This is a digital copy of a book that was preserved for générations on library shelves bef ore it was carefully scanned by Google as part of a project
to make the world's books discoverable online.
It has survived long enough for the copyright to expire and the book to enter the public domain. A public domain book is one that was never subject
to copyright or whose legal copyright term has expired. Whether a book is in the public domain may vary country to country. Public domain books
are our gateways to the past, representing a wealth of history, culture and knowledge that 's often difficult to discover.
Marks, notations and other marginalia present in the original volume will appear in this file - a reminder of this book' s long journey from the
publisher to a library and finally to y ou.
Usage guidelines
Google is proud to partner with libraries to digitize public domain materials and make them widely accessible. Public domain books belong to the
public and we are merely their custodians. Nevertheless, this work is expensive, so in order to keep providing this resource, we have taken steps to
prevent abuse by commercial parties, including placing technical restrictions on automated querying.
We also ask that y ou:
+ Make non-commercial use of the files We designed Google Book Search for use by individuals, and we request that you use these files for
Personal, non-commercial purposes.
+ Refrain from automated querying Do not send automated queries of any sort to Google's System: If you are conducting research on machine
translation, optical character récognition or other areas where access to a large amount of text is helpful, please contact us. We encourage the
use of public domain materials for these purposes and may be able to help.
+ Maintain attribution The Google "watermark" you see on each file is essential for informing people about this project and helping them find
additional materials through Google Book Search. Please do not remove it.
+ Keep it legal Whatever your use, remember that you are responsible for ensuring that what you are doing is legal. Do not assume that just
because we believe a book is in the public domain for users in the United States, that the work is also in the public domain for users in other
countries. Whether a book is still in copyright varies from country to country, and we can't offer guidance on whether any spécifie use of
any spécifie book is allowed. Please do not assume that a book's appearance in Google Book Search means it can be used in any manner
any where in the world. Copyright infringement liability can be quite severe.
About Google Book Search
Google's mission is to organize the world's information and to make it universally accessible and useful. Google Book Search helps readers
discover the world's books while helping authors and publishers reach new audiences. You can search through the full text of this book on the web
at |http : //books . google . com/
Over dit boek
Dit is een digitale kopie van een boek dat al generaties lang op bibliotheekplanken heeft gestaan, maar nu zorgvuldig is gescand door Google. Dat
doen we omdat we alle boeken ter wereld online beschikbaar willen maken.
Dit boek is zo oud dat het auteursrecht erop is verlopen, zodat het boek nu deel uitmaakt van het publieke domein. Een boek dat tot het publieke
domein behoort, is een boek dat nooit onder het auteursrecht is gevallen, of waarvan de wettelijke auteur srechttermijn is verlopen. Het kan per land
verschillen of een boek tot het publieke domein behoort. Boeken in het publieke domein zijn een stem uit het verleden. Ze vormen een bron van
geschiedenis, cultuur en kennis die anders moeilijk te verkrijgen zou zijn.
Aantekeningen, opmerkingen en andere kanttekeningen die in het origineel stonden, worden weergegeven in dit bestand, als herinnering aan de
lange reis die het boek heeft gemaakt van uitgever naar bibliotheek, en uiteindelijk naar u.
Richtlijnen voor gebruik
Google werkt samen met bibliotheken om materiaal uit het publieke domein te digitaliseren, zodat het voor iedereen beschikbaar wordt. Boeken
uit het publieke domein behoren toe aan het publiek; wij bewaren ze alleen. Dit is echter een kostbaar proces. Om deze dienst te kunnen blijven
leveren, hebben we maatregelen genomen om misbruik door commerciële partijen te voorkomen, zoals het plaatsen van technische beperkingen op
automatisch zoeken.
Verder vragen we u het volgende:
+ Gebruik de bestanden alleen voor niet-commerciële doeleinden We hebben Zoeken naar boeken met Google ontworpen voor gebruik door
individuen. We vragen u deze bestanden alleen te gebruiken voor persoonlijke en niet-commerciële doeleinden.
+ Voer geen geautomatiseerde zoekopdrachten uit Stuur geen geautomatiseerde zoekopdrachten naar het systeem van Google. Als u onderzoek
doet naar computervertalingen, optische tekenherkenning of andere wetenschapsgebieden waarbij u toegang nodig heeft tot grote hoeveelhe-
den tekst, kunt u contact met ons opnemen. We raden u aan hiervoor materiaal uit het publieke domein te gebruiken, en kunnen u misschien
hiermee van dienst zijn.
+ Laat de eigendomsverklaring staan Het "watermerk" van Google dat u onder aan elk bestand ziet, dient om mensen informatie over het
project te geven, en ze te helpen extra materiaal te vinden met Zoeken naar boeken met Google. Verwijder dit watermerk niet.
+ Houd u aan de wet Wat u ook doet, houd er rekening mee dat u er zelf verantwoordelijk voor bent dat alles wat u doet legaal is. U kunt er
niet van uitgaan dat wanneer een werk beschikbaar lijkt te zijn voor het publieke domein in de Verenigde Staten, het ook publiek domein is
voor gebruikers in andere landen. Of er nog auteursrecht op een boek rust, verschilt per land. We kunnen u niet vertellen wat u in uw geval
met een bepaald boek mag doen. Neem niet zomaar aan dat u een boek overal ter wereld op allerlei manieren kunt gebruiken, wanneer het
eenmaal in Zoeken naar boeken met Google staat. De wettelijke aansprakelijkheid voor auteursrechten is behoorlijk streng.
Informatie over Zoeken naar boeken met Google
Het doel van Google is om alle informatie wereldwijd toegankelijk en bruikbaar te maken. Zoeken naar boeken met Google helpt lezers boeken uit
allerlei landen te ontdekken, en helpt auteurs en ui tgevers om een nieuw leespubliek te bereiken. U kunt de volledige tekst van dit boek doorzoeken
op het web via http: //books .google . com
s/l
¥ yiLAS VWÖttT btWNINC 1
l BEQÜESr
[UNIVEKSnY orMICHIGANi
it GENERAL LIBRMY ^
s II
ANNALES
tnt^t>x^ p\_ c-'^-d-^-c-^^^^ï-O-t.-i. / ^'*-
DE LA
SOCIÉTÉ D'ÉMULATION,
POUR L'ÉTUDE
\i rsijtnin tt ïttî antiijiiitlB ïti la /lattîtte*
TROISIÈIE SÉJIIE.
TOME DEUXIEME,
OU XÏX « DE LA COLLECTION.
BBÜGES.
IMPRIMÉ CHEZ VANDËCASTEELE-WERBROUCK.
1867.
^ '
X<e PrÀBident,
^.
r'-4:
Xm Seor4taire,
LISTE DES MEMBRES EFFECTIFS
DB LA
Sorietj k'Cmulatton your 1'êtiibe be l'iÇtMotre et bre Hntkfmtfft
bt U ilanbre.
Messieübs :
1. L^abbé J.-O. ANDRIE9, cbanoïoe de U cathédrale de Brugea, déooré
do la Croix de fer, officier de Tordre de Léopold, chevalier d^
l'ordre de St-Grégoire-le-Grand, l*ao dea membret-foiMUteort de
la sociélé. Préiident,
9. P. DE STOOP y membre de plusieurt sociétés sa?antei, l'un des
membres-fouda leurs de la société. Tréêoriêr,
3. FftAKÇOlS BRÜYNEEL, bibliophile, à Courtrai.
4. Le cbeTalier DE SGHIETERE DE LOPHEM, lioeneié ea droit,
médaillé de S^ Hélène, à Bruges. Secrétaire.
5. B. TAN DE VELDE, président de racadémie d^arcbéologie de
Belgique, membre correspondant de la société historique, ar-
chéologique et littéraire dTpres, procureur du roi honoraire,
chcTalier de Tordre de Léopold, etc., à A lost.
i. L*abbé F. VAN DE PÜTTE , curé-doyen i Courtrai, chanoine de la
métropole de Bordeaux, correspondant de la commission royalo
des monuments, membre de la société des beaux-arts de Gand,
etc.,rundes membres-fondateurs de la société. Fice-Prégidêni,
LISTE DES MEMBBES EFEECTIFB.
7. Le chanoine J. J. DE SHET, décore de la eroii de fer, oflBcier de
Tordre de Léopold^ membre de Tacadémie et de la oommittton
royale d*hiitoire, à Gaiid.
8. Honteigneur H. F. BRÂCQ , docteur en Ibéologîe, éwêque de Gand'.
9. Mgr. le chanoine K. WEH AER, prélat domettique de S. S., Yioaire-
général, à Bruges.
10. Pierre BOUTENS , arocat, membre du conseil provincial, à
Bruges, membre du Comité,
11. Edouard VAN DAMHE-BERNIER, membre de la société des beaai-
arts de Gand et de plusieurs sociétés savantes, à Gand.
19. J. BETHUNE-D*TDEWALLE , membre correspondant de la commis-
sion royale des monuments, de la société des beaui-arts etc.,
k Gand.
13. Le chefalier Gustave VAN HAVRE, ancien sénateur, bourgmes-
tre i Wyneghem, près d'Anvers.
14. RUDD, chevalier de l'ordre de Léopold, architecte de la ville de
Bruges.
15. Ernest LEFÈVRE-VAN DEN BERGRE, archéologue, à Gand.
10. Anselme VAN GALOEN-DE CROESER, Baron de Basseghem, i
Bruges.
17. DÉSIRÉ VAN DE GASTEELE, archéologue, membre associé de la
société historique , archéologique et littéraire de la ville dTprea
et de rancienne West*Flandre, à Bruges.
18. Pb. BLOuIHAERT, avocat, secrétaire de la société des bibliophiles
flamands, à Gand.
19. I. L. a. DIEGERICR, archiviste de la ville d'Tpres, chevalier
des ordres d« Léopold et de la Couronne de Chêne, mumbre
de plusieurs sociétés savantes, i Tpres.
90. Le chanoine F. BETHUNE, proresseur d^archéologie aaorée au
séminaire, à Bruges. ,
21. Le Baron DE GER LACHE, premier président honorairede la cour
de cassation , grand cordon de Tordre de Léopoid , membre de
Tacadémie royale, président de la commission royale d*histoire,
à Bruxelles.
99. Mgr. N. J. LAFORET, docteur en théologie, camérier secret de
S. S., commandeur de Tordre royal du Christ du Poitagal
chanoine honoraire de Namur, recleur magnifique de Tuniver.
site catholique, à Louvain.
33. GrSTAVE CARTON, docteur en médecine, i Wynghene.
LISTE DES MEMBEES EFFECTIFS.
54. Honteignear Jbaw-Joskph FAICT, docteur en théologie, philo-
aophie et letlret, évéque de Bruges, prélat domestique de S. S.,
•t évéque ateistant au trône pontifical.
i5. Le Baron Albéric de MONTBLANC, membre de la Chambre dea
R«pié«enlaiit8,' à lng"linunsler.
26. Le Baron KERVYN DE LETTENHOVE, membre de la Chambre de
repréwnlanti. officier de l'ordre de Lëopold , che»aU«T de l'ordre
de François-Joseph d'Autriche, membre do l'académie royale de
Belgique etc., à Si-Michel lei-Bruget, m^bre du Comité.
27. L'abbé YERDEGEM, archiviste de l'évéché de Brugea.
28. Maximilien DE NECRERE-JOORIS, docteur en droit, à Roulera.
29. Le colonel METERS, de l'étal-m^jor du génie, directeur des for-
tifications de la «• ditision territoriale, i Liège, officier de
Tordre de Léopold , commandeur de l'ordre du Lion de Zaehrin-
gen. cheTalicr de l'ordre de la Tour et de l'Épée, chetalier
de l'ordre de l'Épée (Suède), de l'ordre dea SS. Maurice et
Laiare et de l'ordre du Hedjidié de 4<» classe.
30. Le Comte Tbierry DE LIMBURG STIRUM-DE TDIENNES, à Gand.
51. EDOUARD NEELEMANS, archéologue, à Eecloo, membre du
Comité,
52. VAN UUELE-VERHÜLST, chevalier de l'ordre de S* Grégoire-le-
Grand, à Brugea.
35. FÉLix-Hbnri d'HOOP, Consertatenr dea archivea de l'État, à Brugea,
membre du Comité et bibliothécaire de la aociélé,
54. R. CHALO>r, président de la société des bibliophiles belgea, mem-
bre de Tacadémie royale de BeJgique, a Bruxeilea.
55. L'abbé AlpuONSB DE LEYN, docteur en droit , professeur an petit
Séminaire de Ri>uiers, membre du Comité.
56. C. P. SERRURE, profess^^ur à l'unÎTersité de Gand, membre cor-
respondant de l'Académie royale de Belgique.
57. F. VERGAÜWEN, sénateur, président de la société des bibliophile
flamands etc., à Gand.
58. Le Baron JuLKS MAZEWAN DE COÜTÏÏOVE, aénateur, chcTalier
de l'ordre de la Branche Erne^tine de Sexe, à Yprea.
59. Ignace DE COÜSSEMAKER, archéologue, membre de pluaieura
aociétéa savantes, à Bailleul.
40. Le Docteur A. VAN BIERVLIET, à Brngea, membre de l'Académie
royale de médecine de Belgique, membre du Comité,
41. Charles VERSCHELDE, •rchileole et homme do lellrea, à Bruges,
membre du Comité,
LISTE DES HEMBBES EFFECTIFS.
49. Hgr. MOKEL, chanoine honoraire de la cathédrale de Gand, camé-
fier secret de S. S. etc. è Yprei.
43. Le chevalier Amédée DE SCHOUTHEETE DE TERVARENT-DE
MUNGK, membre du Conseil provincial de la Flandre-Orientale,
à 60II château, à St-Nicolas (Waes).
44. Adilr nulle de TERSCUUEREN, membre de la Chambra det
Rep réieiit unis , à Thielt.
45. A. ANGILLIS, notaire et littérateur, k Rumbeke.
46. L'abbé CLARTSSR, orchitecte-archéologne, vicaire à Lendelede.
47. NOLET DE BRAUWERE V\N STEE'.AND, docteur et leltrea,
commandeur de Tordre de la Couruune de Chêi<e^ chevalier det
orrlre<i du Lion Néerlandais, de Léupnld de Belgique y du Christ
du Porliigdl, de rÊtoile polaire, de Danebrog, d*Adolphe de
Nassau et de Menii-le-Lion j associé a Pacadémie royale de Bel-
gique, à Bruxelles.
48. Le Vicumte DE CONWAY, intendant de la liste civile de S. M. le
Roi des Belges, à Bruielles.
49. Alph. van DEN PEEREROOM, ministre d'état, grand-officier dea
ordres de Léopold et de U légion d^hoiiiieur, décoré de Tordre
du Mcdjidié de Ue classe, grand-rordnn de Charles III d'Es-
pagne, des SS. Maurice el Lnxare de Sardaigne, et du Danebrog
de Danémnrc, président de la société historique, archéologique
et littéraire de la ville d'Tpres et de l'ancienne Wckt-Flaodrey
membre de la Chambre des Représentants.
50. P. CROCQITISON, architecte-provincial, membre correspondant de
la commission royale des monuments^ à Goartrai.
MEMBRES HONORAIRES.
Messieubs :
I. p. BUTCR, architecte-profincial de la Flandre-Occîdenlale^ à Bragef.
9. WALLAYS, peintre d'histoire, directear de racadémie des beaux-
arts, à Bruges.
3. SNELLAERT, docteur en médecine, membre de l'académie royale
de Belgique, à Gand.
4. lESSI.AEN, juge au tribunal dTprea.
5. H. COPPIETERS, docteur en méiieoine, membre de plusieurs tociétés
savantes, i Tpres.
6. P. VERTE, docteur en médecine et en chirurgie, à Bruges.
7. Louis DE BAECRER, inspecteur des monuments historiques, che-
Talier des ordres de la Couronne de cliêne et de llenri-le Lion
de Brunswick, officier d^académie, membie de la cummissioa
historiquH du département du Nord, de la société des arts et
sciences de Douai, des antiquaires de la Moriaie, de la société
d*émulalion de Cambrai , etc.
8. Ed. de CODSSEMA&ER, chevalier de Tordre impérial de la légioo
d'honneur et de l'ordre pontifical de St-Giégoire-le-Grand, pié-
sident du Comité flamand de France, associé de Tacadémie royale
de Belgique, etc. etc. à Lille.
9. &ERVTN DE VOLKAERSBERE, chevalier de l'ordre de Léopold,
membre de l'académie d^arcliéologie de Belgique, de la société
des beaux-arts de Gand, etc.
10. Henri DE LA PLANE, chevalier de la légion d^honneur, secrétaire-
général de la société des antiquaires de la Horinie, & St-Omer.
II. Henri RAEPSAET, juge-de-paix du canton de Lokeren , membre-
correspondant du comité flamand de France, de la société royale
des beaux-arts et de littérature, à Gand, de Tacadémie d^ar-
ohéologie de Belgique et collaborateur du Messager des sciences
historiques de Belgique.
MEHBBE8 H0N0BÂIBX8.
13. CONRABD VAN CAUWENBERCnEJitténitear, à Aad«naei4e.
15. Edmond RONSE| littérateur et éditeur des Annalet de HeiDdr|oi,
i Furnri.
14. E. VAN STRALEN, littérateur, i Aoferg.
15. Louis RTELANDT, docteur eo droit, i Brugeg.
16. LéOPOLD VAN HOLLEBERE, attaché aux archîfet géoéralea do
royaume, à Bruxellef.
17. J. A. VAN STEENRISTE, liceooié en théologie, profoMeor au
séminaire, à Brugcf.
18. Alpbonse VAN DE WALLE, chevalier de Tordre de S. Grégoire-
le-Grand, ageiit de la lociété générale pour faToriter Tiodut-
trie nationale « de la société des beaui-arts de Gaod, de Taoa-
démie nrchéolugique d'Anvers, i Bruges.
19. PIOT, chef do section aux archifes générales dn rojaome, oon-
scrfateur adjoint à la bibliothèque royale i Bruxelles.
90. Hgr. G. J. VOISIN, TÎca ire-général de Touroay, chevalier de Tor-
dre de Léopold, préeideut de la ghilde de 8t-Thomas et de
8t-Luc, etc.
91. Le comte A. 0*RELLY DE GALV^AT, cheyalier de Tordre royal
du Christ de Portugal, fonctionnaire au ministère de Tlntérieur.
29. J. A. DE SCHRTVERE, curé è Vlisseghem.
93. Le Père REELOOF, de Tordre de St-Aogustin, è Gand.
94.
95.
PREMIÈRE
RÉUNION GÉNÉRALE
OS LA
/ /
SOCIETE ARCHEOLOGIQUE
DB BBUGBS.
Le 15 Février 1867, la Société archéologique
de Bruges a tenu sa première réunion générale.
Conformément à son règlement, cette séance
n'avait pour objet que des dissertations scien-
tifiques. Un grand nombre de membres et à leur
tête l'un des présidents d'honneur, M. le Bourg-
mestre de Bruges, y assistaient.
La Société dC Emulation n'a pu voir, sans un
sentiment de joie que, l'année même de son
premier jubilé vit naître une autre société,
qu'elle peut regarder comme sa sœur cadette;
elle est créée dans le même but, tout en em-
ployant des moyens différents. Nous avons" ap-
II. i
plaudi de cœur à la réalisation du projet de
doter la ville de Bruges d'un musée d'anti-
quités de la Flandre. Aujourd'hui nous offrons
avec empressement la publicité de nos Annales
aux deux principaux discours prononcés devant
cette intéressante réunion.
Après le discours d'ouverture de M. Veecau-
TEEEN , président , et l'exposé de la situation fi-
nancière de la société fait par M. Gilliodts-
Van Seveeen, trésorier, nous avons entendu avec
plaisir un travail historique de M. Bossaeet,
archiviste communal. Il ne nous est pas donné
de le publier, parce que l'auteur le destine à
servir d'introduction à l'inventaire des archives
confiées à ses soins qui prochainement doit être
mis au jour. Tout ce que nous pouvons ajouter,
c'est qu'il est le fruit de longues et consciencieuses
recherches et que sa dissertation sur ce sujet,
ranlique trésorerie de la ville servant aujourdhui
tk local au nouveau Musée, était tout-à-fait de
circonstance. Les applaudissements nombreux
provoqués par cette lecture furent on ne peut
phis mérités La réunion se termina par le dis-
cours de notre honorable collègue , M. le chanoine
Van de Putte , discours que nous sommes heu-
reux de pouvoir communiquer à nos lecteurs.
Discours prononcé par M.VEBCAIJTEBEN, Président
de la société archéologique de Bruges» à la pre-
mière Béunion générale « tenue le 15 Février 1867,
à la Salle des Conférences, à Bruges.
Messieurs ,
Si j'éproDve une certaÎDe émotion eo prenant aujourdlini
la parole dans cette enceinte, pour inaugurer avec vous
la première réunion archéologique tenue depuis la fondation
de notre cercle, vous comprenez. Messieurs, que cette émo-
tion est quelque peu légitime.
Je ne me suis pas dissimulé tout d*abord que la tâche
de Président de la Société Archéologique de Bruges était
lourde et difBcile et, je ne vous le cache pas, au-dessus
de mes forces; mais je n'ai pas cru dévoir décliner Thon-
neur que les membres du comité m'ont fait eu m'inyitant
à venir présider à leurs travaux.
Je me voyais d'ailleurs entouré d'hommes dévoués, in-
struits , actifs , sur l'appui desquels je pouvais compter pour
m'aider, non seulement à maintenir ce qui avait été fait
par ceux qui ont jeté les bases de cette association nou-
velle , mais pour raffermir ces bases , mener la société dans
la voie du progrès, élargir le cadre de ses membres^ et
concourir, dans la mesure de ses ressources, à la décou-
verte et à la conservation des objets d'art et d'antiquité,
qui se rattachent à l'histoire de nos Flandres et plus spé-
cialement à celle de la ville de Bruges; à ce double titre,
ils méritent d'être recueillis avec soin et detre conservés
dans un musée public.
Tel est le but principal que les premiers fondateurs de
notre cercle se sont proposé. De mon côté, comptant sur
leur concours actif et intelligeut, j'unirai mes lefforts à ceux
de mes Collègues pour Fatteindre aussi largement que pos-
sible.
Ce but d'ailleurs nesi-il pas des plus louables, des plus
utiles , au point de vue de l'art et de la science archéologique?
Bruges, cette ville éminemment artistique, cette belle et
noble cité, comme l'appelait Albert Durer ^ lors de sa visite
parmi nous en 15âi , cette Venise du Nord qui tenait, à
cette époque brillante, le sceptre de l'industrie et du com-
merce, pouvait elle rester en arrière? Devait-elle plus long-
temps se laisser devancer par des villes de moindre impor-
tance? Pouvait-elle s'abstenir encore de s'occuper activement
de la recherche et du classement des objets d'art? Ne devait-
elle pas faire tout ce qui était en son pouvoir pour les
retirer de l'oubli dans lequel ils se trouvaient plongés, ou
les préserver d'une destruction certaine par suite de démo-
litions faites imprudemment et à la hâte?
Nos Magistrats ont compris qu'eux avant tout devaient
sauvegarder tout ce qui reste encore de nos monuments
précieux et de nos constructions anciennes qui font l'admi-
ration des étrangers, et aujourd'hui, plus que jamais, ils
veillent à leur conservation.
En effet, quand il s'agit d'élever des maisons nouvelles,
au lieu et place de nos anciennes demeures, remarquables
par leurs tourelles élancées et coquettes, leurs pignons
gothiques et leurs gracieuses sculptures, rarement ils ac-
cordent cette autorisation et souvent ils refusent de les mo-
difier afin de ne pas leur enlever ce cachet particulier qui
ilistingue notre vieille architecture brugeoise.
Pour nos concitoyens , quand ils sauront que nous tenons
à l'honneur de conserver intact et de garder parmi nous
les tableaux de nos grands maîtres, qui ont illustré l'école
flamande, les monnaies que, par un privilège particulier,
nous étions autorisés à faire battre dans nos murs, les
débris de nos temples majestueux qui attestent de la foi
de nos pères, les sculptures, les bas-reliefs et enseignes
ornant la façade de nos maisons consulaires et de nos hôtel»^
vestiges de notre ancienne splendeur , nos concitoyens »
Messieurs , ne se refuseront pas à nous confier ces précieux
débris de notre antique cité et même à nous les offrir en don.
Le but de la société n'est pas d'avoir en propriété des
objets de valeur ou d'enlever aux familles des souvenirs
précieux pour elles , mais notre appel est fondé notamment
sur le désir de donner au public en général l'occasion d'étudier
et d'admirer ces objets trop longtemps restés inconnus.
Je puis déjà constater avec bonheur le revirement qui
s^est opéré chez nous. On a compris enfin qu'il fallait éten-
dre nne main protectrice sur ces objets, de genres divers
et l'on s'est dit que l'inactivité, l'indifférence pouvait bien
être considérée autrefois comme une faute, mais devenait
nn crime aujourd'hui.
Applaudissons donc. Messieurs, à cette noble et heureuse
pensée, à cette généreuse initiative prise par les premiers
fondateurs de notre cercle archéologique. Rendons un hom-
mage de reconnaissance aux membres du comité qui oot
donné le premier élan , qui ont formulé les dispositions ré-
glementaires si simples de nos statuts , et avant tout payons
un juste tribut de regret à la mémoire du premier Pré^
sident de la société, Monsieur le Baron db T'Serclaes de
WovHERSOM, qu'elle a eu le malheur de perdre le 34 Mai
1866, une année à peine après sa fondation, qui date du
1" Mars 1865.
Maintenant, Messieurs, pour accomplir la tâche que nous
avons entreprise , croyez-le , nous ne ferons pas un vain
appel à la bienveillance des autorités. Leurs concours sym-
pathique, je l'espère, ne nous fera pas défaut. Ce que nos
magistrats ont fait pour nous dans le passé, répond de l'ave-
nir. Nous n'avons à cet égard que des paroles de remer-
ciment à leur adresser.
En effet, la société étant à peine fondée, le choix du
local pour le dépôt de nos objets d'art a été laissé à notre
appréciation.
E DE &MD ABRÏÏCtES.
'.onstrüite en 1361-63
Porie restaurée.
Ch' YerschddE.Ar:''. i
LA PORT
Forte actuelle.
::-, n-tut.L-h
E DE &AND ABRÏÏCtES.
'onstrüite en 1361-63
Forte restaurée.
Œ VersckdM.Arrk:.
7
grâce aux efforts et à Ténergie du bruTe Hsîlabbt Van Poccks ,
à cette époqae Gouverneur de Bruges.
Les Brugeois étaient en minorité, ils le saraient, on les
avait prévenus; il y avait donc un courage inouï, sinon
de la témérité, de vouloir lutter contre un ennemi aussi
puissant , aussi supérieur en nombre , guidé par un chef
dont rhabüeté égdait la vaillance.
La victoire ne couronna pas les efforts héroïques de nos
concitoyens. Les troupes Gantoises entrèrent en ville après
une lutte des plus vives , qui eut lieu à la Porte de Gand,
et aux remparts avoisinants. Le sang coula à flots dans
DOS murs. Les Brugeois, écrasés par lo nombre, furent
obligés de se rendre ; mais Thistoire , parlant de cette lutte,
suite des dissensions malheureuses qui divisaient, à cette
époque , des villes voisines et rivales , redira à la posté-
rité cette défense à jamais mémorable de nos compatriotes.
Vous le voyez. Messieurs, sous le double rapport histo-
rique et archéologique, cette porte, dont le collège éche-
vinal nous à parlé dans le principe , conviendrait à merveille
à rétablissement de notre Musée, tant par sa construction,
que par sa situation entre deux belles promenades fréquen-
tées, le Parc et le nouveau rempart. Si la ville, secondant
nos vues, et répondant à la demande officielle, que nous
nous proposons de lui adresser, voulait bien mettre à notre
disposition la Porte de Gand, les restaurations convenables
pourraient y être faites avec le bienveillant appui de la
ville même, et nous parviendrions ainsi à conserver un
monument digne de fixer Tattention des archéologues.
Nous imiterions ainsi ce que Ton a pratiqué à Bruxelles ,
OUI Ton voit la vieille Porte de Hal , transformée en un riche
musée , renfermant les collections les plus intéressantes d*ar-
mures aqciennes et d'antiquités remarquables.
Afin de faciliter notre tâche dans Taccomplissement de
ce projet , je suis persuadé , Messieurs , que le Gouvernement
ne nous refusera pas sa haute protection. Ce qui me donne
cet espoir, c'est la lettre que Monsieur le Ministre de TIo-
8
teneur a adressée au Comité, le 7 Mai 1866, en réponse
à la nôtre, qui lui annonçait la création d'une société ar-
chéologique dans notre ville.
Elle est conçue dans les termes les plus bienveillants.
Monsieur le Ministre nous dit , que le but de notre société
est louable et qu'il espère voir nos efforts couronnés de
succès, c Le Gouvernement , » dit-il , c sera attentif à vos
< travaux et il examinera avec bienveillance ultérieurement
< s'ils sont de nature à être encouragés dans une certaine
c mesure. »
Nous sommes heureux de pouvoir prendre acte de ces
paroles, et tout nous fait espérer que si Ton met sous les
yeux de Monsieur le Ministre ce projet de restauration
d'une de nos plus belles et plus anciennes portes, il n'hé-
sitera pas à dire que ces travaux sont de nature à être
encouragés et que cet encouragement se traduira dans l'al-
location d'un subside, d'autant plus nécessaire, en ce qui
nous concerne, que nos ressources actuelles peuvent à peine
suffire à l'achat de quelques meubles indispensables pour
la conservation des objets d'art que nous possédons déjà,
et à lentretien de notre commencement de musée (1).
A côté du vœu que je viens d'émettre « relatif à cette
restauration iinportante, se place un autre désir, celui
que dorénavant pour toutes les maisons à abattre et dont
la ville viendrait à faire l'acquisition, dans un but d'uti-
lité ou d'embellissement, elle voulut bien, en contractant
avec les entrepreneurs, chargés des démolitions et des con-
structions nouvelles, se réserver tous les objets d'art qui y
seraient découverts. Après en avoir fait examiner la valeur
archéologique, elle pourrait, tout en se réservant la propriété,
nous les confier à l'effet d'être déposés au musée.
(1) Noire collègue M. Gh. Vbrschrldb, secrétaire de la Société ar-
chéologique, a bien voulu nous remettre les plans de la porte de Gand
quMI a levés avec beaucoup de soin cl qui accompagnent cette publi-
cation. Nous lui en exprimons ici toute notre reconnaissance.
Pendant les dernières démolitions faites sur remphic^ment ,
qui doit servir au nouveau théâtre , le comité s'est adresse à la
ville pour obtenir quelques objets , consistant en fragments de
pierre et sculptures curieuses. Cette demande n'a pas abouti,
la réserve dont nous venons de parler n'ayant pas été faite.
Nos Édiles» il faut Fespérer, nous seconderont aussi dans
la mise à exécution d'un projet que je m'estimerais heu-
reux de voir réaliser dans le courant de cette année, celui
d'une exposition extraordinaire d'objets d'art, à organiser
par la société, dans une des grandes salles de la halle,
en même temps que l'exposition des tableaux de Memling.
Cette dernière aurait lieu dans le même local au mois
d'Août.
Cette double exposition offrirait un grand attrait aux
étrangers qui visitent à cette époque notre ville et nos
séjours de bains. D'un côté ils admireraient les toiles in-
comparables de notre grand maître, une des gloires de
l'École Flamande, de l'autre ils verraient étalées devant
eux nos richesses artistiques prouvant le talent et l'habileté
de nos compatriotes dans Tart de la gravure , de l'orfèvrerie
et de la sculpture. Je forme des vœux pour la réussite
de ce projet.
La Province, j'en suis persuadé. Messieurs» ne verra
pas non plus avec indifférence les efforts que nous em-
ploirons pour doter la yille de Bruges d'un Musée d'archéo-
logie qu'elle devait posséder depuis longtemps. Elle suivra
avec intérêt la marche de nos travaux et j'ai lieu de croire
qu'à titre d'encouragement et dans l'intérêt des beaux-arts
elle ne nous refusera pas son bienveillant et généreux concours.
C'est sous de pareils auspices , Messieurs , que nous pour-
rons continuer à marcher d'un pas assuré dans la voie du
progrès. Les autorités, an nombre desquelles je suis heu-
reux de pouvoir compter le premier Magistrat de la cité,
qui s'est empressé de se rendre parmi nous aujourd'hui,
noua seconderont dans la recherche et la conservation des
antiquités. Elles continueront , comme la Province, de dépo-
10
ser cuire nos mains les objets auxquels se rattachent des
souvenirs, historiques.
Nous avons en outre besoin de Tadhésion et du concours
dliommcs instruits, généreux, qui, je n'en doute pas«
voudront bien se joindre à nous pour embellir autant que
possible, notre Musée afin qu*il puisse un jour rivaliser
avec ceux d'autres villes.
A cette occasion je me permets de faire un appel tout
spécial aux archéologues, nos concitoyens, et à ceux des
villes étrangères qui ont bien voulu répondre à notre in-
vitation et nous ont donné ainsi une nouvelle preuve de
leur sympathie. Je félicite ceux d'entre eux qui depuis de
nombreuses années ont encouragé par leurs écrits Tétude
des antiquités et de Thistoire de la Flandre ; je remercie
en particulier M. le Chanoine Van de Puttb d'avoir agréé
notre demande de nous entretenir de cette question inté-
ressante: le goût de la numismatique répandu au xvi* siècle,
par le célèbre habitant de Bruges, Goltzius. Tous je les
remercie, au nom du Comité, des dons d'objets précieux
qu'ils ont bien voulu nous faire et je les prie aujourd'hui
de nous continuer leur coopération si utile.
Comme nous, ils se rappelleront que la ville de Bruges,
cette cité remarquable et célèbre , tant sous le rapport com-
mercial et industriel, qu'au point de vue littéraire et ar-
tistique, mérite à plus d'un titre de posséder un musée
digne de son ancienne splendeur, et ils se feront gloire,
de concert avec le Gouvernement et les Administrateurs de la
Province et de notre cité , d'en rehausser la valeur et l'éclat.
Il
M. le Chanoine Vande Putte s'exprime à peu
près en ces termes :
Messieurs ,
L'érection d'une société, ayant pour but la conservation
de Fart ancien et la réunion d'objets d'art dans un Musée ,
a eu mes sympathies dès son origine. Aussi me suis-jo laissé
inscrire des premiers dans Talbum des Membres. En con-
tribuant, d'une manière bien faible, moins large que ne l'a
insinué M. le Président, à la formation du premier noyau
da Musée, établi dans la tour des Halles , j'ai agi plutôt par
devoir que par générosité. Il me félicite d'avoir aidé à déve-
lopper le goût des antiquités du moyen-âge avec d'autres col-
lègues , lorsque , dans cette yille , nous formions , il y a 30
ans, une société, ayant pour but non seulement la publication
de chroniques, de cartnlaires et d'autres documents histo-
riques, relatifs à notre province, mais encore la description
des. anciens monuments et des objets d'art de la Flandre-
occidentale. Ces souvenirs et d'autres encore me font penser
avec bonheur à mes années passées au milieu de vous.
Bruges a toujours conservé mes sympathies , Messieurs ;
j'y ai passé une paittie de ma vie, et je me félicite
de me voir entouré de quelques-uns de mes anciens élè-
ves, que je revois toujours avec un plaisir nouveau et
indicible.
M. le Président de cette nouvelle société m'a convié à
venir assister à votre réunion et à vouloir traiter quelque
matière , digne de votre attention et capable d'exciter notre
goût commun. L'émulation est le moyen de nous engager
à doubler d'efforts pour faire accroître les collections archéo-
logiques déjà largement installées; cette émulation nous la
i2
trouverons dans nos réunions, dans les paroles encoura-
geantes et les sympathies de Topinion publique.
Le choix de la matière est vaste, j'en conviens, et rem-
barras n'en est que plus grand.
En jetant un regard rétrospectif, je me dis : Il y a eu
dans cette bonne ville de Bruges beaucoup de musées dan-
tiquités, ils ont disparu comme toutes les choses de ce
monde, où Ton bâtit pour bientôt détruire ce que Ton a
élevé. Reculant toujours dans les siècles passés, j'arrive
enfin à Tépoqae de la renaissance des lettres et des arts
et je m'y arrête à Tidée des collections nombreuses de nu-
mismatique , que presque tous les savants de l'Europe s'amu-
saient alors à étaler dans leurs cabinets.
Le quinzième siècle termina, par l'invention de l'imprimerie
et la fondation de nombreuses universités, l'époque que
nous sommes convenus de nommer le moyen-âge. Le siècle
suivant s'inaugura par la naissance de Charies>Qaint, ce
grand appréciateur de l'art. A cette époque, ou plutôt
ce règne, si grand et si fertile en enseignements de
tous genres, l'attention se porta presque exclusivement
sur les restes de la civilisation ancienne. L'histoire, les
lois, les mœurs, les littératures grecque et romaine ab-
sorbèrent tellement l'attention et les recherches des savants
et des artistes, que le monde semblait vouloir retourner
au paganisme.
Ce mouvement eut son mal et son bien. Je sais que
d'autres soutiennent qu'il n'en résulta que du mal. Lais-
sant là les thèses et les discussions qu'elles peuvent pro-
duire, je dis que le goût de la numismatique surgit de
ce mouvement.
Bien que nos provinces belges n'eussent pas les mêmes
ressources que l'Italie , la France et TAUemagne ; pour éten-
dre les investigations des antiquaires, nos savants n'en dé-
ployèrent pas moins de zèle. L'Italie avait prêché d'exemple
en ^recueillant des monnaies et des antiquités trouvées dans
i5
son sol; cet exemple devint si fertile, qu'il se propagea
à toutes les classes de la société, plus ou moins douées de
fortune.
La Belgique , toujours si fécoude en artistes et en amateurs
de tout genre , avait senti l'impulsion ; des cabinets de numisma-
tique existaient déjà et le goût des monnaies anciennes se déve-
loppait à la cour de Charles-Quint , à VAtma mater, à Louvain,
et dans les familles patriciennes, lorsqu'un homme, à vues
larges, vint se fixer d'abord à Anvers, alors la métropole
du commerce, et ensuite à Bruges, Tancienne Tyr, déchue
de sa prospérité primitive, mais toujours, comme aux temps
les plus prospères de son existence, pénétrée de Tamour
des arts.
Vous comprenez, MM., que je veux parler d*Hubert Goltz,
qu'une autre province revendique, comme lui ayant donné
le jour, et que nous comptons un peu parmi les nôtres,
comme ayant passé à Bruges la plus bello et la plus illus-
tre partie de sa vie.
Hubert rencontra, à Anvers, les quatre frères Schetz,
qui devinrent ses Mécènes; il fit la connaissance du cos-
mographe Ortelius et du littérateur Corneille Graphœus,
qui lui ouvrirent leurs bibliothèques et partagèrent ses goûts
pour Fantique.
Voulant recueillir les matériaux pour les ouvrages qu'il
projetait, Goltz partit d'Anvers le 2 Avril i866. Il com-
mença sa tournée de Belgique en visitant les cabinets de
numismatique de Bruxelles. 11 y vit ceux de l'empereur et
de son fils Philippe , d'Éléonore d'Autriche , veuve de Fran-
çois L", de Christine , fille de Christiern, roi de Danemarck,
de Granvelle, de Yiglius, de Lamoral, comte d'Ëgmont,
d'Hopperus, et d'autres moins importants.
A Liège, il fut admis à visiter les médailles de l'évêque
Robert de Bergucs , de Liévin Torrentius , du brugeois
Lampsonius , peintre et poète , attaché successivement comme
secrétaire à trois évèques, du peintre Lambert Lombard
chez lequel, au dire de Karel van Mander, Goltz avait
puisé son goût pour les antiquités, en fréquentant son
atelier comme élève peintre.
Huit professeurs de Louvain ouvrirent leurs cabinets et
accueillirent Goltz avec le plus grand empressement.
Il serait trop long d'énumérer les noms de toutes les
personnes distinguées, visitées par notre numismate dans
les courses qu^il fit à Trêves, où il visita six cabinets; à
Mesiëres, Cambrai, Bavai, Valenciennes , Mons, Tournai,
Lille, où il eut le bonheur de rencontrer Auger de Bus-
becq, Tambassadeur de Tempereur Ferdinand auprès de
Soliman 11. De Busbecq était non seulement grand diplomate,
mais aussi littérateur et antiquaire ; il avait recueilli , durant
son séjour en Orient, quantité d'inscriptions grecques et
son médailler brillait par de magnifiques exemplaires de
médailles grecques et byzantines.
Notre voyageur numismate se rendit de Lille à Ypres,
où il visita le grand pensionnaire Ghislain de Corte , Jean
de Lichtervelde , Michel Heneman, jurisconsulte et Baudouin
Verbuemels, médecin.
Rentré à Anvers , il partit bientôt pour la Hollande d où
il revint, au mois de Juillet, après une absence de trois
mois.
L'année suivante, savoir en iS57, Geltz publia ses Icônes,
qui lui valurent la bienveillante protection de Marc Laurin ,
seigneur de Watervliet. Ce nouveau Mécène l'attira à Bruges,
où il se fixa, en 1558. Après un séjour de quatre mois dans
cette nouvelle résidence, Goltz entreprit son grand voyage
d'Italie , qu'il a décrit lui-même à la suite de son C. Julius
Cœsar, sive historiée impcratorum , cœsarumque romanorum
ex antiquis numismatibus restilutœ, à Bruges, de Timpri-
merie de l'auteur; 1560, in-folio.
Avant .de suivre l'auteur dans la nomenclature des noms
des villes qu'il a visitées, voyons d'abord quels étaient les
médaillers existant alors à Bruges.
IS
En première ligne vient Marc Laurin, qui, diaprés une
opinion accréditée, faisait les frais du voyage d'Italie (4),
Jean de Flandre, seigneur de Praet, Charles de S'-Omcr,
seigneur de Dranoutre, Gui Laurin, jurisconsulte, Matluus
Laurin, François d'Halewyn, seigneur de Sweveghcm , Jean
d'Halewyn, seigneur de Voxvrie, Corneille de Schepper,
seigneur d'Eecke , ex-secrétaire de Christiern , roi de Dane.
marc, Martin Desmet, Guillaume Pontius, docteur en
médecine, le chanoine François de Wulf, Jean Dewitte,
secrétaire de la Prévôté, Gilles Dewitte, jurisconsulte,
Adolphe de Meetkerke , Jacques Cruyke , professeur de belles-
lettres, natif de Messines, le jurisconsulte Jacques Revard.
François Nansius, d'Isenberghe, et Alexandre Coloneur, ju-
risconsultes ; le moine Laurent de Villavincentio , de Tordre
de S'-Augustin, est cité le dernier.
En passant par Gand, Audenarde, Alost, Maestricbt,
notre Goltz se rendit en Allemagne, remonta le Rhin jus-
qu^à Mayence, visita Francfort, Bamberg, Nurenberg et
Augsbourg, où il vit 29 cabinets de médailles, entre autres
ceux des Fugger, de Peutingér et du cardinal Trnchses.
Traversant ensuite la Suisse, il prit la route de Venise.
Vingt-six médaillers lui furent ouverts dans la ville des doges,
il vit Trévise, Padoue, Ferrare, Bologne, Florence, Pé-
ronse et plusieurs autres villes secondaires.
La ville éternelle primait par le nombre de ses collectives
de numismatique, on en fit voir 73 à notre voyageur,
Pie IV. dix-huit cardinaux, parmi lesquels Alexandre Fur-
Ci) Après avoir entendu cette dissertation, dont Hubert Goltz
fait en grande partie les frais, un des assistants, M. Gailliard, a
demandé la parole, pour annoncer que M» J. Weale s'occupe d*une
biograpliie de Goltz, dans laquelle il sera prouvé par des docu-
ments autbentiqucs que Marc Laurin refusa à Tauleur de C. Julius
Cœsar le paiement d'une somme assez importante. Il est évident
que l'histoire des Laurins et de Goltz n'est pas assez délucidée;
espérons que celle biographie la mettra dans son vrai jour.
16
nëse et Charles (S*-Charles) Borromée, raccueillireot avec
faveur. Naples comptait 47 collections; pas la moindre
ville dltalie ne faisait exception , chacune comptait dans son
sein quelque amateur.
Goltz revint par le midi de la France et visita successi-
vement Avignon, Orange, Valence, Vienne, Lyon, Tou-
louse , Bajonne , Bordeaux , Poitiers , Tours , Âmboise , oà
il vit le cabinet de François de Valois, roi de France,
Blois, où lui fut ouverte la collection de Diane de Poitiers,
duchesse de Valentinois.
11 visita à Paris vingt-huit médaîUers et rentra en Bel-
gique en passant par Beau vais, Amiens, Arras, Douai et
Courtrai, après avoir visité 950 collections.
Parti de Bruges le 18 Décembre 1558, il y rentra le
13 Décembre 1560, après une absence de deux ans. Il
avait fait des achats considérables de monnaies pour son
patron, le seigneur de Watervliet, et son portefeuille de
dessins, devant servir à la composition des ouvrages qa*il
projetait, était considérable.
Goltz avait érigé , à Bruges , une imprimerie pour la pu-
blication de ses œuvres. Josse Gietleugen, dit van GuUeghem,
que les biographes font naître à Courtrai , tandis qu'il était
né à GuUeghem même, se chargea de la gravure sur bois
en camaïeu des Icônes imperatorum romanorum ex priscis
numismatibus.
Hubert Goltz , et probablement son frère Henri avec lui ,
exécuta les gravures de la vie de Jules-César et des fastes
et gestes des dictateurs romains jusqu*à Auguste. Ce livre
fut dédié au Sénat de Rome, qui lui octroya le titre de
citoyen romain.
Ne s'occupant que de Rome et de ses empereurs, le
nouveau titre éblouit tellemeut notre savant numismate qu'il
donna des noms romains à se3 enfants: Harcellus, Scipion,
Jules, Sabina Goltsius, figurent dans les actes de la cham-
bre pupillaire à Bruges.
17
En vous occapant longtemps, MM., d'Hubert Goltz et
de ses œuvres , je ne prétends pas esquisser sa biographie ;
je veux seulement vous faire voir, ce qu*au reste vous
n*ignorez pas, que ce fut ce personnage, réunissant en lui
seul le savant écrivain , le peintre , le graveur et Timpri*
meur, qui établit et propagea chez nous le goût de la
science numismatique. Il eut des contemporains, amateurs
comme lui, et animés du même zèle, j'allais dire de la
même passion pour les médailles, mais personne ne régala.
Jean Yivianus et Abraham Ortelins, qui publia, d'après
les médailles anoiennes , les effigies des dieux et des déesses
du paganisme, entreprirent aussi, en 4575, à Finstigation
de Gérard Mercator , un voyage en Belgique , en France
et en Allemagne, à la recherche d'antiquités. 11 est même
fait mention, dans la relation de leur voyage, des médail-
1ers qu'ils visitèrent, mais il n'y a là rien qui égale les
efforts faits par Goltz.
Abraham Yan Goorle, né à Anvers, en i856, recueillit
peut-être plus de médailles que n'en possédèrent les Lau-
rins, attendu, qu'au dire du professeur Yorstius, qui, lui
aussi, avait voyagé durant neuf ans et avait vu tout ce
que renfermaient les cabinets de l'Europe, il n'avait vu nulle
part de collection égale à celle de Yan Goorle ; mais Goltz
avait pour lui Thonneur d'avoir été le premier à répandre
le goût de cette science et de l'avoir ensuite illustrée par
ses œuvres. C'est ainsi qu'il a donné la direction à tous
ceux qui sont venus après lui.
J'abuse peut-être, MM., et de votre patience et de votre
temps. Je n'ai eu d'autre intention, en venant aujourd'hui
à Bruges, que d'exciter votre goût à la numismatique. Que
notre nouveau musée voie briller dans ses vitrines les mon-
naies de l'antiquité à côté de nos anciennes monnaies na-
tionales. Ce sera le commencement d'un musée historique,
autour duquel viendront se grouper les restes de l'ancienne
splendeur brugeoise. Bruxelles a tiré le parti le plus utile
de sa porte de Hal; serons-nous moins sages que les ha-
ll, 2
18
Citants de la capitale? Sauvons» conservons, restaurons avec
soin et génie les œuvres de nos pères. Ne permettez pas
qu'on dégrade vos anciens monuments, qu'on les détériore
de quelque manière que ce soit, fut-ce même par de mau-
vaises restaurations. Jetez de hauts cris contre les abus
exercés à Tégard de ce que votre ville a mieux conservé
que les autres cités belges. Les objets dart et d antiquité,
légués par nos ancêtres, sont des objets sacrés, que les
générations doivent se transmettre dage en âge comme ce
qu'elles ont de plus précieux.
Notre digne et zélé Président vient d'exprimer le vœu
de voir transférer à la porte de Gand le Musée naissant,
établi aux Halles; espérons que l'Administration communale,
en réalisant ce vœu, sauvera cette porte, qui n'a plus de
motif dctre, d'une destruction que nous avons vu malheu-
reusement se réaliser dans d'autres villes du pays. Qu'on
sauve aussi l'autre porte, dite de S**-Croix, près de la-
quelle se voient encore les vestiges de l'ancienne maison
de campagne des Laurins. Le dessin de cette villa nous
est conservé sur le plan de la ville de Bruges , gravé , en
1362, par Marc Gheeraerdt, so\xs\e nom de Laura-corinthus.
19
.AJSr^LEOTES
POUR SERVIR A
L'HISTOIRE DE ROULERS.
I.
Les Gueux à Boulera en 1566.
Une revue flamande, publia dans le cours de
Taimée 1865, une relation contemporaine des
troubles religieux à Roulers en 1566. Il y est dit
dans une note que cette pièce est imprimée d'a-
près une copie littérale uutfen bouck van Àgetiden
der stede van Rousselare; mais c'est en vain que
nous avons cherché ce registre dans le dépôt
d'archives confié à nos soins. Nous en sommes
donc réduits à publier cette relation d'après le
texte de Oud en nieuw (1) auquel nous n'avons
fait d'autres changements que la suppression des
ij qui fourmillent et y sont écrits sans rime ni
raison; et quelques autres corrections de fautes
de copiste ou d'imprimeur. De plus nous avons
ajouté quelques notes à cette intéressante relation
d'après laquelle on pourra se faire une idée de
l'intérieur de l'église de Roulers au xvi« siècle.
(1) rp. 28—42.
20
Les historiens qui ont écrit sur les troubles
religieux de notre Flandre ignoraient, comme
nous, que les gueux avaient passé à Roulers. Le
Geusianismus (1) mentionne, il est vrai, à la
page 23, un certain Guillaume, natif de Dor-
drecht et moine défroqué d' Ypres , comme ayant
prêché à Roulers, mais il n'y est dit nulle part
que les gueux y ont commis des dégâts.
Nous apprenons, entr'autres choses, par la
même relation, que l'église de Roulers possédait
deux orgues, que le chœur était fermé par des
portes, et que les halles avaient des niches où
se trouvaient des statues.
La place naturelle de cette relation est dans
les publications de notre Société , et nous espé-
rons que le comité-directeur la trouvera digne
de figurer dans les Annales qui ont pour mis-
sion exclusive de prendre à cœur ce qui con-
cerne le passé de notre belle Flandre (2).
Â. Angillis.
(1) Publié par noire Sociélé en 1841.
(â) Voyez ee que la Société a publié sur les troubles religieux
en Flandre:
io Relation de ce qui arriva à Ypres depuis te mois de Juin 1566, jusqu'en
Août iâ67. Annales, tome H, âme série, pnffe âu8~â63.
âo Historia epitcopalûs Yprensis , publié en 18oi, in-4o, paffc 23— 428.
3o Histoire véritable des choses les plus signalées et mémorables qui se sont
passées en la ville de Bruges. Annales, tome II , 2""* série, page 149—179.
4o Geschiedenis van Vlaenderen, van hetjaeriüQb lot de vrede van Munster;
door Joannes Van Maele, publié en 4842.
^ Les Iconoclastes, f église de S^-yicolas et les cloches des paroisses de la
châtellenie d Ypres ; par Mr F. Diegerick. Annales, t VII, 2© série, p. 233—246.
6» Fragments d'une histoire de la Réforme dans la Flandre occidentale au
x\ie siècle ; par M' le chanoine Carton. Annales, tome XI, 2« série, p. 33—418.
21
Dit naerrolghende is de röohte waerheyt ende
gheschyedenessô van aile de foelen, rusen ende
Bwarycheeden binnen der stede van Bottsselaere
gheschyet, annopende de kerckbreekinghen al-
hyer, ende dyeser naerghevolcht es, yan tbeghyn
totten heinde.
Alzo int jaer XV« LXVl zeker quade tydynghe alhyer int
stede ghebrocht wyerdt, datter in diversche plaetsen ghe-
schyeden vergaderynghen van eenen grooten hoop vremde
gheboofte ende boose gheesten , met predicanten van quaeder
leerynghe niet zonckende dan te pionderen , pilieren ende des-
trneeren kercken , cloosters ende andere plaetsen , tot Godts
dyenste gheordonneert ende bescyekt, hebben den baUiu
metten pastuer ende de ghezworen van de kercke alhyer
(omme hyerinne te voorzyen met aider diligentie) ontboen
diversche notabele van de voors. stede, goede catholycke
persoonen, ende hemlieden ghebeeden te willen bewaerene
elck een stnack of twee vande iaw^elen vande kercke ende
de zelve secretelyck met hemlieden te draghen; als de ci-
borie, heilichdommen, kylcken, crnucen, sylvere wyeroock-
vaten ende andere iaweelen, twelcke zy oock ghewillych
ende geerne ghedaen hebben, bevreesende de spoliatie ende
tverlies van dyed, in prejadicie ende vermindertheede van
den dyenst Godts.
Daertoe oock (overmits dat dese kercke zeer aerme es),
de zelve iuweelen quyct zynde niet lychtelyck an nyeuwe
inweellen gheraken en zoude, zoo zyn de heere ende wedt
upden xV" Augusti XV°LXV1, wesende Assensioen Marie,
in den vooravont gheadverteert van Anthonins Thierins,
poortere ende inwoendere deser stede , commende van Ypre ,
dat men de beylden ende ornamenten vander kercke brack ,
overznlcx met hem brynghende een stuck van eenen fran-
schuun (1) zanckboQck » gheheel dnersneen untter kercke van
[\) Franschüun, pour /"rancyn, parchemin.
22
S' JaDs binnen Ypre, ordinaire residencie vanden Car*
mers (1).
Soo adviseerden %j sanderdaechs smorgens metten pastor
dat men zoade weeren uuttcr kercke alle de costelyczste
ornamenten die zy (volghende het zelve concent metten
pastor ende ander priesters vander kercke) ghesaemdelyck
up den voet begonsten te weeren, stuttende de zelve in
coifers ende die bescyckcnde in goede bewaerenesse in
particaliere huisen. Ende, alzoo de selve noch besich
waeren met weerene, es ghecommen een maere, ontrent
den tbicn uren voor de noene, dat de kerckbrekers tot
Roosebeke (2) waeren, ende aldaer braken de ornementen ,
beelden, outaeren, orgbel, vonte, etc. Den voors. heere
ende wedt, mitsgaders den pastuer, perplex wezende son-
derlynghe, hebben upden voet ghesonden in diligentie huer-
lieder messagier te peerde naer Roosebeke, omme de waerheit
te verstaene ende daerof rapoort te doene.
Langhende dien tyt ende vreesende de subite ende
onvoorziene coompste vande zelve kerckbrekers, hebben
ontbooden de outaermeesters vander kercke, ende hem-
lieden bevoelen de ornamenten, onder haerlieder bevel
wezende ende daerof de administratie hebbende, upden
voet uttcr kercke te draghene in goede bewarenesse, oock
meede de beelden ende de tafelen van huerlieder outaren
ende alle ccraghen van dien, hebbeu oock ontboden den
stede temmerman met zyne knechten, ende hem den besten
orgel (3) doen afdoen ende in goede bewarenesse draeghen ,
metsgaders noch diversche andere temmermans ende goet-
(t) Conf. HUtoria Episcopatus Iprensis^ p. 37: « Hac est prima
*• iconoclaslia quam Beigae, noslri majores, nobis pueris, d'eersle
» braecke nomina ba nt. • — Geusianismus Flandriœ occidentalis,
p. 13 el seq.
(i) West'Roosebeke. Village de la Flandre-Occidentale, b 3 lieucs
N. E. d'Ypros.
(3) II y avait donc deux orgues^
23
ghewîlleghe, ende die de vier prtDcipaelste tafelen doea
afdoen ende nutter kercken draghen in bewarenesse. Van
gbelycken de vente ende den meesten deel vanden beelden
ende alle tmotalen (1) werck vande kercke, zoo wel de rese (2)
staende voor tsacramentshuus, als andere, mitsgaders de
candelaers doen draghen upden torre in secrète plaetsen.
Hebben voort doen afdoen de princepaelste ende costeljcxste
outaer steenen, vreesende dat de zelve zouden mooghen
ghebrooken weesen (want men alle handtwylle zejde: de
brekers comme n ! ) alleene latende tcrucifix boven de choor
duere (2), tweicke men niet lichtelyk en conste afdoen zon-
der schaede, overmits de groote iseren anckeren ende ghe-
binden vanden zelven cruuce , dewelcke hemlieden bestreckten
tot by de cuppe ofte wymmen (3) der voorn, kercke. Ende
oock diversche tabernaculen , wesende boven de outaren,
die te groot waren omme zoo hastelyck te weeren, ende
tsacraments huus, twelck was ghemaeckt van Avemie steen
met groote isers van binnen iude pilaren, daermede twerck
zeer vaste stondt an den selven gheionctureert met zoo-
duere (4) ofte loot, zoo dat niet moghelyck en was tzelve
af te doene ofte in partes te scheedene omme , naer de foele ,
tzeive weder in zyne behoorlycke plaetse te scyckene, ne-
maer in contrarien zoude tzelve moeten ghebrooken ghe-
weest hebben al ten inestimabelen grief ve^ totale ruyne ende
verlierse vanden selven sacramentshause , zoo dat dyenvol-
ghende tot gheenen profytte en zoude ghecommeu hebben.
Hanghende dese voorn, besoingien ende de communicatie
onderlynghe, den voorn, messagier wederkeerende ontrent
ter halver achter noene , rapoorteorde tzelve alzoo tot Rosebeke
(1) Lisez: 't metalen werk.
(â) Rese^ couronne de lumière pédiculée.
(3) Le cboeur, comme on Ie voit, élail pourvu de portos. Tout
cela a dispara.
(4) Wymmen, Jusqu'à la sablière.
(5) Zoodtiere, fr. soudure.
2i
ghebuert zyode, ghelyck de maere alhier ghecommen was
twelke iaemerlyck was om ziene , zoo dat meu lancxst de
kercken niet gaen en conde, men moste clemmeD over
de ghebrooken cjragien , beelden ende anders. Ënde waeren
de brekers van daer ghetroocken naer Staden, alwaer hy
oock voolghde, ende vant ghelycke braecke aldaer ghebuert
zynde , van waer de voorn, brekers oock vertroocken waren ,
zoomen aldaer zeyde» naer Municken Eecke (l) ende van
daer naer Werckene, ende zouden van daer keeren te
Hoochleede ende alzoo keeren tot Rousselare , omme ghelycke
brake te doene, hoewel dat dezelve brekers van desen
huerlieder proposte zyn ghetroocken up een ander quartier
zoo dat dese kercke alhier alsdoens noch ongheschendt
bleef, totter tyd dat eenen Anthonius Algoet (2), apostaet
vanden predicaeren ordene binnen Ypre ende minister van-
der nieuwe religie, was ghecommen, up den xxu*'' der
zelver maendt, van Menene tot Iseghem, alwaer hy inden
vooravont een sermoen dede , ende sanderdaechs smorgens
vroech braken zy de kerke aldaer, noch de kerssen ber-
nende voor den daghe, ende upden zelven morghenstont,
wesende den xxin* der voorn, maendt, ontrent den zesse
hueren, is den voorn, predicant alhier ghecommen met
zyne garde ende noch veel ander gheboufte, ghestoSeert
met hallebarden, spiesen, pieken, bussen, pistoletten ende
dierghelycke offensive wapenen, al singhende lanczt de
straten, tot inde heerberghe van de Buerse (S), noemende
aldaer een inbyt; ende aldaer ontrent een groote halfve
huere gheweest zynde, zyn ghecommen noch een ander
(1) Municken eccke...?
(2) Antoine Algocl, surnommé De Swarte^ apostat des Domini-
cains d'Ypres (Hisi. Ep. Ipr, p. 34] était un des plus fougueux
sectaires de ce temps. Il se fil Calviniste en 1566. Voyez De
kerkhervorming in Vlaenderen ..., door M. -Q, Janssen, p, 297.
(3) L*hóiel de la Bourse, était situé sur l*emplacement occupé
par la maison de Madame Descamps-Vandcmaelc, dans la rue du
25
bende die hem votchden met wapenen, die te Rumbeke (1)
ghebleeven waren inde kereke brekende, de welke oock
straecz ghegaen zyn naer de kereke alhier, met hoerlieder
wapenen, zonder haerlieder predicant te sprekene.
De zelve kereke vindende gheslooten, zyn gheannimeert
gheweest zeer hetteljck , ten aenziene van veele ende diver^
sche persoenen, de zelve kereke violenteljck up te lopene;
ende zonden al tzelve ontwyffelyck ghedaen hebben, ne
hadde den balliu ende schoudt derrewaerts ghegaen, die
wilden alvooren hoerlieder ministre hoeren spreeken, zoo
zy npden voet, met tmeeste deel vande wedt, by den voorn,
minister in de heerberghe van de Buerse ghegaen zyn , al-
waer hy at en inbytte; de poorte, duere ende eamere
zeer wel bewaert ende besedt met zyne garde. Heere ende
wedt hem ghevraechde doende van zynen laste ofte briefven ,
yerclaerde gheen briefven nochte last hebbende; daerup
hem gheseyt was :
c Tes een stout doen alzoo de beelden ende cyragen van
3 de kereke te breeken zonder last; »
Daerop hy andwoorde:
c lek en trecx my niet an , nemaer myn volck twelck my
3 Tolcht , toehoorende myn predicatie , zyn zulcx gheaffec-
» tion^ert. » Waerup hem gheseit was :
sn(L G*est une des plus anciennes auberges dont j*ai connais-
sance; de ce nombre soul encore de Baselt, 'tZaechkin et HSchoeps-
clauken^ mentionnées dans un spel van sinne de 1577:
Liever int Zaechkin ofle Scaepsdauken
Ofie up den Haselt, daermen goet Meenens bicr veut
Dan daermen tlcven schier ent.
Et U Saunion, nommé dans les PolUycque ordonnancUn de 1633:
» De eyer ende botermerct die ghehouden worl voor d'herberghe
• ghenaemt dm Salme. » — Il y en avait encore d'autres dont je
parlerai ailleurs.
(1) A en juger par ce qui nous reste, les gueux ont fait de la
terrible besogne.
^26
€ Wy hebben alle de ciraige ende beelden nutter kercke
» gheweert , zoo datter niet te breken es ; » daerop veele
riepen die met hem ghecommen waren:
c De vanghenesse (i) staedt daer nog, wj wetent wel;
> wy willen niet dat men den man langer sluyte ende
» ghevangben boude ; »
Met nog veel meer ander abominabel redenen die zy
spraken.
Den predicant hoorende hunlieden fuerie, seyde int la-
tine totten heere ende wet :
c lek zoude ulieden raeden openynghe van de kercke Ic
» doene, ofte anders zy zullen se uploopen. »
Ende zegghende hy Anthonius voorts oock int latine :
c Eist gheen noot datmen de idoolen weren zal? »
Daerup den heere ende wet andwoordende , zeyden :
€ Wy en gbelooven niet dat idoolen zyn, ende, gbe-
9 noomen ofte oock waeren , dat neen , ten staet in u ende
» onser authoriteit niet dezelve te werene, brekene ruy-
> neerende, dan alleenlyck zyne maiesteit ofte zyne ma-
> gistraten. >
Den voorn. Anthonius persisteerende , hebben den heere
ende wet, uut grooten vreese, ende hemlieden zeer per-
plex vindende zonderlyngbe , considereerende den grooten
anvloedt van de vremdelynghen , commende al met wape-
nen, ende dat zy in ecne onbeloonen (2) stede waren,
ende dat zelfs in Ypre, een beloonen stede, de brake
niet en hadde conde belet weesen , daermen oock verstont
soldaten in dienste vande stede gheweest hebbende ter
daete van de brake , ende dat den Gouverneur van Vlaen-
deren maer onlancz te vooren gheweest hadde; overmits
zy gheen troost en vercreghen vanden voorn, predicant.
(1) C'est par celle expression de mépris quMls désignaient Ie
tabernacle.
(2) Onbeloonen slede, ville ouvcrlc, dépourvue d'cnccinlc fortifiée.
27
enile oock dat zy hemliedea vonden staene int middele van
al dat gheboufte die una voce 2i\iyi metten huurlieden wilden
voortvaeren ende totten zei ven brake commen , gheaccordeert
openynghe te doene vaude kercke, te meer dat den pre-
dicant heralieden beloofde dat zy tsacramentshuus , nochte
crucifix niet breken en zouden, noch oock an ecneghe
tabeniakulen vande oultaren , die ongheweert nog blceven
staande, niet commen en zoude, dan alzoo hy predicant zeyde :
c Gylieden znllet moeten weeren binnen derden daghe,
» want dan zullen zy verificatie nemen , ende zoo zy be-
» vinden gheen debvoir ghedaen tbebbene, zullen in dien
> ghevalle al tzelve in stucx smytten , zoo datter niet ghe-
» heel blyven en zal. Zoo faetse binnengaen omme simpelick
» inspectie te nemen teghens heurlieder wedercompste. >
Den heere ende wet aenhoorende dese propositie ende
beloofte, nog niet te vreden wesende ofte daerinne voor
gherust, hebben anderwerf begheert anden predicant,
overmits zy hemlieden niet vastelyk en betrauwden up
tgbeboufte, dat hem zoude believen metter wet te schyckene
een van zynen discreesten auditner die acces ende auc-
thoriteyt cryghen zoude by de zelve ghebouften omme den
begheerte ende wille van den heere ende wet, mitsgaders
het accoort van den predicant, te demonstreeren ende ver-
tooghene; twelck hy alzoo ghedaen heeft, bescyckende met
hemlieden eenen dye hy Joannes noomde , de wet onbe-
kent, oock apostaet alzoo hemlieden doochte, die meede
naer de kercke gynck. Ende aldaer commende, wierdt de
kercke openghedaen, hastelyck innecommende de voers.
brekers, dye in groeten ghetalle wel ghestoockt ende ghee-
quipeert waeren , met alderhanden instrumenten ende wapenen
van oorloge, die eenen tyt van te voorent aldaer de duere
vande kercke bestelt hadden, mitsgaders oock den heere
ende wet; ende daernaer de voors. kerckdüere gheslooten
hebbende, heeft hemlieden vertoocht de begheerte vanden
heere ende wet, mitsgaders taccoort vanden predicant, pro-
ponnerende :
28
€ Onsen broeder ende minister hevet die vande wedt
» gheaccordeert dat ghylieden oerghens anne en zoudt com-
> men, maer alleenlyck inspectie nemen van tgheune datter
» nog staet, want dezelve belooft hebben binnen derden
» daghe te werene. »
De voorn, breekers , anhoorende de propositie van dezen
Joannes , en hebben niet willen optempereeren nochte daertoe
verstaen, hoewei dat nochtans de heere ende wet aen-
siende huerlieder refaus, hebben itérative! jcke ghebeeden
ende begeert, dat zy zouden desisteeren, zy zouden vol-
ghen huerlieder voorgaende beloofte, binnen den derden
daghe tzelvc al weeren. De zelve al niet achtende, maer
comun voce, brieschende als leeuwen, zyn strasselyck teeuen
troppe met groote vierycheyt ghcloopen naer tsacraments-
huus, zegghende:
c Deze vanghenesse moet af! dit es den kisbal (l) daer-
» omme men twist; den man en mach niet langhor ghe-
» slooten weerden. »
Overzolcx stekende met speeren , hallebarden ende ander
langhe stocken , ende voorts slaende met grouf halaem ommo
tzelve sacraments huus te broeken, ende ziende dat zylie-
den tzelve niet ghebreken en consten, overmits tvoorn.
iserwerck dat inde pilaren ende ander werck van binnen
met souduere ofte loot an een ghegooten was, hebben ghe-
haelt eenen branthaeck met drye steerts die anne de Buerse
lach ende tzelve alzoo violentelyck daermede ommeghetroc-
ken , zoo dat al in eenen hoop viel ; daernaer tcrucifix dat
boven de cfaoorduere stont ende den tabernacule van S** Ni-
colais oultaer. Alzoo de zommeghe van hemlieden begonsten
ande ghestoelten ende aflucxelen vanden chooren te slane,
omme de zelve oock te breken , wierdt by tusschenspreken
van heere ende wet de zelve belooft te weeren ende desis-
teerden daerof , alzoo zouckende in alle doutaren tghewitsel
(1) Kisbal, pour kaetsbal^ pomme de discorde.
29
vande zelve, Iwelck de heylighe kercke noomt twüsele (1),
tweick zy lieden bieten tsecreet vande messe, ende von-
dens niet, overmits dat tzelve van te voorent gheweert
was, ende schyeden alzoo utter kercke, belastende de res-
ten te weeren binnen derden daghe, ende dreeghende dat
zy zonden commen revysie nemen; indient niet gheweert
en ware, zy zondent al in stnucken smiten zonder yet
gheheel te laten. Alzoo de zelve gaende byden predicant
inde Buerse^ ende een deel van hemlieden hebben afghe-
worpen de beelden die ande halle stonden (2), ende die
hemlieden te hooghe stonden . hebbeu met handt bussen
daernaer gheschooten, zoo dat heere ende wet niet anders
en verwachten, overmits de groote menichte van vremde-
lynghen die wel ghewapent waren met alderley wapens,
danne te ziene de gheheele ruyne ende perditie vande
stede , danof den Heere almachtych ons gepreserveert heeft ;
want alzoo zy dese rndesse ende ongheoorloofde brake^
zoo inde kercke, als an diverche plaetsen daer imaigen
stonden ghedaen hadden, zyn ontrent den ix hueren met
den voorn, predicant vertrokken, hem alvoren eenen wa-
ghene ghehnert hebbende, naer Langhemarck, alwaer hy
binnen den zelven daghe een sermoen dede inde kercke,
doopte kindt^ daeromme hem te meer volcx volgde, zoomen
verstaet, omme te zyene de nyeuwycheit.
T welck alzoo ghebuert zynde, es den heere ende wet
opden voet vergadert int stede comptoir ende met elckan-
(1) *Twilsele, het gewyde, la chose sainte ou, d*après le lan-
gage de r£glîse: sepulcrum reliquiarum. Dans la primiUvc église,
ia sainte -Messe se célébrail sur les tombeaux des martyrs. De
là est venue la loi de Téglise qui exige dans la consécration de
Tautel, que des reliques des martyrs soient déposées dans le
même autel, enfermées dans une petite boîte de métal. Cette
boite conserve le nom de tombeau des reliques,
(2) Ce fait est entièrement inconnu. On ignorait qu'il y eût
jamais eu des statues au bâtiment des halles.
30
deren advyseerende » zoo was den balliu ende Gillis Coucke,
schepene, ghedeputeert te reysen naer Ghendt by myne
heeren van den raede, omme met hemlieden te communie-
qnieren den staet vande kercke ende wat men te doene
stont met de ghewyde ornamenten ende vande ghebrooke
stucken die noch ghelast waeren te weeren; waerup myn
heere den president in andwoorde gaf:
c Tes wel ghedaen dat ghylieden tprincipaelste hebt ghe-
daen weeren. »
Zegghende daerup den greffier Bevere:
c lek, als opperkerckmeester van S^-Mychiel, hebbet
oock al nutter kercke doen weeren. »
Ende vraghende wat men met de ghcbrooken stucken
doen zoude, ende vande gbestoelten ende afluxelen vanden
cboor, den voorn. President andwoorde:
c Tguene dat nog goet es, datmeent beware^ ende dat
> niet te passe commen en zoude nochte te profytte, dat-
> ment utter kercke doen zoude; ende tguene datse zy-
» lieden belast hebben te weeren , ik zoude UI. raden
> tzelve te weeren ; »
Zeggende betvoorts:
€ Wy moeten aldus met elckanderen de paciencie ne-
» men; zy hebben alhyer nog veel rigoruersder gheweest
» ende noch zyn, tes nu buerlieden tyt; niet min, ick
» hoope wy in coorte dagen zelve tspreken hebben zullen , »
designeerende de wet ende tmagistraet. Ende overmits dat
zeer corts daernaer tplacaert vande kerckbrekers ghepu-
bliciert was (1), twelc iut coorte causeerde datmen niet
meer breken en zoude, up pene van capitalyck ghepuniert
te vi^oordene, zoo en quamen zy geen revisie nemen, ende
alzoo bleeven de gbestoelten ende afslutselen vande choren
staende ongheschent ende onghebrooken.
(I) Ge placard ne se trouve pas dans le grand recueil des pla-
cards de Flandre. Le père Dejonghc Ta publié dans ses Gendschc
Gcxchicdcnissen, éd. de 1781, tome 1', pp. 35—37.
51
Hanghaende al twclcke heeft den goddelycken dyenst
ghecesseert eenen sondach, uut cause dat ouse priesters
uïet en doorsten eeneghen dienst exerceren, bevreesende
dat hemlieden hendelyck grief ofte scandale zoude ghe-
schyet hebben. Zoo geschyedet up eenen saterdach, neghen
daghen naer de brake , dat heere ende wet vergadert wesende
in haer stathuys, hebben ontbooden den pastner by hem-
lieden ende ghevraecht waeromme hy zynen dienst niet en
celebreerde ghelyck hy van ouden tyden ghedaen hadde,
daerop den pastor andwoorde:
c lek ben wel vanden advyse de zelve te doene, behou-
B dens ghylieden my bewaren wilt. »
Heere ende wet repliqueerende , zegden:
c \Vy begeeren dat ghy morghen, wesende sondach,
> uwen dienst doet ende predict naer uwe oude costume;
» wy zullen u allen tsamen bewaren ende eensaemdelyck
» ter kercken alle gjielyck compareeren, up indien zwa-
» rycheit vallen zal, zullen u in uwen naeme defendeeren. >
Den voors. pastuer dupliquerende, zeyde:
c Naerdemael ghylieden my bystaen wilt, ick hoope
metter gratie Godts morghen den voorn, dienst te doene. >
Sanderdaechs ommecommende , is ghecommen in persoone
heer Rougaer Mol , capellaen van onser kercke , ende heeft
aldaer ghecelebreert een lesende messe, aldaer ten auditie
met devotie hem ghevonden heeft den Schoudt met andere
wethouders ende al by den autaer hemlieden altyts ghehou-
den, bevreesende eenych grief, maer niet gheschyede dan
pays, daertoe veele auditueren waren ter zelver messe.
Zoo de messe ghedaen zynde , es den voorn. Schout met-
ten anderen naer hnys ghetrocken totter tyt van de hoog-
messe; alsdans hebben hemlieden den Balliu ^nde Schout
mette gheheele wet ten zelven dienste ghevonden, mits-
gaders veele andere notabele persoonen , ende veele andere
van den ghemeenen volcke, dewelke al eensamelyk den
dienst met devotie ghchoort hebben zonder eeneghe mur-
muratie ofte onghescyckthcede , ende alzoo de zelve altyts
32
gheconÜDueert zonder ramour vande ghemcente. Eode en heb-
ben alhyer niet meer zwarycheyt ghehadt, dan upden xxix
Angustj Lxvi laetsleden , wesende S^ Jansdach, zoo den voorn.
Antonius Algoet, predicant vande nieuwe religie ende apos-
f aet vanden oordere vande Predicaers binnen der stede van
Ypre, gepredict hebbende binnen der stede van Meneue
voor den noene, es ghearri veert binnen den zelven daghe
alhyer, gheassisteert met veele diversche gbepupelte, zoo te
peerde als te voet, ghestoffeert met bussen, pistoletten,
pieken, hallebai'den , marsen (1), spieten (3) ende andere
offensive wapenen, danof een deel van dyen met huerlie-
der stocken ende wapenen ghecommen zyn ten huyse van-
den ballia der voorn, stede an hem begheerende de slue-
ters vande kercke, omme aldaer huerlieder predicatie te
doene; waernp den balliu in andwoorde gaf, van dyen
advyse niet wesende, zonder tzelve alvooren ghecommuni-
quiert thebbene metten heere ende wet; zegghende daer-
ieghens die anden balliu ghesonden waren:
€ Gheeft ons raesch andwoorde , want den tyt gaet duere :
tes laete inden achternoene. >
Hanghende desen, zoo den voorn, balliu upden voet
zandt omme de wethouders ende den greffier, omme
hemlieden de resolutie te gheeven. Ende schepenen ende
greffier, wesende ten huyse vanden voorn, balliu, ver-
beydende andwoorde zyn anderwaerf ghecommen vanden
voorn, ghepupelte omme resolutie. Twelck doende, was
hemlieden byden greffier in andwoorde gegeeven, datter
ordonnantie ghemaect was, tusschen de hertoginne van
Parme ende de edelmannen gheconfedereerden , datter gheene
predicanten van de nieuwe religie gheadmitteert was te pre-
dyckenen in eeneghe stede, dan daer de predicanten van
voorent ghexerceert hadden gheweest, ende overzulcx wy
(t) Marsen?
\l) Spieten. Spict, dil Kilian, vet. fland. J. spksse, hasla.
33
tselve hemlieden niet en willen accordeeren in eenegher
maniere, njchte meer in de kercke , dan elders binnen der
stede , ende zoo verre hy ter contrarie dede , dat wj danof
ieghens den predicant protesteeren.
Mits dezen van daer scheedende, ghingen danof rapport
doen den predicant , ende alzoo den predicant niet ver-,
beydende eenighe resolutie , up weeghe was omme zyne
pi^edicatie te doene, hebben hem gevolcht tot int npgaen
Tanden hallesteger (1), alwaer hy zyn sermoen dede, ende van
stonden anne wederkeerende van den predicant, commen
ten hnnse van den voorn, ballia, alwaer de voorn, vande
wet nog by een waren, verclaers en raport ghedaen heb*
bende an den selven predicant die zegde wat ghehoort heb-
bende vande voorn, ordonnantie , ende zoude oock ghede-
sisteert hebben van prekene, en hadde gheweest dat hy
zoo naer de plaetse ghecommen was , daer hy zyn predi-
catie doen zoude, oock meede mits dat het volck aldaer
vergadert was confusie inghebrocht hadde, biddende dat
die vande wet ter deser waerf patiencie met hem zouden
nemen. Waerinne de voorn, vande wet zeer qualyck te
vreeden wesende, protesteerden anderwerf zoo zy van
vooren ghedaen hadden; ende naer dien den zelven pre-
dicant zyn sermoen volhendt hadde, vertrack nog binnen
den zelven avont met zyn gheschelschap naar Dadizele.
Sindert en heeft men alhier vande zelve nieuwe reh'gie
niet ghepredict , dan naer den tyt dat mynheere den prince
van Gavere orders ghestelt hadde in de casselrye van Cor«
trycke en de stede van Ypre, danof tzelve was den xxix
Ttembris, wesende sondach ende S^ Michielsdach , alhier
binnen der stede ghecontinueert huerlieder predicatie alle
sondaghen, immers totten 20 Octobry laetsleeden inclnus.
(1) HaüesUger, «waaronder wij vermoedelijk versLaaa moeten
den trap van het stadhuis» dit Janssen, op. cit. p. 363, et
cela ne souffre aucun doute. Le mot est encore employé dans
le môme sens.
II. 3
34
(elcken ecnen nieuwen predicant. Ende bj de hecre eude
wet, ziende de continuatie van de predicatie, hebben ghe-
communiquiert met huerlieder laetschepen watmen best
hierinne doen zoude omme huerlieder eere ende eedt te
bewarene. Dienangaend« hebben tsamen sonderlynghe ghe*
concludeert dat men raedt nemen soude an myne heere
Tan den raet van Vlaenderen ofte vanden grave van Egmont ,
ende datmen aldaer zenden zoude van de ghedepnteerde
eeneghe van de wet ; zy zouden meede contribueeren inde
oncoosten. Omme int weicke mét aider dilîgentie te besoin-
geeren, zoo was dacrtoe ghedeputeert , up den 30 Octobris
laetslcden Raphaël Yande Poêle, balliu van Rousselare,
mitsgaders Jan Kieken , burchmeestre der voorn, stede,
ghestoffeert met letteren vau credentie zoo an myne teeren
vanden raede in Vlaenderen, als den grave van Egmont,
daertoe oock instructie van huerlieder laste, zoo ende in
zulcker wys dat zy vercregen hebben ordonnantie van mynen
(hecre) den grave up huerlieder lasten vertooch; de weicke
alhier den xxxi~ Octobris lxvi ter bretecke (1) uitghero-
pen ende ghepubliciert es gheweest, volghende den inhoudt
ende tenore Vande zelve , ende daertoe vervescht by publi-
catie tplaccart vande ballynghen enticalen ende famuese
boucken, ten hende dat danof niemant ignorantie preten-
deeren en zoude, ende een ieghelyck hem daervan wachten.
