Skip to main content

Full text of "Handelingen van de Vereeniging van Homeopathische Geneesheeren in Nederland 5.1904 (April)"

See other formats


Google 


Úber dieses Buch 

Dies ist ein digitales Exemplar eines Buches, das seit Generationen in den Regalen der Bibliotheken aufbewahrt wurde, bevor es von Google im 
Rahmen eines Projekts, mit dem die Bucher dieser Welt online verfiigbar gemacht werden sollen, sorgfaltig gescannt wurde. 

Das Buch hat das Urheberrecht uberdauert und kann nun offentlich zuganglich gemacht werden. Ein offentlich zugangliches Buch ist ein Buch, 
das niemals Urheberrechten unterlag oder bei dem die Schutzfrist des Urheberrechts abgelaufen ist. Ob ein Buch offentlich zuganglich ist, kann 
von Land zu Land unterschiedlich sein. Óffentlich zugángliche Biicher sind unser Tor zur Vergangenheit und stellen ein geschichtliches, kulturelles 
und wissenschaftliches Vermogen dar, das háufig nur schwierig zu entdecken ist. 

Gebrauchsspuren, Anmerkungen und andere Randbemerkungen, die im Originalband enthalten sind, finden sich auch in dieser Datei - eine Erin- 
nerung an die lange Reise, die das Buch vom Verleger zu einer Bibliothek und weiter zu Ihnen hinter sich gebracht hat. 


Nutzungsrichtlinien 

Google ist stolz, mit Bibliotheken in partnerschaftlicher Zusammenarbeit offentlich zugángliches Material zu digitalisieren und einer breiten Masse 
zugánglich zu machen. Óffentlich zugángliche Bucher gehoren der Óffentlichkeit, und wir sind nur ihre Huter. Nichtsdestotrotz ist diese 
Arbeit kostspielig. Um diese Ressource weiterhin zur Verfugung stellen zu konnen, haben wir Schritte unternommen, um den Missbrauch durch 
kommerzielle Parteien zu verhindern. Dazu gehóren technische Einschránkungen fiir automatisierte Abfragen. 

Wir bitten Sie um Einhaltung folgender Richtlinien: 


+ Nutzung der Dateien zu nichtkommerziellen Zwecken Wir haben Google Buchsuche flir Endanwender konzipiert und mochten, dass Sie diese 
Dateien nur fiir persónliche, nichtkommerzielle Zwecke verwenden. 

+ Keine automatisierten Ahfragen Senden Sie keine automatisierten Abfragen irgendwelcher Art an das Google-System. Wenn Sie Recherchen 
iiber maschinelle Úbersetzung, optische Zeichenerkennung oder andere Bereiche durchfiihren, in denen der Zugang zu Text in groBen Mengen 
niitzlich ist, wenden Sie sich bitte an uns. Wir fórdern die Nutzung des óffentlich zugánglichen Materials fiir diese Zwecke und kónnen Ihnen 
unter Umstánden helfen. 

+ Beihehaltung von Google-Markenelementen Das "Wasserzeichen" von Google, das Sie in jeder Datei finden, ist wichtig zur Information iiber 
dieses Projekt und hilft den Anwendern weiteres Material iiber Google Buchsuche zu finden. Bitte entfemen Sie das Wasserzeichen nicht. 

+ Bewegen Sie sich innerhalh der Legalitat Unabhángig von Ihrem Verwendungszweck miissen Sie sich Ihrer Verantwortung bewusst sein, 
sicherzustellen, dass Ihre Nutzung legal ist. Gehen Sie nicht davon aus, dass ein Buch, das nach unserem Dafurhalten fiir Nutzer in den USA 
óffentlich zugánglich ist, auch fiir Nutzer in anderen Lándem óffentlich zugánglich ist. Ob ein Buch noch dem Urheberrecht unterliegt, ist 
von Land zu Land verschieden. Wir kónnen keine Beratung leisten, ob eine bestimmte Nutzung eines bestimmten Buches gesetzlich zulássig 
ist. Gehen Sie nicht davon aus, dass das Erscheinen eines Buchs in Google Buchsuche bedeutet, dass es in jeder Form und uberall auf der 
Welt verwendet werden kann. Eine Urheberrechtsverletzung kann schwerwiegende Folgen haben. 


Úber Google Buchsuche 


Das Ziel von Google besteht darin, die weltweiten Informationen zu organisieren und allgemein nutzbar und zugánglich zu machen. Google 
Buchsuche hilft Lesern dabei, die Biicher dieser We lt zu entdecken, und unterstiitzt Au toren und Verleger dabei, neue Zielgruppen zu erreichen. 
Den gesamten Buchtext kónnen Sie im Intemet unter http : //books . google . com durchsuchen. 



Google 


Over dit boek 

Dit is een digitale kopie van een boek dat al generaties lang op bibliotheekplanken heeft gestaan, maar nu zorgvuldig is gescand door Google. Dat 
doen we omdat we alle boeken ter wereld online beschikbaar willen maken. 

Dit boek is zo oud dat het auteursrecht erop is verlopen, zodat het boek nu deel uitmaakt van het publieke domein. Een boek dat tot het publieke 
domein behoort, is een boek dat nooit onder het auteursrecht is gevallen, of waarvan de wettelijke auteursrechttermijn is verlopen. Het kan per land 
verschillen of een boek tot het publieke domein behoort. Boeken in het publieke domein zijn een stem uit het verleden. Ze vormen een bron van 
geschiedenis, cultuur en kennis die anders moeilijk te verkrijgen zou zijn. 

Aantekeningen, opmerkingen en andere kanttekeningen die in het origineel stonden, worden weergegeven in dit bestand, als herinnering aan de 
lange reis die het boek heeft gemaakt van uitgever naar bibliotheek, en uiteindelijk naar u. 


Richtlijnen voor gebruik 

Google werkt samen met bibliotheken om materiaal uit het publieke domein te digitaliseren, zodat het voor iedereen beschikbaar wordt. Boeken 
uit het publieke domein behoren toe aan het publiek; wij bewaren ze alleen. Dit is echter een kostbaar proces. Om deze dienst te kunnen blijven 
leveren, hebben we maatregelen genomen om misbruik door commerciële partijen te voorkomen, zoals het plaatsen van technische beperkingen op 
automatisch zoeken. 

Verder vragen we u het volgende: 

+ Gebruik de bestanden alleen voor niet-commerciële doeleinden We hebben Zoeken naar boeken met Google ontworpen voor gebruik door 
individuen. We vragen u deze bestanden alleen te gebruiken voor persoonlijke en niet-commerciële doeleinden. 

+ Voer geen geautomatiseerde zoekopdrachten uit Stuur geen geautomatiseerde zoekopdrachten naar het systeem van Google. Als u onderzoek 
doet naar computervertalingen, optische tekenherkenning of andere wetenschapsgebieden waarbij u toegang nodig heeft tot grote hoeveelhe- 
den tekst, kunt u contact met ons opnemen. We raden u aan hiervoor materiaal uit het publieke domein te gebruiken, en kunnen u misschien 
hiermee van dienst zijn. 

+ Laat de eigendomsverklaring staan Het “watermerk” van Google dat u onder aan elk bestand ziet, dient om mensen informatie over het 
project te geven, en ze te helpen extra materiaal te vinden met Zoeken naar boeken met Google. Verwijder dit watermerk niet. 

+ Houd u aan de wet Wat u ook doet, houd er rekening mee dat u er zelf verantwoordelijk voor bent dat alles wat u doet legaal is. U kunt er 
niet van uitgaan dat wanneer een werk beschikbaar lijkt te zijn voor het publieke domein in de Verenigde Staten, het ook publiek domein is 
voor gebruikers in andere landen. Of er nog auteursrecht op een boek rust, verschilt per land. We kunnen u niet vertellen wat u in uw geval 
met een bepaald boek mag doen. Neem niet zomaar aan dat u een boek overal ter wereld op allerlei manieren kunt gebruiken, wanneer het 
eenmaal in Zoeken naar boeken met Google staat. De wettelijke aansprakelijkheid voor auteursrechten is behoorlijk streng. 


Informatie over Zoeken naar boeken met Google 


Het doel van Google is om alle informatie wereldwijd toegankelijk en bruikbaar te maken. Zoeken naar boeken met Google helpt lezers boeken uit 
allerlei landen te ontdekken, en helpt auteurs en ui tgevers om een nieuw leespubliek te bereiken. U kunt de volledige tekst van dit boek doorzoeken 

op het web via http : //books . google . com 



y/z>, t> 
Y^JÍÍ 


-|C32RM0| £ | 

HANDELINGEN 


VAN DE 


Vereeniging van homoeopathisclie Geneesheeren 

IN NEDERLAND, 

ONDER REDACTIE YAN 


Dr. S. J. yan HOIJEN te Utrecht 
J. MIEG te Haarlem en 
Dr. M. L. yan der STEMPEL te Ani8t6rda.ni. 



Aflevering V. April 1904. 

Ditgegeven voor rekening van de Vereeniging. 

--o@o-- 


LA RIVIÊRE & VOORHOEVE, 
ZWOLLE. 


Digitized by 


e 








INHOUD van de 5 e Aflevering. 


1° Overzicht van de notulen der vergaderingen, gehouden 
op: 1 April, 13 Mei, 21 October, 23 Dec.. 1903 en 
17 Februari 1904. bladz. 149. 

2° Uittreksel uit het jaarverslag van den Voorzitter, uit- 
gebracht in de September-vergadering. bladz. 150. 

3° Algemeene beschouwingen over den aard van genees- 
middelwerkingen, door J. T. Wouters. bladz. 159. 

4° Opmerkingen over de voordracht vermeld onder No. 3, 
door D. K. Munting Jr. bladz. 179. 

5° Onderzoek der pathogenetische werking van artsenijen, 
door S. J. van Roijen. bladz. 187. 

6° Examen of colloquium, door A. C. A. Hoffman. bladz.189. 

7° Examens, dooi A. C. A. Hoffman en H. v.Roijen. „ 194. 

8° Wijziging in het Huishoudelijk Reglement, aangenomen 
in de vergadering van 17 Februari 1904. bladz. 190. 

9° Verslagen van de kosteloozehomoeopathischepoliklinieken 
te Utrecht en te Amsterdam. bladz. 197. 

10° Uittreksel uit het Koninklijk Besluit d. d. 30 Maart 
1904, No. 32. bladz. 198. 









OVERZICHT DER NOTULEN 


VAN db Verqadbrinqen, qehouden op 1 April, 13 Mei, 
21 October, 23 December 1903 en 17 Februari 1904. 


Behalve op de hierboven vermelde data werden nog drie 
buitengewone vergaderingen gehouden. Men bemerkt hieruit, 
dat we het vorig jaar niet stilgezeten hebben, maar dat de niet 
te Utrecht wonende collega’s nog al vrijwat van een spoorreisje 
genoten hebben. Ondanks die vele bijeenkomsten kunnen we 
in dit overzicht tamelijk kort zijn. Veel is op al die vergade- 
ringen behandeld, wat niet voor publiciteit vatbaar is; 
vandaar dat de wetenschappelijke mededeelingen vrij stiefmoe- 
derlijk werden bedeeld. Ondanks dit laatste mogen we niet 
klagen, integendeel, weinig jaren zullen er aan het vorige vooraf 
zijn gegaan, waarin de Homoeopathie zoo algemeen werd 
besproken als juist in 1903. Verschillenden onzer medeleden 
gingen, of liever werden gezonden, naar het buitenland om daar 
over gewichtige kwesties te confereeren. Met hart en ziel wijdden 
allen zich aan de taak, die zij op zich hadden genomen; „men 
rekent den mtslag niet , maar telt het doel alleen .” In het vorig 
jaar, dit mogen we gerust constateeren, heeft de Homoeo- 
pathie hier te lande een reuzenschrede vooruit gedaan. Veel 
heeft onze jonge, kleine vereeniging reeds gedaan. De invloed 
door haar uitgeoefend was vrij groot, dit mogen we met trotsch 
schrijven. De aanvallen die de Homoeopathie heeft te door- 
staan gehad, waren vele en zeer vinnige; hatelijkheden bij de 
vleet kregen wij allen ie slikken, erg benauwd zijn wij er niet 
dpor geworden, integendeel onze volharding en onze geest 
werden daardoor versterkt. Veertig jaren van rustige rust voor 
de Homoeopathie, zijn opgevolgd door een tiental van flinke 
actie; en het laat zich aanzien, dat we pas aan het begin zijn. 


