Google
This is a digital copy of a book that was preserved for generations on library shelves before it was carefully scanned by Google as part of a project
to make the world’s books discoverable online.
It has survived long enough for the copyright to expire and the book to enter the public domain. A public domain book is one that was never subject
to copyright or whose legal copyright term has expired. Whether a book is in the public domain may vary country to country. Public domain books
are our gateways to the past, representing a wealth of history, culture and knowledge that's often difficult to discover.
Marks, notations and other marginalia present in the original volume will appear in this file - a reminder of this book's long journey from the
publisher to a library and finally to you.
Usage guidelines
Google is proud to partner with libraries to digitize public domain materials and make them widely accessible. Public domain books belong to the
public and we are merely their custodians. Nevertheless, this work is expensive, so in order to keep providing this resource, we have taken steps to
prevent abuse by commercial parties, including placing technical restrictions on automated querying.
We also ask that you:
+ Make non-commercial use of the files We designed Google Book Search for use by individual
personal, non-commercial purposes.
and we request that you use these files for
+ Refrain from automated querying Do not send automated queries of any sort to Google's system: If you are conducting research on machine
translation, optical character recognition or other areas where access to a large amount of text is helpful, please contact us. We encourage the
use of public domain materials for these purposes and may be able to help.
+ Maintain attribution The Google “watermark” you see on each file is essential for informing people about this project and helping them find
additional materials through Google Book Search. Please do not remove it.
+ Keep it legal Whatever your use, remember that you are responsible for ensuring that what you are doing is legal. Do not assume that just
because we believe a book is in the public domain for users in the United States, that the work is also in the public domain for users in other
countries. Whether a book is still in copyright varies from country to country, and we can't offer guidance on whether any specific use of
any specific book is allowed. Please do not assume that a book's appearance in Google Book Search means it can be used in any manner
anywhere in the world. Copyright infringement liability can be quite severe.
About Google Book Search
Google's mission is to organize the world's information and to make it universally accessible and useful. Google Book Search helps readers
discover the world's books while helping authors and publishers reach new audiences. You can search through the full text of this book on the web
a[nttp: //books . google. con/]
Google
Over dit boek
Dit is een digitale kopie van een boek dat al generaties lang op bibliotheekplanken heeft gestaan, maar nu zorgvuldig is gescand door Google. Dat
doen we omdat we alle boeken ter wereld online beschikbaar willen maken.
Dit boek is zo oud dat het auteursrecht erop is verlopen, zodat het boek nu deel uitmaakt van het publieke domein. Een boek dat tot het publieke
domein behoort, is een boek dat nooit onder het auteursrecht is gevallen, of waarvan de wettelijke auteursrechttermijn is verlopen. Het kan per land
verschillen of een boek tot het publieke domein behoort. Boeken in het publieke domein zijn een stem uit het verleden. Ze vormen een bron van
geschiedenis, cultuur en kennis die anders moeilijk te verkrijgen zou zijn.
Aantekeningen, opmerkingen en andere kanttekeningen die in het origineel stonden, worden weergegeven in dit bestand, als herinnering aan de
lange reis die het boek heeft gemaakt van uitgever naar bibliotheek, en uiteindelijk naar u.
Richtlijnen voor gebruik
Google werkt samen met bibliotheken om materiaal uit het publieke domein te digitaliseren, zodat het voor iedereen beschikbaar wordt. Boeken
uit het publieke domein behoren toe aan het publiek; wij bewaren ze alleen. Dit is echter een kostbaar proces. Om deze dienst te kunnen blijven
leveren, hebben we maatregelen genomen om misbruik door commerciële partijen te voorkomen, zoals het plaatsen van technische beperkingen op
automatisch zoeken.
Verder vragen we u het volgende:
+ Gebruik de bestanden alleen voor niet-commerciële doeleinden We hebben Zoeken naar boeken met Google ontworpen voor gebruik door
individuen. We vragen u deze bestanden alleen te gebruiken voor persoonlijke en niet-commerciële doeleinden.
+ Voer geen geautomatiseerde zoekopdrachten uit Stuur geen geautomatiseerde zoekopdrachten naar het systeem van Google. Als u onderzoek
doet naar computervertalingen, optische tekenherkenning of andere wetenschapsgebieden waarbij u toegang nodig heeft tot grote hoeveelhe-
den tekst, kunt u contact met ons opnemen. We raden u aan hiervoor materiaal uit het publieke domein te gebruiken, en kunnen u misschien
hiermee van dienst zijn.
+ Laat de eigendomsverklaring staan Het “watermerk” van Google dat u onder aan elk bestand ziet, dient om mensen informatie over het
project te geven, en ze te helpen extra materiaal te vinden met Zoeken naar boeken met Google. Verwijder dit watermerk niet.
+ Houd u aan de wet Wat u ook doet, houd er rekening mee dat u er zelf verantwoordelijk voor bent dat alles wat u doet legaal is. U kunt er
niet van uitgaan dat wanneer een werk beschikbaar lijkt te zijn voor het publieke domein in de Verenigde Staten, het ook publiek domein is
voor gebruikers in andere landen. Of er nog auteursrecht op een boek rust, verschilt per land. We kunnen u niet vertellen wat u in uw geval
met een bepaald boek mag doen. Neem niet zomaar aan dat u een boek overal ter wereld op allerlei manieren kunt gebruiken, wanneer het
eenmaal in Zoeken naar boeken met Google staat. De wettelijke aansprakelijkheid voor auteursrechten is behoorlijk streng.
Informatie over Zoeken naar boeken met Google
Het doel van Google is om alle informatie wereldwijd toegankelijk en bruikbaar te maken. Zoeken naar boeken met Google helpt lezers boeken uit
allerlei landen te ontdekken, en helpt auteurs en uitgevers om een nieuw leespubliek te bereiken. U kunt de volledige tekst van dit boek doorzoeken
op het web viajnttp: //books.google.co
eN
*
BIJDRAGEN
OOR DE
GESCHIEDENIS VAN HET BISDOM
HAARLEM.
^. C WEE-EN-TWINTIGSTE DEEL.
HAARLEM,
uw. KÜPPERS.
1897.
Gedrukt in het St. Jacobs-Godshuis te Haarlem,
INHOUD.
De parochie van Sint Jan te Zevenhoven. J. c. J. SEUTER, Pr.
Lijst van op de Katholieken betrekking hebbende Resoluties
van Gecommitteerde Raden van Hollands Zuider-kwartier.
1730-1794 . . . . 0. … — W. P. C, KNUTTEL.
De voormalige Amsterdamsche Vrouwen-kloosters.
Blz.
1
37
(Vervolg van Deel XXI, blz. 281) BERNARD J. M. DE BONT,
2. Het klooster der Clarissen .
9. " " van St. Agnes
4. n St. Margaretha-klooster . .
Aanteekeningen betrekkelijk eenige Haarlemsche geslachten.
JH". M". A. F. O. VAN SASSE VAN IJSSELT.
Request van pastoor en opzieners der Kath. Gemeente van
Wijk-aan-Zee, met Resolutie van Gecommitteerde Raden. —
15 Oct. 1742.
Uit de nagelaten papieren van Pr. A. VAN LOMMEL
Bericht van de Redactie . eee
Windesheimensia . . . . . . . D* HENSEN.
Rectificatie van eenige punten betreffende de geschiedenis
van het mirakel van het H. Bloed te Alkmaar.
E. H. RIJKENBERG.
Het Mengelwerk van het „Kerkelijk Nederland. Jaarboekje
voor Katholieken" door Burgmeijer en Wensing. 1847-1856.
| P. M. BOTS.
De Statie van S. Franciscus te Alkmaar. C. w. BRUINVIS.
De Statie van St. Dominicus te Alkmaar. c. w. BRUINVIS.
Bijdragen tot de geschiedenis der Premonstratenser abdij van
O.L. V. te Middelburg . . . . FR. W. HOEVENAARS.
De voormalige Amsterdamsche Vrouwen-kloosters.
(Vervolg van Deel XXII, blz. 110) BERNARD J. M. DE BONT.
5. Het Sint Maria-klooster.
6. Het Maria Magdalenaklooster . .
Het Oud-Archief van de pastorie van S. Laurentius, te
Alkmaar. . . . . . . . . . X. H. RIJKENBERG.
395544
67
19
90
111
157
. 160
161
173
175
188
199
210
. 231
. 245
262
1V INHOUD.
Blz.
Wanneer is de parochie van Rotterdam gesticht ?
J. J, F. VAN ZEYL. 278
Het zoogenaamde S. Engelmundus-beeld der oude kerk van
Velsen. Met afbeeldingen . . . . . . J.J. GRAAF. 293
Een brief over den H. Leonardus Vechel.
W. J. J. VAN STRAELEN. 302
Domburg . . . . . . . D. M. G. P. DE HAAS. 305
Parochiale indeeling der stad Rotterdam. — A° 1697. . . 318
Uit de nagelaten papieren van P' A. VAN LOMMEL, S.J.
De St. Laurentius Parochie van Oudorp. Een Kerspel in de
lijst van zijn tijd. (Vervolg van Deel XXI, blz. 189.
J. L. 4. NABBEVELD. 321
De voormalige Amsterdamsche Vrouwen-kloosters. (Vervolg
van Deel XXII, blz. 261.) BERNARD J. M. DE BONT.
7. S. Maria Magd. in Betaniën. . . . . . . . 869
De St. Hippolytus-kerk te Delft. . . x. c. VAN BERCKEL. 388
Alkmaar. . . .., . C. W. BRUINVIS.
De Statie der Jezuieteu. 401. Statie van S. Laurens. 405.
Minderbroeders-klooster. 405. Statie van S. Franciscus,
Admissién van priesters. . . 00. s. 5... 406
Mirakel van het H. Bloed te Alkmaar. E. H. RIJKENBERG. 409
Carmelieten-klooster te Oudorp. (Bijdragen Deel XVIII,
blz. 189—192.) . . . . . . C. W. BRUINVIS. 414.
Beverwijk en Wijk-aan-Zee. Ae 1704.
Uit de nagelaten papieren van Pr. 4. vaN LOMMEL, S. J. 416
A. van der Valk en J.J. B. van Elsacker, Aartspriesters
van Holland en Zeeland . . . . . 3. H. HOFMAN. 423
Uit de lijdensgeschiedenis van Dordrecht in 1711.
J. H. HOFMAN. 427
Over den Hem bij Schoonhoven. . . . 3. H. HOFMAN. 430
Beknopt overzicht der religieuze orden en Congregaties, zoo-
als die in Nederland gevestigd waren op 1? Januari 1896.
J. C. ALB. THIJM, S. J. 432
Eenige Documenten betreffende de Familie Boelens-Den Otter.
(Vervolg van Deel XXI, blz. 266). . . . 442
Bijzonderheden betreffende het geslacht Boelens-Den Otter.
JAN F. M, STERCK. 451
Alphabetisch register . . . . . . E. H. RIJKENBEKG. 465
DE PAROCHIE VAN SINT JAN
TE
ZEVENHOVEN.
De benaming van dit Zuid-Hollandsch dorp werd oud-
tijds verschillend geschreven. Men vindt Seevenhove,
Sevenhove (n), of ook wel 7 Hoven. — De laatste schrijf-
wijze wekte bij mij het vermoeden, of de benaming van
dit dorp, voorheen te midden van groote watervlakten, —
de nu drooggemaakte Nieuwkoopsche en Zevenhovensche
plassen, — niet ontleend zou wezen aan zeven hoeven of
boerenwoningen, die er het voornaamste bestanddeel van
waren. En waarlijk na dit opgekomen vermoeden, vond
ik ook dit dorp een paar malen genoemd: Zervenhoeven.
Joannes Ingenwinckel, Proost van Sint Jan te Utrecht
beyint eene akte van 1506 aldus: ,,Wij Johan Ingewinckel
bij der genaeden Godts Proest ende Archidiaken der
„Kercken St. Jans T'Utrecht, Prothonotarius des Hey-
,ligen Stoels van Romen, Heere tot Mydrecht, Wilnes,
Zevenhoeven etc."
Reeds in de middeneeuwen was in dit dorp eene
parochie gevestigd. Nicolaes van Rensborch, eerste pas-
toor van Koedijk ruilt in 1888 zijne kerk tegen die van
Zevenhoven met Jacob van den Dam. (Bijdr. III, bl. 132.)
Aangaande deze parochie, vindt men in de „Historia
Episc. foederati Belgii per H. F. v. H." het volgende:
,sevenhoven, een dorp hetwelk lang onderhoorig was
„aan de proostdij van Sint Jan, maar dat heden wordt
»gerekend tot Rijnland te behooren, werd door Albertus,
„Graaf van Holland met een bijzonder privilegie ver-
Bijdragen Gesch. Bisdom v. Haarlem. XXIIe Deel, l
2
rjkt." — In bedoeld stuk van Albertus, gedateerd uit
's Gravenhage 8 Apr. 1896 lezen wij:
5 « « « « . Soe hebben wy voor ons ende onsen nae-
„comelingen onsen luden ende ondersaten van Zeven-
„hoven, wailgeboren of huysluden die nu ter tyt zyn of
,naemaals wesen zullen woenende binnen den Ambochte
,vàn Zevenhoven, om menighen trouwen dienste die sy
„ons gedaen hebben ende oft God wil noch doen zullen,
„ende sonderlinge overmits dat sy geseten zyn opte
„uyterste palen van onsen lande aen den Gestichte van
„Utrecht, ghegeven ende geven mit desen brieve alsulcke
„vryhede als hier nae gescreven staet: Dat is te weten,
„dat men onse luden van Zevenhoven voorsz nyet dagen
„en sal mogen noch inwinnen, voor enich van onsen
„Bailjuwen in onse landen voorsz borghe te worden van
,,dootslagen of van leemten die enich van horen magen
‚ghedaen hadde of doen sal, mair waer dat saeke dat
„„enich van horen magen dootslach of leemte deden of
„gedaen hadde, die en soude van synen magen voirz. in
»Zevenhoven woenende niet meer maechgelts nemen of
hun luden dair om moghen of panden, dan van elcke
„eerste lede van dootslach vyf schelling ende van leemte
,Qdardalve schelling als die hantdadighe of syn borge van
»z2ynen magen een vererf hadde, of mit rechte voirde
„Bailju of onse Rechters enen vererf gewonnen hadde.
„Ende waert dat ymant van onsen luden voorsz gedaecht
„worde voor onse Bailjuwen of Rechteren van dootslagen
„of van leemten die syn magen gedaen hadde of doen
„zullen, die sal comen mit desen brieve of mit waerach-
„tige copie... ..... ende hun onderwysen dat hy
,buyr ende lyffich woenachtich is binnen onsen Am-
,bochte van Zevenhoven, ende daermede sal hy quyt
»wesen." (H. F. v. H. Episc. Ultr.)
In 1614 was „Hr. Dirck van Bodegraven pastoer van
à
Zevenhoven en Noorden." — Met dit bericht komt zeer
goed overeen de nu, onder eenigen, te Zevenhoven nog
levende traditie, dat vóór de hervorming de parochiekerk
stond op een klein half uur afstand van de plaats in het
Noordeinde, waar na de hervorming de kerk gesticht
werd. Volgens die traditie was dus toen de Zevenhoven-
sche kerk bijua een half uur gaans dichter bij Noorden
gelegen dan thans; — genoemde traditie verwijst naar
den Noordschen Dijk. — Deze H'. Dirck van Bodegra-
ven, toen „oudt 34 j." zal die dubbele functie, als
»pastoer van Zevenhoven en ook van Noorden”, wel zon-
der assistentie hebben kunnen vervullen: in Zevenhoven
waren toen 50, en in Noorden 14 com. (Bijdr. IV, bl. 378).
Ter zelfder plaatse vinden wij:
„1568, 14 Junij. H". Dirck Dierick priester en pastoer
,van Sevenhoven in Hollandt, een oudt man, meer ver-
„„sekert de doot dan "t leven.” —
Misschien is deze H'. Dirck Dierick dezelfde, over
wien in het verslag der visitatie van 1676 (Hist. Episc.
Ultr.) wordt gesproken. Wij lezen in dat verslag: „dat
de pastoor in Zevenhoven slecht te spreken is, wat
„aangaat het celibaat, maar dat hij een oud man is; —
„dat hij werd aangemaand om toch te zorgen, dat hij de
,;Synodale statuten en de besluiten der Kerkvergadering
„ste Trente binnen eene maand zou in bezit hebben, en
„dat hij toch zijne onderhoorigen goed in de grondbe-
„selen der Godsdienst zou onderwijzen” — (v. H. Hist.
Episc. Ultr.) Bij het vernemen van deze zeer zwaarwich-
tige aanmerkingen op priesterlik leven en priesterlijke
werkzaamheid, komt het mij waarschijnlijk voor, dat onder
dezen ouden pastoor, de hervorming in de Zevenhovensche
parochie is doorgedrongen. Niets kunnen wij echter met
zekerheid hieromtrent vermelden, dan alleen het feit
dat J. H. Vinkius, die later naar Woerden vertrok, de
4
eerste predikant was !), en dat er vóór 1621 reeds eene
afzonderlijke Remonstrantsche gemeente was.
Niet zeer lang echter was men hier van de uitoefening
van den Katholieken godsdienst verstoken. En konden wij
uit de middeneeuwsche geschiedenis der Zevenhovensche
parochie en van het overgangstijdperk der Gereformeerde
religie, slechts weinig berichten, van de pastoors, die na
de reformatie hier werkzaam waren, kunnen wij eene
volledige lijst doen volgen.
1. „B. D. Uytterwaele, qui obiit Pastor in Sevenhove
24 Sept. 1653." — Aldus in Hist, Episc. Ultraj. — De
lijst der priesters te Delft, 's Gravenhage en verschillende
omliggende dorpen A° 1652 noemt hem: ,,Utewael, tot
Sevenhoven." — Deze eerste pastoor hier na de hervor-
ming , was, evenals verschillende zijner opvolgers, van
Utrecht afkomstig; — Zevenhoven toch behoorde, gelijk
wij reeds mededeelden, van ouds tot de proostdij van
Sint Jan te Utrecht en dit geeft tevens de verklaring,
hoe S. Joannes de Dooper de patroon dezer parochie
werd. — Naar de overlevering meldt, is na de Neder-
landsche Beroerten, deze statie reeds in de eerste helft
der 174 eeuw weder opgericht en wel op deze wijze:
de WelEerw. Jacobus Uytterwaele had zich te Nieuw-
veen, een naburig dorp, gevestigd, doch aldaar wegens
de vervolging niet kunnende blijven, vertrok hij naar
het Noordeinde van het naburige Zevenhoven. Dáár werd
hem, terzelfder plaatse waar thans nog de kerk en de
pastorie staan, woning en grond welwillend aangeboden
door eene rijke weduwe, wier naam echter niet meer
bekend is. Nog leeft in het geheugen van ouden van
dagen de herinnering voort, dat deze statie steeds zeer
1) Volgens eene andere opgave was Simon Stouthandel de eerste predikant,
die in 1580 herwaarts kwam en in 1588 overleed. |
5
arm en niet vrij van de vervolging was. — In het boven
reeds genoemde verslag der visitatie van 1576 (Hist.
Episc. Ultr.) lezen wij over Sevenhoven: „beneficiën of
„broederschappen zijn er niet. Inkomsten heeft de kerk
„niet, behalve eene van 20 gulden 's jaars en van ver-
„schillende kanten verzamelt men jaarlijks in de parochie
„een bedrag van 24 gulden; de pastoor heeft 40 gulden
„Ss jaars .... de koster heeft van ieder huis een inkomen
„van V stufer en verder niets” —
Aan de vervolging doet ons denken „de brief der pre-
„dikanten van Kudelstaart, Kalslagen en Aalsmeer aan
»t Hof." Tot Cudelsteert desen 48 Martii 1635. — In
dit schrijven klagen de verdraagzame predikanten over:
„eerstelijck de onverdragelijcke stouticheyt van de Je-
Suiten en de papen . . . . . . Dit waar te zyn is zoo
„notoir, dat het geen bewys en behouft. Aarlanderveen,
»Langer-A, Sevenhoven . . . . connen dat genoechsaam
,bewaarheden; alsoo dese . . . . benevens haren ordina-
„rischen predicant, oock eenen afgodischen paap hebben" !;.
Dat klagen schijnt indruk te hebben gemaakt bij de
broeders in het predikambt. In het repertorium der Noord-
Hollandsche synoden, — hoofdtitel : Papen en Papisten, —
lezen wij?) onder E Tot Sevenhoven: ,,de fiscaal Moons
„soude versocht worden rapport te doen, van 't gene
„„zedert de jongste vergaderinge voorgevallen was tot
Sevenhoven." — Syn. Alem. 1650. Art. 38 9).
1) Bijdr. VII, p. 58.
2) Bijdr. XIX, p. 394.
8) De volgende uittreksels uit de ,,Resol. Staten van Holland" doen ook
zien, dat Pastoor Uytterwaele, die om de vervolging van Nieuwveen naar
Zevenhoven was getrokken, ook daar te Zevenhoven nog niet geheel vrij
voor vervolging was:
29 September 1649.
Is geleesen een ontwerp van Resolutie bij den Raadpensionaris ingesteld,
roerende het geene dat op den 28 Augusty laatstleden op de Zijdtwind tot
6
Tot dit klagen over „stouticheyt te Sevenhoven", gaf
echter de uiterlijke vorm van het Roomsche kerkgebouw
geene aanleiding. De kerk en de pastorie aaneengebouwd,
Nieudorp ie gepasseert, roerende het bedrijf van de Pausgesinden aldaar,
mitsgaders meede tot Sevenhoven en andere Quartieren van Zuidholland,
30 September 1649,
ene. en wat aangaat het geene te Seevenhoven ...., werd geseid.
gepasseerd te zijn; zijn de Heeren van den Hove Provinciaal gelast en
geauthoriseert, werden gelast eu geauthoriseert bij deesen , het geene aldaar
... is voorgevallen, sig door den Fiscaal te doen informeeren, en voorts
door den Fiscaal daar in te procedeeren na exigentie eu geleegentheid van
saaken, in voegen en manieren, gelijk hiervoren is geseid,
8 December 1649.
Is meede goedgevonden, dat den Fiscaal Moons sal werden versogt aan
haar Ed. Gr. Mog. rapport te doen wat seedert de jongste Vergaderinge
is gedaan, ten aansien .... alsmede in den Dorpe van Seevenhoven in het
Zuider Quartier.
| 7 December 1649.
Op het rapport van den Fiscaal Moons gedaan, van het geene tegen de
Pansgesinden ..... item hoe het staat met de geene bij de Pausgesinden
tot Seevenhoven is ondernomen te doen, en bij eenige Leeden gemoveert
zijnde, of niet soo het werk.... als tot Seevenhoven gepasseert, behoord
te werden gerefereerd aan den Hove Provinciaal .....
14 December 1649.
Is geleesen de resolutie van den laatsten September laatstleden , roerende
het gepasseerde soo op..... en Sepenhoven, over de stoutheid van de
Pausgesinden .... Waarop verscheide discoursen en debatten gevallen sijn,
]5 December 1649.
Bij resumtie zijnde gedelibereert, wat vorder sal dienstig weesen te doen
op de saaken.... en ook in den dorpe van Sevendergen [Aoven?] en daar
omtrent onlangs voorgevallen, en wat Collegie het selve werk sal worden
aanbevolen.
19 Janaari 1650.
Bij resumtie zijnde gedelibereert op de executie van de Resolutie van
haar Edele Groot Mog. van den 15 December laatstleeden, roerende de
stoutigheid van de Pausgesinden. ...; ie na verscheide discoursen daarop
gevallen, dat het voorsz. werk .... dat de kennisse van het gepasseerde
tot Sevenhoven, roerende de opgemelde stoutigheid van de Pausgesinden
aldaar, sal werden gelaaten aan den Hove Provinciaal, en dat de Resolu-
tieu voor deesen op het voorsz. subject genoomen, daar na zullen werden
gedresseert, of in het geheel uit de Notulen geligt.
(Bijdr. DI. TIT, bl. 291, 295, 297, 298, 800).
1
vertoonden uitwendig niets dan eene gewone boerenwo-
ning met riet gedekt. Er leven nog menschen, die zich
de kerk, met riet gedekt en met vierkante raampjes,
levendig kunnen herinneren. Naar men zegt, was de
kerk tegen het einde der vorige eeuw met glimmende
pannen gedekt geworden, doch moesten deze, op aanklagt
van een predikant te Nieuwveen weder verwijderd en
door riet vervangen worden.
Tamelijk spoedig na de Hervorming schijnt Past. Uyt-
terwaele hier werkzaam te zijn geweest: onder aan den
voet van een zilveren kelk, nog hier bewaard, staat te
lezen: „Jacobus Uyterwaal et Maria soror legarunt me
„„ecclesiae. Anno 1602." — Indien nu deze Jacobus Uyter-
waal dezelfde persoon is, als de Zevenhovensche eerste
pastoor na de Hervorming, en de bedoelde kerk de Zeven-
hovensche is, dan volgt uit dit opschrift, dat die eerste
pastoor na de Hervorming reeds in het begin der 17% eeuw
hier werkzaam was. — Hist. Episc. Ultraj. en Batavia Sacra
noemen hem en zijne opvolgers, wier namen daar staan
vermeld: ,,Pastores in pagis Sevenhoven et Nieuveen." —
Zij teekenden zich dan ook met dien dubbelen titel als
pastoor ,,van Sevenhoven en Nieuveen", Opmerkelijk is
het, dat Batavia Sacra niet slechts den patroon van
Sevenhoven, maar ook dien van Nieuwveen noemt: ,,Seven-
„hoven et Nieuveen; pagi, in quorum primo S. Joannes
Bapt. in altero D. Nicolaus Episc. et Conf. Patroni co-
,luntur", — De parochianen toch van Zevenhoven, die
te Nieuwveen woonden, vergaten Sint Nicolaus niet, die
van de Nieuwveensche parochie vóór de hervorming pa-
troon was, Verschillende kerksieraden der Zevenhovensche
parochie, zijn met hunne beeltenis van Sint Nicolaus,
daarvan de getuigen. — Pastoor Uytterwaele overleed
te Zevenhoven 24 Sept. 1653 en werd opgevolgd door
2. Albertus Kruisberge. — Evenals zijn voorganger
8
was hij een Utrechtenaar. Het jaartal van zijn optreden
wordt niet gemeld. Wij vermoeden echter, — nergens het
tegendeel vermeld vindende, — dat dit wel zal geweest
zijn in 1653, het sterfjaar van zijn voorganger. — Onder
de zijnen werd hij gewoonlijk „joci causa" zeggen Bat.
Sacra en Hist. Episc. Ultr. ,,Paus" genoemd. Hij over-
leed in Zevenhoven 26 Febr. 1682 en werd begraven 5
Maart d.a. v. — Wanneer wij nu aannemen, dat Pastoor
Uytterwaele reeds in het begin der zeventiende eeuw in
Zevenhoven werkzaam was, dan volgt hieruit, dat de twee
eerste pastoors van Zevenhoven na de reformatie te zamen
80 jaren in Zevenhoven en Nieuwveen hebben gearbeid. —
Niet zoo langdurig echter was het pastoraat van
9. Bernardus van Gelder. — Het Par. arch. zegt, dat
hij in 1682 in Zevenhoven pastoor werd. — Bat. Sacra
en Hist. Episc. Ultr. zeggen van hem, dat hij een Bra-
bander was. — Het Roomsch Doopregister, berustende
ter secretarie van de gemeente te Nieuwveen, vangt aan
met berichten uit zijn pastoraat. — ,,Copia Baptizatorum ex
. s Zevenhoven ab anno 1682" (op het schutblad) ,,Nota: ad-
verte quod Patrini et Matrinae notati sunt ante Parentes."
30 Martii 1682 (volgen 26 Doopsels tot 2 Martii 1684)
— volgen nog 6 Doopsels op de volgende pagina: —
Nomina baptizatorum ex Uyterbuurt ab anno 1682; het
begint aldaar op 16 Juni; volgen 10 Doopsels; bij het
laatste genoteerd 1684, omtrent Mei. Hieronder: Nomina
baptizatorum ex Schoot ab anno 1682 (volgen 4 Doop-
sels). Op de tweede kolom: nomina baptizatorum ex
Nyenveen ab anno 1682 (volgen 18 Doopsels) Er bij
liggen twee folio-bladen, beschreven door twee verschil-
lende handen. Bovenaan staat: Nomina baptizatorum ex
Blockland ab Anno 1682. Begint ii Martij 1682 (volgen
27 doopsels; 't laatste 1684, 20 Junii) — Pastoor van
Gelder overleed te Zevenhoven 9 Juli 1684. — Hij be-
9
reikte den leeftijd van 35 jaren. Deze laatste bijzonder-
heid vinden wij vermeld op de zilveren hoeken van het
beste Missaal, dat melding maakt van hem in de vol-
gende randschriften, rondom engeltjes in het loover :
R. Adm. D. Bernardus van Gelder, Pastor in Seven-
hoven. Obiit 9 Julij 1684. Requiescat in Pace. Aetatis
suae trigesimo quinto, Pastoratus ibidem 2 (annorum be-
doeld, doch, hoewel uitgeschrapt, staat er duidelijk nog
leesbaar dierum) et dimidii. Fronduit, Floruit, Fructifi-
cavit. numer. 17 vs. 8. Consummatus in Brevi Explevit
Tempora multa. Sap. 4. 18. — In het midden is de band
gesierd aan de eene zijde met de zilveren beeltenis van
Sint Nicolaas, Nieuwveen's patroon, en aan de andere
zijde met die van Sint Jan Bapt., den patroon van Zeven-
hoven.
4. Petrus Pelt, — Evenals de twee eerste pastoors na
de Hervorming, was hij een Utrechtenaar. Hij wordt ge-
noemd Congreg. Orat. olim Presbyter. Na eerst pastoor
geweest te zijn in Randenburch bij Gouda, werd hij in
1684 pastoor in Zevenhoven. In het boven reeds vermeld
Roomsch Doopregister, berustende ter Secretarie van de
gemeente te Nieuwveen, volgen achter de Doopsels
onder Pastoor van Gelder 15 ledige bladzijden, waarna
met kapitale drukletters: „Register der gedoopten door
„de Hr Petrus Pelt, P. van 7 hooven, Nieuwveen etc.
„Anno 1684." — Op het nevenblad staat: Nota Bene.
Door V. verstaat Vader, door M. Moeder. Door O. de
Peetoom en door P. de Peet. De text begint: „Jan Teu-
ssnissen. Vader Teewis Teunisse, Moeder feytie Jans,
‚„Peetoom Jan Teunisse, peet Anna Teunis’, — en wordt
zonder aanduiding van maand of dag vervolgd, Deze aan-
duiding begint eerst Anno 1685, 21 Juli en wordt voort-
gezet tot 22 Maart 1691; hierna houdt zij echter, met
weinige uitzonderingen, geheel op tot 1696, 19 dito (Febr).
10
Daarna volgt: „Janigje Jans etc. prima haec est filia,
„quam huic libro baptizatorum inscripsi propria manu Ego
petrus pelt pastor in 7 hoven et nieuveen etc." (hier
schijnt de vorige schrijver, — was hij een sacellanus? —
met misschien ééne uitzondering, zijne hand niet meer
in het boek gehad te hebben). De laatste door P. Pelt
ingeschrevene is van 18 Juni (1696): „Pieter Janze etc.
»geboortig van vremde landen gulikkerland in een plaatzje
„„genaampt bortwilder, dit kint heb ik gedoopt omdat de
„„moeder hier te 7 hoven in de craam gevallen is." —
P. Pelt, wiens nagelaten boeken hier nog aanwezig zijn,
overleed in Zevenhoven 14 November 1696. — Na zijn
dood was het pastoraat van Zevenhoven vakant tot 28
Februari 1697, — Wijl nu daardoor de parochie drie
maanden beroofd was van een herder, kwam thans het
uur des gevaars voor de schapen.
De Jansenistische partij had het oog ook gevestigd op
Zevenhoven! Maar de toeleg mislukte. In de geschiede-
nis van Pastoor Franciscus van der Lisse te Oud-Ade
(Bijdr. VI, blz. 129) vinden wij onder degenen, die hem
opzochten, ook verhaald van den ,,dwerg Karel de Bont,
„troost zoekend over zijn slecht wedervaren in Zeven-
sshoven op vigilie van Kerstmis 1696; welke woelwater,
„bijna nooit thuis (Wormer), nog in 1700 hier zwalkte
„om geld op te halen voor ,,Gerberon," — Dat „slecht
wedervaren’ wordt toegelicht door Mozzi (I, p. 218-19)
„les choses (1696, 1697 sous le Vicaire Codde) en vin-
„rent à tel point, que des communautés entiéres les
„habitants de Gorcum, de Maasland, de Sevenhoven.......
„poussés a l'extrémité par les vexations des nouveaux
„docteurs, se.soulévent en masse contre eux, et ne virent
„pas d'autre moyen de conserver l'antique foi, que de
„chasser de leur sein les curés, les missionaires et les
„clercs, qui venaient la leur arracher."
11
In het bovengenoemde doopboek volgen achter het
laatste door P. Pelt ingeschreven Doopsel van 18 Juni
1696 nog 11 Doopsels door eene duitschachtige hand
(Assistent?)
Op de volgende bladzijde staat: ,, Vacante Pastoratu in
„„Sevenhoven baptizati sunt sequentes a Reverendo Do-
,mino N. Cos Pastore in Noorden’ Die opgave begint
12 Decembris 1696 en vermeldt 5 Doopsels. Onder op
hetzelfde blad staat : ,, Nomina defunctorum vacante Pasto-
,ratu in Sevenhoven"; — volgen 7 defuncti, waaronder
Pietje Cornelisse van Sevenhoven, geestelijke dochter.
5. Anthonius van Wenckum. — Na ruim drie maanden
door het afsterven van Past. P. Pelt zonder herder ge-
weest te zijn en zich moedig te hebben verzet tegen po-
gingen in dien tijd van de Jansenistische partij, verkreeg
Zevenhoven op 23 Februari 1697 in pastoor van Wenckum,
een Theologus Lovaniensis, een nieuwen herder. — Dat
tijdstip lezen wij in het reeds meermalen genoemde Doop-
boek. Van af P. Pelt tot de komst van A. van Wenckum
staan daar geboekt 380 Doopsels. Hierna wordt het blad
door eene inktlijn in twee kolommen verdeeld en iedere
kolom genummerd, Op kolom 1. Nomina Baptizatorum in
Pastoratu Sevenhoven, Nieveen etc. Per D. Antonium
van Wenckum Pastorem istius Loci qui ibidem venit 23
Februarii 1697. Daarna volgt: A Paschate incidente in
7 Aprilis, baptizatus etc. 9 Aprilis. — Kolom 2 begint
aldus: Nomina Defunctorum in Pastoratu Sevenhoven,
Niveen etc. sub D. Antonio van Wenckum, Past. istius
loci. Ab anno 1697 A die 23 Febrii. — Hij houdt de
Doopsels op de voorkolom en wisselt op de achterkolom
defuncti en Matrimonio juncti. In 1698 defuncti ii, waar-
onder 3 filiae devotae; baptizati 28, juncti 4. — A. v.
Wenckum was ook, evenals verschillende zijner voor-
gangers een Utrechtenaar. Onder de overledenen staat :
12
„„eodem die (15 Januarij 1715) van Utrecht obiit Joan-
nes Nelman Ex sorore Nepos meus Qui in glacie In-.
„„teriit. Requiescat in Pace. Innupt." — En op kolom 86:
„1709 in Martio 2 in Sevenhoven obiit Beatrix Johanna
„Damen, vid. Nicolai van Wenckum Ultrajectina, fuit
»Mater mea. Requiescat in Pace." — „De nette lijst van
lle de Roomsche priesters ..... in der tijd geadmit-
„teert en aangestelt..... ", — door Joh. van den Bergh,
Leyden 29 Nov. 1730 , — aan de Edel Mogende Heeren
in zake hunne missive van den 21" gezonden, noemt
Utrecht de geboorteplaats van pastoor van Wenckum met
duidelijke woorden.
Toen pastoor v. Wenckum 20 Jan. 1710 ten huize van
den landdeken Hugo Gael in ,,Roelevaertjensveen" was op-
geroepen in zake van het plakaat der HEd. Gr. Mog'*
van 26 Apr. 1709, ,,verschoonde Antonius Wencom syn
„afblyven wegens besondere kerkelyke besigheden." !)
Pastoor van Wenckum was een van de ruim 300 pries-
ters, die in 1701 ten gunste van Codde teekenden.
Onder zijn pastoraat stierven 49 filiae devotae , waar-
van 30 in ’t Noordeynde, 8 in Sevenhoven, 5 in Block.
land, 4 in Nieuwveen, 2 in 't Geereynd; ook nog 2 C. B.
(Klopbroeders?). Op het eind van zijn pastoraat werd hij
bijgestaan door een kapelaan R. D. Jacobus Lambertus
van den Mostelaar. — Het laatste, door hem zelf nog
ingeschreven Doopsel is van 11 Juli 1782; hierna vol-
gen nog twee Doopsels door ‚‚R°, D°. Jacobo van den
Mostelaar, Sacellano", terwij| reeds bij een huwelijk op
24 April 1731 onder de getuigen staat opgeteekend:
Jacobus Lambertus van de Mosselaer (?). — Onder Past.
À. van Wenckum komen voor 924 Doopsels. — Hij over-
1) Bijdr. X, bl. 889.
13
leed in Zevenhoven, 8 September 1782, en werd spoe-
dig opgevolgd door:
6. Henricus Cock, die 21 September 1732 hier pastoor
werd, zooals zijne aanteekening meldt in het Doopboek:
Baptizatorum nomina a R. Dno Henrico Cock (somtijds
„teekent hij zich H. F. Cock) ab anno 1732, 21 "bris";
op de kolom daarnaast (240): ,,Matrimonio juncti tem-
pore R. D. H. F. Cock, — 1738, 20 Januarii juncti
Sunt" etc.
Hij was een Amsterdammer van geboorte, die vóór
" zijn pastoraat te Zevenhoven, als priester werkzaam was
geweest te Delfshaven. Reeds op: jeugdigen leeftijd moet
hij tot het pastoraat te Zevenhoven benoemd zijn gewor-
den, want in !) ,,de lijst van E. C. Priesters in Rijnland’,
die hem ,,waereldspriester, in de statie tot Sevenhoven
en Nieuwveen" noemt, lezen wij, dat hij was „oudt 29
jaren”; daarna volgt :
»len respecte van sijne sendingh segt hij: geene te
„hebben, omdat hij door de Heeren burgermeesters van
„Delft als heeren van Delfshaven tot priester wordende
,aangestelt, HEd. Achtbaren geen visie van sijne sen-
„ding begeerden; hebbende daarop den eed in HEd. Gr.
»Mog" resolutie van 21 Sept. 1780 vervat, den 24 Oct.
„„daeraenvolgende in handen van Heeren burgermeesteren
van Delft afgelegt. Ende nader door den Hr. van den
„Bergh, baljuw van Rijnland, gepresseert sijnde ten tijde
„van sijne aanstelling in de voors. statie van Sevenhoven
‚en Nieuwe-Veen op het poinct van de voors. bediening,
„sis bij hem geantwoort, dat hij tot dien tijd toe de statie
van Delfshaven bekleed hebbende en al op 24 Octob.
51780 den vereyschten eed, corporaliter hebbende afge-
»legt, hij vermeende geen nadere sendingh noodigh te
1) Bijdr. XVII, bl. 215,
14
„hebben, en is vervolgens, dewijl hij reeds in actueelen
„dienst was op 23 Sept. 1782 mede geadmitteert en
„beëedigt; sooals hij ook aan Gec. Raden gedaen heeft
0n is door HEMog* geagre&ert."
Pastoor Cock was, — zóó verhaalt men nog, — een rijk
man, die zeide, als men de Roomsche kerk niet van verre
mocht zien, ten minste eene pastorie te willen bouwen,
welke te Nieuwveen kon gezien worden. En dit plan vol-
voerde hij. Op eenige schreden afstand van de nederige
kerk met rieten dak, en daarheen leidende met eene laan
van prachtige boomen bouwde hij een deftig huis van
twee verdiepingen met eene ruime huiskapel. Zijne op-
volgers woonden daarin totdat in het midden dezer eeuw
eene andere pastorie, met de kerk verbonden, gebouwd
werd. De afbraak dezer pastorie van Past. Cock werd
vervoerd naar Nieuwveen. En toen dáár later een toren
vóór de bestaande kerk werd gebouwd, is de eerste
steen der oude Zevenhovensche pastorie in het torenpor-
taal ingemetseld. Het is een flink stuk hardsteen, waarop
gebeiteld staat een kok in kokskleeding, bij een koksoven
bezig zijnde met zijn werk en het opschrift luidt: ‚„Nova
Jacto omnia, 1740." — Dit zinspelen op zijn naam had
hij reeds als student van anderen geleerd, Onder de
boeken, door hem aan de parochie nagelaten, ontmoette
ik nog eene prijs van den student Cock, in welker eer-
vol opschrift, eene zinspeling op den naam Kok voor-
komt. — Het getal der gedoopten onder Pastoor Cock
bedraagt 529. Zijn laatste Doopsel schrijft hij in: 26 Oct.
1762. Daarna volgt er een op 13 November, met vreemde
hand geschreven en daarna 27 November: „vacante sta-
tione Zevenhoviana" baptizavit R. D. Coulaer, hetwelk
geschreven is door den volgenden pastoor. Hij overleed
te Zevenhoven Nov. 1752,
15
7. Adrianus Godefridus de Raat van Bogelscamp. —
Verschillende aanteekeningen omtrent zijne voorgangers
danken wij aan zijne zorgen. In het Doopboek toch lezen
wij: „Ego Adrianus Godefridus de Raet, anno 1762 ad
stationem hanc veniens, notata inveni, quae licet in
„varlis confusa appareant, tamen fortassis aliquando usui
,esse possint." — Zijn eigen werk begint hij aldus:
„Register der Gedoopten van den beginne dat ick Adriaen
»Godefrid de Raet van Bogelscamp tot Zevenhoven als
„zielsorger gesonden ben." — Het eerste doopsel wordt
door hem ingeschreven : 8 December 1752. — Hij legde
een registrum Matrimonio junctorum aan: 't boek wordt
omgekeerd en, een vijftig bladen uitlatende, begint hij
aldus: „a die 30 Novembris 1752 quo die scilicet ego
,, Adrianus, Godefridus de Raet van Bógelscamp ad curam
»,animarum missus sum in Zevenhoven, Nijenveen, Bloc-
s‚land etc," — Daags na zijne benoeming schijnt hij reeds
hier te zijn aangekomen, zooals wij besluiten uit : ,,Cata-
sslogus Defunctorum a die qua Ego Adrianus, Godefridus
„de Raet van Bögelscamp in Zevenhoven animarum cu-
ram suscepi, l Decemb, 1752." — In dit laatste noteert
hij 5: ,,van het jaar 1752 af, waarin ik naar deze statie -
„ben gekomen, zijn reeds verscheidenen zonder het ont-
svangen der Sacramenten onverwacht gestorven, maar
„toch (: God zij lof :) nooit, als ik geroepen werd, was
„slk afwezig, hetgeen ik echter niet wil hebben toege-
„schreven aan mijne waakzaamheid, maar aan de Godde-
sslijke Goedheid , opdat de kwaadwilligen geene aanleiding
1) „28 Febraarii 1764. Nota Bene: Jam varii ab anno 1752 quo ad
„8tationem veni sine sacramentis improvise mortui sunt, sed tamen (: Deo
„int laudes :) numquam dum vocabar ab aedibus meis absens fui, quod
‚‚tamen non vigilantiae meae, sed Divinae bonitati adscriptum volo, ne
,malevoli causam calumniandi, aut frigidi causam se exeusandi haberent."
16
»tot lastertaal, of de onverschilligen geene aanleiding
„zouden hebben, om zich te verontschuldigen” — In het
Doopregister staat op 22 Nov. 1777: „in den tijd van
25 jaren zijn er 526 gedoopt” — Het laatste Doopsel ,
door Past. de Raet ingeschreven, staat op 16 Martii 1780 ;
het was het 572° onder zijn Pastoraat. — Volgens het
Par. Arch. overleed hij in April 1780; of dit echter was
te Zevenhoveu, dit is onzeker: hij staat niet vermeld op
den catalogus Defunctorum.
8. Joannes Bannink. — Van October 1772 was hij
kapelaan te Amsterdam in 't Haantje. Als pastoor trad
hij op te Zevenhoven 21 April 1780. Deze laatste bij-
zonderheid vernemen wij uit zijne eigene opteekeningen.
De cat. def. vervolgt hij aldus : „a die qua Ego Joannes
„Bannink in Zevenhoven etc. animarum curam suscepi
,21 Aprilis 1780" ; terwijl hij het Register Baptiz. begint
met: „a die 21 Aprilis 1780, qua die huc veni" —
Gedurende de 19 jaren van zijn pastoraat alhier staan
geboekt 803 Doopsels. Het laatste Doopsel schreef hij
in: „19 Julii 1799." Eenige dagen later vertrok hij uit
deze parochie, als benoemd Pastoor van ,,de Posthoorn",
naar Ámsterdam, waar hij overleed 29 April 1810, zoo-
als wordt medegedeeld door ,,Mengelingen voor Roomsch
Catholijken’’ IV, 64. Zijne begrafenis had plaats 4 Mei
daaraanvolgende, zooals wij vernemen uit het register der
begravenen in de oude kerk van het Begijnhof te Amster-
dam: „1810, 4 Mey is begr. de eerw. heer Johannes,
„Josephus Banning, Roomsch priester en pastoor in de
„kerk de Posthoorn, in n° 125."
9. Joannes Steenbergen. — Als pastoor van Zevenhoven
trad hij op, den 3" Augustus 1799, gelijk zijne aantee-
^ kening in het Doopboek ons meldt: ,, Anno Domini nostri
‚J.C. 1799 a die Stia Augusti qua die scilicet ego
„Joannes Steenbergen huc veni, in Zevenhoven et Nieu-
17
„veen curam animarum suscepi Baptizati sunt sequentes.
».N. B. vacante Pastoratu per promotionem R: D: P:
»Joannis Banning a R: D: Joanne van Thienen bapti-
„zatus est 23 Julii 1799 etc.;" — daarna volgt „Baptiz
,21 Aug. 1799 Anna van Leeuwen, Patrinus Joës
„Steenbergen Pastor.’ — Hij schrijft zelf tot op 18
Aprilis 1803, dan volgt eene andere hand (is dat mis-
schien van v, Thienen, kapelaan?) Het laatste Doopsel
noteert hij 4 December 1803. Onder zijn pastoraat, dat
zoo kortstondig was, komen 80 Doopsels voor. — Hij
overleed te Zevenhoven 29 November 1808, zooals wij
„lezen in den Catalogus Defunctorum: 29 November R,
„Dominus J. Steenbergen, pastor hujus communitatis."
10. Adrianus Kerstens. — Te voren was hij Missio-
naris geweest in Suriname. Hij trad als pastoor in Zeven-
hoven op daags vóór Kerstmis 1808. Een en ander
teekent hij zelf op in het Doopboek, hetwelk hij begint
met: ,,Nomina Baptizatorum a 24 Decembris 1803, qua
„die ego Adrianus Kerstens, olim primus missionarius
Apostolicus in colonia Surinamensi curam pastoralem in
.Zevenhoven et Nieuveen suscepi." — Nog geen vol jaar
duurde hier zijn pastoraat: reeds 21 October 1804 ver-
liet hij, volgens het Par. Archief, de Zevenhovensche
parochie. Slechts 12 Doopsels staan door hem ingeschreven.
ll. Joannes, Antonius Lerius. — Daags vóór Aller-
heiligen, alzoo tien dagen na het vertrek van pastoor
Kerstens, trad hij op in de parochie van Zevenhoven. Dit
vernemen wij uit zijne eigene opteekening. In het Doop-
boek toch schrijft hij: ,, Abdicante reverendo Domino Adriano
„Kerstens hunc pastoratum , ego Joannes, Antontus Levius
huc pastor adveni 31 Octobris 1804, Baptizavi." etc. —
De doopsels schrijft hij in tot 3 Dec. 1807, maar de
Catalogus Defunctorum wordt door hem bijgehouden tot
3 Aprilis 1810. Het liber matrimoniorum echter gaat niet
Bijdragen Gesch. Bisdom v. Haarlem. XXlIe Deel, 9
18
verder dan tot het einde van 1804, — Op het schutblad
(verso libro) heeft past. Lexius genoteerd; „Anno 1805
,communicantes in Paschate 326— baptizati 21 — mortui
„18— matrimonio juncta paria 2.— Anno 1806, 20 Maji
,communicantes in Paschate 319.— extranii communi-
cantes 14— Neo communicantes 17— Mortui 4— Ma-
,trimonio juncta paria 2— conversae ex Calvinismo 4—
conversi ex Lutheranismo 2.—" Volgens het Par. Ar-
chief verliet hij de Parochie in Juni 1810, en werd
spoedig als pastoor opgevolgd door
12. Joannes, Petrus, Andreas van Riel. — Hij was
priester gewijd in 1802 en trad als pastoor van Zeven-
hoven op, den 8° Juni 1810. — Dit optreden boekte hij
in den „catalogus Defunctorum a die octava Junii 1810,
»,quo ego Joannes Petrus Andreas van Riel curam Pas-
„toralem in Zevenhoven et Nieuwveen suscepi." — Deze
catalogus eindigt op 21 Oct. 1811 (in de laatste jaren
staat het sterven vermeld van vele vreemdelingen; —
zeker welin verband met de droogmakerij der polders). —
Zijn laatste Doopsel schreef Past. van Riel in, op 18
October 1817, Weinige dagen later, het Par. Archief
zegt: in October, — vertrok hij als benoemd Pastoor van
de Lodewijkskerk te Leiden. — Hij overleed aldaar 23
Juli 1888, in den ouderdom van 54 jaar en 23 dagen
en werd begraven den 26° daaraanvolgende op de R. C.
begraafplaats aldaar. — Zijn bidprentje, hetwelk deze
laatste bijzonderheden vermeldt, noemt hem „provisor van
het Seminarie te Warmond.” — Een exemplaar der litho-
graphiën van zijne beeltenis trof ik aan bij eene der
Zevenhovensche parochianen. — In 1804 was hij op de Mis-
sie in bediening gekomen; — hij staat op de kapelaanslijst
van 1807 als kapelaan te Leiden, en op die van 1810
als kapelaan te Wassenaar vermeld. Op 8 Mei 1827 had
hij de gedachtenis gevierd zijner 25-jarige priesterwijding.
19
18. Meinardus, Willibrordus Braak, — Zelf noteert
hij: „den eersten November dezes jaars 1817, Ben ik
‚„Meinardus, Willibrordus Braak Gebooren onder de Ge-
,meente van Medemblik, voormaals capelaan gedurende
„5 jaaren in de R: C: kerk de zaijer te Amsterdam, en
„naderhand gedurende Ruim 9 jaar Pastoor te Schoorl
„alhier als Pastoor opgevolgd den WelEerwaardigen Heer
9: P: A: van Riel van Hier tot Pastoor bevorderd in
,de kerk van den H. Lodewijk te Leiden." — Op den
24^ December schrijft hij zijn eerste Doopsel in, waarbij
wij als ,,Doopborg" vinden vermeld: „Ik Meinardus,
»Willibrordus Braak Pastor in Zevenhoven en Nieuw-
,veen." — Naar mondelinge meedeelingen mij verzekeren,
was hij zeer klein van gestalte en zóó eenvoudig in
kleeding en leefwijze, dat men de verhalen daaromtrent
ongeloofelijk zou willen noemen. — Slechts drie jaren
was hij hier pastoor en nog leeft zijne nagedachtenis bij
ouden van dagen, op wier gelaat ik innerlijk genoegen
zich zag afteekenen over de herinneringen aan dien pas-
toor gedurende hunne jeugdige jaren. Ook de kerksie-
raden herinneren nog aan Pastoor Braak: de zilveren
ampullen der kerk geven op den voet te lezen: 1818—
M. v. Braak, R. C. Pr” — Hij verliet de parochie in
November 1820.
14. J.... Veldmans. — Uit het Par. Archief blijkt,
dat hij hier Pastoor werd „in December 1820" en reeds
ssin Maart 182)" de parochie verliet. — Niets anders
vond ik aangaande hem opgeteekend en ook de traditie
kwam mij niet te hulp. Zijn schrift is in het Doopboek
niet te vinden: de 10 Doopsels, die er van Dec. 1820 —
Maart 1821 staan geboekt, zijn door de hand van den
lateren pastoor J. van den Bosch, die bij zijn schrijven
voegde: ,,Nomina haec huc illuc dispersa, postea inveni,
,congessi, et Libro Baptismali appendi,"
20
15. Severus Utberg. — Eertijds was hij predikant te
Harlingen. De geliefkoosde lectuur echter van Dominé
Utberg waren de geschriften van Le Sage ten Broek,
„De Voortreffelijkheid van de Katholieke Godsdienst’ en
„De Godsdienstoriend". — Bij het luidruchtig feestvieren
van Luthers eeuwgetij in 1817 trok Utberg reeds tegen
de Hervorming te velde. — Hij bekeerde zich en priester
geworden, werd hij in Maart 1821 pastoor van Zeven-
hoven. Zijn eerste Doopsel staat hier geboekt op 22 Maart
1821, waarbij als doopb. staat geschreven; ,,R. D. Severus
Utberg, Past. Loci." — Zijne twee zoontjes woonden hier
in de pastorie, en dienden hem aan het altaar en werden
met de andere kinderen in den catechismus onderwezen.
Hij leefde met zijne kinderen hier in zeer bekrompen
omstandigheden, zoodat de parochianen hem uit medelijden
soms van het hoogst noodige, zooals schoeisel etc. moesten
voorzien, In de voorreden van eenige in druk uitgegevene
gelegenheidspredikatieën, zooals: op St, Augustinus te
Amsterdam, — bij de kerkhofwijding in de Kwakel etc.
beriep hij zich daarop, ten einde aan te toonen, dat het tijde-
lijke hem eer had moeten bewegen om te blijven wat hij
was, dan zich tot de Kerk te bekeeren. Behalve genoemde
predikatieën, gaf hij ook nog uit te Amsterdam „tien
overdenkingen over 's Heilands lijden.” — Met blijkbare
voorliefde richt hij in zijne predikatieën ook het woord
tot zijne nog „Onkatholieke Landgenooten." — In 1825
bouwde hij eene met de kerk verbondene kosterswoning.
In 1826 ijverde hij voor een katholiek kerkhof. Dit laatste
bracht hem in moeielijkheden. Vooreerst scheen voor die
gunst nog al handenzalving noodig te zijn. Het notitie-
boek der uitgaven meldt: „Op heden bethaald aan den
,W.E. W. Heer P. A. Kervel voor door Zijn W. E. W.,
„of door den HoogEw. Heer van Banning gedane betha-
„ling diensdbaar geweest ten aanleg ener Kerkhof, nabij
21
„de R: C: Kerk staande te Zevenhoven van somma van
„netto vijfhondert guldens, blijkens quitantie." — Daarbij
was de hooge overheid in dit punt weinig inschikkelijk,
gelijk blijkt uit volgend afschrift van een stuk, dat in
het Par. Arch. berust:
„Extract uit het Verbaal van het verhandelde bij de
„Heeren Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland.
888 95
No. za
„G. S. No. 92.
,Dingsdag den 11 Julij 1826.
„Is gelezen een Request van SS. Utberg R.C. Priester
„en pastoor van Zevenhoven en Nieuweveen daarbij ver-
„zoekende om ontheffing van het bepaalde bij Art. 8 van
„de Wet van 23 Prairial, 12 Jaar, en vergunning, om
,in plaats van eene muur welke het aldaar aangelegde
„kerkhof volgens de voorsz. wetsbepaling zoude moeten
„omgeven hetzelve met eene digte Heg te mogen beplanten
„als kunnende de onkosten van het zetten eener Muur,
„de, zoo weinig vermogende, Ingezetenen dier Gemeente,
„niet worden goedgemaakt;
En (enz)
„Ie na deliberatie goedgevonden en verstaan: het door
„den Suppliant gedane verzoek te declineren en te wijzen
van de hand.
„En zal Extract dezes worden Uitgereikt aan den
Suppliant en afschrift worden enz. tot informatie.
Voor Extract Conform
De Griffier der Staten van Holland.
(naamteekening, gelijk gewoonlijk.
„Aan in zulke stukken, onleesbaar.)
„den Suppliant. |
Doch het meest onaangename bij dezen kerkhof-aanleg
bestond voor Past. Utberg in het verachil der zienswijze
tusschen hem en verschillende Parochianen. De boeren
22
wilden hunne arbeiders geven om het werk uit te voeren
en de pastoor wilde voor loon bekwame werklieden den
aanleg doen uitvoeren. Het was blijkbaar zijne overtui-
ging, dat de verlangde nette aanleg er onder zou lijden,
wanneer maar iedereen, dien men aanbood, aan het werk
zou worden gezet: dit drukte hij sarkastisch uit met zijn
zeggen „een konijnenberg te zullen aanleggen.” — Het
kerkhof, omgeven door een planken schut, — met kalk
bedekt, — kwam in 1826 in gebruik. — Pastoor Utbery
verliet weldra de parochie; zijn laatste Doopsel schreef
hij in, 7 December 1826 ; — den 10° daaropv. vertrok hij,
volgens het Par. Archief. Mondelinge mededeeling verze-
kert mij, dat hij zich van hier begaf naar Ooltgensplaat.
Na het vertrek van Past. Utberg bleef de Zevenho-
vensche parochie, zes weken lang, en dat nog wel gedu-
rende den Kersttijd, beroofd van een herder. De traditie
spreekt er van, dat dit eene soort van straf was voor de
parochie, over welke de geestelijke overheid ontevreden
was, De parochianen toch van Zevenhoven hadden past.
Utberg bedroefd, niet alleen door hunne oneenigheid bij
de kerkhofaanlegging, maar veel meer nog door hunne
ontevredenheid over zijn onderricht der kinderen, welke
ontevredenheid , zóóver ging, dat sommige ouders door
een klopbroêr uit het naburige Langeraar in hunne wo-
ning catechismus onderricht deden geven. In die zes weken
moest men ter kerke gaan naar Langeraar en Noorden; —
de pastoor van Langeraar kwam hierheen om te begraven en
te bedienen. — Twee Doopsels staan uit dien tijd geboekt ;
bij het eene staat opgeteekend: , Bapt. administ. R. adm.
D. G. van Lieshont, Statione vacante;" en bij het andere
staat te lezen: „per R. D. Brinkman, Statione vacante," —
16. Joannes van den Bosch. — Zijn eerste Doopsel
schreef hij in, 2 Februarii 1827. — Het Par. Archief zegt
van hem, dat hij hier Pastoor is geworden „in de maand
23
„Februari 1827." Reeds spoedig was hij er op uit, om
de oude onaanzienlijke kerk eene zoo goed als geheele
vernieuwing te doen ondergaan. — Door bemiddeling van
den Z.Eerw. Heer Tomas te 's Hage werd den Heer N.
Schrant, solliciteur bij het gouvernement, opgedragen .
„het formeren en besolliciteren van een rekwest aan Z. M.
„den Koning, ten einde uit 's Lands kasse te obtineren
„een onderstand tot het herstel der Kerk.” — Genoemde
Heer N. Schrant schreef 26 Mei 1829 aan Past. v. d.
Bosch: „Ik heb de Eer UEW. te informeren, dat ik
„zoodanig rekwest heb gepresenteerd en dat daaraan in
„zoo verre is gevolg gegeven, dat de Koning deze zaak
„den 11 dezer maand n°, 41 heeft gerenvoijeerd aan het
„ministerie van Binnenlandsche zaken ter fine van rap-
„port. Ten gevolge hiervan komt het Rekwest in handen
„van den Gouverneur van Zuid-Holland, die daarop den
„Burgemeester van Uw Ew. Gemeente hooren zal." —
Het rapport blijkt niet ongunstig te zijn uitgevallen. Bij
Koninklijk besluit van 10 Sept. 1829 N°, 105 werd aan
de Gemeente tot het vergrooten en herstellen van hare
Kerk een onderstand verleend van f 3500, met bepa-
ling, ,dat deze som niet eerder zou worden voldaan,
„voordat de Gemeente zou hebben doen blijken, dat de
„nog te kort komende penningen voorhanden waren." De
Solliciteur noemde dit laatste eene gewone bepaling, — voor
de gemeente was het voldoen er aan, niet zonder moeije-
lijkheid. — In Februari 1881 kon het kerkbestuur het
volgende schrijven naar den Haag zenden:
„Wij ondergeteekenden uitmakende het kerkbestuur
„der R. C. Gemeente van Zevenhoven, provincie Zuid-
„Holland, gezien hebbende het Koninklijk besluit van
„10 September 1829 N°. 105, bij hetwelk aan onze
„Gemeente tot het vergrooten en herstellen van hare
„kerk wordt verleend een onderstand van f 8500 met
24
„bepaling, dat deze som niet eerder zal worden voldaan,
,voordat de Gemeente zal hebben doen blijken, dat de
„nog te kort komende penningen voorhanden zijn, ver-
„klaren in onze qualiteit ons volkomen in staat te bevinden
„van in dat te kort, behoorlijk te voorzien, ons, voor
„zooveel des nodig, daarvoor aansprakelijk stellende
‚bij dezen.
„Aldus gedaan te Zevenhoven den Februarij 1800
een en dertig.
(was get.) J. van den Bosch, Past.
Corn. van der Vlugt.
J. J. Kiebêrt.
Jan Beuk.
Theod*. Uphof.
Op 3 Mei 1833 werd het werk aanbesteed en gegund
ter somme van f 7800 aan den aannemer Uphof. — De
ramen etc. waren afzonderlijk aanbesteed voor f 775.—
Gedurende de verbouwing kerkten nn de parochianen
in de huiskapel der pastorie: een groot gedeelte van de
zoldering dier huiskapel was weggenomen, zoodat de
ruime pastoriezolder èn voor zangerskoor èn tevens ook
voor kerk kon dienen.
Iu een schrijven uit 's Gravenhage van 28 Dec. 1838
gaf de Hoog Eerw. Internuntius A. Antonucci, als vice-
sup". der Missie aan den pastoor de volmacht ,,0m Mis te
„lezen en andere heilige functieën uit te oefenen in de
„gerestaureerde kerk, alvorens deze, geconsacreerd was, en
0m de kerkklok te gebruiken, alvorens deze gewijd was."
Niet zeer lang dus behoefde men in de huiskapel der
pastorie te kerken; en daarover verheugden zich allen.
Toch was men over dat kerken in de huiskapel der pas-
torie gedurende de verbouwing zóó algemeen tevreden,
dat de Gemeente zich gedrongen gevoelde, hare dankbare
erkentelijkheid aan den pastoor voor zijne goede zorgen
25
te toonen. Bij de installatie van Past. v. d. Bosch waren
zij door den Deken gewezen op hunne verplichting, om
goed voor het onderhoud van den Pastoor te zorgen,
zoodat deze twintig gulden inkomen per week zou hebben,
nu toonden zij hunne erkentelijkheid door den Pastoor
een honorarium toe te kennen voor het gebrnik der huis-
kapel. — Zij deden dit „ter gemoetkoming der last, en
„„onzuyverheyd, zijner Huizing, tijdens bij de toe doenene
„reparatie van het Kerkgebouw, de godsdienstoefening
binnen Zijn Ew. woning is verrigt."
De blijdschap over het betrekken van het kerkgebouw
werd weldra gestoord door de bevinding dat „op zommige
plaatsen de Muuren met Aanhoudende regens doorsloe-
gen. — Twee deskundige metselaarsbazen uit Zwam-
merdam en Aarlanderveen werden aangezocht „om het
,Metselwerk Aan het Nieuw Kerkegebouw na te zien
en daar van een schriftelijk opgaaf te doen." Zij kweten
zich van een en ander en maakten in een door hen, 24
Augustus 1835, onderteekend stuk, onder N°, 1, 2 en
3 heel wat treurig stemmende aanmerkingen. — Goede
raad was duur: men besloot den voorgevel af te breken,
de toren eenige voeten voort te kruiën en daarna de
kerkmuren wat aan te bouwen en er weder een voorgevel
tegen aan te plaatsen. Zóó was het groote gebrek weg-
genomen en de kerk te gelijkertijd nog wat ruimer.
Niet zeer lang na die restauratie van het vernieuwde
kerkgebouw verliet Past. v. d. Bosch de parochie. Zijn
laatste Doopsel hier schreef hij in, 18 April 1838 en kort
daarna vertrok hij als Pastoor naar Werfertshoef, waar
hij 16 Maart 1862 is overleden.
17. Antonius Jacobus Josephus Keil. — Hij werd den
16" October 1798 te Harlingen geboren uit Protestantsche
ouders, die als brave burgers bekend stonden. Hij ont-
ving eene opleiding tot schoolmeester in zijne geboorte-
26
stad en bekleedde de betrekking van organist bij den
predikant Utberg, dien de lezer reeds als lateren pastoor
van Zevenhoven heeft leeren kennen. — Utberg achtte
den bekwamen jongeling hoog en gaf hem van tijd tot tijd
werken ter lezing, die zijne eigene geliefkoosde !) lectuur
uitmaakten. De jeugdige schoolmeester, met goeden aan-
leg begaafd, en heilbegeerig, maakte daarvan een vlijtig
gebruik, leefde onschuldig, bad veel en sprak dikwijls
met Dominé Utberg. —
Bij het luidruchtig feestvieren van Luther's eeuwgetij
in 1817 kon Keil zich op een groot feestmaal niet be-
dwingen, na een pompeuze toast van een geëxalteerd
protestant, op te staan en te verklaren, dat de Hervor-
ming eene jammerlijke gebeurtenis was, die eene scheu-
ring veroorzaakte in den boezem van het Christendom,
waardoor vele bedrogene christenen waren losgemaakt
van de oude Moederkerk, welke echter als de stamboom
bleef bestaan, terwijl de losgescheurde takken meer en
meer verdorren en wegsterven. — Van toen af had hij
ook uitwendig den goeden strijd te strijden. Zijne protes-
tantsche familie en stadgenooten zochten hem in zijne
Roomsche tendentieën te weerstreven. Hij vertrok naar
Amsterdam, waar hij, na eenigen tijd aldaar gevestigd
te zijn, zich begaf tot den geleerden Aartspriester Cramer,
die hem versterkte, onderrichtte, beproefde en eindelijk
naar Mechelen zond. Aldaar werd hij tot de eerste H.
Communie toegelaten en gevormd: de Prins Aartsbisschop
wilde zelf zijn peetoom wezen. — Binnen drie jaren kon
hij de lagere studieén afdoen, aangezien hij reeds vóór
zijne bekeering zich als schoolmeester op de nieuwe talen
had toegelegd. Daarna kwam hij in het Seminarie te
Warmond voor de Theologie en was er zeer gezien. Van
1) Vergel. boven bl. 20.
27
daar moest hij naar Mechelen reizen en werd er den 23"
December 1824 priester gewijd. — Reeds den 26° daar-
aanvolgende werd hij benoemd tot kapelaan te Berkel.
— Den 24" Januari 1825 werd hij deservitor te Berg-
schenhoek; — den 15? October 1827 kapelaan te Oude-
Tonge; — den 9" Februari 1882 pastoor te Obdam en
den 25^ April 1888 pastoor te Zevenhoven. — Den 3*
Mei 1838 schreef hij hier zijn eerste Doopsel in, be-
ginnende met: ,,À me Antonio J. J. Keil, a 25 Aprilis
,1888 Pastore in Statione Zevenhoven et Nieuwveen,
„baptizati sunt sequentes": — Keurig inderdaad is zijn
handschrift en onberispelijk net zijn hier al de admini-
stratieboeken van zijn tijd. — Als priester was hij nog
altijd de steun zijner bejaarde Protestantsche moeder,
terwijl hij ook met zijne overige Protestantsche familie
in hartelijke betrekking stond. — Het is niet onopgemerkt
gebleven, dat hij juist ijverde voor die devoties, welke
door de Protestanten het hevigst bestreden worden. Daar-
aan hebben wij zijne uitmuntende vertaling van het
, Officie der Overledenen” te danken, dat in druk is uit-
gegeven; — daarom streed hij ook met veel godgeleerde
kennis voor de Kerk en haar zichtbaar Opperhoofd , (ano-
niem) in ,,Godsdienstvriend" en „Stemmen —
De Zevenhovensche pastorie, in 1740 onder pastoor
H. F. Cock gebouwd, vroeg dringend om buitengewone
reparatie. De door den Provincialen Hoofd Ingenieur
noodzakelijk geoordeelde herstellingen waren begroot op
f 3300 en door Koning Willem II was bij besluit van
den 4 Januari 1841 No. 101 voor dat Aerstel eene Rijks-
subsidie van f 1200 verleend. — Pastoor Keil wilde
echter liever eene geheel nieuwe pastorie doen bouwen,
die met de kerk was verbonden, terwijl de bouwvallige
bestaande pastorie op eenige schreden afstand van de
kerk was gelegen, zonder door eene overdekte gang er
28
heen te leiden. — Om dit plan te volvoeren vroeg het
Kerkbestuur eene verhooging van de toegekende rijks-
subsidie aan. Edoch het volgende koninklijk besluit van
28 Mei, — in het Par. Archief voorhanden, — werd
als antwoord ontvangen:
»-. « « in aanmerking nemende, dat voor het uitvoe-
„ren der vroeger door den Provincialen Hoofd-Ingenieur
„noodzakelijk geoordeelde herstellingen begroot op f 3800,
„de pastorij in behoorlijken staat gebracht en daarmede
„‚alzoo ín de volstrekte behoefte voorzien kan worden, —
dat indien de belanghebbenden aan het bouwen eener
„geheel nieuwe pastorij de voorkeur geven, zij ook de
‚middelen behooren bij een te brengen om de daar uit
„voortvloeijende meerdere kosten, in het geheel geraamd
„op f 10900 te dekken, — als wanneer door ons wel
„termen zouden zijn gevonden, om het toegekende sub-
„sidie van f 1200 voor dien nieuwen bouw te doen aan-
„wenden, — doch dat het Kerkbestuur bij deszelfs brief
„van den 9 Mei l.l. heeft verklaard, voor alsnog geene
‚middelen beschikbaar te hebben, om die meerdere kosten
„goed te maken, en het bouwen van eene nieuwe pastorij,
„waartegen onderscheidene leden der gemeente bezwaren
„hebben ingebragt, tot later tijd te willen uitstellen;
„zoodat tot het herstel der oude pastorij, op den vroeger
„voorgestelden voet, niet overgegaan, noch het daartoe
„bewilligde subsidie gebruikt zal worden.
„Hebben goedgevonden en verstaan: met afwijzing van
„van het bovenvermelde verzoek, Ons besluit van den
‚‚t Januarij 1841 No, 101 bij deze in te trekken en
„buiten effect te stellen." —
Dit koninklijk besluit, waardoor niet slechts de ver-
zochte meerdere subsidie werd geweigerd, maar boven-
dien de reeds toegezegde ten bedrage van f 1200 werd
ingetrokken was eene pijnlijke teleurstelling voor Past.
29
Keil, die bij de moeijelijkheden welke zich voordeden, zijne
hoop op de koninklijke vrijgevigheid had gevestigd. —
Zijn verlangen toch, om eene geheel nieuwe pastorie te
bouwen, die met de kerk verbonden was, werd niet ge-
deeld door alle parochianen. Er waren parochianen, die
het beter oordeelden, dat de oude pastorie zou hersteld
worden. Op hen doelde de zinsnede in het afwijzend
koninklijk besluit over ‚de onderscheidene leden der ge-
„meente, die tegen het bouwen van eene geheel nieuwe
„pastorij, bezwaren hadden ingebracht” — Dit afwijzend
besluit deed hunne „„bezwaren’’ zoozeer toenemen, dat zij
hun pastoor bij de Geestelijke overheid beschuldigden,
als zou hij de meest noodige reparatie zelfs achterwegen
hebben gelaten, om zóó de oude pastorie geheel te doen
vervallen, ten einde de gemeente te dwingen, eene geheel
nieuwe pastorie te bouwen. — Bij het weigeren van subsidie
en bij gebrek aan algemeene medewerking werd het verlan-
gen van den pastoor naar eene nieuwe pastorie niet vervuld.
In 1844 richtte Past. Keil in zijne parochie de broe-
derschap op van den Levenden Rozenkrans.
Op den 18 November 1847 werd hij president van de
plaatselijke schoolcommissie, op eene zeer eigenaardige
wijze. Behalve de Pastoor en de predikant Ds. Zijnen,
zouden nog twee Roomsche en twee Protestantsche ge-
meenteleden, als benoemde plaatselijke schoolcommissie
geinstalleeerd worden door den fungerenden Secretaris
dezer Gemeente. — „Vóór alle dingen,” — aldus het
verslag van den Dominé, — „werd het noodig gekeurd
„uit de commissie één lid tot president en een ander tot
„Secretaris te benoemen: tot de stemming overgegaan
„bleek het, dat de Heeren Keil en Zünen een gelijk
„aantal stemmen op zich vereenigden. Daar men begreep,
„dat dit bij elke stemming zóó zoude zijn, bood het lid
„Zijnen den Heer Keil aan, wegens meer gevorderden
80
„leeftijd, het praesidium op zich te nemen, terwijl hij
„zelf het secretariaat zoude waarnemen. De Heer Keil
„hierin genoegen nemende, werd ZEw. tot president en
» t lid Zijnen tot secretaris benoemd.” — Langdurig echter
was dat voorzitterschap niet. Den 24 Augustus 1848
verliet hij de Parochie en begaf hij zich naar Overveen,
waar hij den overleden Pastoor Gerstenscheidt opvolgde
en als zoodanig door den deservitor Petrus Matthias
Snickers, den lateren Bisschop van Haarlem en Aarts-
bisschop van Utrecht, werd ontvangen. — Den 1" Septem-
ber 1854 vertrok hij van daar als pastoor naar Naaldwijk;
en 30 September 1862 aldaar zijn emeritaat ontvangende,
begaf hij zich naar Loosduinen, alwaar hij zich in heilige
stilte, allergodvruchtigst voorbereidde tot een zaligen
dood. Hij overleed dáár op 19 April 1866, in den ouder-
dom van 67 jaren en ruim 6 maanden en werd aldaar
begraven, den 24^ daaraanvolgende. — Op zijn bidprentje
staat te lezen:
Door eene bijzondere genade van God ben ik tot het
„Heilig Katholyk geloof geroepen. Ik heb een goeden strijd
„gestreden, mijn loopbaan voleindigd en het geloof be-
»houden." II Tim. IV, 7.
18. Joannes Wilhelmus Husing. — In 1815 was hij
geboren te Amsterdam. — Volgens het Par. Archief
werd hij hier Pastoor in September 1848; — op 9 Sep-
tember 1848 schreef hij zijn eerste Doopsel in. — Het
plan van zijn voorganger, om eene nieuwe pastorie te
bouwen, werd door hem spoedig opgevat en met succes
volvoerd. Op den gedenksteen der pastorie staat te lezen :
»De eerste steen gelegd, den 18 Juni 1849, door den Wel-
‚‚Eerw. Heer J. W. Husing, pastoor der Gemeente” —
In Maart 1852 liet hij in deze pastorie de eerste Missie
houden, over welke ouden van dagen nog spreken. —
81
Hoewel nog zeer jeugdig van jaren werd hij aangetast
door eene doodelijke kankerziekte. Daarom werd hij van
af het voorjaar van 1852 bijgestaan door de volgende
Eerw. H.H. die elkander als kapelaan of assistent op-
volgden: A. Schouten, J. W. v. Saagsveldt, B. A. van
't Rood, J. C. H. Muré, P. F. Masker, H. A. C. Elsen
en H. P. Smeele. — Ten laatste dwong de ziekte-toe-
stand past. Husing tot zijn emeritaat. Hij begaf zich in
1859 naar Uden, waar hij reeds den 24^ November van
datzelfde jaar overleed en waar hij den 29? d. a. v. op het
R. C. Kerkhof is begraven. Zevenhovensche parochianen
deden pogingen, om de begrafenis in zijne oude parochie,
van welke hij „rustend pastoor" was, te doen plaats
hebben, doch de familie van den overleden Pastoor be-
schikte anders. — |
19. Gerardus Jacobus Pronk. — Hij was geboren in
1804; priester gewijd in 1838. Nadat hij van 1848 pas-
toor was geweest in Wormer, werd hij, volgens zijne
eigene aanteekening in het Doopboek, op 1 October 1859
pastoor in Zevenhoven. —
Van Pastoor Uytterwaele, d.i. van de 17% eeuw af,
gelijk wij boven verhaalden, stonden Zevenhoven en
Nieuwveen onder één pastoor. Toch waren de parochianen
van Nieuwveen steeds als eene afzonderlijke afdeeling der
parochie, die nog hun ouden patroon van vóór de refor-
matie, den H. Nicolaas bijzonder vereerden. — Onder
het pastoraat van Pastoor Pronk begonnen de Nieuw-
veensche parochianen te verlangen naar eene eigene kerk
te Nieuwveen, hetzij dan kapel, bijkerk of parochiekerk.
De notabelen kwamen te Nieuwveen bijeen, om met el-
kander dit verlangen te bespreken en vroegen raad en
hulp van de Geestelijke Overheid. Niet zoo dadelijk echter
kon hun verlangen worden vervuld: het bleef nog eene
voorname vraag, of het nuttiger was eene bijkerk, dan
82
wel eene eigene parochiekerk te stichten. Intusschen werd
de ontevredenheid der Nieuwveensche parochianen, die
reeds lang bestond, zóó groot, dat zij, om, gelijk zij
meenden, de tegenwerking van Zevenhoven, zelfs hunne
geldelijke bijdragen voor de parochiekerk begonnen te
weigeren. — Pastoor Pronk nu meende, dat als zijne
parochie van 552 communikanten in twee deelen werd
gesplitst, er twee parochies zouden ontstaan, die beiden
al te gering zouden wezen.’ — Hij verliet de parochie
20 October 1865 en overleed den 14 November 1869
te Berkenrode. —
20. Andreas Joannes Willibrordus Dijkhoff. — Hij
werd geboren te Amsterdam in 1829 en was priester
gewijd in 1854. — Van 1856-1860 was hij kapellaan
in de S. Petrus’ parochie te Leiden; — van 1860—1861
kapelaan der S. Catharina parochie te Amsterdam; —
van 186]-1865 kapellaan der S. Laurentius’ parochie te
Rotterdam, terwijl hij 22 October 1865 pastoor werd te
Zevenhoven. —
Kort voor zijn optreden hier als pastoor, was een Bis-
schoppelijk schrijven van den 22" Sept. 1865 ontvangen,
waarin wij lezen:
„Aangezien de Geloovigen van dat gedeelte der Pa-
„rochie van den H. Joannes den Dooper (geboorte) te
»Zevenhoven, hetwelk tot de burgerlijke gemeente Nieuw-
„veen behoort, ons reeds sedert geruimen tijd het vurig
„verlangen hebben te kennen gegeven, om van Zeven-
,hoven te worden afgescheiden en eene zelfstandige Pa-
„srochie uit te maken met eigen Kerk en Pastoor; en
„aangezien Wij om verschillende redenen in het geeste-
»lijk belang, zoowel voor de Katholieken van Zevenhoven,
ssals voor die van Nieuwveen, hoogst wenschelijk achten,
„dat de thans bestaande Parochie van Zevenhoven in twee
„zelfstandige Parochieën gesplitst worde, terwijl — zoo-
33
„als Wij trouwens als eene noodzakelijke voorwaarde ver-
„eischt hebben — Nieuwveen zich in staat bevindt, eene
„eigene kerk en pastorie te bouwen en beide gedeelten
„bij de verlangde splitsing in het onderhoud van kerk
„en pastoor zullen kunnen voorzien;
„Zoo hebben Wij, na de belanghebbenden gehoord te
„hebben en na dat Ons gebleken is, dat beide gedeelten
„in de splitsing, als zijnde voor aller geestelijk belang,
„niet alleen hoogst wenschelijk, maar zelfs noodzakelijk,
„volkomen hebben bewilligd .
„besloten vast te stellen .
„als volgt:
„Van de Parochie van den H, Joannes den Dooper
„(geboorte) te Zevenhoven, tot Ons Bisdom behoorende,
„scheiden Wij door splitsing af de geheele burgerlijke
„gemeente te Nieuwveen, zullende, — totdat door Ons
„of Onze opvolgers daaromtrent andere beschikkingen
„mogten noodig geoordeeld worden — de burgerlijke
„grenzen dier gemeente tevens de grenzen der nieuwe
Parochie zijn." —
Bovengemeld Bisschoppelijk besluit moest op den eer-
sten Zondag na de ontvangst in de beide kerken te Zeven-
„hoven en te Nieuwveen op de gebruikelijke wijze worden
„afgekondigd. —
Pastoor Dijkhoff, de 20° Pastoor van Zevenhoven na
de Hervorming, was dus de eerste van dat getal, die
niet meer ook pastoor was van Nieuwveen. — Als zoo-
danig was benoemd de WelEerw. Heer Henricus Ver-
straaten, in 1339 geboren te Mil en priester gewijd in
1856; — van 1856-1862 kapelaan in de parochie van
S. Willibrordus (binnen de Vesten) te Amsterdam; —
van 1862-1865 kapelaan te Voorburg. Hij overleed te
Nieuwveen 19 April 1883 en werd er begraven den 24^
Bijdragen Gesch. Bisdom v. Haarlem, XXIIe Deel, b
84
daaraanvolgende op het door hem aangelegde R. K.
Kerkhof. —
Het Kerkbestuur van Zevenhoven had tot nu toe be-
staan uit twee leden van Zevenhoven en twee leden van
Nieuwveen. De oprichting der nieuwe parochie bracht
ook van zelf hierin verandering. Op 1 December 1865
was door Z. D. Hw. den Bisschop van Haarlem een nieuw
Parochiaal Kerkbestuur voor Zevenhoven benoemd, welks
eerste zitting 7 December 186656 werd gehouden.
Pastoor Dijkhoff bracht verschillende verbeteringen in
de Zevenhovensche kerk aan. De zijdelings langs de
kerkmuren geplaatste banken voor mannen, deed hij ver-
vangen door een genoegzaam aantal twee-mansbanken,
met het uitzicht op altaar en preekstoel; — de acht
groote lichtramen der kerk deed hij vernieuwen; — het
altaar herstellen; — nieuwe vrouwenplaatsen in de
kerk inrichten en een heel- en half-uur slaande uurwerk
in den toren plaatsen. — Ook stichtte hij eene Parochiale
school, die uit liefdegiften gebouwd, in 1872 in gebruik
werd genomen. —
In het jaar 1874 werd op Zondag, den 22^ Februari,
in de kerk te Nieuwveen een Bisschoppelijk schrijven
van 20 Febr. afgekondigd, hetwelk daarna door den Pas-
toor van Nieuwveen aan het Parochiaal Kerkbestuur te
Zevenhoven ter kennisneming is verstrekt. In dit schrijven
werd de oorspronkelijke parochie-indeeling van Nieuwveen
een weinig gewijzigd. Een klein gedeelte ten Noordwesten
buiten de gemeente Nieuwveen, aan de Kattenbrug ge-
legen, was in 1865 tot de Parochie Zevenhoven blijven
behooren. De grenslijn werd nu aldus getrokken: „dat
„zij aan de Kattenbrug de Burgerlijke grens verlatende
„noordwaarts midden door het Kanaal of de Aar honderd
„ellen ver voortloopt en daar zich dan Oostwaarts keerende,
regtaanloopt in de doode ringsloot, waar ze zich weder
85
„vereenigt met de burgerlijke grens van Nieuwveen,
„zoodat het binnen die grens gelegen gedeelte…. van de
,Parochie Zevenhoven, waartoe het tot dusverre be-
„hoorde, [werd] afgescheiden en aan de Parochie Nieuw-
„veen [werd] toegevoegd.”
Gedurende de ziekte van Past. Dijkhoff waren hier als
assistenten werkzaam : de WelEerw. HH. Petrus Driessen
van Juli tot September 1885, en Franciscus Wilhelmus
v. d. Pigge van Sept. 1885 tot April 1886. — Den 8"
April 1886 verliet Pastoor Dijkhoff de parochie wijl hij
tot Pastoor van Kralingen was benoemd, waar hij 9 Oc-
tober 1890, is overleden. — Gaarne breng ik dankbare
hulde aan zijne nagedachtenis om verschillende aanteeke-
ningen, door hem gedaan, die mij bij het beschrijven
van de geschiedenis der Zevenhovensche parochie ten
dienste stonden. —
21. Joseph Andreas Laurentius Kerschner. — Hij werd
geboren te Amsterdam in 1839 en priester gewijd 15
Augustus 1866, — Spoedig na zijne priesterwijding werd
hij benoemd tot Assistent in Aarlanderveen; — van 1867
1871 was hij kapelaan te Schagen; — van 1871-1878
kapelaan der S. Willibrordus’ parochie binnen de Vesten
te Amsterdam; — van 1878-1880 kapelaan der S. Lau-
rentius’ parochie te Alkmaar; — van 1880-1886 rector
van het Jongensweeshuis te Amsterdam; — 8 April 1886
trad hij op als Pastoor te Zevenhoven, — In deze parochie
heeft hij in November 1888 het Aartsbroederschap van
't Godd. Hart opgericht. Op 16 Augustus 1891 vierde
hij er zijn zilveren priesterfeest. — In het begin van
Februari 1893 werd hij benoemd tot pastoor, te Spierdijk.
Op Aschwoensdag, 15 Februari 1893, verliet hij de pa-
rochie, terwijl tot zijn opvolger hier was benoemd en
17 Februari d.a. v. werd geinstalleerd:
J. C. J. SEUTER, Pr.
96
LIJST
VAN OP DE KATHOLIEKEN BETREKKING HEBBENDE
RESOLUTIES VAN GECOMMITTEERDE RADEN
VAN HOLLANDS ZUIDER-KWARTIER.
1730—1794.
De toestand der Katholieken in de kleine steden en
op het platteland van Holland werd voor het grootste
gedeelte der achttiende eeuw beheerscht door het plakkaat
van 21 September 1780. Dit staatsstuk had vooral ten
doel het weren van leden van geestelijke orden en over
het algemeen van hen, van wie de regeering vreesde dat
zij hier zouden verbreiden wat men in die dagen ,;over-
bergsche" beginselen noemde. Vandaar dat de aanstelling
van pastoors uitvoerig er in behandeld werd. Vóór in
dienst te treden moesten zij in de stemhebbende steden
ten overstaan van de burgemeesters en voor de overige
steden en de dorpen voor Gecommitteerde Raden een ver-
klaring onderteekenen. Lieden eener geestelijke orde en
vreemdelingen mochten niet toegelaten, nieuwe staties
niet opgericht, het aantal priesters in de bestaande sta-
ties niet vergroot worden. Voor vergrooting of vernieuwing
der kerkhuizen was de toestemming van burgemeesters
of Gecommitteerde Raden noodig. Van daar dat in de in
het Rijksarchief te 's Gravenhage berustende Resoluties
van het college van Gecommitteerde Raden heel wat voor-
komt, dat op de Katholieken betrekking heeft.
Voor mijn werk: „De toestand der Nederlandsche
Katholieken ten tijde der Republiek’ — waar uitvoerig
over het plakkaat van 1730 gehandeld is — heb ik al die
87
resoluties nagegaan en opgeteekend welke over de Ka-
tholieken handelen. In het genoemde boek zijn die aan-
teekeningen verwerkt, maar verreweg het grootste aantal
besluiten kon daar buiten bespreking blijven als alleen
van waarde voor de plaatselijke geschiedenis.
Nadat mijn boek het licht had gezien, heeft het bij
mij een punt van overweging uitgemaakt of het voor de
Nederlandsche Katholieken ook nuttig kon zijn de door
mij opgemaakte lijst van resoluties van Gecommitteerde
Raden publiek te maken, Ik vermoedde dat het voor hen,
die in de geschiedenis eener bepaalde parochie belang-
stellen, waarde kon hebben een lijst te bezitten, waarin
zij konden naslaan wat in die resoluties voor hen te
vinden is. Vandaar dat ik aan een der leden der redactie
van deze Bijdragen” de vraag heb voorgelegd of de
redactie het wenschelijk achtte een dergelijke lijst in haar
tijdschrift op te nemen. Na het ontvangen van een be-
vestigend antwoord heb ik mij de moeite getroost mijne
aanteekeningen een geheele omwerking te doen onder-
gaan. Zou de lijst aan het doel beantwoorden, dan moest
zij alphabetisch worden ingericht. Van daar de vorm,
waarin zij hier wordt medegedeeld. Veel toelichting heeft
zij niet noodig; slechts enkele punten wil ik hier even
aanroeren.
De inhoud der resoluties is zoo kort mogelijk aange-
geven, terwijl de eigennamen zijn medegedeeld zooals zij
in de resoluties gespeld zijn. Besluiten van Gecommit-
teerden, van meer algemeen dan plaatselijk belang, zijn
niet opgenomen. Met uitzondering van die van 80 Januari,
23 Februari en 23 Mei 1737, waarin de vraag behandeld
werd hoe gehandeld moest worden ten opzichte van Pro-
testantsche officieren, die Roomsch werden — een vraag
die den 21 Mei door de Staten van Holland aldus werd
beslist, dat dergelijke officieren ter repartitie van de pro-
38
vincie staande, van hunne charges vervallen zouden wor-
den verklaard — hebben die besluiten in hoofdzaak be-
trekking op den aan het einde der eeuw aan Katholieke
gestichten verleenden vrijdom van accijns en op de af-
schaffing der gehate belasting door de Katholieken aan
de ambtenaren betaald en onder den naam van recog-
nitiegelden bekend. Over beide onderwerpen heb ik in
mijn genoemd werk uitvoerig gehandeld en ik bepaal mij
er hier dus toe, volledigheidshalve, de dagteekeningen
dier resoluties te vermelden. Zij zijn :
Vrijdom van accijns: 21 Juli 1766 (Amst); 21 Mei
1784, 24 Aug. 1785 (Rott); 4 Jan., 16 Jan., 11 Mei,
29 Mei, 26 Juli 1786; 18 Maart, 21 Maart, 5 April,
6 Sept. 1787; 17 Febr. 1789 (Leiden).
Afschaffing van recognitiegelden : 26 Sept. 1753; 7 Aug.
1767; 10 Maart 1785; 10 Mei, 14 Aug., 11 Oct. 1786.
Behalve deze onderwerpen verdienen nog de aandacht
de resoluties van 9 Juni 1783, 21 Febr. 1757 (Kath.
ambtenaren); 17 en 28 Juni 1734 (naar aanleiding van
de vrees voor woelingen der Kath. op den Sint-Jansdag)
en 7, 9, 10 Mei 1735 (verbod der afkondiging van den
ban, door den paus over den tot aartsbisschop van Utrecht
verkozen van der Croon, uitgesproken).
Nog moeten vermeld een resolutie van 22 Juli 1782,
waarbij aan den priester C. Tulk octrooi gegeven werd
om over zijn goederen te beschikken en een van 15 Febr.
1788, waarbij aan Katholieke armmeesters gelast werd
ten opzichte van het bedeelen van hunne bestedelingen
zich te houden aan het plakkaat van 30 Jan. 1753.
Men zal in deze lijst plaatsen vinden, die niet tot de
tegenwoordige provincie Holland behooren , maar men
houde in het oog, dat de grenzen van dit gewest in de
vorige eeuw niet dezelfde waren als in onzen tijd. Daarbij
zij men indachtig, dat Holland twee colleges van Gecom-
39
mitteerden had, een voor het Noorder- en een voor het
Zuiderkwartier. Alleen de resoluties van het laatste col-
lege zijn hier vermeld.
De resoluties hebben betrekking zoowel op de Roomsch-
Katholieken als op de Oud-Roomschen of zoogenaamde Jan-
senisten; de laatste bezaten echter in dit tijdvak slechts
enkele staties als Hilversum, Roelofarentsveen, Rijswijk.
Allicht zal het de aandacht trekken, dat sommige plaat-
sen slechts een enkele maal in de resoluties voorkomen ,
terwijl het toch niet wel denkbaar was, dat zij b. v. al
dien tijd door één pastoor bediend zijn. Tot verklaring
hiervan diene dat het een open vraag blijft in hoeverre
men het plakkaat van 1780 heeft weten te ontduiken. !)
Gecommitteerde Raden van hun kant hebben tot na 1780
zich aan dat plakkaat gehouden en b.v. tot dien tijd
steeds geweigerd verlof te geven tot het oprichten van
nieuwe staties. Maar de mogelijkheid bestaat dat men hier
en daar buiten hen om te werk is gegaan. Wilde men
admissie voor een pastoor of verlof om een kerkhuis te
vertimmeren, dan was dit een dure geschiedenis. Ver-
schillende ambtenaren waren daarbij gemoeid of moesten
advies geven. Die heeren hebben altijd de kunst verstaan
zich door de Katholieken goed te doen betalen. Het is
dus niet te verwonderen als deze getracht hebben zoo
weinig mogelijk personen in hunne aangelegenheden te
mengen. Daarbij hing veel af van den betrokken baljuw
of schout; wanneer deze - natuurlijk ook alwêer niet
voor niemendal — een oog dicht wilde doen, dan was er
al veel gewonnen.
Ten slotte zij hier medegedeeld, dat ik bij sommige
aanvragen om verlof tot het verbouwen van een kerkhuis
ook een teekening vond van het ontworpen gebouw.
1) Vergel. Resol. 21 Febr. 1758,
40
Aalsmeer. — 23 Juni 1750: wegens ziekte wordt aan
den pastoor een kapelaan toegestaan. — 31 Juli 1786:
admissie van J. Smal als pastoor.
Aarlanderveen en Alfen. — 31 Maart 1761: weigering
van een kapelaan. — 11 Juli 1775 : admissie van J. Pex
als pastoor. — 22 April 1777: verlof voor een nieuwe
kerk. — 14 Oct. 1778: verlof kerkdienst in de nieuwe
kerk. — 31 Maart 1783: verlof voor F. Quisnel als ka-
pelaan. — 26 Oct. 1786: admissie van F. v. d. Woestijne
als pastoor. De Katholieken van Alfen hadden verzocht
een eigen pastoor te mogen hebben; die van Aarlander-
veen hadden zich tegen dien wensch verzet en het ver-
zoek wordt van de hand gewezen. — 5 Febr. 1790: ver-
lof voor een kapelaan.
Amstelveen. (Vergel. Bovenkerk). — 14 April 1753:
verlof voor een kapelaan in de Nes onder Amstelveen. —
16 Oct. 1759: Verlof voor een kapelaan. — 30 Maart,
25 Mei 1762: Pastoor A. Hanssen, sedert meer dan 30
jaar werkzaam in de Nes en Zwaluwebuurt, helde meer
en meer over tot de gevoelens der Oud-Roomschen. Van
daar oneenigheid met een deel der gemeente en met den
kapelaan. Na een verblijf te Amst. werd hem de toegang
tot de pastorie geweigerd. Gecomm. Raden handhaven
den pastoor. (Zie hierover uitvoerig mijn aangehaald werk,
II, blz. 158 vv.). — 21 Maart 1763: Admissie aldaar
. van van A. Meyling als pastoor. — 4 Febr. 1774: Ver-
lof voor een nieuwe kerk aldaar. — 24 Oct. 1774: Verlof
kerkdienst in de nieuwe kerk. - 12 Febr. 1779: Verlof
kapelaan aldaar. — 28 Febr. 1780: Admissie van H. M.
Schultz als pastoor. — 6 Mei 1793: Verlof voor een
kapelaan. .
Amsterdam. — 18 Maart 1773: Ongunstig advies op
verzoek van Kath, armmeesters om de nalatenschappen
van vroegere verpleegden in de weeshuizen of van die
4]
van het oude Armen-Comptoir te mogen aanvaarden en
tevens erfenissen ten bate der armen. — 12 Mei 1785:
Idem. — 19 Dec. 1786: Afwijzend advies op het verzoek
van kerkmeesters van de kerk ,,De Liefde” buiten de
Raampoort om vrijstelling van de betaling van de 100°
en 200° penningen en van andere lasten.
Ankeveen en Weesperkarspel. — 11 Oct. 1748: Verlof
voor een kapelaan. — 20 Oct. 1750: Verlof voor een nood-
hulp voor den pastoor. — 5 Jan. 1766: Verlof voor een
kapelaan. — 24 Aug. 1757: Verlof tot verbouwing der
kerk op het „Hollandsch eynd". — 28 Aug. en 25 Sept.
1758: De kerk geinspecteerd en goedgekeurd. - 26 April
1759: Verlof voor een kapelaan. — 3 Nov. 1761: Ad-
missie van H. Piek als pastoor. — 30 Aug. 1784: Ad-
missie van C, H. v. Benthem als pastoor. — 28 Juni
1785 en 18 Oet. 1791: Verlof van een kapelaan.
Assendelft. — 10 April, 2 Aug., 7 Sept. 1751: Ver-
lof tot verbouwing der kerk en goedkeuring der ver-
bouwde kerk. — 27 Jan. 1768: Admissie van A. Hey-
dendaal als pastoor. — 27 Nov. 1766 en 20 Dec. 1768:
Verlof voor een kapelaan. — 25 Oct. 1770: Admissie van
Th. Warmelink als pastoor. — 12 Dec. 1780 en 1 Aug.
1782: Verlof voor een kapelaan.
Baardwijk. — ‘Commissoriaal gemaakt wordt de klacht
dat de waarnemende baljuw en de meeste schepenen
Katholiek zijn, ofschaon er genoeg geschikte Gerefor-
meerde personen zijn. — 27 Juni 1763 : Admissie van
H. Backx als pastoor. — 14 Aug. 1793: Admissie van
F. Couwenberg als pastoor.
Bergschenhoek. — 5 Oct. 1768: Admissie van P. B.
Fockinck als pastoor. — 5 Oct. 1779: Admissie van H.
Wijnants als pastoor. — 20 Dec. 1780: Admissie van
J. J. Bonné als pastoor. - 11 Juli 1791: Verlof voor een
kapelaan. — 27 Aug. 1793: Admissie van P. de Jong als past.
42
Berkel en Rodenrijs. — 6 Nov. 1739: Wegens zwakte
van gezicht vraagt en krijgt de pastoor verlof een assis-
tent te mogen hebben. — 9 Febr. 1756 en 10 Juni 1761:
Verlof voor een kapelaan. — 11 Maart 1768: Admissie
van J. A. v. d. Mye als pastoor. — 14 Maart 1775:
Wegens ziekte van den pastoor verkrijgt B. Greving ver-
lof den dienst waar te nemen. — 10 April 1776: Ad-
missie van W. J. Kramer als pastoor. — 1 Maart 1780:
Verlof voor een kapelaan.
Berkenrode. — 8 Febr. 1764, 10 Nov. 1767, 29 Aug.
1770, 22 April 1772, 17 Juli 1781: Verlof voor een
kapelaan. — 5 Febr. 1797 : Admissie van J. C. Maas als
pastoor. — 13 Mei 1788: Verlof voor een kapelaan.
Besoyen. — 16 Dec. 1788, 20 Sept. 1748, 12 Juni
1750, 1 Juni 1763, 6 Sept. 1774, 19 April 1785, 8
Juni 1791, 12 Aug. 1798: Verlof voor pastoor of kape-
laan van Waalwijk, of kanunniken uit de abdij van Ton-
gerloo om zieken en stervenden te Besoyen bij te staan.
Beverwijk, — 28 Maart 1766 : Admissie van M. v. Zijl
als pastoor. — 22 Juli 1776: Admissie van J. Rijnders
als pastoor. — 6 Juni 1784: Admissie van A. Wittert v.
Bloemendaal als pastoor. — 20 Jan. en 7 Maart 1785,
10 Nov. 1788, 11 Juli 1791: Verlof voor een kapelaan.
Blarieum. — 22 Nov. 1758: Admissie van J. F. Groot-
huysen als pastoor. — 2 April 1765: Admissie van J.
Gejodt als pastoor. - 2 Juli 1767: Admissie van J. Ver-
molen als pastoor. — 28 Nov. 1771: Verlof voor een
kapelaan. — 7 Jan. 1773: Admissie van J. Soet als pas-
toor. — 29 Juni 1778: Admissie van P. Werden als
pastoor. — 28 April 1788: Admissie van H. Huisman als
pastoor.
Bloemendaal en Overveen. — 3 Oct. 1768: Verlof voor
een kapelaan.
Bloemendaal (onder Gouda). — 19 Oct. 1740: Verlof
43
om het kerkhuis te vernieuwen en te vergrooten. — 12
Jan, 1761: Admissie van W. J. Cramer als pastoor aan
de Goudkade. - 2 Mei 1776: Admissie van A. P. aan
Rosse als pastoor aldaar.
Boskoop. — Zie: Reeuwijk.
Botshol. — Zie: Waverveen.
Bovenkerk (onder Amstelveen.) — 31 Juli 1764: Ver-
lof voor een kapelaan. — 24 Aug. 1767: Admissie van
B. v. d. Boer als pastoor, - 9 April 1781: Admissie van
L. Kuitenbrouwer als pastoor. - 11 April 1788: Admis-
sie van P. Snarenberg als pastoor. — 18 Juni 1794: Bij
contract van 29 Juli 1788 hadden de Katholieken van
Legmeer op zich genomen 1/3 van het onderhoud van
het pastoriehuis te Bovenkerk te betalen. Zij hielden zich
niet aan dat contract. Op verzoek van het kerkbestuur
gelasten Gec. Raden hen zich aan het contract te houden.
Buitenveldert (in Amstelland). — 19 Juli, 8 Aug. 1738:
Tusschen de pastoors van Osdorp en Buitenveldert was
verschil ontstaan over de grenzen hunner staties. Den
19*^ Juli had de Internuntius te Brussel uitspraak ge-
daan en deze aan den Haarlemschen pastoor v. d Steen
toegezonden. De pastoor van Osdorp had hiervan aan den
baljuw van Kennemerland kennis gegeven. De drie geeste-
liben waren door Gec. Raden gehoord, welke thans be-
slissen, dat in strijd is gehandeld met het plakkaat van
21 Sept. 1730. Het decreet van den Internuntius wordt
buiten werking gesteld en verboden er aan te gehoor-
zamen. Kunnen de priesters zich over de grenzen hunner
staties niet verstaan, dan moeten zij zich hierover wen-
den tot Gec. Raden. Den baljuws van Kennemerland en
van Amstelland wordt opgedragen de zaak nader te onder-
zoeken en tegen de overtreders van het plakkaat van
1780 op te treden. Den 8 Augustus bericht een der bal-
juws wat door hem in deze zaak is gedaan. — 5 Juni
44
1743: Wegens ziekte van den pastoor Nanning verlof voor
een kapelaan. — 5 Aug. 1761: Verlof voor een kapelaan. —
11 Nov..1761: Admissie van J. F. de Moy als pastoor.
— 17 Sept. 1764, 8 Jan. 1768, 29 Jan. 1770: Verlof voor
een kapelaan. — 28 Nov. 1776: Verlof tot vergrooting
der kerk. — 14 Aug. 1777: Verlof kerkdienst in de
nieuwe kerk, — 3 Febr. 1780: Verlof voor een kapelaan
— 5 Maart 1784: Admissie van B. Cramer als pastoor.
— 19 Dec. 1791: Verlof voor een kapelaan.
Bullewijk (in Amstelland). — 17 Aug. 1769: Verlof
voor een kapelaan. — 29 Jan. 1770: Admissie van C. Hek-
man als pastoor. — 18 Juli 1775: Admissie van H. v.
Dorp als pastoor. - 8 April 1778, 20 Juni 1788 , 20
Aug. 1789: Verlof voor een kapelaan.
Cabauw. — 26 Mei 1758: Verlof voor een tijdelijken
assistent voor den pastoor. — 25 Aug. 1761: Verlof voor
een kapelaan. — 8 Juli 1763: Admissie van een pastoor. —
15 Aug. 1766: Admissie van W. Hulscher als pastoor. —
27 April 1784: Admissie van F. Mulder als pastoor. —
24 Jan. 1788: Admissie van J. v. Engelen als pastoor.
Capelle. — Zie: 's Grevelduin-Capelle.
Diemen en Overdiemen. — 81 Mei 1771: Admissie van
J. Franken als pastoor. — 17 Sept. 1778: Verlof voor
een kapelaan. — 12 Febr. 1784: Admissie van J. Hege-
man als pastoor. — 5 Febr. 1787: Verlof kerkdienst in
de nieuwe kerk te Overdiemen.
Driehuizen. — 8 Aug. 1747 : Wegens ziekte van den
pastoor verlof voor een kapelaan. — 25 Febr. 1762: Ver-
lof voor een kapelaan. — 29 April 1789: Admissie van
J. Allebé als pastoor te Velzen, Driehuizen en Schooten.
Duivendrecht. — 18 Maart 1764: Admissie van C. de
Graaf als pastoor. — 18 Sept. 1778: Admissie van F. v.
d. Woestijne als pastoor. — 4 Jan. 1787: Admissie van
J. Meylink als pastoor.
45
Dussen. — 6 Juni 1759: Verlof voor een nieuwe
kerk. — 17 Aug. 1759: Verlof om tijdens de verbouwing
van de kerk kerkdienst te houden in de woning van den
pastoor. — 21 Oct. 1760: De vernieuwde kerk goedge-
keurd. — 5 Juli 1768: Admissie van J. v. d. Broek als
pastoor. — 23 Sept. 1784, 14 Dec. 1785, 29 Oct. 1792:
Verlof voor een kapelaan. — 9 Dec. 1793: Admissie van
C. v. Vregt (?) als pastoor.
Eik en Duinen. — 11 Aug. 1766: Admissie van À.
Schravelaar als pastoor.
Elshout. — 10 Mei 1753: Verlof voor de Kath. van
Elshout, Oudheusden en Hulten om den binnengevel
hunner kerk te vernieuwen en een boerenwoning tot
pastorie in te richten. — 15 Maart 1755: Idem. — 1 Nov.
1763: Verlof voor een kapelaan. — 14 April 1780: Ver-
lof tot vertimmering en vergrooting der kerk in den Els-
hout. — 8 Nov. 1780: Verlof kerkdienst in de nieuwe
kerk. - 22 Dec. 1788, 26 Nov. 1788, 10 Febr. 1794:
Verlof voor een kapelaan.
Engelen. — 28 Mei 1784: Admissie van J. A. Gast
als pastoor. - 15 Nov. 1793: Admissie van J. v. Honse-
wijk als pastoor.
Geertruidenberg. — 30 Juli 1737: Verlof om de kerk
te vergrooten. — 9 Juni 1766: Verlof voor een nieuwe
kerk. — 27 Oct. 1767: Verlof kerkdienst in de nieuwe
kerk. — 16 Nov. 1785: Admissie van G. C. de Visscher
als tijdelijk pastoor, — 21 Febr. 1788: Admissie voor den-
zelfden als definitief pastoor.
's Gravenhage. — 28 Aug. 1788: Admissie van den
O.-Roomschen J. Hellenaar als pastoor. — 18 Aug. 1789:
Admissie van den O.-Roomschen A. Kabout als pastoor.
's Grevelduin- Capelle, — 16 Aug. 1731: Het verzoek
der Kath. van 's Grevelduin-Capelle, Sprang en Vrijhoe-
ven-Capelle om zich in ziekte en doodsgevaar door de
46
priesters van Loon-op-Zand te mogen laten bedienen wordt
afgeslagen. — 20 Sept. 1734, 5 Maart 1764, 7 April 1773,
11 April 1774, 8 Sept. 1789, 26 April 1790: Hetgeen
16 Aug. 1731 geweigerd was wordt toegestaan.
Haastrecht. — 27 Juli 1761: Admissie van F. van
Viggel als pastoor. — 21 Nov. 1791: Admissie van M.
Herfkens als pastoor.
Hazerswoude. — 18 Oct. 1762, 11 Febr. 1770, 1 Oct.
1776, 13 Dec. 1781: Verlof voor een kapelaan. — 20
Nov. 1783: Admissie van F. Fasen als pastoor.
Hedikhuizen. — 8 Oct. 1783: Admissie van J. Grevers
als pastoor. — 6 Maart 1788: Verlof tot reparatie en ver-
grooting der kerk. — 18 Mei 1789: Verlof kerkdienst in
de vertimmerde kerk. — 16 Dec. 1798: Admissie van
J. Beekers als pastoor.
Heemskerk. — 20 Febr. 1789: Admissie van H. Kok
als pastoor.
Heusden. — 28 Aug. 1739: Verlof tot vernieuwing
en vergrooting der kerk. — 1 Nov. 1763: Verlof voor
een kapelaan. — 22 Maart 1780: Admissie van J.G. v.
Asten als pastoor. — 28 Maart 1780, 2 Mei 1782, 28
Mei 1784, 19 Dec. 1793: Verlof voor een kapelaan.
Hillegom. — 20 Juni 1751: Verlof voor de kerkmees-
ters om tijdens de ziekte van den pastoor door een ander
dienst te laten doen. — 12 Oct. 1751: Vernieuwing van
dat verlof. — 22 Aug. 1752: Verlof voor een kapelaan. —
18 Juni 1783: Verlof voor kerk- en armmeesters om
den zolder van het armhuis als kerk in te richten voor
kerkdienst voor gebrekkige en valetudinaire menschen. -
30 April 1787: Verlof aan de Kath. om in deze ge-
meente afzonderlijken kerkdienst te doen houden. (NB. De
Kath. van Hillegom behoorden tot de parochie Vogelen-
zang. Vergel. aldaar). - 14 Mei 1788: Admissie van
R. v. Tholen als pastoor. — 9 Jan. 1791: De Kath. aan
47
de Loosterkant onder Hillegom hadden aan Gec. Raden
verzocht te willen verklaren, dat zij tot de Katholieke
gemeente van Hillegom behooren. Dit verzoek wordt af-
geslagen.
Hilversum. — 8 Aug. 1747: Verlof voor een kape-
laan. — 14 Sept. 1753: De statie was in handen der Oud-
Roomschen. De R.-Kath. hadden verzocht om in een hun
toebehoorend huis, zonder dit uitwendig te veranderen ,
kerkdienst te mogen houden, afgescheiden van de Oud-
Roomschen. Het advies van den baljuw was afwijzend.
Het verzoek wordt afgeslagen. — 27 Dec. 1753: De pas-
toor had gevraagd Joh. de Groot als kapelaan te mogen
hebben. De substituut-baljuw had in zijn advies alleen
verklaard, dat vroeger aan den pastoor was toegestaan
een kapelaan te hebben, zonder te onderzoeken — waarop
het hier aankwam — of de Groot een wereldlijk priester
was en vooral geen Jezuiet. Hem wordt opgedragen dit
te onderzoeken. — 28 Nov. 1758: Verlof voor een nieuwen
kapelaan. — 16 Maart 1761: Admissie van J. Osij als
pastoor. — 18 Febr. 1777, 15 Oct. 1779, 23 Juli 1781:
Verlof voor een kapelaan. — 21 Oct. 1788: Het verzoek
der R.-Kath. om voor hun 1700 geloovigen een kerk te
mogen doen bouwen en den dienst door een pastoor te
doen waarnemen wordt toegestaan. — 2 Maart 1784: Ver-
lof voor pastoor W. Hölscher om in een boerenwoning
kerk te houden. — 23 Sept. 1784: Verlof voor een nieuwe
kerk. — 9 Mei 1786: Verlof tot kerkdienst in de nieuwe
kerk. — 8 Aug. 1786, 13 Oct. 1789, 4 Jan. 1791: Ver-
lof voor een kapelaan. - 27 Mei 1794: Gunstig advies
op het verzoek van pastoor, kerk- en potarmmeesters der
Oud-Roomschen om goedkeuring van een reglement tot
heffing eener belasting van de leden hunner gemeente.
Hoogmade. — 10 Mei 1741: Verlof tot het bouwen
van een nieuw kerkhuis. — 2] Maart 1742 : Opdracht aan
48
den controleur Bloteling om de nieuwe kerk te inspec-
teeren. — 12 Febr. 1779: Admissie van A. Gaffé als
pastoor van Heer Jacobswoude bij Hoogmade. — 28 Dec.
1780: Admissie van J. G. Molenaer als pastoor van Heer
Jacobswoude en Hoogmade. — 25 Juni 1784: Admissie
van J. Braakman als pastoor.
Hulten. — Zie: Elshout.
Jisp. — l en 4 Febr. 1732 : Daar de Katholieken te
weinigen ‘in getal waren om — nu hun pastoor vertrokken
was — een nieuwen priester te bekostigen en zij hunne
kerk wilden sluiten, wordt den baljuw van Kennemer-
land opgedragen , daarop toe te zien en vooral op te letten,
dat er niet, op clandestine wijze, door ordensgeestelijken
dienst worde gedaan.
Kalf (Het). — 14 Sept. 1752: Verlof voor een kape-
laan. — 21 Oct. 1768 : Admissie van J. Ph. Heydendaal
als pastoor. — 9 Jan. 1765, 10 Nov. 1767, 20 Dec, 1770,
18 Dec. 1771: Verlof voor een kapelaan. — 2 Mei 1777:
Admissie van J. A. v. d. Sloot als pastoor. - 8 April
1778, 25 Aug. 1779, 11 Maart 1782, 23 Oct. 1787:
Verlof voor een kapelaan. - 27 Dec. 1791: Admissie van
J. H. Lexius als pastoor.
Kethel. — 8 Febr. 1748: Verlof het kerkhuis te ver-
bouwen. — 9 en 29 Aug. 1743: Inspectie en goedkeuring
der verbouwde kerk. — 25 Mei 1787: Verlof een nieuw
dak met blauwe pannen op de kerk aan te brengen. —
6 Mei 1788: Verlof voor een kapelaan.
Kralingen. — 4 Aug. 1750: De nieuwe kerk goedge-
keurd. — 2 Aug. 1758: Admissie van Joh. Mulder als
pastoor. — 8 Jan. 1771: Admissie voor J. Boorboom als
pastoor. — 25 April 1776: Admissie voor Th. Vogedes
als pastoor. — 15 Aug. 1786: Admissie van G. Smolders
als pastoor. — 5 Febr. 1787: Verlof voor een kapelaan.
Krommenie. — 31 Mei 1731: Op verzoek der kerk-
49
meesters van Krommeniedijk wordt aan de gemeente en
den pastoor van Krommenie gelast zich niet te bemoeien
met de zaken van eerstgenoemden, overeenkomstig de
resolutie van 10 Mei 1704. — 19 Febr. 1761: Admissie
van M. Roobol als kapelaan. — 17 Nov. 1762: Verlof
voor een kapelaan. — 11 Sept. 1764: Admissie van een
pastoor. — 4 Febr. 1765: Admissie van M. Roobol als
pastoor te Krommenie, Wormerveer en Westzaan. — 4
Nov. 1765: Admissie van J. Maju als pastoor te Krom-
menie enz. — 30 Mei 1769: Admissie van Th. Baasjen
als pastoor te Krommenie en Krommeniedijk. — 18 April
1773: Admissie van B. Kuyter als pastoor te Krommenie,
Wormerveer en Westzaan. — 11 Nov. 1778: Den Oud-
Roomschen pastoor J. Casaux was door Gec. Raden ad-
missie geweigerd als pastoor te Krommenie, Wormerveer
en Westzaan, omdat hij een Franschman en geen gebo-
ren Nederlander was. Leden der O.-R. gemeente hadden
zich tot de Staten van Holland gewend om dispensatie
van het plakkaat van 1730. Casaux had reeds 25 jaar
in het land gewoond en te Amersfoort gestudeerd. Hij
was zeer gunstig bekend en pastoor te Amersfoort ge-
weest. Wegens de schaarschte van O-R. geestelijken en
het geringe zielental der gemeente kon men geen anderen
geestelijke bekomen, zoodat er kans bestond, dat de statie
in handen der R.-Kath. zou overgaan. Gec. Raden advi-
seeren om dispensatie te geven van het plakkaat. In der-
gelijke gevallen hadden zij herhaaldelijk admissie ver-
leend , wanneer de priester zich liet naturaliseeren. Casaux
kon dit niet doen wegens de kosten. — 18 Nov. 1778:
Admissie van Casaux. - 27 Nov. 1781: Admissie van
C. Immesen als pastoor.
Krommeniedijk, Vergel. ook Krommenie. — 26 Juli
1790: Admissie van J. C. Frede als pastoor.
Kudelstaart. — 28 Sept. 1766: Verlof voor een kape-
Bijdragen Gesch. Bisdom v. Haarlem. XXIIe Deel, 4,
50
laan. — 22 Juli 1767: Admissie van Fr. Fasen als pas-
toor. — 15 Dec. 1783: Admissie van J. de Haan als
pastoor. — 3 Nov. 1791: Admissie van J. Rigt als pas-
toor.
Kwakel. — 20 Jan. 1767: Admissie van A. v. Weert
als pastoor. - 13 Sept. 1779: Admissie van H. Hekking
als pastoor. — 19 Nov. 1783: Verlof om de reparaties
aan de kerk in twee of drie keer te laten verrichten. —
18 Oct. 1785: Admissie van J. B. Luerman als pastoor.
Langer- en Korteraar. — 28 Juli 1787 : Verlof voor
een kapelaan. — 10 Nov. 1788: Admissie van J. F. Ham-
burg als pastoor. — 23 Maart 1792: Admissie van N.
Halmans als pastoor.
Laren. — 21 Dec. 1748, 19 Jan. 1746: Verlof voor
een kapelaan. — 18 Oct. 1774: Admissie van N. van
Veen als pastoor. — 21 Sept. 1781: Verlof voor een
kapelaan.
Legmeer. — Zie: Bovenkerk.
Lisse. — 10 Jan. 1746: Tijdelijk verlof voor een
kapelaan wegens ziekte van den pastoor. — 13 Oct. 1760:
Verlof voor een kapelaan. — 27 Nov. 1760: Admissie
van C. v. d. Valk als pastoor. — 80 April 1766: De
Procureur-Generaal had aan Gec. Raden kennis gegeven
dat een priester, L. Eyssen, zonder wettig geadmitteerd
te zijn, op den huize Meerenburg onder Lisse kerkdien-
sten verrichtte. Hij had den geestelijke voor f 500 be-
boet en deze had daarmede genoegen genomen. De zaak
wordt commissoriaal gemaakt en den 6 Mei 1766 wordt
de houding van den Procureur-Gen. goedgekeurd. Daar-
entegen krijgt 26 Juni 1768 dezelfde priester verlof op
Meerenburg voor de douairiere van Wassenaar en hare
huisgenooten priesterlijke functies te verrichten.
Loenen. — 5 Dec. 1781, 81 Aug. 1784, 11 Dec. 1788,
9 Jan. 1792: Verlof voor een kapelaan.
51
Loon-op- Zand, — Zie: 's Grevelduin- Capelle.
Loosduinen. — 24 Nov. 1784: Verlof tot het bouwen
van een kerk. — 15 Febr. 1785: Verlof om voorloopig
in een schuur kerk te houden en admissie van B. Ocke
als pastoor. — 12 Mei en 11 Nov. 1785: Verlof tot het
bouwen der ontworpen kerk en verlof tot kerkdienst in
het nieuwe gebouw.
Maasland. — 7 Mei 1748, 19 Nov. 1749, 12 Juni
1752, 26 Juni 1758: Verlof voor een kapelaan. — 17
Mei 1769: Verlof om het portaal der kerk te verlen-
gen. — 15 Maart 1770: Verlof tot kerkdienst in de ver-
groote kerk. — 30 Mei 1780: Verlof voor een kapelaan. —
27 Maart 1786: Admissie van F. Lammerts als pastoor.
Maassluis. — 30 April 1787: Verlof tot het bouwen
van een kerk. — 25 Juni 1787: Admissie van R. Koch
als pastoor. — 25 Juli 1787: Goedkeuring van het plan
voor de kerk. — 20 Juni 1788: Verlof kerkdienst in de
nieuwe kerk. — 26 Juli 1790: Admissie van J. H. Mens
als pastoor. — 14 Oct. 1793: Verlof tot het aanbrengen
van drie dakkozijnen in de kerk.
Made (De). — 5 Juli 1763: Verlof voor een kape-
laan. - 15 Mei 1765: Verlof tot verbouwing van de
kerkschuur. — 4 Sept. 1765: Admissie van A. de Veth
als pastoor en verlof voor een kapelaan. — 6 Mei 1766:
Met handhaving der resolutie van 16 Mei 1765 wordt
afgeslagen het verzoek om de kerk te mogen vergrooten. —
26 Juni 1766: Afgeslagen het verzoek om een steenen
muur om de kerk te mogen zetten. — 27 Oct. 1767: Ver-
lof tot kerkdienst in de verbouwde kerk. — 14 Jan., 19
Oct. 1778, 21 Mei 1783: Verlof voor een kapelaan.
Middelburg. — Zie: Reeuwijk.
Monster. — 71 Sept. 1790: Verlof tot verbouwing en
verplaatsing van de kerkschuur. — 24 Aug. 1791: Ver-
lof tot kerkdienst in het nieuwe gebouw.
52
Moordrecht. — 80 Oct. 1765: Admissie van J. Rijn-
ders als pastoor. — 31 Juli 1776 : Admissie van A. v.
d, Sluys als pastoor. — 6 Mei 1777: Verlof voor een
nieuwe kerk, - 24 Oct, 1777: Verlof kerkdienst in de
nieuwe kerk. — 3 Maart 1779: Admissie van C. Bel-
tinck als pastoor. - 9 Febr. 1790: Admissie van F. Schou-
ten als pastoor.
Muiden. — 29 Dec. 1762: Admissie van C. Sprangers
als pastoor. — 12 Juli 1769: Admissie van Th. v..Lent
als pastoor, — 13 Juli 1770: Verlof tot vergrooting der
kerk. - 20 Nov. 1770: Verlof kerkdienst in de vergroote
kerk. — 17 Maart 1777 : Admissie van C. H. v. Bent-
hem als pastoor. — 24 Sept. 1784: Admissie van J. Nan.
ning als pastoor.
Naaldwijk. — 80 Juli 1787: Verlof tot het bouwen
van een kerk. — ll Sept. 1787: Verlof tijdelijk in een
ander huis kerk te houden. — 28 Sept. 1789: Goedkeu-
ring der kerkplannen. — 8 Maart 1790: Admissie van
M. H. Witbols als pastoor.
Naarden. — 18 April 1759: Admissie van C. v. d.
Elst als pastoor. — 11 Dec. 1761: Admissie van J. F.
Groothuys als pastoor. - 14 Juli 1766: Weigering van
admissie van H. Vermeer als pastoor, omdat deze geeste-
lijke geen geboren Nederlander was. — 17 Sept. 1766:
Admissie van denzelfde. — 7 Jan. 1773: Admissie van
F. A. Scheers als pastoor. — 17 Maart 1777: Verlof voor
een kapelaan. — 2 Mei 17838: Admissie van J. Nijhoof
als pastoor.
Nieuwkoop. — 19 Sept. 1759: Admissie van H. J.
Le Jeune als pastoor. — 1 April 1763: Admissie van J.
Keuler als pastoor. — 1 Dec. 1777: Admissie van J. F.
Lanzing als pastoor. — 17 Sept. 1784: Admissie van
A. v. Gulik als pastoor. — 20 Febr. 1798: Admissie van
F. Rigters als pastoor.
03
Noorden. — 2 April 1781: Admissie van R. Brouwer
als pastoor.
Noordwijk. — 1 Oct. 1777: Admissie van E. G. v.
Zanen als pastoor.
Noordwijkerhout. — 28 Febr. 1741: Over een geschil
tusschen R.-Kath. en O.-Roomschen. — 10 Nov. 1744:
Verlof voor een kapelaan wegens ziekte van den pastoor. —
27 Sept. 1746: Idem voor den tijd van negen maanden. —
25 Juli 1758, 3 Febr. 1755, 10 Dec. 1756 : Verlof voor
een kapelaan. — 5 April 1757: Wegens krankzinnigheid
van den pastoor wordt aan de Kath. een andere priester
toegestaan. — 20 Dec. 1768: Admissie van J. Meybeek
als pastoor. — 3 Maart 1779: Admissie van H. F. ten
Hulscher als pastoor. - 16 Mei 1786: Admissie van
W. Swaeck als pastoor.
Oegstgeest. — 7 Maart 1752, 14 Aug. 1764: Verlof
voor een kapelaan. — 6 Sept. 1770: Admissie van M.
Rens als pastoor. — 28 Jan. 1772: Verlof tot verbouwing
der kerk. — 22 Sept. 1772: Verlof tot kerkdienst in de
vergroote kerk. — 26 Maart 1779: Admissie van G. L.
Bono als pastoor. — 26 Aug. 1782: Admissie van P.
Schouten als pastoor. — 14 Juni 1790: Admissie van
C. v. Immesen als pastoor. — 26 Nov. 1792: Admissie
van J. Vinkenburg als pastoor.
Onzenoord. — 12 Oct. 1744: Zoolang door de Staten
van Holland niet is verklaard, dat de kanunniken van
Tongerloo niet vallen onder het plakkaat van 1730, wei-
geren Gec. Raden L. Wijtens, kanunnik van Tongerloo,
als pastoor toe te laten. — 8 Aug. 1769: Admissie van
A. v. d. Bolk als pastoor. — 2 Jan. 1788: Admissie van
W. Tobbers als pastoor.
Oostdorp (?). — 9 Dec. 1766: Admissie van M. van
Wijngaerden als pastoor.
Oostzaan. — 28 Sept. 1784: Verlof tot kerkbouw. —
94
2 Nov. 1784: Verlof om voorloopig in een schuur kerk
te houden en admissie van C. P. v. d. Áa als pastoor.
Oost-Zaandam. — 14 Nov. 1754, 19 Nov. 1755: Ver-
lof voor een kapelaan. - 12 Mei 1785: Verlof tot kerk-
bouw. — 18 Nov. 1785: Verlof kerkdienst in de nieuwe
kerk. — 20 Juni 1786, 18 Aug. 1788, 6 Nov. 1794:
Verlof voor een kapelaan.
Osdorp. — 19 Juli en 8 Aug. 1738: Vergel. Buiten-
veldert. - 17 Nov. 1772: Admissie van H. J. v. Halte-
ren als pastoor. — 25 Sept. 1788: Verlof tot verbouwing
der kerk. — 5 Oct. 1789: Verlof kerkdienst in de ver-
bouwde kerk.
Ouderamstel. — 10 Aug. 1769: Verlof voor een ka-
pelaan.
Oude- Tonge. — 13 Dec. 1745: Tijdelijk verlof voor
een kapelaan. — 3 Dec. 1756: Verlof voor een kape-
laan. — 27 April 1759: Verlof voor het bouwen eener
nieuwe kerk. — 9 Juli 1759: Nadere regeling van de
plaats waar de nieuwe kerk zal worden gebouwd. — 7
Nov. 1759: Verlof voor een kapelaan. — 23 Oct. 1760:
De nieuwe kerk goedgekeurd. — 18 Juni 1762: Verlof
voor een kapelaan. — 5 Nov. 1770: Admissie van C. Wit-
senburg als pastoor. — 3 April, 24 Mei 1776: Verlof
voor een kapelaan. — 23 Maart 1785: Admissie van R.
Gezant als pastoor. — 8 Sept. 1787: Verlof voor een
kapelaan. — 10 Dec. 1788: Admissie van J. Pex als
pastoor.
Oudewater. — 8 Febr. 1755: Verlof voor een kape-
laan. Daartegen kwam verzet van burgemeesters; daar-
om beslissen Gec. Raden 10 Maart 1755, dat, overeen-
komstig het plakkaat van 1780 in de niet-stemhebbende
steden de admissie is aan den baljuw onder goedkeuring
van Gec. Raden. — 17 Sept. 1767 : Admissie van F. Ro-
giers als pastoor. - 17 Dec. 1767: Admissie van Th. v.
56
Hugenuwen als pastoor. — 9 Jan. 1770: Verlof voor een
kapelaan. — 12 Maart 1780: Admissie van L. Lem als
pastoor. — 14 April 1785, 17 Jan. 1790: Verlof voor
een kapelaan.
Oudheusden. — Zie: Elshout.
Overdiemen. — Zie: Diemen.
Overveen. — Zie: Bloemendaal.
Pendrecht. — Zie: Rhoon.
Poeldijk. — 8 Aug. 1769: Verlof voor een kapelaan. -
18 Maart 1778: Admissie van A. X, Gunst als pastoor. -
30 April 1778, 14 Jan. 1779: Verlof voor een kape-
laan. - 18 Juni 1779: Verlof tot vertimmering van de
kerk. — 18 Aug. 1779: Verlof om blauwe pannen op het
dak te leggen. - 10 Aug. 1780: Verlof tot kerkdienst
in de vergroote kerk. — 9 Sept. 1785: Verlof voor een
kapelaan.
Poelgeest. — Zie: Oegstgeest.
Pynakker. — 10 April 1758: Verlof tot het bouwen
van een nieuwe kerk, — 11 Febr. 1778: Admissie van
E. v. d. Marck als pastoor. — 24 Sept. 1773: Verlof om
tijdelijk kerkdienst te houden in het huis van P. v. d.
Valk. — 14 Febr, 1774: Verlof voor een nieuwe kerk. —
2] April 1775: Verlof tot kerkdienst in de nieuwe kerk,
Raamsdonk. — 5 Juli 1763: Verlof voor een kape-
laan te Raamsdonk en Waspik, — 2 Maart 1774: Ad-
missie van A. v. d. Linden als pastoor aldaar. — 7 April
1775: Verlof voor een kapelaan. — 8 April, 18 Juli
1787: Verlof tot kerkbouw te Raamsdonk. — 6 Dec. 1787:
Verlof tot kerkdienst in de nieuwe kerk. — 10 Dec. 1787:
Admissie van J. B. Bruynen als pastoor.
Randenburg. — 13 Oct. 1784: Admissie van J. F. Lan-
sing als pastoor. |
Reeuwijk. — 81 Maart 1774: Verlof voor één nieuwe
kerk voor Reeuwijk, Boskoop, Middelburch en Sluipwijk. —
56
27 Oct. 1774: Verlof tot kerkdienst in de nieuwe kerk. —
28 Febr. 1782: Verlof voor een kapelaan.
Rhoon en Pendrecht. — 18 April 1764: Admissie van
V. Neerinx als pastoor, — 31 Juli 1770: Admissie van
A. Rosse als pastoor. — 5 Juni 1776: Admissie van Fr.
H. Hachten als pastoor. — 16 Sept. 1782: Admissie van
P. Kock als pastoor. — 23 Juli 1787: Admissie van J.
de Mol als pastoor. — 8 Maart 1799: Admissie van J.
v. Drunen als pastoor.
Roelofarentsveen. — 18 Sept. 1788: Kerkmeesters had-
den bericht dat zij ten opzichte van het collateraal niet
alles hadden kunnen opgeven, daar er sedert 1731 een
kist met papieren, aan de Kath. behoorende, bij den bal-
juw van Alkemade berustte. (25 en 26 Oct. 1730). Wordt
besloten dat van den inhoud een lijst moet worden opge-
maakt. — 193 Dec. 1788: Aan den baljuw wordt gelast
de kist aan kerkmeesters terug te geven. — 16 Nov. 1761:
Admissie van een pastoor. — 9 Dec. 1766: De R.-Kath.
van Roelofarentsveen en Oude en Nieuwe Wetering had-
den verzocht een kerkhuis te mogen bouwen. De O..Room-
schen hadden er ook een, terwijl deze slechts 14 à 15
lidmaten telden en de R.-Kath. circa 1800. Het verzoek
wordt afgeslagen met een beroep op het plakkaat van
1730, dat het vermeerderen van Kath. kerken verbiedt.
Gec. Raden wilden geen antecedent scheppen. - 16 Mei
1776 : Admissie van W. v. Weetering als pastoor. — Zon-
der datum (tusschen 1 Oct. en 26 Nov.) 1776: Verlof
voor een kapelaan. — 9 April 1777: Verlof tot vertim-
mering en vergrooting der kerk. — 12 Nov.'1777: Ver-
lof tot kerkdienst in de nieuwe kerk. — 11 Aug. 1780:
Verlof voor den kapelaan om voorloopig als pastoor dienst
te doen te Esselijker- en Heer Jacobswoude. — 5 Juli
1781: Admissie van J. A. v. Langen als pastoor. — 27
67
Jan. 1783: Verlof voor een kapelaan. — 5 Maart 1783:
Admissie van J. B..Muyssaert als pastoor.
Rotterdam. — 19 Juni 1778: Oetrooi voor den pastoor
B. J. Bijlevelt tot het maken van een testament. — 8 Juli
1792: Gunstig advies op het verzoek van Kath. armver-
zorgers en regenten van godshuizen om te mogen erven.
Ruigewilnts. — Zie: Waverveen.