Dese al niet ieghenstaende , zoo heeft hem vervoordert
ecnen die men zeyde gheweest hebbene costere van Cas*
tere, int westquartier, met zyne complicen te gaen pre-
kene sdaechs daernaer, wescnde den 1* Novembre, ende
(I) Ter Bretecke, Bretecke is geen Kerksteichel , gelijk in oud en
nieuw gevraagd wordt, maar eigenllijk een fransch woord [à la
brétèque) en bcteekenl zoo veel ais 1er puije. Dil was eene kleine
uitspringende plaals waaruit de griffier of schepen lezing gaf van
een vonnis, een gebod, eone piakkaart, enz. De Bretecke was
aan de halle gelijk hel blijkt uil de cuere vanden biere, waaronder
suai: ghepublierl Ur holle uutte ... zie Annales lome Xill , 2« stfrio,
page 158.
35
Yütisanctorum, tvoornoens nutter stede eude scependomme,
onder de heerlyckhede van S^ Amants, doende aldaer een
sermoen ten tyde Tande hoochmesse, onwetens den heere
ende wet. Tzelve ter kennesse ghecommen wesende, den
balliu der voorn, stede is derrewaerts ghcgaen met twee
wethouders, te wetene Jan Kieken ende Gillis Coucke,
daermen svoornoens ghepredict hadde , wesende ten goede
vande capelle goede (1), verbiedende ten haase vande pach-
ters, daer hy den stoel vondt, dat hy aldaer zulcke pre-
dicatie niet en zon ghedooghen , op zekere pene ende oock
te incorreren de indigratie (2) vande Con. Ha'; werpende
hy balliu den preeckstoel nedere. Zoo oock den predicant
dien volgende tsachternoens aldaer niet ghecommen en is,
nemaer heeft zyn sermoen ghedaen niet verre van daer
in eenen meersch by ï Waterkot (S), onwetens balliu ende
schepenen; ende hanteerende den predicant den dach daer-
naer, twelck was saterdach, Allerzielen dach, in eeneghe
secrète plaetse, heeft den sel ven predicant, met zyn com-
plicen, sondachs, wesende den iii"" Novembris daernaer,
noch twee sermoenen ghedaen onder de heerlyckheede van
S** Amants, np eenen ghersbulck, die Jan Larre houdt
in pachte, jeghens zynen danck ende wille ende consents,
bedervende aldaers zyn gars» ter causen vanden welcken
niet teghenstaende dat tvoorn. ballins heerlyckheede niet
en was, es an hem clachtych ghevallen, zegghende tzinder
excuse dat zy hem overvallen hadden ende niet en hadde
connen beletten dezelve predicatie. Ende en hebben tsin-
dert dien tyt alhier gheen predicatien meer gheweest noch
(t) Jlgnore où cela est.
(2) Le texte porte indigratie, lisez: indignatie.
(3) 'T waterkot était un moulin à eau sur la Mandel, indiqué
par une maison et les mots water muelen sur la carte der stnd
ende vryhede van Rousselaere met de palsteenen.... dressée p.ir
Lowysde Bersayver, le 5 Mai 164(. L*original de cette carte pead
dans la grande salle deThôtel de ville de Roulers. M' le D'Legein
de Roulers Ta reproduite par Tautographie.
56
ghcpredict, nemaer es ighemeenfe gheheel ghesnst *de
tbêvel van myn heere den prince van Gavere is ande jus-
ticie gheoptempcreert.
üanghende al weicke predicatien ende zonderljoghe tsin-
dert de {' predicatie, ghedaen up de marct ten stegher
vande halle deser stede, den xxix Augusti , alzoo voeren
gheseit staet, ghepasseert by eenen Antonius Algoet, apos-
taet vanden Jacopiuen ordere, genonch ende te vollen van
zjnder enorme qualitheiten inde prohemie van desen ghe-
handelt ende ghetractecrt , hebben heere ende wet , anziende
de groote oppressie eüde overlast dyemen hemlieden ten
dien tjde ghetoont ende beweesen hadde bjden voorn,
ruteren ende complicen vanden voorn. Algoet, de weicke
wel ghestoct ende ghestaeft met veele ende diversche offen-
sive wapenen, ghecommen waren onvoorziens binnen onser
voors. stede, aldaer hemlieden, sonder consent ende oor-
loove van den heere ende wet, bescycken plaetse om
huerlieder predicatie te exercerene upden steegher up tup-
ghaen van onser halle, niet ieghenstaende de goede justi-
cante ende pregnante redenen byden heer ende wet den
protestanten ofte anhanghers vanden zelven Algoet by den
goeden proteste hemlieden ghetoocht ende verclaerst. Heere
ende wet aenziende huerlieder enormiteit ne dicam inobe-
diende, hebben dezelve tot authoriteit ende ruste vande
Con. Mat', onsen naturelycken prince ende gheduchten
heere , oock de ghemeene welvaert ende conservatie van
onse gemeene stede ende republicque, te meer dat tonsen
kennesse ghecommen was voor deze tyden; ende oock han-
gende dese datmen veele ende diversche plecken vande
westquartiercn , volghende de relatie by eeneghe ons ghe-
daen , de predicatie hielt ende exerceerde als te Poperynghe,
Belle, Haesebrouck, Cassele ende andere circumvociene
plaetsen, alwaer veele ende diversche confiueerden ende
associerden met bussen, pistoletten, pieken, hallebarden,
spieten , marsen ende dierghelycke ongheoorloofde wapenen,
bevreyende met zuicke gheilliciteerde instrumenten de voors.
37
▼oorghetracteerde predicatieu, hebben de toorscide heere
ende wet , Tersaemt weseode met huere raeden ende eeneghe
notabele van oQse stede, gheadviseert , gheraemt ende ghe-
slootene inspectie oculaire te nemene ?an huttse te hunse
eeneghelycke persoon wapenen, zoo ter bewarenesse vau
hare hoocheit de Maïesteit, als de ghea>eene repnblique
van onse stede ; ende de gheone die danof onghestofifeert ,
iae niet te vollen voorsyen en waren, hebben de zelve
heere ende wet hemlieden belast binnen achte daghen, sub
correctione ende Mat*" inobedientie , hemlieden te voorsyene
wel ende behoorlyck, naer een ieghelicx qualitheit van
goede ende fortuin , te wapenen , daermede ende metten
welcken zy beschermen zouden de hoocheit ende de conync.
Ma\ onsen gheduchten prince ende naturelyckeo heere »
ende de gemeene ruste van huerlieder stede ende nabueren ,
np dat de Ma' in casu sedüionis, et rebellionis dovorhandt
zonde cryghen , twelcke men zyne Ma^ alle tyde ende hucre
senldych es te bewisene.
Ende alzoo dye vande wet ontfanghen hadden bcslooten
letteren vande hertoginne van Parma, onse Régente onde
gouvernante van herwart ovre, byden welcken de zelve
onder andere striclelycke vermaent ende gheadhorteert waren
nauwe ende goedt toesyecht te nemene om huerlieder répu-
blique in payse te bondene , ende zyn Ma' ghehoorsaem
te blyvene, ten heinde duer dien de oude catholycxsche
roomsche religie in autoriteit ende viguer zoude blyven,
ende np dat oock de Ma' perpetuelyck ende gheduerych
de stercste zoude permanneren, hebben, byden letteren
vande docesse, heere ende wet, met advyse van haeren
raede, ghesaemdelyck ghehandelt ende uut crachte vande
zelve letteren vande hertoginne, met elckanderen in een
wesende , te admoneeren ende vermanen zyne ghebueren dat
zy hemlieden altyts willen houden onder hauthoriteit , ghe-
meene obediencie, zoo ondere de oude catolycxsche roomsche
kercke, als onder de Con. Ma', ten fine zy niet verleet
en worden in dcsc icghenwordyghe nicuwychede ende opinie
58
vat) sectarlssen, nemaer in contrarien daer de zelve mue-
geo coostantelyck ende vastelyck adherereo ende blyven
byde oude catholycxsche roomsche kercke , ende oock ande
mandaten ende beveelen vande Con. Ma' dien aengaende,
der zelvcr catholycxsche religie dependeerende , ende met
uprechten gheloove favooriseerende ende vermanende , ende
ten heinde dat de zelve eenwelyck ende gheduerych zoude
blyven, hebben dye van de wet, omme oock te schuwene
de apparente foelen ende onghescycktheede der zelver nyewde
religie, die men zacb gheschyedene in diversche quartieren,
ghordonneert , met advyse vande raeden neffens hemlieden
wesende , eene ordinarelycke macht in verminderynghe ende
verstemnessc met eeneghe notabele vande stede , lieden met
eere, catholicque ende subiecten van onse Con. MaS zoo
ter conservatie van haerder hoocheit, als tot de ghemeene
rohte ende welvaert van onse stede ende repnb.; de welcke
thueren prefixen ende gheordoneerde tyden hemlieden par-
tiqulierlyck ghepresenteert hebben als hoofman gheascociert
ende thaerlieder bewarenesse ghcstofiPeert, met xviii persoenen,
byden zelvcn hoofman behoorlycke gbeet, de catholique
roomsche religie te preserveeren, de Con. Mat ende voorts
huerlieder steden ende ghemeenten, wanof zy huerlieder
eersten dach ende tyt ghenoomen hebben den xxii Tembris
Lxvi voorleden , ende alzoo de zelve tyt , alle nachten ghe-
duerende ende zonder ophouden, telcken met eenen hoof-
man, ghestofifeert met xviii mannen, de zelve wel gbestoct,
gestaeft met alderande instrumenten van oorloghe, onder-
houden tot den 1*" Apryl lxvii voorleden excluus; dat
alsdoen de Ha', alzoo wy bevonden ende overzulcx zaegen ,
overhandt ende onsyecht hadden, ende omme dies dat wy
onse voors. subiecten ende ghemeene hebben willen stieten
ende voorsteecken totter ouder catholyxsche roomsche kercke,
te meer dat wy versekert waren dat wy indies de Con.
Ma', onsen gheduchten heere, ende ghelrauwe eere beweesen
hebben, met vuile.... vernieut zeker onse oude statuuten
ende tzelvc ter bretecque, caussercnde tzclve dat nu voor-
S9
tan Djemant, van wat qualitheit, conditie by zy, hem
en fervoordere te wandelene, clappen ende discuseoe up
onse marct ofte strate onser stede , gheduerende den godde-
Ijkcken dienst vande hoochmesse ende predicatie, voor de
Doene, in onse oude catholycxsche roomsche kercke gheso-
iemniseert, oock tsachternoens van eene hnere totten dryen
excluus, alsdan exerceerende ende solemniseereode eene
predicatie een huere gheduerende, mitsgaders de vesperen
hreeder by den statuute dien aengaende albyer ter bre-
tecque uutgeroupen ende ghepubliciert.
L'année 1566 ne vit pas la fin des troubles.
En 1581, le 23 du mois de Juillet, des cava-
liers de la garnison de Bruges pillèrent à Rou-
1ers. Voici ce qu'en dit Cb. Custis dans ses
JacT'boevken dei' stadt Brugge (ni^ p. 86): ^ Op
„ den 23 der selve maendt deden sy (de ruyters)
y, insgelykx tot Rousselaere; en vele soldaeten,
„ als sy wederkeerden, hadden tot schimp,
a selve de kerkelycke kleederen aengedaen. »
40
n.
Exemption du droit de chaussée ou de barrière,
sur les pavés de la ville, donnée par le magis-
trat de Boulers à l'abbaye de Zonnebeke.
149S.
Allen den ghonen die dese presente letiren znllen zien
of hooren lesen, scepenen ende raed Tan der stede van
Roesselare saluut, doen te wetene dat vry over ons ende
den ghemeenen insetene van deser stede ende onse naer-
comeren ter neerenster versouke ende bede van onsen eer-
weerdeghen heere ende vadere in Gode, Jan, heere, abt
ende prelaet van Zunnebeke, collateur van onser kerken,
hem ende den ghemeenen convente van Zunnebeke voor-
noemd , over hemleden , hueren familien , die nu ziin ende
naermaels wesen zullen, ghegheven ende gheconsenteert
hebben , ter eeren Gods ende Onser Lieven Yrauwen , dat
zj van Bu voordan , tallen tyden . dat hemlieden ghelieven
zal, teeuvirighen daghen zullen mogen rjden ende varen,
gaen ende keeren, bins dese stede met hueren peerden
ende waghenen zonder eenich tribuut van cauchieden te
ghevene dese voornoemde stede noch den pachters van diere,
in eenegher manieren. Ende omme dies dat wy willen dat
de voornoemde ghifte ende consent onderhouden zy, so
hebben wj, scepenen ende raed voornoemd , over ons met-
gaders den heer ende den ghemeenen van onser stede , hier
an doen hanghen den zeghele van zaken der voorn, stede
van Boesselaere.
Int jaer ons Hoeren duust CCCC achte ende neghentïch
den eersten dach van Ouste.
Le sceau, presqu*entièrement conservé,
pend à double queue de parchemin.
41
Cette concession ne se trouve pas dans le
Cartulaire de Tabbaye de Zonnebeke que nous
avons sous les yeux, elle aurait cependant, à
notre avis, p^ prendre place parmi les Jura
et monumenta et privilégia et staluta bonorum
temporalium. Le magistrat de Roulers, en foi-
sant cette concession à perpétuité, ne croyait
pas qu'une tourmente révolutionnaire pût en-
gloutir cette abbaye ; et le dernier abbé de Zon-
nebeke était loin de croire qu'après quelques
années de vigilante administration, on aurait
vendu aux enchères publiques les biens de son
abbaye. Trois années avant la suppression, il
avait encore pris des mesures pour augmenter
le bail des terres et soigner la plantation d'arbres.
III.
Fondation d'une Chapelle i Boulera par Boger de
Lichtervelde.
' (1866.)
Koulers possédait autrefois différentes chapel-
les fondées tant à l'intérieur de la ville que
BUT son territoire et dont la collation apparte-
nait à l'abbaye de Zonnebeke. Une feuille de
papier que possède M*" Van de Putte, curé-
döyen à Courtrai, et qu'il a eu l'obligeance
42
de nous prêter, indique les papiers relatifs à
ces diverses fondations et qui faisaient partie
des archives de Fabbaye de Zonnebeke. Cette
espèce d'inventaire mentionne sept pièces ayant
rapport à la chapelle fondée par Roger de Lich-
tervelde. Ce sont les suivantes, d'après leur
ordre chronologique :
4356. Copie vande foodatie der capclle van S*-Jooris te
Bets, door heer Rogier van Lichtervelde.
1368. Ghifte vande presentatie vande capelrje van th. Crajs,
inde capelle van S'-Jooris te Bets, door Rogier van
Lichtervelde.
1370. Copie vande fondatie der capelrye van theylich Gmyi
tot Rousselare , te Bets, door Rogir van Lichtervelde.
1377. Satere van deerste en twedde ghifte van Rogir vao
Lichtervelde, raeckende de capelrye van Bets.
1472. Collatie vande capelle S^Jooris ter Bets.
1473. Sententie aengaende de capelle van S'-Jooris te Bets
in Rousselare.
1630. Unie vande capelle van S^-Jooris ter Bels met de
pastorie van Nieuwkerke.
Ces pièces nomment cette chapelle Capelle
van S^'Jooris ter Bels et disent qu elle était située
à Roulers. La deuxième pièce (celle de 1368)
précise la situation en ces termes.... fondée devant
mon manoir ou hosteil apelé Bets en la capel
saint Gorge en la proche de Rollreies. La troi-
sième (celle de 1370) dit la même chose ...
constructa ad introitum mansionis sue vulgariter
nuncupate Bets, ce qui veut dire, si nous en^
tendons bien: construite à l'entHe de son manoir
45
appelé vulgairement Bels. Nous savons donc que
la chapelle était construite vis-à-vis , à l'entrée
du manoir de Roger de Lichtervelde. Mais où
était ce manoir? La quatrième pièce lève tout
doute à cet égard en disant ... vande capelrie
iHinden keleghen cruce ter kerremeerschj ce nom-
existe encore, et les ken^emeerschen sont des
prairies situées à Roulers et Hooghlede et com-
mençant vis-à-vis d'une ferme appelée encore
U kasteelken. Ce kasteelken aura été le manoir
de Roger de Lichtervelde et ce sera sur la partie
du kerremeersch, qui aboutit à la route de Rou-
lers à Hooghlede, à l'entrée de l'avenue qui
mène à la ferme (ad introitxim mansionis sue)
que Roger aura fondé la chapelle de S*-Georges.
La tradition d'ailleurs a conservé le souvenir
d'une chapelle qui s'est trouvée dans cet endroit
indiqué sur le plan cadastral sous le numéro 673
de la section A.
Ces divers actes, dont l'énumération se trouve
à la page qui précède, sont conservés dans les
archives du séminaire épiscopal à Bruges (fonds
Zonnebeke) et nous les donnons d'après des
copies qui nous ont été fournies. Le premier
et le dernier cependant ont échappé aux re-
cherches; ils seront peut-être trouvés un jour
par ceux qui s'occupent de classer le dépôt si
riche du grand séminaire. Nous les recomman-
dons tout spécialement à leur attention.
Outre les pièces que nous publions ici, on a
trouvé dans le même dépôt un volumineux pro-
4i
ces entre Grisolius de Thourout demandeur, et
Mouvandus de Roulers défendeur. Plusieurs des
pièces qui suivent, et d'autres que je ne pos-
sède pas, ont été produites dans ce procès qui
s'est terminé par la condamnation du défendeur.
Cette contestation surgit au sujet de la col-
lation de la chapellenie. Le fondateur Roger de
lichtervelde s'était réservé les trois premières
collations, après lesquelles la collation appar-
tenait à l'abbaye de Zonnebeke. (Voyez la pièce
N** 2.) Roger de Lichtervelde donna le bénéfice
en premier lieu à Roger vanden Rive ; après la
mort de celui-ci Wouter Quatmeyn en fut in-
vesti et le troisième bénéficier était Jacques
Vandenbussche. Les droits de Roger de Lichter-
yelde étant expirés, l'abbé de Zonnebeke, en
vertu de l'acte de fondation, nomma Grisolius de
Thourout; l'ofificial et vicaire-général du diocèse de
Tournai approuva cette nomination le 4 Mai 1472
(voyez la pièce n® 5). Mais Grisolius fut trouble
dans la possession de sa chapellenie par Mouvan-
dus de Roulers, qui avait ou prétendait avoir
obtenu sa collation des héritiers de Lichtervelde.
C'est contre cette prétention que Grisolius in-
tenta une action à Mouvandus. Celui-ci fut
condamné le b^ jour de Juin 1473. — La der-
nière des pièces suivantes, le N« 6, contient
la condamnation de Mouvandus.
43
V. — 1350.
Cette pièce n'est pas encore trouvée.
%\ — 13€g.
(Fonds Zomnebekf., N» 88].
Cette pièce fut produite au procès et s'y trouve
f" 21.
A tous chaeus qui ces présentes lettres verront ou oiront ,
Roger de Lichtervelde, salut en Dieu. — Savoir soit faj
que, comme messingnours abbé et couvent de labbie de
Nostre-Dame de Zinnebeke de le ordre de S. Augustjn»
de le djocese de Terewane, a me supplication et requeste»
ont de leur boine volente, consente! que je doinge, se
je vivethe, on après mou deccs mes successeurs, les trois
primiers doinsons de ma capelrie que jay ordenee et fun*
dee en lonour do sainte Crois a chine messes casqune
semeine et une messe de sainte Crois, cantant a note, cas-
qun venredi, fondée devant mon manoir ou hosteil apele
Bets, en la capele saint Gorge, en la proche de Rolreies, en
le dyocese de Tournay. Se je nay nulle des trois donnisons
primiers donne devant mon deces et confesse que après les
trois primiers donnisons passées la dite capelrie soit per-
petnement a donnison, collation ou présentation des dys
singnours et renunche de tres meintenant pour moy et mes
successeurs de tous les dros que je poroye avoir si aucuns
dros huisse a donison de la 'dite capelrie après les trois
donisons passées. Et en tesmoygnage de ce aie seele ces
présentes lettres de mon propre saeel. Faites lan de grâce
mil CGGLX et wyt, le dizime jour dou May.
Le sceau en cire brune, est bien con-
servé et pend ^ double queue de
parchemin.
46
3V — 1»T0.
(Fonds Zo^c^EBEKB, N* 89).
Universis présentes Htteras inspectaris Philïppas Dei gratia
Toroacensis episcopus, salutem in Domino sempiteruam.
Si mentes sollicitare fidelinm saper divini frequentatione
servitii jugiter ex incombenti nobis officii debito pastora-
lis astringimor magnis non immerito favoribns eis subvenire
debemus ac in suis eosdem piis ac salubribns operibus
confovere qui ad divini coltos aogmentum Hanelant (sic)
nnde plebis augmentor devoiio, saper peccatis impetretar
remissio, multiplicetar salutis operatio, procuretarque saU
vatio facilias animarum. Sane nobilis ac honestas vir Rogerus
de Lichtervelde , armiger, nostre diocesis, cupiens terrena
et transitoria cnm spiritualibus et perpetais bonis nobili
commertio féliciter permatare, pro sue parentis et bene-
factorum suorum animarum remedio et salute, unam capel-
laniam perpetuam in capella, per dictum armigerum , dudum
constructa ad introitum mansionis sue vulgariter nuncupate
Bels, in parochia de Rollario , dicte nostre diocesis , de bonis ,
sibi a Deo collatis, ad laudem Dei et Beate Virgiuis Marie
sanctorumque et sanctarum omnium et precipuc in bonore
sancte Crucis fundare disposait et fundavit. Ad cujus ca-
pellanie fundationem et dotationem dictas fundator dedit,
contulit, et perpetais temporibus deputavit [sextam partem
décime] jacentis et currentis in territorio ei parocbia de
Women, ad ipsam fundatorem jare spec-
tantem ac pertinentem, quamqaidem partem sextam dictus
fundator [légitime et] rite acquisivit erga nobiles Dominum
Gheldulphum de Grunthuse , miiitem , et dominam Katarinam
ejus uxorem, conjuges, et vocatur flamingo dicta décima mid-
delgheleet ende die Haghebeke , prout per cartam scabinorum
franci officii eorum sigillis sigillatam et nobis ostensam plenius
constat et apparet. Quocirca dictus fundator nobis humiliter
suppltcavit ut fundationi et dotationi predictis nostrum ad-*
47
hibere vellemus consensum ac premissa landare ac appro-
bare et oostra pontificali autoritate confirmare. Nos itaque
▼olentes super hiis , sicat erat rationis informari per dileclum
decanum oostrom Xristianitatis Rollariensis (1). ioquiri fecimus
diligenter. Et quia per ipsam inquisitionem sic factam et
oobis reportatam invenimas et nobis innotaît predictam sex-
tam partem decimarum fuisse et esse dicte capellanie bene
et s&flScienter assigoatam adeo quod absque aliqua ad-
mortisatione capellam quicunque in ea deinceps canonice
institaeretur eadem sexta parte decimarum perpetnis tem-
poribus nti poterant pacifice et quiète dictaque sexta pars
légitime estimando valere potest singaUs aonis quadraginta
libras parisiensis, monete flandrenses. Hiis igitur et aliis
que DOS monere possunt et debent diligenter consideratis ,
et attente quod religiosorum yirorum abbates et conventns
monasterii beate Marie de Zunnebeka diocesis Horinensis
patronoram dicti loci in fundatione hujusmodi expresse
intervenit donationi et fundationi, predictis nostrum pre-
bentes consensum pariter et assensum eandem capellaniam
tamquam beneficium ecclesiasticum competens et sufficienter
fundatum ac dotatum, auctoritate nostra ordinaria confir-
mamns. Statnentes eadem auctoritate quod capellam qui-
cnnque in dicta capellania canonice institaeretur infra annum
a die sue institutionis et pacifice possessionis ejusdem in
presbjterum se faciant ordinari et personaliter resideant
in eadem; quodque quatuor missas singulis ebdommadis in
dicta capella y una videlîcet qnalibet die Yeneris, alta voce
dummodo coadjutorem in hoc habeat capellanus; reliquas
vero tres missas voce submissa diebus quibus devotioni sue
melius placuerit in ebdommada perpetuo celebrare» nisi
legitimo fuerit impedimento prepeditus , quo casa per alium
celebrari facere necessario sit astrictus, CoUatione et pro*
tisione dicte capellanie quotiens eam deinceps vacare con-
ti) Ced prouve qu'en 1370 Roulcrs étail le chef-lieu d*un
doyenné.
48
tigerit nobis et successoribus nostris Tornacensibas episcopis
potcstate qaod et auctoritate capellanum ydoneum ista
primaria vice necooo aliis doabus vicibus successive pre*
dicto Rogero si supervixerit , alioquin proximioribas heredi-
bas ejusdem Rogeri fandatoris, nobis aat saccessori nostro,
qai erit pro tempore , débite presentandi , proot ab eisdem
patronis per soas patentes litteras vidimus esse cüocessum,
specialiter et expresse reservatis. In quorum testimonium
présentes littras ad perpetuam rei memoriam fieri manda-
vimus sigillo nostro roboratas.
Datum Tornaci, die sexta mensis septembris, anno Do-
mini millesimo CCG* septuagesimo.
Sic signatum super plica, S. Henricus, R**.
Collationata est predicta copia de yerbo ad ver-
bum ad originales litteras sigillatas, non vitiatas, sed
sanas et intégras, et concordat, per me notarium pu-
blicum bic subscriptum, anno Domini H Y* nono»
» mense Hartii die vero undecima.
N. DoNDERi, not. pubU
Sur Ie dos est écrit:
G. Roesselare — capelrie van theilich cruus. Copia fun-
dationis per nobilem Dominnm Rogerium de Lichtervelde
capellanie S' Crucis, anno 1370.
Sans sceau.
La copie de l'acte qui précède m'est parve-
nue accompagnée de la note suivante: " Cette
, pièce a souffert de Thumidité. On y a ajouté,
j, au moyen d'une épingle, un parchemin „
49
qui fait la quatrième pièce, dont la teneur
suit:
4\ — 117T.
Het* si cont ende keoljc allen den gonen die dese pre-
sente lettren zullen zien of boren lesen (i), dat ie Roeger van
Lichtervelde , bi consente van minen here den abt van
Zinnebeke, machtich wesende van drien ghiften vander ca-
pelrie vanden belegben Crnce ter Kerremeersch in de prochie
van Boeslare , gbegheven bebbe , als over deerste gbifte , dcse
vors. capelrie den bere Roger vanden Rive; ende dese vors.
capelrie vacierende bider doot vanden vors. bere Roeger,
hebbic gbegbeven, als over mine andre gbifte, den^ bere
Wouter Quatmejn. In orconscepen der waerheden bebbic
Roeger vorseit dese presente lettren gbezeghelt met minen
propren zeghele.
Ghedaen ende gbegeven int jaer ons Heren alsmen screef
H CCG LXX ende zevene , up den eersten dach in Wodemaent.
Sur Ie dos est écrit:
.« G. Rousselaere per Rogeruro de Licbtervelde de
» capella de Bets in parocbia de Rollario, anno 1377. »
Le sceau en cire brune est bien con-
servé cl pend à simple queue de
parchemin.
5«. — 1472.
(fonds ZONNEBBKB, N<> 130).
Yicarius generalis in spirilualibus et temporalibus Reve-
rendi in Ghristo patris et Domini nostri Domini Guillernii
(1) Produite au procès. Voyez !• 22.
JI. 4
50
Dei et apo^tolice sedis gratia Tornacensis cpîscopi dilecto
Dobis in Christo discreto viro Domino Grisolio van Tho-
rout, presbjtero , salutem in Domino. — Capellaniam per-
petuam sitam et fundatam au altare sancti Georgii de
Kerkemesse, in parochia Rollarii, Tornacensis diocesi ad
dicti reverendi patris collationem et provisionem spectantem,
liberam ad presens et vacantem per obitum quondam Jacobi
de Busco, dum vixit ejusdem capellanie novissimi posses-
soris et capellani , ad presentationem abbatis monasterii beate
Marie Virginis de Zunnebeke, ordinîs sancti Âugustini,
Morinensis diocesîs, vobis domino Grisolio licet absenti, vice
et aactoritate dicti reverendi patris contulimus et conferimus ,
ac de eadem capellania cum suis juribus et pertinentiis
nniversis providimus et providemus investientes vos nichi-
lominus de eisdem tcnore prcsentium jure ipsius reverendi
patris et quolibet alieno in omnibus semper salvo mandantes
dilecto et fîdeli nostro decano Christianitatis Rolariensîs, vel
ejus iocum tenenti, quatenus recepto per eum et per vos
vel procuratorem vestrum legitimum nomine vestri pres-
tito propter hoc solito et debito juramento vos vel eundem
procuratorem vestrum in corporalem, realem et actualem
dicte capellanie juriumque et pertinentium suorum omnium
predictorum possessionem ponat et inducat, seu poni faciat
et induci, adhibitis solemnitatibus debitis et in taiibus ad-
Liberi cousuetis, nobis quid inde factum fuerit fideliter res-
cribendo.
Datum Tornaci , sub sîgillo vicariatus dicti domini nostri
Tornacensis episcopi, anno Domini millésime quadringen-
tesimo septuagesimo secundo, mensis Haii die quarta.
Per dominum vicarium Hermetis.
Le sceau en cire rouge bien conservé
pend à simple queue de parchemin.
Si
«•. — 1471.
(FOND6 ZONNEBEIB, N« 132}.
In nomioe Domini amen. Universis et singulis présentes
lîttcras sive presens publicom instrumentum inspecturis , olfi-
cialis Tornacensis , salutem in Domino. Notum facimus quod
in causa bénéficiai] coram nobis , in curia Tornacensi , aucto-
rîtate ordinaria mota et aliquandiu veutilata per et inter
discrètes viros Dominum Grisolium de Thorout ex nna, et
dominum Monvandum de Rollario, presbytères, ex altera
partibns^ occasione et ad causam capeKanie perpétue fun-
date ad altare sancti Georgii infra limites parochie de Rol-
lario, Tornacensis diocesis, quam quelibet dictarum partium
ad se de jure dicebat pertinere, citatione pro parte dicti
domini Grisolii actoris contra eundcm dominum Mouvandum
in bac parte reum sive defensorem. et quoscumque alios in
eadem capellania jus habere pretendentes et sua in hac
parte interesse putantes, exécuta et coram nobis reportata
prefatus dominus Grisolius actor, certa die sibi ad bec
assignaia suam petitionem sive libellum coram nobis dédit
et exhibuit in scriptis , sub bis verbis : < Coram vobis , vene-
rabili et circumspecto viro domino suo , domino offîciali Tor-
nacensi , judice ordinario et competente , partium infrascrip-
iarum dicit et in jure proponit discretus vir dominus
Grisolius van Thorout, presbyter, capellanus capellanie
perpétue sancti Georgii site et fundate infra limites parochie
de Rollario, Tornacensis diocesis, actor, contra et ad versus
qaemdam Mouvandum de Rollario , pro presbytère se geren-
tem, reum, verum esse quod a tanto tempore et per tantum
tempus, cujus iuitii sive contrarii memoria hominum non
existit, abbas monasterii Beate Marie de Zijnnebeke, ordinis
canonicorum rogularium sancti Augustini, Morinensis dio-
cesis, pro tempore, ad causam juris patronatus parochialis
ecclesie de Rollario ac dependentium ejusdem, est in pos-
sessione pacifîca ad predictam capellaniam , infra limites dicte
52
parocliie de RoUrHo, ut pretangîtur coDstitutum, illius vaca-
tiouis tempore occurrente, personam jdoneam reverendo in
Christo patri et domino domino episcopo Tornacensi vel
ejus vicariis presentandi ; quoqoe nupcr dicta capellanîa
per obitum quondam Jacobi Vandenbussche , clerici diocesis
Tornacensis, dam viveret ipsius capcllanie uitimi posses-
soris , vacantem , vcnerabilis paler dominus abbas modernus
dicti monasterii prefatnm dominum Grisolium actorem , tan-
quam habilem et ydoneum , ad predictam capellaniam , eidem
domino episcopo Tornacensi seu ejus vicarüs, presentavit
pretextu cujus necnon collationis et provisionis subsequa-
tarum per eumdem dominum Episcopum seu ejus vicarios
dicto actori factarum possessionem ejusdem capellanie idem
actor légitime est assequutus. Et licet eadem capellania, cum
suis juribus et emolumentis universis, dicto actori et nulli alteri
competierit et competat atque debeatur de jure, nichilo*
minus tarnen dictus Mouvandus , reus, premissa sciens et
ignorare non valens , quo spiritu motus nescitur , in dictam
capellaniam se intrusit seu intrudi fecit, ipsamque capel-
laniam injuste et indcbite occupavit et occupât, ac ipsum
dominum Grisolium, actorcm , quominus dicta capellania
cum singulis juribus et emolumentis ejusdem gaudere pos-
sit aut valeat, de facto impedivit et impedit in magnum
dicti actoris dampnum, prejudicium et gravamen. Ex quibus
piemissis veris existentibus et que reus vera fore coguovit
vel que sufficiunt ex eisdem concludens petit et bumiliter
supplicat dictus actor per vos dominum suum prelibatum
ac vestram defînitivàm sententiam sive decretum dici prejudi-
ciari et declarari ante dictas presentationem , coUationem et
provisionem , cum omnibus inde sequutis fuisse et esse justas
ac rite et débite obtentas, vexationesque et molestationea
seu impedimenta per dictum reum actori in premissis factas
et prcstitas, factaque et prestita fuisse et esse indebitas»
injustas et iniquas, ac indebite, injuste et inique atque
de facto prestitas et propterea eidem actori capellaniam ante-
dictam cum singulis juribus et pertincntiis suis universis
53
adjodicandam fore et per tos adjudicari ac sibi actori ju?
in ea competere declarari et pronanciari dictoque reo de
et super prœmîssis silentiam perpetuum imponendum fore
0t per vos imponi in hiis quoque et ad hec ac in expensis
büjus litis jam factis et passis de fiendis protestantem reom
finaliter condempnarï aliasqne fieri justiciam , offereos se
premissa que facti sunt et in facto consistant sufficienter
probaturum citra quamcunque superfluam probatiooem ad
quod se non astringit, sed protestatur sibi valere que pro-
bari poterant ex eisdem jure addendi, mïnuendi , mutandi,
corrigendi eademque prsemissa in melius reformandi ac quovis
alio juris beneGcio sibï actori manente salvo vestrum benig-
num officium bumiliter impiorando. Datum anno Domini
millesimo quadringentesimo septuagesimo secundo , feria sexta
ante festam beati Barnabe apostoli , mensis Tero Junii die
qainta.
Ad qnam qnidem petitionem dictas dominas Houvandus
reus etiam in scgptis respondit ac in efifectu proposuit et
allegavit qood dudum a summo Pontifice auctoritate apos«
tolica concessa extitit facultas sive auctoritas predecessoribas
Dobilis viri domini Johannis de Lichtervelde , miiitis , domini
temporalis de Staden^ fundandi et conferendi capellaniam
saperius declaratam et personam ydoneam ad eanden tem-
pore vacationis occarentis presentandi de qaa quidem aac-
toritate predicti de Lichtervelde usi et gavisi fuerunt tam-
dia quod memoria hominum in contrarium non existit et
de hoc semper fuerant et sunt in vera possessione dicte
aactoritatis de noticia et scientia dominorum abbatum de
Zunnebeke, predecessorom abbatis moderni, qui numquam
dictis de Lichtervelde aliquam turbationem vel inquietationem
in dicta possessione facere potuerunt , quam si fecissent ipsi
de Lichtervelde, optimo eorum jure adminiculante, res-
titissent et défendissent , hiis tamen non obstantibus placuit
naper abbati moderne dicti monasterii de Zunnebeke ante«
dictam capellaniam conferre predicto actori et ipsum ad
eandem presentare quiquidem actor in illa se introsit seu
5i
intrudi fecit et eaodem injaste oceupavit et occupât, prefatam
dominuro Mouvandum sua possessione spoliando in ejos
m.iximum prejudicium et gravaroen. Et propterea quia prout
subjunxit spoliatus ante omnia debet restitui , concluJens
petiit dictus reus prcfatas presentationem , collationem et
provisionem de pretacta capellania ante fato actori factas et
quidquid inde sequutum est, fuisse et essc injuste et inde-
bite factas ac nullius fore momenti eidemqne reo dictam
cupeilaniam possessionem ejusdcm et om ne jus quod verus
possessor habere potest, adjudicari debere prefatoqne actori
silentium imponendum fore ac eum in expensis litis con-
dempnari. Et deinde lite a partibus ipsis juxta usum et
stiium dicte curie tornacensis procedere volentibus in bac
parte légitime contestata ac jurato de calumpnia ut decuit
pluribus quoque testibus necnon litteris juribusque et man-
datis per quamlibet dictarum partium contra alterutram tam
coram nobis quam in partibus coram certis ad hoc a nobis
deputatis commissariis productis et réceptif ipsisque testibus
juratis auditie et examinatis ac eorum depositionibus in
script is redactis et per nos more solito publicatis ac ipsis
partibus in hiis que contra alterutram hinc inde dicere
et ailegare voluerunt ad longum exauditis, c^terisque ju*
dicialibus rite peractis ac concluso per nos in hac causa
tandem die bodierna subscripta partibus ipsis ad audien-
dum jus et decretum nostrum sive nostram sententiam
deGnitivam super premissis et in hac causa per nos sibi
dici et proferri per continuationem assignata instantibus
et comparentibus personaliter et constitutis coram nobis in
judicio , in dicta curia Tornacensi , discretis viris Judoco de
Cottignies, clerico, dicteqne curie Tornacensis notario jurato
tanquam procuratore et convocatione dicti domini Gri-
solii actoris ex una, et Johanne Dibbout etiam clerico et
dicte curie Tornacensis notario jurato, tanquam prefati do-
mini Mouyandi rei procuratore ex altera partibus. Nos in
jadicio, in dicta curia Toniacensi, pro tribunali sedentes,
et habentes solum Deum pre oculis, de jurisperitorum con-
55
silio super hoc nobiscum communicaio, jus et decretum
Dostrum sive.ûostram senteutiam difiiriitivam super premis-
sis et in bac causa diximus et protulimus, dicimusqne et
proferimus in scrip tis in hunc modum :
In Dei nomine amen (1). Cognitis hujus cause beneficialis
meritis et attentis que animum nostrum movere debuerunt
per hanc nostram sententiam diffinitivam quam de jurisperito-
rum consilio super hoc nobiscum communicato ferimus in hiis
scrtptis pronunciamus etdeclaramus collationem, provisiooem
et investituram domino Grisolio de Thorout , presbjtero , ac-
tori , de capellania perpétua fundata ad altare sancti Georgii
infra limites parochie de Rollario, Tornacensis diocesis, per
obitum quondam Jacobi de Busco tune vacante, factas cum aliis
inde sequutis, fuisse et esse canonicas sunmque debuisse
et debere sortir! effectum , dictamque capellaniam cum suis
juribus et pertinentiis universis eidem domino Grisolio de
jure spectasse et pertinuissc, spectareque et pertinere ac
adjadicandum fore et «adjudicamus decernentes domino Mou-
Tando de Rollario, ex adverse principali, in dicta capellania
sen ad eam nullum jus competiisse aut competere, ipsum-
que ab eadem amovendum fore et adindicandum , ac amo-
▼emus et adjudicamus sibi domino Mouvando pro bac vice
▼acationis silentium imponentes ac eum in expensis hujus
litis, earum taxatione nobis reservata, condempnantes.
Lecta, lata et promulgata fuit presens forma per nos
Johannem Zadelaere, decrctorum doctorem, ofTicialem Tor-
nacensem , in dicta curia episcopali Tornacensi , anno Domini
millesimo quadringcntesimo septuagesimo tertio, indictione
sexta, mensis vero Junii die quinta, pontificatus sanctis-
simi in Christo patris et domini nostii domini Sixti divina
providentia Pape quarti anno secundo, presentibus ibidem
venerabilibus , honorabilibusque et discretis viris magistris
(t) Tout cet alinea se trouve sur la dernière feuille du proces
dont il esi parlé plus haut.
50
Johanne Pavonis, sigillifero Johanne Hcrmetis et Ludovico
de Crudenare, promotoribus , Adam de Biekebeke, Jacobo
de Albello , Nicolao Danckaerd , Bogero de Gaulej et Os-
tone de A trio, clericis notariis dicte curie Toroacensis,
testibus ad premissa vocatis et rogatis.
Vcrum quia parum prodesset senlentias ferre nisi executioni
mandarentur , idcirco vobis omnibus et singulis presbjteris,
Dotariisque et tabellionibus publicis per civitatem et diocesim
tornacensem constitutis, et vestrum cuilibet insolidum damus
in madatis quatenus premissa omnia et singula legatis , pn-
blicetis, notiGcetis iutimetis et insinuetis, ubi, quando, ac
totiens quotiens opus fuerit et super boe fueritis requisiti , sea
vestrum alter fuerit requisitus, necnon prenominatum dominum
Grisoüum de Thorout in corporalem, realem et actualem
possessionem capeiianie predicte juriumque et pertioentiarum
ejusdem ponatis et inducatis, seu id faciat vestrum alter
cum solemnitatibus in talibus fieri consuetis nobis quidinde
factum fuerit fideliter rescribente.
In quorum omnium et singulorum fidem et testimonium
premissorum présentes litteras sive hoc presens publicum
instrumentum hujusmodi nostram sententiam in se continen-
tis sive continens per dilectum notarium publicum , scribam
nostrum, subscriptum fieri signarique et subscribi manda-
vimus ac sigilli sedis Tornacensis jussimus appensione com-
muniri. Datum et actum anno, indictione, die, mense,
locoque, et pontificatu ac presentibus testibus suprascriptis.
Et ego Walrandus de BaufTremez, clericus Tornacensis
diocesis, pubiicus apostolica auctoritate ac venerabilis curie
episcopalis Tornacensis notarius, et ejusdem curie scriba
juratus. quia finem prescripte pronunciatione et promulgatione
ac aliis premissis omnibus et singulis dum sicut premittitur per
venerabilem etcircumspectum virum dominum meum dominum
officialem Tornacensem, ut coram eo dicereutur, ageren-
turque et fièrent unacum prenominatis testibus presens
fui, eaque sic fieri vidi et audivi. Idcirco bas présentes lit-
teras sive hoc presens publicum instrumentum hujusmodi
. 57
sententiam in se continentes siye continens exinde confeci
signoqne meo solito et consoeto signavi de mandato dicti
domini oflScialis Tornacensis, nnacum appensione sigilli sedis
Tornacensis, bic me mana mea propria subscribens in
testimonium premissorom requisitus et rogatus.
W. DE Bauffrbmez.
Au dos est écrit: Bousselare actio sententie domini offi-
cialis Tornacensis super capellam sancti Georgii ter.Beths
in parochia Bollarii, anno 1473.
Le sceau en cire brune dont la moitié
seulement est conservée, pead à dou-
ble queue de parchemin.
II. 5
58
ARCHÉdlOGIE.
Quelques données nouyeUes pour aider à fixer l'é-
poque de la construction du magnifique chœur
de l'égUse collégiale de S' Sauveur, aujourd'hui
cathédrale, à Bruges.
Depuis que nous avons publié la monogra-
phie de cet intéressant monument, notre soin
spécial a été d'étudier les questions encore ob-
scures qui s'y rattachent, et quau moment de
notre publication, nous ne pouvions résoudre,
faute de points de comparaison ou de documents
suffisants :
Ainsi, l'époque à laquelle se rapportent les
parties de la construction primitive de notre
église, est restée douteuse; nous avons attribué,
il est vrai, la construction du chœur, de ses
bas-côtés et du trantsept nord à l'intervalle de
1183 — 1223, nous basant en partie sur l'opi-
nion de M*^ Weale, qui donne la date de 1186 —
1220 (1), mais principalement sur la comparaison
(t) Bruges et ses environs. Cathédrale de S* Sauveur.
59
du style avec celui de Féglise de Notre-Dame
à Bruges, dont Tépoque de construction est
fixée par tous les auteurs, entre les années 1180
et 1186; néanmoins, nous avons reconnu que
ces mêmes parties de la cathédrale, attribuées
à 1183 — 1223, renferment plusieurs détails qui
trahissent la fin du xm® et le commencement
du xrv« siècle, tels que le Iriforiam du chœur
et du transept nord, les moulures qui encadrent
les fenêtres du chœur à l'extérieur, et les mou-
lures du grand portail septentrional (1) ; ajou-
tons encore que nous n'avons osé attribuer posi-
tivement à l'époque de 1183 — 1223 l'arcade sous
la tour, vers l'intérieur de l'église (2); en effet
ses moulures multipliées et délicates indiquent
assez la fin du xin® siècle; enfin cette même
époque se révèle dans la petite arcade, inhé-
rente à la construction primitive, à gauche de
l'entrée de la chapelle des cordonniers : la mou-
lure qui retombe sur les colonnettes est ornée
d'un petit listel qui ne se montre jamais avant
la deuxième moitié du xm^ siècle.
Ces nombreux détails, se rapportant tous à
une même date, nous ont poussé à étudier plus
attentivement l'ensemble de la construction que
nous avions attribuée à 1183 — 1223, et après
une étude approfondie, nous nous sommes con-
(1) V. noire ouvrage: De Kathedrale van 5' Salvator te Brugge,-
pages 28, 37, 83 el 106.
(2) Ibid. p. 33.
60
vaincus que toute cette partie de l'église pri-
mitive, savoir le chœur avec ses bas-côtés ainsi
que la partie inférieure du transept nord, appar-
tiennent aux dernières années du xni« siècle.
En effet, le mode d'éclairer le triforium au
moyen d'oculi, tels que ceux du chœur de notre
église , ne se montre que dans la deuxième moi-
tié du XIII'' siècle (1) ; du reste, la largeur des
fenêtres du chœur, les colonnes en faùsceau avec
leurs chapiteaux profondément fouillés et à tail-
loir octogone^ les moulures de leurs arcades, tout
cela répond parfaitement aux données que nous
possédons sur l'art ogival tel quil était à la fin
du xmP siècle.
Voilà ce que nous révèle, sur cette question,
la nouvelle étude que nous avons faite du style
du monument.
Pour les preuves historiques, nous n'en avons
pas trouvé de décisives, mais au moins, celles
que nous avons sous la main, viennent corro-
borer notre opinion.
Et d'abord, en l'an 1292 la ville donna, à
titre de prêt, à l'église de S^ Sauveur, la som-
me de 100 livres de gros (2), somme élevée pour
l'époque et qui nous fait supposer les grands
frais que la fabrique avait à supporter pour la
réconstruction de l'église.
(1) De Caumont, Abécédaire d'archéologie, vol. I, p. 527.
(2) « Item, cornmodalum ecclesie Sancli Salvatoris iùO Ib.
grossorum. Compie de la ville de Bruges de Tan 129Î, (^ 20 r».
04
Dans une charte du 24 Février 1299 (n. s.)
à l'occasion de la récente institution d'une cha-
pellenie ^ in sinislro latere „ il est parlé de la
chapelle où les messes devaient être célébrées
et de l'autel qu'on y allait bientôt ériger et
dont les matériaux étaient prêts: " locum in
„ quo missa dicte capellanie celcbrabitur vidimus
j, promptum et aptum^ sed altare nondam est pa-
j, ratumy tamen maferia ipsius altaris paiera est,
„ et ex ipsa, dictum altare cita erit paratwn (I) „ ;
de cette indication, il nous est permis de
conclure que leglise était presqu'entièrement
achevée à cette époque, et en effet, dans une
autre charte du 8 Octobre 1304, il est fait mention
de la chapelle dédiée à S* Laurent, au côté droit
de l'égUse (2), au même endroit où elle nous
apparaît dans tous les documents postérieurs (3).
De tout ce qui précède, il résulte clairement
que l'église actuelle de S'-Sauveur (hormis la
partie antérieure et les chapelles apsidales) loin
d'appartenir à la reconstruction après l'incendie
de 1116, ne fut bâtie que dans le dernier quart
du xm® siècle: commencée probablement vers
1290 et entièrement achevée vers 1300.
Ce fait constaté apportera bien des modifica-
tions à l'histoire archéologique de l'église Notre-
(!) Carlulaire de la calhé.lrale, <?crit sur papier vers le milieu
iJ u XIV» siccie, f^ 84 v» et 85 v.
(2) Ibidem, f» 83 r».
(3) V. noire ouvrage préciló sur ia calhédraic, pp. 202, 236 el 237.
62
Dame à Bruges, dont on a jusquici attribué
le chœur et les nefs à TintervaUe de 1180 —
1186, tandis qu'on y retrouve la plupart des
détails qui se rencontrent dans les parties an-
ciennes de la cathédrale.
Il est à espérer que le dépouillement progres-
sif des archives de la ville et de la province
permettra bientôt de fixer la date exacte de la
construction du magnifique chœur de S* Sau-
veur, et nous révélera probablement les noms
des artistes qui y ont travaillé, et qui, nous
n'en doutons pas, appartiennent tous à notre
ville natale.
Ch" Veksoheldb.
()S
UN ANCIEN ADAGE FLAMAND.
L'adage , — on l'a répété souvent , est la sa-
gesse des nations.
Mais soit que cette sagesse ait subi des im-
pulsions de la diversité des temps , soit qu'elle
ait dû se plier au génie des peuples, il serait
difficile de trouver dans ses prescriptions com-
munes un code uniforme.
Nous abandonnons volontiers l'explication de
ce fait aux philosophes discutant encore l'iden-
tité des contraires.
Car comme l'a dit spirituellement Ch. Nodier :
" Rien ne prouve mieux le vague et la vanité
de la raison humaine que l'antagonie des pro-
verbes; il n'y en a pas un qui n'ait son con-
traire. „ —
Notre Flandre n'a pas été moins riche que
les autres pays en adages. Les uns se posent
en maximes sentencieuses, aspirant à Timmuta-
64
bilité de la vérité même et se dressant fière-
ment du haut de leur forme abstraite. Les autres
ont saisi l'homme par le côté positif et réel de
la vie, et emprunté la langue de Cats pour
.frapper l'imagination du vulgaire. D'autres enfin,
poussant plus loin ^ l'ingéniosité, „ ont pris la
tournure de la charade, et sous la couleur d'un
récit ou dlune question, laissent deviner le sens
caché de leur mystérieuse enveloppe.
Ces derniers, on les redit de nos jours aux
enfants, par habitude, ou pour exercer leur
jeune intelligence; — et si quelque indiscret
s'avisait à son tour de nous en demander la
signification profonde, historique ou morale, je
ne sais si le silence ne tiendrait pas lieu de
réponse plausible...
Ceci m'est revenu plus d'une fois lorsque j'en-
tendais les parents ou les bonnes réciter aux
bambins les vers suivants:
Eik potjek lag op den bank,
Eik potjek viel van den bank.
Er is geen meester in geheel Brabant
Die Eik potjek genezen kan (1).
" Eik Potjek „ — quel nom barbare ! et qu'est-
ce à dire?.... Possédons-nous dans nos dialectes
du Nord xm radical et une terminaison de ce
(1) Parfois on remplace Eik Potjek par EnU Patinte{i).
{"2) Dans les environs d'Ypres on dit, en imitant la marche du boiteux:
Eik Poijik, zyn moeder en ik, et quelquefois: de duivel en ik. (Note de
la rédaclion.)
65
genre, auxquels on puisse rattacher ce vocable
étrange?
L'étymologie est une belle chose , qui se prête
admirablement au gré de l'érudition la plus va-
gabonde ; — et sous ce rapport , elle a plus d'un
point d'afiBnité avec la statistique. Cependant de
ce que leur développement a marché à grands
pas dans ce . siècle , on aurait tort de rendre
la science moderne solidaire de leurs abus.
Folquin, l'annaliste de la célèbre abbaye de
Sithiu, à Saint-Omer, et qui, selon M. Gué-
rard (1), écrivait vers l'an 950 de notre ère,
avait déjà trouvé l'étymologie curieuse du nom
de saint Bertin, patron et fondateur de ladite
abbaye; et il l'expose en ces termes:
• B enim prima ipsius vocabuli ponitur littera ,
eo quod ad ipsa semper bonus extiterat infan-
tia. ER similiter sillaba sequitur, quse datur
intelligi hereditarii significatie tota; mutataque
ti in na sillaba adhuc una, ab eo quod natns,
ut ita conglonurati subinferatus ipse bonus
hères nobis natus, et a Domino Deo, suis féli-
citer exigentibus meritis, in sœcula datus, unde
pro nostris facinoribus intercessor quotidie con-
sistit prsecipuus (2).
* Le B est la première lettre de son nom,
parce qu'il fut bon dès sa tendre jeunesse. La
(1) Carlulaire de Vabbayt de Saint-Bertin , publié par M. Guérard,
membre de rinstilut de France; Paris, 1840, un vol. in-4», pré-
face, p. 2.
P) CartuL précité, Folquiki lib. I, pars prima, c. 1, p. 16.
syllabe ER qui suit, présente le sens complet
d'un héritage; en changeant ti en na dans la
même syllabe, on obtient né {tiatus); et par
le rapprochement, qu'un bon héritier nous est
né, et nous a été donné par Dieu au ciel où,
en vertu de ses mérites, il est constitué Tin-
tercesseur influent et quotidien pour obtenir la
grâce de nos méfaits. „
Sans avoir la perspicacité de Folquin, je ne
hasarderai rien de cette espèce au sujet de no-
tre adage; et le lecteur me permetixa d'invo-
quer plutôt l'autorité du docteur A. Hoefer,
qui a cherché, dans un charmant article de
la Germania (1), à en donner la solution.
n existe, dit-il, en bas allemand une petite
strophe qu'on cite en guise d'énigme et qui
est ainsi conçue:
Eote Potente sat up de benk,
Eote Potente fèl von de benk:
Do kêmen de herren von Akel Dorschâkel ,
Wnirn Ente Potente wedder hèle mâken.
Avec quelques variantes qui n'ôtent ou n'a-
joutent rien à sa signification (comme lack,
lêg pour sat, et kunnn nich pour wxilFn), ce
proverbe se récite encore dans la nouvelle Po-
méranie et les contrées limitrophes. On donne
pour le mot de la charade un œuf qui tombe
et casse; mais il en est peu qui s'en rendent
(1) ffeues Jahrbuch fur deuUche Sprache und Aller thumshunde ,
Berlin, 1843, Band. v. 18 s. 252 ff.; 19 s. ff.
67
raison. Ente Potente ou Pdente et Àkd Dorschà-
kil sont regardés comme une répétition vide
de sens ou une redondance poétique qui a fait
du dernier mot une pure cheville. Et ainsi notre
ignorance méconnaît jusqu'au langage des an-
cêtres!....
L'induction mettra peut-être sur la trace du
sens originel. Comparons d'abord une • énigme
anglaise tout-à-fait analogue, que J.-O. Halliwdl
a publiée dans son recueil des Niirsenj-Rhy-
mes, p. 92.
(an ego.)
Humpty Dumpty sate on a wall,
Hampty Dumpty had a great fall ;
Three score men and three score more,
Cannot place Humpty Dumpty as he was before.
Ce qu'on traduit ainsi:
H. D. sass auf einer mauer,
H. D. fiel von der maner.
Drei stiege mann nnd drei stiege mehr
Kônnen H. D. nicht setzen wie yorher.
L'analogie des deux versions est complète.
Voici l'explication:
Po^iente est Pût^ente ou Put-hahnken, Put-
höhnken etc., et signifie la jeune volaille, le
poulet. Ente Potente, pour produit du poulet,
marquerait Toeuf par une image qu'on ne peut
accuser de ne pas être bien appropriée.
Die henen von Akel sont bien les coqs ou
les canetons, qui s'appellent en bas allemand
68
Arpcl; mais la différence d\4kel fixerait le sens
en faveur des coqs.
Dorschàkd rime avec Akd^ mais non avec
mâkcn. Le vers brisé indiquerait donc une cor-
ruption qui a tout au moins rompu Tharmonie
de la rime. Aussi le rapprochement de la strophe
anglaise suggère l'idée de trouver dans le mot
Dorscliàkel, le nombre " Drei schock „ ou trois
soixantaines; three score ne fait encore qu'un
schock. La forme même s'y prête: dor pour di^c,
drcî, s'accepte volontiers dans les composés;
exemple dort tig pour drcissig. Schock . au con-
traire reste invariable et n'a pas de pluriel. On
doit l'admettre avec d'autant plus de raison,
que la substitution de l'a à Yo dans les sylla-
bes ouvertes n'est pas rare en bas allemand;
ainsi kàkci% pour koeken. Le texte primitif aurait
été dré schàke. Alors konnten nich de la dernière
ligne s'adaptait fort bien ici: ils ne pouvaient
le remettre à neuf, si même ils s'étaient assem-
blés en nombre.
Les naturalistes ont observé que le coq et la
poule, mis en présence des débris de l'œuf,
font éclater leur inquiétude par un mouvement
précipité et des cris plaintifs: — la fin de no-
tre adage y fait-elle quelque allusion? En tous
cas, elle nous semble plus belle que la rime
anglaise, three score men etc., qui ne s'applique
qu'à l'industrie humaine....
Si la comparaison avec l'anglais a projeté
quelque clarté sur notre texte, le flamand, le
69
bas et le plat allemand, à leur tour, rendent
des services réciproques. Un seul exemple.
Dans l'ouvrage cité, p. 84, on lit:
Seek a thing, give a thing,
The old man's goldrmg;
Lie butt, lie ben (sic)
Lie amoDg the dead men.
On peut hardiment traduire cette dernière
phrase ainsi: " Liège inven, liège atissen, wo die
todlen hausenj „ puisque but et ben ne sont
autres que buien et binnen du bas allemand;
ces mots ont disparu de Tanglais moderne et
ne se trouvent que' dans les dialectes éloignés
de FËcosse. Témoin ce passage de Rob. Bums:
Blithe, blithe and merry was she,
Blithe was she bat and ben , etc.
Et le glossaire le traduit par ^ Kitchen and
parhur „ Mais on peut comparer le substantif
moderne bin avec ben, quoique Richardson le
dérive de to bind: " Any thing that enclores or *
confines; „ et de plus but^ bult, n'a rien de
commun avec la particule but, et signifie dehors ,
huten, aiisser: " I see nobody but himj the last
but one, etc. — Ik zie niemand buten hem; de
laetste buten eene, etc. „
L'œuf au reste, — pour en revenir à notre
^^g^j — a fait souvent l'objet de l'énigme,
70
même en latin. Ainsi on lit dans le Mortes
Ànzeiger:
Ad ma promendum mater gallina laborat,
Vm natetnr in û, me canJida lana décorai.
En bas allemand, Tœuf s'y présente dans son
. sens naturel:
*S is e grosser dam (dom).
Der bat e gelbe blam;
Wes die gelbe blam will hân,
Der muss den ganze dnm zerschlân.
Ou plus souvent dans un sens figuratif. C'est
un tonneau sans cercle ni bande, qui tombe
et se brise, et que nul tonnelier ne peut plus
remettre en état. De là ces dictons:
Welches Fass bat keinen spanden? -~
Es tâlU van der treppe and kann's kein binder mehr binden. —
*Sisch e fâssle fest gebunne,
'S isch noch nett zam kiefer kamme ,
Und doch zweierlei wein darin. —
Et cet autre proverbe bas allemand rapporté
encore dans le Mones Anzeiger:
Es liegt etwas aaf der bank,
Wenns heranter fâllt, ist 's krank.
Et cette variante annotée par Firmenkh,
Fölkerst,, r7,. p. 271 a:
Rantzelpantzelken ap der bank«
Rautzelpantzelken unner der bank,
Ess nen doctor in Engelland,
De Rantzelpantzelken karearen kann:
Roe mol, was ess dat?
71
Remarquez le nom Runfzelpuntzelken synonime
de rœuf, — " ronde, Kcht vallende {pinizehide?),,^
et cette mention du docteur anglais qui se lie
peut-être au Humpty Dumpty. — Tout cela in-
diquerait-il une origine saxonne?
Enfin le Ëik Potjek reparait avec une légère
nuance dans la stance recueillie par fFolf^ IFo-
donna. H, p. 219:
lete patiete in d'hagen,
lete patiete uit d'hagen»
Als ge iete patiete pakt,
lete patiete bjt.
Ces solutions sont-elles satisfaisantes? Et au-
delà du sens étymologique ne faudrait-il pas
rechercher dans ces vieux adages un sens plus
élevé, politique, social ou religieux?
La liberté de la presse n'existait pas à la
vérité; — mais la pensée humaine ne peut être
si comprimée que malgré toutes les entraves
elle ne parvienne à se faire jour.
Nos pères ont traversé bien de rudes épreu-
ves; la souffrance fut le prix de leur servitude
à la glèbe. — Or, l'âme ployée ainsi sous le
joug peut-elle rester muette?.,.. Pour cette lyre
que la passion fait vibrer, le silence dans la
douleur c'est la mort....
De là, dans les temps difficiles, périlleux,
la pensée poursuivie, traquée, se voile sous
l'anonyme de la fable, de la chanson, de l'al-
légorie; — quy aurait-il d'étonnant qu'on eût
adopté la charade?...
72
VEik Potjek désignerait alors — ou la tyran-
nie, qui une fois jetée à bas par le peuple, ne
peut plus reprendre impunément son détesta-
ble empire; — ou le vice qui par sa souillure
indélébile brise le cœur de Thomme et Ten-
traine dans une chute irréparable...
G.
73
UN PRIVILEGE
CORPORATION DES BOUCHERS
33K ÜIXMIJÜK.
Parmi les éléments constitutifs de la commune
au moyen-âge, il en est un dont personne, au-
jourd'hui, ne conteste l'importance ni le rôle
remarquable qu'il fut appelé à jouer dans les
manifestations de la vie politique et civile: nous
voulons parler des corporations, si jalouses de
leurs privilèges, si ardentes dans les luttes qu'el-
les soutinrent pour les conquérir ou pour les
défendre.
Partout où des corps de métiers se formè-
rent, les princes et les seigneurs, soit spontané-
ment, soit qu'ils y fussent obligés par les cir-
constances, gratifièrent ces corps d'immunités
et de franchises.
Les documents qui les concernent offrent, pour
l'histoire locale , un véritable intérêt. Ces titres ,
II. 6
74
sur lesquels reposait jadis l'existence, et qui
aujourd'hui nous font connaître et apprécier la
valeur de ces institutions, méritent, pour plu-
sieurs motifs, d'être exhumés de la poussière.
Nous avons sous les yeux un privilège accordé
à la corporation des bouchers de Dixmude, le
2 juillet 1392, par Thierry de Beveren (I),
seigneur de cette ville; il n'est toutefois que la
confirmation , — très-circonstanciée, il est vrai —
d'une charte antérieure , due au père de Thierry.
Il est précieux en ce sens, qu'il détermine,
d'une manière bien établie, certains droits de
l'antique corporation qui occupait la première
place parmi les métiers de Dixmude. Nous croy-
ons, de plus que les pièces que nous publions
sont les seules qui aient paru sur cette cor-
poration.
Deux nouvelles confirmations furent successi-
vement ajoutées à la charte que nous venons
d'indiquer : la première , émanant de Jean Alaerts ,
dit Perceval, et de Marguerite vander Beerst,
dame héritière de Dixmude, sa compagne (II),
porte la date du 18 février 1435 (1436 n. s.);
la seconde fut accordée, le 8 décembre 1462,
par Roland (III), seigneur de Dixmude et de
Baleghem, conseiller et chambellan du duc de
Bourgogne Philippe-le-Bon.
Les trois documents qui font l'objet de cette
notice , reposent aux Archives du royaume , parmi
les mélanges du grand conseil de Malines , et pro-
viennent, sans doute, de quelque procès jugé
76
en première instance au conseil de Flandre , et
frappé d'appel devant cette cour souveraine.
Le lecteur en trouvera plus loin la transcrip-
tion; dans Tentretemps il ne sera pas inutile
d'exposer la nature des droits conférés et les
circonstances qui amenèrent leur octroi.
Au temps de Henri de Beveren , père de Thierry,
les bouchers s'étaient plaints des injustices com-
mises à leur égard, et cela malgré les heures
qu'ils tenaient du magistrat. Les réclamations
portaient sur ce que des bourgeois de Dixmude,
étrangers à la corporation , s'avisaient de débiter
des viandes.
Henri accueillit favorablement la requête; il
prit l'avis du magistrat et décida qu'aucun bour-
geois ne pourrait désormais vendre des viandes ,
ni même en exposer en vente, ailleurs qu'à la
boucherie, sauf aux jours de la Noël, suivant
la coutume ancienne, dans toute l'étendue de
la juridiction de son bailli ; il punit de la con-
fiscation et de cinquante-neuf escalins parisis
d'amende, toute viande achetée hors de la ville
et introduite par des bourgeois : chaque boucher
jouissait à cet effet du droit de poursuivre et
d'assigner le contrevenant devant le bailli et le
magistrat, où il était cru sur serment.
Touchant les viandes dites soufflées^ il exis-
tait certaines heures qui, au dire des bouchers,
étaient préjudiciables à la corporation. Le seigneur
les rapporta et permit à nos bouchers d'abattre
et de dépecer, à l'instar de ce qui se pratiquait
76
dans d'autres bonnes villes, les affranchissant,
en même temps, du contrôle et de l'expertise,
exercés auparavant sur lesdites viandes soufflées ^
par le bailli et le magistrat, le bailli des vic-
tuailles et ses assistants.
La charte nous apprend aussi que, à la de-
mande du seigneur, les bouchers avaient ac-
cueilli parmi eux, un certain Guillaume van
Volmerbeke. En reconnaissance de cette admis-
sion ils furent autorisés à prélever une livre
de gros, au profit de la corporation, sur chaque
apprenti, au bout de deux ans, et avant sa
réception comme franc-boucher; à poursuivre
et à faire emprisonner ceux qui négligeaient
d'acquitter le loyer de leur étal et autres frais
accoutumés.
En vertu de cette dernière disposition, il fut
enjoint au bailli de Dixmude de faire à la ré-
quisition du métier, la poursuite des amendes,
et le seigneur s'engagea de son côté à ne plus
insister pour l'admission de nouveaux protégés
dans la corporation.
Telle est la portée du privilège accordé par
le seigneur de Dixmude, confirmé par ses suc-
cesseurs et maintenu, selon toute probabilité,
jusqu'à l'époque où la Révolution vint renver-
ser toutes nos institutions anciennes.
LÉOPOLD VAN HOLLEBEKE.
77
2 juiUet 1392.
Wy, Diederyc van Bevre, here van Dixmude, doen ie
wetene allen lieden, dat ute dien dat vor ons comeu sjn
onse goede lieden van den vleeschambochte , bin onser stede
van Dixmnde, ons toghende ende claghende H^rote onrecht
dat hem ghedaen heift ghesyn , in tiden verleden , boven den
besegheltheden vortytz bider wet hemlieden ghegheven , cnde
dat was dat enighe porters van Dixmude, die ghene vlees*
chanwers waren, noch 'tambocht neit ne leerden, also eeri
vleeschaawer sculdich was te leerne, vleesch vercochten
binder stede van Dixmude: 't welke was in prejudicien van
den goeden kneren binder stede van ouden tiden ghcor-
dineert, dan of dat sy remedie sochten, an onsen lieven
gheminden here ende vader, daer God de ziele of hebben
moete^ de welke aie 't blyct bi sinen openen lettren, bi
rade van der wet van Dixmude , doe was , hemlieden con-
senteerde dat gheen porter ne mee , uter voort an , vleesch
soude moghen te venten stellen noch vercopen binder bail-
gie van Dixmnde, sonder in vleeschuus vander vors. stede,
of het ne ware te Drien Natalen (1), also men ghecostu-
meert heift te doene van ouden tiden; ende voort so con-
senteerde hi dat ne gheen porter mach gaen copen vleesch
buter stede ende dat inwaert bringhen; ende de gone die
Heen of H ander dade dat ware up ene boete van neghene
ende vichtich scellinghen parisis, t'elkerwaerf dat men
't bevonde ende t'elken 't vleesch verbuert ; ende hier of
maecte hi eiken vleeschaoweren moghende te calengierne
(«) Te Drien Kerstdagen.
78
ende vor den bailliu cnde vor de wet te bringlieDe, ende
dat eic vletschauwere dan of ghelooft soude wesen bi sinen
ede. Ende vort, ute dien dat enighe kueren ghemaect wa-
ren, in tiden verleden, up vleesche dat men heet ghebtasen,
de welke koeren hem niet profiteljc ne dochten, so con-
senteerde hi hemlieden vleesch te slane ende te haawene,
also men doet in andren goeden steden, sonder enighe
i/^arderinghe te doene np gheblasen vleesch; ende die kue-
ren die wederriep hi ende deid se te nieute, te eweliken
daghen , ende verboot sinen bailliu van Dixmude ende sine
wet, sinen bailliu vander vitaelge ende sinen ghesellen
ende allen andren, dut si ghene maninghe ne warderinghe
der up doen souden ; ende voort , omme de vrienscap die
sy hem daden , in dat si Willeme van Volmerbeke syn am-
bocht consenteerden ende gaven, te sinen versoeke, so
consenteerde hi hemlieden dat si , van eiken man , die stoet
in syn leerstal van tween jaren , ende voort *t ambocht
leren soude met enen vryen vleeschouwer, binder stede
van Dixmude, souden moghen ontfanghen een pond grote,
van den ambochte, eer si loten sullen, ter helpe van 'sam-
bociitz coaten ; ende vort , so gaf hi hemlieden den vuile macht
ende auctoriteit up eiken vleeschouwer .te innene dat si
fachter soudon syn van stalhueren ende van *s ambochts
costc-n, heerlike met vanghenessen sonder yet daer an te
verbuerne, ende beval sinen bailliu van Dixmude scaerpe
inniiighe te doene van den zaken voors. ende van den
boeten tallen tiden als hy's soude wesen versocht, ende be-
lovede nemmerme bede te doene, omme yieme in*t ambocht
te bringhene. De welke vors. ordinanchen ende pointen vor-
screven van worde te worde, van pointe te pointe, wy
onsen vors. goeden lieden van den vleeschambochte , bi rade
van onser wet , confirmeren , lauderen ende approberen over
ons ende onse naercommers, te eweliken daghen, ende be-
loven hemlieden , bi onser trauwe ende bi onser ere , nem-
merme daer tieghen te gane noch te doene in ne gheenre
manieren; bevelende allen onsen officiers, ende eiken son-
79
derlinghe , dese ordluaachen vors. te hoadene ende niet daer
tïeghen te gane noch te doene , np al dat sy houdende sjn
van ons , sonder eenighe fraade of malengien ; in orconsce-
pen van onsen zegle , ghehanghen an deze lettren.
Ghemaect in *t jaer Ons Heeren M CGC tneghentich ende
twee, üp den tweeden dach van hoymaend.
Original sur parchemin; sceau endom-
magé eo cire rouge de Thierry de
Beveren, sire de Diimude, pondanlà
simple queue de parchemin.
II.
18 février 1435 (1436 n. s.)
Wj,Jan Alarts, gheseit Percheval, heere van Dîxmude ,
ende Margriete vander Berst zine gheselnede, erfachteghc
vrrmwe van Dixmude, doen te wetene allen lieden dat wj
hebben gheconfirmeert , gheapprobeert , ghelooft, dankelyc
ghehad ende van werden ghehouden « houden van werden ,
hebben danckelyc, loven, approberen ende confirmeren, bi
desen lettren, alle de vryheden, pointen ende articlen die
onze voerders, heeren van Dixmude , ghegheven ende ghecon-
senteert hebben den goeden lieden van den vleeschambochte
van onzer voors. stede van Dixmude, bi haren brieven,
dner dewelke dese ome lettren ghesteken zyn, onder onze
zeighelen , ende elc point zonderlinghe , ghelike ende inder
manieren of die alle , ende elc point bizondre , hier in deze
onze lettren , bi goeden verclaersse verhaelt ende ghescreven
stonden. Belovende, over ons ende over onze naercommers,
heeren ende vrauwen van Dixmude, hemlieden ende haer-
80
lieden naercomers daerof paisivelike te doene ende te laten
ghebrukene, naer den inhoudene ende Yerclaersse van den
voors. brieven, an dewelke dese onze lettren van confir-
matien anhanghen ende dnersteken zyn , zpnder fraude ; in
oorconden van desen lettren , beseigheit met onzen zeighelen
uuthanghende.
Ghegheven upten xviii dach van spoorde, in *t jaer daust
vicrhondert vive ende dertich.
Original sur parchemin, muni des sceaux
en cire rouge du sire et de la dame de
Dixmude , appendus ^ double queue de
parchemin.
III.
8 décembre 1462.
Wy, Roeland, heere van Dixmude ende van Balegheem,
ruddre, raed ende camerlinc mins ghedachts heeren s'her-
toghen van fiourgoingnen , grave van Ylaendren , etc. Doen
te wetene allen teghewordighe ende toe te commene , omme
dat , naer t'overlyden van wylen was onser liever ende ver-
minder joncvranwe moeder Margriete vander Berst, erfacb-
teghe vrauwe van Dixmude , wiens ziele God ghenadich zy,
de heerlicheyt ende baronnie van Dixmude ende datter an-
cleift , ons toecommen zyn ende verschenen , als eenich zone
ende hoir van heur bli vende ; hebbende consideracie ten goeden
ende danckeliken dienste die de goede lieden vanden vleesch-
ambochte van onser stede van Dixmude hebben ghedaen
onzen voerders, heeren ende vrauwen van Dixmude, ende
ons , ende hopen dat zy doen zullen in toecommenden tiden ,
81
er bede ende nerenste yervolghe van hemlieden de ghifte,
ordonnancie ende vryheden , ghegheven onsen voors. goeden
lieden van den vleeschambochte , by onzen voorders, heeren
ende vranwen van Dixmude, inder manieren dat zj die
gheuseirt hebben , nseren moghen ende redelyc useren zullen ,
wj die hadden ende hebben over danckelyc ende van weer-
den, approberen, con&rmeren ende verstercken, uut onser
aoctoriteit ende gracie speciale , beloven ter goeder trauwe ,
by desen onzen presenten lettren , over ons ende onze naer-
commers, heeren ende vrauwen van Dixmude, hemlieden ende
hnere naercommers van den voors. ambochte de zelve te
hondene ende te doen hondene ghednerich, danckelyc ende
te hebbene van weerden, ghelyc dat se hier ghescreven
waren, van woorde te woorde^ daer t'jeghen niet te commene
noch te doen commene , in eenigher wys, cesserende fraude
ende bedriech , ende ooc de vryheden pointen ende ghiften ,
begrepen inde lettren van onsen voorders, duer de welke
dese onze lettren ghesteken zyn ; ende omme dat al ditte
wesen ende bliven zal ghestadich ende wel ghehouden, tal-
len daghen , hebben hier an ghedaen hanghen onzen zeghe-
le, behouden in al onse rechte ende elcx anders.
Ghegheven np ten achtsten dach van décembre , in*t jaer
Ons Heeren dunst vierehondert twee ende t'zestich.
Original sur parchemin , sceau de Roland ,
sire de Dixmude, en cire rouge, appendu
à double queue de parchemin.
82
L'ABBAYE
DE
NONNEiSlBOSSCHE.
Dans le remarquable travail de M' Léopold
van HoUebeke sur l'Abbaye de Nonnenbossche (1),
il est question des rapports entre cette abbaye
et celle de Zonnebeke, rapports qui ne sont
pas toujours empreints du caractère de cor-
diale entente. Déjà dès " Tan 1200 , survint
entre l'abbesse de Nonnenbossche et Fumald,
abbé de Zonnebeke, un différend au sujet des
dîmes dont les religieuses lui étaient redevables
du chef de terres incultes " wastine „ situées
sous sa juridiction et qu'elles avaient livrées à
la culture. L'évêque de Therouanne, Lambert,
intervint en quahté d'arbitre. Il prononça que,
chaque année, au jour de l'Assomption, l'abbesse
(1) L'abbaye de Nonnenbossche, de Vordre de Saint-Benoit, près
d^Ypres (1101—1796), suivi du cartulaire de cette maison. Bruges,
in-4«, publié par noire société en 1865.
83
da Bois fournirait aux chanoines de Zonnebeke
un cierge du poids d'une livre , et que , moyennant
cette redevance, elle serait libre de toute dîme,
tant pour les terres arables que pour celles où
n'avait point encore passé la charrue. Si cepen-
dant les religieuses de Nonnenbossche acqué-
raient dans l'avenir des biens fonds gisant dans
la circonscription du village de Zonnebeke, elles
en payeraient la dîme à l'abbé (1). „ La sen-
tence arbitrale de Lambert est publiée dans le
cartulaire sous le numéro xvn, tandisque le nu-
méro xvm contient le chirographe de Fumald,
abbé de Zonnebeke, donné à l'abbesse de Non-
nenbossche. Les archives de Zonnebeke ont ren-
fermé ou possèdent encore (2) le chirographe
de l'abbesse de Nonnenbossche, car, d'après la
décision de Lambert, il devait y avoir échange
de pièces. ^ Decemimus etiam — dit Lambert, —
ad majorem cautelam et firmitatem, quod eccle-
sia de Boscho abbatis et capituli de Sinnebeca
scriptum habebit autenticum, et ecclesia de Sin-
nebeca abbatisse scriptum et capituli ejus (3). „
Le chirographe de l'abbesse est presque entiè-
rement semblable à celui de l'abbé de Zonnebeke.
Nous l'avons extrait d'un cartulaire de cette
(1) Op. cit. pp. 18 et 19.
(2) Les archives de Tabbaye de Zonnebeke, déposées au sémi-
naire de Bruges, sont sur le point d*être dépouillées et classées
par les soins de quelques Jeunes amis de la paléographie chré-
tienne, élèves du môme séminaire.
(3) L'abbaye de Nonnenbossche ^ p. 76.
84'
abbaye, où il est inscrit sous le numéro 122.
Quoique la différence entre les deux textes soit
à peu près nulle , il ne sera peut-être pas inutile
de le reproduire ici.
I.
De cereo unius librœ quem Abbatissa de Bosco
debet annuatim Eeolesiœ nostrœ oWerre etc.
Ego A. Dei gratia abbatissa de Bosco et capitolum notum
fieri volumus tam faturis quam praesentibus quod cum mota
esset questio inter nos et abbatem de Sinnebeke super so-
lutione decimarum terrse quse de Wastina arabilis facta
erat aaditis bine inde partibus: consilio Domini Morinen-
sis ex toto nos supposuimus ratum babitari quidquid su-
per hoc decerneret. Gompositioni igitur super hoc a Domino
Ëpiscopo A. factse assensum prsebuimus et in perpetuum
prsebemus uti in autentico suo, quod pênes nos habetur,
continetur. Videlicet quod ecclesia nostra Sinnebeckensis ha-
bebit annuatim cereum unius libra: in Assumptione B. Marise de
eo quod nobis donavit Ëpiscopus de suo proprio. Ecclesia
autem de Boscho permanebit libéra ab omnî decimatione de
terra quam habet in prœsentiarum culta sive colenda , ara-
bili sive Wastina. Wastinam vero si libnerit in terram
arabilem redigere abbatissœ licebit. Si autem de novo terram
acquisiverit infra termines parochiee de Sinnebeke inde nobis
decimam ex debito persolvet. Volentes igitur assensum nos-
trnm super hoc universis Ecclesiae filiis certificari cyrographum
conscribi fecimus quod sigilli nostri appensione confirmamus.
Insuper Ëpiscopus Morinensis omnes illos excommunicavit qui
compositionem prsefatam infringere prsesumpserint. Actum
Ypris in Sanctorum Gervasii et Prothasii anno Domini 1200.
(GaRTULAHIUM S1NNEBECEN3K, C. 1^3).
85
Qu'il me soit permis d'ajouter certadns ren-
seignements tirés également du cartulaire de
Zonnebeke et dont je n'ai trouvé aucune mention
dans l'ouvrage de M»* Van HoUebeke. En 1216,
les abbayes de Zonnebeke et de Nonnenbossche
reçurent, ainsique celles de Wameton, de Merck-
hem et de Ravensberge , chacune une mesure de
terre de Guillaume Schanin, bourgeois d'Ypres,
et d'Agnès, son épouse. La donation que nous
publions ici, est extraite du même cartulaire de
Zonnebeke, où elle est inscrite sous le numéro 72.
U.
De mensura terrœ nostrœ spud Ypras.
Universis Christi fidelîbus tam faturis quam praBsentibus
nos F. et G. de Sinnebeke et de Waroeston abbates et
L. Sanctœ Marise de Bosco jaxta Ypram et A. de Merchem
et A. de Ravensberge, abbatissae notum fieri volumus qnod
Willelmus Schavin , Borgesius de Ypra , et Agnes uxor sua ,
ob salutem animarum suarum ad anniversarium suum con-
tulernnt ecclesîis nostris in param et perpetuam eieemosy-
nam qninque mensuras terrœ jacentes supra stratam de
Gomines inter bekam de Sîllebeke et terram hospîtalis
Sanctse Mariée in foro de Ypra, unicuique videlicet ecclesiae
mensuram unam. Nos vero in recompensatiouem liberalitatis
eorum de consensu conventuum nostrorum concessimus eisdem
^illelmo et Agneti predictam terram sub annuo censu quin-
que solidorum flandrensis monetse cuilibet ecclesiae duodecim
denarios in Nativitate S. Johannis Baptistae solvendorum
quamdiu vixerint possidendam. Ita videlicet quod altero eorum
decedente, superstes , quam^iù vixerit, medietatem praedic-
tae terras sab annuali censu trîginta denariorum sine aliqua
contradictione possidebit, reliquam vero pariem ecclesiae
86
nostrœ liberaliter obtiDebunt. Qaod ne ab altera pariîam
possit in postcrum infringi in rei testimonium dictis Willelmo
et Agneti hoc scriptum sigillis nostris signatam concessimus
habendum.