Digitized by 


Google 



150 


Overzicht der Notulen. 


Want wij vorderen wel langzaam, maar zeker, en al moge de 
definitieve overwinning nog in een zeer ver verschiet liggen, wij 
hebben reden elkander toe te roepen: 

„Ende desespereert nietP’ 


De huishoudelijke en de propagandistische aangelegenheden 
vormden dit jaar den hoofdschotel en lieten voor de meer 
wetenschappelijke aangelegenheden weinig tijd over. 

In de April-vergadering werd allereerst de vraag van het 
Hoofdbestuur der Vereeniging tot bevordering der Homoeopathie 
besproken „waarheen de jonge artsen te zenden, die de Homoeo- 
pathie wenschen te bestudeeren.” Eenparig werd London aan- 
gewezen, mits de jonge lui vooraf reeds eenige theoretische 
kennis hadden verkregen. 

Ter wille der propaganda werd besloten het eerste gedeelte 
van R. Hughe8, Principles and Practice of the Homoeopathy te 
laten vertalen, mits men vooraf van Dr. Dudgeon toestemming 
zou krijgen. In de Mei-vergadering deelde de Secretaris mede, 
dat hij die toestemming had verkregen, maar eerst in de October - 
vergadering kon een definitieve beslissing genomen worden. 
Collega van der Harst nam toen de bewerking op zich. 

In de April-vergadering leest collega A. C. A. Hoffman zijn 
hierna, No. 6 pag. 189, opgenomen memorie voor over Examen 
of colloquium. De meeste leden waren tegen een examen, maar 
wel gaven de meesten toe, dat zij: 

1° meer waarborgen van de candidaat-leden wenschten 
te krijgen; 

2° dat er een soort samenspreking moet plaats hebben 
tusschen den candidaat en een paar leden der vereeniging in 
commissie. 

Aan de H.H. H. van Royen en A. C. A. Hoffman werd 
opgedragen in de Mei-vergadering een rapport over dit onder- 
werp uit te brengen. Ook dit is van de beide heeren ieder 
afzonderlijk, onder No. 7 pag. 194 hierachter, opgenomen. Ten- 
gevolge van die beide missives ontspon zich in de Mei-verga- 
dering een discussie, waarvan het gevolg was, dat het meer 
praktische voorstel van collega H. van Royen werd aangenomen; 
dat van den heer Hoffman leek meer op een examen. 

Tal van meer of minder ernstige kwesties werden verder op 
de beide vorige vergaderingen besproken, maar deze zullen we 
niet aanroeren. 


Digitized by 


Google 



Overzicht der Notulen. 


151 


Ook kwamen tal van missives in van apothekers, waarin 
onze toestemming gevraagd werd, depóts van de firma Schwabe 
te mogen nemen. 

De vergaderingen van 3 Juni, 24 Juni en 18 Juli waren 
geheel gewijd aan de Leidsche Hoogleeraarskwestie. Over het 
daar besprokene zullen we zwijgen. 

Eerst de October-vergadering bracht ons herademing, d. w. z. 
we waren bijna weer gereed om de gewone werkzaamheden te 
hervatten. Ook in deze vergadering waren tal van huishoude- 
lijke zaken aan de orde, niet geschikt voor publicatie, die een 
wijden aan wetenschappelijke besprekingen onmogelijk maakten. 

De December-vergadering werd allereerst ingenomen door 
een disciplinaire kwestie, n.l. het publiek maken van vereeni- 
gingsgeheimen enz., wat tengevolge had, dat in de Februari- 
vergadering een artikel omtrent schordng in het Huishoudelijk 
Reglement werd ingelascht (zie hierachter). 

Daarna werd een briefwisseling tusschen Z. E. den Minister 
van Binnenlandsche Zaken en het Bestuur voorgelezen, inzake 
het bekende adres der vereeniging, met verzoek om wettelijk 
toezicht op de bereiding en de aflevering van onze genees- 
middelen. Gegronde hoop mogen wij koesteren, dat aan onze 
wenschen zal worden tegemoet gekomen. 


De Februari-vergadering, de eerste in het jaar 1904, begon 
behalve met de behandeling van de reeds- bovenvermelde toe- 
voeging aan het Huishoudelijk Reglement, met de benoeming 
tot lid van Dr. 0. A. Bos , Arts ie Dordrecht. Daarna las coll. 
S. J. van Roijen een uittreksel uit het verslag der Utrechtsche 
Polikliniek voor (zie hierachter). 

Wanneer we thans aanvangen met de mededeelingen van 
wetenschappelijken aard, dan hebben we ons alleen lang bezig 
te houden met de April-vergadering en met de Februari- 
vergadering. De reeds boven opgegeven redenen zijn de oor- 
zaken, dat we zoo weinig op dit gebied hebben kunnen leveren. 

In de April-vergadering liep de strijd over de hierachter 
opgenomen lezing van collega Wouters , met de eveneens hierna 
opgenomen critiek daarop van collega D. K. Munting. Collega 
Wouters voegde hier mondeling nog het volgende bij: 

„Nash geeft bij Typhmd Fever verschillende middelen, o. m. 
Cina. Hij liet zich dan steeds door de bijkomende verschijnselen 


Digitized by v^ooQle 



152 


Overzicht der Notulen. 


leiden, en kreeg dan vaak zeer snel herstel, waar middelen 
zooals Baptisia in den steek lieten. Cina heeft geen objectieve 
typhoïd-symptomen. 

Het hoe der Cina-werking is hijtaak! 

Hale gaf de voorkeur aan de subjectieve klachten, wijl tal 
van middelen dezelfde objectieve verschijnselen geven. Wilde hij 
differentieeren, dan moest hij de subjectieve symptomen gebruiken. 

Coll . Wouter8 nam een kleine Bronchitis-epidemie waar, met 
Cinasymptomen , en van het oogenblik af dat hij Cina gaf, 
kreeg hij herstel. 

De typische subjectieve verschijnselen geven ons meestal 
een korte en duidelijke aanwijzing, welk middel we moeten 
nemen. Hij meent daarom dat op dit oogenblik de subjectieve 
verschijnselen het meest op den voorgrond moeten treden. Het 
is een kwestie van meer of minder. 

Collega Rolvink vroeg daarna aan collega Wouter a, of hij ook 
bij een ernstige croupeuse pneumonie eenige dagen zou wachten 
en alleen op enkele symptomen afgaande de pathologisch ana- 
tomische verschijnselen zou durven te negeeren. 

Coll. Woutcrs geeft hierop een bevestigend antwoord. 

Coll. Mieg meent, dat beide heeren (Wouters en Muntíng) 
gelijk hebben, maar beiden staan bloot aan gevaren. Coll. M. 
schat de ohjectíeve verschijnselen te hoog, en coll. W. de subjec- 
tieve . Zijn meening is, den patiënt geheel te onderzoeken. Drie 
lijders aan Pneumonie zullen objectief hetzelfde beeld geven, 
maar subjectief zal men verschillende klachten te hooren krijgen. 
Coll. Munting zou aan alle patiënten Phospluyrus geven, hij (Mieg) 
zou dan trachten te differentieeren. Bij de keuze van het specifieke 
middel geven de subjectieve klachten den doorslag. Hij herin- 
nert; daarbij aan de Prolapsbehandeling volgéns Dahlke; de sub- 
jectieve klachten verdwijnen door de gegeven middelen, terwijl 
objectief de prolaps blijft bestaan, alleen de patiënt heeft er geen 
hinder meer van. 

Collega D. K. Mvntíng Jr. vestigt er de aandacht op, dat 
wij homoeopathen, veel meer dan tot nu toe het geval is, moeten 
trachten te weten te komen de veranderingen, die de middelen 
in den groveren en fijneren bouw van het lichaam teweegbrengen. 
De subjectieve verschijnselen staan daarbij belemmerend in den 
weg, wanneer we ons uitsluitend daartoe beperken. 

Collega Wouters is het met hem eens, onze wetenschap is 
embryonaal, maar juist daardoor hebben we in de praktijk het 
meest aan de subjectieve verschijnselen; voor de zuivere weten - 
schap hebben we de objectieve symptomen noodig. 


Digitized by v^ooQle 



Overzicht der Notulen. 


153 


Collega v. d. Stempel vraagt naar aanleiding van het beroep, 
dat coll. W. op SJdnner en Kent doet, hoe hij denkt over m. m. 
en c. m. Hij beschouwt dit als iets pathologisch in den geestes- 
toestand dier heeren, of als iets pathologisch in hunne voor- 
schriften. Straks krijgen we nog m. m. m. m. enz., waar is de 
grens. Deze voorschriften dienen slechts om ons belachelijk te 
maken. De philosophische beschouwingen waarmede zij hunne 
zotheden trachten te verdedigen, grenzen z. i. aan het maniacale. 

Collega Wouters merkt hierna op, dat hun c. m. en m. m. 
eigenlijk gelijk zijn aan de 7e diiutie. Hughes stelt ze gelijk 
aan de 6e. 

Als antwoord op coU. M.’s opmerking voegt coll. W. hier 
nog aan toe, dat naar aanleiding van von BaJcody's studie over 
Phoêphorus , waarbij deze dit middel beschouwt als een hulp- 
middel bij de autobiologische werking, daar rekent v. B. met de 
physiologische werking, wijl Phosphorus vetbolletjes doet ontstaan, 
en dit voert volgens W. tot het geven van materieele doses. 
Antimonium tartaricum en Arsenicum geven ook vervetting, zoo 
ook Mercuur. De bijkomende verschijnselen moeten steeds den 
doorslag geven. Voor de toekomst moeten we wetenschappelijk 
de subjectieve verschijnselen ook objectief kunnen verklaren. 
Dit is het ideaalI Praktisch is onze plicht genezenl Het hoe 
en waarom is daarvoor bijzaak. Ten slotte legt hij er den 
nadruk nog eens op, dat ziekte-schema’s bijzaak zijn. 

Ook coll. Mieg merkt nog eens op, dat onze studie wel 
terdege naar het objectieve gericht moet worden, en niet zooals 
een groep homoeopathen doet, uitsluitend hunne aandacht aan de 
8ubjectieve verschijnselen wijden. Zoo genas hij maagklachten 
met graphitea, , wijl hij bij die lijders ook aantrof kloven in 
nagels en haaruitval, 

In de vergadering van 13 Mei werd de discussie over het 
onderwerp van coU. Wouters voortgezet, en wel voornamelijk 
over dat gedeelte, handelend over de beteekenis der primaire 
en secundaire werking. Deze discussie was evenwel niet van 
die beteekenis, dat we ze hier behoeven te vermelden. 

De vergadering van December werd besloten met de mede- 
deeling van collega S. J. van Roijen betreffende zijne onderzoe- 
kingen van Cytims labumum. 

Het nieuwe jaar scheen ons allen nieuwen moed en nieuwe 
kracht gegeven te hebben, want alhoewel geen mededeelingen 
van uitgebreiden aard werden gedaan, toch werden interessante 
ca8uïstische bijdragen geleverd en inlichtingen gevraagd. Een 
dier mededeelingen zullen we hier uiterst kort refereeren, vooral 


Digitized by 


Google 



154 


Overzicht der Notulen. 


wijl de collega, door wien deze mededeeling geschiedde, eerst 
meerdere gegevens en meerdere patiënten behandeld wilde 
hebben, lijdende aan dezelfde kwaal, voor dat hijzelf uitgebreid 
deze zaak zal bespreken. 