Rijnsaterwoude. — 12 Juli 1746: Verlof voor drie
maanden voor een kapelaan. — 12 Oct. 1746: Het ver-
lof verlengd voor acht maanden. — 28 Juni 1747: Op-
nieuw verlenging voor een jaar. — 27 April 1752: Ver-
lof voor een nieuwe kerk. — 16 Oct. 1752: De nieuwe
kerk goedgekeurd. — 80 Maart 1756: Verlof voor een
kapelaan. — 21 Jan. 1761: Admissie van M. H. Witbols
als pastoor. — 28 Sept. 1774 : Verlof voor een kapelaan. —
4 Nov. 1788: Admissie van A. Tomas als pastoor.
Rijpwetering. — 11 Jan. 1759: Admissie van J. P.
Meijers als pastoor. — 26 April 1759, 22 Dec. 1760,
13 Maart 1766, 17 Sept. 1767: Verlof voor een kape-
laan. — 25 Juni 1770: Admissie van H. v. Westerlo als
pastoor. — 8 Nov. 1773: Verlof voor een kapelaan. —
20 Maart 1780: Admissie van F. H. Lammers als pas-
toor. — 9 Mei 1786: Admissie van P. Halleman als
pastoor. — 18 Maart 1794: Verlof voor een kapelaan.
Rijswijk. — 10 Maart 1758: Admissie van A. Schra-
velaar (O.-Roomsch) als pastoor. Het verzoek van L.
Smulders cum suis, namens 600 R.-Kath. om een anderen
pastoor, wordt afgewezen. — 16 Mei 1771: Admissie van
A. Vermeulen als pastoor. — 23 Oct. 1783, 20 Jan. 1784:
Verlof voor de R.-Kath. om een kerk te bouwen. — 4
Mei 1784: Het plan voor de kerk goedgekeurd. — 28
Mei 1784: Admissie van H. Beukman als pastoor. — 15
Nov. 1784: Verlof tot kerkdienst in de nieuwe kerk. —
10 Maart 1786: Heeft betrekking op de geschillen tus-
58
schen de armmeesters der Heilige-Geestarmen en de R.-
Kath. armverzorgers over een verdeeling der goederen ,
waaruit eerstgenoemde armen werden bedeeld. (Zie hier-
over mijn aangehaald werk II, 244). — 26 Aug. 1791:
Admissie van J. T. Vermeer als pastoor.
Sassenheim. — 4 Nov. 1745, 7 Nov. 1768: Verlof
voor een kapelaan. — 19 Oct. 1770: Admissie van A.
Heydendaal als pastoor. — 28 Nov. 1771: Verlof voor
een kapelaan. — 24 Mei 1776: Verlof het kerkhuis aan
den achterkant 25 à 26 voet te verlengen. — 26 Nov.
1776: Verlof tot kerkdienst in de vertimmerde kerk. —
20 Nov. 1778, 25 Nov. 1788: Verlof voor een kapelaan.
Schipluiden. — 11 Jan. 1770: Admissie van N. Bono
als pastoor, — 7 Nov. 1770: Verlof tot het bouwen van
twee arbeiderswoningen op het erf der kerk. — 22 Dec.
1789: Admissie van C. Beltink als pastoor. — 28 Jan.
1798: Verlof voor een kapelaan.
Schoten. — Zie: Velsen.
Slootdijk. — Zie: Loenen.
Sloterdijk. — 8 Aug. 1778: Verlof voor een kapelaan.
Sluipwijk. — Zie: Reeuwijk.
Spaarnwoude. — 24 Oct. 1777, 20 Juni 1786: Ver-
lof voor een kapelaan.
Sprang. — Zie: 's Grevelduin- Capelle.
Stompwijk. — 1 Aug. 1759: Admissie van L. F. Per-
quin als pastoor. — 31 Juli 1770: Admissie van N. Nee-
rinx als pastoor, — 9 Aug. 1781: Admissie van W. Som-
veen als pastoor.
Teckop. .— 8 Mei 1768, 26 Juni 1765: Verlof voor
een kapelaan. — 20 Dec. 1770: Admissie van H. v. d. Cop
als pastoor. — 10 Oct. 1774: Verlof tot het aanbrengen
van veranderingen in de kerk. — 21 Juni 1775: Met in-
trekking van de voorgaande resolutie, wordt aan pastoor
en kerkmeesters vrijheid gelaten een nieuw plan tot ver-
59
bouwing der kerk te maken. - 9 Juli 1776: Verlof tot
de verbouwing der kerk. — 26 Nov, 1776: Verlof kerk-
dienst in de verbouwde kerk. — 30 April 1782, 19 Mei
1790: Verlof voor een kapelaan. — 8 Juli 1793: Ad-
missie van J. Cromwijk als pastoor.
Tetrode. — 14 Juli 1762, 24 Aug. 1767, 17 Oct.
1771, 16 Jan. 1778: Verlof voor een kapelaan. — 20
Juni 1781: Admissie van H. Schellens als pastoor. — 1
Nov. 1784: Verlof voor een kapelaan.
Velsen en Schoten. — 1 Nov. 1768: Verlof voor een
kapelaan. — 22 Juni 1767 : Admissie van H. Haakman
als pastoor. — 18 Nov. 1767 : Afgeslagen het verzoek om
admissie voor een kapelaan. — 5 April 1768, 14 Juni
1776: Verlof voor een kapelaan. — 8 April 1777: Ad-
missie van P. Molenaar als pastoor, - 14 Maart 1780:
Verlof voor een kapelaan. — 29 April 1789: Admissie
van J. Allebé als pastoor. — 19 April 1790: Verlof voor
een kapelaan.
Veur. — 14 April 1749: Verlof tot vernieuwing van
het kerkhuis. — 14 Nov. 1749: Verlof tot kerkdienst in
de verbouwde kerk. — 28 Nov. 1788, 15 Oct. 1760, 21
Nov. 1768: Verlof voor een kapelaan. - 8 Juni 1777:
Admissie van E. J. A. Nitert als pastoor. — 17 Dec.
1777, 5 Juli 1784: Verlof voor een kapelaan.
Vianen. — 17 Nov. 1780 : Aanschrijving aan den drost
om den Jezuiet Dolijns te verbieden dienst te doen. —
29 Sept. 1738: Bevel om de twee Kath. bijscholen voor .
kleine kinderen te sluiten.
Vlaardingen. — Zie: Zouteveen.
Vlijmen. — 2 Juni 1740 : Verlof, om zoolang nog niet
is beslist op het verzoek om een kerkschuur te mogen
bouwen, dienst te houden in het achterhuis van den
pastoor. — 4 Juli 1740: Verlof tot het bouwen van een
kerkschuur. — 1 Juni 1758: Gecom. Raden keuren goed
60
dat de drost van Heusden de Kath. kerk te Vlijmen voor
twee maanden heeft gesloten. Uit het request dienaan-
gaande door den pastoor bij Gec. Raden ingediend blijkt,
dat de gewraakte stoutigheden hierin hadden bestaan, dat
niettegenstaande er op den preekstoel tegen gewaarschuwd
was, herhaaldelijk Kath. buiten de kerkdeuren bleven
staan, om te knielen en te bidden tot ergernis der Ge-
reformeerden. — 14 Mei 1765, 28 Oct, 1774: Verlof voor
een kapelaan. — 20 Oct. 1780 : Eenige Kath. ingezetenen
hadden aan de Staten van Holland verzocht te verbie-
den, dat voor verbouwing van kerk of pastorie door kerk-
meesters gelden zouden worden geleend en de gemeente
bezwaard. Zij verzochten bepaald verbod tot het bouwen
van een nieuwe pastorie en bevel aan kerkmeesters om
jaarlijks rekening en verantwoording te doen. Áan kerk-
meesters moest verboden worden om onder de uitgaven
huishuur voor den pastoor te brengen, wijl deze daar
zelf voor moest zorgen. De Staten hadden de zaak opge-
dragen aan Gec, Raden. Deze besluiten dat de lastgeving
door de Staten aan den pastoor gegeven om niet met den
pastoriebouw voort te gaan, moet worden ingetrokken en
de requestranten naar de gewone justitie verwezen. —
10 Dec. 1783, 28 Dec. 1789, 1 Juli 1794: Verlof voor
een kapelaan.
Vogelenzang. — 17 Febr. 1736: Aan den pastoor was,
wegens de uitgestrektheid van zijn gemeente, een kape-
laan toegestaan. De baljuw van Swieten maakte echter
bezwaar dezen kapelaan dienst te laten doen aan de kalk-
ovens en te Hillegom. Daartoe wordt thans toestemming
gegeven. — 29 April 1738: Verlof tot het bouwen van
een nieuw kerkhuis. — 26 Aug. 1739: Verlof dienst in
de nieuwe kerk. — 9 Juli, 12 Oct. 1761: Verlof om
tijdens de ziekte van den pastoor door een ander dienst
te laten doen, - 22 Aug. 1752: Verlof voor een kape-
61
laan. — 5 Juli 1768, 2 Oct. 1770: Idem. — 9 Juli 1771.
Admissie van W. V. Weetering als pastoor. — 2 Juli
1776: Admissie van C. P. Verkade als pastoor. — 5 Febr.
1781: Admissie van J. Kok als pastoor. — 27 Nov. 1781:
Verlof voor een kapelaan. — 21 April 1788: Admissie
van J. Rotmeijer als pastoor.
Voorburg. — 15 Juni 1762, 28 Aug. 1765: Verlof
voor een kapelaan. — 29 Juli 1773: Admissie van C. de
Graaff als pastoor. — 4 Febr. 1774: Verlof voor het
bouwen eener nieuwe kerk. — 27 Sept. 1774: Verlof
kerkdienst in de nieuwe kerk. — 8 Nov. 1774: Bij de
inwijding der nieuwe kerk op 11 Oct. had de pastoor J.
Uitenhoorn van den Leidschendam gepreekt over Ps. 133,
vs. l. Bij advertentie in de Haagsche Courant van 7 Nov.
was medegedeeld, dat deze preek bij Joh. de Groot in
den Haag uitgegeven en te Amsterdam, Rotterdam en
Leiden verkrijgbaar gesteld was. De raadpensionaris deelde
nu mede, dat in deze preek „zeekere passagie gevonden
wierd, welke aan een iegelijk zeer. aanstootelijk moest
voorkoomen, en dat dezelve passagie, zoowel als het uit-
geeven der voors. predikatie allesins strijdende waaren
met de ordres door H. Ed. Gr. M. teegen de stoutighee-
den der Roomsgezinden gesteld." Op zijn voorstel werd
besloten de exemplaren van de preek in den Haag te
doen ophalen en hetzelfde te verzoeken aan de burge-
meesters der drie genoemde steden. De pastoor zal wor-
den geciteerd om een berisping te ontvangen. — 9 Nov.
1774: Kennisgeving dat de exemplaren zijn opgehaald. —
2 Maart 1779: Admissie van J. Meybeek als pastoor. —
20 Juni 1787: Verlof voor een kapelaan.
Voorschoten. — 18 April 1759, 13 Jan. 1764, 12
April 1765, 28 Juli 1772: Verlof voor een kapelaan. —
19 Aug. 1774: Admissie van P. v. d. Burg als pastoor. —
$5 Nov. 1788: Verlof voor een kapelaan.
62
Vrijhoeve-Capelle. — Zie: 's Grevelduin- Capelle.
Waalwijk. — Zie : Besoyen.
Waddinksveen. — 16 Juli 1754 : Verlof voor een kapelaan.
Waspik (Groot). — 20 Jan. 1739: Verlof het kerkhuis
te vernieuwen en te vergrooten. — 18 Febr. 1784 : Verlof
tot vergrooting van het kerkhuis. — 8 Jan. en 11 Febr. 1788 :
Verlof voor een kapelaan. — Vergelijk op Raamsdonk.
Wassenaar. — 21 Juni 1736: Verlof tot vergrooting
van het kerkhuis. — 17 Nov. 1750: Aan den pastoor een
noodhulp toegestaan. — 25 Febr. 1768: Admissie van H. J.
Le Jeune als pastoor. — 21 Febr. 1765, 19 Febr. 1771,
18 Oct. 1780, 16 Jan. 1787: Verlof voor een kapelaan.
Wateringen. — 80 Jan. 1769: Verlof voor een kape-
laan. — 29 Oct. 1777: Admissie van J. Keuler als pas-
toor. — 26 Nov. 1777: Verlof voor een kapelaan.
Waveren (lees: Waverveen). — 19 Maart 1761: Verlof
voor een kapelaan te Waveren en Botshol. — 12 Maart
1764: Admissie van H, v. Ennette als pastoor. — 16 Juli
1766 : Admissie van J. F. Groothuys als pastoor te Wa-
veren, Botstol en Ruigewilnis. — 9 Aug. 1769: Admissie
van Th. Walkot als pastoor aldaar. — 23 Mei 1785: Ver-
lof voor een kapelaan. - 26 Aug. 1793: Admissie van
P. van Veen als pastoor.
Weesp. — 16 Dec. 1748: Wegens hoogen ouderdom
van den pastoor een kapelaan toegestaan. — 20 Mei 1756,
29 Aug. 1777: Verlof voor een kapelaan. — 24 Maart
1788: Admissie van F. A. Scheers als pastoor. — 21 Juli
1788, 25 Oct. 1793: Verlof voor een kapelaan. — 24
Jan. 1793: Verlof tot verandering van het kerkhuis. —
6 Mei 1794: Verlof tot kerkdienst in de vernieuwde kerk.
Weesperkarspel. — Zie: Ankeveen.
Westzaan. Zie: Krommenie. — 13 Aug. 1787: Verlof
voor afzonderlijke godsdienstoefening.
West- Zaandam. — 1 Febr. 1732 : De pastoor Fr. Wille-
63
brink had admissie verzocht als pastoor; de O.-Roomschen
verzetten zich daartegen, omdat de laatste pastoor G.
Sluijer, die er dertig jaar geweest was, tot de hunnen
had behoord. Zij werden gesteund door burgemeesters.
Gec. Raden hadden Willebrink afgevraagd of hij beide
partijen wilde bedienen. Hij had dit geweigerd en ver-
zekerd niet aan O.-Roomschen, ook niet in articulo mortis,
de Sacramenten te kunnen toedienen. Wordt besloten den
priester nogmaals te ontbieden en hem de vraag opnieuw
voor te leggen. Blijft hij weigeren, dan kan hij niet wor-
den geadmitteerd. — 2 Febr. 1782: Willebrink blijft
weigeren. — 20 Maart 1752, 17 Nov. 1762, 17 Mei
1768, 20 Juni 1786, 18 Aug. 1788, 6 Nov. 1794:
Verlof voor een kapelaan. — Vergel. ook: Oost- Zaandam.
Woerden. — 16 Juni 1750: Wegens ziekte wordt den
pastoor een kapelaan toegestaan. — 28 Juni 1764: De
pastoor had aan den baljuw verzocht, wegens den grooten
toevloed van geloovigen op het Portiuncula-feest (2 Aug.),
zich te mogen laten assisteeren door twee pastoors, Min-
derbroeders, geboren te Amsterdam, die niet langer dan
acht dagen te Woerden zouden blijven. Vorige baljuws
hadden dit steeds toegestaan. De tegenwoordige baljuw
meende geen toestemming te kunnen geven met het oog
op het plakkaat van 1730. Hij vroeg nu het oordeel van
Gec. Raden, die zijn gedrag billijken. — 12 Febr. 1765:
Verlof tot het bouwen eener nieuwe kerk, — 3 Juni 1765:
Afgeslagen wordt het verzoek eener weduwe, naast het
Kath. kerkhuis wonende, dat bepaald zou worden, dat
de nieuwe kerk niet hooger dan de oude zou mogen zijn. —
22 Oct. 1765: Verlof tot kerkdienst in de nieuwe kerk. —
1l Febr. 1772: Verlof voor een kapelaan.
Wormer. — 81 Oct. 1782: Verlof voor een kapelaan. —
26 Mei 1788: Admissie van H. Schaap als pastoor. —
22 April 1793: Verlof tot kerkbouw.
64
Wormerveer. — 8 Febr. 1794: Het plan voor een
nieuwe kerk (hetzelfde als bij Wormer?) goedgekeurd. —
Vergel. : Krommente.
Wijk aan Zee. — 30 Maart 1742: Verlof tot verbou-
wing van het kerkhuis. — 25 Sept. 1742: Opdracht aan
den baljuw van Blois om de nieuwe kerk te inspectee-
ren. — 15 Oct. 1742: De nieuwe kerk goedgekeurd. —
24 Juli 1754: Verlof voor een kapelaan. — 24 Aug.
1767: Admissie van J. H. Schiefbaan als pastoor. — 11
Oct. 1778 : Admissie van F. H. Lammers als pastoor. —
14 Maart 1780: Admissie van J. F. Meylink als pastoor. —
. 7 Dec. 1786: Admissie van A. Lappé als pastoor.
Zaandam. — 20 Oct. 1760: Een ten vorigen jare ge-
storven Katholiek had 1000 rijksdaalders aan de armen
vermaakt. De St. v. Holl. hadden 26 Juli 1760 aan arm-
voogden vergund het legaat te aanvaarden. Maar nu
bleek de codicil niet genoeg gezegeld te zijn. Vandaar
verzoek van armvoogden om alsnog het zegel te mogen
betalen. Gec. Raden adviseeren gunstig. — Vergel. Oost-
en West- Zaandam.
Zegwaard. — 14 Oct. 1779: Gunstig advies op een
verzoek tot autorisatie tot verkoop van een obligatie
groot f 500 voor ?/, behoorende aan schout en arm-
meesters der politieke armen q.q. en voor !/, aan de
kath. armmeesters. — Vergelijk Zoetermeer,
Zevenbergen. — 12 Aug. 1740: Anth. Audigié, Kar-
melieter monnik, had verzocht toegelaten te worden tot
pastoor, na sedert 1724 als kapelaan werkzaam te zijn
geweest, Den 9 Nov. 1780 had hij den eed gedaan en
het formulier van 21 Sept. 1730 onderteekend. Gec. Ra-
den weigeren de toelating als in strijd met het plakkaat
van 1780, dat geen regulieren of vreemdelingen als
priesters gedoogde. Audigié mocht echter bij provisie als
kapelaan werkzaam blijven. Tevens werd aan een com-
65
missie opgedragen te onderzoeken of regulieren, die reeds
vóór 1730 als kapelaan werkzaam waren, na onderteeke-
ning van het formulier en na aflegging der belofte, in
functie mochten blijven. — 11 Juli 1766: Verlof tot ver-
grooting en vernieuwing van de kerkschuur. — 9 Dec.
1766: Verlof om tijdens de verbouwing kerk te houden
op het erf van G. de Kok. — 11 Sept. 1767: De ver-
bouwing der kerk goedgekeurd. — 20 Sept. 1771, 12
Aug. 1783: Verlof voor een kapelaan. — 4 Aug. 1783:
Admissie van A, v. Jersel als pastoor. — 26 Aug. 1793:
Verlof voor een kapelaan.
Zevenhoven. — 8 Mei 1780: Admissie van J. J. Ban-
ning als pastoor.
Zoetermeer. — 6 Juli 1757: Admissie was gevraagd
voor Remigius de la Croix als pastoor. De baljuw had
bericht dat deze wel was toegelaten geweest als kapelaan
te Rotterdam en te Schoonhoven, maar dat hij in Frank- -
rijk was geboren en dus volgens het plakkaat van 1780
niet kon worden toegelaten. De admissie wordt gewei-
gerd; de Kath. mogen een anderen priester verzoeken. -
9 Sept. 1757: Admissie van W. van Weetering al pas-
toor. — 8 Maart 1768: Verlof de kerk met een loods te
vergrooten. — 9 Aug. 1768: Verlof tot kerkdienst in de
vergroote kerk, — 24 Juli 1771: Admissie van J. C. Maas
als pastoor te Zoetermeer, Zegwaard en Wilsveen. —
7 Juni 1786: Verlof om roode pannen op het dak en
een venster op het orgel der kerk aan te brengen. —
17 April 1787: Admissie van B. Ten Hondijk als pastoor. —
13 Oct. 1791: Admissie van J. de Haan als pastoor.
Zoeterwoude. — 4 Sept. 1777: Admissie van L. Reyne
als pastoor. — 4 Maart 1790: Verlof voor een kapelaan. —
28 Nov. 1791: Admissie van C. Bakker als pastoor. —
27 Mei 1794: Gunstig advies op het verzoek der Kath.
om een octrooi tot het aanvaarden van erfenissen.
Bijdragen Gesch. Bisdom v. Haarlem, XXIIe Deel, D
66
Zouteveen. — 18 Juli 1741: Verlof tot vernieuwing
der kerk. - 10 Aug. 1772, 12 Juli 1778: Verlof voor
een kapelaan. — 9 April 1777: Verlof tot het bouwen eener
nieuwe kerk te Vlaardingen en Zouteveen. — 26 Nov.
1778: Verlof tot kerkdienst in de nieuwe kerk. — 22
Febr. 1779 : Admissie van À. v. d. Sluys als pastoor. —
22 Juni 1787 : Admissie van A. Terbeek als pastoor. -
8 Sept. 1787: Verlof om de glazen der kerk in hout in
plaats van in lood te zetten.
Zuid-Polsbroek. — 25 Mei 1768: Verlof voor een
kapelaan. — 4 Dec. 1781: Admissie van F. Hagenouwen
als pastoor.
Zwaket. (?) in Amstelland, — 8 Juli 1763: Admissie
van een pastoor.
Zwaluwe (Hooge en Lage). — 2 Nov. 1786: Verlof
tot het bouwen eener kerk. — 19 Dec. 1786: Verlof tot
tijdelijken kerkdienst in een schuur te Hooge-Zwaluwe. -
12 Maart 1787: Bekrachtiging der voorgaande resolutie. —
7 Mei 1787 : Over het bouwen der kerk. — 18 Juli 1787:
Nogmaals verlof tot tijdelijken kerkdienst in een schuur. -
28 Nov. 1787: Verlof kerkdienst in de nieuwe kerk.
Zwammerdam. — 4 April 1759: Weigering van ad-
missie van een kapelaan, omdat de voorgedragene Augus-
tijner monnik was. — 23 Aug. 1765: Verlof tot verbou-
wing van het kerkhuis. — 10 Oct. 1765: Verlof om de
kerk 10 voeten te verbreeden. — 14 Maart 1766 : Verlof
om tijdens de vertimmering der kerk in de pastorie kerk-
dienst te houden. — 7 April 1767 : Admissie van J. Gyodt
als pastoor.
W. P. C. KNUTTEL.
67
DE VOORMALIGE AMSTERDAMSCHE
VROUWEN-KLOOSTERS.
(Vervolg van Deel XXT, blz. 281).
2. Het Klooster der Clarissen
moet men niet verwisselen met dat van S. Clara, hetwelk
in hoegenaamd geene betrekking stond met dat der Clarissen,
De conventualen van S, Clara waren Tertiarissen, terwijl
de Clarissen den tweeden regel van den H. Franciscus
volgden. Deze regel was zeer streng en in vele opzichten
gelijk aan dien der Minderbroeders Observanten. Zij die
dezen regel volgden waren van de wereld afgesloten en
op de deur, welke toegang tot het eigenlijk klooster gaf,
stond geschreven, gelijk men ten huidigen dage nog el-
ders ziet, het woord ,,klooster". Het klooster werd be-
grensd door den Heiligenweg, de Kalverstraat en den
Stads-Singel.
Ofschoon van af het begin der XV* eeuw in Amster-
dam de kloostervereenigingen welig tierden, werd eerst
in het begin der XVI* eeuw de orde der Clarissen naar
Amsterdam gebracht.
De vestiging dezer bedelorde is met groote moeite tot
stand gekomen.
Toen de regeering van Amsterdam in 1496 vernomen
had dat „seekere menigte Susterkens versaminge en ver-
„gaderinge hebben, in meeninge om met hulp van eenige
van binnen deser stede te doen maken ende fundeeren
eeu nieuw klooster van de ordre van de Clarissen” !)
1) Deze en de volgende aanhaling uit het stedelijk plakkaatboek, Zie v.
Heussen en v. R. DI, II, blz. 199.
68
kwam zij met kracht tegen dit plan op, dat, alhoewel
het selve Goddelyk is" ten zeerste streed tegen de wel-
vaart der gemeente , welke daardoor ,,groote beswaernisse
nde belastinge" zoude moeten dragen.
De redenen, welke Amsterdam bewogen, om zich zoo
scherp tegen de oprichting van dit klooster te kanten,
vonden hare oorzaak, 1° in de vaderlijke zorg voor de
gemeente, 2° in het verslappen der tucht van enkele
kloosters.
De zorg voor de gemeente bracht mede dat geen al
te groot aantal kloosters in een handelstad als Amsterdam
werd opgericht. Immers, door het genieten van vrijdom
van verponding, van lasten op enkele levensbehoeften, door
het schenken van uitgestrekte terreinen enz., enz., had-
den de kloosters een groot voorrecht boven de burgers
en waren laatstgenoemden gedwongen het stedelijk te kort
aan te zuiveren. Amsterdam zag derhalve in de vestiging
der „arme Clarissen" een nadeel voor haar gemeente,
daar de „arme susterkens" slechts van aalmoesen en gif-
ten mochten leven. |
Ook het verslappen der kloostertucht baarde der Re-
geering groote zorg. Niet overal werd het schoone voor-
beeld van Windesheim nagevolgd, en enkele kloosterlin-
gen waren reeds lang de boet-predikatien van Brugman
vergeten. Wij zouden zeker het Katholieke Amster-
dam, de roos onder de doornen, ten zeerste beleedigen,
indien wij zelfs de veronderstelling maakten dat in het
eerste vierendeel der XVI*' eeuw hier eene kloosterzui-
vering noodig was. Tot heden is geen enkel feit bekend,
dat zulk eene gedachte wettigt. Amsterdam erkende zelfs
dat de stichting van het Clarissen-Convent goddelijk”
was, maar zij was bang, dat, niettegenstaande de vele
treffelijke voorbeelden van echt heilig kloosterleven, het
verslappen der kloostertucht, welke men in sommige
69
plaatsen van ons land kon waarnemen, op het volk, dat
toen reeds aan groote verleiding blootstond, van hoogst
nadeeligen invloed zoude zijn. Als een zorgzame huis-
moeder bekeek zij de aanvrage tot oprichting van het
klooster van alle kanten, en zij oordeelde dat de belan-
gen van de stad niet medebrachten den bouw toe te staan.
Met algemeene stemmen besloot de Raad op „alle rede-
licke ende eerlicke weegen" middelen te vinden het voor-
nemen der Susterkens te beletten.
De „Susterkens” lieten zich echter door dit plakkaat
niet van haar stuk brengen.
Van Jan de Wael, poorter van Amsterdam, hadden zij
eenige huizen en een tuin ten geschenke gekregen, en
door zijne bemiddeling hadden zij van Koning Maximiliaan,
bij brief van 6 October 1494, de toestemming verkregen
een klooster te bouwen. Een jaar later werden de Deken
en een Kanunnik van Utrecht gemachtigd om uit het
Clarissen-klooster te Delft vier religieusen te zenden en
uit haar midden de mater te kiezen voor het nieuwe
klooster. Zij waren dus gereed tot volvoering van hun
plan, doch ondervonden, toen zij in 1498 aanstalten tot
den bouw maakten, opnieuw het hevigst verzet bij de
stedelijke regeering, die den 12 Juli 1499, een nieuw
plakkaat uitvaardigde waarbij „den overmans van den
»timmerluyden en metselaars” gelast en bevolen werden,
niets te metselen of te timmeren voor de Clarissen, „op
„verbeurte van poorterrecht."
Op nieuw wendden de ,,Susterkens" zich tot het Hof
van Holland en wel met gevolg, dat op den 30 April
1518 1), een overeenkomst gesloten werd, ,,mit minnen
„ende vrienscape" , met de stedelijke regeering, waarbij
1) De stedelijke regeering had reeds in 1506 besloten zich zoo goed
mogelijk naar den wensch van Maximiliaan te schikken.
70
de susterkens oorlof kregen ,,heure convent te crighen,
,tymmeren ende volmaken.”
Eenige jaren na deze overeenkomst was het klooster
gereed, doch de stad bepaalde uitdrukkelijk dat niet meer
dan ,dertich besloten nonnen ende vier uytgancksters"
mochten worden aangenomen. Een hevig geschil ontstond
in 1582 toen twee religieusen boven het overeengekomen
getal op Sint Gregoriusdag geprofest zouden worden.
Het dispuut tusschen de stad en het convent werd zoo
ernstig, dat Amsterdam op den 8 April 1582 haar pen-
sionaris Andries Jacobsz. naar den Haag afzond , om haar
beklag bij den Hove van Holland over te brengen. !)
Eerst den 13 September 1532 werd het geschil bijgelegd.
Bonaventura van Mechelen, minister van de Minderbroe-
ders Observanten, begaf zich naar de Burgemeesters en
Regeerders „ter cause dat 't convent ingenomen hadde
„twee jonge maechden ende in de meeninge waren die
»te professien op Sinte Gregoriusdach, 't welck de regier-
„ders sustineren nyet te behoiren geschieden, daer over-
„eengekomen was dat nyet meer besloten susteren in
„souden mogen wesen dan dertich in getal” De Burge-
meesters antwoordde dat „het nyet behoirlyck was nog
„twee te professiën, daer voor ’t onfangen van die twee,
dat ghetal dertich daerinne geweest es. Pater Bona-
ventura en de pater van de Clarissen brachten hiertegen
in het midden ,,dat op dien tyt van de professie oick maer
„„dertich waren", maar dat onder dat getal „drye perso-
,nen.waren die uyt ordonnancie ende by bevel van de
Con. Maj. ende onse genade Vrouwe van Bourg saliger
„memorie ende requisitie van den coninck van Denemar-
»ken dair binnen 't convent gecomen waren by admissie
„ende goetduncken van de Burgemeesteren en regeerde-
1) Stadsrekening.
71
,ren", niettegenstaande er toen reeds 80 nonnen waren;
dat ,,dairomme de drye personen als supnumeraire nyet
,en behoiren gecomprihendeert te wesen onder "t voorsz,
»getal van de dertich, ende dat men, onder ’t decksel van
»de drye, niet belet mag worden de professie van de
„twee gecleede Susteren, die gecomen sijn in de plaetse
van anderen die voirleeden jaer gestorven syn, soodat
„behalve die drye er nu met de twee gecleeden maer
„negen ende twintich syn." Tegen dit betoog schijnen
Burgemeesteren niet bestand geweest te zijn, want Rey-
nier Brundt, raidt ende procureur in den Hove van Hol-
land besluit dat ,,de twee gecleeden religieuse geproffessyt
„zouden werden op Sinte Gregoriusdach alsdoe naestco-
‚„„mende” , op voorwaarde evenwel dat het convent zich
streng houdt aan de gemaakte overeenkomst” !)
In het Stadsarchief ?) berust het onderstaand „Extract
„suit de oorspronkelijke Brieven en outentike bescheiden
ssin het archive der Provincie van Onderduytsland der
,.Minderbroeders tot Brussel bevonden, behelzende de
,Stichtinge en opverheffinge des kloosters van de Arme
„Clarissen binnen Amsterdam." Dit extract is opgesteld
door „Pater Longas uit het klooster der Observanten te
,.Brussel, waar de outentike acte berust’ Het luidt:
„Den Eerzaamen man Jan de Wael, borger en koop-
man der steede van Amsterdam, door zeedelyke godt-
vruchtigheit beweegt, heeft zeer begeerig en verlangende
geweest, opdat een nonneklooster van het order van de
heylige Clara, welk onder een eeuwigduurend slot en
volgens haar voorige instellinge volgens den regel van
J) Stukken over kloosters in laden, Stadsarchief.
2) Buiten op het extract staat: „is my (Schoemaker) bezorgd door
Pater Longas te Brussel," Pater Josephus de Longas was in 1780 kapelaan
in ’t Boompje te Amsterdam.
12
het zoogezeide order zoude leeven, aldaar gefondeert en
opgerecht zoude worden; tot welkers eynde heeft hy haar
eenige huizen met tuynen en zeekere erven, hem wet-
telik toebehoorende, gestaan en geleegen in het voorzeyde
stedekjen, by de poorte der Regulieren en buiten de
poorte geseyt de Bruynsycker !) poort, binnen de paalen
der Parochiaale kerke van de heilige Maria, tot oprech-
tinge en opbouwinge van het voorseide klooster gedepu-
teert en geschikt, in deze zelve huysen, tuynen en erven.
Hebben over eenige jaren zommige eerbaare nonnen en
maagden deugzaam van leven, van den kant der pro-
fessie, van eenig geestelyke perzoon, van eenig order
prysbaar geleeft, verlangende in het opbouwen des kloos-
ters onder een regels habeit van dit voorzeyde order,
welk zy zochten te beleiden eeuwiglyk Godt daar in te
dienen. Tot de uitwerkinge der meyninge van deze geeste-
lyke persoonen heeft den voornoemden Jan de Wael oot-
moediglyk doen versoeken by Maximiliaan Rooms Key-
ser etc. en by Philip, Aartshertog van Oostenryk, en
Graave van Holland etc. etc. om verlof en toestemminge
derselver opbouwinge en oprichting van dit klooster, be-
never alle goederen, en Geestelyke in hetzelve, zullende
professien met haare bedienaars en dienaressen en het
geheele huisgezin in zijn behoudenisse en bewaaringe ge-
noomen en bescherminge in het jaar 1494 den 6 October,
alsoo blijkt uit de oorspronkelyke brieven binnen Meche-
len gegeven met den koninklyken zegel in rooden lack.
Gelukkig bekoomen hebbende de gunste en genegentheyt
van verzeekering en goedkeuring des Roomschen Konings
en Artshertogs ten deelen, is van denzelfder abt Joannes
verzocht geweest bij Alexander van denzelfden naame,
sesden paus van Roomen, welke in het jaar des Heeren
1) Lees: Bindwykerpoort.
18
1495 den 2 April den eerwaardigen Heere Hermannum
de Locherst, Deken van het capittel van den heiligen
Salvator en den Heere Anthonium de Pott, beyde licen-
tiaaten der rechte of regtsgeleerde in der hooftkerke van
Utrecht cannoniken, in deze zaake commissarissen gestelt
heeft en van het recht geheist [geeischt] hebbende de
voorgaande omstandigheeden, heeft deszelfs uitwerkinge
gebooden met hun opte opleggende opdat uit het klooster
van Delft van hetzelven order en gebidt drie à vier non-
nen, in de geestelyke discipline, tucht en onderhoudinge
hervaaren tot ons opbouwende klooster zoude overbren-
gen en eene uit deze door een apostolyke gesach tot ab-
disse zoude verkiezen, en haar de abdisse met de nonnen
aan de zorge en bezoekinge van eenigen vicarius der Min-
derbroeders der onderhoudinge onderworpen. Zoo dan is
aan de gratieuselyke pauzelyke bulle onder gevolgt de
goedkeuringe van David de Burgundie, Bisschop van
Uittert in het jaar 1495 den 20 der maand November.”
Daar de Clarissen, volgens den stichtingsbrief van 30
April 1518, onder de gehoorzaamheid van de Paters Min-
derbroeders te Amsterdam gesteld waren, zoo is het na-
tuurlijk , dat zij, toen zij na het geusworden van Amster-
dam van haar woning beroofd waren, nog voeling hiel-
den met hare zielzorgers, die op eene schandelijke wijze
de stad waren uitgezet. Het laatste overgebleven susterke,
„Margriete !) Gerritsdr’, die enkele brieven ,,en andere
zaaken" voor de amsterdamsche dieven achterwege had
gehouden, liet, hetgeen zij nog gered had, in 1617, naar
Brussel overbrengen. Het Amsterdamsch archief bevat
1) In het Rode Register wordt zij genoemd Marritgen. Portefeuille
Schoemaker.
74
de volgende belangrijke verklaring, door Pater Joannes
Botterwerk welwillend aan den Heer Schoemaker !?) opge-
zonden :
dat Margrietje Gerritse, de laetst overlevende, op den 18 mei
1617 de brieven van stichtinge en alle andere zaeken het kloos-
ter aengaende en raekende overgezonden heeft, om getrouwe-
lyk bewaert te worden.
Deze zoo te weesen getuyge ik
F. JOANNES BOTTERWERK
der provincie definitor en archivist,
Onder alle andere zaeken hebben wij hier ook zeker te
verstaan de monstrans, den kostbaren schat der Clarissen
van Ámsterdam, welke kort na den zoogenaamden ,,vrij-
heidsdag” in het Minderbroederklooster te Leuven is ge-
bracht. Toen bij de fransche revolutie dit klooster werd
opgeheven, schonken de Minderbroeders aan de kerk der
Predikheeren dit kunstwerk, onder voorwaarde dat jaar-
lijks eene H. Mis met drie Heeren tot rust hunner zie-
len zoude gelezen worden. Ook de Predikheeren-orde werd
te Leuven opgeheven, doch het ostensortum verbleef in
hare vroegere kerk, welke thans bediend wordt door
Pastoor van den Broek, een minzaam, eenvoudig pries-
ter, bij wien ik dit meesterstuk van amsterdamsch goud-
smêekunst uit de eerste helft der XVI* eeuw gezien en
bewonderd heb.
Het kolossale ostensorium, uit massief zilver vervaar-
digd is 79 centimeter hoog en op zijn breedst 17 centi-
meter. Het overtreft in schoonheid van opvatting den
]) Gerrit Schoemaker, een kunstverzamelaar te Amsterdam, geb. 1692,
overl. 1786, die zich ook met het verzamelen van archiefstukken onledig
heeft gehouden,
15
grooten monstrans, genaamd dien van den Amsterdam-
schen Burgemeester Bam, in de St, Nicolaaskerk te Calcar.
Onder den voet is gegraveerd: T HOERT TOE D CLAER-
RISSEN AMSTERDAM. Daar de Clarissen contemplatieven
zijn, en den dag en een groot gedeelte van den nacht
doorbrengen in aanbidding van het Allerheiligst Sacra-
ment, zoo is het geen wonder, dat zij bij uitstelling
het Heilige der Heiligen plaatsten in het schoonste en
edelste , dat menschenhanden konden wrochten.
De monstrans der Clarissen behoort ontegenzeggelijk
tot die kunstgewrochten, welke den ouden kunstroem van
Holland bevestigen en verklaren. Hij werd in 1520 te
Amsterdam vervaardigd, zooals de keuren van het Am-
sterdamsch wapen getuigen. Hij vormt een torentje van
ongemeene rankheid, dat ons herinnert aan de steenen
toren van het raadhuis te Brussel en van O.L. Vr. kerk
te Antwerpen. Het ostensorium is geheel à jour bewerkt
en zilver verguld. Op den opengewerkten voet is gegra-
veerd de H. Franciscus, toonende zijn stigmata aan de
handen. Rechts de doornenkroon met het riet, de lans enz. ,
links het hart van Franciscus, met de voeten van onderen
en de handen van boven, geteekend met de wonden. Aan
de achterzijde de dobbelsteenen met den H. Rok en 2
flambouwen, de ladder met hamer en nijptang, de kolom
en de geesels. — De luna wordt gedragen door twee
Engelen. In de verschillende nissen en onder baldakijnen
staan de twaalf apostelen, beginnende met S. Pieter en
den H. Joannes met de kelk, dan volgt Jacobus met den
pelgrimstok en zoo opklimmend tot boven de luna, Chris-
tus in zijn glorievolle Verrijzenis , omringd door zes
apostelen, Tusschen die apostelen bevinden zich drie zeer
kleine beeldjes: de H. Catharina met haar rad, de H.
Rochus met zijn hond en de H. Barbara met palmtak en
toren. Boven dit alles staat de H. Clara toonende het
76
H. Sacrament. Het geheel wordt gekroond door het kruis,
het teeken der verlossing. !)
Ofschoon het zeer te bejammeren valt dat dit kunststuk
niet meer in Amsterdam aanwezig is, mogen wij ons
toch verheugen dat, dank zij de goede zorgen van zuster
Margriete, dit eigendom der Clarissen in goede handen is ,
en beveiligd is geweest voor den smeltkroes van Meester
Francoys Bruynsels, den heler van het gestolen zilver
der kerken en kloosters.
Op den 13 April 1695 werd te Amsterdam op eene
velling verkocht eene schilderij De afneming van het
Kruis „afkomstig uyt 't Clarissen-convent." Zij bracht
slechts elf stuivers op.
Slechts ééne fundatie, gedaan aan het Clarissenklooster,
is mij bekend en wel die van Cornelis Wouter Dobbes-
zoon, Burgemeester van Amsterdam, Anno 1559, lui-
dende :
den conventualen van de Clarissen binnen deeser voorsz. stede
de somma van tsestich Carolus gulden tsiaers, van twintich stuy-
vers 't stuck gedurende 't leven van Beatris, sijne dochter con-
ventuale aldaer en soo lange zij aldaer of in ander convent van
der Clarissen-oorde woonen ofte blijven sal. Welcke tsestich gul-
den zijne voorgemelde erffgenaem den convente, daer sijne voorsz.
dochter woonen sal, uytkeeren sullen aen butter, kaes ofte andere
victallie, ofte anders ’t geene ’t selve convente meest van doene
hebben ofte begeeren sal.
Toen na het geusworden der stad de kloostergoederen
werden opgeschreven, bracht de stedelijke regeering ook
een bezoek aan het Clarissen-convent „„welck convent de
1) (De afbeelding die hierbij gaat heeft de lezer te danken aan de edele
mildheid van den geachten Schrijver, die ze zelf heeft willen bekostigen.
Ze werd gemaakt naar eene photographie welke ZijnEd. van het origineel
heeft laten maken. Hem zij voor deze opluistering van zijne bijdrage de
innigste dank, Redactie.)
—
c o —n——
… «venen vmma ame e crm raj var *9444A5A1/64 OET AARLE VS AA
>. ee
worden voorsien.
masc ceno puvepimpem veer man .
- Hem zij voor dezo oplaistering ven zijne bijdrage de
Redsctie.]
T1
voors. stadt is toegeygent neffens den anderen conventen
binnen der voorz. stede.” Zeker tot haar schrik bemerkte
Amsterdam, dat van die „arme susterkens" niets te halen
was. Zij schreef dan ook aan de Staten, dat zij niet heeft
„connen ondervinden dat deselve conventualen eenich in-
„commen hebben meer alst bewaonen van den convente."
Zij zat erg verlegen met de alimentatie, welke zij vol-
gens accoord met de Staten als vergoeding moest uit-
keeren. Zij vroeg daarom aan de Staten of zij het „raet-
„„saem souden vinden de conventualen goederen aen te
nemen" daar zij bij benadering den conventualen „andere
‚„woonplaetsen en zekere alimentatie” moet geven „„opdat
„se van honger nyet en versmachten."
Het briefje aan de Staten, dat van verregaande inha-
ligheid getuigt, bevindt zich in het Rode Register en
luidt als volgt : |
Hebben oick Burgemeesteren ende Regierders der voorsz. stadt
naerstich ondersouck gedaen opten staet van den convente van
't clarissen clooster binnen der voorsz. stadt, sonder dat se heb-
ben connen ondervinden dat deselve conventualen eenich incom-
men hebben meer alst bewoonen van deu convente, welck con-
vent de voorsz. stadt meer is toegeeygent, neffens den anderen
conventen binnen der voorsz. stede volgende ’t contract tusschen
den heeren Staten ende Burgemeesteren opte afhandelinge van de
Satisfactie gemaect ende bij zijnder Exc. geapprobeert ; ende de-
selve conventualen voor "t ontrecken van den voorsz, convent
weder met andere woonplaetsen sullen moeten werden voorsien
ende met zekere alimentatie op dat se van honger nyet en ver-
smachten, hebben daeromme de voorsz. Burgemeesteren de namen
van de voorsz. conventualen gestelt, omme indien de heeren Staten
raetsaem souden vinden de conventualen goederen soo binnen als
buyten de voorsz. stadt gelegen aen te nemen onder behoerlycke
alimentatie ende woninghe, dat de navolgende personen van de
bovengescreve convente mede met redelycke alimentatie mochten
worden vaorsien.
78
Neeltgen Pietersdr. van Breda, mater ofte abdisse
out Lvr jaren,
Aechte Cornelis . . . . . . . # LXI w#
Barbara Jacobsdr. . . . . . . " LXIX
Beatris Cornelis . . . . . . . " LXIX 7"
Griete Boelen . . . . . . . . # LXVH w
Neel Jans . . . . . . . . . » LHH w#
Marritgen Bartholemeusdr. . . # XLVI w
Griete Joosten. . . . .... # XLVI w
Balich Joachimsdr.. . . . . . » L 7
Lysbeth Claes. . . . . . . . v» XLI "
Machtelt Cornelis . . . ... » XLVH ^"
Marry Cornelis . . . . ... w XXXVII v
Hillegont Jacobs. . . . . . . » XXXIII v
Ael Jans. . . . . . . . . u XXXVII v
Marry Heynriex. . . . . . . v» XXXVII w
Tryn Jans . . . . . .. .. MI XXXIX. v
Marritgen Aerts. . ..... w XXXHI v
Annetgen Gillis . . . . . . . » XXI 7
Marritgen Jans ....... w XXXI. w
Claesgen Gerrits . . . . . . . " XXXI a
Marritgen Gerrits . ..... w XXIX a
Anna Jans . . . . . . . . . « XXVII yw
Claesgen Hermans . . . . . . ^» XXXIII v
Tryn Heynriex . ...... # LX "
Pietergen Goverts . . . .. . w LIX "
Anna Cornelis. . . . . . . . u XXXI. "
De geschiedenis zegt ons niet of de conventualen ,,van
honger nyet en versmacht" zijn, wel weten wij dat de
stad zich het convent toch maar ,,toegeeygent" heeft,
Deze confiscatie vond evenwel niet eerder plaats dan
twaalf jaar na de „„alteratie” In een kopie HS. der
Handvesten van Amsterdam !) vond ik de volgende no-
l) H.S. berustend in het Stadsarchief en afkomstig uit het Rijksarchief
van Gelderland, Zie mijn Uitzetting der Katholieken in 1578 en 1585 in
De Katholiek. Januari-aflevering 1897.
79
titie : xv*xo (1590) in dit jaer op may avent soe hebben
Burgemrs die Clarissen doen gaen van haer cloister en
hebben haerluyden huysvesting doen hebben int cloister
van die elf duysent maechden.
De kloostergebouwen werden daarna ingericht tot een
Mannen-tuchthuis. Bij de slooping van al die gebouwen
en gebouwtjes, welke tot 1895 dienden voor „Huis
van Bewaring”, hadden wij gelegenheid het oude kloos-
terterrein nog eens te zien. Wij hebben er geloopen
door gangen en cellen en krotten, over binnenplaatsen,
zolders en vlieringen. Klooster en kerk waren herschapen
in vunzige, donkere, vochtige strafcellen en bij het ver-
laten van het Clarissen-klooster, eenmaal door Maximi-
liaan in bescherming genomen, ergerde het ons, dat
Amsterdam die vervallen gebouwen zóó lang voor ge-
vangenis heeft gebruikt,
9. Het Klooster van S. Agnes.
Dit klooster was gelegen aan den zuid-oostelijken kant
van den tegenwoordigen O.Z. Voorburgwal, namelijk op
de uiterste punt van de strook grond, welke de scheiding
uitmaakt van de Voor- en Achterburgwal. Het werd be.
grensd ten noorden door het S. Margaretha-klooster, dat,
ten einde het niet te verwisselen met het S. Margaretha-
klooster in de Nes, ook genoemd werd dat van S. Ca-
trijnen; ten zuiden was het door de Oude-Nonnen-Lange
brug verbonden aan het klooster der Oude Nonnen. De
ruimte welke het besloeg wordt thans begrensd door den
Grimburgwal en de Agnietenstraat, en door den Voor-
en Achterburgwal. Het kloosterterrein bestond uit twee
deelen, waarvan de kapel, gelegen in het midden, de
scheiding uitmaakte. Waarschijnlijk was de noordzijde met
80
hare hooge en lange gebouwen en haar grasveld het
eigenlijke verblijf der kloosterlingen, terwijl de zuidzijde,
met haar kleinere woningen en boomgaard, bestemd was
voor den priester en de commensalen. Van het klooster
is niets meer aanwezig dan de kapel, welke, behalve
hare inwendige betimmering en bepleisterde muren, ge-
heel en al beantwoordt aan de teekening op de kaart van
Cornelis Theunisz. (1544). Zeer merkwaardig zijn daar-
van het gepolychromeerde houten gewulf, dat het uit-
spansel met gouden sterren voorstelt, alsmede enkele in
hout gesneden koppen, welke de standvinken opluisteren.
De schooljeugd die meer dan twee eeuwen in deze kapel
ter schole gaat, heeft helaas meermalen op dit hoogst
oude houtsnijwerk haar pennemes beproefd en het hier
en daar deerlijk mishandeld. !)
Voor zoover tot nu toe bekend, is ons van het kloos-
ter slechts één enkel voorwerp overgebleven en wel de
zoogenaamde schilderij Heyman Jacobsen van den Ouden
Amstel ?), welke zich thans bevindt „im Magazin der
Königlichen Museen” te Berlijn, en waarnaar ik voor
eenige jaren een zeer groote photographie liet maken.
Het is hier de plaats niet om terug te komen op mijne
studie, waarvan onderstaand nootje gewaagt. Wij wen-
schen evenwel te constateeren dat wij zeer juist waren,
toen wij schreven dat de schilderij voorstelt het huisge-
zin van Korsgen Elbertsen. Immers, in een manuscript,
afkomstig van het Agnietenklooster 5) lezen wij ‚Int jaer
xv ende .... soe heeft (zuster) Griete Corsendr. bescickt
dat bord (paneel) in den reventer van hair ouders”
1 „In 1727 werd aldaar de Engelsche kerk gehouden, dewijl de Ba-
»gijnekerk gerepareerd werd." (Portefeuille Schoemaker. Stads-Archief).
2) Zie mijn Een Oud-Amsterdamsch familiepaneel. Jaarboekje van Alb.
Thijm. 1899.
8) Archief Beggijnhof.
81
Deze Griete was de dochter van Korsgen Elbertsen.
Nog kunnen wij mededeelen dat Baerte Corsendr., door
mij in mijne studie genoemd en die op het ,bord" voor-
komt, „Suster Baerte" van het Agnietenklooster was.
Het jaar der stichting van het klooster is onbekend.
Wagenaar zegt een stuk gezien te hebben van 1406 waarin
van het klooster reeds melding gemaakt wordt. In het
Stedelijk Archief alhier bevindt zich evenwel een akte
van verhuring van een halve vijver in de Nes, gedateerd
»Manendaches na onser Vrouwen dach asumpcio 1889."
Op de staart staat ‚dese brief gaet Sinte Agnieten ende
Sinte Cecilien an”, waardoor wij het stichtingsjaar reeds
tot 1389 kunnen terugbrengen. Op dat tijdstip schijnt het
klooster evenwel nog in wording te zijn geweest, want
eerst in 1419 op den 28" dach der maent Augusti ver-
leenen Dekenen en Kapittel der kerck van de heylighe
Maria van ’s Graavenhage enkele voorrechten als: het
hebben van een kapel en kerkhof, het kiezen van een
zielbestierder, enz.
Onderstaande akte !), welke door een 18° eeuwschen
schrijver al zeer slordig gecopieerd is geworden, is even-
wel voor de geschiedenis van het klooster nog belangrijk
genoeg om haar in extenso mede te deelen:
Wy dekenen en Kapittel der kerk van de heylighe Maria van
's Graavenhage onder het Bisschoppelyke gebied van Utrecht,
wenschen aan onze zeer lieve in Christo bestierster en zusters van
het huys vande heylighe Agniet onder onze parochiaele kercke
vanden heylighen Nicolaus van Amsterdam, omtrent de twe oude
huysjes gestaen en gelegen in den oostkant, eene zaligheit en
oprechte vreede in den heere! Deze, welcke tot bewaering en
godvrucht der perzoonen van het vrouwelyk geslacht aen onze
kleynheid ten opzichte van deze aen onse voorseyde zorge toe-
vertrout, behooren, staen wij des te geernen toe, hoezeer het
1) Sted. Arch. ,,Kloosters." Huysscheiding der Nonnen van 8. Agniet.
Bijdragen Gesch. Bisdom v. Haarlem. XXIIe Deel, 6
82
blijkt, dat deze om de zwakheit haerder geslachte bekwaame hulpe
en bystant noodig hebben, voor zooveel dan die geestelijke per-
zoonen en zusters onzer parochianen, vermelt onder ons zooge-
zijde parochie in het klooster vande heylighe Agniet voorziet,
haer ophoudende tot sestig perzoonen en ses of seven geduurige
commensaalen, uit opzichte van meerder bewaringhe tot godt-
vruchtigheit een eerlyk en onderscheiden priester tot haeren ziel-
bestierder en bichtvader mogen verkiezen, welke door zich of door
een ander aan wien hij zijne beurten zal bevoolen hebben in haare
kapelle de Misse, Vesperen met zang of zonder denzelve vermag
te celebreeren en aen deze zusters en ses of seven haerder ge-
duurige commensaalen haerluder bichte verhoort hebbende en zoo
veel de schult verheyst, haer de boete opgeleit hebbende, het
weldaet der heylighe absolutie te vergunnen en aen deze selve
het woort van Godt te verkondigen ende kerkelijke Sacramenten
te weten van het lichaam Christi en het heyligh olysel vermag
te bedienen, welke sacramenten ook tot meerdere bewaaringhe en
godtvrucht van haer in dezelve kapelle in eenig plaetze daertoe
nut en bekwaem en behoorlyk verciert geduurzaam zoude konnen
bewaert worden. Wij vergunnen en staen oock toe door den in-
hout dezer tegenwoordighe brieven dat deze vermelde zusters daer
ter plaatze een kapelle en een kerkhof mogen hebben, en deze
geoorlooft mogen geweyt worden. Daarenboven dat de afgestorve
lichaamen der voormelde zusters en huurders, alsoo toegestaen
wort behoorlijke lijkstatie alsoo het gebruyck is door haaren bicht-
vaader of een ander priester het bestier der kercke in zijnen naem
waernemende, en welcke hij zijne beurten zal bevoolen hebben
in de voorseyde geweide plaetze begraven mogen worden. Voor
zooveel er het gewoonlyke gezag van den heere Bischop van
Uitrecht tot de toegestaende en geoorloofde zal bijgekomen wezen,
vergunnen en staen wij door deze tegenwoordighe uit een zonder-
linge gunste toe — zoo nochtans, dat de andere onze parochiaanen
aldaer niet begraaven worden zonder de toestemminge en ver-
loofnisse, zoo nochtans de voormelde zusters eenig lijk of lijken
anders als gebaezeert en toegestaen is zullen ondernomen hebben
te begraaven, dat zij alsdan zullen gehouden wesen voor ieder
van dusdaenig lijk aan ons en onze nakomelingen of dergene die
voor den tijt de voormelde sorge in onzen naem bestierende, te
betaelen ses gouden kroonen in fransche munte of derselve waar-
dye binnen de bepaaling van dertich daagen te rekenen van den
tijt derselven begrafenisse van dit lijk, behouden nochtans dat
83
zij aen ons en onze naarkomelingen voor den tijdt de zorge der
kercke waarneemende 's jaerljks zullen betaalen vier gouden
kroonen der munte hiervoorens vermelt voor haar eu haare na-
volgers tot eene canonieke portie of gedeelte, en offeringe uit
oorzaeke der begraefenisse of andersints van waer het ook zoude
mogen wezen voorkoomende en tot vergoedinge der voormelde
parochiale kercke of andere gemeyne komende op wat wijze ook
zouden gekoomen wezen, alle jaeren in het octaaf van Paaschen
reeel en inderdaadt belooft hebben te betaalen. In welcker ge-
tuigenisse hebben wij deze tegenwoordige brieven aan onzen zegel
doen aenhechten. Gegeven in het jaer ons heeren 1419 den 28
dach der maent Augusti.
Deze brief wordt den 8 Augustus 1494 op nieuw door
„Priorinne ende het klooster van de heyliche Agnes" be-
vestigd. !)
Een tweede belangrijke akte, is die van 1494, waar-
uit wij zien dat de zusters , van het huys van de hey-
lighe Agniet" ten dien tijde „die oerden van penitencie
Sinte Franciscus" volgden. Later werden zij reguliere
Kanunnikessen.
De akte luidt:
Wy ghemeen convent der zusteren van Sinte Agnite der oerden
van penitencie Sinte Franciscus gheleghen binne der stede van
Aemstelredam tussen die twee grafte an die oestside van der-
selver stede doen te weten alle liden dat wi bi consent ende
goetdoncken ons biechtvaders en ons voechts Wouter Willemszoen,
dat wi hebben vercoft den overmans van Sinte Nicolaus huus,
dat staet op die zeedyck aen die oestzide der selver stede van
Aemstelredame, Jan Symoenszoen, Gheryt van den Anxter, Diert
Luytgynszoen, ende Allert Symoenszoen, anderhalf quartier van
een vrancryeser schilt jaerlix. In kennisse der waerheyt soe heb-
ben wi ons conventszeghel aen desen brief ghehanghen int jaer
ons heren 1424 opten 26 dach in Januario. *)
l1) Stadsarchief, Kloosters „In de Rekenkamer.”
2) Stadsarchief,
84
Het „Sinte Nicolaus huus", ook genoemd S. Antonius
gasthuis en Leprozenhuis, is gesticht einde 14° eeuw. In
1402 trok het Amsterdamsche Sint Nicolaas Gild zich het
lot der zieken aan en bouwde het huis, waarvan in de
bovenstaande akte sprake is.
De geschiedenis van het Agnieten-klooster zoude zeker
gebaat worden, indien men het belangrijk handschrift ?),
waarvan wij hiervoor melding maakten, in druk liet ver-
schijnen,
Het behelst de geschiedenis van genoemd klooster van
1897—1599 :
]*. Necrologium en jaargetijden.
29, Van 't beginsel van 't Convent.
9*, Een gebed, waarin de namen der weldoeners
worden opgenoemd.
4*. De namen der rectoren, die in dit convent ,,ge-
regiert hebben en de tijt hoe lange."
5e, De namen der ministersen en priorinnen.
Daar het mij nog niet is mogen gelukken van dat
handschrift inzage te nemen, zoo zal ik mij voorloopig
moeten behelpen met enkele gegevens, welke door een
vriendelijke hand mij toegezonden zijn. Die gegevens, uit
het genoemd HS., zijn aangevuld met eenige door mij
gemaakte notitien op het Stadsarchief. |
In het Necrologium komen voor:
Rissend Claesdr, ?) Mater en Ministerse. Ob. 24 de-
cember 1427.
Ide Dirxsdr. ob. 1425 op 's Hubertsdag.
Brechte Luytgesdr., Ministerse 10 mei 1440.
Ermgard Claesdr. 24 maart 1453, na 22 jaar geregeerd
te hebben.
1) Cat. Libr. Patris Begginagii Amst.
2) Zij was Ministerse in 1406, Stadsarchief.
85
Aleyd Claesdr. 10 maart 1459.
Gundraet Jansdr, stierf aan de pest 30 october 1467,
na 14 jaar ministerse te zijn geweest.
Ide Claesdr., eerst ministerse, daarna priorinne ,,de
eerste de wiel (sluier) ontving 1470 op 's Maertensavond."
Fie Splintersdr., priorinne, 15 october 1480.
Reyntgen Loureysdr. 31 mei 1498.
Styne Claesdr. 18 Sept. 1497, was 7 jaar priorinne.
Aef Tymendr. 14 novber 1514, was 7} jaar priorinne,
Aef Symontsdr. 4 Juli 1532, was 4 jaar priorinne ,
te voren 14 jaar procuratrice.
Mary Claesdr. 15 maart 1540, was 12 jaar priorinne.
Trijn Jansdr. van Nieuweveen, 12 Januari 1549, was
6 jaar priorin, te voren 15 jaar procuratrice.
Beatris Arentsdr. 14 november 1555, was 104 jaar
priorinne.
Margriet Corsdr. ), 18 februari 1556, was 925 jaar
priorinne.
Trijn Pietersdr. 10 Juni 1569, was 9} jaar priorinne.
Neeltgen Florisdr. op S. Barbara-avond 1594 omstreeks
11 uur. Was 25 jaar priorinne.
In het Stedelijk archief ®) wordt nog als priorinne ge-
noemd in 1477: Hillegont Andriesdr.
De ons bekende „priesters ende confessoren van den
convente van Sinte Ágnyeten" waren:
10 November 1462 M* Jan Dier.
Mei 1477 Jacob Ghysbertszoen, onse confessor.
1509 Heer Dirc Jansz.
1524 Broeder Claes Claesz. pater.
Niklaas Niklaasz. Pater. ob. 1540.
1) Zij was 17 Feb. 1524 mater.
2) Stadsarchief. Lade met ijzeren deksel en Inventaris der kloosters.
86
Pater Willibrordus Gillis, priester en canunnik,
pater van S, Agnieten. Overleden 1592.
Uit het Obituartum van S. Agnes, zijn mij eenige
jaargetijden bekend, welke zeker hier dienen vermeld te
worden, Jammer dat bij de jaargetijden geen jaar ver-
meld staat. Het necrologium is uit het begin der 16°
eeuw , wat het schrift betreft, maar er kunnen uit an-
dere necrologia, wel jaargetijden van 1400 en zooveel
ingeschreven zijn.
12 January. 'T is jaergetyt van Suster Lyssbeth Jacobsdr. ende
hair ouders van welcken wij ontfangen hebben xr gulden tot een
testament.
8 February. 'T is jaergetyt van Suster Kathryn Heynendr.,
nonne ende hair ouders Heynrick Jansz. ende Lysbet zijn wyff
ende Heer Joost Heynrixz. hair broeder.
Op Sint Celestinus paus. 't Is jaergetyt van Floris van Hou-
gaerden, peusionarus van Ámsterdam en Eliza zijn wyff. :)
l September. 'T is jaergetyt van onse eerwairdige doctoris
meester Louris Jacobsz.
Exaltatio Crucis (Kruisverheffing) 14 September. 'T is jaerge-
tyt van Suster Griete Heymansdochter ende hair ouders.
8 November. "T is jairgetyt van Jan van Hout, die scilder,
die ons goet gedaen heeft aen die tafel die hij gestoffeert heeft,
ende wat hij dair min heefü dan sijn arbeytsloon, dair soude hij
ende zijn wyff memory voor hebben. ?)
1) Mr Floris van Hoegaerden, een geboren Leuvenaar, bekleedde van
1542 tot 1552 het gewichtige ambt van pensionaris, Hij overleed op Hei-
lige Misse (P?) 1552 en was gehuwd met Elisabeth Ruse of Ruysch. Hij
kocht in 1550 een huis op den Oudezydsburgwal naast het Agsieten-
convent. Oud Holland Dl. II, blz. 191.
2) In mijn hiervoor genoemd Een oud-amst. familie-paneel (blz. 184),
schreef ik dat op het rijkgebordaurde voorhang „de letters THS, thans
bijna geheel weg, in een gouden stralenkrans zich vertoonen.” Die letters
zijn zoodanig overgeschilderd dat ik zonder hulp van Lelong, die er mel-
ding van gemaakt heeft, ze bijna niet kon ontcijferen. Zouden misschien
die letters beteekenen I(an) H(outen) S(cilder)P ' Ia maar een gissing.
87
Barbara (4 December). 'T is jairgetyt van Heer Gerit van
Sutphen. 1)
6 December. ’t is jairgetyt van Suster Geertruyt Remmendr.
ende hair ouders.
In het stedelijk archief bevinden zich nog volgende
brieven en stukken betreffende S. Agnes.
Manendaches na onser Vrouwendach assumpcio 1389. Verhu-
ring van een halve vijver in de Nesse door Zibrant Vrese aan
Vriderie Gherritszoen. Op de staart staat „dese brieff gaet Sinte
Agnyeten ende Sinte Cecilien an."
12 Jan. 1470. Kwijtschelding van een stuk land groot 54 ma-
den gelegen in de ban van Uitgeest, opbrengende jaarlijks aan
pacht 11 rijnsche gulden, gekocht door het convent van S. Agnes
van Meester Hughe van Assendelft, priester,
2 Mei 1477. Verklaring van Hillegont Andriesdr., priorin van
S. Agnes, dat zij met consent van het gemeen convent aange-
nomen en ,geproffessyt" heeft Aeff Dire Aerntszdr.
17 Februari 1524. Verklaring van broeder Claes Claesz. pater
en zuster Margariet Korsdr., mater van S. Agnes, dat zij eenige
brieven ontvangen hebben uit handen van Weesmeesteren dezer
stede. Waarna de opsomming der brieven volgt.
Het in de Voorrede genoemde Rode Register geeft
aan als:
Staet van de incommende goederen van den con-
vente van Ste Agnyeten binnen der voorsz. stede
Amstelredam :
Eerst landtrenten.
Op een stuck lants tot Hoorn . . . xm gl.
Noch op een stuck lants . . . . . .X gl. m st.
1) Wordt hier ook bedoeld de beroemde Windesheimer Gerardus van
Zutphen ?
88
Noch op een stuck lants . . . . . m'v gl.
Op een stuck lants to Cromenye. . . xxx gl.
1* Z* Aan de landtrenten tsiaers 11° Lv gl. mr st.
Losrenten.
Een rente op de Staten van Hollandt tsiaers van
xxI gl. xv st
Noch op den Staten van Hollandt tsiaers van xim gl. v st.
v ", y „ VIII gl. v st.
"2 "2E «XII st,
" v ‚ « XI gl. v st.
" " „ v» XVIII gl. v st.
' op deselve Staten s.» VI gl.
Noch op de stad van Amsterdam , , xvi gl. v st.
Op Tryn Wouters huis tsiaers xvin gl.
Op Reyer Jan tot Schermer tsiaers 11 gl.
Te Westzanen y |. X gl. v st.
Op Frans Calckbrander „ V gl. X st.
In Sinct Annastraet op een huys tsiaers XXIX st.
Op een huys in de Calverstraet tsiaers imm gl. v st. vin d.
" " » I gl. vr st.
, " „ Xx gl. mi st.
" " . XVI gl.
Op een huys by de Oude kercksbrugge tsiaers ri gl. vrrst.
, by tselve convent « Ix gl.
" by Haerlemmerpoort „ VI gl. X st.
Op de stadt van Alcmaer v XV gl.
Op de stadt van Amsterdam » VI gl. vurst.
In Sinte Nicolaesstraet „ vgl. 1 st.
Op een huys in de Warmoestraet y mir gl. vur st.
Op de huyssitten aen de Oude Zyde , xr gl,
Op den Witten Arent, Willem Maertsz.
Calfs huys in de Warmoestraet staende
met hem in questie van schulde tsiaers xvir gl. vur st.
89
Op een huys in de Warmoestraet tsiaers IIII gl. vir st.
2* Z* Van de losrenten bedragende jaerlycx behalve
't capitael op Willem Maertsz. Calff gestelt rr xxx gl.
XIII st. |
Somma grossa van des conventes incommes IIII^ XXXVII
gl. XVI st.
Staet van de belastinge van den voorsz. convente:
De oude nonnen zijn wij sculdich tsiaers out eygen
v gl. vim st.
Noch moet tvoorsz. convent jaerlyex uytkeeren aen vier
conventualen van selven convent vi gl.
Somma van de belastingen van voors. convent es xI gl.
VII st.
Afgetrocken de belastinge van de voorsz. convente, blijft
tgeene tvoorsz. convente noch jaerlycx heeft es
III LXXVI gl. VIII st.
"T voorsz. convent es noch sculdich aen Mathys Coen-
raetsz. van verschoten gelt aen een sout casse |
xxxv gl. x st.
NAMEN VAN DE CONVENTUALEN.
Grietgen Gijsberts . . . . out xci jaer.
Trijn Jans . . . . . . . u LXX "
Neeltgen Florens . . . . . » LXX ww
Diewer Clements . . . . . » LXX "
Machtelt Direx . . . . . » LXX u
Marry Andries . . . . . » INVI w
Anna Jans. . . . . . . nm XVII y
Trjn Reyers . . . . . . » VH v
Anna Jacobs . . . . . . w Lv u
Jannetgen Direx . . . . . » LI v
Jannetgen Jans . . . . . vL u
Willempgen Claes . . . . mn L "
Ael Heyndriex . . . . . » LHH w
90
Barbara Gerrits . . . . . out ur jaer.
Jannetgen Reyers . . . . »^ L "
Marry Maertens . . . . . w xum w
Niesgen Jans . . . . . . u xu 7
Lysbeth Robberts. . . . . wv XLI w
Marry Claes . . . . . . » XL "
Geert Hermans . . . . . # XL "
Heynriekgen Willems . . . # XL "
Gerritgen Allerts. . . . . mn xL i
Steyn Barents. . . . . . u XLVI mw
Weyu Gerrits. . . . . . u XXXVI w
Aecht Verwouts . . . . . n XXXVI w
Jopgen Gerrits . . . . . mn XXXVI w
Neel Jans . . . . . . . mn Xxxm v
Marry Lubberts . . . . . » XL i
Jannetgen Claes . . . . . »^» XXX a
Duyff Jans. . . . . . . w« XXV. »
Uit deze opgave zien wij dat bij het geusworden der
stedelijke regeering het klooster 30 religieusen telde,
zijnde de oudste 91, de jongste 25 jaar, en dat zijn
jaarlijks inkomen was f 476 —8 stuiver.
4. Het S. Margarethaklooster !)
grensde ten noorden aan de S. Pieterskapel ?); ten oos-
ten aan den O. Z. Voorburgwal; ten zuiden aan het
huis der Bervoeters, en ten westen aan de Nes. Het be-
vond zich ter plaatse waar nu de Maatschappij ,,De Brakke
Grond” haar lokalen heeft opgericht en waar op den
1) Lelong, Wagenaar e. a. noemen het klooster van S. Catharina, hetwelk
naast S. Agnes gelegen was, ten onrechte dat van S. Margaretha. Hier-
mede vergissen zij zich schromelijk, zoo als ter Gouw zeer duidelijk aan-
toont in zijne Gesch. v. Amst. D V. Blz. 20.
2) Een der oudste kapellen van Amsterdam, toegewijd aan den H. Petrus
den patroon der visschers. In 1682 tot vleeschhal ingericht, en thans stads”
drukkerij.
91
O. Z. Voorburgwal de woningen zich uitstrekken van af
de Lombardsteeg tot aan de vleeschhal, thans stadsdruk-
kerij en politie-bureau.
Als wij de kaart van Anthoniszoon voor ons hebben,
dan zien wij ten zuiden twee paralelloopende langwerpige
groote hooge huizen. Deze huizen, welke zich uitstrekten
van de Nes tot aan den Burgwal, waren die van de
Bervoeters en der Conventualen van S. Margaretha. Of-
schoon beide huizen door een smalle open ruimte !) van
elkander gescheiden waren, zoo hadden zij evenwel,
door een korten dwarsgang, met elkander gemeenschap,
zoodat de Bervoeters door den kloostertuin toegang
hadden tot de gemeenschappelijke kapel. Deze kapel werd
ingewijd den 16 October 1419. Uit den stichtingsbrief
— zooals die bij Lelong blz. 304 voorkomt — zien wij
duidelijk dat de kapel bestemd was voor Mans- en Vrouws-
persoonen, zoo die daar bij malkander wonen, als die er
na toekomen. Beiden, de Bervoeters en de conventualen
van S. Margaretha, waren van de derde orde en volgden
dus éénen regel. Later, toen de Observanten in Amster-
dam kwamen en de Bervoeters tot die strengere orde
overgingen, verhuisden laatstgenoemden en bouwden het
Minderbroederklooster op den Achterburgwal. ?)
Waarschijnlijk waren de twee paralelloopende huizen,
waarvan hierboven melding is gemaakt, een zoogenaamd
dubbelklooster (monasteria duplicia) waarin geestelijke
]) Deze ruimte bestaat nog, en is een gang gesloten aan den O. Z.
Voorburgwal door een poort, waarop te lezen staat: Brakke grond.
2) Het huis der ,,Bervoeters," dat Wagenaar en andere geschiedschrij-
vers niet te huis weten te brengen en dat ter Gouw doet schrijven, dat
het was het convent der Minderbroeders op den Achterburgwal, was ge*
legen tot ongeveer 1460 tusschen het Maria Magdalena- en het Margarethe
klooster. In 1462 werden de ,,Bervoeters" observanten en verlieten den
derden regel van S. Franciscus. Zij bouwden zich ongeveer dien tijd Het
bekende Minderbroedersklooster. De
92
broeders en zusters te zamen woonden, zooals blijkt uit
den stichtingsbrief der kapel bestemd voor Mans- en Vrouws-
personen, zoo die daar bij malkander wonen. Men heeft
die samenwoning aldus te verstaan, dat de kloosterlingen,
ofschoon gezamenlijk hunne godsdienstoefeningen houdende,
ieder voor zich een gebouw bewoonden, dat in meerdere
of mindere nabijheid van elkander zich bevond. Deze
dubbelkloosters kwamen reeds in de vroegste eeuwen voor.
In latere eeuwen oordeelde de Kerk het nuttiger en heil-
zamer „om den wille van de eerbaarheid des geslachts en
den argwaan des volks” deze dubbelkloosters op te heffen. ?)
Volgens een brief van Meester Willem Klinkert, Ge-
neraal van de orde van den H. Franciscus, ?) was het
Margaretha klooster reeds in 1406 in wezen. Men moet
dit zoo verstaan, dat in genoemd jaar reeds eenige god-
vruchtige vrouwen zich vereenigd hadden tot een geeste-
lijk leven. In 1416 huurden zij een stuk grond voor
den tijd van zeven en negentig jaren voor den bouw
van een klooster, ©) waarvan de huur beliep drie oude
francrixe scilden, goet van gout in 't jaer. De huurceel
luidde als volgt:
Wy Jan Heynensoen cn Jacob Janssoen Scepenen oirconden,
dat voir hun komen Gherijt meester Willemssoens ende Jutte
meester Willem Willemsoens weduwe syne moeder, met Gheryt
voirs, haren soen, dat sij verhuurd hebben san Wendelmoet
Moen Sijmonssoensdr, ministerse, en der ghemeene susteren van
der derde oerde der penitencien des convents van Sinte Mar-
griete, die erve dair sy nu ter tijt opwoenen ghelegen by de Burg-
walle, tussen die erve dat Heynric die Vriese in. pachte plachte
te hebben an die nortsyde, ende die voirs susteren erve, dat sij
van sunter Nyclaes capelle ende gasthuys in pachte hebben op tie
1) Zie Kerkgesch. v. Nederl. door W. Moll. Dl. 2, Stuk 2. Blz. 58.
3) Lelong. Gesch. der Reformatie, bls, 289. !
: ;:8) Wagenaar Di. I, bis. 19.
93
suutsyde, streckende vander steede grafte ter stratwaert an van
Gansoirde ten halven erve toe, allsse ten mijdweghen toe te mee-
ten van deu viersten kant van den Burgwalle ende van der halve
strate van Gansoirde voirs.; durende zeven en ’t negentich jair
lanck, elckes jairs om drie oude Vrankrixe scilde, goet van goude
ende swair van gewichte, mit voirwairde dat die voirn. susteren
deese voirs, erven sullen moghen betymmeren na heure gadinge
ende die tymmeringhe dair op te bliven 't ends den jaire voirs:
des so sullen die ghenen die den eygendoem van den voirs. erven
dan toebehoiren, die tymmeringe ghelde, of huns ghenoegt te
houden ende betalen die susteren voirn. mit drie hondert guede
goudene oude Engelsche Edwairdus of Ricairdus nobelen, iof die
wairde voir te ghevene, Ghegeven vierden dach in Januario 1415.
Tien jaar later, en wel op den 16 October 1425,
werd aan het convent, volgens onderstaande kwijtschel-
ding, een gedeelte van dien grond geschonken door
de erfgenamen van genoemde weduwe Jutte Meester
Willem Willemsoen.
Wij Andries Frederickssoen en Claes Janssoen scepene in
Aemstelredamme oirconden en kennen dat voir ons quamen int
gherechte: Geertruydt Splinters van Rossen weduwe met Dirc
Splinterszoen horen soen, horen ghecoren monbair, daer si mit
rechte aen quam, Elisabeth Herman Wolfsdochter mit Dirc Klaes-
zoen horen ghecoren mombair, dair sy oic mit rechte aen quam,
en Margriete Jan Popelers weduwe mit Mathys Claeszoen horen
besturven monbair, alsemede erfnamen vau Jutten Meester Willem
Willemssoens weduwe ende gelieden, mit hairs monbairs handen
voirn, voir hem ende voir haren erfnamen, by guetdunken Dirc
Splinterssoen , Mathys Claessoen voirn., Heyne Zael Claessoen
en Albert Mathyssoen horen vier vierendelen, als men die naiste
conde ghecregen en bi consente van rade van der stede voirs.
dat si quyt scouden (schelden) en overgeven ’t enen vrye erfgheve
den zusters van Sinte Franciscus oirde des huus ende convente
van Sinte Margriete woenende in Gansoirde, alle alsulke huy-
zinge en erven als Meester Gheryt Willemszoen zaliger gedachten
en Jutten Meester Willem Willemszoens weduwe voirn. syn-mpe-
der eertijts ghegeven hebben den zusteren voirn. tot 't en huse :
94
en convente van Sinte Margriete voirs, gelegen by Sinte Pieters
capelle en gasthuus in Gansoirde voirs, tusschen Peter Dircs-
zoens huzinge en erfve plachte te wesen an die noirtside, en
Claes van Scoenhovens huus en erve was opte zuudzide, streckende
van der Kalverstraate deurgaens tot ander stede oude grafte toe,
in allen schyn alset dair gelegen is en betimmert staet in deser
manieren en voirwaerde; dat Geertruyt, Elisabeth en Margriete
voirn. nog hun erfnamen dese husinge ende erve voirs. niet en
zullen aentalen of van hoire wegen doen aentalen mit recht, tsy
gheestelic of wairlio in eeniger wijs by Jutten voirs. levenden
live noch na hoirre doot. In oirconde dese brieve beseghelt mit
onsen zeghel en gegeven upten zestienden dach in Octobry int
jaer ons Her duzent vier hondert vive en twyntich. !)
Zooals gezegd, werd de kapel van het klooster in 1419
reeds ingewijd en werd een altaar daarin opgericht ,,ter
eere van de H. Drievuldigheyt, van hoogverhevene
»Maagd Maria, van de HH. Andreas, Gregorius, Augus-
»tinus, Ambrosius, Hieronymus, Franciscus, van St.
Margaretha en van alle Heiligen". ?)
De paters, die de kapel bediend hebben, zijn ons niet
allen bekend. Wij vonden slechts:
1428 Heyndrick Heyndrixszoen, priester.
1429 Dirck Vonst priester ende biegtvaeder.
1473-1493 Gheryt Willemszoen van Zande, biechtvader.
1503 Michel Claesz. pater.
1541 Meester Florys de jonge, pater.
Van Dirck Vonst mochten wij volgend extract ?) uit zijn
testament vinden:
Dirk Vonst biegtvaeder en priester der Zusteren van S. Mar-
grieten convent in Amsterdam gedenckende de beleeftheiden en
l) Stads-archief, met de bemerking: Het origineel vau dezen brief be-
rustte bij den Heer Christoffel Beudeker, waarnaar copie genomen.
3) Lelong. Blz. 304.
&) Stads-archief. Portefeuille Schoemaker.
*
*
e." *
e9e6
e. *
.* *
95
diensten hem in zijne noodt en saeken beweezen door de susteren
van voirn. convent legateert en vereert aen dat convent al zijn
roerende goederen, soo. van kleederen, gelt off boeken en ander
huysraet, noch daer en boven sestich rhynsche guldens uit zyn
patrimonie. 8 feb. 1429.
Gheryt Willemszoen van Zande, priester van „Heer
Florenshuys” !) te Deventer, die van 1473 tot 1493, en
misschien nog langer, biechtvader der nonnen was, leer-
den wij kennen uit de twee volgende stukken:
Wij Mechtelt Direxdochter, Ministerse, Lysbeth Ghysbertsdr.
Gheertruyt Petersdr, Nyese Symonsdr, Lubbrich Jacobsdr, Floer
Jansdr, Berta Direxdr, ende alle andere ghemeene professide sus-
teren des convents van Sinte Margriete vander derden oirde Sinte
Franciscus binnen Amstelredam in die Ganse-oirde, oirkonden en
kennen mit desen openen brieve dat wy heer Gheryt Willems-
zoen van Zande aennemen tot onsen biechtvader ende loven hem
te besorghen in cost ende clederen, onder en over, ghesont ende
sieck in al tgheenen en dienstachticheyt dat hem noodtwendich
ende behoerlyck wesen sal, also langhe als hi bi ons is om sulke
diensten als hi onsen convent doet en doen sal. Voort waert sake
dat hi tot enighen tiden van ons scheiden soude om enighe saken
hoe sie geschien mogen, alsdan so sal onse convent gheven en ut-
reicken den broeders van heer Florenshuus toe Deventer, alsoe veel
thi in eenre summe of in renten syn leven lanck duerende, als
tghemeene capittel van onsen oirden voirs. den selven broeders van
heer Florenshuus voirsz. van heer Gheryts wegen voirsz. toeseghen
sal, voirsyn arbeit en diensten die hi ons ghedaan heeft. Oirkonde
des, soe loven wy dat wy dit met gheenen reden die men re-
fieren (?) mach of rechte, weder en sullen staen. In kennisse der
waerheyt soe hebben wy Machtelt Dirxdr ministerse ende die
ghemeene susteren des convents van Sinte Margriete voirsz. ons
convents zeghel an desen brief ghehangen. Ende om meer seker-
heit soe hebben wy ministerse ende susteren voirs ghebeden onsen
Generael minister heer Thomas nu ter tijt wesende, desen brief
met ons te besegelen. Twelc wij Thomas, minister generael om
bede wil des Ministerse en susteren voirsz., mede mit ons gene-
l) Het welbekende huis der Broeders van '& gemeene leven.
Kad
96
raels capittels zegel beseghelt hebben in ons ghemeen capittel in
Sinte Johannescampe by Vollenh(o)ve Int jaer ons Heren dusent
vier hondert drie en tseventich opten.....
Hierop ontvingen de conventualen de volgende be-
vestiging : |
Wij Egbertus ter Beeck, rector, Odgerus Johanssoen van Hoern,
Petrus Eggert van Amstelredam, Johannes Lambertssoen van
Hattem, Petrus Snyder van Hoern, priesters en voirt die ghe-
meyne priesteren en clerke van heeren Florenshuys bynnen De-
venter, bekennen myt desen onsen opene brieve, dat wij den
susteren van Sinte Margriete couvent bynnen Amstelredam om
(h)oerre beden willen gheleent hebben heer Geert Willemssoen
van Sande onse medebroeder tot eenen bychtvader, den sie be-
sorghen sullen in syne noetdrufte tot synen lijve soe langhe als
hy by den voirs susteren bliven. Ende weert sake dat hy hyrna-
maels om yenigerleye sake van den voirsz. convent scheyden sol-
ten, soe loveu wy Egbertus ter Beeck, rector en ghemeene pries-
teren en clercken van Heren Florenshuys voirsz., den susteren des
convents van Sinte Margriete voirsz. dat wij voir den arbeyt en
dyenste die heer Geert onse broeder voirs hem sall gedaen heb-
ben nyet anders eyschen noch begheren en sullen myt gheen-
releye rechte dan ons dat ghemeene Capittel van den derder oirde
Sunte Franciscus toeschicken en toeseghen sall in een sekere
summe van ghelde ofte an jairrenten, In oirkonde der waerheyt
hebben wy Egbertus, rector, ende ghemeynen priesteren ende
clerken van heren Florenshuys voirs., onses huysen ghemeyne
seghell an desen brief gehangen. En om meere sekerheyt hebben
wy gebeden den generaal, mynister des capittels der derder oirder
Franciscus heer Thomas nu ter tyt, desen brieff myt ons te be-
seghlen. "T welck wy Thomas, minister-generaal om bede heren
Egberts, rector en den ghemeene priesteren en clercken van heren
Florenshuys voirs., mede myt onse generaels capittels segell be-
seghelt hebben. In onse ghemeene capittel in Sunte Johans campe
by Vollenho(v)e int jair ons heren dusent vier hondert drie en
tseventich. f)
1) „Beide deeze brieven waren gecopieerd op een blad papiers, zynde
„de autenthyke copyen die behooren in Heer Florenshuis te Deventer en
„is dit papier door den Heer Dumbar Secretaris dier stad, gegeeven aan
»,den Heer P. Vlaming.’ Stadsarchief,
97
Het klooster dat in 1406 slechts ,,een mater ende
vier geprofesside zusters" telde, herbergde, toen ge-
noemde Meester Gheryt aan het bewind kwam, een en
veertig nonnen. By zyn komst schynt hy het noodig ge-
oordeeld te hebben de nonnen op nieuw haar belofte
plechtig af te nemen, ten einde „alle twijfel weg te
nemen over de waerheyt der professie."
Dit wonderlijke stuk luidt:
Compareerde Gerard Willemsz. priester en biechtvaeder van 't
convente van Sinte Margareet, te kennen gevende dat hy om alle
twyfel weg te neemen over de waerheyt der professie van som-
mige, die zaijen nadat zy den hant aen den ploeg sloegen , voor-
naemlyk omme dat daer geen publycq instrument van is, 't zy
dan het door den brandt van ’t convent en 't meerendel van
de . .. verloren zy, of door onachtzaemheyt en slofheyt weg-
geraekt of verzuymt is te maeken; voor my notaris hadt laeten
komen en roepen de zusters var den convente elck in ’t byzon-
derwelcke naemen zijn:
Machtelt Dirxdr. Mary Jacobs.
Lysbeth Gysbertsdr. Aleyd Jacobs.
Geertruyd Pietersdr. Machtelt Jacobs.
Agnes Symonsdr. Lysbeth Claesdr.
Florisse Jansdr. Joanna Jans,
Baerte Dirksdr. Margriet Reyersdr.
Stevense Breghghersdr. Gerbrech Claesdr.
Kataryn Pietersdr. Lysbeth Pietersdr.
Margriet Eggersdr. Margriet . . ..
Geertruyd Lambersdr, Lubbrech Jansdr.
Aleyd Claesdr. “Walburg Pietersdr.
Margriet Bartholemeusdr, ^ Katharijn Pietersdr.
Geertruyt Dircksdr. Alyd Reyners.
Cerdula Franconis. Geertruyt Reynersdr.
Hillegond Gysbertsdr, Wydemoet Jacobs.
Bijdragen Gesch, Bisdom v. Haarlem. XX1Ie Deel. 1
98
Hillegont Emansdr. Agnes Gerritsdr.
Aleyd Klaesdr. Christina Laurendr.
Mary Jansdr. De Wedewe Klaesse.
Aleyd Claesdr. Hase Áernoutsdr.
Agnes Aernoutsdr. Welsnod Jansdr.
Geertruyt Jacobsdr.
en geeven deselve over een cedulle in haere moedertaele inhou-
dende de forme der professie ende heeft hi geroept of sy belee-
den daer van te hebben gedaen vrywillige en vrye professie naer
den inhoude van dien regel, waerop zy antwoerden: ja, terwijl
sij de volghende professie affegden :
Ic suster . . . loeve hoechlie ende openbaerliek onsen here
Gode ende die reine Maghet Maria ende alle heyligen ende Sinte
Francisus, ende U minister na inhout onser privelegien ewighe
reynheit mijns lichaems ende alle die gheboden Gods te houden
ende genoch te doen alst betaemt van minen gebreken, dat ic
teghens die manier des levens van penitencien dat Sinte Fran-
ciscus ingheset heeft ende die paeus Nicolaus die vierde confer-
mirt, of teghens die statuten ons ghemeens capittel doen mochte
nae des visitieres wille, als ic daer toe vermaent werden.
Op den 4 Juli 1476 werden op nieuw vier zusters
»geprofessijt? en wel op de navolgende plechtige wijze:
Alle zy kundig dat Geertruyt Claes Tedingk, de Wed. Gys-
bertse, Lysbeth Harmensz, Imme Janssen, zusteren van ’t Marga-
retha convent overweegende, dat zy de wyze en ’t leven van de
derde regel van Sinte Franciscus der boetvaerdigheit volkoomen
eenige jaeren en voornaemelyk in 't proefjaer, nu verschenen,
goedkeurden, hoopende dat sy mit Godshulpe bequaem zyn om
deselve te observeeren, alleen met opzicht ten goede en behou-
denisse haerer zielen, allen en iegelyck quamen ten daege als
vooren ten tyde van ’t offertorie der hooge misse in de kerk
van het convent, welcke geeelibreert wordt door den heere Rutger
van Weezel, priester en dienaer van den convente van Sinte
Pauwels, openbaer en plechtelijk houdende in d'eene handt eenen
braudende waskaerse, in die andere een cedulle inhoudende de
99
loyze í) van den bovengenoemden regel, die sij professyden
seggende dese belofte: (ls boven).
Als deze professie was voorgelezen kusten zij de treden van
het altaar, gingen zij naar hare plaats terug en ontvingen „uyt
„handen van den voirn. Minister de Eucharistie, waervan de
„voirn. Heer Rutger acte requireerde van den notarys Jacob
„Bartholemeusz en de Heeren Jacob Jansen en Harmen Lambertse
„priesteren als getuygen.
Behalve de hiervoor en in het Rode Register genoemde
zusters, zijn ons nog de volgende namen van maters en
zusters voorgekomen:
1416 Wendelmoet Symons. Ministerse.
1416 Wendelmoet Jansdr. Zuster.
1416 Geertruyt Bartholemeusdr. ,
1416 Hillegont Mathysdr. Zuster.
1461 Elisabeth Claes Jan Peterszdr. Zuster.
1461 Geerburch Claes Jan Petersdr. ,
1461 Machtelt Diresdr. Mater.
1467 Margariete Jacobsdr. Zuster.
1493 Aleyt Reyersdr. Mater.
1525 Marritje Hillebrants, Zuster.
1580-82 Mary Jansdr. Mater. ?)
Een van de door ons genoemde paters en wel Meester
Florys de jonge werd den 4 April 1541 uit Holland ge-
bannen tot dat hy „van de suspectie van Lutherye ende
andere heresie hem opgeleyt gepurgeert soude syn by
den officialen van Uytrecht, zijn ordinarys rechters.” 9)
Hij herriep evenwel een jaar later zijne ketterijen en
wel op den 13 January 1542. *)
l) Leise. (Afschrift van wetten en regels).
2) Zij betaalde na het geusworden der stad nog renten uit.
3) Crim. Sententie Hof van Holland. 1588 — 72 Blz. 69 ve. (Gesch.
Kerkherv. de Hoop Scheffer, blz. 405). .
4) Derde memoriaal van J. de Jonghe. Blz. 107 vo. (als boven). ? :, p
100
Binnen de muren van S. Margaretha was evenwel al
vóór dien tijd de leer van Luther binnengeslopen en wel
verradelijk.
Enkele leden der Amsterdamsche regeering, die de
leer van Luther waren toegedaan en haar zooveel mogelijk
trachtten te begunstigen, waren van oordeel dat die ket-
tersche leer zeker den meesten aanhang zoude erlangen,
indien zij van den kansel zelf zoude verkondigd worden.
Wij weten hoe door hun boozen toeleg Adrianus Cor-
datus en Petrus Quadratus als kapelanen in de Nieuwe
Kerk, en Meester Jan de Haas als preeker in het Le-
prozenhuis werden aangesteld. Doch ook de kloosters
moesten met de ketterij besmet worden. Zij vonden daar-
toe een schoone gelegenheid, toen de lutersche en over-
spelige Christiaan II, koning van Denemarken, in 1531
te Amsterdam vertoefde. Zij droegen zorg dat Jonker
Hendrik van Antwerpen, die tot den hofstoet behoorde,
een onderkomen kreeg in het S. Margarethaklooster. Deze
hofjonker, een ijverig lutheraan, veroorloofde zich de
vrijheid dagelijks in tegenwoordigheid van twee Amster-
damsche regeeringsleden, Cornelis Banninck !) en Mees-
ter Colyn, voor de conventualen te prediken en haar de
leer van Luther voor te houden. Hij wist haar zoodanig
voor zijn gevoelen te winnen, dat ,,hy het cloester meest
geinficeert" ?) achterliet.
Met het ,,cloester" moeten wij zeker verstaan enkele
conventualen, want 47 jaar later, toen de geheele Am-
sterdamsche regeering geus was geworden, telde het
,Cloester" nog 20 conventualen, die hare geloften trouw
hadden gehouden.
1) Hij maakte den 28 Mei 1547 door zelfmoord een einde aan zijn leven.
2) Memorie vant ghunt dat uyt diversche informatien tot Amsterdam be-
vonden wert, overgedrukt in Geschichte des Münsterischen Aüfrührs von
.Q A. Cornelius. Blz, 406.
101
Uit de onderstaande uittreksels van akten, testamenten,
en kwijtscheldingen kunnen wij zien welke vlucht het
klooster sedert 1406 genomen heeft. De opsomming is
dor, doch zij is zoowel voor genealogie, plaatsbeschrijving
enz. zeer belangrijk. Al deze stukken zijn, op een paar
uitzonderingen na, in eztenso te lezen op het stads-archief
van Amsterdam.
Kortheidshalve geef ik alleen hetgeen in deze wijd-
loopige akten merkwaardig is.
1420.
1421.
1423.
1424.
1427.
Vechter Willemssoen geeft een achtendeel van een
akker land en een vierendeel van die huysinge
die daerop staet, geleghen in die banne van Nyer-
Amstel.
Verpacht broeder Jacob Gierie, procurator van den
canonissen regulieren te Sint Marienvelde, van
derselver canonissen whegen, een huys ende erve
gelegen in Gansoirde (Nes) tot een ewelijken pacht
jaerlix om twee Engelsche nobelen en een quartier.
(Schepenbrief.)
1 December. Compareert Jutte Wed. Meester Wil-
lemsz. Zij geeft kwijting van hetgeen het convent
schuldig is uit hoofde van haar zoon zaliger. Zij
schenkt ook een mosterdmolen, een grooten ketel
om klein bier in te brouwen, een altaarkleed en
al haer ,,deutsche" boeken. Gedaan in de kapel van
S. Margaretha.
20 October. Mathys Claessoen verkoopt „twee
acker landts ghelegen ter Nyer-Amstel van der
Aemstelle tot ander lands zijde”
27 Juni. Compareert ,,Elysabeth Herman Wolfsdr,
met Dirc Claessoen haren gecoiren mombair, en
scout quyt mit hoir mombairs handt den convents-
huus van Sinte Margriete alle alzulcke tylbaer-
1428,
1430.
1481.
1442.
1444.
1447.
102
goede(ren) als sy in den huuze voirs. gebrocht
heeft, behoudelyck dat Elysabeth voirs. voir die
voirs. tylbaer guede hebben sal hoir noetrof van
hoiren coste in den huze, hoir leven lanc en nyette
langer duurende. (Beding van lijftocht en woning
met een kostkoopster.)
4 Sept. Schenken Albert Berenssoens drye soenen
als: oude Jan, jonge Jan en Pieter Aelbertssoen
gebroederen aan Heynricxsoen van Voirst priester
tot behoef der zusteren d'een helfte van den huze
en erve gelegen in Gansoirde by Sinte Pieterscapelle
en gasthuys tusschen Sint Pietersgilde-erve an
d'eene zide ende der zusteren voirs. ander helfte van
denselve huzen ende erve, opten andere zide.
23 Sept. Dirc Hollants erfgenamen verkoopen aan
Dirc Claessoen als voogd van de zusters vijf ma-
den land liggende „after den Damme.”
22 Jan. Schenken Lysbeth Wolfs, Heyn Zael Claesz,
gebroeders en Egbert Claesz. aan Dirc Claesz. als
voogd van S. Margriete Convent alsulcke landen
en huysinge als hair anghecomen syn by besterf-
ten, staende ende ghelegen boven der Weteringhe
inder state dair der Reguliers cloester beneden
up staet.
10 Juni. Schenken Peter Jacobszoen alle alsulk
gelt en goede als Margriete Egbertsdogter syn wijfs-
suster in den convente gebrocht heeft of van ho-
rentwegen in denselven convent ghecomen is.
17 Maart. Schenken Heyn Zael en Wouter Aerents-
soen den zusteren een stuck lands gheheeten den
Utnesse gelegen in den ban van der Nyer-Aemstelle.
18 April. Verkoopt Jacob Boudenzoen den zuste-
ren een wermoestuyne , twee roeden wyt, ghelegen
optie karckside over die uterste graft.
1441
1455.
1455.
1456,
1458.
1458.
1461.
103
15 November. Heynric Lucke wonende by Yedamme
geeft kwytschelding van alsulcke ghelde en goe-
de(ren) als Kristine Moene Symonssoens weduwe,
syneswager en hoir twee dochters, syns wyffs twee
susteren, meede professide susteren wesende, in
Sint Margriete gebrocht hebben.
20 Februari. Verkoopt Jan Claeszoen den zusteren
een erve ghelegen in die Voeghelensanc dair naist-
by geerft die voirn. susteren an beyde syden.
19 Juli. Kwijtschelding van een goede gouden
overlandtsche keurvorsten rijnsche gulden up een
huys in Gansoird door Jacob Collenzoen ten be-
hoeve van het convent.
6 Maart. Verkoopt Heer Merman Lamberts en
Jacob Louwe Andries syn ghecoren voeght een
huys ende erve ghelegen in die Gansoirde strec-
kende van der Kalverstrate aen den Aemstel.
283 April. Verkoopt Jan Aelbertssoen den gheme-
nen susteren twee huysen en erven gelegen in
Gansoirde upt hoeck van den Voghelensangen.
24 Januari, Verkoopen Peter Luytgynszoen, Jan
Roede en Elysabeth Jan Peterszoendr, een erve
gelegen in die Gansoirde, dat Heer Jan Moeys
saliger placht toe te behoiren.
den 20 Juli. Wy Korstgyn Jacobszoen en Ghysbert
Dirazzoen Scepene in Aemstelredamme oirconden
en kennen dat voir ons kwamen Willem Claes Jan
Peterszoenszoen, voir hem selve en gelovede voir
Direc Klaes Jan Peterszoenszoen syn broeder an
d'een zyde, en Elisabeth ende Geerburch Claes Jan
Peterszoens twee dochteren professide susteren in
S. Margriete convente mit GAyshert Claeszoen hair
oem en voecht ende mit Peter Cleszoen, Ghys Jans-
zoen ende Ghysbert voirn. hoer vier vierendel als
104
men se naist conde gecrigen ende bi consent van
heer Simon pater ende Machtelt Dirzdochter mater
van Sinte Margriete convente voirsz. an d'ander
zyde, en geliede, by consent der Rade van der
Stede, dat sy geschyden ende gedeelt hebben alle
die erfnisse ende guede roerende ende onroerende
die hen angecomen en up besturven syn van Claes
Jan Peterszoen hoer vader ende Alyt hoer moeder
zaliger ghedachten. In deeser manieren en voir-
waerden dat Elisabeth ende Gerbrecht sullen hebben
ende behouden dese nabescreven gueden; inder
eersten: negen ende halve guilhelmus scilde siairs
ewige rente up Claes Coppen huus ende erve ge-
legen by den Ye, upten Nyewendyck, aldernaist
Meeus Kalair an d'ene zyde ende Jan Berenszoen
an d'anderzyde; It. veertich stuuvers siairs ewige
renten up Peter Comans huys ende erven over
s’ Gravenbrugge in die steege. It. een guilhelmus
scilt siairs ewige rente up Jan die Barbiershuys
en erve in 's Gravenstraat. It. een guilhelmus scilde
siairs op Michel Allertszoen tuyne buten die Nye-
wendyker poert. It. een oudt guilhelmus scilt siairs
upten huysen en erven gelegen up die Kerksyde
by Sinte Anna Straat an den Burgwalle, in alle
schyn alle dese voirs proper pachtbrieven inhouden
ende begrypen, ende noch anderhalf morgen lants
tot Outerstarp gemeen met Jacob Braseman. Ende
Willem en Dirc voirs. sullen hebben ende behou-
den alle alsuleke landen als Claes Jan Peterszoen
in sinen laisten leven leggende hadden tot Ostrop.
It. een huys en erve gelegen in den arme after
Ghys Janszoen, en voirt alle andere gueder oe(re)nde
en onroe(re)nde, scoude ende onscoude, ende hier-
mede soo scouden sy malkander quyt. In oirconde
1466
105
dese brieven beseghelt mit onsen segelen. Gege-
ven upte twyntichsten dach in Julio in Jaar ons
He(ere)n dusent vierhondert een ende tsestich.
7 Augustus. Lambert Peterszoen bekent ontvangen
te hebben van het convent ,,'t seventich rynsche
»gulden in afcortinge van alsulcke gelden als hem
1467
1467,
,toegeseyt syn van den erfnysse nagelaten by Claes
„„Jacobszoen saliger syn neve." Hy belooft den zus-
ters, als hy de laatste gelden ontvangen zal hebben,
kwytschelding te geven van „alle guede en landen
ende renten ten plaetse buten der stede en dair
binnen, dair die ghelegen syn."
29 Januari. Jan Brunincz van Diemen, Claes Duur
van Ransdorp als voogd over Wybrecht sinen egten
wive, Roel Heynenszoen en Claes Heynensz., voor
Heyn Symons hoiren vader en Jacob Claes van Wa-
terganc, voir Margriet Hillebrantsdr. sine moye als
erfname, en machtig gemaekt van Margriet sine
moye voirs., hebben te samen eendrachtich over-
gegheven en vry quyt gescouwen dat convent
den vryen eygendom als hen angesturven is van
Claes Jacobs saliger, of angesturven van Margriet
Jacobsdr. syn suster en medesuster in de voirs.
convent, alsulcke landen, guede en erfnysse als
hair angesturven wesen mach, als: twee campslants
geleghen in .Lambertsveltsaet op Sinnevelt, van
welcke lande, guede en erfnysse de comparanten
voernoemt geliede wel betaelt te wesen.
»Op Letare Jherusalem" geeft Lambert Petersz.
kwytschelding over den vryen eyghendom als hem
angesturven is van Claes Jacobs s. g. of aengestur-
ven is van Margriet Jacobsdr. syne suster en con-
ventuael van S. Margriete: van twee campen lants
in Lambertveltszaet op Zinnevelt.
106
1468. Outger Outgerszoen verkoopt ,,ses rode voten erves
ghelegen in die Gansoirde."
1471. Id. een huis en erve gelegen in Gansoord ,,dair
naist by geerft sijn Elisabeth Huzen andie nortside
ende die voirs. susteren an die suytside."
1477, 29 maart. Albert Janszoen van der Meer verklaart
schuldig te zijn aan het convent negen rynsche
gulden viertich groot vlaemsch, voor elcke rynsche
gulden, voirs. gerekent jaerlixe renten ,,totten
ewelicken pachten staende op alle die go(e)de(ren)
roerende ende onroerende, die Aelbert nu ter tyt
heeft of hiernamaels vercrighen mach.
1520. St. Barbara-avond. Verhuurt het convent vier en
een halve morgen vryland gelegen te Baanbrug
voor vyf jaar aan de kinderen van Symon Claesz.
1525. 20 December. Willem Janszoen, Symon Michielsz. ,
Symon Vrankensoen ende Claes Symonsz. in de na-
men van „onse huysvrouen ende ook van weghe
onse huysvroue susteren en evenknyen [van gelyke
maagschap] daer voer wy vast staen, dien vervan-
genden”, hebben een vasten uytcoop gemaict mitten
convent aengaende de erfnisse angecomen aen Mar-
ritjen Hillebrantsdr, ons huysvrouw suster, con-
ventuael in S. Margriete, deur die doot ende over-
lyden van Catryn Hillebrant Claessoen weduwe ons
huysvroue.
De volgende „losrenten” zijn schuldig aan het con-
vent :
1480, 12 Februari. Claes Aelbertsz. 6 coopmans rynsche
gulden.
1482, 17 Augustus. Aelbert Jacobsz. 28 stuyver.
1482, 17 " Barent Claesz. 3 Karolusgulden.
1509, 6 Mei. Jan Aertsz. 8 Karolusgulden.
107
1556, 1 Sept. Heynrick Adriaensz. van Oostsaenen 10
guld. 16 st.
1558, 20 December. Jonge Cornelis Buyck Cornelisz.
7 guld, 4 st.
1659, 16 Mei. Joriaen Warnarts en syn huysvrou Steyn
Pieters. 31 Karolusguld.
1560, 22 Maart. Heer Claes Coeck 6 Karolusgulden.
1560, 25 Mei. Symon Jansz. Beeldesnyder 7 gulden.
1563, Segher Marcusz. 3 Karolusgulden.
1563, 16 Novb. Arent Heynricxszoen 5 gulden 14 st.
1564, 20 Maart. Pieter Claesz, en Willem Symongz.
6 Karolusgulden.
1564, 22 Maart. Burch Jacobs. Speelman 6 Karolusguld.
1574, 3 Feb. Jan Adriaensz. Gardenier 1 ,
1576, 30 Juni. Pieter Jans. Groffsmidt 6 '
1682, 17 Aug. (dus na de ,,alteratie") Meester Claes
Cornelis, schaerslyper 2 Karolusgulden.
Het Rode Register luidt :
Staet van de Incomende goederen van de conventualen
van Sinte Margriete binnen der voorsz, stede Am-
stelredamme.
Eerst van de Landen.
Twee stucken lants leggende bezyden malchanchen buyten Jan
Roonpoort, groot tsamen omtrent seven twintich maden, gel-
dende tsiaers in huyre . . .… . . LX guld.
Noch een stuck landts genaemt de blaeuwe sack groot twaelff
maden leggende buyten Jan Rooden poorle geldende tsiaers
in huyre. . . . . . xxx gl.
Noch vier ende twintich maden landte met een huys daerop,
leggende tot Meerhuysen, met nog andere vyff maden lants
leggende opte Diemermeer, tsiaers . . . . LXX gl
Noch vyfftich maden landts leggende met andere landt tot Lam-
brug, gelt tsiaers . . . 0.5.5 5. XVI gl
1* Z* van de Landen crLxxvi gulden.
108
Outeygen.
Aen outeygen van acht gulden thien sí. tsiaers houdende op een
huys in de Warmoesstraat . . . . . . . vrr gl x st.
Noch een outeygen van vier gulden twee stuvers tsiaers houdende
op een huys over de Nyewezydts Colek — . . irm gl. rr st.
Noch een outeygen van twee gulden een stuver, tsiaers houdende
op een huys over de Colek. . . . . . . . rm gl. r st.
Noch een outeygen houdende op seker landt 't Oudewael
III gl. xvI st.
2* Z* van de jaerlycxe outeygen xviI gl. rx st.
Losrenten.
Een brieff van hondert vyff en twintich gl. tsiaers houdende op
seker landt leggende by Montfoort twelck Dirx Thymonsz. van
ons eertyts gecoft heeft voor achtthien marge vry landts, ende
also ’t landt maer sestien margen groot is, ende Dirck Thy-
monsz. groote excessieve costen gehadt ende geleden heeft om
den huysman van ’t landt te crijgen, die opt landt getimmert
ende geplant hadde, soo is veraccordeert, om alle costen en
moeyten te schouwen , dat Dirck Thymansz. siaers sal geven
hondert gulden, des soo sal de questie van de grootheidt des
lands uut, alle andere eysch van oncosten by hem gedaen, gansch
te nyete zyn . . . . … . € gulden.
Noch aen diversche pachten ‘ende ‘renten staende op diversche
thuynen en erven glen Jan Rode-poort op Sint Margriete-
pat tsiaers . . . . « « CL gl
Noch een rente van zes en dertich gul tsiaers houdende op een
huys in de Gasthuyssteech . . . . . . . . xxxvi gl
Noch een rente van vier en twintich gul. tsiaers houdende op
een huys in de Oudezydts arm. . . . … . Xx gl.
Noch een rente van vier en twintich guldens tslaers houdende
op een huys op de Zeedyck . . . . . . . . xxmm gl.
Noch een rente van thien guldens tsiaers houdende op een
bruyckweer landts tot Aelsmeer . . . . … . X fl
Noch een rente van vyff gulden tsiaers houdende op een stucke
landts tot Westzaen . . . .… … … Vgl
Noch een rente van zess gulden ‘tsiaers houdende op een huys
by de Haerlemmerpoort. . . . . 0. … VI gl
Noch een rente van seven gulden tsiaers houdende op een huys
opt houckgen van St. Pieterssteechgen . . . . . vi gl.
109
Noch een rente van zess gulden vyff st. tsiaers houdende opte
Vroonlanden !) buyten Alkmaer . . . . . . vr gl. v st.
Noch een. rente van vyff gulden tsiaers houdende op de molen
op de Heyliche weh . . . . 2.0, 5. … V gl
Noch een rente van acht gul. thien st. tsiaers houdende op een
burger tot Utrecht. . . . . . … . VII gl x st.
Noch een rente van vier gl. teiaers houdende omt landt tot Bode-
graven. . . 095 . . . II gl
9* Z* van d' jaerlycze losrenten In? LXXXV gl. xv st.
Staet van de belastinge van den voorsz. convente ende
deselve jaerlycx moeten betalen.
T voorsz, convent moet jaerlycx betalen elff gulden thien st. out-
eygen den ouden nonnen binnen deser stede. . xr gl. x st,
De bagynen opten ronden Hoff hebben jaerlyex opt voorsz. con-
vent seven gulden vyff st... . . . . . . vir gul, v st.
Noch een outeygen van vier gulden acht stuvers tsiaers ende dat
aen die van St, Joris Hoff . . . . . . im gl vir st.
Noch een outeygen van vier gulden ut st. tsiaers ende dat aen
Sinte Magdalena clooster. . . . . . . IHI gl. V st.
Noch een outeygen van twee gulden min vier penninck hollants
aen den Carthuysers. . . . … . H gl min rrrr penn.
Noch twe en veertich gulden tsiaers houdende de brieff op tgroote
huys dat Wynolt Pheling heeft doen timmeren, ende wordt
uytgekeert aan Wynolt voorsz. . . . . . . XLI gl
Noch eene obligatie van twaelff gul. tsiaers houdende opt voorsz.
huys ende wordt uytgekeert aen Ael Duynen . . . xr gl
Somma van de belastinge van voorsz. convent tsiaers
LXXXII gl. IX sí. xm d.
De voorsz. Lasten getrocken van Incommen van de voorsz.
convente, blijft tgeene voorsz. convent noch heeft in-
commende . . . . . . mm I gl. xv st. mmn d.
1) Toen Karel V voor het onderhoud van zijn leger verbazende sommen
noodig had, leende hij bij enkele Amsterdamsche kloosters zekere penvin-
gen met belofte van teruggave na één jaar. Hij was echter onmachtig te
betalen bij verval en verhypothekeerde zijne Vroonlanden bij Alkmaar,
110
NAMEN VAN DE CONVENTUALEN.
Marry Jans, mater. . . . out Lxr jaren.
Lysbeth Miehiels, procuratrice w 1L "
Marry Jans van Gelderlandt — 5» rxxvim w
Tryn Michiels. . . . " LVI r]
Anna Michiels . . . . 9» LI v
Aeltgen Direx . . . . . » XLVIIH vw
Marry Jans van Utreeht . " L "!
Willempgen Franssendr. . & / XLVIIII #
Heynriehgen Thonisdr. . . » XLVII w
Marry Joppen . . . . . vw XIV w"
Swaengen Willems . . . . m XLI "
Lysbeth Jaspers . . . . . w XXXVII w
Vroutgen Ysbrants . 0. d _ XXXVII y
Giertgen Meynerts . . . . w XXXVI
"
Anna Heynrtiex . . . . . w XLVI wm
Aeltgen Barents . . . . . w EXLIII w
Tryn Barents. . . . . . w XXXVIII y
Annetgen Jacobs. . . . . m XXXI wm
Tryn Lamberts . . . . . w 3xVIH u
Noch zynder twee susteren zekere tyt geleden uyt
het voorsz. clooster gescheyden.
Jannetgen Arensdr. mede conventuaal heeft nu een
man getrout ende seventhien jaren uyten convente ge-
weest.
Lysbeth Fransendr. heeft vrrmr jaren uyte convente
geweest, maer es wedercommen in 't convent mette woen
gekommen, out xLvin.
(Wordt vervolgd.) BERNARD J. M. DE BONT.
111
AANTEEKENINGEN
BETREKKELIJK EENIGE
HAARLEMSCHE GESLACHTEN.
Medegedeeld door Jhr. Mr. A. F. O, VAN SASSE VAN IJSSELT
te 's Hertogenbosch.
Op het Kasteel Ter Horst te Loenen o/d Veluwe be-
rusten verschillende aanteekeningen omtrent eenige Haar-
lemsche families, van de hand van Jr. Pieter Adriaansz.
van Adrichem van Dorp, welke ik hieronder zal laten
volgen voor zoover zij in dit tijdschrift op hare plaats zijn.
Vooraf wensch ik echter zijne voorouders mede te dee-
len, omdat daardoor Simon van Leeuwen’s Batavia
Illustrata wordt aangevuld voor wat betreft het Katholiek
gebleven gedeelte van de familie van Adrichem, dat daarin
geheel voorbijgegaan wordt en opdat ook de lezer kunne
nagaan, op wien de aanteekeningen over dit geslacht be-
trekking hebben. Zie dan hier zijne genealogie, aanslui-
tende aan die van van Leeuwen.:
I. Jacob van Adrichem, zoon van Floris en Lijsbeth
van Sanen, huwt N. van Bakel. Wonnen:
II. Floris van Adrichem, ridder, sterft 1470, huwt
Willemina van Foreest. Wonnen:
a. Adriaan, die volgt sub. III.
b. Beatris huwt Dirck Steffenys, zoon van Hendrick
van Wissen en Maria van Bennebroeck. Hunne afstam-
melingen namen den naam van van Adrichem aan.
c. Catharina huwt Jan Floryssoon.
d. Geertruyt huwt Willem Speyart van Woerden
Pieterszn, burgemeester van Haarlem, die sterft 16 Ja-
nuari 1541,
112
III. Adriaan van Adrichem, woonde meestal te Alkmaar,
sterft omstreeks 1490 en huwt Catryn van Sanen. Wonnen:
a, Willemyna huwt Andries van Foreest,
b. Aelbrecht, die volgt sub IV.
IV. Aelbrecht van Adrichem, schepen van Haarlem,
sterft 23 Maart 1555, in de 80 jaren oud, is begraven
in den grafkelder der van Adrichem’s in de St. Bavokerk te
Haarlem, huwt 1° N. van der Laen 2° Johanna van Assen-
delft, die kinderloos sterft 3° Elisabeth van Dorp, (haar
moeder Almonde), die 1537 stierf. Won ex 1** a. Justus,
die ongehuwd stierf op zijne terugreis van Jerusalem.
Ex 9* b. Pieter, die volgt sub. V.
c. Adriaen, die volgt sub IA.
d. Catharina, sterft kinderloos 1574, oud 44 jaren,
is in haar vaders graf begraven, huwt Mr. Dirck Ramp
Egbertssoon, burgemeester van Haarlem, sterft 1597.
e. Elisabeth van Adrichem geseght van Dorp huwt
le Gerrit van Berckenroede Willemszn., schepen van
Haarlem, die sterft 1559, oud 27 jaren, 2° Gerrit Borst
alias Velserman, die sterft 1578.
V. Pieter van Adrichem geseght van Dorp, burge-
meester van Haarlem, sterft 20 Mei 1565, oud 42 jaren,
huwt 1? Cornelia van der Loo, die sterft 1553, oud
23 jaren, d* van Willem en N. Uytenhaege; 2° Mach-
teld de Jongh, dochter van Cornelis, heer van Baardwijk,
rekenmeester van Holland en Anna Sasbout Joostdr, Won :
Ex 17* a. Willem van Adrichem geseght van Loo,
sterft kinderloos.
b. Cornelia van Adrichem geseght van Dorp, trouwt
Aerent van der Hooch.
Ex 2d e, Cornelia van Adrichem geseyt van Dorp,
huwt Jacob Godin, raad en rekenmeester van Holland,
heer van Warmond, (Hunne afstammelingen vestigden
zich in Belgie).
118
d. Elisabeth, sterft jong.
e. Catharina, sterft 1597, huwt Mr. Pieter van der
Hooch, meesterknaap van Brederode, heer van Sprang.
f. Petronella van Adrichem geseght van Dorp, sterft
ongehuwd.
I4.
Adriaen van Adrichem genaemt van Groeneven, raad,
schepen, burgemeester van Haarlem en meesterknaap
van Holland, geboren te Haarlem 26 Juli 1526, sterft
27 Mei 1573 te Haarlem voor het Katholieke geloof den
marteldood, maakt 1560 uit godsvrucht eene reis naar
Rome, huwt 1° 26 Mei 1551 Josina Ramp geseght van
Berckenroede, (dochter van Egbert Willemszn Ramp, burge-
meester van Haarlem en Hasa van Berckenroede), gestor-
ven 2 December 1568, die evenals haar man in gemelden
grafkelder der van Adrichem's begraven is. 2° Anna Boot,
dochter van Aert, meesterknaap van Holland en baljuw van
den Haag, daarna drost en kastelein van Franeker, en
Geertruid van Leeuwen. Drie portretten van À. v. A. be-
vinden zich op het kasteel Ter Horst voormeld. Won ex 1**
a. Elisabeth van Adrichem alias van Groeneven, sterft
1588, huwt Mr. Pieter Hals, advocaat en schepen van
Haarlem. |
b. Hadewey of Hasa van Adrichem alias van Groene-
ven, sterft kinderloos 1597, huwt Dirck van Nuysenburgh.
c. Josina, begijn op den Hof te Haarlem, „„een maeght
van seer stichtigh leeven," zooals van haar geschreven
staat, sterft 21 April 1617. Haar portret op paneel hangt
ten huize van Mr. C. Baron Speyart van Woerden te
Roermond.
d. Aelbrecht van Adrichem van Groeneven , sterft 1604,
huwt Clara Craenhals van Hottinga, dochter van Sebas-
tiaan, schout van Haarlem en drost van Kennemerland,
en Petronella Wittendael, Wonnen :
güdragen Gesch. Bisdom v. [laarlem. XXIIe Deel, 8
114
1. Josina huwt Simon de Bray.
2. Elisabeth huwt Cornelis van Schorel.
8. Sebastiana, sterft kinderloos, huwt Aelbert Canter.
e. Pieter, die volgt sub II.
Ex 2d Een kind jong gestorven.
II. Pieter van Adrichem alias van Dorp, sterft 9 Mei
1645, oud 79 jaren, huwt zijne nicht Anna van Egmond
geseght van Berckenroede, die sterft 1607, dochter van
Adriaan van Egmond van der Nieuburgh, burgemeester
van Haarlem en Catharina van Berckenroede. Zij is be-
graven te Haarlem in de Corskapel. Wonnen:
a. Aelbrecht, jong gestorven.
b. Adriaen, die volgt sub III.
c. Hester van Adrichem geseght van Dorp, sterft kin-
derloos 10 Februari 1661, huwt 1634 Mr. Simon van
den Broecke Jacobszn, advocaat.
d. Catharina, sterft ongehuwd 14 Oct. 1652, begra-
ven te Haarlem.
e. Josina, sterft ongehuwd 16 April 1669, begraven
te Haarlem.
f. Willem, jong gestorven.
III. Adriaen van Adrichem genaemt van Dorp, sterft
27 October 1666, begraven te Haarlem in het graf der
van Adrichem's, huwt 1652 Catharina de Kies van
Wissen, geboren 18 October 1617, sterft 22 December
1689, begraven bij haar man in St. Bavo te Haarlem,
dochter van Mr. Adriaen en Josina van Teylingen (dochter
van Bartholomeus en Maria Speyart). Wonnen:
a. Anna Catharina van Adrichem geseght van Dorp,
sterft 8 Juni 1669, oud 16 jaren.
b. Justina van Adrichem, geestelijke dochter, sterft
l Februari 1692, is begraven in de St. Bavokerk te
Haarlem, in den grafkelder harer voorouders.
c. Pieter, die volgt sub. IV.
115
IV. Pieter van Adrichem geseght van Dorp, de schrij-
ver der Aanteekeningen, sterft 27 Juni 1706, is begraven
te Haarlem in de St. Bavokerk, huwt 1687 Eva Maria
de Kies van Wissen, geboren 1671, sterft 13 Mei 1715,
dochter van Johan Adriaan en Gudula Maria van der
Wielen; zijne vrouw hertrouwde na zijnen (Pieters n. 1.)
dood 3° met Diderick Speyart van Woerden. Wonnen:
a. Gudula van Adrichem, geboren 14 September 1689,
sterft 1693,
b. Catharina Josepha, geboren 20 April 1691, sterft jong.
c. Adriaen Joseph, geboren 13 Oct. 1692, sterft jong.
d. Adriaen Joseph van Adrichem, geboren 24 Maart
1694, kinderloos gestorven te Haarlem 18 Juni 1750,
huwt 5 November 1715 Cornelia Elisabeth Buyck van
Swiethen, gestorven te Haarlem 9 Juli 1744, dochter
van Cornelis en Catharina de Ridder. Beiden liggen te
Haarlem in het familiegraf in de St. Bavokerk begraven.
e. Jan Joseph, geboren 1695, sterft jong.
f. Justina Catharina Josepha, geboren 1697, sterft
10 Februari 1715.
g. Jan Joseph, geboren 29 November 1698, sterft
Juni 1704.
h. Joanna Maria Josepha, geboren 10 Februari 1700,
huwt 22 November 1722 Joan Cavellier, sterft te Haar-
lem 80 Juni 1779, oud 89 jaren, zoon van Claude en
Margaretha de Surmont. Wonnen:
a. Margaretha Cavellier, sterft jong.
b. Petrus Guilielmus Cavellier, kanonik te Haarlem,
geboren aldaar 12 Mei 1726, sterft aldaar 5 Mei 1789.
c. Philippus Johannes Cavellier, geboren te Haarlem
29 October 1728, sterft ongehuwd te Amsterdam 16
Augustus 1791.
d. Jan Gerbrand, die volgt sub V.
V. Jan Gerbrand Cavellier van Adrichem, door Keizer
116
Frans II in den adelstand erkend en voor zooveel noodig
daarin verheven, geboren 20 October 1780, sterft te
Loosduinen 19 Juni 1790 en is te Haarlem begraven ,
huwt 1° te IJsselt 11 December 1775 Cornelia Constantia
van Sasse van IJsselt, geboren op IJsselt 17 Mei 1748,
sterft te Haarlem in de kraam 1776 2° Barbara van der
Does, geboren te Gouda 1788, sterft te Amsterdam 31
December 1818, dochter van Wilhelmus Bernardus en
Catharina Maria van Suurland.
Zijne eerste vrouw schonk hem :
VL. Johannes Ludovicus Maria Cavellier van Adrichem,
geboren te Haarlem 2 October 1776, sterft te Boxmeer
2 November 1889, huwt te Kleef 1807 Antoinette Jo-
sephine Maria Hacfort tot Oosterholt, geboren 1788,
sterft te Amsterdam 26 September 1811, dochter van
Olivier en Theodora Speyart van Woerden. Wonnen:
VIL. a. Cornelia Constantia Cavellier van Adrichem,
geboren te Amsterdam 17 Mei 1809, sterft op Ter Horst
te Loenen op de Veluwe 10 Juli 1866, huwt Mr. Cas-
par Hacfort tot ter Horst, sterft op Ter Horst 28 Dec.
1875, oud 67 jaren, zoon van Olivier en Maria Aletta
van Wijnbergen. Zij lieten afstammelingen na.
b. Oliviera Cavellier van Adrichem, geboren te Am-
sterdam 19 October 1810, sterft te Boxmeer 1 Septem-
ber 1891, huwt te Boxmeer 31 Augustus 1831 Louis
Jan Baptist van Sasse van IJsselt, lid van de 1° Kamer
der Staten Generaal, geboren te Boxmeer 20 Juni 1809,
sterft aldaar 28 December 1888, zoon van Leopold en
Henriette Hacfort tot Oosterholt. Zij lieten afstamme-
lingen na.
c. Een meisje dat jong stierf.
De aanteekeningen luiden als volgt:
ADRICHEM.
Het slot ofte huys te Adrichem of Arcum is een van
117
de outste casteelen van Kenemerlant geweest en wort al
vermelt int jaer 780 volgens scrijven van Theofridus,
abt van Epternach, die geleeft heeft onder Keyser
Henderick de vierde, die regeerde 1080 en seyt in sijn
gescreve chronyck als volght: Carolus Pepini filius, major
domus, avus Caroli Magni, apud Trevisos consistens 4
Idus Maij, integram villam Adrichaim in Frisia in pago
Kinheym super fluvium Velisenam, ubi mare fluit in
parte altera sitam, regio donavit testamento clero Tra-
jectensi circa annum 7380.
. Hoe dat deese hoef of casteel weeder van de Cleresie
van Uytrecht is vervreemt kan ick niet achterhaelen,
doch het is waerscheynlijck of om beeter te seggen bijna
seeker volgens alle omstandigheeden, dat dit deselve
hoef of slot is, die de naem aen het eedele geslacht
Adrichem heeft gegeven, welcke familie langh besitter
van dit slot is geweest. |
Aengaende de dirivatie ofte oorspronck van de naem
van Adrichaim of Adrichem vinde ick in oude aenteeke-
ningen, dat sommige die deduceeren van Adderheym of
huys, omdat daerin voor tijden veele adders of slangen
wierde gevonden en dit kan niet alleen met de gestalte
onses lants int gemeen over een koomen, als sijnde in
oude teyden woest en weynigh gecultiveert geweest en
daerdoor in ongediert overvloediger, maer wel principael
met de situatie van ’t hoef Adrichem selfs, als sijnde
geleege in een laeghachtige en vochtige plaets bij de
Weyckermeer of teye, welcke swinters swellende, buyten
sijn boodem storte en aen dit gedrochte voetsel en ver-
meerderinge gaf.
Oock wort gemeent en is seer waerscheynelijck, dat
de Adrichems, die een slange in haer waepen voeren de
oude en eerste besitters van dit huys sijn geweest en is
apparent, dat Ludolf van Brederode, 1086 vermelt, soon
118
van heer Dirck 2* heer van Brederode met een erfdochter
van deese familie getrout sijnde voor hem en sijne nae-
koomelingen de naem van Adrichem naer dit casteel heeft
aengenoemen , doch sijne descendenten hebben haer vae-
derlijcke waepen van Bredenroede tot heeden toe sorgh-
vuldighlijek geconserveert. Ick vinde meede, dat die van
Adrichem sijn geweest heeren van Akendam en dat aen
Adrichem hebben gehoort eenige duynen en thienden,
sijnde leengoet geweest maer door hertoogh Aelbrecht
van Beijeren alodiael gemaeckt; deese duynen worden
noch genaemt Árcums duynen, soo dat Adrichem een
schoon stuck goets is geweest.
Er is geen seekerheyt aen wie Floris Aernoutssoon
van Adrichem, die in 1300 leefde, geheylickt is, doch
soude twijfele of sijn vrouw niet is geweest uyt den
huyse van Wassenaer , want ick in de Beverwijck in de
kerck in seeker glas gesien heb eenige waepens van
Adrichem onder malkander, naest welcke stonden de
vrouwwaepens ; het eerst van de vrouwwaepens was een
schilt met drie wassende maenen sonder breuck; de co-
leur kan niet voor vast stellen maer meene dat het wa-
pen van Duyvenvoorde was; apparent een dochter van
Jan van Duyvenvoorde, die soone was van Arent van
Duyvenvoorde en N. van Crayenhorst.
Joncker Simon van Adrichem (die op de sepulture in
de Beverwijck voor sijn moederlijck quartier heeft Bakel,
waeruyt blijckt, dat hij en sijne broeders en susters sijn
geweest kinderen van J°r, Floris van Adrichem heer
Florissoon en van Juff. van Bakel) troude Juff. Elisabeth
van Duyvenvoorde Dircksdochter, haer moeder was Zeven-
der uyt den huyse van Arckel.
Het opschrift van gemelde sarck was:
119
Hier leegt begraven die edele Simon van Adrichem,
die starf 1482 ende Jonckvrouw Elisabeth van Adrichem
sin wijf, die starf 1472 ,
met het waepen van Adrichem met het rat op de borst
van de leeuwe sonder schilt met deese quartieren:
twe van hem als: en twe van haer als:
Adrichem Duyvenvoorde of Polaenen
Bakel (gebroke als boove)
Zevender.
Daer staen eenige waepens in de kerck in een glas
aen de suytsey bij het graf van Adrichem (gelijck onder
Floris de eerste geseyt is), waerdoor schijnt te blijcke,
dat Floris de eerste (die bij veele de oorspronck van
deese stam gestelt wort) aen Duyvenvoorde troude, het-
welcke meede scheynt te kenne te geeven het schrift,
dat daer bij stont maer nu meest verbroken, te weeten :
Adrichem
ortu
occasum
vorder kon niet gesien worden en dit wil betekenen Si-
monis de Adrichem ab ortu ad occasum.
Het laeste manswaepen van Adrichem was van J° Pie-
ter van Adrichem, waerover stont Ramp.
Waeruyt veele hebbe beslooten, dat deesen Pieter de
laeste mansoir van deese familie soude geweest sijn,
doch sonder veel fondament, want dit alleen kan meede
brengen, dat hij de laeste is geweest van Simons branche,
want het woort Simonis maeckt restrictie tot sijne des-
cendenten alleen, alsof het wilde seggen de af komst van
Simon van Adrichem van den beginne tot den ondergangh.
Een soon van genoemden Simon van Adrichem was
Nicolaes van Adrichem, abt van Egmont, door een-
paerige stemmen daertoe verkooren int jaer 1476. Hij
120
vluchtte toen voor de Cabeljause partey, die de mon-
nicken door gewelt en hongersnoot socht te dwingen om
Jan van Bourgondië, bastertsoon van hertogh Philips de
goede als abt te aenvaerden, bij de Karmelieten te Haer-
lem. Stierf 1481. !) Een ander soon was J*' Aerent van
1) In een handschrift, berostende in het Archief van het Bisdom Haar-
lem, heeft Pieter van Adrichem van Dorp het volgende over bem geschre-
ven: Heer Nicolaes van Adrichem, de vermaerde abt van Egmont, door
eenpaerige stemmen daertoe verkooren int Jaer 1476, hadde een machtige
tegenpartey aen Jan van Bourgondië, proost van St. Donaes te Bruggen
en bastertsoou van Hertoogh Philips de Goede, die op de abdeyes groote
inkomsten verleckert, socht sich, door auctoriteyt van siju broeder Her-
toogh Carel, van de abdey meester te maecken, hebbende daertoe groote
vrinden aent roer, als Lodewijck heer van Gruythuysen, stadthouder vaa
Hollant, Jan heer van Egmond, met veele heeren van de Cabeljausche
partey, waerdoor den vleckt en Klooster veel te leyden hadden, in soo-
verre dat het kleoster wiert belegert om de monicken door gewelt en
hongersnoot tot het aenvaerden van den bastert van Bourgondie te dwin-
gen, maer verstaende, dat heer Nicolaes (de principale archiven en klij-
nodien bijeen gebracht hebbende) met Jor Floris de Roode, sijn neef,
kloeekmoedelijck haer handen was ontsnapt, trecken weeder af; hier en
tussen vlucht heer Nicolaes naer Vrieslant; gints en weer eenigen teyt
gesworven hebbende, komt hedecktelijck bij sijn vader op sijn slot bij de
Beverwijck; sich daer niet langer vertrouwende, verschuylt sigh met sijn
neef int Carmelitenclooster binnen Haerlem; daer en tusseu sijne affaeren
te Romen naer wens uitvallende, treckt den laeste dagh vant jaer 1476 in
stilte weeder naer Adrichem; naer een kort verblijf aldaer komt de droeve
maere, dat Hertoogh Carel van Bourgondie bij Nancy was verslaegen; dit
baerde int lant veel ontsteltenis, doch heer Nicolaes heeft hierdoor occasie
gekreegen om naer sijn abdey te keeren en is aldaer met onbeschrijfelijcke
vreugde van de broeders ontfangen, want sijn tegenpartij, nu met veel
meer en swaerder saecken belemmert, lieten hem voortaen gerust. Hij was
int clooster om sijn besondere gaven seer bemint; hij was milt tot den
armen, lieftalligh tot siju vrinden, tegeu sijn vijanden ontsachlich, hospitael
en een groot voorsorger voor de abdey; soo wel het geestelijck als wee-
relts hof had van hem groot gevoelen , want niet alleen heeft heer Joost
de Lalain, stadhouder van Hollant, heer Nicolaes ontsagh voornamelijck
noodigh geoordeelt int beslissen der swaere oneeuigheeden der Hoeckse en
Cabeljause te Hoorn en elders, maer paus Paulus de tweede, overweegende
de groote oneenigheyt, die gereesen was tussen biscop David, bastard van
Bourgondien en sijne stad vau Uytrecht, die door hem in den banne ge-
121
Adrichem, die troude Juff, Agatha Suys Pietersd’ en
wan o. a. Juff. Cornelia van Adrichem, nonne te Nasa-
reth in de Beverwijck, sterf 1544 en Juff. Elisabet,
nonne te Koninxzvelt buyten Delft, Juff. Cornelia van
Adrichem, nonne in ’t clooster der Reguliere Kanonikes-
sen te Beverwijck, genaemt Nazareth, *) die stierf in dit
clooster a* 1544, maakte zich zoo wel door haar god-
vruchtig leven als bekwaamheid en ervarenheit in de
dichtkunde bekend. Zij heeft de Psalmen Davids in la-
tijusche vaarzen gebragt en noch vele andere geestelijke
gedichten en wérkjes in die taele gemaakt. Jacob Faber
Stapulensis acht haare geleerdheid zeer hoog en de ver-
maarde Cornelius Musius hieldt grote vriendschap en
kennisse met haar. Ook heeft zij voor zich zelve dit fraaie
latijnsche grafdicht gemaakt:
deen was en daerin willende voorsien, heeft hij heer Nicolaes neffens de
biscoppen van Cesareen eu Munster alle te samen en ieder in solidum
gemachtight om uyt sijne naem alles te examineeren en decideeren soo als
billick en recht bevinden souden, maer den biscop van Cesareen sich ten
principaelen om gewichtige reedenen excuseerende en die van Muuster met
weereltse saecken toens te veel belemmert sijnde, komt de saeck ter princi-
paelen op heer Nicolaes alleen aen, die, tot hem nemendc eenige beroemde
raetslieden, heeft de differenten soo veel doenlijck geeffent en die van
Uytrecht door pauselijeke autoriteyt van den ban ontslaegen. Aertshertoogh
Maximiliaen van Oostenrijck te Haerlem sijnde, heeft hem met seer grootc
genegenheyt en achtinge ontfangen en onfhaelt en blijmoedigh eenige silver
vergulde drinckschaelen van hem ter vereeringe ontfangen , beloovende met
veel hartigheyt hem en sijn convent voortaen tegen alle vijanden in sijne
besondere bescherminge te sullen houden, en ter eeren van deese abt heeft
Joannes a Leydis , Haerlems carmeliet, sijne historie van Egmont beschre-
ven, als hij int begin self getuyght, maer het is te beklagen, dat soo
roemwaerde en treffelijcke prelaet tot een soo droeve doodt is geraeckt,
want int jaer 1418 naer Zeelant gerijst sijnde op de bruyloft van heer
Wolphert van Borsselen, heer van Terveer etc. (die hem seer estimeerde)
is aldaer tot groote droefheyt van sijn convent en vrinden seer subitelijck
overleeden.
