Skip to main content

Full text of "Handelingen"

See other formats 


This is a digital copy of a book that was preserved for générations on library shelves bef ore it was carefully scanned by Google as part of a project 
to make the world's books discoverable online. 

It has survived long enough for the copyright to expire and the book to enter the public domain. A public domain book is one that was never subject 
to copyright or whose legal copyright term has expired. Whether a book is in the public domain may vary country to country. Public domain books 
are our gateways to the past, representing a wealth of history, culture and knowledge that 's often difficult to discover. 

Marks, notations and other marginalia present in the original volume will appear in this file - a reminder of this book' s long journey from the 
publisher to a library and finally to y ou. 

Usage guidelines 

Google is proud to partner with libraries to digitize public domain materials and make them widely accessible. Public domain books belong to the 
public and we are merely their custodians. Nevertheless, this work is expensive, so in order to keep providing this resource, we have taken steps to 
prevent abuse by commercial parties, including placing technical restrictions on automated querying. 

We also ask that y ou: 

+ Make non-commercial use of the files We designed Google Book Search for use by individuals, and we request that you use these files for 
Personal, non-commercial purposes. 

+ Refrain from automated querying Do not send automated queries of any sort to Google's System: If you are conducting research on machine 
translation, optical character récognition or other areas where access to a large amount of text is helpful, please contact us. We encourage the 
use of public domain materials for these purposes and may be able to help. 

+ Maintain attribution The Google "watermark" you see on each file is essential for informing people about this project and helping them find 
additional materials through Google Book Search. Please do not remove it. 

+ Keep it legal Whatever your use, remember that you are responsible for ensuring that what you are doing is legal. Do not assume that just 
because we believe a book is in the public domain for users in the United States, that the work is also in the public domain for users in other 
countries. Whether a book is still in copyright varies from country to country, and we can't offer guidance on whether any spécifie use of 
any spécifie book is allowed. Please do not assume that a book's appearance in Google Book Search means it can be used in any manner 
any where in the world. Copyright infringement liability can be quite severe. 

About Google Book Search 

Google's mission is to organize the world's information and to make it universally accessible and useful. Google Book Search helps readers 
discover the world's books while helping authors and publishers reach new audiences. You can search through the full text of this book on the web 



at |http : //books . google . com/ 




Over dit boek 

Dit is een digitale kopie van een boek dat al generaties lang op bibliotheekplanken heeft gestaan, maar nu zorgvuldig is gescand door Google. Dat 
doen we omdat we alle boeken ter wereld online beschikbaar willen maken. 

Dit boek is zo oud dat het auteursrecht erop is verlopen, zodat het boek nu deel uitmaakt van het publieke domein. Een boek dat tot het publieke 
domein behoort, is een boek dat nooit onder het auteursrecht is gevallen, of waarvan de wettelijke auteur srechttermijn is verlopen. Het kan per land 
verschillen of een boek tot het publieke domein behoort. Boeken in het publieke domein zijn een stem uit het verleden. Ze vormen een bron van 
geschiedenis, cultuur en kennis die anders moeilijk te verkrijgen zou zijn. 

Aantekeningen, opmerkingen en andere kanttekeningen die in het origineel stonden, worden weergegeven in dit bestand, als herinnering aan de 
lange reis die het boek heeft gemaakt van uitgever naar bibliotheek, en uiteindelijk naar u. 

Richtlijnen voor gebruik 

Google werkt samen met bibliotheken om materiaal uit het publieke domein te digitaliseren, zodat het voor iedereen beschikbaar wordt. Boeken 
uit het publieke domein behoren toe aan het publiek; wij bewaren ze alleen. Dit is echter een kostbaar proces. Om deze dienst te kunnen blijven 
leveren, hebben we maatregelen genomen om misbruik door commerciële partijen te voorkomen, zoals het plaatsen van technische beperkingen op 
automatisch zoeken. 

Verder vragen we u het volgende: 

+ Gebruik de bestanden alleen voor niet-commerciële doeleinden We hebben Zoeken naar boeken met Google ontworpen voor gebruik door 
individuen. We vragen u deze bestanden alleen te gebruiken voor persoonlijke en niet-commerciële doeleinden. 

+ Voer geen geautomatiseerde zoekopdrachten uit Stuur geen geautomatiseerde zoekopdrachten naar het systeem van Google. Als u onderzoek 
doet naar computervertalingen, optische tekenherkenning of andere wetenschapsgebieden waarbij u toegang nodig heeft tot grote hoeveelhe- 
den tekst, kunt u contact met ons opnemen. We raden u aan hiervoor materiaal uit het publieke domein te gebruiken, en kunnen u misschien 
hiermee van dienst zijn. 

+ Laat de eigendomsverklaring staan Het "watermerk" van Google dat u onder aan elk bestand ziet, dient om mensen informatie over het 
project te geven, en ze te helpen extra materiaal te vinden met Zoeken naar boeken met Google. Verwijder dit watermerk niet. 

+ Houd u aan de wet Wat u ook doet, houd er rekening mee dat u er zelf verantwoordelijk voor bent dat alles wat u doet legaal is. U kunt er 
niet van uitgaan dat wanneer een werk beschikbaar lijkt te zijn voor het publieke domein in de Verenigde Staten, het ook publiek domein is 
voor gebruikers in andere landen. Of er nog auteursrecht op een boek rust, verschilt per land. We kunnen u niet vertellen wat u in uw geval 
met een bepaald boek mag doen. Neem niet zomaar aan dat u een boek overal ter wereld op allerlei manieren kunt gebruiken, wanneer het 
eenmaal in Zoeken naar boeken met Google staat. De wettelijke aansprakelijkheid voor auteursrechten is behoorlijk streng. 

Informatie over Zoeken naar boeken met Google 

Het doel van Google is om alle informatie wereldwijd toegankelijk en bruikbaar te maken. Zoeken naar boeken met Google helpt lezers boeken uit 
allerlei landen te ontdekken, en helpt auteurs en ui tgevers om een nieuw leespubliek te bereiken. U kunt de volledige tekst van dit boek doorzoeken 



op het web via http: //books .google . com 




f SILAS ^vUiciHVbuNNiNe 



beque:st 



[UNIVERSITY orMICHIGAN 
l^i:, caCNERAL UBKARY 




' annIles 

BB LA 

pouh 

L'HISTOIRE W LES ANTIQUITÉS 



FLANDRE OCCIDENTALE^ 

flublttt0 par Ue 0oin0 bu Comité Wvcttivxx^ 



îv 



TOME IV. 




■1*''*^ 



TANDEGASTEELE'WERBRODGK , IHPRIHEÜR DE LA SOCIÉTÉ. 
1842. 



^J 



£t ^hthntf 



v7 KUU 



\ 



'L-^'^^inttMxt, 




1? ^t'^VUi^Ul 

:?S9^3 LISTE DES MEMBRES EFFECTIFS» 



Messikvrs: 



1. L'Abbé G. CARTON, directeur de rinstitut des Sourds- 

Muets et des Aveugples de Bruges, Chevalier de Tordre 
de Léopold, Membre de l'Académie des sciences, de 
Madrid, de la Société de statistique universelle.. 

PRiSIBEIlT. 

2. P. DE STOOP, Pharmacien, Membre de la Société des 

Sciences physiques etc. de V^ltij^. Membre du Comité 

directeur. Tré9oei£r. 
8. EDMOND VEYS, Docteur en droit, Chef de division 

au Gouvernement provincial. 
4 L'abbé J. 0. ANDRIES, Chan. bon., Chevalier de l'ordre 

de Léopold, décoré de la Croix de fer et de l'ordre 

de St-Grégoire-le-Grand. JKlemhre du Comité directeur. 
Ö. F. DE HONDT , Oriàvre-Graveur^ Membre de la Société 

des Beaux-Arts et de Littérature^^e Gand. 

6. L'abbé F. VAN DE PÜTTB; ^Rég^ au Collège Épis- 

copal, à Bruges, .])Ien^bre de la^Msiété des Antiquai- 
res de la Morinie eiç^jMefMfM^jComiié directeur. 

7. J. OCTAVE DE^PlERçtf Arch^e de la province, 

décoré de la M^aillp^^^de inépié de S. M. le Roi de 



4 

Prusse, Membre du Comité historiqae de Paris, de 
FAcadëmie des Lyncëens de Rome etc. Membre du 
Comité directeur. Secrétaire. 

8. BOGAERTS, Professeur à rAthéoëe de Bruges et Archi- 

viste de la ville. 

9. VAN HDERNE DE PUYENBEKE , à Bruges. 

10. J. J. VERMEIRE, Propriétaire à Bruges. 

11. VAN DAMME, Notaire à Saint-Laurent près d'Eecloo. 

12. DE NET, Avocat à Bruges. 

18. VAN DE WŒYER, Ministre plénipotentiaire de S. M. 
le Roi des Belges, à Londres. 

14. RUDDy Architecte de la ville de Bruges. 

15» VOISIN, Conservateur de la Bibliothèque de l'uni- 
versité à Gand* 

16. Le Baron DE REIFFENBERG , Conservateur de la Biblio- 

thèque Royale, à Bruxelles. 

17. ANTOINE VERVISCH, Particulier à Bruges. 

18. PH. BLOMMAERT, Avocat, secrétaire de la Société 

des Bibliophiles flamands, à Gand. 

19. JULES VAN PRAET, Ministre de la Maison du Roi, 

à Bruxelles. 

20. DE MEYER, Docteur en chirurgie. Président de la 

Commission provincial de Médecine, Membre de 
l'Académie de Médecine, Chevalier de Tordre de 
Léôpold, à Bruges. 

21. Le Comte FRANÇOIS GOETHALS-PECSTEEN , Chevalier 

de rÉperon d'Or, à Bruges. 

28. Le D' DE RAM, Recteur magnifique de l'université 
catholique, à Louvain , chanoine honoraire de la 
métropole de Malines et de Notre-Dame de Paris, 
chevalier de l'ordre de LéopoU, membre de l'Acadé- 
mie et 'de la .Conuwsioii royale d'histoire eto. etc. 



s 

âa. TAN DALE-BEKAEKT, Membre de plusieurs Sociétés 

savantes, à Courtrai. 
24. Le Comte DE MÜELENAEftE, Ministre d'État, ^îouver- 

nenr de la Flandre-Occidentale , à Bruges. ^ 

2^. JOSEPH DE INECKERE, Membre de la Bépatatien 

permanente des États provinciaax. 

26. KERVYN DE i/ETTEINHOVE , À St-Michel lèz-Bmgtf»» 

27. L'abbé VERDEGHEM, Professeur, à Roulers. 

28. Le Comte DE LOOZ, à son cbàtoau de Bonlez. 

29. VERBEKE, Curé à Ouckene, ex-principal du Collège 

de Courtrai. 

80. L'abbé J. B. MALOU, Chan. Hon. Prof, de Théol. 

et Bibliothécaire à FUniv. cath. de Louyain. 

81. ÏMBERT DES MOTELETTES, à Bruges. 

82. DE GERLACHE, Président de la Cour de Cassation à 

Bruxelles. 
38. THÉODORE DE JONCHE, Rentier, à Bruxelles. 
84. CHALON^ Président de la Société des Bibliophiles de 

Mons, à Bruxelles. 
35. J. DE MERSSEMAN, Docteur en médecine , Secrétaire 

de la Commission provinciale de Médecine à Bruges. 

Membre du Comité directeur» 

86. SERRURE, Professeur à l'Université de Gand. 

87. J. VERCAUWEN, Propriétaire , Président de la Société 

des Biblioph. Flamands, à Gand. 

88. JULES MAZEMAN DE COUTHOVE, Membre des États 

provinciaux, à Ypres. 

89. LE GLAY, Archiviste général du Département du Nord, 

chevalier de l'ordre de Léopold, à Lille. 

40. DE ROOVER DE ROOSEMEERSCH , à Bruxelles. 

41. LANSENS, Directeur de Pension, à Couckelaere. 

42. WALLAERT, Doyen à Thourout, Membre de la Cham- 

bre des Représentants^ cheTalier de l'ordre de Léopold. 



. 6 
48. DAVID, Président de la Pédagogie da Pape Adrien Yl , 
à Louvain, 

44. Le CHBYAtna DE SCHIfiTEh DE LOPHEM, a Bruges. 

45. AUGUSTE LAMBIN, AnUqaaire à Ypres. 

46. DE CRANE D'HEYSSELAERE, Bourgmestre d'Artselaer, 
à Malines. 

47. NOLET DE BRAUWER VAN STEENLANT, Docteur es 
lettres, à Louvain. 

48. GONWAY, Intendant de la liste civile de S. M. le Roi 
des Belges* 

49. L'abbé LOUIS, Principal du Collège, à Tirlemont. 
80. L'abbé VISSCHERS, curé à Heyst-op-^en-Berg. 



MEMBRES HOMORJliRES. 



Messieurs : 

1. Baboh d'INGELMUNSTER, à Ingelmunster. 

2. P. BÜYCK, Architecte- voyer de la Flandre-Occidentale. 
8. J. CLOEDT, à Bruxelles. 

4. WALLAYS, peintre d'hi&toire, à Bruges. 
U. WITTOÜCK, chirurgien, à Hulste. 

6. ANGILLIS, Membre de la Chambre des Représentants, 
Chevalier de l'ordre de Léopold, à Rumbeke. 

7. SNELLAERT, Docteur en Médecine, à Gand. 

8. MARCHAL, Conserrateur des Manuscrits à la Bibliothè- 
que Royale, à Bruxelles. 

9. Babon de WESTREENEN DE TIELLAND, Conseüler- 
d'Etat de S. M. le Roi des Pays-Bas. 

10. D. LOYS, Major de la Gendarmerie Belge, Chevalier de 
la Légion d'honneur. * 

11. H. PIERS, Membre de la Société Royale des Antiquaires 
de France , etc. à Lille. 

12. L. A. WARNKOENIG , Professeur à l'université de Fri- 
bourg et conseiller-aulique du grand-duc de Bade. 

IS. ADDISON, Littérateur, à Londres. 

14. GODEFROY, à Paris. 

15. Le D' DE WOLF, à Gand. 



\ 




4 



9 

CHRONIQUE 

as > 

LA VILLE DE DIXMUDE. 



9Sd< 
Le comte Baudouin Itl érige une foire ou marché 

public. 

962. 

Ârnould-le-yieux donne plusieurs dîmes à l'église. 

1045. 

L'évéque de TérouanDe U sépare poOF la spirituel 
de régbse d'Eessen et consacre la nouveUe église. 

im. , 

LTperleel est canalisé , à commencer de la ville 

d^pres jusqu'à Sefaeepsdaele près de Bruges. Ce canal 

prenait sa direction par Dixmude, NieuporI et Os- 

tende (1). 

. 1284. 

Un difförend étant surtenu entre Thierri, seigneur de 
Dixmude^ et la comtesse de Flandre et de Hainaut au 
sujet de la pêcherie de la ville de Dixmude , les deux 
parties s'en référèrent à des arbitres et nommèrent le 
châtelain de Smol-Omer , Messîre Robert de Béthuiie et 



(1) Lambin, Liste chronol. de charte!, p. 1. 
Annales. — Tome JF'. 



10 » 

Gilbcrtde Solleghem , qui jugèrent celte a£Paire à Lille, 
le hindi avant TAscension de cette année (1). 

1227. 

Vente d'une terre et d'une maison situées h Dixmude 
près du conduit d^eali nommé de Ede (2). 

1241. 
Thomas de Savoie et Jeanne de Gonstantinople assi- 
gnent à l'abbaye et aux religieuses de Notre-Dame (ab- 
baye de 'sUemelsdael), ordre de Citeaux , qu'ils ont 
fondées depuis peu dans un lieu appelé lïiec (Eessen) 
près Dixmude , 85 livres de rente annuelle h percevoir 
sur les briefs de Dixmude (3). 

1251. 
L'Iser canalisé réunit Ypres et Dixmude h Nieuport (4). 

1255. 

Confirmation par la comtesse Marguerite de Gon- 
stantinople, de la donation faite par Thomas de Beveren , 
châtelain de Dixmude, de cent sous de rente, assignés 
sur une terre neuve qu'il tenait en fief de la comtesse, 
à Dixmude , pour la fondation d'une chapelle dans cette 
ville. Donné à Bruges, le vendredi après le jour de 

Pâques (5). 

1270. 

La ville est incendiée avec son église. Gui de Dam- 
pierre la relève de ses ruines en fesant construire de 



(1) Monum. Ane. de St-Genois. 

(2) Voir aux pièces justificatives. 

^3) Warnkœnig, T. ii, 2« p. donne la charte originale. 

(4) Archiv. du départ, du Nordj 2« cartul. de Flandre ; pièces 60 et 
91. 5*id. p. 104. 

(5) Mon. anc. de St-Genois, 2« toI. 



H 
nouvelles forlificalions , consistant en fossés , remparts 
et portes. 

Lettres par lesquelles Thierri , seigneur de Beveren , 
châtelain de Dixmude et Marguerite, sa femme, acquittent 
à toujours , du consentement de Thierri leur fils afné , 
les habitants de la ville de Nieuport , de tonlieux à Dix- 
mude. Donné le mardi après Quasimodo (1). 

1271. 

Gilles de Paons , Raouls Piet , Jehans Pinekin , Jehans 
de la PoTle et Gilles Libruns, échevins de Dixmude, figu- 
rent dans une charte qui constate la vente d*une maison 
sise dans la rue dite Schipstraet (2). 

1279. 

Don fait par le comte Gui à Maître Gilles del Berst, 
son clerc et féal , de 20 livres monnaie de Flandre, sa 
vie durant, sur l'espier de Dixmude, au lieu de pareil- 
le rente, qu'il lui avait précédemment donnée sur ses 
prairies à Thourout. Le 29 Mars (3). 

1293. 
Lettres par lesquelles Erar, sire de Beveren et de 
Wallers , châtelain de Dixmude , reconnaît avoir reçu 
de Pierron , dit Fiat d'Aire , une somme non spécifiée , 
pour laquelle il s'oblige de lui payer tous les ans , le 
jour de St-Remi, pendant sa vie, 10 livres de noirs 
tournois, qu'il assigne sur ses tonlieux de Dixmude, 
avec peine de cinq sols parisis , pour chaque jour de 
retard et assignation sur tous ses autres revenus , au cas 
qu'après sa mort , Isabelle de Wavraing , sa femme , 

(1) Ibid. 

(2) Voir aux pièces justificdtiyes. 

(3) Moo. anc. de St-Genois, 2* vol. 



13 

voulut avoir ce tonlieu pour son douaire. Henri de Be- 
veren, frère d*Erar et héritier apparent confirme ces 
lettres données en Janvier (1). 

1997. 

La Flandre étant divisée et Fun parti tenant pour le 
comte, l'autre pour le roi de France, Philippe-le-Bel , 
révoque de Térot^inne, l'abbé des Dunes, le vicomte de 
Furnest, le seigneur de Dixmude, le seigneur de Bergues 
tinrent pour le parti français , dit Leliaerts, et cela à 
cause que le comte fesait entretenir aux dépens du 
peuple , les soldats allemands qu'il avait appelés à son 
secours. Robert, fils du comte Gui, ayant appris cette 
trahison se rendit à Furnes pour châtier les coupables , 
mais le commandant de Furnes , Baudouin Reyfin , se 
déclarant perfidement pour les Français, les Flamands 
furent battus et le comte de Juliers fait prisonnier. Ro- 
bert s'étaut jeté dans Furnes, la fit piller et les villes de 
Dixmude et de Nieuport se rendirent à lui par crainte 
de subir le même sort. Les Français la reprirent bientôt 
après et en augmentèrent les fortifications (2). 

1500. 

La ville fut entourée de murailles en pierres. 

Charles-de-Valois , s'en rend maître. 

La part dans les contributions à payer au gouverne- 
ment s'élevait cette année h dix-sept escalins, quatre 
deniers pour cent livres parisis imposés (3). 

1316. 

La trêve conclue entre la France et la Flandre fut 



(1) Mon. anc. de St-Genois, 2« vol. 

(2) Kron, van Flaend, door ff^yta et Ferrêùt. Lac. p. 438. 

(3) Jaerb, van den Fryen, 



IS 

signée par les délégués de chaque ville ; Jean Balquart 
•igna pour Dixmude (1). 

Après la bataille de Casse! , les Brugeois qui se trou- 
vaient devant Tournai , accoururent, au bruit de celle 
nouvelle jusqu'à Dixmude , pour couvrir Bruges des at- 
taques des ennemis, mais voyant qu*jls n'étaient pas en 
état de résister aux Français, ils reprirent le chemin 
de leur ville et se soumirent. Les Bixmudois fuirent 
frappés d*une amende de 6000 livres et on les priva 

de leurs privilèges (2). 

1330. 

Louis de Nevers confirme les privilèges dont les Dix- 
mudois avaient joui jusqu'alors. Il établit le premier 
Ruwaért , nommé Jacques Sac , qui fut chargé de la 
surveillance de l'exécution de ces privilèges. Le comte 
établit ausri douze conseillers , qui auparavant étaient 
à la nomination des échevins» 

1333. 
Le 29 Septembre de cette anjîjée, un inceodie réduisH 
en cendres toute la ville avec $.Qn église. Un aucien 
chrouoçramme rappelle cet incendie: 

Vulami Dixmmia $st uei» perido. 
Oo rd)Atit la ville les années suivantes et die devint 
pluf bftUe que jamai» (S). 

1337. 

Les Flamands firent une alliance avec l'Angleterre 
pour prendre captif Louis de Nevers , comte de Flandre» 

(DHon^ AQC. de St'Genois. Arch« de la iréflor. de Moiu. 
(2)]IIeyer, Annal, p. 133 verso. 
(3) Sand, Fland, illuat. 



14 

Arlevelde, qui avait été choisi par les trois membres 
du pays pour commandant, fut chassé de Bergues. La 
noblesse enhardie par ce fait, fit venir le comte de 
Cour'rai à Dixmude , pour y tenir une assemblée. Les 
habitants de cette ville fesant semblant d*étre reconciliés 
avec leur prince, le reçurent très solennellement, mais 
leur conduite cachait l'hypocrisie et la trahison. Ils écri- 
virent aux Brugeois que le comte de Flandre se trouvait 
dans leur ville avec ses nobles et toute sa puissance et que 
s'ils voulaient se rendre maitres de sa personne, ils étaient 
résolus à le leur livrer. Les Brugeois ne se le firent pas 
redire , ils arrivèrent incontinent à Beerst , village situé 
aux portes de Dixmude , résolurent d'y passer une partie 
de la nuit pour prendre un peu de repos et s'emparer 
du comte avant la fin de la nuit, pendant qu'il s'adon- 
nait encore au repos. Louis, qui s'était aperçu de la 
trahison , se fit ouvrir la porte de Woumen par force et 
échappa avec peu des siens. Sa fuite fut si précipitée, 
qu^il arriva à Saint-Omer avec cent personnes de sa 
suite, dépourvus du plus strict nécessaire, même 
d*habits pour se couvrir. Dans la bagarre, le comte 
avait perdu son anneau et son sceau. Tandis que le 
comte s'échappait par une porte, les Brugeois en- 
traient par une^autre et s'emparèrent de tous ceux de 
la suite du comte , qui n'avaient pas eu le temps de 
fuir; de ce nombre furent Matthieu Yanderburg et 
Engelram Houweel (1). 

1360. 

Lettres de non préjudice accordées par le comte de 



(1) Chron. van Flaeni, Toniel, Chap. xiiv. 



15 
Flandre à Messire Henri de Bevaren , chevalier , châte- 
lain de Dixmude , pour la main-mise par le dit comte , 
comme main souveraine, en toute la seigneurie et 
noblesse que le dit Henri de Beveren avait en la ville 
deBixmude, en destituant son bailli, ses ëchevins et 
loi et en y instituant de nouveaux; ce que le dit comte 
déclare avoir fait pour certaines causes et pour le profit 
du dit châtelain. A Bergues, le 7 Septembre (1). 

Commission donnée par le comte de Flandre à son 
secrétaire , Henri Van der Vliedcrberg , pour se rendre 
en la ville de Dixmude , afin de remettre le vicomte de 
Dixmude eu possession de tous les droits qui lui ap- 
partenaient en cette ville (2). 

1361. 

Commission donpée aux ^igneurs de Praet , de Mal- 
deghem , à M* Testard De le Woestine , conseillers du 
comte et à Waulier Van der Brugghe , bailli de Bruges, 
pour se rendre à Dixmude , afin de savoir les raisons 
pour lesquelles la loi de la dite ville avait banni plu- 
sieurs personnes (3). 

1361. 

Lettres par lesquelles le comte de Flandre , sur la 
supplication de ceux de Dixmude , leur permet de lever 
double accise et péage en la dite ville , pendant trois 
ans , à charge de payer au dit comte 450 livres parisis 
par an. A Maie, le 16 Mai (4). 

Liste, des bannis de Dixmude , qui ont été rappelés et 



(1) Arch. de Lille. Registre des chartes , côté 1 , F» 40. 

(2) Ibid. F» 46. 

(3) Ibid. F« 103 Vo. 

(4) Registre des chartes , côté 1 , F*» 136 ¥•. 



16 
qui ont Caii serment devant les échtjios de Dixmude 
de ne plus faire d*alliance contre le comte de Flandre , 
la ville et la loi de Dixmude, de ne plus soutenir, se^ 
courir, ni conseiller ceux qui ont été bannis de Flandre 
et de Dixmude pour troubles , sous peine de dix ÜTres 
de gros d*amende , applicables un tiers au comte • ua 
tiers au seigneur de Dixmude et Tautre tiers h la TÎlle. 
14 Février (1). . 

1363. 

Leltres par lesquelles le comte Louis confirme à per- 
pétuité à ceux de Dixmude le pouvoir de juger à loi el 
de bannir hors le pays de Flandre, pour violences 
commises en plein jour. A Bruges , le 5 Juillet (2). 

Commission donnée' par le comte Louis , au bailli de 
Bruges, pour deshériter dame Jaquemine de Bevre, 
dame de Pouke , d'un fief qu'elle lient du comte , con- 
tenant cent livres parisis de renie héritière par ans, 
situé sur le tonlieu de Dixmude , [les éclisser en deux 
fiefs , contenant chacun cinquante livres parisis par an, 
en les tenant du comte , ses hoirs et successeurs , comtes 
de Flandre, adhériter dans l'une D""* Catherine, fille 
de Daniel Coudekeuken , en réservant l'usufruit du dit 
fief à la vie du dit Daniel et es autres cinquante livres 
parisis en adhériter Denis Van den Ackre. 

Présents, Louis de Ifamur, Willaume de Reinghers* 
yliete et plusieurs autres» A Gand , le 1( Mars (3)« 

1364. 

Lettres du comte Louis, par lesquelles il permet à 
ceux de Dixmude de lever double accise en leur ville 



(1) Ibid. Fo 20. 

(2) Ibid. Fo 72. 

(3) 6« Cartiilaire de Flmdra, F« 7S V*. 



17 
pendant trois an* , à condition de lui payer &00 livres 
parisîjs par cfaBCone des dites Irois années. Si la viOe 
Ji^wt point chargée de dettes , ils* pourront diminuer 
les aoeises , maie si eUe est endettée , ils pourront lever 
tailte fiur les bourgeois. A Bruges « le 18 ÀTril (1). 

Mention de la commission donnée au bailli de Bruges , 
pour mettre loyalement U d^me de Hekelsbeke en pos- 
session de 200 livres parisis d'héritage par an , sur le 
bien de Dixmude , du consentement du vicomte de Dix- 
mude , son frère , et à les tenir en fief de lui. A Bruges , 

le 11 Août (2). 

1365. 

Ordonnance faite par le conseil du comte de Flandre , 
entre la ville de Dixmude , Jean Corenlose et ses compa- 
gnons , le tout en la manière suivante et sauf la correc- 
tion du comte : 

Que les sceaux de Dixmude seront enfermés avec 
six clefs, chaque bourgmestre en aura une, les deux 
échevins et les deux conseillers chacun la leur , mais les 
trésoriers n'en auront point. 

Les trésoriers de la ville resteront un an entier sans 
qu'ils aient d'autres offices , et ils seront chargés de la 
recette et distribution des accises et des biens de la ville, 
et Ton choisit les plus opulents et capables de la ville. 

Ils rendront compte tous les ans par devant le comte 
de Flandre, le vicomte ou ceux qu'ils députeront et par 
devant la loi et commune de Dixmude; et ils en feront 
faire trois comptes , dont le comte aura un , la Tille 
l'autre et les trésoriers le troisième. 



(1) 6« eartulaire de Flandre, F« U | Y*». 
(2)Ibid.F<>77. 



18 

Ceux de Dixmude ne pourront vendre aucune rente 
viagère sur la ville, sans en avoir montré la nécessité 
au comte et au vicomte et en avoir leur consentement. 

Ceux de Dixmude ne pourront faire de donations qui 
montent au-dessus de 100 livres parisis, sans avoir le 
consentement du comte. * 

Les bourgmestres et trésoriers qui seront en la loi et 
gouverne quand on vendra des accises , ne pourront en 
acheter de la ville, ni en avoir part, et ceux qui le feront, 
amenderont 60 livres et seront bannis pour trois ans. 

Personne de la loi ne pourra faire des frais aux dépens 
de la ville, mais se contentera des gages de ses journées, 
quand il sera envoyé hors de la ville. 

Qu'on n'enverra à personne du vin en présent , sans 
le consentement du comte , du vicomte et du conseil du 
comte et de la loi de Bruges. 

Les échevins et conseil de la ville ne pourront faire 
faire des habits aux dépens de la ville, jusqu'à ce que 
la ville soit soulagée de ses charges , et s'ils veulent s'ha- 
biller, ils le feront à leur dépens. 

En présence du vicomte, le conseil y étant, savoir: 
le prévôt de Notre-Dame , Pierre , fils de Jean , receveur 
de Flandre, et Jean Yander Meersch, bailli de Bruges. 
 Dixmude, le 18 Avril (1). 

1365. 

Accord de Louis , comte de Flandre , entre le vi- 
comte , bourgmestres , échevins , conseil et ville de Dix- 
mude , d'une part, et Jean de Coreolose, Frans de 
Ruddere et leurs compagnons , d'autre part , lesquelles 

(1) 6« cartulaire de Flandre , F» 122. * 



19 
parties se rapportent à sa décision , en la manière 
suivante : 

Tout ce que les commissaires du comte ont ordonné 
ci-dessus, sera tenu de bonne valeur, ainsi que les 
mêmes articles qui s'y trouvent insérés. 

Jean de Gorenlose , Frans de Ruddere et leurs com- 
pagnons prêteront à la dite ville, à la taxation du 
comte et de ses députés , la somme de 200 livres de 
gros, le jour de la Saint-Jean prochain ; et s'ils ne peu- 
vent déclarer d'ici à la Saint-Bavon, où ils ont remis 
Targent des rentes viagères vendues pendant les deux 
ans de leur gouverne, qui monte à 1068 livres , 16 sous 
parisis par an , les dites 200 livres de gros resteront à 
perpétuité à la dite ville. 

Le dit Jean de Gorenlose et ses compagnons et autres , 
qui ont mis des impositions sur les bourgeois sans le 
consentement du comte, lui donneront à la Saint-Jean 
prochain la somme de 100 livres de gros et au vicomte 
pour le méfait sur lui commis , la somme de 34 livres 
de gros , en dedans l'entrée d'Août. 

Quant aux biens restés après maître Gilles Van Den 
Ackere , celui qui en formera des demandes , poursuivra 
ses droits k la justice et à la loi. 

Le comte approuve tout ce que ses commissaires ont 
ordonné et prononcé à Dixmude au sujet de ce qu'on 
retournera à la dite ville , l'argent qui avait été donné 
des biens de la ville , à ceux qui demeuraient outre le 
pont et hors de la dite ville , quand le comte tenait sa 
résidence à Audenarde. 

Moyennant ce , le comte prononce bonne paix entre 
les parties, sans qu'elles puissent porter envie l'une contre 
l'autre. 

Présents : Louis de Namur , sou neveu , les seigneurs 



20 
de Ghistelle , de Praet , de Dudsele , Witlaume de Reing* 
hersviiete , Roger Boetelin , le prévôt d'Harlebeke , chan- 
celier; le prévôt de Notre-Dame , maître Testard de la 
Wastinne , mattre Jean Van den Boongaerde, Pierre, 
fils de Jean, receveur, Jean Van der Meersch, bailli 
de Bruges et autres du conseil du comte. A Bruges, le 
5 Mai (1). 

1565. 

Déclaration du comte de Flandre et de son conseil , 
relative à la taxe des 200 livres de gros , que Jean de 
Corenlose, Frans de Ruddere et leurs compagnons ont 
été adjugés de prêter h la ville de Dîxmude , sur les con- 
ditions citées dans Taccord que le comte de Flandre 
avait prononcé entre parties. 

Leurs compagnons qui ont été taiés avec eux sont 
Glais Voet , Jean Cruke , Jean Eyvoet , Clais de Glarken , 
Andries de Wulf. 

Autre déclaration cpncernant la taxe dçs 70 livres de 
gros , pour les méfait? par eux commis envers le comte 
de Flandre et le vicomte , au sujet des 100 livres de gros 
du comte et des 30 livre3 de gros du vicomte de Dix- 
mude. 

Quant au méfait que les bourgmestres, écbevioi et 
conyil de Dixmude ont i^ommis envers le çomlQ at le 
vicoxQte^ pour avoir mi3 de9 impoiBitioa3 9ur leurs bour*^ 
geoi3 sans le cooseatemeat du comte el du vicovnip, 
on les taxe k la somme de 60 livres de gros « savoir s 

Frans de Ruddere , bourgmestre ; Jean de Corenlose, 
bourgmestre; Gilles de Wale^ Gilles Ghérand, i'alné, 



(1) 6»C«rtaUtre ié flmdre, F« !« ¥^ 



21 
Baudouin Bermier » Jacques de Smet , Glais Gruke , Jean 
de Yassere , Jean de Cupre, Matbis de Madré, Jacques 
Butseel , Jacques de Gavre , Jacques de Rœsselaere , 
Willaume Lauwerin , Jean de Yolmerbeke , Miebei de 
Corte , Willaume Denis i Jacques Yolkeraven , Jean 
Relin, Glais Heggelin, Hugues de Hegher, Jacques 
Palin ) Willaume Buiscamp, Glais Yan der Leke , Glais 
Buuc« 

Le comte dit que son intention est que, quand la 
dite somme sera payée , toutes les loyautés à ce faites et 
les amendes adjugées seront annuUées et que la ville 
de Dixmude pourra poursuivre sa demande de la somme 
de 200 livres de gros , sur les personnes citées ci- 
dessus y selon la taxe faite sur chacune d'elles et pareille- 
ment le comte et le vicomte pourront lever les ISO 
livres de gros susdites , sur chacun qui y est taxé. A 
Maie, le 9 Août (1). 

1S8Ö. 
Les tisserands de Bruges s'étant révoltés en cette 
année contre la noblesse; le grand-bailli de Flandre 
les punit. Les Gantois , qui depuis leur défaite de l'année 
précédente , cherchaient un prétexté pour se révolter de 
nouveau contre le comte, profitèrent de celui-ci pour 
faire des excursions jusqu^à Deynxe, Thielt et Rouler». 
S'étant attaché Ypres et Gourtrai , ils tentèrent un coup* 
de-main sur Dixmude , qui leur résista et soutint un siège 
en due forme. Le comte Louis-de-Male , profondément 
irrité, se réunit aux habitants de la ville et du Franc de 
Bruges et marcha en grande diligence sur Dixmude, 
dont il voulait forcer les Gantois à lever le siège. Il les 

(1) 6« Cartolaire de Flandre, F« 126. 



22 
attaqua près de Woumen , les défit totalement et pour- 
suivit les fuyards jusqu'aux portes de Giurtrai. Le butin 
fait sous les murs de Dixmude était opulent , on en en- 
voya la plus grande partie à Bruges , où l'on vendit un 
bœuf pour 12 sols, un mouton 3 sols, et un porc sept. 
Ce combat, qui eut lieu le 28 Septembre, coûta aux 
Gantois environ 5000 hommes et 200 chariots chargés 
de munitions et de vivres. Le comte créa de nouveaux 
chevaliers sur le champ de bataille ; Baudouin De Vos , 
Matthieu Van Schathille et François Van Haveskerke, 
qui s'étaient distingués par leur bravoure , furent de ce 
nombre (1). 

1583. 

Le seigneur de Dixmude figure à la bataille de Roo- 
sebeke dans l'armée française (2). 

1383. 
Lors du diJOPérend qui surgit dans la chrétienté à Toc- 
casion de l'élection des papes Clément VII et Urbain VI, 
les Anglais avaient débarqué h Calais une armée de 
15,000 hommes, pour soutenir le parti d'Urbain. Cette 
armée s'était emparé de Dunkerque et menaçait la Flan- 
dre. Ceux de Fumes, de Nieuport et de Dixmude se 
joignirent aux habitants de la contrée ouest du Franc , 
pour résister aux forces des Anglais; ils parvinrent h 
léunir 12,000 hommes et allèrent trouver l'ennemi de- 
vant Gra vélines , mais inférieurs en nombre et trop peu 
disciplinés pour se mesurer avec des troupes régulières , 
ils furent battus et perdirent au moins 9000 hommes en 
tués et blessés. Les Anglais irrités ravagèrent toutes les 



(1) Chnm» van f^laend. tome m , chap. VIII. 
(3) Messager des scieneeê, année 1840. 



25 

Tilles de la cote maritime de la Flandre. Dixmude ne fut 

pas épargnée , et subit le sort des autres Tilles Taincues. 

Les Anglais y tinrent garnison, jusqu'à ce que le roi de 

France, de concert aTec le comte de Flandre, les força 

à quitter le pays. 

1385. 

Après la conclusion de la paix, faite à Tournai, le 

18 Octobre 1385, les portes de Dixmude furent recon* 

struites en pierres (1). 

1401. 

Octroi concernant la défense de pouToir tenir taTcrne, 
établir des brasseries etc. dans la banlieue de la Tille. 

1405. 

Octroi de Jean , duc de Bourgogne , accordant à la 
Tille de Dixmude une foire franche de trois jours, saToir 
le 21 , 22 et 25 Juillet. Donné à Ypres, au mois de Mai f 2). 

1408. 

Dans la nouTelle taxe des impositions , faite à Ouden- 
bourg, Dixmude figure comme dcTant payer una lÎTre 
parisis par cent ÜTres imposées au pays (3). 

1411. 

Jean-spns-peur accorde la permission au châtelain 
Thierri, d'étendre les limites de la Tille Ters l'est; déten- 
due du terrain étant trop petit en proportion de la popu-- 
lation. L'incendie de 1515 réduisit la Tille à ses anciennes 
limites: toutefois, en 1630, on Töyait encore les restes 
des anciennes fortifications érigées en 1411. 

Les habitants de la Flandre , mécontents du droit de 



(1) Chnm, van f^laend, tome ii. 

(2) Archives de Dixmude. 

(3) Jaerb, van dm ^rym, F» 28. 



24 

cueillette que teûait de leur imposer le duc de 1 

giie (1), ceux de Bruges, de Dixmiide et de 4 

autres localilés se réunirent à Saint-Andrë-lèz-B< 

y restèrent douze jours sous les armes , bien détc 

de ne pas se retirer , avant que la sale peau ^ 

ne fdt déchirée (2). 

1413. 

Le duc Jean envoie des lettres à ceux de W^ 
leur ordonnant de prendre les armes avec les v 
Flandre contre le duc d'Orléans (5). 

1419. 

Plusieurs incendies eurent lieu en cette année 

Il parait que le duc d'Orléans qui était alorf 

en Angleterre , était Pinstigatear de ces malheuri 

se venger des villes qui avaient porté les armes 

lui. 

14S». 

Un certain Oaeys Boupens s'étant noyé 1« 
danâ tes fossés des remparts près la porte da Nâ 
fit des recherchea pour voir à quelle jurîsdicf 
endroit appartenait, et Ton trouva que le Franc 
ges 8*étendait jusques à la porte (4). 

143^. 

Au mois de Mai de cette année , les Anglais s" 
rent de Bourboarg et de €asseK le duc Philippe 



(1) L» droit de cueillette consistoit en un sol par ohfli 
de grain qu^on fesait moudre. 

(3) C'est aiofi que le peuple nommait la charte 4arite M 
min çt icellée de plui de cinquante sceaux , laquelle oontea 
qui 'ordonnait la cueillette, 

(3) Jaerb. van den Fryen, T. Il, P. SO. 

(4) Ibid. P. 43. ' 



leur faire abandonner ces deux positions et réunit une 

armëe de tous les points de la Flandre. Ceux de Dixmude 

suivirent ceux de Bruges, et se mirent en campagne le 11 

Juin. On assiégea Calais, mais le siège étant trainé en 

longueur , les Flamands abandonnèrent successivement 

leur duc, et rentrèrent dans leurs foyers. Les Brugeois 

à peine rentrés chez eux, se révoltèrent contre leur duc, 

sous prétexte qu'on avait fortifié UËcluse au détriment 

de Bruges. Plusieurs petites villes se joignirent aux 

Brugeois; celles de la West«Flandre tinrent le parti 

du duc; de ce nombre furent Dixmude, Furnes et 

Nîeuport. 

1438. 

Une famine suivie d'une maladie contagieuse, qu'on 
appelait la peste, sévit dans toute la Flandre. Dixmude 
en fut tellement atteint, que malgré que les habitants des 
paroisses voisines s'y fussent retirés pour y trouver un 
asile et du secours, il ne restait dans toute la ville qu'en- 
viron 90 habitants. Une tradition dit , qu'alors des loups 
étaient venus habiter la maison fesant le coin de la rue 
des Poulets et de celle dit fFolven-dyk. 

1450. 

Un certain maître Jacques de Dixmude, surnommé 
Schelewaert, docteur distingué à ruiiiversité de Paris, 
y soutint vers le milieu de ce siècle, une thèse historique 
sur l'enlèvement de Judith par Baudouin Bras-de-fer (1). 

1461. 

Sentence par laquelle ceux de Dixmude sont exempts 



(1) But^ in Rapiario, Bibl. de Bourg. N» 7978—79. Voir les bull. 
de la corn, royale d'hist. T. m, P. 108. 

Annales. — Tome IV. 2 



Î6 - . ^ 

de payer le droit d*iâiue pour les terres tendues à 
Reninghe. 8 Novembre (1). 

1464. 
Différend entre les échevîns d'Ypres et Rolland , sei- 
gneur de Dixmude » et les bourgmestres et échevins de 
cette Tille, pour certaines écluses du canal. Le parlement 
de Paris décide qu'il sera nommé des arbitres (2). 

1464. 
Sentence prononcée par ceux de Bruges, que Ie« 
biens des bourgeois de Dixmude ne peuvent être con«* 
fisqués. 5 Octobre (5). 

1461. 

Philippe etc. savoir faisons nous ôToir reçu humble 
supplication de nos bien amez les bourgmaistres « esche^ 
Tins et conseil de la ville de Dicquemue, contenant que, 
à l'occasion de ce que une grande partie des bourgeois el 
bourgeoises de la dicte ville sont alez demeurer et rési- 
der ailleurs en divers lieux , icelle ville' est tellement 
despeuplee et inhabitée que les man ans et habitans en 
icelle ne peuvent satisfaire au paiement de leurs portions 
des aydes. Il soit ce qu'ils joyssent de teles franchises et 
libériez que ceux qui sont demourans deden3. Laquelle 
chose leur vient et tourne a tels grant interest, préjudice 
et domaige et plus feroit , si par nous ne leur estoit sur 
ce pourveu de notre convenable remède, ainsi quils 
disent; dont ils nous ont tres humblement supplie et 
requis. 

Pour ce est^I que nous; ces choses considérées et 



(1) Arch. dé Dit tonde, 
(9) Ibid. 
(3) Ibid. 



sur ce eu lad'vis de nos amez et feaulx les gens de noire 
chambre de conseil en Flandres, avons ordonne et 
ordonnons par ces présentes que tous bourgeois el bour-» 
geoises de la dite ville de Bicqmue , qui sont residens 
au dehors dicelle viennent et retournent a tous leurs 
biens sans frauder, résider et dcmourer en la dicte 
ville en dederis ung an après la publication de ces pré- 
sentes sur peine de payer droit d'yssue de tous leurs 
biens, lequel droit d'yssue au dict cas et après le dict 
an passe et expire voulons eslre exécute scignoureuse- 
ment sur eulx et leurs dicts biens par tous nos officiers 
qu'il appartiendra. Donne en notre ville de Lille le 
7* jour de Décembre lan de grâce, mil quatre cens 

Boisante six (1). 

1468. 

Le 9 Août on saisit trois empoisonneurs qui se 
disaient inventeurs d'un remède contre la peste. 
Guil4aume Matihys, surnommé Scheur capproen, avait 
enlrej.ris de guérir deux filles atteintes de la peste, son 
remède leur porta la mort el le coupable fui décapiié. 
Les deux autres coupables furent exécutés quelques jours 
plus tard. 

I46B. 

Arrêt du parlement de Paris en faveur de Dîxmude 
contre ceux d'Ypres , pour ce qui concerne Tenlretien 
de l'écluse de Nieuwendamme (2). 

1474. 

Lettres de Charles , dipc de Bourgogne , par lesquelles 
il est défendu à ceux de Nieuport de molester ç^\x% de 



(1) L*origmal aux arch. de Dizmude. 
(t) Areli. dl« Disnuide. 



28 
Dixmude, qui font venir des marchandises de la Hol* 
lande par mer et part le port de Nieuport. Il est dit 
dans ces lettres que le duc confirme un droit accordé 
à ceux de Dixmude en 1380. 16 Octobre (1). 

1476. 

Octroi du duc Charles-le-Tëméraire , par lequel il est 

ordonné aux habitants de Dixmude qui ont quitté leur 

ville pour résider dans les environs , de retourner en 

ville dans Tespace d'un au , sous peine de payer le droit 

d'issue. 23 ])Iai (2). 

1488. 

Lors de la révolte des Flamands contre leur duc, 
plusieurs villes de la West-Flandre lui étaient restées 
fidèles; de ce nombre était Dixmude , qui était comme 
le refuge des Allemands; les Brugeois, voulant les 
châtier de leur fidélité, recoururent à la ruse et résolu- 
rent de prendre celle ville d'assaut par surprise. Ils 
étaient campés à Wercken, à peu de distance de Dix- 
mude, et Taurore du 7 Mars fut choisie pour exécuter 
le projet. Armés d'échelles et d'instruments de guerre , 
les Brugeois commencèrent l'assaut , qui fut repoussé 
par la garnison soutenue par les habitants, et les as- 
saillants furent forcés de se retirer. Le commandant 
de la pldce , Charles De Saveule, et ses soldats , voulant 
témoigner au Tout -Puissant leur reconnaissance pour 
cette victoire signalée , fondèrent quelques services dans 
l'église de Dixmude et donnèrent à la pitance une 
«omme de 48 livres parisis (3). 



(1) Ârch. de Dixmude. 

(2) Ibid. 

(5) Regiitrum coiidianum , aa 7 Mars. Voir aux piècw juftificatÎYef. 



29 

La paix fut conclue à Gand entre les états rebelles et 
Tarcbiduc Maximilien le 10 mai suivant. Cette paix 
fut de courte durée; elle fut rompue presque en même 
temps que proclamée. Le 20 Juin , le seigneur de Dix- 
mude fit dire aux Brugeois qu'il voulait vivre et mou- 
rir avec eux , pourvu qu'ils lui envoyassent des troupes 
pour arrêter les pillages commis par les soldats alle^ 
mands, qui infestaient la campagne. Les Brugeois 
croyant à la sincérité de ces paroles, envoyèrent leur 
colonel, Antoine Van Houte, à la tête de quelques troupes. 
Voyant que l'alliance simulée que proposaient les -Dix- 
mudois était un guet-à-pens qu'on leur préparait , Van 
Houte, qui en passant avait mis garnison dans le châ*- 
teau Ter Heye,. dans la commune de Ylasloo, alla re- 
joindre cette garnison et retourna à Bruges pour ne pas 
devoir céder à des forces beaucoup plus considérables 
que les siennes (1). 

Le 9 Août, la garnison de Dixmude se joignit à celle 
de Nieuport; on alla fourrager jusques près des portes 
d'Ostende. Philippe de Glèves ayant appris les ravages 
, commis par ces deux garnisons se rendit en toute hâte à 
Nieuport avec 2000 fantassins et 1700 chevaux; 6000 
bommes du Franc se joignirent à lui et la ville de 
Nieuport lui ouvrit ses portes, promettant d'être à l'avenir 
des sujets fidèles au jeune duc Philippe et aux trois 
membres des états de Flandre. 

Dès le 28 Août ceux de Nieuport avaient violé leur 
serment en recevant par mer les gens de Maximilien. 
Quelques Allemands de la garnison de Dixmude ayant 
fait une sortie pour détruire le Haut-Pont sur l'Isère et 



(1) Ckr. rnn f^laend. 



50 
pour attaquer Téglise de Beerst, qu'on avait fortifiée, 
furent si bien attaquéspar les paysans des environs, qu'il 
ne resta plus aucun homme qui put aller annoncer la 
défaite h ceux qui. étaient restés en ville (1). 

Louis de Halewyn , commandant des troupes Flaman- 
des dans les quartiers Ouest et Nord du Franc s'empara 
le 50 Septembre du château de Middelbourg et en dé- 
molit les fortifications. Les Brugeois avaient amené six 
prisonniers Allemands de la garnison de Middelbourg; 
ce qui exaspéra au plus haut point les garnisons de 
Dixmude et de Nieuport, qui en revanche incendièrent 
les paroisses de Keyem et de Leke et les églises d'Ëessen 
et de Woumen, sans faire grâce à une partie de la 
population de ces paroisses, laquelle s'y était réfugiée 
pour trouver un asile contre la cruauté des Allemands (2). 

La fidélité des Dixmudois leur valut le 8 Octobre un 
octroi de l'empereur Maximilien , par lequel le siège de 
la loi du Franc devait être transporté de Bruges à Dix- 
mude (S). Cette ordonnance ne fut jamais exécutée; 
tout le Franc tenait avec Bruges contre Maximilien , et 
après la paix conclue, le tribunal resta à Bruges. 

Louis de Halewyn proposa le 28 Octobre à ceux du 
quartier Ouest du Franc.de chas^ser les Allemands de ce 
quartier et de démolir les fortifications de Dixmude «l 
de Nieuport qui servaient de refuge à l'ennemi , moyen- 
nant qu'on lui payât par an six gros par mesure de 
terre. Ceux du Franc délibérèrent sur cette proposition 
et elle fut rejetée par l'influence de Josse Van den 



(1) Chron, van Flaend, 

(2) Ibid. 

(5) L'original muni du petit scel en cire rouge, pendant à queae de 
parchemin se trouve aux archives de Dixmude. 



st 

Bergfae , seigneur de Wateryliet, ancien ëcoutéte de U 
Tille de Bruges. Van den Berghe se rendit en toute h&le 
à Dixmude et fit mettre une garnison de 300 Alle- 
mands dans son château d'Handsaeme , d^oû ils firent 
des excursions dans les campagnes, pillant et rava- 
geant tout ce qu'ils rencontraient. Le seigneur de 
Halewyn outré de dépit, quitta le Ffanc et se retir» 
avec ses troupes à Saînt-Omer , laissant la direction 
des affaires à son lieutenant Antoine Dauchy. 

les Flamands lie désespérèrent cependant pas de 
pouvoir s'emparer de Dixmude, ils l'assiégèrent avee 
le secours du général français Des Cordes ; mais l'An*» 
gieterre qui était alors en guerre avec !a France , envoya 
les lords Daubeney et Morley , avec deux mille archers 
et six mille Allemands pour les attaquer dans leur 
camp , défendu par une forte batterie. Les archers lan^ 
cèrent une volée de flèches dans les retranchements» 
se jetèrent sur la terre pour éviter les décharges de» 
canons, se relevèrent, lancèrent une seconde volée et 
pénétrèrent vivement dans le camp» La victoire fut 
complète, mais elle fut déshonorée par d'excessive» 
cruautés. Le désir de venger la mort du jeune et 
gentil chevalier, lord Morley, anima tellement Iet 
vainqueurs , qu'ils refusèrent d'accorder aucun quartier» 
et huit mille ennemis furent, dît^on, massacrés: car- 
nage effroyable et sans exemple, si Ton considère le 
petit nombre des combattants dans chaque armée (1). 

Le Hérault a célébré dans son journal la résolution 
d'un archer, appelé John Person de Coventry, qui 
ayant eu la jambe emportée par un boulet, continua 



( 1) Hall. 18. Bacon , 47. 



5-2 
à lancer ses flèches à genoux ou assis, et quand les 
Français s'enfuirent, il appela un de ses camarades, 
et dit : Prends les six flèches qui me restent et donne 
leur la chasse , car je ne le puis. Ce John Person 
mourut quelques jours après (1). 

1489. 

L'année 1488 avait été assez funesle à Dixmude et 
h tout le Franc de Bruges , pour qu'un moment de 
bonheur put reluire sur les habita nls. Malheureusement 
l'instant de conclure la paix n'était pas encore arrivé 
et la guerre fut continuée avec plus d'acharnement que 
jamais. 

Maximilîen fit de vains efforts pour s'emparer de Rot- 
terdam au commencement de 1489. Ses échecs furent 
connus en Flandre et les soldats à son service n'eu 
devinrent que plus furieux; ils firent de nouvelles ex- 
cursions , s'adonnèrent au meurtre et au pillage, hasar- 
dèrent de pousser leurs dévastations jusques aux portes 
de Bruges et se rendirent maîtres du château dit Roegiers- 
brugge, dont ils passèrent les habitants au fil de l'ëpée. 
Le commandant Dauchy voulant venger tant d'hor- 
reurs , sortit de Bruges à la tête de. 600 hommes de 
cavalerie tt de 400 fantassins; il fut suivi de 2000 
Brugeois , Courtraisiens et Yprois, sous les ordres de 
George Picavet, capitaine et écoutéte de Bruges. 

Ces forces réunies assiégèrent le château de Hand- 
«aeme, qui fut pris le 8 Janvier et dont on égorgea la 
garnison. De là on prit position à Eessen et à Werken, 
pour empêcher les sorties de la garnison de Dixmude. 



(1) Wl. Coll. IV, 247. 



SS 

Ne trouyant aucun moyen d'en venir aux mains avec 
les Allematids , cette armée improvisée retourna dans 
ses foyers le 6 Février. 

Le 7 Avril , la paix fut conclue à Bruges entre la 
Flandre et l'Angleterre et entre ce pays et la France. 
Aussitôt la paix conclue le commerce reprit et l'on vit 
arriver en Flandre beaucoup de vaisseaux chargés de 
vin. Les garnisons de Dixmude et de Nieuport s'empa- 
rèrent de quelques vaisseaux et les conduisirent dans le 
port de celte dernière ville. Des bandes de brigands 
parcoururent en même temps toute la contrée et rava- 
gèrent ce qui était encore resté debout. Ceux de Winen- 
daele et des environs prirent les armes pour résister 
à ces pillages et firent prier les garnisons d'Ostende et 
d'Ouden bourg de venir les secourir. Les troupes sorties 
de ces deux villes rencontrèrent une bande de ces 
brigands près de Dixmude et les attaquèrent à l'im- 
provisle. Cinquante restèrent morts sur la place et 
beaucoup furent faits prisonniers. 

Le 17 Mai, ceux de Bruges, d'Ypres et de Courtrai 
prirent Içs armes sous le commandement de George Pi- 
cavet et d'Antoine Van Niejwenhove et allèrent camper 
au pont de Beerst , aux portes de Dixmude. Ils se re- 
tranchèrent si bien dans leur camp, qu'ils étaient à l'abri 
d'un coup de main. On ne voulait pas commencer le 
siège de la ville avant l'arrivée des Gantois qu'on atten- 
dait envain depuis six jours et qui finirent par ne pas 
venir. Ce retard porta la démoralisation dans le camp et 
les soldats s'adonnèrent à toutes sortes d'excès dans 
le métier de Furnes. Les Allemands voulant faire lever le 
siège , firent des sorties avec la garnison de Nieuport 
et se hasardèrent à pousser leurs excursions jusqu'aux 
portes de Bruges , où deux factions s'étaient déclarées , 



S4 

Tune, nommée de Monetanen, embrassait le parti de 
Maximilien, Taiitre, qui tenait avec les états pour le jeune 
duc Philippe, portait le nom de Philippinen. 

Les affaires en restaient là jiisqu*au 15 Juin , lorsque 
Daniel Van Praet vint attaquer le camp des Flamands 
devant Dizmude avec une armée beaucoup plus supé- 
rieure en nombre. Les Flamands prirent la fuite et 
auraient élé défaits complètement sans l'arrivée de Mes- 
sire Jean de Bruges, seigneur d'Espîerre, qui leur 
emmena à temps du renfort et fit tourner la victoire du 
cMé des Flamands. Trois capitaines et treixe soldats 
furent fait prisonniers (1). 

1490. 
La garnison de la ville ayant fait un butin consi- 
dérable dans la paroisse de Reninghe, en témoigna 
sa reconnaissance au Tout-Puissant en instituant une 
fondation de 42 livres de gros dans Téglise paroissiale 

de Dixmude (2). 

1492. 

Le 20 Janvier, vers trois heures du malin, Jean 
Denys el Meuken Bollaert, capitaines de Gand , traver- 
sèrent avec leurs soldats les fossés de Dixmude sur la 
glace, passèrent au fil de Tépée tout ce qui s'opposait 
à leur passage, entre autres Corneille Jooris, échevin du 
Franc (5), et se rendirent maîtres de la ville. Les ha- 
bitants qui ne voulaient pas payer une forte rançon 

(1) Chron, van f^laend» 

(^) Regist. Cotid. Voir aux piènes jastificaiÎYet. 

(3) Le tombeau d« Cornetlle ' loorU eiisU eaoom à IVstrémité d« 
chçBur do la Vierge; la fierté blancbe qui !• coiiTrA porte rioscriptimi; 
Hier licht Cornelü Joon'a F* Jacob» in zynen levane acepen van den f^ryen^ 
die overleei intjaer M CCCC en XCÎT, den Xï«n dach van ïauwe op êinfe 



55 

furent pillés et vexés 4e différentes manières. Â la nou- 

Telle de cette surprise , le comte de Nassau se mit en 

marche pour reprendre Dixmude, à la tête d'un fort 

détachement d'Allemands, Les capitaines gantois crai* 

gnant d'en venir aux mains , quittèrent la ville le 27 du 

même mois, emportant un riche butin et se dirigeant 

sur Gand enseignes déployées. Les Allemands ne furent 

pas moins exigeants que les Gantois qui venaient de 

partir et le comte de Nassau recompensa bien mal la 

fidélité que Dixmude avait montrée pour son prince. 

Arrivé à Gand, Jean Denys fut accusé par les autres 

capitaines de ce qu'il avait quitté Dixmude, à cause que 

cette ville pouvait servir de moyen pour obtenir du 

comte de Nassau une paix selon leur volonté. Denys 

prit la fuite pour échapper à la peine qu^)n lui préparait; 

repris bientôt après , il* fut décapité sur le marché au 

Vendredi (1). 

1497. 

Le duc Philippe accorde un délai pour le paiement 
des dettes Ae la ville. 11 Octobre (2). 

1502. 

Le 14 Janvier, le beîlli de Dixmude est déclaré non 

coupable par le grand conseil de Flandre de ce qu*il 

avait jugé un habitant du Franc , coupable de vol 

d^une vache, pourvu toutefois qu'il s'abouche avec le 

magistrat du Franc (5). 

1505. 

Une partie de la ville fut consumé par un incendie 
avec la maison-de-ville et la halle. Get incendie , qui dé- 



(1) Chron. van Plaend. 

(2) ArchÎT. de Dixmade. 

(3) Joêrb. van ékn Fryen, T. II , P. 139. 



86 
Iruisit plus de trois cents maisons, arriya le 17 ÀYrii. 
Selon Sanderus ce désastre attirait eu lieu en 1513. 

Lettres patentes du duc Philippe, par lesquelles il 
abolit les fautes et négligences commises par les tréso- 
riers de la ville, avec ordre aux commissaires nom- 
més ad hoc de clôturer les comptes de 1490 à 1502. 

14 Mars (1). 

1513. 

Les murs des fortifications à l'ouest de la ville sont 
démolis et la ville réduite à son ancienne enceinte. 

1515. 

Charles-Quint ordonne une contribution extraordinaire, 
qui fut levée au mois d'octobre 1517. Dixmude dut y 
contribuer pour sept escalius (2). 

1519. 

Sauf'Conduit donné par Charles-Quint à tous mar- 
chands, qui voudront se rendre à la foire de Dixmude, 
commençant le mardi avant la fêle de sainte Marie Ma« 
delaine. 14 Mars. Ces lettres furent confirmées par Al- 
bert et Isabelle , en Mars 1618 (5). 

Lettres de Charles-Quint par lesquelles la ville de 

Dixmude est autorisée à continuera lenir'une foire franche 

de trois jours , avec défense de molester, d'arrêter ou de 

détenir les marchands sept jours avant et sept jours après 

la dite foire (4). 

15S0. 

Requête du magistrat de Dixmude à messieurs les 



(1) Arch. de Dixmnde. 

(2) Sand. Ftand. illuat. T. I , P. 17. 

(3) Archif M de Dixmude. 

(4) Ibid. 



37 

chefs-trësoriers des finances, tendant à pouvoir conserver 
les munitions de guerre que le sieur Marage voulait faire 
transporter à Gravelines (1). 



155L 



Lettres patentes de Charles-Quint accordant un délai 
de six ans pour le paiement des rentes et autres charges 
de la ville. 8 Juillet (2). Pareilles lettres furent expé- 
diées plusieurs fois les années suivantes tant par Charles- 
Quint que par ses successeurs. 



1541. 



Octroi du souverain qui défend de tenir cabaret dans 
le rayon d'une demi*lieue de la ville (3). 



1543. 

La régence contracte un emprunt pour payer les 
arriérages des dettes de la ville (4). 

1548. 

L'évéque de Térouanne , François de Créquy , est reçu 
solennellement à Dixmude , et accorde à la demande du 
seigneur, du bailli, des bourgmestres et échevins de 
pouvoir célébrer la dédicace de l'église de Saint-Wicolas 
le mardi avant la fête de sainte Marie Madelaine, jour 
qui coïncide avec le commencement de la foire an- 
nuelle (5). 



(1) Arch. de Dixmq^e. 

(2) Ibid. 
(5) Ibid. 

(4) U>id. 

(5) Extrtit dM anc. registres deT^se. 



58 

1519. 

L'empereur accorde un nouteau dtiai pour le paiement 

des detlea de la yille (1). 

1S50. 

On a commencé à ériger des boutiques devant la 
maison de ville aux jours de* marché et peu après on a 
placé au marché aux bétes de petits piUeaux en pierre de 
taille pour y attacher les bêles k cornes* 

.1564. 

Philippe , comte de Bornes , amiral des Pays-Bas or- 
donna à plusieurs villages de fournir du bois pour les 
fortifications de Dixmude (2). 

1666. 

Le magistrat dTpres envoie le 20 Septembre une 
ordonnance à ceux de Dixmude pour éviter toute colli- 
sion entre les catholiques et les sectaires. Il stipule 
aussi comment on -pourra exercer la nouvelle religion et 
défend de tenir des prêches dans des lieux non autori- 
sés par le magistrat du lieu (o). 

1567. 

Entreprise pour la construction d'une chambre de 
conseil  la maison de ville (4). 

1578. 

Plusieurs personnes « dont les maisons avaient ét4 
démolies hors des portes pour la construction des for- 



(1) Arch. de DUmude. 

(2) Arch. de la commune de ZantYoorde, prêt dTpret. Voir 401 piioei 
jttStificatÎYef. 

(5) Arch. de Dixmude. (la flamand). 
(4)Ibid. 



59 

tificationa , demandent de pouvoir en rebâtir d'autres à 
l'intérieur de la TÎUe (1). 

Ordonnance de Philippe II, que les ecclésiastiques 
doivent comme les autres habitants contribuer dans les 
frais des nouvelles fortifications. 16 Janvier (2). 

L'circhiduc Matthias exempte Dixmude de logements 
militaires» 19 Novembre (S). 

1579. 

Octroi de Philippe II pour pouvoir bâtir sur une partie 
du cimetière de Téglise de Saint-Nicolas (4). 

Au mois de Mai on leva une contribution de 144 liTres 
parisis pour pourvoir aux frais des fortifications (5). 

Plusieurs personnes se sont imposé cette année une 

contribution hebdomadaire durant six à sept semaines 

pour la construction des fortifications* Leurs noms et les 

sommes données par chacun sont consignés dans uu 

petit livre intitulé: Voluntaire ommestellinghe achter 

stede van Dixmude, tot tmaeken van fortificatien in tjaer 

1579 (6)- 

1581. 

Au commencement du mois d'Avril, les Flamands, qui 
servaient sous le prince d'Orange et qui se trouvaient 
dans les environs de Bailleul et d'Arra^, ayant ^y pris que 
le général français Montagny les •recherchait avec une 
colonne de 3000 hommes , firent un mouvement vers 
la Flandre. La cavalerie française les trouva près de 



(1) Arch. de Dixmude. 

(9) Ibid. 

(5) Ibid, avecla tignatare autographe et le sceau de Tarchiduc. 

(4) n>id. 

(5) Ibid. 

(6) Ibid. 



40 
Dixmude, leur tua beaucoup de monde et les défit to- 
talement. 

Les états de Flandre résolurent le 25 Juillet d'impo- 
ser à quelques villes de nouvelles contributions pour 
subvenir aux frais de la guerre. Dixmude dut contribuer 
pour 1200 livres parisis (1). 

Le 14 Septembre, La Molle fit une tentative pour sur- 
prendre Dixmude; il fut repoussé vigoureusement , et 
quelques bourgeois furent tués aux portes. On ne put 
lui empêcher d*emmener les bétes à cornes qui paissaient 
dans les prairies des environs (2). 

Les étatâ de Flandre décident que tous les ouvrages 
extérieurs des fortifications seront à charge des états et 
tous les ouvrages intérieurs à charge de la ville. Cette 
décision est prise d'après Favis de l'ingénieur Hans 
Dunck, le 30 Octobre (3). 

Les états décident, le 16 Novembre, d'après l'avis de 
leur délégué , Jacques Gloribus et de l'ingénieur Hans 
Dunck, qu'outre les ouvrages en exécution, il faudra, 
pour compléter les fortifications , encore faire construire 
trois demi-lunes et une contrescarpe, que ceux d'Ypres 
et ceux du Franc contribueront chacun dans ces ouvra- 
ges pour la somme de deux mille florins et que le res- 
tant sera &* charge de la ville (4). 

1582. 

Le magistrat décide, le 25 Mars, de vendre les joyaux 



(1) Reaoluiie hoek van de vier rebelle leden der êtiOen van f^laenderen , 
MS. 
(S) f^laetneche Kronyke ^ door Ph, De Kempenare, P. 287. 
{l^Reeoluiiêhoek^m. 
(4) Ibid. 



41 
et Targeiiterie de Péglise de Saiol-Nicolas, pour achc 1er 
une provision de blé nécessaire aux habitants (1). 

Après la révolte qui eut lieu à Bruxelles au mois de 
Juillet , le duc d'Alençon envoya les troupes françaises 
sous ses ordres, dans les villes de Dixmude, de Dun- 
kerque et de Bergues-saint-Winoc; le reste de Tarmée, 
sous les ordres du prince d'Orange , prit position devant 
cette dernière ville, où le duc de Parme lui présenta 
bataille, sans que ses tentatives fusseut acceptées. 

1583. 

Les Français avaient résolu de se rendre maîtres ab- 
solus des villes d'Anvers, Bruges, Dixmude, Dunkerque 
et Termonde, et, de les livrer au pouvoir d*Alençon. 
Celui-ci voulut se justifier de celle entreprise téméraire 
en rejetant la culpabilité sur les Anversois; cependant, 
aucun doute ne peut exister sur la mauvaise intention 
d'Alençon , puisque les garnisons de Dixmude , de Dun- 
kerque et de Bergues-sainl-Winoc en voulurent plusieurs 
fois aux habitants de ces villes, qu'ils vexèrent par leurs 
prétentions, en les accablant même par des voies de 
fait (2). 

Après s'être emparé d'Ostende, Alexandre Farnèse 
vint mettre le siège devant Dixmude , qui capitula le 
dernier jour de Juillet^ voici les conditions' de celte 
capitulation : 

1** Les capitaines , o£Biciers et soldats sortiront de la 
ville avec leurs femmes et enfants , avec leurs armes , 
épées et dagues et tout leur bagage. 

2** Il ne sera fait aucun mal aux malades et blessés , 



(1) Arch. de Dixmude. 

^2) Stradi, De bel. Belg, t. ii, P. 889 et 291, et Chron. t>an FUund. 

AiTNALBS. — Tome IF'. 3 



42 

qui ne sont pas en état de quitter la ville; ils pour- 
ront y rester jusqu'à ce qu'ils soient complètement 
guéris. 

3"* Les bourgeois qui voudront partir avec la garnison 
seront libres d'emporter leurs biens. Il leur est accordé 
un délai de sii semaines pour vendre ou transporter 
leurs meubles , et six mois pour la vente des immeubles. 

4" Quant aux oourgeois qui voudraient rester, son 
Altesse leur pardonne leurs fautes et offenses commises 
quelles qu'elles puissent être. 

5* Pour la garnison, il n'en sera placé à l'avenir 
qu'autant qu'il en faut pour le plus grand soulagement 
des bourgeois. 

Fait au camp devant Dixmude, le dernier Juillet 
158S (1). 

Cette capitulation avait été signée après un siège de 
quelques jours. Farnèse ne se voyant pas en état de 
livrer assaut à cause de l'infériorité de ses troupes, 
résolut de couper toute communication aux assiégés. Il 
fit construire un fort le long de la chaussée de Bruges 
et y mit 600 piétons et 200 cavaliers avec huit pièces 
de canon. Il donna le commandement de ce fort à An« 
toine Grenet , seigneur de Werpe , commandant de la 
ville de Courtrai. Le capitaine, Charles de Luna, vou- 
lant introduire dans la ville un convoi de vivres, soutenu 
par 2S0 hommes de cavalerie et de 500 fantassins, fut 
battu complètement et les cinq cents chariots chargés 
de vivres et de munitions tombèrent au pouvoir du duc 
de Parme (2). 



(1) Arch. de Bismude, et Strada T. ii , P. 303. 

(2) Lambio, Beleg van Ypw* 



43 
Le 26 Octobre, Alexandre Farnese, campé devant 
Eecloo, stipule ce que les Dixmudois devaient donner 
aux soldats , qui tenaient garnison chez eux (1). A la 
fin de Décembre , il ordonna à ceux qui professaient la 
religion reformée , c'est-à-dire à la moitié des habitants , 
de quitter la ville , et il employa tous les moyens pour 
rétablir la religion catholique (2). 

1584. 

La disette était si grande , qu'on vendit un ciboire et 
des calices de l'église paroissiale , afin d'acheter des 
grains à Ostende (3). 

1588. 

Philippe, roi d*£spagne, accorde un délai pour le 
paiement des deux tiers des dettes de la ville. 17 Février. 
Avec le grand scel en cire rouge (4). 

Alexandre Farnèse, instruit de l'arrivée d'une flotte 
espagnole sur les côtes de Flandre , arriva à Bruges le 
8 Août, et se rendit delà à Dixmude , pour se mettre à 
la léle des troupes qui devaient se rendre à Dunkerque, 
pour soutenir la flotte contre les Anglais, Farnèse avait 
compté trouver la flotte à Dunkerque le 12, et lorsqu^il y 
arriva, les Anglais l'avaient déjà défaite (5). 

1596. 

Dixmude fut forcée de contribuer pour beaucoup dans 
les dépenses occasionnées par l'archiduc Albert , pour 
assiéger Ostende. 



(1) Arcb. de Dixmude. 
(3) Chron. van f^ïaend. 

(3) Arch. de BivDode. 

(4) Ibid. 

(5) Chron.van Flamtd. 



44 

15«7. 
On dépensa , cette année , pour les fortifications , une 
somme de 15431ÎTres, 5 sols (1). 

1608. 

Le capitaine espagnol , Balthazar Hortigosa , comman- 
dant de Dixmude, mourut le 26 Février. Sa pierre 
sépulcrale se trouve dans le chœur de la Vierge. 

1600. 

Le seigneur de St-Greorges est receveur héréditaire de 
Fespier de Dixmude (2). On prélevait dans cette ville un 
autre droit, nommé Cens et Varckenesse de Dixmude (3). 

1600. 

On demanda aux administrations de Ylasloo et de 
Merkem, des palissades pour les fortifications (4). 

1601. 

Le capitaine Balthazar Bezerra» commandant de la 
ville, mourut le 1 Juin. Balthazar Merenda lui succéda. 

On décrivit cette année les cours d'eau de la ville. Le 
livre qui contient cette description, est intitulé: Dû 
naervolghende zin de conduyten ende waterloopen van 
der steile van Dixmude. Il y est fait mention de dix 
ruisseaux {beken) qui sont souterrains à la ville (5). 

La tour de l'église fut incendiée par la foudre (6). 



(1) Arch. de Dixmade. 

(3) Clerck, Op het leen recht. 

(3) Messager des sciencet, année 1840, p. 297. 

(4) Arch. de Dixmude. 
(5)lbid. 

(6) Sand. F/. Olust. 



45 

1604. 

Albert et Isabelle accordent un délai de trois ans 
pour le paiement des rentes à charge de la ville (1). 

Le 7 Avril , Marie de Sacquespée, dame deDixmude» 
vend à Vincent de Heere , 36,000 briques, ^à prendre 
du vieux château en ruines, silué près de la ville , à cinq 
florins le mille, pour en bâtir la taverne la Couronne, 
hors de la porte, près le Haut-pont (2). 

1606. 

Octroi des archiducs Albert et Isabelle pour pouvoir 
lever une somme de 1200 livres de gros, pour le réta- 
blissement de la chaussée hors la porte du nord, et de 
pouvoir percevoir un droit sur les chariots et les che- 
vaux pendant six ans. Le 14 Avril, avec le sceau des 
archiducs en cire rouge (3). 

1607. 

Le comte de Busquoy , général de Tartillerie , ordonne 
de faire transporter à Nieuport toute Tartilierie qui se 
trouve, à Dixmude. La régence s'y oppose et le munî- 
tionnaire de Tartillerie répond que toute Fartillerie a 
été achetée et payée aux frais de la ville (4). 

La foudre détruit de nouveau la flèche de la tour de 

l'église (5). 

1608. 

L'historiographe des Pays-Bas , J.-B. Gramaye, visite 
les archives de la ville le 21 Septembre (6). 

(1) Arch. de Dixmude. 

(3) La quittance aux archives. 
(5) Arch. de Dixmude. 

(4) Ibid. 

(5) Sand. FU iUusK 

(6) Arch. de Dixmude. 



46 

Ï610. 

Un traité ou hanse est conclu entre les villes dTpres 
et de Dixmude. Ce traité concerne surtout le droit d*issue 
et les successions. 22 Mars (1). 

1611. 

Pareil traité fut conclu entre Dixmude et Bruges, le 
1 Août (2). 

Les archiducs accordent à la ville la perception de 
4 sols pour chaque bateau , et 2 sols pour chaque nacelle 
qui naviguera dans les eaux de la ville, 3 Septembre (3). 

1612. 

Octroi pour pouvoir rebâtir les maisons de la ville , 
détruites pendant les dernières guerres. 5 Juillet (4). 

1614. 
' Octroi de ne pouvoir faire aucun négoce ni métier 
dans le rayon d'un quart de lieue dans la banlieue de la 
Tille , dans la direction du Franc de Bruges. 30 Juil- 
let (5). 

1619. 

Contrat passé pour la construction de quelques fortifi- 
cations avec Tavis de Jean Van Heede , commis des for- 
tifications de la ville de Bruges (6). 

Chrétien Druvœus , abbé de Saint-Nîcolas à Furnes , 
envoie, à la demande du magistrat de Dixmude, quel- 
ques moines de son abbaye pour enseigner lès humanités 



(1) Arch. de Dixmude et V Placaei hoeh^ j^, 645. 

(2) Ibid. 

(3) Archiv. de Dixmude. 

(4) Ibid. 

(5) Ibid. 

(6) Ibid. 



47 
dans cette ville. Ces moines recevaient une pension 
annuelle du magistrat (1). 

1653. 

L'on construit une nouvelle prisoa , qui existe encore 
actuellement k côté de la maisonnie-ville, et Ton entoure 
les fortifications d'une rangée dSarbres. 

1656. 

he magistrat donne des statuts pour l'école des filles 
orphelines, laquelle a été construite celle année. Dame 
Catherine De Coslere est la fondatrice de celle maison , 
d'après ce qui est dit dans ces statuts. 6 Mai (2). 

Le 50 Juin , une hanse fut conclue entre la ville de 
Di^mude et le pays du Franc , concernant le droit d'is- 
sue (5). 

1650. 

Le roi d^spagne, Philippe, donne la permission de 

pouvoir lever une taxe sur les habitants , afin de pour* 

voir à l'entretien de seize soldats à charge de la ville. 

9 Juin (4). 

,1641. 

Le roi Philippe permet la levée de plusieurs impôts , 
entre autres de 5 sols pour chaque livre de tabac > de 
4 sols pour chaque peau de bœuf et de 3 sols pour toute 
peau de vache qu'on fera entrer en ^ille (5). 

Le droit de pèche d'une partie de Flsère appartenait 
au seigneur de Ghislelles. Cette pêche était un fief relçr 
vaut de cette seigneurie, et appartenant, en 1641, à la 



(J) Chron, Si-Ntcolai MS, 

(2) Arcli. de Dixraude. 

(5)Ibid. yplacœthoeh, p. 653. 

(4) Arch. de Dixmude. 

(5) Ibid. 



48 
famille Affaitatis. Voici comment parlent les lettres ac- 
cordées pour ce fief: 'S heeren van Ghistelle visschery 
te Nieuwendamme , beginnende te Nieuport voor de 
haven ende haer bestrekkende door Nieuwtndamme voor 
by de stede van Dixmude, door de Hooge Brugge in de 
rivière, genaemt de Izere, tot eenen ronden pitte, staçnde 
in de havene van den voornoemde Izere. Deux poteaux 
en pierre de taille portant les armes de Ghislelles avec 
ceux delà seigneurie de Nieuwcappelle , dont était alors 
en possession Jean de Noisilles, seigneur d*Isenghien, 
indiquaient les limites de cette pèche. On aperçoit 
encore aujourd'hui un des poteaux le long du canal, vis- 
h-vis la paroisse de Sint-Jacobs-Capelle; il porte les 
armes de Ghistelles et de Affaitatis. A ce droit de pèche 
était attaché celui de pouvoir percevoir cinq escalins 
parisis pour chaque bateau qui naviguait dans cette 
partie du canal. Tous ces droits furent confirmés vers 
î622 par Fempereur (1). 

1646. 

Les Hollandais prirent Dixmude au mois d^Octobre. 
1647. 

L'archiduc Léopold fit son entrée à Bruxelles au 
mois d'Avril , comme gouverneur général des Pays-Bas, 
Il ne tarda pas à. se mettre en campagne, assiégea 
Armentières , qui se rendit après une petite résistance. 
Il prit ensuite Gomines et Lens, et apprit durant le siège 
de Landrecies, que les Français, sous les ordres du ma- 
réchal de Gassion, assiégeaient la Bassée, et que le 
maréchal de Rantsau était aux portes de Dixmude. 

L'armée française, en se rendant devant Dixmude, 

(1) Arch. de la maison de Ghistellei. 



49 
traversa la châtellenie de Furnes , pillant tout ce qu'elle 
trouvait. Toutes les maisons aux environs de Dixmude, 
furent détruites et démolies. On en fit servir les maté- 
riaux h la construction des barraque? pour le service 
des assiégeants. Après un siège de huit jours, la ville 
se rendit , le 13 Juillet. Les Français se mirent aussitôt 
h réparer les fortifications; ils abattirent tous les arbres 
pour en faire des palissades. 

L'archiduc , après s'être rendu maître de Landrecies-, 
se dirigea sur la Bassée, assiégée par Gassion. DeRant* 
sau , qui , depuis seize jours , occupait Dixmude , voulant 
faire reculer l'armée de l'archiduc , fit semblant d'aller 
assiéger Nienport et vint avec son armée devant cette 
place, le 28 Juillet; il s'empara de la redoute , dite Dut- 
ve/shooruy et du fort de Nieuwendamme. Les Espagnols 
de leur côté envoyèrent un renfort de troupes à Nieuporl. 
De Rantsau apprenant que Gassion était entré dans la 
Bassée, fit camper ses troupes depuis le Duivelshoom 
jusqu'à Schoorebeke. Ce campement dura jusqu'au 2 du 
mois d'Août. Les Français avaient détruit avant leur 
départ les forts de Nieuwendamme et de Duivelshoom. 

Pendant que Lens était assiégée par le maréchal de 
Gassion, l'archiduc envoya le 29 Septembre, le marquis 
de Fonderai! avec 5000 hommes pour s'emparer de Dix- 
mude. Il se rendit maitre du Haut-pont et de la demi- 
lune qui défendait ce passage, pendant que le marquis 
de Garracena fermait toutes les issues de la ville. La 
garnison française qui y était enfermée, était forte de 
3060 hommes. De Rantsau voulant faire lever le siège, 
vint le 11 Octobre avec 15,000 à Loo, où il campa. 
Le 15, il se dirigea sur le fort de la Enocke, et voyant 
l'impossibilité de faire lever le siège , il retourna à Loo. 
Dixmude capitula trois jours après et les Espagnols la 



50 

fartifièrent. Les Français restèrent li Loo jusqu'au 5 No* 

vembre et quittèrent cette Tille, aprèa l'aToir complète^ 

ment dévalisée (1). 

1658. 

Après 8*étre emparé de Fumes « le maréchal Turenne 
se présenta devant Dixmude, qui n'était défendue que 
par 400 hommes. Après quelques négociations , la vilie 
capitula le 4 Juillet. 

Le 8 du même mois , Turenne ordonne aux bourgmes- 
tre et échevins de payer au maréchaKdes-logis général 
de Fermée, le S' de Hauierive, la somme de 2000 livres» 
pour les soins qu'il a pris à négocier la capitulation. Cet 
ordre est daté du camp devant Dixmude (2). 

Le 31 Juillet, Turenne ordonne , k la requête du ma- 
gistrat de Dixmude, que la moitié de Timpôt mis sur la 
bière , appartiendra au S' de Hauterive , maréchal-des- 
logis de Tarmée, jusqu'à son entier paiement de 3000 
francs. Daté du camp devant Nieuport, et scellé du 
petit cachet de Turenne (S). 

Ce ne fut que le 24 Décembre que Turenne signa k 
Tpres les points proposés lors de la capitulation. Le ma* 
gistrat soumit ces points h la signature du maréchal (4). 



Dixmude resta au pouvoir des Français jusqu'au traité 
des Pyrénées. Par Tarlicle xl'vi de ce traité , la France 
rend à l'Espagne les villes dTpres, Audenaerde, Dix' 
mude, Furnes, arec les forts de la Fintelle et de la 



(1) D'après un HS. eontompontio. La etpitaUtioB te tionvf aiu ar^M* 
▼•9 4« Dixmaiia. 

(9) Arch. de Diziniide. 

(3) Ibid. 

(4) Ibid. 



51 
Knocke, Heryille, Menin et Gommines sur la Lys, atec 
les appartenances et annexes. 

La trêve qui précéda le traité des Pyrénées, ne fut pas 
toujours bien observée. La garnison de Dixmude s'était 
emparé de plusieurs chariots chargés de grains i qu'on 
conduisait de Bruges h Nieuport ; malgré toutes les repré- 
sentations qui furent faites , les Français vendirent les 
grains, les chariots et les chevaux, sous prétexte qu'on 
n'avait pas demandé de sau^conduit pour ce transport. 

Les fortifications et les portes de Dixmude furent dé- 
molies après la conclusion du traité des Pyrénées , et 
depuis elle ne fut jdus en état de soutenir de long siège. 

1660. 