Collega van der Harat deelde mede, dat door hem bij een 
patiënt, waar hij gelegenheid had eenige malen daags nauwkeurig 
alles te controleeren en hij overtuigd kon zijn van stipte navol- 
ging van alle opgegeven diëetregelen enz. enz., in December 1902 
een weinig eiwit en glycose in de urine werd ontdekt. Tal van 
nerveuse verschijnselen traden daarbij op. Ondanks diëet en 
ondanks het toedienen van Sulphur D. en C. 6, Acid. Phosphor. 
D. 2 en D. 1, Uranium nitricum D. 3, ook Phosphor., kreeg hij 
geen verandering. Begin Dec. 1903 liet hij patiënt Thyreoidin 
D30, 5 druppels daags gebruiken. Hij diende de Thyreoid. toe 
op grond van de wetenschap, dat overmatig gebruik van glandula 
thyreoidea-pTSLepamten aanleiding geeft tot albuminurie en glyco- 
surie in sommige gevallen. Nadat patiënt een poos dit middel 
had gebruikt, kon hij meer koolhydraten verdragen, zelfs zoo dat 
in de laatste 6 weken geen glycose meer in de urine kon worden 
aangetoond. Thans kreeg patiënt een sterk gemengd diëet. Hij 
wekt de collega’s op in dergelijke gevallen ook eens de proef 
met dit middel te nemen. 

Hier volgen nog enkele mededeelingen naar aanleiding van 
de bereiding, etc.: 

„Volgens onderzoekingen van Oswald (Merck’s Bericht 1901) 
is de ThyreoglobuUne als het eenige werkzame bestanddeel der 
Qlandulae thyreoideae te beschouwen. Daar nu de globulinen een 
klasse van eiwitstoffen vormen, die óf in verdunde óf in gecon- 
centreerde keukenzoutoplossingen oplossen, werd deze weg inge- 
slagen om tot het doel te geraken. Eerst werd ’tbeproefd met 
pulv. Gland. thyreoideae Merck.; 1 gram werd gemacereerd met 
met 30 °/ 0 opl. van keukenzout. De geelgekleurde oplossing 
(1 : 10) gaf bij verwarming met salpeterzuur geen troebeling. 
Vervolgens werd 1 gram gemacereerd met 10 gram 1 °/ 0 keu- 
kenzoutoplossing. De eveneens geel gekleurde vloeistof gaf met 
salpeterzuur evenmin troebeling. Hieruit volgde dus dat door 
het drogen de Thyreoglobuline óf ontleed was, óf onoplosbaar 
geworden. Nu werd 1 gr. versche Glandulae thyreoideae uit- 
getrokken gedurende 12 uren met 30 °/ 0 keukenzoutoplossing 
onder afkoeling. Het gefiltreerde uittreksel was bijna helder en 
gaf bij koking een sterk wit neerslag. Om te zien of in pulvis 
Qlandulae thyreoideae de eiwitstof nog als zoodanig aanwezig 
was, werd het poeder uitgetrokken met verdunde natronloog en 


Digitized by v^ooQle 



Overzicht der Notulen. 


155 


het filtraat behandeld met zoutzuur, waarbij eveneens een sterk 
praecipitaat optrad. Uit ’t bovenstaande volgt: 

1° In de droge Glandulae thyreoid. is de Thyreoglobuline 
in onoplosbaren toestand aanwezig. 

II 0 Uit de yersche klieren kan met geconcentreerde keuken- 
zoutoplossing een vloeistof worden verkregen, waarin de Thyreo- 
globuline in opgelosten toestand aanwezig is. 

Aangezien spiritus opgeloste eiwitstoffen praecipiteert, werden 
de eerste diluties gemaakt met geconcentreerde keukenzout- 
oplossing. De oorspronkelijke oplossing werd genoemd D 1, van 
D4 maakte hij D6 met verdunde spiritus (60 %), en volgde 
verder de centesimaal scala. Met opzet werd ’t gebruik van 
spiritus fortior vermeden, omdat ên keukenzout, ên Thyreoglo- 
buline onoplosbaar zijn in alcohol. Vanaf D12 kan zonder 
bezwaar Spiritus 90°/ 0 gebruikt worden. 

Nadat nog door eenige collega’s andere mededeelingen waren 
gedaan, leest collega S. J. van Roijen het hierna opgenomen 
ontwerp-protocol voor. 

Ten slotte brengt coll. Wouters een ernstige beroepskwestie 
ter sprake, die in een volgende vergadering uitvoerig behandeld 
zal worden, nadat het Bestuur met den betrokken Minister zal 
hebben geconfereerd. 

Voor dat wij thans eindigen, moeten wij nog even terug- 
komen op het „Ende desespereert niet .” Reden te over hebben 
wij daarvoor, want vermoedelijk zal, voor dat deze aflevering 
in druk verschenen is, reeds een permanente commissie benoemd 
zijn, om de regeering voor te lichten bij het vaststellen van 
, } wettelijke bepalingen voor de ajlevering en de bereiding van homoeo- 
pathieche geneesmiddelen .” Wat dus 2 jaar geleden door een 
onzer als eerste stap op den weg ter bereiking van ons ideaal 
werd voorgesteld en waarvan onze adresbeweging het gevolg 
was, zullen wij nu waarschijnlijk bereiken. 

Amsterdam , Maart 1904. 

M. L. VAN DER STEMPEL. 




Digitized by v^ooQle 



VERSLAG DER WERKZAAMHEDEN VAN DE VeREENIGING 
VAN HOMOEOPATHISCHE GENEESHEEREN IN NeDERLAND 

gedurende het jaar 1902—’3. 


Ter voldoening aan het voorschrift in art. 10 der Statuten 
heeft het Bestuur de eer U verslag te geven van den toestand 
en de werkzaamheden van de vereeniging gedurende den loop 
van den tijd vanaf de Algemeene Vergadering van September 
1902 tot heden. 

In het personeel der leden is eenige verandering gekomen 
door het aannemen der heeren A. de Groot en L. Bouman, 
zoodat het aantal nu 16 bedraagt. Bij de periodieke aftreding 
in het Bestuur werd het aftredende lid S. J. van Roijen her- 
kozen voor den tijd van 1902—1907. Bij de verdeeling der 
werkzaamheden is aan den vice-secretaris opgedragen het secre- 
tariaat van het Bestuur waar te nemen. 

Door de rekening van den penningmeester zal U de toestand 
der finantiën nader worden medegedeeld. De ontvangsten heb- 
ben bedragen: f 225.—, de uitgaven f 136.40 1 /,, zoodat er een 
voordeelig saldo is van f 88.59 ! /j. De uitgave der Handelingen 
is volgens het besluit der vergadering geschied. 

Onze bibliotheek heeft eenige uitbreiding gekregen door 
geschenk, door ter recensie aangeboden werken en hoewel het 
laatstgenoemd, niet het minst door den afstand in bruikleen 
van boekwerken uit de bibliotheek der Vereening ter bevordering 
der homoeopathie in Nederland. Een voorloopig reglement op 
de bibliotheek is door het Bestuur vastgesteld; dewijl slechts 
de algemeene vergadering bevoegd is een dergelijk reglement 
definitief vast te stellen, zal U het ontwerp daarvan worden 
aangeboden. 

De gewone vergaderingen zijn gehouden op den telkens 
daarvoor bepaalden tijd en wel 15 October 1902, 11 Februari, 
1 April en 13 Mei 1903. Bovendien werden 3 buitengewone 
vergaderingen gehouden op 3 en 24 Juni, en 18 Juli. Bij de 
mededeeling van het verhandelde laten wij de onderwerpen 
van algemeenen en huishoudelijken aard voorafgaan. 


Digitized by v^ooQle 



Verslag der werkzaamheden. 


157 


Benige moeilijkheden tusschen ons en de Heeren Schwabe 
en Van Dijk werden na eene uityoerige correspondentie tot 
wederzijdsch genoegen opgelost. 

Ten behoeve onzer bibliotheek hebben wij ons gewend tot 
het Hoofdbestuur der Vereeniging ter bevordering der Homoeo- 
pathie in Nederland, om aan ons, hetzij in eigendom, hetzij in 
bruikleen, de werken die in het bezit dier vereeniging zijn en 
die in onze bibliotheek gemist worden, te willen afstaan. Ge- 
noemd Hoofdbestuur heeft in de April-vergadering dier ver- 
eeniging voorgesteld ons die werken in bruikleen al' te staan, 
welk voorstel werd aangenomen; wat voor ons een belangrijke 
aanwinst is. 

Bij de bespreking van candidaat-leden werd een discussie 
gevoerd, waarvan de conclusie was: 1°. dat wij meer waarborgen 
van de candidaatleden moeten hebben; 2°. dat er een soort van 
samenspreking moet plaats hebben tusschen hen en een com- 
missie van 2 of 3 leden. Aan de collega’s H. van Roijen en 
Hofifmann werd opgedragen in de volgende vergadering met 
een uitgewerkt praktisch voorstel te komen. Hun voorstel be- 
vatte als conclusie, dat de candidaat-leden zich dienen te onder- 
werpen aan een onderzoek, alvorens de uitnoodiging in de 
ledenvergadering wordt behandeld, waartoe telkens 2 of 3 leden 
worden benoemd. Dat onderzoek heeft ten doel; 1°. of de 
candidaat geheel het principe, „Similia Similibus Curantur 1 ’ 
huldigt; 2°. of hij dit principe in de praktijk toepast en niet 
somtijds naar keuze der patienten zich van een andere genees- 
wijze bedient; 3° of hij bekend is met de geneeskrachtige wer- 
king van een voldoend aantal medicamenten. Dit voorstel 
werd aangenomen. 

In de bespreking over de wijze, waarop artsen zichkunnen 
voorbereiden tot de uitoefening der homoeopathische geneeswíjze 
was het algemeen gevoelen, dat zij moeten beginnen met de 
principes te leeren kennen en zich moeten bekend maken met 
de werking van eenige der voornaamste medicamenten, waarvoor 
werd aanbevolen: Clotar Múller, Charakteristik der wichtigsten 
homoopathischen Heilmittel. Eerst dan zal het bezoék eener 
kliniek de meeste vruchten dragen. 

Werd besproken het plan van den heer De Jager te Am- 
sterdam tot oprichting van een ziekenhuis. De collega’s, die den 
heer De Jager kunnen beoordeelen, waarschuwen tegen zijn plan. 

Collega Mieg houdt een lezing over „Ons Ideaal”. Dit 
ideaal is, dat de Homoeopathie aan de Universiteit op gelijken 
voet als de andere geneeswijze komt te staan. Uit de discussie 


t 


Digitized by 


Google 



158 


Verslag der werkzaamheden. 


blijkt, dat hoewel dit ons ideaal is, voor het oogenblik nog het 
meest practische uitvoerbaar blijft: een door het Rijk gesub- 
sidieerde kliniek. 

Ter recensie waren gezonden: M. E. Douglas, Characteristics 
of the homoepathic materia medica; recensie van Collega S. J. 
van Roijen. S. H. Talcot, Mental diseases; recensie van Collega 
M. L. van der Stempel. C. Boyle, Therapeutics of the eye; 
recensie van Collega H. van Roijen. 

Naar aanleiding der discussie over het geschrift van Collega 
Wouters over den aard van geneesmiddelwerkingen brengt 
Collega D. K. Munting ter sprake, wat van meer belang is de 
objectieve verschijnselen, of de subjectieve klachten van den patient. 

Als casuïstische mededeelingen sprak Collega S. J. van 
Roijen over een geval van cataract, op een vroegere vergadering 
gedemonstreerd, en Collega Hoffman over een geval van Carci- 
noma ventriculi. 

Slechts één voordracht is gehouden, namelijk over Chorea 
minor, door Collega M. L. van der Stempel. 

Nadat aangenomen was een gedeelte der eerste lecturesvan 
R. Hughes, the principles and practice of homoeopathy te ver- 
talen, is nader besloten dit werk op te dragen aan een paar 
collega’s en de vertaling door een litterator te laten nazien. 
Voor die vertaling is de toestemming van R. C. Dudgeon verkregen. 

Er werden 3 buitengewone vergaderingen gshouden op 3 
Juni, 24 Juni en 18 Juli, waarin geen wetenschappelijke onder- 
werpen zijn behandeld. 

