermits hij in dat jaar de priester- 
lijke waardigheid ontving. Ik vermoed dat hij in de eerste 
jaren na ’tsluiten van het twaalfjarig bestand den be- 
slissenden stap heeft gewaagd, in de dagen toen de inwen- 
dige verdeeldheid van ’tcalvinisme zich allerwege begon 
te openbaren, en aan veel afgedwaalden de oogen wederom 
ontsloot °). Niets belet ons echter te veronderstellen dat 
hij zich te Keulen, in het Neophyten-huis der aartsbroe- 
derschap van het H. Kruis ®), een tijd lang onder Marius’ 
leiding heeft geplaatst en aldaar de roomsche geloofsbe- 
lijdenis heeft afgelegd, ja zelfs ten jare 1619 priester is 
gewijd. 

Dat de afschuwlijkheid der ruwe predestinatie-leer en 
het schrikbewind, door de Gomaristen, reeds vóór het 
sluiten der Dordtsche synode, op de Arminianen uitge- 
oefend, ook op Joan Banningh, gelijk op zoo veel ande- 
ren, een voordeeligen invloed ten gunste der aloude 
moederkerk heeft uitgeoefend, zal wel niet te betwijfelen 


1) Bat. II. pag. 404, 

2) Zie in Studiën 3de jaarg. IV. mijn Petrus Bortius blz, 11—15. 

8) Zie over deze, ook voor ons vaderland belangrijke, instelling miju 
Petrus Engelraeve in de Studiën 4* jaarg. VII. blz. 85, 86. 











281 


vallen; — nadere en meer bepaalde bijzonderheden zijn 
ons echter onbekend. 

't Blijkt niet uit de Batavia dat onze bekeerling, wiens 
naam onder Amsterdam vermeld staat, met de eigenlijke 
zielzorg aldaar belast is geweest. Althans Lambertus Hof. 
man wordt door van Heussen als de onmiddellijke opvolger 
van Leonardus Marius aan de Oude Zijde en op ’t Be- 
gijnhof genoemd, ofschoon het kort bericht over „de twee 
stralende en lichtende starren" tusschen Lenart en Lam- 
bert is ingevlochten. Ik zou veeleer denken dat hij, als 
zoogenaamd rustend priester, in stille teruggetrokkenheid 
met den wedergevonden geloofschat gewoekerd heeft, in- 
wonend bij zijne vermogende en met aardsche goederen 
rijk bedeelde familie: — wat in alle geval geen beletsel 
was voor de uitoefening van zijn priesterlijken ijver, wat 
hem integendeel de gereede aanleiding en gunstige gele- 
genheid verschafte om nuttig en onverdeeld werkzaam te 
zijn in den boezem van zijn eigen familie en der daaraan 
verwante geslachten. Dat wordt niet weersproken door 
het latijnsch onderschrift, voorkomend op zijn voor mij 
liggende afbeelding; 't wordt veeleer bevestigd door den 
4den en laatsten der 6 volgende versregels: 

Dives opum, vultu pulcher , speclatus amicis: 
Factus cum Christo pauper et eziguus. 

Eremplar vitae mullis , verusque sacerdos : 
Quodque alii verbo , moribus ipse fuit. 


Vivat in aeternum feliz, coeloque locatus 
 Fulgeat , in terris bene qui delibuit. *) 


Die armoede met en voor Christus, waarop hier gezin- 
]) „Rijk aan schatten, schoon van gelaat, in aanzien bij zijn vrienden, 
met Christus arm en nederig geworden; voor velen een levenstoonbeeld 
en een waarachtig priester. Wat anderen met het woord, dat deed hij door 
zijn levenswandel. Hij leve in eeuwigheid gelukkig en, zetelend in den he- 
mel, schittere hij, dic op aarde zoo goed wist te schuilen!" "t Is ondertee- 
kend: Ev4ogo. 


282 


speeld wordt, zal wel slaan op zijne onuitputtelijke lief- 
dadigheid en onthechting aan aardsche schatten. Of heb- 
ben wij hier aan eene religieuze gelofte te denken? 

De dichterlijke glazenmaker Jan Vos, die ten jare 1664 
het huwelijk van een anderen Joan Wuytiers, Banningh's 
neef, met Debora of Dieuwertje Baeck zou bezingen '), 
had ook een lofvers geschreven bij het door Th. Matham 
gesneden portret van zijn geloofsgenoot *): 

Dus toont de kunst Wuytiers, als 'Loog geen meer zal straalen: 
Maar zyn godtvruchtigheidt wordt van geen lyst omvat. 


De deugdt, die nimmer sterft, begeert geen nauwe paalen, 
Hy wyst ons door zyn leer het zaaligmaakend padt. 

Zoo hoed’ hy Petras schip , vol zielen, voor de baaren: 
Oprechte leeraars zyn Godts rechte kerkpilaaren. 


Doch ’tis weder onze Joost van Vondel, die ook hier de 
kroon spant. „Geen wonder — zoo schrijft te recht de 
rondborstige J. van Lennep *) — dat tusschen mannen 
als Vondel en Wuytiers, beiden uit het protestantendom 
tot het pausdom overgegaan, een gemeenzame vriendschap 
ontstaan was, en dat, bij het overlijden van dezen, gene 
hem betreurde en dezen loverkrans op zijn grafsteê vlocht”, 
Tot recht verstand van ’t nu volgend gedicht, waarin 
aan Vondel ook het latijnsch vers voor oogen zweefde, 
dient opgemerkt, dat men „de paepsche stouticheyt" had 
bedreven, het lijk van den in 1647 overledene op een lijk- 
of statiebed , in priesterlijke kleeding ten toon te stellen *), 
omringd van al het katholiek toebehooren. 


1) Alle de gedichten van Jan Vos, II blz. 814. Verg. hierbeneden bl, 288. 

2) t. a. p. I. blz. 281. 

8) De werken van Vondel, V. blz. 565. 

4) Op de portretten-catalogus van F. Muller, die (blz. 800) hem abu- 
sievelijk op 28-jarigen leeftijd laat sterven, worden 8 afbeeldingen in fol. 
van Joan Banningh vermeld, De twee eerste ziju door T. Matham gegra- 
veerd; de derde, waarop het vers van Vondel, door W. v. der Laegh. 
Muller noemt een dier afbeeldingen een pendant van "t portret van Mr. 
Petrus Isbrandi, door Visscher. Deze in "t Grieksch en Hebreeuwsch zoo er- 











283 


LIJCKBEDDE VAN WIJLEN HEER JOAN BANNING 
WUITIERS, PRIESTER. 


Joan. 5. Brandende en kichtende. 


Wie light hier doot te bedt, gelijck ontschapen ? !) 
Heer Banniug heeft zijn dootschult afgeleit, 
Doch is niet doot, maer rust en schynt te slapen 
Tot dat Godts dagh het licht en duister scheit — 
De lichaemen vereenight met hun zielen — 
Hem opweckt met d’Aertsengelsche trompet. 
De worm kan ’tlijf, geensins den geest vernielen ; 
‘Geen Christen sterft, maer gaet gerust te bedt 
Om vrolijck op te staen in 't ander leven ; 
Daer volgen hem zijn wereken voor Godts troon, 
En tuigen van wat Geest hy was gedreven , 
Die Christus raet en hooftwet en geboón 
Waerdeerde meer dan tijdelijcke goeden, 
Eu armoe koos voor wellust, eere en staet, 
Den armen zocht te troosten en te voeden, 
Zich zelf besneedt van pracht en overdaet, 
Om milder Godts nootdruftigen t'onthaelen. 
Gods outer was zijn vryburgh dagh op dagh, 
Het kruis zijn stut in ’slichaems smerte en qualen : 
't Getydenboek , dat voor hem open lagh, 
Zijn uurwerck, om godtvruchtigh op te mercken. 
Een ander leert met woorden, stemme en spraeck : 
Dees Priester leert met wandel en met wercken , 
En licht vooruit, gelijck een heldre baeck. 
Al ’tmaeghschap , dat verstroit geduurigh verder 
Van waerheit dwaelde, en nergens weide vondt, 
Broght hy te koy, gelijck een oprecht herder; 
Dies looft het hem, op zyn gesloten mondt 2). 
Nu rust, Wuytiers, ghy hebt uw strijt volstreden! 
Gedenck ons noch by Godt in uw gebeden. 


De door Vondel in onzen bekeerling zoo hoog geprezen 
waardeering van Christus’ hoofdwet, geboden en (evange- 


varen pastoor van Uitgeest en kanunnik van [Taarlem zal dus wel een 
gansch bijzondere vriend van Joan Bauningh geweest zijn. (But. 881). 
1) Ontschapen is eenvoudig het latijnsche demaíus. Wat v. Lennep hier 
aanmerkt, schijnt mij louter onzin toe. 
2) Daarom lofprijst hem die maagschap, nu zijn mond gesloten is. 





284 


lischen) raad doet mij andermaal de vraag stellen: heb- 
ben wij hier aan eene religieuse gelofte te denken? ') 

Wat daarvan zijn moge, zeker niet ten onrechte prijkt 
een der portretten van Joan Banningh met deze woorden 
uit het boek der openbaring, XIV: Beati mortui qui in 
Domino moriuntur, zalig de dooden, die in den Heere 
sterven. Die zalige dood had plaats op den 4** October !) 
van ’treeds vermelde jaar 1647. 


'tIs hier de geschikte plaats om, naar aanleiding van 
Joan Banninghs gelukkige pogingen ter terugvoering zij- 
ner gansche maagschap tot het katholicisme, wat verder 
uit te weiden over het geslacht Wuytiers en de daarmede 
vermaagschapte familién, de Barchmannen, de De Walen, 
. de Cromhouten, de van der Wieles, de van de Werven, 
de Roesten van Alckemade enz, enz. Daaruit zal blijken 
met hoe veel recht de Heer J. A. Alberdingk Thijm, 
het Amsterdamsch geslacht der Dommers besprekend *), 
deze merkwaardige woorden heeft mogen schrijven: „Jk 
behoor tot de Oud-Christenen, Heer Burgemeester: dat 
was het fier en welsprekend, ofschoon niet uitgetrompet 
devies onzer poortersfamilies, die hunne rechten zich 
voorbehoudend, met zedigen nadruk de overleveringen 
hunner vaderen handhaafden, en wier zonen in 1798 en 
1814 dat erfgoed, tot hunne herstelling in eer en wel- 
stand, hebben aangewend. — Al zou op dit punt de ge- 
schiedenis der 230 jaren onzer zamenleving onder de 
hervormde staatskerk niet luide spreken, — de eenvou- 
digste redeneering zou volstaan, om aan te toonen, dat, 


1) Opmerkelijk is ’t dat cen der portretten met het monogramma J. H.S. 
versierd is, Nergens echter vond ik een spoor van zijn Jesuietisme, en voor 
"t Oratorie van Jesus was het, meen ik, te vroeg. 

2) Aldus in 't wecrologium van Bugge, die hem eenvoudig Bennink (zon- 
der Wuytiers) noemt. 

8) Dietsche Warande VIII. blz. 201. 





N. 


N. id uytiers X Janv. d. Eynde, magi- 
a 1500. straat te Mechelen. 


Goveri.,. de Vlamingh v. Outshoorn, 
1981] Cornelis en Marg. Gisp, 
deputeerde van 't souvereine 
gie der Admí{raliteit, 
Debo 


dr. v. hder Agatha + 1666, die x Jan Geel- 
WONEN naar van haar nicht (hiernaast) 
Marg. Wuytiers. 


& ik Anna W.geb. 1597, 15 Mei 
vw 5 x 1620 (I huw.) Gerrit de 
5 E 5 Vos van Vossenburg , 
NE: Reyers I. U. L. z., geb. 1589. 
a B 24 Juli X (II huw.) 1628 
e Ex Frangois de Kies v. Wiese 
. J van Haarlem. 


Margerifer v. Heemskerk 
haar n y 1604 
en 4 die later huwde met 
an Bronckhorst. 


Adriana Debora W. 
geb. 23 Juni 1667, 
10 Aug. X 1683 Adriaan 
Govert de Wale, zoon v. Jan 
(Zie hd er Geertruida Schaeck, 


der vrouwe v. Ankeveen. 
[] 


———À mennen 
Maria Elisabeth de Wale, | 
burchtvrouw v. Ankeveen. 


(Zie het geslachtsregister 
der De Walen.) 


'899t PN GI *q92 “AMA 319405 


IMAN-WUYTIERSEN. 
1 + 1597, 
th, + 19 Mei 1592. (Zie A.) 


a B.W. Simon Barchm. W uyt. 
geb. 10 Mei 1592 op den huize Ophuizen 
t 14 Aug. 1664, 





X 
ag» Margarita van Aqueren, geb. 5 Juli 1600, 
sk f vóór haar man, 
5 e E 
st 





eb. 20 April 1628, Margarita + ong. Jan + ong. 
n Ádrisensen Roest dr. 











- 


B. W. @ Hendrik B. W. S Joan Bapt. B. W. 
Nov.  Q'8 geb. 19 Nov. 1661, 58, geb 6 April 1665, 
7, "B # Dec. 1685, E83 t1, 
O5 25 Jul £ 1680 Lt X 
Blesen 9 4 Sara Maria Keate & , Isabella Lucretia Voet 
TSZ. +; Adamsdr. M z Carels en Aletta Maria 
$3. o o8 Doy de 
g.1695, © ©  AnnaB W & 
C1717 "48 T ong "8 
!64. 
uw. X 
&. Maria 
arbou. 
EEE E 2 P 
un o o m5 Nom "d 
d uL Beb, Epos —E 
+ B es $5 de eg SES. « ° 
GEB EN BEES — Bugs — QU 
E zw ' i£ Hy. W - S dag 54 
g.c «au "Sg'ges o 
ia Ek. Ea — CEPR Bx 
-— p « c A E 
Bdk Ee — RE-ug $*w ZE 
$ "e ' HE * 4 -y 
o ar B 3 eo 
ES : 3E Sen : 
- £s $5 e 
NE 0 


m B.W. Simon Jan Bapt. B. W. schepen v. Amsterdam 1760. 


.29, in den Nederlandschen adelstand verheven. — Protestant. 
(Navorscher VI blz. 358). 





Govert Wu 


X 
Diewertjen Jacob: 


Dirck W. (6 kinderen 
X 
Cath. de Wale f Dec. 1657. 
—É dL 


Margarita W. 
6 Nov. x 1635 haar neef 
Jacob Cromh. z v. Hendrik 
Agatha Wuyt. Dircks dochter. (: 


| 
eN 
Bartholomeüs Ct. Agatha Ct. geb. 4 Maart 1541, Godfried Ct. geb. 28 Oct. 


gen M2 Juni 1628, t ong. 25 April 1707. _— 1 ong 6 Maart 1682 
17 Mei x 1663 : : 
JacobavanderWiele — — Lucia Wuytiers x Jacob Ee 
van de Werve, | Elisabeth Poppen (or en » ' 
Willems en Elisabeth ssl * Willem v. d. Wiele. ( " ) XI 
oppens dr. | 7U""77 
— Z z 
wees FE Dium 
Sman bB od 80 75960 
ORR gt m/m c 
UPERTCPWUL.ÓIÉTEL-Q 
- ERA te S oo ES 
a X o7 Q^ S? y ar 
B 4 5 “on To TER c 
you, c . OLEO 
Eros Sep RB 
Bog"s5 EON DECRE 
BadS bh 5 SZ 
‘geor wv Su ros 
PEPE Ae Nolet 


Elisabeth Maria Ct. van Nieuwerkerke (op Schouwen), vrouwe v. Werve 
geb. 23 Aug. 1712, + 16 Aug. 1770 x 20 Juli 1734 met 
Gerard Anthony, baron v. Wassenaar tot Warmont, vrijheer v. Alkemade e 
geb. 1707 uit Thomas Walraven v. W., Hr. v. Alkemade en 

Alexandrine B** v. Lijnden tot Cronenburgh. 


Margarita Elisabeth Barbara, Jacob Hen: 
10 Juli x 1761 
Louis Ernest Gabriël Prince de Montmorency. 
l 


— LLL M ——— — 


Louisa Augusta Elisabeth Maria Coletta *) | 


X 
Joseph Marie de Lorraine de Vaudemont 
prince d'Elboeuf. 


*, Eenige erfgename van haar oom Jacob Hendrik, waardoor de aa! 
eene Fransche familie overgingen, aan welke ook thans de heerlijkheid Ank 
haar overlijden die heerlijkheid aan de Baronesse van Wassenaar nagelaten. 


C. GESLACHTS-REGISTER DER CROMH OUT 


Nicolaas Cromhout. Barthol. Cron 


ytiers T 2 Oct. 1 
' 3c 

B Benningh. Aegtgen € 
Y Aeghtgen W.x Oct. 1604 Hendrik Crom, N. Adriaen gi 
geb. 10 Mei 1581, begraven f 6 Oct 

Jacob Cromh. t 1lMei 1658. 23 Aug. 1583 raad, gene 

geb. 19 Nov. 1608 o. k. Aeltg Me 

t. 1669. - en Sir, 

fà Bep Jenneke W 


| 


en LLL 
Zie A.) Joh. v. Egm. v. Nyenburg, [heer v. Vleuten, burg. v. Alkm: 


x Jetgen Cromh. geb. 1616 z. k. 
À— —— H—— —  PP———————— AA 7 ^^—1T3 33 o Ln 
. 1643, Hendrik Ct. geb. 29 Sept. 1614, Cath, Ct. geb. 22 Feb. 1646, D 





.. t ong. 2 Juni 1717. + 31 Maart 1734, 
2 Jan. X 1664 
‚ppen, burg. | Jacob Poppen, zoon v. Jan Eli: 
Jan Poppen en Elisab. v. d. Wiele. Mar 
Biebehv.d Wiee | | E 
e4 c4 | 
ESSE dà 
? WE vka 8 5 
WS wy 9g RES 
TS Ud ty 
53 Paus oodd ^ 
Sq UE Ge 
M B Bo Sj EY 
pr os PB M 
- o Ow G7 o* E 
c. eig o E 
o 
- , E y e- 
- ww . e | 
- 
(sinds 1741), f 
m Vryenhoek , OO 
1 "X ]* 23 Nov. 1717 Joi 
. (zie 'tgeslacht All 
20 19 Mei 1722 Jan 
drik. | mont, hr. v. Vk 
v. Claude de 8. 
Anna Maria Jacoba Elisabe 
x 10 Sep 
Mr. Jan de Bas, . Clemens Aug 


secretaris v. Amsterdam. de Kercke: 


nzienlijke bezittingen der katholieke Cromhouten in 
eveen toebehoort. Maria Elisabeth de Wale had bij 
(Zie A en D.) 





ER chi 


alan h14 Nov. 1550, 


en burgem. 

.978 

& Waveren. 
mc RN 

Y i 1583, Reinier Cromh. 

€" pen, geb 19 Febr. 
lglil mester, — 1592, +22 Nov. 
ok 1605. 

Eljaum en 

h. 1596. 
bene 
An. be Willem C. Wyntie C. 
blért + z.k. tz. k. 


Mhikab. 22 Febr. 1647, 
ttl Oct. 1716, 

Xi Aug x 1672 

wo ral uytiers, Goverts en 


v‚dieW. v.d. Werve's dr. 


| 





(EP EE 2 
1 "TTE 
Gui od d ER 
si og gH 3E 
win EB 8 SB 
o v3 . $ p e. 7 
0139 Ss ^7 " -» 
juste Le —_ 5 
RUP HM a9 
LI 3 86: A. Q T 
N 0C I] ee me" 
R' ‚et . . Q 
0 * Là st 
So se @ m 
H EX 8 5 Hd 
| “5 
2 S oc o3 47 
| to 
x omg8 R2 
S zl E 42 
o . 3 
e 4 pend ® 
t5 - e 4 med 
2 2e 25 
B vat Bo 
MEN t A 
x Ift Gilles. 
‚de B.) 
‚vet. de Sur- 
prrijk, kleinz 
‚pt: Alkem. B.) 
Louisa 
yx 1748 
„Maria Baron 


Ida Maria Ct geb. 3 Maart 1649, 


5 Mei x 1669 


Mr. Adriaen Roest v. Alkemade, 
geb. 1639, t 4 Nov. 1692. 


inq muijuoop 


‘CEO WN OI "AIV 'A "ap suqooee 
LILLI X ‘691 MCT q93 y A HU MIT 
"1891 I9 EL ^V ^A 3500 BIEN "uj 


'F491 ‘OA eo "XIV 'A 98eoq UEBIIDV 


'0491 PN 9L "XIY CA SOU VEN, 
CA g dep zojst8arszyoursed zou org) 


'1491 "PO ST "XIV 'A "4 ueeupy 


"sloljAu AA "unqordug viis] 9jjory "qus 
UH X 9490 390 82 q92 *y "a "4p souuuof 


'£890 IM GL “AIV ^A "wg 'WUOH 
'eggp usecg “HIVA qpseudy “AIEN 


dr. van Corn* en Corn* Barch- 


man Wuytiers, geb. 
1695, t 11 Nov. 1738. 


2» Gertrui Dirven geb. 1713, 


+ 6 Jan. 1758. 


39. Cath. Maria DBarbou. 


23 Aug. 


-"-—————--. 
eei 


‘uadopury dopuoz 


Jacobus Ut 
geb 1 Juli 1651, 
T 3 Dec. 1708, 
25 Juli x 1674 
Cath. Wuytiers, 
zuster v. 
Elisabeth, 
geb. 23 Dec. 
1657. 
| 





| 
| 


‘6491 


9491 
VEEN PI q92 3 suqooep : 


BW PI 'qed 39 vjuiuzuujq 
8891 Any 


05 'qe3 30 Lisaa, SHEN 





zonder kinderen, 


_ A De familie De Wale of De Wael (beide schrijfwijzer 
noemd (Nav. X, 206). Zij kwam omstreeks 1540 uit België 
aan, eenige Jansenisten , doch vooral veelvermogende Katl 


Cath. de Wale, 


. Dirck 
(zie de Y 


Joan de W 
wien Vondel zijn Noach opdr 


Geer 
die Ankeveen erft : 


uodm; 
-eBdooq 
-eddooqq 
"A qp uer 
uodm3 


uoztn3 
-e8doo(q 
'Suof 4 'gggt rune TI *po2 "M'A uesupy 
[uedm, 
-oddooqq 


| 
| 
| 


grgrvady £z 3doopo3 * AA °C SEN VAK 


| 


deg € ‘po 


*X3(t&soo[A ‘A euuy 
MT XE 


‘MT mv) 


“Jee MA ep qoos 
(s "xoewqog 'jorpeueg 


‘ONT Wujeqssti[r 


G ‘Jamdods qIogesng 
‘zoeeyog sujorpeuogq 


"Suo 4 “TCI 3 


" Geertrui Anna D. W. 
ged. 24 Oct. 1687. 


Onder de katholieke De Walen vind ik nog vermeld 
met J. Hinlopen door J. van Vondel (v. Lennep IV, 153) b 
van Ankeveen, gelijk v. Lennep (t.a. p. verg. XI. 19) wel 
der Drie bonte Kraaien: Jan de Wael x Maria de Groot, 
11743, x. Wilh. Verschuuren. Helena D. W. heet er sons 
der De Walen, die te Antwerpen woonde in 1739, en de 


1) Huwelijksgetuigen waren Jan de Wael en Jan Berninck. 

2) Elis. Sperwer staat, als vrouwe van Ankeveen, den 15 Nov. 1669 
3) Nog vind ik in 't Doop- en Trouwboek van P. Laurens vermeld: : 
4) Over deze merkwaardige vrouwe zie Alberd, Thijm in zijn Joan 1 


TM 285 
schrijfwijzen : 

10 uit Belgiën de krachten, die door de XVI*-eeuwsche omwen- 
vogende Kathopn de 80-jarige oorlog tot werkeloosheid veroordeeld 
ot den gang van het staatslichaam rechtstreeks niets 
à toebréngen, — zij daarom voor het volksgeheel 
ath. de Wale, be/erbeurd waren, maar veeleer tot de kern daarvan 
wa behooren. Het is echter waar, dat indien de be- 
(zie de Wuplijke vrijheid, die leden van andere kerken dan 
rand yy jerdtsche hier genoten, inzonderheid den herwaards 
jn Noach opdroegachten Doopsgezinden Christenen en Spaanschen Is- 
Geerir?tea voor neering en bedrijf, welvaart en vermogen, 
.nkeveen erft vagoede kwam, — vele katholieke familiën daarentegen 
wettige en redelijke aanleiding vonden om naar Bel- 
3 vof Duitschland uit te wijken. Dit is wel de voor- 
1 oorzaak dat, zoo kort na de omkeering, de sporen 
o: het leven der beschaafde. katholieken veel minder 


uodmg 
-e3idooqq 


i 
Tpeuoq 
"ACT usupy 


po3 


E schijnen dan raen, bij de getalsverhouding in het 
C Bite der XVI* en tot vóór de helft der XVII* eeuw, 
3 lo verwachten. Immers de Edelen, die het katholiek 
w$£0f getrouw bleven, waren, volgends het door Jaco- 
"s de la Torre, ten behoeve van Paus Alexander den 
9l, opgemaakt en onlangs uitgegeven !) register, nog 
, jare 1656 in grooten getale aanwezig. Van niet min- 
— —— -* dan 166, alleen Hollandsche en Stichtsche , Heerlijk- 
Anna D. W. . 
Oet. 1687. Men werden toen nog de titels door katholieke eigenaren 
evoerd ; maar uitgesloten van alle aandeel in de regeering, 
n, in den krijgsdienst, door velerlei vooroordeel bemoei- 
vermeld :ijkt, leefden zij schier onopgemerkt daarheen; hunne 
T, 153) begeslachten, niet deelend in de openbare volksontwikkeling, 
[. 19) wel stierven weg , werden elders overgeplant, vervielen ge- 
le Groot, "leeltelijk tot het boerenbedrijf en de boerenbeschaving 


ter «ons bf aanvaardden allengskens den staatgodsdienst." ") 
9, en de C 


.* e 


"NItASOO[A ‘A 9uu 
"Noowqog sn3o 
XOU Uieqesrr 


"Suof 4 ‘esor raap qq 








1) In De Katholiek 1864, I. blz. 350. 


ck. . 2) Aldus de Hollaudsche van der Duins en de Friesche Cammi* 
5 Nov. 1662: — pudragen Gesch. Biad. v. Haarlem. 1e Deel. 1f 
s vermeld : it 


zijn Joan N 


286 


Vooraf een woord over den alouden oorsprong en het 
wapen der Wuytiersen. !) 

De Wuytiersen stammen uit het oude.huis der Heeren 
van Mechelen. Volgens het XIV*-eeuwsche gedicht de 
Grimbergsche oorlog heette de oudste zoon van Heer Ar- 
nout van Grimbergen Wouter Berthout, en de familie 
Wuytiers noemt haren stamvader Gerard Woutiers Ber- 
thout. Volgens den dichter, vast een zeer oud getuige, 
voerde de Heer van Grimbergen in zijn wapen een blau- 
wen balk op een gouden veld. Wouter Berthout voerde 
tot breuk in het goud drie zwarte koeken; zijn jonger 
broeder, een rood St. Andrieskruis over alles heen. Flo- 
ris van Berlaer, een latere Heer van Grimbergen, schijnt 
tot wapen gevoerd te hebben 3 roode palen in goud; òf 
hij, òf zijn basterdzoon, had den bijnaam van „Heer 
Flôrken van Mechelen”. Hebben aan dezen de W uytier- 
sen hunne drie palen te danken? *) Zij voeren ze in alle 
geval blauw. Hun stamvader, Gerard, huwde met Bar- 
bara van Carnin; dit verklaart den gouden luipaardekop 
op rooden grond in hun tweede quartier. Gerards zoon, 
Dirk, huwde Elisabeth von Fugger: ziedaar den oorsprong 
van hun $° en 4° quartieren, die eigenlijk zijn: een ge- 
deeld schild, rood en zilver, over en weer met een zil- 
veren en roode lelie, ofschoon de beroemde Beyersche 
Fuggers allen een blauwe en gouden lelie in goud en 
blauw veld voerden. | 
De eersten werden protestant, niet voor het vinde der 17* eeuw ; ea slechts 
in "t begin dézer eeuw liet de grootmoeder van den tegenwoordigen bezit- 
ter der Wiarda-state, Jhr, R. C. van Cammingha, na den dood van haar 
echtgenoot, hare kinderen in deu hervormden godsdienst opvoeden om ... een 
postje te krijgen. Droevig en roemloos uiteinde van meer dau 250jarige trouw ! 

1) Het medegedeelde daarover heb ik hoofdzakelijk aan mijn dienstvaar- 
digen vriend J. A, Alberdingk Thijm te danken. 

2) De bisschop van Utrecht, Willem (IT) Berthout Woxtiers zoon , heer 


van Mechelen , die tot hetzelfde geslacht behoorde, voerde ook de drie pa- 
len van keel (Zie de Batavia Sacra 1, pag. 171). 





287 


Hoe de Wuytiersen, die, blijkens het voorgaande, 
woonachtig waren in de zuidelijke Nederlanden, tij- 
dens de reformatie naar het noorden zijn overgehuisd, 
is reeds gebleken uit vorenstaande levensschets van 
Joan Banningh: mede zijn bekend de ouders en groot- 
ouders van onzen bekeerling. — Hij had één broeder en 
4 zusters. 

Die broeder, Dirk W., gehuwd met Catharina de Wael 
of de Wale, welke den 3 December 1657 in de Nieuwe 
Kerk begraven werd, bewoonde ten jare 1650, toen de 
stadhouder Willem II zijn onbesuisden aanslag waagde op 
Amsterdam, het wel bekende, aan den Amstel gelegen, 
huis Welna, waar de Friesche stadhouder Willem Frede- 
rik een mondgesprek hield met de Amsterdamsche afge- 
vaardigden *). Hij was, door toedoen zijns broeders, katho- 
liek geworden met zijne vrouw en al hun kinderen, te 
weten: a) Margarita W.*), gehuwd met haar neef Jacob 
Cromhout, die de bekende Auszen van Cromhout „met 
den krommen boomstam” stichtte op de Heerengracht, 
tusschen de Huydenstraat *) en de Leidsche gracht; zij 
werden de gelukkige ouders van acht kinderen, die ge- 
durende de 17° eeuw steun en sieraad waren der katho- 
lieke Kerk in Nederland *): wij ontmoeten hen later. 
b) Govert W., gehuwd met Maria van der ‘Wiele van 
de Werve, die wederom een 9-tal zonen en dochters na- 
lieten, waarvan er twee, Catharina en Elisabeth W., 
met twee Cromhouten, Jacob en Dirk, in den echt tra- 
den, terwijl eene derde, Adriana Debora W., in 1683 





1) Zie over 't huis Welna »de Oude Tijd” 1873 blz. 234. 

2) Deze was den 29 Mei 1660 en den 13 Febr. 1662 doophefster der 
kinderen van Hendrik Staets en Geertrai Dobbe, eene nicht van Mevrouw 
Coraelis Gysbertsz. Plemp , den ex-jesuiet. Verg. onze Bijdr. I. 106. 

8) Allernaast de voormalige woning der Graven van Westerholt, voor 
eenige jaren gekocht door Dr. Rive — H, H. 507, 

4) Zie het geslachtsregister der Cromhouten, 


288 


de gade werd van Adriaan Govert de Wale *), ‘zoon van 
Jan en Geertrui Schaeck, vrouwe van Ankeveen (hl. 278). 
c) Jacob W., die, naar ’t schijnt, ongehuwd is gebleven. 
d) Jan W., die in 1664 trouwde met Dieuwertje Baeck , 
Justus’ dochter *) welke later een tweede huwelijk aan- 
ging met Enstatius van Bronckhorst (hierboven bl 882). 

Er schijnen dus onder de kinderen der wellicht katho- 
lizeerende, althans ,zoekende" Magdalena van Erp-Baeck , 
aan welke Joost van den Vondel zijn heerlijken ,Kruis- 
bergh’ opdroeg, ook al roomschen geweest te zijn °). Zij 
hadden het dubbel aan Neerlands grootsten dichter ver- 
diend — die edeldenkende Baecken ! 

De oudste zuster van Joan Banningh was Margarita , 
getrouwd met Jan Geelvinck, Heer van Castricum, die 
als weduwenaar een tweede huwelijk aanging met Mar- 
garita’s nicht, Agatha de Vlamingh van Outshoorn Cor- 
nelisdr. Daar echter J. Geelvinck schepen-en burgemeester 
van Amsterdam geweest is, behoort ook zijne eerste echt- 
genoote waarschijnelijk wel niet tot shet maeghschap", 
door onzen bekeerling in den schaapstal der H. Kerk 
teruggevoerd — ofschoon er anders onder die Geelvinc- 
ken, gelijk onder alle aanzienlijke geslachten dier dagen, 
ook al zoo wat gepapiseerd werd. 

Misschien heeft Banninghs eerst volgende jongere zus- 
ter, Livina, ook niet tot de katholieke magen behoord, 


1) 't Was aau de dochter van dezen Adriaan en dezer Adriana, aan Freule 
Maria Elisabeth de Wale, burchtvrouw van Ankeveen, dat de beroemde 
pastoor van Buitenveldert, Joän Nanning, in 1749 zijn eersten preekbun- 
del Jesus tn Belhaniën gezalfd met een zeer vereerend vers opdroeg. Adri- 
aan Govert de W., den 6 Jan. 1661 in „de Krijtberg’ door Pr. Laurens 
gedoopt, had tot doopgetuigen Simon Barchman en Machteld Schaeck. 

2) Niet te verwarren met Justus’ suster, Vondels Dianier. Zie het ge- 
slachtsregister der Baecken in v. Lenneps Vondel, III. blz. 167. 

8) Verg. Vondels Peter en Pauwels, uitgegeven door P. J. Koets, bis, 
118, 114. 


289 


daar zij de vrouw was van Jacob Poppen, die. in 1621 
„22 en 724 burgemeester van Amsterdam is geweest en 
dus: gereformeerd behoorde te zijn. Doch hier, en hier 
vooral, mag wel ernstig de vraag gesteld worden: zou 
die Jacob Poppen als oud-burgemeester niet, even als Hen- 
drik Cromhout, katholiek zijn geworden? Stellig waren 
het zijn kinderen ; stellig was het Jan Poppen, een echte 
grand-seigneur, en zijne huisvrouw Elisabeth Johanna 
Stalpert van der Wiele van de Werve'): stellig ook 
was het diens zuster Elisabeth, de echtgenoote van Wil. 
lem van der Wiele van de Werve, en moeder van Ja- 
coba, die in 1663 met Bartholomeüs Cromhout trouwde. 

Agatha Wuytiers, de derde zuster van Joan Banningh, 

was ongetwijfeld katholiek en gehuwd met Hendrik Crom- 
hout, Bartholtszoon, den eerste, naar het schijnt, uit dat 
talrijk , ofschoon niet wijd vertakt *) geslacht , die tot het 
geloof zijner vaderen terugkeerde op het voetspoor van 
zijn priesterlijken zwager: — deze Hendrik werd de 
stamvader der katholieke Cromhouten. 
" Eindelijk, de in 1597 geboren jongste zuster van on- 
zen bekeerling, Anna W., die in 1620 met Gerrit de 
Vos van Vossenburg en S jaren later met Frangois de 
Kies van Wisse *) uit Haarlem in den echt trad, en dus 
twee katholieke huwelijken sloot, moet gerekend wor- 
den onder degenen, die door ’t voorbeeld haars broeders 
voor de moederkerk werden gewonnen, 

1) Haar zusters kind Jacob vau Ravesway werd Jesueit. Verg. de Bat. 
illustrata bl. 1172 en de Katholiek 1864 I. blz. 355 op Egghe. 

2) Niet wijdvertakt: want zij trouwden veel te veel onder elkander. Van 
daar dat vrouwe Elisabeth Maria Cromhout in 1734 aan haar bruidegom, 
den Baron Gerard van Wassenaar, baar 16 quartieren voorleggende, daarop 
brengen moest: 2 Cromhouten, 6 Wuytiersen, 3 De Walen, 2 van der 
Wielen , 1 Hanneman, 2 Poppens. 

3) Petrus de Kies van Wisse, zoon van Adrianus en Justina v. Teylin- 


gen, trad 30 Sept. 1654 op 18-jarigen leeftijd in de Societeit v. Jesus. Hij 
zwierf als missionaris in *t Zwolsche 1667—1675 en + te Antwerpen 1701: 


290 


Omtrent sommigen hebben wij dienaangaande eenigen 
twijfel laten bestaan. ’t Is echter volstrekt niet onwaar- 
schijnlijk dat alle broeders en alle zusters van onzen voor- . 
treffelijken Joan Banningh hem volgden op den weg naar 
Rome. Daarvoor pleit, behalve het reeds aangehaald ge- 
tuigenis van den tijdgenoot J. van den Vondel, hetgeen 
v. D. N. in de Navorscher (VIII blz. 116) te lezen geeft/ 
„In eenige afschriften van de genealogiën der familiën 
Wuytiers en Roest vind ik: Jan Banningh Wuy- 
tiers, Prestre, qui convertit toute sa famille et presque 
tous ses alliés à la S'* Religion Catholique Romaine" — 
lets wat echter niet belet, dat er hier of daar een ge- 
mengd huwelijk tusschen geloopen of geslopen zij. 

Ook de afstammelingen der reeds vermelde Wuytiersen, 
van welke er eenigen in de ,eeuwighe memorie” op het 
Begijnhof zijn aangeteekend '), bleven onwrikbaar aan de 
Moederkerk getrouw, waartoe eertijds het voorbeeld van 
Joan Banningh hunne vaderen had uitgelokt en over- 
gehaald. Dat blijkt genoegzaam uit de echtverbintenissen , 
welke zij met familiën, doorgaans dezelfde, aangingen, die 
insgelijks onder denzelfden invloed het katholiek geloof 
schijnen omhelsd te hebben. 'tIs werkelijk als of gansche 
geslachten — de De Walen, de Cromhouten, de Poppens, - 
het dierbaar aandenken van den uitmuntenden priester, 
die eenmaal allen was voorgegaan, nimmer hebben kun- 
nen vergeten. De traditie is zoo sterk in 't katholicisme ! 

Thans echter schijnt die oudste tak der Wuytiersen 
geheel uitgestorven te zijn. 

Van den jongeren tak, de Barchman-Wuytiersen, heb- 
ben wij reeds in Banninghs levensschets eene korte mel- 


1) In 1696: Margarita Wuytiers, met Willem v. d. Wiele en Govert 
Wuytiers, Heeren van de Werve. In 1707 Elisabeth Wuyt. van de Werve, 
huisvrouw van Dirrick Cromhout (Zie v. Lennep's Vondel X. 158, 1659.) 
Over de fundatie Wuytiers zie hierboven de Bidr. blz. 149,- 150. 








291 
ding gemaakt, Een groot aantal echt katholieke mannen 
en vrouwen, een jesuïet zelfs, treffen wij onder hen aan, 
tot dat helaas! wederom het Calvinisme en schier gelijk- 
tijdig de verwoestende kanker van ’t crypto-ca]vinistische 
jansenisme in die familie binnendrong en de frissche ka- 
tholieke levenssappen van eenige harer leden deed weg- 
kwijnen. De oorsprong des kwaads lag in een gemengd 
huwelijk. Karel Voet, hoewel katholiek, trouwde Alette 
Maria Coymans, Joan's en Sophia Trips dochter ') die 
natuurlijk volbloed gereformeerd was. Isabella *) Lucretia 
Voet, uit dat huwelijk gesproten, werd de echtgenoote 
van J. B. Barchman Wuytiers en de moeder van 7 kin- 
deren, onder welke de pseudo-aartsbisschop Cornelis-J. B. 
Barchman W. Zijne uitstekende geestesgaven hadden de- 
zen man, van wien men verhaalt dat hij aan knagend 
hartzeer bezweken is, een trouwen herder in den ge- 
trouwen schaapstal kunnen maken, ware hij er niet toe 
verleid geweest om een huurling van ’tschisma te wor- 
den. Doch ook in zijne dagen nog, te midden zelfs van 
zijn naaste betrekkingen, schier aan zijne zijde, bleven 
frisch katholieke loten aan den alouden tak voortbloeien. 
'tZal hier wel voldoende zijn te wijzen op zijn eigen 
zuster Elisabeth Alette Maria B. W., die met Jan Roest 
van Alkemade in den echt was vereenigd, en vooral op 
Cornelia B. W., de uitmuntende gade van Cornelis Ble- 
sen, zoon van Pieter, Vondels boezemvriend en broeder 
van den jesuïet Hendrik: deze Corn. werd de moeder dier 
Johanna Elisabeth Blesen, welke, twee jaren vóór dat zij : 
moeder werd van 't Amsterdamsch maagdenhuis (29 Nov- 
1719), in 'thuwelijk was getreden met den niet minder 
voortreffelijken Godfried Cromhout wien men, vin 1738 


1) Zie in de Dietsche Warande IX, de genealogie der Trippen , D. 
2) Waarschijnlijk aldus genoemd naar haar beroemde oud-tante, Vondels 
Isabella Benzi. Over de Voeten zie Volks-Alm. 1861. bl. 267. 


292 


begon toe te staan een grafkelder in de Oude Kerk te 
laten maken *),en in 1748 zelfs de ‘ongehoorde eer aan- 
deed, hem tot mederegent van het aloude St, Pieters- 
gasthuis te benoemen ?) — in strijd met de [reeds meer- 
malen overtreden) plakkaten van hunne Hoogmogenden °)” 
en ofschoon hij in 1741 de eerste der 38 onderteekenaren 
geweest was van het protest, bij Burgemeesters ingediend 
tegen de aanmatigingen der Amsterdamsche Jansenisten, 
in zake van 'troomsche jongens-weeshuis *). 





1) Wagenaar wAmsterd.”” IT. blz. 106. 

2) t. a. p. blz. 180. 

9) Volks-Alm. v. Neerl. Kath. 1858, blz. 249. De heer Alb, Thijm: 
maakt hier de snedige aanmerking: „Heer Godfried boezemde zulk een ont- 
zag in, en wist zooveel eerbiedige genegenheid bij zijne stadgenooten te 
verwerven , dat men het toch al heel gek begon te vinden zulk een treffe- 
lijk geslacht gelijk te stellen met joden en audere vreemdelingen”, Voor de 
orthodoxie veler Barchman-Wuytiersen pleiten ook de vele namen, die op 
“rechtgeloovige Begijnhof ter „eeuwigen memorie" staan opgeteekend : Ja- 
coba B. W. in 1079; Cornelis B. W. in 1681; Hendrik B. W. in 1695 
en zijne huisvrouw Sara Maria Keate in 1708, op welk jaar ook vermeld 
staat Joan Barchman de Wale; Margarita B.W, in 1694; Cornelis B. W. 
in 1709 — allen naaste bloedverwanten des pseudo-aartebisschops (V. Len- 
neps Vondel X, blz. 159.) | | 

4) De namen der onderteekenaars van dit protest leeren ons de katho- 
lieke Amsterdamsche familién kennen, welke niet besmet zijn geworden 
door ’tJansenisme. Aan 't hoofd der kath. Geestelijkheid stonden de Nederl. 
Edellieden Franc, Cornelius Dierout en J. S. H. Oem. De 88 leeken , behoo- 
rend tot de „oudste en aanzienlijkste inwoonders en burgers dezer stad" 
waren :.Godfried Cromhout , G. A. Baron v. Wassenaar d'Alkemade , Philips 
Gilles, Pieter van Borsselen, Theod. Steenoven , Charles Barbou , Barthol. 
Andrioli, Jean Bapt. Barbou, Theod. de Jongh van de Groote Lindt, Ger- 
brand Moens, Lambert Thijm, P. Del Borgo, P. A. Van Marcken, Jan 
Ackerman, Jan van Logteren, Jac. de Roode, Joan de Jongh, Hendrik 
Snyders, Engelbert Clumper, Jan Bapt. van Ceulen, Thomas Creagh » 
Franc. Creagh, Hend, v. den Idsert, Balthasar van Dulken, Paulus Ach- 
tienhoven, Jan Steph. Schaep, Willem van Brienen, N. de-Nobili , Gre- 
gorius Dirven, Arn. Petr. Blesen , Louis Michel, Arn. Cloetingh, Florentius 
Dommer, Jacob Hovius, Joan Heysterman, Bernard Hanlo , en Gerrit 
ten Sande. Verg. de Katholiek 1856, I. blz. 229 over de pogingen der 
Jansenisten om 'tjongens-weeshuis te annexeeren. 





298 


Doch de zuster des pseudo-aartsbisschops, Sophie, welke 
met Adriaan Jacob van Dielen, den protestantschen de- 
ken van ’t Utrechtsche kapittel van St. Jan gehuwd was, 
zal wel protestant geweest zijn: protestant was ongetwij- 
feld de oudste zuster Isabella B. W., die met een Am- 
sterdamschen predikant, Leonard Beels"), getrouwd is 
geweest; ook de aartsbisschoppelijke neef Simon J.B. 
Barchman Wuytiers , die in 1760 schepen van Amsterdam 
was, zal wel even als zijn ouders, tot de hervormde kerk 
behoord hebben. Van hem schijnen de leden van dat ge- 
slacht af te stammen, welke bij diploma van 7 Juni 1829 
in den Nederlandschen adelstand zijn opgenomen *). — 
Tot dus verre over de Barchmannen. 

De zooeven eervol vermelde Godfried Cromhout heeft 
ons geleidelijk tot het overbekende en reeds zoo menig- 
werf genoemde geslacht der Cromhouten gevoerd. 

De Cromhouten, die een sprekend wapen voeren — be- 
staande uit een gedeeld schild: I van sabel met een zil- 
veren vasche, waarop een zwarte boomstam of #„Crom- 
hout” terwijl het veld boven en onder rechts van goud 
geschuinbalkt is; II van zilver, met een zilveren Ade- 
laar — behoorden reeds in den loop der XVI eeuw tot 
Amsterdamsche regeringsfamiliën. In de geschiedenis der 
reformatie verwierf een zoon uit dat geslacht eene treu- 
rige vermaardheid door met „de oude geuzen” ijverig deel 
te nemen aan de invoering der hervorming in de Am- 
stelstad. Adriaen Reiniersz. Cromhout is de bevorde- 
raar en medehelper geweest van de gewelddadige onder- 
drukking der zoo getrouwe Amsterdamsche katholieken, 


1) Zie v.d. Aa. Biographiesch woordenb, TI. 1, blz. 255. 

2) Zie den Staats-almanak voor het koningrijk der Nederlanden (1867) 
waar, op blz 18, onder den Adel staan opgeteekend: Cornelis Gerard 
Barchman Wuytiers van Vliet en Jan Audré Berchman Wuytiers, Verg. het 
Staatsblad 1880, N° 1, 


Bijdragen Gesch. Bisd, v. Tlaarlem. 11e Deel. 20 


294 


waarvoor die vriend van den nietswaardigen Hendrik van 
Brederode en de uitgewekene naar Emden, ten jare 1578 
beloond werd met de burgemeesterlijke waardigheid in 't nu 
geus geworden Amsterdam. — Algemeen bekend is ook de 
niet-katholieke Mr. Nicolaas Cromhout, die in 1619 tot 
voorzitter der 24 rechters van Oldenbarneveldt, Huygh de 
Groot en Rombout Hogerbeets werd aangesteld : hij hoorde 
met zijn eveneens niet-katholieken halven-broeder Bartholt, 
den Amsterdamschen burgemeester , tot de mede-bedijkers 
van de Beemster. Beide laatsten zijn zonen des eersten. 

Gelijk we reeds vroeger opmerkten was Bartoutszoon, 
Hendrik, die met Joan Banningh Wuytiers’ zuster Agt 
tha trouwde, waarschijnlijk de eerste uit zijn geslacht, 
die tot het geloof zijner vaderen wederkeerde '). Jacob, 
zijn zoon, werd de echtgenoot zijner en Banninghs hicht, 
Margarita Wuytiers, en de vader van een talrijk nakroost. 

In dat nakroost komt aan niemand eene meer eervolle 
plaats toe dan aan Bartholomeüs, den rijken en mildda- 
digen man van Jacoba van der Wiele van de Werve, 
Elisabeth Poppens dochter *), wier bruiloft door Joost van 
den Vondel in 1668 werd bezongen (v. Lennep X, 156): 


Laet ons 'thuwelijk vereeren, 
Nu de May, in zijn saizoen 
En aen ’t vrolijck quinckeleeren, 
't Bruiloftsbedt met leveud groen 
Loof en bloemen komt bespreicn , 
Eu de bruiloftsgasten noôn 
Bruit en Bruigom te geleien 
Op den blijden bruiloftstoon, 
Daer de liefde d'eensgezinden 
Eeuwigh zal door trou verbinden.— — 








1) Niet alle Cromhouten volgden hem: men treft een familietak aan, 
behoorend tot de „rijke” mennisten. Zie Blaupot ten Cate Geschiedenis der 
doopsgezinden I. blz. 62 en de Navorscher VIII, blz. 51, 

2) Op de »lijsto der paepse vergaderplaetsen” te Amsterdam in 1656. (Nav. 
XXT, 226) lees ik: „N° 7, Cleuveniertborgwal in '0 huis can Poppen”, 


295 


Wagenaar, de Amsterdamsche kerk der Nieuwe-Zijde 
besprekend *), getuigt uitdrukkelijk ,‚ maar slechts in ’t al- 
gemeen, zonder op bepaalde personen te wijzen, dat „de 
mildadigheid van het roomsgezind geslagt van Cromhout 
veel heeft toegebragt om deze kerk in stand te houden”: 
doch van onzen Bartholomeüs weten wij in ’t bijzonder, 
dat door zijne onuitputtelijke liefdadigheid en milde bij- 
dragen de fraaie roomsche kerk te Purmerende heeft 
kunnen gebouwd worden. Geen wonder: de katholieke 
Cromhouten bezaten een schier vorstelijk vermogen, dat 
zij niet nalieten bij God op woeker uit te zetten *), 
en toen zij de bekende huizen bouwden op de Heeren- 
gracht ‚ verzuimden zij niet, daartegenover eenige wonin- 
gen voor behoeftigen te stichten, waaraan zij den naam 
van „Siet op u minderen’ gaven. 

Om hier verder, kortheidshalve, niet te gewagen van 
Bartholomeüs’ jongsten broeder Jacob, den kunstliefheb- 
ber en kunststukverzamelaar *), — Dirk Cromhout, een 
broeder van beiden, de man van Elisabeth Wuytiers 
Govertsdr. voert ons tot den hierboven, om zijne ontzag- 
inboezemende achtbaarheid, hoog geprezen Godfried *), 
die na de zalige dood van Johanna Elisabeth Blesen , in 
tweeden echt tot vrouw had Geertrui Dirven en in der- 
den, Catharina Barbou, de rijke koopmansdochter van 
een gehollandiseerden Franschman. Eene dochter van dien 








1) Amsterdam YI blz. 213. 

2) Van de Cromhouten ziju op de reeds genoemde eeuwige memorie-lijst 
de volgende ingeschreven: Godfried Ct. (de oudere) in 1682; Bartholo- 
meus Ct. in 1695; Hendrik Ct. 26 Sept. 1706; Agatha Ct. 1 Juni 1707; 
Hendrik Ct. (de jongste) 18 Juli 1707; Jacob Ct. 26 Dec. 1708; God- 
fried Ct. , Heer van de Werve en Ankeveen in Juli. (v. Lenneps Von- 
del. t. a. p.) Verg. de genealogién hierachter. 

8) Zie Volks-Alm. v. Ned. Kath. 1858 blz. 285. . 

4) Hij moet werkelijk een man geweest zijn, gelijk hij door een meester- 
hand geteekend is in den Volks-Alm, t. a. p. blz. 249, 


296 


zelfden Dirk, Margarita Catharina, huwde in 1717 met 
Jacob Jansz. Gilles '), uit die, om hare christelijke mild - 
dadigheid in Zuid en Noord’, slechts met dankbaren eerbied 
uitgesproken Doorniksch-Amsterdamsche familie, „waar- 
van eene naar het zuiden vertrokken vrome erfdochter, 
nog lange jaren het huis op de Heerengracht bij de Vij- 
zelstraat (X, 390) heeft aangehouden, tot huisvesting 
van doorluchtige kerkvoogden, bij eventueel bezoek der 
hoofdstad” *). Dezelfde Margarita Catharina, weduwe ge- 
worden, tronwde met J. B, de Surmont van Vlooswijck, 
wier dochter Elisabeth Louise zich in 1748 verbond met 
een Westphaalschen edelman, Clemens August Maris, 
Baron van Kerckerinck van Borg. — Door Bartholomeüs 
zuster, Ida Maria, in 1669 de bruid van Mr. Adriaan 
Roest van Alkemade, dalen wij af tot den nog levenden 
Vicomte Roest d'Alkemade, reeds met lof vermeld aan 
het slot onzer nadere aanteekeningen over de Alkemaden. 
Bartholomeüs’ zoon, Jacob Cromhout, de Heer van 
Nieuwerkerke op ’teiland Schouwen, die alweder met 
zijne nicht, Elisabeth Jacoba Ct. trouwde, voert ons tot 
Gerard Antony, Baron van „Wassenaar tot Warmond , 
vrijheer van Alkemade en Vrijenhoek enz. *), die in 1734 





1) Zie in de Bijdragen I. blz. 881 de genealogie der Alkemaden. B. 

2) Dietsche Warande V. blz. 189. 

8) Zie de afstamming van dezen katholieken Wassenaar hij J. Kok (Pa- 
derl. Woordenb. XXX. blz. 299). Nu er toch van Wassenaars sprake is , 
kan ik, ia dit aanhangsel op eene bekeeringsgeschicdenis, de verzoeking 
niet weerstaan , om ook de volgende noot, door Picot (MfCmoires) aan den 
Franschen Mercure van Oct. 1704 ontleend, hier mede te deelen: 
„Elisabeth de Wassenaar, Comtesse d' Auvergne par son mariage avec Fré- 
deric Maurice de la Tour, était une protestante convertie; atteinte d'une 
maladie de langueur, elle fut un modèle de résignation et de patience. 
Sans cesse elle se félicitait d'avoir ouvert les yeux à la vérité, et elle re- 
cominanda que l'on écrivit à ses parents en Hollande, pour leur repré- 
senter que la foi catholique offrsit les plus douces consolations. Elle mou- 
rat le 16 Septembre 1704" Zij was de jongste dochter van Pieter Baron 
van Wassenaar Sterrenburg en Anna van Aerssen, (Zie J. Kok. t. a. p. bl. 287) 





297 


& 


met Jacobs en Elisabeths eenige dochter huwde *), en de 
vader werd van Margarita Elisabeth Barbara ?), met welke 
wij aanlanden bij een „premier baron chrétien” Louis 
Ernest Gabriël de Montmorency, sinds 1761 den gemaal 
der laatste *). Eene tweede echtverbintenis met een Fransch 
edelman, het huwelijk van Montmorency's dochter met 
Joseph Marie de Lorrainé de Vaudemont, prince d’El- 
boeuf, deed de vorstelijke bezittingen der Cromhouten 
en de heerlijkheid van Ankeveen — (Louisa, Augusta, 
Elisabeth, Maria, Colletta was de eenige erve van haar 
oom Jacob Hendrik) — in vreemde handen overgaan. 

Vóór eenige jaren woonde, en wellicht woont op dit 
oogenblik nog de Vrouwe van Ankeveen in Frank- 
rijks hoofdstad. 

Wil men zich ten slotte overtuigen van de vele katho- 
lieke van der Wieles en van de Werven *), bloeiend in de 
17° eeuw, men ga het verslag na door den Apostolischen 
Vicaris, Jacobus de la Torre, in 1656 naar Rome opge- 
zonden. Daar zal men aantreffen op de heerlijkheid Egghe 
een van Ravenswaey x van der Wiele van de Werve, 
wonend te Utrecht of op hun slot Eyck bij Utrecht; op 
Emeloort van de Werve x Halmale, te Geervliet; op 
Incourt Bekensteyn van Heemskerk x van de Werve, 
te Utrecht; op Muyskerke Helman x van der Wiele van 
de Werve, in den Haag; op Persyn Bekensteyn van 


1) Aan dit echtpaar droeg Mr. Martinus Antonius Fraats, pastoor en 
aartspriester te Hoorn, in 1781 zijn Zijdenden en stervenden Jesus en in 
1768 zijn Gestorven en begraven Jesus op. 

2) Haar eenige broeder was de rijke Jacob Hendrik Cromhout. 

8) Genoemde prius van Montmorency „Eerste Christen Baron van Franke 
rijk etc. etc, Vicomte van de steden eu landen van Roulers etc. etc. Baron 
d'Houchin, van Bellum etc. etc." was 25 jaar oud en generaal „in dienst 
van H. Keys. en Kon. Majesteiten.” Zie de Warande VIII. blz. 204. 

4) De Antwerpsche graaf v. de Werve X baronnesse Gilles, behoort on- 
getwijfeld tot dat geslacht. 


298 


Heemskerk x van de Werve, in 'tkasteel Persyn bij 
den Haag; op Ürck van de Werve 1* x Drenckwaert 
2° x de Cock van Delwijnen, te Geervliet; op Wefve van 
der Wiele x Hanneman in den Haag; andermaal op Werve 
Wuytiers x van der Wiele van de Werve, in den Haag 
of op hun slot Werve: op Westkerke van der Werve x 
Bleeswijk , te Utrecht. 

Over de dikwerf genoemde en geroemde De Walen zal 
men in 't geslachts-register D. eenige nadere bijzonder 
heden aantreffen. | 

Wij sluiten dit aanhangsel op de bekeeringsgeschiede- 
nis van Joan Banningh Wuytiers met een laatste hulk 
van eérbied en dankbaarheid aan dat „schitterend licht, 
stralend van het vuur des voorvaderlijken geloofs.” 

Hij was in waarheid (Hor. Odar. Lib, I, 12): 


sidus velut inter ignes 
Lunas minores 


AMBROSIUS PLETTENBERGH. 
1623— 1663. 


De tweede flonkerster , waarvan de Batavia hierboven 
gewaagt, is Ambrosius Plettenbergh. 

Op eene voor mij liggende plaat is deze bekeerling afge: 
beeld , ten halverlijve rechts, zittende , de linkerhand voor 
de borst op de vastgestrikte priesterlijke scholastica klem- 
mend, en vóór hem een kruisbeeld. Twee rookende wie- 
rookschalen omgeven het portret '). Uit het ovalen rand- 
schrift —— waartusschen het zeer toepasselijk devies Lux 





1) Dit portret, door C. Kramm (de levens en werken der kunstschilders ens. 
II. blz. 1072) te recht als zeer schoon geroemd, wordt door dezen en Fred- 
Maller (Catalogus N. 4238) aan den katholieken plaatsnijder Dirk Matham 
toeschreven. Mijn exemplaar is zonder naam, 


299 


orta est justo. (Psalm 96) — blijkt dat hij ten jare 
1623 te Emden in Oostfriesland geboren werd; en in ’t La- 
tijnsch onderschrift, getrokken uit de Soliloguta van 
Augustinus (cap. 33), zoowel als in 'tzesregelig Neder- 
landsch vers wordt op zijn overgang „van de duisternissen 
tot het licht" gezinspeeld *). Het eerste luidt: 

Gratias tibi ago, illuminator et liberator meus, quoniam 
iluminasti me et cognovi te. Sero cognovi te, veritas 
antiqua; sero te cognovi, veritas aeterna Caecus enim 
eram et caecitatem amabam, ad tenebras per tenebras 
ambulabam: sed tu es qui eduxisti me *). 

In het daarneven staande Hollandsche vers, wijdt de 
onbekende dichter J. M. aldus in zijn lof uit: 


Verwinnaar van uw zelf en 's werelts snoode listen, 

De rede ruste niet met nw gedacht te twisten, 

Tot dst ghy eyndelyck verkoos het rechte padt, 

Ea hierom wiert vervolcht op ’tlandt, in dorp en stadt. 
Wie leed oyt grooter smaat om 'tvolgen van Godts reden ? 
Een helt, die deughtsaam leeft, wort allermeest bestreden. 


Wanneer, en bij welke gelegenheid, en uit wat be- 
weegredenen „de verwinnaar van zich zelf het rechte pad 
heeft gekozen’ is, bij gebrek aan de noodige bescheiden , 
met geen zekerheid te bepalen: wel kunnen wij opmaken 
uit de aangehaalde dichtregels dat hij veel smaad en ver- 
volging om het geloof heeft moeten lijden. 

Volgens de Batavia?) werd onze bekeerling, den 15de? 
Mei des jaars 1654, op Sl-jarigen leeftijd tot priester 
gewijd: zijn overgang tot de R. K. Kerk zal wel een ge- 





1) Beiden zijn overgenomen door de Batavia II. pag. 405. 

2) Ik dank U, mijn Verlichter en Verlosser, dat Gij mij verlicht eu ik 
U heb leeren kennen. Te laat leerde ik U kennen, oude Waarheid ; te laat 
leerde ik U kennen, eeuwige Waarheid. Blind was ik, en ik minde de blind- 
heid; door duisternissen wandelde ik naar duisternissen: maar Gij zijt het, 
die mij er vit gered hebt. 

8) 1. c. 


300 


ruimen tijd vroeger hebben plaats gehad. Hij verkondigde 
alom ') het wedergevonden geloof, onderging daarvoor 
zware vervolgingen en overleed te Amsterdam den 2*** Juni 
des jaars 1663. 


JOANNES MUNDANUS WISSCHER. 
—. t 2 Juni 1663. 


Opmerkelijk is het dat op denzelfden dag van "t zelfde 
jaar, waarin Ambrosius Plettenbergh tot een beter leven 
overging, ook het overlijden vermeld staat van een ande 
bekeerling, Joannes Mundanus Wisscher?) — eene zet 
opvallende bijzonderheid, welke bij mij het eerste, mi* 
schief echter ongegronde, vermoeden deed ontstaan, dat 
zij wel dezelfde personen zouden kunnen zijn. De naam, 
aan het hoofd van dit opstel geplaatst "), zou dan een 
pseudoniem wezen van den voorgaande?... Dit vermoeden 
wordt, dunkt me, versterkt door de omstandigheid, dat 
de dood van Plettenbergh, die nochtans, blijkens het voor- 
gaande, in ’t Haarlemsche de zielzorg gedragen heeft, 
niet is opgeteekend in van Bugge's necrologium. 

Schaarschheid van berichten over Joannes Mundanus 
Wisscher verhinderden ons, de vraag tot volle klaarheid 
en voldoende oplossing te brengen. Want slechts weinig 
ben ik, ook over dezen bekeerling, te weten gekomen: 
zijn geboortejaar en geboortestad, zijne ouders en le: 
venswandel vóór zijn overgang tot de R. K. Kerk, zijn 
mij onbekend gebleven. Volgens Jacobus de la Torre 


— — — —À— 





1) Per wrbes el compita zonder nadere plaatsbepaling. Verg. echter de 
schets, 


2) Batavia S. II. pag. 488. Verg. het necrologium van Bugge in de K4* 
tholiek 1872, II. blz. 348. 

8) Mundanus zal wel niet als voor- of doopnaam moeten gelden, mar 
een vreemsoortige verlatijnsching zijn van Wisscher, 


301 


bekend verslag, was hij van hervormd predikant tot het 
katholiek geloof overgegaan, en dat uit diepe overtuiging. 
Tot de priesterlijke waardigheid verheven, werd hij om- 
streeks het jaar 1654 — derde opvolger van Frans van der 
Brugge en Karel de la Chambre (alias Verkamer), — als 
derde pastoor na de reformatie aangesteld in 'tbekende - 
Noordhollandsche vlek Schagen, waartoe destijds ook Bar- 
sigerhorn, Colhorn, Haringhuysen, Tuytienhorn ') en 
Valckoog behoorden. 

Langen tijd kan hij daar niet vertoefd hebben, daar 
hij, — waarschijnelijk bekend staande als een vapostaat 
van 't gezuiverde Evangelie” —' uit hoofde der voortdu- 
rende vervolgingen zich genoodzaakt vond zijne standplaats 
te verlaten, en de wijk te nemen naar de boorden des 
Amstels *), waar hij als hulppriester (deservitor) de pries- 
terlijke bediening heeft waargenomen. 

Deze weinige over hem bekende bijzonderheden weer- 
spreken niet — stroken veeleer met de algemeenheden, 
in bovenstaande schets uit de Batavia aangaande Pletten- 
bergh verzameld. 

Joannes stierf in de Amstelstad op voornoemden dag 
van voornoemd jaar. 

Mag ik belanghebbenden en deskundigen om nadere in- 
lichtingen omtrent de twee laatste bekeerlingen verzoeken? 


H. J. ALLARD, Pr. 


1) Eene ufzonderlijke kerkelijke gemeente werd daar gesticht in 1657 
(Zie Kerkel, Nederland. 1856 bl. 42.) 
2) Ad fluvium Amstelam. Aldus de Batavia 1, c. volgens de la Torre. 