Actum anno Domiui 1316 mensi Âprili.
(CaRTULARIUM SlNNEBECENSE, C. 72),
L'abbaye de Nonnenbossche payait annuelle-
ment à celle de Zonnebeke la moitié d'une dîme
de cinq rasières et demie d'avoine; mais nous
ignorons quand cette dime a pris naissance,
parceque le cartulaire de Zonnebeke, où ce fait
est également puisé, ne donne la pièce que par
extrait et à titre de simple renseignement. Il
est confondu avec beaucoup d'autres sous le
numéro 108, qui porte ce titre: " In Hbro an-
tiquo hic subjungebantur hsec notabilia quse
hoc cap. 108 comprehendimus ; „ et ce payement
est mentionné en ces termes:
" Dominus Henricus de Schiervelde dédit nobis
apud Geluwe, juxta domum Goemans, supra
singulis annis sexdecim bonaria terrœ, quinque
raserias avenae et dimidiam annuatim. Abbatissa
de Bosco solvit medietatem , et aliam medietatem
solvunt homines loci illius.^
L'an 1272, les deux abbayes eurent de rechef
recours à des arbitres pour aplanir un nouveau
différend qui avait surgi entr'elles. Cette fois
ce furent frère Michel , prieur des Dominicains à
Ypres , les frères Jean, dit Halvetonghe , et Jean ,
dit Ghyme, tous deux du même ordre et du
même couvent, et maître Lambert, dit Agnus.
87
Ils prononcèrent leur sentence arbitrale, à la-
quelle souscrivirent l'abbé de Zonnebeke et
Tabbesse de Nonnenbossche , le lundi après la
Pentecôte de l'an 1272. Toutes les parties ont
apposé leur sceau à Tacte; mais les frères Jean
H^vetonge et Jean Ghyme ont déclaré s'être
servis du sceau du prieur, parcequ'ils n'en avaient
paa: "... et nos fratres predicti Johannes et
Johannes, cum propria sigilla non habeamus,
sigillo dicti prioris nostri utimur in hac parte... „
Cette sentence est publiée dans le cartulaire
de Nonnenbossche , sous le N** LVI; celui de Zon-
nebeke la renferme également sous le Numéro 25.
A partir de cette époque, l'abbaye de Non-
nenbossche n'apparaît plus dans le cartulaire
de Zonnebeke; il paraît cependant impossible
que deux abbayes, situées à si peu de distance
l'une de l'autre, n'aient pas eu d'autres relations
et de nouveaux procès. Le cartulaire que j'ai
sous les yeux , porte la marque évidente , qu'en
1705 de nouvelles difficultés ont surgi entre les
deux abbayes, car il est écrit sur le titre: " Pro-
duit à l'enquête du Révérend abbé de Zonnebeke,
défendeur, contre la dame abbesse de Nonne-
bossche, demanderesse. Le 28 Novembre 1705. „
Nous ignorons comment cette difficulté s'est
applanie.
Ces deux abbayes, si proches l'une de l'au-
tre, fondées à une trentaine d'années d'inter-
valle, après avoir eu leur temps de ferveur et
leur temps de relâchement, ont eu une même
88
fin. Elles ont péri, dans la même tourmente
révolutionnaire qui a englouti tant d'autres insti-
tutions dont il ne nous est resté que des ruines,
et des souvenirs qu'il importe de conserver. Le
beau travail de M*" Van Hollebeke a fait revivre
celui de l'abbaye de Nonnenbossche et M'' le Cha-
noine Vande Putte nous promet depuis longtemps
un travail analogue sur celle de Zonnebeke que
nous attendons avec impatience; car, ce travail,
intéressant pour tous les amis de l'histoire, le
sera particulièrement pour nous , qui vivons non
loin du lieu où fleurit cette ancienne et célèbre
abbaye.
A. Angillis.
89
LA
VALLÉE DE L'ISEB.
SES ÉGLISES. — SES OBJETS D'ABT.
Llser, qui a sa source en France, traverse
la Belgique depuis Rousbmgge, où il devient
navigable, jusqu'à Nieuport; là il se jette dans
la mer du Nord. La vallée qu'il traverse est
des plus fertiles et, dès les temps les plus re-
culés, elle a été habitée par les Morins et les
Menapiens. Les documents les plus anciens dé-
signent cette contrée sous le nom de Pagus
hseretius.
Dans ce Pagus se trouvait une localité, nom-
mée Flelrinium, du nom d'un ruisseau Fldenia,
qui fut canalisé dès le douzième siècle et changea
plus tard son nom en celui Aq canal de Poperinghe.
Le Fletnnium a donné son nom aux communes
II, 7.
9J
de Wçst- et d'Oostvleteren , qui longtemps n en
firent qu'une à elles deux.
Les documents les plus anciens, qui men-
tionnent ce que nous venons d'avancer, sont des
chartes insérées dans le cartulaire de Sithiu,
aussi nonmié , du nom de son auteur , Cartulaire
de Folquin et édité dans la Col/eclion des car^
tulaires de France, par M. Guérard, membre
de l'Institut, en 1840.
n est dit dans le N** 50 du P livre de Fol-
quin: Ehptio Naütaeu, abbatis, de Fleteinio,
Domno vcnerahili in Chnsto Patri Nautharia,
abbali de Sithiu, sive de cella quœ dicilur Hehrona,
ubi Ehroinus prepositus esse videtur. Ego Herla-
rius, venditor, per hanc epistolam venditionis con-
stat me, non itnaginario jure, sed plenissima
voluntate, vobis, vel monasterio vestro vendidisse
et ità vendidi, tradtdisse et de presenti tradidi,
hoc est mansum unum in loco nuncupante Fle^
tnnio, in Pago Isbebetio, et, inter tcn'am ara-
bilem et prafum seu sylvam, habentem plus minus
bunaria X.
Cette charte fut donnée, en l'an 6 du règne
de Charlemagne, c est-à-dire en 806. Les dix
bonniers donnés par Herlarius , constituaient une
exploitation de terres, de prés et de bois, dé-
pendant d'une ferme (mausum).
En 875 , un propriétaire du nom de Hrofridus ,
échange des vergers, des prés, des bois et des
terres arables, situés à Crombeke, sur le ruis-
seau Flefvrna.
91
Dans la charte, publiée sous le numéro 48
du livre 2«, il est parlé de cet échange en ces
termes: Etj è contra, in compensalioncm istarum
rerum, dédit prœdktus vir Hrofridus prefato
venerabili abbali^ ex proprietate sua, in loco nun-
cupante Crumbeke, in pago Tarwanense , infra
Mempiscum^ sîiper fluvium Fleteima, curtiles duos
cum castitiis; et, intrà ipsos cxirtiles et pi^atum
ac terram arabilem, bunaria 48; et de sylva
bunaria 7 et jomalem unum et dimidium, una
cum ipsorum locorum communiis, perviis legitimis
et wadriscampis , etc.
Ce passage prouve, qu'à une époque assez
reculée, il existait, dans le Fletrimum, des ex-
ploitations assez considérables et que la popu-
lation de la contrée devait être en raison des
exploitations. Les églises paroissiales furent éri-
gées soit par les seigneurs , soit par les couvents
auxquels étaient dévolues les dîmes. Poperinghe,
les deux Vleteren, Reninghe, Crombeke, Pol-
linckhove, Loo, Eessen, avaient des églises dès
le neuvième siècle; le temps et les Vandales
les ont détruites et il n'est pas rare de trouver
dans celles qui les ont remplacées des vestiges
et des restes de leurs devancières.
La première paroisse qu'arrose l'Iser en dé-
bouchant sur le sol belge est Habinghe, connue
dès 899, sous le nom de Heringha. Le clocher
de forme carrée, placé au centre de l'église,
est roman; ses fenêtres en plein-cintre, placées
à trois de front sur chaque côté , sont murées et
9i
surmontées chacune d'un créneau ; elles accusent
une antiquité se reportant au moins au xi** siècle.
La partie absidiale de l'édifice a été reconstruite
après les dévastations des gueux au xvr siècle ;
l'ensemble accuse cependant une vraie église chré-
tienne des plus anciennes de notre Flandre. La
partie antérieure, composée de trois nefs, et la tour
sont construites en pierres ferrugineuses ; le tran-
sept et le chœur sont bâtis en briques blanches.
L'église de Watou, voisine de Haringhe, pré-
sente, dans les pignons de la façade , des fenêtres
à plein-cintre, murées et bâties en pierres fer-
rugineuses. La partie antérieure de cet édifice,
jusqu'à la tour , est plus ancienne que le chœur.
Elle appartient évidemment au style ogival le
plus ancien. La maçonnerie de la tour mesure
vingt mètres d'élévation et dix-sept mètres de
largeur sur chaque côté , elle est surmontée d'une
flèche octogone en bois. Les colonnes cylin-
driques de la maitresse-nef sont épaisses et peu
élevées; les chapiteaux, à feuilles de choux datent
du xin« siècle. La longueur totale de l'édifice
est de 46 mètres (dedans œuvre). La largeur
des trois nefs anciennes est de 22,60 mètres
et les transepts mesurent mètres 23,10.
Au côté nord du chœur gisent, dans une
niche fermée par la boiserie, deux statues, en
marbre blanc; elles ont chacune environ 1,70
mètres de longueur. La niche, en plein-cintre, a
un mètre de profondeur, 2,20 mètres de lar-
geur et mètres 2,20 d'élévation.
93
Les statues représentent Messîre Charles d'I-
deghem, chevalier, seigneur de Bousbeke, de
Sainte- Alix, baron de Wiese, comte de Watou,
fils de Jacques d'Ideghem et d'Agnès Ghyselin.
H fut, en 1629, commissaire au renouvellement
des lois en Flandre, grand-bailli de la ville et
châtellenie dTpres et décéda le 15 Août 1630.
Il avait épousé, le 11 Novembre 1612, Marie,
dame de Cortewyle, Borst, Watou, fille d'Eus-
tache , chevalier, capitaine et grand-bailli de
la ville et châtellenie d'Audenaerde. Elle tré-
passa en 1572.
Le mari, en grand costume de chevalier,
portant la tunique, armoriée de ses armes, a
les pieds reposés sur un lion, la femme les
repose sur un chien. Le fond du monument
est en marbre noir. Sur le devant du mauso-
lée étaient deux colonettes en marbre rouge
de Dinant , dont les fragments sont conservés.
Quand donc soustraira-t-on ce monument
à une ruine totale?
L'église de Watou possède une œuvre d'or-
fèvrerie, en style renaissance, d.e la plus grande
beauté. C'est un ostensoir en vermeil, partie
fondu, partie ciselé. Il a 60 centimètres de
hauteur. Le pied a six lobes; la tige, corres-
pondant au pied, est hexagonale; le nœud est
orné de gravures et de six quatrefeuilles cise-
lés. La monstrance en cylindre est placée sous
un dais, soutenu par deux contreforts, ornés
de statuettes et de bustes et surmontée d'une
9i
figurine du Christ, placée sous un arc cou-
ronné d'une croix. Cette pièce date du com-
mencement du XVI® siècle.
En sortant de l'église, au dernier pilier à
gauche, est incrusté un bénitier en granit, dont
l'orifice représente une demi-circonférence, le
diamètre encastré dans le pilier. On lit sur le
bord: Asperges me Domine hyssopo et plus bas:
Chris tiaen Dhondt phr, 1568^ avec la légende:
Godt ghceft hen bestaen. (Dieu les aide ! )
De Watou à Proven il y a une lieue de dis-
tance. L'église de Peoveî< fut incendiée par
accident, lors de la réouverture des églises,
en 1802.
Les fenêtres des bas-côtés ont perdu leur
forme originale. Le chœur vient d'être recon-
struit dans le style ogival pur; les fenêtres de
l'abside sont ornées de vitraux, peints par
M. Pluys de Malines, les stalles dans un style
conforme à l'édifice, sont dues au ciseau de
M. Van Biesbroek, sculpteur à Gand.
La tour, assez semblable à celle de Watou,
a perdu sa flèche. Dans l'intérieur on a placé,
dans une vesica piscis, au haut de l'arc tri-
omphal, sous la tour, le Christ en croix, qui
fait le meilleur effet.
On conserve à Proven un reliquaire très-ancien,
en argent, de saint Sylvestre.
Sur la rive gauche de l'Iser se trouve
Beveren, avec sa grande église, ornée d'une
tour de grande dimension, dont la flèche a
95
disparu (1). L'extérieur de cet édifice vient
d'être restauré, et l'intérieur, entièrement lam-
brissé en bois, avec nervures dorées, présente
un aspect imposant. Les chapiteaux des colonnes
cylindriques sont d'une exécution et d'une con-
servation parfaites.
L'église de Beveren fut construite au xv® siè-
cle : conçue dans le style flamboyant de ce temps ,
elle peut être réputée comme une des belles
églises rurales de la Flandre. Il est à regret-
ter que des mains peu habiles lui aient donné
tant de décors peu en harmonie avec le style
de l'édifice. Le chœur vient d'être enrichi d'un
autel et de stalles , dues au ciseau de Pickery ,
à Bruges, et Samuel Coucke, peintre-verrier
de cette ville, a placé, il y a un an, trois
verrières dans le fond de l'abside. La pièce la
plus curieuse, conservée dans l'église de Beve-
ren, est une statue de la sainte Vierge tenant
l'enfant Jésus. Sculptée en bois de chêne et
parfaitement poly chromée, cette vierge accuse
un ciseau du xv® siècle, un pèlerinage bien
suivi y a lieu en l'honneur de cette madone,
qu'on dit miraculeuse.
L'église de Ceombeke, est la mieux conser-
vée de toutes ses voisines. Sauf les meneaux
des fenêtres, qui ont subi quelques modifica-
(1) L*églisc de Beveren, avec la tour, surmontée de sa flèche,
est représentée, sur un petit drapeau , gravé au xvii« siècle
par G. Du Ticit, graveur et peintre àYpres. Nous reproduisons
celte gravure, usée, mais rare.
96
lions peu heureuses, le vaisseau est dans un
état de conservation pure. La flèche pyrami-
dale de la tour laisse peu d'espace entre le toit
de l'église et les abat-sons. Sa forme accuse
une construction plus ancienne que le reste de
l'édifice. La sacristie, malgré sa petitesse, a un
cachet tout particulier. Elle n'ofiusque aucune-
ment l'église, comme cela n'arrive que trop sou-
vent dans ces bâtiments accessoires. Elle est sur-
montée d'une chapelle , éclairée par un oculus (1) .
Crombeke et Westvleteren sont voisines ; elles
sont aussi anciennes l'une que l'autre, si l'on
consulte les documents qui relatent leurs noms
dès le ix*^ siècle (2). Oostvleteben indique , par la
première syllabe de son nom, qu'elle fut bâtie
à l'est de l'église mère. L'époque en est inconnue.
D'après une charte de Robert-le-Frison, de 1085,
par laquelle il donne au chapitre de Saint-Pierre ,
à Cassel , une ferme {cwtim ) située à Fletemes
et d'aptes une confirmation des propriétés du
même chapitre, faite en 1218, par Adam,
évêque de Térouanne et dans laquelle il parle
de la même propriété {curtem de Fie telles in
castellatura Furnensi), on devrait conclure que
la séparation de ces paroisses n'avait pas encore
eu lieu (3), La cui^lis dont il est question dans les
^(1) On lit sur un calico en vermeil: Mesire de Momorency (sic)
fder Délit heeft gegeven dese [L. G.) an de kercke van Crombeke,
1(i3t. Aux armes de Monlmorency, aux 16 aigles.
(3) Voirnotre arlicle sur Weslvleleren, A nrta/c5, t. V, 2' série, p. W7.
Ci) Opera dipl. Aubcrli Miiîei, l. II.
ÉG-LISE DE WE5TVLETERE1T.
Flandre ÜccidentaAe.
Croçu]^ du Plan horizontal.
Cunciùrr
( ùittUere
LEGENDE
A. BfU' -relief, k Fla{,ellatioii
B. .. « le CüUTormement d'épines
C. - . l'Ascension
D. . « le Crucifiement
E. Statue de St Rocli
F. - de la Maier dolorosa
G-. Aaîels .
H. Stalles
J. Banc de Co-miniiiiion
K. Chaire de vérité
L. Confeasionnaux
M. Banc d' œuvre
N . Fonts 'ba.ptismaux.
Kf helle de <> ( i J 4 J
97
actes, que nous venons de mentionner, était la
seigneurie de Berkin, appartenant au domaine
comtal de Robert-le-Frison , qui la céda au cha-
pitre de Cassel, Cette seigneurie s'étendait,
pour sa juridiction, sur les deux Vleteren. Ses
archives, conservées jusqu'en 1847, dans une
armofre, sous la tour de Westvleteren, sont
aujourd'hui déposées au greffe du tribunal de
première instance à Fumes.
A ne comparer que les églises de ces deux loca-
Ktés , on décidera que celle de Westvleteben est
évidemment plus ancienne que celle de sa voisine.
Nous avons crû qu'il était nécessaire de reculer
aussi loin que possible dans les temps antérieurs
pour prouver l'antiquité de l'église de Westvlete-
ren. C'est pour cela que nous avons donné quelques
préliminaires sur l'ancienneté de cette localité.
En jetant uin regard sur la forme et le style
de l'église de Westvleteren onj remarque le
type propre à presque toutes les églises de la
Vallée de l'Iser.
Le vaisseau se divise en trois nefs, celle du
milieu est plus large et plus élevée que celles
des bas-côtés. Devant le chœur se trouve la
tour, formée de quatre pieds droits, ornés de
moulures, placées en retraite et se repliant en
arcades ogivales, à travers lesquelles on voit
l'autel, placé dans le fond de l'abside semi-
circulaire, percée de trois fenêtreô à lancettes,
primitivement ornées de verrières peintes.
Au haut de l'arcade, donnant accès sous la
98
tour et que Ton peut nommer lare triomphal,
on a replacé le Christ en croix. Les transepts
sont formés par des arcs ogivaux, fesant fonc-
tion d'arcs-boutants. Les fenêtres des transepts
sont plus grandes que les autres fenêtres et
les bas-côtés sont terminés par une muraille
plate , percée d'une grande fenêtre sous laquelle
était placé l'autel.
Les colonnes cylindriques de Tédifice sont
surmontées de chapiteaux gothiques du xui«
siècle, avec ornements à feijilles de choux, de
chêne, ou de végétaux de la contiée.
La façade de cette église présente trois pignons,
percés chacun d'une grande fenêtre ogivale et
surmontés d'un antefixe. La porte en plein-cintre
n'est pas très-élevée. Les contreforts, placés
aux angles et à la séparation des nefs étaient
flanqués de pinacles à crochets et surmontés
de fleurons , tout comme à Beveren et Crombeke.
Sous la fenêtre du transept-sud existe une porte
murée et deux grands contreforts, construits en
retraite, avec ogives trilobées; us sont cou-
ronnés de tourelles à quatre faces, ornées de
crochets et de fleurons. Ces contreforts extérieurs
du transept sont plus volumineux que les autres.
Les pignons en général sont ornés d'un oculus
et se terminent par un revêtement en pierre,
ou en briques cuites, posées à angle aigu, avec
un rebord formant filet d'eau.
Les tours, surmontant les transepts de toutes
ces églises , sont toujours construites en briques
99
jusqu a la naissance de la galerie , d'où ressort une
flèche polygonale en bois et plus rarement en ma-
çonnerie, comme celles d'Oostvleteren, de Schoore
et de Pollinchove construites en briques blanches.
Toutes les fenêtres sont en tiers point; leurs
menaux et les moulures, qui leur servent d'enca-
drement, sont exécutés en briques blanches, cuites
avec de la terre d'alluvion de User et qui se prêtent
parfaitement bien à ces sortes d'ornementations.
La partie centrale des pignons, formant la
façade principale de l'éghse, à Westvleteren, est
très-ancienne. Le mur a des dimensions beau-
coup plus fortes que les autres murs de l'édi-
fice, il est construit en pierres ferrugineuses,
placées en opus incertum. C'est là une partie
de l'église primitive , dont on a trouvé des restes
à plein-cintre, sous la tour, lors des restau-
rations faites en 1847.
La pierre ferrugineuse apparait dans d'autres
parties de cet édifice, qui doit avoir été re-
construit partiellement à des époques diverses.
Le plan ci-joint fera apprécier à sa juste va-
leur la distribution intérieure de cette église,
spécimen architectonique curieux de la vallée
de l'Iser. On y remarquera toutes les condi-
tions voulues pour une éghse de paroisse rurale.
La chapelle latérale sud est un calvaire élevé
sous lequel est ménagée une petite crypte , pro-
bablement l'ancienne sacristie. Nous avons trouvé
pareil calvaire à Be veren.
n est à regretter qu'on ait plafonné l'église
400
de Westvleteren, encore lambrissée, il y a vingü
ans. Le beau Christ, qui était placé au haut
de l'arc triomphal , avait été placé à droite de
l'entrée du porche ; maintenant décrassé de toutes
ses couches de peinture, il a repris sa place
primitive au haut de Tare triomphal.
Si l'église de Westvleteren est remarquable
sous le rapport du style , elle ne l'est pas moins
par le grand nombre d'œuvres d'art qu'elle ren-
ferme et que nous ne pouvons laisser inaperçus.
Au dire de Sanderus, il existait dans cette
église une confrérie de la sainte Vierge, dont
l'ancienneté était inconnue. Ce savant parle aussi
de l'autel de cette confrérie , comme d'un objet
d'art très-remarquable, qu'avait fait exécuter
Matthieu de Raymaker, curé de Westvleteren et
doyen de la chrétienté à Fumes. Cet autel, ou
plutôt son retable, existe encore. Il porte, à
hauteur de la table d'autel, une inscription qui
confirme l'assertion de Sanderus ; elle est conçue
en ces termes : Ten tyde van (TH^ en âP Matthœus
De Raymaker^ paslor en deken der christenheid
en d^W Jan banden Berghe, hailliu van Hoflande
en deken van Onse L. f^ rauwe gilde, a® 1634.
Cette date précise l'âge de cette œuvre,
conçue dans le style de la Renaissance et exé-
cutée en marbre pour la partie décorative et
en albâtre rose pour les figures et les bas-
reliefs sculptés. Les colonettes sont en marbre
rouge de Dinant. Le bas-relief, placé dans le
fronton, représente la Naissance du Sauveur;
101
tout au haut est représenté Dieu le Père, à
mi-corps. La sainte famille, mi-grandeur natu-
relle, se trouve dans la niche du milieu.
La hauteur du rétable , mesurée depuis la
table d'autel jusqu'au sommet, est de quatre
mètres et demi et sa largeur de deux mètres 89
centimètres. Cet autel n'est certes pas conçu dans
le style de l'église; toutefois, l'exécution des
figures et la richesse de ses marbres lui donnent
un tel mérite , que le Gouvernement l'a justement
apprécié , en confiant la restauration de quelques
parties dégradées au sculpteur Van Puyenbroeck
de Bruxelles. Une statue de saint Roch, placée sur
un cul-de-lampe près de la fenêtre , au côté nord
de cet autel, est aussi exécutée en albâtre rose.
Elle appartient, par son style, à l'époque de
l'exécution de l'autel et mesure une hauteur
mi-grandeur naturelle.
Dans le transept-sud est placée , sur une espèce
de rétable, en style renaissance, une Mater dolo-
rosa assise, en albâtre rose, placée dans ime
niche, avec colonettes en marbre noir veine
de blanc. La statue a trois quarts de gran-
deur naturelle. La partie supérieure du rétable
mesure 2 mètres 23 centimètres de longueur.
Le bas, qui est partagé en deux compartiments
ou tables de granit poli , par une colonne ionique,
est en pierre d'Avesnes. On lit, sur la table, à
droite: Hebben Jan de Leg/iere f^ Nicolai en Jan-
nekefii Cletxks ƒ* Joos zyne overledene Imysvrauwe
dit werk hier doen slellen, a® 1636.
102
Cette date , rapprochée de celle qui figure sur
Tautel de la Vierge (1634), indique que ces sculp-
tures ont été exécutées au temps du curé De
Raymaker. La Maler Dolorosa de Westvleteren
est, pour l'expression et même pour l'exécution en
général , une des meilleures sculptures de l'époque
de la renaissance en Flandre. On lit sous la sta-
tue: Sicul lilium inter spinas et, sur la corniche
ces strophes du Stabat Mater:
Eia Mater, f ons amoris
Me Bentire yim doloris
Fac« ut tecum lugeam;
In amando Christum Deum
Ut ei complaceam.
Sancta Mater istud agas
Gruciflxi fige plagas
Cordi meo valide;
Tui Nati Yulnerati»
Sic dignati pro me pati
Pœnas meoum divide.
On monte à la chapelle haute , ou calvaire ,
qui forme un autel dans le fond du bas-côté
sud , par six degrés de granit. L'autel est placé
dans une espèce de niche, éclairée par une
petite fenêtre, qui reçoit son jour du midi. Cette
niche est une partie ajoutée à l'édifice, comme
il est facile de s'en convaincre à l'extérieur, par
la seule inspection des assises et de la nature des
briques. L'arcade donnant accès à cette niche, est
l'ancienne fenêtre en tiers point, qui surmontait
Tautel latéral avant la construction de cette ajoute.
103
La perspective de cette chapelle est d'un très-
bon effet. Sur les côtés latéraux sont placés,
aux points B et D deux bas-reliefs, le Crucifie-
ment et le Coui'onnement d'épines, que nous
décrirons plus loin, et dans le fond se trouve
un autre bas-relief en albâtre rose , représentant
la Résurrection du Sauveur. Cette sculpture
mesure 1 mètre 97 centimètres de hauteur, sur
une largeur d'un mètre seize centimètres. Tout
au haut, dans une niche, un bas-relief en al-
bâtre rose , représentant en mi-corps Dieu le Père,
bénissant de la droite et tenant de la gauche
un globe. A côté de cette niche , deux anges
jouant de la mandoline et du violon , et , sur les
côtés du sujet principal , deux cariatides. Au bas
du monument on lit: Sépulture van eersaenien
Jan tJebaenst, p Fmns, die overleedt dcn vii«
Novenibris 1632^ evde van J(mcm\Comelie^f' Jan
de IFilde, f* Frans^ zyn huysvrouwe, die over-
leedt den XV November 16S2. Bidt over de zielen.
Avec les armoiries de De Baenst, qui sont de
sable , à la fasce d'argent , accompagnée en chef
de trois merlettes de même.
Les armoiries de De Wilde ne sont pas bla-
sonnées. Le champ est parsemé d'hermines à
deux merlettes en chef et une en pointe, à la
bande parsemée de flammes. La date 1632 , qui
figure sur Finscription , prouve que le monument
est contemporain des sculptures que nous venons
de décrire.
La famille De Baenst, ou plutôt une de ses
104
branches, habitait Westvleteren et Poperinghe,
où plusieurs de ses membres occupaient des
places dans la magistrature. Un des derniers
descendants des De Baenst, s'est éteint à Pope-
ringhe il y a environ vingt ans. Une grande
pierre sépulcrale de cette famille gît dans le
planum de la chapelle haute à Westvleteren.
Les armoiries, qui ornent sa partie supérieure,
sont effacées. Nous en avons copié l'inscription :
D. O. M.
HIER ONÜRR, DE ALGEHEE.NE VERRYSSENISSE VERWACHTENDE,
RIST HET LICHAEM
VAN
s' CORN ELIS JACOBCS DE BAENST
F" d'h' JACQUES
GEPROCR ET JO* JOANNE BUSSELEN,
GEBOOREN TE WESTVLETEREN DEN 31 X^^ 1676,
OVERL. DEN 9 FEBRUART 1750. -•
MITSGADERS VAN
JOF* CATHARINE LOOTEN ,
SYNE EERSTE HUTSVR. OVERL. DEN
20 X»»- 1742,
ALS OOCK VAN iO*
PHILIPPTNE ALBEBTTNE F* S'
CRUEN ALBERT VANDENBEEGHE
SYNE 2* HUTSVR. GEBOORTICH VAN DESB PROCHIE ,
OVL. TOT ISENBERGHE DBN 4" JA.NUART 1790,
OUD 80 JAEREN,
BT DEW. UT GEWONNEN HEEFT 2 SOO.\EN
TE WETEN
JACOBUS JOANNES BAP^ ALBERTUS
OUD 5 JAERE
EN JOANNES FRANCISCUS OUD 61 JAEREN ,
105
IN ZTN LEVEN 17 JAERBN CAPPELLAEN TOT POLLYNEHOVE ,
DABR NABR 17 JAERBN PASTOR TOT ADINKBRKE ,
OVBRL. DEN 17 UAERTB 1807, GOD 61 JAERBN.
ghbDenCkt MensChen hoe het zaL GAEN
aLs Men aLL ten oorDeeL saL staen.
iieq. in pacb.
Ces chronogrammes semblent indiquer que la
pierre fut posée en 1750.
A côté de la porte de la sacristie, se trouve un
bas-relief représentant la Flagellation du Sauveur.
Sa hauteur mesure 1 mètre 73 centimètres et sa
largeur 1 mètre 17 centimètres. Le bas-relief, de
même que la petite niche placée au-dessus de len-
cadrement et figurant le Christ priant au jardin
des OHves, est en pierre d'Avesnes. L'exécution
est d'une finesse extraordinaire. Les colonnettes
supportant l'entablement, sont en marbre rouge
de Dinant. Au bas il y a une marque MA.
On lit, sous le monument, sur une plaque
en marbre noir, ce texte de S*. Grégoire: Tanto
Deus ab hominibus dignius honorandiis est,
quanto pro eis magis indigna est passus. S. Greg.
Deux autres bas-reliefs , représentant le Cou-
ronnement d'épines et le Crucifiement , sont placés
à chaque côté de l'entrée de la chapelle. Ils sont
aussi en pierre d'Avesnes, avec encadrements
en marbre noir et colonnettes rouges. Ils me-
surent chacun 1 mètre 78 centimètres de hau-
teur et ont une largeur de 1 mètre 16 centimètres.
Au liant du Couronnement d'épines est une petite
niche avec un Ecce homo et , au bas de la sculp-
H, 8.
106
ture principale, la marque MIC. Une inscription
placée tout au bas porte: Pudeant sectari gloriam
mcmhra quihus caput suum tam inglorium ex-
hibetur non habens speciem aut decorem. Pudcatsub
spinato capite memh^m fieri delicatum. S. Bem.
Un Christ en croix figure au haut du bas-
relief, placé à gauche de la chapelle. L'inscrip-
tion, dans un cartouche au bas de ce petit
monument, est tirée de saint Augustin: Toto
vobis figattir in corde qui pro vobis fixus est in
cruce. S. August.
Les trois bas-reliefe, exécutés en pierre de
France, sont dûs à un autre ciseau que ceux
taillés en albâtre. Leurs encadrements accusent
cependant une époque commune à toutes ces
sculptures, dont l'auteur n'est pas connu.
En comparant le monument de Monseigneur
Antoine de Hennin , placé dans le chœur de Saint-
Martin à Ypres, vers 1622, avec les sculptures
de Westvleteren, on trouve beaucoup d'analo-
gie dans la forme de l'exécution. Le style de
ces œuvres a beaucoup de ressemblance avec
ce que nous a laissé le sculpteur Victor Taille-
bert, à qui l'on doit les stalles de Saint-Martin
à Ypres, celles des églises de Loo et de Dixmude,
le jubé de la Chapelle du magistrat à Fumes
et quantité d'autres objets trop longs à énumé-
rer. La Matvr rfo/oro^a de Westvleteren a beaucoup
de ressemblance avec celle de Saint-Pierre à
Ypres , qui est attribuée au ciseau de Taillebert.
La chaire de vérité, ne date que d'un «iè-
107
cle ©t reproduit l'idée, prise dans le texte du
psalmiste: Super aspidem et hasiliscum amlmla-
bis et conculcabis leonem et dracœiem. La tribune
de la chaire repose sur un pommier, l'arbre du
bien et du mal; au haut de l'arbre se trouve le
serpent, le génie du mal; on lit sur une bande
enroulée: Concukfihis leonem et draconem. Le mé-
daillon,, placé dans la face principale de la chaire,
représente le Christ foulant du pied un serpent
et un basilic. Au pied de l'arbre , des animaux
et des plantes figurent le paradis terrestre. Les
trois autres faces de la tribune représentent des
docteurs de TÉgUse en pied. La rampe de l'es-
caher est composée d'entrelacs de fleurs et de
branches d'une exécution admirable et d'un fini
extraordinaire. L'abat-voix est surmonté d'un
ange tenant des foudres.
Deux confessionnaux sculptés en bois de chêne ,
furent placés parle curé Jean-Baptiste De Guisne ,
qui quitta la cure de Westvleteren pour celle
de S*-Bertin à Poperinghe , en 1666. L'un de ces
confessionnaux représente S^ Pierre et la Made-
laine , avec quatre anges en pied ; il porte l'inscrip-
tion: D. 0. M. Dono R. adm. D. Joannis Baptistœ
de Guisne, pastoris loci.
n existait autrefois deux petits autels, placés
devant les pieds-droits de la tour: l'un était
dédié à S!. Eloi, l'autre à S^ Nicolas; on les a
enlevés lors du plafonnage de l'église. Un des
tableaux de ces autels existe encore dans l'église
de Westvleteren , il représente le sacre de S*. Eloi
408
et a beaucoup d'analogie avec un tableau de
1 église de Loo, représentant riütronisation de
labbé Rémi Zaman.
Un nouveau jubé, en style gothique, sculpté
par M. Thoris dTpres , n'est pas sans mérite. Le
sculpteur aurait cependant dû donner plus de
relief à ses ornementations. Le dessin de ce
jubé est de M. Pavot, architecte à Bruxelles.
L'église d'OosTVLETEREN n'est pas aussi ancien-
ne , ni aussi élégante que sa voisine de Westvlete-
ren, elle est conçue dans le style ogival flambloyant
et la tour, surmontant le point d'intersection
des transepts et de la nef principale, est con-
struite en briques blanches avec crochets de
la même matière. Les quatre angles sont flan-
qués de tourelles. Les pieds-droits, sur lesquels
repose cette tour, ne sont pas élégants comme
à Westvleteren , ils sont reliés entre eux par des
arcades ogivales et des voûtes à nervures (1).
PoLLiNCHOVE, située à proximité d'Oostvlete-
ren, a une tour très-élégante et beaucoup plus gra-
cieuse que celle de cette paroisse; elle est aussi
placée au milieu de l'église , qui fut incendiée ,
il y a une vingtaine d'années et rebâtie dans
son style primitif, qui est ogival du quator-
zième siècle. L'architecte provincial, M. Buyck,
a dirigé les travaux de reconstraction avec le
plus grand succès. Cette église, presqu'entière-
(l) Ooslvlcteren possède l'ancien jubé de S^Marlin, à Yprcs, sculpté
par Taillcben.
409
ment neuve, est encore un de ces types des
belles églises de la Vallée de l'Iser.
De PoUinchove à Loo il n'y a qu'un pas. Dans
ce bourg, situé à proximité de l'Iser, se trouve
une église abbatiale très-vaste , construite à dif-
férentes époques. Nous en avons donné quelques
détails dans les Bulletins des Commissions royales
d'art et d'archéologie.
L'abbaye de Corbie possédait une partie des
dîmes de Loo, dès avant la fondation de l'ab-
baye. Ne pourrait-on pas conclure de cet ancien
droit de dîme, que les missionnaires, sortis de
cette illustre abbaye, avaient évangélisé Loo et
ses environs et que les prêtres, vivant en com-
munauté à Loo, avant la réforme introduite par
révêque de Térouane, le B. Jean de Wameton,
dépendaient de Corbie? L'ancienne tour romane
de l'église de Loo a disparu pour faire place
à une autre, construite d'après les plans de
Tarchitecte Jules Van Yzendyck, dans le style
de celle de PoUinchove.
Dans une charte, sans date, du commencement
du xnr siècle, conservée aux archives du Sé-
minaire à Bruges, l'abbé de Loo fait un appel
aux abbés, prévôts, prêtres et laïcs, pour leur
demander des aumônes, afin de rebâtir en par-
tie son église, détruite par les gens insurgés
du metier de Fumes (1). Il dit que des bandits se
sont permis de tuer, dans l'abbaye même, deux
(i) Voir sur Loo, Annales, lome I, 2« série, p. 323.
no
de ses moines, dont l'un prêtre et l'autre sous-
diâcre. Ces crimes ont été perpétrés durant la
guerre des Blavoetins et des Ingrikins. Le chœur
et l'abside pourraient bien dater de 1220.
NiEUwcAPELLE ot OuDBCAPELLE étaient primiti-
vement, comme l'indique leur nom, des chapelles,
La dernière figure dans les chartes des xiv« ^
XV* siècles, sous le nom de Capella. Elle fut
l'église-mère des deux paroisses, qui furent
séparées dès la fin du xvi« siècle. L'église d'Ou-
decapelle, bâtie en briques blanches, conune
celle de Nieuwcapelle, peut remonter, à en
juger par son style, au commencement du xiv°
siècle «
L'église de S*-Nicolas, à Dixkude, n'était, au
dixième siècle, qu'une chapelle, dépendante de
l'église paroissiale d'Eessen; elle fut, an dire de
Malbrancq, remplacée, en 1045, par une église
plus vaste. Celle-ci fut incendiée en 1333 et re-
construite en 1335', ^«ur une plus grande échelle,
à peu près comme nous la voyons aujourd'hui.
La tour romane a été modifiée plusieurs fois,
à tel point qu'on peut dire qu'elle tfa plus de
stylç: placée à l'angle sud-ouest de l'église elle
a plutôt l'apparence d'un ancien beffroi com-
munal que celle d'un édifice religieux. Les trans-
septs étaient surmontés d'une tourelle, dont on
a démoli la flèche gracieuse, porcequ'eUe me-
naçait ruine.
Cette église est la dernière du bassin de l'Iser,
laquelle peut compter au nombre de celles que
m
nous avons énumerées dans cette Notice , comme
ayant un style propre à la contrée. Elle a ses
transepts simulés , dont les extrémités , terminées
en pignons, sont ornées, au nord d'une rosace
de grando dimension et au midi d'une grande
verrière. Les quatre pieds-droits du centre sou-
tenaient la campanille: le beau jubé gothique,
unique dans son genre, ferme le chœur, dont
les stalles sont un peu mutilées, depuis qu'on
les a déplacées et raccourcies.
La nef principale étant très-élevée , on a con-
struit dans tout son pourtour un clérestory dont
les fenêtres ont été murées, en 1756. Le chœur
et Tabside sont éclairés par les fenêtres du clé-
restory , qui, dans cette partie , n'a pas été muré.
Les matériaux de la monographie de cette
égHse, étant déjà réunis, nous en ferons pro-
chainement connaître tous les détails architec-
toniques, avec les objets d'art qu'dle renferme.
On m'excusera si je me suis écarté plusieurs fois
dans cette Notice de mon sujet principal , en fai-
sant des digressions sur les églises voisines de la
Vallée de l'Iser. Le lecteur me saura gré d'avoir
fait cozmaitre toute une zone comprenant une suite
d'églises, les unes plus riches que les iautres,
conçues dans le même style, et formant un type
vraiment chrétien. Je n'ai pas eu à traiter de ces
belles cathédrales, de ces églises monumentales,
où le génie de l'inventeur s'est en quelque sorte
épuisé ; je me suis trouvé en face de construc-
tions bien modestes, encore perdues, en grande
112
partie, il y a un demi-siècle, au milieu d'un
pays couvert de forêts , entrecoupées de pâturages
et de quelques terres défrichées, absolument
comme au moyen-âge , alors qu'un chevalier
s'égara pendant trois fois vingt-quatre heures
dans ces bois, sans rencontrer aucun homme,
qui put le mettre sur la voie perdue (1).
Ces constructions modestes et grandes tout
à la fois , peuvent servir de modèles à nos con-
structeurs modernes , puisqu'elles représentent le
symbolisme chrétien dans toute sa pureté. L'autel
placé dans le fond de l'abside , la tour séparant
le chœur du peuple, les transepts figurant une
croix grecque, dont les bras s'étendent du nord
au midi et la tête, figurée par le chœur, tournée
vers Test.
Toutes ces églises ont beaucoup soufiert, sur-
tout durant la guerre civile du xvi® siècle , lorsque
les gueux des bois se tenaient cachés dans les
forêts de la contrée. Elles ont subi de grandes
restaurations durant le règne des archiducs
Albert et Isabelle. Aujourd'hui, grâces aux
soins des fabriciens, elles subissent presque
toutes des restaurations , nécessitées par les des-
tructions du temps et l'incurie des hommes.
F. V.
(1) Tous les soirs, après VAngelus, la cloche de réglisc de Crom-
beke tinte soixaate-douze coups. On dit que le chevalier égaré avait
fait vœu de payer une fondation dans cette église , dont il avait en-
tendu la cloche après un égarement de soixante-douze heures.
113
BIBLIOGRAPHIE.
ESQUISSE BIOGRAPHIQUE DE PIEBBE DE COBTE
(CUBTIUS), PBEMIEB ÉVÊQUE DE BBUGE8, ANCIEN
PB0PES8EUB DE l'uNIVEESITÉ DE LOUVAIN.
Par ALPHONSE De Leyn, docteur en droit, membre de la société littéraire
de l'Université catholique de Louvain, membre effectif de la société
d'émulation pour l'étude de l'histoire de la Flandre, etc. (1).
Le jeune auteur de cette biographie s'est at-
taché à réunir, dans une étude consciencieuse,
les détails les plus propres à bien dessiner cette
figure remarquable d'un de nos plus illustres
prélats, n le suit pas à pas dans sa glorieuse
carrière et nous le montre partout aussi recom-
mandable par ses vertus que par ses talents.
Né à Bruges, en 1491, de Jean De Corte et
de Josine Bultynck, Pierre Curtius n'eut pas
plus tôt atteint l'âge de l'adolescence, que ses
(1} Louvain, typographie de Gh. Peelers et Cie, in-S*. 1863.
U, 9.
114
parents renvoyèrent à Louvain pour y étudier
les humanités. Il s'y distingua et, en 1513, il
obtint la seconde place au grand concours de
philosophie: c'était le premier pas d'une course
qui devait être brillante. C'était le cas de s'ar-
rêter un moment sur cette belle création de
nos pères , sur cette université de Louvain , dont
la renommée bien méritée s'est perpétuée jusqu'à
nos jours. L'auteur en étudie la constitution,
en caractérise les études et fait l'historique de
ses gloires et des services qu elle a rendus à
la science, pendant le premier siècle de son
existence.
A ce propos , il est bon de rappeler les beaux
sentiments de piété filiale que le jeune docteur
en droit exprime, à un autre endroit, à l'égard
de l'université actuelle. Ils sont si honorables
pour leur auteur, que nous ne pouvons résister
au plaisir de citer ses propres paroles: ^ A vous,
„ dit-il (page 5), illustre Afma itJaler^ noble uni-
„ versité, nos sentiments de reconnaissance. C'est
„ à votre école que nous avons puisé le culte
„ de nos gloires nationales. C'est à vous que
„ nous devons l'inappréciable bienfait du haut
„ enseignement catholique. Jusqu'à notre dernier
„ soupir, fier d'avoir été votre fils, nous vous
y, serons dévoué. Vos peines seront les nôtres,
« vos succès et vos triomphes nos joies et notre
„ gloire. „
Curtius devenu successivement maitre-ès-arts
et bachelier birelalus, se livra au professorat
H5
avec tout le zèle dont il était capable, et le
succès de son enseignement en égala la valeur.
M"* De Leyn fait bien ressortir les qualités
diverses de ce beau talent: éloquence, maturité
de pensée, érudition, connaissances profondes
en théologie , tout ce qui pouvait enfin le recom-
mander à l'attention du public. Voilà ce qui
explique ses promotions successives, sa procla-
mation comme pléban, en 1529, et comme rec-
teur de l université , en 1530.
Dans ces deux positions, il déploya un grand
zèle pour la maison de Dieu, et une sincère
passion pour les progrès de la vraie science.
Aussi, lorsque, en 1560, Pie IV lança la bulle
d'organisation de Tinquisition romaine en , Bel-
gique, Pierre De Corte fut nommé membre du
tribunal, parce qu'on comptait tout à la fois
sur ses lumières et sa modération.
Arrivé au moment où son héros va occuper
le siège épiscopal de Bruges, l'auteur fait une
étude sérieuse de l'ancienne organisation des
évêchés en Belgique, et s'arrête spécialement
au grand travail de réorganisation qui signala
la carrière de Charles -Quint. " A lui, dit-il,
„ appartient l'honneur d'avoir achevé l'œuvre
„ tant de fois, mais en vain, commencée. „
Une première commission prit les informations
nécessaires pour asseoir les bases des opérations.
Elle avait subdélégué plusieurs personnes pour
achever l'œuvre. Muni de tous leurs renseigne-
ments, le docteur de Louvain, Sonnius, comme
116
délégué de Philippe II, (p. 43), partit pour
Rome, le 25 Mars 1558. Le 27 Août^ c'est-à-
dire, dans la 4® congrégation tenue à ce sujet,
voyant que la diversité des langues et parfois
de jurisdiction civile formait un empêchement
à la dispersion de la doctrine et au maintien
de la discipline ecclésiastique, la commission
des cardinaux divisa le diocèse de Tournai en
trois parties, dont -Gand et Bruges seraient les
nouveaux sièges. Des délibérations il résultait
que l'on considérait les intérêts de l'évêché de
Bruges comme suffisamment garantis , si Sa Sain-
teté y unissait la prévôté de S'-Donat avec la
chancellerie de Flandre, en prenant en outre
une part suffisante des dîmes possédées par les
plus riches abbayes. Ainsi serait parfaite la
somme de 3000 ducats d'or assignée à la mense
episcopale.
En même temps l'envoyé de Madrid exposa
au souverain pontife la circonscription des
nouveaux évêchés. Celui de Bruges allait com-
prendre neuf oppida et avoir cinquante-quatre
milles italiens de longueur sur vingt-cinq de
largeur.
Le 12 Mai 1559, le Saint Père accorde l'érec-
tion et confère au roi d'Espagne, sur sa de-
mande, le droit de nomination, entre autres, à
l'évêché de Bruges. La mise à exécution de la
Bulle fut ordonnée le 9 Juillet, et le soin en fut
confié à Antoine Perrenot de Granvelle, Viglius
de Zwichem ab Aytta, Philippe Nigri, cheva-
117
lier de la toison d'or, et Michel Driutius, pro-
fesseur à l'université de Douai (p. 44).
Nous avons laissé parler le biographe de Pierre
De Corte, pour donner une idée de sa manière,
et des recherches sérieuses qu'il a dû faire pour
élucider toute cette époque de notre histoire
ecclésiastique. — Toute cette partie de son livre
est pleine de science; les faits qu'il produit,
la manière dont il les expose, les détails inté-
ressants dont il parsème son récit, tout cela
est neuf et instructif au plus haut point.
Le choix du roi tomba sur Pierre De Corte:
" il acquittait ainsi^ comme dit l'auteur, une
„ dette de reconnaissance contractée par son
„ père, quand, en 1544, il avait chargé le pro-
„ fesseur de théologie de surveiller l'impression
„ de la bible en trois langues. „
Quant au Souverain Pontife, le sixième jour
avant les ides de Mars 1560, il promulgua
la bulle qui nommait au siège épiscopal de
Bruges, Pierre Decorte, docteur et professeur
en théologie à l'université de Louvain, pléban
de l'église Saint-Pierre et inquisiteur de la foi , et
bientôt après celui-ci fut sacré par Granvelle,
dans sa métropole de Saint-Rombaut , avec un
autre fils de Y Aima Maler, Nicolas à Castro,
appelé au siège de Middelbourg, capitale de
la Zélande.
Nous ne suivrons pas l'auteur dans le récit
qu'il fait de cette cérémonie : c'est dans son livre
qu'il faut le lire, aussi bien que la description
118
de rentrée de Curtius à Bruges et de son in-
tronisation dans l'église de Saint-Donat.
C'est aussi dans ce livre quil faut voir la
conduite du nouveau prélat; ses efforts héroïques
pour conserver la foi parmi ses ouailles, ses
travaux infatigables, ses luttes contre Thérésie,
son zèle à réformer les mœurs ecclésiastiques,
à redresser les abus, à raviver la piété, à ré-
veiller l'esprit de ferveur et de discipline dans
les ordres religieux. C'était Théroïsme du cou-
rage de la part dun septuagénaire, mais il ne
faillit pas à .sa mis>ion, et sa noble conduite
. fut couronnée de succès: aussi bien dans l'ordre
admini tratif que dans Tordre religieux il obtint
des ré^^ultats auxquels on était loin de s'attendre.
Mais ce zèle de la maison de Dieu devait le
consumer. Brisé par la fatigue, le saint prélat
mourut à Bruges, en son palais pré votai, le
17 Octobre 1567, à l'âge de 76 ans.
Disons à Thonneur de M. Do Leyn quil a
parfaitement étudié Tépoque où paraît cette
grande figure historique et qu il n'a rien négligé
pour la mettre en relief. Son livre est une
œuvre d érudition , et , si le style se ressent quel-
ques fois un peu de l'emphase juvénile , ce n'est
jamais que dans les accessoires, comme dans
l'introduction. Partout ailleurs, dans la partie
narrative, il a presque toujours la sagesse et
la sobriété qu'exige le genre biographique.
Nous finissons par une réflexion générale. Les-
quisse historique de M' De Leyn est faite avec
119
conscience. Elle est bien au dessus de ces écrits
qui revêtent la livrée de l'adulation, et qui, au
fond, ne sont que des Eloges historiques.
n faut savoir que l'on était à la veille de
la terrible révolution qui éclata sous le beau
nom de réforme. La position du premier Évêque
de Bruges était excessivement délicate. — D'un
côté il se trouvait en présence dun chapitre
riche et entiché de ses vieux privilèges, d'un
autre côté il avait souvent à traiter avec l'admi-
nistration de la ville, qui commençait à donner
des preuves de ses tendances anticatholiques.
On sait que, dix ans plus tard, ce collège
n'était plus composé que d'ennemis déclarés de
la foi de leurs pères. Eh bien! dans toutes
les questions qui se sont présentées, de nature
à amener des conflits, il n'est pas possible
d'articuler un seul fait imprudent, un seul grief
contre le nouvel évêque. L'historien expose les
faits , cite les textes allégués de part et d'autre ,
les discute , et le lecteur est amené à approuver
la conclusion qu il en tire. Cela dénote une
véritable impartialité; et il est certain que tout
l'ouvrage a été écrit sous l'inspiration de ce
grand principe, que si l'écrivain doit des égards
aux vivants, il ne doit que la vérité aux morts
quelque élevé qu'ait été le rang qu'ils ont occupé
ici-bas.
Hesquisse biographique est suivie d'un appert^
dice de près de cent pages. H renferme le
texte d'un grand nombre d'actes et de do-
1:20
cuments rappelés dans le corps de Touvrage.
C'est dommage qu a la fin du livre on ne
trouve pas de table générale des matières , avec
la courte analyse de ces mêmes documents.
L'œuvre est digne d'obtenir ce complément.
J.-O. Akdbies.
121
SITXJATIOJSr
DES
COMMUNES LIMITBOPHES DE LA MEB
DANS
LE FRAIC DE BRUGES ET LES QDATRE-IÉTIERS,
A LA SUITE DES IRRUPTIONS DE LA MER ET DES TROUBLES DE LA
RÉFORME, D'APRÈS UN MANUSCRIT DE 1679.
Cette notice, comme il appert du texte ori-
ginal que nous donnons ici, fut écrite en 1679;
l'auteur soumit son travail au Père Taisne,
Jésuite, résidant à Bruges, connu par une
brochure intitulée: Oorspronck en miracekn van
het beeld van O, L. F. ter Potte^ie.
La notice est écrite en flamand, et signée
avec les initiales J S Il nous parait
hors de doute que l'auteur est de Bruges; des
expressions telles que: * een bagynhof. „ * vasch
water „ et autres, le prouvent suffisamment.
II, 10
122
Nous avons cru rendre service à rbistoire,
en livrant à la publicité ce document, qui donne
d une manière précise la situation des commu-
nes flamandes limitrophes de la mer, à une
époque où les commotions tant physiques que
politiques venaient à peine d y cesser leurs ra-
vages et leurs bouleversements.
L'auteur inspire d autant plus de confiance,
quil a eu recours à des documents authenti-
ques et d'une grande autorité, à savoir, aux
registres-terriers et aux cartes qui les accom-
pagnent,
historique des Ccs vieux tcrricrs, dont le plus grand nom-
regisires des ^re u'cxiste plus , parce que les villages dont
waienngucs. ^^ donnaient la description ont disparu, sont
d'un grand intérêt pour Thistoire, à cause des
indications topographiques quon y rencontre.
Si vous voulez connaître l'endroit où s élevait
jadis un antique manoir, une résidence qui fut
le berceau d'une famille dont le nom vit en-
core dans rhistoire, le champ dune bataille,
la situation dun pont dont le passage fut
disputé à l'ennemi, les limites dune seigneurie,
Tendroit où se trouvait le pilori ou le gibet,
l'emplacement d'une abbaye, d'une chapelle etc.
etc. dont le nom n existe plus que dans Ihis-
'toire, c'est à ces vieux registres qu'il faut
recourir. C'est ainsi, pour citer quelques exem-
ples, que, dans une des cartes du terrier ou
Ommdooper de la Wateringue dite Zuid over
de Lieve, on trouve marqué l'emplacement où
123
fut jadis le château de Brootshende, nom dune
famille qui brilla au xin™® siècle. Un hameau
de la commune de Maldeghem porte encore le
nom de Bresoade^ corruption de Drootshende.
Cette carte offre donc un intérêt historique.
Sur le territoire de la commune, jadis très-
étendu de Heyle, se trouvaient deux chapelles,
Tune Sl'LievcnS'Kapelle et Tautre Leestkens-
Kapellc. Aujourd'hui on n'en voit plus le moindre
vestige. Ouvrez le registre-terrier du Maldeghem-
schen polder y et vous y verrez ces chapelles
nettement désignées.
La seigneurie de Warhem , dans la commune
de Maldeghem , était un fief de l'illustre famille
de Maldeghem. C'est dans YOmmclooper de la
Mocrhuyse-fFateringhe , qu'est indiqué l'endroit
où se trouvait autrefois le manoir de ff^arhem
{fFarhem-hof) vulgairement dit ff^arm-hof.
Deux antiques familles de la Flandre , qui sont
éteintes depuis des siècles, les Calvekete et les
Reyghaertsvliete , ont laissé des traces de leur
existence dans la commune de West-cappelle ,
où l'on trouve le Calvekele-dyk et les deux pol-
dres de Rcyghaertsvhele. C'est encore une fois
dans les registres de ces administrations des
eaux que ces derniers vestiges historiques sont
conservés.
Notre auteur a eu en outre la bonne fortune
de pouvoir consulter des terriers plus anciens
que ceux-ci et conséquemment plus importants
pour l'ancienne topographie de la contrée.
124
Les Omnicfonpcî's ou terriers de nos Wate-
ringues actuelles en eflfet, ont presque tous été
dressés vers l'époque du traité de Munster de
1648. Ceux-ci à leur tour tendent à tomber hors
d usage, et ne tarderont plus longtemps à
faire place aux registres du cadastre. Ces der-
niers ne donnent que la situation actuelle des
lieux, ne tiennent aucun compte du passé, et
feront ainsi oublier totalement les souvenirs his-
toriques qui se rattachent à un grand nombre
de nos localités.
Pour motiver nos craintes , nous n'avons qu'à
citer l'exemple donné par les quatre fVatenH-
gués réunies, à Si-Laurent. Il y a plusieurs
années déjà que la perception de l'impôt nom-
me water-jeschot y est basé sur le revenu im-
posable du cadastre. Nous ne blâmons pas
cette mesure, nous y voyons même une sim-
plification, un véritable progrès; mais nous
croyons rendre service à la chose publique , en
démontrant l'importance, sous le rapport his-
torique, des vieux sommiers, qui sont sur le
point d'être mis hors d'usage. Nous osons for-
mer un voBU qui trouvera, espérons-nous, de
l'écho, c'est que ces vieux registres, devenus
désormais inutiles, soient déposés aux archives
de la ville ou de la province, conune docu-
ments historiques.
Il n'est pas hors de propos de rappeler ici
ce qui a été dit en un autre endroit {Annales
de la Société d'Emulation de 1849, 2® série,
i25
torn. 7, p. 381), c'est " qu'il y a peu de pays
„ sur le globe où les inondations terribles et
y, fréquentes aient produit plus de changements
„ que sur la partie nord de la Flandre. „ La topo-
graphie du littoral de la Flandre , aux düBférentes
époques de notre histoire , est encore à faire. C'est
dans le but de fournir des matériaux nécessaires
pour la rédaction d'un ouvrage de cette impor-
tance, que la Société a publié en 1841, tome .3,
p. 82, la carte dite de Gui de DampieirCj qui re-
présente l'état du nord de la Flandre tel qu'il était
en 1274; et, en 1852, elle a fait reproduire par
la lithographie, p. 291, tome 8, 2^ série de ses
Annales y sur une échelle réduite, la magnifique
carte du Franc, peinte sur toile, et qui donne
l'état des choses trois cents ans plus tard, à
savoir , en 1562. — Cette carte , dressée par Pierre
Fourbus, se conserve au vestibule de la biblio-
thèque, à la maison de ville de Bruges.
Une autre pièce importante qui constate l'état
de la plupart de ces lieux , en 1408 , se trouve dans
les Documents extraits du dépôt des archives de
Flandre^Occidentale y 2 série, tome 6, page 151*
C'est le texte de la procuration donnée par la
ville de Bruges à ses commissaires chargés,
avec ceux du comte, et des trois autres mem-
bres de Flandre, de faire le transport ou la
répartition du subside récemment voté.
Voici la copie du manuscrit:
1-26
Superscription du manuscrit:
EHUMCRATIO EGCLESURUM DESOLATARUH SEU INCNDATIONE AITT
ALUS MODIS, SIGNANTER FURORE HERETICO, IN DIOCESl BRUGENSI.
Au côté intérieur:
BESCBRIVYNGHE DER VERWOESTE ENDE VERDES TRÜEERDE
KERCKEN INT LANDT VAN DEN VRYEN, ZOO DOOR VERSCBEY'
DEN INNONDATIEN ALS KETTERYEN, DOOR h S.
Gbegheven copie ende bewys gedaen an P. Taîsne societalis Jesa
in marte 1679, op ordre.
Declaratie tot bewys van de yerdestmeerde kerken,
cloosters, oapellen, Godtshuysen ende ander pieuse
plaetsen verwoest ende ghedestmeert, soo door
de troubelen opgecommen inde heresie omtrent
het Jaer 1579, als door de innondatien yan de
Jaren 1489, 1535, 1583, alswanneer duergesteken
waeren door de rebellen ende de gonne houdende
party e yan syne Majesteit, meest alle de landen
yan ontrent Dixmuyde, Nieupoort, ende alsoo
langhest de seecusten tot yoorby Aentwerpen,
sooman beyyndt by naeryolgende bewysen.
l't« AFDEELIN6, WEGENS DEN LANDE VAN DEN VRYEN.
Alvooren de kercke van S*-Cattaclyne buyten Oostende
DU Doch vloyende ende onder de zee, in sHecrwoatermans
aoibacht, zoo meu bevyndt by het Register inhoodende alle
de landen vantselve ambacht , die men nomt den ommeloo-
pere, van den jaere 1446 — 1559, met ander tsydert gemaeckt,
wordende by de selve genaemt y Kaihelyne west.
Heer Marcus van Vaerewyck in syn historie belgis folio
41-2, int vierde boeck , schryft dat int jaer 1477 den 27*" 9'«
soo hoogen vloct was, in suicker vougen dat de oude stad
127
▼ati Oostende vergonck met veele polders, onder ander
S*-Sal vators ende S*-Clemens polders ; oock bevj-nde by seker
ouden bouck van Zyne Majesteits domeynen, dat ontrent
oudt Oostende was het Standacrts-ambacbt, daer van noch
een cleen deelkin binnen Osthende is, de reste in de zee.
Blanekenbersc (A) vergonck doen oock , ende staet de Vide leen-
kercke nu in de prochie van Uuytkerck , noch heeft daer den^Burch!*^
ontrent gestaen de kercke van Scherphout.
Voorts in het quartier van Slays, alias Lammesvliet, is ver- Voorsien
woest de kercke van Lapsehoer afghebroke, gelegen een half ^^ ais^y^dê
mile van Sluys, nevens daer nu de groote creke is, ledende ^^^^^^^j^^
naer Middelburch , ontrent der plaetse van S' Pietersdyck i6i2 eic
ende a** 1654 heeft men een nieuwe kercke van Lapscheure ge-
maekt, ontrent 500 roeden van daer d*oude kercke plachte
te staen, naer den westen.
Angaende van 9* Cathelyoe buyteyi Damme, is oock duer voorsienvaD
de innondatie vergaen omtrent a' 1135 ofte 1180, alswanneer \^^^^ ut su-
de zee geweert wiert ende de landen herdyckt volgens soo
men bevyndt by het octroy verleent tot leggen een loo buse
van den vyfver van Male tot binnen Damme om aldaer vasch
water te crygen, mits daer geen en was, hetselve octroy
onder d'h' Scrvaes de la Rue ende de historie belgis. Inde
selve procbye soo men gaet naer Stampershouck , stont de
Capelte van Huhierloo (B) die voorzien is van ontrent 30 ge-
meten lants , ende opden wech , commende van S** Cathelyne
naer Brugghe, stont noch S' Adriaens capelte.
De kerckô van Halocklnawerve heeft gestaen ontrent .... omm»-
eene halve mylebeoosten Sluys, inde waterynghe ofte polder i^^^'^gso. **
van Bewestendereede , benoorden den mannepadt, nu lig-
ghende buyten den dyck, geleyt anno 1650, nevens de
Eede , nu de haven van Aerdemburch , daer men siet noch
eenïgc relyquen vande fondamenten ende alwaer ïck, schry-
ver. ten tyde van de leste dycagie bebbe sien liggen eenen
gheheelen sarcksteen met eenighe ander sticken, ende van
mueren totter aerde afgebrocken, tot bewys het verclaers
van de ommeloopers der waterynghen., de carte van 't lant
1-28
vanden Vryen gemaeckt ten jaere 1562, met veele meer
ander bewjsen.
Volgens (Tom- De prochyekercke van Cocxide. aliag Beynjaertskercke ,
supra als by heeft gestaen omtrent iOO roeden noortoost vande voorgaende
ïananw?syn^ ^"^ö ontrent 700 roeden west van Oostburch, ligbt in ende
ge vande lan- nevens de creke soo men vaert van binneiislandts van Siuys
dcnindpnsel- *,• i i i • i • x
ven dycagie naer Nieuwernaven , van weicke maer eeuige relvquien te
a» 46:)3 vTde -^ ^„ „„„ o ^i
leenregUler. S'^O «n syn.
De kercke van Nlcokcrcke heeft gestaen tot ontrent 1600
roeden noortwest van Cocxyde ende ontrent 1200 R. noort-
west van Oostburch , ligbt nu als Cocxyde inde selve creke,
gans gebroken ende geruinecrt.
Voorsten De kercke van 9' Cathelyoe^ heeft gestaen ontrent 500
ffSsd'omme- ^' suytoost van Oostburch, daer van luttel relyquen te
i»6»*" 4617° ^'®° ^y^ • ^^ ^° ®' Cathelyne Polder bewesten de brugsche
4650.' ' vaert, begrepen in het eerste gedeelt van Prins Willems
Polder, te voren Schondycke alias Stovendycke.
De kercke van Onze L. Vrauwe in CiidBAat.
De kercice van Walpeo, ontrent 800 R. van de voor-
gaende, licht geheel in de zee, was noch in wesen met
als per Vrte ^^* casteel a* 1561 ; men bevynt by seere oude registers
verliciii met vande thiende ende goederen van Muenekereede, nu beho-
nriviicffe ce*
druyct rende d*abdie van S*-Quintin in Yermandois, dat int ambocht
van Wulpen was een pastorye danof den voornoemden abdt
de collatie hadde, nu al in zee; daer nu de peerdemaert
is, daer heeft oock gestaen de kercke van S* Lambrechts,
ook Oostvliet.
Vaernewyck Schoon velde lach ten tyde van Guy Dampiere ontrent a*
«oiibo'*!* ^ *^^ ^^^^ ^^ wesen, kercke en casteel als een eylant,
ontrent een myle en half noort van Wulpen ende een mile
en half noortwest van zoo men vaert van Brestkins naer
Vlissynghe.
Oademaoekerekc te vooren S* IVIelajre In verno
is meest afgebroken by de heretycquen ; staet in den Oude*
rounspolder ontrent een myle west van Watervliet ende een
halfve myle suyt van Nieuwe Ysendycke die de guesen, noch
129
ten deel dat staet, gebroycken , gedaen bauwen by den voorn.
Lauweryn (voyez plas loin: Watervliet) ofte Barbel syn
dochter an wie hy de heerlyckheit van den Oudeman gegeven
hadde oock ontrent het jaer 1536.
IVieawe Roasseliiere .was ontrent a* 1443 by Jan
Eeppe gedaen dyeken; een ander (akte) van jaere 1501
daerby blyckt dat Goosyn van Rousselaere, poorter van Gendt ,
inde pocessie gestelt was van 170 buynderen woestyne by Rasen
Tan Ghendt, by ordre vanden grave van Vlaenderen (1); teene-
maele vergaen , ende op den 23 April 1520 lagen noch twee
zarcksteenen op hetkerchof met noch eenige relyquen van
mueren, volgens de wettelycke vue du lieu van schepenen
van den Vryen, ende is gebroken gebleven door de innon-
datie van a* 1435, ligbt in den Roussclaere polder, noch
in wesen, ontrent een half myle zayt van Oademanskercke ,
ende waren in voorleden tyden al morascagien.
S' Jao« In Cremo, de moeren zyn noch in wesen : staet
in S* Janspolder ontrent een halfve myle van Roasselaere,
xnytoostwaerts, ende ontrent soo veele zoytwest van Water-
vliet.
S' nargrlete heeft gestaen in S' Crujrspolder boyten den
dyckx, ontrent een halve mile zayt- west van S' Nidays
nu Oademans, ende ontrent ^ mils noortwest van Roasse-
laere ; men siet er geene relycqaen van , dan cleene stacken
fondamenten. lek hebbe verstaen van Picter Vlaere, een
treSélyck ondt man , ende noch veele onde catholycqae per-
soonen , aldaer gewoont ende gefreqaenteert hebbende ontrent
(1) Geile prise de possession de 170 bonnicrs de terre, dont Fauteur
peul avoir trouvé mention dans une charte de 1501, comme il dit,
eut lieu pendant la première moitié du l-?»* siècle. Une charte
de Tan 1247 parle de ce Gossuin de Roulcrs et de son domaine
mesurant 170 bonniers. G'esl dans cette charte qu'il accorde une
partie de ses dîmes en faveur du curé de la nouvelle é{çlise qu*on
venait d'ériger k ce Nieuwe Rousselaere. [Voyez: Analectes pour
servir à Vhistoire ecclùiaslique de la Belgique. Tome II, 1865, p. 171),
130
het jaer 1617, alswaoneer Carel van der Zwaelme met an.ler
van Ysendyck, fjne afgevallene cLrïstene, bedjckten denselven
polder ende willende de relycqnen vande selve kercke inde
creke met eenen dyck bedecken, daerinne spotsche wyse
werpende bet beeld van S* Margriete , daer veele gewoel int
water qaaemp, ende aldaer niet en conden daer geraken
nochte voorder djeken. Ja oock int jaer 1652 en hebhen
deselve creke niet connen stoppen soo ick schryver gehoort
ende ghesien hebbe.
l>«>cretboack Sint Laoreyn» te blocke heeft gestaen in Beoosten-
da/dlte*ïer- ^ereedc ontrent een halfve rayle saytwest van S»-Margriet ende
cke lant heen. ontrent 600 R. noort van S*-Laureyns int ambacht van Mal-
* deghem , alias S^-Laureyns te bossche, tecnmacle wecb ende
ghedestrueert.
Ilplcl»br«ack was voor d'innondatie een clooster deel van
de abdic van den Dune , waer an zy hadden bet als 600 G.
lants ; gestaen hebbende omtrent 500 roeden west van S* Lau-
reyns ten block ; is oock gebroken , gcdestrueert ende het
lant vercocht ontrent a* 1650.
S* CrayA buyten Ardemburch, ontrent een halve myle
noortwest van daer, ende l beoostcn Aerdembnrch , is zeere
gebroken ende geschonden , oock gebroyckt daer de ketters
nu leeren.
Binnen JkerdeuÈhureh^ alias Bodemburch^fhchie testaen
het alderschoonste vat dat inde 17 provinciën was: de kercke
van Onze Lieve Vrauwe, met twee uyttermaeten schoone
torren nevens eikanderen, in alles seere manificq ende
triomphant, die tsydert de rebellie gans afgebrocken is, ge-
staen hebbende buyten ende inde veste van de oostpoorte
derselver stede; was voorsien van manifique ornementen ende
kerckelycke habiten, schoone gcestelyke bencRcicu, ende
tot onderhout van alles , voorsien van bet als dusent gemeten
lants, soo bevynde by oude ommeioopers en bescheeden; ende
alle degonne die bemoyent hebben met afbreken syn als sneeuw
voor de sone vergaen, daer bleven 17 van de brekers doot
met een stick van ccncn mucr dat op hun viel, alle htt
welcke ick seere dicmaels bebbe hooren zeggen van de wet-
hoaders ende principaelste ooderlyngbe van de stadt, over
omtrent dertich jaeren berrewaerts.
Daer is oock de kerke van S* Baefs nocb in wezen , daer
de ketters in predicken , oock Wel voorsien synde geweest ats
die van Onse Vrouwe; aldaer is oock geweest een Bagin-
bof ende een Hospitael genaempt S' Jans-hnys , oock wel voor-
sien van lande ; die stadt heeft landen binnen haer paelen ,
bojten de stadt aldaer heeft oock gestaen de Cnpelle van
S' Joris, voorsien van notabel landen ende stont op 9 ge-
meten lants west bj de stadt en zujt bj Steendamme dat
DQ den Elderschans is.
De kercke van middelbarch in Vlaender, alias Heyle, was
gedaen maken ende gedotert met bet als 700 G. lants tot
het onderhout van dier, met eenen cantor, seven cano-
Dyncken, twee capellaene, coster, sangers, orgelist, ende
zeere manificque ornementen ende babiten, statuten etc. by
mber Pieter Bladelyn, rudder, heere vander selver plaetse,
ontrent bet jaer 14S8, ende Heyle wiert te niet gedaen,
danof noch eenighe mueren ende fondamenten te sien syn ;
ontrent welcken tyt den selven mber Pieter Blaedelyn cochte
een hofstede van de abdie van Middelburch in Zeelant , danof
hetselve Middelburch den naem heeft, ende dede maeken
het Gasteel aldaer noch staende, de stede bevesten ende
bemueren, met poorten, stadthuys, hospitael van & Jans-
huys , het selve oock gefondert ende gedoteert met diversche
landen ende renten ende denselven Bladelyn dede oock mae-
eken het casteel ende een capelle ghenaempt Leestkins , seere
triomphant gebauw maer niet groot, in welcke capelle de
muenyncken van Zoetendaele wekelyckx eenighe missen
schuldich waeren te doen , by zeker beneficien genoten ; den
selven Bladelyn licht begraven inden coor van de voorseyde
kercke, overleet a* 1472, in een tombe, ende by hem licht
syn huysvrauwe, vrauwe Margriete Van de Vagheviere,
overleet 1476 sonder generatie. Ick bevinde by oude papieren
dat denselven oock genaempt was Bladelyn , alias Lcestmaker.
132
Ende int jaer l8tS dede Jo'. Guillaume Saillant, beere
van Hiddelburch {en marge: was zone van Willem Hugonet
beere van Saillant ende van Middelburch, Burcbgrave van
Yper), ende sjn huysvrouwe Marje De Lem , fonderen ende
maeken een ciooster van aerme Glarisen die door de trou-
belen vertrocken sjn tot Ypcr, alwaer eenighe nocb geleeft
hebben tot over ontrent de vyfventwyntich jaren, sjnde de
mueren vant selve ciooster noch in wesen.
Voorts syn ontrent hetselve Middelburch oock geweest di-
versche cap^Uekins, onder andere een schoone capelle van
S* Lievens gestaen hebbende ter noortsyde van den Zuyderen
Bruggewech , soo men van Middelburch naer Moerkerke gaet ,
(en marge :yooris was noch een capelle ende een capellerye
van Reygarsvliet, ghestaen hebbende tusschen Middelburch
ende de kerke van Heyle , by de hofstede de Blauwe Poorte
int 40* begin der waterynghe van bewestendereede bezuyden
den mannepat:) ende is te weten dat de selve heerelykeyt
te vooren geen leen en was; licht een halve myle west
van Aerdenburch, ende Heyle licht ontrent 500 R. noort
van daer soo men naer Sluys gaet.
De abdie van Soetendaele gestaen ontrent 600 R. suytoost
van Middelburch; de Religeusen waeren Augustynen regu-
lier; is teemaele afgebroken, gelyck oock Papyngeloo een
ciooster in Maldegliem, Spiermuillie in Zysseele, Serepten in
Moerkercke, de Jacobinessen , die van S' Truyden in S* Catbe-
lyne buyten Brugghe , de Chartruesen in S*Cruys,ende de
Chartreusinnen die nu door de troebelen al binnen der stede
van Brugghe syn gecommen.
Alle welcke plaetsen syn onder het landt van den Vryen ,
doch veele onder de jurisdictie van de Staeten. lek bevinde
Octrov om dat hetselve quartier al vaste landen syn gewest , den meer-
ontrent Dam- j j , ^ , 1.1.1* I
me te dycken Qrtu deel morasschen , poelen , bosschen , heyden etc , oock
*" H- ^^ ^^^^^ ^*''^ ^^^ privilege gedruyckt , historien, octroyen ,
België, lib. 4, ommelopers ende ander bescheden dat deselve lauden door
^M ifl • ^^° overvloet ende anwas der zee veel verbetert lyn, maer
folio iST. ' oock zeere verscheurt van veele creken door den iuvloet
133
gemaeckt, veroorsaeckt tsydert den jaere 980» alswanneer
deii kejser Otto dede daergraven de dnneo tasschen Brest-
kins ende Ylissinghe tot afscheet vao het keyserdom ende
Yrankerycke, eode daer legghen by maniere van een sluyse
dat men hiet de Wielynghe , de weicke 31 6 jaeren daer naer
duer een groot tempeest duer braken a* 1377 , alswanneer den
meerderen deel van de prochyen boven vermeit innondeerden ,
boven alle de weicke bevynde noch Ninewe ofte IVevele ,
Liing-aerdcmbnrch een ghepreviligieerde stadt, {en
marge: in Oostburch ambacht), Hennebenne, Trabeteo
in Ardemburch-ambacht, maer can niet vynden waer ontrent ;
dese kercken , hebbeu zeere zwaere stoten geleden door de
duerbrake ende overvloet der see a*" 1135 tot 1180 ontrent
Sluys, Damme, Bragghe , Oostkerke ambacht, 1316, 1377,
1383. 1404. 1422. 1435. 1477, 1530, 1531 , ende geen van
al so veel schaede niet geschiet, als de innondatie geschiet
doer de duerstekynghe van de Rebellen gedaen ten jaere 1583,
waermede sy hebben doen vloyen meest alle de landen lanzt de
zee van ontrent Dixmnyde tot voorby Aentwerpe , ende den
landen soo ghestelt dat de eygenaren, zoo gheestetycke als
weerdelycke (stc)by gebreck van middelen tot voldoen een
geschodt van acht stavers het gemet , haere landen daer vooren
vercocht syn geweest by décrète, ende vercocht gebleven. Int
noort-quartier van den Vryen, int jaer 1597 ofte daer ontrent ,
ftoo blyckt by de originele bewysen onder my, schryver,
rustende, daer by oock bevynde de overgroote jamerlicheyt
duer voorseyde inuondatien gebuert , nytdrnckelyck bevynde
oock dat de menschen uyt Brugghe door d'ihnondatien
hebben moeten vertrecken . oock somtyds boven haer solders
moeten woonen.
134
3'« AFDEELING, WEGENS DE VIER AMBACHTEN. ENZ.
Nou. De ^^'^ Terhael yan de innondatien, verwoestyngen en-
tlraHJs^uu- ^® destructie der keroken, oloosters etc. gebuert
ghe ambaciii. in de Tier ambachten te weten Bouchoutte, Asse-
nede. Axel» Terneusen en het landt van Waes met
ander plaetsen daer ontrent.
Breslkin» licht in uytterst van den Ejlande van Cad-
zant, jegens over Vlissjngbe, noch in wesen.
De kercke vande Groede (C) alias Moenkercke noch in we-
ien ; daer waeren de7ghetyden, prochy-pape, 2 a3 capelaenen ,
onse L. Vrouwe gilde. Den prince heeft ontrent het jaer 1578
de landen vande seven getyden ghegeven met consente des
heiligen Stoels van Rome an de nonnekins van Serepien tot
Brugghe , doch niet inde pocessie connen geraken vande landen
onder haer ghebiet , maer van een deel , eenigen tyt » ontrent
Bcveren ende Veerbroeck.
I%'lcaw¥licl is maer onlancz gemaeckt int Eylandt van
Cadzant, tsydert de gueseu tydt.
De kercke van Sehoodi'ckc, alias Stovendycke heeft ge-
staen ontrent een myle van de Groede, ten noort oost, nu in
Prins Wyllems polder, bedyckt a* 1650, te vooren de oude Gue-
ne waterynghe, voorsien van veele landen ende ontrent { myle
noort van Oostburch ; daer was oock Onze L. Vrauwe gilde ;
ten jaere 1652iseene nieuwe kercke gemaeckt , nu geuaempt
Prins Willems dorp, voorsien van eenen minister ; die ghelan-
den hebben moeten geven het honderste gemet van de bedyckte
landen totdeselfs onderhout [en marge: ende het groot gees-
telyk goet apliquiren de Staeten tot haeren noot.)
Gatcrnlttse heeft gelegen ontrent een halfve myle noort
vande voorgaende, ende liggen de fondamenten nu buyten
ende nevens den dyck van Prins Willems polder , nevens het
diep der zee.
Raqueste ^^" î °^j'^ ^^^^ ^^° ^^^^ ^^^^^ gestaen de kercke en
andeK. Mat. ^^q gcpreviligeerde stadt genaempt HogeTlicti nu in zee.
135
Jn Ootttboreh {en marge: was een gepriviligeerde btadt»
oock jurisdictie hebbende buyten de veste, a* 1672 gedcs-
moulieri) was S^Eloys, S* Baefs, 2 prochye kerckeo eude een
Bagytjhof» ende S' Jansbuys, al wel voorsieu synde geweest»
dat de Staeten uu antrecken voor haercu dienst , van welcke
symeer houden als van godtsdienst, want dat iucommen em-
ployeren sy ; ende soo wanneer sy octroyen verleenen , belas-
ten de inghelande voor godstdienst te geven het honderste
geniet )ants,daer uyt sy de predicanten ofte ministers betaelea.
De procJiyekercke van OsemaiiM , alias Noonnanskercke is
teeneiuaele wech, heeft gestaen in den Oesemans polder,
oost van Oostburch disterende ontrent ^ mils , daer syn noch
reliquen vande fondamenten, lu de selve prochie, in den
nieuwen Gaene polder, heeft ge&taen 6* Christoffek capelle
die groot was^ voorsien van een capülaen;^a* 1618 begrepen
ÏD den oraigne polder.
De kercke van tllemaere heeft gestaen daer a* 1614 be- _,
^ Was eer-
djckt is den Maurits polder, soo men bevyndt by seker on- iyis eeo beer-
giuele acte van vue du lieu van den jaere 15:20, daervan ick bfyckV'by su-
schry ver gcene ander relycquen en hebbe gesien , nochtans Saten^lTinaer"
daer veele verkeert over ontrent dertich jaeren; synde destantie te lüOi, naer
ontrent een halfve myle daer nu Ysendycke licht, dat stadt ende Doomyckeiut
fortresse gemaeckt met een kerke voor d*afgevalle katholyken den^**^üuv<?r-
tsydert de rebellien. neup van Win-
DfiDoafilfi
Ondt Viiendj^eke licht in den Emelia polder bedyckt a* vjde de carte
1639 volgens een besoigne van ondersouck van 8" 9*»" 1619, van 1638.
nu int Eylant van Biervliet, was eeue ghepriviligeerde stadt,
teenemaele vergaen door d^innondatie van den jaere 1437
soo tuycht seker octroy van a* 1497.
Daer ontrent heeft noch gewest een ghepreviligierde stadt [>e requesie.
int selve ambacht , geuaempt Lau^-aerdeiubarcli , maer
de plaetse can ick niet vinden.