Dit dit verslag, dat naar wij hopen U kortelijk de werk- 
zaamheden aangeeft, zal het u wel gebleken zijn, dat mogen 
wij niet steeds het gewenschte resultaat hebben verkregen, toch 
onze vereeniging alle reden van bestaan heeft en zij ook naar 
buiten niet zonder invloed is. 

Vastgesteld in de Bestuursvergadering van 9 Sept. 1903. 

Dr. S. J. van Roijen. 

Dr M. L. v. d. Stempel. 


Digitized by v^ooQle 



ALGEMEENE BESCHOUWINGEN OVER DEN 
AARD VAN GENEESMIDDELEN. 

VOORDRACHT VAN J. T. WOUTERS, ARTS, 


Voor den homoeopaath is de kennis van het hoe 
en waarom der geneesmiddelwerkingen van ondergeschikt 
belang. De praktische toepassing van zijn beginsel ver- 
eischt alleen de nauwkeurige vergelijking van de symptomen 
der natuurlijke ziekte met die van de artsenijziekte. De 
kennis van het wezen van beide is daarbij niet van noode. 

Hij, getrouw aan het beginsel similia similibus curentur, 
dient middelen toe, waarvan de werking op het gezonde 
menschenorganisme — het geheel der pathogenetische 
symptomen — bekend is; en wel aan die zieken, wier 
objectieve en subjectieve symptomen — ook die van het 
gemoed — gelijkend zijn metdegenoemde pathogenetische. — 

Zijn onderzoek bepaalt zich niet in de eerste plaats 
tot de oorzaak der ziekte of van het ziektesymptoom en 
het onderbrengen van het symptomengeheel in een der 
ziekteschema’s der leerboeken, om dan ééne der daarbij 
genoemde behandelingsmethoden toe te passen, of achter- 
eenvolgens alle, wanneer dit door het ontbrekend succes 
geboden wordt. Hij legt bij cephaiea bijv. niet den na- 
druk op de onderscheiding in hyperaemische, anaemische, 
rheumatische, jichtige, neuralgische, reflectorische, toxische 
enz. om door deze speculatie in elk bijzonder geval tot een 
bepaalde catagorie van aan te wenden middelen te komen. 
De homoeopaath gaat anders te werk; ’tgeheel der symp- 
tomen van den patient is beslissend voor de keuze van 
eene artsenij; daarbij geven de modaliteiten: de invloed 
van rust, beweging, warmte, koude, onweder, tijd van den 
dag, gemoedsgesteldheid en van nog vele andere factoren 


Digitized by v^ooQle 



160 


J. T. Wouters, Arts 


op die symptomen — dikwerf ook die op een verwijderd 
symptoom — gewoonlijk den doorslag. 

Aldus was de kern van Hahnemann’s geneesmethode. 6e 
kent hare wording! ’t Was Hahnemann bekend datbij som- 
mige ziekten van oudsher zekere geneesmiddelen doeltreíFend 
zijn bevonden; hij wist verder dat die geneesmiddelen aan 
gezonde individuen toegediend bepaalde ziekteverschijnselen 
kunnen veroorzaken. ’tLag voor de hand de twee symp- 
tomenreeksen, die van den (genezen) zieke en die van het 
door hetzelfde middel kunstmatig ziek gemaakte individu 
naast elkaar te leggen. Telkens en telkens viel een groote 
gelijkenis van beide op. Een oorzakelijk verband tusschen 
die gelijkenis en de genezing aan te nemen was in over- 
eenstemming met de formuleering van andere natuurwetten, 
waaraan immers de geregelde opvolging van verschijnselen 
ten grondslag ligt. Over het hoe en waarom der verschijn- 
selen geven de daaruit geformuleerde wetten geene inliehting. 
De wet similia similibus curentur doet dat ook niet; ze 
staat of valt niet met eene verklaring. Ze te controleeren 
geschiedt alleen door de vergelijking der twee genoemde 
symptomenreeksen. Ze toe te passen vereischt de kennis 
der pathogenetische symptomen van de vele middelen, die 
zijn onderzocht en de bekwaamheid tot verzamelen van 
ziektesymptomen bij een patient; en nogmaals zij ’therhaald: 
bij deze symptomen zijn de pathologisch-anatomische ver- 
anderingen van ondergeschikt belang; evenzeer de verklaring 
van symptomen met behulp van nu-geldende theorieën in 
physiologie, pathologie, chemie en physica. In zijne „reine 
Arzneimittellehre” gaf Hahnemann een zoo getrouw mogelijk 
relaas, zonder eenige speculatieve beschouwing, van de 
verschijnselen door verschillende stoífen in het menschelijk 
lichaam opgewekt. 

’t Feit, dat hij in zijne „Chronische Krankheiten”, 
waarin hij het wezen van deze tracht na te speuren, en 
waarin hij in aansluiting aan zijne psora theorie een daarop 
zich baseerende geneesmiddelkeuze aanbeveelt, bewijst zijne 
erkenning van leemten in zijn eerste hoofdwerk. En van 
de latere homoeopathen hebben velen gemeend dat de 
allengs verkregen kennis van physiologie en pathologie 


Digitized by v^ooQle 



Algem. beschouwingen o/d. aard van geneesmiddelen. 161 


niet ongebruikt mag blijven bij de ontwikkeling van onze 
geneesmethode; dat onze tegenwoordige kennis van de 
wisselwerking der organen ons eene even, en door beknopt- 
heid méér doeltreffende methode aan de hand doet op de 
levensprocessen invloed uit te oefenen, dan de zeer om- 
slachtige vergelijking, noodzakelijk tot het vinden van een 
simillimum. Dr. Skinner, Prof. Kent e. a., praktici van 
groote geleerdheid en met uitgebreide ervaring, ontkennen 
dit echter nog beslist; Burnett, Hughes, Jousset, Gisevius 
zijn de eerste meening toegedaan. 

Wat nu voor deze bespreking van bijzonder belang 
blijkt, is het feit dat de homoeopathie daardoor ingang 
kan vinden bij de enkele minder bevooroordeelden dcr 
oude school, omdat hare blijkbare overeenstemming met 
de resultaten der hulpwetenschappen der geneeskunst in 
’toog springt. 

Die zich allengs aan onze zijde hebben geschaard, 
hebben zich bij hun besluit zoowel door de kennisname 
van de praktische resultaten der homoeopathie als door 
de hen bevredigendé verklarende theoriëen laten leiden. 
Deze laatste vindt men bijv. in de publicaties van collega 
van der Stempel uitvoerig besproken. 

In mijne populaire uiteenzetting van onze beginselen 
heb ik aan eene proeve van verklaring eenige bladzijden 
gewijd; aanstonds voeg ik er aan toe: op het zich allengs 
wijzigen van mijne meening, te Boedapest, aangaande de 
waarde van het similia zijn deze theoretische beschouwin- 
gen van belangrijken invloed geweest. De ervaringen in 
de praktijk, gedurende eenige jaren, hebben mijne meening 
van eertijds tot eene vaste overtuiging gemaakt: het similia 
similibus is een hoog te waardeeren leiddraad bij de 
keuze van een middel tot genezing van ziekten. 

Evenwel: niet daarom is de praemisse juist omdat de 
conclusie blijkt waar te zijn. Het is noodzakelijk de 
theoretische bespiegeling aan kritiek teblijven onderwerpen; 
en wensch ik deze vraag te stellen: „Lost het simiHa similibus 
curentur zich op in het door Arndt geformuleerde „biologische 
Grundgesetz:” zwakke prikkels wekken de levenswerkzaam- 
heid op, matig sterke doen ze toenemen; door zeer sterke 


Digitized by v^ooQle 



162 


J. T. Wouters, Arts 


wordt ze verlamd of vernietigd; of geeft deze wet slechts 
ten deele eene verklaring van ons beginsel? 

De uitwerkingen van zwakke en sterke prikkels zijn 
tegengesteld. De eerste schrijver, die aan de hand van 
dit gegeven eene verklaring van het similia heeft beproefd, 
is Dr. Sharp geweest, schrijver van „Essays on Medicine” 
waarvan ik u de lezing kan aanbevelen. 

Zijne stelling luidt: 

De keuze van een geneesmiddel volgens het similia 
wordt bepaald door de gelijkenis van de ziefcfesymptomen 
met die pathogenetische symptomen, opgewekt door groote 
doses. De doseering als geneesmiddel moet echter eene 
zoodanige zijn dat zij relatief klein is; d. w.z. niet grooter 
dan de dosis die bij gezonde individuen de tegengestelde 
werking van de sterkere hoeveelheid te voorschijn roept. 
Als voorbeeld geeft hij o. a. aconitum. 

De kleine dosis (l 8te centesimale dilutie tot ’/■, van 
een droppel van de tinctuur) veroorzaakt na eene kort- 
stondige versnelling, eene verlangzaming van den pols; de 
sterke dosis geeft versnelling , alleen zeer tijdelijk vooraf- 
gegaan door verlangzaming. Bij een lijder met o. m. ver- 
snelde pols moet dus de homoeopaath geven aconitum: in 
kleinere dosis. (De infinitesimale hoeveelheden laat hij 
geheel buiten beschouwing). Met andere woorden: hoewel 
gelijkheid van symptomen schijnbaar op den voorgrond 
wordt gesteld, wordt de werking van het volgens dit be- 
ginsel gekozen geneesmiddel als antipathisch opgevat. 

Straks ga ik hierop nader in: laat ik u eerst de ge- 
heele andere opvatting van wijlen Prof. Hale van Chicago 
vermelden, wiens „New American remedies” u bekend 
zal zijn. Deze onderscheidt tweeërlei homoeopathie: 1°. 
die welke berust op de keuze van middelen, welker symp- 
tomen van primaire uitwerking op het organisme gelijk 
zijn aan de ziekte verschijnselen en 2° die waarbij de 
symptomen van de secundaire werking het simillimum 
aan de hand doen. Een zijner voorbeelden: De brometen 
veroorzaken contractie van de hersenvaten, daardoor slaap 
enz. Door langdurige toediening van broomverbindingen 
of als nawerking van gi’ootere dosis verwijden zich de 


Digitized by v^ooQle 



Algem. beschouwingen o/d. aard van geneesmiddelen. 163 


vaten en verschijnen symptomen van slapeloosheid, nervositeit 
en verhoogde reflexprikkelbaarheid. * 

Hale meent dat wij krachtens ons beginsel van beide 
werkingen mogen en moeten gebruik maken; d. w. z. 
zoowel bij anaemie ten gevolge van contractie der vaten 
broom moeten toedienen ( primaire homoeopathie, waarbij 
de hoogere verdunningen moeten worden aangewend;) als 
bij hyperaemie ( secundaire homoeopathie die meer materieele 
doses vereischt). ’t Zal u duidelijk zijn, dat de laatste 
aanwending identiek is met de allopathische. 

Een tweede voorbeeld geeft hij bij de bespreking van 
de adstringentia, naar aanleiding van Geranium maculatum. 

De physiologische werking berust, zegt Hale, op 
hunnen invloed op dwarsgestreepte en op gladde spiervezels 
(intestinum, slijmvliezen, bloedvaten, huid en klieren), die 
zij tot contractie brengen, en waardoor zij vermindering 
van secretie veroorzaken. Deze contractie is van korten 
duur; en herhaalde applicatie is daarom noodig. Maar te 
lang voortgezet volgt daarop de secundaire werking; dat 
is verslapping der weefsels, vermindering van prikkelbaar- 
heid van den spiervezel, hyperaemie en te sterke secretie. 
Worden de adstringentia juist bij een dergelijken toestand 
aangewend dan noemt Hale dit secundaire homoeopathie, 
bij abnormaal droge mucosa, primaire homoeopathie. Hij 
zegt: „Gelijk alle andere medicamenten genezen zij ziekten 
en ziektetoestanden en verschijnselen, die gelijkend (similar) 
zijn met die welke door deze soort middelen veroorzaakt 
worden. Alle geneesmiddelen genezen volgens de wet van 
het similia, en de adstringentia maken daarop geene 
uitzondering. 