302 


————————————*——————— 


UIT DE AKTEN 
VAN HET HAARLEMSCHE KAPITTEL. 





(Vervolg van blz. 150). 


1628, 5 Dec. Art. 8. Propositum fuit rogare Illustris- 
simum Dominum, ut velit promovere cultum S. Bavonis 
Patroni Episcopatus nostri (prout vocatur in Bulla erectionis 
ejusdem) ita ut coli debeat in officio Ecclesiastico per totam 
dioecesim Harlemensem. 

1629, 9 Jul. Art. 6. De articulo 8 conventus praece 
dentis interrogatus Illustrissimus consensit, ut S, Bavo 
taliter per dioecesim nostram festo duplici coleretur, id- 
que in civitate Harlemensi Dominica prima Octobris, se- 
cundum decretum suum A° 1628 factum, per dioecesim 
autem 1 Octob. 

16381, 8 Julij. Art. 10. De cultu S. Bavonis in civitate 
Harlemensi in Dominica post S. Michaélis statutum , quod 
licet eo die legantur horae de Dominica, quod tamen vo- 
. tivum Sacrum fiat de S. Bavone, quia eo die a populo 
Harlemensi colitur ut patronus parochiae suae. v. A^ 1629, 
9 Jul. N. 6. 

1632, 29 Julii. Art. 6. Petivit Amp. D. Decanus ut 
Dni Sacellani Harlemenses fidelibus suae parochiae signi- 
ficarent quatenus D. CaTERUS ob necessitatem ecclesiae 
Alcmarianae hinc avocaretur, quem ipse cum iisdem optas- 
set ut in hac parochia suo tempore collaborare potuisset, 
'sicuti jam aliquamdiu fecerat in absentia sacellanorum, 
et civibus valde gratus in hoc fuerat. Dni Sacellani hoc 
praestare susceperunt. 

1633, 19 Febr. Art. 5. Proposita est causa Hillego- 
mensium et Hemstedianorum prope Harlemum, in quibus 


$08 


incolae requirunt sacerdotem ordinarium residentem et 
offerunt expensas; et gratulantur sibi de fideli opera et 
cura M" Henrict HARLINGII. 

— 11 Octob. Art. 11. Statutum est, quod cum con- 
tinget deinceps in pagis erigi novas ecclesias, ut sacer- 
dotes locorum non prius inchoént opus aut materiae coém- 
tionem, quam ideam ecclesiae Dno Decano, aut Vicario, 
aut Capitulo Harlemensi obtulerint. Quod speciatim nunc 
deducetur ad opus in ecclesia Tevalienst et Slootana, in 
qua D. Praepositus aget cum Dno HOFLANDO. 

1642, 10 Octob. Art. 3. Retulit D. Decanus se locu- 
tum D. NeoBETHIO qui perstat in sententia deserviendi 
locis suburbanis tamquam propriis Sacellanorum  Harle- 
meneium. Velsam facile deserat : LATUVIUS interim que- 
ritur, loca sibi reliqua sustentationi non sufficere. 

1643, 6 Febr. Art. 3. Quandoquidem per obitum D. 
CoRgNELH Hasse vacabat Sacellanatus Zarlemeneis, ive- 
runt DD. Praepositus et Verwerus Harlemum die 24 Ja- 
nuarii, factaque congregatione Ámpl. Decani tamquam 
Archipresbyteri et 3 Sacellanorum superstitum vid. BLOE- 
MARTII, BANNir et NEoBETHII, electus fuit in Sacellanum 
D. CogNELiUs HxvNiUS; qui deinde die 6 Febr. facta 
. fidei professione ad manus D. Decani solemniter est in- 
troductus, testibus D. Vosbeekio et Joanne Soutmanno, 
Advocato. Et quia, praeteritis Praeposito , Decano tamquam 
Archipresbytero, omnibusque sacellanis, et toto Capitulo, 
D. BrEss1iUS multas fecerat instantias apud magistratum 
pro libera admissione ad civitatem, atque inde oriturum 
fuisset D. HEvN1O notabile admissionis impedimentum: 
monuit eum D. Praepositus per litteras et deinde viva 
voce, ut a sollicitatione desisteret; quod et fecit. Itaque 
ad praeveniendas deinceps .similes molestias, Capitulariter 
statuimus, habendos imposterum inhabiles ad Sacellana- 
tum eos qui, praeteritis Decano, Capitulo reliquisque 


904 


sacellanis, liberam habitationem apud magistratum solli. 
citabunt. Insuper ad componendos BLrssir parentes pro- 
misit D. Praepositus habiturum se curam filii eorum va- 
cante Sacellanatu. ' 

— 10 Martii. Acta post prandium Art. 5. De Minoritis 
Harlemensibus , qui per libellum supplicem ab Illustrissimo 
Nuntio Coloniensi, addita laboriosa privilegiorum suorum 
assertione, petierant facultatem administrandi pastoralia et 
incinerationem fidelium defunctorum, haec acta sunt: 

1° Lectae dictorum Minoritarum famosae scriptae ac 
libellus supplex. 

2* Scriptum partim ab Ampl. D. Praeposito, partim a 
Clarissimo D. Bannio, ad refellendos fratres illos, concinns- 
natum; quod per Reverendissimum D. Torrium ad Illustr. 
Nuntium transmittetur. Describentur autem quinque exem- 
plaria, pro Nuntio, Vicario Apostolico, Torrio, Capitulo, 
Praeposito. 

— 15 April. Art. 6. Exemplar scripti contra libellum 
supplicem Minoritarum  Harlemensium missum est ad 
D. Decanum, Archivo includendum, aliis etiam suum. 

— 1 Julij. Acta pomeridiana. Art. 6. Proposuit D. De- 
canus de beneficiis per obitum D. HAssAEI vacantibus, et 
lectis quoad punctum illud Concordatis cum Vic. Ap. a 
Capitulo initis, patuit eorum collationem non esse penes 
Capitulum sed Vic. Ap., ad quem proinde competitores 
NroBETHIUS ac HaxNiUs relegandi. 

1645, 8 Julij. Art. 5. Harlemum pastorem et sacel- 
lanum desiderat. Cum D. C[ornelius] CaTzius ab Illustr, 
D. Vic. Ap. sit constitutus Sacellanus, tantum de pastore 
laboramus; ad quod onus suscipiendum per D. Catterum 
BLOEMARTIUS familiariter disponetur. 

— 8 Oct. Art. 5. Pastoratum Harlemensem ad instan- 
tiam D. Praepositi accepit BLOEMARTIUS, Sacellanatum 
suum in GuiLIELMUM VAN SANDEN resignans; quod 


905 


utrumque Illustriss. Di Vic. Ap. ratum habuit. Cum au- 
tem, per promotionem D! CorN. Carzim ad personatum 
Begginagii Harlemensis, vacaret administratio Sparewou- 
dana et Schalkwijkana: illam D. VosnBERGIUS, hanc di- 
ctus D. VAN SANDEN suscepit. 

— — post Art. 16. Discessum deinde ad Sacellum est , 
ubi D. ConNELIUS Cavzius, facta ad D. Decani manus 
fidei professione, solemniter est in Sacellanatum , per mor- 
tem Olarissimi D. BANNII vacantem, testibus confratribus 
Capitulo tunc praesentibus, introductus. 

1646, 16 Jan. Art. 2. Cura Santvoortiana nimis sibi 
in Sacellanatu difficili absolvi rogat D. HEvNIUS; quam 
tamen ad Superiorum putatur continuaturus petitionem. 
Successus rei consilia ulteriora eo in negotió diriget. 

— 4 Maji Quoad ultimum [de cura Santvoortiana) 
HEYvNIO poterunt subsidio esse D. BUyTENDIJKIUS, BEN- 
SCHOP, VOSBERGEN aliique. 

1647, 29 Apr. Art. 12. D, Hern, Sacellanatus oneribus 
paulatim ingravescentibus , ab incompatibili Santvoortiae 
cura humillime rogavit ut absolveretur; quod ea obtinuit 
conditione ut beneficium 60 florenorum , quos annue huc- 
usque habuit, in manus resignaret Capituli, in depositum 
successuro laborem, conferendum. 

— 23 Oct. Art, 12. Quandoquidem D. Hrvwius b. 
mem. ') resignavit curam Santvordianam, inquirendum 
num D NEOBETIUS eam acceptet. 

1648, 14 Januar. Art. 6. Pro Santvordia curabunt 
DD. Decanus et BLOMMARTIUS. | 

— 21 April. Ad 6. M' PETRUS VAN DER WIELEN sus- 
cepit curam Santvordiae; ad petitionem autem patris ejus, 
sollicitantis pro filio ut possit in Vogelensangh habere 
congregationes, resolutum est, uti pater conveniat pasto- 





1) Hij was inmiddels op 17 Aug. overleden. 


306 


rem loci; et de reliquo res remissa est ad Ámp. D. De 
canum. | 

1648, 21 April. De novo. Art. 5. Auditus D. GERLA- 
CUS AB ANGELIS deserviens in Hillegum, Sillick , Voge- 
lensangh, Heemstede, Aardenhout. 

1649, 19 Jan. Art. 10. Cum Pater "DE CONINGH 
Harlemi exceperit votum castitatis, quod ipse existimabat 
solemne, censuit Illustr. Dnus illud neutiquam solemne 
esse neque his partibus licere aut posse fieri vota solem- 
nia, et in casu proposito djspensavit. 

1650, 6 Julij, Art. 9. AB ANGELIS et VAN DER Wi1z- 
LEN evocabuntur a D. Praeposito. Monebitur ad diem 
Decanus. 

— 11 Octob. Art. 8. AB ANGELIS monitus ut querelas 
contra YAN DER WIELEN exhiberet in scripto, non ex- 
hibuit. Cum D. Praepositus veniet Harlemum, uterque 
evocabitur. 

1651, 10 Oct. De novo. Art. 8. Comparuit R. P. Ar- 
NOLDUS DE WITT, egitque primum pro subsidio pecuni- 
ario ad solvendos trecentos florenos, quos mulctae nomine 
debet balivo Kennemariae, et resolutum , ut primum pater 
Arnoldus inducat D. GRoENHOUDTIUM, ut is caveat ne 
balivus per se vel suos ulli sacerdoti in via molestiam 
creët, ac tum videatur de contribuendo. 

Actum deinde de potestate incinerandi quam praefatus 
pater Arnoldus /praetendit habere: auditique DD. Sacel- 
lani ex una et pater Arnoldus ex altera parte, cujus 
facultates videntur niti quibusdam litteris Illustr. D. Nun- 
tii, quae relectae sunt et descriptae , (copia est in Archivo) 
ac deinde responsum: concessionem illam talis facultatis 
concernere tantum personam patris Arnoldi atque adeo 
facultatem personalem esse et non debere fieri sine con- 
sensu sacellanorum. Additumque ut partes causam suam 
exponant Illmo D. Vicario Ap. 


3807 


Cum autem diceretur praefatus Arnoldus conari Mi- 
noritam tertium Harlem: plantare, ille autem inficias iret : 
res illa in sequens Capitulum rejecta. 

Art. 4. De Santvordia Sacellani videbunt, an possit 
inveniri domus et libertas habitationi pastoris in Overveen. 

1652, 28 Maji. De novo. Art. 2. De Osdorp statutum, 
ut viros ejus pagi evocet D. Crucius. | 

Art. 3. Deposuerunt querelas Sacellani Harlemenses , 
quod patres societatis et minoritae invadant . functiones 
pastorales extra casum necessitatis. Responsum eis, quod 
egerimus cum D. BLOMMARTIO pastore, quatenus ille et 
patres illos et Sacellanos ad se vocet et rem transigat. 

— 2 Julij. De novo. Art. 1. D. BLOMMARTIUS vocatus, 
venire renuit donec habeat litteras collationis et institu- 
tionis in pastoratum Harlemensem; fuitque gravis contro- 
versia inter D. BLOCLANDIUM ex una et Sacellanos ex 
altera parte, videbaturque res non habitura optatum finem, 
lieet aliqualiter lis sit composita. 

(Wordt vervolgd.) J. J. GRAAF. 


VRAGEN EN MEDEDEELINGEN. 


Grat REED 


Onbekend wapen in de Choorbanken van de S. Bavo. (Bijdr. II. 
bl. 63) Dit wapen, dat verondersteld wordt van den Atrechtschen 
Bisschop Nicolaas Reuter (Ruystre, Ruterus) te zijn, wordt be- 
schreven als: drie vijfblad-bladen (quintefolia), Nu is het echter 
niet te ontkennen, dat de gewoae afbeelding van het vijfblad, 
althans zooals Rietstap (Handb. der Wapenk. 1857 bl. 217) aan- 
geeft, veel verschilt. Op het eerste gezigt zou men aan wijngaard- 
bladeren denken. Ik waag nogtans de gissing: of soms het rwiteblad 
(ruta Saxonica) bedoeld kan zijn, zoodat we er een sprekend wa- 
pen in moeten zien, dat zinspelen kon op den naam Ruterus ? 

R. C. J. G. 


808 


8. Cunera. Wie weet iets mede te deelen, betreffende de ge- 
schiedenis, de legenden of de vereering in ons vaderland van de 
H. Cunera, maagd en martelares, eene der gezellinnen van de 
H. Ursula — zooals de legende verhaalt — en gemarteld te Rhenen 
in Utrecht P 

Mij zijn bekend: 

l. Het handschrift der kon. Bibl, Th. 173, afkomstig uit het 
Susteren klooster te Weesp, getiteld: „van Sunte Kuneren legende 
der heiliger Joncfrouwen." 

2, Het volkslied „van Sint Ursula," in 1577 te Leuven gedrukt, 

3. Het lied: „van S..Cunera," door pastoor Gillis of Aegidius 
Haefacker in 1621 uitgegeven. 

4. Het lied van pastoor Jan Stalpaert van der Wielen: „Sinte 
Cunera, maghet en martelaresse van Rheenen’ 

Wie kent of heeft iets meer? V.D. HORST, Pr. 


Moeders en buitenmoeders van kerken en kloosters. # Baafje 
Dirks Keizers *) heeft lange jaren moeder geweest vande Grote 
kerk [S. Bavo te Haarlem) ende buite-moeder vande minderbroe- 
ders, die sulcken vryen toegank in haer huis hadden, of sy in 
haer eigen ouders huis quamen," — #Maria Jans, die moeder was 
vande Grote kercke tot Haerlem.” Aldus Cath. Jans Oly : Lieven 
van Catarina Direx Wij. . 

Weet iemand iets over de bediening van moeders en buiten- 
 moeders mede te deelen? 


Preekstoel aan den arm. „De moeder van Giertje Claes had 
die huik al op '& hooft, ende den preekstoel an den arm om nae 
de geuse kerck te gaen ; tot alle geluk quam dese getrouwe dochter 
op het slach ... viel haer moeder aen met bidden, smeecken ende 
tranen, seggende: moeder wat sult ghy beginnen; waer toe sullen 
wy allen gader comen? ..... door welcke biddinge met traenen 
haer hart beweecht worden, settende de huik van haer hooft , smeet 
de preecstoel daer heen, seggende: kint, weest te vreden, van 
myn leven daegen sel ick daer niet gaen", enz. Als boven: Leven 
van Giertje Claes. 

.  Hieruit schijnt te blijken, dat de kerkgangsters zelveù haar 
stoeltje meébragten, om er onder de preek op te zitten. Of dit 
gebruik reeds vóór de Reformatie bestaan heeft ? J. J. G. 


*) Zij was de huisvrouw van Claes Wij. Huune kinderen waren vier 
zoons, onder welke Jacob Wij, die pastoor van het Haarlemsche Bagijnhof 
is geweest, 





rj en — 





909 





HET APOSTOLISCH-VICARISSCHAP 
VAN 


JOANNES VAN BIJLEVELT. 


Lo 


(Vervolg van blz. 266). 


IV. 


Aan het einde van ons vorig artikel mogten we bij 
al de moeijelijkheden, waarmede de Apostolische Vicaris 
in zijn bestuur der Missie voortdurend te kampen had, 
toch eenige verbetering van den toestand der katholieken 
zien en ons verheugen in eene verademing door den goeden 
God aan zijne Kerk geschonken na den zwaren storm die 
tegen haar was opgestoken. 

We zagen dat de harde vervolgingsmaatregelen der 
vernieuwde plakkaten van lieverlede door oogluiking en 
,Conniventie" meestal buiten werking bleven. Langza- 
merhand werd door de mildere gezindheid der regering 
de toestand der katholieken beter. Reeds in November 
1720, gelijk we gezien hebben, kon van Bijlevelt aan 
de Propaganda het blijde berigt geven dat de jesuieten 
naar de statiën, die ze hadden moeten verlaten, mogten 
terugkeeren. In zijn verslag. van den 20 Februarij daar- 
aanvolgende was de Vicaris zoo gelukkig van te kunnen 
melden, dat hij van de aartspriesters die hij gesproken 
had, vernam dat in hunne districten, zoowel in Noord- 
en Zuid-Holland, als in Zeeland, alsook in de stad en 
provincie Utrecht alles in de volmaaktste rust was, Over 
de geheele missie heen keerden de paters van de sociëteit 
naar hunne oude statiën terug, en bezetten weder door 

Bijdragen Gesch. Bisd. v. Haarlem. 11e Deel. 31 


810 


de toegevendheid der Staten hunne vorige standplaatsen , 
die ze op last van diezelfde Staten kort te voren hadden 
moeten verlaten; ook de overige reguliere en saeculiere 
geestelijken mogten zich overal in de vreedzame uitoe- 
fening hunner bediening verheugen. Niet minder gelukkig 
was het gesteld in de andere districten: Vriesland, Gro- 
ningen, Overijssel, Gelderland, Zutphen, ’s Heerenberg 
en Cleef; zoodat betrekkelijk thans voor de katholieken 
de gouden eeuw ‘scheen aangebroken '). 

Het terugkeeren der paters jesuieten in hunne oude 
statiën gaf wel is waar op sommige plaatsen aanleiding 
tot tweespalt in de gemeente en moeijelijkheden, daardoor 
veroorzaakt dat sommigen den deservitor, dien de Vice 
ris bij het vertrek der jesuieten, in overleg met den 
Provinciaal had moeten aanstellen, om de geloovigen niet 
van de geestelijke verzorging verstoken te laten, liever 
wenschten te behouden; doch de Vicaris wist door zijne 
zachtheid en gepaste maatregelen, vooral door zijne drin- 
gende vermaningen tot liefde en eendragt, de gemoederen 
tot rust en godsdienstige onderwerping te brengen; zoo- 
dat weldra meest overal de paters jesuieten hunne vorige 
statiën in rust konden bedienen, zonder ook in 't minste 
door de magistraten of regeringen gehinderd te worden. 
Op enkele plaatsen evenwel mogt dit niet zoo aanstonds 
gelukken. In Doesburg, onder anderen, wilde de deser- 





1) Zie hier wat hij letterlijk schreef : 

„Accepi ab Archipresbyteris, cum quibus locutus sum, in Districtibus , 
sive in Hollandia septentrionali, sive meridionali, sive in Zeelandia, sive 
in civitate et Provincia Ultrajectina in summa pace esse omnia, Patres 
societatis per universam Missionem ad Stationes suas redeunt et sedes, vie 
gore ordinum prius derelictas , nunc eorumdem indulgentia rursus occupant 
caeterique religiosi et pastores de clero, pacifico religionis exercitio ubique 
gaudent. Neque res aliter se habent in reliquis districtibus, videlicet Frisiae, 
Groeningae , Trans-isalanae, Geldriae , Zutphaniae, 's Heerenbergae et Cli- 
vae, ita ut jam respective Saturnia tempora uos vivere gaudere valeamus." 











811 


vitor gaarne in die statie blijven. Hij had de regering 
met het grootste gedeelte der gemeente op zijne hand 
weten te krijgen, en werd door de magistraat gesteund 
tegenover den pater jesuiet, die daarheen gezonden wàs 
om de statie weder in bezit te nemen. Dit berokkende 
den Vicaris veel zorg en moeijeljkheid. Hij verplaatste 
niettemin den onwaardigen deservitor, maar lang duurde 
het, eer de pater jesuiet door de magistraat werd toege- 
laten; zoodat de katholieken van Doesburg geruimen tijd 
genoodzaakt waren in de naburige statién kerk te houden. 
lets dergelijks had plaats te Dokkum, waar de ge- 
meente den deservitor wenschte te behouden en het 
bij de regering zoo ver wist te brengen dat deze met 
eene nieuwe uitzetting van al de jesuieten uit Vriesland 
bedreigde, wanneer de Vicaris den pater tegen wil en 
dank in die statie terug wilde brengen. In. overleg met 
den Provinciaal besloot de Vicaris, ter voorkoming van 
grooter kwaad, geduld te hebben en betere tijden af te 
wachten. Eerst in 1722 gelukte het den pater jesuiet de 
statie voor goed te betrekken. Men ziet uit die voorval- 
len hoe moeijelijk, bij al de betrekkelijke rust, het be- 
stuur bleef voor den Vicaris; en hoe ligt een weerspannig 
geestelijke of eene weerbarstige gemeente steun kon vin- 
den bij de wereldlijke magt tegen de kerkelijke overe 
heid, terwijl de altijd bestaande plakkaten eene voortdu- 
rende bedreiging bleven voor de katholieken, en een 
middel in de hand der regering om wanneer zij door 
vijanden of trouwelooze dienaren der Kerk werd opgestookt, 
het wettig en ordelijk bestuur te bemoeijelijken en te 
belemmeren. 

Over het algemeen echter had men in dien tijd niet over 
de regering te klagen. De geestelijken, ’tzij door den 
Nuntius, ’tzij door den Vicaris als pastoors of kapel- 
laans in de statiën aangesteld, werden in den regel ge- 


312 


reedelijk door de betrokkene magistraten geadmitteerd, 
zelfs in de provincie Holland, waar anders de stemming 
minder gunstig was voor de katholieken, die het gezag 
‚van den Paus en de door hem aangestelde kerkelijke 
overheid erkenden en gehoorzaamden. Maar in die stre 
ken welke vroeger het voormalig Bisdom van Haarlem 
. uitmaakten, had veelal te dien aanzien iets bijzonders 
plaats. Daar eischte men om een geestelijke toe te laten, 
die door den Nuntius of Internuntius benoemd was (men 
zal zich herinneren dat in de provincie Holland wegens 
het banvonis van den Vicaris, de patentes of aanstellings 
brieven altijd van den Nuntius of Internuntius moeste 
afgegeven worden), eene goedkeuring of aanbeveling m! 
het zoogenaamd Kapittel van Haarlem. 

Daar we in het vervolg van onze geschiedenis di! 
Collegie van geestelijken meermalen zullen zien op 
treden en onophoudelijk werken om het geestelijk be 
stuur ‚ dat onder vroegere Vicarii Apostolici door hen 
werd uitgeoefend, maar door de Pauselijke verklaring 
van 1708 hun was ontnomen, weder in handen te 
krijgen: achten we het niet ondienstig hier kortelijk het 
een en ander omtrent dat Kapittel aan te stippen, tot 
beter inzage en begrip van deszelfs handelwijze en hou- 
ding ten aanzien van het geestelijk bestuur der missie, 
in de plaatsen van het Oud-Bisdom van Haarlem. We 
hopen later de gelegenheid te hebben de allerbelangrijk- 
ste geschiedenis van het zoogenaamd Kapittel van Haar- 
lem in al hare bijzonderheden, voor zoo veel we die uit 
onze Archiven kunnen opsporen, opzettelijk te behandelen. 

Het Kapittel van Haarlem, door Paus Paulus IV in 
1559 bij de oprigting van het Bisdom van Haarlem in- 
gesteld, heeft ook na het feitelijk te niet gaan van den 
Bisschoppelijken zetel, altijd getracht zich zelf voort te 
zetten, en matigde zich de regten aan van een Kapittel 


318 


bij openstaanden Bisschoppelijken zetel, Capitulum sede 
vacante, Op dien titel wilde het door zijne zoogenaamde 
Vicarii Capituli het geestelijk bestuur over de kerken 
van het gewezen Bisdom van Haarlem blijven voeren en 
heeft het werkelijk onder de vorige Vicarii Apostolici met 
dezer, meestal afgedwongen toestemming en krachtens 
geslotene overeenkomsten, geruimen tijd gevoerd tot in 
1708, toen hun van wege Paus Clemens XI uitdrukkelijk 
en onder bedreiging van excommunicatie , .alle uitoefening 
van jurisdictie over het Bisdom van Haarlem verboden 
werd, met nietigverklaring van elke daad van geestelijk 
bestuur die ze zich mogten verstouten uit te voeren. 
Ofschoon enkele kanunniken, door den Vicaris Codde vroeger 
in het kapittel gebragt, dezen ook na zijne suspensie vurig 
bleven aanhangen ‘en zelfs jansenistiesch gezind waren 
(hun zoogenaamde Deken Martinus de Swaan was bloed- 
verwant van Codde en wordt door den Provicaris de Cock 
in zijn Relatio status genoemd „partis Sebastianianae ante- 
signanus"), onderwierp het Kapittel zich niettemin aan 
die beschikking van het Opperhoofd der Kerk en wilde 
zich toen niet meer inlaten met het geestelijk bestuur. 
Van dat oogenblik af braken zij voor goed met de we- 
derspannige hoofden der jansenistische scheuring, met 
wie ze vroeger in de zaak van Codde hadden zamen- 
gewerkt, en die nu met trotsering van het verbod en 
de strafbedreiging van den H. Stoel, onder den nog 
veel minder verdedigbaren titel van Kapittel van Utrecht, 
zich het bestuur over de kerken van het- voormalig 
Aartsbisdom en later zelfs over de geheele missie durfden 
aanmatigen. 

Met dat al was het Kapittel van Haarlem er verre 
van af zelf zich te beschouwen zóó als Rome het deed, 
namelijk als praetensum Capitulum , als een gewaand Ka 
pittel. Ze bleven ondanks hunne onderwerping aan den 


314 


H. Stoel, altijd voortgaan de in hun collegie ontstane 
vacaturen zorgvuldig en spoedig aan te vullen, ja kozen 
zelfs, toen M. de Swaan den 80 Maart 1718 overleden 
was, weder een nieuwen Vicarius Capituli in zijne plaats. 
Konden ze al niet, om het uitdrukkelijk verbod van den 
Paus, voor het oogenblik hunne zoogenaamde regten uit- 
oefenen; ze bleven die toch voor latere tijden handhaven. 

Dat feitelijk voortbestaan van een door Rome zelf, 
zij het dan niet uitdrukkelijk nietig verklaard, toch blijk- 
baar als nietig beschouwd en praetensum genoemd kapittel 
was zeker niet altijd bevorderlijk aan het geregeld bestur 
der missie, ja niet zelden een bron van verwikkelings 
en tweespalt onder de geestelijken. Het valt echter n& 
te ontkennen dat hetzelfde kapittel, meestal bestaande 
uit voortreffelijke en invloedrijke geestelijken , veel goede 
diensten aan de Kerk bewezen heeft, en wel bepaaldelijk 
in het moeijelijk tijdperk dat we hier behandelen, door 
hun’ invloed bij de regering; hetgeen, zooals we later 
zullen zien, eene der voornaamste redenen was , waarom 
Rome het nooit uitdrukkelijk heeft willen veroordeelen 
of nietig verklaren, maar het oogluikend — zonder het 
evenwel ooit te erkennen — heeft laten begaarr, mits het 
zich van alle uitoefening /van geestelijk bestuur bleef 
onthouden. 

Uit een brief van Hoynck van Papendrecht dd. 30 
Junij 1721 aan den Internuntius te Brussel geschre- 
ven (over aanleiding tot en inhoud van dien brief later) 
vernemen we dat die onvermoeide geschiedschrijver eene 
gezette studie had gemaakt van de vroegere geschiedenis 
der zoogenaamde Kapittels, en daarover een vrij uitvoe: 
rig geschrift had opgesteld, dat toen in Rome was. Na 
hunne voorwendsels en redenen te hebben medegedeeld, 
behandelt hij de vraag, of het goed zou zijn die Kapit- 
tels, of liever den ijdelen naam dien ze nog hebben over: 


815 


gehouden, te vernietigen; dit toch was een van de punten 
die de kardinaal d'Alsace, Aartsbisschop van Mechelen , 
te Rome wilde doen onderzoeken. 

Van dat belangrijk geschrift bezitten we gelukkig de 
minute door Hoynck eigenhandig geschreven. Het was 
getiteld : „Dissertatio de juribus praetensorum Capitulorum 
„Ultrajectensis et Harlemensis occasione casus-positio- 
ynis typis editae cum resolutione quinque Juris Do- 
gctorum Universitatis Lovaniensis, signat& 25 Maji 1717." 

Blijkens eene aanteekening die hij zelf daarop gemaakt 
heeft, schijnt hij, voor een gedeelte althans, die ver- 
handeling bestemd te hebben om later in zijn groot 
werk „Historia Eccles. Ultraj." ingelascht te worden; 
tgeen echter niet geschied is. Wel vindt men veel daar- 
uit overgenomen in verschillende dissertaties, welke hij 
in datzelfde werk op zijne geschiedenis laat volgen; maar 
altijd laat hij zorgvuldig alles weg wat meer bijzonder 
het Haarlemsch Kapittel betreft, waarover men te Rome 
in dat werk niet wilde gesproken hebben. 

Het slot op de laatste paragraaf van het geschrift geeft 
ons juist den toestand aan en de werking van het Ka- 
pittel in dien tijd en bevat tevens het eindbesluit van 
zijne verhandeling. Hij stelt zich dan de vraag of in den 
tegenwoordigen tijd (de jaren 1720 en 1721) de toestand 
der missie vorderde of althans wenschelij maakte dat de 
zich noemende Kapittels, met hun naam of titel zelfs van 
Kapittel, vernietigd werden; en zijn antwoord ten aanzien 
van het Kapittel van Haarlem is, dat het beter zal zijn 
vooralsnog geene uitdrukkelijke nietigverklaring van dat 
Kapittel uit te vaardigen, mits het zich zorgvuldig van 
alle mogelijk geestelijk bestuur blijve onthouden. De 
__ voorname reden, die hij daarvoor aanvoert, is dat ze met 
hun voorgewenden titel van Kapittel van Haarlem een 
groote , op sommige plaatsen onontbeerlijke hulp zijn voor 


316 


het in bediening stellen van goede katholieke priesters, 
waar anders welligt jansenisten zich zouden indringen. 
De zending of aanstelling van den. Nuntius, of van den 
Vicarius Apostolieus was, zooals we weten, destijds in 
den regel niet voldoende om een geestelijke vrijen veilig 
de bediening te doen uitoefenen, waartoe hij gezonden 
was. Daar werd, helaas, nog eene admissie of toelating 
vereischt van de regering der betrokkene plaats. Ver de 
meesten van de magistraatspersonen wilden geene aan- 
stelling erkennen van de Nuntii of Internuntii; in Hol. 
land, ook niet die van den Apostolischen Vicaris wegen 
diens banvonnis. Veeltijds vorderde de Magistraat, als 
kwalijk gezind was tegen de katholieken, een bewijs vu 
aanstelling van den zoogenaamden Vicaris van het Kapittel 
van Utrecht, v. Heussen namelijk, en later Steenhoven. 
Wat al moeijelijkheden dit vaak te weeg bragt, hebben 
we reeds gezien en zullen we nog wel meer gelegen- 
heid hebben te vernemen. 

Waar echter de regering beter gezind was, liet men 
of wel oogluikend de aanstellingen van de Nuntii of van 
den Vicarius Apost. toe; of wel — hetgeen veelal in 
Holland plaats had — men vorderde een bewijs van toe: 
stemming of goedkeuring van het Kapittel van Haarlem, 
hetwelk altijd nog door velen van de regering werd aan- 
gezien en erkend als het wettig kerkelijk gezag der ka- 
tholieken in het Oud-Bisdom van Haarlem, zooals het 
zich vroeger altijd onder de vorige Apostolische Vicarissen 
had voorgedaan en gedragen. 

Tot staving daarvan haalt Hoynck twee merkwaardige fei- 
ten aan, welke we ook elders in ons Archief vermeld vinden. 

In ’tjaar 1716 namelijk had zekere Cornelis Franciscus 
Krijs jansenistiesch pastoor van Overdiemen (of Diemen) 
nabij Amsterdam, voor de pastorele bediening bedankt. 
De kanunniken van Haarlem waren terstond op hunne 


817 


hoede om te zorgen dat geen jansenist zich in die statie 
zou indringen, vast besloten als ze waren van nooit hunne 
toestemming te geven dan alleen aan een katholiek pries- 
ter. De Internuntius Santini benoemde tot pastoor zekeren 
Theodorus Huysman. Deze nu verzocht, 't geen toen wel 
moest gedaan worden, admissie van den Bailluw, welke 
hem vroeg of hij toestemming had van het Kapittel van 
Haarlem. Hij kon die niet toonen, en werd dus niet tot 
zijne statie toegelaten, Nu wendde hij zich tot de ka- 
nunniken, die na inzage van zijne benoemingsbrief hem 
terstond eene schriftelijke toestemming gaven, welke, 
blijkens de voor ons liggende copie, luidde als volgt: 

„Het Cathedraal Capittel van Haarlen gesien hebbende 
„de goede getuygenisse van het zedig en stigtig gedrag 
4van de Eerw. Heer Theodorus Huysman tegenwoordig 
„pastoor op de Heyde in Vriesland, en verder geconsi- 
sdereert hebbende 't geen geconsidereert moest werden, 
veonsenteert en approbeert de aanstelling van genoemde 
„Hr. Theodorus Huysman tot Pastoor te Overdiemen. 
vActum in Haarlem den 8 October 1715, en was getee- 
vkent Theodorus van Groenhout Senior et vicedecanus 
„Capituli Harlemensis. 

Zoodra de pastoor dat bewijs van toestemming des 
Kapittels toonde, werd hij onmiddellijk geadmitteerd en 
bleef van toen af in vreedzaam bezit van zijne pastorie, 

Hetzelfde had plaats in 1720 met de statie te Kwakel 
tot het bailluwschap van Amstelland behoorende, waar 
toen Bailluw was de zoon van v. der Dussen, den ons 
bekenden Pensionaris van Gouda, ouden vriend van v. Bij- 
levelt. Die Bailluw had zelf bij het ontstaan eener varatnra 
van die statie, den Vicaris verzocht aldaar eei 
aan te stellen. Deze nu benoemde zekeren 
Cramer en verzocht den Internuntius de nood 
ven aan den benoemden pastoor te willen 


$18 


zooals toen in de provincie Holland moest geschieden, 
wegens het banvonnis en niet erkennen van v. Bijlevelt. 
Hoynck zelf zond den jurisdictiebrief naar Holland op, en 
de nieuwe pastoor vertoonde ze aan den.Bailluw; deze 
weigerde niettemin hem te admitteren, tot zoolang hij een 
schriftelijk bewijs zoude toonen van de toestemming des 
Kapittels van Haarlem. De kanunniken, toen zeer goed 
gezind, aarzelden nu zulk eene toestemming op den ouden 
voet te gevén, en raadpleegden Hoynck, die na inzage 
van de vroegere hierboven medegedeelde formule, geen 
bezwaar zag in het afgeven van eene gelijkluidende toe 
stemming; vermits die volstrekt niet de minste uitoek 
ning van jurisdictie inhield , maar slechts eene goedkeur 
was van de benoeming door den Internuntius gedaan, 
welke zij nu op die wijze ten uitvoer hielpen brengen: 
alleen keurde hij de onderteekening af van het stuk we 
gens de titulatuur van Decanus Capituli welke daarbij 
gebezigd werd. 

Daar alzoo op vele plaatsen van het Bisdom van Haar- 
lem geen goede katholieke priesters in bediening konden 
komen zonder dat het Kapittel van Haarlem op die wijze 
medewerkte, voorzag Hoynck nieuwe en groote moeijelijk- 
heden, indien het Kapittel door Rome uitdrukkelijk nietig 
verklaard werd. Daarbij kwam nog de niet ongegronde 
vrees dat velen, die kortelings geleden de dwalingen en 
scheuring der jansenisten verlaten hadden , waaronder, naar 
getuigenis van Hoynck, al de toenmalige kanunniken 
zelven, alligt wegens hunne oude gehechtheid aan het 
kapittel, bij dergelijke uitdrukkelijke veroordeeling van 
Rome, in gevaar mogten komen zich niet aan die uit- 
spraak te willen onderwerpen. Overigens twijfelde hij 
niet of, wanneer hun maar nooit eenig aandeel in het 
geestelijk bestuur gegeven en niets dan de bloote titel 
gelaten werd, het denkbeeldig Kapittel zou wel van zelf met 


319 


der tijd verdwijnen en geheel te niet gaan. Die verwach- 
ting is echter niet vervuld, daar het door alle tijden 
heen is blijven volhouden, zijn zoogenaamd bestaan voort 
te zetten en zijne gewaande regten te handhaven, tot 
dat in 1853 de kanunniken zelven door de herstelling 
der Hiërarchie hun Kapittel ontbonden beschouwden, en 
met loffelijke onderwerping al wat onder hunne berusting 
was, in handen van den benoemden Bisschop, Mr. van 
Vree z, g., bereidvaardig hebben overgegeven. 

De gemelde dissertatie met de beschouwingen en het 
daarbij uitgedrukte gevoelen van Hoynck schijnt te Rome, 
na rijpe overweging van alle omstandigheden, beaamd te 
zijn. Althans er is nooit eene uitdrukkelijke uitspraak van 
nietigverklaring of iets dergelijks tegen het Kapittel uitge- 
vaardigd. Men heeft er zich bij bepaald het eenvoudig 
te ignoreren, ofschoon het altijd, waar het te pas kwam, 
met den naam van praetensum Capitulum bestempeld werd. 

In het archief van Hoynck vinden we nog een brief 
van den Secretaris der Propaganda dd. 23 Januarij 1722 
aan den Kardinaal d'Alsace aartsbisschop van Mechelen, ten 
geleide strekkende van een merkwaardig opstel van een 
Advokaat te Rome met name Riganti over de zaak der 
Refractarii in Holland, Na in vier hoofdstukken of ver- 
handelingen de verschillende vraagpunten over de beide 
gewaande Kapittels behandeld te hebben, geeft hij in het 
„vijfde en laatste hoofdstuk zijn advies, hoe te handelen met 
het Kapittel van Haarlem. Ook hij is, evenals Hoynck, 
van gevoelen dat men het Kapittel nooit moet vergunnen 
eenige jurisdictie uit te oefenen, maar dat toch in de 
tegenwoordige omstandigheden de titel of naam van Kapit- 
tel niet zonder groote ongelegenheid zou kunnen ver- 
nietigd en opgeheven worden — „nella presenti circon- 
stanse non.si puo senza grave sconcerto abolire e suppri- 
mere il titolo e nome di Capitolo." 


920 


Tijdens het Vicarisschap van v. Bijlevelt, althans na 1719, 
was het Kapittel geheel en al gezuiverd van jansenis- 
tieschgezinde leden. De laatste welke de partij der scheu- 
ring aankleefde, Jacobus 't Zul, was in October 1719 
overleden, en telkens werd er bij ontstane vacature ge- 
zorgd dat goede katholieke priesters tot kanunniken ge- 
kozen werden. 

Met dat al bleef het Kapittel zijne gewaande regten 
van Capitulwm sede vacante zooveel mogelijk nog hand- 
haven en wilde van geene erkenning van v. Bijlevelt 
als Vicaris weten; hetgeen bij al de goede diensten die 
het voor de admissie der geestelijken bewees , veel onaar 
genaamheid aan den Vicaris berokkende. De ziel van dt 
drijven was vooral de Aartspriester Gerardus van Wijcker: 
sloot, Pastoor in de Poolskerk te Amsterdam (thans de 
St. Anna- of Hulpkerk der Parochie van S. Nicolaas bin- 
nen de Vesten). Die man, even als de andere kanun 
niken eu vele voortreffelijke geestelijken, van het Janse- 
nisme bekeerd en gehoorzaam aan den H. Stoel, was 
niettemin wat al te sterk gehecht aan zijn Kapittel, en, 
naar 'tzich uit zijne brieven en handelingen met grond 
laat afleiden, vrij begeerig om met der tijd weder eenig 
aandeel te krijgen in het geestelijk bestuur der Missie. 
Dit was de reden, waarom hij vooral den Vicaris v. Bijle- 
velt niet gaarne erkende en in zoogenaamd lijdelijk ver- 
zet bleef tegen diens bestuur. Beriep v. B. wergaderin- 
gen van zijne Aartspriesters, of beraamde hij alge- 
meene maatregelen van bestuur; v. W. wist zich er 
meest altijd onder allerlei voorwendsels aan te onttrek- 
ken. Toen al de andere kanunniken, ieder voor zich per- 
soonlijk , den Vicaris erkend hadden, bleef hij nog altijd 
weigerachtig. Zelfs bleef hij, hoe ook door v. Bijlevelt 
uitgenoodigd en herhaaldelijk verzocht, in gebreke aan 
den Vicaris de noodige opgaven (de fructus spirituales 


821 


zooals men 't noemde) van zijn aartspriesterschap op te 
geven, welke v. Bijlevelt behoefde om zijne Relatio status 
voor Rome op te maken; ook had hij den Aartspriester 
van de Velden, die met hem kanunnik was en meestal 
aan zijn leiband ging; die opgaven van het Aarts- 
priesterschap van Noord-Holland doen achterwege houden, 
hetgeen Hoynck bij het toezenden van v. Bijlevelt's Relatio 
status den 16 Aug. 1720 naar Rome schreef. v. W. had, 
zegt H., uitgestrooid, dat hij bedankt had voor het aartspries- 
terschap; doch niemand, zelfs de Nuntius niet, wist wie 
hem had ontslagen; de ware reden was, zoo gaat H. voort , 
dat hij geen rekenschap aan v. Bijlevelt over zijn aarts- 
priesterschap wilde afleggen. lets later evenwel schijnt 
het Kapittel en zelfs v. W. eene toenadering tot den Vi- 
caris gezocht te hebben. Dit vinden we vermeld in een 
brief van den Aartspriester Fl. van Beaumont aan Hoynck 
dd. 17 September 1720. Het Kapittel wenschte dezen v. 
Beaumont als kanunnik te benoemen. Hij had met de 
kanunniken gesproken, zoo schreef hij, en hen in de beste 
stemming aangetroffen. Ze wilden slechts weten wat de 
Vicaris v. B. wenschte, en zouden zich daarnaar schik- 
ken; deze echter vond het niet raadzaam hun eenige 
voorstellen te doen, maar wilde liever dat zij hem, door 
bemiddeling van v. Beaumont, voorstellen deden. „Want 
zoo schreef hij: „ick bereyt ben om mij in alles dat doen- 
„lyk is te laten vinden en ik niet geern mij of Beaumont 
„ofte haer in eenig ongemack soude brengen: 'tis genoeg 
„dat ik van haer opregtheyd Zijne Heyligheid versekeren 
„kan en dat men in stilte alles doet.” 

Volgens een brief van v. Wijckersloot aan Hoynck dd. 
20 October 1720 bestond het zoogenaamd Kapittel alstoen 
uit de volgende leden: Nicolaas van der Meer als Vicarius 
en Decanus Capituli, Marquis, Derout, v. Wijckersloot, 
allen pastoors van Ámsterdam, J. van den Steen pastoor 


822 
in den Hoek te Haarlem, de Jager pastoor te Velsen, 
J. van de Velden pastoor te Purmerend en Aartspriester 
van N-Holland en H. Ringers pastoor te Alkmaar. 

Onze v. Wijekersloot was in die dagen in drukke brief- 
- wisseling met Hoynck, althans van zijnen kant — of H. 
hem zooveel brieven schreef, weten we niet — maar bijna 
in elken brief komt hij er op terug dat het Kapittel nu 
zoo zuiver is, zoo echt katholiek en onderworpen aan den 
Paus; dat het zooveel invloed heeft bij de Regering; 
en het zoo wenschelijk zoude wezen dat het Kapittel hef 
bestuur over het Bisdom van Haarlem wederom kond 
uitoefenen, vooral daar de Vicaris v. B. als verbannena 
niet door de Staten erkend, hier niet veel kon uitrig& 
en niemand beter hem behulpzaam kon zijn dan X 
Kapittel dat, uit Hollanders en ingezetenen bestaande, 
aangenaam was aan de Regering en tevens goed onder: 
worpen aan den H. Stoel; Hoynck evenwel wilde daar niets 
van weten. Toch gaf v. W. het zoo spoedig niet op en 
meende aldra eene gelegenheid gevonden te hebben om 
de aandacht van het publiek en vooral van Rome zelf 
op het Kapittel te trekken. 

Toen na het overlijden van Paus Clemens XI in 1721 
Innocentius XIII tot Paus verkozen was, kwam v. Wijc- 
kersloot op het denkbeeld om het Kapittel van Haarlem 
een adres van gelukwensching en huldebetuiging aan den 
nieuw verkozen Paus te doen aanbieden, Doch hij stelde 
eerst zijn plan voor aan den Internuntius Santini, die 
er wel eenigzins mede ingenomen was, vooral wijl hij 
daar een middel in zag om de Kapittelheeren nog meer aan 
den H. Stoel te verbinden; niéttemin had hij ook beden- 
kingen en raadpleegde daarom Hoynck over het voorstel. 
Deze nu schreef den 30 Junij 1721 aan den Internuntius 
den brief, waarvan we hierboven reeds spraken en dien 
we hier om zijne belangrijkheid letterlijk laten volgen: 


323 


„Monseigneur, j'ai regu la lettre que votre grandeur 
m'a fait l'honneur de m'écrire, sur ce, si le prétendu cha- 
pite d'Harlem, pourroit sans crainte d'offenser, écrire 
a sa Sainteté. Je suis du sentiment de votre grandeur 
qu'un des motifs pour les en desconseiller, est qu'ils se 
donnent le titre de Capitulaires et que si on le leur per- 
met, ceux d'Utrecht auront quelque raison de crier à 
l'injustice. 

Mais je supplie V. G' de me permettre que je luy dise 
sous tres humble correction, qu'il me semble que cette 
seule raison suffit pour ne le permettre pas. 

Il est a considerer que le chapitre d'Harlem n'a jamais 
reconnu le Vicaire moderne, établi par le S. Siege; 
quoyque les particuliers qui le composent, l'avent fait 
ou par lettres ou de bouche, hormis Mons'. W yckersloot 
qui ne l'a jamais fait et qui me semble n'avancer cette 
proposition que pour se faire merite et prendre un air 
d'autorité et se rendre independant du Vicaire. 

J'ai examiné pendant l'hyver avec beaucoup d'appli- 
cation tous les retroactes des prétendus chapitres, j'ai 
trouvé qu'ils ont écrit assez souvent au S. Siege en se 
donnant le susd' titre, et qu'on l'a dissimulé, mais ils 
n'ont jamais prouvé qu'on leur ait repondu a des lettres 
de cette nature. J'ai fait là dessus un écrit assez ample, 
qu'on a à Rome, et apres avoir rapporté leur prétensions 
et leur raisons, j'examine s'il convient de detruire ces 
chapitres, ou pour mieux dire le vain nom, qu'ils en 
conservent. Et c'est un des points que son Em'* Mons" 
le Card! d'Alsace s'est proposé à faire examiner à Rome. 
En outre ceux gui composent le chapitre d'Harlem sont 
prétres obeissants si on veut, mais tous neophites desquels 
je doute fort si pour se distinguer des Refractaires ils 
voudront employer plus que de termes generaux, et qui 
ne laisseront pàs de donner des arriéres pensées et qu'e- 


924 


tant ensuite pressé par V. G* pour s'expliquer plus pré. 
cisement, toute cette belle pensée ne s'évanouisse. M' 
Wyckersloot me fait la méme demande par sa lettre du 
277*, ajoutant, qu'il croit que du temps passé , ce devoir 
a été rempli par le Vicaire. Je ne lui respondrai pas 
aujourdhuy pour ne rien dire qui pourroit contrarier les 
gentiments de V. G* auxquels je me conformeray toujours. 
Le Vicaire se prépare à écrire à sa Sainteté avec l'Etat 
de la Mission qu'il a commencé à m'envoyer pour le mettre 
en main de V. Gr; ce qui pourroit suffire pour tout le clergé 
obeissant de la Mission, si V. Gr l'approuve. Il n'obste 
pas que ceux d'Utrecht ayent écrit ou écriront, car sis 
Sainteté se determine a l'égard de cette lettre de ded 
rer qu'Elle:ne connoit pas ce chapitre d'Utrecht et en 
condamne la temerité de prendre ce titre, ce sera une 
occasion de fletrir ces Refractaires sans toucher à ceux 
d'Harlem. Voilà Monseigneur, mes pensées sur cette af 
faire lesquelles je soumets a la correction de votre grandeur". 

Deze beschouwingen werden volkomen gedeeld door den 
Internuntius, die dan ook, even als Hoynck zelf van 
zijnen kant deed, v, Wijckersloot aanraadde om geen afzon- 
derlijken brief aan den Paus op te zenden, daar toch de 
Vicaris uit naam van de geheele katholieke geestelijkheid 
der Missie, waartoe immers ook zij behoorden , den Paus 
zou gelukwenschen. Hierbij legde v. W. zich neder en 
er was geen spraak meer van een afzonderlijk schrijven 
aan den Paus. 

Kort daarop, in September van hetzelfde jaar 1721, ont- 
stond er door eene, minstens onvoorzigtige en zeker vreemde 
handelwijze van dienzelfden v. Wijckersloot eene groote 
ergernis en opschudding in de Missie. De pastoor van de 
Kerk aan de Beerenbijt (thans S. Willibrordus buiten de 
Vesten) te Amsterdam, met name Á. van der Cruysen, 
een jansenist, was van daar vertrokken. v. Wijckersloot 


925 


als aartspriester van Amstelland zocht nu te bewerken, 
dat een van zijne vrienden, zekere Joannes de Jager, een 
bekeerde jansenist, die thans pastoor was van Medemblik , 
in die statie van Amsterdam zou worden geplaatst. Vóór 
hij nog benoemd was door den Internuntius of door den 
Apost. Vicaris, had v. W. hem voorloopig en tot hij zou 
benoemd worden, faculteit gegeven om in de statie van 
de Beerenbijt de pastoralia uit te oefenen. De Regering 
van Ámsterdam toen ter tijd, we zagen dit reeds, zeer 
op de hand van de Jansenisten, door toedoen vooral van 
den burgemeester Pancras, bloedverwant van Steenhoven, 
wilde den nieuwerr pastoor niet toelaten of hij moest eene 
zending toonen van Steenhoven, zich noemend Vicaris van 
de Kapittels van Utrecht en Haarlem. Dit ging niet aan, 
en ware een openlijke afval geweest. Maar v. W. bedacht 
er een middeltje op. Hij raadde de Jager aan om van 
Steenhoven een schriftelijk bewijs of getuigschrift te vragen, 
dat er niets tegen was dat de Jager daar als pastoor fungeerde. 
v. W. had daarbij, zooals hij later in zijne verdediging 
beweerde, volstrekt de bedoeling niet S. te erkennen als 
gevolmagtigd om zending of jurisdictie te verleenen, maar 
alleen (zóó toch zegt v. W. dat de Regering Steenhoven 
beschouwde) als een censor morum, wiens getuigschrift 
of aanbeveling de Regering eischte voor de admissie van 
een geestelijke; tevens wilde v. W. zooals hij ook later 
te kennen gaf, eens een proef nemen,. wat Steenhoven 
wel zoude doen. De Jager kreeg tot antwoord van S. 
dat hij het noodige stuk bij den jansenistischen pastoor 
Krijs te Amsterdam zou vinden. D&ár gekomen vond hij 
tot zijne niet geringe verbazing eene formele aanstelling 
en benoeming tot pastoor met alle pastorele volmagten '). 





1) Die aanstelling luidde aldus: 
Cornelius Steenoven Capitulorum Ultrajectini et Harlemensis utraque sede 


Bijdragen Gesch. Bisd. v. Haarlem. Ile Deel, 22 


826 


De Jager daarover ontsteld, weigerde nu die aanstelling 
te erkennen; maar ongelukkig in zijn te groot verlangen 
om dáár pastoor te worden, verzocht hij toch de bemid- 
deling van Krijs om bij de Regering admissie te verkrijgen. 
Spoedig had K, die verkregen op vertoon van den be- 
noemingsbrief van Steenhoven, en zoo ging nu de Jager 
de pastorie waarnemen zonder wettige zending en open- 
lijk bekend als aangesteld door Steenhoven. Ontzettend 
was de opschudding en ergernis onder het volk. De goede 
gemeentenaren wisten niet waar henen. Weldra werd 
de zaak overal ruchtbaar en verwekte alom de -billijke 
verontwaardiging der katholieken. Het kwam dan ook ter 
oore van den Internuntius Spinelli ') alsmede van Hoysk 
v. P. Deze schreef er terstond over aan v. Wijckersloot, 
die zijne handelwijze in die zaak zooveel hij kon trachtte 
te vergoelijken. H. nu stelde er eene uitvoerige Memo- 
rie van op dd. 28 November, welke hij aan den Kardi- 
naal d'Alsace toezond, toen te Rome wegens de nieuwe 
Pauskeuze na het overlijden van Paus Clemens XL 
(De Kardinaal had in April te voren, even vóór zijn 

vertrek naar Rome, Hoynck die toen nog Secretaris 


vacante, Vicarius generalis, Rdo D° de Jager Dioecesis Harlemensis Pres- 
bytero s, i. D. Ut in suburbio Amstelodamensi extra portam Ultrajectinam 
loco R. D. van der Cruysen alio evocati pastorem agere legitime valeas, 
tibi, quem idoneum in Domino confidimus, praesentium vigore facultatem 
largimur, in cnjus fidem hasce litteras manu nostra signatas et sigillo no. 
stro munitas dedimus, Lugduni Bat, 26 Septembris 1721. 

l) De Internuntius Vincentius Santini was in Julij 1721 den Nuntius te 
Keulen Hieronymus Archinto opgevolgd eu werd als Internuntius te Brus- 
sel vervangen door Josephus Spiuelli een Napolitaan, Abt van S. Catharina, 
Deze Spinelli was tevens Administrator Apostolicus van de Missién in En- 
gelaud, Schotland en Ierland , alsook van het Bisdom van ’s Hertogenbosch , 
dat reeds geruimen tijd vaceerde. In 1725 werd hij tot Nantias verheven 
bij het Hof van de Aartshertogin Maria Elisabeth, Gouvernante van België 
en tegelijkertijd ook tot Aartsbisschop van Corinthe i. p. i. benoemd. Op 
16 Juuij 1731 werd hij naar Rome teruggeroepen. In 1734 Aartsbisschop 
van Napels en 1785 Kardinaal geworden, overleed hij in 1768 te Rome. 


321 


was, tot zijn Vicaris generaal verheven). In die Memo- 
rie nu zette H. al het gebeurde uiteen, toonde de ijdel- 
heid der verontschuldigingen van v. W., en drong ten 
sterkste aan op de noodzakelijkheid van eene voorbeeldige 


straf wegens de groote ergernis en de algemeene ver- 


ontwaardiging en droefheid der katholieken , en ook om in 


. de toekomst meer dergelijke erkenningen van het partij- 


hoofd der jansenistische scheuring te voorkomen. Wij 
kunnen ons niet onthouden van het slot dier Memorie 
hier mede te deelen, waarin de man van beginselen zich 
zoo krachtig en vastberaden uitspreekt tegen die halfslach- 
tigen, welke uit vrees voor allerlei nadeelige gevolgen, 
met de groote beginselen zoeken te transigeren. Na dan 
de noodzakelijkheid van een openlijken en afschrikkenden 
maatregel te hebhen aangetoond, maakt hij zich de op- 
werping dat, wanneer de Jager streng gestraft wordt, het 
te vreezen zal zijn dat eene nieuwe vervolging tegen de 
katholieken zal uitbreken; dat de goede priesters zullen 
verbannen, de kerken gesloten worden enz.; waarop hij 
antwoordt: dat daar zooveel gevaar niet voor bestaat als 
sommigen wel vreezen, wijl de Staten te veel regtsgevoel 
en regtvaardigheid bezitten; ,maar", zoo gaat hij voort, 
„al ware het ook zóó, al had men dat alles te vreezen, 
dan nog zou men moeten bedenken, wat zwaarder weegt : 
of de handhaving der tucht en orde in de Kerk van God, 
het te keer gaan van den overmoed der scheurmakers, 
het herstel van de gruwelijke ergernis en de troost der 
bedrukte en terneergeslagene katholieken, of wel eenige 
vervolging die we van de boosheid der menschen zouden 
kunnen te lijden hebben... Ja maar, zal men zeggen, op 
die wijze zullen de staties van herders beroofd blijven; 
want de Staten van Holland of tenminste de burgemees- 
ters van Amsterdam zullen geen geestelijke meer willen 
toelaten zonder goedkeuring of toestemming van Steen- 


328 


hoven. Mijn antwoord is: welnu dan moeten we ook dát 
maar met geduld verdragen en onze voorvaders navolgen 
die van alles beroofd, vervolgd, altijd in levensgevaar, 
niet dan ter sluiks, bij nacht en ontijden de zielen ver- 
zorgden en hunne priesterlijke bediening uitoefenden — 
liever dat alles, dan onze knieën te buigen voor Baal , en 
den afgod Dagon op één en hetzelfde altaar te plaatsen 
metde Ark des Verbonds.” 

Ook de Internuntius Spinelli moeide zich met de zaak, 
v. Wijekersloot had hem geschreven om zich zelven en 
de Jager te verdedigen. D&ármede vooral trachtte v. W. 
zich te verontschuldigen dat hij, wijl de magistraat de 
Jager niet wilde toelaten zonder goedkeuring of toe 
stemming van Steenhoven, een middel gezocht had om 
de admissie te verkrijgen, zonder eenige volmagt in S. 
te erkennen. Hij had eenvoudig bedoeld, een soort van 
bewijs van goed ‚gedrag voor de Jager te vragen, wijl 
S. zooveel als censor morum van Staatswege zulk een be- 
wijs moest afgeven, wilde een priester geadmitteerd wore 
den. Niet minder krachtig dan Hoynck komt de Internun- 
tius tegen die handelwijze op. De waardige taal, waarin 
hij de onafhankelijkheid en vrijheid der Kerk handhaaft, 
noopt ons het voornaamste gedeelte van zijn schrijven aan 
v. W. mede te deelen. Na het nietswaardige van de aange- 
voerde redenen ter verschooning te hebben aangetoond, 
gaat hij aldus voort: „Eindelijk heeft het mij bitter ge- 
smart, uit uwen brief te zien, dat gij den stap van d. J. niet 
afkeurt, terwijl gij zegt, dat S. door de Regering is aange- 
steld, wel niet als opperhoofd in kerkelijke zaken, maar 
zooveel als zedemeester, om namelijk pastoors te weren , 
die [zooals het heeten moest] gevaarlijk kunnen zijn voor 
de rust van den Staat , of uithoofde van gedrag en bekwaam- 
heid geene aanbeveling verdienen. Ik moet U hierover mijn 
gevoelen rondborstig zeggen. Al de afgezanten van den 


929 


H. Stoel en ik zelf ook, wij zijn nergens meer voor bezorgd 
dan om het volk te leeren en te vermanen dat het zijne 
overheid eerbiedige en zich nimmer tegen haar gezag 
verzette. Dát wil de natuurwet, dat gebiedt ons het 
Evangelie. Maar, als wij zóó aan den Keizer geven wat 
des Keizers is, dan mogen we toch. niet de belangen van 
God verwaarloozen, en moeten we evenzoo aan God geven 
wat Godes is. De Staten kunnen niet verstoord worden 
op de katholieken, als deze in zaken, waarbij de repu- 
bliek niet ’t minste betrokken is, zich blijven houden aan 
de grondbeginselen hunner godsdienst; waartoe vooral 
behoort het verbod van gemeenschap te houden met hen 
die de Kerk niet willen gehoorzamen, daar Christus ons 
immers geleerd heeft dat, wie de Kerk niet hoort, ons 
moet wezen als een heiden en tollenaar. Wij hebben niets 
met de Refractarii uit te staan, wij vragen niets van hen. 
Dit alleen smeeken wij van den Staat, dat hij ons naar 
onze eigene wetten laat leven en ons niet onderwerpt aan 
hen, die, terwijl zij verklaren niet te willen gehoorzamen 
aan het hoofd onzer Kerk, toch verlangen dat wij hun 
zonden gehoorzamen, en terwijl ze geheel van de Kerk 
afwijken, toch voorgeven met haar vereenigd te blijven. 
Op geenerlei wijze kan Steenhoven door een katholiek 
en braaf man erkend worden als van Staatswege eenig 
gezag hebbende (politicus moderator), willen we der Kerk 
geene onherstelbare wond toebrengen. Die getuigenissen 
van zedelijk gedrag zijn wel met verwonderlijk overleg 
uitgedacht; daar schuilt eene slang in het gras; immers 
onder dien schijntitel worden inderdaad staties geheel on- 
wettig begeven. Indien werkelijk de Staat een getuigenis 
verlangt omtrent gedrag en leer der priesters die naar 
eene statie gezonden worden, dan zijn er onder ons ka- 
tholieken een aantal brave lieden, en bijzonder de aarts- 
Priesters, op wier getuigenissen men veilig kan afgaan, 


230 


wier gezag men gerustelijk kan volgen. Ziedaar wat ik 
denk van dat voorgewende en verfoeijelijk gezag dat van 
Staatswege aan Steenhoven zou toekomen. Datzelfde zou 
ik ook niet aarzelen eveneens aan de magistraat te zeg- 
gen, wanneer zich de gelegenheid voordeed” '). 








1) Zie hier deu geheelen brief van Spinelli dd. 1 December 1721 aan 
v. Wijckersloot over het voorgevallene met de Jager, zooals we dien door 
Hoynck zelven gecopiëerd bezitten. 

Epistolae tuae, quam mihi 10 elapsi mensis dedisti respondere diutiu 
distuli, quandoquidem assidua ejus lectione diligenter et frequenter medi 
fatus sam, num ratio eliqua inveniri posset, quae sacerdotem Jager i 
objecto crimine purgaret, sed summo cum dolore animadverti, ejus ai 
adeo turpia et foeda fuisse, ut nedum nullum defensioni locum relinquut, 
sed maxima animadversione digna sint. Quae pro sui defensione rationum 
momenta adducit, illum potius condemnant eaque quam sint futilia licet 
quisque ex seipso intelligere possit, leviter tamen attingam , ut cujus faci 
noris reus sit luce meridiana clarius pateat. 