Voorts ontrent een halve myle suyt van daer heeft gestaen
de kenke van iïnue Lieve Vrouwe ten Uaiuer volgeus
doode carte met previlege gedruyckt, ende nu inde groot
guele het Suytdiep, dat men geeu relycquen danof en siet
136
etc., dan in Novembre 1619 is by informatien in eene vue du
lieu bevonden de plaefse daer deselve kerke gestaen heefi
daer de Eerw. heer abt van S* Pieters Leere af was,
Vaerncwyck Ter Plet {D) ofte de Pietekercke op d'uuytterste pale vant
4ii. ^ *** ^ Vrye, volgens de bescheeden vermeit van Ont Ysendycke, licht
inde voornomde gueie ; inde selve prochye heeft gestaen
t' Wiliemynen clooster, in den Lauwerynen polder, te vooren
S* Salvators polder, vergaen door d*înnondatie de a' 1373 etc.
Ommeloper Biervliet eertyts een stede daer was de kercke van S' Ni-
ou e uene. ^j^^^ ^^^ ^^^^ ^^^ ander met twee torren met naelden te samen
vier, volgens een oude carte gemaeckt a^ 1 561 , soo oock te siene
Subalterne is by eene seer oude carte inde abdie van den Dunne , soo
Tan rugg e. ^^^^ bemercken can wel 300 jaeren oudt , oock hebbe be-
vonden dat daer religieuse vrauwspersoonen geweest ende
gewoont hebben.
Watervilet ontrent een halve myle suyt van Nieuw
Ysendyck, gedaen bauwen ende wel gedoteert met veele
schoone landen , beneficien , by Mher Jeronimus Lauweryn,
rudder, heere van de selve plaetse, ontrent a* 1500, stout in
S' Christoffels polder, was te vooren genaempt Sgraven
goet, ende noch te vooren Watervliet, synde stede ende
vryheyde contribuable in slandts lasten mette stede ende
Casselrye van Yper.
NOTES.
(A ) p. «7. Voyez Notice sur Blankenberghe. Annales de la Société,
Tom. 3, p. 53.
{B) p. i27. C'est bien ici VHusterloo, dont parle van Maerlant,
dans son Reinaert de Vos, édité parWillems en 1856, p. 104-108.
(C) L'abbaye des Dunes possédail une censé [curtis] dans les
poldres de Groede.
(D) Voyez, tome l' de nos Annales, p. 18. la Keure de la Seigneurie
de Ter Pieté, de 1265, donnée par Jean, abbé de S»-Picrreà Gaod,
seigneur de ce lieu.
1S7
NOMS DES LIEUX CONTENUS DANS CET ARTICLE.
A.
Auivrer^en, pages 126, 153.
Ardemburch, 127, |30, 132.
Ardemburch ambacht, 133.
Assenede, 134.
Axel, 13i.
Beinjaerdskercke, 128.
Beoos lende reed e , 130.
Be veren, 134.
Beweslendereede, 127, 132.
Biervliet, 135, 136.
Blanckenberghe , 127.
Blauwe Poorle (château), 132.
Bouchoule, 134.
Breslkins, 128, 133, 134.
Broolsheiide (château), 123.
Brugge, 121, 133, 134, 136.
Cadzand, 128, 134.
Calvekele, 123.
Goxide, 128.
D.
Damme, 127, 132, 133.
Dixmuyde, 126, 133.
Ooornyeke, 135.
Dunen (abbaye), 130, 136.
E.
Eede, 127.
Elderscbans, 131.
Eliemaere, 135.
Emeiiapolder, 135.
G.
Gaternisse, 134.
Gent, 129.
Gravengoct (*s), 136.
Groede, 134.
Guenepolder, 135.
Guenewa tering, 134.
H.
Hainckenswerve, 127.
Heerwoufermansambachtfs) 126
Hennebecne, 133.
Hpyle, 123, 131, 132.
Hugevliet, 134.
Hulslerloo, 127.
Huugheambacht, 134.
L.
Lammesvliet, 127.
Lang-aerdemburch, 133, 135.
Lapscheure , 127.
La uwerynen polder, 136.
Leestkeuskapeile , 123, 181.
Maldeghem, 123, 130, 152.
Male, 127.
Mannepadt, 127, 132.
Maurilspoldcr, 135.
Heunikereede, 128.
Middelburg in Vlacnderen, 123.
127, 131, 132. '
Middelburg in Zeeland, 131.
Moerhuyse Waleringe, 123.
Moerkercke, 132.
Moerskereke, 134.
ir.
Nieukercke, 128.
Nicupoorl, 126.
Nieuwvliet, 134.
II. li
138
Nieowerhaven , 138.
Nineve of Ncvele, Iô3.
Noormanskerckc , 135.
Onze Vrouw ten Hamer, 133.
Onze Vrouw ter Potlerie, 121.
Ooslburch, 128, 154, 135.
Ooslburchambacht , 133.
Oostende, 127.
Oostende (oud), 12T.
Ooslkcrckeambacht , 133.
Oostvliet, 128.
Oraignepolder, 133.
Osemanskercke , 135.
Osemanspoldcr, 135.
Oudeman, 129.
Oudemanskercke, 128, 129.
Oudemanspolder, 128.
P.
PapyngloOi 132.
Peerdemart, 128.
Pietekercke, 136.
Prinswillemsdorp, 134.
Prinswiliemspolder, 128, 154.
Reygaertsvliet, 123, 152.
Rodenburcb, 130.
Rousselare (nieuw) 129.
Rousselarepolder , 129.
8.
Scberpbout, 127.
Schoondycke, 128, 134.
Scboonvelde, 1i8.
Sereplen, 132, 134.
Sint-Adriaenscapclle, 197.
Sinte-Galhelyne, 128.
Sinle-Gatbelyne, buiten Brugge,
132.
Sinte-Catbclyne, buiten Danrme,
127.
Sin te-Caibelyne buiten Oostende,
126.
Sinic-Calhelynepolder, 128.
Sint-Cbrisioifelsca pelle, 135.
Sint-ChrisloffelsDOlder, 136.
Sint-Clcmenspolder, 127.
Sint-Gruys builen Aerdenburg,
130.
Sint-Gruys builen Brugge, 132.
Sinl-Gruyspolder, 129.
Sinl-Jan in Eremo, 129.
Sinl-Joriscapelle, 131.
Sinl-Laurcyns te bosscbe, 130.
Sint-Laurcyns te blocko, 130.
Sinl-Lievenscapelle, 123, 132.
Sinte-Margricle. 129.
Sinl-Niclais in verno, 128, 199.
Sinl-Pieiersdyck, 127.
Sinl-Quinlin in Vermandois, 128.
Sinl-Salvaiorspolder, 127, 136.
Sinl-Truyden, 132.
Sluys, 127, 128, 132, 153.
Spcrmailiie, 132.
Spielsbrouck, 130.
Stampershouck, 197.
Slandaerlsambacht, 127.
Slcendamme, 131.
Siovcndycke, 128, 134.
Suyidiep, 135.
Sysscele, 152.
T.
Terneuzen, 134.
Trabelen, 135.
Uuytkercke, 127.
Veerbroeck, 154.
Vlissynghe, 128, 155, 134.
Vrye, 126, 128, 129, 139, 155, 156.
Waes. 134.
Warhem, 125.
Walervlicl, 128, 129 136.
Wielynghe, 155.
Willemynenclooster, 156.
Winendale, 155.
Wulpen, 128.
Yper, 132, 156.
Ysendycke, 150, 155.
Ysendycke (nieuw), 128, 136.
Ysendycke (oud), 155, 136.
Z.
Zoetendaele, 151, 152.
G. V S D.
139
BIOGRAPHIE DE M»^ DAVID VERBEKE.
La Société d'Émulation vient de perdre un
de ses Membres effectifs les plus anciens dans
la personne de M. David Verbeke, décédé le
13 Octobre 1867, à Meulebeke, où il était curé
depuis 1843.
Né à Roulers, en 1796, le jeune Verbeke fit
ses études humanitaires au petit Séminaire de
son lieu natal avec la plus grande distinction,
n se voua au sacerdoce et fut successivement
nommé professeur à Poperinghe et à Roulers.
La révolution de 1830 le trouva vicaire de
S*-Martin, à Courtrai. A la fleur de l'âge, d'un
esprit incisif et pénétrant, il avait combattu
énergiquement les errements politiques et reli-
gieux du gouvernement des Pays-Bas. Le district
de Courtrai, connaissant sa haute capacité,
son énergie et son patriotisme , l'envoya comme
Député au Congrès-National : il y trouva les abbés
Andries, De Foere, De Haerne, De Smet, Vande
Kerckhove, Verduyn, Wallaert, tous membres
élus par les différents districts électoraux des
deux Flandres. Ces ecclésiastiques comprirent
tous sans exception la hauteur de leur mission
et contribuèrent, avec un louable élan, à tout
ce qu'au point de vue social et religieux, le
Congrès fit de bon, d'utile et de grand.
140
Le vicaire Verbeke renonça bientôt à la vie
parlementaire et fut appelé , avec MM. les abbés
Dehaerne et Clément, à fonder le Collège de
Courtrai ; établissement qui se plaça en peu de
temps au rang des meilleurs de ce genre.
Promu successivement aux cures d'Ouckene et
de Meulebeke, l'ancien principal de Courtrai se
sentit toujours un attrait tout spécial pour l'ensei-
gnement de la jeunesse, il érigea des écoles pour
les deux sexes ; il ouvrit des ateliers à côté de ces
écoles afin de fournir le pain de Imtelligence en
même temps qu'il fit gagner celui du corps.
La crise alimentaire des années quarante passa
sur Meulebeke, commune de près de 8000 âmes
sans l'entamer d'une manière aussi désastreuse
qu'elle ne le fit dans les localités avoisinantes ;
ce bienfait était dû à l'intelligente et prévoyante
sollicitude du curé.
Ayant réussi dans ses différentes entreprises,
le savant prêtre reçut, en 1856, une distinction
bien flatteuse et bien méritée, il n'était pas
seulement zélé et bienfaisant , mais un des prêtres
les plus instruits de son temps. L'université catho-
lique de Louvain lui conféra le titre de Docteur
en plulosop/ue. et lettres. Un arrêté royal lui con-
féra la décoration de Tordre Léopold.
La même année 1856 , ses anciens élèves du
collège de Courtrai, ses amis politiques, ses
paroissiens et toutes les personnes qui s'hono-
raient de l'avoir connu dans l'intimité , lui ména-
gèrent une surprise à laquelle il avait grandement
141
droit. Ses paroissiens reconnaissants lui ofiFrirent
un calice , ses amis firent graver sod portrait et
se réunissant dans un banquet simple et cordial,
tous à l'unisson fêtèrent le pasteur vénérable,
lami de la jeunesse et l'homme érudit , qui s'était
constamment trouvé sur la brèche dans la lutte
du bien contre le mal, dans la défense du droit
contre les empiétements de l'arbitraire.
Il brilla surtout dans la polémique et, sans
désemparer, il employa sa plume pour défendre
ce qu'il avait aidé à faire inscrire dans notre
Constitution, savoir les droits des Belges catho-
liques et indépendants.
Il possédait en effet à un haut degré le talent
de rendre intelligibles et pour ainsi dire palpables
au plus simple lecteur , les questions quelquefois
assez compliquées de notre organisation sociale
et politique. Il en expliquait les motifs et le
véritable sens avec une clarté et une simplicité
étonnantes. Il exposait les droits et les devoirs
du citoyen, de manière à communiquer au lec-
teur le feu sacré dont il était animé lui-même.
Il parvint ainsi, par un travail qui a duré plu-
sieurs années, et au moyen d'une nombreuse
suite d'articles insérés dans les revues et jour-
naux, et notamment dans la Gazette van Thielt^
à relever, à fortifier l'esprit national. Il parvint
ainsi à former, surtout dans cette partie de la
Flandre, une masse d'hommes éclairés et con-
vaincus, contre lesquels la lutte de la part de
l'opinion contraire est devenue impossible.
142
Le plus beau monument à élever à la gloire
de ce savant et vénérable prêtre, ce serait de
donner, dans un seul volume, le recueil des
dissertations, des discours, des articles, des
lettres, des réfutations etc. sortis de sa plume.
Ce petit volume formerait une espèce de caté-
chisme politique, et servirait comme de monu-
ment historique, pour constater l'état de la
polémique, la situation des partis en Flandre
pendant et notamment à la fin du régne du
premier Roi des Belges.
n est impossible de désespérer de voir ce
vœu réalisé bientôt, quand on considère le grand
nombre d'élèves distingués, et d'amis véritables
qu'a laissés cet homme de bien.
La fête de 1856 fut relevée par la présence
de MM. le Baron d'Anethan, le Baron Bethune,
le Comte de Muelenaere, le Baron Lebailly de
Tilleghem, le Comte de Montblanc, Baron d'In-
gelmunster et ses fils, M. Mulle de Terschuren,
les représentants Tack, Eodenbach et Thien-
pont, MM. les chanoines Dehaeme, Andries,
Clément, Carton, etc. etc.
Ses funérailles furent honorées de la présence
d'une trentaine de prêtres et de quantité d'amis,
accourus de tous les points du diocèse pour
rendre un dernier hommage de vénération et
de gratitude au pasteur , au père et à l'ami de
ses ouailles et de tous ceux qui l'ont connu.
F. V.
143
^N-AJliEOTBS
POUR SERVIR A
L'HISTOIRE DE ROULERS.
DEUXIEME FASCICTTLB.
IV.
Nous avons dit, à la page 41 de ce volume,
que, trois ans avant la suppression de l'abbaye
de Zonnebeke, l'abbé avait pris des mesures
pour augmenter le bail des terres et soigner
la plantation d'arbres. Quoique cela soit étran-
ger à l'histoire de Roulers et concerne plus
particulièrement celle de l'abbaye de Zonnebeke,
il ne sera peut-être pas sans intérêt de voir
quels soins les abbés prenaient pour améliorer
le produit de leurs terres. Mais, afin de ne pas
trop nous éloigner de notre sujet, nous ne
sortirons pas du territoire de Eoulers.
144
Voici à ce sujet les observations de Tabbé,
consignées dans un écrit dont la teneur suit:
Note van refledien wegens d*adfninütratie i>an de landen
in oost-Nieuwkercke en Rousselare buyten, welcke landen
door den heer Prelaet syn besigtight ende oversien ge-
weest ter plaetse, op den 26 April 1792.
Marccs Sablen.
Op het gebrojk van Marcas Saelen , Ronsselaere , groot
0,2,82 roeden, by den terrier art. 1, bevonden dat er
ten westcante staen vyf popelieren enckel plantsoenen , door
dito Saelen geplant, ende waeraen hy Saelen, als pachter,
maer can hebben 9 jaeren vergroey.
T' informeren aen S' Declercq of Saelen pacht heeft , of-
te continaatie by tacite reconductie.
Saelen betaelt nu van pacht L. 1.5. O gr. *sjaers, en
moet pachten in *t toekomende a L. 2. 3. 4 gr. ''s jaers.
Engelbertcs Glats.
Den selven Glays gebruyckt 8. 2. 11 r. par terrier art.
3, te weten 1. 0.0 roèn ten tytel van cheinse die expi-
reert baefm. 1793; 't surplus ten tytel van pacht by taci-
te reconductie , t'saemen a L. 8. 0. 0. gr. 'sjaers.
Deze partye moet in *t toekommende verpacht worden L.
16. 0. O gr. 'sjaers.
Geordonneert aen S' Declercq den noord ende oostcant
deser partye te beplanten met popelieren.
Joseph Hovtn.
Joseph Hovyn , emmers getrauwt met de doch-
ter dito Hovyn , gebruyckt by tacite reconductie 3. 0. 66
roeden , par terrier art. 5, a L. 3. 0. 0. gr. by jaere.
Deze partye moet in 't toekommende verpacht worden a
L. 8. 0. O gr. by jaere.
145
Geordonneert aen S' Declercq popelieren te planten op
den noord ende oostcant deser partje.
Joseph Yerhaegub.
Den selven Yerbaeghe, emmers synan sone, gebruyckt
in cheinse, die expireert baefm. 1794^ 3-2*87 roeden, par
terrier art. 13 a 3-0-0 gr. 'sjaers.
Deze partye can , ten expireren van den cbeins , yerpacbt
worden aen Jacobus Vermeulen, om gebruyckt te wezen
met d'hofstede daer nevens gelegen.
Garel Calmetn.
Den selven Calmeyn , emmers Pieter Conssement , gebruyckt
in cbeinse i 7-0-35 roeden, par terrier art. 14, 15, 16,
17 en 18, die expireert baefm. 1797, a L. 12-0-0 gr. 'sjaers.
Den groeten meersch, deel maekende van de bovenstaende
masse, is groot betb de 5 ghemeten.
De landen bier boven moeten , naer *t expireren van den
cbeins, varpacbt worden a il. 14-0-0 'tghemet.
DAbdye vermagb, volgens den cheinsbrief, de boomen
over te nemen in liggende weirde.
Het convenieert van , sonder uytstel , te doen maekcn een
getal van de boomen als nu daer op staende. ^
Daer moet op dese landen geplant worden eene groote
quantiteyt van abeelen en popelieren boomen.
P DOBBELAERB.
De partye, par terrier art. 19, groot 0-2-16 roeden ge-
bruyckt door Dobbelaere , ten deele in Hooghlede, niet gesien.
Den pacht is, by tacite reconductle a L. 0-16-8 gr. 'sjaers,
en in 't toecommende te verpachten a L. 1-10-0 gr. *sjaers.
Te examineren of er op het gebruyck yan dito Dobbe-
laere connen boomen geplant worden.
Les autres observations concernent des biens
situés à Oost-Nieuwkerke.
146
V.
L'espèce d'inventaire mentionné à la page 41
de ce volume, indique encore d'autres docu-
ments qui concernent les autres chapellenies,
binnen ende ontrent Rousselaere, et dont la col-
lation appartenait à l'abbaye de Zonnebeke. Nous
le publions ici en entier, espérant le faire suivre
des pièces qu'on y indique, à mesure qu'elles
seront retrouvées.
Bewysen raeckende de fondatien van divérsche CapelUn by-
nen ende ontrent Rousselaere , ter coUaiie vande abdye
van Zonnebeke,
1327. Sententie vanden ofBciael van Doornick» aengaende
2eecker goedyngen vande capelle van thospitael , te
Rousselare.
> Ghifte van seeckere renten aende capelle van O. L.
Vrauwen gasthuys tot Rousselare , door Heer Wouter
van Schiervelde.
1356. Copie vande fondatie vande capcUe van St Jacob te
Rousselare, door heer Joos de Hemsrode; eude con-
firmatie der selve.
> Copie vande fondatie der capello van St Jooris te
Bets, door heer Rogier van Lichtervelde.
1368. Ghifte vande presentatie der capeirye van'tH. Crays
inde capelle van St Jooris te Bets , door Rogier van
Lichtervelde.
1370. Copie vande fondatie der capeirye van theylich Cruys
tot Rousselare, te Bets, door Rogier van Lichter-
velde.
1377. Satere van d'eerste ende twedde ghyfte van Rogier van
Lichtervelde , raeckeude de capeirye van Bets ; ende
147
twee coopien aaihenticq vande fondatie der capelle
▼an theyliche Dryvuldicheyt, te RoDSselare.
1388. Collatie vande cappelle van het gastliuys , te Rousselure.
1403. Incommen vande capelle van O. L. Vrauwe van
Rousaelaere.
1411. Presentatie vande capelle van S** Micbiel, te Rousselare.
1448. Diversche saters aengaende het incommen ende col-
latie vande cappelle van S^ Michiel, te Rousselare.
1458. Collatie der capelle van O. L. Vrauwe , ghesejt t'lse-
ghem, bynen Rousselare.
1472. Collatie vande cappelle S^ Jooris ter Bets.
1473. Sententie aengaende de capelle van St. Jooris te Bets,
in Rousselare.
1474. Satere raeckende het incommen vande capelle van
St. Michiel, te Rousselaere.
1490. Resignatie der capelrye van St. Jacob door heer Pavonis.
1492. Satere van renten in Kaechtem, toebehoorende de capel-
rye van O. L. V. Broederschap, te Rousselare.
1498. Collatie vande capelle van St Cathelynne , te Rousselare.
1500. Copie vande presentatie der capelrye van St. Cathe-
lyne, te Rousselare.
1810. Collatie der capelrye van St Michel, te Rousselaere.
1511. Ordonnantie van te kyesen der capellanen inde absen-
tie vande proprietarissen , ende privatie vande dis-
tributien der absenten inde ghetyden tot Rousselare ,
door den vicarius generael van Doornick.
1511. Diversche stncken van processen raeckende de capel-
rye van O. L. V. tTseghem, te Rousselare.
1512. Sententie aengaende tproces der capelrye van O. L. Y.,
gheseyt t'lseghem, te Rousselare.
1513. Collatie der capelle van S* Cathclyne, tot Rousselare.
1514. Resignatie der capelrye van S' Michel.
1567. Sommighe renten aengaende de capelrye van S^-Jacob ,
tot Rousselare.
1630. Unie vande capelle van St. Jooris ter Bets met de
pastorie van Mieuwkercke.
148
1646. Collatie vande cappelle van O. L. V. tTseghem,
a* 1646.
1727. Ghctal vande capellanien van Rousselaere met bunne
vruchten , en syn 9 inH geheel , waer van den abt
van Sonnebeke patroon is.
VI.
Outre le précédent inventaire, j'en ai un
second qui nous apprend qu'une grande quan-
tité de pièces , ayant également rapport à Rou-
1ers, étaient conservées dans les archives de
l'abbaye de Zonnebeke. Ce deuxième inventaire
n'est pas moins intéressant que le premier,
parcequ'il pourra diriger dans ses recherches
celui qui voudrait écrire une histoire complète
de Roulers. Nous ne faisons ici que rassembler
ou seulement indiquer les matériaux pour la
rédaction de cette histoire.
Documenten raeckende dCabdye van Zonnebeke , lotende ontrent
Rousselare.
1199. ConGrmatie van Balduinus, grave van Vlaenderen,
aengaende de ghyfte vande thiende van Rousselare
door Theobaldas de Schiervelde.
1245. Sententie by arbiters aengaende seeckeren grout van
erfve, tot Rousselare.
1263. Sententie van arbiters aengaende de novale thienden ,
te Rousselare.
1336. Accoort met Andréas» Biscop van Doornick, raec-
kende de oncosten van syne visitatie vande kercke
van Rousselare.
149
1435. Confirmatie vande wet van Bousselaere aengaende de
Collatie vande scolasterye van Rousselare. — (Vide
onder de sticken van proces jegens de Paters Au-
gostjnen van Rousselare).
1482. Collatie vande scolasterye van Rousselare.
1498. Vrjdom van het betalen van calcyeghelt te Rousse-
lare.
1507. Sententie van vyf lynen lants, ghenoempt tpierstyck,
onder Oost-Yper ambacht.
1432. Satcre van twee lynen lants in Rousselare, ghecoocht
jeghens Gillis Rugghe.
1471. Proces aenghaende de achterstellynghen vande beken-
tenisse ofte deel vande offeranden te Rousselare.
1472. Proces ende sententie van het voorschreven proces
van dachterstellyngen van etc.
1488. Copie vanden pachtbrief der thienden van Rousselaere,
gheseyt de vroom thienden.
1526. Procuratie ende lossynghe van diversche renten op
huusen te Rousselare.
Ib03-1533. Hantboeck ende ontfanckboeck van onse goederen
ontrent Rousselaere tsedert tja3r 1503 tot 1533.
1551. Copie aenghaende xvij ghemeten een lyne zvj roen
eertyts verhuert door den abt Colen aen mevrauwe
van thospitael aldaer a^ 1551.
1561. Collatie vande pastorie van Rousselaere door deno-
minatie
> Rentebrief van 24 schelen par. op het huus gheseyt
de Lombaert, te Rousselaere.
1517. Lansmate van onse landen ontrent Rousselaere van
den jaere 1517.
1557. Diversche stucken van processen raeckende de thien-
den van Rousselaere a* 1557.
1553. Pachtbrief van xvu ghemeten lants, een lyne, 16
roen, noort vande kercke.
1503. Proces aengaende vyf lynen en half onder de vier-
schare vanden Azelt, jegens Cornelis de Brede.
150
1607. Rekenynghe van Maerten van Hule vande landen
ende thienden van Rousselaere a* 1607.
1617. Declaratie van diversche saters ende documenten
raekende de beneficien vande Capellen tot Boasse-
laere, ghelicht uutte archiven vande abdye door
dheer Joos de Meyere, pastor van Rousselaere.
1629. Landsmate van alle onse landen liggende binnen der
prochie van Rousselaere, ghemeten door Pieter
de Poirs, gheswooren lansmetere.
1642. Concordaet tusschen den heere pastor en de eerw.
PP. Angustlnen in hunne admissie biniien Rous-
selaere a"* 1642. — (Vide onder de sticken van
'tproces tegen desele paters 1713.)
» Relegerynghe van onse thiende tot Rousselare, ghe-
collationert jegens har origineel.
1645. Unie vande capellerien van Rousselaere aende colle-
giale kereke a" 1645.
> Acte vanden Biscop van Brugge waerdoor aen die
van Rousselaere gheordonneert wort den abt vaa
Zonnebeke te roepen over de rekenynghe vande
kereke, ende de selve oock te teeckenen.
1669. Canten ende aboutten van onse thiende onder
ende ontrent Rousselaere.
1647. Canten ende aboutten van onse thiende inde prochie
van Rousselaere ghenaempt Oostrem a^ 1647.
1663. Erfbrief van twee lynen, 51 roen lants, behuust,
onder Rousselaere ambacht, ten profyte vande abdye
van Zonnebeke a"" 1663.
1668. Provigionele sententie tot laste vande PP. Augustynen
van Rousselaere, van te openynghe
vande latynsche schooien ende permissie vanden
abt van Zonnebeke om te moghen doceren de latyn-
sche schooien , als voor dezen ghedaen heeft R. P.
Brulus provinciael. — (Vide onder de sticken van
tproces tegen de selve paters 1713).
151
1669. Âccoort metten heere pastor ende gheswooren van
Boosselare over de ... . reparatien vande kercke
a* 1669.
1688
1694. Requeste vande moedere vande graenwe (zasters), in
daten 22 Mai 169i , tenderende om schoele te hon-
dene van joenge dochters, om te leeren lesen,
schriven, cyfferen , nayen, spellewercken enz.
1688. Bewys van tabackthiende tot Ronsselaere.
1710. Auditie vande rekeninghe vande kercke van Rons-
selaere door den dispensier vande abdie ujt den
naem vanden abt.
1701. Weerde van ...thiende competerende de thieude bof-
fers in Ronsselaere.
1 Rekenynghe vande oncosten ghedoocht inde reparatie
vande kercke van Ronsselaere, ten jaere 1701.
1702. Sententie raeckende de toubackthiende.
1713. Requeste van Michiel Haspeslag om schole te hou-
den te Rousseiaere.
1714. Requeste van Jan Bap'* Ramaut om te moghen leeren
de musycke inde stadt van Ronsselaere, in daete den
28 Oust 1714.
» Item van de graeue susters om te leeren lesen en
schryven etc.
1713. Renunciatie van appel van wegen de paters Augustinen
van Ronsselaere , nopende de permissie te moeten vra-
gen alle 3 jaren om de scholen te openen, anno 1713.
vn.
L'inventaire publié ci-dessus sous le Numéro V
fait mention d'une liste des cliapellenies de Rou-
1ers qui date de 1727. Cette liste vient de nous
être envoyée du dépôt de Bruges avec d'autres
pièces dont nous ferons également usage. Nous
152
commencerons par cette liste qui est plus qu'une
simple nomenclature des chapellenies , puisqu'elle
donne , entr'autres détails , le revenu de chacune
d'elles.
Numerus capellaniarum Rollariensium quarum patronusest
abbas Zonnebecanus , earumque fructus prout antiquitus va-
luerunt et valebant adhuc circa 1665, uti reperi in
relatione quadam earumdem capellaniarum ac fructuum
earum, suntque 9.
Prima est sancte Marie, dicte castri de Iseghem, fuDdata
io ecclesia Rollariensi. Fructus ejus jacent ioier limites
thof tTseghem et circumcirca et consistunt in terris et
redditibus paucis , excrescentes ad snmmam 20 velifilibrarum
magnarum annue. Hec onita est cum subséquente.
2* Est capellania S" Jacobi, fundata quoque in ecclesia
Rollariensi, cujus fructus jacent circa Bollarium in terris
et redditibus, scilicet in 12 vel 14 mensuris terre et ia
redditibus avene et pecunie , excrescentes sîmul ad summam
70 vel 74 libr, magn. ac consequenter, unita cum précé-
dente, ad summam 90 vel 96 libr. magn, annue. Possidet bas
modo Antonius de fiie, Rollariensis (1).
3* Est capellania S^ Marie in hospitali Rollariensi, cuius
fructus jacent in Nienwkercke , in terris, silvis, et redditibus
avene et pecunie in civitate , excrescentes annue ad 36 libr.
magn. hec unita est cum subséquente.
4* Est capellania S** Crucis, fundata in sacello ter Bets
infra limites parochie Rollariensis versus Hooghelede ; hujus
fructus jacent in Wocmene consistentes in certa parte deci-
marum valente annue 22 vel 24 Libris magnis et consequenter,
unita cum précédente , 60 circiter libris magnis; vacant modo
(1) C'csl-à-dirc en 1727.
153
per obitum D"* Willaert et inservit hls D"»" Joannes-Baptista
De Vos. religiosos abbatie de Zonnebeke.
8« Est capellania sanctissime Trinitatis fundata in ecclesia
Rollariensi, cdjqs fructas jacent circa 't hof ^t Yseghem et
in Yseghem et in Rumbeke etc. consistentes in terris,
domo, redditibus siliginis, avene, pecunie et caponum, ex-
crescentes ultra 20 libr. magn. annue. Uec unita est
cnm capellania subséquente.
6* Est capellania sancti Michaelis fundata in ecclesia Rolla-
riensi, caJQS fructus jacent multi in Gidts et aliqui in parochia
Rollariensi, consistentes in terris et redditibus quibusdam
pecnniariis, excrescentes ad summam 20 vel 22 libr. magn.
annue, ac consequenter unita cum précédente ad summam
42 circüer libr. magn. vacant modo per obitum prefati D°'
Gregorii Willaert et inservit his predictus D" De Vos,
religiosus hujus abbatie.
7* Est capellania dicta confraternitatis S** Marie fundata in
ecclesia Rollariensi , et est incorporata seu unita cum pastoratu
ej usdem loei, cuj us fructus jacent circa Rollarium in terris et red-
di(ti)bus excrescentes ad summam 17 vel 18 Mr. magn. annue.
8* Est capellania S** Georgii maftyris , fnndata in prefato
sacello ter Bets : cujus fructus jacent in territorio Rollariensi
et cirdter, in terris valentes annue 9 vel 10 libris magnis.
Hec unita est cum pastoratu de Oostnieuwkercke.
9* Est capellania S^ Catharine fundata in ecclesia Rolla*
rlensi , de qua nihil repcri nisi quod sit incorporata semi-
Dario episcopatus Brugensis 1571 , et quod sit pinguis.
Vin.
Pièces concernant la chapellenie de la confrérie
de Notre-Dame.
Cette chapellenie , fondée dans l'église parois-
siale de Roulers, était incorporée à la cure de
II, lâ
154 .
cette ville et produisait annuellement 17 à 18
livres de gros.
f. ~ tâM.
(F0ND6 ZONNLDEKE, M« 130).
Yicarius generalis in spiritualibus et temporalibus rêve-
rendi in Christo patris et domini , domini Jobannis, Dei et
apostolicœ sedis gratia , Tornacensis espiscopi , in Bomana
curia residentis , dilecto nobis in Cbristo Petro de Dondere ,
clerico Tornacensis diocesis, salutem in Domino.
Capellaniam perpetuam fundatam ad altare beate Marie
confraternitatis situm in parrochiali ecclesia de RoIIario , dicte
Tornacensis diocesis , ad dicti reverendi patl'is collationem et
provisionem spectantem et pertineniem, nunc liberam et
vacantem , per puram , liberam et simpHcem resignationem
providi viri Johannis Dibbout, procuratoris legitimi et eo
Domine , discret! viri domini Anselmi Verhanneman, ejasdcm
capellanie novissimi possessoris, in manibus nostris sponte
factam , et recepto a dicto procuratore , propter hoc , preclari
•solito jnramento, per nos generose admissam ad presenta-
tionem venerabilis patris Abbatis monasterii Beate Marie de
Zinnebeke, ordinis sancti Augustini, Morinensis diocesis,
tibi , licet abseoti , vice et auctoritate dicti reverendi patris
contulimus et conferimus, ac de eadem cum juribus et per-
tinentiis suis universis providimus et providemus, jure dicti
reverendi patris et quolibet alieno in omnibus semper salvo
jure tertii mandamus dilecto et fideli nostro decano Chris-
tianitatis ioci, seu ej us vices gerenti, quatenus recepto a te
vel procuratore tuo. propter hoc solito et debito juramento,
te vel eundem procuratorem tuum, nomine tni , in corpora-
lem, realem et actualem dicte capellanie juriumque et
pertinentiom nniversorum ejusdem possessionem ponat et
indncat , seu poui et induci fuciat , adhibitis solemnitatibus ,
JS5
in talibus adhiberi solitis et consnetis , Nobis, quid inde fac-
tam fuerii, fideliter rescribendo.
Datum Insulis, dicte Tornacensis diocesis, sub sigillo vica^
riatus dicti revereodi patris, anno Domini millésime quadrin-
gentesimo octuagesimo octavo , mensiç septembris die quiotâ.
Per dominum vicariom; — de Vico, absenie secretario.
%\ — 1499.
(FomiS ZOTTNEBBKK, M« 142).
Saertere van renten in Kaechtem toebehoorende der ca-
pelrie van Onser Vrauwen h*oederscap te Romselare.
Anno 4492.
Wy Joos Trude, Jan van Ghelnwe, Lunx Noppe ende
Jan de Vos, scepenen in desen tyden myns heren Tan
Halleinis van zynder vierscare van * Rode , inde prochie van
Gaechtem , met datter toebehoort ; ende Mathys Bouckaert ,
in desen tyden scepenen myns beeren van Uutkerke, inde
zelve vierscare, ter cause van zynder heerlichede van
Meeseghem, te zamen kenoesse draghende in dese zake,
doen te wetene allen den ghenen die dese presente letteren
zullen zien of horen lesen, dat voor ons commen es in
propren persene her Pieter de Dondere , priestere , capelaen
in desen tyden vander capelrie ende broederscepe van Onser
Vrauwen te Rousslare; ende, aldaer in onse presencie,
heeft ons te kennene ghegheven hoe dat de vors. ca-
pelrie heift zekere ervel. renten streckende up diversche
plecken van lande lïgghende inde prochie van Gaechtem
ende onder theerscip van Meeseghem vors., groot int ghe-
heele ellevene hondert erven , waer up de vorseide capelrie
jaerlix heift de somme van vichtien gr. vlaemscher munten
elx jaers, vallende alle jare up Sente Baefs, van ouden
tyden: waer of dat de brieven, mits der orloghe ende
156
beroerden tyt die i'd Vlaendre langhe tjt gheweest heeft,
Terloren of vebrant zyn. Eade de vors. her Pieter, als capelaen
yorseit» heeft zo verre ghesprokeo metten ghenen die na
ten tyden ervachtich zyn in de vors. zi° erven, daer de
vors. rente up strect, als dat zy, by beuren consente
ende vryen wille » zyn commen voor ons Scepenen boven
ghenomt ter vierscare te Rode, ende hebben aldaer over-
brocht eic de grootte van zynen lande , ende hoe vele ren-
ten zy jaerlix sculdich zyn der vors. capelrie, vallende
alle jare te Bamesse, also vorseit es. Dacr of dat wy Sce-
penen boven ghenomt , ter begheerte van partien , al wett.
de kennesse droughen, ende was terstont ghestelt in onse
ferye ende regystre vander vierscare vor3. inder manieren
hier naer verclaerst.
Eerst, Pieter vanden Houte de heelt vander hofstede
daer hy nu ten tyden wonacbtich es, de noortzyde van
der zciver hofstede voor thuus eude bachten hase, metten
cateilen der np ende in zynde , ertvast, wortelvast ende
naghelvast , groot drie hondert erven , ende ghelt elx jaers
vive scell. viij d. par . . De w* Gillis van Houte np dan-
der heelt vander zelver hofstede, de zuutzyde, met allen
den cateilen, ertvast, wortelvast ende naghelvast, groot
iijo erven, ende ghelt elx jaers vyf scell. viij d. par. .
De w* Joos van Toers np een ghemet lants ligghende nef-
fens ande zuutzyde vander zelver hofstede , ghelt elx jaers
drie scell. viij d. par. bedraghende te samen ter somme
van vichtien gr. siaers.
Ende elc van desen vors. personen hebbent aldus over-
brocht, inder manieren vorscreven, omme den vors. her
Pieter de Dondere als capelaen vors., ofte andere zijne
naercommers, bringhere deser lettren, cause hebbende van
der vorscide capelrie , de vorseide ervelicke rente van vich-
tien groten vlaemscher munten elx jaers te moghen innene
enden vercryghen, naer de costume deser vierscare, up
dese vorseide ellevene hondert erven ende ooc up twee
157
plecken zonderlinghe , also verre als die belast es, alle
jare np sente Baefs dach (1) teenen pay mente. Dat es so
wanneer de vorseide personen , ofte hnerleder hojrs ende
naercommers , die besitters wesen zullen van desen vorsei-
den erfgronde, in ghebreke zyn zullen van wel ende vnl-
commelicke te betalene alle jare dese vorseide ervelicke
rente van xv gr. siaers, inder manieren vorscreven, dat
danne stappans de vorseide her Pieter de Dondere, als
capelaen vors., ofte zijne naercommers, bringbere deser lei-
tren, cause hebbende vander vorseide capelrie, mach com-
men te wette met desen presenten saertere, omme inninghe
te hebbene vander vors. ghevallen ervelicke rente ende alle
de wettelicke costen daer an clevende. Ende daer niement
en quame ten bescudde vander vorseide erven ende catei-
len , in tijden ende wijlen alst behoorde , so sal danne de
vorseide her Pieter als capelaen, ofte zyne naercommers,
bringbere deser lettren , cause hebbende also vorseit es , al
wettelicke moghen ofwinnen dese vorseide zj® erven met-
ten cateilen vorscreven ende ooc elke plecke zonderlinghe
die in ghebreken wert van te betalene , alle jare ten daghe
vorscreven, ten profifyte vander vorseide capelrie , behoudende
altoos den heere zyne ervelicke rente diere jaerlix ute
gaet; ende, naer der ofwinninghe, ter stout haut slaen an
de vorseide cateilen ten profiTyte vander voorseide capelrie,
over heur proper goet, ende vorseide erve mainteneren en-
de ghebrnuken ten profTyte vander vorseide capelrie, teeu-
weghen daghen, ofte emmere toter tyt ende wylen datter
yement comt die, met goeder rechte, an dese vorseide
(t) Celle époque se présente dans celte pièce sous trois
dénominations: Sente Baefs, Bamesse et Sente Baefs dachi elles
indiquent tomes les irois le 1' Octobre, jour de Sainl Bavon ,
encore connu de nos jours sous le nom de Bamesse (Baefs misse,
Bavomisse, messe de Sainl Bavon) et qui est l'époque ordinaire
de réchéance des baux dans celle partie de la Flandre.
158
erve bant slaen mach ende dat hj danne op leêcht code
betaelt der Yorseide capelrie, alle verleden àchterstcllen van
renten » diemen der vorseide capelrie sculdich ende (achter es
ten daghe vander ofwinninghe, ende alle de vettelicke cos-
ten daer an de vende. Ende , ten neerensten vcrsoucke van
partien, so hebben wy» Scepenen boven ghènomt, desen
presenten saertere ghezeghelt elc onser met tynen zeghele
uothanghende. Den viij** dach in Novembre, int jaer ons
Heeren dnast vier honderi twee ende.neghentich.
Ceite charte élail munie de cinq sceaux
pendant à double queue de parchemin.
Deux ont entièrement disparu et les
trois autres sont brisés. Sur Fun on
lit encore • . . ati$ . ouckaert.
Sur le dos est écrit:
Sacricre van renten in Cachtem toebe-
hoorendc dcr capclrie van onser vrao-
wen brocdcrscip te Rousselare. Anno
1492.
Les noms de 3feeseghe7n et de Rode sont en-
core connus à Cachtem. Voyez sur ces deux
seigneuries, Parocineboek o f beschryving van
Cuchte7n, par M*" Ie chanoine Tanghe.
a*. — 1499.
(Fonds Zonnebexe, k<> UI).
In nomine Domini amen. — Per hoc presens pnbh'cum
instrumentum cunctis pateat evidenter et sit notum, qnod
anno ejusdem Domini millésime quadringentesimo nonagesimo
secundo, indictione décima, mensis vero octobris diesecnnda,
Pontificatus sanctissimi in Christo Patris et domini nostri,
Vi9
domioi Alexandri, divina providentia pape sexti , anno primo ,
in mei notarii et tcstium iiifrascriptorum ad hoc vocatorum
specïaliter et rogatorum prcseutia, personaliter comparens
et coDstitutus discretus vir domiuus Petrus de Dondere,
presbyter, capellanus capellanie confraterniiatis Beate Marie
Bollariensis, Tornacensis diocesis , ex ejus certis scien(ia
propositoque deliberato , omnibus via , modo et forma , quibus
scivit et potuit, potestque et debet meHoribus, dilectos
sibi et fidèles magistros Willelmum Cammelin, Walrandum
de Grudenare, Ludovicum Wandele, Nicolaum de Bant,
presbytères , Johannem Dibbout, Johannem Corvilain, Johan-
nem Vanderheede, Petrum Scots et Panlum Plumier suos
fecit, constituit et solemniter ordinavit veros, certes, légi-
times et indubitatos procuratores , actores, factores, nego*
tiorum suorum infrascriptorum gestores , ac nuncios spéciales
et generales et eorum quemlibet insolidom , licet absentes
tamquam présentes, ita tamen quod specialitas generalitati
non deroget , nee e contra quanquam non sit melior conditiu
primitus occupantis, subseqnenter, siquidem unus ipsorum
inceperit, alter eorundem id prosequi valeat» mediare, ter-
minare, et fioire signanter et expresse in nomine ipsius
constituentis , et, pro eo, dictam suam capellaniam confrater'
nitatis Beate Marie Rollariensis, in manibus reverendi in
Christo patris et domini, domini Episcopi Tornacensis vel
venerabilis viri ipsius reverendi in Christo patris vicarii
generalis ant illius vel illorum in cnjus seu quorum manibus
hujusmodi capellanie resignatie de jure vel oonsuetudine
fuerit facienda. Causa tamen permntationis et non alias de
eadem fiende, cum venerabili viro domino Adriano de Witte»
presbytero, curato parochialis ecclesie sancti Germani de
Heedeghem, dicte Tornacensis diocesis, ad eandem suam
curam de Heedeghem resignando et dimittendo, resignatio-
nemque et demissionem hujusmodi ut premittitür causa per-
mutationis, recipi et admitti petendo et obtinendo jurandoque
in animam ipsius constituentis, et pro eo quod in hujusmodi
permutatione (icndum sive resignatione nou intervenit aut
K)0
interveniet fraus, dolus, simooia aut quevis alia pactio ilH-
cita, et qaecamqae alia juramenta in premissis necessaria
in animam ejusdem constituentis prestanda et subeunda et
generaliter omnia alia et singula dicenda , facienda , procu-
randa , gerenda et ezercenda quam in premissis et circa ea
necessaria foerunt seu alias qaomodolibet oportuna et que ipse-
met constituons faceret aut facere posset , si premissis omnibus
et siûgulis presens et personaliter interesset, etiam si talia
sint que mandatum exigant magis speciale; promittendo
dictus constituens michi, notario publico subscripto, stipa-
lanti solemniter et recipiënt! vice et nomine omnium et
singulorum quorum interest, intererit seu interesse poterit»
quomodolibet infnturum sub suis fide et juramento, mana
pectori propter hoc apposita, ac omnium et singulorum bono-
rum suorum, mobilium et immobilium , presentium et futn-
rorum, ypotheca et obligatione se ratum, gratum, firmnm
et stabile babere, ac perpetuo habiturum, totum id et
quitquid per dictos suos procuratores vel eorum alterum
in premissis actum , dictum , gestum , factum , resignatumve
fuerit seu alias quomodolibet procuratum sub etiam omni
juris et facti renuntiatione ad hec necessaria pariter et
cautbela de et super quibus premissis omnibus et singulis»
prefat us constituens petiit et instanter requisivit a me notario
publico subscripto sibi et dictis suis procuratoribus fieri
atque tradi publicum instrumentum unum vel plura astan-
tium personarum testimonium invocando.
Acta fuerunt hec in villa Rcllariensi, Tornacensis diocesis,
anno^ indictione, mense, die et pontificatu prescriptis, pre-
sentibus ibidem discretis viris dominis Jacobo de Clerc»
presbytero, curato alterius portionis de Thielt, Tornacensis
diocesis , Johanne vander Scuere , presbytero , curato ecclesia
pnrrochialis de Coolscamp, eiusdem diocesis, et Clemente
Coorde, presbytero, capellauo dicti loei RoUariensis , testi-
bu< ad prcmissa vocatis pariter et rogatis.
J. De OvERBEncu.
161
Et quia ego Johannes de Overberch , clericus ToruaceDsis
diocesis, publicus, apostolicaet imperiali auctoritatibus necoon
veuerabilium curiarum Episcopalium Cameraceosis et Torna-
censis, notarius juratus, premissorum procuratorum consti-
tutioui ceterisque premissis omnibus et siuguUs , dum sic ut
premittitnr fièrent ex agerentur, una cum prenominatis tes-
tibus, presens interfui eaque sic fieri vidi et audivi, idcirco
boc presens publicum instrumentum , manu aliéna fideliter
scriptum, exinde confeci, signoque et nomine meis solitis
signavi , hic me manu propria subscribens , in fidem premis-
sorum rogatus et requisitus.
Les revenus que cette chapellenie possédait
et qu'une liste précédente évalue à 17 ou 18
livres de gros par an, sont détaillés dans la
pièce qui suit:
PadUen van lande vander capdrie van onser Vrouwen
broederscepe te Roeslare.
Calle Scoopmans een half buunre lands in Beyerne, be-
weste sBuusschers , twintich jaren lanc beghinnende teerste
jaer m iij« zcvij. omme xviij s. siaers.
Griele Meeus, vanden lande dat boosten hare hofstede
leghet, xix s.
Glais Anne ij linen xxvij scachte merschen besuder Man-
dere, booste mer Jhans yan Roeslare hiltywerre omme xxxvi
s. siaers. vi jaer lanc beghinnende int jaer miij'xcvij.
AIjce, w* Jhan Willems, in 5 linen ende y scachten
dat men heet svaerwers landen ende tbeilxkin up de Man-
dere 5 ghemet groot, omme xxxij s. siaers , vij jaren lanc ,
deerste tjaer xcvi.
Coppin Anne den scuerbeilc, ij ghemeten lx scachten
groot zijnde, omme xxiiij s. siaers, deerste tjaer xcvij.
Betrice, "w* Pieters Machts, in 5 linen ende xxiiij scach-
ten , benoorden Beelen metten haire, omme xxiij s. siaers
▼j jaer, deerste ijaer xiiij' ende drie.
^62
Jliau Spriet 8 buunre ende x scachten , besoden Deefen,
metten haire, omme xxxij s siaers.
Gillis Reyoare ij lioen vij scacbten lants overe de wejo-
brigghe, omme viij s siaers.
Pieter van Mosscbere, den Conttere groot ij gemeten vj
scacbten , omme xxxij s. siaers.
Jhan Lancvoet , ij linen voort hof ter beke, omme ix s.
viij d. siaers.
Venantios Quafermein j stic benoorden der Loobrigghe»
omme vj s. iiij d. siaers.
Jacob Bnuc , omme tij s. siaers.
Sur Ie dos est écrit: Rousselarc capelrie
Onze L. V. ghildc ofl Brocdcrscap.
Reddilus anliqui capellanie coofralcrni-
lalis Bcale Marie, a* 1403.
De perâonatu de Bollare et Nienkercka.
L'abbaye de Zonnebeke fut fondée par Ful-
poldus, châtelain d'Ypres, qui y établit trois
canonicats. Tbéobald, son fils, approuva et
confirma cette fondation et même porta le nom-
bre des prébendes à sept. Il s'adressa, conjoin-
tement avec son fils Lambert , à Radbodus évê-
que deTournay, le suppliant d'accorder à Tab-
baye le patronat des églises de Roulers et de
Nieuwkerke. L'évêque y souscrivit de bonne grâce
et octroya la charte suivante :
In nomine Sancte et Individue Trinitatis, Patris etFilii,
Spiritus sancti. Âmen.
163
Ego Radbodus, gratia Dei Noviomensium seu Toroacen-
sium Episcopus, uBiversis ubiqne locorum Christiane reli-
gionis cultoribusy salatem celestis hereditatis quam promisit
Deus se diligentibns.
Divine circa nos gratie , Carissimi , memores esse debe-
mus que nos per dignationis sue misericordiam ad fastigium
sacerdotale provexit, ut, mandatis ejus inhérentes, sanc-
tornm patruru sequamnr exempta et doceamus sequenda,
scilicet a viciis abstinendo , pauperes recreando , domus Dei
edificationem débita yeneratione amplectendo, et servoram
ipsius sustentationi necessaria impendendo. Unde uotum esse
volumus tam futuris quam presentibus, amicos nostros To-
baidum scilicet et Lambertum, clericum, filium ejus, ad
nos venisse, devotissime obsecrantes quatenus altare de Rol-
lers cum apendicia sua de Nieukerka, ecclesie sancte Marie
Sinnebeckensi perpétue tenendum concederemus. Quorum pe-
titioni condescendentes ego scilicet etWalterus, archidiaconus ,
concessimus ei altare perpétue tenendum sub personatu , tali
quidam conditione quod quociescunque persona morte, sive
se a nestra subtrahendo subjectione, seu qualibct culpa,
decesserit, aliam Noviomensi Episcopo predicte fratres ec-
clesie présentent personan) cui ipse episcopus ejusdem al-
taris curam commendet. Persona vero restituta decem tantum
solides denariorum Episcopo seu Archidiacono , et unoquoque
anno in festivitate sanctorum Simonis et Jude, pro respecta
altarîs sibi commissl decem eidem solides sol vat et ad eorum
synodum celebrandum veniat; quarto quoque anno Archi-
diacono seu Decano, infra parochiam illam synodalia jura
exercenti, consuetam , sicut antea, impensam solvat , sicque ab
omni exactione libéra permaneat. Ut autem hec nestra
firma sit largitio et anniversaria transitus mei fiat comme-
moratio, legaliter eam firmavimus ac cum subscriptorum tes-
timonio corroboravlmus. S. D. R. Episcopi, S. W. Archi-
diaconi, S. Henrici decani et presbyterorum»
Actum Tornaci, 4 Idus Augusti, anno Dominice Incarnationis
164
1093 , indictione prima, régnante rege Philippo anno 33,
Episcopante Dompno R. 24.
Ego Wido cancellaritts dictavi » relegi , subscripsi (1).
Cette concession fut confirmée par le Pape
Pascal II dans une bulle publiée par Mirœus
(n, p. 1152) et que nous reproduisons ici. Il
est à remarquer que la bulle papale , outre les
églises de Roulers et de Nieuwkerke, y ajoute
celle de Becelare , qui n'est pas mentionnée dans
la concession de Radbodus.
Paachalis (2) Episcopus , servus servornm Dei , dilecto in
Ghristo filio Lamberto , Sinnebeccensis Ecclesie preposito sa-
latem et apostolicam benedictionem.
Ex Drogonis, yenerabilis quondam Morinornm Episcopi,
Bcripto comperimus, quod bone memorie Fulpoldos nna
cum uxore sua Ramburga, avia tua, et post eos pater tuus
Teobaldns ecclesie sancte ( Marie ) in villa Sonnebeccensi varia
sui jnris predia contulerunt, unde septem canonicis stipen-
dium provideretur. Ea igitur que a predictis parentibns tuis
eidem ecclesie tradita sunt, altaria etiam que bone me-
morie Radbodus, quondam Noviomensis Episcopus, ad eum-
dem locum contulit, scilicet de Ruslaer, de Nieuwkercka»
et de Bevenslaer (3) , et quecunque a quibuscumque fide-
libus de suo jure in eandem ecclesiam oblata sunt vel in
posterum offerri contigerint, in eorumdem canonicornm usus.
(l)D*aprôs le Cartulaire de Zonaebcke G. 15; la pièce originale
n'est pas encore retrouvée.
(3) Pascal II qui fut élu en 1099, après Urbain II. (Note de XI-
rœus).
(3) Bevenslaer ^ appelé aujourd'hui Becelaere. Le prélat de Zon-
nebeke avait le patronat de cette église, mais il ne la fit pas
desservir par ses religieux. (Id.)
16S
firma semper et quieta permanere, seryareqae censemos.
Qoidquid preterea muoitioois seu libertatis predictus fra-
ter noster Drogo eidem loco largitns est, dos presentis
decreti auctoritate sancimas; prohibentes ne quis minuere,
subtrahere, vel modis quibuslibet alienare présumât, sed
omnia intégra conserventur eorum pro quorum sustentatione
et gubernatione concessa sunt usibus omuimodis profutura.
Si quis autem, quod absit, nostro decreto ausu temera*
rio contraire tentaverit, honoris et oflScii sui periculum
patiatnr, aut excommunicationis ultione plectatur, nisi
presnmptiouem suam digna satisfactione correxerit.
Ego Paschalis Catholice Ëcclesie Ëpiscopus.
Datum Laterani per manum Joannis, Sancte Romane
Ëcclesie Diaconi , Gardinalis et Bibliothecarii , xvij Kal.
Novem. Indictione iv. Incarnationis Dominice anno hcx,
Pontificatus autem Domini Paschalis secundi Pape anno duo-
decimo. '
Radbodus, dont émane la concession de 1093 ,
était Radbodus II, d'après un catalogue ms. des
évêques de Toumay, inséré dans le Recueil de
Foppens, intitulé Cartulaire de Vévèdié de Tour-
nay. Voici ce qu'on en dit:
Radhodus, hujus nominis secundus, geniale et
scientia spectahilis, Evei*hardi Toimacensis castel-
lani avunculuSj initio episcopatus varias ecclesias
ac abbatias restauravit et inter alias Hasnoniensem,
Phanoplinensem et Martinianam Toniajci; sed
apud Gregorium Fil, Romanum Pontificem, gra-
viter accusatus^ a® ^078, quod pro adipiscendis
infulis non parvam auri summam régi Galiiœ
jusque aulicis donasset, magnis difjicultatibus
fuit obrutus, et œgre sese ab hac sirnoniacâ labe
I6C
purgavit. Et quamviê Hugo, prius Diensis Epis-
copus y turn Lugdunensis Archiepiscopus qui tune
legatus erat Urhani Pontificis, ipsi, famœ servandœ
causa, proposuisset ut per hiennium adhuc Pon-
tificalia obiret mu7iia, turn spon te se abdicaret,
allegando causant capiendœ quiefis , etparum op-
portunœ laboribus senectœ, Radbodus tameu nihil
hoc consilio motus, cum tactis sacrosanctis evan^
geliis nulla se constrictum simonia palam ausiis
esta/prmare. Scdcccebrevissimo post tempore, quasi
in perjurii pœnam, in gravissimos dólores in urbe
brugensi — in qua anno 1091 Capitulum cano-
nicorum in ecclesia B. Alariœ instituerai — inci^
dit, ac nullo edito penitenttœ signo spiritum effla-
vit a« 1098 (1)
X.
Chapellenie de l'Hôpital.
Despars nous raconte que Marguerite de Con-
fitantinople fonda un grand nombre d'hôpitaux
et entre autres celui de Roulers (2). D'autres
clironiqueurs n'en font aucune mention, mais
l'existence de l'hôpital lui-même ne saurait être
douteuse , car le généreux chanoine de Tournay ,
Arnould de Maldeghem, le comprit dans ses
(1) pp. 19 el 20. — Voyez Foppens. Carlulaire de Tévôché de
Tournay, BiblioihOquc de Bourgogne, n»* 9135 — C5.
(2) 1, pp. 50 J, 504.
1C7
largesses, et lui légua, par son testament de
1275, une somme de quarante escalins: Ilem
lego,., hospitali de Rollarto xl solidos (1).
Sanderus marque sur le plan de Roulers l'en-
droit où se trouvait l'iiôpital; il correspond à
l'emplacement actuel du petit Séminaire qui a
succédé au couvent des pères Augustins.
Nous trouvons sur la liste des chapellenies
de Eoulers, en troisième lieu celle de Notre-
Dame de l'hôpital, qui jouissait d'un revenu
annuel de 36 livres de gros.
Les archives de Tabbaye de Zonnebeke, con-
servées au grand Séminaire à Bruges, renferment
teois pièces relatives à cette chapellenie, La plus
ancienne est de 1327:
(Fonds Zonnebeke, N* 69).
Senientia offimlis Tomacensis super bona capeUanie
hospitalis anno 1327 (2).
Uüiversis présentes litteras iDspecturis , oflBcialis Tornaceo •
sis salutem in Domino.
Noveritis qaod cum quondam nobilis dominus Walterns
de Scbierevelde , miles, et Margaretha, ejus azor, pro
qaadam pecanîa, a quondam Waltero Scheleward et Mar-
garetha ejus uxore collata, ad comparandos rcdditus per-
pétues ad opus rapeUauie instituende in hospitali de Roi-
(1) Annales de la Société (TÈmulation clc. !!• série, lome VII,
p. 362.
(^) Ce que nous donnons ici comme tilrc csl écril sur le dos
de la pièce.
468
lario, in honore beate Marie Virginis, ipsis militi et ejas
uxori tradjta et deliberata de consensu dictoram Walteri
et eins axoris, quorum interfuit ad opus dicte capellanie
assignatum fecerint sua mera et spontanea voluntate , et ob
eYidentem eorum utilitatem, capellanos qui dicte capellanie
deservirent pro tempore in futurum assignantes inter cetera
ad quamdam petiam terre jacentis in parrocbia de RoUario ,
inter domum Segardi de Viele et domum Henrici Wickere ,
continentis octo mensuras , linea minus , ad mensuram Bolla-
riensem, ad quamlibet videlicet mensuram de decem solidis
annai redditus perpétue capiendis in festo Beati Martini
hyemalis, item ad tres mensuras, linea minus , in eadem par-
rocbia jacentes , que vocsiiur Biest, ad quamlibet videlicet
mensuram de octo solidis annui redditus capiendi ad ter-
minum predictum , que quidem terra ad predictos quondam
miiitem et eins uxorem spectavit jure dominii , sicut hoc et
alia in litteris predictorum quondam militis et eius uxoris
super boe confectis plenius continentur; que etiam terra
tenetur, ut dicitur, in feodom a domino Ingerrammo Hau-
wiel , milite , tamquam a domino temporal! , et super buius-
modi assignamento redditibus et eorum possessione altercatio
suborta fuerit intor Dominum Lambertum Hauwiel, capel-
lanum perpetuum capellanie predicte ex parte una, et nobi-
lem virum Walterum de Scierevelde , filium quondam domini
Walteri de Scierevelde militis, armigerum , impedientem et
pertorbantem dictam capellaniam super assignamento , rcdditu
et possessione predicti s pro eo quod dicebat dictum assigna-
mentum factum fuisse ad dictas terras existeutes féodales et
in feodo suo ad ipsum devoluto, ex altera. Comparentibus ob
hoc coram nobis in curia Tornaceosi predicto Waltere pro se
et uxore sua ex parte una, et predicto domino Lamberto,
capellano dicte capellanie, nomine ipsius capellanie ex altera;
prelatus Walterus, pro se et uxore sua predicta, necnon
pro sainte et remedie animarum avi et avie, necnon paren-
tum, ipsius Walteri, ac etiam eorundem Walteri et uxoris
sue, pro quibus capellani dicte capellanie tenebuntur orare,
IG1>
ei predictus domious Lambertus, nomine Capellanie pre-»
dicte , mutao eorum cousensa , interveniente.
CoDcordarunt , consenseruDt et yolueraot expresse ae
etiam conveDerant, quod predictus capellanus et sui succes-
8ores, dicte capellanie capellani imperpetaum gaudebunt, et
gaadere debebunt assignameoto et redditibus predictis et
possessione eorumdem , paciGce et quiete , hoc adiecto qood
dictas Walteras , seu eius successores, iofra quatuor aonos»
a data presentium proximo et immédiate veuturos, poterunt
alibi, extra feodum predictum, aliud ita booum equivaleus
et ita sufficieos, assignameotum facere et applicare capellaDis
dicte capellanie et ad opus eorundem de tot et tantis
redditibus annuis perpetuis, a dictis capellanis percipiendis ,
quot et quanti sant redditus suprascripti ad predictas ter-
ras a predictis quondam domino Waltero et eius uxore, sicut
dictam est assignati , et per hoc , predictas terras et feodum
predictum a predictis assignamento et redditibus liberare,
et tenebitur capellanus dicte capellanie huiusmodi aliud
assigoamentum sufficieus acceptare et contentus esse eodem ,
dum tarnen factum fuerit competenter infra quatuor annos
predictos, alioquin predicte terre remanebunt imperpetuum
dicto assignamento redditibusque predictis onerate, dictumque
assignamentum jam factum , firmum et perpetuum remanebit ,
et gaadere debebunt capellani dicte capellanie eodem, et
hiis mediautibus, predictus Walterus, pro se et nxoresua,
reposait et restituit dictum capellanum, pro se et succea-
soribus suis , dicte capellanie capellanum ad assignamentum
et redditus sepedictos et possessionem eorundem. Volens et
concedens expresse quod dicti capellani imperpetuum gau-
deant eisdem , dum tamen dictum aliud assignamentum infra
quatuor annos predictos non fuerit factum et apparatum
modo prenotato, convenitque et promisit dictus Walterus
pro se, et uxore sua, légitima stipulatione interveniente »
quod ipsos capellataos eisdem assignamento jamdia facto a
dictis quondam domino Waltero et eius uxore redditibus
et possessione predictis imperpetuum gaudere permittet,
II, 13
170
Bec ipsos capellaoos impediet vel impedimeDtum prestabit
eisdem quominus eis gaudere poterunt nisi dictum aliud
assignameotum modo predicto fuerit factum, et quod pre-
missa omnia et singula fîrmiter observabit et quod contra
ea vel eorum aliqua non veniet nec venire procurabit per
se , vel per alium , in aliquo , in futurum volens et consen-
tiens expresse quod si ipsum contra premissa vel eorum aliqua
in aliquo venire contigerit per se vel per alium seu alios
nos ipsum ad desistendum et ad observandum premissa
omnia et singula per censuram ecclesiasticam et alias, prout
justum fuerit , compellamus et compelli faciamus se et omnia
bona sua mobilia et immobilia , presentia et futura , ubicum-
que et in quibuscumque rebus et locis consistant et pote-
runt inveniri , quantum ad boc nostre jurisdictioni suppo-
nendo dictisque capellanis et cuilibet eorum titulo pignoris
seu ypocbete specialis efficaciter obligando, ipsosque assi-
goando ad eadem, dicto etiam domino Lamberto, capeilano
dicte capellanie, nomine dicte capellanie promittente, sub
fide et juramento ab ipso in verbo sacerdotii corporaliter
prestitis , quod premissa observabit prout et in quantum de-
bebit et fieri poterit et debebit absque preiudicio capelUnie
predicte et quod contra ea vel eorum aliquid non veniet nec
venire procurabit per se vel per alium aut alios in aliquo
in futurum , et reuuntiaverunt in premissis tam dictus capel-
lanus , nomine dicte capellanie , sub fide et juramento ab ipso
in verbo sacerdotii corporaliter prestitis quam dictus Walterus
pro se et uxore sua ac heredibus et successoribus suis , omni
exceptioni doli, mali, feri, vis, metus,- coactionis, deceptionis,
lesionis cujuscumque rei ita non geste ita non habite omni
privilegie crucis sumpte et assumende, omnibus privilegiis,
gratiis et indulgentiis a domino papa seu prelato quocunque
vel principe in quavis forma in generali vel speciali concessis
et concedendis , omni auxilio juris canonicî et civilis, juribus
generales renuntiationes improbantibus , omni consuetudini
statui , juri et legi municipali , omnibusque et siugulis excep-
tionibus, cavillationibus , defensionibus , subterfugiis et aliis
m
qne contra premissa vel eoram aliqua posseot objici sive
dici , et per ques premissa , littereque présentes et contenta
in eisdem in aliqno possent infringi vel aniittere roboris
firmitatem. In cuius rei testimonium sigillnm sedis Torna-
censis presentibus duximus apponendum. Datum anno Do-
mini millesimo trecentesîmo vicesimo septimo , dominica ante
festnm Nativitatis Domini.
Le sceau qui pendait à double queue de
parchemin est perdu.
«•.
(Fonds Zonnkbekk, n» 68).
Donatio aliqnornm reddituum facta per Dominum
Waltermu de Schirevelde. Anno 1327.
In nomine Dei Amen.
Wie Inghelram Hauweel , ruddre, hère van Beissiare »
Ghiselin de Rode , te dien tiden sin bailliea , Jehan Hau-
weel Robrechts sone, Jehan Hanweel Stevens zone, Mi-
chiel de Struve, Jacop Dinghelsche ende Jehan Declerc,
manne myns hère Inghelrams Hauweels vornomt, doen te
weitene tollen den ghonen die desen chartre zullen zien
jof horen lescn : Dat , up enen dach hier na ghenomt , camen
voer ons , bi der goeder vorsicnecheden ende met "willen ,
Wouter van Schierevelde ende joncvrauwe Sare sin wyf
met enen wetteliken voghet, dats te weitene den vors.
Wouter^ denwelken soe koos tenen wetteliken voghet, in onse
presencie, omme te doene voer ons ol dat hierna ghescreven
staet. Olreerst Wouter ende sine wyf verkenneden voer dat
myn here Wouter van Scierevelde, Wouters ouder vader
vornomt, ende min vrauwe Margriete sin wyf, Wouter»
van Schierevelde oudermoeder, outfinghen, np ene tyt
die leden es, ene somme van ghelde omme dewelke si be-
loveden te bezettene, bezetteden ende assigneirden vier
172
pont ende achtien sceleghe par. ter capelrie boof van den
gasthnze tonser. Vrauwen te Roeslare, euwelike, siaers te
hcffene den capellaen van der vorseider capelrie, ende dit
assigneirden zie met haren letteren , gbesegbelt met haren
propren zeghelen , ende met andren , up een deel van haren
lene twelke zie bilden van den vorders mins bere Ingbel-
rams Hanweels vornomt, ende twelke dat Wouter van
Scbierevelde ende Sare sin wjf noch houdende sin van
min bere Inghelramme vors., te tween sticken: teerst up
een sticke lants liggbende in de procbie van Roeslare, tus-
schen Zegharts buse van den Viele of ene zide , ende Hein-
rjcs Witkers buse of ander zide ; houdende achte jmeite
lants ene line min, lettel min jof meer, na der Roeslaer-
scher mate, eic jmet gheldende euwelicke, heffende den
capellaen van der vorseider capelrie, tien scbeleghe par.
siaers, telken Sinte Martins daghe in den winter. Item
tander stic, liggbende in de selve procbie van Roeslare,
twelke es ybeeten Biest ende bout drie gbemeite lants, ene
line min, lettel min jof meer, gheldende elc ymet, euwe-
like , beffende den vorseiden capellaen , acht scbeleghe par.
siaers ter vorseider termine. Dewelke ervelike rente vors.
Wouter van Scbierevelde ende Sare sin wyf , ende Wouter,
over Saren sinen wive ende ols baer wettelike vogbet, bi
baer gbekoren voer ons, omme in dese zake te doene ol
datter voerscreven es ende bier na ghescreven staet^ omme
de ziele van minen bere Wouter van Scbierevelde, Wou-
ters vors. onder vader, omme de ziele van mire vrauwe
Margrieten , Wouters ouder moeder, Wouters vader ziele ,
sire moeder ziele. Wouters ziele ende Saren sins wyfs
ziele, ende baerleider navolghers ziele, wel ende loyallike
te quitene ende, omme de zalicbeit van hem allen der in
te behoudene, hebben glieconformeirt, gbeoctroyert ende
wel ende loyallike gbegbeven, ols navolghende hoir van
minen bere Woutre ende van sinen wive comende, deselve
ervelike rente vorseit te heffene euwelike, siaers , den capel-
laen van der vorseider capelrie, up de vorseide bezettin-
175
ghe, ter yorseider termine, ende io deselve maniere dat
het Yoerscreven staet. Ende hebben voer ons de vorseider
Woater ende Sare sin wyf, ende Wouter vorseit ois haer
wettelike voghet^ gheoctroyert ende ghewillekeart met goe-
der voerzienicheide , omme oUe redene ende omme ol wel
doen , dat , "waert olso dat men faiUierde van gheldene den
here Lambrecht Hanwele, ols nu capellaen vander vorsei-
der capelrie , jof enighen capellaen die naer hem wesen zal
capellaen van onser Vraawen gasthaze te Roeslare , de vor-
Beide ervelike rente den vorseiden terminen, van enighen
paiemente, so ware der Lambrecht vors., jof degbone die
Daer hem v^esen zal capellaen in sine steide machtich bant
te slane an ol de vorseide bezettingbe , ende te gbebrukene
paisivelike euwelike van der vorseider bezettingbe, sonder
Bcemp, sonder malengien ende zonder empêchement ter
capelrie* bouf. Dit ghedaen de vorseide Woater over hem
selven ende Sare sin "wyf, ende Woater over haer ende ols
haer wettelike voghet, baden mie Inghelramme vornomt , ols
over here van den vorseiden lene, dat ie Ghiselin den Boden,
minen vornomden bailliea dade manen minen vornomden
mannen , die Wouters van Schierevelde huusghenote sin ,
vp de zaken vors. ende olso ie deit. Dit ghedaen , ie Ghise-
lin de Bode, bailliu te dien tiden mins here Inghelrams vor-
nomt, nter beide van Wouter ende van Saren zinen wive
ende bi den be veine van minen here Inghelramme vornomt,
maende mins here Inghelrams mannen vorseit of Wouter
Tan Schierevelde als navolghende hoir van minen here Wou-
ter van Schierevelde sinen oudervader over hem selven ende
joncvrauwe Sare sin wyf, ende Wouter van Schierevelde
haer man ols haer wettelike voghet , hier toe ghekoren , ende
over haer so wel ende so wettelike gheconfirmeirt hadde
dat min here Wouter sin oudervader, ende min vrauwe
Margriete sin oudermoeder, bezet hadden ter vors. capelrie
bouf ende so wel ende so wettelike ghegheven ende gheoc-
troijert hadden olsoest vorscreven staet dat der Lambrecht
Hauwel, capellaen van den gasthuze tonser Yrauwen te
174
Roeslare, jof deghone die naer hem capellaen wesen zal
vander yorseider capelrie, soude moghen ghebruken paisi-
vellike vander vorseider erveliker rente heffende euwelike
siaers up de vorseide bezettinghe (en termineu vornomt,
up de selve coudicie die vorscreven staet ende die zie
zelve omme ol weldoen voer ons verkennet hebben sonder
scemp ende sonder empêchement in eneghe zake. Ende wie
manne mins here Inghelrams Hauweels vornomt, wijsden
dat naer den verkenne van Wouter van Schierevelde onsen
lieven huusynoot ende van Saren sinen wive ende van Wou-
ter haren man ols haer wettelike voghet in dese zake en-
de hier toe van haer ghekoren voer ons over hare na der
beveilnesse ciie min here Inghelram gaf sinen baillieu vornomt,
na der maninghe van den vors. baillieu den asscnte van minen
here Inghelramme vornomt ende na den assente van den
here Lambrecht Hauweele, ols cappellaen van der vorseider
capelrie. Dat de vorseide Wouter ende Sare sin wijf Wou-
ter over haer ende ols haer wettelike voghet olie dese vor-
seide rente ende bezettinghe so wel ende so wettelike ghe-
confirmeirt hadden ende daer na gheoctroijert ende gheghe-
ven hadden datter der Lambrecht Hauweel, capellaen vander
vorseider capelrie , ende de ghone diere naer hem capellaeus
sin zullen, euwelike wel ende soffisantelike souden moghen
ghebruken vander vorseider ervelicker rente te heffene up
de vorseide bezettinghe in de selve condicie ende in de
selve maniere dat vorscreven staet , euwelike , tollen daghen ,
sonder scemp, sonder malengien ende sonder empêchement ;
ende waert oec dat men hem failgierde van enighen paie-
mente olsoest vors. es , dat der Lambrecht ende de ghone
die naer hem capellane wesen zullen, machtich waren hant
te slane an de vorseide bezettinghe olsoest vorscreven staet
ende daer of te ghebrakene olsoest vorseit es , ende omme
dat olie dese vorseide dinghen wel ende wettelike waren
verkennet, gheconfirmeirt , ghegheven ende ghedaen voer
ons ende met ons, so hebbeu wie Inghelram Hauweel,rud-
dre, here van Bcisslare, ende ols over here van den vor-
175
seiden lene, Ghiselin de Bode, mins here Inghelrams vors.
baiilieu , Jehan Hauweel Robrechts sone , Jehan Haaweel
Stevens zone, Michiel de Struve, Jacob Dinghelsche ende
Jehan de Clerc, manne mins here Inghelrams vornomt,
willen dat olie dese vorscrevene dinghen sin ende bliven
goed, vast ende ghestade ende wel ende lojallike ghe-
honden enwelike met ollen lieden , so hebben wie dese let--
teren gheseghelt met onsen propren seghelen nte hanghende.
Ende in meerre versekertheide ende in kennesse van wa-
rachticheiden van ollen den vorseiden dinghen ende dat
mense euwclike wel ende loyallike houde sonder scemp,
sonder malengieu ende sonder empêchement, so hebbic
Wouter van Schierevelde over mie selven ende over Saren .
minen wive , als haer weltelike voghet , dese letteren ghese-
ghelt met minen propren seghele ute hanghende. Dit was
ghedaen int jaer ons Heren duzentich drie hondert zevene
ende twintich.
Original aux archives du séminaire épis-
copal à Bruges, muni de sept sceaux
dont trois seulement sont conservés.
(Fonds Zonnebeke. 90).
Presentatio Abbatis de Zinnebeka de cappellania
in hospitali BoUariensi» facta 1386.
Yicarius generalis in spiritualibus episcopatus Tornacensis,
auctoritate apostolica dep u talus , dilecto nobis in Christo ,
Victori de Vale, clerico Morinensis dyocesis, salutem in
Domino.
Capellaniam perpetuam Beate Marie in Hospitali de Rol-
lario, Tornacensis dyocesis, ad nostras collationem et provi-
sionem , vigore spiritualis commissionis super hoc nobis facte,
spectantem, nunc liberam et vacantem per mortem domini
176
Gaillelmi Prume , presbyteri , nuper et ultimi ipsius capel-
lanie possessoris , ad presentationem religiosi patris in Chris-
to domini abbatis de Zinnebeke, ordiüis Saacti Augustin!,
morinensis dyocesis, tibi conferimns et de illa providemus
cum juribus et pertinentiis suis uoiversis investientes te ni-
chilominus de eadem capellania ac juribus et pertinenciis
suis antedictis per présentes, recepto per nos et a te pres*
tito, propter hoc, solito et debito juramento, ac salvo in
omnibus jure nostro et quolibet alieno, mandantes decano
Ghristianitatis loei quatenus te , vel procuratorem tnum , eo
Domine in corporalem possessionem dicte capellanie ac ju-
riumet pertinentiarum snarum omnium ponat et inducat,
seu poni faciat et induci, adhibitis solennitatibus debitis et
consuetis in talibus adhiberi. Datum sub sigillo sedis Tor-
naoensis , quo in hac parte utimur , anno Domini millesimo
trecentesimo octogesimo quinto, die vicesima mensis Junii;
nobis quid inde fecerit idem decanus rescribendo^ datum
ut supra.
(Signé) S. Waybs.
Le sceau est k moitié conservé.
XI.
Capellania Sanote Marie diote Castri de Iseghem
('t hof t'Iseghem).
Cette chapellenie, également fondée dans
réglise de Roulera, jouissait d'un revenu an-
nuel de 20 à 22 livres de gros.
ACTE DE COLLATION DE 1488.
Joannes, miseratione divina Episcopus Tornacensis, dilecto
Dobis in Christo discrete viro magistro Anthonio Wetsteen,
presbytère nostre diocesis, salutem in Domino.
177^
Capellaniam perpetuam beate Marie de Yseghem, sitam
et fundatam ad alUre beate Marie Virginis , in ecclesia pa-
rocbiali de RoUario , nostre diocesis , ad nestras collationem
et provisionem spectantem , nunc vacantem per obitum quon-
dam dooiini Johannis Casteleins, presbyteri, dum vixit ipsius
capellauie novissimi capellani et possessoris, ad venerabilis
patris domini abbatis Mooasterii beate Marie de Zunnebeka*
ordinis sancti Augustini , morinensis diocesis , presentationem,
per qaem ad eandem capellaniam fuistis nobis presentatos
et deinde per nos rite admissas ; vobis , licet abseuti , con-
tulimus et conferimus, ac de illa providimas et providemus
cuin juribus et periinenciis suis universis, investieotes vos
nichilonimus de eisdem presentium per tenorem, salvo in
omnibüS jure nostro et quolibet aliène. Quocirca maudamus
dilecto et fideli decano nostro Gbristianitatis loei, vel ejus
vices gerenti, quatenus recepto prius per ipsum , loco nostri
a vobis , vel procuratore vestro , propter hoc solito et débite
juramento, vos, vel eiindem procuratoren! vestrum, nomine
vestri, in possessioneoi corporalem, realem et actualem
capellanie juriumque et pertinenciarum predictorum ponat
et inducat, seu poiii faciat et induci, adhibitis solennitati-
bus debitis et in talibus solitis adhiberi. Nobis, quid inde
fecerit et factum fuerit, fideliter rescribendo. Datum Tor-
naci , sub sigillé camere nostre , anno Domini m" cccc"' quin-
quagesimo octavo, mensis Septembris die vicesima octava.
UULANDLN , Nt.
Of. sur parchemin , fonds Zonncbekc, n» 123.
A cette collation est ajoutée la pièce suivante
qui contient le fidoliler rescribendo imppsé au
doyen. Voyez sept lignes plus haut.
Reverendo in Christo Patris et Domino suo, Domino Jo-
hanni, miseracione divina Tornacensis Episcopo, bumilis
vestre reverende paternitatis servitor, Egidius Varranneman ,
II, U
ni
presbiter, christianitatis vestre Bollariensis nunc decanns,
et Dummus officiariorum humilitatis obsequens io mandatis»
reverenciam et honorem. Vestre reverende patornitati scire
placeat quod ego Duper, vigore iitterarum vestrarum, quibus
bec mea presens efigitar relacio , primitas requisitus, hones-
tum virum magistrum , Ânthoniuin Wetsteen, presbyterum,
et in dictis litteris vestris lacius ezpressi, in corporalem,
realem et actualem capellanie, dicte de Iseghem, ad altare
beate Marie in ecclesia parochîali de Rollario, Tornaceusis
diocesis, situm et fundatum juriumqae et eiusdem capellanie
pertiuentium saorum omnium possessionem posui, et, adhibi-
tis solcmnitatibus in talibus solitis et consuetis, sufficienter
induxi. ilonorabilibus viris dominis, Petro Gryse, de Rollario
et Willelmo Mule, de Caechtem, vestre diocesis presbyteris
et curatis , in corroboratione premissorum vocatis et ibidem
tune astantibus. In cujus rei testimonium , sigiilum christia-
nitatis vestre Bollariensis antedicte presentibus apposui.
Anno Domini millesimo quadringentesimo quinquagesimo
octavo , mensis Septembris die vcro ultima.
BUMBEKE, 1867.
A. Anoillis.
179
ESSAI
SUR
LE nPE ET LE CARACTÈRE DE LA SCULPTURE
EN BELGIQUE.
Le but de ce travail est purement pratique.
Vouloir aider de quelques conseils l'artiste qui
restaure des sculptures du moyen-âge ; le diriger
dans ses travaux; lui indiquer, quand il com-
plète par des statues un édifice ancien, les
principes qui guidaient les imagiers ; les lui faire
connaître d'une manière à la fois simple et
précise ; telle est la tàclie que nous nous sommes
imposée.
Cependant nous croyons devoir signaler , avant
tout, les différences qui existent entre l'art
d'autrefois et celui d'aujourd'hui, et prémunir
les sculpteurs contre l'application aux figu-
180
res du moyen-ùge de certains principes de Té-
cole classique.
Le caractère de la statuaire du moyen-âge
est tellement opposé à celui de l'art classique,
qu'une qualité de l'un devient parfois un grand
défaut dans l'autre. Ainsi, en ce qui concerne
l'exécution des statues modernes, l'artiste en
étudie avec soin la pose, recherche souvent le
mouvement, tâche d'achever parfaitement l'œu-
vre, établit une harmonie complète entre les
différentes parties de la figure et fait des détails
qui peuvent être vus de près.
n n'en est pas de même des sculptures du
moyen-âge. Pendant la période byzantine elles
montrent souvent dans les scènes des attitudes
violentes et dramatiques. Ensuite, par leurs
poses naïves , elles n'offrent plus rien qui annonce
des études académiques; elles ont peu ou point
de mouvement et des détails très-imparfaitement
achevés dans la sculpture destinée â l'ornemen-
tation des édifices. Celle-ci produit un grand
effet par les masses et les contrastes entre les
manières dont sont traités les étoffes, les or-
nements, les chairs et la chevelure; en un mot,
les imagiers travaillèrent à la grande sculpture
comme nos peintres de décors, qui, en recher-
chant l'effet, négligent les détails et jettent à
grands coups de pinceau leur idée sur la toile.