Les Français ne quittèrent Dixmude qu*au mois de 
Février 1660 , après le inariage de Louis XIV , avec la 
fille de Philippe lY : les Flamands ne furent paa trop 
, satisfaits de leurs nouveaux maîtres, qui les vexèrent par 
toutes sortes d'exigences. Le 13 Mars, on reçut la nou- 
veile qu'on devait célébrer solennellement, le 18, par 
des fêtes et des réjouissances, la conclusion de la paix. 

1665. 

Le gouverneur des Pays-Bas -visita en cette année 
la ville de Dixmude, en retournant de Nieuport et d'Os- 
tende, où il s'était rendu pour inspecter le port. 

1667. 

Le 22 Décembre, il arriva à Dixmude deux régiments 
d'infanterie , et six compagnies de cavalerie , pt>ur la 
défendre contre les Français , qui lui avaient imposé une 
contribution de guerre de 1200 livres de gros, sous 
peine d'incendie en cas de refus (1)» 



(1) CArofi. «OH FUnnS. 



52 

16T1. 

Le gouverneur des Pays-Bas , comte de Monlerey , 

arriva à Dixmude le 5 Août, et ordonna de mettre la 

TÜIe en état de soutenir toute attaque de l'ennemi. I! 

fit démolir Tabbaye de 's Hemelsdael , pour Pincorpo- 

rer dans les fortificatioûs qu'on devait ériger sur son 

emplacement (1). 

1672. 

Un incendie arrivé par accident, détruisit la tour de 
l'église , le 12 Janvier (2). 

1674. 

Un détachement de la garnison fut envoyé au château 
ddWynendaele, pour contenir les brigandages des Fran- 
çais qui parcouraient le pays. 

1677. 

Après les sièges de Cambrai et de St-Omer, l'armée des 
alliés , commandée par le prince d'Orange , et forte de 
56,000 , entra dans la Flandre , et prit garnison dans 
diiférenles villes. Dixmude en reçut une partie. 

Le marquis d'Ossera , qui avait ravagé les environs de 

Bruges, arriva le 17 Aoât avec son armée, forte de 

10,000 hommes, devant Dixmude ; il choisit son quartier 

général à Gaeskerke, et se proposa de piller la ville, 

mais ayant appris que les habitants avaient caché tout 

ce qu'ils possédaient , il rançonna tout le métier de 

Fumes (S). 

1678. 

Les biens des hospices du bureau de bienfaisance et 



(1) Jnnales de la Soc. d*Emul. T. II, P. 195. 
(3) Sand. FUmd. iÜHêt. 
(5) Chr<m. van Hoênd, 



53 

de l'église furent confisqués durant tout le temps que 

dura la guerre (1). 

1680. 

La société de Sl-Sébastien invita toutes les sociétés à 
lare de la Flandre à une grande fête. Vingt-sept socié- 
tés répondirent à cet appel, et la fête eût lieu le 20 
Octobre. Ceux de Furnes remportèrent le premier prix, 
consistant en un arc d'argent du poids de quinze 

onces (2), 

1681. 

On plaça Torgue dans Téglise paroissiale; une seule 

personne y M. Pierre Van de Poorle, contribua pour la 

somme de 200 livres de gros, dans les frais qu*occasionjia 

cette construction. 

1683. 

Après la prise de Gourtrai , les Français s'emparèrent 

de Dixmude le 10 MoTembre, après un siège de deux 

jours (S), 

1684. 

Le 10 Janvier, le maréchal comte Monlbrun sortit 
de Dixmude à la tète de 4000 hommes, il s'était fait 
précéder d'un trompette porteur de lettres adressées au 
magistrat du Franc de Bruges pour le sommer de payer 
une certaine somme comme contribution forcée. Le 
maréchal arrivé à Jabbeke, y trouva deux bourgmestres, 
deux écbevins et un greffier du Franc, qui promirent 
de lui payer 100,000 florins en trois paiemeuts , avant 
le mois de Septembre. Le maréchal Humières, qui se 
trouvait alors à Lille, ne voulut pas ratifier cet accord. 



(1) Arch, de Dixmude. 

(9) Ibid. 

(S) Chr. van Vlamd. 



54 

il prétendit qu'on payerait 150,000 florins avanl la fin 
de Tannée, sous peine d'incendier tout le territoire du 
Franc (!)• 

Le même comte de Montbrun , lieutenant-général pour 
le roi de France, dans le gouvernement de Flandre, 
défend, le 22 Avril, aux troupes françaises d'entrer 
dans Dixmude sans montrer leur passeport, et de de- 
mander aux habitants quelques rafraichissements (2). 

Le roi de France , désirant la paix , envoya à la Haye 
le comte d'Avaux et fit proposer aux états une trêve de 
25 à 50 ans ,. qu'il désisterait de son droit sur le comté 
d'AIost , à condition qu'on lui céderait la ville de Luxem- 
bourg avec ses dépendances et les villes de Dixmude et 
de Gourtrai dont on démolirait les fortifications. 

Les états , après mûre réflexion , et intimidés par le 
convie d'Avaux , consentirent à une trêve de vingt ans. 
Elle fui conclue à la Haye le 29 Juin 16S4. L'article nt 
dit que , si dans six semaines le roi catholique agréait 
celle trêve, la France lui restituerait Gourtrai et Dix- 
mude , après qu'elle en aurait fait abattre les murailles 
et les fortifications (5). Gelte trêve fui définitivement 
conclue par le traité de Ratisbonne, le 15 Aoilt suivant, 
et publiée en Flandre au commencement d'Octobre. 

Les Français démantelèrent Dixmude et Gourtrai , et 
construisirent le fort de Knocke , où ils mirent une forte 
garnison^ 



La ligne d'Augsbourg , les prétentions de la duoliesse 
d*Or}éans sur la succession de son frère , à laqudle eHe 



(1) Chnm. tan Vlaend. 

(2) Arch. de Dixmude. 

(3) M4m. de Neny , T. i, P. 13S. 



55 
avait renoncé y la protection que Louis XIY accordait 
au cardinal de Furstenberg , pour la dignité d'électeur 
de Cologne, et enfin Tinvasion du prince d'Orange en 
Angleterre, où il détrôna Jacques II, son beau-père, 
furent les causes principales qui rallumèrent la guerre. 



1689. 

Ce ne fut cependant qu*en 1689 que la guerre s'étendit 

en Flandre. Les Français s'étaient emparé de Djxmude, 

mais ils la quittèrent à rapproche de lliiver de l'année 

suivante (1). 

1090. 

Le maréchal de Luxembourg inspecta les fortifications 
de la ville au mois de Septembre, et les troupes se reti- 
rèrent en France, pour y prendre leur quartier-d'hiver 
au mois d'Octobre suivant (2). Cependant on conserva 
dans les différentes villes de Flandre un corps de 60,000 
hommes pour protéger les ouvriers qui travaillaient sans 
relâche aux fortifications de Dixmude , de Courtrai et de 
Furnes durant tout Thiver. Le commandant d'Avejan fut 
gouverneur de Dixmude pendant toute cette année (3). 

1691. 

Le 4 Octobre on fit un pont de bateaux derrière la 
cavalerie de la droite , près du quartier général (à Dein- 
ze), afin de faire passer le lendemain huit bataillons qui 
allaient occuper les postes de Dixmude et de Furnes. 

Le 8 Octobre, toutes les troupes du roi ont été can- 



(1) Ferreol Loo. Chnm. B9lg. 

m Ibidp 

(5) Ckron. wm Vlatnd. 



56 
tonnées depuis Courirai jusqu'à Dixmude et Furnes (I). 

1692. 

Le comte Pierre Thesauro, seigneur de Fossano en 
Piémont, remarquant dans son fils Jean-François un 
mauvais naturel , lui conseilla de quitter son pays et lui 
acheta un drapeau dans le régiment du marquis de 
Magalotti , nommé ensuite Royal-Italien , au service de 
France. En 1692, ce régiment se trouva en quartier- 
d'hiver à Dixmude , où le comte Thesauro se maria à 
Brigitte Petyt. Il partit au mois de Mai avec son régiment 
et ne vit plus jamais son épouse. Retourné en Piémont, 
il mourut à Plaisance , laissant ses biens à ses enfants 
naturels et son droit d'ainesse è son frère Antiforte pour 
sa vie durant. Ce mariage fut l'origine du fameux procès, 
qui dura pendant 24 ans et qui fut gagné à Turin le 
15 Septembre 1764 , par le fils issu du mariage du comte 
Thesauro avec Brigitte Petyt (2). 

1692. 

Le roi d'Angleterre , Guillaume III , s'empara le 1 Sep- 
tembre de Dixmude, mais le général Boufflers ayant 
repris Furnes le 28 Décembre, avec seize escadrons 
de cavalerie et vingt bataillons d'infanterie , les alliés 
quittèrent spontanément Dixmude. 

1693. 

Le 10 Janvier, Boufflers y entra et en fit augmenter 
les fortifications. De cette manière, la Flandre était à 



(1) Journal des mouvemenh ei campemenfê de Varmée du roi «» Flandre, 
e» 1691. Lille, 1691. 

(2) Voir V Abrégé hüiorique du procèe de Jean^FranÇoie Tkeeauro^ 
eouienu etUre le» comtee Jntiforie et Muédé à Foaeano «• Piémùmi* 
Imprimé à Tprei, chez J.-F. Moerman. 



57 
couvert de ce côté-là. Cependant les Français, ayant 
besoin de leurs troupes , firent démolir autant que possi- 
ble les fortifications de Dîxmude et de Gourtrai , au mois 
de Juillet, et firent augmenter celles de Furnes et de 
Dunkerque, pour s'opposer à la flotte anglaise (1). 

1694. 

Le marquis de la Valette, lieutenant général des 
armées du roi, commandant de Sa Majesté depuis 
l'Escaut jusqu'à la mer, prend sous sa protection la ville 
de Dixmude. Donné à Dixmude le 6 Mai (2). 

Le marquis de Boufflers accorde aux habitants une 
sauve-garde. Donné à Lille le. 7 Mai (3). 

Le prince Maximilien de Bavière prend sous sa pro- 
tection les Dixmudois. La lettre qu'il leur donna à ce 
sujet est datée du camp d'Hooglede , le 8 Septembre (4). 

Henri de Nassau , seigneur d'Auverkerque , général au 
service de S. M. le roi d'Angleterre , donne une sauve- 
garde datée d'Handsaeme , le 18 Septembre (5). 

Les alliés avaient mis à Dixmude une garnison de 
2000 hommes dès le départ des Français; cette garnison 
changea de temps en temps selon les circonstances. Elle 
ne fut cependant jamais diminuée , car c'était de ce 
point qu'on voulait diriger sur Furnes et Dunkerque une 
armée pour surprendre ces villes en même temps qu'elles 
seraient attaquées par l'escadre anglaise. 



(1) Chron, van yiaend. 
(3) ArchiT. de Dixm. 

(3) Ibid. 

(4) Ibid. 

(5) Ibid. 

Ahkalbs. — Tome IV ^ 



58 

1695. 

Le 9 Juin, le roi d'Angleterre envoya le duc de 
Wurtemberg avec un détachement de troupes pour 3'em- 
parer du fort de Knocke. Il attaqua 200 dragons Fran- 
çais qui fesaient la garde sur les digues de l'Isère et les 
mit eu fuite après un combat opiniâtre. Le comte de 
La Motte , qui commandait la garnison de Dixmude , 
envoya du renfort aux Français enfermés dans le fprt , 
mais le duc de Wurtemberg les força de rebrousser 
chemin et éleva quelques batteries. La garnison de Dix- 
mude envoya plusieurs fois des troupes pour détruire 
ces ouvrages, sur lesquels on avait placé deux pièces, 
de canon; elle coupa aussi les digues de l'Isère pour 
intercepter toute communication avec les alliés, qui 
jetaient des ponts volants sur celte rivière. 

Le 32 du même mois, les Français firent une sortie 
du fort et firent quelques prisojeiniers. Le duc de Wur- 
temberg voyaat qu'il lui étail impossible d'attaquer 
le fort sans risque d'échouer dans son entreprise , levi^ 
le siège dans la nuit du 26 au 27. La Motte envoya 
quelques troupes pour importuner Varrière-gard^ des 
alliés (1). 

Le maréchal Villçroy , qui commandait une armée de 
cent mille hommes, employa toutes les ruses de la 
guerre , pour réduire dans la Flandre la petite arqiée du 
prince de Yaudemout , qui sut échapper à tous ces stra* 
tagêmes par une retraite aussi sagement concertée que 
promptement exécutée. Le roi d'Angleterre , lors de son 
mouvement sur Boulogne, envoya le général Danois EUen- 



(1) Chr, tan FUtend. 



Ö9 
berger avec douze bataillons d'infanterie et quelques 
escadrons de dragons pour s'emparer de Dixmude , qui 
fut forcée d'ouvrir ses portes. Villeroy crut le moment 
opportun pour surprendre cette paflie de Tarmée alliée, 
et se rendit en toute hâte devant Dixmude , où il arriva 
le 18 Juillet. Ellenberger avait, dès son entrée dans la 
ville, fait venir beaucoup de pionniers pour travailler 
aux fortifications , qui n'étaient construites qu'en terre. 
Villeroy fit ouvrir la tranchée le 26 du même mois et 
donna le commandement du siège k Montai. Le général 
Ellenberger donna d'abord des signes d'une résistance 
opiniâtre, il renvoya toutes les femmes, qui furent mal- 
traitées par l'ennemi , et fit prendre les armes aux bour- 
geois et aux pionniers ; mais soit trahison , soit lâcheté , 
sans que les assiégeants eussent pratiqué aucune brèche , 
sans qu'ils eussent préparé ni même tenté aucun assaut 
et lors qu'ils avaient seulement tiré 50 bombes, Ellen- 
berger rendit la ville par une capitulation déshonorante, 
les Français, contre les stipulations de la capitulation, 
firent déposer les armes à la garnison, forte de 4046 hom- 
mes , et la firent prisonnière. Les pionniers furent déva- 
lisés et renvoyés après avoir subi de mauvais traitements. 
Ceci arriva le 27 Juillet. Le roi d'Angleterre, qui atta- 
chait une grande importance à la conservation de Dix- 
mude, parce qu'il pouvait arrêter sur ce point les Fran- 
çais, l'avait fait amplement approvisionner; il livra 
Ellenberger à un conseil de guerre , qui le condamna 
à avoir incontinent la tête tranchée. Cette exécution eut 
lieu à Gand, le 30 Novembre de cette même année (1). 



(1) Bewez, T. vi; Chr9n. van Flaend. ef Schóutêburg^ dêt SederL 



60 

1696. 

Au mois de Mars, le général Fagel se tenait avec 
5000 hommes le long du canal de Dixmude , pour tenir 
têle aux généraux français Montai et La Motte et pour 
couvrir les pionniers qui travaillaient aux fortifications 
à Schoorebake. Villeroy élait campé à Winendaelej il 
leva son camp le 18 Septembre , et échelonna son armée, 
forle de 35,000 hommes,' de Wacken, où était Tatle 
droite, jusqu'à Dixmude, extrémité de Taîle gauche. Il 
laissa dans cette ville cinq bataillons d'infanterie et six 
escadrons de cavalerie (1). 

1697. 

La paix signée à Ryswyk le 20 Septembre 1697, mit 
fin à la guerre , et fit rentrer Dixmude sous la domina- 
tion espagnole , d'après l'article ix , où il est dit que le 
Roi Très-Chrétien fera restituer à Sa Majesté Catholique 
toutes les villes, places, forts, châteaux et postes que 
ses armées ont ou pourraient avoir occupés jusqu'au jour 

de la paix (2). 

1700. 

Il se trouve aux archives de Dixmude beaucoup d'oc- 
trois de la fin de ce siècle , donnés par les souverains 
pour pouvoir Jever des impôts sur la consommation des 
denrées, sur le droit de barrière etc. 

1705. 
S. M. exempte l'hôpital de Dixmude du pain d'abbaye, 



(1) Histoire de la baronnie d'Ingehnunater, Voir AnnàUê de la Société 
<|\E:ifiif/.T.lI,P.43. 

(3) TraiU de paix. La Haye, 1697. 



61 
que Christine De Marez avait droit d'y percevoir. 2S 
Mar3 (1). • 

1708. 

Au mois de Juillet , le général Barwyk , sous les ordre» 
du duc de Bavière, qui était au service de France , par- 
tagea un corps de 3000 hommes dans les places d'Ypres , 
de Lille , de Furnes , de Dixmude et dans le fort de 
Knocke, laissant le centre de son armée à Haubourdin, 
à une lieue de Lille, sous les ordres du marquis de 
Hautefort (2). 

Au mois de Septembre les alliés jetèrent des ponts sur 
le canal de Nieuport, pour communiquer ainsi avec 
Oslende, où se trouvaient les vivres des Anglais. On fit 
passer sur ces ponts 600 chariots non chargés, sous 
l'escorte de 4400 hommes, et Marlborough, pour couvrir 
le convoi qui revenait chargé de vivres , envoya à Dix- 
mude le général d*£lf$ avec six bataillons, qui furent 
bientôt suivis d'un renfort d'autres troupes d'infanterie 
et de cavalerie. Quelques jours plus lard, le 28 Septem- 
bre, les alliés, sous les ordres du général Webb, rem- 
portèrent une victoire signalée à Winendaele. Les Fran- 
çais ayant voulu se rendre maitres du convoi dont noua 
venons de parler , furent complètement battus. 

Lorsqu'au mois d'Oclobre suivant les Français voulu- 
rent se frayer un passage kLeffinghe, Marlborough envoya 
un détachement de son armée à Dixmude pour garder 
cette ville et empêcha toute communication avecOstende. 
Quelques semaines plus tard, le général Cadogan attaqua 



(1) Arcb. de Dixmude. 

(2) Voir Chron. pan Haend, et Thistoire de Dewei. 



62 

le fort du Haut-pont, et l'emporta après un combat de 
trois heures (1). 



1710. 

On bâtit une partie de la maison de vihe avec la 

petite tour (2). 

1713. 

Par le traité d'Utrecht, conclu le 11 Avril, le Roi 
Très-Chrétien cède aux Etats généraux, en faveur de la 
maison d'Autriche , la \ille de Furnes et le Veurne- 
Ambachl, y compris la généralité des huit paroisses et 
le fort (le la Knocke , les villes de Loo et de Dixmude 
avec leurs dépendances, et beaucoup d'autres localités 
de la Flandre, Le Roi Très-Chrétien fera remettre aussi 
tous les papiers et documents qui concernent les lieux 
cédés. 

Le 28 Septembre , la régence conclut un accord avec 

un certain Ignace De Cock , pour refondre 24 cloches 

du carillon (3). 

1714. 

Le traité de paix signé à Rastadt le 6 Mars, décida 
que Dixmude et les autres localités cédées par le traité 
d'Utrecht à la maison d'Autriche , lui seraient livrées 
dès que le traité de Rastadt serait ratifié. 

1722. 
Antoine Bernard, fondeur de cloches, conclut un 
arxord avec la régence pour la fonte de la grosse cloche 
et pour dix-huit clochettes du carillon (4). 



(IJ Voir Chron, van f^laend, et l^hietoire de Dewez, 
(^) Arch. de Dixmude. 
(o) Ibid. 
(4) Ibid. 



63 

1727. 
On recreuse la partie du canal âituée entre les ponts 
du nord et de l'ouest (l). 

Bixmude exemptée du droit de timbre (2). 

1731. 
Construction de la partie ouest de la maison-de- 

YÎlle (3). 

1757. 

La foire aux chevaux est refnise au premier mardi de 

Juillet (4). 

1744. 

Après la prise dTpres , une partie de l'armée fran- 
çaise se relira sur Furnes et des détachements furent 
échelonnés à Dixmude , Eessen , Beerst et Coucke-^ 

laere (5). 

17^0. 

Le magistrat accède à l'arrêté pris par S. M. pour 
l'entretien des pauvres (6)* 

1751. 

Les récollets voulant donner plus détendue h leur 
église 9 qui menaçait ruine , commencèrent à en bâtir 
une neuve. 

1755. 

Charles- Alexandre , duc de Lorraine et de Bar ^ gou^ 
verneur des Pays-Bas , déclare que les bateaux des bâle- 



(1) Arch. d« Dixmude. 

(3) Arch. de Dixmude. 

(4) Ibid. 

(5) CustiSjT. m, P. 428. 

(6) Fplacaêê doék, P. 45. 



64 
liers de Dixmude et de Bruges, munis d'un certificat de 
leur doyen respectif, par lequel il conste que c'est un 
bateau de l'un ou de l'autre des métiers , devront passer 
et repasser par les villes de Bruges et de Dixmude sans 
être assujettis à aucun droit de péage. Le 5 Juillet (1). 

1756. 

L'église paroissiale qui était lambrissée , a été plafon- 
née dans le courant de cette année. 

1771. 

La quote-part de la ville de Dixmude dans les subsides 
accordés au gouvernement s'élevait à 18,630 florins, 
15 sous y 2 deniers et demi. Elle payait de plus pour 
l'entretien de la cour du gouverneur, 206 florins, 1 sou, 
3 deniers, et 2,438 florins , 14 soûs, 8 deniers dans le 
subside de 215,000 florins que la Flandre Orientale 
accordait annuellement k la cour. Elle fut aussi forcée 
de contribuer pour 523 florins , 18 sous , 9 deniers , dans 
le subside général de 1,400,000 florins (2). 

1787. 

Lors des réclamations faites par les états et les villes 
de Flandre , contre les différents griefs dont on accusait 
le gouvernement d'alors, Dixmude fesait partie de 
la Flandre rétrocédée, plus communément appelée la 
West-Flandre , laquelle fut cédée à la Flandre à la 
fin du xvn' siècle, par les traités d'Aix-la-Chapelle 
et de Nimègue, et rétrocédée ensuite à la maison 
d'Autriche par les traités d'Utrecht, de Radstad et de 
Baden, conclus en 1713 et 1714. Plusieurs réclamations 



(1) Fplacaeibaek, p. 700. 

(2) Jaerboeken der ooatenryksche Nederlanden, P. 11 et «uiv. 



G5 
furent faites à Tempereur par le clergé et les magistrats 
du département de la West-Flandre,' dont le siège 
était à Ypres , mais on ne trouve aucune pièce proposée 
au nom de la ville de Dixmude (1). 

1789. 
Les archives de cette ville ne contiennent aucun ren- 
seignement sur la révolution qui éclata cette année sur 
plusieurs points de la Belgique ; il est cependant connu 
qu'ici comme i^illeurs , les habitants étaient divisés d'opi- 
nion et que les uns tenaient pour et les autres contre le 
gouvernement. On ne commit cependant pas d'excès, 
comme on le fit dans beaucoup d'autres villes du pays. 

1792. 

La bataille de Jemmappes, livrée le 6 Novembre 
1792, fit tomber le Brabant et la Flandre au pouvoir des 
Français. Cependant les Dixmudois, qui avaient déjà 
reçu plusieurs ordres du nouveau gouvernement provi- 
soire, n'en avaient tenu aucun compte , lorsqu'au com- 
mencement de Décembre un décret leur enjoignit de 
planter l'arbre de la liberté. Craignant journellement 
l'arrivée des troupes françaises , on jugea prudent 
d'obtempérer à cette ordonnance , et le Vendredi 7 Dé- 
cembre, l'arbre de la liberté fut planté au milieu de 
la Grand'Place , au mécontentement d'une partie de la 
population, qui, du reste, ne s'adonna à aucun excès. 

Le 12 du même mois, quelque désordre ayant com- 
mencé à éclater parmi le peuple, la régence, craignant 
de plus grands troubles , convoqua les chefs de sections 
pour aviser aux moyens de conserver le repos public. Il 



(1) Voir les différentes réclamations du magistrat de la West-Flandre, 
dans le Eêcueil de réclamoHons heigiques. 



66 
fut résolu dans cette réunion d'établir une garde cotnmu- 
nale et il fut défendu de parcourir les rues sans lumière , 
après les six heures du soir. 

Vers le midi du même jour arriva d'Tpres, M. Blalou- 
Riga , commissaire chargé du renouvellement des régen- 
ces dans la West-Flandre. A deux heures de relevée les 
chefs de sections furent convoqués dans le vestibule de 
rhôpilal Saint-Jean , pour y procéder au choix des 
représentants du peuple. Les votes furent donnés à 
Messieurs Antoine Van Vossem, élu président, Philippe 
Woels, Pierre De Ruysschere , Louis Jansseune, Pierre 
Verwilghen , Pierre Van Dromme et Eugèoe De Laey. 
Ce choix plut beaucoup aux habitants. Après l'élection 
le commissaire partit pour Roulers , laissant aux habi- 
tants des proclamations analogues k la circonstance. Le 
soir les patrouilles parcoururent la ville, et tout resta 
dans la plus grande tranquillité. Le corps de garde 
était établi à la maison de ville. 

Les représentants du peuple conservèrent l'ancien 

magistrat et constituèrent avec lui la régence de la 

ville. 

1795. 

Le 16 Janvier 1795, vers 4 heures de relevée, tm 
détachement français de 78 dragons, venant d'Tpres, 
fit son entrée en ville. Cette arrivée imprévue in- 
quiéta les prêtres Français émigrés et les bourgeois, 
mais on se tranquillisa bientôt en .voyant que tes soldats 
Français , qui étaient logés dans les cabnirets , étaient 
très polis. Quelques dragons entendant lire les journaux 
français dans le cabaret Saint-Georges, forent telle- 
ment touchés du récit des malheurs el de la mort de 
Louis XVI , qu'ils se mirent à pleurer en public. 

Le Jeudi 17, les Français parlirenl fMMir Tbooroiit* 



67 
Les bourgeois n'avaient eu aucun sujet de s'en plain- 
dre. 

Le 21 , le magistrat reçut du citoyen Sta , commissaire 
du pouvoir exécutif à Bruges , une lettre de la part du 
général Omoron, commandant du Tournaisîs et des 
Flandres, qui ordonna de convoquer les bourgeois pour 
choisir une nouvelle régence (municipalité). On répon- 
dit au général que la nouvelle municipalité était consti- 
tuée diaprés le choix des bourgeois dès le mois de 
Décembre, que le commissaire Malou-Rîga avait été 
commis à cet effet par le commissaire Courtois, que ce 
choix était agréable aux habitants et qu^au contentement 
général les représentants du peuple avaient maintenu 
l'ancien magistrat dans ses attributions, en un mot, 
que cette manière de faire avait rétabli desuite la sécu- 
rité et le repos. On pria le général Omoron, qu'en 
considération de ces raisons bien fondées, il voulut 
confirmer la nomination des représentants du peuple, 
et la continuation des pouvoirs delà régence sur Tancien 
pied: car, ajouta-t-on , des innovations ou d'autres 
choix de personnes , font craindre que la bonne intelli- 
gence et le repos public qui régnent ici', ne soient 
troublés, et en cas de troubles, il serait difficile de rétablir 
le bon ordre. 

On écrivit en même temps une lettre au commissaire 
Sta, avec une copie de celle envoyée au général. En 
attendant la réponse de celui-ci, on pria le commissaire 
de vouloir ratifier provisoirement la nomination de la 
régence. 

La réponse du commissaire arriva le 29; il dit que 
c'est par erreur que la ville de Dixmude est comprise 
dans l'arrondissement de Bruges , qu'elle fait partie de 
celui de Fnrnes , qu'il a écrit à ce sujet k son collègue , 



68 
Ie commissaire Goppin , à Furnes , avec lequel on aura 
à traiter à Tavenir. Il ajouta , qu'il veut cependant faire 
observer que les réunions communales, que devait 
convoquer la régence, ne devaient pas seulement choisir 
les nouveaux officiers municipaux, mais aussi un certain 
nombre d'électeurs , chargés avec tous les électeurs de la 
province , de procéder au Choix d'une convention natio- 
nale, ou administration générale des Pays-Bas. 

Le commissaire, pour faire voir avec quelle rigueur le 
général Omoron voulait faire exécuter les élections 
communales^ ajouta à sa lettre une copie de celle du 
général, écrite à la municipalité de Thielt, le ^5 
Janvier, dans laquelle il dit entre autres choses, que , si 
Ton refuse de renouveler la régence, il enverra une 
garnison de 1200 hommes, qui feront exécuter ses 
ordres. 

Malgré ses fortes menaces , le magistrat de Dixmude 
continua à exercer ses fonctions, de concert avec les 
représentants du peuple, sans procéder à de nouvelles 
élections. 

Il n'est fait mention nulle part , que le général Omo- 
ron ait fait des démarches ultérieures pour ce renouvel* 
lement. 

10 Février. Les malheurs du temps n'empêchèrent 
pas les Dixmudois de s'adonner aux belles-lettres. Le 
nombre des membres de la société de Rhétorique était 
devenu si grand (il se montait à 52), qu'on résolut de 
ne plus admettre de jeunes gens sans profession , si 
non ceux qui donneraient des marques évidentes de 
capacité dans la déclamation ou la composition en prose 
ou en vers. 

11 Février. Un attroupement de peuple, qui depuis 



69 
hier avait résolu de piller un bateau chargé de 94 sacs 
de froment au Haut-pont, commença le matin à huit 
heures à exécuter son coupable dessein. 

M. Pierre Verwilghen, représentant du peuple, 
s*étant aperçu du pillage, alla aussitôt en faire son 
rapport au président, M. Van Vossem, qui, quoique 
souffrant de la goutte , se rendit desuite à la maison de 
ville pour convoquer les officiers municipaux, afin de 
prendre des mesures pour faire cesser le pillage. M. Ver- 
vrilghen, voyant que le désordre allait toujours crois- 
sant et que tout retard mis par la régence pour l'arrêter 
ne jpouvait être que dangereux, prit la résohition de 
prévenir toute décision de la municipalité. Il s'adjoignit 
M. Pierre Van Hille , avocat , et se rendit en toute hâte 
au Haut-pont. Chemin faisant ils rencontrèrent des 
pillards qui entraient en ville chargés de froment. Ils 
leur firent déposer leur charge et firent transporter dans 
des maisons de confiance tout le froment qu'ils purent 
saisir. Les bourgeois étaient dans la plus grande anxiété, 
ils déconseillèrent à MH. Yerwilghen et Van Hille de 
s'exposer ainsi à la fureur des pillards, dont le nombre 
allait toujours croissant; mais ces bons citoyens estimant 
plus la sûreté publique que leurs propres intérêts, se 
joignirent à Messieurs Clément Jansseune , Jean-Baptiste 
Van Dromme et Pierre De Smytter et se rendirent 
armés au lieu du pillage. 

A leur approche, un cri sortit du milieu du peuple: 
De Busseniers komen ! de Busseniers komen gewapend! 
et les pillards prirent la fuite en délaissant tous leurs 
effets. Ils avaient pillé à peu près toute la charge du ba- 
teau, et Pavaient cachée dans des maisons particulières, 
d'où quelques bourgeois bien pensant firent rapporter 
tout ce qu'ils purent découvrir. 



70 

Ua nommé Jean Be Nyft, s*étant réfugié avec sa 
charge dans une maison près du Haut-pont, M. Jean- 
Baptiste Van Dromme l'y poursuivit pour tui faire rendre 
sa prise. Il rencontra une résistance de la part du pil- 
lard , qui fut blessé d^un coup de pointe de sabre dans 
le ventre. Le blessé courut chez M. le chirurgien Van 
Rooy qui reconnaissant la blessure dangereuse, le fit 
transportera rhópital. 

. Entre-temps, le premier échevin , M. De Breyne , com- 
mis à ce sujet par la régence , se rendit avec quelques 
autres personnes et les gardes^ville , dans toutes les mai- 
sons suspectes et reeueillit plus de quatre- vingt sacs de 
froment qu'il fil déposer dans l'école des orphelins, 
pour être vendus par parties, les marchés suivants au 
profit du propriétaire, P. De Gocky cukivateur à Wer- 
ken» 

Les parents et les amis De Jean de Nyft, enflammés 
de colère à cause du malheur qui venait de les frapper, 
voulurent se venger sur la personne de 01. Yan Dromme. 
Déj^ its entouraient sa maison, menaçant par des 
vociférations de la piller et de la démolir, lorsque 
quelques membres de la société de St-Creorges arrivèrent 
bien armés, dispersèrent Tallroupement et prirent sous 
leur protection la maison menacée, qu'ils gardèrent 
durant toute la nuit. 

Le lundi 18 Février, on ébruita qu'une bande de 
voleurs qui se tenait aux environs de Reninghe et 
4'EisendaFmrae allait entrer en ville pcMur piller la maison 
de K. J. Yan Dromme. On n'ajioula pas d'abord foi à 
ces nouvelles , maïs M. Yan Dromme ayant reçu une 
lettre de son beaur frère , curé à Boesinghe , lui annon* 
çant <|u;'une bande de brigands ,. qui rodaient dans les 
environs de cette paroisse, se disposait à aUer piller 



71 
quelques maisons h Bixmude , il en avertit les confrères 
de Saint-Georges , qui , toujours disposés à concourir au 
maintien du bon ordre et de la suretë publique , prirent 
toutes les dispositions nécessaires pour répousser toute 
agression de la part de ces malfaiteurs. 

Tous les membres prirent les armes. On mit une forte 
garde au cabaret den Helm, lieu ordinaire de leur réu- 
nion , et Ion plaça devant la porte quatre petites pièces 
de canon chargées à mitraille. Une patrouille parcourut 
les rues pour empêcher toute réunion de malveillants. 

Dans celte triste situation, les bourgeois étaient dans 
des inquiétudes cruelles , surtout lorsqu'ils apprirent par 
quelques campagnards venus au marché, que le danger 
n'était que trop imminent , puisqu'il était certain qu'une 
bande de plus de 500 vagabonds se disposait à entrer 
en ville. 

La régence craignant la réalisation de ces bruits, qui 
parurent fondés, envoya quelques personnes en éclai' 
reurs hors de la ville pour examiner le danger. On publia 
aussi que dans ces circonstances critiques les habilants 
devaient montrer du courage et s^'entr^aider autant que 
possible. Plusieurs se procurèrent des armes et des objets 
de défense , d'autres empêchèrent les attroupements de 
la populace. Le capitaine de la société de Saint-Georges, 
]Q. P. Yerwilghen , et son porte-drapeau M. Louis Vau 
Oromme, firent une excursion à une lieue de k ville, 
l'un le long du canal ^ l'autre do côté de Woumen. Ils 
apportèrent la bonne nouvelle qu'ils n'avaient pas aperçu 
les malfaiteurs ,. ee qui diminua la frayeur des habitants; 
cependant on tint bonne garde durant toute la nuit. 

Le lendemain 19, on apprit que les pillards, ayant 
esitendu qu^on se disposait ft repousser leur agression , 
l'étaient dispevtéa* 



72 

Le 1 mars, ua quartier-maitre français arriva pour 
préparer le logement de troupes françaises, et la régence 
ordonna aux bourgeois de porter des matelas et des cou- 
vertures dans les cabarets et les maisons non habitées. 
On ordonna aussi de porter la cocarde tricolore. 

C'étaient les premières troupes françaises qui vinrent 
tenir garnison à Dixmude , et les bourgeois étaient dans 
la plus grande inquiétude. Personne n'osa aller se cou- 
cher , puisque ces soldats ne devaient arriver que le soir 
bien tard. Vers minuit on entendit le tambour qui 
annonçait leur arrivée et tous les habitants , peu excep- 
tés , se tinrent à leur porte pour éclairer leurs nouveaux 
hôtes, qui, au nombre de 150 hommes d'infanterie, 
fesaient partie du 8° bataillon de la garde nationale du 
Pas-de-Calais et venaient de Bruges. Ils se comportèrent 
bien à leur arrivée et leur conduite rassura la bour- 
geoisie. 

Le samedi 2 , une partie de9 habitants était de bonne 
heure sur pied pour faire la connaissance des nouveaux 
venus et la journée se passa sans le moindre désordre. 

La tranquillité continua à régner le lendemain jus- 
qu'après midi , lorsqu'entra un deuxième détachement 
de 150 hommes du même bataillon. Quelques soldats 
s'avisèrent de vouloir abattre le pilori qui se trouvait au 
milieu de la Grand'Place, vis-k-vis la maison de ville. 
Après plusieurs efiTorts infructueux, ils se remirent à 
l'ouvrage avec des outils de charpentier et des cordes, 
et parvinrent à le renverser. Ils assouvirent leur colère 
sur les débris , en les brisant , et ils en vendirent les 
restes à deux ou trois particuliers. 

Ce premier excès fit concevoir une mauvaise opinion 
de la garnison, et la suite prouva que les soupçons 
conçus contre elle n'étaient que trop fondés. 



75 

Le marché , qui eut lieu le lendemain , était peu fré- 
quenté, par la peur que les campagnards avaient des 
Français. Quelques .soldats arrachèrent des joyaux aux 
paysannes, et les étrangers quittèrent spontanément la 
ville. 

Les Français exaspérés contre tout ce qui était no- 
blesse ou distinction, donnèrent continuellement des 
marques de mécontentement à la vue de quelques armoi- 
ries ou de signes de puissance, une double aigle, peinte 
sur les vitraux de la croisée au-dessus de Tautel de la 
sainte Vierge, dans Téglise paroissiale, fut détruite à 
coups de fusil, sans qu'on respectât la sainteté du lieu. 

Le citoyen Taborel , lieutenant-colonel et commandant 
la garnison , se hâta de donner Tordre de faire enlever 
ces sortes de signes, et l'on ôta de l'église et d'autres 
endroits les armoiries et les autres signes de noblesse 
qui s'y trouvaient. 

Le commandant , instruit par trois bourgeois que la 
société Saint-Georges était en possession de quatre petits 
canons en métal , qui devaient se trouver chez M. Pierre 
Verwilghen, capitaine de la société, les envoya chercher 
par une compagnie de 84 soldats. M. Verwilghen étant 
absent, et sa vieille mère qui se trouvait seule à la 
maison ne sachant rien de ces canons , quelques soldats 
entourèrent la maison , tandis que les autres fouillèrent 
partout. Ils sondèrent le terrain du jardin avec les 
baguettes de leurs fusils, et ils parvinrent après bien 
des recherches à les déterrer. Ces pièces étant dépourvues 
d'affûts , ils continuèrent leurs recherches et les affûts 
furent découverts sous le foin au-dessus de l'écurie. 

Rentré chez lui , le capitaine Verwilghen n'eut rien 
de si empressé que d'aller reclamer les canons chez le 
commandant. Il lui représenta que ces canons ne pou- 
AniT ALES . — Tome IV* 5 



74 
Talent , à cause de leur petitesse » servir à autre chose 
qu'à une confrérie, qui s'en servait pour ses réjouis- 
sances , et après beaucoup d'instances le commandant 
consentit à les rendre lorsqu'il quitterait la ville avec ses 
roupes. 

Le 7 , la régence chargea H. F. De Breyne , licencié 
en médecine ) de la place de commissaire des vivres et 
des logements. 

Apèrs midi quelques soldats apportèrent en ville les 
restes de la barrière qui se trouvait sur la chaussée de 
Beerst. Us avaient enlevé cette barrière sous prétexte 
que tout devait être libre et égal , et qu'aucun droit ne 
devait plu9 être payé. 

Vendredi 8, vers les onze heures du matin est arrivé 
de Bruges le citoyen Gadolle , commissaire du pouvoir 
exécutif, chargé de présider à l'élection de la régence 
par le peuple. 

Ayant fait connaître à la régence la cause de sa mis* 
sion , il fit inviter les bourgeois à se rendre le même 
jour à quatre heures de relevée k l'hôpital Saint-Jean , 
pour y entendre les propositions du commissaire. Lors- 
que celui-ci se rendit à l'hôpital , toutes les troupes se 
trouvaient sur la Grand'Place , et déposèrentles armes 
en signe de la liberté dont jouissait le peuple dans les 
élections : ils ne reprirent les armes qu'après la levée 
de la séance. 

Le commissaire fit connaître à l'assemblée , qui n'était 
pas nombreuse, la cause de sa mission, et demanda aux 
bourgeois s'ils voulaient être administrés comme les 
habitants du Hainaut, de Bruxelles, de Gand, Bruges, 
Ostende et Nieuport, qui avaient déjà une administra- 
tion française. On répondit unanimement non. Il leur 
demanda s'ils voulaient être français et être régis d'aprèa 



75 
les lois françaises; ils répondirent de nouveau, non, 
mais qu'ils voulaient conserver leurs anciennes lois. 

Cependant M. P. Bortier , père , qui dans celte circon- 
stance semblait connaître et guider l'opinion publique , 
pria le commissaire de vouloir communiquer la consti- 
tution française, pour qu'on put l'examiner et décider 
si elle pouvait être reçue ou non. 

Le commissaire reprit qu'on devait seulement déclarer 
si l'on voulait admettre l'ordonnance du 15 Septembre 
1792. la majorité cria de nouveau que non. 

Mécontent de l'opiniâtreté du peuple. Gadoue leur 
dit, que ceux qui voulaient admettre la constitution 
devaient se placer à sa droite et les autres à sa gauche. 
Après un moment de silence, six habitants, savoir un 
cabaretier, un boucher, un chaudronnier, un sculp- 
teur, un jardinier et un maquignon, sont allés se placer 
à droite du commissaire, déclarant vouloir accepter la 
constitution française et vouloir être français. 

Les autres bourgeois montrèrent leur mécontentement , 
leur mépris et leur dédain. Le commissaire , très mécon* 
tant de sa nob réussite, éclata en injures et s'écria qu'il 
u*y avait que six personnes honnêtes dans tout Dixmude. 
La séance levée , les six citoyens français s'apperçurent 
bientôt combien leur conduite déplaisait à leurs com- 
patriotes. 

Le dimanche , 9 mars , le commissaire GadoUe , vou* 
tant prévenir toute injure, à laquelle ces six citoyens 
pouvaient être exposés , envoya une ordonnance h la 
municipalité , conçue en ces termes : 

« Nous , P. Gadolle , commissaire du pouvoir exécutif 
de la République française : 

« Vu le désir de la ville de Dixmude , de rester pou- 
voir indépendant et considérant les dangers auxquels 



76 
peuvent être exposés les citoyens N. N.«N. N. N. N. qui 
se sont déclarés républicains français: 

n Déclarons à la ville de Dixmude , que nous consi- 
dérerons toute injure à eux faite , comme faite à la 
République française elle-même , voulant que doréna- 
vant ils jouissent des droits et prérogatives du peuple 
français et qu'ils aient le droit de porter des armes 
comme ceux du Uainaut , de Bruxelles , Gand , Bruges , 
Nieuport et d'autres places qui se sont réunies aux 
Français. 

» Nous ordonnons , en conséquence , aux représen- 
tants du peuple de Id ville , de publier le contenu 
d'icelles , selon la manière accoutumée. Requérant en 
outre le commandant militaire de faire exécuter leur 
contenu. 

» Fait à Dixmude , le 9 mars 1793 , an II de la Ré- 
publique française. 

» Signé : P. Gadollb. » 

La régence , qui préférait être bien avec ses admi- 
nistrés qu'avec le commissaire , répondit au contenu de 
cette pièce par la suivante : 

ic Les ci-devant Représentants et Magistrats de la 
ville de Dixmude; 

» Vu le projet de proclamation proposé par le citoyen 
Gadolle , commissaire du pouvoir exécutif; 

n Ont conclu ne pouvoir proclamer la dite proclama- 
tion dansles termes qu'elle est conçue, pour les raisons 
suivantes : 

» 1^ La ville de Dixmude , ni ses habitants , ne se sont 
jçimais permis de dire , qu'ils voulaient rester pouvoir 
indépendant. 

» 2'' Qu'il parait impossible de faire exception pour 



77 
les six bourgeois , qui se sont déclarés citoyens français, 
puisque cela ferait tort à la recette des droits de Tille , 
qu'on croit devoir maintenir, puisqu'ils ne pèsent pas 
sur les indigents. 

y* 5" Que la majorité des habitants voulant maintenir 
la recette de ces droits sur l'ancien pied, on croirait 
outrepasser le pouvoir donné à la régence et agir contre 
le vœu commun , si Ton accordait pareille chose sans 
avoir convoqué les bourgeois pour les consulter. 

» Pour ce qui concerne le reste du projet de procla- 
mation , la régence est prête à prendre sous sa protec- 
tion les six citoyens en question , tout comme les autres 
habitants. Promettant de faire tout ce qui est en elle 
pour qu'ils ne soient molestés par personne. 

» Fait à Dixmude, le 9 mars 1795. 

» Signé: A. F. Vaw V^ossem, président, L. F. Jawsseuitb, 
P. L. WoETs , P. H. De Rutsschers , P. Verwilghew , 
EuG. De Laet , P. L. Van Dromme , F. N. De Bretne , 
S. J. Vait Goutter, J. M. Dhulster, P. J. J. Woets» » 

Immédiatement après l'envoi de cette pièce on pro- 
clama ce qui suit , en flamand : 

a Puisque tout homme est libre de voter selon sa 
conscience , comme il a paru hier , lorsque la majorité 
du peuple a rejeté la Constitution française , et que, au 
contraire, les citoyens N. Pent acceptée. 

» Comme il se pourrait que quelqu'un molestât ces 
citoyens pour celte action , il est défendu de s'en mo- 
quer, de les mépriser ou de les railler, sous peine d'être 
puni selon la loi. 

» Publié en présence des commissaires Van Coutter 
et Desprez de Camusel, à Dixmude le 9 Mars 1793. 
» Signé : P. J. J. Woets. » 



78 

Cette défense fut transgressée aussitôt que lue, car 
un habitant se permit de crier à haute voix : Attendez 
que les Français soient partis ! 

Le commissaire Gadolle n'était pas peu mécontent, 
comme on se l'imagine bien , du mauvais succès de 
sa mission. Cependant, la manière obligeante de la ré- 
gence à son égard, fit passer son courroux. Il leur 
promit , à leur demande , de faire tout ce qui était en 
lui pour empêcher le banissement des prêtres français* 
Il partit après midi. 

Lundi 11. Un tumulte était au point d'éclater entre 
des campagnards et quelques habitants à cause du port 
de la cocarde tricolore. Quelques personnes intervinrent 
pour rétablir le calme. 

Vers les dix heures du matin sont arrivés ici, de 
Bruges, les citoyens Sibuez, parisien, et Michot et Gas- 
beek, brugeois, accompagnés de dix hussards, comme 
commissaires chargés de l'acceptation de la constitution 
française. 

Le commissaire Sibuez ayant appris de la régence, que 
le commissaire Gadolle avait procédé à cette opération, 
se rendit avec sa suite à Eessen , après avoir donné ordre 
de faire partir endéans les huit jours tous les prêtres 
français qui se trouvaient en ville. 

On avait convoqué à Eessen , pour faire accepter la 
constitution française , les habitants de sept paroisses 
voisines : Beerst , Glerken , Keyem, Vladsloo, Werken, 
Woumen et Zarren. La réunion se tint dans l'église et 
fut considérable. 

Les commissaires ayant fait leurs propositions à la 
réunion, les campagnards ne se contentèrent pas seule- 
ment de rejeter la constitution , mais ils s'adonnèrent 
encore à des excès. Ils renversèrent les tables , les bancs 



79 
elles chaises et déchirèrent tous les papiers; s armant 
ensuite de bâtons, de marteaux et de tout ce qui leur 
tombait sous la main , ils chassèrent les commissaires et 
leur suite. Ceux-ci retournèrent à Dixmude et le commis- 
saire Sibuez requit du commandant de la garnison un 
détachement de soldats , pour aller punir ceux d'Eessen, 
pour leur conduite téméraire. Les commissaires retournè- 
rent alors à Bruges. 

Deux cents hommes partirent à deux heures de l'après- 
midi pour Eessen. Arrivés à un quart de lieue de la place 
on entendit sonner le tocsin, et le commandant ayant 
appris que les mutins s'étaient armés et menaçaient de 
détruire sa troupe , il retourna à Dixmude. 

L'ordre donné par le commissaire Sibuez , pour faire 
partir lés prêtres français étant devenu public , occasion- 
na une grande inquiétude parmi la population , inquié- 
tude d'autant plus fondée , qu'on craignit de mauvaise» 
suites pour le mauvais accueil fait aux commissaires k 
Eessen. 

Quoique la plupart des prêtres français fussent logés 
gratis chez les bourgeois, ceux-ci voulaient cependant 
les conserver, et la régence animée des mêmes sentiments 
charitables, écrivit au commissaire Gadolle une lettre 
touchante , pour le prier de vouloir accorder sa pro- 
tection aux prêtres français réfugiés, comme il Tavait 
promis lorsqu'il se trouvait à Dixmude, et de vouloir 
engager son confrère le commissaire Sibuez à retirer 
son ordonnance à ce sujet. 

Mardi 12. Dès les sept heures du matin, 200 hommes 
de la garnison partirent dô nouveau avec deux pièces 
de canon, mèche allumée, pour aller rançonner ceux 
d'Eessen pour leur conduite extravagante. 

Les soldats quoique très indisposés contre les habi-^ 



80 
tauls de ce village, écoutèrent cependant la voix du 
bailli, M. P. Dassonville, qui, accompagné de la régence, 
protesta contre les excès commis et assura les Français 
que le désordre était à imputer à des étrangers à la com- 
mune , que les habitants avaient fait leur possible pour 
empêcher le mal , mais que le nombre l'avait emporté 
sur la bonne volonté de leurs administrés. 

Tout fut arrange à l'amiable , et les soldats se conten- 
tèrent d^en lever toutes les armes qu'ils purent trouver 
et qu'ils emportèrent à Dixmude avec le drapeau et quel- 
ques autres objets de la société de St-Sebastien. 

Dans l'après-midi du même jour, un détachement de 
troupes fit des visites domiciliaires à la recherche des 
armes. Un prêtre français, M. Waterloo, curé de Ver- 
quin , près de Bethune , ayant été trouvé chez M. L. Van 
Poucke , orfèvre , chez lequel il logeait , les soldats le 
trainèrent en prison, en Taccablant de malédictions et 
d'injures. Il parait que ce prêtre était soupçonné d'ex- 
citer les bourgeois à la haine contre les Français. 

La bourgeoisie déjà irritée par les excès de ces soldats 
indisciplinés, s'irrita de plus en plus à la nouvelle de 
cette arrestation. Toute la ville était en mouvement et le 
mécontentement et l'indignation se lisaient sur toutes^ 
les figures , à tel point , qu'une révolte allait éclater. 

Quelques conseillers communaux, à la vue de cet 
appareil menaçant, tachèrent de calmer le peuple et 
allèrent trouver le commandant qui, après quelques re- 
présentations, fit mettre le captif en liberté. 

Plusieurs habitants étaient si courroucés, qu'ils étaient 
disposés à attaquer la garnison, si le prisonnier n'eut 
été relâché à temps. 

Jeudi 14. Le commandant de place ayant appris par 
quelques espions que la société de St-Georges possédait 



81 
un drapeau aux armoiries de l'Autriche, ordonna qu'on 
le lui remit. M. P. L. Van Drojnme, porte-drapeau de 
cette société , se rendit avec son drapeau , accompagné 
du capitaine, M. P. Yerwilghen, près du commandant 
è rhótel-de-ville. M. Verwilghen lui ayant demandé 
pourquoi il voulait avoir ce drapeau, le commandant le 
fit dérouler et montrant du doigt l'aigle à deux têtes , il 
dit , c'est cette vilaine béte qu'il me faut. S'il ne vous 
faut que cela , répliqua M. Verwilghen , la voilà. Il prit 
des ciseaux, coupa les armoiries et les jeta au feu. Le 
sang-froid de M; Verwilghen parut plaire au comman- 
dant et le reste du drapeau fut emporté. 

Samedi 16. Les démarches faites par l'administration 
municipale , pour rétenir les prêtres français réfugiés , 
furent vaines. Le commissaire Sibuez, à qui la régence 
avait aussi écrit, répondit le 14 Mars , de Bruges, qu'il 
avait outre-passé la lettre de la loi en accordant plus de 24 
heures pour renvoyer les émigrés et les prêtres français; 
qu'il s'en repentait parce que ce relard avait été nuisible 
au repos public, et qu'il stipulait l'époque du 18 Mars 
pour le terme du départ de tous les émigrés. Il demanda 
en même temps les noms de ceux qui accordaient l'hos- 
pitalité à des prêtres ou à des émigrés français , pour 
qu'il pût, en cas de contravention à la loi, les faire 
punir, et faire confisquer leurs biens au profit de l'état. 

Ces ordres furent communiqués à la bourgeoisie , im- 
médiatement après qu'on les eût reçus et la douleur fut 
grande, tant parmi ces malheureux exilés, que parmi les 
habitants. Les soldats, au contraire, firent paraître une 
joie frénétique. 

Le recensement des prêtres fut fait par MM. P. J. 

Woets, S. Van Goûter et J. D'hulster, commissaires 

délégués h ce sujet par la régence , et le résultat constata 



82 
la présence de 126 prêtres , logés chez quatre-vingt-dix- 
huit habitants. 

Honneur à ces Ames bienfaisantes, qui ont su accueillir 
les malheureux , qui leur ont donné Thospitalité , lorsque 
leur patrie les repoussait, parce qu'ils voulaient rester 
fidèles à leur Dieu et à leur Roi ! Voici les noms de ces 
Dixmudois respectables, avec le nombre d'émigrés qu'ils 
ont logés. 

RUE d'eessen. 

Les Sœars noires un. 

De Graemer 9 Pierre, boulanger. • • deux. 

Van Se veren, Brigitte, rentière • • un. 

Woets , Joseph , trésorier un. 

Van Hille, P^.-Ph., bourgmestre. . un. 

Driesens, Joseph , maître d'école . deux. 

Coppens, Pierre, barbier un. 

RUE nu NORD. 



Rabaut, Pierre, brasseur. 
Vermeersch, sœurs, boutiquières 
Maelstaf, Jacques, boutiquier • 
De Vos, Charles, barbier. . . • 
De Breyne , Antoine . propriétaire 
Du Bois, M", rentière . . . 
Langenbik , boulanger . • • 
Faccon, Pierre, cordonnier 
Liebaert, Thomas, sculpteur 
De Laej , Jean , propriétaire 
Van Dainme, boutiquier • . 
La Combe, V^, boutiquière 
Adet, Jean, charpentier • . 
Vermeersch, veuve, rentière 
De Smuyk, Michel, marchand < 

GRANDE DIGUE. 

De SoaUer, Pierre, boalaoger 



un. 

un. 

un.' 

un. 

un. 

un. 

un. 

trois. 

deux. 

un. 

un. 

un. 

deux. 

un. 

un. 

dêux. 



85 

Beghin, Pierre , bailli un. 

Van Woumen, Robert, tanneur , • un. 

Moeus , Pierre , brasseur deus. 

BEGUINAGE. 

M*»"" De Grave et autres trou. 

PETITE DIGUE. 

Fîour, Pierre, maçon deux. 

Van Woumen, Jean, propriétaire. . un. 

De Mulder . François , notaire . . • un. 

De Schepper, François , boutiquier^, deux» 

MARCHÉ AUX POMMES. 

Dautricourt, Pierre, tanneur. . . . «n. 

Van Vossèm, Antuine, répartiteur, un. 

Van Vossem, N'irbert, avocat , • • un. 

De Breyne, M", rentière un. 

Van Goutter, Sylvestre, boutiquier, un. 

RUE AUX POULETS. 

Symoens, Emmanuel, tailleur . . . deux. 

Troost, Pierre, épicier un. 

Van de Velde, veuve, rentière. . . un. 

Lambert, Maximilien , tailleur. . . . deux. 

Wyllie, Pierre, charpentier. . . . trois. 

Marlyn, Ferdinand, boulanger . . . un. 

Macs, Pierre, boucher trois. 

Van Dromme , Pierre-Louis, épicier, un. 

De Jnmenée, M*, boutiquière . , . un. 

De Decker, Pierre, horloger. . . . un. 

De Ruye, veuve, boutiqoière . . . un. 

Baekeroot, Charles, M"^ de tabac. • un. 

WULGENDYK. « 

De Breyne, François, docteur ... un. 

Jansseune, Louis, brasseur un. 

Vereeke , veuve , rentière ..... un. 

Dautrioourt, MicM, tanneur. ... un. 



84 

Le Prieur des Dominicains un. 

De Laey, Eugène, saronnier. • • . un. 

RUE D*OUEST. 

Paret, Jean, marchand de Fer. • • un» 

Scfauttelaere, chirurgien un» 

Ocket, Englebert, batelier un* 

Ekelsbeke , Jean , boulanger • • . • deus» 

Hubené, François, blanchisseur • • un» 

Laçante, Pierre, marchand un» 

Yerlende , Pierre , épicier deus» 

Poppe, Pierre, marchand un» 

Benaut, Andelin, boutiquier. . • • un. 

Paret, veuve, particulière trois» 

Viaene , Charles , boulanger • . • • un» 

Tabary , veuve , boutiquière . • • • un» 

Brouckere , Pierre un» 

Huyghe, veuve, rentière un» 

Paret , Jean , maréchal un. 

grand'place. 

Vielle, Théodore, receveur .... un» 

Du Bois , orfèvre deus» 

De la Haye, Philippe , chaudronnier, un» 

YanBoOy François, chirurgien. . • un. 

Van Dromme, Vincent, boutiquier, un. 

Fretin, Joseph, perruquier • . • • deus. 

Wejnen, Jean, cordonnier deus. 

Van Guyck, Thomas, ferblantier. • quatre» 

Maelstaf, M*, boutiquière un» 

Van Severen, veuve, orfèvre ... un» 

De Buysscher, Pierre, apothicaire, un» 

Loovoet, M*, boutiquière un» 

De Laey, veuve, épicière un» 

De Zittere, Augustin, boutiquier. • un. 

De Graemer, François, M* de tabac, un. 

Verhelst , Thomas , voiturier .... un. 



85 

Provoost, épicier un. 

Woets, Philippe, avocat un. 

Van Poucke, Louis, orfèvre • • • • un. 

BUE DE WOVMEN. 

Roelandt, Ignace, perruquier • • . un. 

Tiersoone , Albert , teinturier • • • un. 

De Poot , Benoit , boulanger. • • • un. 

Elle, Françoise, rentière un. 

L'hôpital un. 

Poppe, Jean , marchand de tabac. • un. 

Bortier, Pierre, marchand un. 

Lundi 18. Les prêtres avaient commencé à quitter la 
ville depuis hier , le reste partit aujourd'hui , se rendant 
au métier de Furnes et eu d'autres endroits où le décret 
de bannissement n'avait pas encore été promulgué. 
Ces pauvres bannis , accablés de chagrin, furent à leur 
départ le sujet des railleries d'une soldatesque débou- 
tée , ce qui augmenta le chagrin de la bourgeoisie , et 
la plongea durant plusieurs jours dans un abattement 
complet. 

Dimanche 24. Quelques soldats ayant trouvé dans un 
cabaret , à Woumen , le buste en plâtre de Tarchidu- 
chesse Marie-Christine, l'apportèrent en ville et après 
ravoir promené dans les rues , ils l'attachèrent à un po- 
teau , au milieu de la Grand^lace , et le jetèrent enfin 
dans un feu , au tour duquel ils dansaient au son du 
violon et du tambour. 

Lundi 25. L'après-midi de ce jour , un soldat donna 
une nouvelle preuve de la haine qu'ils avaient presque 
tous conçue contre la religion. Ayant remarqué les deux 
statues de la sainte Vierge et de saint Jean , qui se 
trouvaient au calvaire du cimetière , il les attaqua à coups 
de sabre et coupa les bras de la statue de la Vierge. 



86 

La bourgeoisie ayant appris cette destruction , fut indi- 
gnée au suprême degré; on murmura partout et quel- 
ques-uns se proposaient déjà d'attaquer les soldats à 
coups de couteaux et de bâtons, lorsque le bourgmestre, 
M. Yan Hille, craignant les suites fâcheuses qui pou- 
vaient résulter de pareille agression , tâcha d'étouffer le 
mécontentement. Il se présenta pour aller faire des 
plaintes au commandant , qui promit de faire punir le 
coupable. Cette promesse resta cependant sans effet. 

Mardi 26. A la demande du commandant de la gar^ 
nison , on béoit à dix heures le drapeau du bataillon. La 
messe fut célébrée par le pitancier Van Beerblock, en 
présence du curé, M. Moerman, qui était empêché de 
faire la cérémonie pour cause de cécité. Le son des 
cloches et du carillon anima la fête et les soldats, qui 
se trouvaient en armes dans Téglise, manœuvrèrent, 
après l'office , sur la GrandTlace. 

Vers midi, le commandant reçut ordre de partir en 
toute hâ'e avec son bataillon et les troupes partirent 
pour Nieuport vers les quatre heures de relevée, au grand 
contentement des bourgeois. 

Le capitaine Verwilghen n'avait pas oublié la pro» 
messe que le commandant lui avait faite de rendre les 
petits canons de la société de S(-Georges. Le comman- 
dant tint parole; il ordonna qu'on les laissât devmt la 
porte de son quartier et le capitaine Verwilghen les 
ayant fait enlever, les fit cacher la nuit suivante dans 
la maison de Jean Annothé , domestique de la société. 

On ébruita que les Français étaient forcés de qtiitter 
la Belgique et les habitants s^empressèrent de témoigner 
publiquement leur joie en arrachant la cocarde tricolore 
et en voulant abattre l'arbre de la liberté. Le calme étant 
un peu rétabli , vers les sept heures du soir arriva de 



87 
Brugjes, M» Tavocat Pierre De Breyne, portent la cocarde 
autrichienne. Il annonça que les Français devaient 
quitter le pays. 

La confirmation de cette bonne nouyelle causa un 
contentement si général , qu'il était impossible de modé- 
rer la joie. On sonna les cloches, le carillon se fit enten- 
dre, et le peuple parcourut les rues en criant vive l'Em- 
pereur ! vive François! On en voulut de nouveau à Tarbre 
de la liberté. Quelques bandes coururent aux maisons 
des six personnes qui avaient accepté la constitution 
française, et les forcèrent à donner de Pargent pour 
boire. D'autres cherchèrent du bois i>our brûler l'arbre 
de la liberté , qui fut réduit en cendres* 

Une multitude de tout âge et de tout sexe dansa en 
cercle autour du feu, en chantant el en proférant des 
vociférations. La détonation d*armes à feu, les fusées 
et 1 illumination spontanée de toutes les maisons aug- 
mentèrent encore l'éclat de cette fête improvisée. 

Le son des cloches avait attiré beaucoup de campa- 
gnards, qui vinrent prendre part à la joie. Plusieurs 
habitants d'Eessen qui étaient aocouruA, ayant apprit 
que les Français avaient laissé à la maison de ville leur 
drapeau de St-Sebastien , allèrent le prendre et retourné» 
rent à leur village, qui les reçut au son des cloches. La 
nuit était déjà très avancée, lorsque la multitude se sépar 
ra pour aller prendre le repos. 

Mercredi 27. La ville était délivrée des troupes fran-. 
çaises et Ton vit le contentement sur toutes les figures. 
L'après-midi se passa de nouveau en réjouissances: les 
habitants de Woumen étaient allés chercher leur vicaire, 
M. Yermeerschy à Ramscapelle, où il s'était réfugié 
pour se soustraire à la persécution des Français. Ils tra- 
versèrent la ville avec des cbam de triomphe , en^eignet 



88 
déployées et de toutes parts on entendit le cri de Five 
f Empereur ! 

Jeudi-saint 28. La régence, qui ne s'attendait plus à 
voir revenir les Français, s'empressa de faire publier 
que les droits municipaux devaient être payés comme de 
coutume. 

On croyait généralement que toutes les troupes fran- 
çaises avaient quitté le pays , lorsqu'arriva inopinément 
un bataillon d'infanterie , fort de 550 hommes , avec 27 
cavaliers. L'arrivée inattendue de ces gens dans une 
place où la population avait pris la cocarde autri- 
chienne , jeta la consternation parmi les habitants. On 
déposa desuite toutes les cocardes et l'on n'eut à dé- 
plorer aucun excès. Après une halte d'environ deux 
heures sur la Grand'Place le bataillon partit après midi. 
On apprit que c'était un détachement de l'armée du 
général Du Mouriez qui battait en retraite. 

Immédiatement après leur départ on reprit la cocarde 
impériale. 

Vendredi 29. Il circula un bruit, que la garnison 
de Nieuport ayant appris par un tratneur qui avait été 
maltraité par la populace, qu'on avait abattu l'arbre 
de la liberté , se proposait de revenir pour se venger de 
Taversion que les Dixmudois avaient témoignée contre 
les Français. 

La bonne bourgeoisie qui connaissait la conduite 
assez reprochable de quelques têtes exaltées, était 
dans la plus grande crainte. On alla aux informations 
et ayant la certitude de l'arrivée d'un nouveau corps* 
français, l'on s'empressa de prendre la cocarde tri- 
colore. 

La crainte et l'abattement s'étaient' emparés d'un 
chacun, lorsqu'à neuf heures du soir, la régence fit 



89 
publier que les habitanis devaient déposer dans les 
cabarets et les maisons non habitées des literies pour le 
logement de 600 hommes, qui devaient arriver. Cet 
ordre fut exécuté à l'instante, et la régence prit toutes les 
dispositions nécessaires pour faire aux troupes une dis>- 
tribution de pain, de viande, de fromage et de bière. 
On planta aussi à la hâte un sapin surmonté d*un cha- 
peau rouge. 

La nouvelle garnison forte de 580 hommes, du 6^ ba-<- 
taillon des nationaux fédérés , fit son entrée vers minuit 
avec deux pièces de canon. Les bourgeois avaient éclairé 
le devant de leurs maisons , et s^attendaient à une ré- 
ception bien dure. Les soldats jurèrent et tinrent un 
grand vacarme, sans s'adonner à d'autres extravagances. 

Samedi 50. Le bon accueil fait par les Dixmudois, 
avait calmé la prévention des Français contre eux. Au- 
cune vexation n'eut lieu. Mais on exigea les deux petits 
canons de la société St-Georges. On envoya 25 hommes 
h, la demeure du sieur Fretin , pour enlever ces pièces ; 
celui-ci leur ayant dit qu'il ne savait ce qu'ils voulaient, 
on se rendit chez M. Yan Hille , chef-homme de la 
société , qui , à son tour, les renvoya au capitaine Ver- 
wilghen. Les soldats fâchés de ces renvois, coururent 
chez M. Yerwilghen , qu'on dit être sur la Grand'Place. 
L'ayant accosté d'une manière brusque , ils lui ordonnè- 
rent, en jurant et en le menaçant, de leur livrer les 
dites pièces. M» Yerwilghen les accompagna à la de- 
meure de Jean Annothé, qui n'obtempérant pas assez 
vite aux ordres qu'on lui donnait de livrer les canons , 
reçut des militaires des coups de plat de sabre sur le 
dos. 

Une dizaine d'hommes suivit Annothé à son gre- 
nier, où les* canons étaient cachés sous des fagots. 
Annales. — Tome IV. 6 



90 
Etonnés de la petitesse de ces canons , car on leur avait 
dit que c'étaient des pièces de trois , les soldats prétendi- 
rent que ce n'étaient point ceux qu'on leur avait dési- 
gnés et un d'entre eux , interpellant M. Verwilghen , 
se permit de lui dire des injures, et leva même son 
sabre pour le frapper. M. Yervrilghen para le coup et 
riposta si bien à son agresseur , qui alla donner de la 
tète contre le mur , qu'il n'eut plus envie de revenir à 
la charge. 

La troupe quitta la ville vers midi , et força M. le 
bailli Beghin à les accompagner jusqu'à Ghistelle. 

La ré|;ence , voyant à quels périls la ville était expo- 
sée par l'imprudence du peuple , et voulant prévenir les 
suites déplorables qui pourraient résulter de tout excès, 
prit la résolution suivante, qui fut proclamée en flamand 
à cinq heures de relevée : 

« Les magistrats de la ville , considérant que rien ne 
serait plus fâcheux ni plus malheureux , tant pour la 
régence de la ville , que pour les personnes honnêtes et 
bien pensant , que sans autorité aucune et à leur insçu , 
quelques habitants commissent des actions reprochables, 
par lesquelles ils pussent causer à la ville des malheurs 
qui auraient les suites les plus déplorables ; pour préve- 
nir ces sortes de suites , ordonnons ce qui suit : 

]) 1<» Que tout bourgeois quel qu'il soit continue à porter 
la cocarde tricolore. 

n S' Qu'on devra se comporter paisiblement à Tégard 
de tous Français de quel rang et de quel régiment ils 
puissent être , sans les insulter , mais 'leur témoignant au 
contraire toute amitié et tout secours qu'on pourrait 
reclamer pour soi-même. 

» S** Que lors de l'arrivée de troupes françaises, il est 
défendu de crier et de dire des paroles injurieuses. 



91 

» 4** Que personne ne peut porter dommage à Tarbre 
de la liberté , ni exciter d'autres personnes à en porter. 

» 5*" Que personne ne pourra, sans autorisation de la 
régence, proférer des cris de joie, faire sonner les 
cloches ou le carillon, illaminer ou tirer des armes 
à feu. 

n 6" Qu'il est défendu d'exposer des objets aux armoi- 
ries de l'empereur d'Autriche. 

» En cas de contravention à l'un ou l'autre des articles 
précités , tout contrevenant sera aussitôt arrêté comme 
perturbateur du repos public et pun icomme tel selon la 
rigueur des lois. 

» Ordonnons à ceux à qui d'office de tenir la main à 
l'exécution de cette ordonnance, et à tous employés 
publics , tant ouvriers , portefaix , qu'autres , de prêter 
secours à cette exécution lorsqu'ils seront requis ad hoc. 

» Ainsi arrêté en séance des représentants du peuple 
et de la régence, le 50 Mars 1795. 

» Signé: A. J. Vait Vossem, président, L. F. Jans- 
SEUiïE, secrétaire, P. L. Woets, P. J. De Rutsschbr , 
P. Verwilghen, p. L. Vaiï DaoMHE, E. De Laet, 
P.P. Vaw HiLLE, P. J. Rabaut, j. Van Covtter, 

J, M. D'HULSTEE, p. DeSPAEZ DE CaBIUSEIi , p. J, WOBTS, 

F. J. Meegaert. » 

Cette proclamation et l'expérience qu'on venait d'avoir 
semblait faire une impression salutaire sur le peuple. 
On planta immédiatement un arbre de la liberté à la 
place du sapin qu'oti avait planté à la hâte. La présence 
de la 55** division de la gendarmerie nationale concourut 
à faire maintenir le repos. Cette division, forte de 480 
hommes , fut logée dans les cabarets et chez les particu- 
liers. Les vivres leur furent livrés par les boulangers et 



92 
les bouchers, par ordre de la régence et sur des bons 
délivrés par le commissaire de guerre Hébert. 

Dimanche 1 Avril. Un bruit circula que des troupes 
autrichiennes et quelques autres troupes alliées sorties de 
Bruges, marchaient sur Dixmude et un détachement 
de 25 hommes , avec une pièce de canon , fut placé au 
débouché de la route de Beerst. Pareil détachement fut 
placé avec une pièce de canon au Haut-pont. 

Ces bruits furent agréables à la population , qui fut 
dans l'abattement en voyant les moyens de défense 
déployés par les Français. 

On resta quelques jours dans la même incertitude, 
jusqu'à ce qu'on apprit positivement que les alliés s'ap- 
prochaient de la ville. 

Mardi 5. Les finances de la caisse communale étant 
épuisées par les dépenses extraordinaires que les circon- 
stances imprévues avaient occasionnées , la régence 
envoya une députatiou à l'administration départemen- 
tale à Ypres , afin d^obtenir des fonds pour faire face 
aux dépenses de la fourniture à faire aux troupes. 
Toutes les caisses étant aussi dépourvues de fonds à 
Ypres 9 à cause du passage continuel des troupes, on 
autorisa la ville de Dixmude à lever une somme de 1500 
florins , sous la garantie de toutes les communes de la 
Flandre-Orientale. Cet emprunt ne fut jamais contracté, 
soit que personne ne voulut avancer des fonds, soit 
que la régence ne jugeât pas à propos de le faire , à 
cause des circonstances trop critiques du temps. 

Vendredi 6. Depuis le premier du mois, la garnison 
et les bourgeois étaient dans une inquiétude continuelle 
à cause des nouvelles positives qu'on recevait journelle- 
ment de Tarrivée de troupes autrichiennes dans les com- 
munes voisines. La nuit dernière cinq hussards autri- 



93 
chiens s'étaient montrés dans la commune d*Eessen. 
La garnison de la tille en conçut de nouvelles inquié- 
tudes, et l'on déplaça au débouché delà rue d'Eessen 
le canon , placé dépuis quelques jours sur la chaussée 
de Beerst, près du cabaret la Couronne. 

Samedi 7. On remarqua de bon matin, aux mouve- 
ments faits par les soldats,, qu^in changement aliait avoir 
lieu. En effet, le commandant avait reçu par courrier 
dès 6 heures du matin. Tordre de partir en toute hâte 
et la ville fut évacuée avant huit heures. 

On s'attendait à chaque instant à voir arriver en ville 
les troupes autrichiennes , et la régence fit enlever par 
prudence Tarbre de la liberté , qui fut placé à la maison 
de ville , afin qu'on put le replacer en cas de nécessité. 

Immédiatement après le départ des Français , le bailli 
Beghin convoqua la régence et lui communiqua une 
lettre de S. E. le comte de Mctternich de Winenbourg , 
Ministre plénipotentiaire de S. M. l'empereur d'Autriche, 
datée de Bruxelles le 1 Avril , par laquelle S. E. témoigna 
le désir de voir reconstituer le magistrat sur le pied 
d'autrefois , après avoir renoncé publiquement au ser- 
ment qu'on aurait pu avoir fait aux Français. Cette 
nouvelle fut reçue avec le plus grand contentement et 
le magistrat , pour faire connaître sa conduite irrépro- 
chable, résolut de faire connaître h S. £• le Ministre 
plénipotentiaire que la fidélité des membres de la régence 
à S. M. l'empereur et roi avait toujours été inébranla- 
ble; que malgré la domination des ennemis et la gar- 
nison française, qui avait séjourné en ville, aucun 
membre de la régence n'avait jamais prêté serment à 
la nation française, et que cependant elle avait toujours 
continué à excercer ses fonctions. On ajouta , que si 
S. E. exigeait un renouvellement de serment, tous les 



94 
membres étaient disposés à le prêter, pour montrer leur 
attachement à leur souverain légitime. Pour preuve de 
leur fidélité et de celle du peuple, on envoya au Ministre 
plénipotentiaire un extrait du procès-verbal du 9 Mars , 
par lequel il conste que lors de la proposition faite par 
le commissaire français, d'accepter la nouvelle consti« 
tution , le peuple Tavait repoussée avec courage. 

On apprit entretemps que les Autrichiens s'appro- 
chaient de la ville. Quelques habitants coururent à leur 
rencontre et vers midi un détachement de trente-six 
hussards de Blankenstein , venant de Roulers, fit son 
entrée au son des cloches et du carillon et aux acclama* 
tions de la population. Jamais les soldats n'avaient été 
reçus avec plus de joie. 

Tandis que chacun s'adonnait à la joie, on vit un 
dragon français traverser la ^Grand'Place à cheval. Aux 
cris du peuple: Un Nation! un Nation! le dragon mit 
son cheval au grand galop, mais poursuivi par un 
hussard, il fut pris au marché aux porcs et conduit 
devant le commandant à la maison-de-ville. Il y déclara 
qu'il était une femme, qui venait chercher son mari, 
officier de la compagnie qui avait quitté la ville du 
matin. On retint ce singulier dragon prisonnier avec 
tous les égards dûs à son sexe. 

A deux heures de relevée fut annoncée par publica* 
tion au peuple la lettre du ministre, comte de Metternich, 
et les cloches furent sonnées de nouveau en signe de 
réjouissance. 

On invita en même temps les habitants à vouloir 
payer les droits pour les objets qu'ils avaient consommés 
pendant le séjour des Français, et à déposer à la 
maison-de-ville les armes et les objets d'habillement 
délaissés par les soldats. Quelques fusils, des capotes et 



95 
des havre-sacs abandonnés par les déserteurs furent 
déposés à rinstant même. 

A trois heures , la confrérie de Si-Georges se rendit 
en grande tenue , tambour battant et drapeau déployé , 
prés du commandant des hussards pour le complimenter 
et pour lui présenter de monter la garde. Le comman- 
dant reçut les offres qu'on lui fit et les confrères mon- 
tèrent la garde la nuit suivante. 

Le soir, il y eut illumination générale , les rues et les 
cabarets regorgeaient de monde, qui par ses cris fit 
retentir l'air de Vive V Empereur ! 

Dimanche 8. La joie et le contentement se lisaient 
sur toutes les figures. On espérait un bonheur plus 
assuré sous une administration plus juste et plus pacifia 
que. On renvçya le dragon féminin, mais on retint 
son cheval et les hussards prirent pour butin ses 
bijoux et ce qu'elle avait de précieux^ La garnison fut 
renforcée de 52 hommes d'infanterie du régiment impé- 
rial de SLinski , qui furent logés chez les bourgeois de la 
Grand'PIace. 

Mercredi 11, Le détachement de hussards avait été ren- 
forcé les jours précédents de plusieurs hommes; ils étaient 
maintenant 90 et partirent à quatre heures de relevée 
pour Loo et PoUinkhove à la recherche des Français. 

Jeudi 12. Les 52 hommes de Kinski partirent de 
bon matin pour Ypres , et la ville resta sans garnison. 

Dimanche 15. Un TeDdum fut chanté dans la grande 
église en actions de grâces des bienfaits reçus. Le 
magistrat , en costume , les recollets et les autres corpo- 
rations religieuses assistèrent en corps à cette cérémonie. 

Mercredi 18. Dès que les émigrés connurent l'impor- 
tante nouvelle du départ des troupes françaises, ils 
quittèrent leur retraite pour venir respirer Taîr hos- 



96 
pitalier des Bixmudois. Les prêtres et les émigrés 
retournèrent en plus grand nombre qu'ils n'étaient 
partis, il y avait environ un mois , et ils furent reçus à 
bras ouverts par ceux qui avaient regretté leur départ. 

Samedi 28. Après plusieurs jours de repos, on vit 
arriver le régiment d'infanterie d'Orange-Gueldres fort 
de 500 hommes, avec une pièce de canon , un caisson et 
plusieurs chariots de train. Ces troupes se rendirent en 
toute bâte au fort de Enocke. 

6 Mai, Il circula plusieurs bruits sinistres et souvent 
contraires les uns aux autres. On apprit que les troupes 
autrichiennes et hollandaises en étaient aux prises avec 
les Français entre Poperinghe et Rousbrugge j cette 
nouvelle, apportée par des fuyards, causa une grande 
crainte qui augmenta encore lorsque dans l'après-midi 
Ton vit arriver de Poperinghe une foule de bourgeois, 
de prêtres, de religieux et d'enfants. L'arrivée subite 
de ces fuyards , qui avaient pris avec eux tout ce qu'ils 
avaient de plus précieux , fit sur l'esprit des Dixmudois 
une impression difficile à décrire. Craignant d^un côté 
pour leur propre sâreté , ils osèrent à peine leur tendre 
une main hospitalière; d'un autre côté, émus par la 
triste position de ces malheureux, ils n'osèrent les re- 
pousser et l'humanité l'emporta. On logea cette multi- 
tude le mieux que possible ; les couvents logèrent leurs 
confrères, et les enfants des écoles orphelines furent 
logés dans les écoles de la ville. 

12 Mai. Les nouvelles reçues des environs de Poperin- 
ghe et de Rousbrugge étant plu s favorables, presque tous 
les réfugiés retournèrent dans leurs foyers. On chanta 
un Te Deum pour l'heureuse délivrance de l'impératrice 
d'Autriche, qui venait de donner naissance à un 
prince et après-midi on proclama un édit de grâce pour 



97 
tous les déserteurs qui auraient rejoint leurs drapeaux 
avant le premier octobre. 

26- Mai. La procession qu'on porta aujourd'hui solen - 
iiellement, fut accompagnée par cent-trente ecclésiasti- 
ques , dont cent-six étaient français. 

31. Une multitude de fuyards annoncèrent que les 
Français s'étaient emparé de Furnes où ils pillaient et 
saccageaient tout ce qui leur tombait sous la main. 
Plusieurs bourgeois prirent la fuite; d'autres prirent leurs 
arrangements pour partir, en cachant leurs objets de 
Taleur et en fesant emporter tout ce qui aurait pu être 
pillé par l'ennemi. 

5 Juin. On était dans une continuelle alternative 
d'espoir et de crainte; la crainte l'emporta presque 
toujours à cause que les fuyards annonçaient plustót 
l'approche que l'éloignement des Français. Le passage 
de 12 à 1300 Hollandais, qui se rendaient de Furnes 
à Ypres avec leurs canons et bagages , augmenta encore 
la crainte , parce qu'on assurait que ces troupes battaient 
en retraite. 

9 Juin. La peur diminua un peu lorsque deux esta- 
fettes se rendant de Furnes à Tpres , assuraient que les 
Français avaient quitté cette première ville et qu'ils 
étaient porteurs d'ordres pour faire retourner les Hol- 
landais qui étaient passés ici le 9. Il parait que ces 
troupes ne se fiaient pas trop aux assurances qu'on leur 
donnait de l'absence des Français dans cette ville , puis- 
que le commandant envoya un trompette au bourgmestre 
Van Hille , pour lui demander s'il n'y avait pas danger 
de rencontrer les ennemis. 

Le trompette ne se contentant pas d'une réponse 
rassurante donnée par le bourgmestre, se fit accom- 
pagner par ce magistrat jusqu'à la porte de Woumen , 



98 
près du nouveau cimetière, où étaient stationnés 600 
hommes d'infanterie et 50 cavaliers , avec du canon et 
leur matériel de guerre. Après les assurances réitérées 
du bourgmestre , ils traversèrent la ville et prirent les 
chemins de terre pour se rendre à Furnes. 

12 Juin. Une garnison hollandaise arriva aujourd'hui 
et jusqu'à la seconde invasion des Français , la ville ne 
fut presque jamais sans logements militaires. Les Hol- 
landais, les Anglais, les Hessois et d'autres logèrent 
presque toujours chez les bourgeois, qui ne reçurent 
aucune indemnisation. 

18 Juin. Un beau carosse traîné par six chevaux de 
même couleur , et escorté par 70 cavaliers hollandais , 
arriva à 9 heures du matin et fit supposer que le prince 
d'Orange devait arriver. Le magistrat qui avait tout 
disposé pour bien recevoir le prince , ayant appris qu'un 
régiment hollandais devait entrer en ville vers les six 
heures du soir et croyant que le prince d'Orange le 
commandait , alla à sa rencontre , mais il fut bien 
désappointé, lorsqu'il vit que le prince n'accompagnait 
pas le régiment. ^ 

19 Juin. Guillaume-George-Frédéric, prince d'Orange, 
arriva en ville , venant de Furnes , à onze heures du 
matin, accompagné du général autrichien Melius. Ils 
descendirent de voiture à la maison de M. Rottier, 
pilancier(l), où logeait le lieutenant-colonel baron Van 
Tengnagel. 

La régence alla en corps féliciter le prince , qui fut 



(1) Cette maison, rebâtie il y a une quinzaine d^années, se trouve 
dur la Grand*Place et est aetuellement occupée par H. le représentant 
Horel-Danhoel. 



99 
très affable et qui , après avoir, pris quelques rafraichis- 
sements , partit pour Ypres. 

20 Juin. Vers onze heures du matin arriva d'Ypres 
le général Wartensleben et une partie de la garnison 
partit desuite pour Furnes sous ses ordres. 

6 Juillet. Continuellement grèves par les logements 
militaires , les bourgeois , qui avaient logé pendant assez 
longtemps les soldats sans rétribution, commencèrent 
à se plaindre de cette charge. Quelques troupes , il est 
vrai , devaient payer trois sols par jour pour chaque 
soldat , et pour cette somme on leur devait livrer le sel , 
le vinaigre , le feu et la lumière , mais beaucoup préten- 
dirent être nourris complètement pour celle somme; 
d'autres ne payaient pas. Cette manière de faire mécon- 
tenta la bourgeoisie , laquelle , après le départ du régi- 
ment Van Brakel , montra ouvertement son méconten- 
tement. 

Les mattres de sections et quelques personnes notables 
voulant diminuer autant que possible la charge des 
logements militaires qui incombait à la bourgeoisie , alla 
trouver la régence pour exposer les justes plaintes des 
habitants et pour la prier de porter remède à cet état 
de choses. 