Primo quidem se Steenovio scripsisse affirmat , ut omnibus catholicis el 
mihi innotesceret, cujus mentis is homo esset, quasi ejus perfidia non et 
set omnibus nota, et aliquem catholicom lateret ejus audacia, qui inane 
Vicarii generalis nomen jamdiu sibi tribuens, illibata Romanae Ecclesise 
jura invadere non erubescit. Se nihil ab eo petiisse addit quam bene- 
volentiae testimonium , at putidiusne figmentum excogitari poterat? Illi- 
usne benevolentiam captare catholicum sacerdotem decebat cum quo nullam 
habet Romana Ecclesia communionem ? Quid indignius quam illius ami- 
citiam petere et quaerere, cum quo nullo pacis vinculo connectimur? 
Verum si rem enucleare velimus non benevolentiae testimonium, sed sta- 
tionis collatio quaerebatur, quam petitionem Steenovius ipse declaravit, 
cum pro testimonio benevolentiae suae, nihil sliud quam stationem de- 
derit. Ita Jageri petitionem intelligendam credidit Steenovius, ita for- 
sitan et Jager ipse fucato nomine intellexit, sed  meminiese debuerat 
quod, si homines irridentur, Deus non irridetur. Quod autem tu, vir 
Amplissime, mihi significas sacerdotem Jager aspectis Steenovii litteris, 
illas execratum Krijsio reddidisse, id rovera laudibus dignum foret, si 
quae secuta sunt, tanto viri zelo responderent. Narras autem quod abje- 
ctis Steenovii litteris, Krijsii opera stationem obtinuerit, & qua abstinere, 
potius debuerat quam in illam ingredi, Krijsio.authore inter Refraotarios 
celeberrimo , cujus communione nti malum , oper entem frui pessimum 
est, Sed haec eadem res ita ambagibus referta est, ut eam ingenio meo 
assequi facile non possim ; intelligere etenim nequeo cujus litteris stationem | 
ingressus fuerit, cum nec a me, nec a D. Bijleveltio missus sit. Te pro- 





381 


Op al die ernstige berispingen trachtte v. Wijckersloot 
zich verder wel te verdedigen door te zeggen dat ook 
nog andere priesters op gelijke wijze statiën erlangd had- 
den, maar uitgenoodigd om namen te noemen, bleef hij 
in gebreke. Ten laatste kwamen beiden, v. Wijckersloot 
zoowel als de Jager, tot inkeer en erkenden het verkeerde 








inde rogo, ut dubium hoe nitide solvas. Illud denique summo me dolore 
confeeit, quod ex epistola tua accessus hic ad Steenoviam non improbatar, 
cum illum a Magistratu constitutum esse dicis, non sacrarum quidem re- 
rum antistitem, sed tamquam Morum Censorem ut nimirum a Stationibus 
arceat eos qui reipublicae tranquillitati non serviunt et quos anteactae vi- 
tae institutio et scientia non commendant, Quapropter sententiam meam su- 
per hujusmodi re libere aperiam. Sanctae Sedis ministri omnes, egoque ni- 
hil antiquius habemus quam populum monere hortarique ut Principem suum 
revereantur. Id naturae lex suadet, id nobis praecipit Evangelium ; nihilo- 
minus cum nos Caesari quae Caesaris sunt reddimus, non debemus negli-- 
gere divina, nec Deo quae Dei sunt reddere. Potentes Ordines catholicis 
irasci nequeunt quod in rebus in quibus Respublica nullas partes habet, 
Religionis suae fundamentis inhaerere velint, cujus illud praecipuum est, 
cum illis nullam communionem habere, qui Ecclesiae obtemperare nolunt, 
„Christo Domino duce, a quo accepimus, quod qui Ecclesiam non audierit ; 
nobis sit sicut ethnicus et publicanus. Nihil nobis cum Refractariis est, 
nil ab illis petimus , hoc unum a Republica flagitamus , ut nostris legibus 
nos vivere sinat, neque illis nos subdat, qui dum corporis Ecclesiae nostrae 
Capiti obedire se negant, a nobis obedientiam concupiscunt, et dum ab Eccle- 
sia dissentiunt, se cum illa bene se habere simulant. Nulla igitur ratione 
a catholicis probisque viris Steenovius ut politicus Moderator agnosci po- 
test, ni irreparabile Ecclesiae vulnus velimus infligere. Haec morum testi- 
monia miro consilio excogitata sunt, inque herba latet anguis, simulato 
siquidem testimonii nomine stationes inani jure conferuntur. Quodsi 
respublica de sacerdotum , qui in stationes mittantur moribus et doctrina 
testimonia revera postulat, mostros inter catholicos plures sunt probi viri 
et praecipue Archipresbyteri, quorum testimoniis fidere et auctoritatem se- 
qui posset, — En meam de obducto exprobandoque hoc Steenovii politico 
imperio sententiam, quam tibi significo et Magistratui significare non du- 
bitarem, si occasio se praeberet. Quinimo ea mihi videtur argumentis his 
inesse vis ut non diffidam ea pro humanitate proque aequitate qua pollet , 
benigne accipienda. 

Prolixa satis jam epistola quid de sacerdote Jager senserim exposui; te 
nuuc vir amplissime moneo ut Catholicos sacerdotes horteris ab ejus exem- 
plo abhorrere, illudque execrari , subscriborque etc. 





932 


van hunne handelwijze. De laatste wendde zich met de- 
moedige schuldbekentenis tot van Bijlevelt, die hem aan- 
raadde zelf aan de Propaganda te schrijven, zijne schuld 
rouwmoedig te bekennen en vergiffenis fe vragen. Dit 
deed hij en de Vicaris voegde er een brief bij, om de 
Propaganda te verzoeken, van niet al te streng te wezen, 
wijl hij nu toch openlijk en rouwmoedig schuld beleed, 
en^misschien bij te groote strengheid erger gevolgen voor 
de Missie te vreezen mogten zijn. Hij stelde onder ande- 
ren voor, hem eenigen tijd lang eene geestelijke afzon- 
dering te laten houden. Uit eene latere Relatio status in 
1722 naar Rome opgezonden, zien we dat v. Bijlevelt, 
krachtens lastgeving van den Internuntius, de Jager heeft 
gesuspendeerd en penitentie opgelegd. Na die penitentie 
volbragt en alle blijken van opregt berouw over het ge- 
beurde gegeven te hebben, werd de Jager van zijne sus- 
pensie ontheven en ontving nu eene wettige aanstelling 
tot pastoor dierzelfde statie aan de Beerenbijt. Deze be- 
noeming zou waarschijnlijk in andere omstandigheden niet 
geschied zijn; maar nu hij toch eenmaal geadmitteerd was 
door de magistraat, was het moeijelijk om daar weder een 
ander voor admissie te erlangen, en bestond er gevaar 
dat er weder een Jansenist zich in die statie zou indrin- 
gen, te meer wij| de voorganger van de Jager ook een 
Jansenist geweest was, Van toen af gedroeg de Jager zich 
als een ijverig en voorbeeldig priester en stond op veel 
beter voet met den Vicaris dan hij ooit vroeger geweest 
was. Van Wijckersloot echter was door het voorgevallene 
grootelijks in zijn gezág en invloed gekrenkt. Men ver- 
trouwde hem niet meer. Kort daarop werd hij nog be- 
schuldigd de H. Olie gevraagd te hebben van een jan- 
senistischen zoogenaamden kanunnik van Utrecht ; doch die 
beschuldiging is geheel valsch en lasterlijk gebleken, zoodat 
hij daaromtrent volkomen in zijne eer hersteld is. 








933 


Aan het slot van ons vorig artikel maakten we melding 
van de Verslagen of Relationes status die de Apostolische 
Vicaris van den jare 1720 af voortdurend naar Rome op- 
zond. Met de jaarlijksche meer uitgebreide Relatio, om. 
streeks de maand Julij, zond hij tevens een naamlijst van 
al de pastoors en missionarissen over de geheele Missie, 
zoo saeculiere als reguliere, alsook van de nog aanwezige 
Jansenisten, van de nieuw-gewijden enz. Hebben we het 
geluk de verslagen allen volledig te bezitten, van de 
naamlijsten hebben we er slechts twee in ons archief gevon- 
den; de eene zonder vermelding van jaartal, doch blijk- 
baar gevoegd bij de Relatio status van Julij 1720, schijnt 
slechts eene minute te zijn, door den Secretaris Hanssen 
geschreven, doch hier en daar door v. Bijlevelt eigenhandig 
aangevuld of verbeterd ; van de andere, die het jaartal 
1721 draagt en alzoo gevoegd zal zijn geweest bij de 
Relatio van Julij 1721, bezitten we twee eensluidende 
copiën; zeker op last van Hoynck vervaardigd, want ze 
zijn beiden van dezelfde hand, waarmede de meeste co- 
piën in het archief van H. zijn geschreven. Men moet 
weten, dat v. B. zijne Relationes, met wat daarbij ging, 
meestal eerst aan Hoynck zond; deze deed ze dan ver- 
der aan den Internuntius toekomen. door wien ze naar 
de Propaganda werden opgezonden. De laatstgemelde lijst, 
als zijnde de volledigste, hebben we gemeend hier achter 
als Bijlage in haar geheel te moeten mededeelen, wijl 
dat belangrijk stuk veel licht over den toestand der ge- 
heele Missie, niet minder dan voor sommige bijzondere ge- 
meenten verspreidt. Waar merkelijk verschil voorkomt 
met de andere lijst van het jaar te voren 1720, zullen 
we dat telkens aangeven. 

Vooraf moeten we nog naar aanleiding van die opga- 
ven, en als bij zamenvatting van het voornaamste, hier het 
volgende aanstippen. 


934 


Volgens de Relatio status van den Provicaris Th. de 
Cock den 15 Julij 1706 aan Paus Clemens XI overgelegd 
(welke relatio, voor zoover we weten, de laatst vooraf- 
gaande was van die van 1720), was de geheele Hol- 
landsche Missie in 15 Aartspriesterschappen of Districten 
. — zooveel als onze tegenwoordige Dekenaten — verdeeld, 
welke we hier in de rangschikking, zooals we die dáár 
vinden, laten volgen, te weten: Utrecht, Rhijnland , Delf- 
land, Schieland, Haarlem, Amstelland, Noord-Holland, 
Zeeland, Vriesland, Groningen, Gelderland, Overijssel, 
Twente, Lingen en Kleef. 

Omtrent de twee laatstgenoemde aartspriesterschappen , 
die eenigzins vreemd zullen voorkomen, moeten we hier 
even ter opheldering mededeelen wat we daarvan vinden 
opgegeven in de Relatio status van den Vicaris Codde ten 
jare 1701 opgemaakt. 

Van het aartspriesterschap van Kleef, dat dáár genoemd 
wordt aartspriesterschap van Emmerik, zegt hij: „Het 
Hertogdom van Kleef, dat thans (1701) onder het bewind 
staat van den Keurvorst yan Brandenburg, is in het gees- 
telijke onderworpen aan den Aartsbisschop van Keulen, 
met uitzondering evenwel van het aartspriesterschap van 
Emmerik dat, hoewel gelegen in het Hertogdom van Kleef, 
toch kerkelijk onder het Bisdom van Utrecht behoort. De 
reden daarvan is deze: De plaatsen die tot het aartspries- 
terschap van Emmerik behooren, maakten vroeger deel 
uit van het Hertogdom van Gelderen, maar werden door 
de dochter van den Hertog van Gelderen als bruidschat 
aangebragt bij haar huwelijk met den Hertog van Kleef, 
en van toen af met de andere bezittingen van dien Hertog 
vereenigd ; niettemin bleven ze kerkelijk tot Utrecht behoo- 
ren, welks geestelijk bestuur daar vroeger reeds erkend 
was." In de Bul van Pius IV 11 Maart 1560 worden 
ook al de plaatsen, op een paar na, aan het daarbij nader 





39b 


omschreven Aartsbisdom van Utrecht toegevoegd, welke 
wi) in de Relaties van Codde, de Cock en v. Bijlevelt 
vinden opgegeven als behoorende tot het aartspriesterschap 
van Kleef of Emmerik. Al de plaatsen van dat voormalig 
aartspriesterschap, welke nu binnen ons Koningrijk liggen, 
behooren dan ook thans tot het Aartsbisdom van Utrecht. 
Omtrent het aartspriesterschap Lingen zegt Codde het 
volgende: „Dit aartspriesterschap bevat geheel en uitslui- 
tend het graafschap Lingen. Tijdens den opstand der Ne- 
derlanden tegen Spanje ging dit graafschap ') tot den Prins 
van Oranje over, en werd toen aan de provincie Over- 
ijssel, waaraan het onmiddellijk grenst, toegevoegd. Ook 
hadden de Pausen, Paulus IV en Pius IV, het aan het bis- 
dom van Deventer, bij deszelfs oprigting, toegewezen. 
Het getal katholieken was daar zeer groot; doch ze moes- 
ten bijna allen in ’t zweet huns aanschijns hun dagelijksch 
brood eten en hadden veel te lijden om hun geloof, 
waarin ze echter standvastig bleven volharden, vooral 
door den onvermoeiden en volhardenden arbeid der Hol- 
landsche Missionarissen” ?), 





1) De stad Lingen werd in 1597 door den Prins van Oranje ingenomen, 
doch in 1605 door Spinola voor den Koning van Spanje heroverd; in 1764 
kwam ze ouder den Bisschop van Munster, doch behoort sedert 1732 
onder Pruissen. 

2) De text luidt aldus: 

y Archipresbyteratus Emóricensis : Cliviae Ducatus, qui nunc sub Dominio 
est Electoris Brandenburgici, Archiepiscopo Coloniensi in spiritualibus pa- 
ret, solo Embriceusi Archipresbyteratu excepto, qui licet praefati Ducatus 
modo portio sit, Dioecesi tamen Ultrajectinae includitur. Cujus rei haec 
ratio est: loca, quae dicto Archipresbyteratu continentur, ad Ghelriae Du- 
catum olim pertinebant, sed ea postmodum Gheldrorum Ducis filia Clivensi 
Principi pro dote attulit, cujus deinde Ditioni plane immixta fuerunt, ita 
tamen, ut hierarchico Ultrajectini Praesulis regimini, quod antea agnoverant, 
semper subdita manserint. Archipresbyteratus Lingensis: Comitatum Lingen- 
sem totum et solum continet hic Archipresbyteratus. Tempore et occasione 
turbarum Belgicarum comitatus ille ad Principis Arausicani Dominium tran- 
sivit; et Transysulaniae, cujus ultimis limitibus adjacet, appendix facta est. 


\ 


336 


De vijftien opgenoemde aartspriesterschappen hadden 
ten tijde van Codde en de Cock ieder hun eigenen aarts- 
priester. Onder den Vicaris v. Bijlevelt was zulks niet 
hef geval, als blijkt uit de lijst die we hierachter geven. 
Voor de 15 aartspriesterschappen waren slechts tien aarts- 
priesters, We willen hier in ’t kort uit die lijst overne- 
men, hoeveel saeculiere en reguliere geestelijken in elk 
aartsprlesterschap in bediening waren en onder welken 
aartspriester ze stonden. In de rangschikking volgen we 
die van de Relatio van de Cock hierboven vermeld. 

1. Het aartspriesterschap Utrecht, onder den aartspries- 
ter MARTINUS VAN HkES, pastoor te Utrecht, telde 32 
saeculiere pastoors en 9 saec. coadjutores of kapellaans 
(welke laatste naam toen minder gebruikelijk schijnt ge- 
weest te zijn); daarenboven 4 paters Jesuieten, 3 Francis- 
canen, 2 Norbertijnen, 1 Dominicaan èn 1 Karmeliet; te 
zamen alzoo: 41 saeculiere en 11 reguliere geestelijken. 

2. Het aartspriesterschap Rhijnland, onder den aarts- 
priester FLORENTIUS VAN BEAUMONT, pastoor van Stomp- 
wijk, had 18 saec. pastoors, 6 saec. coadjutors, 2 paters 
Franciscanen, 9 Dominicanen, 2 Karmelieten, 1 Jesuiet 
en l Augustijn, in het geheel dus: 24 saec. en & reg. 

9. Het aartspriesterschap Delfland, onder denzelfden 
aartspriester v. Beaumont, met 8 saec. pastoors en 5 co- 
adjut., 4 paters Franciscanen, 4 Jesuieten, 2 Karmelie- 
ten, 1 Dominicaan, 1 Kruisheer en 1 Norbertijn, alzoo 
18 saec. en 13 reg. | 


Porro summi Pontifices regionem illam Daveniriemi , cum primum erige- 
retur, Dioecesi assignarunt. Catholicorum ingens est in comitatu hoc nu- 
merus, sed qui omnes fere in sudore vultus sui panem quotidianum man- 
ducant. Ast eo inagis ab heterodoxis suam ipsorum paucitatem indigne 
ferentibus, persecutionem passi sunt multiplicem. Attamen in fide vera, laus 
Deo, stabiles hucusque perseverant. Sedula constantique opera nostroruin 
Missionariorum, qui in extremis Catholicorum ditionum, quibus dictus comitatus 
majori ex parte cingitur, limitibus habitare, atque Divina peregere consueverunt. 








937 


4. Het aartspriesterschap Schieland, onder dienzelfden 
aartspriester, had 6 saec. pastoors, 5 paters Franciscanen, 
9 Dominicanen, 3 Jesuieten, en 1 Kruisheer, te zamen: 
6 saec. en 12 reg. 

5. Het aartspriesterschap Haarlem, onder den aarts- 
priester G. vaN WIJCKERSLOOT, pastoor in de Poolskerk 
(thans St. Anna, Hulpkerk der parochie van St. Nicolaas 
binnen de Vesten) te Amsterdam, telde 17 saec. pastoors 
en Ì coadjutor, 2 paters Franciscanen, 2 Dominicanen, 
2 Jesuieten; te zamen: 18 saec. en 6 reg. 

6. Het aartspriesterschap Amstelland, onder denzelfden 
aartspriester, met 16 saec. pastoors en 4 coadjut., bene- 
vens 3 paters Augustijnen, 2 Franciscanen , 2 Dominica- 
nen en l pater Jesuiet ; doch bij de beide Franciscaner 
pastoors waren nog eenige socii, wier getal niet is opge- 
geven; alzoo te zamen: 20 saec, en 8 reg., behalve de 
bedoelde Franciscaner socii. 

7. Het aartspriesterschap Noord-Holland, onder den 
aartspriester JOANNES VAN DE VELDE, pastoor te Pur- 
merend, met 39 saec. pastoors, l coadjutor, 3 paters 
Jesuieten, 2 Franciscanen, 2 Dominicanen en 2 Kruishee- 
ren, alzoo 40 saec. en 9 reg. 

8. Het aartspriesterschap Zeeland , onder meergenoem- 
den aartspriester v. Beaumont, telde slechts 2 saec. pas- 
toors, met 2 paters Capucijnen en 1 pater Jesuiet. 

9. Het aartspriesterschap Vriesland, onder den aarts- 
priester GERARDUS VAN DEN BERGH, pastoor te Gronin- 
gen, met 17 saec. pastoors, 7 paters Franciscanen, 5 
Jesuieten en 1 pater Dominicaan, te zamen: 17 saec. en 
13 reg. 

J0. Het aartspriesterschap Groningen, onder denzelfden 
aartspriester, had 4 saec. pastoors, 8 coadjut., 3 paters. 
Jesuieten, 2 Augustijnen, 1 Franciscaan en 1 Dominicaan; 
alzoo: 7 saec, en 7 reg. 


338 


11. Het aartspriesterschap Gelderland, onder den aarts- 
priester PETRUS vAN BeEesT, rector van het Francisca- 
nessenklooster te Huissen, met 14 saec. pastoors en 3 
coadjutors, 4 paters Jesuieten, 3 Franciscanen, 3 Bene- 
dictijnen en 1 Brigittijn; dus 17 saec. en 11 reg. 

12. Het aartspriesterschap Overijssel, onder den aarts- 
priester JOANNES OPHUIJS, pastoor te Zwolle, met 12 
saec. pastoors en 2 coadjut., 3 paters Jesuieten en 2 Fran- 
ciscanen; te zamen: 14 saec. en 5 reg. 

18. Het aartspriestersthap Twente, onder den aartspries- 
ter HENRICUS SMITHUIJS, pastoor te Ootmarsum, had M 
gaec. pastoors en 2 coadjutors; geen enkelen regulier. 

14. Het aartspriesterschap Lingen, onder den aartspriester 
Henricus Kroes, pastoor te Schapen , met 14 saec. pastoors 
en 4 coadjutors; insgelijks zonder reguliere geestelijken. 

15, Het aartspriesterschap Kleef, onder den aartspries- 
ter CHRISTIANUS DECKERS, kanunnik van het collegiaal 
Kapittel te Emmerik, met 18 saec. pastoors, 4 coadjut. 
en 2 paters Franciscanen; alzoo 22 saec. eu 2 reg. 

Drie aartspriesters waren er alzoo, die meer dan één 
aartspriesterschap moesten waarnemen, De aartspriester 
G. van Wijckersloot had Haarlem en Amstelland, de 
aartspriester G. van den Bergh had Vriesland en Gronin- 
gen en de aartspriester F. van Beaumont had er vier: 
Rhijnland, Delfland, Schieland, en Zeeland. Men vindt 
hem ook wel genoemd aartspriester van Zuid-Holland. 

Er waren dus over de geheele Missie, met inbegrip 
der twee laatste aartspriesterschappen, 271 saeculiere gees- 
telijken, 35 paters Franciscanen, behalve nog de meer- 
gemelde socii te Amsterdam, 34 Jesuieten, 15 Dominica: 
nen, 6 Augustijen, 5 Karmelieten, 4 Kruisheeren, 3 
Benbdictijnen, 3 Norbertijnen, 2 Capucijnen en 1 Bri- 
gittijn, alzoo te zamen: 108 regulieren , benevens de niet 
opgegevene Franciscaner socii, 


339 


Na de naamlijst der katholieke geestelijken die in be- 
diening waren, alsook van de onlangs nieuw-gewijde pries- 
ters, en de in 1721 overledenen, volgt eene naamlijst 
van de Jansenisten. Daar bij de namen niets verders op 
de lijst van 1721 stond aangeteekend, hebben wij de sta- 
ties, waar zij ingedrongen waren, bijgevoegd uit de lijst 
die de Vicaris v. Bijlevelt den 21 Julij 1716 heeft overge- 
legd (zie Bijlage lI van ons l* artikel, pag. 206 van 
Deel I dezer Bijdragen) en uit de lijst van 1720 — De 
namen, die ook op de lijst van 1716 voorkomen, hebben 
wij met een * aangeduid, wijl op laatstgemelde lijst 
eenige meerdere bijzonderheden omtrent die personen te 
vinden zijn. 

Het geheele getal der hier opgegevene Jansenisten be- 
draagt 12. We moeten bekennen dat hetgeen de Vicaris 
bij zijne lijst van 1716 opmerkte, niet deed voorzien dat 
in 1721 de Jànsenisten met een twintigtal zouden ver- 
meerderd zijn. Helaas! ze hadden gelegenheid gevonden 
eenige jongelingen tot priester te doen wijden, en wel, 
zooals later na veel moeite (want ze hielden het zoo stil 
mogelijk) ontdekt werd, door den Bisschop van Sens in 
Frankrijk. Nog tegen het einde van October 1720, als . 
blijkt uit eene aanteekening van Hoynck, had die Bisschop 
eenigen van hen priester gewijd, welke zeker op deze 
lijst vermeld staan, Ook zijn er waarschijnlijk uit Frank- 
rijk en België enkele Refractarù zich in dien tijd hier 
- komen vestigen, terwijl maar zeer weinigen, misschien 
ook wel ten gevolge van de begunstiging die ze meestal 
. van de Regering ondervonden, tot de Katholieke Kerk 
en de gehoorzaamheid aan haar zigtbaar Opperhoofd terug- 
keerden. | 


(Wordt vervolgd.) | J. F. VREGT. 


940 


BIJLAGE. 
172]. 


Catalogus Pastorum Missionariorum Districtus Tubantiae Diocesis Da- 
ventriensis sub cura Adm. R?! D. Henrici Smithuys. 


Adm. R.D. Henricus Smithuys, pastor Ootmarsiae. 


R.D. 


I 


i" 


Gerardus Meyer, past. Oldensaliensis. 

Henricus Herm. Peese, past. Deynicampensis. 

Christophorus Bloemen, yast. Weerseloensis. 

Antonius Egbers, past. Saasveldensis. 

Stephanus de Meijer, past. Bornensis. 

Joannes Wessels, past. Tubbergensis. 

Gerardus Bern. Beer, past. Hoxbergensis. 

Gerardus Judocus Wijntjes, past. Enschedensis. 

Petrus Leurs, past. Frisevenensis, 

Henricus Meyer, past. Losserensis. 

Wernoldus Cremer, past. Deldensis. 

Gerardus Ensman, past. Govensis. 

Henricus Hartman, past. Ryssensis. 

Joannes Philippus van Deventer, quondam Secretarius 
Vicarii Apostolici Poteamp: sibi soli vivens. 

Joannes Schutte, sacellanus sub archipresbyteratu T ubantiae. 

N.... Werneri, sacellanus sub archipreshyteratu Tuban- 
tiae, qui efiam est coadjutor Archipresbyteri. 1) 


Catalogus Pastorum Missionariorum. Districtus Lingensis sub cura 


Adm. 


R.D. 


Adm. R.D. Henrici Kroes. 
R.D. Henricus Kroes, pastor Schapenae. 
Egbertus Groothuys, past. Lingensis. 
Sebastianus Riccius, past. Lengricanus, 
Joannes Arens, past. Bavinculensis. 
Franciscus Kemler, past, Baccumensis. 
Judocus Wijntjes, past. Tunensis. 
Joannes Bern. Hetterman, past. Braemsche. 








1) Die twee kapellaans schijven voor het geheel aartspriesterschap bestemd 
te zijn geweest, zonder aan eene bepaalde statie verbonden te zijn, zooveel 


als soci 


communes, volgens het plan door v. Bijlevelt met de aartspriesters 


goedgevonden in de vergadering van 15 Maart 1720, zie pag. 38 II Deel 
der Bijdragen. In de lijst van 1720 wordt alleen maar gezegd dat Schutte 
kapellaan was te Ootmarsum bij den aartspriester. 


841 


. Joannes Henr. Berlage, past. Frerensis. 


Joannes Schuerkes, past. Beestensis. 

Hermanus Bern. Putman, past. Plantlun. 

Joannes Adolphus Kloppenborgh *), past. Ippenburanus. 
Joannes Herm. Bartoldi, past. Brochterbec. 

Nicolaas Dresman, past. Mettingensis. 

Judocus Kerstjens, past. Revensis. 

Joannes Potcamp, | coadjutores de clero in civitate Lin- 
Joannes Swarte, gensi. 

Gerardus Stricker, coadjutor in Ippenburen. 

N.... Kosters ?), coadjutor in Bavinckel. 


Catalogus Pastorum et Missionariorum Archipresbyteratus et Trans- 
isulaniae et Zallandiae, sub cura Adm. R.D. Joannis Ophuys. 
Adm. R.D. Joannes Ophuys, pastor Zwollis. 


R.D. 


Petrus Nicolaus Dierout, past. Zwollis. 

Joannes Daniels, past. Zwollis, 

Josephus Nieman, past. Campis. 

Jacobus Heezelaar, past. Daventriae. 

Hermanus Sevenstern, past. Vollenhoviae. 

Joannes Sobben ?), past. in Steenwijck. 
In Saírapia Zallandiae. 


. Bernardus Anton. Croese, past. in Vilsteren. 


Hermanus Henricus Hofhuys, past. in Hilderen. 
Joannes Cattenbelt, past. in Dalfsen. 
Gasparus van der Haagen, past. in Olst. 
Joannes Staal, past. in Colmschaten, 

. Religiosi. 


. Ferdinandus Schattens, miss. in Raalte. 


Hermanus Boelens, miss. Wijhanae. Societ. Jesu. 
Carolus van Hullen *), miss. Zwollis. 


1) Deze Kloppenborgh was ten vorigen jare kapellaan in diezelfde Pa- 
rochie, en als kapellaan nu opgevolgd door Gerardus Stricker. Toen was 
dáár pastoor, Gerardus Henricus Wessels, die in 1721 overleed, 

2) In 1720 was er geen kepellaan in Bavinckel, maar daarentegen was 
er een in Langerick, met name Hermanus Moller. 


8) In 


1720 was hier pastoor Fredericus Kloppers, die sedert overleden 


was. In de lijst van 1720 wordt die statie genoemd Steenwijkerwold. Jo- 
annes Sobben was toen kapellaan in Zwolle bij den Aartspriester. 
4) Ten jare 1720 waren hier twee paters Jesuieten , Arnoldus Reignart, 


met een 


socius, die niet genoemd wordt. 


Bijdragen Gesch. Bisd. v. [Iaurlem. 11e Deel. 23 


342 


R.P. J. B. de Leeuw, miss. Campis. ordin, St! 
5 Benedictus Schepers, miss. in Cuner. Franc. 
R.D. N. Seveker. 
£» N. van Elderom. 
n Matthias Torck *). 


Catalogus Pastorum, Missionariorum et Presbyterorum cum saecula- 
rium tum regularium. Districtus Clivensis, et comitatus 's Hee- 
renbergensis sub cura Adm. R.D. Christiani Deckers anno 1721. 

In Civitate Emricensi. | 

Collegium est canonicorum sacerdotum saecularium im Ecclesia 
Archidiaconali à Divo Willebrordo primo Ultrajectensi Episcop 
Anno 700 in honorem Sti Martini fundata, cujus Praepositw 
Archidiaconus simul Episcopi Ultrajectensis est 

Carolus Franciscus L. B. de Wachtendonck, monasterii in Wet 
phalia residens. 

Decanus est Praenob. D. Florentius Henricus à Meekeren. 

Canonici Capitulares praesentes. 

Joannes Gosuini. Joannes Noy. Christianus Deckers Canonicus 
et Archipbr, Christianus Ernestus Gurningh. Gijsbertus Franssen. 
Petrus van Erpen. Petrus Laurentius Scheene. Jacobus Wemmers 
Canonicus simul et sacellanus curatus in Ecclesia Archidiaconali 
St Martini, 

Beneficiati et Vicarii ejusdem Ecclesiae. 

Lambertus Ignatius Bouman, simul pastor in Ecclesia Paro- 
chiali Stae Aldegundis. Rutgerus Wijnolts. Hermanus Bucker. 
Willibrordus Bollen. Item est Parochialis Ecclesiae Stee Aldegundis 
Ecclesia S" Martini filialis cujus curator animarum est supra- 
scriptus D. Bouman. 


coadjutores de clero. 


| Ficarii. 

Andreas van Heel, Joannes Gasparus Tuchscherder. Hermanus 
Elbers. 

Item conventus monialium Ordinis Sti Augustini numero octo 
et triginta Professarum cum una non professa : cujus rector est 





1) Matthias Torck was vroeger hevig Jansenist, doch door de ijverige 
bemoeijing van v. Bijlevelt en den Aartspriester van dit District J. Ophays 
heeft hij in eene gevaarlijke ziekte, met Gods genade, de scheuring verlaten 
en zich onder getuigen, onvoorwaardelijk aan de Bul Unigenitus ouder- 
worpen, waarop hij door v. Bijlevelt met speciale volmagt van Rome ge- 
absolveerd en met de Kerk verzoend is. In de lijst van 1720 staat van 
hem ,reconciliatus, private vivens." 


! 


343 


Adm. R. Dnus Christianus Deckers habens sacellanum R.D. Fran- 
ciscum Wichman, missionis hujus sacerdotem. 

Item conventus D.D. Fratensium in honorem S" Gregorii fun- 
datus: in quo quatuor sunt sacerdotes: Maximilianus Rheness. 
Henricus Huting. Petrus de Greeff, Nicolaus Schaer. 

Item conventus P.P. Crucigerorum : cujus Prior est Stephanus 
Schuler. Religiosi novem numero sacerdotes. 

Item Collegium Soc. Jesu: cujus rector est R. pater Henricus 
Eggert habens sub se sex sacerdotes. 

Item reperitur in civitate adhuc aliquis sacerdos saecularis R.D. 
N. Verkuyl. 

R. Domini Pastores in Districtu Clivensi Embricae. 

R.D. Jacobus Wemmers, sacell. ad S. Martinum. 

:. y. Lambertus Bouman, past. Stee Aldegundis. 

Extra Ciitatem Embricensem. | 
R.D. Joannes Henr. Becher, past. veteris Zevenariae. 
n Henricus Heynen, past. Zevenariae. 
n Van Elsenbergh, past. in Groosen. 
» Henricus Kleyman, past. in Duyven. 
n Joannes Everch. Kleyman, past. in Loo. 
n Henricus Hollen, past. Hussiae. 
Paulus Nelissen, past. in Weel. 
Joannes Cesar, past. Grithusiensis. 
n Henricus Haegdoorn, past. in Kellen. 
In Comitatu ’s Heerenbergensti. 
R.D. Joannes Plaesman 5), past. in Deutecom. 
m Simon Arentzen, past. 's Heerenbergae. 
n Godefridus Franciscus Wanners, past. in Zedam. 
„ Joannes van Heel, past. in Ulfft. 
n Petrus Dengeweert, past. jn Netterden. 
n Joannes Gaelen, past. in Didam, 
5» Arnoldus Tersmitt, past. in Terborgh. 
R.P. Casimirus Gruter, miss. in Beeck. 
sr Antonius Roller, miss. in Elten. 
R.D. Guilielmus Geurts. ?) 
n Joannes Heynen. 
n__Franciscus Wichmau. 
n Theodorus Spaen. 


Ordin. S! Franc. . 


Coadjutores sub hoc Archipbatu. - 





1) Volgeus de lijst van 1720 heette deze Hermanus Plasman. 
2) De eerste dezer coadjutores heette volgens de lijst van 1720 Wolterus 


944 


Est insuper Griethusiae Districtus Clivensis Conventus monia- 
lium Ord. S5 Francisci, cujus Rector est R.D. Arnoldus Norman. 


Catalogus Pastorum et Missionariorum Archipresbyteratus Geldriae 
sub cura Adm. R*' D. Petri van Beest. 


R.D. Franciscus Wesenaer, pastor Arnhemii. 
&  N. Tuchscher, past. in Kenckom *). 
n Rutgerus Bebber, past. in Hulhuysen ?), 
n Gaspar Antonius van Gherven, past. in Helst ?). 
» Joannes Lepping *), miss. in Bemmel. 
pn Joannes Boxtart, past. in Dremt 6). 
n Josephus Morin, past. in Lichtevoort *). 
n  N. Abbema, past. in Baeck, 
n Petrus Backer, past. in Hengelo. 
4« Joannes Molanus, past. in Lathum. 
n Gerardus Hesseling, past. op de Horst 7). 
n Antonius Creuvel, past. in Kannenburgh ®). 
» Lubbers, past. Harderovici. 
n Joannes Lippits, past. in Heteren. 
Religiosi. 
R.P. Philippus Michiels, miss. Arnhemii. 
n Robertus Seyses, miss. Doesburgi. 


w  JoesBaptistade Bonte?), miss. Zutphaniae 
n Gaspar Extrix, miss. in Nieuwkerken. 


Soc. Jesu. 


Geurts en was kapellaan of vicarius, zooals daar gezegd wordt, van Oud- 
Zevenaar; de tweede was kapellaan van Nieuw-Zevenaar; de beide anderen 
zijn eerst in 1721 gewijd. 

1) In de lijst van 1720 wordt deze statie genoemd Wageningen em 
Renckom. . 

2) Die statie wordt dáár genoemd Hulhuysen, Panderen, Doornenburgh 
en Gent. 

8) Die statie heet daar Elst, Eymeren en Driel. 

4) Deze Joannes Lepping was volgens de lijst van 1720 kapellaan van 
Huissen en tegelijk missionaris in de statie, dáár gehecten Bemmel, 
Angerder en Elden. 

5) Deze statie werd genaamd Dremt en Olburgen. 

6) Deze statie: heet in de lijst van 1720 Hervelt in plaats Lichtevoort. 

7) Deze statie: Op de Horst en Eertbeeck. 

8) Deze: Cranenburg en Eep. 

9) In 1720 was hier de P. Jesuiet Franciscus de Haese. 





945 


R.P. Gregorius Storm, miss. in Barnevelt. 
adhuc duo patres Cellarii in Putten. 1) Ord. S" Bened. 
Judocus van Elsen?), miss. in Duystervoorde. ) Ord. 
Henricus Spirings, miss. in Middeler. St 

n  Eleutherius de Voss, miss. in Arce Middagte. ) Franc. 

n Mattheus Thomissen ?), miss. in Aert. Ord, Ste Brigit. 
R.D. Arnoldus Wittenhorst, coadjutor Arnhemii. 

& — Christianus van Wijck, coadjutor. R.D. Tuchscher. 

„ Judocus Augustinus Verbeeck, coadjutor in Elst. 
Hussiae Conventus est monialium ord. S" Francisci in quo sunt 
34 moniales sub moderamine R.D, Petri van Beest, Archipbteri 
Praetacti. 


Catalogus Pastorum et Missionariorum Archipresbyteratus Schilan- 
diae sub cura Adm. R.D. Florentii van Beaumont. 
R.D. Richardus de Witt, pastor Goudae. 

& Carolus Mustelje *), past. in Moordrecht. 

Joannes Verhoef, past. in Roon. 

s Fredericus Cremers *), past. in Raemburgh. 

n Franciscus Willebring, past. Goudkadae. 
Andreas van Loon, past. in Berchsenhoeck. 

» Joannes Goos?), past. in Overvlackee. 


Religiosi. 
R.P. Schoonhouwen, miss. Goudae. 
m Cornelius Caenen, socius suprad. 
y Cornelius Brouwer, miss. in Haestrecht. / Ord. S* Franc. 


» _Joannesde Ruyter, miss. ad Aquas veteres. 
„ Van Vechelen, cum socio ") Rotterodami. 


]) Deze twee paters staan niet op de lijst van 1720. 

2) In deze statie was ten jare 1720 nog een P. Franciscaan Joannes 
Krippiogh. ; 

3) Volgens de lijst van 1720 was deze Thomissen exprior Ord. S. Brie 
gittae. De statie wordt dáár genoemd Aert, Herven en Tolhuys. 

4) Deze Mastelje was in 1720 kapellaan in diezelfde statie, waar toen 
pastoor was Joannes Bapt. Mustelje. 

5) Deze wordt in de lijst van 1720 gezegd een pater Kruisheer te zijn 
geweest, 

6) In de lijst van 1720 wordt deze pastoor genoemd Joannes Gohol. 

7) Deze schijnt, volgens de lijst van 1720, de daar genaemde pater For- 
nier geweest te zijn. 


946 


R.P. Vincketas, miss. Dordraci. Ordin. St 
n  Dircks*) cum socio míss. Botterodani Domin. 
» Lambrechts cum socio miss. Goudae.f Societ. 

» Mirremans ?), miss. Schiedami. Jesu. 
R.D. Bernart Sacellanus Domesticus in Papendrecht. 


Catalogus Pastorum et Missionariorum Zelandiae sub cura Adm. 
R. D. Florentii van Beaumont. 

R.D. Jacobus Kistemaeker, past. Goesae. 

wm Melchior van Dreune, past. in Agris Goesanis. 
Religiosi. 

R.P. Alouysius Ooms, miss. in Zirzee, Soc. Jesu. 
Hu Joannes Koepieters, miss. Middelburg | Ordin, Caput 
„ Dominicus socius prioris ?). 


Catalogus Pastorum et Missionariorum. Archipresbyteratus Ultraje- 
ctensis sub cura Adm. R. D. Martini van Hees. 


In Civitate Ultrajectensi. 
Adm. R.D. Martinus van Hees, past. et. Archipbr. 
R.D. Nicolaus de Hollander. 
4  Gerlacus Mals *). 
Extra Civitatem | Uliraject. 
R.D. Servatius Verhofstadt, past. in Jutphaas. 
» Joannes Bogaers, past. IJsselstadii. 
Matthias Morslandt, past. Monfortii. 
Joannes van den Bogaert, past. in Bunnick. 
Lucas Becker 5*), past. in Werckhoven. 
Franciscus Ploegh, past. in Schalckwyck. 
Joannes van Kempen, past. in Hooglande. 


a a 2 3 3 





1) Deze twee paters Franciscanen waren er in 1720 nog niet. 

2) Volgens de lijst van 1720 was er te Schiedam geen pater Jesuiet, 
maar alleen een pater Dominicaan, die daar echter niet genoemd wordt. 
Daarentegen stond op die lijst een ongenoemde pater Jesuiet te Rotterdam 
die hier niet voorkomt. 

8) Deze Pater was er in 1720 nog niet. ' 

4) Volgens de lijst van 1720 was de Aartspriester van Hees Pastoor te 
„Apsteede” digt bij Utrecht; N. de Hollander pastoor in de kerk van 
S. Servatius; en pastoor Mals, buiten de Witte Poort „extra portam al- 
__ bam" te Utrecht, 

5) In Werckhoven stond in 1720 als pastoor Joannes van Kerpen, die 
in 1721 overleden is. 


I 


. Ignatius Piers. 


347 


. Arnoldus Smits, past. in Hamervelt. 


Antonius van Lin, past. in Veenendael 1). 
Justus van Beest, past. in Soest. 

Joannes van Krabben, past. in Santfoort. 
Gerardus Top, past. in Emmenes, 

Petrus de Reuter, past. in Blaerkom. 
Henricus Backer?), past. in Laar. 
Bernardus Terhorst; past. in Naerden. 
Bernardus Buesekom, past. in Muyden. 
Ignatius Craemers, past. in Wesop. 
Henricus Koningsvelt, past. in Ankeveen. 
Petrus Frangois, past in Vleuten. 
Cornelius Dierout, past. in Teckop. 
Mattheus de Reeder, past. in Sloodyck ?). 
Petrus Coert, past. in Vinckeveen. | 
Hermannus Vlaem, past. in Mijdrecht. 
Godefridus Ram, past. in de Hoef, 
Gijsbertus Spithoven, past. in Kabouw. 
Joannes Vermeulen, past. in Niekoop. 
Jacobus van Bijlevelt, past, in Maersen. 
Adrianus van der Borght, past. in Varick. 
N. van Helst, past. in Abkoude *). 


Religiosi Patres in Civitate Ultrajectina. 


Ambrosius de Kegel. Societ. Jesu, 


Lambertus van den Heuvel. . . 
Raymondus Leemans. MEM 
Raymondus de Munck 5). Ord. S. Aug. 


1) Deze statie wordt in de lijst van 1720 genoemd Rensseveen. 

2) In deze statie Laren stond iu 1720 Bernardus Loomans die in 1721 
is overleden, 

3) Op de lijst van 1720 wordt deze statie Loenen geheeten. 

4) In diezelfde lijst wordt van de statiën Abcoude en Varick niet ge- 


sproken, 


maar wel van de statie Noorden, als behoorende onder Utrecht, 


welke in onze lijst voorkomt ouder Rhijnland. 

5) Uit de lijst van 1720 weten we dat pater I. Piers stond in de kerk 
in de Heerenstraat te Utrecht, P. de Kegel in de Catrijnesteeg, P. van 
den Heuvel in de Walsteeg, P. Leemans in de dorstige-Hertsteeg en P. 
de Munck in de Jerusalemsteeg. 


348 
Eetra Civitatem Ultrajectinam. 


R.P. Hermannus van der Kloosteren 1), Amersfurti. 
w Joannes Borsens ?), Cuylenburgi. Societ. 
" Jacobus Dolings, Vianae. Jesu. 
„ Franciscus van den Houte *), Batavoduri. 
» Bernardus Schuirmans *) in Varick et Thiel, Ord. S. Dom. 
yr Antonius Scheffers in Beest, . . 
„ Gabriel Magoff in Rhenoy. | Ordin. S. Norberti, 
& Idelphonsus Duyst cum socio sui ordinis Amersfurti. Ord. 
& Ferdinandus de *) [Carm. 
» Joannes de Rheuter®) ad Aquas veteres. Ord. S. Franc. 
» Franciscus van Onsen in Woerden. 

R.D. Van Bergen. 
„ De Cock. 
„ Brouwer. 
„ Van Balen, 
„ Backer. Sacellani et coadjutores de clero. 
„ Van der Horst. 
„ Van den Broeck. 


n  Couwelaer, 
w  Grachte 7), 








1) Deze pater Jesuiet te Amersfoort wordt niet op de lijst van 1720 
gevonden. 

2) De naam van dezen pater is daar: Joachim Borcheus. 

8) F. v. d. Houte S. J. wordt daar opgegeven als Missionaris in Wijck, 

4) Pater B. Schuirmans heet daar Missionaris in Ziel, terwijl voor Pa- 
rick afzonderlijk wordt opgegeven een pater Minderbroeder, die echter niet 
genoemd wordt. 

5) De naam en standplaats van dezen ' pater, hier weggelaten, waren 
volgens de oudere lijst: Fredericus de Quavre, Missionaris te Gorcum. 

6) Deze opgave wordt in de vorige lijst hier niet gevonden; we zien daar 
nog een pater Jesuiet, doch ongenoemd, als Missionaris te Gorcum opge- 
geven. Ook is er Bodegraven onder Utrecht gerangschikt, datop onze lijst 
onder Rhijnland voorkomt. 

7) Van deze coadjutors vinden we geen enkele opgegeven in de vorige 
lijst, Blijkens de later volgende opgave van nieuwgewijden in ’tjaar 1721 
was de Backer coadjutor in Slootdijk, welke statie in de vorige lijst Loe- 
nen genoemd wordt, 








349 


Catalogus Pastorum et Missionariorum Archipresbyteratus Rheno- 
landiae sub cura Adm. B? D. Florentii van Beaumont. 


Adm. R.D. Florentius van Beaumont, past. in Stompwyck. 
R.D. Dierout f), past. in Souterwou. 

„ Justus Vermey, past. in Langeraar. 

n Wesseling, past. in Leydsendam *). 

„ Gerardus Muylwijck, past. in Voorschoten. 
Hubertus Testordeur, past. in Wassenaer. 
Augustinus van Deyck ®), past. Leydae. 

Gerardus Langevelt, past. Humadae. 
Reynerus Velthoen, past. in Sassum. 
Joannes van der Mey, past. in Rijpe weetering *). 
Joannes de Witt, past. in Roelevaertjeveer. 
Jacobus Valois, past. in Cudelstart. 
Cornelius Huysman, past. in Rynsaterwout. 
Joannes Vermeulen, past. in Niecoop. 
Antonius Winckum, past. in Seevenhoven. 
Andreas Jansen, past. in Aarlanderveen. 
Gerardus de Rotte, past. in Grunendyck. 
Fredericus van Winden, past. in Noorden. 


"2; cm U a X 


8 a a x Y 3 Y UY 


Religiosi. 
R.P. Ange, miss. Leydae. 
» De Lettere ibidem. 5) 


»  Michielse ibid. 
& Maes, socius super. | Ordin. 3. Domin. 


Ordin. Carm. 





1) Op de lijst van 1720 staat hier nog opgegeveu Gerardus Pelt die, 
blijkens bovenstaande lijst om zwakte de bediening had moeten verlaten. 
Hij was een van de vier uitstekende geestelijken die in het Memoriale den 
9 Julij 1716 naar Rome opgezonden, werden voorgesteld voor de keuze 
van een Apostolischeu Vicaris. Zie deze Bijdragen I Deel, pag. £02, waar 
men ook den lof zal vinden, welke dien waardigen priester in dat Memo- 
riale gegeven wordt, 

2) Leidschendam is op de vorige lijst niet te vinden. 

8) In de lijst van 1720 vinden we nog zekeren Simon Ferd. Melchior 
opgegeven als staande te Leiden, doch zonder nadere opgave. 

4) Rijpwetering wordt daar genoemd Oude-Wetering, Roelofarendsveen , 
Meuw- Wetering en Cudelstaart Calslagen. 

5) Deze beide paters Carmelieten worden daar genoemd: Angelus Der- 
naud en Aegidius de Lettere; de eerste een Franschmau, de tweede een 
Vlaminger, 





990 


R.P. Van Bortelen ibid. . 

»  Noding, socius super. Ordin. S. Frane, 

» Hieronijmus van Damme, miss. in Bodegrave. Ord. S. Aug. 

»  Hontom *), miss. Leydae. 
R.D. Kerckman. 
Nieuwendijck. 
Schlinckman ?). 
Tremperus. 
Betteraij. 
Pirott ?). 

& Pelt qui ob imbecillitatem deseruit Pastoratum de Sou- 

terwoude, sibi soli vivit Ultrajecti, 


Coadjutores de Clero. 


S * 8 X G3 


Catalogus Pastorum. et Missionariorum Archipresbyteratus DelpAlan- 
diae sub cura Adm. R*' D. Florentii van Beaumont. 


R.D. Correge, past. in Pijnacker. 
n Joannes van Rossum, past. in Poeldyck. 
* Cornelius van der Kun *), past. Vlaardingae. 
n Verburg, past. in Noordorp. 
» Joannes van der Lee"), past. Hagaecomitis. 
s Adrianus van Dort, past. in Berckel. 


]) Van dezen pater Jesuiet vinden we vroeger geen gewag gemaakt. 

2) Deze Schlinckman staat op de vorige lijst ale kapellaan aan den Groe- 
nendijk. 

8) Deze stond dáár als huiskapellaan van de Gravin van Warmond, De 
overige hier genoemde coadjutores zijn daar niet te vinden; maer in plaats 
van dezen, zien wij opgegeven Joannes Hooft als kapellaan van J. v. d. 
Mey in de Oude wetering en Gijsbertus van der Kun als kapellaan te Soe- 
terwoude bij den ouden pastoor Pelt. Nog vinden we op de lijst van 1720 
opgegeven David van der Mey als pastoor van Voorburg, welke op onze 
lijst geheel gemist wordt, . 

4) Volgens de shdere lijst was deze C. van der Kun van de Orde der 
Praemonstrateusen of van S. Norbertus. 

5) Op de vorige lijst stonden hier eerst als pastoor Gijsbertus van Schoo- 
ten (die vroeger kapellaan was geweest bijv. Bijlevelt, toen deze nog pas- 
toor was van de statie S. Jacobus te 's Hage, en kem, na zijne verban- 
ning, voorloopig was opgevolgd) en als de beide kapellaans dier statie , 
Joannes van der Lee en Laurentius Scheen; doch dat alles was op de mi- 
nute, door den Vicaris v. Bijlevelt eigenhaudig doorgeschrapt en daarvoor 
in de plaats geschreven, hetgeen we ook in deze lijst van 1721 vinden , 
zoodat die verandering noy kort voor Julij 1720 zal geschied zijn. 





351 


R.D. Van den Broeck, past. in de Ketel. 
5 Cornelius van der Kun, past. in Wateringe. 
„ Hugo Hooft, past. in Maaslandt. 
AReligiosi. 
R.P. Cauwenberg, miss. Hagaecomitis. 
„ Gualterus Moleman, miss, Delphis.{ — Ordin. St 
„ Stephanus van Luyck, socius ser] Francisci. 
n Van Hiersel, mis, in Schipluy. 
„  Mattens *), miss. Hagaecomitis. 
$  Spiuosa Hagaecomitis sacell. ablegati Hispantae, | Soc. 
n De Bye, Hagaecomitis apud ablegatum Galliae.| Jesu. 
m Clenijse, miss. Delphis. 
„ Phase, Hagaecomitis apudablegatum Hispaniae, Ord. Cruc. 
" Halsbant, Hagaecomitis apud ablegat. Electoris Moguntiae. 
Ordin. S. Dom. 
w Anselmus Gallus ?), Hagaecomitis cum socio Patre Thoma. 
Ordin. Carm. 
R.D. Peyselman. 4: 
» Van de Velde. | Hagee-conitis 
. ^ Theodorus van Bemmel?) in Poeldyck. ) Coadjutores. 
n Gijsbertus Fransen in Wateringe. 
v» Joannes Decking in Maaslandt. 
R.P. De Lange, canon. Regul. in Arce D" van Werven in 
. Rijswyck. 


Catalogus Pastorum et Missionariorum. Archipresbyteratus Harle- 
mensis sub cura. Adm. R. D. Gerardi van Wijckersloot. 


Adm. R.D. Cornelius van der Coogen, past. Harlemii. 
Jf n Joannes van den Steen, past. ibidem. 
R.D. Joannes van Pilsen, past. ibidem. 


1) Deze pater Jesuiet wordt op de vorige lijst genoemd Matthieu, onder 
welken naam hij ons beter bekend is , en meermalen voorkomt. 

2) Op delijst van 1720 wordt, behalve deze paters Carmelieten, nog pater 
Angelus Waccant genoemd, die de bijzondere vertrouweling was van v. Bij- 
levelt, zoolang deze te 's Huge was. Zie pag. 195 van Deel I van deze 
Bijdragen, waar we hem pater de Wacquant noemden, zooals hij in de 
brieven van dien tijd heet. Hij was dus in 1721 reeds voor goed van hier 
vertrokken. 

3) Te Poeldijk was in 1720 kapellaan Gerardus van der Meer, De twee 
andere hier opgegeven coadjutores zijn niet op de lijst van 1720 te vinden. 


352 


R.D. Petrus Weerts, past. in Berckenroode, 
» Arnoldus de Leeuw, past. in Lis. 


» Henricus van der Lee, past. in Noordwyck. 
„ Gijsbertus van der Kun, past. in Noordtwyckerhout. 
» Nicolaus de Reeder, past. in Oestgeest. 
» Guilielmus Wijtmans !), past. in Vogelsang. 
n Joannes Christiaens, past. in Overveen *). 
„ Gerardus Grauwsalm, past. in Spaerwoude ?). 
s Philippus Cavalliers, past. in Castercom. 
„ Henricus Loenius, past. in Beverwijck. 
n Theodorus de Jaeger, past. in Velsen. 
» Joannes de Jaeger, past. in ’t Kalf. 
y Joannes Hooft, past. in Assendelft *). 
n Simon IJsvogel, past. in Heemskercken. 
Religiosi. 
R.P. Antonius Scheffers *), miss. Harlemii. j Ord. S* 
wp  Schaffers, miss. ibidem. Franc. 
Reginaldus van Lier, miss. Harlemii. ) Ord. S*: 
y» Deckers, miss. ibidem. Dom. 


1) Hier stond in de lijst van 1720 opgegeven als pastoor Petras Tromp, 
die in 1721 overleden is, als blijken zal uit het vervolg van deze lijst. 
.. 9) Deze statie wordt in de andere lijst genoemd Bloemendaal. 

8) Heet daar Sparendam. 

4) Assendelft en Heemskerk worden niet op de andere lijst gevonden, 
maar daarentegen vindt men opgegeven : N. Cavalliers, pastoor te Uitgeest, 
N. Isendorn, past. te Crommeniedijk, N. Schoute, pastoor te Crommenie, 
N. Romeyn, pastoor te Limmen en N. Sul, past. te Egmond. Slechts ééne 
van die staties wordt op de lijst van 1721 gevonden, namelijk die van 
Crommeniedijk, doch onder het Aartspriesterschap van Noord-Hollaud, 
Waar het aan moet toegeschreven worden dat die statiën op onze lijst 
niet voorkomen, weten we niet; van sommigen misschien wel daaraan dat 
een Jansenist zich had ingedrongen; zooals we gissen kunnen van Crom- 
menie, wijl op de lijst van Jansenisten die volgt, een Paulus Schouten 
voorkomt, die op vroegere lijsten niet te vinden is. Wederkeerig gelakte 
het soms bij overlijden van een Jansenist, dat een katholiek pastoor kou 
benoemd worden; daarom vinden we b. v. Assendelft op deze lijst, eu 
niet op de vorige, wijl de ons bekende Poelenburg in 1721 was komen te 
overlijden, en een Katholiek priester hem vervangen had, 

5) Op de andere lijst vinden we geen andere paters te Haarlem vermeld 
dan Gerardus Scheffer, Franciscaan, en van Lier , Dominicaan. Alde overige 
in deze lijst genoemden schijnen op het einde van 1720 of vóór Julij 1721 
daar- gekomen te zijn, 


953 


/ 


R.P. Josephus van Disteldonck, miss, Harlemii. Societ. 
n Jacobus Marquis, miss. ibidem. Jesu. 
R.D. N. de Weert, coadjutor Harlemii apud R.D. Cornel, van 
der Coogen. 


Catalogus Pastorum et Missionariorum Districtus Groeningensis sub 
cura Adm. R. D. Gerardi van den Bergh. 


Adm. R.D. Gerardus van den Bergh, pastor. 
R.D. Aegidius Le Groz, past. 


Religtost. 

R.P. Michael de Witte. Ordin. S* 
„ Emanuel van der Cammen. *) August. 
„ Guilielmus Marotte. Ord. S. Dom. 

„ Henricus Ellieul. 
» Henricus Vuchst. 


Extra Civitatem èn Omlandia. 
R.D. Christophorus Berlage, past. in Vythuysen. 
n "Theodorus Moller *), past. in Sapmeer. 


/ Societ. Jesu. 


Religiosi. 
R.P. N. van Gestel?), miss. in Suburbio Groeningano. 
Ord. S. Franc. 
" Joannes Bapt. Thijssens, miss, in *t Bosch. Soc. Jesu. 
R.D. Wilielmus Enting. 
» Joannes Rispens. . ) Coadjutores de Clero. 
» Guilielmus van Hoen, 


Catalogus Pastorum et Missionariorum Provinciae Frisiae sub cura 
R. Adm, Dni, Gerardi van den Bergh. 


Adm. R.D. Joannes Toll, past. in Sneeck. 
R.D. Joannes van Dorsten, miss. Dockomii. 
y Hermannus Daeldorp, past. Slootensis. 
n Guilielmus Cornelissen, past. Worckomii. 
„ Henricus Vorster, past. Maccomiensis. 
„ Henricus Holst, past. Sinsmeranus. 





]) In plaats van pater Emanuel van der Camme stond hier in 1720 
Nicolaas de Munck. 

2) Hier stond toen Joannes Schutte. 

8) Op de lijst van 1720 vinden we hier nog een pater Jesuiet, met 
name Gerardus van Cranenburgh als Missiouaris in Uithuyzen. 


954 


R.D. Joannes van Laeck, past. Bintzumiensis !). 

w Joannes Strijthout *), past. in Oosterend. 

n Berti, past. op de Heyde. 

n Joannes Holt, past. Werganensis. 

& Joannes Josephus Lanzing, past. in Woutsend. 

n Joannes Elsing, past. Jouweranae. 

» Arnoldus Wittenhorst, past. in Dronrijp. 

n Ariens, past. in Backhuysen. 

& Antonius Schaep ?), past. in s' Heerenveen. 

n Joannes Janssen, past. in Vollega. 

n  Causmans, past. in Hinloopen. 

Religiosi. 

P. Henricus Tuyts, mies. Leowardiae.) Ordin. S* 

» Maternus Werts, miss. Leowardiae. | Franc. 

„ Philippi, miss. Leowardiae. Ord. S. Dom. 

x» Arnoldus Spronck *), miss. Leowardiae., Societ. 

s Antonius de Moll, miss. Leowardiae. Jesu. 

» Heesterman, miss. Bolswardiae. Ord. S. Franc. 

5 Philippus Lonché, miss. Bolswardiae. Soc. Jesu. 

„ … Leonardus Daalscum socio, Franekerae. Ord. S. Franc. 

n  Alouysius Birza in Witgerde, Societ. Jesu. 

n  Edmondus Priem 5), miss. in Mac: Ord. 8" 
Alouysius van Riel, miss. in Steckerde.) Franc. 

N. Dolck, miss. in Insula Amelant. Soc. Jesu. 


u ox 


Catalogus Pastorum et Missionariorum Archipresbyteratus Amstel- 
landiae sub cura Adm. R. D. van Wijckersloot. 


Adm. R.D. Gerardus van Wijckersloot, past. Amstelodami sub 
signo Poloni. 


Leni 





]) In de lijst van 1720 wordt deze statie genoemd Walg. 

2) Hier stond in 1720 Andreas Teeklenborgh en in de volgende statie 
Op de Heijde, Joannes Strijthout, op onze lijst pastoor van Oosterend, 

3) Hier stond toen Hermanus Snijers. . 

4) Deze Arnoldus Spronck is de eenige pater Jesuiet dien we in dit ge- 
heel Aartspriesterschap vermeld vinden op de lijst van 1720; waarschijnlijk 
waren de anderen toen uit hunne statiën verdreven en zijn ze daar later 
teruggekomen , wegens de gunstiger stemming der regering, waarvan we 
op pag. 809 en volgg. hierboven spraken. 

5) Ook deze pater Franciscaan is daar niet te vinden. 





355 


Adm. R.D. Nicolaus van der Meer, past. Amstelodami. 

" f Cornelius Dierout, past. Begginasii Amstelod. 

R.D. Joannes Schouwen !), past. Amstelodami. 

y Petrus Top, past. Amstelodami 

w Cornelius van den Bergh, past. Amstelodami. 

» Laurentius van Schaick, past. Amstelodami. 

n Petrus Cos, past. Amstelodami. 

y — Guilielmus Zielhorst, past. in Buytenveldert *). 

n Petrus van Elst, past. in Overdiem. 

„ Bernardus Duderman, past. in Duyvendrecht. 
Guilielmus Abbekercken, past. in Bullewyck. 
Gerardus van Vliet, past. in Oostdorp. 

Everardus van der Borght, past. in Bovekerck ?). 
Gerardus Buyck, past. in de Nes. 
n  Aigidius Craemer, past. in de Quakel *). 
Religiosi. 
R.P. Agidius de Glabbais cum aliquot sociis Anistelod. 


s  Guedolphus van Overbeeck, cum aliquot sociis Ord. 8. 
Franc. 
miss. Amstelodami. 
Munnickxhoven cum socio, miss. ÀÁmstelodami.| Ord. S. 
„ Baert) *, miss. Amstelodami. August. 





„ Antonius Augustinus, miss. in Nieuwendam. Ord, S. 
y Albertus Bone, miss. Amstelodami. Domin. 
n Adolphus Luyter. Soc, Jesu. 

R.D. Brouwer. 

y» | Couwelaer. 
„ Van den Heuvel. 
ym — Reyniers. 


Coadjutores. » 





1) Deze pastoor Schouwen was, volgens de vorigelijst , kapellaan in deze 
zelfde statie ('t Duifje) bij pastoor Marquis, die in 1721 overleed. 

2) Deze statie wordt op de audere lijst genoemd Overtoom, 

8) Deze statie heette daar Amstelveen, 

4) Van deze statie werd op de vorige lijst van 1720 niets vermeld. De 
benoeming van dezen, Aegidius Cramer, waarover we op bladz. 317 hier- 
boven spraken, moet alzoo na het opmaken van de lijst van 1720, dus na 
Julij van dat jaar plaats gehad hebben. 

5) Dezen pater Augustijn vinden we niet vermeld op de list van 1720, 
en evenmin den pater Dominicaan hierboven vermeld als Missionaris in Nieu- 
wendam, welke statie in het geheel niet op de vorige lijst voorkomt. Ook 
is de pater Jesuiet Adolphus Luyter daar niet te vinden. 


Catalogus Pastorum et Missionariorum Hollandiae septentrionalis sub 


956 


cura Adm. Rev. Dni Joannis van de Velde. 


Adm. R.D. Joannes van de Velde, past. Purmariae. 


R.D. 


S 


I 





V 
1) Op de lijst van 1720 stond hier Arnoldus Weijer vermeld als pastoor. 
2) Ndordendt is dezelfde statie, welke thans de Rijp genoemd wordt. De 
kerk stond eerst in 't Noordeinde van Graft, onder de Parochie van de Rijp 


gelegen. 


Arnoldus ab Haeselenbergh, past. Hornae. 
Joannes Quenel, past. Hornae. 

Joannes Ringers, past. Alcmariae. 

J. C. Sourhuys, past. Alcmariae. 

Joannes de Jager, past. in Medenblick. 
Gerardus Romenburgh, past. in Niblixwout. 
Joannes Brickenaer, past. in Outdorp. 
Joannes Huberti, past. in Swaag. 

Cornelius de Ruyck, past. in Beemster. 
Josephus de Weert, past. in Wermenhuysen. 
Gerardus Vos, past. in Obdam. 

Joannes Nanning, past. in Bergen. 

G. Cock, past. in Tuytjenhorn. 

Franciscus Schatter, past. in "t Veldt. 
Guilielmus van der Droogh, past. in Texel. 
Joannes Schutte *), past. in Hooghwout. 
Joannes van Elsacker, past. in Langendyck. 
Guilielmus Haymans, past. Hem. 

Gerardus Rees, past. in Heyloo. 

A. Paerdebosch, past. in Grootebroeck. 
Cornelius van Breugel, past. in Noordendt *). 
Joannes Boeman, past. in Lambertschagen. 
Guilielmus van der Aa, past. in de Zijp. 
Antonius Lansing, past. in Schagen. 
Arnoldus de Meyer, past. in Wervershoef. 
Adrianus van Berghen, past. in Spierdyck, 
Gerardus van der Meer ®), past. in Edam. 
Joannes Veer, past. in Munnickendam. 
Joannes Klinckenbergh, past. in Woggenom. 


Guilielmus van den Acker *), past. in Blockert. 


N. Gressée, past. in Lutjebroeck. 


3) Hier stond in 1720 Wilhelmus Wijtmans. 
4) En hier N. Gressée. 





857 


R.D. Guilielmus Schutt, past. in Schorel. 
„ Petrus Thoen, past. in Wormer. 
n Georgius Becker, past. in Jisp. 
m Stephanus Isendorn, past. in Crommendijck. 
n Joannes Tuyck, past. in Ackersloot. 
m Joannes Moller, past. in Wieringhen. 
; Ernestus Richotte, past. in Ilpendam, 
Religiost. 
R.P. Petrus Haemaecker, miss. in Spanbroeck. , Ord. 
s» Hermannus Hanssen, miss. in Bovenkarspel. ( Crucif, 
n Petrus le Roij, miss. Alckmariae. | Ordin. S. 


y» Ambrosius Garzia, miss. Goorn. Domin. 

w Jacobus Cocks, miss. Hornae. ord. S. 
„ Henricus van Vijtterwijck, miss, Alckmariae. | Franc. 
&  lsebrandus Cock *), miss. Enchusiae. Soc. 


„ Ferdinandus cum socio, miss, Hornae. ( Jesu. 
B.D. Claudius Cavallier, coadjutor apud Adm. R.D. Joannem 
van de Velde. 


Catalogus Sacerdotum. qui spatio hujus Anni vigore Dimissorialium 
sunt ordinati, prius examinati per HErvaminatores Synodales, 
jurato et subsignalo formulario juzta Bullam nVineam Domini.” 


Dominicus van de Velde. 

D. Rispens. Mechliniae. 
D. de Weert. 

Theodorus van Bemmel. 

Everhardus Couwelaer. 

Gerardus Wittenhorst. 


D. Werneri. Coloniae. 
Franciscus Wichman. 

Guilielmus Hoen. 

D. Kosters. | 

Gerardus Stricker, Monasterii Westphaliae. 
Theodorus Spaen. - 


Joannes Lippits Tornaci.. 
Petrus van Elderom, Antverpiae. 