En ce point, leur manière de procéder diffère
181
essentiellement de celle des peintres du moyen-
âge, qui, fidèles aux traditions des miniaturistes,
exécutèrent avec amour les détails les plus mi-
nutieux. Toutefois , la petite sculpture , celle
sur ivoire , par exemple , devint souvent une œu-
vre de patience et de minutie.
Les artistes du moyen-âge devaient en outre
compter avec les modes des costumes , et suivre
les formes qu'elles prêtaient au corps humain,
tandisque ceux de l'école classique traitaient
le plus souvent le nu couvert ou non d'une simple
tunique ou d'une draperie quelconque.
La manière dont les deux écoles drapaient
leurs statues, offre également des contrastes no-
tables. Les étoffes légères et tordues des anciens
présentaient souvent dans les draperies des dé-
tails de plis. Pendant le moyen-âge, surtout en
Belgique et en général dans les pays septen-
trionaux , où il faut des costumes amples et épais ,
les vêtements, particulièrement ceux de drap,
se prêtaient merveilleusement aux grandes lignes
des draperies. Celles-ci sont presque toujours
ondoyantes , simples , rarement tourmentées , par-
fois anguleuses par suite de l'introduction des
métaux précieux dans les tissus ou lorsque, par
les procédés de fabrication, les étoffes deviennent
raides. Dans ce cas, les artistes et spécialement
ceux de Belgique, imitaient les draperies cassées,
par la raison que, voulant rester fidèles à la
nature, ils copiaient ce qu'ils avaient sous les
yeux.
18-2
Obligés de lutter avec les dimensions impo-
santes des édifices quils devaient orner, les
imagiers créaient les contrastes des ombres et
des lumières par les masses. Lorsque leurs œuvres
étaient placées à une certaine hauteur , ils fouil-
laient profondément les creux; surtout dans le
nord, où, même pendant l'été, un ciel presque
constamment voilé, permet rarement au soleil
de jeter l'éclat de ses rayons sur les sculptures.
Ils rachetaient, par la combinaison des ombres
bien prononcées et des grands clairs, les effets
que notre climat refuse à leurs œuvres, comme
à celles des architectes (1). Les statues desti-
nées à l'ornementation des parois des murs étaient
toujours couvertes de dais, de tourelles ou de
baldaquins pendant la période ogivale. Etablis-
sant une harmonie parfaite entre les différentes
parties de la construction, elles continuaient
les grandes lignes archi tectoniques qu'elles étaient
appelées à décorer.
On comprend donc que , peu faites pour être
vues isolées ou de près, elles servaient pour
ainsi dire exclusivement d'accessoires et à Tor-
nementation des édifices , sauf sur les tombeaux
et dans les retables. Rarement les statues du
moyen-âge, principalement dans le nord, con-
stituaient des monuments isolés.
(1) La polychromie était un des procédés les plus puissants
auquel les artistes du moyen-âge ont eu recours lorsqu'ils vou-
Ijicnt produire de l'effet en créant des sculptures.
183
La statuaire, n'étant le plus souvent que l'ac-
cessoire des édifices, devait subir, outre l'in-
fluence des modes dont nous venons de parler,
les modifications que l'arcliitecture subit elle-
même à différentes époques (1). Indiquer ces
changements, c'est faire connaître les transfor-
mations par lesquelles a passé la statuaire. Pour
les comprendre, il faut étudier l'art architec-
tonique, qui, pendant le moyen-âge, était cultivé
par des artistes, dont la plupart s'appliquaient
aussi à la sculpture et à la taille des pierres.
Les observations que nous venons de faire
ont trait seulement à l'ordonnance des figures;
mais il en est d'autres encore, plus importantes,
qui concernent la partie intellectuelle de l'art;
nous voulons parler du génie particulier qui
distingue les productions classiques de celles
créées pendant la période dont nous nous occu-
pons.
Sous ce rapport, l'opposition des principes
qui guidaient les deux écoles est très-tranchée.
Elle s'explique par la différence de leur origine.
Quand Emeric David se demande quel Dieu
donna la sculpture à la Grèce, il répond sans
(1) Celle corrélalion, qui nous fera souvent parler de l'architec-
ture, a élé traitée, enlre autres, par Fûssli, Zurich und die Stade
am Rhein T. I, p. 273.— Fortoul, L'Art en Allemagne , T . I, p. 557.
Renan, dans la Revue des deux mondes, Juillet 1863, p. 218. —
H. Tabbé Texier qualifie la statuaire de sœur et compagne de
rarchitecture, bors de laquelle elle n'existe pas au moyen-âge,
Diûron t Annales archéologiques, T. IX, p. 193.
184
hésiter : c'est TAmour. " Apollon, ajoute-t-il plus
loin, Mercure, Mars aux reins vigoureux, le
joyeux Bacchus, les Muses aux tresses d'or,
les Grâces aux joues brillantes, la fraîche Hébée,
Tritogenie aux yeux bleus, Proserpine aux
beaux bras , Diane aux belles jambes et d'autres
déesses, toutes également propres à enflammer
le désir, naquirent. „
Pourquoi l'Amour? Parceque les artistes de
l'antiquité donnaient à leurs statues l'expression
de la vie et des passions humaines, la grâce
et la fierté, la beauté des formes extérieures,
qu'ils regardaient comme le complément indis-
pensable de l'homme. Rien n'est beau, dit Aris-
tote , que ce qui est bon ; précepte que les philo-
sophes anciens de toutes les écoles ont adopté.
Platon, Xen^phon, Zenon, Epicure, Hippocrate
l'ont répété à satiété. Les statues classiques,
même celles qui ont un caractère religieux,
représentaient si bien l'être humain dans la splen-
deur idéale de la beauté physique, qu'Aristote
disait avec raison: l'homme fit les dieux à son
image.
Si nous interrogeons l'histoire, si nous lui
demandons qui fit éclore la sculpture du moyen-
âge, elle répond: le catholicisme et la féodalité,
les deux bases de la société à cette époque,
et dont nous trouvons partout les éléments dans
les institutions , les mœurs , les usages , les écrits ,
la poésie , partout enfin où se montrent l'homme
et son génie. C'est ainsi qu'on s'explique com-
I8S
ment nos pères ne connaissaient point d'autres
statues que celles de Dieu, des saints, des per-
sonnages bibliques, des Vertus, des Vices, du
bon et du mauvais Génie, des souverains, des
princes et des seigneurs; comment les effigies
des ecclésiastiques et des bourgeois trouvaient
place seulement sur les ex-voto, les tombeaux,
les culs-de-lampe et les chapiteaux des colonnes;
pourquoi la statuaire du moyen-âge allait s'in-
spirer dans la bible, dans le nouveau testament,
dans la légende dorée et dans l'histoire, seu-
lement quand elle s'occupait de princes.
Les sculptures du moyen âge, consacrées au
culte sont en général empreintes d'un sentiment
chrétien et austère, d'un caractère de grandeur
et de convenance. Ni les idées graves et reli-
gieuses de nos ancêtres, ni les principes de la
vie sociale, ni l'aspect de nos paysages, sou-
vent si tristes par les brumes du nord, ne leur
auraient communiqué l'entrain des Italiens et
moins encore inspiré la fierté des productions de
l'école française. A leur avis, l'esthétique chré-
tienne n'avait d'autre objet que la matière spi-
ritualisée, l'aspiration vers Dieu, le sentiment
des vertus chrétiennes et l'abnégation complète
de toute passion mondaine. C'est ainsi qu'ils
donnaient à leurs statues un caractère de gravité,
de grandeur et de majesté qui domine l'enve-
loppe souvent informe de l'image.
Grâce à ces sentiments si profondément reli-
gieux , l'artiste , par une sorte d'instinct , faisait
186
respirer dans ses productions la noblesse et la
décence, et transformait cet art entre les mains
des maitres comme entre celles des apprentis ,
en un art d'expression et de foi. L'être humain
est aussi ennobli sous le rapport spirituel , tan-
disque l'art ancien se contente de l'embeUir
sous le rapport physique.
Qu'on ne s'y méprenne pas. Nous ne voulons
point contester au classicisme le mérite du beau,
ni essayer de lui enlever la vie et le mouvement.
Nous n'entendons pas faire passer les productions
du moyen-âge comme empreintes du caractère
sublime de l'art; mais nous les indiquons comme
réunissant des sentiments élevés et chrétiens.
Entre la pensée qui animait les artistes de l'anti-
quité et celle dont s'inspiraient ceux du moyen-
âge, il y a la différence du paganisme au christia-
nisme , de la matière à l'esprit. Là où les païens
développaient la poésie et le sensualisme, les
chrétiens obéissaient au sentiment religieux et
aux. exigences de la féodalité, et par cela même
produisaient plus de variété dans l'expression.
" Les images parlent, dit Jean de Damas. „ ** Elles
sont, écrit S* Grégoire à l'évêque Serenus, des-
tinées à ceux qui ne savent pas lire, afin qu'ils
voient sur les murailles ce qu'ils ne peuvent ap-
prendre dans les livres. „ Lorsque saint Grégoire-
le-Grand s'adresse à Tempereur Léon, pour lui
reprocher ses violences contre les images, il
s'écrie : ^ que sont nos églises , sinon les ouvrages
des hommes, des pierres, du bois, de la chaux
187
du mortier! Mais elles sont ornées par les
peintres, qui y retracent les histoires de Jésus-
Christ et des Saints. Les chrétiens y emploient
leurs biens ; les pères et mères tenant les petits
enfants nouveau-nés , leur montrent du doigt les
histoires, ou aux pauvres gens et aux gentils
convertis. Ainsi ils les édifient et élèvent leur
esprit et leur cœur à Dieu. ^
Ce que les artistes chrétiens recherchaient
avant tout, comme le prouve cette citation , c'était
de saisir, par leurs œuvres, l'âme du specta-
teur, de le pénétrer de l'esprit qui les animait,
de lui communiquer leurs convictions et leurs
croyances. Moins préoccupés des principes de
l'art que de l'idée de produire des œuvres pieu-
ses, ils s'attachaient d'une manière absolue à la
pensée, en créant parfois des images dont sou-
vent l'infériorité sous le rapport matériel, est
plus sensible que dans les productions de l'art
antique (1).
Toutefois cette imperfection apparente de la
statuaire du moyen-âge, n'est pas, comme on
le croit communément, un des caractères dis-
tînctifs de l'art à cette époque. La contorsion
des membres , la raideur des formes , les défauts
de connaissances nécessaires en perspective et
les fautes d'anatomie ne forment pas nécessai-
(1) Le moyen-âge et la renaissance, peinture et sculpture; — Du
Sommerard, Les arts au moyen-âge, T. I, qui traite de Tari chré-
tien. — Didron. Annales archéologiques, T. IX, p. 193, où se trouve
on anicle de M. Tcxier, inliiulé: Statuaire chrétienne.
188
rement le cachet des œuvres du moyen-âge. Le
croire serait se soumettre à un préjugé auquel
les belles productions des grands maîtres de
l'époque donnent un démenti formel. Si le moyen-
âge a . vu naître un grand nombre de statues
imparfaites ; si bien souvent des artistes de cette
période ont méconnu les règles des proportions,
s'us n'ont pas toujours su animer leurs produc-
tions, c'est parceque les médiocrités ont été
nombreuses alors comme aujourd'hui, comme
à toutes les époques; c'est parcequ'ü y a eu
peu d'artistes qui ont su allier l'exécution maté-
rielle à la pensée et à l'expression. Ne serait-il
pas téméraire de se faire une idée de l'art des
Etrusques par la raideur et l'immobihté des
figures dessinées sur les vases? Que l'iconophile
étudie entr'autres chefs-d'œuvres du moyen- âge,
les beaux rehefs de l'église de Wechselbourg,
les magnifiques sculptures de la porte d'or à
Freiberg, les travaux de Jean et de Nicolas de
Pise, de fra GugUelmo Agnelli, d'Amulpho del
Cambio, de Giacomo délia Quercia (1), de Thimon
de Salzbourg, les statues des dômes de Naum-
bourg , de Cologne , de Mayence , de l'église de
Rheingau, des cathédrales de Reims, de Char-
tres, d'Amiens, de Rouen, de Strasbourg, les
magnifiques productions de nos compatriotes.
(1) Perkins, Toscan sculptors, a bien apprécié au l. I, les
œuvres (Je ces artislcs.
IS9
tels que Sluter, de Baerze etc. etc., et il se
convaincra que les maîtres du moyen-âge savaient
aussi produire des prodiges de perfection et de
beauté; ils reconnaîtront que si l'antiquité s'est
distinguée par une grande pureté dans la pro-
duction du nu, le moyen-âge lui a été souvent
supérieur dans l'expression, dans l'arrangement
des étoffes et des draperies. Vouloir juger du
moyen-âge par la médiocrité de quelques pro-
ductions, c'est prétendre se faire une idée de
la peinture moderne -par les enseignes de caba-
rets et les boites de Spa; c'est apprécier la
sculpture de nos jours par les poupées de Nurem-
berg et les quincailleries du Tyrol.
Malgré les imperfections des œuvres du moyen-
âge, les artistes arrivaient presque toujours à
leur but, quand ils voulaient toucher le cœur.
S* Grégoire de Nysse n'a-t-il pas été ému jus-
qu'aux larmes à la vue d'une peinture repré-
sentant le sacrifice d'Abraham? Le jugement
dernier, peint en 833 par le moine Methodius ,
dans le palais de Bogoris, ne produisit-il pas
sur le roi des Bulgares un effet tel qu'il re-
nonça au paganisme? (1)
Si un artiste veut communiquer un sentiment
quelconque religieux ou mondain , il doit d'abord
le ressentir lui-même. La charmante tradition
de Pygmahon n'est que la réalisation entière
(1) Le Moyen-âge et la renaissance, peinlurcs.
190
de cc principe. Pourquoi l'art purement romain
n'est-il jamais parvenu à la hautem* de celui
de la Grèce? Précisément parceque, peu déve-
loppés chez les classes supérieures de Rome,
les sentiments religieux y étaient considérés
comme des moyens politiques, à tel point que
toutes les divinités de tous les peuples vaincus
trouvaient place dans le Panthéon. Les convic-
tions faisant défaut chez les artistes romains,
ils ne pouvaient les comprendre ni les inter-
prêter comme le faisaient les Grecs. Le droit,
l'administration, la guerre étaient les éléments
de la vie du Romain, tandisque le Grec aimait
sa religion et se passionnait de poésie.
L'expression des têtes fut un des auxiliaires
les plus énergiques dont se servaient les artistes
du moyen-âge. C'était surtout par ce moyen
qu'ils arrivaient à leur but. Mêlant la sainteté
à la grâce angélique, la majesté au calme, la
naïveté au réahsme, le moyen-âge produisit des
types de physionomies inconnus jusqu'alors et
dont le caractère se modifie à chaque époque.
Ils nous frappent par leur originalité et leur
diversité.
Ces qualités, qui font le désespoir des artistes
modernes, les arrêtent, les font hésiter et les
déroutent souvent à tel point, qu'en voulant
imiter ces types, ils donnent parfois à leurs
figures une expression froide ou outrée; et lors-
qu'ils copient, ils interprêtent matériellement
leur sujet sans y mettre cet esprit et ce senti-
191
ment, dont les imagiers possédaient le secret,
et qui appartient à lem* époque seulement.
Le motif de cette impuissance s'explique faci-
lement. Si nos artistes ne peuvent reproduire les
physonomies des différentes époques du moyen-
âge, c'est parceque le type en a disparu. Elles
changent avec la société et se modifient avec
l'esprit du siècle. La tête sereine et calme de
l'Égyptien est l'image de l'organisation politique
de son pays, où une vie toute administrative
prescrivait à chaque individu , dès sa naissance ,
le rôle qu'il devait remplir dans la société jus-
qu'à sa mort. L'expression résignée des traits
du musulman est le résultat des lois du fata-
lisme qu'il adopte. Pendant le moyen-âge, les
hommes avaient généralement de la foi; ils
étaient façonnés à la féodalité et se soumirent
à ce système, malgré le désir d'y échapper
par l'organisation des communes. Peu habitués
aux roueries des époques postérieures, ils étaient
doués d'une naïveté , qui nous charme dans leurs
écrits, comme dans leurs productions artistiques.
Là nous pouvons les étudier avec leurs qualités
et leurs défauts.
Nous l'avons déjà fait remarquer plus haut,
un des caractères distinctifs de l'art du moyen-
âge est la diversité des formes. Elle est le résul-
tat de la vie active, le produit des éléments
divers de la civilisation qui venaient se heurter,
se contrebalancer et enfin se marier dans la
société; elle est la conséquence de l'individua-
19-2
lisme et des libertés communales , la suite néces-
saire de la multiplicité des écoles qui surgirent
de toutes parts, des petites nationalités qui se
formèrent en grand nombre et des divisions
géographiques des diocèses, lorsque l'art gran-
dissait sous rinfluence du clergé. Rarement le
moyen-âge connut un type traditionnel; jamais
il ne put se résigner à l'adopter définitivement;
et il ne manqua pas de se débarrasser des
régies contraires à l'individualisme.
Quand nous disons que le moyen-âge n'aimait
pas l'immobilité des types, nous nous trompons
peut-être sur un point. Nous voulons parler de
l'expression d etonnement que les artistes don-
naient souvent à leurs figures. La Vierge reçoit
avec surprise le messager céleste qui lui an-
nonce sa destinée; saint Joseph lève les mains
à la vue de Tenfant Jésus; les apôtres sont
ébahis autour du Christ, les païens stupéfaits
à la vue des martyres ; ceux qui assistent aux
scènes les moins émouvantes sont toujours émer-
veillés. Point de groupe sans spectateurs ébahis,
point de spectateurs ébahis qui ne lèvent au
moins une main en signe d'étonnement.
Ce geste n'est pas aussi affecté, ni aussi re-
cherché qu'on pourrait le croire. Il est le résul-
tat d'un sentiment qui prédominait pendant le
moyen-âge, Tépoque du merveilleux. C'est à une
pareille propensiofi que nous devons les tradi-
tions populaires; c'est aux convictions inspirées
par le merveilleux qu'est dû le caractère de
195
grandeur des poésies du moyen-âge ; c'est à une
pareille disposition d'esprit que nous devons les
scènes d'étonnement , dont les artistes de cette
période sont si prodigues dans leurs composi-
tions. Les statues des personnages laïques avaient
aussi leur type spécial: un caractère de conve-
nance et de majesté toute mondaine, une pose
tranquille, une expression de calme et de force
indiquent le souverain, le prince, le seigneur
féodal, le dominateur investi de la puissance
terrestre, le dispensateur des privilèges, l'être
supérieur qui sait commander à ses semblables
et s'en faire obéir. Il est le chef par la grâce
de Dieu, le représentant de la puissance divine
sur la terre, qualification que lui donnent par-
' fois les écrivains du moyen-âge.
Le prêtre et le religieux ofirent un autre ca-
ractère. Dans les représentations que les artistes
en font, dominent l'austérité, la tranquillité
d'âme, le sentiment de la dignité personnelle
et des convenances, la méditation et un grand
calme.
Le ciseau du sculpteur prête au bourgeois
une physionomie qui le fait connaître immédia-
tement. Ici, sur une clef de voûte, le compagnon
d'un metier s'occupe attentivement de ses tra-
vaux; là, sur un cul-de-lampe, un personnage
fait des efforts inoms sous le poids de la maçon-
nerie qui semble l'écraser -et sous laquelle il
s'affaisse; plus loin, sur les miséricordes des
stalles un fou, le frondeur par excellence des
IL 15
i94
travers de la société, pousse sa tête ricanante.
Partout les traits du bourgeois et de l'ouvrier
indiquent les luttes communales, la préoccupar
tion du travail, une grande énergie, mêlée à
une spirituelle bonhomie.
Les scènes hardies sont parfois admises dans
les bas-reliefs conMne tenant à certaines idées
réalistes. EUes furent introduites dans l'art lors
de sa sécularisation (1). L'artiste reproduisit
naïvement sur la pierre et le bois , les vices
tels que la bible les mentionne , et avec la même
intention. La rivalité entre le clergé régulier
et séculier se montre-t-elle dans la satire, l'ar-
tiste fait des caricatures dont la bonhomie nous
charme; mais nulle part l'obscénité n'est admise
pour Tobscénité elle-même; jamais le christia-
nisme n'aurait toléré la représentation de ce
vice qu'il blâmait si sévèrement chez les païens,
et il devait le souffrir d'autant moins lorsque
l'art était presque exclusivement du domaine des
écoles ascétiques. Si l'immoralité se manifeste
(1) Ces scènes sonl cependant plus rares qiron ne le suppose
communément. NVt-on pas soutenu que la cathédrale de fiatis-
bonne renferme un groupe figurant un moine qui embrasse une
religieuse, tandisqu*il représente simplement la visilation? N*a-t-on
pas vu des scènes de Sodome et de Gomore dans quelques bas-
reliefs de riiôtel-de-ville de Louvain, où il s'agit tout bonnement
de la jeune fille rcssuscilée par le prophète? A Walcoun on a
vu des indécences dans Iq^ ^gures des stalles» qui représcnlcnt
les vices. 11 faut se méûer des interprétations obscènes, contre
lesquelles s'élève M. Braun, Tun des collaborateurs de VOrganfitr
christliche Kunst,
495
dans quelques poésies du moyen-âge, elle est
due à de vieilles réminiscences et aux mœurs
corrompues du midi ; elle est due à des écrivains
séculiers qui faisaient leurs récits dans l'inti-
mité, dans les châteaux, dans les demeures des
grands, d'où us ne pouvaient jeter le scandale
au milieu du public ; tandisque la sculpture était
tin livre ouvert à tous, aux grands comme aux
petits , au clergé comme aux laïques. Et avant
de se compromettre aux yeux des masses , l'ar-
tiste devait y regarder à deux fois.
n.
Passons de la théorie à la pratique , des géné-
ralités aux détails des figures et à la manière
de les traiter pendant les diverses époques (1).
Deux écoles célèbres, dont l'influence' s'est
longtemps maintenue, avaient été formées pen-
dant l'antiquité: l'école grecque et l'école ro-
maine , laquelle n'était , en définitive, que la fille
de la première, avec un melange d'éléments
appartenant à l'école étrusque.
Après avoir atteint leur apogée, elles dé-
clinèrent toutes avec les civilisations qui les
avaient créées. A Constantinople , comme à Rome,
les rapines, les désordres, les révoltes, la ty-
rannie, les cruautés, enfin, tout ce hideux cor-
tège d'une société décrépite, avaient porté à
(1) Nous no citerons pas dans ce travail toutes les srulplurcs
que la Belgique a produites, mais seulement les principales.
196
l'art les coups les plus funestes. A Rome sur-
tout, la décadence fut complète, tandis qu'à
Constantinople les artistes, encore entourés des
productions de l'antiquité , surent en tirer parti ,
mais en négligeant l'étude de la nature. Le
manque de créations et la tendance générale à
l'imitation, conséquences nécessaires de cet état
de choses, mena à Byzance l'art à une dégra-
dation successive. Reduit au simple rôle de ma-
nœuvre, l'artiste n'eut plus d'initiative, il ne
demandait plus à la nature le secret de la beauté
et des formes, et ne produisit que des imitations,
en suivant les caprices aveugles de la mode.
Pendant la persécution que les iconoclastes
exercèrent à Constantinople, des moines grecs,
dépositaires des traditions de l'art, se réfugièrent
en Italie. Par la nouveauté du type qu'ils y in-
troduisirent , la richesse de l'ornementation et
une réputation bien établie, leurs œuvres, dont
un éclatant succès affirma d'abord la valeur,
exercèrent dans leur patrie adoptive une in-
fluence extraordinaire (1). Enfin, l'art que les
rois barbares de l'Italie avaient soutenu avec
enthousiasme, se fit de nouveau jour dans ce
pays pendant le x® siècle. Venise éleva l'égUse
de S*-Marc, dont les plans furent dressés par
un architecte de Constantinople (2). Pise, en
{{) PerkjïiB 9 Toskan sculplors,T. I, introduction, p. xlvi. La-
barle» HisL des arts industriels, T. I, p. 106 et 107.
(2) Schnaase, Gescichte der bildende Kûnste, iv, p. 178. ~ Mo-
rotini, Hist, délia cita di Venetia, liv. iv, p. 92.
197
construiôant son dôme, suivit cet exemple, et
fit venir de Grèce des fragments antiques pour
servir de modèle à ses artistes. Grado, Tercello,
Brescia, Bergame, Novara et d'autres villes en-
core suivirent l'élan donné; c'était à qui encou-
ragerait l'art, à qui élèverait les édifices les
plus beaux et les plus somptueux.
Par suite de l'introduction de l'élément byzan-
tin en Italie, deux écoles s'y formèrent. La
première, l'école grecque ou byzantine, suivit la
marche ancienne, dont les traits caractérisques
sont les proportions élancées outre mesure, une
certaine correction et une délicatesse achevée
dans l'exécution; la seconde, l'école romaine ou
latine, dont les productions trapues, lourdes,
massives et rustiques péchaient par des formes,
et un faire diamétralement opposé à ceux de^
Byzance,
Ces deux écoles exercèrent leur influence en
Italie, dans les pays voisins, en France, en^
Belgique et de là dans tout le Nord (1). Tant
il est vrai de dire qu'en fait d'art , comme dans-
toutes les autres branches des connaissances hu-
maines, les civilisations ne meurent pas, et qu'en
paraissant agoniser, elles ne font que se préparer
à une métamorphose complète. Byzance trans-
(l)ThéophaDie, épouse d*Otton II, empereur d'Allemagne, et pe-
tite-fille de Constantin Porphyrogenèle, introduisit, pendant le x* siè-
cle, des artistes grecs dans sa nouvelle patrie , tandisque Didier, abbé
du Mont-Cassin, fit venir de Gonstanlinople des artistes en tout
genre pour enseigner les arts dans les écoles de son monastère
198
mit ses productions et son art à l'Italie ; lltalie
les transmit à TEurope chrétienne, soit par ses
propres artistes, soit par ceux de 1 étranger,
qui vinrent s'y former (1).
m.
n serait peut-être difficile, pour ne pas dire
impossible , d'établir, au moyen des monuments ,
cette filiation quant à la sculpture en Belgique.
Mais comme cet art n'a jamais marché seul, et suit
le mouvement plastique en général, il est per-
mis de s'en former une idée par la comparaison.
Prenons, par exemple, comme point de départ,
la gravure et la ciselure , qui , par leurs moyens
techniques, se rapprochent le plus de la sculp-
ture.
Pendant la période mérovingienne, les mon-
naies présentent des types qui tiennent à la fois
de la civilisation franque, jeune, vigoureuse et
barbare, et de la civilisation byzantine et ro-
maine , vieille, décrépite et usée (2). Les monnaies
frappées dans les ateliers belges, sous le règne
(1) Un ecclósiasliquc italien du nom de Jean, qui s*occupait
avec succès de la peinture, résidait h Licgc vers 1008 et semble
y avoir exercé une grande influence (Perlz, Monumenta t. ix, p. 729,
t. vin» p. 267; Chapeau ville, Gesta pontificum Leod. 1.\, p. 230).
Baldinuci cite au nombre des artistes qui résidèrent à Florence
pondant le xiv* siècle, un Belge, qu'il nomme magnifico Petro
Joanni Teutonico vel de Bramantia (Brabantia), éd, de Muratori
T. Il, p. 160.
(i) V. en ce qui concerne la période mérovingienne, Lehurou,
InsliliiUons mérovingiennes.
199
des Mérovingiens 5 représentent un profil d'em-
pereur, un type plus ou moins romain, mais
barbare avant tout. Au revers se montre une
croix, le signe du triomphe définitif du chris-
tianisme. Le faire de ces pièces, dont les ate-
liers d'Anvers, de Dinant, de Huy, de Maestricht,
de Namur et de Tournai, ont fourni des speci-
mens, dénote une sécheresse et une dureté de
burin , qui est le résultat d'une imitation faite par
une main maladroite, mais ferme et vigoureuse.
Interrogeons à leur tour les tombes. Là les
ciselures des armes, des ustensiles et des bijoux
appartiennent par leur caractère à l'école byzan-
tine, avec un mélange parfois bien prononcé
d'un art encore primitif. Le tombeau de Chil-
péric, à Tournai, et ceux d'autres Francs , qui ont
été trouvés en Belgique , et les sépultures mises
au jour dans le nord de l'Europe, renferment
des objets qui ont un cachet oriental si bien
caractérisé, que les archéologues se sont demandés
si ces objets appartiennent au pays ou ont été
introduits de l'étranger. Dans l'occident, comme
dans l'orient les formes sont acerbes et aiguës,
le modelé est grossier, incorrect et à vives
arêtes , tel que Byzance en avait légué le type
au reste de l'Europe. Les barbares, en l'imitant,
marquèrent cet art de leur empreinte.
IV.
Sous les Carlovingiens , même système.
La civilisation des vaincus, comparativement
200
plus avancée que celle des vainqueurs , continua
à exercer son influence. Rome, dont l'empire
franc s'était porté héritier, fut. encore tout-
puissant, malgré sa faiblesse, et continua ses
conquêtes intellectuelles. Charlemagne , comme
tous les Francs, aime l'art; il s'inspire de la
civilisation du midi et veut la greffer sur l'élé-
ment germanique. Dans ce but il amène vers
le nord des objets d'art, y introduit des maté-
riaux et des ornements enlevés aux monuments
anciens, pour les employer à ses constructions
nouvelles (1). Si les Normands n'étaient venu
arrêter l'élan qu'il avait imprimé à la civilisa-
tion, l'Europe aurait été romanisée, en conser-
vant néanmoins un certain caractère de rudesse:
arts, sciences, manière de vivre tout aurait rap-
pelé les conquérants du monde.
n n'en fut pas ainsi. Le génie du Nord reçut
quelques atteintes; mais les événements le sau-
vèrent. Les invasions des Normands firent dis-
paraître dans notre pays tout ce que les Carlo-
vingiens y avaient fait et le temps fit le reste.
Du trésor de l'abbaye de St-Trond, dont la
chronique de ce monastère donne une longue
nomenclature dressée en 870 (2) ; des autels d'ar-
gent et des peintures qu'Eusèbe , abbé de Lobbes,
fit exécuter vers 974 dans l'église de son monas-
(1) Sighart, Geschichte der Bildendekunst in Bayern, p. 103. V.
aussi E^inliard , Vita Karoli Mogni, chez Duchesne. T. II, p. 109.
[2) l»cri2, Monumenta, Scrlplores, T. XII, p. 230.
201
tére (1); des temples élevés sur notre sol par
la race carlovingieime; des villas que ses mem-
bres y habitaient, il n'y a plus que des sou-
venirs (2).
L'art n'eut donc plus de specimens qui pussent
le guider; et sans le secours du clergé, qui
resta dépositaire des traditions anciennes, il au-
rait dû vivre de ses propres forces , et peut-être se
frayer une route nouvelle. Mais le temps n'en
était pas encore venu. Si, par suite des inva-
sions des barbares du Nord, les bases de la
vie sociale ont été profondement modifiées, l'art
ne put encore se ressentir immédiatement de ce
changement.
Nos églises possèdent quelques rares specimens
de sculpture sur ivoire que l'on attribue à tort
à cette époque. Il serait difficile de décider s'ils
sont l'œuvre d'artistes belges ou étrangers. Un
diptyque de l'église de Genoels-Elderen, con-
servé actuellement dans le musée d'antiquités
à Bruxelles, est une sculpture sur ivoire très-
remarquable. Son style, qui appartient entière-
ment à l'école italienne, et les ornements de
l'encadrement remontent, d'après l'opinion com-
mune, au TK.^ siècle; mais ils nous semblent bien
plus modernes (3).
(I) Ibid. T. IV, p. 70.
(3) La chapelle carlovingieoDe de Nimègue est encore debout.
V. Oltmans, Description de la chapelle carlovingienne de Nimègue.
(3) Nous nous proposons de traiter un Jour cette question à
part. Qu'il nous suffise de dire, pour le moment, que la scène de
-20-2
Le premier feuillet représente, entre deux
anges, le Christ foulant aux pieds les quatre
monstres de l'Apocalypse. Dans le second, qui
est divisé en deux parties, sont représentées
TAnnonciation et la Visitation. Ce travail, aux
formes raides, aux draperies perpendiculaires
et tuyautées, est d'un modelé peu développé,
et en général très mal interprêté. La myologie
n'y est pas observée; les mains, les pieds n'ap-
partiennent pas à l'être humain. Malgré ses
défauts, le diptyque de Genoels-Elderen a des
qualités. L'aspect n'en est pas dur comme dans
la plupart des sculptures de l'époque carlovin-
gienne; la composition n'offre aucun désordre;
elle dénote même une certaine sagesse dans
l'ordonnance et de l'expérience en ce qui con-
cerne les effets de la perspective. Par exemple,
le livre que tient le Sauveur est bien posé;
les proportions des figures ne sont pas outrées.
Celle du Rédempteur est empreinte d'une certaine
majesté. Enfin, le travail décèle une certaine
habileté d'exécution (1).
Le magnifique trésor de l'égHse de Notre-
la Visitation présente une singulière analogie avec celle qu*offre
un ivoire de la cathédrale de S(/lerne. M. Schulz, l*auleur des
Denkmaler in Unter-Italien, allribue cet ivoire, avec beaucoup de
probabilité, au XII» siècle (T. II, p. 898 el la pi. 89, f. IV).
(1) Le Christ foulant aux pieds les quatre monslrcs est également
posé entre deux anges dans la cathédralelTroya ; mais Tordonnance
en diffère essentiellement du dyptiquede Gcnoels-Eldcren. V. Schulz,
Denkm&lcr in UnUr-Ilalien.
203
Dame à Tongres renferme un ivoire d'un travail
supérieur, qui semble accuser une main très-
exercée. Il représente le Christ en croix entre
rÉglise et la Synagogue, la Vierge et saint
Jean. Au-dessus sont figurés la Main divine , deux
anges, le soleil et la lune; au-dessous la résur-
rection des morts (1).
Simplicité des formes, sobriété dans la com-
position, netteté de dessin, modelé bien compris,
harmonie complète dans toutes les parties, cal-
culs de l'agencement des draperies qui prennent
un noble développement, rare à cette . époque,
telles sont les qualités distinctives de cette
œuvre que l'on attribue généralement, à la fin
du IX® siècle, mais qui nous semble plus moderne.
Si, dans le dyptique de Genoels-Elderen , le sculp-
teur a voulu éviter les profils , l'auteur de l'ivoire
de Tongres les a îaffectionnés et traités d'une
manière remarquable, surtout ceux de la Vierge
et de S^ Jean.
Deux autres ivoires, dont l'un est d'une date
postérieure à l'autre, et servant tous deux de
couverture à un évangéhairé de la cathédrale
de Tournai, semblent , par leur caractère , appar-
(1) Cahier etMartène, Mélanges d'archéologie. T. II, pi. Vï. Revue
de Vart chrétien, T. IV, p. 449. Schaepkens, Le Trésor de Vart
ancien, PI. YlII. A cette époque florissail un artiste irès-capabie.
Tulilo, poète, sculpteur, peintre, orfèvre et musicien, travaillait
dans le monastère de S^Gall, à Mayence et à Metz. Un ivoire sculpté
par lui et qui se trouve dans la bibliothèque de S*-Gall. permet
d'apprécier son beau talent. V. Ekkehardl Catuum, 5. Galli apud
Pcrtz, Monum. Script. T. il, p. 88, 89, 94, 97.
20 i
tenir à la Belgique (1). Le premier représentent
S* Nicaise entre S* Florent et S* Jocond, est
d'une certaine dureté de facture; les contours
en sont rudes et le modelé est loin d'égaler,
par la beauté des formes , celui de l'ivoire de
Tongres. Si relatif que soit le mérita de cet
objet, il n'en est pas moins remarquable , comme
specimen de la sculpture sur ivoire.
Dans le second compartiment figurent trois
scènes superposées, représentant les résurrec-
tions de la fille de Jaïy, du fils de la veuve de
Naïm et de Lazare. Malgré les proportions
par trop élancées que l'artiste a données à
ses figures, celles-ci présentent des détails assez
agréables. L'inflexion du Christ dans la scène
supérieure a de la grâce et de l'aisance ; le groupe
de la jeune fille, soutenue par la mère, est très-
bien compris.
L'évêque Notger de Liège possédait un évan-
géliaire orné d'une couverture en ivoire sculpté ,
que l'on regarde aussi comme appartenant à
l'époque pendant laquelle il occupait le siège
épiscopal (2). Sur cette couverture se trouve
(1) BuUelin de la société hisL et lût. de Tournai. T. IV, p. 387.
Exposition de Malines.
(2) F'iess , Catalogue des mss. de la Bibliothèque de Liège, p. 7. —
Bulletin de rinstitut archéologique, T. II, p. 547. L'écriture de Tévan-
{^éliaîre appartient incontestablement au x* siôde et non au viii%
comme le soutient le baron de Crassier. Quant à la couverture,
elle nous semble d'une date postérieure, malgré rinscription : En
ego Notkerus, peccati pondère pressus, ad te flecto genu^ qui terres
205
une auréole de forme ovale, dans laquelle est
assis le Christ, nimbé, de face, bénissant et
tenant le livre des évangiles. Les pieds du Sau-
veur sont posés sur un globe terrestre. Autour
de l'auréole sont sculptés les emblèmes des
quatre évangelistes apparaissant dans des nuages.
Dans la partie inférieure est agenouillé, entre
un petit édicule et un siège, un personnage
nimbé tenant un livre. Le tout est dans un
encadrement portant l'inscription que nous avons
reproduite à la note. Autour de l'encadrement
figurent trois des Vertus cardinales: la Force,
la Tempérance et la Justice, et au-dessus un
buste nimbé sans inscription, ni attribut, mais
qui représente probablement la quatrième vertu
cardinale, la Prudence. Des ornements de forme
ovale avec des fleurs et des feuillages entourent
les Vertus et forment des vides dans les quatre
angles de la couverture, que remplissent les
figures des quatre fleuves du Paradis terrestre:
Phison, Géhon, Tigre et Euphrate.
V.
Pendant le xr» siècle, l'art byzantin ou sa
contrefaçon se propageait par l'intermédiaire
du clergé, qui avait, à cette époque, à peu
omnia nutu, que Ton a voulu rapporter à l'évoque Noigcr, tan-
d)8qu*clle se rapporte à Si. Nolger, moine de Si. Gall, comme
le démon Ire le nimbe du personnage agenouillé.
206
près exclusivement le monopole des produits
plastiques. S'étant inspiré de la civilisation des
anciens vainqueurs du monde, il en adopta la
langue , s'en assimila les usages et se conforma
à leur manière de voir. Dans l'Orient , qui trans-
mit ses traditions au clergé du Nord, les débris
de l'art païen s'étaient trouvés face à face avec
l'art religieux. C'est ainsi que le clergé belge
avait conservé en partie les traditions byzan-
tines, qui furent, relativement à la sculpture
ancienne, ce que l'architecture romane est à
Tarchitecture classique. C'est ainsi qu'il s'inspi-
rait, quand il le pouvait sans se compromet-
tre, des productions artistiques des anciens. Au
moyen des produits de l'antiquité, modifiés,
changés et parfois dégradés, il essaya de com-
poser un tout qui se pliait à sa manière de
voir. Usant de ce procédé, il forma le trait-
d'union entre l'art ancien et l'art nouveau, et
répandit partout ses images, ses reliquaires et
ses peintures conçus dans le goût byzantin , dont
la pureté fut atténuée par certaines créations
originales , qui tenaient de la rudesse de l'époque.
* On reconnait l'art byzantin, disent les auteurs
des Instructions du comité historique, aux pro-
portions géométriques des figures , aux plis comp-
tés et parallèles des draperies, aux vêtements,
qui sont ordinairement la tunique et le man-
teau bordés de perles, de galons et renfermant
des pierres précieuses; à l'absence de perspec-
tive dans les pieds et genoux qu'on figure très
207
ouverts pour éviter la difficulté des raccour--
cis; aux chaussures quelquefois très-riches, tou-
jours pointues et suivant souvent le ressaut du
support; aux yeux saillants, fendus et rétré-
cis à leur extrémité extérieure; aux sourcils
arqués et enfin aux détails minutieux des che-
veux (1).
Les artistes belges, ou du moins ceux qui
travaillèrent dans notre pays , adoptèrent ce
type en principe; mais en l'admettant, ils agirent
comme tous les élèves ou apprentis: ils se con-
tentèrent d'imiter les modèles dont ils s'inspi-
raient, en y ajoutant plus ou moins de détails
puisés dans leur propre imagination. Leurs figu-
res, presque toujours à demi-relief, prennent
rarement la forme de statues, dont la néces-
sité ne se faisait pas encore sentir, par suite
de l'emploi des peintures murales et des mo-
saïques.
Le xi« siècle a fourni à la Belgique quatre
monuments remarquables ornés de sculptures.
C'est d'abord un tympan de porte, sculpté en
bas-relief et qui est conservé dans les ruines
du monastère de S* Bavon à Gand. Les expres-
sions calmes des physionomies, les vêtements
ornés de galons et joyaux à la manière orien-
tale, les draperies arrondies à plis fins et pres-
sés, les attitudes dramatiques et violentes des
(1) Instructions. Monuments fixes, p. 81.
208
figures, leurs gestes exagérés rattachent ces
reliefs à la statuaire du xi« siècle (1).
Les scènes qui y sont figurées représentent
l'ouverture du reliquaire de S* Bavon et les
miracles opérés par les dépouilles du saint abbé.
Elles dénotent, de la part de l'artiste qui les
exécuta, quelques études de- la sculpture an-
tique , une certaine entente des procédés tech-
niques, qualités qui distinguent de très-bonne
heure les produits de l'art flamand, comme
M. Waagen l'a fait observer dans ses travaux
sur l'école de Tournai (2). Ajoutons encore que
l'influence byzantine y est nettement marquée.
Nivelles possède des reliefs appartenant à
l'église de S^^'-Gertrude , qui fut consacrée en
présence de l'empereur Henri III, en 1046 (3).
Ils représentent l'histoire de Samson, sujet que
les artistes du moyen-âge reproduisirent volon-
tiers dans les églises de style roman primaire,
à cause de l'analogie entre la victoire du héros
de la bible sur le lion et le triomphe du Sau-
veur sur l'idolâtrie. Du côté gauche du spec-
tateur, Samson, les pieds posés sur un lion,
marche à droite en emportant les portes de
la ville de Gaza. Du côté droit, il ébranle une
(I) Van Lokeren. Histoire de Vabbaye de Sl-Bavon, pp. 72 et
73, pi. XXI, f. A. B.
<2) Kunst'Blatt, 1848, p. 1.
(3) V. les dessins dans les Buüitins de Vacadémie royale de Bel^
gique, T. XVII, !• parlie, p. 560. T. XVII, 2« partie, p. tô8.
209
des colonnes du temple de Dagon, dont le
chapiteau représente Técroulement de Tédifice.
Un lion lui sert également de support. Les
chambranles, ornés de bas reliefs, représentent
des rinceaux, avec une figure humaine et des
animaux; dans le linteau est un bas-relief divisé
en trois scènes. Celle du centre montre le héros
étoufiant le lion, copie faite d'après le groupe
antique de Mithras. Sous la forme dun jeune
homme, la tête couverte dun bonnet phrygien,
portant une tunique et un manteau qui flotte
sur l'épaule gauche, le dieu presse du genou un
taureau atterré , |iendant qu'il lui tient le mufle
de la main gauche et lui plonge de la main
droite un poignard dans le cou (1).
L'artiste de Nivelles a copié servilement et
presque dans ses moindres détails le groupe
antique: le taureau est remj.lacé par un lion;
le poignard est supprimé. A la gauche du spec-
tateur, Samson est couché sur les genoux de
Dahlila; à la droite il est terrassé par les Phi-
listins, qui lui crèvent les yeux.
Les deux figures latérales de Samson sont
maigres, élancées, hors de proportion, raides
et immobiles. Sauf l'absence des attitudes dra-
matiques, ces figures posent incontestablement
le cachet de l'école byzantine. Leurs formes
sont accusées avec dureté ; les draperies simples
(1) V. Laperd, Introduction à l'élude du culte de Mithras, ot ce
croupe est réprésenté sous différentes formes.
n, 10
210
et étroites, appartiennent aa style étriqué; le;
cheveux sont indiqués par des lignes découpées ;
la barbe est ébauchée au moyen do quelques
traits durs. Dans les bas-reliefs à peine dégros-
sis des chambranles , nous rencontrons des con-
tours roides et indécis , une grande rudesse d'exé-
cution et une ignorance complète des moyens
techniques. Les coups de ciseau se montrent
partout et particulièrement dans le champ; les
figures sont sans vie comme sans mouvement;
l'expression de la figure humaine qui y est re-
présentée est calme, impassible et barbare.
Kien qu'une simple inspection de ce travail
et surtout l'imitation du groupe de Mithras dé-
montrent que Tartiste a pris à la fois modèle
de l'école antique et de celles qui s'étaient for-
mées plus tard sur ses débris en Italie. S'il y
a introduit un élément nouveau, c'est celui de
la rudesse de son époque (1).
A Maestricht, ville qui appartenait à la Bel-
gique, les procédés techniques étaient plus par-
faits, quoiqu'ils fussent également empreints d'une
certaine rudesse, et sous les rapports des formes.
(I) Dos portes semblables cxîslenl à Remagen, Grosseolindcn,
Dinant etc. Celle de Téglise de Dinant csi malheurcuscmcnl dans
un ólai lel, qu'il n'y a plus moyen de la reconnaîlre Les dessins
des deux premières onl élé publiées pur le Verein von Alterthums^
freunden in dem Wieinlande. Les auteurs de ce travail ont expli-
qué les scènes au moyen de TApocalypse, de la Diblc,de l'Évangile
et du paganisme. Nous les avons inlerprôlées par la représenta lion
des droits régaliens. Revue dlùst. et d' archeologie, T. Il, p. 01.
211
elles se rapprochent mieux de la nature. Les
chapiteaux des colonnes de la belle église de
St-Servais, dont la consécration fut faite en 1039,
peuvent rivaliser avec les meilleures sculptures
décoratives du xi« siècle (1). Les entrelacs, les
animaux fanta tiques qui y figurent, ornemen-
tation très en vogue vers ce temp>, sont bien
modelés, bien compris et bien exécutés sur-
tout (2). Le tympan d'une porte, qui sert actuel-
lement à Tornementation d'un retable, offre le
Christ assis, bénissant S* Pierre et S' Servais (3).
Au-dessus de la porte qui conduit de l'église
dans le cloître, est posé un autre tympan dans
le même style que celui dont nous venons de
faire mention. Il représente le Christ entouré
des emblèmes des quatre evangelistes (4).
Tout décèle dans ces reliefs une influence
byzantine, moins les proportions outrées, une
bonne entente de l'art de grouper par la sy-
métrie, et une intention bien décidée de suivre-
lei formes de la nature, une certaine justesse
dans les mouvements, un dessin relativement
correct et une exécution soignée.
Une autre église de Maestricht, non moins
(1) Annales de l'académie d'archéologie, t. TU, p. 1f>5. — Mes-
sager des sciences et arts, 1845, p. 477. — Schaepkciis, Trésor
de l'art ancien , pi. I et If.
P) Annales de Vacadémie d'archéologie, T. lî, pp. 249, 250,
t. XIV, p. 380.
(3) Ibid. T. JI, p. 247. Schaepkcns 1. c. pi. IIÏ.
(4) Annales, ibid. p. 253.
remarquable, est celle de Notre-Dame, dont plu-
sieurs parties, telles que Thémicycle, datent de
la fin du XI® siècle. Les chapiteaux des colonnes
sont dignes detre signalés et indiquent, de la
part de Tartiste qui les a exécutés , une étude
soignée des proportions naturelles et une ten-
dance à concilier les éléments de l'école rustique
avec ceux de l'école byzantine.
Quant aux ornements de sculpture des pierres
tombales , ils représentaient souvent des rinceaux
ou d'autres ornements tirés du règne végétal,
d'un relief peu prononcé, et dans lesquels les
artistes cherchaient souvent la symétrie.
VI.
Le xii** siècle s'écarta de plus en plus des
vieilles traditions (1). Partout les laïques, comme
les religieux et les ecclésiastiques en général ,
élevèrent des églises, des collégiales et des mo-
nastères. Le style roman dominait encore, mais
décelait des aspirations virs un art nouveau
et moins d'indécision dans la facture. La mode
d'imiter les œuvres anciennes ou de s'en inspirer
commençait à disparaître insensiblement. Plus
confiant en lui-même, l'artiste acheva mieux
les travaux, y introduisit des proportions meil-
leures, et commença à s'inspirer de son propre
génie; les formes devinrent plus élégantes.
(1) Corblel, Revue de Vari chrétien, t. VI, p. 046.
213
Parut alors l'arc en tiers-point, qui devait bien-
tôt supplanter le plein cintre. Des mouvements
divers de sentiment de la ligne eurent lieu
partout, et il se fit une révolution paisible, sur-
tout en Belgique, où le triomphe complet de
1 élément germanique provoqua un divorce entre
notre art et celui de la France.
Dès lors était résolue la grande question de
savoir si la Belgique devait appartenir à la
France ou à l'empire germanique. Désormais
la plus grande partie du territoire belge se
rattachera plus intimement à l'Allemagne. Les
empereurs laisseront à ses habitants le soin d'ar-
ranger leurs afiaires comme ils l'entendront,
pourvu qu'ils ne soient pas français. Les mœurs,
les usages, le droit, les idées déjà identiques
dans les deux pays, feront le reste. L'architec-
ture, ainsi que toutes les autres branches de l'art,
ne subiront plus l'influence exclusive du midi.
Elles se rattacheront à l'empire, en conservant
leur autotechtonie , et désormais elles subiront
moins la pression des modes françaises. De grands
centres de populations commenceront à se for-
mer par la création des communes; des écoles
s'y installeront et établiront des zones artistiques ,
dont l'influence se fera sentir dans la création
des types. De cette manière les Belges commen-
cèrent par se former un art national, un art
qui, sous le rapport de l'imitation de la nature,
présente une grande affinité avec celui de l'Alle-
magne et de l'Italie; un art moins byzantin^
214.
moins idéal et luoins élégant que celui de la
France ; un art plus positif , qui n'aura pas l'éner-
gie ni la dureté de celui des autres pays ger-
maniques (1); enfin un art très-suave et très-
réaliste, très-gracieux et tel qu'il appartient
aux habitants industrieux des plaines. Le Belge
n'inventera guères et moins encore se livrera-t-il
à l'idéal. La nature seule, mais une nature
choisie, lui servira de guide et son art tiendra
à des causes profondes, à son caractère, à son
désir de jouir d'un bien-être matériel, à toute
son existence.
La statuaire suivit ce mouvement. Pendant le
XII*' siècle , elle montre encore ime certaine rai-
deur , des formes parfois allongées ou trapues ,
suivant l'école; mais en général les bonnes
proportions commencent à triompher du style
byzantin; les têtes prennent souvent du déve-
loppement, un des traits saillants de l'art ger-
manique; l'expression en est encore grave et
religieuse , lorsque les statues sont consacrées à
des saints, tandisque le sourire sardonique est
réservé à celles représentant certains vices; les
poses sont plus naturelles et attestent un vérita-
ble progrès.
A cette époque un certain individualisme se
(I) Nous en exceptons rAngIclerre, où la sculpture se développe
à peu près de la même manière qu*en Bel^^ique. Entre les deux
paysl'aflînilé est sous oc rapport incontestable. V. Sloihard, ^owtt-
mental elfujus ; Waliher et Lochner, Bildwerke atis dem UillehUcr,
et Maldor^ren, Monuments Scandinaves,
215
manifesta dans les traits des personnages, et
les artistes donnèrent un type hératique à quel-
ques statues déterminées. Dieu le Père, Jésus-
Christ, la Vierge, les apôtres, les évangélistes,
les anges, les personnages de l'ancien testament
ont des physionomies distinctes et bien arrê-
tées (1). Les draperies se débarassaient insensi-
blement des petits détails , et cependant, malgré
leur ampleur, elles ne sont pas mouvementées.
Généralement les bas-reliefs dominent encore (2);
mais les statues se montrent ; sous ces rapports ,
Tartite essaie d'entrer dans une voie nouvelle.
L'école Belge ne nou> fournit, dans cette pé-
riode, que quelques specimens, parmi lesquels
nous citerons en première ligne la porte Martel
de la cathédrale de Tournai. Les chambran-
les figurent, selon l'interprétation qu'en donne
M. Du Mortier, le triomphe de l'humanité sur
Torgueil et de la vérité sur l'erreur; les cla-
vaux montrent l'histoire de David; l'archivolte
est décorée de deux statues; les vices et les
démons, représentés par des sculptures fantas-
tiques, rampent autour de ces emblèmes (3).
(1) Les traits du Christ, par exemple, élaicnl généralement
laids, comme Tertullien, Clément d*Alexandric et leurs disciples
le soutenaient.
(i) En ce qui concerne les demi-reliefs, V. d*Agincourl, Illst. de
l'art, t. H, p. 46.
(3) Du Mortier, Élude sur les principaux monuments de Tournai,
p. 45. — y. aussi un fragment du zodiaque qui ornait la façade
de la cathédrale de Tournai, dans le Bulletin de la société hist, et
litt, de cette ville, t. 111, p. 23.
216
A cette époque, Tournai était une ville fran-
çaise, circonstance qui explique parfaitement
l'influence de Tart byzantin dans ces sculptures.
Les plis des draperies sont parellèles; la partie
techtonique, très-soignée dans tous ses détails,
est d'une perfection remarquable comparative-
ment aux autres produits de la sculpture belge ;
le dessin est très correct. En un mot, l'ensemble
de ces reliefs trahit uae tendance toute française,
un faire qui rappelle les traditions du midi.
Les culs-de-lampe de la chapelle de St-Macaire,
dans le monastère de St-Bavon , à Gand , et dont
la consécration eut lieu en 1179, mérite une
attention spéciale par l'expression des physio-
nomies et le caractère d'individualisme qui s'y
manifeste (1).
Ces têtes ne sont relativement plus si froides
ni si impassibles comme pendant le siècle pré-
cédent. Leur animation démontre que l'étude
de la nature a fait des progrès notables et que ,
dès le xu« siècle, l'art qui se développe en Flan-
dre, se soustrait de plus en plus aux traditions
byzantines.
Des tendances à s'éloigner de ce style se mani-
festent aussi dans le duché de Brabant. A Tirle-
mont, par exemple, Téglise de St-Germain offre
dans rintérieur de la tour, dont le style appar-
tient au XII® siècle , des cordons ornés de figures
grotesques de l'école rustique.
(1) Van Lokercn, 1. c. pi. XXIV.
217
A Forêt, lez-Bruxelles, se trouve dans l'église
paroissiale une pierre tumulaire représentant
S«« Alêne (1).
Ce monument qui date de la fin du xn« siècle ,
ofee un faire dont nous n'avons pas encore parlé
et qui pendant le xmP siècle ;, a exercé sur l'art
du sculpteur une grande influence. Au lieu de
tailler la figure en ronde-bosse ou en relief,
l'artiste accusait simplement les contours par
un dessin exécuté en creux. Ce travail permet-
tait d'introduire une grande économie dans la
main-d'œuvre, donnait à l'artiste la liberté et
les allures d'un dessinateur , mais il eut l'immense
désavantage de faire négliger le modelé.
Les proportions de la figure de S*« Alêne se
rapprochent sans doute davantage de la nature
que celles admises par les adeptes de l'école
byzantine et de celle dite rustique , dont les fonds
baptismaux de Termonde (2) et le bas-relief inscrit
dans le tympan d'une porte de la chapelle infé-
rieure du S*-Sang, à Bruges, offrent des spe-
cimens.
Une dinanderie des plus remarquables , qui se
trouve actuellement dans l'église de S*-Barthé-
lemi , à Liège , nous fait connaître l'état de l'art
dans le pays de Liège pendant le xn« siècle.
C'est de tous nos monuments artistiques de cette
(1) Revue d'hisL et d'archéologie, t. I, p. 211.
(2) Messager des sciences hist, 1859, p. 233, où le dessin de ces
fonds esl reproduit.
218
époque, le seul sur lequel nous ayons des don-
nées positives, en ce qui concerne son auteur,
son origine et la date de la confection. Les
fonts baptismaux de S*-Barthélemi sont Tceuvre
de Lambert Patras , do Dinant , qui les a fondus
en 1112 (1).
Les poses des figures sont naturelles, sans
contorsions ni recherche, le modelé est très-
correct, les poses ont même un certain carac-
tère d élégance, les draperies sont bien ordon-
nées, sans avoir toutefois la noble simplicité de
la statuaire monumentale; mais n'oublions pas
que, faits pour être vus de près, ces reliefs
ne peuvent réunir les qualités et les conditions
qu'exige la statuaire destinée à rornementation
des édifices. Dans les reliefs des fonts baptis-
maux de S*-Barthélemi , l'artiste ne devait pas
lutter, au moyen d'ombres fortement accusées
et de clairs bien déterminés, avec les masses
d'une construction. Il était libre, parfaitement
libre d employer des détails plus délicats et tels
que les sculpteurs les appliquaient isolées et
particulièrement à celles placées très-bas. Ainsi,
pendant les xui« et xiv° siècles et jusqu'au xv«,
(1) Didron, Annales archéologiques, l. V, p. 21 el l. VI. Schaepkcns
1. c. pi. VII el X. Mariene el Cahier, Mélanges d'archéologie , l. H,
p. 09. — Les fonls baptismaux en cuivre fondu de S»-Germain
à Tirlemont, sont acludlcmc^nt au Musée d*anliquilés,à Bruxelles.
Leur t'xéculion nous a paru irop médiocre pour en lirer une nolioii
quelconque. V. la gravure dans le Messager des sciences hist, !# VllI,
p. 230 el Schaepkcns I. c. pi. V.
219
les artistes affectionnaient parfois les plis mouillés,
lorsqu'ils travaillaient à des statues isolées, ou
lorsqu'ils voulaient affiabler leurs statues d'étoffes
légères. D'autres, au contraire, s'inspiraient des
images qui ornaient les édifices; et suivaient
même , pour les statues isolées , les contours for-
tement accusées de celles-ci.
La Belgique ne fut pas seule à faire des pro-
grès marquants dans la sculpture. La porte d'or
de l'église de Freiberg, dont la construction
remonte aux années 1175 à 1180, témoigne
qu'en Allemagne un élan semblable était donné
et suivi. Les statues de ce magnifique monu-
ment décèlent un maître de mérite, un artiste
qui a su associer les beautés de l'art classique
aux qualités de l'art du moyen-âge. Elles offrent
un des plus beaux specimens de l'art en Alle-
magne pendant le moyen-âge , art dont les ten-
dances vers l'imitation de la nature sont les
mêmes que celles de Belgique (1). Comme pen-
dant à ces sculptures, nous citerons les statues
de la cathédrale de Chartres, où l'art français,
avec ses traditions byzantines et son idéal, brille
dans toute sa splendeur (2).
Quant à l'ornementation des pierres sépulcrales.
(1) Puttrich, Denkmaler der Baukunst des MUlelcUlers , !• di?.
!• partie. — Forsler, Denkmaler, 1. 1. M. Waagen a décrit et ana-
lysé ce moDumenl dans ses Kunstwerke und Kunsller, V. aussi
Guhl et Caspar, Denkmaler der Kunst, t. I, p. 73. Deutsche
Sculptur.
(2) Gailbabaut, L'architecture du >'• au xviii* siècle, t. I.
S20
elle tenait encore, au commencement dû xn«
siècle, du style du siècle précédent. Peu de
saillie, une simple indication en relief des con-
tours dénotent la sculpture ornementée de cette
espèce de monuments (1).
vu.
Si le XII* siècle est généralement considéré
comme une période de la renaissance de l'art
pendant le moyen-âge, le xm^ peut être regardé,
ajuste titre, comme celle de sa transformation
complète dans notre pays (2).
A cette époque, un élément nouveau , qui avait
déjà commencé à 'se montrer pendant le siècle
précédent, exerça son influence dans le domaine
de rintelligence. En introduisant la bourgeoisie
dans le mouvement social, les communes déve-
loppèrent le sentiment de l'indépendance, de
la liberté et de l'individualisme. Devenu esprit
novateur, le bourgeois raisonnait de tout dans
sa commune, débattait ses droits avec le seigneur
féodal, et s'occupa enfin de l'art, qui dès lors
cessa d'être l'apanage exclusif du clergé.
Au milieu du mouvement général de la société,
l'art pouvait-il rester stationnaire? Evidemment
non. L'architecture fit peau neuve. L'ogive triom-
(1) V. la pi. insérée dans les Ann. de l'académie d'archéologie de
l. IV, p. 123.
(î) V. l'influence du xiii* siècle en France, dans du Sommcrard»
Les arls au moyen-dge, l. f , p. 48.
2SI
pha définitivement du plein-cintre, qui, obligé
de se réfugier dans les châteaux forts, y devint
en quelque sorte le symbole de la féodalité. L'aris-
tocratie le choyait et l'employait encore dans ses
constructions militaires, tandisque le clergé et
la bourgeoisie l'abandonnèrent dans les églises,
les monastères et les bâtiments publics, où ils
introduisirent l'air et le jour, qui manquaient
souvent aux édifices à plein-cintre, antérieurs
au xni** siècle.
Par suite de la création de l'architecture ogi-
vale, d'un caractère si élevé, si audacieux et
à la fois si puissant, si svelte et si léger, la sculp-
ture dut nécessairement subir de grandes modi-
fications. Afin de se mettre en harmonie com-
plète avec la nouvelle manière de bâtir, les
figures prirent des proportions plus élégantes
que pendant le siècle précédent et semblèrent,
par ce changement de forme, vouloir se rap-
procher de nouveau du style byzantin. Mais il
n'en fut rien. Les figures n'avaient plus en géné-
ral que huit fois la grandeur de la tête, tan-
disqu'auparavant elles mesuraient neuf fois cette
grandeur. En même tenàps l'exécution devint
plus large, plus pure et plus nette. Les poses
plus naturelles, prirent un mouvement tant soit
peu plus accentué , mais toujours calme et grave.
Sous le rapport du modelé , la sculpture fit des
progrès incontestables.
A cette époque, nous voyons aussi des artistes
qui sacrifient la vérité aux exigences des modes.
222
Il était de bon ton alors, d'avoir des doigts
bien longs, très-efiBlés; et des sculpteurs ne se
firent aucun scrupule d'en gratifier leurs figures,
comme ils leur donnèrent plus tard des jambes
d'une maigreur à faire pitié et des fronts très-
déprimés. Pendant le xm* siècle, il était de
mode aussi, en France, d'imprimer aux figures
prises de face, une inclinaison du buste soit à
gauche, soit à droite; mais elle n'exerça pas
une grande influence en Belgique.
Le jet des draperies, conçu avec intelligence,*
eut plus de développement, devint plus simple
et plus gracieux. Leurs plis suivirent générale-
ment la ligne verticale, afin de se conformer
aux exigences de Tart nouveau, qui affection-
nait cette disposition.
Quant aux têtes, elles exprimèrent de la fer-
veur et* une foi sincère; les physionomies géné-
ralement allongées et très-variées conservèrent
encore souvent l'angle fascial de la raideur by-
zantine. Enfin, la sculpture du xm*^ siècle, de-
venue moins scientifique, eut plus de charme
et plus d'éclat par sa naïveté, plus de grâce
par sa hardiesse, et moins de recherche dans
l'ajustement des costumes.
Tous ces heureux changements sont dus à
l'introduction du système ogival dans l'art de
bâtir (1), et à Timitation de la nature, qui forme
(I) Celle opinion esl en coniradiclion flagranlc avec colle que
M. Renan professe dans la Revue des Deux-Mondes, l. XL, p. 218.
523
un des caractères distînctifs de l'art belge, lors-
qu'il passa dans le domaine de la bourgeoisie.
Le tombeau de Gautier Mouton, dans Téglise
de StJean à Tournai, porte le millésime de
1280. Les têtes, les mains et tous les détails
de cette pierre dénotent un sentiment large et
profond, un travail soigné (2).
Dans la chapelle du St-Sang à Bruges, se
trouve une image de la Vierge , qui est loin
d'avoir les belles qualités du tombeau de Gau-
tier Mouton. Une certaine raideur et des dis-
proportions dénotent un ciseau peu exercé. Par
Selon cet écrivain, l'archileclurc ogivale renfermerait en elle-môme
un principe de mort; et elle aurait eu le malheur de nuire beau-
coup aux autres branches de Tart plastique, en les condamnant
h un rôle subalterne. Nous convenons volontiers, avec M. Renan,
que la sculpture était la vassale de 1 arc!iilcclure ogivale. En a-t-il
été autrement pendant la période romane? Sans le triomphe de
Tart ogival, la statuaire serait restée longtemps encore Üdèle aux
traditions anciennes, plus ou moins modiûées selon la mode; au-
cune des heureuses innovations, dont nous venons de parler, ne se
serait fait jour. L'audace des architectes du xiii* siècle a encouragé
Jcs sculpteurs. Sans celle audace , ils n'auraient pu commencer une
réforme qui a , sans conteste, tourné au profil de l'art. — M. Renan
ne nous semble pas plus heureux lorsqu'il attribue la chute de
l'art ogival à l'art lui-même. De tous temps, à toutes les époques
et dans tous les pays, mais principalement en Europe, les branches
de l'art plastique suivent les impulsions des goûts et des modes,
qui , par leurs exagérations, finissent par tuer les principes dont
elles sont parties. L'arl ogival a eu son temps, comme le style roman
avait eu le sien, comme plus lard le style de la renaissance a
fini et comme l'art moderne finira un jour. Ce n'est pas l'art qui
porte en lui le germe de la mort, ce sont les exagérations qui
répuiscnl.
(2) Waagen, iCzms/^/a/. 1848. Ce travail a été traduiten français
dans la Renamance, t. XU (1850), p. 101.
324
contre , le bas- relief qui surmonte la porte d'en-
trée de l'hôpital St-Jean en cette ville, se dis-
tingue par une certaine finesse d'exécution et
par un jeu remarquable des draperies. Cet hô-
pital renferme aussi une magnifique statue de
S» Corneille.
A Courtrai , l'image en ivoire de Notre-Dame
de Groeningue peut encore être citée comme
un specimen très-remarquable de l'art au xin«
siècle, dont nous retrouvons le type le plus ac-
compli sur le sceau de Marguerite de Constan-
tinople, comtesse de Flandre (1).
Un monument non moins intéressant de cette
époque est la pierre tumulaire de Henri I, duc
de Brabant, mort en 1235, et qui est conser-
vée dans Téglise de St-Pierre, à Louvain (2).
Les proportions de la statue du prince, qui y
est couché, sont élancées, sa tête très-dé ve-
loppée, le dessin de la figure un peu raide , mais
l'exécution est bien soignée et l'agencement des
draperies bien conçus.
Le tombeau de Mathilde de Flandre, épouse
de Henri I, duc de Brabant, décédée en 1212,
et de sa fille Marie, morte en 1260, se trouve
(1) Vredius, Sigilla comiL Fland. p. 36, en donne une gravure
peu soignée.
(î) Gravé dans Biilkens, Trophées du Btabant, 1. 1, p. 201.—
Le Roy, Théâtre sacrée, I. I, p. 94. — Van Geslel, Hist. episcop.
Uech, t. I, p. 151. Van Even, Louvain Monum., pi. 36.— Mém.
de r académie de Belgique, 1843, l. XIX des mém. des membres.
— Var liste, l. I,
225
dans la même église (1). Ce monument funé-
raire a certaines analogies avec celui de Henri I ,
moins la perfection des moyens techniques. Les
fonnes des femmes sont élancées, les étofifes à
plis verticaux et parallèles , les poses raides , et
il y a une grande négligence des proportions. Ces
deux monuments sont loin d'avoir la perfection
de ceux que l'on rencontre dans les Flandres
et grandement distancés par ceux du pays de
Liège, où l'art avait fait des progrès notables.
Lorsque la métropole de Cologne se para de
statues sveltes , à poses naïves , à physionomies
sereines et religieuses, à têtes très-développées ,
à draperies simples et accusées par de grandes
masses, le portail de S^-Servais à Maestricht
reçut des images semblables. Entre les figures
de Cologne et celles de Maestricht, TafiBnité est
incontestable, et si, en ce qui concerne les écoles
artistiques de ces deux villes , l'auteur du poème
de Perceval semble vouloir les mettre sur la
même ligne , ce n'est pas sans motifs bien déter-
minés.
Le portail de Maestricht est, sans conteste,
un des monuments les plus somptueux du style
de transition qui ait été élevé dans l'ancien
diocèse de Liège pendant le xni' siècle. Elégance
des formes, richesse dans les détails, ampleur
(1) Gravé dans Butkens, 1. c. t. I, p. 203. — Le Roy, I. c. p. 90.
— Van Grslcl, 1. c. p. 101. — Van Even, 1. c. pi. 37. Mémoire
de Vacadémie de Belgique, 1. c.
II, 17
ne
dans rexécution , hardiesse de conception , telles
sont les belles qualités de cette magnifique con-
struction (1),
Dans l'église d'Houffalize , province de Luxem-
bourg , se trouve une pierre tombale du seigneur
de cette localité, qui ofire deminentes qua-
lités. La statue du seigneur a été sculptée avec
un soin remarquable , un talent digne d'un grand
maître. Tous les détails des mains et de la tête,
l'accoutrement militaire et les clieveux sont exé-
cutas à la fois avec finesse et une grande ampleur.
Le modelé de la figure peut même être cité
comme un specimen des plus remarquables.
La sculpture décorative suivit de près la sta-
tuaire dans sa marche ascensionelle vers la per-
fection de la facture. Cependant les artistes y
négligeaient souvent encore les proportions, et
comme ils n'avaient pas encore de connaissances
sufifisantes des effets de la perspective, leurs fi-
gures , dans Tomementation , paraissent générale-
ment trapues. Les bustes sont souvent allongés ,
tandis que les cuisses n'ont aucune proportion.
Nous citerons, comme exemples des sculptures
décoratives du commencement du xin® siècle,
celles qui ornent le baptistère de l'église de
(I) Gravé dans: Gocigcbuer, Choix de monuments. — Messager
des sciences hist, 1850, p. 41. Les Annales de Vacadémie arch.de
Belgique en reproduisent des figures, l. Il, p. 2:29. Une dos siaïues
de la voûle est dessinée dans le Messager ^ 1. c. el la Revue d*hisL
et d'archit. l. H.
i-27
Notre-Dame à Dinant. Le couronnement de la
Vierge, entourée de deux anges agenouillés,
présente les défauts dont nous venons de parler,
tandis que la statuette d'un roi debout, qui
se trouve dans le même édifice, est mieux com-
prise en ce qui concerne les proportions. Les
doigts de cette image sont , il est vrai , démesu-
rément longs, mais la pose de la figure et tous
les autres détails sont en général bien compris.
Nous avons, du reste, reconnu que, si plusieurs
figures debout commencent à prendre de bonnes
proportions pendant le xm« siècle, celles qui
sont assises, agenouillées ou accroupies laissent
à désirer sous ce rapport.
La sculpture sur bois, que les artistes du
moyen-âge avaient généralement négligée jusqu'à
l'époque dont nous nous occupons, se développa
pendant le xin» siècle. A Lowaige se trouve un
calvaire sculpté en bois et dont les statues sont
d'un beau style. H semble être plus ancien que
le grand crucifix d'Oplinter et dont le Christ,
ainsi que les autres détails, sont en bas-relief.
Nous considérons le crucifix d'OpKnter comme
un monument d'autant plus important, qu'en
s'essayant à la sculpture ' sur bois , l'artiste a
suivi les mêmes errements que ceux de ses col-
lègues, qui s'étaient essayé pendant les siècles
précédents, à la pierre.
Quant aux détails des plantes, des animaux,
des masques et d'autres ornements , ils sont plus
fouillés et traités avec une merveilleuse alliance
228
du réalisme et de l'idéal ; ils sont mieux exécutés
et surtout bien modelés comparativement aux
travaux semblables des siècles précédents. C'est
là surtout que les sculpteurs donnèrent des preu-
ves marquantes d'imagination. Bruxelles nous
fournit un bon specimen de ce genre d'ornemen-
tation à la corniche du chœur de l'église , dite de
la Chapelle, bâtie pendant le premier quart du
xin** siècle. Cette corniche offre des feuilles et des
fleurs finement exécutées et alternées par de peti-
tes figures grimaçantes d'hommes et de femmes
accroupis. Comme toujours, les corps des person-
nages accroupis sont mal formés ; mais les grosses
tètes, espèces de mascarons, sont dignes d'attention
par leurs expressions sardoniques et ricanantes.
Par les divers exemples que nous avous re-
produits, le lecteur se convaincra facilement
que, pendant la période dont nous nous occu-
pons, les sculptures belges se rapprochaient
généralement et de plus en plus du style alle-
mand. C'est la même simplicité dans les poses
et l'arrangement des draperies ; ce sont les mêmes
têtes, à la chevelure crépelée ou à cheveux
longs, accusés par des lignes en creux; ce sont
les mêmes expressions, c'est la même tendance
à l'imitation de la nature. Il est facile de se
convaincre de cette analogie, en comparant le
beau relief de Trêves représentant le Christ (1)
(1) Forsler, Denkmaler deutscher Kunst, t. IV.
229
et le portail de Notre-Dame, dans la même ville,
aux productions belges.
En France, quelques artistes retardataires su-
bissaient encore l'influence byzantine (1). D'au-
tres, au contraire, y visaient à l'élégance des
formes, à la noblesse, au sentiment intelligent
de la nature , comme l'église de Chartres en ofifre
des preuves décisives (2)*
vin.
Vers la fin du xm« siècle et au commencement
du suivant, l'art de bâtir revêtit d'autres formes,
qui font un contraste singulier avec la noble
simplicité et les belles proportions de l'art ogi-
val de la première période. Le style secondaire
introduisit des ornements qui se compliquent
et -se multiplient; les baies prirent des propor-
tions plus larges; les moulures sont parfois
maigres et tourmentées, enfin toute la pureté
du style ogival commence à disparaître pour
faire place à des motifs plus recherchés.
La statuaire marche dans la voie que l'archi-
tecture lui ouvre. En s'élargissant avec les baiea
et les niches, les proportions des figures de-
viennent plus amples et se rapprochent davan-
(1) V. les slalues de Fronlsvault. Didron, Annales archéol. t. V,
p. 281.
(2) Gailhabaut, L'architecture du v« au xvii* siècle, t. III. —
Didron, Annales archéol. t. VI, p. 50 el t. XI, p. 270, où sont
figurées les statues de Limoges.
230
tage de la nature. Elles n'ont plus que huit ou
sept fois et demie la grandeur de la tête. Néan-
moins, si l'ordonnance des lignes architectoniques
l'exige, les statues qui les continuent, prennent
des proportions effilées. Quant aux draperies,
elles se multiplient et se compliquent par une
certaine recherche d'effets; mais elles sont am-
ples, profondément fouillées et massées, surtout
lorsqu'elles appartiennent à des statues destinées
à orner des édifices. Les têtes ont encore des
expressions calmes et ferventes. Cependant, un
sentiment plus vulgaire commence à s'y montrer.
La naïveté, la causticité et la bonhomie s'em-
parent insensiblement de la statuaire , pour rem-
placer plus tard, par la satire et la jovialité, le
charme du sentiment religieux. Nos artistes con-
tinuent à traduire en portraits imaginés, les per-
sonnifications de leurs sujets et à les représenter
d'une manière aussi naturelle que possible, au
moyen de détails epapruntés au réalisme.
Pendant la seconde moitié du xiv« siècle, un
style plus compliqué, plus tourmenté et plus
riche encore, le gothique flamboyant, exagère
tous les défauts et toutes les qualités des deux
autres styles de l'architecture ogivale.
Tournai continuait à se distinguer par la belle
exécution de ses œuvres. Le monument de Colard
de Seclin et de sa famille, qui fait partie de
la collection de M. Du Mortier en cette ville,
porte le millésime de 1341. Taillé en demi-relief,
il se termine par une ornementation ogivale
231
d'un style très-riche. Au centre, on voit la
Vierge présentant le sein à son divin enfant.
A sa droite sont agenouillés Colard de Seclin,
en costume de docteur, et sa femme Isabeau.
A gauche se trouve leur fils Nicolas, portant
les insignes de sergent-d'armes du roi de France.
Le style de ce travail est, de l'aveu de M. Waa-
gen, remarquablement beau; les proportions,
de grandeur naturelle, sont bien observées, et
le groupe de la Vierge et l'enfant Jésus est
évidemment pris sur des modèles ayant une cer-
taine noblesse. Quant à l'exécution, elle est si
bien soignée, que l'artiste a même imité les plis
de la peau; les draperies sont agencées de façon
à reproduire les belles lignes que forment les
épaisses et riches étoflfes du moyen-âge (1).
L'hôtel-de-ville de Bruges, dont la première
pierre fut posée en 1376, est orné, à la façade
principale, d'un grand «nombre de bas-reliefs
d'un goût exquis, dus au ciseau de Jean de
Valenciennes. Sa famille, probablement origi-
naire de cette ville, s'était établie à Bruges,
où Jean travaillait, avec plusieurs sculpteurs sous
ses ordres, de 1377 à 1378 (2).
Afin de nous limiter, nous citerons le cul-de-
lampe qui représente une femme, dont l'exécu-
tion est bien saisie. Les formes, qui sont prises
de la nature, l'arrangement du costume et la
(1) Waagen, Kimslblat, 1. c.
(2) L*abbé CarlOD, llùleb-de-vUk de Bruges, p. 9.
232
manière si remarquable dont le modelé est fait,
jettent sur^ cette pierre un effet d ombre et de
clair, dont Feffet est charmant. Parlerons-nous des
statues du xiv siècle qui ornaient autrefois quel-
ques-unes des niches de cette belle construction?
Elles ont été détruites pendant la tourmente de
la révolution française de la fin du xvin« siècle,
et publiées ensuite, d'après des dessins impar-
faits, dans \e^ Annales de Briujes, Cette circon-
stance ne nous permet pas de les analyser.
Dans le chœur de l'église de Notre-Dame à
Hal, dont la construction remonte au milieu
du xiv« siècle , sont conservées plusieurs statues
d'un grand style. Les poses en sont très-bien
comprises, les draperies largement fouillées et
les proportions plus élancées que ne le sont
habituellement , à cette époque , les statues ordi-
naires. Ces qualités leur viennent de leur des-
tination. Servant d'accessoire et en quelque sorte
de trait-d'union entre deux grandes lignes ver-
ticales et effilées, ces figures en ont pris toutes
les proportions. Du reste, pendant le moyen-âge,
la statuaire et l'architecture ne formaient, pour
ainsi dire, qu'un même art: la première ser-
vait d'auxiliaire à la seconde. A cette époque,
le sculpteur, comme le peintre, n'avait d'autre
but que de travailler pour le monument qui
leur était confié, sans jamais songer à créer
pour leur propre compte et aux dépens de la
beauté de la construction. Les architectes étaient
même souvent sculpteurs, comme nous lavons dit
233
plus haut, et s'occupaient fréquemment de Tor-
donnance des sculptures.
Nous trouvons aussi d'excellentes qualités dans
la figure de la pierre tombale d'Adam Gheerys,
arcliitecte du duc de Brabant, mort en 1390,
et qui se trouve dans l'église de Vilvorde. Le
demi-relief que l'artiste a employé à ce monu-
ment, ne lui a pas permis de fouiller les plis
des draperies, qui ne sont pas moins largement
développées (1). La figure elle-même est pleine
de vie, se distingue par une bonne entente de
la nature , et la tête surtout est d'une exécu-
tion supérieure. Un grand calme, et un modelé
peu commun en font une des sculptures du xiv«
siècle les plus remarquables que la province de
Brabant possède.
Le tombeau de Jean III, duc de Brabant,
exécuté de 1363 à 1367 par un sculpteur du
nom de Nicolas Gamet, fut élevé dans l'église
de l'abbaye de Villers, où les iconoclastes du
XVI® siècle le mutilèrent. Butkens en a publié
un dessin tiès-incorrect qui ne nous permet pas
de juger du mérite de cette œuvre (2). Celui
de Colard Jacoris, imagier, mort en 1395, est
d'autant plus intéressant, qu'il est destiné à rap-
peler le souvenir d'un artiste (3).
(1) V. pi. I du T. I du Bulletin des commissions royales d^art
et (Tarchéoiogie,
(2) Trophées de Brabant, l. I, p. 442. — Le Roy, Théâtre sacré
de Brabant, t. Il, p. 14.
(3) Annales de la société Archéologique de Namur, 1830.
234
Une autre pierre tumulaire, celle de Gautier
d'Oxem, mort en 1311, et de sa femme, mérite
aussi une attention particulière. Ces personnages
furent enterrés à Clairière, province de Namur,
où leur monument est encore conservé intact. La
facture de cette pierre accuse une étude sérieuse
de la nature, de grandes et belles lignes dans
les draperies, qui sont parfaitement dévelop-
j)ées, sans contours forcés, comme sans préten-
tion. Cette œuvre est en quelque sorte une
protestation contre Thabitude, admise souvent
par des artistes du xiv« siècle, de jeter les
draperies des habillements à droite ou à gauche ,
afin de donner aux figures un certain mouve-
ment, qui est loin d'être naturel (1).