Maar men houde deze bijzonderheid wel in ’t oog, dat 
blijkens hunne pathogenetische symptomen de onderschei- 
den adstringentia niet dezelfde deelen van het lichaam 
beïnvloeden; dat wij dus niet kunnen aannemen, zooals 
de autoriteiten der officieele therapie, dat het eene 
adstringens in het algemeen door een ander kan worden 
gesubstitueerd. Hunne praktische aanwending is daarmee 
echter reeds in tegenspraak: het eene adstringens wordt 
gegeven tegen nachtzweet; het ander tegen diarrhoe; weer 


Digitized by 


Google 


jr 



164 


J. T. Wouters, Arts 


een ander tegen de overmatige afscheiding van vaginaal 
of urethraalslij mvlies, een vierde tegen haemorrhagiëen. 
Mogen de adstringentia eenige eigenschappen gemeen 
hebben, in vele andere loopen zij zeer uiteen; ieder heeft 
tveer zijn eigen sfeer van invloed. Voor eene wetenschap- 
pelijke materia medica is de algemeene benaming onvol- 
doende; elk middel vormt een afzonderlijk geheel en eischt 
voor zich een afzonderlijk onderzoek betreffende de dyna- 
mische werkingen (met nauwkeurige scheiding van primaire 
en secundaire symptomen). Chemische werking, bij allen 
vrij gelijk, zien we in de contractie van dood dierlijk 
weefsel; maar wat op ieder middel den eigen stempel 
drukt is de werking op het levende organisme; waarvan 
eenzelfde deel door de onderscheidene adstringentia vol- 
strekt niet gelijkelijk wordt aangedaan; of in andere 
woorden wellicht beter uitgedrukt, op hen zeer uiteenloopende 
aantrekking en terugwerking vertoont. 

Wat ik hiermee bedoel wordt het best toegelicht door 
eene aanhaling uit von Bakody’s studie over Mercurius. 
Von Bakody vermeldt een artikel in Virchow’s Archiv 
van Dr. E. FRáNKEL, die daarin naar aanleiding van 
talrijke gevallen met doodelijken afloop de toxische enteritis 
als gevolg van de sublimaat-wondbehandeling bespreekt. 
FnáNKEL beschrijft de veranderingen in de verschillende 
deelen van het darmkanaal: in alle gevallen bestaat die 
in eene in necrose van de mucosa eindigende ontsteking 
van het colon terwijl ’t ilium slechts bij uitzondering op 
enkele plaatsen en nooit zonder het colon ziekelijk aange- 
daan blijkt. ln het rectum vindt men de meest ingrijpende 
veranderingen; maar boven in ’t colon deze in steeds 
afnemende intensiteit; ’tgeen, zegt FnáNKEL, slechts daar- 
door te verklaren is, dat de aandoening in centrifugale 
richting verloopt, d. w. z. de hooger gelegen, door de corro- 
deerende werking van ’t sublimaat eerst aangegrepen deel 
van den dikken darm reeds tot genezing gekomen is, 
wanneer het ontstekingsproces in de onderste darmstukken 
op het hoogtepunt gekomen is. Tegen deze verklaring komt 
von Bakody op. Hij zegt onder meer: de sterkere inten- 
siteit van de dysenterische veranderingen in het rectum 


Digitized by v^ooQle 



Algem. beschouwÍDgen o/d. aard van geneesmiddelen. 165 


vindt zijn oorzaak in den histologischen bouw, die voor 
de uitscheiding uit het bloed van de ingebrachte giftstof 
de beste voorwaarden aanbiedt. Die uitscheiding wordt 
tot stand gebracht door de levenswerkzaamheid der cellen, 
welke door het ziektemakend agens geprikkeld, al naar 
hun bezonderen bouw en aard, daarbij meer of minder in 
ontsteking geraken: de sublimaatdysenterieistebeschouwen 
als eene biologisch reactieve poging van het organisme om 
zich van het opgenomen sublimaat te ontdoen; behoort 
dus niet tot de gevolgen van chemische werking, maar is 
een dynamisch symptoom. Men dient de werking der 
adstringentier ook aldus te beschouwen. 

Is de indeeling van Hale in primaire en secundaire 
homoeopathie wenschelijk en in ieder opzicht door te 
voeren? Wenschelijk wel in zooverre, als hierdoor ook 
bij de in :de allopathie gebruikelijke geneesmiddelen nadruk 
wordt gelegd op den bijzonderen aard en werkingsfeer 
van ieder afzonderlijk; en daarenboven de mogelijke na- 
deelen van langdurige of overmatige toediening tastbaar 
worden gemaakt. 

Wat nu de genoemde theorieën van Sharp en Hale 
gemeen hebben is de tegenstelling, die als steeds aanwezig 
aangenomen wordt in de werking op het lichaam van 
kleine en die van groote doses. ’k Vraag nu uwe aandacht 
voor het hoofdstuk dat Dr. Hughes in zijn Manual of 
Pharmacodynamics wijdt aan de „General Principles of 
Drug action.” Die tegenstelling, pas genoemd, vindt hij 
aanwezig bij sommige geneesmiddeíen, maar niet bij alle. 
Eene aanhaling van Hahnemann luidt desgelijks: bij vele 
middelen zijn primaire en secundaire symptomen tegen- 
gesteld. Maar, zegt Hahnemann, er zijn er, (hij noemt 
o.a. arsenicum, mercurius en plumbum) die hun primaire 
werking blijven volhouden, hoewel steeds afnemend in 
graad, tot na eenigen tijd geen spoor van hunne werking 
meer kan worden waargenomen, en de natuurlijke toestand 
van het organisme weer intreedt. Bij deze dus geen 
secundaire werking. Bij andere middelen wei in eene 
bepaalde sfeer van hunnen invloed; in eene andere sfeer 
niet, omdat daar geen tegengestelde toestand kan bestaan. 


Digitized by v^ooQle 



166 


J. T. Wouters, Arts 


Hoe dit te verstaan? De dynarnische werkingen onder- 
scheidt Huohes iii twee klassen: l e die welke de functie 
van het prótopilasttia wijzigen. 2 e die welke storend in- 
werken op de nutritieve processen, d. w. z. verschijnselen 
van ontsteking in meer of minderen graad te voorschijn 
roepen en welke zooals wij weten gepáard gaan met ver- 
traagden bloedsomloop ën verineerderde exsudatie van de 
vloeibare en vaste stoífen (wellicht ook gasvormige) uit 
het bloed; waardoor plaatselijk een veranderde opbouw 
der weefsels tot stand komt; en hetgeen tot hét geheele 
systeem uitgebreid, zich documenteert als koorts. 

Strychnine is een stimulans; verhoogt de functie van 
het zenuwweefsel; sensibiliteit en motiliteit zijn abnormaal 
versterkt; maar er is geett otttstekittg. 

In deze sytnptomen van functie bestaat een plus en 
eett minus ten opzichte van het ttormale: er kan toename 
zijn, of vermindering of ottregelmatigheid. Maar bij ont- 
steking is de onderscheiding van een plus bOven en een 
minus beneden het normale niet door te voeren, de ver- 
schijnselen zijn wellicht utisselend bijv. de van de ontste- 
kirtg afhankelijke secretië; doch de werking is gelijk; 
alleen verschillend in graad bij grootere ett kleittere doses; 
maar tegenstelling is er niet in den invloed van béide op 
het protoplasma. (Waar we bij secretie een plus en een 
minus wáarnemen moeten we bedenkett dat dit onafhan- 
kelijk van de ontsteking een wijziging in functie kan zijtt 
door het middel in de kliersubstantie teweeggebracht.) 

Keeren we nu tot de stelling van Dr. SHarp terug, 
die, zooals gezegd, de werking Van middelen volgens het 
similia toegediend, als antipathísch uitlegt ; t. w. groote 
doses gevert Werkingert tegengesteld aan die van kleinere; 
deze iaatsten bezigën We bíj ziektetoestanden, gelijkettd op 
de symptomen door de groOte doses teweeggebracht; geltjk 
het Voorbeeld met Aconitum het aángaf. Maar deze ver- 
klaring faalt bij de middelen, die in hunne werkittg niets 
anders Vertoonén dan ontsteking vatt af de kleinste dosis 
tot aan dé grootste. ZoU de Stellirtg juist zijn datt moest 
de kleine dosis op hét gêzimde Weefsel Otttsteking vermin- 
derend, de groote ontsteking vertneerderend werken. Dit 


Digitized by v^ooQle 



Algem. beschouwingen o/d. aard van geneesmiddelen. 167 


is in tegenspraak met zichzelf. Passen we dus dergelijke 
middelen als Arsenicum, Gantharis — we noemen ze 
irritantia — toe bij de overeenkomstige zlekteprocessen, 
dan kan van eene antipathische werking geen sprake zijn. 
Bij middelen in wier werking een plus of minus wordt 
waargenomen kan de verklaring soms juist zijn. 

En nu over de stelling van Prof. Hale. Dat wij onze 
middelen kiezen naar de gelijkheid van primaire en secun- 
daire verschijnselen (als deze laatste er zijn) is juist. Maar 
daarom zij nog niet toegestemd, le dat terwijl onze dosis 
klein zij bij de gelijkheid met de primaire symptomen, 
bij die met de secundaire symptomen de toegediende 
hoeveelheden betrekkelijk groot moeten zijn, 2e dat wij 
bij het geven van broomkali in materieele dosis bij vaat- 
verwijding *) waarlijk homoeopathisch handelen. Waar hier 
niet dan de physiologische werking, de vernauwing, bij 
den tegengestelden toestand wordt beoogd, werken wij 
geheel antipathisch. Van homoeopathie geen sprake. 

Maar, en dit is een belangrijk punt, een medicament 
kan homoeopathisch (in kleine doseering) worden toege- 
diend bij twee tegengestelde toestanden — dus zonder in 
één der beide van de physiologische werking en daarmee 
dan samenhangende groote hoeveelheid te moeten ge- 
bruik maken. 

Nux vomica en Veratrum zijn volgens het similia aan 
te wenden zoowel bij diarrhoe als bij constipatie; Aconitum 
zoowel bij rigor als bij ’t zweetstadium; voor beide in de- 
zelfde doseering; met andere woorden beide tegenoverge- 
stelde toestanden behooren tot de primaire uitwerking van 
het middel. Van deze wilde Hahnemann alleen gebruik 
maken; daartoe bezigde hij voor zijn onderzoek op het 
gezonde organisme kleine hoeveelheden waarbij van ver- 
lammings- en uitputtingsverschijnselen geen sprake kan 
zijn. Deze laatste onderscheidt hij scherp van die tegen- 
gestelde toestanden, welke hij de alterneerende werkingen 
noemde. Nemen wij Veratrum als voorbeeld: in grootere 
dosis veroorzaakt het diarrhoe: dat het diarrhoe in kleine 


*) Aannemende dat deze verklaring der broomzouten werking de juiste is. 


Digitized by v^ooQle 



168 


J. T. Wouters, Arts 


hoeveelheden geneest zou zijn oorzaak kunnen vinden 
daarin, dat het dan constipeerend zou werken, dus anti- 
pathisch. Maar in nog kleinere dosis werkt het gunstig 
bij constipatie: antipathisch kan hier de werking nietzijn. 

De vraag, hoe een middel primair twee tegengestelde 
toestanden veroorzaakt, is niet in elk geval te beantwoorden. 
In enkele gevallen wel: Wanneer de primaire werking 
bijv. bestaat in congestie, dan zal deze in matige sterkte 
toename van secretie, maar bij overschrijding van een 
zekeren graad vermindering ten gevolge bebben; beide dus 
uitwerkingen van den primairen invloed. 

Ook kan men zich denken dat terwijl de eene klasse 
van verschijnselen toe te schrijven is aan een bepaald 
onderdeel van een orgaan, de categorie van tegengestelde 
verschijnselen zijn oorzaak vindt in de werking op een 
ander deel, zonder dat het eei'stgenoemde deel in een 
staat van uitputting behoeft te verkeeren. En nog andere 
verklaringen moeten mogelijk zijn. Zoo werkt Secale ge- 
nezend zoowel bij menorrhagie als bij een bepaalde vorm 
van uitputting van den uterus, in beide gevallen in zeer 
geringe dosis: zonder dat dus van de physiologische werking 
der groote hoeveelheden behoeft te worden gebruik gemaakt. 