1) Deze paters Jesuieten te Enkhuizen eu Hoorn worden op de lijst van 1720 
niet gevonden; zoodat ook zij in 1721 bij het bedaren der vervolging 
zullen zijn teruggekeerd. 


Bijdragen Gesch. Bied. v. Haarlem. Ile Deel. 24 





358 


Claudius Cavellier, Namurci vigore Dimissorialium Domini In- 
ternuntii Bruxellensis. 

Alumni ex Collegio de propaganda Fide sunt tres hoc anno 
missi: R.D, Kerckman, de facto coadjutor in Wassenaer inter Ley- 
dam et Hagam-comitis, 

R.D. N. de Backer, coadjutor in Slotdyck prope Ultrajectum. | 

n Reyniers, coadjutor Amstelodami apud R.D. van Schaick. 

Tres fratres Religiosi ordinis Cruciferorum Conventus Embri- 
censis, titulo Religionis nempe. 

Frater Ophorst. 

FP. Grunt, | Coloniae. 

F. Philippus Wolff. 


Catalogus Pastorum. hoc anno defunctorum. 


R.D. Joannes van Loon, past. in Worckom. 

n Andreas Tecklenborg, past. in Oostende. 
Joannes van Kerpen, past. in Werckhoven. 
Bernardus van Kerpen, ibidem. 

„ Petrus Tromp, past. in Hillegom alias Vogelsang. 

n Fredericus Kloppers, past. in Steenwyck. 

n Gerardus Wessels, past. in Ippenburen. 

n — Cornelis Marquis, past. Amstelodami. 

n Bernardus Looman, past. in Laren. 

Religiosi. 
R.P. Homan. 


- Ordin. S. Francisci. 
n Spierings. 8 


Refractarië hoc anno mortuis sunt. 
Hugo Gaal, expastor. 
Cornelius Poelenburgh, past. in Assendelft, 
Egidius de Wit, refractarius Ultrajecti iortuus. 


Nomina Refractariorum omnium, qui in nostro Belgio versantur. 


Joannes van Erckel, (* past. Delphis). 

Cornelius Stakenburgh , (* past. Ultrajecti, vulgo de Buert- 
Cornelius Steenhoven *), (* past. Lugduni Bat.). (kerk). 
Guilielmus Fredericus van Dalenoort, (* past. Hagae-com.) 
Jacobus Timmer, (* past. Rotterodami). 





1) De ons bekende zich noemende Vicaris van het Kapittel van Utrecht, 
in 1724 de eerste pseudo-Aartsbisschop van Utrecht. 





359 


Matthias Oosterling, (* past. Delphis). 

Gijsbertus van Dyck, (* vice-past. Ultraj. coadjut. Staken- 
Petrus Hollen, (* past. Ultrajecti, achterde wallen). [burgii). 
Willebrordus Kemp, (* past. Ultraj. in de Hoek). 
Godefridus Akkoy, (past. Ultraj. op de Nue). 
Willebrordus Wijtmans, (past. Ultraj. op de Kamp) 
Henricus de Beer, (* past. Ultraj. extra portam de Weert). 
Philippus Emanuel le Febure, (* past. Amersfurti). 
Simon Egbertus Charliers, (* expast. Amersfurti). 
Antonius Schade. 

Gijsbertus van Vianen. 

Thimoteus Ettema, (* past. in Vianen). 

Antonius Kockkaert, (* past. Culemborgi). 
Reynerus à Velthuysen, (expast. Ultrajecti). 
Alardus van Haften !), (* expast. Leovardiensis). 
Petrus Boede. 

Joannes de Jong. 

Cornelius Verheul, (past. in Helder). 

Tilemannus Backhusius !). 

Theodorus de Greeff, (* past. in Soetermeer). , 
Petrus Augustinus Verbeecq. 

Joannes Block, (* past. in Eikenduin prope Hagae-com.) 
Petrus van der Maas, (*.past. Rijsvici). 

Joannes Pruym, (* past. Dordraci). 

Joannes Peerboom , (* past. Dordraci). 

Justus van Schaick, (* past. in Kralingen). 

Laurentius van Remmen, (* past. in Delftshaven). 
Joannes Chrisostomus Vijfhuysen, (* past. in Oudewater). 
Joannes van Beek, (sacell. Rotterodami, ex male ordin.). 
Amandus Verschuuren, (past. Schiedami). 

Antonius Meyer, (sacell. Rotterodami, ex male ordinatis). 
Theodorus van der Kroon, (* past. Goudae). 
Hermannus Legerbant, (sacell. Goudae, ex male ordin.). 


i 

1) Deze van Haften stond op de lijst van 1716 als pastoor van Leeu- 
warden, en op die van 1720 als expastor in het Aartspriesterschap vau 
Utrecht. 

2) Bakhuizen is in 1724, pastoor zijnde te Vianen, tot de Katholieke Kerk 
teruggekeerd en voerde toen en later een hevigen pennestrijd met de Jan- 
senisten. 


860 


Guilielmus Wannaar !), (* past. Goudae). 

Joannes Arnoldus Libon, (sacell. Goudae, ex male ordin.). 

Godefridus Valckenburgh, (Gorcomii). 

Antonius van Sonsbeeck, (past. in Polsbroeck). 

Franciscus Megang, (past. Schoonhoviae). 

Guilielmus van der Beeck. 

lgnatius van Heyninghen, (sacell. Delphis). 

Christophorus van Haecht. 

Joannes de Jager, (past. Brilae). 

Joannes Hyacinthus de Haen, (sacell Hagae-com., ex 
male ordin.). 

Arnoldus Boote, (* past. Harlemi). 

Petrus Lobs, (* past. Harlemi). 

Theodorus Doncker, (* past. Amstelodami). 

Joannes Schoonebeeck, (* Amstelodami). 

Lucas Ahuys, (* past. Amstelodami). 

Jacobus Kruys ?), (* Amstelodami). 

Daniel Meynaerts ?), (sacell. Amstelodami). 

Joannes van Neck, (* past. Amstelodami). 

Arnoldus van der Cruysse. 

Hieronymus de Bock *). 

Nicolaus Broedersen. 

Gislenus Priem. 

Theodorus Spoors. 

Joannes Broeder. 

Mattheus van Heck. 

Joannes Augustinus van Heyninghen, (Ultraj. sacellanus 
Willibrordi Kemp in den Hoek). 

Joannes Schaeghen, (* past. in de Westeijnde) *). 





]) Deze Wannaar, ons reeds bekend door zijne hardnekkige weigering 
ten jare 1717 om aan de dagvaarding van v. Bijlevelt, op last van den 
Nuntius van Keulen gedaan, gevolg te geven, (zie pag. 175 I Deel der 
Bijdragen) is, blijkens een brief van v. B. dd. 21 Augustas 1792 , bekeerd. 
De Vicaris had hoop dat ook Timmer pastoor te Rotterdam , die zich reeds 
aan het zoogenaamd Kapittel van Utrecht had onttrokken, alsook eenige 
andere Jansenisten zich insgelijks zouden bekeeren, maar die hoop schijnt 
niet vervuld te zijn geworden; althans daar is ons niets naders van bekend. 

2) Meer bekend als Krijs, zie hierboven bladz. 325. 

3) Pastoor in het Jongensweeshuis te Amsterdam. 

4) Is in 1742 de eerste zoogensamde Bisschop van Haarlem geworden. 

5) Met dit Westeinde is hier bedoeld het aldus genoemde gehucht of 


361 


G. Sluiter, (* past. Zaandami). 

Paulus Schouten. 

Bartholomeus Pesser, (past. in Aalsmeer). 

N. Meyndaerts, . 24 

N. Meyndaerts, Fratres (Leovardi, male ordinati) !). 
N. Bull. 

N. Pellenrock. 


de voorstad van Enkhuizen, waar ook Bat, Sacra zegt dat alstoen deze Joan- 
nes Schagen pastoor was. 

1) Één van die twee broeders, namelijk Petrus Joannes Meyudaerta is in 
1739 pseudo-Aartsbisschop van Utrecht geworden. 

Het male ordinati of ez male ordinatis, waar het voorkomt, beteekent 
dat zij door den Bisschop van Sens heimelijk priester gewijd waren. Zij, 
bij wier naam niets staat aangeteekend , waren voor het grootste gedeelte 
op dezelfde wijze in October 1720 gewijd. Zie hierboven bl, 839. 


—— SC Br BELT 


362 


DE PAROCHIE OVERVEEN. 


te en en 


OPRIGTING DER STATIE. 


Zeer uiteenloopend zijn de berigten aangaande de op: 
rigting dezer parochie en den tijd waarop die geschied is. 

Batavia Sacra geeft op pag. 377 te lezen: „Arnoldus 
Hodenpijl, Rijswycanus, Theologus Coloniensis, Vicarius 
Harlemi Dni Corn. van der Cogen, inde creatus primu: 
inhabitans Pastor in Santvoort, Overveen et Bloemendael, 
extructaque ibidem Pastorali domo et Ecclesia decent, 
obiit in Overveen 9 Aug. 1710." 

H. van Rijn in zijne Historie van het Haarlemsche 
Bisdom, schrijft op pag. 80: 

vAÄarnout Hodenpijl te Rijswijk bij den Haag geboren, 
en een Keulsch godgeleerde; die de eerste inwonende 
pastoor van Overveen, Zantvoort en Bloemendaal is ge- 
weest en daar een kerk met pastoorshuis getimmert heeft.” 

In het fundatieboek, aangelegd door den WelEerw. 
Heer A.J.J. Keil, geeft Zijn Eerw. op pag. 3, de vol 
gende copie van de aanteekeningen zijns voorgangers: 
„De ondergeteekende vindt geene de minste aanteekening | 
of geschriften om eenig narigt te kunnen mededeelen van . 
de statie van Overveen dan alleen eenige schilderijen, 
waarop [op een van welke] het volgende te lezen is: 

vvAdm. Rdus Dnus Arnoldus Hodenpijl Rijswycanus 
primus Pastor in Overveen, obiit 9 Augusti 1710” enz. 

‚Wat nu verder den opbouw van de kerk te Overveen 
betreft, is niets te vinden; alleen verhalen de oudste leden 
dat Overveen maar een bijkerk en Zandvoort de parochie 
of moederkerk is, dat dezelve op den 10 Mei 1798 door 


863 


het inslaan van het onweder verbrijzeld en wederom door 
inzameling van liefdegiften is opgebouwd." 

In een klein octaaf boekje, wat geen titel heeft, doch 
op welks perkamenten band door de hand van pastoor 
Quesnel keschreven staat: „Dit boek is van zeer veel 
aangelegenheid voor de pastorye van Overveen en Sant- 
voort” , wordt gemeld: 

„Reverendissimus Sebastenus erigens stationem in Over- 
veen ut Romano-Catholici in pago Santvoort et extra 
urbem Harlemensem de nocte possint inserviri, dedit Rí° 
D*"* Arnoldo Hodenpijl jurisdictionem usque ad moenia ci- 
vitatis Harlemensis, et quod pertinet ad jurisdictionem in 
Bloemendaal ab aedibus Joannis Trip inclusive usque ad 
vulgo de Wip a pastore in Overveen eta R. D"* Pastore 
in Velsen possunt fideles inserviri, jurisdictio utriusque 
pastoris est communis. Reverendissimus supra memoratus 
non erexit hanc stationem nisi post obitum R? D" van 
Staden, pastoris in Dryhuyse, ut ex pago Bloemendaal 
et Overveen hanc erigeret stationem, ut Pastor in Sant- 
voort subsistere posset; ita attestatus est saepe amplissi- 
mus De van der Cogen auricularis testis. 

Nota. Jurisdictio in Overveen tantum relicta est sacer- 
dotibus Harlemensibus, habentes civitatenses cum pastore 
in Overveen jurisdictionem communem sed tantum quoad 
Overveen." 

Waaronder door de hand van pastoor J. B. Wijnouts 
geschreven staat: 1 

„Deze Pastorij opgerecht zijnde door Sebastenus uit 
Overveen en Bloemendaal, welk laatste te voren onder 
Driehuize hoorde zo heeft deze: Pastory van die van 
Driehuize 80 gulden baljuuwsgeld moeten overnemen, 
waarvoor onze kerkmannen het recht gehouden en ver- 
kregen hebben om voor deze kerk te mogen collecteren 
niet alleen op de Jangijzenvaart maar door de geheele 


364 


Zantpoort tot in de ruigenhoek; ..... dit is mij niet il 
leen van de Heer Christiaans mijn voorzaat gezegd ; maar 
ook van verscheidene oude lieden dezer gemeente, onder 
, anderen Jan Kluisken kerkman wonende op de Jangijzen- 
vaart, Frans Lammers medekerkman. Maar omdat die 
van Driehuise weinig of niets gaven aan de kerk van 
Overveen is de collecte in de Zantpoort en ruigenhoek 
eindelijk al ten tijden van den Heer Christiaans achter 
gebleven. Men ging nu niet verder als tot aan de Wippe, 
en bij die alleen welke hier haar kerk houden. 

„Jangijzevaart is die plaats, die aan de scheidpaal van 
Bloemendaal begind en zig uitstrekt tot aaa de Wip, 
of brugge die over genoemde vaart legt, is locus liber; 
de bewoonders van die plaats staat het vrij te gaan naat | 
Driehuizen of naar Overveen en de respectieve pastoors 
hebben daar gemeene jurisdictie; hoewel de pastoor van 
Driehuizen dit niet verdouwen kan, wijl deze plaats in 
het wereldlijke onder Velsen legt." 

In een welwillend schrijven deelt de onvermoeide na 
vorscher der geschiedenis van het Bisdom van Haarlem, 
A. v. Lommel S. J. , mede de volgende 

„Korte berigten over de R. K. Parochie van Overveen. 

y vln Overveen. Locus ille in Hollandia proxime posi. 
netus est ad Harlemensem civitatem ex qua presbyteri 
sz (Catholicos in dicto loco habitantes utcumque curabant. 
„Sed ut omnium ipsorum simul et pagi maritimi Sant 
„uvoort et pagi Bloemendaal aliorumque adjacentium lo 
y «corum (ubi multi pauperes) plenior et stabilior haberetur 
vucura, statio ibi a° 1697 erecta fuit." 

„Zoo schrijft de Hoogw. Vicarius Apostolicus Petrus 
„Codde '), waaruit het juiste tijdstip der oprigting als 


1) Namelijk in zijne Status Misstonis in Foed. Belgio anno 1701 mense 
Febr... exhibitus. Hierbij zij cchter aaugetcekend dat, volgens mededeling 


N 


365 


„onafhankelijke statie met zekerheid bekend is, en dus 
vhet jaar 1690 door Burgmeijer in het Kerk. Nederl. aan- 
„gegeven foutief bewezen wordt." enz. 

Het Doopboek van Overveen, bewaard in het Gemeente- 
Archief, waartoe de Edel- Achtb. Heer Burgemeester 
Lombar Petri mij op de meest welwillende wijze vrijen 
toegang verleent, vangt aan: | 

„Nomina baptizatorum in Overveen ‚ Bloemendaal et 
„Zandvoort per R. a. D. Arnoldum Hodenpijl pastorem 
„ab initio acceptionis scilicet ab anno 1697, 20 Februarii." 
juist het jaar volgend op dat waarmede D"** Ahuys Pas- 
toor in Zandvoort zijn doopboek sluit, als volgt: 

; Anno 1696 die 9 Decembr Dirk Hendrikz — Pater 
Hendrik jansz, mater Gerritje Fulps — matrina Neeltje 
Fulps." 

Hoe nu het verschil uitgemaakt van 1690 in het Ker- 
kelijk Nederland , — van 1692 volgens de copie in het Ar- 
chief van het Bisdom, — en van 1697 in Overveens-doop- 
boek vermeld? | 

Ik wil beproeven , het jaar der stichting van Overveens 
statie aan te geven. 

De geleerde schrijver van Kerkelijk Nederland, pastoor 
Burgmeijer, gaf in den jaargang 1847 voor stichtings- 
jaar een rond getal aan, namelijk 1690, en daarom met 
een ?; hetzelfde bleef van 1851-56 ook zijn medearbeider 
en voortzetter, Prof. Wensing, doen: een dood onschuldig 
publicisten-middel om de waarheid te achterhalen, maar 


' dat toch gehinderd heeft aan de opmaking der ware ge- 


. schiedenis. Immers de lezer heeft bemerkt, dat men Burg- 


meijers jaartal als historisch zeker heeft aangezien. 





van den WelEerw. Secretaris Graaf, een afschrift, hetwelk er van dien 
Status Missionis in het archief van het Bisdom is, drie varianten heeft, na- 
melijk wírimque voor ntcumque, 1692 voor 1697, en ercitata voor erecta. 


366 


In het reeds gemeld octavo boekje van ons pastoraal 
Archief wordt getuigd ,Reverendissimus supra memor- 
tus non erexit hanc stationem in Overveen nisi post obi- 
tum R. D. van Staden pastoris in Dryhuyse.” 

Maar dat sluit geenszins uit, dat de kerk en pastorie 
te Overveen reeds lang vóór den dood van pastoor van 
Staden gebouwd zijn door den WelEerw. Heer A. Hoden- 
pijl, toen hij nog kapellaan was in Haarlem bij den aarts- 
priester C. van der Cogen, en dat hij van het begin dier 
bouwing af meer bijzonder belast was met de geestelijke 
zorg voor Overveens katholieken, terwijl die van Zand. 
voort nog door pastoor Ahuys en die van Bloemendaal 
en Jangijzenvaart door den pastoor van Driehuizen wer- 
den verzorgd tot aan het jaar 1697, toen de eerste in- 
wonende priester (primus, inhabitans pastor) in zijn aange- 
legd doopboek schreef: , Nomina baptizatorum in Overveen 
Bloemendaal et Zandvoort per R. D. Arnoldum Hodenpijl 
ab initio accentionis scilicet ab anno 1697 20 Febrnarii" 


367 


Men kan dus mijns inziens vaststellen, dat in het jaar 
1692 de statie Overveen een aanvang heeft genomen; 

dat in 1695 de eerste kerk en pastorie reeds gebouwd 
waren; | | 

en dat die in 1697 door den eersten inwonenden pas- 
toor werden betrokken. 


AANLEIDING TOT DE OPRIGTING. 


Niet altijd heeft men van Overveen en Bloemendaal 
kunnen getuigen wat de gevierde en veel begaafde schrijver 
der „Uitstapjes in Nederland" schreef in N° 7. 1872—178 
van de zoo gaarne gelezen Katholieke Illustratie. 

„Men is gewoon Bloemendaal en Overveen in één adem 
vte noemen, omdat beide fraaije dorpen als door een 
„laan van lusthuizen met Haarlem verbonden, gelijkelijk 
„de paarlen zijn van de bekoorlijke omgeving dezer stad. 
„Overveen is intusschen veel grooter dan bloemendaal: 
„er schijnt welvaart te;heerschen, en de Bloemenpracht, 
ydie men daar ziet, zal men elders te vergeefs zoeken.” 

„Er is een tijd geweest,” zegt Dr J. van Vloten in zijne 
Vaderlandsche Gebouwen en Gedenkteekenen, „waarin de 
„landstreek aan den voet dier duinen tot aan den veengrond 
„voor Haarlem, Braambosch en lisch de latere plaats der 
„vruchtbare weiden en geurige bloemenvelden innamen, 
ven de wildernis slechts op enkele plekken nog van lie- 
„verleê op ruimer of enger schaal in breeder of smaller 
„stroken ontgonnen en gerooid werd, gelijk er de na- 
„men van Brede- en Tette- (dat is smalle of kleine) rode 
„nog altoos de getuigenis van geven" En hij voegde er 
de volgende noot bij: ,Nog in het begin der 16* eeuw 
vkende men, van de Vogelenzang af in deze gansche streek 
vniets anders dan deze beide ,roden" en Aalbertsberg. 
‚Bij de welbekende ,informacie op den Staet, faculteit, 
„rende gelegentheit vande steden en dorpen van Hollant 


368 


„„en Vrieslant” in 1514 heette het van deze thans zoo 
vweelderige landouw onder den naam „Tetrode en Ael. 
s pbertsberg" geboekt: „binnen denzelven dorpen zijn 81 
vhaertsteden, daerof dat vierdedeel zoo arm is, dat zij 
sniet geven en moghen, hierenboven zoe zijn daer ledigh 
„blyven leggen ende te hants staen vergaen 9 haertste- 
ryden, ende daer es er noch 7 afgebroecken. Ende hieren- 
yboven zoe zynder noch drie haertsteden, die mitten buy. 
„ren niet en gelden (betalen) noch gelden en willen, 
„als Gerrit Bolle, Willem van Bloemendael ende de 
„Hofstede in den Vogelesange, daerof de twee wel zoe 
vveel hebben, als de buyren al te samen an renten. Zy - 
„staen onder de prochie van Haerlem ende hebben om- 
„trent 200 communicanten; sy en geven geenrehande 
„excysen, noch en syn niet belast met eenigen renten, 
„maer moeten mynen heere van Brederode jaerlix geven 
„een gratuiteyt tot zyner begeerte. Zij generen hem mit 
„bouwerie ende koijen te houden, mitten waegen te va- 
„ren om vracht, mit scilpen te halen, ende oeck mit 
vbleecken ende anderen arbeyt te doene, die geen paer- 
„den noch koijen houden en mogen. Ende es hueren 
„ban groot 550 mergen lants mit noch wat verdolven 
vveenen , daervan tselve dorp toebehoort omtrent 18 mer- 
„gen; ende ‘van 'tsurplus heeft de commandeur van 
„(St Jans te) Haerlem 7 merghen, Sinte Margrieten-clooster 
valdaer 6 merghen, de 1100 Maeghden omtrent één mer- 
zghen, ende ’t surplus behoort diverse waerlycke (wereld- 
vlijke) personen; van welck voors. lant 't dorp gebruyckt 
„omtrent 437 mergen ende alle "t andere werd gebruyckt 
„by andere waerlycke personen, sonder (behalve) alleen 
„den commandeur voors. die zyn lant selve gebruyckt 
vende soude elcke morghen, d'eene door d'andere, jaer- 
vlix gelden in huyre omtrent 2'/, Rl. gl, daerof de 
„tweedeel zoude gelden te coop den penninck 20, ende 


\ 








369 


„de ander derden deel den p. 15". — Uit die hofstee 
van Bloemendael sproot de latere naam der plaats, ge- 
lijk uit die verdolven veenen die -van Overveen voort, 

En de Vicarius Apostolicus Petrus Codde schreef van 
de parochie Overveen: ,Dat is die plaats in Holland welke 
het digste gelegen is bij de stad Haarlem van waaruit de 
priesters naar best vermogen de inwoners van gezegde plaats 
verzorgden. Maar opdat men voor hen en tegelijk voor 
die van het Zeedorp Santvoort en van het dorp Bloe- 
mendaal en andere nabij gelegene plaatsen (waar veel 
armen zijn) eene meer volledige en bestendiger bediening 
zou hebben, is deze statie aldaar gesticht in het jaar 1692." 

In het laatste dus van de 17° eeuw waren in deze 
streek veel armen. 

Zandvoort kon op zich zelven niet blijven bestaan zoo- 
als blijkt uit Overveens pastoraal archief, boven aangehaald. 

Overveens katholieken hebben nooit te Zandvoort ge- 
parochiéerd, en konden dus niet van Zandvoort worden 
afgenomen, hoch Zandvoort als moederkerk erkennen. Zij 
stonden steeds onder de parochie van Haarlem en werden 
door de Haarlemsche geestelijken verzorgd; maar ondanks 
den moeitevollen ijver van deze priesters was hunne gees- 
telijke bediening niet toereikend: ze moest vollediger en 
meer bestendig wezen, wat bij gedurige afwisseling niet 
kon plaats hebben. Er werd dan ook reeds in 1652 een 
middel gezocht om een eigen' pastoor in Overveen te 
doen wonen. Zie de Akten v. h. Haarl. Kapittel (Bijdra- 
gen D. II. blz. 307). 

Behalve deze zekere aanleiding tot de oprigting der 
Statie, meen ik nog eene andere te moeten zien in het 
gevaar, hetwelk de katholieke bewoners van Bloemendaal 
en Overveen destijds liepen , van door de woelingen der 
nieuwgezinden te worden verleid, 

Vóór het jaar 1634 bezaten de protestanten even zoo 


370 


min als de katholieken, noch te Overveen noch te Bloe. 
mendaal eene kerk. Lang moet er eene kapel aan St, 
Petronella gewijd, gestaan hebben op Aelbrechtsberg, 
waarvan W. J. Hofdijk in zijn Kennemerland. Balladen 
schrijft (II d. blz. 170): „de stichting van het lustslot 
„Äelbrechtsberg niet ver van de Santpoort, aan het duin, 
vwaarvan de plaats tegenwoordig nog onder dien naam 
„bekend is, wordt algemeen toegeschreven aan grave Flo- 
vris den Vette, gest. 1122, In den oorlog tusschen zijne 
„zonen werd het verbrand. Weder opgebouwd diende het 
„steeds tot een lusthof der Hollandsche graven , tot nog 
vin den aanvang der veertiende eeuw. Graaf Floris de 
„Vijfde hield er zich dikwijls op, blijkens brieven van 
„1284, 88, 91 en 92. Nog lang stond hier eene kapel , 
vaan Sinte Petronella gewijd , waarvan thans echter geen 
„spoor meer te vinden is." 

Echter waren beide deze dorpen in de eerste tijden 
der reformatie de uitgelezene plaatsen, waar Haarlems 
protestanten zich met de nieuwgezinden dezer dorpen en 
“omliggende plaatsen kwamen vereenigen , om hunne bijeen- 
. komsten te houden; hetgeen volgens de Tabula Chronolo- 

gica (Bijdragen D. I blz. 7.) in het jaar 1566 op Zondag 
den 21 Julij was begonnen. Toen werd namelijk in de 
nabijheid van Overveen, op de duinen, de eerste Hagen- 
preek gehouden door Joannes Arnoldi Mandemaecker een 


Alkmaarder, in tegenwoordigheid van „800 ex novitate | 


concurrentibus," waaronder slechts 50 mannen, met dat 
gevolg „dat men toejuichend godslasterlijk uitriep: leve 
„de gereformeerde religie.” | 

In het jaar 1632 vergaderden de protestanten in eene 
schuur van Jacob Camp bij het huis genaamd Bloemen- 
daal, waarvan een der overgeblevene gebouwen thans 
wordt bewoond door P. Roemers, die hetzelve met de 
omliggende gronden in huur heeft van den zeer vermo- 


871 


genden grondbezitter den Heer A. V. Teding van Berk- 
hout. De ,Villa" door dezen laatste bewoond, en met 
den karakteristieken naam  ,Caprera" gekenmerkt, is 
door hem gebouwd op Aelbrechtsbergs gronden. 

Op Paaschdag nu van gemeld jaar 1632 werden in 
die schuur door van Loo, Burgemeester, en van der Camer , 
schepen van Haarlem, pogingen aangewend om te Ael- 
brechtsberg eene protestantsche kerk te stichten met dat 
gevolg datop den 19 Febr. 1634 Johannes Luberti „tot 
dienaer werd aangenomen’ en men op den 17 Maart 1635 
den eersten steen legde van de kerk, waarin de eerste pre- 
dikant op den 25 Maart 1636 de eerste preek hield; zooals 
blijkt uit de steenschriften thans nog aanwezig in den zuider 
binnenmuur der protestantsche kerk te Bloemendaal. 


H 


32 den 12 April Als in een oude schuer van Jacob Camp Godts woord , 
by 'thuis te Bloemendael op Pascha wierd gehoord 
rgem. ( der stad Soo soght met heilge sorg van Loo en van der Camer 
zepen haerlem Tot Godes eer een plaats te maken veel bequamer 
en hebben met veel moeijt de saeck soo wel bereyt 
6 den 17 maert Dat aan dees kerck al-hier is de eerste steen geleyd 


34 den 19-februari Johannes Luberti Soon tot dienaer aengenomen 
D'eerst harder van dees plaats soo is den tyd gecomen 
Dat Gods gemeente hem vier jaar na d'eerste dagh 

36 den 25 maert op Pascha in dees kerck 't woord Godes leeren sagh. 


BONARES QVIES, *) 


Op den 17 martii A 1635 heeft Johan van der Camer oud 12 
jaren in dese kerck tot Aelbertsberg aen deze pilaer geleyt den 
eersten steen. 


Alsmede uit een dergelijk schrift in een der defenso- 
ren van den buitenmuur, te lezen: 


van dit gebouw tot dienst en Godes eer bereyt 
heeft Claes van Loo alhier den eersten steen geleyt 
den 17 Matti) 
16—35 





*) Bona res quies. 


972 


en uit het randschrift van den preekstoel 


25 maert 1686 geselven tyt begonst me hier te predicken 
van des heeren naam. Genesis cap. 4 vers. 26 


De schrijvers van den „Tegenwoordige Staat der Ver. 
eenigde Nederlanden” zeggen in het VIII* deel bl. 235: 
„Bloemendaal heeft eene kerk, onder welke ook die van 
Tetrode of Overveen behooren. Zij werd in den jare 1663 
volbouwd, en wij vinden nergens dat er vroeger eene 
kerk geweest is. Derzelver bouw-orde is vrij bevallig en 
deftig; uit het midden van het dak rijst een achtkant 
torentje met een dergelijk spitsje gedekt. Het kerkhof 
is met lommerrijk geboomte omringd” '). 





1) De kerk werd bij hare voltooijing met geschilderde glazen versierd, 
die echter vóór een paar jaren, tegelijk met het slommerrijk geboomte’ 
weggenomen zijn. 

Omtrent deze glazen zijn we de volgende bijzonderheden verschuldigd 
aan de hoogst verpligtende mededeeling van den WelEd. Heer C. J. Gon- 
net, Adjunct-archivaris der stad Haarlem. 

Toen deze nieuwe kerk voltooid was, werd naar de gewoonte dier 
dagen bij verschillende autoriteiten om geschilderde vensters verzocht en 
men bleef niet in gebreke om aan dien wensch te voldoen. Zoo schonk de 
stad Haarlem een glasraam met haar wapen en de gebruikelijke afbeelding 
van den tocht naar Damiate, Johan Wolfert, Heer van Brederode, een 
met zijn wapen en dat van zijne vrouw Anna Gravinne van Nassau, Hol 
land een met haar wapen en passende attributen, Het vierde glasraam van 
de Bloemendaalsche kerk , dat met de drie voren genoemden op de groote 
zaal van het Haarlemsche stadhuis te zien is, vertoont de wapens van: 


JOHAN VAN DER CAMER en SARA VAN DER VOORT 
(Raad en Burg" van Haarlem + 1657). 


JOHAN Craas Loo en MARGRIETA VAN AREKERSLOOT. 
(Zie over hem Oude Tijd 1878, bl. 43). 


(zij waren de grootouders van moederszijde van) 


MaTUS VAN VALCKENBUBGH en AGATHA VAN Loo 
(Raad en Peusionaris van Haarlem, + 1695). (dochter van Cornelis van Loo, 
Raad en Schepen van Haarlem 
en van Dorothea Olycan). 
Lucas VAN VALCKENBURGH en SUSANNA COYMANS, 
Koopman in Amsterdam, leefde in de 1* helft der 17* eeuw, 


878 


Ten einde nu aan deze zijde van Haarlem eene gere- 
gelde statie (waartoe ook Zandvoort ging behooren, doch 
echter nog een eigen kerkje behield) te bezitten met eenen 
eigen inwonenden pastoor, wiens vaderlijke zorg de vele 
armen bereiken en wiens herderlijk oog de veelzijdige 
gevaren van nabij aanschouwen kon : werd Overveen 
van de parochie Haarlem, en Bloemendaal van Driehui- 
zen afgenomen (den bewoners van Jangijzenvaart bleef 
de vrije keuze om te Driehuizen of te Overveen te paro- 
chiëren), en de nieuwe statie alhier opgerigt niet uit 
Overveen en Tetterode, Bloemendael en Aelbertsberg en 
Zandvoort, als uit vijf dorpen: maar uit Overveen (vroe- 
ger Tetterode genoemd), Bloemendaal (vroeger Aelberts- 
berg geheeten) en Zandvoort. 


ee ve tn te 





Dat vierde glas was een geschenk van Johan van der Camer, Matijs 
en Lucas van Valckenburch, die in den banne van Aelbertsberg, hunne 
landhuizen hadden; evenzoo woonde des zomers in Zuid-Kennemerland 
Mr. Mattheus Willem van Valkenburg (Vroedschap, Schepen eu Burge- 
meester van Haarlem 1744—1769), kleinzoon van Matijs bovenvermeld , 
en had in zijn bezit de Hofstede Papenburg 1747, weleer het kasteel van 
Adriaen van Groeneven (Zie Bijdr. Bisdom van Haarlem Deel I bl. 218 
en Oude Tijd 1878 bl, 125), die later Groeneven werd genoemd (1756) 
en na dien tijd Wildhoef heette, niet te verwarren met het tegenwoordige 
buitengoed van dien naam. 

Papenburg — Groeneven -- Wildhoef lag tusschen Velsen en Santpoort 
en is afgebeeld en breedvoerig beschreven bij H. de Leth „Het zegepralend 
Kennemerland”. 

De andere glasramen zijn verstrooid geraakt, enkelen zijn in bezit geko- 
men van Jh" van den Boogaerde te Oosterwijck; twee zijn gekocht door 
den Heer H. A. Crommelin te Haarlem, en door ZijuEd. eerst geplaatst 
in de vensters zijner woning in de Koningstraat en thans op zijn buiten- 
goed Oud-Berkenrode onder Heemstede, 

Zij waren (waarschijnelijk allen) van den vermaarden glasschrijver Pieter 
Holsteyn, zijn in 1636 geschilderd, en de vier Haarlemsche in 1869 ge- 
restaureerd in het atelier van den Heer F. Nicole te Roermond, 


Bydragen Gesch. Bisd. v. Haarlem. te Deel, 25 


874 


EERSTE KERK EN PASTORIE. 


Zij werden gebouwd door pastoor Hodenpijl en stonden 
aan den Korten Zijlweg als twee getuigen van het vaste 
geloof van Overveens en Bloemendaals katholieken , en als 
treffende herinneringen aan hunnen onwankelbaren ijver 
en buitengewone offerwilligheid, om tot stand te brengen 
wat in die dagen slechts oogluikend werd toegestaan : eene 
kerk namelijk, waar binnen de dienst Gods verrigt mogt 
worden, doch slechts zóó dat men van buiten niets ker. 
kelijks kon ontwaren. Hierom stond zij van den open- 
baren weg verwijderd, achter het woonhuis, en was met 
roode pannen gedekt, zoodat de kerk het aanzien had 
van eene schuur en de pastorie van eene burgerwoning. 

Maar op wiens terrein? op wiens eigendom? Dit ligt 
in het duister, De kerken, die destijds werden gebouwd, 
stonden veelal ten name van dezen of genen braven en 
vermogenden katholiek en op zijn eigendom, vermits de 
kerken der katholieken geene regtspersoonlijkheid , geen 
wettelijk bestaan hadden, en niet konden bezitten. 

Het terrein waarop de oude kerk en pastorie stonden, 
en de nieuwe zijn opgetrokken, ligt midden in de eigen- 
dommen van mejufvrouw de weduwe H. van Velsen 
Nz. geb. Vossen. Voor zoo ver de eigendomsbewijzen 
gaan, blijkt dat den 2 Julij 1700 Laurens van Campen 
aan Huibert Cornelis van der Haas een stuk tuinland 
verkocht, gelegen te Overveen. In den Schepenbrief aan- 
vangend: „Wij Abraham Mens Schout, Abraham Voet 
en Dirik Dammisse van Leeuwen Scheepenen in de banne 
van Tetrode Aelbertsberg en Vogelensangh oirconden 
ende kennen” enz., — wordt nog geen melding gemaakt 
van de roomsche kerk als belendend eigendom , ofschoon 
zij reeds daarnaast bestond. Maar zou de veronderstel- 
ling gewaagd zijn, dat genoemde kerk ook is begre- 


375 


pen onder de woorden: ,en dat met zoodanige domi- 
„neerende en leydende servituyten van dam, heck, nodt 
ven overweegen als wateringen, 'tzij tot voordeel offte 
„nadeel, zoo als hetzelve landt aldaer in syn belendens 
„gelegen is"? 

Ik geloof daartoe regt te hebben wegens het servituut 
nog liggend op het erf van mejufvrouw de weduwe H. 
van Velsen Nz., thans door haar gekenmerkt met Rust- 
oord, blijkens vonnis den 26 Maart 1811 geveld door 
den vrederegter van het Canton van Bloemendaal deu 
Heer G. Elias, in zake eener vrije vaart door de sloot 
in het land van Mevrouw de weduwe van Hooft, gebo- 
ren Warin, en waarin te lezen staat: „en welke sloot voor- 
anamitlyk was dienende tot het aanbrengen van turf na de 
„pastorij gelegen tegens de woning van den tweeden Requi- 
„rant Jan van Velsen.” 

In den Schepenbrief echter vàn September 1700 , waarbij 
Hr Pieter van de Woesteyne van Huybert Cornelisz. 
yan der Haas een stukje tuinland koopt, zijnde een ge- 
deelte van de groote Warmoestuin door gezegden van 
der Haas gekocht van Laurens van Campen te Haarlem, 
wordt van Overveens kerk melding gemaakt in dezer 
voege : 

„sall daarop moogen timmeren, bouwen en planten 800 groot 
„en soo hoogh alst hem selven sall gelieven sonder dat den 
„eigenaar van de groote warmoestuyn daartegens konnen 
roffte moogen opposeeren nogte oock de fondamenten van de 
| vkerck door spitten offte andere gevallen moogen verhindert 
y worden." 

In den Schepenbrief van 13 Februanj 1753, waarbij 
bovengenoemd tuinland met opstal wordt overgedragen 
aan Klaas Albertse van def Velt, wordt de kerk voor de 
eerste maal als grensscheiding aangegeven in dezer voege: 
„achter en neven de Roomse kerck" ; terwijl in diezelfde 


316 


bewoording de scheiding wordt aangegeven in den Sche- 
penbrief van 9 Julij 1789, waarbij de groote warmoesiri 
wordt overgedragen door Geertruy Boers weduwe Clas 
Alberts van der Veld, op Jan van Velsen. 

Deze en vele andere opdragtsbrieven geven ons de 
oude kerk en pastorie van Overveen te zien aan den 
Korten Zijlweg, doch maken geenszins met zekerheid uit 
op wiens eigendom zij door pastoor Hodenpijl werden 
opgebouwd. Evenwel meen ik tot het besluit te mogen 
komen dat Hr. Pieter van de Woesteyne een tusschen 
persoon is geweest, wien Overveens katholieken zeer 
veel dank verschuldigd zijn, vermits in het klein octavo 
boekje, M.S. boven aangehaald, door pastoor Christiaans 
ÀA* 1710 is aangeteekend : 

„De kerk van Overveen heb ik bezwaard bevonden met d 
volgende lasten: 

Aan de Hr. Pieter de Woestyne f 2000,—" 

Waardoor is de kerk die som van tweeduizend gulder 
verschuldigd geworden ? Het wordt niet aangegeven maat 
doet gereedelijk denken dat genoemde Hr. Pieter van de 
Woesteyne (Pieter de Woestijn) de tusschenpersoon is 
geweest, die aan de katholieken het rustig bezit van kerk 
en pastorie te Overveen heeft verzekerd, op dezelfde 
wijze als zulks met de kerk te Zandvoort is geschied. 


(Wordt vervolgd.) 6. SCHOONDERBEEK, Pastoor. 








, 977 


DE RELIQUIËN 
VAN S. JEROEN EN S. ADALBERT 


UIT DE ABDIJ VAN EGMOND 


In het jaar 1851 werd, bij de opheffing der kerk van 
St. Bernardus („in den Hoek") te Haarlem en de verdeeling 
van hare goederen onder de overige statiën der stad, aan 
de kerk op het Bagijnhof een klein koffertje toegewezen 
met oude Reliquiën. Het was van hout, van buiten met 
zwart leder overtrokken, waarin gothieke letters en bloe- 
men geperst waren, en met ijzeren banden beslagen. Het 
bevatte vijf zakken van rood marokijn leder of van roode 
zijde, waarin zich, op het gevoel te oordeelen, grooter of 
kleiner gebeente bevond, terwijl aangehechte briefjes , onder 
meer Heiligen-namen, ook die van St. Jeroen en St. Adal- 
bert te lezen gaven. Aangezien koffertje noch zakken ver- 
zegeld waren en ook brieven geheel ontbraken, bleef het 
kistje met zijne reliquién vals toch niet te bewijzen”, bij 
eene overigens zorgvuldige bewaring, verder onaangezien 
en ongeacht. In het jaar 1857 echter vond de toenmalige 
Deken en Pastoor van gemelde (thans kathedrale) kerk , de 
ZeerEerw. Heer H. van Luenen, toevallig aanleiding om 
een meer naauwkeurig onderzoek in te stellen naar den 
inhoud van het koffertje, Dat onderzoek bragt hem al spoedig 
op het vermoeden van eene afkomst uit Egmond, van waar 
de Reliquiën tijdens de troebelen der 16° eeuw gered 
moesten zijn; en verscheidene gronden, die straks van zelf 
in behandeling zullen komen, bragten dat vermoeden reeds 
tot genoegzame zekerheid. 

De in het jaar 1858 gevolgde verplaatsing van Deken 
van Luenen naar Amsterdam (parochie van S. Catharina), 
heeft een verder onderzoek verhinderd, totdat schrijver 


878 


van dit opstel het geluk had, in de jaren 1868— 70 belang: 
rijke stukken te vinden, die, in vereeniging met eene 
nieuwe inventarisatie ') van het koffertje, gerekend mogen 
worden, naar hij vertrouwt, zoowel voor de afkomst uit 
Egmond als voor de zorgvuldige bewaring afdoende bewi. . 
zen te verschaffen. Het zij hem vergund, ze met alle 
bescheidenheid hier aan den lezer voor te leggen. 








Wádr bevonden zich vóór de Reformatie de HH. Over- 
blijfselen der ligchamen van S. Jeroen en S. Adalbert? 

Met op dezé vraag antwoord tezoeken, was Deken van 
Luenen begonnen. En het antwoord liet zich niet lang 
wachten. Het werd hem door de Bollandisten gegeven: 
te Egmond in de Abdijkerk. | 

Maar wat nog meer de afkomst uit Egmond bewees, 
't waren de aanteekeningen, door Kluit (Hist. crit Holl 
en Zeelandiae) medegedeeld omtrent de HH. Overblijfsele 
die bij verschillende altaarwijdingen te Egmond onder de 
altaren gelegd waren, zooals: van de HH. Bertrada en 
Winerada, de XI duizend maagden en anderen, die allen 
bij de verzameling voorhanden waren. Dat nu de Reliquién- 
schat van Egmond , zoo hij gered was geworden, natuurlijk 
naar Haarlem zog zijn gebragt, kwam ZEerw. aanstonds 
allerwaarschijnlijkst vopr, om de naauwe betrekking die er 
tusschen Haarlem en Egmond was. Eindelijk, een bewijs 
van zeer groot gewigt werd door hem ontdekt in een 
authentiek stuk, waarbij ten jare 1630, op 15 October, 
door het kapittel van Haarlem de echtheid werd uitge- 
sproken van eem Reliquie van S. Bavo. Dat stuk *) ver- 
meldde namelijk, dat deze Reliquie indertijd door Nicolaas 
Wiggerius genomen was uit de Reliquiekast van S. Adel. 





1) Deze inventaris werd door hem tet den HoogEerw. Kanuunik en Secretaris 
Vregt opgemaakt, krachtens volmagt van den Hoogwaardigen Kerkvoogd. 
3) Zie een uittreksel van dit stuk in Bijlage B, 





379 


bert (ser tumba S. Adelberti confessoris Christi") in het 
huis van Doctor Duvius te Haarlem. De tijd waarop dit 
gedaan was, tusschen 1589 en 1598, viel zamen met een 
ander jaartal , op een. der briefjes van het koffertje genoemd: 
Haec ossa capitis S. Adelberti Diaconi collecta suntez reliquis 
nembris ejusdem a° 1595. (Zie op de plaat N* 4). De Deken 
meende dus regt te hebben om te besluiten, dat de Reliquién- 
schat die uit Egmond in 1573 was gered, naar Haarlem 
gekomen en in veiligheid gebragt was; dat daarop, wat 
eerst in de haast bijeengepakt was, in het jaar 1595 
nagezien, geschift, gerangschikt en met de uiterste zorg 
(zooals nog te zien is) van opschriften voorzien was geworden. 
Ziedaar in hoofdzaak de uitkomst van Z Z.Eerw*. onder- 
zoek. En verre dat ons later onderzoek iets gewigtigs 
daarvan als onhoudbaar heeft aangetoond, heeft het veeleer 
zijne vermoedens alleszins bevestigd. 
Over SS. Jeroen komen de berigten, in de Acta Sanc- 
torum der Bollandisten aangehaald '), hierop neder: dat 


1 


1) Wij schrijven hier af uit de nieuwe uitgaaf van Palmé 1867, 
Augusti tom III pag. 475—779. „Sub persecutione Danorum et Nordman- 
norum... ense martyrium consummavit. Caput ejus est in Nordwyck, loco 
martyrii: corpus paulo post per dioecesanum episcopum et Theodoricum II 
Comitem Hollandiae... translatum est Egmondam in S. Adalberti mona- 
sterium." (Molanus Natal. SS. Belgii) „Expletô agone... S. Martyris... 
discipuli ejus sanctum corpus in loco secreto tradideruut sepulturae, ubi 
multis annis latuit occultatum. Anno autem a Nat. D. 900 [Joés a Leydis 
in zijn Chron. Belg. heeft echter 955].. ipsum corpus sanctum cuidam 
Nochbodoni.... exstitit revelatum ;... quas [reliquiss] excepto capite sancto, 
quod in villa Noirticb,... protulerunt ad Egmondam... cum reliquiis 3. Adel- 
berti conf. illac quiescentibus solemniter collocarunt (Decretum Suederi 
Epi Trsjectensis)." 

„Postea multis annis transactis, cum... in supradicto vico, qui Noort- 
wyck dicitur, fuisset aliquando ecclesia fundata, operatores volentes con- 
struere altare in eo loco, ubi tam sancta membra prius faerunt repertae, 
terram effoderant, et caput S. Mart. Jeronis, quod prius in inventione 
eorporis occultatum manserat, invenerunt... Gaudio repleti... dietum vene- 
rendum caput in sacrario honesto devote collocantes etc,” (Joës a Leydis, 
Chron, Belg.). 


880 


het lijk van den H. Martelaar, die in 856 door de Noor- 
mannen voor het geloof vermoord was, na te zijn weder- 
gevondenop de plaats der eerste begraving, overgevoerd 
is naar Egmond in het klooster van S. Adalbert en 
dáár bij de overblijfselen van dezen Heilige plegtiglijk 
geplaatst is geworden; dat echter het hoofd te Noordwijk 
gelaten werd, op de plaats van zijnen marteldood. 

Zeer opmerkelijk is ’t dat, terwijl het hoofd gezegd 
wordt te Noordwijk gebleven te zijn, zich in de verza- 
meling ook eene. ,mazilla" (kinnebak) van den Heilige 
bevindt. Door hoofd zal dus het eigenlijke cranium te 
verstaan zijn; doch dat in allen gevalle zich te Egmond 
eene maxilla S. Jeronis bevond, zal straks voldoende blijken. 

En nu wat S. Adalbert betreft, den Diaken, te Egmond 


zelf gestorven en begraven, meldt ons het oudste berigt, 


geschreven door de monniken van Midlach nabij Trier en 
van zoo hooge geschiedkundige waarde *), dat het ligchaam 
van S, Adalbert door de toenmalige geloovigen (hij stierf 
omstreeks 740) met veel zorg begraven, en er boven zijn 
graf een kerkje gebouwd werd , op de plaats waar nog heden 
de S. Aelberts-put te Egmond gevonden wordt, dat de 
eerste Graaf van Holland, Dirk I, de HH. Overblijfselen 
liet overbrengen naar eene andere plaats, Hallem gehee- 


ten, waar hij eene houten kapel liet bouwen, welke Graaf - 
Dirk Il, zijn zoon, verving dooreen steenen basiliek: de 


latere Abdijkerk ?). 





1) Zie het opstel van Prof. de Rijk over den S. Aelberts-pot, in de Bj- 
dragen 1 bl. 408. 

2) Acta Sanctorum. Junii Tom. VII (Palmé peg. 84—90). „Corpus 
autem b. viri Adalberti a fidelibus tunc temporis... diligentissime conditum, 
ac humanitatis more terree mandatum... Sopra quod construentes ecclesiam... 
ejus frequentabant memoriam: sed Normannicae irruptiomis impetu ipsa 
ecclesia saepius diruta, ac quaeque circumposita atrocius sunt devastata, 
Verum Dei ordinatio, ut qualis meriti esset S, Adalbertus, cmjas Reliquiae 
ibi servabantur, ostenderet : ita providit, ut numquam ?" ^  " "ibi 








381 


Alzoo waren te Egmond in de Abdij niet alleen Reliquiën 
van de besproken Heiligen, maar hunne ligchamen zelve 
genoegzaam geheel en al, 

Verder zijn bij altaarwijdingen aldaar meermalen reli- 
quiën gebezigd die zich in onze verzameling bevinden. 
We voeren hier uit het Cartularium van de Egmonder- 
abdij twee plaatsen aan '), en onderschrappen de namen: 


A°. D:. 1136 consecrata sunt in Hecmunda duo altaria... unum 
quidem in honore D. N. J. Ch.... in quo recondite sunt reliquie 
sanctarum Winerade, Odilie, Agnetis, Hilarie, matris S. Afre, 
Digne, Euprepie, Benedicte que nata ex sorore S. Mauritii , mu- 
lieris Samaritane, Bartrade et undecim millium Virginum. 

A^. D'. 1140 tercio sub nonis Octobris... consecrata sunt duo 
altaria....; in principali quidem altari recondite sunt reliquie sanc- 
torum Bartholomei apostoli, Jeronis, Mauricii, Cornelii pape, 
Gengulfi, Lamberti martiris, Adalberti levite, Fortunati episcopi, 
Godehardi episcopi, Celsi confessoris, sanctarum «undecim millium 
Virginum atque Cecilie virginis. 


Ter bevestiging kan dienen dat bij de Reliquie van 
S. Wenerada, wierrook-korrels door ons gevonden zijn, 
en desgelijks ook onder de reliquiën van den 4*" zak. 
In dezen bevonden zich ook stukjes zegel (waarmede 
klaarblijkelijk de altaarsteenen verzegeld waren geweest, 
en dat met het uitnemen tusschen de beenderen geraakt 


debitam servitutis congruentiam impenderet.... (Theodoricus primus Comes] 
sancta levari fecit pignora. Tunc subtus Sarcophagum repertus est fons, 
mira limpiditate perspicuus;... apertoquelocello, pallium quo Sancti corpus 
velabatur,.... ab omni corruptione putredinjs immune conspiciebatur. Prae- 
dictus vero Comes in loco, qui Hallen nuncupatur ex ligni materia con- 
struxit oratorium, constitutaque die qua fidelium unanimis devotio convenire 
potuisset, illuc sanctum deduci fecit thessurum... [Theodericus junior prae- 
dicti videlicet Comitis filius]... in honore S. Conf. Christi Adalberti lapideam 
basilicam non sine magna construxit dif$cultate... Pignus quoque sancti 
corporis, inclusum sarcophago, eleganti fabricae decoravit artificio" (Mon. 
Mediolac.). 

1) Oorkondenboek van Holland en Zeeland. 1868 I bl. 835. De lezer 
gelieve den Inventaris te vergelijken in Bijlage A. . - 


382 


zal zijn) gelijk er reeds anno 1595 ,fragmenta sigilli" 
tusschen de Reliquiën van S Adalbert gevonden werden, 
en ook thans nog meer andere door ons gevonden zijn. 

Is nu de Reliquién-schat van Egmond, ten minste gedeel- 
telijk, naar Haarlem overgebragt? 

Wij meenen in staat te zijn, hierop thans een antwoord 
te geven, dat zich niet, gelijk vroeger, tot een ver- 
moeden behoeft te bepalen. In de archieven namelijk van 
het Oud-kapittel van Haarlem vonden we het volgende 
belangrijke stuk in originali. 


Op huijden den XIX februarij Anno XV° twe ende tnegentich 
hebben wij notarijssen ende getuijghen oudergesch. ten versoecke 
vanden Eerw. heere M* Willem Coopal vicarius generalis in spi- 
ritualibus sede vacante ons laeten vinden ten huije van Jan 
Wolbrantsz. z. g. staende opten turffmarckt, daer oock present 
wesende de eerw. pater broeder gherrijt van Schoten predickheer, 
mitsgaders Trijntgen ende Annetgen naegelaeten kinderen van 
Jan Wolbrantsz. voors. adjunct hebbende haerluijder voocht d'eer- 
saemen Mr. Willem dircksz van poelenburch, dlwaer vertoont 
ende voertgebracht sijn drije houten kisten off cassen met een cleijn 
cofferken, daer in bewaert laeghen pignora sacra et reliquiae SSrum 
Adelberti confessoris , Agathae virginis et Jeronis martijris, alles 
sonder enighe cijraet ofte behanckselen van gout off syluer [zilver] 
int minste, ende broeder gherryt voors. gevraecht sijnde vínden 
vicarius voorn. off dit de selffde cassen ende coffer waeren, die 
hy Jan Wolhrantsz. voorn. omtrent thijen Jaeren geleden duer 
expres beuel vanden hoochwaerdighen H. heere godefroij van 
mierle bijsschop tot haerlem doen residerende tot Coelen ouerge- 
geleuert hadde, om dien te bewaeren ende te beschermen so veele 
hem doenlick wesen soude, waerop broeder gherrijt voors. ver- 
claerden iu verbis sacerdotij, dat dit de selffde deposita waeren 
sonder meer off min die hij den voorn. Jau Wolbrantsz. z. gele- 
uert hadde; ende na acta van desen heeft de voors: vicarius, last 
ende bevel vande ouericheyt der H. kercke daer toe hebbende 
achtervolgende de gheestelicke rechten, de voors, cassen ende 
coffer wech doen brenghen ende translateren, oock met consent 
ende helieuen der ghenen die de selffden dus lanc ' ^. 
lick bewaert hadden, god die almoghende heerr 


gp we 


383 


gemerckt nochtans dat Jan Wolbrantsz. z. costen en moeijten ende 
perijckel van schade int berghen ende bewaeren vande voors. 
reliquien gedaen gehadt ende gedraeghen heeft, heeft Mr. Willem 
de vicarius voors. aen de naegelaeten kinderen van Jan Wol- 
brantsz. voors. met eene cleijne vruntschap van seuen ende twin- 
tich Carolus gulden ende ses stuuers 'tselffde gerecompenseert 
nae vuijtwijssen van quijtschelding ende handtschrift daer van 
sijnde, daer de voorsz. kinderen met consent van haeren voocht 
voors. d'eerwaer. H. de vicarius hoochelick off bedancken. Aldus 
gedaen tot haerlem ten tijde ende plaetse ende data als bouen, 
waerbij aen ende ouer waeren als getuijghen gelooffswaerdich hier 
toe specialick versocht ende gebeden Mr. Willem van poelenburch 
voors. ende lourijs florijsz; ende versochten de heere vicarius hier 
van acte inde hehoorlycke forme; desen sijnder twe vuijt den andere 
gesneden metten letteren A. B. C. D. E. *). In kennisse van ons, 


JOANNES STEKELWERF nol*. Js. SToLWYCK ntis. 
19 februarij 1592. . 1592. 
GUILHELMUS COPPALLIUS WiLLEM VAN POELENBURCH. 
Sede vacante gnalis vicarius alst voocht van die kinceren 
Louris FrLonrisz. van JaN WOLLEBRANTSZ. 


Dat dit stuk van veel gewigt is, zal den lezer dadelijk 
in het oog vallen ?). Er blijkt alvast uit, dat omstreeks 
1582 te Haarlem Reliquiën van de HH. Jeroen en Adal- 
bert met die van S. Agatha, in bewaring waren gegeven 
aan eenen leek, zoo als toen zeer dikwijls om de onvei- 
ligheid der tijden plag te geschieden. Ze waren toen 
overgegeven „duer expres beuel" van den Bisschop van 


1) Tot verklaring van deze laatste formule diene, dat eene der zijden 
van het stuk in eene golvende lijn afgesneden is, welke lijn tevens vijf 
groote letters A B C D E doormiddensnijdt. Het afgesneden gedeelte van 
het papier bevat ongetwijfeld een duplum van het stuk. Door de aaneen- 
sluiting van de lijn en van de halve letters kunnen de twee documenten, bij 
elkander gebragt, wederzijds hunne authenticiteit staven. Zulke stukken werden 
chartae partilae, eyrographatae genoemd, en meer bepaald undulatae wanneer 
zij golvend, of Éndentatae wauneer zij tandsgewijze waren uitgesneden. 

2) Het werd in het archief gevonden vergezeld van twee afschriften, 
terwijl ef op den omslag van eene dier copiën geschrevenstond: Znstrumentum 
Authenticum et documentum super veritate et identitate Beliquiarum. SS, ‚ Ade 
erti Conf. Jeronis Mart, et Agathae Virg, 


384 


Haarlem; aan wien anders dan aan hem, die tevens Abt 
van Egmond was, zou het toegekomen hebben, er over 
te beschikken? En geheel natuurlijk zien we dan ook 
tien jaren daarna zijn Vicarius, wlast ende bevel van de 
ouericheijt der H. Kercke daartoe hebbende,’ ze in ont- 
vangst nemen; we zien dat hij ze weg doet brengen en 
aan de trouwe bewaarders veene cleijne vruntschap" voor 
hunne rmoeijten ende peryckel" uitreikt. 

Zijn nu de in 1592 teruggevene Reliquiën dezelfde als 
die van het koffertje uit «den. Hoek”? 

Ten antwoord op deze vraag beginnen wij met de 
mededeeling van eene correspondentie, tusschen den Vica- 
rius apost. Sasbout Vosmeer en Aartshertog Albert gevoerd. 

Bekend is de innige godsvrucht van de Aartshertogen 
Albert en Isabella, aan wie Philips II in 1598 de heer- 
schappij over zijne Nederlandsche Staten gegeven had. 
Die godsvrucht liet zich ook kennen aan eene eerbiedige 
bezorgdheid voor de bewaring en vereering van zoovele 
HH. Overblijfselen, die aan de Nederlandsche Kerk 
gedurende eeuwen dierbaar waren geweest, doch in den 
droevigen tijd der troebelen verloren of verspreid waren 
geraakt, Getuige daarvan zij deze brief, van wege den 
Aartshertog geschreven ') : 

„A Monsieur l'archeveque Philippensis Sasbout 

Monsieur Son Alteze est en grand desir de scavoir oü que 
peult estre demeuré un reliquaire furnuy de grandes et importan- 
tes reliques appartenantes à l'eglise chefve de Harlem, Et s'e- 
stant persuadé que vostre Seigneurie luy en pourroit donner les 
plus assurées nouvelles... m'a commandé de sur ce luy escrire 


ce mot. 
2 april 1610. PRATS. 


De Vicarius Apostolicus gaf het volgende antwoord: 


1) Dezen brief en het daaropvolgend belangrijk antwoord, dankeu wij aan de 
verpligtende mededeeling van den ZEerw. Pr A. van Lommel S. J., die het stuk 
afschreef uit het origineel, in het Belgisch Rijks-archief [Audience pak 451]. 





985 


/ 


Amplissime Domine 


Accepi Coloniae 28 Maii quas Ampl? tua denerossissima 2 aprilis 
dedit, eisque respondeo: Harlemensis Ecclesiae Reliquias princi- 
pales fuisse Lignum Dominicae Crucis quod ante annos quinque 
e manibus depositarii qui illud oppignoraverat, vindicatum , Sere- 
nissimo Archiduci nostro tamquam Ecclesiae illius patrono trans- 
missum et creditam est. 

Secundo loco habitum corpus S* Alberti (Adelberti) Levitae primi 
archidiaconi Ultrajectensis, sed incineratum, de quo portionem ma- 
xime integram ante annos plures per quemdam Franciscanum mona- 
chum cognomine Coffermans Eidem Serenissimo nostro transmisi. 

Tertio loco aestimatum corpus Beati Jeronis presbyteri, primi 
martyris Hollandiae, cujus caput initio horum motuum Noertwi- 
cae periit. Corporis pauca ossa ante plures annos cum cineribus 
SS Adelberti bisso involuta commendavi ecclesiae illius clero , a 
quo nuper cognovi condigne conservari..... 


Coloniae 27 Maii 1610. Sasboldus Archiepus V. Aplicus. 


Ziedaar dus, wat er ten jare 1610 van de HH. Over- 
blijfselen van Hollands twee beroemde Heiligen overig 
was, in handen van de Haarlemsche Geestelijkheid (com- 
mendavi ecclesiae illius clero); en Sasbout had zich toen 
nog onlangs vergewist, dat ze met alle zorg bewaard werden 
(a quo nuper cognovi condigne conservari). Maar het was 
in 1610 reeds verscheidene jaren geleden, dat Sasbout die 
Reliquiën aan de Haarlemsche Geestelijkheid had toever- 
trouwd (ante plures annos... commendavi). Het waren 
eenige weinige beenderen van het ligchaam van SS. Jeroen, 
met tot gruis of asch verbrande beenderen van S. Adalbert 
(corporis pauca ossa; corpus S. Alberti,... incineratum ; 
cum cineribus S. Adelberti) De reliquién eindelijk waren 
niet in kostbare kassen, maar eenvoudig ín doeken gewik- 
keld (bisso involuta). Wij verzoeken den lezer , deze bijzon- 
derheden in het oog te houden, terwijl wij nu ook het 
boven afgedrukte stuk van 1592 nader gaan beschouwen. 

In laatstgenoemd jaar werden er teruggebragt vdrije 
houten kisten off cassen met een clejn cofferken, daer in 


386 


bewaert laeghen pignora sacra et reliquiae SS* A delberti 
confessoris, Agathae virginis et Jeronis martyris, alles | 
sonder enighe cijraet ofte behanckselen van gout off sijluer 
int minste”. Achtien jaar later, in 1610, vinden wij slechts 
twee Heiligen genoemd, en wordt van S. Agatha niet 
meer gerept. Ook is er van drie kisten off cassen geene 
spraak meer. Er moet dus tusschen 1592 en 1610 eene 
verdeeling, verplaatsing, enz. hebben plaats gevonden met 
de Reliquiën die in 1592 waren teruggebragt. Op gronden 
die straks te behandelen zijn, stellen wij die verdeeling 
of verplaatsing in Januarij 1595. 

Opmerkelijk is het verder, dat, gelijk erin 1592 drie - 
Heiligen worden genoemd, er evenzoo ook drie „kisten 
off cassen" vermeld worden. Het geeft te vermoeden , dat 
elk der Heiligen daaronder zijne eigene „casse had. En 
wij meenen grond te hebben voor ons vermoeden. Gelijk 
de lezer in den Inventaris (zie Bijlage A) zal opmerken, 
staat er bij de Reliquién van SS. Bertrada en Wenerada 
vermeld rrepertae in tumba S. Agathae" en ook bij die van 
S. Adalbert wordt van een tumba gesproken: Fragmenta 
capitis S. Adalberti collecta ex reliquiis in tumba inventis. 
Eindelijk heeft reeds Deken van Luenen, zooals wij boven 
(bl 379) vermeldden, opgemerkt, dat er tusschen 1589—98 
eene stumba S. Adelbert?? te Haarlem was, waaruit de 
Reliquie- van S. Bavo genomen werd. Uit deze aanhalingen 
laat zich tegelijk ook afleiden, dat, ofschoon er ten jare 
1592 slechts drie Heiligen genoemd worden, er zich ook 
van andere Heiligen reliquiën onder de teruggebragte ver- 
zarneling bevonden. S. Agatha past overigens volkomen 
bij de twee andere Heiligen, en bewijst zelfs alweder de 
afkomst der kassen uitde Egmonder-abdij. Immers Johannes 
de Leydis meldt '): „S. Egbertus Trevirensis Archiepisco- 





1) Chronícum Egmundanum ed. Ant. Matthaeus, Lugduni-Bat. 1692, 
pag. 11. 











387 


pus... filius Theodorici Comitis Hollandise .. . legavit... 
magnam partem , ut creditur corporis S. Agathae" en uit 
het Cartularium der Abdij hebben wij op het Rijksarchief 
het volgende afgeschreven : 


A?. D. 1842, 6 kal. Febr..... consecrata est sacristia ab Epi- 
scopo memorato [Megaritensi], sequenti autem die consecratum 
est altare sacristiae in honorem 8S. Jeronis martyris et S. 4gathae 
virg. in quo reconditae sunt reliquiae de eisdem. sanctis" !) 