Qu'il nous soit permis de citer encore une
pierre tombale d'un style très-pur; c'est celle
à contours incus de Guillaume de Spontin et
d'Ade de SombrefiFe, son épouse, morts, le pre-
mier, en 1321, et la seconde, après 1329. Cette
pierre, qui se trouve dans l'église de Spontin,
a été reproduite dans la généalogie de la mai-
son Beaufort-Spontin (2), et représente les deux
époux dans l'attitude de la prière. On y re-
marque une grande aisance de dessin , une cer-
(1) V. à ce sujet le lombeau de Louis do Malc el de sa femme
dans de Vigne, Costumes^ p. 65: celui de Rose de Celle et de son
épouse» dans Goclhals, Généalogie de la maison de Beaufort-
Spontin, p. 315.
(2) Goclhals, I. c. p. 126.
235
taine ammation, des bonnes proportions et un
style noble et élevé.
En démolissant un mur qui masquait le por-
tail septentrional de l'église de Notre-Dame, à
Tongres, les ouvriers y mirent à découvert des
statues placées dans des niches. A en juger
par son type, cette construction semble appar-
tenir au xrv« siècle, et il y a lieu de supposer
que les statues sont de la même' époque. Un
caractère de grandeur, un cachet de mâle vi-
gueur distinguent ces productions, qui rappel-
lent en partie le type du xin« siècle, surtout
dans la tête du Christ. Quant aux poses de
cette figure et de celle des deux Marie, elles
sont encore raides, les détails anatomiques lais-
sent à désirer; mais les draperies peuvent être
citées comme des specimens très-recommanda-
bles.
Avant de terminer le paragraphe consacré
aux sculptures du xiv® siècle , nous avons encore
un mot à dire au sujet du travail d'un artiste
belge très-remarquable. Nous voulons parler
de Jacques de Baerze , de Termonde. Philippe-
le-Hardi, comte de Flandre, lui commanda, en
1391, deux retables, qui font actuellement
partie du musée de Dijon. Ces objets^ d'art ne
sont pas seulemçnt dignes d'attention par la
belle ordonnance et la pureté des détails archi-
tectoniques, mais encore par les groupes et
les figures qui en sont l'ornement. Ils repro-
duisent chacun trois sujets en figures de ronde
!io6
bosse, dont les vêtements sont ornés de feuil*
lages d'or bruni sur un fond rehaussé de dif-
férentes couleurs. Dans Fun se trouve le cru-
cifiement, à gauche l'adoration des mages, à
droite la mise du Christ au tombeau. L'autre
représente au centre le supplice de la femme
de l'empereur Maxime , en présence de S'** Cathe-
rine d'Alexandrie, à gauche la décollation de
S* Jean-Baptiste, et à droite la tentation de
S* Antoine. De Baerze y montre un talent for-
mé à 1 etude de Tart de la première moitié du
xiv* siècle; il en avait parfaitement compris le
type et conservé les bonnes traditions. Les têtes
sont savamment caractérisées, l'ensemble des
draperies des figures bien agencé, et l'exquise
délicatesse des détails font de ces retables des
œuvres d'art d'une grande précision et d'une
grande originalité, d'une netteté des détails
sans égal (1).
Le retable de l'église de Haekendover, près
de Tirlemont, sculpté vers la fin du xiv« siè-
cle, ofiFre aussi des groupes exécutés avec un
beau sentiment et une délicatesse peu commune.
Un des groupes, celui des trois sœurs, dent
la composition ofire un charme réel , est d'une
grâce qui captive l'attention du spectateur. Le
mouvement des figures y est juste, l'expression
des têtes noble, les plis des vêtements bien
(1) Waagcn, dans le Kunstblat, i8S6, p. 336. — Labarle, J7is-
toire des arts industriels, T. I, p. 302.
237
disposés, et toute la composition décèle, de la
part de l'artiste, un sentiment, bien compris
pour son époque, de l'art de grouper. Si, dans
la plupart des groupes du retable, qui repré-
sente la légende si poétique relative à la con-
struction de l'église, il y a beaucoup de grâce,
la figure assise du Père éternel, est par contre
exécutée avec une force et un caractère de
mâle vigueur. La pose, les inflexions du corps,
les proportions, les vêtements, en un mot,
tous les détails sont traités de main de maî-
tre (1).
IX.
Abordons le xv« siècle, qui fut témoin d'un
changement complet dans l'art ogival. Le style
flamboyant, si riche d'ornementations délicates
et minutieuses, produisit des lignes souvent
tourmentées, contournées et parfois afifectées,
des tours de force et des hardiesses inconnues
au style ogival primaire. Par cette profusion
d'ornements empruntés aux règnes animal et
végétal, ces saillies, ces chimères et ces arrê-
tes, cette multitude de culs-de-lampe, de dais,
de niches, de pinacles, de clochetons, de ga-
leries, on dirait que souvent les artistes cher-
chèrent à cacher, par la profusion des détails,
l'absence de l'invention. Enfin , après avoir tour-
menté les ornements, l'architecte s'en prend à
(I) Exposition de Malines.
258
Togive elle-même , qui devient , selon son caprice ,
obtuse ou déprimée, en forme d'arc surbaissé,
infléchi, en accolade ou en doucine.
Par suite de la profusion des détails orne-
mentés, le sculpteur devient plus que jamais
Taide obligé de Farchitecte. Faisant pour ainsi
dire à lui seul tous les frais de la construction,
les sculptures sont fines, sans contours angu-
leux, délicates, sans maigreur et visent géné-
ralement à l'efiFet.
Le grand nombre d'édifices qui furent élevés
dans le style flamboyant et la multiplicité des
objets d'ameublement exécutés dans ce goût,
firent surgir des sculpteurs de toutes parts. La
création d'autant d'écoles que de grands cea-
tres et de maîtres en fut le résultat immédiat.
Cependant, ils obéissent encore, sans le savoir,
à ces lois de l'idéal et de la poésie qui exis-
tent, ne fut-ce qu'à l'état d'embryon, dans le
cerveau de tout artiste. Maîtres, s'ils font du
grotesque, ils s'inspirent de ces physionomies
nerveuses qu'il faut, bon gré mal gré, trouver
remarquables ; apprentis , c'est par la bonhomie
que brillent leurs productions.
Un grand nombre d'ouvriers , alléchés par l'ap-
pât du gain, se firent sculpteurs et introduisirent,
à côté de la naïveté, la vulgarité, le grotesque
grossier et prosaïque. Ceux qui traitaient ordi-
nairement ce genre, étaient recrutés dans les
classes les plus infimes. A cet époque, où la
démoralisation commence à se faire jour dans
239
la société, les vices augmentent, comme il est
aisé de le voir par les nombreuses condamna-
tions , prononcées par les cours de justice , pour
rixes, vols, jeux défendus et autres méfaits com-
mis par ces artistes de bas étage.
Si l'art se popularise alors , il devient aussi
très-souvent trivial, en s'éloignant des principes
du bon goût. C'est surtout aux culs-de-lampe
et aux gargouilles que le hideux, le grotesque
grimacier et les représentations diaboliques s'at-
tachent de préférence; c'est là que les idées
barroques s'étalent ; c'est là que sont à leur aise
les artistes d'un ordre inférieur, si toutefois on
peut donner cette qualification à des ouvriers
tailleurs de pierres, qui puisent dans leurs
sphères infimes des inspirations hideuses. Les
produits des idées réalistes et vulgaires gagnent
du terrain , tandis que Tart religieux s'efiace in-
sensiblement. Au xv« siècle, le doute en matière
de foi commençait à se faire jour : les précurseurs
de Luther jetaient dans le monde l'incrédulité,
l'indifférence et parfois aussi le fanatisme; d'au-
tres y semèrent à pleines mains le matérialisme et
le dévergondage. Cependant, au milieu de cette
révolution, il y eut encore des artistes distingués,
des hommes qui avaient foi dans les traditions
du passé. Lorsqu'ils abandonnèrent complète-
ment et pour toujours langle facial des byzan-
tins; lorsqu'il modifièrent la ligne raide des poses
que leurs prédécesseurs leur avaient léguée , et
introduisirent dans l'art le réalisme le plus com-
24a
plet , ainifique Ie sentiment du pittoresque ; quand
ils étudièrent mieux que pendant le siècle pré-
cédent: les expressions des têtes et donnèrent aux
physionomies des hommes un caractère nerveux ,
tandis que ceux des anges , des femmes et des en-
fants prennent des formes arrondies et suaves;
quand, pour satisfaire au goût de l'époque et par
suite des étofiFes raides , ils imprimèrent aux dra-
peries un plus grand jeu et des formes cassantes ;
les artistes , d'un ordre inférieur , comme tous les
imitateurs, outrèrent, de leur côté, les expres-
sions des têtes et tourmentèrent les poses et
les formes des plis. Lorsque les maitres soignaient
leurs œuvres dans les moindres détails, les ap-
prentis comptaient, pour ainsi dire, les points
des coutures des vêtements ; et , négligeant sou-
vent l'ensemble, ils firent de l'anatomie et de
la miologie plus ou moins exactes , et crurent
avoir ainsi imité la nature.
La mode des costumes de cette époque con-
tribua aussi à corrompre le goût. L'habillement
des hommes, qui se composait de braies et de
juste-au-corps , donnait aux formes des propor-
tions grêles, sèches et maigres. Dans les jupons
des femmes du monde les plis étaient comptés ,
apprêtés , raides et cassants. Mais dans les
vêtements des saints, des moines et des reli-
gieuses les bonnes traditions anciennes sont con-
servées, sauf en ce qui concerne la trop grande
ampleur des étoflEes.
Nous citerons, à titre de specimen, le monu-
241
ment funéraire si remarquable de Jean du I3os
et de sa femme Catherine Bernard, marque du
millésime 1438, et qui fait partie de la collec-
tion artistique de M. Du Mortier, à Tournai.
Le mouvement des figures est bien compris et
les détails anatomiques sont d'une exécution ir-
réprochable. Une expression noble et un sen-
timent délicat distinguent la tête de la Vierge,
qui a encore conservé le caractère religieux du
siècle précédent. Cependant, les yeux sont trop
fermés, tandisque la pose des mains révèle un
sentiment remarquable du beau (1).
Les culs-de-lampe de l'église de S*°-Waudru à
Mons, dont les sculptures paraissent avoir été
exécutées par Gilles Moreau, offrent des bustes
qui méritent une étude spéciale. Un de ces
culs-de-lampe qui représente, selon M. de Villers,
le portrait de Jean Spiskin, l'architecte de la
collégiale (2), est ime œuvre d'art fortement
accentuée, dont l'aspect, pris sur nature, ac-
cuse une individualité bien caractérisée.
En Flandre , un sculpteur très-célèbre , nommé
Nicolas (Claus) Sluter, originaire de Hollande,
avait obtenu en 1390, de Philippe-le-hardi , le
titre d'imagier du duc. Il fut chargé d'exécu-
ter, avec l'aide de son neveu Nicolas (Claus)
de Vousonne, et de Jacques de Baerze, autres
imagiers du • duc , le mausolée de ce prince ,
(1) Waagen, 1. c.
(•2) Annales du Cercle archéologique de Mons, t. Il, p. 116.
ir. 18.
242
mort en 1401 , et qui fut placé dans la Char-
treuse à Dijon. Actuellement il fait partie du
musée de cette ville.
C'est, sous le rapport de la conception et
de l'exécution j une des œuvres les plus splen-
dides de la sculpture du xv° siècle. La naïve
expression de douleur des religieux, des ecclé-
siastiques et des pleureurs, dont les statuettes
ornent le soubassement, sont traités avec un
sentiment de vérité qui indique une étude sé-
rieuse de la nature. Leurs vêtements sont égale-
ment bien compris. Quant à la statue du duc,
elle est gardée par deux anges et couchée sur
la table du tombeau. La tête, les mains, les
draperies , qui sont exécutées d'une manière mer-
veilleuse, accusent le réalisme le plus complet,
mais noble et élevé , tel que les frères Van Eyck
le comprenaient et l'exécutaient (1).
Le puits de Moïse, provenant également de
la Chartreuse de Dijon, est une autre œuvre
due au ciseau de Sluter, et à laquelle il dépensa
peut-être plus de talent qu'au mausolée de son
protecteur (2). Par exemple, la figure de Moïse
a un caractère de gi-andeur peu commun à une
(1) Waagcn, Kunstblat, 1836. p. 336. — Le mausolée de Jcan-
sans-poiir, comle de Flandre, el de son épouse, fui exécuté à Dijon
cnlrc les années !444 cl U74, par un Aragonais, aidé de deux
arlislcs français, Jean de Drogues el Antoine le Monturicr, ne vaut
pas, souâ le rapport de l'art, celui de Pbilippe-le-Hardi. (Y. Du So-
merard, Les arts au moyen-âge, t. II, pi. XVII).
(2) Waagcn, ibid. p. 258.
243
époque, pendant laquelle les artistes s'occupaient
avec amour des détails aux dépens de l'ensem-
ble. Le prophète, qui exerça sur le peuple d'Israël
une influence si marquée, y est réprésenté par
une figure d'une mâle vigueur qui fait contraste
avec celle de Jérémie, empreinte de mélancolie
et réfléchissant aux malheurs qui doivent acca-
bler les Juifs. Celle-ci est traitée avec une grande
sagesse.
Lorsque la commune d'Alost rebâtit , en 1407,
son hôtel-de-ville et son beffroi, elle s'adressa
à Jean van Cutseghem, tailleur de pierres, qui
exécuta probablement les deux statues j)lacées
sur la façade principale. L'une représente un
comte de Flandre, l'autre un comte d'Alost.
Comme specimens de la grande sculpture dé-
corative du xv° siècle , ces deux figures méritent
une attention spéciale. Elles sont toutes les
deux dans une niche et posent avec un grand
calme. Les proportions en sont bien prises, les
détails des armures très-soignées, mais les têtes
sont dénuées d'expression. Ce sont à peu près
les seules figures de personnages laïques décorant
les façades des hôtels-de-ville qui aient échappé ,
en Belgique , aux iconoclastes de la fin du siècle
dernier.
Dans le duché de Brabant brillaient, pendant
le xv« siècle les écoles d'Anvers, de Bruxelles
et de Louvain, qui produisirent des artistes très-
habiles. Nous citerons en premier lieu Jean Mer-
tens, d'Anvers, à la fois peintre et sculpteur.
244
Maître d'un talent hors ligne, il brilla avec autant
de succès dans la statuaire que dans la pein-
ture (1). La statue de St-Georges, qu'il a exécutée
pour réglise de Léau, reproduit bien les qua-
lités de Tartiste. Un style simple et élevé, de
bonnes proportions et une certaine onction dans
la tête du saint, telles sont les qualités qui dis-
tinguent ce groupe.
Amoul de Diest et Renier Van Thienen floris-
Raient à Bruxelles. Le premier sculpta le retable
do St-Léonard dans 1 église de Léau, le second
était un fondeur de cuivre qui confectionna,
entr'autres travaux encore existants, le grand
candélabre de la même église.
Le retable de St-Léonard, exécuté par Amoul,
est orné de douze niches, dans lesquelles sont
placées des scènes tirées de la vie de ce saint.
Ces groupes sont bien ordonnés, bien modelés,
le dessin en est correct et très-soigné.
Le candélabre de Van Thienen est un chef-
d'œuvre du style ogival tertiaire, composé do
six branches qui, ornées de rinceaux et de
vignes, supportent une croix au pied de la-
quelle sont posées trois autres branches soute-
nant les statuettes de la Vierge, de St-Jean et de
la Madeleine , et rattachées par des arcs-boutants
(1) Il esl raulcur d*un tableau représentant les trois Marie au
Tombeau du Christ, dans Toglisc de Léau. Quoique simple peinture
décorative, ce labicau esl très-remarquable sous le rapport du dessin
et du sentiment. H a malheureusement été surpeint dans plusieurs
endroits.
découpés à jour. Sous los branches se trouve le
pupitre destiné à la lecture des évangiles , surmon-
té de la statuette de S^-Léonard. D'une richesse
d'ornementation peu commune , ce candélabre est
non seulement digne d'être étudié sous le rapport
de Fordonnance, mais aussi sous celui de l'exé-
cution des statuettes. Celles-ci n'ont aucun des
défauts que nous avons signalés tantôt en par-
lant des artistes du xv« siècle. Les têtes n'ont au-
cune expression outrée, les poses sont simples, les
proportions des membres du corps humain bien
observées et les draperies habilement traitées (1).
Sous les dais qui ornent la porte d'entrée
principale de l'hôtel-de-ville de Bruxelles, sont
assises plusieurs figures d'une exécution très-
soignée. Elles ont un caractère de grandeur et
de hardiesse, comme le xv^ siècle en a fourni
rarement des exemples. Le modelé surtout en
est bien exécuté, largement compris, et les
expressions des têtes bien caractérisées. Nous
considérons ces figures comme un des specimens
des plus recommandables de la sculpture déco-
rative de cette époque.
Dans le chœur de l'église d'Anderlecht sont
des culs-de-lampe représentant des figures hu-
maines , qui , sans avoir le caractère hardi des
figures de l'hôtel-de-ville de Bruxelles, sont néan-
(i) Grav($ dans Gailhabaul, L'archileclure du v« au xvii« siècle,
cl noire Notice sur la ville de Léau,
446
moins exécutées avec un sentiment intime de
la nature.
A Louvain s'était formé un autre centre im-
portant de l'art. Jean de Debruyn y exécuta,
en 1448, pour le compte de l'église de Saint-
Pierre en cette ville, une image assise de la
Vierge , qui nous permet de juger de son genre
de facture (!)•
Debruyn a, sans doute, déployé beaucoup de
talent dans cet œuvre: la tête de la Vierge,
par exemple , est d'une beauté ravissante , d'un
câline parfait et d'un sentiment éminemment
religieux; mais les cuisses sont trop courtes,
défaut que nous avons déjà signalé à propos
des sculptures des siècles précédents. Quant
aux plis des vêtements, ils sont maigres et
tuyautés. Par suite de l'enlèvement qui fut fait,
il y a quelques années, de la toile dont cette
partie de la figure était couverte, ces drape-
ries ont pris un aspect raide et dur (2).
Par contre, la grande image debout de la
Vierge de l'église de Notre-Dame, à Tongres,
présente des qualités opposées. Toutes les par-
ties de la figure sont bien proportionnées et
les draperies largement développées.
(1) V. Karlicle que nous avons donné au sujet de celle image
dans le Messager des sciences historiques, 1844, p. 189. Van Even,
Louvain monumental,
(2) Pcnilant le moyen-âge, les arlisles couvraieni souvenl les
figures (le bois d'une toile qui, en suivanl les contours des draperies,
leur donnaient des formes moelleuses.
247
Josse Beyaerts, dont les ancêtres étaient me-
nuisiers et sculpteurs de père en fils, travaillait
à la maison communale de Louvain, construite
entre les années 1439 à 1442, d'après les plans
de Mathieu De Layens. Les groupes, qui for-
ment les socles des niches de ce magnifique
monument, offrent des figures et des scènes
vigoureusement accusées en relief, aux poses
naïves, et aux expressions très- caractérisées.
L'art de grouper les figures est même très-bien
compris sur quelques-unes de ces pierres; il y
règne une certaine animation et du mouvement.
Un de ces groupes, dont M. Van Even a re-
produit le dessin d'après la pierre ancienne,
donne une idée avantageuse de l'école de Lou-
vain, sur laquelle Thierri de Haarlem a exercé
une grande influence (1).
En parlant de cet édifice, nous devons signa-
ler un fait très-important pour le type de la
sculpture du moyen-âge. Les niches qui forment
des grandes lignes verticales entre les fenêtres,
depuis le rez-de-chaussée jusqu'à la naissance
du toit, sont posées sur des culs-de-lampe his-
toriés. Au fur et à mesure que ces socles mon-
tent , les figures prennent plus de développement
et sont accusées par un relief plus accentué.
(1) Van Even, Louvain monumental, pi. 19. Pendant la restau-
ration de rhôtel-de-villc de Louvain, toutes les sculptures ont été
rcnouvelléos. Les culs-dc-lampe anciens les mieux conservés, ont élé
réunis dans ce monument, et servent de noyau îi un musée local.
2{8
Par cette combinaison, les effets de la perspec-
tive ne diminuent en rien l'importance des scènes
figurées sur les socles. Celles des étages supé-
rieurs paraissent aussi grandes et aussi accen-
tuées que celles des étages inférieurs.
Deux autres artistes belges , du nom de Henri
et de Guillaume, ont laissé dans la sacristie
de réglise de St-François, à Ferrare, sur des
armoires, des sculptures remarquables, d'après
Cicognara (1), mais sur lesquelles nous n'avons
pu recueillir aucune donnée positive.
Durant la seconde moitié du xv« siècle et le
commencement du suivant, l'art ogival avait
singulièrement abusé de ses ressources, Sauf
quelques exceptions, les constructions élevées
dans ce style ne présentent plus le caractère
de grandeur qu'elles avaient autrefois. Les effets
des masses disparaissent sous d mombrables orne-
mentations forcées, contournées et recherchées;
les détails n'étaient plus des accessoires, mais
des œuvres principales, des œuvres plutôt de
minutie et de patience, que d'inspiration et de
(1) Sloria délia scuUura, T. II, p. 191. D'après cet auteur, Tin-
scripiion de ces armoires porte: Hoc opus fecerunt duo Àlcmani
de partibus Drabanliœ «(cilicel) Henricus et Guillelmus, 14i3. Le
mol Alemani est ia traduclion du mot dilsche, que perlaient les
Belges njmands,en leur qualité de bas-Allemands. Daas cerlains
putois ilamands, le mol doyis s'applique aux Flamands, landisquc
duUs 011 duitsclier désigne l'Allemand proprement dit.
249
génie. La pierre et le bois se façonnaient sous
la main du sculpteur comme de la matière molle.
Dans les compositions historiées , les imagiers de
second ordre introduisaient un grand nombre de
personnages, dont ceux du premier plan étaient ou
agenouillés ou accroupies , ou plus petits , de ma-
nière à faire voir ceux qui occupaient les autres
plans. Ces défauts de proportion et de perspective,
dont l'antiquité avait déjà fourni des exemples,
furent probablement le résultat de l'étude des
classiques, avec laquelle les artistes du moyen-âge
conunencèrent par se familiariser. Les costumes
étaient traités avec un grand nombre de détails ,
les plis des draperies prenaient des formes angu-
leuses. Dans le but de les faire paraître exotiques,
les artistes introduisaient les excentricités les plus
bizarres dans les habillements , les armures et les
coiffures. Néanmoins pendant la seconde moitié,
du XV® siècle , les sculptures ont une grande déli-
catesse de traits , une certaine finesse , et brillent
par l'habileté de l'exécution. Celle-ci gagne, au
fur et à mesure que la sculpture prend de l'impor-
tance dans l'ornementation des constructions et
de l'ameublement. Les artistes de premier ordre
commencèrent par introduire dans leurs composi-
tions certains effets de la perspective. Les person-
nages du second plan n'étaient plus aussi grands
que ceux du premier , quoique souvent les plans
soient superposés. Quant à l'art de grouper les
figures, il était encore peu cultivé. Parfois les ar-
tistes belges disposèrent en un groupe bien com-
e 50
pris et bien étudié , deux ou trois figures , mais
jamais une grande scène. Ils plaçaient leurs per-
sonnages où ils le pouvaient , comme dans la foule
où chacun prend la place que le hasard lui assi-
gne. Parfois ils visaient aussi à la simétrie. Quant
aux statues, elles prirent, par suite de la profu-
sion des ornements , les proportions de statuettes.
Le magnifique retable de l'église de Boondael,
BOUS Ixelles, est un des specimens les plus ac-
complis de la sculpture de la fin du xv siècle.
Les figures y sont nombreuses, parfois grou-
pées, parfois placées au hasard, mais en géné-
ral leurs proportions sont bien comprises.
Dans les églises de S*-Pierre à Louvain, de
Notre-Dame , à Aerschot, de S*-Gomaire, à Lierre,
de Tessenderloo, de Dixmude et de Walcourt,
se trouvent des jubés qui ont tous les défauts
et toutes les qualités que nous avons énumérés.
Nous citerons encore les retables de Buvrinnes ,
de S*û-Dimphne, à Gheel, représentant le cru-
cifiement, sculpté en 1515 par JeanWaue d'An-
vers (1) ; de Notre-Dame , à Lombeek ; de Cor-
beek-Dyle; de Notre-Dame, à Tongres ; de
Thielen; de Oplinter; de Herenthals (2); de He-
melveerdegera (3) et de l'abbaye d'Averbode (4).
(1) V. noire article, au sujet de ce rouble . dans le Bulletin des
commissions royales d'art et d'archcolojie, T. f, p. 409.
(2) V. VExpositîon de Matines. Ce retable a été exécuté par un
artiste du nom de Passier ou Pasquier.
P) Serrure, Vaderlandsch Museum. T. I, p. 197.
(4) Du Somerard. Les arts au moyen^âge, eh. XII, pi. III. Oc
retable est dans la chapelle de l'hôtel de Gluay.
2r>f
L'église de Notre-Dame à Broue, construite
dans le style ogival de la dernière période,
par Van Boghem, architecte belge, renferme
aussi des sculptures qui tiennent à la fois de
l'art du moyen-âge et de la renaissance. Les
figures du tombeau de Philibert de Savoie (1),
qui est dans la même église , ont été exécutées,
en 1532, par Conrad Meyt, sculpteur suisse,
mais belge par éducation et la nature de son
talent.
Dans l'église de SaintnJacques , à Liège, con-
struite entre les années 1513 à 1538, sont des
figures largement traitées. Le buste de l'archi-
tecte de l'édifice, placé près de la porte d'en-
trée à gauche , est surtout remarquable par son
exécution large et vigoureuse et le caractère
d'individualité dont il est empreint.
XI.
n est facile de s'apercevoir, par les exemples
cités plus haut, qu'à force d'avoir été tourmenté ,
l'art ogival n'offirait plus aucune ressource à
des créations nouvelles.
Le besoin d'introduire un autre style se fit
enfin sentir, et le goût se prononça en faveur
des idées classiques. En Italie, où l'art ogival
n'avait pas exercé une bien grande influence,
un type mêlé d'éléments chrétiens et d'idées
(U Du Pasquicr, Notre-Dame à Broue. pi. 9 b 11.
2ri2
payennes se forma de très-bonne heure. Fécondée
par des motifs de l'art clas ique , la nouvelle ar-
chitecture chercha à introduire des éléments ou
inconnus ou peu en u âge, dans lesquels l'ima-
gination eut un libre cours. La France suivit
avec enthousiasme l'Italie dans la voie nouvelle
et l'indiqua à la Belgique, qui adopta la nouvelle
manière, un peu plus tard et par transition.
Mêlant des motifs de la renaissance à ceux du
style ogival, les sculpteurs belges produisirent
des œuvres de transition, dont nous retrouvons
des exemples dans les retables de l'église de
Léau et dans les stalles de l'église de S**"-
Gertrude, à Louvain, de Broue et de Hoog-
straeten.
L'introduction de ces éléments nouveaux boule-
versa la sculpture , qui , désormais , se rattachera
aux traditions classiques et exercera, vers le
milieu du xvi** siècle, une grande influence sur
l'art du moyen-âge en ]3elgique. Non seulement
la statuaire se ressentira de cette influence , mais
toutes les branches de l'art plastique; la litté-
rature comme la poésie, et, en général, toutes
les productions de l'esprit humain subiront le joug
du classicisme et de la renaissance des lettres.
XII.
Résumons. L'artiste chargé de restaurer une
sculpture comprendra, par cet exposé, qu'il est
obligé de Tétudier soigneusement , de rechercher
lepoque ainsique le style auxquels l'œuvre appar-
2:i3
tient et l'école dont elle est sortie. Il s'attachera
surtout à s'initier au faire du maître, faire dont
il ne lui est pas permis de s'écarter, n'importe
sous quel prétexte. Il s'inclinera devant les bonnes
comme devant les mauvaises qualités , en s'iden-
tifiant à Tesprit de l'auteur, au temps pendant
lequel il a vécu, à son style, sans jamais vou-
loir le perfectionner. Il comprendra que, pour
rétablir une sculpture dans son état primitif,
il doit avant tout faire abnégation de son indi-
vidualité et adopter momentanément celle de
l'auteur de l'œuvre , dont la restauration lui est
confiée. Il n'achèvra les parties à réparer ni
plus ni moins que l'auteur ne l'a fait lui-même
dans l'ensemble et les détails.
Lorsque l'artiste est appelé à créer des statues
destinées à orner un édifice du moyen-âge, il
se demandera d'abord quel en est le style , quelle
est la date de sa construction, à quelle école
il appartient. Ces questions étant résolues , il
imprimera à ses œuvres le cachet que l'auteur de
la construction leur aurait donné, s'il les avait
exécutées lui-même. Par exemple , il n'achèvera ni
plus ni moins les détails que l'artiste du moyen-
âge ne l'aurait fait; il donnera aux ornements
le même aspect, la même tournure, le même
caractère; aux statues les mêmes poses, des
expressions semblables, les mêmes draperies,
profondément fouillées ou non , suivant la place
qu'elles doivent occuper. En un mot, il se mettra
en lieu et place de l'artiste primitif. S'il pro-
254
cède d'une autre manière, il commettra inévi-
tablement dos anachronismes. Doit-il , dans ce
cas , reproduire les bonnes comme les mauvaises
qualités de l'artiste? Oui, quand il s'agit de res-
taurer; non, quand il s'agit de créer. Dans le
dernier cas, il est libre de se choisir un bon
modèle. Il n'est plus obligé de suivre l'œuvre
ou l'idée d'un individu, mais l'esprit de toute
une époque. Néanmoins, cette liberté ne lui ap-
partient plus, si l'édifice est orné de statues
ou de reliefs anciens. Dans ce cas, il est obligé
d'admettre le caractère archéologique de ce qui
reste encore; il est tenu d'adopter tous les dé-
fauts du maître qui l'a précédé, en s'abstenant
toutefois de les exagérer.
Pour donner à une figure le caractère qui
convient aux productions du moyen-âge, elle
ne doit faire ni contorsions, ni grimaces, ni
présenter des défauts de perspective ou d'harmo-
nie, ni avoir des proportions impossibles; en un
mot, une statue, pour paraître du moyen-âge,
ne doit pas être un magot. Les bons maîtres
de cette époque s'arrêtaient devant la diffor-
mité. Ils ne se permettaient jamais des licences
qui auraient gâté leurs œuvres; par conséquent,
les artistes modernes ne peuvent s'en autoriser,
sm^tout de propos délibéré. A notre avis, ils
doivent prendre, dans les statues du moyen-âge,
ce qu'elles ofiî'ent de bon et en répudier le mau-
vais, à la condition bien expresse de rester fidèles
à l'esprit, au caractère et aux traditions de
255
Fépoque qu'ils veulent traiter. Cet esprit et
ce caractère, qui varient bien souvent, comme
nous l'avons vu, n'a jamais été ni pu être l'im-
possible ou le monstrueux. Personne n'a jamais
voulu faire l'imparfait pour de l'imparfait. Si
des artistes d'un ordre inférieur , des tailleurs de
pierres, par exemple (1), ont produit des œuvres
entichées d'imperfections, elles sont le résultat
de rincapacité et de l'ignorance , qui dans certains
cas devient de là naïveté ; mais dont la contrefa-
çon est une chimère. La naïveté est d'inspiration;
elle ne se commande pas. Un défaut, dans une
statue du moyen-âge, peut échapper au specta-
teur, comme il a échappé à l'auteur, mais une
erreur commise de parti pris semblera, en tous
cas, montrueuse et exagérée surtout.
Nous le répétons, l'artiste, qui jouit d'une
liberté relative, lorsqu'il crée des statues em-
(i) Les lailleurs de pierre s*occupaicDt souvent de sculptures et
même de simples ouvriers avaient la prélenlion d'en faire. De celte
manière on s'explique le caractère barbare de différents fonts bap-
tismaux, auxquels on assigne, par ce motif, un âge très-reculé.
Les fonts baptismaux de Zedelgbem ont été attribués, à c<iusc
de leur style barbare, aux viii% ]x% x et xi« siècles, tandis qu'ils
«ipparticnncnt au xii<> siècle, comme le démontre fort bien M. le
chanoino Andrics, dans sa belle Monographie des fonts baptismaux
de Zedelyhem. (V. aussi le Messager des sciences historiques de 1824,
p. 437, de 1855, p. 60). On peut encore consulter, comme apparte-
nant au xiii* siècle, ou peut-être à la fin du siècle précédent,
les fonts de Limmel (ibid. 1847, p. 348); ceux de Zillebeke [Annales
delà Société d'Êmul, de Bruges, 1847, p. 60), de Noorlpcno, (ibid.
de 1848, p. 3i), de Gallaix (Bulletin de la Société hist. de Tournai,
1851, p. 253), de Tcrmonde, etc.
256
preintes du caractère archéologique du moyen-
âge, doit choisir, pour les étudier, les exemples
les plus parfaits de l'époque et du style qu'il
traite. Il ne peut admettre les défauts, qui ne
doivent pas être confondus avec les caractères
de l'époque. S'il y a eu pendant le moyen-âge,
beaucoup de produits qui, sous le rapport de
l'art , laissent à désirer , c'est parcequ'il y a eu
beaucoup d'ouvriers et peu d'artistes. Le nom-
bre des mauvais produits ne fait pas autorité
dans ce cas.
Quant au caractère archéologique des costumes
à donner aux figures qui doivent être conçues
dans le style du moyen âge, nous avons déjà
traité ailleurs cette question (1). Nous avons fait
voir que , s'il y a dans Tédifice des statues aflFu-
blées d'un costume déterminé , l'artiste est obligé
de le suivre pour les statues nouvelles. Si, au
contraire , il n'y en a pas , l'artiste peut leur don-
ner le véritable caractère archéologique , comme
le fesaient les artistes instruits du moyen-âge,
lorsqu'ils en avaient des exemples sous les yeux.
Ch. Piot.
(I) buUelin des comm, royales d'art et d'archéoL, i. V.
257
SOMMAIRE.
P, 170.
But du travail.
I. — P. 180.
Caractère général de la statuaire du moyen-âge mis en parallèle
avec celui de Tari classique. — Principes de la statuaire des
anciens et de celle du moyen-âge. — Influence du catholicisme
sur l'art.
n, — p. 196.
Formation de deux écoles, Tune à Gonstantiuople, l'autre à Rome.
— Gbûte de la civilisation antique. — Introduction de Tart by-
zantin en Italie. — Il se propage en France et en Belgique.
ni. — p. 198.
La sculpture pendant la période mérovingienne.
IV, — P. 199.
La sculpture belge sous les Garlovingiens. — Trésor de Tabbaye
de S»-Trond. — Objets d*art dans l'abbaye de Lobbes. — In-
fluence du clergé sur Tart. — Dyptique de Genoeis-Elderen. —
Ivoire du trésor de Téglise Notre-Dame à Tongres. — Couver-
tures d*un évangéliaire de la cathédrale de Tournai et de celui
de Notger, évêque de Liège.
V. — P. 206.
L'art byzantin se propage pendant le xi« siècle. — Sculptures
payennes mises â profit par les chrétiens. — Caractères de la
II, 19.
258
sculpture du xi« siècle. — Bas-relief du monasicrc de S^Bavon ù
Gand et de VégWsc de S<«-Gertrude à Nivelles. — Sculptures de
réglise de S^-Servais et de Moire Dame à Maesirichl.
VX — P. 212.
Le plein cintre commence par faire place à Togive pendant te
xii« siècle. — L*art belge se rattache à l'art germanique. —
Caractère spécial de l'art belge. — Les Belges commencent par
imiter la nature. — Individualité des traits des personnages. —
La porte Mantel à Tournai. — Culs-de-lampe de la chapelle de
S^Macaire à Gand. — Sculptures dans réglise de SMïermain à
Tirlemont. — Tombeau de S*«-Atônc à Forûl. — Fonts-baptismaux
de S^-Barthélémi à Liège. — La porte d'or à Freibcrg. — Orne-
mentation des pierres sépulcrales.
Vn. — p. 220.
Traostormalion de Tart pendant le xiii* siècle. — Infiuenoe et
caractère de l'art ogival. — La bourgeoisie s'y initie. — Tom-
beau de Gautier Mouton à Tournai. — Image de la Vierge dans
la Chapelle du S*-Sang. à Bruges. — Bas-relief de fhôpiUl de
Bruges et image de S^Corneille, ibid. — Ivoire de Notre Dame de
Groeningen, à Gourtrai. — Sceau de Marguerite deConstantinople.
— Pierres tumulaires de Henri I, duc de Brabant, de Matbilde
de Flandre et de sa fllle Marie, dans l'église do SM^ierre, à Lou-
vain. — Portail de l'église de S^-Servais à Macstricht. — Pierre
tumulaire à Houffalize. — Sculptures dans le baplislèrc de l'église
de Dinant. ~ Id. sur bois à Lowaige et Oplinicr. — Sculptures
décoratives de l'église de la Chapelle à Bruxelles. — Statues à
Trêves et à Chartres.
Vm. — p. 229.
Vers la fia du xui* siècle et au commencement du suivant, Fart
ogival se transforme. - • Influence de ce changement sur la sculp-
ture. — Monument de Colard de Seclin chez M. Du Mortier, à
Tournai. — Reliefs de rhôiel-de-vHle de Bruges. — Statues de
réglise de Notre Dame à Hal. — Pierre tombale d*\dam Oheerys à
Vilvorde. -— Tombeau de Jean lU, duc de Brabant. — Pierre
tombale de Guillaume Sponlin et de sa femme Adèle de SombrefTe
à Spontin. — Statues du porche de Notre Dame à Tongrcs. —
Retables de Jacques de Baerzc, à Dijon. — Retable à Hacken-
dover.
259
ne — P. 287.
Le xy« siècle est témoin d'un changement complet dans Tart ogi-
val. — Profusion des ornements sculptés. — Résultats de cette
prorusion. — L'art se vulgarise et devient parfois trivial. — In-
fluence funeste de la réforme sur l'art. — Corruption du goût.
— Culs-de-lampe de l'église de S»«-Waudru à Mods. — Travaux
de Claus Slutcr à Dijon. — Statues de l'hôtel-de-ville à Alost. —
Ëcoles de sculptures à Anvers, Bruxelles et Louvain. — Travaux
de Jean Mertens à Léau. — Id. d'Arnoul de Diest et de Renier
Van Thienen à Léau. — Sculptures décoratives de rhôtel-de-ville de
Bruxelles et de l'église d'Anderlecht. — Reliefs de rhôtel-de-vitle
de Louvain. — Images de la Vierge dans les églises de S^Pierre
à Louvain et de Notre Dame à Toogres. — Belges qui travaillent
en Italie.
X. — P. 248-
Abus que font les architectes de l'art ogival pendant la seconde
moitié du xv« siècle. — La sculpture devient minutieuse et
détaillée. ~ Composition des groupes. — Retable à Boondael. —
Jubés dans les églises de S^Pierre à Louvain, de Notre Dame à
Aerschot, de Tcssenderloo , de Lierre, de Dixmude et de Walcourt.
Retables ù Buvrînncs, à Gheel, à Lombeek, à Corbeek-Dyle,
à Tongres» ù Thielen, à Oplinter, à Uerentals, à Hemelveerdegem ,
et de Pabbaye d'Averbode. — L'église de Notre Dame à Broue.
— Bustes de l'église S^-Jacques à Liège.
XL — P. 25L
L'art de la renaissance se manifeste pendant le xv« siècle. ~ Son
influence sur la sculpture du moyen-âge.
XIL — P. 262
Gomment l'artiste doit restaurer les sculptures. — Est-îl obligé
d'admettre les défauts d'un grand nombre de sculptures du
moyen-âge?
260
ERRATA.
Page iS4« ligne 17, XenaphOD, lisez: XcDophon.
Page 203, » 2 de la note, Solerne, lisez: Salerae.
Page 902, • 6 de la note , cathédrale Troya , lisez: cathédrale
de Troya.
Page 204, • M, Jair, Usez: Jalre.
^^
Hlijiî %nc if âorrrligruur van "^^t.
aiM-i
rs iiii ,\ls. (Ir la IhI)! do uoiii^r.à Briixellps
261
UN ROLE
DES
FEUDATAIRES DU COMTÉ DE FLANDRE,
DAlfS LA OHATELLEinE B'YPBES,
RÉDIGÉ VERS LA FIN DU XIV* SIÈCLE.
Parmi les registres de la Chambre des Comptes
de Flandre , déposés jadis à Lille et qui aujourd'hui
font partie des Archives générales du Royaume,
il existe un rôle des fiefs situés dans la châtelle-
nie d'Ypres, formé vers la fin du xrv« siècle et
constituant la plus ancienne matricule du genre
que l'on possède pour cette cour féodale (1).
n fut compris dans la restitution des documents
relatifs aux Pays-Bas autrichiens, faite en 1771,
en exécution de l'article XXXVIII, § 2, de la
convention dite des Limites, conclue avec la
•France, le 16 mai 1769. Les savants Godefroy
y avaient inscrit alors le millésime 1383.
Quoique nous ne pensions pas que cette date
(1) Inventaires imprimés des Chambres des Compus^ N* 1111.
II, 20
262
doive être acceptée sans discussion, il serait
bien difficile cependant de déterminer d'une
manière précise l'époque à laquelle il fut com-
posé. L'écriture, toutefois, accuse bien évidem-
ment les dernières années du.xiv® siècle. Parmi
les feudataires qui y sont inscrits, quelques-uns
moururent, d'après les généalogiels , vers 1376
et 1378, d'autres vers 1382, d'autres enfin dans
les premières années du siècle suivant. Les
comptes des reliefs de fiefs n ont pas pu nous
fournir des renseignements plus positifs. A la
vérité, il était d'usage en Flandre, de relever
les biens de nature féodale dans l'espace d'un an
et d'un jour(l); mais ces mêmes comptes com-
prenant généralement, comme on le verra, une
période de deux années , il n'est pas certain que
les recettes y aient été enregistrées dans l'ordre
chronologique. Nous y avons remarqué d'ailleurs
des omissions et des négligences assez graves.
Aucun événement politique ne semble avoir
motivé la rédaction de notre rôle, à moins qu'il
ne faille la rapporter à l'avènement de Philippe-
le-Hardi, comme souverain de Flandre, ce qui
serait assez conforme aux coutumes de cette
époque. La date assignée par les Godefroy,
trouverait, dans ce cas, son entière justifica-
tion. Cette conjecture parait cependant assez
peu admissible. En effet, l'époux de Marguerite
(1) Yoy. Ph. Wiklant, Tractaet vanden leenrechten nae de hovcn
van Ylacndcren, cap. XXIII.
S63
de Male ordonna, vers 1390, un dénombrement
général de tous les fiefs de notre comté; nous
possédons les instructions et les formules pres-
crites à cette occasion (1) , et il n'est pas probable
que deux dénombrements aient été décrétés suc-
cessivement dans un espace de moins de dix ans.
A nos yeux, certains indices permettent de
croire avec assez de raison que le Rôle des feu^
dataires de la châtellenie d'Ypres fut formé après
1390, avant Pâques (1391 nouv. style).
Quoique moins important et plus moderne que
le remarquable Livre des feudataires de Jean III,
duc de Brabant^ — que notre ami M. L. Galesloot,
chef de section aux Archives du Royaume, a
fait paraître, en 1865, dans les Annexes aux
Bulletins de la Commission royale d'Histoire, —
le document que nous publions o&ira bien des
renseignements précieux ou dignes d'intérêt.
Pour rhistorien, il contient des noms célèbres
dans les annales de la riche et florissante patrie
yproise; pour le généographe, des détails au-
thentiques qu'il chercherait peut-être vainement
ailleurs.
Le patient investigateur des institutions du
passé y trouvera des données curieuses sur la
nature , souvent bizarre ,' des fiefs , et sur les re-
devances ou prestations dues à cause d'eux, et
souvent plus bizarres encore.
(I) Voy. ce document p. 2Ö5. Nous Tavons extrait de la Trésorerie
des chartes des comtes de Flandre, n« 1041 , aux Archives du Boyauroe.
264
Nous signalerons aussi à Tattention des ém*
dits les noms de localités , les différentes espèces
de mesures et de monnaies qu'on y rencontre
presqu'à chaque page.
Le Rôle original des feudatairts de la châ--
tellenie d'Y pres contient 16 feuillets d'écriture
cursive, sur parchemin, et est suivi d'une copie
en gothique, dont il constitue la minute et qui
lui est postérieure de quelques années (1). Nous
nous sommes servi de la première de ces deux
matricules et nous avons indiqué, en note, les
mutations survenues dans l'intervalle écoulé
entre la rédaction primitive et l'exécution de la
copie, ainsi que les variantes du texte.
Enfin, pour compléter, autant que possible,
les éclaircissements donnés par le Rôle des fcu^
dataires, nous y avons ajouté, comme appendice ,
les Comptes des reliefs de fiefs de la châtellenie
d'Ypres, depuis Tannée 1366, jusqu'à la fin du
xiv« siècle (2).
IxELLEs, 21 mars 1868.
LÉOPOLD VAN HOLLEBEKE.
(1) Toui indique que le temps écoulé entre la formation respec-
tive de nos deux rôles, ne peut £tre bien considérable, malgré les
termes formels ( ianghcn tiden ) contenus dans un article de la
copie, que nous insérons p. 280, note^,
(2) Inventaires des Chambres des Comptes, n»» 17,768 à 17,770.
Ces comptes, qui étaient primitivement en rouleaux, ont été réu-
nis en caliiers.
S65
FORMULES ET INSTRUCTIONS POUR LE DÉNOMBREMENT DES FIEFS
AU COMTÉ DE FLANDRE, PRESCRITES PAR PHILÎPPE-LE-HARDI ,
VERS i390.
C'est le rapport et dénombrement que je, tel, etc., fay
à nostre très-grand et très-redoubté seigneur, monseigneur
le duc de Bourgoigne, conte de Flandres, d'Artois et de
Bourgoigne, de un fief que je tiens et advoue tenir de
mondit seigneur, de son chastel de tel lieu, etc., à tel ser-
vice, etc., à cause de madame la duchesse, s'espeuse» comme
héritière, contenant ledict fief ce qui s'ensuit:
Et premier, tel chose, etc.; et doit-on déchirer le pa«
roiche ou ledict fief, ou fiefs, se pluseurs en tient, gisent;
aussi quels rentes par an , et à quels termes , sur pluseurs
tenemens, etc.; item, doit-on déclairer quans hommes de
fief on a de sondict fief, ^uelx fiefs ils tiennent, à quel
service où il se comprendent, quans hommes de fief il ont.
266
à quel service lesdicts fiefs sont ; item , doit-on aussi déclairer
toutes les rentes tant en grain, tant en argent, tant eo
capons, auwes et autres choses et sur quelz ; item , doit dé-
clairer aussi quel justice cilz qui fait le rapport à tant
en sondit fief, comme sur les fiefs de sesditz hommes et
tenans, s'aucuns en a. Et si doit la 'déclaration de ladicte
justice estre déclairce en le fin dudit rapport , et après mettre :
en tesmoing de ce, j*ay c'est mien rapport scellé de mon
seel, faiot le jour de Tan mil ccciiii** et
Et doit estre fait ledit rapport ou dénombrement en parche-
min , en queue pendante , soubz le seel de chascun homme , etc.
Item, afin que les hommes de fief de mondict seigneur
puissent duement faire leurs rapports, comme déclairé est
cy-dessus , tantost qu'il est commandé ou publié de par mon-
dict seigneur de faire iceulx rapports , lesdiz hommes doivent
faire sommer à leurs hommes de fief, qu'ils facent leurs
rapors de leurs fiefs et arrière-fiefz , par devers eaux, soubx
leurs seaulx, dedens le temps acoustumé par semblable dé-
clairation comme dessus, sur tel péril et amende que en
tel cas s'en puet ou doit ensuir;
Item , doit estre faict sur le seel desdiz hommes , chascun
endroit luy, en parchemin et queue pendant, comme dessus,
pour ce que chascun homme fievé doit avoir seel; et si
est le plus brief voje ; et est honneur à i homme de fief
d'estre cru soubz son seel , et , en cas que ainsi ne se fera
qu'il soit fait, prcsens deux de leurs pers et par iceulx
scellé, disans par iceulx que, en leur présence, tel , leur per
a baillé ce rapport à tel, tel jour et tel an, etc. En tes-
moing de ce il j mettent leurs seaulx;
267
Item que chascun homme de fief de monseigneur le duc «
à cause de madîcte.dame, doivent adviser que les rapors de
leurs hommes , soient bien fait et esclarchy leurs tenemens ,
et , se aucune chose y avoit à dire , il le doivent rendre , pré-
sens deux de leurs hommes , à celuj qui ne Taroit mie bien
fuit, pour le amender à rapporter dedens le quinsaisue en-
suivant , à péril d'amende ; et , se defifaulte y avoit , procéder
contre eeluy par loj comme il apparteinoit ;
Hem , que les rappors ainsi fais aux hommes de mondit
seigneur, à le cause comme dessus, les hommes de mondit
seigneur doivent bien garder pardevers eux les rappors de
leursdiz hommes, et iceulx faire encorporer tout au lonc
au rapport qu'il feront à mondit seigneur;
Item , que se aucun homme de mondit seigneur raportoit
report Tan , il euist à amender , il y doit este baillié présens
deux hommes et déclairer la deffauUe , pour le amender, à
rapporter à la quinsaine enssuivant , à péril d'amende , et se
il defifault, procéder contre luy comme il appartiendra;
Item, que les rappors qui se doivent faire aux officiers
de mondit seigneur, bien advisez comme dit est, et qu'il n'y
ait riens recelé, doivent estre envoyez ou apportez seure-
ment en la Chambre des Comptes, et fait faire un registre
durable , et un autre registre, pour demeurer devers les col-
lecteurs des reliefs, pour ce que souvent touchent aux fais
de bailliage et de recepte, mesmement quant on en fait
les werps et dessaisines et plusieurs autres manières.
Item, que par les déclarations desdiz rappors on puet
sçavoir qui sont ses hommes, quel justice il ont, et leurs
hommes, et quelx services il doivent et pourroient devoir^
2C8
tant pour chevalerie de Taisné fii, comme da mariage de
Faisnée fille du seigneur du pays de Flandres, eten antres
manières , quand le cas esquict ; et avec ce , qui ne fait pas
à oublier, on en seit jusques et où se jurisdiction se corn-
prent, et samblablement le sçevent ou pevent savoir les
hommes de mondit seigneur par les rappors de leurs hommes,
que baille grant apaisement et seurté en toutes choses qui
pevent escbeir, etc.
269
X)
tt ^iJK ÏÎ Ittngoth gi[t|(nultts uu mimn ^tit
un ^Imïm, liggliinh hraïiit Htiiltt nh hiûn
ittjtiltii DttB ^pi, tût h ïïniït ïïttt Ui i\m.
EERST, IN SINTE-MARTINS PROCHIE, BINNEN DER
STEDE VORSEIT.
MUN HBRB DB BORECHGRAVE VAN Ypre houd io lene : eerst
d'borechgraefsceip van Ypre, dertoe behorende *t derde van
allen den boeten daerof dat scepenen van Ypre wisers (1)
zijn ; item , 't derde van alle den boeten daerof dat de ix
scepenen vander Zale van Ypre, daerof dat mijn here van
Ylaenderen maect de vi ende de borechgrave vorseit de ui
wisers zijn of wisen moghen , zij't vor vonnesse of der achter ;
item , alse ghelike 't derde van allen vermacken ende com«
posicien , vor vonnesse of dernaer, binder stede ende castelrie
(1) Juges, jurés.
270
Yorseit, toebehorende scepeDeo , ute gbeleid de vaussears (1),
binder stede vorseit ende der baten , beborende ten yonoessen
vanden vorseide ii scependommen ; ende hier moet de borech-
gra?e Torseit leveren enen scouteten, dinghende (2) binder
stede vorseit ende buten inde castelrie, ende i clerc ter eere
vierscare (3) ende ter andre,.van buten ende van binnen;
item , moet de borechgrave vorseit hierop leveren vanghenesse
Vsheren ghevanghene van buten ende van binnen in te hou-
dene , up sinen peril ende np sinen aventure ; ende hierop
so es de borechgrave vorseit sculdich eics jaers , minen here
van Vlaendren, vi 9 par. up scoutetens roede (4j; item»
houd men van minen here den borechgrave \orseit xl mao-
sceipen (5) , die van hem houden de tooine (6) van Ypre «
ende ghelden elc , als^t verandert (7), als vele als eIcs leen
bi jare werd es ; item , houd men van de borechgrave vorseit,
binder vorseide stede ende castelrie ende deromtrent , xlviii
mansceipen, daerof dat de zzxii staan te vullen cope (8)
ende de xvi ander t'alven cope (9) ende ter bester vrome (10) ;
ende te desen vorseiden lene behord vri hoghe justice ende
ueidre (11), als't deronder ghevalt (12); ende al dit goed ende
(1) Yaucheurs.
(2) Siéger et Juger.
(5) Tribunal ou cour de Justice.
(4) Verge de Técoutôle.
(5) Hommages.
(6) Tonlieu.
(7) A chaque mutation.
(8) Gésir au plein relief.
(0) Demi relief.
(10) Meilleure dépouille.
(11) Franche haute justice et basse.
(13) Quand il y échoit.
271 •
mansceipen vorseit houd hi in i mansceip staende te vullen
cope ende van dienste minen here van Vlaendren trauwe
ende wareide (1).
Làmbbecht van Lo, DB VADEB, eeu leengoed groot x ti
X s. par. *sjaers, ligghende in de tooine van Ypre, 'twelke
staet ter bester vrome , ende es mijn here sculdich van dienste
trauwe ende wareide.
Jacop van Torodd, een leengoed groot xiiii ti xiiii s. par.
'sjaers , ligghende in't Scoehuus tTpre , ende staet te vullen
cope, ende es sculdich minen here trauwe ende wareide.
Jhan van Joiengi y een leengoet van xvi hoed evenen Ç£j , Fol. i v».
gaende ute (3) den spikere (4) van Ypre, Hw^Ike staet in
mijns heren van Vlaendren spikerbrief (5), up enen die heet
Carpentator, ende staet te verlieve (6) ter bester vrome , ende
es sculdich van dienste trauwe ende wareide minen here
vorseit ; ende te deisen leene behoord ene mansceipe toe van
Il ganzen 'sjaers, gheldende den vorseiden Jhanne van Joiengi,
ende staet ter bester vrome (7).
Hun hbrb de borecugrave van Yppre, een leengoed groot
iiii^'^ vifi ft- paris. *sjaers, in mijns heren van Vlaendren spiker
(1) À foi et vérité.
(2) Muids d*avoine.
(3) Ressortissant.
(4) Espier.
(5) Brief de Tespier.
(6) Gésir au relief.
(7) La copie ajoute : Jhan Provijn tenet.
• 27-2
▼an Ypre, siaende te vullen cope ende van dienste minen
hère vorseit trauwe ende wareîde (1).
IN SINTE-JACOPS PROCHIE, BINNEN DER STEIDE.
MUN BiaS DlEDERIC DE MbDBM , HERE ViLK BbàUBBWâKRD ,
een leengoed van li 72 ymeite lands staende te vullen ver-
lieve, ende es sculdich van dienste minen hère vorseit trauwe
ende wareide; ende te deisen lene behoren vi mansceipen
daerof dat de m staen te vullen cope ende d'andre m
ter bester vrome vanden jaren ; vanden welken mansceipen
d'eene es scoudich mer Diederic vorseit i d. 'sjaers, t'ofierne {%)
up de Ginxedach, item d'andre up den Niewedach i pare
witter anscoen , i groene hoedekin ende i naelde met i ronden
oghe ende i witten zîdraet derin ghedraet, item de derde
VI d. art. 'sjaers up Sinte-Remisdach , item ii mansceipen
elc I pare sporen d'cne te Paesscen, d'andre te Cinxen.
Jhah van Russlbide, een leengoed van xxvii buunre (3)
lands , staende te vullen cope, ende es sculdich minen hère
vorseit van dienste, trauwe ende wareide, ende te deesen
leene behoord eene mansceip staende te vullen verlieve,
ende es groot xx ghemeite lands (4).
(1) Dans la copie on trouve, à la fin de cel article, la note soi-
vante: Joncfrouwe Marie van Outre, Robbrechts vander Douviemjf,
tenel,
(2) A solder.
(3) Bonnier.
(4) A la fin de cet article on trouve, dans la copie: Mer Jacob
Belle UneL
273
Mbestbr THOMiS VAN Lo , 660 lecDgoed van zvii ymeite foI. 1
lands , lit6l mia of meer , staende te vullen cope , ende es soul-
dich van dienste minen here vorseit , trauwe ende wareide (i).
Heimric vanden Kercdove, een leengoed gheheeteu JVteu-
porl , houdende xui ymeite lands , staende te vullen cope,
ende es sculdich van dienste minen here vorseit trauwe ende
wareide (2j.
Item, de zelve Heinrig vanden Kbrchovb, een leengoed
groot z ymeite ende i line lands, staende te vullen cope,
ende es sculdich van dienste minen here vorseit trauwe ende
wareide (3).
IN SINTE-MICHIELS PROCHIE, BINNEN DER STEIDE
VORSEIT.
JoNCVROUWE Marie, wedewe Woubuechts van Bozebbike,
een leengoed gheheeten de Cruutbrovc, groot xvi ymeite
lands , staende te vullen cope , ende es sculdich van dienste
minen here trauwe ende wareide; ende te desen leene
behoren de boeten tote m ^ , de bastaerd (4) ende de vond (5),
ende ene mansceipe van vullen cope (6j.
(I] La copie ajoute: D'er Gillis van Loo houdet in leene.
(2) Dans la copie cet arlicle finit ainsi: Jhan Rugghinvoets wijf^
Heinrijx vanden Kerchove dochtre^ tenet.
(3) Dans Ia copie ie scribe a ajouté : De joncfrouwe voorseU houdet.
(4) Avoir de bâtards.
(5) L*épave.
(6) Dans la copie: Joris te Rike tenet.
274
JoNCVROowi Mabic 'sViscbs, Bcrtclmbos Belles wijf, een leen
gheheten ter Zadelt, groot zlv jmeite lands , staeude te vttllen
cope, ende tranwe ende wareide van dienste den here (1).
Foi, Svo. PiETER VlERDlNC, F*. MlCHIBLS, CeU IcCn gTOOt III ff X S.
par. 'â jaers in rudderpenninghen (2) , ende staet ter bester
vrome ende van dienste minen here vorseit trauwe ende
wareide (3).
Krrstibnb Boddaerds Pieter Halbbasts wuf, een leengoed
van Ti Vi jmete metgaders ere steide (4) litel min of meer,
ende gheld van verlieve v ff z s. par., ende es scondich van
dienste minen here trauwe ende wareide (5;.
IN DE BRIEL PROCHIE. BINNEN DE STEIDE VORSEIT.
Jacop van Thorout, een leengoed groot xzii ymeite lands,
staende te vullen cope ende van dienste minen here trauwe
ende wareide; ende te desen leengoede behoren iiii man-
sceipen staende te vullen cope , ende ghelden hem ii pare
handscoen 'sjaers.
Bieb van Woumem , een leengoed groot xxv s. par. *sjaers
(1) Dans la copie: Michiel Rugghinvoet tenet.
(2) Cavaliers (monnaie).
(3) Dans la copie: Roeger vanden Pitte tenet,
(4) Manoir, résidence seigneuriale.
(5) Dans la copie: Ilannckin Halebaht, Jhans dochter, tenet; Ker-
itinekin Hatebast, Jhans dochter, tenet.
273
in radderpenninghen , ende staet ter bester vrome, ende
Tao dienste minen here trauwe ende wareide (1).
IN SINTE-JANS PROCHIE, BINNEN DER STEIDE
VORSEIT.
Bbrtelneus Belle , een leen van zxx s. par/sjaers in radder-
penninghen, ende staet ter bester vrome, ende es scoudich
van dienste minen here trauwe ende wareide ;2j.
Jan van Lo, een leen dat sijn vader houdt fsiuen live
groot iiii^' iii< t^ par. 'sjaers in allen renten; item dertoe
behorende i vuile vierscare ende boeten tote m ^ ende der-
onder, staende te vullen cope ende van dienste trauwe ende
wareide (3j.
DfEDE&ic Herebrecht, eeu leen van viii s. m d. par. 'sjaers Fol. 3.
in rudderpenninghen, ende stuet ter bester vrome, ende
strect tote binder prochie van Boesinghe , ende es scoudich
van dienste minen here trauwe ende wareide (4;. .
Lanbrecbt van Lo, os jongbe, een leengoed groot xxx ^
par.'sjaers, litel min of lïtel meer, staende te vullen cope,
ende van dienste minen here vorseit trauwe ende wareide ;
ende te desen leengoede behoren v mansceipen staende
(1) Dans la copie: Jhan van VVoumen Ie tient,
(2) Ibid.: Mer Galoys, sijn zuene, tenet,
(3) Cel article esl iracé dans lu niinule, comme faisunl double
emploi. Voy, p. 276.
(4] Dans Ia copie: Àlaerd Valke hoiidet.
276
te vullen cope, ende hierop hî heift de boeten tote lz
S ende deronder (1).
Kerstineiin, Jacops yan Thoroud dochtsr , een leen dat
men heet ter Waerde, groot liiii ymete lands , streckende
tote binne Langhemaerc, ende staet te vullen cope, ende
van dienste minen here vorseit trauwe ende wareide ; ende
te desen leene behoren vii mansceipen, daerof dat de m
staen te vullen cope , ende d'andre iiii ter bester vrome ;
ende es te wetene dat , vanden m vorseide manscepen staende
te vullen cope , de ii ghelden (2) hare i pare witter sporen (3)
'sjaers elc (4).
JOMCVROUWE AVESOETB BeLLES , WEIDEWE AnDRIES VAN Lo ,
een leen groot ii 72 ymete , litel min of meer , h'gghende
binden banliewen (S) van Ypre, streckende tote binne den
prochien van Sinte-Jacops ende vanden Briele ; up *twelke
land , also verre als het strect , soe (6) heift de boeten tote
lil ff, ende staet te vullen cope ende van dienste minen
here trauwe ende wareide (7).
Jan VAN Lo , i leengoed dat zijn vader houdt t'sinen live (8),
groot iiii" iiii ff par. 'sjaers , ene vuile vierscare (9) , de
(i) Dans la copie: Mer Gillis van Loo Unet,
(9) Payent.
(3) Éperons blancs (argent ou acier].
(4) Dans la copie: Mer Zeigher de Vroede tenet,
(5) Banlieue.
(0) Elle.
(7) Dans la copie: Kanekin de Rike, f* Joris, tenet,
(8) A titre de viager.
(0) Cour, banc ou tribunal complet (7 échevins).
877
boeten tote iii |^ ende datter toebehoord , ende staet te vul-
len cope, ende van dienste den here trauwe ende wareide (Ij.
IN DE PROCHIE VAN BOESINGHE. pol. 3 i
DeisB , PiETEB Rbifins wijf , een leen houdende zestiene
ymeite lands metgaders ere tiende {% werd zynde 111 fi^ x s.
par. 'sjaers, ende metgaders m f^ par. 'sjaers inrudderpen-
ninghen, staende te vullen cope ende van dienste miuen
here vorseit trauwe ende wareide; ende te deisen leene
behoord ene mansceipe van zvi jmete lands, staende te
vullen verlieve (3).
Andries Broederlim , een leengoed gheheeten ten Vrüande
mei IX ymete lands litel min of meer dertoe behorende;
item, so es dit leen ghemeerst (4) metten hove dat men heet
iFaterbeike, ligghende in de prochien van Boesinghe ende
van Sinte-Jans in Ypre, houdende vi *> ymete lands litel
min of meer, al ligghende t'eere (5) mansceip ; ende staet
te vullen cope ende van dienste minen here vorseit trauwe
ende wareide; ende hiertoe behoren boeten tote m ft-, de
bastacrd ende de vond (6j.
(1) Dans la copie: France de Beere. Cel arliclc fail double emploi
avec celui de la même teneur, qui se trouve à la page 275.
{î) Dîme seigoeuriale.
(3) Dans la copie: France van Dlxmudâ tenet.
(4) Augmenté, accru.
(5) En un.
(6] Dans la copie: Walrave van Masmede tenel.
II, 21.
278
Jhan de Plankenare, een leengoed dat men heet ter
Trace (alias ten Cruche), met xii ymete lands dertoe beho-
rende , staende te vullen cope ende van dienste minen hcre
trauwe ende wareide; ende hiertoe behoord ene mansceipe
van vil ymete lands staende te vollen cope (ij.
Item dezelve Jhan de Plankenarb, een leen van vii ^
par. 'sjaers in rudderpenninghen , staende ter bester vrome
ende van dienste minen here trauwe ende wareide (2).
Jas Sltp houd in lene, van minen vorseiden here, mi ^
paris. *sjaers in rudderpenninghen , heffende (3J in Boesinghe
Fol. 4. ende inden Briel, up diversche parcheleu van lande; dit leen
staet ter bester vrome , ende es scoudich van dienste minen
hére vorseit trauwe ende wareide.
Lamsin Slinguer houdt een leengoed groot xlvii s. ende
1 d. paris, 'sjaers in rudderpenninghen , ende staet ter bester
vrome, ende es sculdich minen here vorseit van dienste
trauwe ende wareide (4;.
Lambrecht Morin houdt een leengoet Hwelke men heet
ten Tliorre, groot tusscen den xxi ende den xxiii ymete
lands , litel min of litel meer ^ ende staet te vullen cope ,
ende es sculdich van dienste minen here vorseit trauwe ende
wareide, ende te deisen leengoede vorseit behoord toe ene
{!) Dans la copie: Gheraerd de Plankenare tcneL
(2) Ibid.: Kerstoffel hugghinvoel teneL
[X) A percevoir, à lever.
(4) Dans la copie: France Slingher teneL
279
mansceipe staende te vallen cope, dewelke Lamb rechte
vorseit ghelt ene paer banscoen 'sjaers (1).
Boegier Vibrdinc (2) hoadt in leene van minen here vorseit
eene steide met xliiii ymeite lands dertoe behorende , ende
f taet te vullen cope , ende es sculdich minen here van dienste
tranwe ende wareide.
RiQUABDS WIJF VAN Straten (3), een leen groot m ft par. pol. 4 v.
*sjaers in radderpenninghen, ende staet ter bester vrome, ende
es sculdich van dienste minen here trauwe ende veareide (4).
France Belle houdt in leene ene steide met zlv ymeite
lands litel min of meer , in Boesinghe , ende x ymeite lands
in Mocrkerke; item xi raizieren eivenen 'sjaers, ende xxviii
s. paris, 'sjaers in gheldrenten ; ten welken leene behoord
ene vierscare metten laten diere toebehoren ende de boeten
tote III H ende deronder; ende staet te vullen cope, ende
es scoudich van dienste minen here van Vlaendren trauwe
ende wareide.
Item, te deisen leene van France Bellen vorseit, behoren
toe IX manscepen daerof dat de nu staen te vullen cope,
ende de andere vive ter bester vrome (S).
(1) Dans la copie: Jhan, f* Lambrechl tenet; Lammekin Moerin,
broeder vanden voorseiden Jhan , eis'l verstorven , bider doot van
sincn voorseiden broeider.
(-^ Ibid.: Joncvrouwe Lysebelle Vierdijncs, over Boeger.
(3) Ih'id.iJacob Ilildebrand, over Rikewaerls wijf van Straten
[A) Cel article est d*unc écriture différente dans Ia minute; dans
la copie il finit ainsi: Joos van Dentregheem dochter; Doiideinvan
Provijn hout dit leen,
(5) Les deux articles qui précodent ont été tra: es dans la minute,
280
BouDEN Rbmi (1), een leen, dat s te wetene de steide met
XXXVI ymeite lands, dat men heet de Caend, staende Ie
vullen cope ende van dienste trauwe ende wareide.
Hbiniuc Rikasseis (2) een leen groot xxxi s. par., in radder-
penninghen , staende ter bester vrome ende van dienste minen
here vorseit trauwe ende wareide.
France Belle houd in leene i stede met xlv ymeite lands ,
in Boesinghe, ende x ymeite lands in Moerkerke, en hier-
toe behord i vierscare ende boeten tote m ft ende datter
toebehoord ; item in gheldrenten xxviii s. par. 'sjaers; item
XI raizieren (3) evenen 's jaers ; item staet dit leen (e vallen
cope ende den here trauwe ende wareide ; ende hiertoe
behoren ix manscepen, de mi ie vullen cope, de v ter
bester [vrome] ; ende staet al t*ere manscep, ende sine man-
nen sin hem sculdich iii scachten (4), i pare anscoen, i
pare witter sporen (5j.
pour cause de double emploi; nous les avons insérés ici, parce
qu'ils fournisscnl quelques détails omis dans rarticle conservé.
{Voy, ci-dessus.)
(1) Dans la copie: J/za» van Kengeburch, over Boudein Remu
(i) Ibid : Joufrouwe Jaquemwe, 't wijf Denys van Scoenvelt, over
Heinrijc Hycasseis.
(3) Rasières.
(4) Javelot, dard, fiècbe, lance, trait.
(5) Cet article a été remplacé dans la copie par les deux que voici :
Mijn here Jhan Selle houd in leene ene steide met xlv ymeiten
lands, terwelker behoort ene vierscare ende boete tou m lib. par.,
ende datter toebehoort; item in gheldrenten xxviii s. par. 'sjaers;
item XI razieren eivenen 'sjaers; item staet dit leen te vullen coepe
ende den hecre le trauwe ende te waerheiden ; ende te deisen leene
behooren ix manscepen, de iiii te vullen coepe, de v ter bester
vrome; ende staet al Vere mansceip, ende sine mannen sîjn hem
281
Hbinric Folkibr, f* Pieters (1), eeo leengoei gheheeten
Zwanebrigghe , houdende lvi ymete lauds , cnde es ghelast
met buuorevaten (2) ende met andren renten van mins Fol. S.
heren spikere van Viaeudren, also de brief vanden ontfan-
ghere vanden spickere inhoudt ; ende staet dit leen te vallen
cope ende van dienste minen here vorseit trauwe ende wareide.
Jhan de Corte , Martens zone (3) , i leen groot xi ymetc ,
ende staet ter bcster vrome, ende van dienste trauwe ende
wareide, ende van deisen zijn ghehouden ii manscepen (4j.
Lahbrecht Morin , een leen groot tnsscen den xxi ende
den xxiii ymelen lands, staende te vullen cope ende van
dienste den here trauwe ende wareide , ende te desen leene
behoord ene mansceipe staende te vullen cope (5).
Lamsin Scerebaerd (6j , een leen groot m ^ par. *sjaers in
rudderpenninghen , staende ter bester vrome , ende van
dienste minen here vorseit trauwe ende wareide ; ende te desen
sculdich drie scachle, i pare hantscoen ende i pare witter sporen.
Item, te deisen lene plach toe te behoome x ymeiten tands in
Moorkerke, dewelke van langhen tiden hierof ghespleiten sijn , ende
vercocht.
A la marge du premier on trouve la noie suivante, en écriture
du XIV* siècle: Dit es vermeerst bi assenle van onsen gheduchten
heere, ende kern es gheconsenteirt de ooghe justicie te hondene in
leene vander vorseider Zede, ten verlieve van x lib. par.
(1) Dans Ia copie: Adelein de Witte.
(2) Mesures de bonniers.
(3) Dans la copie: Jhan de Corte, f^ Jhans.
(4) Addition d*une autre main, mais de la môme époque, dans
la minute.
(5) Cet article est iracé dans la minute, comme faisant double em-
ploi avec celui qui se trouve à la page 278.
(6) Dans la copie: Gillis Coppin, over Lamsin Scerebaert.
282
leene behoord *i dienst mansccip (1), ende *( wellioodsccip (9j
vander castclrie vao Y pre; item hiertoe behoren ii man-
sceipen staende ter bestcr vrome (3j.
Hanxeeim vin KiLBBEM , F* PiETBRS (4) , een leen van viii s.
1111 d. par. *sjaers in rudderpenninghen, h'gghende in diversceo
prochien; eude te deisen leene behoord de mate vaader
roede (5) also verre als zoe strect in*t sceipendom van Ypre
ende vander castelrie ; ende staet dit leen voorseit te vallen
cope ende van dienste minen here vorseit trauwe ende
wareide {6).
JoKCVHOUWE Kateline *s Medems (7) , een leen groot vi ^
par. 'sjaers in rudderpenningheu , ligghende in de prochien
van Docsinghe ende vanden Briele , fYpre ; ende staet ter
bester vrome ende van dienste trauwe ende wareide.
JONCVROl'WE MetNE VAM LiCUTERVELDB, JOOS VAHDEM BerGHB
WIJF (8j, een leen groot x ^ par. *sjaers in rudder-
penninghen ligghende inde prochien van Boesioghe, van-
den Briele, van Sint-Jacops ende van Sint-Jans; ende staet
te vullen cope ende van dienste minen here trauwe ende
wareide.
(1) L'hommage du service.
(2) Le souhait de bienvenue dans la Châlellenic.
(3) Dans la copie: Macs Coppin tenet.
(4) Ibid: Pieter van Zinnebeike.
(5) Le mesurage de la verge.
(0) Dans la copie; Andries , sijn zone, es ervachtich.
(7) Ibid.: Mer Jacob Belle, over Joncfromvc Katelinen 's Medems.
(8) Ibid.: Franskin de Wecrt,f> Jacobs.
28"
IN LANGHEMAERC. ^ol. 3 v».
Andrics Broederi ah (1) , een leen gheheeten Craybeike, met
I.XX yroete lands dertoe behorende, ende staet te vullen
cope ende van dienste den hcre traawe ende wareidc ; ende
hiertoe behoren de boeten tote m ffi", de bastaerd ende
de vond, ende ene mansceipe van mi lincn lands, die staet
ter bester vrome.
Jan vakder Veste, een leen gheheeten ter Veste, met
XLi ymeite lands ende iiii fi par. 'sjaers in renten , staende
te vullen cope, ende van dienste minen here trauwe ende
wareide; ende hiertoe behoren de boeten tote iii ^ ende
datter toebehoord , ende xviii manceipen , de x staende
te vullen cope ende de viii ter bester vrome.
MuN HBRB DiEDERic VAN Watervlibt (2j, cctt Iccn Ugghcnde
in Langhemaerc, in Merkeem ende in Rosebeike, dafs te
weitene ene steide (3) met xiiii ymeite lands dertoe beho-
rende,, ende v fi^ par. *s jaers in renten , ene tiende werd
xu ti par. *sjaers, ene vuile vierscare, pit ende galghe
ende datter toebehoord, de boeten tote lx ^ par. ende
derouder , staende te vullen cope , ende van dienste trauwe
ende wareide minen here vorseit; ende te desen leene be-
(1) Dans la copie: Walrave van Massemine.
(-2) Ibid.: Jhan vanden Berghc.
(Ô] llabilalion, manoir.
2S4
boren xl mansceipen , de xx te vnllen cope ende d*aDdre
XX ter bester vrome.
Claikiü , DE wEEiE Jacops Waleh (1), 6611 leeD van iiiijmeïte
lands, ende staet te bester vrome, ende van dienste deo
bcre tranwe ende wareide.
BouDEü Remi (9), een leen [ligghende] in Langhemaerc eode
in Bozebeike , groot xxii s. (3) *sjaers in rndderpenningheo
staende ter bester vrome, ende van dienste tranwe ende
wareide.
FoK 6. De >i^EiDEwt BouDENs ScEiLEWEN (4), een leen groot xxii ymeite
winnenslands (5), en c en i ymete veldlands (6) in Passceo-
dale, bede in ene manscepe, staende te vullen cope ende
van dienste minen here vorseit trauwe ende wareide; ende
bierute gaet (7) van tienden de xxxu'^ scoof (8).
Jhan Priem (9) , een leen groot v linen lands ende xxxvi
grote *sjaers in rudderpenuingben, ende ene tiende nu ver-
huerd nu s. grote , al in ene mansceip staende ter bester vrome,
ende minen here vorseit van dienste trauwe ende wareide.
Femce Waneaerd, een leen van xx s. (10) par. 'sjaers , staende
(1) Dans la copie: Ghilein vanden Heede.
(2) Ibid. Pieler de Gay,
(3) Ibid: xxu groeU.
(i) Ibid.: Mer Jacob Belle.
(5) Terres productives, labourables.
(6) Terres en friche.
(7) Rapporle.
(8) Gerbe.
(9) Dans la copie: Chrisliaen Priein.
(10) Ibid.: XX grote.
285
ter bester yrome, ende van dienste minen hère vorseit trauwe
ende wareide (1).
Francs Bbobderlam {% houdt in leenc eene stede met xxiiii
ymete lands litel min of meer, ende daertoe behoord ene
▼ierscare vul (3) ende de boeten tote in fig* ende datter toe-
behoord, ende xxiiii raziereu evenen *sjaers, ende staet
te vullen cope ende van dienste minen here trauwe ende
wareide , ende te deiden leene behoren v mansceipen daerof
dat de ii staen te vullen cope ende d'andre m ter bester vrome.
Joos VAN Straten houd eene vierscare in leene, ende
daerop hi heift boeten tote m ^, den bastaerd ende den
vond, ende daertoe behord iii ti xim s. par. *sjaers in
gheldrenten (4),~en dit leen staet ter bester vrome, ende
van dienste minen here vorseit trauwe ende wareide (5).
BouDEN Bemi , een leen van lv s. par. *sjaers ende i vuile
▼ierscare dertoe behorende , de boeten tote iii ffi ende der
onder, de bastaerd ende de vond, ende staet te vullen
cope ende van dienste, trauwe ende wareide, ende hier*
toe behoren n manscepen, bede van vullen cope; Heen
gheld Bondene vorseit i pare scapinen anscoen (6j up den
Niewedach (7), 't ander u d. up den Cinxedach (8).
(t) Dans la copie.: Jlian Meeze tenet.
(3) Ibid.: Loy Broederlam,
(3) Tribunal complet,
(i) Rente en numéraire.
(5) Dans Ia copie: Pkter van Penen; Daneel Konijn,
(6) Gants en peau de mouion ou d*agneau.
(7) Nouvel an.
(8) Dans la copie: Jhan vander Kengeborch houdet nu in leene.
286
Fol. 6to. Bacchblin vanden Walle (1), cen leen groot xxviii ymeîte
lands litcl min of meer, ende hiertoe behoren boeten tote
III 9 » ende es sculdich minen hère i pare sporen 'sjaers ,
ende staet te vnllen cope , ende trauwe ende wareîde minen
hère ; ende hiertoe behoren xi mansccpen staende ter besfer
▼rome.
Jan de Clerc {i) , houd een leengoed groot v banre lands ,
litel min of meer metgaders eere sterde diere tocbehort,
ende de boete tote lx fj^ ende deronder, de bastaerd ende
de vond; ende te deisen lene behoren v rasieren evenen
*8 jaers, Ypersee mate tiende evcne ; item so behoren dertoe
XIII manscepen, danof dat de ii staen te vullen cope ende
de XI ter bester vrome ; ende dit leen staet te vullen cope,
ende es sculdech van dienste minen here van Vlaendre
trauwe ende wareide (3;.
Riquards wijf van Straten (4), een leen groot xiiii jmeie
lands , litel min of meer ; ende staet dit leen te vullen cope
ende van dienste , minen here van Ylaendre , trauwe ende
wareide ; ende hiertoe behord , in gheldrenten , xxviii s.
par. (5).
(1) Dans Ia copie: Jhan van Woumen,
(i) Ibid.: Jacob de Wanker, over Jhan den CUrcus.
(3) Ibid.: Beinrijc Wankaerd debet ende niet verliefl
(4) Ibid.: Fence Wankaert, over Rikewaerls wijf van Straten,
(5) Ibid.: Passchier de Monec debet ende niet verlieft. — Les deux
articles qui précùdenl ne se trouvent pas inscrits ici dans la minute;
on les voit à la fln du registre» f* 10, après la rubrique Oukefie
et sous la dtîsignaiion : Item in Langhemarc. C'était une omis-
sion, h laquelle» pour plus de rc^gularilc, nous avons cru devoir
rcinóüicr.
287
IN MERCHEEM.
HuGHE DB Heijrtbrk, 6611 leen groot un ffi xv 8. par. 'sjaers
io peonincrenten , staende ter bester vrome ende vau dienste
tranwe ende wareide minen bere van Ylaendren (1).
IN STADEN.
Vrauwb Stassie van Morslbdb , VAAUWE VAN Staden , een
leen, 'theerscep (2) van Staden, in al den gbelagben dat
ghelegben es (3), ende mach wet doen (4) van allen zaken
die te wette behoeren met mannen (S) ende met scepenen ; de
mannen balen baer boft (6) tTper, ter Zale (7), ende scepen
bare booft voer scepenen vanden Vrjen (8) te Brugghe»
ende staet te vullen cöepe.
Francs ds Witte, een leengoed groot mi ymeite lands
ende i tiendekin liggbende np ii ymeite lands ende v in-
(I) Dans Ia copie: Jhans dochter vanden Kerchove houdel,
(3) Seigneurie.