La régence voulant , pour autant qu'il dépendait d'elle, 
contribuer à alléger les charges de ses administrés, prit 
les mesures nécessaires pour loger à l'avenir les troupes 
dans les maisons non habitées , et les granges que les 
habitants devaient pourvoir de lits et d'objets nécessaires 
au logement. 

Les mécontents satisfaits de ces mesures, eurent bientôt 
un nouveau sujet de plaintes, un bataillon suisse qui 
arriva l'après-midi, ne voulut pas aller occuper les 
logements désignés et les bourgeois furent forcés de loger 



100 
de nouveau ces soldats pour la somme de trois sols; 
somme qui ne fut encore payée que par fort peu d'entre 
eux, 

21 Juillet. Le prince d'Orange arriva à sept heures 
du matin d'Ypres; il descendit à la maison-de-^ille et 
partit k neuf heures avec sa suite pour Furnes. 

29 Juillet. Dans la matinée arriva d'Ypres, se 
rendant à Nieuport, le général-major autrichien Melius, 
accompagné de deux aides-de-camp. 

31 Juillet. Parmi les officiers généraux de tout grade 
et de. toute arme qui passaient tous les jours, on remarqua 
aujourd'hui S. A. le prince de Hesse-^Darmstadt , qui « 
arrivé k sept heures du matin d'Ypres , alla loger chez 
M. l'avocat Van Vossem , près le Pont-aux- Pommes. 

Durant tout le mois, les troupes étrangères allant k 
Ypres, k Loo, k Furnes ou k Nieuport, ne disconti- 
nuèrent pas de passer; leur nombre était souvent si 
grand, que toutes les maisons en étaient remplies et 
qu'une partie fut forcée de camper sur la place et dans 
les rues y où ils fesaient leur cuisine en plein air. 

3 Août. S. A. le prince de Hesse-Darmstadt partit k 
quatre heures du matin pour Ypres avec toute la gar- 
nison, qui comptait phis de 2,000 hommes. Les bour- 
geois crurent que maintenant du moins ils allaient être 
délivrés des logements militaires. Ils furent encore trom- 
pés dans leur attente , car avant qu'ils eurent le temps 
de nettoyer leurs maisons, le régiment de Van Brakel 
revint de Loo , et les soldats , qui avaient encore logé 
ici , retournèrent dans leurs anciens logements. 

11 Août. On chanta un Te Deum, pour la capi- 
tulation de Valenciennes , qui avait été signée le 28 
Juillet. 

20 Août. Toute. la garnison partit pour les environs 



101 
de Roulers , pour aller combattre les Français , d'après 
ce qu'on disait. 

21 Août. Le passage de l'armée Anglaise, Hano- 
vrienne et Hessoise, forte de 15 à 16,000 hommes qui 
allait assiéger Dunkerque, est un des plus grands 
mouvements militaires qui aient eu lieu ici. Ce passage 
commença à sept heures du matin, et dura pendant 
vingt-quatre heures. L'armée avait à sa suite S6 pièces 
de canon , 4 obusiers , 9 affûts non montés , 74 caissons , 
12 chaloupes à pontons, 10 chariots k pontons, 10 
chariots chargés de fours en fer, 119S chariots de 
bagage et de fourage , 78 chareltes , 300 chevaux char- 
gés de tentes, 85 bètes à cornes, 23 veaux et 60 
moutons» 

On voyait au milieu de tout cet attirail la voiture du 
duc dTorck, attelée de six chevaux bruns et suivie de 
plusieurs autres voitures , et de 19 beaux mulets chargés 
du bagage de son Altesse. 

Durant ce passage un accident faillit occasionner 
un grand malheur, qui aurait pu détruire une partie 
de la ville. le feu avait pris à l'essieu d'un caisson de 
poudre; on apporta de l'eau à temps et le feu fut 
éteint. 

24 Août. Hier et aujourd'hui l'on vit encore passer 
beaucoup de chariots de transport', qui tous se rendaient 
à Dunkerque. 

25 Août. La régence reçut une lettre des bourg- 
mestre et échevins de la ville et châtellenie de Furnes , 
par laquelle ils demandaient de la charpie pour panser 
les blessés qui arrivaient continuellement à Furnes. 
On se mit aussitôt k l'ouvrage et une quantité de char- 
pic et de vieux linge fut envoyée k celte ville. 

27 Août. On proclama par ordre supérieur que tous 



102 
ceux qui avaient des haches ou des cognées devaient 
les déposer aujourd'hui même à la maison*de-vilIe, 
pour être transportées desuite à Furnes pour le service 
de l'armée* 

I Septembre. Un transport de 13 chariots chargés 
de malades et de blessés Hessois arriva de Yalen- 
ciennes , de Tournai , Courtrai et Roulers avec 400 che- 
vaux blessés. Ces malheureux étaient dans un déplo- 
rable état. Le magistrat ordonna de les placer h l'hôpital 
et dans les couvents des Sœurs-noires et des Récollets , 
où ils furent pansés par les chirurgiens de la ville. 
Les chevaux furent placés dans les écuries de la ville 
et des environs. 

II Septembre. Depuis le premier de ce mois le nombre 
de fuyards qui arrivaient des frontières de la France 
augmenta de jour en jour et jeta la terreur parmi les 
habitants. La terreur augmenta par le bruit que les 
Français, qui, disait-on, étaient déjà à Vorthem, de- 
vaient arriver aujourd'hui en ville. Le passage de 3,000 
alliés, qui passaient eu se rendant de Furnes à Ypres, 
sembla justifier cette crainte et plus d'un quitta ses 
pénates pour se soustraire aux vexations des Français , 
qui allaient entrer en ville. L'on fut trompé fort heureu- 
sement; les soldats vus de loin et qu'on avait pris pour 
des Français , étaient des dragons anglais , qui formaient 
Tavant-garde du régiment royal et qui fit ici son entrée 
vers le soir. Ils se firent donner par la régence du pain, 
du fourrage et du bois , et campèrent à la belle étoile 
sur la GrandTlace , où ils préparaient leur nourriture 
sur de grands feux. Le lendemain ils partirent pour 
Ypres. 

Le duc dTorck , battu le 8 à Hondschote , leva son 
camp devant Duukerque, arriva à Dixmude le 12, 



103 
avec son état-major, et logea chez le greffier Mergaert , 
au pont du Nord, Cette maison, malgré sa grandeur, 
était beaucoup trop petite pour le service du Duc. L'on 
construisit une cuisine de campagne dans une pâture 
attenante pour le service de bouche. 

L'armée qui accompagnait le duc , campa le long de 
la route de Merkem à Keyem. 

13 Septembre. On remarqua un grand mouvement 
dans les troupes et l'on apprit que les Hollandais avaient 
été battus à Wervick et à Menin par les Français. Le 
duc dTorck fit tout disposer pour partir le lendemain à 
quatre heures. 

14 Septembre. Une estafette apporta durant la nuit 
la nouvelle que les Français battus par les Autrichiens, 
avaient été forcés d'évacuer Menin. Le Duc fit cesser 
tout mouvement et fit donner l'ordre de partir pour 
Thourout. L'armée se mit en marche dès sept heures du 
matin et l'arrière-garde ne quitta la ville qu'à cinq 
heures du soir. Le Duc était parti à onze heures avec 
son état-major. Il y avait en tout 55 canons. 

16 Septembre. Un piquet de cavalerie Hessoise était 
resté après le départ du duc dTdrck. Il arriva aujour* 
d'hui un corps de 4,000 hommes , qui campèrent près 
le Haut-pont , dont le passage fut interdit. 

17 Septembre, Trois à quatre mille hommes de ca- 
valerie Hanovrienne et Hessoise ont traversé la ville, se 
rendant au fort de Knocke avec sept pièces de canon. 

19 Septembre. 260 cavaliers Hessois sont arrivés à 
dix heures du matin. L'une moitié s^est rendue au 
fort de Knocke, l'autre à Schoorebake. 

20 Septembre. Une estafette est arrivée pour le géné- 
ral Aubercrombé commandant le camp au Haut-pont ; 
une partie des troupes avec la garnison de la Knocke 



104 
partit en toute hâte pour Furnes avec 15 canons , trois 
affûts , des chariots et des tentes. 

21 Septembre. Une autre partie du camp partit pour 
Furnes de bon matin et à 4 heures de relevée arrivèrent 
1,500 hommes d'infanterie hessoise, qui partirent le 
lendemain par la route de Woumen. 

23 Septembre. A dix heures sont entrés 90 cavaliers 
Hanovriens, et de onze à une heure 8,000 hommes 
d'infanterie, et 275 de cavalerie hessoise avec onze 
canons, deux affûts etplusisurs caissons et chariots. Ils 
ont campé près du Haut-pont dans les prairies dites 
Heernisse. 

28 Septembre. A trois heures de rélevée sont partis 
du camp 6 à 700 grenadiers avec deux pièces de canon 
pour la Knocke. 500 hommes de cavalerie hessoise sont 
arrivés à la même heure. 

I Octobre. Quelques troupes ont quitté le camp avec 
quatre pièces de canon , allant à la Knocke et quelques 
autres à Schoorebake. Le nombre de fuyards allait toujours 
croissant. Les avant-postes français étaient à Yorthem. 

7 Octobre. On apprit que les Français tachaient de 
passer le canal, et les troupes du camp se tenaient prêtes 
contre toute attaque. 

9 Octobre. 2000 hommes ont quitté le camp avec 
deux pièces de canon , pour se rendre à Loo. 

II Octobre. Vers le soir sont arrivés 40 Ecossais. 

12 Octobre. A trois heures de l'après-midi 2500 hom- 
mes de troupes Anglaises sont venus camper derrière 
le cabaret dit YEmpereur. Ils sont partis le lendemain. 

14 Octobre. Vers le soir les troupes du camp crai* 
gnaient une attaque des Français qui arrivaient toujours 
en plus grand nombre dans le métier de Furnes. 

22 Octobie. On i^m tendit la canonade dans la direc* 



105 
tion de Furnes depuis le matin jusqu^à midi. On apprit 
bientôt que les Français s'étaient emparé de cette ville 
et avaient poursuivi les alliés jusques près de Nieuport. 
25 Octobre, L^ordre étant arrivé de lever le camp, 
toutes les troupes sont parties pour Thourout , à neuf 
heures du soir. Les trois jours suivants, les Français bom- 
bardèrent Nieuport , et les Dixmudois étaient dans une 
grande inquiétude, craignant de voir arriver à chaque 
instant les Français. 

28 Octobre. Vers dix heures et demie du soir, 50 
Hessois sont entrés en ville et ont, immédiatement 
après leur arrivée, fait assembler la régence. Ils ont 
mis le feu au Haut-pont vers minuit et ont élevé quelques 
batteries pour défendre le passage aux Français. 

29 Octobre. Une vingtaine de Français s'étant mon- 
trés de Tautre côté du canal, les Hessois ont tiré sur eux 
avec le seul canon qu^ils avaient. 

51 Octobre. 'A midi , 6000 Hessois venant de Ghistel- 
les avec de l'artillerie, sont allés camper du côté de 
Woumen, 

1 Novembre. Le temps était si pluvieux, que les troupes 
campées sont venues loger en ville. On entendit parler 
du siège de Nieuport, durant (ine grande partie de 
ce mois. 

10 Décembre. Cinq compagnies de cavalerie, chacune 
de 80 hommes , sont parties pour Mons. 

18 Décembre. A huit heures est parti pour Ostende, 
un bataillon du régiment du prince Charles de Hesse- 
Cassel, fort de 556 hommes , avec quatre pièces de canon 
et 22 fourgons. S. A. Frédéric, prince héréditaire de 
Hesse-Cassel , logeait ici avec son frère , le prince 
Charles, les généraux Wormsl , Halvisch et Porck. 

21 Décembre. A neuf heures sont partis 150 hom- 
AwwALES. — Tome IF. 7 



106 
mes du régiment Odonel , qui étaient arrivés hier de 
Fumes, où ils s^étaient mesurés avec l'ennemi. 

23 Décembre. S50 grenadiers de Hesse-Cassel sont 
entrés en ville avec deux pièces de canon, deux caissons 
et 23 fourgons. 

24 Décembre.' Le général Wormsl est parti pour 
Thourout, avec 150 hommes. 

29 Décembre. 800 hommes de la garnison sont allés 
en quarlier-d*hiver à Woumen, Bessen et Beerst. 

1794. 

9 Janvier. Le colonel Autrichien Mack est venu 
inspecter les ouvrages du Haut-pont et de la Knocke , 
et est ensuite parti pour V An gieterre. 

10 Mars. On publia que tous les Français émigrés 
devaient s'éloigner à cinq lieues des frontières françaises. 

13 Mars. Cinq compagnies , chacune de 115 hommes , 
sont parties de Dixmude et d'Eessen pour Merckera. 

20 Mars. A midi et demi est passé par la ville un 
bataillon de grenadiers du régiment du prince Frédéric 
de Hesse-Cassel, se rendant à Woumen. 

A trois heures est entré le lieutenant-colonel V^on 
Kospoth, à la tète d'un bataillon de 632 hommes, venant 
de Nieuport. 

21 Mars. A six heures du matin est parti pour Ypres le 
bataillon du colonel Wurmb, avec celui du prince Frédé- 
ric de Hesse-Cassel, qui était en garnison à Woumen. 

25 Mars. Deux autres bataillons sont partis pour 
Ypres avec le prince Frédéric de Hesse-Cassel^ le prince 
Charles de Salm-Hohenzolern et le baron Sool. A dix 
heures est arrivé le bataillon Von Kospolh , qui après 
une halte d'une heure et demie est parti pour faire place 
à 200 grenadiers hanovriens, qui sont allés prendre 
position au Haut-pont, 



107 

1 Avril. Durant tout ce mois le mouvement des trou- 
pes diminua. Les Français brûlèrent les abbayes de 
Loo, d'Eversam et plusieurs fermes du métier de Fumes. 

â8 Avril. On publia que tous ceux (\\x\ voudraient 
s'enrôler volontairement, recevraient* de la ville dix sols 
par jour. Quelques hommes du peuple répondirent à 
cette invitation et reçurent des armes. 

2 Mai. 130 volontaires sont arrivés de Loo et de 
Knocke. 

4 Mai. Les religieuses pénitentes ont iqtiitté leur 
-couvent avec toutes leurs pensionnaires. 

6 Mai. Il fut publié le matin, de la pâtrt du magistrat 
du Franc , que tous ceux qui s'engageraient comme 
volontaires, recevraient 10 sols par jour, dont on 
décompterait S sols pour les vivr&s. 

On reçut quelques jours plus tard là nouvelle dé la 
prise de Gourtrai par les Français, et Ton fut continuel- 
lement dans la crainte de voir arriver l'ennemi (fui 
était maître de Loo. 

2 Juin. On entendit tirer dans la direction dTpres. 
Dans la matinée, l'on vit arriver 25 cavaliers hiano- 
vriens et cent hommes d'infanterie avec une pièce de 
canon, un caisson et un fourgon. A. quatre heures de 
l'après-midi ces troupes furent renforcées de 400 hom- 
mes avec deux pièces de canon, qui campèrent sur la 
GrandTlace en attendant le bataillon d'émigrés, fort 
de 400 hommes, qui arriva à six heures avec deux 
pièces de canon. A leur arrivée les Uanovriens 
partirent pour Steenstraete (1), et une centaine d'hom- 
mes partirent avec une pièce de canon et cinquante 



(1) steenstraete est un hameau sur le canal d^Ypres à Dixmude. La 
chaussée entre ces deux villes le traverse. 



108 
volontaires pour la Knocke. Cent émigrés occupèrent 
le poste du Haut-pont avec vingt-cinq volontaires et deux 
pièces de canon. Durant la nuit il arriva encore deux 
pièces de canon pour les émigrés , et vingt-cinq cavaliers 
qui partirent le lendemain pour Schoorebaeke. 

3 Juin. A onze heure» arrivèrent cent hommes 
d'infanterie hessoise avec 24 hommes de cavalerie , qui 
tous sont partis pour Steenstraete. 

Après-midi on entendit tirer dans la direction 
d'Tpres , et l'on apprit que cette ville était assiégée. On 
se battait aussi au pont de Steenstraete. Il arriva pen- 
dant la nuit deux bataillons de troupes anglaises , avec 
trois canons, et après une halle d'une heure sur la place , 
ils partirent pour Steenstraete. 

5 Juin. Vers les dix heures du matin , l'on vit retour- 
ner toutes les troupes anglaises, hessoises et hanovrien- 
nes qui battaient en retraite. Les Français s'étaient 
avancés jusques Langemarck et menaçaient d^attaquer 
les alliés sur le derrière. Une partie de ces troupes 
logea chez les bourgeois, les autres campèrent sur la 
Grand'Place. 

Le lieutenant des volontaires partit pour Thielt; il était 
envoyé par le commandant Hack , pour aller exposer 
au général Glerfayt la retraite inutile des Anglais et le 
grand danger auquel celte retraite exposait une partie 
de la Flandre à se voir envahie par les Français. 

6 Juin. Le lieutenant envoyé k Glerfayt est retourné 
avec l'ordre de faire reprendre leurs postes à toutes les 
troupes. Get ordre excita un différend entre les émigrés 
et les Hanovriens, ceux-ci voulant battre en retraite. 

A deux heures les troupes retournèrent à Merkem. 

7 Juin. Toute cette journée se passa en marches et 
contre-marches des différents corps. A 5 heures du soir 



109 
toute Tarmée est rentrée de ses postes et les Hanovrîens 
sont allés camper le long de la chaussée de Beerst, avec 
trois pièces de canon , braqués vers la ville. Les émi- 
grés campèrent sur la digue de Vladsloo. 

L^émigration des Dixmudois fut grande; on slatten- 
dait à chaque instant à voir arriver les Français , qui 
avaient pris position de l'autre côté de Woumen. 
Les émigrés partirent avec les volontaires dans la 
direction de Clercken , les Hanovriens hasardèrent de 
retourner k Woumen et les Anglais occupèrent la ville 
et les environs. 

8 Juin, A trois heures du matin arrivèrent 150 
cavaliers hessois et hanovriens ; et à onze heures , trois 
bataillons d'infanterie avec deux escadrons de dragons 
legers , trois pièces de canon et beaucoup d'autre maté- 
riel, de sorte qu'on pouvait évaluer les forces alliées 
qui se trouvaient aux environs de la ville, à 8,000 
hommes. Les avant-postes des Français étaient à Lan- 
gedewalle, près de Merckem, et à la Rnocke. 

A une heure est arrivé un bataillon anglais qui s'est 
mis au bivouac avec les deux autres bataillons sur la 
Grand'Place. 

A deux heures , le corps anglais s'est divisé en deux 
parties , dont l'une est allée prendre position à Sleen- 
straete , que les Français avaient évacué , et Tautre au 
Haut-pont. Cette partie a passé le canal et s'est retirée 
derrière des tranchées. 

A huit heures du soir, la compagnie des volontaires de 
Proven est entrée en ville avec un butin pris à un déta- 
chement français de 70 hommes , à Nieuwcapelle. 

Le lendemain , k dix heures , les émigrés sont partis 
sur deux colonnes pour Langedewalle et Clercken , avee 
deux bataillons de troupes anglaises. 



110 

Toutes les tentatives faites par les alliés furent vai- 
nes^ Ypres tomba au pouvoir des Français, Le général 
Pichegru avait forcé l'armée autrichienne, à laquelle 
s'étaient joints les Hollandais. Le général Glerfayt fit sa 
retraite sur Gand, qui ouvrit ses portes aux Français 
le 4 Juillet , et la reddition de cette place fut le signal 
de l'incorporation de toute la Flandre à la République 
française. 

Depuis l'incorporation à la République , Diimude eût 
à subir les mêmes fatalités que les autres villes du pays; 
les contributions forcées, les assignats, la persécution 
des prêtres et les autres malheurs furent communs à 
toutes les localités de la Flandre. 

Je ne pousse pas plus loin cette histoire ; j'aurais à 
décrire des faits contemporains , qui tous, plus ou moins , 
sont consignés dans les archives modernes de la ville de 
Dixmude, et qui sont du domaine de la postérité; mais, 
les noms à consigner, noms qui sont quelquefois enta* 
chés d'un fâcheux antécédent pour les familiespel qui 
m'empêcheraient de dire toute la vérité, me font ar- 
rêter ici. 



111 



ADDITIONS A LA SUCCESSION 



DES 



CljfttelatttB ^e Btxmuî^e. 



EXTRAIT D*ÜN REGISTRE DES ARCHIVES DE LA VILLE d'tPRES, 
COMMENCÉ EN 1380. 

Jacques de Dixmude, 10* échevin de la ville tfYpres, 
en 1381. 

Jacques de Dixmude , écoutète , en 1385. 

Jacques de Dixmude, 10" échevin de la même ville, 
en 1385; il y avait donc deux Jacques de Dixmude 
qui exerçaient des fonctions différentes. 

Éloi de Dixmude, écoutète, en 1387. 

Jacques de Dixmude, 3" échevin, en 1389. 

Lamp de Dixmtude, 13'' échevin, en 1390. 

Jacques de Dixmude, 4* échevin, en 1391. 

Jacques de Dixmude , premier échevin , en 1392» 

Jacques de Dixmude, écoutète, en 1393. 

Lamp de Dixmude, 13* échevin, en 1595. 

Jacques de Dixmude, 2* échevin, en 1394. 

Lamp de Dixmude, IS"" échevin, en 1595. 

Jacques de Dixmude, 3* échevin, en 1396. 

Lamp de Dixmude, 9* échevin, en 1397. 

Jacques de Dixmude, 5* échevin, en 1398. 

Jacques de Dixmude , premfier échevin , en 1400» 



112 
Pierre de Dixmude , 15* échevin , en 1401. 
Jacques de Dixmude , 1' échevin , en 1402. 
Jacques de Dixmude, écoutète, en 1403. 
François de Dixmude, 6* échevin, en 1404. 
Jacques de Dixmude, 3® échevin, en 1407. 
Jacques de Dixmude, S"* échevin, en 1411. 
François de Dixmude, 3' échevin, en 1411. 
François de Dixmude, 4° échevin, en 1412. 
François de Dixmude, 4** échevin, en 1414. 
Pierre de Dixmude, 2" échevin, en 1415. 
François de Dixmude, 2' échevin, en 1416. 
Pierre de Dixmude , 3" échevin , en 1417. 
François de Dixmude, 2' échevin, en 1418. 
André de Dixmude, G** échevin, en 1418. 
Louis de Dixmude, 10° échevin, en 1419. 
François de Dixmude, 2** échevin, en 1420« 
André de Dixmude, 3° échevin, en 1420. 
Jean de Dixmude, 10"* échevin, en 1421. 
François de Dixmude, 2"* échevin, en 1422. 
André de Dixmude, h'* échevin, en 1422. 
Olivier de Dixmude, 12° échevin, en 1423. 
André de Dixmude, 3*' échevin, en 1424. 
Olivier de Dixmude, 3° échevin, en 1425. 
André de Dixmude, 4' échevin, en 1426. 
Olivier de Dixmude, 4' échevin, en 1427. 
André de Dixmude, 2* échevin, en 1429. 
André de Dixmude, 3' échevin, en 1431. 
André de Dixmude, 3* échevin, en 1432. 
André de Dixmude, 3° échevin, en 1434. . 
André de Dixmude , ö** échevin , en 1435. 
Corneille de Dixmude, 12*' échevin, en 1435. 
Olivier de Dixmude, 1' échevin, en 1436. 
André de Dixmude , 5° échevin , en 1437. 



lis 

Olivier de Dixmude, 2® échevîn, en 1438. 
Charles de Dixmude, 13' écheirin , en 1438. 
André de Dixmude, 3* échevîn, en 1440. 
Olivier de Dixmude, 1' échevin, en 1441. 
Louis de Dixmude, 5' échevin, en 1442. 
Olivier de Dixmude , 2* échevin , en 1443. 
Paul de Dixmude, 5' échevîn, en 1444. 
Loonis de Dixmude, 1' échevin, en 1445. 
Olivier de Dixmude, 1' échevin, en 1446. 
Paul de Dixmude, écoulète, en 1447. 
Loonis de Dixmude, 1' échevin, en 1447. 
Charles de Dixmude, 6° échevin, en 1448. 
Loonis de Dixmude, 1' échevin, en 1449. 
Olivier de Dixmude , 1' échevin , en 1450. 
Charles de Dixmude , 5° échevin , en 1450. 
Loonis de Dixmude, 2" échevin, en 1451. 
Paul de Dixmude, 4® échevin, en 1452. 
Charles de Dixmude, 5' échevin, en 1452. 
Loonis de Dixmude, 1' échevîn, en 1453. 
Paul de Dixmude , 1' échevin , en 1455. 
Pierre de Dixmude , 5* échevin , en 1456. 
Paul de Dixmude, 1' échevin, en 1457. 
Olivier de Dixmude , 2® échevin , en 1458. 
Paul de Dixmude, écoutèle, en 1459. 
Corneille de Dixmude, S"" échevin, en 1460. 
Paul de Dixmude, écoutèle, en 1462. 
Josse de Dixmude, 6® échevin, en 1462. 
Josse de Dixmude, 1' échevin, en 1465. 
Paul de Dixmude , 1' échevin , en 1468. 
Paul de Dixmude, 2' échevin, en 1470. 
Jean de Dixmude, 13* échevin, en 1471. 
Josse de Dixmude, écoutète , en 1472. 
Jean de Dixmude, 6** échevin, en 1474« 



114 
Jean de Dixmude, 6* éohcTin, en 1476. 
Jean de Dixmude, 4* échevin, en 148&. 
Jean de Dixmude, S'' échevin, en 1489« 
Lamsin de Dixmude, 10'' écheyin, en 1490. 
Jean de Dixmude, 6* ëcheyin, en 1492. 
Lamsin de Dixmude, 9* échevin, en 1494. 
Josse de Dixmude, 4"* échevin, en 1499» 
Victor de Dixmude, ?• écheTin, en 1500. 
Josse de Dixmude, 2* écheTin, en 1501. 
Victor de Dixmude, 8' éche^in, en 1501. 
Victor de Dixmude, écoutète, en 1502. 
Josse de Dixmude , S"* échevin , en 1503. 
Josse de Dixmude , écoutète , en 1505. 
Jean de Dixmude, 9* ëcfaevin, en 1512. 
Hector de Dixmude, écoutète, en 1513. 
Jean de Dixmude, 6* échevin, en. 1514. 
Jean de Dixmude, h*" échevin, en 1518. 
Jean de Dixmude, 6"" échevin, en 1520. 
Hector de Dixmude» S"* échevin, en 1523. 
François de Dixmude, 11*' échevin, en 1529. 
François de Dixmude, 8"^ échevin, en 1534. 
François de Dixmude,. 9^ échevin, en 153&. 
François de Dixmude, & échevin, en 1540. 
François de Dixmude , 6* échevin , en 1546. 
Jean de Dixmude, 5^ échevin, en 1555. 
Jean de Dixmude^ 4*" échevin, en 1561. 
Jean de Dixmude^ 4*^ échevin, en 1563. 
Jean de Dixmude, 3"* échevin, en 1567. 
Jean de Dixmudie, 4'' échevin, en 1570. 
Jean de Dixmude , 5"" échevin , en 1574. 
Jean de Dixmude, lO"* échevin, en 1587. 
Jean de Dixmude, 16** échevin, en 1589. 
Jean de Dixmude, 11^ échevin, en 1591. 



115 
Jean de Dixmude, 5* échevm, en 159$« 
Jean de Dixmude, 4' échetin, en 159T. 
Jean de Dixmude, 5' échevin, en 1601» 
Jean de Dixmude , S* échevin , en 1602. 
Jean de Dixmude, 2* échevin, en 1606. 
Nicolas de Dixmude, 11' échevin, en 1607. 
Jean de Dixmude, S' échevin, en 1614. 



EXTKAITS d'uK ANCIEIT LIVEB B^I^PITAPHES ET DB HüOWÜMENTS 
RECUEILLIS PAR M. ITICOLAS DE SCHIBTERE , JlV GOBUKEN' 
CEMENT DU XVII* SIECLE (1). 

S^Martin à Ypres. 

Derrière le maitire-autel sont des vitraux peints repré- 
sentant les armoiries de Dixmude jointes à celles de 
Scholen, qui sont au chef d'or, au demi-lion de sable et 
à celles de Schattinck, de sable, k la croix de vingt 
besans d'or, de même qu'à celles de Waghenare, qui 
sont à trois roses d'azur allié de Dixmude. 

Au côté sud de PégHse se trouve une pierre sépul- 
crale bleue , couverte de cuivre et ornée de deux figures. 
C'est la sépulture de Victor de Dixmude, fils de Jean, 
mort le 11 Janvier 1582, et de sa femme, Adèle de 
Haveskerke, fille de Philippe, morte en 1576. Les 
armoiries sont Dixmude : à la bande dentelée de gueules; 
Schattinck: d'or à Fécusson de gueules à la bande com- 
ponnée d'argent et d'àzur sur le tout et trois lions d^r 
couronnés et Haveskerke à trois coquilles d'argent sur 
la face, une croix ancrée d'argent, Nevele cl Hîeute. 



(1) M. Le cheyalier De Schietere de Lophem, a eu l'obligeance de me 
commiiniquer ce manutortl, qui renferme le» alliances de ra fiunUle. 



116 

Au côté sud , sous une pierre blanche , gisent Pierre 
de Dixmudê, fils de Denis et de Catherine , fiile de Wau- 
tier Godericx. Ses armoiries étaient un lion au premier 
canton timbré couronné d'or et azur de huit pièces. 

Au côte nord de la chapelle , dite zuid-kapel, est une 
pierre sépulcrale bleue , surmontée de deux figures; on 
y lit rinscription : Chy gist Franchois de Dixmude , f 
Jois, qui fut filz de François, obiit 1451 , le 3 Janvier, 
et mademoiselle Marie de Lichtervelde , f Eloy , sa 
femme, obiit 14... 

Au côté nord gtt sous une pierre bleue, Denis de 
Dixmude, mort le 20 Juin 1379. IL portait de huit faces 
or et azur, un lion au premier canton. 

Sous une pierre blanche gtt dame Anne Godericx, 
fille de Wautier , veuve d'ÉIoy de Dixmude , et femme 
en secondes noces de Gilbert Van der Niepes , morte le 
29 Juillet 1396, et demoiselle Françoise de Dixmude, 
fille de Louis, morte le 5 Septembre 1437. 

Au côté nord de Tautel de Ste-Gathérine , sous une 
pierre bleue , couverte de cuivre , gil Messire Jean de 
Dixmude, fils de François, mort le 22 Avril 1312, et 
Messire Jean de Dixmude, fils de Philippe, mort en 1359, 
le jour de St-François , et dame Denise , fille de M" Denis 
Schattinck, femme de Jean de Dixmude, morte le 12 
Septembre 1383. Et Messire Éloi de Dixmude , fils de 
Jean , qui posa la première pierre des murs dTpres , le 
6 Avril 1388 , comme écoutète de cette ville, et mourut 
le 8 Avril 1391. 

Au côté nord est une pierre incrustée de cuivre , sépul- 
ture de dame Anne de Dixmude , fille de Jean et femme 
de Jean Schoten , morte le 12 Décembre 1367. 

Là git aussi dame Denise de Dixmude , fiUe de Charles, 



117 
veuve de Victor de Dixmude , seigneur de Yolmerbeke , 
morte le 8 Août 1481. 

Au côté sud est une grande pierre bleue. G^est la 
sépulture de Wautier de Dixmude , fils de Louis , mort 
le 1 Juillet 1445, et de sa femme, dame Marie, fille 
de Jean Van Thorrout, morte le 50 Août 1461. 

Aux Jacobins, à Ypres, 

Au côté ouest de l'église se trouve une grande pierre 
bleue, ornée d'armoiries. Là git Ingelram de Dixmude, 
fils de Wautier, mort le 26 Août 1442, et dame Marie 
Van Hove, fille de Nicaise, morte en 1488. 

Dans la même église est enterré, sous une pierre 
bleue , François de Dixmude, mort le 20 Janvier 1420, 
et dame Claire Van Roosebeke, sa première femme, 
morte le 9 Mai 1414 , et dame Marie Van Bomvenkerke , 
sa deuxième femme. 

Église de l'hospice de Belle, à Ypres. 

Au côté nord se trouve Fépitaphe : Cy gist Jehan Belle , 
f^ sire Nicolas, qui trespassa Tan 14.., et mademoiselle 
Denyse de Dixmude, f^ Jehan, sa femme, obiit 1479, 

le 10* jour de 

Boesinghe, 

Au côté nord du mattre-autel git Jean Van Haelewyit , 
chevalier, fils de Jean, seigneur de Rouselrie et de 
Boesioghe, mort le 18 Avril 1482, et dame Catherine 
de Dixmude , morte le 5 Octobre 1485, elle avait épousé 
en premières nocçs un seigneur de Walscappelle. 

Hooglede. 

Au côté sud du chœur est une tombe de Victor de 
Dixmude, écuyer, seigneur de Volmerbeke et de la 



118 
petile Wo€stine, morlle 21 Septembre 1511 et de dame 
Leonarde Yan Gryspeere , sa femme, morte en 15... 

jiuffustins, à Fprei. 

Dans celle église est enterré Jean de Dixmude, écuyer, 
seigneur de la petile Woestine , fils de Charles', mort le 
19 Septembre 1505, et dame Marie de Volmerbeke, 
fille de Godscalc et de dame Marie Paeldink , morte le 
12 November 1506. Ils eurent deux fils , Victor et Hector. 
Heclor, fils cadet, épousa une demoiselle Sbroeden , dont 
il eut Jacques , Marie et Anne. Victor, fils de Victor et 
Leonarde» Van Gryspeere, épousa Marguerite Vander 
Woestine, fille de François, seigneur de Beselaere, dont 
est issu François, mort en 1559 , qui épousa Marie 
Vanden- Berghe Van Handsame , dont il n'y eut pas de 
postérité. Victor épousa en secondes noces , Jeanne , fille 
de Robert de Rokeghem, dont Josse, Marie et Anne. 
Il épousa en troisièmes noces Madeleine Van Dalen , dit 
Van Donghen , fille de Jean , seigneur de Legerswalle , 
près de Gerlruydenberg , dont il eut Philippe et Jean. 

Jacques , fils de Hector de Dixmude , épousa une de* 
moiselle Van Vlederinghe; de ce mariage naquit Hector. 

Marie de Dixmude, fille d'Hector, épousa, le 27 Oc- 
tobre 1527 , Josse Van de Woestyne , seigneur de Bese- 
laere , dont est issu Hector , seigneur de Beselaere , qui 
se maria à Claudine de Rosimbos , laquelle lui procréa 
deux fils, François et Maximilien. 

Josse, fils de Victor, mourut sans postérité. 

Marie de Dixmude , fille de Victor , épousa François 
Van Oudenfort, seigneur de Scharrenberg. 

Anne de Dixmude fit une mesalliance. 

Jean de Dixmude, fils de Michel^ épousa Catherine 



119 
De Beer , fille de Nicolas, dont i( eut Marie de Dixmude, 
veuve de Nicolas De Bu , chevalier. 

Dixmude. 

Dans l'église paroissiale se trouve dans la nef latérale 
cette épitaphe: Gy gist noble homme, Jean Hallarts, 
dict Percheval, seigneur de Dixmude, obiit 1452^ le 
19 de Décembre. 

Bruges. 

L'inscription suivante se trouve dans l'église de Saint- 
Donat , sur une pierre bleue , incrustée de cuivre : Hier 
licht begraven Bertolomeus De Voochty raedt shertogen 
van Bourgoingne, grave van F^laenderen, die 5te^/'1459, 
den 11*» in Maerte, ende joncvrauwe Anna fa sheer 
Pieters van Dixmude, Bertolomeus wyfwas, de toelcke 
staerflé'iQ, den l^"" Maerte. 

St^aeques, à Gond. 

Il y a dans cette église une épitaphe de Jean de Dix- 
mude , fils de Josse , chevalier , qui mourut le 20 Février 
1552, il avait épousé Jaqueline Dullaerts. 

Dans la même église est le tombeau ae Josse Van 
Caloen, qui mourut le 10 Juillet 1549, et de dame 
Marie de Dixmude, fille de Josse, chevalier, conseiller 
de l'empereur, femme de Josse Van Caloen, morte le 
17 Octobre 1550. 



120 



PIECES JUSTIFICATIVES. 



TENTE d'une TBERE ET d'uNE MAISON A DIX.HCDE. 
1227. 

Universiâ Christi fidelibus presentem paginam inspecturis 

scabini Dixtnudenseâ salutetn. Noverit univerêitas veitra quod 

Theodaricus Houbanc et Jacobus filius Michwlis y filii Godelieve 

de Thorout vendiderunt Lamberio iinctori domum cum fundo 

et omnibus appenditiis suis quondam Boidini Nose , pro viginti 

duabus marciSy triginta duobus solidis pro tnarca computatis 

Flandrensibus, Terra vero, in qua sita est domus eadem, exten- 

ditur versus septentrionem usque ad ripam aque que vocatur 

Ede , reducta tamen quadam parte terre , habente in longitudine 

decem pedes nersus eandem ripam. Et idem Theodericus pro^ 

misit coram nobis hona fide , qtwd ipse et heredes sut eumdem 

Lambertum contra magistrum et fratres domus Teot, et contra 

Johannem Houbanc et filios suos et contra fratres et sorores et 

omnes coheredes suos et quoslibet alios aliquid juris in eadem 

re vendita reclamaturos acquitabunt. Et hoc idem promisit et 

Nicholaus Dierhere sub eadem forma. Et nos requisiti in figura 

judicii y pronuntiavimus judicando legitimam esse notatam ven- 

ditionem. Actum anno Domini M. CC. vigesimo septimo, mense 

septembri. 

(Extrait du Gartalaire des Dunes.) 



121 
II. 

VENTK d'cNE pièce DE TERRE DANS Lil RUE DITE SCIPSTRAET. 
1271. 

Nous Gilles de Paons , Raouls Piet, Jehan Pinekin , Jehans 
De le Porte et Gilles Li Bruns , eschevin de Dikemue , faisons 
a savoir a tous ceaus qui ces lettres verront et orront, que 
Agathe de Werkînes et Katerine sa fille ont doneit et vendut 
a Terri Glau le pieche de terre vendu qu'il avoîent a Dikemue 
en le Scipstrate d'en coste le maison jadis Ernoul Loec gisant 
sour lewe pour vint livres de le monoie de Flandres a leur 
volenteit plainement paies. £t celé terre et tout le droit 
quil i avoient et dévoient avoir Agathe et Katerine de- 
vant dites werpirent et résignèrent en le main le bailliu 
de Dikemue selonc la loi et la coustume dou pais al oes 
Terri devant dit, et par jugement de nous. £t si permi- 
sent Agathe et Katerine pour li et pour ses enfans a Terri 
Clan devant dit de la terre devant dite a tous jours perpe- 
tuelment en contre tous cheaus qui riens i porroient deman- 
deir plaine loi a garandir. £t en tesmoignage de* toutes ces 
coses devant dites avons nous ceste presente lettre a Terri 
Glau devant dit saielee de nos propres saials. Ge vendage 
fisent Agathe et Katerine devant dites saines et haities et de 
leur boine volenteit en lan del incarnation notre Seignor 
mil deux cens soissante et onse , el mois de novembre. 

(Extrait du cartulaire des Bunes. } 

IIL 

EXTRAIT d'cr LIVRE HARDSGRiT INTITULÉ : Eegistrum cotidtanum 
composittonum et refectionum fundataruih in pitantiâ eccle- 
siœ sancii Nicholai Dixmudis , exaratûm per Jacobum 
Battavunif anno 1532. 

NohilU et genero8U8 tir dominus Carolus De Saveule y miles 
in armiê et eui commilitones volenteê omnipoienti Deo refundere 
AifNALES. — Tome IF* 8 



122 

ff ratios de Victoria oppido Dixmudensi et ejus incolis concessa, 
die septimo tnensis martii anno millesiino quadringentesimo 
octuagesimo octavo contra Brugenses et suos complices, a qua-- 
dam parochia H^erchene vocata, dictum oppidum applicantes 
ad illud secrète in aurora dicti diei instrumentis bellicis, scalis 
et pontibus eisdem resistentia armigerorum et incolarum dicti 
oppidi relictis capientes et occupantes, ad ejusdem omnipotentis 
Dei , ejusque genetricis Mariœ et totius curiœ cœlestis super- 
norum civium gloriam, honorem et laudem ac ad perpetuam 
rei memoriam fundarunt quolibet septime mensis martii die 
cujuslibet anni septem horas canonicas et Salve Regina ter 
cantandum ad utrasque nempe vesperàs et post primam , deinde 
àbsque mora missam primœ de sanctâ Maria ad altare supremi 
chori ecclesiœ parochialis sanefi Nichoicn , oppidi Dixmudensis 
decantandas , unà cum duobus pulsibus magnœ campanœ, 
serotino vero tempore prœcedentï et ante missam primœ 
dictas fundationis die scilicet et mense cujuslibet anni et in 
quantum septima dies mensis martii futuris annis veniret in 
quadragesimali tempore, tune horœ canonicœ prius fundatcB, 
illo prœdicto die decantabunt absque miisâ primœ sabbato 
proximo ante quadragesimam vel tdio die quo commodius fieri 
possit» Pro qua fundatione prœnominati fundatores dederunt 
48 libras parisis ad consignandas aut emendas terras vel 
redditus. 

IV. 

EXTRAIT DD KÊOE RB6ISTBF. 

jinno Domini 1400 , armigeri oppidi Dixmudensis de que- 
dam prœdâ in Reyninghe spoliata dederunt communitati 
pitantiœ summam 42 lib. gros, in <dta moneta, quam quidam 
summam beneficiatt pitantiœ concesserunt oppido Dixmudensi, 
pluries a domino Dixmudano et legislatores rogati; atque pro 
prœdicta summa 42 lib, gros, ipsum oppidum tenetur perpetuis 
temporibus pitantiœ annuatim exsolvere 12 /«&* in bassa 
moneta, pro qua fundatione pitantia tenetur ftovem eotidiAnoê 



12S 
sine misêé prima decantare singulis anniê, in novem defnt- 
nieiê dié)U8 post fesium paschœ imcipdentibus. 

V. 

XXTRAIT BES COMPTES DE LA PAROISSE DE AAUTTOMDE, PRÈS D*TPRESy. 

DE l'anrée lë64. 

De prochie van Santvoûrde heeft te caste geweest tot Dta- 
muyde over de redemptie der ievering vasi 880 palisaden, 
165 facynen, 41 hondels batideroen, mitsgaders over de leve- 
rynghe van 82 staecken en 163 vèeten regbels fsaemen voor 
de somnrn van Glds, 3^6.^ 

Over de course extraordinaire en taire betaalt om vol* 
doeninghe van het mandement forraige uutghesonden by 
den grave van Hoome Glds. 215, 

610. 
VI. 

ÉTAT-INTENTAIRE DES ARCHIVES DE LA MAIRIE , DE L^AWCtER GREFFE ET 
DE I^ Cl-OITART TRÉSORERIE DB lA ¥ILIS JE DiXMODE | SE TMHJ VAIXT 
DÉPOSÉES AU BUREAU DE LA MAIRIE DU JMT »miUi«.. 

Secrétariat de la Mairie. 

1. Une boîte contenant des lois, arrêtés, règlements, 
taMeaox, états, lettres des administrations sapé- 
rieures , des fonctionnaires pnblics et particuliers sar 
Tordre et l'organisation administrative. 
^ 2. Une boite contenant des pièces relatives aux foires et 
marchés. 

8. Une boite contenant des pièces relatives à Tadminis- 
tration des hospices. 

4. Une idem contenant des pièces relatives à l'adminis- 
tration de bienfaisance. 

8. Une idem contenant des pièces relatives à f indigence- 
et à la mendicité. 



124 

6. Une idem contenant des pièces relatives à Fëtat civil. 

7. Une idem contenant des pièces relatives à la popu- 

lation. 

8. Une idem contenant des pièces relatives au culte. 

9. Une idem contenant des pièces relatives au territoire 

de la commune. 

10. Une idem contenant des budgets et des comptes mu- 

nicipaux. 

1 1 . Une idem contenant des pièces relatives à Tadminis- 

t ration des ponts et chaussées. 
là. Une idem contenant des pièces relatives à Tadminis- 
tration des eaux et forêts. 

13. Une idem contenant des pièces relatives à l'adminis* 

tration publique. 

14. Une idem contenant des pièces relatives aux arts et 

métiers. 

15. Une idem contenant des pièces relatives aux fêtes 

publiques. 

16. Une idem contenant des pièces relatives aux travaux 

publics. 

17. Deux idem contenant des pièces relatives aux con- 

tributions directes. 

18. Une idem contenant des pièces relatives aux biens 

communaux. 

19. Une idem contenant des pièces relatives aux patentes. 

20. Une idem contenant des pièces relatives aux droits 

réunis et aux droits indirects. 

21. Une idem contenant des pièces relatives à Toctroi 

municipal. 

22. Une idem contenant des pièces relatives à la compta- 

bilité et aux dettes communales. 
28. Une idem contenant des pièces relatives à l'enregistre- 
ment et aux domaines nationaux. 

24. Une idem contenant des pièces relatives aux épidémies. 

25. Une idem contenant des pièces relatives à la vaccine. 

26. Une idem contenant des pièces relatives aux prisons. 



125 
â7. Une idem contenant des pièces relatives aux fournitu- 
res militaires. 

28. Une idem contenant des pièces relatives à la marine. 

29. Une idem contenant des pièces relatives aux réquisi- 

tions et convois militaires. 

30. Une idem contenant des pièces relatives aux armées. 

31. Deux idem contenant des pièces relatives à la circon- 

scription militaire. 

32. Une idem contenant des pièces relatives à la gendar- 

merie et à la maréchaussée. 

33. Une idem cop tenant des pièces relatives à la garde 

nationale. 
84. Une idem contenant des pièces relatives aux gardes 
côtes. 

35. Une idem contenant des pièces relatives aux passe- 

ports. 

36. Une idem contenant des pièces relatives aux tribunaux. 

87. Une idem contenant des pièces relatives au notariat. 

88. Une idem contenant des pièces relatives à la police. 

89. Une idem contenant des pièces relatives au commerce. 

40. Une idem contenant des pièces relatives à l'agricul- 

ture. 

41. Une idem contenant des pièces relatives à la chasse. 

42. Une idem contenant des pièces relatives aux émigrés. 
48. Une idem contenant des pièces relatives aux élections 

cantonnales. 

44. Une idem contenant des pièces relatives aux poids et 

mesures métriques. 

45. Une idem contenant des pièces relatives à l'emprunt 

forfcé. 

46. Une idem contenant des pièces relatives aux dettes du 

gouvernement français. 

47. Quatre-vingt registres de l'état civil. 

48. Trois tables décennales de naissances, mariages et 

décès. 



126 

49. Uoe matrioe de rôle et un état des sections des pro- 

priétaires fonciers. 

50. Un registre de mutation. 

51. Un registre contenant des extraits de lob et d'arrêtés 

du gouvernement. 

82. Un registre pour rinscription des procès*verbaux con- 
cernant Testampillage. 

53. Un sommier des biens communaux. 

84. Quatre registres des mandats expédiés sur la caisse 

communale. 

85. Six registres de correspondance. 

56. Quatre registres d'actes et de procès d'administration. 

57. Trois registres de patentes. 

58. Deux registres de mercuriales. 

59. Un registre d'apostilles sur requêtes. 

60. Deux registres de fournitures militaires. 

61. Deux registres d'inscription de déclarations de loge- 

ments par les aubergistes. 

62. Deux répertoires de pièces reçues à la mairie. 

63. Une matricule générale des conscrits. 

64. Une matricule des individus absents pour le service 

de l'état. 

65. Une matricule des conscrits qui se sont fait remplacer. 

66. Un registre de population. 

67. Quinze anciens registres de l'octroi municipal. 

68. Le plan de la ville. 

69. Un terrier de la ville. 

70. Quinze volumes d'actes de la préfecture. 

71. Les bulletins êeè lois depuis l'an IV ûe la république , 

jusqu'à l'an 1813. 
7S. Le code administratif par Fleurigeon. 

73. Le code municipal. 

74. Le code civil. 

75. Ua exemplaire de Tinstruetion générale sur la con- 

scription. 



127 
76» L'asnnuaire du département de la Lp* 

77. L'ancien code pénal. 

Ancien Greffe. 

78. Vingt-quatre registres d'états et inventaires de mor- 

tuaires. 

79. Cent-treize fardes d'originaux d'états et inYentaires de 

mortuaires. 

80. Trente fardes de comptes de mortuaires et d'adminis- 

tiens de biens. 

81. Un grand nombre de fardes de pièces de procès et 

de comptes de faillites. 

82. Deux registres d'octrois de mineurs. 

88. Ginquante-et-un registres de passation» d'actes d'inhé- 
ritence et d'exhéritage appartiennent aussi au greffe, 
lesquels en yertu d'ordre supérieur ont éi& déposés 
au greffe du tribunal civil de l'arrondissement de 
Fumea^ le ao Juin 1809. 

La ci-devant Trétorerie. 

84. Un grand nombre de comptes concernant la chapelle 

dite Kruya-kapelle. 

85. Un grand nombre de comptes d'administration de la 

ville , des administrations charitables et de l'église. 

86. Plusieurs procès que la ville a soutenus, tant contre 

des particuliers que contre d'autres administrations , 
communautés ou corporations. 

87. Un nombre de sentences et d'octrois. 

88. Octrois des accises de la ville et autres pièces concer- 

nant son administration. 

89. Une grande farde de comptes du Béguinage. 

90. Divers règlements militaires , capitulations etc. 

91. Plusieurs fardes d'ordonnances et subsides etc. 

92. Deux registres de recette du trésorier. 
98. Deux registres dits : Ferie-boek. 



1 



128 
, 94. Hait registres de sentences, dit: ^oeft f^an Fierachaere. 

95. Six registres de saisies-arrêts. 

96. Sept registres d'ajBTermages. 

97. Un registre d'offices. 

98. Deox registres de constitution. 

99. Un registre de taxations. 

100. Trois registres d'ordonnances politiques. 

101. Deux registres de résolutions. 
lOâ. Deux registres d'emphjtëose • 

103. Un registre de droits et privilèges. 

104. Un registre de mutations des créanciers , qui ont des 

rentes à charge de la ville. 

105. Un registre des renouvellements des magistrats. 

106. Trois anciens inventaires des archives du greffe et de 

la trésorerie. 

Fait et dressé le présent inventaire par le Maire de la 
ville de Dixmude soussigné , en conséquence de la circu- 
laire de M. le sous-intendant de l'arrondissement de Furnes , 
en date du 7 du courant, N** 384, en la Mairie de Dix- 
mude, le 13 Octobre 1814. 

Place du sceau. Signé: F. Hopsoher, Maire. 



L'abbé F. Vak de Putte. 



À 






rr^^r 



ï< M/ 






' -J i. I 









1 



1 





129 
\\vvvvwAniV<iVvvV>ivvvvvvvvvvvvvvvvv\\vvv>wwv\iwu\niv>iwwwwvMni 



NOTICE SUR LES TOMBES 

DÉCOUYERTBS EN AOUT 1841 , 

Hfam r€9U0e €atï^itaU ie StSamtvit , à Bruges. 



En préparant le terrain pour placer dans l'église de 
St-Sauveur le nouveau pavement en marbre, on découvrit, 
à peu près au centre de l'église , trois tombes les unes sur 
les autres , la première immédiatement sous le sol , la 
seconde à environ quatre pieds de profondeur et portant 
la date de 1534. Trois à quatre pieds au-dessous de celle-ci 
se trouvaient les tombeaux dont nous allons nous occuper. 
Il y en avait deux à côté l'un de l'autre , construits en 
maçonnerie^ et recouverts à l'intérieur d'une légère couche 
de plâtre sur laquelle avaient été collées des gravures 
dont des parties étaient peintes en détrempe. 

Plusieurs étaient encore fort bien conservées, mais le 
temps les avait pour ainsi dire pétrîflées, car lorsqu'on 
cherchait à soulever du bout de l'ongle un coin du papier , 
il se cassait comme le verre. Cette trouvaille dut nécessai- 
rement attirer l'attention des personnes qui s'occupent de 
monuments et d'arts. Une foule de curieux alla examiner 
Annales. — Tome IV. 9 



130 
ces tombeaux, les gazettes en parlèrent, mak on ne déter* 
mina ni l'époque où ces gravures furent faites, ni quel en 
avait été Tartiste, ni Tâge précis des tombes. 

Du reste grâce aux soins de messieurs les Marguilliers 
et particulièrement de M. Vermeire, tonjoars plein de 
zèle pour tout ce qui concerne les arts, les amateurs 
peuvent en juger par eux-mêmes, les pans de mur sur 
lesquels ont été collées nos gravures , ayant été enlevés avec 
précaution et placés dans des caisses de bois. 

Le Gouvernement fat informé du résultat de ces fouilles 
et députa deux personnes pour en apprécier la valeur. 
Malheureusement le choix tomba sur deux architectes, 
tandisqu'il eut fallu des savants ou des graveurs. On ne sut 
rien du rapport que ces messieurs avaient fait , et la chose 
en resta-là. Le Comité de la Société d'Émulation ne put 
demeurer étranger à ces monuments , et , attentif à tout 
ce qui intéresse l'histoire des arts, des sciences et des 
lettres en Flandre, crut devoir soumettre au jugement 
de personnes compétentes le calque exact d'une des 
grandes gravures , représentant le couronnement de la 
Vierge. 

Comme il n'y a aucune marque ni nom de graveur 
à nos planches , on ne peut juger de leur ancienneté que 
par le faire , joint aux notions historiques sur la construc- 
tion de l'église de Saint-Sauveur. 

Quant au premier point, il faudra dire d'abord quel- 
ques mots sur l'origine de Fart de la gravure. On sah 
que la gravure sur bois précéda celle sur cuivre ou sur 
métal. Le métier des graveurs sur bois était affilié à 
celui des cartiers, et bien différent des graveurs sur cuivre 
qui tenaient aux orfèvres. En Allemagne dès 1470 on avait 
inséré des figures de saints gravées, dans les livres* Ce 
n'est qu'en 1481 qu'on voit paraître dans ce pays un 



lol 
livre orné de gravures sur cuivre , le Missale Herlnpolense^ 
En Belgique il n'y eut aucun livre avec des gravures sur 
bois avant 1476, epoque oùparut le Fasdmlm temporum de 
Jean Valdener(l); mais on ignore complètement quels furent 
les premiers graveurs sur bois, quoique les premières 
images portent des marques ou des armes de graveurs. 
Déjà antérieurement aux époques que nous venons de citer , 
on avait fait de grandes gravures sur bois ou images dé- 
tachées représentant des saints ourles sujets religieux. 
Le baron Heinecke rapporte que dans ses voyages il en a 
rencontré beaucoup , collées sur les couvertures des pre- 
miers livres imprimés. La plus ancienne portait la date 
de 1425 (2). 

Ainsi dès l'origine de Tart, on composait et l'on împrimait 
des images détachées , avec des inscriptions , avant que l'on 
n'imprimâf des livres , à l'imitation sans doute des fabricants 
de cartes à jouer , et d'après un procédé analogue , ainsi que 
Prosper Marchand Ta démontré. Maintenant si Ton com- 
•pare nos gravures récemment découvertes , à celles qu'on 
trouve soit dans les bibles des pauvres , soit dans l'histoire 
de St-Jean et de l'Apocalypse , ou dans les histoires de la 
sainte Vierge , premiers livres dlmages imprimés au xv® 
siècle , on voit qu'eUes sont d\in dessin plus correct et d'un 
style plus élégant qu'aucune déciles. L'ensemble est plutôt 
léger que chargé, et malgré les larges lignes qui forment 
les contours , les figures sont bien drapées et faites avec 
goût. Elles représentent des sujets religieux; les plus 
grandes ont la forme carrée, les petites la forme ronde. 



(t) Voir l'ouTragedu Baron Heinecke pag. 196, et VEssai êur Vorigin» 
dg la gravure en bois et en taille douce, Paris, F. Schœll , 1808 , tome i,, 
page 209. 

(2) Page 250. 



132 
Des bandes ondulantes contiennent des inscriptions deve- 
nues presqu'indéchiffrables. Le faire nous reporterait à 
la fin du xv" siècle , or le couronnement de la Vierge , dont 
nous donnons ici le fac-similé , et le Christ en croix , les 
deux planches les mieux conservées , sont à ce qu'il nous 
paraît dans le meilleur style de cette époque, et consé- 
quemment, on risquerait peu de se tromper en établissant 
qu'elles doivent avoir été gravées de 1490 a 1510. On 
pourrait même les attribuer Jean Walther Van Assen, 
qui florissait vers cette dernière époque , car les pièces de 
cet artiste ont , comme les nôtres , une touche facile , de 
l'expression dans les têtes et de la variété dans le carac- 
tère des figures. Ceci n'est toutefois qu'une simple suppo- 
sition de notre part. 

Après avoir fondé notre opinion sur la manière , sur le 
style de nos gravures, mis en rapport avec les premières 
notions sur l'art, examinons si les notions historiques sur 
la construction de l'église de St-Sauveur viendront con- 
firmer cette supposition. Il paraît constant que le sol de 
l'église s'est successivement élevé. Il était jadis à 40 ou 
42 pieds au-dessous du niveau de la rue actuelle, éga- 
lement' beaucoup plus basse, et les différentes couches 
de sépultures qui ont été trouvées, coïncident avec les 
vicissitudes que cette église eut à subir depuis sa fondation 
par saint Éloi, évêque de Noyon et de Tournay vers le 
milieu du vu*' siècle (1). Elle fut détruite par les Normands 
vers la fin du ix^. Celle que Pon construisit à la place, 
fut entièrement consumée par un incendie en 1388, et 
c'est sans aucun doute à la période qui s'étend depuis 



(1) Voyez Cousin^ Histoire de Tournai , livre 2, page 64. BuzeUn, 
GalîO'Flandria, page 251, littera C, et les Annales de Flandre du même 
auteur, livre 2, page 64. 



15S 
cette reconstruction jusques vers la fin du xV siècle, 
qu'il faut faire remonter la couche de tombeaux au nom- 
bre desquels se trouvaient ceux qui nous occupent. Une 
deuxième rangée est placée au-dessus , et nous avons fait 
remarquer que Tun de ces tombeaux portait la date de 
1834. La couche inférieure parait s'étendre dans toute 
la longueur de l'église, car en creusant le sol en 1778, 
pour établir les fondements de la nouvelle chaire de vérité, 
à six pieds environ de profondeur, on trouva également 
deux caveaux l'un sur l'autre, dont le plus bas était recou- 
vert de peintures représentant Notre Seigneur, la Vierge 
et des saints , le tout parsemé de fleurs de lis et parfaite- 
ment conservé. Cependant les ossemens étaient réduits en 
poussière. Dans le procès-verbal qu'on dressa de cette 
découverte , il est dit qu'on ne put savoir à qui avaient servi 
ces sépultures. 

Ces renseignements sont importants pour notre sujet 
en ce qu'ils nous ramènent à la même date que nous avons 
cru pouvoir fixer ci-dessus. Une nouvelle preuve que nos 
gravures ne sont pas plus anciennes , c^est que les pre- 
mières gravures sur bois sont faites avec une espèce de 
détrempe d une composition si faible qu'une humidité tant 
soit peu intense est capable de l'emporter. C'est ce qui 
est même arrivé à quelques exemplaires longtemps enfer- 
més dans les armoires des bibliothèques voûtées ou dans 
des endroits qui n'étaient pas bien secs (l); tandisque 
les nôtres , probablement imprimées par la presse , mon- 
trent encore une encre bien noire et fortement marquée , 
quoiqu'enterrées depuis tant d'années. 



(1) Voir l'ouvrage intitulé: Idée générah d'une coUection complète 
d'estampes, page 441. 



134 

Pour \e& conséquences que Ton peut eo déduire , sous 
plus d'un rapport , il y avait déjà quelque chose de curieux 
à avoir exhumé des gravures sur bois , enfouies depuis plus 
de trois cents ans; mais elles offrent en outre ceci de 
remarquable que leur format est peu ordinaire. D'après 
nos recherches , nous sommes autorisés à penser qu'il n'en 
existe pas de plus grandes, de cette même période. Nous 
croyons aussi que ces mêmes planches sont inconnues 
aux amateurs et par conséquent qu'elles pourraient être 
uniques, ce qui du reste, comme l'on sait n^est pas une 
chose fort rare pour les estampes du quinzième et du 
commencement du seizième siècle. Cette circonstance est 
facile à s'expliquer. La dévotion pour les images , repné- 
sentant des saints ou des sujets religieux, était mon- 
tée, en ce temps, au plus haut d^ré; le clergé en 
distribuait en toute occasion. Elles étaient donc assez 
communes, les graveurs en bois trouvant plus de pro- 
fit à ce travail, qu'à tailler les figures extravagantes 
dessinées sur les cartes. Ces images dispersées et perdues 
parmi les laïques, imprimées d'ailleurs sur des feuilles 
volantes, ne furent conservées que pour autant qu'on les 
collait dans les livres. C'est ainsi que plusieurs sont par- 
venues jusqu'à nous. 

En établissant une date approximative poiir y rattacher 
les gravures des tombes de St-Sauveur, nous n'avons eu 
aucun égard à l'enluminure qu'on y remarque , parce qu'elle 
ne peut nous guider. Meerman, en effet (I), parle de cette 



(1) Origin. Typogr. P. 227. Voir auasi VEsaai tur l'origine de la 
gravure en hais et en taille douce, où la 5^ planche, !•' vol., offre la 
copie exacte d*ane ancienne graTure en bois, coloriée, et tirée ^d*ane 
histoire de St^Jeaa ré?angéUste, p^tit io-foUo, <|«ji M trouTC à la 
bibliothèque royale de Paris. 



155 
espèce d'ornement employé dans plusieurs bibles des pau- 
vres , de sorte que dès Forigine de la gravure sur bois , 
on doit avoir eu l'habitude de les colorier grossièrement , 
probablement à l'iniitatian des cartes à jouer. Car dans la 
fabrication de celles-ci, la gravure en bois, l'impression 
et la peinture allaient de compagnie et cette triple opé- 
ration ouvrait tout de suite la porte à l'impression sur 
papier, des planches gravées en bois, et peu après à 
l'impression des livres. 

Nous terminerons cette courte notice par deux obser- 
vations qui concernent l'église de St-Sauveur, sous le 
rapport de l'art. Avant 1739, on y voyait encore repré- 
sentées sur les vitraux du chœur, les figures des douze 
pairs de France, parmi lesquels se trouvait l'évêque de 
Noyon. Montfaucon, dans ses antiquités françaises et 
gauloises , T. m , P, 78 , nous a conservé la gravure de 
ce monument, détruit lors de la construction de la voûte 
en briques, au-dessus du chœur actuel (1), car d'abord 
il n'y avait qu'une voûte en bois. 

Les peintures en dfttrempe ou à fresque qui recou- 
vraient les murs à l'intérieur de l'église , ont également 
disparu, comme on s'en est récemment convaincu en 
faisant légèrement gratter uûe partie du mur à Fentrée 
de la chapelle des tondeurs de draps. L'une d'elles, que 
l'on voit presqu'en entier , représente St-Christophe por- 



(1) Les comptes de la fabrique constatent que jusqu^en ITdÔ, ceUe-ci 
payait annuellement au curé de la deuxième portion de la paroisse de 
Sfr-Sauveur, la somme de douze florins courants comme indemnité pour 
rincorporation du terrain de sa maison et de son jardin sur lequel on 
avait bâti le chœur qui existe aujourd'hui. Ces renseignements nous ont 
été fournis, aTec sa bienveillance aceoutumée, par H. Vermeire, qui si 
souvent déjà a été utile aux écrivains nationaux et étrangers. 



156 
tant l'enfant Jésus. Cette dernière figure est très gra- 
cieuse. Il serait à désirer qu'on fit restaurer les peintures 
des deux côtés de la porte de cette chapelle, afin de 
conserver au moins un spécimen de la manière dont 
étaient anciennement décorés les murs de notre belle 
cathédrale. 



Octave Deiepierre. 



137 



l'IIIMION DE JÉSDS-GHRISI 

COMPOSÉE A BRUGES, 

PAR UN DOYEN DE SAINT-DONAT. 



Tous ceux qui lisent habituellement \ Imitation de 
Jésus-Christ, s^apperçoivent que l'auteur a dû fréquenter 
le grand monde; cette profonde connaissance du cœur 
humain est le fruit d'un commerce soutenu avec les hom- 
mes , et ce dégoût de la vanité mondaine et des honneurs 
ne peut être que le résultat d'une expérience'personneUe; 
mais qui est cet auteur? 

Cette question a produit des dissertations sans nom- 
bre et des discussions sans Gn, la passion s'en est 
même quelquefois mêlé; des débats très vifs s'élevè- 
rent à ce sujet, en 16S0, entre plusieurs savants, et 
furent si largement saturés d'injures, que le parlement 
eut besoin d'y intervenir pour les modérer. Après six 
audiences solennelles, le tribunal se prononça en faveur 
de Thomas à Kempis , mais tout le monde savait d'avance 
Ahiïales — Tome IF. 10 



i5« 

ijfue cette décision ne déciderait rien, et il en ifut ainâi , 
on continua à se disputer, et si bien, que jusqu'à ce 
jour Ton dispute encore. Le vœu de Fauteur, lorsqu'il 
pria Dieu de rester inconnu — Da mihi nesciri — s'est 
donc accompli. 

Au XY*' siècle, l'opinion flottait déjà incertaine entre 
St-Bernard, Gerson et Thomas à Kempis; au xvi* siè- 
cle, l'opinion ne se partageait plus qu'entre Gerson et 
Thomas. 

Pierre Manriquez, dans son ouvrage imprimé à MUan , 
en 1604, osa le premier discuter publiquement cette 
question et contester à Thomas la gloire d'avoir composé 
ï Imitation. Le P. Rossignol , jésuite , et Constantin Cajétan 
écrivirent en faveur de Gersen, abbé d^un monastère 
de Bénédictins. Le P. Rosweyde, dans une savante lettre, 
en 1645, écrivit en faveur de Thomas; en 1617, il publia 
ses Findiciœ Kempenses, contre Cajétan. Cajétan riposta 
par une apologie de son opinion en 1618, à Paris. Dans 
l'intention de populariser son opinion, il demanda à la 
congrégation de Propaganda fide, la permission de tra- 
duire V Imitation en grec moderne; mais les chanoines 
réguliers s'y opposèrent et les choses en restèrent là. 

Plus tard le supérieur général de la congr^ation de 
St-Maur ayant soUicité auprès du cardinal de Richelieu , 
et dans l'intérêt de la gloire de son ordte , l'autorisation 
défaire sortir dés presses de l'imprimerie royale l'/imYcih 
tion de Jésus-Chriêt, avec le nom de Gersen , h cardinal 
fit examiner les manuscrits sur lesquels les Bénédictins 
se fondaient pour attribuer à iin des leurs ce livre im^ 
mortel. Toute cette procédure est trop bien connue, pour 
que je ^analyse ici , il suffira de rappeler que l'opinion de 
la commission de personnes savantes formée pour exami- 
ner leurs titres , leur fut complètement défavorable , 



139 
l'existence même de ce Gersen est plus que problc- 
maticiue. 

Le principal argument de ceux qui attribuent limita- 
tion à Thomas à Kempis, est un MS. qui se trouvait à 
la maison des Jésuites, à Anvers, écrit de la main de 
Thomas et qui contenait V Imitation, ainsi que plusieurs 
traités de Thomas et qui finissait par ces mots : — Fini- 
tus ^t completus anno Domini M CCC€ XLI, per manm 
Thomm à Xempis in monte St-Jgnetis propè ZwoU. Le 
MS. était incontestablement écrit par Thomas , mais en 
était-il Tauteur? Il existait une bible écrite par lui , à la fin 
se trouvaient exactement les mêmes mots du MS. d'An- 
vers: «-*- Fa^^um et completum anno 14S9, in vigilia 
St^Qcobi, per mama Thomm à Kempii etc. Ce qui , 
évidemment, ne prouve pas que Thomas l'ait composée; 
Thomas était copiste de son monastère, et copiait pour 
la tente et au profit de son ordre. La chronique de son 
monastère (Chron. Montés St-Àgn/etis, Jntverp. I62i.) 
ne laisse point de doute à eet ^ard : Scripsit, dit^Ue , 
bibliam nosiram toUditer et alios muitos libros pro domo 
etpretio. La bibliothèque de Tuniversité de Louvain con- 
tient un MS. des ouvra(;es de Thomas, écrit probablement 
par lui et où Ylmitaiion ne se trouve pas. (Voir la note 
à la fin.) 

Dans le Voyage littéraire de deux Bénédictim de la 
congrégation de St^Maur, les PP. Martene et Durand 
disent qu'étant arrivés à l'abbaye de St-Trond, dans le 
pays de Liège , ils y virent un MS. de Ylmitation sans 
nom d'auteur, ne contenant que les trois premiers livres 
et commençant ainsi: Indpiunt ammonitiones etc. A la 
fin du troisième Uvre, ajoutent nos Bénédictins, on lit 
ces mots: Hune libellum fedt fieri fFalterus De Stapel 
prior monasterii St-Trudonis, qui perfectus fuit anno 



140 
M CCCC XXFII, ce qui , disent-ils , décide la question 
touchant Thomas à Kempis, puisque son prétendu ori- 
ginal n'a été écrit qu'en 4442. 

M. Onésyme Le Roy Gt Tacquisition de ce MS. à 
Gand, en 1836, on le croyait perdu, des partisans de 
Gerson avajent déjà soupçonné qu'un Kempiste l'avait 
sans doute détruit. Je déteste bien cordialement ces sor- 
tes de suppositions, qui ne reposent sur aucun fondement, 
que rien n'autorise , elles nuisent dans mon opinion à ceux 
en faveur de qui on les fait: ce MS. avait pu périr de vingt 
manières , puisque les Français avaient passé par StrTrond 
à la fin du dernier siècle , il était donc assez inutile d'aller 
rêver un flamand Kempiste et vandale. Heureusement le 
MS. existe encore et prouve en effet un peu contre 
Thomas, car si l'ouvrage existait déjà en 1427 à St-Trond, 
Thomas n'a pas dû le composer en 1442. 

Le MS. a été achevé en 1427. Je suppose que Wau- 
tier De Stapel l'a commandé en 1425 , la confection d'un 
livre demandait alors du temps et une pareille commande 
était une affaire d^importanee qui se concluait devant no- 
taire, on ne l'aura faite que parceque l'ouvrage étak 
généralement apprécié à sa valeur, il a fallu du temps^ 
pour cela et sans exagérer on peut affirmer que 1420 
est l'année probable de la confection de Xlmitation, ce 
qui reculerait de 22 ans, l'existence d'un. livre que l'on 
n'attribue à Thomas, que sur la foi d'un MS. de 1442. 

Pour éviter cette difficulté, les défenseurs de Thomas 
placent la publication de cet admirable traité en 1410, 
mais cela ne résout pas la question. 

De quelque opinion que l'on soit sur le nom de l'auteur , 
on doit finir par avouer que l'ouvrage porte en lui-même 
des preuves évidentes , quil a été composé par un homme 
d'un âge mûr ou par un vieillard. Or, en suivant les défen- 



141 
seurs de Thomas , il aurait eu à peine 50 ans , serait 
à peine sorti du noviciat et n'aurait reçu la prêtrise que 
depuis deux à trois ans , c'e'tait être trop jeune pour parler 
avec cette autorité et le ton qu'il le fait. 

Vlmitation contient même plusieurs preuves matérielles 
qu'elle a été composée par un vieillard. Ainsi au v' chapitre 
du premier livre , en détournant les lecteurs de la recherche 
du nom de l'auteur de ce livre , il dit en termes formels : 
« Ne vous inquiétez pas de l'autorité de celui qui écrit, 
s'il a peu ou beaucoup de science .... mais complaisez-vous 
dans la lecture des paroles des vieillards. » Dans le iiï° chap. 
du même livre, il insinue clairement qu'il a connu un 
grand nombre de docteurs et de professeurs qui tous sont 
morts et remplaces. « Dites-moi où sont maintenant ces 
professeurs et ces docteurs que vous avez connus lorsqu'ils 
vivaient encore et qu'ils fleurissaient dans leur science. 
D'autres occupent à présent leurs places et je ne sais s'ils 
pensent seulement à eux, ils semblaient pendant leur vie 
être quelque chose et maintenant on n'en parle plus. » 
Pour avoir vu cette succession de dignitaires , il avait dû 
vivre longtemps^ remarquons, en passant, un autre pas- 
sage de ï Imitation qui est important , c'est au quatrième 
livre , chap. ix. « Je vous offre , dit-il, tous les pieux désirs 
des âmes fidèles, les besoins de mes parents, de mes 
frères, de mes sœurs etc. » Or, Thomas à Kempis n'a 
jamais eu qu'tin seul frère et probablement pas de sœurs. 

Un argument très-populaire en Belgique en faveur de 
Thomas, mérite un mot de réponse. Il n'y a qu'ua 
Flamand, dit-on, qui puisse dire : — Sisdres totam bibliam 
exterius. — Ce mot Scire exterius est un flandricisme, 
contînue-t-on , dont un Français n'aurait pu faire usage; 
mais que l'on veuille bien remarquer que Thomas n'était 
pas flamand; l'argument prouverait donc plus que l'oft 



142 

n*exige; le fait est que scire exterius est du laUn du 
moyen-âge; ensuite on oublie que Gerson, que je prends 
pour l'auteur de Vlmitation, a demeuré plusieurs années 
à Bruges comme doyen de St-Donat; l'argument, s'il prou- 
vait quelque chose, serait donc plutôt favorable à Gerson; 
mais il existe d'autres preuves en faveur de Gerson et qui 
sont plus concluantes. M. Onésyme Le Roy a découvert à 
Valenciennes un MS. qui ne laisse plus aucun doute et 
qui prouve en même temps que Gerson prêcha à Bruges 
les premiers ü^its , la substance , le cadre et souvent le 
texte de ce qui plu6 tard, après avoir été traduit en ktin, 
forma V Imitation. 

Ce fait généralement inconnu ici, mâ*ite d'être relevé i 
Bruges. Mon intention est de résumer les découvertes de 
M. Onésyme Le Roy; mais j'ai besoin d'abord d'esquisser 
la vie de Gerson (1). 

Jean Charlier, dit le Docteur très chrétien, fut Mirnommé 
Gerson , du village de ce nom , dans le diocèse de Rheims, 
ou il vit le jour le 14 Décembre 1363. Il devint chan- 
celier de l'université de Paris, en 1393, au milieu des 
troubles de l'Église, de ce triiM;e schisme d'occident, ce 
qui r^it très-dfilBciles à remplir les devoirs attachés 
alors à cette dignité. 

Par la protection du duc de Bourgogne, dont fl était 
chapelain et aumónia*, il fut nommé, le 13 Avril 139S, 
doyen de St-Donat à Bruges, où il passa les trois années 
les plus paisibles de sa vie, avant sa retraite 4^ Ljron, 
mais ayant déplu à ce prince parce ^'3 condamnait le 



(1) Voir Études sur Uê myêtère$, etc. par Onéaytne IdB Rof • PaiiS, 
chez L. Hachette^ 1837. 

Corneille et Gerson, par Onésyme Le Roy. Paris, chez Adrien Le GlerCy 
1841. 



143 
meurtre du duc d^Orléans commis par le duc de Bourgogne, 
îlfutpriv^ de ee béné&ce le S7 Mai 141 1. 

L'ÎBtérét de la saine doctrine le trouva toujours inébran- 
lable , iQ,aîs l^assttjétit à une suite de persécutions. Le frère 
de Charles VI , le duc d'Orléans , se sentit vivement picpié 
par jun sermon de Gerson et lui en fit éprouver son ressen- 
timent. €e même duc d'Orléans ayant été assassiné par 
le duc de Bourgogne son protecteur , il monta néanmoins 
en chaire , prononça Foraison funèbre de l-assassiné et 
iétiit kjuitement ce lâche attentat. En )>utte alors à la 
haine de JeaiH^ns-Peur et d'une populace immorale, il 
eut sa maison saccagée et fut forcé de se cacher es 
h&uUes vousteè de Notre-Dame de Paru, 

Lors des doubles élections de papes faites à l^ome et à 
Avignon , il fut plus d'une fois député vers «eux et ne les 
ménagea pas , il pjt^voqua Je concile de Pise ^t s'y coa- 
iteisit :avee fermeté et prudence. Pendant la tenue de ce 
concile il publia son famaix traité de Juferîbilitate 
PMtpœ, |)ûiir prouver que l'Église universelle a le pouvoir 
d'oblii^ deux concurrents à se désister de leur dignité çt 
le droit de les déposer s'ils refusent. 

Le concile de Constance ouvrit une nouvelle carrière à 
son ^zèle ^ à -ses talents , il y assista en qualité d'am- 
èassadeor de Charles VI , de l'église de France et de 
fimivepsité de Paris. H publia à cette ^occasâon plusieurs 
ilraitési. Il était déjà entré ^^ discussion avec la plupart; 
At& novateurs de ^on temps et avait lutté presque seul 
«contre les iiupers4itions , les vices et les crimes de son 
siècle, il avait attaqué, par exemple, l'astrologie judiciaire, 
ies vi9iaas,1es talismans, la honteuse doctrine de Tassas- 
tsinat politique. Le zèle et le courage qu'il avait montrés 
dans le schisme de l'église et contre \q& mauvaises doctri- 
nies, lui suscitèrent de nombreux ennemis. Aussi fut-il 



»ti'« % Gerso»' ^''l ^années 

«^^^'^fSve «^«"^;%. 0^f,^..e î^^; ;Xba à Bruje^ 

sû^^ î^"^ Z -^^ ^^^' ?etûY* *^ !e \« ^^ ?it eu VaUO» 

«m V'^°'' ,rs w^^^ ' La , »î' . A'ètre re\cv* ' 



UouWe. de \; J.dVÏ&«de^ 4,,uV e^^ 

qui rendit ^^goü- 4,0 *« ^ ^' ^^ ^' 't S* 

doyen de ^ :5,teB *«;*,,«« ç^-^^^ 
les plus P ^^pVtt a ^ 
mais «y^'^^^----''^^. v««'*-'^ 







CU. feit' 




il 

;r 

u- 
ost 
ieu 



l'une 
; liter , 

. jneur, 

• de ces 

nsés est 

l J'ajoute 

; , qu'il n'a 

paix, d'une 

il , déjà sexa- 

Jiarnés de son 

Jations si diver- 

humaine à Dieu 

jcle, l'épreuve le tour- 

A , les persécutions et la 

mr son âme la pierre qui 

belle et plus brillante. Aussi 

glorifiant le Seigneur, qu'il 

%piïL plus pur ni plus vif. C'est ce 

(1 excellents écrits qu'il m'a depuis 

ano i'iïi lus si avidement, que leur 

^ 10. 



144 

forcé de se réfugier en Allemagne, déguisé en pèlerin. 
Gerson s*arréta d'abord dans les montagnes de ia Bavière 
et y composa, à l'imitation de Boè'ce, son livre de Consola- 
tione theologicBy en prose et en vers , et une apologie de sa 
conduite à Constance. Ensuite il se rendit dans le duché 
d'Autriche, et après plusieurs années d'exil, il revint 
après la mort de Jean-sans-Peur se fixer x à Lyon, vers 
4419, au monastère des Célestins, dont son frère était 
prieur. Une lettre de ce frère de Gerson nous donne 
sur sa vie à Lyon des détails extrêmement intéressants 
et qui vont nous aider à découvrir le véritable auteur de 
V Imitation. 

<( Il mène , dit son frère , déjà depuis près de quatre ans 
la vie la plus tranquille et si retirée que vous le prendriez 
pour un ermite , quoiqu'il n'ait pas cherché encore le désert 
et qu'il habite au milieu de son peuple , sur quoi beaucoup 
de gens s'étonnent et disent : Que fait-il ici , si solitaire? 
pourquoi ne se produit-il pas en public? que ne va-t-il 
appaiser ces flots de colères qui débordent de toutes.parts? 
Que fait-il enfin? Il se fait tout à tous: tantôt leur rend 
grâce ou les félicite , tantôt les aide de ses pieuses prières , 
exhorte les uns et compatit aux autres. 

u Au milieu de ces soins , vous ne pouvez vous figurer 
par quels torrents de larmes échappées du fond de son 
cœur , il déplore la ruiiie à jamais déplorable de ce beau 
royaume de France, dépouillé, déchiré par les guerres 

civiles et abandonnée comme une curée à ses ennemis 

Vous le verriez donnant un libre cours à ses soupirs , à ses 
sanglots , immobile , solitaire , se taisant et dans son Silence 

attendant le secours de Dieu Mais s'il s'aperçoit que 

le moindre souffle de vanités humaines tente de l'ébranler , 
vite il descend de ces hauteurs au plus profond de la vallée 
et s'y met en lieu sûr , suivant moralement l'exemple du 



Uó 
hérisson, qui aux attaques de son ennemi , se recueille, 
en se repliant tout entier sur lui-même. » 

C*est-là Vlmitation de Jésus-Christ réalisée par Fauteur, 
Gerson a fait d'abord et écrit ensuite , fecit et docuit, 
mais continuons: 

«( Ne croyez pas néanmoins , poursuit le prieur , qu'il 
reste tout le jour engourdi dans l'inaction, le jour 
même parfois ne suffit pas pour achever les travaux salu- 
taires que lui suggère son esprit, très-souvent il est 
obh'gé de prendre sur ses nuits , et il se lève , au milieu 
des heures de repos, pour bénir le nom du Seigneur .... 
Allez donc maintenant le rembarquer sur ces flots d'une 
mer orageuse ! N^est-il pas bien plus sage de goûter , 
dans le calme de sa conscience, les joies du Seigneur, 
que d'aller lutter chaque jour , pour ne remporter de ces 
luttes que la haine, quand le nombre des insensés est 
si grand et la conversion des méchants si difficile? J'ajoute 
(comme il me l'a témoigné souvent lui-même), qu'il n'a 
jamais , autant qu'il se le rappelle , joui d'une paix , d'une 
joie plus profonde que dans ces moments où , déjà sexa- 
génaire , il s'était vu en butte aux traits acharnés de son 
ennemi (Jean-sans-Peur), et à des tribulations si diver- 
ses. Tant est vrai ce mot: Misère humaine à Dieu 
ramène. 

« C'est ainsi qu'en l'éloignant du siècle , l'épreuve le tour- 
nait plus vivement vers Dieu; l'exil, les persécutions et la 
fureur des hommes ont été pour son âme la pierre qui 
aiguise, et l'ont rendue plus belle et plus brillante. Aussi 
m'a-t-il dit quelquefois, en glorifiant le Seigneur, qu'il 
ne s'était jamais senti l'esprit plus pur ni plus vif. C'est ce 
qui lui a fait composer d'excellents écrits qu'il m'a depuis 
peu communiqués et que j'ai lus si avidement , que leur 

10. 