Maar zoo wij nu eens konden aantoonen, dat er niet 
alleen drie kassen, en wel van S. Jeroen, van S. Adalbert 
en van S. Agatha, te Egmoud aanwezig waren, maar 
ook dat die kassen, mede van andere Heiligen, Reliquién 
inhielden, die voor een gedeelte althans, zich in het kof- 
fertje van rden Hoek” bevinden? — Wij zijn inderdaad 
hiertoe in staat, door middel van eene nog bestaande Lijst 
van Reliquiën, die zich vóór de Reformatie in de Abdij 
van Egmond bevonden *). 

Voor het doel van ons opstel is het reeds voldoende, dat 
wij slechts het eerste gedeelte der Lijst achtereen afdruk- 
ken, met eene enkele plaats van het eindgedeelte. De namen 
die tegelijk op den Inventaris van het koffertje en op de 
Lijst van Egmond voorkomen, worden door ons met een 
sterretje aangeduid. Zooals de lezer zien zal, blijven er 
dan slechts enkele namen van onzen Inventaris over, die 
niet op de Lijst te vinden zijn. Maar het opschrift van den 
4* zak: „eollectae ex variis celeberrimis tumbis" duidt 
genoeg aan, dat er ook van elders dan uit Egmond Reli- 





1) Vergel. het Chron. Egmund. bl. 68. 

2) De Lijst iste vinden in het MS van den Egmonder Monnik Frater Balde- 
winus de Hagá Comitum; zij is van het einde der 16* of begin der 16° eeuw. 
Ook van dit stuk danken wij een afschrift aan den ZEerw. Pater van Lommel, 
Het MS. van Baldewinus is beschreven door van Wijn in zijn Hwiszittend 
Leeven Ibl. 253, en maakt thans deel uit van de Bibliotheek der Maatsch. 
van Letterkunde te Leiden. 


888 
quiën in het koffertje verzameld zijn geworden. En de vraag 


blijft altijd, of de Lijst van Egmond geheel compleet is. 


Ziehier het eerste gedeelte : 


Hee reliquie continentur in monasterio S. Adalberti in Egmunü 


Hee reliquie continentur in 
*scrinio Corporis S. Adalberti. 
“Corpus 

de sepulchro Domini. 
de presipio Domini. 
de spongia Domini. 

de Chana Galilee. 

de mohte Thabor. 

de monte Oliveti. 

de sudario Domini. 

de virga Moysi. 

de quinque panibus. 

de pallio S. Marie. 

de sepulehrb S. Marie. 

de barba S. Petri Apost, 


toli. 
Costa S. Stephani martyris. 
Vestes qui in sanguine ejus 
tincti sunt. 
de S? Laurencio. 
de S? Policarpo martyre. 
Reliquie S, Valeriani. 
*Reliquie Bonifacii. 
Reliquie S. Anastasii martyris. 
Reliquie S. Castoris. 
*Costa S. Denlini filii S. Vin- 
centii. 
Reliquie S, Victorini. 
. *de S? Desiderio lectore. 
*Costa S. Anthonii monachi. 
Reliquie S. Dagoberti, 
*Reliquie S. Edocii. 
*Reliquie S. Bavonis. 
de capillis S. Mariae Virginis. 
de flumine Jordanis. 


Reliquie S. Bartholomei Ápos- 


De translatione corporum S* 
Agathae et Luciae vide in 
Cathalogo Sanctorum libro ?' 
a? xlix, ante reformationem 
solum festum.... 


quorum monachorum. 


Hee Reliquie continentur ic 
maxima sluse aurea. 

Reliquie Andreae Apostoli. 
S. Vincentii. 
Sebastiani. 

Mariae Magdalenae. 
Agnetis. 


Hee Reliquie continentur in 

*capsa S. Agalhae Virginis. 

Maxima pars Reliquiarum S*. 
*Virginum Wineradae et 
Bertradis. 

*Reliquie S. Agathae virginis. 


*Reliquie S. Agnetis virginis. 


*Reliquie S. Lucie virginis. 

*Reliquie S. Gertrudis virginis. 

*Reliquie S. Margarethe virgi- 
nis. 


*Reliquie S. Ceciliae virginis. 


*Reliquie S. Anastasie virginis. 


Reliquie S, Barbarae virginis. 


*Reliquie S, Odiliae virginis. 

*Reliquie S. Felicitatis cum 
vij filiis. 

*Reliquie 8. Eugeniae Virginis. 

“Item reliquie Plurimarum vir- 
ginum sine breviculis. 





vabatur ....ut 
patet in aliquibus libris anti 








389 


In “*capsa S. Yeronis in alio de vestimento S. Marie virginis. 
scrinio. | *Maxilla S. Yeronis martyris. 
*Reliquie S. Yeronis martyris de costa S. Stephani protho- 
pene totius. martyris. 
Reliquie S. Stephani proto- Costa S. Cyrbaldi Diaconi et 
martyris. mart yris, 
Reliquie S. Lamberti martyris. Item de sanguine ejus. 
*Reliquie S, Gregorii Papae. de pulvere S. Odulphi con- 
Reliquie S. Lucie et S, Vin- fessoris, 
cencie Virg. et de calceamentis ejus. 
de Scabello Domini. de spongia Domini. 
*Digitus S. Salvii martyris. Corporale sanguine Domini 
Reliquie Sanctorum Thyrsi et infusum. 
Palmatii, *de costa Bertrade virginis et 
X martyris. 


En in het laatste gedeelte 


*Magna pars reliquiarum XI 
komt voor: SP 1 


milium virginum 


Hee reliquie continentur in item corporale et duae partes 
scrinio quod est super alíare de palla altaris sanguine 
S. Marie virginis. Domini infusum. 


De overeenkomst mag waarlijk treffend worden genoemd. 
Niet alleen zien wij de drie Reliquiekassen, naar de drie 
Heiligen genoemd, maar wij vinden ook inderdaad de reliqq. 
SS. Virg. Bertradae et Wineradae in capsa S. Agathae; 
wij vinden die van S. Bavo in scrinio corporis S. Adalberti; 
wij vinden de mazilla S. Jeronis opgenoemd; wij treffen _ 
de costa S. Denleni filii S Vincentii aan, desgelijks den 
digitus S. Salvii, S Antonius, S. Gregorius en de 
XI mill. virgines. Onder de HH. Maagden vinden wij 
SS Caecilia, Margaretha, Lucia, Odilia en Anastasia 
terug. Maar bovenal verrassend is de bevinding, dat er 
onder de losse perkamenten briefjes uit den vierden zak 
(zie den Inventaris) eenige zijn, die volmaakt overeen- 
stemmen met de lijst; wij vonden daaronder : 


de sco Desiderio lectore. alsook een briefje dat de vole 
Hic sünt Reliquie Sci Edoci, gende namen te lezen geeft; 
Reliquie sci bonefacii Reliquiae scae Agathe uirginis. 


Bijdragen Gesch. Bisd, v. Haarlem. LIe Deel, 26 


390 
Reliq. Margarethae uirg. Reliq. Reliquiae sce Odiliae uirg. 


Gertrudis virg. Reliquae sce Reliquie sce À...... ‚… (Hier 
Felicitatis cum Septem filiis. is de inkt weggesleten). 
Reliquiae scae Ceciliae uirg. Reliquie sce Eugenie virg. 
Reliquiae sce Agnetis uirg. Item reliquie plurime sine bre- 
Reliquie sce Luciae uirg. uiculis. 


Wanneer we alzoo op de afgesleten plaats van dit 
briefje Anastastae mogen lezen, dan is, op S. Barbara 
na, de geheele inhoud der capsa S. .Agathae , althans in 
in de namen, vertegenwoordigd. 

Op grond nu van al het bovenstaande meenen wij, de 
geschiedenis van het koffertje met zijn Reliquiën ons op 
de volgende wijze te mogen voorstellen. 

Bij de verwoesting der Abdij van Egmond door de benden 
van Sonoy zullen de Reliquiën gered zijn, doch waar- 
schijnlijk slechts gedeeltelijk ‚of ten minste in overhaasting. 
Voor dit laatste gelooven wij grond te hebben in de aan- 
wezigheid der zegelfragmenten en wieronkkorrels, die bij 
de Reliquiën gevonden zijn (Zie boven bl. 381). Immers, 
om de Reliquiën te redden, die onder de altaren gelegd 
waren, en bij welke altijd wierookkorrels gevoegd worden, 
zullen ‘de zegels verbroken zijn geworden, en door de haast 
stukjes daarvan onder de beenderen geraakt, ja ook de 
wierrookkorrels tegelijk medegenomen zijn. Voor die 
haastige berging mag ook pleiten, dat de 4'zak gevuld 
is met ,Reliquiae Sanctorum, quorum tituli vel sunt 
confusi vel deperditi, collectae ez variis celeberrimis tumbis. 
Echter houden wij het er voor, dat niet alleen uit altaren 
de Heiligdommen gered, maar dat ook wel de eigen- 
lijke Religuie-kassen ') die wij ons, gelijk bekend is, van 
tamelijke grootte en met goud of zilver beslagen of be- 


————————— ——————— 
al) Jacoó (Die Kunst im Dienste der Kirche. Laudshut 1870 pay. 202) 
geeft als Latijnsche namen daarvoor op: ercae, scrinia, tumbae, feretra. 
In de Egmondsche Lijst vindt men: scrinium, capsa, scoute, scuce, 4cuci- 
cula en sluze. 





391 


kleed moeten voorstellen, in veiligheid gebragt zullen 
zijn; en dan kunnen de »fragmenti sigilli" ook afkom- 
stig zijn van de zegels, waarmede binnen in de kassen 
de eigenlijke capsae verzegeld werden (Zie Jacob t.a. p. 
pag. 204) Men zal hier welligt opwerpen, dat de kassen, 
in 1592 uitgeleverd, vsonder enighe cyraet ofte behanck- 
selen van gout off silver int minste’ waren, doch dit 
belet njet, dat het toch de oorspronkelijke kassen uit Egmond 
zijn geweest, maar ontdaan van hunne versierselen. Dat 
men toch in die dagen van beeldstormerij en plundering de 
reliquie-kassen, uit veiligheid zeker, van haar goud en 
zilver ontdeed, blijkt uit eene opmerkelijke plaats in het 
Testament van Bisschop van Mierlo van 23 Sept. 1581 '). 
s Tunc", zoo beschikt hij, in tali eventu (namelijk : „quod 
ecclesiarum reparatio et divini cultus restitutio pro foribus 
expectaretur") aurum et argentum, in massas conflata et 
ez Reliquiarum capsis hactenus custodita, ad restitutionem 
et usum proxime dictum redire deberent". En. deze aan- 
haling is ons te meer dienstig, omdat juist de ,hooghwaer- 
dighe heere godefroij van Mierle" *) omtrent tien jaren vóór 
1592 de kassen in bewaring had gegeven. Tot nu waren 
zij waarschijnlijk onder de hoede der Haarlemsche Geeste- 
lijkheid verbleven; maar na 1581, in welk jaar de Staten 
de geestelijke goederen van Haarlem, die der S. Jans- 
Heeren alleen uitgezonderd, aan de stad hadden toege- 
wezen, werden kerkelijke zaken niet anders veilig geacht 
dan in de handen van vertrouwde leeken. Uit het zoo even 
genoemde testament van Bisschop van Mierlo blijkt dan 
ook, dat hij verschillende voorwerpen bij leeken in veilig- 
heid had laten brengen *). 


]) Bat Sacra 1I pag. 315. 

2) Zie boven bl. 382. ' 

8) Ven Heussen heeft in de B. S. t. a. p. die plaats uit het Testament 
weggelaten, doch verg. Bijdr. I bl. 215 en de Katholiek : 58€ Deel bl. 129. 


392 


In het jaar 1592 nu nam de Vicarius den toevertrouw- 
den schat weder terug, zoo als boven bewezen is. De 
Reliquiën zullen sedert te Haarlem onder bewaring der 
Geestelijkheid gebleven zijn, totdat tijd en gelegenheid 
gunstig was , om hetgeen in de haast uit Egmond, en waar- 
schijnlijk ook wel uit nog andere plaatsen, gered was, met 
de noodige zorg na te zien, te scniften en te verdeelen. 
Dit geschiedde in het jaar 1595 op ult* of 11° Januarij. 
Hieromtrent toch blijft geen twijfel over. Toen immers 
werden, volgens het opschrift, boven reeds medegedeeld , 
(zie bl. 379, en op de Plaat N° 4) partikelen, die blijk- 
baar van het hoofd van S. Adalbert waren, uit de overige 
beenderen uitgezocht en afgezonderd, De hand nu die 
deze aanteekening schreef, is blijkbaar dezelfde als die ook 
de andere opschriften, de middeleeuwsche natuurlijk uit- 
gezonderd, op de Reliquiën en hare omwindselen plaatste 
(Zie op de Plaat voorbeelden in de N* 3, 4 en 18) Ja, 
nog meer, het is, dunkt ons , dezelfde hand als die tusschen 
1589 en 1598 (zie boven bl. 379), en waarom dus niet 
in Januarij 1595 '), de Reliquie van S Bavo uit de tumba 
S. Adalberti genomen heeft. Daar wij namelijk uit het 
Authentieke stuk (Bijlage B. bl. 411) zeker weten, wie dit 
gedaan heeft, namelijk zeker Geestelijke, Nicolaus Wigge- 
rius, alsmede dat deze zelfde er toen met eigen hand het 
opschrift bij schreef: .D. S. Bavone sme de proprii ejus 
corporis cineribus conglutinatis: zoo komt ons hier deze 
laatste bijzonderheid allergelukkigst te stade, om uit de 
overeenkomst van het schrift (de lezer vergelijke op de 
Plaat N* 83, 4 en 18 met N* 5) te besluiten, dat het 
ook dezelfde Nicolaus Wiggers was die den Reliquién- 
schat, uit Eymond gered, op 31 Januarij 1595 nazag, 
schifte, verdeelde, rangschikte en insloot. Wáár nu en 
hoe werd dit door hem gedaan? - 


l) Verg. het stuk, medegedeeld in Bijlage B. 





993 


Het geschiedde , naar wij, met Deken v. Luenen, gissen, 
te Haarlem, ten huize van den Geneesheer Dr. Duvius , die 
zeer waarschijnlijk eene huiskerk in zijne woning had '), en 
bij wien, althans in 1602 , Eggius de Vicaris inwoonde ?). 
Ook hield het Haarlemsche Kapittel aldaar in de jaren 
1617 en 1618 vergaderingen. Daar waren toen (volgens 
veronderstelling in Januarij 1595) tegenwoordig: Sasbout 
Vosmeer de Vicarius Apost., òf Wilhelmus Copallius Sed. 
vac. Harl. Vic. gen., alsook Adelbertus Eggius Haarlemsch 
kanunnik en Jasper Stolwijck Haarlemsch kapellaan *). 
Twee van de hier genoemden, Copallius en Stolwijck, 
waren dezelfden als die a° 1592 bij de teruggave der 
Reliquiën tegenwoordig waren geweest. | 

Nicolaus Wiggers moet, in het hnis van Dr Duvius 
naar verondersteld wordt, vóór zich gehad hebben de 
vdrye houten kisten off cassen met een cleyn cofferken", 
waarin te zamen de Reliquiën-schat vervat was. Zou nu 
de gissing te gewaagd zijn, dat, aangezien de drie houten 
kisten of kassen, zooals we boven reeds hebben toegelicht , 
scrinia of tumbae uit Egmond waren, hoezeer dan ook 
ontdaan van alle gouden of zilveren versiersel, juist dat 
vierde ,cofferken" hem gediend heeft, om bij de verdeeling 
en schifting daarin te bergen wat te Haarlem moest 
blijven ? Zouden we niet mogen vermoeden, dat het kof- 
fertje uit vden Hoek” geen ander maar hetzelfde is? 

En Nicolaus Wiggers kweet zich met alle naauwge- 
zetheid van zijn taak. De opschriften op perkament met 
de overoude Romaansche letter (zie op de plaat de N“*1, 2, 
7, 9-12, 16 en 17) werden bij de Reliquiën gelaten; alles 





1) Zie het Necrolog. Harlem. ,4* 1624 [obiit] D. Jacobus van Swieten , 
in domo erpertisajmi D. Duvij fidissimus adjutor." 

9) Toen Eggius op 29 Maart 1602 tb Amsterdam gevangen werd, is er 
terstond iemand „naer Haarlem gelopen ende heeft tselve M* Jan Duijvensen 
te kennen gegeven om op sijn hoet te sijn; die alle dingen wt de weghe gedaen 
heeft." (Biss. Arch.). 8) Zie Bijl. B. bl. 410. 


\ 394 


met zorg driedubbel ingewikkeld: in linnen, in zijde, in 
leder '), maar bij elke inwikkeling werden telkens de opga- 
ven van den inhoud herhaald. Uit het gebeente van S. Adal- 
bert werd bijeengezocht wat blijkbaar tot het hoofd behoorde, 
en afzonderlijk ingewikkeld. Wat stukjes zegelwas bleek 
te zijn werd eveneens afgezonderd en als zoodanig aange- 
duid. De Reliquiën echter, die door de haast waarmede ze 
verzameld waren of door andere oorzaken, haar opschrift 
(titulus) verloren hadden, werden, omdat hare identiteit 
betwistbaar geworden was, bij elkander in een afzonder- 
lijken zak verzameld. Ook die losgeraakte briefjes (tituli), 
en andere welke Nic. Wiggers door nieuwe had vervangen, 
werden tot een bundeltje ineengerold en er bijgelegd De 
Reliquiën van S. Agatha, die ook in 1592 waren terug- 
gebragt, zijn òf niet bij de verzameling gebleven, òf waar- 
schijnlijker, nog aanwezig onder die „quorum tituli confusi", 
in den 4°° zak. Zie Inventaris, en boven bl. 389-90. Ook 
wordt er, zooals reeds boven gezegd is, melding van hare 
tumba gemaakt in een der opschriften. 

‚ Doch de lezer heeft welligt al gevraagd : wie was dan 
toch die Nicolaus Wiggerius, de man, die hier in eene zoo 
gewigtige zaak optreedt boven een der bekende hoofden 
van de Haarlemsche’ Kerk van die dagen? 

Het antwoord op deze vraag zal tevens nog meer beves- 
tigen, wat wij boven bl. 392 reeds om de overeenstemming 
van het schrift meenden te mogen aannemen. 

Het was een priester van het voorname Haarlemsche 
geslacht der Cousebanten, zoodat zijn naam voluit te 
schrijven is: Nicolaas Wiggers Cousebant. Het Necrolo- 
gium Harlemense geeft hem den lof, dat hij was een „er 
primis patriae Sacerdotibus" of, zooals Batavia Sacra uit 
de Relatie van la Torre aanhaalt, „fidelis aliquando ín patria 


1) Uitgenomen de 6e zak, tenzij de buitenste lederen beurs later verloren 
mogt zijn geraakt. 














995 


operarius", die in de eerste tijden na de Reformatie veel 
en vrnchtbaar gewerkt heeft tot behoud en herstel van 
het H. Geloof, zoo in Holland alsook in Vriesland, later, 
in 1603, te Keulen minderbroeder de Observ. werd , drie- 
. maal Provinciaal was en in 1628 aldaar overleed. Hij was 
het, die in 1583 te Haarlem stichter was van de , Vergade- 
ringe der Maechden in den Hoek" zoo als klopje Catharina 
Jans Oly ons zoo natuurlijk en levendig weet te verhalen "), 


nAls den E. Heer M. Claes Wiggersz. quam van Cuelen tot 
Haerlem ten huyse van syn vader Wigger Claesen Cousebant; 
hy synde een goddelik ieverige dienaer Gods, eene groote liefde 
hebbende tot de maechdelicke zuiwverheyt, socht terstont door syn 
predicatie goede exempelen ende innighe gheheden de herten van 
de sondige werelt tot Godt te trecken. Marta Tonis voornoemt 
werden door dese predicatie seer ontsteecken inde goddelicke 
hefde, maeckende kennis met dese waerdige dienaer Gods; dien 
terstont aen haer versocht of sy wilde wonen met geertgen Is- 
brants, mede een innich maechdeken, achter syn vaders, daer 
was een turfschuerken, dat sou men wat toestellen tot een wo- 
ningsken ende hy soude versoecken aen syn vader dat men syn 
beste camer mochten gebruicken tot een bidtplaets ende dageliks 
de litanie daer te lesen om te bidden voor de H. kercke, De 
vader mede ontsteecken synde met de selfde Goddelicke liefde 
van synen soon heeft met blijtschap niet alleen syn beste camer 
maer syn gehele huys ten besten gegeven ter eeren Gods. Dit 
turfschuerken voornoemt is gemaeckt tot een erm woningsken 
alwaer Maritge Tonis ende Giertgen Isbrants samen d'eerste 
waeren int jaer ons Heeren 1583" (Leven van Maritge Tonis). 
_ Hiernae (na 1590 namelijk, zoo gaat zij op eene andere plaats 
voort) ist gebeurt, als de wettelicke geestelicke overicheyt goet 
dacht te voldoen de begeerten van Mr. Claes, dat hy soude mooghen 
trecken nae Vrieslant ende andere plaetsen, dien gans desolaat ende 
verlaeten waeren vande priesters ende dienaers Gods... dat syn E. 
heeft begeert... dat syn maechden souden syn, onder de beleydinghe 
van Mr. Cornelisz Arentz... met wien hy te Cuelen huys ghehou- 
den had, in haer cost hebbende verscheyde studenten wt Hollant, 
dien sy behulpelyck waren inde geleertheyt ende Godvruchticheyt". 


1) Ia hare Levens der Maechden. 


896 


Wiggers heeft echter die leiding zijner ,Maechden"* nog 
gedurende eenigen tijd te zamen met Cornelis Arentsz. 
gehad, dien „de vader van M. Claes Wigger ook in eyn 
huis nam ende aen syn tafel alsoft syn eygen kint gheweest 
hadt”, Uit een brief van Sashout Vosmeer ') blijkt, dat 
dit nog zoo was op 7 Maart 1600, ja nog op 1 Mei 1602, 
dewijl Bugge in zijne chronologie aanteekent *) „Hic 
Vigherius 1 Maji deprehensus in aedibus in Baeckenes, 
spoliatus fuerat supellectile ecclesiastica; ... virgines ejus 
dissipantur". Op 1 Junij daarna gaf Prins Maurits met de 
Raden van Holl., Zeel. en Westvr. bevel tot gevangen- 
neming van Claes Wiggers of tot dagvaarding, zoo hij 
sfugytiff ofte absent" mogt zijn *). Een dergelijk bevel 
ging ook denzelfden dag uit tegen Sasbout Vosmeer (verg. 

Bijdr. I bl, 230). 

.. Wij zijn hier over Wiggers en zijne klopjes wat uit- 
voerig geweest, omdat uit dit alles blijkt, dat de verzorger 
van den Reliquiën-schat in 1595 (immers van 1588-1602) 
te Haarlem woonde op dezelfde plaats, van waar in 1851 
het koffertje gekomen is: namelijk in „den Hoek” op de 
Bakenessegracht. 

Al heeft nu Nicolaas Wiggers nimmer eenige hooge 
waardigheid in de Haarlemsche Kerk bezeten : hij behoorde 
niettemin onder de voornaamsten der Geestelijkheid. „Cu- 
piebant, zoo meldt Bat. Sacra (II pag. 335, naar het schijnt 
uit een brief van Sasbout Vosmeer) eum Copallio Vicario 
suffectum , loco Adalberti Eggii". Ja zelfs, toen in 1614 
Sasbout Vosmeer overleden was, werden er pogingen ge- 





1) In het Bissch. Archief, 

2) Bijdr. 1 bl. 280. 

8) De uitvoering van dit bevel had eene zeér merkwaardige procedure 
ten gevolge van Burgemeesters en Regeerders der stad Haarlem tegen den 
Procureor-Generaal bij den Hove van Holland, De stad kwam op voor de 
bewaring van hare Privilegién, die zij door deu Procureur-Generaal gekrenkt 
aehtte, dewijl Wiggers een „geboren burgers zoon van Haarlem” was. 








397 


daan, opdat Wiggers hem zou opvolgen. Zie de Chrono- 
logie van Buggeop 15 Junij 1614: ,Bruxellis sollicitatur 
pro Wiggerio successore per Patrem Arnoldum." Vergelijk 
ook wat Sasbout Vosmeer reeds op 12 Jan. 1601 schreef , 
volgens dezelfde Chronologie (Bijdr. I bl. 227). 

Maar, ook daargelaten Wiggers’ aanzien en verdiensten : 
het blijkt van elders, dat juist hij meermalen gemoeid werd, 
wanneer er kerkelijke zaken verzorgd of bewaard moesten 
worden Zoo schrijft Bisschop van Mierlo, in zijn reeds 
boven besproken testament, waar hij de lijst geeft der in 
bewaring gegeven kerkelijke zaken:  Praecedentia puto 
inspecta esse praesenti anno 1581 a magistro et Dno Nicolao 
Cousbant Harlemensi". En Bugge teekent in zijne Chro- 
nologie op 23 Sept. 1581 daarover aan: „de quibus et 
alis extat et testimonium de a^ 1605, 16 Nov. (toen W. 
dus reeds te Keulen Minderbroeder was) Vigherio traditis", 
Eindelijk, Wiggers had meerdere Reliquiën met zich naar 
Kenlen genomen en ter bewaring gegeven in het Brigit- 
tijnenklooster Marienvorst, in het Diocees van Keulen. 
En toen hij overleden was, gaf Rovenius aan Pater 
Arnoldus de Wit last en magt, dd. 14 Julij 1629, om 
die Reliquién ,certas et notabiles. . . ad ecclesias in partibus 
confoederatis Belgii spectantes" op te vorderen en terug te 
brengen '). Ze worden echter niet nader opgenoemd of aan- 
geduid, maar ongetwijfeld staat eene inspectie van Reliquiën, 
door de Haarlemsche Kanunniken Ban en Bugge op 25 
Junij 1631 gedaan , met deze lastgeving in verband , Anno", 
zoo schrijven zij, „a nativ. D. 1631 die 25 Junij, quae S. 
Adelberto Confess. sacra est , nos . .. visitantes reliquias sub 
custodia R. P. Arnoldi de Witte... invenimus hasce per 


— 


1) Wij vermelden met erkentelijkheid, dat wij een afschrift van dit stuk 
aan de heusche dienstwilligheid danken van den ZEerw. Archivaris der 
EE.PP. Minderbr. Recoll. te Weert, Fr. A. F. Nieuwenhuizen, 





398 


modum inventarii relatas", en daaronder: „duo capita seu 
magis frontes usque ad nares sine inscriptione, quibus 
inscripsimus de Sodalibus S, Ursulae, referente ez tradi- 
tione P*.. Nicolai eodem Patre. Arnoldo. 


/ 

Dat Wiggers Cousebant in Januarij 1595 de Reliquiën 
niet geheel in het koffertje zal hebben weggelegd maar 
althans van de twee groote vaderlandsche Heiligen eenige, 
en voorzeker de meest aanmerkelijke, partikelen daarbuiten 
gehouden ter openbare vereering, laat zich gereedelijk 
denken. Het blijkt daarenboven, dat er op verschillende 
tijden der 17° eeuw reliquiën van die twee Heiligen zich in 
de handen van geestelijken bevonden. Eenige aanhalingen 
mogen hier ten bewijze strekken. 

1* Wij zagen boven (pag. 385) dat Sasbout Vosmeer 
in 1610 schreef : ,corpus S. Adelberti... incineratum, 
de quo portionem mazime integram ante annos plures.… 
Serenissimo nostro transmisi". 

2e Volgens de Chronologie van Bngge '), meldde Rove 
nius in 1618, Reliquiën van S. Adelbertus aan den Aarts- 
hertog Albert te hebben aangeboden. 

8° Er bestaat nog van den Haarlemschen Kanunnik 
Nieolaas Nomtus (gest. 21 Oct. 1626) eene eigenhandige 
opgaaf?) van ,Reliquiae quas indignus ego circumgestari 
in praesidium animae et corpori, in deaurata capsula ad 
formam Agnus Dei", en daaronder komen voor: ex osstbut 
.&. Adelberti en „S. Jeronis martyris". Hij teekent er bij 
aan, dat hij ze had „ex Reliquiis R. Eggii" (Viear, Harlem. 
gest. 1610). 

4° Op 25 Junij 1631 wordt door de kanunniken Ban 
en Bugge eene lijst opgemaakt *) van Reliquiën die berus- 


1) Bijdragen v. d. G. v. 't Bisd. v. H. 1 pag. bl. 328. 
2) In het Bissch. Arch. 
8) Nog in originali in het Bissch, Archief aanwezig. 


399 


tend waren „sub custodia RP. Arnoldi de Witte ord. 
S. Franc. de reg observ. in Cathedr. civitate Harlemensi - 
missionarii". Op die lijst komt ook voor: „item S. Hieronis 


mart. reliquiae inclusae ligno deaurato ad longitudinem 
cubiti", 


Deze Reliek is zeer waarschijnlijk na 1653 aan den 
Pastoor van Noordwijk geschonken, en dezelfde als die 
thans nog d&ár vereerd wordt We meenen voor dat ver- 
moeden grond te hebben in het navolgende stuk !). 


Resolutio Patrum Definitorii in Congregatione capitulari 
intermedia die 19 9bris A. 1653 Coloniae celebrata. 
De eo pro quo sollicitat Rdus adm. Dnus Pastor Nortwitene 
sis, ut videlicet ipsi donetur brachium S. Jeronis in domo V. 
adm. P, Arnoldi de Widt Harlemy hactenus reservatum et pro 
devotione populi ibidem in congregationibus solitis expositum, 
et hoc intuitu sepulturae P. Arnoldi de Widt in sua parochia 
concessae et sumptuum ab ipso impensorum: aliquae Patribus oc- 
currunt diffieultates, quarum una est, quod donatio haec videatur 
rei notabiliter magnae; alia, quod cum ibidem Reliquia ista a 
populo Catholico ibidem publice venerata sit, etiam probabiliter 
ila veniat ex aliqua istius civitatis ecclesia, de quo tamen non 
constat an ex nostra aut alia. Sic populus Catholicus et status 
ecclesiasticus istius civitatis posset praetendere jus aliquod remo- 
tum et morale, ne scilicet Reliquia ista extra civitatem deferatur 
aut donetur, atque adeo non putamus sine consensu Ecclesiae 
Harlemensis translationem istam fieri posse. Unde resolutio Pa- 
irum in hoc consistit, quod parati sumus dare, tamen cum hac 
conditione, si Ecclesia Harlemensis non contradicat sed in hoc 
consentiat", | 


6" À* 1648 op 7 Julij wordt ter Kapittelvergadering 
gezegd, dat er zich bij den Deken ?) reliquién van S. Jeroen 
en S. Adelbert bevinden (,apud Decanum extant reliquiae 
SS. Jeronis et Adelberti"). Dit zou kunnen dienen tot | 


]) In afschrift aanwezig in het Bissch, Archief. 
2) Balduinus Catz, tot Deken gekozen 10 Sept. 1642 en die zijnen oom 
Judocus Catz als pastoor in den Hoek was opgevolgd. 


ii 


- 400 


bewijs voor de aanwezigheid van het koffertje in „den 
Hoek”; doch wij achten het meer waarschijnlijk, dat 
deze woorden betrekking hebben op een paar partikelen, 
die in reliekhouders van hout inden vorm van een men- 
schenarin gesloten, altijd in „den Hoek” bewaard ziju 
geworden tot aan de opheffing der statie in 1851. Daar 
zijn ze steeds openlijk ter vereering uitgesteld geworden '), 
en dit verklaartons tevens, hoe dat het koffertje, dat wij 
hier behandeld hebben en dat tegelijkertijd in den Hoek 
berustte , onaangeroerd en ongemoeid kon blijven, zoodat 
het in vergetelheid is geraakt. 

Maar juist dit vergeten raken heeft veel toegebragt 
tot de ongeschondene bewaring. Toen Deken van Lueuen 
in 1857 d» Reliquién ontpakte, bevond ZZEerw. dat de 
zijden en linnen omwindselen, die zeer zorgvuldig digt 
en aan elkander genaaid waren geworden, geen grond 
hoegenaamd gaven om te vermoeden, dat men ze ooit had 
losgetornd om er iets uit te nemen. Het kistje had dan 
ook, voor zoover geheugenis daarvan bestaat, altijd onder 
het altaar gestaan. 

Bovendien heeft de latere inventarisatie aan het licht ge- 
bragt, dat verschillende Reliquiën van het koffertje nog op 
de imiddeleeuwsche manier *) met zijde en gouddraad of 
galons waren omwikkeld en versierd, waaronder stoffen 
gevonden worden, die erkend zijn te behooren tot de 19° 
of 14° eeuwen. *) 

Eindelijk, wat Sasbout Vosmeer in 1610 van de Reli- 
quién van S. Adalbert schreef (zie boven bl. 385): dat ze 
tot asch verbrand waren (incineratum corpus) maar toch 





]) Vergelijk hiermede wat zoo even vermeld is over de Reliquie om 
welke de Pastoor van Noordwijk verzocht had, 

2) „Sericis et auro involuta sacra ossa” Thom. a Kemp. de Imit. lib, IV. 
Cap. 1. 

8) Verg. hier het Organ für Chr. Kunst. 1853 pag. 182. 








401 


slechts zóó , dat hij er nog een gedeelte, hetwelk het meest 
gaaf was (portionem maxime integram) van wegschenken 
kon, is nog volkomen van toepassing op de gevondene 
Reliquién van dien Heilipe. Wat wij vonden waren ver- 
brokkelde beenderen, fijn gruis en asch van blaauw- 
zwarte kleur; sommige partikelen echter hadden meer 
dan andere nog eene bruinere tint behouden. Over het 
geheel hadden die partikelen hetzelfde aanzien als eigen 
is aan de Reliquiën van S, Bonifacius, die hier en daar 
in ons Bisdom verspreid zijn, en over welke de Hoogw. 
Bisschop van Fulda in eenen brief van toezending dd, 
23 Julij 1840 ') het volgende schreef: „reliques des os 
et des cendres de S. Boniface … reliques minces parceque 
la pluspart des os de ce Saint a été brulée et reduite en - 
cendres jadis par un incendie de la Cathédrale d'ici dans 
laquelle le corps de S. Boniface... avait été enterré.". 
Aan welken brand te Egmond wij te denken hebben, 
durven wij niet beslissen. Het schijnt, dat het berigt 
der monniken van Midlach: Oratorium quoque celeberrimi 
patris, minus justa custodum vigilantia conservatum bis 
incendii degraedatione est devastatum" *) op eenen brand 
betrekking heeft niet van de houten kerk, door Graaf 
Dirk I te Hallem gesticht (zie boven bl 380-81) maar van 
de kapel op het eerste graf van S. Adalbert gebouwd, 
nadat zijne HH. Overblijfselen van daar reeds waren op- 
genomen ?) Niets echter belet ons, te denken aan den 
brand, bij de verwoesting der abdij in 1573 aangestoken. 
Uit datzelfde gruis en stof der verbrande beenderen spreekt 
echter nog een onwraakbaar getuigenis voor de ongeschon- 
dene bewaring der Reliquién. Immers toen in 1595 Wig- 


1) Authent. copie in het Bissch. archief. 
2) Acta Sanctorum (Bolland) Jun. tom. VIT. pag. 89. 
8) Zie Aelöerts-put (c Egmond door Prof. de Rijk. (Bijdr, I. bl. 415). 


402 


gers Cousebant de heiligdommen onderzocht, vond hij 
stukjes zegel, waarover wij ook reeds meermalen gespro 
ken hebben, Welnu, bij het onderzoek door ons geda: 
hebben wij eveneens dergelijke stukjes onder de beende 
ren aangetroffen, die hem ontgaan waren; wat trou 
wens niet te verwonderen is, dewijl ze, door de fij 
asch bezet en omgeven, slechts door veel oplettendhek 
van het beenderen-gruis te onderscheiden waren. Diezelfd 
bevinding alzoo, toen door kem en thans weêr door on 
gedaan, moet, dunkt ons, wel een gewigtig bewij 
worden geacht voor de opgerepte bewaring gedurend 
al den tijd, die tusschen de beide onderzoekingen ve 
loopen is. 

















Thans rest ons nog, het oude schrift te bespreken v 
eenige der perkamenten briefjes, die bij de Reliquién ga 
vonden zijn. Wij hebben daartoe op de Plaat, onder de 
N* 1, 2, 7—13, 16 en 17 , facsimile’s verzameld, di 
van de briefjes eene getrouwe afbeelding geven. In des 
Inventaris (Bijlage A.) staat aangegeven, wáár elk daarva 
gevonden werd N° 1, 2, 9, 12, 16 en 17 waren bj 
de respectieve Reliquién gevoegd. N° 7, 8, 10, 11—1 
behooren tot het bundeltje losse briefjes van den 4°* zal 
Twee zijn er onder (N° 8 en N° 13) wier raadselachtiger 
inhoud wij te vergeefs trachtten te ontcijferen. Wellig 
heeft dit zijn oorzaak hierin, dat ze uit een grooteren 
tekst kunnen zijn uitgeknipt, aangezien op N° 13 sporer 
van afgesneden letters zigtbaar zijn. Daarentegen schijnen 
de kruisjes en teekens voor- en achteraan, wêer aan te 
duiden dat de opschriften een geheel uitmaken. In beide 
briefjes is een vreemde vorm van de letter s op te mer- 
ken. Wij geven hier, wat wij, gemeend hebben te kun- 
nen lezen, en vertrouwen, dat anderen eene betere ver- 
klaring aan de hand kunne doen. 







ON 
erk Hac offa capnt $ pm Dracoui 

ME Colledda [ww Cx reliquit "telis 
e£) Gf e 47/594, Ufa 
erp m 





e (o ef? / ue De PUn e$ 
Cif zcg rave o p od d | 


ore $T A Gag s& E jo cr je 


hb) | "T 
nu 5e m NS xa. S CLVRBAMHESAR) 
veT ^r. za)  AETSONIE'sOrig 
ant 140" paart , 

CIU.ro. 
(212. 
Cosrxgsco.BEN LEN of. 





RLS EINIGE c1) EPL A XA TIRAS: 






o. $à-vi yEENCI' 
CHIILM N NOP PORSTTTYX 
iCCDdCEFFGbHILAMA. 
NN N Nun 0 P 

NHN 0 f gk 
KSSTUUXZ |. 
7 >. HER | 


"i05 Cc GREGOR ) PAPE 









Mernfra S.Hlieronts 
pre j]der ty unii B 
ld uote ML mee yr qu 





403 


-- a Iu^delde ^/ de pinnicgem *), 
dare 
dimidium „/ partes / a, 
san[c]tis sa[n]etarum virginum. 


+ & misit de colon[n]ia sis sa[n]etarum virgin[u]m 
e x' i ccc mill, ipse rt(?] nemo alius dare. 


De eenige gissing, die wij misschien maken mogen is, 
lat de woorden betrekking hebben op toezending of be- 
stemming van Reliquiën („partes sacrarum virginum"). 
Wat den vermoedelijken ouderdom betreft, vermeenen 
wij, dat het schrift zeer goed even oud kan zijn als dat 
der overige nummers, tot welke wij nu overgaan. 

In het Bisschoppelijk Archief berust het volgende 
stuk, geheel en eigenhandig geschreven door Haarlems 
laatsten Bisschop, Godfried van Mierlo, Ì 


Ego Godefridus a Mierle Dei et Apostolicae Sedis gratia Epi- 
scopus Haerlemensis nec non Praelatus Egmondanus, nune vero 
per exilium injustum in Ecclesia Monasteriensi pontificales fun- 
etiones admiuistrans Notum facio omnibus et singulis praesentes 
literas visuris seu audituris Quod nos anno Dni 1678 mensis Maji 
die vicesimo septimo ?) deposuimus apud probum et optimum vi- 
rum Petrum a Driel tunc temporis teloniarium in civitate Har- 
lemensi, ut ad usum nostrum in suus aedes et custodiam reciperet 
ex nobis creditis bonis et rebus, unam cistulam rubeam, plane 
ferream, clausam satis firmiter, sine clave ejusdem, longitudinis 
circiter unius pedis, altitudiuis circiter dimidii pedis, et librum 
unum, continentem. in perjameno scripta quatuor evangelia, habentem 
argenteos duos uncos quibus clauditur, praeterea crucem ex ligno 
sancto Dominico, vestitam ac cireumdatam auro ac argento, repo- 
sitam in theca ex corio, ejusdem Crucis quantitati coaptata; quae 
quidem idem Petrus praescriptus (ut nobis per nuncios diversos 
etiam in scriptis siguificavit) postmodum una cum parte bonorum 








1) Of zouden we mogen lezen: rinvicgem — het tegenwoordige Rin- 
negom Ô . 

9) Dit was, zeer opmerkelijk, de dag waarop de Roomsche Magistraat 
Amsterdam werd uitgezet, en twee dageu vóór de Haarlemsche noneu. 


404 


suorum Coloniam transportari curavit, quae jam reservantur et 
manent apud spectabilem et insignem virum Franciscum de Crace 
Ántwerpiensem , nunc Coloniae agentem. Et quia ad aures nostra 
pervenit, dictum Petrum velle repetere e Colonia sua bona, qui-- 
bus supradictae res nostrae conjunctae sunt, quod sine evidenti 
periculo amissionis rerum nostrarum et injuria nostra maxima fieri 
nequiret: ideo, earumdem rerum nostrarum praesertim Aossoris di- 
visi cui ante 600 annos et amplius dedicatae et propriae f'werumt, | 
rationem habentes, ne periculo direptionis cujusvis exponantur, 
per praesentes nostrum hac in re procuratorem ac commissarium 
damus et instituimus Honorandum patrem priorem. fratrum prae- 
dicatorum Coloniensium fratrem Henricum Bercheyck, ut nostro 
nomine possit et valeat eadem potestate acsi praesentes essemus, 
omni jure via ac modis possibilibus curare, ut recipiantur et custo- 
diantur res praedictae ab eodem, eas arrestando aut quavis acti- 
one juris impediendo, ne tam grave pericalum nobis immineat, 
haec tamen conditione, ut sidicti Petri a Driel bora, quibus no- 
strae res colligatae sunt, reserari aut aperiri seu dissolvi nequeunt 
siue sarcinarum cistarum aut serarum confractione et laesione, 
ut omne damnum inde quacumque occasione proveniens, id co- 
piose pleneque resarciatur seu reficiatur sumptibus et expensis 
nostris. In quorum omnium fidem sigillum nostrum praesentibus 
impressimus et propria manu signavimus Monasterii anno 1583. 
die Septimo mensis Maij. 








L. S, GODEFRIDUS A MIERLE qui supra. 





Zoo als uit dit stuk blijkt, had de Bisschop van Haar- 
lem, Godfried van Mierlo, op 27 Mei 1578 aan zekeren 
Petrus van Driel, inwoner van Haarlem, twee kostbare 
voorwerpen in bewaring gegeven, namelijk eenen per- 
kamenten codex der 4 Evangeliën en een kruis, met 
goud en zilver omzet, en waarin eene reliquie van het 
H. Kruis berustte. Nu had gezegde van Driel die twee 
stukken met een gedeelte van zijne goederen naar Keu- 
len laten voeren, waar zij bij eenen Franciscus de Cruce 
berustten. Daar hij echter thans, naar aan den Bisschop 
berigt was, die goederen weer wilde terug laten halen 
uit Keulen, begon de Bisschop van Mierlo te vreezen, 


405 


dat met al dat heen en weer brengen zijn eigendom mogt 
te loor gaan. Hierom gaf hij aan den prior der predik- 
heeren van Keulen volmagt, om kruis en evangelieboek 
op te vorderen en in bewaring te nemen, 

Het zijn echter niet zoo zeer deze bijzonderheden, waar- 
voor wij de aandacht van den lezer vragen, als wel dat- 
gene wat de Bisschop van de besproken voorwerpen zegt, 
namelijk dat zij reeds vóór meer dan zeshonderd jaren ter 
eere Gods waren toegewijd. en toegeëigend geworden. (hono- 
ris divini, cui ante 600 annos et amplius dedicatae et 
propriae fuerunt) Wij vermeenen namelijk, dat wij ook 
hier weder te doen hebben met twee eerwaardige over- 
blijfselen der Abdij van Egmond. Aan haar toch was door 
Dirk II Graaf van Holland een kostbare codex der 4 
evangeliën geschonken (obtulit beato Adalberto unum 
textum quatuor evangelistarum, auro fulvo pretiosisque 
lapidibus circumtectum '). En zijn zoon Egbert, de aarts- 
bisschop van Trier, vermaakte aan de Abdij een groot 
partikel van het H. Kruis in goud ingesloten (de Cruce 
Dominica magnam partem auro inclusam legavit) *). Als 
wij nu in het oog houden, dat Graaf Dirk in 988 *) over- 
leed, dan komt de tijdsbepaling door den Bisschop ge- 
maakt : voor meer dan 600 jaren, voldoende overeen , dewijl 
hij die maakte op 7 Mei 1583. Nogtans, wij willen niet 
verder aanhouden op de vraag, of kruis en evangelieboek , 
door van Mierlo bedoeld, uit Egmond afkomstig waren, _ 
Wij rekenden het vooral nuttig, hier een document mede 
te deelen, dat waarschijnlijk nog onuitgegeven en on- 
bekend is. Het is in allen gevalle zeker, dat de perka- 
menten codex der vier evangelien, door Graaf Dirk II 
(met zijne gemalin Hildegardis) aan S. Adalbert, dat is 


]) Joës u Leydis: Chrom. Egmund. ed. Matthaeus pag. 147. 
2) Chron. Egmund. pag. 11. 
1) Nuyens: Alg. Gesch, des Ned, Volks III, pag. 49. 


Bijdragen Gesch. Bisd, v. Maarlem. 11° Decl. 21 





406 


aan zijn klooster, geschonken, bewaard gebleven is, m 
de 17* eeuw in het Hollandsch collegie te Keulen be- 
rustte, ten jare 1721 in handen was van den jansenisti- 
schen pastoor Kemp te Utrecht, en op het oogenblik zich 
bevindt in de Koninklijke Bibliotheek te ’s Gravenhage '). 
Dit belangwekkend handschrift rekenen wij ook voor het 
onderwerp dat ons bezig houdt, niet van belang ontbloot, 
dewijl ons de overeenkomst getroffen heeft, welke de let- 
tertype van dien codex met die van de oude perkamen- 
ten briefjes heeft, die bij de Reliquiën gevonden zijn. 
Tot bewijs hebben wij op de Plaat, naast de facsimile: 
dier briefjes (N° 1, 2, 7, 9, 10, 11, 12, 16 en 17) afbeelding 
gegeven van de lettersoorten (N° 6, 14 en 15) van het 
Evangelieboek, volgens de teekeningen die door van Wijn 
bij zijne verhandeling over het MS. ') gevoegd zijn. De 
— lezer gelieve N° 16 te vergelijken met N° 6, verder N'1, 
2, 9—12 en 17 met N° 14, en eindelijk N° 7 met N° 15. 
Wij weten zeer wel, dat de hier besproken lettertype 
die van het Romaansche tijdvak is en gedurende betrek- 
kelijk langen tijd heerschend was. Niets ook ligt zóó ver 
van onze bedoeling ais te beweren, dat het eene en de- 
zelfde hand was die ze schreef. Wat wij bedoelen is voor 
eerst, te toonen dat de briefjes even oud als de Evan- 
geliën-codex kunnen zijn, en ten andere achten wij het, 
in verband met al hetgeen boven verhandeld is, minstens 
wel de aandacht waardig , dat de opschriften van meerdere 
der Reliquiën , en bepaaldelijk ook die der twee Heiligen, 
naar den tijd heenwijzen, waarin Graaf Dirk II de 
HH. Overblijfselen van S. Jeroen naär S. Adalberts-kloos- 
ter overbragt, de houten kerk door een steenen basiliek 
verving, en het ligchaam van S Adalbert in een kunstig 
bewerkte kasse insloot, terwijl de bouw der nieuwe basi- 





1) Zie van Wijn: Huiszittend Leeven II, bl, 829 en volgg. 


401 


liek reeds van zelf altaarwijdingen en insluiting van Re- 
liquién medebragt, — naar den tijd waarin Aartsbisschop 
Egbert, zijn zoon, behalve het bovenvermelde kruis, nog 
zoovele andere voortreffelijke geschenken aan het Egmon- 
der-klooster vermaakte, waaronder eene kas vol religuiën 
van Heiligen en een groot gedeelte van het ligchaam 
van S. Agatha, met vele boeken en reliquiën '). Wan- 
neer alzoo de overeenkomst der lettertype hier in aan- 
merking mag komen: niet alleen verleent zij dan aan 
hetgeen boven over de herkomst uit Egmond is uiteen- 
gezet, eene ongemeene kracht, maar dan verbindt zij ook 
de geschiedenis van verscheidene der door ons behandelde 
Reliquiën aan die van de oudste en edelste begiftigers 
en weldoeners der oude Egmonder-abdij. 


J. J. GRAAF. 


BIJLAGEN. 


Á. 
INVENTARIS. 


I. Marokijn lederen beurs met opschrift: Sancti Hieronis praesbyteri 
Martyris. Hierin een rood zijden zak met opschrift: Mazilla cum 
ossibus S. Hieronis praesbiteri et martyris. Hierin wéer een linnen 
doek, met opschrift: (Zie op de plaat N° 18) Membra S. Hieronis 
presbiteri et Martyris inter quae est maxilla integra. 

In dezen linnen doek zijn de beenderen gewikkeld en bij deze 
ligt een oud perkament (N°. 2) waarop: HIC REQUIESCIT CORPUS 
SCI HIEKONIS. | 


JT. Marokijn Zederen beurs. Daarop van buiten een perkamentje: 
Sancti Adelberti archidiaconi memlra hic sunt recondita. In deze 
beurs een rood zijden zak waarop: (N° 1) HIC REQUIESCUNT MEM- 
BRA SCI ADHELBERTI CONFESSORIS XPI. Deze zak bevat: ——— 
a) een zak van 2 linnen doeken met het opschrift: membra S. 

Adalberti, hierin beenderen, stukjes zegel er onder, als ook een 
briefje: membra S. Adelberti Leuitae. 


l) Joés a Leydis, Chron. Egmund. pag. 11. 


408 


b) vervolgens een pakje van 9 papieren, waarin stukjes zegel. Op 
het binnenste papiertje (N° 3) staat: continentur Aic quaedam 
fragmenta sigilli, (ut apparet) : reperta inter membra S. Adal- 
berti, Onder die fragmenta sigilli ook een papiertje waarop: 
Haec inter membra. S. Adalberti Diaconi inventa. sunt. 

c) een kleiner linnen zakje, waarop van buiten een perkamentje: 
(N° 4) Haec ossa capitis S. Adelberti Diaconi collecta sunt ez 
reliquis membris eiusdem. A° 1595 U° [of 11°] Januarii. In 
dezen zak ook beenderen, waarbij een briefje: Fragmenta ca- 
pitis S. Adalberti collecta ez reliquiis in tumba inuentis. | 
III. Marokijn lederen beurs, waarop: | 

Reliquiae SS. Virginum *Bertradae et *Weneradae. Item S. Adr 
ani, 8. Magni, SS. X» martyrum, *S. Gregorii papae, *S. Martini, 

*S. Antonii, *S. Salvii, S. Urbani presbyteri, *S. Dentelini fil 

S. Vincentii, S. Praxedis, *S. Caeciliae, *S. Margaretae. *S. Luciae, 

S. Eulaliae, S. Emerentianae, *8. Odiliae, S. Rictrudis, S. Pirs- 

nae sororis S. Presducis, *S. Anastasiae virginis, *S, Gertrudis. 
In deze een rood zijden zak, waarop: 

Reliquiae SS: Virginum Bertradae et Weneradae *repertae in tumbs 

S. Agathae, S. Adriani, XP martyrum, S. Martini. S. Salvii, S. Ur 

bani presbyteri. S. Magni , S. Gregorii, S. Antonii, S. Dentelini 

filii 8, Vincentii. S. Margaretae, S. Eulaliae, S. Ceciliae, S. Luciae, 

S. Odiliae, S. Gertrudis, S. Anastasiae, Quibus addide (sic) de 

S. Pirana sorore S. Presducis. Item S, Praxedis, Eulaliae, Lucis: 

Rictrudis, Emerentianae, Annae M. 

In deze weder een katoenen en een linnen doek waarop nog. 
maals alle namen. 

In deze doeken zijn de reliquién verder op de volgende wijze 
ingepakt : 


a) een linnendoekje: waarop: Reliquiae S. Praxedis, S. Eulaliae, 
S. Luciae, S. Rictrudis, S. Emerentianae , S. Berthradae et We- 
neradae, Hierin ook de gezegde Reliquiéu en daarbij een oud 
perkament (op de plaat N^ 16) waarop: (H)rc REQUIES (C)unr 
MEMBR(A) SCARU(M) (VI)RGINUM BERTR(ADAE) ET WENERADAE. 

b) een groen zijden gazen pakje, waarop: Reliquiae S. Gregorü 

papae, S. Martini, S. Salvii, S. Urbani presbyteri, S. Denleni 
filii S. Vincentii. De gezegde Reliquién er in, met de briefjes 
onder N? 9, 12 en 17 van de plaat vermeld. 

c) een katoenen zakje, waarop, S. Margarelae, S. Eugeniae, S. La- 


409 


ciae, S. Odiliae, S. Anastasiae virg. S. Gertrudis, S. Ceciliae, 
De gezegde Reliqq. er in. 

d) een zijden met ruitjes gewerkt zakje, waarop: S. Magni mar- 
tyris. S. Adriani martyris. De reliquién er in. 

e) delossereliquión van S. Pirana (bis), S. Antonii, S. Annae, 
SS. X", martyrum. SS. Gomari et Huberti. 


TV. Marokijn lederen beurs, waarop: 

Plurimae diversorum Sanctorum Reliquiae , quorum tituli vel sunt 
confusi vel deperditi , collectae ez variis celeberrimis tumbis. 

In deze wéer een rood zijden zak, met nagenoeg Aefzelfde 
opschrift. 

In deze wéer een linnen zak met nagenoeg hetzelfde opschrift. 

In dezen linnen zak eene menigte beenderen, waaronder wie- 
rookkorrels en stukjes zegel, en een bundeltje van verscheidene, 
perkamenten reepjes, met de namen van de Heiligen: Brigida , 
Nicecius (N° 10), Audilia, *Benedicta, en de andere die reeds 
boven (bl. 889-90) medegedeeld zijn, alsook de twee onleesbare 
briefjes op bl. 402-03 besproken. 


V. Rood-zijden zak, met opschrift Notae R (is verder afge- 
schroeid, maar gaf vroeger te lezen eliquiae * Undecim millium Pir- 
ginum martyrum). 

In deze een linnen doek met opschrift *Religuiae SS. XI* Vir- 
ginum. Hierin verschillende beenderen, met briefjes daartusschen 
van de 11 M. HH. Maagden. 


B. 

In nomine Domini Amen. — Anno a Nat. Dni milles. sex- 
centes. trigesimo Indictione XIII Pontes Smi D. N. Urbani PP. 
VIII anno septimo die XV Octobris comparuit coram nobis Joanne 
Alberto Bannio J. Utr. Doctore Cathed. Eccl. Harlem. Canonico 
notario aplico ac Judice ordinario E.P. Arnoldus de Witte Ordi- 
nis minorum S. Francisci de regulari observantia Provinciae Co- 
loniensis alumnus ac missionarius ad propagationem Euangelicam 
in dicta Cathedr. civitate nobiscum residens, qui ad instantiam 
Adm, Rdorum Ampliss. et Eximiorum Dnorum Decani et cetero- 
rum canonicorum ac totius Capli dictae Cathedr. Eecliae Harle- 
mensis omni meliori modo ac forma tactis per eum corporaliter 
Sacris Scripturis deposuit certificavit et juravit ad Dominum Deum 
suum, se ex speciali commissione Adm. R! et Ampliss. Dni 


410 


Judoci Catii 8. The. Licent. dictae Cathedr. Eccle Decani requi 
sivisse certas reliquias Gloriosissimi Confessoris Christi Divi Ba- 
conis dictae Cathedr. Eccle. Harlemensis Patroni, easque se anno 
milles. sexcentes. trigesimo mense majo invenisse Colosmiae Agrip- 
pinae in Monasterio S. Clarae nuncupato ad Praesentationem B. 
M. V., quod exstat in platea Campanaria (vulgo de Kklokergai) 
certificans easdem ibi per multos annos requievisse et ad dictum 
locum ab Adm. R3? Patre Nicolao Wiggerio Coussebant dicti or- 
dinis ac Provinciae Coloniensis tertium Provinciali ministro circ 
Annum Dni 1598 esse delatas, ibidem repositas et in summ 
veneratione habitas, Declaravit insuper sub juramento ut supr 
se a dicto Patre^ Nicolao Wiggerio saepius audivisse has esse ve- 
rissimas Reliquias S. Bavonis Confessoris ez Tomba S. Adelbert 
Confessoris Chri ab eodem. acceptas; quod factum fuisse putt 
(quantum meminit) praesentibus vel Illme 7. Sasboldo Vosmen 
per Hollandiam caeterasque Belgii foederatas Provincias J'fcar 
Aptico vel Adm. Rée D. Guilielmo Copallio sedis vacantis Harle 
mensis Picario Generali nec non R1? D. 4delber(o Eggio tum 
Canonico Harlemensi et postea etiam ejusdem Sedis vacantis vicario 
Generali atque Mgro Jasparo Stolwijck Sacellano curato dictae 
Cathedr. et Parochialis Ecclesiae D. Bavonis Harlemensis, in 
aedibus Expertiss. D. Joannis Duvi$ Medicinae Doctoris ac Reipub. 
Harlemensis medici excellentissimi. Declaravit etiam dictus com 
parens sub juramento ut supra, quod Caplum Cathedr. Eccl. $ | 
Bavonis Gandensis per D. ac. magistrum Wijbrandum  Frisisa 
ibidem canonicum saepissime pro dictis Reliquiis obtinendis apud 
dictum Patrem Nicolaum Wiggerium institerit, rogarit ac suppl 
carit, sed semper iisdem fuisse ejusmodi petitionem negatam, 
dictumque P. Nicolaum Wiggerium saepius dixisse dicto comp* 
renti haec aut similia verba : Ego veneror Dnos Canonicos «4 
Capitulum Cathedr. Ecclesiae Harlemensis, et ideo volo hase 
Reliquias S. Bavonis ipsis Dnis Canonicis ac Capitulo Harlemens 
reddendas, adjiciens etiam: Ego mando tibi P. A4rnolde ut has 
Reliquias S. Bavonis quas ego scio esse verissimas et indubitatas 
post mortem meam restituas ac tradas Dnis Canonicis et Caple 
Cathedr. Eccl. S. Bavonis Harlemensis quibus ego plurimum 
defero. Deposuit insuper dictus comparens quod dictas Reliquis 
S. Bavonis nomine Ampliss. et eximiorum DD. Decani et Capli 
Harlemensis petitas, ab Adm. Rdo P. Teodoro Rijnvelt Provin 
ciali Coloniensi fratr. minorum de observantia supradict. mens 



















411 


maio acceperit hoc anno currenti ac supradicto, et ex monasterio 
. IS. Clarae supradicto detulerit et custodi P. Constantio sacerdoti 
ejusdem ordinis ac Convenius sui Coloniensis (nuncupati ad olicas) 
tradiderit custodiendas; quas vigesima quarta maji Colonia disce- 
dens secum reverenter assumptas, die vigesima septima maji 
Harlemum transtulit et die secunda mensis Junii eodem anno, 
quae fuit Dominica iufra Octavam Corporis Christi, Adm. Rdo 
Amplissimoque D. Judoco Catio Decano Harlemensi supradicto 
sub vesperam tradidit, Quas Reliquias in oratorio dicti Ampliss. 
D. Decani honorifice repositas cum oculariter inspiceremus, inve- 
nimus easinclusas Arculae enz. (Hier volgt van de Reliquie eene 
naauwkeurige beschrijving, die thans voorons minder belang heeft). 
In ipsa membrana cui appeudebant sacrae Reliquiae, erat propria 
manu P. Nicolai scriptus litera Italica seu cursiva sequens ver- 
borum contextus: D. S. Bavone Confess. sive de proprii ejus cor- 
poris cineribus conglutinatis; quarum omnium ac singularium rerum, 
pixidis seu capsulae, involucri, ac duarum membranarum figurae 
ad vivum suis coloribus ac lineamentis a Petro Grebbero Harle- 
mensi pictore praestantissimo expressae in frontispicio originalis 
hujus instrumenti appositae sunt Unde dietus comparens P. Ar- 
noldus de Witte juramento suprascripto ad Sancta Dei evangelia 
deposito, declaravit et certificavit hasce Reliquias in talibus in- 
voluero ac membranis ut praefertur longo tempore fuisse in dicto 
monasterio S. Clarae servatas, et esse easdem quas secum ad in- 
stantiam Praefati Ampliss. D. Decani Harlemensis Colonia ex 
dicto monasterio S. Clarae a Rdo Patre Theodoro Rijnvelt Provin- 
ciali Coloniensi supradicto sibi traditas et acceptas transtulit , quas- 
que supradictus R. P. Nicolaus Wiggerius asseveravit esse indu- 
bitatas ac verissimas S. Bavonis Confess. Reliquias per ipsum ez 
dicla Tomba S. Adelberti ut praefertur acceptas secum Coloniam 
detulit, et Dnis Canonicis ac Caplo Cathedr. Eccl. S. Bavonis 
Harlemeusis reddendas et iradendas voluit ac ipsi comparenti hoc 
mandavit. Quae sacrae Reliquiae hoc eodem anno die 15 Octo- 
bris coram Adm. Rdis Ampliss. eximiisque Dominis Judoco Catio 
Decano supradict. profitente has esse easdem Reliquias quas a 
dicto P. Arnoldo ut praefertur accepit nec non DD. Florentio ab 
Alkemade J. Utri. Lto. Quirino Costero S.T.L. Joanne Buggaeo 
S.T.L., Joanne Alberto Bannio J. Utriusque Doct. Leonardo Mario 
S.T. Doct. Joanne Benio S. Theol. Licent. Canonicis Capliter 
comparentibus, nec non Sebastiano Hoochkamer S. Theol, Licent, 


412 


Pastore Roterodamensi. D. Balduino Catio S. Theol. Bacc. Form. 
testibus ad hune actum expresse vocatis et rogatis, apertae, in- 
spectae, reclusae et condigno honore ac reverentia repositae fue- 
runt in supradicto Oratorio Chorum Cathedr. Eccles. Harlemen- 
sis repraesentante. In quorum omnium ac singulorum fidem vene 
rabiles Dni de Caplo supradicto petierunt a me Confratre suo 
Notario Aplico ac Judice Ordinario confici ac conscribi praesen 
Instrumentum sigillo dicti Capituli ac meis notarialibus sigillo et 
Parographo communitum quod iu hac ipsa forma feci ac edidi 
Actum Harlemi loco et tempore et coram testibus supradictis ro- 
gatis et requisitis, qui cum deponentibus ac requirentibus hujus 
instrumenti primae membranae singulatim propria manu subscrip- 
serunt. 


Sign. Ego F. P. ArNorpus pe Witt, Testor et signo J. A. Baum 

Ord. min. regul. obs. | 15/,, J. U. Doct. 1630. 
Cath. Eccl. Harl. Canon. Notar. 
Aplicus et Judex ordin. SSt. 

Ego Jupocus Carzrus Decanus et Archipresbyter. C. E. H. 

Ego FLORENTIUS AB ALCKEMADE J. U. L.C. E. H. Can. 

Ego Quirinus CosTERUs Cathedr. Eccliae Harlemen. 

| Canonicus S. Theol. Lic.. 

Ego JoaNNes BucaAEUs S. Th. L. Cath. Eccliae Harlem. 
t Canonicus. 
Ego JoANNEs ALBERTUS BANNrus Cath. Ecc. Harl. 
| Canonic. J. U. Doct. 
Ego LroNaAEpus Maurus S. Th. D. Cath. Ecc. Harl. Canonicus. 
Ego JouaNNEs Been, S. Th. L. Cath. Eccl. Harl. Canonicus. 








418 


" 
R. K. PASTOORS EN ANDERE PAROCHIEPRIESTERS, OP 
BIJGEVOEGD TIJDSTIP AANWEZIG IN HET TEGEN- 
WOORDIG BISDOM VAN HAARLEM, 


(Vervolg van blz. 193,) 


HAARLEM, 


A? 1261-72. Arnoldus de Alckemade persona; met zijn broeder 
stichter der Abdij van Leeuwenhorst. \ 
Oorkondenb. II. N° 77, 231. 
m 1303. Dirck die pape tot Haerlem. Orig. v. Rijnsb. 
^ 1812. Heer Florens, Prior van de Jacobijnen te Haarlem. 
Cartularium van S. Catryne te Utrecht. 
» 1812. Prior et frater Andreas Lector Domus Praedicatorum in 
Hairlem, et prior domus Sancta Marie de Monte Car- 


meli ibidem. Ibidem. 
„ 1814. Mr. Gherart, scholaster van Haerlem, Provisoer ende 
en 1815. Deken van Kenemerland. Ibid. 
» 1814. Broeder Nyclaes vau Remmerswaele, Prior van de Pre- 

dicaren te Harlem. Ibid. 
5 1314. Broder Henric, Prior van onse Vrouwen-broeders van 

den Carmeliten te Harlem. Ibid. 