(3) Appcndanccs ou dépendances.
(i) Faire justice ou loi.
(5) Hommes de fief.
(6) Juge ou président.
(7) Salle ou chàlcllenic d*Vprcs.
(8) Franc de Bruges.
Fol. 7.
288
gebce in gheldrenteo, ende staet ter bester vrome ende
van dienste minen hère vorseit tranwe ende wareide (1).
Jaiebabed van Lichtbetildb , F* Louis, een leengoed van
XI s. paris. *sjaers in rudderpenninghen siaende ter bester
vrome, ende van dienste minen hère vorseit trauwe ende
wareide (2j.
Jàcop dk 6lsscer£, een leengoed groot x linen lands,
staende ter bester vrome , ende es sculdich van dienste minen
hère vorseit trauwe ende wareide (3).
FtNCE Wankaerd, een leengoed groot xxxii hoed eivenen
'sjaers ende xxv s. par. *sjaers in gheldrenten ende een tien*
dekin ghevaluweerd (4j up vi 1g par. 'sjaers; ende biertoe
behoord ene vuile vierscare ende de boeten tote m ^ ende
datter toe behoord, ende staet te vullen cope ende van
dienste minen here vorseit tranwe ende wareide, ende te
desen leengoede vorseit behoren iii mansceipen staende ter
bester vrome (5).
(1) Dans la copie: Pieler Heins Lenet; Lauwers Daneel,
(2) Ibid.: Jhan Andries tenct.
(3) Ibid.: Jhan Droom lenet,
(i) Évaluée.
(5) Gel arlicle a été omis ici dans la copie, mais le s6ribe fa
inséré plus loin sous la rubrique: Hogheleide ; oa lil à la fio: Guil'-
lame Scarlaken. Après on trouve rindicalion d'un fief, donl il n'est
fait aucune meniion dans la minute; Tarticle qui s'y rapporte est
conçu ainsi : Pieter Damaerc houd een leen ligghende bider kerke
van Staden, groot xix buundre, Hiel min of meer- A la marge il
est écrit: niet te registre.
289
IN ZINNEBEIKE.
Jan van Mobrekrkb houdt io leene, vao minen here vorseit,
ene stede metgaders xxxviii buunre eude i jmet, onder-
water , busch ende winnende land , ende biertoe behoren
Lxxiiii rasiere eivenen 'sjaers Ypersce maten ; item viii s.
par. 'sjaers in gheldrenten; item xvi^/2 capoenen (1 ) 'sjaers ;
item XVII hennen ende i vierendeel van i henne 'sjaers ; item
c VIII V2 eyeren 'sjaers ; item 1 vierscare ende laten (2) , pit (3)
ende galgbe, ende datter toebehoord; ende dit vorseide leen-
goed staet te vollen cope, ende van dienste minen here
vorseit traawe ende wareide ; ende te desen vorseiden leen-
goede behoren vii manscepen daerof dat de 11 staen te vullen
cope, ende d'andre v ter bester vrome {4j.
Jan DB Blonde , een leen groot xxv V2 ymcte lands , litel
min of meer, ghebeeten Sturen Hof y met xlv s. ende vii
d. par. in rudderpenninghen 'sjaers, dertoe behorende, staende
te vullen cope, ende van dienste minen here trauwe ende
wareide (5).
(1) Chapons.
(2) Tenanciers.
(3) Puils, fosse; supplice ordinairement réservé aux femmes,
(i) Dans la copie: ifij» vrouwe, mer Robbrechls wijf van Leive-
gheem.
(5) Ibid.: Mer Jacob Belles wijf leneL
290
Fol. 7 \-o. IN PASSCENDALE.
Boudin Tirnixc, een leen houdende xvi buunre, onder
winnende land , busch , water , veld ende datter toebehoord ;
item ene tiende werd xv gondine (1) 'sjaers; item xii ymeite
lands die ii van zinen laten houden in pachte ende ghelden
zzxvii 8. par. ende im capoenen 'sjaers; item xiiii ymeite
lands, *t welke gheld xii d. par. 't ymet; item m bnnre lands
ligghende in Risselambocht , ende de boeten tote m Wl
ende verleend de vorseide Bonden scepene jeghen den bail-
gia(2) vanYpre; ende staet te vullen cope ende van dien-
ste minen here vorseid trauwe ende wareide. Ende te desen
leene behoord ene mansceipe van enen buunre lands ende
gheld den ervachtighen ene pare hanscoen 'sjaers (3).
WouTfiR Haslfcit houd in leene ene tiende » np ene quan-
titet van lande , ligghende in*t Oostende van Passcendale »
dewelke nu verpacht staet xxiin fg par. 'sjaers, staende
dit vorseide leen te vullen cope, ende van dienste minen
here trauwe ende wareide (4).
(i) Pièces d'or (florins d'or?).
(3) Bailli.
(3) Dans la copie: Wouter Ternijnc tcnet. On a inlorcaló , à la suite
de cel article, Tannotalion, que voici: Diederyc Crabbe houd een
[ken] groot xxii ymeite lands staende te vuile cope. — Elle ne se
trouve pas dans la minute, et est précédée, à la margo, de cette
remarque: DU ne staet met in dcn registre.
(4) Dans la copie: Jhans Vremden zone, van Aelst, lencL
291
Jam de Caes, een leen groot xiii ((} ymeite lands staende te
vollen cope ende van dienste minen here vorseit trauwe
ende wareide (3).
BoKGiEE VAN pASSCENDALE houdt een leengoed daer hi woond ,
dat's te weitene de steide met c ymete , onder basch ende
land, ene vierscare daer hi np helft pit ende galghe; item
hier toe behoren zxxv capoenen 'sjaers ende iii ^ xii s.
*s jaers in pennincrenten ; ende dit leen staet te vullen cope ,
ende van dienste minen here vorseit trauwe eu de wareide ;
ende te desen lene behoren vii mansceipen, daerof dat Fol. 8.
de ene staet te vullen cope, ende d'andre vi ter bester
vrome ; vanden welken vi , de ii mansceipen staen te dienste
van Roegeer vorseit, te comene, als mijn here van Ylaen-
dren orloghe hei ft , met enen paerde van z |g^ ende met
enen halsbeighe (3).
Item , Roegeer van Passcendale vorseit , een leen houdende
L ymete , onder busch ende ander land , ende daertoe beho-
ren 11° X hennen, xii ganzen, ende xxxix s. par. *sjaers in
pennincrenten ; ende dit leen staet te vullen cope , ende
van dienste minen here vorseit trauwe ende wareide (4j.
IN ROZEBEIKE.
llciNRic VAM Henau, cou Iccu houdcude lx ymete lands,
(1) Dans la copie: xuii ymeiUn,
(2) Ibid.: Jhan Slyp tenet.
(3] Haubert, harnais. — Dans la copie: Wouler van Passcendale
tencL
(i) Dans la copie; Wouter van Passcheiiddle icnci.
292
ghelast mei zxiiii par. enrelicker renten *sjaers, diere
Kerstoffels van Scoten up heift, daerof dat hi es mao (1)
mins heren van Vlaendren; ende hierup heift de vorseide
Heinric de boeten tote iii t£ , te innene (2) met sceipenen van
Yperambocbt , den bastaerd ende den vond , ende staet te
vnllen cope ende van dienste minen here vorseit tranwe
ende v^areide (3).
KiasTOFFELS VAN ScoTBN , oon leen van xxiiii ti par. ^sjaers
ligghende ende bezet up lx ymete lands , toebehorende Hein-
rike van Henan , staende te vullen cope , ende es scaldich
minen here vorseit trauwe ende wareide (4).
Jan Bitbvoi , een leen groot xiiiii jmete lands , litel
min of meer , met ere stelde, dertoe behorende xlix s. x d. o.
*sjaers in renten ; item , xxv hoenre (5) ende xii*** deel van
I hoene *6jaers; item xxiii havot (6) [eigene] ende i der-
dendeel havods 'sjaers; item ene vierscare ende de boeten
tote III H ende deronder , staende te vullen cope » ende van
dienste minen here vorseit trauwe ende wareide ; ende hier-
toe behoord i manscepe (7}.
Fol. 8 vo. Willem van Ylkinikb , een leen groot xii s. par. *sjaers
in rudderpenninghen » staende ter bester vrome ende van
dienste minen here vorseit trauwe ende wareide (8j.
(I) Homme de flef, vassal.
(J) Faire renircr.
(3) Dans la copie: Willame Slyp tenet.
[A] Ibid.: Pieter van Scoten ieneU
(5) Pouleis.
(6) Mesure de capacité.
(7) Dans la copie: Meeux Bitevox tenet.
(8) Ibid.: Lodewic Wicke tenet.
293
Mer Jan van Morsledb, een leengoed dat's te weitene
de steide ter Heide met xviii buunre lands litcl min of
meer dertoe behorende ende ene vierscare ; ende daerup hi
heift pit ende galghe ende de boeten tote lx f^ ende datter
toebehoord, ende vii t& par. 'sjaers in gheldrenten, ende
staet te vullen verlieve, ende van dienste minen here vor-
seid , trauwe ende wareide ; ende te deisen leene behoren
TI manscepen, daerof dat deene m staen te vullen cope ende
d'andre ni ter bestcr vrome (1).
Lamkin van Rozebeikb, een leengoed, dat's te weitene ene
steide met xiii bunre lands ende xii ^ par. 'sjaers in gheld-
renten en c capoenen; item ene vierscare daertoe dat be-
hoord , pit ende galghe ende de boeten tote lx ^, ende
staet dit leen te vullen cope ende van dienste minen here
vorseit trauwe ende wareide, ende hem te dienne (2) te
sinen orloghe up sinen cost , ende te deisen leene vorseit
behoren xli mansceipen , daerof dat de xvii staen te vullen
cope ende d'andre xxiiii ter bester vrome (3).
Item, Lahein van Rozeblike vorseit houdt in leene xviir
s. par. 'sjaers in rudderpenniughen staende ter bester
vrome ende van dienste minen here vorseit trauwe ende
wareide (4).
{!) Dans Ia copie: Niet verliefl,
{Î) Servir.
(3) Dans la copie: Willem Slyp lenel. — A la suile de cel article,
on en trouve un autre dans Ia copie; il a été tracé, el est précédé
à la marge de ces mots : Dit ne staet inden registre niet. En voici le
texte: Louis van Lichtcrvclde , i leen groot nu s, 'sjaers, staende
ter bester vrome, tigghende vpden Sloc Vivcre. Jaquemaerd, sijn
'zone, houdet; niet verlief t.
(-4) Dans la copie : Jhan Boniin tend.
H, 22.
294
Jan Dl Bode (1), een leen ghehectcn Woed te Uenau,
werd xxiiii 9. par. 'sjaers in gheldrenten «nde xzx bavot
Fol.9. eivencn "sjaers, ende dit leen staet ter bcster vrome ende
Tan dienste minen here vorseit trauwe ende warcide ; ende
te desen leene behoren ▼ mansceipen, de ene slaende te
▼nllen cope ende d'andre 1111 ter bester vrome (2).
Louis van Lichtbrvkldi , f*. RoEGiERy een leen groot vii
ymete lands » ende staet ter bester vrome , ende vau dienste
minen here vorseit trauwe ende wareide (3j.
IN NIEÜKERKE.
Jan van Bolcholt , een leen van xi hoed eivencn ,
ene viertale (4) min, Roussetarsce mate *sjaers, ende 1
tiendekin van l s. par. 'sjaers; ende hiertoe behoren de
boeten tote 111 ^ ende datter toebehoord, ende staet te
vallen cope ende van dienste den here trauwe ende wa-
reide (8).
Jan DB Vos, een leen groot xiiii ymeite lands staende
Ie vullen cope, ende van dienste minen here vorseit, trauwe
ende wareide (6).
(1) Dans Ia copie: Daneel de Bode,
(2) Ibid.: Jhan Pauwcis hotidet; Mcr nobrccht vander Vale,
(3) Ibid.! Vktoor tenet.
(4) Dn quarlaul.
(5) Dans la copie: Jane Bontins tenct.
(6) Ibid.: Mijn joncvrouwe, here van Mcerckcem wedcwe,
houdet.
295
Pauwels de Scouteten, een leen dafs eoe sieide met
xxiiii ymete lands ende hiertoe behoord een (iendekin ghe-
valueerd up m t^ par. 'sjaers ende y hoed eivenen 'sjaers
ende v s. par. 'sjaers in gheldrenten ; ende hierup behoren
de boeten lote m ^, bastaerdegoed ende vond; ende staet
dit leen te vullen cope , ende van dienste minen here vor-
seit tranwe ende wareidc (1).
IN HOGHELEIDE. Fol.9vo.
Jam vanden Hbede (2) houdt in leene ghezuoren landmeiter (3)
te zine in't oostambocht, van Yperambocht ende staet te
verlieve, als het verandert, met enen roden valke (4), ende
van dienste minen here vorseit trauwe ende wareide.
Wouter Colin (5) een leen houdende v ymeite ii linen
lands ; ende bider vriheide vanden leene so es de vorseide
Wouter ervachtich ontfanghere (6) van m^ lv ymeite lands,
mijns heren van Vlaendren, toebehorende den spikcre van
Ypre , ende staet dit vorseide leen ter bester vrome , ende
van dienste minen here vorseit trauwe ende wareide.
(1) Ge fier esl inscril dans la copie; mais il s*y trouve sous Ia
rubrique Langhemacrc. A Ia fin de rarlicle, on lil: Joos vander
Kercsieide,
(2) Dans Ia copie : Jhan de Meedem,
(3) Géomèlre juré.
(4; Faucon rouge ou roux.
(f)) Oans Ia copie: Meester WouUr Colyn.
(6) Receveur héréditaire.
296
BoEGiKR TAN KsscBi , ecD leeDgoed van iiii ymeite lamls (i)
staende ter bester vrome ende yan dienste minen here trauwe
ende wareide (2).
Willem Scarlailn (3), een leengoed van xii s. vi d. par.
"sjaers, ligghende up de hofstede daer Lammin de Gorte woond,
metgaders andren lande ; ende te desen leene behoord 72 jmet
lands dat was Griele Storems; item v linen lands dat Jhan
Vriend verchenst hei ft (4) ervelicke , ligghende in vele per-
celen omme xxii s. par. sjaers, in denwelken chens de vorseïde
Jhan verbonden (5) heift ene line lands; item iiii lioen
lands , die Clais de Nordhere verchenst heift crvelike , lig-
ghende in vele percelen omroc xviii s. par. 'sjaers, daerin
dat hi alse ghelike verbonden heift i line lands; ende staet
van verlieve ter bester vrome ende van dienste minen herc
trauwe ende wareide.
Fol. 40. ^^N VANDER Uawe (6), ecn leen van vin 72 hoed ruwer
evenen (7), Roesselar mate, ende lu s. i d. in ghelde 'sjaers;
item I vierscare ende de boete tote m t^ ende derondcr,
staende te vullen cope ende trauwe ende wareide minen
here; item xxiii niansceipen, de ii van vullen cope d*andre
ter besier vrome.
(1) Dans la copie; iiii '/i ymeilcn lands, cmk i.xix roeden.
(2) Ibid.: Meesier Lamsin de Brecde Icnct,
(3) Ibiil.: Jhan van Hmau, cl en marge: Mi t verliefd.
(i) A donné îi cens ou u (Terme''
(5) Enclavé.
(0) Dans la copie: Jlian de Brune. Cet arlidc y csl renseigna
sous la rubrique: Stoden,
(7) Avoine noire.
297
IN ROESSELARE.
Clais vander Sleehaghb (i), eeu leen giieheeten de Muelne
Wal, groot XI linen lands , ende staat ter bester vrome eude
van dienste minen here vorseit trauwe ende wareide.
IN KAECTHEEM.
BouDEN VAN UiNCETTEs (2), dien men heet Càrdoen, houdt
een leengoed groot, onder basch, land ende mersch xxxii
buunre litel min of meer ; item lxvhi rasieren ruwer evenen
'sjaers ; item vi V2 ^ par. 'sjaers in gheldrenten ; item x ca-
poene 'sjaers ; item ene tiende ghevalueerd xviii ^ par. *sjaers ;
item in Hogheleide ix raiiere ruwer evenen 'sjaers; item
in Houkene 111° ix rasieren evenen , alsulke als 't land dra-
ghet (3) diese sculdich es, ende in gheldrenten xxiii s.
par. 'sjaers; item ene tiende ghevalueerd xxii ^ par.
'sjaers; item ene vuile vierscare mids (4) enen sceipenea
diere joncvrouwe Yde van Erlegheem in maect;ende daer-
toe behoord pit ende galghe, ende de boeten tote lx tü
ende deronder; ende alle dese percelen houdt hi in 1 man-
(!) Dans Ia copie: Jorys vander Slehaghe,
(2) Ibid.: WilUfn de Toolnare.
(3) Porie, produit.
(4) Sauf.
298
sceip, ende staet te vullen cope, ende van dienste miDen
bere vorseit trauwe ende wareide; ende hiertoe behoren
XVII mansceipen, daerof dat de t staen te vullen cope,
ende d'andre xii ter bester vrome of falven cope.
Fol. iOv. JoNCTKOuwB Yor VA!f Erlechem(I), een leen ghebeeten
te Mezegheem, houdende onder busch, land» ende mersch,
XLU buunre litel min of meer ; item ix rasiere ruwer evene
*sjaers ; item vii s. xi d. par. *8jaers in gheldrenten ; item
ene tiende ghevalueerd l ^ par. *sjaers; ende maect inde
vierscare Boudens van Hingettes vorseit; enen sceipen Tan
haren laten ; ende es sculdich met diere selver vierscare
innen dat onder dit leen ghevallet (2) ; ende staet dit leen
te vullen cope , ende van dienste minen here vorseit traawe
ende wareide.
IN LEIDIGHEEM.
Jan van Moerkerie (3), een leen dat men heet U Goed
te Watene, tenwelken behoren xviii rondde (4) evenen
*sjaers van denwelken den xvii mudden volghen ii d. par.
eiker rasiere ; item xi t^ xvi s. x d. par. 'sjaers in gheld-
renten; item LX capoene *BJaers; item dermeide volghende
(1) Dans Ia copie: Bier Willem van Haelwyn.
(2) Compèle.
(3) Dans la copie: Roeland van Halcxvin.
(4) Mulds.
299
V s. par. 'sjaers ; item xxti ganzeo ende xii heunekinen (1)
'sjaors; item te descn leene behord, onder land ende water,
xii*" lands, ende hoghe heerscep ende neider (2); item xx
s. par. 'sjaers in erveliken pachte (3} ; ende dit leen staet
te vullen cope» ende van dienste minen hère vorseit traur
we ende wareide; ende te desen leenc behoren ix mans-
ceipen daerof dat de un staen te vullen cope , de m elke
te XL s., ene te x s., ende eue t'alven cope.
Lot van Zoutemi (4), een leen groot xi buunre lands,
mids ere hofsteide (8) diere toebehoord; ende hierup hi
heift tolne ende vond, ende de boeten tote m ti; ende
staet te vullen cope, ende van dienste trauwe ende wa-
reide den her e.
Jan Ybfiin , een leen inde prochie van Leidigheem ende
van Mortale (6) , dat*s te weitene v mansceipen die men van ^ol* ^^*
hem houdende es, daer[of] dat de ii staen te vullen cope,
ende de iii staen ter bester vrome; item hi heift ix d.
par., in pennincrenten 'sjaers; item hi ende zine manne
hebben ene vierscare van haren ghemenen laten (7), ende
tolne ende vond, ende de boeten tote m tR; ende staet
ter bester vrome ende van dienste minen here vorseit
trauwe ende warelde.
(I) Poussins.
(â) naulc el basse seigneurie.
(3) AfTcrmage héréditaire.
(4) Dans la copie: Pieters wijf vanden Damme.
(5) Censé seigneuriale.
(6) Dans la copie; Morsele.
(7) Tcnaucicrs ordinaires.
300
Willem tandir Assblt, een leen dat's te weitene eene
tiende ende m fi xiii s. vi d. par. in gheldrenten 'sjaers ,
ende hiertoe behoren laten , ende ene vierscare van vu
sceipenen , ende de boeten tote iii ti ende der onder ;
ende staet dit leen te vollen cope, ende van dienste mi-
nen here vorscit trauwe ende wareide.
IN WORSLEIDE.
Hbinric Kblgbweel (1), een leen groot xxii '/2 rasiere
ruwer evene sculdmate (2), ende i d. met eiken vate ;
item zxznii d. par. in gheldrenten 'sjacrs; ende te desen
leene behoren de boeten tote m Vi, de bastaerd ende de
vond, ende staet ter bester vrome, ende van dienste den
here trauwe ende wareide.
Jan Verkin, een leen groot een mudde evcnen 'sjaers
hofmate (3) , alsulke eivene als hem zine laten sculdich zijn ;
item UI s. par. 'sjaers in gheldrenten ; ende hierop hi
heeft tolne ende vond ende de boeten tote iii fi^; ende
dit leen staet ter bester vrome , ende van dienste den here
trauwe ende wareide.
Fol. 11 v». Item , Wodter van Morsleidb houd in leene , eerst de
steide te Morslede, houdende onder land, busch ende
mersch lviii buunre ; item iu gheldrenten lxvi f? par.
(I) Dans Ia copie: Willem van Overdricsch,
(-2),
^ Mosiircs convcnlionncllcs ilc i'c'poqiu'.
301
sîaers; item in evenrenten 'sjaers c viii vaten yhoopt (1);
item xxviii sleeke (2) vaten 'sjaers; item taerwe maten
XLiii Va 'sjaers ; item lx capoene; item clx hoenre *sjaers;
item ene steide , die men heet Buunre , houdende xvi bunn-^
re lands; item te Passcendale xii buunre lands; item in
gheldrenten xvii f^ par. *sjaers; item vii hoed eivenen
*sjaers; item lx hoenre 'sjaers ; item, te Hardoye, xiiii hoed
eiveoen 'sjaers , in gheltrenten xxi s. par. 'sjaers ; item , te
Maldigheem iiii ^/^ ^ par. 'sjaers in gheldrenten ; ende te
desen leene vorseit behoren m vuile vierscaren ende pit ende
galghe ende deronder, dat's te weitene d*eene vierscare te
Morsleide, d*andre te Passcendale, ende de derde te Har*
doye ; ende al dit goed houd Wouter vorseit in ene mans-
ceipe, ende staet te vullen cope, ende van dienste minen
here vorseit trauwe ende v^areide ; ende es te weitene dat
te desen leene behoren xiii mansceipen staende elc te vul-
len cope ; item xx mansceipen onder te alven cope , ende
ter bester vrome; ende van al desen mansceipen es men
Wouterc vorseit sculdich, als mijn here van Vlaendren opene
orloghe heeft, ii paerde omme zijn harnasch te voerne (3);
item ene pare hertine handscoen (4), ende v pare scapine
handscoen elcs jaers.
(1) Pleines.
(2) Presque pleines.
(3) Transporler.
(4) Gants en peau de daim.
302
Fol. 12. IN BEIFSLARE.
Mer Inghelram Hiuweel, een leengoed dat*s te weîtene
eena steide met il buunre lands litel min of meer, onder
bosch , mersch ende winnende land ; item ii° xixv hoed evenen
*8Jaers; item in ghcldrenten xiiii tÊ zvii s. i d. par. *sjaers;
item LXXY capoene 'sjaers , daerof dat metten slii capoenen
yolghen , met elken sticke , m d. par. ; item xxxvi Vs hennen,
ende metten xxxiiii volghen vi ejeren metten sticke; en
bierup heift mer Inghelram vorseit, pit ende galghe»
ende de boeten tote lx œ ende deronder; ende es te
weitene dat, ap de mansceip van Sciervelde, daer mijn
vrauwe van Steenhaus man of es (1), ende daerap dat
soe heift de boeten tote m t?, so heift mer Inghelram
vorseit de souvrainteit (2); ende dit leen staet te vullen
cope ende van dienste minen hère trauvee ende wareide;
ende es te weitene dat te deisen leene behoren xvii man-
sceipen, daerof dat de viii staen te vullen cope, ende
d*andre vu (3) ter bester vrome (4).
IN ZEILEBEIKE.
jHàN Broedbrlw (5), een leen hoadende l ymeite lands
(1) Homme féodal,
(â) Suzcrainelé.
(3) 5m;, Dans la minute et dans la copie, quoique raddilion ne
produise que xv au lieu de xvii.
{A) Ibid., h la marge: Niet verheft,
(5) La copie porte: Clais de Dere.
303
litcl min of meer» staende te vullen cope, ende es scondich
minen here vorseit van dienste, trauwe ende wareide, ende
V s. par. minen here vorseit over ene pare hanscoen *sjaers.
Clais Belle (1), een leen dat men heet ten Waüe, FoLi^v».
groot XLi ymeite lands, ende gheld bunrevaten, also de
brief van mijns heren spikere van Vlaendren inhoudt;
ende staet te vullen cope ende van dienste minen here
vorseit trauwe ende wareide.
Item, deselve Clais Belle (2), een leen dat men heet
Scachterweighe , groot c ymeite lands ghelast (3) met zxxiii s.
nu d. par. *sjaers in zwinen penninghen staende te vullen
cope ende van dienste minen here vorseit trauwe ende
wareide.
Aernouo van Scachterweighe (4), een leen gheheeten
't hof te Scachterweighe, houdende vii Vs buunre lands;
item in gheldrenten vii ^[% s. paris, 'sjaers; ende staet te
vullen cope ende van dienste minen here vorseit trauwe
ende wareide ; ende te desen leene behoord eene man-
sceipe (5).
Jhan de Vroede (6) houdt in leene een tiendekin ghe-
valeweerd xl s. par. 'sjaers; item, in gheldrenten l d. par.
(1) Dans la copie: Jhan Belle.
(2) Ibid.: Jhan Belle.
(3) Chargé, grève.
(4) Dans Ia copie: Béatrice van Scachterweighe.
(5) Ibid.: Wijd Belle tenet.
(6) Ibid.: Lamsin Laris, over Jhan den Vroeden.
30 «
'sjaers daerof dat gheld HGasthuus (1) t'Ypre up de macrct
xzxii d. ende *fgasthuus van Sintc-Katelinen HYpre zviii d.;
ende dit leen staet ter bcster vrome , ende van dienste
minea herc vorseit trauwe ende wareide ; ende te desen
leene behoord i manscelpe staende ter bester vrome.
Fol. 43. Jam de Hanscoemarere , een leen houdende x ymeite
lands met ere hofsteide, staende te vullen cope ende vao
dienste minen here vorseit trauwe ende wareide.
JuAN VANDEN EccuouTE (2) houdt ïu leeue de strate (3) die
strect van Buebclins-Eke , zund tote den cruusbome bin-
nen der prochie van Zciicbeike, ende dacr of hi ne heift
niet, noch hi ne gheift niet.
Item , deselve Jan vanden Ebchoute (4) , een leen groot x
s. 'bjaers in rudderpenninghen , staende ter bester vrome,
ende van dienste minen here trauwe ende wareide.
JoNcvROu^'E Marie 'sYriends (5) houdt een leengoed
groot XIII ymetc lands; item xiii rasiere evenen 'sjaers;
item XVII capoencn 'sjaers; item x\i\ s. iiii d. paris, 'sjaers
in gheldrenten , al binder prochie van Zeilebeike ; item ,
inde prochien van WyJscate ende van Meessine, xxxvi s.
par. in rudderpenninghen 'sjaers; ende hierup zoe es
(1) L*hôpilal de Nolre-Dame,
(2) Dans la copie: Jacob vanden Eichoutc,
(3) Roule, rue, chemin.
(4) Dans Ia copie: Jacob vanden Eechoule,
(5) Ibid.; Woubrechl van Hojsebeike, ovcr jonciroinve Marien
's Vriends; cl à la marge: >'iet verliefd.
305
scutdich minen bere van Yiaendren eene pare scapine hans-
coen elkes jaers te Middewintere ; ende dit leen staet te
vullen cope, ende van dienste minen here vorseit trauwe
ende wareide; ende es te weitene dat te desen Icene vor-
seit behoren v muiiiicn de ii te vullen cope, de derde te
XLVi s. ende xxiii capoçnen ; item de vierde te lui s. xi d.
par., ende de vyfte ter bester vrome.
Jan van Scoten (1), een leen van xlvi s. par. 'sjaers in
rudclerpenninglien, ende staet ter bester vrorae, ende van
dienste minen here trauwe ende wareide.
Jhan van Zeilebeike (2), een leengoed, dat's te weitene FoL 13 v©.
de steide met xl buunre lands, ende daertoe gehorende,
ene vierscare ligghende inde prochien van Zeilebeike, van
Houtheem ende van Ghelevcld, ende de laten ghelden m
tè par. 'sjaers van renten 'sjaers ; item enen jocwech (3) gaen-
de van den hove toter Comenstrale; item enen manpat (4),
van den hove te Zeilebeike toto Meessine te paerde, ende
dese twee weighe behoren den hove tote Zeilebeike ; ende te
desen vorseiden leengoede behoord toe vri (6), hoghe ende
neider ; ende dit leengoed vorseit staet te vullen cope , ende
van dienste minen here vorseit trauwe ende wareide ; ende
es te weitene dat te desen vorseiden leene behoren xxu man-
sceipen , daerof dat de x staen te vullen cope ende de xii
ter bester vrorae.
(1) Dans la copie: Michiel van Scolen; el ïi la marge: Niet verliefd.
(2) Ibid.: Roeland van Zeilebeike.
(3) Servitude d'un homme à pi<Ml.
(4) Servilude d'un homme à clioval.
(5) Franche juslicc.
306
IN HOLEBEIKE.
BcDDCii Yin HoLEBEEB , 660 leeD , dat*s te wetene de stede
te Holebeke mei xxxiiii buuore litel min of meer, onder
bosscen, eisten (1) ende merscen; item zxziii rasiere witter
eivene (2) *sjaers; item xl rasiere middel evene (3) siaers;
item XL capoene ende zxii ganzen *sjaers ; item in penninc-
renten ix ^ par. ende m ^ peipers (4) *sjaers; item i
▼ierscare van scei penen, pit ende galghe ende ^rje justicie
van allen zaken , ute gheleid de iiii hoghe yrechten ;
ende dit leen staet te vullen cope ende van dienste minen
here vorscit trauwe ende wareide ; ende te desen leene beho-
ren IX manscepen , de iii staende te vullen cope , ende d'an-
dcr VI ter bester vrome (5j.
(t) Bois (l'aune.
(2) Avoine blanche.
(3) Moyenne avoine.
(A) Poivre.
(8) L*ariicle suivant a été tracé dans la minute, comme faisant
double emploi; nous l'avons inséré ici à cause de quelques détails
qui ne se Irouvenl pas dans la rédaction conservée: Bonden van
HoUbeike, een leen, daV$ te weitene de stede daer hi woond, met
'XXVIII buunre, onder land ende mersch; item xxiii «/« rasiere evencn
sjaers; item lxxiii capoene; item i vulle vierscare; item in pen^
nincrenten xvii flf xvi s. par. 'sjaers; ende dit leen staet te vtdlen
verlieve ende van dienste minen here vorseit trauwe ende wareide;
ende es te weitene dot te desen leene vorseit behoren un mansceipen
staende ter bester vrome.
A la suite de ce fief, on trouve celui-ci dans la copie: Pieter
Gheerboode houd uute diisen leengoede voorseit c lib. par. 'sjaers
staende Venen vullen verlieve van x lib. par., ende van dienste
trauwe ende waerhetde. A la marge on lit: Non registre.
307
IN HOUTHEEM. p^,, j,^
Jan tanden Eecdoute, een leengoed van xxxii rasiere
rogghen (1), i havot min» ende xxv capoene *sjaers ende
bierup bi beift de boete tote iii f^» den bastaerd, ende
den vond, ende staet te vullen cope, ende van dienste
minen here traawe ende wareide.
IN VORMEZELE.
Jan van Lo houd in leene eene stede met c xl ymeite
lands; item in eivenrenten eerst v"" ende xvi hoed sjaers;
item in eivenrenten , die men heet voedermont , ix rasieren
ende i havot 'sjaers; item in eivenrenten, die men heet
Brabant eivne, xxii rasiere ende viii frekard 'sjaers; item
xLviii capoenen 'sjaers ; item xxx hennen 'sjaers ; item vi'* (2)
kiekine 'sjaers ; item vi boyers 'sjaers ; item m ffi par. 'sjaers
in gheldrenten ; ende hiertoe behoord ene vierscare , lig*
gbende inde vorseide prochie van Vormezele ende van an-
dren diverscen prochien, dertoe behorende hoghe vriheide
ende neidre, ende al dat te wette ende te vonnesse toebe-
horen mach ; ende hiertoe behoren lxx mannen , daerof
(1) Seigle.
(2) La copie donne vu '
o08
dut de XLiiii staen te vuUen cope , ende d'andre ter bester
vrome ; *t welke leen staet te vulleo cope ende van dienste
minen hère trauwe ende wareidc.
Fol. fi V. Michel Queke , een leen van vins, v d. o. 'sjaers, ende
iiii frekaerde ei venen 'sjaers in landscouden; ende up dit
lecn hi heift pit en galghe , eude staet te vullen cope ende
van dienste minen bere vorseit trauv^x ende wareide.
Wouter Croeselin, een leen groot xz ymeite lands staende
te vullen cope ende van dienste minen hère vorseît trauwe
ende wareide.
RoEGiEB VAN WoLMEH (\) ccn Iccn groot XL s. 'sjaers in
rudderpenninghen staende ter bester vrome, ende van dienste
minen herc vorseit trauwe ende wareide.
IN FERLINGHEEM.
RoEGii-R VAN LiCHTEHVELDE (2J , ecn leen, dat's te weitene
de steide die men heet ter Mersch, dertoe behorende,
onder land ende mersch, xv V^ buunre; item x havot co-
rens *sjaers ; item xvii capoene 'sjaers ; item iiit ^ v s.
par. in gheldrenten 'sjaers; ende hierap hi heift ene
vuile vierscare, pit ende galghe ende boeten alseverre als
(I) \Uns la (opic: Jhan van Wouviert; cl h la fin de rarlicle:
Jhnn vanden Kerchove, /• Lois,
(â) ibid.: Loy van Lichter velde.
509
sceipene ^isen moghen, ende staet te yullen cope ende
van dienste minen here yorseit traowe ende wareide.
Dems SdATTiN , een leen groot viii buunre ende een
quartier lands , ende staet te vullen cope , ende es scoudich
Tan dienste minen here vorseit trauwe ende wareide.
IN DICKEBUSCH. Fol. 45.
Kateline 'sPüods, Willems wijf van Kehle (1), een leen
houdende x ymeite lands; item iii raisieren mouds ende
xxxiii s. par. in rudderpenninghen 'sjaers ; ende up dit leen
heift soe de boeten tote m ^, te inneue met sceipenen
vander Zale tTpre, den bastaerd ende den vond; ende
staet te vullen cope, ende van dienste xuinen here vorseit
trauwe ende wareide (2).
(I) Dans Ia copie: Lauwcrs van Kcmle.
{i) Dans la minulc une autre main, que nous croyons cepen-
dant de la môme époque, ou à peu près, a ajouté ces mots: Ende
van disen voorseiden leene hevel Lanwers van Kemmele vercochl Wd^
lemme van den Heedc, ende een splete ghemaect , eerst m rasUnn
moud$ ende xxxiii s. paris, 'sjaers in rudderpenninghen; ende up
dit leen hevel de vorseide Willem boete lole m lib, te inne[nc] met
scepencn vandcr Zale van Y pre, den baslacrl, den vont; ende staet
dit vorseide leen te verlievene met un lib, ende staet te trauwen, te
wareden. Celle note fait partie du corps de Tariicle dans la copie.
ir, 23.
SiO
IN VLAMERTINGHE.
Adelcin db Witte, een leengoed groot viii ymeite lands
ligghende an den viver te Dickebusch , ende daertoe behoord
in Toedermoate ende in gheldrenten tusscen den zxx s.
ende den zl s par. *sjaers, ende siaet te vallen cope, ende
van dienste minen bcre van Vlaendren trauwe ende wa-
reide.
Fol. 45v«. Sàhders van Douat, een leen groot vi ymeite ende lx
roeden lands; item ii rasiere eivenen 'sjaers;item in gheld-
renten *sjaers xx s. par.; ende staet ter bèster vrome, ende
van dienste minen here vorseit trauwe ende wareide (1).
NiCAERD EiDEWAERD (2), oon leen groot xi s. par. 'sjaers
in rudderpenningheu , ende staet ter bester vrome , ende
van dienste minen here trauwe ende wareide (8).
IN NEIDER^'ARSTINE.
Jaeemard VANDEN Valb , ccH Icen groot VII buunre ende
lil quartier lands litei min of meer, daerin dat ziiie bioe-
(t) Dans la copie: Mijn vrouwe, mer Joris Belles wijf, leneu
i2) IbiU.: Clays Ystaes.
(3) Ibid.: Ie mené dal Clais van Deïxscolen hond.
311
ders ende zustren hebbeo terdendeel, staeode te vullen
cope ende van dienste minen here traawe ende wareide (1).
[IN] OÜKENE.
. Jban Gilliobm , 1 leen 't welke hi bout van minen heere
van Ylaendre, xx boet ende m havot evenen, item i rasicre
roggben; item zxxv s. vii d. o. pojtevjn, item c ende
L eyers; item ix manscepen, de iiii te vullen cope, ii te
halven cope, m ter bester vrome; item so mach Jhan vor-
aeit maken van sinen laten ii scepenen , ende voort die hem
meer gbebrekent, es hem mijn beere van Vlaendre sculdicb te
leenenen als hijs te doene hevet ; ende voort so behoort den
voorseiden leene^ up't beerscep datter toe behoort ende vont,
bastaerde goet, de boete van m tt ende derondere; ende
voort in ervenen , onder lant , mersch , bussche ende water,
iviii bunder ende twee ymete , ende van dienste minen here
trauwe ende waerbede (2).
(1} lei se termine la minute originale; les deux rubriques qui
suivent ont été ajoutées, d*üoe autre main, mais très-probable-
ment à la môme époque; dans la copie elles sont du même
scribe que le corps du rôle.
(2) Dans la copie on lit Tarticle suivant, lequel a été tracé: Clays
de Duerwa/ire houd een leen Uggkende bins der prochtj van Ysigheem,
Et à la marge: Niel te registre.
3lt
rol. lü. IN SANDVOORDEN.
Jan Stalpaert , van Werveke , hoad in leene eene hofstede
gheheten Heeckenborch metgaders xv ghemeten een half lands,
ghelast met zeker erveliker rente, gheldende in den spikre
van Ypre, ende staet genoomt in den spikre up Uhof ie
Struvins; voort soo es bij sciildich elkes jaers minen here
een voederbojs ter bassecamere» ter Zale, of derover zx s.;
dit leen staet ten relieve van z Wt ende es scaldich van
dienste minen here trauwe ende waerhede (Ij.
(1) On trouve en oalrc dans la copie, sous Ia même rubrique,
un arlicle tracé, précédé à la marge, de la note: Niei geregislrert,
et conlenanl ce qui suit: Hem Yictoor vanden Borne, houd in lene
ende in mansceipen^ xx tt par, 's jaers, dewelke hi heifl vpden
sptker van Ypre.
313
APPENDICE.
COMPTES DES BELIEFS DE FIEFS
DE LA
POUR LE XlVe SIÈCLE.
I.
1366—1367.
Rekeninghe HENRIC RICASSES vanden verlieven ghevallen
bin Y pre ende Un Ypre-ambocht , zichtent de redeninghe die
was in *t jaer LXVI, tote der redeninglie ghehouden te
Brugghen in H jaer LXVIL
Eerst, van Grielen 's Heurtbrs, Sohiers wedewb
TAN Bavindahme, yan enen leengoede dat baer
verstaerf vander dood van Hughe den Beurtere,
haeren broeder, lïgghende bin Ypre-ambocbt , in
de prochie van Langhemarc nu {^ xix s. par.
314
Item, Tan FiKct Wameardi, Tan eneo leengoede
dat hi cocbte jeghen joncvrauweD Gatelinen,
Boudins Scelewen wijf was, ligghende in de
prochien van Langtiemarc ende van PasscendaU,
bin Ypre-ambocht , al in ene manscepe. • • x ft par.
Item» yan Marien» Jahs Brdnen wuf» van-
den lene dat baer verstaerf vander dood van
Janne vander Hanwe , baeren broeder, ligghende
in Ypre-ambocht , binder prochie van Uogheleide. x ft par.
Item, van Gillis Coppinb, vanden lene dat hi
cocbte jeghen Maes Scerbaerde , ligghende in
Ypre-ambocht, binder prochie van Boesinghe • m ft par.
Item , van Woctbe Grabbih , van enen leen-
goede dat hi cocbte jeghen meer Janne van
Morselede, ligghende bin Ypre-ambocht, in de
prochie van Passcendale x ft par.
Somme : xixvu lib. xix s., daerof hem ghegheven
in hoefschedeo, iii lib. ziz s.
Dus blijft hi sculdich xxxiui lib.
315
n.
1367—1368.
Rekeninghe HENRIC RICASSEIS, vanden relieven ontfan-
gken in Ypre ende in Ypre-ambocht, in BeUe ende in BeUe-
ambacht, zichtent de redeninghe ghehouden te Brugghen in
'tjaer LXVII, tote der redeninghe gheliouden te Keurtricke
in't jaer LXVIII.
Eerst, van Lamin Laris, vanden lene dat
was Jhans 'sVroeden, liggbende in Ypre-ambocht,
in de prochie van Zelebeike, Hwelie de voirseide
Lammin by wette of wan over scalt, ontfaen xliiii s. iid.
Item, van Diedbric Wankardb, van enen lene
van xz s. *sjaers, liggbende in de prochie van
Langhemarc, daerin dattene zijn vader ervede,
ontfaen xz s.
Item, van Jaam den Kbrel, van enen lene
dat hi cocbte jegben Lampsine van Vleneke , Ug-
gbende in de prochie van Langhemarc, ontfaen x s. viii d.
Item , van Jhan Bellen , s'ber Niclais zone ,
van enen lene gbebeten te Scachtelweghe , lig-
gbende in de prochie van Zelebeike, daerin
dattene zijn vader ervede , bi causen van huwe-
like, ontfaen x ft- par.
Item, vandenselven Jhan Billen, van enen
lene gbebeten ten Walle , liggbende in de pro-
516
cbie Tan Zelebeke, daerin dat hem zijn vader
ervede bi causen van huwelike, ontfaen . . x {^ par.
Ilcm, vaü J\rop Bellen , 's her Niclais zone,
'.lil crh n It-ne il it hi rojlitiï jtïglien joncvniuwen
\« otu II AnlriiS/ \ve>lt\vc van Lo/ ligglu*nde
in i.c pro«.Lie vau Sihle-Jansj t'Vpre, ontfaen x ft par.
Item, ontfaen in Belle-ambocht , ziclitent de redeninghe voerseü.
Van France van Stracflen» van enen lene
gliehctcn ter Groenre strate, hggliende in de
prot'hie van Steen œerke, onder mintn here Pieters
van Belle, 't welke den vorseiden Franren ver-
ataerf vun der dood van zinen vader, ontfaen. z ft par.
Somme van al den relieven vorseil: xtiii lib xiiii s. x d.
Bicrof hem gheghcven , over zijn salaris nii lib.
Dus blijft bi sculdich xxxii lib. xiiii s. x d.
317
in.
1368^1869.
Bekeninglie HENRIC RICASSEIS, vanden relieven ontfanghen
in Ypre ende in Ypre ambochl, in Belle ende in Belle-
arnbocht, zichtent de redeninghe ghehouden te Keurtrike
in"t jaer LXVIII, tole der redeninghe ghehouden te Brug-
. ghen in't jaer LXIX.
Eerst, vaD Jhannb van Ruselede, Jhans zone,
▼an den lene dat hem Yerstaerf van der dood
van den Torseiden Jhanne, zinen vader, ligghende
in Ypre-ambocht , in de prochie van Sinte-Jacaps. z tf .
Item , van Casin van Biselb , van den lene dat
hem verstaerf van der dood van Jhanne van
Ruselede, Jhans zone, ligghende in Ypre-am-
bocht, in de piocbie van Sinte- Jacobs ... z tS^.
Item , van meer Gherardb van Massikinjie , van
den lene dat hem verstaerf van der dood van
den her Ândriese Broederlamme, gheheten ten
Vrylande, ligghende in Ypre-ambocht, in de
prochie van Boesinghe i ff.
Item , van meer Gherardb van Massiiiiiine , van
den lene dat hem verstaerf van der dood van
den her Ândriese Broederlamme, gheheten te
Craybeike, ligghende in Ypre-ambocht, in de
prochie van Langhemarc x ff.
:/
518
Kern, Tan Willem Slips , van den lene dat hem
verstaerf Tan der dood van Jhan Slipe , sinen
▼ader, Ii'gghende in Ypre ambocht , in de pro-
▼an Boesinghe mi tf .
liem» Yan PisTia Aüdribsb, van den lene dat
hem verstaerf van der dood van Jacob van
Lichtervelde , filial Louis ligghende in Ypre-
ambocht in de prochie van Staden .... xi s.
Item , van den lene dat was Lahkin Laeib »
ligghende in Ypre-ambocht , in de prochie van
Zelebeike, *t welke wettelijc ofghewonnen was iliius. iid.
Item, van Goppin Halbbasti, ?an den lene
dat hem verstaerf van der dood van Kerstinen
Boddards , ziere moeder , ligghende in Ypre^am-
bocht» in de prochie SinU-MidiieU .... v tf x s.
Item, van Hanebin Halbbastb, van den lene dat
hem verstaerf van der dood van Goppin Hale-
basto, zinen broeder, ligghende in Ypre-ambocht,
in de prochie van Sinte-Midiiels v |t x s.
Item, van Gatbliiibn vandbb Goppblb, üly/
LodewijCyVan den lene dat haer verstaerf van
der dood van joncfroa Gateline*sMedoms, haer-
re moeder, ligghende in Ypre-ambocht , in de
prochie van Boesinghe mi ff x s.
Somme, in Yprc-ambochl : lxh lib. v s. iid.
319
Item, ontfaen in BeUe-ambocht , onder meer Pieters van
Belle, zkhtent de redeninghe vorseit.
Eerst , vao Jhanni tàm Babbikr , van den lene
dat hi cochte jegheQ Jhan Poitevine, ligghende
IQ BeUe-ambocht , in de prochie yan Niepkerke,
onder me3r Pieters Tan Belle x tf .
Item , van Bobbkin den Wilden , van den lene
dat hem verstaerf van der dood van Henric den
Wilden, sinen vader, ligghende in Niepkerke ,
onder meer Pieters van Belle im ft viii s.
Somme, in Belle*ambocht: ziiii lib. vms.
Somme van al den onlfanghe vorseil: lzxvi lib. xiii s. u d.
Daerof hem ghegeven, in hoofecheden , vu lib. x s.
Dus blyft bi sculdich lxix lib. iii s. ii d.
520
IV.
1369^1870.
Rekeninghe HENRIC BICASSEIS, vanden relieven antfan-
ghen in Ypre ende in Ypre-ambochl, zichtent de redeninghe
ghehouden te Brugghen in 'tjaer LXIX,tote der redeninghe
ghehouden te Keurtrike in 'tjaer LXX.
Eerst, van Juamne de.n Gorten, Martins zone,
Tan den lene dat hem verstaerf van der dood
van her Tristramme, sinen broeder, h'gghenJe
in Ypre-ambocht, inde prochie van Boesingfie. y^ par.
Item , van Fekce Wankaerde, van den lene dat
bi cochte jeghen Riquarde van Straten ende
zyn wijf, ligghende in Ypre-ambocht , in de
prochie van Lunghemarc x fi^ par.
Item , van keer vracwen van Zweveghem , van
den lene dat haere vers^tuerF van der duod van
Wouter van Ne vele , haren broeder, ligghende in
Ypre-ambocht , in de prochie van Werveke . . x ft par.
Item , van Willem vander Beke , van enen lene
dat hi cochte in Ypre-ambocht, in de prochie
van Langhemarc l s. par.
Item , van Daneel cen Bode , van den lene dat
hem verstaerf van der dood van Jhnn den Bode,
sinen vader , ligghende in Ypre*ambocht , in de
prochie van Rosebeike, x ü par.
321
Item, van HSiNRic yam Uolebeke, van dealene
dat hem verstaerf van der dood van Boudin
van Ilülebeke, sinen vader, ligghende in Ypre-
ambocht, in de prochie van Holebeke ... x ^ par.
Somme van al den onlfanghe vorseil: xlvii lib. x s. par.
- Daerof hem, in boofscheden, iiii lib. xv s.
Rest XLii lib. xv s.
322
V.
1871—1872.
Rekeningliê HENRIC RICASSES , vanden relieven antfaen
in Ypre ende in Ypre-ambocht , zichtent de redeninghe ghe-
houden t'Ypre in'tjaer LXXl, tote der redeninghe ghehou-
den te Ghend inH jaer LXXIL
Eerst, van Jacob Wamkarde, over 't relief van
den lene dat hi cochte jeghen Jehdo deo Clerc,
liggheode io Ypre-ambocht , ia de procbie van
Langltemarc x ff.
Item, vao Wocbrecutb van Bosebekb, over
't relief van den lene hem verstorven vander
dood van joncfvron Marien 's Vroeden , ziere
moeder, ligghende in de prochie van Zelebeke,
in Ypre-ambocht z ff .
Item, van Inchblraii Hacweelb, over *t relief
van den lene hem verstorven van der dood
van meer Inghelram , sinen vader, ligghende in
Ypre-ambocht , in de prochie van Beselare . x ff.
Item, van Joos vanden Bbrchb, over 't relief
van den lene dat hi cochte jeghen meer Diede-
rike van Watervliet , ligghende in Ypre-ambocht,
in de prochie van Langhemarc x ff .
Item, van den her Wouter Crocselin, over 't
relief van den lene dat hi cochte jeghen Loy
323
LaDcbeen ende zijn wijf, ligghende in Ypre-
ambocht, in de prochie van Sinte-Midiiek, t'Ypre. x tg^.
Item, van Woutbr van Hinaü, over f relief van
den lene hem verstorven van der dood van
Henric van Henau, sinen vader, ligghende in
Ypre-ambocht , in de prochie van Rosebeke. • x fi^.
Item , van Jhan dbn Dauwbr , over t' relief van
den lene dat hi cochte jegben Jacob den Bas-
scere , ligghende in Ypre-ambocht , in de prochie
van Staden nu ff.
Item, van Jhann b van Wochkn, over 't relief van
den lene hem verstorven van Roeger van Won-
men, zinen broeder, ligghende in Yprc-ambocht ,
in de prochie van Vormezele xl s.
Item, van Lodewuc Wicken (1), over 't re-
lief van den lene hem verstorven van der dood
van Willem van Vleneke, ligghende in Ypre-
ambocht , in de prochie van Rosebeike .... xiiii s.
Somme : lxvi lib. xiiii s.
Dacrof hem ghegheven, in hofsceden, vi lib. xiiii s.
Rest LX lib.
(i) Au-dessns de ce nom on a écrit :van Vleneque.
3S4
VI.
1379—1880.
Rekeninghe HENRIC RICASSEÏS, ontfangher vanden relie-
ven in Ypre ende in Ypre-ambocht ontfaen, zichtent de
redeninghe ghehouden te JUale in 'tjaer M. CCC LXXIX^
iote der redeninghen ghehouden te Rissele in 'tjaer J/. CCC
ende achtentech.
Eerst, van Lodewijk Malfeite, filios Wouters,
over H relief van enen lene hem verstorven van
der dood *t vorsciJe Wouters , ligghende in
Ypre-ambocht, in de prochie van Passcendale. . xfig-.
Item , van Coppjn van Thorocd , filius Jacobs ,
over de relieve van ii lenen hem verstorven bider
dood 't voirseide Jacob, 't een ligghende in de stede
van Ypre, in 't Scoehuus, ende 'tandre in Yprc-
ambocht, in de prochie van Sinte-Martins ... xx 0.
Item, van Gillis van Lo, over de relieve van
11 lenen hem verstorven bider dood van Lam<
brecbt van Lo, sinen broeder, 't een staende te
vullen cope ende 't andrc ter bestcr vrome,
ligghende in Ypreambocht, in do prochien van
Sinte-Martins ende van Sinte-Jelians. . . . xv fig- x s.
Item, van Ystaes vander Borne, over 't relief
van enen lene dat hi cochte jeghen Pieter den
Waghenare , ligghende inden spikcr van Ypre. x 9,
525
Item, van Lot van Licutbrvblde, filias Rogiers,
over 't relief van enen lene hem verstorven bi
der dood 't vorseide Rogiers , ligghende in Ypre-
ambocht, in de prochie van Verlegheem • . • z fl
Item , van Lot van Zoutcne , over 't relief van
enen lene dat hi vercochte , ligghende in Ypre-
ambocht, in de prochie van Leidegheem ... x g
Somme van al deo ontfanghc vorseiu lxxv lib. x
De ce donné, pour son salaire, vu lib. xi s.
Demeure, que il doil, lxvei lib. xix s.
U,24
526
vn.
1381—1382.
ConU HENRY RICASES, des relies recheus en Ie vik d'Ipre
et en Ie castelerie, depuis les relengftes tenues à Bruges
Fan IIU" et J, jusques as relenges tenues à Hesdin
Tan ini" et IL
Premiers* de Piètre Damvart , pour Ie relief
d'un fief à lay eskeu par Ie mort de Jaque Dam-
mart, scd père , gisant ledit fief en le parosce
de Stades, en le castelerye d'Ippre. ... x ^.
Item, de Gillb de Lo, pour le relief d'un fief,
à luy eskeu par le mort de Lambert de Lo,
sen frère, gisant en le parosce de Saint^Jaque
d'Ippre X f?.
Somme: xx lib.
De cbe payct à li , pour son sallaire , xl s.
Hcst, qu*il doit, xviii lib.
327
vm.
7 juillet 1382 — 6 mars 1384.
Comptes HENRI RICASSES, des reliefs rechus en Yppre et
en le chastellerie, depuis les renenglies tenues à ffedin
le VII* jour du mois de juUe Van mil CGC II II" et deux,
jusques au VP jour de march Pan mil CGC IIII" et trois ;
fait à Lille à la renenghe GCG IIIl" et six, par la vesve
dudit feu Henry.
Premiers , de sire Mathis Scâc , pour le relief
d'uQ fief à lui esqueu par le mort do feu sire
Martin Scac, sen père, gisant ledit fief en le
chastellerie d'Ippre , en le parosce de Houkene. x ^.
Item, de Watier Terrinc , pour le relief à lui
esqueu par le mort de Bauduin Terninc»sen père,
gisant ledit fief en le chastellerie d'Ippre , en le
parosce de Paskendalle x ^.
Item, de maistre Watier Colin, pour le relief
d'un fief à lui esqueu par le mort de Watier
Colin , sen père , gisant ledit fief en le chastellerie
d'Fppre, en le parosce de Hoghelede . . • . x t£,
item, de Laurens de Kehblb, pour le relief d'un
fief à lui esqueu par le mort de Katerine^s Puuds,
se mère , gisant ledit fief en le chastellerie d*Ippre ,
en le parosce de Dickebusch x 6r.
328
Item» de Jehan Broederlah, pour le relief d'un
fief à lui esqueu par le mort de demiselle Katerine
Broederlams, fille Franchois, gisant ledit fief
en le chastellerie d'Fppre , en le parosce de Lan-
gliemarque x ffi^.
Item , de Jeham le Bbunb , pour le relief d'un
fief à lui esqueu par le mort de demiselle Lisebet-
tlie Hawes , se mère , gisant ledit fief en le chas-
tellerie dippre, en le parosce de Hoghelede . x ffi^.
Item, de Victor de Lichtervelde, fil roessire
Louys, pour le relief d'un fief à lui esqueu par le
mort ledit messire Louys , sen père , contenant
ledit fief vu mesures de terre , lesquelles sont
acensiés xlii s. par an, et gisent en le parosce
de Rosebeqiie, rechut pour ledit relief . . . xlii s.
Somme: lxii lib. ii s.
De ce donné, pour son salaire, le x< denier, qui vauli vi lib. par.
Reste, qu^il doit, lvi lib. ii s.
529
IX.
6 mars 1384 — 1386.
Comptes HENRY RICASSES, des reliés reclius en Yppre et
en le chastellerie , depuis le VI' joui' de march lan mil CCC
IIII" et trois , jusques as renenghes tenues à Lille l'an
mil CCC IIII" et VI, fait par la vesve dudit feu Henry.
Premiers, de messîre Rollant Hauwbl , pour le
relief d'an fief à lui esqueu parle mort demes-
sire Eogherran Uauwel , sen frère , gisant ledit
fief en le parodce de Beselare^ en le chastellerie
d'Ippre X »•
Item, de Terin des Fontaines, fil Wistasse,
pour le relief d'un fief à lui esqueu par le mort
dudit Wistasse , sen père , gisant ledit fief sur le
spiere dlppre x ff .
Item, de Gossum de le Hove, pour le relief
d'un fief à lui esqueu par le mort demiselle
(1) de Rouliers, gisant ledit fief en le
parosce d'Isegliem et en pluiseurs aultres parosccs
de le chastellerie d'Ippre x fi?.
Item, de Mikiel de Bosebeqde, pour le relief
d'un fief a lui esqueu par le mort de Jehan
(1) Ce nom Ü élé laissé en blanc.
sso
de Rosebeque, sen frère » gisant ledit fief en le
parosce Saint'Mikel dippre x fi^.
Item , de Jtukn de l'Eechoutb, fil de feu Jehan,
pour le relief d'un fief à lui esqueu par le mort
Reliant de Zelebeqae, gisant ledit fief en le
chastellerie d*lppre, en le parosce de Zelebeque, x ft.
Item, de Jehan de Lo, pour le relief d*an fief
à lui esqueu par le mort Rollant de Zelebeque ,
gisant ledit fief en le chastellerie dMppre, en
le parosce de Zelebeque x ffi".
Item, de demiselle Marie de Roisinbos , pour
le relief d*un fief que Jaques de Sceehem acata
à Baoduin de Hingettes , lequel Icdite demiselle
reprinst par proismeté, gisant ledit fief en le
chastellerie d'Ippre, en le parosce de Cactheem. x 0.
Item, de Nanne, fille de feu Henri de le
Kercove , pour ii reliefs de u fiefs à li esqueus
par le mort dudit Henry, sen père , gisans lesdis
fiefs en le chastellerie dlppre, en le parosce
Saint-Jaque d*lppre xx f^.
Item, du fil Christofle de Scotes, pour le
relief d*un fief à lui esqueu par le mort dudit
Christofle, contenans ledit fief xxiiu ^ par.
par an , assignées sur lx mesures de terre ap-
partenaus as hoirs Henry de Haynau, gisans en
le chastellerie d*Ippre, en le parosce de Rose-
becque x ff .
331
Item, de Jehan de l'ëcchouts, fil de feu Jehan,
pour le relief d*an fief à lui esqueu par le
mort dudit Jehan, sen përe, gisant ledit fief
en le chastellerie d'Ippre, en le parosce de
Houtlieem x ffi^.
Item , dadit Jehan , pour le relief d*un fief à
lui esqueu par le mort sendit père contenant
ledit fief x s. par. par an , en deniers nommés
ruddrepeninghe , gisans en le chatellerie d*Ippre,
en le parosce de Zelebecque. • xs.
Item, de messire Jehan de Morskledb, pour le
relief d*un fief à lui esqueu par le mort de mes-
sire d'Escornës , gisant en le chastellerie d*Ip-
pre , en le parosce de Stode^ x ffi^.
Item , de lb ville lot de Lixtervelde, pour
le relief d'un fief à li esqueu par le mort ledit
Loj, sen père, gisant en le chastellerie d*Ippre,
en le parosce de Frelenghien x fi^.
Item , del hoir dbhiselle Marie *s Visch , fem*
me Bietremieu Belle pour le relief d'un fief à lui
esqueu par le mort ledite demiselle Marie, se
mère, gisant en le chastellerie dMppre, en le
parosce Saint- Jaque d'Ippre x Jp.
Item, de Watier de Peskendalle, pour deux
reliefs de deux fiefs à lui escheus par le mort
de Rogier de Peskendalle, sen frère, Tun des-
dis fiefs nommé le fief de Paskendalle, et Tau-
tre apellet le fief de le Oudehove; pour ce . . xx »•
332
Item , de Jores le Biqvk , pour Ie relief d'un
fief à lai escheu par le mort de medemiselle Ave-
loete van Loo, gisant ledit fief en le chastel-
lerie d*Ippre ; pour ce z ff.
Item, de Willamme Scarlatb, pour le relief
d*un fief qu'il accata à Dedrich Wankard , gi-
sant en le chastcUerie d'Ippre ; pour ce. • • x ff .
Item, de Aelis Malefbist, fille Watier,
pour le relief d*an fief à li escheu par le mort
de Agoiës , se seur » gisant ledit fief en le chas-
tellerie d*lppre ; pour ce ...... . x ft.
Somme : c ini*' x lib. x s.
ÖOÖ
1386 — 1387.
Comptez JEHAN LE CLERC, receveur des reliefs en la vWe
et castellerie d'Ypre, depnys le compte Henri Ricasses, fait
as renenghes tenues à Lille Van M. CCC II JJ" et VI, jus-
ques as renenghes tenues audit lieu Fan M. CCC IIII" et
y II; fait à Lisle à ladite renenghe.
Premiers, rechut de Jehan de le Hovb, fil Gos-
suin de le Hove , pour le relief d'un fief à luy
esqueu par le mort demisiele Jehanne de Rollers,
se mère, gisant ledit fief eu le castelrie dTpre,
en les paroches SYsenghein et de Nieukerke . • x ^•
Item , de Hbmbi le Visch , pour le relief d'un
fief acheté à Henri Folkîer, gisant en le cas-
tebrie dTpre, en le paroche de Boesinghe . . x f?.
Item , de Jehan Jeloen , lb jouene , pour le re-
lief d'un fief à luj eskeu par le mort Martin
Scaec , gisant en le castelrie dTpre , en la paro-
che iïOukene x tt.
Item , de Gerart de Ebelghem , pour le relief
d'un fief qui requist de le mort demisiele Yde
de Erelghem, se mëre, gisant en le castelrie
dTpre , en la paroche de Caectem x fif .
Item, de le filce Fbnse de le Bbke, pour le
relief d'un fief à luy eskeu par le mort Fense de
554
le Beke, son père, coutenant le dit fief ii mesurez
de terre, aceosiez xxxiiii s. par an , gisant en le
paroche de Dickebusch, en le castelrie dTpre;
pour ce rechnt xxxiiii s.
Item . de BBATnrs de Scachterwigbg , pour le
relief d*un fief à luy eskea par le mort Jehan de
Scachterweghe, son frère , gisant ledit fief en le
castelrie dTpre , en la parocbe de Zelbeke. . . x fl^.
Item, de Hannekiü de Hexau, pour le relief d'un
fief à luy eskeu par le mort Clais de Qenau, son
père , contenant ledit fief en terre acensié m ft
x?i s. par an , gisant en la paroche de Hoghe-
lede; pour ce rechut m |(. xvi s.
Item, de Kerstoffels Rdgginvobt, pour le relief
d'un fief à lujr eskeu par le mort Pieter Ruggin-
voet, son père , contenant ledit fief vu ti. parisis
par an, en rentez nomméez rudderpenninglie ^
gisant en la castelrie dTpre, en la paroche de
Boesinglie vu S.
Item, de messire Jaquèmb Belle, pour le relief
d'un fief que il acata à demiseiile Jehane Wan-
karts, gisant en la castelrie dTpre, en la paroche
de (1) X ».
Item, encore de messire Jacquème Bille, pour
le relief d'un fief que il acata à dcmiscllc Marie,
(1) Le nom n*a pas élé rempli.
335
femme Jehan de Merchem, gisant en la casieirie
dTpre, en laparoche de (1). x ffi.
Item , de Jaqcemârt de le Eechoote, fil Jehan,
pour le reh'ef d'un fief à lay eskeu par le mort
Jehan de le Eechoute, son père, gisant en la
castelrie d'Ypro, en la paroche de Zelbeke . • x ffi.
Item, encore de Jaquemart de le Heechoutb,
dessusdit, pour le relief d'un fief à luy eskeu
par le mort Jehan de le Eechoute , son père , gi-
sant en le castelrie dTpre, en la paroche de
Houthem x ft.
Item, encore de Jaquemart de le Eechoute,
pour le relief d'un fief à luj eskeu par le mort
Jehan de le Eechoute, son père , contenant ledit
fief X s. parisis par an, en rentez nommées rud-
derpenninghôt gisant en la castelrie dTpre, en
la paroche de Zelbeke x s.
Somme: c m lib. par.
(I] Le nom a été omis.
356
XI.
1387—1388.
Comptez JEHAN LE CLERC, receveur dez reliefs en la ville
et castelrie d'Yppre, depuis lez renenghes tenuez à Lille
fan M. CCC I/II " et Vil, durant juques as renenghes,
tenues audit lieu Fan M. CCCIUI" et wyt.
Premier, rechut de Ghbrrart lb PLANseKARB,
fil Jehan le Plankenare, pour le relief d*un fief
à luy eskeu par le mort Jehan le Plankenare,
son père , gisant ledit fief en le castelrie dTppre,
en le paroche de Boesinghe x S^.
Item, rechut de Walrâve de Maiminez, pour
le relief d'un fief à luy eskeu par le mort
monsigneur Gherrart de Maininez, gisant en la
paroche de Boesinghe, et d'un autre fief gisant
en la paroche de Lancmaerc, en la castelrie
dTppre, et gisent ce doj fîefz à plain relief;
de ce rechut xx |B^.
Item , rechut de Joes de Kercstede , pour le
relief d'un fief à luy eskeu par le mort Louis
de le Kercstede , son père, gisant en la paroche
de Nieukerke, d'en costé Rollers x |^.
Item, rechut du fil Jehan du Prêt, pour le
relief d'un fief à lui eskeu par le mort Jehan
dou Pret, con appelloet Prieel, gisant en la
paroche de Verleghem x fi^.
537
Item, rechat de Willame Slyp , pour le relief
d'un fief à luy eskeu de le mort Lamkin de
Boesebeke, premiers, et appres de le moort
demisiele Aimées, se filge , gisant en la paroche
de Roesebeke, en la caslelrie dTppre ... xx ^.
Item, rechut de Franse Slinguer, pour le relief
d'un fief à luy eskeu de le moort Lamsin Slin-
gher, son père, g'sant en la castelrie d'Yppre
en la paroche de Boesinglie, et sont rudder-
pefiningJte xlvii s. i d.
Somme: lxxii lib. vn s. i d.
De laquelle somme il a, pour son salaire, le x« denier,
qui vaull VII lib. nii s.
Rcsle, qu'il doil, lxv lib. m s. i d. par. (1).
(!) Au bas de ce compte se trouve la noie suivante, qui se rap-
porte au N» XII, que nous donnons ci-après: Et si doit rendre
[œmple] de certains arrivages du temps de Henry Ricassez, mon-
tans à cxxx lib. xvni s. par. et i faucon.
338
XII.
Clie hont li relief deu à monsigneur, en Ie viUe et dia stel-
lerie dlppre, non rechut, si avant quü me sont vniu à
congnissance :
Premiers, Me^sires de Stades, i plain relief (!}.
Item, pour le mort Jehan Vlrkin et sen fil, m plaius.
Item, pour le mort demiselle âvezoete de Lo, Andribu,
SEN FIL , et MEDAME SB FILLE , III plaiDS.
Item, pour le mort Jaquehon de Pienncs et Watier, sbn
FIL , il plains.
Item, pour le mort Laupsin Slingubr, i de xlvii s. et
I denier (2j.
Item , pour le mort Eostasce des Fontaines , i plain (3).
Item, pour le mort Jehan de le Heedb, i rouge faucon (4;.
Item, pour le mort Henri de Lattre, h plains.
Item, pour le mort lr fbmub Bietrbmieu Belle, i plain (5).
Item, pour le mort demiselle Metne de Listerveldb, i plain.
Item, pour le mort de Jaque Yde , i relief dont li fiefs , est
grans nu mesures de terre et une disme, gisans sur ii mesures
de terre, et v estrelins en argent (6j.
Item, pour le mort Rogier de Passcendallb, ii pluins (7j.
(i, 2 et 3) Ces articles sont tracés dans le compte.
(4) Cet arlicle est précédé à la marge du mol: mors,
(5] Arlicle tracé.
(0) Précède à la marge du mot: mors.
(7) Arlicle tracé el précédé à la marge de celte note: Il fit bos-
tagier à Gand,
339
Item , pour le mort Ciiristoflb de Scoten , i plaio (1).
Item , pour le mort de Lamsin de Rosebeque et se fille ,
Il plains (2).
Item, pour le mort Rogier Boutin, i de xviii s. (3)
Item, pour le mort Jeham Le Vos, i plain. (i).
Item, pour le mort Jehan de Cailgkwel, i plain (5).
Et Va accaté Willamme Overdiuesch, mort depuis, et
pour ce I plaîn.
Item , pour le mort Jehan de le Ebchoute , ii plains et
I de z s. (6).
Item, pour le mort de Lot de Lictsrveldb, i plain (7).
Au dos se trouve l'inscription que voici: Arrirages
des reliefs en le kaslellerie d*Yppre^ renduz oultre
par Henry Rycasses, à ceste renenghes IIII" et III.
(1 et 2) Articles tracés.
(S, 4 et S) Les trois derniers articles sont précédés à la marge
du mot: mors.
(6) Les mois ii plains et i de \ s. ont élé tracés cl remplacés
par: I plain.
(7) Arlicle Irocé,
r>40
xin.
1388 — 1300.
Compte JEHAN LE CLERC, recheveur des reliefs en la ville
et chastelnie d'Yppre , depuys les renengez tenues à Lille lan
M, CCC IllI" et wyt , durant jusquez as renenges tenues
audit lieu tan M. CCC IIII" et dys.
Premiers, rechuut de dame Staessib de Mors-
LBDi, poar les reliefs de deux fiefs à luy eskea
de le mort moosigneur Jehaa de Morslede , sire
des Stadez, son përe, gisant Tan fief en la paro-
che de Rosebeke, appelle le lieu ter Heyde et
l'autre fief gisant en la paroche de Stades appelle
le sigerie de Stades; pour ches deux reliefs
rechuut xx t?.
Item, rechuut de dame Jakemine de Gompe?(gi ,
dame de Noyeele , pour le relief d'un fief à luy
eskeu de le mort demiseillc Marie de Menilg,
famé Willame le Tolnare , gisant en la paroche
de Caectem, appelle le fief de Rode. ... x tB^.
Item, encore rechuut de Willame le Tolnare,
doudit fief de Rode, lequel il racata à dame Jake-
miue de Gompengi , dame de Noyeele ; de che
rechuut, pour Tacact de che fief, d'un relief. • x t£.
Item, rechuut de demiseille Marie van Rtsele,
d'un fief à luy eskeu par le mort Casin van Ry-
341
sele, son père, gisant en la paroche de Saint-
Jaque, à Yppre x fl?.
Item, rechuut de Guelein vanden Heede, d'un
fievelet iiii mesures de terre, à luy eskeu par le
mort Franse Goedybeur, gisant en la paroche de
Langhemaerc m ffi^*
Somme: un lib. pnrisis.
De che lui donné , pour son salaire , du x« denier , v lib. vi s.
Demeure, qu'il doil, xlvii lib. xiiii s.
H, -:«.
342
XIV.
1890 — 139L
Compte JEHAN LE CLERC, recheveur des reliefs en la ville
et castehie d'Yppre, depuys les renenges tenues à Lille, Van
Jf. CCC IIII^* et dys, durant jusqiies as renenges, tenues
à Lille, tan M. CCC IIII^^ et onze.
Premiers, rechnt Meus Bitkvocx, pour le
relief d*un fief à luj eskeu paer le mort Jehan
Bitevocx, son përe, gisant en la paroche de Rose*
beke, rechnt, par les meins Jehan Drom, 'un plains
relief à le nouvelle menoye z flg^.
Item , rechut de Boilant db Halewtn , pour le
relief d'un fief à luy eskeu par le mort madame
se mère, gisant en la paroche de Zinnebeke . x^.
Item, rechut de Pietee le Gaet, pour le
relief d*un fievelet que il acata à Thomas de
le Veste, gisant en la paroche de Roseieke, con-
tenu xxi.ii 8. de rente afdlé rudderpenninghe ;
de ce rechut . xxiiii s.
Item , rechut de Pieter van ZlniNebeke , pour
le relief d'un fief à luj eskeu par le mort de
Lauwcrkin van Zinnebeke, et est un fief, à
qui appertient , le mesure de tere alant en une
partie de le castelrie dTppre ; de ce rechut. . x ffi.
5i3 •
Item, recbut de Jaquemon le Wert, pour le
relief d'un fief que il acata à Jehan vundeu
Berghe, gisant en les paroehes doa Breul et
de Boesinghe , et sont x ti, de parisis de rente ,
apellé rudderpenninghe ; de ce rechut ... x ffi.
Somme: xu lib. nu s. parisis.
De che luy donné, pour son salaire, ini lib. ii s. par.
Reste , que il doit , xxxvii lib ii s. par.
•344
XV.
1391—1302.
Compte JEHAN LE CLERC, recheveur des reliefs en la ville
et castelrie d^Yppre, depuys les renenghes tenues à Lille
Van M. CCCIIII^* et onze^ durant jusques as renenghes
Unues à LiUe fan M. CCC IIJI " et douze.
Premiers, rechut de Roelant de Halbwyn, poar
le relief d'uo fief que il rechut dou signeur de
Rolighem, son onlsele, gisant en la paroche de
Ledenghem, appelé le singerie de Walene . . x fiB^.
Item, encore rechut pour le relief d'un fief
gisant en la paroche de Zinnebeke, que Roelant
de Halewjn tenoet, et luy en a deshiretet sur
sa sœur, son aisné hojr, de ce rechut par Clais
Scaec , le bailly dTpre x ».
Item, rechut de Adelein le Witte, pour le
relief de i fief, que il acata à Henri le Visch,
appelle Zwanenbrugghe, gisunt en la paroche du
Breul, dalés Ypre x |^.
Item, rechut deJAQUEMON de Bebtenb, pour le
relief de i fief que il acata à Jehan Stoep et à
sa femme, rechut par Jehan de Latre, baillj de
la Sale dTpre x ».
Somme de la receple: xl lib.
De ce donné, pour son salaire, un lib.
Reste, que il doel, xxxvi lib.
345 •
XVI.
18 mars 1894 — 1896.
Compte PIERRE LE GAEY, receveur des reliefs des fiefs
tenus en fie et en hommage de mon très-redoubté seigneur
monseigneur le duc de Bourgongne, conte de Flandres, en
sa ville et chastelnie iYppre, de ce qu'il a receu desdis
reliefs, depuis le XIII* jour de mars l'an mû CCC IIII"
et treze, qu'il fist le serment dudit office, jusques aux
renenghes Fan mil CCC IIII^ et XVI; rendu à Lille.
Premiers , de Franskim le Weerd , qui tient
un fief de monseigneur, contenant x ^ par.
par an en deniers nommez rudderpenninghen ,
à prendre et recevoir sur plussieurs places de
terres, es paroces de Boesinghes, Saint- Jehan,
Saint'Jaquème et Briel, lui eskeu de le mort
de Jaquème le Weerd, son père; recea pour
le relief x ffi^ par.
De messîre Olivier de Lo, chevalier, qui
tient nn fief de monseigneur, contenant xxviii
mesures de terre , gisant en la paroce de Saint-
Jehan, lui eskeu de le mort de Jehan de Lo,
son père , receu pour le relief x W.
De Hanicekin le Gorte , qui tient un fief de
monseigneur , contenant xi mesures de terre ,
gisant en le paroce de Boesinghes, lui eskeu
de le mort de Jehan le Gorte ^ son père ; receu
pour le relief x ff •
" 346
De IIannbein Morin, qui tient un fief de
monseigneur, contenant xxv mesures de terre,
gisant en la paroce de Boesinghes , à lui eskeu
de le mort de Lamsin Morin, son père; receu
pour le relief x 9-
De Jboan Meeib, qui tient un fief de mon-
seigneur, gisant en la paroce de Longemaerc,
contenant, tant en une petite disme que en
deniers nommé rudderpenninghen xx s. par.
par an, gisant en le paroce de Longemcrc,
lui eskeu de le mort (le demiseille Jehane Meeze ;
receu, pour le relief, le value d'une année
dndit fief, montant xx s.
De Elot Broederlam , qui tient on fief de
monseigneur, contenant xxiiii mesures de terre ,
un bancq d'eschevins, amendes de m ^ et
xxiiii rasiëres d^avoine cbascun an, gisant en
la paroche de Longemarc, lui eskeu de la mort
de Jehan Broederlam , son père ; receu pour
le relief , . . . x Jf .
Dndit Elot Broederlam, qui tient un fief
de monseigneur, contenant l mesures de terre ,
gisant en la paroce de Zelebeque, lui eskeu
de la mort de Jehan Broederlam, sondit feu
père; receu pour le relief x ff.
Somme des reliefs: lxi lib.
347
Recepte des rentes perpétuèles que monseigneur a sur aucun
des fiefs de lui tenus en ladite chastelnie d'Yppre.
Primes de v s. par. par an , qae monseigneur
doit lever pour une paire de gans, à chascun
jour de Noël , sur un fief appartenant ad pré-
sent à Elot Broederlam, gisant en la paroce
de Zelebeque, contenant l mesures de terre,
dont en estoit deu à monseigneur, de zi ans
d'arrierrages ; receu pour lesBiz xi ans , eskeus
au Noël darrain passé Illl" XY lv s.
Item , d'une paire d'esporons, que monseigneur
doit lever hiretablement à chascun jour de Noël ,
sur un fief appartenant à Joais le Jongbe , fils
Snouc, contenant xxviii mesures de terre,
gisant en le paroce de Longemarc ; receu deux
paires d'esporons dorez, pour deux années,
eskeus au Noël darrain passé; rendu, en la
Chambre des Comptes , lesdiz deux paires d'es-
porons. Pour ce ii paires d*esporons.
Somme: lv s. et n paires d*esporons dorez.
Somme de toute la receple lxui lib. xv s. et
II paires d'esporons dorez.
Et le receveur doit avoir le x« denier de la
receple desdrz reliefs, pour son salaire, qui
monte: vi lib. ii s. par.
Ainsi doit ledit receveur lvh lib. xiii s. par.
548
xvn.
1396—1398.
Compte PIERRE LE GAY, receveur des reliefs des fiefs,
tenus en fief et en hommage de mon très-redoubté seigneur
monseigneur le duc de Bourgongne, conte de Flandres,
en sa ville et chastelnie d'Ypre, de ce qu'il a receu desdis
reliefs, depuis les renenghes. l'an mil CCC Illl" et seze,
jusques aux renenghes Van mil CCC JIJI" et dix-wyt;
fait à Lille f à ladite renenglie JIII" et dix-huit.
Premiers, de Pierrk de Scotes, filz Chris-
toflQe, de la ville de Bruges, qui lient en fief
de monseigneur la somme de xxiiii ^ par.
rente hiretable par an, à prendre, recevoir et
lever sur lx mesures de terre ou environ ,
que Guillamc Slyp tient à présent de mon-
seigneur, en fief et en hommage, gisant eo la
paroce de Rosebeque, eskeu audit Pierre de
le mort ledit Christoflle , son père , receu pour
le relief. x fi^ par.
De me2»sîre Bauduyn d'Outre, chastelain
d'Ypre , qui tient en fief et en hommage ,
de monseigneur la chastelnie d'Yppre, avec le
tiers de tous les amendes et fourfuitures, dont
eschevins de le ville dTppre et de la chastel-
nie sont juges, ou pueent jugicr, soit devant
jugement ou après, ossi autres droitures et
hummuges y appartenans, lui eskeu de le mort
349
fea messire Jehan d'Outre , chastellain dTppre ,
son père ; reeeu pour le relief. x tS^.
De demîselle Marie d'Outre, femme Rorbht
DE LA Docve, qui tient en fief de mondit seigneur
la somme de un '' tiii ti par. de rente hire-
table par an , à recevoir hiretablement sur Vespir
d'Yppre à lui eskeu dele mort ledit feu mes-
sire Jehan d'Outre, chastellain dTpre , son përe;
receu pour le relief (1) x IB^.
De Daniel Canin, de Longemaerc, qui tient
un fief de monseigneur, contenant un bancq
d'esquevins, qui jugent amendes de m |^ au
pourfit dudit Daniel, qui eschient sur sa seignou-
rie; ossi il a le bastard et la somme de m ^
et quatorse solz paris, en rente hiretable par
an, à prendre et recevoir en menus deniers
sur les hiretages gisans sur sadite seignourie
en Longemarc, audit Daniel eskeu de le mort
Pierre de Pênes (2J, filz Jaquemart ; receu pour
le relief \V^
De 6audd¥n de Holebeque , qui tient un fief
de monseigneur, contenant une mote maison-
née et zxxuii bonniers de terre, gisant entour
(1) A côté do CCI article, dans la marge, on lil: Soit sçeu au
bailly d'Yppre et au receveur des reliefs à quel tillre et cause
ladite damoiselle a relevé ce fief, pour y garder le droit de mon^
seigneur, tant de encor i relief, pour ce qu'elle n'est pas hoir plus
prouchain, comme du x« denier s'il y chiet. Mis ou compte ensuivant-
es) Au-dessus de ces mots on a écrit: Comme au plus prou-
chain homme.
ycelle mote; item lxxiii raisicres d'avaine, xl
capoDs, xxn aowes; item m livres de poivre
et IX W par. en rente hiretable par an, un
bancq d*esquevins, amendes de lx W et tous
autres justices ^ excepté les quatre hauKes jus-
tices, ossi audit fief appartiennent ix hom-
mages, lequel audit Baudujn eskei de le
mort messire Henry de Holebeque, son père;
receu pour le relief - x ffi^.