En zoo kan een gelijke geringe hoeveelheid van Scilla 
overvloedige diuresis tot staan brengen en de verminderde 
secretie bij acuut renaal oedeem tot normale hoogte 
doen stijgen. 

Maar waar wij Digitalis bezigen bij asystolie van het 
hart en dan steeds een materieele doses moeten aanwenden; 
en wij daarbij ons vergewissen, dat die asystolie gelijkend 
is met de secundaire werking, de functioneele uitputting, 
die volgt op de precies tegenovergestelde eerste uitwerking 
van het middel — daar is het dringend noodzakelijk te 
erkennen dat hier het contraria contrariis wordt gehuldigd. 
Is de homoeopaath nu en dan verplicht in dezen zin ge- 
neesmiddelen toe te dienen, hij moet weten dat zijn beginsel, 
hoe algemeen ook in zijne toepassing, hem hier niet leidt! 

In het voorafgaande is veel gewicht gehecht aan den 
invloed op de opgewekte verschijnselen door,enophetcuratief 
vermogen van, de meer of mindere grootte der dosis. 


Digitized by v^ooQle 



Algem. beschouwÍDgen o/d. aard van geneesmiddelen. 169 


Eene nadere beschouwing geeft aanleiding de waarde 
van dien invloed eenigszins te beperken, En wel, omdat 
er van het totaal van verschijnselen door een middel 
teweeggebracbt en in onze werken gecodiíiceerd het eene 
gedeelte bij elk onderzoek telkens weer wordt waargenomen; 
het ander gedeelte alleen bij eene bijzondere geaardhëid 
van den onderzoeker. 

De subcutane injectie van atropine, bij voorbeeld, zal 
altijd den pupil verwijden; steeds den invloed van den 
vagus op het hart rernmen; maar slechts in bijzonder 
aangelegde individuën wekt het neuralgische pijnen of 
koorts op, of veroorzaakt het eene angina. De eerste 
worden wel de absolute, de tweede de contingente symp- 
tomen genoemd. En wat eigenaardig is, de absolute be- 
hooren tot de symptomen die samengaan met opwekking 
en verlamming van de protoplasmafuncties; de contingente 
zijn bijna alle stoornissen in de voeding, toe te schrijven 
aan ontsteking. En, zegt Hughes, Dr. Drysdale heeft 
duidelijk aangetoond, dat het deze contingente symptomen 
zijn, die wij hoofdzakelijk gebruiken bij de toepassing van 
de wet van het similia. Ook Trousseau en Pidoux merken 
op dat behalve de algemeene werkingen van de míddelen, 
zij mogen behooren tot de stimulantia, irritantia, calmantia 
enz. ieder voor zich nog de bepaalde eigenschap heeft in 
het organisme abnormale symptomen op te wekken, meer 
of minder gelijkend op symptomen van eene natuurlijke 
ziekte. En wat deze werking karakteriseert is, dat ze nog 
optreedt, waar de algemeene of absolute verschijnselen 
door de geringheid der dosis niet meer worden waarge- 
nomen bij het gezonde individu; het optreden der contingente 
symptomen is bijna onafhankelijk van de toegediende hoeveel- 
heden. En, meent Dr. Drysdale, in ziekteprocessen toe- 
gediend, bestaat eenzelfde onafhankelijkheid binnen zekere 
grenzen. Waar een toestand gelijkend op de contingente 
symptomen van een geneesmiddel aanwezig is, daar zal 
ook de kleinste hoeveelheid eene gunstige uitwerking hebben. 
En wat nog treffender is: een vrij groote dosis zal even- 
min eene verslimmering teweegbrengen of om het met 
een voorbeeld toe te lichten: Glonoin toegediend in een 


Digitized by v^ooQle 



170 


J. T. Wouters, Arts 


geval van neuralgie, waar enkele zijner pbysiologische ver- 
schijnselen aanwezig waren, veroorzaakte de welbekende 
bonzende hoofdpijn; maar geen verergering , integendeel 
verbetering van de neuralgische bezwaren. — Bij de 
onderzoekingen van middelen op vrijwel gezonde individuën 
zag men iets dergelijks. In de pathogenesen vindt men 
den term: genezende uitwerking. Dit beteekent niet (be- 
halve bij aanhalingen van schrijvers, als bij iodium — 
zie beneden) dat dit het resultaat was van de toediening 
van bet middel in ziektegevallen; maar er wordt onder 
verstaan, dat de onderzoeker die het nam, hoewel overigens 
in goede gezondheid verkeerende, abnormaal in één opzicht 
was en dat het middel, terwijl het elders pathogenetische 
uitwerkingen vertoonde, hier stoomis aanwezig vindende, 
er een normalen toestand te voorschijn riep. Een van de 
meest constante uitwerkingen van iodisme blij kt palpitatie 
te zijn, bij gevoelige personen; maar, zoo schrijft Tbousseau, 
in een eigenaardig uitzonderingsgeval zag M. Rilliet de 
palpitatie ophouden onder iodisme, in plaats van verschijnen 
of toenemen; de patient was iemand, die er steeds aan 
onderhevig was. 

Nóg eene vraag, die met de doseeringskwestie verband 
houdt. Is elke depressie van levenswerkzaamheid het 
secundaire stadium, dat van verlamming, volgend op een 
primair stadium van prikkeling? Zijn alle middelen stimulantia 
analoog met de natuurlijke agentia als warmte, licht, die 
de levenswerkzaamheid opwekken doordat ze de prikkel- 
baarheid van de organische weefselelementen verhoogen? 
Is depressie gelijkwaardig met overmatige prikkeling? Dr. 
Hughës kan dit niet aannemen; dikwerf zijn de prikke- 
lingssymptomen zoo onbeduidend dat er van overprikkeling 
geen sprake kan zijn. Bij curare, conium, physostigmine, 
gelsemium vindt men geen spoor van excitatie. — Een 
ander bewijs geldt hem de werking van amylnitriet: de 
onmiddelijk optredende congestie is bekend en wij schrijven 
deze toe aan dé dilatatie van de arteriën door de ver- 
slapping van hun muscularis. Dit is primaire depressie 
óf van de vaten direct óf van hun zenuwsysteem. Echter, 
men zou kunnen zeggen dat amylnitriet is een prikkel 


Digitized by v^ooQle 



Algem. beschouwingen o/d. aard van geneesmiddelen. 171 


voor de vasodilatatorísche zenuwen. Maar deze verklaring 
faalt, zegt Hughes, bij de verslapping van den krampach- 
tigen toestand, zooals die bestaat bij angina pectorís of bij 
dysmenorrhoe, waarop geen dilatatorische zenuwen in- 
vioed hebben, 

Welke waarde nu te hechten aan de biologische wet 
van Arndt. In het licht van de voorafgaande beschou- 
wingen schijnt het mij niet mogelijk ze als de algemeene 
wet van het leven te laten gelden. En nog minder om 
het similia similibus curentur naar alle zijden voldoende 
te verklaren. In een bepaalden zin wel, zooals Dr. Shakp 
het heeft beproefd; en zooals Dr. Hughes het ook voor 
eene bijzondere klasse van verschijnseien moet billijken. 
Maar al de genoemde feiten van prímaire depressie, die 
van de contingente symptomen, van nutritieve stoornissen, 
maken het vooralsnog ondoenlijk levens-, ziekte- en gene- 
zingsverschij nselen alleen toe te schrijven óf aan excitatie 
óf aan door uitputting daarop gevolgde depressie. 

Hoe we ons dan moeten voorstellen dat een primair 
deprimeerend middel genezend kan werken bij een depres- 
sieven toestand, verwacht dienaangaande van mij geen 
bevredigend antwoord. Wij moeten het als een feit erkennen, 
wij die aan de hand van het similia de geneesmiddelen 
toedienen en er. de verrassende resultaten mede bereiken, 
verre overtreffend datgene wat met de physiologische 
werking alleen te bereiken valt; wij, maar ook die allopaath 
die de geheele physiologische werking van alcohol depressie 
acht, en bij identieke toestanden aanwendt. 

Toch is het te vreezen dat, zoolang niet door physio- 
logie en biologie, dus buiten het klinisch experíment, de 
waarschijnlijkheid van het similia wordt blootgelegd, de 
officieele sehool in haar star vooroordeel zal blijven vol- 
harden. Alles moet geschikt, gepast, gekneld worden in 
de nu gangbare theoretische voorstellingen; wat op dat 
Procrustusbed geen plaats kan vinden wordt weggemoffeld. 

Ook wij dienen ons daarvoor te hoeden. Er is in de 
homoeopathie nog zooveel wat met ingezogen denkbeelden 
strijdig is en toch door de empiríe als waarachtige feiten 
wordt geboekstaafd; onbevangen onderzoekers zullen later 


Digitized by v^ooQle 



172 


J. T. Wouters, Arts 


hun juistheid ook langs den weg van betoog bevestigen. 

Hoe dwaas lijkt het de gemoedsgesteldheid in aan- 
merking te nemen bij het geheel der ziektesymptomen; 
alsof droefgeestigheid of tegenzin in arbeid bij pijn bijv. 
een individueele karaktertrek zou zijn. En als een ge- 
moedssymptoom niet individueel is, maar bij ieder lijder 
voorkomt, wat een overtollig werk daarvan nog verder 
nota te nemen! En welk een waarde te hechten aan de 
geestessymptomen van een hysterisch aangelegd individu, 
dat onder den invloed van eene artsenij is. Bovendien, 
weten wij niet dat gemoedsbewegingen uitsluitend hun 
oorsprong vinden in de ziel; dat ze niet zijn te localiseeren 
in het zintuigelijk waarneembare lichaam; dat ze ontstaan 
uit gewaarwordingen en het begrip van deze. Dit leeren 
ons philosophen en psychologen. 

Maar gesteld dat vele gemoedsbewegingen blijken te 
zijn de onmiddelijke reflectie op ons bewustzijn van ver- 
anderde toestanden in de circulatie (dus ook die door 
geneesmiddelen teweeggebi-acht) en niet deze laatste een 
gevolg van eene wijziging in een ontstoífelijk complex wat 
ziel genoemd wordt? Men vindt deze meening in den 
laatsten tijd niet zelden uitgesproken. William James in 
zijn „Psychology”; A. Sutherland in zijn werk, „Origin 
and growth of the moral instinct” verdedigen ze op goede 
gronden. Later hoop ik gelegenheid te bebben u hunne 
beschouwingen uiteen te zetten. 

Dat Hahnemann’s genie juist heeft gezien toen hij 
de gemoedssymptomen als dikwerf het karakter der genees- 
middelwerking bepalend aangaf en ze van groote waarde 
achtte bij de keuze van het simillimum, allengs zal de 
psychologie dit bevestigen. 

Houden we toch een open oog voor de zeer betrek- 
kelijke waarde van elke theoretische vooropstelling. 

Voor ons zij de theorie de balk, die ons drijvende 
houdt in de zee van verschijnselen, waarin onze geest dreigt 
weg te zinken; van de toppen der golven zien we de 
veiTe kust, die ons doel is. Tredend op een vasten bodem 
der inductieve wetenschap worde de reddingsbalk ons niet 
een kluister aan het been. 


Digitized by v^ooQle 



Algem. beschouwingen o/d. aard van geneesmiddelen. 173 


’t Komt mij voor dat de homoeopathie onnoodig zuike 
kluisters achter zich aan sleept. Ik bepaal mij er toe nu 
eene van de opvattingen van Prof. von Bakody als zoo- 
danig te karakteriseeren. Ik bedoel zooals die gevonden 
vvordt in zijn studie over Phosphorus. Hij verdeelt de 
werking van dit middel in drie hoofdcategoriëen: 

1°. bevordert phosphorus de normale osteogenese. 