» 1816. fer. 4 post Remigii. Nycholaus de Zande, curatus et 
| decanus confraternitatis Beate Marie in Haerlem. 
» n Jacobus, presbyter et rector scolarum | provisores 
n__n Johannes Hove. confrat. 
.^ ^ Johannes de Ghoes, cappellanus beghinarum { servitores, 
» m" Johannes de Berghen. | confrat. 
Bissch. Archief : Vicarie-brief. 
n 1325. Arnout Moribus en Nyclaes van den Zande : ‘prochie- 


papen in Harlem. Cart. S. Catr. Utr. 

» 1841. in vigilia beati Mathei ap. Jacobus de Zassenhem, vice- 
curatus in Harlem. Bissch. Arch. Vic -brief. 

n 1841. des maenendaeghs na sinte bavendagh. Jan Ponciaens- 
sone, prochipape in Haerlem. Ibid. 
n 1842, Dirie Olout, priester capellaen in die prochikerke van 
Harlem. Cartul. S. Catr. Utr. 


n 1348. Mag" Henricus de Geldonia, curatus Mier. IT. 749. 


414 


À* 1357. Willem Heerman cureyt. 


y 


s 


y 


I 


Invent. van 'tLeidsch. Arch. I. bl. 16. 
1361. Jan die Gruter, vicecureyt der prochikercke v. Haerlem. 
Cart. S. Cat. Utr. 


1368. 11 Aug. Nicolaus de Beeck, perpet. capellanus in ecd. 
Harlemen. Bissch. Arch. Vicarie-brief. 

1973. die natali S. Stephani prothomart. Theodoricus fil. Vop- 
ponis presb. canonicus B. M. Hagiensis curatusque 

. ecclesiae Harlemen. Ibid. 
1382. fer. 6 post octavas [sic] pasche. Florentius fil. Johán- 
nis, decanus coifraternit. Domine nostre in Haerlem 


et Walterus Loc we presbyteri. Ibid. 
1392. 4 Juny. Joannes die Blote fil. Theodorici Blote: vicaris 
vin S. Nicolaas-altaar in S. Davo. Ibid. 
1392. 4 Juny. Theodoricus filius Rembrandi: rector scola 
puellarum in Haerlem. Ibid. 
1400, in Sabb. post dominicam jubilate. Gerbrandus de Cour 
ter, curatus ecclesiae paroch. Harlemen. Ibid. 
1401. 4 Januar. Idem. Ibid. 


1400-26. Willem van Scoten commandeur van St. Jan. 
Invent. v. 't Haarl. Arch. I. bl. 10, 16. 
1407. 6 Nov. Hugo dictus goudtsmidt : curatus eccl. parochia- 
lis Sanctorum Petri et Pauli apost. Begginarum in 
Haerlem. Bissch. arch. Vicarie-brief. 


» 1429. Gerrit vice-cureyt. Invent. v. ’t Haarl. Arch. I. bl. 18. 
m 1429-52. Gerryt van Scoten commandeur van St. Jan. 


u 


b 


€* 


3 


z 


Ibid. bl. 18, 28. 

1448. Meester Jan Claesz, vice-cureyt van der Prochiekercken 

binnen Haerlem. Cartul. S, Cath. Utr. 

1459. 25 Oct. Theodoricus Engbertus vicecuratus et Simon 
Michaelis sacellanus eccl. Harlem. 

Bissch. arch. Vicarie-brief. 


1464. 28 Maart, aan Jean Rosenburgh gave van de Pastory. 
Bruss. Arch. 


1474. Theodricus Engelbertsz. priester, vice-cureit van de pa 


rochiekerk te Haarlem. Cartul. S. Catr. Utr. 
1486, 25 Apr. Mr. Nicolaes Sael de Hoern: vicaris van S. 
Nicolaas-altaar in S. Bavo. Bissch. arch. Vicarie-brief. 


1608, 29 Jan. Gerardus Wit benoemd voor eene vicarie op 


‚8, Jan Evang.-altaar in S. Bavo, welke vicarie va- 
eeerde door overlijden van Garbrandus Rijck. Ibid. 





415 


AÀ? 1514. Aelbrecht Hermanez. pastoer (Ridder?) van St, Jan. - 
Inf. B. bl. 29. 
v _n Mr. Reinier Wynant oudt omtrent 63 j. als hier voor- 
tijts gedient hebbende in de cure van Haerlem zooals 
vice-cureyt als cappellaen omtrent 32 j.... te 
omtrent 29 j. als cappellaen ende de leste 2'/, j. a 
vice-cureyt. Nu omtrent 1'/, jaer niet gedient en heeft. 
Er waren destijds slechts omtrent 10,000 com. terwijl er vóór vier 
à 5 j. wel 14,000 zijn geweest. De parochie Haarlem bevatte 
oudtijds behalve de stad, de dorpen of buurten: Heemstede, Over- 
veen , Tetroede, Aelbertsberge, Schoten, Haerlsmmerlede ende 
Schalewyck, welke plaatsen verzorgd werden door de vier capel- 
lanen, die gelijkertijd onder en naast den vice-cureit de Katho- 
lieken der stad van dienst waren. Er worden als capellanen ge- 
noemd Mr Laureys Pietersz. oudt 35 j. M" Simon Jacobsz. oudt 
64 j. Mr Cornelis Gerbrantss. oudt 34 j. ende II" Claes Claesz. 
oudt 34 j. als nu capellanen binnen der voors kercke. 
| Ibid. bl. 18. (ad sensum). 
» 1517. 11 Dec. Judocus Reyneri, possessor vicariae in altari 
S. Jois Evang. Dissch. arch. Vicarie-brief. 
» 1518. 28 Jan. Willem Claesz. Wollewijn, priester : besitter des 
cappelrijes op 8. Geertruits-altaer in S. Bavo. Ibid. 
» 1522. 16 Mei. Georgius de Teemske, Utr. J. D. Praepos. et 
archidiacon. ecelesiarum de Cassele et Haerlebeecken, - 
nec non curatus eccl. paroch. S. Bavonis in Haerlem. 
07 | Ibid. 
n 1622. 17 Mei. Ripprandus fil. Joannis de Craeck: gepresen- 
teerd voor eene vicarie op S. Lucas-altaar in S. Bavo. 
| Ibid, 
n 1530. Pieter Jacobsz. priester, sticht eene vicarie in S. Bavo. 
| Ibid. 
n 1535. 30. Nov. Mr. Sijbrant Jansz. kapellaan van S. Joosten- 
altaar in S. Bavo. Ibid. 
n 1587. 9 Nov. Johannes de Gogh, canonicus S. Salvatoris Tra- 
ject. possessor et rector vicariae in altari nativ. Dom. 


seu B.M.V. in puerperio. Ibid. 
„ 1638. 18 Maart. Mr. Jacob van Schoorl: beneficiant in de 
kercke van Haerlem. Ibid. 


» 1639. in profesto S. Agnetis V. M. Jodocus Petri: pastor 
leprosorum ei postea pater conventus S, Mariae. Ibid, 


A° 1549. 


n 1561. 


'm 1562. 
n 1567. 
„ 1567. 


„ 1568. 


» 1874. 
„n 1574. 


‚n 1580. 


AÀ* 1380. 


A? 1323. 
"n 1362. 
v 1465. 
y 1497, 


° 1105. 


A° 1514. 


416 


4 


24 Apr. Nicolaes Albrechtsz. vicaris van S. Joosten- 


altaar in S. Bavo. Ibid. 
6 Nov. Joannes Fopponis, Petrus Adriani Hals, et Ju. 


docus Heyneri presbyter ac vicarius eccl. S. Bavonis 

: Harlem. getnigen bij de inbezitneming van den Haarl. 

Zetel door Bisschop van Nieuwland, Bissch. arch. 
Mr. Thomas Laurentsz. capellaen. 

Ibid. Lijst van Vicarie-goederen. 

Hr. Nicolaes Pietersz. kapellaan der parochiekerk van 

S. Bavo. Cartularium van S. Catrijne te Utrecht. 

Hr. Jacobus Gans, praepositus virginum dive Catharine 

Conventus Harlem. Ibidem. 


3 Mei. Hr. Joost Pietersz. en Hr, Claes Fransz. Zwart: 


priesteren, memoriemeesteren in der parochiekercke der 
stede van Haerlem. Bissch. Arch. Lijst v. Vic.goederen. 


24 Nov. Mr. Symon Gregorii, viéaris van het altaar 
van S. Jan-Evang. Ibid. Vicarie-brief. 
24 Nov. Pancratius Hugonis et Hermanus Cornelii: 
presbyteri in Haerlem. Ibid. 


16 Maart. Mr. Albertus Canter Wilhelmi fil. gepraesen- 
teerd.voor de viearie op O.L.V.-altaar, de noot Goids 
in S. Bavo, welke vicarie vaceerde door overlijden 


van Nicolaas Francisci fil. Swart. Ibid. 
- . HAASTRECHT. 
Ambrosius sacerdos de Haastrecht. E. L. 34 fol. 24 we. 
’s HAGE. - | 
Hugo de Scaldia, curatus - Orig. v. Loosduinen. 
Henricus Hannaert, prochipaepe. Ibid. 
Petrus de Ryck, curatus. « Orig. v. 'sGravezande. 
Jan Huygesz. [pastoer] door zijne tusschenkomst wordt 
geld verstrekt voor zes zielmissen. Uit een 
M. S. berustend op Wiarda-State bij Leeuw warden. 
HARDINXVELD. 
Ravengerus presbyter parochianus. Oorkondenb. I. N*95. 
HARINCKHUIZEN. 
Tauwels Janszoon pastoer oudt omtrent 38 j. Hij heeft 


146 com. Inf. B. bl. 144. 


417 


HauweRT (Oudebokswoude.) 
À* 1494. Hr. Jan Jansz. past. oudt 65 j. Inf. A. 
„ 1514. Hr. Bouwen Rebbecoenezoon oudt 55 j. die pastoer is 
geweest 13 j. Hij heeft 105 com. Inf. B. bl. 89. 


HAZERSWOUDE. 


A? 1292-93. Eustatius rector. Inv. v. Leid. bl. 5. 
„ 1827. Petrus rector; zijn voorganger was Jacobus. Na zijn dood 
belooft de Graaf die kerk aan Nicolaas Stevensz. van 
Voorschoten. Mier. 11. bl. 416. 
n 1851. Hugo van Koudekerck prochiepape. Inv. v. Leid. bl. 4. 
s 1384-86. Willem Buser prochiepape. Inv. v. Leid. bl. 4. 
gy 1451. Hr. Dirc Claesz. pastoer. Cartularium van S. Catryne 
te Utrecht. 
 g& 1485. Hr. Symon Jansz. cureit. Ibid. 
n 1490. Hr. Florys Adriaenszoen: cureit. Ibid. 
„ 1514. Fr. Joes Pauli ord. St‘, Jois in Haerlem, pastoer oudt 
| 27 j. Er zijn 400 com. Inf. B. bl. 305. 
— m 1588. 17 Junii. Joost Clemensz. Wttenhage, ridder van St. 
mE Jan en pastoor alhier. Arch. v. Haarl. bl. 245. 
„ 1542. Garbrand van Alkmaar pastoor. Ibid. 
» 1567. Philips Henriesz. van Hogensteyn: pastoor. Ibid. 
y 1568. Nalatenschap verdeeld van Zal. Heer Garbrant Claes: 
soon in leven pastoor van Hazerswou. Ibid. 
y 1569. Hr. Dirck Gerritsz. de Vrije: pastoor. Ibid. 


HEEMSKERK. 


.A* 1215-38. Henricus. Oorkb. I. N° 247, 825. 
„ 1336. Johannes de IJboxdorp presbyter, officians ecclesiam. 
Cart. Egm. fol. 79. 

" 1314-15. Hr. Nielaes van Alemaer cureit of parochiepaep. 
Cartularium van S. Catryne te Utrecht. 
1485-90. Mr. Pieter van der Beets; cureit. Ibid. 
1494-1514. Pieter Wijbrantsz. pastor, oudt 36 j. In 1514 heeft 
hij omtrent 800 com. Inf. A. en Inf. B. bl. 29. 
1542. Gregorius Nicolaasz. pastoor. Cart. St. Cathar. 
s 1567-69-76, Franck van Dobben (Dubbius) Willemsz, pastoor. 
Cartul.. S. Catr. Utr. 
n 1676. 7 Sept. Hr. Frank Willemez., ridder van St. Jan en 

pastoor. Hij vraagt alimentatie. 

Arch. v. Haarl. bl. 256. 


a om 


2 


418 
HEEMSTEDE. 


A° 1514. Hr. Pieter Florisz, oudt 46 j. (Niet vermeld onder de 
capellanen te Haarlem). Hij zegt dat zijn volk te 
kercke behoert ende hare Sacramenten haelt tot Haer- 
lem. Inf. B. bl. 47. | 


HEENVLIET. 


A* 1611. ? Angelus Willemsz. Merula geb. te Briele a° 1482 , pries 
ter gewijd te Utrecht, 5 Apr. 1511. Zie W. Moll. 


'S HERER-AARTSBRRG. 


A° 1566. Hr. Arend Pijn pastoor. Sent. van den H. en Prov. 
Raad v. Holl. bl. 864. 


's HEER-H ENDRIKSEINDEREN. 


A? 1358. Pieter Vinne Canonicus van St. Pieter te Middelburg, 
ben. in plaats van Wijlen Jan Dankelum. | 
E. L. 22. fol. 62. 


Hero. 


A° 1226 (vóór). Reybrandus sacerdos de Heylo. Oorkb. I. N° 292. 

_n 1931. Lubbertus. Ibidem. N° 825. 

. ^ 1853. Johannes dictus Starcke curatus. Hij sticht eene kapel- 

lanie alhier. Cart. Egm. fol. 66. 

n 1455. Mr. Symon Caelman canonicus cameracensis, rector pa- 

rochialis ecclesiae de Heylo. Orig. v. Egm. 

„ 1494. Hr. Jacob Symonez. Vice-cureyt oudt 81 j. Hij bediende 

ook Oesdom. Inf. A. 

n 1514. Mr. Willem Osmer eureyt in Heylo en Oesdom oudt 

50 j. Hij heeft 430 com. Loss. pap. v. Egm. en 

Inf. B. bl. 37. 

n 1589. Willibrordus filius Johannis pastor. Hij is later door den 
Abt van Egmond teruggeroepen of ontzet. 

| Loss. pap. v. Egm. 

y 15... 2 Barent Govertsz. Kelder te Egmond en pastoor te 

Heilo, benoemd door den abt, wiens regt betwist werd 

door Mr. Frans v. d. Eyck, waarover proces voor 

het Hof. ' Ibidem. 


(Wordi vervolgd.) A. V. L. SJ. 











419 


DE PAROCHIE MONSTER-AMBACHT EN MONSTER. !) 


I. 


Met zekerheid kan niet worden aangegeven waaraan 
het dorp Monster, in het Westland gelegen, zijn naam 
heeft te danken. Sommigen denken aan een klooster, al 
is daarvan geen spoor, noch in de oorkonden, noch in de 
volks-overlevering; andere willen in Monster, en dit 
schijnt met meer grond, slechts zien een voorname kerk 
in de nabijheid van de Maas Het oudste stuk waarin ge- 
sproken wordt van deze plaats is de bekende giftbrief, - 
waardoor de H. Ansfried, Bisschop van Utrecht ten jare 
1006 verschillende zijner goederen wegschenkt aan het 
kort te voren door hem gestichte Benedictijner klooster 
te Hoonhorst bij Amersfoort. De Bisschop zegt in dien 
brief: ,ecclesiam Mase-Munster" dat is, de kerk Mase- 
Munster, Het gemelde Klooster te Hoonhorst, sedert de 
overplaatsing binnen Utrecht, de St. Paulus-abdij genoemd, 
behield het patronaat regt over Monster tot het jaar 1273, 
wanneer dit werd afgestaan aan Graaf Floris V, die 
slechts drie jaren later alle zijne regten overbragt op de 
Norbertijner abdij te Middelburg in Zeeland. / 

In eenstuk daags na St Servaas 1238 geteekend , zegt 
Otto, verkozen Bisschop van Utrecht, dat Machteld, Gra- 
vin van Holland, eene kerk had gesticht in Villula ad 
arenam, vulgariter Zande ('s Gravenzande) zich uitstrek- 


1) Deze geschiedkundige schets is gedeeltelijk ontleend aan Zele en Nog 
iets over Monster en Poeldijk in Delfland door den Zeer Eerw. Heer A. v. 
Lommel SJ. geleverd in den Godsdienstvriend van Julij — October 1868. 

Eenige nadere verklaringen dankt de Schrijver eveneens aan Z.E.W. 


420 


kende van de oude Maas af met een bogt tot aan Maas- 
sluis, welke tusschenruimte tot dan toe had behoord aan 
de parochie van Monster. Vier jaren later gaf dezelfde 
Machteld met Graaf Willem II het personaat der kerk te 
's Gravenzande ter bediening aan de praemonstratenser- 
heeren van Marién-Weert in Gelderland. 

Als men bedenkt, dat omtrent 1276 de Haag als pa- 
rochie van Munster werd afgescheiden (zie Bijdragen voor 
de geschiedenis van het Haarlemsche Bisdom Deel I blz. 
72 en 73) dan kan men gereedelijk afleiden, dat de pa- 
rochie van Monster oorspronkelijk zeer uitgebreid moet 
zijn geweest. Tot aan de hervorming toe bleef dezelve 
ook nog zeer aanzienlijk, want behalve het dorp van dien 
naam omsloot zij Terheyden, Poeldijk en een gedeelte van 
Loosduinen. In 1515 bedroeg het getal communicanten 
862 of 63. | 

Het kerkgebouw, thans door de hervormde gemeente 
in gebruik, is niet de oorspronkelijke kerk der parochie, 
maar schijnt welligt tweemalen van de grondslagen af 
vernieuwd. Deze bewering berust op een zegel vroeger 
aan Schepenen-brieven van Monster gehecht, en thans 
nog berustende in het rijksarchief te 's Hage. 

Aangaande de kerk van Monster leest men in de oud- 
heden van Delfsland bladz. 343. „de parochie-kerk had 
tot patroon gekozen den H. Machutus, anders Maclovius 
genaamd, dewelke naar het schrijven van Baronius in 
Vrankrijk en Britanje statiglijk wierd geviert op den 16 
van November. De gemelde kerk bezat aanzienlijke re- 
liquién van deezen Machutus; dewelke van alle kanten 
bezocht wierden tegen de vallende ziekte." 

Van genoemde reliquién uit de parochie-kerk is niets 
meer bekend, zeer waarschijnelijk zijn ze ook door de 
beeldstormers vernield. De tegenwoordige pastoor heeft 
echter in het jaag 1867 eene zeer schoone reliquie van 











421 


den H. Machutus voor zijne kerk ten geschenke ontvan- 
gen van den pastoor van Zwijndrecht bij Antwerpen in 
het Bisdom Gend, den ZeerEerwaardigen Heer J. B. van 
Bavigem, die schrijft, dat 'sjaarlijks van heinde en verre 
zieken en gebrekkigen deze reliquiën komen vereeren en 
dat vele wonderbare genezingen volgen.. 

Het is onzeker, aan welke geestelijkheid oorspronkelijk 
de geestelijke zorg over de uitgebreide parochie van Mon- 
ster-ambacht was toevertrouwd; zelfs is het onzeker, of 
wel de Benedictijnen, na het verkrijgen van den bekenden 
giftbrief van den Utrechtschen Bisschop Ansfried, de pa- 
rochie van Monster hebben bediend, doch men kan wel 
voorzeker aannemen dat de Norbertijnen van Midlelburg, 
in 1276 door Floris V begiftigd met het patronaat-regt 
over Monster, sedert dien tijd Kloosterheeren tot ziel- 
zorgers hebben gezonden. 

De namen der geestelijkheid van Monster-ambacht tot het 
einde der vijftiende eeuw zijn voorhands mij niet bekend, 
doch van dien tijd af vindt men eenige namen in oude 
bescheiden opgeteekend. Zoo vindt men in het jaar 1494 
dat Allart Aerntzoon pastoor te Monster is , zijnde oud 40 
jaren. In 15156 was te Monster kapellaan : Hendrick Bont 
religieus van Middelborch, oud 40 jaren. In 1539 in 
November vindt men opgeteekend Claes Claeszoon kapel- 
laan. Deze is in September 1539, omdat hij verdachte 
geschriften aan huis had, voor den Stadhouder van Hol- 
land ontboden en „bij advyse van den Hoeve” door den 
provisoir van Delfland correctioneel gestraft, doch op goede 
getuigenis van den toenmaligen pastoor van Monster, die 
niet genoemd wordt, en door tusschenkomst van Utrechts 
Bisschop op vrije. voeten gesteld; sedert die sententie heeft 
hij „hem eerlicken gedragen, ende nu es van goeder con- 
versatie, die in den dorpe veel doechts doet.” 

Een weinig te voren hadden zich in het dorp Poeldijk 

Bijdragen Gesch. Bisd, v, Haarlem. IIe Deel. 28 


422 


dat tot de parochie van Munster-ambacht behoorde , eenige 
wederdoopers genesteld, over welke men in de bescheiden 
van het Leenhof van Holland omtrent Poeldijk vandt op- 
geteekend: ,destyds wierp zich daar op eenen die hem uyt 
gaff voor coninck, een man Godts meer dan Moses oft 
eenich profeet... aen wien Godt een paert, swaert endt 
eene croone sou geven.... die wonderen sou doen. ... door 
wien de werelt sou gestraft worden...... Hij hield ten 
huize van Jutte Ewoudtsdhr. zijne vergaderingen en bragt 
met zijn aanhang de gantsche streek in rep en roer. Het 
fraai tafereel van hangen, wurgen, verdrinken , vieren- 
deelen enz. der medepligtigen beslaat verscheiden blad- 
zijden der criminele vonnissen in 1535 en 1536 in den 
Haag gewezen”. | N 

In bovengemeld jaar 1539 wordt ook gesproken van 
Broeder Michael, Witheer, die hier vroeger pastoor is 
‚ geweest. In 15(44?] vindt men Willem van Naeldtsoijk; 
nadat hij hier te Monster kapellaan gewpest was, werd 
hij pastoor te Oud-Vlissingen, waar hij in 1548 nog ver- 
bleef, toen oud zijnde 86 jaren. In 1548 is Albrecht 
van Assendelft Barthoudsz. pastoor te Monster; hij wordt 
toen gezegd oud te zijn circa 39 jaren en in 1532 gepro- 
fest. Hij bekwam eenige stemmen voor de waardigheid 
van Abt van O.L.V. v. Middelburg. In 1561 is Lamber- 
tus van Olmen , geboren in het jaar 1521, pastoor te Mon- 
ster, en terzelfder tijd Joannes Cornelii Hagensis kapellaan 
van die parochie. 

In de Oudheden van Delfland staat op bladz. 845 dat 
zekere Wouter Simonsz, „die van het geloof is afgeweken”, 
pastoor te Monster is. geweest. Deze afvallige Wouter 
Sijmons, was nooit pastoor van Monster, maar zwervend 
predikant of hagepreker, nadat hij te Thienen bij Leuven 
het Carmelieterkleed had weggeworpen, uit Portugael bij 
Dortrecht als pastoor was gevlugt, sinds te Leijden zich 








. 428 


„onledig houdende met droogscheren ofte mechanyken-han- 
del." Men kan over dezen man nog meer bijzonderheden 
vinden in de sententien van Alba en het Kerk, Histor. 
Archief van Kist en Moll. IL, 268. In eene noot die 
voorkomt op bl. 8 van „de H. Jacobus Lacops" in N° XII 
der „Studien enz.” door H J. Allard SJ. bezorgd, wordt 
naar bl. 509 vau de Historie der Reformatie van Gerar- 
dus Brandt verwezen, en aan dien schrijver de schuld 
gegeven, dat Wouter Simonsz. in de Oudheden van Delf- 
land [bl. 345] als voormalig pastoor van Monster is geboekt. 
Daar b. v. Martinus Schookius ten jare 1650, alzoo twaalf 
jaren voordat Brandt zijne Historie schreef, in zijn Liber 
de Bonis ecclesiasticis bl. 488 onzen Wouter Simonsz. reeds 
betitelt ,pastor Monasteriensis prope Hagam-comitum", 
mag Brandt geen schuld worden aangewreven. 

Die ex-carmeliet en Jacob Wouterse, voormalig regu- 
lier kanunnik op de Woert bij Haarlem, die te Terheiden 
was geboren, verkondigden in 1566 en de volgende jaren 
in het Westland de nieuwe leer, en werden daarin bij- 
gestaan door den afvalligen pastoor van de Lier, Arent 
Dirksz. de Vos, die daarenboven zijn huis en erve te Poel- 
dijk aan zijne woelige medeapostelen had afgestaan. Van 
Poeldijk uit togen die mannen naar de omliggende dor- 
pen, groote gisting, vooral afkeer van de roomsche kerk 
en hare trouwe priesters achterlatende. ’t Zal dan ook wel 
grootendeels aan deze mannen zijn toe te schrijven, dat 
de pastoor en kapellaan van Monster in 1572 zoo weinig 
belangstelling bij de bevolking aantroffen. 

In 1572 is Adrianus Lacopius van Audenaarden, of zoo 
hij zich zelf teekent „de la Coupe" pastoor van Monster. De 
meening in den Godsdienstvriend geuit, dat Adrianus zijn 
familtenaam, Lacopius of Lacops, verfranscht heeft getee- 
kend, is later door Pr, Allard weersproken. Z.Eerw. meent 
dat Lacdps eene vervlaamsching is van „de la Coupe”. 


424 


Deze Adrianus wordt in 1548 gezegd oud te zijn omtrent 
drie en twintig jaren. Nergens vindt men aangeteekend, 
in welk jaar deze pastoor uit Zeeland herwaarts is ge- 
komen; wel dat hij zich ten allen tijde heeft gekenmerkt 
als een voorzigtig en godvruchtig herder. Uit Estius blijk: 
tevens dat hij de voorlaatste pastoor van Monster, de 
onmiddelijke voorganger van Adrianus van Hilvarenbeek 
. is geweest; zoodat Adrianus Anthonisz. Nemiygs, als de 
voorlaatste pastoor van Monster in de oudheden van Delf- 
land geboekt, een en dezelfde zijn moet met Adrianus 
Lacops en zijn naam eene Grieksche vertaling kan zijn 
van „de la Coupe". 

In hetzelfde jaar 1572 is Jacobus Lacops of de ls 
Coupe, medehelper van zijnen broeder den pastoor van 
Monster. Hij is: ook geboren te Audenaarden, volgens 
sommigen in 1542; hieruit zoude dan volgen dat hij 17 
jaar jonger was dan zijn broeder, en dat hij reeds in het 
eerste of tweede jaar van zijn priesterschap zooverre zoude 
zijn afgedwaald, dat hij bij woorden en geschriften onder 
de onroomschen als leeraar kon optreden. Zulks schijnt 
evenwel minder aannemelijk; en 'tis dus niet onwaar 
schijnlijk dat Jacobus eenige jaren vroeger is geboren, 
en bij zijn afval ergens in Zeeland als kapellaan werkzaam 
was. Estius zegt, dat de afvallige na weinige maanden 
tot inkeer kwam, te Middelburg in genade is opgenomen, 
en kort daarop naar Marién-Weert bij Kuilenburg is 
gezonden. Volgens mededeelingen door de Geldersche Ka- 
nunniken aan Estius gedaan , weet men, dat Jacobus aldaar 
eerzaam en godsdienstig leefde, tot dat hij als kapellaan 
naar Monster is gezonden. Na het overlijden van zijnen 
broeder den pastoor van Monster, dat niet later mag ge- 
steld worden dan in het begin van 1572, bleef Jacobus 
waarnemend Vicaris der parochie tot de komst van Adrí- 
anus van Hilvarenbeek, die in het voorjaar van 1572, 





- 


425 


Estius zegt, omtrent Paschen, als pastoor bezit nam van 
die parochie. Jacobus bleef nu de medehelper van Adria- 
nus in de herderlijke bediening en ontving met dezen 
de Martelaarskroon. Zijn vader, de grijze Antonius La- 
cops, die bij zijne twee zonen in de pastorie te Monster 
reeds woonde, bleef ook als vriend bij den nieuwen pastoor 
inwonen, en werd met de twee herders naar Brielle ge- 
voerd. Deze eerbiedwaardige grijsaard, wist volgens Es- 
tius, de stem der natuur tot zwijgen te.brengen, en zijn 
eigen kind tot standvastigheid in den bloedigen geloofstrijd 
aan te sporen. 

Adrianus van Hilvarenbeek, zijn eigenlijke naam is 
Adrianus Joannes Beeck, in het nederduitsch Adriaen 
Janssen van Hilvarenbeek, kwam in het voorjaar van 1572 
als pastoor te Monster, na op reis, volgens Estius, we- 
gens hevigen storm in levensgevaar te hebben verkeerd, 
Hij had toen den ouderdom van omtrent 44 jaren bereikt, 
zooals blijkt uit een proces-verbaal eener keuze van een 
Abt op den 30 Maart 1548, waarin Adriaen zelf getuigt 
omtrent 20 jaren oud te zijn; en wijl hij optreedt als 
stemgeregtigde, moet hij reeds meer dan een jaar in de 
abdij hebben verkeerd. Estius zegt, dat hij 25 jaren in 
het Klooster had doorgebragt , toen hij naar Monster kwam , 
doch dit is blijkbaar eene vergissing, want in 1561 was 
Adrianus Beeck reeds pastoor te St. Aechten op het eiland 
Walcheren. Slechts weinige maanden mogt hij als herder 
te Monster werkzaam zijn, want reeds in Julij van het- 
zelfde jaar werd hij met zijn medepriester verraderlijk 
opgeligt en gevankelijk naar den Briel gevoerd, waar zij 
reeds den 9 Julij van hetzelfde jaar om hunne trouw aan. 
de R. K. Kerk wreedaardig zijn ter dood gebragt. 

Betrekkelijk het verraad op den Herder van Monster 
gepleegd, leest men in een verslag van een getuigen-ver- 
hoor, gehouden te Delft den 17 Februarij 1634 de na- 


426 


volgende bijzonderheden : Cornelius van Reijnegom , deken 
der collegiale kerk van Naaldwijk oud 52 jaren, gevraagd 
zijnde of hij iets had mede te deelen omtrent de dienaren 
Gods die te Brielle den dood hadden ondergaan, zegt in 
het latijn hoofdzakelijk het volgende : 

„Ik heb een Jan Vrouwelingh gekend, een mensch uit 
de volksklasse, die den dienaar Gods Adrianus van Hil- 
varenbeek, van de pràemonstretenser orde en pastoor te 
Monster bij 's Hage, op volgende wijze heeft verraden. 
Nadat de Watergeuzen de geestelijkheid van Gorcum in 
den Briel hadden opgebragt, kwamen zij ook te Mon- 
ster des nachts den pastoor opsporen. Zij wisten hem niet 
te bemagtigen, doch ziet, Jan Vrouwelingh biedt zich als 
verrader aan. Hij begaf zich naar de pastorie en klopte 
aan de deur, voorgevende dat hij den Herder kwam roe- 
pen ter begeleiding naar een zieke, Door de dienstmaagd 
ondervraagd , of er geen gevaar was, antwoordde hij: neen 
er is geen gevaar; waarop de pastoor zich kleedde om 
met den trouwelooze uit te gaan. — Onmiddelijk hierna 
is de pastoor door de Brielsclie geuzen aangegrepen, naar 
de zee gesleurd, in een visschersbuis geworpen en naar 
den Briel weggevoerd. Onderweg moest Gods dienaar , zoo 
hij klagen of zuchten mogt, van den onverlaat hooren : 
Schep moed, heer pastoor! morgen vóór achten zult gij 
aan de galg hangen. 

„Toen later de booswicht te Naaldwijk was teruggekeerd , 
heb ik hem dikwijls gezien, en zich zelven openlijk hooren 
beroemen : mannen! toen was er te verdienen; kwam de 
kans nog weêr, ik zou wel beter ’t verblijf der papisten 
weten te vinden. Hij wees alsdan inzonderheid naar de 
woning mijner ouders, De zaken die ik kom getuigen, heb 
ik uit het verhaal mijner ouders; ook zijn ze van deur 
tot deur in Naaldwijk herhaald; want Vrouwelingh zelf 
heeft onder anderen meermalen op straat verzekerd, dat 


427 


de grond beefde en schudde, ten tijde dat de pastoor werd 

opgehangen, zoodat de soldaten en zeeroovers, handdadig 

aan de Martelaren, verschrikten en trilden. Cornelias van 

Reijnegom nog ondervraagd , of hij ook wist waar de deuge- 

niet zijn leven had geeindigd, antwoordde: te Naaldwijk : 

gebeten door een dollen hond is hij razend en woedend 
geworden en ellendig gestorven” — Het latijnsche stuk, 
waaruit voorgaand verhaal der martelie is genomen, werd 
in der tijd door A. v. L. S.J. te Brussel in het Musaeo 

Bollandiano eigenhandig afgeschreven (derhalve niet in het 

Belgisch Rijks-archief). Zie Allard's Jacobus Lacops bl. 
25, 88 en 40. 

Voor den raad der nieuwsgezinden gebragt en onder- 
vraagd door een afvallig priester Andries , voormalig pastoor 
der Catheryne kerk te Brielle, en door een gorcumschen 
schipper, met name Cornelius (een befaamden drinker , zegt 
Estius), in hoedanigheid van Godgeleerden of predikanten, 
omtrent de wezenlijke tegenwoordigheid van Christus in het 
Allerh. Sacrament, werden deze laatsten door Jacobus Lacops 
zoo verslagen, dat ze tot scheldwoorden en bedreigingen 
met den dood , hun toevlugt namen, Lumeij zocht nu door 
vleitaal en gunstaanbieding den jeugdigen Jacobus te win- 
nen en beproefde tevens bij dem grijzen vader van den 
H. Martelaar een valsch medelijden met het lot zijn zoons 
op te wekken, doch alles was vruchteloos; en toen Lumeij 
eindelijk aan Jacobus zijnen afval verweet, ontkende de 
boetvaardige priester zulks niet, maar gaf de onwrikbaar- 
ste verzekering van liever de gruwzaamste folteringen te 
zullen verduren dan andermaal van het R. K. geloof af 
te vallen. 

.. Wreedaardig zijn daarop de twee Herders van Monster ter 
dood gebragt, zooals de geschiedenis der Gorcumsche Mar- 
telaren breedvoerig verhaalt, en hebben voor hunne stand- 
vastigheid de glorievolle kroon der Martelaren verkregen. 








428 


Eene bijzonderheid in het lijden der twee heilige Her- 
ders mag hier niet onvermeld blijven. Estius verhaalt, dst 


de bevolking van Terheijden hare priesters voor eene ton 
bier ter waarde van dertig stuivers uit de handen der 
zeeroovers had kunnen verlossen, doch dat ze deze ge- 
vraagde kleinigheid niet voor derzelver behoud heeft wil. 
len geven; ‘tis verschrikkelijk! Hoe moet zulks het lijden 
der moedige Herders hebben verzwaard! Welke hoop kon 
er nu omtrent het behoud des geloofs bij hunne kudde 
nog overblijven! Zij moesten dan wel den lijdenskelk tot 





den bodem ledigen. Zij hebben zonder twijfel dit grievendst 
zielelijden voor hunne parochie Gode ten offer aangebo- 


den, en dat dit offer welbehagelijk is aangenomen, zal 
de verdere geschiedenis der parochie van Monster-ambacht 
luide verkondigen. TE 

Met de wegvoering der Herders werd de Katholieke 
eeredienst in Monster-ambacht opgeheven, en de nieuws- 
gezinde predikant Alardus Theodori nam onverwijld bezit 
van de kerk en de pastorie. De Oudheden van Delfland 
zeggen wel, dat nogin 1575 de vicary, gesticht aan het 
altaar der H. Maagd, werd , bekleedt" door Johan Adriaansz. 
Broenen. Doch hier zal wel te denken zijn aan collatie 
of benoeming zonder gevolgd bezit, gelijk zulks het ge- 
val is geweest met een H' Adam Vos, benoemd den 23 
Sept. 1603 [vid defension. Eccl: Ultraj. bl. 101 van J. C. 
v. Erckel] door den Apost. Vicaris Sasboldus Vosmeer ad 
Ecclesiam sive pastoratum in Monster prope mare. Soortge- 
lijke begiftingen van benefitien en pastorijen geschiedden 
nog lang nade Reformatie, ter handhaving van vroegere 
regten; er mogten eens betere tijden aanbreken! 


Il. 


Met de wegvoering der H. Herders had niet enkel de 
openbare eeredienst opgehouden, maar scheen ook het ge- 








429 


loof in de harten te zijn uitgedoofd. Schrijver dezes heeft 
zijn Eerw. voorganger in de herderlijke bediening, die te 
Poeldijk was geboren en opgevoed, en als jongeling veel 
gelet had op de volksoverleveringen, menigmaal hooren 
zeggen , dat te Monster slechts drie huisgezinnen katho- 
liek waren gebleven. Doch het woord van den ouden Ter- 
tuliaan „het bloed der Martelaren is het zaad der chris- 
tenen" moest ook hier waarheid worden. 

De weinige trouwgeblevene Katholieken hebben zonder 
twijfel hier en daar verscholene , trouwgeblevene priesters 
bezocht. Ofschoon zulks wegens de vervolging met vele 
_moeijelijkheden zal zijn gepaard gegaan, was het evenwel 
van tijd tot tijd toch doenelijk. In den Haag toch, ver- 
bleef tot zijnen dood in 1585 de laatste herder van St. 
Jacobs-kerk, Vincentius Hugonis Mulock. De gewone 
kapellaan dier parochie, die ook voorkomt als de laatste 
pastoor van Eijkenduinen, Joannes Drisius, alsook de oud- 
pastoor van Scheveningen, Cornelius van Rijn, waren nog 
aanwezig in 1596, en daar deze priesters van dezelfde 
orde waren als de HH. Martelaren en even als zij uit 
het Klooster van Middelburg, zullen ze wel zooveel mo- 
gelijk zorg hebben gedragen voor de verstrooide kudde 
hunner geestelijke broeders. Eveneens verbleven in dien 
tijd nog de pastoors van Delft, Joannes Smetius en Pau- 
lus Cornelii met hunne kapellanen Gerardus, Jacobus, 
Andreas Cornelii en Joannes Andreae in hunne vroegere 
standplaatsen. Door deze priesters werden de Katholieken 
van Delfland van tijd tot tijd in het geheim bezocht; en 
zulks geschiedde na 1592 niet minder ijverig door regu- 
liere en seculiere zendelingen, daartoe gemagtigd door de 
Apostolische Vicarissen en door de Nuntiussen van Brus- 
sel en Keulen. Zoo wórdt ook van Cornelius van Duijst, 
van 1592 tot 1614 zendeling te Delft, gezegd: Hij legt 
zich ook toe de Delflanders te' helpen. Meermalen wordt 


430 


dit herhaald van hem en zijne opvolgers; somwijlen wor- 
den ook met name aangeduid: Monster, Poeldijk , Naald- 
wijk , Lier, ’s Gravenzande enz. Dergelijke excursién deden 
niet minder Theodorus Takkius, Balduinus Rommelius, - 
Guillelmus Goetgebuer en hunne opvolgers uit ’s Hage. 
Drievierde eeuw echter duurde deze droevige toestand, 
en kan er dus geen spraak meer zijn van een Herder van 
Monster ambacht; doch in het jaar 1647 verschijnt roeds 
de wettige opvolger van den H. Adrianus, om bezit te 
nemen van de nalatenschap zijner H. Voorgangers Het 
was zeker voor een priester geene gemakkelijke taak zich 
te vestigen in eene parochie, waarin men betrekkelijk kort 
geleden geen dertig stuivers voor het behoud der heilige 
herders overhad. Apostolische moed was noodig om die 
apostolische zending te aanvaarden; en zou dat ook mis- 
schien niet mede de reden zijn geweest, waarom het 
opgerigte bedehuis op een half uur afstands van de oude 
St. Machutus-kerk werd toegewijd aan den H. Apostel- 
Martelaar, den H Bartholomeus? 

Franciscus Verburg, in 1617 te Berkel geboren, kwam 
90 jaren oud zijnde als Missionaris en bleef tot aan zijnen 
dood de herder der Katholieken van Monster-ambacht. Hij 
was in zijne jeugd te.Berkel bij Delft onderwezen door 
Guillelmus Hugonis van ter-Heiden-aan-Zee. — Zoo moest 
dan door Gods beschikking een kind van het dorp dat de 
Herders zoozeer miskende, het jeugdig hart vormen van 
den eerstvolgenden herder zijner dorpelingen, want ook 
ter-Heiden-aan Zee behoorde tot de zending van Fr. Ver. 
burg. Jammer! dat ze naar den stem van den nieuwen 
herder ook niet hebben willen luisteren. Terheijden ver- 
kreeg in 1664 een eigen predikant. 

Franciscus Verburg vestigde zich op een half uur afstand 
van het dorp Monster te Poeldijk, dezelfde plaats waar 
een'eeuw geleden afvallige priesters zich ophielden om 





431 


ran dáár uit het volk tot verzet tegen de Katholieke Kerk 
p te ruijen, en zoo was de plaats der onruststokers het 
rerblijf vanden Apostel des vredes, die van daaruit zijne 
cudde weidde en de afgedwaalden zocht terug te brengen. 
Looals meestal het bedehuis den naam verkrijgt der plaats 
waar het is gebouwd, zoo werd ook in het vervolg niet 
meer gesproken over de kerk van Monster-ambacht maar 
van de kerk of gemeente van Poeldijk. 

Het zal wel spoedig gebleken zijn, dat wegens de uit- 
gestrektheid der zending aan den nieuwen herder toever- 
trouwd , groote behoefte bestond aan een tweede bedehuis , 
waarin de verwijderde Katholieken op Zon: en feestdagen 
aan hunne verpligtingen konden voldoen. Deswege werd 
dan in de oude parochie van Monster-ambacht, een tweede 
bedehuis gesticht op den Swartendijk, op eene bijna gelijke 
afstand van de dorpen Monster, Naaldwijk en 's Graven- 
zande; of dit reeds onder Fr. Verburg geschiedde, is niet 
bekend, ofschoon zulks niet geheel onwaarschijnlijk is, 
wijl de eerste Herder 61 jaar Pastoor van het Westland 
Is geweest. 

De oudste bescheiden dienaangaande dagteekenen van 
1] December 1776, zijnde een contract, aangegaan door 
de eigenaars van het bedehuis Klaas Thoen en deszelfs 
huisvrouw Ariaantje van Dijk, met den Pastoor van de 
Poeldijk Jacobus de Jager en de Kerkmeesters van den 
Swartendijk, Pankras van Sijl, Pieter Sprinkhuyzen en 
Leendert Persoon; krachtens welk contract de voornoemde 
eigenaars ten eeuwige dayze afstaan aan de R. K gemeente 
het gebruik van de groote kamer achter het altaar, tegen 
betaling vaneen duit voor elk persoon die daar ter kerke 
komt, zooals reeds bij contract van den 3 Augustus van 

hetzelfde jaar was bepaald; waarbij de eigenaars zich nu 
op nieuw verbinden, te zullen dragen alle kosten van 
reparatiën en hetgeen verder noodig mogt zijn, en wel 


482 
zoodanig, dat niemand der gemeente mag gepersuadeert 


worden meer te betalen, 
Den 30 Julij 1787 verkregen de Katholieken van 
Naaldwijk vrijheid van bij hun dorp een bedehuis te 
stichten, voor hetwelk als pastoor werd aangesteld de 
WelEerw. Heer Michael Henricus Witbols; en wijl ra 
de burgerlijke gemeente 's Gravenzande kerkelijk bij Naald- 
wijk werd gevoegd , verlangden de katholieken van Monster 
niets vuriger, dan het bedehuis van den Swartendijk naar 
het dorp Monster te verplaatsen. Het verzoek, deswege 
gedaan door de Kerkmeesters van den Swartendijk, had 
ten gevolge, dat door de Staten van Holland en West- 
Vriesland verlof werd gegeven om op het Kruijthof bij 
het dorp Monster, een steenen schuur te mogen bouwen, 
lang 56 voeten en 9 duimen, breed 28 voeten, hoog in 
den nok 28 voeten, terwijl de muren 12 voeten hoog 
mogten zijn. Het moest „gedekt worden met roode pannen, 
ramen hebben als eene ordinaire huismanswoning, met 
glazen in lood gezet en cazijnen van hoogte en breedte als 
omtrent zulke woningen gebruikelijk is, met gladde deu- 
‚ren voorzien, mitsgaders moest in het generaal zorg wor. 
den gedragen, dat het voornoemde bedehuis in uiterlijk 
aanzien op geene kerk of publiecq huis gelijke”. 
Na verkregen magtiging kochten de Kerkmeesters het 
bedehuis op den Swartendijk voor de somme van f 550 — 
Zij moesten daarbij als douceur aan de armen 
betalen . . . . «ee eee ee ea  25.— 
Voor afbreken, transporteren en opbouwen 
werd betaald . . . 00.5. 5.5 5. 5. ; 2849.13 
Voor bestek, schrijfloonen en registratie . , 101.19 
Voor honorarium aan Baljuw, procureur en 
controleur . . . . . . . . . . « ..» 163.0 
Dan nog voor stal, wagentje en paardentuig „ 245.10 
Zoodat de Katholieken nu een kerkje enz. 


hadden voor . . .«.. « « « . « . .f 8929.05 





458 


Op den Swartendijk herinnert niets meer aan het bede- 
huis dat daar eenmaal stond, tenzij een eind weg, langs 
welken de Katholieken van de dorpen Monster en 's Gra- 
venzande ter kerke gingen, 't welk nog altijd „de Papen- 
laan” wordt genoemd. 

De pastoor van Poeldijk bleef het kerkje te Monster 
bedienen, totdat op den 13 Januarij 1803 de WelEerw. 
Wilhelmus Joannes Hermanus van Dinter als pastoor 
naar het dorp Monster werd gezonden. Zoo mogt dan 
230 jaren na de wegvoering der H. Herders van Monster , 
de eerste pastoor wederom zijn verblijf vestigen op 40 
roeden afstand van de woonstede zijner H. Voorgangers, 
terwijl hem door den zesden opvolger van den H. Adria- 
nus, te Poeldijk residerende, een deel der geestelijke 
erfenis werd afgestaan. 

De eerste zorg van den nieuwen pastoor, die voorloopig 
in een huis het Kruithof genaamd, zijn intrek nam, was 
het bouwen. van eene pastorie. De grond daarvoor, alsmede 

voor een tuintje, werd gekocht voór 500 gulden, en voor 
den bouw van het huis besteed f 6061—13—8. 

Uit een schrijven van het gemeentebestuur aan het 
kerkbestuur, op den 27 van Bloeimaand 1809, schijnt 
te blijken dat het laatste zijne regten nog al heeft ge- 
handhaafd op de oude parochie-kerk. Het kerkbestuur 
verlangde het effect van het koninklijk besluit van den 
2 Augustus 1808, welk besluit het vooruitzigt opende 
op het verkrijgen van hun aandeel in de oude parochie- 
kerk en derzelver bijbehoorende eigendommen. Zij worden 
door het gemeentebestuur aangemaand om het zielental 
op te geven der R. Katholieken, „tenzij gij, voegt het 
gemeentebestuur er met vaderlijke bezorgdheid bij, tot 
instandhouding der. vredelievende gevoelens der beide 
gemeenten te Monster, zoudt willen afzien van gemelde 
reclamatie, en berusten bij de resolutie van de voor- 


484 


malige municipaliteit van Monster en Monster-ambeck 
van den 25 Februari 1799, krachtens welke resolut 
de oude parochie-kerk en aanhoorende gebouwen e 
verdere inkomsten en lasten aan de hervormde gemeent 
is toegewezen en in vollen en vrijen eigendom is over 
gegaan’. Het kerkbestuur heeft zeer waarschijnlijk we 
eene opgave aan het gemeentebestuur gedaan, want i: 
het parochiaal archief is nog eene lijst voorhanden bevat 
tende het zielental, hetwelk toen 194 bedroeg, doch 
het blijkt nergens uit, dat die opgave van eenig gunstig 
gevolg is geweest 

De WelEerw. Heer W.J. H. van Dinter werd der 
27 Mei 1880 pastoor te Naaldwijk en opgevolgd door 
den WelEerw. Heer Christianus van Leeuwen. Onder 
Pastoor van Dinter was door de hooge regering f 4000 
toegezegd tot verbouwing van het kerkje en werd later 
ook toegestaan, die som te mogen bezigen tot den bouw | 
van een nieuwe kerk, zoodat de nieuwe Pastoor moest 
beginnen met het stichten van een nieuw kerkgebouw, 
hetwelk volgens gedane bouwrekening p.m. f 14.600 

“heeft gekost. De eerste steenlegging geschiedde op den 
8 Maart 1831, en de plegtige inzegening op het patroon 
feest St. Machutus van hetzelfde jaar; beide plegtigheden 
werden verrigt door den HoogEerw. Heer Aartspriester 
Joannes van Banning, en bij beide feestelijkheden hield 
de Eerw. Heer J. Mesker, Kapellaan te 's Hage, eene 
predicatie. 

De ZeerEerw. Heer Christianus van Leeuwen, den 10 
Mei 1837 pastoor te Velsen geworden, werd opgevolgd 
door den ZeerEerw. Heer Damianus van Dijk, laatstelijk 
pastoor te Bovencarspel. 

In het jaar 1844 zijn door de zorgen van den WelEd. 
Gestr. Heer Mr. Carolus Ludovicus Antonius van der Horst, 
wonende op zijn buiten Langeveld onder deze parochie, 















435 


de Eerw. Zusters van Rozendaal zich komen vestigen in 
het dorp Monster tot het geven van godsdienstig onderwijs 
en van onderrigt in vrouwelijke handwerken. Die goede 
onderneming ging, zooals zulks niet zelden gebeurt, 
gepaard met groote moei ijelijkheden, en wel zoodanig dat 
de goede zusters na een verblijf van twee jaren door hare 
overheid werden teruggeroepen. Daarop aanvaardden de 
Eerw. Liefdezusters van Tilburg die moeijelijke taak , doch 
ook met geen beter gevolg, ook zij keerden in 1850 naar 
het Moederhuis terug. Op nieuw werden nu andermaal 
onderhandelingen aangeknoopt met den Hoogwaardigen 
Vicaris Apostoliek van Breda, Joannes van Hooijdonck, met 
het gelukkig gevolg, dat de Eerw. Zusters van Rosendaal 
op nieuw hare vroegere taak aanvaardden en daarbij 
eene afdeeling lager onderwijs voor de meisjes begonnen, 
Nu slaagden zij beter in de onderneming en kwamen zoo- 
ver, dat ze in November 1851 een pensionaat voor Meis- 
jes uit den burgerstand openden, 't welk tot op den dag 
van heden nog zeer bloeijend is. 

In het volgende jaar liet de WelEd. Heer C. J. Schief- 
baan, Notaris te 's Hage, eene schoone kapel bouwen, 
welke aan den H. Joseph en aan de gelukzalige Martelaren 
van Gorkom toegewijd, op den 26 November 1852 door 
den HoogEerw. Heer J. J. Siegfried Deken van Delfland 
werd ingezegend. Tot Rector der Kapel werd aangesteld 
de Eerw. Heer Henricus Elsen, die in 1853 werd opge- 
volgd door den Eerw. Heer Arn. Benedictus van Schie, 
wederom in het volgende jaar opgevolgd door den Eerw. 
Heer Thomas van Vree. Deze Eerwaarde Heeren waren 
tevens den ZeerEerw. Heer Damianus van Dijk behulp- 
zaam in de geestelijke bediening, die hem, om de reeds 
gevorderde jaren en bijkomende ziekelijkheid, lastig be- 
gon te vallen, 

In October 1854 werd Schrijver dezes den pastoor tot 


436 


medearbeider toegevoegd, en werd op den 1 Mei 1853, 
toen D. v. Dijk de pastoreele bediening nederlegde, zij 
opvolger. In Maart 1859 werd de Eerw. Rector van Vree 
gezonden naar het Aloysius-gesticht te Amsterdam, e 
de pastoor ook met de geestelijke zorg voor het Zuster 
huis belast, in welks Kapel de rustende pastoor D. v. 
Dijk tot op den dag van zijn overlijden den 25 Maart 
1860 dagelijks het H. Misoffer opdroeg. In Augustus van 
dat jaar werd, in plaats van Rector, de Eerw. Heer M. I. 
Kleyn als kapellaan te Monster gezonden, die den 3 
October 1864 werd opgevolgd door den Eerw. Heer Pe- 
trus van Hooijdonk, priester van het aartsbisdom Utrecht: 
deze den 29 September 1866 als kapellaan naar Loos 
duinen gezonden, werd opgevolgd door den Eerw. Heer 
W. Zomerdijk, priester uit het Seminarie Warmond ; doch 
om ziekelijkheid onbekwaam geworden, werd hij den 31 
Aug. 1867 opgevolgd door den Eerw. Heer Joannes Will. 
van Leeuwen, tot dien tijd kapellaan te Naaldwijk. 

De Eerw. Heer J. W. van Leeuwen den J6 Maart 1863 
aangesteld tot Rector der Kapel, verwisselde den 23 De- 
cember 1870 zijne betrekking met den pastoor van Oolt- 
gensplaat, den WelEerw. Heer Jacobus Kimman, die 
den 21 Junij 1873 Rector geworden van het St, Jacobs. 
gesticht te Amsterdam , opgevolgd werd door den W elEerw. 
Heer G. C. van Oort, die wegens ziekelijkheid genood- 
zaakt was de pastoreele bediening eenigen tijd neder te 
leggen. 

Het kerkgebouw te Monster, in 1831 gesticht, was in 
een ongunstigen toestand, toen schrijver dezes belast werd 
met de pastoreele bediening; ook was het door het toe 
nemen der Katholieken wát te klein geworden; een en 
ander was oorzaak, dat op het eene einde bij wijze van 
een kruis een groot gedeelte werd aangebouwd, en op 
het andere een steenen toren werd opgetrokken, terwijl 


437 


het inwendige van het bestaande gebouw. geheel werd 
vernieuwd. Deze bouw heeft, met in begrip der aankoop 
van drie altaren afkomstig uit de kerk van Rijpwetering , 
vande communiebank afkomstig uit de parochiekerk van 
Bergen-op-Zoom, der luiklok , wegende p. m. 1000 €, als- 
mede met de verbouwing van het orgel, bijna f 25,000 gekost. 

De aldus geheel vernieuwde kerk is op den 24 Sep- 
tember 1860 geconsacreerd door den Hoogwaardigen Heer 
Franciscus Jacobus van Vree, eersten Bisschop van Haar- 
lem sedert de herstelde bisschoppelijke hierarchie, zijnde 
deze ook tevens de laatste consecratie door Z.D.Hw. ver- 
rigt. Vier maanden later overleed de Hw. Bisschop, die 
hier nog in de kracht zijns levens scheen te zijn, aan eene 
uitterende ziekte in den ouderdom van 53 jaren, 

Bijna tegelijk met het bouwen der kerk werd ook het 
kerkhof ommuurd, en met vier groepen schoone beelden 
versierd; het kerkhof was reeds aangelegd in 1856 en op 
den 10 Maart 1857 door den WelEerw. Heer pastoor van 
de Poeldijk, C. J. Mouriks ingezegend. Vóór dien tijd 
werden de lijken begraven, of wel ophet R. K. Kerkhof 
te Poeldijk of wel op een afzonderlijk gedeelte van de 
burgerlijke begraafplaats, hetwelk , volgens het getuigenis 
van een vroegeren misbedienaar, door den pastoor W. J. 
H. van Dinter was ingezegend op Aschdag van het jaar 
1829, In 1869 is de pastorie, die grootelijks herstelling 
noodig had, inwendig geheel vernieuwd, en is daarbij 
de zaal gebouwd met de daarboven liggende kamers, 
welke bouw p. m. f 4000 heeft gekost.  — | 

Geen twijfel, of reeds van vele jaren her werden te 
Monster de beide Herders en Geloofshelden, die reeds 
in 1675 door Paus Clemens X zalig waren verklaard, 
door de geloovigen in stilte vereerd en om hunne voor- 
bede aangeroepen. 

De nieuwe pastoor, die oordeelde, dat de heilige bloed- 

Bijdragen Gesch. Bisd, v, Haarlem. I1* Deel 29 





438 





getuigen thans meer apenlijk konden vereerd worden, 
zorgde , dat op den eersten 9 Julij na zijne komst eene feest. 
mis met predicatie en Vespers werden gehouden, tot welke 
feestviering hij de geloovigen vooraf had opgewekt. De 
parochianen toonden groote vreugde en beijverden zich 
dien dag feestelijk te vieren; welke ijver van jaar tot 
jaar toenam. 

Daardoor opgewekt waagde de pastoor het, door een 
jongeling dezer parochie, die destijds de wapenen ter ver- 
dediging van den H. Stoel had opgenomen, Z. H. te 
verzoeken, ter eere van de twee gelukzalige Herders eene 
geestelijke gunst aan deze parochie te verleenen. Z. H. 
Pius IX luisterde met aandacht naar het verzoek, en het 
gevolg was, dat op den 18 Maart 1863 door Z. H. ter 
eere van den H. Adrianus van Hilvarenbeek en van den 
H. Jacobus Lacops een volle aflaat werd verleend ten 
eeuwigen dage, aan alle geloovigen die na het ontvanges 
der HH. Sacramenten op den 9 Julij of op de zeven daar- 
opvolgende dagen in de parochie-kerk te Monster eenigen 
tijd zouden bidden tot intentie van Zijne Heiligheid. 

Dat door deze geestelijke gunst de jaarlijksche feest- 
viering voor goed was gevestigd, behoeft wel niet gezegd 
te worden, evenmin als dat de dagelijksche devotie der 
parochianen jegens hunne heilige priesters grootelijks toe- 
nam; en beide wonnen nog ontzettend, toen Z, H. Pins 
IX de twee heilige priesters, behoorende tot het getal vas 
Gorkums geloofshelden, op den 29 Junij 1867 heilig ver- 
klaarde. 

Plegtigljk werd op 11 tot 13 Febr. 1868 een drie 
daagsch feest gevierd ter herinnering aan die heugelijke 
gebeurtenis. Het feest werd voorafgegaan door een negen 
daagsche geestelijke oefening en besloten met eene pon 
tificale Mis en schoone toespraak door den Hoog waardigen 
Bisschop van Haarlem, Mgr. Gerardus Petrus Wilmer. 





439 


Eene nog grootere gunst verleende Z. H. Pius IX aan 
deze parochie betrekkelijk de vereering der H. Herders, 
Bij Apostolische Breve van den 12 Januarij 1871 werden 
de twee genoemde Heiligen tot plaatselijke patronen aan 
deze parochie gegeven, met alle voorregten en eerbe- 
wijzingen, zegt de Breve, die de Kerk aan zulke patro- 
nen toekent. | | 

Reeds vóór de Heiligverklaring werden door vele god- 
vruchtige Katholieken 's jaarlijks te Brielle de graven der 
heilige Martelaren bezocht; die bezoeken verkregen bij de 
Heiligverklaring meer den naam van processies, en wer- 
den bij openlijke brieven door den Hoogwaardigen Bis- 
schop van Haarlem goedgekeurd. 

In het jaar 1868 bezocht de pastoor van Monster met 
een aanzienelijk getal parochianen de heilige graven, en 
dit bezoek was het begin eener jaarlijksche bedevaart van 
Monster naar Brielle, welke den 3 Julij 1869 door den 
Hoogwaardigen Bisschop van Haarlem werd goedgekeurd 
en nu ’s jaarlijks wordt gehouden op den laatsten Woens- 
dag van de maand Julij. 

Op den 9 Julij 1872, zijnde het derde eeuwfeest des 
glorievollen Marteldoods, werd het feest der heilige Her- 
ders in de-feestelijk versierde kerk met verhoogden luis- 
ter gevierd. 

Voor de Katholieken was die dag ook merkwaardig, 
wijl toen de afbeelding der Heiligen in hunne laatste oogen- 
blikken, voor het eerst werd aanschouwd, met bloemen 
en waslicht getooid. En reeds bij de Heiligverklaring wa- 
ren twee geschilderde kerkramen, die de Heiligen voor- 
stelden als de leer verkondigende der waarachtige tegen- 
woordigheid des Heeren in het Allerh, Sacrament, ten 
geschenke gegeven. 

Dat het bloed der Martelaren hier vruchtbaar is ge- 
weest bewijzen, dunkt mij, de volgende uitkomsten, In 





440 


het jaar 1803, in welks begin Monster een eigen pastoor 
verkreeg, werden 13 kinderen gedoopt, in het eerste 
tiental jaren te zamen 166, in het laatste tiental 300; 
en in het eerste jaar van het laatst begonnen tiental, in 
1873, ontvingen reeds 42 kinderen dezer parochie het 
H. Doopsel. 

Groot is het vertrouwen der ouders op de voorspraak der 
HH. Martelaren, in betrekking tot een gelukkige geboorte 
hunner kinderen; en men moet wel zeggen dat hun ver- 
trouwen niet ijdel is, want van het begin der openlijke 
vereering tot nu toe is geen kind zonder doopsel gestor- 
ven, geene moeder dientengevolge bezweken, zelfs nog 
geen enkele maal geestelijke hulp bij dergelijke gelegen- 
heden ingeroepen; maar tot lof der moeders moet dan 
ook wel worden vermeld, dat ze nooit vergeten vooraf 
een novene ter eere der heilige Herders te houden, 

Tot de vrome wenschen der parochianen behoort nog 
de stichting van eene parochie-school voor de Jongens, 
welke stichting wegens het betrekkelijk klein getal leer- 
lingen wel wat te kostbaar schijnt te zijn ; evenwel is ook 
daarvoor reeds eenig vooruitzigt geopend, daar Mevrouw 
de wed. van Zaliger den Heer C. L. A. van der Harst, 
geboren v. d. Kun, welke met haren echtgenoot begon: 
nen was voor de opvoeding der Meisjes te zorgen, ook 
nu wederom genoegzaam terrein voor eene te bouwen 
' school met onderwijzers woning en tuintje tot dat doel 
heeft afgestaan. | 

Dat die stichting, ter eere van de heilige parochie-pa- 
tronen ') weldra tot stand kome, is de vurigste wensch van 
den tegenwoordigen Pastoor 


Monster, O,L.V. Verloving. H. BAURR. 
1874. ? 





1) Zij zou echter, volgens een gansch bijzonderen wensch des Pastoors, | 
meer bepaaldelijk aan den H. Apostel Andreas worden toegewijd. 








ALPHABETISCH REGISTER. 


A. 
Aa (G. van der), past te Zijpe, 
356. | 


AALSMEER. pastoors 165. jans. 
past. Pesser, 361. 

AARLANDERVEEN. pastoors, 156. 
past. Jansen, 849. 

AARTSDIAKEN van Utrecht, 342. 

AARTSPRIESTERS. Vergadering te 
Utrecht ten huize van v. Bijlevelt 
over de wijze van bestuur der mis- 
sie; instructies voor de begeving 
van pastoriën, gedragsregels voor 
de geestelijken 13-15. 42-48. 
Zamenkomst van eenige aartsp. 
met v. B.; bepalingen 38-39. 

ÁARTSPRIFSTERSCHAPPEN, Deke- 
naten der holl. missie, 334. 

AARTSWOUDE. 144. pastoors, 156. 

ABBEKERCKEN (G.), past. te Bul- 
lewijk, 355. 

ABBEKERK. pastoors, 156. 

ÁBBEMA, past. te Baeck, 344. 

ABCOUDE. past. v. Helst, 347. 

Acker (G. van den), past. te Bloc- 
kert, 356. 

ADALBERT (St.). Reliquién 377 vv. 

ÄDELLIJKE FAMILIEN, Over het 
verdwijnen van vele kath. fami- 
liën, 284-295. 

ÁDMISSIE der geestelijken door be- 
middeling van het Haarl. kap. 
312 vv. 

AÁDRIAANSZ (Klaas), pr. te Oude- 
water, tijdens het beleg, ontko- 
men aan den priestermoord , 166, 

ADRIAENSEN (Chr.), pr. te Brou- 
wershaven, 187. 


ADRICHEM (Fl. de), rector te Eg- 
mond, 191. 

ACHTEN (St.) op Walcheren. past. 
Beeck, 495. 