]) Elders Sion genaamd.
122
Corpus humo, Superis animam Cornelia mando,
Pulverulenta caro vermibus esca datur
Non lacrymas non singultus tristesque querelas
Sed Christo oblatas nunc precor umbra preces.
Catharina van Adrichem, dochter van Floris van Adri-
chem en Willemina van Foreest en weduwe van Jan
Floryssoon, geeft 1504 aan de kerk van St. Bavo te
Haerlem vierhondert rijnsguldens om daarvoor aldaer
ewich elke week te doen lesen drie missen des Zondags,
des Dynsdags en des Vrijdags op St. Lucas outaer,
staende aen de achterste pilaren van het kruiswerk aen
de noortzijde in de kerk, met bepaling dat de priester,
als hij de misse gedaen heeft „int afgaen van den outair
gaen sal te grave bezijden tvoorscr. outair int midden
van de kerck, dair zij huer evenknyen !) vier graven heeft
ende dair huer ouders begraven liggen, ende alsdan
staende voir den grave lesen die psalm de profundis
clamam ad te domine mit een collect voir die zielen van
den voirsr Catryn hueren ouders, huen kinderen ende
hueren lieven vrienden zielen, dair zij 't voir begerende is."
Heer Floris van Adrichem J*' Jacobssoon troude Juf-
frouw Wilhelmina of Willemina van Foreest. Hij was
ridder en stierf 1470 als blijck uyt sijn sepultuere, sijnde
in de groote kerck van Haerlem bij de pilaer daer St,
Lucasautaer heeft gestaen, sijnde bedeckt met een groote
blauwe sarck, alwaer opgehouden was als volght: eerst
int midden des steens het waepen van Adrichem met
sijn helm, chimiere etc., doch met een schiltje op de
borst des leeuws onder de baer, waerop was een raetje ;
voorts stont als volght (sijn sepulture was getekent
Ne 198, 194 en):
rontom stont aen hoofdent of aent westen:
1) Bloedverwanten,
128
Hier rust h. florys van Adrichê aen de noortseyde
Jacobsz starf a? 1470 en . . Catharina van Adrichem
aen d'oostseyde . . . . Joffr Willemina aen de suytseyde
stont foreest . . . .. en Juff, Elisabet van Dorp 1587.
Het eerste tot en Catharina was seer klaer en noch
wel te leesen; tusschen rust en florys was een teeken,
dat wel een Ah geleeck en bediede apparent heer; de rest
was noch leesbaer maer wat meer gesleeten; voor Catha-
rina had noch een letter twe à drie gestaen, apparent
Joffr; achter haer was oock iets geweest daer haer sterf-
dagh gestaen sal hebben; voor het woort Joffr. Wille-
mina had noch iets gestaen, apparent Ater rust meede;
voor foreest heeft noch een letter twe drie geweest waer-
schijnljck; van de f van foreest was al iets versleeten,
de rest noch geheel klaer; achter foreest heeft noch een
woort of twee gestaen, dat niet wel leesbaer was; daer
waeren letters in geweest als / en s en is seer apparent
geweest sijn wijff, hetwelck achter malkander gescreeven
met de suppleringe is als volght:
hier rust h. florys van Adrichem Jacobsz. starf a? 1470
en Joffr. Cathrina van Adrichem starf . . . . hier rust
meede Joffr. Willemina van foreest sijn wijf starf . . .
en Joffr. Elisabet van Dorp 1537.
Op de sarck boven het waepen stonden vier regels,
die omdat se soo out niet waeren noch lichtelijk te leesen
waeren, waervan onder Aelbrecht van Adrichem sal
spreken.
De vier quartieren van deese Floris van Adrichem
waren op de wijse als volght en noch wel te sien :
Adrichem Bakel
Adrichem
Zaenen Woude.
Adriaen van Adrichem troude Catrina van Zaenen. Hij
124
woonde meest te Alckmaer en meene-dat aldaer in de
regeringe was; hij stierf int laest van 1400 en is aldaer
begraeven in sijn grafsteede in de groote kerck, bedeckt
met een dubbelde witachtige sarck; heeft geleegen in de
suydergangh, getekent met een A(driaen) met het wae-
pen van Adrichem, sijnde een leeuw met een baer over
de borst des leeuw, daer een schiltje aenhanght, daer
een klijn ratie ingehouwen is, gelijck het bij sijn nae-
koomelingen tot heeden toe gevoert wort; deese graf-
steede is naemaels door de erfgenaemen van J°r Aelbrecht
van Adrichem Adriaenssoon verkocht, alsoo van sijn
descendenten te Alckmaer niemant woonde.
De quartieren van Adriaen van Adrichem, die op de
sarck in kerck van Alckmaer sijn gesien, sijn als volght
Adrichem Foreest.
Baekel
Jonckheer Aelbrecht Adriaenssoon van Adrichem is
geweest scheepen van Haerlem ; hadde sijn huysinge in
de Smeestraet over de Schoutesteegh naest de Moerinne-
steegh, alwaer de waepens van hem en sijn laeste vrouw
noch in de gevel staen gehouwen, doch hij was meest
op sijn hofsteede in Heemstee over de laen van ’t slot;
int boeck vant Corsgilt, beginnende 1503 f° 111 verso,
wert hij vermelt a? 1554 Aelbrecht Adriaenss. van Adri-
chem deken; sijn contrefeytsel met dat van sijne derde
vrouw is noch in weesen, sijnde geschildert ieder op een
deur van een tafereel, hebbende weleer gedient (soot
scheynt) voor een autaerstuck int Barnadite clooster to
Heemste, met sijne en sijn vrous waepen daeronder.
Aelbrecht voorscr. stierf den 23 Maert 1555 en is bij
sijn voorouders te Haerlem in de grafstede van Adrichem
begraeven, gelijck is blijkende uyt het geene op de steen
gehouwen is, luydende als volght :
125
Hier hout men memorie alle vierdeel jaers
met twe borst kaarsen en drie missen van
requiem en eeuwige jaersangh voor Aelbrecht
van Adrichem en sijn ouders sielen.
Sijn wapen, de leeuwe van Adrichem met de baer en
een schiltie op de borst des leeuws ent raetje daerin,
doch sonder helm, gelijck toen gebruyckelijck was,
hanght noch aen de pilaer ten westen van de sepulture
en geeft door sijn quaet faetsoen sijn outheyt genoech
te kennen.
De fundatie van geseghden jaersangh is geschiet den
leste Maert 1550 volgens brieve.
Hij fondeerde meede aen acht arme jongens alle son-
daege uyt te keeren een broot van vijf pont gelijck sulckx
mede brenght seeker geschrift uytgehouden in een steen
gemetselt in de muer van de groote kerck int eynde ten
suytweste bij de banck, daer men broot placht uyt te
deelen en luyt als volght:
Om de behoeftige joecht te behoeden voor dolen
heeft Aelbrecht Adriaens uyt minne bevolen
dat de heylige geest elcke sondagh sal geven
acht ambachts knechtgens die s’ heylichdaechs gaen
ter schoole
elek een broot van vijf pont terwemeel versch uyt
molen
dit was als men duysent vijfhondert vijftich vijf
schreeven
dien hem op den armen verstaet sal ewich leven,
Dit is naer seeker memorie geschreeven, dat voorteyts
daeruyt getrocken is; de steen staet noch wel in de
muer doch omdat het scrift overgewit is, kan niet wel
geleesen worden.
Sijn kinderen hadden haer leeven lanck de gifte of .
collatie daervan. Bij scheydinge sijner goederen viel onder
126
het lot van Catharijn van Adrichem of Arcum (want sij
daer oock soo genaemt wort) het huys van Ostervant in
de Smeestraet en was gepreseert op drie duysent gl.,
doch het erf was toen veel langer; dit ist huys daer
voorens af gemelt heb, dat Aelbrecht van Adrichem
woonde. Het is te verwonderen dat sijne kinderen soo
diverse naemen voerden, als Dorp, Groenneven, Adri-
chem en Arcum en dit geeft veel confusie en is apparent
oorsaeck, dat Gouthoeven, Leeuwen etc. , gemeent heb-
ben, dat de familie van Adrichem verstorven was; al-
hoewel sij haer naem veranderd hebben, sij echter haer
vaederlijck waepen altoos behouden.
Dat de moeder van deese Aelbrecht geweest is Zaenen
blijckt uyt het conterfeytsel van dito Aelbrecht, alwaer
voor sijn vaeders quartier staet Adrichem en voort moe-
ders Zaenen. Dit conterfeytsel is noch ten huysen van
Jer Richard Albert Godin, woonende te Tuernhout, al-
waer het dickwils door J*' Diderick Spiaert van Woerden
is gesien en het was geschildert int jaer 1508, soo als
in dorso bleeck.
Pieter van Adrichem geseght van Dorp was diverse
mael burgem' van Haerlem; hij fondeerde of herboude
in den jaere 1557 in de St. Baefskerck te Haerlem een
capelle in de groote kerck van Haerlem genaemt de
korscapelle, die hem toen koste over de drieduysent
guldens aen ruew werck, behalve het autaerstuck en ver-
dere verciercelen; sijn waepen staet int welfsel van de
capelle, te weeten Adrichem met Dorp gehalft; op een
ander schiltie staet 1557; hij is aldaer begraeven in een
kelder onder een groote blauwe sarck met sijn waepen
int midden des steens gehouwen, sijnde Adrichem gequar-
tileert met Dorp of om beeter te seggen Uyterlier en de
127
vier volgende quartieren op deese ordere
Adrichem Dorp
Zaenen Almonde.
Op de sarck stont gehouwen
aent suyde: Hier leyt begraven Pieter van Dorp fun-
datoer.
s westen: deesser capelle en sta
s noorden: rff burgem' va[n] Haerlem) XV* LXV
den XX.
s oosten: may.
Juffr. Cornelia van Adrichem geseght van Dorp Pie-
tersdochter troude Joncker Arent van der Hoogh; sij
legateerde haer neef Pieter van Adrichem genaemt van
Dorp, de grafsteede van Adrichem in St. Baefskerck tot
Haerlem.
Juffr. Cornelia van Adrichem van Dorp, dochter van
Pieter van Adrichem en Juffr. Machtelt de Jongh, trout
Jonckheer Jacob Godin, raet en rekenmeester van Hol-
lant, heer van den Brouck, (waer dit geleegen is, is
mijn onbekent); hij retireerde met sijn vrouw en kinde-
ren om de troebelen naer Brabant en woonde te Brussel
en leyt aldaer met sijn vrouw begraeven in St. Gudu-
laeskerck met dese quartieren :
Godin van Adrichem
Le Conte van Dorp
Lettin de Jonge.
Lestordt Sasbout.
Juffr. Catharina van Adrichem Aelbrechtsdr. trout Mr.
Dirck Ramp tot diverse mael burgem' van Haerlem. Sij
stierf sonder kinderen naer te laeten; sij legateert haer
mans voorsoon Frederick Ramp haer huys en erve, daer
sij in woonde, geleege in de Smestraet, in de schey-
128
dinge van haers vaeders goederen genaemt het huys
van Oostervant.
Adriaen van Adrichem geseght van Groeneven Ael-
brechtssoon troude voor sijn eerste vrouw Josina Ramp
genaemt van Berckenroede, halve suster van Mr. Dirck
Ramp voorsr.; sijn twede vrouw was Juff. Anna Booth,
dochter van Aert Booth en Geertruyt van Leeuwen,
welcke Aert Booth was meesterknaap van Hollant, balieu
van den Haegh, namaels drost en castelijn tot Franeker
en grietman van de Bilt in Vrieslant; hij (Booth nl.)
rijde met sijn vrouw naer Jerusalem.
Deese Adriaen van Adrichem alias van Groeneven deet
timmeren een slot bij de Santpoort met torens en grach-
ten voorsien, waervan Ámpsing aldus schrijft fe 78:
Dan van der Mylens huys en Triers daeraen met een,
t' saem op den grond gesticht vant slot van Groeneveen.
Hadrianus Junius cap. 18 gesproken hebbende van ’t
huys te Velsen seyt:
alwaer wij sien dat omtrent een steenwerp van daer een
heerlijcke hofstede casteels geweyse met een breede gracht
omvangen van Adriaen Groeneveen van Haerlem voor
weynige jaeren gestight is. Gouthoeven f" 79 seght, dat
het omtrent 1565 gestight is. Dit slot of casteel is in de
troebelen gans verdestrueert; de grond en ruewiens
heeft Pieter van Adrichem geseght van Dorp, Adriaens
voors. soon, verkocht.
Mij gedenckt noch gesien te hebben eenige eysere
haecken, schietende omtrent koogels als een stuytknicker,
die opt voorsr. slot geleegen hebben.
Hij was burgemeester van Haerlem.
Hij heeft in de corscapel, die sijn broeder stichte, ge-
geven een ekehoute gestoelte met vier setels; boven ieder
setel een waepen; de twe eerste Adrichem gequartileert
129
met Dorp (onder het eene stont A. v. G.); boven de
derde stoel Zaenen; boven de 4° Almonde. Dit gestoelte
heb ik meenighmael gesien, staende tegens de westmuer
van dito capelle; het was eenige jaeren vervoert naer
St. Janskerck doch daernaer op sijn oude plaets herstelt
en nu weeder weghgenoomen hetsij door ouderdom ver-
vallen of andersints.
Hij heeft den naem van Groeneven aengenoomen en
gevoert naer seker stuck lants alsoo genaemt en met
hetwelcke hem sijn vaeder in diens testament expresselijck
hadde gegoet en gelegateert.
Deese Adriaen van Groeneven of Adrichem was meester-
knaep van de houtvesterije van Hollant, waertoe hij ge-
nomineert was neffens Floris van Jutphaes en Dirck van
der Does en wiert daertoe verkoore den 16 Maert 1570
en heeft den eedt als meesterknaep gedaen den 4 Juli
1571 ter presentie van Hugo van Treslongh en Hende-
rick van der Laen, meesterknaepen van de de hout-
vesterije van Hollant.
Op den twaelfden November 1572, daegh naer St.
Maerte, is Adriaen van Groeneven met sijn familie naar
den Haegh gaen woonen, soo als met sijn eyge handt
in sijn register gescreven staet.
Geduerende de beleegeringe van Haerlem had hij sich
geretireert op sijn slot onder Velsen om alsoo sich selve
te bevrijden van rebellie tegens den prince der landen
en sijn eet en eere te handhaeven en omdat van sijn
gevankenisse en doodt in de historiescrijvers deeser lan-
den eenigh gewagh gemaeck wort (doch seer bedecktelijck
en als van een onbekent persoon sprekende sonder om-
standigheyt of oorsaeck op te haelen) misschien haer
voorouders daeden schaemende, sal ick hetgeene daervan
van tijt tot tijt van lofwaerdige persoonen gehoort en
uyt eenige memorien getrocken hebbe, ter needer stellen,
Bijdragen Gesch. Bisdom v. Haarlem. XXIIe Deel, 9
180
niet ten geheele naer de fantasie van eenige schrijvers,
die, om de onmenschelijke handel van haer geloofsge-
nooten een glimp van rede te geeven , sich niet schaemen
valse betichtinge en leugenachtige stellingen daer bij te
voegen, gelijck eene seyt, dat deese Adriaen van Groe-
neven in dienst was van den Koninck van Spanje en in
een uytval gevangen is; indien hij daerdoor militairen
dienst verstaet is deese stellinge vals, doch indien hij in
dienst sijn verstaet regeerder in een stadt of eenigh ambt
te bekleeden, dan kan die voor waer aengenoomen wor-
den, want soo genomen was hij in dienst of onder eede
van de Koningh; maer wie van de leesers sal die stellinge
800 verstaen; een ander komt noch veel verder en ge-
noecht sich niet alleen met simpele leugens maer voeght
daerbij een openbaere lasteringe, seggende dat hij neffens
een jongen soude verweesen sijn gegeselt te worden, dat
hij self om sijn valsheyt en laster wel verdiende, want
hij dit noch door lofwaerdige historiescrijver noch door
eenige vonnis der stadt goet kan maecken. Sij beleyden
wel altemael dat dit geschiet is in weerwil en tegen
danck van de overicheyt, ja dat sij het met drygementen
noch goede woorden niet hebben konnen beletten hoeseer
sij sich daer tegen stelden; en gelijck Theodorus Scri-
velius int breet getuyght, sprekende van de moort van
Adriaen van Groeneven fol. 85, dat de principaelste en
de raet van de stadt, principael de borgemeester (hij
wort bij andere genaemt J° Jan van Vliet) hoe sij sich
daertegen stelden, sulckx niet hebben konnen beletten ,
want daer voor rechtvaerdigheyt noch billickheyt geen
plaetse was, niettemin gaen sij voort in haer begonne
tirannie etc.; wat reden dat de principaelen en de raet
der stadt sich soo heevigh kanten tegen de moort van
deese Adriaen van Groeneven, jae veel felder en heeviger
als sij teegen de andere gedaen hebben?; niemant heeft
181
de twe andere burgemeesters overtuyght van misdaet
gelijck sij oock niet doen konden; nochtans stelt men
sigh teegen haer doodt met soo eenpaerigheyt niet, als
tegen de doodt van deesen; is dit misschien omdat
hij ter geselinge veroordeelt was? soo doet gij alle de -
principaelen en den raet der stadt ongelijck aen, dat sij
800 veel voor een misdaediger te werck stellen, ja meer
als voor de onnosele; sij waeren soo onverstandig niet
en wisten de gelegentheyt der saecke wel. De oorsaeck,
dat hij gehaet wiert vant grauw der soldaeten, is niet
anders geweest, als omdat hij sijn prince niet hadde willen
afgaen en de naem van spaensgesint te sijn, was genoech
om iemant aent lijf te koomen, principael bij soo woe-
dende gemeente en dit is de reede van sijn doodt en niet
anders, want een gemeente door vreetheeden geterght
en ballorigh gemaeckt, meent haer seer wel te quyten
als sij de vreetheyt van haer partey kan overtreffen ; want
reeden noch gerechtigheyt bij haer geen plaets en vindt.
Aengaende sijn gevangenis ist toegegaen als volght:
het accoort, dat aengevangen was met don Frederico door
toestemmen van de principaelen van de raet der stadt,
nu afgebrooken sijnde en twee van de afgevaerdighde
uyt de raet vant princen volck gevangen sijnde, is hij
uyt de stadt geweeken naer den Haege en op sijn slot
van Groeneven, waerop de stadt beleegert wordende,
niet geraetsaem vondt weeder daer binnen te koomen,
principael nu den raet verandert en eenige van de voor-
naemste niet wel gehandelt wierden en is alsoo in den
Haege en op Groeneveen gebleeven totdat om gewichtige
saecken met een van zijn naeste maegen !) (ieder met
een knecht of twe en twe paerde-sleeden over eys) naer
1) Zijn zwager Philips van der Maethe, oud-burgemeester van Haarlem,
gehuwd met Catrijn Ramp Egbertsdr,
132
Amsterdam most reysen en wiert, nu al omtrent Ámster-
dam sijnde, van eenige soldaeten vant garnisoen , die op
schaetsen om fortuyn te soecken uytgereeden waeren,
ontmoet en door ongeval van syn paert gevangen (synde
sijn medegesel door wackerheyt van sijn paert het nau-
lijekx ontkoomen) en naer Haerlem gevoert en wiert door
bevel van de magistraet gehuysvest int oude stadthuys
en tot sijn securiteyt door haer ordere met gewaepende
borgers bewaert om voort gewelt van soldaeten en canallie
bevreyt te sijn, gelyck als mij gedenckt in attestatien
van eenige dier borgers geleesen te hebben; dit sij aen-
gevoert om te toonen, dat men niet behoeft te komen
tot injurieeren en valse betightinge om het doen van ver-
bitterde en raesende gemoederen te ontschuldigen, want
in die teyt gewisselyck veel gepasseert is soo bij de eene
als andere partey, dat bij onseydigen (gelijck een histo-
riescrijver behoort te sijn) veel verfoeijinge en gans geen
verschooninge verdient. Eer ick sluyte sal kortelyck aen-
roeren hetgeen eenige andere scrijvers van hem melden.
(Hij is omgebracht 27 May 1573).
Laurentius Surius, gedruckt te Kolen 1586 fol. 857,
sprekende hoe dat te Haerlem veele catholycke, onmen-
schelijck sijn mishandelt en opgehangen, telt daeronder
een edelman Adriaen Albertssoon (dit was Adriaen van
Groeneven, soon van Albert van Adrichem). P. Opmeer:
Adrianus Groenevenius senatorii ordinis, vir plane bonus,
cum nobilate generis tum satis lauta fortuna ornatus etc.
Een boeckje, handelende van de oorspronck der neder-
lantze beroerten , gedruckt te Luyck 1646 , folio 58: heb-
ben oock opgehangen Adriaen van Groeneven, raet van
Haerlem etc., niettegenstaende de regeerders der stad
hen daerteegens setten, sonderlingh J^ Jan, heer van
Vliet, burgemeester en dit alleen uyt haet op de catholycke
en sonder form van Justitie of scheyn van reeden etc,
133
Hareus parte tertia f° 159: de Haerlemmers verbittert
sijnde, staen op tegens de catholycke etc.; hebben opge-
hangen Adriaen van Groeneven etc.
Een boeckje in octavo, gedruckt te Colen 1678, han-
delende van de Neederlantse verschillen etc. f° 44, seyt:
de belegeringe nu voortgaende, worden de Catholycke
allesints ter galge gesocht en soo dickwils de beleegerde
eenige nederlaegh ontfingen, soo viel de vraeck op de
ongeluckige catholyken etc. hangende oock Adriaen van
Groeneveen etc.
Meerbeeck fol. 349 verhaelende hoe weederseyts veele
vreetheeden geschieden, seyt: hebben de beleegerde een
galge opgerecht int gesicht der Spanjaerden; hebben daer-
aen gehangen veele deghelycke en eerbaere mannen van
der stadt, die sij wiste, dat de catholycke toegedaen wae-
ren en die nochtans haer niet misdaen hadden etc. ; onder
deese stelt hij oock Adriaen van Groeneven etc.; hij
scheynt de overicheyt niet gans te ontschuldigen; dit sey,
hoe het wil, hij wiert in een oploop der gemeente uyt
het oude stadhuys gehaelt en sonder reeden of scheyn
van recht ter galge gesleept, die opgerecht was op de
Vest achter het Kinderhuys, daer nu de moole omtrent
staet, |
Mij verwondert, dat Grotius, Meursius en sommige
anderen van deese moordaedigheeden niets melden; ap-
parent hebben sij door schaemte van deselve niet derven
reppen.
Bentivoglio verfoeyt de vreetheeden van weederseyde
begaen en seyt: tot soodaenige buytenspoorigheden komt
men als de eene partey sich waepent om vraeck over
rebellie te neemen en de andere om sich selve te ver-
deedige etc.
In een handschrift van Pieter van Adrichem van Dorp,
1384
berustende in het Archief van het Bisdom Haarlem, be-
schrijft deze de gevangenneming en den marteldood van
Adriaan van Adrichem aldus:
Toen hij op den 13 Febr. 1573 (alis 25 Januarij)
neffens sijne swaeger (Philips van der Mathe) met twee
paerde-sleeden van Groeneveen over het ijs naer Am-
sterdam reysde, hetsij om particuliere ofte gemeene lants-
saecken, en wanneer sij niet verre van Amsterdam af
waeren, worden sij eenige soldaeten op schaetsen gewaer,
die op haer aensetten. Beginnende haer perikel te be-
merken, spoeyen sij sich Amsterdam-waers soo veel doen-
lijek. Sijn swaeger ist door snelligheyt van sijn paert
ontkoomen; doch het sijne een ongeluck krijgende, wort
van haer overweldight en gevangen; deese soldaeten
waeren op avontuer uyt Haerlem gereeden, hetsij ver-
wittight dat te Amsterdam iets te doen sou sijn of bij
geval ; sij vinden in sijn geselschap een priester, Adriaen
Joosten genaemt, pater van een nonnenklooster te Alck-
maer, een seer eerlijck man, die ick meen een soon ge-
weest te sijn van Justus van Adrichem, een voorsoon
van Aelbrecht Adriaense van Adrichem, voor sijn vader
overleeden op sijn terugreys van Jerusalem. Deese Adriaen
Joosten, als priester sijnde, most de eerste furie van
haer wreetheyt met sijn leeven boeten , die sij op staende
voet en in koele moede vermoorden; het scheen toen
quaets genoech een paep te sijn om sijn leeven te ver-
liesen. Deesen dan lijveloos gemaeckt hebbende, sleepen
Adriaen van Groeneven naer de stadt gevangen; aldaer
gebracht sijnde, wort door de heeren van de regeringe
op 'tstadthuys tot sijn verseekeringe bewaert; daernaer
opt huys met de trappen, geloove het oude stadthuys te
weesen, tot sijne meerder veyligheyt verplaest en, om
van alle overlast der soldaeten en gepeupel bevrijt te
sijn, door gewaepende borgers uyt ordere der borgemees-
135
ters bewaert, sulcks als mij gebleeken heeft uyt ver-
klaringe van eenige borgers, die hem bewaeckt hebben.
Hier en tussen de noodt en benautheyt der stadt aen-
wassende, worden de gemoederen meer verbittert, welcke
men seght noch meer ontstoken te sijn door het dooden
van eenige gevangen int Spaens leger; altoos sij beelden
sich in, een roemwaerdigh werck te doen, indien sij haer
[tegen]partey, tot rechtvaerdige straffe geterght, in vreet-
heyt koomen te overtreffen en soe dickwils haer eenigh on-
heyl overquam, mosten het de roomsgesinde besueren; sij
dan ballorigh en als hoop- en sinneloos, loopen op den 27^
May met groote furie en gewelt de deuren onder de voet,
vermeesteren de wacht en sleuren hem onverweesen, on-
verhoort, jae onbeschuldight naer de galge, die op de
veste tussen de Sijl- en Kruyspoort stont tot speyt der
Spanjaerts opgerecht. De magistraet en de principale van
de stadt dit rumoer verneemende, schieten toe en soecken
de gemeente met goede woorden te vermurwen; sulcks
niet willende lucken, koomen tot drygementen (en quet
sich wel principael J°r Jan van Vliet, burgemeester) doch
alles vergeefs en sonder vrucht, want voor rechtvaerdig-
heyt noch billickheyt was geen plaets; sij vaeren dan
voort in haer begonnen tirannie, sleepen en stieten hem
naer de vest; in deese ellendige gestalte siet hij naert
huys van sijn swaeger; hier weeder aent schelden en
tieren, drijgende, soo sij deselve hadde, met hem het-
selve te sullen doen; sijn suster door de uytkeyck dit
gewelt siende, wil sigh onder den hoop begeeven doch
wiert door haer domestiken voorsichtelijck terugh gehou-
den en alsoo haer leven apparent gesalveert, want men
de vrouwen oock niet ongemolesteert liet, als elders blijckt.
Op de vest gekoomen sijnde was ieder graegh om voor
beul der rechtvaerdige te dienen, daer men altemet qua-
lijck, om goddeloose te straffen, sulck volck krijgen kan,
136
sij hangen hem dan op, int gesicht vant Spaense leger,
met de strop om den hals of, soo als in Brabant op sijn
contrefeytsel dat daer (bij de familie Godin) bewaert wort
(gescreven) staet, met de beenen omhoogh om haer vreet-
heyt meer in te volgen; dit schoon ..... stuck uytgerecht
hebbende, trecken af en keert ieder sijnwaerts; de magi-
straet, wiens gesach, hoeseer sij oock pooghden, sijn
leeven niet kon behouden, doet het lichaem van de galge
neemen en wort bij sijn huysvrouw in St. Baefskerck int
graf van Adrichem eerlijck ter aerde bestelt. Uyt dit sijn
droevig eynde kan men Godts wonderen bemercken; want
alhoewel hij om sijn gemoet en lijf ongeschonden te be-
waeren het opkooment onweer voorsichtelijck scheen ont-
weecken te sijn, soo is door Godts gehenge onverwacht
int midden van selve vervallen en heeft sijn ooghmerck
wat het eerste aengaet volkoomen bereyckt, doch het
ander hier niet konnen erlangen; sal echter voor altoos
een onbevleckte naem boven het gesternte draegen. !)
Sijn testament was gescreeven op parkement door
hem en sijn vrouw ondertekent op den 25 February 1560;
hij stelt tot executeurs en vooghden van sijn kinderen
sijnen broeder Pieter van Dorp en sijn swaeger Dirck
Ramp en maeckt de voorscr. executeurs en al de suster-
lingen manspersoonen van sijn huysvrouw ses jaer lanck
1) Achter een der portretten van bovengenoemden Adriaen van Adrichem
staat in oud schrift geschreven: Joncker Adriaen van Adrichem, alias van
Groeneveen, magistraet der stadt van Haerlem, is den 18 Febr. 1578, van
de Geusen op het eys..... met een slejie van Amsterdam naar sijn huys
van Groeneven, liggende te Velsen bij Haerlem, van thien soldaeten ge-
vangen geweest en binnen Haerlem gelijdt geduerende het belegh vau Don
Frederique, sone van Ducq d'Alve ende van de raesende geusengemeynte
uyt de gevangenis getrocken ende geexecuteert geweest sonder eenich forme
van proces ende aldaer tusschen de Cruyspoorte ende St. Janspoorte op
het bolwerck tegenover het huys te Cleef aen de galge gehangen mette
voeten opwaerts ende alsoo voor de Catholique Religie martelaer gestorven.
Gloria Deo.
137
ieder jaer op Sint Jacob in de somer, sijnde sijn geboor-
tedagh, een maelteyt te houden op sijn huys te Groene-
ven etc. Onder aen hinck een segel van roode was met
het waepen van Adrichem gequartileert met Dorp en
rontom: Adriaen van Groeneven.
Deese Adriaen van Groeneven besat alle de swaene-
drift in en omtrent Haerlem in Binne en Buyte Spaeren,
Leede etc., soo dat niemant vermocht swaenen te houden
als hij Sijne eerste vrouw Josina Ramp, geseyt van
Berckenroede, hadde hem die swaenderey gelegateert
erflijck en eeuwighlijck volgens codicile of uyterste wille
gepasseert voor de notaris Reynerie 1562, Van deese
Adriaen van Adrichem alias van Groeneven is de swaen-
derey gekoomen op sijn outste soon Aelbrecht van Adri-
chem genaemt van Groeneven, die deselve vercoght heeft
aen sijn suster Josina van Adrichem van Groeneven,
welcke op de naem van haer swaeger J° Dirck van
Nuyssenburgh proces gevoert heeft tegen de stadt van
Haerlem, die haer het recht bedisputeerde, doch eer het
ten fine uytgeweesen was, heeft de stadt van Haerlem
het voorscr. recht van haer gecoght volgens brieven ge-
dateert den 10 Juny 1608, mits behoudende het recht
van twe broedende swaenen met de jonge van dien tot
haere twe jaeren toe in dito waeteren en alle stadtswae-
ter te mogen houden, Deese Josina van Adrichem geseyt
van Groeneven heeft dit haer gereserveerde recht vereert
aen haeren broeder Pieter van Adrichem geseght van
Dorp. Van Pieter van Dorp is dit recht gekoomen op sijn
soon Adriaen van Adrichem van Dorp, die het naerge-
laeten heeft aen sijn eenige soon Pieter van Adrichem
van Dorp, die hetselve recht tegenwoordigh besit.
Josina van Adrichem, die de swaendrift besat en aen
de stadt van Haerlem verkoft , was begijntie opt Begijnhof’
188
Aelbrecht van Adrichem geseght van Groeneven, de
outste soon van Adriaen, trout Juff, Clara Craenhals van
Hottinga Jer Sebastiaansd', schouts van Haerlem en drosts
van Kenemerlant, die vant geboefte deerlijck wiert ver-
moort op sijn hoef onder Bergen. Dit houwelijck blijckt
uit het stuck, als volght :
Jacobus Zaffius, prepositus et Archidiaconus Ecclesiae Ca-
thedralis Harlemensis universis et singulis dominis ad quos
presentes pervenire contigerit salutem in domino sempiter-
nam. Notum atque testatum facimus per praesentes Thedori-
cum Nicolai f. Oom Amstelredamensem et Agnetem Re-
wardi filiam a Craenhals Groeningensem, cujus parens erat
Auditor Regius in Frisia, conjuges factos anno millesimo
sexcentesimo octavo sub finem mensis Maij, per dominum
Cornelium Joannis, pastorem in Sassenhem, in edibus Do-
micellae Petronellae a Craenhals Harlemi, praesentibus
Guillelmo Antonij Amstelredamensi, Domicella Gertruda
a Vliet, domicella Magdalena Vaders, filia Domini Joannis
a Scoten, Clara a Craenhals, prefatae Agnetis matertera,
vidua Alberti a Groenevelt, cujus pater Adrianus a Groe-
nevelt pro fide Catolica cruci ab hereticis affixus est, pro
qua eadem fide Agnetis praefatae parens et avus Sebas-
tianus a Craenhals miseri trucidati sunt. Testamur prop-
terea prefatos conjuges esse vere catolicos, Romanae et
Apostolicae Ecclesiae matris nostrae obedientissimos filios ,
integrae familiae et vitae. Rogamus igitur obnixi in Domino
omnes et singulos dominos, tam Ecclesiasticos quam se-
culares quatenus his fidem adhibentes praefatos conjuges
Theodoricum et Agnetem pro commendatis et qualificatis
ut supra agnoscere, recipere et promovere dignentur. In
quorum fidem has sigili nostri ad causas appensione
signavimus ac communivimus. Datum Harlemi anno mil-
lesimo sexcentesimo quarto, die undecima mensis Julii.
159
Pieter van Adrichem geseght van Dorp trout Juff. Anna
van Egmont van der Nieuburgh geseyt van Berckenroede,
dochter van Adriaen van Egmond en Catrina van Bercken-
roede Willemsd'. De dispensatie, als bestaende malkander
in de derde graet, is verleent door Sasboldus Vosmeer
den 20 July 1594, beginnende als volght :
Sasboldus Vosmer S. Theol. licentiatus et metropolita-
nae ecclesiae Ultrajectensis vacantis vicarius generalis nec
non per Hollandim et adjacentes provincias delegatus apos-
tolicus omnibus ad quos presentes pertinebunt salutem
in Domino sempiternam. Exhibita nobis pro parte dilecto-
rium nobis Petri a Dorp, laici et Annae a Berkenrode
mulieris incolarum civitatis Haerlemsis etc.
In den jaere 1701 heb ick gesien tot Haerlem in de
Wijngaertstraet, daer men seght dat borgemeester Adriaen
van der Nyenburgh geseght van Berckenrode, die 1618
starf, gewoont heeft, eenige waepens, staende in de glae-
sen, ouder andere als volght:
Boven,
Adrichem van Egmont van Van Heussen Egmont van den
Dorp. Nyenburg. Nyenburg.
Ramp. Berckenroe. Paets van Berckenrode.
Santhorst.
De eerste sin de vier quartieren van Adriaen van
Adrichem geseght van Dorp, de andere sijn de vier quar-
tieren van Steffen van Heussen, die troude Beatrix Paets
en stierf 1631, nalaetende een soon Gillis van Heussen,
die troude Wevina van Toornenvliet en sonder kinders
gestorven is.
140
Beneden.
Adrichem. de Jong. Adrichem. Loo. (Wapen Berkenrode:
van Speyart).
Dorp. Sasbout. Dorp. Uytenhage. (Wapen Bekesteyn.
van Rodenburg).
De eerste sijn de 4 quartieren van Juffr. Catrina van
Adrichem geseght van Dorp, die. getrout was met Pieter
van der Hoogh; de 4 middelste sijn van haer halve sus-
ter Cornelia van Adrichem; de 4 laeste staen apparent
niet op haer ordere doch weet die met sekerheyt niet wel:
te stellen, maer scheynen te sijn die van een kintskint
van Henderick van Berkenrode en Erkenraet van Beke-
steyn.
Floris van Adrichem en Lijsbeth van Sanen hadden ook
nog een soon Floris van Adrichem gehuwd met N. van
Bakel, die de ouders waren o.a. van Nicolaes van Adri-
chem, schepen en burgemeester van Haarlem, die huwde
met N. Bellinckhoove, welke hem schonk eene dochter
Maria, die tot man kreeg Frans van Wissen Gerritszn. ,
burgemeester van Haarlem, gestorven 1518. De broeder
van genoemden Nicolaes, Simon van Adrichem, heer van
Adrichem, huwde Elisabeth van Duyvenvoorde en werd
vader van Nicolaes van Adrichem, abt van Egmond.
Van deze van Adrichem's teekende Pieter van Adrichem
het volgende aan:
Maria van Adrichem stierf 1508 en leyt int graf van
haeren mansvaeder, Gerret van Wissen Steffenszn., be-
graeven gelijck aent opscrift bleeck; sij was een dochter
van Nicolaes van Adrichem , die een soone was van Floris
van Adrichem en N. van Bakel; deese Claes van Adri-
chem was 1443 etc, burgemeester. van Haerlem en van
de Hoeckse partey, neffens sijn outste broeder Simon van
141
Adrichem besitter vant slot Adrichem of Arcum, wiens
soone heer Nicolaes van Adrichem wiert abt van Egmont,
doch hadde veel tegenstribbelinge van de heer van Eg-
mont en de Cabieljause partey; hij (nl. de abt) was eenige
teyt gevlught int Carmelite clooster te Haerlem, van
waer hij weeck opt huys Adrichem bij de Beverwijck,
alwaer sijn vaeder woonde, doch is naermaels alles cloeck-
moedelijck te bove gekoomen. De burgem" Claes van
Adrichem voorscr. had noch een jonger broeder, mede
genaemt Simon van Adrichem en deese was van de Ca-
beljause factie; hij hitste iut jaer 1444 de vleeshouwers
en andere sijne gunstelinge tegen sijn broeder den bor-
gemeester op, trocken de klock en liepen de parteyen in
de waepen en stonden alsoo twe daegen en twe nachten
tegen malkander int geweer sonder dat de geestelijcke
en onseydige, hoeveel vleyt en moeyte sij deeden, de
gemóederen konden versachten; ten leste weycken de
Hoeckse van de mart naert huys van Nicolaes van Adri-
chem voorscr. en worden van de Cabeljause belegert en
bestormt en deden malkander met bussen en peylen veel
quaets soo dat sommige gedoodt en gewont wierden; soo
vervremt van alle mensheyt worden de gemoederen als
de dolle drift van parteyschap in haer heerst en blijft
geen: respeckt tot godtsdienst (want dit spel in de kerck
began), bloetverwantschap of reden over; ick vinde deese
Claes van Adrichem naert jaer 1444 niet meer in regee-
rnge; of hij in deesen oploop gebleeven is, kan niet
voor vast seggen; ick meene geleesen te hebben, dat hij
door sijn woedende tegenpartey in sijn deur opgehangen
is. Int jaer 1445 wiert sijn broer Simon borgemeester etc.
Deese Nicolaes van Adrichem woonde volgens Snoyus
in de Kooninckstraet , dóch volgens segge van de Hol-
lantse Cronyck op het Kerckhof op de hoeck van de Sint
Janstraet,
142
VAN BERCKENRODE.
Arent van Haerlem, heer van Berckenrode, knaep 1340,
schepen en 1865 tresaurier van Haerlem, stierf 1857.
Hij heeft de naem van Berckenroede aengenomen en is
daerin van sijn descendenten gevolght, alhoewel veele
het waepen van Haerlem met dat van Berckenroede ge-
quartileert hebben. Wan Jan van Haerlem, die trout
Juffr, Emse Gerrit Paridaemsdr. ; wort 1874 vermelt int
Corsgilt; hij wort geseght ridder geweest te sijn; stierf
1380 en wan:
Hr Gerret van Berckenroede, heer van Berckenroede ,
1894 deken vant Korsgilt, stierf omtrent 1420, — Hij
(Gerret nl.) legateerde veel legaeten aen cloosters en
godshuysen, onder anderen de vrouwe-broers twe rijns-
guldens aen spijs en dranck, de reguliers buyten Haer-
lem twe rijnsguldens, het begijnhof voor drie jaer sjaers
een vat hamburgerbier en ieder begijn een duytsbroot etc.
Hieruyt blijckt de schaersheyt van gelt en de waerde
van dien, toens in Hollant. Het testament van sijne vrouw
is van 21 May 1423 en begint als volght:
In nomine domini Amen. Anno nativitatis ejusdem 1423
mense Maii die vicesima una etc, discreta ac honesta
materna Katherina relicta quondam honesti viri Gerardi de
Berckenroede, armigeri etc., bespreeckt begrave te wor-
den opt begijnhof te Haerlem , legateert de fabrica vant
begijnhof een france kroon en aen de begijne vijf schel-
lingen hollants s'jaers voor een eeuwige memorie en twe
goude engelse nobels aen de fabrije van de parochie-
kerck etc. In dit testament wort mentie gemaeckt van
Richolts soon van Olivier Jans van Schooten, wien sij
belast te distribueren tien goude engelse nobels, soo dat
sij apparent van de Schootens is geweest.
143
M: Gerret van Berckenroede, heer van Berckenroede,
knaep, soon van Gerret van Berckenroede !), heer van
Berckenroede, Jan Gerretssoon, en Aef Uytenbroeck
Pontiaensd!, wort 1488 schout van Haerlem door de
vroetschap of 24 daertoe gekooren en door Maximiliaen
Rooms Koninck bevestight. In seekere inventaris, die dese
Gerret van Berckenroede maeckt van de goeden, die hij
met sijn moeder besit, staet onder andere, dat sijn vae-
der int kaes- en brootspel berooft is en schade geleden
heeft over de 2400 rijnsguldens; dit kaes- en brootspel
is geweest int jaer 1492. In dese inventaris seyt hij, naert
kasenbrootspel aen schattinge gegeven te hebben wel 2900
rijnsgulden, toens al een goede somme gelts sijnde, son-
der voort eerste restoor te genieten.
Deese Gerret van Berckenroede verkrijght van Frederik
1) Grafschrift van Gerret van Berckenroode, soone van Jan en Margariet
van Noertich, soo als hetselve gehouden staet op een groote blauwe sarck,
geleegen in de choor van de groote kerck tot Haerlem voor de deur aen
de noortsey van de choor, hetwelcke ick aldaer A* 1697 nogh geleesen
hebbe. Om deese sarck waeren twe randen; in de buytenste stout :
hier lyt begrave gher-
rijt van berckeroed salz. Joufrou aef wten-
broec sijn wijf en Joffrou
Katryn gherryts huysvrou. pater noster.
In de binnenste rant stont :
int jaer ons heeren MCCCC ende LXXIX dagh voor Sint Jans avont
starf Joffrou Lysbet van Berckerode,
Deese Juff. Lysbet van Berckenroede is seer waerscheynlijek geweest
Lysbet van Assendelft, de eerste vrouw van deese Gerret. Juff. Catrijn
Gerrets huysvrouw is apparent geweest een van de vrouwen van sijn soon
M* Gerret, die beyde Catrijn genaemt waeren. |
Op de sarck stonden gehouwen in genoechsaem slecht fatsoen deese
quartieren :
Berckenrode. Wtenbroeck.
Berckenroede.
Noertich, Assendelft.
144
van Baden, bisschop van Utrecht, 11 May 1504 per-
missie om opt huys te Berckenroede misse te laeten doen.
Hij beleent veele des graeven domijnen soo te Haer-
lem als in Kenemerlant etc., daervoor uytschietende een
somme van 1593 pont, 6 st., 8 p. volgens brief in dato
29 May 1505 in 's Hertogenbos.
Hij fondeert vijf missen ter weeck aen ons lievrouen-
altaer int convent der predickheeren en dat eeuwighdue-
rende smergens te acht ueren onder bedingh, indien Ger-
ret van Berckenroede of Juff. Aef sijne moeder sieck van
lichaem wierden binnen de steede van Haerlem, die
voorscr. vijf missen sullen moeten werden gedaen in haere
huysinge en, als Gerret van Berckenroede op Bercken-
roede woont, sullen sij gehouden sijn die missen aldaer
te koomen doen en als een van sijn erfgenaemen naer sijn
doodt aldaer woont, sullen sij gehouden sijn drie missen
ter weeck te koomen doen en de twe andere int convent;
hem wort oock gegunt een capel te timmeren aen de
kerck met een deur van buyten en van binne sonder
deur, alswaer Gerret van Berckeroode, sijn vrouw en
erfgenaemen ten alle teyden onverhindert sullen mogen
uyt en ingaen en niemant anders tensij met sijn belie-
ven etc. Deese brief is gegeven den 20 Novemb. 1501.
Sijn eerste vrouw (Catharina van Alkemade) leefde noch
1508, als blijckt bij de testamente door haer beyde ge-
maeckt.in dato 13 Sept. 1608, in welcke sij haer soon
Pons of Pontiaen om sijn krancksinnigheyt exherederen
en maken 60 rijnsgulden lijfrenten ; daer wort oock ver-
melt een dochter Margariet, begijne opt Begijnhof en
scheynen noch meer kinderen geweest te sijn, wiens naem
niet wort uytgedruckt etc.
Hieruyt blijckt weeder een grove fout van Gouthoeven
en van Leeuwen, die hem veelteyts blindelinx volght en
stellen sijn sterven te sijn geweest int jaer 1497, doch
145
dit wort noch klaerder aengeweesen in een scheepenbrief
wel seven jaer laeter gemaeckt als dit testament, waerin
sijn twede vrouw Catrijn van Naeltwijck hem autoriseert
en volmachtich maeck om haer renten en inkoomen te
ontfangen en tot support van de huyshoudinge te em-
ploieren.
Sijn soon Gerret van Berckenrode, heer van Bercken-
roede, knaep, is geweest tresaurier, schepen en 1489,
1491, 1497, 1498 burgemeester en seer langh schout
van Haerlem. Hij troude Adriana van der Goude en stierf
1534. Hij wert int jaer 1511 schenker van aertshertoogh
Caerle van Oostenrijck naemaels Keyser, volgens brief
als volght: dat omt goede rappoort ende aenbringen ons
gedaen van den persoon van ons beminde Gheryt van
Berkenroo, geboren in onse lande van Hollant ende be-
zunders in consideracien en vergeldinge van den goeden
ende genauwe diensten, die deselve Gheryt ende sijn
ouders ons ende onse voirsaeten, graven en gravinnen
van Hollant, hiervoirtijden gedaen hebben, hebben wij
denselven Gheryt om dese ende andere redenen ons dair-
toe porrende, volkommelijck betrouwende sijnder wijsheyt,
vromicheyt, getrouheyt ende goede ernstigheyt, bij ad-
vise en deliberacie van onser lieve dochter ende moeye,
die eertshertoginne van Oistenrijck, hertoginne ende gra-
vinne van Bourgonigen, douajiere van Savoye, regente
ende governante, onthouden ende onthouden mits dese
onse brieven diener ende schincker enz.
Sijn vrouw Adriana van der Goude was uyt een seer
out en adelijck geslacht.
In een testament van desen Gerret van Berckenroede
van nae 1527, transporteert hij aen sijne drie kinderen
Henderick, Willem en Jonckvrouw Haze van Berken-
roede, sonder dat sijn overleede soons Gerretsdochter daer
iets tegen genieten sal. — Hier blijckt weeder een groote
Bijdragen Gesch. Bisdom v. Haarlem. XXIIe Deel, 10
146
naerlatigheyt van Gouthoeven en sijn schadue, te weeten
van Leuwen, die Gerret geven drie kinderen Henderick,
Catrijn en Haze sonder van Willem van Berckenroede
gewach te maken; wat Catrijn aengaet, deese niet is ge-
weest een suster van Henderick maer een broersdochter,
alsmeede dat Jonckvr. Haze niet sonder kinderen gestor-
ven is, gelijck sij meede seer abusivelijck seggen; indien
sij in andere genealogien soo mistasten als hier, is haer
niet veel geloof te geven.
Henderick van Berckenroede, heer van Berckenroede,
Gerrets outste soon, trout Erkenraet van Bekesteyn,
dochter van Dirck van Bekesteyn (afkomstig door jonger
soon uyt den rechten huyse van Heemskerck) en Mar-
gariet van Assendelft. De manslinie van deese Henderick
is in weesen gebleven en heeft Berckenrode beseeten,
(eerst door Dirck, die trout Gudula van Sij, welcke
Dirck de soon was van Henderick en daarnae door Hen-
derick, de soon van Dirck, die trout Maria Persijn), tot
dat Dirck van Berckenroede, de soon van Henderick en
Maria Persijn, 1642 sonder kinderen is overleden en
toens is de heerlijckheyt gedevolveert op vrouw Gudula
van Berckenroede sijn (Dirck Henderickszn. van Bercken-
roede) outste suster, die getrout hat Floris van Alcke-
made, haer neef (soon van Jan van Alckemade en Agatha
van Berckenroede Sibrantsdr.). Van haer is Berckenroede
gekomen op Henderick van Alckemade, haere soon, welcke
trout Cornelia Bam, dochter van den heer van Vrijen-
hoef. Toens deese Henderick van Alckemade 1690 son-
der kinderen is koomen te sterven, is de Heerlijckheyt
door de executeurs verkocht.
Margaretha van Alckemade, de suster van Henderick,
troude Dirck Ferdinand de Ridder van Groenesteyn, heer
van Grijpesteyn. Hij wan een soon Johannes Antonius de
EE wis — m nnd -
147
Ridder van Groenesteyn, heer van de Groote Lindt en
Grijpesteyn, ongetrout gestorven op Berckenroede ?8 Julij
1679; hij (Dirck Ferdinand) wiert na haer (sijns vrouws)
doodt Jesuiet en is missionaris te Swol !).
Willem van Berckenroede, soone van Gerret en Adriana
van der Goude, troude Anna Ramp Henderixdr.; sij wor-
den beyde vermelt in seekere notariale brief, luydende
als volght :
In nomine domini. Amen; a? nativitatis domini 1535
indictione septima etc. coram venerabili et circumspecto viro
magistro Gerbrando Simonis de Haerlem, sacrae theolo-
giae licentiato, decano capellae collegiatae sancti Pancratii
martyris in Oostvoren, Traject. diocesis, iudice delegato
apostolico causae seu causarum appellationis seu appella-
tionum et partium infrascriptarum in mei notari pub.
et testium infrascriptorum ad hoc vocatorum pariter et
rogatorum praesentia personaliter constituti generosi et
circumspecti viri Albertus de Treslong ex una et Wilhelmus
de Berckenroe nomine Henrici de Berckenroe, germani
sui et Engelberti Ramp generi sui, pro quibus se fortem
facit, tutores et procuratores Catharinae de Berckenroe
cognatae eorum, partibus ex altera parte, desiderantes lites
causas questiones et controversias subortas et quae quovis
modo ulterius suboriri possent inter eos de et super ma-
trimonio interdictum Adelbertum de Treslongh ut pretendit
cum Catharina de Berckenroe eorum cognata praedicta.
Hieruyt blijekt dat dit huwelijck (n.l. dat van Catha-
1) Zie over Dirk Ferdinand de Ridder van Groenesteyn: Dietsche Wa-
tande IX, blz. 98 en 99, XI, biz. 417 en Archief voor de Geschiedenis
van het Aartsbisdom Utrecht VI, blz. 425. Hij was geboren te Utrecht
9 Februari-1624 en zoon van Antonius de Ridder van Groenesteyn en
Genoveva van Ruwiel (deze is t.a. p. ten onrechte genaamd van der Wiele).
148
rina van Berckenrode Gerritsdr. met Albert van Treslong,
heer van Veenhuysen) tot misnoegen van haer vrinden
is geweest, welcke sigh daer tegens kanten, waerdoor
Henderic en Willem van Berckenroe en Eckbert Ramp,
haer beyder swaeger (deze, die burgemeester van Haarlem
was, trouwde nl. Haese van Berckenrode Gerritsdr),
door Michiel Cornelissoon sijn geexcommuniceert, waer-
van sij appelleerde aen de stoel van Romen, die tot rech-
ter delegeerde de voorscr. Gerbrant Simonsz. van Haer-
lem, gelijck verder blijckt in seeckere amicabile uyt-
spraeck, die hij gedaen heeft tot versoeninge der par-
teyen, waerinne hij de drie voorser. met consent en in
presentie van Albert van Treslongh absolveert van, de
excommunicatie etc.; deese brief was gedateert 1585
mense Julio.
Willem van Berckenroede stierf te Roomen 30 Sept.
1540.
Eckbert Ramp voorseyt deelt met Henderick en Wil-
lem van Berckenroede sijn swaegers en Juff. Catrijn, haer
nichte, sijn schoonsvaeders goeden en was de voorscreve
scheycedulle in dorso beschreven als volght: de goeden
hierinne gescreven sijn te lote gevallen Engbrecht Wil-
lemszn. Ramp van den Berche en is dese cedulle gesloo-
ten in een kiste, gesloten mit drie slooten, dairoff Jan
van Schagen een slotel gehandt is, Gheryt Steffensz. een
slotel en Henderick van Berckenrode een slotel. Actum
opten 25 dach Sept. 1584.
De familie van Berckenroede heeft eenige generatien
beseeten de swaenerey of swaenedrift in en omtrent de
stad Haerlem in den inne Spaerne en uyt Spaerne, in
den poel onder Sparwoude, in den ambachte van der
Leede etc. en heeft deselvige eerst in deese familie ge-
149
bracht Jonckvrouw Aef Uytenbroeck door haer houwelijck
met Gerret van Berckenroede heer Janssoon.
Dese Gerret Janssoon van Berckenroede, die moet ge-
storven sijn int jaer 1497, timmerde een huys opt be-
gijnhof te Haerlem aen de Bakenessegracht ten behoeve
van den hof, mits daerin hebbende vijf lijven en kosten
hem over de 1200 gl. Hij hadde gesticht een capel en
St. Antonis-autaer met vijf missen ter weeck en kosten
boven 700 gl. — Hij verloor door de zee wel 7200 gl.
behalven de schade van 2800 gl. int kaesenbrootspel ge-
leeden.
Catharia van Berckenroede, dochter van Willem en
Anna Ramp, trout 1547 te Haerlem Adriaen van Eg-
mont van der Nieuburgh, burgemeester van Haerlem ,
soon van Willem en Clementia van Sel. Hij beseegelde
met het volle waepen van Egmont sonder brueck. Hij
stierf 27 May 1566, sij 12 Febr. 1591 en sijn te Haer-
lem begraeven. Haere kinderen hebben de naem van
Berckenroede naer haer moeder aengenoomen, hetwelcke
(alhoewel niet sonder eenige confusie) in die teyden in
Hollant meer geschieden, doch behielde het vaeders wae-
pen of alleen of met Berckenroede gehalveert.
VAN WISSEN EN DE KIES VAN WISSEN.
Het oudt ende ridderlijek geslacht van Wissen voert
voor hunne waepen een root schilt van keel met drie
witte peylen ofte straelen van silver met de punt dwars
opwaers gaende, welcke sij verkreegen hebben van den
Keyser Fredericus de tweede in den jaere 1219 soo hun
als de principaelste der stadt Haerlem dapperlijck hadde
geweert int inneemen van de starcke stadt, Damiate ge-
naemt, geleegen in Asien in de lande van Sirien aen de
150
revier van de Neyl. In 140 jaeren daernaer door incu-
rieusheyt van de teyt en gebreck van goede scrijvers
alsdoen alhier te lande en vint men weynich wat bij die
van Wissen uytgerecht is, maer anno 1858 is kenlijck
bij de cronyck van Hollant divisione 25, cap. 17, dat
heer Gerret van Wissen onder de eedelen van Hollant
als ridder gerekent is geweest, die oock anno 1859 capi-
teyn was binne Delft nevens heer Gijsbert van Nienroode,
als hertoogh Albert van Beyeren deselve stadt beleegert
hadde. Vide Chron. Holl. divis. 26, cap. 6.
Of nu eygentlijck Damiate ofte wel eenigh andere stadt
in Syrien toens door kloeckheyt en practeyck van de
Hollanders, daer de Haerlemmers het meeste deel in
hadden, verovert is, wil hier niet disputeeren , alsoo dit
een historiescrijver beter past, altoos dit is seeker dat
het de Haerlemmers bij onverbrooke traditie van Damia-
ten gevoelen.
Aengaende het beleegeren en winnen van Delft, daer
heer Gerret van Wissen als capiteyn in was, heb dit
volgende in een out memorie, handelende van de Wis-
Sens, gevonden:
Anno 1358 heeft hertoogh Aelbrecht van Beyeren, den
20^ praef van Hollant, heer Wouters huys van Heems-
kerck in Kemerlant stuckelijck beleegert, omdat hij daerop
eenige rebellen en quaetdadige onthielt en aldaer een
vroomen capitein en stedehouder gestelt; tooch naer Zee-
lant; die van Delft, die vrinden waeren dergeene, die
opt huys te Heemskerck beleegert waeren, hebben haer
gestelt in rebelligheyt des hertoochs en gesonden om
capiteynen en vroome knechten, die haer helpen draegen
wilden den last van oorlogh en daer sijn gekoomen vier
vroome ende edele mannen, als Gijsbert van Nyenrode,
Jan heer van Hervem bastaert van Arckel, ridderen,
Henrick van Woerden, Gerret Wissen, schiltknechten ;
151
dese quamen binnen Delft met haer soudeniers, dede de
steede een eedt goet en getrou te wesen; doen dede die
van Delft met de 4 capiteynen en haer soudeniers een
uytval en verdestrueerden en verbranden het slot te
Polaenen en den Binckhorst en togen voort in den Haege
daer sij des graefs gevankenisse opsloegen en de gevan-
gens met grote blijtschap binnen Delft brachten. Den
hertoogh dese teydinge gehoort hebbende, heeft seer toor-
nich geweest op den hoogmoet van die van Delft en is
haestelick gecoomen uyt Zeelant in den Haege om ’t selve
te vreeken; soo heeft hij met den eerste bijeen doen
coomen alle sijn baroenen, ‘ridderen en vasallen etc. en
de stadt van Delft swarelijck belegert en lach daervoor
tien weken en twe daegen, groote aenstorminge daerop
doende; ondertussen beschermde de vier genoemde capi-
teynen de stadt vromelijck, maer de burgers resolveerden
ten lesten de stadt over te geeven, alsoo den hertoch in
sijn belegeringe volharde, soodat de drie capiteynen bij
nacht (uytgesondert Henrick van Woerden, die op den
toorn vluchtte en daernaer onthooft wiert) met haer sou-
denieren vertrocken sijn en gevlucht na het huys te Hues-
den, daer sij een geheel jaer lang belegert wierden, maer
door middelen van heer Otto van Arckel wierde het ge-
dadinct en quaemen in des hertoochs genaede, op dese
condicie, dat sij den hertooch dat slot mosten overgeven
en gehouden sijn binnen twe jaeren te trecken tot Jeru-
salem om dat H. graf te versoecken en ten berch Sion
tot de H. maget St. Catarina, 't welck de voorseyde rid-
ders deden etc.
De oorsaeck van de disgratie van H. Wouter van
Heemskerck was onder andere omdat hij de complice, die
tegens Jer Reynout van Bredenroede, balieu van Kene-
merlant, geconspireert hadden, in sijn casteel had ontfan-
gen en bescherminge gaf. Joés a Leydis, lib. 31 int begin.
152
Deese heer Gerret van Wissen of Wis is bij sommige,
doch seer ahusievelijek, gehouden voor den eerste van
de stam. Hij wan Gijsbert van Wissen, die troude N. van
Cralingen en wan Pieter van Wissen, — Sijn soon:
Steven van Wissen Pieterszn., knaep, trout Catrijn
van Adrichem en wan Pieter van Wissen, knaep, ver-
melt 1440, starf 1471 en Henderick van Wissen.
Pieter van Wissen wan Pieter Pieterszn, van Wissen ,
stierf 1504 te Haerlem, begraven bij sijn vaeder en Mr.
Steven van Wissen, licentiaet in de rechten, domheer
t Uytrecht, officiael van bisschop David van Bourgonje,
starf 6 Octob. 1509 , begraven in den dom aen de noortzey.
Pieter Pieterszn. van Wissen trout Fy Henderickx
Toorenburgh, sulckx als blijckt bij seecker out schilderye,
waerin Pieter van Wissen met sijn vrouw, kinderen en
broeder Mr. Steven van Wissen, domheer tot Uytrecht etc.
geschildert sijn; onder hetselve staen deese waepens met
het volgende schrift:
bit voer mester Steffen Wis, kanonyck in de doem
t'Utrecht ende starf in jaer ons her. MCCCCC ende ix.
bit voer Pieter Wis, die officyals bruder en starf int
jaer ons her. MCCCCC en III.
Hier lyt begrave Fy Heinric dochter, Pieter Wissen
wedue en starf int jaer anno xv* en xx op den xix
dagh 1 Julius.
Het vrouwswaepen was een root rat op geel, sijnde
Toorenburgh en heeft, sooals blijckt, weleer gehangen
bijt graf van de voorscreve Pieter van Wissen en is int
jaer 1699 noch door mijn gesien, sijnde de waepens en
gescrift seer distinctelijck te sien, doch de contrefeytsels
al iets geschilfert.
Henderick van Wissen Steffenssoon voorseyt trout 1433
sondach nae 11000 maegden Maria van Bennebroeck Claes-
dochter, hij geassisteert met sijn moeder en broeder Pieter
163
van Wissen, sij met Pieter Gerretze van Bennebroeck
haer voocht ende raeden van Haerlem met haer vrinden
van haer vier vierdeelen; hij fondeerde het Minnebroe-
dersclooster te Haerlem, dat volgens Dionisius Mutsaert,
tit. Kerckelijcke geschiedenisse in onse Nederlanden ge-
weest is 1456. Hij was capiteyn in den oorlogh tegens
die van Rotterdam neffens heer Jan van Naeltwijck onder
hertoginne Maria van Bourgondién. Chron. Holl. Div.
31, cap. 68.
Hij stierf !) omtrent het jaer 1484 en is begraeven
binnen het choor van de minnebroederskerck, door hem
gefondeert, onder een groote blauwe sarck; int midden
van die sarck stont den engel Michael met een opge-
heeven swaert en onder sijn voeten den duyvel; hij hielt
een schilt, waerin gehouden waeren drie pijlen met de
punt dwars opgaende; opt swaert was iets gescreven doch
niet meer leesbaer; rontom de sarck stont van ’t hooftent
beginnende :
hier leit begraven heynrick steffens
soon als fondator van dit clooster ende
weldaeder in sijn doet, die starf .......
21 April, wiens siel doer godts genaede moet
rusten in vrede.
Deese steen met dit grafschrift en waepen leyt tegen-
woordigh op de hofstede van de heer Johan de Kies van
1) Hij bad nog eenen broeder Gerrit van Wissen, tresaurier en schepen
van Haarlem, die huwde N. van Cralingen en vader was van Frans Ger-
retze van Wissen , 1504 burgemeester van Haarlem, t$ 1518, die huwde
Maria van Adrichem Claesdr., f$ 1508. Zij waren de ouders van Gerrit
France van Wissen, genaamd Gerret Steffense, burgemeester van Haarlem.
Hij werd in de Groote kerk te Haarlem in zijns vaders graf begraven en
huwde Syburgh Hals Claasdr. (haar wapen 8 afgekapte halzen). Zij schonk
haren man eene dochter Maria van Wissen, die Mr. Hugo de Groot trouwde
en eenen zoon Nicolaes van Wissen genaamd Hals, die huwde lo Elisabeth
Velserman, 2» Jacomina van Foreest.
154
Wissen onder Velsen, alwaer voor seekere schoorsteen
gesien hebbe een seer oudt doch naer den tijt vrij kon-
stigh gesneeden waepenschilt, verbeeldende het waepen
van Henderick van Wissen met sijn helm en verdere ver-
ciersel met acht quartieren, maer om dat die int suyvere
vant huys somteyts afgenoomen worden en door onkun-
dige verkeerdelijck geplaest, heb niet geweeten op wat
ordere deselve te stellen tot dat ick gesien hebbe een out
geschildert waepentie van Wissen met deselve quartieren
als hier volght:
Wissen. Adrichem.
Cralinge. Wissen. Vliet.
Assendelft. Blois v. Treslong.
Bellinchove. Uytenhage.
Dirck van Wissen Henderickssoon genaemt Dirck Stef-
felijn (waer deese naem vandaen komt, weet ick niet)
1487 burgemeester van Haerlem, trout Jonckvrouw Bea-
tris van Adrichem, dochter van Hr, Floris en Wilhelmina
van Foreest. Deese van Wissen is bij veele onder de
Wissens niet gerekent om de veranderinge van naem;
dit is te meer veroorsaeckt omdat sijn soon Floris en alle
sijn descendenten den naem van Adrichem hebben gevoert.
Steffen van Wissen Henderickssoon, 1492 burgemeester
van Haerlem, trout eerst Alida Beyers, sonder kinderen)
sij maeckte het weeshuys van Haerlem erfgenaem; hij
trout ten twede Aef Dirckx van Waemelen en wan Mag-
dalena van Wissen. Ook vint ick, dat hij twe dochters
gehad soude hebhen, de eene Magdalena getrout aen Claes
Joosten Soutman, welboore man van Haerlem, en de
andere Catharijn getrout aen Jan Pieterse Kies, schepen
van Haerlem; tot bevestinge van dit laeste dient seeker
oude tafereel, opgaende met twee deuren, hebbende int
155
midde de geboorte Christi; op de eene deur een mans
conterfeytsel, knielende op een bidbanck met eenige soonen
achter hem medeknielende; op de bidbanck stont een
waepenschiltie met drie witte kiesen op root; achter hem
stont geschildert St. Jan den dooper; op de andere deur
was op deselve manier geschildert een vrouw met eenige
dochters en op de bidbanck drie witte peylen op root;
achter haer de H. Catharina met rad en swaert, waer-
door soo de mans als vrouwe voornaemen scheynen te
kennen gegeven worden, want in die teyt pleech men de
patroonen in diergelijcke schilderyen te voegen; de familie
wort doort waepen genoecht geopenbaert; deese tafereel
heb ick in mijn jonckheyt diverse reysen gesien en ver-
trouwe dat noch in weesen is.
Deese Jan Kies was een soon van Pieter Janse Kies,
die troude Catrijn van Waemelen. Pieter Janse Kies had
een broeder N. Kies, die met Keyser Maximiliaen de
eerste naer Oostenrijck trock en heeft in Stiermarck naer-
koomelingen gehad.
Jan Pieterse Kies wan bij sijne vrouw Catrijn van
Wissen eenen soon Pieter Kies, die van de reformeerde
religie werd, burgemeester van Haerlem en hoogheemraet
van Rijnlant was en troude Brechta Ramp Eckbertsdr. ;
hij stierf 15 Febr. 1597 en liet alleen dochters nae. !)
Hij wan bij sijne geseyde vrouw oock noch een soon
Simon Janse Kies; deese was van uytneemende chrachten;
van hem wort geseght, dat hij twe tonnen bier teffens
kon opheffen en verdraegen sonder eenigh instrument;
hij stierf ongetrout.
1) Zie over hem de Vaderl. historie van Hooft en over zijne vrouw de
Levens der Maechden van den Hoeck te Haarlem. Bijdragen voor de Ge-
schiedenis van het Bisdom Haarlem, Dl. XVIII, blz. 104. Hunne dochters
Waren: Wijntje de Kies, die Jan Schoterbosch huwde en Maria de Kies;
die trouwde met Cornelis Bas Jacobszn.
156
Hij had noch een soon Adriaen Kies van Wissen, die
stierf 21 April 1566 en wan bij sijne huysvrouw Maria
Soutmàn, dochter van Claes Soutman en Magdaleen van
Wissen, eenen soon Franciscus Kies, geboren 24 Oct.
1586, die troude Maria Ruysch, dochter van Gerbrant
Ruysch Pietersz. en Agatha den Otter. Wan:
Adriaen de Kies van Wissen, die troude 1613 Jonck-
vrouw Josina van Teylingen, uyt den huyse der oude
baenderheeren van Teylingen, dochter van Bartholomeus
en Maria Speyart. Hij wiert in den jaere 1627 neffens
sijn oom Johan en broeder Frans de Kies door den Keyser
Ferdinant de tweede genobiliteert en begiftight met de
naem en wapen van Wissen of met de sijne gevoecht en
wiert schiltknaep van H. R. R. ete. met meer previlegien
en emuniteyteh voor haer en haer wettige descendenten,
als breeder vermelt wort int diploma des Keysers. Hij
liet bij sijn huysvrouw veele kinderen nae, o.a. Fran-
ciscus de Kies van Wissen, priester (pater oratorius) geb.
1620, Josephus de Kies van Wissen, geboren 16029,
pastoor te Haarlem, sub signo D'Annae, die stierf 24.
Nov. 1677 en Pieter de Kies van Wissen, geb. 1636 ,
Jesuiet.
Hiermede vermeen ik te moeten eindigen met de aan-
teekeningen van Pieter van Adrichem van Dorp, omdat
de overige uitsluitend zijn genealogische annotaties; zij
betreffen adelijke en patricische families van Haarlem, die
den Katholieken godsdienst zijn getrouw gebleven.
*g Hertogenbosch, 22 Dec. 1895.
——— 9H NRD 9 9— —
157
REQUEST vaN PASTOOR EN OPZIENERS DER KATH.
GEMEENTE VAN WIJK-AAN-ZEE.
Aan de Edel-Mogende Heeren Gecommitteerde Raden
van Holland en West- Vriesland, ) — 1742.
Geven in alle ootmoedigheyt te kennen den pastoor en
opsienders der Roomse vergaderplaets tot Wijk op Zee,
geleegen onder de jurisdictie en balluwagie van den Lande
van Bloys, dat de voors. vergaderplaats van sigh selven,
weesende een slecht irregulier en vervallen gebouw, in
sijn lengte gedeeltelijk groot 71!/, voet, gedeeltelijk 51
voet en gedeeltelijk 43 voet, alsoo in die gedeelteris in
en uytspringende, het meerengedeelte breet 83!/, voet
en dan weder in de breedte verminderende nae proportie
van de in en uitspringen, hoog in sijn voorgevel, span-
ning en agtergevel 281/, voet, en sulx soodanig gesitueert
als bij de respective afteekeningen van dien, ten deesen
annex, komt te blijken, altans is in een seer oude en
bouwvallige constitutie en wel in soo verre niet alleen
dat deselve sonder groot gevaar niet langer kan en ver-
volgens niet behoort te werden gebruikt, maar ook ‘dat
voorn. vergaderplaats door off met het doen van repara-
tien niet in staet te brengen, min te houden is, gelijk
bij de verklaring van deeses dorpsmeesters, timmerluyden
en metselaer, mede ten deese annex, is te sien; dat
de supplianten nevens de gantsche roomsgesinde gemeente,
apprehendeerende de gevolgen welken van deese slegte
constitutie soude kunnen sijn, dan ook eyndelijk om soo
veel in haer was swaere en vergaende ongelukken als
welke bij en door het instorten van dit soo schroomelijk
gebouw soude kunnen werden veroorsaeckt, voor te komen,
1) Documenta: 1742, Jan.-Maart, in fine.
158
hadden geresolveert en vervolgens gaern de voorsz. ver-
gaderplaats soude vernieuwen en dat wel op deselve en
eygen gront van de voors. oude vergaderplaats en sulx
in zijn lank vierkant 60 voet, breedt 33!/, voet, hoog in
de voor- en agtergevel , mitsgaders doorgaende spanning
meede 33!/, voet, mitsgaders soodanig en in dier voegen
als bij de respective afteekeningen van dien, ten deesen
insgelijx annex, kan werden gesien. Ende geconsidereert
hoe nodig, jae ten uytersten noodsakelijk de voors. ver-
nieuwing behoort te werden gedaen, en hoe seer de voors.
nieuwe vergaderplaats weeder op deselve gront soude wor-
den gebragt alwaer die altoos bevorens is geweest en nogh
is, en ofschoon door de gemelde onvermydelijke vernieu-
wing geensins eenig meerder gesigt oft aensien aen dese
vergaderplaets toegebragt worden sal: soo hebben de sup-
plianten egter gemeynt tot het doen van de voors. onver-
mydelike vernieuwing niet te mogen komen, dan voordat
sij daervan de behoorlijke opening aan UEd.Mo. gedaen
en tot deselve de noodige en te gelijk gunstige permissie
bekomen souden hebben. Dieshalven de supplianten in
name van deese geheele Roomsgesinde Gemeente, haar
keeren tot UEd.Mo. ootmoedelijk versoekende, dat UEd.-
Mo. gratieuselijk gelieven toe te staen en permitteren dat
door de supplianten de vernieuwing van de voors. Roomse
vergaderplaats tot Wijk o/Z. in voegen bovengemelt, en
vervolgens sodanig gelijk bij de gemelde annexe afteeke-
ningen aengewesen wert, te mogen doen.
Twelk doende
KIGGELAER (?)
Sij deese Requeste gestelt in handen van den baljiuw van
den Lande van Blois om H. Ed. Mo. daarop te dienen
van berigt en adres.
Actum 27 Nov. 1741.
C. Boyer. -
159
Wij ondergeteekende, ambachtsmeesters, timmerlieden
en metzelaers tot Wijk op Zee, verklaeren en getuygen
bij deesen, dat wij ten versoeke van den pastoor en op-
sienders der Roomse vergaderplaats alhier nauwkeurig
hebben geinspecteert en nagesien deselve Roomse verga-
derplaats en dat wij die bevonden hebben niet alleen te
weesen seer oud en bouwvallig, maer wel soodaenig, dat
deselve sonder groot gevaer niet langer kan en vervol-
gens oock niet behoort te werden gebruikt, soo als wij
verder verklaren, dat deselve vergaderplaats door of met
het doen van reparatien niet in staet te brengen is. Ten
waerheyts oirkonde hebben wij deese eygenhandig onder-
teekent binnen Wijk op Zee voornoemt op deesen 24
Nov. 1741.
HENDRIK KRIJNEN FRAYMAN.
JAN DANIEL SCHOON.
RESOLUTIE vAN GECOMMITTEERDE RADEN. — 15 Oct.
1742. !)
Geleesen sijnde de missive van den bailluw van den
Lande van Belois, geschreven in den Beverwijk den 14
deeser, houdende dat hij ingevolge van HEMog. be-
veelen vervat in derselver Resolutie van den 25 Sept. Il, ?)
hadde inspectie genomen van de vernieuwde roomse ver-
gaderplaats te Wijk op Zee, en bevonden dat deselve
was lang binnenmuurs 58 voeten en 3 duimen, wijd 81
voeten en 8 duimen en hoog uyt de voorgront tot op
den top des gevels 33 voeten en circa 4 duimen; dus
in alles iets kleinder als bij de Resolutie van HEMog:
van 30 Maart 1742 was gepermitteerd geworden: is na
voorgaande deliberatie goedgevonden en verstaen genoe-
gen te nemen met de voors. missive van den balliuw van
1) Res. v. Gec, Raden 1742, blz. 564.
2) De resolutie van permissie tot het bouwen staat aldaar op blz. 1926,
160
den Lande van Beloys en de gedane vernieuwing, diens-
volgens bij deese te approbeeren en te permitteeren dat
de Roomse godsdienst aldaer wederom in stillichheyt met
alle modestie en sonder de minste ergernis verrigt sal
mogen worden, En zal extract deeses gegeven worden aan
den pastoor en opsienders der Roomse vergaderplaats te
Wijk op Zee en aan den baljuw van den Lande van
Beloys om te dienen tot derselver narigt.
(Rijks- Archief).
Uit de nagelaten papieren van Pr van Lommel, S.J.
BERICHT VAN DE REDACTIE.
Omstandigheden, waarvan wel iedere redactie ondervinding heeft,
hebben veroorzaakt, dat eene bijdrage van een onzer redactieleden,
en voor deze aflevering bestemd, moest blijven liggen.
D" Hensen namelijk had, als een stuk door hem in het Brus-
selsch Rijksarchief ontdekt, ter mededeeling toegezonden: 7oor-
stellen tot reorganisatie van de Windesheimsche kloostervereeniging ,
wilgaande van het generaal kapittel. Mei, 1569.
Het gevonden archiefstuk wordt door hem van belang geacht
omdat eene gewichtige gebeurtenis er mede wordt toegelicht, welke
in Prof. Ácquoy's monographie over het klooster te Windesheim
ter sprake komt, namelijk : ,,de allermerkwaardigste reorganisaticbul
van Gregorius XIII, gedagteekend Rome 16 Dec. 1578." Het
gevonden stuk nu, bewijst duidelijk, dat Prof. Acquoy met volle
recht vermoedde: ,,dat de inhoud der bulle meer van de Windes-
,heimsche vaderen dan van Paus Gregorius XIII’ zou zijn.
Dr Hensen mocht zich daarom voorstellen met wat belangstel-
ling zijne vondst door den Leidschen Professor zou ontvangen
worden; dan helaas, „terwijl hij (zijne) regelen ter inleiding op
,het papier ging brengen, bevatten de nieuwsbladen het treurig
„bericht, dat Prof. Acquoy, die met evenveel piëteit als degelijk.
,heid ons den invloed van Windesheim en zijne kloostervereeni-
„ging heeft beschreven aan de wetenschap was ontvallen”
Vooral in deze woorden van dankbare hulde, vond de redactie
ditmaal reden, het opstel met enkele woorden vooraf aan te
kondigen.
—————oOoOBBoooo————
161
WINDESHEIMENSIA.
Terwijl ik deze regelen ter inleiding op het papier ga
brengen, bevatten de nieuwsbladen het treurig bericht
dat Prof. Acquoy, die met evenveel pieteit als degelijk-
heid ons den invloed van Windesheim en zijn klooster-
vereeniging heeft beschreven, aan de wetenschap is ont-
vallen. Had het bezwaar zijner reeds wankelende gezond-
heid mij niet weerhouden, ik zou den beminnelijken
geleerde in kennis hebben gesteld met het document dat
hier zal afgedrukt worden. Immers eene gewichtige ge-
beurtenis, welke in zijne monografie over het klooster
Windesheim ter sprake komt, wordt nader er door toe-
gelicht. De Hoogleeraar heeft de beteekenis van die ge-
beurtenis met de volgende woorden aangegeven: „Het
keerpunt in de geschiedenis der [Windesheimsche] Ver-
eeniging kan slechts volledig gekend worden uit de
allermerkwaardigste reorganisatie-bul van Gregorius XIII,
gedagteekend Rome 16 Dec. 1573 !); zij legt het plan
voor ons open, dat de Windesheimsche vaderen — want
ieder zal licht begrijpen dat de inhoud der bul meer van
hen dan van den Paus afkomstig is — bij hun strijd tegen
den geest der eeuw dachten te volgen. Meer dan ooit
gevoelden zij een krachtig opperhoofd en goed ontwikkelde
manschappen noodig te hebben. Daarom concentreerden
zij het gezach zooveel mogelijk in den generaal en werd
onderwijs hunne leuze” ?), Om het gewicht der zaak wordt
1) Het klooster van Windesheim en zijn invloed. Utrecht 1875, II,
bis. 5, noot 1.
2) Idem II, 161,
Bgdragen Gesch, Bisdom v. Haarlem. XX1Ie Deel, 11
162
niet alleen terzelfder plaatse de hoofdinhoud van deze
Pauselijke beschikking medegedeeld doch aan het einde
van het werk ook de oorspronkelijke tekst van de bulle
,,Eterni Pastoris" in haar geheel opgenomen !), Gelijk
Prof. Acquoy daar ter plaatse erkent had hij het voor-
recht van deze publicatie te danken aan de hulpvaardig-
heid van den Heer Cuypers van Velthoven, die de bulle
ontleende aan eene kostbare verzameling van oorkonden,
afkomstig uit het St. Maarten-klooster van Leuven en
thans in het Brusselsch Rijksarchief berustende.
In hetzelfde depot maar bij eene andere afdeeling, en
wel onder de „papiers d'Etat et de l'audience" mocht ik
het stuk aantreffen, waaruit de merkwaardige bulle van
Gregorius XIII is voortgekomen. Reeds de plaats waar
het werd gevonden, liet vermoeden dat de Regeering
niet vreemd is geweest aan de diep ingrijpende ver-
anderingen, welke het Kapittel van Windesheim in 1578
heeft ondergaan. Uit den aanhef van het document blijkt
dan ook dat Alva reeds vier jaren vroeger een schrijven
aan de kloostervereeniging had gericht waarin hij op
maatregelen van hervorming aandrong. De voorstellen,
welke in de kapittel-vergadering van het jaar 1569 wer-
den aangenomen, waren het gereede antwoord op deze
vermaning van den Landvoogd. Terwijl een afgevaar-
digde uit naam der Congregatie naar Rome zou gaan
om de gevorderde goedkeuring te vragen, werd tevens
aan de Regeering onmiddelijk mededeeling gedaan van
de genomen besluiten, en zoo is het stuk, dat wij zul-
len mededeelen, in het Archief van Brussel gekomen.
Waar derhalve Prof. Acquoy vermeldt ?): ,,dat in het-
zelfde jaar waarin Marcellus van Lent optrad [1578] het
1) Het klooster van Windesh. III, 806—-814.
2) Idem II, 156.
108
generaal-kapittel hetzij onder zijn voorzitterschap of nog
onder dat van zijn voorganger [Wouter van Wenchem]
het besluit nam om tot reorganisatie over te gaan", zul-
len die woorden in zooverre gewijzigd moeten worden:
dat dit besluit reeds in 1569 was genomen, toen de
laatste prior-superior, die tevens prior van Windesheim was,
Wouter van Wenchem nog leefde.
Er moeten echter bezwaren zijn opgerezen na het tot
stand komen dezer hervormingsplannen. Joannes Latomus,
de geleerde prior van Mariéntroon in Brabant, die op de
kapittel-vergadering van 1569 de opdracht ontving om
toestemming van den H. Stoel te gaan aanvragen ?), ver-
scheen eerst in Rome tijdens het pontificaat van Grego-
rus XIII ®), dat den 159" Mei van het jaar 1572 was
aangevangen. De bulle ,,Eterni Pastoris", welke den 163«
Dec. van het volgende jaar verscheen, maakt dan ook
melding zoowel van bovengenoemde kapittel-vergadering
in 1669 als van de laatste, welke aan het uitvaardigen
van de Pauselijke beslissing was voorafgegaan, toen de
Congregatie nogmaals had besloten haar toevlucht tot
Rome te nemen.
Wanneer wij nu den inhoud van de reeds in 1569
voorgeslagen wijzigingen nagaan, dan blijkt het vermoe-
den van Prof. Acquoy ten volle gerechtvaardigd : dat de
inhoud van de bulle meer afkomstig is van de Windes-
heimsche vaderen dan van Paus Gregorius XIII. De be-
schrijving der ingeslopen misbruiken met aangift van de
verschillende oorzaken , welke daarbij hebben medege-
1) Het aandeel dat Latomus in deze zaak zal hebben gehad wordt hem
door Prof. Acquoy slechts weifelend toegekend. (Het klooster v. Windesh.
II, 161, noot 8). Met de kapittel-besluiten van 1569 voor oogen komt
die aarzeling te vervallen,
2) Foppens. Bibl. Belg. IT, 678.
164
werkt, zoo leerzaam en tevens zoo krachtig getuigend
voor den geest van ware hervorming, welke de Windes-
heimers ook reeds vóór het omwentelingsjaar bezielde,
is in het Pauselijk stuk nagenoeg geheel en meestal let-
terlijk overgenomen. Ook de voornaamste wijzigingen,
welke in de constitutie der kloostervereeniging werden
aangebracht en allen ten doel hadden om die misbruiken
uit te roeien en eene hernieuwing daarvan te voorkomen,
vinden wij in het voorstel der Kapittel-vergadering van
1569 reeds aangegeven. Slechts op ondergeschikte punten
is de H. Stoel daarvan afgeweken. Zoo bijv. moet de her-
kiezing van een prior-superior niet om de vijf jaren ge-
schieden, maar alle drie jaren; slechts éénmaal mag hij
in zijn ambt op nieuw bevestigd worden en niet zoo dik-
werf de uitgebrachte stemmen zich op hem vereenigen.
De aloude wijze van klooster-visitatie blijft behouden,
niettegenstaande het Kapittel van Windesheim had voor-
geslagen om tot dat doel meerdere provincialen aan te
stellen. |
Ten slotte wensch ik nog op ééne bijzonderheid te
wijzen, waarmede wij door het hieronder volgend docu-
ment worden in kennis gesteld. De kloostervereeniging
had reeds lang haren afzonderlijken secretarius of geheim-
schrijver. Uit de onderteekening blijkt, dat bij de ge-
wichtige vergadering van 1569, "Theodoricus Duncanus
dit ambt vervulde. Hij was prior van het klooster Eem-
stein bij Dordrecht, verkeerdelijk in de Pauselijke bul
aangegeven als binnen het toenmalige bisdom van Haarlem
te zijn gelegen. Om de middelen te vinden, noodig ter
uitvoering van de voorgestelde hervormingen, hadden de
Windesheimers o.a. voorgeslagen de goederen van eenige
vervallen kloosters daartoe te bestemmen. Weinig zal de
secretaris van het Kapittel, die dit voorstel op schrift
bracht, vermoed hebben dat vier jaren later zijn eigen
165
klooster, onderwijl tot een puinhoop gemaakt, door Gre-
gorius XIII voor het gewenschte doel zou worden bestemd !
1509, Mei, Windesheim.
Voorstellen tot reorganisatie van de Windesheimsche kloos-
tervereeniging uitgaande van het generaal-kapittel.
Nos Prior Superior, ceterique Patres ac Definitores
generalis Capituli Windesemensis, Canonicorum Regula-
rium ordinis S. Augustini, in actu e congregatione Capi-
tulari in Windesem congregati :
Notum facimus tenore praesentium, quod quum Spiritu
Sancto invocato, precibusque de more praemissis, ad re-
formationem disciplinae monasticae, quae nimium diu
multis in locis collapsa jacuit, totam curam cogitationem-
que nostram converteremus, provocati imprimis Domino
Dei nostri suam Ecclesiam nunc tandem misericorditer
respicientis indecibili clementia ac pietate, ex(s)timulati
etiam Regiae Majestatis propensissima in religionem vo-
luntate, quam nobis hic congregatis Illustrissimus Dux
Albanus plenius suae Excellentie ad nos datis literis in-
sinuavit, volentes tantae expectationi nostroque debiti
muneris officio satisfacere, illud praecipue conandum effi-
ciendumque nobis duximus, ut indigatis et cognitis ma-
lorum fontibus, contrariisque remediis institutis quam
rectissima et certissima via ad medicinam perveniamus.
Vigebat abhinc annis ducentis, quum primum ordo iste
in Germania inferiori simul inceptus est institui et spargi,
in tam eximia disciplina, tantaque probe conversationis
publica existimatione, ut vix ullum in Regiis ditionibus,
Brabantia, Gelria, Hollandia, Phrysia, et regione trans
Isalam sit oppidulum, in quo non alterutrius sexus aliquod
166
nostri ordinis collegium reperiatur, utque vix centum
annorum spatio, LXXXIIII virorum monialium vero tre-
decim monasteria, in Capituli nostri generalis societatem
coiverint, preter innumerabilia foeminei sexus alia, quae
ab eodem dependent. Sed proh dolor, exoriente in ipsis
Capituli nostri quasi humeris Lutherana haeresi, eaque
in dies latius serpente, sicut publice in urbibus et regio-
nibus civilium ac legitimorum magistratuum contemptus
invaluit, ita passim in monasteriis Superiorum authoritas
evilescere coepit. Ita ut quum improbitas et licentia quo-
tidie cresceret, et superiores corrigere suos reprobos aut
non possent, aut non auderent, subsecuta sit paupertatis
abjectio, solitudinis et inclusionis infractio, et castimoniae
quoque non una species laesionis.
Quo minus autem istis initiis principio obviam itum,
et vitia inde enata deinceps debita correctione oppressa
extiterint, praeter alias multas causas, malicia ipsa tem-
porum, quibus et imperatores et reges cedere debuerunt,
praecipua in causa fuit. Sed quum nunc singulari Dei
omnipotentis beneficio, post tam langam catholicae doctri-
nae in hiis regionibus captivitatem , in spem pristinae
libertatis, et illa, et nos repositi sumus, dabimus enixe
operam, ut temporum hac meliore occasione sicut valde
obstringimur, ita feliciter et libenter utamur,
Obfuit quoque prioribus temporibus, sicut et hodie,
non minime personarum defectus, nam quum ab eo tem-
pore quo introductae fuerunt sectae, pauciores ad religio.
nem monasticam aspiraverint, in quibusdam vero regionibus
nemo fere intraneus, coacti fuerunt qui religioni prae-
erant, ex aliis partibus passim indoctam et egestate com-
pulsam juventutem colligere; unde frequenter apostasiae
sunt subsecutae, et pauci inventi ad regendum idonei.
Nocuit quoque vel praecipue ipsius Capituli generalis
egestas, nam quum totius corporis nullae potius quam
167
exiguae copiae essent, ita ut nullae impensae quantamvis
necessariae, publice possent tolerari, necessario ab iis
remediis comparandis desistendum fuit, quae rebus exhul-
ceratis opem attulissent. Privata vero monasteria, vel
temporum, vel sua culpa ad eam inopiam redacta fuerunt
(quamquam quod omnia recentioris sunt fundationis, fue-
runt ob id minus sufficienter dotata) ut sustinendis tam
propiis quam publicis Capituli oneribus haudquaquam
suffecerint, nec in praesentiarum sufficiant,
Iam ex ipsis Capituli statutis et privilegiis defectus
enatus fuit, primum quidem gravis, nunc vero minime
tolerabilis. Nam quum corpus totius Capituli generalis,
per utranque Germaniam latissime sparsi, juxta illorum
tenorem, hactenus gubernari solet per solum Priorem
primariae domus Windesemensis, ita ut quicunque illi
domui praesideret, toti itidem Capitulo tamquam caput
esset impositus, duplex inde consecutum est incommodum.
Unum, quod prior ille (ut vocamus) Superior, suam
propriam domum commode gubernare, et toti Capitulo,
pro istis praesertim temporibus, intendere non queat.
Alterum, quod talis Prior Suprior, qui merito a Patribus
eligendus esset, eligatur a fratribus et professis ejus
domus, qui aliquando maluerint qualemcumque e suo
grege eligere, quam alicui extraneo, etiam alterius domus
Priori, quod per statuta ipsis licet, eum honorem deferre.
Venirent et alii quidam malorum fontes hic recensendi,
sed quum praecipui detecti fuerint, non tam in iis ex-
plicandis opus est oratione, quam in curandis consilio et
medicina. Sunt autem remedia per nos excogitata, et in
usum transferenda, ea quae sequuntur.
Inprimis ad hoc ultimum , sed prope praecipuum reme-
dium tollendum de gubernatione Capituli generalis, duae
a Patribus pridem excogitatae sunt rationes, et a nobis
nunc approbatae. Una, ut instituatur talis Prior generalis,
168
qui nullius privatae domus curam habeat, sed qui liber
totum Capitulum cura et cogitatione complecti possit,
quique singulas Capituli domos suis temporibus obeundo,
per se visitare, reformare, et corrigere, et qui singulis
prospicere posset. Altera, ut totum Capitulum in certas
Provincias divideretur, praeessentque singulis provinciis
sui Provinciales, vel Commissarii qui pari fere authori-
tate cum Priore Windesemensi (penes quem summa po-
testas maneret) apud suos visitationis, correctionis, alia-
que superioritatis officia excercerent. Sed quia neutra
horum institutio per statuta admittitur, sed alteram non
habent, alteram impediunt, ad sedis Apostolicae judicium
totum hoc remittimus, ut utra via utendum nobis censeat
(si non potius, utraque) illam teneamus.
Sed forsan operae precium fuerit, quomodo ad eorum
institutionem procedendum putemus, paucis explicare.
Censeremus talem Priorem generalem liberum, pro prima
quidem vice, ab omnibus Prioribus tunc in Capitulo
generali, praesentibus, posteris vero temporibus per omnes
totius societatis Priores, voce, si in Capitulo generali
praesentes fuerint, vel si absentes, scripto (modo volu-
erint) esse eligendum. Mutandum vero esse singulis quin-
quenniis, ita tamen ut iterum eligibilis sit, collectoque
in illum majore suffragiorum numero continuari possit.
Manebit vero domui Windesemensi sua dignitas in ordine,
sed que deinceps proprium suae domus Priorem eliget,
aliarum domorum more, qui tamen ob domus suae pri-
matum sit et dicatur Capituli Vicarius sitque tempore
habendi Capituli perpetuus Definitor. Commissari vero
provinciales proximo Capitulo generali, et ita deinceps
per Priorem Superiorem et Patres Definitores nominandi
et instituendi venient, mutabunturque de triennio, nisi
Definitoribus et earundem Provinciarum patrum sententia
ut continuentur magis placuerit.
169
Caeterum quum, ut dictum est, ipsius Capituli gene-
ralis corpus exiguis admodum proventibus fulciatur, sin-
gularum quoque domorum facultates, tum ob alias cau-
sas, tum ob proxima bella, et haereticorum insaniam,
usque adeo sint accisae, ut res religionis publice curari
nequeat, maxime si talis Prior generalis instituendus erit,
qui ut publicae utilitati invigilabit, ita de publico veniet
alendus, necessario invenienda est via, ut constituto ex
annuis proventibus aerario, habeat Capitulum generale,
unde suis oneribus ferendis absque privatarum domorum
incommodo et subsidio par esse possit. |
Invenietur ista via: sì sua Sanctitas Capitulo conces-
serit, ut quorumdam monasteriorum extra Regiam ditio-
nem bona et loca, jam a Principibus quibusdam titulo
fundationis, vel etiam ab urbium magistratibus titulo
protectionis, occupata, vel brevi occupanda, iisdem illis
occupatoribus justiorem possedendi titulum libenter emp-
turis, numerato aliquo pretio cedantur, resignenturque.
Quod ut durius sit, patebit ex ejusdem suae Sanctitatis
concessione altera via: si ex iis monasteriis quocunque
loco positis, quae personis aut aliis necessariis nervis des-
tituta, ita ruinae propinquae sunt, ut difficulter reparari
et conservari queant, tria, quatuor aut quinque illorum
a Capitulo generali incorporari, et bona communi aerario
applicari permittat.
Qua ex re non tantum spectamus religioni restituendae
necessariam facultatem, verum etiam illud incommodum,
quod ante relatum est de personarum defectu, opportuno
remedio sublatum cupimus. Quod ut fiat in eo animi
consilio versamur, ut spe proventuum affulgente, statim
duobus aut tribus in locis sub Regia ditione scholas in-
stituamus, ubi bonae spei adolescentes literis et moribus
ad religionem formentur, Quae scholae futurae sunt ampla
170
seminaria, non modo ad idoneam verum etiam doctam
juventutem in monasteriis sufficiendam.
Accedet, quod quum indocto ocio in monasteriis nihil
sit pestilentius, ad id tollendum jam decreverimus, ut in
lisdem monasteriis, quae per facultates possunt, conducatur
lector Theologus, qui vacuos animos docendo occupet.
Quod imitandum in tenuioribus quoque monasteriis ex
hujusmodi publico Capituli aerario, vehementer utile et
necessarium videtur.
Excitatis hoc modo ad literarum Sacraeque Scripturae
studia religiosorum animis, tollenda videtur illa olim
patrum nostrorum prohibitio, ne ob turbandam solitudinis
et inclusionis tranquillitatem, subditi nostri publice con-
cionarentur, quod alioqui ordini nostro per specialia
Apostolicae Sedis privilegia fuerat concessum. Cujus tamen
rei vel institutionem vel moderationem ad suae Sanctitatis
judicium omnino referimus.
Addimus, quod illius publici aerarii proventibus con-
stitutis, faciliora nobis omnia speremus ad reliquam labem,
maxime ad turpe proprietatis vitium omnino tollendum.
Quod quum instar leprae non una morbi occasione et
specie, occulta tamen, irrepserit, ordinavimus nunc, et in
decreta retulimus, ut Priores et Priorissae omnia illa
tollant, quae qualemcumque proprii speciem habent, neque
posthac subditorum privatis bursis (ut vocant) apud se
locum faciant, etiam in reditibus ad propriam ipsorum
recrationem concessis, quos in commune convertent, ita
tamen, ut suis benigne et discrete illa suppeditent, quae
subditi alias licite talibus proventibus procurare solent
et possent. Ad quam rem valde opportunum fuerit, si
per Sanctitatem suam tollantur condiciones et cautelae
illae omnes, quae fere in eorum redituum institutionibus
testamentariis vel aliis habentur, ut casu quo tales reditus
ad privatorum recreationem concessi per superiores alio
171
aventantur, illi qui ad eos obligantur, non teneantur
monasteriis amplius persolvere.
Ne vero religiosorum animi aliqua haereseos labe a
religione ad impietatem, et votorum suorum contemptum
avertantur, obligavimus ex certis mandatis omnes subditos
nostros ad debitam et anxiam omnium decretorum sacro-
sancti Concilii Tridentini observationem, praecipue ut ab
omni lectione et usu tam suspectorum quam interdicto-
rum librorum abstineant; Prioribus et Priorissis poena
absolutionis ab officio proposita, nisi suos subditos in
officio diligenter continuerint.
Sane etiam defectus fuit, in solitudinis et inclusionis
(ut praediximus) atque etiam castitatis custodia; quibus
curandis malis quum a legibus et statutis nostris olim
idoneae constitutae sint poenae, haud quaquam opus vi-
detur de novis statuendis cogitare, sed magis conniten-
dum esse, ut veteres illae suos noxios persequantur;
quin ex eo omnis disciplinae quamvis firma et necessaria
custodia laxetur, infringatur, ac tandem proteratur, si
delinquentibus impunitas concedatur, unde pro poena ad-
dant contumaciam. Sed quia Superiorum authoritas in quo-
rundam facinorosorum audacia quasi inclusa et constricta
tenetur — qui facinorosi sicut medios animos facile ad vi-
ciorum societatem impellunt, ita bonos moerore et mo-
lestia perturbant — ut itaque authoritas perdita ex justa
in illos animadversione restituatur, censemus ad viciorum
correctionem ex praescripto legum severissime esse pro-
cedendum. Si qui vero post ordinarias correctiones perti-
naces et desperati inveniantur, pro modo et merito non
tam suae domus carceribus (quod interdum valde est
periculosum , nec satis efficax) sed publicis aut mutuatis,
invocato etiam si opus est auxilio brachii saecularis, ad
certam abstinentiam includantur, vel etiam, tales esse
possent, ad triremes dedantur,
172
Omittimus huc quaedam referre, quae alioqui in pu-
blicas decretorum tabulas relata, externa authoritate com-
muniri non egent. Sed quum plaeraque hoc scripto com-
prehensa omnino postulent Sedis Apostolicae authoritate
fulciri, aliquem nostrae Societatis Priorem , nempe Chariss.
fratrem nostrum Ven. Patrem Joannem Latomum Priorem
in Throno Mariae prope Grobbendonck in Brabantia, in
urbem ad suam Sanctitatem legandum censuimus. Quam-
obrem ejus Sanctitatem cum omni qua possimus sub-
jectione et reverentia in Domino rogamus, ut praefatum
legatum nostrum clementer respiciat, benigne audiat, et
quam potest fieri citissime expediat, quum accedente Dei
misericordia non dubitemus hiis mediis (nisi sua Sanctitas,
cujus praescripto libenter parebimus, meliora praecipiat)
et collapsa posse restitui, et restituta conservari. Oramus
etiam et humiliter requirimus Illustriss. Ducem Albanum,
Regiae Majestatis summum praefectum, ac piae volun-
tatis benignum executorem, ut Regia ac suae Excellentiae
authoritate nostrum legatum et conatum provehere, ordi-
nem protegere, et defendere privilegia dignetur.
Datum in primaria nostra domo Wyndesemensi, sedente
ibidem Capitulo nostro Generali. Anno 1569 die mensis Maii.
F. Theodoricus Duncanus Prior Canonico-
rum Regularium in Eemsteyn prope Dor-
dracum, ac Notarius Capituli Generalis
Wyndesemensis Ss', |
Rijksarchief te Brussel. Papiers d'État et de l'audience; liasse 114.
D'. HENSEN.
178
RECTIFICATIE VAN EENIGE PUNTEN
BETREFFENDE
de geschiedenis van het Mirakel van het
H. Bloed te Alkmaar.
Tengevolge van zeer gewaardeerde inlichtingen, welke
ik heb mogen ontvangen, moeten de volgende bijzonder-
heden en veranderingen worden aangebracht in het opstel,
opgenomen in het vorige deel dezer Bijdragen.
ad bl. 335 en 398. Het wapen aan het hoofd van den
kerkmeestersbrief is niet van den koning van Spanje,
maar blijkens kroon en balk van keizer Karel V,
die eerst 10 jaar later als onze landheer werd op-
gevolgd door zijn zoon Philips, koning van Spanje.
Op bl. 388 schreef ik, dat in het jaar 1567 de publieke
processie met het H. Sacrament en de Reliek van
het H. Bloed wegens de beroertenis na den beelden-
storm van het vorige jaar werd uitgesteld en ge-
houden is op den 10" Mei. Ook hier bleek mijn
zegsman Boomkamp zich weêr vergist te hebben,
Want, zooals blijkt uit de brochure van C. W.
Bruinvis: Te Alkmaar in den Geuzentijd, Alkmaar
1894, blz. 18, werd de omgang op den 26* April
door de Vroedschap wel in beraad gehouden „uit
zake van de beroerte van dezen tegenwoordigen tijd",
maar is niettemin op den gewonen 1? Mei doorge-
gaan. Immers op dien dag togen meerdere man-
schappen van Karel van Brimeu, graaf van Megen
en stadhouder van Gelderland, langs de stad, het-
geen de burgers, die ter gelegenheid der processie in
het geweer waren, naar de wallen deed snellen, om-
dat zij niet wisten, wat er gebeuren zou.
ad bl. 840. Het bericht van G. Boomkamp, dat in het
jaar 1540 de 6 stukken goudlaken te Antwerpen
174
besteld en met Paschen ontvangen, ter eere van het
H. Bloed gekocht zijn, moet betwijfeld worden. Het
kerkmeesters-rekenboek immers spreekt hiervan niet,
doch noemt alleen daarvoor een legaat van 150 caro-
lusgulden en een viertal gevers ieder van f 6,—.
ad bl. 361. Het houten Reliquiarium is afkomstig vàn
wijlen den Heer Nijssen, die het gekocht had op
een boelhuis. Het huis van genoemden Heer, ’t welk
Goliath in den gevel toont, is wel opmerkelijk van
binnenbouw en wordt wel door de volksoverlevering
als kerk aangenomen, maar kan „het blauwe paert
in Ransdorp” niet zijn, wijl deze eerste kerk der
St.-Matthiasstatie niet aan de noord-, maar aan de
zuidzijde der Langestraat gelegen was (zie Bijdr.
XXI, bl. 190).
ad bl. 365. Hier is eene ernstige vergissing door mijn
schuld. Achter het gips in den voet van den Mon-
strans, welke met den nodus uit het begin dezer
eeuw dateert, is niets gevonden, zoodat mijn ver-
moeden, dat de datum 1643 uit eene vroegere con-
structie van den voet zou zijn overgenomen, allen
grond mist. Maar het jaartal staat gegraveerd in de
bovenzijde van het onderste middenstuk. Als men den
nodus met den voet wegdenkt, dan bestaat de Mon-
strans uit 3 deelen: het bovenstuk (de bewaarplaats
der Reliek), het middenstuk (de plaats voor het
H. Sacrament) en het onderstuk. Als men nu het
middenstuk losschroeft van dit onderstuk, dan is de
gegraveerde datum in den bovenkant hiervan aan-
stonds zichtbaar. Uit dit jaartal 1648 ook eene con-
clusie te trekken is voor den ouderdom van heel den
Monstrans zonder den voet en den nodus, is toch
niet gewaagd. Evenwel blijft de constructie van boven-
stuk en bovenste middenstuk opvallend verschillend.
Op deze zelfde bl. moet ,,het blauwe paard" worden
verbeterd door: ,,wijlen den Heer Nijssen.”
Hageveld. E, H, RIJKENBERG,
175
HET MENGELWERK
VAN HET
KERKELIJK NEDERLAND.
Jaarboekje voor Katholijken door Burgmeijer en Wénsing.
1841—1856.
Het nog alom-bekende en goed ter faam staande jaar-
boekje Kerkelijk- Nederland bevatte in zijn Mengelwerk
eene reeks van kostbare bijdragen tot de kerkelijke historie
van Nederland, bijzonder ook tot die van het bisdom
Haarlem. Een overzicht nu van hetgeen er voor den
beoefenaar van het zooeven-genoemde onderdeel onzer
kerkel. historie belangrijks in die jaarboekjes voorkomt,
mag misschien thans reeds een aangename wegwijzer hee-
ten. In de orde der jaren harer verschijning gerang-
schikt, gaan hier alle bijdragen van het Mengelwerk
volgen, en die, welke de geschiedenis van het bisdom
Haarlem toelichten, zullen daarbij het belangrijkste van
hun inhoud vertoonen.
A° 1847. De bijdragen in het Mengelwerk waren :
1. De Seminarieën der Hollandsche Zending en bijzon-
der het Klein Seminarie Hageveld.
2. Verhaal van de opkomst der nieuw opgerechte Pa-
storye Ì) door Th. de Cock.
9. Het huis der broeders van het Gemeene leven, later
het klooster der Reguliere Kanunniken van den
H. Augustinus te Albergen.
l) Der S. Petrus-parochie te Leiden,
176
Wat nu de eerste der hier vermelde opstellen betreft,
het verhaalt in het kort, hoe reeds onder den Apostolischen
Vicaris Sasbold Vosmeer het college der Hollanders te
Keulen werd gesticht, doch later, À^ 1683, naar Leuven
overgebracht, waar ook vroeger, ° 1617, reeds eene
dergelijke stichting was gevestigd onder den naam van
‚Hooge Heuvel.”
Na de invasie der Franschen echter ging de Leuven-
sche kweekschool (met haar dubbel college) vooral door
de trouweloosheid van een valschen broeder verloren. !)
Hierna komt, in 1799, het nieuw-gestichtte groot Semi-
narie Warmond ter sprake, en evenzoo het groot Semi-
narie, dat in datzelfde jaar te 's Heerenberg gevestigd
werd voor de Seminaristen, uit de Aartspriesterdommen,
buiten die van Holland, Zeeland en West-Friesland af-
komstig. Op 1 Mei 1817 wordt Hageveld bij Velsen ge-
opend, en in 1819 het Seminarie te Culemborg. Daarna
houdt het opstel zich met de geschiedenis van Hagevelds
ondergang en herleving bezig en brengt die historie tot
op l4 April 1846, den dag der eerste-steen-legging van
het nieuwe Hageveld te Voorhout, door Z. D. Hoogw.
den bisschop van Curium. De hoeksteen werd gelegd door
den Aartspriester Kervel.
Dit opstel heeft voor den historicus deze eigenaardige
verdiensten, dat het de namen van zeer vele Seminarie-
oversten opgeeft. Het Seminarie te 's Heerenberg bijv.
is, na een bestaan van 43 jaren, gedeeltelijk overgebracht
naar Warmond. De namen echter der ’s Heerenbergsche
Presidenten en Professoren staan in het opstel met de
jaartallen van den duur hunner bediening aan het
Seminarie, volledig opgegeven. En evenzoo geeft het op-
1) Die valsche broeder was een Jansenistische president. Reeds in 1728
was de „hooge Aeuvel'’ door de Jansenisten bijkans overweldigd.
1717
stel de Presidenten van Keulen, van Leuven, van War-
mond , en de namen der Stichters van Warmond en
Hageveld.
Het tweede opstel werd — zoo zegt de redactie —
door haar des te liever geplaatst, omdat zij er eenige
aanteekeningen bij konde voegen over andere kerken van
Leiden. Zoodoende is deze bijdrage, in haar geheel, een
ferm overzicht geworden. In de Cocks verhaal zien wij
benevens zijn mededeelingen over de oprichting der pa-
storie van de Sint Petrus-kerk, reeds een aanhoudend
gaan en trekken van verschillende priesters, die te Lei-
den dikwerf slechts zeer kort komen toeven, voorts het
samenbrengen der Waalsche en Vlaamsche werklieden in
een gebouw aan de West-Havenstraat, en zoo nog menige
andere historie-bijzonderheid buiten het eigenlijke onder-
werp van het ,,verhael" gelegen, maar het vervolg van
de Cocks verhaal en de aanteekeningen der redactie heb-
ben hier een vrij volledig overzicht van Leidens kerken
en pastoors na de Reformatie aan toegevoegd. Hiertoe
behooren zelfs de minder bekende pastoorslijsten van eene
Jesuiten-statie. Wij durven, met deze bijdrage voor ons,
wel zeggen: Leidens kerkelijke historie kan, zonder na-
slaan der Aanteekeningen, nooit goed geschreven zijn of
worden.
A° 1848. Dit jaar luidden de titels der Bijdragen van
het Mengelwerk aldus;
]. De Katholyke Gemeente van Rijswijk.
2. De Broederschap der Kalenden. (Latijn en Hollandsch). 5)
1) De redactie van het jaarboekje stelt hier in een noot deze woorden:
Van den eersten dag der maand, doch voegt een vraagteeken achter dit
gezegde. De broeders der Kalenden hadden gemeenlijk tweemaal per jaar
een samenkomst en hielden dan het officie voor de overledenen.
Bijdragen Gesch, Bisdom v. Haarlem, XX1Ie Deel, 12
178
9. Uiterste wilsbeschikking van Z. H. Paus Adriaan VI.
(Latijn en Hollandsch).
4. Levensschets van den H. Bonifacius, Apostel van
Duitschland.
Het eerst-vermelde artikel overziet Rijswijks kerkelijke
historie van 1804 tot 1842. Niet overal is deze historie
aaneensluitend te noemen, want nauwelijks lezen wij in
de eene alinea, dat anno 1304, zekere Diederik als pastoor
van Rijswijk vermeld wordt, of de volgende alinea deelt
ons reeds mede, dat tijdens de hervorming de oude
pastoorswoning (op een plek, die nu de Pastoorskrocht
wordt geheeten) met geweld is afgebroken. Spoedig ook
wonen wij de Jansenistische overweldiging bij. Maar toch
heeft dit artikel de bijzondere voortreffelijkheid voor den
historicus, dat het loffelijke feiten meedeelt betreffende
twee roemrijke Katholieke familieën wier namen nog
in de streek van Rijswijk worden gezegend. De familie
Suys treedt, reeds tijdens de hervormingsdagen, als be-
schermster op der Rijswijksche Katholieken, en een lid
der familie Van der Kun doet, onder behulp van eenige
andere parochianen in 1771 door procureur W. de Bas
een request indienen bij de Staten, met verzoek, dat een
Katholiek priester, in plaats van den J ansenistischen
geestelijke zal toegelaten worden.
In latere jaren verloochenden de Van der Kuns dit op-
treden van een hunner vaderen niet.
A» 1849. De Bijdragen waren dit jaar:
1. De oorsprong der Fransche Carmelieten-kerken te
Amsterdam, 's Gravenhage en Leiden.
2. De nagelaten geschriften van den H. Bonifacius,
Apostel van Duitschland.
9. De Kloosters in het voormalige Bisdom Utrecht.
179
De eerste en derde dezer bijdragen zijn zeer belangrijk :
Al aanstonds begint het eerste opstel met een rectifi-
catie van de dwalingen, welke over de vestiging der
Carmelieten te 's Gravenhage, in het .K. C. Jaarboek van
1836 !), (onder redactie van Dr. Jan J. T. Wap te Breda)
waren afgedrukt. Daarna geeft het in eenige bladzijden
den lezer een overzicht, wat wel Pater Abraham Bertius
over zijnen broeder Joannes Bertius (of Caesar a Bona-
ventura) betreffende de Carmelietenvestiging in den Haag,
geboekt heeft in het werk: Les Fleurs du Carmel de
France, ou la vie de plusieurs Carmes Déschausséz , célà-
bres par leur pitié. Anvers. (Paris) 1670, pag. 225 suw.
De genoemde pater Caesar, in overleg met den Apost.
Vicaris handelend, vond evenwel bergen van moeilijkheden
te overwinnen, zoo zelfs dat hij ge-noodzaakt was te gaan
wonen bij zekere Princes van Portugal [aan het huis van
Oranje verwant, en echtgenoote van den pretendent Don
Lodewijk, kleinzoon van Beja). Hij had deze met hare
zonen te Parijs leeren kennen. Later evenwel viel de
man juist bij dit doorluchtig personaadje in ongenade,
kwam daardoor nog in levensgevaar en kon zich slechts
redden door de vlucht. Doch het goede werk was gebo-
ren, en het door ons hier besproken opstel geeft — na
Bertius — van 1656 af een pastoorslijst op der Carme-
lieten, die geregeld doorloopt tot aan Pater Leopold Ja-
quinot, + 5 Sept. 1816. Daarna drie Seculieren.
Van de Leidsche Statie, ouder dan die van den Haag
of Amsterdam ontmoeten wij hier slechts een zeer korte
vermelding doch ook een complete pastoorslijst, sluitend
met één Seculier. Over de statie Amsterdam is evenzoo
1) Dit boekje verscheen tot 1844. Zijn opvolger was het Kerkelijk Ne-
derland. Zie hierover de voorrede in Kerkelijk Nederland, jaarg. 1851 en
Mes, de Kath. Pers van Nederland, bladz. 283.
180
geschreven en na de lijst der paters-pastoors volgen nog
vier seculiere herders opgegeven tusschen 1806 en 1841.
Het artikel, dat hierboven den titel droeg van De
kloosters in het voormalige Bisdom Utrecht bevat den
Catalogus van een kostbaar deel der Bibliotheek in
het Seminarie te Warmond, en wel van die verzameling
van Beschrijvingen van of Aanteekeningen over Abdijen ,
Kloosters, Kerken en Gestichten, bewerkt of bijeengebracht
door C. van Alkemade en .P. van der Schelling ‚welke
— zoo zegt het artikel — „onder meer belangrijks in
„openbare verkooping zijn gebragt te Amsterdam op den
£1! Januarij 1848 en volgende dagen, nadat dezelve
„meer dan 80 jaren verholen waren geweest." Bijkans
zeventig nummers van die verzameling staan (met num-
mer en bladzijde van den Catalogus der verkoop) in het
artikel opgegeven, en de openbaarmaking werd hier noo-
dig geacht, „omdat eene kleingeestige voorwaarde bij den
„verkoop het opgeven van den naam eens derden nood-
„zakelijk maakte, en de eigenlijke bestemming dier stuk-
»ken daardoor onbekend is gebleven.” !) Zeer veel, van
hetgeen men in de latere kloosterwerken van Römer,
Schotel en anderen ontmoet, is aan deze eenige Warmon-
der-collectie van kloosterbeschrijvingen , van rekeningen,
brieven, copieën en charters ontleend.
A° 1850. De Bijdragen luidden :
]l. De Sint Willibrordus-kerk (Het Vrededuifje) te
Amsterdam.
2, Chronologische Volgreeks der Pauselijke Nuntiussen
aan de boorden van den Rijn.
1) Aldus letterlijk de redactie van het jaarboekje. Men schijnt hier te
willen zeggen: Wij, katholieke koopers, moesten in commissie laten koo-
pen; anders had men ons den koop niet gegund.
181
3. Het ontstoken licht bij de Kerkelijke Godsdienst-
viering.
4. lets over de geschiedenis van den H. Willibrordus.
De eerste Bijdrage alleen besprekende, vermelden wij
dat het verhaal begint met de komst van een onbe-
kenden priester te Amsterdam; deze is na drie maanden
weder vertrokken voor 1682, en ook zijn opvolger bleef
slechts zes maanden ter Amstelveste. Maar daar de ver-
grooting der stad het oprichten eener statie in den omtrek
dier vergrooting noodzakelijk maakte, werd door de kerk-
overheid op 5 Maart 1682 Philippus Mensing aangesteld.
En van nu af gaat het historie-verhaal geregeld door tot
op den Zeereerw. heer Henricus Awater, Boeiende bij-
zonderheden komen daarbij voor, o.a. de onaangenaam-
heden, die indertijd Pastoor Schouwen van het gerecht
had te doorstaan, wegens eene vertaling van ,,Hiob" en
,;S3imson", door hem te Deventer uitgegeven. Onder meer
heeft tot samenstelling van dit schetsje gediend het Ar.
chief van het Aartspriesterdom van Utrecht.
A° 1851. Twee opstellen verschenen dit jaar als Men-
gelwerk :
l. Legende van de H. Ursula.
2. De hierarchieke rang van den H. Willibrordus en
zijnen zetel te Utrecht. Het geschil over dezen laat-
sten tusschen den H. Bonifacius en den bisschop van
Keulen.
Omtrent de eerste bijdrage veroorloven wij ons de
eerste alinea weer te geven. Zij luidt aldus:
„„Daar de H. Ursula hier te lande niet alleen als pa-
trones te Warmenhuizen en in de kerk van het Beggijn-
hof te Amsterdam, maar ook elders door vele geloovigen
met bijzondere godsvrucht wordt vereerd en onder de
dusgenoemde Hollandsche officieën op den 21 October ook
182
het hare is gerangschikt, vonden wij het niet geheel on-
gepast, in ons jaarboek de legende over die Kalidoonsche
vorstin en hare gezellen op te nemen, zooals wij die bij
Ozanam , la Civilisation Chrétienne chez les Francs hebben
aangetroffen; wij laten haar van enkele aanmerkingen
vergezeld volgen.”
En nu volgt als inhoud dezer aanmerkingen, primo
een klein overzicht over de namen van de mededeelers
der Ursula-legende, vervolgens het opnoemen der namen
van de „Ursula met tien gezellinnen’, en eindelijk een ver-
dediging van Vondel als Ursula-zanger, tegen Witsen
Geysbeek. Dit alles evenwel is zeer beknopt behandeld
en in een zevental bladzijden saamgevat.
A° 1852. De bijdragen van het Mengelwerk waren:
1. De R. K. Gemeente Nes- en Zwaluwenbuurt.
2. Bijzonderheden betreffende de R. C. Statie van Weesp.
3. De lijkverzorging der oude Christenen.
De zeer bewerkte historie van Nes en Zwaluwenbuurt
begint met 1631 en loopt tot aan 1844, het jaar der
komst van pastoor Verlaat. Deze parochie maakte tot het
begin der XVII** eeuw met Buitenveldert, Bovenkerk en
Quakel de vier Kerspels uit, die onder de parochie ston-
den van den H. Urbanus te Amstelveen. De Nesse plagt
evenwel een kapel te hebben, om welke reden deze plaats
van ouds een kapellaanschap placht genoemd te worden.
De tweede pastoor Mr. Joannes Vechteresse liet de
Boekerij na, die boven de kerkekamer haar plaats vond,
Twee leeken, W. Griffioen !) en P. Omzigt ?), waren
mede eerste weldoeners der parochie.
]) Grifüoen liet bij zijn dood zijne boerenwoning met omliggende lan-
derijen aan de parochie, in de dagen toen het kerkhof werd aangelegd.
2) Omzigt hielp door leening en fandatieschenking aan de herbouwing
der pastorie.
188
De redactie van het Kerkelijk Nederland eindelijk heeft
onder den aanvang van het artikel deze noot geplaatst :
‚;„De meeste bijzonderheden dezer korte schets zijn wij
,verschuldigd aan de nasporingen van den waardigen Her-
der dezer gemeente, den Z. E. Heer W. Verlaat, die
„dezelve „in hoop op navolging” heeft bijeengebragt en
,0ns welwillend ten gebruike afgestaan”
Aan het artikel over de Statie van Weesp zijn zeer
vele bladzijden gewijd. Eene oude quaestie over grens-
scheiding, eene kapellanie-vermelding uit 1429, eene
korte vermelding van twee Weeseper-kloosters , voorts de
kerkbouw na 1744, en vooral de historie van het Burger-
Weeshuis vormen de breede elementen, waaruit het ver-
haal is samengesteld. Maar daarenboven komt de roem-
ruchte pastoors-geschiedenis van Weesp voor het voetlicht !
Zij waren allen, volgens onzen auteur, „‚al zeer deftige
mannen", doch de bekende pastoor Nanning oogst hier de
beste lauweren. Deze herder had de droefenis te dragen,
dat sommige en vooral een drietal zijner onderhoorigen
met de stadsregeering tegen den pastoor, in zake van
armverzorging, ja eigenlijk in zake van heel zijn rechts-
macht, gingen samenheulen, en dien ten gevolge kreeg
de pastoor een verbanningsvonnis en werd er arrest ge-
legd op de goederen in het pastoorshuis. Verder is pa-
stoors Nanning's roem ook voor altoos verbonden aan zijne
overbekende predikatieén.
A° 1853. Een enkele Bijdrage verscheen dit jaar :
. Erasmus van Rotterdam in zijne betrekking tot
Luther.
Deze enkele bijdrage kan echter voor heel een reeks
volstaan. Waarom? Omdat wij hier telkens ex ungue
leonem erkennen. Erasmus wordt hier gehandhaafd als
184
zijnde en blijvende ten einde toe Katholiek. Maar in de
eerste helft van zijn gelijkleven met Luther was het in
den grooten Rotterdammer niet alles even zuiver. Als
‘humanist staat Erasmus dadelijk veel te scherp tegen-
over de theologen en monniken, die, evengoed als hij,
den luister der classieken wilden ophalen, maar aan die
zaak terecht twee verschillende zijden opmerkten. Voorts
tast Erasmus de misbruiken aan binnen het Troye der
H. Kerk ingedrongen , maar tevens schrijft hij in eenige
werken op allerbitterst ironische wijze tegen de religieu-
zen en zelfs tegen bisschoppen, omtrent punten waar-
over niet hij heeft te adviseeren.
Nu treedt daar Luther op, de humanist bij uitnemend-
heid, de geeselvoerder tegen de verbasterde kerk! Eerst
begint nu Erasmus met slechts eventjes Luthers geschrif-
ten in te zien en zijne houding bepaalt er zich liever toe,
om aan Luther gematigdheid te prediken. Luther mocht,
zóó heftig te werk gaande, eens de hoogere geestelijken
innemen tegen... de letteren! In latere dagen komen
Erasmus en Luther te samen in correspondentie en vriend-
schap, ja men wrijft Erasmus alom, vol toorn, de ver-
denking aan, dat hij Luthers werken schrijft. Voorwaar,
dat hindert onzen Bataaf; hij heeft zich immers nooit op
Luthers gebied begeven! Maar toch, hij kan au fond
den Wartburger niet verfoeien. Neen, als Luther, wat
al te vroeg en door bijzondere personen, als buiten de Kerk
staande wordt gescholden, dan verdedigt Erasmus den
oproerling; de vreeselijke kreet van Wittemberg tegen
de aflaten heeten nog lang bij Erasmus ,,nugae illae In-
dulgentiarum," En als nu eindelijk paus Leo X Luther
heeft geexcommuniceerd, dewijl alle andere vereenigings-
middelen [ook eindelijk de afkeuringen van Erasmus tegen
Luther] te vergeefs zijn aangewend, o, voorzeker, dan
eert Erasmus den persoon des pausen, hij erkent ook wel
185
het gezag der bulle, doch diezelfde bulle heet evenwel
bij Erasmus ontijdig. „Erasmus overtuiging’ — zoo zegt
het opstel op pag. 189 — „verhief zich niet boven de
„vroegere oppervlakkige opvatting van Luthers onder-
„neming en stellingen” Ofschoon dus nooit het Catholi-
cisme verloochenend, heeft Erasmus in dit eerste gedeelte
van zijn gelijkleven met Luther, zoodoende der goede
zaak van Christus kerk bepaald geschaad.
Wij meenden hier het artikel van het Mengelwerk tot
zooverre te moeten schematiseeren, omdat men in andere
werken over Erasmus !) dit eerste gedeelte van Erasmus
leven zelden zóó fijn en tevens zóó categorisch omschre-
ven vindt. Het tweede gedeelte, Erasmus pennestrijd tegen
Luther, laten wij, als meer bekend, hier rusten. Ver-
melding verdienen nog verder deze twee zaken: vooreerst,
dat de Latijnsche text van Erasmus’ brieven telkens de
stellingen van het artikel staven, en secundo dat ook, bij
het aarzelen van Erasmus om tegen Luther te gaan
schrijven, opnieuw de omstandigheid wordt bewezen: dat
Erasmus, als dogmaticus, geen grootheid der eerste klasse
was. Ongetwijfeld werpt deze historische particulariteit
een bijzonder licht op al hetgeen Erasmus „„heeft aange-
durfd" en „niet heeft aangedurfd."
A° 1854. Heel het Mengelwerk van dit jaar is onder
den naam Musius saam te vatten.
Voorts omschrijft het voorwoord van het jaarboekje
eerst het Mengelwerk, met deze woorden :
„Het Mengelwerk van dezen jaargang wordt geopend
door het nog onuitgegeven gedicht: Verus Monachus van
onzen martelaar Musius van Delft, afgedrukt naar het
eigen handschrift des martelaars, hetwelk in de pastorij
1) Audin, Basken Huet, enz,
186
der Oud- Roomschen in den Hoek van St. Maria te Utrecht
berust, en tot dit einde bereidwillig werd afgestaan."
Na eene korte omschrijving van het ,, Verus monachus",
gaat de voorrede dan verder aldus voort: .
Het uittreksel uit de onuitgegeven „Annales van F.
Dusseldorp, zijnde de beschrijving van Musius’ martel-
dood en de Ezeursus van G. Lappius van Waveren, zijn
mede naar het handschrift der genoemde pastorie afge-
drukt. Het laatste stuk was, blijkens den titel en ook de
onnauwkeurigheden van taal en stijl niet voor het pu-
bliek, maar voor een vriend, den aldaar genoemden R.
van Medenblick, tot eene bijdrage voor diens geschrift
over den marteldood van Musius bestemd. Indien dit ge-
schrift bekend ware, zou het zeker verkieslijker geweest
zijn, de Ezcursus van Lappius ongedrukt te laten; nu
echter heeft hij, wegens de bijzonderheden, welke hij
bevat, eenige waarde. Werd hij echter uitgegeven, dan,
meende men, moest hij in zijn geheel en onveranderd
afgedrukt worden, gelijk hij is. Lappius deelt vele bij-
zonderheden bij wijze van aanteekeningen op eenige aan-
gehaalde woorden van Estius, Hist. Martyrum Gorc.,
mede. Die woorden zijn telkens, in het begin van den
regel, cursief gedrukt; doch tot beter verstand zijn de
plaatsen, waarin bij Estius die woorden voorkomen, in
haar geheel teruggegeven in de Annotationes, waarin
tevens eenige plaatsen van schrijvers, waarnaar Lappius
verwijst, alsook aanteekeningen aangaande eenige perso-
nen zijn opgenomen.”
Tot zoover de voorrede. De historicus zal bevinden,
dat de „eenige plaatsen van schrijvers’ uit de laatste zin-
snede, alsook de Aanteekeningen de moeite van het na-
slaan beloonen. Uittreksels van Abr. Briennius, van Andr.
Valerius, en van het Neecrologus .Eccl. Bat. lichten hier
de persoonlijkheid van Dusseldorp toe. C, Burman's Traj.
187
eruditum stelt G. Lappius a Waveren aan den lezer voor,
en uit de Rel. Jac. Torrei, uit die van Phil. Roven en
uit de Annot. van Briennius wordt een kort verslag over
Medemblickius leven saamgesteld. !) Als toelichtende citaten
over Musius, en ook over een zijner beulen (Aumale)
worden stukken geciteerd uit Meursius, uit Junius, uit
Bor, uit de Hist. Episcopatuum, uit Estius, uit Sedu-
lius, uit eene Beschrijving der stad Delft en uit Plem-
pius. Wij meenen dus het Mengelwerk van dit jaar wel
het Finis coronat opus te mogen nageven. Wel is het
Kerkelijk Nederland nog tweemalen na 1854 verschenen,
doch men zal zien, dat het Mengelwerk dezer jaren bui-
ten onze bespreking valt. Ziehier evenwel de vermelding :
A^ 1855. De kerkwijding.
A» 1856. 1. Nieuw opgerichte Staties in het district
Twente, provincie Overijssel.
2. Hungerus, bisschop van Utrecht.
Moge dit overzicht nu iederen historicus van Haarlems
historie ten gids kunnen strekken bij de ietwat snellere
studie van Kerkelijk Nederland!
Leiden. —. P. M. Bors, Pr.
1) Zie in Aet Jaarboekje, pag. 198 en volgende.
188
DE STATIE VAN S. FRANCISCUS
TE ALKMAAR.
Pater Henprik Horsertez. BurreNpiJK werd den 10
Augustus 1622 door den provinciaal der minderbroeders
Judocus a Castro, met toestemming van den vicaris
apostolicus, naar Alkmaar gezonden ter vestiging eener
statie, Hij werd er gehuisvest en 8 maanden onderhouden
door Guurtje Jacobs, weduwe van Thomas van Sammer,
vervolgens 7 jaren geherbergd door de echtelieden Hen-
drik Pauw en Maartje Jans, en na haar overlijden uit
hare nalatenschap nog 2 jaren van kost en kleeding voor-
zien. Westphalen noemt hem zeer godvruchtig en geleerd
en zegt, dat hij veel voorname geuzen bekeerde, met
name Coetenburg, Jacot, Camay en van Wesel. Door
zijnen provinciaal opontboden, nam hij afscheid van zijne
gemeente, die hem zeer beminde. Zekere Comes, aan den
Voordam wonende, zeide hem, zijn heengaan niet te zul-
len gedoogen; Buitendijk trachtte hem neêr te zetten,
maar Comes vervoegde zich bij burgemeesteren, met het
gevolg, dat de provinciaal van stadswege met de sluiting
der kerk en de niet-toelating van een ander pater be-
. dreigd werd, liet hij B. niet dadelijk terugkomen; deze
werd daarop hersteld en overleed den 20 Juni 1640.
Zijn opvolger was ANTHONIE VERHASSELT, van Brus-
sel of Hasselt, die volgens Westphalen veel getimmerd
en ingehaald heeft, „eerst mager en habyl, daarna dik
en onbekwaam’ was, 2 kerken en 3 huizen bezat. Met
die 2 kerken bedoelt deze aanteekenaar ongetwijfeld de
2 naast elkander staande perceelen aan de Schoutestraat,
189
te voren de herberg de Guldekroon, waarin tot de op-
heffing der statie de kerk gehouden is. Behalve in het
bezit van gebouwen, mocht hij zich ook verheugen in eene
gift van f 1000 door Trijntje Pietersd. Kerver voor het
doen maken van een monstrans !) Sedert 1661 hield hij
aanteekening van hen, die het kleed aannamen van de
9* orde van SS. Franciscus en doorgaans een jaar later
professie deden (tot 1725 beliep het aantal 70, waaronder
slechts 6 mannen). In 1662 noteerde hij ook een 70 per-
sonen als leden der aartsbroederschap ,,de Ohorda" (het
Koord van S. Franctscus?), waarin tot April 1722 in het
geheel 280 personen, meest vrouwen, zijn opgenomen.