146 

doctrine, comme un vin généreux, m'a pour ainsi dire 
enivré. » 

Tout cela n'est que la pratique du I3t^ chapitre du pre- 
mier livre de \ Imitation, la vie égale et saintement paisible 
de l'auteur se réfléchit dans cette œuvre de sa vieillesse. Déjà 
dans son traité sur la manière de conduire les enfants dans 
les voies du Christ, De pueris ad Christum trahendis, il 
avait eu soin de se plier au style de son sujet et dlmiter, 
comme il le dit, la simplicité de l'enfance en parlant des 
enfants. Rien de plus doux, de plus onctueux, de plus 
semblable à limitation de Jésus-Christ que la fin de ce 
traité où il engage les enfants , surtout les plus pauvres , à 
venir apprendre avec lui leur catéchisme : » Ne craignez 
pas, mes amis, leur dit-il, nous mettrons en commun nos 
biens spirituels. De vos biens temporels je ne veux rien. 
Par un heureux échange, ce que je vous donnerai d'instruc- 
tion , vous me le rendrez en prières ; ou plutôt nous prierons 
les uns pour les autres , et par-là nous trouverons peut-être, 
que dis-je, oui bien certainement nous trouverons grâce 
près de notre Père commun. » 

On dit qu'il rassembla, selon sa coutume, les petits 
enfants dans l'église , la veille de sa mort , et que , debout 
au milieu d'eux , il les engagea à répéter avec lui la prière 
qui suit : Dieu, mon Créateur, ayez pitié de votre pauvre 
serviteur, Jean Germon* 

Ce ne sont pas ici des arguments directs qui prouvent 
que Gerson est l'auteur de Ylmitation, mais elles mon- 
trent au moins que les sentiments de Gerson sont les mêmes 
que ceux que l'on découvre dans Ylmitation. Il est bien 
constaté qu'il écrivit plusieurs petits traités pieux, mais 
dans sa dissertation sur l'auteur de Ylmitation, EUies Dupin 
se trompe , lorsqu'il dit que le frère du chancelier atteste, 
dans sa fameuse lettre , que les Gélestins avaient prié 



147 
Gersôn de leur composer quelqu'ëcrit sur ces paroles : 
Si ^elqu^un veut marcher sur mes triices, qu'il renonce 
à soi-même et qu'il porte sa croix et qu'il me suive, et quil 
écrivit en leur faveur un opuscule sur ces mots par lesquels 
commence le iv* livre de Ylmituiion : Fenez à moi, vous^ 
tous qui êtes affligés ..... Ces assertions dû prieur seraient 
certainement remarquables et feraient une allusion évidente 
à ïlmitationj mais le frère de Gerson ne dit rien de pareil 
dans sa lettre , et je m'étonne que M*^ Onésyme Le Roy , 
toujours si exact, ait pu reproduire ce qu'avance Dupin^ 
sans le vérifier. L'opinion qui attribue VJmitation de Jésus-- 
Christ à Gerson, n'a nullement besoin de faux arguments^ 
surtout depuis que M. Onésyme Le Roy a fait la découverte 
d^m manuscrit qui décide la question, sans moyen d'y 
revenir. 

Un livre français intitulé: LHntemëUe consolation , était 
répandu au milieu du xv** siècle; ce traité avait donné 
souvent l'idée qu'il pouvait bien être l'original de V Imitation, 
d'autres, au contraire, la prenaient pour une traduction 
longuement explicative de YlmitaXon. Barbier, dans sa 
Dissertation sur soixante traductions françaises de l'Imi- 
tation de Jésus^Christ, sans décider, signala cependant 
L'intemeUe consolation comme pouvant conduire à retrou- 
Ver l'auteur de l'Imitation. 

L'intemelle consolation est divisée en trois livres qui 
contiennent la plus grande partie des sentences de limi- 
tation et les parties les plus saillantes, ils sont comme 
une ébauche des trois premiers livres de cet admirable 
ouvrage, mais dans un autre ordre; le premier livre de 
limitation est le troisième de L'intemelle consolation; 
le deuxième livre repond au premier, et le troisième 
contient toute la substance du deuxième livre < 

Il restait à en trouver l'auteur et à savoir si l'ouvrage^ 



148 
était un original ou une traduction ; le style de ce traité 
n'était nullement celui des sermons français de Gerson 
qui nous sont parvenus. 

€es sermons sont en petit nombre, car vers ces temps, 
les ouvrages ascétiques paraissaient rarement en français , 
les sermons même, quoique prêches en français, furent 
publiés en latin, et de cette époque, il est rare d'en ren- 
contrer un; c'en est au point que Gerson croit devoir 
s'excuser d'avoir écrit en cette langue. 

« Aucuns se pourroient esmerveiller pourquoi de tant 
haulte matière comme est la vie contemplative, je vueil 

escripre en français plus qu'en latin Ad ce , je repras : 

si pevent avoir recours les clercs qui scevent latin à telz 
livres, mais aultrement est de simples gens et par espécial 
de mes suers germaines auxqueles je vueil escripre de 
ceste vie contemplative et de cest estât. » 

Il ne trouve que dans l'amour fraternel une excuse 
pour avoir écrit en français , comment concevoir qu'il ait 
composé L'internelle consolation en cette langue malgré 
ses habitudes et ses répugnances universitaires? Ensuite 
si UintemeUe consolation n'était qu'une traduction des 
trois premiers livres de YlmiUüion, en eut-on retranché 
des pensées excellentes, en eut-on surtout retranché le 
quatrième livre si sublime, si pieux? Pourquoi aussi en 
eut-on changé l'ordre? 

La question en était-Ià , lorsque M. Le Roy découyrit 
à la bibliothèque de Valenciennes ud MS. in-folio, sur 
peau de velin , Grosse (une partie à Bruges et l'autre- à 
BruxeUes, mais la même année et de la même main), 
l'an 1462^ et par gomkendement et ordonnance du très-- 
haut, très-excellent et très-puissant prince Philippe duc de 
Bourgogne et de Brabant. 
Ce manuscrit contient, outre le fragment d'un petit 



149 
traite moral, deux sermons sur la passion, prêches à Paris 
et trois autres traités en forme de sermons , prêches par 
Gerson à Bruges , et qui ne sont autres que les trois pre- 
miers livres français de X Imitation de Jésus-Christ^ ou la 
première leçon d'après laquelle on a composé plus tard 
le traité de Vintemelk consolation, dont il ne nous reste 
malheureusement que des copies rajeunies , et dont Gerson 
lui-même a fait ensuite Vlmitation, 

Pour qu'il n'y ait pas de doute sur l'auteur de ces 
sermons , je crois devoir copier ici dans les deux rapports 
sur ce manuscrit de M. Mangeart, adressés à M. Cousin, 
membre du conseil royal , les notes qui suivent : « J'ai 
examiné attentivement ce manuscrit, M. le conseiller, et 
je n'hésite point à croire que tous les traités qu'il renferme 
sont du même auteur. C'est dans tous à-peu-près le même 
style et quelquefois jusqu'aux mêmes expressions. Il y a 

identité de sentiments et de vues H y a entre les traités 

renfermés dans ce MS. et ceux publiés de Gerson la plus 

complète uniformité de pensées Laissant de côté les 

inductions et autres présomptions fournies par le raison- 
nement, je veux me tenir à quelques preuves matérieUes. 
D'abord le nom de « Maistre Jehan Jarson , chanceUier 
de Nostre-Dame de Paris » répété à la tête de chacun 
des sermons sur la passion et parfaitement écrit de la 
même main qui, en 4462, a copié tout le volume, ne 
permet point de douter que Jean Gerson ne soit l'auteur 
de ces discours. » 

« Quant aux trois traités contenus dans notre MS. 
et que nous retrouvons, il est vrai, en latin, dans les 
éditions de l'Imitation, voici ce qui me porte à les attri- 
buer au chancelier de Paris, )> et M. Mangeart cite alors 
des passages de ces traités comme ceux-ci: u Si comme 
toute ceste matière est plus a plain déclairée en la pre- 



150 

mière partie de ce traittée sur le mystère de la passion. » 
Une miniature qui se trouve à la tête de son sermon 
sur la passion, nous le montre prêchant en l'église de 
St-Bernard à Paris ; mais peu de temps après il s'en fut 
vers sa solitude de Bruges , et c'est dans cette ville et devant 
la cour de Bourgogne que nous le représente une autre 
miniature, qui est mise sur la même page , où commence le 
l' sermon de L'internelle consolation. L'inscription de cette 
miniature est exactement celle du second livre de Y Imitation: 
Cy commencent ies admonitions tirans aux choses intemelles 
et parle de l'internelle conversation. L'entête du texte ktin 
porte: Admonitiones , ad interna trahentesj de interna con- 
versatione. C'est dans ce sermon qu'il dit: Sot^tien doncques 
avecqtie Jhesu'-Crist se tu veulz régner avecques Jhesu-Crist. 
C'est le texte exact de Vlmitation, liv. n, chap. i. Sustine 
te cum Christo et pro Christo, se vis regnare cum Christo. 
On y retrouve le troisième chapitre du deuxième livre de 
XlmitiUioni uTien toy premièrement en paix et lors tu 

pourras les autres pacifier Qui mal se contente et es- 

meult, il sera dejetté (agité), de moult souspeehons, 
ne il ne reposera , ja ne lairra les autres reposer. Il dist 
souvent ce quil ne devroit pas dire , et délaisse à faire ce 

qui lui serait plus expédient Aucuns sont qui. a eul;x 

meismes nont point de paix , et si ne laissent les autres en 
paix. Ils sont griefs aux autres et a eulx meismes sont ilz 
plus griefs , tu scez bien tez fais excuser et coulourer et 
ne veulz recepvoir les excusations des autres. Mieulx 
vauldroit toy accuser et ton frère excuser. » Voici la tra- 
duction latine de ces mots , tels que les contient V Imitation: 
Tene te primo in pace, et tune poteris alios pacificare. 

C'est le début du chapitre. Qui mak contentus est et 

commotus variis suspicionibus agitatur: nec ipse quiesçit 
nec dlios quiescere permittit dieit seepe quod dicere non 



151 

deberet; et omittit quod sibi magis facere expediret Et 

sunt qui nec pacem habent, net ûlios in pace dimittutit : 

aliis sunt graves, sed sibi semper grcmores tu bene 

scis facta tua excusare et colorare et aliorum excusationes 
non vis redpere. Justius esset, ut te accusares et fratrem 
tuum exmsares. 

Je dois me borner à quelques citations, pour montrer 
que ces trois traités contiennent plus encore qu'en germe 
les trois premiers livres de l'œuvre célèbre dont nous 
cherchions l'auteur ; on peut d'ailleurs consulter pour plus 
amples détails les recherches de M. Onésyme Le Roy; 
mais pour ne laisser aucun doute, je me permets de copier 
le commencement et la fin du troisième sermon et de 
mettre en regard le texte de limitation. 



<8lm me 0tmt H ne va pae 
eu tenebree^ ce bwt noetre 
Seigneur 3t)^^u-4Kmt* €e dont 
Ui Ite, t)arole0 H ftlt it Bteu 
fax leequellee tiouo 00mine« 
ammoneMes que nou* enttnt- 
vm» ea vit et «ee meure , »e 
noue uoulone eetre urojement 
eneUneî^ et be toute aoeujlerîe 
be euer eetre beUmrei;;| mi bone- 
ipu9 m^Xtt eouoerain e»tube be 
mebUrr en la Doge be Stieeu-* 
ttriet* ITa boetrtne be Sijeeu-' 
Criet m par itwut toutes lee 



TEXTE DE L'IMITATION , 
LlVUE I , CBA». I. 

Cehri qui nie suit, ne mar-- 
che point dans les ténèbres^ 
dit le Seigneur (Joan, viii^ 
i2), Ce sont les paroles de 
Jésus-Christ, par lesquelles 
il nous exhorte à imiter sa 
conduite et sa vie, si nous 
voulons être vraiment éclai- 
rés et délivrés de tout aveu-* 
glemcnt du cœur. 

Que notre principale étude 
soit donc de méditer la vie 
de Jésus-Christ. 

2. La doctrine de Jésus- 
Christ surpasse toute doc- 
trine des saints *, et qui pos- 



li 

autrc0 hoctrtnee iu 0aint0| et 
i|uu0nque0 aurait U^ptvit it 
JDxtu tl g trouorroh waime re- 
pon0, itlat0 tl abt^tent que plu^ 
eteure pav frequente aubttton 
be l'etïanjtle eentent un ptiit 
bédtr^ pour ee qutU nont potnt 
leepertt be 3l)e0U-tfrt0t. (Hut 
ooeult platnement et eapoureu-^ 
0ement entenbre le0 par0le0 be 
3l)e0U'-Crt0t^ il 0e convient 
e0tubier et ronfermer 0a oie a 
relie be 3l)e0U'4Cri0t» dttue te 
prouffitebi0puter I)aulte0cl)00e0 
be 3l)e0tt-Cri0t et be toute la 
^riniti ^ 0e en tog na point be 
Ijumilité^ parquoj tu be0plai0e0 
à la Srinité* Vraiment l)aulte0 
parole© ne font point Tljomme 
0aint ni Tljomme ^U0te ^ maie 
oie pertueu0e le foit rl)ier a 
3Pieu» SDéeire plu0 à 0entir 
rowpuction que i^axmx la bif- 
ftnitîon» fii tu 0eopoi0 toute la 
bible por beijor© et le0 bit0 be 
tou0 pl)ilo0opl)e0 que te prouffi- 
teroit tout ee ^ 0an0 cljarité et 
0an0 la jrœe be Bien* Uanitè 
be0 oanite^t toutee rl)O0e0 0ont 



sèderait son esprit, y trou- 
verait la manne cachée- 
Mais il arrive que plu- 
sieurs, à force d'entendre 
l'Evangile , n'en sont que peu 
touchés, parce qu'ils n'ont 
point l'esprit de Jésus-Christ. 

Voulez-vous comprendre 
parfaitement et goûter les 
paroles de Jésus-Christ, ap- 
pliquez-vous à conformer 
toute votre vie à la sienne. 

3. Que vous sert de rai- 
sonner profondément sur la 
Trinité, si vous n'êtes pas 
humble, et que par-là vous 
déplaisiez à la Trinité? 

Certes les discours subli- 
mes ne font pas l'homme 
juste et saint; mais une vie 
pure rend cher à Dieu. 

J'aime mieux sentir la com- 
ponction , que d'en savoir la 
définition. 

Quand vous sauriez toute 
la Bible et toutes les sen- 
tences des philosophes, que 
vous servirait tout cela, sans 
la grâce et la charité? 

Fanité des vanités^ et tout 
n^est que vanité (Eggl. i 9 2)î 
hors aimer Dieu, et le ser- 
vir lui seul. 



145 



mmii^ ùvtt 3Pteu ht bon mer 
ûtner et ütwix. Care eet eet la 
»0ut>erûtnt eûptcnce tenbre au 
règne celeete par le «ntempt 
bu manbe* Ceet boncquee m^ 
nxli be quérir rteljeeeee quj 
pérteeent et be eepérer en ellee* 
Ceet panhé be beetrer Ijonneure 
par ambition et be eog eeletier 
en Ijault* Ceet inanité be eteu- 
pir lee beeire be la el)ar et be 
re beeirer bont apree il eonotent 
tetre moult griefment pugns« 
Ceet panitê be béeirer longue^' 
ment pimre et be bien peu curer 
be bonne pie« Ceet panité be 
re garber eeete pie preeente seu- 
lement et non abptoer aintljoie 
a relie ijug eet ab»enîr» 



La souveraine sagesse est 
de tendre au royaume du ciel 
par le mépris du monde. 

4. Vanité donc, d'amasser 
des richesses périssables , et 
d'espérer en elles. 

Vanité , d'aspirer aux hon- 
neurs, et de s'élever à ce 
qu'il y a de plus haut. 

Vanité , de suivre les désirs 
de la chair, et de rechercher 
ce dont il faudra bientôt être 
rigoureusement puni. 

Vanité, de souhaiter une 
longue vie , et de ne pas se 
soucier de bien vivre. 

Vanité, de ne penser qu'à 
la vie présente, et de ne pas 
prévoir ce qui la suivra. 

Vanité, de s'attacher à ce 
qui passe si vite , et de ne se 
pas hâter vers la joie qui ne 
finit point. 



Lorsque trente ans plus tard parut l'Imitatùm en latin , 
sans nom d'auteur, je m'explique assez nettement d'où 
provenait l'hésitation des uns à l'attribuer à Gerson , mal- 
gré les rapprochements frappants et constants entre ce 
livre et les sermons de Bruges ; et l'assertion positive des 
autres qui le lui attribuèrent, car l'imprimerie n'existant 
pas encore, les sermons de Bruges sur Vintemelle conso- 
lation durent être peu connus et l'identité de ces sermons 
avec les différents livres de V Imitation impossible à con- 



1 



154 

stater pour la plupart. Ce mystère tfen étaîl ftas cepeu 
dant un sans doute pour tous et il est à croire que plusieurs 
amis ont été misdafts le secret, mais qu'Us aurwt res- 
pecté les motifs qu'avmt Gerson de rester inconnu. M. Le 
Glay signale, dans son intéressant Catalogue dei MMS. de 
la bibliothèque de Cambrai, où demeurait PHlustre ami de 
Gerson, le cardinal Pierre d'Ailly, un MS. du 1' livre 
de VlmiüUion, du xy^ siède, af«e tt titre: Ptimus liber 
magistri Johannis Gebaon, camt^iasrU parisfênsh é^ h(h 
TATioNE CiRWTi. JM* Tabbé Gencis dit que ee i»6me pre- 
mier livre, jr?ec la date de 1421 , a été trouvé à Tabbaye 
de Mcdck, ca Autridie, que Gerson avait peut-être visité 
pendant um exil et ou U avait conservé des amis. 

La fin dé ce sermon n'a pas des rapports moins frap- 
pants avec la fin du premier li^e de itimiUxUoH, e'e§t la 
dernière citation que je tm : 



ttnf cl^it t$X ^iif Tarait 
mottU jre q/tx» }u (Nooiif H >t 
ffxvmt rmeièatinit nM ^-^ 
rtur it ^tâtoibi ou Ulmxl^t 
kotoUle» 0ar orajnnrjit rotlir 
proufhmt cr0 oertu0 fx^ y|«i0 
que le0 autre0 tpx^ «entorcent 
ît vm£tt leii cbw0 i|tts leur 
i»0nt uritfii» et cmttratrt^* 
Ilr»i>etlU tas )iiPW<(ue0, aï^ 
mioineftte tog meUmttf ti %vai 
i|ttU 00U ÏJMi lotiree ^ in^ t^ met 
pohit .m ntf^xsfXitt ; tu bot0 
cnttnlMre ipini rt iaboiit tu 
yciPitfttcra aittftnt <ranie tu 



Une cbose refroidit e» 
quelques-uns l'ardeur d'avan- 
cer et de se corriger: la 
crainte des difficultés, et le 
travail du eonbat. 

En ejBFet, ceux-là devan- 
cent les autres dans la vertu, 
qui s'efibrceot avec le plus 
de cwrage de &è ^vainere eu^i:- 
mémes dans oe qui leur est 
le plus fiénihle let qui.-eontra- 
rie le pins leurs penchante. 

VeiÛez sur "vous^ csdjbec- 
vou£L,a!Kertis&ez-yotts;.(tt qwi 
iqu'u en sdt des auitres, ne 
iD^y^Qz pas 3>iousHniéihe. 



155 



Celug qui i>»t et règne «ane 
fin ioin^t tellement proufiter 
i|ue a «a «atnte gloire it |lara'^ 
Me tmieeton» paroentr. 3(mtn* 



Vous ne ferez de progrès 
qu'autant que vous vous ferez 
de violence* 



Ces trois sermons contiennent tous des traits qui con- 
cordent aussi exactement avec l'un ou f autre des livres de 
l'Imitation; les seules différences qu'on y remarque, 
proviennent de la position ou se trouvait Gerson en pré- 
chant ses sermons à Bruges ou en les traduisant en latin 
pour l'usage des moines , à Lyon. Gerson, doyen de Saint- 
Donat à Bruges et prédicateur à la cour des Ducs de 
Bourgogne, devait parler autrement qu'il ne put le faire 
dans sa retraite de Lyon , avancé en %e , vivant en religieux 
et parlant aux moines. Aussi, dans le vieux texte françds 
on ne trouve pas cette vive peinture de la dure vie des 
reUgieux de la Chartreuse, tle Giteaux etc. et des écarts et 
du relâchement de ipielques autres; adresssés à la cour 
de Bourgogne, ces détails étaient sans but, sans utilité, 
et aursHcnt pu paraître une insulte à quelques-uns. Mais 
en écrivant pour les Gélestins, sujets de son frère, ce 
tableau rentrait dans ses vues; on le trouve donc dans 
VlmikUion et on ne le rencontrée pas dans les sermons. 

Le portrait de l'homme paciâque, qui est conservé dans 
le deuxième livre de ÏJmitation, offre les leçons et les 
applications les plus heureuses à Philippe4e-IIàrdi , à qui 
le doyen de St-Donat dit ce qu'il cbit faire: sHl veut étor 
bHr la paix chez lui £t diez les mitres. Pfaitippe, comme on 
smt, eut à pswifier non seulement ses états, mais la 
France entière et l'Europe en proie à tous les déborde- 



Ce qu'en dit Gerson dans ses sermons et qu'il repète 
dans le deuxième Uvre de ÏJmitaiimy t&t en tont conforme 



156 
à ce que l'histoire des Ducs de Bourgogne a dit de 
Philippe-le-Hardi. 

Mais ce qui est remarquable, c'est le développement 
inusité que , dans un sermon , comme dans le chapitre de 
l'homme pacifique, notre doyen de St-Donat donne au 
caractère qui lui sert de contraste à cet esprit indiscipliné 
et soupçonneux, implacable surtout, inconséquent, à 
charge à autrui non moins qu'à lui-même, et qui semble 
jeté sur la terre pour n'être jamais en repos et n'y 
jamais laisser les autres. 

Qu'on relise ce portrait , et on se convaincra que notre 
doyen de St-Donat eut quelqu un en vue et c'était sans 
doute Jean-sans-Peur , cet indigne fils de Philippe, ce 
malheureux qui sur un léger soupçon , sur le mot indis- 
cret d'une femme, jure la mort de son parent, du frère 
de son roi, le fait assassiner, dissimule son crime, en 
convient tout-a-coup, s'en accuse, et bientôt s'en vante 
et en laisse faire l'apologie. Notre doyen avait déjà sans 
doute démêlé le caractère de ce jeune homme , et av ît 
essayé de le convertir en déroulant devant ses yeux les suites 
de ses vices , mais ce fut en vain. Aussi Jean-sans-Peur 
eut-il toute sa vie l'aversion la plus décidée de notre doyen, 
il le persécuta et ce ne fut guères qu'après la mort du 
prince que le doyen de St-Donat put rentrer dans son 
pays. Par suite de ces préventions, le prince avait sans 
doute essayé d'étouffer jusqu'au nom de Gerson et de ses 
admirables sermons , mais l'impression qu'ils avaient laissée 
était si forte, que Philippe-le-Bon , le fils de Jean-sans- 
Peur , fit à la fin recueillir les écrits de notre doyen , et 
les fit transcrire par un des plus fameux calligraphes de 
l'époque, évidemment dans l'intention de les transmettre 
à la postérité. 

Cette cour de Bourgogne, si heureuse à Bruges du 



157 
vivant de Philippe-le-Hardî , méritait bien de recevoir 
notre doyen et d'entendre la première inspiration du plus 
beau des livres qui soit sorti des mains des hommes , et 
rien n'honore Philippe-le-Bon, comme la justice qu'il rend 
à celui que son père avait persécuté. 

La miniature ci-jointe, tirée du manuscrit de Valen- 
ciennes , nous montre le doyen de St-Donat au moment 
où il fait u les admonitions tirans aux choses internelies 
et parle de InterneUe conversation, » devant la cour de 
Bourgogne et en présence de son duc et de sa duchesse 
que l'on découvre dans une tribune; l'artiste nous y 
dépeint la cour céleste toute entière, Dieu, laSyierge, les 
Saints et les Saintes , inspirant notre doyen et les anges 
qui applaudissent des ailes et rendent gloire à Dieu du 
présent qu'il fait à la terre , il semble avoir voulu dépein- 
dre l'effet produit par ces admonitions. L'heureuse in- 
fluence de la parole grave et sublime du célèbre doyen 
de St-Donat est déjà répandue sur le peuple de Bruges, 
l'attention des auditeurs et leur recueillement est remar- 
quable, surtout celui des femmes , « Qui vous sont assises 
bien à la terre et voulentiers , se faire se povoit , se bou- 
teroient dedans par grande humilité. » 

M. Onésyme Le Roy, qui le premier a rept*oduit ^ette 
miniature, fait remarquer que la forme de l'humble man- 
tille que portaient les femmes à Bruges, est encore la 
même aujourd'hui , et il ajoute en note : «< Rien n'a 
changé à Bruges. » Je suis sûr qu'il n'a été animé que 
de bienveillance en traçant ces mots , mais, je le préviens 
que sa remarque a excité un rire fou parmi nous. La 
Belgique semble être située aux Antipodes pour les Fran- 
çais , tellement ils la connaissent mal ou la méconnaissent 
à plaisir. Il ne nous manquait plus que de devenir une 
nation fossile, et c'est la découverte que nous sommes 



158 
sur le point de voir faire par quelque Français, né malin, 
qui s'emparera des paroles de M. Le Roy. Ne désespérons 
de rien , nous aurons bientôt à joindre ce trait à la cari- 
cature que les écrivains français tracent de temps en temps 
de nous , dans leurs revues. Le fait est qu'à Bruges tout 
a changé, et si bien, qu'il est impossible de distinguer 
extérieurement un Français d'un Brugeois , ce qui n*est pas 
toujours sans inconvénient. 

Mais quel motif a pu avoir Gerson de se cacher d'un 
bon livre? Pourquoi n'a-t-il pas signé son travail? Son 
humilité d'abord. Je besoin d'expier sa gloire passée et 
de rabaisser même la vanité présente dont il craignait, 
nous a dit son frère , que le moindre souffle ne vint l'ébran- 
ler. Mais il avait un autre motif pour éviter d'être connu 
du siècle : c'était pour qu'un ouvrage , le fruit de trente 
ans de méditations , écrit pour tous les temps , pour tous 
les chrétiens , ne pût être jugé par les préventions étroites 
de l'esprit de parti, dont personne plus que Gerson ne 
devait craindre les effets. 

Gerson avait eu le courage de dire la vérité et de 
la défendre contre tous les hommes de son temps , et il 
était cordialement détesté par eux. Ayant été nommé chan- 
celier de l'université de Paris , sa première démarche fut 
de se rendre devant le faible Charles YI , et de lui signa- 
ler, dans un discours qui nous est conservé, les abus, les 
excès auxquels le royaume était en proie par la faute des 
princes , car leur dissension, dit le courageux orateur , est 
trop nuisabk et rechêt toute sur fe pauvre peuple. Après avoir 
énuméré les maux causés aux gens petits par les varkts 
de certains grands tolérés par leurs maîtres, il dit au 
roi: uToy,' prince, tu ne faicts pas telz maux, il est 
vrai , mais tu les souffres ; advise se Dieu jugera juste- 
ment contre toy eh disant: je ne te punis pas; mais si 



159 
les diables d^enfer te tourmentent je ne les empescheray 
point. » Le duc d'Orléans, sur qui tombaient les traits les 
plus piquants dé ce discours , s'en courrouça et sut s'en 
vesper. J'ai dit en commençant comment Gerson s'attira 
ilnimitié du duc de Bourgogne. Il s^était élevé contre les 
romans de son temps et indisposa fort contre lui les 
littérateurs en attaquant aussi la représentation de ce que 
Ton nommait des mystères. 

, Les Dominicains ayant été exclus de l'enseignement 
public, Gerson prit fait et cause pour eux, et dans une 
lettre datée de Bruges, il les élève au-dessus de leurs ad- 
versaires. Gerson peu après, en défendant la vérité, s'était 
jediéné les ordres religieux qui prétendaient pouvoir pré- 
eber dans les paroisses sans la permission des évéques et 
dès curés. Dans ses efforts pour éteindre le schisme 
d'occident, son zèle finit par lui attirer la haine du clergé. 
Il se fit d'autres ennemis encore en attaquant ^astrologie 
judiciaire ^ les visions , les flagellants , les talismans et tous 
les égarements de son temps. Son amour pour la vérité, 
ses luttes courageuses avaient déplu; seul contre tous, il 
avait eu le malheur d'avoir trop raison, et cela suffit pour 
avoir tort» Gerson n'a donc pas voulu compromettre le suc - 
ces de son livre par radjonction d'un nom propre que tant 
de passions avaient tâché de flétrir. Il voulait être utile en 
servant les hommes , même en dépit d'eux-mêmes , car la 
plupart auraient repoussé le livre si l'auteur s'en était fait 
connaître , les préventions contre lui auraient suffi seules 
pour arrêter la propagation de son livre. L'anonyme aida 
au succès, car dès qu'il fut goûté ^ le vague heureux sous 
lequel il circulait permettait à tous les ordres religieux de se 
fattribuer; il parvint ainsi à braver Je siècle, que craignait 
pour lui son auteur. Mais il est temps de restituer a 
Gerson ce qui lui appartient et de lui rendre la gloire 



160 
qu'il a si soigneusement évitée durant sa vie. Grâce à la 
généreuse idée de Philippe-le-Bon qui a fait recueillir les 
sermons que Gerson avait prêches devant son père , tous 
les mystères dont l'auteur de l'Imitation était encore enve- 
loppé, s'éclaircissent. Les sermons de Gerson, conservés 
à la cour de Bourgogne, auront été communiqués à 
d'autres personnes, et puis revm, corrigés et augmentés 
par des hommes de bon vouloir; après avoir reçu ce déve- 
loppement, le copiste, de sermons aura fait des traités, 
de là L'internelle consolation répandue au xy'' siècle , dont 
le fond appartient à Gerson et le reste à d'autres, qui 
n'avaient ni le style , ni la simplicité de l'auteur des ser- 
mons. Un des motifs les plus décisifs de l'opinion qui 
réfusait d'admettre Gerson comme auteur de UinterneUe 
consolation était l'assertion de Gerson lui-même , qui dit 
qu'il n'écrivit qu'une seule fois en français et qui s'en 
excuse même; depuis la découverte de M. Onésyme Le 
Roy 9 la chose se comprend. Le traité de L'internelle con- 
solation n'est autre chose que les trois sermons de Gerson , 
que plus tard il traduisit en latin, comme il avait fait du 
traité adressé à ses sœurs. M. Le Roy nous prépare une 
édition de ces trois sermons , et dès lors il sera évident pour 
tout le monde que cet immortel ouvrage est l'œuvre d'un 
doyen de St-Donat, et qu'il fut prêché d'abord à Brugea, 
avant que Gerson, son auteur , le mit en latin à Lyon. 

L'àbbé C. Carton. 



Note P. 159. Je reçois à Tinstant quelques renseignements sur le MS. de 
Louvain. Cet ouyrage porte tous les indices d*une œuvre autographe. Il 
contient des ratures, des leçons variées^ écrites sur des morceaux de pa- 
pier et collées sur un texte primitif et reformé, ce qui appartenait à Tau- 
teur seul et qu*un autre ne se serait jamais permis. Ce MS. provient de 
Tabbaye de St-Martin, à Louvain; il porte la date de 1448, c'est un 
in-folio, d'une écriture serrée qui ne contient que des traités de Tho- 
mas à Rempis, mais parmi lesquels le livre de Vlmitation ne se trouve pas. 



161 
>^>v\wv\wx^w^^^^^^\v^^wv^^^^^^^^^•^^\^^^\^v\lW^^v\wwvv^^^^\^w 



BIOGRAPHIE DE M. PYCKE. 



La Société d'Émulation et la plupart des sociétés lit- 
téraires du pays viennent d'éprouver une perte sensible 
dans la personne de M. Léonard Pycke, que la mort 
a enlevé à sa famille et à ses nombreux amis. Né 
à Meulebéke, village de l'ancienne châtellenie de Cour- 
trai, en 4784 , il montra dès l'âge le plus tendre un goût 
prononcé pour le bapreau. Il fit ses études au collège de 
Mol, dans la Campine, commença son cours de droit à 
Paris et l'acheva à Bruxelles. Son ardeur pour la science 
fut si grande , qu'il pa^sa souvent ses nuits sans prendre 
de repos. Une mémoire vaste, une pénétration d'esprit 
rare , une voix sonore et une élocution sans gène , telles 
étaient les dispositions , qu'avait le jeune étudiant en droit 
à la fin de son cours d'étude. 

Il s'établit, en 4808, comme avocat à Gourtrai et 
bientôt, comme il le dit lui-même dans un mémoire, les 
heures du jour ne suffirent plus à l'examen des nom- 
breuses affaires qui lui furent confiées. Le code civil français 
était en vigueur depuis peu d'années, M. Pycke en avait 
Ahitalbs — Tome IF. 1 1 



162 

£siit une étude toute spéciale , sans négliger le droit cou- 
tumier qui nous régissait auparavant et qui bien souvent 
dut être invoqué et appliqué durant cette époque de tran- 
sition des lois; aussi 9 les autres jurisconsultes, les 
publicistes et les professeurs mêmes , consultèrent bien 
souvent le jeun^ avocat de Courtrai sur les questions 
difficiles qu'ils rencontraient dans l'application des lois , et 
ses réponses exactes contribuèrent à affermir sa réputation. 

Après les événements politiques de 4814, M. Pycke 
fut choisi pour faire partie de plusieurs commissions de 
la nouvelle organisation civile. Dès lors il lui fallut joindre 
à Pétude du droit civil celle de la science de Tadministra- 
tion publique , et l'homme savant et laborieux ne recula 
pas devant les nouvelles charges qu'on lui avait imposées; 
une partie de ses nuits laborieuses fut consacrée à cette 
étude importante. L'activité qu'il avait déployée dans la 
carrière administrative le fit nommer par le roi Guil-^ 
Jaume, le K Juillet 1816, membre de la commi^^ion de 
rédaction d'un projet de règlement sur les régences de$ 
villes. 

Appelé à la sous-intendance de l'arroiidissement de 
Courtrai, pendant que M. Du Bus siégeait aux Étatç^ 
Généraux, il remplit gratuitement ces fonctious durant 
trois années, de 1816 à 1818, et fit partie des États de 
la province pendant trois sessions jusqu'à ce qu'il fut élu 
membre de la seconde chambre des États-Généraux , le S 
Octobre 1818. Il avait rempli pendant six ans les fonc- 
tions de juge suppléant au tribunal civil. 

Un arrêté du roi le nomma, le 4 Juin 1817, secré- 
taire de la chambre de commerce et des fabriques à 
Courtrai; fonctions qu'il remplit d'une manière $i désin- 
téressée , qu'il renonça à son traitement m faveur de la 
ville. 



16S 

Ce désintéressement, il le montra durant toute sa 
carrière administrative, en refusant tout traitement pour 
la place d'avocat de tous les établissements charitables 
de l'arrondissement de Gourtrai pendant dix ans , et sur- 
tout en acceptant la nomination de Maire de la ville, puis- 
qu'il dut renoncer de ce chef à ses fonctions d'avoué. 

Sa nomination de Maire, nom qu'on changea bientôt 
en celui de bourgmestre, remonte au 2S Juillet iSlT, 
et fut comme le signal d'une suite de tracasseries. Il est 
d'ailleurs impossible de plaire paiement à tous les partis 
lorsqu'on est placé à la tète d'une administration, surtout 
lorsque le chef est guidé par un esprit d'ordre et d'éco- 
nomie, tel que M. Pycke montra durant tout le temps 
qu'il fîit bourgmestre. C'est à lui que la ville de Courtrai 
est redevable du bon état de ses finances et du redresse- 
ment des abus qui existaient avant son entrée en fonction. 

A la chambre M. Pycke appartenait par ses opinions à 
l'opposition libérale et cela suffît pour encourir la haine 
du ministre Van Maanen, qui chercha un motif quelcon- 
que pour persécuter et pour faire fléchir de son côté le 
premier magistrat de Courtrai. 

Une dénonciation anonyme, dans laquelle fut envelop- 
pée une grande partie de la régence, fut faite au gouver- 
nement et M. Pycke fut renvoyé devant le Tribunal cor- 
rectionnel de Bruges , du chef de prévention d'un déht 
prévu par l'article 175 du code pénal. L'arrêt qui prononce 
ce renvoi porte, qu'il y a des charges suffisantes pour 
établir que le prévenu Léonard Pycke a fourni des briques 
pour la reconstrtiction de la HaUe et la construction de 
deux aubettes dans la ville de Courtrai, et ce dans le temps 
qu'il était bourgmestre de la même ville, et comme tel 
chargé d'en ordonnancer les payemens, ou de faire la 
liquidation des dites dépenses. 



164 

Du chef de cette accusation, il fut emprisonné au 
mois de Juin 1822, et choisit pour ses défenseurs, 
MM. De VIeeschauder et Beyens du barreau de Bruxelles, 
avec lesquels il était depuis longtemps lié d'amitié. On 
employa d'abord des moyens de cassation contre l'arrêt 
rendu par la chambre de mise en accusation et le prévenu 
de concert avec M. l'avocat Beyens et l'avoué Mandos, 
publia ses moyens de cassation en une brochure de vingt* 
sept pages in^**. Ce mémoire , remarquable par sa lucidité 
et par sa logique serrée , démontre à Pévidence l'innocence 
du prévenu. Il est adressé à MM. les Président et Con- 
seillers de la cour supérieure de justice , à Bruxelles , 
première chambre , siégeant comme cour de cassation et 
ne porte pas de nom d'imprimeur. Les moyens de cas- 
sation furent cependant rejetés et l'inculpé parut devant 
la cour de Bruges, présidée par M. Van de Velde, au 
mois de Décembre 1822. L'acquittement suivit la défense 
et M. Pycke fut mis en liberté le 22 du même mois. 
Nous pourrions dire ici avec le prévenu: Il est difficile , 
de croire, il est douloureux de penser que des circon- 
stances aussi naturelles , des faits aussi simples , reconnus 
licites et innocents par l'autorité administrative , aient pu 
présenter ensuite ks caractères d'un crime ou d'un délit , 
et servir de base à ces poursuites rigoureuses ; mais on 
n'est plus étonné de toutes ces injustices , lorsqu'on con- 
nait les scandales judiciaires commis par le ministre de 
la justice d'alors. 

M. Pycke continua à siéger à la chambre des États- 
généraux, jusqu'à ce qu'éclata, en 4830, la révolution 
belge. Il n'eut alors rien de si empressé que de se rendre 
à la Haye et ensuite à Bruxelles pour sauver le pays 
d'une anarchie complète. La révolution étant consommée 
et ne l'approuvant pas sous tous les rapports , il se retira 



165 
de la carrière publique pour s'adonner tout entier à son 
goût de la culture des belles-lettres. 

Ce jurisconsulte s'était déjà assigné une place parmi 
les saTants du pays par la publication de plusieurs mé- 
moires, marqués au bon coin de Inexactitude et qui lui 
ouvrirent les portçs de l'académie royale de Bruxelles, 
dont il fut nommé membre de la classe des lettres , le 4 
Février 1829. 

La même académie lui décerna le deuxième prix, en 
1822 , pour un mémoire sur l'état de la législation et des 
tribunaux ou cours de justice dans les Pays-Bas autri- 
chiens , avant llnvasion des armées françaises , et sur les 
changements que la révolution française et la réunion de 
ces provinces à la France , pendant près de 20 ans , ont 
opéré dans la législation et l'administration de la justice 
civile et criminelle. Cet ouvrage fait partie des Mémoires 
couronnés^ et a été tiré à part, en 1824, format in-4**, 
de 295 pages, chez De Mat, à Bruxelles. L'auteur se 
proposait d'en donner une nouvelle édition , comme il le 
dit lui-même dans une de ses lettres , «< les exemplaires en 
sont épuisés, mais je m'occupe d'une nouvelle édition 
augmentée de nouveaux documents. » 

L^académie de Bruxelles décerna , en 1827, la médaille 
d'or, au mémoire de M. Pycke, en réponse à la 
question: « En quels temps les corporations connues sous 
le nom de métiers, Neeringen en ambachten^ se sont-elles 
établies dans les provinces des Pays-Bas? Quels étaient 
les droits, privilèges, et attributions de ces corporations? 
Et par quels moyens parvenait-on à y être reçu et à en 
devenir membre effectif (1). » 

(1) 80 pages in-4*. Imprimé chez Hayez, à Bruxelles, en 1827» 



166 

La même académie avait proposé une autre question: 
» Quels étaient les droits et les attributions des États dans 
les différentes provinces des ci-devant Pays-Bas autri- 
chiens , d'après les constitutions et les droits publics de 
chaque province, jusqu'à l'époque de la réunion de la 
Belgique à la France, en 1795? » M. Pycke avait écrit sa 
réponse sur cette question, lorsque l'académie jugea à 
propos d'annoncer que la question était retirée du concours. 
Ce travail peut cependant être considéré comme un des 
meilleurs sortis de la plume du jurisconsulte courtraisien. 

Retiré des affaires publiques, M. Pycke s'occupsdt 
durant nombre d'années d'un grand ouvrage sur le Code 
civil, et malgré l'affaiblissement de son corps et l'atrophie 
de son intelligence usée par le travail , il passait encore 
une partie de ses nuits à l'étude, qu'il ne quittait que 
malgré lui, lorsque la fatigue l'y forçait. Il mourut à 
Courtrai, le 8 Février 1842, a l'âge de 61 ans, re- 
gretté de tous ceux qui l'avaient connu dans l'intimité 
de l'amitié. Une vive pénétration d'esprit, wae conversa- 
tion agréable, mêlée de saillies bien placées, rendaient sa 
société très intéressante. Sa conversation favorite roukût 
d'ordinaire sur des questions de droit ; alors U devenait 
tout animé et intéressait les assistants par sa diction et 
sa logique claire et serrée. 

La Société d'Émulation perd en. M. Pycke un de ses 
membres honoraires, qui lui ont montré le phis grand 
intérêt. L'envoi de ses ouvrages et sa corre^ondance 
nous ont témoigné quil avait Icœur l'encouragement des 
belles-lettres et surtout l'histoire de sa Province. 



L'ABBÉ F. Van de Putte. 



167 



RETVE B'OVTMGES DIISTOIRI 

PUBLIÉS SUR NOTRE PROVINCE OU DANS NOTRE PROVINCE. 



FiDtiB à la promesse qae la rédaction des Annales a laite,, 
nous joignons à ce N° l'annonce des ouvrages qui ont pat» 
sur l'histoire de notre province. 11 ne sera pas sans ntilité 
de jeter quelquefois un regard sur les années précédentes, 
et de rappeler aux Souvenirs de nos concitoyens des ouvra-- 
ges écrits sur l'histoire de notre belle province ou sur quel- 
que point particulier de cette même histoiire. C'est évidem- 
ment dans le but de donner à nos Annales an dégfé d'intéfét 
dé plus, que nous entrepenons ce travail, mais d'autres 
motifs nous y engagent également. Bien dés auteurs se 
contentent de pi'odaire , sans rémai*qüer qtiHl reste à trou^ 
ver les moyens de placer les ouvrages; lés publications 
sont trop pétt connues, et restent en magasin, et les auteurs, 
né font pas leurs frais, de-là le découragement; et ce sont 
les plus honnêtes, les plus coflsôiencieux qui en souffrent. 
Je connais tel ouvrage, auquel son auteur même n'attache 
qu'infiniment peu de mérite et de valeur littéraire, et qui 
lui a rapporté un bénéfice de 4000 francs; c'est qu'il Pavait 
fait connaître en le faisant colporter • 11 faut plus de publi- 
cité, (i*est la meilleure protection qui puisse être accordée 
aut auteurs. Lé Messager des êcienoes historiques nous avait 
déjà donné Féiemple et nous l'imiteirons, seulement nous- 
nous bornerons à l'histoire de notre province et aux publi- 
cations historiques qui y paraissent. Ceci aura un autre* 



168 
résultat encore: en rassemblant , sous un cadre réduit, la 
notice de tout ce qui intéresse notre belle province , nous 
faciliterons à ceux qui s'occupent de recherches historiques 
la tâche qu'ils s'imposent en leur faisant connaître les dé- 
couvertes récentes, et nous leur épargnerons souvent des 
méprises ou le ridicule de refaire ce qui a été bien fait déjà. 
Cette revue sera , au commencement , nécessairement 
incomplète, nous tacherons d'étendre nos correspondances 
et de parvenir à savoir ce qui se publie en France et en 
Allemagne sur nous et notre histoire provinciale. A. B. C. 

Om Cari Danske, grève a f Flandem, af />. C. F. Wegener lector % 
historie og statistiek vel sorôe academie ind by delsesskrift til examen 
artium og den offentlige skole examen ved sorôe academie i Juli 1839. 
Kjébenkavn tryht Kas Andréas Seidelen. In-4«, de ISO pages. 

Je tiens d'autant plus à publier ce titre en entier , que les 
exemplaires de cet ouvrage sur Charles- le>Bon, publié à 
Copenhague , ne sont pas dans le commercé et que celui-ci 
est peut-être le seul qui en existe dans le pays. La langue 
danoise a des rapports si constants et si généraux avec notre 
langue, que sans la comprendre complètement, j^ai pu 
déjà me convaincre que cette dissertation est une des plus 
approfondies sur cette époque. C'est le travail d'un homme 
laborieux et consciencieux, qui a consulté, confronté tout 
ce qui a été publié sur ce comte, et dont je désirerais bien 
de voir faire une traduction. Cette partie de notre histoire 
n'a pas encore été traitée comme elle le mérite. On a réduit 
le meurtre de ce prince aux proportions d'une vengeance 
d'une famille froissée dans ses intérêts et blessée dans son 
orgueil ; ces passions en ont hâté la fin , mais cette catas- 
trophe venait de pins haut, elle fut emmenée par l'étranger 
qui employa les Berthoud , qui les excita , mais cette famille 
ne sut peut-être jamais qu'elle était menée, ni par qui, ni 
dans quel but. II est remarquable que malgré les documents 
contemporains qui nous sont conservés sur ce comte, là 
famille Van der Straten ait pu passer pendant des siècles 



169 
pour Fauteur de l'assassinat de Gharles-le-Bon, tandis qu'elle 
en a été au contraire la victime et qu'elle était en guerre 
ouverte avec la famille des meurtriers. Gonçoit-on que 
malgré Gualbert et Wautier, on ait pu renouveller pendant 
une longue série d'années la lecture annuelle de l'acte 
d'exécration de la famille Van der Straten a la porte de la 
cathédrale de Bruges? Ce fait est cependant constant et il 
n'y a guères que cinquante ans que cette cérémonie bizarre 
a été abrogée ou plutôt qu'elle a cessé par suite des circon- 
stances. Elle se pratiquait en 179â, quoique les BoUandistes 
eussent déjà publié leur travail sur ce point. J'ai un autre 
écrit sur cette famille , composé par un Carme déchaussé 
de Bruges^ bien des années avant la révolution française. 
Les traditions populaires ne sont pas toujours des autorités 
infaillibles, des erreurs historiques s'accréditent souvent 
sans qu'on puisse en expliquer ni la source, ni les motifs. 
D'où venait cette haine contre la famille Van der Straten? 
Chacun des détails de l'histoire de Charles-le-Bon exigerait 
réellement une discussion particulière. On a débité bien des 
erreurs, par exemple sur la famille Erembold, Fhistoire 
Ta très-maltraitée et elle ne mérite pas entièrement l'op- 
probre qu'on a déversé sur elle. Guillaume De Loo et la 
part qu'il prit dans le meurtre de Charles ou dans la ven- 
geance de ses meurtriers , est une autre épisode sur laquelle 
la plupart des historiens ont dit ou répété des faits néces > 
sairement faux. M. l'abbé De Smet a présenté à l'académie 
royale, un travail sur Guillaume de Loo que nous attendons 
aveb impatience, et que j'analyserai aussitôt qu'il aura paru. 
D'autres points encore mériteraient de devenir l'objet d'une 
monographie. A. B. C. 



La Belgique en 1841. Bruxelles, Hauman, 1841, m-8o, avec gravures 
sur acier. P. viii et 206. 

CoHHE l'on n'est plus aussi sédentaire , que l'on fait plus 
d'excursions que naguère , les descriptions des villes abon- 



170 
dent, m«UieurettMiadnt dies 8<Hit faites daiiê le oèbinet, et 
le lecteur en s*it beaooonp moins après les atóir Inès, car 
c'est saToir moias que d'appreftdre des errenrs. Un magnifique 
volome, édité par M. Hauman, sous le titre La B^iquê en 
1841, a d'abord attiré tous les regfards, mais eomme il 
n'éuit composé qu'afin d'utiliser des gravures anglaises d'un 
autre ouvrage , le publie s'est bien tite apei^çu en lisant le 
texte 9 que l'accessoire était devenu le principal , et le priâ^ 
cipal raocessoire. Aussi ce livre e^t-^il tombé au rang des 
livres i images. 

A l'article Bntgeê, l'auteur, après une élégante introduc- 
tion sur h$ tiUéê qui sembieni deê tombeaux habitée (sic), 
nous apprend que les eaut du canal d'écoulement de 
Bruges à Gand, sùniêtagnaniêê, ce qui doit singulièrement 
dérouter dans ses plans M. l'ingénieur en chef de la pro- 
vince. Ensuite commence la description de la vieille cité 
flamande, et tout ce que l'auteur trouve à y faire remarquer, 
c'est la cheminée du Franc,, les corniches de l'hôtel de la 
Couronné impériaie , et trois médaillons sur la façade d'une 
maison. C'est à ta lettre tout ce dont il j est parlé dans les- 
seite pages consacrées à la description d'une des vfUes les 
plus riches de la Belgique en monuments d'architecture, 
en tableaux anciens, en objets d'art de tout genre. En 
vérité^ c'est là une moquerie que l'on peut à peine croire , 
même après avoir lu cet article. M uM disco omnos. Que 
les curieux et les voyageurs aillent donc apprendre à con- 
naître nos villes dans ces recueils publiés par pure spécu- 
lation, et ils iront raconter dans leur pays, comme une 
chose étonnante, que la mer baigne les murs d'Anvers, et 
que l'on mange des huitres fraîches à Ostepde. 



L'archiviste du Hainaut, M. Lacroix, vient de publier une 
broohure durieuse, conteuant les détails de l'entrée à Moim, 
en 1470 , de dotre princesse Marie de Bourgogne et de «a 



171 
belle-mère Marguerite d'Yorck. Ce réeît est extrait da ré- 
gistre aux procès-verbaiix du comeil de la rille et d'an 
mémorial. Les vers dédamës sur les théâtres, qu'on avait 
coatome de dresser dans le» rues aux fêtes pnbUqne» à cette 
époqne, et où on représentait des scènes tirées en général 
de l'Écriture ssânte,cea rers, disons^noos, sont transcrits 
dans cette narration^ et présentent nn cnvienac échantillon 
de l'état de la versification dn temps. Nous j avons remarqué 
plusieurs mot» flaxcianda, cnts'antïes/ifirMpofarjoyaiMr^ 

De bouncB note» philologiques accompagnent cette notice 
de M. Lacroix; il relève aiussi une erreur , par suite de fa^ 
quelle on fait remonter l'institution de la chambre de flié« 
tori^pe de Mons à 1481 , tandisque les rhétorieien» de celte 
ville ne formèrent une société qu'un siècle plu» tard« 

La joyeuse entrée de la fille de €]Mrles»le*«Téméniire 
co4ta, en cette occasion, 7577 livres, 19 sols^ 4 deniers 
de Hainaut, ce qui certes était beaucoup an xv^ sièdev 

Entr'autre» présents, la jeune princesse Marie aviôt reçu 
des Montois un collier d'or émaiUé, coûtant SOO "une». 

Il est singulier que parmi ces dcns à dee prineesm», le 
vin de Rhi» joue le plus grand rôle. ^ 



Le$ Belges illustres, Bruxellei, lib. ntt. gr. in-8«. 

Loasav'twB nation qui a foujûurs été soumise à dTautres 
puissances, pendant une longue sérié d'années, parvient 
enfin à recouvrer son indépendance , et prend rang parmi 
les peuples qui ont acquis , quelquefois bien chèrement , le 
droit de se gouverner par leurs propres lois , il reste une 
noble tâche à remplir par les vrais amis du pays , c'est de se 
constituer une nationalité, c*est-a-dîre de faire naitre ce 
sentiment d'union et de sympathie qui résume tous les hom- 
mes d'une même race , d'une même contrée en un seul 
homme , qn fait qu'une injustiee^ ccnnmise envers run| d^eux 
soit aussi vivement sentie peu' toas , que si chacun en étak lia 



172 

*picliine , et que toni soient fiers de la gloire qui peut rejail- 
lir sur un seul. Sans cette nationalitë, un peuple n'aura 
jamais qu'une eiistence éphémère. Or , elle n'existe point 
par le fait seul d'un protocole ; pour percer à travers l'enve- 
loppe des petites passions et de l'indindualisme, il faut que 
les écrivains montrent , par des exemples puisés dans l'his- 
toire du pays , que l'intérêt de chacun en particulier dépend 
de l'intérêt de tous, en un mot, que l'union seule fait la 
force. L'histoire des grands hommes est donc un puissant 
mohile pour éveiller au fonds des cœurs l'amour de la patrie. 
Que la peinture, que la littérature se donnent la main pour 
atteindre ce noble but, que l'intelligence, sous quelque 
forme qu'elle se révèle, prenne part au monument à élever, 
et bientôt le succès viendra couronner les efforts. 

C'est cette pensée qui a sans doute dirigé MM. A. Jamar 
et Ch. Hen dans la nouvelle publication vraiment nationale 
qu'ils ont entreprise. Le$ Belges illuêirea sont arrivés à leur 
quatorzième livraison , avec l'approbation de tous ceux qui 
ont lu ce magnifique ouvrage , auquel concourre l'élite des 
écrivains et des artistes du pays. Bien plus, il est arrivé à 
cette entreprise, ce qui certes est une curiosité des plus 
remarquables, aujourd'hui que la presse lance journellement 
des milliers de volumes à l'avidité du public, que les éditeurs 
sont obligés , afin de satisfaire aux nombreuses demandes , 
de remettre sous presse les dix premiers livraisons, entière- 
ment épuisées. Les éditeurs non seulement ont fait un beau 
livre 9 mais encore une œuvre éminemment nationale, et 
lorsque l'ouvrage sera terminé , ils pourront dire avec un 
juste orgueil: exegi manumentum! ^ 



Vaderlandache historié door J, David, kanonik hon. der Metropoliiane 
kerk van Mechelen, prof, aen de ktttholyke univ, van Leuven en preai- 
déni van het Paual, Collegie atdaer. Eerste deel. Leuven, 1842, ia-lâo. 

C'£ST une entreprise bien courageuse que la composition 
d'une histoire générale de notre pays dans l'état actuel des 



173 
études, sur les sources mêmes de notre histoire. Je croyais 
que le temps n'était pas encore arrivé d'entreprendre cette 
tâche, mais M. l'àbbé David m'a convaincu que quoiqu'il y 
ait encore une masse iikimense de documents inexplorés, 
il 7 a déjà moyen d'écrire une histoire intéressante , curieuse 
et utile de notre pays^ et voici son plan. Il ne nous a pas 
livré son œuvre entourée des échafaudages qui ont servi à 
l'élever, accompagnée de ces raisonnements , de ces recher- 
ches contradictoires qui indiquent le savant, mais ne prou- 
vent pas que l'auteur comprenne le but de son travail; il 
parle avec toute la bonhomie d'un père qui raconte à ses 
enfants des faits qu'il a vus , avec tout le laisser-aller d'un 
entretien et toute l'élégance d'un ouvrage étudié. 

Je suis sûr qu'un savant parviendrait à soutenir avec 
quelque probabilité, plusieurs opinions contraires à celles 
que M. l'abbé David soutient, qu'il prouvera que Samaro- 
hriva est plutôt telle ville que telle autre, que César ou 
Gicéron n'ont pas campé en tel endroit, mais à huit lieues 
plus loin. £h! l'histoire dépend-elle donc d'une date, tire- 
t-elle son intérêt de l'indication d'un lieu? L'histoire , c'est 
la marche des événements; c'est le développement d'une 
idée que l'on suit dans soii progrès, ses luttes, sa victoire; 
décrire l'histoire de nos pères , c'est les montrer tels qu'ils 
se sont fait connaître d'abord dans leurs guerres contre 
l'envahissement d'une civilisation autre que la leur; c'est 
peindre un peuple qui jette un cri de liberté , et qui s'en 
montre digne par son courage, de l'aveu même de «son 
ennemi. L'historien, s'il comprend sa tâche , saura montrer 
dans l'histoire de nos pères les germes, les causes des 
mœurs de nos temps; un peuple ne meurt pas tout- à-fait, 
il revit encore dans les générations qui se succèdent , cette 
parenté doit se trouver dans le tableau que nous présente 
l'historien; il a une plus noble mission encore, il doit 
instruire; les fautes des pères doivent devenir la leçon des 
fils , et leur expérience servir à notre instruction , et 
c'est ce que Ton retrouve dans l'histoire que vient de publier. 



174 
M. VaVbé David, c'est aiafli qu'il a oonça sa tâche et il Pa 

remplie. 

Ce ▼oliime oontient une desoriptiim de la Belgiipie , et des 
recbarcbes sur ses habitanU, — les guerres de César, — 
la Belgique sous la demination Roniaine, — Fiutroductiou 
dn cbristianisme et la décadenee de la domination de 

Rome* 

Le second Tolume eontiendra rinvasion des Germains au 
^ siècle,^ les Francs, — le règne de Charlemagne, — 
la division dm ses ëtaU parmi ses enfants et l'origine de nos 
comtés* 

Le troisième volume sera dédié à l'histoire des comtes 
de Louvain, qui deviennent ensuite les ducs de Brabant 
jusqu'au règne de Philippe4e-Bon, en 14t0. 

Le quatrième vobune nous donnera l'histoire de la Flan- 
dre, depuis les temps les plus anciens jusqu'à Philippe-le- 



L'histoire particulière des autres comtés de Belgique, 
comme du Hainaut, de Namnr, de Luxembourg et de Lira* 
bourg» depuis 'leur origine jusqu'à ce qu'ils passent sous le 
gouvernement de la maison de Bourgogne au commence- 
ment du XV* siède, formera le sujet du cinquième livre* 

Dans le sixième volume. Fauteur tracera l'histoire des 
Provinces Belgiques, sous Phifippe-Ie-Bon et ses successeurs, 
jusqu'à Fabdication de Charies-Quint, en l£lft5. 

Le septième volume offrira Fhistoire de la Belgique sous 
Philippe II , nos guerres, le règne d'Albert et d'Isabelle et 
de leurs successeurs, jusqu'à ce que la Belgique passe sous 
la domination Autriolûenne , en 1700. 

Le huitième et dernier volume, continuera cette his- 
toire jusqu'en IBSO. 

M. Fabbé David rendra un immense service an pays en 
achevant le travail si bien commencé. 

Le bas prix auquel ce volume se vend provient immédia- 
tement du désintéressement de Fauteur. Le volume est à 
un frano. A. B. C. 



17Ö 

Marie de Bourgogne, par OcCave Belepierre. 

Lu joarnaiix «QgUU woa annoaoeiit que Foo vimt 
d'offrir a« peti( priaca do GaU^a na ^ilplmbei rojfal, où 
loQies les lettres, rebauic^es d'or, chargeai daoouroDUt» 
et d'ariQoiriies, dóiignent un roi ou im ftouT^rain plus on 
moins légitime» àlfirod, le grand roi Saxon» ouTre oelt9 
liste; r^ se trouve libéralement illustré par le nom du 
Napoléon; TO était vaoant, on aurait pu utiliser le roi Ovos 
91 connu, ou Othou; par patriotisme on s'est décidé pour 
Olivier (CromweU), quoiqu'il soit fortement soupçonné do 
n'avoir pas été très-légitime» Il n'f a pas eu de concurrent 
pour X, il appartenait de droit à Xcrxès» Le nouveau monde 
a fourni un nom à l'Y , c'est celui du malbeureujc Yturbide« 
^nobie, la reine de Palmyre, avait le monopole do la 
lettre Z; et termine cette glorieuse nomenclatorcv 

Les artistes ont toujours les m^nes idées bigarres; au 
temps que notre Sfarie de Bourgogne se disposait k appren- 
dre Talpbabety on lui offrit aussi un olphab^f mais moins 
galant» La lettre A est ornée d'un Arlequin et de la figure 
d'Adam« La lettre D nous présente un chien qui Panse an 
sou d'un violon; par un caprice de peintre, au lieu d'un 
violon, notre homme racle sur une sciot l'artiste a sans 
doute voulu exprimer ainsi la douceur des sons qui font 
sauter Tanimal. Les ornements , comme on yoit, sont beau* 
coup plus gais, mais infiniment moins royaux que eeux de 
Talphabet du prince de Galles, Les lettres elles«mémes sont 
jolies, et le sont tellement que M. Wahlen a jugé à propos 
de les faire graver pour en orner un de ses cbefs^'e9uvre. 
Jamais 9 U faut l'avouer, rien d'aussi beau n'est sorti de ses 
presses. Pour rendre bi chose plus piquante, il a voulu qua 
ces lettres de IHarie de Bourgogne servissent d'initiales aux 
vingt*oinq chapitres de la vie de cette gracieuse princoHe* 

M, Delepîerre n'a pas eu la prétention d*écrire du neuf 
sur Marie, il s'est contenté de nous donner un résumé clair 
et intéressant de tout ce que l'on a puUié sur cette 



176 
princesae. Après l'ouvrage de Gaillard, après les recherches 
de Dom Plancher, de la Marche, de Barante etc. il restait 
nécessairement peu de complètement ignoré à dire, mais tons 
ces travaux avaient besoin d'être analysés, et c'est ce à quoi 
M. Delepierre s'est dévoué. On doit lui en savoir gré, il a 
fait une bonne œuvre en retraçant le tableau du règne de 
cette duchesse; voici comme il le commence : u II y a dans 
l'histoire de notre pays plusieurs femmes qui nous ont 
laissé de chers et de frais souvenirs. Ces noms bien-aimés , 
on ne saurait les oublier: on les prononce toujours avec un 
TÎf sentiment de reconnaissance. Qui n'a pas entendu répéter 
avec vénération en Belgique les noms de Marie de Bour- 
gogne et de Marie-Thérèse? C'est que, dans une femme qui 
occupe le trône et en fait descendre la bienfaisance et la 
bonté, on sent quelque chose de providentiel et d'idéal qui 
ne peut appartenir qu'à une nature plus délicate que la 
nôtre. A la suite du règne orageux de Charles-le-Téméraire, 
ouïe guerroyeur, comme le disent les documents de cette 
époque , l'avènement de Marie de Bourgogne est le retour 
d'un beau printemps après un rigoureux hiver, tout se 
ranime ; tout renaît: les libertés se relèvent: une nouvelle 
prospérité commence à briller pour le commerce : les arts 
et les lettres retrouvent aide et protection. Sans l'inouïe et 
insatiable ambition de Louis XI , et la mort prématurée de 
Marie, une ère nouvelle de bonheur allait s'ouvrir pour 
nous. Aussi la vie de cette princesse forme-t-elle un des 
plus attachants épisodes des Annales de la maison de Bour- 
gogne. » 

L'auteur ne s'est pas contenté d'être écrivain gracieux, 
par habitude il s'est montré savant e^ finit sa vie par des 
éclaircissements historiques qui contiennent entre autres le 
dépouillement des divers fonds de la bibliothèque royale de 
Paris, qui possède des documents relatifs à Marie depuis 
l'année 14B7, jusqu'en 1482, date de sa mort. Ces docu- 
ments nous étaient entièrement inconnus et intéresseront 
plus d'un genre de lecteurs. 



i 



177 

Il est à regretter aussi que cette vie de Marie de Bour^ 
gogne ne soit pas à la portée de toutes les fortunes, M. Dele- 
pierre devrait la refondre , la faire précéder d'un tableau 
de la situation du pays à Favènement du gouvernement de 
Marie, et le finir à la mort de cette duchesse. Cette épisode 
serait une des plus intéressants morceaux que l'on puisse 
offrir à la curiosité des lecteurs. Le règne de Marie n'est 
plus populaire, on se souvient de son nom, et de son 
malheur , mais la sombre figure de Maximilien l'offusque , 
il faudrait isoler Marie et tracer son portrait seul. 

Nous ne finirons pas notre revue , sans faire une observa- 
tion sur le mépris que professent depuis quelques années 
les écrivains français pour Ja vérité historique. Cent fois ils 
en ont fournis des preuves, et dernièrement encore M. Vic- 
tor Hugo^ dans son ouvrage intitulé Le Ehin, a pris soin 
de ne pas rester en arrière. Il y dit gravement que Marie 
de Bourgc^ne, femme de Maximilien, mourut à Vienne, 
en Autriche, et que les antiques châteaux des bords du 
Rhin virent passer son cercueil (ici la description du cer- 
cueil) f lorsqu'on le tr^msporta à Bruges. À. B. C. 



KuMtltefdû'ê bydra^en, 1« aflw9ring , Jgnvaritu 1842. Brugca^ 
hy Bogmrt^Dumortier etc. 

C'xsT le premier cahier-^prospectus , d'une petite publica- 
tion de la Société Flamande, établie à Bruges, le 6 Sep- 
tembre 1841, sous le titre de Kunstliefde, Ce cahier ^soutient 
le discours du vice*président à l'inauguration de la société; 
nn petit article sar l'orthographe qu'elle adopte, qui est celui 
de la commission ; l'esquisse d'un drame intitulé De Coninck 
en BreydeL II paraît résulter du dernier article, que la 
rédaction s'occupera également de politique, te moyen est 
excellent pour tuer l'entreprise. On aurait dû s'abstenir de 
mêler l'aigreur politique aux pacifiques études littéraires. 
Quelques mots acerbes nous font mal augurer de la suite. 
Nous conjurons les membres de la société d'y penser. 
AniCALSs. — Tome IV. 12 



178 

LêvtHêchets van Karel van Mander j door P, f^an Dutfie, 
Gvni, F. en E, Gyaelinck, 184S. 

CiTTB esqaiMe de la Tie d'un de nos peintres les plus 
populaires est due à un de nos premiers poètes. Van Mander , 
naquit à Meulebeke , en 1848. Peintre et poète en même 
temps, son ouvrage sur les yies des peintres est le plus 
connu , et nous a conserré des détails que Ton chercherait 
envain ailleurs. Comme poète , M. Van Duyze le fait mieux 
apprécier qu'il ne l'était jusqu'ici. Cette esquisse est très- 
intéressante, elle est le fruit de longues recherches, et elle 
est écrite avec cette élégance et cette facilité de diction qui 
caractérise M* Van Dufze« 

NoHce êur h mausolée de la famille De Groe , avec des données historiquee 
sur cette famille , par M. Fabbé Van de Putte, régent du collège à 
Bruges, membre de la Société d'Émulation de la même TÎUe, de celle 
dea antiquaires de la Morinie etc. Bruges, ches J. Gaillaerd, rue de la 
Bride, in-4o, de 5â pages, et un dessin. 

La notice de M. l'abbé Van de Putte nous fait connaî- 
tre ici un monument de la ville de Bruges, qui intéressera 
vivement les curieux. H était temps qu'on vint à l'aide au 
monument, en attirant sur lui l'attention publique, car 
malgré sa valeur artistique et malgré les souvenirs histo- 
riques qui s'y rattachent , relégué comme il était dans un 
réduit obscur, le temps s'occupait déjà à le détruire en 
détail , c'est le mausolée de Ferry- De Crus. 

Ce monument tout en pierre de Boulogne, a environ 
huit pieds de hauteur sur sept de largeur. La niche est 
divisée en deux parties par une table en pierre de Tournai, 
sur laquelle gît Ferry De Gros, vêtu en chevalier, et sa 
première femme , dame Philippine Wielandt; dans la partie 
inférieure gît Dame Françoise d'Ailli, sa deuxième femme. 
Tout le monument a été peint en couleurs, et la^plupart des 
ornements dorés , ce qui, avec le jour sombre qui l'éclairait , 
produisait le meilleur effet. 



179 

M. Fabbé Van de Patte ne s'est pas contenté de nou9 
présenter une description de ce mausolée, il a tracé une 
monographie complète de la noble famille De Gros. 

La première idée de la publication de cette notice , et du 
charmant dessin du mausolée qui l'accompagne ^ appartient 
à M. Gaillaerd, relieur de livres et grand amateur de curio- 
sités , a Bruges. Cet homme a fini par découvrir une masse 
de pièces rares; c'est à lui que Ton doit l'alphabet de 
Marie de Bourgogne. Avec un peu plus de connaissan- 
ces il nous aurait pu conserver une foule de chartes et autres 
documents qu^il a détroits. Cette famille Gaillaert a depuis long- 
temps la bosse des collections d'épitaphes. Corneille Gaillaert, 
héraut d'armes de la Flandre, écrivit, en 1561, un ouvrage en 
deux volumes in-folio , en flamand, qui contient les épîtaphes 
illustres qui existaient alors en Flandre. Cet ouvrage est la 
propriété de M. le vicomte de Croeser de Bergues. M. J. Gail- 
laert aussi s'est occupé durant des années à rassembler les 
inscriptions sépulchrales , les dessins des monuments etc. 
Il a la manie des collections et les vend à fur et à mesure 
qu'il les achève. S'il trouve aide et protection dans la bien- 
veillance de ses concitoyens , il se propose ensuite de publier 
les vitraux de l'église de Jérusalem, à Bruges , ainsi que les 
monuments et tombeaux de la famille d'Adornes. Nous dési- 
rons vivement qu'il réussisse. La publication qui nous occupe 
donnera une idée très-favorable de ses projets. Ljouvrage 
estin-4®, et sort des presses de M. Annoot-Brackman , un 
des premiers imprimeurs de notre pays , pour le goût et la 
perfection de ses éditions ; le dessin du tombeau de Ferry 
de Gros est très-joli, il est gravé d'après l'original qui a 
servi à l'érection du monument. En le confrontant à un 
autre dessin qui en existe à la bibliothèque et qui a été 
fait à la fin du dernier siècle, l'on yoit qu'alors déjà le 
tombeau avait subi des mutilations; il est à espérer qu'il sera 
restauré, il parait que le gouvernement s'y intéresse, 1» 
dessin que publie M. Gaillaert était indispensable. 

A. B. C. 



1 



180 



CHEF GHÉRUSQUI, LIBÉRATEUR DE LA QERHiNIE. 

HOTIGE k L^0GG\8I0N DB LA STATUE QUE L^ALLBHAGNB SB PROPOSE 
d'éLBTBB a CB GÜERRIEB CÉLÈBRE. 



La savante stratégie et la science des fortifleations déve- 
loppée par le général romain Drusus , et Thabile politique 
de Tibère avaient amené de tels résultats dans la Germanie 
inférieure, que jusqu'au-delà du Weser, les peuples n'op- 
posaient plus aucune résistance ouverte «ix armées romai- 
nes. Tout fléchissait, il n'existait plus d'mnon entre les 
diverses nations du pays contre Tennemi oomuMin , et plu- 
sieurs des chefs les plus redoutables avaient ^té ciorrompQs 
lorsque la force ne les avait point soumis. 

Les rapports fréquents avec l'étranger commençaient 
même déjà à modifier les mœurs nationales. Trois légions, 
des plus vaillantes, occupaient les châteaux et les forte- 
resses^ et au milieu des hautes forêts de chênes, habitait 
un préfet romain , chargé d'introduire les lois, les usages, 
les habitudes de son pays. 

La sixième année de l'ère cfarétieime, Satorntnus afait 
été remplacé dans le gouvernement de la CtBnuâaiîe par 
Quintilius Varus, homme d'un caractère faible et plus 






181 
propre à administrer en temps de paix , qu*à imposer sa 
loi par la force des armes -, de plus , Tamour de l'or et 
ravarice le dominaient. Les peuplades germaniques paru- 
rent lui être entièrement dévouées, dans leur inactivité, 
et il tâchait, par des moyens de douceur, d'implanter 
Fesdavage parmi eux. Cependant les German'ns, par une 
intelligence instinctive, s'aperçurent très-vîte du but où 
Pon voulait arriver , et leurs cœurs , nés pour la liberté , 
bondissaient de colère dans leurs poitrines à la vue des 
faisceaux et des haches qui entouraient sans cesse le géné- 
ral romain , comme une marque de sa puissance illimitée , 
et du drcHt de vie et de mort qu^l exerçait à vdionté sur 
les vaincus. 

Pour le Germain, le dernier degré de l'esclavage était 
la punition corporelle; elle déshonorait sans retour, et 
jamais ses chefs n'avaient été investi du pouvwr de porter 
de semblables arrêts. La Kvinité seule, s'expriraant par 
la bouche des prêtres, disposait de la vie. 

Longtemps la haine nationale se cacha sous une appa- 
rente soumission , parce que personne ne s'était présenté 
qui eut l'audace de souffler sur cette étincelle, pour en 
faire naître un vaste incendie. Rome même nourrissait dans 
son sein le libérateur de la Germanie. C'était Herman, 
que les Romains nommaient Jrminim, fils du chef ché- 
rusque Segimer , jeune homme plein d'énergie et de cou- 
rage , dont le regard Aincelant laissait apercevoir ce qui 
se passait dans son âme. Ses services miluaires lui avaient 
mérité le titre de citoyen et de chevalier romain, et il 
était revenu dans sa patrie panfastenient mitié aux con- 
naissances Qjfit possédaient les oppresseurs de la Germanie, 
li fcit témoin de ce que ses compatriotes avaient jonrtiel- 
lement à souffrir ;, du joug qui les écrasait, et il songea 
à le brisa*. Ses seatimens furent compris et partagés par 



182 
plusieurs chefs chërusques , ses discours les emflammèrent 
de plus en plus, ils résolurent l'affranchissement de tous 
les peuples voisins , et afin d'être plus sûrs de de'truire les 
Romains en une seule fois, ils organisèrent des révoltes 
partielles et peu importantes sur les frontières , pour atti- 
rer Varus de ce côté. Tel est le récit des historiens de 
Rome. 

Varus eut pu éviter son destin. Au milieu des Germains 
eux-mêmes, il y avait un traître , le chef chérusque Seges- 
tes, ennemi deSegîmer, et envieux du renom d'Herman 
qui, par son intelligence supérieure autant que par son 
grand courage^ fixait les regards de la nation. Avant que 
la conjuration n'éclatât, Segestes pria instamment le 
général Romain de faire arrêter Herman au milieu d'un 
banquet , où tous les chefs se trouvaient réunis ; mais une 
aveugle confiance en ses forces cachait à Varus l'abîme où 
il allait tomber. Le plan habilement conçu, fut exécuté 
avec ensemble. Attirées dans des lieux presqu'impraticables, 
remplis de bois et de marécages, les légions romaines 
furent massacrées en deux jours et deux nuits. Varus, 
comprenant qu'il n'y avait aucun salut à espérer, se perça 
de son épée. Plusieurs chefs suivirent son exemple. Un 
bien petit nombre parvint à s'échapper. Quarante mille 
hommes avaient péri. 

Ce fut un jour de terrible vengeance que devait tôt ou 
tard amener la colère d'un peuple libre et blessé dans ses 
plus chères affections. 

Des principaux prisonniers, les uns furent offerts en 
sacrifice sur les autels des dieux de la patrie, les autres 
réduits à la plus dure condition , et diaprés le récit des 
Romains mêmes, plus d'une illustration pour qui s'ou- 
vraient les portes du sénat, garda les troupeaux des 



183 

Germains , on usa sa vie à veiUer à la porte d'une maison 
germaine. 

Tel est le sommaire de ce que nous ont appris les 
historiens latins; combien ce récit eut été différent, si 
un Germain l'eut écrit! 

Le vaincu cherche toujours à appitoyer sur son destin, 
et veut trouver la cause de ses malheurs dans la trahison, 
tandisqu'ils ne sont réellement que le résultat de circon- 
stances amenées par sa propre imprudence et par sa 
conduite irréfléchie. Ce qui est certain, et les Romains 
mêmes Tont reconnu , c'est que toutes les nations germai- 
nes doivent leur liberté à la victoire d'Arminius , et nous, 
leurs neveux, nous devons au courage de ce grand 
homme, les sentiments de nationalité et l'amour de la 
liberté qui font encore battre nos cœurs. 

Peu d'hommes ont mérité de la part d'un ennemi, 
l'éloge que Tacite a donné au libérateur de la Germanie : 
« Quoiqu'il ne sortit pas toujours victorieux de tous les 
combats qu'il eut à livrer , l'on peut dire qu'il demeura 
invincible , et son nom est encore répété dans les chants 
des Germains. » 

Tel est l'homme auquel l'Allemagne va élever un mo- 
nument colossal, en appelant toutes les nations de la 
même origine, à prendre part à cet hommage rendu au 
génie et au courage. Sa victoire sur les Romains dût 
être un terrible échec pour ces oppresseurs, si l'on en 
juge par le désespoir d'Auguste qui , en l'apprenant, s'arra- 
cha les cheveux, se frappa le front contre les murs de 
son appartement, et ne put s'empêcher durant de longues 
nuits d'insomnie, de crier: Varusf Varus! rends-moi 
mes légions! 

Sur l'emplacement où eut lieu le combat^ près de 
Detmold, capitale du duché de Lippe-Detmold , Ernst 



184 
VanBaudel, de Bavière, est chargé d'élever une statue 
colossale d*Herman, sur le faite d'une coupole presque 
terminée qui a quatre-vingt-dix pieds de hauteur. La main 
gauche est posée sur un bouclier , la droite tient un glaive, 
qu'il élève vers le ciel , comme pour le remercier de la 
délivrance de sa patrie. Le monument est bâti sur une 
montagne, et l'ensemble, depuis le pied du mont jus- 
qu'à l'extrémité du glaive, aura 170 pieds de hauteur. 
En Allemagne des offrandes sont venues de toutes parts , 
depuis le trône jusqu'à la la cabane. Les villes anséati- 
(pies, les sommités de la France et d'Angleterre ont 
également souscrit, et déjà des sommes considérables 
ont été versées pour l'érection de ce monument national. 
Cependant l'entreprise a besoin de nouveaux secours. 
La Belgique, cette terre riche et fertile, que les Romains 
parcoururent également le glaive à la main , et traitèrent 
en ennemi , doit aussi de la reconnaissance au héros ger- 
main. Nos ancêtres furent les frères d'armes de ses 
soldats, notre souverain a la même origine, le flamand 
et l'allemand sont deux sœurs , nos mœurs ont les rap- 
ports les plus intimes avec celles de l'Allemagne, ces 
considérations et bien d'autres doivent nous engager à 
prendre part à cette œuvre magnifique. Les noms des 
donateurs seront inscrits sur un registre qui sera placé 
auprès du monument, comme un souvenir éternel de 
gratitude, et autant que possible, chacun recevra une gra- 
vure représentant la statue d'Herman. 



Octave Delepierre. 



185 

»VWWVl>MW>IVUW\niViWWWWV\WVWVWViWV\>W\MWW\\V\>WWWW 



HISTOIRE 



Dû 



GOUTENT DE SAIST-SIXTE. 



Il ne reste plus que peu de vestiges des anciennes forêts 
qui couvraient jadis la Flandre , presque toutes ont été 
défrichées et rendues à une meilleure culture. Les bois 
situés entre Poperinghe , Crombeke et Westvleteren sont 
des restes de ces forêts antiques que respectait la cognée 
de nos pères. Cette solitude a servi, depuis plus de dix 
siècles , de retraite à quelques cénobites , qui , dégoûtés du 
monde, y cherchaient un repos dans le service de Dieu. 

Les moines de Sithiu , plus tard St-Bertin , achetèrent 
en 806, d'un certain Herlharius, une maison et dix bon- 
niers , tant en terres arables , qu'en prairies et en bois , 
situés à Westvleteren, dans le Pagus Isseretim^ (in loco 
nuncupante Fletrinio) et y envoyèrent quelques frères 
pour cultiver cette prçpriété (i). C'est Torigine .du 'cou- 
vent nommé plus tard St-Sixte. 



(1) Cari, Sithienêe, page 68 , et Heindnfcx, Oudh, der coêselry van 
Veume. MS. 

Aif NÂLBs — Tome IV. 1 5 



186 

Il esta présumer que cette nouvelle institution, dépen- 
dante de St-Bertin, tomba sous la main dévastatrice des 
Normands ; aucun écrivain n'en fait la moindre mention , et 
les données manquent jusques vers le milieu du xit"* siècle, 
lorsque la prieure du couvent de Beauval vendit, en 135S , 
a Guillaume Van Heule , quarante*deux mesures de terre 
de St-Sixte avec les bâtiments y situés et tous les meubles, 
pour deux escalins parisis par an de chaque mesure. Cet 
acte de vente est le premier connu, qui donne à cette 
propriété le nom de St-Sixte. En 1372, Grielle, fille de 
Guillaume Van Heule, vendit St-Sixte à Tabbaye des Dunes 
pour 42 livres tournois. Cette abbaye avait déjà acheté 
une année plus tôt cent mesures de terres sises dans la 
commune de Westvleteren et elle acquit encore plusieurs 
autres propriétés continues, en 1375 et en 1389 (1). Toute- 
fois, il n'est dit nulle part que l'abbaye envoya des frères 
pour habiter les bâtiments et pour cultiver les terres. 

St-Sixte doit avoir été érigé en seigneurie, car, en 
1617, Jean de Thiennes, seigneur de Walderchies, Neuf« 
ville, etc. donne à Adrien Makeblye deux fiefs, dépendant 
de la seigneurie de Vischwalle, dite St-Sixte (2). 

Vers 1610, Gilles De Lattre, ex-domestique de M. 
De Hennin, évéque d'Ypres, se retira, du consentement 
de l'abbé des Dunes, dans la solitude de St-Sixte , avec deux 
autres personnes , qui y vécurent en ermites dans de peti- 
tes^ cabanes. Frère De Lattre se rendit bientôt à Rome 
pour demander la permission de pouvoir ériger un monas- 
tère de Tordre du St-Sauveur, dît de Ste-Brigîtte. La 
congrégation des cardinaux y consentit à condition que 



(1) InY. dei archiveB des Dunet, tit. tentée, 
(3) Ibid. tit. DonatioHê, 



187 
l'évéque d'Ypres, dans le diocèse duquel le monastère 
devait être érigé, y donnât son assentiment. Monseigneur 
De Hennin donna en faveur du nouveau couvent les lettres 
suivantes: 

Antoine De Hennin , par la miséricorde divine et la grâce 
du Saint-Si^e apostolique , évéque d' Ypres , à tous ceux 
qui verront ou oiront les présentes lettres , salut en Celui 
qui est le salut de tous. 

Puisque, en vertu de la charge pastorale à nous imposée 
par le Saint-Siège apostolique, nous sommes tenu^ d'écouter 
les désirs des fidèles et de confirmer et de corroborer de 
notre autorité ceux qui proviennent d'un grand zèle de 
dévotion et de religion monastique et qui tendent a l'auge 
mentation de la gloire de Dieu et de la sainte religion: 
ayant reçu la requête de notre bien-aimé en Jésu»*Cbri$t « 
Gilles De Lattre, supérieur des frères de l'ermitage de 
St-Sixte, près de Poperinghe, paroisse de Westvleteren , 
afin de pouvoir ériger dans cette solitude un monastère 
d'hommes de l'ordre du St-Sauveur, vulgairement nommé 
de Ste-Brigitte. Ayant délibéré plusieurs fois avec nos vieai* 
res-généraux et ayant mûrement considéré cette affaire et 
accordé enfin, le 12 du mois d'Août de cette année, des 
lettres citatoires à tous ceux qui voudraient s'opposer à 
cette érection; lettres qui étaient de la teneur suivante ; 

Antoine De Hennin, par la miséricorde divine et la 
grâce du Saint-Siège apostolique, évéque d' Ypres, à tous 
prêtres, notaires et agents publics à nous soumis, salut 
en notre Seigneur. 

Gilles De Lattre, supérieur et ses frères de l'ermitage 
de SirSixte dans la paroisse de Westvleteren près de 
Poperinghe au diocèse d'Ypres, nousayant presenté une 



188 
requête Tan dernier et ayant depuis lors demande à la 
sainte congrégation des illustres cardinaux députés pour 
lès afiaires des évéques , de pouvoir ériger dans le même 
ermitage un monastère de l'ordre de Ste-Brigitte et la 
sainte congrégation, par ses lettres en date du 16 Janvier 
1615, nous ayant prié de vouloir consentir à la demande 
des su{(pliants , si nous n'avions pas de motifs de nous y 
opposer. Ayant fait d'abord visiter cet endroit par notre 
archidiacre et l'ayant visité depuis nous-même en personne 
et l'ayant trouvé si bien disposé que la chapelle qu'on venait* 
d'y bâtir , pouvait être consacrée et que nous l'avons consa- 
crée pour que les frères pussent provisoirement y célébrer 
les offices divins et y pratiquer leurs exercices de piété , 
qu'ils ont coutume de pratiquer. Nous ayant demandé - 
instamment, le 21 du mois passé, de pouvoir bâtir un 
monastère et nous ayant montré les conditions, la règle, 
la manière de vivre , et la manière de doter les frères et les 
moyens d'entretenir les bâtiments : ayant mûrement consi- 
déré toutes ces choses et entendu aujourd'hui les membres 
de notre conseil; comme il conste que l'affaire exposée 
tend à la gloire de Dieu et à l'édification de l'église catholi- 
que et qu'il nous semble qu'elle ne peut porter préjudice à 
qui que ce soit, et afin que personne n'en souffre préjudice, 
nous ordonnons que vous citiez ceux qui se croiraient lésés, 
en affichant les présentes lettres à la porte de la dite cha- 
pelle et à celles des églises de Westvleteren et de St-Bertin 
à Poperinghe et que vous en envoyiez copie à sa grandeur 
révêque de St-Omer , comme prévôt de Warnéton et patron 
de l'église paroissiale de Westvleteren et à tous ceux qui 
croiraient y avoir quelque droit, afin qu'ils comparent 
devant nous, ou ei; notre absence, devant notre conseU épis- 
copal, le 2 Septembre prochain (jour que nous déterminons 
absolument), afin d'y exposer leurs réclamations, pour que 



189 
les parties étant entendues, nous puissions procéder en justice 
d'après l'exposé de la cause. Si , au jour fixé, personne ne 
comparait, ou, si les raisons alléguées n'étaient pas valides, 
nous interposerons notre autorité et passerons outre en 
déclarant que l'exécution qui se fera ainsi péremptoirement 
soit valide , comme si elle était faite à toute et à chaque 
personne individuellement. 