ARLsT, pr. in Z. H. 89. 

AEMILTUS (Th.) pr. te Oudewater , 
aldaar afgevallen en eerste pre- 
dikant, 165. 

AERNHEM (Jan van), past. te 
's Gravesande, 192. 

AERT. pater Thomissen, 845. 

AHUYS (L), Jans. past. te Amster- 
dam, 360. 

— past. te Zandvoort, 365. 

ÄKEN (G. van), Ord. min defini- 
tor, pater te Utrecht en Alkmaar, 
178. 


AÁKFRSLOOT. pastoors, 156. past. 
Tuyck, 357. 

AxkoY (G.), Jans. past. te Utrecht, - 
359. | 

ALBERT, aartshertog. Eerbiedige 
bewaring en vereering van reli- 
quién , 284; brief aan Sasbold en 
antwoord van dezen, 884-385, 

ALBERTS (B.), past. te Bovencar- 
spel, 186. 

ALCKEMADE (J. Fl, van), past. 
aan den Burg (op Texel), 187. 

— (Fl. van), kan. van 't Haarl. 
kap.; echtverkl. der rel. van St. 
Bavo, 419. 

— (Arn. de?, past. te Haarlem, 
medestichter der Abdij van Leeu- 
wenhorst, 418. 

ALDEWERELT (Pancosmius), past, 
te Purmerend, 160. 

AÁLERDINK (Jan van), ord. min. 


442 


pater van het St. Ursula-convent 
te Oudewater, 178. 

A LKEMADE'’s (van). Stichting eener 
kapel te Soeterwoude, 207. 

ALKMAAR. pastoors in 1341-1536, 
156. past. Catterus, 147. twee 
kapellaniën, 192. Pater v. Aken, 
178. past. Ringers, 822, 856. 
pastoors , regulieren, 356-857. 

ALPHEN. past. Mr. Pieters Gys- 
brechtsz., 157. — „Sententie ge- 

„wesen tusschen de koster en de 
kerckmeesters." 229. 

ALSACE (d?) kard. aartsb. van Me- 
chelen; verslag naar Rome over 
de zaak van de Paltz, 92.chro- 

. mologisch overziet, 37. 

AMELAND. pater Dolck 8. J. 854. 


AMELGERUS te Oudewater, 162. 


ÀMEBSFOOZRT. Vijandige stemming 
tegenover de katholieken; pater 
C. v. d. Clooster S. J. 264. pater 

. H.van der Kloosteren , 848. Kar- 
melieten , 848. Jansenisten, 359. 

AMERSFORTIUS (Herm.), vicarius 
te 's Gravesande, 192. . 

Auster (Ouder-). past. van Ben- 
them, 157. 

AMSTELLAND. aartspriesterschap , 
387 , 854. 

AMSTELVEEN. pastoors, 157. past. 
Struys; klaagbrief over het in 
beslag houden van het kerkhof, 
198. kerk, 289. past. v. d. Borght, 
855. 

AMSTERDAM. Paler de Glabbais 
past. van de Breedstraatekerk , 
17, 261. pater Tiras, 88. pater 
Schaep in "t Boompje 92. de pa- 
ters Angelinus en Raats, 94, 
Statie van St. Anna, 129-139. 
De pastoors Blote en de Leijden, 
157. past. Dier van de nieuwe- 
kerk, 157. Hoofd, past. op de 
Singel, 171. de past. Balthasaar 
en Burgmeijer in de Mozes en 
Aaron's-kerk, 178. Vervulling 
van geloften jegens het H. Sacr. 
van Mirakel, 2291. de Jesuieten 


verbannen, 260. de pastoor 
Overbeke van de Boomekert 
Marquies van Duifjeskerk , Mo 
nikhoven van de Spinhuisee: 
tot geldboeten veroordeeld , 26. 
pater Laurens is „de Krijtberr 
288. Joanna Elis, Blesen , me 
der van het maagdenhuis, 29 


. Protest in zake van het jonges 


weeshuis; aanzienlijke kath. fs 
miliën 292. Godfried Cromha 
mederegent van het St. Pieters 
gasthuis, 292. deservitor Ws 
‘scher, 301. past. Marius; Ja 
Banningh Wuytiers pr., pastor 
Hofman opvolger van Marie 
280. pastoors, 321, 855. lijst m 
jaus. priesters, 360. 
ANDRIES, afgevallen past. va 
Brielle, 427. 
ÁNGELINUS, pater ord. min. i! 
't Boompje te Amsterdam, 9 
ANGELIS (G. ab) deservitor in Hi 
legom enz. 306. 
ANIMA (dell). hospitium te liom. 
271. 
ÁNKEVEEN, past. 
947 
ANSFRIED (H.), biss, van Utreck; 
stichting en begiftiging van hé 
Benedictijner-klooster te Hoc 
horst bij Amersfoort, 419. 
ANTWERPEN. past. Baer in del 
L. V. kerk, 190. | 
APELTERN (Adr. van), bisschy 
van Sebaste, vic. gen. van da 
bisschop van Utrecht; Conse 
tie der kapel van St. Pantbhalea 
enz. te Soeterwoude; verleerd 
aflaten, 208. 
APSTEEDE. past. v. Hees, 346. 
AnCHINTO (Hier.) nuntius te Ke 
len, 826. 
ARENs (J.) past. te Bavinkel, 34. 
AÁRENTZEN (S.), past. te 's Heere: 
berg, 348. 
AnIEN, kap. te Oudewater, 164 
ARIENS. past. te Bakhuizen, 35 
ARMINIANEN, Hun strijd met d 


Koningsrd. 








413 


. Gomaristen brengt velen tot de 
moederkerk terug, 280. 

ARNHEM, gravin d' Athlone, 30. 
past. Wesenaer en pater S. J. Mi- 
chiels, 344, coadjutor Witten- 
horst, 345. 

ASsSENDELFT. pastoors, 157. — 
Zaak van past. Poelenburgh en 
past. van Gerven 245. past. Hooft, 
352. 

ASSENDELFT BA&THOUDSZ (À. van) 
Norbertijn, past. te Monster, 422. 

ASVELD (W. van), ord. min. kap. 
te Oudewater, Haarlem, 173. 

ATHLONE (d') gravin; zorg voor 
de regulieren, 30. 

ATRECHT. Bisschop Nic. Reuter; 
wapen in St. Bavo te Haarlem, 
63. 307. 

ATTENHOVEN (Th.), ord. min. te 
Leiden, 90. 

AUGUSTIJNEN, 338, 

AVENHORN. past. Berntsz, 158. 


BacccM. past. Kemler, 340. 
Backer (Hugte), curatus te Eg- 
mond, begiftigt eene vicarie in 
de hofkapel te 's Hage, 190. 
— (P.), past. te Hengelo, 344. 
— (H.), past. te Laren, 347. 
— kap. te Loenen, 348. 
BADEN (Fr. IV van), 56* bisschop 
van Utrecht, Aflaten voor de kerk 
der commanderij van St. Jan te 
Haarlem en de kapel van Soeter- 
woude, 202.vergunning betrekke- 
lijk de kapel teSoeterwoude, 207. 
BaECK. past. Abbema, 844. 
BaEKs, pr. te Oudewater, 167. 
Baez (Sebast.), past. van O.L. V. 
te Antwerpen, gevraagd tot past. 
te Dreischor, 190. 
BarRr, Augustijn te Amsterdam, 
855. 


DBAERTZ zie Bersr. 

BAKHUIZEN. past. Ariens, 354. 

— (F.), past. te Vianen, bekeerde 
jans. 359. 


BALEN (van), kap. buiten Utrecht, 
948. 


BALTHASAAR (À, M.), ord. min, 
past. te Oudewater, Amsterdam, 
173. 

BaNNiNG (J. van), aartspr. van 
Holland enz. 434. 

BANNINGH WUYTIERS (Joan.) , pr. 
bekeerling, 271-284. 

BARCHMAN WUYTIERS, aanzienlijk 
geslacht, 378,.290 vv. Geslachts- 
register: zie B. tegenover 284. 

— (Arnout), pr. S. J. past. te 
Ravenstein, rector van het colle- 
gie te Dusseldorp, 278. 

— (C. J.), Pseudo-aartsbisschop 
van Utrecht, 278, 291. 

BARENDRECHT (West). past. van 
Cats, 158. 

— (Oost). zelfstandige parochie, 
158 


BARNAERTS (J.), onderpast. te 
Bovencarspel, 186. 

BARNEVELT. pater Storm , 345, 

BABSINGERHORN. pastoors, 168. 

Baznrorp:(J. H.), past. te Droch- 
terbeek , 341. 

Baver (H.), past. te Monster, 
440. 

BavINKEL. past. Arens, 840. kap. 
Kosters, 341. 

Bavo, curatus te Veenhuizen, 
146. 

Bavo (St). Wapen, 51-52. Ver- 
eering, 302. Echtverklaring van 
reliquiën, 378, 409. Pastoors, 
vicarissen, kapellaans, altaren, 
vicariën in St. Bavo te Haarlem, 
413-416. 

BrauMoNT (Fl. C. van), past. te 
Stompwijk, aartspr. van Hhijn- 
land, 18, 36, 330, 

BEBBER (R.), past. te Hulhuyzen, 
944. 

BecHen (J. H.), past. te Oud-Ze- 
venaar, 343. 

BECKER (L.), past. in Werkhoven, 
846. 


— (G.), past. te Jisp, 357, 


444 


BE&c (J.), pr. te Broek (in water- 
land), 187. 
Breck (G. van der), jans. pr, 
860. 
Berk. pater Gruter, 843. 
— (J. van), jans. kap. te Rot- 
terdam, 359. 
BEEMSTER. past. de Ruyck, 356. 
Beer (G. B.), past. te Haaksber- 
gen, 340. 
— (H. de), jans. past. te Utrecht, 
359 


Beest. past. Schuerkes , 841. pater 
Scheffers, 348. 
— (H. van), S. J. te Leiden, 80. 
— (P. van), rector van het Fran- 
eiscanesser-klooster te Huissen, 
9. Aartspr. van Gelderland, 338. 
— (J. van), past. te Soest, 347. 
Beers (bij Hoorn). pastoors, 158. 
BEGRAAFPLAATSEN, Koninklijk be- 
sluit fan 1827, 69. 
 BENJEBREN (Jacoba van), wapen, 62. 
— (Hertog Willem van), graaf 
van Holland, vergunt de vesti- 
ging van het St. Ursula-Convent 
te Oudewater, 176. 
BEKEBERLINGEN (Nederl), 276. 
BxkoM (J.), past. te Oudewater, 
in de oude kerk te Delft, 169. 
BELLENs (J.), ord. min. te Lei- 
den, . 92. 
BEMMEL. miss, Lepping, 344. 
— (Th. van), kap. te Poeldijk, 351. 
BENEDICTIJNEN. 838. | 
BENNINGBROEK. past. 158. 
BeNscuop (H.), deservitor in de 
Waerdt, 147. 
— pr. te Haarlem, 305. 
BENTHUIZEN. pastoors enz. 158. 
BercaeYc« (H.), prior der Preek- 
heeren te Keulen, door v. Mierlo 
belast den codex der 4 evang. en 


een kostbaar kruis in ontvangst 


te nemen, 404. 
BrRckou of Borckwour. past. 
Speijert, 119. 
BERGE (P. van den), S. J. te Lei- 
den, 80. 


BERGEN. pastoors enz , 158. p 
Nanning, 356. 

— (van), kap. buiten Utrecht, 54 

Bereu (G. van den), aartspr.n 
Vriesland, past. te Groninga 
837. 

— (C. van den), past. te A1 
sterdam, 355. 

BERGHEN (A. van), past. te Spie 
dijk, 356. 

BERGSCHENHOEK. past. v. Loi 
945. 

BERKÉL. pastoors enz. 159. pe 
van Dort, 350. 

— (B. van), S.J. te Leiden, $ 

BERKENRODE. past. Weerts, 3i 

BegukKrour. Kerk en pastor 
145-143. 159. 

PERLAGE (J. H.), past. te Frere 

41. 

— (Ch.), past. te Uithuizen, 3; 

BERNART, huiskap. te Pap 
drecht, 346. 

BrnsE (Gaspar), medehelper v 
den H. Franciscus Xav.; geba 
teplaats; naamspelling, 216. 

BERTELS (À.), past. van Grosth 
zen, 198. 

BrenTI, past. op de Heyde, 3i 

BreTTERAH, kap. in Hhijnlm 
350. 

BEUKMAN (H.), past. van St. Ar! 
te Amsterdam, 185. 

Beverwijk, past.enz. 159. ps 
Loenius, 352. 

— (C. van), pr. in Z. H. 89. 

Brmza (A.) S. J. te Wijtgan 

54. 

Breet (in Putten). past. 159. 

BresTaoven (J. B.), S. J. te 
den, 80. 

BuuLsveLT (J. van), Vic. Ape 
pogingen tot intrekking van k 

anvounis 6-9. v. B. afgewer 
door de Eerw. Moeder va 
Franciscanesser-klooster te er 
sen; gastvrij opgenomen door 

Hollen , 9. Vestiging te Utredt 
10. Uitoefening van het victr: 


445 


schap ,- 13. Vergadering met de 
aartspriesters 18-16. IJver; ge- 
brek aan priesters 17. Regulieren 
17-18. Nieuwe moeijelijkheden : 
Weertsche zaak 19-23. Zaak van 
de Paltz 23-33. Uit Utrecht ver- 
bannen; te Arnhem bij zijn vriend 
Moeljaart 33. Verslag aan Ho- 
ynck 83-85. Zonder vast verblijf 
40. Een nader woord over het 
banvonnis naar bescheiden uit 
het gemeente-archief van Wasse- 
naar 244—254. Voortzetting der 
geschiedenis: resolutiën der Sta- 
ten, vernieuwing der oude plak- 
katen 255 vv. Pseudoniem van 
Maitsjan 263. Verademing 264. 
Bemoediging van wege den H. 
Vader, 265. Verslagen over de 
Missie 266. zijn secretaris Hans- 
sen 266. Hatelijk advies van het 
Hof van Holland 281 , 266. Gun- 
stige verslagen aan de Propagan- 
da 309. Terugkeer der Jesuieten ; 
moeijelijkheden daarbij 310. Zoo- 
genaamd oude kap. v. Haarlem 
312-319. Drijven van v. Wijcker- 
sloot 320 vv. past. de Jager in de 
Statie van de Beerebijt 324—332. 
Relationes status 333 vv. Naam- 
lijst der K. geestelijken - nieuw- 
gewijden — overledenen — janse- 
nisten 340-361. Toelichting op 
deze lijsten 333-339. 
BisreveLT (Jacobus v.), past. te 
Maarsen, 347. 
Bye (de), kap. bij den gezant van 
Frankrijk, 351. 
BrNNEN-WIJZEND. past. 159. 
BiNTZUM. past. van Laeck, 854. 
BrANKAERT (J. M.), pr., bekeerde 
jansenist te Rotterdam, 268. 
BLARICUM. past. de Reuter, 847. 
BLErswIJK. past. 159. 
BLEsEN (H.), pr. S. J. 291. 
— (J. E.) moeder van ’t Amster- 
damsche maagdenhuis, 291. 
Brrss1us, pr. wil kap. te Haarlem 
worden, 308. 


Brock (J.), jans. past. te Eiken- 
duinen, 859 

BLocKERT. pastoors, 356. 
BrocraNpiUsS, pr. te Haarlem, 
907. 

BLOEMARTIUS, kap., past. te Haar- 
lem, 304. 

BLOEMEN (Chr.), past. te Weer- 
selo, 840. 
BroNDELIUS (J.), prior van Eg- 
mond; zijn schrijven aan den 
prior van Heylo over Zaffius, 194. 
Broor (G.), past te Grootenbroek, 
198. 


BroTre (J.), past. te Amsterdam, 
157. 


Bock (Hier.), jans., eerste Pseudo- 
bisschop van Haarlem, 360. 
BODEGRAVEN. pastoors, 186; pa- 
ter v. Damme, 350. 
Borckgour (W. Willemsz. van), 
past. te Grosthuizen, Gouda, 
192-198. 
Boepe (P,), jans. pr. 859. 
BosgLENs (H.) S.J. te Wijhe, 341. 
BOEMAN (J.), past. te Lambert- 
schagen, 356. 
Bocarns (J.), past. te IJsselstein , 
346, 


BoearRT (J. van den), past. te 
Bunnik, 346. 

Borivus (Jac.), past. te Utrecht, 
dood, 75 

Borswanp. Regulieren, 354. 
Bommer. past. van Ewijk, 172. 
BOMMENEDE. pastoors, 186. 
BoNE (À.), dominicaan te Amster- 
dam, 355. 


Borre (J. B. de) S.J. te Zutphen, 


844. 
BoNzER (J.), pr. te Oudewater, 
164 


Boore (À.) jans. past. te Haarlem, 
360. 

Borcueus. Zie BonsENs. 

Borear (A. v. d.), past. te Varik, 
347. 

— (E. vander), past. te Boven- 
kerk, 365. 


| 446 


BoncowDiÉ (Philips van), wa- 

,pen, 53. 

Borvur (Nic.), S. J. te Leiden, 79, 

Born (J. H. van), past. van St, 
Anna, St. Nic. binnen, te Amster- 
dam, 138. 

BORNE. past. de Meijer, 340. 

BonszNs (J.), S.J. te Culenborg, 
848. 

BORSSELE (Frank van), wapen , 54. 

— (Henric. v.), wapen, 54. 

— (Wolfert v.), wapen, 54. 

— (Adriaen v.), wapen, 54. 

BonTEL (C. van), pater fr. te Lei- 
den, 98. 

BORTELEN (van), o. m. te Leiden, 


BoscH (s). J. Kuysten, 169. 
Boscu ('t). pater Thijssens S.J.353. 
Boskoop. pastoors, 186. 
BouraonpiË (Ph. van), 57° bis- 
schop van Utrecht; altaar en vi- 
carie te Weesp, 223. 
BOVENCARSPEL. pastoors, 186. 
Kruisheer Hanssen, 357. past. 
v. Dijk, 434. 
BOVENKERK. past. van der Borght, 
355. 
Boxrarr (J.), past. te Drempt, 
944. 
BRABER, pr. te Spierdijk, 148. 
DRAESSEMIUS (Mr.), pr. past. te 
Zwaag, 147. 
BRAMSCHE. past. Hetterman, 340. 
DBRANT (Claes), past. aan den Burg 
(op Texel), 187. | 
BnarepERODE (Walravia v.), wa- 
pen, 57. 
— (Wolfert v.), wapen, 57-58. 
— (Balthasar v.), wapen, 58-59. 
— (Lodewijk van), wapen, 60. 
— (Reinout Il van), wapen, 62. 
— (Walraven II van), wapen, 63. 
— (Reinout ITI van) , wapen, 64. 
— (Philips van), wapen, 64. 
BREDERODE VrANEN (Hendrik 
van), wapen, 65. 
BaEUGEL (C. van), past. in de 
Rijp, 356. 





BRICKENAAR(J.), past. te Oudoy, 
356. 

Berre (A.), past. te Bovencarspe, 
187. 


BRIELLE. stichting van een s* 
tael (hospitaal), 158. pastoor, 
187. jans. past. de Jager, 3i! 
apostaat past. Andries. 437. 

BRIGITTIJNEN. 338. 

BROCHTERBEEK. past. Bartoli. 
341. 

BROECK (van den), kap. buila 
Utrecht, 348. 

— (van den), past. te Ketht 
851 


Brorper (J.), jans. pr. 360. 

BRoEDBRSEN (N.), jans. pr. dé 

Broek (in Waterland).  pastoon, 
187. 

Brouwer (C.), miss, ord. mt 
Haastrecht, 345. 

— kap. buiten Utrecht, 348. 

— kap. in Amstelland, 355. 

BROUWERSHAVEN. inwonend pne 
ter. 187. 

BRucGR (F. van der), past 
Schagen, 301. 

BRUNE (S.), past. te Dirkslani. 
189. 

BuDERMAN (B.), past, te Duivet 
drecht, 3565. 

BuEsEKOM (B.), past. te Muida, 
841. 

BUITENVELDERT. past. Nanni 
288. past. Zielhorst, 355. 
Buxck (G.), past. te Nes-en-4n: 
luwenbuurt , 355. | 
BuYTENDHEKIUS, kap. te Haw 

lem, 305. 
BULL, jans. pr. 361. 
BULLEWIJK, past. Abbekerca, 
85b. 
BuNNIK. past. v. d. Bogaert, 34. 
Bure (op Texel). pastoors, 15; 
BuRGMEIJER (J. J.), ord. ms 
past. te Oudewater, Amsterdss, 
178. 
Buner (M. van der), pr. te Delf, 
188. 

















441 


"AENEN (O.), o. m. te Gouda, 345. 
JALLANTSOOG. pastoors, 188. 
JAMMEN (B. van der), Augustijn 
te Groningen, 353. 
JAMMINGHA, aanzienlijke familie ; 
afval, 286. 

JAMPIUS (M. Georg.), S. Th. L. 
144. , 

CAPELLE (in z. Bevéland). past. 
v. d. Veste, 188. 

vCAPPELLE' , een stel priesterge- 

waden, 189. 

CAPUCIJNEN. 398. 

CARENNA (Ant.), S.J.te Leiden,84. 

CAROLUS-GULDEN. 213. | 

CARPENTARES (T.), past. te Dirks- 

land, 189. 

CASTRICUM. pastoors, 188. Stich- 
ting cener vicarie, 188. past. 
Cavalliers, 352. 

CATECHISMUS. op de Hollandsche 
Missie 15, 41. 

— Mechelsche, 39. 

— ]leidelbergsche, 24. 

— van past. Beukman, 136. 

CATTENBELT (J.), past. te Dalf- 
sen, 341. 

CaTTERUS, past, te Alkmaar en 
kanunnik van Haarlem, 147, 302. 

Cars (H. van), past. te West-Ba- 
rendrecht ; stichting te Brielle, 
158. 

CaTZ (Balduinus), deken van het 
kapittel, vicaris; schrijven van 
den Franschen gezant vermoede- 
lijk aan hem 128. past. in den 
Hoek te Haarlem, 899. 

Catz (Judocus), past. in den Hoek 
te Haarlem, Deken van het kap. 
en aartspr., oom van Balduinus, 
399. 

CaTZrus (C.), kap. te Haarlem, 
304. Beggijnhof te Haarlem; 
Spaarnwoude en Schalkwijk, 805. 
CACSMANS, past. te Hinloopen, 


CADWENBENG, O. m. te 's Hage, 
51. 


CAVALLIER (Cl.), kap. te Purme- 
rend, 357, 358. 

CAVALLIERS (N.), past. te Uitgeest, 
352. | 

— (Ph.), past. te Castricum , 352. 

CAVELLIER (Ph.), past. van St. 
Anna te Amsterdam 132. 

— (Claudius), past. van St, Anna 
te Amsterdam , 133. 

— (Joannes), 133. 

— (Gulielmus Stephanus), past. 
te Amsterdam, kanunnik van 
Haarlem, 134. 

Cazier (Bern.), pater Fr. te Lei- 
den , 91. " 

CELLENBOERS enz. te Oudewater, 
183. 

Cesar (J.), past. te Griethuizen, 
343. . 

CHARTAE PARTITAE. 383. 

— CYROGRAPHATAE, 383. 

— UNpuLíATAg, 983. 

— INDENTATAE, 9383. 

CnaRLIERS (S. E.), Jans. expast. 
van Amersfoort, 359. 

CHOORBANKEN. in de 
te Haarlem 49 vv. 

CrurisTIAENS (J, past. te Over- 
veen, 352. 

CHBISTIAENSE (Adr.), vicaris van 
eene vicarie te Oudewater, 162. 

CHEISTIANI (G.), past. te Bom- 
menede, 186. 

CLAESMAN (Jac.) S. J. te Leiden, 
83 


St. Bavo 


CLAESZ (W.), onderpast. van de 
oude kerk te Delft, 188. 

— (Jacob), past. te Etersheim, 
191. 

CLENUSE S. J. te Delft, 351. 
CLINGER (M.), S. J. te Leiden; 
twist met Nomius 76, 77-78. 
CrLoosrER (C. v. d), S. J. te 
Amersfoort, 264. 

Cock (Th. de), provic. der Holl. 
Missie; perpetuus assistens te 
Rome; dood, testament, 41. 

— (de), kap. buiten Utrecht, 
348. 


448 


Cock (G.), past, te Tuitjenhorn , 
856. 


— (L) S.J., te Enkhuizen, 357. 

Cocks (J.) , 'O. m. te Hoorn, 357. 

Copex der 4 Evangeliën, 408-406. 

CornT (P.), past. te Vinkeveen, 
947. 

CorsmaNs (David), pater Fr, te 
Leiden, 102. 

COEVORDEN. past. Schreurs, 173. 

COLLATIEREGT. Monster, 78, 419 
Alphen 73. Alkmaar, Ouder- 
Amstel 157. beneficies 304, Vica- 
riën te Oudewater, 161 vv. Pas- 
torie van Oudewater 168. te 
Egmond 190. te Weesp 222, 223. 
te Amstelveen 239. 

Corzeere (Holl. te Keulen) , pres. 
Senck, 168. Codex der 4 Evang, 
406. 

— (van Urbanus te Rome). Over- 
gou de eerste Holl. leerling, 170. 

— (te Leuven). pres. Eelkens, 
106. 

COLMSCHATEN. past. Staal, 341. 

COMMANDERIE VAN ST. JAN, te 
Oudewater, 184. — 

— te Haarlem. »Accoort van ’t 
oxael" enz. 127. Commandeurs, 
197,202, 414. Aflaten, 209. Ka- 
pel teSoeterwoude, 202-210, Pa- 
rochiekerk te Soeterwoude, 207. 

CoN1ixGH (de), pater te Haarlem; 
vota , 306. 

CONTBIBUTIE voor den vicaris en 
de Missie, 39. 

CoodEN (C. van der), past. te 
Haarlem, 851. 

CooPAL (Mr. W.), Vic. Gen. in 
Syir. Sede vacante te Haarlem; 
overgave van Reliquién, 882. 

CooPALLIUS, past. te Monnicken- 
dam, 145. 

CopzLL (C. À.), pr. te 's Grave- 
sande, 192. 

CoRDUANIER (Jos.), S. J. te Lei- 
den, 83. 

CORNELISSEN (G.), past. te Wor- 
kum, 853. 





ConNELI (P.), past. te Delft, 429. 
CORREGE, past. te Pijnacker, $350. 
Cos (P), past. te Amsterdam, 
355. 
CosTINUS, curatus te Egmond, 
190. 
Covrz (de le), eigenlijke naam 
van Lacops, 2 
CovszxBaNT (Nic. Wiggers), stieh- 
ter van de vergadering der maag- 
den in den Hoek te Haarlem; 
levensbijzonderheden, 394-397. 
Relieken van St. Jeroen en St 
Adalbert, 392-394, en van St 
Bavo, 410. 
CoUWELAER , kap. buiten Utrecht, 
848 


— kap.in Amstelland, 355. 

— (É.), in 1721 pr. gewijd, 357. 

CRABBE (P.), o. m. te Leiden, 91. 

CRAEMEKS (Ign.), past. te Weesp, 
341. 

CRALINCK (Jacob), onderpast. van 
de oude kerk te Delft, 188; zijne 
geschenken, 189. 

CRAMER (Aeg.), past. te Kwakel, 
317, 355. 

CRANENBURGH (G. van) S. J., te 
Uithuizen, 353. 

CREMER (W.), past. te Delden, 
340. 

CxueMens (F.), Kruisheer , past. te 
Raamburg, 345. 

CREUVEL (A.), past. te Kannen- 
g/h, 944. 

Crorse (B. À.)), past. te Vilste- 
ren, 341. 

CROMHOUT , aanzienlijke familie, 
289, 293 vv. Geslachtregister: zie 
C. tegenover 284. 

CROMMENIE. past. Schoute, 353. 

CROMMENIEDIJK. past Isendorn, 
352. 


‘CRUYSEN (À. van der), jans. past. 


aan de Beerebijt te Amsterdam, 
324. 
CRuYsET (G. de), kanunnik van 
Emmerik, past. te Montfoort, 
171, 


449 


ORUYSSE (À. van der), jans. pr., 
860. . 

CuLENBOnG. pater Borsens S. J. 
848. jans past. Kockaert, 359. 
CuMsors (G. C.), schenker van een 
altaarschel aan de statie St. Anna 
te Amsterdam 131. 

Cunera (H.). Geschiedkundige 
oorkonden, 308. 

CUYSTEN DE AERLEN (Jan), past. 
te Dirksland, 190. 


D. 


Daars (L.), O. m. te Franeker, 
354. 

DaAELDorP (H.), past. te Sloten, 
8583. 

DALEM (O.), overste der Francis- 
canen. 100. 

DALEN (P. van), „Deken der kerck 
te Delft oft Utrecht", 189. 

DALENOORT (G. F. van), jans. 
past. te 's Hage 12, 358; zijn 
schrijven aan den Keurvorst van 
de Paltz, 27-98. 

DALFSEN. past. Cattenbelt, 341. 

DAMwE (G. van), Pater Fr. te Lei- 
den, 100. 

— (H. van), Augustijn te Bode- 
graven, $50. 

DANrers (R.), S.J., te Oudewater, 
171. 

— (J.) past. te Zwolle, 341. 

Dscxsss (Chr), aartspr. van 
Kleef, kanun. van het collegiaal 
Kapittel te Emmerik, 338. 

ominicaan te Haarlem, 352. 

Deckine (J.), kap. te Maasland, 
351. 


DELDEN. past Cremer, 340. 

DELFLAND. aartspriestersch., 836, 
350. — geheime geestelijke be- 
diening, 429. 

DELFSHAVEN. jans. past. v. Rem- 
men, 359. 

Derrr, Pater Verspecken O. m. 
88. — pastoors; geschenken van 
Jacob Cralinck, onderpast. van 


St. Hippolytus, 188—189. — 
Franciscanen 351. — past. Bekom 
in de oude kerk, 169. — Jans. 
priesters 358—360. — geheime 
bediening in Delfland door past. 
Smetius en Cornelii met hunne 
kapellaans ; miss. v. Duijst, 429. 
DENEKAMP. past. Peese, 340. 
DENGEWEERT (P.), past. te Net- 
terden, 343. 

Derk, pr. te Akersloot, 156. 
DeRNaup (A.), Karmeliet te Lei- 
den, 349. : 

DruTECOM. past. Plasman, 343. 

DEVvENTEk. past. Heeselaar, 341. 

— (J. Ph. van) Secr. van den Vic. 
Poteamp, rustend, 340. 

Derck (A. van), past. te Leiden, 
349, | 

DrDAM. past. Gaelen, 843. 

DIEMEN. past. Pietersz, 189. jans. 
past. Krijs, 316. Admissie van 
past. Huysman, 817. past. van 
Elst, 355. | 

DiepgoLr (R. van), Bisschop van 
Utrecht, 188. 

Drer (J.), past. te Amsterdam, 
157. 


DrkRHorr (J. H.), past. te Oude- 
water, 178. 

Dregour (H.), past. te Noord wij- 
kerhout, 5. 

— (P. N ), past. te Zwolle, 341. 
— n past. te Teckop, 347. 
— (A.), past. te Soeterwoude, 
949 


— (F. C.), past. van 't Beggijn- 
hof te Amsterdam, 292, 321, 
359. 

Dresr (À. van), past. te 's Grave- 
sande, 192. 

DieNvuMs (Corn.), past. in Noord- 
HolL, 142. 

Drscx (G. van), jans. onderpast. 
enz. te Utrecht, 359. 

Disk (D. van), past. te Bovencar- 
spel, Monster, 434. 

DiNCKELS (H.), Pater Fr, te Lei- 
den, 101. 


450 


DiNTg (W.J. H. van), past. te 

Monster, Naaldwijk 483, 434. 
DrrcKs, Dominicaan te Rotter- 
dam, 346. 

Drrcxz (Jan), vice-cureyt, Burg 
(op Texel), 187. 

Drak I, Graaf van Holland; trans- 
latie der Reliq. van St. Adalbert 
naar Hallem ; houten kapel, 380. 

— II, Graaf van Holland, sticht 
een steenen basiliek, de latere 
Abdijkerk te Egmond, 380, 406. 
kostbare codex der 4 Evang. 
405. — dood 405. 

DIBKSLAND. pastoors, 189. 

DrsTELDONCK (J. van) S. J., te 
te Haarlem, 353. 

DockuM. Moeijelijkheden bij het 
terugkeeren der Jesuieten, 311. 
past. van Dorsten, 358. 

DoENDENsz (Ph. G.), past, te Aar- 
landerveen, 156. 

DoesBure. 30. Moeijelijkheden bij 
het terugkceren der Jesuieten, 
810. — Pater Seyses, 344. 

Dorck S.J., op Ameland, 854. 

Dorings (J.) SJ., te Vianen , 348. 

DoxBuRcT. past. Rulantsz, 190. 

DOMINICANEN. 838. 

Doncker (Th.), jans. past. te Am- 
sterdam, 360. 

DooRNENBUEG. 844. 

Dorprecar. Gerardus, pr. 190. 
Dominicaan Vincketas, 346. — 
Jans. pastoors, 359. 

Dorr (A. de), past. te Egmond, 
190. 

DoRsTEN (J. van) S. J., past. te 
Dockum, 359. 

Dorr (À. van), past. te Berkel, 
350. 

Dorma (C.), ord. M.te Leiden, 89. 

DreiscHor. pastoors, 190. 

DreEMPT. past, Boxtart, 844. 

DRESMAN (N), past. te Mettingen, 
341. 

Dreune (M. van), past. in het 
land van Goes, 346. 

Derer (Petrus van), inwoner van 


Haarlem ; v. Mierlo geeft hem 2 
kostbare voorwerpen in bewa- 
ring, 404. 

Derisios (J.), kap. der St. Jacobs- 
kerk te 's Hage, laatste past. van 
Eikenduinen, 429. 

Deore. past. Wittenhorst, 354. 

DRooeH (G. van der), past. op 
Texel, 356. 

Dove (J.), noodhulp te Oudewater, 
past. te Montfoort, 170. 

Dourn (van der), aanzienlijke fami- 
lie; afval, 2S6. 

DuIsTERYOORDE. Franciscanen al- 
daar, 845. 

Durven. past. Kleyman, 348. 

Durverpuront. past. Buderman , 

55. 

Dusserpoep. Barchman-Wuytiers 
S. J., rector van het collegie, 278. 

DuvrUs. zie DUIJVENSEN, 

DuorssT (C. van), miss. te Delft, 
499. 

Duysr (Idelph.), Karmeliet te 
Amersfoort, 348. 

Dur vkNsEN (Mr. Jau) of Duvius, 
geneesheer te Haarlem ; huiskerk, 
Vic. Eggius, kapittelvergaderin- 
gen, reliquién, dood van J. van 
Swieten, 398. Zie ook 410. 


E. 

EpAM, past. Martyn, 190. — pas- 
toors, 356. 

— (Mr. Nic. van), past. te Alk- 
maar, 157. 

— (Mr. Corn. van), past. te Alk- 
maar, 157. 

ExzLKENS(Fr.), te Langeraar, past. 
te Leiden, superior van het Leu- 
vensch Collegie , 106. 

Eemnes. past. Top, 347. 

EENHUYZEN (G.), past. te Hoorn, 
144. 

Eerens (A.), past. te Saasveld, 
340. 

EcBERT, aartsb. van Trier, ver- 
maakt aan de Abdij van Egmond 
een groot partikel van het H. 





451 


Kruis, in goud gesloten , 405. — 
andere geschenken , 407. 

Eearus (Adelb.), Haarl. kanun- 
nik; vicaris; bij Dr. Duvius; te 
Amsterdam gevangen , 398. 

Eemonp (parochie). pastoors en 
priesters; collatieregt, 190, — 
past. Sul, 352. 

— (Abdij). legaten, 188, 192. — 
Prior Hey, 190. Blondelius 194. 
— Reliquiën, 377 vv. — brand, 
401. — Codex der 4 Evangeliën, 
Reliq. van het H. Kruis, 405. 

EGMOoNT (Jan van), wapen, 66. 

ErGENDoMsREGT van kerkelijk 
goed, 95, 132. 

ErKENDUINEN. 191. — Jans, past. 
Block , 359. — past. Drisius, 
429, 

Ernpe (P. van den), deken van 
het Haarl. kap., afstand, 76. 
EvckEN (J. H. ten), pater Fr. te 

Leiden, 100. 

Erprerom (P. van), in 1721 pr. 
gewijd, 357. 

ErpreoL (H.) S. J. te Groningen, 

353. 


ELSACKER (J. an), past. te Lan- 
gendijk , 356 

ELSEN (5. van), o. m. te Duister- 
voorde, 345. 

— (H. ) rector te Monster, 435. 
ELSENBERGH (van) past. te Groes- 
sen , 343. 

EusinG (J.), past. te Joure, 354. 
Erst. past. v. Gherven, 844. — 
coadjutor Verbeeck, 845. 

— (P. van), past. te Diemen, 855. 

ErTEN. pater Roller, 343. 

EumeriK. kanunnik de Cruyset, 
171. — Pater Barchman Wuy- 
tiers rector van het jesuieten-col- 
legie, 278. — Collegiaalkerk , 
kanunniken, beneficianten en vi- 
carissen, parochiekerk , klooster- 
conventen, 842—343. 

— Aarts riesterschap, 334. 

ENeeis (R.), past. te Outewaal 
(Amst.), 129. 


ENKHUIZEN. pastoors, 191, — 
Cock S. J. 357. 

ENsCHEDÉ. past. Wijntjes, 340. 

ENsMAN (G.), past. te Goor, 340. 

ENG (W.), kap. in Groningen, 

358. 


ERcKEL (J. v.), jans. past. te Delft, 
358. — Suspensie; blijft zich 
aartspr. van Delfland noemen; 
zijn hooghartig schrijven aan 

past. v. Schooten te 's Hage, 3. 

Esraírs C ean d^), wapen, 59-60. 

— (Jan II van), wapen, 60. 

ErrEMA (T.), jans. past. te Via- 
nen, 359. 

ErrRsHEIM (bij Oosthuizen). past. 
Claesz, 191. 

Ewrnx.(J. W. A. van), kap. te Ou- 
dewater, past. van Bommel, 172. 


F. 


FACULTEITEN der relig. oversten ; 
overlegging aan den aartsp. 39. 


. FEBURE (Ph. E), jans. past. te 


Amersfoort, 859. 

Festa SANCTORUM PATRIAE NOS* 
TRAE. 146 vv. 

FrERLINX (Adrianus), pater Fr. te 
Leiden ; zijn status missionis Lei- 
densis, 95. 

Frorensz (S.), past. te Aarts- 
woude, 156. 

Frontis V. Collatieregt over Mon- 
ster, 419. 


Fronus (B.), pr. te Oudewater, 
: 166. 


— (Cristianus), ord. min. past. 
te Oudewater, 170, 172, 178. 
ForPonis (Joan.), pr. te Haarlem, 
getuige bij de inbezitneming van 
den Haarl. zetel door v. Nieuw- 
land, 416. 

FonzrssT (Àdr.), past. te Alk- 
maar, 157. 

FouRNIER, o. m. te Rotterdam, 
845. 

Fox (W.), past.te Amsterdam, 181. 

Fraars (M. A.), past. en aartspr. 


452 


te Hoorn; opdragt van medita- 
tiën, 297. 

FRANCISCANEN te Leiden, 85-103. 
te Oudewater, 168, 172-173. — 
in de verschill. aartspr. 338. 

Frarcors (P.), past. te Vleuten, 
847. 


FRANEKER. Franciscanen, 855. 
Fres (J.), pater Augustijn te 
Amsterdam , 137. 

FREREN. past. Berlage, 341. 


G. 
GaaL (H.), expastor, jans, dood, 
358. 


GAELEN (J.), past. te Didam, 343. 

GALLUS (A), karmeliet te 's Hage, 
351. 

GARBRANTSZ ( Adr.) , onderpast. in 
St. Gommarus te Enkhuizen, 191. 

GaRziA (A.), Dominicaan, te 
Goorn, 357. 

GEERLOFSEN (H.), kap. te Onde- 
water, 165. ' 

GrxeRvLIET. Scheiding der paro- 
chiekerk van het kapittel ; past. 
de Portugael, 191. 

Gerpeg (N. van), past. in Lam- 
bertschagen en Abbekerk, 149, 

GELDERLAND. aartspriesterschap , 
338, 844. 

GrBaRDI (N.), past. aan den Burg 
(op Texel), 187. 

Gerrit. pater in Z. H. 89. 

GznnITs (G.), pr. te Oudewater, 
164. 

GrznITSS (C.), pr.te Oudewater, 
165 


GrRITSZ (G.), pr. te Oudewater, 
165, 

Gersz (D. À.), pr. te Oudewater, 
165. 


GrsTEL (C. van), past. te Amster- 
dam, 131. 

— (van), miss. suburb. o. m. 
van Groningen, 3538, 

GxvnTs (G. of W.), pr. in het 
Kleef, 343. 


Grzre (W. van), past. te Brielle , 
187. 


GHERVEN (G. A. v.), past. te 
Elst, 344. 

GIJSBRECHTSZOON (N.), kap. te 
Weesp; plegtige installatie, 223. 

GILLES, aanzienlijke familie, 296. 

GraBBAIS (Aeg.de), past. van de 
Breedstraatskerk te Amsterdam, 
Praef. Missionis, 17, 261, 355. 

GoDEFRIDUS, pr. te Castricum ; 
legaat aan Egmond, 188. 

GOEDEREEDE. pastoors, 191. 

Goes. Govert de Rovere; 75. — 
dood van Kuysten, 169. — Praats 
kap. van O. L. V. 191. — Berse , 
216. — pastoors, 346. 

GoxTGEBUER (G), pr. te 's Hage, 
430. 

Goror. zie Goos. 

GOMARISTEN. Hun strijd met de 
Arminianen brengt velen tot de 
moederkerk terug, 280. 

Goorzns (J.), pater Fr. te Lei- 
den, 108. 

Goor. past. Ensman, 840. 

GooRN. Dominicaan Garzia, 357. 

Goos (J.), past. in Overvlakkee, 
345. 


Goossens (L.), pater Fr. te Lei- 
den, 102. 

Gorcum. Pater de Quavre o. m. 
348. — Dejans. Valkenburgh, 
360. 

GORCUMSCHE MARTELAREN. Ge- 
tuigenverhoor te Delft; merk- 
waardig verslag van den deken 
der Coll. kerk te Naaldwijk, 426. 
zie LACOPS en HILVARENBEEK — 
Zaligverklaring , 437. 

Goupa. pastoors, 192. — past. de 
Witt, 345. — paters Francisca- 
nen, 845. — Jesuieten, 346. — 
Jansenisten, 859—360. 

— (N.), pr. te Oudewater, kanun- 
nik van St. Pieter te Utrecht, 
166. 

Goupkaps. past. Willebring, 345. 

Govert. pater in Z. H. 89. 





458 


GaACHTE. kap. buiten Utrecht , 
$48. 

GRAFT. pastoors, 192. 

GRAUSALM (G.), past. te Spaarn- 
woude, 352. | 

GRAVENHAGE (s). Varlet dient het 
H. Vormsel toe in de kerk van den 
jans. past. v. Dalenoort, 12. — 
Begiftiging eener vicarie in de 
hofkapel, 190. — Kontract tus- 
schen den ouden en den nieuwen 
past. van St. Jacobus, 236. — 
astoors, kapellaaus, regulieren , 
350-851. — De jansenisten van 
Dalenoort en de Haen, 358, 860. 
pastoors enz.416. — van Mon- 
ster gescheiden, 420. — de pries- 
ters: Takkius, Rommelius en 
Goetgebuer, 430. 

GRAVEN VAN HOLLAND. Collatie- 
regt te Weesp, 223. 

GRAVESANDE (s). pastoors, 192. 
Kerksticbting, 419. — personaat, 
Praemonstratensers van Mariën- 
Weert , 420. 

GreBBER (P. de), schilder te 
Haarlem, 411. 

Gurer (Th. de), jans. past. te 
Soetermeer, 359. 

GaEsviNGB (H.), past. van St. 
Anna te Amsterdam, 134. 

Gressfe, past. te Lutjebroek, Bloc- 
kert, 356. 

GRIETRUIZEN. past. Cesar, 843. — 
Franciscanesser-convent, 844. 

GROEDE. pastoors, 198. 

GROENENDIJK. past. de Rotte, 349. 
kap. Schlinckman, 350. 

GroeNuHour (Th. van), Senior en 
Vicedecanus van het Haarl. ka- 
pittel, 817. 

GROENLO. past. v. Munster, 20. 

GROESSEN. past. v. Elsenbergh, 
843. 

GRONINGEN, aartspriesterschap, 
387, 358. 

— (stad). pastoors, regulieren,853. 

GRooT qr. de), ord. m. teLei- 
den , 87. 


Bijdiragen Gesch. Bisd. v. Haarlem, Ile Deel 


GROOTENBROEK. pastoors, 192, 
198. past, Paerdebosch , 356. 
Grooruuxs (Egbertus), past. te 

Lingen, 340. 
GROSTHUIZEN. pastoors, 193. 
Groz (A. de), past. in Groningen, 
353. | 
Grunt, Kruisheer, in 1721 ge- 
wijd, 368. 
GnurER (C.), ord, min. in Beek, 
843. 
Guppee (F. J.), jans. past. te Ou- 
dewater, 167. 


Gourrer (Hr. Claes de), past, van 


Akersloot, 156. 
H 


HáactEN (E. S. van der), aartsp. 


van Holland enz. 72. 


— (G. v.d.) past. te Olst, 341. 
HAAKSBERGEN. past. Beer, 340. 
HAANRAADS (F. J.) past. van St, 


Nic. binnen, buiten te Amster- 
dam, 138. 


HaaRLEM. Wapens der choorban- 


ken in St. Bavo, 49. — w Accoort 
van 't Oxael" enz. der St. Jans- 
kerk, 127. — De commandeur 
Ph. v. Hoogesteyn, 127, — Vie- 
ring van St. Bavo, 302, — Ca- 
terus, 302. — Eenige Sacellani 
curati; overde cura in locis subur- 
banis, 303, 305. — De Minder- 
broeders verlangen wpastoralia" 
uit te oefenen en regt van beaar- 
ding te hebben, 304. — Dood van 
kap. Hassaeus; kap. Catzius; kap. 
v. Sanden, 304. Introductie van 
Catzius als kap.; dood van kap. 
Hein, 305. — pater de Coningh ; 
votum castitatis; incineratie- 
quaestie , 306. — Arnoldus de 
Witt, 9807, 409; — over een 
derden minderbr.; klagten der 
kap. over jesuieten en minder- 
broeders; past. Bloemartius 304, 
307 ; oneenigheid tusschen Bloc- 
landius en de kapellaans, 807. — 
past. Wij op het Beggijnhof, 308. 
— Pater v. Asveld, 172. — Af- 


30 


454 


laten in de kerk der eommanderie 
van St. Jan, 202. — Pastoors, re- 
gulieren, 851-858. — Jans. pas- 
toors Boote en Lobs, 860. — 
Confiscatie der geestelijke goede- 
ren ; verschillende voorwerpen bij 
vertrouwde leeken, 391, — Nic. 
Wiggers Cousebant en de maag- 
den in den Hoek, 394. — De 
pastoors in den Hoek: J.en B. 
Catz, 899. — lijst van pastoors 
en andere priesters A? 1261- 
1580, blz. 413. — Communi- 
canten en onderhoorigheden der 
arochie Haarlem, 415, — Jacob 
Wouterse afvallig regulier ka- 
nunnik op de Woert nabij de 
stad, 423. 

— aartspriesterschap, 337, 351. 

HAASTRECHT. miss. O. m. Brou- 
wer, 345, — pr. Ambrosius, 416. 

HazcHT (Chr. van), jans: pr., 860. 

HAEGDOORN, (H.) past. te Kellen, 
848. 

HAEMAECKER (P.), kruisheer, te 
Spanbroek, 357. 

Haen (J. H. de), jans. kap. te 
's Hage, 360. 

Haz (J. van der), past. te 's Gra- 
vesande, 192. 

Haer (L. van der), past. te Ou- 
dewater, kanunnik der St. Maria- 
kerk te Utrecht, 164. 

HazsE (F. de)S. J.te Zutphen, 844. 

HAXSELENBERGH (À. ab), past. te 
Hoorn, 856. 

"HarTEN (Al. van), jans. expast. 
van Leeuwarden, 859. 

HAYMANS (G.), past. te Hem, 356. 

Hars (P. Adr), pr. te Haarlem, 
getuige bij de inbezitneming van 
den Haarl. Zetel door van Nieuw- 
land, 416. 

HarsBANT, Dominicaan, kap. bij 
den gezant van den Keurvorst 
van Maintz, 351. 

HAMEBSVELD. past. Smits, 347. 

HANSSEN (Arn.), secretaris van v. 
Bijlevelt, 266. 


HansseN (H.), kruisheer , te Bo- 
vencarspel, 857. 

HARDENBERGH, past. te Brielle, 
187. . 

HARDERWIJK. past. Lubbers, 34. 

HARDINXVELD. past. Havengerus, 
416. 

HARINCKHUIZEN. past. Pauwels 
Janszoon, 416. 

HanLrNGIUS (H.); cura te Hille 
gom en Heemstede, 38083. 

HARTMAN (H.), past, te Rijssen, 
840. 

HanTOGSVELD (B.), pr. te Oude 
water, 170. 

Hasse (C.), kap. te Haarlem; 
dood , 303. 

HAUWERT. pastoors, 417. 

HAZERSWOUDE. pastoors , collatie, 
ridders van St. Jan, 417. 

Heck (M. van), jans. pr., 360. 

Hee (Nic. van), past. te Oude 
water, 169. 

Heer (J. van), past. te Ulft, 343. 

HEEMSKERK. past. IJsvogel, $53. 
pastoors , communicanten ens. 
417. \ 

HxxzusTEDE. Men verlangt een 
vasten priester ; geestel. zorg vas 
Harlingius, 803; deservitor ab 
Angelis, 306. Hr. Pieter Flo 
rizs., 418. 

HzrNvLiET. Merula pr. 418. 

Heen (Fr. de), past. te Leiden, 
te Oegstgeest, 107. | 

HrER-AARTSBERG ('s). past. Pijn, 
418. 

HeEERENBERG ('s) Graafschap; 
dienstd. Geestel., 343. 

— past. Árentzen, 343. 

HEERENVEEN. pastoors, 354. 

HeeR- HENDRIKSKINDEREN (°s). 
pastoors, 418. 

Hees (M. van), past. en aartspr. 
van Utrecht, 14, 336, 346. 
— (W. van), ord. min. past. te 
Oudewater, 118. | 
HEESELAAR (J.), past. te Deventer, 

841. 


455 


HEESTERMAN , miss. O. m. te Bols- 
ward, 354. 

HERSEN (W.), generaal van de 
Minderbroeders, 178. 

Herzo. Verkoop van eenige meu- 
belen uit de Conventuaal-kerk, 
127. past. Rees, 356. klooster- 
clausuur, 194. — Vroegere pas- 
toors ; collatie; proces enz., 418. 
Her (W.), prior in de abdij van 
Egmond, past. der parochie, 190. 
Heype (Op de). past, Huysman, 

917. pastoors, 854. 
HEYNEN (J.), pr. in het aartsp. 
Kleef, 348. 
— (H.), past. te Zevenaar, 343. 
HEYNINGHEN (J. A. van), jans. 
kap. van past. Kemp in den Hoek 
te Utrecht, 360. 
— (Ign. van), jans. kap. te Delft, 
360 


Heyrius (C.), kap. te Haarlem, 
303. — neemt de bediening te 
Zandvoort waar; dood 805. 

HerNrrcxz ( P.), past. op het Beg- 
gijnhof te Brielle, enz. 187. 

HeLper (den). jans. past. Ver- 
heul, 359. 

Herst (van), past. van Abcoude, 
347. 


HM. past. Haymans, 356. 
HeneeLo. past. Backer, 844. 
Herrici (Hector), past. te Ou- 
dewater, 168. 

Henmire (Fr. l') S. J. te Lei- 
den, 80. 

Herr (Jan), pr. te Enkhuizen, 
191. 


HrsseLING (G.), past. te Op de 
Horst, 344. 

Heteren. past. Lippits, 344. 
HiTTERMAN (J. B.), past. te Bram- 
sche, 340. 

HEUMEN (N. van), pr. te Oude- 
water, 166. 

Heover (L. van den), Dominicaan 
te Utrecht, 347. 

— kap. in Amstelland, 355. 
HrERsEL (van), miss, O. m. te 


Schipluiden, 851. 
HrrDEREN. past. Hofhuys, 341. 
HirLEGOM. Men verlangt een vas- 
ten priester; geestel. zorg van 
Harlingius, 303. deservitor ab 
Angelis, 306. - past. Tromp, 358. 
HiNLOOPEN. past. Causmans, 354. 
HopeNpIJL (À.), kap. te Haarlem, 
past. te Zandvoort, Overveen 
enz., 362. 
Hoer. past. Ram, 347. 
Hoeren (Jan de), onderpast. van 
de Nieuwe kerk te Delft, 189. 
Hoer(G.), kap. in Groningen, 353. 
Horuvys (H. H.), pastoor te Hil- 
deren, 341. 
HorraNp, pr. — Slooten, 308. 
Horman (B.), kanunnik van het 
Haarl. kapittel, past. te Amster- 
dam enz. 136-138. 
— (Lamb.), opvolger van past, 
Marius te Amsterdam, 281. 
HocrENpomP (D. van), past. te 
Callantsoog, Sybekarspel, 188. 
HocENSsTEYN (Ph. H. van), past. 
te Hazerswoude, 417. 
HorrNE (ouden), nabij Brielle, 
past. Jansz. aldaar, 187. 
HotzaeRT (M. Wz.) te Weesp; 
zijne gelofte jegens het H. Sacr. 
van Mir. te Amsterdam, 221. 
HorrANDER (P. de), S. J. te Lei- 
den, Rhoon 79. 


' — (N. de), past. van St. Serva- 


tius te Utrecht, 346. 

HorLEN (H.), past. van Huissen, 
9, 343. 

— (P.), jans. past. te Utrecht, 359. 

Horsr (H.), past. te Sensmeer, 
358. 

Horr (J.), past. te Warrega, 354. 

Homan, Franciscaan, 358. 

Horton (A.), S. J. te Leiden, 84, 

HoocHKAMER (Sebast.), S. Th. Lic. 
past. te Rotterdam, getuige bij 
de overgave en echtverklaring der 
relig. van St. Bavo, 412. 

Hoorr (C. van), pater Fr. te Leie 
den, 96. 


456 


Hoort (H.), past. te Oudewater, 
Amsterdam (op den Singel), 
Maasland, 171, 851. 

— (J.), kap. te Rijpwetering, 
850 


— (J.), past. te Assendelft, 352. 

HooGKAMEB, pr. in Z. H. omstr. 
1636, 89. 

HooGLAND. past. van Kempen, 
946. 

HoocMapE. v. d. Tempel S. J. 
718. — past. Langevelt, 349. 
Hooewoup. 140, — Rosandus, 
149-148. — Ewaldus Marchius, 
144. — Matthiae, 144. — pas- 

toors, 856. 

HooNHonsT (bij Amersfoort). Be- 
nedictijner klooster; stichting en 
begiftiging ; St. Paulus-Abdij te 
Utrecht; collatieregt over Mon- 
ster, 419. 

Hoorn. pater Tirassius, 141. — 
past. Eenhuizen, 144. — J'oel- 
rjck, 147. — pastoors, regu- 
lieren, 356-357. 

Hozsr (Op de). past. Hesseling, 
484 


— (v. d.), kap. buiten Utrecht, 
348. 


HouBRAKEN, kap. in de Pool te 
Amsterdam, 136. 

Houre (F. van den), S. J., te 
Wijk-bij-Duurstede, 348. 

HOUTEN (v.) pr; zijn verslag over 
Obdam enz. 148. 

HovurMaN (J.), S. J. te Oude- 
water, 170. 

Hove (Paulus van den), pr. in 
Z. H. 89. 

Hoven (H. van), past. te 's Gra- 
vesande, 199. 

HorNc vaN PAPENDRECHT (C. P.), 
„Dissertatio de juribus praeten- 
sorum Cap. Ultraj. et Harl." 
etc. 815. ' 

HuBEnrTI (J.), past. te Zwaag, 356. 

Hv£ (P.), S. J. te Leiden, 83. 

HurssEN, onderhoorig aan Pruis- 
sen;  lranciscauesser-klooster , 


845; verblijf van Neercassel; Ree- 
tor v. Beest; handelwijze der 
eerw. Moeder tegenover den Vie. 
apost, v. Bijlevelt, 9. — Rector - 
v. Heussen, 10. — past. Hollen, 
9, 343. — kap. Lepping, 34. 
Hvera (J.), past. in Spanbroek, 
149. | 
HuLHUYZzEN. past. Bebber, 344. 
HurLrN (C. van) S.J. te Zwolle, 
841. 
Hurrer (Fred.de) S. J. te Lei- 
den, 82. 
HuvenzNs (P.), past. te Leiden, 
108. 


. HvysuaN (C.), past. te Rijneater- 


woude, 349. 
— (Th.), past. op de Heyde in 
Vriesland, te Diemen, 317. 
I. ; 
Iperer (Paulus), ord. min. te 
Leiden, 91. 
Ipens (Fr.) S.J. te Leiden, 83. 
ILPENDAM. past. Richotte, 357. 
IwcELIUS of INGELs. Zie ENGEL. 
IwNocENTIUS VIII, Paus. Veree- 
ring van den H. Panthaleon, 198. 
INVENTARISSEN van kerkgoederen, 
39. — van reliquiën 878 , 407. 
IPPENBUREN. pastoors en kapel. 
laans, 341. — Dood van pastoor 
Wessels, 358. 
IsBRANDI (P.) past. van Uitgeest, 
kanunnik van Haarlem, 283. 
ISENDORN (S.) past. te Crommenie- 
dijk, 352, 857. 
IJssErsTEIN.Geestelijke bediening 
van past. Senck, 168. — past. 
Bogaers, 346. 
IJsvocer (S.), past. te Heemskerk, 
852. 


YPEREN. Bisschop Jansenius ; on- 
derzoek bij zijne benoeming, 75, 
168. 

YsaaK, past. te Boskoop, 186. 


J 


JAcQUET(Jan), past. te Graft, 193. 
JAGER, (Th. de) past. te Velsen, 








457 


kan. van het Hoarl. kap. 322, 
352. 

JAGER (J.de) jans. past. te Brielle, 
360. 


360. 
— (5. de) bekeerde jans, past. te 
Medemblik, 325. — in de statie 
van de Beerebijtte Amsterd. 325 
-382. 
Jrorn (J.de), past. aan 't Kalf, 
352. 


JaNsE, (Jan) pr. stichter van een 
altaar met Vicarie te Weesp, 
223-225. 

JANSEN (A.), past. te Aarlander- 
veen, 349. 

JANSENIUS (C: ‚), Bisschop van Ype- 
ren; onderzoek bij zijne benoe- 
ming, 75, 168. 

JANSENISME. 268. 

JANSENISTEN. Naamlijst van jans. 
pr. 358—361. Toelichting op 
deze lijst 339. 

JANSHEEREN (Sint) te Haarlem , 
127; te Oudewater; 184. op Rho- 
dus, 195-198; op Walcheren , 
242. 

JANSSEN (Johan Willem), comman- 
deur van St. Jan te Haarlem; 
verzoek aan den Bisschop van 
Utrecht betrekkelijk de Breve van 
Inn. VIII wRedemptor noster," 
202. 

— J5), past. te Vollega, 354. 

Jansz. (C.), past. te Broek (in 
Waterland), 187. 

— (W.), past. en kanunnik te 
Brielle, 187. 

JrsurETEN. te Leiden 77-85. — 
verbanning, opheffing, 83. — 
te Oudewater, 168 vv. — twist 
te Haarlem, 307. — vergunning 
van de la Torre, 170. — Reso- 
lutie der Staten dd. 7 Mei 1720, 
255. — Terugkeer naar hunne 
statiën, moeijelijkheden te Does- 
burg en te Dockum , 309-311. 
— Getal jesuieten in 1721 op de 
Holl. Missie, 3386-838. 

JrsP. past. Becker, 337. 


Jons (J: de), jans. pr. 359. 

— (E. de), deservitor van St. Nic. 
binnen te Amsterdam, 138. 

Jorpens (Simon), provinciaal der 
Franciscanen, 95. 

Joure. past. Elsing, 354. 

JurPHAAS, past. Verhofstadt, 346. 


EK. 

Kasauw. past. Spithoven, 347. 

Karrr ('t). past. de Jaeger, 552. 

KaMpen. past. Nieman, 341. — 
pater de Leeuw, 342. 

KANNENBURGH. past. Creuvel, 844. 

KAPELLEN. van de H. Agatha 
onder Veur 66. — te Soeter- 
woude, 202-210. 

Kaerrrer-Dekens in de St. Adri- 
aans-kerk te Naaldwijk, 150. 

KaprrreL vaN HaanreM. Be- 
knopte geschiedenis van het zoo- 
gen. Oude Kapittel van Haarlem, 
312-319. — laatste jans. 320. 
leden, 821. 

KAPITTEL VAN UTRECHT. janse- 
nistisch, 313. 

KARMELIETEN. 338. 

KaRstANTSZ (J.), past.? te Aar- 
landerveen, 166. 

Keeer (A. de), 8. J. te Amers- 
foort, 348. 

Kar (A. J. J.), past. te Over- 
veen , 362. 

KeLLEN. pastoor Haegdoorn, 848. 

KEMPEN (J. van), past. te Hoog- 
land, 346. 

Keuren (F.), past. te Baccum, 
340. 

Kexe (W.), jans. past. te Utrecht, 
12, 359, 360. — codex der 4 
Evang. 406. 

KERCEMAN, kap, te Wassenaar 

358. 


KerPEN (J. zen), na 
hoven, 346; 

— (B. Yvan), e te 
$858. 


KERsBERGEN (Baron) 
KerstJens (J.) past. tc 


458 


KETHEL. past. v. d. Broeck, 851. 

Keuren. Holl. Collegie, 168, 
406. — Kloosters bewaren reli- 
quiën uit Holland, 410-411. 

Krier (J.), S. J., te Leiden, 79. 

KrwMaAN (J.), past. te Ooltgens- 
plaat, rector te Monster, in 
St. Jacob te Amsterdam, 4396. 

KriNTs1IUS (J.), 8. J. te Leiden, 80. 

KISTEMAEKER (J.), past. te Goes, 
946.  ' 

KuanissEN, Hollandsche te Lise 
sabon, 163. 

Kreer, aartspriesterschap — der 
Holl. Missie, 384, 338, 342. 
KrEYMAN (H.), past. te Duiven, 

843. 

— (J. E.) past. te 't Loo, 348. 

KrxyN (M.L.), kap. te Monster, 
436. 

KLINCKENBERGH (J.), past. te 
Wognum, 356. / 

KroosTERCLAUSUUR van Heiló, 
194. 

KLOPPENBORGH (J.), kap., past. 
te Ippenburen, 341. 

KrorPens (Fr., past. te Steen- 
wijk, 341. 

Koc(W.), past. te Dirksland, 189. 

KockAERT (À.), jans. past. te Cu- 
lenborg, 359. 

KozpigTERS (J.), capucijn te Mid- 
delburg, 346. 

Kok (G.), past. te Weesp; zijn 
werkje; «Bijzonderheden betref- 
fende de R. K. Statie van Weesp.” 
222. 

KowiNesvELD (bij Delft). Proost 
de Rossem, 199. 

Kosten. wijze van aanstelling te 
Oudewater, 163. — „Sententie 
gewesen tusschen de coster ende 
de Kerckmeesters tot Alphen," 
229. 

KosrEsBs (N.), kap. te Bavinkel, 
841. 

KOovkERK. stichting eener Vicarie, 
187. 

KBAAIVANGER (F. S.), ord. min. 


kap. te Oudewater, Leiden, 178. 
KRABBEN (J. van), past. te Sant- 
foort, 847. 

KRALINGEN. jans. past. v. Schaick, 
859. 

Kris (C. F.), jans. past. te Die- 
men, 816. 

— (Jac), jans. past. te Am- 
sterdam, 380. 

KurPPiNGH (J.), O. m. te Duister- 
voorde, 345. 

Kroes (H.), aartspr. van Lingen, 
past. te Schapen, 338. 

Kroon (Th. van der), jans. past. 
te Gouda, 359. 

KRUISHEBREN. 338. — nieuwge- 
wijden, 358. . 

KupersTAART. past. Valois, 349. 

KuvsTEN (J.), een Bosschenaar, 
kanunnik te Wurtzburg, komt te 
Oudewater; past. van Raam burg; 
overleden te Goes, 169. 

Kun (G. v. d.), kap. te Soeter- 
woude, 850. 