Hij overleed „aan een grooten steen’ den 22 Januari
1670, naar luid van het doodenboek 30 jaren met hoo-
gen lof en groote vrucht de gemeente bediend hebbende
[Zijn broeder Pieter, mede minderbroeder , is den 23 April
1665 gestorven).
Nevens hem stond in zijne laatste levensjaren en na
hem werd zijn plaatsvervanger ANTHONIE SCHUURMANS,
immers van Paschen 1663 tot 30 Januari 1674. werd het
doopboek door dezen bijgehouden. Hij overleed den 24
Februari van laatstgenoemd jaar. Wij kunnen van hem
niets anders mededeelen, dan dat zijne zuster Maria in
1668 professie deed als begijn, en dat hij den 8 Sep-
tember 1673 zijne zuster Theresia, die almede het gees-
telijk leven gekozen had, door den dood verloor.
MicHaEL Nurrs, een brabanter, was hier al vóór
Schuurmans’ verscheiden, reeds den 17 Februari een
doopeling inschrijvende. Hij had te voren de wijsbegeerte
en vervolgens 9 jaren de godgeleerdheid onderwezen.
Westphalen noemt hem wel geleerd en zegt dat hij lector
1) Zeer waarschijnlijk de oude nog in de St, Dominicus-kerk gebruikt
Wordende, waarin het jaartal 1650 staat.
190
geweest is, maar kent hem geen bekwame uitspraak toe;
voorts verhaalt hij, dat Nuyts meer timmerzuchtig dan
zielenzoeker was, en dat hij de 2 ,,kerkkasteelen" ver-
eend, vergroot en veranderd heeft, tegen den zin van de
stads-overheid en van zijn uit Brabant gezonden mede-
pater NICOLAAS, zulks volvoerende *). Wij weten reeds,
dat deze zegsman niet ingenomen was met de door hem
beleefde kerkverbeteringen, en wat zijne beschuldiging
van minder ijver voor het geestelijk heil der kudde be-
treft, de Labores ezantlats et fructus collecti a R.R. P.P.
minoribus recollectis ordinis sancti Franctsci én. Foederato
Belgio A“ 1684-1685 leeren ons, dat Nuyts in één jaar
40 kinderen doopte, 10 huwelijken voltrok, 30 sterven-
den berechtte, met Paschen omstreeks 500 communicanten
bediende, p. m. 4000 hostiën uitreikte, 3 gezinnen be-
keerde en 200 predicatiën hield, behalve de onderrich-
tingen in den catechismus. Dit alles getuigt zeker van
groote werkzaamheid en van den bloei der statie. Van
het uiterlijk der kerk kunnen wij ons eene voorstelling
vormen door de afbeelding op een gegraveerden glazen
beker in het Stedelijk Museum ?); de beide hooge, niet
fraaie maar toch geen karakter missende gevels verklaren
eenigszins Westphalen's kenschetsing van kerkkasteelen.
Pater Nuyts schreef als weldoeners der statie en be-
vorderaars van zijn dienstwerk in het doodenboek: 16 April
1676 Maria Roomers (sedert het vorige jaar tertiarisse),
1) Eene aanteekening, maar van later datam, wil, dat Nuyts tusschen
1680 en 1690 de Guldekroon kocht en herbouwde; is zulks juist, dan
zouden wij moeten veronderstellen, dat hij het perceel te voren in huar
had, maar in aanmerking nemende wat Westphalen van hem en van Ver-
hasselt bericht, schijnt het ons aannemelijker, dat laatstgenoemde reeds
eigenaar was.
2) Van vóór 1760. Het inschrift luidt: ^T wEL. YAAREN. VAN. DEESE.
HEILIGE. KERK. EN. DES.. EERWAERDEN. PATER. HENDRIOK. BOOTEN. MET:
SIN. HEELE. GEMEENTE. VAN, ÁLKMAAB,
191
25 December 1677 Hmerenttauna Cuypers, filia devota 3
regulae singularissime de hac missione merita, 28 Decem-
ber 1678 Cornelis Croone, 2 dagen later Jan Carssen,
tertiae regulae, qui plurimis annis inservivit altari, vir
placens Deo, cuius memoria in benedictione sit, 24 No-
vember 1679 Vincentia Gaef , aan wie de groote prach-
tig gedreven zilveren lamp te danken was !), 19 Mei
1680 Jannetje Joosten filia tertiae regulae, quae ultra
quadraginta annos in eadem zelose vixit, 1 December 1686
Anna Hendrike, filia, devota, quae quasi domestica Joan-
nis domui nostrae inservivit (in November 1687 wordt
zij benefactriz predecessorum genoemd, die de verplichting
had achtergelaten om 20 jaren lang haren sterfdag te
vieren). Nuyts zelf overleed den 25 September 1689. Zijn
assistent was vermoedelijk Franciscus PETERS, die den
28 December 1687 een huwelijk, den 3 Januari 1688
een doopeling inschreef.
Den 20 October 1689 kwam hier ,,na disputen”, door
den overste Margatius te Amsterdam uit Leiden gezon-
den, GERARD SCHOONHOVEN, een gouwenaar, die den
1l Augustus 1698 stierf; zijn plaats schijnt vervolgens
ingenomen te zijn door een JOHANNES SCHOONHOVEN ,
overleden in 1704 en opgevolgd door HENDRIK VAN UIreR-
WIJCK, die te Vollenhove uit een aanzienlijk geslacht
geboren was. In 1707 liep het gelukkig voor dezen af,
1) Zij prijkt met haar wapen, dat een ster en een vlucht gekwartileerd
vertoont. Rooze noemt deze lamp afkomstig uit het geslacht der Coetenburgen.
Dat deze familie lang in aanzien is gebleven blijkt hieruit, dat Cornelia
Baldina Adriana Coetenburg, weduwe van Hendrik Cromhout, heer van
Nieuwerkerk, den 19 October 1710 voor burgemeestereu van Alkmaar in
ondertrouw werd opgenomen met Francois Adolph baron von Zinzerling,
minister-resident bij H. H. M. van Zijne Catholieke Majesteit Karel III
(als zoodanig slechts naamkoning van Spanje, daar Philips van Anjou in
1700 den spaanschen troon beklommen had; als duitsch Keizer heette hij
sedert 1711 Karel Vl). Het ,,betoog" , d.i. het bewijs van het ongestoord
verloop der geboden, werd verzonden, het huwelijk dus elders voltrokken,
192
toen hij in September met een aantal paters uit verschil-
lende plaatsen, die tegen den inhoud der placcaten in
den lande gekomen waren, voor de Staten van Holland
gedaagd was. De pater-predikheer le Roy en de pater-
jezuiet van Susteren werden toen genoodzaakt het land
te ruimen, maar Uiterwijck mocht blijven, volgens het
verhaal van le Roy ofschoon hij na, volgens een ander
aanteekenaar omdat hij reeds vóór het uitvaardigen van
het placcaat hier gevestigd was; de laatste aanteekenaar
voegt er bij, dat de oproeping met voorkennis van bur-
gemeesteren was geschied , maar deze het hof lieten han-
delen, om de roomsch-catholieken niet in te nemen tegen
de stads-overheid, die door de wereldlijke priesters, het
aan de hooge overheid wijtende, ontschuldigd werd.
In 1715, op den 18 Juni (H. Antonius van Padua),
vierde de geestelijke zuster Trijntje Cornelisd. Berghout
haar 50.jarig jubileum; zij was niet te Alkmaar in de
orde opgenomen, maar van elders gekomen.
In 1725 hielden 465, in 1726 448 personen hun Pa-
schen. Behoorden te voren reeds aanzienlijke personen tot
de statie (onder de dooden werden aangeteekend : 1660
Willen Jansz. Camay, 1662 Ida Jacot van Axele, vrouw
van Ayyoct, 1664 jonkheer Cornelis Calslagen, 1667
Hermanus Verscueren, heer van Hugoort, 1669 jonkheer
Andries van der Hoogh, 1670 mevrouw Dieuwertje van
Teylingen), tijdens pater van Uiterwijck mocht zij bogen
op de familie de Blots van Ginderdeure, waarover wij
het volgende mededeelen :
7 November 1694 huwen David d. B. v. G. en En-
geltje Courte; getuigen Jacobus Torenburg en Catharina
Prangers *).
1) Torenburg werd als tertiaris ingeschreven in 1676, — David de Blois
s. G. een jaar later, in 1678 professie doende, gelijk Catharina Prangers,
1694 en 95,
19$
27 Maart 1718 huwen Johannes Barchman de Wale
Wuytiers en Marta Jacoba d. B. e. G.; getuigen Johan-
nes Baptista du Blois Treslong v. G. en Reynedo de Zwaen.
12 Juli 1716 huwen Jacob Boechaert (t 30 April 1750)
en Susanna Maria d. B. v. G.; getuigen Jan Boschaert
en Mathias van Wijk.
Bij het overlijden dezer Susanna Maria, den 6 Mei
1729, werd aangeteekend, dat zij zich door groote gods-
vrucht onderscheidde, Pater Uiterwijck was haar reeds 2
jaren, den 3 Januari 1727, na eene lange en pijnlijke
ziekte in den dood voorgegaan, en had het bijschrift ver-
worven: 22 annis hic missionarius fidelis, vir zelosus et
singulariter. devotus.
HERMANUS VAN OVERBEEK, een amsterdammer, aan-
vaardde in dezelfde maand de leiding der gemeente, die
in 1729, na de beide vorige jaren van zeer groote sterfte,
390 communicanten telde. Hij liet in 1734 het kerkver-
wulf, dat van hout was, stucadoren door een italiaan
van Como, met name Dominicus. Den meesten tijd
kampende met zware ziekten en hevige pijnen, welke hij
met groote lijdzaamheid verdroeg zonder in ijver en trouw
te verminderen, overleed hij op 50-jarigen leeftijd, den
3l December 1748. Aan zijn lijden is het zeker toe te
schrijven, dat het doodenboek sedert het laatst van 1785
niet werd bijgehouden; den 15 October 1731 had hij
daarin vermeld Antje Gerrits de Wit, eximia chori nostri
cantrix, en den 12 October 1732 Stoffel Lievense de Mol,
primus chori cantor.
Overbeek's opvolger JOHANNES Vos, geboortig van Rot-
terdam, sedert 1723 socius in de statie, was zeer geacht
en bemind, een weldoener der armen : vir pius, candidus;
zijne predikwijze wordt ,duitsch" genoemd en daarbij ge-
zegd, dat hij zijn gehoor steeds wist te boeien. Den 13
September 1744 boekte hij het overlijden van den ter-
Bijdragen Gesch. Bisdom v. Haarlem, XXIIe Deel, 18
194
tiaris Dirk Degenaer, als van een benefactor singularis.
Hoe zal hij Maria Rooseboom niet dankbaar zijn geweest,
die in 1745 de kerk beschonk met een nieuw orgel van
8 stemmen, dat met Paschen het eerst bespeeld werd !
Het prijkte op den top met een rozenboom tusschen 2
bazuinblazende en rozenplukkende engelen, en beneden
met 2, muziekboeken en een schild met SOLI DEO hou-
dende, engeltjes, terwijl op het hek aan weérszijden aller-
lei speeltuigen waren nagebootst; ook gaf het (waar?)
het volgende jaarvers te lezen:
SURGENTE DoMINwo IesU aLoxnlosA
EXSURREXI ET EGO. ALLELUIA.
Na het overlijden van Vos, een lijder aan het graveel
(calculi doloribus subjectus zegt het doodenboek der sta-
tie van S. Matthias), op den 1 Februari 1754, werd
bestuurder der statie, waarvan het aantal communican-
ten in 1758 weder tot 400 geklommen was, HENDRIK
BooreN, geboren nabij Maastricht, een man van opge-
ruimd humeur, ijverig voor den godsdienst, een liefde-
rijk vader voor behoeftigen, buitengewoon vriendhoudend
met alle standen mits zij de deugd betrachtten, maar
vrijmoedig en ernstig zich uitende waar hem het tegen-
deel bleek. Hij liet kerk en pastorie belangrijk verbete-
ren. Den 4 October 1759 werd een nieuwe, door Gerrit
Gautier gegoten kerkkroon opgehangen voor 8 maal 8
kaarsen (de vorige was voor slechts 2 maal 6). Nadat
den 8 Juni van het volgende jaar nog godsdienstoefening
gehouden was, begon 's anderen daags eene gedeeltelijke
slooping der kerk, legde de pastoor den 14 Juli den
eersten steen voor een nieuwen voorgevel, werd inmid-
dels de bijna onbruikbaar geworden kerkvloer vernieuwd
en reeds den 27 derzelfde maand de openbare dienst her-
vat, Booten overleed den 15 October 1772, algemeen
195
betreurd. Pater Coesman, van Leiden, die gedurende
s mans laatste ziekte de gemeente bediend had, hield de
lijkrede. Sommigen begeerden hem tot opvolger, maar
op den dag der uitvaart, 24 October, meldde zich met
pater Belvlam aan
Pater JOHANNES VAN BEEK, een amsterdammer, die
herwaarts kwam van Mechelen, waar hij lector in de
wijsbegeerte en godgeleerdheid was geweest. Deze waar-
dige priester verbeterde, even als zijn voorganger, kerk
en pastorie, en vermeerderde bovendien zeer de ornemen-
ten; zoo liet hij een nieuwen eikenhouten tabernakel maken
met zilveren plaat, voorstellende de Emmausgangers , een
groot zilveren lam op voetstuk tot het dragen van een
vaantje, een stel zilveren kandelaars en 2 groote zilve-
ren blakers; en dat alles zonder iemand om iets aange-
sproken te hebben, doch krachtig gesteund door Elisa-
beth, Vincent en Maria Stategaart, overleden 5 Maart
1778, 7 November 1784 en 20 Februari 1802 !), Een
andere weldoener was Hendrik van Wijk, overleden 11
Juli 1778. Nog liet deze pater het altaarstuk, voorstel-
lende de 5 boetelingen en daarboven God de Vader, als-
mede de plafondschilderingen, 10 tafereelen uit het leven
en sterven van S. Franciscus, schoonmaken. Hij stierf
den 18 September 1811.
In 1794 op 95 had hij tot helper gekregen HENRICUS
RICHEL, geboren te Maastricht, die zijn opvolger en in
1818 naar Rotterdam verplaatst werd, vervangen door
JUSTINUS VAN BEUGEN, een bosschenaar, die den 27
1) Zisabeth liet aan hypotheken, obligatiën en staats-effecten eene gee
schatte waarde ua van f 29850:8: 10, Maria eene van f 37549: 17 : —.
Uit de nalatenschap der laatste genoot het r. c. weeshuis f $8000 aan
effecten en f 1900 aan hypotheken, het :aalmoezeniershuis f 4000 aan
effecten. Ook Blisabeth hud het weeshuis reeds bedacht en van Vincent had
het f 17000 in contanten bekomen,
196
October 1834 overleed. Tijdens laatstgenoemden had de
kerk een nieuw altaarstuk bekomen, voorstellende den
kruisdood van Christus, geschilderd door Louis Moritz
en geschonken door den heer Jan Caspar Witte, over-
leden den 1 Juli 1881.
Zoodra pater van Beugen de oogen gesloten had, ver-
voegden eenige der aanzienlijkste ingezetenen zich bij den
Staatsraad-burgemeester Fontein Verschuir, hem vertrouwe-
lijk voorstellende, zich deze gelegenheid ten nutte te
maken om het getal der r. c. kerken van 4 op $ te
brengen, waardoor zij meenden, dat eene groote verbete-
ring van den toestand der gemeenten, vooral wat het
onderhoud der armen betrof, zou verkregen worden. De
burgemeester, „hoewel sedert lang van de nuttigheid
eener diergelijke verandering overtuigd”, liet daarvan niet
blijken, en trachtte te vernemen hoe de aartspriester
Gerving er over dacht; maar aangezien deze door ziekte
verhinderd was tot hem te komen, zond Verschuir reeds
den 28 een voorloopig bericht aan den directeur-generaal
voor de zaken der r. c. eeredienst, met verzoek te willen
zorgdragen, dat niet een ander pastoor werd benoemd,
zoolang het onderzoek over het al of niet vervullen der
vacature niet was afgeloopen; en mocht de directeur-
generaal 's schrijvers gevoelen deelen, dan te willen mel-
den welke weg moest ingeslagen worden om tot de ge-
wenschte verandering te geraken !).
Maar reeds eenige maanden te voren, den 6 April,
1) In het laatst van 1888 werden door de hooge regeeriug, na overleg
met den nuncius, regels gesteld, welké, door het onttrekken of verleenen
van subsidiën, toegepast moesten worden om door vereeniging van gemeen-
ten of statiën te komen tot opheffing der kleine, dikwijls ongeschikte en
lot stiehting van grootere kerken. 't Zal, door tegenstrijdigheid van belan-
gen, wel uiet veel uitgewerkt hebben; eerst na de herstelling van het bis-
schoppelijk bestaur kwam de zoolang beoogde verbetering tot stand,
197
was als van Beugen's opvolger aangewezen FRANCISCUS
XAVERIUS SPARREMAKERING. Geboren te Hoorn den
18 April 1795, had hij zich den 24 Mei 1822 te Her-
nen aan de orde verbonden en was hij den 4 Juni d.a.
v. te Munster tot priester gewijd, waarna hij als kape-
laan achtervolgens te Haarlem, Alkmaar en Amsterdam
en als deservitor te Kampen werkzaam was. Voor de ge-
meente kocht hij den 11 September 1839 een dubbel huis,
zijnde de herberg de Druif aan de Breestraat voor f 700,
en den 11 November 1842 een achterhuis van een aan
de Laat staand huis voor f 100; hij vergrootte de kerk
aan het oosteinde zoodat het grondvlak een T vorm be-
kwam, door er aan de eene zijde de bibliotheek en biecht-
kamer, aan de andere zijde een bovenachtervertrek van
het ten zuiden der kerk staande zusterhuis aan te trekken.
Sparremakering zag het aantal zijner communicanten klim-
men tot 960 in 1855, toen hij, wegens eene benoeming
tot professor, zijne bediening den 26 November moest
verlaten, tot leedwezen zoo van hem als van zijne ge-
meente, die, zoo niet zijne geleerdheid, zijne zichzelf
niets gunnende liefdadigheid ten hoogste waardeerde. Ge-
noot zijne zolderkerk den grootsten toeloop en telde de
statie der franciscanen meer geloovigen dan eene der 8
andere te Alkmaar bestaan hebbende, dan is het niet ge-
waagd de oorzaak daarvan te zoeken in de voortreffelijke
predikwijze harer herders. Pater Sparremakering overleed
in zijn klooster te Weert, den 18 Maart 1866.
In zijne plaats was hier den 18 November 1856 van
Hoorn gekomen de hagenaar LUCAS JOSEPHUS STRAMAN,
die, nadat de kerk den 1 Januari 1857 hulpkerk der
parochie van den A. Dominicus was geworden, in Fe.
bruari d. a. v. vertrok, om te Gorinchem als pastoor op
te treden. Als kapelaan stond nevens hem HENRICUS
Turoponus LONINK, die ook Sparremakering reeds be-
hulpzaam moet zijn geweest.
Toen den 6 Augustus 1866 de nieuwe St, Dominicus-
198
kerk was ingewijd, werden den 6 der volgende maand
de vaste goederen der opgeheven statie van S. Francis-
cus in het openbaar verkocht. Zij waren: de kerk met
pastorie (in de benedenverdieping) en tuin, het zuster-
huis ten zuiden ), het huis de Arke Noachs ten noorden,
op den hoek der Breestraat, en nog 3 huizen daarachter
aan laatstgenoemde straat. In combinatie was de opbrengst
f 6825. Tot de kerk werden bij den verkoop gerekend
2 kleine perceelen tusschen haar en de Arke Noachs, tot
portaal en opgang dienende; onder een der huizen aan
de Breestraat was een gang, leidende tot een tweeden
opgang naar de kerk,
Naast het altaar in de kerk hadden 2 kleine, zooge-
naamde pronk-altaren, ter eere der H. Maagd en van
St. Antonius van Padua gestaan, waarboven goede beel-
den prijkten van dien heiligen en van St. Franciscus.
Het orgel werd overgebracht naar de kerk te Bergen,
de communiebank vond voorloopig plaatsing in de nieuwe
parochiekerk, die ook nog het altaarstuk ?) op de galerij
en beide zooeven genoemde beelden bewaart, en zeer
verrijkt is door den niet geringen, tegen metaalwaarde
overgenomen , zilverschat; daartoe behooren , nevens de
genoemde groote lamp, 2 kleinere, insgelijks fraai ge-
drevenen , waarvan de eene tot opschrift heeft Cornelya
en Aleyda Verhorst 1681.
C. W. BRUINVIS.
]) Den 17 December 1755 kwamen de 4 toenmalige eigenaars van dit
huis, waarvan Vincent Slategaart er een was, overeen, dat nooit het licht
der kerk betimmerd en geen dakvenster aan de noordzijde van het perceel
gemaakt zou mogen worden, en dat bij overlijden van een der gerechtig-
den hunne erven hun deel voor f 200 aan de anderen zouden mogen
overdoen.
2) Reeds in 1858 (Wegwijzer ten dienste van vreemdelingen in Alkmaar
en omstreken) noemden wij dit stuk frasi, doch niet wel onderhouden ;
't is er sedert niet op verbeterd, maar nog wel eene herstelling waardig.
———— 7$ OREMUS C2 TS
199
DE STATIE VAN ST. DOMINICUS
TE ALKMAAR.
Wij hebben naar ons beste vermogen de geschiedenis
geschreven van 8 der 5 vroegere statiën van de roomsch-
catholieken te Alkmaar. Van de 2 andere, die der pre-
dikheeren en der jezuieten, is reeds het een en ander
gedrukt, van de eene hoofdzakelijk van de hand van pater
Petrus le Roy, overleden 1785, en voorts naar eigen
onderzoek , door M. J. A. Witte, in den Almanak voor
Nederlandsche Katholieken voor 1867, blz. 198-254, van
de andere door pater A. van Lommel in deze Bijdragen,
deel IV, blz. 429-433. Aan laatstgenoemden arbeid zou-
den wij slechts weinig kunnen toevoegen, eerstgenoemde
vereischt zoowel verbetering als aanvulling.
Blz. 202, Jan (Jacobsz.) Vink is geen burgemeester
geweest; hij was schepen in 1616, 21, 22, 25 en 26.
Blz. 204. De advocaat Jan Klaasz. heette niet Hulst
maar Mulft.
Blz. 207. Met den in 1642/43 schepen genoemden ad-
vocaat van der Holk zal bedoeld zijn de oud.schepen
mr. Cornelis van der Hoolck, die in 1683, 34, 37 en
88 in de schepenbank had gezeten.
Blz. 208 staat: de pater-jezuiet Plomp, lees: Plemp.
„ 208 wordt de verandering der vriendschap van
mr. Johan van Nordingen en juffrouw Jacomina Valke
voor pater Dirk Hermansz. in haat vermeld, doch niet
de oorzaak daarvan. Deze was gelegen in de terugroeping
in 1645 naar zijn klooster door den provinciaal te Ant-
werpen van den 2 jaren te voren hier gekomen pater
200
de Herre, met wien beiden bevriend waren, ten gevolge
van Dirk Hermans’ klachten over zijn medehelper.
Bla. 209 en 210 staat: Veenestraat, lees: Veerestraat.
Bla. 210, De vroedschapsbesluiten van 3 Mei en 26
Juni 1645 tot het verbieden en verstoren van Dirk Her-
mans’ godsdienstoefeningen werden door ons vermeld in
de Bijdragen, deel XIX, blz. 317, 318.
Blz. 210 tweemaal, 212, 215 driemaal en 216 staat:
schout de Vas, lees: de Vos.
Blz. 216. Onjuist is de mededeeling , dat van Nordin-
gen !) zijn eenigen zoon en erfgenaam op 22-jarigen leef-
tijd onder zijne oogen plotseling zag sterven, daarna al
zijne goederen tot liefdadige doeleinden bezigde en het
Huis van Achten stichtte. Hij maakte bij zijn testament
van 21 October 1655 zijn eenigen, bij hem inwonenden
zoon Johan v. N. de Jonge, gehuwd in 1648 em in dat-
zelfde jaar weduwnaar geworden — dus in 1655 zeker
ouder dan 22 jaren —, tot erfgenaam, em moet kert
daarop overleden zijn. Want de zoon, die den 29 Januari
van het volgende jaar na eene langdurige ziekte aver-
leden is, bestemde reeds den 11 November wat hij ver-
kregen had, na aftrek van eenige legaten, tot stichting
van het genoemde provenhuis.
Bla. 220. Pater Bernardus de Baets, overleden 16 Mei
1685, heet in het doodenboek der minderbroeders Livi-
nus Baets en overleden 12 Juli van dat jaar. De aan-
duiding, dat hij alhier 25 jaren missionaris der predik-
heeren was, laat geen twijfel dat hier dezelfde persoon
bedoeld. is.
l) Zijn broeder Jacob, oud-burgemeester eu raad van Weesp, buiten de
Kennemerpoort te Alkmaar wonende, maakte in 1651 hem en bij over
lijden zijn zoon erfgenaam, en legateerde tevens f 100 om iets van zilver
tot sieraad te maken voor de kerk, die gehouden werd ten huize van
Catarina Cloet,
201
Pater Henricus Wijnen heet bij Cousebant vir pius,
placidus, pacis amans , qui tenuiri ori suo gregi diligenter
advigilat.
. Blz. 242. Tijdens pater Petrus le Roy waren er in
1729 227 communicanten; een groote vooruitgang sedert
1707, toen hij zijne bediening aanvaardde en er slechts
37 telde.
Jacobus le Roy overleed den 6 Maart 1741, blijkens
een Treurzang van 88 regels op zijn smartelijk afsterven,
te Alkmaar in plano gedrukt.
Blz. 248. Pater Thomas Hellinz had in 1758 niet
minder dan 464 commmunicanten.
De naam van Begijnengracht voor Baangracht, waar-
aan de kerk herbouwd werd, is nooit gebruikelijk ge-
weest, al waren de daarachter liggende lijnbanen op de
vroegere Begijnenweid geplaatst.
Het oude kerkhuis dateerde van 1583 en was zeer
bouwvallig , zelfs gevaarlijk : de muur aan de noordzijde
op verscheidene plaatsen gescheurd en gebroken en met
palen ondersteund, die aan de westzijde geheel en die
aan de zuidzijde gedeeltelijk van slechts een halven steen
opgetrokken.
Den 28 Augustus 1756 verleende de stedelijke over-
heid aan kerkmeesteren vergunning om de kerk te ver-
timmeren, gelijkgronds en 18 voeten breeder te maken,
zoodat de lengte 80 en de breedte 40 voeten kon wor-
den, met den ingang in een steeg ter zijde, alles over«
eenkomstig het gedaan verzoek; en den 2 December had
op de stads-timmerwerf de aanbesteding plaats van het
afbreken der oude en het bouwen der nieuwe kerk,
waarbij het timmerwerk werd aangenomen door Jacob
Spierdijk voor f 3150 : 15 : — en het metselwerk door
Pieter Schagen voor f 1180.
De gemeente verlegde bare godsdienstoefeningen tijde-
202
lijk naar een pakhuis aan de St, Annastraat, de afbraak
van het oude gebouw begon den 20 April 1757, om-
streeks den 20 Mei werden de 3 eerste steenen aan het
nieuwe gelegd door pater Hellinz, Clasina Lens, huis-
vrouw van Lambertus de Windt, en Judith van Loon, en
den } November deed de pater de eerste mis in het toen
nog niet voltooide godshuis, bij die gelegenheid tot tekst
bezigende 1 Petr. I, 15.
De heer Witte noemt als som waarvoor de bouw werd
aangenomen f 16230; wij vinden aan bouwkosten slechts
f 10378: 11:14, t. w. de timmerman aanneming en
bijwerk f 8370: 4: 10, de metselaar idem f 1241,
W. de Vlieger voor steen en kalk f 2650, houtkoopers
f 582: 14, timmerlieden nog f 805 : 6, smeden f 556 :
6:14, loodgieters f 771:3, de stucadoor f 332 en
diversen f 613 : 18 : 6.
Voor den bouw werd gegeven door den boekhouder
J. Tekelenburg f 1100, door de kerkmeesters L. de Windt,
Ch. Lens, A. Osy en 1. Hanse respectievelijk f 400,
f 200, f 500 en f 250, door de Windt nog voor oude
balken f 96, door den loodgieter W. Bousel f 51:3,
door P. Brand en Vlijsman Angelo ieder f 31:10, door
A. van Waayenburg en P. Spierdijk ieder f 24, door
G. T. B., Corti, v. d. Valk, C. Hooghord en Waayen-
burg ieder f 21, door den glazenmaker C. Mensch f 14,
door Tekelenburg f 11:1:14, door P. van Borstelen
f 10:10, door den smid D. v. Kleef f 10, door den
metselaar P. Schagen f 6 en door den glazenmaker PF.
Bonavontuur f 9:4, terwijl door den pastoor van de
gemeente werd ingezameld f 1006 : 13, makende alles
te zamen f 3818 : 11 : 14.
Tegen 8!/, t. h. werd opgenomen den 5 Juli 1757 van
Bernardus v. d. Beek te Rotterdam f 3000 en den 8
December van Gerard Tekelenburg f 1000, en tegen 4
203
t. h. den 14 Maart 1758 van jhr. Willem Jan le Chaste-
lain f 2500 en den 25 Januari 1759 van Dieuwertje
Etel f 200.
Blz. 244. Het jaarschrift boven het altaar luidde: LAU-
DARE, BENEDICERE, PREDICARE.
Het nieuwe, door JN. JV. Gildeman te St. Cornelis-
Munster bij Aken vervaardigde, 16 registers !) sterke
orgel werd den 1 November 1758 het eerst bespeeld en
den 6 December door den stads-organist Adrianus Winckel
onderzocht en goedgekeurd. Ook in 1755 had de vorige
kerk alreeds, met vergunning van burgemeesteren van
21 October, een nieuw orgel, in plaats van het oude,
dat slecht en gering was, bekomen; het was met Kerstmis
van dat jaar het eerst gebezigd en droeg het opschrift :
Loorr coDr Mer GEKLANK EN FLUITEN
SNAERENSPEL EN ORGEL. ps. CL, vs. 8, 4.
Het is te begrijpen, dat dit speeltuig voor de zooveel
grootere kerk onvoldoende was; de aanschaffing, zoo kort
vóór den kerkbouw, wettigt het vermoeden, dat deze
niet lang vooruit beraamd, maar door onverwacht geble-
ken gevaar voor instorting noodzakelijk geworden is.
In het laatst van 1758 werd ook de door N. Gouwen-
burg geschonken koperen kroon van 2 maal 7 armen door
Gerrit Gautier alhier gegoten.
De heer Witte zegt, dat de beelden van Maria en
Josef gegeven zijn door Tekelenburg, ter gelegenheid
van zijne zilveren bruiloft. Volgens eene aanteekening
van P. Rooze zijn die van Jozef en Barbara door den
heer en juffrouw 7, geschonken ?). Mogen wij hier voor
1) In 1760 werd nog een voz Aumana toegevoegd.
2) Pastoor ten Dam (van de S. Matthiaskerk) teekende aan, dat de beel-
den en andere sieraden bekostigd zijn uit de nalatenschap van .4a/tje Boer-
man, burgeresse dezer stad.
204
Jozef Dominicus ezen, dan zouden de 4 groote beelden ,
die de kerk versierden, aan dit echtpaar te danken zijn.
Die van SS. Dominicus en de H. Maagd, beiden door W.
Straatman alhier gehouwen, werden den 4 Augustus en
den 1 November 1759 aan weerszijden van het altaar ge-
steld.
De 16 schilderijen, de mysteriën verbeeldende, heeft
Hellins doen ophangen.
De 31 Mei 1759 was een hooge feestdag voor den
pater, die toen zijn voltooiden tempel feestelijk mocht
inwijden. Een plechtige mis werd opgedragen door Hen-
vicus Turing, pastoor te Heiloo, bijgestaan door Hellinx
em Johannes Baptista Schuyt, pastoor te Limmen, en
daarna predikte de missionaris naar aanleiding van Hag-
gai II, 10, waarbij hij heeren burgemeesteren onder zijn
gehoor mocht zien. Herinneren wij ons wat in 1729 ten
aanzien van den bouw der S. Matthiaskerk was geschied,
dan mogen wij de verbetering der verhoudingen loven.
De inwijdingsrede zag het licht met eene afbeelding van
het inwendige der kerk.
De schuld van f 7000, bij Hellinz's overlijden in 1777
nog op de kerk rustende, is door wekelijksche liefdegif-
ten en andere geschenken afgelost.
Een aanteekenaar, P. Rooze, zegt, dat Hellinz was
achtbaar van gestalte, buitengewoon lang van persoon,
vriendelijk in den omgang en bereid om ieder van dienst
te zijn; en voegt er bij, dat H. overleed, na onaangename
omstandigheden te hebben doorgeworsteld. 's Mans portret,
in 1782 gegraveerd door B. de Bakker naar J. Green-
wood, is te vinden vóór zijne Medetatien op het Lyden
van Jezus Christus, in 17829 en 88 te Amsterdam in 4
deelen uitgegeven. Daarachter zijn herdrukt zijne Predi-
katie Ter gelegenheid der vieringe van het Amsterdamsche
Wonder, Den 13, Maart 1754, de inwijdingsrede zijner
205
kerk en de Lyk-Predikatie op het afsterven van den wel-
eerw. en wydberoemden Heer Jacobus de Roeper. In zyn
Eerw. Leven R. P. Pastoor en overste van het Begynhof
te Amsteldam. Overleden den 25. Maart 1272. Op de
Roepers zilveren feest te Haarlem in 1768 is een vers
van Hellinz in plano gedrukt.
H.'s opvolger Thomas Janssen kwam hier den 15 Octo-
ber 1777; hij was een minnaar van redetwisten, vlug
en gevat in het redeneeren, zeer gastvrij, maar dor en
vermoeiend in het prediken,
Blz. 245. De heer Witte verhaalt, dat pater Janssen in
1789 het orgel deed maken, hetwelk f 1100 gekost heeft.
Wij zouden dit ,,maken" wel willen verstaan als ,,ver-
maken” of herstellen, maar Booze teekende ook aan,
dat Janssen in genoemd jaar een nieuw orgel verkreeg.
Toch kunnen wij bezwaarlijk gelooven, dat het in 1768
geplaatste slechts $0 jaren bruikbaar zou zijn geweest.
Niet Pieter van Haag maar Pieter van "t Hoog gaf eene
aanzienlijke gift voor het nieuwe altaar; de kolommen
werden gemarmerd door den in zoodanig werk zeer be-
kwamen Jacobus van Stadloon (getuige het orgel in de
Groote kerk), die, behalve zijne vele liefdegiften, ook
eene fraaie geschilderde tombe schonk. Het oude altaar:
stuk werd in het r. c. weeshuis geplaatst, voor het nieuwe
bedong van Horstok slechts f 100.
De vervaardiger der nieuwe communiebank was de
steenhouwer Jacobus Crescent, en de gift van Jan Lim-
burg daarvoor bedroeg f 1000.
De door den heer Dommer geschonken apostelbeeldjes
waren uit eene brabantsche kerk afkomstig.
Den 30 September 1789 moest pater Janssen een on-
gewoon geweld beleven. Zekere Jacobus Ormé, die als
gerechtsdienaar in den nacht van 23-24 April 1788 duch-
tig op de zingende oranjeklanten ingeslagen, en, na tijde-
206
lijk de stad ontweken te zijn, in een der nachten van
najaarskermis zich als patriot aangesteld en iemand ge-
slagen en zich vervolgens eenige dagen onzichtbaar ge-
houden, ten laatste in de kerk verborgen had, werd daar
door den schout en zijne dienaars opgespoord en door het
huis van den pastoor heen naar de gevangenis gesleept,
waarna verbanning uit de provincie zijne straf werd.
Janssen overleed in den bloei zijns levens, den 8 April.
1795. Zijn opvolger, door den heer Witte Theodorus de
Brabanter genoemd, heette Albertus Adrianus de B. !).
Deze was geboren in 1764, deed in 1785 zijne gelofte
als dominicaan, bleef tot den 23 Augustus 1808 pastoor
te Alkmaar, werd toen secundarius in de statie aan
't Steiger te Rotterdam en bij den dood van pater An-
thonie Knegtels aldaar pastoor. Hij overleed te Tiel den
13 Februari 1819. Tijdens zijne bediening te Alkmaar
werd in 1796 des nachts de zilveren lamp gestolen en
van den dader of de daders niets ontdekt, in 1799 we-
gens den grooten aanvoer van gekwetsten op den 19 Sep-
tember, de kerk, even als de luthersche, met den mees-
ten spoed voor hunne verpleging ingeruimd, in 179 , van
Pieter van 't Hoog en wederom in 1801 van Dirk Krom
verkregen f 1000 onder den last van diensten (hebbende
de eerste volgens verklaring zijner executeuren gedurende
zijne ziekte nog wel p. m. f 1600 geschonken), en einde-
lijk in 1804 een ingang gemaakt in den voorgevel der
kerk aan de Baangracht.
Onder het pastoorschap van Johannes Veltman, 1808—
1817, werden in April en Mei 1815 afgebroken 2 hui-
zen, het eene aan de Oudegracht, bewesten den uitgang
der kerk, waardoor een met een hek van den weg afge-
1) Volgens eene lijst der missionarissen, ons indertijd verstrekt door den
heer pastoor H. Bloem,
207
sloten plaats gevormd werd, het andere aan de Baan-
gracht, tusschen de kerk en het hoekhuis der Oudegracht.
Blz. 246, Pater van Gent heeft te Alkmaar vertoefd
tot 1820, zijn opvolger pater van den Broek tot 1830.
De eerste overleed te Gent in 1837, de tweede in Noord-
America in 1851. Laatstgenoemde heeft alhier 182426
uitgegeven Leerredenen op alle Zon- en feestdagen van het
jaar, 3 deelen, en wellicht nog meer het licht doen zien,
daar zijn portret, gegraveerd door 4. en P. v. d. Beek
naar H. W. Caspari, ons toeschijnt deel van een boek-
titel uit te maken.
Onvermeld door den heer Witte bleef pater Thomas
Johannes Lens, geboren te Schiedam, die in 1830 v. d.
Broek als pastoor opvolgde, zeer milddadig was, den 27
Mei 1855 zijn 25-jarig pastoors-jubileum vierde en den
18 Juni 1864, 66 jaren oud, als pastoor der nieuwe
parochie van den H. Dominicus overleed. In het begin
van zijn herderschap, 1881, werd een nieuwe predikstoel
van mahoniehout vervaardigd door J. Meyer alhier. Op
het prentje van 1759 is deze rechts van den beschouwer
geplaatst, wij hebben dien slechts aan de linkerzijde ge-
kend. Of de verplaatsing in 1881 of al eerder in 1804,
toen een der ingangen van den linker- naar den voorkant
werd overgebracht, is geschied, kunnen wij niet uitmaken.
Den 18 Maart 1846 zagen de pastoor en zijne beide
kerkmeesters, door uitspraak van een ingeroepen bemid-
delaar, den heer Johannes Jacobus Wahlen, gelukkig
beëindigd een moeilijk te beslissen geschil, Pater Hellinz
had den 18 Januari 1770 van Adrianus Osy en diens
vrouw Catharina van Loon Hoogwout voor f 872 gekocht
een deel in de boomen langs de Baansloot en langs een
evenwijdig daarmede loopende lijnbaan, alsmede in de
recognitiën geheven van bewoners der Oudegracht voor
bruggetjes of plankjes over genoemde sloot, van hunne
208
erven of achterhuizen toegang gevende tot de Binnen-
banen; en na 's paters overlijden was voor het dus ver-
kregen bezit ook successierecht betaald. Maar reeds vóór
dien tijd, in 1774, had de inmiddels weduwnaar gewor.
den Osy alle de boomen, met het recht van dien, ver-
kocht aan Egbert Ibing, wiens zoon in 1801 ook van Jan
Jantjes (in 1793 door aankoop van Gerrit de Goede eige-
naar geworden) kocht de grond van een lijnbaan met 2
regels boomen, waartoe de in 1770 door Hellinz ge-
kochten behoorden. Toen nu de voogd van den minder-
jarigen J. H. Ibink, voor wien hij de touwslagerij dreef,
de boomen deed afhakken en snoeien, werd hij deswege
vervolgd en den 8 November 1843 door den kantonrechter
veroordeeld tot betaling eener schadevergoeding van / 50
aan het kerkbestuur, dat als wettige eigenaar der boo-
men erkend werd. Daar de veroordeelde echter de koop-
acten van 1793 en 1801 niet in het rechtsgeding had doen
dienen, waardoor misschien een uitspraak in anderen zin
zou zijn verkregen, en partijen bovendien begrepen, dat
het verdeelde en niet nauwkeurig omschreven bezit blij-
vende moeilijkheden zou baren, vereenigden zij zich met
het voorstel van den bemiddelaar, krachtens hetwelk de
minderjarige, tegen betaling van f600 aan de kerk,
eenig eigenaar werd van grond, boomen en heffingsrecht
der recognitiën.
Genoemde heer Wahlen was als bierbrouwer opvolger
van den heer Jan Chréstiaan Coenraad Witte, overleden
den 7 Juli 1841, wiens weduwe, Veronica Oudhof, haar
kostbaar hoofdtooisel van goud en diamant schonk tot
versiering van een monstrans en van het Mariabeeld,
In 1855, het voorlaatste jaar van het bestaan der sta-
tie, beliep het aantal communicanten 710.
Na de voltooing der nieuwe parochiekerk van den H.
Dominicus werd de dusgenaamde Banenkerk met pasto-
209
rie en tuin in het openbaar verkocht, samen voor f 8505.
De kerk, aan het achtereinde wat ingekort, dient thans
tot pakhuis, de pastorie is in huur voor huishoudschool.
Het reeds van snijwerk en verguldsel beroofde orgel ,
de predikstoel en het Dominicusbeeld werden in de
nieuwe kerk overgebracht ; de beide laatsten zijn sedert
door beter aan den sti] van dit gebouw beantwoorden-
den vervangen. Het altaarstuk vond daar ook plaats op
de galerij. Horstok's wandschilderingen werden verkocht
en korte jaren geleden door den heer Jan Caspar Witte,
kleinzoon des schenkers, in deerniswaardigen staat bij
een uitdrager aangetroffen. Van twee, de aanbidding der
koningen en de kruisiging voorstellende, werd hij voor een
klein bedrag meester, hij liet ze zoo goed mogelijk her-
stellen en, wat ingekort, in lijsten brengen, en schonk
ze in 1893 aan de Pius-stichting (oude mannen- en
vrouwenhuis), waarvan hij een der regenten is. Het derde
stuk, de verrijzenis, was niet meer te redden.
Op het zangkoor der kerk, herinneren wij ons, hing
eene geschilderde S. Cecilia.
Als kapelaans hebben de statie tot hare opheffing be-
diend de heeren:
Geboren te:
Dominicus Vonk, van 1821 tot 1825,
Johannes Telleman, , 1828 „ 1881.
Stephanus Kikman, „ 1881 , 1831.
Raymundus van Zeeland, Eindhoven , 1884 , 1886.
Ambrosius Lohmeijer, Alkmaar. v 1843 , 1849.
Johannes Arnoldus Jansen, Varik „ 1849 , 1851 !)
Johannes Henricus Baars, Tiel „ 1861 » 1864,
C. W. BRUINVIS.
l) In 18$8— 062 weder kapelaan en in 1870 — 71 pastoor alhier.
———— ooo Bt oo — ———
Bijdragen Gesch, Bisdom v. Haarlem. XXlIe Deel, 14
210
BIJDRAGEN TOT DE GESCHIEDENIS
DER
PREMONSTRATENSER ABDIJ VAN O.L.V. TE
MIDDELBURG.
(Uit het Archief der Abdij van Park bij Leuven).
Alwat wij in volgende bladzijden mededeelen, betreft
meer de laatste overblijfsels der vermaarde Abdij van
Middelburg dan de Abdij zelve; deze immers bestond in
zekeren zin niet meer na de verovering der stad door
Oranje in 1574, toen hare religieuzen verjaagd en ver-
spreid, hare goederen grootendeels aangeslagen werden ,
en de twee laatste bisschoppen van Middelburg, die, zoo-
als men weet, tevens prelaat der Abdij waren, hun zetel
niet eens mochten beklimmen.
Om drie redenen zijn deze bescheiden der vermelding
waardig : Vooreerst wij vinden hier brieven van de bis-
schoppen van Middelburg, Jan van Strijen en Carolus
Philippus de Rodoan. 2° We leeren eenige goederen kennen,
welke de Abdij in het West-kwartier van Steenbergen en
het Land van Heusden bezat, en zien dat die na 1574
nog langen tijd — minstens 55 jaren — buiten confis-
catie zijn gebleven. 3° Wij leeren de meesten der laatst
overgebleven leden der Abdij kennen en, wat meer zegt,
ze worden met lof vermeld, en velen hunner hebben als
pastoors den wijngaard des Heeren in Brabant en Vlaan-
deren, toen zij het in Holland niet meer konden, be-
bouwd.
De abten van Park hebben tijdelijk de zorg der over-
211
gebleven goederen der Abdij gehad, namelijk na den dood
van den bisschop J. van Strijen tot de benoeming van
Rodoan, en wederom eenigen tijd — hoe lang blijkt
niet — na den dood van laatstgenoemden, Vandaar dat
deze stukken in het Parksch archief zijn bewaard ge-
bleven.
Den Hoogw. Heer Prelaat van Park betuigen wij onzen
oprechten dank voor de gebruikte stukken uit zijn rijk
archief.
I.
Brussel, 1590, Juni 9. !)
Uit een rekest van fr. Jaspar de la Torre aan den Koning
van Spanje (overigens van geen belang) wordt hier het
volgende aangestipt :
„Au Roy. — Remonstre... frere Jaspar de la Torre
Bruxellois, religieux de l'abbaye de Middelbourg,..:
Comme a cause des alterations de la religion il a esté
constrainct avecq tous ses autres freres se retirer par deca
en l'an xv* LXXII, ou il est, par ordonnance de son
Alteze, envoyé pour son alimentation a l'abbaye de Parcq
lez Louvain etc. Or est advenu qu’ ayant le suppliant
demeuré en ladicte abbaye lespace de sept ans, sain et
bien dispost, faisant son office comme les autres religieux
dudict Parcq, au bout du huictiesme an est tombé en
grande maladie et debilité de son corps, laquelle at esté
cause que le present abbé at le suppliant renvoyé a son
superieur" (nl. den bisschop van Middelburg, Joh. van
Strijen te Leuven verblijvende).
Naar het oorspr.
1) Plaats en datum der apostille, onderteekend : D'Enghien.
212
II.
1592 en volg. jaren.
Twee hoeven van de abdij van Middelburg, gelegen in het
West-Quartier van Steenbergen.
In den naeme ons Heren, Amen. By desen tegenwoer-
digen openbaeren instrumente kennelyck sy eenen yege-
lycken, dat in den jaere desselfs ons Heeren als men
screeff 1592 den 11®* dach der maent van Septembri,
in presentie myns openbaer notaris ende der getuygen
naergenoempt, syn gecompareert de eerw* heere heer Sil-
vester Pardo, vicarius van den eerw*'" heer bisschop van
Antwerpen, ende Christiaen de Monte, als beyde ge-
machticht tot het naebescreven van den eerw. heere heer
Jan Strijen, bisschop van Middelborch, volgende den open-
baren instrumente van procuratien by Servatio Alny !),
openbaren notaris, geteeckent ende alhier getoont, ter
eenre, ende Cornelis Quirynssen Pathmos, woonende tot
Steenbergen, ter andere zyden; ende hebben die voor-
screven parthyen qualitate qua respective ten beyden
zyden bekent ende verclaert, te weten de voerscr. heer
Silv. Pardo ende Christiaen de Monte in der voerscr.
qualiteyt aen den voerscr. Corn. Quirynssen verpacht ende
verhuert te hebben, dewelcke Cornelis van gelycke be-
kende van den voerscr. heer Pardo ende Monte gepacht
ende gehuert te hebben een hoeve, geheeten de Mon-
nickenhoeve, gelegen int. Westerlant onder Steenbergen,
streckende metten eenen eynde aen de Voert ende metten
anderen hoeck aen den dyck, groot wesende 101 geme-
ten oft daer ontrent, toebehoorende den voerscr. eerw'ien
heere bisschop van Middelborch, voer eenen termyn van
1) (Sic) De oorspronkelijke onderteekening schijnt te zijn: Alim, Zie
beneden bl. 217.
218
14 naestcomende jaeren, innegaende te halfmeert naest-
comende in den jaere 1593, voer die somme van 14 pon-
den Vleems tsjaers, elk pont tot sesse gulden ende elcken
gulden tot 20 stuvers Brabants gerekent (enz. met con-
ditiën). Belovende voerts de voerscr. Cornelis Quirynssen,
dat tot meerder versekerheyt des voerscr. eerw'*" heere
bisschop van M. sal synen broeder Michiel Quirynssen
te borge stellen voer den weth van Steenbergen ende het
bescheet daeraff overseynden, eer hij dese huercele lich-
ten sal. Actum etc... Antwerpen.
Sic signatum: Matheeus van Yerssel, openbaer notaris
by den Raet van Brabant ter exercitie van notarisscap
geadmittert.
Daaronder schreef de abt van Park, Franc. v. Vlierden:
Matheus Yerssel, notarius officialis Antwerpiensis, ha-
bet originale instrumentum.
Commissie van den bisschop van Middelburg, Jan
van Strijen, voor Steven van Wijck.
Wy Jan van Stryen, bisschop van Middelburg, gheven
authoriteit ende macht volcomen d'eersaemen Steven van
Wyck, rentmeester van de heeren van Tooren, om te
verhueren alle landen, zoo int lant van Steenberghen als
in den ban van Wyck, ende ons daervan rekeninghe te
doen et reliqua. Actum tot Bruyssel den 19** van Oc-
tober anno 1592, |
JAN VAN STRYEN.
Hieronder schreef de abt van Park:
Uut crachte van dese commissie soo heeft Steven van
Wyck verhuert die tweede hoeve, toebehoorende den
godshuys van Middelborch, gheleghen in het West-quaer-
tier van Steenberghen, aen Jan Barthels Tuchaes, eenen
termyn van 6 jaren, voor die somme van 101 gulden,
214
ende den eersten termijn van betalinghe sal wesen Mar-
tini 1595. Ende ghevraecht wesende nae die voorwaerde,
antwoorden dat se was in Zeelant, maer dat hy se soude
maken te crijghen.
Den voorschreven Steven van Wijck, woonende tot
Etten, int quaertier van Breda, was ghestelt als schoutet
van die heerlyckheyt van Wijck, gheleghen by ende onder
Huesden, ende dat by myn eerw'*" heer Streyn saligher,
ende denselven hebben wy daerin ghecontinueert anno
1595 den 25 Augusti, op conditien van die goeden des
godshuys aldaer gheleghen, bedraghende 197 merghen,
1j, ende twee hondt, boven die weyen gheleghen aldaer
buytens dyck, gade te slaen ende tot wederroepens toe.
Item den voorschr. Steven (van) Wyck hebben wy ghe-
stelt als ontfangher van het incommen der goederen van
Middelborch in het Westquartier van Steenberghen, we-
sende 2 hoeven, verhuert tsamen totter sommen van
185 ren., op conditie van aen ons te doen jaerlyckx goede
rekeninghe ende reliqua, ende heeft sulcx belooft te doen,
alst blyckt by obligatie hiernae volgende.
Item denselven hebben wy ten daghe voorschr. ghe-
gheven specialen last ende commissie van te compareren
in des godshuys name op alle lantrekeninghen tot Steen-
berghen, ten eynde hy aldaer soude die goede gherech-
ticheyt des godshuys van Middelborch voerstaen.
Ita est. FRANCISCUS VAN VLIERDEN, abbas
Parcensis.
- Daaronder schreef dezelfde abt nog: Habet monaste-
rium Middelburgense annuum redditum super Ordines
Brabantiae 66 renensium, in districtu Antwerpiensi, sub
215
nomine heer Lambrecht Kuyckx !), Jan Lamssen; est so-
lutum [etiam?] pro a° 1579, et termino cesso Februarii.
Ego test. Augustinus.
Hier tegenover in margine: N* 819.
III.
Leuven, 1594, Juli 6.
Legaten van Johannes van Strijen , bisschop van Middel-
burch , voor eenige zijner bloedverwanten,
Anno Domini 1594, mensis Juli die 6, rev® in
Christo pater ac dominus, dominus Joannes a Stryen,
episcopus Middelbourgensis, prae aegritudine corporis lecto
suo incumbens, sensuum tamen suorum (uti apparebat)
recte compos, declaravit coram me notario publico et
testibus infrascriptis, quod per praesentem hunc suum
codicillum intendat iterato confirmare et approbare suum
testamentum alias die 18 mensis Junii ultime praeteriti,
una cum codicillo suo, die hesterna coram me notario et
certis testibus respective conditum ac condito, et ordina-
tionibus suis in iisdem respective contentis addere, prout
addit ea quae sequuntur. Imprimis quod pro legato trium
librarum grossorum Flandriae in tres annos post mortem
suae reverendissimae gratiae subsequentes, in praefato
suo testamento, domicellae Elysabeth Cannoy ?) relicto,
eidem dat et legat certum reditum annuum 42 floreno-
rum rhenensium , emptum sub nomine ipsius domicellae
Cannoy super Statibus Brabantiae in quarterio Antver-
1) Beneden staat: Luck.
2) Iu den rentebrief van 1576, waarvan de copie auth. nog aanwezig
is, wordt gezegd: ,,Elisabeth Cannoy Andriesdochter van Middelbourch."
216
piensi, una cum arrieragiis ejusdem reditus decursis et
usque ad mortem ipsius rev?! domini decurrendis et in-
solutis ac solvi restantibus; sic ut dicta domicella Caunoy
eundem reditum cum suis arrieragiis habeat et percipiat
quandiu vivet tantum, et ut post mortem ejus dictum
reditum habeant et percipiant Maria et Magdalena Flo-
rentii, neptes antedicti rev?! domini, vita ipsarum du-
rante, Quibus mortuis eundem reditum praefatus rev""s
dominus dat et legat abbatiae seu monasterio beatae Mariae
Virginis, Ord. Praem., civitatis Middelbourgensis. Item
dat et legat iisdem Mariae et Magdalenae Florentii, suis
neptibus, reditum alium 66 florenorum rhenensium super
praetactis Statibus et in antedicto quarterio Antverpiensi,
olim emptum sub nomine Lam Luck Jan Lampse, una
cum omnibus ejusdem reditus canonibus et arrieragiis
cessis et vita sua durante cedendis ac insolutis, idque
quandiu praefatae Maria et Magdalena Florentii vivent ,
seu altera earum vivet. Post quarum mortem eundem
reditum etiam dat et legat antedictae abbatiae seu mo-
nasterio beatae Mariae Middelbourgensis. Vult tamen et
mandat dictus rev""* dominus eundem reditum exigi, le-
vari et recipi per praefatam Mariam Florentii solam
quandiu vivet, et quae inde receperit communicari dictae
Magdalenae, suae sorori, pro medietate. Super quibus etc,
Actum Lovanii anno, die et mense praescriptis, sub ho-
ram undecimam antedicti diei, in Seminario regio, in
cubiculo interiori ipsius rev?! domini, praesentibus ibidem
honorando domino, D? Henrico Streyenich Luxembour-
gensi presbitero dioc. Trajectensis, studioso sacrae Theo-
logiae, ac discreto viro magistro Frederico Hemsdael ,
bedello venerandae Facultatis Artium in Universitate Lo-
vaniensi ac virgario capituli S" Petri Lovaniensis, testi-
bus ad praemissa rogatis et vocatis, et me Servatio Alim,
sacris apostolica et imperiali auctoritatibus per Concilium
217
Brabantiae admisso notario publico. Quod attestor sub-
signatione solita.
SERVATIUS ÁLIM.
Naar een afschrift, zoo 'tschijut, doch eigenhandig door Alim
geschreven.
Tegen deze beschikkingen kwamen de prelaten van Park op,
aan wie, zooals gezegd, het bestuur de abdijgoederen van Mid-
delburg was opgedragen (sede vacante), bewereude dat de bis-
schop geen macht had om die beschikking te doen. De twist
hierover met de erfgenamen van bisschop J. v. Strijen eindigde
eerst in 1607, zooals blijkt uit volgende aanteekening: ,,Ànno
Domini 1607, la Sept., transactum est cum haeredibus domini
Streijn de redditu 66 ren, quem meus praedessor receperat pro
tribus annis, et restitui justam medietatem receptorum, scilicet
99 ren., et eo modo omnes lites contentionesque sunt evitatae
et juri omni renunciaverunt. Ita est.
JOANNES, Abbas Parcensis.
IV.
Leuven, 1594, Aug. 12.
Inventaris van de meuble goederen, bevonden int Semi-
nario ons heeren des Coninex binnen Loven, toebe-
hoirende d'abdie ende convent van ons Liever Vrouwe
binnen Middelbourg, ordre der Prem., synde geincor-
poreert aent bisdom aldaer, geweest hebbende in de
bewaeringhe ende handen van wijlen den eerw*'" heere,
heer Jan van Stryen, bisschop van Middelbourg voerscr.
ende rectoir vant selffde Seminario, aldaer overleden
op den 8% dach Julii a? 1594; ten voerschijne ge-
brocht by jouffrouwe Maria Floris, een van de erffge-
naemen des voern. eerw*'" heeren bisschops, in de pre-
sentie van den eerw. heeren, heer Franchois van Vlier-
den, prelaet ende abt van Parck, ende van heer ende
m' Dominicus Reineri, licentiaet in der heyl. Godth.,
218
tegenwoirdich president ende rectoir vant voerscr. Se-
minario by provisie, by deselffde eerw. heeren, als
daertoe by syne Ma' gedeputeert synde volgende de
besloete brieven daervan geexpedieert op den 16 van
Julius voerscr. gedaen maecken.
1.
Ct PP c to
Item in den eersten eenen grooten, schoonen silveren ver-
gulden kelck mette patene.
. Item een silveren vergulde pays).
. Item twee silveren vergulde ampullen.
. Item twee cristalline candelaeren met silver vergult verchiert,
. Item een snuytdouck om te hangen aan den staff van den
prelaet, boven hebhende eenen silveren vergulden plaet
mette wapenen van der abdie, ende daeraen twee quyspe-
len met paerlen verchiert, ende onder drye alsulcke quyspelen.
73). Item een paar witte gebreide handschoen, achter op een
6.
10.
11.
12.
18.
14.
15.
1)
Dei"
gebourdeerde ruyte met paerlen gestoffeert.
Item een paer leeren hantschoen met goutdraet gebourdeert,
achter op hebbende de waepenen van de voerscr. abdie.
. Item een zijden quyspel met paerlen verchiert.
. Item sesse boucken van den ontfanck van de pachten ende
thienden van sesse jaeren, te weten 1567, 68, 69, 70, 71,
ende 1572.
Sekere papieren aengaende de cure van Grypskercke, begin-
nende a? 71 in den Mey, metten ontfanckbouck van de lant-
pachten derselve cure, de eodem a? 71, beschreveu in vier fueillen.
Item een ontfanckbouck aengaende de cure van t Seroets-
kercke ende andere.
Item een chynsbouck van de kelderie chynsen.
Item een ontfanckbouck van den pitantie lant van den oist,
de a* 72.
Item vier rekeninghen van heer Lambrecht Scyllinck, proost,
van den jaere 70, 71, 72, ende 73.
Item een gouden cruys, binnen hol, met reliquien, twelck
den voern. eerw. heere den bisschop aen sijn hals plach te
draeghen.
De zoogenaamde ,,paz"' of het instrumentum pacis", zijnde een „Agnus
in eeu zilveren doos, welke men in de Mis, even vóór de Communie,
aan alle aanwezigen in het koor laat kussen.
9)
Ook in het H.S. staat 7 vóór 6.
219
16. Item een missaelbouek, geschreven int franchyn, in roet
leer gebonden.
17. Item 4 blaffaerts van lantpachten de a'* 68, 71, 72, ende 73.
18. Item een bouck van de thienden de anno 72.
19. Item een bouck van de resten van lantpachten verschenen
van den jaere 67.
20. Item een bouck van de resten soe van thienden als lant-
pachten van den jaere 71 ende 72.
21. Item 13 rekeninghen van do kelderie.
22. Item een rekeninghe van de pachten van de cure van Oist-
cappel.
23. Item een saxken inhoudende brieven diversarum ecclesiarum.
24 Item vyff chynsboucken van de cure van tSeroetskercke.
25. Een saxken daerop staet getekent Steenberghen ende alia
in Zelandia, gevult met sekere papieren ende brieven.
26, Item noch veel papieren ende gescreve boucken tsamenge-
bonden, spreckende van diversche.
27. Item eenenbouck geintituleert: seker uuytgeven van den jaere 73.
Alle welcke parceelen syn gesloten in een harde kiste,
staende in de groote neercamer int voerscr. Seminarie,
dewelcke de voern. eerw. heeren hebben met hunne ca-
chetten respectivelyck besegelt.
Actum binnen Loeven int voerscr. Seminario, op den
12** Aug. a? 1594, in de presentie van my Servaes
Alim, nae de ordinantie van synder Mat geadmitteert tot
tgheene voerscreven is te inventarizeren, by de voern.
eerw. heeren geassumeert. Quod attestor subsignatione
solita.
(Eigenhandig ondert.:) SkRvATIUS ALIM.
Daaronder schreef de abt van Park:
Wy Franchoys van Vlierden, abt des godshuys van
Parck, hebben dese vorschreven partyen, soo van juwee-
len als munimenten ende pampieren, in ons bewarenisse
ghenomen, ende dat uut vermoghen van sekere openen
brieven van commissie van den heere ten Raet synder
220
Majesteyt ons ghegheven a° 1594, den 25 Augusti. In
kennisse der waerheyt hebbe dit onderteekent a° 1594,
den 16 Novembris.
FRANCHOYS VAN VLIERDEN, abt tot Perck.
Daaronder stond verder geschreven (20 Sept. 1600):
Ick B. Peeter van Maelcot, religieulx der abdijen van
Middelborch , kinne mits desen ontfangen te hebben (door
orden van mijn eerweerdichsten heere, heer Carolus
Philippus van Rodoan, bisscop van Middelborch ende
prelaet der voorscreven abdien) van mijn eerw. heere,
heer Francois van Vlierden, abt van het klooster van
Perck bij Loven, alle dese voerscreven goeden, in desen
inventaris gementioneert, ende hebbe den voerscr. heere
prelaet van Perck daervan gegeven een acquit van alle
dit, ondertekent met de eigen hand ende naem, ende met
sijnen segel gesegelt van den voernoemden eerw. heere
bisscop van Middelborch. Aldus gedaen binnen der stede
van Loven, desen 20 Septembris 1600. !)
V.
Brussel, 1594, Aug. 25.
De bewaring der meubelen der abdij van Middelburg wordt
door den Koning van Spanje, na het overlijden van bis-
schop J. v. Strijen, toevertrouwd aan den abt van Park,
niet aan den kanunnik Jaspar de la Torre, die zulks
gevraagd had.
Sur la remonstrance faicte au roy nostre sire, en son
Conseil privé, de la part de damp Jaspar de la Torre,
religieulx de l'abbaye et cloistre de notre Dame en la
ville de Middelbourg en Zelande, de l'ordre de Pre-
1) Vgl. het stuk van 18 Sept. 1600.
221
monstré , resident presentement sur sa cure de Quareb-
be vers Louvain; contenant que par le deces nagueres
advenu audict Louvain du rev"* evesque dudict Middel-
bourg, seroit necessaire et requis de commettre et autho-
riser quelqu! ung, pour avoir soing de l'entremise des
biens competens et appertenans par deca a ladicte mai-
son et abbaye, et advancer les religieulx d'icelle afin
que le tout ne vienne (a leur grand prejudice) en desert,
decadense et ruine; cause que pour ad (sic) ce reme-
dier et prevenir, il a supplié et requis treshnmblement
qu' il pleust a sadicte Ma'* de, a l'effect susdict et par
provision, l'authoriser a l'entremise desdicts biens, en
ordonnant a tous ceulx et celles, soyent ecclesiastiques,
laix et seculiers, ayans chez eulx aulcuns joyaulx, orna-
mens, tiltres et munimens, appertenans audict cloirstre,
d'incontinent les mettre et delivrer en ses mains, par-
my acquict et recepisse pertinent, pour en faire bonne
garde, tant et jusques a ce que par sadicte Mat aultre-
ment y soit ordonné et absolutement pourveu; en luy
foisant de ce depescher acte pertinent. Sa dicte Ma'*, ce
que dessus consideré, et veue la rescription de l'abbé de
Parcq et du licentié Reyneri, a declairé et declaire par
ceste, que les biens meubles, contenuz en l'inventaire .
par eulx dressé et envoyé joinctement avecq leurdict ad-
vis, seront mis en la garde dudict abbé de Parcq jus-
ques a aultre ordonnance; lequel prelat soignera aussy
des biens immeubles et revenuz mentionez par son advis,
a charge et condition toutesfois d'en respondre et ren-
dre compte, lors qu' il sera de ce requis. Ainsy faict au
Conseil privé tenu a Bruxelles, le 257* jour d'Aougst,
l' an 1594. Ma. (?) V*.
S. Le Comte,
Naer het oorspr. perkament,
229
VI.
Brussel , 1594, Sept. 24.
Volgend stuk, waarin het advijs van den abt van Park
wordt gevraagd, schijnt betrekking te hebben op een her-
haald rekest van fr. Jaspar de la Torre.
Par le Roy.
Reverend Pere en Dieu, cher et bien amé. Nous vous
envoyons cy enclose la requeste a nous presentée,
avecq l'acte en parchemin y joincte, de la part de damp
Jaspar de la Torre, vous ordonnant et enchargeant que
ladicte requeste par vous veue et visitée, ensamble l'acte,
ayez a vous informer des merites des proces y mention-
nez, et s'il est necessaire de les poursuyvre sans les
laisser en estat jusques a ce que soit pourveu a l'eve-
sché de Middelbourg, dont au plustost nous advertirez
avecq nostre advis, ou noz treschers et feaulx les chief,
president et gens de nostre Conseil privé, pour icelluy
veu, ulterieurement ordonner sur la requisition dudict
suppliant, comme sera trouvé convenir. Et ny faictes
faulte. Rev. Pere au Dieu etc. De nostre ville de Bru-
xelles, le 24 jour de Sept. 1594.
S. Le CoMTE.
Inscriptie :
Reverendo in Christo Patri ac Domino, Do-
mino Praelato Parcensi. Lovanii.
VII.
Park, 1595, Jan. 3.
De abt van Park verpacht de abdijgoederen van Middelburg
onder Wijk bij Heusden aan Jan Splinter van Voorn.
Op heden den 3 Jan. int jaer O. H. 1595 is in sij-
nen eygen persoon verschenen int Godtshuys van Perck
ü
223
die eerbare persoon S* Jan Splinter van Voorn!), den-
welcken bekent mits desen van den eerw. heere en vader
in Gode, mijn heere den prelaat van Perck voerscr., als
van weghen synder Mat tot des te doen volcomelijck ge-
last ende gemechticht, in hueringe ende prachtinghe
genomen ende aenveert te hebben zeker landen int ge-
weste van Heusden, ende namentlijcke int dorp van Wijck
ende lande van Altena geleghen, toecomende het godts-
huis Onzer L. V. van Middelb, van den witten ordre al-
daer, in maeten ende vueghen, als Geraert Spierinck van
Wel ende te voren synen vader, beyde casteleynen tot
Heusden, deselve eertijds in prachtinghe beseten hebben,
eenen termijn van neghen vervolghende jaeren; ende
waervan het ierste jaer sal verschynen S'** Mertens-misse
nu naestcommende in dit teghenwoirdich jaer; ende dat
midts betaelende daervoere jaerlijcx ten selven daghe
200 car. guld. (enz. met verdere conditiën.) Aldus gedaen
ten daghe, maende, jaere ende ter plaetsen voerschreven,
ten bijsijne van den eersamen ende voersienighen heere,
heer ende meester Philips Bockhorn, Raedt synder Ma!
in sijnen Rade van Brabant, ende Maximiliaen Dauchy,
als getuyghen tot des voerschreven te hooren ende aen-
sien sunderlinghen geroepen ende gebeden.
JAN SPLINTER VAN VOORN.
PnuiLiPS BoxHoRN.
Max*? DAUCHY.
Naar het oorspr.
Boven dit stuk schreef de prelaat van Park: „Dit syn
197 merghelen."
1) M.S. : „Voerde.”
224
VII.
Park, 1595, Aug. 25.
Aan juffrouw Cannoie wordt de helft der bewuste rente (vgl.
het testament sub III) voor haar leven toegestaan , mits
25 verklare dat die aan de abdij van Middelburch toe-
bekoort,
Ick ondergheschreven religieus des gootshuis van Mid-
delburch bekenne midts desen te vreeden te weesen, dat
juffrouwe Cannoie sal jaerlix ghenieten, gheduerende hue-
ren leven, die helfft van alsulcken rente, als op heuren
name metten ghelde van den gootshuys van Middelburch
gecocht is op de Staten van Brabant, int quartier van
Antwerpen, op conditie dat de voorscr. juffrouwe sal
verclaeren ende overleveren de brieven ende daerby wet-
telyck bekennen ende verclaeren, dat de rente voorscre-
ven waerachtelijcken toecompt den gootshuyse van Mid-
delburch. Actum tot Perck anno 1595, den 25 Augusti.
Fr. MATTHEUS YRSSEL.
Fr. JASPAR DE LA TORRE,
pastor in Wemmele.
Near het oorspr.
IX.
Park, 1595, Aug. 25.
Steven van Wyck te Ellen, als rentmeester der goederen
te Steenbergen.
Ick Stephen van Wijck, woonende tot Etten in den
lande van Breeda, kenne midts deesen aengheveert te
hebben den last om te manen ende te ontfanghen de
prouffyten ende innecoemen der goederen des gootshuys van
Onzer L. Vrouwen tot Middelborch, ghelegen int West-
quartier van Steenberghen; ende van mijnen ontfanck
beloeve ick midts deesen, onder obligatie van mijnen per-
7 U enen i
225
soon ende mijnen goederen, jaerlix te doen goede reke-
ninghe et reliqua aen mijnen eerw. heere den prelaet
des gootshuys van Parck, als curateur derselver goede-
ren. Actum tot Parck, ter presentien van heer Mattheus
Yrssel, heer Jaspar de la Torre, beyde religieusen der
abdijen van Middelburch a? duysent vyfhondert (vyff
ende tnegentich) den 25 Augusti, ende tot een teken der
waerheit hebbe ick dese scrifteure ondertekent.
STEVEN YAN WiJCK.
Naar het oorspr.
X.
St Laurent in Languedoc, 1595, Sept. 3.
Brief van den Koning van Spanje aan den graaf van Fuen-
tes, destijds zijn landvoogd in de Nederlanden, waarin hij
hem Dr. Petrus Maelcot, religieus van de abdij van Mid-
delburg , zeer aanbeveelt en verzoekt te zorgen, dat hel
hem toegelegde jaargeld uit de Benedictijner abdij Wnoa-
berg in Vlaanderen worde uitbetaald enz.
Au conte de Fuentes.
Mon Cousin. La bonne relation que j' ay eu a diver-
ses fois de la bonne et reguliere vie, suffisance et doc-
trine de frere Piere Malcot, docteur en "Theologie et
religieulx de l'ordre de Premonstré, lequel s' est retiré
pardeca, apres que les Ecclesiastiques furent chassés de
Middelburch en Zeelande, ou il avoit prins l'habit en
labbaye dudict ordre, m' ont meu cy devant de luy
accorder en l'abbaye de St. Michel en Anvers alimen-
tation et entretenement d' habitz, et d' aultre part le
pourveoir d'une pension de trois cens livres par an sur
l'abbaye de Wynocxberghe en Flandres. Et pource que
ledict docteur Malcot retourne presentement pardela et
que suis informé de la bonne satisfaction qu'il laisse icy
Bijdragen Gesch. Bisdom v. Haarlem. XXIIe Deel, 15
226
a ceulx de son ordre, entre lesquelz il at continué l'es-
pace de seize années aux estudes, ausquelz il a prins
ledict degré; je suis aussy occasioné pour les mesmes
raisons, signament pour le bien qu'il pourra faire par
ses predications et exercices spirituelz , de vous recom-
mander sa personne, afinque suyvant ses bonnes par-
ties vous le faites employer pardela en ce que sera de
son dict ordre et aultrement comme trouverez convenir.
Et d'aultant que de la susdicte pension sur Wynoxberghe
luy sont deues huyct années, et qu'il remonstre n'en
avoir receu que deux cens livres une fois, vous donne-
rez aussy ordre que tant lesdicts arrierages comme la
continuation de tel payement annuel soyent satisfaitz suy-
vant ce qu'a diverses fois j'ay ordonné a ceulx de mon
Conseil privé en droict tous aultres!) que par mes nomi-
nations aux abbayes de pardela ont par moy esté soula-
gez de quelque pension. A tant etc.
De St. Laurent le 6 de Septembre 1595.
Naar eene copie van dien tijd.
XI.
Park, 1595, Oct. 16.
De abt van Park machtigt fr, Jaspar de la Torre om een
geschil te vervolgen, reeda onder L, Schellinck, in zijn
leven proost der abdij van Middelburg, gerezen.
Wij Franchoys van Vlierden, abt des godshuys van
Parck bij Loven ende curatuer der goederen toecom-
mende die abdye van Onse Liever Vrouwen tot Middel-
borch, gheven midts desen volcommen machtichscap ende
commissie heer Jaspar de la Torre, religioes der voor-
schreven abdye van Middelborch, om in onse ende des
godshuys voorschr, name te vervolghen ende tot eenen
l) In dezen volzin schijnt eene fout ingeslopen.
227
eynde te brenghen alsulcken verschil oft questie, als eer-
tijts geweest is tusschen heer Lambrecht Schellinck aali-
gher, proost in sijnen leven der voorschr. abdye van Mid-
delborch, ende Lambrecht Simons, borgher alsdoen tot
Loven; ende dit op conditie ende restrictie van sijnder
actien ende vervolghinghen aen ons te verantwoorden. In
teeken der waerheyt hebbe dit onderteekent a° 1595,
den 16 October. |
FRANCHOIJS VAN VLIERDEN,
abt tot Perck.
Naar het eigenhandig schrift van den abt.
XII.
Gent, 1599, Maart 24.
Carolus Philippus de Rodoan, tot bisschop van Middelburg
henoemd, vraagt aan den abt van Park inlichting omtrent
de nog overgebleven abdijgoederen van Middelburg en dankt
voor de zorg door dezen daaraan besteed.
Reverende admodum Domine. Cum non tantum sert
suae celsitudinis decreto et judicio denominatus sim ad
cathedram Middelburgensem, aliquibus abhinc retroactis
annis pastore suo orbatam, sed et illustrissimus D. Nun-
cius apostolica auctoritate me ejusdem vicarium, tam in
spiritualibus quam temporalibus constituerit; mei muneris
et officii esse putavi, alicui committere curam restantis
dotis licet exiguae. ltaque nactus praesentium latorem,
mihi multis nominibus a quibusdam non minimae aucto-
ritatis viris commendatum, ei provinciam demandavi. Et
quandoquidem intelligo R. P. Ver ejusdem habuisse ad-
ministrationem, eandem obnixe rogatam cuperem, digne-
tur mihi significare quo in cardine omnia versentur, gra-
tias immortales interim R. V. P" agens pro labore hacte-
nus suscepto. Si qua vero in re ipsi reciproce servire
228
potuero, de me aeque atque de fratre omnia sibi polliceri
poterit. Novit Altissimus qui dictam R. P. Ve rebus
omnibus florentem ecclesiae suae servet et tueatur.
Raptim Gandavi, hac 24 Martii 1599.
Rie V. P.
Addictissimus confrater et in Christo [servus]
C. P. pe RopoaN alias BERLIGHEN,
[denominatus] Episcopus Midde[lburgensis.]
Naar het oorspr.
XIII.
Brussel, 1600, Mei 5 en September 18.
Eenige stukken op de gevraagde inlichting en de overlevering
der meubelen en bescheiden aan den bisschop betrekking
hebbende,
Also mijnen broeder Cornelis van Elshout, als rent-
meester generael van de goederen van de abdye van
Middelborch, my onderschreven heeft versocht, omme
uuyt handen van den eerweerdichsten heere den prelaet
van Perck te lichten alle alsulcke pampieren als onder
syne eerw. souden mogen berusten, die voorscr. abdye
van Middelborch aengaende, omme te beter te moghen
effenen zyne rekeninghe ende saecken metten rentmeester
van Huesden, m* Jean Splinter van Voorne, enige der
voorscr, goeder in pacht pretenderende; heeft dien vol-
gende syne voorscr. eerw. my overgelevert copie van
twee staeten uuyte rekeninghe van den rentmeester van
Huesden aen dandere syde gedaen, mitsgaeders eene copie
van sekere apostille roerende die voorscr. goederen by
den voern. Jannen in den Haghe gedaen, ende noch eene
attestatie van de schepenen van Wyck mit vier missiven
van diversche date aen zyne voorscr. eerw. van Perck ge-
schreven, die drie in den jaere 1597, ende die vierde
229
a° 1599, t Oirconden desen geschreven tot Bruessele den
5 Maii 1600. J. VAN ELSHOUT.
, 1600.
Van eene andere hand:
Memorie voor mijn eerw*"*? heere den prelaet
van Parck.
Die stucken aengaende d'abdye van Middelborch te be-
stellen aen handen m* Gregorius Ayayla, Raetsheere
ordinaris by Sinter Goelen trappen, neve van (den) ad-
ministrateur der voorseyder abdye, genaempt Cornelis
van Elshout, wonende t Outheusden in den lande van
Heusden.
Naar het oorspr.
Reverende admodum Domine. Cum intelligam rev, Ptem
V. rediisse Lovanium, haud male me facturum putavi,
si eandem rogarem, dignetur clenodia et munimenta ec-
clesiae Middelburgensis (sede vacante) ipsius fidei et
custodiae commissa , tradere D. Petro Malcotio, S. Th. D.
necnon monasterii dictae civitatis Middelburgensis religioso,
cui ad eum effectum misi signaturam, quo omnia sub
debita acceptilatione et inventario recipere queat; nisi
forte dicta V. R. P'* brevi huc remeare statuerit. Si-
quidem tunc una eadem opera advehi poterunt. Decrevi
namque fere, dum hic haereo, habita commoditate episco-
porum, suscipere munus consecrationis, favente Áltissi-
mo, qui eandem R**" P, V. quam diutissime ecclesiae
suae servet incolumem. Raptim Bruxellae, 18* Septem-
bris 1600.
Rie V, P.
Addictissimus uti frater
C. P. ne RopoaN, episcopus confirma-
tus Middelburgensis.
Inscriptio: Reverendo in Christo Patri ac Domino,
Domino Abbati Parcensi.
Naar het oorspr.
230
Ego Carolus Philippus a Rodoan, confirmatus episco-
pus Middelburgensis, fateor me recepisse a Rè in Christo
patre ac domino D. Francisco a Vlierden, abbate mona-
sterii Parcensis juxta Lovanium , claenodia et munimenta
ad ecclesiam Middelburgensem spectantia, (sede vacante)
ipsius fidei et custodiae commissa, secundum inventarium
hic suprascriptum !), promittens suam Pter servare in-
dempnem in et contra quoscunque etc. Teste meis signo
manuali et cacheto supra appositis, hac 18* Septembris
1600.
C. P. pe RODOAN, episcopus confirma-
tus Middelburgensis.
Naar het oorspr. met een zegel met papier bedekt.
XIV.
Antwerpen, vermoedelijk in het jaar 1624.
De abt van St, Michiel, Mattheus Yrssel, zendt Steven van
Wijck tot den abt van Park, Joh. Drusius, hem aanbe-
velende als zeer bekend met den toestand der abdijgoederen
van Middelburg onder Steenbergen en Wijk bij Heusden.
Reverende admodum Domine. Lator harum est Stepha-
nus van Wijck (cujus aliquando R. V. mentionem feci),
qui dum cum R. V. quaedam communicanda habeat, hisce
eum commendatum optarem. Vir est probae et honestae
conversationis ac apprime catholicus, quocum mihi multo
tempore familiaritas intercessit; eo enim comite diversis
vicibus magno meo labore bona coenobii nostri Middel-
burgensis, in territoriis Heusdano et Steenbergensi visi-
tavi; nec ullum arbitror melius R. V. de bonis eidem
coenobis reliquis instruere posse, cum multo tempore
eorum curam egerit, Rogatam itaque R. V. velim, eun-
dem ex me commendatum habeat, vicissim R. V. Omni-
]) Die inventaris ging deze verklaring des bisschops vooraf, en komt
overeen met de reeds vroeger medegedeelde. Zie bl. 218-219,
231
potenti commendans, ut diu nobis totique ordini nostro
sospes et incolumis conservetur, opto voveoque, qui R.
V. mansero addictissimus.
Fr. MaTTHEUS, abbas S. Michaelis.
Naar het oorspr.
Onder dezen brief schreef iemand ,,mendum", doch m. i. ge-
heel ten onrechte; immers deze abt van St. Michiel was Mat-
theus Yrsel of Eersel, een kanunnik der Abdij van Middelburg,
en daarom schreef hij hier terecht: ,,bona coenobii mosíri Mid-
delburgensis."
Wij stelden dezen brief in 1624, omdat uit andere stukken en
aanteekeningen, in het archief van Park aanwezig (waarvan wij
kortheidshalve aanstonds het voornaamste zullen aanstippen), blijkt
dat in dit jaar wederom de abt van Park met de abdijgoederen
van Middelburg werd belast, ‘evenals het zijn voorganger tot
1600 geweest was, wanneer Rodoan bisschop van Middelburg
werd en als zoodanig ook het hoofd der abdij. Ja zelfs toen hij
was verplaatst op den bisschoppelijken zetel van Brugge, bleef
hem — gewis wederom door het Spaansche Hof — de bewaring
der abdijgoederen van Middelburg toevertrouwd , en na zijn dood
(1616) werd die, wederom door het Spaansche Hof, overgelaten
aan den Deken en het kapittel van Brugge, tot in het jaar 1624,
wanneer dienaangaande klachten rezen. Althans men maakte het
Hof opmerkzaam, dat, zoolang de bisschopszetel van Middelburg
vacant bleef, de bewaring dier goederen behoorde aan den Vicaris
generaal der orde in de circarie van Brabant, waartoe de abdij
behoorde, en dat het kapittel van Brugge er geheel vreemd aan
was, Dat daarop aldus, in Oct, 1624, door bet Hof, althans wat
de meubelen en documenten betrof, is bepaald, „jusques a ce que
l'evesché de Middelbourg soit pourveu", blijkt uit de apostille op
een rekest. Daarop zal hetzelfde gevraagd en vergund zijn ge-
weest ten opzichte der vaste goederen; in 1628 althans zien wij
den abt van Park ermede belast, als blijkt uit eerstvolgend stuk.
Hoelang dit heeft geduurd, noch ook hoelang de goederen te
Steenbergen en te Wijck buiten confiscatie zijn gebleven, daar
omtrent geeft het Parksch archief geen licht. Ook is daar geen
spoor meer te vinden van de schriften, welke op den sub IV
medegedeelden inventaris voorkomen.
232
XV.
Brussel, 1628, Juni 8.
Johannes Drusius, abt van Park, machtigt Mattheus van Irseb
abt van St. Michiel , om de rekening te hooren en te slui-
ten van Steven van Wijck, over zijne administratie der
abdijgoederen van Middelburg onder Steenbergen en Wij
bs Heusden.
Wij Joan Drusius, abt van Parck ende vicaris van
den eerw'*" heere, mijn heere van Premonstreyt, gene-
raal derselfver order, ende gecommitteert bij den Hove tot
bewaerenisse der goederen van ’t clooster van Middelborg,
committeren ende gheven vollen last den eerw. heer, heer
Mattheus van Irsel, abt van S. Machiels tot Antwerpen,
om te hoeren, apostillen ende te sluyten die reeckenin-
ghe van den eersaemen Steven van Wijck, van 't admi-
nisstatie, die hij door commissie, soe van den eerw*'** heer
Jan van Strijen ende den eerw*^' heer Carolus Philip-
pus de Rodoan, bisschoppen van Middelborch, als oeck
van onsen voersaet, heer Franciscus van Vlierden, gehadt
heeft over die goederen 't voerschreven clooster van Mid-
delborch competerende, gheleghen int lant van Steenber-
ghen ende van Wijck ende daerontrent; ende dat sonder
prejudicie van iemanden ende sonder ghehouden te sijn te
suppleren oft te betaelen tghene dat bij sloete van reecke-
ninghe den voerschreven Steven van Wijck, als meer
uuytghegheven dan ontfanghen, soude moeghen goet
coemen; sijn actie ghereserveert om ter tijden ende ter
wijlen tselfde te verhaelen aldaer ende alsoe hem dat
goet duncken sal. Actum tot Brussel, den 8 Junii 1628.
Ende in kennisse der waerheyt hebbe dit onderteekent
ende onsen cleynen seghel hierop doen drucken.
JOAN, abt van Parck.
Naar een afschrift van de hand van Drusius zelven.
233
XVI.
EENIGE RELIGIEUZEN UIT DE ABDIJ VAN MIDDELBURG.
De abt van Park Franc, van Vlierden teekende het volgende
aan bu het stuk van 25 Aug. 1595, hetwelk hiervoren
is medegedeeld :
Nomina religiosorum Middelburgensium [qui] anno 1595
adhuc vivebant :
Martinus Goetbloet residet tot Meeuwen, Luyckx, bi)
Peere.
Joannes Walteri uut Schravenhaghe residet tot Over-
pelt onder Luyck.
Joannes Scutteput Lovaniensis residet in Helmont. !)
Joannes Hasius Gandavensis residet in Schravenwesel
in pastoratu Antwerp. ?)
Jaspar de la Torre. %)
Jacobus Woert Hoogstratensis residet in Zelsaet in
Vlanderen bij Sluys.
Joannes Senior Lovaniensis residet extra Thenas onder
Heylesem te Grim.
Petrus Malcote. *)
Joannes Eykenduynen, in Hollant,
Matheus Eersel, in Doorne prope Antwerpiam. 5)
Judocus Minnen, te Dronghen. 9)
]) Hij was pastoor van Helmond 1589—1604. Zie Schutjes’ Gesch. van
het Bisd, ’s Bosch, IV, blz. 124.
2) 's Gravenwesel was nl. eene pastorie van de Abdij van St. Michiel
te Antwerpen,
8) Gelijk we hiervoren zagen, was hij in 1595 pastoor te Wemmel, eene
pastorie van de abdij van Grimbergeu. Zie voorts beneden.
4) S. Th. D., zooals hiervoren bleek bij het jaar 1595 en 1600.
5) Hij werd pastoor te Minderhout, vervolgens abt van St. Michiel te
Antwerpen 16141629.
6) D. i. in abbatia Trunchiniensi (Tronchienne:).
234
Tot zoover de abt F. v. Vlierden. Benevens deze elf,
vinden wij nog de volgende :
Martinus Arnoldi.
Andreas ab Herk.
Guilielmus Heyms (of Heyns?) *)
Lambertus Schellinck. ?)
Joannes Schilperoert. ?) -
F. J. Raymaekers, in leven archivaris van de abdij van
Park en schrijver van Recherches Historiques sur l'An-
cienne Abbaye de Parc (Louvain 1858), heeft eenige ge-
schreven ,,Opzoekingen" of nasporingen nagelaten omtrent
de laatste religieuzen der abdij van Middelburg. Het voor-
naamste daarvan verdient hier eene plaats. Hier en daar
voegen wij een korte verklaring er tusschen.
Ex chron. MS. Joannis Masi: *)
1578. — 80 Nov. fr. Gulielmus Heyms (et duo alii)
venerunt Leodium (ubi tunc abbas Parcensis morabatur)
ad R. D. Ambrosium abbatem. Fuerunt autem dicti fra-
tres a rev. domino positi Leodi in monasterio Belli Re-
ditus, fueruntque ibidem cum aliis fratribus officia fre-
quentantes usque ad 5 diem Jan. anni seq. 1579.
1580, — Hoc anno, 15 Dec. obiit fr. Martinus Ar-
noldi, sac. et can. S. Mariae in Middelburch; inde ab hae-
reticis cum caeteris suis fratribus pulsus, in Parco sus-
ceptus est, et factus sacellanus in Haecht.
1) C. B. De Ridder in Analectes pour servir à U’ Hist. ecclesiastique de
la Belgique, III, p. 127, schreef Heyns. Vgl. mede p. 1831, waar meldiug
wordt gemaakt van Petrus Malcot. Zie ook p. 49 en 61.
2) Hiervoren proost der abdij genoemd, d.i. provisor exteriorum, of-
schoon De Ridder hem (p. 127) ,prieur" noemt, en wat lager ,,regent."
3) Hij werd pastoor te Neerockerzeel, eene pastorie van St. Michiel.
4) Masius was abt 1635 — 1647, doch schreef zijne Chronijk reeds vóór
hij abt werd.
235
1582. — Erant etiam hoc anno simul in domo nostra
Parcensi Lovanii (etc. inter alios nominantur :) fr. Guliel-
muo Heyms (Middelb. !) et fr. Adrianus Estius (ex Ma-
riënweert. ?)
1585. -- Pastoratus Haechtensis collatus est fr. Gu-
lielmo Heyms.
1585. — Fr. Gaspar de la Torre et fr. Andreas ab
Herk ad petitionem Rei episcopi Middelburgensis, utpote
religiosi Middelburgenses, aliquandiu apud confratres nos-
tros fuerunt intertenti, nempe fere per 8 annos, scilicet
adhuc vivente R. D. Loots (abbate); et fr. Gaspar aliquo
tempore adstitit Gempensibus (i. e. monialibus in Gemp,
sub Winghe S. Georgii), tam in celebrationibus quam in
audiendis confessionibus. |
1592, — Hoc anno 1592, ipso S. Marci, cum fr. Gu-
lielmus Heyms resignasset pastoratum Haechtensem, re-
diturus Ántverpiam, ubi primo fuerat professus, idem
pastoratus est collatus suppriori Parcensi fr. Juliano Ha-
vrech 5). Nota (aldus Raymaekers te dezer plaatse): Jan
Maes, opsteller der Chronijk van Park, en daarna abt
meijnde dat Heyms religieus van St. Michiel van Ant-
werpen was. Zijn opvolger, Libert de Paepe, aenzag
Heyms als lid onzer abdij, omdat in "t jaer 1583, in den
akt der Inleyding van den abt Franciscus van Vlierden,
fr. Gulielmus Heyms voorkomt als „prior Insulae Ducis"
te Gemp (welk klooster aan Park onderhoorig was). Daerbij
kan ik voegen dat Heyms in den akt zijner voordraging
als pastoor van Haecht (1585, 4 Novemb.) voorkomt als
1) Dit is er tusschen gevoegd door Raymaekers.
2) Over Adr. Estius hebben wij iets meer gezegd in het „Archief van
het Aartsb." Dl. XXIV, bl. 118-114, bij zekere naamlijst van Mariénweerd-
sche kanunniken.
8) En Heyms werd toen (1692) pastoor te Deurne bij Antwerpen.
(Arch. Parc.)
236
„canonicus professus monasterii Parcensis." Libert de
Paepe, abt van Park, schreef dan daerover aen den prior
van St. Michiel, die den 9 Meert 1673 antwoordde, dat
hij Heyms aenzag als lid zijner abdij van St. Michiel, en
dat Heyms pastoor geweest is van Dorne (Deurne bij
Antwerpen) en gestorven is den 2 Nov. 1609, „sicque
reperiri annotatum in mortuario suae ecclesiae." Die prior
wist niet dat Heyms (of Heyns) van Middelburg geko-
men was. Maer zie de Ridder, loc. supra cit. Zie ook
bl. 49 „Deurne” !) en bl. 47 en 51 „„’s Gravenwezel :
pastor dominus et frater Joannes Hasius, religiosus Mid-
delburgensis, Ord. Praem."
Zoover Raymaekers. — Naar al het voorgaande te oor-
deelen, komt het ons voor dat Heyms, wel is waar, uit de
abdij van Middelburg was gekomen, maar als novice, zoo-
dat hij te St. Michiel is geprofest, en dat daarom Masius
terecht schreef : „ubi primo fuerat professus." Dat hij
later, terwijl hij te Park was, „canonicus professus eccle-
siae Parcensis" heet, geeft geen moeilijkheid. Hetzelfde
werd ook van Adrianus Estius van Mariënweerd gezegd.
Heeswijk, O.L.V, Geboorte 1896.
FR. W. HOEVENAARS, Ord. Praem.
1) Doch hier, bl. 49, staat in Analectes dat Heynsvan St. Michiel was,
terwijl bl. 127 gezegd wordt: ,,religiewz de Middelbourg” Hier is dus
geen bewijs te putten; het heeft eveneens eene verklaring noodig.
237
DE VOORMALIGE AMSTERDAMSCHE
VROUWEN-KLOOSTERS.
(Vervolg van Deel XXII, blz. 110).
5. Het Sint Mariaklooster
was gelegen in de Nes en werd begrensd ten noorden
door de tegenwoordige Kalfsvelsteeg ; ten oosten door de
Nes; ten zuiden door de tegenwoordige Langebrugsteeg
en ten westen door het Rokin, voorheen genaamd den
Amstel. Het klooster was de overbuur van het Sint Clara-
klooster en de naaste buur van het pesthuis, bediend
door de Cellebroeders, waarvan het door een gang, thans
Kalfsvelsteeg , gescheiden was. Van het klooster was tot
op den 28 April 1896 alleen nog maar in wezen de
kapel. Maar in welken toestand?
Op het Rokin staande zag men op den hoek van de
Kalfsvelsteeg een zeer laag huis met eene platte bedek-
king en daarachter een zeer hoog huis, dat met die lage
woning gemeenschap had. Welnu, dat hooge huis was
eertijds de kapel van genoemd klooster, welke kapel,
volgens de kaart van Kornelis Anthoniszoon (1544), on-
geveer vier of vijf meter achter den kloostermuur gele-
gen was, Het lage huis was de later bebouwde ruimte
tusschen kloostermuur en kapel. Men bouwde op die
open ruimte een zeer laag huis, en wel zoo laag, dat
het vlak daarachtergrenzend woonhuis, vroeger de kapel,
van de eerste verdieping af het volle daglicht kon ont-
vangen. /
Bij de verandering der stadsregeering werd de kapel eerst
tot een lakenhal en daarna tot een burgerwoonhuis ingericht.
238
Door deze betimmering had natuurlijk de kapel inwendig
geheel haar vroegere gedaante verloren; alleen waren de
buitenmuren blijven staan.
Bij de amotie in 1896 !) ontbrak ik niet op het appèl
in de hoop, dat bij de slooping en uitgraving nog een
enkel aandenken aan het voormalig klooster te voorschijn
zoude worden gebracht.
De kapel zelve leverde hoegenaamd niets belangrijks op,
doch men vond tegen den zuidenlijken buitenmuur, in den
vroegeren kloostertuin, grenzende aan het priesterkoor, een
potje met zilveren munten. Dank zij de welwillendheid
van Heeren eigenaren zijn mij eenige exemplaren dier
munten geschonken. Het oudst in mijn bezit is een munt
van Louis de Male, Graaf van Vlaanderen 1346-1394,
(een zoogenaamde Boddrager), het jongste een groschen
uit het Hertogdom Kleef 1448-81. De munten welke in
bezit gebleven zijn van genoemde heeren dateeren allen
uit de XIV* en XV* eeuw, zoodat wij bijna met zeker-
heid kunnen aannemen dat men het potje met munten
tijdens den bouw der kapel in den grond begraven heeft.
De gevonden munten, of beter gezegd muntjes, waren
de pasmunt dier dagen, als: Boddragers, Leeuwengroo-
ten, Witten Albus, en Groschen. Zij vertegenwoordigden
eene geringe waarde.
Ook van dit klooster is het jaar der stichting onbe-
kend, doch reeds vóór 1481 hadden enkele vrome vrouwen
op deze plek zich in gemeenschap vereenigd en zich ge-
steld onder de bescherming van de H. Maagd Maria, be-
oefenende den derden regel van den H. Franciscus. Haar
»huys" en convent namen echter, zooals de meeste amster-
1) Door de firma Brusse en Gransberg werden op genoemden datum enkele
perceelen , waaronder ook de kapel, geamoveerd en tot kantoorlokalen in-
gericht.
239
damsche vrouwenkloosters, spoedig eene zoo groote uit-
breiding aan, dat reeds den 17 november 1431 het huis
gesteld werd onder den „Deken en Kapittel der kapelle
van de heylighe Maria in die Haege." In den stichtings-
brief worden de conventualen genoemd:
Wel lieve in Christo bestierster en susteren donaten van het
huys der Heylighe Maria van den derden regel Francisci onder
die parochie onzer parochi-kercke van den H. Niclaes binnen
Amsterdam, gestaen omtrent het Sloetje (!) hetwelck gemeenlyck
die Aemstel gezeit wort.
De ,,susteren" kregen verlof een priester tot biecht-
vader te kiezen; vijftig zusters aan te nemen; mis en
vespers te laten doen, en te begraven op de gewone
voorwaarden. Deze brief werd den 17 Januari 1494 ver-
nieuwd en het getal conventualen gebracht op zestig.
In het stadsarchief bevinden zich over dit klooster
slechts enkele stukken, en nog wel 18-eeuwsche slecht
geschreven kopiëen. Namelijk :
1481. De stichtingbrief.
1459. Aanvaarding van een half huis, aangekomen van
Zuster Lysbeth Bauweryck Milinxdr. geprofesside
zuster, gelegen in Utrecht, door Broeder Dirck
Symon en Broeder Reyner Henriexszoen op ,,dyns-
dach na Alre Apostelendach 1459."
1489. Order van Burgemeesteren en Schepenen waarbij
het convent gelast wordt bij te dragen in het op-
maken en repareeren van den ,,Canonissebrug" der
Oude Nonnen.
1494. Vernieuwing van den stichtingbrief dato 17 Ja-
nuari 1494.
1496. De volgende fundatiebrief (kopie met allerlei spel-
ling) :
In den Name des Vaders, des Soons en des Heiligen geests.
240
Amen. Allen enz. doe ick Harmen Pieterszoen condt hoe dat ick
om zalicheyt mynre zielen, Dieuwe Walichsdr. myns wyfs zielen,
onser beyder ouders, vrinden en Magen, en bisonder voor Jacob
Harmanszoons zielen onser beyder zoons zaliger gedachten en
voort voor alle gelovige gesticht, gefondeerd en gemaeckt hebbe,
stichte, fondere en maecke met dese tegenwoordige brieve een
officium en dienst Goidts ewelyck durende, in der eeren Maryen
zynre liever en gebedijder Moeder en alle lieven Goidts Heyli-
gen, te bedienen in der kerke van Sinte Maryen-convent gelegen
in Grimesse, binnen der voirs, steede, van vijf Missen te doen
by enen priester goedt van fame en van leven in elcke weke die
niet belast oft verbonden en zal wesen met eenige andre Missen ,
twelck den Pater van den voorsz. convente nyet en wesen zal
en zal den voirs. priester gehouden wesen van de l*" maart tot
den 8** october altyd durende die misse te doen 's morgens ten
seven uuren. Item soe heb ik Harmen voorn. gegeven etc,, ut-
genomen dattet convent sal hebben een halve goude Wilhelmus
schild siaerds voor den altaar, ornamenten en anders, als sy tot
dit selve officium leveren zullen etc. Item soe heb ik Harmen
voorn. geset, geordineerd etc. na den doode van my en van myn
voors. wijfe, Patronen en gifters van dit officium ewelyk durende
den Pater, Mater en Procuratrix van den voors. convent, die
altyd indertyd weesen sullen etc. en waert by alzoo dat hier na-
maels binnen der voorn. quame interdict of Banspul, soe sal den
officiant gehouden weesen te leesen alle dagen een vigilie van
negen lessen, mitten Laudes daeraen; etc. ltem zoo sal den of-
ficiant gehouden weesen alle jaer op Sinte Thomas avond zyn
slotelen te leveren in handen van den voors. pater, Mater en
Procuratrix, en weder op nye om den voors. dienste bidden,
ende wy heeren Peter Andrieszoon op deese tyd Pater, Zuster
Zoete Henrickdr. mater en zuster Katryn Petersdr. procuratrix in
den zelven convent hebben etc. en hebben voort belooft totten
voorsz. officium en dienst Gots te leeveren ornamenten, kelcken,
boecken, broot, wyn, wasse en voort al hetgeen dat een pries-
ter behoeft en van noode is om misse te doen etc. Dat gedaan
wart op den veerthienden dach van October int jaer ons Heren
dusent vierhondert zes en *"t negentich,
(Archief-Leprosenhuys).
241
1681. Comparitie voor Regenten van S. Jorishof van de
Mater en procuratrice „van S. Maryen in de Nes
„mit hoer voechten Jacob Jans en Cornelis van
,Ryck !) beyde Raet deser stede” om te spreken
wegens haar aandeel in „sekere brief tot laste van
„die derde oerde."
In of bij het klooster woonde omtreeks 1538 de ge-
leerde priester Alardus van Amsterdam. Hij gaf daar les
aan jongelieden, die hij bekwaamde tot doctor in de
theologie.
. Lelong was in bezit van een oud boekje van Alardus
getiteld Lofspraeck van S. Nicolaes, dat tot inschrift had
Aemstelredamt ex collegio Caeciliano. Kal. May. 1543.
Hij vermeende door dit inschrift, dat Alardus pater van
het S. Cecilia-convent was, hetgeen onjuist moet zijn,
daar het S. Cecilia-klooster geen college maar een con-
vent was. Waarschijnlijk werd zijn school, — Alardus
was een groot theoloog en latinist —, in of vlak naast
het Maria-klooster gelegen, het Collegium | Caecilianum
genoemd.
De catalogus der kloosterboeken ?) vermeldt van het
S. Maria-convent :
Die Antifffonjen van den Sonnendaghe. HS.
Spieghel des ewigen levens. Antw. 1484.
't Hofken van Devocien. Antw. 1487.
Die conste om te leeren spreecken en swigen alst
tyt is. Delft. z. j.
Behalve de namen der Zusters en Paters, die in het
1) Cornelis Willemsz. van Rijck behoorde tot de „Spaansche factie’,
doch liep even vóór de „alteratie’’ over tot de geuzen en werd na den
geuzendag tot raad herkozen.
2) Stadsarch. Portef, Schoemaker.
Bijdragen Gesch, Bisdom v. Haarlem. XXIIe Deel, 6
242
Rode Register !) genoemd worden, zijn mij nog voorge-
komen:
1459. Lysbeth Bauweryck Milinxdr., Geprofesside Suster.
1496. Peter Andrieszoon, Pater.
Zoete Hendrixsdr. , Mater.
Katryn Petersdr., Procuratrix.
1510. Broeder Pieter van Naerden, Confessoer der Sus-
teren ende gedeputeerde visitatoer des Convents
van Sinte Lucyen.
Het Rode Register luidt:
Staet van de Incommende goederen van de Conven-
tualen van Sinte Maryen-convente, staende in de
Nes der voorsz. stede van Aemstelredamme.
Eerst van de Landen.
Vijff margen lants, leggende bezijden Jacob Aickenhuys, welck
landt gebruyct werdt bij Pieter Coomen voor de somme van
lx gul. met noch xl mingelen soetemelex . . . . Ex gul.
Noch vijff margen lants, leggende over den Aemstel tegen Ael
Alyden, over welck landt nu ter tyt Ael Alyden gebruyct voor
de somme van xL gul. met noch xr mingelen soetemelcx.
Noch sestalff made landts, leggende over de Weteringe bezyden
Ste Pieters, welck landt gebruyct Cornelis Claesz. voor de
somme van . . . . . . . . . » « «XVIIE gul.
1* Z^ van de jaerlyexe Innecommen van de Landen
cxvi gul.
Outeygen.
Op Symon Jansz. Mol tsiaers . . . . . . rm gul. vir st.
Op Thonis Heynriexz. tot Ouderkerck twee Wilhelmus schilden
II gul. xviIII st,
Op Claesgen Pieter Snijders zijn kinderen tot Amsterveen tsiaers
Ir gul, x st,
Tot Naerden op een erff in de Vrouwenstraet tsi" ir gul. x st.
1) Zie Voorrede,
243
Tot Alckmaer op het huys van Garbrant Gerritsz. drie Wilhel-
mus schilden tsiaers . . . . . II gul, var st.
Op Proyenshuys ts" een Wilhelmus schilt. . . I gul. xx st,
Op Lijsbeth Cornelis Dobbezsdr. tsiaers. . . 111 gul. irm st,
Op een huys in de Pylsteech ts"? . . . . . II gul. xI st.
Op de Vlaminck in de Warmoesstraet . . . 111 gul. xvi st.
Op Joris Barents ts" twee Wilhelmus schilden rr gul. xv st,
9* Z* van den jaerlycx Incommen van den outeygen
xxl gul, x st.
Losrenten.
Op Jacob Jansz. op den Overthoom tsiaers. . xxxv gul. x st.
Tot Aelsmeer tsiaers. . . . . XII gul.
Noch twaelff gulden die uytkeert de schout van Culstaert ende
Ellert Gerritsz. zijn compaen . . . . . . . . XII gul.
Noch in Blocklandt tstaers . . . . . . . . . vr gul.
Op smeerige Brecht tsiaers. . . . . . . XX gul.
Op Sincte Pouwels tsiaers. . . . . XVII 1 gul. II st. viii d.
Op Trijn Martis tot Wormer te'* . . . . . m gul, rm st.
Op Herman Schiemaecker ts®* . . . . . . . . xr guld.
2* Z* van de Losrenten . . cxv gul. xv st. vii d.
Somma grossa bedraecht *t Incommen van den voorsz.
convente tsiaers IP Lxv gul. v st. viII d.
Staet van de belastinge van den voorsz. Convente.
De pater van Sincte Barbaren heeft tsiaers opten voorsz. Con-
vente . . . . 0. s. s. 5. 5. e. VII gul. v st.
Het Geesselbreursgilt tsiaers. 00.5. 52 2 5. II gul. v st,
Sinct Josephsgilt tsiaers . . . .. . . I gul. x st.
De memorie van de Nyeuwe Kerck den 5. 0 gul
Somma van de belastinge daermede 't Convent ts? be-
last es xii gul.
Affgetrocken de belastinge van de Incommen, blijft tgene
de conventualen jaerlycx incommende hebben es
II Lu gl. v st. vim d.
244
NAMEN VAN DE CONVENTUALEN.
Catryn Jansdr. . . . . out LvI jaren.
Nelletgen Jacobs. . . . « LXIX 7
Anna Jans. . . . . . " LVI u
Lysbeth Jacobs . . . . « LI "
Marry Willems . . . . w« LII n
Marritgen Thomas . . . » LXVI y
Vrou Lamberts . . . . »w XLIX u
Jannetgen Hermes . . . w LIII r,
Ael Joachims. . . . . w XLVI u
Toecken Jacobs . . . . v" L "
Dieuwer Nanninx . . . « XXXIX ",
Fye Wouters . . . ... w XLVI u
Aechte Arents. . . . . " XXXVII
Et Arents . . . . . . ^m XXXV
Anna Vreecse. . . . . u XXXIX —"
Marry Gerrits. . . . . » XLIII "
Duyf Elberts . . . . . wv XXXIH
Hillegont Pieters. . . . » xxxvil y
Marry Jans . . . . . u XXXII
Gierte Dirx . . . . . » XXIX y
Alyt Dammas. . . . . » XXVIII
Elsgen Joris , .. d XXVII.
Grietgen Wolffers, becleet. « XXVI u
Ael Elberts . . . . . » LV "
Machtelt Cornelis . . . ^ Lvim "
Tryn Pieters . . . . . w XLII "
Verclaren dat de voorsz. Tryn Pieters over sesthien
jaren uyt 't convent gehylict [gehuwd] es, ende noyt
alimentatie begeert heeft.
Ende alsoo de pater van den voorsz. convente hem den
tyt van XXIII jaren eerlyck in den voorsz, convente ge-
dragen heeft, out synde rxvi jaren, ende dat hy geheel
dooff es noch met sunderlinge gebreecken gepassioneert
es, sal overzulex mede moeten worden gealimenteert.
245
6. Het Maria Magdalenaklooster.
Dit klooster, dat men niet verwisselen moet met
Maria Magdalena in Bethaniën, gelegen tusschen Klove-
niers- en Achterburgwal, bevond zich ten westen aan de
Nesse, ten noorden aan de sloot !) welke het scheidde
eerst van de Barrevoeters en daarna van het Huiszit-
tenhuis; ten oosten aan den Burgwal, en ten zuiden aan
het St. Barbara-klooster. Het was een groot langwerpig
vierkant gebouw met een kloosterkapel, en het had in
het midden een open ruimte, welke zeker als tuin of
grasveld dienst deed. Tegen den noordoostelijken muur
van de kapel stond het „„patershuis”’; een hoog gebouw
dat gemeenschap met de kerk had, zooals mij bij de
af braak in 1892 gebleken is.
Zoo zag het klooster er uit toen Cornelis Antonisz.
in 1544 zijn kaart in houtsnede maakte. Zes jaar later
en wel in 1550 grensde het klooster aan het Oude- zijds
Huiszittenhuis , dat in genoemd jaar aldaar gebouwd
werd. Commelin, in zijne Beschrijving van Amsterdam
blz. 535, zegt, in tegenstelling van Pontanus, dat het
Huiszittenhuis niet genomen is van het toen bestaande
Magdalena-Convent, maar dat het van den grond is op-
gebouwd. Het laatste is zeer juist, ofschoon de bouw wel
degelijk heeft plaats gehad op den grond toebehoorende
aan het klooster. Immers de kloostergrond liep tot aan
de sloot, thans Lombardsteeg, terwijl, het Huiszittenhuis
thans stadsbank van leening, vlak grensde aan die nu
gedempte sloot. Op den sluitsteen van de kelderpoort
1} Deze sloot liet het water door van den Amstel, thans Rokin, naar
den Burgwal en werd daarom genoemd ,,die Spoye", d. w.z. de water-
spuiing. Men verwissele deze „Spoye” niet met die aan de Osjessluis, nog
heden genoemd het Spui. |
246
staat nog int jaer ons Heren 1550. Wel een bewijs dat
dit en niet het daaraangrenzend huis, het Huiszitten-
huis is geweest.
De ruimte welke het Maria Magdalenaklooster na 1560
besloeg, wordt thans ingenomen 1* door het zooeven ge-
noemde aangrenzend huis, thans het bijgebouw van de
Bank van leening en bestemd voor „Inbreng van hooge
waarde;" 2° door het breede deftige gebouw, dat nog
den kloostertuin achter zich heeft en alwaar tot vóór
1892 de opperboekhouder der Bank van leening zetelde
en 3* door de daaraangrenzende woning, welke in 1892
voor genoemden boekhouder gebouwd is. Laatste woning
staat op de plaats waar eenmaal het kloosterkerkje stond.
Na de verandering der Stadsregeering, toen alle kloosters
wederrechtelijk ge- en beroofd zijn, werd de kapel tot
een koffie- en danshuis verwerkt, dat in de achttiende
eeuw den naam had van ,,De duizend kolommen’. Of
nu die wijdsche titel aan het huis gegeven werd, omdat
misschien nog enkele kolommen der kerk het gebouw
schraagden, is ons onbekend. Alleen weet ik, dat toen
in Juni 1892 het kerkje, dat van koffiehuis in eene Open-
bare School herschapen was, gesloopt werd, de oorspron-
kelijke zuidelijke muur met zijn half-gothieke vensterkens
nog aanwezig waren, Op dien muur rustte ook een enkele
oude sleutelbalk; voor het overige was het oorspronkelijke
gebouw, door verschillende vertimmeringen, geheel onher-
kenbaar. Bij het uitgraven der fundamenten vond men een
aantal vermolmde doodkisten en beenderen, en een zeer
fraaie zerk, Deze gebeeldhouwde steen, thans het eigen-
dom van den Amstelkring, dank zij de welwillendheid
van Heeren Commissarissen der Bank van leening — heeft
tot randschrift :
Hier leyt begraven Meester Wouter Jonge Jacobszoen priester
int jaer onzes Heren MCCCCLXXX opten sesten dach in
247
marcio. Bid voor ziel. Verder het merk of wapen van dien
priester met de attributen zijner waardigheid ; de H. Hostie
met den kelk.
Meester Wouter was waarschijnlijk de pater of confes-
sor van het klooster, binnen welks muren zijne nichten
Aef, Marie en Katrijn den sluier hadden aangenomen !).
Hare ouders waren Jacob jonge Jagobszoon , burgemeester
in 1486, en Geertruyd Dirck Bairdenzoensdr. (de doch-
ter van den zoon van Dirk Bardesius). De kinderen van
Jonge Jacob waren: de hierbovengenoemde Meester Wou-
ter; Jacob, de vader der drie genoemde conventualen ;
Klaas, schepen; Pilgrom, schepen, en Meester Dirck,
priester, die in 1524 een altaar stichtte in het Lieve
Vrouwe-koor in de Nieuwe Kerk ?) De kinderen van
Dirck Bardesius, burgemeester in 1426, waren o. a.:
Goossen, Reyer, Willem en Simon. De dochter van laatst-
genoemde was Lysbeth, die ook ,,nonne ende conventuaal’’
in het Maria Magdalena-klooster was.
Keeren wij terug tot de geschiedenis van het klooster.
Het juiste jaar der stichting is onbekend. Van Heussen
en van Rijn *) noemen het jaartal 1432, hetgeen onjuist
is, daar het oudste ons bekende stuk, hetwelk over dit
klooster handelt, gedagteekend is 1411. Wagenaar *)
schrijft ook, dat de nonnen van Maria Magdalena reeds
in 1411 — volgens een door hem gelezen schepenbrief —
woonden in Willems die Bruyne Roelofssoens huysinge ,
ghelegen in Grymnesse. Wij kunnen dus veilig aannemen
dat reeds vóór 1411 enkele godvruchtige vrouwen, onder
bescherming van de H. Maria Magdalena, zich vereenigd
1) Stadsarchief, Lade 189, no 9,
9) Inventaris Arch. Beggijnhof.
8) Hist. Haarl. Bisdom. Blz. 196.
4) Gesch. van Amsterdam. Blz. 19.
248
hadden, om door gebed en afzondering Gode aangenaam
te zijn. Deze vrouwen volgden eerst de ,derder oerde
Sinte Franciscus" en toen het kloosterleven bij haar al
meer en meer ontwaakte namen zij de orde aan der Re-
gulieren van S. Augustinus !). Zij kleedden zich in grauwe
pij, waarover het scapulier. In 1484 echter en wel den
27 Juli gaf David van Bourgondiën, Bisschop van Utrecht,
verlof om in plaats van het scapulier ,,de panne aebo-
laneo" te dragen, zijnde een linnen kleed gewoonlijk
»subtyl" genoemd, en de grauwe pij te ruilen tegen
een zwarte ?).
Reeds in 1422 stonden Deken en Kapittel van S. Marie
toe, dat het ,huys" door 50 zusters en een priester
mocht worden bewoond, Het schijnt echter dat ook meer-
dere priesters zoo niet het klooster bewoonden, dan toch
ongevraagd zich nederzetten aan den soberen klooster-
disch. Op den 21 Mei 1423 beveelt Philippus van Bour-
gondiën, ingevolge eene klachte van de priorin en zus-
ters dater verscheidene priesters met hun metgezellen
aan tafel komen tot nadeel en groote kosten van het
klooster, dat het klooster slechts door één priester en
één metgezel mag bediend worden ?).
Den 6 Februari 1427 ontvangt het klooster, dat onder
de parochie der Oude Zijde behoorde, verlof *) om een
kapel te bouwen, een kerkhof aan te leggen en een
biechtvader te kiezen. In deze kapel werd den 24 Januam
1433 door Egidius, Bisschop van Rozen, Vicaris-Generaal
van Sweder, Bisschop van Utrecht, een altaar plech-
tig gewijd „ter eere van den H. Aartsengel Michaël
1) Hist. Haarl, Bisdom. Blz. 197. Brief Kapittel van S. Marie.
2) Stadsarch, Lade G. no 11. Origineele brief met zegel.
8) Stadsarch. Portefeuille Schoemaker.
4) Stadsarch. Lade G. no 4. De vertaling bij v. H. en v. R. blz 197.
249
„en Aller-Engelen, van den H. Joannes Apostel en
Evangelist, van den H. Christoffel , martelaar, Augu-
„Stinus, Bisschop en Belijder en van de H. Maria
»Magdalena, Vrouw, Moeder van denzelvers altaar in de
»Stad van Amsterdam, in de plaats gemeenlijk gezegt de
.Vogelensanck op de Spui, met toestemming en verlof
„des Kapittels van ’s Gravenhage, als voorzorger van
„dezen altaar.” De wijding geschiedde „door medewer-
king der genade van den zevendeeligen Geest, welke
ssinwijding nochtans gesteld werd op den zondag naar den
,,;H. Lambertus" ). Op den 31 Maart 1449 werd een
tweede altaar ingewijd door Joannes, Bisschop van Car-
tago, wijbisschop van Rudolphus van Diepholt, Bisschop
van Utrecht ?).
Het getal kloosterlingen, dat zeer was toegenomen,
werd bij een brief van het Kapittel van den 8** Mei
1462, uitgebreid tot 200 zusters en 10 conventualen *).
In 1484 deelde het convent in alle geestelijke voorrech-
ten van het Fratershuis te Windesheim, zooals blijkt uit
den volgenden brief
Wij broeder Theodoricus nederig prior van het huis der Heilige
Maria in Windesheim, vergunnen wij U een volle voorrecht van
ons klooster, een volle genietinge van onze geestelijke goederen
in het leven zoowel als in den dood, te weten: der Missen, der
gebeden, vastendagen, onthoudingen en vigilien en van alle an-
dere geestelijke oefeningen, welke door onze broeders en zusters
in alle onze kloosters door eene goddelijke goedertierenheid zal
trachten te bewerken; daarenboven, bijvoegende uit een bijzondere
gunst, dat, als een dood (overlijden) aan ons Kapittel vermeld
zal worden, voor uwe zielen in al onze kloosters gedaan zal wor-
den een dertigdaagsche bede of dertig missen der overledenen of
1) Portef. Schoemaker,
2) Portefeuille Schoemaker, Stadsarchief,
250
andere geestelijke weldaden. Gegeven onder ons geheim ter cessie
van ons Generaal Kapittel te Windesheim 1484, !)
Van 1498 tot 1579, toen het klooster gedwongen
werd zijne goederen aan het Leprozenhuis af te staan,
is het getal kloosterlingen sterk gedaald, zoodat bij het
onvrijwillige accoord ?), dat de conventualen met de Lepro-
zenmeesters den 14 Juli 1579 maakten, nog slechts vijf-
tien zusters over waren.
Hare namen waren:
Willem Peterszoen, pater. Griet Jans.
Aef Jansdochter, Hillegont Bernts.
Anna Claesdr. Katryn Roelants.
Geert Heyms. Geertruyt Mathysdr.
Diewer Pieters. Diewer Gerritsdr.
Ael Gerrits. Harmein Pietersdr,
Wienen Boelen. Imme Jansdr.
Styn Jans. Volckgen Cornelisdr.
Bij dit accoord (?) moesten de kloosterlingen afgeven ,,'t
„„voorschreven convent, met alle des voors. convents goe-
deren, als land en huysen, erfven ende onroerende goe-
„deren, mitsgaders alle den incomende renten, gheenen
,uytgesondert hoe die mogen weesen, ende gelyeden daer
„off all voldaen ende wel betaald te wesen den lesten
,penninck met den eersten, soe dat zy daeromme beloof -
»,den nu noch tot eeuwige daghen geen recht, actie ofte
„toeseggen op den voors. convents goederen ende incomen
„„meer te pretendeeren." Daarentegen zouden zy ontvangen
als alimentatie 855 Karolus gulden, bovendien werd afge-
staan aan haar die geen te huis komen hadden ‚omme
1) Daar deze brief een amalgama is van 15 tot 19 eeuwsche spelling,
zoo heb ik mij veroorloofd, met behoud van den zinbouw, de tegenwoor-
dige spelling te volgen. De brief bevindt zich in Stadsarch.
2) Wagenaar. Dl. II, blz. 863 en 64.
251
».inne te woonen, het sieckhuis, metten reventer, de
„koeken met de poert eenen vrijen uitganck, mitsgaders
„de camerkens, strekende van den poerten zuydwaerts
tot ant patershuys." Deze kamertjes werden voor reke-
ning van het Leprozenhuis gemaakt. Het vertimmerde
tevens het ,,patershuis" op voorwaarde, dat de conven-
tualen „twee ende twee 't samen gehouden sullen zijn
Ze te bewoonen." Tot hoelang de Leprozenmeesters de
verjaagde en beroofde zusters in haar eigen huis een on-
derkomen hebben verschaft, is ons niet bekend, wel weten
wij dat genoemde Meesters de beleefdheid hadden haar
te laten behouden ,,den meubelen, als huysraet, bedste-
„den, tresoren en cantoren ende diergelijen;" en boven-
dien werden zij vrijgesteld van „byten ende waeken" }),
hetgeen beteekent, dat zij voor haar geroofd klooster
geen bijten in het ijs, als voorzorg bij brand, behoefden
te hakken, en geen wakers behoefden aan te stellen voor
hare geroofde goederen. Bittere ironie!
De Leprozenmeesters moesten volgens het accoord (?)
de verdreven nonnetjes levenslang alimenteeren. Dat deze
alimentatie niet zeer hoog, maar integendeel hoogst arm-
zalig was, blijkt uit den volgenden post: Uytgeven van
diverse extraordinaris saecken 1580 ?). „Die regenten van
de arme leprozen buyten Amstelredamme, by resolutie
„van die vroetschap geaccordeert, om daermede te beta-
„len die lyfrenten, die zij den conventualen van Sint
„Marie Magdalena op Spoey schuldich waren, voordat zy
hen haar clooster met al dat daer meer toebehoort, heb-
„ben opgedragen ende quytgeschouden (?!) XL, VII,
»X.' Aldus ongeveer per hoofd aan jaargeld f 2,50, ter-
wijl het convent per jaar „quytgeschouden” had zijn
1) Portefeuille Schoemaker. Stadsarchief.
2) Aemstels Oudheid. Scheltema, Dl. VII, blz. 161.
252
jaarlijksch inkomen van zeven honderd vijf en veertig
Rijnsche gulden.
Ofschoon het Maria Magdalenaklooster, gelijk de meeste
vrouwenkloosters, zich bezighield met het afschrijven van
boeken P), zoo zijn mij slechts twee handschriften bekend,
welke in dit klooster werden geschreven. De Amsterdamsche
verzamelaar Schoemaker noteerde in zijne verzameling
kloosters „gekocht by my voor f 1.—"
Over het gheestelicke habyt en proefregels der arme sus-
teren van Sinte Augustinus. Op papier geschreven. Ach-
teraan staat: In den jaer ons heren doe men screef Mint
ende LXXXVI soe heeft suster Beatris Dires Bonendochter
dit boecksyn gescreven, doe si out was LXII jaer ende ghe-
woent hadde in den cloester xLv jaer. Bidt voer hoer om
godswille ende leest en prn. en 111 Ave Maria, Vooraan
leest men nog: dit boec hoert op onser moederstede altoes
te bliven. Octavo. en
Dialogus van S. Gregorius van vele levens en miraaklen
van Heyligen. Geschreven ten deele op perkament, maar
meest op pampier in den jare 1474. Quarto. „Gekocht
voor f 0.45."
De namen van slechts enkele paters, maters en zus-
ters van het convent zijn ons bekend, en zijn genomen
uit de weinige bescheiden, welke hier in 't archief be-
rusten ?). te weten :
1411, 1422. Geertruida Willems Coytinx, Ministerse.
1418, Lieduwe Tyman Dirxszdr., zuster.
1481- 1456, Dieduwe Petersdochter, Mater ende mynistersse. ®)
1481. Heer Harman van der Graft, Confessor.
1) Kerkgesch. v. Nederl. door W. Moll, Dl. IT, stuk II, bls. 97.
2) Lade G. 189.
8) Schepenbrief no 185, Collectie Weeskamer,
253
1456. Barbara Graffincks,
Barbara Gheerlofs, Zusters uit 's Trude-
Kathelinen Maetz, klooster bij Brugge.
Lysabette Laris,
1460, Nelle Aelbeerds Heynendr., priorin.
1468. Aef Jacob Jonge Jacobszoendr., zuster. 1)
1468. Catryn Jacob Jonge Jacobszoensdr., zuster.
1468. Maria Jacob Jonge Jacobszoensdr., zuster,
1478. Lysbeth Baerdesz. (De dochter van Simon Dirck
Bardesius).
1487. Gheryt Dircxsz., pater.
Jannetge Claes Balckenbreeckersdr., zuster.
1493, 1496. Aef Jan Allertsdr., priorin.
Weyntgen Piet in den Haensdr., postulante.
1523, 1582. Lucas Reyniersz., pater, ob. 1543.
1528, 1532, 1535. Ghertrudis Jacobs, priorin.
1523. Catryn Maertens, supprioressa.
1523, 1582, 1535. Hillagondis Claesdr., procuratrice.
1532. Margaretha Coenendr. ?)
1548. Janne Melysdr., zuster.
1548. Broeder Gerrit Jansz., pater.
1856. Broeder Cornelis Symons, pater.
1871. Catryn Cornelisdr., priorisse.
Dieuwer Boelen, suppriorisse.
Anna Claesdr,, procuratrisse.
Broeder Willem Peterszoen, pater.
1574. Goeltgen Andriesdr., procuratrice.
1578. Zie verder de namen op blz. 261.
Volgende akten, brieven enz. bevinden zich hier in
het Archief:
1411, 4 December: voor schepenen Claes Bruynixsoen ende Jacob
Jan Adams soenssoen compareerde Gheryt die Rusche Jacobs
ende scout quyt en gaf over 't enen vryen eyghene Gheer-
truden van Nairden, Ministersse, mitten ghemenen zusteren
1) Was in 1496 Procuratrice.
2) Haar vader was Coen Jansz., haar moeder Meyns Adriaensdr. Zij
was verwant aan Cornelis Sybrants Buyck. (Archief Jhr v. Sasse v. IJsselt
te Boxmeer).
254
van derde oerden der Penitencien des convents van Sinte
Cecilien, nu tertyt ghelegen tusschen die twee graften op die
kerkside, ende Geertruden Willemsdr., Ministerse, mitten
ghemeenen zusteren van der derder oerde der penitencien
des convents van Sinte Maria Magdalenen, nu ter tyt woe-
nende in Willems die Bruyne Roelofssoens huysinge, was
ghelegen in Grymnesse, dese nabeschreven guede en pach-
ten, renten, etc.
29 Augustus 1418. Kwytschelding, ten behoeve van Geertruyd
Willemsdr., ministersse, ende gemeene zusters van het Maria
Magdalena convent, door Ghystgin Sauterszoen als voogd van
zijne vrouw Elisabeth Tyman Dirxzoensdr. en momboir van
Claes en Peter Tyman Dirxsz. kinderen, van alle erfenissen
en goederen die genoemde Tyman Dirxszn. kinderen moch-
ten aansterven van Lieduwen Tymans Dirxsz, dr. hun zuster
»Wier ziele God wese ghenadich."
27 Jan. 1422. Kwytschelding van een half huis en erve gelegen
in Grimnesse op den hoek by ,,'t Spoy" door Herman Ys-
brantsz. en Haze Hermansdr. ten behoeve van het M. M.
klooster.
20 Feb. 1422. Kwytschelding van een half huis en erve in Grim-
nesse door Geertruyd Willem Cogtinxdr., ministerse van M.
M. convent, en alle zusters van dat klooster ten behoeve van
Ghysbert Jan Willemszoenszoen.
6 Feb. 1427. Vergunning gegeven aan het M. M. klooster tot
het kiezen van een priester enz. Origineele brief met zegel.
1481. Accoord tusschen Dyeduwe Petersdr., prioresse, en 't ghe-
meene convent canonissen regulierissen 't Sinte Maria Mag-
dalena convent binnen der steede van Aemstelredamme mit
Heer Harman van der Graft onsen confessoir aen die ene
side en de Ministerse en confessoir van Sinte Barbara.
11 April 1437. Brief waarbij Marghriete Gherytsdr. , Ministersse,
benevens het gemeen convent van S. Barbara, met goed-
dunken van Jan van Maersen haer confessor, aan het ge-
meen convent van M. M. belooft dat zij achter haar kapel
„twe... ” van tien voeten oostwaarts uittimmeren zullen.
Voorts dat zoo zij te eeniger tijd Dire Direxz. huis af bre-
ken of verzetten, dat zij alsdan de steeg 2 voeten zouden
verbreeden. Waartegenover het klooster van M. M. belooft
nimmer het huis van Ave Heynricxsdr, te zullen koopen.
255
Zij zouden daarentegen het wel aanvaarden wanneer het haar
gelegateerd werd.
18 Aug. 1439. Overdracht van 156 Wilh. schilden en 7 cronen
die Tyman Heinricxsz. zijn broeder Aelbrecht schuldig is,
door dezen laatste aan het M. M. klooster geschonken.
1444. Vereeniging met het Kapittel van Sion.
25 Novb. 1454. Kwijtschelding van de helft van een erf gele-
gen in de Nes, belend aan de noordzijde door de Broeders
van S. Alexius !), aan de zuidzijde door het M. M. kloos-
ter, door memoriemeesters van S. Nicolaas en O.L. V. Pa-
rochie in vereeniging met de Huiszittenmeesters der N. Zijde
verkocht aan het M. M. convent.
1456. Zuster Dieuwe Pietersdr., priorisse en 't ghemeene convent
maken machtig Jan de Pape en andere personen om te ont-
vangen, verkoopen en bestieren alle de goederen in Vlaan-
deren gelegen , toebehoorende der eerbare zusteren Barbaren
Gretfincks, Barbaren Gheerlofs, Kathelinen Maetz, Lysabette
Laris, eertijts nonnen in ’t convent S. Trude bij Brugge, nu
„ontfangen regulierenen in onze huyse.”
27 Maart 1460. Brief, waarbij Nelle Aelbeerdsdr., priorin en
het gemeen convent van de Regulierissen in het M. M.
klooster aan Broeder Jan de Pape ,,conveers des huus ghe-
„heeten 't Dal van gratien van der Sertreusen order buten
»Brughe", meester Christiaen van Clercken, Janne van der
Tyen, Joris Lippen, ende Symoene van der Gracht volmacht
geven tot het ontvangen van alle renten en pachten die het
gemeen convent trekt uit het Veurne-ambacht.
9 Aug. 1462. Protesteeren voor notaris Gysbert Reyniers: Petro-
nella Albert Heynendr. priorinne, Aef. Jan Allert procura-
trix dat zij geincomodeert worden door S. Barbara klooster ?).
6 April 1468. Kwijtschelding van een rentebrief op de stad Haar-
lem groot 34 ponden tsiaers door Jacob Jonge Jacobszoen
ten behoeve van het M. M. klooster, onder bepaling, dat ge-
noemd convent dezen brief hem of zijne erfgenamen zal terug
geven zoodra Aef, Marie en Katryn, zyn dochters en nonnen
in het M. M. klooster, zullen gestorven zijn.
1) „De Alexius Broderkyns oirde." Cellebroeders, die zieken verpleeg-
den en dooden begroeven. Zij hadden hun klooster in de Nes, naast het
M. M. klooster.
2) Zie S. Barbara-klooster, Dl. XXI, blz. $67.
256
1478. „Cond ende kenlie sy allen luyden dat ic Simon Dirc
,Baerdesz. quytgescouden hebbe en quyt scelde dat convent
„van Maria Magdalena, daer Lysbeth myn dochter nonne
„ende conventuaal 't is, myn aandeel enz, als myn vader
Dire Baerdes z. g. op Jan Langenhuis placht te hebben.
16 Juli 1478. Beslissing in een geschil over land gelegen te
Valkenoge voor schepenen van die plaets tusschen Aernt
van Rollant en de nonnen van M. M. waarby bepaalt wordt
dat het land aan genoemd convent zal komen, doch dat dit
aan Aernt Rollant zal betalen 138 Rhijnsche gulden à 40
groot vlm. tstuck.
1478. Jacob Florisz. scout quyt dat convent een stuck lants ghe-
heeten ’t scapenvelt.
27 Juli 1484, David van Bourgondiën, Bisschop van Utrecht,
geeft de nonnen van M. M. verlof om zoowel in het kloos-
ter als daarbuiten in plaats van het scapulier ‚de panno
aebolaneo", een linnen kleed, gewoonlijk ,,subiyl" genoemd
en in stede van de grauwe, een zwarte pij te dragen.
28 Maart 1487. Eisch van Geryt Dircksz. pater van M. M.
klooster voor schepenen van Ransdorp om deeling van land
nagelaten door Claes Balckenbreeeker aan zyn zoon Symon
en dochter Jannetge, zuster in M. M., die het land weer ge-
meen hadden met Heyn Cod en Roel Claesz, *) welke deeling
echter achterwege bleef daar de pater aan Heyn Cod het
voorn. land „in alle stuck" verkocht had.