2°. heeft het invloed op de nutritieve en daaruit voort- 
vloeiende functioneele werkzaamheid van zenuwcellen. 
Jammer genoeg laat hij zich over het hoe niet verder uit. 
3°. gebruikt hij phosphorus, daar het regressieve vetmeta- 
morphose veroorzadkt, tot ONDERSTEUNING der 
autobiologische werkzaamheid van het organisme. 

Ik vraag mij hierbij af, is dit homoeopathie; blijven 
wij hier op één lijn met het similia? Doen we goed hierin 
mede te gaan al schijnt ons dit procédé nog zoo verleide- 
lijk, ons homoeopathen, die elkaar zoo gaarne adepten van 
een biologische therapie noemen? Laat ons zien 

Yooreerst wordt de waarde van het symptomengeheel 
van het ziektebeeld voor de keuze van een middel vrijwel 
gelijk nul, nu hij de typische subjectieve verschijnselen op 
pag. 7 en 8 van zijn studie vermeld, bij zijne curatieve 
indicaties geheel buiten beschouwing laat en ze vervangt 
door auscultatorische en microscopische bevindingen omtrent 
het voorhanden zijn van vervettingsproducten der cellen; 
zijn deze aanwezig, dan phosphorus toegediend om het 
genezingsproces te ondersteunen! 

Heb ik werkelijk dan steeds succes van phosphorus 
te verwachten of geven de subjectieve symptomen toch 
nog den doorslag bij de differentieering van andere middelen? 

Maar toegegeven dat de objectieve methode de kortste 
en doeltreffendste weg zal kunnen zijn. 

Doch als homoeopaath ziet mij de zaak er toch te 
antipathisch uit: dat wil dus zeggen dat men in dit geval 
niet anders dan van de physiologische werking van het 
middel gebruik maakt, of liever: want het is hier een 
bloote theorie, elke mogelijke andere wijze van inwerking 
buiten beschouwing laat. En wel voornamelijk de strict 
homoeopathische: de restitutio ad integrum van het aan- 


Digitized by v^ooQle 



174 


J. T. Wouters, Arts 


gedane weefsel en het herstel der harmonische samenwer- 
king der cellen direct opgewekt door het middel. Niet 
alleen de vervetting bevorderd en alsdan het verder aan 
het organisme overlatend de normale celwerking weder 
tot stand te brengen (beide zijn toch twee verschillende 
stadiën) maar integendeel aan de phosphorus op beide 
processen gelijken invloed toegekend, al moet men zich 
aangaande het wezen der zaak tot een bescheiden „wij 
weten het niet” bepalen. 

Het treft ons vooral dat eenzijdig standpunt door von 
Bakody te zien ingenomen. In zijn „Mercurius” verklaart 
hij de darmveranderingen als de uitdrukking van het 
streven tot uitscheiding door de darmcellen, die dan door 
verhoogde werkzaamheid in hun functie en voorkomen 
wijzigingen ondergaan. 

Van deze beïnvloeding wordt gebruik gemaakt als we 
mercurius als geneesmiddel toedienen. Dit is homoeopathie: 
mercurius te geven bij dysenterie met karakteristieke ver- 
schijnselen (tenesmi, ook na den stoelgang; en meerdere); 
het geheel der symptomen is beslissend voor de keuze; niet 
onze voorstelling van de pathologisch-anatomische wijzigingen 
bij ziekte en bij genezing. Phosphor gegeven tot verster- 
king van vervetting is alloopathie, leidt tot toediening van 
materieele doses en tot veronachtzaming van het homoion- 
principe. Men berooft zich tegen betere overluiging in 
van een scbat van therapeutische indicaties als men door 
zich blind te staren op de physiologische werkingen van 
het middel de moeilijke, de omslachtige, ons „gezond ver- 
stand” weUicht niet bevredigende methode van vergelijking 
van gelijkende symptomen als een te boven gekomen 
standpunt beschouwt. Die zoo redeneert, beschouw ik 
als een homoeopaath met een zwaar blok aan ’tbeen; tot 
leidsman mag ik hem niet kiezen: met hem bleef ik wel 
zeer spoedig terug in de strompelende achterhoede. Zelfs 
het voorrecht alleen dan voeling te kunnen houden met 
legio universiteitsprofessoren zette aan die marschformatie 
voor ons, geen bekoring bij! 

De plicht van éclaireurs? 

Handelen; dat is: genezen. 


Digitized by v^ooQle 



Algem. beschouwingen o/d. aard van geneesmiddelen. 175 


Niet: bedillen wat kracht van wet heeft, maar boven 
onze bevatting gaat. 


AANVULLING: 

Die Entoegengesetzten Wirkungen der Arzneien 
beim gesunden und kranken Menschen, und ihre Ver- 
háltnisse zu den Dosen; 

’t artikel van Dr. H. Piedvache en Dr. Sieffert in Bd. 
145 der ,.Algemeine Hom. Zeitung;” dient hieraan in uit- 
treksel toêgevoegd te worden. Voor een deel vult het het 
bovenstaande aan; in enkele opzichten wijkt het er van af. 

De werking van eene stof op den gezonden mensch 
wordt eerst besproken, daarna die op den zieke. 

I. Uitwerking op den gezonden mensch. Dikwerf 
zien we daarbij tegenovergestelde werkingen: diarrhee en 
verstopping; versnelling en verlangzaming van den pols; 
verheffing en verlaging van de lichaamstemperatuur; 
pupilvernauwing en mydriasis; convulsies en verlammingen; 
slapeloosheid en slaapzucht, komen dikwerf na elkaar voor. 

Van een pijn of een uitslag is echter geen tegengestelde 
toestand denkbaar. 

Hahnemann noemt primaire-symptomen die, welke 
het eerst zich voordoen; secundaire de later komende 
tegengestelde symptomen; indien namelijk de onderzoe- 
kingen met kleine dosis geschieden. Want: bij een sterke dosis 
kunnen de secundaire verschijnselen het eerst voorkomen. 

Soms geschiedt dit laatste ook bij een bgzonderen 
aanleg van den onderzoekingspersoon (zooals pupilver- 
wijding bij kleine dosis opium.) 

En ten derde is de eigen aard van het middel daarop 
van grooten invloed. 

Kleine hoeveelheden broomzouten werken direct rem- 
mend op bepaalde zenuwen; de prikkelende werking is bij 
deze niet waargenomen ; zooals blijkt uit de oogenblikkelijk 
waar te nemen vermindering van de kracht, waarmee het 
ruggemerg de zinsindrukken in beweging omzet; en de 
afname der sensibiliteit. 

Nemen we de wet van Claude Bernard als algemeen 


Digitized by v^ooQle 



176 


J. T. Wouters, Arts 


geldig aan, volgens welke door kleine dosis de functie van 
een orgaan wordt opgewekt, door groote verminderd, dan 
moet die remraing een secundair symptoom zijn, 

Bij strychnine zien we meestal het omgekeerde; alleen 
de prikkelingsverschijnselen: en geen remming. Echter deze 
alleen bij groote hoeveelheid strychnine subcutaan ingespoten 
bij een kikker, en dan voomamelijk bij hoogere tempe- 
ratuur in den zomer. 

Zoo kan men verwachten, dat die tot dusver onbekende 
prikkelingsverschijselen van de brometen onder bepaalde 
voorwaarden zich zullen openbaren. 

De namen primair en secundair geven dus aanleiding 
tot eon verkeerde opvatting; beter is het voor primaire te 
spreken van overheerschende werking. 

II. Uitwerking op den zieken mensch. Is deze dezelfde 
als op den gezonden mensch? Claude Bernard en Hahne- 
mann ontkennen dit. Hahnemann schrijft de genezing met 
een Similia-middel aan zijne secundaire, dus tegengestelde 
werking toe; de in den zelfden zin (als de ziektesymptomen) 
werkende primaire symptomen moeten dus eene eerste 
verslimmering dezer symptomen tengevolge hebben. 

De verslimmering is evenwel volstrekt niet altijd 
aanwezig. Alleen het complex van ziektesymptomen (of 
een gedeelte daarvan) wordt niet meer waargenomen; dat 
is alles. Waarom en hoe??? 

De ervaring leert dat de toepassing van de simile-wet 
dikwerf verdunning der artsenijen eischt. Maar niet aitijd. 
Een matige dosis chininum sulfuricum verwekt soms koorts 
bij een gezond individu, en geneest een koortsaanval in 
dezelfde hoeveelheid. En dezelfde betrekking zien we 
tusschen digitalis en hartinsufficientie; en tusschen glonoinum 
en verhoogde arteriespanning. A1 zijn deze feiten uitzon- 
deringen, men ziet, dat men met massieve dosis ook homoeo- 
pathisch kan werken. 

En nu nog een belangrijke vraag. Als een stof twee 
physiologisch tegengesteíde werkingen heeft bij den ge- 
zonden mensch; welke van deze eigent zich voor de 
simile-wet? 

Dikwerf alle beide, zeggen wij met Dr. P. Jousset; zooals 


Digitized by v^ooQle 



Algem. beschouwingen o/d. aard van geneesmiddelen. 177 


opium bij verstopping en diarrhee, slaapzucht en slapeloos- 
heid, hersencongestie en hersenanaemie. 

De dosis is hierbij de belangrijkste factor ; (al bestaan 
hierop uitzonderingen;) en Jousset wil dit met deze formule 
uitdrukken: 

gebruik de minimale dosis tot bestrijding der gelijkende, 
bij dën gezonden mensch met zwakke hoeveeelheden ver- 
oorzaakte symptomen; 

de meer massive doses ter bestrijding ván symptomen, 
die gelijken op die welke bij gezonde menschen door sterke 
en giftige hoeveelheden zijn opgewekt. 

Of in nog andere woorden: 

de kleine dosis bij prikkelingsverschijnselen, de meer 
massieve bij remmingssymptomen. Op een beperkt gebied 
mag dit juist blijken. 

Men houde daarbij in ’toog dat eene veelvuldige her- 
haling van eene kleine hoeveelheid gelijk wordt aan de 
werking van eene groote. 

Dr. Jousset heeft zich ecliter wel gewacht te beweren 
dat zijne wet algemeen geldig is; hij spoort ons aan de 
voorwaarden der uitzonderingen te ontdekken. Sulfur is 
bijv. in minimale dosis geneeskrachtig bij menorrhagie en 
bij amenorrhoe; bij constipatie en diarrhee; Arsenicum bij 
convulsies en paralysen; telkens toestanden, die door 
betrekkelijke kleine hoeveeiheden beide kunnen worden 
opgewekt. Glonoinum is slechts in weegbare dosis werk- 
zaam bij arteriosklerose en hartinsufficientie (en geeft geen 
verslimmering.) 

Resumeerende moeten wij besluiten dat de therapeu- 
tische doses in directe verhouding staat tot de physiolo- 
gische doses, die ’t gemakkelijkst die werkingen opwekken, 
welke wij bij de Similewet gebruiken. 

Laat ons nu ook nog aandacht schenken aan het 
gewennen aan een middel; en dat ons noopt, zooals de 
ervaring leert, de werking dan weder op te wekken door 
toediening van veel kleinere dosis. En voegen we hieraan 
toe, dat ook de eigen aard der ziekte versterking of ver- 
zwakking der dosis eischt, ook dan nog blijft er veel 
onopgelost, wat tot verder onderzoek moet prikkelen. 


Digitized by v^ooQle 



178 Algem. beschouwingen o/d. aard van geneesmiddeleu. 


BIJSCHRIFT. Eenig ander resultaat dan tot naden- 
ken te nopen, kunnen ook de voorafgaande beschouwingen 
wel niet hebben. Aandachtige lezing en vergelijking zal 
doen erkennen, dat by de toepassing in de praktijk van 
het similia allerlei vragen rijzen, die allerminst eenstemmig 
beantwoord worden. Zie het verschil in opvatting der 
algemeen-geldigheid der prikkelingwet door Hughes en 
door Piedvache-Sieffert; ik zelf ben geneigd mij aan de 
zijde van Huohes te scharen. — En mijn inziens verdient 
het aanbeveling de waarde van de wet van Jousset vooral 
niet te overschatten. 