Donné à Ypres en notre palais épiscopal, le 12 Août 
1615, sous notre seing et la signature de notre secré- 
taire. 

Sur le revers était écrit r 

Je soussigné notaire apostolique , ai exécuté ces présenr- 
tes lettres citatoires, contre tous ceux qui voudraient 
s-oppposer à l'érection du couvent de St-Sixte, en affichant 
la copie de ces présentes lettres et en les envoyant cache- 
tées à sa grandeur l'évêque de St-Omer et ai donné pareille 
copie au curé de St-Bertin à Poperinghe , en présence de 
M. Verobique, archidiacre d' Ypres. 

Fait le 19 Août 1615. 

Était signé: Charles Hovgke. F. Georgius,^ 
notaire apostolique. 

Je, Antoine Du Hamel, curé de St-Bertin à Poperinghe, 
certifie avoir cité , par mes lettres et par affiche de la copie 
des lettres citatoires de l'évêque d'Ypres , aux portes de 
Féglise de Westvleteren, le très-révérend évéque de 
St-Omer, patron de l'église de Westvleteren et toutes 
autres personnes qui croient avoir quelque droit et qui 
veulent s'opposer le 2 Septembre 1615. En foi de quoi je 
signe , le 20 Août 1615 , en présence de Joachim Water^ 



19) 
bitte et de M. Philippe de TËspinette, curé de Vetri, au 
diocèse d'Arras. 

Était signé : Antoine Du Hamel , curé de St-Berün. 

Après une deuxième sommation conçue dans les mêmes 
termes, suit le consentement de l'érection par Tévêque 
dTpres , de la teneur suivante : 

Nous Antoine , évêque susnommé , voulant favoriser le 
pieux et louable dessein des suppliants et leur accorder 
notre faveur, consentons à la bâtisse, à l'érection et à la 
dotation du monastère prénommé , et ratifions et confir- 
mons de notre autorité ordinaire ce qui a été fait et reste 
a faire pour ladite érection , nous réservant notre autorité , 
droit de visite et de correction et tout autre droit qui nous 
est propre. En foi de quoi avons fait signer ces présentes 
lettres par notre secrétaire et les avons fait sceller de notre 
sceL Donné à Ypres Tan de notre Seigneur 161K, le 9 
Septembre. Était signé sur le pli : Par ordre de sa grandeur, 
Théodore Van Horenbergh , secrétaire , et scellé du grand 
scel. 

Le nouveau couvent de St-Sixte fut donc construit 
sur le terrain de Tabbaye des Dunes. Une réclamation de 
cette abbaye fut faite en ces termes: 

Nous frère Antoine Andris , humble prieur du mônas^ 
tère de Ste-Marie des Dunes de Tordfe de Gtteaux, au 
diocèse d'Ypres et les autres frères du même monast^ , 
du consentement du très-révérend abbé, voulant soigner 
la conservation de nos biens et propriétés, faisons savoir au 
vénérable prieur et aux autres religieux demetiratit sur notre 



191 
fond et propriété de St-Sixte près de Poperinghe, que 
puisqu'ils ont employé sans notre consentement une partie 
de notre propriété pour y bâtir , il ne nous convient aucune- 
ment qu'ils emploient plus longtemps notre dite propriété 
pour y bâtir et y demeurer et qu'ils doivent chercher 
ailleurs une retraite. Sans quoi nous ferons valoir notre 
droit comme il convient. 

Fait en notre chapitre des Dune> le 22 Novembre 
4621 et scellé de notre scel. 

Plus basse trouvait: F. Ponsd, secrétaire. 

L'évéque dTpres intervint dans ces diiScultés et pria 
Tabbé Campmans de vouloir donner en aumône aux frères 
de St-Sixte le terrain où était construit le nouveau monas- 
tère, c'est-à-dire trois à quatre mesures de terre. Cette 
demande fut accordée par les lettres suivantes : 

Frère Bernard Campmans, abbé du monastère de 
Ste-Marie des Dunes et frère Josse Ducorron , prieur et 
tous les autres pères et frères du même monastère à tous 
ceux qui tes lettres verront ou oiront salut. Depuis peu 
le révérend frère Joseph de Jésus 9 prieur de Ste-Marie 
de la Sainte Foi, dit communément St-Sixte, de Tordre 
de Ste-Brigitte, nous a faut exposer que depuis environ 
vingt ans il habite un endroit nommé St-Sixte, et que 
cette place , jadis un lieu d*horreur , est devenue un 
pâturage spirituel où journellement on érige de saints 
tabernaeles pour abriter de la efaaleur du jour les religieux 
qui professent avec pet^évérance la règle de Ste-Brigitte. 
Mais , cet endroit nous ayant toujours appartenu et nous 
appartenant encore , et que ce n'est que par amour et par 
faveur que nos prédécesseurs et nous , avons permis à un ou 



192 
deux ermites de s'y occuper de Dieu et d'y construire des 
cabanes à leur usage._ Le Seigneur multipliant tellement 
son peuple , il en est résulté qu'on y a bâti un couvent de 
religieux, et le prieur et les autres frères étant inquiets 
de leur avenir et ne sachant comment y trouver une habi- 
tation tranquille , ils nous ont envoyé plus d une requête 
pour obtenir le terrain prénommé , nous suppliant humble- 
ment de vouloir être nommés les fondateurs du lieu dit 
Sainte-Marie de la Sainte Foi ou de Saint Sixte. 

Mus par les supplications du dit prieur et prenant en 
considération la rétribution des œuvres pies qu'ils nous ont 
promises , et considérant les liens de société et de confra- 
ternité par lesquels ils veulent se joindre à nous, comme 
sont le sacrifice de la messe, et des prières dévotes, tant 
pour nos défunts que pour les leurs. Nt)us leur donnons 
à perpétuité le dit terrain , contenant trois à quatre me- 
sures de terre, sur lequel ils ont bâti un couvent, à 
condition que ces pères, se ressouvenant annuellement de 
ce bienfait, nous reconnaissent pour les seigneurs immédiats 
de cette place, en nous offrant tous les ans, au jour de 
la fête de saint Bernard, pour salaire ou reconnaissance, 
dans notre église, un cierge de cire blanche , pesant une 
demi-livre, comme offrande emphytéotique. En outre, 
nous reconnaissons et approuvons le dit ordre , et promet- 
tons nos prières mutuelles , espérant que , raffermis dans 
cet amour, nous posséderons un jour dans la céleste patrie 
l'amour incréé. 

Donné aux Dunes, sous notre seing, sous ceux de notre 
prieur et de toute la communauté , avec l'appension de notre 
scel et de celui de l'abbaye , le jour de l'octave de l'Assomp- 
tion de Marie, l'an de grâce 1630. 

Était signé : Berihard Campmans , abbé. 



193 

Les Brigittins de Saint-Sixte, ainsi constitués, eurent 
à supporter une rude épreuve; ils furent accusés d'être 
gens sans aveu , sans discipline , en un mot comme étant 
de vrais hypocrites, et cités comme tels au conseil souve- 
rain à Tournai. Us y gagnèrent cependant leur procès le 
S Août 4676. Ce procès parut Tannée suivante à Douai ^ 
chez Marie Serrurier, in-4'', portant pour titre: Rétablis- 
sement solide des monastères simples de l'ordre du Sauveur, 
vulgairement dit de Sainte Brigitte, déclaré par les papes, 
recognu par les docteurs et confirmé par arrest rendu en 
jugement contradictoire par nos seigneurs les président et 
gens tenans le conseil souverain étably à Toumay , Fadvocai 
De la Figne plaidant pour les pères. 

Les pères exerçaient les fonctions du saint ministère 
dans les paroisses voisines, y préchant et entendant les 
confessions. 

La petite église bâtie au commencement du xyii'' siècle , 
fut rebâtie en 4706, elle était voûtée. Les fenêtres de 
cette église étaient à vitraux peints, représentant les 
armoiries des donateurs; la tour renfermait trois petites 
cloches. 

La porte d'entrée du monastère, qui existe encore, fiit 
construite en 1730. 

L'édit de Joseph II contre les ordres religieux, qui 
menaient seulement une vie contemplative, fut appliqué 
au couvent de St-Sixte. Le 13 Avril 1783, Monseigneur 
de Wavrans, évéque d'Ypres, envoya dire aux pères Bri- 
gittins qu'ils allaient être supprimés le lendemain. En effet, 
M. De Koninck, échevin de la ehâtellenie d'Ypres, arriva 
ce jour accompagné de deux secrétaires et de deux com- 
missaires venus de Bruxelles. Ces deux derniers, ayant 
lu l'édit de suppression, allèrent dîner à l'abbaye d'Ever- 
sam, laissant pour économe de St-Sixte M. De Koninck. 



194 
Ils avaient eu soin d'emmener de Poperinghe un serrurier, 
qui changea' toutes les serrures. La porte de l'église fut 
scellée et les religieux ne purent dire la messe qu'à portes 
closes. L'on permit cependant plus tard aux habitants du 
voisinage de venir assister à la messe les dimanches et 
fêtes. Les commissaires avaient ordonné à la communauté 
d'évacuer la maison avant le 4 S Mai. Les pères furent 
nourris durant tout ce temps par leur nouvel économe, 
M* De Koninck , qui à tous les repas donnait à chaque père 
une pinte de vin. Chacun reçut aussi un nouvel habit 
avant de quitter la maison et S. M. Pempereur accorda à 
chaque père une pension annuelle de 70 livres de gros et 
à chaque frère lai 38 livres. Deux novices furent renvoyés 
et reçus plus tard à l'abbaye de St-Jean à Ypres. 

Le 6 Mai , l'on vendit en vente publique les bestiaux, et 
les terres furent louées. Beaucoup de monde se rendit à 
cette vente, mais personne ne put entrer dans les bâti- 
igents. 

Le 15 du même mois tous les religieux avaient quitté 
la maison, excepté le prieur et le sousprieur qui reçurent 
ordre de M. De Koninck de rester encore pendant quelques 
jours. Le prieur partit pour Rousbrugge le S2. Le sous- 
prieur resta seul à la demande des curés de Crombeke , 
de Westvjeteren et de St-Jean à Poperinghe, qui avaient 
adressé une pétition au gouvernement, afin qu'un prêtre 
pût reader à St-Sixte pour l'instruction des gens du 
voisinage. Le gouvernement ayant rejeté cette demande, 
le sous-prieur partit aussi et un eerttdn Pierre Duquene , 
natif de Haringhe, resta seul pour garder les bâti- 
ments. 

Le 16, 17 et 48 Juin eut lieu la vente des meubles; 
les bâtiments fiirent aussi vendus à M. Iweins d'Ypres ^ 
qui les fit démolir pour en vendre les matériaux. 



195 
. Lors de la suppression , la communauté de St-Sixte était 
composée des personnes suivantes: 

P. George Cousyn, prieur, né à Rousbrugge le 43 Juin 

1734. 
P. Aimé Pillaert, sous-prieur, né à Elverdinghe. 
P. Aurèle Druy, né à Hazebrouck. 
P. Benoit Schoonheere, né à Dunkerque. 
P. Amand De Beer, né à Beveren. 
P. Bénigne Crosel, né à Poperinghe. 
P. Guillaume Leurs, né à Arnîke. 
P. Jean De Man, né à Watou. 
Frère Sixte Le Beer, né à St-Omer. 
F. Jacques Montaigne, né à Nieucapellc, mort en 1788. 
F. Victor Timmerman, né à Dickdi)usch. 

Les bois de St-Sixte furent habités, il y a quelques 
années, par un ermite, nommé Jean-*Baptiste Victoor, 
natif de Poperinghe , homme issu de parents honnêtes , 
qui y cultiva un terrain défriché. Déjà avancé en âge, il 
céda sa propriété aux Trappistes, qui y bâtirent un mo- 
nastère et une église à Fendrwt même où Vîctoor avait 
construit sa cabane de chaume. Le nouveau couvent de 
St-Sîxte est éloigné de quelques minutes de l'endroit où 
fut bâti Tancien ; les pères défrichent les bois et rendent 
fertile une des terres les plus stériles du pays. 

Pour complâ;er eette notice, qui, nous Tespérons, 
servira à Thistoire ecclésiastique de notre provinoe , nous 
ajoutons ici le N^rologe de tous les pères qui ont habité 
St-Sixte durant environ deux siècles. 



i96 
NECROLOGIUM 

OMNIUM RELIGIOSORUM GONYENTUS SANGTI SIXTI. 



Frater Egidius De Latre, clericus, primus sacerdos hujus 
ordinis, obiit 21 Septembris 462S. 

Pater Lucas de Assumptione , obiit 6 Octobris 1626. 

Frater Gabriel à sancto Spiritu, laicus, obiit 21 Novembris 
1626. 

Frater Antonius à Cruce, laicus, obiit 18 Augusti 1627, 

Pater Egidius à Deserto, obiit 29 Augusti 1627. 

Frater Maximiiianus à sancto Sixto, clericus, obiit 1 Au- 
gusti 1636. 

Frater Stephanus à sancto Roberto, clericus, obiit 8 Martii 
1637. 

Pater Reginaldus à gratiâ Dei, obiit 11 Decembris 1638. 

Pater Gaudentius Scioutnet, obiit 2 Aprilis 1640. 

Pater Josephus à Jesu, piissimus religiosus, qui sanctè 
vixit, obiit 10 Aprilis 1640. 

Frater Bernardus à sancto Ignatio , laicus , obiit 9 Octo- 
bris 1641. 

Pater Nicolaus à sancto Gregorio , obiit 20 Decembris 
1642. 

Pater Paulus à sancto Leone, obiit 17 Aprilis 1646. 

Pater Michael à sancta Iberga, obiit 9 Augusti 1646. 

Pater Anselmus à sancto Jacobo, obiit 14 Augusti 1646. 

Pater Franciscus à sancto Onuphrio , obiit 30 Augusti 
1648. 

Pater Nicolaus à sancto Antonio^ obiit 13 Novembris 
16*9. 



197 
Pater Ferdinandus à sancto Georgio , obiit 26 Septembris 

1652. 
Pater Joannes à domo Dei, obiit 4 Junü 1658. 
Frater Matthias à Deodato» laieus, obiit 13 Novembris 

1657. 
Frater Gabriel ab inearnatione , laieus , obiit 23 Feb. 1660. 
Frater Adalbertus à sanctâ Brigitte, laieus, obiit 19 Octo- 

bris 1661. 
Pater Augustinus à sanctâ Monieâ, obiit 23 Decembris 

1661. 
Pater Dominieus à sancto Donato , obiit 24 Septembris 

1663. 
Pater Jacobus à Charitate, obiit 15 Januarii 1666. 
Frater Bruno à sancto Francisco, laieus, obiit 19 Febr. 

1667. 
Pater Sebastianus Becue, obiit 9 Augusti 1667. 
Pater Joachim à sancto Nicolao, obiit 19 Septembris 

1669. 
Pater Gregorius à sancto Adriano, obiit 19 Mail 1672. 
Pater Casimirus De Attendael, obiit 22 Julii 1672. 
Pater Dionisius Van Reninghe, obiit 29 Decembris 1679. 
Pater Raymundus Remond, obiit 22 Junii 1680. 
Pater Michael Hurtevent, obiit 15 Augusti 1681. 
Pater Adrianus Baert, obiit 28 Augusti 1681. 
Pater Alexis Diedeman, obiit 2 Decembris 1687. 
Pater Anselmus Van Zuutpeene, nobilis, obiit 15 Septem- 
bris 1688. 
Pater Phiiippus à Dorothea , alias Joannes Bailli , Sambri- 

pontanus, obiit 23 Martii 1691, œtatis 76, sacerdotii 57, 

professionis 58. 
Frater Cyprianus Olive, laieus, obiit 3 Novembris 1696. 
Pater Fortunatus De Vos, obiit 28 Octobris 1697. 
Pater Stephanus Petit, obiit 22 Junii 1703. 



198 
Pater Modestus Hasseler, obiit 30 Julii 1704. 
Frater Andréas Hublé, laicus, obiit 16 Octobris 1707. 
Pater Augustinus Folcque, obiit 3 Augusti 1709. 
Pater Ferdinandus Tammacker^ ex AlTeringhem , obiit 

20 Julii 1713. 
Pater Petrus Bouckelisen, obiit 11 Deeembris 1717. 
Pater Franciscus Peel, obiit 19 Deeembris 1720, setatis 

53, relig. 32, saeerdotii 29. 
Pater Joannes Tandt, Venloensis, obiit 26 Maii 1722, 

setatis 89, relig. 28, saeerdotii 25. 
Pater Hieronymus Gobert, Iprensis, obiit 10 Deeembris 

1722 , «tatis 48 , relig. 23 , saeerdotii 19. 
Pater Carolus Roulé, Poperinganus , obiit 18 Octobris 

1724, œtatîs 45, relig. 34, saeerdotii 30. 

Pater Adrianus Laureîns , Hazebroucanus , obiit 27 Aprilis 

1725, aetatis 55, relig. 36, saeerdotii 30. 

Pater Theophylus Loys, Poperinganus, obiit 8 Julii 1726. 
Pater Philippus De Latre , ex Rousbrugge , obiit 22 No- 

vembris 1727. 
Pater Gulielmus Christiaen, obiit 28 NoTembris 1729. 
Pater Ludovieus De Marchalck, ex Alveringhem, obiit 

4 Deeembris 1729, œtatis 26, relig. 4. 
Frater Emanuel De Seek, Dunkereanus, laicus, obiit 29 

Martii 1732, (etotis 57, relig. 34. 
Pater U^ho Van de Wynckel, Poperinganus, obiit 12 

Aprilis 1733. 
Frater Liidovicus Boudon, Iprensis, diaconus, obiit 22 

Febniarii 1736. 
Pater Dominieus Le Febure, Iprensis, obiit 13 Septem- 

bris 1736. 
Frater Jaeobus Meesseman, Poperinganus, laicus, obut 

22 Junii 1758. 



199 
Pater Ferdinandus Schelfaut, Hazebrouckanus , obiit iO 

Junii 1741. 
Pater Bernardus Buis, Dunkercanus, obiit l Novenobris 

1742, «tatis 56. 
Pater Bernardus Du Tailly^ Poperinganus , obiit 2 Octo- 

bris 1743, aetatis 70, reUg. SO, sacerdotii 46. 
Pater Idesbaldus Le Roy, Poperinganus, obiit IS Martii 

174S. 
Frater Francisons Van Medelem, laicus, Poperinganus, 

obiit 2 Aprilis 1747. 
Pater Ludovicus Berten, ex Waesten, obiit Octobris 1748. 
Pater Philippus Sioen, obiit 2 Augusti 1749. 
Pater Guiiielmus Van Aeker, Hazebrouckanus , obiit 28 

Deeembris 1749, œtatis 58, sacerdotii 14. 
Pater Emmanuel Verbeke , ex West-Vleteren , obiit 3 Maii 

17S1. 
Pater Mattheus Kestelyn, Furnensis, obiit 9 Novembris 

17S6. 
Pater Henricus Hano, Dunkercanus, obiit IS Deeembris 

1786. 
Pater Joannes Verlynde, Hazebrouckanus, obiit 5 Junii 

1761. 
Pater Augustinus Van Egroo, ex Oost-Vleteren , obiit 8 

Julii 1765, aetatis 58, religionis 36, sacerdotii 33. 
Frater Guiiielmus Le Merre, laicus, ex Rousbrugge, obiit 

10 Septembris 1766. 
Frater Franciscus George, ex Beveren, laicus, obiit 5 Ja- 

nuarii 1767, œtatis 50, relig. 20. 
Frater Victor George , Poperinganus , laicus , obiit 6 Ja- 

nuarii 1768, œtatis 60, religionis 30. 
Pater Garolus Van Baelen, Hazebrouckanus, obiit 16 De- 
eembris 1768, aetatis 59, religionis 39, sacerdoti 36. 



200 
Frater Félix Landtzweerdt , ex Reninghelst, laicus, obüt 

12 Decembris 1773, aetatis 75, religionis 46. 
Pater Augustinus Vermeulen, obüt 28 Mai 1774. 
Pater Josephus Vander Brugghen, obüt 2 Augusti 1775, 
Pater Dionisius De Langhe , submersus , 16 Augusti 1777. 
Pater Bertinus Galoone, Winnoci-Bergensi , obüt 18 Qc- 

tobris 1781, aetatis 50, religionis 30, sacerdotü 26. 
Pater Ludovicus Syoen, Hazebrouckanus, obüt 18 Octo- 

bris 1781, œtatis 50, religionis 30, sacerdotü 27. 
Pater Bemardus Schoutheer, Dunkercanus, obüt 8 Sep- 

tembris 1781, «tatis 62, reUgionis 40, sacerdotü 37. 
Frater lacobus Montaigne, dictus Rulle, submersus in 

mœnibus Iprensibus, 31 Julü 1788. 



ÉPITAPHE DE J.-B. VICTOOR. 

HIG 

S0LU8 

AlflflS TER fiSNIS 

FUIT IN DESBRTO 

RE ET IfOMINE 

JOANNES B. VICTOOR 

Qül SOLITUDINIS SUA 

ILIAH D. BBRNARDI SOBOLBM 

H2BREDRH FAGIEIfS 

ANNO 

JSTATIS STJJB LXXYI 

8 HAII 

ET CHRISTI ff ATI H D CGC XXXII 

OBOORHIVIT. 

A. I. P. 



L'abbé F. Van m Putte. 



201 



rARGHITEGTE lOUIS TAS BOGIEI. 



Il n*est que trop vrai que beaucoup dlllustrations belges 
sont encore inconnues. Nous ignorons la plupart des noms 
des personnes qui ont érigé nos monuments publics , tant 
admirés des étrangers, et tandis qu'on érige des statues 
aux guerriers , qui ont su faire tuer adroitement beaucoup 
d'hommes, le génie de l'artisan reste dans l'oubli. 

Nous avons été les premiers à faire connaître Louis Van 
Boghem , l'un des architectes du monument de Brou (1) 
dont le nom appartient indubitablement à la Belgique; 
nous nous plaisons aujourd'hui à donner de nouveaux 
renseignements sur cet architecte illustre. M. A. Wauters, 
archiviste de la ville de Bruxelles, parle de ce personnage 
dans une Notice sur la maison du roi à Bruxelles, insérée 
dans la V" livraison du Messager des sciences historiques, 
année 1842. Il dit, qu'après la mort d'Antoine Kelder- 
mans, maître ouvrier des maçonneries de monseigneur le 



(1) AnmOÊB fh la SoeUté trÉmtOaHan, T. ii, P. IM et T. ui, P. 453. 
AiTHALBs. — Tome IV. 14 



202 
roi, qui avait fait le plan du Braodhuys, Louis Van Beu- 
ghem ou Bodeghem fut nommé, en 1516, pour conti- 
nuer l'ouvrage. 

L'on voit que M. Wauters n'écrit pas le nom de Van 
Boghem comme nous Favons écrit: il l'a orthographié 
d'après les comptes de la bâtise de la maison du roi, qui 
se trouvent aux archives du royaume, tandis que nous 
l'avons écrit d'après la signature autographe de Van Bo- 
ghem , laquelle se trouve au bas de deux lettres que nous 
a communiquées M. Le Glay, et qui se trouvent aux ar- 
chives de la chambre des comptes à Lille. 

Pour faire connaître la part que prit Van Boghem à la 
construction de la maison du roi, nous ne pouvons faire 
mieux que de donner l'extrait du Messager. « Avant de 
» commencer la bâtise, celui-ci (Van Boghem), fit le 
» plan de la disposition intérieure , de concert avec Jean 
3> Crickengys, maître de la chambre des comptes, Domi- 
5> nique de Wagemaker, Henri van Pede, et Rombaud 
'> Van Mansdale dit Keldermans , maîtres des travaux des 
5> villes d'Anvers, de Bruxelles et de Malines. Tous ces 
« artistes qrf méritent de sortir de l'oubh dans lequel on 
3) les a si longtemps laissé, ne recevaient qu'un traitement 
» fixe très-mince, et le premier d'entr'eux. Van Bode- 
3> ghem, n'avait pas plus de cinq livres par an. Le pre- 
î> mier article de leur ordonnance porte qu'on devait asseoir 
3> les murs du portail de manière à pouvoir dans la suite 
« surmonter celui-ci d'une tour ; le portail devait avoir un 
3> palier ou brétèquç et 6 escaliers, le rez-de-chaussée 
« offrir vers la Place quatre boutiques et du côté de la 
» Boucherie six. 

» Louis Van Bodeghem fut, pendant les années sui- 
î> vantes , presque toujours employé aux travaux que faisait 
1^ exécuter en Savoie la gouvernante Marguerite d'Autri- 



\ 



20S 

>» che (1). On sait que cette princesse, dont le nom 
" rappelle aux Belges une brillante période artistique et 
» litteraire, fit élever, pour honorer la mémoire de son 
>» mari, Philibert de Savoie, la magnifique église de Notre- 
» Dame de Brou et convia des artistes de tous les pays 
» à orner des produits de leur talent ce mausolée conjugal. 
« Le long séjour de Bodeghem dans cette contrée permet 
» de supposer, jusqu'à preuve du contraire, que cet 
» enfant de notre sol a construit cet édifice , un des plus 
» beaux qu'ait vu élever l'époque de la renaissance. )» 

Nous avons prouvé par les lettres de Van Boghem 
que la supposition de M. Wauters est un fait constaté, 
et nous osons avancer sans témérité que l'architecte em- 
ployé à la construction du monument funèbre érigé à la 
mémoire de Philibert de Savoie, est une des plus grandes 
gloires artistiques du siècle de la renaissance. En recueil- 
lant d'autres particularités sur cet architecte célèbre, nous 
réunirons les éléments d'une biographie d'un de nos plus 
illustres artistes Belges. 



(1) Meester Lodewyck y an Bodeghem, den mees f en deel van denjare, 
besunder in den eomer, huiien elants in Savoyen weeende, in den dienst 
oneer genadige vrouwe van Satoyen, (Comptei de la bâtisepour Pan 1617), 



L'abbé f. Van De Putte. 



204 



BIOGRAPHIE Dl GHARLI8 Dl YISGH. 



Charles De Visch naquit à Bulscamp, près de Furnes, 
de parents nobles , dont les aneétres figurent souvent dans 
rbistoire de la Flandre sous le nom de seigneurs de la 
Chapelle ou Capelle. Son père,* George De Visch, s'était 
marié à Marie Van Hecke, dont il avait eu trois enfants. 
Charles seul resta en vie et les deux autres moururent en 
bas âge. Il acheva ses humanités à Furnes et alla étudier 
la philosophie à l'université de Douai. Dégoûté du monde, 
il se retira, en 4618, à l'abbaye des Dunes, mais son 
abbé le renvoya à Douai pour y achever ses études théo- 
logiques en 462i. Après avoir obtenu le grade de bache- 
lier en théologie, Charles retourna à son monastère, en 
1625, où il resta jusqu'en 1629, lorsqu'il fut envoyé à 
l'abbaye d^Eberbach, au diocèse de Mayence, pour y 
enseigner la théologie. Il se mit à l'ouvrage et débuta dans 
la carrière professorale par l'explication du traité des vœux 
monastiques qu'il avait composé et qu'il dicta à ses élèves. 
Il était parvenu à l'explication du traité de la Pénitence, 



205 
lorsque les Suédois s'emparèrent d'Eberbacb, et disper- 
sèrent les moines de son abbaye. 

Pendant son séjour à Eberbach, le jeune professeur 
avait encore écrit l'histoire de cette abbaye, qui fut imprimée 
plus tard, en 1640, à Cologne, par Gaspar Jongeling, 
dans son ouvrage intitulé : Notitia abbatiarum ordinis CiS" 
terciensis per orbem universum. 

Retourné dans sa patrie. De Visch fut envoyé par son 
abbé à Dixmude, pour la direction spirituelle de l'abbaye 
de 's Hemelsdael. Ce fat là qu'il eut tout le loisir de 
s'adonner aux lettres; il y écrivît les histoires des abbayes 
de Groeninghe à Courtrai et de 's Hemelsdael, la série 
des abbés de Ter-Doest et la fondation du prieuré de 
Waerschoot, insérées dans la Bibliotheca scriptorum ordi- 
nis Cister demis. 

Chrysostôme Henriquez avait écrit en espagnol les vies 
des premiers abbés des Dunes, Liger et Foulques; De 
Visch y voyant beaucoup d'incorrections, les corrigea et 
les traduisit en flamand, à lusage des religieuses de 
's Hemelsdael. 

Après avoir dirigé 's Hemelsdael pendant douze ans, 
De Visch retourna à Bruges en 1645 , et fut nommé prieur 
le 30 Mars 1649. Malgré les occupations multipliées de 
sa place, il trouva assez de temps pour écrire plusieurs 
ouvrages estimés dont voici les titres: 

Bibliotheca scriptorum S. ordinis Cisterdensis, in-4^. La 
première édition de cet ouvrage est sortie des presses de 
Jean Serrurier, à Douai, en 1649. L'auteur fit paraître 
une seconde édition, beaucoup augmentée, en 16K6, à 
Cologne, chez Jean Busœus. Il était sur le point de pu- 
blier une troisième édition, lorsque la mort le prévint: 
cette édition devait être augmentée considérablement à 



206 
en juger d'après le manuscrit, consenrë à la bibliothèque 
du séminaire de Bruges, qui porte pour titre: Juctor 
rium ad bibliothecam scriptorum sacri ordinis Cisterciensis 
anno 1656, publicaiam per R. D. Cardum De Fisch, 
priorem Dunensem. Ce MS. est composé de 466 pages, 
în-4**, d'une écriture compacte. 

Jlani magni de fnsulis, doctoris universalisa opera 
moralia parenetica et polemica, tineis et blottis erepta et 
notis illustrata, in-folio , Anvers , chez Lestein , 16S3. 

II publia cinq années plus tard, c'est-à-dire en 46S8, 
un abrégé de l'ouvrage: De sex alis cherubim du même 
Alain de Lille, sous le titre de Cherubim mysticus , potenti 
alarum suarum virtute sequo/ces suos ad cœlum subkvans, 
Bruxelles , chez Philippe Vleugaert , en latin , en français 
et en flamand. 

Deux autres ouvrages d'Alain de Lille étaient destinés 
à voir le jour par les soins de Charles De Visch , l'un 
portant pour titre : Oculus sacrœ scripturœ, sive liber de 
varia significatione nominum et verborum sacrœ scripturœ, 
et l'autre: De maximis theohgiœ seu doctrinale altum. 
Nous ignorons ce que sont devenus ces manuscrits. 

Compendium chronologium exordii et progressifs abba- 
tiœ clarissimœ B. Mariœ de Dunis. Bruxelles, chez Phi- 
lippe, 4660, de 42S pages, in-43'*. A la suite de cet 
ouvrage l'éditeur a ajouté l'ouvrage du même auteur , Fi^ 
R. P. Jdriani CanceUier, monasterii Dunensis abbatis, 
40 pages, in-12**. 

Fitœ BB. Eberardi de Commeda et Richardi de 
Frisiâ, monachorum ordinis. Cisterciensis ^ sanctikUe 
iUustrium. Bruges, 46B8. 

Tractatus historicus primœ originis festivitatis sacratis- 
simi corporis et sanguinis Christi, ex verâ revelatione 
divinitus facta S. Firgini Julianw ComeHensi, Bruges ^ 



507 
chez Nicolas Breyghel, în-8% 1663. Jean Chapeavîlle 
avait déjà publié cet opuscule daas ses Annales Leodienses. 

De Visch nous a laissé en outre plusieurs ouvrages 
manuscrits, dont six volumes sont conservés à la bibliothè- 
que du séminaire de Bruges. Trois de ces volumes in-4" 
portent le titre de Farta curiosa^ et contiennent des 
copies d'ouvrages manuscrits et notamment des compila- 
tions de Brandon et de Gilles de Roya, d'après les MSS. 
de St-Pierre à Gand, et de St-Bertin. 

Un volume in-folio contient ses sermons flamands , 
rhistoire de l'abbaye de 's Hemelsdael et quelques notes sur 
la famille De Visch. 

Un autre volume in-4'*, de 385 feuillets, porte pour 
titre: Notitiœ genetdogia^ diversarum nobilium et anti- 
quarum familiarum belgicarum prœsertim Flandriœ. Ce 
volume est enrichi de quantité- d'armoiries peintes en 
couleurs. L'auteur dit qu'il n'était pas d'intention de pu- 
blier cet ouvrage. 

Le style latin de De Visch est quelquefois dur, incor- 
rect et toujours plat. Ses ouvrages, qui ont demandé 
des recherches infinies, respirent partout une grande 
érudition. Il était lié d'amitié avec la plupart des savants 
de son siècle et il entretenait un commerce de lettres 
avec les Sanderus, les Philippe Labbe, les Bollandus, 
les Tissier, les Galopin, les Doresmieulx et d'autres 
savants qui ont illustré le xvii" siècle. 

Déjà avancé en âge et surchargé par ses travaux 
littéraires, Charles De Visch se démit de sa place de 
prieur le 9 Avril i66i , et s'adonna tout entier à per- 
fectionner ce qu'il avait publié , et ce qu'il devait encore 
faire paraltre. La mort le surprit au miUeu de ses tra- 
vaux, le Jl Avril 1666. Il fut enterré dans le caveau 
des abbés des Dunes et on plaça sur sa sépulture une 



I 



SOS 

petite pierre en marbre blane de 28 centimètres en carré, 
portant cette inscription : 



B. A* CABOU 

DB' yjBCR 

HUTOBIOOBAPHI IT 

PBIOBU DV1TBN8I8. 

OBIIT 11 APBILI8 IMQ. 

Cette pierre existe encore aujourd'hui et se trouve en 
parfait état de conservation. 

Le portrait de De Visch a été publié dans le premier 
volume de la Büdüdheca belgica de Foppens , avec la no- 
menclature de quelques-uns de ses ouvragées. 

De Visch se servait de deux devises, qu'on rencontre 
plusieurs fois dans ses manuscrits , Tune faisant allusion à 
son nom , était: Quo minime reris gurgite, pisds erü. 
L'autre qui se trouve à la fin de plusieurs de ses écrits 
porte: N(m est mortale qmd opto. 



L'abbé F. Van de Putte. 



i 



209 



AMIECTES BRÜ6£0IS£S. 



POIDS PUBLICS DE LA VILLE. 



Sanderus, dans Sa Ftandria illùstrata^ lib, I Rerum 
Brugensium, cap. iv , dit que le comte de Flandre accorda 
entr'autres faveurs > à la ville de Bruges , un poids public , 
publicum libripondium, en i282; mais oe ne fut qu'un 
renouvellement de privilège , peu après l'incendie à jamais 
déplorable qui, le 1 S Août 1280, avait consume', avec la 
tour de la Halle , toutes les archives de la ville , et notam- 
ment les chartes de ses nombreux privilèges. Le traducteur 
hollandais de Sanderus, édition de Leyde, 173S, tome I, 
p. 472, exprime le publicum libri pondium, par een stads 
waag. 

Il est constant que de temps immémorial la ville était 
en possession de bureaux de pesage public. Gomme on le 
voit dans une charte du comte Guy de Dampierre , trans- 
crite à la page 42 du Rooden Boek, il y avait deux de ces 
bureaux: Pun près dou pont sainct Jehan et l'autre au 
markié. En outre, pour satisfai]|;e aux besoins du com- 
Ahhalbs. — Tome IF. 15 



merce, la ville devait encore avoir, suivant la dite charte ^ 
quatre entreposeurs jurés ki yront autour es environz pour 
peser en tous les lieux de Bruges ou mestier sera. 

Au siècle suivant , le nombre des bureaux fixes de pesage 
s'élevait à quatre. Celui du p6nt St^Jeftû figure toujours en 
première ligne. Ce pont, situé vis-à-vis de l'entrée principale 
actuelle de l'académie de peinture , sculpture et architec- 
ture^ n'existe plus. Cette partie du canal a été voûtée, et 
est devenue une asse^ jolie place publique. 

Pour l'ordinaire, le produit de ces bureaux de pesage 
s'affermait annuellement , ainsi que les autres droits per- 
çus par la ville. Dans le compte de 1284, le plus ancien 
de ceux que nous possédions encore , il est porté au folio 
S verso : De assista ponderis, 500 libri. — Dans le compte 
de 1285, fol. 5 recto: Jb assista ponderis 1250 libri. — 
Dans celui de 1299, fol. 7 verso: De assisia ponderis 2250 
Lib. Les autres comptes du xiii'' siècle , qui sont tous en 
latin, contiennent des mentions semblables. Ceux du 
xiv** siècle sont en flamand , et ce qu'on non^mait assisia 
ponderis, y est désigné comme assise mn den pondre. Au 
fol. 4 recto du compte de 1305 s Ontfangen van der 
assise van den pondre 1365 Z. fol.; 27 recto, de celui 
de 1351 à 1352: Ontfangen van dm pondère 5982 £.^ 
fol. 14 recto de celui de 1417 à 1418, on voit que la 
ville avait encore quatre bureaux de pesage, et qu'elle 
faisait percevoir les droits : Doùr vier weghen ende haren 
inleghers ten vier weghusen; qu'en outre elle avait vyf 
tolnaers, et après déduction de leurs salaires, il revenait 
à la ville 6353 L. 

S'il est ici question de cinq tolnmrs payés par la 
ville, cela vient de ce qu'elle avait jadis, outre le toi 
de Bruges, ceux de Damme et de Winendale, lesquels 
toutefois produisaient peu de chose. Dans le coitnpte 



211 
de iSOS , fol. 50, le bureau de Damme produit, 
outre les frais, 491 L. ; celui de Winendale, d'après le 
compte de 1489 , fol. 135 verso , ne rapporte que 138 L. 
Au fdio ISK , on lit les deux mentions suivantes , au sujet 
des poids de St-Jean: Item betaeld Philippe Fan der 
Rede, concierge ter grooten thoolne by St-Jans-Brugge , 
ter cause voor zinen pensioenen ende wedde als conchierge 
voorseyd van 2 jaren ... te vier livres, 11 iS. 6 Den. Gr. 
s'jaers etc. 

Item betaeld Ghêillaerd den kersghieter, ter cause van 
zekere menichte steenen roetene heersen, by hem ghelevert 
tervoors. groote thoolne by St-Jans-Brugge , ten diversche 
Btonden, a diversche pryzen, T L. ^ S. 6 Den. Gr. 

Au cartulaire intitulé Rooden bouck, P. 266> Ton voit 
qu'en 1481 la ville avait , pour la facilité du pesage, outre 
les balances ordinaires et les poids tous en cuivre, une 
espèce de balance à bascule, appelée la grande pille ^ 
pour peser jusqu'à six mille livres à la fois. 

En suivant ainsi l'histoire du commerce de Bruges , on 
voit qu'il y eut constamment plusieurs poids publics, 
mais que le grand Tolhuys de St-Jean fut toujours le 
principal lieu de pesage. Il serait nécessaire d'examiner 
presque tous les comptes , pour savoir au juste à quelle 
époque la ville a cessé d'en avoir la propriété entière, 
encore pourrait-on ne pas réussir dans cette recherche , à 
cause des fréquentes lacunes qui se rencontrent dans les 
comptes. Il est certain néanmoins que dans les derniers 
temps du gouvernement autrichien, le bâtiment du Tol- 
huys ou des poids publics de St-Jean , quoiqu'ayant primi- 
tivement appartenu à la ville, était dévolu au gouvernement, 
et comme tel , occupé par le receveur de la douane , qui 
y avait sa demeure et ses bureaux , sans ^ue pour ceïa^ 
la partie inférieure de la maison ait jamais cessé d'être 



212 
employée comme bureau de pesage pour les besoins du 
commerce. 

Durant la domination française , si attentive à tirer des 
choses tout le parti possible , la ville a continué d*en jouir 
très-paisiblement. 

Au mois de Mai 1837, cette maison des douanes fut 
vendue, comme bien domanial, avec reserve du bas, 
occupé par la balance publique , que les domaines 
reconnaissent par l'affiche appartenir à la ville. Il est a 
espérer que le lîouvel acquéreur n'aura pas le mauvais 
goût d'abattre l'escalier si gracieux et si riche d'architec- 
ture , qui forme l'entrée. C'est un des plus jolis vestiges 
de ces constructions nobles et élégantes auxquelles on 
reconnaissait la Venise du nofd. 



LE BANQUET DES SAVANTS. 



Le mois d'Août 1521 , vtt réimi à Bruges une société de 
célébrités , telle que peu de villes en possédèrent de sem- 
blables. Christiern II, roi de Danemarck était arrivé 
dans les Pays-Bas au commencement de Tété. Il était 
suivi d'un nombreux cortège de nobles et de gentilshom- 
mes. Le paiement de la dot de sa femme Isabelle, sœur 
de l'empereur, et plusieurs affaires politiques étaient les 
motifs qui l'amenaient à la cour de Charles-Quint. Celui- 
ci se trouvant alors à Bruges , Christiern vint l'y rejoin- 
dre , quelques jours après que le Cardinal de Wolsey avait 
fait son entrée dans la vieille cité flamande avec un train 
royal. Plus de 800 cavaliers l'accompagnaient, tous vêtus 
de tuniques de pourpre et de robes de soie, de magni- 
fiques chaînes d'or brillaient sur lenrs larges poitrines , et 
un nombreux domestique servait à genoux l'aristocratique 
prélat. 

Il passa trois jours de suite en consultation secrète avec 
l'empereur, afin de conclure, de la part de Henri VIII „ 
une ligue contre la France. 



214 

Erasme, qui se trouvait partout où il s'agissait de 
grandes choses , était aussi venu à Bruges , dans Pespoir 
de trouver à causer avec Thomas Morus et lord Montjoie. 

Comme il faisait très gracieusement sa cour à Charles- 
Quint , il dînait souvent à sa table , avec les ministres et 
les seigneurs de la cour. Fréquemment Christiern à son 
tour invitait toutes ces illustrations ; entr'Erasme et lui la 
conversation roulait d'ordinaire sur les maux qui affli- 
geaient l'e'glise et sur les remèdes les plus propres à en 
ope'rer la gue'rison. Le roi, qui plus tard fut chassé de 
son royaume pour ses actes de cruauté , qui languit pen- 
dant 12 années dans un lugubre donjon dont la porte 
était murée, n'ayant pour toute compagnie qu'un nain 
hideux , et ne recevant le pain de la douleur qu'à travers 
les barreaux d'une lucarne , ce roi , disons-nous , était d'avis 
que les voies de la douceur et de la conciliation ne pou- 
vaient conduire à rien. 

Nous avons extrait ce qui précède de l'histoire des 
relations commerciales et diplomatiques des Pays-Bas avec 
le nord de l'Europe, par Altemeyer, et de l'histoire 
d'Angleterre par Lingard, comme souvenir mémorable 
dans les fastes d^ Bruges. Quel parti ne pourrait-on pas 
tiier de cette réunion de souverains et d'hommes de 
génie, pour la description d'un banquet dans le genre 
d'Athénée ou de Platon? 



MARIE DE BOURGOGNE ET MAXIMILIEN. 



Lorsqu'il s'agit de marier la fille de Charles-le-Te'mé- 
raire, on sait que de grandes intrigues s'ourdirent de 
divers côtés. Louis XI surtout mettait tout en œuvre 
pour profiter de cette circonstance. Les Magistrats des 
villes de Flandre eurent, au sujet de ce mariage, de 
longues correspondances, car il s agissait de l'eidstence 
du pays. Malheureusement la plupart de ces documents 
ont été négligés p$r l'histoire , quoique propre à jeter du 
jour sur ces temps agités. Nous présenterons ici sommai- 
rement m^ dépêche des députés.de Bruges qui se trouvaient 
à Gand , écrite à leurs collègues les bourgmestre et éche- 
vins: 

Depuis notre dernière missive, des ambassadeurs ont 
été envoyés par le roi , au sujet de notre princesse et en son 
abseoi^e, les points suivants ont été examinés: l"" Par 
les lettres ejdiibées par les états, concernant l'alliance 
de la jeune duchesj&e avec le fils de l'empereur, celle-ci 
est-elle tellement liée, qu'elle ne puisse se marier à d'au- 



216 
tres? Le conseil décida négativement; car elle ne répondit 
autre chose à Tévêque de Metz, sinon qu'elle se soumet- 
trait toujours à la volonté de son père, et qu'elle donnait 
son assentiment à ce qu*il avait fait, comme à ce qu'il 
ferait par la suite. Vachier (îordyne, notaire présent, 
dressa un acte de ces paroles. Or, cette réponse ne lie pas 
suffisamment, pour le mariage, et de plus entre le duc 
Charles et l'empereur Frédéric il y avait encore différentes 
autres conditions à remplir , qui ne Tont jamais été. Deuxiè- 
me point : Quelle serait l'alliance la plus avantageuse pour 
la princesse , pour ses sujets et pour le pays? On objecta 
contre Maximilien la grande distance qui séparait ses états 
et ceux de Marie , et par conséquent les difficultés pour lui 
de venir au secours de la Flandre. On proposa l'alliance 
du duc de Clarence, mais il était assuré que le roi de 
France serait courroucé de cette union avec l'Angleterre, 
ce qui amènerait une guerre perpétuelle au sujet des pays 
qui devaient hommage à la couronne de France. Finalement 
il fut résolu qu'il n'y avait pas d'alliance plus avantageuse^ 
que celle avec le Dauphin, d'autant plus que dans le cas 
contraire le roi Louis était déjà prêt à entrer en campagne. 
Troisième point : l'ouverture des villes et forts de TArtois, 
Il est résolu qu'elle ne se fera que verbalement, sans que 
le roi ni ses hommes d'armes puissent y être admis. Ces 
places pourront prêter serment au roi , jusqu'à ce que la 
jeune duchesse lui en ait fait hommage. Quatrième point : 
que ferait-on, comment résisterait-on au roi, si cette ou- 
verture n'avait pas encore lieu lors de l'alliance du Dauphin 
avec Marie? car de tous cotés on reçoit des plaintes au 
sujet des tentatives que fait la France en Artois , contrai- 
rement aux promesses des ambassadeurs. Le seigneur de 
Rumbeke et Jean de la Bouvefye avaient été chargés de 
porter assistance. Il y a ici beaucoup de députés qui pen- 



217 
sent qu'on ne pourra parvenir à un bon accommodement 
avec le roi, qu'en lui montrant les dents. 

Voilà tout ce que nous savons pour le moment. Écrit 
à Gand, le 18 Mars anno 76. Le matin à 6 heures. 



Tout ce qui se rattache à l'histoire de l'empereur Maxi- 
milien durant son emprisonnement à Bruges , est d'un haut 
intérêt, comme le prouvent les nombreuses recherches 
faites depuis quelque temps à ce sujet, par plusieurs histo- 
riens. 

Malheureusement il a été impossible de présenter jusqu'à 
présent un ensemble satisfaisant de cette période^ vu qu'un 
nombre assez considérable de pièces sont encore ou inédites 
entre les mains de particuliers , ou enfouies dans les dépôts 
d'archives. Plus d'une fois déjà le récit de cette lutte terrible 
entre les corporations de la Flandre et un souverain, empe- 
reur et roi , a attiré notre attention , et nous avons fait con- 
naître des documents curieux relatifs à ces graves événements 
du XV""' siècle. Continuant nos recherches sur cette époque, 
nous communiquerons ici quelques actes qui n'ont point 
encore été publiés , et qui nous initient à la pensée intime 
de ce grand mouvement populaire. 

Afin de ne pas affaiblir l'énergie du style, nous n'en 
ferons pas la traduction , qu'on se rappelle seulement que 
près de quatre siècles se sont écoulés depuis. 

Bammtntt ht la l^iice: 

Les magistrats et tous les corps de métier de Bruges 
remarquant, disent-ils, que par 1 administration du roi des 
Bfomains la Flandre a été remplie de troubles et forcée de 



318 
soutenir la guerre contre la France , malgré la paix conclue 
en 148^ , et rompue sans Tassentiment des IStats du pays , 
que de cet état de choses il est résulté des maux sans nom- 
bre , et que par suite le peuple s'était emparé du dit roi des 
Romains, et avait arrêté plusieurs seigneurs allemands et 
autres. Craignant que des représailles fâcheuses ne soient 
exercées contre eux , ils se lièrent et s'engagèrent tous en- 
semble , l'un pour l'autre et chacun pour tous, de ^e prêter 
assistance et secours mutuels. Pour plus de sûreté et afin 
que les mêmes circonstances malheureuses ne se reprifoen^ 
tent dorénavant, les villes de Bruge$, Gaiid et Ypres, 
auront chaque année , au 4 Septembre , une réunion de 
personnes nobles, afin d'examiner si les aflaires du pays 
soumis au jeune duc Philippe^ sont administrées selon 
les lois et coutumes. Il y aura encore chaque 14"' jour 
d'Octobre une assemblée armée des corps de métier , éten- 
dards déployés, et des magistrats, entre 6 et 7 heures du 
soir; dans laquelle réunion on suivra Pordre observé à la 
procession du Saint-Sang, Peux jours de suite pes cprps 
parcourront la ville proeessionnellement, et pendwlt ce 
temps on arrêtera les comptes de. la ville. 

Allen den gbonen die deze presente lettren van verjiandq 
zullen zien of hooren lezen , vraer in dat hem verbint deen 
jeghens den anderen, deen mette;i anderen, ende elc je- 
ghens alle de andren , zo vrie dat nu ofte teeneghen daghen 
in gebreke ghevonden zoude moghen werden, van dezen 
naervolghenden verbande^ elk over hem ende over de zine 
al nu in ofiScien zynde, ende die naer ons wezen zullen, 
als capiteyn, bailiiu, schoutheeten, burchmeesters, scepe- 
nen, raden, gbecommitteerde hooftmannen van den poor- 
trie, als van sint Jans, sint Donaes, Onzer Yrauwen, sint 
Jacops, sinte Niclaeys ende van s'Garmers zestendeelen , 
sgheïycx dekenen van amboehten ende van neerias^B, aiê 



319 
▼an deo ambochte yaa de ^uUentoeffers, yan de vulders, 
van de scheerers, Tan de Taerwers, yan den ambochte 
yan de Fleesschauwera, yan de yischcoopers , yaii den 
ambochte yan de Thernerlieien^ yan de matsenaren, yan 
de tegheldeokers , yan de loodghieters » yan de plaeste- 
raers , yan de stroodeckers , van den laghers , yan den wyn- 
meters, van den wynscroders, yan den cunpers, yan den 
wielwerckers, van den drayers, van den sorynewerkers, 
yan denbeildemakers, zadelaers, van de boghemakers, van 
de lynemakers, van den potmakers^ van den ambochte von 
den êmeden, van den goudsmeden, van den waepmakers, 
van den theninpotghieters, van den ambachte van den 
'Cardewaniersy van den zwarte lederiauwers , van de hude- 
yetters, van de dobbeerers, yan den bueraemakers, van 
den witte ledertauwers, van den bandscoe werkers, van den 
ambochte yan den coussceppers, van den sceppers, vanden 
caicstickers, van den lamwerckers, van de oude cleercoo- 
pers, van den oude graeuwerckers , van den wiUwerckers, 
van den ambochte van den hackers, van den muelnaers, 
van den hDedemakers, van den lyae cleetwevers, van den 
tycwevers, yeïOL den wulleslaghers, van den baerdemakerf, 
van den riemakers, van den scheedemaker s^ van den pater- 
nostermakers, van den fmtenyers, van den kexsghieters , 
yan den scipljeden ende van de makelaers yan der stede 
van Brngghe, groetenesse: Omme dieswille dat by den 
gouverneurs ende regemente van den hogben room- 
schen conync, het land van Ylaenderen was ghestelt 
in grooter beroerte ende sterker oorlpghe, jeghens 
de maoht der Franchoisen, niet 4eghenstaende dat den 
paeis, alzo ais elc weten mochte, de welcke gfaemaect was 
in het jaer 82 laestleden , dat die ghebroken werde buuten 
den wetene ende sonder consente van de staten van den 
landen, als grabant, Ylaenderen, Hqllant ende ZeeUant« 
daer ute dat yele moorden, reoyea, violeeringhen, ver- 
craehtbeden op ghehuwede vranwen ende maechden, 
gheestelie ende weirliç, verderyinghen van kereken, steden, 



220 
casteelen yan den platten lande ende van den aermen 
scamelen landsvolcke , met ontellicke vele meer andre poin- 
ten, grievelieke aercheden, orrible ende onredelicke faicien, 
geschiet ende ghebeurt zyn ter gheheelder destructie ende 
becommertheden yan den voorzeyden lande , stichtende lant 
op lant, stede op stede, ghebuer op ghebuer, binnen als 
b anten, yeel crachtegher, marmuracien^ alzo dat coop- 
manscepe ende neeringhe slaecte ende verghinc ende ne- 
gheenen loop noch cours en hadde , boven dezen oprysyn- 
ghe ghestelt ende ghemaect van oorloghelicker wreetheyt 
op de stede yan Ghent, huer afcnoopende ende sluutende 
haere passaigen, zo dat van nyeuwers niet der voorseyde 
stede gheene vitaelge ghenaken en conste , noch en mochte , 
insghelycx ute gheweest hebbende met grooter subtylder 
neerenstichede omme binnen den stede van Brugghe te bren- 
ghen , ende die te vervullene , met menichte van vreimden 
volcke van wapenen, Hennuyeren, Duudschen ende andre, 
ende die hier binnen dezer stede van Brugghe te legghene 
in eene ontamelicke gheduerlichede , zonder daer of theb- 
bene met dezer onzer voorscreven stede consent, raedt 
ofteadvis, bevyanende hemlieden alhier te hondene, ende 
datte jeghen^ de voorseyde stede van Ghent, meenende van 
dezer stede van Brugghe , de yyelke tot noch toe eene goede 
ende proffitelicke coopstad ghehouden es ghezyn, te makene 
eene onpaeiselicke stede van oorlooghe zonder oorboir, 
maer scadelic, daer mede dat yyy alle te zamen inghezetene 
van dezer stede zeer beroert ende ontstelt zyn geweest, 
ooc anmerckende met druckeghen ziene de groote listen , 
stercke practycken van openynghen te bezouckene van 
poorten ende betastinghen van gheordonneerden oploopin- 
ghen hier binnen dezer stede , omme onslieden te mueghen 
overwelven metten volcke van wapenen voorsproken, de 
welcke wy hebben gheschaut met onzen oghen, hem spree- 
dende buuten omtrent der voorseyder stede, dies wy al 
ghemeenelic inghezetene welwillende deze stede ende onzen 
ervachteghen prince grave Phelippus, mids den incommene 



221 
Tan der Buerg, de conync voorseyd met kapiteynen by 
eender bannière met ghespannende boghen aldaer, vellende 
pycken , ooc met bloote zweerden faitelic bereed , contrarye 
den ghemeente yan der voorseyder stede van Brogghe, 
haat parer onnoselder ende grooter bescaemtheyt ter be- 
schermenesse yan onzen goédynghen, wyfs ende kinderen , 
ooc ter behoadenesse van ons ghennats, prinsen, stede 
ende lant, zyn ghecommen, den eersten daeh van sporcle 
int jaer M IIII'* 87, met onzer noodtzinnegher vergaderyn- 
ghe met vrapenen ^ onwonden bannieren , engienen , tenten , 
pavilloenen, ter marot ghedaen, aldaerby onzen verzoucke, 
zo veh dai de hoghe roomeche conync ghecommen es in onze 
handen, ende in de macht van den III leden slands van 
yia»nderen, hem den voorseyden conync te zamen hebben 
gheordonneert een proper haas ende plaetse, daer inne 
dat hy redelic , tamelic ende eerlic bewaert ende ghelogiert 
es te zinen oorboire, ende te onzer aider verzekersthede , 
voort zo hebben wy inghenomen ende ghehoaden eeneghe 
maeghende diversche heeren , daudschen ende andere , de 
welcke raders ende opstelders zyn gheweist ter oorlooghe, 
omme te bedervene met cracbte beede lant ende stede, 
ende zyn deze voorseyde heeren by accorde ende consente 
der drie leden des lands van Ylaenderen ghevoert , ghevan- 
ghen ende ghehoaden binnen der voornoemde stede van 
Ghent, ende omme te vercrighene ende te achterhalene 
zekere persoenen, hem zelven hebbende ghevlucht, ver- 
borghen, bescaldich wezende grootelicx of aldermeest van 
allen den voorseyden qaaden opstellen ende faiten , hebben 
wy ghemaect ende ghedaen diversche loopinghec ende 
bezoackingen in kerken, in huazen, in boomgaerden ende 
eldre , alzo dat ooc eeneghe van dezen voorseyde sticke ter 
kennisse van den drien leden tslands van Ylaenderen ghe- 
commen ende ghebrocht zyn, by hem lieden gheexecateirt, 
niet jeghenstaende hoe wel dat al dit voorleden ghedaen es 
gheweist alleenlicke omme te belettene, bet dachtelicke 
verdriet ende lyden dat ons ende alle den ghemeenen lande 



222 

daer of zoude moghen anwassen ende ghebuercD, maer 
omme het Toorsef de land ran Vlaenderen te Tervoorderne 
te stellene in tyne roorwezende natnre ende in alzuleker 
maniere, zo dat paeys, josticie, eendragtigbede , coop- 
manscepe ende neerynghe , daer in yirtnntetic regneerende 
ware, loop, conrs ende ghanc hebben naer zynder oor* 
spronckelick behoorte , bloeyende nu gbelyc ak dat gbe* 
daen beift in tyden voorleden , ten oorboire ter weirdichede 
van onzen ervachtegben ende natuerlicken prince zinen 
landen ende onderzaten , dit voorscreven al om minne om 
vriendscepe^ daer ancxt, zoorgbe, vreeze in dezer voorseyde 
Toorme gbescbiet ende gbebaert wezende, vry Heden be- 
scaemde ons, nochtans beduchten dat men in toecommende 
tyden by ouden ghedinckenesse , by angbev^asser muegent- 
heden, als rysingben van gheslachten, ofte by quaden 
anbringhene y ofte by wat manieren dat datte zoude moghen 
gbebuert wezen , dat men on^ in tyden , ofte in wyleh ver- 
driet ansprake , of lettingbe , of hinder zoude moghen doen, 
welwetende nochtans claer ende bescheedelic , blyckelic, 
ende openbaerlic dat wy by onnatuerlicker cracht op ons 
beghonnen met natoerlicker eenshede, wy dat alzo zoe- 
telic als mueghelic es gheweist hebben wederstaen, daer 
het welke bezoorghendc toecommende grieven als ute dezen 
gesproten , het ware by justitien verzocht of anderssins op al 
die beduchtelichede iest dat wy capitein , bailliu , schout- 
heeten, wethouders, booftmannen, dekenen ons verbinden 
alhier, deen metten anderen, deen jeghens den anderen, 
ende elc jeghens alle de anderen als voeren voorseyt es, 
omme troost, bulpe, secours tedoene, elcken ende elcken, 
nedere ende hoghe, zo wie dat nimmermeer nu ofte eene- 
gben dagbe by verstervenesse of anders, ter cause van 
dezen doene of zegghene anghesproken zoude moghen 
werden , daer inne bevanghen alle de ghone die ghecoren 
hebben ghesyn omme voor ons allen ten oorboire der stede 
ende den lande te voedene, appellation, oproupinghen of 
wederzegghen van zaken ende van der macht van de room- 



MS 
tohen coiiing eùde xiae Yoochdiesohepe vaa zioen ervach- 
teghea ghebooren loèile, on^n aatuerlioken goeden 
pritiche gi^aye Phelips^ in diere manieren of anderssins 
«ghelyox daer inne begrepen, alle de ghone die hj con- 
trainte of ghemeene vöyse wetende of niet wetende wien 
%f anemerdon ofte deden ^ sydert der date dat tnen ter 
marot quam naer hol toyerlyden zalegher ghedenkenisse 
der hertoghe Karel» van Valoyt, hebbende eed ghedaen wylen 
onzen lieven eryaohtighen heere Grave Philips, ende wylen 
den hertoghe van Oostenrjro, ah nu cony no van de Romeynen, 
nu wederomme by grooien redene onsen zeer beminden 
natnerlicken pfince, ende dat al tsamen by dèù beleedene 
ôùdo regemente vooren verhaelt, ons zei ven by purer 
kennissen , echtende als no ende nataerlicke waeraohtighe 
gherechtiehede ons allen claer stellende binden voorzeyden 
verbande van allen woorden ghewercken buuten der maroh 
of daer binnen gheschiet^ in wat maniere dattet moeghelic 
te ghesohiene fty, annopende dezen onzen noodzinnelicken 
labaere ende anders niet omme al dit sterckelic, wyselic 
ende daechdelic, ten oorboire ter beschermenesse van 
hoghe van nederen, van nederen als hoghen ter behoudenisse 
van ghestichtegher rusten te onderhoudene, so eyst dat ons 
allen inghezeten van der goeder stede van Brngghe ende by 
denSledens'lands^als voor scepenen, burchmeesters, voocht, 
soepenen, raden, metsgaders beede de dekenen van den 
voorseyde stede van Ghent, vertöghend onder hemlieden voore 
de 8 hoofsteden als Ghent ^ Brugghe, Ypre ende tgheheele 
licfaame den landen van Ylaenderen over ons» om ons ende 
onzen naercommers hebben zy voor onslieden van deier stede 
alhier gheordonneert ende ons verleent uut der muegfaenden 
hoogheyt ons natuerliox heer prince , hoe dat wy lieden van 
dezer stede van Brugghe voorzeyd in elo jaer verstaende wel 
ende perfeotelic zonder aflaet van jare te jare zullen in 
ontbieden alle oose onderzaten len 4*° daghe van September 
hier te zendene binnen dezer stede zekere gheooorue persoo- 
nèn naerüe grootheyd ende behoorte van huerliedeo plaetsen 



224 
ende steden, omme alhier te vertoghene byden heere, by 
der wet, hooftmannen , dekenen of binnen dien jare voorle- 
den in eenighe van hueren plaetsen ofte steden fanlten 
gbevondèn hebben gheweist by ghebreke van goeden rege- 
mente, omme al dat ter stont te reghelen , te beifen eer dat 
de quade costomen verwarderden in ommanierlicken state 
ende wezen ; voort dat wy lieden van dezen stede voorxeyt 
zullen gbehouden zyn van jare te jare, te wetene capitain, 
bailliu, scoatheete , barchmeesters , scepen^ raden ghecom- 
mltteert metten state dar voorzeyde stede , hooftmannen van 
den poortrye, dekenen van ambocbten ende van neerynghen 
te zine ten 14 van Octobre snavonds tosschen den 6 ende den 7 
hueren te wezen elc metten zinen gbewapent volk , standaer- 
den en bannieren^ ter marot , ende zo wie wat booftman, de 
ken al ghelycke voorseyden daer in fanlten bevonden werde 
of van commene in eenegben ghebreke van zinen standaerde 
te bringben of te zendene met zinen volke gbestoffeerd, zo zal 
die boofi^mannen of deken verbnerende x roeden inners in de 
stede ende eist dat eenicb in ghebreke weze van zynen 
onderzaten , die daer toe vermaend zal werden , die zal ver- 
bneren een roede inners ter versteïrkyngbe van der stede 
de welke verbuerte men innen zal by eerlicker execucie 
van der wet , hooftmannen ende dekenen , ende zullen zy 
aldus dezen eersten avont 14 in Octobre, in deze voorsore- 
ven wapenen gaen naer de ordonnancie, ende ghelyc als 
men ghaet inde processie die wy doen van den waerde 
heleghen Bloede, den 8 dach in Meye, ware ooc by aldien 
dat die voorscreven ordonnancie verordonneert worde van 
ghanghe, omme beter coleur ende bet ghevormt te ghane 
naer rechter wapenen maniere^ daer omme zo ne zullen 
niet vermindert noch verandert worden de terzaminghen 
van der hauwette , de zekere buere ende tyden , noch ooc 
mede de verbuerte voorsproken op al naer het voorseyde, 
daer ghebrec of belettinghe in gevonden werde, en zal 
men aldus ghaen den voorseyden eersten avond van buut 
der maerct voor den Bytere, duer de Wapenmakers-strate, 



225 
tot Sint^Jans-brugge, lancx de Spegelmakers-reye , duer 
de Inghels^straete, duer de Rudder-straete , keerende ia 
de Boogaert-strate,daer de Cromme-Wale, over de Stroo- 
bruggbe, yoor by den Garmers, daer tProssche, duer de 
Peper-straete^ over de oude Muelne-brugghe , duer de 
booch-straete, duer de Buereb, duer de Breydel-straete , 
op de Marot, den anderen avont 15 in October, weder- 
omme verzaoien ter voorseyder plaetse ter gbelycker buere 
ende op gbelycker peyne, gaende alsdan duer de Wulle- 
strate, commende over de groote Eechout-bruggbe, over 
de Ylas-bruggbe , duer de Braembereb-straete , duer de 
Witte-Ledertauwers-straete, ten Hoye, voorby den Naza- 
retten^ten Anckerne, duer Ste-Marie-straete, voor tVleescbuus, 
west duer de Steen-straete , duer de Dweers-straete, duer de 
Wulffaert-straete, duer den Ondenzak, over de Lee'-bruggbe, 

duer sbeer Gbeerwin-straet , voor de voor Sinte- 

Xristoffels, ter marct, den derden avond al weer ende in 
gbelycker vormen, 18 in October, gaende van der marct ten 
Beerkine in , duer de St-Jacobs-straete, duer de Ezel-straete, 
duer 'sbeer Bonins-straete , Terbaelie, ter Vlaminc-bruggbe , 
voor by den Augbustynen , over de Wynkel-bruggbe, duer de 
Lange- Wynkel, duer tGbentbof , lancx de noordzyde van 
de Reye, tote Sint-Jans-bruggbe , duer de Zouter-straete, 
over de Buerze, duer de Vlamync-straete , ter Maerct: ende 
zal men binnen dezer middeler tydt sluuten de rekenyngbe 
ende staet van der stede, te dien bende dat elc mueghe 
als dan, zonder delayen of cause tbebbene van daer te 
blivene, gaen rustelic te zinen buuse in paeyse, met minne 
ende in vreden, omme deze wapenen ende alle tvoorseyde 
tot elckerlicb bescbermenesse : zo bebben wy eendracbtelic 
gbeslooten, belooft ende ons verbonden in goeder eer- 
baerbeyd, trauwen, ende ooc by eede over ons ende onze 
naercommers, over al de gbemeene inzetene van dezer 
stede, sgbelycx over onze bagbe-poorters ende onderzaten 
alle lemmer te beletten , te weerne , ende daer jegbens te 
vallene gbesaemderhant, deen met den anderen, met live, 
AnzTALEs* — Tome IF. 17 



226 
met goede, mei örachie^ knot maeghenthede ^ ende met al 
dat om dalmoghenden God verleent heift , ooc eesseerende 
voor ghelyc ali boven verhaelt es, allen moeyten> tribiila- 
eten wrien zy ter eause van onzen voofghenoomden sakea 
zoude moghen ghebueren, dat die ghesticht) gheliegent 
ende ter neder gheworpeti zullen wezen » beloven eleande^ 
ren bulpe ende bystandichede te doene Ie allen ^ûen dat 
het nood wrerd zonder eeneghe faulte , malengien of exou-^ 
sacie daer oppe te doen. Al twelcke onze naercommers in 
officien , in vretten ende in eede van dezer voorseyde stede 
tliuerlieder ancommene beloven zullen van al tot al, by èedé 
dat te hondene ende te doen hondene , van poiate te poin- 
ten , ende kidien dat wy of ed&ich onzer of onzen naorooi»* 
mers dies verzocht worden ter hnlpe van trooste en«b 
bystande, ende dan daer of weisedde ia ghebreke, die zal 
ghefaouden werden als meeneedieh ende buuten ghestell 
zyn van alle vergaderinghen ènde gheselseepe , vaa alleù 
goeden mannen, ghelyc eenen verwaten mensche ; dat meer 
es, dat men den zeghele van zinen lestendeele » neeringhe oft 
ambocht, zal daer drincken met eenen ysetin slotele^ daet 
in blivende tallen daghe ter bescamenesse datter hooft van 
den zeghele voorsproken hanghende an deze letteren van 
verbande heift gheweist contrarie der waetachtichede ende 
dnechdelicker eendrachtiehede* Item dat men van nu voor- 
dan zo wat byden heere ende byder wet ende andece 
gheheeschte zal wesen^ ander hooftmannen, dekenen ende 
den ghemeenen buke van der voorseyden stede dat de and* 
wootvLe , die zy op de begheerde zaken overbrintghea 
zullen dat die ferme ende vaa waarde ghehoudea wordea 
zal^ zonder aldaer oppe yemende meer te vei^gaderea of ia 
doen versamene, ende dat aUyts de meeste meniohte zal 
verweghen der minste menichte zonder veintrec ende 
zonder delay. In kennissen, in oorcondsoe^n, vastiohedea 
van al dies voorzeyd es, helrf)en deze jeghenwoerdijg^ 
heeren deze letteren ghedaen zeghelen,. te wetoBA» Vfj 
capitein, baiUiu ende sdhouteetèn efo teel oazea zeghele ^ 



227 
wy burchmeestets , scepenen, raden, gïiécommitteerde , 
hooftmannen van der poorterfe in ghelycken met onzen 
zeghelen^ ooc metten zeghele van verbande Tan dezer 
Toorseyde stede, sghelycx met allen den zeghelen van den 
Toornoomde ambocbten ende neeringhen, over ons eude 
oter alle onzen gliemeenen onderzaten nu ende naereom- 
mende behoorende ter onderdanicheyt ende obediencie 
in rechte dezer stede ende hueren eerscepiën. Dit was 
ghedaen ende beseghelt met alle den yoornpemden ze- 
ghelen huuthangbende int jaer dunst vier bondert 80 ende 
zevene. 



POINTS ET ARTICLES QUI FOMT L OBJET DES PLAINTES DES NEUF 
lilMmm l>E LA TILLE DE BRUGES. 

Nous, résumerons les principaux articles en peu de mots: 

1". Reàdre la liberté aux négociants arrêtés à Gravelines 

par la garnison. 
' S". Rétablir Tordre dans la ville, afin que le commerce ne 

souffre pas plus longtemps des désordres existants. 
Z"". Concernant les 50 livres de gros à payer à ceux qui 

ont arrêté le Watergravé. 
4*. Concernant les joyaux et les serviteurs du jeune duc 

Philippe qui ont été retenus. 
S"". Chacun des neuf membres aura copie des privilèges 

c<niteBus au petit livré noir. 
iHr. Ceux qjtó ont contribué à établir le 4"* membre de la 

Flandre , seront poursuivis rigoureusement . 
16*. H fauidra' examiner ce qui a été fait des fortes con- 

tributiônà levées par le Franc de Bruges, et des 

emprunts levés sur les habitants de la ville. 
17*. Wan tiéujpen et Bc Sargê doivent déclarer qui les a 



228 
autorisé à donner un sauf-conduit maritime , parce 
que beaucoup d'argent a été transporté par mer, et 
qu'il importe de savoir qui en a profité. 

18**. Remettre en liberté les négociants anglais arrêtés à 
l'Ecluse , afin qu'ils ne fassent pas de mauvais rap- 
ports en leur pays. 

19°. Le seigneur de Gruthijse et ses deux fils doivent res- 
ter comme otages à Bruges. 

^S"". Tous les bateliers , matelots et pilotes jurés du pays 
devront se réunir à certain jour afin de répondre et 
de prouver pourquoi ils ont conduit un grand nom- 
bre de navires hors des limites de notre juridiction 
sur mer. 

24"". Enquête à faire au sujet de l'emploi des deniers des- 
tinés au curement du Zwyu; 

26o. On veut savoir de suite, et avant de déposer les 
armes, si les deux châteaux de l'Écluse veulent se 
soumettre au prince Philippe et aux trois membres 
de Flandre, sinon on les y obligera par la force. 

27°. Les membres des corporations ne peuvent être pour- 
suivis en justice. 

28°. Il faut que l'on obtienne des nouvelles positives de ce 
que maître Jooris Baert et autres ambassadeurs, 
envoyés en Autriche, ont fait durant cette ambas- 
sade qui a coûté beaucoup d'argent. 

29°. La charte que ceux du Franc ont obtenu frauduleu- 
sement , et par laquelle ils ont forcé les haghepoorters 
(bourgeois de l'extérieur de la ville), à payer d'ex- 
horbitantes contributions, sera déchirée en notre 
présence, sans qu'on puisse tenter de jamais la réta- 
blir. 
30°. Il doit y avoir une alliance offensive et défensive entre 



229^ 

Fes trois membres de Flandre et les neuf membres de 

la ville, pour protéger les corporations. 
33**. Le jeune duc Philippe doit venir à Bruges. 
37°. Les marchands anglais seront libres de venir vendre , 

comme 'autrefois, par sac , leur laine sur les marchés 

de la ville. 
SO*", Les trois membres de la Flandre enverront au roi 

de France, au sujet de la paix, une ambassade , au 

nom du duc Philippe. 
40**. Les keùres des corporations , tefles qu'elles existaient 

en 1482 , seront maintenues , et on tiendra la main 

à leur exécution. 
42**. Tous les magistrats prêteront serment au prince 

Philippe; le territoire du Franc ne sera plus qua- 
trième membre de Flandre , mais soumis à la ville , 

et marchant sous son étendard. 
44**. Ceux qui ont été la cause que Damme s'est soustrait 

à la juridiction de la ville de Bruges, ont-ils été 

punis? 
47**. Avant de remettre en liberté les officiers allemands 

du roi des Romains, ils devront prêter serment au 

duc Phillippe , et jurer de ne plus porter les armes 

contre lui ni contre le pays. 
49**. Quiconque reprocherait à un autre ce qui s'est passé , 

ou l'appellerait émeutier, sera sévèrement puni. 
81**. L'on mettra tout en œuvre pour conserver l'amitié 

de monseigneur Philippe. 
53^ Damme devra être mis en meilleur état de défense , 

qu'il ne Test aujourd'hui. 
85**. La foire de Bruges devra durer 18 jours,- et l'on 

demandera aux états d'établir des foires semblables 

à Anvers et à Mons. 
86**. Les bourgeois, aubergistes et hôteliers, qui ont entre- 



250 
tenu les domestiques et les chevaux des seigneurs 
de la suite du roi des Romains, doivent être payés 
de ce qui leur est dû. 
ST'*. On fera saisir tous les biens de Pierre Lanchals , de 
maître Barradout, Roeland, Lefevre et de tous 
leurs complices. 
69"". Les états auront à examiner les règlements sur là 
monnaie , afin que la même monnaie ait cours dans 
tout le pays. 
ôS"". Les fonctions de poinçonneur devront être conférées 

par la ville. 
66°. Le poinçonneur ne pourra dorénavant recevoir plus 
de deux mûtes par chaque poids jugé trop léger ou 
trop pesant. 
67°. Les articles de commerce reçus de l'extérieur par 
les négociants étrangers, devront être vendus par 
eux, sans pouvoir être travaillés ou changés de 
nature. 
69\ Avant de faire retirer les bannières et étendards, les 
divers points compris dans le présent acte devront 
être mis à exécution, ou les raisons seront données 
pour lesquelles cela n'a pas eu lieu. 

DfC DOLEAIlCSEir %TH9% BEGft^ERTEIf DIE DE $^i|EGQH|[ITTS«llD|E YAIf DE 
NEGBEIV LEDEN Y^Tf DER 3Tf DK YAIf BfipQGÇ^ IIIT GEREBA^B OVBR- 
BROCDT QE6BEN DER WET, 

Eerst dat men Tulcommen de zes pointçn die ^^n 23 
dacli van Sporkele laetsleden by hemlieden oyerghegeyen 
waeren, ende ghesloten metter wet te wetene. 

l*". Aenghaende tghaendt dat de nacien te kennene 
gbegbcTen hebben, ter causen van eenegben cooplieden, 
ende huerlieder goederen ende coopmanscepen , die gbear- 
resteert zyn binder stede van GreveJynghe^ by den ruters 



231 
daer ligghende in garnisoeBe , omme betalinghe thebbene 
Tan haerlîeder soutien , omme niewers te vyndene van de 
Yoorseyde coopUeden ende hueren goeden te doene ont- 
6lane, want men hemlieden wel schuldich es xn° L. grooten 
die zy betaolt willen hebben , eer zy de voorseyde eoop^ 
lieden ende haeFen goeden ontslaen willen , ende al waerer 
zy dese ryse ontsleghen , zy en zouden nochtans daer omme 
niet laten , alle andere cooplieden ende hueren goeden te 
arresteerne. 

S**. Voort ten anderen , aengaende dat de Yoorseyde van 
àea nacien , begbeert hebben , dat de stede ghestelt worde 
in goede ghereghelthede , ten bende dat de coopmanseepe 
loop ende coarps hebben moghe, ende dat de cooplieden 
gfaeene cause en hebben , die te seuwene. 

d^. Iten^ aengaende den 50 L. grooten die de ghesellen 
die den watergrave ghevangen hebben , begheren thebbene, 
jof men ^ie betalen zal Tan der stede goede of niet^ jof 
van der goede van den watergrave. 

4**. Voordt omme de baghen, jaweelen ende dienaers 
van Philippe Afonseigneor , of men die hem zal late vol- 
gben naer zyne begheerte of nie!. 

5°. Yoovdt wat men doen zal mettep deieniers , die nu 
by geschrifte ghestelt zyn volghendç der begheerte van 
den volcke. 

6^. Ende of men Silvester Van den Berghe, als poorter 
zal moghen ontslaen op caucion juratoire. 

7®. Voordt zy begheeren te ziene ende thebbene vastie- 
heit ende bezeghelthede , ghelyc als de heeren van Ghendt 
belooft bobben , ende ^elve hebben van de payse van Vranck- 
rycke. 

S"". Voordt dat elo van de ix leden hebben zal eopie , van 
de pointen ende artiolen van privilege begrepen int zwarte 
bouoxkin, ende van tghuendt dat van desen gesloten zal 
worden. 

S**. Voordt, dat de zes ghecommitteerde desbourserei» 
zullen de zes hondert ponden grooten, toebeboorender 



232 
diyerschen persoonen die bescadict zya an Colsaerdt de 
Mey, 

lO"*. Voord t ten proffite van de crediteurs, te doene 
desbourseren de penninghen van Willem Roelands , Jan 
Danssa ende andere die daer of de handelynghe hebben. 

It''. Yoordt dat men wederkeere ahulke penningen, 
als die Tan deser stede ontfanghen hebben tonghelycke, 
Tan boeten , het zy by bliTerseepe of andersins , van zaken 
daer of partien noch niemend scade of ghehad en heift ten 
bende datter geen proces of en zon zyn , ende dat elc ghe- 
remboarseirt worde , indien men bevyndt , dat se die daghe* 
lyck beth hebben. 

IS"*. Voort aengaende den haghenpoorters, dat men 
bezouc doen zal, ende visiteren de oude privilegen, ende 
die ghesien, ende ghehoort huere doleance, ghedaen te 
Tvordene, zo redene bewyzen zah 

13°. Voort, dat men jnsticie doe, OTer de ghone die 
hem Tervoordert hebben, tvierde let te maeken contrarie 
der .eendrachtichde Tan den lande, ende dat men die 
scaerpelicke executeert in de steden ende plaetsen daer zy 
zyn , ende hier of zelven informacie doen omme te wetene 
wie die zyn, diet ghedaen ofte Tcrvolcht hebben. 

14°. Voort zo begheeren zy recht ende justicie over de 
ghone , die zekere kennissen ghebroken hebben , ghegheven 
ende verleent by mcTrauwe Marye, ter lester duechde- 
licker Tergaderynghe voor deze, niet ghedaen dien ter 
generale cause, omme de dood van dhertohge Kaerie, 
verradeiicke daer toe ghebrocht, zo wel bleek te Ghent by 
jasticien, ende omme groote scattynghe te quiste gegheven, 
ende om vele achterhoudene , onser privilegiën, int Vrye 
ende andersins, ghemerct dat zulke inbrekers zo men 
zeicht, boven de voorseyde kennisse ons ghenomen hebben, 
]yf , land^ ende stede ende scamelicke ghejaecht uut onser 
welvaert ende dat men hier of informacie neeme, ende 
daer op recht doe. 

IB"*, Voort zo begheeren wy ghereedscepe van justicien 



253 
over de ghone die ghemaect hadden rassche ghereedscepe 
omme ons allen te verdervene ende tondweldeghene lyf, 
land ende stede. 

16**. Voort zo begheeren zy rekenynghe ende rasch vul- 
dóen van alle den zwaeren-zettynghen ende groote pen- 
tiynghe ghegheven int Vrye ende smalle steden ende Toordt 
Tan der leenynghe die den poorters ende insetene van 
dezer stede es ghedaen doen, ende waer dese ende alle 
andere pennynghen ghevaren zyn, ende indien men daer 
of iemand in fanlten vynt dat die ghehecht zyn ende ghe- 
steld in jnsticien. 

17®. Voorts zo begheeren zy te wetene van Jan Leopen 
ende de Sarye, wie hemlieden maechtich ghemaect heeft 
te ghevene tsaveconduit van der zee, want men wel weet 
van die van noordwaert datter vele penningen of commen 
zyn, ende waer ende te wiens proffyte de zelve pennigen 
ghedistribaeert zyn. 

W'*. Voort zo begheeren zy dat de inghelsche cooplieden 
ghóvanghen ter Sinus ontslegen werden, costeloos ende 
flcadeloos, ten hende dat zy te betre rappoort doen mue- 
ghen haeren conync. 

19®. Voort zo begheeren zy tontbiedene ende thebben 
binnen dezer stede van Brugghe de edele personnaigen, 
te wetene Mynheer van den Graithunse ende beede zyn 
zoonen. 

SO®. Voort indien de conync eeneghe zaken ghedaen 
ofte ghegheven heeft, zichtent dat die van Brugghe ghe> 
appelleert hebben van zynder voochdye dat zal men te 
nieten doen ende casseren. 

2P. Voort dat men aho corts alst mneghelic wert, 
vercryghe eenen goeden ghestandeghen ende generale 
pays, ende dat daer inne de vier landen besloten zyn. 

2â®. Voort ande voorseyde vier landen ende al onse 
wel willende te begheerene , dat zy alle de fngitiven ende 
onse quaetwillende anvoerden ende brynghen daer zy 
behooren, in handen van justicien, ende dat omme hem- 



334 
lieden metten aldergereedsten op te Eegpgben haerliedep 
mesdaet op de verbaerte van eic onser vriendseepe ende 
aldat onsen nataerlicken prinche vermach. 

28». Toort dat alle stiermannen ende bezwooren pyloten 
▼an desen lande eommen ten zekeren daghe ende in leker 
hand omme te verandwoordene ende te doen blfokene, 
waer emme dat tj groote menichte ran #cbepeii ghevoert 
bebben buter heerliobeyt ende vrydomrae van onsen Zweoe. 

34°. Voort so begbeeren zy te wetene waer ooime dat 
de beteryngha van den Zwene aebterbleven es, want men 
daer toe vele pennynghen ghegheven hcift , hoe wel datter 
al ooch eleen proffyt of eommen es, ende van dien rekenyn- 
he van deu ghonen die d'administratie van den pennyngen 
ghehadt hebben. 