8 Jan. 1493. Aeff Jan Allertsdr. priorin van M. M. convent ver-
klaart een zekere som ontvangen te hebben van „Weyntgens
„Piet in den Haen saligher ghedagte, natuurlicke dochters
weghe," op conditie dat zoo Weyntgen het klooster verliet
vóór zij geprofest was, men haar dat geld, na aftrek van
de onkosten, die zy aan het klooster berokkend had, zou
terug geven. Stierf zy voor haar inkleeding dan kwam het
geld ten goede van het convent, uitgenomen 1 pond uit te
keeren aan Griet Gherijt Koutinxs of haar kinderen.
9 Maart 1496. Overeenkomst tusschen Aeff Jan Allertsdr.
priorin, Aeff Jonge Jacobszoonsdr. procuratrice van M. M.
klooster en Hillegont Jansdr. omtrent de erfenis, die de
1) Roel Claesz. Buyck,
257
dochter van laatstgenoemde, non in het voornoemd klooster,
metter tijd zou ten deel vallen.
S. Bartholomeus avond 1501. Broeder Jacop Remetsz, prior en
het gemeen convent van S. Willibrordus buiten Alkmaar
ontlast het convent van een eeuwige mis s' weeks.
b Aug. 1535. Overeenkomst tusschen Geertruyd Jacobsdr. prior-
in, Hillegonda Claesdr. procuratrix van M. M. klooster en
Geert Adriansdr, van Alkmaar, waarbij genoemd convent
belooft aan Geerte gedurende haar leven kost en inwoning,
licht, vuur en alles wat zy noodig heeft, uitgezonderd klee-
deren, te geven en daarvoor te ontvangen al zulke rente als
Geerte heeft of nog te wachten is.
7 Feb. 1543. Quitantiën over de ontvangst van 32 gld. het con-
vent aangekomen met zuster Janne Melijsdr.
25 Aug. 1543. Copie van de cedul van pater Lucas saligher
memorie, pater ende confessor van M. M. klooster.
14 Maart 1543. Koop van land door den pater van M. M., uit
naam van dat klooster van Wouter Dircksz. Prins,
9 April 1544. De pater, mater en procuratrice van M. M: ver-
klaren in bewaring ontvangen te hebben van Jaspar Corsz.
een „tafereel in de welcke gefigureert staet een Magdalena
„beelt, ende dat tot syn hywbaer tyt toe, of tot wedereys-
„„sen van sijn, mit consent van die weesmeesteren."
8 April 1574. Broeder Willem Peterszoen, pater, Cathryn Cor-
nelisdr,, mater, Goeltgen Andriesdr., procuratrix van M.
M., bekennen schuldig te zijn aan Jan Jacobsz, van Oude-
water, poorter van Ámsterdam, de som van 54 rijusche gul-
den voor een half land roggen.
16 April 1588. Rentebrief van 18 Kar. gulden door Jan Claes
Cat, oud Burgemeester, Arent Henrixszn., Jan Cornelisz,
Hooft, Matthys Coenraets en Matthys van Banchem, regen-
ten der Mannen-en Vrouwengasthuizen, uit naam dier gast-
huizen gepasseerd ten behoeve der conventualen van M. M.
klooster in de Nes, voor Cornelis Pietersz. Hooft en Jan
Verhee, schepenen van Amsterdam.
Daar het Maria Magdalenaklooster behoorde onder die
kloosters, welke door de stad onmiddelijk na 1578 ge-
annexeerd werden, nog vóór dat het consentement !) van
l) Bijdr. Bisd. v. H., Dl. XXI, biz. 271.
Bijdragen Gesch. Bisdom v. Haarlem. XXIIe Deel, 1
258
de Staten van Holland in 1584 was ingekomen, zoo komt
de inventaris niet voor in het Rode Register, hiervoor
genoemd. De kloosterlingen leverden echter onderstaanden
staat in, toen zij haar klooster den „regenten van de
arme leprozen opgedragen’ hebben. !)
De staat van den inkomst des convents van Sint Maria
Magdalena opt Spuytgen binnen deser stede
van Amsterdam.
In den eersten 19 maden lands gelegen aan de Heylige weg,
teegenwoordig loopen een jaar op en een twintig Rynsgulden.
Nog buyten Jan Roden Poort 9 Maden en 3 hont land, ende
geld jairliks vier en dartig Rynsgulden.
Tot Sloterdyck, in den Uyterdyck anderhalf madt, ende ander-
half hont, gelt jairliks vyftien Rynsgulders.
Tot Uytgeest vyf koewy min een quartier, gelt jairliks veertien
rynsguldens.
Tot Crommeniedyck in den ban van Uytgeest vyf maden lands,
gelt jairliks negentien rynsgulden.
Nog buyten Alkmaer in den Niepoert vyf koewy of vyf maden
lands, gelt jairliks vyf en twintig rynsguldens.
Tot Bergen een stuk lands van 600 ende nogeen van 400 made,
gelt jairliks 20 rynsgulden. |
Tot Nysen in den ban van Ursem ses diempten of ses maden
ende drie hond, geld jairliks 34 rynsguldens.
Tot Valckenkoech in den ban van Sinte Martens by Schagen
groet 12 geersen ende vier snesen, gelt jairliks 50 rynsguldens.
Een stuk lands tot Valckenkoech in den ban van Sinte Martens
by Schagen groet veertien geersen, geld jairliks 67 Ryns-
guldens. |
Somma 356 Rynsgulden, en pleech ongelyk meer
te doen.
Erfpacht.
Tot Amsterveen van twee goude Engelse Henricus Nobelen hou-
1) Portefeuille Schoemaker, De spelling nam ik over gelijk zij in de
kopie voorkomt,
259
dend op een stuk land van 7} acker en word betaald met
achte halven gulden.
Tot Schermerhorn van twee goude Engelse Henricus Nobelen op
een stuk land van ses koewy, word betaald met 7} gulden.
Somma vijftien rynsgulden.
Oudeygens.
Op die stede van Amsterdam drie Fransche scilden, elk scilt
twee rynsgulden en vier stuyvers.
Nog op die stede 2 Wilhelmus scilden, elk scild 39 stuyvers,
Op die stede van Haarlem siaerds van vyf rijnsgulden.
Op Sinte Margrieten convent een eeuwig oudeygen van een Edu-
ardus Nobel siaerds, word betaald met 4 rynsg. en vyf stuyvers.
Een Fransche scild van 2 rynsg. ende 4 stuyvers op een huys
in die Oude Brugsteeg ende betaald Jan Dierickx Marcus.
Ses Beyersche guldens ieder gereekend tot 20} st. facit siaerds
ses rynsguldens ende drie st, ende betaalt Claes Henriksen ,
sydenlakenkoper van syn huys Die Sleutel in die Warmoestraat.
Een halve Henricus Nobel min een twintigste deel op een huys
op de Oudesijds Burgwal daer den Biìscsop van Breemen uyt-
hangt, wort betaalt van Coert van Diepenbroek met 85} et.
Een halven Eduardus Nobel van twee gulden ende een stoter op
een huys in Dirc. van Hasseltstege ende betaalt Johan Sloet-
maker by de Heylige Weg.
Anderhalf Beyersehe gulden makende 30 st. op een huys in die
Gansoert naest den Regenboeg ende betaalt Otte Reyers in
die Drie Crabben.
Somma 82 rynsguldens ende 10 stuvers.
Van huysen.
Het eerste huys opten suyderhoek vant Cellebroedersteech ver-
coft op Jan Reyersens ende syn huysvrouw Meyn Keltgen —
Loyen beyde haar lyven ende langer niet, ende naet sterven
van haer beyde soe salt wederom vry ende vrank met alle syn
verbetering van kelder en anders meer aan 't convent komen.
Een huys daar besyden aen, gelt dit jaer te huur facit 18rynsgulden.
Nog een huys daer voorts aen, gelt dit jaar ook 18 rfnsgulden.
Een opcamer neffens onser zusteren poert geli maar 8 rynsgulden.
Somma 44 rynsgulden.
260
Van Losrenten.
Seeven rynsguldens siaerds op een stuck lands van 4 diempten
tot Ursem. Vyf rynsgulden tsiaerds op seeker land ’t Sinte
Maarten op die stroep, ses rynsgl. tsiaerds op die stede van
Alkmaer.
Somma 18 Rynsgulden.
Losrenten op lant van ingehoude custing.
Dirck Gerrebrantsen Vlassenbaert op ende over die custing van
ses roeden lants siaerds 18 rynsg. en 16 st.
Die erfgenamen van Cornelis Lambertsen over die custinge van
vier roeden lants tsiaerds om 9 rynsg. en 4 st.
Adriaen Jacobsen of syn erfgenamen syn tsiaerds sculdig op ende
over custinge van 6 roeden lants 9 ryusg. en 4 st.
Pancras Jacobsen met Dierrick Claessen of haer erfgenaemen syn
tsiaerds sculdig over die custinge van drie roeden lants elk
bisonder, facit in al saemen 9 rynsgl.
Jan Cornelis Wittemaeker is des siaerds sculdig over die cus-
tinge van acht roeden lants 10 rynsg. en een stoter.
Pieter Jans Camper is 'tsiaerds sculdig over custinge op acht
roeden lands tien rynsgulden en een stoter.
Somma 61 rynsgulden en 9 stuyvers.
Van lndhuur. . . . . . . 8606: — 1 —
Erfpacht. . . . . . . .. 15i1—:
Oudeygens . . . . . . . . 82:10: —
Huysen . . . . . . . . . 44:—:
Losrenten . . . . . . . . 18:—:—
Custingen . . . . . . . . 601:9:—
536 : 19 : —
Hier keren wy jaerlicks tegen uyt:
Die helft van vier Fransche scilden min een oert eeuwich
outeygen, commende het snijdersgilde an die oude sijde
ende wy betalen deese oudeygen jaerliks mit vier ryns-
gulden en een stoter.
Een pondt groet siaerds losrenten comende van M: El-
261
bert cappellaene vaeder. Ende M: Elbert mit syn broe-
der hebben dit pondt groet getransporteert tot Sint
Aechten outaer in die Oude kerk,
Nog een pondt groet tsiaerds losrenten comende Claese
Pieters, commensael tot die Oude Nonnen.
Somma vier Rynsg. 24 stuyver.
Item soe hebben wy nog te onderhouden onsen Pater
syn leven lanck, mit noch ellef geproffesside susteren ende
twee oude vrouwen onsen commensalen, meest oude ge-
breckelyke luyden ende persoonen, maeckt te samen onsen
geheelen convent en huysgesin in als, 14 persoonen:
1l. Broeder Willem Pieterse, Pater. . out 56 jaer.
2. Suster Catryn Cornelisse, Priorin . « 66 w
8. Aef Jans . . . . . . . . . w 98. n
4. Anna Claes. . . . . . . . . m 67 n
5. Diewer Gerrits . . . . . . . w 53 v
6. Geertruyd Mathyssen . . . . . ^ 50 y
7. Styn Jans . . . . . . . . . w« 930 v
8. Dieuwer Pieters . . . . . . . w 85 w
9. Margriet Jans. . . . . . . . wv 41 w
10. Ael Gerrits. . . . . . . . . wv 930 n
1l. Hillegont Bernts. . . . . . . m 36 w
12. Katryn Roelants . . . . . . . w 43 mn
18. Neel Jans onse comensael. . . . « 61 »
14, Machtelt Jans onse comensael . . ^» 84 vw
Memorie, Men sal weeten dattet convent van Sinte
Maria Magdalena tegenwoordich niet belast noch beswaert
en is met eenighe sculden, dan alleen met 2 pond groet
van een jaer renten als hiervoor staet, het een pond
verschenen A? 1577 in September ende het ander pond
Anno 77 in December.
(Wordt vervolgd.) BERNARD J. M. DE BONT,
en EE A. 99. 2———————-
262
HET OUD- ARCHIEF
VAN
DE PASTORIE VAN S. LAURENTIUS,
TE ALKMAAR.
Behalve de 150 Manuscripten van het Onde-Begijnen-
convent te Alkmaar, waarvan pastoor J. J. van der Horst
ons in het X* deel dezer Bijdragen den Catalogus heeft
gegeven, behooren tot bovengenoemd oud-archief nog de
beide handschriften van W. D. Kleef en van Jac. ten Dam.
Het handschrift van Kleef (pastoor der S. Mathiassta-
tie te Alkmaar 1740-1756) is getiteld: Oudheden ende
geestelijke gestichten der stad Alkmaar, enz. Dit geschrift
werd op verzoek van den auteur in ongeveer 100 blad-
zijden folio beschreven en met een paar teekeningen ver-
sierd door zekeren Louis Baert !), en bevat de geschie-
denis van het kerkelijk Alkmaar tot het jaar 1750 onge-
veer. In het stedelijk archief berust eene kopie daarvan
in folio: een slordig afschrift, met veel fouten en zonder
teekeningen.
Het handschrift van Ten Dam (pastoor derzelfde statie
te Alkmaar 1756-1776), in 4° beschreven, heeft na ,,eene
korte beschrijving van de opgang en de voortgang dezer
pastory.... mitsgaders de Levensbeschrijving der Pastoren,
die deze Gemeenten hebben bediend’ (welke voortgezet is
tot den 18°" December 1768), nog een zeer kort verslag
over de 4 andere staties te Alkmaar, namelijk over de
Pastorte in het Diggelaarsteegje, de Statie der Eerw. P.P.
1) Vgl. hieronder Ne LXV.
263
Jesuiten, de Statie der Eerw. P.P. Minderbroeders, en de
Statie der Eerw. P.P. Predikheeren.
Daarenboven wordt in bovengenoemd oud- archief ge-
vonden eene verzameling van 119 stukken, bijna alle
handschriften, op papier geschreven, en betrekking heb-
bende op de vroegere statie van St. Matthias. Door de
hoog gewaardeerde welwillendheid van den Zeer Eerwaarden
Deken J. H. Ruscheblatt is ondergeteekende in staat ge-
steld, daarvan een Inventaris te kunnen opstellen. Hier-
onder volgt een opgave van die N° uit dezen Inventaris,
welke voor de lezers dezer Bijdragen van belang kun-
nen zijn.
HAGEVELD. E. H. Rijkenberg.
1. 1886. 15 Maart.
Privilegie van Florentius, bisschop van Utrecht, ver-
leend aan het H. Geestgasthuis te Alkmaar, tot het
plaatsen en luiden van een klok.
Zonder opschrift. Op perkament. Zegel met strook is
verdwenen.
II. In dit stuk, een verhuurcontract van land, van het
jaar 1422, wordt genoemd Andries Veer, canonicus van
de Oudemunster te Utrecht en Vicarius in het geeste-
lijke en tijdelijke van den proost dier kerk Peters van
den Steijne, ook genoemd in:
III, hetwelk een verhuurcontract van land is uit het jaar
1434 op Magdalenendag.
V. In dit stuk, een verhuurcontract van land, van den
gen October 1466, wordt genoemd Willem van Mont-
foirde, als Proost der Oudemunster te Utrecht.
VI. 1467. 19 December.
Fondatie.
Stichtingsbrief van eene kapelanie op het altaar der
H. Maagd in het H.-Geestgasthuis te Alkmaar, waar-
264
toe als eerste kapelaan wordt voorgedragen Jan Soyt,
en volgens welken ééne H, Mis daarop in de week
moet gelezen worden. De stichter is de priester Theo-
dericus Rodolphus! zoon.
Op perkament. Onderaan staat de aflossing van Pa-
stoor Syriz in 1685. Zie Bijdragen XXI, bl. 193, en
hieronder de teekening van notaris Bruno Tymanni.
Door dit stuk is gestoken:
Goedkeuring van de fundatie en van de voorstelling
des kapelaans, gegeven door den Bisschop David van
Bourgondië, op denzelfden datum.
Op perkament. Met het zegel van den Bisschop.
VII. Een verhuurcontract van land, op 9 October 1479
in huur gegeven door Willem van Montfoirdt, proost
der Oudemunster te Utrecht.
VIII Eenzelfde contract gesloten door denzelfden Proost
in 1496.
X. 1527. 19 Augustus.
Verkoopacte van een stuk land en een bosch, ge.
heeten , dat Reguliersbusck" te Bergen, aan Engbrecht
Willemz. Ramp verkocht door Broeder Jacop Koenisz, ,
prior te Heiloo, broeder Ewout Willemsz., supprior,
en broeder Aelbrecht, procurator.
Schoon geschreven op perkament. Met de zegels van
den Prior van Syon en van het convent te Heiloo.
Zonder opschrift.
XI. 1597. 6 Februari.
Procuratie van den Stede Alkmaer om het Reguliers
Clooster aan Haerlem op te dragen.
Brief van de Alkmaarsche Vroedschap, waardoor vol-
macht wordt gegeven om de helft van het klooster te
Heiloo met aankleve van dien te geven aan de stad
Haarlem.
Op perkament. Met het gaaf zegel van Alkmaar.
265
XII. 1614. … Juli.
Een uit Luik gedateerd schrijven van Ferdinand,
bisschop van Keulen enz., waardoor hij op request van
„les Mayeur Justiciers et sujets du conté de Horne",
belooft hen tegen den naburigen oorlog te nemen in
protection et sauvergarde."
Op papier. Zeer beschadigd. Het op den brief gehecht
zegel zoo goed als geheel verdwenen. Zonder opschrift.
XIV. 1624. 6 Juli.
Bul van de Ridderorde van Sint Jan van Jerusalem,
te Malta in concilie vergaderd, waarin, met het doel
om de vervreemde goederen terug te brengen in het
bezit der orde, twee mannen worden aangesteld tot
algemeene gezanten en zaakbehartigers dier orde.
Mooi geschreven op groot perkament. Met het loo-
den zegel, waarop staat: Bulla magistri et Conventus
Hospitalis Hierusalem. Zonder opschrift.
XV, 1641. 19 en 10 September.
Drie lijsten van kerkelijke goederen, in dezen tijd
aanwezig in ‚het blauwe paard" te Alkmaar.
Vel. Bijdragen XXI bl. 190.
XVII. 1658. 27 Juni.
Uiterste-wilsbeschikking, geschreven en ondertee-
kend door Jan Cornelisz. van Ransdorp, waardoor hij
zijn huis ,,het blauwe paard" enz. enz. (uitgezonderd
de groote ciborie) vermaakt aan de statie van S. Mat-
thias, in zijn huis gestationeerd.
Vgl. Bijdragen XXI bl. 191.
N.B. Onderaan staat met een andere hand geschreven:
„Dit huis is verkoft en het geld op renten gestelt”
XVIII, 1656. 12 Mei.
Kopie van een stuk, waarin Jan Cornelisz. „het
blauwe paard” legateert aan zijn neef B. Schouten,
mits deze den 20° penning voor de coll. successie betale.
266
XIX. 1660. 15 Januari.
Contract, waardoor B. Schouten voor den tijd van
4 jaar aan zekeren Jaspar Pietersz. Hogelandt „het
blauwe paard” verhuurt.
XX. 1660. 11 Juni.
Quitantie van den Secretaris van Alkmaar voor de
betaling van het succesierecht, gestort uit naam van
B. Schouten voor de erfenis van „het blauwe paard."'
XXII. 1670. 4 Mei, |
Quitantie van betaalde f 140, gestort door pastoor
Th. Oerinck, zijnde het laatste jaar huur van het huis
„de blauwe haan” in de Langestraat te Alkmaar, en
attest dat de pastoor het huis geheel gerepareerd heeft
overgegeven volgens het door pastoor &. Coetenburg
aangegaan huurcontract.
Vgl. Bijdr. xxr, bl. 192, 103.
XXIII. 1678. Mei.
A. het groot huis St. Jacobstraat.
Verkoopacte van huis en erf in de St.-Jacobstraat ,
gekocht door P. C. Poelenburch voor f 1670 contant,
onder conditie dat het pand nog 9 jaar voor f 100
sjaars in huur zou blijven.
Op perkament. Met zeven schepenzegels.
XXVII. 1683. 8 Augustus.
Testimonium van Wilh. Lovius, Regent van het gym-
nasium te Keulen, over het gedrag en de studie van
den philos Mgr. J. Ch. Sourhuis.
XXIX, 1689. 4 Augustus.
Kopie, door den notaris C. Heymenbergh gemaakt,
van het voor hem verleden testament van Pastoor
Nicolaas Sieriz.
Vgl. Bijdr. 1. c. bl. 193, 194.
XXX. 1693. 28 Augustus.
Vollen-aflaatbrief, ad decennium, verleend door Znno-
267
centius XII aan allen, die op Patroondag de kerk der
St.-Matthiasstatie te Alkmaar bezoeken.
Op perkament. Onderaan staat: „„Publicetur. Actum
Amstelodami die 14 Oct. 16938. Petrus Archiep. Seb.
Vic. Apost."
XXXI. 1696. 15 Augustus.
B. van alle de Schijne huisjes nog sijnde en nu in
huis en kerk getrokken in de St.-Jacobstraat.
Verkoopacten van huizen in genoemde straat, ge-
kocht door Hendr. Hoogwout.
XXXII-XXXVIII,
Huurcontract en rekeningen betreffende ,,het blauwe
paard," van de jaren 1699-1707, waaruit blijkt, dat
toenmaals dat huis in bezit en eigendom was van de
St.-Matthiasstatie, toen gestationeerd in de St.- Jacob-
straat.
Vlg. N° XVII.
XL. 1712.
Huwelijks-dispensatie op zekere voorwaarden gege-
ven door Clemens X aan Joës Barchman de Waal en
Maria J. van Bloia.
Met het looden zegel des Pausen.
N.B. Op den achterkant draagt de Admin. Apos. A. de
Borgia exsecutie dezer brieven op aan den Eerw. Heer
Van den Heuvel, die getuigt over de vervulling der
voorwaarden.
XLIII. 1728.
Kopie van een schrijven van J. van den Steen aan
pastoor J. Ringers, waarin dezen met de noodige facul-
teiten aartspriesterlijke negotia worden opgedragen
ad biennium, 't welk acht maal daarna ad biennium
werd verlengd.
XLVIII. 1737.
Concept van eene specificatie van de kerkelijke goe-
. 08
deren der St.-Matthiasstatie, die onderworpen zijn aan
het collateraalrecht voor dit jaar.
Vig. Bijdr. XIII, bl. 285.
L. 1789.
Memorie van het begin der nieuwe kerk in de
St.-Jacobstraat en van het altaar, opgesteld door den
architect Daniël Kleef.
N.B. De laatste vermelde datum is 19 Maart. Vgl.
Bijdr. xxr, bl. 195, 196.
LI. 1740. 3 October.
Kopie van eene suspensie, uit Keulen afgezonden
door den Vic. Apost. Adam, Archiep. Adrianopolis.
N.B. De naam van den gesuspenseerde is oninge-
vuld, Vig. Bijdr. xxr, bl. 201.
LIV. 1744. 28 April.
Gequiteerde rekening Gerrit Gautier aan Pastoor
W. D. Kleef over de nieuwgeleverde kerkkroon, kos-
tende f 233, 16.
Vgl. Bijdr. 1. c. 210.
LVI. 1748. 27 Mei.
Quitantie gegeven door den Secretaris van Alkmaar
voor de betaling van f 352, als impost voor de kerk-
goederen der St.- Matthias, als zijnde getaxeerd op f 6400.
Deze som werd voorgeschoten door zekeren Cor-
nelis Straat.
LVII. 1748.
Dit is van de verpande obligatie aan Cornelis Straat.
Bewijsstuk, geschreven door C. Straat, dat deze tegen
80/, geleend had aan de St.-Matthiasstatie de somma
van f 400, onder pand van eene obligatie, die ten
laste van het gemeene landskantoor te Alkmaar stond
op den naam van Claas Thomasz. fol. 3931 verso, en
die het fundatiekapitaal was van zekere Neeltje Jacobs
en van pastoor Sieriz in dato 7 Sept 1706,
269
N.B. Telken jare werd tot en met 1771 aan inte-
rest f 12 betaald, zooals blijkt uit de quitanties over
die jaren, welke alle (behalve die van de jaren 1754
en 1756) nog bewaard zijn onder N°, LVIII.
LIX. 1749.
Vollen-aflaatbrief, ad decennium verleend door Bene-
dictus XIV aan allen, die op Patroondag de kerk der
St.-Matthiasstatie te Alkmaar bezoeken.
Op perkament. Vlg. N°. XXX.
LXI. 1751.
Memorie over de fundatie van den Aartspriester Ver-
campen, opgesteld uit naam van pastoor Kleef voor
Kerkman en bestemd voor den aàrtspr. van Holland
V. d. Valk.
N.B. Zonder onderteekening. Verrijkt met vele histo-
rische aanteekentngen over de staties te Alkmaar.
LXIV. 1755-1775. |
Quitanties voor f 10— 8—, als wachtgeld jaar-
lijks betaald door de pastoors Kleef en Jac. ten Dam.
N.B. De quitantie van het jaar 1756 ontbreekt.
LXV. Uit dit stuk blijkt, dat zekere Louis Baert het
handschrift van W. D. Kleef „Oudheden ende geeste-
lijke gestichten der stad Alkmaar enz." op verzoek van
den auteur heeft geschreven.
LXVI. 1756.
Inventaris van eenige kerkgoederen der St.-Matthias-
statie, opgesteld in of na dit jaar.
LXXI. 1761.
Een op voorafgegaan verzoek antwoordend schrijven
van J. B. van Elsacker, waarschijnlijk gericht aan
pastoor Jac. ten Dam te Alkmaar, waarin de pastoor
van Berkel in het kort beschrijft, hoe hij in de jaren
1730 en 1731 moeielijkheid had gehad met 7 janse-
nisten, die hem de Sacramenten hadden gevraagd, en
270
hoe hij bij zijne weigering is gerust gesteld door den
raadpensionaris Slingeland.
LXXII. 1763. 9 Juni. |
Brief van Aym. v. d. Capelle, pastoor te Vogelen-
zang, waarschijnlijk gericht aan pastoor Ten Dam, over
het bestellen van brieven aan Geestelijken.
LXXV. 1766. 28 Maart.
Eene door J. ten Dam geschreven kopie van eene
Resolutie der Gecomm. Raden van Holland en West-
vriesland, krachtens welke op verzoek van kerkmees-
teren geadmitteerd wordt tot pastoor van Wijk aan
Duin (Beverwijk) Martinus van Zl, pastoor in de
Beemster, als opvolger van den emeritus pastoor Em-
manuel de Weert.
LXXXIV. 1770.
Gedrukt verzoek, kort vóór 1771 opgesteld door de
Administrateurs der Roomsche kerken te Alkmaar,
waarin zij Burgemeesteren en Regeerders der stad ver-
zoeken, dat dezen bij de Staten van Holland en Zee-
land zouden willen appuieeren het Request, waardoor
genoemde Staten door de Administrateurs van de Room-
sche kerken der provincie worden gevraagd, of de
kerkelijke goederen ook vallen onder de publicatie
van 29 Juni 1748.
N.B. Zooals blijkt uit N°, Lxxxvr, resolveerden de
Staten 16 Maart 1771, dat de kerkgoederen (waarvan
in 1738 het collateraal is betaald) alleen vallen onder
de ordonnantie van 11 Maart 1723, krachtens welke
daarvan om de 83 jaar de 20° penning werd geheven,
en dat zij niet vallen onder de publicatie van 1748,
volgens welke de 10° penning moest worden betaald
van de effecten, die bij sterfgeval aan de Roomsche
kerken ten goede komen.
211
LXXXIX. 1771. 7 Mei.
Specificatie van de kerkelijke goederen der St.-Mat-
thiasstatie, die onderworpen zijn aan het collateraal-
recht voor dit jaar, ingeleverd en met eed bevestigd
door pastoor J. ten Dam. |
XCII. 1771. 14 Augustus,
Quitantie gegeven door den Secretaris der stad voor
de betaling van f 383 ruim, zijnde het collateraalrecht
der kerkgoederen der St.-Matthias, getaxeerd op f 6975.
XCVII. Een brief van G. B. Heymenberg van 20 Juli
1778, waarin wordt gesproken over zekeren Pastoor
Corn. Poelenburg, die in 1720 is overleden.
XCVIII. Een schrijven van J. A. van der Hoot, past.
in de Zype, dato 18 Augustus 1773, over een zaak
van minder belang.
CI. 1774.
9 stuks brieven in origineel of kopie over het aan
Joës Cramer geven van de studiebeurs van Cath. Stre-
nius in het Collegie der Allerh. Drievuldigheid te
Leuven, gewisseld tusschen den Amsterdamschen kape-
laan J. J. Cramer en de pastoors J. ten Dam en L.
Snelle te Akersloot.
CIIT. 1779. 10 Juni.
Toestemming aan pastoor W. J. Waalree gegeven,
dat in de St.-Matthias zekere Bern. Luurman, tijdelijk
assistentie mag verleenen. .
CIV-CVI. 1779.
Drie brieven betreffende de oprichting van de aarts-
broederschap der Allerh. Drievuldigheid. in de St.-Mat-
thiaskerk.
CVIII. 1780.
Gerechtsgedingen wegens de pastory van Homade
in 1780 over het jus Patronatus van den Bailluw.
N.B. Past. Walree teekende hierop aan : ,,Kan in
272
veele gelegenheden van dienst zijn en moet wél be-
waard worden."
CXVIII. 1798. 10 April.
Kopie van een verzoek aan den Aartspriester Van
der Valk gedaan door A. de Weerdt, pastoor in Wormer.
N.B. Hieruit blijkt dat des schrijvers jongste broeder
Jac. de Weerdt, reeds gedurende 20 jaar als pastoor
te Pijnakker stond, en dat op dat oogenblik pastoor Van
den Mey te Rijpwetering van de laatste HH. Sacra-
menten was voorzien.
273
WANNEER IS DE PAROCHIE VAN ROT-
TERDAM GESTICHT ?
DOOR
J. J. F. VAN ZEYL.
Verliest zich de geschiedenis van het burgerlijk Rot-
terdam in het duister, niet minder is dit het geval met
de geschiedenis van het kerkelijk Rotterdam, vooral vóor
en tijdens de Hervorming. Het schijnt, dat er onder
de katholieken van Rotterdam weinig lust bestaat om in
de archieven der gemeente een en ander bijeen te garen
voor een geschiedenis van het katholieke Rotterdam.
Wel hebben twee geleerde en nauwkeurige schrijvers
iets gegeven betreffende een enkel onderwerp, waar zij
hunne aandacht aan hebben gewijd, en dit iets is zelfs
veel, maar een van hen, pater Van Lommel z. g., is over-
leden, en de ander, pater Hoogland Ord. Praed. , bepaalde
zich in hoofdzaak tot de geschiedenis van het eenmaal be-
roemde klooster zijner orde, dat te Rotterdam heeft ge-
staan, en waarvan onlangs, bij de verbouwing van het
thans opgeheven gemeentelijke Ziekenhuis voor vrouwen,
nog overblijfselen zijn ontdekt. Omtrent de parochie en
de stichting der parochiekerk van den H. Laurens echter
is weinig of niets geschreven. Men verwachte in deze
bladzijden niet een volledige geschiedenis omtrent het
ontstaan der parochie en den bouw der kerk. Daartoe
ontbreekt mij de tijd. Ik wil slechts mededeelen, wat ik
heb bijeenvergaard; wellicht kan dit anderen ten dienste
komen, die zich opgewekt gevoelen de geschiedenis der
Rotterdamsche parochie nader te gaan uitwerken.
De geschiedschrijvers van het burgerlijk Rotterdam be-
Bijdragen Gesch, Bisdom v. Haarlem. XXlIe Deel, 18
274
weren allen min of meer duidelijk, dat de eerste bewo-
ners der streek, waar later Rotterdam ontstaan is, zich
niet hebben nedergezet vlak langs den oever der rivier
de Maas of beter de Merwe, zooals de rivier tot in de
XVd eeuw genoemd werd, maar meer noordwaarts, onge-
veer ter plaatse , waar men thans de katholieke en de
openbare begraafplaats Crooswijk” vindt,
Men heeft ook getracht aan Rotterdam een Romeinschen
oorsprong te geven, doch deze legende is reeds door
XVIII? eeuwsche geschiedschrijvers te niet gedaan en is
niets meer dan een gewone opsiering , welke men vooral
aantreft bij de geschiedschrijvers uit de eerste tijden der
Hervorming, die dit wellicht deden om het feit te ver-
bergen, dat de stichting van kapellen, kerken en kloos-
ters de oorsprong onzer meeste steden is geweest.
Veeleer is aan te nemen, dat de oudste bewoners van
Rotterdam zich te Ouwerschie hebben nedergezet, eerst
tot aan Crooswijk en later tot aan de Maas zijn afgezakt.
Als die meening juist is, dan is het duidelijk, dat men
in de oudste documenten wel van de kerk te Scye — d. i.
het tegenwoordige Ouwerschie — vindt gewag gemaakt,
maar dat geen enkel woord wordt gerept van een parochie-
kerk te Rotterdam.
Dat de kerk en daarmede ook de parochie van Ouwer-
schie van een hoogen ouderdom is, vindt men bevestigd
door. Melis Stoke, die, in zijn Rijmkroniek melding ma-
kende van een gift, in 998 door graaf Aernout van Hol-
land aan de abdij van Egmont geschonken, schreef:
Dese twee goeden ooc mede
T'Egmonde ’tclooster ende die stede
In Thosen ende in Castrichem,
In Velsen ende in Zassenem,
In Voorhout ende in Noerdike mede,
In Lopsen ende in een ander stede,
T'enen watre dat men die Maerne seide,
215
Ende ooc in die Poort te Leyde,
Ende te Berghen bi Westen Rine,
Vlaerdinghen die kerke sine
Gaf hi hem, en tie Tiende mede
Tusschen Mattinghe ende Durlede,
(Hargam ende plaetee Schie
(Met heur renten gaf hi daer bi.)
Hier bi so proev ic ende kinne,
Det hi an Gode leide minne.
Van deze gift wordt ook melding gemaakt door ,,den
clerc uten laghen landen bi der zee", (bl. 41) en Oor-
kondenboek (dl. I, bl. 42.)
Opmerkelijk is dat graaf Aernout wel van de goede-
ren der kerken te Vlaardingen en te Ouwerschie — van
Schiedam, het is bekend, bestond toen nog niets —
spreekt, maar niet van een kerk te Rotterdam. Daardoor
wordt m. i, tegengesproken de bewering van den Rotter-
damschen historie-schrijver Kortebrand, die meent, dat
de Rotterdamsche parochie reeds voor het jaar 1000 zou
hebben bestaan.
Mijn meening, als zou de parochie van Rotterdam van
veel lateren datum zijn, wordt versterkt door het feit,
dat een andere gift in 1068 door bisschop Willem van
Utrecht is gedaan aan den abt van Epternach en welke
Van Mieris in zijn Charterboek, (dl. I, blz. 65) vermeldt,
waarbij aan genoemden abt verscheidene kerken in Holland
werden afgestaan, onder meer ‚die kerck te Sche.” Deze
gift werd door graaf Dirk den VII** nader bevestigd,
in 1202 bekrachtigd, waarin de geschenken gegeven aan
de kerk van St. Maria te Rhijnsburg en waar verder ook
de goederen van Schye worden vermeld.
Uit het bovenstaande blijkt, dat de kerk te Ouwerschie
bestond vóór den aanvang der XIII** eeuw, en dat ner-
gens voor dien tijd gesproken wordt van een kerk te
Rotterdam. Uit een oorkonde, door Willem II in 1241
geteekend, heeft men willen afleiden, dat er naast de kerk
276
te Ouwerschie ook nog een kerk bestond in de nabijheid
van den Hofdijk. Deze oorkonde wordt door Matthaeus
in zijne Fundationes et fata ecclesiarum, bladz. 568 vol-
gender wijze medegedeeld :
„In ’t jaer ons Heeren MCC ende XLI gaff Grave
Willem de tweede die Oirde de kerk tot Maeslant ende
Valckenborch. Ende dese Grave Willem werd na gecoren
Roomsche Coninck. Grave Florens sijn soon gaff daerna
die Oirde die goeden aen den Hofdijck, ende daer stichte
die Oirde een Convent, ende die kerck van Maeslant
hoorde mede aan dat Convent, ende die hieten Comman-
deurs van den Hofdijck ende niet van Maeslant, tot dat
men schreef MCCC ende LXV. Doe dede Heer Hendrik
van Álkemade Landcommandeur, dat huys ten Hofdijck
afbreken bij consent van Hartoch Aelbrecht van Beyeren,
Ruwaert van Hollant, ende dedet setten bij de kerck
van Maeslant ende die goeden van den Hofdijck mitten
Convents Heeren worden 't Utrecht tot den Convent ge-
leyt, omdat men dat Convent van Utrecht te meere hou-
den, ende den dienst Godts te eerlycker, ende te beth
houden soude."
Uit deze oorkonde heeft de vorige, thans overleden, ar-
chivaris der gemeente Rotterdam, J. H. Scheffer, willen
afleiden, dat met de ,kerck van Maeslant" bedoeld werd,
dat Rotterdam parochiaal zou hebben behoord tot Maas-
land, waaronder, zoo zegt hij, „toen nog (in 1214) be-
hoorde die streek langs de Maas —, alwaar later Rotter-
dam verrees -— aan de Duitsche orde.” Deze meening is
onjuist, gelijk wij later zullen zien. Veeleer is aan te
nemen, dat Willem II de Duitsche orde aan het parochie-
recht der kerk te Ouwerschie en van die te Vlaardingen
heeft willen ontnemen. Als men thans uit de namen van
buitens, buurten en hofsteden wil afleiden de grenzen der
goederen van de „commandeurs van den Hofdyck", dan
377
ziet men, dat. deze goederen zich moeten hebben uitge-
strekt van Kralingen af over Ouwerschie tot nabij Vlaar-
dingen. Nabij Kralingen herinneren de thans nog bestaande
buitenplaatsen Jerusalem”, „Bethlehem” en ;,,Jericho"
aan die orde. Aan het einde van den thans overbekenden
‘Oudendijk vindt men in het Noord-Oosten van Rotterdam,
westwaarts der drie genoemde buitenplaatsen, de buurt
het Jaffa.” Dit doorgaande komt men te Ouwerschie ,
waar een groote buitenplaats de herinnering bewaart aan
de hooge heerlijkheid van „Den Tempel", en verder .
gaande komt men aan eene boerenplaats, welke eene her-
innering is van ,,Emmaüs." Zeer opmerkelijk is, dat de
ligging dezer plaatsen vrijwel overeenkomt met de rich-
ting, welke eertijds de Oude dijk moet hebben gehad.
Dat de tegenwoordige Oude dijk eertijds den naam van
den Hofdyck moet hebben gedragen, is vrij zeker aan te
nemen. Een deel daarvan, binnen het tegenwoordige Rot-
terdam gelegen, draagt nog dien naam. Hoogst waar-
schijnlijk vindt de naam zijn oorsprong in het hof van
Weena, waarlangs de dijk liep, en waarvan het stich-
tingsjaar vrijwel overeenstemt met het tijdstip, waarin
de Oude dijk is gelegd.
Lagen deze goederen der Duitsche orde binnendijks, en
leverden zij het bewijs dat het land aldaar bewoonbaar
was, buitendijks wordt vóor de XIII** eeuw geen enkele
stichting vermeld. Dat die streek onbewoond was, is ver-
der gemakkelijk aan te nemen, wijl een aantal schrijvers
zijn aan te halen, die min of meer uitvoerige topografi-
sche beschrijvingen hebben gegeven van de streek, waar
eenmaal Rotterdam zou verrijzen. Bijna allen zijn een-
stemmig van gevoelen, dat deze streek een groot moeras
was. De Rotterdamsche geschiedschrijver Gerrit van Spaan
zegt in zijne Beschrijving der stadt Rotterdam, 1° druk,
bladz. 194 : ,,het gansche land tusschen Ouwerschie en
278
Rotterdam was (niettegenstaande het bedijkt was) moeras.”
Dezelfde Van Spaan zegt, dat de Oude dijk, welke hoogst
waarschijnlijk dezelfde is, die in het hierboven aangehaalde
handvest ,,de Hofdijck" wordt genoemd, is aangelegd
sin 't jaar 900 onder graaf Diderik de II**". Hier begaat
Van Spaan een fout in het jaarcijfer, want Dirk II re-
geerde van 969 tot 988.
Een ander geschiedschrijver, W. van Gouthoeven, geeft
in zijn D'oude Chronycke, bladz. 88, ongeveer derzelfder
tijd aan voor den aanleg van den Ouden dijk. In een
bericht van 1270 zegt hij: ,,Te weten, naer dat het lant
ende het dorp van Overschie bedijet is gheweest, welck
te voren maer moeras en was, also over omtrent vier
hondert jaren een ouden dijck plach te loopen, bij aldaer
nu is t'huys te Hoeningen ende so voorts na t'huys te
Crooswijck, Overschie ende van daen tot Schiedam toe."
Een bijna gelijk bericht geeft Seriverius, Dit is zoo
woordelijk gelijk aan dat van v. Gouthoeven, dat men
geneigd is te beweren, dat zij elkander hebben nage-
schreven of, wat waarschijnlijker is, dat zij beiden uit
dezelfde bron hebben geput. Deze bron kan zijn de
Batavia van Hadrianus Junius, doch dit doet hier min-
der ter zake. Het bewijst — en daar komt het op aan —
dat ten zuiden van den Ouden dijk, zoolang Schieland’s
Hooge Zeedijk nog niet was aangelegd, de streek, waar
thans Rotterdam verrijst, slechts moeras was, en in het
midden van een moeras zal wel geen parochiekerk hebben
gestaan. Door het aanleggen van Schieland’s Hoogen Zee-
dijk werd dit moeras bewoonbaar. Deze dijk werd, blij-
kens aanteekeningen van Pieter de Raadt, van Alkemade
en anderen in 1255 aangelegd.
Een weinig later, in 1266, vinden wij wederom gewag
gemaakt van de kerk te Ouwerschie. In dat jaar werd
door Nicolaas, abt van Egmond, een acte opgemaakt ,
279
waarin hij de opbrengst regelde der kerk te Ouwerschie.
(Zie Cartul. Egm., bladz. 45).
Abt Nicolaas had bijzonder goede redenen om de in-
komsten der kerk te Ouwerschie te regelen. Twee jaren
te voren, in 1264, had vrouw Aleyd, weduwe van Jan
van Henegouwen en tante en opvoedster van onzen graaf
Floris V, in het door haar gestichte Schiedam eene kerk
opgericht, welke zij had weten gescheiden te krijgen van
de parochiekerk te Ouwerschie. De Schiedamsche kerk
stelde vrouw Aleyd, uit piëteit voor haar overleden echt-
genoot, onder het patronaat van den H. Joannes den
Dooper. Prof. Fruin is (zie Rott. Jaarb., II, bladz. 10)
van gevoelen, dat geheel de omtrek oorspronkelijk heeft
gestaan onder de kerk van Schie. Ook hij is geneigd vóor
gemeld jaar alleen aan het bestaan van kerken te Vlaar-
dingen en te Schie te gelooven, aan welke beide ker-
ken hij het parochierecht wenscht toegekend te zien. Al
is men in het algemeen niet geneigd prof, Fruin altijd
en overal als een onwraakbaren getuige aan te nemen,
zoo is hij hier alleen aangehaald, omdat hij ook een en
dezelfde gevoelens uit als de Weleerw. pater Meyer in
zijn bijdrage over de kerk te Schiedam. (Zie Bijdr. v. d.
Gesch. v. h. Bisd. v. Haarlem, Dl. XXI, bladz. 5-7).
De oorkonde, waarbij abt Nicolaas de inkomsten der
kerk te Ouwerschie regelde, is vooral van belang, omdat
men daaruit de uitgestrektheid dier parochie leert kennen.
In deze oorkonde werd met Nicolaas, abt van Egmond,
overeengekomen, dat de parochie van Ouwerschie jaarlijks
een pond was aan de abdij van Egmond zou opbrengen.
Voor de richtige nakoming dezer overeenkomst verbonden
zich de kerkmeesters (procuratores ecclesie) namens alle
parochianen (parochiani ecclesie). Namens deze laatsten tra-
den op Egbert van Voorschoten, Alewijn van Roderijs:
280
Dirk Bokel, Engelbert Broec, Gerrit Gheelekin, Hugo
van Heemskerk en Dirk van Roderijs.
Als men nagaat waar de bezittingen dezer heeren lagen,
kan men een denkbeeld vormen omtrent de uitgestrektheid
der parochie van Ouwerschie. Het eerst wordt genoemd Eg-
bert van Voorschoten. In de oudste oorkonden betreffende Rot-
terdam, medegedeeld in de Rotterd. Historiebl. afd. IT, dl. 1,
blz. 462, zegt prof. Fruin, „zeker was Rubroeken daarbij
half Rotterdam reeds vóór 1315 uit het geslacht van Voor-
schoten geraakt” Het slot der Voorschotens heeft waar-
schijnlijk gestaan in het tegenwoordig nog bekende Rubroek,
in het noorden van Rotterdam gelegen op den linkeroever
van de Rotte. Waar Alewijn en Dirk van Roderijs woon-
den, is, dunkt mij, duidelijk. Het tegenwoordige Rodenrijs,
een gedeelte der gemeente Berkel en Rodenrijs, is ge-
noegzaam bekend te achten.
Daarna treedt op Dirk Bokel. Deze komt meermalen
in officiëele stukken voor als ambachtsheer van Rotter-
dam (vergelijk Hist. bladen, afd. III, dl. I, bladz. 25).
Het slot Weena of Wedena, waarnaar het tegenwoordige
Weena-plein te Rotterdam den naam draagt, was zijn
eigendom. Hij of een ander uit zijn geslacht bedijkte het
land, grenzende aan Schoonderloo , nabij Delftshaven.
(Vergelijk Hist. bladen, afd. Il, blz. 208 en afd. III,
blz. 25). Vervolgens hebben wij nog Engelbert Broec.
Onder dit Broek willen sommigen Rubroek, anderen
Schiebroek verstaan, Het laatste houd ik voor het waar-
schijnlijkst.
Waar de goederen van Heemskerk hebben gelegen,
heb ik niet kunnen vinden, evenmin als wie Gerrit
Gheelekin was. Mogelijk is een ander gelukkiger, Maar
ik meen toch uit een en ander te mogen opmaken, dat
al het land van de Maas af, ten oosten der Schie gele-
gen, tot aan Berkel toe, behoorde tot de parochie van
281
Ouwerschie, en dat er alzoo in 1266 nog geen sprake
was of kon zijn van een Rotterdamsche parochiekerk.
Hierboven is reeds gezegd, dat de tegenwoordige Hooge
Zeedijk in 1255 werd aangelegd. T'usschen dezen dijk en
den Ouden dijk was door de aanlegging van den eersten
land aangewonnen. Dit aangewonnen land werd het nieuwe
land geheeten. Langs den. nieuw aangelegden dijk waren
onderscheidene adellijke sloten verrezen. Deze sloten,
waaraan ambachtsheerlijkheden waren verbonden, werden
aan edelen in leen gegeven, meestal onder de verplich-
ting tot onderhoud van den dijk. Zoo was, hoogst waar-
schijnlijk in 1261 — ter plaatse waar men tegenwoordig
te Rotterdam het Huis van bewaring aan de Korte Hoog-
straat aantreft — het slot Bulgerstein, door ridder Rei-
nier Boeckel Jacobszoon gebouwd.
Deze Boekel verkreeg in 1287 van Floris V het recht,
dat hij de gedeelten van den dijk in zijn ambacht, zooals
die door heemraden waren afgedeeld, aan een ieder, die
aldaar een hofstede bezat, mocht aanbedeelen , of liever
dat hij gehoefslaagden met het onderhoud van den dijk
mocht belasten. Dit voorrecht werd reeds het volgende
jaar beperkt, doordien Boekel door graaf Floris gelast
werd de abdij van Rijnsburg tot geen andere dijklasten
in het Nieuwe land te dwingen, dan die waartoe de in-
gezetenen van het Oude land (in Ouwerschie) verplicht
waren.
Het allereerst vindt men gewag gemaakt van de pa-
rochie van Rotterdam in een handvest, door Van Mieris
medegedeeld, Ridder Nicolaas Persyn, die door graaf
Jan I, of liever door zijn alvermogenden raadsman,
Wolfert van Borselen, werd verdacht van deel te hebben
gehad aan den moord, op Floris V gepleegd, beloofde
zich in gijzeling te zullen begeven „op 't huus dat Ghys-
brecht Bokels was" en waar het hem vergund werd „te
282
wanderen binnen der Prochien, daer dat huus inne staet.”
(V. Mieris, dl. I, bladz. 598). Welk huis wordt hier be-
doeld? Antwoord op die vraag geeft de latere oorkonde,
door Van Mieris vermeld. Daaruit blijkt, dat Persijn zijn
woord niet heeft gehouden, en daarom wordt hij door
graaf Jan I gesommeerd „dat hij innecomme binnen vier
daghen na dezer maninghe te Rotterdam, alsoe alse sijn
brief houd, die wij daeraf hebben." (V. Mieris, dl. II,
bladz. 11).
Deze beide documenten vullen elkander aan en doen
blijken, dat Persijn gegijzeld was in het huis van Gijs-
brecht Boekel te Rotterdam , en dat hij in de parochie ,
waarin dat huis stond, dagelijks mocht wandelen. Maar
is hiermede uitgemaakt, zooals sommigen willen, dat er
in 1298, toen Nicolaas Persijn gelast werd zich in gijze-
ling te begeven, reeds een parochiekerk in het huidige
Rotterdam bestond? Ik meen het te moeten betwijfelen.
En wel om twee redenen. Vooreerst om den toestand,
waarin het land zich bevond, waar thans Rotterdam ge-
legen is, en ten tweede om een oorkonde van lateren
datum: het „„besceyt”’,
Een hoogst belangrijk stuk is dit ,,besceyt" of een staat
van de heerlijkheden, welke de grafelijkheid toebehoorden
en gelegen tusschen het Spaarne en de Gouwe.
Dit „„besceyt’” is uitgegeven door V. Mieris in zijn
Charterboek, dl. II, blz. 91, en ook opgenomen in de
Historie-bladen, afd. 1, bijl. XV. Het oorspronkelijk stuk
is op het Rijks-archief aanwezig; het draagt echter geen
dagteekening. Men is het daarom niet eens, wanneer het
,besceyt" isopgemaakt. Een groot verschil bestaat echter
niet. Sommigen meenen, dat het is opgemaakt tusschen
de jaren 1302 en 1306, Dit acht prof. Fruin onmogelijk,
omdat in het „besceyt’ onder de levenden wordt genoemd
die Prinche van der Moreien", waarmede bedoeld wordt
283
Floris van Avenes, prins van Morea. Deze was echter
reeds in 1298, zooals ten duidelijkste blijkt uit den brief
van die van Schiedam (zie Van Mieris Charterb. I, blz.
596) overleden.
Dat het ,,besceyt" is opgemaakt dadelijk na den dood
van Floris V, is niet waarschijnlijk; daarvoor had die
moord te veel onrust gebaard. Veeleer is het gevoelen
van prof, Fruin aan te nemen, dat Floris V in het laatst
van zijn leven de commissarissen heeft aangesteld, die
het ,,besceyt" hadden op te maken.
Het ,besceyt" beschrijft den toestand van Holland, en
daaronder is begrepen Schieland en ook Rotterdam.
Voor zoover het Rotterdam en zijne omstreken betreft,
ontleen ik aan het ,,besceyt" het volgende:
Voirt van den Nieuwendamme (d. i. Schiedam) leghet
een land, hiet Vrankenland, dat vinden wi ter wareyde
(naar waarheid), dat die Prince van den Moreien cofte
tieghens Heeren Gherarde van den Wateringhe ende al
verganc, mar dat et vinden wi niet, dat Haer Gher. jof
sijn oudere, an die lande also yet quamen, en sì des
Graven mit en rechte.
Voirt vinden wi dat die voirn. Prinche sijn gelt weder
hebben sal van Heeren Gheraerde erfnamen, also groet
als hi daer omme gaf, sine moghet mit besceyde be-
toghen, dat hyt mitten rechte vercopen mochte, van desen
voirghenoemde uterdijc vinden wi den dijc sine nottorfte,
alse Heemrade wizen.
Voirt Mattennisse, over ten dijc-sloot, leghet in diepe
(d. i. in de rivier) in den uterdibhk een wart (d. i. een
eiland) ende is gehieten Broec dien vinden wi den Graven.
In "t ambacht van Bokels Florens so palen wi den
Grave toe van den hoirn (d. i. hoek) daer de oude dijc
aenegaet an Claes ambacht van Putte (het tegenwoordige
Schoonderloo was in het einde der XIII** eeuw een am-
284
bachtsheerlijkheid der heeren van Putte en waar de oude
dijk het ambacht van Putte raakt) totte der halver hey-
drecht an Claes ambacht van Putte, den uterdijc.
In Ghisebrecht Bokels ambacht ende Outgiers, Heeren
Outgiers zoon (van Kralingen) te Rotterdam soe palen wi
den uterdijo den Grave toe."
Zooals men ziet, volgt het ,,besceyt" Schieland's Hoo-
gen Zeedijk en wel van het westen naar het oosten.
Langs den dijk en daarbuiten in de rivier vinden wij eerst
Schiedam met het thans daartoe behoorende Frankenland,
vervolgens Matenesse en Broec, waarschijnlijk Schiebroek,
Verder het ambacht van Bokel Florens. Prof. Fruin
vermoedt , dat hiermede bedoeld wordt het ambacht van
Dirk Bokel Florensz., die bijgenaamd was van Uternes,
en die werkelijk heer van Matenesse is geweest. Hoogst
waarschijnlijk komt het mij voor, dat onder het ambacht
van Bokel Florens moet verstaan worden de huidige
Spangensche polder, In het handschrift van Simon Van
der Sluys, den oom van den lateren Rotterdamschen pas-
toor Willem Van der Sluys, op het archief der gemeente
Rotterdam berustende, wordt vermeld ,,Het slodt van
Spangen, eerst een slodt Matenes genaemt, maer is by
heer Philips van Matenesse verandert van name ende
heeft het Spangen genaemt, omdat het midden in de lande
gelegen is die men Spangen noemt.”
Dit slot was gelegen tusschen Ouwerschie en Schoon-
derloo, dat een ambacht was der heeren van Putte.
Verder vinden wij ten oosten van Schoonderloo het
ambacht van Gijsbrecht Bokel en dat van Oetgiers van
Cralinghen. „De uitdrukking te Rotterdam is" — zooals
prof. Fruin (Hist. bladen, afd. II, bladz. 83) aanmerkt —
„zeer opmerkelijk. Blijkbaar is Rotterdam slechts eene
topographische benaming ter aanduiding van een streek ,
geen naam van een dorp, laat staan van een stad,"
285
De onderstelling van prof. Fruin is niet onjuist, al
klinkt het wel wat vreemd, dat het woord pAM niet een
zeer beperkte plaats zou aanduiden. Volgens het ,,besceyt"
toch leggen te Rotterdam: 1° „Ghisebrecht Bokels am-
bacht"; 2° het ambacht van „„Outgiers, Heeren Outgiers
zoon" (van Kralingen) en blijft er 8° nog land voor dat
„palen wi... den Graven toe". Met andere woorden onder
hetgeen het ,besceyt" wil verstaan onder „te Rotterdam"
moeten wij denken aan de streek langs de Maas tusschen
Schoonderloo en den IJssel. Zoo uitgestrekt was in de
middeleeuwen niet ééne stad, zelfs niet wanneer men haar
rechtsgebied daaronder wil begrijpen.
Onder de uitdrukking ,,te Rotterdam" behoeft men niet
te verstaan een stad of een dorp, omdat, indien Rotter-
dam reeds in het begin der XIV* eeuw als gehucht, dorp
of stad bestond, dan daarvan de grenzen waren de tegen-
woordige Boezemsingel, Lange Warande, Goudsche vest,
Galerij, Coolvest, Soetensteeg, Blaak, Spaansche Kade, Oude
Hoofd en Oostpoort, waar de Boezemsingel aanvangt !).
Deze betrekkelijk kleine plek gronds zou nog in 1815
toebehoort hebben aan twee heeren, zooals o. m. blijkt
uit een handvest van genoemd jaar, van graaf Willem III,
waarin Willem Pijl den graaf had opgedragen het eigen-
dom „van sinen huse te Rotterdamme ende van die erve,
dat daertoe behoert, dat ghelegen is in Heeren Dirk
Bokels ambacht op het scheiden (d.i. de grens) van onsen
(8 Graven) ambacht” |
Uit het ,,besceyt" blijkt, dat omstreeks het begin van
de XV* eeuw te Rotterdam bestonden twee ambachten:
van Bokel en van Kralingen, en dat de uiterdijken (d. i.
de tegenwoordige havenstad) aan de grafelijkheid behoorde.
1) Vergelijk V. Alkemade: Jonker Fransen oorlog, V. Rijn: Beschrijving
van Rotterdam, en anderen.
286
In een streek, welke onder het beheer stond van een
drietal verschillende heeren, zal men toch geen parochie
hebben opgericht? Ik meen dit ook te moeten betwijfelen
om een oorkonde van lateren datum, medegedeeld door
De Geer in zijn Geslacht van Matenesse (berichten van
het Hist. Gen. dl. III, stuk I, bladz. 100).
Tusschen Dirk Bokel en diens gemalin aan de eene
zijde en Oetgier van Cralingen en diens echtgenoote aan
de andere zijde was een geschil ontstaan over den voor-
rang van geboorte en wel betrekkelijk de plaatsen dier
beide dames in de kerk te Ouwerschie.
Hoewel deze vrouwen-kwestie ons weinig aanbelangt,
blijkt daar toch uit, dat in het jaar 1815, toen Jan van
Beaumont als scheidsrechter in dit geschil optrad, tot
de parochiekerk van Ouwerschie niet alleen Cralingen,
maar ook Bokel behoorde. Had er te Rotterdam een
parochiekerk gestaan, dan had Jan van Beaumont niet
,0m vrietscip ende om hoeffschede" (hoofschheid, beleefd-
heid) behoeven te verklaren, ,,zoo segge wij ende setten
Didderies wyff voir ende boven in den stal" (gestoelte).
(Hist. bladen, afd, I, bijlage XVIII).
Bestond er alzoo in 1315 nog geen parochiekerk te
Rotterdam, dit zou niet lang meer duren, Aan den dijk
nabij de uitwatering van de Rotte had zich een belang-
rijke buurtschap gevestigd. De schrandere graaf Willem
III zag in, dat die buurtschap gunstig was gelegen en
tot bloei kon komen. Daarom nam hij in 1827 de gele-
genheid te baat om Rotterdam aan zijn ambachtsheer —
Dirk Bokel — te onttrekken en onder onmiddellijk be.
heer der grafelijkheid te brengen.
Deze Dirk Bokel had geen zoon, alleen een dochter ,
en daarom verzocht hij den graaf, dat zijne leenen, die
zwaardleenen waren, niet aan de grafelijkheid zouden ver-
vallen maar na zijn overlijden op zijne dochter Agniese
zouden mogen overgaan.
287
Willem III stond deze gunst toe, echter met deze be-
langrijke beperking, „„wtghenomen dat ambacht van Rot-
terdamme ende al ’t goet, dat hi van ons houd ende
binnen den ambacht van Rotterdamme voirsz. gheleghen
is, ende den waart voor Rotterdamme ende alsulcken
verval ende scoenesse (d. i. voordeelen) als den ambacht
van Rotterdam toebehoert." (Hist. blad., afd. I, bijl. xxxix).
Reeds dadelijk zijn de heilzame gevolgen van deze over-
eenkomst voor Rotterdam zichtbaar. Was Rotterdam in
1827 een zelfstandige plaats geworden, het kreeg een
jaar later een zelfstandig bestuur. Den 25 Juli 1828
vergunde Willem III aan den schout van Rotterdam om
in overleg met den baljuw van Schieland te „kyesen seven
ghesworenen uyt onsen Ambacht voirsz. Ende die zullen
boeten coeren (keuren) med onsen bailiu ende med onsen
scoute voirscreven van straeten, van steghen, van viere
(vuur), van lichte, van hoelen (heulen, bruggen), van
waenre mate, van waenre gewichte (ijk op maten en ge-
wichten)”.
Was het jaar 1328 voor het burgerlijk Rotterdam merk-
waardig, en dankte de nieuwe stad aan dat jaar hare stede-
lijke rechten, graaf Willem III schijnt niet alleen het
oog gehad te hebben op de stoffelijke belangen. Schonk
hij de jeugdige stad den 25 Juli een zelfstandig bestuur,
eenige maanden te voren, den 8 April, gaf hij ze een
onderwijzer in den persoon van Pieter Marre. Het oor-
spronkelijke stuk schijnt verloren gegaan te zijn, doch er
bestaat nog een vidimus, dat aanwezig is op het Rijks-
archief en behalve door Van Mieris, ook is afgedrukt in
de bijlage der Kroniek van de Hist. bladen (bijlage xL,
bladz. 49). Dit vidimus luidt :
„Wi Anthony, canonic te Premonstreyt, ende prochi-
paep van Sciedamme ende Andries prochipape van V laerdin-
ghen maken cond allen luden dat wi ghesien hebben ende
288
ghelesen enen open brief, bezeghelt med ons lieves hee-
ren zeghel van Heynnegou ende van Hollant gans ende
gave algheheel onghequest ende onghesoirt, Int jaer ons
heeren M? ccc° xxvimP des zondags voir sinte Barnabas-
dach des apostel, van woirde te woirde, in allen als hier
na volghet.
Wi Willem, grave van Heynnegou etc. maken cond etc.
dat wi Pieter Marren, onsen clerc ghegheven hebben,
ende gheven onse scole ende scrijfambacht te sine liven
omme trouwen dienst die ons Hair Jan Marren sijn vader
dicke ghedaen hevet ende onsen ouders, En wi bevelen
allen onsen goeden luden van Rotterdamme voirs., dat
si him vordelijk ende godertieren sien om onsen wille,
Ghegheven te Zierikzee des Vriendaghes na Paesch.
Int jaer ons Heren M°CCCXXVIII.”
Opmerkelijk mag het genoemd worden, dat Pieter
Marren zijn aanstelling laat viseeren door de pastoors van
Schiedam en Vlaardingen en niet door dien van Rotter-
dam; — of bestond die nog niet?
Den 17 Dec. van hetzelfde jaar 1828 gaf graaf Wil-
lem III bij vernieuwing aan Marren „onse scole te Rot-
terdamme", maar met de beperking, dat Marre was aan-
gesteld „tott onsen wedersegghen."
In geen enkel stuk, op het Rijks- of op het Rotter-
damsch archief aanwezig , komt eenige aanwijzing voor,
waaruit js af te leiden, dat er een kerk te Rotterdam
bestond, of dat er dienstdoende priesters waren vóór het
jaar 1828.
Zou de onderstelling gewaagd zijn, dat graaf Willem III
een school oprichtte in de pas gestichte of op te richten
parochie ?
Opmerkelijk is het weder, dat kort na de oprichting
der school in verschillende oorkonden personen worden
aangetroffen, die kerkelijke bedieningen uitoefenden. In
289
het Register der brieven enz. toekomende de Priesteren en
Memoryheeren van St. Laurenskercke, wordt op fol. 87,
onder dagteekening van 29 September 1336, een acte
medegedeeld, waarin genoemd wordt ,,Gheerlof die coster.”
In deze acte is sprake van een rente op een huis in den
Oppert. Twee jaar later werd door graaf Willem III de
benoeming tot koster bevestigd. (Hist. bladen, afd. I,
bijl. LV, bladz. 73).
In een schepenbrief van 16 Nov. 1848 van een huis .
in den Oppert vindt men vermeld een „Heer Hillebarent,
priester", die een huis in eigendom ‘bezat naast het in den
schepenbrief bedoelde. (Hist. bladen, afd. I, bladz. 75).
Wellicht is deze Hillebarent dezelfde persoon, die in de
Oudheden van Schieland (bladz. 435) als vicaris van het
Maria-altaar in de Parochiekerk van Rotterdam voorkomt.
Zou na het bovenstaande het thans gewaagd zijn te
onderstellen, dat de parochie van Rotterdam omstreeks
het jaar 1825 is opgericht? Mij dunkt, dat die stelling
niet nader behoeft bevestigd te worden, ware het niet,
dat ze door de Oudheden van Schieland, blz. 484 , werd
tegengesproken, doordien daarin als pastoors worden ge-
noemd in 1806: „Heer Dirk, uyt de St. Paulus Addye
te Utrecht", mede in hetzelfde jaar ,, Meester Jan" en in
1307 , Mr. Roelof van Sande”.
Dit zijn een drietal getuigen, die feitelijk de stelling
zouden omwerpen , indien het juist was, dat zij in de ge-
noemde jaren pastoor der parochie van Rotterdam waren,
doch op de juistheid van dit bericht valt wat af te dingen.
De kroniekschrijver der Hist. bladen, de thans overleden
Rotterdamsche gemeente-archivaris J. H. Scheffer, twijfelt
mede aan de juistheid van deze mededeeling in de Oud-
heden van Schieland. Hij schreef : ‚de waarheid dier op-
gave is ons tot nog toe uit geen enkel oorspronkelijk
stuk gebleken.”
Bijdragen Gesch. Bisdom v, Haarlem. XX1Ie Deel, 19
290
Van twee dezer drie getuigen zijn in oorspronkelijke
stukken andere jaarcijfers te vinden. In het Register van
Cureiten en Priesters, door P. Van der Schelling uit oor-
spronkelijke bescheiden opgesteld, in handschrift berus-
tende op het archief der gemeente Rotterdam, vindt men
„Dominus Johannes" vermeld in 1366 en „Dominus
Rudolf van Zande” in 1407. Zou hieruit niet zijn af te
leiden, dat Van Rijn in zijne Oudheden van Schieland een
fout heeft gemaakt, of dat hij voor zich heeft gehad een
opgave, waarin de fout was ingeslopen? Zou in 1306
geen 0 voor een 6 en in 1307 een 4 in plaats van de
3 hebben moeten staan? Van der Schelling is veel te
nauwkeurig om zelf de fout te maken.
Thans blijft nog over Mr. Dirk. Deze is een eenigszins
lastiger getuige. Ook prof. Fruin heeft veel moeite met
hem gehad. Aan zijne nasporingen is men verschuldigd,
dat men iets meer omtrent dezen „Heer Dirck” te weten
is gekomen.
In een Handvest Cronyck van M. Van der Houve komt
een oorkonde voor, waarbij graaf Jan II van Henegou-
wen op 16 Maart 1298 zekere vrijheden aan Rotterdam
zou hebben gegeven. In margine teekent Van der Houve
bij deze oorkonde aan: „naar schryven Dirck Pape."
Over deze oorkonde is veel getwist èn om den inhoud
èn om te weten, wie die Dirk Pape is geweest. Prof.
Fruin wendde zich (zie Hist. bladen, afd. II, bladz. 71)
tot den Rijks-archivaris met het verzoek om ua te gaan
of de handvesten, waarop de naam van „Dirck die pape"
voorkwam, te vinden waren in de registers der grafe-
lijkheid. Het antwoord was, dat ,,men nergens een origi-
neel of een afschrift er van had kunnen vinden’ Ook
in het archief van Rotterdam is noch het een , noch het
ander bewaard gebleven.
Aanvankelijk leidde prof. Fruin hieruit af, dat de beide
291
handvesten — het een betrof het poorterrecht, het andere
de tolvrijheid van Rotterdam — vervalscht waren, maar
de hoogleeraar meende, dat hij naar de echtheid dier
stukken een verder onderzoek moest instellen. Daardoor
nu verkreeg hij eenige mededeelingen omtrent pastoor
Dirk.
De beide handvesten waren, gelijk gemeld is, ontleend
aan de Handvest cronyck van M. Van der Houve en door
Van Mieris afgedrukt (dl. I, 592 en 596). Prof. Fruin
kreeg het handschrift van Van. der Houve zelf onder de
oogen, en daaruit bemerkte hij, dat tusschen beide stuk-
ken in door Van der Houve geschreven was: „Siet Tit.
Holl. f° 4, welck vidimus uutgetrocken is bij Dirck,
Pape van Rotterdam. Doch het volgende vidimus is uut-
getrocken van Broeder Jan Uutwaes, prior der Augustij-
nen tot Dordrecht."
Prof. Fruin was terecht over deze ontdekking verheugd.
Thans bleek, dat Van der Houve zijn stukken had ont-
leend aan een oud register, Tit. Holl. genaamd, maar
ook dat daarin niet de stukken zelve, maar zoogenaamde
vidimussen voorkwamen. Verder toont prof. Fruin aan,
dat fouten voorkomen in de stukken, welke door Van
der Houve aan het Tit. Holl. zijn ontleend. Hij laat in
het midden, of die fouten moeten worden gesteld op re-
kening van Van der Houve of van het Tit. Holl. Dit
doet ook minder ter zake. |
Als er fouten in den inhoud der stukken zelve voor-
komen, dan is het niet gewaagd te onderstellen , dat er
ook fouten kunnen voorkomen in de dagteekening. —
,Dirck die pape" is, gelijk ik reeds opmerkte, niet be-
kend uit het register van Van der Schelling, en zeer
opmerkelijk is het, dat Jan Uutwaes ook niet bekend is als
prior der Augustijnen te Dordrecht in of omstreeks 1298
of 1806. In de lijst der priors, door D' Schotel medege-
292
deeld in zijn Klooster der Augustijnen te Dordrecht, komt
geen Jan Uutwaes voor, en tusschen de jaren 1293
en 1348 wordt geen prior vermeld. Hoogst waarschijnlijk
heeft Dr. Schotel zijn lijst der priors ontleend aan Van
Balen „ Beschrijving van Dordrecht, waaruit ook V. Rijn
zijn lijst der prioren voor de Oudheden van Schieland heeft
afgedrukt. Noch Van Balen, noch Van Rijn vermelden
tusschen 1293 en 1348 een prior, evenmin als een
Jan Uutwaes, maar wel vermelden zij in 1855 een „Jan
N.” Zou deze Jan Uutwaes zijn geweest? Zou het wel-
licht niet aan te nemen zijn, dat Dirck die pape en Jan
Uutwaes, evenals Meester Jan en Roelof Van Zande, veel
later dan omstreeks 1800 hebben geleefd? Als dit zoo
is, dan heeft deze getuige niet veel te beduiden als
bewijs, dat er omstreeks 1300 te Rotterdam een pa-
rochie bestond. Hij is immers alleen bekend gewor-
den door Van der Houve, uit een handvest, waarin
fouten voorkomen, en daaraan mag men niet zooveel
waarde hechten, dat alle andere stukken, welke het
bestaan eener parochiekerk ontkennen, door dit enkele,
op vele plaatsen foutieve handvest waardeloos worden ge-
maakt. Zoolang er geen andere getuigen dan Van der
Houve en zijn Tt. Holl. opstaan om het bewijs te leveren
dat ,,Dirck" in 1806 ,,parochiepaep van Rotterdamme"
was, kan men de waarheid er niet van aannemen, maar
meen ik gerustelijk tot de gevolgtrekking te mogen
komen, dat de parochie van Rotterdam omstreeks het
jaar 1825 of iets later is gesticht.
Omtrent de parochiekerk, alsmede omtrent andere ka-
pellen te Rotterdam hoop ik, als ik er den noodigen tijd
toe vinden kan, bij latere gelegenheid een en ander mede
te deelen.
293
HET ZOOGENAAMDE S. ENGELMUNDUS-BEELD
DER OUDE KERK VAN VELSEN.
Zeer gering, het behoeft wel niet gezegd, is het getal
heiligenbeelden die in het bisdom Haarlem, na den beelden-
Storm, aan den openbaren weg zijn blijven staan, en zich
daar tot op heden konden handhaven. Het beeld van
S. Bavo, dat nog altijd aan het hoogste gedeelte van den
zuider kruisgevel der oude Haarlemsche kathedraal prijkt,
mag wel eene zeldzame uitzondering heeten.
Nu meene de lezer echter niet, dat ik mij voorgeno-
men heb, eene opgaaf mede te deelen van het weinige
wat er nog te vinden is. Ik moet integendeel juist gaan
afdingen op het getal, wijl ik mij genoodzaakt zie, aan
niemand minder dan aan den H. Patroon van Velsen,
S. Engelmundus, eene plaats te betwisten, die hem al min-
stens twee en een halve eeuw lang rustig gelaten werd.
Aan de oude kerk van Velsen staat buiten in den
torenmuur, boven den ingang, een gevelsteen, waarvan
van der Aa!) zegt: „In den toren vindt men nog een
„steen, waarop zoo men zegt, de heilige Engelmundus
„is uitgehouwen”. Ook kan men nog tegenwoordig èn in
Velsen èn in Haarlem dezelfde meening hooren uitspreken.
Wel vindt men in plaatsbeschrijvende werken die ouder
zijn dan van der Aa, zelfs in de Batavia Sacra en de
bekende werken van v. Heussen en v. Rijn van deze af-
beelding niet gesproken. Toch blijkt het van elders, dat
reeds meer dan tweehonderd vijftig jaar lang die gevel-
1) Aardrijksk. Woordenb. d. Ned., XI, bl. 581.
294
steen werd aangezien als voorstelling van den H. Abt
Engelmundus, zelfs door de treffelijkste mannen der
Haarlemsche kerk van die dagen.
Wij lezen namelijk in de Akten van het Haarlemsche
Kapittel ?), dat er in de vergadering van den 6" Juli 1632
door kanunnik Bugge schetsen (in schrift of teekening)
werden voorgelegd, die er van 24 Heiligen des Bisdoms
gegraveerd en gedrukt zouden worden. De Kanunniken
teekenden aan, wat er, hetzij als attributen, hetzij als
bijschriften, aan de afbeeldingen behoorde toegevoegd te
worden om de Heiligen naar waarheid te onderscheiden ;
over de orde echter waarnaar men de Heiligen plaatsen
zou, kon men het niet zoo spoedig eens worden en bleef
de beslissing hangen; den volgenden dag echter volgde
het besluit, dat men de afbeeldingen zou laten graveeren
zooals het door Bugge aangegeven was.
Hoewel nu in latere Kapittelakten niets meer over deze
zaak te vinden is, zoo is mij toch van onze vaderlandsche
Heiligen eene verzameling gravuurtjes bekend, die met
voldoende zekerheid mag worden aangewezen als dezelfde,
waarin de Haarlemsche Kanunniken de hand hebben gehad.
Vooreerst bestaat deze verzameling uit drie reeksen ,
elke van acht Heiligen, samen alzoo 24. De eerste reeks
met het bijschrift : HEYLIGE PATRONEN VAN 'T BISDOM
HAERLEM, bevat: S. Bavo, S. Willibrordus, S. Jeroen ,
S. Gangulphus, S. Vulfrannus, S. Engelmundus, S. Weren-
fridus en S. Adelbertus; de tweede met het opschrift :
HEYLIGHEN DIE IN 'T BISDOM HAERLEM WORDEN GE-
l) Bijdragen v. d. Gesch. v. h. B. v. H., X, bl. 264. „Propositae sunt
a D. Buggaeo notationes typicae 24 Sanctorum Dioecesis nostrae sculpendae
et imprimendae, et quae ad veritatem notitiae eorum pertinebant notata
sunt; de ordine vero quo ponendi essent varia proposita sunt, et in sus-
penso res relicta; sed postridie finaliter conclusum, ut notato modo per
D. Buggaeum coelari curarentur."
298
Na deze vergelijking der drie afbeeldingen , mag wel
gevraagd worden, hoe het mogelijk was, dat mannen zoo
voortreffelijk als de Haarlemsche geestelijkheid van de
eerste helft der zeventiende eeuw, zich dermate heb-
ben kunnen vergissen; doch het feit bewijst, dunkt mij,
overtuigend, dat reeds de zeventiende eeuw op het stuk
der Christelijke beeldenkunde geheel den draad der mid-
deleeuwsche overlevering kwijt was geraakt. En dit geeft
voldoende verklaring.
Maar de lezer vraagt wellicht nog, met wat bedoeling
ook de twee eerste afbeeldingen, die nog niet besproken
zijn, op de plaat zijn gebracht. Zij zullen mij dienen voor-
eerst om de gegrondheid mijner verklaring aan een his-
torisch monument te laten toetsen, en ten andere om de
ware beteekenis van den gevelsteen in het licht te stellen.
De afbeelding dan met No. ] gemerkt, is genomen !)
naar een beeldwerk in ivoor, in het Parijsche Museum van
Cluny berustend, en, volgens algemeen aangenomene ver-
klaring, den Christus voorstellend, die den westerschen
keizer Otto I[ en zijne gemalin Theophania met beide
handen kroont. Otto werd keizer in 973, en de vervaar-
diging van het bas-relief wordt door de kunstkenners
voor gelijktijdig gehouden. De lezer aanschouwt in dezen
Christus eenen grondvorm, die in den gevelsteen, zoo ruw
en onbeholpen als deze gebeiteld mag wezen, nog duide-
lijk genoeg herkenbaar is. Trouwens wordt het huwelijk
van Otto met Theophania, de dochter van den oosterschen
keizer Romanus I, door de schrijvers over kunstgeschie-
denis beschouwd als eene gebeurtenis welke, door de over-
1) Wel te verstaan naar eene plaat in kleurdruk , die het ivoor in na-
tuurlijke grootte voorstelt, en gevonden wordt in het werk : Les art somp-
tuaires, Hist. du costume et de l'ameublement... sous la direction de Han-
gard-Maugé. Paris 1857, pag. 67. lk dank het aan den Heer Weismann
bovengenoemd, dat op dit beeldwerk vaa Cluny mijne aandacht gevestigd werd.
men |
— nnn A
299
komst van Byzentynsche kunstenaars, van bijzonderen in-
vloed is geweest op de kunst van het westen.
Eindelijk dient de afbeelding, met N° 2 geteekend,
tot bewijs, dat de gevelsteen niet den zegenenden, maar
den verrüzenden Christus voorstelt. Het prentje namelijk
is eene schets !) naar een der bijbelsche tafereelen, die
aangebracht zijn rondom eene Romaansche doopvont,
welke, uit het klooster Absleben afkomstig, thans. in de
kerk van Gernrode gevonden wordt. Deze vont wordt
door Otte niet jonger dan de 18% eeuw geschat, omdat
eene der andere voorstellingen (Christus aan het kruis)
eene type heeft „die met de 18% eeuw verdwijnt”, Hoe
ruw en onbeholpen bearbeid het beeldwerk ook zij, zoo is de
voorstelling toch duidelijk genoeg om eene nauwkeurige
vergelijking met den Velser gevelsteen mogelijk te ma-
ken. De kruisnymbus en het lang afhangend, midden op
het hoofd gescheiden haar zijn in beide afbeeldingen aan-
wezig; zoo ook ontbreekt in beide de baard; welke laatste
bijzonderheid in dezen vroegen tijd den kunst meermalen,
zoo niet het meest, pleegt voor te komen °). Dat de voeten
op onnatuurlijke wijze zijdwaarts gewend zijn, hier links
daar rechts, geeft de handeling van loopen te kennen en
komt in deze onredzame manier ook elders voor %). Deze
uitdrukking van beweging duidt dan ook hier den ver-
rijzenden Christus aan; wat nader bewezen wordt door-
dien de rechterhand eenen kruisstaf houdt, terwijl de lin-
ker opgeheven is. Ware de Christus als zegenend voorge-
steld, dan zou deze handeling met de rechterhand ge-
schieden. Ook hierin komen beide afbeeldingen overeen;
1) Ontleend aan H. Oife?s Handbuch der Kirchl, Kunst-Archeologie des
Deutschen Mittelalters, 5* Auflage, I, S. 542.
2) Traité d'iconographie Chrétienne pur Mgr. X. Barbier de Montault.
Paris 1890, I, p. 62 en II, p. 100.
8) Bijv. Otte t. 8. p. I, S. 526.
300
alleen wordt aan den gevelsteen de zegevaan gemist die
te Gernrode aan den staf gezien wordt. Dit ontbreken
vau het vaantje zou kunnen pleiten voor hoogeren ouder-
dom van den Velser-gevelsteen *). Wat eindelijk op de
doopvont de voorstelling der verrijzenis buiten allen twij-
fel stelt, zijn vooreerst de slapende wachters, (waarlijk
wel beknopt aangeduid) en dan nog de zeer merkwaardige
bijzonderheid, dat aan de anders gebruikelijke amandel-
achtige aureool die Christus omgeeft, hier blijkbaar met
opzet den vorm van een ei gegeven is. Bekend is het,
dat van ouds „„het nieuwe leven, hetwelk zich na het ver-
breken der eierschaal ontwikkelt, een schoon zinnebeeld
der opstanding” ?) was.
Met al het bovenstaande vertrouw ik, voldoende bewe-
zen te hebben, dat de afbeeldingen, welke hier in de
eerste helft der zeventiende eeuw van den H. Engel-
mundis in het licht gegeven zijn, niet den Heilige maar
den Christus voorstellen, gelijk die van oudsher den toren
van Velsen versierde.
Hier mag echter niet onvermeld blijven, dat vrij spoedig
na 1650, zoo niet eerder of gelijktijdig 5), Abraham Bloe-
maert (t 1658) eene andere af beelding van S. Engelmundus
ontwierp, welke door Frederik Bloemaert, zijnen zoon,
in koper werd gesneden. Deze afbeelding behoort tot eene
andere reeks van 12 Hollandsche Heiligen, mede in folio
formaat. Twee platen echter, die van S. Willibrordus en
Bonifacius zijn door Cornelis Bloemaert, den jongsten zoon
gegraveerd, alle andere door Frederik. De S. Engelmundus
]) Barbier de Montault, aang. werk II, p. 161.
2) H. Otte. Archeologssches Wörterbuch, Leipzig 1877, S. 172. Barbier
de Montault, aangeh. werk I, p. 129.
8) Zéker op zijn laatst in 1653, wijl de plaat van S. Willibrord, blijkens
onderschrift, door Bloemaert aan den Utrechtschen Vicaris Wachtelaer op-
gedragen is, die 12 October 1658 overleed,
301
van deze verzameling geeft ons den abt te aanschouwen,
die in toog, koorkleed en kap, met het opengeslagen psalm-
boek in de rechter- en den abtenstaf in de linkerhand,
in het open veld staat, waar eene bron voor zijne voeten
ontspringt; achter hem staatzijn mijter op eene verheven-
heid van den grond. Van Heussen sierde met deze twaalf
prenten zijne Historia episcopatusm op. In verkleinden vorm
komen ze in de Hollandsche vertaling der Batavia sacra
voor, en ook als kleine prentjes werden ze in koper gebracht.
Al heb ik nu in het bovenstaande de Haarlemsche
geestelijkheid van 1632 hard moeten vallen om hare ver-
gissing, toch mag haar niet de bijzondere lof onthouden
worden, dat zij in die dagen er op bedacht was, zulk
een heerlijk en voortreffelijk werk te doen met de af beel-
dingen der vaderlandsche Heiligen aan de geloovigen te
verschaffen. En met wat zorg overigens dat werk door Ka-
nunnik Bugge ter hand werd genomen, blijkt wel uit de
toelichtende bijschriften, waarvan de prenten voorzien
werden. Wat zou het ook thans nog een schoon en nuttig
werk zijn, wanneer eene dergelijke verzameling van af-
beeldingen onzer eerste Geloofsverkondigers en vaderland-
sche Heiligen, in groote en kleine afmeting aan onze
Katholieken tot onderricht en stichting verschaft mocht
worden. Op hoogst verblijdende wijze werd in den eer-
sten jaargang van het Utrechtsche Gildeboek, al aanstonds
een begin gemaakt met de navolging van het goede voor-
beeld van 1632. Jammer echter, dat de voortzetting uit-
bleef. Mocht dit opstel er iets toe kunnen bijdragen, dat
de verdere uitvoering van het plan weer ter hand werd
genomen, dan zou dit een goed gevolg zijn, nog wél zoo
groot als het herstel van eene iconologische dwaling.
Ouderkerk ajd Amstel. J. J. GRAAF,
— — e oC CO 9 —— —
302
EEN BRIEF OVER
DEN H. LEONARDUS VECHEL.
Onderstaande brief, uit de beschrijving der stad Gouda
van J. W.(alvis) overgenomen, komt mij belangrijk ge-
noeg voor, om in de Bijdragen een plaatsje in te nemen.
Het stuk toch geeft ons iets, naar mijne meening, on-
bekends te lezen aangaande een der 19 martelaren van
Gorcum, den H. Leonardus Vechel. De belangrijkheid
van den brief is nog hooger te stellen, omdat hij eenigs-
zins oplossing geeft aan de strijdvraag, of genoemde
heilige moet genoemd worden: Leonardus Vechel of van
Vechel.
Tot beter begrip van onderstaanden brief past een
enkel woord.
De Souverein of Heer van der Goude had weleer het
voorrecht om de pastorie van deze stad te vergeven; hij
toch was, zoo niet de stichter of grondlegger dier kerk,
dan toch hare grootste begunstiger; later is dit privilegie
overgegaan op de graven van Holland, en alzoo op
Koning Philips van Spanje, als wettig vorst dezer landen.
Zoo werd dan ook overeenkomstig dit recht de dood van
Mr. Judocus van Bourgeois, die te Enghien in Henegouwen
geboren, reeds van 1565 pastoor van Gouda was, en gepre-
zen wordt als een ,,ernstig bestraffer der quaed levenden en
dapper voorstander van sijn oud geloof,” !) ten jare 1671 aan
het hof te Brussel bekend gemaakt; tegelijk echter zonden
de Wethouders van Gouda een verzoekschrift aan hunnen
vroegeren stadgenoot te Leuven, Cornelius Goudanus,
1) Vgl. Walvis, D. 1I, bl. 104—I08.
903
opdat de Leuvensche faculteit drie bekwame godgeleer-
den zoude voordragen aan den Koning , die aan een dezer
het cureytschap van Gouda zoude schenken. En onder deze
drie voortreffelijke theologen wordt ook genoemd onze
H. Leonardus, die, ofschoon door de Koninklijke keuze
benoemd, zich echter terugtrok.
De brief, waarin dit feit van Leonardus’ benoeming
tot pastoor van Gouda wordt vermeld en tevens zijn
familienaam aangegeven, werd aan den burgemeester van
Gouda, Jan Jacobsz. geschreven door Hendrick van de
Broeck, kapelaan van den President van het Hof te Brus-
sel, en luidt als volgt:
Eersame, wijse, voorsienige Heere Borghmeestere, goede Heere
ende Vriendt, navolgende uwer liefde begeerte, ende mijn ge-
loefte, hebbe ik met alle vlietighe neerstighheyt gesoliciteert op-
dat men der Stede van der Gouwe geven zoude eenen goeden
bequamen Pastoir. Ende hebbende tot Loven geschikt die brieven
om advis, ende 't selve wederom ontfaen hebbende uyt handen
van mijn Heere den Docteur Gaudanus, die mij 't selve advis
in persoone overbracht ende gelevert heeft, hebbe ik voorts ge-
soliciteert te Hove, zoo dat ten eynde der voornoemde Stadt tot
een Pastoir gegeven is eenen van de drie bij der faculteyt der
Godheydt genoemdt te wetene: Heer Leonard Vechel van 's Her-
togenbosch, ende hebbende terstond drie brieven van collatie
doen expedieren, die nu al bereet zijn, maer en mach die niet
lichten, ten vij, dat de voornoemde heer Leonard, eerst ende
vooral verclaere, onder eed in persoone hier te Hove, oft bij
Procureur, dat hij, om tot dit beneficitie te kommen, niemanden
niet en heeft gegeven, noch gelooft te geven, navolgende die
nieuwe ordonnantie van de Coninck, Ende hebbe aen de voor-
noemde Heer Doctoir Gaudanum geschreven: dat hem believe
mij den voornoemde Heer Leonard hier te schicken, tot dien
einde, ofte dat hij mij procuratie seynde, om de voorss. eed in
sijnen name te doene, wandt zoo ik niet en weet waer die voor-
noemde Heer Leonard hem houdende is, zoo en hebbe ic hem
niet kunnen schrijven, waer op ic tot nu egeene antwoirde ont-
faen en hebbe van de voornoemde Heer Gaudanum. Ick hope
304
die corts te ontfanghen. Ende daer en binnen hebbende d' middel
vonden van desen bode, hebbe ick U.L. hier van willen adver-
teren. Dezelve den Almogende Heere bevelende, van Brussel
den 10** Augusti 1571.
Onderstond :
U. L. goedwillige dienaer
HENDRICK VAN DE BROECK,
Capellaen van mijn Heere die President.
Den eersamen, wijsen, ende voersienighen Mr. Jan Ja-
cobsz. Bourghmeestere van der stadt Gouda, mijnen gunsti-
ghen Heere ende goeden vriendt.
Ter Gouden.
Den Boden drie groet.
Zoo heeft Gouda niet het groote voorrecht gehad dien
geleerden en heiligen Leonardus als pastoor van hare
beroemde kerk te mogen ontvangen, doch daardoor wellicht
heeft de Kerk van Nederland een zoon meer te tellen
onder de martelaren van Gorcum en de heiligen en voor-
sprekers in den hemel.
W, J. J. VAN STRAELEN, Pr.
805
DOMBURG.
Ofschoon de geleerde en bekwame geschied vorscher de
ZeerEerw. Heer Pastoor van der Horst z. g., reeds ver-
schillende zaken over Domburg heeft medegedeeld !), wil
ik toch eenige bijzonderheden daaraan toevoegen.
Veel is er getwist over de afleiding van het woord
„Domburg.”
De naam Domburg komt het eerst — Dumburch ge-
schreven — voor in de bekende stadskeur, door graaf
Floris IV in 1223 verleend. (Het oorspronkelijke stuk ,
op perkament, in het latijn is voorhanden in het gemeente-
archief te Domburg). Het zegel is verloren, doch ,,de
lange, roode carmozijnzijden staart” is er noch aangehecht.
Het perkament is eenigszins beschadigd, doch het schrift
meestal nog leesbaar. De oorspronkelijke vertaling, ver-
yaardigd door L. Croone, openbaar notaris, den 24 Juni
1622, bevindt zich mede in het archief. Het is opgeno-
men in M. Z. van Boxhorn, Kroniek van Zeeland, DI. II,
bladz. 55; M. Smallegange, Kroniek van Zeeland, bladz.
687 (vertaling); F. v. Mieris, Groot Charterboek, Dl. I,
bladz. 188).
Van „Duin” en ,,burg" schijnt de naam „„Domburg”
te zijn afgeleid. Maar, hoe natuurlijk die naamsafleiding
ook moge wezen, ze vond, misschien juist om hare een-
voudigheid, geen genade in de oogen van sommige ge-
leerden, die den naam verklaarden als domini-burg, burcht
van den heer des lands, of doem-burg, burcht waar ge-
doemd, d.i. recht gespróken werd.
1) Zie Bijdragen voor de Geschiedenis van het Bisdom van Haarlem,
Deel VI, bladz. 460-454,
Bijdragen Gesch, Bisdom v. Haarlem, XXIle Deel, 20
306
Dr. J. C. de Man wil den naam afgeleid hebben vau
den nog op Walcheren voorkomenden voornaam Dommis,
in zijn opstel: Bijdrage tot de kennis van den schedel-
vorm in Walcheren, in Nederlandsch tijdschrift voor ge-
neeskunde, 1885.
De Heer J. G. Frederiks, taalgeleerde, schreef om-
trent de naamsafleiding het volgende: „De naam Dum-
burg (zooals die het eerst voorkomt in het Charter van
1228) verschilt dus niet van dien, welken wij spellen,
overeenkomstig hetgeen wij voor hetzelfde houden als de
uitspraak. Dat de m, onder den invloed der volgende b,
ontstaan kan zijn, staat vast, zoodat er Dunburg kan
gestaan hebben, en daar wij Domburg zeggen, moet de
vorm Dunb — ook als Dom(b) geklonken hebben. De over-
gang van de u — die gelijk oe klonk, leert ons, dat het
woord, dat hoogte beteekent, van den Keltischen vorm
tot het tegenwoordige Nederlandsch, geklonken heeft als:
don, dun, duna, dune, duine, duin; van het fransch
dune, tot het Engelsch down, oud-lersch doen (dun),
Schotsch (nog in eigennamen) dun. Dit zou bewijzen dat
het woord, als eigennaam, als plaatsnaam en dus de plaats
zelve bestond, toen men nog steeds doen en niet duan
of duna dune uitsprak, ergo vóor den invloed der An-
gelsaksen of liever van hunne vestiging aan den overkant.
Duinburg, burg an, on (op) de hoogte, an den dune,
komt mij aannemelijk voor".
Hoe het ook dan met de naamsafleiding moge gesteld
zijn, daarover is men het toch eens, dat er een burcht
in het spel moet geweest zijn; doch waar die moge ge-
staan hebben is ten eenenmale onbekend en zooveel men
weet, is er ook niets meer van overgebleven. Het eenige
wat men van een burcht vindt is in het oudste Schepen-
register in het gemeente-archief, waar onder dagteekening
van 20 Januari 1541(2) sprake is van een huis „„opden
Burch, over Oestzijde van der Straete, toebehoorende
broer And. Vlamynck".
807
De herinnering aan den burcht wordt nog steeds be-
waard in het gemeentewapen : een zilveren burcht op een
blauw veld. Het oude geslacht, dat den naam van Dom-
burg voerde, komt reeds in de 13% eeuw voor. Of het
ooit in het bezit van het tegenwoordige Domburg geweest
is, blijft onbewezen. Mr. M. T. Lantsheer heeft de veron-
derstelling geopperd, dat leden van ’s Graven wege be-
last zijn geweest met de bewaring van den burcht; wat
wel mogelijk is, Zeker is het, dat sommige Domburgers
het ambt van baljuw aldaar hebben waargenomen en be-
last waren met het beheer van ’s Graven duinen.
Als baljuwen uit dit geslacht komen voor: Klaas van
Domburg }).
Pancras Wouterz. van Domburg kreeg den 80 Maart
1410 commissie als bedrijver en bewaarder van het bal-
juwschap en poortduin van Domburg (Rijks-archief).
Wouter van Domburg was baljuw van Domburg en West-
kappel, blijkens een stuk van Augustus 1474 in het
stads-archief van Middelburg. Ook hebben sommige Dom-
burgers aanzienlijke betrekkingen vervuld.
Toen de aartshertog Karel, prins van Spanje, later
Karel V, den 14 Mei 1516 zijne blijde inkomst te Mid-
delburg hield om als graaf van Zeeland te worden ge-
huldigd, werd hem blijkens de daarvan opgemaakte en
in het gemeente-archief voorhanden zijnde akte, bij het
aan land treden door den „bailliu de roede van justitie
gepresenteert" en door „de heer Jacob van Domburgh,
„ridder, burgemeester, de slotel, die welke hij hemluy-
„den wedergaff",
Ook bezat dit geslacht een huis op de groote markt
te Middelburg.
Dit huis was gesticht en werd bewoond door leden uit
het adelijk geslacht; het was vroeger voorzien: van torens,
steenen borstwering en schietgaten, zooals te zien is op
1) Charter van 29 Juli 1407 in het Rijkse-archief.
808
de kaart van de Bast. In 1651 onderging het huis vele
verbeteringen, van waar dan ook dit jaartal in den gevel
werd geplaatst. Het huis is nu geheel afgebroken en door
een ander vervangen in 1833.
Zooals ik hiervoren mededeelde, komt de naam Dom-
burg het eerst in 1223 voor. Dat de plaats evenwel een
hoogeren ouderdom heeft, is zeker, en dat zij toen reeds
tot eenig aanzien gekomen was, is daaruit op te maken,
dat zij een stad genoemd wordt en de graaf, of eigenlijk
zij, die 's lands bestuur in handen hadden, want de Graaf
zelf was slechts een twaalfjarig jongeling , het der moeite
waardig achtten er rechten aan toe te kennen, zooals zes
jaren te voren aan Middelburg waren verleend. Deze
keuren of wetten hadden ten doel, den inwoners een
rustig verblijf te verzekeren , door hen van een geregeld
bestuur te voorzien, behoorlijk gemachtigd om de goed-
gezinden te beschermen en de kwaadwilligen te bestraffen.
Ze zijn onderscheiden malen afgedrukt, zoowel in de
Kronieken van Zeeland door Boxhorn en Smallegange ,
als in verschillende later uitgegeven verzamelingen van
oude oorkonden.
Deze keuren werden later gewijzigd en uitgebreid door
de opvolgende Graven, die daarmede verschillende gun-
sten aan de inwoners van Domburg verleenden.
In de twisten der Hoekschen en Kabeljauwschen, den
strijd tusschen gravin Margaretha en graaf Willem, ko-
zen die van Domburg de partij van laatstgenoemde;
hetgeen hun slecht bekwam, daar de graaf in een scheep-
strijd, die in het begin van 1351 tusschen Arnemuiden
en Veere geleverd werd, het onderspit moest delven; wat
ten gevolge had, dat zij lijf en goed verbeurden. De
gravin liet zich evenwel spoedig verbidden en veranderde
de straf in een boete van 250 oude schilden, een munt
die de waarde had van twee schellingen; welke som dus
gelijk stond met f 150. Zij liet tot zekerheid der beta-
ling eenige ingezetenen van Domburg naar Zierikzee als
gijzelaars vervoeren.
309
Het getuigt misschien van eenig aanzien dat in 1358
ook van Domburg bewijs gevraagd werd van erkenning
van Albrecht van Beieren als ruwaard, dat is bestuurder,
van het land, tijdens de ziekte of krankzinnigheid van
zijn broeder graaf Willem. Zeker kan hieruit blijken dat
de stad toen niet aan bijzondere heeren toebehoorde.
Dit was, voor zooveel bekend, eerst in 1452 het geval,
toen de graaf tegelijk met de steden Vlissingen en West-
kappel ook Domburg verpandde aan Hendrik van Bors-
sele, heer van Veere, voor een tijd van 17 jaren en tegen
een som van twaalf duizend kronen (gelijkstaande met
f 14,400,—). Aan aflossing van het geleende geld kon
niet gedacht worden en daarom werden Domburg, West-
kappel en Vlissingen, 1 Mei 1479 door Maria van Bour-
gondië verkocht, of zooals in de betrekkelijke akte staat,
in eeuwigdurend erfleen uitgegeven aan Wolfert van Bors-
sele heer van Veere, zoon van genoemden Hendrik, tegen
bijbetaling van vijf duizend kronen. Evenals de andere
genoemde plaatsen ging ook Domburg, bij overlijden van
gezegden Wolfert van Borssele, in 1487 in eigendom
over aan zijn dochter Anna, die Philips van Bourgondië
huwde. Na haar dood kwam haar zoon Adolf van Bour-
gondié in het bezit, terwijl na diens overlijden zijn zoon
Maximiliaan eigenaar werd. Deze in 1558 overleden
zijnde, werd Domburg met andere plaatsen, uit zijn insol-
venten boedel verkocht aan Philips koning van Spanje,
graaf van Zeeland. Toen Philips van Serooskerke, rent-
meester van Zeeland bewester Schelde, uit 's konings naam,
bezit kwam nemen van de stad, werd hem negen hon-
derd gulden als gratuiteit betaald; dat voor den tijd en
om de geringen middelen der stad een zeer aanzienlijke
som moet genoemd worden. Tot betaling der gratuiteit
werd geld geleend van het Gasthuis, zooals blijkt uit
een staat van schulden der stad achter de stadsrekening
van 1579/80.
‘Toen koning Philips zijn gezag in de Nederlanden en
310
voornamelijk in Zeeland verloren had, werden zijne bezit-
tingen ten behoeve van het land aangeslagen en ver-
kocht; waardoor Domburg in 1581 in eigendom overging
aan Prins Willem I, die aldaar op 17 September van
dat jaar gehuldigd werd in den persoon van Caspar van
Vosbergen, baljuw van Veere.
Er bestond vroeger een Domburg-binnen en een Dom-
burg-buiten. De naam Domburg binnen wordt het eerste
vermeld in een oorkonde van 1228, die van Domburg-
buiten in een van 1247.
Domburg-binnen wordt ook als Oost-Domburg vermeld.
(1315); West-Domburg was Domburg-buiten, waarvan
te voren ook Aagtekerk deel uit maakte, zooals uit de
steenrollen van Zeeland Bewesten-Schelde blijkt 5). Den
1"* Januari 1816 werden Domburg-binnen en buiten tot
één gemeente vereenigd.
Spoedig na de prediking van het Christendom bezat Dom-
burg eene kerk toegewijd aan de H. Agatha, en komt
dan ook altijd voor onder den naam Sint Aechte-kerk.
Zij was niet gunstig gelegen, want op Sint Jan Baptist-
avond 23 Juni 1320 gaf Frederik II, Bisschop van Utrecht
den Abt van Middelburg verguning om de parochiekerk
van Oost-Domburg naar eene meer: geschikte plaats over
te brengen.
De kerk was aan den H. Joannes den Dooper gewijd,
en van daar dat diens naamdag , 24 Juni, met het houden
van een plechtigen omgang gevierd werd en bij die ge-
legenheid de geestelijkheid op stadskosten onthaald.
De kermis van Domburg wordt ook thans nog gehou-
den Vrijdag en Zaterdag na 24 Juni.
De bezittingen, die de kerk vóor de hervorming heeft
gehad, zijn door ’s lands bestuur in beslag genomen. Of
1) Zie Archief, uitgegeven door het Zeeuwsch Genootschap der Weten-
schappen, Deel I, stak 4, blz. 17,
811
ze velen waren is niet bekend, maar dat zoowel de kerk
als de kosterij land bezat, is zeker !).
Het blijkt niet dat het gebouw in de verwoesting van
1572 deelde, en alzoo het lot trof van vele andere ker-
ken in Walcheren.
In het jaar 1674 is de kerk voor den Hervormden
eeredienst ingericht, want in dat jaar vindt men melding
gemaakt van een predikant der Hervormde Gemeente met
name Gabriël Appaert ?).
Op de plaats, waar vroeger de parochiekerk in Oost-
Domburg stond, heeft men aan den muur van het kerk-
hof al spoedig eene kapel gebouwd, toegewijd aan de
H. Anna ?).
Ik vond behalve de kapelaans, die reeds door den
ZEerw. Pastoor van der Horst zijn opgenoemd, nog den
naam van een kapelaan van Sint Anna in het oud-archief
der Provincie Zeeland in het jaar 1537. Het is kapelaan
A. Maroijen. |
C. W. van der Goes, abt van Middelburg, draagt op
den 2" September 1537 Adr. Maroijen voor tot kapelaan
van St. Anna te Domburg, en den 23 December van
hetzelfde jaar geeft de Officiaal Aartsdiaken van Utrecht
een bevelschrift om voor A. Maroijen als kapelaan van
Sint Anna te Domburg afkondiging te doen *).
In een artikel der „„Voorboden” van de stad Domburg
komt deze bepaling voor: ,,Soe wyens kinderen loepen
spelen op Sinte Margryte-cappel of ende Sint Anna, die
sal verbueren een boete van drye ponde."
In de lijst der poorters in het notitieboekje in het ge-
meente-archief vindt men: , Willem Eewoutsz. heeft sijnen
l1) Blijkens het oudste Schepen-actenboek, folio 198.
2) Kort verhaal der Reformatie van Zeeland, uitgegeven door Jona
Willem te Water.
8) Bijdragen, Deel VI, bladz. 451.
4) Inventaris van het Oud-archief der Provincie Zeeland, No 2639 en
No 2648,
812
behoorliek eedt gedaen als poorter deser steede en sijn
recidencie te houden in 't huys hem toebehoorende achter
Synt Anne Capelle opten xrv Meije a? 15°46.”
Ook bestond er eene kapel aan Sinte Margriet toegewijd.
Onder dagteekening van 18 Januari 1541 komt in het
oudste Schepen-actenboek de vermelding voor van den
kapelaan van St. Margriet. De naam van den kapelaan
komt niet voor in de aangehaalde acte. Deze betreft de
bekentenis eener geringe schuld aan den kapelaan, ten
behoeve van de kapel. Vervolgens vond ik nog in een
handschrift, berustende in het Rijks-archief te Middel-
burg, het volgende over de Sint Margrieten-kapel : „dat
het cappelleken eertijts van St. Margriete aldaer (nl. te
Domburg) met zijn erfken zulex alst binnen zijne nsue-
ren gelegen is", verkocht werd aan Hubrecht Reyloffs
voor £ 6:10 op 21 Maart 1576 ?!).
Er bestonden te Domburg verschillende gilden. In een
artikel der ,,Voorboden" van de stad Domburg, voor-
komende in het notitieboekje in het oud-archief, inven-
taris n° 37, worden vermeld: 1. Onze Lieve-Vrouwe-,
2. Sint Catharina-, 8. Sint Barbara-, 4. Sint Eloy- en
5. Sint Rochusgilde, die vrijdom van accijns hadden voor
het bier, dat zij gebruikten. |
Onder dagteekening van 25 Maart 1540 vindt men in
het Schepen-actenboek van de gildemeesters van Onze-
Lieve-Vrouwe melding gemaakt.
In gezegd actenboek vindt men gewag gemaakt onder
dagteekening van 17 November 1540 van den boekhouder
van Sint Hubrechtsgilde, en onder dagteekening van 2
September 1545, van het H. Sacramentsgilde.
Op de H. Sacramentsdag had er te Domburg eene pro-
cessie plaats, en schonk de stadsregeering een maaltijd
aan de priesters, en liet twee toortsen voor het H. Sa-
crament dragen.
1) Register van de vercoopinge van de geestelicke vervallen cloosters,
huysen, erven ende boomgaerden, vercocht binnen ter Vere anno 1576,
813
In het gemeentehuis van Domburg wordt bewaard een
houten ruitvormig schild, waarop is voorgesteld de H.
Maagd. Men vindt er deze opschriften op : ,,Bi mate lief"
en „De Domme burgers", waarnevens het jaartal 1556.
In den bovenhoek is een wapen, dat, hoewel geschonden,
denkelijk van Maximiliaan van Bourgondie, destijds heer
van Domburg, is. Het is het sehild der rederijkerskamer !).
In een boek, dat de Heer van Kesteloo over Dom-
burg schreef, vindt men eene volledige lijst der perso-
nen, die over Domburg de heerlijke rechten hebben uit-
geoefend. Ik wil slechts mededeelen, wat betrekking heeft
op de tegenwoordige geachte Ambachtsvrouw, Wilhelmina
Adriana Theodora Slicher.
Den 3** October 1817 verkochten de erfgenamen van
M: Anthonie Ewout van Dishoeck de heerlijke rechten
van Domburg voor f 10,000 aan: Wilhelmina Carolina
van den Brande, weduwe van Adriaan Kasper Cornelis
Slicher. Na haar dood ging het eigendom over op haar
zoon: Mr Johan Jacob Slicher, en na diens overlijden
over aan zijne dochter Wilhelmina Adriana Theodora Slicher.
Genoemde Adriaan Kasper Cornelis Slicher, geboren te
Gouda, 24 April 1775, uit M'* Jan Jacob en Guillemette
Louise Quarles, huwde 27 Januari 1799 te Middelburg
gezegde M. C. van den Brande, dochter van M: Johan
Pieter, ridder-baronet , heer van Gapinge, Krabben-
dijke enz., en van Susanna Maria Tresel Bevers. Uit dit
huwelijk werd o.a. geboren bovengenoemde M* Johan
Jacob Slicher, die gedurende vele jaren lid was der 2e
Kamer van de Staten-Generaal en 25 April 1880 te
's Gravenhage stierf. Hij is gehuwd geweest met Emilie
Jacqueline Fréderique Esser, uit welk huwelijk twee
dochters geboren werden: 1° Wilhelmina Adriana Theo-
dora, thans weduwe van Frederik Jan Willem Floris
1) Dr. G. D. J. Sohotel, Geschiedenis der Rederijkers in Nederland ,
Di, I, blads. 76,
814
baron van Pallandt en 2° Wilhelmina Carolina, overleden
te Brussel, 26 April 1871, gehuwd geweest met Emile
Jaques Yvon Marie de Borchgrave.
De tegenwoordige Ambachtsvrouw van Domburg (Wil-
helmina Adriana Theodora Slicher) woonachtig te Gend,
is van het Protestantisme tot het Katholieke geloof over-
gegaan, en heeft van hare heerlijkheid te Domburg een
stuk land geschonken aan het R. K. Kerkbestuur van
. Middelburg, om wanneer het der Kerkelijke overheid goed
dunkt, eene kapel te bouwen in deze meer en meer be-
zocht wordende badplaats.
Heerlijk en schoon vertoont zich aan onze oogen de
badplaats Domburg.
Terecht mocht in de maand Juni 1862 de Heer M: B.
W. A. E. baron Sloet tot Oldhuis, die als voorzitter van
het XVII Nederlandsch landhuishoudkundig congres,
Walcheren bezichtigde, van Domburg verklaren: „dat
het eene badplaats is, die in natuurschoonheid ontegen-
zeggelijk de kroon spant boven alle zeebaden in ons land.
. Men vindt er lommerrijke wandelingen tot aan den voet
van den smallen duinketen, de manteling geheeten, eene
eigenaardige benaming van wild, dicht ineengegroeid hout-
gewas, waardoor het duin bemanteld is en waarin men
wandelingen gemaakt heeft, die men kronkelende priëelen
zoude kunnen noemen. In de onmiddellijke nabijheid heeft
men aangename en fraaie buitenplaatsen. In de zaal van
het badhuis heeft men van de eene zijde het gezicht op
zee, dat nooit verveelt; van de andere zijde ziet men op
het boschaadje der buitenplaatsen, waarboven hier en ginds
de torens van kerken uitsteken, en kan men der natuur
zelve geenen invloed op de physische en morele gesteld-
heid van den mensch ontzeggen, dan moet men van het
Arcadisch Domburg getuigen, dat hier de plek is om
naar ziel en lichaam gezond te zijn. Wanneer eenmaal
de Zeeuwsche spoorweg voltooid zal zijn, dan is Domburg
de natuurlijke badplaats voor Noordbraband en Limburg,
ja voor een groot gedeelte zelfs der Rijnstreken." Tot
915
zoover de voorzitter van het landhuishoudkundig congres.
En nu de Zeeuwsche spoorweg voltooid is, neemt het
getal der badgasten jaarlijks toe.
Dank aan de ‘bemoediging van Mgr. den Bisschop van
Haarlem, en aan de volhardende zorgen van den Zeer-
Eerw. Heer Gerardus Hermanus Rengs, Pastoor van
Middelburg, onder wiens parochie Domburg behoort, is
op Zondag 21 Juli 1895, in eene tot kapel ingerichte kamer
van een huis dat aan den WelEdelen Heer C. H. Elout
toebehoort, wederom na zoovele jaren van onderbreking
het H. Misoffer opgedragen. Voorzeker eene belangrijke
gebeurtenis.
Dit had plaats omdat er vele R. K. badgasten te Dom-
burg vertoefden, die de H. Mis op Zon- en feestdagen
wilden bijwonen.
De ZEerw. Heer Pastoor van Middelburg werd krach-
tig gesteund door Graaf van Spee, een badgast van 1895,
aan wien een woord van dankbare hulde toekomt.
Ook in het badseizoen van 1896 is wederom de H. Mis
opgedragen in hetzelfde gebouw, en heeft meergenoemde
edelman wederom blijken gegeven van zijne milddadigheid.
Domburg is gesteld onder de bescherming van den
H. Willibrordus.
Moge het schoone werk door den ZEerw. Heer Pastoor
Rengs begonnen, overvloedige vruchten voortbrengen, niet
alleen voor de R. K, badgasten, maar ook voor de be-
woners van deze badplaats.
Nu nog iets over Domburg-buiten.
In de heerlijkheid Domburg-buiten was te voren een
klooster of gasthuis der Sint Jans-ridders, ook bekend
als het gasthuis te Kerkwerve.
Over dit oude klooster ligt nog veel in het duister ,
gedeeltelijk wegens de weinige berichten, die daarvoor
tot ons gekomen zijn, gedeeltelijk wegens de onzekerheid,
of wat men vindt op het klooster Kerkwerve in Walcheren
dan wel dat op dat in Schouwen betrekking heeft. Men
316
vindt dat reeds Koning Willem aan ,,de Heeren van Sint
Jan-gasthuis in Kerkwerve en Walcheren" vrijdom over
hun toekomende landen heeft verleend. !)
In 1300, 8 April, verleent de heer van Voorne, burg-
graaf van Zeeland „aan de heeren van het Sint Jans-
»gasthuis in Kerkwerve in Walcheren, vrijdom van schot
„voor 180 gemeten ambacht, bij verlof van den graaf
»van Holland door den bisschop van Zuden in Domburg
gekocht, alsmede van nog andere partijen ambachts te
„samen zestien gemeten, waarvan acht liggen voor de
poort van Kerkwerve.” %).
In 1813 vindt men gewag gemaakt van de 20 geme-
ten lands, toebehoorende aan dezen Jacob van Zuden,
kommandeur van de St. Jans-orde te Utrecht „daar onse
huse op staen van Kerkwerve” 5). In 1317/18, 2 Maart,
wordt de vrijdom door Koning Willem verleend, door
graaf Willem III bevestigd en dergelijke bevestiging vindt
men nog in 1405 door Willem VI *).
In de rekening B. W.S. 1331/82 vindt men: „in Dom-
burg die commandeur van Zante Janshuse 175 gemeten
„amb. die bewijst hier op zijn eyghen land".
Genoeg is dit om te bewijzen, dat de St. Jansheeren
hier van zeer oude tijden af, een gasthuis hebben gehad.
Verder vindt men vermeld dat Kerkwerve een ,,prae-
fectus" had, staande onder den Provinciaal te Utrecht.
Mattheus. Anal. V, p. 493.
De kommandeur van Kerkwerve, die misschien in Poppe-
kerke woonde, komt voor als bezitter van 450 gemeten
in de vijf ambachten (Schotel, abdij van Rijnsburg, bladz.
127); en nog in 1546 vindt men vermeld heer Joos,
priester, commandeur van de godshuse in Kerkwerve *),
1) J. H. de Stoppelaar, Inventaris van het Oud-archief der stad Middel-
burg, bladz. 7, Ne 21, uit de Rentmeesters-rekening. B. W.S. 1404.
2) Ibid. bladz. 5.
8) Van Mieris, Dl. II, blads, 186.
4) De Stoppelaar, l.c, bladz. 27, Ne 104.
5) Zie Kesteloo, Domburg, blads. 91 en Römer, Kloosters en abdijen enz. ,
I, bladz. 187, 808 en 475,
817
De laatste kommandeur van dit huis, die in 1580 of
81 stierf, werd te Utrecht begraven. Bij den verkoop
der geestelijke goederen in Walcheren werd het gekocht
door Arent van Dorp; in de rekening, door Pieter van
den Baerse van den verkoop in 1578 afgelegd, vindt men
daaromtrent: „van Arent van Dorp van den houwe ofte
„convent van Kerkwerve inne staet met de hofstede ende
„„boomgaart 44 gemeten, 100 roeden; nog in de block
„van Kerkwerve 79 gemeten, 98 roeden ende in de
„block daer Th* dominus inne woont 44 gemeten, 5 roe-
„den, £ 391-9 sch. 1-12”,
Op 10 December 1579 verkocht hij het voor f 4000
aan Nicolaas Dirkse, wiens weduwe het vermaakte aan
haren jongsten zoon Jan Klaassen, ook genoemd ten Heere.
Deze verkocht het weder op 22 November 1626 aan
Hubrecht de Haze, lid van de magistraat te Middelburg.
Van hem kwam het op Frangois Velters, gehuwd met
Henriette Thibaut en na hem op zijn zoon Hendrik Vel-
ters, gehuwd met Joanna van den Brande. Velters ver-
maakte het goed (a? 1732) aan Johan Pieter van den
Brande, wiens overgrootvader broeder van den vader van
Joanna van den Brande geweest was. Van hem ging het
over in 1780 op zijn zoon Johan Pieter van den Brande
en vervolgens op de dochter van dezen, Maria Petronella
van den Brande, gehuwd met M. E. C. Versluys, wiens
zoon Jhr. Willem Versluys, bewoner en eigenaar er van
is geweest, Eindelijk na den dood van voornoemden Jhr.
Willem Versluys in 1876 werd de buitenplaats verkocht
en geheel gesloopt, zoodat het huis met zijn breed deftig
voorfront, de uitgestrekte beplantingen met hooge boo-
men, de hertenkamp met zijn Zwitsersch huisje verdwe-
nen, terwijl alleen een boerderij, die nog den naam Sint
Jan ten Heere draagt, aan den weg van Oostkappel naar
Westkappel, de plaats in herinnering houdt, waar deze
eenmaal prachtige bezitting gelegen heeft.
D. M. G. P. n: HAAs,. .
Kap. van Middelburg.
318
PAROCHIALE INDEELING DER STAD ROTTERDAM,
A° 1697.
. Notitie van de verdeelinge der quartieren voor ider
kerk gemaeckt in 't jaer 1697 den eersten July, tus-
schen de Eerw. P.P. Petrus Wellens, Octavius de
Hollander en Henricus de Vaddere en de Eerw. H.H.
Petrus van Cuyck en Jacobus Timmers, voor haar en
hare nazaten in hare statien.
Voor de kerk op ’t Stijger.
Buyten de stad. — Te beginnen buyten de Schiedam-
sche poort, van den Bonte-pael tot de zuydzijde van den
Binnenweg incluys.
In de stad. — Van de Schiedamsche poort te begin-
nen, de westzyde van de Leuvehave, de Vischmarkt, de
Keyzerstraet, de Weesestraat, het gedeelte van de Hoog-
straat te beginnen van de Weesestraet en Wagenstraat
tot de Fransche kerk, geheel de Zantstraat tot de Raam-
Straat incluys en alles wat er leydt tusschen dit ge-
noemde en de Veste.
Voor de Leewwstraat.
Binnen de stad. — Te beginnen van de Zantstraat in-
cluys en de Raamstraat incluys, alles wat er leydt tus-
schen die straeten en de Delfsche-poort en het water van
de Botersloot en Quakernat, de westzyde van de Huy-
brug, de Lamsteeg geheel tot de Koornbeurs incluys,
't West-Nieuwland en alles wat er leydt tusschen dit
819
_gezeyde en de Keyzersbrug, de Keyzerstraat en de Weese-
straat en Santstraat.
Buyten de stad, — Te beginnen van de noordzyde van
den Binnenweg tot de westzyde van de Schie incluys en
alles wat er tusschen leydt. | |
Voor het Paradijs.
Binnen de stad. — Van de oostzyde van het water
van "t Quakernat en de Botersloot, de oostzyde van de
Huybrug, de Lamsteeg en Koornbeurs excluys tot de
westzyde van de Goudsche-Wagenstraat, van de Luyse-
markt, van de Valkesteeg, van de Molenstraat tot de
Packebrug toe, alles wat er binnen leydt tot de Beurs
en het West-Nieuwland excluys; alles wat er leydt tus-
schen de Oude-haven, de Blaeck, de Leuvehave en de
Boomties incluys.
Buyten de stad. — Te beginnen van de oostzyde van
de Schie tot de westzyde van den Goudschen-weg incluys.
Voor den Oppert.
Binnen de stad — Te beginnen van de oostzijde van
de Goudschewagenstraat, de oostzijde van de Luysemarkt,
de Valkesteeg, de Molenstraat tot de Oostpoort en alles
wat er leydt tusschen de Nieuwe en Oude-haven tot het
Haringvliet incluys.
Buyten de stad — Te beginnen van de Oostzijde van
den Goudschenweg tot zoo verre de jurisdictie van de
stad is buyten de Oostpoort.
Nota bene: In de verdeeling is aan den Eerw. P. Pre.
dikheer een gedeelte dat het kleinste was en hem het
gelegenste vooruytgegeven, omdat hij alleen was; de
drie andere hebben het lot getrokken over de andere
quartieren en elk daarvan gekregen hetgeen hem te
beurt viel.
320
Den Hoogwaardigsten Heer d’ aartsbisschop van Se-
basten dese verdeeling verstaen hebbende, schreef daarover
aan den Heer pastoor Jacobus Timmers en roemde zeer
hetgeen daaromtrent gedaan was, onder anderen [zeggende?]
dat hij wenschte, dat in alle steden dit voorbeeld wierd
nagevolcht en dat dit de eenigste middel konde zijn dat
niemandt beroofd wierd van de H, Sacramenten en de
onachtzamen tot den godsdienst konden worden aangeleydt.
Dese verdeeling wierd gemaakt om de sieken te be-
dienen in dese quartieren, die dat loopende jaar geen
Paasschen hadden gehouden,en hare kinderen te doopen
en ook de onachtzamen daer wonende te vermanen; zoo-
veel men die konde kennen. |
Dit bovenstaande getuyge ik waar te zijn; in Rotter-
dam 26 Febr. 1727.
JACOBUS TIMMERS,
pastor Rotterodamensis.
Aangetroffen in een der Doopboeken op het Stadhuis te Rotterdam
voorhanden en uitgeschreven door
A. v. LOMMEL, S. J.
821
DE ST. LAURENTIUS PAROCHIE
VAN OUDORP.
EEN KERSPEL IN DE LIJST VAN ZIJN TIJD.
(Vervolg van Deel XXI, blz. 189).
IV.
In donkere dagen.
,Nadat de gemeenteleden van Oudorp, welke alle schij-
nen standvastig te zijn gebleven in het oude R. C. geloof,
door de nieuwgezinden, kort na de belegering van Alk-
maar van hunue kerk en altaar waren beroofd enz.” Al-
dus Pastoor Houbraken (pastoor alhier van 1813-1857)
in wat hij betitelt: Zeer belangrijke annotatie wegens
de kerk en pastorie te Oudorp bij Alkmaar sedert de
Reformatie.
Wat zonder bewijs gezegd, denkt misschien de lezer.
Welnu, we wagen ons aan eene toelichting.
P. Houbraken meldt een overlevering, en zonder ons
gezag toe te leggen, erkennen we dat zij sluit met hetgeen
wij opvingen uit den mond van bejaarde Oudorpers; ze
kenden de traditie van hun jeugd af. Herinneringen te be-
waren valt niet zwaar in parochién, waar het: ,,die blijft,
beklijft” in eere was. Nog tellen we een dozijn familiën
(en wel twee dozijn met een oude voormalige grenslijn af
te loopen) in hoofd- of zijtak hier ruim twee eeuwen
gevestigd. Toch een eeuw ver van 1573. Is die afstand
te overbruggen? Laat ons zien. In 1640 was Henr. van
Benschop hier pastoor en bleef het 37 jaar. Lang genoeg
om nagespeurde herinneringen aan de toen levenden over
Bijdragen Gesch, Bisdom v. Haarlem. XXIIe Deel, . 81
922
te leveren. Enkele families , destijds aanwezend , hebben
hier nog nakomelingen, en al zwijgen we van het zich
800 jaren oud noemend Pancrasser-geslacht Jongkees,
Patersvolck (familie Pater woonde te St. Pancras in 1652);
nu we 1897 schrijven wonen er nog achterkleinkinderen
van Trijntje Jacobse Pater.
Van die levenden omtrent 1640 hebben enkelen zelf,
van eenigen meer de ouders, het gebeurde in 1578 gezien,
Syts Pietersz. en Pieter Jacobs Steman deelden in 1642
en 1658 mede, wat Pieter Sytz. en Jacob Pietersz. Ste-
man, gezinshoofden, in 1614 en 1617 op Huiswaard
hadden gezien of vernomen.
Afdoende is het niet, maar het maakt het bestaan der
overlevering waarschijnlijker. Nog iets, al klemt het niet,
toch steunt het den annotatie-schrijver. In of omtrent 1573
hadden vele plaatsen in deze omgeving hun predikant,
Oudorp niet. Ter vergadering der dienaren, gehouden tot
Alemaer anno 1673 den 21 Meerte, wordt gesproken over
die caetus (classis) ende hare deelinge enz. Onder Schagen
behooren Winkel, Barn(s)inghorn, Valcooge, St. Merten,
Calverdyck ende Warmenhuysen. Onder Alkmaar behoo-
ren Schorel, Coedyck ende Langedyck *). Broek o/L. zoo-
wel als Noort-Scherwait hadden 1578 elk een eigen pre-
dikant, en in dat jaar was Coedyck met St. Pancras ge-
combineerd en in 1578 Schorel met Bergen ?).
F(V)eenhuizen, Hensbroek, Out-Karspel, Rijp, Scher-
mer hebben elk een predikant in 1574 %), Obdam is in
1875 *) of vroeger voorzien. Oudorp is onbezet tot 1608,
wanneer het met Oterleek wordt gecombineerd, alwaar
1) Reitsma en van Veen. Acta I, 18.
2) Noord-Holl. Arkadia, 289 en 858.
8) R. en v. V. Acta I, 24.
4) R. en v. V. Acta I, 85.
323
vóór 1572 pastoor is Joannes Ambrosius — later te
Sybecarspel en aldaar afgevallen.
Mag nu de ontstentenis van een predikant alhier tot
1608 niet als bevestiging gelden van Houbraken's be-
wering over 1573?
Van een afvallig priester te Oudorp is ons nooit de
naam genoemd en ongeschokt is ons vertrouwen, dat in
den Geuzentijd de herder trouw bleef; tot wij nader
worden ingelicht, houden wij Heer Andriesz. van Ol.
trop by Alcmaer, 16 Oct, 1573 in de oude kerk te Am-
sterdam begraven, voor dien trouwen herder.
Dergelijk voorrecht — al was het niet aan elke parochie
in de buurt gegeven — staat niet alleen. Te Alkmaar
was pastoor Waterland met kapelaan David Leendersz.,
pal tot in den dood aan de galg. Even kloek lieten Daniël
van Arendonck, gardiaan der Franciskanen en zijn moe-
dige socii zich dooden. Heer Jan Jansz. van Alcmaer,
alias paepmug !), in de oude kerk te Amsterdam begraven
op éen dag met Heer Andriesz., denken we ons als vluch-
teling bij het beleg om aan moedwil te ontkomen, even-
als Mr. Dirck Jacopsz., capellaen van Alcmaer, 22 Sept.
1574 in vermelde kerk begraven. ?)
Dit getuigenis verkwikt, tegenover een rekest aan
Prins Willem, waarin verzocht werd om in de sobere
staat van zekere priesteren die het Pausdom verlaten en
bij het beleg (van Alkmaar) zich vroom tegen den vijand
gedragen hebben, te willen te hulp komen. Hun afval was
er in de hand gewerkt door Cornelis Kooltuin, dien we
in 1558 naar Embden zagen wijken. Later te Leeuwar-
den verblijvende, kwam hij zijn geboortestad bezoeken
en predikte voor de nieuwgezinden. ?)
1) Bijdr. v. Haarlem, XVII, 487. 2) Idem 1. c.
8) C. W. Bruinvis, Te Alkmaar in den Geuzentijd. (Niet in den handel).
924
Het feit besprekende dat in plaatsen, door waardige
pastoors bediend, ook de gemeente niet afdwaalde, zegt
prof. Fruin: !) |
‚‚Naar aanleiding hiervan maken Dusseldorp en de Car-
melieter monnik Bertius, ieder van den ander onafhanke-
lijk, een opmerking, die mij juist schijnt. Zij zeggen:
nog heden ten dage kan men zeer goed zien, wat voor
pastoor de verschillende dorpen in Holland, op het be-
slissend oogenblik toen de hervorming in het gevolg der
watergeuzen binnendrong, gehad hebben. Die een waar-
digen zielenherder bezaten, zijn grootendeels der katholieke
kerk getrouw gebleven. Die afvallig zijn geworden, wees
zeker, dat die een slechten priester hebben gehad; zoo
laat zich, in vele gevallen althans, het anders zonderlinge
verschijnsel verklaren, dat men nog heden in geheel pro-
testantsche streken enkele dorpen aantreft, die bij uit-
zondering roomsch gebleven zijn. Soms liggen daarvoor
andere oorzaken bij de hand; zij hebben misschien een
roomschen ambachtsheer gehad, maar niet zelden zal de
verklaring van Dusseldorp en Bertius de ware zijn."
Voor vele hervormde gemeenten geen overmatig stich-
tende oorsprong, wanneer de eerste bladzijde van haar
memorieboek, den naam van een afvallig priester vertoont.
Laten we hier eenige namen noemen en ze van kant-
teekeningen voorzien.
Een edel voorbeeld gaf te Zuid-Scharwoude (Suide-
kerspoel schrijft Opmeer), de onderpriester Joës Capito,
Schoorlemer van geboorte ?), die in 1575 om den ge-
]) Gids. Januari 1894, blz. 11.
2) Mart. Boek, II, 274.
8) Arch. v. Utr. XI, 162 en 164, Relatio van De La Torre, Ao 1656,
noemt Capito pastoor (wat we onbewezen achten) te Syöecarspel, wat ons
en verschrijving dunkt voor Sudekerapel. De verdere bijzonderheden stem-
men overeen met Opmeer,
325
loove, nabij Egmond gehangen werd. Warmenhuizen mag
groot gaan op zijn laatsten pastoor vóór de hervorming :
Petrus Bouchorstius, in de Relatio van De La Torre ge-
noemd , insignis theologus !). In 1574 weggevoerd, werd
hij een jaar daarna in den Brielle door den strop gedood.
In 1571 was nabij de Zijpe de Carmeliet Hieronymus
Gerards wreedaardig omgebracht ?).
Die voorbeelden staan niet alleen: noemen we nog
Joës van Castricum ?), eveneens aan de galg zijn leven
eindigend om zijn geloofstrouw. De reeds vernoemde Jan
Vermeije, geb. 1526 en in 1553 in Oud-Karspel pastoor,
was een kloek man; hij bleef kerken en zeide, in het
kerkelijke den baljuw, Loeff van Herlen, niet als zijn
overste te erkennen, toen vermelde baljuw den raad gaf
den dienst wat te schorsen. Met Taem Pietersz., zijn
koster , had hij moeilijkheid, want deze bracht in het
kosterij-huis een apostaat (Jan Jordens?) Een kleinen tijd
preekt die vreemde apostel er zijn dwaalleer, maar is
eindelijk in Januari 1567 bij het jonge volk van den
dorpe, dat naar gewoonte het nieuwjaarspel dronk, ver-
stoord en met steenen en dergelijk werptuig verjaagd
geworden *).
Die voorbeelden zijn te vermeerderen. Men hale vrij
de namen der mannen uit dit treurig tijdvak naar boven,
wij zijn er gerust op, velen te ontmoeten die met eere
hun priesterkleed droegen tot in de bange ure des doods.
Wat in de laatste jaren uit oude papieren bekend werd,
staaft deze overtuiging. Doch het blijft waar, dit voor-
recht is niet het deel geweest van alle kerspelen.
1) Arch. v. Utr. XI. 162.
2) Opmeer. Martelaarb. II, 275.
8) Opmeer. M. 277.
4) Studiën en Bijdr. I, 840.
926
Wij slaan de Bijdr. voor de Gesch. van het Bisdom
Haarlem op !) en vinden er minder stichtelijke mededeelin-
gen uit den Raad der Beroerten (ook in Studién en Bijdr. op
het gebied der hist. Theologie, verzameld door W. Moll
en J. G. de Hoop Scheffer, aangehaald. ?) En lezen er:
„„Hoorn 1568, Hr. Jan de Gruere, deken van West-Vr.,
oud omtrent 57 jaren, van 2 Oct. 1566 te Hoorn. Op
last van den Raad van Ber. had hij geinformeerd aan-
gaande Clemens Maartensz., apostaat, Jan Cleyn te Ooren,
Cruysbroeder, den oud-pastoor van Eenigenburg, met den
koster; Hr. Claeszoon, pastoor van St. Marten, de beide
pastoren van Schagen en Barsingerhorn, van St. Pancras,
van Nieuwe Niedorp met den koster en vicaris aldaar,
van Twisch en Sybecarspel, alle hun priesterschap ver-
loochend hebbende en hen begevende tot huwelycken
staet en continueerende de predicatie van Calvin."
Er komen nog meer, helaas!
,Koedijk, 1568. Hr. Jacob Willemsz., capellaan, heeft
aanvaardt de secte van Calvinus; 1557/8 nog een Jacob
Willemsz., (dezelfde?) heeft aanvaerdt de secte van Cal-
vinus. Te St. Maarten is sedert of omtrent 1567 een
altarist *) op de vlucht, hij had daar slechts een vierendeel
jaars geweest”
Om veel kwaad te stichten miste deze titularis den
tijd, maar Heer Claesz. had er reeds vóór hem verderfe-
lijk zaad gestrooid. In die buurt treffen wij nog aan (Joës)
Saskerder, priester (pastoor?) te Haringcarspel en al voor
1557 afvallig. In dat jaar wordt hij professor in de The-
ologie en het Hebreeuwsch te Kopenhagen. Hij en Heer
Claesz. waren van Warmenhuizen.
1) Bijdr. v. Haarl. X, 402.
2) I, 147.
8) Beneficiant.
827
„Petten, 1567. Jan Jordenssone of Jordaens !) van
Scoorle, bevel van het gouvernement aan den baljuw van
Egmond om den pastoor van Petten af te zetten, want
Jordaens preekt op zijn geusch, en acht het daarom gera-
den de afzetting te voorkomen en de parochie te verlaten.