— (C. v. d.), past. te Vlaardin- 
gen, 350. | 

— (C. v. d.), past. te Waterin- 
gen, 351. 

— (G. van der), past. te Noord- 
wijkerhout, 352. 

KwakEL. Admissie van past. Cra- 
mer, 317, 855. 


L. 

Lacops (Ant), vader van den Gore. 
mart.; naamspelling, geboorte- 
en woonplaats enz. 211-21 5, — 
in de pastorie te Monster 495, 
427. 

— (Adr.), past. van Monster, 
423-424. 

— (Jac.), een der XIX mart. van 
Gorcum; geboortehuis, 211-315. 
levensbijzonderheden, 424—498. 

LEEUWEN (Ch. van), past. te 
Monster, Velsen, 434. 

— (J. W. van), kap. te Naald- 
wijk, Monster; rector te Mon- 
ter, past. te Ooltgensplaat, 436. 








459 


Lasck (J. van), past. te Bint- 
zum, 354. 


LaLaiN (Joost van), wapen in St. 


Bavo te Haarlem, 63. 

— Annav.), wapen in St, Bavo 
te Haarlem, 64. 

LAMBERTSCHAGEN enz. past. van 
Gelder, 149. — past. Boeman, 
356. 

LAMBERTsZ (Hr. Vranck), past. te 
Aarlanderveen, 156. 

LAMBRECHTS 3. J. te Gonda, 346. 

LANDCOMMANDEUR, 184. 

LANGE (de), kan. regulier op het 
kasteel van v. Werven te Rijs- 
wijk, 351. 

LANGENDIJK. past. van Elsacker, 
356. 

LANGERAAR. v.d. Tempel S.J., 78. 
past. Vermey, 349. 

LANsING (A.), past. te Schagen, 
356. 


LaxziNe (J. J.), past. te Wouds- 
end, 864. 

LAREN. pastoors, 347, 358. 

LaTHUM. past. Molanus, 344. 

LaTuvius, pr. [te Beverwijk?) 
klaagt over ontoereikende susten- 
tatie, 303. 

LAURENS, S. J. in ede Krijtberg" 
288. 

LAURENTIUS, past. te Werfers- 
hoef, cartabellist, 140. 

Lee (J. van der), kap. en past. 
te 's Hage, 350. 

— (H. van der), past. te Noord- 
wijk, 352. 

LEEKEN. Geestelijke zaken in vei- 
ligheid bij leeken, 382, 391, 408. 

LREMANs (R.), dominicaan te 
Utrecht, 347, 

LEEBRDAM. Pater Verspecken, 88. 

LEEBRsIUS, pater, zoekt te Berk- 
hout zich te vestigen, 146. vv. 

Leeuw (A.de), past. te Lisse, 352. 
— (J. B. de), ord. min. te Kam- 
pen, 342. 

LEEUWARDEN. Regulieren, 354. 
Jansenisten, 359, 861. 


LERUWENHOBRST. Verkiezing van 
eene Abdis, 152. — Stichters, 
413. . 

LEGERBANT (H.), jans. kap. te 
Gouda, 359. 

Leipen. Over de admissie van een 
assistent der Dominicaner-statie , 
2-3. — Varlet dient het H. 
Vormsel toe in de kerk van den 
jans. past. Steenhoven, 12. — 
Pastoors van de 24° wereldl. sta- 
tie, 74-77. — Brand in de Aca- 
demie, 78. — Jesuieten, 77-85. 
— Franciscanen, 85-103. — 
Pastoors der tweede (herstelde) 
wereldlijke statie, 103-109, — 
Status Miss. Leidensis, 109. — 
Nonnen van St. Lijsbeth 169, 
183. — past. van Deyck en Mel- 
chior, 349, — Regulieren, 349- 
3560. — past. Steenhoven, 358. 

LEIDSCHENDAM. Het Sint Aagte- 
Bergje onder Veur enz, 66-73. 
Inzegening van de R. K. De- 
graafplaats; past. Rusman 72. — 
past. Stolk, 73. — past. Wesse- 
ling, 349. 

LEIDEN (Ph. de), past. te Am- 
sterdam, 157. 

LEM (L.) ord. min. past. te Oude- 
water, 172. 

LENGERICK. past. Riccius, 340. 
kap. Moller, 341.  . 

LePPING (J.), kap. van Huissen, 
miss. in Bemmel, 844. 

LETTEN (J), S. J., te Leiden, 80. 

LrgrTERE (À. de), karmeliet te 
Leiden, 349. 

Leurs (P.), past. te Vriezenveen, 
940. 

Leuven. Prof. de Vianen, 190. 
LisoN (J. A.), jans. kap. te 
Gouda, 360. 
LICHTENVOORDE. past. Morin, 

344, 

Lren. De afgevallen past. de Vos, . 
423. 

— (R. van), Dominicaan te Haar- 
lem, 352. 


| H 


460 


Lrssgour (G. van), past. van St. 
Anna te Amsterdam, 136. 

LyssBeru (St.) zusters van, te Ou- 
dewater; vertrek naar Leiden, 
169, 183. 

LrwMEN. past. Bomeyn, 352. 

LrN (A. van), past. te Veenen- 

LiNGEN. aartspriesterschap der 
Holl. Missie, 335. 338, 340. 

— destad. 335. — past. Groot- 
huys, 340. 

Lrepirs (J.), in 1721 pr. ge- 
wijd, 357. 

— (J.), past. te Heteren, 344. 

Lise (D. Gerritsz) pr. te Castricum 
stichter van eene vicarie aldaar, 
188. 

Lisse. past. de Leeuw, 352. 

LisrHovEN. 80. 

Loma (P.), jans. past. te Haar- 
lem, 360. 

LOENEN. past. de Reeder, 347. 
kap. Backer, 348, 358. 

LoxNius (H.), past. te Bever- 
wijk, 852. 

LowNcmHÉ (Ph) S.J. te Bolsward, 
854. 

LoNckE (Ph), 8J., te Leiden, 84. 

Lonink (H. Th.) ord. min. kap. te 
Oudewater, Rotterdam, 173. 

Loo (t). past. Kleyman, 343. 

Loomans (B.), past. te Laren, 
847, 358. 

Loon (A. van), past. te Berg: 
schenhoek, 345. 


— (J. van), past. te Workum, 


dood, 358. 
LoospuINEN. 420. — kap. van 
Hooijdonk , 436. 
Losser. past. Meyer, 340. 
LUBBEBS, past. te Harderwijk, 344. 
LOENEN (H. van), past. te Haar- 
lem, Amsterdam ; onderzoek be- 
trekkelijk reliquiën, 377. 
LUTJEBBOEK. past. Gressée, 356. 
LurTEDRECHT. 158. 
Luvck (8. van), o. m. te Delft, 
351. 


LuvrEE (A) S. J. te Amsterdam, 
355. 


M. 

MAABSEN. past. v. Bijlevelt, 347. 

Maas (P. van der), jans. past. te 
Rijswijk, 359. 

MAASLAND. past. Hooft, 171, 
351; kap. Decking, 351. 

MacureLD, Gravin van Holland, 
sticht eene kerk te 's Grave- 
sande, 419. 

MAERTEN, pr. in Z. H. omstreeks 
1636, 89. 

Maes, Dominicaan te Leiden, 349. 

Maaorr (G.), Norbertijn te Rhe- 
noy, 348. 

MAITSJAN, pseudoniem van van 
Bijlevelt, 263. 

Makkum. past. Vorster, 358. 

MALE ORDINATI. Jansenisten, hei- 
melijk door den bisschop van 
Sens gewijd, 361. 

Mars (G.), past. buiten de Witte 
Poort te Utrecht, 346. 

MAN (J. de), past. te Bommenede, 
186 


— (Alb. de), Dominicaan , in Z. 
H. 89. 

MaNsrELD (Pieter Ernst v.), wa- 

‘pen in St. Bavo te Haarlem, 65. 

— (Jan v.), wapen in St. Bavo te 
Haarlem, 64. 

Manc?LIS (H.), ord. min. kap. te 
Oudewater, 179. 

Mancurus (Ewald), pr. te Hoog- 
woud, 144. 

MARCKE (Philippa v. d.), wapen in 
St. Bavo te Haarlem, 64. 

MARIENPOEL. klooster nabij Lei- 
den, 188. 

MARIËN-WEERT (bij Culenborg). 
Praemonstratenser-klooster ; per- 
sonaat der kerk te 's Gravesan- 
de, 420. — abt de Rossem, 199. 

MARIUS (L.), Prof.te Keulen, past. 
te Amsterdam; vermogende in- 
vloed op aanzienlijke Amst. fa- 
milién, 280. 





461 


Mazorrg (G.), Dominicaan te 
Groningen, 358. 

Marquis (J.), S.J. te Haarlem, 
853. 


— (C), past. in de Duifjeskerk 
te Amsterdam, 261. — lid van 
het zoogen. Haarl. Kap. 321. — 
dood, 355, 358. 

Martinus, rector te Akersloot, 
156. 

Margau (Dirk), katholiek plaat- 
snijder, 298. . 

MATTHIAE (P.), past. in Opmeer 
enz. 144, 

Marraizo, S. J. te ’s Hage, 351. 

MAxIMILIAAN (Keizer). Gelofte je- 
gens het H. Sacr. v. mir. te Amst, 
“vervulling, geschenken, 221. 

MEDEMBLICK (Rombout van). Au- 
thentiek afschrift van zijn banvon- 
nis, 132. Voorgestelde wijzigin- 
gen betrekkelijk het medegedeel- 
de in D. I der Bijdr., 235. 

MzpzuBLIK. Deservitor Simonis, 
148. — past. de Jager, 325, 356. 

Mezz (G. van der), kap. te Poel- 
dijk, 351 (zie noot); past. te 
Edam, 356. * 

ic. van der), past. te Amst, 
Deken van het zoogen. oude kap. 
van Haarlem, 821, 355. 

M xxn1Us (Joannes), past. te Wog- 
num, wordt in het Kapittel ge- 
hoord over zijn broeder Perras en 
over de bediening in Hoogwoud, 
140. 

— (Petrus), pr., 140. 

— (Jac), pr. in Noord-H., 145. 

— (Corn.), pr. in Neord-H., 145. 

Meester (À. van), past. te Gouda, 
192. 





Meraane (F), jans. past. te Schoon- 
hoven, 360, 

Meren (Steph. de), past. te 
Borne, 340. 

Mernarp: (G.), rector te Egmond, 
191. 


Mer (J.. van der), past. te Rijp- 
wetering, 349. 


Bijdragen Gesch. Bied. v. Haarlem. Il« Deel 


Mer (D. van der), past. te Voor- 
burg, 350. 

Mrrer (J.de), past. te Brielle, 
187, 


— (G.), als past. te Gouda ge- 
presenteerd door Vrouwe Jacoba, 
192. 

— (G.), past. te Oldenzaal, 340. 

.) past. te Losser, 340. 


— (A. de), past. te Werfershoef, 
“356. 


À.), jans. kap. te Rotterdam, 

859. 

Mernazsts (D.), jans. past. in 
het jongensweeshuis te Amster- 
dam, 360. 

Mzvxpaznrs (P. J.) [Meyndarts], 
jans, in 1739 pseudo-aartsb. van 
Utrecht geworden, 361. 

— jans. pr, broeder van den 
vorige, 361. 

MEMORIALE: uitvoerig verslag 
over de zaak in de Paliz, 32, 
43-48. 

Masken (J.), kap. te 's Hage, 434. 

METTINGEN. past. Dresman, 841, 

Merz (Jac.), S.J. te Leiden, 79. 

MzvLEN (L. van der), pr. te Enk- 
huizen, 191. 

Mrcurers (J.), SJ. te Leiden, 84. 

— (Pb), 8.J. te Arnhem, 344. 

MicureLse, Dominicaan te Lei- 
den, 349. 

Mippacre. pater fr. de Voss, 345. 

MipprLPURG. Capucijnen, 346, 
Norbertijner-abdij ; collatieregt 
over Monster, 419, 

Mipperes. pater fr. Spirings, 345. 

Mipraem. Godsdienststoornis, 20. 

MizaLo (Godefr. van) tweede Biss. 


462 


Miz (Is. van der), S.J. te Lei- 
den, 79. 

MINDERBROEDERS te Leiden , 85— 
103; te Oudewater, 167-173 ; 
willen te Haarlem »rpastoralia" 
enz. uitoefenen, 304. — over 
een derden minderbroeder aldaar, 
807. — gastvrije toegang, 308. 
— op de Holl. Missie in 1721, 
838. vv. 

MIRREMANS, S. J. te Schiedam ; 
846. 

Morpers en buitenmoeders van 
kerken en kloosters, 308. 

MOELJAART, vriend van v. Bijle- 
velt te Arnhem. 33. 

MOLANUS (J.), past. te Lathum, 

844. 

MOLEMAN (G.), O. m. te Delft, 

351 


Morr (A.de), S.J. te Leeuwarden, 
354. 

Morrrs (H.), kap. te Lengerick, 
341. . 

— (Th.), past. te Sapmeer, 353. 

— (J.), past. te Wieringen, 357, 

Mou (B.), past. te Boskoop, 1S6. 

MONNICKENDAM. Coopallius, 145; 

ast. Veer, 356. 

Mo ONNIKEDAM (R. Janszoon van), 
onderpast, te Gouda, 192. 

Monster. Collatieregt, 73, 419. 
Moederkerk van den Haag, uit- 
gebreidheid der parochie, pa- 
troon en reliquién, 420. — Nor- 
bertijnen, 421. — Woelingen der 
nieuwgezinden, 422. — Adr. 
Lacops, 423. — Jac. Lacops, 
424, — Adr. van Hilvarenbeek , 
424.— Gevangenneming en mar- 
teldood der herders, 425-428. — 
Algemeene afval, geheime gees- 
telijke verzorging, 429. — Onder 
Poeldijk, 430. — het kerkje op 
den Swartendijk , 481. — op het 


Kruithof, 432. — past. v. Dinter, - 


433. — nieuwe kerk, past. v. 
Leeuwen en van Dijk, 434. — De 
WelEd, Gestr. Heer v. d. Horst, 


de Notaris Schiefbaan en het Lief- 
degesticht, 434-436. — kapel- 
laans, rectors, 435-436. — Ver- 
grooting en vernieuwing der kerk 
enz. 436, — Vereering der HH. 
Martelaars Adrianus en Jacobus, 
437-440. — past. Bauer, 440. 

MONSTER (Hr. Adriaen van), past. 
te Bleiswijk, 159. 

Moxrroort. past. Duc 170; de 
Cruyset, 171; past. Morslandt, 
946 


Hendrik van), wapen, 59. 

Moorpzecur. pastoors Mustelje 
enz. 345. 

Mooren (H.), Pater Fr. te Lei- 
den, 96. 

MoonMaN (J. Â.), ord. min. kap. 
te Oudewater, 172. 

MonzicrRr. 262. 

Morin (J.), past. te Lichtenvoor- 
de, 344. 

MORSLANDT (M.), past. te Mont- 
foort, 346. 

Mountiks (C. J.), past. te Poel- 
dijk ,- 437. 

MuIDEN. past. Buesekom, 347. 

Muyrwisck (G.), past. te Voor- 
schoten, 349. 

Mvroca (Vine. Hugonis), laatste 
pastoor der St. Jacobs-kerk te 

s Hage, dood, 429. 

Murck (R. de), Augustijn te 
Utrecht, 347. 

— (N. de), Augustijn te Gronin- 
gen, 353. 

MUNNIKHOVEN, past, van de 
Spinhuissteeg te Amsterdam, 
261, 355. 

MUNSTER (Otto van), past. van 


. Groenlo, 20. 


MUsTELIE (C.), past. te Moor 
drecht, 345. 
— (J. B), past.te Moordrecht, 


345 


N. 
NaaLDwIJK. Kapittel-dekens in de 
St. Adriaanskerk, 150. — eigen 
bedehuis na de reformatie, past. 





463 


Witbols, 433. — past. van Din- 
ter, 434. 
— (Hr. W. van). Fundatie, 150. 
NAAMLIJST der R. K. geestelijken 
van 1721, 340-357. 
— van overl. priesters, 358 
—- van nieuw-gewijden, 357. 
— van jans. priesters, 358-361. 
NAARDEN. past. Terhorst, 347. 
NANNE (W.), pr. te Enkhuizen, 
191. 
NANNING (Joan.), past. te Weesp, 


223; — past. te Buitenveldert; . 


opdragt van zijn eersten preek- 
bundel, 288 ; — past. te Bergen, 
356. 

Nassau (Jan [ van), bisschop van 
Utrecht; verpanding van Oude- 
water, 162. 

Nassovius (J.), bekeerling van 
pater van den Tempel, 78. 

NECK (J. van), jans. past. te Am- 
sterdam, 360. 

NEDERLANDSCHE BEKEERLINGEN. 
276. 

NEERCASSEL, Vic. Apost.; vijfjarig 
verblijf in het Franciscanesser- 
klooster te Huissen, 9. 

NELISSEN (P.), past. te Wehl, 
343. 

NeoBErHIUusS, Sacellanus curatus 
te Haarlem, 303, 

NES-EN-ZWALUWENBUURT. 
Buyck, 355. 

NESSEUS (Jac.), ord. min. te Lei- 
den, 86. 

NETTERDEN. past. Dengeweert, 
843. 

Neve (A.), ord. min. past. te Ou- 
dewater, 172. 

NIBBIXWOUDE. past. Ubius, 142. 
deservitor Woudius, 144; past. 
Romenburgh, 356. 

NICLAES, pater in Z. H., omstr. 
1636, deken van Delfland, 89. 
NicoLaas, past. van Polsbroek, 

vermoord, 166. 

NIEMAN (J.), past. te Kampen, 

341. 


past. 


\ 


NIEUWENDAM. pater Antonius Àu- 
gustinus, 355. 

NIEUWENDIJCK, kap. in Rhijn- 
land, 350. 

NIEUWKERKEN. Pater Extrix SJ., 
344, 

NreuwKoop. past. Vermeulen, 
347, 349. 

NIEUWLAND (Nic, van), eerste 
Biss. van Haarlem , overl., wapen 
in St. Bavo te Haarlem, 65. — 
getuigen bij de inbezitneming 
van den Haarl. Zetel, 416. 

NIEUW-ZEVENAAR. kap. Heynen, 
344. 

NiJENAER (Anna van), wapen iu 
St. Bavo te Haarlem, 64. 

NopniNG, o. m. te Leiden, 350. 

Norpens(M.), pater Fr. te Lei- 
den, 99. 

Noxrus (N.), past. te Leiden ; kap. 
te Haarlem, kan. deken van het 
kapittel; met Roveniusnaar Rome; 
naar Brussel over de verdragpun- 
ten; wederregtelijk bestraft, ver- 
volgd; dood, deviezen, portret, 
15-17. — reliquién, 398. 

NooRDEN. 347. — past. van Win- 
den, 349, 

NOORD-HOLLAND. 
schap, 387 , 356. 

Noonpwuck (D. Gerritsz. van), 
past. te Castricum, 188. 

NoonDwIJK. Pater van den Tem- 
pel S.J., 78. — past. van der Lee, 
852. — martelie van St. Jeroen ; 
reliquién, 319. vv. — Reliek aan 
Noordwijk geschonken, 399. 

NooRDWIJKERHOUT. past. Dierout, 
5; past v. d. Kun, 352. 

NooTDoRP. past. Verburg, 350. 

NORBERTIJNEN. 338. 

NORMAN (À.) , rector van 't Fran- 
ciscanisser-convent te Griethui- 
zen, 344. 

NUNTIUS-PBIESTERS. 
dezer benaming, 1. 


aartepriester- 


Verklaring 


481 


. 0. 

Ogpasr. Vorenbeeck 145,147-148. 
past. Vos, 356, 

OparrTSWOUDe. 156. 

OperanT (N.), past. te Bomme- 
nede, 186. 

ODENDAEL (L.), pater fr. te Lei- 
den, 102, 

OpzrERsz (Jan), past. te Egmond, 
afgezet, 190. 

Oecstaezst. Oprigting der statie, 
eerste past. 107; past. de Ree- 
der, 852. 


Ors (J. 8. H.), pr. te Amsterdam, * 
392. 


Ozx vaN WIJNGAARDEN. Kapel te 
Soeterwoude, 207. 
OLDENZAAL. past. Meyer, 340. 
Orva (Ph. J.) S.J. te Leiden , 84, 
85 t 


Oumen (L. van), past. te Monster, 


v. d. Haagen, 841, 
P.), past. te Callants- 
«arspel , 188. 

AAT. pastoors, 486. 
, pr. in Z.H. omstr, 


ANSZ (Herman), pr. 
mstr. 1636 , 89. 
S. J. te Zierikzee, 346. 
X. van), rector te Mon- 





X (Philips van), wapen, 
n), S. J. te Oudewg- 


D. pastoors, $54. '' 
Ie i. jans. past. te 
39. 


Oorsarsum. past. Smithuys en 
kap. Schutte, 340, 

Ornonsr, kruisheer, in 1721 ge- 

“wijd, 358. 

Onus (J.), past. te Zwolle, 
aartsp. v. Óverijssel 14, 20, 88. 

Opurrn. 144. 

nd 807. — past. v. Vliet, 
55. 


Orro, verkoren bise. van Utrecht, 
419. 

Orroosz (Johan), onderpastoor te 
Oudewater, 163. 

OvpEwaTER. Vermaking aan het 
Gasthuis, 119. - B. K. gemeente: 
Patroonheiligen, altaren, vica- 
riën, collatieregten enz. 161-162. 
Pastoorsbenoeming , kosteraan- 
stelling 163. — Pastoors 163- 


* 165. — Protestantisme , priester- 


moord, kerkplundering 165-166. 
Geestelijke verzorging , minder- 
broeders, jesuieten 167 vv. schei- 
ding der gemeenten 171. — Min- 
derbroeders 172-178, — St. Ur- 
sula-convent 175. Nonnen- 
klooster van St. Lijsbeth 183. 
Cellenbroers en Zusters-huis 183. 
St. Jans-huis 184. — Jans. past. 
Vijfhuysen, 359. 

Ovponr. past. Brickenaer, 356. 

Ovp-Monsrer, Collatieregt der 
pastorie van Weesp. 222. 

Ovp- ViissINGEN.past.van Naeldi- 
wijk, 422. 

Ovp-ZzvENAAR. past. Becher, 343. 
kap. Geurts, 344. 

OvrEwaarn. Voormalige buurt 
schap bij Amsterdam, thans bin- 
nen de stad; pastoors aldaar, 
129. 

OvvrN (J. B.), S. J. te Leiden, 84. 

OvraszEK (À. van), pater fr, te 
Leiden, 98. 

Overgezck (G. van) O.m. te Am- 
sterdam, 355. 

OvrnBrKe, past. in de Boomskerk 
te Amsterdam, 261, 

OVERFLAKKEE. past. Goos of Go- 
hol, 345. . 

Overaou (Adr.), past, te Oude- 
water; eerste Hollander, die in 
het collegie van Urbanus te Bome 
heeft gestudeerd, 170, 171. 

Ovenissser.  aartspriesterschap, 
838, 841. , 

OvznvzEn. Men zoekt naar eene 
geschikte woning voor een eigen 


[] 


465 


pastoor, 307. — past. Christie 
aens, 352. oprigting der Statie, 
362. eenige pastoors, 362—863. 
aanleiding tot de oprigting , 367, 
Protestantsche kerk, geschilderde 
glazen, 370-374. Eerste kerk en 

storie, 374. past. Schoonder- 

k, 876. In vroegere tijden 
onder de parochie Haarlem, 415. 


P. 

PADEN. 144. 

PAEPSE STOUTICHEYT. 81-82, 83- 
84, 89. 

PAERDEBOSCH (À.), past. te Groo- 
tenbroek, 956. 

Parts (J.), pr. te Leiden, 79, 
te Oudewater, 166. 

PALUDANUS, pater in Z. H. omstr. 
1636, 89. 

PancosMrus (Aldewerelt), past. 
te Purmerend, 160. 

PANTHALEON (St). Kerk op Rho- 
dus, 197, — aflaten 198, — 
"vereering te Haarlem en te Soe- 
terwoude, 202-210. 
PAPENDRECHT. huiskapellaan al- 
daar, 346. 
PasTORALIA. 171. 304. 807. 
PaTRONAATREGT over Monster, 
419. 

PAOLUZZI, kardinaal, secretaris 
van den Paus, 8. 

PEERBOOM (J.), jans. past. te Dor- 
drecht, 359, 
PgrsE (H. H.), past. te Dene- 
kamp, 340. - 

PELLENCUSSEN, past. te Oude- 
water, 163. 

. PELLENROCK, jans. pr., 361. 

Pers (J.), past. te Alkmaar, 157. 

Pert (G.), past. te Soeterwoude; 
Vraag aan-en antwoord van den 
Internuntius, 6. — emeritus 349, 
350. 

PERPETUUS ASSISTENS te Rome, 41. 

PrrsoNa. 222. | 

PERSONAAT der kerk te's Grave- 
sande, 420. 


Przs(G.), eerste vicaris der vicarie 
van Bt, Catharina te Oudewater, 
101. . 

Presser (B.), jans. past. te Aal- 
smeer, 36]. 

Pest in 1654-1657 door geheel 
Europa, 91. | | 
PEYSELMAN, kap. te 's Hage, 351. 
PHAsE, kruisheer, kap. bij den 

gezant van Spanje, 351. 
ParzrePi, Dominicaan te Leeu- 
warden, 354. . 
PuiLIPS, graaf van Holland; voor- 
regtsbrief aan de zusters van St. 
Lijsbeth , 183. 


á 


. Przns (Tgn.), S. J. teUtreoht, 347. 


PikrERSZ (Claes), past. te Die- 
mqn, 189. 
PIJNACKER. past. Correge, 350. 
PILSEN (J. van), past. te Haarlem, 

851. . 
PrgoTT, huiskap. van de Gravin 
van Warmond, 350. 
PrANTLUNEN. past. Putman, 341. 
PLASMAN (J.), past. te Deutecom, 
343. 
PLETFENBERGE (À.) pr., bekeer- 
ling, 298. 
Prorou (F.), past. te Schalk- 
wijk bij Utrecht, 846. 
PoELDIJK. past. van Rossum, 
350. kapellaans, 351. — onder 
Monster, 420. — woelingen der 
wederdoopers, 422. — De ex- 
carmeliet Simonsz, de afgevallen 
regulier kanunnik Wouterse en 
de apostaat de Vos, past. van de 
Lier, 423, — geheime geestelijke 
bediening, 480. — past. Ver- 
burg, 430. — Bijkerk op den 
Swartendijk, 431. — past. Mou- 
riks, 437. 
POELENBURGH (C.), jans. past. te 
Assendelft ; dood, 358. 
PoxLoRtsT (Jan van), past. te Alk- 
maar, stichter van eene vicarie 
te Koukerk, 157. 
PorrmIsok Gr Petrus), pr. ' 
Hoorn, te Zwaag, 147. 


466 


PorsBRoEK. past. Nicolaas ver- 
moord, 166. geestelijke bedie- 
ning, 167. vv. — Jans. past. v. 
Sonsbeeck , 560. 

Pors (Dirk), past. te Oudewa- 
ter, 163. 

PonrUGAEL (W. de), kap., past. 
te Geervliet, 191. 

Porcaxr (J.), kap.te Lingen, 341. 

PorTER (Roeland), pr. in Z. H. 
omstr. 1636, 89. 

PURMEREND. past. Pancosmius, 
160. — past. van de Velde, 356. 
kap. Cavallier, 357. 

Praars (Jan), kap. te Goes in 
O.L. V., 191. 

PREEKSTOEL AAN DEN ARM. 308. 

Priem (Gisl.), jans. pr., 360. 

— (E.), O.m. te Wolvega, 354. 

PRIESTERWIJDINGEN : van janse- 
nisten, 339, 361; — van goede 
priesters, 357-358. 

PuTrMAN (H. B.), past. te Plant- 
lunen, 341. 

PRuYM (J.), jans. past. te Dor- 
drecht, 359. 

lurTEN. Benedictijnen aldaar, 
345. : 


Q. 


QUAVRE (F. de), miss. te Gorcum, 
348. 

QUENZEL (J.), past. te Hoorn, 356. 

QUESNEL, past. te Overveen, 363. 


R 


RAALTE. Schattens S. J., 341. 
RAAMBURG, past. Kuysten, 169. 
past. Cremers, kruisheer, 345. 
RAATS (J.), pater Fr. in 't Boompje 
te Amsterdam en te Leiden, 94. 

RACHEL, S. J. te Leiden, 84. 
Ram (G.), past. in de Hoef, 347. 
RANSHUYZEN (A.F.) ord. min. kap. 
te Oudewater, Hoorn, 173. 
Rawsr (G. van), S. J. te Lei- 
den, 80. 
RAVENSTEIN. Pater S.J. Barchman- 
Wuytiers, 278. 


RavzswaY (J. van), S. J., 289. 
REEDER (M. de), past. te Loenen, 
847. 


En (N. de), past. te Oegstgeest, 
352 


Rxrs (G.), past. te Heilo, 356. 

REGULIEREN. Hatelijke toeleg der 
jansenisten, 2. Volledige onder- 
werping aan den Vicaris, 17-18. 
In de verschillende aartspr. der 
Holl. Missie, 336-338. 

RetieNART (À.), S.J. te Zwolle, 
341. 

REIMBBANTSZ (G.), pr. perpetuael 
vicarius te Alkmaar, 156. 

REINERI (R.) past. van St. Pan- 
eras te Enkhuizen, 191. 

REnENBORG (L., S. J. te Lei- 
den, 80. 

Rersers (Kers), kap. te Oude- 
water, 165. 

ReYNEcoNM (C. van), laatste kapit- 
tel-deken in de St. Adriaans- kerk 
te Naaldwijk, 152. — zijn merk- 
waardig verslag bij het getuigen- 
verhoor in de zaak der Gorc. 
mart. 425-427. 

RrEvNERI (Jud.) pr. en vicaris in 
St. Bavo te Haarlem, getuige 
bij de inbezitneming van den 
Haarl. Zetel door v. Nieuwland, 
416. 

RerNiems, kap. te Amst. bij past. 
v. Schaick, 358. * 

— (J.), past. te Gouda, 193, 

RELIQUIËN : van St, Jeroen en St. 
Adalbert uit de Abdij van Eg. 
mond, 377. vv. Latijn. benamin- 
gen voor reliquiekassen, 390. 
middeleeuwsche manier van om- 
wikkeling, 400. — plegtige over- 
gave en echtverklaring der reliq. 
van St. Bavo, 409, vv. 

REMMEN (L. van), jaus. past. te 
Delfshaven, 359. 

REMMERSWAELE (N. van), prior 
van de Predikheeren te Haar. 
lem, 418. 





467 ° 


4 


RENCKOM. past. Tuchscher, 344. 
Coadjutor van Wijck, 345. 

RENNENBERG (Willem van), wa- 
pen, 59. 

RENSSEVEEN. 347. 

ReNswoupEÉ (Baron van) 11. 18. 
21. 

RESOLUTIE der Staten van Holland 
betrekkelijk de goederen der ge- 
stichten, 177. 

REUEN. past. Kerstjens, 341. 

Reuter (N.) (Ruystre of Rute- 
rus], past. van St. Bavo te Haar- 
lem, bisschop van Atrecht; overl. 
enz.; vermoedelijk wapen, 63; 
nadere toelichting, 307. 

— (P. de), past. te Blaricum, 
941. 

RHENEN (Godefr. van), 28° Bis- 
schop van Utrecht; toewijzing 
van tienden aan de kerk van 
Utrecht, 219. 

RrenNoy. Norbertijn Magoff, 348. 

RHINLAND, aartspriesterschap, 
336, 349. 

Ruopvus. Johannieten, 195, — 
De Turken afgeslagen , 196-197. 
geestelijke gunsten, 198. 

RHoon. de Hollander S. J. 79; 
past. Verhoef, 345. 

Riccius (S.), past. te Lengerick, 
340, 


RicHoTTE (E.), past. te Ilpen- 
dam, 357. 

Rrepr (Jan van), pater van het 
St. Ursula Convent te Oudewater, 
178. 

Rrer (A. van), O. m. te Steggerda, 
354. 

Rigu (Robertus du), S. J. te Lei- 
den, 80. 

RiQicawTI, Advocaat te Rome; 
merkwaardig opstel over de Re- 
fractarii in Holland; zijn gevoe- 
len over het Haarl. kap., 319. 

RrwoERS (J.), past. te Alkmaar, 


kan. van Haarlem, 322, 356. 


RrspeNs (J.), kap. in Groningen, 
353. 


Riw (C. van), Norbertijn past. 
te Scheveningen, 429. 

RIJNSATERWOUDE. past. Huysman, 
349. 

RijNvELT (Th.), provinciaal der 
Minderbroeders te Keulen ; over- 
gave der reliek van St. Bavo, 
410. 

Ri» (de), past. van Breugel, 
356. 

RIJPWETERING. past. v. d. Mey, 
949. — kap. Hooft, 350. 

RissEN. past. Hartman, 340. 

Rijswijk. kasteel van v. Werven, 
351. — Jans. past. van der Maas, 
359. 

— (van), familie te Oudewater, 
163 


RyckaERTSZ (D.), past. te Grooten- 
broek , 193. 

Rope (W. die), vicaris der vicarie 
van St. Catharina te Oudewater , 
161. 

ROELOFARENDSVEEN. 
Witt, 349. 

RoELorsz (H.), pr. te Enkhuizen , 
191. : 


past. de 


Roecrens (Fr.), ord. min. past. te 
Oudewater, 172. 
Rois (P. le), dominicaan te Alk- 
maar, 357. 
RoLLEB (A.), ord, min. te Elten, 
343. 
ROMENBURGH (G.), past. te Nib- 
bixwoude, 350. 
RoMEYN, past. te Limmen, 852. 


RoMMELIUS (B.), pr. te 's Hage, 
__ 430. 


RoosANT, eerste vaste priester in 
Hoogwoud, 142; naar Wierin- 
gen, 143. 

Host (W. de), past. te Dirksland , 

89. 


Rossem (H. de), past. te 's Grave- 
sande, proost van Koningsveld 
bij Delft, abt van Marién- Weert 
bij Culenborg, 192. 

RossuM (J. van), past. te Poeldijk, 
350. 


488 


Rorers (S. J.), ord. min. kap. te 
Oudewater, 178. 

RoTTE (G. de), past. te Groenen- 
dijk, 849. 

RorTERDAM, Bekeering van Blan- 
kaert en vele jansenisten, 263. 
Franciscanen, 345. — Domi- 
nicanen, 346. — lijst van jans. 
„priesters, 358-359. — past. 

oochkamer, 411. 

RovenNrvs (Ph.), Vic. Apost.; reis 
naar Rome, 76. 

ROVERE (Govert de), past. van 
de 2de wereldl. statie te Leiden, 
werkzaam in Zeeland, te Goes, 
past. te Utrecht, 74-15. 

Rurrer (J. de), ord. min. past. 
te Oudewater, 172, 345. 

Ruyck (C. de), past, te Beem- 
ster, 356. 

RuLANTSZ(A. ), past. te Domburgt, 
190. 


Rusman (J.), past. te Leidschen- 


dam, overl. 72. 


SAASVELD. past. Egbers, 840. 
SACRIPANTE, Prefect der Propa- 
ganda, 8. 

SANDEN (G.van), kap. te Haarlem, 
304. 

SaNTFooRT (onder Baarn, Utrecht) 
past. v. Krabben, 341, 
SANTINI (Vinc.), internuntius enz, 
326. 

SAPMEER. pastoorò, 358, 
SASSENHEIM. pâst. Velthoen, 949. 
SCHADE, jans. 369. 

SCHAEGHEN (J.), jans. past. te 
Westeinde, 860. 

SCHAEP (Joachim), ord. min. in 
nhet Boompje" te Amsferdam, 
te Leiden, 92. ' 


— (A.), past. te Heerenveen, 854. 


SCHAFFEXS, 0. m. te Haarlem, 352. 
SCHAGEN. pastoors, 301. — past. 
Lansing, 386. 

Serarcx (Justus van), jans. past. 
te Kralingen, 859. 


Scrraïcx (L. van), past, te Amster- 
dam, 355. 

ScHALKWwIJK (bij Utrecht). past. 
Ploegh, 846. 

— (bij Haarlem). kap. ‘van San- 
den, 805. 

SCHAPEN. past. Kroes, 840. 

ScHATTENS (R), pr. S. J. te 
Raalte, 341. 

SCHATTER (F.), past. in 't Veld, 
856. 

ScHEEN (L.), kap. te 's Hage, 
350. 


ScuEFFEBS (À.), o. m. te Haar 
lem, 352. 

— (A), Norbertijn te Beest, 
948 


ScRELLINGWOUD (H), past teOu-- 
tewaal (voorm. buurt bij Amst.), 
129. 

ScuEPERS (B.), ord. min., 3842. 

SCHERMERIUS (C. J.), prior van 
Heilo; brief aan den prior van 
Egmond , 194. 

SCHEVENINGEN. past. v. Rijn, 429. 

Scare (A. B. van), rector te Mon. 
ster, 435. 

ScHIEDAM. Jesuieten en Domini- 
canen, 346. 

SCHIELAND. 
937, 915. 

ScHINK (J.), ord. min. assistent te 
Oudewater, past. aldaar 173. 

SCHIPLUIDEN. miss. v, Hiersel, 
851. 

ScHLINCKMAN, kap. te Groenen 
dijk, 350. 

SCHOONDERBEEK (6.), ' past. te 
Overveen, 376. 

SctooNEBEECK (J.), jans. past. te 
Amsterdam, 360. 

ScHOONHOVEN. Jans. past. Me- 
gang, 360. 

ScROONHOUWEN, o. m, te Gouds, 
345. 

ScBoonrL. past. Schott, 857. 

— (Jac. van), beneficiant te Haar 


aartspriesterschap 


SCHOOTEN (G. van), kap., past. te 





469 


's Hage, 3, 350; aangeklaagd bij 
den Internuntius, volkomen ge- 
regtvaardigd , 4. 

ScHooTEN. Oudtijds onder de pa- 
rochie Haarlem, 415. 

SCHORRENBERGH (J. B.), past. van 
St. Ànnate Amsterdam, 135. 
ScHoTEN (G. van), Dominicaan 
te Haarlem; overgave van Reli- 
quiën, 382. 

SCHOUTEN (G.), ord. min. kap. te 
Oudewater, 172. 

— (P.), jans. pr. 861. 
SCHOUWEN (J.), kap. en past. in 
Duifje te Amsterdam, 355. 

— (J.), S.J. te Leiden, 79. 
SCHRANT, kap. in „De Pool” te 
Amsterdam, 136. 

ScHREURS (F.), ord. min. past. te 
Oudewater, Coevorden, 173. 
SCHOERKES (J.), past. te Beest, 841. 
SCHUIRMANs (B.), Dom., past. te 
Varik en Tiel, 348. 

ScnuTT (G.), past. te Schoorl, 857, 
ScHUTTE (J.), past. te Hoogwoud, 
366. 

— (J.), kap. in Twente, 340. 

J.), past. te Sapmeer, 358. 

SCILLINK (J.), past. te Bomme- 
nede, 186. 

SEBEECK, Pater in Z. H. omstr, 
1636, 89. \ 
SENCK (Steph.), eerste past. na de 
reformatie te Oudewater, geban- 
nen, president van het Holl. Col- 
legie te Keulen; dood, 168. 
SENS (de bisschop van) wijdt jans. 
„priesters, 839. 

SENSMEER. past. Holst, 353. 
SEVENSTERN (H.), past. te Vollen- 
hoven, 841. 

SETEKER (N.), kap. in Overijssel, 

2 


nm— 


Sxyazs (R.), S. J. te Doesburg, 
944 | 


SrBERTUS. Pater in Z. H. omstr. 
1636, 89. 

Simonis (Mr.), deservitor in Me- 
demblik, 148. 


Bijdragen Gesch. Bisd. v. Haarlem. Ile Desle 


SIMONs (W.), curatus, den Burg 
(op Texel), 187. 

SrMoNsz (Wouter), afgevallen 
Carmeliet, zwervend predikant of 
hagepreker in het Westland, 422. 

SIJBERT (G.), pr. te Oudewater, 
165. 

SYBECARSPEL. past, v. Hogendorp 
en past. Ommeloep, 188. 

SLOODIJCK. 347, 358. 

SLOTEN. 3083. past. Daeldorp , 853. 

SMETIUS (J.), past. te Delft, 429, 

SLUITER (G.), jans. past. te Zaan- 
dam, 361. 

SMITHUIJS (H.), aartsp. v. Twente, 
past. te Ootmarsum, 338. 

SMITS (A.), past. te Hamersveld, 
841. 

SNERK. past. Toll, 353. 

SNELLENBERG (M.), past. te Oute- 

waal (voorm. buurt bij Amst.) 129. 

SNERCK. zie SUERCK. 

SNIJERS (H.), past. te Heeren- 
veen, 354. mE 
SoBBEN (J.), kap. te Zwolle, past. 

te Steenwijk, 841. 


- Socr COMMUNES. 38, 840. 


SoxsT. past. v. Beest, 847. 

SOFTERMEER. jans. past. de Greef, 
859. 

SOETERWOUDE. Kapel der com- 
manderij van St, Jan te Haarlem. 
Aflaten 202. Stichting 206. Her- 
bouw, translatie der voorregten 
en aflaten, 207; Consecratie, 
nieuwe aflaten , patroonheiligen , 
altaren 208, — Verdere lotgeval- 
len, 210. — De parochiekerk 
onder bescherming enz. der St. 
Jans-ridders te Haarlem, 207. — 
past. Pelt, 4, 349. — past. Die- 
rout, 549. — kap. v. d. Kun, 350. 

SoNSBEECK (A. van), jans. past. 
te Polsbroek, 859. 

SoPHYE (J. B.), S.J. te Leiden, 88. 

SouTHiEU (L.), eerste jesuiet te 
Oudewater, 168. ' 

Souruuys (J. C.), past. te Alk- 


. maar, 356. 


32 


410 


SPAARNWOUDE. Geestelijke bedie- 
ning door Catzius, Vosbergius, 
805. past. Grausalm, 352. Haar- 
lemmerliede, oudtijds onder Haar- 
lem, 415. | 

SPAEN (Th.), kap. in het aartsp. 
Kleef, 343. 

SPANBROEK 146. — past. Hugla, 
149. Haemaecker, kruisheer, 357. 

SPEI £RT (Elb. Jacobse), past. te 
Berckou of Borckwouti onder 
Berg-Ambacht; zijne vermaking 
aan het gasthuis te Oudewater, 
119. 

BSPIERDIJK, past. Vosbeeck, 144. 


zaak van Berkhout, 145 vv. Bra-. 


ber 148. past. van Berghen, 856. 
SPrERINGS, ord. min; dood, 358. 
SPINELLI (J.),' internuntius enz. 

836. | 
SprNoza, S. J., kap. bij den gezaat 

van Spanje, 351. 

SPrR1NGS (H.), ord. min. te Midde- 

ler, 445. 

SPITHOVEN (G.), past. te Kabauw, 

847. 

Spoons (Th.), jans. pr., 360. 
SPRONCK (À.), S.J. te Leeuwar- 

den, 354. 

STAAL (J.), past. te Colmschaten , 

841. 

STADEN (van), past. te Velsen, 363, 
STAKENBURGH (Corn.), jans. past. 

in de Buertkerk te Utrecht, 358. 
STANDACKER , S. J., biechtv. van 

den Keurvorst van de Paltz, 25. 
STATEN VAN HorrAND. Resolutie 

betrekkelijk de goederen van ge- 

stichten, 177. 

STATUS Mi1ssIONIS LEYDENSIS, 109. 
STATUTEN van v. Bijlevelt voor de 
Geestelijken, 39. 0 
STEEN (J. van den), past. in den 

Hoek te Haarlem, lid van het 

zoogen. kap. v. Haarlem 321, 851, 
STEENHOVEN (Corn.), jans. past. te 

Leiden, zoogen. vicaris van het 

kapittel v. Utrecht, eerste peeudo- 

aartsb. v. Utrecht, 858, 12, 85. 


SrRENIUS (Joan.), 144. 

STEENWIJK. pastoors, 941, 358. 

STEENWIJKERWOLD. pastoors, 341. 

STEGGERDA. Franciscaan v. Riel, 
354. 

STEKELWERF (J.), pr. te Haarlem; 
overgave van Reliquiën, 883. 
SrijNs (B.), Overste der Francis- 

canen , 99. 

STOLK (C.), past. te Leidschen- 
dam, 78. 

STOLWIJCK (J.), kap. te Haarlem; 
overgave van Reliquiën, 383. 
STOMPWIJK. past. v. Beaumont, 13, 

350, 

SroRM (G.), Benedictijn te Bar. 
nevelt, 345. 

Srovr (J. A.), kap. van de Nieuwe 
kerk te Delft, 189. 

SrkATIUS (P.), S.J. te Leiden , 80. 

STREYEN (C.), past. te Dirksland, 
190. 

STRIOKER (G.), kap. te Ippenbu- 
ren, 841. 

STRIJEN (B. de), past. te Bode 
graven , deken enz. van het Dom- 
kapittel van Utrecht over West- 
Vriesland, 186. 

SrRITHOUT (J.), past. te Ooster 
end, 354. 

STRUYS (P.), past. te Amstelveen, 
193, 239, 


Susnck (Hier. van), S. J. te Lei- 


den, 79. 
SUL, past. te Egmond, 853. 
Swaan (M. de), deken van het soo- 
‚gen. kapittel van Haarlem, bloed- 
verwant van Codde, 318, — dood, 
314. 
SWARTE (J.) , kap. te Lingen, 941. 
SwiRTEN (Gillis), Pater in Z. H. 
omstr. 1636, 89, 


T 


TAKKIUS (Th.), pre "s Hage, 480. 

Teckop. past. Dierout, 847. 

TEEKLENBORGH (À.), past. te 
Oosterend, 854; — dood, $58. 





471 


TELDERS, past, van St. Nic. buiten 
te Amsterdam, 138. 

TEMPEL (Marc. van den), S.J. te 
Leiden; ijvervolle werkzaamheid, 
ook in omliggende dorpen, 78. 

TERBORG. past. Tersmitt, 843. 

TerHonsT (B.), past. te Naar- 
den, 347. 

TersMrTT (À.), past. te Terborg, 
343, | 

TrsroRDEUR (H.), past. te Was- 
senaar, 349. 

Texarra (Y. de), past. te Boven- 
carspel, 187. 

Texer. 303. — past. van der 
Droogh, 356. 

Taroporr (J.), pr. te Berkhout, 
145. vv. 

TnHropRICK (P.), past. te Aker- 
sloot, 1560. 

TRERESIA (L. a S.), definitor prov. 
der Carmelieten ; zijne aanteeke- 
ningen, 105, 115. 

Tanssens (J. B), S.J. in 't Bosch, 

53. 

THoEN (P.), past. te Wormer, 

857. 


THoMAS, pr. te Oudewater, 168. 
THowrsseN (M.), Brigittijn te 
Aert, 345. 

Tuo (de), Fransch gezant; zijn 
brief van dankbetuiging betrek- 
kelijk de Fransche Kath. te 
Amsterdam, 128. 

THUYNEN, past. Wijntjes, 340. 
Tren. pater Schuirmans, 848. 
Inmurn (Jac.), jans. past. te 
Rotterdam, $58, 860, ' 
Tras (J.), ord. min. te Leiden, 
Amsterdam, 88; — te Oudewa- 
ter, 168; — te Hoorn; klagten 
T buurtgeestelijken, 141; dood, 


TnpzMAN, kap. te Weesp, 223. 

Toru (J.), past. te Sneek, 353. 
Top (G.), past te Eemnes, 347. 

— (P.), past. te Amsterdam, 355. 
ORCK aD, pr. in Overijsel ; 
zijne bekeering, 842. 


Touzz (Jac, dela), Vic. Ap. der 
Holl. Missie, vergunt aan de 
jesuieten vreedzaam bezit en vrije 
opvolging van eenige Statiën, 
170; — zijn verslag van 1656, 
285, 297. 

TREMPERUS, kap. in Rhijnland, 
850. 

Trese (A. de), past. te Drei- 
schor, 190. 

TROGNESIUS (Alex.), op arglistige 
wijze aartsdiaken van Utrecht, 
wederregtelijke bestraffing van 
Nomius 76. 

TRowP (P.), past. te Vogelen- 
zang, 352, 358. 

TUBBERGEN. past. Wessels, 340, 

TucHscHER, past. te Renckom, 
344 


TorTJENHORN. 801, — past. Cock, 
856. 

Tuvck (J.), past. te Akersloot, 857. 

Turrs (H.), ord. min. te Leeuwar- 
den, 354. 

TwENTE. Aartspriesterschap , 338, 
940. 


U. 

Usrus (Joan.), past. te Nibbix- 
woude, 142; dood 144. 
UrTGEEsT. past. Isbraudi, 282. — 
past. Cavalliers, 352, 
UrrHUIZEN. past. Berlage, pater 
Cranenburgh S. J. 355. 
UurreRwisck (H. van), ord. min. 
te Alkmaar, 367. 
Urrr. past. van Heel, 843. 
Ursem. Gezindheid van den bal- 
juw jegens de katholieken , 141. 
URSULA-CONVENT (St. te Oude- 
water, 175, 
Uster, past. te Aartswoude, 156. 
Urzzcur. v. Bijlevelt aldaar, 10 
vv. — Toediening van het H. 
Vormsel door Varlet.— Jans. past. 
Kemp en Stakenburgh 12, 3858. — 
De pastoors Bolius en de Ro- 
vere, 75. — Wachtelaar, eerste 
past. der St, Gertrudis-kerk en 


412 


: Vic. Gen. 167. — Het Bt. Ursula- 
convent te Oudewater onder op- 
zigt van kapittel en bisschop van 

. Utrecht, 176. — St. Jans-com- 
mahdeurs-vergadering in het St. 
Catharynen-Convent, 185, — Pas- 
toors, 346. — Regulieren, 347. — 
lijst van jans. priesters, 358—360. 
St. Paulus-abdij, 419. 
Urrecur. Aartspriesterschap, 336, 
846. 

— Staten van. Zamenstelling, 31. 


V. 
VALCKENBURGH (G.), jans. pr. te 
Gorcum, 360. 
VALOIS (J.), past. te Kudelstaart, 
349. 
Varik. past. v. d. Borght, 347. — 
‚Pater. Schuirmans Ord. S. Dom., 


948; een ongenoemde Francis-- 


caan, 348, zie noot, 

VARLET, bisschop van Babyloniën, 
dient in verschillende jans. ker- 
‚ken het H. Vormsel toe, 12. 

VECHELEN (van), ord. min. te Rot- 
terdam, 345. 

VEENENDAPL. past. van Lin, 347. 

VEENHUIZEN. past. Pieter Jansz., 
159. 

VEENT (J.de), past. te Callants- 
00g , „188. 

Veer (J.), past. te Monnicken- 
dam, 356. 

VELDE (J. van de), Aartep. van 
Noord-Holland, 35; — past. te 

. Purmerend, kan. van. het Haarl. 
Kap., 322, 356. 

— (van de), kap. te 's Hage, 851. 
Verp ('t) past. Schatter, 356. 
VELTHOEN (R.), past. te Sassen- 
- heim, 849. 

VELTHUYSEN (R. à), jans. expast. 
:te Utrecht, 859. 

VEN (M. van de), kap., past. te 
Oudewater, 179. 

VELSEN. 808. — past. de Jager, 
323, 352. — past. van Staden, 
968. — plist. v. Leeuwen, 434. 


- 


VegBrroK (J. À.), coadjutor in 
Elst, 345. 

VerBeecq (P. A.), jans. pr., 359. 

VERBURG, past. te Nootdorp, 350. 

—.(Fr.), past. te Monster-Am- 
bacht, 430. 

VEBDRAGPUNTEN tusschen saeca- 
lieren en regulieren in 1624, 76. 

VERHEUL (C.) past. te Helder, 859. 

VERHOEF (J.), past. te Rhoon, 345. 

VERHOFSTADT (S.), past. te Jut- 
phaas, 346. 

VERKAMER (Karel), past. te Scha- 
gen, 801. | 

VERMEY (J.), past. te Langeraar, 
849. 

VERMEULEN (J.), past. te Nieuw- 
koop, 347, 849. 

VERSCHUUREN (A.), jans. past. 
te Schiedam, 359. 

VERSPECKEN (And.), ord. min. te 
Leiden, Delft en Leerdam, 88. 

Veste (N. van de), past. en deken 
in Zuid-Beveland, 188. 

VIANEN, Dolings, S. J. 848. — 

. Jansenisten,.959. EE 

— (J. de), past. in Dirksland, - 
Prof. te Leuven, 190. 

— (G. van), jans. pr. 859. 

VicaRIÉN. te Oudewater , 161. vv. 
te Koudekerk, 157. — te Castri- 
cum, 188. — Weesp, 223. — te 
Haarlem, 414. vv. 

VILSTEREN. past. Croese, 341. 

VINCKETAS, dominicaan te Dor- 
drecht, 346. 

VINKEVEEN. past. Coert, 847. 

VISELAER (À.), past te Callante- 
oog, 188. 

VisKer (J.), pr. te Broek (in Wa- 
terland), 187, 

VIJFBUIZEN (J. C. J.), past. te Ov- 
dewater, 171. — afgevallen, 
167, 359. . 

VLAARDINGEN. past. v. d. Kun, 
850. 

VrAEM (H.), past. te Mijdrecht, 

4T. 


VLEUTEN. past. Francois, 347. 











473 


VLIEDE (J. van), Deken te Brielle, 
187. 

Vrrer (Floris van), vicaris van 
eene vicarie te Oudewater, 162. 

— (G. van), past. te Osdorp, 355. 

VLIERDEN (G. van), S. J. te Lei- 
den, 79. 

VOGELENZANG. van der Wielen, 
305. Deservitor ab Angelis, 306. 
De pastoors Tromp en W ijtmans, 
352, 358. 

VorrEoa. past. Janssen, 354. 

VOLLENHOVEN. past. Sevenstern, 
341. 

VOLPRECHT, past. te Alkmaar, 156 

VoorBure. past. v. d. Mey, 350. 

VooRHOUT. Pater van den Tempel 
S. J., 78. Paters uit Leiden al- 
daar begraven, 99—102. 

VooRSCHOTEN. Kapel van de H. 
Agatha onder Veur, 66. De kerk 
gedeeltelijk afgebroken, 67. — 
Pater van den Tempel S. J., 78. 
past. Muylwijek, 349. 

VoRENBEECK (Mr. Ant), past. te 
Obdam, 145, 147. 

VosTER (A. de), pater Fr. te Lei- 
den, 96. 

VonsTER (H.), past. te Makkum, 
353. 

Vos (A. Dz. de), afgevallen past. 
te Lier; ijveren tegen de Kath. 
Godsdienst, 423. 

— s de), ord. min. te Middagte, 


Dr Adam), benoemd past. 
van Monster, 428. 
Voss (G.), past. te Obdam, 356. 
VosBEEKIUS (J.), past. te Spier- 
dijk, 144. vv. 
VosBERGEN, kap. te Haarlem, 305. 
Vossrus (Herm.), past. te Werfers- 
hoef, 141. 
Vars (Th. van), rector te Mon- 
ster, 435; Ass. in St. Aloysius 
te Amsterdam, 436. 
VRIESLAND. Aartspriesterschap , 
837, 858. 
VRIEZENVEEN. past. Leurs, 340, 


_VROUWELINGH (Jan) , schandelijke 
verrader van den past. van Mon- 
ster, 426. 

VucusT (H.), S. J. te Gronin- 
gen, 353. 


W. 


WACCANT (À.), Karmeliet, 351. 

WACHTELAAR (J.), pr. te Oude- 
water, 167, — eerste past. der 
St. Gertrudis-kerk te Utrecht, 
Vic. gen. van Utrecht, belast met 
het onderzoek naar leer en gedrag 
van C. Jansenius, 168. 

WAEL (de), aanzienlijke familie; 
geslachtsregister : Zie D. tegen- 
over 285. 

WAGENINGEN. Statie te, 844. 

WALCHEREN. St. Jansheeren, 242. 
— past. Beeck te St. Aechten, 425. 

WANNAAR (G.), jans. past. te 
Gouda, bekeerd, 360. 

WANNERS (G. F.), past. te Zed- 
.dam, 343. 

WAPENS van de choorbanken der 


. St. Bavo te Haarlem, 49-65. 


WARDENUS (Nic.), past. te Wog- 
num, 144. 

WARMENHUIZEN. past. de Weert, 
356. 

WARMOND. Portret van Nomius in 
het seminarie, 77, noot. Paters uit 
Leiden aldaar begraven, 97, 98. 

— Gravin van. Huiskap. Pirott, 
850. 

WARREGA. past, Holt, 354. 

WATEBINGEN. past, van der Kun, 
kap. Fransen, 351. 

WASSENAAR. past, Testordeur, 349. 
kap. Kerckman, 358. 

WASSENAER (Jan van), wapen in 
St. Bavo te Haarlem, 57. 

— (Jan v.), wapen in St. Bavo 
te Haarlem, 63. 

Weerpt (de) [H. Hugowaard). 
Onderhandeling over eene nieuwe 
statie, 147. 

WEEREN. past. in 1636, 144. 

WerrrsELO. past. Bloemen, 340. 


414 


Weert (J.de), past. te Warmen- 
huizen, 356. 

— (de), kap. te Haarlem, 858. 

Weerts (P.), past. te Berkenrode, 
352 


Weesp. Parochie van den H. Lau- 
rentius, 218-228. 

Weur. past. Nelissen , 343. 

Weiver (A. de), past. te Hoog- 
woud, 356. 

WrTERS (F. P. M.), Ord. min. 
pastoor te Leiden, 103. 

WERFERSHOEF. past. Vossius, 141. 
past. de Meyer, 356. 

WERKEN (J. van), past. 's Grave- 
sande, 192. 

WERKHOVEN. pastoors, 346, 

WERNER, kap. in Twente, 340. 

W gxNERI, i in 1721 pr. gewijd, 357. 

Werts (M.), miss. ord. min. te 
Leeuwarden, 354. 

Werve (van de), aanzienlijke fá- 
milie, 297. 

WESENAER (F.), past. te Arnhem, 
844. | 

WesseLING, past. te Leidschen- 
dam, 349. 

Wessers (J.), past. te Tubbergen, 
340. 

— (G. H.), past. te Ippenburen , 
841, 358. 

WesTEINDE (Voorstad van Enk- 
huizen). jans. past. Schaeghen , 
860. 

WzsTLAND. Woelingen der nieuw- 
gezinden, 423. 

WESTRENEN (H.), past. te Wog- 
num, 149. 

WersTVRIESLAND. Deken Strijen, 
186. 

WEVELINCKHOVEN (Fl. van), bis- 
schop van Utrecht, bekrachtigt 
de stichting van eene vicarie te 
Oudewater, 182. ' 
WicHMAN (F.), kap. in het aartspr. 
Kleef, 343. 

WIELE (van der), aanzienlijke fa- 
milie, 297. 

Wi&LEN (Mr. P. v. d), pr., neemt 





de bediening waar te Zandvoort; 
men verlangt hem te Vogelen- 
zang, 305. 

WIERINGEN. 148. — past. Mol 
ler, 357. 

Wicarns (N.) Zie CoUSEBANT. 

Wis (Jacob), past. van het Beg. 
ginhof te Haarlem, 308. 

— (Ch. van), coadjator te Renc- 
kom, 845. 

WivckersLoor (G. van), aartspr. 
v. Amstelland, past. in de Pools 
kerk te Amsterdam, 85,1831. — 
bekeerde jans., zijn drijven als 
lid van het zoogen. Haarl. kap. 
320. 

Wisge. Bollens 8. J., 841. 

Wik-AAN-DuIiN, onder Bever- 
wijk, 159. 

Wijk- BIJ - DUURSTEDE. 
Houte, S. J., 348. 

WiJNaANT (Mr. Reinier), kap. en 
onderpast. te Haarlem, 415. 

Wiantses (G. J.), past. te En- 
schedé, 340. 

— (J.), past. te Thuynen, 340. 

WisNours (J. B.), past. te Over- 
veen, 363. 

WiJTGAARD. Birza S. J., 854. 

WiiTMANS (G.), past. te Vogelen- 
zang, 352 

— (W.), past. te Edam, 356. 
— (Willebr.), jans. past. te U- 
trecht, 369. 

WYCANUS (C.), Vicarius te 's Gr 
vesande, 192. 

WiLLEBRING (F.), past. te Goud- 
kade, 345. 

WiNCKUM (A.), past. te Zeven- 
hoven, 349. 

WiNDEN (F. van), past. te Noor 
den, 349. 

Winter (P. de), S.J. te Leiden, 84. 

WisscuER (Joan. Mundanus), be- 
keerling, past. te Schagen ; in 
bediening te Amsterdam, 300. 
Wisse (P. de Kies van), S.J., 
miss. in 't Zwolsche 1667-1615, 
overl. te Antwerpen, 289, noot. 


van de 








415 


Wir (Aeg. de), jans. te Utrecht 
overleden, 358. 

WirBoLs (M. H.), past. te Naald- 
wijk, 432. 

Wrrr (Arnoldus de), Franciscaan 
te Haarlem. Boete aan den bal- 
juw van Kennemerland, 305. — 
Over het regt van beaarding, 
306. Ontkent een derden minder- 
broeder in Haarlem te willen 
brengen, 307. Door Rovenius 
belast met de zorg voor reliquiën, 
397. — Beëedigde verklaring 
voor het kap. van Haarlem over 
St. Bavo's reliquie, 409-412. 

— (J.de), past. te Roelofarends- 
veen, 349. 

— (R. de), past. te Gouda, 345. 

Wirr& (M. de), Augustijn te Gro- 
ningen, 358. ' 

WirTENHORST (À.), kap. te Arn- 
hem, 345. 

— (A.), past. te Dronrijp, 354. 

— (G.),in 1721 pr. gewijd, 357. 

WoEEDEN. Pater Franciscaan van 
Onsen, 848. 

WocNuM. past. J. Meerius, 140. 
past. Wardenus, 144. — past. 
Westrenen, 149. — toelage 150. 
past. Klinckenbergh, 356. 
Worrr (Ph.) , Kruisheer, in 1721 
pr. gewijd, 858. 

WorvzGA. Franciscaan l'riem, 354. 
Workum. past. Cornelissen, 353. 
dood van past. van Loon, 358. 
Wormer. past. Thoen, 357. — 
Wou (van), Pater in Z. H., omstr. 
1636, 89. 

Woupius (Laur.), deservitor te 
Nibbixwoude, 144. 
Woupsenp. past. Lanzing, 354. 
Wovrerse (Jacob), regulier kan. 
op de Woert bij Haarlem, afge- 
vallen; ijveren voor de nieuwe 
leer in het Westland, 423. 
Worriegs. Aanzienlijke familie, 
284; — geslachtsregister: Zie A. 


en B. tegenover 284.; fundatie, 
149, 150. 


Z. 

ZAANDAM. jans. past. Sluiter, 361. 

Zarrrus (J.), kloosterling van het 
convent te Heilo, later Proost 
van het Haarl. kapittel; minia- 
tuurschilder, 194. 

ZANDVOORT (bij Haarlem). Gees- 
telijke bediening, 805, 807, 362 
-313. 

ZEDDaAM. past. Wanners, 343. 

ZEELAND. Aartspriesterschap, 337, 
346. 

ZrLERS (Jeremias), Ord. Min. 
Guardiaan te Utrecht, in bedie- 
ning te Leiden, 90. 

ZEVENAAR, past. Heynen, 343. 

ZEVENHOVEN. past. Winckum, 349 

ZikLHoksT (G.), past. te Buiten- 
veldert, 356. 

ZIERIKZEE. Pater Ooms, S.J., 346. 

ZIJPE. past. van der Aa, 356. 

ZOMERDIJK (W.), kap. te Monster, 
436. 

ZUIDERMEER. 144 vv. 

Zurp-HorraND. Lijst van eenige 
reguliere en seculiere priesters 
in Z. H. omstr. 1636, 89. 

Zuip-BEvELAND. De Katholieken 
aldaar in 1654, 272. Deken van 
de Veste, 188. 

ZUIDZEErACTIËN. 264. 

ZuL (Jac. 't); lid van 't zoogen. 
kap. van Haarlem, jans.; dood, 
320. 

ZuTPHEN. Vervolging op het platte 
land, 19, 30. — Jesuieten , 844. 

ZwAAG. Gebrek aan geestelijke be- 
diening, 142; — men wil voor- 
loopig pr. Dignoms, 144; pas- 
toors, 147. - past. Huberti, 356. 

ZWOLLE. past. Ophuys, 20, 341, 
pastoors, kap. Sobben, Jesuie- 
ten, 341, 

C. ZANDVLIET. 


EINDE VAN HET TWEEDE DEEL,