Ü^. Voort 10 begbeeren zy alle de gbone tsy poortere 
of vreimde die finanoie ghemaect hebben eontrarie den 
welvaerne van onzen natuerticken prinohe ende vaa zyneii 
lande, omme hnerlieder singulier proffyt, gheoorrigiert 
Ihebbeae ten exemple van allen anderen* 

M^. Voort so begbeeren zy te wetene of de gbone die in 
beede de casteelen zyn ter Sinus obedieren willen den 
generalen pays, bueren ende onsen natuerlyken heere ende 
dei) drie leden slands van Vlaeadoren, ende dat zy dat welen 
willen terstond, op peyne dat te vervolghen met crachte^ eer 
dat zy uter wapene scheeden. 

Ul^. Voort dat ghene amboohtslieden hem met bueren 
ambocbte gbeneerende in wetten gbestelt en zullen worden* 

38^* Voort zo begbeeren zy te wetene waeracbteghe tydifi*- 
gbe van tgbuendt dat meester Jooris Baert ende andere 
ambassaden die geweest hebben in Oostlandt, dat vele goeds 
gbecost helft, gbedaen hebben* 

39"*. Voort zo begbeeren zy den brief of toalfvel, alsp 
ment noomt, die die van den Vryen fraudelie veroreghen heb- 
ben, daer by zy de hagbepoorters bedwonghen ende ve9- 
eraebt hebben te gbeldene zettynghe ende pointynghe zeere 
lastich naer hueren quaden wiHe, eontrarie den privolegea 



235 
van e&s ende dat de zelve lejttre gbecasqeirt ende te meuten 
ghedaen zy tonser presencie , zonder dies meer te vervoor* 
deren op onslieden gramschap ende justicie. 

SO'. Voort zo begheerep zy dat de drie leden slands 
ende de wet , metsgaders den neghen leden van der stehe 
van Brogghe malHcanderen eed doen zullen ende beloven 
ende gheven brieven van verbande, beseghelt alsoot be- 
hoort, dat zo wanneer eenich ambocht of ambochtsman , of 
poortre, of huere naercommers ghevechseirt, of aenghe- 
sproken worde omme hemlieden yet te mesdoene boven 
den kennisse dat elc daer inne ghehouden zal wesen by 
zynen eede dat te belettene ende te wederstane , met al 
huerleder macht ende op de verbuerten of onderpanden 
als daer op ghesteld zal werden, ghemerct dat huerlieder 
vergaderynghe duechdelic es ende dat zy huere fugitiven 
claerblyckelic vynden in instrumenten ende engienen van 
wapenynghe jeghens den welvaert van onsen natnerlicken 
heere, landen ende bteden ende huere previlegen. 

81^. Voort zo begheeren zy dat alle de haghepoorters 
incommen zullen naer d'houde costume, want zy verstaen 
hebben dat hem dat eeneghe beletten willen, ende hees- 
schen die beletters ghecorrigiert thebben naer huer ver- 
diente. 

8S^. Voort ZQ begheeren zy te wetene de cause waerom^ 
me dat de groote menichte van zaeken gheordonneert ende 
ghemaeot waren, waer zy gbevaron zyn ende dat die 
ghevonden werden ende ter maerct ghebrocht ten elc^ 
presencie. 

88*. Voort omme te commene tecQen goeden paystvelio- 
ken ende eendrachtighen a&cheeden van hueren duechde-* 
licke vergaderynghe, zo begheeren zy thebbene onsen na- 
tnerlicken prinche den hertooghe Phelips binnen der stede 
van Brugghe , omme met hem ende met al zynder wette- 
licker hoocheyt thebbene een goede vast ende .waeraoh*' 
tich kennis of onbegrepen zulke bewaernesse als daer toe 



236 
dient jeghens alle quade opzegghers ende controleuF» vaQ 
huerer duechdelicker yergaderynghe die noodzakelic was 
ende ter goeder, waeromme es lo vooren verclaert es, 
ende dat die gheconformeirt zy alsoot behoort ende al 
omme ghepublieert. 

84*». Item dat men van nu voordan gheen beg&eerte noch 
consent doen en zal dan by hoofdmannen ende alle den 
dekenen, ende dat men metten zeghele van verbande niet 
meer zeghelen en zal ten zy ter presencie van den 18 zwaer- 
dekens ende niet anders ende emmers niet min. 

85". Voort by also dat eenich ambochtsman inde wet 
ghestelt worde nimmermeer commen en zal of betrocken 
worden in eeneghe officien van ambochten, noch in gheene 
vergaderynghe van zynen ambochte. 

SG**. Voort dat men van na yoordan gheen poorters en 
zal mueghen veroordeelen metten duergaende waerhede, 
maer dat de poortre zal mneghen commen in jnsticien, hem 
verandwoordende omme den mesdadeghen te corrigierne y 
heerlicken dynghedaghe, elc naer zyn mesdaet also eenen 
poorter toebehoort, niet te meer binnen den lande dan buten 
den lande. 

87*. Voordt dat niet jeghenstaende der previlege van 
deser stede omme den ghemeenen oorboor van der zelver 
stede dat de vreimde cooplieden de inghelsche wulle die zy 
coopen, zullen raooghen bringhen of doen brynghen binder 
stede van Brngghe ende die aldaer vercoopen of vcrmanghe- 
len by gheheelen zaeken, zo zy van ouden tyden gheplo- 
ghen hebben. 

88°. Voort nte dien dat de conync van den Romeynen 
gheneghen, en ten payse also wel metter croone van Vranc- 
kerycke als met die van Ghend, ende daer omme bescreven 
hadde de staten van den lande binnen der stede van 
Brugghe, zo hy zeicht by zeker zynder andwoorde dat ach- 
tervolghende dies hy alle neerenstichede doen wille in de 
dachvaert nu ter tyt beteekend den staten binnen der 
Atede van Mechelen, metsgaders den drie leden slandsvan 



237 
Ylanderen, dat den voorseyden pays generalic, eendrachte- 
iic geschien, ghebaeren, ende onderhoaden mach wesen met 
alle den lande van onsen nataerlicken heere ende prinche 
zynen zone. 

89°. Voort dat omme ten voorseyde payse te bet te 
gherakene de ¥re1ke yvy bezworne hebben, volgende de 
conclusie ghenomen met die van Ghendt , een notable am- 
bassade ghesonden worde an den conync van Vranckrycke , 
uter name van onzen nataerlicken prinche, de hertoghe 
Phelips , van den drie leden van den lande , omme confir* 
macie van den zelven payse thebbene zo eer zo lievere. 

40''. Voort dat alle ambachten binder stede van Bragghe , 
hebben ende ghebruacken zullen ende voordan onder- 
hoaden zullen zonder gebreken alle zulke previlegien, 
kueren, statuten, prerogativen, rechten ende andre vry- 
heden, als zy hadden ende ghebruacken int jaer LXXXll 
laetsleden binden tyde van den payse van Vranckerycke 
ende daer te vooren, ende also wel van den previlegien 
die begrepen zyn int zwarte bouc3Lken ende elders, ende 
dat men elc zyne keuren weder geven zal , diese niet en 
heift. 

41®. Voort dat alle de previlegien, costumen ende usai- 
gien die men zoude moghen gheuseirt hebben , ter contra- 
rien ende tanderen tyden gheottroyeert te uieuten ende 
van onwaerden zullen wesen. 

42®. Voort zy begheeren openbaerlicke te zlene warach- 
tich slot ende besegheldhede van den payse tusschen ons 
ende der croone van Vranckerycke, ende tanscauwene, 
hoe dat toegaende es ende gestateirt ende in wat manieren 9 
ende dat alle wetten, officieren ende bailliuwen binden 
lande van Vlaenderen , voordan gestelt zullen zyn by hae- 
ren hoofde, inde name ende ghebiedt van onsen na- 
taerlicken heere ende prinche, den grave van Vlaende- 
ren , ende daer mede te weder roepene de nieuwichede van 
den lande van den Vryen , in zulker wys dat zy niet meer 
let wesen en zullen van den lande , maer habitanten ende 



258 
onderzaten van der stede Tan Brogghey ende dat zy van na 
Toordan commen znllen in obéissance ende ten ontbieden 
▼an der stede van Brugghe, onder hueren standaerden 
daer ij behooren met menichten^ ende naer transpoort vaa 
ouden costumen. 

43''. Voort dat hemlieden yerwondert ware uate ende uut 
wien eerst heift mog^hen spruten de imbroke yan desea 
lande, ende der croone van Vranckerycke, ende sgbelycx 
van der croone van Inghelant ^ daer zy noyt dan goed en 
wiste. 

44*». Voort zo heift in voorledenen tyden gbebleken dat 
by scalker malicie ons zonde ondergaen ende afgeiroc- 
ken gheweist de stede van den Damme^ of daerof verleden 
espangnicie, dat es een point dat zy begheeren te wetene 
ende te verstane. 

45''. Voort dat alle de mttdsej*eeders , bönnett^maekeira ^ 
plattynsnyders , lybrerarier» gheseytbOucscritei^ffendebonc- 
bynders , ende brautrers itmbooht wesen «endoy eàde 
kueren, ende vfyheden hebben ak andre amboehten. 

46^. Voort dat men alle de ghone dàer men quade sus- 
picie op heift, of ghevanghene die besculdich zyn exd6&- 
reerO) ende stelle in justicieb, ende die oiAescnMich tyn 
dat men die ontsla. 

47®. Voort dat alle de Dnytschen en officieren van dea 
roomschen conync, die ghevanghen zyn öf niet, eer dat zy 
vertrecken znllen, eed doen zuUen den bertoghe Phêlips 
ende nimmermeer opslèllingho doéti , noch wa^n d^aghen 
jeghens hem, noch zined landen edde goedwilleghen^ 

48®. Voort zo begheeten zy te hooren lesen alzbloke 
brieven of andre protisïe ak de stede van Brtigghe heift, 
sprekende op de aadie van den Oosteriin^ien; omme dié 
te hondene ende doen hondene aen de voorsèyde iiacie, 
want zy hemlieden in viele jabren voorleden lettel dnèchden 
ghedaen hebben , ende spaerlic in den dieren tyt. 

49®. Voort dat men méinende verwet doen zal by eenÏH 
1^ iiqurieàse woorden, ghélyc te zegghbne raeutemake^ 



ef andere geijcke woorden ^ op d^n ghonen die dat dede 
iGèrpelio gh^eorl>ïgiert te tfue , ter diecreoie van der wet. 

^°« Voort dat die de penningen van der leenynghen 
ont&en hebben, daer o£ rekenynghon doen zullen, ende 
dren tj daer pf ander«sins daa duechdelic ghedisponeerdt 
hebben dat Bf daer of inataen zalUa^ ende niet min die 
gheleendt hebben zullen betaelt wesen van der stede. 

M^» Voort dat de staten van den vier landen vergadert 
werden 4 also gherynghe als mueghelic wert omme eenen 
eendrachtighen pays te slateae. 

53°, Voordt dat men onlbiede ende zo >ele doe a'n Phe*- 
üppe Monseigneur , als dat men zyne vriendscepe behonde* 

ëd®* Voordt dat men de stede vaa Damme in beter be- 
waeraesse stelle dan die nu es* 

64'** Voordt dat men de poorters ende poorteressen also 
wel de minste als de meeste onderhpude in de rechten , 
prevUegien ende vryheden van deser stede, ende also wel 
op den Steen als elders. 

ëö**. Voort dat men de Brugghemaerct houden zal ach* 
tiene daghe, ende dat men bidden zal den staten van den 
lande omme ghelycke maereten te vercryghene tAntwer- 
pen ende te Berghen. 

66^. Voort dat men den poorters ende herberghiers 
faotale van al tghuendt dat men hemlieden tachteren ende 
sooldich es, van dat zy sconyncx hoeren huerlieder paer- 
den ende dienaeren ghevoed ende ghesusteneert hebben. 

57*». Voort zo verzoucken ende begheeren zy dat men in 
arreeste stellen zal alle de goedynghen van desen naevvol- 
ghende persoonen, te wetene: Mer Pieter Lanchals, mees^" 
ter ThybauUy Barradout^ Roeland, Lefevre ende alle andere 
die met hemlieden besculdig;h zyn , zo waer dat die ghe- 
legjien zyn of bevonden zullen moghen werden ende dat 
men die indag^. teenen zekere da^he , . omme ghekoort te 
wesene in justicie. 

&%^* Voort aeogaende der stede van der Sluus omme 
dieswille dat de vremde coopman altyds qualioken ghetrac- 



240 
teirt wert int lyden ende int passeren of zjne affeerea die 
hj te doene heift binnen der stede van der Slaoa of int 
water ten grooten quesse van hem van deser stede ende 
van den ghemeenen lande van Viaenderen, so begheeren zy 
dat daer op goede scerpe provisie gbedaen zy in zulker wya 
dat de coopman gbeen cause en bebben dese stede ende 
tZwin te latene also hy daghelicx doet also elc vleten mach, 
ende omme verstanesse thebben van der voorseyde provisie , 
es waer dat omme toftrecken van cleene ende diversche 
pachten die men van sprinchen weghe plach thebbene op 
den coopman, de stede van Bragghe haer ghelast ende 
verbonden heift in tsestich ponden groten ervelic diese daer 
vooren betaelt den prinche. Ende dat de stede van Bragghe 
in haeren handen vercreghen heift zeker jaeren ghedaerende 
t'baliaige van den vtratre ter Sluus en tselve officie ghere- 
stringiert ter bewaernesse van den koopman ende tsynder 
lavenesse , by den welken ghelycke restryncsie ghebreict vaa 
der baillinaige van den lande van der Sinus » ende voort van 
alle andere exame ende andere extraordinaire zaken die de 
pachters van der thoolne ter Sluus ende andere princhelic- 
ken pachten die noch in wesen zyn daghelicx useren ten 
bende dat de coopman paisivelick ende duechdelic ghetrac- 
teirt mach worden also wel ter Sluus als eldre. 

89**. Voordt dat , als de staten vergadert zyn, dat men zulc 
advys steile ende ordonnere op tstic van den munte, ten 
bende dat de zelve munte in elc land even ghelyc loop ende 
courps hebben. 

GO"*. Voort dat men advis neme op den stapele van der 
haringhe ende wynen ten Dame, naer d'houde costume.. 

61^. Voort aengaende den de ven ende alle scepen van 
oorloghe op zee dat men die doet rumen ten bende dat de 
coopman cause heift te bet te commene tsinen rechten stape* 
Ie , ende dat hy niet meer en comme binden lande van 
onsen ervachteghen prinche by saveconduite. 

62''. Voort dat zo wie den thol van Brugghe toebehoort 
sculdich es den Vlaemsche stroom vry te houdene van 



241 
alle roove ofte men zoudene zynen thol neme ende legghen 
tâheeren tafle , ende zelve de zee vry thondene tsynen coste« 

68"*. Voort dat alle manieren van alleune ende andere 
coopmanscepe commende van Plomby, of van vrat andre 
landen dat zy , dat men die vry zal mueghen brynghen bin- 
den lande van Vlaenderen , zonder last van eenegher impo- 
fticie, niet jeghenstaende diversche gheboden tandren tyden 
ghedaen ter contrarient die te nienten vtresen zullen , ende 
begheeren dat correctie gbedaen zy van den ghonen die 
daerof beletters gheweist hebben of beletters zouden vtrillen 
wesen. 

64°. Voort dat alle cleene zwynghende ende andere 
tfaollen ter Sluns, by middele van appointemente of anders- 
sins o%hestelt ende te nieuten of ghedaen voorden, zo dat 
best moghelic viras. 

65°. Voort dat men tofficie van den ykerscepe stelle 
in den handen van deser stede, zoot van ouds gheweist heeft, 
ende dat de zes ghecommitteerde ter stede goede daerof 
disponeren zuUen , ten proffyte van der zelver stede. 

66°. Voort dat de ghone die tofficie van den ykerscepe 
bedienen y niet meer hebben en zal dan twee miten van 
eiken ponde weder dat te licht of te zwaer is. 

67<*« Voort dat de cooplieden van wat nacien dat zy 
zyn, voordaen niet gheoorlooft en zal wezen eenich andere 
coopmanscepe binnen der stede van Brugghe te doene 
dan van den goede ende coopmanscepe die zy brynghen 
zullen van over zee ende van over berchs , of die an hem- 
lieden ghesonden ende gheconsineirt zal worden, die te 
moghen vercoopene, noch eenichsins te verminderen, of 
doen verandeme, andere dan naer inhouden van der 
kueren, van der cruudhalle, meerseniers, hallelaken- 
halle ende lynwaethalle bevonden, trecht van den poor- 
terye van der voorzeyde stede, ende dat de zelve vreimde 
kooplieden niet en zullen moghen coopen eenighe goeden 
ende coopmanscepen die zy brynghen of an hemlieden, 
ghesonden ende gheconsigneirt zuUen worden, zy voor- 
AiciiALBS. — Tüfne IF^. 18 



242 
tofd 6« enâe ghelyo alleea eoperroot, cpmelrer ende «lie 
andre, «tlleü veit^oopen in 2a)k«ii staten als tf dia brjm»- 
ghen ^t au hemlïaden gheson'dMi werden, aode dat sy 
die niet en zullen muegben terwercken of reranderen 
op de boete van vicbtich pondra parais , te verbiieten van 
eiken sticke, also dieken t alsment 1er oontrarie dade, alsa 
wel den terwerckere als diet doet terwercken^ elc ^ 
ponden pariaise van eiken sticke, ende bier af xal den 
deken Tan de erandhalle tbeïooc hebben. 

68**» Voort omnie dieswille dat de stede Tan Brnggbe 
jaerlics zeere gbelast es, ter causen Tan pachte van dea 
tholne, zo hebben zy metsgaders deken ende booftman- 
nen van den gheselsoepe Tan den makelaers gheadviseeit 
dat n^en zo vele zoude willen doen ia den ghonen die 
men den pagt Tan tboolne betaeld jaerlics » dat men out-* 
slege worde Tan pachte Tan den zelven thoolne indien 
tmueghelie zy, ende indien dat niet zyn en mag, dat 
men proTisie doe by scerpen gbebode osnme den dienaers 
Tan der zelTCr thoolen , dat niement Tan nu Toordan ea 
gheoorlooTo eenich goed weerdich boven den Tyf ponden 
groeten, te xrertoolne ten zy dat dat ghedaen zy by^ e^aen 
Tryen hostelier^ makelare ofte zynen bekenden elerc, ten 
hende dat de bcItc etede niet ghefiraudeiK en werde Tan 
hneren rechte Tan de Toorzeyde thoolne, ende iadien 
dat eenich ghebrec gfaeTondea woide ender den hostelier, 
makeiare, of zynen clerc, dat die ter cortectte etaea zullcoi 
als zy Tan osden tydtiin ghettaen hebben* 

69°. Voort in Toormen ende beteekeftesse tssi hertelicker 
begheerten omtte wederroinme g1«eene aienwe vergade- 
rynghè te stichtene, zo begheeren zy eendracfateiyk dat eer 
zy standaert of bannieren Tellen zallen, dat allo dese poia- 
teia tallen wesen gheexpedieert ende TUldaea, of dat mmi 
hemlieden gheloocht zal hebben by wat middelen of by wat 
reden dat datte aho niet scnldich en es te weseae, aoeh te 
gheschiene. 

T9^. Veort afle zaken Toerleden ghepasseirt emée ghe- 



343 
Bé^ei zyndd, daërof dat de caQSQ es g^eweiat oninia p^ys^ 
minne, eendraobiichede binen tonds ende metten vier landen 
t'onderhoadene ende thebbene acooordt omme onsen ed^-^ 
len gbebeaF^ heeren ende natuejrlieke prinob^ grave Phe- 
lips thebbeti^ Trueehdeüc liier QPdQ eld^-e in stede d^er toe 
gbeordonnee^t ^ nemaer boe wel dat alle zaeken porapron-'* 
ghen ende smeken zeere goed ende daechdeljc zyn, ter 
eondioie nocbt)ana daMn toeeoinmende ^yden by oprysene 
Tan gheslachten ende oude niok rooobt^ op eepegben was^ 
«en, lyden of verdriet, duer envye van onder memorye^ 
zo es huerlieden begbeerten dat men vynde ende prdonnçre 
raed van vercekçrtbede omme dnecdelic te be^oprghene 
eiken, gaende van eiken op eiken by verbande van den 
drie leden ia obedienden ens natu^rUciç beer^n der yve% 
ende den negben leden, ooe wel te verstane do W(?t, ende 
de negen leden zo vast verbonden m^t el^andpren 9]^ dat 
nemmermeer noeb id gbeenen dagbn ter çansen van dç^en , 
waer by boogfae, waer hy neder, Wï^^r by çleene, waer 
hy groet, yemende pngmaie lettQ, in4er(9 , nf gyief dA^r <rf 
ghebneren zoude mnegfaen. 

71^. Voort dat men ordonnere van der stede vi^egb^ 
zekere ambassedeqirs omme te treokene tfur d^bvae?t tQ 
Meebelen. 

1%^» Voort dat den vreimden oeoplieden ni^t gbeorlpQft 
en zyn binnen d^^er stede van Bruggbe, teçnerwaepsten 
min te vereoopene dan 6 vaten, balen, of kiftten enkere ofte 
andere goedere, ten ware dat zy der niet meer en badden • 

78<*. Voordt dat geen scipman, van wat steden nf plepk^n 
by zy , van buten slaads en gbeoorlçve an te nem^oe nçcb 
te bevreebtene eeniob goed noch coopnnin^ope binnen 
deser stede, ende dat alsoo weg te voeme, by en l^y alvo<H- 
ren poortore van deser stedç, ende bovendien b^vryt int 
ambooht van den smplieden op lekere eorre^tie ende boete, 
ende dat de vryhede van den ambochte van den scipliçden 
van deser stede hem bestrecken toter Sluus. 

H"". Voort dat alle de ghone die naermaels in wetten 



S44 

commen zullen of in eenich officie yan deser stede ghelyc 
bailHu, scoutheeten, baerchmcesters , scepenen, raeden 
ende trésoriers, ende alle anderen die eed doen van den 
previlegen van deser stede, tonderhoudene binnen den 
derde daghe, dat zy hueren eed gbedaen zullen bebben, 
elc int zyne besien ende visenteren zal de prevelegen Tan 
der Yoorseyder stede, ten bende dat elc yan hemlieden 
te bet y^eten mogbe y^at by bezwoeren beeft , ende dat de 
zelve previlegen van pointen te pointen onderbonden 
blyven. 

76**. Voort dat alle processen die gbesproten zyn, zo 
yiraer ende voor wat jugen dat die bangben, ende noch 
onghedecideert zyn ter causen van der lester zaken die gbe- 
weist bebbene tusscben de aertscb bertoogbe van Oostryck , 
nu roomsch conync, ende den lande van Vlaenderen, der 
payse daer naer volcbt ende al dat daer ute gbesproten es , 
of die noch ter zelver cause spruten zouden mogben , bier 
dat bet zy te nieuten wesen zullen ende van gheender 
weerden, ende en zullen de persoenen die onlancx in 
gberoupen zyn, gheene processen mogben annemen te laste 
yan der stede, of daerof de zelve stede gbeagreveirt zoude 
mogben worden, ter causen van zaken gheschiet op huer- 
lieder persoon ende goeden in buerlieder absencie ende 
sichtent bueren banne , maer zullen buere goederen mue- 
gben anevaerden in zulken state als zy die vynden. 

1%^. Voort begbeeren zy dat men goede gberegbeltbede 
bonde aengaende der paste van den broode, want tghe- 
meente daer by zeere vercranct es. 

77*». Voort dat alle poorters ende poorteressen vry zullen 
wesen van tboolne al Vlaenderen duere , naer tinboudene 
van den zwarten boucxkene. 

78^. Voort aengaende de particuliere supplicacie over- 
gbebrocbt van der poorterye, bet zal latere ingbesien wor- 
den. 



2*5 

L'acte qu'on vient de lire indique les griefs que Ton 
voulait voir cesser , et qui avaient été la cause de l'empri- 
sonnement de Maximilien. Il parait qu'à la suite il y eut 
une assemblée des députés des trois membres de la Flan- 
dre, devant laquelle ces demandes et quelques autres 
furent examinées. L'acte suivant fait connaître les réponses 
à ces demandes , et servira à compléter les renseignements 
précédents. 

Pour suivre les détails du soulèvement contre Maximi- 
lien, et voir ce que produisirent les prétentions de la 
commune , des corps de métier et des magistrats , il est 
nécessaire de lire le traité de paix entre le roi des Ro- 
mains , les états et les trois membres de la Flandre , conclu 
à Bruges , le 16 Mai 1488 , et qu'on trouve tout au long 
dans le Recueil des traités de paix etc. Amst. , 1700 , 4 vol. 
in-folio, tome I , page 737. Ce traité est extrait des chro- 
niques manuscrites de Jean Molinet, tome II, page 68. 

DIT IfAERVOLGHENDE ZYN DE FOINTEN ENDE ARTIGLEN DIE DE GHEDEPÜ- 
TEIBDB VAN DEN IfEGHEIl LEDEN VAN DER STEDE VAN BRÜ6GHE , VAN 
DEN ZELYEN LEDEN WEGHE OVERBROCHT HEBBEN DER WET VAN DER 
TOORSEYDER STEDE , OHVE DIE BY DEN LEDEN SLANTS VAN VLAENDEREN 
VDLCOMHEN THEBBENE AL ZULKE POINTEN ENDE ARTICLEN ALS DAER 
OP BYDER VOORSEYDER WET ENDE DEN GHEDEPUTEERDEN TAN DEN 
IfEGHEN LEDEN, TAN ARTICLE TARTICLE, GHENAESIT ENDE GHEADTISEERT 
ZYN. 

Eerst zo begheeren zy , dat men jasticie doe over de 
gbone die hem TePTOorderd hebben tvierde let te makene 
contrarie der eendrachtichede Tan den lande ^ ende dat men 
die scerpelicke execotere in de steden en plaetsen daer 
die zyn^ ende dat men daer op informacie doe, omme te 
wete&e wie zy zyn diet ghedaen ende TerToIgt hebben. 

Appointemente. Elc van den leden informacie doen lal 



346 
Tan de besculdeghen , omme jeghen de zelre naer bevïnt 
van der itiformaöio te proceàeerûe aW naer rechten éûde 
jüsticie b^hoornen zal. Aldus gheteeketad : Yah ae» Ofetsti. 

Ïtem voord eo begheeren zj recht endo justicie^ dvör d» 
ghone die zekere rémission ghébroken hebben gheghet«a 
eüde verleent by mevraawe Marie ter lester duechdelfe- 
ker vergaderynghe voor deze , Aiet ghedaen dab ter goeder 
caasen^ omme de dood van hertooghe Kaërle v^radelic 
daer toe ghebrocht zoot wel bleec te Ghend by justicien, 
ende om groote scattinghe te quitte ghegheven ende omme 
vele achterghehouden onsen previlegen int Vrye ende 
ahdèrsins ghemerct dat zulkie inbrekers dën sómlïleghen 
Van hemlieden ghenomen hebben, lyf^ landt endis stade 
ende scamelycke ghejaecht uni htierer welvaèrtj etade 
dat men hier op informacie nètne éndé dàer op recht 4M. 

Âppôintement. Vrienden en maghen oft aùdere die daer 
of weten te beclaghen, informeren dën procurear genera^, 
die es of wesen zal, in de canierd van deû rade in Vlaan- 
deren, omme by der zelven procureur gheprocedeert te 
werdene jeghens de besculdeghe, by justicie voor myne 
heeren van den rade , daer de kennesse behoort als naer 
rechte behooren z^l , ende indien niemant van de vrienden 
ende maghen noch anderen en quamen omme zulke infor- 
macie te doene zo zullen, de voorseyde drie leden zelve 
de procureur generale last gheven uut zyner officie hem 
daerof te doene informerene. Aldus gheteekencl : Öetbn, 

Voord zo begheeren zy rekenynghe ende rasoh vuldoen 
van allen den zwaren zettinghen, ende groote pennynghen 
ghegheven int Vrye ende smallen steden , ende voord van 
één lëëhyDghe dtè deft poorters '&nàè imel&6e l^n 4fèÊleT 
«Vèdé ^6 ghedaëti ddén, ^iSkàé ^^ër dezl9, eUdë alle afidëM 
p^ëftnigh^ ^nUdüërt fcyn , ^d«i ilidiëa lûM d^er af y^fikdüdö 
in fauti^a t4)it , dat ^e ighi^he^bt ly «iode giïest*eit ut jiit»-^ 
ücïe. 

Appoittlièwefitv Dttt éè driB MAn co t«te ddOft tMM^ 
dat ée f ekeflynghè sillwuiAe glkefcoort «uUm tfu^ d«i«t «y 



247 
nog met g^heboort en zyn, ende daart ghedaen es ghelic te 
Brngghe, int Vrye of elders de regicrers eic int zyne, 
mllen innen ende ghecrighen zonder lanc delay zQlk« 
soBiine Tan peaninghen als men der Toorseyder stede van 
Bragghe, den lande van den Vryen^ oft andere plecken by 
slote Tan de Toorseyde rekeniüighe ta:ehter ende sculdich 
es, ende dat by arreste, pleeken eode yanghene van den 
persoenen die de zelve pennynghen ghehoud^n zyn te be- 
taleoe zonder dit te declareerüe tot anderstont dat zy de 
zebm peoninglien beth enllan hebben. Eode als van den 
ghonen die de stode den landen inleent hebben » men salse 
vembourseeren , zoonie eerst zal connen ende moghen* 
Aldus gheteekent : Otrcfi • 

Item dat alzo corts alst mn^gbelie wert Ie vercrighene 
eenen geediw gbestad^fhen ende generalen pais, ende dat 
de vier landen daer in ghesloten zyn» 

Appointement. Datzy daer omme vergadert zyn te Ghend, 
metten stateji van Vlaenderen, verbeidende de comste 
van den staten van allen den landen. Aldus gheteekent: 

OtYBN. 

Item daer ute dien dat de coninc van den Romainen 
gfhegbeven es ten paise , alzo vrel met de eroone van Vranc- 
kericken , als met dien van Gend , ende daer omme bescre- 
ven faadde de staten van den landen binnen der stede van 
Brnggbe, zo by zeicbt by zekere zynen andwoorde, dat 
achtervolgende dien by alle neerenstichede doen wille in 
de dachvaert nu ter tyd beteeckent den staten binnen der 
stede van Mechelen , metsgaders den drien leden «lands van 
Vlaenderen, dat den «paos geraeralie , eendrachtelie ghesciet, 
gliebseren, ende «ndefAooden maeh wezen, met alle den 
landen tra <ynsen natareUeken he&te ende pruiche zynen 
sone. . 

Appoiaderaent. ^ drie leden M^den vrdL dat de eoinne 
bem enqiloferea «sAe vougfaen «vilde Ceener goede gene- 
nib 'paiaci, alw irol Tan Yranckeridke ab ymn alle deo 
lawla., n»er dbii liy iMwit ondeiikonAen irare, «bm de paise» 



248 
die gfaemaect hebben gheweist, ende verzekert dat fay noch 
niement den zelve breecken en zoude moghen. Aidas ghe- 
teekent: Oetew, 

Voord dat hemlieden verwonderd ware nut wien eerst 
heift moghen spruten de imbroke van den paise van 
desen lande ende de croone van Vranckericke , ende ins- 
ghelicx van den croone van Ingeland, daer zy noyt van 
pais en wisten. 

Appointement. De drie leden hebben vele diligence daer 
inne ghedaen ende bevonden diverschen besculdinghe , 
ende onder anderen mer Pieter Lanchals , die gheexecuteert 
es , zo elc weten mach , ende als van den anderen zullen 
daer inne procederen in'tyden ende wilen, als men beghee- 
ren zal. Aldus gheteekent: Obten. 

Item dat men ontbiede ende zo vele doe an Mer Philippus 
van Ravestain, als dat men zyn vriendscepe behoude. 

Appointement. De drie leden hebben vele diligencien 
daer toe ghedaen, ende nog doen zullen, ende begheeren 
niet anders indien zy zyn e vriendscepe verwerven consten* 
Aldus gheteeckent : Geven. 

Item dat gheene gheestelicke persoenen ambochten doen 
zullen moghen binnen den lande van Ylaenderen, want 
dat es ten groeten quetse van den ghemeente insetenen van 
der stede van Brugghe, ende den ghemeenen lande van 
Ylaenderen, want zy zyn ghesteU Gode te dienene, ende 
anders niet te doene^ want gheene hertoghe noch princho 
hem daer ghehelpet en mact. 

Appointement. De drie leden willen daer op oommanic« 
quieren, met elc anderen ende rypelic letten, mids dat 
eene generale zake es^ ende dat men also wel te Ghendt , 
tYpre ende elders als te Brugghe, van ghelicken doet, eer 
zy daer op sluuten zullen. Aldus gheteekent : Oeten. 

Ende voord zo begheeren zy , dat de wet van der stede 
van Brugghe, sprekende advisere metten anderen tween 
leden, angaende der reparacie van den Zwene ter Sluus, 



249 
ende dat men dat betere ende daer toe doe zalke dyligencie 
als van nooden werdt. 

Appointement. Dandren twee leden zullen gherne yer- 
staen, zo wanneer de landen Terenst tullen wesen ende 
staen in paise. Aidas gheapprouveert ende gesloten te 
Ghendt by den drye leden slands van Ylaenderen, den 17 
in April A** 88 naer Paesschen^ aldus gbeteekent, my present 
gbeteeckent : Y ait der Obten . 

De pareils actes peuvent seuls expliquer les rouages 
secrets des grandes commotions de la fin du xv" siècle , 
et Ton n'en pourra faire un récit complet et coloré que 
lorsque tous auront été mis au jour. 

Cette lutte entre un souverain habitué aux principes 
politiques de l'Allemagne et un peuple ayant, depuis son 
origine, joui d'une liberté presqu'illimitée , se termina après 
une captivité de quatre mois , qui ne prit fin qu^à des con- 
ditions onéreuses pour l'archiduc. 

On sait qu'après avoir été enfermé pendant une quin- 
zaine de jours dans la maison d'un épicier-droguiste, 
nommé Nieulant, sur la Grand'Place, les corporations 
lui donnèrent pour prison la maison de Jean de Gros, 
près du pont des Baudets. On peut voir à ce sujet l'inté- 
ressante publication de notre collègue le docteur De 
Meyer, Origine des apothicaires de Bruges, in-4''. 



MOEURS ET USAGES DU XVP SIÈCLE. 



En Se^^mbre IMS une maladie pestilentieUe régnait â 
Bruges. Une ordonnance fat pnbiîée prescrivant des meso- 
rets pour empêcher le progrès de la contagion. Entr'autre 
H fot défendu de célébrer des noces ou festins où se ras- 
semblerait un grand nombre de personnes, et ordonné 
de fermer toutes fes écoles d'enlants. 

Quelque temps auparavant l'empereur était mort, et 
après une grande procession à ce sujet, on régla, le 1 
Juillet 1 S 19 , les fêtes qui seraient célébrées pour Tavéne- 
ment du nouveau souverain. Sur le Bourg, devant le 
Scepenhuis, ou hôtel-de-ville, il devait y avoir yewac et esba- 
temens. La ville promettait à ceux qui feraient le mieux , 
douze cannettes de vin, et aux autres, selon leur mérite , 
huit, quatre ou deux cannettes. 



Il p&raiit que les mœurs devaient être bien déréglées 
à eette époque, car la même amiée^ diverses ordonnaoh 
ces flirent publiées , statuant que les jeunes filles au-dessous 
de 25 ans, ne pourraient plus parcourir les rues en 
vendant des fruits. Les considérants du règlement prou- 
vent qu'il n'y a pas d'autre cause à cette mesure, que 
ceUe que nous y assignons. 

En 4821 Tournai fut assiégée, et dWe rude manière, 
car Bruges , pour son contingent , ordonna une levée en 
masse de tous les hommes valides de 18 à 80 ans. Comme 
la peste et la guerre marchaient presque toujours de 
compagnie en ces temps, l'année suivante cette terrible 
maladie vint ravager la ville de Bruges. Elle dut sévir 
longtemps, puisqu'en 1823, non seulement elle n'avait 
pa% cessé, mais avait envahi la commune de St'-Michdl, 
et divers règlements sanitaires furent pttMîiis. Cet étfttée 
choses amena la disette , et ^ en 1824 , la eherté de$ vivres 
fut telle, que lès magistrats durent prendre démesures 
rigoureuses pour y remédier. 

Cepemlânt ees malheurs n'abattirent pas l'énergie* Le 
28 Avril de k même année une levée en masse s'effectiur 
contre les Français. 

Charles^Qaint les avait battus à Pavie. Une publication 
annonça des prière publiques à l'occasion de eette défaite « 
fit connaître que le roi dîes Français avait été lait prison- 
nier ^ et que le nombre des morts ét«t <ile 14^000. Le 
même mois les magistrats publièrent la liste des sei- 
gneurs français qui avaient subi le même sort que le roi. 
^ 1325 la pak » ^mM entre f empereur «t le roi. 
Des processions et des fêtes tfsreoi licttâ eette oeeastton, 



252 

et la tranquillité étant rétablie à l'intérieur et à Textérieur, 
l'attention se tourna vers les progrès de Thérésie de 
Luther. Une ordonnance curieuse est publiée contre elle 
le 28 Août. 

Des dissensions s'étant élevées entre le pape et l'empe- 
reur , celui-ci fit arrêter le saint Père , et ce ne fut qu'en 
1527 que la liberté lui fut rendue. Le 18 Janvier une 
procession générale se fit: Om dat onzen helighen vadere 
den paus by ordonnancie van den keysere, onsen ghe- 
duchten heere^ ontsleghen es ende gherestitueert in zyne 
vryheyt en liberteit. 

L'année suivante, une nouvelle maladie pestitentielle 
fit invasion. Ott la nomma de zweetende zieckte, et son 
intensité ne diminuant point malgré l'approche de Thiver , 
un règlement sanitaire fut publié le dernier jour de 
Septembre. 

Une foule de circonstances avait contribué à énerver 
l'action de la police, au point qu'en 1530, il n'y avait 
plus de sûreté dans les rues, même en plein jour. Les 
malfaiteurs étaient si nombreux, que les magistrats prirent 
une ordonnance qui les punissait de la peine de mort: 
jéengezien dat veele groote overdaden^ en viokncien, zo 
wel by daghe als by nachte ghebueren by opbrekynghe 
van dueren ofte veynsters, worpinghe met steenen up de 
lieden husen, uploop te doene up persoonen etc. etc. 

Le 21 Janvier 1530 eut lieu à Bruges l'enterrement de 
la gouvernante des Pays-Bas. 



25S 

Le magistrat donna, à connaître paru ne ordonnance , 
qu'en vertu de la résolution prise d'enterrer ce jour, après- 
midi, le corps de très vénérée dame Madame la régente 
des Pays-Bas , dans le couvent des Annonciades , hors de 
la porte des Baudets , ledit corps serait accompagné d'une 
procession solennelle, pour laquelle il est strictement 
ordonné aux doyens et aux serments des corps de métier 
de se rendre en habit noir à l'hôtel-de-ville , avant onze 
heures du matin, afin d'aller en corps et ensemble avec 
le magistrat à l'église de Notre-Dame , et de-là , en bon 
ordre, avec le cercueil, à travers la rue Sainte-Marie, 
par le côté ouest de la boucherie (aujourd'hui place Simon 
Stevin), à travers la rue des Pierres, la Grand'Place, la 
rue St-Jacques , la rue des Baudets , jusqu'au couvent susdit 
où l'on célébrera un service solennel. Tous ceux qui 
habitent les rues par lesquelles passera le cortège , doivent 
tenir leurs boutiques fermées, et nettoyer devant leurs 
maisons. 

Deux jours auparavant il avait été résolu d'aller au 
devant du cercueil jusqu'à la porte Ste-Croix j de l'amener 
avec grande pompe et solemnité à travers les rues que les 
habitants doivent nettoyer avec soin. Les chefs-hommes , 
doyens et serments des corps de métier, tous en habit 
noir, avaient reçu l'ordre de se rendre processionnellement 
du Bourg jusqu'à la porte de la ville. 

Si tout à l'heure nous avons vu que les tnœurs étaient 
arrivées à un haut degré de dépravation , il parait que le 
faste avait aussi sa part dans cette démoralisation générale. 
Voici à ce sujet une ordonnance assez curieuse de l'empe- 
reur Charles-Quint, du 15 Novembre 1531: 



254 
(i Pour remédier au grand désordre et excè» qui est 
entre les Tassauh et subgets et autres maoan» et h^bn 
tans de nos pays de par deeba, en leurs habillements et 
aecoustrements , à leur insupportable dépence et au pré- 
judice du bien de la chose publique, nous ayons statuQ, 
ordonné, défendu et interdit à tous nos yasysauts soieut 
ducs, princes, marquis, eontes, bannerets, noble^^ ou 
aultre, manans et habitans de nos dits pays, de quelque 
estai, qualité ou condition quils soieat, aux femmes 
comme aux hommes sans aucune exception, le port ^t 
usaige de toutes sortes et manières de draps d'or et d'à?'- 
gent^ de toiUe d'or ou d'argent, de brocat d*or ou d*ai^eut, 
tant en robes, manteaulx ou ohappes, pourpoints, sayes, 
cottes et cottelettes, en manches ou manchettes, ou cq 
bordures grandes ou petites , et ensemble toutes bordures 
d'or ou d'argent , sur quoy ni en manière que ce porrcHt 
estre. 

» Que nulde noz vassaulx et subgetz de quelconque estât» 
qualité ou condition , puissent doresnavant porter robbes , 
manteaulx, ne sayes, de velours ou satin cramoisi, fors 
princes, marquis, contes ou les chevaliers de notre ordre, 
et les seigneurs bannereta d'ancienne noblesse, ou les 
chefs de notre privé conseil et leurs enfants , les chefs 
d offices et principaux officiers de nostre bostel » en tenant 
pour eulx et chacun d'eulx, nombre de bons chevaux, 
convenable à leur estât. 

» Que nul de noz vassauk et subgetz, ne autres manans 
et habitans de nos ditz pays, et aultres que les dessus 
dénommés , puisse ou porra doresnavant porter robes de 
velours noir, ou autres couleurs non erammsi , s'il ne tie^t 
trois bons chevaux de selle , dont les deux seront chacun 
de la haulteur de seize paulmes et demye pour le moins. 
Que nul aussi, de quelque estât qu^il soit, fors les deasiis 



25& 
nommés» puisse au porra doresnavaut porter robes de 
satin ou damas, ne soit qu'il tienne deux chevaux, l^un 
pour le moins de la haulteur de seize paulraes et demye. 
Et en outre que nul aussi de quelque estât qu'il soit, 
puisse porter saye de velours, de satin ou damaz, ne soit 
qu'il tienne un bon cheval. Qui feroient le contre, et pour 
chacune foisqu^il adviendroit, de la perte et confiscation 
des robes et aultres habillemens, bordures et brodures 
qu'ilz porteroient contre notre présente ordonnance, es 
pays et lieux ou confiscation a lieu, et outre ce, indiffé- 
remment de peine arbitraire, de la valeur des dits habille^ 
mens, bordures ou brodures, es lesquelles pertes, confis* 
cation et peine s'appliqueront la nwitié au profit de l'église 
paroissiale on d'autres églises du lieu ou ce adviendroit, 
et Tautre quart au profit de l'oiBeter qui en fera l'exécution 
(il parait qu'un quart revenait de droit au gouvernement),» 

Les pestes nombreus,es qui régnèrent au xv" siècle, 
étaient souvent occasionnées par le défaut de mesures 
sanitaires qu'il faut toujours prendre au milieu d'une 
nombreuse population. Les ' administrations s*en aperçu- 
rent enfin , et nous voyons de temps à autre qu'elles diri- 
gent leur attention sur ce point. En Octobre 1530, on 
ordonna à Bruges d'enterrer dorénavant les chevaux , les 
chiens morts ainsi que le poisson gâté , non plus derrière 
l'hospice de la Madeleine , où cela se faisait habituellement, 
mais loin de cette institution, de l'église de St-Bavon et 
des maisons voisines. De plus d'enterrer assez profondé- 
ment pour qu'il ne puisse sortir d'exhalaisons nuisibles, 
et de recouvrir les fosses d'une couche épaisse de sable. 

En 1S32, défense de vendre le vin de Rhin plus de 
huit gros le stoop. 



256 
En iS33 , défense à qui que ce soit, à Bruges, d'acheter 
de la laine de Flandre, et de la faire peser ailleurs que 
dans het vlaemsche weghuis située dans la rue aux Laines 
(Jf^ulhuistraet). 

On se rappelle qu'à cette époque la manufactnre des 
étoffes en laine était déjà en pleine décadence à Bruges. 
Les laines anglaises enchérissaient chaque jour , au point 
que peu d'années après, on dut entièrement y renoncer, 
et on commença à fabriquer des draps avec de la laine 
d'Espagne (1545). Il parait que celle de Flandre ne con- 
venait pas pour les étoffes flnes. Pour plus amples infor- 
mations sur ce point, nous renverrons le lecteur à une 
notice publiée précédemment dans les Annales sur la fabri- 
cation des draps à Bruges , depuis le xvi'' siècle jusqu'au 

XVIII'. 



OgTAYE DeIiEPIERRE. 



257 
PROJET DE DÉFRICHEMENT 

DE LA 

GRANDE BRUYÈRE 

Qui s'étend sur les goohüiies 
19e ftubbtr90orbet Zmvnttlt et £xcï\Uït>tüt ^ 

COmiüX 80US LB KOM DB 

VRY GEWEYD. 



Je n'ai d'autre but dans cet écrit que d'attirer Tattention 
sur une question d'utilité publique , à laquelle il est temps 
de donner une solution. 

Opportunité du projet. 

La Flandre est dans la souffrance. La crise terrible 
que subit l'industrie linière par suite de la concurrence 
des toiles faites à la mécanique, réduit à la pauvreté une 
foule de braves gens qui ne demandent que du travail. Le 
terrible fléau du pauperisme commence à nous envahir. 
Le dépôt de mendicité, établi à Bruges pour les deux 
Flandres, ne contenait ordinairement que peu de monde 
pendant Tété, aujourd'hui que nous sommes au beau 
AirifALEs. ^ - Tome IF. 1 9 



258 
milieu de la bonne saison , le dépôt est toujours encombré 
comme au plus fort de l'hiver , et ce qui ne s'est jamais 
TU en Flandre , des bandes d'hommes sans travail , au milieu 
de Tété , parcourent les campagnes et menacent le repos 
public. 

Des hommes , amis de leur pays , inspirés par des vues 
généreuses , font explorer des pays lointains , et cherchent 
jusques sur les côtes de l'Amérique , des terres à défricher 
et les moyens d'utiliser les bras et le génie industrieux du 
Belge. Tout en formant des vœux pour* le succès de si 
brillants projets , on doit cependant reconnaître qu'il n'est 
pas nécessaire de sortir de la Belgique pour trouver des 
moyens d'occuper utilement bien des bras* 

On trouve encore à l'heure qu'il est, au milieu de la 
province, qui est une des mieux cultivées de TEurope, et 
au milieu d'une population active et industrieuse, comme 
l'est la laborieuse population de la Flandre, on trouve, 
dis-je, des terres d'une étendue considérable, qui sont 
incultes , sauvages et à peu près telles que les a laissées 
le déluge universel. 

Il faut espérer que ce triste état de choses va enfin cesser. 

La mise en culture de terres communales, car telle est 
la nature de celle dont je me propose de parler , ne peut 
se faire sans l'intervention et l'autorisation du gouverne- 
ment. Or, de tous les gouvernements étrangers qui ont 
exploité la Belgique, aucun n'a eu ni le loisir, ni la volonté 
sérieuse de s'occuper de ce genre d'amélioration intérieure. 
Un bienfait pareil ne peut s'attendre que d\in gouvernement 
fondé par le pays , libre et national enfin comme celui sous 
lequel nous avons le bonheur de vivre. Aussi a-t-on ob« 
serve que les défrichements en question ont été Tobjet 
constant de la sérieuse sollicitude de l'autorité provinciale 
dès qu'elle fut définitivement organisée. 



n 



259 

Dans son Bapportde 1838 surPétat de P administration 
de la Flandre-OccidentcUe, fait au conseil provincial, la 
députation permanente , au § défrichements, donne avec un 
intérêt tout particulier, de longs de'tails de toutes les 
démarches , de toutes les formalités au moyen desquelles 
on est parvenu à mettre en culture la bruyère connue sous 
le nom de Sysseelsche-veld de la contenance de H. 71-30-43. 
Ce paragraphe finit par exprimer le vœu de voir l'exemple 
de Sysseele suivi à l'égard d'autres vaines pâtures de l'es- 
pèce, telles que le Beverhouts-veld, le Maele-^eld et autres. 
î> De grandes étendues de terres vagues , ajoute-t-il, seraient 
î» livrées à la culture et augmenteraient le bien-être des 
» habitants des communes où elles sont situées. » 

Ce vœu ne resta pas stérile. En effet, dans le Rapport de 
1839, la députation permanente annonce avec empresse- 
ment qu*un pas nouveau vient d'être fait dans la mise en 
culture des vaines pâtures. C'est la bruyère, de Maele (het 
Maele-veld) de la contenance de 105 hectares, sur laquelle 
les habitants du hameau (ci-devant seigneurie) de Maele 
exerçaient depuis plusieurs siècles un droit stérile de 
parcours , qui venait d'être en partie affermé. 

Après des succès pareils , il ne faut pas désespérer de 
voir aussi la question résolue enfin en faveur de la bruyère 
qui fait Tobjet de cet écrit. Encouragé par le haut intérêt 
queportent à ces travaux les hommes éclairés qui président 
aux destinées de la Province, assuré de toute leur sympa- 
thie, je me suis mis à faire une étude sérieuse de la 
question, et c'est avec une entière confiance que je com- 
munique au public le fruit de mes recherches , trop heureux 
si elles amènent un résultat utile à mes concitoyens. 

Pour raisonner solidement sur ce qui regarde une 
propriété , il faut prendre pour base le titre en vertu du- 
quel on possède. C'est ce que nous allons faire. Voici donc 



260 
d'abord le titre ou Tacte de concession de la Bruyère, 
traduit du flamand aussi fidèlement que possible. 

Texte de l'acte de concession de la brayère. 

Nous Philippe de Clèves, de la Marck, seigneur de 
Ravestein, ^innendaele etc. 

Savoir faisons à tous ceux qui verront ou ouïront 
ces présentes lettres, que nous avons reçu l'humble et in- 
stante supplication de nos communs Laeten (1)^ ha- 
bitants de cette partie de notre seigneurie et vierschare 



(1) Ce mot Laeten ett dVigine tndesque, d*aprè8 Rapsaet. C'ett le 
mot Leid des Germains , que les Romains ont rendu par Lidua, Litus^ 
Leitue, Laitue j Lœtue, et c^est de cette latinisation de Leid que nous est 
▼enu le mot de Laeten, Ceux-ci étaient des colons qui demeuraient sur les 
terres d'autrui. Or dans toute TAUemagne ces hommes sont encore appelés 
Leiden^ Luyden; en Flandre: Luyden, Zoslei». En Flandre les justicia- 
bles d*une cour foncière^ c*est-à-dire, de basse justice, à raison de leur 
tenure à rente foncière, portent le nom de Laeten de tel ou tel seigneur, 
comme Prooetlaeten , Canoninxlaeten, 

Jules César n^avait jamais permis que les peuples germaniques Tins- 
sent 8*établir dans les Gaules. Auguste suiTit une politique opposée, 
ainsique ses successeurs^ et du temps de Julien Papostat, il y avait déjà 
un nombre incalculable de Crermains établis dans la Belgique, Innumera 
Germanorum multitudo, comme il écrit dans sa lettre aux Athéniens. 
Probus et Constance Chlore en ont peuplé toute la partie de la Flandre,' . 
depuis Courtray jusqu^à la mer, et toute la côte m9ritime jusqu*à Anvers 
et en Zélande. St-Eloy y convertit plusieurs Suèves, et d'autres barbares. 

Il existe de ces colonies de Leiti, Laeten^ encore plusieurs festîges 
en Flandre, en voici quelques-uns: . ' 

Laeten de Zweveghem^ demeure des Suèves. 

— — Zioevezeele^ salle ou tribunal des Suöves. 

— — Torhoît, forêt du dieu Thor. 

— — Odelem, siège du dieu Oâhn, 

— — Qüad-Vpree, Ypres des Quades. 

— — Catsand^ sables des Cattes. 

— — Winnendaele, vallée desWinnidi. 
.^ ... Scheidetoindik, Winnidi de l'Escaut. 
— . — Denderwindih,Wimnói de la Dendre. 



261 
de ff^innendaele qui smetend dam les paroisses de Rudder- 
voorde et de Zwevezeele^ par laquelle ils nous font con- 
naître qu'ils avaient obtenu de feu Adolphe duc de Clèves, 
comte de la Marck, seigneur de ff^innendaele ^ au nom de 
sa légitime épouse dvichesse ae Cleves et Dame héréditaire 
de la prédite maison et pays de Winnendaele et de ses 
appendances, certaines lettres de contrat entre lui et les 
prénommés sujets concernant l'occupation de la commune 
bruyère ou pâture ^ dans les paroisses de Ruddervoorde 
et de Zwevezeele (1), comme il conste par les lettres en 
due forme quHls en ont, scellées du sceau du prédit feu 
Adolphe duc de Clèves, en date de l'année 1424^ le 28* 
jour d'Avril; 

Nous suppliant très humblement qu'il plût à nous comme 
seigneur du pays et seigneurie de Winnendaele, de leur 
donner nos lettres de confirmation, approbation et consen-^ 
tement au même contrat, pour plus grande sécurité d'eux 
et de leurs descendants à perpétuité : 

Nous, eu égard à leur humble supplique et désirant 
maintenir le prédit contrat, le leur avons fait renouveler, 
à cause des défectuosités survenues à leurs anciennes lettres, 
de telle sorte que dans peu d'années il ne sera plus possible 
de les comprendre et de les lire, approuvons donc et con- 
firmons les susdites anciennes lettres comme eUes se troi^ 
vent ici transcrites de mot à mot, et commencent comme 
suit : 

Nous, Adolphe, duc de Clèves et de la Marcky seigneur 
de fF'tnnendaele , au nom de notre légitime épouse la 
dtichesse de Clèves^ Dame héréditaire de la maison et pays 



(1) G*est seulement depuis les *: opérations cadastrales que quelques 
hectares sont portés comme se trouvant sur la commune de LichterveUle* 



262 
de fFinnendaele et de ses appendances, savoir faisons à tous 
ceux qui verront les présentes lettres, que, d PhumbU 
supplication et à l'instante prière de nos communs Laeten 
assis et demeurant dans notre seigneurie de Winnendaek, 
dans les paroisses de Rudder^rde et de Zwevezeele, c^esP- 
Mire de toutes ces personnes qui payent annuellement la 
redevance à notre prédite Fierschaere de fFinnendatk 
(settinghe ende pointinghe gelden), Nous, de notre grâce 
spéciale, avons consenti , consentons et donnons par ces 
présentes lettres, à nos communs Laeten appartenant à 
la prédite Fierschaere de fFinnendaele et demeurant dans 
les paroisses de Ruddervoorde et de Zwevezeek, comme 
prédit est, que ces susdits Laeten , eux et leurs descendants, 
demeurant dans la seigneurie et les paroisses ci-dessus 
nommées, pourront avoir et quérir à perpétuité Peau et le 
^commun pâturage pour tous leurs bestiaux ayant Page, 
à l'exception des chevaux entiers, les taureaux, les porcs 
et les oies; en outre que les mêmes Leieien pourront faucher 
de l'herbe, cueillir de la myrte, couper du jonc, erUever 
de la tourbe, tout cela sans en être empêché ni par wmSf 
ni par notre receveur de fFinnendaele , ni par nos officiers 
dans le pays de fFinnendwle, qui veiUerônt à ce que les 
susdits Laeten ne s'arrogent plus que nous n'avons consenti 
et donné ci^dessus. Cest-^dire que nos susdits Laeten 
fuiront à perpétuité comme nous avons consenti cinkssus, 
dans les places dénommées ci-après, à savoir : (description 
des tenants et aboutissants.) 

Et ce moyennant une rente héréditaire de^dix^mit livres 
parisis monnaie de Flandre par an. 

Laquelle rente sera payée par nos Laeten assis sous la 
Fierschaere de fFinnendaele dans les paroisses de Rudder- 
voorde et de Zwevezeele et leurs descendants, habitants et 
payant redevance dans notre prédite Fierschaere de fFin- 



2€S 
nendaele, à nous et à nos smxesseurs à perpétuité, d'année 
en année, chaque année une fois, et chaque fois au jour 
du nouvel an. 

Moyennant ce, nos Laeten auront droit d'écarter et de 
tenir dehors les dites places et pâtures,, tous les autres, 
manants non domiciliés (1) dans notre Fierschaere de 
ff^innendaele. 

Et dans, le cas que quelques Laetén domiciliés mais 
non payant la redevance dans noire susdite Fierschaere, 
menassent leurs chevaux, leurs vaches ou quelqu' autre 
bétail dans les mêmes places et pâtures y que ce soient des 
bourgeois (Poorters) ou autres, àbrs nous consentons et 
députons notre sergeant et nos officiers de notre seigneurie 
dans Ruddervoorde et Zwevezeele, et ùmt autre officier 
à nous assermenté, leur donnant toute autorité, pouvoir 
et spécial commandement de porter aide et secours à nos 
susdits Laeten, et voulons qu'en cas de besoin, notre 
sergeant et tout autre officier à nous assermenté prennent 
leur recours à notre châtelain et à nos lois de ff^innendaele 
pour avoir telle décision qu'il appartiendra d'après les 
coutumes et usages de notre Fierschaere de fFinnendaek 
et la nature dé la cause ,^ afin que nou^ et nos Laeten , noua 
ayons chacun ce qui nous appartient. 

Et pour qu'il y ait garantie pour nou^s et nos successeurs: 
du r^mtvrement et payement annuel de la rente de dix-huit 
livrée parisis de Ut part de w>s dits Laeten, il est ordonné 
à notre rgceveur et notre loi de ff^innendaele, de commun 
accord avec nos dits Laeten , que la dite somme de dix-huit 
livres^ parisis sera enregistrée dans notre livre des recettes^ 



(1) Cei Laeten non habitante sont dési^^nés dans la charte par les mots , 
AfUttende Loeten y et ceux qui résident, par les mots: Opsittende Laeten^ 



264 
de TFinnendaele et quHl y aura des chefs4iOfnmes comme 
sera déclaré ci^pres, donnant aspgnatùm et hypothèque 
sur des biens leur appartenant et situés dans notre Fier-- 
schaere de Winnendaele, comme tl est clairement dédaxé 
et mentionné dans la charte scellée du sceau de notre éche- 
vin de Winnendaele, laquelle charte a retenu devers soi 
notre receveur de TFinnendaele. (Suivent ici les noms de 
ces chefs*homnies au nombre de neuf, qui ont chacun con- 
stitué une rente hypothéquée ou Iwofdmansdiap de qua- 
rante escalins parisis ou une livre parisis par an.) 

Et pour garantir de toute perte et dommage les dits neuf 
chefs^hommes engagés chacun pour 40 escalins parisis par 
an, il est convenu entre notre receveur de notre loi de WUir 
nendaele et nos communs Laeten appartenants à notre Fier- 
schaere et résidants duns les paroisses de Ruddervoorde et 
de Zwevezeele, d'un commun accord, que nous avons cor- 
roboré de notre consentement, que celui qui sera notre 
échevin dans la paroisse de Ruddervoorde et de Zwevezeele, 
nommera et choisira chaque année trois personnes, dont 
deux seront chefs-hommes sous notre Fierschaere de Win- 
nendaele en tant qu'elle s'étend dans les paroisses de Rud- 
dervoorde et de Zwevezeele, lesquels après avoir fait leur 
serment entre ses mains, feront la répartition de ces 18 livres 
parisis entre les communs Laeten de notre prédite seigneurie ' 
et paroisses, ayant profit d'eau et de pâturage avec leurs 
bestiaux dans les prédites places et pâtures. Lesquels répar^ 
titeurs auront égard dans la répartition au nombre de bêtes 
et au profit que chacun aura dans la dite bruyère. 

Il est aussi convenu que les répartiteurs^ fie répartiront 
outre les 18 livres parisis, que 18 escalins parisis^ chaque 
année, de sorte que chacun des trois répartiteurs aura pour 
sa besogne de répartition et de recette six escalins parisis. 
Cette répartition aura lieu une fois l'an, à la Saint-Jean d'été. 



265 

Et dans le cas que quelqu'un fit défaut de payer sa quote- 
part dans la répartition, alors les répartiteurs, un mois 
après que la répartition aura été proclamée et publiée là où 
il appartient, poursuivront le débiteur par voie de saisie, 
devant la loi de notre Fierschaere de TFinnendaelej et de 
cette manière, les répartiteurs recueilleront la dite somme 
de dix-huit livres paresis et la remettront entre les mains 
des neuf chef s-hommes , à chacun 40 escalins paresis, pour 
en faire payement à notre receveur de Winnendaele, à 
notre requête et au jour dit ci-<lessus. Les dits répartiteurs 
seront changés et renouvelés d'année en année, et ceci sera 
fait par notre prédit échevirî, qui exercera près de notre 
Fierschaere de Winnendaele pour le coin de Ruddervoorde, 

Et dans le cas que quelques Laeten se permettassent de 
prendre chez eux des bestiaux qui ne seraient pas les leurs 
et les envoyassent paître dans la dite pâture, notre receveur 
fera saisir et calanger ces bestiaux devant la Fierschaere 
de Winnendaele, 

Nous autorisons encore nos communs Laeten et leurs suc- 
cesseurs, demeurant som notre dite Fierschaere dans les 
paroisses de Ruddervoorde et de Zwevezeele, à ce qu'eux 
ou chacun d'eux puisse écarter et opérer la saisie de tous 
les bestiaux appartenant à des Laeten ou Poorters non 
domiciliés qui seraient trouvés dans les dits pâturages, 
si ce n'est dans le cas que notre receveur de Winnendaele, 
d'accord avec la majorité des neuf chefs-hommes, eut ac- 
cordé à quelques Laeten (1) non domiciliés de jouir du 
commun pâturage pour une année, moyennant certaine 
rétribution, laquelle rétribution cédera au profit des Laeten 



(1) Ces afzittende laeten, ainsi admis à la jouissance de H bruyère 
au moyen d^un accord, furent nommés les aocordknUe» 



266 
ayant domicile, et en diminution des dix^huit livres parisis 
par an. 

Et comme par la suite il pourrait survenir quelque ob- 
scurcissement et matière de contestation entre nos communs 
Laeten sur ce qui dit est, nous voulons nous en reserver 
la connaissance, pour décider comme de droit. 

Et parce que toutes ces choses se sont faites à l'instante 
prière et humble supplicatwu de nos communs Laeten, 
ainsi avons nous, assurés de leur commun accord, fait 
sceller ces lettres de notre sceau pendant. Ainsi fait Van 
Notre Seigneur 14M, le ^S"" jour d'Jvril. 

Et afin que le contrat et appointement comme d^essus 
soit tenu stable et valable pour nous et nos descendants, 
au temps à venir, ainsi avons nous, Philippe de Clèves, 
seigneur de Ravestein, TF'innendaele etc, , fait sceller de 
notre sceau et signé de notre main ces présentes lettres de 
renouvellement, par forme de confirmation et d'appro^ 
bation, le douzième jour de Septembre de Fan 1514. 

Signé Philips^ et scellé du sceau en cire rouge. 

Notions faîatoriqttes sur cette conoession. Son origine féodale. 

Les princes et les seigneurs, selon Rapsaet^ dont les 
terres étaient abandonnées ou désertes par les guerres 
privées et les émigrations des xii*" et xin'' siècles, invi- 
taient des colons, cette classe d*hommes libres qui 
n'étaient ni des nobles, ni des ingénus, ni des serfs, 
et qu'on trouve désignés dans nos chartes sous les noms 
d'hospites, à'hotes, de Lœti, Laeten, à venir s'établir sur 
leurs terres et les y engageaient par les offres les plus 
avantageuses. Mais il ne suffisait pas de leur donner des 
terres ou d'établir des fermes ; il fallait encore pourvoir 
ces colons et chaque ferme de pâturages pour lei^* bé- 



267 
tail, de bois ou de tourbe pour leur chauffage et de 
tous les articles indispensables pour la vie et l'exploi- 
tation. Mais qui ne sent pas Timpossibilité d'annexer à 
chaque ferme en particulier un pâturage ou un bois? Le 
seul bon sens indique donc que le seigneur n'avait d'autre 
parti à prendre que de choisir un fond propre au pâtu- 
rage ou un bois, et de l'attribuer à l'usage commun 
d'un certain nombre de fermes contigues. C'est bien là 
évidemment l'origine des communaux qu'on trouve répan- 
dus çà et là sur la surface de la Belgique. L'arrondisse- 
ment seul de Bruges en comprend pour H. 840-99-99 C. 

La dame héréditaire du pays de Winnendaele qui 
porta ces domaines dans la maison de Clèves par son 
mariage avec Adolphe duc de Clèves , et qui est la véri- 
table donatrice, était la fille d'un de nos souverains. 
C'était Marie, fille du duc de Bourgogne , Jean-sam-Peur, 
Lors de son mariage, qui se fit en 1406 , son mari Adol- 
phe, comme ses ancêtres, ne portait que le titre de 
comte; mais il fut bientôt élevé à la dignité de duc par 
l'empereur Sigismond. C'est de cette alliance avec la 
maison de Bourgogne, que date l'élévation de la maison 
de Clèves. Cette maison brilla d'un grand éclat à la cour de 
nos ducs de Bourgogne, et deux de ses princes, père 
et fils, occupent une place assez marquante dans l'histoire 
de nos troubles sous Maximilien. Cette maison s'éteignit 
en 1609 , par la mort du duc Jean-Guillaume qui ne laissa 
pas d'enfants. 

Le fief de Winnendaele passa alors de la maison de 
Clèves dans la maison électorale palatine de Bavière , qui le 
possédait encore au moment de la réunion de la Belgique 
à la France. 

Par suite du traité de Lunéville, du 9 Février 1801, 
qui stipula des indemnités en faveur des princes aile- 



268 
mands dépossédés , d'autres possessions furent accordées à 
la Bavière , par le reeez de la députatioh de l'empire d'Alle- 
magne, du 25 Février 1803, en compensation du mar- 
quisat de Berg-op-Zoom , des seigneuries de Ravestein, 
Megen , Winnendaele etc. qu'elle cédait à la France. Le 
domaine de Winnendaele devint donc définitivement do- 
maine de l'Etat. C'est aussi au domaine de l'Etat que se 
payait la rente annuelle de 18 livres parisis, stipulée dans 
l'acte de concession, jusqu'au jour de son remboursement, 
7 Mai 1842. 

Après cette courte digression historique, passons aux 
deux principales déductions qu'on peut tirer du texte 
même de la concession. Ces déductions sont : 

Ire Déduction tirée de Tacte de conoenion. 

Le titre écrit semble limiter les droits des habitants 
à de simples droits d'usage; aujourd'hui cependant ils 
ne sont plus simples usagers, ils sont propriétaires. La 
législation républicaine qui a fait main basse sur toute 
concession , faite a titre de féodalité ou à perpétuité, 
ainsi que les faits de. possession qui se sont accomplis 
depuis, ont modifié le titre primitif en ce sens, qu'au 
droit de jouissance , ils ont réuni le droit de propriété; 
en un mot, il y a eu interversion de titre. 

Les Art. 1 et 2 de la loi du 18—29 Décembre 1790, 
publiée en Belgique, par arrêté du directoire exécutif 
du 7 Pluviôse an V , attribuent à ces concessions perpé- 
tuelles l'effet de transmettre la propriété (Sirby, Juris- 
prudence de la cour de cassation 9 tome xiii, P partie, 
page 382), en déclarant rachetables les rentes perpé- 
tuelles dues à raison de ces concessions. 

Aussi l'administration de l'enregistrement et des dp- 



i 



269 
maines ne fit-elle aucune difficulté de recevoir le rem- 
boursement de la rente héréditaire et perpétuelle affectée 
à la bruyère par le titre de concession. 

Voici la teneur de la demande de pouvoir rembourser, 
adressée à monsieur le directeur de l'enregistrement et 
des domaines à Bruges. 

« Les soussignés Pierre Van Steelant, Pierre Van Acker, 
»» François Callebert, Pierre Sabbe, Jean Verhoye, Fran- 
« çois Verhoye, domiciliés à Ruddervoorde , Augustin 
« De Busschere, Emmanuel Sap, Jean Van Haelemeersch , 
» domiciliés à Zwevezeele , chefs-hommes administrateurs 
î) de la bruyère nommée Fry Geweyd, et en cette qualité 
» débiteurs envers Tadministration des domaines d'une 
i> rente foficière perpétuelle de Fr. 16-32 ( 18 livres 
î» parisis), provenant de la ci-devant seigneurie de Win- 
» nendaele, échéant annuellement le premier Janvier, 
» hypothéquée sur la propriété nommée bruyère ou P^ry 
n ffewejfd. 

n Demandent en conformité de l'arrêté royal du 8 
«Août 1815, à pouvoir rembourser la dite rente à 
» raison de vingt fois son montant constitué. Us s'obligent 
)> en outre à parfaire les intérêts , jusqu'au jour du rem- 
» boursement. 

)» Fait à Ruddervoorde, le 20 AvrU 1842. » 

Et le 7 Mai suivant le remboursement se fit. 

Voici la teneur de la quittance : 

)» Reçu de Pierre Van Steelant, François Verhoye, Pierre 
Van Acker, Pierre Sabbe, François Callebert, Jean Ver- 
hoye, demeurant à Ruddervoorde, Jean Van Haelemersch, 
Emmanuel Sap et Augustin De Busschere, demeurant 
à Zwevezeele, chefs-hommes administrateurs de la bruyère 



270 
nommée Vry geweyd, et en cette quaUté débiteurs envers 
radministration de Fenregistrement et des domaines de 
la rente ci-après : 

4» La somme de trois cent vingt-six francs qua- 
rante centimes en remboursement du capital, 
au denier vingt, d'une rente foncière et perpé- 
tuelle de seize francs, trente-deux centimes, 
due à la Susdite administration et provenant 
de la ci-devant seigneurie de Winnendaele , 
• échéant annuellement le 22 Septembre (cette 
date est erronée), hypothéquée sur la sus- 
dite propriété 526-40 

2* Dix francs vingt centimes pour intérêts échus 
depuis le 22 Septembre dernier jusqu'au- 
jourd'hui ^^"^^ 

336-60 
» Le dit remboursement est autorisé par lettre du direc- 
teur de renregistrement et des domaines, en date du 4 
Mai 4842. N« 451. 

» Thourout, le 7 Mai 4800 quarante-deux. 

» Le receveur de l'enregistrement et des domaines , 
» Signé: De Ro. » 

Quant aux faits de possession qui ise sont accomplis 
depuis ^interversion de titre opérée par les lois révolu- 
tionnaires, ils sont tels qu'ils suffisent pour former un 
titre à eux seuls aux yeux de la loi. Depuis la suppression 
de la féodalité, la jouissance des habitants a absoAé la 
totalité des produits de la bruyère , ils ont fait des plan- 
tations, ils ont passe des baux pour la concession de 
la chasse, de la pèche, ils ont soutenu des procès, 



271 
en un mot , ils ont recueilli tous les avantages , en 
même temps qu'ils ont porté toutes les charges, comme 
contributions, entretien des chemins et rigoles. Or, la pos- 
session ammo cfomms à titre de propriétaire, ne consiste 
à l'égard des biens communaux que dans la jouissance 
commune et illimitée ; d'où il suit que lorsque ces actes 
de jouissance sont exercés d'une manière illimitée , ceux-ci 
caractérisent une véritable possession civile. Il n'en faut 
pas davantage pour pouvoir prescrire. « Pour pouvoir 
prescrire, dit le code, Art. 2229, il faut une possession 
continue et non interrompue, paisible, publique, non 
équivoque et à titre de propriétaire. » 

2a Bédaction tirée de l'acte de eonoesuoo. 

La bruyère est un bien communal, appartenant en 
toute propriété à une section de la commune de Rud- 
dervoorde, et à une section de la commune de Zweve- 
zeele; c'est-à-dire, aux habitants de cette partie de la 
seigneurie de Winnendaele qui s'étendait sur ces deux 
communes. 

Qu'est-ce qu^un bien communal? L'Art, l de la loi 
du 40 Juin 1793, répond: «< Les biens communaux sont 
ceux sur la propriété ou le produit desquels, tous les 
habitants d'une ou plusieurs communes, ou d'une section 
de commune, ont un droit commun. » Ce droit commun 
ne peut donc appartenir qu'à ceux qui ont ta qualité 
d'h2d>itant, et appartient à eux seuls. 

Cette quafité de bien communal ne peut être contestée 
à notre InTiyère. Elle fut reconnue par un arrêt solennel 
de la co»r de cassati<m, dont voici le narré et le texte, 
tel qu'il se trouve dans Dalloz, Jurisprudence du xix*" 
sièeiê, Vec** communes, I"* secti(Hi , !'• espèce. 



272 

'S 

Arrêt de la cour de eaisation dans le prooèf De Croefer. 

» Les habitants d'une commune ne sont pas recevables 
à réclamer ut singuli un droit qui leur appartient ut 
univers! ) s'ils forment une commune ou même une section 
de commune, ils ne peuvent procéder en justice que par 
le ministère de leurs représentants légaux, autorisés 
valablement par V autorité administrative. (L. 10 Juin 
1793^ sect. I, art. I et 2j 1. 29 vend, an 5. ) . 

» La nullité des jugements rendus même en faveur de 
ces habitants, nullité prise du défaut de qualité des habi- 
tants, soit de la commune, soit de la section de commune, 
peut être proposée, pour la première fois, en cassation» 
et d'office par le ministère public. 

(De Groeier contre la commane de Raddenroorde , etc.) 

)» Le 2S vend, an 9 , Louis Maertens et Marc Saelens , 
agissant tant pour eux-mêmes qu'au aom et comme fondés 
de pouvoir des autres habitants et commun peuple du ci- 
devant pays de Winnendaele, font assigner le sieur De 
Croeser devant le juge de paix, pour voir dire que mal 
à propos il les a troublés dans leur possession annale de 
faire'paitre leurs bestiaux dans la bruyère ffet Vrygeweyd, 
d'y prendre de l'eau, d'y couper de l'herbe, d'y extraire 
de la tourbe , d'y rouir du lin , et qu'ils seront maintenus 
dans cette possession avec dommages-intérêts et dépens. 
— Le 8 frim. jugement qui adjuge ces conclusions. — 
Le sieur De Croeser n'avait pas opposé le défaut de qua- 
lité des demandeurs devant le premier juge ; il Toppose sur 
l'appel. — Les intimés répondent que le droit dans lequel 
ils demandent à être maintenus est, à la vérité, commun 
à tous les habitants; mais qu'il est aussi et par cela même 



275 
commun à chacun d'eux, et qu'ils plaident non pas ui 
ufriversi, mais uf nnguli^ Cette réponse est accueillie par 
le trib, civ. de Bruges, qui, le 7 Nivése an X, confirme 
le jugement du juge de paix. 
n Pounroi en cassation de la part du sieur De Groeser. 

» LA COUR, — sur les concl. de M. Lecoutour, subst. ; 
— Vu les art. 1 et 2 , sect, !'• de la loi du 10 Juin 1793 , 
ainsi conçus : 

>» Article premier. Les biens communaux sont ceux sur 
» la propriété ou le produit desquels tous les habitants 
» d'une ou plusieurs communes ou d'une section de com- 
» munes, ont un droit commun. 

» Article deux. Une commune est une société de citoyens 
» unis par des relations locales, soit qu'elle forme une 
)» municipalité particulière , soit qu'elle fasse partie d'une 
» autre municipalité. )> 

» Vu pareillement la loi du 'vingt-neuf vendémimre , an 
cinq, portant: ^ 

i> Article premier. Le droit de suivre les actions qui 
)» intéressent uniquement les communes, est confié aux 
» agents ou à leur défaut à leurs adjoints. 

« Article deux. Dans les communes au-dessus de cinq 
)> mille âmes , le droit de suivre les actions qui les hitéres- 
» sent est attribué à l'officier municipal , qui sera choisi à 
j> cet effet par l'administration municipale. 

3> Article trois. Lés agents ou leurs adjoints, les olBciers 
» municipaux, ne pourront .suivre aucune action devant les 
» autorités constituées, sans y être préalablement dMioihés 
w par l'administration centrale du département , après avoir 
» pris ravis.de l'administration municipale. >* 
AwnALEs. — . Tome IF, 20 



274 

» AtteiHiu qu'en Artity il résntte de fsHrt. S de la bi 
du 10 Juin 1793, que les hâbîUiats du c^ffiton appelé le 
pays de Winnendœle, peuvent former une coromifl», 
encore bien que ce pays soit situé dans le ressort de devx 
munîeipaUtés distinctes et séparées; <^ Attendu ifi*en fait 
tant par sentence du conseil de Gand, du 17 Juillet 1706, 
et la transaction du 14 Juillet 1711, produite par les 
dâendeurs eux-mêmes , dans lesquelles les citoyens de ce 
pays sont qualifiés de manans commun* ^ de communs keh 
biiants du coin de Winnendaele , que par les ^autres pièces 
du procès dans lesquelles Louis Maertens et Marc Saelens 
se disent agir au nom du commun peuple, U est établi 
non-seulement que la réunion de ces habitants forme effec- 
tivement une commune, mais, encore que c'est à titre de 
droit communal et au nom de la communauté entière, 
qu'il a été formé action en complainte et réintégrande 
contre le sieur De Groeser ; — Attendu enfin que cette 
action qui, d*après les dispositions de la loi du 29 vend, 
an 5 , ne pouvait être intentée et poursuivie que par un 
agent public, et avec l'autorisation préalable de l'autorité 
administrative supérieyre, l'a été, sans aucune autorisation^ 
par deux des habitants, (ne paraissant revêtus dlaucun 
caractère public), comme fondés de pouvoir des autres 
habitants et commun peuple du pays ds Winnendaele, ce 
qui est une contravention manifeste à cette loi du 29 
vend, an S; — Casse. » 

» Du 29 Frim. an XU. — G. cass. \ sect. civ.— M. Lasau* 
dade, pr. d'âge. — M. Rupérou, rapp. — MM. Guichard 
et Chabroud , av. >» 

Ge procès , qui dura sept ans et coûta près de dix mille 
francs à la seule partie demanderesse, finit par une 
transaction approuvée par décret impérial dii 10 Février 
1811. 



275 
VôÎBÎ le texte èe cette pièee: 

» Tl^ANSAGTION eoRclm sur ppocèg entre MM^eur 
Vincenlr^epb D^ Groeseï*, pestier denieuraat à Bruges, 
d\i»e part> 

» E]t Messieurs Joseph Veriioye, ei^ sa qo^jitê de maiïe de 
iacommuBe de Ruddenreorde, e4 Pierre-Ji^epb L^Gterocf, 
maire de la commune de Zwe^^eele , représe»t»it respeo- 
(Ivement la eommuiiaiité des habitafis qui deiçeupeat sur 
tsi^ portie» des (Ktes eoKimiaes, ou sous l^^aooïen çégim^ 
SM^tefidbit taJuri£otioB de ta ei-de?aut seigneurie àe Wm- 
œftdaeie, et tes Ayamt droit qui se troiiTe&t dc»>s la dîte 
Rendue. 

» Par contrat de venl^ sou» seings privé, ecmclu à Rni^es 
le premier Vendémimre an neuf, ou v«igt4rois Septembre 
mil iHiit cent , enregistre audît lieu le seize Germinat an 
X , qui a reett cent soixante frane» pour denièle droit et 
subvention, Monsieur Louis-François I>e Garnm avait 
cédé à Monsieur Vincent De Croeser une masse de cent 
quarante-sept mesures, une ligne, ancienne mesure, for- 
mant soixante cinq hectares, dix-sept ares, cfnquante cinq 
centiares nouvelle mesure , consistant en bruyère et Aan^s 
sis dan5 tes e^nmunes de Ruddervoorde et Zwevesedie* 

H Muni de ce titre. Monsieur De Croeser^avaît commencé 
à bâtir une habitation sur la bruyère, à en cultiver une 
partie, en dessëcttant phisieurs étangs ou miers. 

» Le» habîtans de Zwevezeefe et de Ruddervoorde ici 
reprësentéis par leurs maire» respectifs , qui avaient joui 
pltis de trcis siècles, de Pusage de ces bruyères et 
^ngs, notamment en y envoyant paître leurs bestiaux, 
coupant des tourbes et' des jonc», rouissant leur Hn et 
en tirant d^tres profit», s'en soBt vus privé tout-à-coup 
par le fait de Mcmsieup De Groeser. 



276 

» De là est née Taction possessoire que les dits habitants 
ont intentée contre Monsieur de Croeser devant le juge- 
de-paix du canton de Pitthem^ tendante à être maintenus 
dans leur libre jouissance et paisible possession; et en 
effet le juge de paix, par son jugement du cinq Frimaire 
an neuf, enregistré à Thielt le treize du dit mois par Le 
Fevre qui a reçu un franc un décime , Jes dits habitants 
furent maintenus dans leur possession. 

» Sur l'appel de Monsieur De Croeser , le tribunal civil du 
premier arrondissement de la Lys séant à Bruges, par son 
arrêt du sept Nivôse an X, enregistré à Bruges le vingt- 
trois Pluviôse suivant, par Filon, qui à reçu les droits, 
faisant droit par nouveau jugement, maintint et garda 
également les intimés dans leurs possession. 

» Monsieur De Croeser se pourvut en cassation , et la 
cour de cassation, par arrêt du vingt-neuf Frimaire an 
XII ^ cassa le jugement du tribunal civil de Bruges pour 
le motif que l'action aurait dû être poursuivie par un 
agent public, au lieu de l'être par les habitants eux-mêmes 
nominativement, et non sans l'autorisation préalable de 
l'autorité administrative. 

» Cet arrêt, enregistré à Paris le dix-neuf Pluviôse an 
XII , au droit de vingt-cinq francs vingt-cinq centimes , 
renvoya les parties devant le tribunal civil de Furnes. 
. « Le tribunal de Furnes, par son jugement du vingt- 
sept Juin mil huit cent sept, enregistré le sept Août 
suivant, au droit de dix-neuf francs quatre-vingt centimes, 
annulla aussi le jugement du juge-de-paix de Pitthem 
ci-dessus mentionné, déclara les habitants sans qualité pour 
agir en leur nom en maintenue de leur possession et les 
condamna à des dommages-intérêts et aux d^ns. 

» Les contendants, après environ sept années de procé- 
dure, se virent reculés au point d'où ils étaient partis, 



277 
et désirant mettre une" fin à leurs différends pour éviter 
d'autres frais , et sous Pagréation de l'autorité supérieure , 
ont conclu la transaction suivante, savoir: 

» Art. J. Monsieur De Croeser aura et retiendra en 
toute propriété, pour lui, ses hoirs et successeurs, à perpé- 
tuité, la quantité de vingt-huit mesures de terre, formant 
douze hectares trente-huit ares , soixante-trois centiares , 
à prendre dans l'étang , nommé le Werf-Fyver, bornée 
à l'ouest par les prairies dites Schraege Meerseken, au 
nord par la propriété de Monsieur Van Lichtervelde et 
par le pâturage de la communauté des habitants qui sont 
parties en cette , à l'est et au sud par le même pâturage ; 
la communauté susdite renonce par conséquent à tout 
droit sur la dite propriété cédée. 

» Art. 2. Pour arriver à sa dite propriété, Monsieur 
De Croeser aura droit de passer avec chevaux et chariots 
et autrement, par l'allée ou dreve qui 'à son débouché 
dans le chemin public de Roulers, vis-à-vis le cabaret 
sous l'enseigne du Petit Fan. 