Schoorl, 1568. Heer Reyer (zal wel dezelfde zijn als
Gerrit Royer), de pastoor, verliet den dienst en de Misse” ?),
Daarentegen wordt van de Langedijker pastoors in 1568
geen ten kwade opgeteekend. Jan Jans te Broek zegt, dat
in St. Janskerspel slechts weinige Mennonieten zijn. Van
Noord-Scharwoude is alleen de naam van den pastoor ver-
meld: Romanus Ryckardus. Volgens pastoor Willem
Claesz. waren te Zuid-Scharwoude slechts twee Menno-
nieten, en de ons bekende Oudkarspeler pastoor Jan Ver-
meyen, verklaart, dat in zijn parochie slechts weinige
Mennonieten zijn.
We zullen eenige namen eens afpellen.
De informeerende Deken, Jan de Gruere of Grudelius,
behoefde zelf eigenlijk een informatie, aangezien ook hij
van het geloof afvallig werd; a fide avita devius, zegt
Bat. Sacra ?).
Clemens Maartens, de eerste naar wien deze deken
onderzocht, was pastoor te Hoorn en in 1666 afgevallen.
Den 14 Juli werd buiten Hoorn door den bekenden Jan
Arends de eerste predikatie gehouden. Weinige dagen
daarna, zegt Velius in zijn kronijk van Hoorn, verliet
de pastoor van St. Anthonie-kerk (Clem. M.) de roomse
godsdienst en begon op Keeren bij het siekhuis openlijk
1) Is zijn broeder „D. Petrus Jordanis ex Schorel oriundus, vice-curatus
Edam 1548?" dezelfde als ,,D. Petrus, Pastor Edamensis, A. 1548 in
Schorel constituitur?" Beiden geeft v. H. op in Hist. Ep. (Harlem.) 88
als pastores prisci in Schoorl.
2) Bijdr. v. H., X, 407 en 408.
8) II, 444.
928
te prediken. Dat licht moest benut worden, en de Alk-
maarsche Synode, geopent 18 Mei 1579 !), verkoos hem
tot ,,dem presidem." In 1596 taande dat licht, want hij
werd min of meer verdacht geacht op het stuk van pre-
destinatie.
Heer Claeszoon, pastoor te St. Maarten, geboren
Warmenhuizer, heette verder Scheeltjes, of Scheltien, of
Scheelkens, hij zou zich al vroeger bij de onroomschen
hebben gevoegd, indien eenige hindernissen zich hadden
laten wegruimen. Waarschijnlijk behoorde tot die hinder-
nissen het onderhouden van zes kinderen! Vriend van
Jan Arends werd hij door invloed van dezen tot predikant
te Ámsterdam beroepen. Hij beschouwde dit beroep als be-
wijs, dat de Heere hem uit het Pausdom wilde trekken!
Vooraf raadpleegde hij nog zijn vriend C. Kooltuin in
Embden, wiens advies gunstig luidde ?). Van Amsterdam
moest hij echter spoedig wijken, hij trok naar Embden,
en stierf daar in 1568 aan de pest. Ervarenheid in het
Grieksch en ook in het Hebreeuwsch wordt hem toege-
schreven,
De pastoor van Schagen is Sybrant Jans, in 1548 pries-
ter gewijd, in 1560 pastoor van Schagen geworden. In
het huwelijk zich begeven hebbende, legde hij in 1667
zijn koorkleed op het altaar neer. Zekere Harmanus, ook
een afvallige, had dit zoogenaamd huwelijk, volgens
Calvinistisch gebruik, ingezegend ?). Den 30 Mei 1570
werd hij met nog drie afgevallen priesters in den Haag
geworgd, waarna de lichamen werden verbrand.
Pieter Dircxz. is de pastoor van Nieuwe Niedorp, al-
waar hij tot de nieuwe leer overging. Even als de afval-
1) R. en v. V. Acta I, 62.
2) Kobus en de Rivecourt, Biogr. Woordenb. II, 806.
8) W. H. Houél. Vier Pastoors-Martelaars, 7.
329
lige pastoor van Eenigenburg, Laurens Claasz. en Jan
Jordens, zag hij het levenslicht te Schoorl !). Hij werd
na aflegging van het priesterkleed notaris, liet zich door
Jan Arendz. huwen, preekte de nieuwe leer te Koedijk
en ook heimelijk te Warmenhuizen ?). Predikant te Nieuwe
Niedorp geworden, zien wij hem meermalen optreden als
lid van een Synodale commissie. 1582 onderteekent hij
mede het excommunicatie-vonnis over den Leidschen pro-
fessor en predikant Caspar Coolhaas, van wien verklaard
wordt, dat hij niet voor een leeraar, maar veel meer voor
een verscheurder dient bekend te worden.
Wat had deze professor, die bij opening van Leidens
hoogeschool den 8 Februari 1575, de inwijdingsrede hield,
misdreven? Hij was in geschil geraakt met zijne ambt-
genooten over het door hem verdedigd recht der burger-
lijke overheid in kerkelijke zaken. Het kostte hem zijne
betrekking. Zijn verdraagzame geest kon zich moeilijk
met de stroeve Calvinistische predestinatieleer vereenigen.
De titel van een werk over hem, in 1865 te Amsterdam
verschenen, luidt : „Caspar Janszoon Coolhaes, de voor-
looper van Arminius.” De schrijver is Dr. H. C. Rogge.
Deze titel schetst zijn richting. Potsierlijk is het de pro-
testantsche kettermeesters te zien optreden tegen een
professor die niet precies een synodaal geloovige is!
_ Die van Sybecarspel is Jan Ambrosius, in 1567 eerst
altarist ?) te Heynsbroeck , toen pastoor te Oterleek , *)
kort daarna te Sybecarspel, waar hij voor goed zijn
roomsch geloof verzaakte en predikant werd. Op de ver-
gaerderinge der dienaren te Alcmaer, 81 Meerte 1578,
waer gelesen werd o.a. dat punt van dat Synodus te
1) Stad. en Bijdr. I, 882.
2) R. en v. V. Acta ens. I, 116.
8) Beneficiant. |
4) v. H. en v. R. Haarl, Bisdom, 266,
880
Edam, „„noopende thuwelyck ende dat trouwen van alle
menschen sonder onderscheydt, waervan die broederen
haer eendrachtiglijk hebben laeten behaegen en besloten
te onderhouden” !), werd ook Jan Ambrosius besproken.
Men schijnt wel aan de kenteekenen van sommiger ge-
schiktheid te hebben getwijfeld. Aan niet ten volle be-
trouwbare overloopers werd een forme (formuul) ter
examen voorgelegd en voorgeschreven, om in dat coetus
(classis) te prediken. Jan Ambrosius onderwierp zich hier-
aan goedwillig. Hij moet goed voldaan hebben, want we
zien hem later als predikant te Amsterdam en de parti-
culiere Synode, in 1596 te Hoorn gehouden, verkiest
hem tot praeses, Waarschijnlijk is Ambrosius Joannis, in
1618 tot den dienst te Petten toegelaten, zijn zoon.
Jan Jordaens of Jordense is geboren te Schoorl, evenals
zijn vriend en gezel in den afval Gerrit. Janse Royer.
In 1557 is hij, maar jong priester, reeds pastoor te Ob-
dam. In 1567 ontmoeten we hem als pastoor te Petten,
waar hij dapper op zijn geusch preekt, wat voor hem
op een afzettings bevel uitloopt. Om de uitvoering van het
bevel te ontloopen, verlaat hij de parochie. We vinden
hem terug als predikant te Winkel in de buurtschap van
Pieter Dircxz.
We noemden Gerrit Janse Royer, gezel op hun wandel-
leeraarstocht van Pieter Dircxz., Jordaens en Laurens
Claes, (die de cure van Eenigenburg verliet) naar War-
menhuizen, Schoorl en Koedijk. Voor 1568 is hij misschien
pastoor te Schoorl, verlaat dan den dienst en de misse
en bestond op zijn geusch te preeken, nademaal hem dit
door Brederode bevolen was ?). Toch is hij in 1570 weder
1) R. en v. V., Acta I, 7,
2) Stud, en Bijdr. I, 887. .
331
pastoor en wel te Heynsbroeck !), waar hij, evenals
collega Michiel Pieters, de Opdammer pastoor, eerst het
masker aftrok toen de wind uit den begeerden hoek kwam ?)
Wat vastovertuigde mannen! Royer is later te Winkel,
eerst naar het schijnt pastoor, vervolgens predikant. Zijn
vriend Michiel Pietersz. vertrok naar Aartswoud als die-
naar des Woords, maar oefende later dit dieriaarschap uit
te Obdam en te Heynsbroek, ja bracht het tot Scriba van
een Prov. Synode. Zoo hoog steeg Royer niet, die na
1574 zijne gaven niet meer voor de Winkeler gemeente
ten beste geeft. In dat jaar besloot de Synode eendrach-
telijk dat hij zal „afstaen van den kercke dienste” 5).
Geen groot pleizier moet dus aan den man beleefd zijn,
die zoo geijverd had voor het nieuwe evangelie.
Zoo waren er meer; wat verderop, te Zwaag, was
Aert Hendrix, na zijn roomsch geloof er aan gegeven te
hebben, dienaar des Woords. Ter Synode van Edam, in
1598, is bevonden dat deze Arnoldus ,,grootelijck heeft
gesondight soowel door dronckenschap als door rebellig-
heid tegen den classem *) Hij is niet de eenige, wiens
zedelijk faljiet door de hervorming niet is gehomologeerd.
Rebelligheid werd ook anderen toegeschreven.
Aan den 60-jarigen pastoor te Broek, Jan Jansz., werd
in 1568 niets ten laste gelegd. Bleef hij getrouw ? Helaas !
Jan Jansz., voormalig pastoor op Langendijk, is vermeld
als predikant te Texel, heeft er zich niet „eerlycken ge-
dragen’ en schijnt gedacht te hebben dat een beroep even
goed van hem, als van de gemeente kon uitgaan en vond
Broek verkieslijker boven Texel. Het in praktijk bren-
1) v. H. en v. R. Haarl, Bisd. 266,
2) Idem. 266.
3) R. en v. V. Acta I, 24.
4) Idem. 257,
332
gen dezer meening kwam in 1576 hem te staan op sus-
pensie, omdat hij zich tweemalen onordentelijk van den
eenen plaats tot den anderen getranslateerd heeft. Met
de predikanten van Z. en N. Scharwoude was het even-
min getroffen: zware klachten waren ingekomen.
Heer Jan Jansz., om meer perikel te voorkomen, werd
naar Oudkarspel overgeplaatst en in 1581 meenden die
van Hem, dat de 78-jarige voor hun gemeente nog wel
een geschikt dienaar was.
We doen zoowat de ronde en noemen Cornelis Cor-
nelisz., eertijds pastoor te Schermer, met wien de ver-
‘gadering te Alkmaar in Maart 1573 zich reeds had bezig-
gehouden. Voor examen, proefpreek, voor classis (coetus)
boog deze afvallige demoedig het hoofd. „Entlyck soo
onderwerpt hem ook bereydelyck Cornelis Cornelissen,
eertyts pastoor tot Schermer, ende (zal) hem soo lange
des dienst onthouden, soo lange hy in 't coetus zal ge-
Öxamineert ende gehoort wesen.”
Van hetzelfde gehalte en tot gelijke onderwerping be-
reid was Jan Claesz., eertijds pastoor, later predikant te
Petten.
Cornelis wordt in Juli 1573 toegelaten, om bij pro-
visie te prediken; Spierdijk mocht van zijne gaven ge-
nieten !). Moeten we nog noemen, Heer Laurens Claes-
zoon, pastoor geweest te Benigenburg op Zeedijk, apostaat
evenals zijn koster ?) of Jan Geertsen, op 1568 geboekt,
als priester en prochiaan in St. Maarten? Sedert een jaar
of meer voor hem, was hier (St. Maarten) een zekere
altarist na de vlucht van Scheelkens ? %) Volgens Reitsma
1) R. en v. V. Acta enz. I, 8, 9. Noot en 18,
2) Bijdr. v. H. X, 402.
8) Idem. 404,
333
en Van Veen, is Jan Geertsen, of Jan Gerritsz, daarna
vrij zeker predikant te Midwoud ?).
We sluiten de naamlijst. Tegenover de zwarte stippen
hebben we reeds namen genoemd van priesters-martelaren,
zooals te Alkmaar en te Warmenhuizen, van vrijwillige
bannelingen. Als trouw geblevenen, melden wij Jan Cor-
nelisz, Speck, eerst altarist in Hensbroek ?) in 1567/68 (?)
priester en cureit te Petten ?). Tegenover een afvalligen
pastoor te Akersloot, zien we een trouw gebleven kape-
laan, tot herder benoemd, En is het ondenkbaar dat onder-
scheidene parochies, bij veel ontrouw, het geluk hadden
aan Edam ten deel gevallen, waar bij uitbanning van
pastoor Meindert van Enkhuizen, de kapelaan (Nic. de
Wit) met de helft der priesters, de gemeente bediend
hebben? *)
Heel vlot ging de omzetting eerst niet; wanneer in
1566 te St. Pancras geen nieuwigheden nog waren, en
toen op Koedijk zich slechts enkele kalvinisten vertoon-
den, dan heeft aanvankelijk het succes maar zeer matigjes
den arbeid der nieuwe apostelen bekroond.
Met Alkmaar's ontzet zou dat anders worden, voortaan
was met de partij van den Prins en van den opstand, ook
de geuzenpartij de baas. De pogingen om het Noorder-
kwartier onder het gezag van Koning Filips terug te
brengen, mislukten. Mislukken zou elke poging om de
gebeeldstormde Kerken terug te krijgen, indien zulk eene
poging door de oude en rechtmatige bezitters al niet reeds
door de omstandigheden werd ontraden.
Donkere dagen; hoopten de Oudorpers nog het kerkelijk
eigendom aan te spreken, en wat eerst voor den eere-
1) Acta enz. I, 449.
2) V. H. en V. Rhijn. Haarl. Bisd. 265.
8) Bijdr. van H., X, 407.
4) Idem. III, 7.
834
dienst of het onderhoud der bedienaren was bestemd, in
klinkende specie om te zetten om dan het deels in puin
liggend tempelgebouw te herstellen? Slechts kort duurde
deze illusie,
11 Dec. 1573 beantwoordde de Prins van Oranje een
smeekschrift der regeering van Alkmaar, aangaande elf
onderwerpen !). Punt IV vermeldt: ?) „Boven desen, alzoo
die Kerke tot Alkmaar niet veel meer inkomsten heeft,
dan zy jaerlijks tot nootelyke reparatie en onderhoud be-
hoeft ; aanschouw genomen ook, dat de kercken-dienaren
tot Alkmaer nog niet met ordinarisloon ofte onderhou-
dinge voorsien en zyn: zoo waer de Suppl. vrindelyk be-
geren dat uwe Excelentie het land en inkoomen der kerke
en pastorye tot Oudorp, dien van Alkmaer wilde laeten,
tot een redelyk onderhoud harer kerkendienaren, welke
inkoomen nog niet zullen mogen strekken ten vollen
onderhoud der dienaren aldaer.
Het antwoord lnidde: Fiat in zulke voegen als bij den
supplianten verzogt werd, bij provisie en tot dat bij generale
ordonnantie van het Land, anders gedisponeert zal worden".
Aldus werd Oudorps kerk onteigend van de vermakin-
gen, door een roomsch voorgeslacht bestemd voor den
roomschen eeredienst en zijne bedienaren.
Reeds 26 Oct. 1578 had de Prins geoctroyeerd, dat
voortaan niemand timmeren, noch huizenbouw, noch nering
doen mocht op 600 roeden afstand van Alkmaar's stads-
grachten. Wie het ondernam, diens bouwsel mocht afge-
broken, zijn nering belet worden.
Bij dit Fiat van 11 Dec. 1578, kwam nog eene inwil-
liging, een ingrijpen op bestaande rechten. De suppliek
luidde: het territorium ofte banne, hetwelk die van Out-
]) Boomkamp. Alkmaar, 825 vv.
2) Id. 828.
835
dorp gehad hebben te willen voegen onder de jurisdictie
der stad.
De Prins consenteerde dat jurisdictie en ban van Out-
dorp, de Koninghlijke Majesteit toekomende, toegevoegd
werden aan het schoutambt van Alkmaar. Zoo werd de
Oudorper kerk ook ontzet van haar recht bij benoeming
van den Dorpsschout. Bij deze wijziging in de jurisdictie
is nog: van ’s Konings weghe bedient en geadministreert
aan de goe gemeente voorgespeld. Bij het veralinieeren
echter van Oudorp's kerkbezit, bleef — wijselijk —
’s Konings naam verzwegen.
Wat zal er in die donkere dagen waaraan geen einde
scheen te komen, wat zal er vurig gebeden zijn, toen in
1575 Paus Gregorius XIII het algemeen Jubilé had doen
afkondigen! Dat jubilé zal echter voor ons land eerst in
1678 zijn gevierd; dit meenen wij te mogen opmaken
uit Bijdr. voor de Gesch. v. h. B. v. H. I, 20, waar Ju-
bilaum concessum a Gregorio XIII, (Dus) vermeld wordt
op 1578. Het is het jaar der Haarlemsche Nonen, en der
instorting der bisschoppelijke zetels in ons Vaderland. De
waardige bisschop van Mierlo moest eerst zich verbergen,
later vluchten en overleed 28 Juli 1587 na te Deventer
de St. Lebuinus-kerk te hebben gereconcilieerd.
Aanvankelijk was des bisschop's vicaris, Vairlenius,
werkzaam om te redden en te behouden wat mogelijk was.
Bij den dood van Haarlem's tweeden bisschop verkoos het
Kapittel als vicaris — sede vacante — den volijverigen
Willem Coopal, te Spierdijk geboren !) Coopal smaakte
het geluk velen, ook in dit Noorderkwartier, terug te
1) Verre verwanten van W. C., waren in de vorige eeuw nog in Oudorp,
In 1687 is een Willem Coopal pastoor te Obdam. Hij was te Spierdijk
geboren, werd in 1037 verplaatst naar Purmerend, later naar Moaniken-
dam, f te Amsterdam 15 Oct. 1662. Het Kapittel had hem den titel van
Aartsdiaken verleend.
836
brengen tot het geloof. Door een noodlottig toeval vond
hij, op een zijner apostolische tochten, den dood in de
wateren van de Beemster, die hij van Purmerend naar
Avenhorn wilde oversteken.
De vacante bisschopszetel bleef vacant. Reeds vóór den
dood van Van Mierlo, was (1580 of 1583?) Adam Sasbold
Vosmeer (geb. te Delft 1548, priester gewijd te Utrecht
1572) opgetreden, voorzien van geestelijke volmachten.
Apostolisch vicaris geworden werd Vosmeer in 1602 ge-
sierd met den aartsbisschoppelijken titel van Philippi à i. p. i.
en overleed 1614.
Schoon en verdiend is de lof door Fruin hem toege-
kend !) Hij leefde voor niets dan voor de Kerk, en de
vrucht van zijn arbeid is in een paar woorden geschetst :
een nieuw leven was voor de Katholieke Kerk gewekt.
Neen, die stroom zou niet tot stilstand worden gedoemd,
noch door Leycester, noch door Prins Maurits, dien de
Staten van Holland in 1585 tot kapitein-generaal aan-
stelden. Had Vosmeer in 1583 het volk zonder leidsman,
de kudde zonder herder gevonden, hij deed de wanorde
ophouden en spoedig bespeurde de geestelijkheid (seculier
en regulier) zoowel als het geloovig volk, dat er weder
een kerkverband was. Het gelukkig gevolg hiervan onder-
vonden vooral de gemeenten, die korter of langer tijd van
geestelijke hulp verstoken, nu weer geregeld bestuurd
werden, In Alkmaar, waar de bekende pastoor Cornelis
Hendriks, uit de Kuinder, zooveel hij vermocht, in stilte
had gearbeid, zond de Vicaris Apostolicus, omtrent 1609,
pastoor Henricus Loeffius. De Jesuieten waren er in 1608
aan den arbeid ?) en zouden — des gevraagd — ook de
naburige steden en dorpen helpen. Die hulpe uit Alkmaar,
]) Gids, Febr. 1894, bl. 212.
2) Bijdr. v. Haarl., IV, 4, 29.
937
zal wel het eerst aan Oudorp ziju ten goede gekomen.
In Spierdijk was in 1607 !) door Sasbold Vosmeer M. Simon
Spanbroeck reeds gezonden, te voren is denkelijk Judocus
Cats werkzaam te Schagen ?) eu van daar uit, zoo goed
als het gaat, voorziet hij in de geestelijke behoeften der
Velder-statie, waar in 1612 Bavo Costerus Cleerbesem
wordt gezonden. Wellicht was reeds omtrent dien tijd voor
Schoorl en omstreken gezorgd; althans de naam van
Joannes Granaet is vermeld als pastoor in Schorel ; 1618
is zijn sterfjaar 5). Ook de predikanten ontwaarden die
heropleving.
Ter Synode van Edam in 1586 *) klaagden reeds de
Synodale heeren dat de pausselycke superstitie, door
heimelijk insluipen van mispapen en monniken werd ge-
voed. In 1588 5) werd op de Synode te Haarlem beslo-
ten aan mynheeren de Staeten te verzoeken daarin met
de bequaemste middelen te voorzien 9) en in 1594 ver-
klaren de kerken van N-Holland, dat zulke papen meest
uit Haarlem komen. Het heeft niet mogen baten, tegen
de verdrukking in, zette het katholicisme zijn leven voort
en herwon bij stukje en beetje het overrompeld erf. Na
donkere dagen zou andermaal het licht schitteren.
V.
Na de Hervorming.
Zoo goed als de omstandigheden gedoogden, was de
herbouw van Oudorp geschied, de steensoort, hier en daar
1) Bat. Sacra II, 441.
2) Bijdr. v. H., XX, 849 en 867. Niet Franciscus van den Brugge,
f 1658, maar Judocus Cats moet derhalve beschouwd worden als Schagens
eerste pastoor.
8) Bat. Sacra IT, 435.
4) R. en v. V. Acta I, 135.
5) Idem. Acta I, 147.
6) Idem. Acta I, 187.
Bijdragen Gesch, Bisdom v. Haarlem. XXIIe Deel, 99
338
aan een muurvak of keldergewelf aangetroffen, wekt de
gedachte op dat van een of ander bij den brand vernielde
grooter huizinge (pastorie?) de puinen zijn onderzocht en
wat bruikbaar was, aangewend is. Landneering en vis-
scherij gaf weer brood, en na korten tijd steeg het land
in prijs. Dit laatste kan worden opgemaakt uit een ouden
koopbrief uit 1593 !), betrekking hebbende op verwisse-
ling van eigenaar van een stukje grond, later eigendom
geworden der Roomsche kerk aldaar.
De aanhef van dien koopbrief luidt:
„Wij Eglen Adriaenszoon Schoudt tot Oudorp, Corne-
lis Dyricxszoon Willemans ende Pieter Dircxzoon Ben-
houwer, Schepenen aldaer, doen cont dat voor ons gecom-
pareert ende gecomen is, Cornelis Pieterszoon Halfvasten,
Poerter der Steede Alcmaer ende bekende mits desen
brieven, gecoft te hebben van Cornelis Maertenszoon van
Oudorp voorssz. ene stucke lants genaemt dat Osseweit-
. gen, gelegen in onsen voorssz. banne van Oudorp, groot
omtrent vierdalf gars lants ende eene snees, belent mette
voornoemden Cornelis Pieterszoon Hemelrycks weyde aen
de oesten ende noorden, Hendrick Corneliszoon Groen met
Maertoen Direxdochter, Cloosterweyde aan de westen, die
gemeene vaert aan de suyden ende dat bij 't gars roede
en de maet, "t gars voor de somme van vier hondert
Carolusguldens tot veertig groten Vlaems ?) die gulden
te betalen." enz.
In het geheel is voor dit Osseweytgen betaald iu ver-
schillende termijnen 1459 guldens en 3 stuivers. Er zijn
in de vier laatste jaren landerijen verkocht voor minder
pris de pars.
Ter afsluiting van den koopbrief nog een paar bijzon-
1) Parochiaal Archief,
2) Groot Vlaamsch — f 0.025,
339
derheden. Schout Eglen en zijn Schepen Pieter Dircksz.
Benhouwer waren bedreven in de schrijfkunst. Cornelis
Direxsz. plaetste een merck op bede van beide comparan-
ten, en op verzoek van zijn voornoemde Schepenen, die
»gheen segel gebruicken", heeft Eglen Adriaanszoon zijn
eigen zegel op het stuk geplaatst. Dit Gemeentehoofd, ook
Schout van Oterleek, bleek den Gregoriaanschen kalender
(Oct. 1582 door Paus Gregorius XIII ingevoerd) te vol-
gen, met bij den datum te voegen: Stylo novo datum.
En hoe maakten het de katholieken met het waarnemen
van hun godsdienstplicht? Hun aloud kerkgebouw stond
er, maar dit als tempel te bezigen, was hun ontzegd. In
1594 werd het in puin liggende koor aan de westzijde
door een vlakken muur vervangen en de uitwendige ruimte
beperkt, maar het gebruik was hun verboden. Heeft rond-
trekkend predikant of zeloot er soms beproefd zieltjes te
winnen ? In de belangrijke verzameling van Reitsma en van
Veen lezen wij, dat in de particuliere Synode, te Alkmaar
14—19 Juni1593 gehouden, op het gravamen des classis
van Alcmaer is besloten, bij rekest te verzoeken aan ge-
committeerde Raden van W. Friesland en in het N. Kwar-
tier, ten hunne believen ordre te stellen, dat in die dor-
pen, daer geen dienaers zijn, mochten door haer autho-
riteit aldaer dienaers des Woordts gestelt worden.
Wij vertrouwen dat die uitzending naar hier, als zij
geschied is, weinig opleverde. Maar het bleef den katho-
liek moeilijk zijn godsdienstplicht te vervullen. Er was
geresolveerd, dat pene beliep: het houden van (roomsche)
conventiculen, zelfs zonder presentie van paep of munick,
dat mede penen sullen worden gestatueerd tegen degenen
die haer van papen oft municken laten andermael trouwen
oft doopen !), mitsgaders dengenen die daar bij ende pre-
sent zijn geweest.
1) Arch. v. Utr. XVII, 155. Is dit andermael niet een bevestiging van
Vosmeer's Iusinuatio etc. van 1602,
340
Katholiek te zijn mocht dan volgens het nieuwe Staats-
recht op zich zelf geen strafbaar feit wezen vermits dit
geacht werd in het geweten om te gaan, maar dit open-
lijk te toonen door deelneming aan een heel klein roomsch
konventikel, werd strafbaar gesteld. Een voor de buiten-
wereld totaal onzichtbare kerk, mochten de katholieken
onder elkaar uitmaken. Zoo iets als een voortdurende
geloofseclips werd ten hunnen opzichte met de vrijheid
van conscientie, dat veroverd en heerlijk goed! best be-
staanbaar gescht.
De Oudorpers hebben zich gered, zooals het elders ging.
Is er tegen glurende spionnen gewaakt door klopjes? Zij
waren er tijdens Oudorp statie heette. Zels een klopbroer
is vermeld. Zij zijn in die latere periode wis niet voor het
eerst verschenen.
In de 17° eeuw waren hier een paar roomsche schepe-
nen; hadden ze roomsche voorgangers, dan was het lichter
te schuilen in boet of zolderverblijf. Voorts weten we,
dat Schout of Baljuw (Oudorp ressorteerde onder het Bal-
juwschap der Nieuwburgen, naam aan het oude gesloopte
kasteel ontleend) soms één oog sloot, wanneer geld de
vergunning vergoedde. Die oogluiking leek later vaak :
abonnement volgens tarief.
Waar kerkten de roomschen van dit oude Kerspel ?
Denkelijk niet bij voortduur in éen woning. Misschien is
er in de woning, die kerkhuis werd in 1650, dienst ge-
daan; ook een andere plek wordt genoemd: de Capelle
te Huiswaard, een stuk, was in het begin der 17° eeuw
of iets vroeger schoolhuis geworden en had waarschijnlijk
altijd een roomschen meester, zij was voor een stil con-
ventikel best gelegen, ook voor sommige geloofsgenooten
in de stad.
Bovendien de weg naar de marktplaats Alkmaar was
niet te versperren en daar toeft sinds 1580 de uit Kuinder
941
verdreven pastoor Cornelis Hendriksz., geboren Alkmaar-
der. In een keurige monografie !) beschrijft pastoor L.
Scholten, z. g., zijn arbeid in Noorder-Kwartier en W.-
Friesland van 1580-1615. Hij kwam op den rechten tijd,
werd hier en daar gekerkerd en in 1596 door de regee-
ring ter stad uitgewezen op poene van verbanning uit
Holland en W..Friesland. Maar een rekest werkte uit
dat hij mocht blijven tot hem anders zou geordonneerd
worden. En daarbij is het gebleven.
Was dit (opgeschort) vonnis uitgelokt door de N.-Holl.
Synode van Haarlem, 7-16 Juni 1594? Aldaar wordt bij
art. 16 gezegd: op de „swaericheyt van die van Alcmaer
noch voorgestelt aangaende de conventiculen der Papisten,
tot oeffeninghe haerder religie ende eenige dreygementen,
ja openlyck gewelt tegen die van de suyvere religie, is
geresolveerd dat men eerst goet bewijs, ten minste bij
aftestatie zal nemen, ende daer ’t selve den Heeren Staten
verthoonen", enz. ?). .
Cornelis bleef en de omliggende dorpen zullen niet
te vergeefs een beroep op zijne liefde hebben gedaan, en
van die dorpen is Oudorp het meest Alkmaar nabij.
Deelde later in zijn arbeid Ewoud Franciscus Hooge-
land? Als Hogelant schrijft hij in 1617 onder een attes-
tatie ten gunste van Vic.-Cap. Sixtius ?). Necrol. Harl.
heeft op 1624; Obiit D. Ewaldus.... Alcmaria *). Bood
ook later Arie Nannius Glaudosanus (Akerslooter) hulp?
. Cornelis stierf op een schoonen dag, Maria-Boodschap,
1615. Zijn levensavond verhelderde bij komste van meer
arbeiders, die ook buiten de stad zouden werken. In 1608
]) Bijdr. v. Haarl., XV, 886.
2) R. en v. V. Acta enz. I, 185.
3) Bijdr. v. Haarl., X , 12,
4) Kath. IX, 69.
842
is de Jesuieten-statie onder pater Ger. Florentius voor
goed gevestigd , Loeffius (f 1682) in 1609 in St. Mathias,
Quirinus Coster (f 1632) in St. Laurens te Alkmaar sinds
1613. Eerlang komen Dominicanen met pater Harms, en
vajer Buitendijck vestigt de Franciscanen.
In dat tijdvak was heel wat geschied. Parma stierf in
1692, Philips II in 1698. Brussel huldigde in 1599 AI.
bert en Isabella als landvoogden, 1600 is de slag van
Nieuwpoort en in 1609 is het 12-jarig Bestand, waaruit
ook de Katholieken opmaakten : Deze Nederlanden zijn
voor Spanje verloren.
Tijdens het Bestand, vroege bode van lateren vrede,
hadden de eigenlijke inspireerders der Plakkaten onder-
ling twist. Eensgezind tegen Rome, waren de predikanten
het onder elkaar oneens, bij wie de schat van de suy vere
gereformeerde religie eigenlijk berustte. De Bijbel moest
het uitmaken, en het Staatsgezag moest helpen. Hiermee
is de twist van Arminianen en Goramaristen aangeduid.
Wij mogen die aanstippen, want de beide eerste Oudorper
predikanten behoorden tot de Arminianen; een Petrus
JEmilii is in 1619 afgezet, dewijl hij anders geloofde dan
te Dordt was vastgesteld. Het getwist was al vroeg be-
gonnen.
De menschelijke wil, oorspronkelijk van den beginne
en als eindige wil onvrij, en geen meester van zich zel-
ven, dit was — zegt Broere !) — de eigenlijke dogma-
tische grondslag, door Luther gelegd. Bestaat er geen
vrijheid, dan gebeurt alles noodzakelijk en is des menschen
eindelijk lot van die noodzakelijkheid-alleen afhankelijk.
Dit gaf Calvijn uit voor goddelijke praedestinatie. De
rede en het rechtgeaard menschelijk gevoel kwamen in
verzet. Een deel Protestanten waren op voorgang van
1) Terugkeer van Hogo de Groot.
343
den Leidschen hoogleeraar Arminius ten opzichte van de
praedestinatieleer en de daar naast meer samenhangende
leerstukken tot de oude katholieke waarheid teruggekeerd.
Gommarus, ook Leidsch hoogleeraar, vertegenwoordigt
het Calvinistisch beginsel : God heeft uit het in Adam ge-
vallen menschelijk geslacht, in Zijn eeuwigen raad, een
zeker getal menschen uitverkoren om hen door Christus
zalig te maken, terwijl Hij de anderen in hunne zonden
laat. Remonstrantie en contra-Remonstrantie.
De Arminianen verwijderden zich echter van den kath.
grondslag, met het gezag der Staten in zake van godsdienst
te verdedigen, gezag, waarbij de Kerk geheel onder de
macht van den Staat zou geraken. Hiervan wilden de or-
thodoxen niets weten. De kerk boven alles uit, de Staat haar
dienaar in het nieuwe land van Kanaän, was hun devies. De
H. M. Staten poogden den evenaar in het huisje te hou-
den met Tolerantie te preeken, maar dat liep ook mis.
Het feit was beslist, toen, 18 Juli 1617, Prins Maurits
in den Haag ter godsdienstoefening opging in de Klooster-
kerk, den doleerenden Contra-remonstranten in gebruik
afgestaan. Had hij ontdekt hoe de praedestinatie, grauw
of blauw, er uitzag , wat hij aanvankelijk niet wist? Dacht
hij in trouwe, dat de Remonstranten iets gemeen hadden
met „den man der sonde, de ongerechtigde, ick zegge
den Paus van Romen"? Of begreep hij dat tot vergroo-
ting van zijn macht, de Calvinistische predikanten en de
volkspartij in hun achterhoede, een besten steun aanboden?
Het was beslist toen, zooals Vondel zingt:
mijn Heer de Prins
Gommers zijd’ die boven hing
Trooste met zijn staele kling,
Die zoo zwaar was van gewigt
Dat al tander viel te licht.
Toen aanbad elk Gommer's pop
En Armijn die kreeg de schop.
944
De stalen kling velde Oldenbarnevelt; zijn dood werpt
een bloedvlek op hen, die dezen edelen en grooten staats-
man uit den weg ruimden. En dan durft men nog spre-
ken van Egmond en Hoorne !).
Weinig minder schandvlek is het vonnis, dat Hugo de
Groot en Hoogerbeets tot eeuwigdurende gevangenis ver-
oordeelde. Uytenboogaard werd uit den lande verbannen.
De Calvinistische orthodoxie vierde triomf over het pro-
testantsch beginsel: „Vrijheid van onderzoek". De pre-
dikanten, weigerachtig om de Dordtsche canones te onder-
teekenen , werden afgezet en met de schoolmeesters ging
het insgelijks.
Van dien strijd weet o.a. Alkmaar mee te spreken;
ja, de schutterij kwam er aan te pas. De Jager na vrede
wordt in een pamflet, door Broere ®) aangehaald , van
Christus-loochening beschuldigd. „Hij en ontsiet sich niet
midden in den schawdale des Heeren bij lichten daghe
tot de tenten van mijn geslagche vijanden over te gaen....
poogende niet alleen mijnen Heer, de ghezalfde des Heeren,
zijns ampts te ontzetten. Die Jager bidt ook niet goed,
neemt den Middelaer ende tusschencomer J. C. niet mede,
om in Zijn welriekende salve, Gode aenghenaem te zijn."
Die Jager is de schrandere Remonstrant en Alkmaarder
predikant Venator; zijn tegenstander, een man van ge-
wicht onder de contra-remonstranten is Hillenus, ook Alk-
maarder predikant.
Een schetsje uit den strijd. Eens toen Venator de doop-
beurt had, verstopte Hillenus het doopbekken al onder de
preek, dan kon Venator er geen gebruik van maken.
Aldus de heer C. W. Bruinvis in zijn Álkmaarsch geschil op
zijn ergst, een verhaal even nauwkeurig als onpartijdig 5).
1) Broere. Terugkeer van Hugo de Groot, 9.
2) Terugk. v. H. de G., 81. 8) Niet in den handel, bl. 85,
845
Toen v. Hil in 1610 te Koedijk ging prediken, kregen
zij, die uit de stad onder zijn gehoor waren, den naam
van ,Slijck-geuzen."
Ook op het platteland, o. a. te Warmenhuizen, gistte
het en daar werd, op last der Staten, Zondags om de
beurt remonstrantsch en contra-remonstrantsch gepreekt!
Nu had Oudorp, waar een kleine kudde en met Oter-
leek verbonden was, in Aris Volckertz., sinds 1608, een
predikant. Hij kwam spoedig in onmin met Classis en
Prov. Synode, wilde de confessie wél, den catechismus
niet ouderteekenen , beriep zich op de Staten, die de te
onderteekenen akte wilde zien en opheffing van schorsing
verlangden. Het werd hem euvel geduid. In Mei 1610
is hij aan Venator's zijde. Volkertsz. t 1612.
Zijn opvolger Petrus /Emilii, misschien toen buiten be-
diening, was reeds door meer dan een Synode suspect ge-
acht. Zijn dienaarschap te Broek i/W. was niet in vrede
geweest; er kwam verzoening, maar het rechte werd het
niet. De Classis Edam zette hem af — in of vóór 1601
— want hij had bezwaar over het belijdenis-art.: ,,de re-
probatione damnandorum". Toch bleef hij tot A». 1608;
de Hoornsche Synode oordeelde: Zoo kon het langer niet.
„‚Ter cause van sijn persoon was in sijnen dorpe grote
onrust ende swaericheyt tot slaens toe onder de burgerije
ende gemeente )) Op 't poinct van de leere was zijn
suyverheyt ook verdacht. Tot de zaak onderzocht was zou
hij zich stil houden, maar werd van Broek ontslagen met
attestatie en wachtgeld. Deze Remonstrant meende met
gelijk recht als zijn tegenpartij, te mogen verkondigen
wat hem toescheen op bijbelschen grondslag te steunen.
In 1619 weigerde hij de Dordtsche dekreten te onder-
teekenen en werd afgezet.
1) R. eu v. V. Acta I, 484,
346
Van onrust onder burgerij en (protestantsche) gemeente
te Oudorp of Oterleek is ons niets bekend. Tot slaans
toe, zal het wel niet zijn gekomen.
Met dat al, de aloude tempel was voor goed een pro-
testantech bedehuis; toch hoopten de katholieken alhier,
dat bij het verminderen van het tekort aan priesters, ook
hun verweesdheid eindigen mocht.
Intusschen kwamen in den omtrek grootsche werken
tot stand, Vroegere drooglegging b. v. van Voormeer,
Vroonmeer, Swinmeer enz. waren als een voorspel der
droogmaking van Beemster (6414 H. A.) in 1607, en na
doorbraak, voor goed in 1610. In 162681 is Huygen-
waert droog; een zijner eerste Heemraden, Aldert Jacob
Pater, eert zijn naam in een sprekend wapen, dat een
monnik of pater als hoofdfiguur voert.
Die indijking, vooral de nieuwe vaart naar de Waard,
met verlegging der Langedijker vaart — te voren door
de Munnikenbrug — bracht aan Oudorp het bezoek van
wel 150 Langedijkers. Ze vreesden op marktdagen de
geschikste aanlegplaats te missen en wilden het werk
keeren. Bij de Halve Maan (nu brug van dien naam)
werd beproefd de nieuwe vaart te dempen en de oude
weder te openen. Sommigen begonnen ten eynde de
Achtergeest by Jan Boyes haer desseyn ook te plegen !).
Spoedig volgde het ontzet. Te Alkmaar kwamen twee
kompagniën onder de wapenen, trokken ter Friesche poort
uit naar de Halve Maan en de Langedijkers dropen haastig
af, door de gewapende macht tot St. Pancras achtervolgd.
Den 8 Oct. 1631 verscheen het Octroy van de Scher-
meer, in vier jaren was de plas droog en 25 Oct. 1636
werden de kavelingen gedaan; de gronden met de namen
der eigenaars kwamen op het ,,Cavel-Register". Voor het
]) V. d. Woude. Kron. v. Alkm. 85.
841
bouwen, het onderhouden enz. van kerken waren bepa-
lingen gemaakt. Maar men begrijpt, dat deze betrekking
hadden op hervormde kerken.
Aan Oudorp en Oterleek bezorgde de droogmaking van
Schermer toeneming van bevolking, waaronder ook Room-
schen, hoewel meer huurders dan eigenaars.
In het doorloopen tijdperk waren vele hoofdpersonen
verdwenen. Ook onder de geestelijkheid was de doodsengel
verschenen, maar de openingen werden aangevuld, en de
kerkelijke ‘herleving werd met talent voorbereid door
Rovenius (1614—61). Balling geworden, werd hem 1640
als coadjutor toegevoegd Jac. de la Torre, ook gebannen
in 1649. Toch ging de weder-opbloei vooruit.
Eenige cijfers ten bewijze. In 1616 telt de Missie 200
sec.-priesters en ruim 20 regul. Behalve Alkmaar zijn in
deze streken staties te Schagen, Schoorl, Spierdijk, Ursem,
Veld. In 1685 zijn er 300 sec. pr., 121 reg., Alkmaar
heeft 3 staties meer, Obdam is een statie en de oprichting
van nieuwe gemeenten wordt voorbereid.
De naam van Philippus Rovenius, Vic.-Ap. Aartsbis-
schop van Philippi i. p. i. blijve hier in eer. Onder zijn
bestuur is de statie Oudorp opgericht.
VI.
De Statie Oudorp.
Ook in deze streek leefde men niet altijd in rust. Van
een verstoring in pagis circa Alemariam in 1632 spreken
de Acta Cap. !) Het liep evenwel goed af, al was het
ook tegen een steek-penning aan drossaard Hinderduyn.
Intusschen zag men de plaats van Petrus JÉmilii, inne-
men door À. Schipio 1620— 24, gevolgd door zijn broeder
1) Büdr. v. Haarl., III, 818.
348
Jb. Schipio 1626—45, die in laatstgenoemd jaar naar Oost-
Indië is vertrokken.
In Hugowaard — dat een eigen baljuw kreeg — en
Schermer, vestigden zich ook katholieken, wellicht uit
ouden stam, maar nu voor 's lands ambten onbenoembaar.
Niet meer de visscherij, doch landbouw en veeteelt,
ziedaar voortaan het hoofdbedrijf van de vermeerderde
bevolking.
De droogleggingen brachten nieuwe grensregeling mee;
van de Waard kwam het Noorderdeel aan het Veld en
een ander deel aan Obdam bij oprichting dier Statie, met
W.. Coopal als 1^ pastoor !).
Aan een nieuwe statie Oudorp werd gedacht, die ook
den Zuidkant van Waard zou bedienen. Deken Caterus,
opvolger van Costerus, te Alkmaar van 1632—51l, ook
als kapittellid, heeft alles wel voorbereid. Eindelijk was
de omschrijving gereed en over de plaats waar gekerkt
zou worden, was men het eens.
Op eene stede in de Waard, beneden den Huigendijk
en daarmee met inrijlaan verbonden, aan de trekvaart
Alkmaar-Hoorn , is de Jagerplaats; op deze boerenwoning
was de keuze gevallen. Zij. was goed, want bij overval
kon men zich in allerlei richting verspreiden. Goed ook
als middenpunt ongeveer van een wijden cirkel, die de
kleine helft van Hugowaard, Oterleek, Rustenburg,
1) Willem Coopal is door de Batavia Sacra II, 429, genoemd als Ob-
dam's 1* pastoor. Hij geeft hem als opvolger Ant. Vorenbeeck, en laat
hem van Obdam naar Amsterdam vertrekken. Het itinerarium is over Pur-
merend en Monoikendam. B.S. 400. In 1637 (B.S. 440) is hij te Pur-
merend. Laat dit jaarcijfer sluiten met B. S. II, 422 na Gul. C. illoque
aut Obdam, Amstelodamum evocato, dan zitten we er mee dat als onmid-
delijke opvolger is genoemd te Obdam, Ant. Vorenbeeck. (H. is de spelling
van B.S.); want we lezen in de He/atio van Rovenius over 1688: ,,Pagos
Obdam et Heynsbroek curavit R. D. Jacobus Molanus S. T. B." Archief
v, Utr. XII, 420. Het paroehie-archief van Obdam heldert dit niet op.
349
Schermer, Oudorp, Koedijk, Huiswaart, Daalmeer en
Vroonmeer, St. Pancras en Broekhorn geheel of ten deele
omvat. Deze ring omsluit een oppervlakte van ruim
6000 H.A.
En het getal zielen, inzonderheid roomsche zielen? Hier
valt slechts te gissen, dewijl de eerste doopboeken enz.
ontbreken. Van 1674 staan enkele namen op doopboek,
het trouwboek vangt aan met 1712. De gaping, die vóór
1670 ook elders voorkomt, is daar soms te wijten aan
kerkstoring, soms schuilt schuld bij de inschrijvers. Om
iets te weten te komen, raadplegen wij het kohier van
de telling der huizen A° 1632 in steden en het platteland
van West-Friesland. We tellen: Oudorp 74 huizen, St.
Pancras 96, Oterleek 31, Koedijk en Huiswaart (met
een deel Daalmeer, Vroonermeer en Klaas Haringslyck)
250, waarvan 6 te Huiswaart, 14 aan de grens van St.
Pancras. Willen we van de 206 huizen op Ursem, 20
afzonderen voor Rustenburg, getrokken bij onze statie?
Broekhorn heeft er maar enkelen. Maar Groot-Schermer
met Driehuis heeft 255, N.-Schermer en Schermerhorn
875 met 1600 inwoners. Haast vergeten we Hugowaard !
Die telde in 1732, toen de cijfers bijna overal lager waren,
116 huizen. Was de bouwlust er in de eerste jaren groot?
Wij betwijfelen het; bosschen werden er aangelegd,
Kraanbosch, Geldebosch, Paardebosch zijn geen vergeten
namen. We plaatsen binnen de grens der nieuwe statie
250 huizen in de dorpen en buurten , nemen uit de Waard
95 huizen, evenveel uit Schermer, totaal 320 en ruim
1600 à 1800 inwoners.
Hoeveel Roomschen? Veel later had Oudorp slechts
een veertigtal Gereformeerden; plaats er in 1640 eenigen
meer. 300 roomschen leefden er in die dagen wel. We
rekenen voor St. Pancras, met de belendende strook Koe-
dijk, 140, Oterleek (dorp) 20, Rustenburg 30, Huis-
350
waart 20, verdeelen 130 roomschen over Hugowaard en
Schermer en ons liber status animarum geeft aan -- 650
zielen, (+: 425 communicanten) of circa 132 gezinnen.
Die kudde zou opgaan naar de Jagersplaats, misschien
eigendom van Heemraad J. Ald. Pater, wiens verre ver-
want, Jan Pater, hier kerkmeester, in de Waard wet-
houder, voor eenige jaren die plaats bezat en aldaar over-
leed in 1890. Nog is de eigenaar, de heer Beckman,
katholiek; katholiek zijn ook de bewoners.
Volgens pastoor Houbraken was de zoldering der hoeve
tot kerk bestemd, maar de geloovigen zullen ook wel
de ruime vertrekken gebruikt hebben. 't Was geen roos-
kleurige toestand voor de Missie. Rovenius was in 1639
in tijds aan hechtenis ontkomen. Een proces van hoog-
verraad, met doodstraf als eisch, was aanhangig, maar 10
Maart luidde het vonnis : levenslange ballingschap en con-
fiscatie van goederen. Voorts verscheen een nieuw plak-
kaat, ook door benoeming der Alkmaarsche afgevaardigden
bij het Hooge Staten-Collegie.
Waarom dáar gekerkt? Misschien op aandrang van
Hugowaard; de wenschen gingen in 1642 nog verder. Of
was de Waarder baljuw (meestal tevens dijkgraaf) van
milder zin dan de Nieuwburger collega, onder wien het
overige der statie stond, uitgezonderd enkele hoeven
onder het ambacht Akersloot? Dan heeft men zich ver-
gist. Beiden waren kerksluiters, en minder schikkelijk
dan de Kennemer baljuw. Die liet zich vinden voor ont-
sluiting — tegen betaling, want de gedoogde vrijheid
stond ook op tarief,
Die schikkelijke man werd in 1656 door den Hove van
Holland ondervraagd of hij door handen zijner stadhouders
of anderszins niet jaarlijks ongeveer f 4000.— of f 3800.—
van de Papisten genoot ?
Ja, de N.-Holl. Synode mocht A» 1656 in hare Re-
351
monstrantie aan de Staten van Holland en W Friesland
gerust zeggen: „nergens is eender, eenpariger en scherper
tot maintenue van der gereformeerde religie alleen, ende
uitsluiting van de paepsche, geprocedeert als in Holland,
gelijk daerna breeder zal blijken” }).
Het bleek uit de crimineele stukken, door pater van
Lommel z. g. doorgesnuffeld; ook de Statie Oudorp heeft
er van ondervonden.
Onze stichtingsbrief kunnen we niet meedeelen. Las
men in mooi schrift, dat het 18° jaar van Urbanus, VIII*
Paus van dien naam, tijdens Ferdinand III Roomsch keizer,
Philips IV Koning van Spanje was, Frederik Hendrik …,
maar onze bewijsbare onafhankelijkheid dagteekent van 1648.
Toch waren we feitelijk vrij op eigen erf; onze Oost ver-
nam Coens „ende desespereert niet”; begin 1640 ver-
sloegen we in de Braziliaansche wateren, waar A° 1631
admiraal Adr. Jan van Pater verdronk, de Spaansch-
Portugeesche schepen en spoedig zou Tasman een stuk
van Australië als van Diemen's land noemen.
Voor één naam eere, dien van Phil. Rovenius, Ap.
aartsbisschop van Philippi. Wil Haarlem's kapittel — toen
in zijn bloeitijd — ook den gewaardeerden naam van
Leon. Marius, Vic. cap. sede vacante vermeld zien, al 57
jaren duurde de vacature, dan weten we dat Marius
correcter titel voerde, sedert Rovenius hem in 1630 tot
zijn Vicarius had benoemd.
Stil zal de benedictie en installatie zijn geschied door
deken De Kater, na informatie of bij overval alles vlug
en veilig kon verborgen worden. Om vertoon te ver-
mijden, waren wellicht alle Alkmaarsche pastoors, Brae-
sems na Loeffius in St. Matthias, pater Hermans, ons be-
1) Bijdr. v. Haarl., IX, 385. Ook de bekende pred. Jac. Trigland,
onderteekende als gedeputeerde dit stuk.
352
kend, vajer Buitendijck en pater Plemp of Isaücus van
der Meye S. J. niet aanwezig, al besloot hun arbeid
alhier. Een ruim veld bood nog Heiloo en Bergen. Den
Akerslooter herder, N. Steenius, zal de afstand te ver zijn
geweest, misschien hield deze overzetter van het Concilium
Tridentinum, zich met ander vertaalwerk bezig. Pastoor
Voorenbeeck van Obdam en Cleerbesem van het Veld heb-
ben wis den nieuwen herder, Heer Henricus van Ben-
schop, begroet en de geloovigen geluk gewenscht.
Ja wel, synode en plakkaat spoorden aan ,,om de stou-
tigheid van de Paepen en Pausgezinden, die exorbitante
hier te lande te keeren; dezelven zuchtten dagh en nagt
tot God wegens den gruwel des Pausdoms, die nu soo
openlijk en stoutelijk onder ons gepleeght en toegelaten
werd". Hier ging de kudde met kloek betrouwen de toe-
komst te gemoet.
Laat ons den eersten pastoor-missionaris voorstellen,
die zomer (of nazomer!) 1640 de cura der statie Oudorp
aanvaardde.
VI.
Oudorp's Pastoors na de Reformatie.
1. HENRICUS VAN BENSCHOP.
Aan den deken van Noord-Holland, pastoor der St. Lau-
rens-statie te Alkmaar en vurig kapittellid, Amandus de
Waard, richtte 8 Mei 1768 Oudorps pastoor J. B. Brik-
kenaar, een schrijven. Het diende ten geleide van een brief
aan Ampl. J. B. Elzacker, pastoor te Berkel, sedert 1758
Aartspr. van Holland, Zeeland en W.-Friesland, na den
dood van den Haagschen pastoor Adrianus van der Valk !).
1) Elzacker was eerst, na pastoor Ploegh's dood, herder te Langedijk.
Am. de Waard kende eenigszins de buartschap; hij was in 1725 als assie
stent te Warmenhuizen bij Joseph de Waard (zijn broeder P)
953
Dit schrijven behelst eenige opmerkingen of toelichtingen.
Voor heden is het voldoende den aanhef mede te deelen.
„Ik heb 46 jaren, nu oud zijnde bij de 70, dese pas-
torije van Oudorp bediend.
Sedert dat de kerk van Oudorp heeft gestaan, zijn er
drie pastoors geweest: de Eerw. Heer Hend. Binschop, de
Eerw. Heer Jacobus Aldenhoven en ik, te zaamen om-
trent 118 jaar...” })
Dit stelt stichtingsjaar der statie en aankomst van den
eersten herder vast. „Omtrent 118 jaren”, in Mei 1758,
brengen ons tot den nazomer van 1640 terug. Die eerste
herder, Heer Hendrik van Benschop, was volgens Bat.
Sacr. van IJselstein; en in 1609 of '10 geboren, want
in 1633 had hij zijn theol. studiën nog niet voltooid. Hij
stamde uit het oud-adelijk huis van Benschop of Bens-
koop, naam ook van een dorp nabij IJselstein — prov.
Utrecht, nu met ruim 1800 inwoners — tot de heerlijk-
heid weleer behoorende. Zijn portret en buste, ter pastorie
aanwezig, beeldt af een welgevormd, goed gebouwd,
vastberaden man, wien zware arbeid niet ras te zwaar
moet geweest zijn. |
Voor de vakmannen rijst hier heel een rij van oud-
adelijke geslachten, trekt heel de ridderschap uit het
graaflijk tijdperk voorbij. Het St. Andrieskruis, dat naar
IJselstein en Amstel wijst, trekke bijzonder de aandacht.
Eerst herinneren wij, dat volgens Goudhoeven en Halma
het geslacht Benschop behoorde tot den Hollandschen adel.
Rietstap is van hetzelfde gevoelen (ook Batavia Illustrata).
Verder berichtte de altijd bereidwillige heer C. J. Giudici ?)
te Rotterdam ons reeds eenige jaren geleden het volgende :
„‚In mijne geslachten- en wapenkundige aanteekeningen
1) Parochiaal Archief,
2) Nu wijlen; onlangs overleed deze verdienstelijke opspoorder.
Bijdragen Gesch, Bisdom v. Haarlem. XXIIe Deel. 28
954
vind ik twee verschillende wapens van het geslacht Van
Benschop. Ze zijn de volgende:
1. Goud veld met een St. Andrieskruis van keel (rood).
2. Goud veld met een faas van sabel (zwart) waarover
heen loopt een band of schuinsche balk geschakeerd van
keel en zilver.
Ook Rietstap in zijn ,,Armorial" of wapenboek geeft
voor het geslacht Van Benschop dezelfde wapens aan.
Het geslacht Aemstel voerde: gefaast van goud en
sabel van acht stukken, met St. Andrieskruis van zilver
en keel er over heen.
Het geslacht Mijnden, uit Aemstel stammende (Heer
Wouter van Mijnden, ridder, leefde omtrent 1300, zoon
van Ámelis van Aemstel, die de goederen van Mijnden
bezat, waarnaar zijne afstammelingen genoemd werden),
voerde : gefaast van goud en sabel van acht stukken met
St. Andrieskruis er over heen.
Het geslacht IJsselsteyn, uit Aemstel stammende, voerde :
goud veld met faas van sabel en St. Andrieskruis van
zilver en keel er over heen.
Het kruis blijft het hoofdfiguur in deze familie-wapens
en zoo is best aan te nemen, dat dit als teeken van af-
komst als het voornaamste is behouden. Ik houd dus als
bepaald zeker, dat voormeld wapen is van een lid van het
geslacht Benschop uit een jongeren tak, daar het hart
moet worden aangenomen als onderscheidingsteeken.""
Hieraan is slechts toe te voegen dat Gijsbert II van
Aemstel (zoon Engelbert van A.) omtrent 1210 huwde
met Bertrande, Heer Jansdochter van IJsselsteyn, hij was
grootvader van Amelis van Aemstel (van Mijnden) en
vader van Arent v. A. Door dezen werd de van zijn
moeder in de familie gekomen naam IJsselsteyn aange-
1) Ook S. v. Leeuwen, Bat. Illustr. vermeld dit geslacht. Dl. I, 670,
855
nomen; hij droeg dien over aan zijn zoon Herbaren (of
Herbart) tegelijk met de goederen en rechten. Door Her-
baren gingen zij op de afstammelingen over.
Arent wordt alzoo beschouwd als de tweede stamvader
der V. Amstels. Hij was broeder van Gijsbrecht v. A.,
berucht door den moord op graaf Floris V. Hij was tijd-
genoot en, naar het wapen te oordeelen, verwant aan
Arent van Benschop, een der edelen, medeplichtig aan
den moord. Hij vluchtte naar het slot Kronenburg; toen
dit werd bemachtigd, werd hij vervoerd naar Kleefs-
land op het slot Kervenheim, ontsnapte en bevond zich
in 1804 onder den aanhang van Jan van Renesse. Na de
nederlaag der Vlamingen voor Zierikzee, vluchtte hij uit
Utrecht, en de Lek bij Beusichem willende oversteken,
werd hij door den heer van Cuylenburg achtervolgd, in eene
schouw gejaagd. De schouw sloeg om en A. v. B. verdronk.
Graaf Jan I, zoon van graaf Floris, had van B. van
zijn heerlijkheid verbeurd verklaard. Is van B, een jon-
gere tak van het oude geslacht IJsselsteyn, dan is die
familie door den hoofdstam aan den oudsten adel verwant.
Uit de IJsselsteyns huwden er met Wassenaer, Brede-
rode, Egmond en Arkel, en mochten dus in het bekende
rijmpje : Wassenaer de oudste, enz. meezingen.
Is dan het geboortejaar van onzen pastoor onzeker, zijn
wieg te IJselstein stond bij het voorvaderlijk erf. Nu ver-
meldt (Bijdr. v. Haarlem VII, blz. 180), wel een D.
Benscop !)), maar met bijvoeging Gorcomiensis, wat ver-
klaard kan worden door langste of laatste woonstede. Is
dit hier Heer Henricus? of is bedoeld: Cornelis van Ben-
schop, voorkomende in Rovenius descriptio A° 1638 ?). Die
1) Benscop of coop, Bensschop, Binschop, Beynscoop duiden dezelfde
persoon of familie aan.
2) Arch, v. Utrecht XII, 189,
856
Corn. a Benschop S. T. B. is seculier priester en coadjutor
van den Gorcumschen pastoor Joës a Wevelinckhoven S.T.B.
La Torre schrijft in zijn Relatio Bat. Sacr. II, 484: Sub
" annum 1656 Ecclesiae huic (in Schermaria) deserviit Cor-
nelius a Benschop.
We maken nog kennis met een naamgenoot. Joës Ben-
schop Lingensis, monasteriensus Theologus, voorganger
van Joës Wessels, als pastoor te Tubbergen. Op het be-
kende adres ten gunste van Codde is hij Bisschop genoemd,
een verschrijving. Is hij een familielid ?
De verwantschap van Cornelis met Hendrik v. B. is
onbekend. Familieleden of naamgenooten komen in de
17de eeuw voor. In 1625 was Jacob van Benschop, Stede-
houder te Overwaard (oostelijk deel van Alblasserwaard,
waartoe ook Peursum behoort) in proces met den Schout
van Peursum, waarover weten we niet. In 1634 was hij
andermaal in proces, nu als curator over de goederen van
Frans Aartz. de Poorter. Den afloop weten we evenmin.
Genoemde J. v. B. is misschien familie van den pastoor.
Naar gissing van den Heer C. J. Giudici was het gezin ,
waartoe H. v. B. behoorde, samengesteld als volgt :
VAN BENSCHOP. x
3. Mani v. B. |&. ..... v. B.
1. HENDRIK v. B. |Q. ELISABETH v. B. X X B
past. te Oudorp, | + vóór 21 Sept.
geb. 16. . + 1611. 1665. ALARD VAN RHIN, | N. N.,
+ vóór 21 Sept. 1665.) beiden + vóór
21 Sept. 1665.
TT — n n —
1. RoELor v. B. 3. Dirik v. BENSCHOP,
Sch Gies 2. MARIA V. B. | uitlandig vóór 31 Sept. 1665.
° e Nieuwkerk uu + vóór 21 Sept. 1665. EEMCS VOOR op 65
leeft nog 21 Sept. 1665.
In de kerk der Leeuwenstraat-statie , nu St. Rosalia-
parochie te Rotterdam, is gedoopt 22 Januari 1678 Pau-
lina, dochter van Hendrick Beynscop (misschien naar den
857
pastoor vernoemd) en Anna Pauw; peter en meter waren
D. Joannes Beynscop en Paulina Hendricx. Ziedaar onze
schaarsche bescheiden. Over jeugd en eerste opleiding
missen wij berichten. Misschien woonde hij een wijle te
Gorcum; is hij nu de Gorcomiensis, in Bijdr. v. H. ge-
noemd, dan volbracht hij zijne theol. studiën te Leuven.
We lezen !) dat 26 Oct. 1632 ter kapittel-vergadering
de proost (Marius) eenige moeilijkheden besprak ope et
consilio Illustrissimi (Vic. Ap.) tollenda. Het Kapittel
handhaaft het „Sede vacante." Verders verzocht de proost
om priesters te zenden naar Wieringen, Ilpendam en
Hoogwoud. De (kapittel) Deken zou ook schrijven over
de komst van D. Benscop Gorcomiensis, studiosi in col-
legio Adriani Sexti Lovanii, sed metuere dilatationem eo
quod studium necdum absolveret; protendenda forsitan ad
duos ad huc annos, cui in subsidium mittet Illustr. quo-
tannus circiter 30 florenos. Het geslacht was derhalve
wel verarmd.
Nog twee jaar wachten, toen priesterwijding, en eerste
zending te ..... ? Oefende hij reeds aanstonds hier ziel-
zorg uit, nog vóór de officieele statie-oprichting? In ons
midden staat Heer Hendrick van Benschop in eens als
pastoor-missionaris. Een werktijd van omtrent 87 jaren
wachtte hem.
Ten jare dat die werkdag aanving, beraadslaagden de
Staten-Gen. over een nieuw of verscherpt plakkaat, uit-
breiding van dat uit A° 1629. Was het noodig? Wie
twijfelt, wanneer hij verneemt, dat aan de katholieken ,
vooral bij de biecht, leeringen werden ingeprent, strijdig
met 's lands belang. Zijn de Gedeputeerden uit de Zuid-
Holl. Synode of leden der Staten misschien ter biecht
gegaan ? |
1) Bijdr. v. Haarl. , VII, biz. 180,
958
Het verscherpt plakkaat werd 30 Aug. 1631 vastgesteld,
in Holland 25 Sept. d. a. v. afgekondigd en bevatte nieuwe
bepalingen ten opzichte van kloppen, katholieke voogden,
en het componeeren met de officieren. De aan compositie
schuldige officier beliep ambtsontzet en arbitrale korrektie.
Premie van f 300.— voor den aanbrenger van het compo-
sitiebewijs, te betalen door den schuldigen ambtenaar.
Bleef de officier nalatig, dan was de stadsmagistraat
of dorpsschout bevoegd die plakkaten ten uitvoer te
leggen.
In dat ten uitvoer leggen ging bij de machtige pro-
vincie Holland de goede natuur soms boven de booze leer
dier edikten, vandaar herhaalde aandrang der Staten-
Generaal bij die provincie omtrent de hernieuwing der
plakkaten, vandaar de klachten der Synode.
Heer van Benschop had zijn herderstaak aanvaard in
gemeenten, 70 jaren herderloos. Oudorp leverde het
grootste aandeel zielen en zag zijn geloofstrouw beloond,
toen de naam van het aloude kerspel in eere werd her-
steld. Werd de naam Pancras er bij gevoegd? Bat. Sacra
meldt er niets van, maar in een schrijven van de la Torre
lezen we beide namen bijeen, en na ons dorp bevatte
zeker St. Pancras het grootste getal Roomschen. Dat
schrijven nemen we later over.
Hing er spoedig een plan van grensscheiding voor de
Waard in de lucht? Nu, het zwevend plan zal in v. B.,
die na korte jaren de kerk naar Oudorp verplaatste, geen
ernstigen bestrijder hebben ontmoet. De Obdammer pastoor
echter gevoelde zich over die voornemens bezwaard. We
ontleenen een en ander uit de kapittel-akten. Uitvoerig
is het niet, want notulen zijn uiteraard sober.
Aan Deken Caterus werd opgedragen de zaak in orde
te brengen, In 1642 vorderde men zoo ver, dat voor de
zielzorg in Hugowaard nog een priester werd gezonden.
359
De Acta Cap. 10 Oct. 1842 !) melden: Labor in Hugonis
Wertha permittitur Dominis Grootecrucis et Voorenbekis.
Was de Oudorper- en Veldergrens gekrompen? Van
Grootecruys’ arbeid vernemen we intusschen niets, mis-
schien was het assistentiedienst voor een gedeelte Midden-
weg en Waardijk, daarvan kwam een stuk onder Lange-
dijk, waarvan Grootecruys later pastoor werd.
De Waard voor de Waarders! zat er reeds in. 23 Oct.
1647 beraadslaagde het kapittel over nieuw op te richten
pastoraat in de Weerdt ®) en Caterus kreeg volmacht te
doen wat de zaak eischtte. Ging het voorspoedig? 14
Januari 1641 heet het: Caterus zou voortgaan te doen
gelijk hem goeddacht. Hij brengt verslag uit en zegt 21
April (1648) aan de collega’s incolas indicare quod illic
expediret unam tantum jurisdictionem stabilire, Is het
beproefd? Terzelfder dag is contrarie besloten: Mr. An-
tonius Vorenbeeck eischt (requirit): jurisdictie in de Weerd,
dit motiveerende (causans): anders Obdam niet te kunnen
bedienen. Hem wordt toegewezen o. a. de Noorder-Weerd.
Overigens zal D. Henr. v. Benschop die plaatsen bedienen,
hem door D. Caterus toegewezen.
Nog eene bespreking, ter verg. 7 Juli 1648 deelt de
deken aan de capitulares mede: rem bene se habere in
de Waerdt. Het punt daarachter bleef twee eeuwen staan.
Alleen kwam een stuk aan Langedijk en Veenhuizen aan
Obdam. De proef van een zelfstandig Veenhuizen — 70
jaar geleden — slaagde niet. Het klinkt niet waarschijn-
lijk, dat één Waard , één statie hen die in het Noorder
deel woonden of aan Zuidkant heet maakte. Wel hing er
iets in de lucht in 1659, maar het bleef bij het oude.
Ze haspelden soms met Obdam over grenslijn, maar onze
1) Bijdr. v. Haarl., IIT, blz. 315.
2) » , , Il, 147 ; III, 817.
960
voorgangers bleven op eigen terrein en reeds Brikkenaar
mocht in 1746 na 35-jarig herderschap getuigen, dat hij
,de paalingen nimmer was te buiten gegaan."
Was ook elders het verband stevig? Behoorde St. Pan-
cras ook slechts een korten tijd tot Langedijk? Dan is
het tot zijn ouden herder teruggebracht. Bat. Sacr. Il,
482 schijnt het tot Langedijk te trekken, waar Jac. Gaal
de eerste pastoor is. Hist. Ep. Harl. II, 87, laat het er
af. Terecht ?
Beiden schrijven : Jac. Gaal ut Acta capituli continent
anno 1657 missus in Kalverdijck. Ja, de Akten noemen
D. Gaelius; 12 Januari 1657 is besloten, hij zou er pro-
visionaliter gaan. We denken hem als 1^ pastoór van
Langedij-Kalverdij. Resideerende? Te Langedijk, dat
hij verlaat 10 Oct. 1657 om de series pastorum van
Tuitjehorn in te leiden, te Langedijk, volgens Bat. Sacr.,
opgevolgd door Grootecruys.
Voor St, Pancras onder Langedijk-Kalverdijk pleit de
Relatio van de la Torre van 1656 (Bijdr. v. H., XI,
163) : Tractus Langedijk sub quo Sint Pancras, Broeker-
spel, Noort-Scherwoude, Suyt-Scherwoude (Seu), Sude-
kespoel, Out-Carspel, Haringcarspel en Calverdijk in-
servit Jac. Grootecruys S. B. F.
. Dit is duidelijk; minder duidelijk echter de tegenwoor-
digheid van Grootecruys te Langedijk en Statie-vestiging
aldaar reeds in 1656 of 1655. De Relatio dateert Kal. Apr.
(Sept. volgens Arch. v. Utr. VIII). Bat. Sacra verzekert
dat Gr. eerst in 1657 na Gaal's vertrek Langedijk's her-
der werd. Hoe kon hij het dan reeds zijn in 1656?
Slechts kort kerkten de Pancrassers te Noord-Scharwoude
of soms te Oud-Karspel. In 1659 is het weer ,,ghemeynte
in Pancras en Oudorp : niet lang daarna schrijft van
Benschop kortweg: pastoor van Oudorp. Zoo bleef het.
Wij veronderstellen omzichtigheid bij onzen pastoor.
ndgn nf … nnn nn
361
Grensgeschil bleef bedekt, maar te luid vertoon op de
Jagersplaats zou licht den baljuw hinderen en dan was
kerksluiting en boete te voorzien, want veel geld kostte
het den Roomschen te mogen kerken, zoo goed als het
ging, op zolder of in boet,
In zijn verslag over 1642 schrijft Rovenius *) hoe in
de laatste 4 jaren wel f 50.000 was betaald aan boeten
voor gevangen priesters en voor hen die verboden ver-
gaderingen hadden bijgewoond, terwijl nagenoeg een ge-
lijke som aan de officieren was opgebracht voor de oog-
luikingen (pro nonnulla dissimulatione).
Terwijl dit aan de katholieken werd afgeperst (wat
heeft hier de oogluiking gekost?) werd in diezelfde jaren
het kostelijk orgel in Alkmaar's Sint Laurens gemaakt,
voor omtrent f 35.000. En dat zonder leening of belas-
tingverhooging! Hoe zoo royaal? vraagt de heer C. W,
Bruinvis in „Feestgave ter gelegenheid van ’t 100-jarig
bestaen van 't Natuur- en Letterkundig genootschap in
1882" bl. 80. Zijn antwoord vatten we kort samen.
Het onder bisschop van Mierlo gesloopt klooster der
Reguliere kanunniken te Heiloo — gewoonlijk de Blinken
genaamd — bezat o.a. een legaat, dat bij opheffing van
het gesticht vervallen moest aan de stad, wier parochie
het meest nabij was. Toen Bisdom en. Kapittel verstoord
werden, kwamen de eigendommen in beheer van Haar-
lem; van de uitkeering kwam niets. In 1636 werd na
zesjarig proces, het capitaal bij vonnis van den Hove van
Holland aan Alkmaar toegewezen, ten bedrage van
f 80.000, waarschijnlijk met opgeloopen rente.
Nu weet men, dat na de oprichting der Bisdommen in
1559, Pius IV reeds een bestemming aan die goederen
had gegeven, n.l. ter fundatie van Haarlem’s kathedraal
1) Knuttel. Toestand ens. I, 160, die Arch, der oud-Bissch. c]. aanhaalt,
302
Kapittel. Het Roomsche legaat strekte nu tot betaling
van een kostelijk orgel in een protestantsch bedehuis, dat
geen parochiekerk kon zijn.
En toen Jacob Galtusz., het orgelwerk, door Germen
Hogerbeer en Erckmans begonnen, voltooide, zag Alkmaar
die treurige kerkstoring in de woning van pater Theod.
Hermans, waarbij het Allerheiligste ten stadhuize werd
gebracht.
Ja, omzichtigheid was opgelegd; 24 Juni 1644 ver-
scheen een scherp schrijven aan baljuwen enz.: Frederik
Hendrik (de stedendwinger), bij de gratie Gods Prince
van Orangién enz., mitsgaders President ende Raeden
over Holland, Z.- en W.-Fr. belasten: de paepsche kerc-
ken binnen de jurisdictie dier baljuwen enz. drie dagen
na de receptie der aanschrijving bij provisie te sluyten
en voor gesloten te houden, zoodat er geen conventiculen
konden gehouden worden. Er moest gevigileerd worden,
dat niet op andere plaatsen die conventiculen werden ge-
houden of verplaatst.
Het bleef geen doode letter; in elk der drie Egmonden
werd een kerkhuis gesloten. Te Schoorl vond men op 2
Juli 1644 niets wat op kerk geleek, Willem Coorens, de
Nieuwburger-baljuw sloot een kerk te N.-Scherwoude,
een te Noordeind, elders kende hij geen paepsche kerken.
Te Goorn en te Spierdyck werd „digtgespyckert”; veilig
was het niet te Akersloot, en bang is men zeker hier
geweest voor een bezoek aan de Jagersplaats.
Toch hoopte men verzachting bij het verwacht einde van
den 80-jarigen oorlog. Frederik Hendrik veroverde in
1645 Hulst, in 1646 worden de onderhandelingen te
Munster gehouden. Ja, de officieren zijn minder gestreng,
maar in 1645 komt er toch een plakkaat tegen de beé-
vaarten, o. a. naar Bergen en Heiloo. Den 30 Januari
1648 werd de vrede met Spanje geteekend, bij de vreugde-
363
feesten alom in den lande zou te Valcoog , het kloksken,
dat Vroonens oudheid heette te verkondigen, zijn stuk-
gebeierd.
Frederik Hendrik rustte bij het sluiten van dien vrede
reeds in zijn graf te Delft, opgevolgd door zijn zoon
Willem II.
Bij dien vrede eindigde ook de 30-jarige oorlog, met
de vernedering der Habsburgen in Duitschland, een
oorlog waaraan beroemde namen verbonden blijven, en
Holland deel nam door zijn geld,
Onze onafhankelijkheid was erkend, de Hooge Staten
waren nu rechtens Soeverein, maar het nauw verband
tusschen Hervormde kerk en Staat bleef bestaan.
Hoopten de Katholieken nu op tolerantie, dan is die
hope niet aanstonds vervuld. Na korte jaren al weer
onderzoek naar kerkhuis, ook in Huigenwaart. En toch
zegt Groen v. Pr., dat het Gereformeerde geloof als ziel
van den Staat, vereenigd was met een verdraagzaamheid,
die uit den hartverruimenden invloed der christelijke liefde
ontstond !). Bij het tweede eeuwfeest van dien Munster-
sche vrede bediende Broere hem van antwoord ?) Dit
luidt :
Wie kan er aan twijfelen, verdraagzaamheid en chris-
telijke liefde verruimden het hart dier dweepzieke Re-
genten en kerkelijken, die Katholieken en Remonstran-
ten op het wreedaardigst vervolgden, en op allerlei wijzen
kwelden en folterden tot meer dan honderd jaren lang na
het Westfaalsch traktaat, waarvan zij de uitvoering door
nieuwe proscriptie-wetten inwijdden (plak. A° 1649) en
welks eeuwfeest zij vierden door er nieuwe aan toe te
voegen, en Broere verwijst meteen naar het plakkaat van
1) Handb. der Gesch. van "t Vaderland, $ 86.
2) Katholiek, XIII, 2 en 8.
304
A^ 1749. En dien gevierden Broere, omdat hij roomsch
was tot in merg en nieren, smartte het als goed Neder-
lander uit ouden stam, dat er een stelsel beerschtte,
hetwelk de Katholieken uitsloot om hun kapitaal van
krachten ten nutte van het land geldend te maken. De
verbetering deed hem goed en de pen die tegen Scholten
en Ter Haar enz. het wapen was van het Katholiek ver-
weer, wees ook de weg waar samengaan mogelijk is:
Er blijft voor Katholieken en Protestanten een uitgestrekte
werkkring, waarinzij zich zonder onderscheid als vrienden,
als leden van hetzelfde huisgezin kunnen en behooren te
ontmoeten: met vereende krachten te werken aan de wel-
vaart, de bloei en den roem des gemeenen vaderlands. !)
Veel ruimte om zich te bewegen, bracht de vrede den
Roomschen aanvankelijk niet, al hadden ze meegevochten,
met belasting en boeten de schatkist gestijfd. Een staaltje
is het gebeurde in 1649 te Zijdewind, derhalve in de na-
bijheid. De coadjutor zou er het H. Vormsel toedienen.
Een relaas spreekt van een toeloop van 3000 personen
(deels ook uit Alkmaar), degens op zijde, pistolen op
zak, en dan 12, misschien 20 Papen — Oudorpers met
hun pastoor zijn er vast bij geweest. — De boeren over-
vallen, verweerden zich; maar die vigilie van St. Bartho-
lomeus zou heugen! De Aartsbisschop van Ephesen kon
bij het tumult zich verschuilen, maar verloor zijn staf.
's Avonts, aldus het rapport, is hij geëschappeert te paert,
pistolen op den sael, door de Huygenwaert — dicht bij
de Jagersplaets — in snellen draf naar Alkmaar en aan-
stonds verder. |
De la Torre werd voor eeuwig verbannen, de boete
voor pastoor Cleerbesem, achterhaalde collega's en de
roomsche Zijdewinders beliep samen 8300 gl.; voor Corn.
1) Katholiek, XIII, 26,
865
Jansz. Venneker, paeps vroedschap te Winkel f 600, het
Oratorium werd geraseerd, te O. en N. Niedorp moesten
alle pausgezinde regenten door gereformeerden worden
vervangen }). Denkelijk waren er vormelingen uit Oudorp
bij. Ze hebben dan kunnen bijdragen in de boeten.
De scherpe resolutie bracht er de vrees in; was sints
dit feit de Jagersplaats minder veilig geworden voor den
loerenden officier? Pastoor Houbraken schrijft: „Toen
daarna (na het kerken op Jagersplaats) de eerste vervolging
een weinig bedaarde, heeft deze gemeente weer binnen
Oudorp van een boerenhuis of schuur een geheime kerk
gebouwd in het jaar 1650”, — Daar werd gekerkt tot
Brikkenaar in 1787 een nieuwen tempel stichtte.
Minder veilig? Korte jaren na de verplaatsing was er
„ondersoeckinge” ook in de Waard. Oudorp had wel (bij
gebrek van andere personen) 2 of 8 roomsche vroedschap-
pen, zeker in 1658; ’t zal daar veiliger zijn geweest.
De Kapittel-akten melden ons hierover niets; moeten
we denken aan mindere innigheid van kanunnik Caterus
jegens het Kapittel al sints 1649? Deken Boudewijn Cats,
aan Judocus Cats opgevolgd, vermocht niets op Caterus,
wien de Vic. Ap. in 1650 als kanunnik ontsloeg. Hem
verving de andere alkmaarder, pastoor Ger. Braessem ,
f 17 Oct. 1652. Twee dagen te voren overleed proost
en Vic.-Gen. Marius, de Acta noemen beiden op. Lumi-
naria magna. We nemen verschil aan in lichtkracht.
Caterus kreeg als collega M7 I. Gaal, later past. te
Langedijk en te Tuitjehorn, en overleed 1656, opgevolgd
door M* Judocus Vercampen, na Cleerbesem in ’t Veld
pastoor. Vercampen werd kanunnik en deken, overleed
1664 en heeft wel Benschop's raad gegeven in 1659.
À^ 1650 is in de Vaderl. Gesch. bekend door de mis.
1) Bijdr. v. Haarl., Dl. III, bl. 161 vv.
366
lukte aanslag van Prins Willem II op Amsterdam; in
het Noorderkwartier hoopte hij steun voor zijn plannen en
had ook Alkmaar bezocht. Alkmaar's Raad beloofde aan
zijn afgevaardigde in de Staten, instructiën naar s' prin-
sen zin te zullen geven. Het heeft niet gebaat.
De Prins wilde aan het machtig Amsterdam het hoofd
bieden, van Benschop hem verwant hield in een zolder-
kerk de geloovigen bijeen die het hoofd niet hadden ge-
bogen voor de dwaling.
In 1650 werd de wijk genomen naar Oudorp in een
huizinge waarschijnlijk door den pastoor of de familie uit
eigen middelen gekocht. Het perceel kwam op naam van
Juffr. Elisabeth van Benschop, voor Sept. 1665 overle-
den. Deze bijzonderheid ontleenen wij aan een akte van
koop en verkoop, hier in haar geheel medegedeeld. De
akte maakt ons ook bekend met een verandering der om-
geving; de gemeene vaart ten westen, is sints lang slechts
een molensloot.
Al is de datum der akte, 15 jaren jonger dan de ves-
tiging, zij werpt voldoende licht over de possessie.
„Wy Arijaen Cornelisz. Bille en Claes Beijersz. Thuinman,
Schepenen tot Outdorp oirconden ende erkennen dat voor ons
gecomen ende verschenen is de Heer Cornelis van Heymenbergh,
Notaris binnen de stad Alcmaer ende procuratie hebbende van
juff. Maria van Benschop weduwe van den heer Alard van Rijn
saliger alsmede erfgename van Juff. Elisabeth van Benschop. Item
Roelof van Benschop, Schepen tot Giesen Nieukerk, alsmede-
Erfgename van de voornoemde Juff. Elisabeth van Benschop ende
van Juff. Maria van Benschop sijn overledene suster, die oock
een mede Erfgename van deselve Elisabeth van Benschop is ge-
weest. Soo voor hem selven ende als sigh sterck makenden ende
de rato caveerende voor Dirck van Benschop sijn uytlandige
Broeder, die oock een mede-erfgename van de meer genoemde
Juffr. Elisabeth van Benschop is, sijnde deselve Procuratie gepas-
seert voor Jan M (onleesbaar) van Osch Notaris binnen Gorichem
ende seeokere getuygen aldaer in dato den sevenden September
867
voorleden, ons Schepenen gebleeken. Ende verclaerde in dier
qualite vercocht te hebben ende dienstvolgende te cedeeren op te
dragen ende transpoorteren mits desen aen en ten behoeve van
de heer ende meester Maerten Groen, Advocaat binnen Alcmaer :
een huys ende erve, groot omtrent een morgen, staende ende
leggende in onsen dorpe belent met de heerewech ten Oosten, de
gemene vaert ten Westen, Theunis Jansz. Bruyn ten Suyden ende
Noorden, met sijn ordinaris ende extra ordinaris oncosten ende
vrijheden, soo het van outsher gepossideert ende beseten is ende
soo tselve jegenwoordig bij de heeren Mr. Henrick van Benschop
bewoont en gebruyckt wert; van welke vercoopinge, cessie, op-
dracht ende transporte hij comparant in den name als voren hem
bekende bij de voornoemde heer Groen te wesen al voldaen ende
wel betaelt, den laetsten penning met den eersten, met een somme
van sesthien hondert ende vijftich gulden contant ende noch een
rosenobel tot een vereeringe voor den comparant; stellende en
vestende daeromme de voorn. heer Groen in reëelen en actueelen
volkomen possessie ende eygendom van dien, doende daarvan
aequite ende eenen eeuwigen afstand mits desen.
Belovende tselve cost en schadeloos te vryen ende waren van
allen commer, last opstal en onvrijdom waermede hetselve ge-
deurende den eygendomme van voorn, Juffr. Elisabeth van Ben-
schop eenighsints belast ofte beswaert soude mogen wesen, ver-
bindende hij comparant in qualité quo supra, daer voren mits
desen de personen ende goederen van de constituanten roerende
ende onroerende presente ende toecomende, geen exempt, die
submitteerende tot bedwangh ende executie van den hove van Hol-
landt ende allen anderen rechten ende rechteren, transporteerende
tot verdere waernisse de oude quytscheldingh hier anex, met het
recht de constituanten daeruyt competeerende ende sonder be-
droch. Toirconde hebben wij Schepenen voorsz. desen tot bede van
den comparant geteekent ende voor ons laten besegelen bij den
E[erzamen] Cornelis Adryaense, Schout van Outdorp en Oterleecq
alsoo wij nu ter tijt zelfs geen segelen gebruycken. Actum tot
Outdorp den xxj [21] September Anno xvi° vijf en Sestich. [1665]
Dit merck gestelt bij CLAES REYERSSE TUYNMAN.
ARYAEN X^ CORNELISZ BILLE.
In kennisse van mij Secretaris
P. vaN DER MOLEN,
Notarius Publicus.
368
Het huis was derhalve op naam van Juffr, Elisabeth
van Benschop geboekt geworden; de pastoor was de be-
woner. De bedoeling licht voor de hand: de roomsche
kerk te Oudorp tot eigenaresse te maken. Maar denk u
eens een Katholieke statie met het recht van te bezitten
in den bloeitijd van het plakkaten-regiem. Omdat pastoor
noch bestuur qq. wettelijk kon optreden, moesten wel
koop in of vóór 1650, verkoop in 1665 fiktief wezen.
M: Maerten Groen zal zijn dienst als tusschenpersoon
hebben willen leenen.
Pastoor van Benschop bleef het huis bewonen en be-
geerde dat het perceel aan de kerk zou blijven en tot
pastoorshuis gebruikt worden. Aldus is geschied gedurende
een tijdsverloop van twee eeuwen,
(Slot volgt).
J. L. A. NABBEVELD, Past.
969
DE VOORMALIGE AMSTERDAMSCHE
VROUWEN-KLOOSTERS.
(Vervolg van Deel XXII, blz. 261).
7. Het Klooster van S. Maria Magdalena
in Bethaniën
stond in hoegenaamd geen betrekking tot het S. Maria-
Magdalenaklooster in de Nes, dat wij op blz. 245 be-
schreven hebben. Het was gelegen volgens den tegen-
woordigen plattegrond tusschen den Kloveniers- en den
Aehterburgwal; begrensd ten noorden door de Bethanie-
straat en ten zuiden door de Barndesteeg.
M: N. de Roever !) heeft ons zijn Bethanieklooster en
zijne overblijfselen zóó nauwkeurig beschreven, dat wij
ons hier slechts behoeven te bepalen tot mededeelingen,
welke in zijne studie niet voorkomen.
Het klooster is gesticht in de tweede helft der XV*
eeuw. De kloosterlingen waren „bekeerde zusters”, die
„door de genade des H. Geestes bekeerd, na hare leden
„door onreine lusten bezoedeld te hebben, haar leven met
„deugdelijke bedrijven poogden te beteren ?) De gissing
„ligt voor de hand, dat soortgelijke conventen niet door
„de eerste bewoonsters zelve in het aanzijn geroepen wer-
den, maar door de christelijke barmhartigheid van in-
ssvloedrijke individuën, die, anders dan de meeste hunner
»tijdgenooten, de verloren dochteren der zinnelijkheid niet
1) Uit onze oude Amstelstad. Deel III, blz. 56.
2) Gunstbrief van Paus Eugenius V. Kerkgeech. Moll. Dl. IT, blz. 96,
Bijdragen Gesch. Bisdom v, Haarlem. XXII Deel. 24
870
„met smaad overladen, maar behouden wenschten te
„„zien”’ }), Aldus Professor W. Moll.
Dat de conventualen werkelijk bekeerde zondaressen
waren blijkt nog uit een brief van Rosenbosch, protono-
tarius van den Paus anno 1474, waarin de zusters van
S. Maria Magdalena ,,gheheten [werden] bekeerde sonda-
,,ressen of susteren van den bekeerden leve" ?). Zij waren
reguliere kanunnikessen, en kozen tot patrones de H.
Maria Magdalena. Op het kloosterzegel komt haar patroon-
heilige voor, houdende in de hand de vaas met kostbaren
balsem. Met deze voorstelling beeldden zij de boetvaar-
dige Magdalena in Bethanién uit, toen zij berouwvol
's Heeren voeten met hare tranen besproeide en met bal.
sem overgoot. Zij noemden zich daarom conventualen van
Sinte Maria Magdalena in Bethanién. Of nu alle nonnen
„bekeerde sondaressen" waren, weten noch gelooven wij.
Met professor Moll zijn wij echter van meening, dat de
stichtsters zeker steeds van reinen wandel geweest zijn,
die zich tot taak stelden onreinen in het geestelijk leven
te leiden.
Ook van dit klooster is het juiste jaar der stichting
nergens te vinden. Het eerste ons bekende stuk is van
8 Mei 1462, toen het Kapittel van S. Marie te 's Gra-
venhage vergunning gaf tot het bouwen van een eigen
kerk en het kiezen van een biechtvader.
M: N. de Roever zegt op gezag van Jan Wagenaar,
dat het klooster in aanzien en rijkdom toenam, dank zij
den steun van voorname lieden, onder welke in de eerste
plaats genoemd mag worden Dirck Boelens, burgemeester
in 1447, wiens dochter Catharijn als conventuaal voor-
1) t. a. p. Dl. II, biz. 96.
2) v. Heussen en v. Rijn, Haarl. Bied. bis. 62.
871
komt. Wagenaar !) voegt er zelfs nog bij dat Meester
Claes, broeder van Catharijn, in genoemd klooster pries-
ter was.
Volgens het hoogst belangrijk archief-Heereman, —
mij welwillend door Baron Clemens Heereman van Zuyd-
wijk ter inzage gegeven — moeten bovenstaande bewe-
ringen ongetwijfeld op eene vergissing berusten. Het is
mogelijk dat Dirck Dircksz. Boelens het klooster gesteund
heeft, ofschoon van hem en zijne vrouw Margriete ?)
slechts bekend is, dat zij het klooster der Kartuizers en
dat van S. Lucia rijkelijk begiftigd hebben, en dat hij
in het eerstgenoemde- en zij in het tweede genoemde
klooster begraven liggen.
Eene dochter Catharijn heeft niet bestaan. Dit wordt
bevestigd door het archief-Heereman en door een latijn-
sche XVl-eeuwsche notitie ?), waarin gesproken wordt
van drie dochters : Margaretha, Duifje en Agnes. Een
Meester Claes, broeder van Catharijn, overleden 1511 , is
ook in geen enkele, mij bekende, genealogie te vinden.
Mij is wel bekend Meester Claes, zoon van Boel Boelens
en Lysbeth Allardsdr., die slechts eene zuster had, ge-
naamd Margriet, gehuwd met Hillebrant Jan Claesz.
den Otter.
Ik hoop binnenkort in staat te zijn een stuk genealogie-
Boelens uit te geven. Het zal echter slechts dat gedeelte
omvatten, hetwelk mij uit testamenten en diergelijke akten
blijkt juist te zijn.
1) Deel T, blz. 24,
2) In het op vele plaatsen zoo onnauwkeurige Patriciaat van Amsterdam
vertegenwoordigd door het Geslacht Boelens , wordt zij genoemd Geertruyd
Groen van Bloemen, terwijl ook het Aanhangsel, zijnde een XVII eeuwsche
corte aanteyckeninghe, spreekt van Geertruyt. Een XVI-eeuwsche latijnsche
notitie in het archief Boelens (Heereman) noemt haar evenwel Margriete.
8) Archief-Heereman.
872
Behalve de in het hierna volgend Rode Register voor-
komende namen der conventualen, zijn mij nog bekend:
1497— 1533. Haesje Andriesdr. Boelens, Zuster en procuratrice.
1614. Lysbeth Franssendr., Zuster.
Lysbeth Andriesdr. , Zuster.
Christyn Wybrantsdr., Zuster.
Marie Jacobsdr., „Sieck Maerte."
1651. Margriete van Emmerzeel, Mater.
Lysbeth Heymansdr., Procuratrice.
Aeff Hermansdr., Zuster.
Over eerstgenoemde zuster vindt men hierachter in de
Bijlagen twee minuten !)) welke zeker belangrijk ge-
noemd mogen worden. Haesje was de dochter van den
bekenden ,,Ridder" Andries Boelens, wiens kinderen Allard
en Lysbeth de hervorming waren toegedaan. Op zeven-
jarigen leeftijd was Haasje het klooster ingetreden en in
1497, toen zij slechts veertien jaar oud was, werd zij
geprofest.
De jeugdige jaren waarop Haasje het klooster inge-
treden en aldaar geprofest is, bevestigen de juistheid van
hetgeen Prof. W. Moll?) ons mededeelt over haar, die
„door hare ouders en bloedverwanten reeds in hare prille
jeugd Gode en het kloosterleven waren toegewijd”, en
die hij oblaten, d.i. geofferden, noemt. „Die toewijding
s‚geschiedde somtijds reeds op het zevende jaar der kin-
deren, later doorgaans op het tiende en twaalfde, maar
„altijd met veel ceremoniëel en feestelijkheid, waarbij
„zekere inkleeding plaats had. Zoodra eene oblaat inge-
„kleed was, trad zij in het genot eener scholier-praebende;
„„zij leerde lezen en schrijven, vrouwelijke handwerken
,enz., totdat zij voor het noviciaat rijp werd geacht.”
1) Archief-Boelens in Archief-Heereman.
2) Kerkgesch. v. Nederl. Deel IT, stuk 2, biz. 51.
378
Welke redenen bij Ridder” Andries hebben voorge-
zeten om Haza reeds op zevenjarigen leeftijd naar het
klooster te zenden, zijn mij onbekend, Wij mogen aan
geen nevenbedoelingen denken en schrijven zijne handeling
toe aan eene te groote vaderlijke zorg voor het zieleheil
van zijn kind. In het klooster toch was zij van de wereld
afgezonderd en zij kon, zonder zich nu juist voor het
kloosterleven voor te bereiden, daar, even als thans op
de pensionaten, beter dan elders leeren „lezen, schrij-
ven en vrouwelijke handwerken”. Dat zij later „rijp werd
geacht” voor het noviciaat bewijst hare professie, Het
gevaarlijke evenwel, dat lag in de handeling van den
zorgzamen vader, zien wij duidelijk in de vreemde hou-
ding van Haasje op lateren leeftijd.
Drie en veertig jaar na haar intreden in het klooster
en zes en dertig jaar na hare professie, verzocht zij, den
30 April 1683, aan Willem van Enckevoirt, Bisschop
van Utrecht, om het klooster te mogen verlaten „voor
haar gemoedsrust’, belovende haar kleed te blijven dra-
gen en de kloosterregels te volgen. Dit verzoek werd
haar door den Bisschop van Utrecht toegestaan voor den
tijd van twee jaar. Acht jaar later (circa 1541) wendde
zij zich opnieuw aan hare kerkelijke overheid en wel
aan den Paus. Zij vroeg buiten het klooster te mogen
leven zonder vergunning van hare klooster-overheid of van
iemand anders; belovende haar reinheid te bewaren (zij
was toen 58 jaar) en haar kloosterkleed te blijven dragen.
De geschiedenis verhaalt ons niet of haar verzoek is
ingewilligd. Zonder aan Haasje iets ten laste te willen
leggen, moeten wij toch even aanstippen dat tegelijker-
tijd met de 58-jarige Haasje, ook haar zuster Maria, die
conventuaal was in het S. Luciaklooster, verzocht het
klooster te mogen verlaten, zooals wij dat breedvoerig
onder S. Lucia-klooster nader zullen mededeelen,
974
Uit de requesten van Haasje, de reguliere kanunni-
kesse, en van Maria, die den Derden Regel volgde,
zien wij duidelijk het groote verschil van kloosterbelofie.
Haasje wendde zich ten laatste tot het hoogste kerkelijk
gezag, den Paus, Maria tot het hoogste wereldlijke gezag,
den Keizer Karel den Ver,
Mijn vriend A. J. Flament, Rijksarchivaris te Maas-
tricht, was zoo vriendelijk voor mij de latijnsche minuten
te copieëren en daarvan twee breedvoerige regesten of
analysen der beide documenten te maken, waarvoor ik
hem zeer dankbaar ben.
Wij laten hieronder de analyse volgen van minuut Á.
1533, 30 April. Willem (van Enckevoirt) Kardinaal-
priester van den titel der H.H. Joannes en Paulus, Bis-
schop van Derthuze (in Spanje) en Utrecht schrijft aan
Haza Andriesdochter, geprofeste zuster in het klooster
van Maria Magdalena in Bethania te Amsterdam, dat hem
uit haar naam een verzoekschrift overhandigd was, in.
houdende hoe zij, voor vele jaren, in voornoemd klooster
geprofest was, daar ook procuratrix was geweest en de
regels loffelijk had nageleefd en ook voor het vervolg van
plan was na te leven. Dat zij, bijna vijftig jaar oud zijnde
en verlangende eenigen tijd voor haar gemoedsrust buiten
het klooster in een woning harer ouders of bloed verwan-
te !j of op eene andere eerzame plaats met hare bloed-
verwanten en vrienden ?) op religieuse wijze te leven,
den Bisschop verzoekt haar daarin te voorzien.
Dat hij haar, die reeds eenigen tijd met haar bloed:
1) Er staat parentum aut consanguineorum, wat ook beide hetzelfde be-
grip kan uitdrukken: bloedverwanten door parentes, evenals het fransche
parents ook bloedverwanten kan beteekenen. (De vertaler). Hare onders
waren eveuwel dood,
2) Vrienden kan ook op zijn oud-hollandsch bloedvrienden of verwanten
beteekenen. (De vertaler).
P
875
verwanten en vrienden had verkeerd en de vergunning
daartoe van de moeder en den vader des kloosters had
verzocht, maar niet verkregen, toestond, wegens noodza-
kelijk dienstbetoon aan haar vrienden buiten het klooster,
naar het huis harer ouders of andere bloedverwanten en
vrienden of naar een andere eerzame plaats zich te be-
geven met haar zaken en goederen aan het klooster voor
haar persoon en onderhoud afgestaan, en daar binnen de
stad Amsterdam, onder de gehoorzaamheid en correctien
van den Bisschop, als haar kerkelijk hoofd, of van 's Bis-
schops vicaris en den Bisschop van Utrecht, die er later
mocht zijn en zijn vicaris, vrij en geoorloofd !) te blijven ;
ondertusschen haar kleed en regel altijd bewarend, eer-
zaam verkeerend en levend, zonder gewetensangst of het
beloopen van kerkelijke censuur, en dit voor twee jaren
te rekenen van den datum van ’s Bisschops schrijven.
Get. Jo. BEYER.
Voor eensluidend afschrift geteekend door Franciscus
Nicolaasz. van Delff, Secretaris van Amsterdam en open-
baar Notaris door het Hof van Holland geadmitteerd.
Analyse van Minuut B.
(Circa 1541.) Haasje Andriesdr. geprofeste zuster in
het klooster van Maria Magdalena in Bethania te Am-
terdam geeft aan den Paus in eene petitie te kennen,
hoe zij op haar zevende jaar in voornoemd klooster was
ingetreden, en op ongeveer veertienjarigen leeftijd was
geprofest, den regel loffelijk had onderhouden, eenige
jaren procuratrice was geweest en dat zij, bij het klimmen
harer jaren, haar ambt wenschend neer te leggen en be-
]) Licita, bijna niet juist te vertalen, een kerkelijke term liciet; vergelijk
het fransche woord lscite. (De vertaler).
376
vrijd te worden van die bemoeiingen en lasten, en eenigen
tijd in rust te leven, van Bisschop Willem (van Encke-
voirt, titel als onder A), zaliger gedachtenis, en later van
Georgius van Egmond, toen Bisschop, had verkregen
eenigen tijd voor haar gemoedsrust te mogen leven buiten
het klooster in een woning harer ouders of bloedverwan-
ten, of op een andere eerzame plaats met hare bloedver-
wanten en vrienden, Dat, daar zij meer en meer de lasten
des ouderdoms gevoelde en het haar bezwaarlijk werd
weer naar haar klooster te gaan en er de regels, als
vroeger te onderhouden en daar de tijd van buiten haar
klooster te leven, voor haar gemoedsrust door den Bis-
schop van Utrecht, die toen ter tijd (dat is circa 1541)
leefde, verkregen, binnen kort zou eindigen, het haar was
voorgekomen nergens anders dan tot den Paus zich te
wenden. Zij verzoekt den Paus derhalve barmhartiglijk
en uit eigen beweging en zekere wetenschap te verleenen
dat zij van nu af voor geheel haar leven vrij buiten het
klooster mocht wonen in het huis (als boven) en dat zij
vrij bij testament over haar goederen mocht beschikken,
mits blijvende in den maagdelijken staat en haar kloos-
terkleed dragend, eerzaam verkeerend en levend met haar
vrienden of op een andere eerzame plaats „zonder ver-
„gunning van den vader of de moeder haars kloosters,
„laat staan verworven, zelfs niet eens gevraagd te heb-
„ben, of van iemand anders", en dat zij, zonder gewetens-
angst of het beloopen van eenige kerkelijke censuur of
eenig ander beletsel, aldus mocht leven, met andere
clausulen in zulk een geval van wege de zaak noodig
geweest, en dat de Paus daarvoor een brief zou doen
samenstellen met Apostolisch indult !).
1) Zijn geijkte formulen in dergelijke petitiën, die men ookin pauselijke
antwoorden op dergelijke verzoeken terugvindt. (De vertaler).
377
De namen der zusters, die door mij hiervoor genoemd
zijn als conventualen in 1514, zijn door mij getrokken
uit het hollandsch Mirakelboekje Hier beghint die vin-
dinghe *). Het verhaal daarin luidt als volgt:
In den naeme ons Heeren, Amen. Kondelick en kenlick zij
allen Christen menschen bij desen openbaer Instrumente, getogen
ende gemaect ut een Instrument in latijn daer af wesende dit
breeder ende perfecter verklarende, hoe ic suster Lijsbet Franssen-
dochter, ben bij der gratien Gods sieck geworden, des Sondaeghs
voor Vastelavont: Ende doe ginc ic int sieckhuys, ende ic hadde
so groote swindelinghe in mijn hoofd, dat ick niet overeynde
wesen en mochte, ick en woude al vallen. Ende des Donderdaeghs
voor onser Vrouwendach in de Vasten so kreegh ic so groote be-
nautheyt om mijn herte, dat ic waende doodt te blijven ende dan
spranc mijn herte so vreeslick, dat al mijn lichaem schudde, ende
dat bedde beefde daer ic op lach, ende dan sat daer stadelic een
suster voor mijn bedde, geheten Lijsbeth Andriesdochter, ende
die hielt mijn handen ende leden, ende bij wijlen mocht ick niet
spreken, ende bij wijlen had ic so groten dorst dat ick "t niet
lijden en mochte, ende daer en mocht gheen drincken over mijn
herten, ende dan moest men mij met een veer laven, ende het
duerde tot Meije toe, ende die pijnlickheyt sloeg mij ooc in de
beenen, so dat ic gae(n) noch staen en mocht, maer ick most op
mijn knien kruypen op een schraegh. Ende dese verkreupeltheyt
heb ic gehadt van onser Vrouwen in de vasten, ende te Meije
liet mij dat hert springhen, ende doe worden mijn beenen al so
doof dat ic daer geen gevoelen in en hadde, Ende onse sieck-
maerte, ghenoempt Maria Jacobsdochter, die plach mijn beenen
te stooven ende te wrijven (met medicijnen daer toe dienende)
datter 't vel afginck, ende ic en gevoeldes niet, dan ter tijt dat
ick beloofde ende gaen soude versoecken dat waerdighe heylige
Sacrament in der heyliger Stede, ende geen ander Meesters en
mochten mij van dese sieckte helpen noch cureren. Als ick dan
gaen soude om te versoecken dat waerdige heylighe Sacrament
doe viel ick op mijn knien, ende soo kroop ick op een schraghe
tot die schuyte toe, doe hief mij onse suster Christijn Wijbrandts-
1) Dit boekje, eigendom van het ZH. Cecilia College, is in bruikleen
afgestaan aan deu Amstelkring.
378
dochter in die schuyt en voerde mij aen der heyligher Stede,
ende droegh mij ut die schuyt op dat kerck-hof, en doe kroop
ick voort met mijn schraegh in die heylighe stede, toe dat waerdige
heylighe Sacrament, ende doe viel ic op mijn knien met onse
sustér Cristijn voorseydt ende doe stond ick op, ende reedt met
die schraghe om dat waerdighe heylighe sacrament, ende daer was
ick over doende een volle halve ure: Ende doe liet ic die schraghe
staen ende ick nam onse suster voorseydt bij den arm, ende die
leyde mij anderwerf om dat tabernakel, eude tot elcken reyse
vielen wij op onse knien. Ende doe gaf mij God die gratie dat
ic de derde reyse met een bernende licht alleen ginc om dat
Tabernakel: Ende voort ben ic op mijn voeten gesont te huys
gegaen by der gratien Godts (en hier neem ic God tot een ge-
tuych) ende dat waerdige heylige Sacrament dat my geholpen
heeft (dattet aldus geschiet is) ende al onse convent van Maria
Magdalena in Bethanien is hier oock ghetuych of (die myn sieck-
heyt bekent hebben) ende nu van myn ghesontheyt verblijden,
dance heb God. Dit is gheschiedt int jaer ons Heeren uceee ende
XIIII. opten viII. dach van Junio.
Het jaartal 1414 is bepaald een drukfout, en moet
meer dan waarschijnlijk 1514 zijn. .Leleng in zijn Be-
schrüvinge der Reformatie, wijdt enkele bladzijden aan
het hollandsche Mirakelboekje en wijst, zeer terecht, op
de groote onnauwkeurigheden in de jaartallen der won-
deren, welke door het aanbiddelijk Sacrament geschied
zijn. Van de drie uitgaven van genoemd boekje, welke
hij onder de oogen heeft gehad, zeggen twee dat het
wonder geschied is 1514, de derde zegt 1414. Het boekje
dat de Amstelkring in bruikleen heeft spreekt van 1414.
Men ziet dus duidelijk welk groot verschil in jaartal be-
staat. Mgr. Pluym ©) schrijft terecht: „Wij houden het
„even als die Schrijver (Lelong) voor het waarschijnlijkst
„dat 1514 het eigenlijke jaartal is, omdat het wonder ver-
,haald wordt na andere van 1418 ?), 1475, 1478, 1479".
1) Het H. Sacrament van Mirakel, bls. 78, noot 66,
9) Een drukfout, moet zijn 1448,
879
Deze reden is volgens mijn bescheiden meening niet
geheel juist, want na het wonderverhaal van 1514 volgt
weder 1508. Wij veroorloven ons op te merken, dat
Mer. Pluym en Lelong de onjuistheid van het jaartal
duidelijker bewezen zouden hebben, indien zij vermeld
hadden dat in 1414 het klooster van Bethaniën nog niet
bestond. Ook Mgr. Klönne in zijn Het Mirakel van Am-
sterdam ") noemt het foutieve jaartal 1414 en verdoopt
den naam van de zuster in Lysbeth Jansen.
In het stedelijk archief alhier berusten de volgende
stukken over het Bethaniënklooster :
1472. Meyster Jan Melysz. heeft geordineerd te bekeerde
Susteren een officium van v Missen ter weke en heeft
dairto(e) ghegeven dat voirn. convent ccc rynsgulde
reets (gangbaar) gelt, en waert dat dit officium en
missen niet bewaird en worde so als Meyster Jan
Melijsz. vairs. dat begheert, soe zal die prior van
die Carthus, die prior van die Reguleers, die Pater
van Sinte Pouwels dese voirs. ccc gulde antaste(n)
en ghebruken se tot hair convents profyt; hier van
syn brieve overghegeven en legghe in een doose.
Dese missen sijn nu gecoomen tot drie ter weke,
maer wy Priors hebben doer die vingher gesien dat
wy dese gelden niet in cryghen, want het den Bis-
schop gedocht heeft te luttel te wesen tot vyff missen.
Anno Domini MCCCO LXXII.
29 Jan. 1506. Copie van het antwoord door Hendrik,
Bisschop van Utrecht, aan de moeder en zusters van
het convent gezonden op haar verzoek om rechtvaar-
dige, eerwaardige, deugdzame en vroede mannen als
,invisitators" van genoemd convent.
1) Bij C. L. van Langenhuysen, 1895, blz. 12,
22
380
Mei 1551. Overeénkomst tusschen Margriete van Em-
merzeel en Lysbeth Heymansdr. procuratrice ter eenre
en Aeff Hermansdr. geprofesside conventuale in ge-
noemd convent ter andere zijde, omtrent de goederen
die laatstgenoemde bezat of nog te wachten is.
4 Juni 1651. Verklaring van Allert Boel Andriesz. en
18
28
Gerrit Willekes, als voogden van de conventualen,
en Willem Henricxsz., betreffende den verkoop van
zeker erf aan de zuidzijdde van genoemd convent ge-
legen, strekkende van het water tot aan de stads-
vesten. Benevens de approbatie van Georgius, Biss.
van Utrecht, daarop verleend 6 Juni 1551.
Decb. 1551. Losrentebrief groot 89 gulden op een
erf met getimmerte er op, gelegen in de Bethanie-
coestraet ten behoeve van het Bethaniën convent.
Mei 1552. Quitantie van Robert de Boulogne !),
„conseiller et receveur général des finances de l'em-
pereur" over 512 livres van 40 gr. vl. 't livre; be-
taald door het convent voor den koop eener erfrente.
13 October 1566. Staat of inventaris van het convent.
Het Rode Register luidt luidt als volgt :
Staet van den Incommen van goederen der Conven-
tualen binnen Amsterdam — toecommende, soo van
Landen ende Renten binnen ende buyten der stadt
Amsterdam mette belastingen van denselven con-
venten, mitsgaders tgetal van den conventualen by
namen ende toenamen, ende ouderdom, respective.
Eerst den Staet van de Bethanten-convent binnen der
voorsz. stede , van haren incommen.
Landen.
Dertich morgen landts min anderhalff hont gelegen tot Duiven-
l) Keizer Karel V, leende geld van het klooster, dat hij niet terug betaalde,
en waarvoor hij in ruil gaf rentebrieven op zijn domein in Kennemerland.
381
drecht, gelt jaerlyox in huyer. . . . . . . XxH guld.
1l* Z^ r st.
Outeygen.
Opte stadt van Amsterdam eene gouden vlaemschen Philippus
nobel verschijnende in Augusto, daer jaerlyex voor betaelt wordt
drie guld, twaelff stuivers acht pen(ningen), ergo rrr guld,
XII st. VIII pen.
Op IJsbrant Burchmansz. huys staende opte Voorburchwal aende
. zijde, verschijnende May, drie guld. twaelff st. acht
pen(ningen) ergo hier . . . . mir guld. xir st, vii pen.
Op Jan Brouwers huys staende opte Voorburchwal aende ....
zijde, verschijnende May drie guld. twaelff st. agt pen(ningen)
ergo hier . . . … … … HI g. XII st. VIII pen.
Noch negen gulden vyfthien stuyvers opten huyse van Gerrit
Brouwer, staende over Sint Jacobsstraet , bezyden den Engel
opten Nywendyck, verschijnende te May.
Ergo hier 1x guld, v st.
Noch vyff guld. sesthien stuvers opten huyse van de Weduwe
van Symon Willemsz., staende opte Burchwal by Sinte Lucien
convent, verschijnende te May . . . . . v guld. xvr st.
2* Z* van den jaerlycxe outeygen xxvi guld. vim st.
VIII pen.
Losrenten.
Item tweendertich guldens 't siaers, houdende opte Vroonlanden
by Alckmaer, verschijnende in Junio, ergo hier xxx1r gulden.
Item twaelff guld. tsiaers die betaelt worden by Seeger Willems
ende den ander als borgen voor die principalen, daervan ’t hy-
poteeque bij executie deser stede vercoft is, verschijnende
Michaelis. Ergo hier . . . . . . XII guld.
Opte stadt van Amsterdam thien guld. tsiaers , verschijnende in
Junio . . . . . . X guld.
Opt huys daer 't Swaengen uythangt , ‘staende opte ....burch-
wal, twee guld. siaers verschijnende te May . . . 11 guld.
9* Z^ Bedragende voorsz. Losrenten tsiaers Lvi guld.
Custingen.
Opten huyse toecommende den kinderen van Gerrit Meeusz. ende
Sybrant Teylingen, staende in de Koestraet, een en vijftich
guld. tsiaers verschijnende te May . . . . . , ur guld.
382
Op twee huysen, staende in de Koestraet, toecommenden den erf-
genamen van Garbrant Claesz., scheepstimmerman, negen gul-
dens tsiaers verschijnende te May . . . . . . ix guld,
Op een huys, staende in de Koestraet, toecommende de erffge-
namen van Heynrick Thomasz., negenthien guld, tsiaers ver-
schijnende te May . . . . . . . XIX guld.
Opte huysen gecommen van Cornelis Remmus , staende in de
Koestraet, negenthien gulden tsiaers verschijnende te May
xix guld.
Op twee huysen van Egbert Jacobsz., staende in de Koestraet,
negenthien guld. tsiaers verschijnende te May . . xix guld.
Op sekere huys, staende in de Bethanien-kerckstraet, zess guld.
vijfthien stuvers tsiaers verschijnende in Augusto,
vi guld. xv st.
Op twee huysen, staende in de Bethanien-kerckstraet, toegeeom-
men hebbende Jan de Monick, bij executie deser stede ver-
cofft, thien guld. vijff stuvers tsiaers, daervan ’t capitaele gelt
op May ontfangen sal worden, Ergo hier voor alsnog de voors.
rente van . . . . . . X guld. v st.
Op een huys, staende in | de Ramen, gecommen van Pieter Pie-
tersz. vier gulden thien stuvers tsiaers, verschijnende in Augusto
III guld, x st.
Op een huys , staende in de Ramen, twee guld. thien stuvers,
verschijnende op Sinte Catrynen . . . . . 11 guld. x st.
4* Z^ bedragende voorsz. custingen jaerlycx Oxr guld.
Bedragen alle de voorsz. Incommen van de voorsz. con-
vente, des jaers 11° xiv gl. vim st. vin p.
Staet van de belastinge van voorsz. Convente.
Tvoorsz, convent is belast ende moet jaerlycx betalen den con-
vente van de Pouwelsbroeders binnen Amsterdam seven guld.
vijff stuvers, verschijnende te May . . . . vir guld. v st.
De memoriem(eeste)rs van de ....kercke hebben opt voorsz. con-
vent jaerlycx negen guld. verschijnende te May. . rx guld.
T'voorsz. convent es jaerlycx schuldich den convente van Heyloe
sess guld. seven st. acht penn. verschijnende te May.
vi gul. vir st. vIII pen.
T'voorsz. convent es jaerlyex schuldich Joost Buyck een guld.
seventhieu st. acht pen. verschijnende te May.
I gul, XVII st, vIII pen.
983
D'erffgenamen van de suster van Thyman de Seepsieder hebben
jaerlyox opt voorsz. convent een gulden negen st. verschijnende
te May eos ... . I guld. 1x st,
D'erffgenamen van Ott Posthouwers compt van den voorsz. con-
vente tsiaers zess en dertich guld. verschijnende te Bamisse,
xxxvi gul,
Bedragen de voorsz. lasten die tvoorsz. convente moet uytkeeren
tslaers . . . 00.5. o 5 LXVI gul, xiX st,
De voorsz. belastingen getrocken van de incommen van de voorsz.
convente blijft tsiaers tgeene (voorsz. convent heeft innecommen.
CLXXVIII gl. Ix st. vri p.
T'voorsz. convent es noch (s)chuldich van jaeren renten van zes
en dertich guld. den erffgenamen van Ott Posthouwers, die op
vyff jaeren bij egale portien betaelt moet worden, volgende
t'accord daervan gemaeckt, compt hier als capitale crxxx gul.
NAMEN VAN DE CONVENTUALEN,
Eerst Ael Jan Canters, mater van denselveu convent
out LvI jaeren.
Aeltgen Gerrits. . . . . . . » LXXII w
Griet Jans . . . . . . . « " XX "
Lysbeth Pieters. . . . . . . » rx u
Anna Passers . . . . . . . " IX "
Grietje Meynerts . . . . . . » XXXVII v
Jannetgen Barents. . . . . . ^" XL r
Lysbeth Herperts . . . . . . w XLIII w
Geerte Gerrits . . . . . . . ^" XXXIHI v
884
BIJLAGEN.
A.
1533, 30 April. Willem (van Enckevoirt), Bisschop van
Utrecht etc. geeft aan Haza Andriesdochter, professide zuster
in het klooster van de H. Maria Magdalena in Bethanië te
Amsterdam, van de orde des H. Augustinus, vergunning om
twee jaren buiten het klooster bij haar bloedverwanten te mogen
verblijven, voor haar gemoedsrust, mits blijvend te Amsterdam
en bewarend kleed en regel.
Wilhelmus miseratione divina titulo sanctorum Johan-
nis et Pauli sacrosancte Romane Ecclesie presbyter car-
dinalis Derthusensis Episcopus Traiectensis dilecto nobis
in Christo Haze filie Andree sorori professe in conventu
Marie Magdalene in Bethania opidi Aemsterdammensis
nostre Traiectensis diocesis Salutem in Domino. Ex parte
tua nobis oblata peticio continebat quod tu jam pluribus
retroactis annis in dicto conventu professa inibi etiam pro-
curatricis officium gessisti ac illius conventus instituta
laubabiliter observando vixeris ac deinceps etiam servare
proponas. Quia tamen jam quinquagenaria fere etatis tue
effecta cupias aliquo tempore pro tui animi gurete extra
dictum conventum in domibus parentum aut consanguine-
orum tuorum aut in aliquo alio honesto loco cum tuis
consanguineis et amicis, religione tamen vivendo, commo-
rari, supplicari nobis fecisti humiliter tibi super hoc a
nobis misericorditer provideri, Nos igitur certis ex causis
nobis expositis et ad hoc animum nostrum moventibus
tibique jam aliquo tempore honeste cum dictis tuis con-
sanguineis et amicis conversata existis, ut matris et patris
dicti tui conventus licentia parte vel alium seu alios petita
licet non obtenta, pro necessariis senitiis dictorum tuorum
amicorum extra conventum predictum, ad domum paren- -
tum seu aliorum consanguineorum et amicorum tuorum
seu alium honestum locum cum rebus et bonis tibi in
385
dicto conventu ad tuam personam et pro tua alimentacione
donatis et assignatis te transferre et ibidem infra tamen
quidem Amsterdammense ac sub obedientia et correctione
nostra tamquam ordinarii loci seu vicarii nostri ac Episcopi
pro tempore Traiectensis et vicarii eiusdem, habitu et re-
gula tuis semper interim servatis ac religiose et honeste
conversando et vivendo, absque conscientie tue scrupulo
aut ecclesiastice censure incursu usque ad biennium a data
presentium proxime futurum computando, permanere et
morari libere et licito possis et valeas, auctoritate nostra
ordinaria, tenore presentium ex speciali dono gracie mise-
ricorditer in Dei nomine indulgemus ac concedimus per
presentes. Datum sub sigillo quo in hiis utimur anno
Domini millesimo quingentesimo tricesimo tercio die ultima
mensis Aprilis,
Sic subscriptum: Jo BrIJER, subscripsit.
Collata est presens copia et concordat cum suo
originali teste me Francisco filio Nicolai de Delff
secretario Amstelredammensi ac notario publico per
curiam Hollandie admisso.
Ita est FRANCISCUS DELFF, notarius subscripsit.
Gewaarmerkte copie op papier. Watermerk een schild waarin
figuur als een St, Andrieskruis, uit welks middelpunt zich een
figuur als een cijfer 4 verheft en (heraldisch) rechts in den bo-
venhoek een W ; op het schild een vierbladige bloem, de bladen
in + vorm; onder het schild een moeilijk te beschrijven krul-
vormig ornament,
Bijdragen Gesch. Bisdom v. Haarlem. XXII Deel, 25
886
B.
Ongedateerd, doch circa 1541 !). De vorige verzoekt Z. H.
den Paus niet meer in haar klooster terug behoeven te keeren,
mits bewarend haren maagdelijen staat en geestelijk kleed.
Ad Sanctissimum.
Exponit humiliter Vestrae Sanctitati?) Haza filia Andree
Soror professa in monasterio sancte Marie Magdalene or-
dinis sancti Augustini in Bethania opidi Aemstelredam-
mensis 'lraiectensis diocesis, quod cum esset septem anno-
rum etatis sue intravit dictum conventum ibique cum
ageret annum decimum quartum aut circiter, professionem
fecit atque inibi multis retroactis annis conventus supra-
dicti instituta laudabiliter observanda vixit insuperque
ibidem procuratricis officio aliquot annis functa est et cum
ingravescente etate sua cuperet defungi supradicto officio
procuratricis liberarique illis negociis et molestiis et in
quiete aliquandiu vivere, obtinuit primo a felicis memorie
Reverendo in Christo patre et domino Wilhelmo titulo
sanctorum Johannis et Pauli sacrosancte Romane ecclesie
presbytero cardinale Derthusiensi tunc Episcopo Traiec-
tensi et postea a Reverendo in Christo patre Domino
Georgio ab Egmonda etc. nunc Episcopo Traiectensi, quod
posset aliquo tempore pro animi sui quiete extra dictum
conventum in domibus parentum aut consanguineorum
suorum aut in aliquo alio honesto loco ?) petita licet non
obtenta licentia a patre et matre supradicti conventus re:
ligiose tamen vivendo habitare cum rebus et bonis sibi
in sepedicto conventu: ad suam personam et pro sua
alimentatione donatis et assignatis cum aliis clausulis
l)In 1588, blijkens het vorige stuk was de postulatrix bijna 50 jaar
oud en na is zij 58 jaar.
2) Overgeschreven een S over eene B, afkorting vau Beatitudo.
8) Hierachter is het woord ,,religioso" doorgehaald.
387
ibidem adiectis. Et cum senex magis atque magis ingra-
vescat etas jamque brevi attinget quinquagesimum octavum
annum ipsique grave et molestum esset sese iterum trans-
ferre ad prenominatum conventum ibique instituta obser-
vare ut quondam fecit tempusque extra predictum mona-
sterium habitandi pro animi sui quiete a supradicto
moderno Episcopo Traiectensi obtentum in brevi expirabit,
non visum est ipsi alio recurrere quam ad vestrum bea.
titudinem humillime supplicans sibi super hoc ab eadem
vestra beatitudine misericorditer provideri ex proprio motu
et certa scientia eiusdem vestre sanctitatis quod abhinc
per totam vitam suam possit libere extra supradictum
conventum habitare in domo parentum aut consanguineo-
rum aut in aliquo alio honesto loco cum rebus et bonis
sibi in dicto conventu ad suam personam et pro sua
alimentatione donatis et a superioribus assignatis de par-
tibus suis et quod testamento possit libere de suis bonis
disponere ut illi visum est facere, salvo tantummodo quod
manebit in statu virginali et quod geret solum habitum
religiosum predicti conventus et quod honeste conversa-
bitur et vivet cum amicis suis aut in aliquo cilio honesto
loco absque tamen licentia nedum obtenta ad nec etiam
petita a patre aut matre predicti conventus aut aliquo
alio, sine consciencie sue scrupulo sive ecclesiastice cu-
iusvis censure incursu aut quovis alio impedimento cum
alis clausulis in tali negocio a causa necessariis et con-
suetis desuper facere confici litteras aut bullum etc. De
indulto apostolico.
In dorso staat: menuyt van de request te Romen overge-
geven.
Daarnaast, als men het stuk omkeert, de woorden: Michiel
Geesselz. van Vilvoorden (?) doorgehaald.
Ongewaarmerkte en ongeteekende minuut op papier; water-
merk als in het vorige stuk.
(Wordt vervolgd). BERNARD J. M. DE BONT.
388
DE ST. HIPPOLYTUS-KERK TE DELFT
Het is te betreuren, dat betreffende het kerkelijk leven
te Delft in de middeneeuwen, zoo weinig is bewaard ge-
bleven en wellicht ten gevolge daarvan, het katholieke
Delft in dit tijdschrift maar spaarzaam is besproken. En
dit te meer omdat deze stad, al moge zij thans niet meer
gerekend worden onder de eerste steden van ons land,
voorheen als een voorname stad bekend stond en ,,het
derde juweel in den ring der Staten van Holland en
Westfriesland’ genoemd werd en althans in het kerkelijk
leven ongetwijfeld zeker heeft uitgemunt. Toch was dit
weinige wat betrekkelijk het kerkelijk leven te Delft be-
waard is gebleven zoo belangrijk dat, waar in verschil-
lende tijdschriften mededeelingen worden gedaan uit het
kerkelijk leven van het katholieke voorgeslacht, toestan-
den besproken, gebruiken afgeleid, de naam van Delft
niet zelden genoemd wordt. Ja zelfs eigenaardige gebrui-
ken van daar bekend geworden, zullen tot de ontdekking
leiden van wetenswaardige bijzonderheden, die belangrijk
zijn voor de kennis van kerkelijke toestanden in het
algemeen.
Om van nog bestaande monumenten te spreken, reeds
de twee reuzentorens van de voormalige St. Hippolytus
en St. Ursula-kerken, zelfs zichtbaar in Rijnland en be-
wonderenswaardig door majestueusen en sierlijken bouw-
trant („welckers ghelycken in de Vereenigde Nederlanden
bij malkander in ééne stadt niet te vinden zijn", schrijft
389
van Bleyswijck) ?) wijzen terug op een tijd toen de
Delvenaren al zeer krachtig hun kerkelijk leven heb-
ben geuit. Twee zulke kerkgebouwen in een stad als
Delft, waarvan elk op zich als hoofdkerk van een groote
stad een waardige plaats zou ingenomen hebben, toont
aan, dat de godsvrucht en rijkdom der Delvenaren niet
schijnt gevraagd te hebben, hoe genoegzaam in de be-
hoeften van het kerkelijk leven kon voorzien worden,
maar veeleer, hoe aan dat kerkelijk leven een zoo grootsch
mogelijk uitdrukking kon gegeven worden ; en de St. Hip-
polytus-kerk met hare jongere zuster de St. Ursula-kerk,
nog heden ten dage beide praalgebouwen in een stad
van beperkte uitbreiding, staan daar als monumenten
der katholieke oudheid, gelijk niet ligt elders wordt aan-
getroffen.
Nu moge in het kleine rijk waar twee grootheden
heerschten, gelijk uit de geschiedenis blijkt, soms eenige
naijver tusschen beide kerken niet ontbroken hebben,
evenzeer zijn er bewijzen voorhanden van stichtende
samenwerking, die zoo mogelijk aan het kerkelijk leven
nog meer kracht gaf, en in ieder geval: de kerken
stonden er en werden voortdurend vergroot en verfraaid,
talrijke vicariëen werden gesticht, in beiden kerken had-
den de gilden hun altaren , zoowel de St. Ursula- als de
St. Hippolytus-kerk hadden feestgetijden die in de ge-
schiedenis vermaard zijn gebleven, voor beide kerken
waren rijke fundatiën en inkomsten verzekerd; ja, wat
meer zegt, beide kerken zouden kunnen roemen op
buitengewone gunsten des hemels, en terwijl de stichting
van de eene kerk verbonden was met een liefelijke le-
gende, zou de andere vooral hare vermaardheid te danken
hebben aan wonderteekenen die uitbreiding van privilegiën
1) Beschrijvinge der stadt Delft, 1667,
990
en godsdienstviering ten gevolge hadden, waarvan nog
heden ten dage de sporen zichtbaar zijn in het burgerlijk
leven. Reden genoeg voor de bewering, dat het kerkelijk
leven te Delft zich in een zeer buitengewonen bloei mocht
verheugen. Jammer, dat, waar zulk een rijke bron vloeide
van kerkelijk leven, het aan den nazaat maar noode ver-
gund is uit dien rijkdom te putten, daar de gedenk-
schriften der beide kerken, die allereerst tot toelichting
konden dienen, grootendeels verloren zijn geraakt en door
den storm der tijden alzoo de meest betrouwbare, wel-
licht ook de merkwaardigste bladzijden uit het historie-
boek van Delfts katholiek verleden zijn uitgescheurd en
verstrooid.
Waar die gedenkschriften, tot het archief der beide
. kerken behoorende, gebleven zijn? Om niet te gewagen
van den beeldenstorm waardoor evenals overal elders in
ons vaderland, ook te Delft in 1566 vele kerkelijke
goederen en bescheiden zijn verloren geraakt, is reeds
de vermaarde brand van 1586, waardoor het grootste ge-
deelte van de stad werd vernield, aan te wijzen als één
der oorzaken waardoor vele documenten, belangrijk voor
de historie, zijn vernietigd.
Van Bleyswijck spreekt van bescheiden die „in de
Nederlandsche troubelen nevens die van de andere Geeste-
lycke Gestichten, Cloosteren, Conventen en Capellen de
verstroijinghe en wechvoeringe mede al grootelycks onder-
worpen zijn geweest, ghelyck men voorsekerlijck seggen
wil dat meestendeel alle de Registeren, Papieren en
Documenten der voorsz. Geestelycke Gestichten elders op
seker Casteel in Braband secretelijk bewaert werden ten
eynde de Roomsche Religie t'eenigertijdt wederom de
overhandt verkrijgende, de Geestelyckheyt sich daervan
dienen mochte." Of nu een gedeelte van die documenten
die de beide parochiekerken betreffen, later weer zijn
391
teruggevoerd naar Delft of wat waarschijnlijker is, te
Delft bewaard zijn gebleven bij particulieren, zooveel is
zeker dat voor eenigen tijd in particulier bezit papieren
zijn gevonden die althans voor een gedeelte niet vermeld
worden door den Delftschen geschiedschrijver en wel in
een locaal behoorend bij de brouwerij de P. die eenige
eeuwen lang in katholieke handen is geweest. Dit. per-
ceel grenst onmiddelijk aan de tegenwoordige St. Hippo-
lytus-kerk, die voor een tiental jaren werd overgeplaatst
van het oude Delft naar de Voorstraat , zoodat de eeuwen-
oude traditie van den stadspatroon, merkwaardig genoeg,
werd voortgezet op de plek waar de geschiedenis van de
oude St. Hippolytus, thans Hervormde, kerk verborgen
lag. De papieren en registers, die afkomstig zijn van
beide parochiekerken bevatten echter niet meer dan brok-
stukken uit een geschiedenis van drie eeuwen, die uit
rekeningen, contracten , stichtingsbrieven en hier en daar
verspreide berichten, moet opgemaakt worden. Toch,
dacht mij, mochten deze stukken, eenmaal ontdekt, niet
opnieuw aan de vergetelheid prijsgegeven worden, want
hetzij de Delftsche kronijkschrijver die niet heeft gekend,
hetzij hij die onvermeld heeft gelaten omdat zij voor hem
als protestant of voor zijn tijdgenooten van 1600 van
weinig belang waren: gemelde stukken bevatten nog ge-
noeg bijzonderheden, die voor den katholiek van drie
eeuwen later, die belang stelt in het kerkelijk leven van -
het voorgeslacht, vermeldenswaardig zijn. Aangevuld door
betere berichten onder gelukkige, misschien onverwachte,
omstandigheden ingezameld en gevoegd bij hetgeen van
Bleyswijck heeft opgeteekend, konden zij allicht de
bouwstof geven tot een vollediger beschrijving van de
voormalige Delftsche parochiekerken, dan wij nu hebben.
Ik maak derhalve gaarne gebruik van de ruimte mij
toegestaan in dit tijdschrift, om uit de gevonden archief-
992
stukken die berichten mede te deelen, welke mij van eenig
belang voorkwamen en wel vooreerst die betrekking heb-
ben op de St. Hippolytus-kerk, de eerste in rang en de
eerbiedwaardigste in leeftijd.
Ten einde althans eenige orde te verkrijgen in de hier
en daar verspreide berichten, zal gebruik gemaakt wor-
den van eenige historische bijzonderheden die door Dirck
van Bleyswijck, den Delftsche historieschrijver, over deze
kerk zijn opgeteekend.
De St. Hippolytus-kerk, bekend onder den naam van
Oude-Kerk, is niet altijd toegewijd geweest aan dezen
heiligen martelaar. Gesticht omtrent het jaar 1240, zou
deze kerk eerst den H. Bartholomeus tot patroon gehad
hebben en wel, gelijk men meent, naar den stichter
Bartholomeus van der Made. Zekere privilegiën door de
Delvenaren verloren en teruggekregen op St. Hippolytus-
dag, schijnen hen echter bewogen te hebben op die wijze
hun dankbare vereering uit te spreken dat zij den H.
Hippolytus tot nieuwen patroon kozen van hun kerk ; welke
traditie tot op heden is bewaard gebleven. De geleerde
Delvenaar Michaël Vosmerus schrijft dat: „„onze voor-
vaders St. Bartholomeus, een apostel van Christus heb-
ben afgezet en den martelaar Hippolytus in deszelfs plaats
voor patroon van de kerk in de stad verkozen hebben"
en wel.om zekere voorrechten, die hun ontnomen door
de Hoeksche en Cabeljauwsche twisten, teruggegeven
werden op St. Hippolytus-dag, nadat zij graaf Albrecht
in den oorlog tegen de Friezen grooten dienst bewezen
hadden. En hij laat niet naer bij op te merken, hoe juist
op St. Bartholomeus-dag van het jaar 1566 de kerkplun-
dering te Delft begonnen is, alsof daarin een straf des
hemels moest gezien worden omdat zij den apostel Bartho-
lomeus verlaten hadden.