De Nicole l% Bere, bourgois dTppre, qui
tient un fief de monseigneur, contenant l
mesures de terre gisant en le parosce de Ze-
lebeque, lequel de nouvel il a achaté à Eloy
Broederlam , ossi bourgois dTppre ; receu pour
le relief (1) x ».
De MicniEL di Scotes, qui tient un fief de
monseigneur, contenant xlvi s. par. de rente
hiretable par an^ en deniers nommé rudder-
penninghen , à recevoir et prendre sur pluseurs
terres en le parosce de Zelebeque, à lui eskeu
de le mort feu Jehan de Scotes, son père;
receu, pour le relief, la value d*une année dudit
fief, qui monte xlvi s.
De Hannerin le Sage, filz messire Sohier le
Sage, chevalier, qui tient un fief de monseigneur,
nommé ter Waerde, contenant liiii mesures de
(1) A la marge de ccl article on trouve la noie que voici:
Soit sçeu se le x« denier est rendu par le bailli d'Yppre, en ses
comptes dudit bailli.
351
terre, gisans es paroces de Saint- Jetian d'Ypre
et de Longemaerc, à lai eskeu de le mort de
feue madame Christine dé Thoroat, femme
dudit messire Sohier, sa mère; recen pour le
relief . x ft.
Somme des reliefs lxxii lib. vi s.
Recepte des refîtes perpétuelies que monseigneur a sur aucun
des fiefs de lui tenus en ledite clvastelnie d'Yppre,
Premiers, de v s. par. par an, que mon>
seigneur a et doit lever, pour une paire de
gans , à chascun jour de Noël, sur un fief ap-
partenant à Nicole le Bere , gisant en le paroce
de Zelebeque, contenant l mesures de terre,
dont en estoit deu à monseigneur, de ii ans,
eskeus au Noël darrain passé ; receu pour yceulx x s.
Item , d*une paire d'esporons , que monseigneur
doit lever hiretablement à chascun jour de Noël ,
sur un fief appartenant à Jobis de Jonche , filz
Snouc , contenant xxviii mesures de terre ,
gisans eu Longemarcq; receu deux paires d'es-
porons dorez, pour ii années, eskeus au Noël
darrain passé. Rendue en la Chambre des
Comptes, lesdis ii paires d*esporoms dorez.
Somme x s. et ii paires d*esporoDS dorez.
Somme de loule la recepte lxxii lib. xvi s. et les csporons.
Et le receveur doit avoir le x« denier de la recepte,
pour son salaire, qui monte: vu lib. v s. vi d.
Ainsi doit le receveur lxv lib. x s. vi d.
352
xvin.
1398 — O décembre 1898.
Compte PIERRE LE GA Y, receveur des reliefs des fiefs,
tenus en fief et en hommage de mon très-redoubté seigneur
monseigneur le duc de Bourgongne , conte de Flandres,
en sa ville et cnstelnie cTYpre, de ce qu'il a receu desdis
reliefs, depuis les^enenghes [an mil CGC III J" et XVIII,
jusques au IX* jour de décembre lan dessusdit, que Jehan
de Provin fu commis et institué audit office; fait et rendu
à Lille, à la renenghe mil CGC II 11^ et XIX.
Premiers, de demiselle Eâteline de Lichter-
VELT, fille Victor, qui tient en fief de mon-
seigneur la paroce et seighorie de Fourmiseles,
avec les terres , rentes et hommages que y appar-
tiennent , gisans dehors la ville d'Yppre , li escheu
de le mort demiselle Kateline, fille de feu Jehan
de Lo , femme dudit Victor ; receu pour le relief x ff.
De Kerstlnekin Albast, qui tient en fief de
monseigneur vi mesures de terre, ou environ,
gisjns en le paroce de Saint-Michiel , dalez
Yppre , à lui escheu de le mort Jehan Albast ,
son pcre ; receu , pour le relief , le value d'une
année dudit fief, qui monte v 0^ x s.
De lUcTOR de Baudrengdien , qui tient en fief
de monseigneur xiii mesures de terre , ou envi-
ron, gisans eu le paroce de Rosebeque, lui
escheu de le mort son père ; receu pour le relief x ff»
353
De Jaqdève Bouts, qui tient en fief de mon-
seigneur X lines de terre, ou environ, gisans
en le paroce de Stades, lui escheu de le mort
Jehan Droem , son oncle ; receu pour le relief n W •
De Jehan Woüme, qui tient en fief de mon-
seigneur une court, contenant xxviii mesures
de terre ou environ , gisans en le paroce de
Langemarc, lequel il achata à Joris le Jonge,
filz Snouc, chargié d'une paire d'esporons par
an, à monseigneur; receu pour le relief (1). x flf.
De messire Jehan Belle, qui tient en fief
de monseigneur la paroce et seignorie de Boe-
singhes, avec les terres, hommages et rentes
que y appartiennent, lui escheu de le mort
Franchois Belle , sire de Boesinghes, son përe ;
receu pour le relief (2) x flg^.
Somme desdis reliefs lv lib. x s.
El le receveur doit avoir le x« denier de
la recepte, pour son salaire, qui monte:
v lib. xu d.
Doil ledit receveur l lib. ix s.
(I) En marge de cet article on lit: Soit ladite paire d'espo-
rons (i ores en avant tous les ans rendue au prou/fit de monsei-
gneur. Mis ou compte ensuivant,
(i) A la marge de cet article se trouve la remarque suivante:
Soit respondu ou compte ensuivant d'un relief et x* denier d'un
fief, eslevé, comme il appert ou compte précédent, par la femme
Robert de le Douve, oii il en est compté un relief, et desquelz
reliefs et x* denier elle est illcc charyice , pour ce quelle n'est pas
aisné et plus prouchain hoir de son père, par la mort duquel
elle a relevé, etc. Mis ou compte ensuivant.
354
XIX.
9 décembre 1398. — 24 juin 1400.
Compte de JEHAN DE PROVYN, receveur des reUefs
des fiefs de to Sale d'Ypre, situées tant en la ville
et en la cluistelrie £Ypre comme ailleurs, depuis le IX*
jour de décembie tan mil CCC IIII^ et dix-huit, quil
fu institué oudit office de recepte, par le receveur de
Flandres , ou lieu de Pierre le Gay, qui paravant en
avait esté receveur, jusques à la Saint -Jelian-Baptisle
mil et CCCC,
Premiers, de France le Berbi, x tg par.,
pour le relief d'un fief ghisaot en la paroche
Saint-Jehan, en Ypre, liquelz fief il achata à
messire Ollivier de Loo , chevalier ; rechea dndit
France x fif par.
Item, de maistre Lavsin le Breedb, surgien ,
de iiii'/t mesures et lxvi vergez de terre,
ghisant en la paroche de Ogheleide, liquelz
fief ledit maistre Lamsin achata à Collart le
Beste et à sa femme comme héritière , et vault
tidit fief XL vil! s. par an; recheu (1). . . xlvih s. par.
Item, de Jehan Andbies, xi s. par., d'un fief
ghisant en la paroche de Rosebcike et vault
(fj En regard des deux arliclcs qui précèdent il csl écrit: Soit
rendu le x* denier par le bailli d'Yppre.
35S
par an zi s. par., en rente, en deniers qu'on
appielle rudderpennynghe, h lui escheu à cause
de sa mère ; recheu dudit Jehan xi s. par.
Item, de Jehan le Roy, d'un fief ghisant en
le paroche de Fourmizele, liquelz lui esquey
de Mikiel Qweke, son oncle; recheu dudit Jehan x ^ par.
Item, de Jehan de Meerkem, un plain-relief,
d'un fief ghisant en le paroche de Nuevéglise,
qui vient de medimizele sa mère ; recheu dadit
Jehan x tg par.
Item, de ândriu de Zinnebeike, un plain
relief do x ^, et che pour la verge dont on
mesure lez terres en Ypre et en la castellerie,
à lui escheu par transport à lui fait [par] son
père ; recheu dudit Andriu x fi? par.
Item, de Victor de Licutervelde , un plain-
relief de X ffi, du fief de Stades, dont il est
enhirités de par madame sa mère; recheu. . x f^ par.
Item, de medemizele Christine Belles, famé
dudit Victor^ x ffi^ et x ffi^ encores, d'un ifîef
ghisant en la paroche de Longemaerc et de
Passchendalle , dont ladite demisele en est ahiritée
de par lez mains de messire Jaques Belle, son
père, et che par fassent de madame de Meer*
kem, ainsnée fille dudit messire Jaques et seur
de madite demizele , recheu xx |^ par.
Item, de Lcuis dc Beurtere, un s. par.
d'un fief ghisant en la paroche de Rosebeqtie,
356
liqaels fief lui vient de le femme Guillame del
Berst, et ante dudit Louis, et vault lidit fief
iiii s. par an en rentes en deniers ; recbeu . un s. par.
Item, receu de Jehan Belle et de VicToa db
LiCBTERVELDE, pour et el nom de medemizele
Annestacie d'OuItre, chastelleine d'Ypre, x ^
par., et che pour le relief du fief du chastel-
lenie et des appartcnanches, leqnels fief lui
est venus par le trespas de messire Bauldcwyn
d*0ultre, père de ladite demizele; pour ce recheu x ^ par.
Somme, mi"iii lib. m s. par.
De ce déduit, pour le salaire du receveur desdiz
relicfz, le x« denier qui monte viii lib. vi s.
Reste qu'il doit lxxuii lib. xvii s. par. (1).
(1) A la marge inférieure on trouve la note suivante: Soit res-
pondu ou compte ensuivant d'un relief et x* denier, d'un fief
relevé, comme il appert ou compte des reliefs, rendu à la rencnghe
lanllW et XVIII, par la femme de Robert de le Douve, ou il
en est compté un relief, et desquels relief et x^ denier elle est
illec chargée pour ce quelle n'est pas aisné et plus prouchain hoir
de son père, par la mort duquel elle a relevé, etc.
Et plus bas: Soit fait ou compte ensuivant un chapitre à part
en recepte des droittures hiretables de fiefz, et rendu illec les
esporons deux par Jeban de Women, de cesl an et des ans à
venir, et d'autres esporons et gans deux par an à monseigneur
par plusieurs autres personnes y etc.
357
ZX.
1400—1401.
Compte pour JEHAN DE PKOVYN , des reliefs de la Salle
d'Ypre, de Van mil et CCCC, à la renenghe de Fan
mil CCCC et un.
Recheu, par les mains de Jaquemart Bezaen,
el nom de Lammekin Moiun, un relief de x S
paris*, d'RD fief gisant dedens le purosche de
Bozsinghe, appelé ten Torre, contenant xxxii
mesures de terre, pau plus ou mains, à lui
eskeu par le trepus de Jehan Morin, frère dudit
Lammekin ' x ff par.
Item, par les mains de Jelian le Droghe,
pour CoRNiLis DE Hai.ewine, f^ de feu Roe-
land, un relief de x ffi par., du fief de Watene,
gisant dedens le parosche de Ledighem, à lui
eskeu par le trespas de Roeland de Uulewjne ,
père dudit Gornelis z ft par.
Item, par les mains de Jacquemart Boete-
man , pour Maiiieu de le Borne, un relief de
X tK par. de xx 2è par an, à lui esqueus
par le trespas de Victor de le Borne, que il
a sur Yespir d'Ypre x ® par.
Item , par les mains de Casin de le Kerchove ,
pour Rogier Colin, un relief de x fS^ par.,
d*aQ fief gisant dedeos le parosche de Hcghe-
leide, contenant vi mesures de terre, à Ini
esqnea par le trespas de maistre Wautier Colin ,
frëre dudit Rogier x fi par.
Item, par les mains de Tierin de le Walle,
pour WiLLAHB DE HoLEBEiKB , uu relief de z ff
par., du fief de Holebeilie, à lui esqueu par
le trespas de Boudein do Holebcike, son
frère fu x ff par.
Item , de Bouüein de Provtx , m ü par. pour
le relief d'un fief gisant dedens le parosche de *
Boesinghe, vaiilable m fi par. par an , en deniers
appelez rudderylield , lequel il a achaté contre
Jehaone, fille de Joos de Dentrigheem et femme
de Joos le Mosschere in 9 par.
Item , de Jehan de Wodvb.i , fieux Gillis, un
relief de x ff par. d'un fief qu'il acheta contre
Jehan de Woumen, f^ Bîqueward, gisant dedens
le parosche de Langliemarc z ff par.
Somme; lxiu lib. paris.
De chc a le recheveu r, pour sou sallaire le
X* denier, qui monte vi lib. vi s. par.
Demeure, pour monseigneur, lvi Ub. xun s.
par.
359
Item est assavoir que j'ai rechea de Jibam
DB WouHEH, une përe d'esporons dorez; et pour
les arriéragez, que ledit Jehan doit encore de
III ans, est le fief, sur quoy li esporon se
prennent, cescun an ens les mains du bailli,
et sera dusques à tant que il ara tout par-
paiet (1).
(1) A la marge de cel article on Ht: Il doit lesdiz 'esporons;
et toit le fief poursui pour les ariérages, et en responde le
receveur ou compte ensuivant. Mis oudit compte ensuivant.
TABLE DES MATIEBEa
PAG.
Préface 261
Formules et instroctions pour le dénombrement des fiefs
aa comté de Flandre, prescrites par Philippe<le-Ilardî,
vers 1390 266
Dit zijn de leengoede ghehouden van mînen hère van
Vlaendren, ligghende binder steide ende binder
castelrie van Ypre ende de dienste diere toe staen. 269
I. Eerst, in Sinte-Martins prochie, binnen der steide
vorseit ib.
11. In Sinte-Jacops prochie, binnen der steide. . 272
III. In Sinte-Michiels prochie, Linnen der steide vors. 273
IV. In de Briel procliie , binnen der steide vors. . 274
V. In Sinte-Jans prochie , binnen der steide vors. 275
VI. In de prochie van Boesinghe 277
VII. In Langliemaerc 283
VlII. In Mcrcheem 287
IX. In Staden ib.
361
X. In Zinnebeike
XI. Id Passcendale 290
Xn. In Rozebeike 291
XIII. In Nieukerke 294
XI Y. In Hogheleide 295
XV. In Roesselare 297
XVI. In Kaectheem , • ib.
XVII. In Leidigheem .298
XVIÏI. In Morsleide SOO
XIX. In Beisslare 302
XX. In Zeilebeike ib.
XXI. In Holebeike 306
XXÏI. In Houtheem , 307
XXIII. In Vormezcle ib.
XXIV. In Ferlingheera 308
XXV. In Dickebusch 309
XXVI. In Viamertinghe 310
XXVII. n Neiderwarstine ib.
XXVIII. [In] Oackene 311
XXIX. \n Sandvoorden 312
II. 27
362
APPENDICE.
Comptes des reliefs de fiefs de ia chàtellenie d'Ypres,
pour le XIV' siècle.
I. 1366 — 1367. — Rekeninghe Henric Ricasses,
vanden relieven ghevallen bin Ypre ende
bin Ypre-ambocht , zichtent de reJeninghe
die was in 't jaer LXVI, tote der redeninghe
ghehouden te Bragghen, in H jaer LXVIl. 313
II. 1367 — 1368. — Rekeninghe Henric Ricasseis,
vanden relieven ontfanghen in Ypre ende
in Ypre-ambocht , in Belle ende in Belle-am-
bocht, zichtent de redeninghe ghehouden te
Brugghen in 't jaer LXVIl, tote de redenin-
ghe ghehouden te Keurtricke in 't jaer
LXVIII 315
m. 1368 — 1369. — Rekeninghe Henric Ricasseis,
vanden relieven ontfangen in Ypre ende in
Ypre-ambocht, in Belle ende in Belle -am-
bocht, zichtent de redeninghe ghehouden te
Keurtricke in 't jaer LXVllI, tote der rede-
ninghe ghehouden te Brugghen in 't jaer LXIX. 317
IV. 1369 — 1370. — Rekeninghe Henric Ricasseis,
vanden relieven ontfanghen in Ypre ende in
Ypre-ambocht, zichtent de redeninghe ghe-
houden te Brugghen in 't jaer LXIX , tote
der redeninghe ghehouden te Keurtrike fn
i jaer LXX 320
363
V. 1371 — 1372. — Rekeninghe lïcnric Ricasses,
vanden relieven ontfaen in Yprc ende in
Ypre-ambocht , ziclitent de redeninghe ghe-
houden t'Ypre in 'tjaer LXXI, tote der rede-
ninghe ghehouden te Gbend , in Hjaer LXXII. 322
VI. 1379 — 1380. — Rekeninghe Henric Ricasseis,
ontfangher vanden relieven in Ypre ende
in Ypre-ambocht , ontfaen zichtent de rede-
ninghe ghehouden te Male in 't jaer M. CGC
LXXIX , tote der redeninghen ghehouden
te Rissele in 't jaer M. CCC ende achtentech. 324
Vn. 1381—1382. — Conte Henry Ricases, des
relies recheus en Ie ville d1pre et en Ie cas-
telerie , depuis les relenghes tenues à Bruges
Tan IIII" et I, jusques as relenges tenues
à Hesdin Tan IHl" et II 326
VIII. 7 juillet 1382 — 6 mars 1384. — Comptes
Henri Ricasses, des reliefs rechus en Yppre
€t en Ie chastellerie , depuis les renenghcs
tenues à Bedin , Ie VIP jour du mois de
julle Tan mil CCCIIH" et deux, jusques
au VP jour de march Tan mil CCCIIII"
et trois; fait à Lille à la renenghe CCC IIII"
et six, par la vesve dudit feu Henry . . 327
IX. 6 mars 1384 — 1386. — Comptes Henri Ricas-
ses, des reliés rechus en Yppre et en le
chastellerie, depuis le VP jour de niarch Fan
mil CCCIIIl" et trois, jusques as renen-
ghes tenues à Lille Tan mil CCC IIII" et
VI, fait par la vesve dudit feu Henry. . 329
3Gi
X. 1386 — 1387. — Comptez Jehan ie Clerc, re-
cevear des reliefs en la ville et castellerie
dTpre, depnys le compte Henri Ricasses,
fait as renenghes fennes à Lille Tan M. CCC
IIII" et Yl, jusques as renenghes tenues
audit lieu Fan M. CCC IHl" et Vil; fait à
Liste ù ladite renengbe 333
XL 1387 — 1388. Compteî Jehan le Clerc, rece-
veur dez reliefs en la ville et castelrie d'Yppre ,
depuis leE renenghes tenuez à Lille Tuu
M. CCC llll" et VU, durant juques as re-
nenghes, tenues audit lieu Tan M. CCCllli"
et wyt 336
Xli. Che sont li relief deu à monsigneur, en le
ville et chastellerie d'Ippre, non rechut, si
avant qu'il me sont venu à congnissance. 338
X I II . 1 388 — 1 390. — Compte Jehan le Clerc , reche-
veur des reliefs en la ville et chastelnie
d'Yppre, depuys les renengez tenues à Lille
Tan M. CCGIllI'* et wyt, durant jusquez
as renenghes tenues audit lieu Tan M. CCC
Illi" et dys 340
XIV. 1390 — 1391. — Compte Jehan le Clerc, re-
' cheveur des reliefs en la ville et castelrie
dTppre , depuys les renenges tenues à Lille ,
Tan M. CGC Illl" et dys, durant jusques
as renenges, tenues à Lille, Fan M. CCC Illi "
et onze 542
XV. 1391 — 1392. — Compte Jehan le Clerc, reche-
veur des reliefs en la yille et castelrie
d'Yppre, depuys les renenghes tenuez à
Lille Tan M. CCC IIII" et onze, durant jus-
56^
qiics as renenghes tenues à Lille Fan M. CGC
ini" et douze 544
XVI. i3 mars 1394 — 1396- — Compte Pierre le Gaey,
receveur des reliefs des fiefs tenus en fié et
en hommage de mon très-redoubté seigneur
monseigneur le duc de Bourgongne, cante
de Flandres , en s» ville et chastelnie dTppre ,
de ce qu'il a receu desdis reliefs, depuis le
Xlll« jour de mars Tan mil CGC Iltl" et
treze, qu'il fist le serment dudit ofBce, jus-
ques aux renenghes Tan mil GGG 111 " et
XVr; rendu à Lille 545
XVII. 1396—1398. — Compte Pierre te Gay, rece-
veur des reliefs des fiefs, tenus en fief et
en hommage de mon très-redoubté seigneur
monseigneur le doc de Bourgongne, conte
de Flandres , en sa ville et chastelnie dTpre ,.
de ce qu'il a receu desdis reliefs, depuis>
les renenghes Tan mil GGG II Ih^ et sezc,,
jnsques aux renenghes Tan mil GCGIIII"
et dix-wyt; fait à Lille, à ladite reucnghe
IHl" et dix-huit 5*8;
XVllï. 4398 — 9 décembre 4398. — Compte Pierre le
Gay, receveur des reliefs des fiefs, tenus-
en fief et en hommage de mon très-redoubté
seigneur monseigneur le duc de Bourgongne ,
conte de Flandres , en sa ville et castelnie
dTprc, de ce qu'il a receu desdis reliefs,
depuis les renenghes Tan mil CGC IIll*' et
XVIII, jusques au IX* jour de décembre
Tan dessusdit, que Jehan de Provin fu com-
mis et institué audit office; fait et rendu
à Lille , à la rcnenghe mil CGC lUl'* et XIX. SS3L
366
XIX. 9 décembre 1398. — 24 juin 1400. — Compte
de Jehan de Provyn, receveur des reliefs
des fiefs de la Sale dTpre, situées tant en
la ville et en la chasteirie dTpre, comme
ailleurs, depuis le IX" jour de décembre
Tan mil CGGIlII^'et dix- huit, qu'il fu in-
stitué oudit office de recepte , par le rece-
veur de Flandres , ou lieu de Pierre le Gaj ,
qui paravant en avoit esté receveur, jusques
à la Saint-Jehan*Baptiste mil et CGGG . . 354
XX. 1400 — 1401. — Gompte pour Jehan de Provyn ,
des reliefs de la Salle dTpre, de Tan mil
et GGGG, à la renenghe de Tan mil GGGG
et un 387
INDEX.
NOMS DES PEBSONNBS.
Andrîes, Jean. 288, note 2, 354
Andrîes, Pierre. . . .318
Asseit, Guillaume vander, 300
B.
Bailleul, Pierrede . . 319
Baudrenghîen, Hector de. 352
Bavendamme, Sohier van. 313
Beaurewart, Thierri de
Medem , gire de . . . 272
Beer, François de . 277, 354
Beer. Nicolas de. 302, 350, 351
Belle, Avesoete . 276, 316
Belle, Barthclcmi. 274, 275,
331, 338
Belle, Christine ... 355
Belle , François. 279. 280, 353
Belle. Galois. . 275, note 2.
Belle, Georges. 310, note 1.
Belle, Gui . .303, note 5.
Belle, Jacques. 272, note 4, 282.
note 7, 284, note 4, 289, note
5, 316, 334, 335
Belle, la femme de Jacques.
289, note 5.
Belle, la fille de Jacques,
dame de Merckem . . 255
Belle, Jean. 275, note 2, 280,
notes, 303 notes 1 et 2, 315,
353, 356
Belle, Nicolas. 303, 315, 316
Belle, Pierre .... 316
368
fieke, Pense Tander . . 333
Beke, la fille de Fcnsc van-
der 333
Bcke, GaiHaame vander . 320
Berghe, Jean vanden. 283, note
3. 343
Bergbe, Josse randen. 282,322
Berst, Gaillaume vander . 356
Bertene, Jacques de • • 314
Beste, Golard Ie ... 354
Bezaen, Jacques . . . 357
Bicschote, Clais van. 310, noleS
Bitevox, Barthélcmi. 292, note
7,342
Bitevox, Jean . . 292, 342
Blonde , Jean de . . . 289
Boddaert, Christine. 274, 318
Bode, Daniel de. 294, note 1,
320
Bode, Jean de . . 294, 320
Boeteman, Jacques. • . 357
Bontin, Jean. 293, note 4, 294
note 5.
Bontin, Boger .... 339
Borne, Eustache vander . 324
Borne, Matthieu vander. 357
Borne, Victor vander. 312, note!
Bouchout, Jean van . • 294
Bouts, Jacques. . . . 353
Breede, Lamsin de. 296 note
2.354
Broederlam, André. 277, 317
Broederlam, Catherine . 328
Broederlam, François. . 285
Broederlam, Eloi. 346,317,350
Brocderlam, Jean. 302,328,316
Brune, Jeaude. 296, note6,324',
Busschere , Jacques de. 288, 323
Caes, Jean de . . . . 291
Canin, Daniel. 285, note 5^34d
Catherine, femme de Bau-
douin Scelewen . 284, 314
Clcrck, Jean de. 286. ib note 2
322,333,336,310,312. 344
Colin, Roger. . . 357, 358
Colin, Walter. 295, 327, 35»
Compengi, Jacqueline de,
dame de Nojelle . . 340
Coppele , Catherine vander 31 S
Coppele, Louis vander . 318
Coppin, Gilles . 281, 314
Coppin, Thomas . 282, note 3
Corte, Hannekin de . . 345
Corte, Jean de, 281, ib. note 3
320, 345
Corte, Lammin de • . . 296
Corte, Martin de. . 281 , 320
Corte, Tristan de . . . 320
Crabbe, Thierri . 290, note 3
Crabbe, Walter . . . 314
Croeselin, Walter . 308, 322
D.
Dammaert, Jacques . . 326
Dammaert,Pierre288note 5, 326
Damme, Pierre vanden. 299 n. 4
Damme, la femme de Pierre
vanden . . 299, note 4.
569
Dauwer, Jean de . . . 323
Deise, femme de Pierre
' Reyphins . . / . . 277
Denterghem , Jeanne van . 558
Denterghem , Josse van. 279,
note 4, 3S8
Denterghem , la fille de
Josse van. . 219, note 4.
Deurwaerdere, Nicolas de. 3i1,
note 2.
Dixmude, François van. 277 n. 3
Douaj, Alexandre de. . 340
Douve, Robert de la. 272, note!
349, 353. 356
Drooghe. Jean de . . . 357
Droom, Jean. 288, n. 3, 342,353
E.
Eechonte, Jacques vanden. 304,
note 2
Eecboute, Jean vanden. 304,
307,331.335,339
Eidewaerd, Nicaerd . .310
Erelghem, Gérard van. . 333
Erelghem,Ide, van 297, 298, 333
Escornaix, messire d' . . 331
Essche, Rogier van. . . 296
Folkier, Henri . . 281, 333
Folkier. Pierre. . . .281
Fontaines, Eustache de.329,338
Fontaines, Terin de . . 329
G,
Gaey, Pierre de. 284. noie %
342,345,348,352,354
Gherbode , Pierre. 306, note 5
Gillioen, Jean . . . •311
Gillioen, Jean, le jeune . 333
Goetgebner, François . . 341
H.
Halewyn, Corneille van . 357
Halewyn, Guillaume van. 298,
note 1 .
Halewyn, Roland van. 298, note
3,342,344,357
Hallebast, Christine. 274, note
5,352
Hallebast, Coppin . . .318
Hallebast, Hannekin. 274, note
5,318
Hallebast, Jean. 274, note 5. 92
Hallebast, Pierre ... 274
Handschoemakere , Jean de. 304
Hauwe, Elisabeth vander • 328
Hauwe. Jean vander. 296, 314
HauweelEnguerr^.302 ,322. 329
Hauweel, Roland . . . 329
Heede, Ghislain vanden. 284,
• note, 1 ,341
Heede, Guillaume vanden. 309,
note , 2.
Heede, Jean vanden . . 338
Heins , Pierre. 288, note 1 .
370
Renau, HannekiQ van. . 3^4
Henau, ü.van 291 ,'292,323,330
Heoaa. Jean van, 296, note 3.
Henau, Nicolas van . . 334
Henau , Walter van . . 323
Ileurtere, Hugues de. 287, 313
lleurtere, Louis de • .319
Beurtere, Marguerite de. 313
Herebrecht, Thierri . . 276
Hildebrand, Jacques. 279note3
Uingettes, Baudouin de, dit
Cardoen . 297,298,330
HoIIebeke, Baudouin van. 306,
ib. note 5, 349, 358
HoIIebeke, Guillaume van. 358
HoIIebeke, Henri van. 321, 350
Hove. Gossuin vanden . 329
Uove, Jean vanden . . 333
Kengeburch, Jean van. 280, 285,
note 8.
Kerchove, Casin vanden. 357
Kerchove, Henri vanden 273,
ib. note 2.
Kerchove, Jean vanden. 287,
notel, 308, note 1.
Kerchove , la fiile de Jean
vanden . . 287 , note 1.
Kerchove, Louis vanden. 287 ,
notel, 308, note 1
Kerchove, Nanne vanden. 330
Kerckstede, Josse van . 336
Kerckstede , Louis van . 336
Kilhem, André van. 282, note 6
Kiihcm, Hannekin van. . 282
Kilhein, Pierre van. . . 282
J.
Jacqueline, femme de Denis
van Schoonvelde.280, note 2.
Joigny, Jean de . • . 271
Jonghe, Georges de. 347, 351
Jonghe, Jacques de . « 353
Jonghe, Snonc d6.347, 351 , 353
Keerel, Jean de . . .315
Kelgeweel, Henri . . . 300
Kelgeweel, Jean . . . 339
Kemmel, Guillaume van . 309
Kemmel, Laurent van. 309, note
1,327
Lancbeen, Louis . . . 323
Laris,Lamsin303, n.6,315,318
Lattre, Henri de . . . 338
Lattre , Jean de. . . • 344
Lauwers, Daniel . 288, note 1.
Leiveghem, la femme de
Robert van. . 289, note 4.
Lichtervelde , Catherine
van 352
Lichtervelde, Jacques van,
288. 293, note 3, 31 8
Lichtervelde, Louis van. 288,
293, note 3, 294, 308, note 2,
318,328,339
Lichtervelde, la fille de
Louis van . . . .331
S7]
Lich(ervelde^Meyne van 282,338
Lichtervelde, Roger van . 308
Lichtervelde, Victor van. 294,
note 3, 328, 352, 3S5, 356
Lille . Casin de . . 317,340
Lille, Marie de ... . 340
Loo, André van. 276, 316,338
Loo, Avesoete van. 322, 338
Loo, !afilled*Avesoetevan. 338
Loo , Catherine van . . 352
Loo, Gilles van. ^73, note 1,
276,note 1,324, 326
Loo , Jean van. 275, 276, 307,
330, 345 , 352
Loo, Lambert van. 271,276,
324, 326
Loo, Olivier van. . 345, 354
Loo, Thomas van • . . 273
M.
Malfeit, Agnès. ... 332
Malfeit, Alix .... 332
Malfeit , Louis .... 324
Malfeit, Walter . 290, 332
Marie , femme de Jean de
Brune 314
Marie,veuvedeWalbertvau
Roosebeke Foy. Marie de
Vriend
Masmines, Gérard de. 317, 336
Masmines, Walerand de. 277,
note 6, 283, note 1,336
Medem, Catherine de. 282, 318
Medem, Jean de . . . 295
Medem, Thierri de, sei-
gneur de Beaurewart . 272
Meeze , Jean. 285 , note 1 , 346
Meeze, Jeanne . . • . 346
Merckem, ludame de. Voy. /
Belle 3)^5 ƒ 3
Merckem. Jean van. 335, 355 /
Merckem, la femme de Jean
van 335
Mesnil, Marie du • • . 340
Moerkerke, Jean van. 289, 298
Moine, Pasquier le. 286, note 5-
Monick, de. Voy. le Moine.
Morin, Uannekin . . . 346
Morin , Jean. . • 279, 357
Morin, Lambert. 278, 279,281
Morin, Lammekin.279, note 1 ,
357
Moorslede, Anastasie van ,
dame de Staden. 287, 340
Moorslede, Jean van, sire
deStad6n.293,314,331,340
Moorslede, Walter van . 300
Mosschere, Josse de . • 358
N.
Nevele , Walter van . . 320
Nevele, van, dame
de Zweveghem . • • 320
Noordheere, Nicolas de . 290
Noyelle, la dame de. Fcnj.
de Compengi .
O.
Oullre, Anastasie d\ châte-
laine dTpres ... 356
372
Oultre , Baudouin d\ châ-
telain dTpres . 348 , 356
Oultre , Jean d\ châtelain
d'Ypres 349
Oultre, Marie d\27i. note 1,349
Overdriesch , Guillaume
vao 300,339
Passchendacie, Roger van. 291,
331,338
Pasâchendaele, Waltervan. 291
notes 3 et 4, 331
Pauwels, Jean. 294 , note 2.
Peene, Jacques vun 338, 349
Peene,Pierrevan 285,0.5,349
Peene, Walter van. . • 338
Pitte, Rogier vanden. 274 note 3
Plankenare , Gérard de. 278,
note 1.336
Plankenare, Jean de. 278, 336
Poitevyn, Jean • • • ,319
Pré, Jean du • • • • 336
Pré, Ie fils de Jean du • 336
Priem , Chrétien. 284, note 9.
Priem, Jean • • . • 284
Provyn, Baudouin van.279,note
4.358
Provyn, Jean van. 271, note 7,
362,354,357
Puydt , Catherine de. 309, 337
Rabeke, Jean van . . .319
Remi, Baudouin 280, 284, 28S
Reyphins, Pierre . . . 277
Rikasseis, Henri. 280,313,315,
317.320,322 324,326,327,
329,333,337, note 1
Rikasseis , la veuve de
Henri 327, 329
Rollegheni , Ie sire de. . 344
Roosebeke , Aimée van . 337
Roosebeke , Jean van • • 330
Roosebeke , Lamsin van. 293»
337 , 338, 33»
Roosebeke, la fille de Lam-
sin van • . . • • 338
Roosebeke , Michel vao • 329
Roosebeke, Walbert van. 273,
304 , note 5 , 322
Rosimbos , Marie de • . 330
Roulers. Jeanne de. 329, 333
Ronsselare. ^'oy . Roulers.
Roy, Jean le ... . 355
Rugghinvoet, Christophe. 278,
note 2, 334
Rugghinvoet, Jean 273, note 2
Rugghinvoet, Michel. 274,note t
Rugghinvoet, Pierre . . 334
Ruysselede, Jean van. 272, 317
Rycke, Georges de. 273, note
6,33^
Rycke, Kanekin de. 276, note T
Hysscl. Voy. Lille. . .
QuckC; Michel
308. oH5
s.
Sage, IlaoDeliiD le. . . 550
Sage , Sohier le. . 330, 351
Scachterweghe, Arnoul van.
303
Scachterweghe , Béatrice
van . . 303, note 4, 334
Scacterweghe , Jean van • 334
Scaec , Martin .
Scaec, Mathieu.
Scaec , Nicolas .
Scatiin, Denis •
327, 333
327
34i
309
Scelewen, Baudouin. 284, 314
Scerebaerd, Lamsin . . 281
Scerebaerd , Thomas • .314
Scharlaeken , Guillaume. 288,
296. 332
Scheehem, Jacques van . 330
Schoonvelde, Denis van,
280, note 2
Schoorisse, van. f^ty. d'Es-
cornaix
Schoutetcn , Paul de . . 295
Scoten, Christophe van. 292,
339, 348
Scoten , le fils de Christo-
phe van . . . * • 330
Scoten, Jean van . 305, 350
Scoten, liichel van. 305, note
1,350
Scoten, Pierre van. 292, note 4,
348
Slehaeglie, Georg'îs vander. 297,
note 1.
873
SIehaeghe , Nicolas vander 297
Slingher, François. 278, note
4,337
Slingher, Lamsin. 278,337,338
Slyp, Guillaume. 292, note 3 ,
293, note 3, 318, 337,348
Slyp, Jean. 278, 291 ,note 2,318
Staden , le sire et la dame
de. Voy. Moorslede.
Staden, messirî de. . . 338
Stalpaert, Jean. . . .312
Steenhuyse, la dame de . 3o2
Stoop , Jean de . . . 344
Storme, Griele. . .
Straten, Josse van .
Straten, Richard van. 279, 320
Straten , la femme de Ri-
chard van 286
Strazeele , François van . 316
T.
Terninc, Baudouin. 290,327
Terninc, Walter. 290, note
3, 327
Thourout, Christine yao, 276,
351
Thourout, Coppin van . 324
Thourout, Jacques van. 271 ,
301
Tollenare, Guillaume de. 297,
note 2, 340
V.
Valcke , Alard . 275 , note 4.
Vale , Jacques vanden . 310
374
Vale, Robert vanden. 294, notc2
Veste, Jean vandor . . 283
Veste, Thomas vander . 342
Verken. Jean. 299.300,338
Verken , Ie fils de Jean . 338
Vierdinc, Elisabeth . . 279
Vierdine, Michel . . . 274
Vierdinc, Pierre . . .274
Vierdine, Roger . . . 279
Visch, Henri de. . 333, 33 1
Visch, Marie de. 274, 331. 338
Vleneke, Gaillaame van. 292,
323
Vleneke, Lamsin van . 315
Vleneke, Lonis van. 323, note 1
Vos, Jean de. . 294,339
Vremde, Jean de. 290 , note 4
Vremde, Ie fils de Jean de .
290. note 4.
Vriend, Jean de . . . 296
Vriend, Marie de, 273, 304, ib.
noteo.
Vroede, Jeande. 303 note 6, 315
Vroede, Marie de . . . 322
Vroede, Siger de. 276, note 4.
Wankaerd, Jacques . . 322
Wankaerd, Jeanne. . . 334
Wankaerd, Thierri. 315, 352
Wanker, Jacques de. 286. note 2
WatervIiet.Thierri van 283, 322
Weert, François de. 282. 345
Weert, Jacquesde282, 343, 545
Wicke, Louis. 292, note 8, 323
Wilde. Henri de . . . 319
Wilde , Robekin de . . 319
Witte, Adeün de. 281 ,510,344
Witte, François de . . 287
Woumen, Gilles van . . 358
Woomen, Jean van. 275, note i
286, note 1 , 308, note 1 , 523,
353,556.358. 359
Woumen, Ricke van . . 274
Woumen, Roger van. 508, 523
Yde, Jacques .... 558
Ypre, Ie bailli d\ . .290
Ypre, Ie vicomte d' .269, 271
Ystaes , Nicolas . 510, note 2.
W.
Waele, Jacques de. . • 284
Waele, Nicolas de. . . 284
Waghenaere, Pierre de . 324
Walle, Raugheliu vande . 286
Walïe, Thierri vande . . 358
Wankaerd, Fencc. 284, 286,
note4,288,514,520
Wankaerd, Henri. 286, note 3.
Zillebeke , Jean van . . 505
Zillebeke,Rolandvan.505,note2
Zonnebeke, André v^n . 555
Zonnebeke^Lauwerkinvan. 542
Zonnebeke , Pierre van. 282,
note 4, 542
Zoutene, Louis van . . 525
Zweveghem, la dame de. 520
KOMS DES LIEUX.
A. D.
Ardoye 301 Dickebusch. 309,340,527.534
B. P.
Becelaere . . 302 , 322 . 329
Belle 315,317
Belle-ambacht.315,316,317,319
Boesinghe. 275, 277, 279,280,
282,314,317,318,320,333,
334,336,337,343.345,346,
353. 357, 358
Briel, den, à Ypres, 274, 276,
278.282,343,344.345
Bruges, 313, 315, 320, 326.348
Buunre 301
Caectbem. 297. 330, 333, 340
Caend, de 280
Carpentator 271
Catherine, Thôpital de Sain-
te- , à Ypres .... 304
Comenstraete .... 305
Courtrai . . 315,317.320
Craybeke . . . . 283 , 317
Cruulbrouc, de. . . . 273
Franc de Bruges
G.
287
Gand 322
Ghelaveld 305
Groenre strate, ter . . 316
Heeckenborch .... 312
Heide, ter . . . 293,340
Henau , 't goed te . . 294
Hesdin . . • . 326,327
Hollebeke . 306, 321, 358
Hooghiede. 288 , note 5, 295,
297, 314, 327, 328,334,
354, 358.
Iloutthem. 305. 307. 331 , 335
Iseghem. 311, note 2, 329, 333
376
Jacques. Saint-, à Ypres, 272, Neuve-Églrse. Voy, Nien-
276. 282 .31 7 .330.331 .345 , kerke.
354 Niep-Église 319
Jean, Saint-, à Ypres, 275, Niepkerke. /'oy. Niep-Eglise.
,277,282.316,324,345,351 Nieuwkerke . 294, 333, 336,
355
L. Nienport, à Ypres . . 273
Notre-Dame, Thôpital de ,
Langhemarck, 276,283,295, à Ypres 394
note 1,313, 314,315, 317,
320.322.328.336.341.346, O.
347,349.351,353,355,368
Ledeghem, 298, 299, 325, 344 Ouckene. 297, 31 1 , 327, 333
Lille, 324, 327, 329, 333, 336. Oudenhove, le fief d' . 331
340, 342, 344, 345. 348. 352
P.
M.
Passchendale , 284. 290 , 301 ,
Maldeghem 301 314. 524, 327. 331, 355
Maie 324 Pré. (Prieel), Le fief du,
Martin. Saint-, à Ypres .269 à Verlinghem • . .336
Meezeghem 298
Merckem . 283, 287. 294, note 6. B.
Mersch, ter, . • • . 308
324 Rode , le fief de, à Gaec-
Messines. . . . 304 . 305 them 340
Michel. Saint-, à Ypres, 273, Roosebeke.283.284.291 ,320,
318. 323. 330, 352 323, 328, 330, 337, 340, 342,
Moerkerke . 279 , 280 note 5 348. 352, 354, 335
Moorsiede • . . 300 , 301 Roulers 297
Morsele. ... 299 note 6. Ruebelins-Ekc .... 304
Mortale. Voy. Mor&ele. . Ryssel- ambacht. . . • 290
Muelne Wal. de ... 297
377
S.
Scachterweighe . . . . 303
Scachterweighe , H hof te , 303,
315
Schier velde 302
ScoehuQS , 't, à Ypres , 271 ,
324
Staden, 287, 296, note 6, 318,
323,326,333.340,353,335
Staden , Téglise de. 288, note 5
Sieenwerke 316
Stoc Tivere , den , 293, note 3
Struvins, 't hof te, • . 312
Sturen hof • . • •
Torre, ten, à Boesinghe. 357
V.
Verlinghem. 308, 325, 331 , 336
Veste, ter, 283
Vlamertinghe • • . • 310
Vormezeele. 307,323. 352. 355
Vrilande, ten, . . 277, 317
Waerde, ter, .... 276
Waesten. Neder-, . . .310
Walle. ten.. . . 303.315
Wnrneton, Bas-. Voy* Ncder-
Wacsten.
Watene , 't goed te, à Le-
deghera . . 298, 344, 357
Waterbeke 277
Wervicq. . . . 312, 320
Wytschaete 304
Y.
Yper-ambacht, 295, 313, 314,
315.317.318,320,322,323,
324, 3^5
Ypres, respierd',271,312,note
1, 324. 329, 349, 357
Ypres. lasalled'. 269,280 note5,
282.287.309,ib.note2,312,
326,327,328,329,330,331,
332,333,334,335,336,338,
340,342,344,345,347,348,
351,352,354,355,357
Ypres, Ie tonlieu d',. 270, 271,
Ypres, ie vicomte d', . . 269
Ypres. la ville d*, 276. 282, 313,
315. 317, 320. 322. 324.326,
327,329,338,340,342,344,
345,348,352,354,355,
Zadelt, ter .... . 274
Zand voorde 312
Zillebeke, 302,304, 305, 315,
316.318. 322.330.331.334,
335, 346. 347. 350, 351
Zonnebeke. . 289, 342, 344
Zwanebrugghe , au Briel,
près d'Yprcs. . 281 , 344
II, 28.
/".t//
578
EBBATA.
Pag. 4< note 1 , lig. 4, aa lieu de: note 4, lisez: note 5.
P^àg.J^, lig. 8, au lieu de: Àvezoeten Andries, wedewe van
Loo élisez: Avezoeten, Andries
/ wedewe van Loo.
Pag. 9/6, V\g. 21, an lien de : filins, lisez: filia.
379
LA
SEIGNEURIE DE GUISE,
DITE COUTHY OU COÜCY,
A BIXSCHOTE.
Les traces historiques de la féodalité dispa-
raissent si rapidement, qu'on finira par ne plus
en connaître que le nom. Que de seigneuries,
avec leurs prérogatives, sont oblitérées; que
de fiefs, avec leurs droits et leurs arrière -fiefs,
sont oubliés!
Chaque commune comptait plusieurs fiefs,
relevant de l'une ou l'autre seigneurie. Aujour-
d'hui, que les titres de ces propriétés ont dis-
paru, on aime bien à fixer, pour l'intelligence
des chartes, la vraie consistance de ces biens
féodaux et, pour en donner un exemple, nous
produisons ici une de ces pièces originales'.
380
Elle est relative à la seigneurie ou baronnie
de Guise, s'étendant dans plusieurs coniniunes,
nommées dans la charte, ou acte de relief
officiel, daté du 7 novembre 1696. A cette
époque, le comte de Monterey possédait la sei-
gneurie.
Les vestiges les plus anciens de la seigneurie
de Bixschote remontent au quatorzième siècle;
alors elle appartenait aux seigneurs de Coucy
de France, dont elle a emprunté le nom. Mes-
sire Aubert de Coucy releva la seigneurie comme
Beer de Flandre. Dans le dénombrement qu'il
en fit, Tan 1388, il dit tenir cette terre en foi,
hommage et baronnie des comtes de Flandre,
et qu'elle s'étendait es paroisses de Langemarck ,
Jabbeke, Bixschote et autres localités. Les Coucy
portaient face de vairs et de gueules de six pièces.
Lespinoy dit que les Halewyn possédèrent
longtemps la baronnie de Coucy, jusqu'à ce
que Jeanne, fille de messire Jacques de Halewyn,
la porta en mariage, avec d'autres belles pro-
priétés, à messire Guillaume de Claerhout, sei-
gneur de Pithem, Coolscamp, etc. De cette
alliance naquit messire Jacques de Claerhout,
qui, de sa seconde femme (1), Anne de Mérode,
fille au seigneur de Frentz, eut deux enfants,
messire Lamoral de Claerhout, baron de Mael-
(!) H ^lait veuf en premières noces de Françoise de Gavre, dile
d'ËsconuiiXf dame de Bevercn, vicomiessu d'Krombodcghem ; sans
enfanls.
381
deghem, Ütkerke etc., époux de dame Françoise
d'Ognîes, fille au seigneur de Beaurepaire et
Odilia de Claerhout. Lamoral de Claerhout pro-
créa deux filles: Anne et Odilia; l'ainée s'allia
au marquis De Croy et leurs enfants moururent
sans génération; la cadette (Odilia) se maria
à don Balthasar de Zuniga y Mendoça. Odilia,
fille de Jacques de Claerhout, épousa Jacques-
Philippe de Gand, comte d'Iseghem, mariée à
Marie-Isabelle de Mérode, dont:
a) Isabelle-Claire de Gand , comtesse de Solre ,
dont un fils et
h) Balthasar de Gand , prince de Mamines , qui ,
en mourant, laissa Charles, prince d'Iseghem,
et quelques filles.
La terre de Coucy, à Bixschote, passa de la
famille de Zuniga y Mendoza dans celle de Fon-
seca y Ayala (1) et enfin Agnès de Zuniga y
Fonseca la porta en mariage à don Juan Do-
mingo, comte de Monterey et de Fuentes, mar-
quis de Terracona, gentilhomme de la chambre,
lieutenant-gouverneur et capitaine-général des
Pays-Bas et de Bourgogne.
Aucun enfant n'étant né de ce mariage, il
s éleva une contestation aux fins de savoir, en
(i) Isabelle de Zuniga, épouse de don Fernando de Fonseca,
comte de Ayala, clc. fut insiiluée héritière de feue dame Anne
de Claerhout, marquise de Lisbourg, comtesse de Croy, baronne
de Maldeghcm, de Coucy, etc., épouse de messire Jacques de
Noyeiles, sa tante, par testament du 4 Août 1636.
382
cas que la comtesse de Monterey décédât sans
enfants, lequel des deux, M"" le comte de Solre
ou Balthasar de Gand, prince de Masmimes,
serait Théritier féodal de la dame de Zuniga.
Le premier était le fils aîné de la fille aînée de
Philippe Lamoral de Gand, comte d'Iseghem,
le second était le cadet de Balthasar de Gand,
fils aîné du même comte, mais plus jeune que
la comtesse de Solre.
Dans un mémoire , écrit à Bruges , le 26 Juin
1699, et signé: Van der Planken, L. Van den
Sompele et C. Ysembaert, et dont nous pos-
sédons la copie, il est dit: " Que Philippe-
Emmanuel De Croy, comte de Solre, et Charles,
comte de Gand , sont en même degré au susdit
Jacques de Claerhout, baron de Maeldeghem,
dont les fiefs de madame la comtesse de Mon-
terey sont devenus, si le cas arrivait que la
dite dame comtesse de Monterey décédât sans
enfants, le susdit sieur comte de Solre, étant
l'ainé, et selon les lois et coutumes générales
de Flandre, serait préférable à la succession
des biens féodeaux, que la comtesse délaissera
en Flandre, provenant de la maison de Claer-
hout, sans prendre égard si l'un ou l'autre des-
cend d'une fille aînée ou cadette , vu que repré-
sentation en Flandre, en succession féodale n'a
lieu, mais après le trépas du propriétaire le
fief succède et échoit au plus prochain et aîné
lignacier et est, faute de ligne directe ou col-
latéral mâle (mâle toujours) et en tout cas de
383
succession féodale précédant le sexe féminin en
égal degré.
" Que, selon les dites coutumes générales,
madame la comtesse de Monterey ne peut dispo-
ser , par testament ou donation , d'un tiers , quint ,
ou autre part desdits fiefs sans le consentement
de son hoir apparent, ne fut que dans les
coutumes particulières de la cour féodale, dont
les dits fiefs éont tenus et mouvants, l'on trou-
verait quelque disposition ou permission con-
traire au droit commun, ce qui n'est pas appa-
rent et pour à quoi satisfaire on devrait être
informé de quelles cours lesdits fiefs sont tenus.
" Sur le dernier point , que la dame comtesse
de Monterey est permis, avec le consentement
du sieur comte son mari, de disposer, vendre
et aliéner entre vifs les biens allodiaux qu'elle
peut avoir dans la même province et sur telle
condition que bon lui semble, en observant les
œuvres de lois de déshéritance et adbéritance
accoutumées et par testament, sans les dites
œuvres, moyennant que la disposition n'excède
le tiers des biens qu'elle délaissera. „
Le prince de Croy succéda comme héritier
féodal de la comtesse de Monterey. Ses descen-
dants possédaient encore la seigneurie de Couchy
en 1788.
Le comte de Monterey , dont il est parlé dans
ces notes et dans le rehef de la baronnie de
Coucy, était gouverneur des Pays-Bas pour le
roi d'Espagne; il fut remplacé dans ses fonc-
584
tions, en 1673, par le duc de Villa-IIermosa
et vivait encore en 1701; — des comptes de
la seigneurie de Maeldeghem, aux archives du
royaume, le prouvent.
Louis XIV s'est annexé les revenus de la jus-
tice de la seigneurie de C.oucy, après ses con-
quêtes en Flandre. C'est de cette confiscation
qu'il est dit dans le relief de 1696, " laquelle
baronnie a haute, moyenne et basse justice, a
présent confisqué au prouffit de sa Majesté,
servant icy pour mémoire. „
Les armoiries de la seigneurie de Bixschote,
ou Coucy étaient: d'argent, à la bande de
gueules et le cri des anciens seigneurs était :
Place à la bannière.
F. V.
58S
ESTAT et déclaration que font Bailly, Bourdimestre et
Eschevinsde la paroisse de Bixschotte, chastellenie d'Ipres,
de toutes les terres, seigneuries, cours féodeaux et fiefs,
y dépendant et ce pour satisfaire à la lettre de Monsei-
gneur Demadrys, intendant de la justice, pollice et
finances en Flandres, du costé de la mer, en datte du
7 Novembre 1696(1); comme aussy en satisfaction de la
lettre de Monsieur Monsringny, escrip a Messieurs les
Bailly et Eschevins de la sale et chastellenie d^Ypres,
avec r ordonnance de mesdicts seig"' du S décembre ^ si-
gné: J. De Wavrans, y dessus, comme sensuit, pour
autant regarde nostre coignessance.
Prismes est a netter que la paroisse de Bixschotte est
a MoDS' le comte de Monterey, j faisant partie de la ba-
ronnie de Guise, dict Gouchy, laquelle baronnie s'extend
scavoir dans la chastellenie dlpres es paroisses de Bixschote,
Langhemarcq, Sonnebecke et Passchendaele et au Francq
de Bruges, es paroisses de Zevecotte, Jabbecke, Zande,
Stalhille, Noortzevecotte et Sweveghem, laquelle baronnie a
haute, moyenne et basse justice , a present confisqué au
proufSt de Sa Majesté, servant icy pour mémoire.
Item la ditte paroisse de B/xschote contient tant en fiefs
que terres cottiêres, environ de douze cens mesures et
dont beaucoup desdits terres cottieres et fiefs sont a pré-
sents en frisques (friches) et vagues, chargés les terres
(1) En 169C, Yprcs apparlenail à la France.
386
cottieres ponr autant qui sont soubs laditte baronoie, à
Bixscbote, de dix deniers par mesure, pour petites rentes
deu (dues) audit seigneur, dont le droit de los et ventes
des terres cottieres à Bixscbote n^est pas deu. Servant icj
pour mémoire.
Item en laditte paroisse de Bixscbotte sont enclavés
trente un fiefs petits, qui sont tenus de laditte baronnie
et dont il j en a sept ou huict, qui sont perdu et quel-
ques autres qui sont jugés es mains du seigneur au recou-
vrement des charges au changement, qui sont a présent
vague, lesquelles doivent au seigneur, au changement,
aucuns au relief de d>x livres » cincq livres, et autres la
meilleure dépouille des trois années Tun, n'ayant lesdits
fiefs aucunes franchisses; mais sont taxexé en tous les en-
voyés tant ordinaires que extraordinaires, comme tous au-
tres terres cottieres, montant tous ces fiefs ensemble en-
viron de cincquante huit mesures et lesquelles à la vente
doivent le dixième denier. Partant icy pour mémoire.
Item relevé de ladite baronnie de Guise, dict Couby,
la seigneurie de Denterghem, enclavé au village de Lan-
gemarcq, ayant haute, moyenne et basse justice, d*où se
relèvent onze petits fiefs, servant icy pour appartenant à
Mons' d*Eghem. Mémoire.
Item est tenu de la baronnie susditte la cour féodale,
au seigneurie de Malleghem, enclavé au village de Nor-
berkin (1) et d'où sont tenus treize petits fiefs, dont deux
sont en décadence, ayant petite justice. Servant ioy pour
mémoire.
Item est tenu de la dicte baronnie de Guise, la sei-
(i) Commune du départemenl du Nord, dans l'ancienne Flan*
dre française.
587
gnenrie avec nn cour feodale de Letnwe , enclavé nne par-
tie dans la paroisse de Bixschotte et Tautre partie au vil-
lage de Langemarcq, ayant petite justice et d'où sont tenus
vingt Luîct petits arrière fiefs , dont il y a beaucoup en
décadence, ou perdu. Servant icy pour appartenant à la
baronesse de Rousbrogge. Mémoire.
Item et dernièrement est tenu de ladite baronnie de
Guise, dict Goucby, la cour féodale de St-£Ioy, enclavé au
village de Langbemarcq, d'où sont tenus six petits arrière
fiefs, servant icy pour mémoire.
Ainsy fait par nous Bailly, Bourcbmestre et Ëschevins
de la ditte paroisse de Bixschote, pour satisfaire aux lettres
et ordonnances cy dessus mentionnées. En foy de quoy avons
la présente fait signer par nostre greffier, ce t3 décembre
1696.
Tesmoîng ,
y, X, Liebaerl,
1696.
588
NOTICE
SOR LA
SBIGNEÜBIE DE BACHTEBELST.
Ni Sanderus, dans son édition flamande (1), ni
M*" le chanoine Tanghe , dans sa monographie de
Heule (2), ne parlent de la seigneurie de Bach-
terelst. Elle était située dans le village de Heule
près de la chapelle de sainte Catherine et
avait une étendue de trente-six bonniers six
cent quinze vergeB et demie. (51 hect. 55 ar.
54 centiares.)
Nous avons trouvé chez M*" le notaire Lagae,
à Heule, un livre-terrier de cette seigneurie,
accompagné d'un plan et qui donne la grandeur
et la redevance féodale de chaque article. Ce ter-
rier, écrit sur parchemin in-folio, contient 18
feuillets ou 36 pages, et porte pour titre: De
Hecrlichedc van Bachtcrdst licfffhende ivde proclm
van Huele , hy S*« Cathelinc capclle^ casselryc van
(1) Verheerlykt Vîaandre, II. bladz. 34.
(2) Beschryving van Heule, Rousselaere, 1856; in-18 de 34 pp.
I
I
^
M
H
1
■S
.6
389
Corlryck^ 7m tocbehoorcnde Comelis de Groote,
fK Niclays. 1603.
Nous avons copié le plan^ que nous ajoutons
à cette petite notice et nous avons fait suivre
ici les divers numéros qui correspondent avec
ceux du plan , en ajoutant pour chacun la
contenance et le montant de la rente féodale.
Avant de commencer cette description, d'ail-
leurs peu importante en elle-même , nous croyons
faire chose utile en donnant le tarif de la va-
leur actuelle des monnaies et des mesures dont
il est question ici. La plupart des détails qui vont
suivre sont tirés d'un vieux registre de comp-
tabilité de l'ancienne cathédrale de Bruges:
MONNAIES.
L'unité est la livre parisis, libra parisiensis .
Elle équivaut à dix sous de Flandre ou
Fr. 0..90,70.
La livre parisis se subdivise en schelen (escalins)
et deniers. 20 schelen font une livre, 12 de-
niers font un schele,
1 schele ou la 20° partie de la livre, équi-
vaut donc à 12 deniers, ou à deux liards, ou à
un gros, ou à Fr. 0..04,54 (1).
6 deniers font donc un liard ou Fr. 0..02,27.
(!) Une pièce de billon nximméavyf grooien ou vyf groolenaere
Irès-répanduc en Flandre, ne fui retirée de la circulaiion qu'a-
près 1815. Elle valail 23 centimes. C'élail le quart de la livre
parisis.
390
1 denier fait deux myten. La monnaie appe-
lée niyle était donc la 12® partie du liard. —
11 fallait 24 myten pour faire 12 deniers, ou
12 korten. Dans les comptes du moyen-âge,
on rencontre souvent, en Flandre, le mot korte
pour denier. Ils sont synonymes.
On ne peut, s'expliquer cette subdivision de
la monnaie descendue si bas, que par la rareté du
métal monnayé, rareté qui était la cause de son
pouvoir, de sa puissance. Cette rareté et par
conséquent, cette puissance, ont disparu par la
découverte du nouveau monde et surtout du
Pérou. Il est dans la nature des choses, qu'une
matière diminue de valeur, à mesure qu'elle
devient moins rare.
D'après les énoncés qui précèdent, on peut
estimer, par exemple, que la rente féodale^ at-
tachée à la propriété désignée ci-dessous, au
N® 5, qui était de 6 schelen et 5 deniers , équi-
vaut en valeur intrinsèque à peu près à 0..30
centimes. En supposant que l'érection du fief de
liachterelst date du xm^ siècle, et en admettant,
avec quelques numismates, qu'à cette époque la
valeur commerciale de l'argent était au moins
sept fois plus forte qu'aujourd'hui, il est permis
de conclure de ces faits, sans trop de témérité,
que lors de sa création, cette rente de 30 centimes
avait sept fois plus de force et de puissance
qu'elle n'en a aujourd'hui c'est-à-dire qu'alors on
pouvait acquérir autant avec 30 centimes qu'au-
jourd'hui avec sept fois 30 centimes ou Fr. 2-10.
591
MESURES AGRAIRES.
L'unité de la mesure de superficie, dans la
chàtellenie de Courtrai, était le honnier^ qui
équivaut à 1600 vcKjes. Le bonnier équivaut à
H. 1-41-69 centiares. La verge fait 8 centiares et
une fraction. Aim^i les 606 verges, dont il est ques-
tion au N° 1 , ^ont égales à 53 ares 66 centiares.
MESURES DE CAPACITÉ POUR LES GRAINS.
Dans la chàtellenie de Courtrai, le sac, qui
était l'unité, comprenait 6 avots et l'avot con-
tenait 4 pintes. Une pinte, d'après les tables
de réduction aujourd'hui en usage, vaut cinq
litres et 3 décilitres.
n est bien entendu que ces évaluations ne sont
qu'approximatives, car les mesures anciennes
qui leur servent de base ont souvent subi des
modifications.
1 . Behuusde hofstede metten bogaert , groot 606 roen ,
ghelt jaerlicx iij se. i d. par.
2. 606 roedeo laudts achter
dan üookere .... . ghelt jaerlicx iij pinten en half
ende iij** pints cvene witte
ende vj d. par.
3. 914 roeden landts . . . een havot een pinte evene
vij d. par.
4. 720 id. id . . . . eenen havot een pinte even
vij d. par.
592
5. Ëcn stick landts met een
behuasdo hofstede ende
boghaert up de westzyde,
groot een bundere . . . vj s. v d. i.'g par.
6. 1500 landts ghenaempt het
Speckers 2 bavot een pinte evene I s.
iij d. par.
7. 1300 landts 2 havot een pinte ende lilj<'
pints evene.
8. 300 en half landts. . . 2 pinten en half liiij'' pints
evene iij d. Va par.
9. 400 landts 2 pinten en half liiij'' pints
evene iiij d. par.
10.300 landts 2 pinten en half evene iij d. p.
il. 900 landts ghenaempt cfen
Nederpokk 2 h'ivot Ivj* pints evene ix d.
par.
12. 400 landt zuudt hct spec-
kers 2 pinten en half liiij' pints
evene iiij d. par.
13. Ëen behnusde hofstede
groot 200 roen 2 pinten evene ij d. par.
14. 1210 roen landt. . . . iij havot evene j s. j d. par.
15. Een behuusde hofstede
groot 300 landts .... een pinte en half liiij^ pints
evene iij d. par.
16. 300 landts een pinte en half liiij" pin(s
evene iij d. par.
17. 400 landts eencn havot evene iiij d. par.
18. 710 roeden landts ... een havot twee pinten en half
evene vij d. 1/2 par.
393
{9. Een behnusde hofstede met
een stick landts up de oost-
zyde groot 1022 roen . . 2 havot, 2 pinten Iviij* Ixxxij"
pints evene vj d. ^/2 par.
20. 400 landts 2 pinten en half evene üij d.p.
21. 400 landts 3 pinten evene ende Ivj* hoens
V d. par.
22. 600 landts 1 havot 1 pinte en half evene
liij'' hoens ende vlij d. par.
23. 900 landts 2 havot evene, een half hoen xj
d. par.
24. 81 8 landts 1 havot 3 pinten tderde liiij<'
pints evene.
25. De capelrie van S*» Cathe-
line capelle up 700 landts . vij d. par.
26. 1000 landts 1 havot 3 pinten en half liiij^
pints evene, x d. par.
27. 600 landts 3 pinten en half liiij'' pints
evene- vj d. par.
28. 400 landts v d. par.
29. 400 landts 2 pinten en half evene üij
d. par.
30. 400 landts 3 pinten tderde tvierde pints
evene üij d. par.
31. 200 roen* meersch ... 1 pinte en half lüij"pi'nts eve-
ne ij d. par.
32. 1800 landts 3 havot, 1 piute en half. üij*
pints evene vj d. par.
33. 900 landts xi d. par.
34. 1405 landts 1 s. y d. ^/^ par.
35. 800 roen meersch ... 1 havot evene vj d. par.
II. 29
Is.
iiij d.
par.
i s.
vij d.
*n pw.
ïjd
.par.
TÜj
d. par.
l 8
iij d.
'/i pa»"-
394
36. llOOIandts 1 s. ij d. par.
37. Bogaert, groot een bnndere. I 8. ix d. par.
38. 1000 land Is 1 s. i d. par.
39. Behuttsde hofstede met oe-
nen baghaert eode wallen
1200 roen
40. 1»00 landls ....
4i. 900 roen landts . .
42. 620 roen landts. . .
43. Busch groot 1100 roen
44. 3100 landts genacmd den
Qmdendriesch ij s. yij d. par.
45. Het capeUestick groot 1800
roen 1 s. vj d. par.
46. 1811 landts 1 s. vj d. par.
47. 1B16 landts 1 s. ij d. par.
48. 2010 landts 1 s viij d. par.
49. Een hofstede met een stick
landts znudt en ^est daer an »
groot 1811 roen . . . . 1 s. vj d. par.
80. 1819 landts 1 s. ij d. par.
81 . 2000 roen landts . . .Is. viij d. par.
Dit naervolghende light up de oostzjde vande Heerstrate.
22. 900 landts xi d. par.
83. 2000 roen landts . . . 1 s. xl d. par.
84. 2400 roen landts . . . ij s. ix d. par.
88. 2600 landts is. viij d. par.
86. 400 id V d. par.
57. 600 id iij s. par.
395
Au folio 16 recto se trouve écrit:
hk Pieler de Bersacques, ghesworen landlmetere der
stede ende casselrie van Cortryck, certifiere by desen hoe
dat ick, ten versaQcke van C(H*neIia de Groote^ f* Nicolais,
ghemeteo ende betrocken hebbe alie de voornoemde partien
van landen, ghchouden van de heerlichede van Bachterelst
ende dat naer het uutwysen vande oude renteboucken dan-
of zynde, ende naer het bewysen vanden meerderen doel
vande laeten, ende bevinde die groot zynde al tsamen
zesse ende dertich banderen, zes honderd xv roeden en
half.
Toorconden myn bandteeckene hier onderghestelt desen
zx'* Septembris, zesthien hondert drie.
(Signé) Pietbr dr Birsacquks^
Et plus loin, au folio 17 recto:
Hedent desen twintichsten in Septembre, zesthien hoir
dort drie. soo es ter presentie van Dominicus vander
Spiere, als baillia ende ontfanghere vander heerlichede
van Bachterelst, toebehoarende den voornoemden Cornelis
de Groote, mitghaders Jacob vander Haghe ofte Goody-
sere, Jan de Mets, Jacques Braeye ende Jan Arents, als
schepenen vande zelve heerlichede, ende oock ter presentie
van Joos Gallen, pachtere van het goet van Jo' Fiere Des*
crolieres, schiltcnape, trésorier vande camere vanden
Eertshertoghe Mathias van Oostenryck, als getraui hebbende
Joncvr. Magdaleene de la Bue, fî* wylent M' Allards , ende
meer andere, overlescn desen nieuwen Rentebouck gheme-
ten, ghemaect ende betrocken by Pieter de Bersacques»
ghesworen landtmetere der stede ende casselrie van Gor-
tryck, ende, naer lectucre daeraf ghedaen, bevonden den
selven nieuwen Rentebouck goedt ende uprecht gemaect
te zyne , volghende den ouden Rentebouck , te desen ghe-
396
sien ende overlesen, souder daer inné dcn hcere ofte de
laeten vercort, yeronghelyckt thebliene. In kennessen àer
waerheden soo hebben wj, Bailli u ende schepenen voor-
noempt, desen xnei onse ghewonelicke hanteekenen onder
teeckent ten daghe ende jaere ais boven.
Suivent les signatures de Jacob Tandcr Haghe, Spiere,
Jacques Braeje, Jan de Mets^ Coadisere, Joos Gallen,
Lion firaeye et Jan Ârents.
Nous n'avons rencontré ailleurs aucun docu-
ment sur la seigneurie de Bachterelst et elle
n'est pas mentionnée dans YInvcntaire de tous
les registres et papiers, provefiant des seigneuries,
baronnics et cours féodales, enclavées dans la
chàtellenie de Courtrai, déposés au greffe du tri^
bunal civil à Courtrai, publié par Decoene^ dans
le V volume^ pp. 264 et suiv. de la 2« série
des Annales de notre société.
A. Angillis.
597
COMFTE-BENDXT ANNUEL des trayaux de la
Société d'émulation, pour l'étude de l'histoire
et des antiquités de la Flandre, conformément
à l'article IX du Béglement.
ANNÉ1Ü 186 7.
Pendant le cours de l'année 1867, la Société
a •publié les fascicules 1, 2, 3 et 4 du tome
deuxième de la troisième série de ses Annales ,
le dix -neuvième de la collection. Outre plusieurs
mémoires se rapportant à Thistoire et aiix anti-
quités de la Flandre, parmi lesquels nous citerons
une revue des objets d'art de la Vallée de l'Iser,
et une Notice sur la situation des communes
du littoral , dans le Franc de Bruges et les
Quatre-métiers , à la suite des irruptions de la
mer et des troubles de la réforme, ce volume
renferme encore un mémoire de M. Piot, sur
le type et le caractère de la Sculpture en Bel-
gique, pendant le moyen-âge; nous devons à ce
travail une mention toute particulière. Sous le
titre mode^ite d'Essai, le savant archéologue a
398
retracé à grands traits Tfaistoire de la sculp-
ture en Belgique au moyen-âge, en faisant claire-
ment ressortir les caractères qui distinguent
les œuvres d'art de chacune des périodes de
cette grande époque. Une connaissance appro-
fondie des monuments de notre patrie et de
ceux des pays voisins, un goût sûr et un vif
sentiment du beau, se révèlent à chaque page
de ce travail, dont l'importance n échappera à per-
sonne, maintenant qu'on s'occupe de toutes part-s
de la restauration des monuments anciens et qu on
s'inspire de ceux-là pour en créer de nouveaux.
Notre société, fidèle à son titre de Société
d'Émulation , et toujours prête à encourager
les entreprises utiles, a voulu coopérer indi-
rectement à la publication de deux ouvrages
importants sur l'histoire et les antiquités de la
Flandre: Lissewcghe, son église et son abbaye,
par M. Léopold van Hollebeke, et. Geschiedenis
van Middelburg in Flaenderen, door Karel Fer-
schelde; elle a souscrit pour un nombre d'exem-
plaires de ces publications, pour être distribués
à ses membres. Nous croyons qu'en fait de
monographies j il y a peu de publications qui
puissent soutenir la comparaison avec chacun de
ces deux ouvrages.
En terminant ce court résumé, il nous reste
399
à payer un hommage pieux à la mémoire des
collaborateurs que la mort a ravis à notre ami-
tié pendant cette année: M. Edmond Veys,
docteur en droit, chef de division au gouver-
nement provincial, est mort à Bruges, le 22
juillet 1867; un des membres -fondateurs de
notre Société, il lui porta constamment le plus
vif intérêt et ne négligea aucune occasion de
lui être utile. Le 13 octobre de la même année
mourait à Meulebeke , M. Vbrbekb , curé de
cette paroisse depuis 1843, ancien membre du
Congrès national et docteur en philosophie et
lettres de l'Université catholique de Louvain. L'un
de nous lui a déjà consacré dans les Annales quel-
ques pages venant du cœur, mais qu il nous soit
permis de rappeler encore une fois ici le souvenir
de cet homme de bien, de ce patriote sincère,
dont la mort fut un deuil pour sa paroisse et
pour la llandre toute entière, où il ne comp-
tait que des amis. Verbeke possédait le rare
talent de se faire aimer de la jeunesse et de
la diriger, tout en ayant Tair de lui laisser
suivre ses propres inspirations; il excellait en
cela comme en politique, il savait admirable-
ment concilier les principes de liberté avec ceux
d'autorité. Un jugement droit, une grande con-
naissance des hommes, mais sans aucun mélange
400
de misanthropie, un style clair et élégant, fai-
saient de lui un polémiste de grande valeur, auquel
il n'a manqué, dans la seconde moitié de sa
carrière, quun plus grand théâtre; mais le di-
gne prêtre s'en inquiétait fort peu , il était heu-
reux de faire le bien là où il pouvait le faire,
et la récompense de ses travaux, il la cher-
chait ailleurs qu ici-bas.
S'il est une circonstance qui puisse adoucir
nos regrets, c'est la certitude que nos pertes
sont dignement reparées: d'autres hommes, mar-
qués au coin d'un profond savoir et d'un vif amour
de rhistoire de notre Flandre , sont venus rem-
plir les vides qui s'étaient faits dans nos rangs ;
nous enregistrons avec une satisfaction bien
légitime ce nouveau témoignage de sympathie
donné à notre société par des hommes dont
l'approbation est pour nous du plus grand prix.
M. le colonel Meyebs, de l'état-major du génie,
directeur des fortifications de la 2« division
territoriale à Liège, et M. Fkançois Bbuyneel,
de Courtrai, biblophile et amateur de premier
ordre, sont venus remplir les vides que nous
avons à déplorer.
Pour le Comité-Directeur,
A. Van Bibbvliet.
401
TABLE DES MATIERES
CONTENUES
DANS LE TOME n DE LA TROISIEME SÉEIE»
DIX-NBOVIÈMB DE Là COLLECTION.
Première réoDÎOQ générale de la Société archéologique
de Bruges. Avec plan de la porte de Gand à Bruges. 1
Disconrs prononcé par M. Vercadtebsn, président. 3
Dissertation de M. le chanoine Van ob Puttb.,
sur la numismatique du temps de Goltzius. . .11
Analectes pour servir à Thistoire de Roulers ... 19
I. Relation contemporaine des troubles religieux
à Roulers, en 1566 21
II. Exemption du droit de chaussée, donnée par
le magistrat de Roulers, à Tabbaye de Zonne-
beke, 1498 40
III. Fondation d'une chapelle à Roulers, par
Roger de Lichtervelde , 1356. . . A. Angillis. 41
Archéologie. — Quelques données pour aider à fixer
répoque de la construction du chœur de Téglise col-
légiale de S'-Sauveur, à Rruges. Gh. Verschbldb. 58
Un ancien adage flamand G. 63
Un privilège de la corporation des bouchers de Dix-
mude , 1392 Léopold van Hollebeee. 73
L abbaye de Nonnenbossche A. Angillis. 82
La vallée de User. — Ses églises. — Ses objets d'art. 89
Église de Haringhe 91
Église de Watou 92
Église de Proven 94
Église de Be veren. Avec planche »
402
Église de Crombeke 95
Église d*Oostvleieren 9G
Église de Westvieteren. Avec plan .... 97
Église de PoUinchove lOH
Église de Loo 109
Églises de Nieawcapelle et d'Oadecapelle . . liO
Église de St-Nîcolas à Dixmade . . P. Y.. »
Bibliographie. — Esquisse historique de Pierre De Gorte,
premier évèque de Bruges , ancien professeur de Tn-
niversité de Louvaîn; par Alphonse De Letn , doc-
teur en droit, etc J -0. âhdrus. 113
Situation des communes limitrophes de la mer dans
le Franc de Bruges et les Quatre-Métiers , à la suite
des irruptions de la mer et des troubles de la
réforme, daprès un manuscrit de 1619 .... 121
ImportencB historique des registres des wate-
ringues 122
Declaratie tot bcwys van de vcrdestrueerde ker-
ken, cloosters, capellen, godtshujsen eude ander
pieuse plaetsen verwoest ende ghedestrueert , soo
door de troubelen opgecomen inde hérésie omirent
het jaer 1579, als door de innondatien van de
jaren 1489, 1535, 1583, alswanneer duergesteken
waeren door de rebellen ende de gonne houdende
partye van syne Majesteit, meest alle de landen
van omtrent Dixmuyde, Nieupoort, ende alsoo
langhest de zeekusten tot voorbj Aentwerpen,
zoomen bevyndt by naervolgende bewysen • . 126
St-Cathelyne buyten Oostende »
Blaukenberghe 127
Lapschuer »
St-Cathelyne buyten Damme »
liai nek inswcrve »
Cocxide, alias Beynjicrtskercke 128
Nicukercke »
St-Catlielyne
•
403
Onze L. Vrauwe in Gadzant i
Wulpen »
Schoonvelde »
Oudemanskercke te vooren St-Niclays in verno, »
Nieuw Ronsselaere 129
St-Jans in Eremo »
St-Margrîete 129
Sint Laureyns te blocke 130
Spieisbrouck »
St-Cruys buyten Ardembarch »
Aerdemburch , alias Rodemburch i
Middelburch in Vlaendcr, alias Heyie . , . 131
Nineve ofte Ne?ele 133
Lang-aerdemburch »
Hennebenne , Trabeten »
Cort verhael van de inondatien « verwoestyngen
ende destructie der kercken, cloosters etc. ge-
buert in de vier ambachten te weten Doucboutte ,
Assenede, Axel, Terneuzen en het lundt van
Waes met ander plaetsen daer ontrent . . . 134
Brestkins
Groede, alias Uoerskercke
NieuwvHet
Schoondycke, alias Stovendycke
Gaternisse
Ilugevliet
Oostburch 1
Osemans, alias Noorman akercke
Ëilemaere
Oudt Ysendyke
L^ng-aerdemborch.
Otise Lieve Vrouwe len Hamer
Ter Piet ofte de Pietekercke \ó6
Biervliet
Wafervh'ct
Noms des Heux contenus dans eet article. C. V S D. 137
.^5
404
Biographie de M' David Verbeke F. V. 139
Analectes pour servir à Ihistoire de Roulers . . . 143
IV. Observations de Tabbé de Zonnebeke concer-
nant les biens de Tabbaye situés à Roulers . . »
V. Inventaire concernant quelques chapelllenies
dont la collation appartenait à Tabbaje de Zon-
nebeke 146
VI. Documents concernant l'abbaye de Zonne-
beke 148
Vil. Listé des chapellenîes de Roulers (1727) . 151
VIIL Pièces concernant la chapellenie de la
confrérie de Notre-Dame 153
IX. De personatu de Rollare et Nieukercka . 162
X. Chapellenie de Thôpital. . . . . . . 166
XI. Gapellanid Sancte Marie dicte Castri de
Iseghem ['t hof t^seghem) . . . A. A.ngillis. 176
Essai sur le type et le caractère de la sculpture en
Belgique, pendant le moyen-âge 179
But du travail 179
I. Caractère général de la statuaire du moyen-âge mis
en parallèle avec celui de Tart classique. — Prin-
cipes de la statuaire des anciens et de celle du
moyen-âge. — Influence du catholicisme sur Tart. 180
II. Formation de deux écoles. Tune à Constantînople,
l'autre à Rome. — Chute de la civilisation an-
tique. — Introduction de Tart byzantin en Italie.
— Il se propage en France et eu Belgique. . 195
III. La sculpture pendant la période mérovingienne. 198
IV. La sculpture belge sous les Garlovingiens. —
Trésor de l'abbaye de S*-Trond. — Objets d'art
dans l'abbaye de Lobbcs. — Influence du clergé
sur l'art. — Dyptique de Genoels-Elderen. —
Ivoire du trésor de l'église Notre-Dame à Tongres.
— Couvertures d'un évangéliaire de la catbéJrale
de Tournai et de celui de Notger, évêque de
Liège 199
405
V. L'art byzantin se propage pendant le x* siècle. ~
Sculptures payennes mises à profit pas les chré-
tiens. — Caractères de la sculpture du xi* siècle.
— Bas relief du monastère de S*-Bavon à Gand
et de réglise de S''-Gertrude à Nivelles. — Sculp-
tures de réglise de S*-Servais et de Notre-Dame
à Maestriclit 205
VI. Le plein cintre commence par faire place à l'ogive
pendant le xii' siècle. — L'art belge se rattache
à l'art germanique. — Caractère spécial de l'art
belge. — Les Belges commencent par imiter la
nature. — Individualité des traits des person-
nages. — La porte Mantel à Tournai. — Culs-
de-lampe de la chapelle de S*-Macaire à Gand. —
Sculptures dans l'église de S^-Germain à Tirlemont.
— Tombeau de S''-Alène à Foret. — Fonts-
baptisftaux de S^-Barthélémi à Liège. ^— La porte
d'or à Freiberg. — Ornementation des pierres
sépulcrales 212
YII. Transformation de l'art pendant le xm*" siècle.
— Influence et caractère de l'art ogival. — La
bourgeoisie s'y initie. — Tombeau de Gautier
Mouton à Tournai. — Image de la Vierge dans
la Chapelle du S*-Sang, à Bruges. — Bas-relief
de l'hôpital de Bruges et image de S*-Corneille ,
ibid. — Ivoire de Notre-Dame de Groeningen, à
Courtrai. — Sceau de Marguerite de Constan-
linople. — Pierres tumulaires de Henri l , duc
de Brabant, de Mathilde de Flandre et de sa
fille Marie, dans Téglise de S'-Pierre, à Louvain.
Portail de l'église de S'-Servais à Maestricht. —
Pierre tumulaire à Houffalize. — Sculptures dans
le baptistère de l'église de Dinant. — Id. sur
bois à Lowaîge et Oplinter. Sculptures décoratives
de l'église de la Chapelle à Bruxelles. — Statues
à Trêves et à Chartres 220