» Art. 3. Il sera tenu d'établir à ses frais et sur sa 
propriété ci-dessus déterminée, des clôtures ou fossés d'une 
solidité et d'une étendue suffisante pour prévenir l'incur- 
sion des bestiaux que la communauté des hs^itants 
pourra laisser pâturer à Pentour de la dite propriété; 
de sorte que s'il arrivait que quelqu'animaJ franchissait 
les dites clôtures ou fossés et causait des dommages à 
Monsieur De Croeser pu ses succeseurs , la communauté 
des habitants ni aucun d'eux ne pourra eu être responsable, 
ni être inquiétée par qui que ce soit de ce chef. 

» Art. 4. Il paiera les contributions et autres charges 
afférentes à la dite propriété , à commencer dès le premier 
Janvier mil huit cent neuf. 

» Art. b. Le^ obstacles mi§ à la perception des deniers 



278 
provenus de h vente des fruits peRdant par racines sur 
le terrein eontentieux sont lèves , et Monsieur De Croesel* 
pourra les exiger de Monsieur Custis, acheteur ou s'ea 
arranger avec lui comme il le trouvera convenir. 

» Art. 6. Monsieur ]>e Croeser se contentant de k 
propriété ci-dessus individuée â Tarticle 1, cède et aban- 
donne à la communauté des habitants susnommés tous les 
antres droits qu'il a acquit par le contrat de vente du 
premier Vendémiaire an IX, ci-dessus mentionné, se 
devestissant du surplus de la propriété qui fait Tobjet du 
dit contrat pour en investir la dite communauté qui en 
jouira en toute propriété avec promesse de garantie en cas 
d'éviction, à quel effet il a remis à Monsieur Le Maire 
de Ruddervoorde le dit contrat d'achat et autels titres y 
relatifs. 

» Art. 7. Il est convenu que Monsieur De Croei?er ni 
ses successeurs ne pourront jamais bâtir ou laisser bâtir 
sur la propriété cédée par l'article premier, si ce n*est 
une petite maisonnette pour le logement d'un surveillant. 

» Art. S. Dans aucun cas, ni le propriétaire du terrein 
cédé à Tarticle i ci^ dessus, ni ses successeurs ou aj^ant 
cause, ni leur surveillant, ni leurs locataires n'àtt^Mt 
droit à participer aux avantages de la communauté des 
habitants de Zwevezeele et de Huddervoerde, de la- 
quelle communauté ils sont exclus ^ perpétuité. 

» Art. 9. Au moyen de la présente transaction, Meutes 
les contestations existantes entre parties viennent à eei&ser, 
tons procès sont éteints et anéantie a jamais » et les frais 
resteront respectivement compemés. 

» Art. 10. La i^éseUfte a été faite en quadnipie, à 
Hciddervoorde ce onze Novemt)re ml bmt eent but, « 

{Suiveirties s^fnaturesv) 



879 
Puisque wms venms d'établir que U bruyère appar- 
tient non à toute une commune , mais à deux sections de 
commune, il importe de bien déterminer la position cd- 
Minütrative d'une section de commune. Posons donc 
quelques principes. 

Une section de commune peut^ !<> posséder. 

1^ Une sedion de commune peut avoir des biens com- 
munaux proprement dits , qui lui soient propres , qui ne 
SOieni pas la propriété de la commune entière. La défi- 
nition d'un bien communal , donnée plus haut par la loi 
du 40 Juin 1793, le prouve sufiisamment. Cette loi qui 
règle le parl^ des biens communaux , part de ce prin- 
cipe , lorsqu'elle dit à Fart. 2 : les habitants $euk de la 
section qni jouissait du bien communal, auront droit au 
part^. 

s» Administrer. 

2* L*autorîtë communale n'est investie par la loi que 
de l'administration des biens qui appartiennent à la com- 
mune entière. Les communaux appartenant à une section 
ée commune doivent avoir une administration séparée. 

« Les communaux , dit Rapsaet, Analyse de Porigine et 
î» des progrès des Belges. Edit. 1839 , tome 4, page 822 , ne 
» sont pas des biens de la commune, ce ne sont que des 
» biens de eantm ou de section d^une commune ou village. 
À Aussi les voit-on (xmimunément régis par^un maître ou 
» syndic parti^lier au par les habitants de la section , avec 
» un conseil pris dans le sein du canton , qui en règlent 

* 6t en repartissent les impositions , qu'un collecteur par- 
» tlculier perçoit et qui n'en est comptable qu'à l'assemblée 
A des membfes de la section, sans que la municipalité 
» du village ait droit de s'immiscer dans ^ette adminis- 

* tratk)n. » 



280 

Effectivement c'est ainsi que la chose se passe relative- 
ment à notre bruyère. L'acte de donation a institué le- 
corps des chefs-hommes (hoofd-mannen), au nombre de 
neuf. C'est-là le conseil. Le rôle de cotisation est arrêté 
par ce conseil. Actuellement un demi franc par tête de 
bétail et un demi franc par ménage de ceux qui n'ont pas 
de bétail, mais n'en jouissent pas moins delà bruyère, 
en y coupant de la tourbe a discrétion , telle est la coti- 
sation qui suffit à couvrir les frais de cette administration , 
dont la dépense principale consiste dans le payement de 
la contribution foncière. Le recouvrement du rôle de 
cotisation s'adjuge au rabais à celui des chefs-hommes 
qui se contente du moindre salaire. Cette année la mise à 
prix était de 40 francs , et le rôle fut définitivement adjugé 
au chef-homme Jean Christiaens pour 28 francs de salaire. 
C'est ce qui s'appele: de rolle pachten. Ceci se fait chaque 
année dans l'assemblée générale des ayant-droit, à la 
Saint-Jean d'été , époque fixée par l'acte pour la reddition 
du compte. 

Ce corps administratif se trouve vis-à-vis de l'autorité 
communale, à peu de choses près, dans une position 
pareille à celle des bureaux de bienfaisance et des conseils 
de fabrique. 

En effet, le décret du 9 Brumaire, an XHI, dit à 
l'art. 4 : Les communautés d'habitants pourront délibérer 
par V organe des conseils communaux, un nouveau mode 
de jouissance. Les sections de commune , ou leurs repré- 
sentants, les chefs-hommes, peuvent donc délibérer, 
mais leur délibération doit passer par F organe du conseil 
communal. Et ce qui est décisif sur ce point , c'est qu'un 
arrêté du 24- Germinal, an XI, a voulu que, dans le 
cas qu'un procès s'entame entre deux sections, dune 
même commune, l'action soit suivie par un syndic ou 



281 

agent à élire, et stipule tout particulièrement que ce 
t^hoix ne peut tomber ni sur le maire , ni sur l'adjoint de 
la commune. Dans ce cas, la section de commune ne 
peut plaider sans le ministère de ïaLgeni préposé à l'ad- 
ministration de ses biens (Dalloz, Jurisprudence du 
xix" siècle^ Voc" Communes, 1" section, 3* espèce). 
Donc il faut que la section ait une administration à elle , 
si elle a des biens, 

So Elle peut aliéner. 

Une commune, une section de commune peuvent 
aliéner. Ce principe est incontestable; mais aucune aliénation 
ne peut plus avoir lieu sans le consentement de la section 
intéressée, sans le consentement du conseil delà commune 
dont elle fait partie , sans l'avis de la députation provinciale , 
et sans l'autorisation du roi (Art. 76 de la loi commu- 
nale). 

Ayant, par tout ce qui précède, dessiné nettement 
la position des deux sections des communes de Rudder- 
voorde 'et de Zwevezeele ; ayant prouvé qu'elles possèdent , 
qu'elles adhinistrent et qu'elles peuvent aliéner, il 
importe de passer à l'examen de plusieurs autres quesr. 
tions , non moins importantes que celles que nous avons 
déjà traitées. Mais nous devons d'abord donner, comme 
base à ces nouvelles questions , une idée de l'état actuel 
de la bruyère, afin qu'on puisse juger ensuite s'il est 
à désirer que cet état actuel soit modifié. 

Etat acfnel de la bruyère. Son iosalubritéi 

Nous ne pouvons mieux faire que de laisser parler la 
commission médicale de la province, qui a été chargée 
d'une enquête sur les lieux, relativement a une fièvre 



283 
endémique qui y règne , et qui est connue daas le pays 
sous le nom de Veldstier. Voici son 

RATPOXT ADfttSSi A M. LE GOUTiaiftUR SB LA PLAITDRB- OCCIDENT ALB, 
«im t*ÉTAY SAtlITAIBB QE LA POPÜLAHON d'uNS BEtTfcftB, SITOÉE 
nVTEB U» GinntflïS de EWETBEEELB^ de LlCHtEEtELDE B¥ DE 
E0»DBftVOOB9E, »AE LA COHMISSYOV KtOtCALE EB LA PROTtlfGB (1)* 

GraTÎora qu« excœli, terrœque insalabritate 
oriantar mala per nostrem diligenti&m leviora 
fieri possunt. Yarro, de Re ruatica, Lib. XII* 

L'expérience a depuis longtemps démontré la pernicieuse 
iniuence qu'exerce sur l'état sanitaire de ses habitants une 
terre incttlte et couirerte d'eaux stagnantes,* depuis longtemps 
die a prouvé aussi qu'en rendant cette terre à la culture, 
non seulement on ouvre une source d'abondance et Ton con- 
vertit la misère en ricbesse, mais qu'on détruit à jamais 
cette cause d'insalubrité. 

Sans sortir de notre pays , les Grandes Moëres près de 
Fumes , rendues à la culture par les frères Herwyn , H y a 
près de 30 ans ^ en sont une preuve , que chaque jour vient 
re!ndre plus évidente^ D'apràs M' De Keuwer, médecin à 
f>irnes(2) et d'après ia notoriété publique, ce pays autrefms 
un foya* éternel de m^adîes , depuis le convertissement de 
ee& marais en terre cultivée, ne le cède plus en rien sous 
te rapport de la «ahibiité , à aucune autre contrée de k Bel- 
gÎKpie dt a cassé complètement 4e mériter la mauvaise 
i^éputatioe ^i lui était échue. 

On ne peut donc afssez applaudir i k communication fi»te 
par M' le D' Pattyn, de Zwevezeele, à la société Médico- 



(1) CornioUsairefli MM. De Mbtee et De Labatb, Rapporteur. 
<d) Anntde$ de h SocHté Méâicù-ChirurgicaU de Bruges, Tome 1, 
l^iil^ioa;. 



2«3 
Chirurgical de Bruges , sur Tétat sanitaire des habitants 
d'une bruyère enclavée entre sa commune et ^Ue de Rud- 
dervoorde , eotnmunteation sur laquelle M' le Gouverneur de 
k Flandre-Oecideûtale demande des éclaircissemesils à la 
Commission médicale de la Province. 

Les membres de la Commission , chargés de vérifier les 
renseignements fournis par M' le D' Pattyn, doivent d'abord 
déclarer qu'il leur a été impossible de recueillir les données 
précises que M'leiïouve)*neur leur demande sur le nombre 
d'individus atteints annuellement par la fièvre intermittente 
endémique en ces lieux, et d'ét^lir le rapport de.oe nom- 
bre avec celui de la population. Un grand nombre de ces 
malades ne réclame&t pas des secours médicaux; ils laissent 
trainer leur mal, ou ils y <^pposent des remèdes vulgaires 
et leur maladie reste ignorée. D'autre part, il n*est pas fa- 
cile de se mettre en relation avec là population qui est très* 
appréheni^ve de lûsser scruter son intérieur par des étran- 
gers, qu'ils soupçonnent de i»uite de nourrir l'intenlion de 
vouloir attenter à l^rs privUèffes. Uh autre obstacle pour 
arriver au rapport demandé, est le peu d'acoofd qui règne 
entre les médecins de la localité i$ur l'existence (m le carac- 
tère de la maladie endémique. M' De Pk, chirurgie a 
Ruddervo(H*de , a déckré n'aVoir renHeoiitré que fort rare^- 
ment la fièvre intermittente , à tel point cpi'îl a à peine 
eu l'occasion d'admini^er le 'SUUate de ^oifiev Et eepèU'- 
dant la plus forie portion de Ja population de k Bruyère 
se trouvant dans la eomsiune de R^uddervoorâe , est soumise 
à ses srâis et fie j^eat éU*e àjppréeiée par M' le D' Pattyn^ 

'Néanmoins s'il a été imfos^e de déterminer k nombre 
annuel de malades atte^ts par k fièvre endémique de k 
Bruyère, le& meiâbres de la Comnssâon ont pu Vassorer 
que cette fièvi*e y régule, qu¥leatiemtigâiér«)ement, 4iprès 
quelques senaii^s de sq^ur, ks personnes qai, vMues 



384 
d un autre endroit de la commune ou de communes envi- 
ronnantes , se fixent sur les terres riveraines de la Bruyère , 
nous disons sur les terres riveraines , car sur la Bruyère 
elle-mémB aucune habitation ne peut être construite, la 
mainde Chomme ne pouvant toucher à cette terre que Fon 
dirait maudite. Dans toutes les maisonnettes que Tun de 
nous a parcourues avec M' le docteur Pattyn, l'existence 
de cette fièvre a été avouée par les habitants , qui la dési- 
gnent sous le nom de Feldetier. Chez quelques-uns cette 
maladie existait encore actuellement, tels que l'épouse 
Louis Van Den Berghe , Tépouse Emmanuel Walgraeve 
chez qui nous avons reconnu une pneumonie , compliquée 
de la fièvre endémique: Ferdinand Rouvier était convales- 
cent d'une fièvre intermittente qui avait duré plusieurs mois; 
des enfants d'Emmanuel Van Doorne , l'un était mort il 
y a huit jours, l'autre était en danger. Toutes ces habita- 
tions étaient à quelques pas de distance l'une de l'autre. 
Indépendamment de cette fièvre à forme intermittente , il 
existe en outre, et ici les praticiens susdits sont parfaitement 
d'accord, il existe, disons-nous, un état particulier de 
l'économie animale, dû également à l'influence de la Bruyère, 
et qui se manifeste dans toute l'habitude extérieure , mais 
particulièrement par des gonflements glandulaires, surtout 
du mésentère , des déviations du système osseux etc. Les 
enfants portent cette empreinte encore plus que les adultes. 
Nous en avons vus dont le système osseux était si vicieuse- 
ment développé , que les organes contenus dans le thorax 
pouvaient à peine remplir leurs fonctions: ainsi la circulation 
et la respiration oflraient une telle gène, qu'au moindre 
mouvement la suffocation paraissait imminente. 

Maintenant que nous avons constaté le mal, il ne sera 
pas difficile de répondre à M' le Gouverneur, quelles' 
en jsont les causes ainsi que les moyens d'y porter remède. 



S8& 

Les causes sont Pétat ineulte de la Bruyère, qui se 
couvre conséquemment d*eaux stagnantes. Trente mares 
environ d'eau sans issue sont disséminées sur une surface 
de 900 mesures et sont autant de foyers d'où s'exhalent 
tes émanations morbiflques. Les mêmes causes ont été 
constatées dans tous les temps et dans tous les lieux. Qu'on 
lise \ Histoire des marais et des maladies causées par les 
émanations des eaux stagnantes, par le docteur Monfal- 
con, et Ton sera frappé de 'l'uniformité des résultats 
emmenés par les mêmes circonstances (sauf les modifica- 
tions apportées par les climats), en Europe, en Amérique 
et partout où l'esprit observateur a porté ses investigations 
sur le même objet. 

La nature de la cause emporte l'indication du remède. 
Partout en effet, où l'on a rendu ces terres à la culture, 
et où par des procédés que l'art indique , on a donné issue 
aux eaux stagnantes , ou même lorsqu'étant dans l'impossi- 
bilité de les évacuer, on leur a donné la profondeur néces- 
saire, partout aussi la maladie a disparu. 

Si cependant par des motifs de droit, qu'il serait à 
désirer que la législature fit disparaître, Ton fut dans 
l'impossibilité de porter le remède si loin, il resterait 
toujours au pouvoir de l'administration de prendre les 
deux mesures suivantes , qui, remédieraient au moins en 
partie au mal, et qui adoptées pour cause de salubrité 
publique , pourraient être exécutées en dépit de tous les 
obstacles : 

l"* Fournir un écoulement aux eaux stagnantes; 

^'^ Interdire aux communes de laisser bâtir de nouvelles 
habitations sur les terres riveraines, ayant droit de pâ- 
turage. 

Fait à Bruges, le 13 Octobre 1841. 

De Làuaye. 



ut 

H M'y a riei à ajouter a ce rapport. L'insatobrité est 
eonstatée» La ca«se du mal et le remède sont ihiSqués. 
Les causés sont: l'étai ifècuite es la bruyère, qui se 
couvre consiyuemmevU d*eaux stagnantes. Trenie mares 
fToau sans issue sont disséminées sun une surface êe 99# 
mesures^ et sont autant de foyers d'oiê s^eœludent ks 
émanations morb^ues. La nature dé la cause' emporte 
Pindication du remède: rendre ces terres à ta culture, 
donner un écoulement aux eaux stagnantes. 

Voilà quant au sol. Quant aux habitations, 8 feut 
remarquer, ainsi que le dit le rapport , que sûr la bruyère 
elle^m^me aucune habitation ne peut être construite, 
la main de Phomme ne pouvant toucher à cette terre que 
Pon dirait maudite. Cq>endant en moins de trente ans 
le nombre des habitations s'est doublé; en ISIO, on ne 
trouva que 190 feux, aujourd'hui il y en a 243. Voiei à 
quoi tient cette aug^mentalion. D'après k eharte , la dona- 
tion n'est pas faite indistinctement à tous et à chacun des 
habitants dé la seigneurie dans les paroisses de Rudder- 
▼oorde et de Zw^vezeele, mais uni^ement à ceux de 
ces habftants qui payent la redevance annuelle à notre 
f^ierscàaere de TFtnnefulaelè (Die met onzer vo^moemdèr 
f^iersckaere van Winnendaele ekx jaers settinghe emh 
peintinffke ghelden). Cette redeyanee était une ch^e 
personnelle payée au seigneur à sifl^ple titre de protee* 
tion , pow droit d*hófe; et comme cette redev^jMse ne $^ 
payait pas par les prolétaires, les indigents, ceux*^^ 
furent âoue exclus et privés de la jouissance, aussi I(Hig' 
temps que dura l'aneîen régime. Anjourdlkui que cette 
redevance féodale est abolie et qull n'y a rien qu'on 
puisse mettre légalement à la charge de ces habitants 
pour la remplacer, la jouissance est accordée à quiconque 
réussit à se faire un gîte sur l'ancienne terre de la sei- 



M7 
gneurie. Mafteürrcnsement on nc réussit à cela que trop 
bien. Moyennant quel(iues rerges de terre prises en cm- 
phytéose, en mendiant ci et fà quelques pièces de bois 
et quelques briques, on se fait une cabane au bout de 
quelques semaines, et Fon s'installe modestement comme 
co-propriélaire du Gmaeyd. Cest-fà réritablement tm 
abus; cette augmentation de population pauvre va direc- 
tement contre rititentîon de la charte, et tfest pas 
même sans quelque danger pour la sécurité publique. C'est 
principalement dans ces cabanes que Ton rencontre ïc 

Son peu de produit* 

Mais Fexeès en. mal en sera le remède. Le nombre 
de ceux qui jouissent de la bruyère s^étant tefiemeBt 
accru surtout en population pauvre , la jowssanee eem- 
meoee à se réduire à bien peu de chose pow chacun 
d'eux. A rheure qu'a est, la bruyère est véritablement 
écorchée par les Turf kappers. Il y a, comme j'ai iSk 
plus haut, Î43 feux d^ayant-drwt. Plus de la tuerie n'a 
d'autre chauffage que la tourbe de la bruyère. Ne prenons 
cependant pour terme moyen de la consommatk>n ée 
chaque ménage que quatre charretées de tourbe pâo^ 9Sk et 
nous trouverons que les 900 mesures dont un bon tiers 
est occupé par des mares d^au et des vîvîws, et œ 
produit par conséquent pas de tourbe, doivent enfoumfr 
par an 972 charretées. Ce qui est impossible, de sorte 
que le Geweid ne suffit plus aux besoins de chauffage de 
la population. Il en est de même du pâturage. La mai^ 
greur des vaches qui fréquentent la bruyère est devenue 
proverbiale. Les parties de bon pâturage y sont trop 
clairsemées, pour pouvoir nourrir convenîd)la3(ient les 
28S têtes de b^l qui doivent en vhre. 



288 
Pour achever de prouver la stérilité actuelle de la 
bruyère, ayons recours au cadastre. 

La contenance totale du Vry Geweyd sur les trois 
communes est de H. 338-53-60 centiares, et le revenu 
imposable ne monte qu'à la somme de Fr. 2949-28. 
C'est donc encore moins de Fr. 9 par hectare. Il y a dans 
la bruyère des terres médiocres, il est vrai, mais il y 
en a aussi de première qualité. Si les unes comme les 
autres étaient livrées à la culture, ce revenu poul-rait 
être triplé. La seule commune de Ruddervoorde subit 
tous les ans une perte négative de plusieurs milliers de 
francs à raison de ce défaut de culture; c'est-à-dire, que 
la nature donnerait un produit net de trente, quarante 
mille francs par an de plus , s'il était permis à industrie 
de l'homme de venir à son aide. 

Cette description de l'état actuel de la bruyère est si 
vraie et en même temps si triste , que tout homme impar- 
tial doit avouer qu'une modification radicale ne peut se 
faire trop tôt. 

Lorsque le but qui a présidé à la formation d'une 
association n'existe plus, cette association tend par sa 
nature à se dissoudre. C'est le cas de l'association du 
r'ry Geweyd. 

Pour le démontrer, remontons à Porigine, à la cause 
qui donna naissance à Ja communauté susdite. Comment 
ces deux sections de commune se formèrent-elles? Elles 
se formèrent du moment que le seigneur de Winnendaele 
eut donné cette vaste bruyère en jouissance commune à 
tous ceux qui étaient établis , ou qui viendraient s'établir 
dans cette partie de sa seigneurie. C'est donc cette com- 
munauté d'intérêts, qui donna naissance à la formation 
de la section. Cet intérêt commun en est le lien et la 
base. Plus cet intérêt faiblit, plus l'association est près 



289 
de se rompre; or, on vient de voir comme cet intérêt 
s'affaiblit de jour en jour. 

D'ailleurs le but de la donation est déjà outre-passé 
depuis longtemps, de telle manière qu'aujourd'hui elle 
mène plutôt à un but opposé. Dans quel but le seigneur 
fit-il ce don? Dans le but d'attirer non des prolétaires 
et une population utile et laborieuse sur cette partie 
abandonnée et déserte de sa seigneurie. Or, ce but est 
rempli à tel point, que la bruyère a cessé d'être un moyen , 
et commence plutôt à devenir un obstacle réel à toute 
augmentation utile de population; à moins qu'on ne 
veuille prendre pour telle les cent vingt maisonnettes et 
cabanes construites depuis une trentaine d'années. 

Nécessité de son défrichement. 

Arracher donc cette terre inculte et sauvage à son 
insalubrité, convertir la bruyère en terres fertiles, tel 
est le vœu, le cri général, même de ceux qui l'exploitent 
actuellement. 

Mais quel est le moyen le plus propre pour obtenir 
ce grand résultat, le défrichement du €eweyd? Le dé^ 
frichement par les sectionnaiVes eux-mêmes est morale^ 
ment impossible , cela se prouve aisément. Le défriche* 
ment serait partiel ou totaL S'il est partiel, on réduira le 
pacage, on lui enlèvera les meilleures parties pour les 
cultiver. Or, le pacage est déjà trop restreint, et les 
ayant-droit ne consentiront jamais à ce quon le res- 
treigne davantage. Ou bien le défrichement sera total, 
s'étendra sur toute la bruyère. Or, cette opération sur- 
passe les forces de l'association; car ces vastes terrains 
exigeraient j pour leur culture, la construction de plu- 
sieurs fermes, l'emploi d'un grand personnel etc. toutes 
choses qui demandent un ensemble de vues et d'organi- 
Ankales. — Tome IF. 21 



sxtioD dont «ette «ssooiatioii Ji'^t pas stiMeptible. Le4éfii- 
chement doit donc être le fait de riâdastriefriiirée, eitp8rM&- 
«équent, ü n*y a d'mtre moyen ^e4e lifîser hhtwfirt en 
lots >€l<âe la vendre. Âifisi«e dissoudrait une associatif, 
doat i'existeBoe ne réf(mà fta$ âu (put «qn fa mréée tu 
diaque ayasl^mit s'en irak a¥ee «ae fart<du pro^de 
U mate, eft coiapetisatioii de la joufesanoe «qu^U ééit perdne. 

KéoeisUé de la vencke, 

La veirte donc de la bruyère , tel «rt roaiqcie ndycB 
ée par^nk* ii son •défriebement. Heoreastemefft 4m me 
regard plus un bien oommansd comme knliéMMe, eomaie 
frappé d'iaie 4^otle de siAstitutîM en ffl^eiir des iHdHtaste 
futurs. Admettre ce principe, ce serait rendre toute 
amélioration impossible , ce serait paralyser tout progrès, 
et empèdber à tout jamais, comme 4ans le cas prés^t, 
le déyelqqpemeot de la richesse ^grieale. 

ïsduMts tralontters avec HtNRieif 3»i P^stoey, Ûesiiew 
communaux, édition de Paris , 1833 , page 117^ q«e h 
xente^ pour être licite, doit ^v(»r ime j«stie «anse; et 
eet âuteor entend par juste cause, celle ifi proite (géûé^ 
nkment a toos les Jbahitants, et qui est de iiatare à 
porter son influence sur ks génàiatioiu futures* Sans 
le cas qui nous occupe, les kd)itants mtœls m ^euient 
pas jouir aux dépeK des hcAitMits & venir , ^aus 00m* 
pensation pour eus:. D'abord les bdÂfaats laturs «errat 
privés de pem de chose, ear la jouissaiiee aetudHe, vu k 
graad oomhre des participaiits, est è^ m poi ^eoBsé*- 
quente jifue efaacim est disposé i y renoncer mejwaanrt 
une indemmté. Ce facile abandon ne se reneontreratpM , 
si h jouissance était très-avantageuse, w plus w nautf 
nécessaire à kiir eiq>I<Htat»)n. 

Pour la perte d'ui^ jouissance cp « 4^96 d*dtre iKfle 



2di 

au fisomeat qu^élle est nleveime iHiis3>le, les ^fiératk^Rs 
à venir treuveroHt ufie compensfttioii pks que suffisante 
dans ïitssasmsseBaetft 4e la ^ontf ëe , éms Faugmentation 
*i bieft^tre fénërri, produit par la tmse ^eii eiâtnre de 
eette 'vaste étendue 4e terrain , et dms des sapulatSons 
pariSculières tjue rautorkë royale ajoutera jpeut-être â 
f autorisaftion de wendre. 

TUMsean* 

Pour Ie com|flet a^^saiinssement de ia eontrée , b cul- 
'ture du Fty Geweyd iseuie «e «uffit pas , il firut donner 
m ^otdenieirt &x& tam. «taignamtes. Or , un nnsseau Irès- 
«otable alimenta par d'autres ruisseaux qui amènent 
l^eaocoup tfeau des eommunes voisines, traverse toute 
la bruyère, reçmi «nsmte la IRir^-heke, rmsseau sem- 
Mable à -une TÎvîere, qui prend sa isource dans ies Knl^- 
puften à Eeghem-Capdle , et ils vont ensemble 13e perdre 
dans le canal de Gand, à Moerbrugge , après avoir tra- 
verjsé les communes de Wardamme et tOostcamp. Il y a 
ideiix ^cle&, loes iMvrantfrid'^ftu «tmeat déjà liobjet «d'une 
étude spéciale. Ces vemes , ces artères formées Tpar la 
la «atui^, smt en ^fet de puissants ^ojrens de iéoondité» 
iariKpi'-elles «oat bien dirigées , «nais icUes deviewent 4qs 
moyens de ruine et de dévastation, lorsqu'elles sonit abaa- 
-dcMoaiées à cttesrméiaes. Il -esit «urprenant cpie icette lîérité 
.£4Mt «i |>ett nûse en pristiipie dans ^a |>ays émineoimeirt agri- 
cole comme le nôtre. Le système des irrigations est encore 
en son enfance en Belgique. Les eaux sont laissées à 
i^s-miêities iiSiez nous, au lieu que llnâustrle devrait ^'en 
emparer et les iaire semr à ieconder^ k jour et point 
Mdwaé^ iios {Mairies et 11m fâtur^ges. CeWn qw a 'vu 
Vacqua borromea en Lombarflie reste émervéîHé des pro- 



292 
diges en ce genre dont l'industrie de l'homme est capable. 
A l'époque dont je parle, il y eut comme aujourd'hui, 
un grand mouyement vers les améliorations matérielles, 
c'est alors que se firent tous nos grands canaux; on jeta 
donc les yeux sur cet important courant^'eau, on 
voulut même le rendre navigable, pour pouvoir cultiver 
d'autant mieux les vastes landes et bruyères qu'il traverse 
ou qui Tavoisinent. Comme on voit, le but était de déve- 
lopper par ce moyen la richesse agricole du pays; but 
excellent, mais qu'on n'a pu atteindre, parce qu'on se 
trompa dans le choix des moyens. On voulut approfondir, 
élargir, aligner le ruisseau, en un mot, on voulut le 
candiser , au moyen de capitaux empruntés^ et on ne donna 
d'autres garanties de remboursement de ces capitaux et des 
intérêts, que le revenu éventuel des péages à parcevoir 
sur ce nouveau canal en vertu d'un octroi royal, dont 
nous donnons ci-après le texte, traduit du flamand. Gomme 
on le pense bien, toutes les bourses restèrent fermées, F 
et le projet avorta. ' j 

Texte de VOciroi royal de Van 1653 , qui accorde la canalisation du çnxA 
ruisseau, qui traverse les communes de Raddenroorde, Wardamme 
et Oostcamp (1). Voyet la carte ci-oontre. 

Philippe par la grâce de Dieu roi de Castille, de Léon, 
d'Arragon, etc. etc. etc. à tous ceux qui ces présentes I 
verront. . ,' 

Savoir faisons que nous avons reçu l'humble supplique 
de ceux dont les propriétés sont situées près et aux en- 



(1) Je dois la découTerte et la communication de cette charte à mon 
infatigable coUègue du Comité Directeur de la Société d*Émulation, 
H. Pabbé Van de Futte, à qui j'en témoigne ici publiquement ma recon- 
naissance. Elle fut trouvée, dans les arohives de Tancienne abbaye des 
DuneS; qui possédait de grandes propriétés dans ces communes* 













■ 


' 




1 



irédAii de grandes propriétét dans cet commuDca. 



I 



295 ' 
virons du ruisseau , venant du pont^ dit Feldekensdam- 
brugge (paroisse de Ruddervoorde ) , passant par la paroisse 
de Wardamme^ se jetant dans le petit canal de Gruytr 
huyse, paroisse d'Oostcarap, et de là dans la Zuyd-leye 
ou grand canal entre nos villes de Bruges et de Gand , 
dans l'appendance du pays du Franc; 

Contenant que , pour l'avantage commun du pays et des 
paroisses situées près et aux environs du même ruisseau ; 

En ccHisidération de la difficulté des chemins dans la 
saison d'hiver pour transporter à Bruges et autres villes et 
pays d'alentour le bois et autres produits du sol de ces 
quartiers; aussi afin de pouvoir, au moyen du transport 
plus facile de l'engrais , mettre en culture quelques terres 
vagues et bruyères, situées à proximité; 

Ils ont conçu le projet d'élargir , d'approfondir et de 
rendre navigable le même ruisseau l'étendue d'environ 
mille neuf cent verges. 

Qu'à cet effet ils ont fait faire l'évaluation de la dépense 
du dit travail par un ingénieur assermenté , qu'ils en ont fait 
dresser carte figurative , et que la dépense a été évaluée 
à 49,000 florins ; 

Qtfensuite ont été convoquées les paroisses et juri- 
dictions intéressées devant les bourgmestres et échevins 
du dît pays du Franc, pour délibérer sll était bon et 
utile de donner suite au dit projet^ et en cas d'affirma- 
tive, d'aviser aux moyens les plus propres à le mettre 
à exécution; 

Qu'ils ont décidé, à la majorité des voix, que le dit 
projet était tout-à-fait dans Pintérét des propriétaires et 
des paroisses circonvoisines. 

Que, puisque le pays était déjà assez chaîné, il était 
bon, pour faire face à la dépense, de demander notre 
octroi afin d'imposer un péage sur les marchandises q^xi 



294 

passaroot en: bateau par U dît canal, d'après k tarif fii 
suit: 

Cent fagots , . • • . • Jt. 0-4-0 

Charriée d'arbres, bois smé, latt«s, cereles, 

écorces, charbons, 0-4-S 

Bateau charge de tourbes^ de hrayàre O-SM) 

Bilandre dTeugraU 0^44^ 

Moindre bateau ou cogge 0*3-0 

Chaux par krujfsse »... OMM 

Dalles bleues on blaache& le eenL 0-(V-8^ 

Briques rouges ou blanches* le mille ,...•. 0^-04 

Tuiles^ le cent. ......•,•.• O-ô-a 

Meules par pièce 0-3-0 

Seigle, froment, avoine, sartasin; ou autre graiir 

par Imed -?•...♦. fl^-04. 

Tonneau de carpes ou autre poisson. (h-M 

Veau,, porc, moutoa on agneaa pajr tête. • • « 0^3 

Piète de vin .... OMMi 

Tonneau de hierre .,•...... 0-O-5 

Sac de fruits 0^0-2: 

Pièce de toile 0^2 

Les autres, inarchaadbes , d'après ce qjoi précèdes 
Le. tout conformément à l'acte prédit de conTOcation 
et résolution. 

Or comme les pétitionnaires ne peuvent faire aj^o^ 
foB^dip et élargjir le dit ruisseau,, ni imposer le péa^ «ir 
les marchandises sans notre oetioi spécial, ils noui onL 
supplié humblement afin qu'il nous^ plaise de leur accordei 
et cette fin desi lettres patentes et de consentir , ( vu ^y^ le 
seigneur d'Qofitcamf^ a depuis long^eupa r<»du nangi^ble* 
une partie du dit ruisseau sur une éteadœ de près de 



39r& 
Utm eeoit yerges » et qu'iF «'y a pasi d'autre mojren de* 
rind^nmser,) è oe cpt*!! lui s<rit sicQOtié vm féa^ de dnq 
sols par chaque bilaudre charg^é^ et de dnq gros par 
ehaque monidre bateau ebargé ^ pasecra ou repassera 
par h dite portk du camai. 

Si esl*tt que Nous, cooaidérant tout ce qw est dit ei- 
dessus , sur Pavis de bos chers et amës bourgmestres et 
échevins de notre pays du Franc , et inclinant à Thumble 
supplieatioB et difeir dbs requérants, kwr emom axxordé 
tî ôciroyé, leur accordons et aet^optin^ par les pré- 
sentes, de notre grâce spéciale, qu'ils» pourront appr^ 
fondôr et élargir le prédit rurâseau sur Wfte* étendue de 
mille et neuf cent Terges, lever à cetto fin par ferme de 
rente lès deniers nécessaires, ti à cet effet neusi eoa- 
senton&y psonv le terme de douze ans, le péage sur les 
bateaua et lt& marchandises, comne iï est spécifiié ei^ 
dbsSB»,. et à ce que le reyenu de ces péage» seit domé 
en hypefthèxpie des rentes prédites; à la reserve cepen- 
dant, et à condition; que les suppliants soient tenus de 
présenter chaque année te compte èd revenu des dits 
péages défaut le bourgmestre et échevins du pays du 
Frasa, -auquel ^effe tes présentes lettres devront être 
eBPfgist£ées>, ei que chaque année, après les charges slt 
en erâte, en reitibewsera avec Texcédaiil du dit revenu^ 
piCtt-àhpeii^ les eapitaux empruntés; et dé plus à con^ioft 
^foyêf à notre: profit une^ recemnaissanee de six eentSs 
Aoriiiii, «a^feis. 

jt 4$$^ ûutfgB» ordonnons à nos^ «nés el feàux ehef^ 
présklen^ et gens de notre grand conseil et conseil privé„ 
président el gens de notre conseit e& Flandre, et à tous 
nos otteiers et juges à qui il appai^iendra , qu'ils laisse- 
ront les dits suppliants jouir paisiblement et ptemement 
de ce notre présent octroi et grâce , pour le temps , aux 



296 

conditions et de la manière comme dit est, sans leur 
faire, ni souffrir qu'on leur fasse aucun empêchement à 
ce contraire. Car ainsi nous plait-il. 

Donné dans notre ville dç Bruxelles, le onzième jour 
du mois de Juillet de Fan de notre Seigneur mil six 
cent quarante et trois , et de nos règnes le trente troi* 

"««»<^- C. Ho. V*, 

Durant un laps de deux siècles , l'expérience n'a cessé de 
faire voir combien la première idée de nos ancêtres était 
sage , combien il est dans l'intérêt de tous de tirer parti , 
et un parti immense, de cette voie que la nature nous a 
faite. Mais il ne convient pas d*en faire un canal de navi- 
gation, il faut se borner à en faire un canal d'écoulement, 
qui puisse être en même temps un canal d'irrigation pour 
les prairies qui se trouvent sur son passage, et qu'il serait 
alors facile de multiplier à peu de frais et avec certitude 
de succès. Si en outre il peut se prêter à la petite naviga* 
tion, pendant quelques mois de l'hiver, et servir ainsi 
au transport des engrais, ce sera un service important 
de plus. Tel est le genre de bienfait dont on pourrait 
doter ces localités , en même temps qu'on autorise la vente 
du Geweyd. Les moyens d'exécution ne manqueraient pas , 
comme sous le gouvernement espagnol. Car on aurait sous 
la main des ressources suffisantes en prélevant d'abord une 
somme sur le produit de la bruyère, qui se vendrait d'au* 
tant plus cher , que l'écoulement de ses eaux serait assuré. 
Ensuite un emprunt couvert par des centimes additionnels 
sur les communes intéressées , et calculés d'après le degré 
d'avantages que chaque commune devrait en retirer , une 
rétribution spéciale et par hectare sur les terrains qui 
jouiraient de Tirrigation, un subside de la proTince, et 
un subside de l'état seraient autant de moyens et de 



297 
garanties pour mener à bonne fln cette œuvre si éminem- 
ment avantageuse et patriotique. 

Les propriétaires non habitants n*ont aucun droit au partage du prix 
de la Tente. 

Je viens à la dernière question , qui est la plus délicate 
de toutes, parce qu'elle touche à l'intérêt personnel. 
GoMKENT se fera le partage du prix de la vente et entre qui? 
Je réponds nettement que d'après la charte elle-même 
et d'après des lois existantes, ce partage doit se {ûvepar 
parties égales ^ entre les chefs de famille ayant domicile dans 
la localité privilégiée. Je vais prouver chacune de ces asser- 
tions. La charte donne à tous, sans distinction, la jouis- 
sance commune. Tous y obtiennent un égal droit; tous 
sont propriétaires au même titre ^ tous doivent donc avoir 
un égal droit aux bénéfices de la vente. Quant aux lois exis- 
tantes, elles sont très-explicites. Un avis du conseil-d'état 
du 20 Juillet 1807 , établit que le partage de biens com- 
munaux dont deux communes sont propriétaires par in- 
divis , d^it être fait en raison du nombre de feux par chaque 
commune. Un avis subséquent du conseil d'état, du 26 
Avril 1808, confirme la décision première, il dit que ce 
mode de partage est le seul équitable et veut qu'il soit 
appliqué au partage de tous biens quelconques dont les 
communes veulent faire cesser Findivis , soit par vente, soit 
par partage en nature. 

La jurisprudence des tribunaux a été constamment con- 
forme à ces principes. 

Les propriétaires étrangers, qui possèdent des fermes 
situées dans le territoire privilégié, sont donc exclus; et 
même en vertu d'une autre disposition encore, prise direc- 
tement contre eux, dans la loi du 10 Juin 1793, sur le 
partage 4«s biens communaux. L'art. II de la S"* section 



de eette loi, dont la publication partidtte a été fake e» 
Belgique, par l'arrêté du 6 Floréd a& X, dtt ^ftoiAes 
lettres: les propriétaires non habitants n'auront aucun 
tfroit au partage. 

Cette dernière disposition est la seule qui rencontre de 
ropposAion; tl si cette idée si phüaiitiiropiqfae de d^- 
chemeat doit rencontrer des adversaires , ee sera quelque 
intérêt personnel qui à tort se croira lésé , qui seut* te» lui 
suscitera. Cepembul, conmie bous ne vmilons pas-mém» 
aiw* Hair de Mécoiwattpe aucu» intérêt lé^\ el fondé , et 
encore moins te freisBer, vimknt être jaste. allant tout, 
ttous^ attons discuter contracBcteireinent la questié» des 
propriétaires^ /bmins, «ws allons exposer aifôsi iispartia- 
tement que possible, Imites lès objections ceainr la toi 
qui le» exclut, et tâcher de leur fiére toir cfcmmeKt que 
leur» objection» no soat pas fond^s^ 

lo objection de cet pro^riétalset. 

Voici Ib IsHiga^ (pi% tiennent: ^ T» acheté ma pro^ 
priéfé à m^ pm pbis ^i^, à cau«e de G» jMfissanee de \» 
brufère. Vous me fsifte» dono on iwt en^ mTenlevaiit eette 
lemissânce, sans^ îwfcimiillé, » 

Et Pon répond ? u te ne^ vdiis enlève; paa b j^uîssanse^ 
car rm9 iSÊt Fa^er jamais: eue* Donc on ne voos Mt pas 
09rf . 9f rm^ étiez tenir Hiettre des^ bestisma dànsrla hnr^èrev 
on les aurait saisis. Ce n'est qu'à YAabiSmt qor^ppaartiest 
c^ ^oil;. Auntomeçt que to^ avicKaccpiîs^ettte^ propriété 
bâtie, personne ne vous a garanti la eottkmualbB ou fa 
perpét'uilé- de Fësistence de la bruip<è^. Tonst ête«^ daaa la 
positioii de cehH ^i a feit Paeqnisition d*une aaberçe 
sur une r^ute jfH^équentée^. Certes^, cette position do I^au- 
herg^ a s^outé^^ à sa vatenr. Maist wn temps» itowt qn^we 
route nou^l€^ se feit d^ns 'une auU^e diroetfon, vu» enKwe 



29» 
tout le passag^e , et fait akisi un tort plus ou moins grand 
à votre auberge. Où est votre droit à l'indemnité? » 

2«w Objection. 

«(^La loi, il est "t^al, exige le domicUe. Mais mon Loca- 
taire n'a qu'un domicile précaire » dépendant de ma- vo^ 
lonté. La maison qu'il occupe, il Foccupe pour moi et 
à ma place, il n'est autre chose que mon représentant. 
Participer au prix d& vente de la bruyère est jouir d'un 
avantage qui dérive de ma propriété: or, un avantage 
pareil ne peut appartenir qu'au propriétaire. » 

Réponse. « Participer an» prix de vente de la bruyère est 
jouk non d'un avaxktage ^ dérive de la prajN^iété,. mais 
d'un avantage cpii dérive de la quaUté i'habikM.i U ^ 
vrai cependant q[ue vatre locataire n'aurait pas„ sm» 
vous^ la qualité d'habitaat, si vous ne lui aviez pas^ loué 
votre propriété. C'est ce que sentent très bien ces. raémes^ 
locataires, qui ne voulant pas, pour un avantage mo- 
mentané , se mettre mal avec Leurs piopriétaires , se sont 
dès à présent entendu»^ avec eux ,, et leur ont eédé la 
moitié du bénéfice résultant de la vente, à condition que 
l'ancien bail soit modifié brs de la cessation de la jjouisr- 
sasce de la bruyère. Cet arrangiement e&t fort raisonnsd^le 
et également dans l'intérêt des. deux parties. Mais^ qu'on: 
n'oublie pa& C|u'aux yeux de la kû, c'est le damidhêml, 
< qui doime droit direct et po^iUf . Quant aux droits, résul- 
tant indiredmtenJti^ votre propriétés la loL ne Sr'ea mâle, 
pas, c'est là uneaffiiire entre vau&„ et votire fermier. )»^ 

S« Objection. 

« Pour pouvoir vendre » U faut posséier animù dominij: 
or, un locataire ne possède pas anïmo domini; donc il 
ne peut pas vendre. » 



soo 

Réponse. « Je commence par distinguer : Non , un loca- 
taire ne possède pas animo domini la propriété qu'il tient 
en bail de tous , mais il possède , comme co-propriétaire , la 
bruyère. Et je réponds par un raisonnement plus solide, 
que voici : un locataire , quoique locataire , possède animo 
domini ei comme membre de Passociation-propriétaire , la 
propriété pour la possession de laquelle Tincolat seul suffit ; 
or, la bruyère en question est une propriété pour la pos- 
session de laquelle rincolat seul suffit; donc le locataire 
la possède animo domini, donc il peut la vendre. » 

4e ObjectioD. 

« Ce projet de vente est une véritable surprise. Ad- 
mettons que la loi nous exclue , nous propriétaires , non 
habitants. Dans ce cas, donnez-nous un délai de cinq, 
de huit ans , jusqu'à ce que les baux actuels soient expi- 
rés. Alors par des conventions nouvelles avec nos loca- 
taires, nous dérogerons à la loi qui nous exclut, et 
nous verrons arriver le jour de la vente avec plaisir. » 

Réponse, tt Donnez-nous un délai de vingt, de trente 
ans , crieront d'autres propriétaires animés contre leurs 
emphytéotes, afin que les baux emphytéotiques expirés, 
puissent donner lieu à d'autres stipulations: et ainsi on 
n'en finirait jamais, si on devait se prêter à tous ces 
moyens dilatoires. Ce projet de vente n'est pas une sur- 
prise , et le propriétaire à tout le temps de se mettre en 
mesure avec son locataire. Enfin il faut convenir que 
jamais l'exécution d'une chose d'utilité publique ne s'est 
faite sans présenter quelques inconvénients, et qu'il 
faudrait renoncer à toute amélioration quelconque, si l'on 
voulait qu'elle fût du goût de tout le monde. » 



301 

Etat actael do projet. 

Le 14 Juin i842, eut lieu une assemblée générale de 
tous les ayant-droit de Ruddervoorde, et dans Faprès- 
dinée une autre assemblée générale de tous les ayant- 
droit de Zwevezeele. Je fus présent à ees deux assemblées, 
et dans chacune les ayant-droit sont convenus , par acte 
devant notaire , des stipulations suivantes : 1"* Le partage 
du produit de la vente se fera par portions égales entre 
les chefs de famille ayant domicile. 2"* L'expédition de 
l'acte avec les conditions de vente sera transmis au conseil 
des communes respectives de Ruddervoorde et de Zwe- 
vezeele, pour valoir comme demande formelle de Fauto- 
risation de vendre. 3" Les neuf chefs-hommes sont auto- 
risés à stipuler et signer les conditions de la vente et ià 
signer les minutes des actes notariés , lors des âdjudicatiçn^ 
provisoires et déflnitives , de telle sorte , qu'en cas d'absence 
ou de maladie , la signature d'un seul vaudra comme la 
signature de tous. 4"* Le notaire de Ruddervoorde,' 
de concert avec les chefs-hommes est autorisé, en cas 
d'autorisation de vendre, de faire faire toutes les opé- 
rations qui doivent précéder la vente; comme les tracés 
des chemins et communications, la formation des lots, 
de la carte figurative avec des copies litographiées etc. 
5® Le notaire de Ruddervoorde est chargé de la vente, 
avec le concours du notaire de Zwevezeele , pour la partie 
située dans cette dernière commune. 6"* La présente con- 
vention n'est valable que pour un an, de sorte que si 
l'autorisation royale n'est pas obtenue avant le IS Juin 
4843, la convention est nulle et comme non-avenue. 

Comme il s'agit de la vente d*un bien communal , une 
décision, pour être valable, ne demande que l'assentiment 
de la. majorité. Telle est la loi de pareille assemblée 



502 
délibérante, parce qae c'est Pitre moral, la section de 
commune, qui possède, et non l'individu. La loi du 10 
Juin 17^3 érigeait beaucoup moins. Si le tiers des voix, 
âit-eHe , sert. 3 , art. "9 , vote pour le partage, le partage 
sera décidé, et l'art. 40 ajoute: nprês tette détermination, 
la délS)ération igfirf portera le partage ne pourra plus être 
réooqwée. Mais cette pm^tie de la loi n^ jamais été publiée 
en Belgique. 

i>ans rassemblée des ayant-droit de Rtrddenroorde , qui 
son! au nombre 'de 477, 9 n^y eut que 16 opposants, 
et 17 absefrts par vteBlesse , malade «te. et parmi les 141 
adoptants, 4 sont partis sans signer la minute. Dans 
f assemblée des ayant-droit de Zwevezec^, qui sont au 
noBâ)Fe de 66 , fl n'y «ut -que 7 opposants , et 8 di^sents, 
«t parmi les SI adhâtints, B se sont retirés sans 
signer. 

V^à ou en sent les. choses. Tout ^t fât de ia paît 
^es balntants. Le reste dépend die l'autorité ^périeure, 
«t son KcSe peur le bonhem* de la patrie est trop éclairé, 
trop bien entendu, pour que nous n'ayons droit de croire 
qu'elle mettra tout en œuvre pour mener à bonne fin un 
projet ^ans lequel ont édhoué tous les gouvernements 
étrangers qui tmt pesé sur fa fidgique depuis trois cents 
ans. 

Bruges, 42Jtâiet 1«42. 

}. 0. AwRits. 



MS 



itGHTES 

Mt la llnrmnre tt it la IHiUe ^ Sku^te. 



Dans Ie rapport annuel fait ^u conseil jpxovînoial au 
mois de JuiUêt <de la présente année,, il se trouve un 
examen eoncis de l'état des archives j9e la province et de 
la ville de Bruges, qui permet de juger de l'ensemUe 
des pièces (pw ces dépôts renferment. Comme ce rapport 
n'est tiré qu'à un petit nombre d^exemplaires et que 
par conséquent beaucoup de personnes sont dans Fimpos- 
sibflîté de se le procurer ^ nous avons pensé être agréable 
aux lecteurs des Annales des Société d'émulation^ en 
insérant ici cet examen : 

Uss^àmbt poursoit aiVM Mthété h confection dslüa- 
f«»rtare des anebives pnmneiales* Le vit amixam iSe 
M. Oeta^ Delepiem pemet à la l^éfwiitfon de mus 
soumettre actuellement le troisième volume coatcnant le 
eommaire de idocamoits «xtrémment JDtéresaHrtfi. Ce 
i|i0liuM teraiine 4a sém ées ebartcB, tlifUines, leidÊaus et 
autres pièces ée 4a méine aatiire* 

Cette partie ^ «mbrasse h yériade ida xi* ^au XTiti* 
siècle, offre un haut intânét Usteoqne^ d^ phiM 
^crvoiw Bdges et tétraa^ers ca oitt ipetlém^B tumur. 



3Ö4 

Le quatrième volume ne sera pas moins important. Les 
matières qu'il présentera seront relatives aux comptes du 
Franc de Bruges. L'on sait qu'ils remontent à 1398. Ils 
sont classés et inventoriés , mais ils doivent encore subir 
l'analyse. Des détails concis sur tout ce qui concerne le 
commerce, les travaux publics, les subsides, les guerres 
qui ont désolé les 'Flandres, etc., en seront extraits et 
publiés ; ils feront apprécier toute la valeur de ces docu- 
ments financiers. 

On Ta dit avec raison, les comptes rédigés par nos 
ancêtres fournissent une quantité de renseignements utiles 
que l'on chercherait vainement dans d'autres documents 
officiels ; aussi , sont-ils les monuments lés plus certains et 
les plus complets de notre histoire. 

La députation a porté au budget de 1843^ lequel vous 
sera soumis, les fonds nécessaires pour l'impression du 
4* volume. 

Nous passerons successivement en revue chacune des 
parties du dépôt. 

La première section comprend les chartes: ces pièces 
sont conservées dans 68 cartons, l'inventaire analytique 
en est maintenant terminé. 

La seconde renferme la collection des cartulaires au 
nombre de S2. Ils sont inventoriés et quelques-uns ont 
déjà été analysés. Dans son' précédent rapport, la Dépu- 
tation a mentionné les volumes les plus importants de 
cette section. 

Parmi les cartulaires, l'Archiviste a cru devoir ranger 
quatre gros volumes in-folio , contenant un grand nombre 
de documents de toute espèce , dont plusieurs sont des ori- 
ginaux. Ces volumes présentent des pièces très curieuses ; 
nous en citerons quelques-unes : 

« Observations sur la libre navigation et le commerce 



305 
» entre les provinces de Flandre et de Zélande. » Cette 
pièce est du xvi' siècle, 

«Privilèges accordés à Bruges par S. M. I. pour rap- 
» peler le commerce dans les murs de cette ville et empé- 
>» cher son entière ruine. » • 

Ce document ne porte point de date , mais l'écriture et 
le style appartiennent au commencement du xyi** siècle. 
Il est dit qu'à Bruges seulement, Ton pourra vendre en 
gros, toute espèce de drap d'Angleterre, nonobstant que 
lesdits draps soient bannis du pays de Flandre. 

En voici un passage littéral: 

t( Les marchands ne payent aux deux halles de Bruges , 
» que le bois et les chandelles qu'ils bruslent et pour 
» la garde de chacun drap , que deux gros , et pour les 
» officiers qui portent lesdits draps aux dites halles et 
î> ceux qui les mesurent, demy-gros. » 

u Réponse des magistrats de Bruges aux demandes des 
)» marchands Anglais, concernant l'établissement et la 
« résidence dans cette ville, d'une compagnie pour la 
» vente de drap et autres marchandises. 43 Novembre 
1526. 

« Réclamation aux archiducs Albert et Isabelle, de la 
» part des marchands Écossais qui entretenaient des rda- 
}> tions de commerce avec les Flandres , contre les édits 
3> prohibitifs de feu S. M. concernant l'importation et 
î> la vente de leurs marchandises. » 

Cette requête donne des détails intéressants sur le cos- 
tume de Pépoque. L'on y voit que le drap nécessaire 
pour le vêtement d'un Écossais, ne coûtait que trois à 
quatre florins. 

«Copie des lettres patentes du roi Philippe II, par 
^« lesquelles l'Échevinage de la ville de l'Écluse est cédé 
» aux Brugeois pour une somme d'argent. » 
AniiALBS. — Tome IP". 22 



306 

« D^mitation par expert du teiritoire de la ville de 
» Bruges. » (xvi* siècle.) * 

a Ordonnanee des magistrats de la même Tille, au sujet 
^ de la peste. » 1603. 

« Lettres patentes de Marguerite , duchesse de Parme, 
» par lesquelles elle annonce aux magistrats de Bruges, 
^ que le duc d'Albe est désigné par le roi , pour prendre 
» le gouvernement des Pays-Bas. « 

» Hanse ou traité de commerce conclu entre le Franc 
» de Bruges {Brugsche Frye)^ et le Veurne-Ambacht, 
» le 18 Août 1845. « 

<( Bulle donnée par le pape Clément, à la demande de 
') Charles-Quint, pour arrêter les excès commis par des 
» clercs et des personnes ecclésiastiques , et par laquelle 
» ce souverain pontife annulle le droit de refuge dans les 
» églises. » 

Les nombreuses pièces concernant les procédures por- 
tées devant les différentes juridictions, constituent une 
troisième section répartie en dnq subdivisions: 

1* Les causes soumises à la prévôté et aux chanoines 
de la cathédrale de St-Donat, en flamand ^De Heer- 
« lyekhede van den Proosschm en den Caneunickschen 
» van Sinte Donaes. » 

2* Celles de la juridiction des magistrats de la châ- 
tellenie de Courtrai. 

3*» Item d'Ypres. 

Âf^ Les procès soutenus par les magistrats du Franc 
pour le maintien de leurs privilèges. 

S"* Un grand nombre de pièces de procédure, de con- 
testations, de décisions, etc., tant entre particoliers 
qu'entre Tadministration du Franc et le douverato» 



I 



r 



507 

La quatrième section contient quatre subdivisions à 
savoir: 

i* Des extraits de privilèges ^ octrois^ ordonnances et 
règlements concernant les bourgmestre et échevins du 
Franc , ainsi que de plusieurs localités de leur ressort. 

2^ Les pièces relatives à la comptabilité et aux finances 
du Franc. 

S"* Les documents relatifs aux prestations militaires , 
logement des gens de guerre, livraison de fourrage et de 
chevaux, etc. 

4* Les archives concernant les travaux publics, tant sur 
le territoire du Franc que sur celui de la châtellenie dTpres. 

Cette dernière subdivision est fort intéressante. Nous 
citerons ici entre autres: 

«Plusieurs pièces se rapportant à l'ensablement du 
» port d'Ostende, en conséquence des travaux effectués au 
» Polder de Zandvoorde , ainsi qu'aux moyens à employer 
» pour approfondir le port. » 1712 et années suivantes. 

« Concession accordée aux magistrats de Tournai et à 
» ceux de CouFtrai , de construire une route pavée entre 
» ces deux villes et autorisation de percevoir à cet effet , 
» une taxe sur les chariots , chevaux et bétes à cornes , 
3) qui feraient usage de ce pavé. » 1754. 

«(Correspondance des magistrats du Franc, ceux de 
» Bruges et ceux de Courtrai , ism sujet de la construction 
» de la chaussée de Bruges à cette dernière ville. » 1750. 

u Acceptation par les magistrats de Bruge^^ des con- 
» ditions soumises pour la plantation le long de cette 
» nouvelle route. » 1752. 

« Dossiers relatifs à la construction du Sas de Slykens, 
n sur le canal de Bruges à Ostende, à Breedene. » 

Parmi ces documents se trouvent les j^ans figuratifs 
des travaux» 1793. 



308 
«Pièces relatives à la construction de la route de 
» Courtrai à Audenaerde. » 1767. 

« Correspondance des magistrats de Bruges avec ceux 
)> d'Ostende, au sujet de la délimitation de leur territoire 
» respectifs « 177&. 

<( Clauses et conditions de l'adjudication des travaux de 
» dévasement et d'approfondissement du canal d'Isabelle, 
» près du Hazegras , avec le plan de ce canal. » 478S. 

u Conditions de l'adjudication des travaux pour la recon* 
» struction des écluses de Plasschendaele , Zandvoorde, 
» Nieuwendamme et Hazegras. » 1784-. 

ic Pièces concernant la construction de la route pavée 
» de Westcappelle au Hazegras. » 

Ce paquet contient une liste des propriétaires dont les 
terrains étaient traversés par la nouvelle route. 4785. 

<( Compte des travaux effectués pour la construction au 
» Hazegras d'un lazaret pour les marins venant de pays 
3> où sévissait le fléau de la peste. » 1785. 

Dans la cinquième section sont classés tous les docu- 
ments qui concernent l'évêché et le séminaire de Bruges. 
Ces pièces n'ont pas encore pu être analysées. 
La sixième section renferme la série des comptes du 
Franc de Bruges, dont le plus ancien est de 1598. U 
est vivement à regretter que cette collection si importante 
présente quelques lacunes. 

Nous avons mentionné plus haut que le 4" volume de 
l'inventaire analytique sera consacré à des extraits de ces 
comptes. Pour mettre à même de juger combien ce tra- 
vail sera intéressant, nous continuerons à citer quelques- 
unes des notes qu'ils renferment. 

« Résolution des magistrats du Franc prescrivant la 
» constructit^n et l'équipement de bâtiments de mer, afin 



S09 
>» de chasser les pirates qui infestaient les côtes de Flan- 
H dre. » 1398. 

« Reunion des bourgmestre et échevîns du Franc au 
'» sujet de la monnaie. » 1599. 

« Résolution des mêmes magistrats d^envoyer une dépu- 
« tation au comte de Flandre , à Paris , pour l'informer 
» de la malheureuse guerre des Zélandais avec les Fla- 
» mands et pour inviter le comte à séjourner en Flandre. >» 

«Délibération des magistrats du Franc au sujet des 
n propositions faites par les Gantois , d'entamer des négo- 
» ciations avec les ambassadeurs Anglais à Calais , sans 
)> en donner connaissance à la comtesse de Flandre , et de 
» conclure un traité de paix avec le comte de Hollande, à 
» rinsu des magistrats de la ville de Bruges. » 1400. 

« Dispositions prises par les magistrats pour la défense 
)» des côtes menacées par la flotte anglaise. » 140S. 

« Trois députés du Franc sont envoyés à Ypres , pour 
)) s'y concerter avec les autres membres de la Flandre , au 
>» sujet d'une demande de 20,000 hommes, faite par le 
» comte de Flandre, à l'effet de s'opposer à l'invasion 
» des Anglais dont la flotte s'était emparée de PÉcluse. » 
1405. 

« Résolution d'envoyer à Gand , trois députés , à Peffet 
» de s'entendre avec les autres membres de la Flandre 
» pour réclamer du comte , la prohibition de l'entrée des 
)> draps et autres étoffes de laine. » 1406. 

t( Réunion des magistrats pour aller féliciter en corps 
5> la comtesse de Flandre , qui arrivait à Bruges , pour 
i> assister à la procession du Saint-Sang. »» 1407. 

<( Délibération sur la demande du comte tendant à avoir 
n auprès de lui, à Paris, un certain nombre de gens 
3> d*armes pour sa défense. » 1407. 

« Résolution par laquelle les magistrats du Frano et 



310 

» les autres membres de Flandre envoyent des députés 
» à Gravelines, pour réclamer aux Anglais, des indem* 
» nités en faveur des marchands Flamands qui ont éprouvé 
» des pertes , et pour solliciter la prolongation de la trêve 
« conclue entre la Flandre et l'Angleterre . >» 1411. 

«I Les bourgmestre et échevins du Franc envoyent au 
» comte de Flandre, à Paris, une somme de dix mille 
« couronnes pour la concession de plusieurs privilèges- » 
1411, 

« Envoi d une députation â Gand , pour s'entendre avec 
)) les autres membres de Flandre , concernant la demande 
» du comte de Gharolais , d'obtenir mille hommes armés 
M de piques, cinq cents archers et deux cents hommes 
» d'armes, destinés à la défense du pays. » 4412. 

«Sept députés du Franc sont envoyés à Gand, pour 
» y jurer conjointement avec les députés et autres mem- 
^ bres de Flandre, les articles du traité de paix conclu 
» entre le comte de Flandre et le roi de France. » 
1415, 

Les notes qui précèdent peuvent donner une idée de 
l'importance de ces comptes , surtout si l'on considère que 
la plupart de ces faits sont peu connus et qu'ils jettent un 
nouveau jour sur plusieurs points de notre histoire. 

La septième section contient tous les dossiers et toutes 
les pièces provenant des corporations supprimées et des 
anciens corps de métiers. 

L'analyse de ces documents n'a pas encore eu lieu. 

La huitième section embrasse la collection des états de 
biens meubles et immeubles délaissés par les parents d'or- 
phelins. Ces états sont de la plus grande importance pour 
les particuliers. Beaucoup de personnes viennent fréquem- 
ment y puiser des indications. 

Le classement de ces pièces, commencé sous le pré- 



311 
décesseur de l'archiviste, est actuellement terminé. 

Enfin, Ton a réunis dans une neuvième section, sous le 
titre de MisceUanées, les actes de diverse nature qui 
ne peuvent être convenablement rangés dans aucune des 
catégories qui précèdent. 

Le classement matériel des anciennes archives peut être 
considéré comme achevé; la tâche de Tarchiviste sera 
encore longue et laborieuse; il lui reste deux choses im- 
portantes à faire ; l'analyse d'un grand nombre de pièces 
et la confection régulière et complète des inventaires. 

ARCHIVES COMMUNALES. 

Vous nignorez pas les événements dont cette ancienne 
cité a été le théâtre au moyen-âge; vous savez qu'elle 
fût l'entrepôt général du commerce entre le Nord et le 
Midi de l'Europe et vous pouvez ainsi vous faire une idée 
de l'importance et de la richesse de son dépôt d'archives. 
Cependant elles ne remontent pas au-delà de 1280, 
époque à laquelle un incendie réduisit en eendres la tour 
de la Halle ainsi que les documents qui y étaient renfermés. 

Nous donnerons ici quelques détails sur ce dépôt. 

Vingt volumes écrits sur parchemin , parfaitement con- 
serva et désignés sous les noms de Roode , fFitte, Groene, 
Brvyne, Rude, Gheluwe et Zwarte Boeken, contiennent 
les ooptes authentiques de tous les privilèges, chartes^ 
contrats et autres pièces concernant la ville de Bruges 
et le Fnne« Le plus ancien de ces actes date de 1086; 
le doeiusDent le plus récent est de 1733. 

La série des comptes municipaux renferme 423 volumes 
in-tdiiù , relia en cuir et la plupart écrits sur parchemin. 
EUe embrasse la période de 1284 à 1789. Les lacunes 
qu'elle offiraH encore , disparaissent successivement. 



312 

La collection complète des procès-verbaux des délibé- 
rations des députés des Flandres qui ont siégé à Gand 
et à Bruges, de 1608 à 1752, est soigneusement con- 
servée. 

Les publications et ordonnances municipales sur toutes 
les matières du ressort de l'administration se trouvent 
transcrites dans 28 volumes in-folio. Cette collection rare, 
connue sous le nom de Halle-Geboden, est pleine de détails 
les plus curieux sur les mœurs et les coutumes du temps. 
Elle commence en 1490 et finit en 1798. 

Une série d'actes non moins importante est celle des 
sentences criminelles prononcées par les bourgmestre et 
échevîns de Bruges , au sujet de toutes sortes de méfaits , 
depuis 1490 jusqu'à 1674. Quoiqu'incomplète , cette par- 
tie est inappréciable pour Tbistoire de Tancienne pénalité 
des Flandres. 

Plusieurs autres volumes renferment les comptes des 
recettes et dépenses effectuées à l'occasion des expéditions 
de guerre, entre autres pour celle de Mons en Puelle 
(1504) et celle de Guillaume de Juliers (1302). Ces 
comptes fournissent des renseignements sur le prix que 
coûtaient à cette époque, les objets de consommation 
ordinaire. 

Le grand nombre de chartes n'a pas encore permis 
de les classer définitivement; l'on a dû se borner à en 
opérer un triage préliminaire. La plus ancienne pièce 
originale découverte jusqu'à présent, date de 1282. C'est 
le règlement arrêté par le comte Gui de Dampierre , de 
commun accord avec le chevalier de Ghistelles, concer- 
nant le pesage dans la ville de Bruges. 

Parmi les documents originaux inventoriés jusqu'ici, 
l'on remarque la charte de 1296 , par laquelle Philippe- 
le-Bel, roi de France, s'interposant dans la querelle du 



. 315 
comte Gui avec les Bnigeois, reconnaît à la commune, 
maigre' Topposition du comte , tous les privilèges dont les 
titres avaient été anéantis par Tincendie du Beffroi. 

L'acte par lequel Philippe, comte de Thiette et de 
Laurette , fils du comte Xîui et qui administrait la Flandre 
pendant la captivité de son père , supprime Tancien sceau 
de la ville de Bruges et octroie un nouveau. Cette pièce 
est de 1505. 

La charte de pardon accordé aux Brugeois et aux 
métiers révoltés, de s'être réunis en armes et d'avoir 
planté leurs bannières sur la Grand'Place; cette pièce 
porte la signature de la duchesse Marie de Bourgogne et 
est datée de 1477. 

Nous mentionnerons encore ici la charte de Charles II , 
roi d'Angleterre. Ce monarque pour récompenser les 
habitants de Bruges de l'hospitalité et du bon accueil 
qu'il en a reçus pendant son séjour en cette ville, leur 
accorde le droit de pécher aux filets dans les mers et 
sur les côtes d'Angleterre. Ce document est signé de la 
main du roi et porte la date de 4666. Le grand sceau 
d'Angleterre qui y est attaché, est renfermé dans une 
boite en argent. 

La collection des keuren, ou anciens règlements des 
corporations des métiers, promet de se compléter^ ces 
statuts sont très intéressants par la naïveté et quelquefois 
p2tr la bizarrerie de leurs dispositions. 

L'année dernière, l'autorité locale avait exprimé l'espoir 
de pouvoir proposer au conseil, l'allocation d'un crédit 
extraordinaire pour couvrir les frais d'impression de l'in- 
ventaire analytique de ses archives. 

Le grand nombre des pièces qui sont encore à classer 
et surtout le désir de présenter au public un travail com- 



314 
plet et méthodique, a engagé le eollège échevinal à ajour<- 
ner sa propositioa« 

Nous formons des \œux pour que , dans tous les eas , 
la publication ne se fasse pas longtemps attendre. 



315 

lOÜÜIMTS FIJlVtBR£S 

BB ImA FliAHDRB-OCCIDBMTAIiB. 



Lb christianisme , dès son origine , a toujours porté ses 
fidèles à rendre aux morts l'honneur qui leur est dû; 
l'ancienne liturgie est là pour l'attester; et, s'il ne restait 
que les catacombes, vrais musées de monuments élevés à 
la mémoire des premiers chrétiens , nous pourrions encore 
louer les prosélytes du christianisme d'avoir fait servir les 
arts à orner ces tombeaux soustraits à la persécution des 
tyrans. 

La religion fut préchée assez tôt dans nos contrées, 
mais elle fut longtemps sans voir ériger des temples. Ceux 
qu'on bâtit dans la suite ne furent que des simulacres des 
vastes basiliques que les croisés érigèrent lors de leur 
'retour de Terre sainte; aussi, jusqu'alors on s'était con-- 
tenté d'enterrer les fidèles dans les cimetières qui se trou-* 
vaient autour des églises. La construction des grandes 
églises fut en même temps Vêfoqm de l'éreotiou des mo- 
numents funèbres, des pierres sépulcrales, des ornements 
de toute espèce, inventés pour perpétuer le souvenir de 
ceux qui avaient été chers à leur Camille. D'ailleurs les 
pavés des églises s'harmonisaient parfaitement avec le reste 



316 
de ces édifices; des portraits de rois, de chevaliers, 
d'évéques sculptés dans le marbre ou gravés sur le cuivre , 
des mosaïques quelquefois rehaussées de mastics coloriés , 
toutes ces choses disposées symétriquement formaient un 
ensemble qui rehaussaient la majesté du lieu saint , et qui 
lui ôtaient cette monotonie qu'on se plait à redonner de 
nos jours. Ces voûtes sublimes rappelaient la majesté de 
Celui qui repose dans les temples , en même temps que les 
tombeaux, les écus blasonnés, les inscriptions disaient 
au spectateur qu'au-delà de la tombe il est une vie et un 
monde dont le présent n'est que l'ombre. 

Il ne reste cependant que peu de monuments funèbres 
anciens, l'homme en a détruit un bon nombre, les siècles 
et les éléments ont fait le reste. Où sont les tombeaux 
de ce que notre Flandre a eu de plus grand? de nos 
comtes, par exemple? Il en reste tout au plus un sou- 
venir par un dessin qu'on en a conservé. Baudouin- 
le-Chauve et sa femme Estrude , Arnould-le-Grand , 
Ârnould-le-Jeune , Baudouin IV , dit à-la-barbe , Isabelle 
sœur de Charles-Quint et reine de Danemarck avaient 
leurs sépultures à St-Pierre à Gand; il n'en reste plu& 
le moindre vestige. Il ne reste rien non plus du tombeau 
de Louis de Nevers qu'on voyait autrefois à St-Donat à 
Bruges, ni de celui de Marguerite d'Alsace morte en 
4194. Le dessin de ce dernier monument a été publié 
dans les Annales, T. I , p. 495, ou il est aussi parlé d'au- 
tres anciens tombeaux qui ont disparu à Bruges , de celui 
de la princesse Gunilde, de Jacques de Bourbon, de Phi- 
lippe comte de Lodi etc. La fureur des iconoclastes du 
XVI* siècle avait laissé quelques tombeaux entiers, les 
Français sont venus les niveler il y a SO ans. L'abbaye 
d'Eeckhoute à Bruges possédait l'antique tombeau d'un 
bon ermite, nommé Everelmus, mort en 4060, il a 



517 

disparu avec l'abbaye (1). Le tombeau de Hugon, prévôt 
de St-Martinà Ypres, a disparu on ne sait comment; il 
datait du commencement du xiii* siècle (2). La conser- 
vation de la pierre sépulcrale du roi Sigis , tué à la bataille 
de Gourtrai (5) , n'est due qu'au hasard et au génie conser- 
vateur de feu M. Goethals-Vercruysse. Qui sait si nous 
n'aurions même perdu les plus beaux et les plus riches 
mausolées, ceux de Charles-le-Téméraire et de Marie de 
Bourgogne, sans la générosité de l'empereur Napoléon? 
Je n'en finirais pas si je faisais l'énuméré de toutes ces 
pertes irréparables; passons aux monuments qui nous 
restent encore. 

Lors de la destruction de Saint-Donat à Bruges , on a 
été assez heureux de conserver les tombeaux de quelques 
évêques , qu'on voit aujourd'hui placés dans le chœur de 
Saint-Sauveur et parmi lesquels on distingue celui de l'évê- 
que Van Susteren. L'ancienne cathédrale dTpres a aussi 
conservé les tombeaux de ses évéques et celui , en pierre 
de Bâsècles, de Louise de Laye, veuve de Guillaume 
Hugonet, vicomte d'Ypres et chancelier de Bourgogne, 
décapité à Gand, en 1477. D'autres tombes élevées ont été 
conservées en bon état : il s'en trouve trois à la Potterie à 
Bruges , entr'autres celle de Nicolas Despars. Celle de la 
famille Adornes se trouve à la chapelle de Jérusalem, et 
Notre-Dame, outre les belles tombes dont nous avons parlé 
plus haut, a conservé le mausolée de Haveskerke; l^on 
voit dans l'église paroissiale de Dixmude , le tombeau de la 
famille Sacquespée, dans celle de Wervîck celui de Hector 



(1) Beaucourt, Description de î'égliae de Notre-Dame, p. 299. 

(2) Sanderus, Fland, illust., t. i, p. 357, et Mémoire de M. Lambin. 
(S) Le dessin de cette pierre se trouve dans le 1' volume du Jaerboeh 

van Kortrffk, et dans le Recueil d'antiquités de De Bast. 



SIS 
de Mëliadec, mais tous ees monuments ne sont pas trè&- 
aneiens, pas plus que les cabinets dVmes qtt\)n a intro^ 
duits comme monuments funèbres iors de la renaissance 
des arts au xti"* et xyii'' siècles. 

Les pierres sépulcrales des forestiers de Flandre» con* 
seryées à Harlebeke, ne sont pas très^anciennes, elles 
datent tout au plus du xv" siècle. 

Le développement que prirent les chambres de rhé- 
torique au XIV" siècle y se fit sentir sur les inscriptions 
sépulcrales qui furent écrites en vers flamands. II s'en 
trouvait plusieurs à Notre-Dame à Bruges (I), et Ton voyait, 
il y a quelques années, sur une pierre dans l'église de 
Dixmude, ces vers: 

Pieter, Antheania en Golaert 
Syn aile drie te Gode waert; 

Les inscriptions du xiii'' et xiv^ siècles ont encore 
souvent cela de propre, qu'elles furent écrites en rimes 
latines du plus mauvais goût. 

Le xiv"* siècle vit aussi introduire la coutume d'incruster 
les pierres sépulcrales de lames de cuivre sur lesquelles 
on gravait des inscriptions et des figures. Il ne reste que 
peu de ces sortes de monuments. J'en ai trouvé un à 
l'hôpital à Bruges , érigé à la mémoire de deux frères de 
cette institution; il ne date que de 1537. 

L'église de Saint^aaveur en a conservé cinq^ dont 
le plus ancien date de 4439. Tous sont dans un état 
parfait de conservation , mais celui qui l'emporte sur les 
autres sous le rapport de l'art, est sans contredit, le 
monument de Jacques Schelewaert^ docteur à l'université 



(1) BMQOoartt DêMHpt. de régUte de Niftn^iktm. P. 969, 97X et 
549. 



'r^Sr'^S ^^V'JV'ar,^aa^^'°aiWiP-7^^ 




Ikt'iytt l'a^fj ' Crz./n.ixi.j^a.r'^. -Mmijitit 



-DtLVtilty .I.Tj.Jl/ili.J>'J t- Jlr^4J • 



i*j>,vj .t^t 



519 
de Paris. Nous en donnons ici le dessin. Le docteur est 
occupé à donner sa leçon assis dans un grand fauteuil 
ou scribane, à son côté se trouve l'appariteur tenant sa 
verge et les élèves écrivent les explications données par le. 
professeur. A voir les armoiries qui se trouvent sur les 
bords du monument, Schelewaert devait être noble du 
côté paternel et maternel. Ce personnage était originaire 
de Dixmude, comme nous l'avons dit dans notre histoire 
de cette ville à Tannée 1450, De docteur de la Sorbonne, 
il devint professeur de théologie à l'université de Louvain 
en 1472 (1). Il parait quil fut ensuite nommé curé à 
Bruges, et que ce furent ses élèves qui firent les frais 
de ce monument , sur lequel on lit : SepuUura honorandi 
magütri nostri magistri Jacobi SchekwfierU pamiensis 
sacre theologie doctoris ac hujus ecdesie curati, qui obiit 
xni die mensis Junii anno Domini miUesimo quadringenr 
tesimo octuagesimo tercio* Anima ejus requiescaê in pace. 
Le plus ancien monument sépulcral en cuivre que j'aie 
pu découvrir date du xiv** siècle, et se trouve à St-Jacques, 
à Bruges. Malheureusement il est mutilé et l'on en a 
soudé les différents morceaux pour graver sur le revers 
l'épitaphe d'un consul de la nation Espagnole, mort au 
xTii° siècle. La gravure de ces fragmenta est admirable 
de beauté, plusieurs saints placés dans des niches gothi- 
ques forment un cadre autour de la personne qui glt au 
milieu, et qui, d'après les restes de l'inscription, est 
Gilles Van Namain. Le millésime seul indique le xiv* sîè* 
cle, les autres chiffres manquent* Toutefois, les lettres 
gothiques ayant déjà fait place aux onciales , nous pouvons 



(1) Valère-André dit dans ses FacH academici: Jacdbus Scholewaert , 
Doct, TheoL PaHsienaiSj canonicua D. Poiri, $uec9ê$it inptxabendé ei 
lecfione ordiMria HenrieQ éh Zoem^rffu 



320 
affirmer que le monument a appartenu à la dernière 
moitié du xiv* siècle. L'église de StrJacques renferme 
encore quelques autres monuments en cuivre et l'on est 
à la veille d'en replacer cinq , qui jusqu'à présent avaient été 
conservés dans un magasin. C'est à feu M. Scourion que 
cette église doit cette conservation. Lors de la con- 
quête des Français , ces monuments avaient déjà été ven- 
dus pour vieux cuivre, lorsque le savant secrétaire trouva 
un moyen de faire résilier l'acte de vente, et les lames de 
cuivre furent conservées. 

Une idée frappe lorsqu'on considère que beaucoup de 
ces monuments sont gravés longtemps avant l'invention 
de l'art typographique. Ce dessin si correct, ce burin 
vigoureux, ce relief donné aux caractères , tout nous fait 
dire, comment Timprimerie n'a-t-elle pas été inventée 
beaucoup plus tôt! 

Si nous avons à regretter la perte de beaucoup de 
monuments funèbres, nous avons du moins la consola- 
tion d'en avoir conservé quelques inscriptions. Corneille 
Gaillaert, qui écrivit avant les ravages des iconoclastes, 
en a conservé plusieurs dans un ouvrage MS. aujourd'hui 
la propriété de M. le vicomte De Croeser; un siècle plus 
tard , Nicolas De Schietere , en copia plusieurs pour ses 
généalogies, et le peintre Le Doulx a copié au siècle 
passé tout ce que Bruges renfermait de monuments funè- 
bres. Cet ouvrage se conserve à la bibliothèque publique 
de Bruges. Pareil ouvrage a été composé pour Ypres; 
il a pour titre : Rectteil manuscrit des monuments sépul- 
craux d* Ypres. Si les originaux nous manquent, il nous 
en reste du moins des souvenirs. 



L'abbé F. Van di Putte. 



521 



ANALYSES CRITIQUES. 



J^QjPfiort à M» le min%$tr9 de l'intérieur sur différentes séries de documents 
concernant Vhistoire de la Belgique, qui sont conservées dans les archi-* 
Tes de r ancienne chambre des chartes de Flandre , à Lille, Par M, 
Gachard, archiviste général du royaume» 1 toI. ii^Sft de 484 pag€f. 

Lb Gouvernement a chargé à diyenea reprises rArebivûte 
général du royaume d'aller recher<}her à l'étranger Ie« doQU* 
ment» qui manquent dans nos dépôts d'arebivea et qui 
cependant intéressent à un haut degré Thistoire du pays» 
C'est ainsi que M • Gachard s'est rendu successivement k 
Paris, à Dijon et plus d'une foui à UUa, potir y inspecter 
les arohivefl qui concernent la Belgique et qu'il a fait ooii«- 
naitre par un rapport détaillé le auccès de ses recherches» 

Il y a qudques mois, nous vîmes paraître le rapport sur 
les demièrea fouilles laites à Lille ^ ouvrage dont nous avons 
à rendre compte parce qu'il renferme des documenta d'an 
haut intérêt pour notre Flandre. Nous coanaissioua déjÀ les 
archives les plus anciennes de Lille, embrassant les années 
74Q à 1S07 , par les U^nuiwniB anoîens de M ^ le garnie de 
St^Genoiê. Depuis cette époque nous n'avions rien de suivi 
sur cette masse de chartes et de documents qui presque tous 
ont rapport à notre Flandre. Publier les volumineux cartu- 
laîres et inventaires était imposable 9 inutile même pour 
notre pays; il fallut donc faire choix dans cette foule de 
vieux parchemiaa. C'est ce qu'a &it notre archiviste général. 
AraALES. — Tome IV, 25 



522 
' f 1 divise let documents intéressants pour Tbistoire de la 
Belgique qui sont conseryés aux archives de Lille en deux 
classes principales. 

La première se. compose des chartes, traités, lettres* 
patentes et missives, instructions diplomatiques, mémoires. 

Les comptes forment la seconde partie* 

Nos archives locales renferment beaucoup d'originaux 
dont les copies existent dans les cartulaires de Lille. M* 
Gachard a jugé à propos, pour éviter double emploi, de 
ne rien dire dans son Eappori sur les documents que noua 
possédons parmi nous ; il a donc commencé son travail par 
le dépouillement des actes qui concernent les relations 
politiques et commerciales de la Flandre arec TAngleterre 
dans les xiii», xiv**, !▼• et xvi* siècles. Toutes ces pièces 
n'existent pas dans nos archives et ont la plus grande valeur 
historique. L'annexe jé jointe au rapport est une copie de 
l'inventaire de ces pièces , fait par M. Le Glay , à la demande 
de la commission des records de Londres. 

Tous les rapports de M. Gachard nous font voir qu'il a 
une affection particulière pour l'étude des quatre derniers 
siècles de notre histoire, nous avons même entendu des 
personnes instruites lui faire un reproche de négliger les 
documents très-anciens pour les plus modernes; — dans son 
dernier ouvrage, il s'est attaché de nouveau à rechercher 
les pièces du règne de Charles-Quint et de ses successeurs, 
et il donne une longue série de missives qui appartiennent 
à cette époque. 

Nous ne voulons faire aucun reproche à l'auteur d'affeC" 
tionner plus particulièrement une époque que l'autre, 
nous savons d'ailleurs que chacun, en fait d'histoire, pré- 
fère l'étude particulière du règne d'un souverain, d'une 
révolution, d'un grand fait quelconque, et que c'est par 
l'approfondissemebt de ces faits particuliers que nous devons 
parvenir à débrouiller la vérité de notre histoire. La série 
de lettres qui ont rapport à l'élection de Charles-QuinC 
comme empereur, jetera une nouvelle lumière sur on lait 



323 
qui a eu les plas grandes conséquences ponr TEarope 
entière, et dès-lors noas devons savoir gré à M. Gachard 
de nous avoir fait connaître cette volumineose correspon- 
dance dont M. M6ne nous avait donné des fragments dans 
son Anzeiger fur kunde der teutachen vorsseit, volâmes de 
1885 et de 1888. 