393
In de veertiende eeuw was de kerk reeds vermaard
door een wonderdadig beeld van de Moeder Gods, ge-
naamd het beeld van Jesse !). Onder de oudste aanteeke-
ningen der St. Hippolytus-kerk moet volgens van Bleys-
wijck een bericht gevonden zijn, in het licht gegeven door
Michaël Vosmerus ?), waarin verhaald wordt de wonder-
bare genezing van blinde Machteld van 's Gravenhage
ten jare 1327. Deze vrouw, die sedert drie en een half
jaar blind was, zou in den nacht de openbaring gehad
hebben dat zij om genezen te worden het beeld van
O. L. Vr. van Jesse te Delft moest bezoeken. Vastelijk
vertrouwend op de hulp van de Moeder des Heeren, zou
zij zich naar de Oude Kerk begeven hebben en terwijl
zij de H. Mis hoorde voor het altaar waar het beeld
stond, onder de opheffing der H. Hostie het gezicht terug
gekregen hebben. Dit eerste wonder, later nog gevolgd
door vele andere wonderbare genezingen van zieken, had
ten gevolge dat bet beeld van Jesse op buitengewone
wijze in eere werd gehouden en telken jare in plechtige
processie uit de Oude Kerk door Delfts straten werd
rondgedragen op den Zondag na het feest van den H.
Odulphus, 12 Juni, welke feestviering voortaan genoemd
werd: „Delfts ommegangh" en samenviel met de jaar-
markt, die bekend stond onder den naam van St. Odul-
phus of St. Olofsmarkt,
Van Bleyswijck haalt in hoofdzaak de bul aan van
paus Bonifacius IX , waarin de vereering van het mira-
culeuze beeld wordt bevestigd en de Delftsche omme-
1) Volgens Vosmeer voorstellend de Moeder Gods in zittende houding
met het goddelijk Kind op de rechterknie, dat in de linkerhand de wereld-
bol draagt eu de rechterhand half geopend, houdt opgeheven.
2) Michaelis Vosmeri. Diva virgo et crux Salvatoris Delfica, sive de ad-
mirandis, quae Dei genitricis V. M. et crucis salutaris beneficio, ad anti-
quum Delfi Hollandiae templum contigerunt. Coloniae. 1629,
394
gang, die zelfs vreemdelingen trok uit andere landen,
met geestelijke gunsten wordt verrijkt.
Op gezag van Vosmeer stelt de Delftsche kronijkschrij-
ver vast, dat het mirakel van blinde Machteld de eerste
oorsprong is geweest van de St. Olofsmarkt en Delftsche
kermis. Doch uit een privilegie van Willem II, Roomsch-
Koning, blijkt dat de St. Odulphus-markt van veel ouder
datum was dan het mirakel van 1327 en reeds bekend
in 1246 !) Dat echter de jaarmarkt reeds lang te
voren gehouden, door den ommegang en verdere kerke.
lijke plechtigheden een geheel andere beteekenis kreeg,
dat de kerkmis, de kerkelijke feestviering, door den bui-
tengewonen luister der plechtigheden en de geestelijke
gunsten, daaraan verleend door paus Bonifacius IX, hoofd-
zaak werd, en dat eindelijk het kerkelijk feest, dat door
de jaarmarkt zoo mogelijk nog meer toeloop had, gepaard
met feestvreugde ook in het burgerlijk leven, ten laatste
geleid heeft tot de kermis, die eeuwen lang omtrent den
St. Odulphus-dag gehouden werd en eerst later, in deze
eeuw, verplaatst is naar het einde van Augustus, is wel
buiten twijfel. In de kerkrekeningen toch van dien tijd
komen uitgaven voor, die duidelijk bewijzen, dat er bij
gelegenheid. van den ommegang nog andere vreugdebe-
drijven waren dan juist geestelijke, in verband echter met
het kerkelijk feest. De feestviering, gehouden ter gelegen-
heid van de plechtige processie van het beeld van Jesse werd
s‚spul van Jesse" genoemd, en in een kerkrekening van
het jaar 1500 wordt de feestviering van den Delftschen
ommegang zelfs aangeduid met het woord ,kermis".
dofferhande van ommegancks avondt, ommegancks-dach en
kermis-dach van die kercke. Innegecomen voer dat beelt van
Jesse an? xvc en XLVI opten ommegancks-dach en avont
vir D. 11 gr.
1) Mr. Soutendam: Mededeelingen uit het archief der stad Delft, blz. 147,
895
De eigenaardige naam „spul van Jesse", het vertoonen
van den draak, dat den strijd van Maria met den duivel
zal voorstellen, de verteringen bij gelegenheid van het
,Spul'" gemaakt, schijnen wel heen te wijzen naar een
feestvertooning in het burgerlijk leven, voortgevloeid uit
het kerkelijk feest en komt trouwens geheel overeen met
de gewoonte der middeneeuwen , vooral, gelijk wij later
zullen zien, onderhouden te Delft, om door spel en zinne-
beeldige voorstellingen, de beteekenis van de hooge kerke-
lijke feesten voor het volk duidelijk te maken.
Een rekening van 1488 luidt aldus:
Tote spul van Yesse.
Item tot arnt. heynrixz. huse verteert xxvi gr,
Item van die crucen te dreghen.
Item van turf.
Jtem die dregers vr gr.
Item die cock ien mengelen wyns.
Item Jan Diriec van den draec te dregen vir st.
Item Jacob ceel ghegeven ien ®.
Item de rr boden van t spiel te bieden.
Item van scueren gegeven XXX gr.
Item van bier 1 vat en twe deel van 1 vat bet. rim e.
Item van broot rr ®,
Item den bode gegeven vri gr.
Item van cannen en scotelen most.
Een andere rekening van 1400 luidt:
Dat spil van Yesse.
Item rir levende scaepstie xL.
Item xL ® an broet.
Item i11 gr. van drie pinte most.
Item rx gr. van sout.
Item anderhalf dusent turfs.
Item Andries Michiels van anderhalf vat biers vat xxxim gr.
Item van verlies van kanen en van scutellen rr gr.
Jtem van scuttelen en van cannen te huer vr gr.
Item die speelmans voer onser vrouwen vI blanken.
Item clergen van sproken te scriven 111 gr.
396
Uit de rekeningen blijkt hier en daar dat de Delftsche
ommegang onder de hoogste feesten werd gerekend en
dat ook bij die gelegenheid door de godsvrucht der ge-
loovigen buitengewone offers en giften toevloeiden. Het
feest werd gerekend tot de vier hoogtijden.
Item die graefmaker heeft jaerlix tot vier hoechtyden te weten
paesschen, pinxter, ommeganc ende kersavont elcke hoechtyt xv
gr. ende een hantscoen of rr gr. dairvoir.
Item upten ommeganck anno xvc wort voir die reliquien ge-
offert voert coer staende comt xvi B. gr.
Die offerande die voir onser vrouwen beelt geoffert wort opten
ommeganc anno xcv comt ir € v B. vin gr.
Die offerande die geoffert worden opten ommeganck voir cruis
mitten haer anno xcv comt xvi B. iim gr.
Die offerande die geoffert worde voir die grote zyborie opten
ommeganck anno xcv comt vrir B, rim gr.
Jacob Lambrechtz. heeft gemaect van den laetsten dach van
Mey totten xxvint" dach van Junio vrrr pont toertsen tpont m1
gr. ende Lxvrr pont miskaersen tpont Ir d. holl. ende noch xvii
pont spinlichts tpont rir d. holl.
De groote hoeveelheid waslicht, grooter dan in andere
opgaven voorkomt, is te verklaren uit den ommegang
die in dien tijd inviel.
Die buitengewone toevloeiing van giften en tentoon-
stelling van kostbaarheden bij zulk een toeloop van men-
schen, die van heinde en verre ter feestviering kwamen,
maakten in die drukke dagen meerdere waakzaamheid voor
de schatten der kerk niet overbodig.
Item gegeven die wakers die upten ommeganck wakeden voir
die reliquién ende onse lieve vrouwe ende andere tot vijf per-
sonen elex x1 doyts ende die ander twee nachte gewaect mit viet
personen elex rr gr. des nachts,
De ommegang was het feest niet alleen van de St. Hip-
polytus-kerk maar van de heele stad, waarbij de stede-
lijke beambten hun diensten verleenden en de stadsklok
ter processie geluid werd,
897
Item ghegheven den homans van den groten spulle van de bor-
den te spikeren opten ommeganckdach en die processye te ordi-
neren en te stellen in ordinacye comt al te same xxvr groot.
Item die stedeboden geeft men jairlix opten ommeganc elcx
I stuver en die doerbewaerder van clock te luden rr stuvers.
Item opten ommeganc den xrrr dach van Junio gehadt an meyen
anno xvc en een comi x B, gr.
Het spreekt van zelf, dat de O.L.V.-kapel, waar het
miraculeuze beeld stond, de meest bezochte kapel was
der St. Hippolytus-kerk. Om alles te weren wat in strijd
was met de heiligheid van die plaats, werden de vrome
begijntjes belast met de bewaring van de kapel en met
de zorg voor de versiering.
Die beghyne hebben t jairs dat se onser vrouwen capelle bewa-
ren elcx achttien pont hollants tot twien termynen als S. pieters-
dach ende onser vrouwen lichtmissedach.
Item anno xcvi soe was den beghynen noch toe gheseit ende
belooft van den kerckmeesters ende dat by goedtduncken van de
schoutt ende sommighen van den gherecte te gheven tot vier
hoochtiden als paeschen, pynster, ommeganc en karsavonts tot
elcke hoochtyt elx anderhalf pont hollants.
Item die beghynen hair hoochtyt bet. te cors-avont a? xcvi.
En in een andere opgave:
Item de beginen die onse vrouwe bewaert zel hebben sjaers
vier ende twintich pont half tot jaerdage en half tot vrouwendage
visitacio.
En zoo wes nywere dat si maect dair zel zi hair loon of hebben.
En alle outwerck zel zi bewaeren als costumelike is. En wairt
dat hoirt enich den anderen niet in genuechde die zalt het een
vierdeel jairs te voren zeggen.
Behalve de buitengewone vereering der Delvenaren
voor het beeld van Maria van Jesse, was ook het beeld
van de Moeder der zeven smarten in dezelfde kerk sedert
1500 in hoog aanzien en wel, volgens Vosmeer, wegens
898
een wonderbare gebedsverhooring van een Clarisse, die
in een pijnlijke ziekte vurig voor het beeld biddend, van
hare ziekte genezen werd. De Moeder van Smarten zou
voorts aan deze non verschenen zijn en haar geopenbaard
hebben, hoe aangenaam haar de gedachtenis was van hare
zeven weeën, die in de Oude kerk gevierd werd, maar
dat het haar nog aangenamer zou zijn, indien bij deze
zeven smarten, die zij in haar leven heeft ondervonden,
nog zeven andere smarten werden herdacht die zij, zit-
tend bij het kruis van haren goddelijken Zoon, heeft ge-
leden; welke zeven smarten de Moeder des Heeren daarna
aan hare dienares zou genoemd hebben.
Van Bleyswijck, die niet veel op heeft met wonderen
en zoowel dit wonder als het wonder van blinde Mach-
teld ,,superstitie en fantasiën van krancksinnighe hersenen"
noemt, vermeldt intusschen toch met hoeveel nauwkeu-
righeid de zaak door hoog kerkelijk gezag is onderzocht
en bevestigd, een rede te meer om aan te nemen, dat
een bericht in de kerkregisters over deze wonderbare ge-
beurtenis, niet is geschreven naar aanleiding van fantasiën
van ,krancksinnighe hersenen”
De registers der Oude kerk spreken duidelijk van won-
derbare teekenen, die geheel afgescheiden zijn van het
miraculeuze beeld van Jesse, daar het bericht voorkomt
onder de opgaven van de kapel der zeven weëen en
buitendien twee eeuwen later dateert dan het wonder van
blinde Machteld.
Ook dit wonder had weder een buitengewone feestvie-
ring ten gevolge, Van de spaarzame berichten kunnen
wij alleen mededeelen, dat op den 11 Augustus 1504
ter eere van O.L.V. van de zeven weëen, een plechtige
hoogmis werd gecelebreerd met 40 priesters en lof en
processie gehouden met 60 priesters.
999
Upten xr augusti anno vier *) zoe worde een heerlicke pro-
cessy ghegaen ter eere van onser liever vrouwen van die seven
weéen om sekere merckelycke teykenen en myraculen der dat
daer ghescyet waer.
Ende worde gedaen heerlycke. . . . . . .te weten die hoech-
misse met xL priesteren en processy en lof mit LX priesteren en
elcke priester hadde van misse, processi en lof van elcke dienst
vr penningen hollants. | |
Item gegeven van luyen in die processy mit bayeren IX gr.
Item noch die oppercoster rr st.
Item noch die ondercoster 1 st.
Item die graefmaker rr st.
Item die speelders die voor onse vrouwe speelde.
Item de organist III st.
Item de blaser rr gr.
Item de scoelmeesters 1rII st.
Item gegeven van die cruycen te dragen 1r elex 1 gr.
Het is als een wonder aangemerkt, dat in den ver-
maarden brand te Delft van het jaar 1586, toen ook de
Oude kerk door de vlammen werd aangetast en de klok-
ken zelfs door de hitte des vuurs niet gespaard bleven,
het beeld van O.L.V. van Jesse onbeschadigd is geble-
ven. Wat echter gespaard bleef door de elementen, bleef
niet veilig voor de heiligschennende hand van den beeld-
stormer. In 1566, toen de beeldenstorm begon in Delft,
drong ook het opgezweepte gemeen de Oude kerk bin-
nen, altaren en beelden werden verbrijzeld; en ook het
miraculeuze beeld van O.L.V. van Jesse, dat eeuwen lang
de roem en troost van het katholieke Delft was geweest,
werd door de beeldstormers vernield en op de markt tot
asch verbrand.
Nadat de openbare vereering van O.L.V, van Delft
Delft was opgehouden, die zooveel had bijgedragen om
zelfs buiten de landpalen den roem der St. Hippolytus-kerk
1) Het Register is geschreven in het begin der 16° eeuw.
400
te verbreiden en het geestelijk zoowel als het stoffe-
lijk leven binnen Goverts veste te doen bloeien, werd
ook langzamerhand de traditie van die vroegere devotie
vergeten. Toen de stormachtige tijden voorbij waren en
het katholieke leven opnieuw begon te ontluiken, heeft
men, jammer genoeg, de oude traditie van Maria van
Jesse niet meer hersteld, Thans is de traditie zoo goed
als vergeten, de naam van O.L.V. van Jesse zal maar
aan weinigen bekend zijn en van het voorheen met zoo-
veel luister gevierde feestgetij, van het plechtig hoog-
feest van „Delfts ommeganck” vindt de nazaat nog slechts
een flauw spoor in de Delftsche kermis of St. Olofs-markt.
(Wordt vervolgd). K. C. VAN BERCKEL.
401
ALKMAAR.
De Statie der Jezuieten.
Wat wijlen de heer van Lommel in het 4° deel dezer
Bijdragen gemeld heeft over de bedienaars, de bezittin-
gen en het tenietgaan van bovengenoemde statie, wen-
schen wij aan te vullen met hetgeen ons uit de aantee-
keningen van Adriaan Westphalen en eenige andere
bronnen gebleken is.
De eerste in 1592 herwaarts gezonden maar geen vast
verblijf gehouden hebbende pater CORNELIS DuvsT was
Delvenaar van geboorte.
Van Perrus PLEMP heet het bij den heer v. Lommel:
‚„Vervolgens andermaal te Doornik aangenomen als novi-
tius S. J. , op den 16 April 1608, thans priester zijnde
sedert 21 Maart van laatstgen. jaar. Hij kwam alhier te
Alkmaar 1616." De heer Allard stelt in Alberdingks
Almanak voor 1885, blz. 214/15, met meer waarschijn-
lijkheid het tweede noviciaat op 1606 en het priesterschap
op 1608; en in de Bijdragen, deel I, bl. 321 lezen wij:
„21 Junii 1614. D. Henricus (Loeffius] pastor Alemarien-
sis admittit pro tempore P. Plempium, socium; petit a
Safo amotum." Tijdens zijn verblijf alhier, omstreeks
1687, teekenden A. Sammer, neef van Tesselschade, en
P. Buycq een verzoekschrift, waarin bij den Paus de
belangen der statie bepleit werden (Almanak v. n., bl. 216).
Hij moet velen bij het oude geloof behouden of er toe
teruggebracht hebben, en werd na zijn overlijden in Mei
(Allard) of den 15 November (v. Lommel) 1640 in de
Bijdragen Gesch. Bisdom v. Haarlem. XXII Deel, 26
402
Groote kerk tegenover den predikstoel begraven. West-
phalen noemt hem nederig, godvruchtig, geleerd en
vriendelijk, en verhaalt, dat hij achtervolgens kerk hield
in de huizen van Teylingen }), Bartout en Westphalen,
en ten laatste in de door hem bij koop of vermaking
verworven panden, welke sedert de zetel der statie bleven.
Zijn opvolger vaN DER MEYE was bijzonder bevriend
met den ouden (Frederik Adriaansz.) Westphalen, wiens
vele geschenken aan hem en aan de kerk van fraaie zelf
vervaardigde teekeningen hij beantwoordde met gedichten.
Want hij deed zoo wel aan poëzie als aan schilder- en
toonkunst.
Pater THEopoRus Kievit heet bij Westphalen Antoni
K., van een goeden stam, vriendelijk en geleerd.
Volgens v. Lommel vertoefde JOANNES VAN ALKEMADE
hier van 1649 tot 1651 en zijn broeder THEODORUS van
1651 tot aan zijn overlijden, den 12 October 1666,
„Pater .... Alemade", schrijft Westphalen, ongetwijfeld
den laatsten bedoelende, „van Amsterdam om sijn inha-
len etc. kerck verboden. gelijck sijn 2 broeders Amster
dam en Amersfoort van goede stam en burgers . tamel
cael en groots alles verbeteren, silver, timmeren , scil-
deren laten, etc.” (Wij herinneren hierbij aan het van W.
verhaalde in Bijdragen XXI, 413). En voorts: ,,A^ 1665
moritur pater Joh.{?] ab Alcemade hic . et publice sepulto
[naast Plemp].interdictum est a toto magistratu ne quis
in locum eius vel templo egregie ornato succederet vel
exercitium haberet . ob varias rationes societatu Jesu non
laudabiles."
CHRISTOPHORUS VAN DOLRE, die in 1666 hier kwam,
trof het dus slecht; hij „moest hem stil houden sonder
1) Vermoedelijk bedoeld jhr. Nicolaas van Teylingen, volgens het doo-
denboek der statie van S. Matthias in 1654 overleden.
403
te kercken en soo iong en al te vigorues raecte na 's Her-
togenbos met ons nichte de longe van Enchuysen sijn
gouvernante", aldus getuigt Westphalen. Meewarig stemt
wat hij van 's mans opvolger RrMIGIUS SIJBOONS te boek
stelde : „oud, godvruchtich en nedrich, sober priester
niet mogende in 2 iaren ruym yets kercken starff van
hartseer en bekans armoede als mijn geclaechten weet, na
vereeringe, heb de begravenis tot Egmont binnen op het
kerckhoff veel toe betaelt, teste overste Verbeeck en acte
met brieven van hem tot danckbaerheyt."
PETRUS VAN STOMPWIJK wordt een zeer goedaardig ,
burgerlijk priester genoemd, en FLORENTIUS VAN Monr-
FOORT, de laatste pater van wien Westphalen gewaagt,
,een gau jesuyt en poletyck meer als godvruchtich,
groots, eygenbatich, 1689 om abuysen de kerck verboden."
Is dit jaartal juist, wat wij veronderstellen, dan onder-
vond de pater daardoor eene nieuwe beproeving; immers
Cousebant had reeds in 1688 aangaande hem bericht, dat
hij, volgens het concordaat toegelaten, door den magistraat
gebannen maar op aandrang der zijnen teruggeroepen was,
en door minzaamheid en aanhoudenden arbeid zijne ver-
strooide kudde grootendeels herzameld had. Vermoedelijk
is hij ook het tweede leed te boven gekomen en heeft
hij zijne werkzaamheid kunnen vervolgen, daar hij den
4 Juli 1706 te Alkmaar gestorven en in de Groote kerk,
zuidergang voor het zuiderkruis, begraven is. Zijn naam
is nog steeds op de grafzerk te lezen. Als supplens ver-
toefde hier in 1696 pater JANSSENS, een der 2 te Am-
sterdam gevestigde reserve-paters.
Naar aanleiding van Montfoorts afsterven vervoegden
de heeren de Graef, Blijdenzin *) en de Wael zich bij
1) Nicolaas Blijdenzin noemden wij in Bijdragen XVIII, 188, als in
1708 aan Bikelenberg verzekerende, dat hij stukken over het carmelieten-
klooster te Oudorp bezat. In den Almanak voor 1867, bl. 241, heet bij
verkeerdelijk Blijdens,
404
burgemeesteren, die, op hun verzoek, de toelating bij
provisie vergunden van pater Ooms, geboren te Delft !).
Den 27 echter werd, naar men wil, de opvolging van
Montfoort toegestaan aan MARTINUS VAN SUSTEREN,
sedert den 14 alhier gekomen; en wellicht werd de aan-
teekening voorbedachtelijk nagelaten, want toen 's mans
vestiging ter kennis van het hof kwam, werd hij in
Augustus 1707 gelast met zijne bediening niet voort te
gaan. Al verluidde men toen, dat burgemeesteren hem
tot burger hadden aangenomen, hij werd in de volgende
maand met meer paters naar den Haag ontboden en uit
de provincie gebannen (Almanak voor 1867, bl, 230—232).
Sedert vertoefde hij meestal te Utrecht, tot hij op Palm-
zondag 1709 toegelaten werd als missionaris te Dokkum,
van waar hij in 1720 opnieuw werd gebannen.
De herderlooze gemeente ging na zijn vertrek uit Alk-
maar ter misse te Langedijk, waar wel geene statie der
jezuieten geweest is, maar zich misschien pater JACOBUS
Marquis schuilende ophield.
SERVATIUS SWAENEN, herwaarts gezonden in 1718,
verwierf den 5 September van dat jaar, tegen betaling
van f 300 'sjaars, voor zich vrijheid van den schout
mr. Willem Bijl, en woonde aan het Schapensteegje in
een aan de jezuietenkerk behoorend huis, uitgang heb-
bende in de Achterstraat ; maar de schout overleed reeds
den 19 d.a. v. en diens opvolger, jonkheer ZJsbrand van
Vladeracken, minder geldzuchtig, hield zich aan de be-
staande verbodsbepalingen. Een tegen Kerstmis door een
1) In de resolatiën van burgemeesterén vinden wij voorts geene andere
toelating vermeld dan den 22 Pebruari 1710, op verzoek van den notaris
Theodorus Heymenberg, de tijdelijke van pater Graswinkel, „wiens vader
is tegeuwoordig koopman te Amsterdam", en zulks wegens de indispositie
van pater Visser. Van een „pater Visser’ weten wij niets, wel van een
toenmalig wereldlijk geestelijke, pastoor TAeodorus de Visscher,
v—
405
voornaam gemeentelid hem gedaan verzoek om den pater
den dienst in de kerk te vergunnen, werd geweigerd;
daags na Nieuwjaar 1719 werden alle priesters der stad
bij den schout ontboden, die hun verbood eenige gemeen-
schap met den nuncius te houden en eenige pauselijke
bevelen of brieven betreffende de bulle Unigenitus aan
te nemen, en in Maart (de Almanak voor 1867, bl. 251
zegt: bij sententie der Staten van 15 September 1725)
werd Swaenen veroordeeld de stad te verlaten.
Kooper van de vaste panden der statie werd in 1740
de timmerman Anthonie Rensman, door ons genoemd in
Bijdragen XXI, 416, en wiens naam op den grafsteen
van pater v. Montfoort later is bijgehakt.
Statie van S. Laurens.
Uit eenige ons in handen gekomen afschriften der acten
van benoeming der collatoren van het z. g. hofje van
Heymenberg (Bijdragen XXI, 421) bleek ons, dat de
nagelaten moeder van Catharina Boon niet heette Maria
maar Johanna Maria van Kuyl; dat het op de 2° en 3°
regels v.o. tusschen haakjes gestelde, behoort te verval-
len, en dat Catharina Croone niet de 3 maar de 4 kin-
deren van Theodorus Heymenbergh aanwees, t. w. Elisa-
beth, Agatha, Gerard en Willem.
Minderbroedersklooster.
(Bijdragen XVIII, 29 —47, 494—427).
In de stadsrekening van 1508 komen de volgende pos-
ten voor:
Snel Claesz., burgemeester, voor zekeren wijn dien de .
minderbroeders jaarlijks gewoon zijn te halen ten zijnen
huize op de hoogtijden, als S. Franciscusdag enz. f 3 : 7 : 6.
Vleesch, hoenders, konijnen en anders, naar ouder
gewoonte, op den kermisdag, als burgemeesteren en die
406
van den gerechte bijde minderbroeders gezamenlijk eten,
f 13:18: —.
Pieter Sandersz. van een maaltijd, die den vicarius
naar ouder gewoonte werd geschonken bij de minder-
broeders, mitsgaders den wagen, waarmede de vicarius
met zijn feest van hier naar Haarlem reisde f 6 :6:—.
Statie van S. Franciscus.
In dit Deel, blz. 192-93, noemden wij eenige tot de
gemeente behoord hebbende aanzienlijke personen; in ver:
band hiermede kunnen ook vermeld worden de huwe-
lijken, voltrokken den 17 November 1660 tusschen jonk-
heer Teys van Ailua, heer van Hoxwyer, en juffrouw
Gijsberta van Nesse, en den 26 Januari 1666 tusschen
jonkheer Lievin Philebert de Clerque, te Gent, en jonk-
vrouwe Johanna Marie van der Burgh, alhier.
De italiaan Dominicus, die in 1734 het kerkverwulf
stucadoorde (bl. 193) maakte te gelijker tijd twee knie-
lende engelen boven het altaar,
De heer J. J. G. Wahlen, te Roermond , oud-alkmaar-
der, maakt ons opmerkzaam, dat de beide beelden (bl. 198)
niet boven de pronk-altaren stonden maar boven deuren,
eene der sacristie en eene looze, tusschen het hoofdaltaar
en de pronk-altaren.
Admissión van priesters.
De volgende lijst, uit het desbetreffend register opge-
maakt, brengt ons in kennis met de geboorteplaatsen en
tijden van eenige pastoors, en voorts met eenige kape-
laans, die in onze beschrijving der statiën van S. Mat-
thias en S. Laurens niet genoemd zijn.
De bij placcaat der Staten van Holland van den 21
September 1730 gevorderde verklaring werd den 28 Oc-
tober van dat jaar aan burgemeesteren gedaan door de
pastoors JOHANNES RINGERS, CHRISTOPHORUS SOURHUIS,
407
PETRUS LE Roy en HERMANUS VAN OVERBEEK. Sedert
werd admissie op gelijke verklaring verleend aan de vol-
gende priesters :
18 December 1781, Grorerus Moor.
4 October 1732, FRANCISCUS MONHEMEN, minderbroe-
der, oud ruim 40 jaren, bij provisie wegens indis-
positie van Overbeek.
23 Februari 1734, JOANNES DE WAEL.
17 April 1734, JoANNES Vos !), minderbroeder, als
assistent van Overbeek.
19 Maart 1787, JaAcoBus LE Roy, predikheer, geboren -
te Amsterdam 17 Januari 1678 (ouders Joannes l. R.
en Antonette van Allemonde), als opvolger van zijn
broeder Petrus ?).
26 September 1788, WILHELM DANIEL KLEEF, geboren
te Alkmaar 26 Maart 1713, als opvolger van Sour-
huis.
8 April 1741, Tromas HerLINx, predikheer, geboren
te Maastricht 9 Januari 1715 ?), als opvolger van
Jacobus le Roy.
9 Februari 1744, JOHANNES Vos, bovengenoemd, als
opvolger van Overbeek.
21 September 1748, AMANDUS DE WEERT, geboren te
Kuilenburg in 1691, als opvolger van Ringers.
26 Februari 1754, HENDRIK BOOTEN, minderbroeder ,
geboren bij Maastricht, als opvolger van Vos.
24 Januari 1756, JOANNES DE FREY, geboren te Am-
1) Het „sedert 1728 socius in de statie” in Bijdragen XXII, bl. 193,
zal wel aan eene onjuiste opgaaf te wijten ziju.
2) In den Almanak voor Nederl. Katholieken voor 1867, bl. 242, wordt
gezegd, dat Petrus in 1785 overleden is, maar in de noot, dat pastoor
Kleeff zijn sterfdag op den 18 Maart 1787 stelt. Het laatste schijnt met
het oog op de admissie vau Jacobus aaunemelijk.
8) In denzelfden Almanak op bl. 248: 10 Jani 1715.
408
sterdam, oud 28 jaren, als kapelaan na het vertrek
van Kleef.
28 Maart 1756, JACOBUS TEN DAM, geboren te Amster-
dam 12 Mei 1708, als opvolger van Kleef.
29 September 1761, JACOBUS ARNOLDUS VAN DER SLOOT,
geboren te Leiden 10 Maart 1731, als assistent bij
de Weert.
20 December 1764, FRANCISCUS VAN DoOLRÉ, geboren te
Amsterdam 17 December 1780, als de vorige.
28 Februari 1769, JACOBUS JOHANNES CRAMER, gebo-
ren te Groningen 19 December 1743, als de vorige.
26 Maart 1769, JOHANNES CARTEL, geboren te 's Gra-
venhage, als opvolger van de Weert.
31 October 1772, JOHANNES VAN BEEK, minderbroeder,
geboren te Amsterdam 6 Mei 1738, als opvolger
van Booten.
14 Juni 1776, WALTERUS JOSEPHUS WALREE, geboren
te Haarlem 21 Februari 1737, als opvolger van
ten Dam.
14 October 1777, THOMAS JANSSEN, predikheer, geboren
te Maastricht 7 Januari 1750, als opvolger van
Hellinz.
31 Januari 1778, JACOBUS BERNARDUS LUERMAN, ge:
boren te Amsterdam 29 Januari 1750, als assistent
bij Walree.
17 Februari 1781, JOANNES KosTER, geboren te Amster:
dam 22 Januari 1755, als de vorige.
15 October 1782, JoaANNES DE Mor, geboren te Leiden
11 December 1756, als de vorige.
29 Mei 1790, PETRUS SCHOUTEN, geboren te Hoorn 9
October 1745, als opvolger van Walree. Eed op de
constitutie den 1 Juni,
24 December 1791, AvausriNus GREYE, geboren te
Amsterdam, als assistent bij Schouten.
C. W. BRUINVIS.
409
MIRAKEL VAN HET H. BLOED
TE ALKMAAR.
Als aanvalling en slot van de studie over het Mirakel
van het H. Bloed te Alkmaar in het 21° deel dezer Bij-
dragen, heb ik het groot genoegen nog het volgende te
kunnen mededeelen.
Tot aan het begin van dit jaar 1897 werd de kostbare
Reliquie van het H. Bloed los in den Monstrans van het
jaar 1648 bewaard. Sinds is zij onder Bisschoppelijk zegel
gesloten in eene afzonderlijke capsula of reliquiekastje ,
dat van massief goud vervaardigd is. Rondom deze cap-
sula is een opstaande rand, eveneens van zuiver goud
aangebracht. Aan den achterkant van dezen rand is dit
opschrift gegraveerd: ‚Rel. SS. Sang. Mir. Alcm. Est
mirabile in oculis nostris." De voorkant echter is met
24 diamanten bezet. Buiten op den achterkant der capsula
staat eene gravure van het engelenbeeld, zooals dit ge-
vonden wordt op den kerkmeestersbrief van het jaar 1645.
Wat vóór 't jaar 1433 de Utrechtsche Bisschop Zweder
van Kuilenburg deed voor de Reliquie, datzelfde heeft
Z. D. Hoogwaardigheid de Bisschop van Haarlem dit jaar
gedaan. Op het feest van Maria-Boodschap heeft Hij het
volgende stuk uitgevaardigd, dat op perkament geschre-
ven en van een afhangend zegel in roode was voor-
zien is;
1
In honorem SS. Trinitatis.
Ad fovendam erga Jesum Eucharisticum devotionem.
In gloriam Urbis Nostrae Natalis.
Nos, Caspar Joseph Martinus Bottemanne, Episcopus Harlemen-
410
sis, auctoritate Nostra ordinaria harum litterarum serie fidem facimus
et attestamur: ex historicis documentis et traditione apud Alcmariae
cives universali certo constare, casulae fragmentum, quod capsula
aurea, cui inscriptio : „Rel. SS. Sang. Mir. Alem. Est mirabile
in oculis nostris", inclusum et Sigillo Nostro Episcopali obsigna-
tum est, — esse ipsum fragmentum casulae, in quo Alcmariae
Kalendis Maii anno millesimo quadringentesimo undetricesimo ,
a quodam neomysta Folkert, Sacrum primo celebrante, aliquot
guttulas SS, Sanguinis Domini Nostri, ex albo consecratas vino,
e calice esse fusas et colorem assumpsisse rubeum historia tesli-
ficatur. Quapropter Sacras has Reliquias recognoscimus et appro-
bamus, simul permittentes, ut publicae fidelium venerationi er-
ponantur.
Praesens documentum in Archivo Ecclesiae Parochialis S. Lau-
rentii Alemariae sedulo asservabitur.
In quorum fidem hisce Sigillo Nostro munitis nomen manu
propria apposuimus,
Datum Harlemi in Festo Annunt. B.M.V. anni 1897.
L. S. 1 CASPAR,
Episc. q. supra.
De vertaling is als volgt :
Ter eere der Allerheiligste Drievuldigheid.
Ter bevordering der godsvrucht tot Jesus in de H. Eucharistie.
Tot glorie van Onze Geboortestad.
Wij, Caspar Joseph Martinus Bottemanne, Bisschop van Haar-
lem, oorkonden en getuigen met Ons Bisschoppelijk gezag door
deze brieven: dat het uit de geschiedkundige bewijsstukken en
uit de bij Alkmaars burgers algemeene overlevering zeker vast
staat, dat het kazuifelfragment, hetwelk in een gouden kastje,
waarop het opschrift staat: „Reliquie van het H. Bloed van Mi-
rakel van Alkmaar. Het is wonderbaar in onze oogen”, gesloten
en met Ons Bisschoppelijk zegel verzegeld is, — hetzelfde ka-
zuifelfragment is, waarop de geschiedenis getuigt, dat te Alkmaar
op den l'* Mei in het jaar 1429, door zekeren pas gewijden
priester Folkert, toen hij zijn Eerste Mis deed, eenige druppelen
van het Allerheiligste Bloed onzes Heeren, uit witten wijn ge-
consacreerd, uit den kelk zijn gestort en een roode kleur hebben
aangenomen.
Derhalve erkennen Wij deze Heilige Overblijfselen en keuren
411
Wij ze goed, tevens toestaande, dat zij worden uitgesteld tot
openbare vereering der geloovigen.
Dit bewijsstuk zal in het Archief der Parochiekerk van den
H. Laurentius te Alkmaar met zorg bewaard worden,
Tot oorkonde waarvan hebben Wij onder deze brieven, die van
Ons zegel voorzien zijn geworden, Onzen naam met eigen hand
gesteld. ——
Gegeven te Haarlem op het Feest van Maria-Boodschap van
het jaar 1897.
(Plaats van het blauw + CASPAR,
gestempeld zegel). Bisschop als boven.
De kostbare Reliquie , op zich zelve in het gouden
kastje besloten, wordt thans niet meer bewaard in haren
ouden Monstrans, maar in een gepolychromeerd houten
reliquie-ostensorium van dezen vorm: op een 20 duim
breeden drempel staat achter een ongeveer 40 duim hoog
paneel, dat met 2 kolommetjes geflankeerd en met spits-
boog bekroond is. Op dit paneel is onder het wapen van
Alkmaar een boven deze stad zwevende engel geschilderd,
die de gouden capsula als het ware vasthoudt, daar deze
in eene opening van het paneel geplaatst is. Op den
grond van den drempel staat op eene banderol : „Z. D.
Hoogwaardigheid C. J. M. Bottemanne, Bisschop van
Haarlem, heeft op 25 Maart 1897 plechtig verklaard,
dat de hier aanwezige Reliquie van 't H. Bloed van
Mirakel echt is en openlijk mag vereerd worden.” Tegen
den opstaanden voorkant des drempels leest men: ,,A
Domino factum est istud et mirabile in oculis nostris."'
Op Zondag den 2** Mei is de Bisschoppelijke verificatie
van den preekstoel den volke voorgelezen door Deken
J. H. Ruscheblatt. Doch de plechtige feestviering, de
eerste dankbare gedachtenis van de Elevatio der H. Reliek
heeft plaats gehad op Zondag onder het Octaaf van H.-
Sacramentsdag, dit jaar invallend op 20 Juni. Als voor-
bereiding voor dezen plechtigen dag werd er in de S.-Lau-
412
rentiuskerk een Triduum gehouden, waarin de Zeer Eerv.
Pater Redemptorist J. Baekers aan een grooten toevloed
van geloovigen bewees: 1° het feit van het Mirakel be-
vestigt ons geloof in het Hoogheilig Altaargeheim; 2° de
omstandigheden van het Mirakel vuren onze liefde aan
voor Christus in de H. Eucharistie; 83° de gevolgen einde-
lijk van het Mirakel overtuigen ons van de plicht om de
Reliquie van het H. Bloed te vereeren. |
Na deze driedaagsche voorbereiding was het op ge
noemden Zondag, evenals telken jare, aanbidding van
het H. Sacrament, dat als in een lusthof van bloemen
was uitgesteld. Ook de Reliquie in haar nieuwe verblijf-
plaats stond in het priesterkoor achter de communiebank
zichtbaar voor allen, omgeven door licht en bloementooi.
Z. D. Hoogw. de Bisschop wilde zijn geboortestad de eer
aandoen zelf dit eerste plechtige feest door zijne tegen-
woordigheid op te luisteren. Des avonds ageerde Hij
het Pontificaal Lof; hieronder verklaarde Pater J. Baekers,
hoe men de kostbare Reliquie moest beschouwen en open-
lijk vereeren, volgens de aanwijzingen van S. Thom. Aq.
Sum. Theol. III, q. 76 a. 8 ad III en de Salmanticenses,
tom. 18, p. 418. Na deze feestrede droeg de Bisschop,
omgeven door eene talrijke priesterschaar, het Allerhei-
ligste Sacrament in den ouden Monstrans van 1643 rond
in plechtige processie; ook werd de Reliquie op eene ver-
sierde baar door eenige koorknapen omgedragen. Zóó ging
het, evenals vóór de reformatie langs 's heeren straten,
op dien Zondag in hoogstplechtigen ommegang door het
ruime kerkgebouw der S.-Laurentius, welke als het ware
opgepropt was door ruim 2000 menschen.
Ter blijvende gedachtenis is aan de S.-Laurentius het
voorrecht verleend, niet alleen elken Donderdag 's mor-
gens een Gezongen H. Mis en 's avonds het Lof ter eere
van het H, Bloed te blijven houden, maar daarenboven
418
elken eersten Donderdag der maand Expositio te doen van
het Allerh. Sacrament van 's morgens 7 uur tot aan het
einde der gezongen H. Mis, waarna de vereering der
H. Reliquie plaats heeft.
Als oud-kapelaan van Vlissingen !) en als herder van
Oudorp meende Pastoor J. L. A. Nabbeveld het eerst het
voorbeeld der wonderdadig geredde schepelingen en der
trouw opkomende Karmelieten te moeten navolgen, door
de gedurende 3!/, eeuw onderbroken processies weer te
doen herleven. Aan het hoofd van 800 parochianen is hij
op Donderdag 22 Juni opgetrokken ter beevaart naar het
H. Bloed van Miraculen te Alkmaar.
Moge hier nog vermeld worden, dat ondergeteekende
de geschiedenis van het Mirakel en van de Reliquie heeft
samengevat in een volksboekje van 80 bladzijden, ten
titel voerende: „De Robijn der St.-Laurentiuskerk te
Alkraaar” , hetwelk verkrijgbaar is bij den Uitgever A.
Kusters te Alkmaar.
De bewuste priester Folkert is, volgens het Alkmaarsche
handschrift van Joannes Gerbrandi's kleinere kronijk, na
zijn vertrek uit Alkmaar met verschillende rampen ge-
slagen. Eindelijk is hij „facti penitens", uit boetvaar-
digheid het Karmelietenklooster te Haarlem ingetreden,
En dat hij het goed meende, blijkt wel hieruit, dat hij,
niettegenstaande in het jaar 1455 Joannes de Soreth, al-
gemeene prior aller Karmelieten dat convent gereformeerd
en de tucht verscherpt had, met Joannes Gerbrandi en
nog eenige andere daarin gebleven en ook daarin ge-
storven is.
Hageveld, E. H. RIJKENBERG.
l) Vergelijk het XXI* Deel dezer Bijdragen, blz. 881 en 332.
414
CARMELIETEN-KLOOSTER TE OUDORL.
(Bijdragen XVIII, blz. 189—192).
Mr. Claas Pietersz., cureit der St, Laurenskerk te Alk-
maar, vergunt bij acte van den notaris Gerrit Adriaansz.
van Borchorn, priester van het utrechtsche bisdom, den
vrouwebroeders van Oudorp, in genoemde kerk te predi-
ken en biecht te hooren op de feestdagen der H. Maagd,
en Driekoningen, alsmede biecht te hooren gedurende de
Vasten en den Advent en tegen Kerstmis, Paschen en
Pinksteren. 25 November 1522.
(Archief van Alkmaar).
In nomine Domini. Amen, Cunctis pateat evidenter et
sit notum, quod anno a nativitate Domini millesimo quin-
gentesinio vigesimo secundo, die vero mensis Novembris
vigesimo quinto: hora undecima vel quasi ante meridiem,
indictione decima, pontificatus sanctissimi in Christo Patris
et Domini nostri Domini Adriani Divina Providencia Pape
sexti anno ejus primo, in mei notarii publici ac testium
infrascriptorum ad hoc vocatorum specialiter et rogatorum
presentia personaliter constitutus venerabilis vir et domi-
nus magister Nicolaus Petri, curatus ecclesiae sancti
Laurenti oppidi Alcmarie, volens consulere et providere
sue et subditorum suorum saluti, in suos veros, legiti-
mos, perpetuos et irrevocabiles capellanos et quodlicet
coadjutores pro se et suis successoribus assumit et as-
sumpsit fratres Carmelitarum de Outdorp, concedens eis-
dem auctoritatem et licentiam sedendi et audiendi confes-
sionem atque praedicandi in ecclesia prenominata in omni-
415
bus festivitatibus beate et gloriose semper Virginis Mariae
atque in stacionibus eorum solitis et consuetis etiam Ejpi-
phanie Domini mane. Insuper ordinabunt unum ydoneum
et discretum confessorem per totam Quadragesimam et
Adventum, hoc tamen adjecto quod tribus diebus ante
festa Nativitatis Domini, Pasche et Pentecostes ordinabunt
duos discretos et ydoneos confessores, non obstante si in
posterum fratres predicti locum in oppido Alcmariensi ha-
buerint ; salvo tamen quod nichilum in praejudicium pastoris
et cure secrete vel aperte attemptabunt; et si contrarium
notorie repertum fuerit, quod Deus avertat, vult hanc
suam concessionem nullius esse roboris vel momenti; non
obstantibus etiam quibuscumque contractibus capellanorum
ac vicecuratorum cum suis pastoribus initis hanc universam
concessionem eisdem fratribus ........... Super
quibus omnibus et singulis dicti Magister Nicolaus et
fratres a me notario publico infrascripto unum vel plura
publicum seu publica frequenter petierunt instrumentum
ac instrumenta, Acta fuerunt in domo habitationis hono-
rabilis viri domini Petri, pastoris in Obdam; sub anno
Domini, die, mense, hora, indictione et pontificatu qui-
bus supra , presentibus ibidem reverendo presbytero domino
Theodrico de Gouda, sacre theologie professore et con-
ventus Carmelitarum in Trajecto provisore, et honorabili
domino Petro, pastore in Obdam praenominato, testibus
ad praemissa vocatis specialiter atque rogatis. |
Het door deu notaris aan het perkament gehangen stads-
zegel is verloren gegaan. Zijn teeken bestaat uit een rozet,
waarom in het grieksch de woorden: ,,uit de vrucht den
boom kennen", en in een voetstuk zijn naam en beroep.
EKE
416
BEVERWIJK EN WIJK-AAN-ZEE.
A^ 17704.
Petrus Dei et apostolicae Sedis gratia archiepiscopus
Sebastenus et per foederatum Belgium Vicarius aposto-
licus, R° D°. Henrico Joanni Loento, presbytero, Salu-
tem in Domino.
Ut de consensu pastorum opera tua uti volentium ver-
bum Dei praedicare confessiones excipere et alia sacra-
menta etiam pastoralia administrare legitime valeas, Tibi
facultatem quoadusque Nobis visum fuerit duraturam,
presentium vigore concedimus. In quorum fidem hasce
litteras manu nostra signatas et sigilo nostro munitas
dedimus Ultrajecti x1 Feb. 1700.
PETRUS, archiepiscopus Sebastenus.
V. À.
De mandato Ill»! ac Rev"! Domini praefati,
L. S. T. DONCKER, Secretarius.
Copye van den Brief der Gecommitteerde Raden aan den
Ed. Heer Bailluw van den Lande van Blois. —
16 Julij 1704.
Ernfeste, vrome, discrete, goede Vrient.
Wij worden geinformeert dat enige Roomsgesinden in-
gesetenen der stede Beverwyck en van ’t dorp W yck-op-
Zee souden voor hebben den Roomschen priester H. Loe-
nius, die aldaer met een wettige sendinghe geadmitteert
is, van daer te doen vertrecken en naer elders verplaet-
sen, Wij weten eygentlyk niet wat daer van is, maer
417
wij hebben niet te min goetgevonden, dat UEd. hem daer
over informeren en besorgen sal, dat de gemelde ver-
plaatsing van voorn. Loenius bij provisie geen voortgangh
en kome te gewinnen, maer dat alles dienaengaende sal
worden gelaten in den staet, daar het jegenwoordigh in
is, gevende aen ons successivelyck kennis van het gunt
UE. desen aangaende soude mogen wedervaren. Waertoe
ons verlatende, bevelen wij UEd. de bescherminghe Godes.
Gescr. in den Hage den 16 July 1704.
Ter ordonnantie van de Gec. Raden,
SIMON VAN BEAUMONT.
Het opschrift was :
Ernfeste, vrome, discrete, goede Vrient, Jacob
Gool, Bailliuw van den Lande van Blois,
WelEdele Heer.
Hier nevens gaat de Memorie aen uw WelEdelheyt
wederom te rugge en hebbe besorght sooveel als in mijn
is, dat op ider periode in margine de waerheyt is ge-
seght gewerden; wille niet twijffele off uw WelEdelheyt
sal daerdoor de resolutie van H.Ed.Gr. Mog® kunne vol-
doen en sooder nogh iets moghte koomen te manqueren
waervan HE. Gr. Mog. naeder berigt gelieven te hebben,
wilt dan maer commanderen aen diegene, die altijt sal
blijven met de uyterste respect,
WelEdele Heer,
UEdelheyts onderdanige dienaer,
JACOB Goor v. BOSVELT.
Beverwijck 7 Oct. 1704.
Bijdragen Gesch. Bisdom v, Haarlem. XXII Deel. 27
418
Memorie voor den Heer Bailliuw Gool om schriftelijke
Informatie aangaande de nieuwe Roomsche kerck tot
Wijck op Zee, alsmede van den Priester, die daer
dienst doet.
1. Eerstelijk off tot Wyck op Zee een nieuwe kerck is op-
geregt.
Neen, maer de kerck is daer geweest over de sestigh
jaeren ende de dienst gedaen door priesters van Haer-
lem ende Driehuys omtrent twintigh jaeren, onder andere
een priester van Haerlem , genaemt Jan Latu, heeft al-
daer in de voorschrevene twintigh jaeren de meeste dienst
gedaen, maer nu omtrent veertigh jaeren herrewaerts is
deselve kerck bedient door de priesters van de Beverwijk.
2. Soo niet, hoe lange jaren daer geen kerck is geweest.
De kerck is geweest ende de dienst is gedaen tot het
overlijden van Hendericus Pauw en nu door Gerardus
van Milligen tot heden toe gecontinueert.
3. Ende off van dien tijd die van Wyck op Zee in de Wyck
niet te kerck zijn gegaen.
Sedert de doot van Henricus Pauw, tot de komst van
desen Priester, syn sy in de omliggende Dorpen te kerck
gegaen, als naementlyck Heemskerk, Velsen en Bever-
wyck.
4. Wat de reden is waerom die van Wyck op Zee haer van
die van de Wyck hebben gaen separeren.
De reeden is als dat die van Beverwyck niet alsvooren
met die van Wyck op Zee konden accordeeren om den
anderen Sondagh haer priester te laeten gaen naer Wyck
op Zee, maer wilden deselve maer om de vierden Son
dagh permitteeren, dat Hij daer dienst soude moghen
doen ende daer en boven behouden die van Beverwyck
419
den dienst van de H. Daeghen nogh voor Haer, zoodat
die van Wijk op Zee omtrent 25 reysen voor desen kerck
in een jaer hebben gehadt ende nu volgens haer seggen
ruym 12 maelen dienst souden kunnen hebben, waerdoor
sij genootsaeckt syn geworden om voor Haer alleen naer
een priester om te sien.
De naem, geboorteplaets en ouderdom van dese priester te
Wyck op Zee.
Gerardus van Millingen, geboren tot Uytrecht, out
omtrent 50 jaren.
Van wie syn acte van sendinghe en van wat datum.
De acte van sendinghe is van den Nuntius v. Ceulen,
van datum den 22 July 1704, maer alvoerens de acte
van sendinghe verkregen hebbende van den Nuntius van
Ceulen, isser versocht aen de Heeren Swaen en de Graeff
een acte van sendinghe te mogen erlanghen van den
Aartsbisschop van Sebaste. Den Aartsbisschop van Sebaste
heeft even vóór sijn vertreck naer Rome, aen de voors.
priester G. v. Millingen verleent, pastoralia te mogen be-
dienen [in] de kerk van Heer de Bruyn te Coudekerk.
Daerenboven belooft, hem te sullen versien met een pa-
story in den allereersten.
Of van den Aartsbisschop van Sebasten of van Cock depen-
deert.
Gerardus van Millingen zegt gansch niet te depende-
ren van Theodorus Cock.
Off wel is van een vreedsaem humeur.
Is van een goedt, stil en vreedsaem humeur.
Off oock niet in syn dienst komt te bemoeyen en inlaet
omtrent dese swevende geschillen.
Heeft sigh nooit bemoeit met de swevende geschillen,
veel minder in sijn dienst en sal sich daer altijt buyten
houden.
420
En bysonder tegen de wereldlycke en diegenen die de paus-
selyke proceduren tegens den Aertsbisschop van Sebasten
comen te improberen.
Seght self een wereldsch priester te sijn en sigh ner-
gens mede heeft bemoeit ofte nooit bemoeyen sal, gelyck
in 't voorgaende artikel beantwoord werdt.
Edele Groot Mogende Heeren.
Geven met behoorlyke reverentie wy ondergeschreven
Roomsgesinde kerckmeesters der stede Beverwyck te ken-
nen, dat volgens UEd.-Gr.-Mog. resolutie in dato 17 July
1704, door den Ed. Heer Jacob Gool, Baljuw van Bloys,
geinterdiceert is aan Henricus Loenius, pastoor alhier ter
stede de pastoralia te bedienen. Het is sulcks dat Hen-
ricus Pau, onse gewesenen pastoor is komen te over-
lijden op den 4 April deses jaers 1704, dat wij om
de goede gemeente in vrede ende tucht te houden, op
den xi dito hebben beroepen den voorschreven Henricus
Loenius, een man die wij oordeelden deughdelyck, vreed-
saem ende bequaem om de Gemeente in rust te houden
en die ons docht UEd.-Gr.-Mog. niet onbehagelyck soude
wesen, terwijl Hij van een fatsoenlyk ende oudt Geslacht
was, geboren tot Edam in N.-Hollandt ende dat den
Illustre H* Petrus Codde, Aartsbisschop van Sebasten,
Vic.-Apost., hem bequaem achtende om kerck en staat
dienst te kunnen doen, heeft verleent den xr Feb. 1700
de geannexeerde acte, waerdoor Hij alle pastoralia in de
Missie mocht bedienen en exerceeren, sonder eenige vor-
dere commissie daertoe van noode te hebben, doch alsoo
in de werelt veele quaataardige en ongeruste schepsels
sijn en specialyck in dese droevige en tristige tijden, soo
hebben wij om vredenswille en om eenige ongerustige te
421
voorcomen, eene missie van den Nuntius Apost. van Ceu-
len, laten toe comen, niet denckende dat onse voors. be-
roepene pastoor, daer in geculpeert soude worden.
Versoekende met alle onderdanige reverentie. dat UEd.-
Gr.-Mog. met een favorabele reflectie op alles gelieve
te letten ende permitteren dat de voors. Loenius sijn be-
roep wederom magh waernemen als van te voren. Ver-
sekerende Haer- Ed.-Gr.-Mog. dat Hij niet anders sal
trachten als de gemeente in rust en vrede te houden en
hem in sijn conduite soodanigh te dragen als een getrouw
onderdaen van UEd.-Gr.-Mog. hoort te doen. Dit doende
etc. etc. etc.
Actum Beverwyck den xr Augt. 1704.
BARTHOLEMEUS HEEMSKERCK.
SYMON YAN POELENB[URGH?]
JORIS JANSE VERBINT.
LAURIS PIETERSE.
Jacos SLuys. —
MAERTEN JOOSTEN STATEGAART.
Certificatie der Regeerders van Beverwyck ten gunste van
H. Loenius. — 1704. x1 Augt.
Wy Burgemeesteren ende Regeerders der stede Bever-
wyck certificeeren by desen voor de oprechte waerheyt
te kennen van aensien den persoon van Hendricus Loe-
nius, werelts priester en geboortigh van Edam. Soo wy
onderrigt zijn dat ernstigh gesoght was van de Roomse
Ingesetenen deser stede. Oock by deselve wel gesien en
bemindt wert door dien Hij, soo wij anders niet weten,
de gemeene rust en vrede beijvert, dat Hij oock den tijt
die alhier heeft geweest, sigh eerlyck, vreedsaem en be-
quaem heeft gedragen, soo een getrouw inwoonder be-
422
taamt. Immers dat tot onse kennis het contrarie van dien
niet is ingecomen, nochte ooyt eenige klagten tegen zyn
persoon aen ons syn gedaen, oversulx syn burgerlyke
inwoningh ons niet onaengenaem is, en vervolgens hem
oock als andere eerlycke Burgers en Inwoonders binnen
deser stede met syn inwoonen dulden en gedoogen, te
meer omdat wij hooren, dat door zijn vertreck onruste
onder de Rooms Ingesetenen soude connen ontstaen. En
mitsdien men de waerheyt getuygenis moet geven , son-
derling als wanneer men daertoe versocht wert, soo heb-
ben wij op sijn versoeck en van eenige der Roomse In-
gesetenen deser voorsz. stede, hem dese letteren van cer-
tificatie niet kunnen noch willen weygeren om hem te
dienen, daer des behoren en noodigh sal wesen.
Ten oirconde hebben wy deser stede zegel ter saecke
deses hieronder opgedruckt den xr Augt. xvir vier. —
My present
8/11 1704. C. VELSEN,
L. S, Subst. Sacr.
(Rijks-archief: Stukken uit Haarlem. R. C. Eeredienst).
Uit de nagelaten papieren van Pr A, vaN LOMMEL, S.J.
423
A. VAN DER VALK eN J. J. B. VAN ELSACKER,
AARTSPRIESTERS VAN HOLLAND EN ZEELAND.
Vooraf ga eene schuldbekentenis. In Archief van het
Aartsbisdom IV, bl, 146, liet ik den aartspriester van der
Valk den herderstaf in den Haag dragen tot 1756. Ten
onrechte. Dr J. D. Frenay, zal. ged., deed wel, toen hij
de vrijheid nam, de juistheid van dit jaartal te betwijfe-
len in spijt der getuigenis van past. Burgmeyer (Bijdr.
VI, bl. 393). Op 25 Juni 1755 was Zijn Hoogeerw. nog
in zijn volle bediening; want op den 28** dier maand
schreef Nicolaas Gomes, pastoor te Weesp: „De pastorij
van de Pool te Amsterdam is mij daags na S. Jan op-
gedragen door een brief van Ampl. D"" van der Valk”
(Arch. v. het Aartsb. XXV, bl. 67). Maar ruim veertien
dagen daarna, ik vermoed omtrent St Anacletus-dag, moet
de hoogeerwaarde man zijn gestorven; want volgens de
grafboeken der St Jacobs-kerk in den Haag werd „den
»17 July 1755 de heer Adrianus van der Valck, in zijn
„„leeven priester alhier in den Hage”, begraven in een
kelder van „Vrouwe Maria Cornelia de Cocq." — Op
grond van dit bericht heb ik in Bijdragen XVIII, blz.
367, reg. 1, achter ,,overlijden" een vraagteeken inge-
schoven: ik deel dit hier mede, wijl ik vermoed, dat de
daar vermelde ,,doodregisters" eigenlijk ,,begrafenisboeken"
zijn. Een klaar oog zal hier straks wel licht voor ons
zoeken.
Even voor aartspr. van der Valk, naar het schijnt, maar
gewis op 11 Juli was te Montfoort overleden Godefr.
Ram van Schalkwijk, aartspriester van Utrecht. Het be-
424
richt hiervan moet een weinig later te Brussel zijn aan-
gekomen, zoodat de benoeming tot de hooge waardigheid
in Holland vooraf ging aan die in het Sticht; welke laatste
op 14 Augustus door vorengemelden Nicolaas Gomes
reeds aangenomen en vermoedelijk op 10 Augustus al
geschied was, De Utrechtsche Aartspriester had onder zijn
bestuur ook een zestiental kerken, gelegen binnen de
grenzen der Staten van Holland, zoodat hij, naar men
oordeelde, ook in den Haag erkenning bij de wereldlijke
Overheid moest zien te verkrijgen. Daarom schreef Zijne
Hoogheid de nuntius J.C, Molinari op 21 Augustus aan
aartspr. Gomes: ..... ,,quoad vero Hollandiae Ordines,
quorum tamen consensum potius accessorium putamus,
ubi Dominatio Vestra oporteat pergere Hagam-comitum,
ibi ante omnia alloqui debet P. Rodriguez in hospitio
oratoris regis Lusitani degentem !), a quo, quid ibi fa-
ciendum, optime sciet; quinimo ipse eadem pro admisione
Dom. Vestrae praestabit, quae nunc praestat pro admis-
sione apud dictos Ordines D" van: Elsacker quem in ar-
chipresbyterum Hollandiae constituimus." Hierover schreef
ook de nieuwe Aartspriester van Holland en Zeeland op
24 Augustus aan zijn evenknie in het Sticht als volgt :
Amplissime Domine.
Ik ontfong gisteren eenen brief van den Heer Nuntius
van Brussel, in denwelken hij de goedheid had van mij
]) Archief van het Aartebisd. XXV, bl. 75 schrijft van hem: ,,De eerw.
»pater Philips Rodriguez is een priester uit het gevolg des gezants van
„Portugal in den Haag. Hij is blijkbaar een schrander man, die den heer
»R. B. Hoynck v. Papendrecht, advocaat in de hofstad ter zijde stond,
„om vele belangen der Katholieke geestelijkheid te helpen verzorgen. Onze
„moedertaal schreef hij zeer goed." Stelt men dezeu Rodriguez naast den-
genen, van wien deze Bijdragen, XVIII, bl. 865; gewagen, dan vindt licht
ieder ín hen eenzelfden persoon.
425
te schrijven, dat hij U Ampl*? tot Aartspriester van
Utrecht had aangestelt. Ik was verwondert daar bij te
sien, dat U. A. aan Zijn Exc" schreef, dat U. A. sijne
patenten ook in den Haag moest vertoonen, niet opmer-
kende dat U. A. pastor te Weesp is en dus onder de
provincie van Holland. De Hr P. Rodriguez schrijft mij
gisteren, dat U. A. daarom van gevoelen is, dat U. A.
in die qualiteit aldaar over het Sticht van Utrecht niet
fungeren kan of mag, tenzij gij, Ampl. D"°®, uwe paten-
ten aan Haar Edelmog. de Gecommitteerde Raden in
’s Hage, of daar het behoort, zult hebben geëxhibeert ,
en ten dien einde na den Haag stont te komen. Maar
mits mijne zaaken tegenwoordig op het tapyt zijn, om
als Aartspriester van Holland te werden gepermitteert ,
wort gelooft, dat van Uwentwegen diergelijkx noch niet
mag ondernomen worden, voor dat mijn saaken ten volle
zijn afgedaan ; want deze onverwagte overkominge zoude
Hun Edelmog. in een ongunstig concept voor den eenen
of den anderen kunnen brengen. — Ondertussen mijnheer
de advocaat Hoynck is van gevoelen, dat U. A., gead-
mitteert zijnde te Uitrecht, secure et tute mag fungeren
aldaar in het Sticht, alhoewel U. À. te Weesp woont,
mits zij in deze provincie niet fungeren moet. Exempel
in den Vicaris van den Bosch, die over de Meyerye ge-
admitteert is tantum, en nochtans in de provintie van
Holland priesters aanstelt in plaatzen, die in het geeste-
lijk onder het bisdom van den Bosch sorteren, als noch
onlangs te Waspik en vorens te Zevenbergen zonder ge-
qualificeert te zijn van het collegie van Gecommitteerde
Raden, maar wel alleen van den Raad van Staten. Met
een woort, gemelde heer Advocaat is van advies, dat
U. A. zijn patenten in den Haag niet vertoonen moet,
maar zal ten overvloede, als mijne zaaken, die op goe-
den voet staan, hun volle beslag zullen hebben, daarover
426
per modum dubii of quaesiti met den heer Pensionaris
spreken en dan voorder adviseeren. Ik geloof dat U. A.
begrijpt, dat U. A. zig niet noodig (heeft) te verhaasten
om over te komen, voor naerder advies ontfangen te
hebben. De Hr" P. Rodriguez neemt op hem, dat bij Zijne
Exc" aanstaande Dynsdag per missive te billiken en
smakelijk te maken en noch beter als hij d'eer zal heb-
ben van hem te spreeken, zijnde van meninge aanstaande
Dynsdag of Woonsdag daarnatoe te reyzen, ten zij mer-
kelijk beletsel in den weg kwam. Evenwel ik weet, dat
wij In onze zaak voorzigtig moeten zijn. — Ik heb onder-
tussen d'eer U. A. te feliciteeren met d'electie, welke
Zijn Exc^ van U. A* persoon tot Aartspriester van Utrecht
heeft gedaan. Ik hoop en bidde den Almagtigen, dat
dezelve mag strekken tot zijn meerdere eer en glorie, tot
luister van de Missie en onderlinge zaligheit der zielen.
Ik hoop dat de Hemel U. A. veele jaaren in gezontheit
en sterkte na ziel en lichaam zal gewaardigen te bewaa-
ren, opdat U. A. het bestier van d'Uitrechtze Missie
met genoegen mag beginnen, met vreugde vervoorderen
en met zaligheid eindigen. Ten welken einde ik niet zal
nalaten mijne gebeden, hoe zwak die ook zijn, met die
van de welmeenende(n) te vervoegen, biddende ootmoe-
delijk U. A. door deszelfs gebeden tot God mij te hulp
te komen. (Ik) heb de eer met diepe(n) eerbied altijd te
zijn :
Amplissime Domine,
Amplitudinis Vestrae observantissimus
famulus :
(get. J.B. vaN ELSACKER, Apr.
Berkel, 24 Aug. 1755.
We hebben hier nog slechts bij te voegen, dat de brief ons be-
waard bleef in het rijke archief der Roomsche kerk van Maarsen.
J. H. HOFMAN.
427
UIT DE LIJDENSGESCHIEDENIS VAN
DORDRECHT IN 1711.
Toen Petrus Tybosch en Joan. Pruym, de beide pastoors
van Hollands aloude hoofdstad, bij den aanvang der
18° eeuw tegen onze moeder de H. Kerk in verzet kwa-
men, geraakten de trouwe Katholieken aldaar onder den
zwaren druk des kruises. Een stuk hunner lijdensge-
schiedenis werd door de verdienstvolle pen van wijlen
den eerw. vader A. M. van Lommel afgeschreven uit het
rijks-archief te Brussel en door zijn gulle hand weer weg-
geschonken. Om het aandenken aan den onvermoeiden
geschiedvorscher levend te houden wordt het stuk hier
meegedeeld. Vermoedelijk is het gericht aan den Aarts-
bisschop van Mechelen, ten einde van dezen hulp te
erlangen in den droeven nood der Katholieken van Dor-
drecht. Het luidt:
In mense Aprilis 1711 rogatus Illustrissimus D* Nun-
tius Coloniensis tamquam Missionis Hollandicae superin-
tendens, ut Romano-Catholicis Civitatis Dordracenae mit-
teret sacerdotem saecularem S** Sedi devotum, qui ipsis
inserviret et admonitus religiosum sacerdotem aut regu-
larem non fore admittendum a magistratu, submisit nihilo-
minus mense Majo ejusdem anni quemdam Dominum
Hansen, quem in litteris suis, directis ad unum de prae-
cipuis Catholicis ipsius civitatis sacerdotem saecularem
dixit et Missioni adstrictum !). Hunc Catholici praesenta-
1) Vermoedelijk heeft de heer Hubrecht Borret, een ijverig en zeer aan-
zienlijk Katholiek, die ook in zijn huis een nieuwe kerk zou openen, in
het geheim aan Zijne Hoogheid den Nuntius te kennen gegeven, dat een
428
runt magistratui, cum praetore convenerunt de annua
recognitione ipsi danda prout ibi moris ad redimendam
vexam, (cum interim) oratorium tertium quod Romano
Catholicis proprium foret, erexissent, caetera omnia puta:
stipendium, domicilium, utensilia etc. parata fuissent.
In hoc rerum articulo detegunt Jansenistae, et magi-
stratui declarant, sacerdotem praesentatum esse vere re-
gularem aut religiosum professum in ordine Crucigerorum
aut Fratrum S** Crucis. Haec ubi objecta fuere praedictis
Romano-Catholicis , non potuerunt apud Magistratum
omnino dilui. Ipse praenominatus Hansen dicebat, se re-
ligiosum fuisse et filium praedicti ordinis; contendebat
autem se per legitimos superiores votis religiosis absolu-
tum. Id probare non potuit per litteras dimissionis suae
prout oportebat; quas dum colonia se allaturum jactavit
et illuc profectus est, ab quodam inter Catholicos prae-
cipuo civitatis Dordracenae repertus est in habitu religio-
nis suae et monasterio Coloniensi praefectus. Interim
renuit eum admittere magistratus, qui graviter conquestus
de mala fide Romano-Catholicorum omnem ipsis spem
ademit habendi inposterum sacerdotem tertium scilicet
Romano-Catholicum, id est S** Sedi devotum.
Civitas autem Dordracena (:id quod primo loco dictum
oportuit:) metropolis Hollandiae duo habet oratoria pro
Catholicis ; utrumque occupatur per sacerdotes refractarios:
neutrum frequentant Romano Catholici id est S** Sedi
obedientes, idque ex monitionibus tum scripto tum viva
ordens-geestelijke er licht wel door sou gaan. De man wist, hoe krachtig
dacaten en dergelijke schijven plachten te werken: en waar de wet het
recht in een dwangbuis sluit, och, daar komt de list van zelf uit den
schuilhoek. — Over het geslacht Borret, dat stamt uit Luikerland, doch
sinds het midden der 17* eeuw tot de rijkste en aanzienlijkste bewoners
van Dordrecht behoorde, zie het Algemeen Nederl. Familieblad, VII, bis.
17 vv., waar hun stamboom voorkomt; zie ook het Jaarboekje van Alber-
dingk Thijm, 1896, bl. 116 en 125,
429
voce factis per lllustrissimum Dominum Nuntium prae-
laudatum de non frequentandis oratoriis refractariorum
mandatis Sedis Apostolicae, illorumque sacerdotum qui
ultimi jubilaei gratia, Hollandis specialiter concessi, pri-
vati fuere. Uterque sacerdos Dordracenus et primi et
secundi generis est.
Per has Illustrissimi Domini Nuntii monitiones effectum
est, ut omnes Catholici S** Sedi devoti praedicta duo
oratoria deseruerint. Cum autem tertium non haberent,
amare deflentes statum suum et privatos se esse omni
occasione frequentandi divina officia; cum valde difficile
ilis foret ad vicinas civitates festivis et dominicis diebus
recurrere, cogitarunt de reditu. Tum vero aliqui Illus-
strissimum Nuntium adierunt, hanc illi quaestionem fa-
cientes, an praestaret nullum Sacrum audire diebus festis et
Dominicis, quam interesse Sacrificiis Refractariorum. Ad
haec respondit affirmative, saepius, tum scripto tum viva
voce, Postea per alios consultus negativam !) adstruxit
et rursus affirmativam, ita ut catholicam rem ipsosque
Catholicos turbaverit non leviter, et multorum animis
scrupulos injecerit, difficulter depellendos.
Haec et priora omnia sunt notorietatis publicae; adeo
ut quorumdam zelus non parum decreverit et reverentia,
Legato Apostolico et Missionis superintendenti et imme-
diato Superiori debita, diminuta sit non sine omnium bo-
norum dolore et indignatione.
Dit stuk staat blijkbaar in verband met den brief, op
8 December 1711 door Zijne Hoogheid J. B. Bussi, nun-
tius te Keulen, geschreven aan den heer Hubrecht Borret
1) Dit zal wel geschied zijn ten gevolge eener andere voorstelling van
de zaak. Men weet wel, hoe de kunst in staat is, licht en schaduw op gansch
verschillende wijze over eenig tafereel te laten vallen,
430
te Dordrecht en door C. P. Hoynck van Papendrecht uit-
gegeven in zijne Historia Ecclesiae Ultrajectinae, bl. 152,
Wat daar bedoeld wordt met „ce qui est arrivé à l'égard
du prétre que vous aviez chez vous", staat uitgedrukt
in het hier voorgaand ,,relaes." Het slaat alzoo op den
achtbaren Kruisheer Hansen en niet op den ongelukkigen
pastoor Tybosch. Het beweren in Kerkelijk Nederland,
1850, bl. 158, en in het Algem. Nederl, Familieblad,
VII, bl. 17, pakt niet bij gemis aan deugdelijken grond.
Had Tybosch reeds kerk gedaan ten huize van den heer
Borret, dan behoefde men in Mei 1711 wis geen nieuwe
kerk in te richten; genoeg dat den weerspannigen priester
de deur werd gewezen. — Straks gelukte het toch den
heer Borret een gehoorzaam priester voor Dordrechts
trouwe Katholieken te verkrijgen in den eerwaarden vader
Leon. Vinckedes, Predikheer, die kerkende ten huize van
gemelden heer te Dordrecht de stichter werd der statie van
het H. Kruis. In Juni 1730 behoorde die kerk nog tot
den eigendom des heeren Hub. Borret.
J, H. HOFMAN.
OVER DEN HEM BIJ SCHOONHOVEN.
In de belangrijke ,kladboeken" van den gunstig be-
kenden oudheid-vorscher Gijsbert Lap van Waveren, deel
XIV, ter keerzijde van blad 24 en voorzijde van 25,
vond ik de volgende aanteekening, waard, naar mij dunkt,
om hier te worden méegedeeld.
Ex anniversarii libro Canonicorum Regularium prope
Schoonhoviam in den Hem:
22 Aprilis. Anniversarius fidelissimi amici ac defenso-
431
ris nostri praecipuique benefactoris domini Gerardi de
Poelgeest, apud nos sepulti, qui obiit 1464, deditque
nobis calicem deauratum ?).
16 Junii. Anniversarius patris nostri Wilhelmi Clinckert,
Canonici Regularis hujus domus, qui fuit primus prior
et procurator hujus monasterii, homo magnae humilitatis
et mansuetudinis; obiit anno 1444; hic fuit primus inter
clericos de XII primis fratribus, qui inchoaverunt et
plantaverunt hanc vineam Domini.
Eodem die item anniversarius fidelissimi patris nostri
Nicolai Wit, Canonici Regularis et prioris hujus domus,
viri magnae devotionis et caritatis, qui se et sua tempo-
ralia copiose hic offerens ecclesiam nostram et paene totum
monasterium multis curis et laboribus construxit obiitque
anno D" M quadringentesimo 64 ?),
21 Octobris. Anniversarius fratrum nostrorum Jacobi
Wilhelmi supprioris domus, Cornelii Reyneri et Jasperi
Arnoldi sacerdotum, et Theodorici Gerardi laici professi,
pro religione martyrisatorum 1572 5).
Pridie D. Luciae in Decemb. Anniversarius venerabilis
patris Henrici Alberti prioris hujus domus, qui obiit anno
D* MCCCC XCV, incendii nostri anno eodem.
Te vinden in de Rijks-boekerij te Utrecht , Catalogus Codicum
Manuscriptorum, blz. 218, n» 849.
J. H. HOFMAN,
l) Zie van Berkum, Beschrijving der stadt Schoonhoven, bl. 445.
2) v. Heussen, Histor. Episcopat. Ultrajectens. bl. 298.
8) Vergel. deze Bijdragen, XIV, bl. 360,
433
BEKNOPT OVERZICHT
DER RELIGIEUZE ORDEN EN CONGREGATIES ,
ZOOALS DIE IN NEDERLAND GEVESTIGD WAREN
OP 1? JANUARI 1890.
l. Bij dit overzicht — verbeterde uitgave der ,,proeve"
in het Jaarboekje van Alb, Thijm voor 1897, — is in 't al-
gemeen de volgorde van het album Neerlandia Catholica
in acht genomen.
2. Huizen, waarin, zoover ons bekend , slechts buiten-
landsche religieuzen verblijven, staan cursief gedrukt.
3. ‚‚In” beteekent, dat in dat werelddeel of land Ne-
derlandsche religieuzen dier Orde of Congregatie wonen,
hoewel deze er geene Missie heeft, door Nederlanders
bediend.
Den Haag, 16 Mei 1897. J. C. ALB. THuM, S. J.
MANNEN.
I.
1. NORBERTIJNEN, gevestigd te: Berlicum, Bokhoven, Elshout,
Engelen, Haarsteeg, Hedikhuizen, Heeswijk, Lithooien, Ro-
zendaal (N.-B.), Vlijmen. — Oosterhout.
Aantal leden op 1 Januari 1896 . . . . . . 80
2. KRUISHEEREN: St. Agatha (bij Kuik), Uden.
Leden . . . . . . :. . . . . . - .. 11
3. TaAPPISTEN: Berkel („Koningshoeve”, par. Tilburg), Diepen-
veen, Echt, Tegelen.
Leden. . . . . . . . . . . . . . . 160
4. DOMINICANEN ; Alkmaar, Amsterdam (2), Goorn, Huisen (Geld.),
Franciscanen of Minderbroeders.
Carmelieten.
11.
13.
18.
433
Langenboom, Leeuwarden, Neerbosch, Nijmegen (2), Rotter-
dam (2), Schiedam (2), Tiel, Utrecht.
Missiën : Curacao.
Leden. . . 0.5. « … . 120
Venloo , ‘Rijckholt.
. RECOLLECTEN: Ammerzoden, Amsterdam (2), Bolsward (2),
Coevorden, Delft, Franeker, Gorkum, Gouda, 's-Gravenhage,
Haarlem, Hernen en Leur, Leiden, Lichtenvoorde, Lochem,
Maastricht, Megen, Nijmegen, Oudewater, Rotterdam (2),
Venraai, Vorden, Vragender, Weert, Woerden, Wychen (2),
Zalt-Bommel.
Missiën: China: Doet-Houpee en Zuid-Chansi. In Palestina.
Leden. . . . … … … … 402
Kerkrade, Harreveld, ‘Bezel, Brunsum.
. CONVENTUEELEN: Urmond oi Sittard).
Leden . . . 9
. CAPUCIJNEN : Breda, Handel, Helmond, Slikgat (Terheiden),
Tilburg, Velp (N.-B.), Oud-Zevenaar.
In Engeland, Engelsch-Indié en Noord-Amerika.
Leden. . . . . . . . . . . . . .. 170
Breust, Budel.
. AÁUGUSTIJNEN : Amsterdam, Eindhoven, Nieuwendam,
Utrecht (2).
Leden . . . 00.5. 5. 5. . .. 49
. BENEDICTIJNEN : Merkelbeek.
Leden . . . . P
. GESCHOEIDE : Boksmeer, ‘Osch, ‘Zenderen (bi Bore)
Stranding (Beieren).
Leden . . . . 0.5.5.5. . 99
ONGESCHOEIDE: Geleen, Groenendijk.
Leden . . . 0.5. 90
JEZUIETEN: Amsterdam (8), Culenborg (2), 's-Gravenhage (3),
Groningen, Katwijk a/R., Maastricht, Nijmegen (2), Ooster-
hout, Oudenbosch, Rotterdam (2), Sittard, Velp (,,Marién-
daal”, N.-B.).
Missiën : Oost-Indië, - In Z, Afrika, N. en Z. Amerika.
Leden. . . . . … 490
Gemert, Blüenbeek , Ezaten (bi Baaksem) 2), Wynandsrade,
Aalbeek, Valkenburg.
CAMILLIANEN; Roermond.
Leden . . .. .. .. .. .. .. « 80
Bijdragen Gesch. Bisdom v. Haarlem. XXII Deel, 98
14.
16.
16.
17.
18.
19.
20.
21.
22.
28.
24.
25.
26.
921.
484
BERNARDIJNEN: Gastel, Oudenbosch.
Leden . . «eee 1
REDEMPTORISTEN : Amsterdam, 's-Hertogenbosch, Roermond
(t Zand), Rotterdam, Rozendaal, Wittem.
Missiën: Suriname.
Leden. . .. . … 331
Glanerbrugge (bij Enschedé) , vaals.
MISSIONARISSEN v. H. Gez. v. Marra: Schimmert (2).
Leden . . . . . . . 0 ..5.5oe Q
MISSIONARISSEN v. H. H. HanT: Tilburg.
Missién: Australië, Ung. Indië,
Leden . . . . . e... 5.0 5.5. 48
GEZELSCHAP V. H. GoppELUE WooRD: Steyl.
Missién: Zuid-Chantong.
Leden. . . . . 959
VEREENIGING DER Missa: Werboutsbug (bij Zundert).
Leden . . . . . . . . . . . 12
Sr. JozEFS-CONGREGATIE v. Mzrz-Hira Rozendaal.
In Engeland; voorts: Madras, Br. Borneo, N. Zeeland,
Punjab, Oeganda (Afrika).
Leden (Nederl). . . . . . . .. . .. 9
Witte PaTERS v. Mam. LAVIGERIE : Bokstel,
Leden . . .. 0. 4
MISSIONARISSEN V. D. CoNGREGATIE DER ü. H. HARTEN: Grave.
Leden . . . . . . 2... 4
MISSIONARISSEN VY. D. H. FAMILIE: Grave.
Leden . . . . . . . . . . . s... 4
II.
BROEDERS v. D. H. NonBERTUS: Elshout (bij Heusden).
Leden . . . . 2... 1
BBoE». v. D. 9* REGEL Y. D. .H. FRANCISCUS: Boekel (,, Padua").
Leden . . . . 2...
BROEDERS V. D. ONBEVL. MaaoD EN ‘ Moran Gops
en v. D. H. Franciscus: Drunen.
Leden .. .. . 5... 1
BROEDERS Y. D. OxBRVL. Onav. en Y. D. H. FRANCISCUS:
Breda, Huybergen, Oosterhout,
Leden . . . . . . . . . . . s. s. … 56
28.
29.
30.
31.
32.
33.
34.
85.
36.
87.
38.
435
BaoxspERS v. D. H. JOANNES DE Deo: Amsterdam, ’s-Gra-
venhage, Haarlem, Hertogenbosch, Utrecht.
Leden . . . . . . 80
BRoxEDpEZs v. D, H. JOANNES DE Dao: “Ulestraten.
Leden . . . . . .. 5... 6
BROEDERS v. p. H. ALOYSIUS v. _Gonzaaa: Amsterdam ,
. Oudenbosch, Rozendaal (N.-B.).
Missién: Oost-Indië.
Leden. . . . . . 124
BROEDERS Y. D. ONBEVL. Oner. v. MARIA e en v. D. .H. VINCEN-
TIUS A Pauro: Ámsterdam (2), 's-Gravenhage (2), Hel-
mond, Maastricht (2), St. Michiels-Gestel, Nijmegen, Roer-
mond, Schiedam, Vechel, Venloo, Weert.
' In België. | | |
"Leden, . . . .. ,...2.€ . 860
BRoEpzss v. O.L.Vr. MOEDER vaN BARMHARTIGHEID: Deurne,
Goorle,' Grave, "'s-Hertogenbosch (2), Kuik, St. Michiels-
Gestel, Osch, Reuzel, Tilburg (2), Zwolle.
'Missién: Curacao. — Es België,
Leden, 0.5.5... 487
BROEDERS v. O.L.Vr, v. . SMARTEN: Amsterdam, Heithuizen
(„Heibloem”), Rotterdam, Tubbergen.
Leden . . . . 2... 95
Broepens v. p. H. "ViNOENTIUS. (OLVE. UP LoURDEs: Delft,
Dongen, 's-Gravenhage (3) , *s-Hertogenbosch (8), Leiden,
‘Rosmalen, Rotterdam, Vucht (Voorburg).
Leden. . . 160
BROEDERS v. O.L. Va. v. H. B. “Haar: Utrecht (8t. Gregorius
huis).
Leden . . . . "DEN vo... . 80
BROEDERS v. Dp. 8? Raar Y. . 8r. Faaxcrscos (Pius IX):
‘Heel, Heerlen: B
Leden . . . . S0 . .:88
BRoxp&Rs V. D. 8? RzomL Y VAN ‘Sr. Franciscus (, Konings-
lust) : Helden.
Leden . . . . ' v... . 88
BROEDERS vAN LIEFDE : Stratum: Giot)
Leden . . . . . "P . 5.5. 17
Mannelijke Religieuzen: Tólaal . zx 8900
436
VROUWEN.
. NORBERTINESSEN : Oosterhout (,,Catharinadal"),
Leden . . 41
. CARMELITESSEN 8) Geschoeide : Boksmeer Q), Roermond, Zen-
deren (bij Borne).
Leden . . . . . . . . . . . . . . . 90
b) Ongeschoeide (Teresianen): 's-Hertogen-
bosch.
Leden . . . . . . 16
Echt, St. Pieter (bj Maastricht), -
9, BRIGITTINESSEN: Uden, Weert,
Leden . . . 14
4. CLARISSEN (2° Orde) : ‘Ammeroden, Mogen, 1 Roermond.
Leden . . . 0. D4
5. CLARISSEN Corerrrnen: Tilburg.
Leden . . . . . 23
6. AUGUSTINRSSEN ; Deursen, Ravenstein, st. Oedenrode.
Leden . . . 94
7. REDEMPTORISTINEN : Sambeek, ‘velp (N. B. ) Wittem.
Leden . . . 00. 5 o ll4
8. BENEDICTINESSEN: Driebergen (Broekbergen), Tegelen, Olden-
zaal.
Leden . . . . 2... … 145
9. DOMINICANESSEN (2° Orde): V enloo.
Leden . ee ee n, 0^. n 9 5. s. 5. 91
10. ANNUNCIADEN: Maastricht,
Leden . . . . . 00. 25. 5. l4
11. VisITANDINEN: Tilburg. — In Frankrijk.
Leden . . . . . … … 88
19. KANUNNIKESSEN V. H‚ H. Gaar: Odiliiberg
Leden . . . 4
18. UnsuniNEN: Bergeik , Breust, Echt, Grubbenvorst, Horst,
14.
Kerkrade, Maastricht, Monnikendam, Nijmegen, Posterholt,
Roermond, Sittard, Uden, Venraai.
Missiën: Ned, Oost-Indië; Barberton trike).
Leden . . . . 520
Meersen, Roermond, 7 alkenburg, Venloo, 7 gert,
Zusters V. H. H. HaRT vaN Jezus (Dames du Sacré-Coeur) :
Bennebroek, Vaals.
Leden . . . . . . . . . . . . … « 81
NN
487
16. ZusTERS v. H. H. HaRT van Jezus: Moerdijk.
Leden . . . . 90
16. ZUSTERS VAN DEN 8? Racer VAN 8r. FRANOISCUS : Haren
(bij Megen), Reek.
Leden . … . 0... 99
17. FRANCISCANESSEN VAN ! Oonsonor: Bakel, Bemmel , Ewijk,
18.
19.
20.
21.
22.
Gemert (2), Haren (bij Oosterwijk), Hilversum, Kaats-
heuvel, Leeuwen, Mierloo, Mil, Oorschot (2) , Ooster-
wijk, Valkenswaard, Vucht, Wassenaar, Zalt-Bommel,
Zomeren.
Leden . . . . 430
VAN DONGEN: Aardenburg, Alfen (N. -B. ), Amsterdam,
Chaam, Delfshaven, Dongen, Gilze, IJzendijke, Ooster-
hout, Rijen, Steenbergen.
Leden |. . . 0. 5. 5. … 184
VAN ROZENDAAL: Amsterdam, Bergen-op-Zoom, Breda,
Delft, s-Gravenhage (5), Groenloo, Hulst, Middelburg,
Monster, Oegstgeest, Rotterdam, Rozendaal, Sas van
Gent, Vlissingen, St. Willibrord, Woerden, Wouw,
Zundert.
Missién: Ned. West-Indië.
Leden . . . 0. 5. … 804
VAN ETTEN: Beek ( bij Breda), Etten, Ginneken, Goes,
's Heerenhoek, Hontenisse, Leur, Prinsenhage, Rotter-
dam, Standdaarbuiten, Sprundel, Terheiden, Ulvenhout,
Wagenberg.
Missién: Te Curagao.
Leden . . . . . 981
VAN OUDENBOSCH: Gouda, ‘Heerle (N. B. ) ; Hoeven,
St. Janssteen, Koewacht, Ossendrecht, Oudenbosch ,
Poeldijk, Prinsland, Rukfen, Zoetermeer.
Leden . . . 197
VAN HEITHUIZEN: Almeloo, Brunsum, Bunde, Femnes-
Buiten, Haarlem, 's-Heerenberg, Heerlen, Heithuizen ,
Huisen, Jutfaas, Mook, Mariawaard (bij Maastricht),
Maastricht , Nederweert , Oldenzaal , Silvolde, Thorn,
Wijk-Maastricht, Valkenburg, Zeddam.
Missiën : Ned. Oost-Indië.
Leden . . . 2. 5. … 5607
VAN ST. Luo1A-Gzerront, (Rotterdam) : Aalten, Acht-
huizen, Amsterdam, Bolsward , Franeker, Gorkum (2) ;
438
Harlingen (2), Heemskerk, Leeuwarden, Leidschendam,
Lichtenvoorde, Oudewater, Rotterdam (2), Wychen (2),
Zoeterwoude.
Leden . . . . . . . . . . . « « . 805
24. FRANCISCANESSEN VAN BERGEN-OP-ZooM: Bergen-op-Zoom (8).
Leden . . . . . . . . . . . . . .. Sl
25. ZIEKENZUSTERS VAN ST. FRANCISCUS: Arnhem, Leeuwarden.
Leden . . . . . . e. .50505.,e. 49
26. BARMHARTIGE ZUSTERS DER gi Orper ST. FRANCISCUS :
Noord-Deurninge oi Denekamp) Enschedé.
Leden . . . . . 2... .9
27. ZIEKENZ. v. D. ONBEVL. OwrvANezNIS (Vechel) Deurne ,
Dinter, Erp, Helenaveen, Herpen, Lith, Nistelrode, Ooster-
wijk, Reuzel, Vechel, Wanrool, Zeeland.
Leden . . . . . 208
28. ZIEKENZ. v. O.L.VR. Mozozr v. BUerAND (Schijndel): Beek
en Donk, Boekel, Borne, Den Dungen, Geldrop, Gestel ,
't Hout (bij Mierloo), Lieshout, St. Oedenrode, Oyen ,
Raamsdonksveer, Rijsen, Rosmalen, Schijndel, Son, 't Wij-
bosch, Woensel, Zeelst.
Leden . . . . . . . . . . . . . . . 806
29. DoMINICANESSEN (8* Orde): a) Amsterdam, Doornenburg ,
Helder, Leiderdorp, Reuver, Rotterdam (2), Sambeek s
Schiedam (4), Tiel, Volendam, Voorschoten, Wehl.
Missiën: Curacao. |
Leden . . . . . . . . . . . . . .825 |
DowrNICANESSEN (3* Orde): 5) Laren, Naaldwijk, Neer- |
bosch. ' |
Leden . . . . e; 00... 5... 45
80. LIEFDEZUSTERS YAN O.L. va. VAN PARMHARTIGHEID (Tilburg ) :
Aarle-Rixtel, Amsterdam (6), Arnhem, Asten, Beek (bij
Nijmegen), Beuningen, Budel, Deest, Delft (2), Deventer,
Diesen, Driel, Dussen, Eindhoven, Geertruidenberg, Geffen,
Gennep, Grave, ‘s-Gravenhage (8), Groningen , Groesbeek ,
Grootebroek, Gulpen, Haarlem, Helmond, ’s-Hertogenbosch,
Heusden, Hilvarenbeek , Hoorn, Kampen, Kuik, Leende,
Leeuwarden, Leiden, Liempde, Made, Medemblik, St. Mi-
chiels-Gestel, Moergestel, Nijmegen, Oerle, Osch, Raalte,
Rijswijk, Bijzenburg, Roermond (2), Schagen, Stiphout (2),
439
Stratum, Strijp, Tilburg (5), Udenhout, Utrecht (2), Venloo (3),
Weert, Wijk-bij-Duurstede, Zutfen, Zwolle,
Missién: Oost-Indië, West-Indië.
In België, Engeland, Amerika.
Leden . . . . . … . . 9490
81. ZusTERS v. H. H. GZELSOHAP VAN s J. M. J. (Engelen) :
Amsterdam, Apeldoorn, Assendelft, Baardwijk, Batenburg,
Beesd, Berkel, Berlicum, Besoyen, Boksmeer, Bokstel, Breu-
kelen, Culemborg (2), Delden, Didam, Drunen , Engelen,
Gemonde, Heeze, Helvoort, 's-Hertogenbosch, Hoogerheide,
Hoogland, Lithoyen, Millingen, Nieuwkoop, Nijmegen,
Noordwijk-binnen, Nunen, Overveen, Roelofarendsveen ,
Rotterdam (5), Sassenheim, Schaik , Schalkwijk , Sneek ,
Vierlingsbeek, Vlijmen, Waalwijk, Waspik, Weesp, Woens-
drecht, Workum, Zaandam, Zevenaar (2), Zevenbergen (2),
Zevenbergsche Hoek.
Leden . . . . … . . 1025
33. ZUSTERS vaN O. L. Vaouw (Amersfoort): Alkmaar, Alphen
a/d Rijn, Amersfoort, Amsterdam, Bussum, Dordrecht, Enk-
huizen, Enschedé, Groningen, Hillegom, IJselstein, Lobith,
Maarsen, Nijkerk, Ootmarsum, Purmerend, Soest, Uithoorn,
Vianen, Vlaardingen, Voorburg, Wateringen.
Leden. . . . . 400
33. ZusTERS v. D. H. CAROLUS BoknOM Us (Maastricht) :
Amsterdam (2), 's-Gravenhage (2), Hilversum, Maastricht (3);
Zwolle.
Leden . . . . . . … . 900
34. BARMHARTIGE ZUSTERS V. . p. H. CAROLUS Borrow zus ('s- Her-
togenbosch) : Beugen, Groesbeek, s-Hertogenbose (2), Uden.
Leden . . . . . … 5. . 59
35. DOCHTERS VAN MARIA EN N Jozar: Amsterdam, Best, Bever-
wijk, Doesburg, Elst, ’s-Hertogenbosch (2), Liezel, St. Mi-
chiels-Gestel, Montfoort, Orthen.
Leden. . . . . … … . 192
960. ARME ZUSTERS V. H. GoppsuJK KIND ( Voorzienigheid”):
Amsterdam, Hoorn , Leiden, Noordwijkerhout, Schevenin-
gen, Steenwijkerwold, Ulft.
Leden. . . . . . … 101
87. ZUSTERS V. H. ÀRME KIND Tazos (Simpeloeld) : Maastricht ,
Roermond (2), Bimpelveld.
Leden . . 20. s. s. os. s. s. 470
38.
39,
40.
41.
42
43.
44.
4b.
46,
41.
48.
49.
50.
61.
440
GasTHUISNONNEN Y. Steenbergen : Berkenrode, Dordrecht,
Gastel , Groot-Zundert , Haarlem , Oostburg , Oosterhout,
Oudenbosch, Steenbergen.
Leden. . . . . . . e. . 165
GASTHUISNONNEN V. Breda: Breda (8), Dongen, Grave (2),
Halsteren, Hulst.
Missién: Curagao.
Leden . .. . 213
GASTHUISNONNEN V. Rozendaal: Rozendaal (N. 3)
Leden. . . . . 10
ZIEKENZUSTERS V, D. H. ELIZABETH: Kerkrade,
Leden. . . . 10
" nw , (Franciscanessen) :
Breda, Leiden, Prinsenhage.
Leden. . . . ... 8
ZIEKENZUSTERS V. D. H. AUGUSTINUS: Delft, ' s Gravenhage,
Rotterdam.
Leden. . . . 80
Docontrens DER HH. Haaren v. n EZUS EN x Manta ('Salskotten):
Bodegraven, Brielle, Gouda, Haarlem, Nederhorst-den-Berg,
Spierdijk, Vlissingen, Warmond , Werfershoef , Westwoud,
Wognum, Zierikzee,
Leden . . . . e; 2....9
ZUSTERS Y. BARMHARTIGHEID (Bonne): "s-Hertogenbosch (3),
Rosmalen, Vucht.
Leden . . . . .. … … 108
ZUSTERS v. BARMHARTIGHEID: “Maastricht.
Leden . . . . . . 19
"ow — 9" Schin-op-Geul.
Leden . . . . . . . 2... 6
ZUSTERS V. D. GOEDEN HERDER: Ambt-Almeloo , Haarlem ,
Larenstein (Velp, bij Arnhem), Zoeterwoude.
Leden . . . . . . ‚ 141
ZUSTERS YAN Paus Prius IX: Heel (8), Heerlen, Schaesberg.
Leden . . . . .. 99
RELIGIEUZEN DER EEUWIGDURENDE AANBIDDING: Rotterdam.
Leden . . . . . ..e..10
DOCHTERS V. H. KosTBAARSTE Bron: Breukelen, Goorle,
Koningsbosch (bij poo, t Sittard, Vinkeveen.
Leden . . . . 0... s. s. 164
52.
53.
54.
55.
56.
57.
58.
59,
60.
61.
62.
68.
64.
65.
441
ZUSTERS YAN DEN H. Jozer: Achteveld, Amersfoort (3),
Didam, Harderwijk.
Leden . . . . 0.5. 5. … … 90
ZUSTEBRS VAN ST. JOZEF: ‘Maastricht.
Leden . . . . 5». … 16
ZUSTERS DER GoDDELIJKE VoORZIENIOHEID : Arcen, Blerik,
Buggenum, Helden, Kessel (Limb.), Kessel (N.-Br.), Neer,
Ottersum, Roosteren, Sevenum, Tegelen, Venraai.
Leden . . . . 00... 5. . 176
DrENARESSEN DES H. Generss: Steyl.
Leden . . . . . .. . T4
TRAPPISTINEN (Missie in Zuid-Afrika): ‘Helden-Panningen.
Leden . . . 0... 40
ZUSTERS v. Mon. LAVIGHRIB: Vacht (sinds l] April 1896,
Esch, bij Bokstel).
Leden . . . . 0. 5... 4
DocHTERS DER WIJBHRID : Schimmert.
Leden . . . . 0. … … 18
ÁRME DIENSTMAAGDEN VAN ‘Jezus Carsros: Amstenrade ,
Lutterade, Roermond, Vaals.
Leden . . . . . 80
ZUSTERS DER CHRISTELIJKE 8 SCHOLEN VAN v BARMHARTIGHEID:
Boksmeer, Groenlo.
Leden . . . . 8
ZUSTEBS DER H. FAMILIE (Leuven): Nijmegen, Tiu.
Leden . . . . 38
ZUSTERS VAN O. L. Vnaouw ( Mühlhausen) : Tegelen.
Leden . . . . . 14
ZUSTERS DER EEUWIGDURENDE “AANBIDDING (Bonn) :
Tegelen.
Leden . . . . 2.5... 84
ZUSTERS MEDEHELPSTERS DER MISSIONARISSEN VAN DE
H. FAMILIE: Grave.
Leden . . . . . . . . . . «. . . . B
BEGIJNEN : Amsterdam (12), Breda (44).
Leden . . . . . . . . . . - .». . . . 00
Vrouwelijke Religieuzen: ........ -- 11900
Mannelijke. . . +- 3900
Totaal... + 15800
443
EENIGE DOCUMENTEN
BETREFFENDE
DE FAMILIE BOELENS-DEN OTTER.
(Vervolg van Deel XXI, blz. 266).
Medegedeeld door JAN F. M. STERCK.
IX.
Huwelijks voorwaarden van Hendrik Pauwels en Styne
Allert Boelensz. dochter. — 18 Juni 1521.
Wij Jan Ghavenzoen ende Meester Jan Tedinck , Sce-
penen in Amstelredame, oirconden en kennen dat voor
ons quamen Henrick Pouwelsz. mit Pouwels Jacopszoen
zijnen vader, ter eender: Ende Styne Allerts Boelens-
zoens dochter mit Allert Boelenzoen heure vader ter ander
zijden. Ende gelijeden an beyde syden dat de voirn. Hen-
rick Pouwelszoen ende Styne Allertsdochter te samen in
eenen wettatigen huwelijk verghaderen sullen naeder
gewoontten der Heyliger Carsten kercke metten goeden
ende opden voorwaerdden ende condiciën hiernae verclaert :
In den eersten zal de voirn. Henrick Pouwelszoen ander
voirs. Styne Allertsdochter in dese huwelijcke brengen
en brengt mits dese, thien maden en een vierendeel lants
gelegen tot Ursem, en gebruijcbkt Willem Bruyninckx-
zoen, voor seventien gulden sjaers getaxeert voor seven-
hondert currente gulden. Item twe maden lants gelegen
tot Egmont, en gebruyckt een smit voor vijff gulden ende
een oirt sjaers en noch drie maden lants, die gebruyckt
werden bij Vrederick Janszoen en Simon Floren, voor ses
443
gulden sjaers, getaxeert tsamen voor drie hondert en
vijftich currente gulden. Mit condiciën in dien "t voirsz.
landt binnen sjaers van date van dese aff te rekenen, bij
vercoopinge ofte anders bevonden wordden min waerdich
te zijn, dan voirsz. staet, datmen dat betheren zall mit
ghelt. Item sal de voirn. Henrick Pouwelszoen ande
voirz. Styne Állertsdochter inder manyeren voirsz. noch
brengen een brief van ses en een halve gulden sjaers,
ter losse den peninck achtien houdende op Lubbert Foppe-
zoen tot Schermer. Item een brieff van ses gulden sjaers
ter lossen de peninck achtien op Jan Cralinck inde Rijp.
Item een brieff van vijff gulden sjaers ter lossen de pe-
ninck achtien op een genoempt Reyer woenende tot Ur-
sem, en an ghelt ses hondert vijff en dertigh currente
gulden getaxeert alle de voirz. percelen van renthen,
landt en gelt tsamen voor vijf en twijntich hondert cur-
rente gulden. Hier tegens zall de voirsz. Styne Allerts-
dochter anden voirn. Henrick Pouwelszoen in dese huwe-
lijcke brengen en brengt mits dese: In den eersten een
huys ende erffve gestaen inder Warmoesstraet, genoompt
de Meremin, belast mit twee Dordrechtssche schilden
sjaers outeygen, getaxeert de beterschap voor zeventhien
hondert currente gulden. Item twijntich gulden sjaers lijff-
renten ten lijve van Styne voirnt. op der stede van Am-
stelredame mit een jaer renthen getaxeert voor tweehon-
dert currente gulden en tot die an ghelt hondert currente
gulden, getaxeert de voirsz. goeden bijder voirn. Stynen
in dese huwelijcke gebrocht voor twee duijsent currente
gulden. Voort zijn voorwaerden, dat indient gebeurde den
voirsz. Henrick Pouwelszoen oflivich te werdden voor de
voorsz. Stine Allertsdochter , sonder kindt off kinderen te
samen gewonne achterlaten , dat alsdan d'erfgenamen van
de voirn Henrick Pouwelszoen tot hem zulle nemen de
goeden bij hem in deze huwelijke gebrocht, ende de
444
voirsz. Styne Allertsdochter zal tot heur nemen de goeden
bij heur in dese huwelijcke gebracht ende daerenboven
hebbe voor heur douwarie uyt des voirsz. Henricx
Pouwelszoens goeden de somme van vijftich ponden groo-
ten vlaems eens, mar oft gebeurde der voirsz. Styne
Allertsdochter oflivich te werden voorden voirsz. Hen-
rick Pouwelszoen, sonder kindt of kinderen bij hem ge-
wonnen achter te laten, dat alsdan de voirn. Henrick
tot hem zal nemen de goeden bij hem in dese houwe-
lijeke gebrocht, ende de erfgename van Styne zulle aff-
staen mitten goeden bij haer in dese houwelycke ge-
brocht. Ende dat altijt bij besterffenisse elckx tot hem
sal nemen clederen, juwelen, cleijnodiën ende dijerge-
lycke tot de zijnen oft heure lijve behoorende. Ende oft
gebeurde een van hen beijden aflivich te werdden een ofte
twe kinderen ende nyet meer afterlatende, dat die twee
kinderen zulle die een op d’ander erven, ende die een
ofte twe kindt oft kinderen aflivich werddende, zonder
wettige kindt ofte kinderen achterlatende, dat alsdan de
goeden altijt gaen ende erven zullen ande zijde van daer
die gecomen sijn. Maer een van hen beyde aflivich wer-
dende drie ofte meer kinderen te samen gewonnen achter-
latende, dat die kinderen oick sullen d'een op d'ander
erven, ende alle die drie ofte meer kinderen aflijvich
werden sonder kindt oft kinderen oft mit kindt oft kin-
deren after te laten, dat alsdan indien gevalle de goe-
den ghaen erven ende besterven zullen naeden rechten
usantiën ende gewoontten der Stede van Amstelredame,
winst ende verlies altijt halff en halff, welverstaende oft
gebeurde dat winst offt verlyes gerekent zoude werden,
dat alsdan de twijntich gulden 's jaers lijffrente bij der
voirsz. Styne Allertsdochter in deze huwelijcke gebrocht,
gelijck voorsz. staet, naeden overlijden vander selver
Styne voor verlyes gerekent sullen werden, Ende erffe-
445
nisse voor geen winst gerekent. Sonder arch ende list
enz. enz. 18 Juni 1621.
Zegels van JAN GHAVENZOON en Meester JAN TEDINCK.
X.
Huwelijksvoorwaarden door Hillebrant Jansz. en Geryt
Andriesz., opgemaakt voor hun kinderen Dirck Hille-
brantsz. den Otter en Catrijn Gerritsdr. Boelens. —
Mei-avond (30 April) 1524.
Wij Hillebrant Jansz. ende Gerijt Andriesz. sijn tsamen
voireenicht tusken mijn soen Dirck Hillebrantsz. ter een-
der zij ende Catrijn Gerijtsdochter ter ander zij ende
Hillebrant voirsz. heeft Dirck sijn soen voirsz. gegeven
in den huwelicke staet, In den eersten vier morgen ende
omtrint een darde pairt van een morgen lants, gelegen
in Swaecg, ende anderhalve gulden sjairs, die penning
sestien een op Allert Pouwelsz. huys tsaemen gereeckent
voir negendalf hondert guldens. Item een halve zaet mit
een huys staet in Amsterveener banne, van thien ackere,
die heele zaet groet wesende, ende wt die heele zaet gaet
wt vier gulden sjairs, die heele zaet gelt sjairs nu veer-
tich gulden, die helft getaxseert voir vijff hondert gulden;
Item twalif maden lants gelegen bij die Reguliers, ge-
heten Vogelsweer, getaxseert voir vierdhalf hondert gul-
den. Item een smal weertgen bij den overtoem bij den
heyligen wecht, getaxseert voir anderhalf hondert gulden.
Item twie stucken lants binnendijcks ende een stucke
lants buytendijcks, gelegen opten hoge noirt bij Sloeter-
dijck, hier gaet wt sjairs vierthien stuvers, ghetaxeert
voir vijf hondert guldens. Item omtrint vijff maden lants
wtterdijck gelegen toe Sloterdijck, getaxseert voir twie
446
hondert gulden. Item vijff ackeren lants, gelegen tot
Lymen(?), getaxseert voir anderhalff hondert guldens. Item
een morgen lants gelegen tot Lymen, getaxseert voir
hondert guldens. Item twie ® groet sjairs losrenten, ses-
tien den een op Amstelredam, voirschijnt op [Kerstmis] mit
die voirloepen renten, getaxseert voir twie hondert gul-
den, bijdragende in al dartich hondert gulden. Item hier
tegens zal Geryt Andriesz. sijn dochter Katrijn Geryts
geven inden huwelick, inden eersten seven en dertich
gulden sjairs die penningh seventien een, ter lossing op
dorp van Schellinghout bij Hoorn. Item vijer en twijntich
gulden sjairs ter lossingh van seeventien een, op Wester-
woud Blocker. Item vijftien gulden sjairs, ter lossingh
die penning seeventien een, op Wessaene, bedragende deze
drie percelen thooftgelt twaelef hondert en twie en tne-
gentich gulden. Item dartich sjairs, ter lossingh achtien
penning een, als custing staende op een huys, gelegen
opt water, opte hoeck van baffghis [baafjes] steghe, dair
Miester Pieter Colyn is wairborc, bedragende deze brieff
thoeftgelt vijff hondert ende viertich gulden. Item voirt
an gelt elif hondert en acht en sestich guldens an gelt.
Bedragende Geryt Andriesz. sijn gheeven mit Katrijn
Geryts sijn dochter voirsz. die somme van dartich hondert
gulden. Item voirt soe sijnt huwelixse vorwaerden, indien
eenich van hem beyden steriff sonder kijndt off kijnderen
after te laette, soo sal elcx ofgaen mit sijn goet dat hij
in den huwelick gebrocht heeft, ende wynst ende voir-
lies half ende half. Ende oft gebeurde datter een kijndt
ofte meer kijnderen bij malkanderen gewonnen worden,
ende enich van hem beyden oflijvich worde, soe soude
dat een kijndt op dat ander kijndt erffven, ende ofte die
kijnderen alle sterven sonder kijndt oft kijnderen after
te laetten, soe soude die gueden an beyde sijen gaen
half ende half. Ende oft gebeurde dattet kijndt ofte kijn:
447
deren voirt kijndt ofte kijnderen afterlatende dat kijndts
kijndt ofte kijndts kijnderen sonder blijekende geboirten
after te laten, soe sal die gueden gaen half ende half,
wijnst ende voirlies halff ende half, erffenis voir winst
gerekent, ende niet te varder dan na dat recht van Am.
stelredam voirn., soe sijnt vorwaert oft men anden voirsz.
gueden an beyde zijen niet en genoechden, soe zal elick
int siju die goeden verbeteren bijnnen sjairs met goet
goet, dair elick wel genoegen zal, dairof voirt soo ist vor-
waert dat Dirck Hillebrantsz. voirsz. mit dese voirsz.
gueden tot die somme toe boeven geschreven tevreden
zal wesen, totter laester doot toe van vader ende moe-
der, ende als die twie dood sijn dan sal Dirck voirsz.
inbrengen die gueden dien hij ontfangen heeft in sijn
huwelick ofte guet alsoe guet als hem gegeven ende als-
dan te deelen mit sijn eenen knijen, gelijck desgelijcks
soe sal Katrijn Gerijtsdochter wachten hoir twier vaeder
ende moeder gesturven sijn, dan oick mede in te brengen
sulx als sij in hoir huwelick ontfangen heeft, oft al soe
goet [dair] dan mede gelijck mit hoir eenen knijen te
deelen, Alle dinck sonder arich ende list. Twee cedullen
opgemaakt. Mei-avond 1524. enz. enz.
Met de zegels der beide vaders.
XI.
Stichting in het Burgerweeshuis door Dirck Hillebr.
den Otter. — 6 Juni 1570.
Wij Symon Martyn Dirxzoonszoon ende Albert Cantert,
Schepenen in Aemstelredamme, oirconden ende kennen
dat voor ons compareerden Jan Pyl Claeszoen, Gheryt
Jansz. inde Preeckstoel, Arent Henrix ende Jan Philipsz.,
Regenten van het Weeshuys binnen deser stede, Ende
geliede in dier qualitee by wete ende consente vanden
448
Rade deser stede, dat syluyden ontfangen hebben uyt
handen van Dierick Hillebrandtsz. Otter de somme van
vierhondert Karolus guldens van twintigh stuy vers "t stuck
in aelmoese voer den huyse voorsz. Onder zulcker con-
ditien dat de Regenten van den huyse voorsz. indertyt
alle jaren op S'. Augustynsdagh zullen geven ofte doen
geven elck vanden Armen Weeskinderen, die indertijt in
den voorsz. huyse woonen sullen, een witte broot van
een oert stuuvers, met een pinte soete melx ten eeuwi-
gen dagen geduerende, alsoock de voorsz. comparanten
in der qualite voorsz. zulx belooffden te doen, ende dit
op pene zoe verre hierinne tot eeniger tijt faulte ge-
beurde, dat ’t voorsz. huys off de Regenten vandien in-
dertijt de voorsz, somme van vierhondert guldens gehou-
den sullen werden te restitueren ofte weder uyt te keren
in handen van den erfgenamen ofte nacomelingen van
den voorsz. Dirck Hillebrandtsz., die indertijt wesen sul-
len. Al sonder arch ende list. In oerconde desen briefen
besegelt mit onsen zegelen. Gegeven den zesten dach in
Junio in tjaer ons Heeren xv* ende tzeventich. Was on-
derteeckent: Francx Delff. Ende besegelt met twee uyt:
hangende zegelen [van de twee schepenen].
XII.
Testament van Dirck Hillebrandsz. den Otter. —
24 Nov. 1676.
In den Name des Heeren Amen. Inder jaere van der
geboorten desselffs ons Heeren duysent vijff hondert zes
ende tzeventich, vijffden indictie, opten vier ende twin-
tichsten dach in Novembri omtrent negen uren voerde
noene, vacerende tKeyserrijck van Roomen zoemen seyde,
compareerde ter presentie van mij Notaris publick bij den
Hove van Hollandt geadmitteert, ende den getuijgen
449
hier nae genomineert, de Eersame Dirck Hillebrantsz.
den Otter, out Burgemeester ende raidt der stadt Aemstel-
redamme, mij Notaris ende den naergenomineerde getu-
gen seer wel bekent, gesont van lichaeme, gaende ende
staende, ende zijn verstant wel hebbende, ende volcome-
lick gebruickende alst opentlick bleeck. Ende heeft over-
mits de haesticheyt des doots ende niet wetende ure,
plaetse ofte wanneer dezelve hem overcomen mach, be-
gerende die te provenieren met dese zijne dispositie tes-
tamentaire, omme sonderlinge deuchdelicke redenen, sijnen
moet ende conscientie, zoe hij seyde daertoe bewegende,
bij de beste maniere, wege, stile ende rechte, zoe hij dat
best ende vastelixste doen soude, conde ende mochte,
zijnen Testament ende uyterste wille gemaeckt, geordon-
neert ende gedisponeert in manieren hier na verclaert ,
heeft eerst zijn siele bevolen Godt almachtich ende be-
geert dat zijn lichaem begraeven zal werden inden nieywe
parochiekercke deser stede int Graff daer zijn vader sa-
liger inne begraven es, revoicerende alvoiren ende te nyete
doende de voorsz. testateur als hi] revoceerde ende te
nyette dede mits desen alsulcke testamenten, uterste wil-
len ende andere makinge, hoe die moegen wesen ende
voor wie die gepasseert mogen sijn, voir date van desen
bij hem testateur gemaeckt, ende begeerende opnijeuws
van den goederen die hij testateur mitter doot ongedis-
poneert, ontruymen ende achterlaten zal, te disponeeren,
heeft daerinne geinstitueert als hij institueerde mits desen,
sijnen erffgenamen te sullen wesen, Floris Dirxsz. Otter,
sijnen soone, Margriete Dircx, sijne dochter, ofte bij heur-
luyder offlivicheit heurluyder kinderen inde plaetse van
heuren ouders, Katrijne Dircx, mede sijne testateurs
dochter, den naergelaten kinderen van Claes Dircxsz. ,
sijnen overleden zoone saliger, als bij namen Claes, Marije
ende Aecht, in de plaetse van heuren overleden vader,
Bijdragen Gesch. Bisdom v. Haarlem. XXII Deel, 29
450
ende Katrijn ende Marij Garbrants dochteren, mitsgaders
Aechte Claesdochter ’t naergelaten kindt van Aeff Gar-
brantsdr. inden plaetse van Aechte Direxdr. saliger heur-
luyder moeder ende Bestemoeder van Aechte Claes voirsz. ,
mits dat den voirsz. Floris Dircxz. aen sijne portie ge-
cort ende gedefalqueert zal werden de somme van drije
hondert Karolus gulden, Item Margriete Dircxdr. twaelff
hondert Carolus gulden, ende tnaergelaten kindt van Aeff
Garbrantsdr., te wetene Aechte Claesdochter., acht hondert
Karolus gulden, al van twintich stuvers tstuck. Voorts
heeft hij testateur verclaert zijn uterste wille mede te
zijn, dat die goederen, die zijn kindskinderen ende oock die
dochter van Aeff Garbrants, van hem testateur 't erven
nemen zullen, nijet en zullen mogen vervreemden van
de zijde linie ende bloede van hem testateur, maer dat
teene kind van den voorsz. kinderen stervende sonder
wettige blijckende geboirte achter te laten, erven zullen
op tandere kindt ofte kinderen totten laesten toe, ende
vant laeste kindt weder ande zijde van hem testateur,
sonder in eeniger wijs van den bloede van hem testateur
te moegen versterven. Legaterende ende bespreckende
voirts hij testateur als hij legateerde ende besprack mits
desen: Floris Direxsz. Otter, sijnen voorsz. zoone, eerst
alle den clederen hoe die mogen wesen ten lijve van
hem testateur behoorende, noch een Eenhoorn croes, ende
den rinck van hem testateur met den diamantsteen. Einde
die dienstmaecht tsijnen overlijden met hem testateur
woeneude, twaelff Karolus guldenen al loopens ghelts.
Al twelck voirsz. staet de voirsz. testateur zeyde ende
verclaerde zijn testament ende vuyterste wille te zijn,
begerende dat tselffde als zulx ofte als codicille, gifte
ter cause des doots ofte onder den levenden, ofte anders
naden beschreven rechten, tsij geestelijck ofte waerelijcke
ende usantie deser stede ende lande van Hollant best
{
451
ende vastelixst geschieden ende subsististeren mach, van
waerde gehouden te hebben ende volcomen effect te zul-
len sorteeren, van den minsten tot den meesten articule
toe. Ende versochte de voirsz. testateur hem hier van ge-
levert te werden openbare instrumenten een ofte meer in
der bester formen. Aldus gedaen opt stadhuys der stede
van Aemstelredamme. Ten jaere indictie, maente, dage
ende ure voirsz,, in presentie van Gerrit Cornelis Cop-
pesz., Secretaris derselver stede , ende Jacob Martesz. ,
Dienaer van den Secretaris, Poorters derselver stede, ge-
tugen van geloove hier over geroepen ende sonderlinge
gebeden, enz. 24 November 1576. Met bevestiging door
Willem Pietersz., Notaris.
BIJZONDERHEDEN BETREFFENDE HET GESLACHT
BOELENS-DEN OTTER.
Indien men uwen grijzen stam,
Ter heerschappij des lants geschapen,
En die 'slants vrijburg Amsterdam
Gekroont heeft met de kroon van ’t wapen,
Den lauwer schonck, die niet verdort ,
Noch schoot de dankbaarheid te kort.
VonpzL, (Op Boelens).
Herhaaldelijk komt in Vondels gedichten de naam Boe-
lens voor, die in den laatsten tijd in deze Bijdragen zoo
dikwijls vermeld is geworden. Al heeft wellicht de droge
opsomming der verschillende leden van dit geslacht in de
oude documenten den lezer soms verveeld, ik hoop, zij
het slechts in eenige hoofdpunten, te kunnen aantoonen
dat die oude Amsterdammers, wier geslachtsnamen ook
door Vondel vereeuwigd zijn, werkelijk onze belangstelling
verdienen, vooral nu wij in hun familieleven worden
binnengeleid door de acten en bescheiden welke onder
hun toezicht zijn opgesteld en hun intiemste zaken be-
kend maken. |
452
Het was geen ongegronde vleierij die Vondel aanzette
om, wanneer hij zijn Maecenaten Cornelis of Andries de
Graeff van Polsbroeck uit erkentelijkheid eenige fraaie
gedichten wijdde, ook hun beroemde voorvaderen te ge-
denken en op de groote daden van sommige Boelenszen
te wijzen. Dit geslacht heeft toch verschillende voorname
mannen voortgebracht, wier daden wel niet meer genoemd
worden, maar van wie het toch kan worden aangetoond
dat zij onder de beste priesters en de eerste magistraten
van Amsterdam in hun tijd gesteld zijn geworden.
Het is vooral de grooten burgemeester van Amster-
dam Andries Boelens Dirckszoon, gestorven in 1519, dien
Vondel telkens als voorbeeld voor zijn nazaten bezingt.
Aan hem toch was het, volgens den dichter, te danken
dat Amsterdam door Maximiliaan met de keizerskroon
was beschonken !) :
Had Andries niet stadts eer bewaert,
En ’s Keizers glori trouw verdadight,
August had met zijn edel zwaert
Den Ridder spader begenadight.
Zoo zingt hij in 1656 Kornelis de Graeff toe, wiens
gemoed wel gestreeld moet zijn geworden dat
... grootvaer Boelens zooveel braven
Gesproten ziet uit zijnen straick,
In 1658 maakt Vondel een geheele reeks gedichten op
de portretten-galerij van Andries de Graeff en heeft
daarbij opnieuw gelegenheid den lof van het geslacht
Boelens te verkondigen, waarmede de dichter zeer nauw-
keurig bekend blijkt te zijn, evenals hij dit toont wan-
1) Het is bekend dat Vondels dichterlijke voorstelling bestreden is door
Ter Gouw, Gesch. v. Amsterdam, TII, 445, Vondels verzen zijn uit „De
Wapenkroon v, Amsterdam,"
453
neer hij Jacoba Bikker bezingt en den oorsprong van
haar familie :
Heer Roemer Arent van den Anzter zag men treden,
Als Burgermeester voor drie eeuwen ruim getelt,
Om ’s Burgermeesters stoel op ?t out stathuis te kleeden.
Hij voerde een rooden balk met eere in 't gouden velt.
De perkementen zelfs getuigen van dit zegel,
Gelijk de witte balk van Henrik Willems Boel
In ’t groene velt getuigt hoe hij der vadren regel
En 't recht des Schependoms bewaerde op Aemstels stoel 1).
En toch was, volgens de woorden van wijlen M' N. de
Roever, „het geslacht Boelens geen geslacht dat aan-
spraak kon maken op hoogen ouderdom of adeldom. Het
was een Amsterdamsche regeeringsfamilie in den vollen
zin des woords, die haar afkomst slechts kon afleiden
van een onbeteekenenden stamvader, niet anders bekend
geworden dan door zijn doopnaam Boel.”
Maar waarom stelden de Amsterdamsche Patriciërs in
onzen gouden eeuw er dan zoo hoogen prijs op af te stam-
men van een der leden van dit geslacht? Ziehier het
antwoord van den archivaris : „Er is wellicht geen geslacht
geweest dat de wisselende lotgevallen van Amsterdam
langer heeft gedeeld, dat zich voor de belangen van onze
vaderstad warmer heeft in de bres gesteld en met meer
juistheid van blik de stadshulk in de richting heeft ge-
stuurd die zij voor het stadswelvaren noodig had, dan
juist het geslacht Boelens.”
bijvoegen dat enkele leden van dit geslacht zich ook aan
de geestelijke belangen der stad zeer ernstig hebben laten
gelegen liggen en daardoor wellicht meer dan door hun
politiek optreden de stad hebben bevoordeeld.
Ook het aan Boelens zoo innig verwante geslacht Den
Otter heeft aan Amsterdam verschillende leden der re-
Men zoude er nog kunnen
]) Van den Anxter, zie N° V en VIT.
454
geering geschonken, wier namen naast Boelens nog met
eere genoemd worden.
Al was het laatstgenoemde langer te Ámsterdam ge-
vestigd, nadat beide geslachten, door het huwelijk van
Margriet Boelens met Hillebrand Janszoon den Otter,
aan elkander verbonden waren (zie hun testament onder
VIII) breekt hun eigenlijke bloeitijd aan. Herhaaldelijk
wordt door leden van beide geslachten het burgemees-
terschap vervuld, en de oudste zoon van dit echtpaar
Mr Claes wordt onder de beroemde geestelijken van zijn
tijd genoemd, zooals wij straks nader zullen zien.
De Otters stamden uit Purmerend en schijnen hun
fortuin o.a. vooral door de visscherij verworven te heb-
ben, evenals menige voorname Amsterdammer van die
dagen. De scheiding op 18 Dec. 1483 (zie N° VI) der
goederen van Claes Woutersz. In den Otter en van zijn
zoon Jan Claes Woutersz. geven eenig denkbeeld van hun
financien en van den handel dien zij dreven. De erfenis van
Claes Woutersz. In den Otter, die in 1480 overleden was
in zijn huis aan de Dirck van Hasseltsteeg, wordt door zijn
kleinkinderen gedeeld, gelijk met die van zijn zoon Jan.
Behalve de gewone vaste goederen, die Claes had aan-
gekocht, als landerijen te Castricum, Wognum, Spaarn-
woude, op Texel, te Monnikendam, Koedijk, Werverts-
hoef, enz.; huizen, hofsteden en tuinen op evengenoemde
plaatsen en te Almerdorp en Amsterdam, benevens de
losrenten op verschillende perceelen, verdient het opmer-
king dat het vermogen van Claes Woutersz. voor een
belangrijk deel bestaat in aandeelen in de visscherij te
Yedamme (Edam), alsmede in de schepen te Purmerend
en te Monnikendam, waaronder palingschepen. Ook wordt
daarin gesproken van ,,noch over zee wesende sculden
en onsculden."
Ondanks dit nederig bedrijf, huwden de kinderen van
455
Jan Claes Woutersz, In den Otter (een naam wellicht
door hem aangenomen ter herinnering aan den grootsten
vijand der visscherij, waarvan een exemplaar als zege-
teeken boven zijn deur hing), toch met zonen en dochters
uit de voornaamste en rijkste geslachten van Amsterdam,
waar toen meer op handel en fortuin dan op een, zonder die
machtige factoren toch onbestaanbaar patriciaat, gelet werd.
Floris Jan Claeszoon den Otter huwde Alida Jan Beths-
dochter en werd later burgemeester; zijn broeder Hille-
brand Jan Claesz, d. O. trouwde met de zuster van
Andries Boelens, den beroemden burgemeester, Deze, wiens
geschilderd portret nog in het stads-archief te zien is,
was „een man waar Amsterdam roem op mag dragen,
— zooals D. C. Meijer schrijft, — daar zijne verdiensten
door de stad, die hem vijftien maal de burgemeesterlijke
waardigheid toevertrouwde, zoowel erkend werden als door
zijn souverein, die hem den ridderslag waardig keurde.”
Wil men een denkbeeld hebben van het vermogen dat
dezen grooten man ten deel viel, van wien gezegd wordt,
maar ook weersproken is, dat ,,door Ridder Boelens goud”
aan Amsterdam de keizerskroon geschonken zou zijn, dan
vindt men daarvan de uitvoerige inventaris in de hiervoor
afgedrukte akte van scheiding (N° V) der goederen van
zijne ouders Boel Dircksz., burgemeester, (f 10 Januari
1488) en Elisabeth Allertsdochter (tf 1 Sept. 1482), opge-
maakt kort na den dood des vaders. Hij was gehuwd met
Maria Jan Bethsdochter, de zuster van evengenoemde Alida.
Hun kleindochter Styne Boelens Allard Andries dochter,
wier huwelijksvoorwaarden , opgemaakt 18 Juni 1521, toen
zij zich met Hendrick Pauwels in den echt verbond, in N° IX
zijn afgedrukt, heeft gezorgd dat haar naam en die van
haar man gedurende vele jaren te Amsterdam herdacht
is geworden door de stichting in 1562 van het „„dolhuis”
aan den westkant van den Kloveniersburgwal op den hoek
456
van de Spinhuissteeg. Boven de deur van het eigenlijke
gebouw prijkten tusschen fraaie kolommen de wapens der
beide stichters, waarboven dat van Amsterdam.
Door de bekende versjes van Vondel, vóór 1650, boven
de poort van de galerij geplaatst,
Treê sacht, en gaat gerust verbij,
Hier word getoomt de razerij.
is ook dit gesticht van het door den dichter zoo hoog-
ge&erde geslacht vereeuwigd. geworden, zelfs na dat geen
spoor van het gebouw meer is overgebleven en het ver-
vangen is door een kerk.
Het testament door de zuster van burgemeester Ándries,
Margriet en haar echtgenoot Hillebrand den Otter ge-
maakt in 1517, vermeldt den naam van een man, die
in het katholieke Amsterdam der 16* eeuw van groote
beteekenis geweest is: Meester Claes Hillebrands (zie
VIII), maar die heden volkomen vergeten is. Deze pries-
ter, parochus van de Nieuwe Kerk en na 1533 pater of
overste van het S. Cecilia-convent, wordt bij een bezoek
aan dit eerste heiligdom ons steeds voor den geest gebracht
door den grooten, fraaien gedenksteen, die daar nu nog
aanwezig is en eenmaal zijn graf gesierd heeft. Zijn beeld
is in vol priesterlijk ornaat daarop uitgehouwen, evenals
zijn spreuk : Cruz pellit omne crimen. (Vergel. Oud-Hol-
land, 1893, 2° afl). Deze zerk !) lag vroeger in de graf-
kapel, in 1510 gesticht door Vechter Dirckzoon Boelens,
l) De bijgaande, niet geheel juiste gravure, vermoedelijk gesneden voor
het onuitgegeven werk over Amsterdam, door Pieter de Vlaming in 1726
begonnen, (volgens Wagenaar, Amsterdam, fol. ed. Voorrede, bl. XI, XII
en XV) is geteekend naar de afbeelding in het beroemde familie-album van
Jhr. D. de Graeff van Polsbroek in Den Heag. De zerk bevat de wapens
van Boelens, Beths, Zael, Den Otter. [Aan de vrijgevigheid van den kunst-
lievenden Schrijver, die deze opluistering van zijne bijdrage zelf heeft willen
bekostigen, zij hier door de Redactie de innigste dank gebracht.)
en
Binberen
griete Goele. .
Bier lept Degbe. MBeegter iar Willebrant Voeten ........ MBEL be Fru Septebrig.
Kammen
ua aaj(pag aaa(j ‘Sajaog mag fj üj jüng ua :Smara vaon :SyrauaG 1209 vaaBag 2853] aa]
€rur Pelttt Omne Crimen.
A.v.m. claeg ftltebrant$s. boelen, 1540.
GRAFZERK VAN BOELENS—DEN OTTER, IN DE NIEUWE KERK
“DAM.
457
priester, wiens naam in N° I genoemd wordt bij de
scheiding der goederen van zijn ouders in het jaar 1460.
Een groot familie-tafereel , een geschilderde triptiek stond
daar op het altaar. Dit schilderstuk was vervaardigd door
de goede zorgen van meester Claes, die in 1540 in de
kapel begraven werd.
. Een oude kroniekschrijver roemt zijn welsprekendheid
en geleerdheid; maar wat minder bekend is, en hem
toch in deze Bijdragen vooral op een eervolle plaats aan-
spraak kan doen maken, is de bijzondere vereering die
hij voor het Sacrament van Mirakel van zijn geboortestad
blijkt getoond te hebben. Men weet hoe kordaat de
0verwiven" van het H. Sacraments.Gilde der H. Stede
in 153) opkwamen toen deze kapel door een stadsgebouw
dreigde betimmerd te worden. Nadat zij met geweld, en
wel wat al te ijverig en daardoor onvoorzichtig, dit werk
getracht hadden te beletten, werden zij tot groote boete
veroordeeld, waarvan zij persoonlijk bij Karel V te Brus-
sel in hooger beroep kwamen. Haar verdediging werd
toen gevoerd door Meester Claes, wiens zuster Catharina,
de vrouw van Frans van Campen, tot de veroordeelde
vrouwen van het Gilde behoorde. (Zie N° VIII).
Al ware dit alleen reeds voor hem een voldoende reden
om zich de belangen van dit gilde bijzonder aan te trek-
ken, ik meen met grond te kunnen aannemen, dat hij
bovendien toen is opgetreden, omdat hij de geestelijke
leider van de corporatie was.
Immers ook op een andere plaats wordt zijn naam in
verband met de vereering van het Amsterdamsche mirakel
vermeld, en men kan moeilijk aannemen, dat ware er
een andere geestelijke overste van het vrouwengild ge-
weest, deze geheel over het hoofd zou zijn gezien, toen
het op haar verdediging aankwam.
Het bewijs, dat Claes Boelens zich zeer bijzonder tot
458
het Mirakel voelde aangetrokken, wordt geleverd door
een boekje dat, een jaar na het optreden der „overwiven”,
de geleerde Alardus van Amsterdam in 1532 te Keulen
uitgaf over de vereering van het H. Sacrament, en dat
hij betitelde: Parasceve ad Sacrosanctam Synaxin, seu
praeparatio ad augustissimi Eucharistiae Sacramenti per-
ceptionem. Daarin komt op fol, 6 een opdrachtsbrief voor
aan Claes Hillebrants, door Alardus te Leuven geschre-
ven. Zonder dezen, voor de kennis dier beide geleerden
zeer belangrijken brief geheel over te schrijven, kan ik
toch niet nalaten een paar plaatsen daaruit hier vertaald
mede te deelen !).
Claes Hillebrands is zwak en ziekelijk, schrijft Alar-
dus. Hij zendt hem o.a. zijn Parasceve, welk boek hij
gemeend heeft te moeten schrijven in weinige dagen en
nachten als een praemunitio, een voorzorg, om verschil-
lende redenen, waaronder vooral het toen heerschende
1) „„Alardus Aemsts D. Nicolao Hillebrando Bolio sacrosanctae Theologiae
candidato. S. P. D.
Magnae nobis solicitudini est infirmitas valetudinis tuae, omnium aegri-
tudinum (quae hominum generi possunt accidere) multe prodigiosissimae
D. Nicolae charissime......"
Alardas schreef het boek of de praemumilio: ,,subcisivis horis, noctur-
nisque lucubrationibus" , en heeft gemeend het ,,amicis aliquot ex aequo
candidis atque literatis, atque in his Bolio nostro maxime, prius exhibere,
diligenter excutiendam atque dedolandam , ac post deinde (si ita tibi vide-
bitur) quam ocyssime in apertum proferendam idque multis de causis."
(Tot deze redenen behooren vooral het verval vau eerbied en godsvrucht
voor het H. Sacrament.)
,In paucis diebus qaam te inviserem, idque Aemstelredami, et sub id
quidem temporis quum quotannis mense Martio ob augustissimam Eucha-
ristiam in aestuantissimis flammis olim repertam, et ut ibidem aliquot retro
saeculis: ita et nunc quoque inauditis coruscantem miraculis , solita cele-
brarentur ‘'evyagsozend, tuo coactu domestica nostra destituti bibliotheca,
citra Laurentium Thalassicum scribam, amanuensemque nostrum, suspensa
manu, alba, quod aiunt, &mussi, hinc inde quicquid istuc est Parasceves
compilavimus” etc. Parasceve ad sacrosanctam Synaxim per Alardum Aem-
stelredamum. Coloniae 1532.
459
verval van den eerbied en de godsvrucht voor het H.