Les troubles du xvi* siècle n'ont pas été négligés dans les 
recherches faites par M, Gachard, qui a été assez heureux 
de découvrir plusieurs documents qui avaient jusques à 
présent échappé aux investigations de nos écrivains. Deux 
volumes intitulés Troubles des Pays-Bas ont été compulsés 
et trouvés renfermer des pièces qui n'ont pas encore Vu le 
jour. Nous voudrions voir reproduire dans Finventaire des 
archives de la Flandre- Occidentale, que publie notre collè- 
gue, M. Delepierre, la série assez considérable de docu- 
ments, qui, au dire de M. Gachard, provient originairement 
des archives du Franc de Bruges. Toutes ces pièces ayant 
rapport à la Flandre, feraient un ensemble complet avec ce 
que notre laborieux archiviste de la Flandre-Occidentale 
a déjà publié dans ses différents volumes d'inventaires. 

Les archives de Lille, malgré le gaspillage auqneï elles 
furent exposées durant la tourmente révolutionnaire, con- 
servèrent cependant encore bon nombre de comptes qui 
ont été explorés par notre archiviste général pour compléter 
ceux que nous avons à Bruxelles. Inutile de répéter ici 
quelle utilité l'histoire a tiré de l'exploration des anciens 
comptes, personne aujourd'hui ne conteste les avantages 
qu'a produits cette exploration. 

Les archives de Lille présentent malheureusement beaucoup 
de laeunes dans les comptes qu'elles conservent. Pour mieux 
faire ressortir ce (|ue ces comptes contiennent d'intéressant 
pour la Flandre , nous donnons les titres des différentes divi- 
sions adoptées dans le rapport qui nous occupe r 

1. Comptes de l'hôtel des souverains et des princes et 
de leur famille. 



S24 

II* Comptes de la recette géoërale des finaneei» 
Ilh Comptes de la trésorerie des guerres* 
IV. Comptes de la recette générale des confiscations 

pour oattse des troubles du xti* siècle* 
V. Comptes de la recette générale de Flandre* 
YI. Idem du Hainaut. 
VU* Idem de Tournai et du Tournaisis. 
VIII. Comptes du souverain bailliage de Flandre. 
IX. Comptes du grand bailliage du Hainaut* 
X* Comptes du grand bailliage des bois du Hainaut* 
XI. Comptes des aides et subsides de Flandre* 
Xb. Idem du Hainaut. 

Tel est le résumé du rapport de M. Gachard, dont l'utilité 
est incontestable et sera d'un grand secours à ceux qui 
s'occupent d'histoire nationale* Nous attendons avec impa- 
tience les rapports des explorations faites à D^on et à Paris, 
elles compléteront des notions très incomplètes jusqu'ici « 
et que nous n'aurions jamais reçues si le goayernement 
n'ayait pas eu l'heureuse idée de députer sur les lieux un 
bomme du talent et de l'actiyité de noire archiviste général. 



F^ndriH!h9 StatHs-unOJte^hp^êsekichf bù »ttm J^r 1806| nom L. jâ. 
WwnOiSmig. 5 BmdeB. le AMh. TMngen^ Fu98 1843, in-8o, de 403 
pages y plus P, Tui dHntroduction et 99 d'appendiocs. 

M. Warnkônîg, dont nous avons coiiBidéré le départ 
comme une vraie perte faite par les sciences et les lettre 
en Belgique, vient de terminer son curieux et savant 
ouvrage sur la Flandre, qu'il avait commencé à pubKer eu 
allemand il y a près de dix ans. Tout ce que le pays ren- 
ferme de savants, s'adonnant à l'histoire nationale, attendait 
avec impatience la fin de ce travail, que, sans exagération , 
l'on peut considérer comme l'ouvrage le plus parfait et le 
mieux traité sur ce que nos provinces renferment de docu* 
ments anciens, d'institutions du moyen-âge etc* H serait 



525 

irop long d'entrer dans des détails sur toutes les parties de 
l'ouvrage du savant professeur de Fribourg, nous nous 
contenterons de parler du dernier volume. 

Le titre indique que Fauteur traitera du droit ancien de 
la Flandre et c'est cette dernière partie qui y est spëciale- 
ment consacrée. Elle est divisée en quatre parties: 1° Le 
droit privé. 2"* Le droit criminel flamand aux xii** et xiii« 
siècles. 3° Les procédures et 4® Avoueries des églises et 
des monastères. Ces quatres parties sont traitées en cin- 
quante paragraphes, d'une manière si claire et si exacte 
qu'il serait difficile d'y rencontrer des lacunes. 

L'auteur a su tirer parti de l'histoire des avoueries en 
Belgique , par M. J. De Saint-Génois , et il a complété ce 
que cet écrivain avait laissé à désirer dans ce mémoire 
couronné en 1884, par l'académie de Bruxelles. Tout 
l'ouvrage est terminé par un appendice composé de chartes 
qui auraient dû être jointes au volume précédent, lequel 
renferme le Codex dipiomaticus du volume dont nous nous 
occupons. 

II ne nous reste qu'un désir à exprimer : que M. Gheldolf 
continue la publication française de l'ouvrage de M. Warn- 
kôoig. L'histoire de la Flandre dont nous avons deux 
volumes est loin d'être aussi complète que l'édition alle- 
mande, mais elle renferme aussi des renseignements que 
M. Wamkönig n'a pas connus^ et nous croyons que l'édition 
française au lieu d'être une traduction , est un abrégé qu'on 
doit joindre comme complément à l'édition de Tubingen. 



F.V. 



3t6 



PROGRAIIE 



SES 



QUESTIONS PROPOSlES POUR LE GOlfGOVRS 

DE 4843, 

DK BRUXILLES. 



CLASSE DES LETTRES. 



PREHiftRE QUISTIOir, 



QfêMeê on! élé juêqu^à la fin du ràgne de (^rieê'Quini, la» 
tehHanê poUiiqueê, commercialeê ei liUéraire» des Bdgeê avec 
hê peuph9 Kabitani kê berdê de la Mer BaHique? 

DKUXIÈHK QÜKSTION. 

La famille de$ Berthout a joué y danè not anfudee^ un rôle 
important On demande queli ont été l'origine de cette maison, 
hê progrès de sa puissance et Pinfluence qWeUe a exercée sur 
les affaires du pays. 

L'académie recommande aax concarrents de ne pas né- 
gliger les soarces inédites ^ telles que chartes, diplômes et 
chroniques* 



SÎ7 

TBOIâliMK Qvssnoif. 

Quel était tétat des écokê et autreê établUiemènti d*instruù^ 
tion publique en Belgique ^ depuis Charlemagne jusqu*à Favé- 
nement de Marie- Thérèse? Quels étaient les matières qu'on y 
enseignait^ les méthodes qu'on y suivait y les livres élémentaires 
qu'on y employait, et quels professeurs s'y distinguèrent le 
plus aux différentes époques? 

QÜATUÈHK QUESTION. 

Faire Thistoire de Tétat militaire en Belgique j sur les trois 
périodes bourguignone, espagnole et autrichienne jusqu'en 1794^ 
en donnant des détails sur les diverses parties de l'administra- 
tion de l'armée en temps de guerre, et en temps de paix. 

L'académie désire que le mémoire soit précédé, par forme 
d'introduction, d'un exposé succinct de Tétat militaire en 
Belgique dans les temps antérieurs, jusqu'à la maison de 
Bourgogne. 

GlNQUlÈn QVKSTIOIT. 

Quels sont les changements que l' établissement des abbayes et 
des autres Institutions religieuses au VJJ^ siècle, ainsi que 
Finvasion des Normands au JX% ont introduit dans Pétât 
social de la Belgique? 

SIXIÈME QüBSTIOIf. 

// existe un grand nombre de documents écrits dans les 
dialectes de F Allemagne et appartenants aux VIP, VHP, IX% 
X* et XP siècles^ ils sont indiqués par la préface de rAIthoch- 
deuhtscer Sprachschatz de Graff*; mais on ne connaît guère 
d'écrits rédigés dans la langue teutonique usitée en Belgique 
antérieurement au XIP siècle. On demande: 1^ Quelle est la 
cause de cette absence de manuscrits belgico-germaniques? 
â'' Quelle a été la langue éerite des Belges^Germains avant le 
XIP siècle? %** Peui-on admettre que les Niederdeutsohe Psal* 
men aus der Karolioger-Zeit, publiés par Von der Hagen, 



828^ 
ie Heliand récemment mis au jour par Schmeller, et quelques 
autres ouvrages, appartiennent à la langue écrite dont on 
faisait usage en Belgique? 



CLASSE DES SCIENCES. 



VRBHURK QUESTIOir. 

Un mémoire ^analyse algébrique dont le sujet est laissé au 
chois des concurrents» 

SSÜXlilIE QUESTION* 

Faire la description des coquilles fossiles du terrain crétacé 
de Belgique et donner l'indication précise des localités et des 
systèmes de roches dans lesquels elles se trouvent. 

TROISIÈME QUESTION* 

Faire la description des coquilles et des polypiers fossiles 

des terrains tertiaires de Belgique, et donner l'indication 

précise des localités et des systèmes de roches dans lesquels 
ils se trouvent. 

DaDs les réponses aux deax questions qui precedent^ la 
synonymie des espèces déjà connues devra être soigneuse- 
ment établie , et la description des nouvelles espèces accom- 
pagnée de figures* 

QUATRIÈME QUESTION. 

Faire connaître par des eûfpérienofis appliquées à un imms 
grand nombre de corps , les Uns que suit le dégagement de la 
ohahur dans les combinaisons chimiqu$$. 



329 

ClIfQüliMS QUESTION. 

Quelle est kt structure de l^arille? Eispùser son histoire 
littéraire^ donner son anatomie^ son organographie, sa genèse 
et ses fonctions dans les différentes familles oit. il existe. 

SIXIÈKE QtESTION. 

Le gonflement et Faffaidsement alternatifs du cerveau 
et de la moelle épinière, isochrones avec Tinspiration et 
l'expiration, ne sont pas encore suffisamment expliqués. 
L'académie demande: 

1"* Queue est la cause immédiate de ce phénomène? 
â"» Quelle est, en général, rù^uenee de ht respirati&n sur 
/o. circulation veineuse? 

sraiiiKS ^ESiioir. 

On demande un examen approfondi de Vétai de nos com- 
naissances sur Véleçtricité de l'air et des moyens employés 
jusqu'à ce jour, pour apprécier les phénomènes électriques qui 
se passent dans l'atmosphère* 

HülTIÈttE QITBSTlOIf. 

Exposer et discuter les moyens les plus convenables pour 
établir, dans les lieux habités, une ventilation appropriée à 
leur destination et à la température qui doit y être maintenue. 

L'auteur devra donner la deicnpiion et les dessins très- 
détaillés du système en faveur duquel il se prononcera. 

Le prix de cliacune de ces questions sera une médaille 
d'or de la valeur de isix cents fratics. Les mémoires doftent 
être écrits lisiblement en latin, français ou fiamanJ, et 
fieront adressés, franc» de port, avant le l** Février 184t, 
à M. Queteht, secrétaire perpétuel. 



532 
phaamêribué «its frogrès de la mécanique eèhite, depuù 
la mort de Laplaee» 

QUATEiftiB orasnoR* 

Donner Pkütoire naturelle ei Pembryohgie de VOrttei ( Anguis 
fragUis), mnei que sou anaiomie^ en la comparani avec celle 
d'un lèjuurd d' Europe. 

CINQVIÈHB QUESTION. 

Èclaircir par des observations nouvelles le phénomène de 
la circulaUon dans les insectes, en recherchant si on peut la 
reeannaiitre dans les larves des différents ordres de ces animaux * 



L'acadëmie exige la plus grande exactitude dans les 
citations ; à cet effet , les auteurs auront soin d'indiquer les 
éditions et les pages des ouvrages qu'ils citeront. 

Les auteurs ne mettront point leurs noms à leurs ouvrages, 
mais seulement une devise , qu'ils répéteront dans un billet 
cacheté^ renfermant leur nom et leur adresse. On n'admet- 
tra que des planches manuscrites. Ceux qui se feront 
connaître, de quelque manière que ce soit, ainsi que ceux 
dont les mémoires seront remis après le terme prescrit, 
seront absolument exclus du concours» 

L'académie croit devoir rappeler aux concurrents que 
dès que les mémoires ont été soumis à son jugement , ils 
sont déposés dans les archives, comme étant devenus sa 
propriété , sauf aux intéressés à en faire tirer des copies à 
leurs frais , s'ils le trouvent convenable , eu s'adressant à 
cet efiet au secrétaire perpétuel. 

Fait à Bruxelles , dans la séance du 10 Mai 1842. 

Pour l'Académie : 
Le Secrétaire perpétuel, 

A. QÜETELET. 



WlPMIflMl III If , 



i 



a 1429, 
attache- 
e chapi- 
€ Tordre 
Î unique 
> épousa 
ien, fils 

religion 
erre de 
nommer 
t et sans 













L'aoac 
citations 
éditions 

Les al 
mais seii 
cacheté 
tra que 
connaiti 
dont lei 
seront i 
L'acai 
dès que 
sont dé; 
pfoprié< 
leurs fi^ 
cet efi^ 

Fait à 



^^ 



ZiiAJIai?i 



^eiM^'^if^ 



\ 



553 

WWWWWWWVWVWVIWWWWUWWWVWWWWVVWWVWWVWWWW 



DE li TOISON D'OR, 



Celekee à 6ru0f0, en 1478- 



L'oRDBE de la Toison d'or, créé à Bruges, en 1429, 
par Philippe , surnommé le Bon , à cause de son attache- 
ment pour sa mère , n'avait encore tenu que douze chapi- 
tres , lorsque Charles-le-Hardi , chef et souverain de Tordre 
fut tué devant Nancy, le 5 Janvier 1477. Sa fille unique 
Marie de Bourgogne , héritière de tous ses états , épousa 
le 19 Août de la même année, Tarchiduc Maximilien, fils 
de r^mpereur Frédéric. 

Depuis <ïue la galanterie , selon André Tavin, la religion 

selon Jules Chifflet, ou la politique d'après Pierre de 

St-Julien, eurent déterminé le duc Philippe à nommer 

trente ehevaliers , gentilshommes de nom et d'armes et sans 

Annalbs. — Tome IF. 24 



S34 
reproche, ainsi que le porte Tartide 1" des statuts de 
Tordre, publiés à Lille le 27 Novembre 1431 , depuis cette 
époque , disons-nous , jusqu'au treizième chapitre , un grand 
nombre de chevaliers étaient déjà morts ; en outre la fin 
malheureuse de Charles-le-Téméraire laissait Tordre sans 
chef, et Ton craignait qu'il ne déchut de son premier éclat. 

Lors donc que M aximilien (ut arrivé en Flandre pour 
s'unir à Marie de Bourgogne , plusieurs chevaliers repré- 
sentèrent à Tarchiduc combien il importait qu'il prit des 
mesures pour relever cet ordre illustre. Le prince se rendit 
à ces instances et fit notifier au chancelier, le 7 Avril 
4478, qu'il se ferait armer chevalier dans une séance 
solennelle en Téglise de St-Sauveur à Bruges , et qu'en- 
suite il tiendrait un chapitre général, afin de revoir les 
statuts et de nommer aux places vacantes. 

La déclaration de Tarchiduc fut notifiée aux chevaliers 
absents, et Ton s'occupa activement des cérémonies à 
observer durant cette grande fête , sous l'inspection 
d'Olivier de la Marche. L'ordre, selon son institution, 
avait quatre grands-olBciers. Le chancelier à qui est confié 
la garde du sceau et contre-sceau, qui vérifie les actes 
et dépêches , fait Touverture des chapitres , et traite avec 
le souverain des afiaires de Tordre. 

2* Le trésorier qui a soin des habillements, colliers, 
livres de statuts, chartes, joyaux et tous autres ornements 
d*église appartenant au dit ordre. 

3* Le greffier qui expédie les dépêches dont il tient 
registre ^ il prend aussi note des fautes commises par les 
chevaliers repris en chapitre; des corrections qu'onleur impo- 
sait et des promesses ou belles actions dont ils s'honoraient. 

4° Le roi d'armes appelé Toison d'or, dont les fonctions 
sont d'aller en députation pour les affaires de Tordre , de 
signifier le jour et le lieu des chapitres à tem> , et de ranger 



335 
les armoiries au chœur des églises où la cérémonie a. lieu. 

Suivant les statuts, c'était le l""' Mai que la fête devait 
avoir lieu; mais comme les Français avaient attaqué le 
Hainaut, Maximilien obtint qu'elle fi|,t célébrée le dernier 
Avril, afin d'aller plus tôt résister aux progrès des ennemis. 

En conséquence , le dernier jour d'Avril, les chevaliers , 
avec leur grand collier de l'ordre , et les quatre grands offi- 
ciers , tous habillés de leurs robes , manteaux et chaperons 
à bourlette de velours cramoisi , doublé de tafifetas blanc , 
et orné d'une bordure représentant les emblèmes du collier, 
en broderie d'or (1), se rendirent auprès de l'archiduc , en 
son palais (2). Admis dans la grande salle de cérémonie, ils s'y 
mirent en cwdre et prirent leur rang , devant le souverain , 
les plus anciens étant les plus rapprochés de lui, et 
précédés par le chancelier , le trésorier , le greffier , le roi 
d'armes. Alors tous ensemble sortirent, montèrent à cheval 
et se dirigèrent par la rue Nordzand et par la rue Traver- 
sière^ vers F^lise de St-Sauveur. 



(1) Sous Philippe-le-Bon la coiffure et le manteau étaient d*écar- 
late, chargé dliermine, et bordé de fusils, de cailloux, d^étincelles et 
de la devise de Tordre: jàuire n^auray. Gharles-le-Téméraire changea 
ces couleurs^ modifia 1a costume, de la manière que nous venons de 
Tindiquer, et adopta pour devise : Je Vay empriê, 

(â) Une vue de ce vaste palais se trouve dans Sanderus^ Flandrià 
iUustraia, l'hôtel des monnaies y était attenant. Cet emplacement, 
occupée aujourd'hui par des maisons particulières, dont une partie contient 
des restes de Tancien palais, s'appelle encore het Princenhof, Ce fut là que 
se célébrèrent les noces de Gharles-le -Hardi et de Marguerite d'Yorck en 
1468, quibuM nvUa hominum atos êpkndidiorei vidit, aut êumpiuosioreê, dit 
Sanderns. C'est aussi en ce lieu, qu'en 147S, naquit Philippe surnommé le 
Beau y fils de Maximilien et de Marie de Bourgogne. Philippe-le-Bon avait 
fait construire pour lui ce nouveau palais, abandonnant l'ancien palais des 
comtes de Flandre sur le Bourg, qu'il céda aux magistrats de cette juris- 
• diction. 



336 

Le cortège s'dvaDça du palais vers Tëglise dans l'ordre 
suivant : Premièrement marchaient les quatre officiers de la 
Toison, suivis par des gardes, la cotte d'armes au dos. Deux 
hérauts menaient par la bride une blanche haquenée drapée 
de velours noir et portant un coussin de même cotdeur, sur 
lequel reposait le collier du feu duc Charles. Puis venaient 
les chevaliers de l'ordre, deux à deux, et TarchMuc, autour 
duquel étaient placés les archers et les hallebardiers de la 
garde à pied. Des maîtres- d'hôtel, des hérauts, des gen* 
tilshommes , des officiers de la cour , des sergents d'armes 
du souverain, avec leurs masses en argent, et des trompet- 
tes , fermaient la marche. 

Arrivée devant le portail de l'église , dont les portes étaient 
ouvertes à deux battans, la procession s'arrêta un instant, et 
le prélat qui devait faire le service , suivi des chapelains, des 
diacres et des chantres , chantant des antiennes à l'honneur 
delaSYierge et de l'apôtre St-André, patrons de la Bour- 
gogne , et sous la protection desquels était placé l'ordre de 
la Toison d'or, s'avança audevant de l'archiduc , lui présenta 
l'eau -bénite, lui donna à baiser 'la sainte, Croix, et puis 
retourna dans le chœur où entrèrent après lui les cheva- 
liers, les officiers et Maximilien qui alla prendre place sur 
une estrade tendu de velours vert, recouverte d'un dais, et 
ornée d'un écu aux armes du prince et de son épouse. De 
bonne heure les galeries supérieures de l'église avaient été 
envahies par une foule de dames et de seigneurs , venus de 
toutes les parties du pays , pour assister à cette fête. 

Dans les stalles en bois sculpté » se placèrent les cheva- 
liers de Tordre, au nombre desquels se trouvaient Ëngelbert 
de Nassau, touis seigneur de Gruthuyse, Jean Gros, 
messire de Lannoy et messire de Ravestein. Chacun avait 
ses armoiries attacbéesà la boiserie de la stalle oiitl prenait 
séance. En vertu des règles héraldiques observées par 



ft*'-"^'^ 



s pour 
lamas- 
ferains 
jt sans 
Doiries 
ivec le 
lessus. 
empla- 



h: 



^!^ 



oimenr 

iciant, 
iscouris 
ialérîe, 
ni avait 
étaient 
;ant au 
;enir et 

ie avait 
le pour 
îque et 
résolu 
n d'or^ 
Tordre 
l'autre 

ble,fit 
. Puis 
ix posé 
• « Moi 
triche , 
^t sou- 



^^^KX^^^f^'^'-^^^^^^ 



CÛST1 



Le 

suivac 
Toiso! 
hérav 
de?el 
leqad 
les cl) 
duqui 
garde 
tilsho 
duso) 
tes, 

Ar 
ouvei 
lepH 
diâcr 
dela$ 
gogw 
la 7b 
l'eau 
retou 
liersj 
une i 
orné 
bonn 
enval 
toute 

D; 
lîers 
de P 
mess 
ses a 



337 
tordre, on n'admettait point de supports ou tenans pour 
Técu : les heaumes des simples chevaliers étaient d*or damas- 
quiné et ouverts, avec des grilles; ceux des souverains 
étaient tout d'or , la visière entièrement ouverte et sans 
grilles. On remarquait à plusieurs places des armoiries 
exposées sur velours noir, sans casque ni cimier , avec le 
seul collier autour de l'écu, passé au. nœud au-dessus. 
C'étaient celles des chevaliers morts et qu'on allait rempla- 
cer. 

Bientôt une musique grave et douce annonça le commen- 
cement de la cérémonie. 

L'évêque de Tournay, Ferry de Clugny , prélat o£Bciant, 
adressa à Maximilien, au nom de Pordre, un discours 
latin où il fit un pompeux éloge de cette noble chevalerie, 
du duc Philippe son fondateur , du duc Charles qui lui avait 
succédé et des rois , princes et grands capitaines qui s'étaient 
fait gloire de porter le collier. Il termina en remontrant au 
prince que c'était son droit et son devoir de maintenir et 
de relever cette institution. 

Le président du grand conseil , Jean De la Bouverie avait 
été chargé de répondre de la part du souverain, que pour 
l'honneur de Dieu , la protection de la foi cathoUque et 
l'illustration de la chevalereuse noblesse, il avait résolu 
d'augmenter les privilèges et prérogatives de la Toison d'or^ 
et il déclara que le prince , n'ayant pas encore reçu l'ordre 
de chevalerie , était prêt à le recevoir de l'un ou de l'autre 
chevalier. 

Monsieur de Ravestein, comme étant le plus noble, fit 
cette cérémonie aux acclamations des spectateurs. Puis 
l'archiduc se leva, et la main étendue sur un crucifix posé 
sur un missel ouvert , prononça le serment qui suit : u Moi 
» Maximilien, par la grâce de Dieu, archiduc d'Autriche, 
» duc de Bourgogne, comte de Flandre etc. chef et sou- 

24. 



838 
» veraiil de Ia Toison d'or, je promets sur ma parole de 
» prince, et je jure sur les saints Évanfjîles et sur la 
« croix sainte, de maintenir les privilèges et d'observer 
» inviolablement les statuts et ordonnances du dit ordre, 
« selon leur forme et teneur. » 

Après ces mots, ayant baisé respectueusement la croix, 
il se tourna vers ^Monsieur De Lannoy qui s'approchait de 
lui avec le collier dont il revêtit Tarchiduc en disant : 
« Mon seigneur , l'ordre de la Toison d*or vous reçoit au 
» nombre de ses membres comme chef et souverain, en 
» signe de quoi, il vous présente ce collier. Que Dieu 
» veuille que vous le portiez longtemps, pour la plus 
» grande prospérité de Tordre , et pour la défense de la 
»> sainte Eglise, afin d'augmenter vos mérites et votre 
» bonne renommée, au nom du Père, et du Fils et du 
» St-Esprit. » — «Amen, répondit le prince, puisse Dieu 
m^accorder cette grâce! » et il se rassit sur son trône. 

Alors Toison d'or, portant un grand collier appelé 
Potence, différent de ceux des chevaliers en ce qu'il était 
garni des armoiries émaillées des membres de l'ordre, et 
séparées par des fusils et cailloux également émaillés, 
Toison d'or, disons-nous, prit le missel et la croix, les 
porta vers l'archiduc et les tint devant lui. Monsieur 
De Lannoy quitta le premier les stalles, où il était allé 
reprendre sa place, vînt se mettre à genoux devant le 
prince, et la main sur le missel fit le serment accoutumé: 
« Moi Jean De Lannoy je promets et je jure sur les saints 
}> Evangiles et sur la Croix sainte, respect et honneur au 
îv sérénissime prince Maximilien, archiduc d'Autriche, duc 
'> de Bourgogne, chef et souverain de la Toison d'or. Je 
)» lui jure obéissance en tout ce qui concerne les statuts 
» et les ordonnances du dit ordre , ainsi que je l'ai solen- 
n nellement juré et promis, lors de ma réception. » 



359 

L'archiduc releva De Lannoy, parla main et le baisa 
sur la bouche , en signe d'amour fraternel envers les che- 
valiers. 

Les mêmes formalités furent successivement accomplies 
par Adolphe de Clèves , seigneur de Ravestein , Louis De 
Gruthuyse, comte de Winchester, messire Philippe de 
Croy, comte de Chimay, messire Engelbert, comte de 
Nassau, seigneur de Breda, Ferry de Clugny , évéque 
de Tournay, chancelier, Jean Gros, trésorier, Martin 
Steenberg, greffier, et Gilles Gobert, dit Toison d'or, 
roi d'armes. 

Toutefois à l'égard de ces quatre officiers de la Toison 
d'or, le chef ne les baisa point sur la bouche, comme il 
avait fait pour les autres chevaliers, mais il embrassa 
révéque, par respect pour sa dignité episcopale, et donna 
la main aux trois autres, en signe de bienveillance et 
d'affection. 

Lorsque chacun eut été reprendre sa place , la musique 
se flt entendre de nouveau et le chancelier célébra la 
grand'messe. Après que TÉvangile fut chantée, précédé 
du roi d'armes, il porta le livre saint à baiser au chef 
et souverain, pendant que les enfants de chœur fesaient 
fumer autour de lui, l'encens dans des vases d'argent émaillé. 

Au moment de l'offertoire. Toison d'or s'avança vers 
le trône, fit trois saints et dit à haute voix: u Très haut, 
w très excellent et très puissant prince , chef du très noble 
n ordre de la Toison d'or, venez à l'offrande! » Maximilien 
se leva et aussitôt tous les chevaliers quittèrent leurs stalles 
et formèrent la haye, depuis l'estrade jusqu^à l'autel 5 
M. De Lannoy, comme le plus ancien chevalier, précéda 
Parchiduc, portant pour lui le denier de l'offrande, c'est- 
à-dire, une pièce d'or, selon l'usage établi. Après que le 
chef eut regagné sa place, le roi d'armes appela les autres 



340 
chevaliers, qui remplirent la même cérémonie, deux à deux. 
L'offertoire achevé, le chancelier fit un discours dont le 
sujet fut réloge de saint André , patron de l'ordre , et il finit 
par exhorter les chevahers à la vertu , leur représentant 
la dignité de leur état et les devoirs qui y étaient attachés. 

Après la messe, Maximilien arma chevaUer le président 
de son grand conseil , Jean de la Bouverie , qui n'étant pas 
encore au nombre des frères de la Toison d'or, s'était tenu 
en dehors des stalles, durant la solennité que nous venons 
de décrire. 

Les chevaliers reconduisirent ensuite en cortège le sou- 
verain jusqu'à son hôtel, dans le même ordre qu'ils étaient 
venus, seulement ils traversèrent cette fois la rue des 
Pierres et la Grand'Place , où le carillon du Beffroi fesait 
retentir l'air de ses sons joyeux, tandis que toutes les 
cloches des nombreuses églises , chapelles et couvents de 
la ville, sonnaient à pleine volée. 

On sait que selon les statuts de la Toison d'or , lors de 
la tenue d'un chapitre, les fêtes duraient trois jours. Le 
premier, les chevaliers entendaient la grand'messe dans 
le costume décrit plus haut; le second était destiné aux 
obsèques des chevaliers morts , et alors le costume était 
de velours noir, à la réserve de la frange j le troisième jour 
ils allaient en habits de soie blanc , au service chanté en 
l'honneur de notre Dame. 

Maximilien termina la solennité de la première journée 
par un splendide banquet, où l'on vit réunies toutes les 
singularités que les auteurs contemporains nous ont si- 
gnalés dans les repas de cette époque. Les nefs, ou plats 
en forme de vaisseaux , chargés de viande; les pâtés en 
châteaux, tous peints d'or et d'azur, à grandes bannières, 
les pélicans et les cygnes du gosier desquels jaillissait 
l'hypocras et le vin de Rhin; les licornes, les léopards et 



sucre- 
is leurs 
jer auît 

prince 
arcs de 

itre qui 
aravant 
ipassés , 
inde le 
ivec des 

dre que 

aperons 

jusqu'à 

coUier 

cailloux 
au mi- 
couvert 
ipettes , 

chacun 

armoi- 

tr leurs 

îrvalle , 

e celui 

Il est 

remit 

xhe de 

)re, et 

;ant de 



J.^ 



cherafiei 
L'offerU 
sujet fut 
par exb 
la dignit 

Après 
de son{ 
encore a 
en deho' 
de décri 

Les c 
verain ji 
venus, i 
Pierres 
retentir 
cloches 
la ville, 

On s; 
la tenue 
premier 
le costu 
obsèque 
de veloi 
ils allaie 
rhonnei 

Maxi 
par un 
singulai 



en fori 
châteai 
les pél 
l'hypoc 



Hl^ 



.COND M 



541 
les chameaux charges de dragées , d'oranges et de sucre- 
ries que de petits amours allaient enlever de dessus leurs 
dos , pour les servir sur les tables , ou les distribuer auit 
assistants , enfin tout le luxe qpe pouvait de'ployer un prince 
dont Je beau-père avait possédé soixante mille marcs de 
vaisselles d'or et d'argent. 

Le lendemain devait avoir lieu la tenue du chapitre qui 
était le treizième depuis la fondation; mais auparavant 
tous les chevaliers devaient assister au service destrépassés , 
et l'archiduc avait déclaré qu'il porterait à l'offrande le 
cierge pour le feu duc souverain , son beau-pèf e , avec des 
cérémonies dont on convint. 

Du palais à l'église le cortège observa le même ordre que 
la veille, seulement les chevaliers portaient des chaperons 
et des robes de deuil de velours noir, tombant jusqu'à 
terre, mais sans trainer, et sans queue j et leur coUier 
par dessus. 

C'était une large chaîne d'or figurant des fusils ou cailloux 
en forme d'un B , d'où jaillissaient des flammes , et au mi- 
lieu du collier pendait un petit mouton en or , couvert 
d'une épaisse toison. Durant la marche les trompettes , 
garnies de noir, ne sonnèrent point. 

Arrivés à l'église , les chevaliers allaient occuper chacun 
la stalle au dessus de laquelle étaient appendues ses armoi- 
ries. A Toffrande , le roi d'armes appela d'abord par leurs 
noms les chevaliers trépassés , et après un court intervalle , 
prenant un cierge en cire, orné de Técusson de celui 
quil venait de nommer, il dit d'un air triste: Il est 
mort! puis il renversa et éteignit le flambeau, le remit 
à un héraut qui le plaça sur un candélabre ou harche de 
quarante pieds de large, en forme de tronc d'arbre, et 
dont les branches en cuivre doré, portaient autant de 
cierges qu'il y avait de membres dans Tordre. 



1 



342 

Le roi d'armes appela alors les chevaliers vivants , en 
commençant par le chef, et leur présenta un cierge au 
blason de leurs armes que tous allèrent offrir , le souverain 
seul, et tes chevaliers deux à deux , et qui fut ensuite remis 
ardent, sur la harche. Cette cérémonie terminée, le greffier 
déroula un parchemin , lut les noms , prénoms et titres de 
ceux dont on déplorait la perte , raconta en peu de mots 
leurs hauts faits et leurs vertueux actes , exhorta la com- 
pagnie à prier pour leur salut. Alors le prélat officiant se 
mit à genoux , ainsi que tous les chevaliers , et ils récitètent 
le psaume De profundis. 

Le cortège quitta ensuite Téglise , et retourna au palais 
de l'archiduc qui ce jour là encore donna un banquet aux 
chevaliers, officiers et seigneurs de sa maison. 

Dans l'après-midi se fit l'ouverture du chapitre, où 
chacun ayant fait serment de tenir les délibérations secrètes, 
le chancelier se leva et dît : « ChevaHers et frères ! Vous 
" savez qu'entr'autres choses qui nous sont imposées , nous 
« sommes tenus de faire une injPormation des vies et mœurs , 
» afin que les membres de notre ordre auguste soient plus 
'> pénétrés de leurs devoirs. Pour cet examen qui doitcom- 
5> meneer , selon nos statuts , par le roi d'armes et autres 
» officiers pour continuer par le dernier chevalier reçu , et 
» remonter jusqu'au souverain, je vous somme de déclarer 
î> ouvertement tout ce que vous savez ou avez ouï dire* à 
« personne digne de foi , sur ce que votre frère et compa- 
» gnon a fait, dit ou commis qui soit contre l'honneur, la 
ï» renommée, ou le devoir de chevalerie, notamment contre 
» les statuts et ordonnances , et nous délibérerons sur la 
» correction que chacun d'eux aura respectivement méritée. 
» Je prescris donc à Toison d'or de sortir du conseil et 
î> d'attendre qu'on le rappelle. )» 



343 
Tour à tour les chevaliers présents se soumirent à cette 
formalité; mais on ne trouva de repréhensible qu'Engelbert 
deNassau, auquel il fut reproché d'être fort dissolu dans ses 
mœurs . Quant à l'examen de la conduite des chevaliers absents , 
le souverain résolut de le remettre au prochain chapitre. 

On procéda alors à l'élection des nouveaux chevaliers. Le 
chancelier prit encore la parole : u Messeigneurs, pour 
» faire justement et saintement l'élection des douze nouveaux 
w frères et compagnons que nous devons élire , en rempla- 
» cement d'autant de chevaliers décédés , vous devez jurer 
)» de ne choisir ni par amour, ni pour en tirer avantage; 
» mais de nommer des gentilshommes de nom et d'armes , 
» sans reproche..)» 

Aussitôt le chevalier de la première stalle se leva et vint 
prêter le serment requis. Lorsqu'il eut repris sa place, un 
autre lui succéda, jusqu'à ce que tous eussent également 
juré. Après, chacun d'eux, dans le même ordre, mit dans un 
bassin d'or, posé sur une tablette devant le siège du souve- 
rain, un billet roulé, contenant le nom de celui qu'il voulait 
élire. L'archiduc en sa qualité de chef , mit deux billets. 
Cela fait, le chancelier prit tous, les billets, les lut à haute 
voix, tandisque le greffier les enregistrait, et les votes étant 
recueillis, Maximilien, selon l'usage, déclara que les élus 
étaient : 

Frédéric d'Autriche , empereur des Romains ; 

Bertremi de Lichtenstein; 

Philippe de Bourgogne , seigneur de Bèvres ; 

Josse de Lalain, seigneur de Montigny ; 

Pierre de Luxembourg , comte de St-Pol; 

Le seigneur de Château-Guyon ; 

Jacques d e Luxembourg , seigneur de Fiennes ; 



344 

Wolffart de Borssele, comte de Grand-Pré, seigneur de la 

Vère; 
Guillaume , s eigneur d'Egmont ; 
Jacques de Savoie, comte de Romont; 
Mathias , roi de Hongrie; 
Albert , duc de Saxe, 

Avant que l'assemblée se séparât, les chevaliers et les 
quatre oflBciers supplièrent Tarchiduc de conürmer les 
privilèges et exemptions de Tordre, et des lettres patentes 
furent rédigées contenant entre autres: 

« Comme puis n'a guères nous , à qui seul et à nul autre, 
pour raison et à cause de notre très chère et très aimée 
compagne la duchesse , competoit et appartenoit de relever 
le dit ordre de la Toison d'or et d'en être chef et souve- 
rain , pour et au lieu de feu notre très cher seigneur et 
beau-père le duc Charles , ayons , . en suivant les statuts 
et ordonnances du dit ordre^ par avis et délibération de 
nos très féaux, les chevaliers, frères et compagnons du 
dit ordre , relevé iceluy , et emprins la dignité de chef et 
souverain .... Savoir faisons que nous, désirant non 
pas seulement entretenir et maintenir en bon état le dît 
ordre de la Toison d'or, mais aussi le amplîer, honorer 
et décorer de tout notre pouvoir, et à nos dits frères, 
les chevaliers et compagnons d'iceluy , démontrer honneur, 
toute faveur et amour, avons pour nous, nos hoirs et 
successeurs, chefs et souverains du dit ordre, ratifié, 
agréé, approuvé et confirmé, tous les dits droits, prCTO- 
gatives , libertés , franchises et exemptions à eux accordés 
par nos prédécesseurs et spécialement par le duc Charles, 
au chapitre tenu en notre ville de Valenciennes au mois 
de mai, l'an 1473, et avons, outre les dites franchises, 
de nouvel octroyé et concédé de non payer en toutes 



elles, 
rrages 
dront 
Mlles, 
les et 
I tous 
btions 
tant 
sem- 
ttions, 
ient. » 
{s par 
èce de 



t pour 
B cha- 
Dtinua 
Il leva 
iccom- 

^pagné 
roir le 
i-à-dîre 
fre de 

même 
res et 
it à la 

musi- 
velours 
jomme 

lid'or, 

a et la 




Woll 
Vèi 
Guilll 
iacqil 
Mathl 
Albert 

AvI 

quatre 
priviljl 
furent 

pour 1 
compai 
Ie dit i 
rain, : 
beau-p 
et orà 
nos tr< 
dit ord 
souven 
pas sei 
ordre « 
et déc< 
les che 
toute 1 
success 
agréé , 
gatives 
par noi 
au cha 
de mai 
de noi 




T 



345 
nos villes et seigneuries, aucun droit d'assise, gabelles, 
cueillettes ou maltotes , à cause de leurs vivres , breuvages 
et autres choses quelconques qu'ils auront et prendront 
pour la dépense et vivre d'eux et leurif hotels et familles. 
Aussi affranchi et exempté, quant à leurs personnes et 
biens, présens et à venir, à eux appartenants, de tous 
droits de tonlieux, péages, passages, et autres exactions 
quelcon<j[ues , par tous nos dits pays et seigneuries , tant 
par mer, eau douce et par terre, où que ce soit. Et sem* 
blablement de toutes tailles, aidés, impositions , subventions, 
et autres charges et contributions , quelles qu^elles soient. » 

Plusieurs autres privilèges furent encore ajoutés par 
l'archiduc , afin de donner pI^s d'éclat à cette espèce de 
rénovation de l'ordre. 

Comme il voulait se mettre de suite en campagne pour 
s'opposer aux entreprises des ennemis, il termina le cha- 
jHtre, exprimant l'intention que le lendemain on continua 
la fête et qu'on fit célébrer la messe de notre Dame. Il leva 
donc la séance et partit le même jour pour Gand , accom- 
pagné du comte de Ghimay. 

Le lendemain les chevaliers qui n'avaient pas accompagné 
Maximilien, ainsi que ceux qui venaient de recevoir le 
collier et qui se trouvaient alors à Bruges, c'est-à-dire 
Bertremi de Lichtenstein , Josse de Lalain, Pierre de 
Luxemboui^ et Jacques de Savoie , allèrent dans le même 
ordre que les jours précédents assister aux vêpres et 
complies, célébrés en l'honneur de notre Dame, et à la 
suite desquels on chanta, avec accompagnement de musi- 
que , l'hymne Inviolata. Au lieu de l'habillement de velours 
rouge, les chevaliers portaient en cette occasion, comme 
nous l'avons dit, de longues robes de damas blanc. 

Ainsi se termina la vingt-unième fête de la Toison d'or , 
une des dernières où se déployèrent toute la pompe et la 
Akicalbs. — Tome Ir. 25 



346 
magnificence qui aceompagnaient ordtnairement ces selem* 
nités. 

Après le chapitre général tenu à Gand dans Tégtise de 
St-Ba?on, en IKSS, il n'en fnt plus conToqué. En 1S77, 
l'ordre ayant perdu la plupart de ses membres, Philippe II 
obtint de Gr^dre XIII la permission de les rempîaoer 
sans tenir chapitre. 

Il y eut 'par la suite de grandes contestations pour 
savoir à qui revenait la dignité de chef et souv^am de la 
Toijson d'or, ou aux rois d'Espagne, ou aux princes de 
la maison d'Autriche. 

Depuis le traité d'Aix-la-Chapelle, en 1748, les deux 
puissances ont chacun de son côté, conféré le collier. 

Napoléon, croyant terminer cette contestation, avait créé 
l'ordre des trois Toisons, mais ce projet n'eut pas de 
suite (I). 



(1) Parmi le« vinçt-civq ou trente ouvrages imprimés, qui concernent la 
Toison d^or et que cite M. le Baron de Reiffenberg dans son histoire de 
cet ordre, nous avons puisé nos renseignemens dans trois seulement, 
eontenant^ à notre avis, tont ce que l'on peut désirer connaître sur cette 
matière. 1*^ ï*b. Toison d*or ou recueil des statuts et ordonnances du noble 
ordre de la Toison d*or, leurs confirmations, changemens, additions^ céré- 
monies etc. etc. Cologne 1689, 1 toI. 8o. 2o Jurùprudentia heroica de 
Chriatyn, un yol. fol. avec fig. et Z^ L'histoire de l'ordre de la Toisoa 
d'or depuis son origine, îoiKiu'à la cessation des chapitres généraux. 1 vol. 
in-4o, par le Baron de Keiffenbcrg. 



0. 



547 

VkUVkVMI«ViVVVVWVWI>\AVANiVV\IVW>VkVVVtiVk>ntVVVVVVV^VkV««VV\\AlVVVV 



RÉMINISCENCES 



ÂV SCJIT 



BI IA IÜ8IQÜE n flARBRI. 



Les Hindous et les Grecs donnaient à la musique une 
origine divine ; c'est sans doute pour cela que l'on a cru 
que cet art ne pouvait prospe'rer que sous des climats 
favorisés du ciel. 

La musique des Grecs , après avoir longtemps attiré 
Tattention des savants modernes, a cédé le pas, sous le 
rapport de l'ancienneté , à celle de l'Asie , et la société asia- 
tique de Calcutta a publié un nombre assez considérable 
de mémoires sur cette matière. 

U n'est pas nécessaire toutefois de remonter aux Grecs et 
aux Hindous , pour donner des renseignemens sinon nou- 
veaux du moins très peu connus sur la musique et les 
musiciens. 

Une contrée qui sous ce rapport a été peu explorée , c'est 
la Belgique, et particulièrement la Flandre, dont l'histoire 
musicale remonte très haut et n'est pas aussi dénuée d'in- 
térêt qu'on veut bien le croire. Nous espérons en peu de 
mots donner la preuve de ce que nous avançons. 



348 

Les poètes chansonniers se multiplièrent en Europe 
pendant le xW et le xiu** siècle. L'Allemagne eut des moL 
tres chanteurs qui furent recherchés dans toutes les cours. 
L'Italie fut moins riche en Trovatori, mais il y en eut en 
abondance dans les Pays-Bas. Le Comte de Bethune, 
Henri III, duc de Brabant, Gauthier de Soignies (près 
Bruxelles) , Adam de la Halle et beaucoup d'autres Belges 
acquirent une brillante réputation pour la composition 
de leurs chansons ; tous ont été à la fois poètes et mu- 
siciens. Du XI' au xiii' siècle, la cour des comtes de 
Flandre était une de celles où les plaisirs de l'esprit étaient 
le plus recherchés, et les chanteurs qu'on nommait alors. 
Jbn^fetir^, y abondaient. Entr'autres un cantor quidam 
secularis, compose une chanson, cantilena, en 1071. La 
vie de St-Aybert nous apprend qu'il y avait aussi un assez 
grand nombre de chanteurs dans le Hainaut et le territoire 
de Tournay. Ce fut même une de ces chansons qui causa 
sa conversion (1). 

Les ménestrels et trouvères chantaient sur des airs de 
leur composition, les romans du moyen-âge dont plusieurs 
appartiennent à la Flandre^ c'est de là que leur est venu 
la dénomination de chansons de gestes. 

M' Fétis, dans sa biographie des musiciens, a fait con- 
naître un manuel de chant du monastère de Ter Haeghen, 
en Flandre, qui est du quatorzième siècle , et par conséquent 
un des plus anciens que l'on connaisse. Avant cela il n'y 
avait que Adam de le Halle et Jehannot Lescurel, en Eu- 
rope , qui eussent composé la mélodie et l'harmonie d*un 
morceau de musique. 

En 1305 le siège de la papauté avait été transporté de 

(1) Voir & ce tajet rintrodootion de M' le Baron de Reiffenberg, à la 
chronique de Philippe Moutket. 



S49 
Rome a Avignon. Cet événement exerça quelque influence 
sur les progrès de la musique, à cause des nombreux 
musiciens qu'entretenait la chapelle pontificale. 

Par une singularité assez remarquable , ce ne fut pas 
le midi de l'Europe qui produisit les musiciens célèbres 
du xiY* siècle , la plupart virent le jour dans la Gaule 
Belgique ou Flandre française et dans les Pays-Bas. 

Les archives de la chapelle sixtine fournissent des ren- 
seignements qui ne laissent aucun doute à cet égard. 
C'est là qu'on voit que Guillaume Dufay de Chimay fut 
tellement célèbre comme musicien à la fin de ce siècle, 
qu'il devint chef d'écde et perfectionna quelques parties 
de la notation; il exerça une grande influence sur le' système 
de l'art. Plusieurs musiciens célèbres appartiennent à 
l'époque de Dufay , dont les ouvrages de musique renfer- 
ment plusieurs nouveautés , entr'autres le Canon, ou la 
répétition d'une seule phrase à une partie, pendant que 
les autres faisaient un contrepoint ordinaire. 

Vers le milieu du xt* siècle, la Belgique présentait le 
spectacle d'une prospérité qu'on ne trouvait pas dans 
les autres parties de l'Europe. Gand, Bruges, Anvers 
étaient de grandes et populeuses cités , la poè'sie , la pein- 
ture et la musique y étaient en honneur. Alors s'élevèrent 
dans le pays des multitudes d'artistes qui portèrent en 
France, en Allemagne, en Italie, des talents de tous 
genres, et qui firent la gloire de leur patrie. Parmi eux 
se distinguèrent les musiciens. C'était un Belge qui, en 
1461, était maitre de chapelle de Charles VII, et ce 
Belge, nommé Jean Ockeghem, fut le maitre des plus 
célèbres musiciens de l'époque suivante. Un autre Belge , 
Jean Tinctor, fondait peu de temps après, une école de 
musique à Naples, devenait maitre de chapelle du roi 
Ferdinand d'Arragon et méritait d'être considéré comme 



850 
le premier théoricien de son temps ; enfin d'autres musi- 
ciens nés dans la Belgique, occupaient des postes honorables 
à Rome, à Milan et ailleurs (l). 

Les éloges qui ont été donnés à Ockeghem par ses 
contemporains et par ses élèves, l'ont fait considérer comme 
un chef d'école, et comme un de ces hommes rares qui 
dans Tordre d'idées où ils sont placés , impriment à leur 
époque un mouvement de progrès. 

Dans les archives de la chapelle pontificale à Rome on 
a conservé des messes de Jean Tinctor , qui prouvent qu il 
doit être compté aussi parmi les hommes les plus remarqua- 
bles de cette époque; c'est surtout comme écrivain sur Tart 
musical qu'il s'est distingué. Son livre intitulé: Proportionale 
musiceê est le plus ancien ouvrage où l'on trouve la théo- 
jrie de ces proportions de la notation musicale , qui s'étaient 
introduites dans l'art versla fin du xiy* siècle, et qui 
étaient encore, au temps de Tinctor, une source d'incer- 
titudes pour les musiciens les plus instruits. C'est à 
ce maitre de chapelle du roi de Naples que nous devons 
le premier dictionnaire de musique qui ait été fait. Il le 
publia vers 4460, sous le titre de DefinUorium terminorum 
mmicœ (2). 

De l'école d'Ockeghem sortirait des harmonistes cé- 
lèbres: à leur tête se place Josquin de Prez, qui, pareil 



(1) Voir le XII»* yol. de la reyue musicale, et pour ce qnisaît,' le 
dictionnaire de ffl. Fétis. 

(2) Rappelons ici en passant que vers la même époque eut liea im 
concert des plus remarquables dont il soit fait mention dans les annales 
de la musique. Il fut exécuté au banquet des vœux en 1454, par ordre du 
comte de Flandre Philippe-le-Bon. Vingt-huit musiciens, renfermés dans 
un pâté colossal, y jouaient de divers instruments. Ce pâté était placé sur 
Tune des trois tables que renfermait la salle du banquet. Olivier de la 
Marche, Hyre premier, chap. 29, décrit longuement les autres singularités 
qu*on y ^it. 



351 

aux plus grands hommes que nous offre Thistoire, eut 
rhonneur de donner son nom à son époque ; cette période 
dans l'histoire de la musique, s'étend depuis 1480 jusqu'à 
IS2S, ou à peu près» 

Doué d'une tournure d'esprit vive et originale , il donna 
à ses chants un caractère piquant et gai qui était inconnu 
avant lui, et ce n'est que depuis la publication de ses 
ouvrages , que le style de la chanson fut distingué de celui 
de la musique d'église. 

Les ducs de Bourgogne prot^rent surtout la musique. 
A commencer de Philippcrle-Hardi, ils eurent tous une 
musique réglée (!)• 

Olivier de la Marche nous apprend que Charles-le*Témé* 
raire savait k l'art de la musique si perfectement , qu'il 
mettoit sus chansons et motets et savoit l'art à fond. » 

Maximilien emporta dans son pays les traditions belges, 
et y attira plusieurs des artistes de cette nation ; FAllemagne 
ainsi nous est redevable de sa première école de musique. 

Vers 1S02 Octave Petrucci est le premier qui ait trouvé 
en Italie le moyen d'hnprimer la musique en caractères 
mobiles. Il établit une pareille imprimerie à Venise, et 
chose remarquable, la plupart des pièces contenues dans des 
recueils de motets publiés par le même Petrucci, appartiens 
nentà des compositeurs Belges ou Français, ce qui confirme 
l'opinion de quelques savants , concernant la supériorité que 
les musiciens de ces deux nations avaient prise , dans le 
quinzième siècle , sur ceux de Tltalie. 

En 1527, un Flamand nommé Adrien Willaert, fut 
nommé maitre^de^chapelle de St-Marc à Venise , et y fonda 
une école de musique d'où sont sortis de grands artistes et 
de savants professeurs. Willaert a joui d'une juste celé- 

(1) Lettre lur U musique, par M. le haron de fteiffenberç. 



852 
britë , et les Italiens se passioniièrent pour sa musique au 
point de lui donner le titre de divin. D'après le témoignage 
de son élève Zarlino, il fut l'inTenteur de b musique à un 
grand nombre de voix» divisées en plusieurs chœurs. A la 
même époque, c'est-à*dire de 1S2K à 1560, plusieurs 
autres artistes Belges de renom , brillèrent dans la compo- 
sition musicale, tels que Cyprien de Rore, André Pever- 
nage, Jacques de Wert etc. 

Au seizième siècle , à cette brillante époque de rénovation 
ou TEurope intellectuelle enfanta des prodiges , la musique 
fut cultivée avec ardeur. Un nom belge, Roland de 
Lattre, chef de l'école Allemande et Flamande, rivalisa 
avec tant de gloire qu*il balança Timmense réputation du 
plus célèbre compositeur Italien, Pierluigi de 'Palestrina. 
Palestrina était le chef de l'école Italienne, et r^ait sur 
le Midi comme lui sur le Nord. Roland de Lattre ne se 
borna pas à exciter le goût de la musique par le talent 
et l'originalité de ses conceptions , il recula encore les limi- 
tes de l'art : ce fut lui qui introduisit dans les compositions 
les premiers passages chromatiques et qui réduisit le fatras 
de 80 différents signes de mesures et de cadences , â deux 
seulement, la mesure paire et la mesure impaire, en se 
servant pour fixer le mouvement des mots aUegro, adagia^. 
encore usités aujourd'hui. Le nombre de ses compositions 
monte à plus de deux mille. 

Fils d'un faux monnayeur , condamné et exécuté comme 
tel, De Lattre, dont le nom a été changé par les Italiens 
en celui de [Orlando di Lasso , était loin de faire présager 
ses hautes destinées, à ceux qui virent Pétat de honte et 
d'abjection où s'écoulèrent ses premières années. En 1S70 , 
à la diète de l'empire, Maximilien II honore de lettres 
de noblesse, le pape Grégoire XIII fait chevalier de 
St'Pierre , et le roi de* France décore de Tordre de 



353 

Malthe, cejAénix mtiscîca/ de Fépoque, comme on appelait 
alors Roland de Lattre. 

Lorsque Charles IX^ écrasé sous le poids du remords que 
lui causait le massacre de la saint Barthélémi , implorait en 
vain les bienfaits du sommeil pour suspendre les douleurs 
de sa lente agonie, ce fut à la musique qu'il demanda un 
remède aux tortures de Tâme , il invoqua l'homme de génie, 
Roland de Lattre fut appelé auprès du roi moribond. 

Après sa mort, Philippe de Mons resta, dit M. Fétis, 
le dernier réprésentant de cette rayonnante pléiade d'artistes 
que la Belgique avait vu naître et qui tenait le sceptre de la 
musique en Europe depuis le xm' siècle. Il expire en 1595. 
Avec lui finit Thistoire de la musique au moyen-âge, et com- 
mence l'âge-moderne qui amena bien des tranformations 
et créa la musique dramatique. Là encore nous rencontrons 
des noms Belges illustres ; mais cette matière fera l'objet 
d'un article suivant. Nous rappelerons seulement un fait 
. bien curieux. On sait l'enthousiasme produit par la Mar- 
seillaise qui mêla pendant quarante ans, sur tous les champs 
de bataille, son refrain au bruit des canons. Rouget Delisle, 
jeune officier d'artillerie, en composa les paroles qui suffi- 
rent pour l'immortaliser. Mais que seraient ces paroles 
sans Tair entraînant qui en fait le plus grand mérite? Eh 
bieni l'hymne révolutionnaire de la France revient aus$i 
à la Belgique^ car c'est Gossec, né à Yernier^ dans le 
Hainaut, et par conséquent compatriote de Grétry, qui 
imprima à Thymne du peuple les accords énergiques et la 
sublime vigueur qui mettent la Marseillaise à la tête des airs 
nationaux de l'Europe (1). 

On peut dire sans exagération qu'aucune nation. peut- 



(1) Introduction du dictionnaire de musique de M. Fétis. 



i 



S54 

être, eu égard à sa population n'a foorni autant de câébrités 
musicales que la Belgique. 

A l'appui de la passion qu'on eut toujours en Flandre 
pour la musique, nous citerons un passage remarquable 
des Ttmi X de Thistorien Meyer : Fœcunda, dît-il , insuper 
genitrix est Flandria laudatissimorufn cantorum. Siquidem 
vocum noMiiate quacumvis Christiani orbis gente certare 
potest. TestessuntJlexandernuperPhilippiprincipiscantor, 
Petrus Ficanus cantor maximiPrindpis Caroli, Jdrianus 
fFiUardus Rossilaria oriundus, cantor regis üngariw, Tho- 
mas Martini cum fratrUms Petro ac Joanne, patria Arment 
terius, monachus nunc {ut audio) Cartusiensis in Jmbianis. 
Fulgus in factitandis patrio sermone rithmice cantilenis, 
nUrum se prwstat ariificem, licet non injuria quidam ab 
Brasmo taxentur, qui lasciviam illis intermiscere soient. 
Inter hydraulas vero, dictos vulgo orgcmistas, celdferrimam 
jAtinet famam Brugis ad Virginis Jo/cobus Cœcus, ab oculo^ 
rum Ube cognomen sortitus. 

Après le cfictionnaire de M. Fétis , où nous arons puisé 
ces renseignements sur le goût musical de la Flandre, 
il n'est pas d'ouvrage à notre avis qui renferme autant 
de choses intéressantes et neuves sur la musique et les 
musiciens de notre pays, qu'un mémoire de M. Kiese wet- 
ter, couronné par l'institut des Pays-Bas , et une longue 
lettre de M. le Baron de Reiffenberg, à M. Fétis, 
imprimée au tome II dés récits de Marsiiius Brunck ou 
le Dimanche. 



D. 



355 



ERECTION 



DORB 



COÏFRiRIE D'ARGHMS A GOüCKELAERE. 



Notre collègue M' Van de Putte nous ayant communi- 
que une charte, curieuse par son ancienneté et par ses 
défaUs, relative à l'institution d'une confrérie d'archers, 
nous nous empressons de la publier, d^autant plus que ces 
sociétés ont joué quelquefois en Belgique un rôle qui ne 
fut pas sans importance dans l'histoire. 

Avant l'établissement des armées permanentes , les con- 
fréries d'arehers formaient en Flandre la milice nationale 
et urbaine, et livraient leur contingent pour les expédi- 
tions lointaines. 

Elles suivirent les comtes en Palestine. 

M' De Bast, dans sa notice sur les chefs-d'œuvre des 
frères Van Eyck, nous apprend qu'elles étaient d'abord 
toutes réunies sous le patronage de St-Georges; mais au 
commencement du xv* sîède elles se subdivisèrent. L'arc 
prit pour patron St-Sâ[)astîen et l'escrime St-Michel. 

Le nom de gilden qu'on leur donna en Flandre, est 
tiré du saxon, et signifie oonifrérie: en latin frakmitas, 



356 

iodalium, contubemium, curia, collegium (voir Ducange). 
Quoique ce mot gilda ou gildum ait eu différentes signifi- 
cations, quant à la nature de l'association, on le trouve 
déjà dans le roman du Rou avec son acception actuelle: 

GheTilien et boijoii, et arohien et ^Idon. 

Il parait que l'institution des sociétés d'archers en Flan- 
dre est intimement liée à l'établissement des communes. 
Après qu'on eut établi en corps les villes et les villages , 
on créa des compagnies bourgeoises qui s'exerçaient au 
maniement des armes. Elles en firent même un espèce 
d'amusement, des prix furent proposés pour couronner 
l'adresse. A Bruges la confrérie des arbalétriers ou de 
St-Georges', existait dès le xiii* siècle, car M' VanPraet, 
conservateur de la bibliothèque de Paris, nous dit, dans 
les Annales de cette société, qu'il publia en flamand, que 
tout au commencement du xiv* siècle, une dame de Bruges 
octroya à cette gilde l'usage de la chapelle de St-Pierre pour 
y célébrer le service divin. 

La confrérie de l'arc, sous le patronage de St-Sébastien, 
remonte au xit"* siècle. En 1396 elle avait déjà une chapelle 
privée dans le couvent des frères-mineurs, où tous les 
dimanches et jours de fête se célébrait la messe. 

A travers les vicissitudes des siècles^ le but des confréries 
a changé. Ce ne sont plus aujourd'hui que des sociétés 
privées où les habitants des villes, des villages et des 
hameaux cherchent un délassement à leurs occupations 
dans un exercice d'adresse. Elles contribuent souvent en 
Belgique à l'ornement des fêtes publiques. Le costume et 
l'attirail pittoresques qu'elles ont conservés rappellent 
à Tesprit leur destination première. Les bannières 
déployées , les canons traînés par des enfants maures , les 



357 
tambours , les fifres et les insignes des chefs sont autant 
de vestiges de Tancien ordre des choses, qui méritent d*étre 
conservés par la tradition et qui donnent un caractère tout 
spécial aux confréries d'archers de la Flandre. 



Philippe etc à tous ceulx qui ces présentes lettres 
verront salut. Savoir faisons nous avoir reçu humble 
supplication de nos biens amez les manans et habitans 
de notre ville ou villaige de Kokelare en notre terroir 
du Franc, de notre conté de Flandres, contenant que 
comme en notre dicte ville de Kokelare ait grand nombre 
de jeunes compaignons , eulx esbatans et exercitans jour- 
nelement du jeu de larcq à main lesquels ont grant désir 
et volonté de ordonner entre eux et mectre sus en icelle 
notre ville de Cokelareà lonneur de Monseigneur Saînct Se- 
bastien une confrarie darchers dung doyen et de soixante 
compaignons ou audessoubz , tout dune parrure ou livrée 
pour le bien, seurté et deffense de nostre dicte ville et 
aussy de nostre pays de Flandres et mesmement pour 
nostre service toutes et quantefois qu'il nous plaira les 
mander et requérir. Mais iceulx susnommés noseraient 
ces choses bonnement faire ou entreprendre , sans en avoir 
licence , octroy et consentement de nous, dont très hum- 
blement ils nous ont fait supplier. Pourquoi nous ces choses 
dessus dictes considérées mesmement quil est apparent 
que ce sera là bien servir et le prouffit de nostre dicte ville 
de Gokelare et mesmement de nostre pays de Flandres. Eu 
sur ce ladvis de nos President et anciens autres de nos- 
tre Chambre de nostre conseil en icellui nostre pays de 
Flandres, auxdicts suppliants avons octroyé, accordé et 



368 
eonsenti , octroyons , accordons et consentons en leur 
donnant congié et licence de grasce especial par ces 
présentes que en nostre ville de Gokelare ils puissent et 
pourront ériger en lonneur de Saint Sebastien une coor 
frarie darchers dung doyen et de soixante compaignons 
ou dessoubs , tous dune parure lesquels pourront à leurs 
despens faire faire et porter sur leurs robes manteaux ou 
chapprons licitement et sans aucun dangier ne repre- 
hension nostre livrée et devise du fusil ou autre que pour 
le temps là donnerons avec deux flesches croisées à la 
fachon de la croix Monseigneur Saint Andrien et avec 
ce paisibles leurs armures loisibles pour la seurté et deffense 
de leurs princes. Pareillement comme les portent et peu- 
vent porter par octroy et consentement de nous les aultres 
archers de semblables confraries en nostre dict pays de 
Flandres et ce tant que nous plaira et jusques aultre rappel 
pourveu et moyennant toutesfois que les dicts compai- 
gnons archers de la dicte confrarie et chascun deulx 
seront tenus et astrains de nous servir doresnavant tou- 
tes et quantefois quil nous plaira les mander et requérir 
en nos voyages et ailleurs ou les vouldront emploiier, 
aussy comme les dicts aultres archiers de telles et sem- 
blables confraries en icellui nostre pays de Flandres et 
que soubz umbre de nostre dicte livrée ou port darmes 
' et de leur confrarie desusdicte ils ne meffacent en aulcune 
manière quelconque. 

Si donnons en mandement à nostre maistre dostel, à 
nos souverain Bailly de Flandres, Bailly de Bruges et 
à tous nos aultres justiciers et officiers de nostre pays et 
conté de Flandres, ou leurs lieutenants à chascun deuk 
en droit soy et si comme à lui appartient, que de ceste 
nostre presente grâce, octroy et consentement et de tout 
ce contenu et effect de ces présentes ils facent, seaffrent 



559 

et laissent et chaseun en ^n droit, lesdicts suppliants 
plainement et paisiblement joyer et user, sans leur y 
félon donner, ne souflrir faire ou donner quelque des- 
tourbier ou erapeschement, au contraire jusques à nostre 
rappel comme dit est, car ainsy nous plaist il, non obstant 
quelconques deffenses faictes ou a ce sur le fait du port 
darmes ou autres a ce contraires. En 'tesmoing de ce etc. 

(Extrait d^un titre d*o^roi8 du zv^fiêcle. 
Cette pièce est sans date, mais il est clair 
qu'elle émane de Philippe-le-Bon. ) 



360 



NOTES BIOGRAPHIQUES 



SUA 



CXitnonü V^ott^ûlBf aittntr it la Ht^xmqut ht 



La plupart des auteurs qui se sont occupés de l'histoire 
de la Flandre, ont parlé de cette curieuse chronique 
manuscrite , dont nous avons traduit les passages les plus 
importants (1), et que la commission royale d'histoire se 
propose depuis longtemps de publier en entier. Peut-être 
que certains détails ont arrêté jusqu'à présent Texécution 
de ce projet. Quoiqu'il en soit, cette chronique est impor- 
tante pour notre pays , et cependant on a à peine parlé 
de son auteur: Arnould Goethals, mérite bien néan- 
moins de figurer à côté de tant d'autres chroniqueurs qui 
ont leur place dans les biographies. Voici quelques notes 
qui pourront servir à celui qui s'occupera plus tard de cet 
auteur. 

Arnould Goethals çst probablement né à Ypres vers 



(1) Dani Qn Tolnme in 8« , imprimé à Brogei, chex Vandecatteele- 
Weièroack, contenant dei mélangea hiatoriipiet et Uttérairea. 



561 

142S, car un de ses frères fut conseiller de la châtellenie 
de cette ville, et il fallait y être né, pour remplir ces 
fonctions. 

Il e'tait fils d'Hugonin et de Catherine Pourstraete , et 
appartenait par son père à la maison des Goethals de Gand, 
célèbre par le rang qu'elle n'a cessé d'occuper dans Téta t. 

Arnould eut quatre frères, Baudouin Goethals, cha- 
pelain et conseiller des ducs de Bourgogne , qui assista à 
la négociation de la paix dite de St-Lièvin ; Goethals Ryra , 
Tun des écuyers de Charles-le-Téméraire , chargé par ce 
prince de plusieurs missions importantes , et qui alla 
recevoir la duchesse dTorck , à son arrivée en Flandre , 
lorsqu'elle vint épouser le fils de Philippe-le-Bon ; enfin Paul 
Goethals et Henri Goethals Van den Heede , Tun conseiller 
à la châtellenie dTpres, Tautre membre du conseil souve- 
rain de Flandre. 

Arnould montra dès sa jeunesse de grandes dispositions 
pour Tétude', et un esprit pénétrant. Son goût pour les scien- 
ces historiques et archéologiques le porta naturellement 
à chercher dans la solitude du cloître , le recueillement , la 
tranquillité et l'isolement , qui sont les conditions indispen- 
sables pour de pareils travaux. Après avoir reçu les ordres, 
il entra à Tabbaye de St- André lèz-Bruges vers Tan 14S5. 
Il est à penser qu'il ne commença à écrire sa chronique 
que fort tard , ou qu'il s'en occupa jusqu'en sa vieillesse , 
car les derniers événements qui y sont rapportés sont de 
1804, par conséquent antérieurs seulement d'une dizaine 
d'années à l'époque de sa mort. Entièrement absorbé, à 
ce qu'il parait , par ses exercices de piété et ses occupations 
littéraires , il s'effaça de la scène , et ses contemporains le 
perdirent de vue. Toutefois l'étendue de son savoir et de 
son esprit fut appréciée par le petit cercle d'hommes 
instruits qui Tentourait , comme le prouve l'inscription que 
Akhales. — Tome IF. 26 



S62 
Ton mit sur sa tombe. Enfin en IKiS, dans la OO*"* 
année de son âge, il passa de cette vie à Timmortalité , et 
fut enterré dans Féglise de son abbaye, où on lisait ce qui 
suit sur une pierre sépulcrale bleue: 

HIC JAGET 

Fenerabilis Jmoldus Gœt/uUs ex familiâ hujus nominis 
in urbe Gandensi celebenrima, abbatiœ Sti-Jndreœ, prope 
Brugas, monachus, vir sani judkii, vastceque eruditionis^ 
quemque eximia pietas, ac rara modestia, non minus quam 
untiqua sua nobilitas, illmtrem reddidêre. 

Cujus abbatiœ postquam scripsissetchroniœn, obdormivit 
in Domino, felici œtate nonagînta annorum, vigesimo «ct- 
ticet Junii, anno réparâtes salutis MCXF. 

Deumpro animœ illius beatitvdine exara. 



0. 



36S 

L£S CORTES ET TRADITIONS 

. POPULAIRES , 
CONSIDÉRÉS SOUS LI RAPPORT DE LIVR IMPORTANCE HISTORIQUE. 



L'ÉTUDE des antiquités germaniques a produit en Alle- 
magne des résultats inconnus en Belgique , surtout depuis 
que Grimm a ouvert une voie nouvelle dans cette carrière. 
— Aujourd'hui que nous sommes entraînés avec le reste 
de l'Europe par une tendance générale vers les sciences 
historiques, le moment parait opportun pour se livrer à 
de nouvelles recherches sur les antiquités de notre pays. 
Un jeune savant allemand, M. le docteur Wolf, qui s'est 
voué exclusivement à ce genre de travail, a jeté ses regards 
sqr la Belgique et voyant combien la moisson y est abon- 
d^Dte , il est venu s'établir en Flandre et apprendre notre 
langue, pour y importer le goût de sa science et pour y 
rassembler les vestiges épars de la mythologie et des 
mœurs des anciens peuples septentrionaux. Nous ne pou- 
vons qu'applaudir à ses efforts. Les documents qu'il aura 
amassés , confrontés avec ceux qui ont été recueillis parmi 
les Allemands , qui sont avec nous les enfants d'une seule 
mère-patrie , jeteront infailliblement un nouveau jour sur 
tout ce qui concerne notre antique et commune origine. 



364 
Ce n'est pas seulement sur les de'bris de quelques anciens 
monuments, ni seulement dans nos livres et dans nos archi- 
ves que M. Wolf poursuit ses investigations; il découvre, 
dans la me'raoire du peuple flamand , une source précieuse , 
à laquelle personne n'a puisé comme lui. Figurez- vous 
quelques enfants groupés autour de leur bonne ou de leur 
grand'maman et écoutant quelque vieux conte de fées ; ou 
bien, assistez, si vous le pouvez, sans être aperçu, à 
quelque réunion d'hommes ou de femmes de la classe 
ouvrière rangés le soir sous le tablier de l'âtre , afin d'en- 
tendre leurs récits superstitieux : l'objet de ces entretiens 
si frivole en apparence et qui ne parait destiné à inspirer 
de l'intérêt que comme tableau des mœurs de notre 
époque , peut ofiFrir un champ fécond pour Tétude des plus 
hautes antiquités. Croirait-on que beaucoup de ces his- 
toires absurdes accréditées parmi le peuple , ont traversé 
plusieurs siècles et sont répétées de bouche en bouche pour 
arriver jusqu'à nous , modifiées en partie et variées d'après 
les localités , mais pleines de restes curieux de la religion 
de nos ancêtres, de leur esprit et de leurs usages? C'est là 
que le docteur Wolf va faire connaissance avec les ancien- 
nes divinités du nord , et s'initier dans les mystères des 
Druides et des Bardes. Combien d'années, combien de 
révolutions ont passé sur notre pays depuis l'introduction 
du christianisme; combien de terribles secousses ont 
ébranlé l'ancien sol Germanique , et néanmoins les traces 
de notre origine n'y sont effacés nulle part. Tant un peuple 
conserve longtemps ses croyances , son caractère , ses pré- 
jugés et sa langue , qui ne consiste pas uniquement dans la 
tournure grammaticale de ses mots et de ses phrases, mais 
aussi dans ses vieux dictons , ses sentences , ses proverbes , 
tous si intimement liés à sa pensée. Si les traditions popu- 
laires dont nous venons de parler n'étaient que des contes 



S65 
isolés, il serait difficile d'y ajouter une grande importance, 
répandues au contraire par tous les pays qui ont été 
occupés par les guerriers du nord , le même génie poétique 
et religieux a visiblement présidé à leur invention et leurs 
ressemblances de caractère, comme autant de traits de 
famille, sont des preuves irrécusables de leur descendance 
commune. Ce qui est plus remarquable encore, c'est que par 
toute TAUemagne , la Suède , la Norwège , le Danemark , la 
Belgique, une grande partie de la France etc. on rencontre 
les mêmes histoires, avec quelques variantes que le temps 
a dû nécessairement leur faire subir. Ces contes récités 
partout par nos pères, étaient probablement pour la 
mythologie germanique , ce que les légendes apocryphes des 
Saints sont devenus plus tard pour la religion catholique , 
dans ce sens au moins , qu'elles ont également parcouru 
tous les pays qui professaient la même religion. 

Je tâcherai de faire voir par un exemple comment un 
conte populaire insignifiant en apparence peut être digne 
d'attention. Celui que nous allons citer est le premier qui 
nous est tombé sous la main , depuis que j'ai eu l'avantage 
de connaître M. Wolf. « Des personnes crédules rapportent 
« qu'à Furnes , il arrivait autrefois , toutes les nuits un 
5> char ou charriot sans chevaux. Ce char mystérieux 
» sortait de Tancienne rue Rouge , s'arrêtait quelque temps 
» à la Grand'Place , puis disparaissait avant le jour. 
» Dans cette même rue on entendait parfois , pendant la 
3) nuit, près la ferme dite Duivekot, le hennissement d'un 
» cheval, et quand on avait l'imprudence de tourner la 
« tête pour regarder, on voyait derrière soi un animal, qui 
)> ressemblait à un cheval, sortir de la ferme et poursuivre 
)> le passant en se tenant sur le train de derrière et prêt à 
5> fondre sur lui. Un homme de grande taille, tout rouge 
» et sans tête essayait alors de barrer le passage , tandis 



366 
» que dans la rue voisine , appellée rue des Sorcières , on 
» apercevait des femmes échevelées danser en rond et 
» jeter des cris et des hurlements effroyables. » Cette 
histoire n'a certainement pas pris sa source dans le chris- 
tianisme, elle parait plutôt appartenir à des idées reli- 
gieuses que nous avons répudiées et dont quelques parties 
éparpillées sont restées enracinées parmi le peuple. Ce 
conte remonterait ainsi à l'antiquité la plus reculée. 
L'existence d'un temple idolâtre à Furnes , l'ancien nom 
de la rtâe Rouge, la situation de cette rue à l'orient sont 
autant de circonstances que l'on pourrait invoquer à 
l'appui de cette opinion. 

Je demande pardon au lecteur d'entrer ici dans quelques 
détails qui lui sont connus et dont la répétition pourrait 
être fastidieuse. Je dois le faire pour expliquer le sens que 
l'on peut attribuer à cette singulière histoire. Quand les 
peuples du nord avaient envahi le pays où nous vivons et 
introduit leurs dieux dans la Germanie , ff^wtan, JFodan 
ou fToden devint l'objet dNm culte religieux. C'est le 
même dieu quinvoquaient les Suédois sous le nom 
&Othinn, Odin. Il est probable même que la différence 
de nom ne résulte que d'une différeuce de langage ou de 
dialecte. Celui de Woden s'est conservé dans le quatrièaie 
jour de la semaine qui lui fût dédié et que nous appelions 
IFoensd^ (contraction de Wodensdag), Les Allemands 
nomment ce jour, par la même raison, Wœnstag; les 
Anglais, Wednesday; les Westphaliens , ^odentagj 
les Danois, Wonsdag; les Norwégiens, Fodenstag, et 
les Suédoi$ Odensdog. Les Français disent Mercredi^ 
traduit du latin Dies Mercuriî, parce que le dieu 
Woden des Germains et des Belges était confondu par les 
Romains avec leur dieu Mercure. Woden fut honoré daps 
la constellation de la grande Ourse. Hîen de plus naturel 



867 
en effet que de choisir la plus brillante constellation du 
nord pour en |doter l'objet de la plus grande dévotion des 
enfants de la Zone-Glaciale. Comme dieu des combats , 
Woden pouvait y être représenté sur son char de guerre , 
formé des sept étoiles que le peuple nomme fFoenswagen, 
Hellewagen , en flamand et en français le charriot. Cepen- 
dant M. Wolf fait dériver le nom de Hellewagen de celui 
de Hellia, déesse des enfers chez les anciens peuples 
Germains, à qui, d'après les croyances de ce temps, le 
cAamb^servait à conduire les âmes à leur dernière demeure. 
L'ours, habitant des pays froids, animal robuste et cou- 
rageux, fut l'attribut du même dieu, et lé surnom de Bruno 
qu'on a donné à Woden , (ainsi que Mé Wolf le fait obser- 
ver dans un mémoire, publié par l'académie royale de 
Bruxelles , ) est sans doute en rapport avec celui de Bruin 
den beir, (en vieux français: Bruns H ors,) par lequel est 
désigné l'ours dans le morceau le plus populaire et le plus 
remarquable de Fancienne poésie nationale (1): 

On lit dans une histoire inédite de Furnes , qu'Hein- 
drickx nous a laissé en manuscrit, que l'emplacement 
actuel de la vieille église de Ste-Walburge , près de la 
Grand'Place de cette ville était anciennement occupé par 
un temple payen, que nous croyons avoir été dédié à 
Woden. Quand le christianisme est venu dissiper les 
ténèbres de l'idolâtrie, le temple primitif a été converti en 
église catholique. Une partie des anciens murs eu pierres 
fossiles (bergsteen)f a été incorporée dans les construc- 
tions subséquentes (2). La rue Rouge est situé à Test de 



(1) Beinaerf de f^oa. Les titres qu^ont nos proTinces à réclamer cette 
production , paraissent derenns incontestables. Voir l'édition publiée par 
H. ffÜUfM^ en 1856. 

(9) Les Fumois montrent encore l'endroit où Ton sacrifiait les viotim^s 



368 
cet endroit. Or, puisque. le «louTeinmt diiirne do firma* 
ment fait marcher pour nos yeux les étojlfô d'Orient en 
Occident , il en résulte que la grande <mr6e ou le charriât 
qui est figuré dans le ciel sans attelage et tourné vers le 
cimetière de Ste-Walburge, parait effectivement sortir le 
soir de la rue Rouge , s'avance vers la Grand' Place et Gnit 
par disparaître. Le char mystérieux est dans le oiel au lieu 
de rouler sur la terre , ainsi que la crédulité populaire le 
dépeint. 

Je me souviendrai toujours d'une vieiUe chanson que 
ma respectable grand'mère m'apprit a chanter quand 
j'étais bien jeune. Elle est de nature à confirmer Texplicd- 
tion qui précède. La voici textuellement avec la traduction 
française : 

Bruno heefi een' koeia ghemaeckt 
Op vier wielen, zonder peêrden , 
Bruno heeft een* koets ghemaeckt 
Die alleen naer Brussel gaet. 

Il est certain que l'auteur de ce couplet n*a pas pro- 
phétisé les railway, ni les mécanismes d'une époque si 
éloignée de la sienne. Bruno, comme je Tai dit plus haut, 
est Ie surnom de Woden ; son char sans chevaux est déjà 
reconnu par le lecteur , et les quatre roues de la voiture , 
correspondent parfaitement au nombre des étoiles qui 
composent le carré de la grande ourse ou du charriot. 

Un puits appelle Helleput, se trouve à l'occident de 
l'église principale de Termonde , qui est très ancienne. Le 
charriot en se cachant derrière l'horison tous les matins , 
vu de la grande église, semble ainsi se plonger dans la 



dans le .temple dont le savant auteur de cet article tient de parler. On 
nous a encore mentré cet endroit lors d*un Yoyage que nous fîmes récem- 
ment à Fumes. F. V. D. P. 



Bruno a fait une voiture à qimtre 
roues, sans chevaux, qui va toute 
seule à Bruxelles. 



369 
profondeur du puits. Si M. Wolf voulait examiner la 
situation des différents endroits qui ont pris leur nom de 
helk, ou desquels on raconte des histoires qui se trouvent 
en rapport avetj le charriot, hellewagen, relativement aux 
cimetières , aux églises ou aux chapelles voisines , il pourrait 
résoudre la question si la direction de la me Rouge et 
du Helleput n'est pas le résulfat d'un usage ou d^une règle 
générale. 

Le nom de rue Rouge {Roode straet), et la couleur du 
fantôme sans tête qu'on prétend y avoir apparu est-elle 
due au hasard? Je suis porté à croire le contraire. Quoique 
le culte de Woden , fort simple dans le principe et qui 
n'avait pour temple que l'intérieur des forêts, n'ait pas 
donné lieu d'abord à des sacrifices humains , il n'est cepen- 
dant malheureusement que trop certain que nos pères ont 
emprunté à des voisins féroces et admis dans leur aveugle 
dévotion cet usage horrible. D'accord sur ce point avec 
César, Strabon et Diodore, le sévère et consciencieux 
Tacite nous en offre un témoignage irrécusable. Deorum 
maxime Mercurium (c'est-à-dire Wodan), colunt, eut 
certis diebus, humanis guogue hostiis litare fas habent. 
Ces victimes étaient choisies la plupart parmi les malfai- 
teurs ou parmi les prisonniers de guerre. A ces derniers 
on coupait parfois aussi la tête pour la suspendre aux 
arbres des forêts. Le plus grand bonheur dont ils espé- 
raient jouir après cette vie terrestre dans ^aUuUla, le 
I paradis de Woden, consistait à boire de la vieille bierre 
dans le crâne de leurs ennemis. La rue Rouge aurait-elle 
été humectée et aurait-elle tiré son nom du sang des 
malheureux cruellement égorgés? aurait-eUe été signalée 
par le passage des prisonniers que l'on conduisait a 
la place du temple pour y être immolés au dieu des 
vainqueurs? Le grand homme rouge serait-il Tombre 

27 



370 
de qiwk|He ühirtfe vietîme cpii vient crier veqgeanee? 
Renddiis griee ara iqpdtres de la foi en Belgique qvi o&t 
planté Tétendard de la croix sur les ruines du paganisme ! 
Mais âoigaeus ces idées désolantes. La rue Rouge a peut- 
être été le théâtre de quelque sanglante victoire ou dâfaite. 
Peut-être , est-eUe appellée «nsi au figuré du charriot de 
Woden et du sang dont le dieu des combats doit néces- 
sairement marquer sa course triomphante. La oouleur 
rouge n'est pas étrangère non plus au charriât de HelHa, 
que Ton appelle quelquefois dans les contes populaires: 
de Bloedkaros. L'homme rouge pourrait être pris pour 
un ennemi puissant et vaincu, ou même pour un guer- 
rier germain, qui attend le char d'Heüia, afin d'être 
conduit au ciel de Woden, car c'est-là qu'iTe^ trans* 
portait ceux qui expiraient les armes à ia main; les autres 
étaient destinés â passer au séjour de la funèbre déesse. Le 
hennissement du cheval , ce noble compagnon de guerre , 
qui se faisait entendre dans la me Rouge , est encore en 
harmonie avec l'image des batailles. Enfin les femmes 
échevélées de la rue des Sorcières sont les mères et les 
épouses des guerriers qui excitent par leurs cris, le eo«ft- 
rage et la fureur des combattants. 

(te peut conclure de ce qui précède, que le temple 
payen qui existait anciennement à Fumes, était dédié i 
fTodan; que des chemins, parmi lesquels on peut eoiii|H 
ter la rm Rouge, conduisaient à ce temple; qu'il étaH 
entouré par des hahitans qui ont ccutinuç sans interni^ 
tioa d'occuper son voisinage, en assez grand nombre 
pour transmettre par la voie de la fa^dition le eoiite phis 
ou moins tronqué que je viens de réciter. 

Il serait sans doute trop absohi de prétendre qu^tt 
faut ajouter une foi pleine et eatiàre à toutes ces cou* 
jectures , et ce n'est pas dans ce but qpte je les ai proposées^ 



Klit J'^^ seulement voulu montrer une des pierres dont sera 

^ formé rédîfice que M. Wolf est sur le point d'élever, 

g et dont l'assemblage ne pourra pas manquer d'être utile 

^^ à la science. Deux volumes ont déjà été publiés par lui 

^^ en Allemagne; un recueil sans commentaire intitulé 

. Grootmoeder ken, est en ce moment sous presse , en atten- 

. dant qu'un écrit plus sérieux , sous le titre de fFodana, 

^ vienne nous [donner le mot de quelquesmnes de ces 

^ savantes énigmes. 



li 
r 
t 
i 



H. V. D. V. 



1