Sacrament genoemd wordt, En hij zendt het ten geschenke
aan Claes Hillebrants, omdat hij het geschreven heeft in
de weinige dagen die hij te Amsterdam vertoefde en hem
bezocht, juist in dien tijd, dat jaarlijks in de maand
Maart, wegens het hoogwaardig Sacrament, dat eenmaal
in de gloeiende vlammen werd gevonden, en aldaar voor
eenige eeuwen geleden, en ook nu nog, door ongehoorde
mirakelen uitschittert, de gewone H. Sacramentsfeesten
gevierd werden. Ook omdat hij het boekje op aandringen
van Meester Claes heeft samengesteld, terwijl de schrijver
van zijn huisbibliotheek verstoken was en zonder zijn
schrijver en bediende Laurens van der Zee, deze Parasceve,
gelijk zij is, van hier en daar heeft bijeengebracht.
Opvallend is het dat Alardus juist in Maart, toen ook
het Mirakelfeest, evenals nu nog, gevierd wordt, te Am-
sterdam vertoefde en van die gelegenheid gebruik heeft
gemaakt om, wellicht met de boeken die hij van Claes
geleend had, gauw een boekje te schrijven ter bevorde-
ring van den eerbied voor het H. Sacrament. Hij maakte
tevens van zijn verblijf gebruik om een uitvoerig lofge-
dicht of Panegyris te schrijven op Karel V, die in het-
zelfde jaar Amsterdam en de H. Stede met een bezoek
vereerde.
Maar genoeg om aan te toonen dat bij M* Claes, even-
als bij zijn zuster Catharina de vereering voor het oude
Amsterdamsche heiligdom in het bloed zat.
Het grafschrift dat Alardus aan zijn vriend wijdde, na
diens overlijden in 1540, mag hier niet onvermeld blij-
ven, ofschoon ik het ook reeds elders !) heb laten af-
drukken. Het bewijst hoe hoog deze priester in de waar-
deering en achting zijner tijdgenooten stond aangeschreven
1) Oud-Holland, 1898.
460
en hoe diep zijn vroegtijdig afsterven op 44-jarigen leef-
tijd gevoeld werd.
Epitaphium D. Nicolai Hillebrandi Boelij, honoratissimi
virginum Caeciliensium collegij moderatoris, pariter ac
celebratissimae civitatis Aemstelredamensis Censoris
sive provisoris, praecipui libertatis Ecclesiasticae as-
sertoris !).
Hic Nicolaus dormit ille Boelius
Vir candidus, praeterque caeteros probus,
Civilitate nemini cedens , neque
Synceritate; publicis negotijs,
Quae passim obivit, mazime isto nomine,
Eaque caussa, plus quam opulentissimue.
KExcercitatus rebus in civilibus,
Quo factiosos gnaviter compesceret ,
Obsisteretque publicis adulteris,
Et impediret heu nimis frequentia
Nimis et leves ob nozas divortia.
Hac destinatur Censor in republica. —
Quo vindicaret strenue Monasticen ,
Septem per annos singulari industria,
Caeciliano praefuit collegio ,
Peculiare pauperum praesidium,
Quos undecumque sic alebat nescios,
Ut Nicolaus ille magnus, Virgines
Jam jam pudendo destinandas luzui
Simulac honestis occupat. laboribus.
Hoc curat unum seduloque nititur ,
Ut conciones sint piae ac catholicae,
Ut literatos ac pios Ecclesia
Habeat ministros , ac statim scholastica
1) Als aanvulling, met vele andere gedichten van Alardus, geplaatst achter:
Theopkslacti Bulgariae Archiepiscopi Epistola cum primis elegans ac pia,
interprete Alardo Aemstelredamo, [Lovanii, 1541 P]
461
Pubes bonis et literis et moribus
Formetur, atque hoc a magistris integris. —
Pios in usus orphanorum et pauperum
Pecuniarum mazimam vim conferens ,
Ingensque egenis dividens patrimonium ,
Ptochodochijs atque nosocomije ,
Templis, proseuchis, et sacris altaribus
Plus mille solidos aureos impertiit. —
Paucis diebus continenter maximo
Stomachi dolore febribusque exaestuans,
Dei benignitate. fretus maxima,
Laetus supremum finijt vitae diem.
KExcessit autem e vivis An. 1540 decimo Cal. Octob.
cum annos plus minus 44 attigisset.
Requtescat in pace.
De vertaling luidt als volgt:
Grafschrift van Heer Nicolaus Hillebrantsz. Boelens, den
hooggeëerden bestierder der Maagden van het Caecilia-
klooster, tevens Tuchtmeester of provisor der beroemde
stad Amsterdam, en hoofdbeschermer van de vrijheid
der Kerk.
Hier slaapt Nicolaus Boelens, die openhartige man, die
boven allen in deugd uitmuntte, in beschaafdheid voor
niemand onderdeed, zoo min als in oprechtheid. Door de
openbare bedieningen, welke hij, vooral op dien titel en
om die reden bijna voortdurend waarnam, was hij boven-
mate vermogend. Hij was geoefend in. de burgerlijke
[recht]zaken, zoodat hij de partijschappen met ijver onder-
drukte, het openbaar overspel belette en de helaas! maar
al te menig vuldige en op al te lichte gronden [aange-
vraagde) echtscheidingen wist te voorkomen. Hij werd be-
stemd tot Censor [der zeden) in deze stad. Om met kracht
de kloosters te handhaven, stond hij zeven jaar met on-
462
gewonen ijver aan het hoofd van het Caecilia-convent. Hij
was de bijzondere toevlucht der armen, die hij ongemerkt
door allerlei middelen zoo onderhield, als die groote
H. Nicolaus de meisjes, die reeds bijna tot schaamteloo-
zen wellust bestemd waren; tevens weet hij haar met
eerzamen arbeid bezig te houden. Dit is zijn eenige zorg,
zijn vlijtig streven, dat de preêken godvruchtig en zui-
ver katholiek zijn; dat de Kerk geleerde en vrome pries-
ters bezitte, en de schooljeugd van het begin af tot
nuttige kennis en goede zeden gevormd worde, en wel
door onbesproken onderwijzers. Een zeer groote som gelds
besteedde hij tot liefdadige doeleinden voor weezen en
armen, en zijn belangrijk groot, vaderlijk erfdeel ver-
deelde hij onder de armen-gasthuizen en de ziekenhuizen;
voor de kerken, bedehuizen en heilige altaren besteedde
hij meer dan duizend goudstukken.
Binnen weinige dagen gedurig door hevige maagpijn
en koortsen uitgeput, eindigde hij blijde, vol vertrouwen
op Gods onmetelijke goedertierenheid, zijn laatsten le-
vensdag.
Hij overleed in 't jaar 1540, den 22** September, na
omstreeks 44 jaar bereikt te hebben.
Hij ruste in vrede.
Omtrent het groote fortuin dat deze weldadige priester
volgens het Epitaphium blijkt bezeten te hebben, ver-
schaft het testament zijner ouders, onder VIII afgedrukt,
ons weinig licht. Slechts vernemen wij, dat voor den
langstlevende der ouders de verplichting gemaakt wordt
om aan M' Claes, zijn broeder Dirck en zijn zuster jonge
Grietje, ieder jaarlijks f 80.— te geven „voer alimen-
tatie ende onderhoudenisse" ; met dien verstande dat, in-
dien een van hun driën „tot eenigen staet van doctoer-
schap, huwelijcke, merckelijcke hantieringe van coop-
463
manschap ofte anders" zoude geraken, dit bedrag verhoogd
zal worden. Verder wordt aan Claes gelegateerd: ,,den
Croes van de Eenhoorn gemaeckt, mit dexel daertoe
dienende”, zeker een merkwaardig familiestuk. Opmerke-
lijk is het dat bij dit stuk een acte van approbatie ge-
voegd is van Keizer Karel V.
Het uitvoerigst wordt in de documenten gehandeld over
den broeder van M Claes, den Burgemeester Dirck
Hillebrants den Otter. Hem vinden wij vermeld in 1517
in het zoo even genoemde testament zijner ouders; verder
is de acte, waardoor de vader van zijn bruid, Geryt
Andriesz. Boelens , met den zijnen de huwelijksvoorwaarde
op 30 April 1524 geregeld hebben, onder N° X afge-
drukt. In 1541 ontmoeten wij hem als collator en patroon
van een oude vivarie, gesticht op Sint Pieters-altaar in
de Oude- of Sint Nicolaaskerk (N° II, III en IV).
De arme weeskinderen, die toen nog gehuisvest waren
in het huis ,,De Goude-" , later ,,de Keizerskroon’, in
de Kalverstraat, werden in 1570 door Dirck Hillebrantsz.
goed bedacht. Uit het document n° XI zien wij, dat hij
den 6^ Juni aan Regenten van dat huis een gift schonk
van 400 Karolus guldens, à 20 stuivers elk, om jaarlijks
op Sint Augustinus (28 Aug.) aan ieder van de arme wees-
kinderen te geven een wittebrood van een oort en een
pint zoetemelk, ten eeuwigen dage durende; op straffe dat
de regenten, in gebreke blijvende, de 400 gulden zullen
moeten restitueeren aan de erven. Of aan deze bepaling
steeds de hand gehouden is, zoude ik niet stellig durven
verzekeren. Eindelijk den 24" November 1576 maakt Dirck
zijn testament (N° XII) „opt stadhuys der stede van
Aemstelredamme", waar hij als oud.burgemeester en raad
nog zetelde. Slechts enkele jaren zou hij die plaats nog
bekleeden; hij, de stokoude man (geb. 1493, t 20 Oct.
1580) moest het nog beleven dat de katholieke regeering
464
en de geestelijkheid uit de stad gezet, en hij en zijn
ambtgenooten voorgoed uit hun waardigheid ontzet wer-
den. Maar veel leed zal hij er niet van gehad hebben,
want op het laatst van zijn leven was de man volkomen
kindsch, „zoodat hij eindelijk syn vermaek schepte daer-
inne dat hij syn beste tabbaert aentrekkende ende syn
beste slaepmuts opgeset hebbende gink sitten in een groote
schoone stoel in de beste pronkkamer van syn huis." Dit
was ook de reden waarom Dirck den Otter op 26 Mei
1578 niet uit de stad werd gezet en men hem rustig in
zijn huis liet sterven.
Ten slotte verdient: het opmerking dat uit Dirck Hille-
brantsz. den Otter een katholiek geslacht is gesproten,
dat, ondanks de slagen der hervorming, met kracht is
blijven volharden in het oude geloof. Zijn dochter Mar-
griet (zie XII) trouwde met Pieter Schaep Jacobsz., wiens
ouders Jacob Schaep (geb. 1486, t 1543) en Alida Ger-
ritsdr. van den Anxter, gezegd Ael Duynen op 18 Jan.
1616 de huwelijksvoorwaarden opstelden, die onder N°
VII staan afgedrukt.
Ofschoon Pieter Schaep, de schoonzoon van Dirck den
Otter, een geleerd en schrander man, het geloof zijner
vaderen ontrouw werd en zich in 1569 uit de stad zag
verbannen, keerde zijn zoon Jacob Schaep Pietersz. in
1588 weer tot de katholieke kerk terug. Hij was gehuwd
met Agatha Muerling, de kleindochter van Steyne Pauwels-
Boelens (zie N° IX), uit het huwelijk van hare dochter
Emma met Jan Muerling. En de zoon van Jacob Schaep
en Agatha Muerling, Pieter, huwde in 1610 Catharina
Moens, waardoor verwantschap ontstaan is met de familie
Moens, waarvan in mijn inleiding gesproken wordt, en
uit wier nalatenschap de hier afgedrukte documenten af-
komstig zijn.
Amsterdam, Aug. 1897. J. F. M. STERCK.
ALPHABETISCH REGISTER.
A.
Aa (C. P. v. d), 1784, past. 54.
AAGTEKERK (Z.). 310.
AALBEEK. Jezuiëten, 438.
AALSMEER. Predikanten, 5; past.
J. Smal, 40; kloostergoederen,
108, 243.
AALTEN. Franciscanessen, 437.
AARDENBURG, Franciscanessen,
437.
AARTSWOUD. Pred. M. Pietersz. ,
331.
AARLANDERVEEN. Áss, J. A. L.
Kerschner, 35; past. J. Pex,
nieuwe kerk , kap. F. Quisnel,
past. F. v. d. Woestijne; Alfen's
afscheiding, 40. Zie nog 5, 25.
AARLE-Rrxier. 25. Liefdezusters,
438.
ÄBSLEVEN. Klooster, 299.
ÁCHTEVELD. Zusters, 441.
ACHTHUIZEN. Franciscanessen,
437.
Ácqvoy (J. G. R.), + 1897, pro-
fess. 160-163.
ÁDELBERTUS (Sint). Gravure, 294,
297.
ADRIANUS VI, Paus, 178.
ADRICHEM. Kasteel bij Beverwijk,
116, 117, 120, 141.
ADRICHEM(Van) Familie, 111-141.
— (Adr. van), T 1573, martel.,
113, 128-137, 138.
— (Aelbr. Adriaensz. v.), T 1555,
124-126.
— (Cath. van), 1504, zuster, 121.
— (Corn. van), + 1544, zuster,
121, 122,
ADRICHEM (Elis. v.), 1540, zus-
ter, 121.
— (Jos. van), t 1617, begijn,
118, 137.
— (Just. van), T 1692, geest.
zuster, 114.
— (Nic. van), T 1481, Bened.
abt, 119-121, 140, 141.
ADRICHEM vAN Dorp (Piet. v.),
1557, 126, 127, 186.
— (Piet. Adriaansz. v.), T 1706,
111, 115,120, 133, 137, 140,156.
ÁECHTEKERK (Sint). Zie Domburg.
ÁAELBRECHT, 1527, pr., 264.
A &MILII (Petr.), 1619, Arm. pred.
842, 345, 347.
AERENTSSOEN (Wout.), 1444, 102.
AcaTHA (St.) (bij Kuik). Kruis-
heeren, 482.
ÁAILUA (hr. Teys van), 1660,
406.
AKERSLOOT, Past. L. Snelle, 271 ;
afval des past. en trouw des kap.,
833; de pr. A. Nannius, 841;
past. N. Steenius, 352; kerk-
sluiting, 362. Zie 850.
ArszBGEN. Huis der Br. van het
Gemeene Leven, 176.
ArBrRTI (Henr), T 1495, prior,
481.
ÄLDENHOVEN (Jac.), omstr. 1700,
past., 853.
ALEYDa, 1264, gravin, 279.
ALFEN. Verzoek om eigen pastoor,
40; zusters, 439.
— (N.-B.). Franciscanessen, 437.
Aim (Serv.), 1592, norb. 212,
316, 217, 219.
Bijdragen Gesch. Bisdom v, Haarlem. XXII Deel. 30
466
ALKEMADE. Kist met kath. pa-
pieren, 56,
— (Corn. van), geschiedk., 180.
— (Joan. van), 1651, jes. 402.
— (Theod. van), t 1666 , jes.
408.
ALKMAAR. Kloostergoed, 88, 109,
248, 258, 260, 381;
Mirakel van het H. Bloed, 173,
174, 409-413.
De Reliquie in capsula onder
bissch. zegel, 409, bissch. echt-
heid-erkenningsacte, 410, 411,
het nieuwe reliquie-ostensorium,
411, eerste plechtige feestviering,
411, 412; de aanbidding op
elken 1'^ Donderdag en eerste
bedevaart, 413.
De St.-Matthiasstatie, 174,
208, 204, 265-272.
De Statie van Sint Franciscus,
188-198, 406.
De Derde orde en de broeder-
schap „de Chorda" 189; plan
tot ophetfing, 196 ; vergrooting
.der kerk, hulpkerk der St.-Do-
minicusparochie, 197; opheffing
der statie, 198.
De statie van Sint Dominicus,
199-209 ; vooruitgang onder
past. P. le Roy, verbouwing,
201; tijdelijke dienst in de Sint-
Annastraat , 202; geschil over
grondbezit, 207, 208; overgang
naar de St‚-Dominicusparochie-
kerk, 208, 209; kapelaans der
statie, 209.
De parochiekerk van St.-Do-
minicus, 197, 198, 207-209,432.
Het oud-archief der Sint-Lau-
rentiusparochiekerk, 262-272.
De statie der Jezuiéten, 401-—
405. IJver van P. Plemp, de
belangen der statie bepleit bij
den Paus, 401; S. Swaenen ver-
bannen en opheffing der statie,
405.
De Groote kerk, 124, 361,
862, 414, 415.
Het stedelijk Museum, 190.
Aalmoezeniershuis, 195.
Het „huis van Achten”, 200,
R. K. Weeshuis, 195, 205.
De Piusstichting, 209.
Sint-Willibrordsklooster, 257,
264, 361, 382.
H.-Geestgasthuis, 263.
Hofje van Heymenberg, 405.
Minderbroedersklooster, 406,
406.
Kap. J. A. L. Kerschner, 35;
pat. À. Joosten, 134; past. W.
D. Kleef, 262; past. J. ten Dan,
262, 268 ; getrouwe priesters bij
de hervorming, 323, 333; past.
C. Hendriks, 386, 341; afvallige
priesters, 323, 334; past. H.
Loeffius en de Jezuiëten, 336,
842, 401; Ew. Fr. Hogelant en
A. Nannius, 941; past. Q. Cos-
ter, pat. D. Hermansz. en Bui-
tendijck , 342, 351, 352; past.
Braessem en pat. P. Plemp of
Is. v. d. Meye, 351, 352, 365;
past, A. de Waard, 352; past.
Cater en J. Gaal en J. Vercam-
pen, 365. Geadmitteerde pries
ters van 1730-1791, 406-408.
Classis, 322,
Synoden, 5, 328, 329, 332,
339.
Conventiculen der Papisten in
1594, 341.
Twist der Remonstranten en
Contra-remonstranten, 344-345;
godsdienstoefening verstoord in
omliggende dorpen, 847, en bij
Pater D. Hermansz., 362; Prin:
Willem II na den ‘aanslag van
1650, 366; Zustersgesticht, 439.
Zie nog 112, 194, 25%.
ALLEBÉ (J.), 1189, past. 44, 59.
ÁLMELOO. Franciscanessen, 431.
ALNY (Serv.). Zie Alim.
AMBROSIUS, 1578, Praem. abt,
234.
— (Jan), 1596, afv. past.,
329, 330.
9333,
467
AMBT-ALMELOO. Zusters, 440.
AMERSFOORT. Jans, past. J. Ca-
saux, 49.
— pat. Van Alkemade, 402; zus-
ters, 489, 441.
AMMERZODEN. Recollecten, 483;
Clarissen, 436.
AxsTEL (Van). Geslacht, 354,
355.
AMSTELVEEN. Past. À. Hansen en
À. Meyling, nieuwe kerk en
past. H. M. Schultz, 40.
Parochie met 4 kerspelen, 182.
Kloostergoederen, 242, 258,
259.
AMSTENRADE. Zusters, 441.
AMSTERDAM. Het Clarissenkloos-
ter, 67-79.
Geschil met de stad, 70, 71 ;
Monstrans, 74-76; fundatie van
C. W. Dobbeszoon, 76; onteige-
ning, 76-79; klooster der elf
duysent Maechden, 79.
et klooster van Sint Agnes,
79-90.
Plaatsbeschrijving , later ge-
bruik, 79, 80; het schilderstuk :
Heyman Jacobsen van den Ouden
Amstel, 80; het Handschr. op
het Begijnenhof, 84; het Necro-
logium en Obituarium , 84-87.
"Het klooster van Sint Marga-
retha (in de Nes), 79, 90-110,
259, Testament van D. Vonst, 94,
95; biechtv. Gher. Willemsz. van
Zande, 95-97; Lutheranisme,
100.
Het Sint- Mariaklooster 287-
244; kopieén van eenige stukken
239-241 ; fundatie van H. Pie-
tersz.|2839, 240; Alardus van Am-
sterdam, 241; lijstje van klooster-
boeken 241,
Het Maria Magdalenaklooster
(a/d Nes) 246—261, 369; tegen-
woordig gebruik 246; gevonden
voorwerpen 246, 247; Pater
Wouter 247 ; voorrecht van Win-
desheim 249; akkoord met het
Leprozenhuis 350, 251; hand-
schriften 252.
Het klooster Maria Magdalena
in Bethaniën, 245, 869—387.
Aanzien en steun van voornamen,
870, 371; zuster Haasje An-
driesdr. Boelens, 372-876, 384
887; de oblaten, 372; het Hol-
landsche Mirakelboekje en de
plotselinge genezing van Lijsb.
Franssendr., 377-879. Twee mi-
nuten van de verzoekschriften
van H. Andriesdr. Boelens aan
den Bisschop en aan den Paus,
984-387. — Zie nog 91,
109.
Het klooster der Oude Non-
nen, 79, 89, 109, 239, 261.
Sint-Pieterskapel, 90, 92, 242.
Bervoetershuis, 90,.91, 2465.
Het Sint-Ceciliaklooster, 81,
87, 941, 954, 456, 460, 469.
Minderbroederkl.(Achterburg.
wal), 91.
Sint-Pauwelsconvent, 98, 379,
882,
Begulierskl. 102, 243, 379.
Cellebroers, 287.
School van Alard. van Am-
sterdam, 241.
Sint-Luciaconvent, 242, 371,
873, 381.
De Alexius Broderkijn oirde,
287, 255.
Huiszittenhuis, 245, 246, 255,
Het Begijnenhof, 16 84, 109.
181, 205, 441.
Sint-Jorishof, 109, 241.
Karthuizersconv. 109, 871,
879.
Sint-Barbarak. 243, 245, 254,
255.
Sint-Nicolaasgild, 84.
Geesselbreursgilt, 243.
Sint-Josephsgild, 243.
St. Nicolaas- of St. Antonius-
of Leprozenhuis, 83, 84, 92, 100,
287, 240, 250, 251, 258.
468
Sint-Nicolaaskerk, 81-83, 289.
255.
De Oude kerk, 261, 463; de
Nieuwe kerk, 100, 243, 249,
449, 457.
O. L. Vrouwe parochie, 255.
Het Weeshuis. Stichting van
D. Hillebrantsz. den Otter, 447,
448, 463.
Het dolhuis’, 455, 456.
Kloostergoederen, 88, 89, 101
—109, 342, 243, 258, 259, 381.
889. -
Het Haantje, 16.
De Posthoorn, 16.
De Zaaier, 19.
Sint-Catharinakerk, 89.
Sint-Willibrordskerk bin. d. V.
83, 35.
Het RB. K. Jongensweeshuis, 35.
De Liefde, 41.
Fransche Karmelietenkerk ,
178-180.
Het Vrededuifje, 180, 181.
Het Boompje, 71.
De Pool, 423.
Gasth. na de herv.; 257.
H. Cecilia-college, 377; H.
Sacramentsgilde der H. Stede,
457, 458.
Amstelkring, 377, 378. Mira-
kel van het H. Sacrament, 457-
459,
De afv. past.-pred. Claeszoon,
928; de afv. past.-pred. J. Am-
brosius, 330.
Priesters, 26, 191, 197, 205,
848, 402, 423; Dominicanen,
432; Recollecten, Augustijnen
en Jesuieten, 433; Redemptoris-
ten, 484; Broeders, 485; Zus-
ters, 437, 438, 489.
Preek van past. J. Uitenhoorn,
61.
Vrijdom der kath. gestichten
van accijns, 38.
Verzoek der kath. armmees-
ters, 40, 41.
Monstrans van burgem, Bam,
15; fundatie van burgem. C. W.
Dobbesz, 76.
Zie verder nog 18, 30, 32,
40, 132, 184.
AMSTERDAM (Alard. van), 1588,
pr. 241, 458-462.
— (Petr. Eg. van), 1478, pr. 96.
ANDRIES. 1828, past. 287.
ANDRIESZ (Petr), 1496. priest. -
240, 242.
ANKEVEEN, Verbouwing der kerk,
past, H. Piek en past. C. H. van
Benthem, 41.
ANTHONY. 1828. Praem. past.
287.
ANTHONISZOON (Corn.), schilder,
1544, 91, 237, 2465.
ÄNTONUCCI (À.), 1833, Internunt.
24
ANTWERPEN. O.L.Vr. kerk, 75.
— Abdij van St. Michiel, 280-236.
— (Jhr, Hendr. van), 1531, 100.
ANxTER (Alida van den), of Ael
Duynen, 1516, 464.
— (Roem. Ar. van den), 1850,
burgem., 458.
APRLDOOBRN. Zusters, 439.
APPAERT (Gabr.), 1574, pred. 811.
ARCEN. Zusters, 441.
AuENDONCK (Dan. van), t 1578.
Franc. guard, mart. 288.
ARENDS (Jan), 1566, afv. 327-
829.
ARKEL (G. van), 1894, oudheidk.
295.
ARMINIUS. 1612, prof. 343.
ARNEMUIDEN. 908.
ARNHEM. Ziekenzusters en Liefde-
zusters, 438.
ARNOLDI (Mart.), + 1580, Praem.
234
— (Jasp.), T 1572, pr. mart. 481.
ARMOUT. 993 graaf, 274, 275.
ASSENDELFT. Verbouwing der kerk,
past. A. Heijdendaal en past.
Th. Warmelink, 41; zusters, 439.
— (Mr. Hughe van) 1470 pr. 87.
AsTEN (J. G. van). 1780 past.,
46; zusters, 438.
469
Auvptarf (Anth.). 1740 Karm. 64,
AvENHORN, 336.
AwWATER (Henr.), past. 181.
AxELE (Id. Jacot van), T 1662,
192.
B.
BAARDWIJK. Roomsch bestuur,
past. H. Backx en past. F. Cou-
wenberg 41; zusters, 439.
Baars (Joh. Henr.), 1864 Dom
kap. 209.
BAASSEN (Th.), 1769 past, 49.
Backx GE: 1763 past, 41.
BADEN (Fred. van), 1504 Bissch.
Utr., 144.
BarRpERsZz (Lysb.), 1478 zust.,
253, 256.
Baets (Liv. T 1685 Dom past.
200.
BAIRDENZOENSDR (Geertr.), 1486,
247.
Baker. Franciscanessen, 487.
BAKKER (C.), 1791 past, 65.
Bam ( ), 16° eeuw burgem., 75.
BANNINCK (Corn), T 1547, sche-
pen, 100.
BANNING ( ), 1826 , 20.
BANNINK (Joan. Jos), T 1810
past, 16, 17, 65.
BARCHMAN DE WaLE WUYTIERS
(Joan.), 1713, 198, 267.
BARDESIUS (Dirk), 1426 burgem.,
247, 956.
— (Sim. Dirck), 1478, 253, 256.
BARDESIUSZ (Goos.), omstr. 1450,
247.
— (Reyer), omstr. 1450, 247.
— (Sim) " 7 u
— (Wilh), » "
BARNSINGHORN, Afv. past., 326,
zie, 322.
BARTHOLEMEUSZ (Jac.),
not, 99.
BATENBURG. Zusters, 439.
BauwERICK MILLINxpR (Lysb.),
1459 zust., 239, 242.
Bavo (Sint). Gravure 294. —
BEAUMONT (Jan van). 1315, 286.
1476
Berk (bij Breda). Franciscanes-
sen, 437.
" Beek (bij Nijmegen). Zusters, 438.
— (Egb. ter), 1473 rect., 96.
— (Joan. van), t 1811. "Franc.
past., 195, 408,
BEEK EN Doxx. Ziekenzusters, 438.
BEEKERS (J.) 1798 past., 46.
BrEMsTER (de). Past. M. van Zijl,
270; Vic. v. h. Kap. W. Coo-
pal, 336.
Brrsp. Zusters, 439,
Beven (Jo), 1538 secret, pr., 875,
885.
BeLTINCK (C.), 1789 past., 52, 68.
BervLaM( ), 1772, Franc., 195.
BEMMEL. Franciscanessen, 487.
BENNEBROEK. Zusters v. h. H. Hart,
436.
BeNscHop (van). Geslacht, 853-
357, 366, 367.
— (Corn. van), 1638 pr.. 355—357.
— (Henr. van), 1677 past., 821,
922, 352-368.
— (Joan. van), omstr. 1700 past.
356
BeNTHEM (C. H. v.), 1784 past,
BERCKENRODE (van). Familie,
142-149.
— (Ger. vau), 1 1420, 142, 148.
— (Ger. van), junior 1515, 143-
145.
— (Ger. Janz. van), 1 1497, 149.
— (Marg. van), 1500 begijn, 144.
BERENSSOEN (Alb.), 1428, 102.
BERGEIK. Ursulinen, 436.
BeraeN. Orgel der kerk, 198.
Moord van A. v. Adrichem, 138.
Kloostergoederen , 258, 264,
Verboden bedevaarten, 362, zie,
275, 352.
BERGEN-OP-ZooM. Franciscanes-
sen, 437, 438.
BrncoH (Joh. v. d.), 1730 balj.,
12, 18.
BrRcoHouT (Trin), 1715 geest,
zust., 192.
BERGSCHENHOEK. Des. A. J. J.
470
Keil, 27, past. P. B. Fockinck,
H. Wijnants, J. J. Bonné en P.
d. Jong, 41.
Berker. Kap. A. J. J. Keil, 27;
past. J. A. v. d. Mye, kap. B.
Greving, past. W. J. Kramer,
49; past. J. B. v. Elsacker, 269,
270, 352, 426 ; zusters, 489. Zie
nog, 280.
— (bij Tilburg). Trappisten, 482.
BEBKENRODE. Past. G. J. Pronk
82; past. J.C. Maas, 42. Gast-
huisnonnen, 440.
Brrricum. Norbertijnen, 433;
Zusters, 499.
BerLiGHEM. Zie Rodoan.
Beerrrs (Hilleg.), 1579 zust., 250,
261.
Bertrus (Abr.), 1650 Karm., 179,
824.
— (Joan), 1650 Karm., 179,
BESOYEN. Assistentie voor de zie-
ken, 42; Zusters 439.
Brsr. Zusters; 439.
BEUGEN. Zusters, 439.
— (Just. v.) T 1834. Franc. past.
195-197.
BEUKMAN (H.), 1784 past., 57.
BEUNINGEN. Zusters, 488.
BrvEsRWIJK. Past. M. v. Zijl, 42,
270; past. J. Rijnders, A. Wittert
van Bloemendaal, 42; de oude
kerk, 118, 119; klooster /Na-
zaretha of „Sionw, 121; past.
E. de Weerd, 270; jurisd. en
vertrek van H.J. Loenius. 416,
417, 420—429; past. H. Pau
418, 420 ; zusters, 439. Zie nog,
159, 141, 418, 419.
Brzer. Recollecten, 483.
BrLeveLt (B. J.), 1778 past, 57.
BrianRICUM. Past. J. P. Groothuy-
sen, J. Gejodt, J. Vermolen, J.
Soet, P. Werden en H. Huis-
man, 42.
BLERIK. Zusters, 441.
BrirpENZIN (Nic.) 1708, 408.
BLYENBEEK. Jeziéten, 433,
BurkkKEr (Jacoba) 1650, 453.
Bros (H.) f 1893 omstr. Dom.
past. 206.
BLOEMAERT (Abr) f 1658, 300.
— (Corn.) omstr. 1660, 300.
— (Fred.) .» " v
BLOEMENDAAL (bij Haarlem), 42.
— (bij Gouda). Vergrooting der
kerk, past. W. J. Cramer en
À. P. v. Rosse, 42, 43.
Brors (bij Beverwijk), 416, 417.
— VON GINDERDEURE (Dav. de)
1694 tertiar, 192.
— (Maria Jac.) 1713, 193, 267.
— (Sus*, Mar.) T 1729, 193.
BLors TRESLONG vAN GINDER-
DEURE (Joan. Bapt.) 1713, 198.
BroreLING ( ) 1742, 47, 48.
BOnEGRAVEN. Kloostergoederen,
109; Zusters, 440.
— (Dirk v.) 1514 past., 2, 8.
BozckzL (Gijsb.) 1298, 282, 284,
285.
— (Rein.) 1361, 281.
— Broeders, 484; Ziekenzusters,
438.
BozrLENs. Geslacht, 871.
— (Andr.)- 1519 burgem., 372,
913, 452, 45b.
— (Dieuw.) 1571 zuster, 258.
— (Dirk) 1447 burgem., 370,371.
— (Griete), 1590, claris, 78.
— (Haesje Andrdr.) 1533 zust.,
379-374, 384-487.
— (Maria Andrdr.) 1533 zust.,
873, 874.
— (Wienen), 1579, zust.. 250.
— (Vechter), 1510, pr., 456, 467.
— (Mr. Claes Hillebrz.), + 1540,
pr. 456-463.
BOELENS-DEN-OTTER. Eenige do-
cumenten betreffende deze familie,
442—451.
IX. Huwelijksvoorw. van H.
Pauwels en St. Allert Boelensdr
op 18 Juni 1521, 442—445.
X. Huwelijksvoorw. opgemaakt
voor Dirck Hillebrantss. den Ot-
ter en Catrijn Gerritsdr. Boelens
op 30 April 1524, 445-447.
4171
XI. Stichting in het Burger-
weeshuis door Dirck Hill. den
Otter van 6 Juni 1570, 447-
448.
XII. Testament van Dirck
Hill. den Otter van 24 Nov.
1576, 448-451.
Eenige bijzonderheden betref-
fende dit geslacht, 451—464.
Borg (B. v. d)., 1767, past., 48.
BOERMAN (Aaltje), omstr. 1760,
203.
BokeL. Ambacht, 285-286.
— (Dirk), 1315, 280, 284, 286.
BokHovEN. Norbertijnen, 432.
DBoksMEER. Karmelieten, 483;
Karmelitessen 436; Zusters van
het H. Gez. v. J. M. J., 489;
Zusters der Christ. scholen, 441.
BoksTEL. Witte Paters, 484;
Zusters, 439.
Bork (A. v. d.), 1769. past., 58.
BorswARD. Hecollecten , 488;
Franciscanessen, 487.
BONAVENTURA (Caes. a), zie J.
Bertius.
BONAVENTUUR (F.), 1757, 202.
BoNeNpu. (Beatr.), 1486, zust.,
252.
Bonriracrus (Sint), Biographie en
geschriften, 178; geschil over
S. Willibrord 181. Zie 295, 300.
BonNÉ (J. J.), 1780, past, 41.
Boro (G. L.), 1779, past., 53. -
— (N.), 1770, past. 58.
Bonr (Kar. d.), 1700, jans., 10.
BoonBooM (J.), 1771, past, 48.
BoorzN (Henr.) T 1772, Franc.
past, 190, 194, 407, 408.
BooTH (Aert), omstr. 1550, Je-
rusalemsvaarder, 128.
BORCHORN (Ger. Adrzn), 1522,
not., 414-415.
BoRNE. Ziekenzusters, 438.
BomnET. Familie, 428.
— (Hubr.), 1711, 427, 429, 430.
BonmssELE (Henr.), 1452, 309.
— (Wolf. v.), T 1487, 309.
BORSTELEN (P. v.), 1757, 202.
BoscH (Joan. v. d.), f 1862, past.
19, 22-25,
BOSCHAERT (Jac.), T 1750, 198.
— (Joan.), 1716, 193.
Boskoop. 48, 55.
Borsnor. 43, 62.
BoTTERWERK (Joannes), 1617,
Franc. def. 74.
BovoHonzsTIUS (Petr.), T 1575,
mart. past. 325.
BovuLoeNE (Rob. de), 1552, 380.
Bouraeors (Mr. Jud.), T 1571,
past. 302.
BounRcoNDIE (Dav. van), 1495,
Bissch. Utr. 73, 120, 248, 256,
264.
— (Jan van), 1480, proost, 120.
— (Phil, van), 1423, 248,
— (Mar.), 1479, 309.
BOVENKERK. Past. B. v. d. Boer,
L. Kuitenbrouwer, P. Snaren-
berg, onderhoud der pastorie ,
43; zie nog 40.
BRAAK (Mein. Will.), 1820, past.
19.
BRAAKMAN (J.), 1784, past. 48.
BRABANTER (Alb. A, de), T 1819,
Dom. past. 206.
DRAESSEM (Ger.), + 1652, past.
kan., 351, 365.
BRAND (P.), 1757, 202.
Breva. Capucijnen, 438; Broe-
ders, 434; Franciscanessen, 437 ;
Begijnen, 441; Ziekenzusters ,
440; Gasthuisnonnen, 440.
— (Neel.), 1790, claris. abd. 78.
BREUKELEN. Zusters, 439, 440,
Breust. Capucijnen 433; Ursu-
linen, 436.
DBnarELLE. Mart. P. Brouchorstius,
825; Zusters, 440.
BRIENNIUS (Abr.), 186, 187.
BRIKKENAAR (J. B.), 1758, past.
352, 353, 360, 365.
Brimeu (Kar. van), 1567, graaf,
178.
BRINKMAN. 1826, pr. 22.
BRorc (Eng.) 1266, 280.
472
Broeck (Henr. v. d.), 1571, hof-
kap. 308, 304.
Bgoxk (Jan Janz. te), 327.
— (v. d.), T 1851, Dom. past.
— (v. d.), 1897, past. 74.
— (J. v. d.), 1763, past. 45.
Daork iN W. Armin. pred. P.
Aemilii, 345.
BROEK oP LANGENDIJK. Áfv. past.
pred. J. Jansz, 331, 832.
BROEKERSPEL (N. H.), 360.
BBorkHogN (N. H.), 349.
BaouwER (R.), 1781, past. 53.
BRucosz. Bissch. C. Ph. a Rodoan,
281. Kapittel, 281. St. Donaes'
proost, 120. St.-Trudekl. 253,
255.
— (Franc. v. d.), 1 1658, past.
887.
BRUGMAN (J.), pr. 68.
BrursN (de), 1704), past. 419.
BrRuIJNEN (J. B.), 1787, past. 55.
BRuIJNSELS (Franc.), omstr, 1580,
16.
BRuNDT (Reijn.), 1532, procur.
71
BRONSUM. Recollecten, 433. Fran-
ciscanessen, 437.
BupEL. Capucijnen, 438. Zusters,
438
Buaos. 1632, kan. 294, 295, 301.
BucGENUM. Zusters, 441.
Bunck (Corn. Sybrz.), 253.
— (P.), 1687, 401.
Burrenpijk (Henr. Huibz), +
1640, Franc. past. 188, 342, 352.
BurTENvELDERT. Grensregeling,
48. Past. Nanning, J. F. d. Moy,
vergrooting der kerk, past, B.
Cramer, 44.
BurLLEwiJK. Past. C. Hekman en
H. van Dorp, 44.
BunpxE. Franciscanessen, 437.
Bure (P. v. d.). 1774, past. 61.
BungeH (Jkvr. J. M. v. d.), 1666,
406.
Burman (C.), geschiedk, 186, 187.
BussuM. Zusters, 439.
C.
CaBauw. Past. W. Hulscher, F.
Mulder, J. van Engelen, 44.
CALCAR. Amsterd. Monstrans, 16.
CALSLAGEN (Corn.), + 1664, 193.
CALVERDIJCK, 322.
CAMAIJ, omstr. 1680, bekeerl. 188.
— (Will), + 1660, 192.
CANNoYy (Hlis.), 1594, 215, 216,
224.
CANTERS (Àel.), 1578, mater, 383.
CAPELLE. 44.
— (Aym. v. d.), 1763, past. 210.
CaPrTO (Joan.), f 1675, mart. pr.
3824, 326.
CanssEN (Jan), + 1678, 161.
CARTEL (Joan.), 1769, past. 408.
Casaux (J.), 1778, jans. past. 49.
CASTRICUM. 274.
— (Joan. v.), Mart. 325.
Casrro (Jud. a), 1622, Franc.
provinc. 188.
CaTERUS, + 1656, past. kan. 848,
861, 358, 359, 365.
Cars (Boud.), 1649, kan. 365.
— (Jud.), omstr. 1607, kan. 337,
365.
CAVELLIER VAN ADRICHEM. Fa-
milie, 115, 116.
— (Petr. Wil.), t 1789, kan. 115.
CHAAM. Franciscanessen, 437.
CLAASZ (Laur.), ometr. 1572 afv.
past. 829, 830, 332.
CLAESZ. bijgen. Scheeltjes, 1568,
afv. past., 825, 828, 339.
— (Claes), 1524, pr. 85, 87.
— (Dirc), 1480, voogd, 1029.
— (Egb.), 1431, 102,
— (Jan), 1578, afv. past. pred.
839.
— (Mich.), 1508, pr. 94.
— (Snel), 1508, burgem., 405.
CLEERBESEM (B. C.). Zie B. Cos-
terus Cleerbesem.
CrExRQuE (Jhr. Liv. Phil. de),
1666, 406.
CrurncKeRT (Wilh.), + 1444, prior,
431.
Croer (Cath), 1651, 300.
4718
Cock (Henr. F.), + 1752, past.
18, 14, 27.
— (Theod. ), vie., 1704, 419.
— (Theod. de), 1847, past.?
u.
Goppe (Petr.), 1700, Vic. Apost.
Bissch. Seb., 10, 12, 356, 416,
419, 420.
COENENDR. (Marg.), 1532, zust.
253.
COESMAN ( ), 1772, Franc. 195.
COETENBURG ( ), omstr. 1630,
bekeerl., 188.
— (Corn. B. À.), 1710, 191.
— (R.), 1650, past., 266.
COEVORDEN. Recollecten, 433.
Coryrinx (Geertr.), 1422, zuster,
252, 254.
CoLyN (Mr.
100.
CoLLENZ. (Jac.), 1455, 108.
Comes ( ), omstr. 1630, 188.
CooLHaAs (Casp.), 1582, prof,
329.
Coorar (Will), 1587, Vic. Kap.
335, 386.
— (Will), + 1662, past.,
336, 348.
Cor (H. v. d), 1770, past., 58.
Corparus (Adr.), 1680, afv. pr.
100.
CoRNELIsz. (Corn.), 1573, afv.
past. pred., 332.
CORSENDR. (Griet. ), zie G. Kors-
gensdr.
ConTI v. D. Vark (G.T. B),
1757, 202.
Cos (N.), 1696, past., 11.
CosrER (Quir), t 1682, past.,
342, 348.
CosTERUS OLEERBESEM (Bavo),
1649, past., 337, 352, 364, 365.
COUDEKERK. past. de Bruyn en
G. v. Millingen, 419.
CovLAER, 1752, pr., 14.
CovszBANT, 1688, 201, 403.
CovwzNBERG (F. ), 1793, past. 41.
CRAENHALS. Familie, 138.
CRAMER, 1820, aartspr., 26.
.), 1581, schepen,
99b,
CRAMER (B.), 1784, past., 44
— (J. J.), 1774, kap., 271,408.
— (W.J.), 1761, past., 48.
C&orx (Rem. de la), 17 57, kap. ,
65.
Gromzour (Henr.), omstr. 1700,
191.
Cromwijk (J.), 1793, past. 59.
CRooN (v. d.) 1785, aarts-
bissch. Utr., 88
CRooNE (Corn.), + 1678, 191.
— (L.), 1622, not., 305.
Cuyck (Petr. v.), 1697, past. ,
318.
Cuypers (Emer), T 1677, ter-
tiaris, 191.
D.
DaAALMEER (N. H.), 349.
Dam (Jac. v. d.), 1388, past, 1.
— (Jac. ten), + 1776, past, 203,
262, 269, 270, 271, 408.
Deest. Zusters, 438.
DEGENAER (Dirk), T 1744, 194.
DELDEN. Zusters, 439.
DELFSHAVEN. Kap. F. Cock, 18.
Franciscanessen, 437. Zie 980,
283-9865.
Deurr. Priesters, 4, 401, 404;
Recollecten, 433 ; Broeders, 435;
Franciscanessen , 437 ; Liefde-
zusters, 438; Ziekenzusters, 440.
Clarissenkl., 69, 73; kloost.
,Koninxvelt", 121; beleg, 150,
161.
Musius, 185-187.
De oude St.-Hippolytuskerk ,
388-400.
Vroeger kerkelijk leven, 888,
390; de St.-Hippolytus- en St.-
Ursulakerken, 388, 389; vondst
van eenige papieren, 391; Mich.
Vosmerus, 392; het beeld van
O. L. Vr. van Jesse, de blinde
Machteld, Delfts ommegangh en
vereering, 393 ; bul van Boni-
facius IX, St.-Olofsmarkt en
kermis, 394; „Spul van Jesse",
894, 395; het beeld van de
474
Moeder der Zeven Weeën, 897;
genezing en plechtige vereering,
398, 399; traditie van Delfts
ommeganck , 400; pater Corn.
Duyst, 401 en pater Ooms, 404.
Zie nog 4.
Deurne. Past. W. Heyms, 285,
286; Broeders, 435; Ziekenzus-
ters, 438.
DerURSEN. Áugustinessen, 486.
DeveNtTER. Het „Heer Florens-
huys", 95, 96. De St.-Lebuinus-
kerk, 335; zusters, 438.
DipAM. Zusters, 439, 441.
DrEDERIK, 1304, past., 178.
DriEMEN. Past, J. Francken en
J. Hegeman, de nieuwe kerk, 44.
DIEPENVEEN. Trappisten, 432.
DrePHOoLT (Rud. v.), 1449, Bis-
schop van Utr., 249.
Dreg (Mr. Jan), 1462, pr. 85.
Drregrck (Dirck), 1568, past. 3.
Dresen. Zusters, 438.
Drxnorr (Andr. J. W.), + 1890,
past., 32-35.
DriNTER. Ziekenzusters, 438.
DiRcxz. (Piet), 1582, afv. past.,
828, 329, 330.
DraE, 1306, past. 289, 290.
Dirxsz. (Gher.), 1487, pr. 258,
256.
Drsnorck (Mr. Anth. Ew. v.),
1817, 318.
DoBBrsz. (Corn.
burgem., 76.
DoszsBuRc. Zusters, 439.
DokkvuM. Miss. Jes. M. van Sus-
teren, 404.
Dorws, 1780, jez., 59.
Dorsax (Christ. v.), 1666, jez.,
402, 408.
Dorré (Franc. v.), 1764, jez. ,
408.
DomBure. 305-317.
Oorsprong van den naam, 305,
806 ; de burcht, 306, 307 ; Albr.
van Beieren ruwaard, 309; eigen-
dom van bijzondere heeren, 309,
910; het gasthuis, 309; de twee
W.), 1559,
Domburgen, 310. De kerk van
St. Agatha, en die van St. Jan
den Dooper, de ommegang en
de kermis, 310; kapel van St.
Anna, 311, 312; St.-Margryte-
kapel, 311, 812; processie op
den H.-Sacramentsdag 312; de
ambachtsvrouw en haar geschenk,
318, 314; badplaats, 314, 315;
pastoor Rengs, eerste Mis na de
hervorming, 315.
Domburg-buiten, 815-317.
De commanderij van St. Jan
,Kerkwerve" en hare lotgeval-
len, 315, 316, 317 ; Sint Jan
ten Heere, 817.
DoMBuRc. Geslacht, 307.
— (Jac, v.), 1516, burgem. 307.
— (Klaas v.), 1407, balj., 307.
— (Paner. v.), 1410, balj., 301,
— (Wout, van), 1474, 307.
Dommer. 1780, 205.
Doncker (T.), 1700, secr. pr.,
416.
DowcEN. Broeders, 435; Fran-
ciscanessen , 437; Gasthuisnon-
nen, 440.
DooORNENBURG. Dominicanessen,
438.
DorprrcaHT. Het klooster Eem-
stein, 164, 179.
Aug. prior J. Uutwaes, 291;
August.-klooster, 292.
Delijdensgeschiedenis in 1711,
427-480.
Jans. past, P. Tybosch en J.
Pruym, 427; pat. Hansen, 428,
430; pat. L. Vinckedes, 430.
Statie van het H. Kruis, 430;
Zusters, 439; Gasthuisnonnen,
440.
Dore (Arent van) 1578, 317.
— (H. v.), 1775, past., 44.
— (Piet v.), zie P. van Adri-
chem van Dorp.
DRIEBERGEN. — Benedictinessen,
486.
DRiEHUIZEN. Zie Velsen.
Derer. Zusters, 488.
415
DaizssEN (Petr.), 1886, kap., 85.
DRUNEN. Broeders, 434 ; Zusters,
439.
DRONEN (J. v.), 1792, past, 56
Drusrus (Joh.) 1628, Praem. abt,
230, 332.
Duysr (Corn.) 1592, Jez., 401.
Dui1vEsNDpnaEcHT. Past. J. de Graaf,
F. v.d. Woestijne, J. Meylink,
44.
DurvENvooRDE (van) Familie,
118-119.
DuNcaNvs (Theod.), 1569, prior,
164, 172.
DuneeEN (Den). Ziekenzusters,
438.
DusserponP (Fr. van), 1600,
geschiedk., 186, 824.
Dussen. Nieuwe kerk, past J. v.
d. Broek, C. v. Vregt? 45 ;
Zusters, 438.
E.
Ecur. Trappisten ; 482; Karme-
litessen en Ursulinen, 436.
EpaM. Past. Petrus, 327; past.
M. v. Enkhuizen verbannen en
vele priesters getrouw 833; sy-
nodes, 830, 331, 337; classis,
345 ; past. Loenius, 420-421.
EEMNES-BUITEN. Franciscanessen
431..
EENIGENBURG OP ZEEDIJK. Een
oud-past. en een koster afvallig,
896, 329, 330, 332.
EEasEL (M.). Zie IJrsel.
Eerprus, 1438, Vic. Gen., Bissch.
Rooz, 248-249.
Eemonp, Abdij, 119-121, 140,
141, 274, 278 279; Mart. J.
Capito, 325 ; sluiting der kerk,
362.
— (Greg. van) 1551, Bisschop
Utr., 376, 380, 386.
— VAN DER NIEUBURGH (Adr.),
T 1566, burgem., 114, 139, 149.
EunssEN (L.), 1766, pr., 50.
ErkENDUINEN. Past. A. Schra-
velaar, 45.
— (Joan.) 1595, Praem., 233.
EiNpHovEN. 209. Augustijnen ,
438 ; Zusters, 438.
ELBERT (Mr.), 1578, pr. , 260,
261.
Erour (C. H.), 1897, 315.
ErsacKER (J. B. van), 1761,
aartspr, 269, 270, 352, 498-
426.
Ersen (H. A. C.), omstr. 1855,
kap., 31.
ErsHovuT. Vernieuwing der kerk,
45, 48; Nobertijnen, 432; Broe-
ders, 434.
— (Corn.
228. 229.
— (J. van), 1600, not.? 229.
Ersr. Zusters, 489.
— (C. v. d.) 1759, past, 52.
EMANSDR(Hill.), 1473, zuster, 98.
EwBDpEN. Afv. C. Kooltuin en
Claeszoon, 393, 328,
EMMERZEEL (Marg. van), 1551,
mater, 372, 380.
ENckrEvorgT (Will. v.) 1583,
Bissch. Utr., Kard., 373-376 ,
884—386.
ENGELEN. Past. J. A. Gast en
J. v. Honsewijk, 45; Norbertij-
nen, 482; Zusters, 439.
— (J. v.), 1788, past, 44.
ENGELMUNDUS (Sint), Afbeelding,
294—997.
ENKHUIZEN. Zusters, 439.
— (Meind. van), 1572,
833.
ENNETTE (H. v.), 1764, past, 62.
ENscHEDÉ. Zusters, 438, 489.
EPTERNACH. Abdij, 117, 275.
Erasmus (Des.), 1520, 183-185.
Erp. Ziekenzusters, 438.
Escn (bij Bokstel). Zusters, 441.
ESSELIJKEKWOUDE, 36.
EsT1Us. 186, 187.
— (Adr.), 1582, Praem.,
2836.
ErTEN (bij Breda), 214,
Franciscanessen, 437.
EwaLpr (SS.), Gravure, 295,
van), 1600 rentm,
past. ,
235,
224;
476
Ewijk. Franciscanessen, 437.
ExATEN, Jezuïeten, 433.
F.
Fasen (F.), 1783, past. 46, 50.
FERDINAND, 1614, Bissch. Keul.,
265.
FromgENTII (Magd.), 1594, 210.
— (Maria), 1594, 216, 217.
FLoRENTIUS, 1386, Bissch. Utr.,
263.
— (Ger.), 1608, Jez., 342.
FrorIJs DE JONGE, 1541, pr..
94, 99.
Froris IV, 1223, graaf, 805.
— V, 1287, graaf, 279, 281,
283, 355.
FLORIS YAN AVESNES, prins van
Morea, 1 1298, 282, 288.
FLORISDR. (Neeltg.) T 1594,
priorin, 85, 89.
FockINckK (P. B.), 1768, past.,
41.
ForkERT, 1455, pr, 410, 413.
FoNTEIN VERSCHUIR, 1835, bur-
gemeester, 196.
FRANCONIS (Cerdula), 1478,
zuster, 97.
FRANEKER. Recollecten , 433;
Franciscanessen, 487.
FRANKEN (J.), 1771, past, 44.
FRANSSENDR. (Lijsb.), 1578, zust.,
110.
— (Lijsb.), 1514, zust.,
“871
— Cin) 1578, zust., 110.
Frrpe (J. C.), 1790, "past. 49.
FREDERICUS (Sint), Gravure, 295,
297.
FnEDEBiK II, 1820, Norb. abt,
Bissch. Utr., 810.
FREDERIK HENDRIK, T 1647,
stadh., 362.
Frers (Joan. de),
407, 408.
312,
1756 , kap.,
G.
GaaL (Jac.), 1657, past.,
365.
860,
Gaerr (Vinc), + 1679, 191.
Garr (Hugo), 1710, dek., 12.
. Garr£ (À ), past. 1779, 48.
Gast (J. AJ), 1784, past, 45.
GasTEL. Rernardijnen, 484; Gast-
huisnonnen, 440.
GAUTIER (Ger.), 1759, 194, 203,
268.
GEERTRUIDENBERG. Nieuwe kerk,
past. G. C. de Visscher, 465.
Zusters, 438.
GEERTSEN (Jan), 1568, afv. past.
pred., 332, 333.
GEFFEN. Zusters, 438.
GEJopT (J.) 1765, past. 42.
GErDER (Bern. van), T 1684,
past. 8, 9.
GELDROP. Ziekenzusters, 488.
GELERN. Karmelieten, 483.
GEMERT. Jezuieten, 433. Francis-
canessen, 437.
GEMONDE. Zusters, 439.
GEMP. Pater G. de la Torre en
W. Heyms, 235.
GENNEP. Zusters, 438.
GENT (van), + 1831, Dom. past.
207.
GEoRorUus. 1551. Dissch. Utr. 380.
GegagrDi (Theod.). + 1572, mart.
481.
Geragps (Hier.), + 1571, Mart.
Karm. 325.
GERBRANDI (Joan). Zie J. a
Leijdis.
GERNRODE. Dekerkdoopvont, 299,
900.
Gerritsz (Jan). Zie J. Geertsen.
GrzsTENscHEIDT. | 1848, past.
30.
GznviNG. 1885, aartspr. 196.
GESTEL. Ziekenzusters, 438.
GErzANT (R.), 1785, past. 54.
GHERLEKIN (Ger.), 1266, 280.
GurxnRLors (Barb.), 1456, zust.
253, 255,
GHEERLOF DIE COSTER,
259,
GHIJSBERTSZORN (Jac.), 1477, pr.
8b.
1386,
411
Greric (Jac.), 1421, procur. 101.
Gropr (J.), 1767, past. 66.
GILDEMAN (N. N.), 1758, 208.
GiLzis (Willibr.), $ 1592, pr.
Kan. 86.
GiLz&. Franciscanessen, 487.
GINNEKEN. Franciscanessen, 437.
GLANERBRUGGE. Redemptoristen,
484.
Gors. Franciscanessen, 4837.
GOETBLOET (Mart), 1595, Praem.
238.
GOMMARUS, 1612, Prof. 343.
Gomes (Nic.), 1755, aartspr. past.
423, 424.
GoonLE. Broeders, 435. Zusters,
440.
Goorn. Sluiting der kerk, 362.
Dominicanen, 4382.
Gorcuu. Jansenismus, 10. Mar-
telaars, 302, 304. Past. J. van
Wevelinckhoven , 356. Franc.
past. L. J. Straman, 197, Ass.
C. van Benschop, 355, 356, 357.
Recollecten, 433. Franciscanes-
sen, 487. *
Goupa. Jüs patronatus, past. J.
Bourgeois, 302, Benoeming van
Leon. Vechel en bekendmaking
hiervan in een brief aan den
burgem. 303, 804. Recollecten,
433. Franciscanessen, 437. Doch-
ters der H.H. Harten, 440.
— (Theod. van), 1522, provis. 415.
GoupaNus (Dr. Corn.), 1571, prof,
802. 303,
GRAAF (C. de), 1778, past. 44,
61.
GRAEFF VAN PoLsBROEK (Andr.
de), 1650, 452.
— (Corn. de), 1650, 452.
GRaAFFINCKS (Barb), 1456, zust.
253, 255.
GRAFT (Harm. v. d.), 1431, pr.
252, 254.
GRANAET (Joan.), + 1618, past.
837.
GRASWINKEL. 1710, Jez. 404.
Grave. Missionarissen, 434. Broe-
ders, 485. Zusters, 438. Gast-
huisnonnen, 440. Missiezusters,
441.
GRAVENHAGE ('s-). Priesters, 4.
Jans. past. J. Hellenaar en
A. Kabout, 45.
Preek van past. J. Uiten-
horn, geconfiskeerd, 61.
Kapitt. van St. Maria, 81-88,
239, 248, 249, 370.
Fransche-Karm.-kerk ,
179. St.-Jacobskerk, 423.
^ Afvallige priesters gestraft,
328
178,
Past. A. v. d. Valk, 352, 423.
Banvonnis der Jezuïeten, 404.
Recollecten en Jezuïeten, 433.
Broeders, 485. Zusters, 437, 438,
489, 440.
Zie nog 29, 283,408, 424,
25.
— Macht van), 1827, 393, 394,
898
GRAVENWESEL(” s-).Past. J. Hasius,
233, 236.
Greve (Aug.) 1791, ass. 408.
GREVELDUIN-CAPELLE('s-). Pries-
ters van Loon-op-Zand, 45, 46.
Greveus (J.). 1783, past. 46.
GreviNe (B.), 1775, kap. 42.
GRIFFIOEN (W.). 182.
GRIJPSKERK. 218.
Grim. Past. J. Senior, 238.
GRIMBERGEN. Praemonstr. abdij,
233.
GROBBENDONCK (Brab.). Kl. ,,Ma-
riëntroon”, 163, 172.
GROENENDIJK. Karmelieten, 433,
GROENEVEN (Adr. van). Zie À. v.
Adrichem.
_GROENLOO. Franciscanessen, 437.
Zust. d. christ. scholen, 441.
GROESBEEK. Zusters, 438, 439.
GRONINGEN, 408. Jezuïeten, 483.
Zusters, 438, 439.
Groor (Hug. de). 342, 344.
— (Joh. de), 1753, jans. kap. 47.
— (Joh. de), 1774, 61.
GROOTEBROEK. Zusters. 438.
478
GRooTEORUIS. 1657, past. 359,
860.
GaoorHur (J. F.), 1766, past.
49, 52, 62.
GRUBBENVORST. Ursulinen, 436.
GRUDELIUS (J.). Zie J. de Gruere.
GRUuERE (Jan de), omstr. 1575,
afv. dek. 326, 327.
Guuik (A. v.), 1784, past. 52.
GULPEN. Zusters, 4838.
GuNpT (A. X.) 1778, past. 56.
H.
HAAKMAN (H.), 1767, past. 69.
Haan (J.de), 1791, past. 60, 65.
HAARLEM. Eenige aanzienlijke ge-
slachten, 111-166.
Past, J. de Vries v. Wissen,
1856. Franc. kap. Fr. X. Spar-
wakering, 197.
Weeshuis, 154. Kapittel, 294,
985, 886, 351, 357, 359-362,
365.
Oude Sint Bavo, 112-116,
129, 124, 126-129, 136, 143,
149, 152, 298.
Begijnhof, 113, 137, 142, 144,
149.
Karmelietenkl, 120, 12T, 141,
418. Max. van Oostenrijk, 121.
St.-Janskerk, 129. Beleg, 129,
182-136. Minderbr.-kl. 153.
Adr. v. Adrichem, 132-136.
Kap.-proost Jac. Zaffius, 138.
Vrouwe-broers, Reguliers-kl,
142. Dominicanenkl. 144.
Kloostergoederen, 269. 264,
Bissch. Museum, 295.
Bissch, G. v. Mierlo, 385, 336.
Vairlenius, 835. Synode, 337,
841. Recollecten, 483. Broeders,
495. Zusters, 437, 438, 440.
Zie nog: 137, 189, 148-150,
297, 408, 418.
HaansTEEG. Norbertijnen, 432.
Haas (Mr, Jan de), 1530, afv.
pr., 100.
HAaASTRECHT. Past. F. v. Viggel
en M. Herfkens, 46.
HACHTEN (Fr. H.), 1776, past. 56.
HakoHT. Pater M. Arnoldi, 234;
past. W. Heyms en J. Havrech,
236.
HAEBLEM (G. Simonis de). Zie
Simonis.
HaGENOUWEN (F.), 1781, past. 66.
HAGEVvELD. Seminarie, 175-177.
HALLEMAN (P.), 1780, past. 57.
HaLMANS (N.) 1792, past., 50.
HALSTEREN. Gasthuisnonnen, 440.
HALTEREN (H. J. van), 1772,
past., 54.
HaMsune (J. F.), 1788, past, 60.
HANDEL. Capucijnen, 488.
Haxss (J.), 1757, kerkm., 202.
HANsEN, 1711, kruisheer, 427,
498, 430.
HaNssEN (A.), 1762, past., 40.
HARDERWIJK. Zusters, 441.
HAREN (bij Megen). Zusters, 431.
— (bij Oosterwijk). Francisce-
nessen, 437.
HARINGKARSPEL. De afv. priest.
J. Saskerder, 326. Zie ook 360.
HARLINGEN. Bek. pred. S. Utberg,
20; bek. A. J.J. Keil; 25; Fran-
ciscanessen, 437.
HanRMANUS, 1567, afv., 328.
HanMs (D.). Zie D. Hermansz.
HARREVELD. Recollecten, 488.
Hasius (Joan.), 1595, Praem.
past. 233, 236.
HATTEM (Joan. Lambertss. van),
1478, pr., 96.
HavBECH (Jul), 1592, Praem.
past., 235.
HAZERSWOUDE. Past. F. Fasen, 46.
HeEDprkuuizunN. Past. J. Grevers,
vergrooting der kerk, pest. J.
Beekers, 46; Norbertijnen, 433.
Heer. Broeders, 485; Zusters,
440.
Heemskerck (Barth) ,
kerkm., 421.
HEEMSKERK. Past. H. Kok, 46;
Franciscanessen, 438. Zie 418.
— (Hugo van), 1266, 280.
HEEMSTEDE. 124.
1704,
419
HEEREMAN VAN ZUYDwIJK (Cl),
baron, archief, 1897, 371.
HEERENBERG (* s-). Seminarie, 176;
Franciscanessen, 437.
HEERENHOEK ('s-). Franciscanes-
sen, 487.
HrrgHUGOWwAARD. Past. Groote-
cruys en Vorenbeeck, 359. —
Zie ook: 348-8350, 358, 359,
365.
Heer Jacosswoupr. Past. A.
Gaffé, 48. — Zie ook: 56.
HEERLE (N.-B.). Franciscanessen,
437.
HEERLEN. Broeders, 435; Zus-
ters, 437, 440,
Heeswijk. Norbertijnen, 439.
Heeze. Zusters, 439.
HEGEMAN (J.), 1784, past. 44.
HEYDENDAAL (À.); 1770, past.,
41, 58.
— (. Ph.), 1763, past. ,
HEYMANSDR. (Griet), iet. ^s6.
— (Lijsb.), 1551, zuster, 972,
380.
HEYMENBERG (C.), 1689, not.,
'266, 366.
— (G. B), 1773, 271, 405.
— (Theod.), 1710, not., 404,
405,
Hevus (Geert), 1579, zust., 250.
Hersn (Zael Claesz), gebroe-
. ders, 1431, 102.
HeIJNRIXZ (Joost), pr., 86
HxiLoo. Past. H. Turing, 204;
Regulierenconvent, 264, 361,
382; verbod van bedevaarten,
862.
Zie nog 352.
HriINRIxsz (Aelbr.), 1439, 255.
Heins (Will.), + 1609, Praem.
past. 234-236.
HeirnuizeN. Broeders, 485;
Franciscanessen, 437.
HekKkiNe (H.), 1779, past, 50.
HEKMAN (C.), 1770, past, 44.
HELDEN-PANNINGEN. Zusters,
441.
HELDEN. Broeders, 435; Zusters
441.
HerpeR (Den). Dominicanessen,
438.
HELENAVEEN. Ziekenzusters, 438.
HELLENAAR (J.), 1788 jans. past.,
45.
HerLiNx (Thom.) f 1777, Dom.
past.,201,204,205,207 407, 408.
HELMOND. Capucijnen , 433;
Broeders, 435; Zusters, 438.
Hermonrt. Past. J. Scutteput, 238.
HELvooRT. Zusters, 439.
Heu. Pred. J. Jansz,, 332.
— (den) Klooster. Zie Schoon-
hoven.
HEMSDAEL (Fred.) 1594, 216.
HrNDBRIES (Anna), 1686, 191.
— (Corn.), f 1615, past., 336 ,941.
HenNpeix (Arn.), 1598 afv., 881.
HeNerickspR (Zoete), 1496, ma-
ter, 240, 242.
HENSBROEK. Vic. J. Ambrosius,
329 ; past. G. Janse Royer, afv.
past. pred. M. Pietersz., 331;
vic. J. C. Speck, 333; past J.
Molanus, 348.
Zie nog 322.
HERFKENs (M.), 1791, past., 46.
Herk (Andr. ab.), 1585, Praem.,
234, 235.
Herren (Loeff. v.), 1560, balj.,
825.
HERMANSZ. (Dirk), 1645 Dom.
past, 199, 200, 342, 351, 362.
HeERNEN EN Lerum. Recollecten ,
438.
HERPEN. Ziekenzusters, 438.
Herre (de), 1645. Dom., 200.
HERTOGENBOSCH ('s-) Geboorte-
plaats van Sint Leon. Vechel,
803; Redemptoristen, 434; Broe-
ders, 435; Karmelitessen, 486;
Liefdezusters, 488 ; Zusters v. h.
H. Gez, v. J. M. J., 439; Barmh.
zusters, 439; Dochters van Ma-
ria en Jozef, 439; Zusters van
Barmh., 440.
HeuspeN. Vernieuwing der kerk,
480
past. J. G. v. Asten, 46; slui-
ting der kerk van Vlijmen, 60;
Zusters, 438.
Zie ook: Wijk.
Heuver (v. d.), 1712, past, 267.
Hir (v.) 1610, pred. 345.
HirLEBARENT, 1343, pr., 289.
HirrENus, 1610, contra-rem.
pred., 844, 345.
HriLLEGOM. Ziekte des past., af-
zonderlijke kerk, past. R. van
Tholen, 46; verzoek van katho-
lieken, 47 ; bediening door Vo-
gelenzang, 60; Zusters, 489,
HILVARENBEEK. Zusters, 438,
Hrrvensum. Jansen. statie, 39, 47.
Verzoek van de katholieken,
past. W. Hölscher, nieuwe kerk,
47 ; zusters, 437, 489.
HOEGAERDEN (Mr. Fl. v), +
1552, pension, 86.
HoerN(Odg, van), 1473, pr., 96.
— (Petr. Snijder van), 1473,
pr., 96.
HoOEvEN. Franciscanessen, 437,
HoerLANT (Ew. Fr), f 1624,
pr. 841.
Hoynck v. PAPENDRECHT (R. B.),
1755, advok., 424, 425.
HorLANDER (Oct. de) 1697, pr.
818.
HórscuER (W.), 1784, past. 47.
HoNpisk (B. ten), 1787, past. 65.
HowsEWIJK (J. v.), 1793, past. ,
45.
HowrTENIssE. Franciscanessen ,
481.
Hooa (Petr. van 't), 1780, 205,
206.
HoocERHEIDE. Zusters, 439.
HooceH (Andr. v. d.), 1669, 192.
HoocnaRnp (C.), 1757, 202.
HooGLaNp. Zusters, 439.
HooaMmape. Nieuwe kerk, 47, 48;
past. A. Gaffé, J. G. Molenaer
en J. Braakman, 48; Patronaat-
recht, 271.
HoocsTRATEN. 239.
Hoocwovp. 357.
Hoorek (Mr. Corn. v. d.), 1638,
schepen, 199.
Hoorn. Kloostergoederen, 87;
Hoekschen en Kabelj, 120;
Pater L. J. Straman, 197 ; afv.
J. de Gruere en Cl. Maartensz. ,
326, 327; Jan Arends, 327;
Synode, 330. Zusters, 438, 439.
Zie nog: 408.
Hoor (J. A. v.d), 1773, past. ,
271.
Horst. Ursulinen, 436.
HonsToK (v.), 1780, schilder,
205, 209.
HOUBRAKEN, + 1867, past. 321,
323, 350, 365.
Hour ('t). Ziekenzusters, 438.
Hour (Jan v.), schilder, 86.
HuaenuwenN (Th. v.), 1767, past.
64, 55.
HUYBERGEN. Broeders, 434.
Hoursen (Geld.). Dominicanen,
432; Franciscanessen, 437.
Huisman (H.), 1788, past, 42.
HurswaarD. 322, 840, 349.
Hurrr (Jan Klaasz), adv, 199.
HurscHER (W.), 1766, past. 44.
— (H. F. ten), 1779, past., 53.
Huisr. Franciscanessen, 437;
Gasthuisnonnen, 440.
HorrEN. 45, 48.
Hosine (Joan. Will), + 1859,
past., 80, 31,
I.
ILPENDAM. 357.
IJssErsTEYN. Geslacht, 354, 365.
— 353, 355. Zusters, 439.
IJZENDIJKE. Franciscanessen, 437.
IMMESEN (C.), 1781, past., 49.
— (C. v.), 1790, past., 52.
INGEWINCKEL (Johan.), 1506,
proost, 1l.
J.
JacoBsz (Andr), 1532, pension.
0
— (Mr. Dirck), + 1674, kap. 323.
— (Jan), 1571, burgem. 303.
FI
481
Jacossz. (Lour.), pr. 86.
— (Petr.), 1442, 102.
Jacor, 1630, bek. 188.
Jan. 1366, past. 289, 290, 292.
Jans (Sybr.), 1567, afv. past. 328.
JANSEN (Joan. Árn.), 1871, Dom.
past., 209.
JANSKERSPEL (Sint-). 397.
JANSSEN (Jacob), 1476, pr., 99.
— (Thom), f 1795, Dom. past.,
205, 206, 408.
JANSSENS, jes. 1696, 403.
JANSSTEEN (St-). Franciscanessen,
Jansz. (Dirc), 1509, pr., 85.
— (Ger.), 1543, pr., 253.
— (Jan), T 1578, pr., 828.
— (Jan), 1581, afv. past. pred.,
331, 332.
JaquINoT (Leop.), T 1816, karm.
179.
JERSEL (À. v.), 1783, past., 65.
JEUNE (H. J. le), 1768, past.,
52, 63.
Jisp. Vertrek des pastoors en ver-
bod voor ordesgeestelijken, 48.
JOANNES, 1449, Bissch. Carth.,
249.
Joannis (Ambr.), 1618, pred. ,
830.
— (Corn.), 1608, past., 138.
Jore (P. de), 1798, past. , 41.
JoNcE Jacob, 1450, 247.
JoNcx Jaconpsz. (Mr. Dirck), 1524,
pr., 247.
"Se RacoD), 1486, burgem., 247,
256.
— (Klaas), 1480, schepen, 247.
— (Pilgrom), 1480, schepen, 247.
— (Mr. Wout.), + 1480, pr.,
246, 247. |
Joos, 1546, pr., command. van
Sint Jan, 316.
JoosTEN (Adr.), f 1573, pr., 134.
JORDAENS (J.). Zie Jordens.
JonpaNIs (Petr.), 1548, past.,
827. .. |
JonpENS (Jan), 1567, afv. past.,
325, 327, 329, 330.
Jurraas. Franciscanessen, 437.
K.
KAATSHEUVEL. Franciscanessen ,
437.
KaBovT (À.), 1789, jans. past, 45.
Karr (t). Past. J. Ph. Heyden-
daal, J. A. v. d. Sloot, J. H.
Lexius, 48.
KALSLAGEN. Predikanten, 5.
KALvERDIJK. Zie Langedijk.
KaMPEN. Past. Fr. X. Sparmake-
ring, 197; zusters, 438.
Katwijk a/R. Jezui&ten, 488.
Kerr (Ant. Jac. Jos.), + 1866,
ast. bek., 25-30.
RKMAN, 1751, past., 269.
KxraknRAbr. Recollecten, 438 ; Ur-
sulinen, 436 ; ziekenzusters, 440.
KrRKWERVE (Schouwen). 315,
816.
— (Walcheren). 315, 316.
KERSCHNER (Jos. À. L.), 1898,
ast. , 35.
Kensrens (Adr), 1804, past, 17.
Kerver (P. A.), 1826, 20.
— 1846, aartspr., 176.
Kerver (Trijntje), 1650, 189.
KrssEL (Limb.). Zusters, 441.
— (N.-B.). Zusters, 441.
Kerner. Vernieuwing der kerk,
48.
Keuren. College der Hollanders,
176, 177, 266.
Kxurzn(J.) 1777, past., 52, 62.
Kres vaN WissEN (De). Familie,
154-156.
— (Franc. de), 1650, Orator. ,
156
— (Jos. de), + 1677, past., 156.
— (Piet. de), 1660, jes., 156.
Krevar (Theod.), omstr. 1645,
jes., 402.
KikMaAN (Steph.), 1831, dom.
kap., 209.
Kreer (W. D.), 1766, past., 262,
268, 269, 407, 408.
Kuinkent (Mr. Will), 1406?
Franc. gener., 92.
Bijdragen Gesch. Bisdom v. Haarlem. XXIJ Deel, 31
482
KrEGTELs (Anth), + omstr. 1810,
dom. past.. 206.
Kocn (R.), 1787, past.,
Kock (P.), 1782, past.,
„KoepisK. Afv. kap. J. Willemas,
826; nieuwe leer, 329, 330,
333; Remonstr. en contra-re-
monstr., 345.
Zie ook: 322, 349.
KozNisz. (Jacop), 1527, prior,
264.
Korwacur. Franciscanessen, 437.
Kok (H.), 1789, past., 46
— (J.). 1781, past., 61.
— (G. de), 1766, 65.
KoNiNGsBoscH (bij Echt). Zus-
ters, 440.
KoniNxvELT. Nonnenkl. bij Delft,
121.
KoorruIN (Corn),
ast., 323, 328.
ORTBRAAR. 50.
KonscENs (Jasp.), 1544, 257.
KonscENSDR. (Baerte), + 1556,
81.
— (Griete), f 1556,80, 81, 85, 87.
Koster (Joan.), 1781, ass., 408.
KRALINGEN. Past. À. J. W. Dijk-
hoff, 35; nieuwe kerk, past. J.
Mulder, J. Boorboom, Th. Vo-
gedes, G. Smolders, 48.
Goederen der Duitsche orde,
211.
Zie ook: 285, 286.
Kramer (W. J.), 1776, past. 42.
Krom (Dirk), 1801, 206.
KROMMENIE. Kerkmeesterszaak ,
past. M. Roobol, J. Maju, Th.
Baasjen, B. Kuyter, C. Imme-
sen, 49. Jans. past. J. Casaur,
49; kloostergoederen, 88.
KROMMENIEDIJK. Past. J. (C.
Frede, 49; kloostergoederen, 258.
KnuISBERGE (Alb.), f 1682, past.
1560, afv.
KupsLsTAART. Predikanten, 5;
past. Fr. Fasen, J. de Haan en
J. Rigt, 50.
Kork, Broeders, 435 ; zusters, 438.
KurLENBURG. Seminarie, 176 ; je-
zuïeten, 438; zusters, 439. Zie
ook: 407.
Koinper. Past. C. Hendriks, 336.
KUITENBROUWER (L.), 1781, past.
48.
Kun (van der). Familie, 178.
KwakeL (De). Kerkhofwijding ,
20; past. A. v. Weert, H. Hek-
king, reparatie der kerk; past.
J. B. Luerman, 50; kerspel van
Amstelveen, 189.
L.
LAMBERTSE (Harm.) 1476, pr.
Lax (F. H.), 1780, past. 57,
Liwssts (F.) 1786, past. 51.
LANGEDIJK. Trouwe pastoors, 327;
past. Ploegh en J. B. Elsacker,
352; past. Grootecruys, 359,
360; past. J. Gaal, 360, 365 ;
pater J. Marquis, 404. Zie ook
322, 859, 404.
LANGEN (J. A. v), 1781, past.
56.
LANGENBOOM. Dominicanen, 433.
LaNcERAaB. Klopbroer, 22; past.
J. F. Hamburg en N. Halmans,
60. Zie: 5, 22.
LANsING (J. P.), 1784, past. 592,
55
LAP VAN WAVEREN (Gijsb.), ge-
schiedk. 186, 187, 430.
LaPPÉ (A.), 1786, past. 64.
LaPPrus (G.). Zie Lap van Wa-
veren.
LAREN. Past. N. v. Veen, 50.
Dominicanessen, 438.
LARENSTEIN (Geld.). Zusters, 440.
LaToMus (Joan.) 1669, prior,
168, 172.
Laro (Jan), 1704,
LAUKENSDR. (Christ),
98.
LEENDE. Zusters, 438,
LEEND EBSZ. (David), T 1574, kap.
mart. 323.
r. 418.
1478 , zust.
488
LEEUWARDEN. Dominicanen, 433;
Zusters, 438. Zie nog, 323.
LEEUWEN. Franciscanessen, 437.
— (Sim. v.), geschiedk. 111.
LEGMkER. De pastorie van Boven-
kerk, 43. Zie ook, 50.
LEIDEN. De Lodewijkskerk, 18,
19.
DeSt.-Petrusparochie, 32, 175,
171.
Vrijdom van accijns van Kath.
gestichten, 38.
Preek van past. J. Uitenhoorn,
61.
Aanteekeningen over kerken
en pastoors ná de hervorming,
1717.
Fransche-Karmelietenkerk ,
177-179.
Universiteit, 329.
Priesters, 18, 19, 32, 175,
177, 191. Recollecten , 433;
Broeders, 435; Zusters, 498,
439; Ziekenzusters, 440.
LEIDERDORP. Dominicanes., 438.
Leipis (Joan. a), T 1514, karm.
prior, 121, 151, 418.
LEIDSCHENDAM. Past. J. Uiten-
hoorn, 61, Franciscanessen, 438.
Lrm (L.) 1780, past. 55.
Lens (Ch), 1757, kerk,
— (Clas),
— (Joan), + 1864, dom.
207.
Lent (Marc. van), 1573,
162, 163.
— (Th. van), 1769, past. 52.
L&uT. Franciscanessen, 487.
Leuven. De monstrans der Am-
sterdamsche Clarissen, 74.
Past. v. den Broek, 74
St.-Maartensklooster, 162.
College der Hollanders, 176.
College y Hooge heuvel”, 176.
Abdij van Park, 210, 211,
213, 214, 917, 219-236.
Universiteit, 216, 302, 308.
Sint Pieter, 216.
202.
202.
past.
prior,
Seminarie des Coninex, 217
220.
College der Allerh. Drievul-
digheid, 271.
College van Adriaan VI, 357.
Lexius (Joan. Ant.) 1810, past.
17, 18.
— (J. H.), 1791, past. 48.
LrcurEeNvoorDe.Recollecten, 438.
Franciscanessen, 488.
Liesnovr. Ziekenzusters, 438,
— (G. v.), 1826, pr. 22.
LiEZEL. Zusters, 439.
LrwBunc (Jan), 1780, 205.
LiwMEN. Past. J. B. Schuyt, 204.
LINDEN (À. v. d.), 1774, past.
55.
Lrsse. Past. C. v. d. Valk, ker-
kelijke dienst op Meerenberg, 50.
— (Franc. v. der), past. 10.
LiTH. Ziekenzusters, 438.
LrrHoorEN. Norbertijnen,
Zusters, 439.
LonBiTH. Zusters, 439.
LocHEM. Recollecten, 433.
LocurssT (Herm. de), 1495,
deken kap., 69, 78.
Lozrrius (Henr.), f 1632, past.
386, 342, 351, 401.
LOENEN. 50.
— a/d Veluwe. Het kasteel Ter
Horst, 111, 113, 116.
Loerros (H. J.), 1704, pr. 416,
417, 420—422.
LOHMAJER (Ambr.), 1849, dom.
past. 209.
Loweas (Jos. de), 1780, franc.
71.
Loon (Jud. van), 1757, 202.
LooN-oP-ZAND. Bediening te 's-
Grevelduin-Capelle enz. 45. Zie
ook, 51.
LoospUINEN. Emer. past. A. J.
J. Keil, 80; past. B. Ocke, nieuwe
kerk, 51. Zie ook, 116.
Loors. 1585, praem. abt, 235.
LoPsxzN. 274.
LouzgEYspR. (Reyntg.), T 1498,
zuster, 85.
432.
486
MvursaERT (Dion.), geschiedk.,
153.
N.
NAALDWIJK. Past. A.J. J. Keil,
30; nieuwe kerk; past. M. H.Wit-
bols, 52; Dominicanessen, 438.
NAARDEN, Past. C. v. d. Elst, J. F.
Groothuys, H. Vermeer, FE. A.
Scheers en J.Nijhoof, 52; klooster-
goederen, 249.
NABBEVELD (J. L. AJ), 1897.,
past., 418.
NAERDEN(Piet van),1510, pr.,242.
NAIBRDEN (Geertr. van), 1411,
priorin, 258, 254.
NaNNING, 1743, past., 44.
— (J.), 1784, past, 52, 188.
NEDERHORST-DEN-BERG. Zusters,
440.
NEDERWEERT,
491.
NEERBOSCH. Dominicanen, 433;
Dominicanessen, 438.
NEeR. Zusters, 441.
NEERINX (N.), 1770, past, 58.
— (V), 1764, past, 56.
NERROCKERZEEL. Past, J. Schil-
peroert, 234.
NES EN ZWwALUWBUURT , Past.
À. Hansen, 40,
Geschiedenis der Statie, 182,
183.
Nesse (Gijsb. van), 1660, 406.
Nrcoraas, 1685, franc. ass, 190.
— 1266, bened. abt, 278.
NIEUWENDAM. Augustijnen, 433.
Nieuwe NIEDORP. Afv. pastoor,
koster en vicaris, 326, 328, 329.
Zie nog: 6, 265.
NikEUWEB-AMSTEL. Kloostergoe-
deren, 101, 102.
NIEUWERKERK. 191.
NIEUWEVEEN (Trijn van), T 1549,
priorin, 85.
Nieuwe WeErBnING. 56.
Nieuwkoop. Past. H. J. le Jeune;
J. Keuler; J. F. Lanzing; A.
v. Gulik en F. Rigters, 52,
zusters, 439.
Franciscanessen ,
NriEUWVEEN. Past. J. Uijtterwaele,
4, 5, 7; Patroonheilige, 7, 9;
Doopregister van Zevenhoven,
8, 9, 11; De ,,kok"-steen, 14;
zelfstandige parochie, 31-35;
past. H. Verstraaten , 33, 34;
kerkhof, 34.
Zie ook: 7, 11, 12, 13, M,
15, 17, 18, 19, 21, 21.
Niuoor (J), 1783, past, 53.
NIJKERK. Zusters, 439.
NIJMEGEN. Dominicanen en Re-
collecten en Jezuïeten, 433;
Broeders , 435; Zusters, 436,
438, 441.
NIJSSEN (H,Y, 1860, 174.
NikLaasZ (Nikl.), T 1540, pr.,
85,
NISTELRODE. Ziekenzusters, 438.
Nirent (E. J. A.) 1777, past,
59,
Noorp-DEURNINGE (bij Dene-
kamp). Zusters, 438.
NooRDEIND (N. H.) Kerkslui-
ting, 362.
NooRDEN. Past. D. v. Bodegra-
ven, 2, 3; past. N. Cos, 1l;
past. R. Brouwer: 53.
Zie ook: 22.
Noonp-SCHARWOUDE.
Rijckardus, 827.
De pred. beroept zich zelven,
332; kerksluiting, 362.
Zie ook: 322, 360.
Noorpwijk. Past. E. G. v. Zanen,
58; Zusters, 489.
Zie ook: 274.
NOORDWIJKERHOUT, Verschil der
Kath. en Jansenisten; pastoor
J. Meijbeek ; H. F. ten Hulscher;
W. Swaeck, 53; zusters, 439.
NORDINGEN (Jac. van), 1651,
oud-burgm., 200.
— (Mr. Joh. van), 1645, 199,
200,
Noirs (Mich.), + 1689, franc.
past. 189-191. |
NUNEN. Zusters, 439.
NUNTrUSSEN. Lijst van —, 180.
Past, BR.
"
487
0
OnpaM. Past. A. J. J. Keil, 27;
past. J. Jordens, 330; afv. past.
M. Pieters, 331; past. W. Coo-
pal, 836, 347, 348; past. A.
Vorenbeeck, 848, 352, 359;
past. J. Molanus, 848; pastoor
Petrus, 415.
Zie ook: 322, 358.
OckE (B.), 1785, past., 51.
OpiLIENBERG. — Kanunnikessen ,
436.
OpurPHus (Sint). Gravure, 295,
297.
OEDENRODE (Sint), Augustines-
sen, 436; Ziekenzusters, 438,
OrGsTGEEST. Past, M. Rens; ver-
grooting der kerk; past. G. L.
Bono; P. Schouten; C. v. Imme-
sen; J. Vinkenburg, 53; Fran-
ciscanessen, 437.
OrRINcK (Th.), 1670, past, 266.
OERLE. Zusters, 438.
OETGIERS VAN CRALINGHEN, 1815
284—280.
OrsEN. Ziekenzusters, 488.
OLDENZAAL, Benedictinessen,4930;
Franciscanessen, 437.
OvrRoP (Andriesz. van), + 1573,
past. 328.
Oxzrar (P.), 182.
OwzENoomRp. Past. L. Wijtens
geweigerd, past. À. v. d. Bolk,
W. Tobbers, 58.
OOLTGENSPLAAT. Past. S. Utberg,
29.
Ooms, 1706, Jes., 404.
OoREN (Jan Cleijn te), 1568, afv.
pr., 326.
OorscHor. Franciscanessen, 437.
OosTBURG. Gasthuisnonnen, 440.
OosTDonP. (?) Past. M. v. Wijn-
gaerden, 58.
OosTERHOUT. Norbertijnen 432;
Jezuïeten, 433; Broeders, 434;
Norbertinessen, 436 ; Francisca-
nessen, 487; Gasthuisnonnen ,
440.
OosTERWIJK. Franciscanessen ,
437 ; Ziekenzusters, 438,
OosTKAPELLE, 219, 317.
OostTvorEN. Kapel van Sint Pan-
cratius en dek. G. Simonis, 147.
OosTZAAN, Kerkbouw, 53; past.
C. P. v. d. Aa, 54.
OosTZAANDAM. Nieuwe kerk, 54.
OOTMARSUM. Zusters, 439.
ORTHEN. Zusters, 439.
OnMÉ (Jac), 1788, 205, 206.
OscH. Karmelieten, 433; Broe-
ders, 435; Zusters, 488.
Osporp. Geschil over grensrege-
. ling met de statie Buitenveldert,
43; past. H. J. v. Halsteren ,
verbouwing der kerk, 54.
Osis (J.), 1761, jans. past. 47.
OSSENDRECHT. Franciscanessen,
431.
OTERLEEK. Past. J. Ambrosius,
329,
Zie ook: 322, 393, 339,
945—349.
Orrer (Dirck Hillebrantsz. den)
+ 1580, zijn goederen, 445—447;
stichting in het Burgerweeshuis,
447-448; testament, 448—451.
Zie ook : 463, 464.
OTTERSUM. Zusters, 441.
Oup-Apr. Past. Fr. v. d. Lisse,
10.
OUDENBOSCH. Jezuïeten, 433. Ber-
nardijnen, 434; broeders, 435 ;
Franciscanessen, 487; gasthuis-
nonnen, 440.
OupE Nieporp, 365.
OUDERAMSTEL, 54.
OuDEÉBKERK. Kloostergoederen ,
242.
Oups Tonee. Kap. À. J. J. Keil,
27; nieuwe kerk, past. C. Wit-
senburg, R. Gezant en J. Pex,
64.
OUDEWATER. Geschil over een ka-
pelaan, past. F. Rogiers, Th. v.
Hugenuwen en L. Lem, 54, 55;
Recollecten, 433; Franciscanes-
sen, 438.
488
Ounz-WeErTeRINa, 56.
OUDHBUSDEN. 45, bb, 229.
Ovopuor (Ver.), 1840, 208.
OvpkansPEr. Past. J. Vermeije,
825, 827; de koster T. Pietersz;
de afv. J. Jordens, 825; de pre-
't H. Vormsel te Zijdewind, 364,
865; nieuw bedehuis en de kerk
van Past. Brikkenaar, Roomsche
vroedschappen, 865.
Het Karmelietenklooster, 403,
413-415.
dikant J. Jansz, 382. Zie nog, OUup-ZEVENAAR. Capucijnen, 433.
822, 360. OvERBEEK (Herm. van), + 1748,
Ovvorr. IV. In donkere dagen,
franc. past. 193, 407.
321-837. OVERDIEMEN, 44, 55,
Trouw der katholieken bij de OvrgrerLrt. Past. J. Walteri, 233.
hervorming, 821-328; toestand Overscurr. De oude parochiekerk,
der omliggende parochies, 824-
274-281, 286. Zie ook, 42, 55.
888; trouwe priesters, 828-325; OVvERVEEN. Past. Gerstenscheidt
ontrouwe priesters, 826—338;
alteratie der kerk, 384; de ban
gevoegd bij Alkmaars schout-
ambt, 835; geestelijke hulp uit
Alkmaar, missionarissen in den
en A. J, J. Keil, 30; Deservi-
tor, P. M. Snickers, 30; Zus-
ters, 439.
P.
omtrek, 336, 837. PaspE (Lib. de), 1678, praem.
V. Nadehervorming, 337-847.
abt., 235, 286.
Herbouw van het dorp, de Pancras (Sint). Afv. past., 826 ;
oude kerk, 837—839 ; godsdienst-
oefening verboden, 339-340;
de alteratie, 338. Zie ook, 322,
849, 358, 860.
klopjes, klopbroer, roomsche Pampo (Silv), 1592, vic.-gen.
schepenen , roomsche meester,
212.
840; priesters te Alkmaar, 941, Pagk. Abdij. Zie Leuven.
342; godsd. twisten onder de Passers (Anna), 1578, zust. 388.
hervormden, 842-346; pred. A. PaTE&R (Ald. Jac.), omstr. 1635,
Volckertsz. en P. Aemilii, 345 ;
346, 350.
droogmakerijen in den omtrek, — PATHMOS (Corn.), 1592, 212.
846, 347. Pauw (Hendr.), + 1704, 188,
VI. De statie Oudorp, 347- 418, 420.
862. Perr (Petr.) + 1696, past. 9-11.
Godsdienstoefening verstoord, ^ PgNpREcHT. 55, 56.
347; pred. A. Schipio en J. Perquin (L. F.), 1759, past. 58.
Schipio, nieuwe grensregelingen, —PrERsIJN (Nic.), 1287, 281, 282.
de oprichting der statie, 348-352. Perers (Franc.), franc. ass. 191.
VII. Oudorp's pastoors na de — PETEBSZ (Lamb.), 1467, 105.
hervorming, 352—368. — (Will), 1579, pr. 250, 258,
Past. Henr. van Benschop, 257, 261.
852—308. PrTRUS. 1523, past. 416.
Stichting der statie, portreten PETTEN. Afv. past. J. Jordaeus,
buste van past. V. Benschop, 353;
verscherpt plakkaat van 1681,
958; de gemeente Sint Pancras,
860; boeten, 861; kerksluiting
827, 380; pred. Ambr. Joannis,
330; afv. past. pred. J. Claesz,
832; past. J. Cornelisz. Speck,
388.
in 1644; toestand der kath. na Pex (J.), 1788, past. 40, 54.
1648, 863, 364; toediening van Piek (H.), 1761, past. 41.
489
PrzTEs (Sint), bij Maastricht, Kar-
melitessen, 436.
PrETERSZ, (Mich.), 1572, afv. past,
881.
Pret IN DEN HaBND'. (Weyntg.),
1496, zuster, 353, 256.
Priecs (Fr. Will. v. d), T 1897,
rect. , 35.
PvNAKKER. Nieuwe kerk, past.
E. v. d. Marck, tijdelijke kerk-
dienst, 55; past. J.de Weerdt, 272.
PLakKKAAT van 21 Sept. 1730, 86,
Preup (Petr.), T 1640, jes, 199,
852, 401, 402.
Purxrrus, geschiedkundige, 187.
Prozen, 1740, past., 352.
Poziprk. Past. A. X. Gunst,
vergrooting der kerk, 55; Fran-
ciscanessen, 487.
PorzrmNBUnG (Corn), T 1720,
past., 271.
PoELENSURGE (Sym. van), 1704,
kerkm., 421.
PosLeEBsT. 55.
— (Ger. van), T 1404, 4831.
PoPPEKERKE. $16.
PosrERHOoLT. Ursulinen, 436.
Port (Anth. de), 1495, kan.,
69, 78.
PRANGExRs (Cath.), 1695, tertia-
ris, 192
PRINSENHAGE. Franciscanessen ,
437; ziekenzusters, 440.
PeRIiNSLAND. Franciscanessen, 437.
Pronk (Ger. Jac,), t 1869, past,
91, 32.
Prurm (Joan), 1711, jans. past.
427
PumuEnEND, Past. W. Coopal ,
385; Zusters, 439.
Q.
QUADRATUS (Petr.), 1530, afv.
pr., 100.
QUIRIJNSSEN (Corn). Zie Pathmos.
— (Mich.), 1592, 213.
QuiNsEL (F.), 1783, kap., 40.
R.
RAALTE. Liefdezusters, 488.
RAAMSDONK, Past. A. v. d. Lin-
den, nieuwe kerk, past. J. B.
Bruynen, 565.
RAAMSDONKSVEEn. Ziekenzusters,
438,
RAAT VAN BOGELSCAMP (Adr.
God. de), + 1780, past. 15-16.
RaAYMAEKERS (F. J.), 1858, praem.
234-236.
RAM VAN SCHALKWIJK (Godefr.),
T 1755, aartspr., 428, 424.
RaMP (Brechta), omstr. 1690, 156.
— (Mr. Dirck), + 1597, burge-
meester, 112, 127, 128, 136.
— (EÉgb.), omstr. 1550, burge-
meester, 113, 131, 148, 264,
RANDENBURCa (bij Gouda). Past.
P. Pelt, 9.
RansporP (Jan Cornz. v.), + 1660,
265.
RAVENSTEIN. Áugustinessen, 436.
REEK. Zusters, 487.
Rezuwijk. Nieuwe kerk, 55, 56.
Rever. Zie Royer.
RxvNs (L.), 1777, past., 65.
REUNERI (Corn.), + 1572, priest.
mart., 431.
— (Dom.), 1595, praes. sem.,
217, 218, 221.
RzevNIERsz. (Luc), T 1543, pr.,
258, 257.
REMETSz. (Jac.), 1501, prior, 257.
REMMENDR. (Geertr.), zust., 87.
Renes (G. H.), 1897, past. 318.
Rens (M.), 1770, past. 58.
RxNsBoncH (^ic. van), 1838,
past., 1.
RENSMAN (Anth.), 1740, 405.
REsoLuTIES van Gecom. Rad. van
Holl. Zuid-kwart., 1730-1794,
86-66.
Reuver. Dominicanessen, 488.
Reuzen. Broeders, 435; Zieken-
zusters, 438.
RuuNsBURG. De St.-Mariakerk ,
275; de abdij, 281.
RHoon. Past. V. Neerinx, A.
Rosse, Fr. H. Hachten,'P. Kook,
J. de Mol en J. v. Drunen, 56.
490
RrcuerL (Henr.),
past., 195.
RIDDER VAN GROENESTEYN (Dirk
Ferd. de), omstr. 1650, jes. ,
146, 147.
RiEgL (Joan. Petr. Andr. van),
+ 1833, past., 18, 19.
Rrer (J.), 1791, past., 50.
Rrereus (F.), 1798, past., 52.
Rrsck (Corn Willemsz. van),
1581, 241.
Ryckarpus (Rom.), omstr. 1568,
past. , 327.
RrsckzoLr. Dominicanen, 433.
RIJEN. Franciscanessen, 437.
RiJNDeEgs (J.), 1776, past. 42, 52.
RIJNSATERWOUDE. Nieuwe kerk,
past. M. H. Witbols en A. Tho-
mas, 57.
Rijp (De). 322,
RiyPwETERING. Past. J. P. Meyers,
H. v. Westerlo, F. H. Lammers
en P. Halleman, 57; past. V.
den Mey, 272.
RissEN. Ziekenzusters, 438.
RrswiJk. Jansen. statie, 89, 57,
178.
Jansen. past. À. Schravelaar,
verzoek der Kath. om een Kath.
pastoor, past. A. Vermeulen,
nieuwe kerk, past. H. Beukman,
geschil tusschen de H.-Geest-
armenmeesters en de BR. K. ar-
menverzorgers, past. J. T. Ver-
meer, 57, 58. Geschiedenis der
Kath. statie, 177-178; Zusters,
438.
RIJZENBURG. Zusters, 438.
Riwozns (J.), 1740, aartspriest.,
267, 406, 407.
RopENurmns. 42, 280.
— (Alew. v.), 1266, 279, 280.
— (Dirk van), 1266, 280.
RopoaN (Car. Phil. de), 1 1616,
Bissch. Middelb., 210, 211, 220,
227-232.
Roporenuss. (Theod.), 1467, pr.,
264.
1818, franc.
Roprriavez (Phil), 1755, pr.,
424—426.
RoxLANTS (Katr.), 1579, zuster,
250, 261.
RoELOFARENDSVEEN. Deken H.
Gael, 19; Jans. statie, 39, 56,
nieuwe kerk geweigerd, past.
W. v. Weetering, vergrooting der
kerk, de kapelaan-pastoor, psst.
J. À. v. Langen en J. B. Muys-
saert, 56, 57; Zusters, 439.
Roeper (Jac. de), T 1772, past.
205.
ROERMOND. Camillianen , 439;
Redemptoristen, 434; Broeders,
435; Karmelitessen , 436; Cla-
rissen , 436; Ursulinen , 436;
Liefdezusters, 438; Zusters van
het Arme Kind Jesus, 439;
Arme Dienstm. v. J. Chr, 441.
Roorzms (F.) 1767, past., 54.
Rov (Jac. le), f 1741, dom.
past., 201, 407.
— (Petr. le), t 1737, dom. past.
192, 199, 201, 407.
Rorrr (Ger.), 1574, afv. past,
327, 330, 331.
Roonor (M.), 1765, past. 49.
Roop (B. A. van't), 1855, kap.,
81.
Roope (Flor. de), 1478, kap. 120.
RoosEBooM (M.), 1745, 194.
RoosTEREN. Zusters, 441.
Rooze (Petr), geschiedk., 191,
203, 204, 205.
RosENBoscH. 1477, proton. apost.
370.
ROSMALEN. Broeders, 486. Zie-
kenzusters, 488. Zust. v. Barmh.
44,0.
Rosse (A), 1770, past. 56.
— (A. P.), van), 1776, past. 48.
RoTMEIJER (J.), 1788, past. 61.
ROTTERDAM. Sint-Laurentius-pa-
rochie, 32.
Vrijdom van accijns voor kath.
gestichten, 88. Past. B. J. Bijle-
velt, erfbevoegdheid van armen-
en godshuizen, 57; preek van
"X007 08e TI. o8 A v» -
IE Uv
491
past. J. Uitenhoorn, 61; kap.
n. de la Croix, 65; Frane, past.
H. Richel, 195.
De Statie aan 't Steiger, past.
À. A.de Brabanter en past. A.
Knegtels, 206.
Het Dominicanenkl. 278.
De oude Sint-Laurentiuspa-
rochie, 273-292.
Begin der stad, 274; stichting
der parochie, 274—282; de com-
mandeurs aan den Hofdijck, 276,
271; het slot Bulgerstein, 281;
eerste vermelding der parochie,
281, 282; het w»besceijt", 282—
284; grenzen in de 14de eeuw,
geschil tusschen Dirk Bokel en
Oetgier van Cralingen, 285, 286 ;
in 1815 bestaat er geen parochie-
kerk te Rotterdam, 286; Rot-
terdam onmiddelijk onder beheer
der gravelijkheid, 286, 287;
krijgt zelfstandig beheer en stede-
lijke rechten, 287; schoolmeester
Pieter Marre, 287; na de op-
richting der school vermelding
van kerkel. personen, 288, 289;
oprichting der parochie in 1825,
289; onzekerheid van de opgave
van 3 pastoors vóór dien tijd,
289; verbetering der datums,
290; ‘Heer Dirck, 290-292; vrij-
heden van Jan van Henegouwen,
250; conclusie tot het stichtings-
jaar, 292.
De parochiale indeeling der
stad in 1697, 318-320. Lof van
den Ap. Vic. op de verdeeling,
820.
De Leeuwstraatskerk , 366;
Dominicanen, Recollecten en Je-
zuieten, 433; Redemptoristen,
434; Broeders, 435; Zusters,
437, 438, 439, 440,
ROvENIUS (Phil), 1651, Vic. Ap.
Bissch. Phil. 187, 347, 348, 350,
361, 355, 361.
ROZENDAAL (N.-B.), Norbertijnen, .
482. Redemptoristen en de St.-
Josefs-congregatie, 434. Broe-
ders, 435. Franciscanessen, 437.
Gasthuisnonnen, 440.
. RujGEWILNISs. 57, 62.
RukrEN. Franciscanessen, 487.
RoscuHsBraTT (J. H.), 1897, de-
ken, 411.
RUSTENBURG. 848, 349.
8.
Saaosverr (J. W.v.), 1855, kap.
SarrUs. 1614, pr. 401.
SAGE TEN BROEK (le), omstreeks
1825, 20.
SAMBEEK. Redem ptoristinen, 436;
Dominicanessen, 488.
SAMMER (A), 1687, 401.
— (Thom.), omstr. 1620, 188.
SANDE (Roel. van), 1407, past.
289, 290, 292,
SASKERDER (Joan.), 1557, afv.
pr. 326.
SASSE vaN IJssELT (Van), Familie,
111,
SASSENHEIM. Past. A. Heijden-
daal, vergrooting der kerk, 58.
Past. Corn. Joannis, 188. Zus-
ters, 439. Zie nog, 274.
Sas VAN GENT. Franciscanessen,
437.
ScHAAP (H.), 1788, past. 63.
SCHARP. Familie, 464.
ScHAESBERG. Zusters, 440.
ScHAGEN. Kap. J. L. A. Kersch-
ner, 35; afv. past. S. Jans, 826,
328; Miss. J. Cats, 337, 347.
Zusters, 438.
— (P. M 1757, 201, 202.
ScBAIK. Zusters, 439.
SCHALKWIJK. Zusters, 439.
ScHEEBS (F. A.), 1788, past. 52,
62.
SCHELLENS (H.), 1781, past. 59.
. SCHELLINCK (L.). praem. proost,
226, 227, 234.
ScHERMER. Kloostergoederen, 88,
259 ; afv. past. C. Cornelisz, 339.
Zie ook, 822.
402
SCHEVENINGEN. Zusters, 430.
SCHIEBROEK. 380, 284.
ScHrepaM. Stichting en parochie-
kerk, 279; past. Anthony, 287,
288; Dominicanen, 433; Broe-
ders, 485; Dominicanessen, 438.
Zie 288.
SCHIEFBAAN (J. H.), 1767, past.
64
SCHIJNDEL. Ziekenzusters, 438.
SCHILPEROERT (Joan.), praem.
past. 284.
SCHIMMERT. Missionarissen, 434 ;
Zusters, 44].
Scut1N-oP-GEUL. Zusters, 440.
ScurIPIO (À.), 1624, pred. 847.
— (J.), 1645, pred. 348.
ScHIPLUIDEN. Past. N. Bono,
bouw op het kerkbof, past. C.
Beltink, 58.
SCHOEMAKER (Ger), + 1786, ge-
schiedk. 71, 74.
ScHOLTE (L.), past. 841.
SCHOONHOVEN. Kap. R. de la
Croix, 65.
— - (Ger), T 1698, franc. past.
— - dom), T 1704, franc. past.
SOuGORL. Past. M. W. Braak, 19;
Martel. J. Capito, 824, 825; de
afv. Jan Jordens, 826, 829, 329;
past. Petrus, 327; de afv. past.
G. Royer, 327, 330, de afv, P.
Direxz, L. Claasz, 828-330;
Miss. J. Granaet, 337; kerk-
eluiting, 362. Zie nog, 322, 847.
SCHOTEN. 44, 58, 59.
SCHOUTEN (A. ), omstr. 1855, kap.
81.
— (F.), 1790, past. 52.
— (P )" n 53, 408.
SCHOUWEN, past. 181.
SCHRANT (N. ), 1829, 23.
SCHRATELAAR (A.), 1758, past.
AA 1766, past. 45.
Sonia (Jan Bapt.), 1759, past.
ScuuLrz (H. M.), 1780, past. 40.
SCHUURMANS (Anth.) , 1 1674,
franc. past. 189.
— (Maria), 1668, begijo, 189
— (Tberes.), + 1618, zust. 189.
SCYLLINCK (Lambr.), 1673, praem.
proost, 218.
SCUTTEPUT (Joan.), 1604, praem.
past. 238.
SEEROOSKERKE, 219.
— (Phil. van), 1658, rentm., 909.
SENIOR (Joan., 1595, praem.
past., 233.
SEUTER (J. C. J.), 1897, past., 85.
SEVENUM. Zusters, 441.
SIJBECARSPEL. Afv. past. Jan Am-
brosius, 326, 329, 380.
SIJBOONS (Rem.), omstr. 1670,
Jez., 403.
SIJMONS (Corn.), 1556, pr., 253.
SijRIx (Nic.), 1700, past, 264,
266, 268.
SiLvoLpe. Franciscanessen, 437.
SIMON, 1461, pr., 104.
SrMoNIS (Gerbr. ), 15885, pr., dek.,
147, 148.
SIMPELVELD. Zusters, 439.
SINTER Goelen trappen, 329.
StirTARD. Jezuïeten, 433 ; Zusters,
486, 440.
Sixrius, 1617, Vic. Kap., 341.
SLICHER. Familie, 318.
— (Wilh. Adr. Th.), 1897, bek,
814.
SLIKGAT. Capucijnen, 483.
SLINGELAND (Van), 1730, raad-
pension., 270.
SrooT (J. À. v. d.), 1777, past.,
48, 408.
SLOOTDIJK. 58.
SLOTERDIJK. 58.
SLuys (Jao.), 1704, kerkm., 43).
— (Á. v.d), 1779, past., 52, 66.
— (Sim. v. d.), 284.
— (Will. v. d.), past, 884.
SLUITER (G.), omstr. 1780, past,
68
SLUIPWIJ. 55, 58.
SMAL (J.), 1786, past., 40.
493
SmzeLE (H. P.), omstr. 1855,
kap. 31.
SmorDERS (G.), 1786, past., 48.
SMuLDEBRS (L.) 1758, 57.
SNARENBEBG (P.), 1788, past., 45.
SNEEK. Zusters, 439.
SNELLE (L.), 1774, past, 271.
SNICKERS (Petr. Matth), 1848,
deserv. 30.
Soesr. Zusters, 489.
Soer (J.), 1778, past, 42.
Sorsr (Jan), 1467, vicar., 264.
SOMVEEN (W.), 1781, past, 58.
Son. Ziekenzusters, 438,
SoRErH (Joan de), 1455, Karm.
prior, 418.
SovugHUIS (Mr. J. Ch), + 1798,
past, 266, 406, 407.
SourMaN (Pieter), 1650, 297.
SPANBROECK (Mr. Simon), 1607,
miss. 337,
SPARMAKERING (Fr. X.), + 1806,
franc. past, 197.
SPECK (Jan Cornelisz), 1568?
past., 333.
SPrERDIJE. Past. J. A. L. Kersch-
ner, 35; afv. past. pred. C. Cor-
nelisz., 832; Vic, Kap. W. Coo-
pal, 335; miss. Mr. S, Span-
broeck, 337, 847 ; Kerksluiting,
362; Zusters, 446.
— (P.), 1757, 202.
SPRANG. 45, 58.
SPRANGERS (C.), 1762, past. 52.
SPRUNDEL. Franciscanessen, 437.
STADLOON (Jac. van), 1780, 205.
STANDDAARBUITEN. Franciscanes-
sen. 487. .
STATEGAART (Elis.), + 1778, 195.
— (Maert.), 1704, kerkm., 421.
— (Maria), + 1802, 195.
— (Vinc.), + 1784, 195, 199.
STEEN (J. v. den), 1788, aartspr.
48, 967.
STEENBERGEN. Franciscanessen ,
437; Gasthuisnonnen, 440.
— (Joan.) + 1803, past, 16, 17.
STERENIUS (N.), 1640, past, 852.
STEENWIJKERWOLD. Zusters, 489.
SteijL. Missionarissen, 434; Zus-
ters, 441.
STEIJNE (Petr. v. den), 1422,
proost kap., 263.
STIPHOUT. Zusters, 438,
SToMPwIJK. Past. L. F. Perquin,
N. Neerinx, W. Somveen, 58.
— (Petr. van), omstr. 1670, jez.,
403.
STOUTHANDEL (Sim), + 1588,
pred., 4.
STRAATMAN (W.), 1759, 204.
STRAMAN (Lud. Jos), 1857,
franc. past., 197.
STRATUM. Broeders, 435; Zusters,
489.
STREIJENICH (Henr.), 1594, pr.,
216
STRENIUS (Cath*), 271.
STRIJEN (Jan van), T 1594,
Bissch. Mid., 210-217, 220,
9321, 939, 235.
STRIJP. Zusters, 489.
Suys. Familie, 178.
SusTEREN (Mart. van) 1707, jez.,
192, 404.
SuTPHEN (Ger. van), pr., 87.
SwAECK (W.), 1786, past. 58.
SWAENEN (Serv.), 1719, jez.,
404, 405.
SWEDER VAN KUILENBUROG,
1433, Bissch. Utr., 248, 249, 409.
SwiTBERTUS (Sint). Gravure, 295.
SWIETEN (van), 1786, baljuw, 60.
T.
TrckKor. Past. H. v. d. Cop, 58;
verbouwing der kerk, past. J.
Cronijk, 59.
TEGELEN. Trappisten, 432; Bene-
dictinessen, 436; Zust. der God.
Voorz,, 441; Zusters v. O. L.
Vrouw, 441; Zust. der Eeuw.
Aanb. 441.
TEIJLINGEN (Dieuw. van), 1670,
192.
— (Nic. van) t 1654, 402.
TEKELENBUBG. (J.), 1767, 202,
208.
494
TELLEMAN (Joan.), 1831, dom.
kap., 209.
TERB EIDEN. Franciscanessen, 437.
Tesser. Afv. past. pred. Jau
Jansz., 331.
Tergovs. Past. H. Schellens, 59.
Tü&ODORICUS, 1484, prior, 249.
THEOFRIDOS, 730, abt, 117.
THEUNISZ. Corn.), 1544, 80.
THIENEN (Joan.van), 1799, pr.,17.
THOLEN (B. v.), 1788, past., 46.
Tuoxas, 1473, Gen. tertiar, 95,
96.
— (Marr.), 1578, zust., 244.
THoMasz. (Claas), 1706, 268.
THoNIspR. (Heijnr.), 1578, zust ,
110.
THORN. Franciscanessen, 437.
Trer. Past, A. A. de Brabanter,
206; Dominicanen, 433; Do-
minicanessen, 438.
Zie nog: 209,
Tvs5oscH (Petr), 1711, jans.
past., 427, 480.
TYMANNI (Bruno), notar. 264.
TYMENDR. (Aef), + 1514, prio-
rin, 85.
TiLBURG. Capucijnen, 433; Mis-
sionarissen, 434 ; Broeders, 435;
Clarissen, 486; Visitandinen,
436; Liefdezusters, 439; Zus-
ters der H. Familie, 441.
TiMMEBS (Jac.), 1727, past, 318,
890.
Tossers (W.), 1788, past, 53.
ToMas, 1829, past., 23.
— (A), 1788, past., 57.
ToNcGERLOO. Abdij, 42, 53.
TOoRENBURG (Jac.), 1694, tertia-
ris, 192.
ToRRE (Jac. dela), 1656, Coadj.
vic, ap., Bissch. v. Eph., 187,
925, 847, 356, 358, 360, 364.
— (Jasp. de la), 1595, praem.
past., 211, 220-226, 233, 235.
T&IGLAND (Jac.), 1656, pred.,851.
TRONCHIENNES. Praem. abdij, 233.
TUBBERGEN. Past, J, Benschop en
J. Wessels, 856; Broeders, 485.
TurrJEBonRN. Past. J. Gaal, 860.
365.
Torx (G.) 1782, pr., 38.
Tozine (Henr.), 1759, past. 204.
TweNTE. Nieuwe staties opge-
richt, 187.
TwiscH (N.-H.) Een afv. past.,
326.
U
Upen. Past. J. W. Husing, 31;
Kruisheeren, 432; Brigittinessen,
436; Ursulinen, 436; Barmh.
zusters, 439.
UpENHoUT. Zusters, 439.
UYTENBOOGAARD , omstr. 1620,
pred., 344.
UrTTERWAELE (Jac), T 1658,
past., 4-8, 31.
— (Maria), 1602, 7.
UrTENHoOOaN (J.), 1774, past. 61.
UrrEuwisck (Henr. v.), T 1727,
franc. past., 191-193.
UirHoorN. Zusters, 439.
ULESTRATEN. Broeders, 435.
Urrr. Zusters, 439.
UzLvENHOUT. Franciscanessen, 437.
Uraor (Theod.), 1833, 24.
UgMoNp. Conventueelen, 433.
UnzsEM. Statie-oprichting , 847.
Zie: 258, 260, 349.
UnsuLA (Sint). Legende, 181,
182.
Urszae (Sever), 1826, bek. pred.
past., 20-22, 26.
Urrzecur. Sint Jan, 1, 4.
Sint-Salvatorkap., 69, 63.
Domkapittel, 152.
Oudemunster, 268, 264.
Kloostergoederen, 109.
Vic. kap. Wachtelaar, 300;
Aartsbissch. museum, 295; zeld-
zame aanteekeningen over kloos-
ters, 180; Jans. statie, 186;
St.-Jan Commanderye, 276, 316;
St.-Paulusabdij, 289; Karmelie-
tenklooster, 415; pater M. van
Susteren, 404 ; Dominicanen en
Augustijnen, 438; Broeders,
435; Zusters, 438,
495
Bisschoppen; 73, 120, 144,
248, 249, 256,263,264,275,310.
373-376. 379, 880, 384-386.
Zie nog : 4, 8, 9, 11, 38, 178,
181, 187.
UTERwAEL. Zie Uytterwaele.
UuTwAES (Jan), 1355? Aug. prior,
291, 292.
V
Vaars. Redemptoristen, 484 ; Zus-
ters v. h. H. Hart, 436; Arme
Dienstm. van J. Chr., 441.
VADDERE (Henr. de), 1697, past.
318.
VAIRLENIUS, 1587, Vic.-gen. 335.
VaALCOOGE. 822, 368.
VALERIUS (Andr.), geschiedkun-
dige, 186.
Vark (À. v. d.), + 1755, aartspr.
352, 423-426.
— (C. v. d.), 1798, aartspr., 50,
269, 272.
— (P. v. d.), 1118, 55.
VALKENBURG. De oude kerk, 276;
Jezuieten, 433; Ursulinen, 436;
Franciscanessen, 437.
VALKENOGE. Kloostergoed, 256 ,
258.
VALKENSWAARD. Franciscanessen,
487.
Varks (Jacomina), 1645, 199,
200.
VARIK. 209.
VEcHEL. Broeders, 435; Zieken-
zusters, 438.
— (Leon), T 1573, past. mart,
802-304.
VECHTERESSE (Mr. Joan.), past,
182.
Veren (N. v.), 1714, past., 50.
— (P. v.), 1793, past., 62.
VEENHUIZEN. 822, 359.
Veer (Andr.), 1422, kan., 263.
VEERE. 308-312.
Verp ('t) Miss. J. Cats en B.
Costerus Cleerbesem, 887, 349,
952; statie, 859; past. J. Ver-
campen, 365,
VELDMANS (J.), 1821, past., 19.
Verp (N.-B.). Capucijnen en Je-
zuieten, 433; Redemptoristinen,
436.
VELTMAN (Joan), 1817, dom.
past., 206, 207.
VELSEN. Past. H. Haakman, P.
Molenaar, J. Allebé, 59.
Seminarie ,,Hageveld" , 176.
Het z. g. S.- Engelmundusbeeld
der oude kerk, gevelsteen aan
den toren, lang aangezien als
S.-Engelmundusbeeld, 293-294,
298, 301; afbeelding van den
gevelsteen, 295-997; de gevel-
steen eene afbeelding van den
verrijzenden Christus, 299—800.
Zie nog: 44, 128, 129, 136,
154, 274, 418.
VENATOR, 1610, Rem. pred.,
844, 845.
VEgNLoo. Dominicanen, 433;
Broeders, 485; Dominicanessen
en Ursulinen, 436; Liefdezus-
ters, 489.
VENNEKER (Corn.), 1649, sche-
pen, 365.
VENBAAI. Recollecten, 433; Ur-
sulinen, 436; Zusters der God.
Voorz., 441.
VERBINT (Joris), 1704, kerkm.,
42].
VERCAMPEN (Mr. Jud.), + 1764,
aartspr. kan., 269, 365.
VeRHasSELT (Anth), + 1670,
franc. past., 188-190.
— (Piet.), t 1665, franc., 189.
VsnRHOonsT (Aleyda), 1681, 198.
— (Cornelia), 1681, 198.
VERKADE (C. P.), 1776, past. 61.
VERLAAT (W.), 1844, past. 182,
183.
VERMEER (H.), 1766, past. 52.
— (J. T.), 1791, past. 58.
VERMEIJE (Jan), 1567, past. 325,
827
VERMEULEN (A.), 1771, past. 57.
VERMOLEN (J.), 1767, past. 43.
VERSCUEREN (Herm.) + 1667,
192.
496
VERSTRAATEN (Henr.), + 1888,
past. 83, 34.
VgRWOUTSDR. (Aecht), 1578,
zust. 90.
VgTH (À. de), 1765, past. 51.
VEU. Vernieuwing der kerk, past.
E. J. A. Nitert, 59.
VraNEN. Verbod aan Dolijns,
sluiting der Kath. scholen, 59;
Zusters, 439.
VIERLINGSBEEK. Zusters, 489.
ViGGEL (F. van), 1761, past. 46.
ViNCKEDES (Leon.), 1720, dom.
480.
ViNK (Jan), 1626, schepen, 199.
ViNKENBURG (J.), 1792, past, 58.
VINKEVEEN. Zusters, 440.
Vinkrus (J. H.), omstr. 1600,
8, 4
VisscHEu (Corn.), 1650, graveur,
297.
— (G. C. de), 1788, past. 45.
— (Theod. de), 1710, past. 404.
VLAARDINGEN. Nieuwe kerk, 66 ;
past. Andries, 287, 288. Zusters,
439. Zie nog, 59, 275, 276, 277,
279.
VLAMIJNOK (Andr), 1541, 806.
VLIERDEN (Franc. v.), 1595.
praem. abt, 218, 214, 217, 219,
920, 226, 227, 230, 282, 233-
235.
VLIJMEN. Bouw van een kerk-
schuur, 59; sluiting der kerk,
geschil met kerkmeesters, 60.
Norbertijnen, 482. Zusters, 439.
VLIJSMAN Angelo. 1757, 202,
VLISSINGEN. Kap. J. L. A. Nab-
beveld, 418. Franciscanessen,
487. Dochters der H.H. Harten,
440.
Voerpes (Th.), 1776, past. 48.
VOGELENZANG. Kerkdienst, nieuwe
kerk, past. W. v. Weetering, C.
P. Verkade, J. Kok en J. Rot-
meijer, 60, 61; past. A. v. d.
Capelle, 270. Zie nog, 46.
VorsgsT (Heijnr. van) 1428, pr.
102. |
VorckgnTZ (Aris), + 1612, pred.
345,
VOLENDAM. Dominicanessen, 488.
VOLLENHOVE. 96, 191.
Vonk (Dom.), 1826. dom. kap.
209.
Vorst (Dirck), 1429, pr.94, 95.
VooRBURG. Kap. H. Verstraaten,
83; past. C. de Graaf, nieuwe
kerk, de preek van past. J. Ui-
tenhoorn, past. J. Meijbeek, 61.
Zusters, 439.
Voorzovr. Het seminarie ,,Ha-
geveld”, 176, 179.
Voorn (Mr. Jan Splint van), 1600,
rentm. 222, 223, 228.
VooRSCHOTEN. Past. P. v. d. Burg,
61. Dominicanessen, 438.
— (Egb. van), 1266, 279, 280.
VoRDEN. Recollecten, 483.
VORENBEECK (Ant.), 1640, past.
348, 352, 359.
Vos (Joan.) 1754, franc. past.
193, 407.
VOSBERGEN (Casp. van), 1581,
balj. 810.
VosMEER (Adr. Sasbout), T 1614,
Ap. Vic. Bissch. Phil., 176,
289, 336, 837. 339.
VosMEgRUS (Mich), 1629, ge-
schiedk., 392-394, 897.
VRAGENDER. Recollecten, 438.
VREEcsE (Anna), 1578, znst., 344.
Vrerar? (C. v.), 1798, past, 45,
VRIJHOEVEN-CAPRELLE, 45, 62.
VROONMEER (N. H.), 349.
VucHT. Broeders, 435; Zusters,
437, 440.
W.
WAAIJENBURG (À. v.), 1757, 203.
WaaLwuk. Dienst in Besoyen,
48, 62; Zusters, 489.
WaanD (Am. de), 1758, past.,
kan., 352.
— (Jos. de), 1725, past., 359.
WACHTELAAR, T 1658, Vic. kap.,
800.
WADDINKSVEEN, 62.
497.
Waer (Jan de), 1494, 69, 71, 72.
— (Joan de), 1784, pr. 407.
WAGENBERG. Franciscanessen ,
481.
WaureN (Joan, Jac.), 1846, 207,
208.
WALKOT (Th), 1769, past., 62.
Wararr (W. J.), 1779, past.,
271, 408.
WALTERI (Joan.) 1595, praem.,
WANBOOI, Ziekenznsters, 488.
War (Dr. Jan J. T.), 1836, 179.
WARMELINK (Th.), 1770, past. ,
41.
WARMERHUIZEN, Patroonheilige,
181; past.-mart. P. Bouchortius,
825, 333; nieuwe leer, 829,
880; Remonstr, en Contra-rem.,
945; assist. À. de Waard en
past. J. de Waard, 352.
Zie nog: 322, 390, 328.
WaRMoND. Seminarie, 18, 26,
176, 177, 181; Zusters, 440.
Zie: 112.
WasPIK (Groot), 55, 62, 425;
Zusters, 489.
WASSENAAR, Kap. J. P. A. v.
Riel, 18; vergrooting der kerk,
past. H. J.le Jeune, 62; Fran-
ciscanessen, 437.
WATERINGEN. Past, J. Keuler,
62 ; Zusters 439.
— (Ger. van den), 1295, 283.
WATERLAND (Eijl. van), 1574,
ast.-mart., 323.
AVERVEEN. Past. H. v. Ennette,
J. F. Groothuijs, Th. Walkot
en P. v. Veen, 69.
WeEeupt (A. de), 1798, past,
272, 407, 408.
— (Jac. de), 1798, past, 272.
Weeur. Pat. Fr. X. Sparmake-
ring, 197; Recollecten, 433;
Broeders, 485; Brigittinessen
en Ursulinen, 436; Liefdezust.,
439,
— (A. van), 1767, past, 50.
— (E. de), 1766, past. 270.
Weese. Past. F. A. Scheers,
vernievwing der kerk, 62; gesch.
der statie, 182, 188; burgem.
J. v. Nordingen, 200; past.
N. Gomes, 423-425; Zusters,
439.
WEESPERKARSPEL. 40, 62, 183.
WeereriNa (W. v.), 1776, past.,
56, 61, 65.
WizxzEL (Rutg. v.), 1476, pr. ,
98, 99.
WznBL. Dominicanessen, 438.
WSELLENs (Petr), 1697, past.,
818.
WEMMEL. Past. J. de la Torre,
224, 233.
WENCHEM (Wout. van), 1669,
prior, 163.
WeENcKvuM (Anth. van), T 1732,
past. , 11-18.
WERDEN (P.), 1778, past, 42.
WERFERTSHOEF. Past. J. van den
Bosch, 25; zusters, 440.
WERNHOUTSBURG. Missionarissen,
434.
WzssELS (Joan.), omstr. 1725 ,
ast., 856.
ESTERLO (H. v.), 1770, past,
57.
WzsTKAPPEL. 807, 809, 317.
WESTPHALEN (Adr.), omstr. 1650,
geschiedkund. , 188, 189, 190,
401-403.
WzsTWOUD. Zusters, 440.
Westzaan. Kloostergoederen, 88,
108.
Zie ook: 49, 62.
WESTZAANDAM. Admissie v. past.
Fr. Willebrink, past. G. Sluyter,
68.
WEVRLINCKHOVEN (Joan. van),
1656, past., 356.
WIERINGEN. 357.
WBoscH ('t). Ziekenzust., 488.
WYBRANTSDR. (Christ), 1514,
Zusters, 372, 377, 378.
WicBHEN. Recollecten, 438;
Franciscanessen, 488.
498
Wick (bij Heusden). Klooster-
goederen, 210, 213, 214, 222,
923, 228, 230-232.
— (Stev. van), 1595, rentmeest.
218, 214, 224, 225, 230, 232.
Wiik (Henr. v.), T 1778, 195.
— (Math. van), 1716, 193.
Wisk AAN Zee. Nieuwe kerk,
past, J. H. Schiefbaan, F. H.
Lammers, J. F. Meylink en A.
Lappé, 64.
Request van 1742, 157-160.
Past. H. J. Loenius, 416,
418-422.
Wik-2H-DuuRsTEDE. Zusters,
439,
Wrisk-Maasrricurt. Franciscanes-
sen, 437.
WIJNANDSRADE. Jezuïeten, 433.
Wisnants (H.), 1779, past. 41.
WrNEN (Henr.), dom. past. 201.
WYNGAERDEN (M. van), 1766,
Wrescrarno. Benedictijn.-abdij ,
325, 226.
Wens (L.), 1744, kan., 53.
WiLHELWI (Jac.), + 1572, priest.
mart. , 431.
WILLEM, 1063, Bissch. v. Utr.,
275.
WiILLEMSZ. (Ewout), 1527, sup-
prior, 264.
— (Jac.), 1568, afv. kap., 826.
— (Vecht.), 1420, 101.
— (Wout), 1424, pr. ;
WiILLIBALDUS (Sint).
295.
WiLLIBRORD (St.) Dorp. Fran-
ciscanessen, 437.
WriuLiBROrDus (Sint). Geschie-
denis, 181 ; gravure, 294, 300.
WILNES. 1.
WiisveeN. Past. J. C. Maas, 65.
WiwprsHEIM. De kloosterver-
eeniging,. 68, 87, 249, 250.
Reorganisatie in 16569 voor-
gesteld door het Gen. Kap., en
in 1573 bekrachtigd door den
Paus, 160-172.
‘Gravure ;
WINKEL. De afv. past. J. Jordens,
930; afv. past. Roijer, 331. Zie
nog, 322, 365.
WissEN (Van). Familie, 149-154.
— (Mr. Stev. van), 1509, kan.
152.
Wir (Nic), t 1464, prior, 431.
— (Nic. de) omstr. 1570, kap.
833.
WirBoLs (M. H.), 1790, past. 52,
51.
Witre (Jan Casp.), t 1881, 196.
— (Jan Chr. Coenr.), t 1841, 208.
WiTrTEM. Redemptoristen, 434.
Redemptoristinen, 436.
WiTTERT VAN BLOEMENDAAL(Á..),
1784, past. 42.
WotNspRECHT. Zusters, 439.
WoENserL. Ziekenzusters, 438.
WoERDEN. Pred. J. H. Vinkius,
4 ; verzoek betr. het Pontiuncula-
feest en de nieuwe kerk, 63.
Recollecten, 433. Franciscanes-
sen, 437.
Wozar (Jac.), 1595, praem. past.
238.
WOoESTIJNE (F. v. d.), 1786, past.
40, 44.
WocNu. Zusters, 440.
Workum. Zusters, 439.
WonMER. K. de Bout, 10; past.
G.J. Pronk, 81; past. H. Schaap,
nieuwe kerk, 63; kloostergoed,
243, past. A. de Weerdt, 272.
WORMERVEER. 49, 64.
Wouw. Franciscanessen, 437.
IJ.
IJrser (Math. van), 1624. praem.
abt, 213, 224, 225, 230—233.
IJssgANTS (Vroutg.), 1578. zust.
110.
ZAANDAM. Legaat aan de armen,
64. Zusters, 439.
ZAEL (Heijnr.) 1444, 102.
Zarrius (Jac.), 1604, proost kap.
138.
499
ZALT-BoMMEL. Recollecten, 433.
Franciscanessen, 437.
ZANDE (Gher. van), 1493, pr.
94-97.
—- (R. van). Zie Sande.
ZANEN (E. G. van), 1777, past. 53.
ZEDDAM. Franciscanessen, 437.
ZEELAND. Ziekenzusters, 438.
ZEELST. Ziekenzusters, 438.
ZEELAND (Raym. van), 1835.
dom. kap. 209.
ZEGWAARD. Obligatie der armen,
64; past. J. C. Maas, 65.
ZELSAET. Past. J. Woert, 238.
ZENDEREN, Karmelieten, 438. Kar-
melitessen, 436.
ZEVENAAR. Zusters, 439.
ZEVENBERGEN. De Karm. A. Au-
digée, 64; verbouwing der kerk
en past, A, van lersel, 65. Zus-
ters, 439. Zie ook, 425.
ZEVENBERGSCHE HOEK. Zusters,
439,
ZEVENHOVEN. Schrijfwijzen van
den naam, past. N. v. Rensborch
en J. v. d. Dam, 1; voorrecht
van graaf Albert, 1, 2; past. D.
v. Bodegraven, 2, 8; oude pa-
rochiekerk en past. D. Dierick,
8; eerste predikant, 3, 4; pas-
toors na de hervorming, 4-35.
Kerk na de herv., Patroonheilige,
1-9; jansenisme, 10, 11; geen
past. 11; kap. J. L. Mostelaar, 12;
nieuwe pastorie, eerw. Heer
Coulaer, 14 ; aanteekeningen van
past. A. G. de Raat vau Bogels-
camp, 15; eerw. Heer J. van
Thienen, 17; past. S. Ultberg
met zijn twee zoontjes, zijne
pretikaties , vernieuwing der
erk, 20-25; geschriften van
past. A. J. J. Keil, 27; nieuwe
pastorie, 27-80; oprichting der
parochie Nieuwveen, 31-35;
kap. P. Driessen en F.W. v.d.
Pigge, aanteekeningen van past.
A. J. W. Dijkhoff, 35.
Past. J. J. Banning, 65.
ZIERIKZEE. 288, 308. Zust. 440.
ZiJDEWIND. Toediening van het
H. Vormsel, 6, 364, 365.
ZiJL (M. v.), 1766, past, 42, 210.
ZIJNEN, 1847, pred., 29, 30.
ZijPE. Past. R. de la Croix ge-
weigerd, past. W. v. Weetering
ast, J. C. Maas, B. ten Hondijk,
. de Haan, 65; Franciscanes-
sen, 437.
ZoETERWOUDE. Past. L. Reijne,
C. Bakker, octrooi voor het
aanvaarden van erfenissen, 65;
Franciscanessen , 438; Zusters
van den Goeden Herder, 440.
ZOMEREN. Lranciscanessen 437.
ZOUTEVEEN. Nieuwe kerk , past.
À. v. d. Sluijs, A. Terbeek, 66.
ZUDEN (Jac. van), 1813, kom-
mand. der St.- Jansorde, 316.
Zvip-PorsBroekK. Past. F. Ha-
genouwen, 66.
Zurp-ScHARWOUDE. 324, 327,
832, 360.
ZUNDERT. Franciscanessen, 437:
Gasthuisnonnen, 440.
ZUTFEN. Zusters, 439.
ZUTPHEN (Ger. van), pr., 87.
ZWAAG. De afv. Arn. Heudrix,
831.
ZWAEN (Reijn. de), 1713, 193.
ZwALUWE. Kerkschuur en nieuwe
kerk, 66.
ZWAMMERDAM. Augustijn gewei-
gerd, verbouwing der kerk, past.
J. Gyodt, 66.
Zie nog: 25.
ZwOoLLE. Broeders van O. L. Vr.
Moeder van Barmhartigheid,
435; Zusters, 439.
NIEU en