Digitized by v^ooQle 



OPMERKINGEN 

BETREFFENDE DE VOORDRACHT VAN COLL. WOUTERS 
OVER DEN AARD VAN GENEESMIDDELWERKINGEN, 
DOOR 

D. K. Munting Jr. 


M.H. 

I)e stelling, waarrnede coll. Wouters zijne voordracht 
aanvangt: „Voor ons homoeopathen is de kennis van het 
hoe en waarom der geneesmiddelwerkingen van onderge- 
schikt belang,” kan ik slechts gedeeltelijk onderschrijven. 

Dat de kennis van het „waarom” van de werking der 
geneesmiddelen voor de praktische aanwending van geen 
belang is, behoeft geen betoog, aan de kennis van het „hoe” 
echter moet, naar ’tmij voorkomt, juist het grootste ge- 
wicht gehecht worden in verband met ons therapeutisch 
beginsel: Similia Similibus Curantur. 

Voor Hahnemann was het voorzeker voldoende het 
S. S. C. als therapeutischen leiddraad gevonden te hebben 
en hij vond dezen leiddraad ongetwijfeld door alleen de 
mbjectieve en de uitwendig waarneembare objectieve symp- 
tomen te vergelijken. 

Deze symptomen waren gedeeltelijk de door den proef- 
persoon of patiënt zelven waargenomen gevolgen van de 
ingenomen artsenij of van de in zijn lichaam werkende 
ziekteoorzaak: de subjectieve; verder de door den medicus 
waargenomen zichtbare veranderingen in zijn uiterlijk 
voorkomen zijne se- en excreta, enz. Het „hoe”, namelijk 
de wijze waarop deze symptomen tot stand kwamen, kon 
voor Hahnemann evenmin een punt van beschouwing uit- 
maken als thans nog het „waarom” voor ons en wel om 
de eenvoudige reden, dat daarvoor de hulpwetenschappen 
noodzakelijk zijn, die in zijn tijd nog niet of nog slechts 
zeer rudimentair bestonden. Ongetwijfeld, Hahnemann 


Digitized by v^ooQle 



180 


D. E. M u n t i n g J r. 


heeft zonder de kennis van het „hoe”, van de pathologisch- 
anatomische, histologische en physiologische veranderingen 
die tusschen deze causa en den effectus, tusschen de ziekte- 
oorzaak of de artsenij en de genoemde symptomen staan, 
den therapeutischen regel gevonden en met succes toegepast. 

Ook kan niet ontkend worden, dat wij thans nog 
in zeer vele gevallen in dezelfde positie verkeeren. Of dit 
echter de gewenschte toestand is, het ideaal, waarnaar wij 
moeten streven? Ik meen dit te moeten betwijfelen. 
Immers indien het juist ware, dat men in alle ziektege- 
vallen door bloote vergelijking van de bedoelde symptomen 
het aangewezen middel vinden kon, dan nog zou men zich 
voor de praktijk met deze gedragslijn kunnen tevreden 
stellen. Ik meen echter, dat dit niet juist is en ben over- 
tuigd, dat wij in vele gevallen op vaster grondslag staan 
dan Hahnemann juist omdat wij reeds iets, al is het dan 
ook nog niet veel, weten van het „hoe.” Om dezelfde 
reden kunnen wij nu reeds en moeten wij in de toekomst 
nog meer, indien onze methode zich geleidelijk ontwikkelen 
zal, staan op vaster bodem dan de altijd eenigszins wan- 
kelende van de subjectieve en uitwendige symptomen. 

Door de meeste homoeopathische artsen is dit in den 
loop des tijds erkend en aangenomen, zooals reeds blijkt 
uit de Wolf’sche thesen, die in 1837 door bijna alle ho- 
moeopathische artsen van dien tijd zijn onderschreven. 
Twee van deze thesen wil ik hier even memoreeren: 

1°. Unter „Gesammtheit der Symptome” versteht jeder 
wissenschaftlich gebildete homóopathische Arzt nicht bloss 
die subjectieven krankhaften Erscheinungen, sondern sámmt- 
liche pathologische Momente. 

2°. Der homóopathische Arzt vergewissert sich daher 
ob zwischen den Symptomen der Krankheit und denen des 
zu wáhlenden Arzneimittels nicht bloss eine áussere, 
scheinbare Aehnlichkeit vorhanden sei, sondern die wesent- 
liche von dem Heilprinzip geforderte innere Ueberein- 
stimmung der natúrlichen und Arzneikrankheiten in Bezug 
auf Sitz, Art und Charakter. 

Is in deze stellingen niet reeds ’tzelfde in principe 
uitgedrukt, wat nauwkeuriger omschreven wordt in de 


Digitized by v^ooQle 



Opmerkingen betreffende voordracht coll. Wouters. 181 


eerste der vier grondstellingen van v. Bakody, waarin hij 
het wezen der homoeopathische methode samenvat: 

„Die experimentelle Prúfung mit einem einzigen Arz- 
neimittel an gesunden Thier- und Menschenorganismen 
und zwar in stufenweise angewandter Gabengrósse mit 
Wúrdigung aller, selbst der sublimsten functionellen, patho- 
logisch-physiologischen, pathologisch-histologischen, chemi- 
schen und toxischen Veránderungen” 9 

De tweede definieert, zooals bekend, het principe van 
de vergelijking van al deze veranderingen door de artse- 
nijen in het gezonde lichaam teweeggebracht met overeen- 
komstige alteraties bij zieken door eene hypothetische oor- 
zaak ontstaan. 

Staan wij nog een oogenblik bij de beteekenis daarvan stil. 

Tusschen de oorzaak, artsenij of hypothetische ziekte- 
oorzaak en de subjectieve en uitwendige symptomen staan 
de morphologische, physische en chemische veranderingen 
in de betrokken weefselelementen teweeggebracht. De 
eerste zijn noodzakelijkerwijze een direct of indirect gevolg 
van de laatste. 

De artsenijen, die wij in het lichaam brengen zijn 
stoffen met uitsluitend physische en chemische werking, 
zij kunnen dus niet anders dan krachtens hunne physische 
en chemische eigenschappen veranderingen in het organisme 
teweegbrengen en ’t gevolg van deze veranderingen of liever 
de sensaties, die deze veranderingen in ’tbewustzijn ie- 
weegbrengen, zijn de subjectieve symptomen. 

Daar wij echter omtrent de wijze, waarop deze im- 
pressies, door stoffelijke processen gemaakt op het onstof- 
felijke bewustzijn, tot stand komen, in het duister verkeeren, 
kunnen wij onmogelijk beoordeelen oí deze impressies door 
dezelfde stoffelijke veranderingen teweeggebracht altijd bij 
verschillende individuen dezelfde moeten zijn. 

Waarschijnlijk schijnt ’tmij, dat, aangezien de ont- 
vankelijkheid voor en de appreciatie van indrukken van 
buiten af bij verschillende individuen zeer verschillend 
zijn, deze ook met betrekking tot indrukken van uit 
’torganisme komende, onder overigens gelijke omstandig- 
heden, zullen verschillen. 


Digitized by v^ooQle 



182 


D. 'K. M n n t i n g J r. 


Vandaar dat wij ons, naar ik meen, wat de subjec- 
tieve symptomen betreft, altijd bevinden op een eenigszins 
wankelend terrein en dat deze verschillende ontvankelijk- 
heden en appreciaties een groote rol rnoeten spelen bij de 
keúze van de artsenijen als geneesmiddelen schijnt mij 
onaannemelijk tenzij dan dat een psychopathische toestand 
op zich zelf het object der behandeling is. 

De uitwendig waargenomen objectieve symptomen 
hehooren met inbegrip van alles wat wij waarnemen door 
inspectie, palpatie percussie en auscultatie, onderzoek van 
se- en excreta, enz. tot eene andere categoiie. Wat doen 
zij anders dan ons de gegevens verschaffen om ons eene 
voorstelling te maken van de pathologisch-anatomische en 
pathologisch-physiologische veranderingen, die in het orga- 
nisme zijn opgetreden? Zij geven ons de gelegenheid 
klinisch té constateeren, welke, ons bekende, pathologische 
veranderingen zijn ingetreden. 

Dit moet zoowel voor de alteraties, die door eene 
artsen\j als voor die welke door eene hypothetische ziekte- 
oorzaak teweeggebracht zijn, gelden. 

Het komt er nu op aan wat wij bij de vergelijking 
van de natuurlijke en de artsenijziekte in aanmerking 
hebben te nemen. Het antwoord kan naar ’t mij voorkomt 
niet anders luiden dan: alle veranderingen, door de artse- 
nijen of door de ziekteoorzaken te voorschijn geroepen. 
En dan ligt het voor de hand, dat in de eerste plaats in 
aanmerking komen die veranderingen welke objectief te 
constateeren zijn. Voor zoover het objectief onderzoek ons 
echter nog in den steek laat en ter completatie, tot vol- 
making van het beeld, maken wij gebruik van de subjec- 
tief geconstateerde afwijkingen van den normalen toestand. 

Praktisch zullen wij ons thans nog voor een groot 
gedeelte met deze laatste categorie, de subjectieve verschijn- 
selen moeten tevreden steilen. Zullen wij echter het 
Similia Similibus in zijnen vollen omgang waardeeren, dan 
moet het streven er op gericht zijn, zooveel mogelijk tot 
de objectieve beoordeeling te geraken in stede van deze 
als waardeloos ter zijde te stellen. 

Welke deugdelijke reden zou er toch voor kunnen be- 


Digitized by v^ooQle 



OpmerkÍDgen betreffende voordracht coll. Wouters. 183 


staan otíi bij de vergelijking van de artsenij- en de natuur- 
lijke ziekte alieen datgetie in aanmerking te nemen wat 
uitwendig of subjectief wordt waargenomen en te verwaar- 
loozen wat inwendig plaats heeft en er de oorzaak van is 
en moet niet juist dit laatste in de eerste plaats aan den 
regel van het Similia Similibus beantwóorden, zal dit met 
het eerste ’tgeval kunnen zijn? 

Gonsequent zou het zijn wanneer men de pathologische 
anatomie en physiologie eenvoudig buiten beschouwing 
wilde laten ook de objectieve klinische verschijnselen te 
verwaarloozen, die ons eene voorstelling verschaffen van 
de inwendige veranderingen waarmede wij te doen hebben. 
Zij doen ons bijv. onderscheid makén tusschen eene pleu- 
ritis en eene pneumonie tusschen eene lobaire en eene 
catarrhale pneumonie, tusschen verschillende vormen van 
nephritis, enz. Voor de keuze van het middel, voor de 
differentieele middeldiagnose is dit onderscheid toch van 
het hoogste belang. Daarop komt het in de eerste plaats 
aan. Verder kunnen en moeten wij ons dan ter verdere 
differentieering laten leiden door de subjectieve symptomen, 
Waar objectief eene verdere onderscheiding niet meer 
mogelijk is. In vele gevallen zal echter een beoordeeling 
naar subjectieve symptomen geheel onmogelijk zijn n.m.l. 
in vele acute ziekten en bij jonge kinderen. 

Op grond van een en ander schijnt mij de uitspraak 
onjuist, dat wij niet den nadruk hebben te leggen op 
onderscheíding in hyperaemische en anaemische, neural- 
gische en reflectorische cephalea. Wanneer ik met een 
hoofdpijn te doen heb, die met hyperaemie, passieve of 
actieve, gepaard gaat, dan heb ik in dit feit reeds dadelijk 
eene zeer belangrijke en duidelijke aanwijzing, dat ik 
namelijk voor de behandeling te kiezen heb uit een groep 
Van middelen, die in hun artsenijziektebeeld hoofdpijn ver- 
toonen gepaard met, hetzij hyperaemie of anaemie van het 
betrokken lichaamsdeel. ’t Geheel der symptomen is wel 
beslissend, maar ’t hyperaemische, ’t anaemische, ’tneural- 
gische is een verschijnsel, dat in de eerste piaats aanwezig 
moet Zijn en het is volstrekt niet onmogelijk, dat de hoofd- 
pijnlijder verwijderde symptomen vertoont, die in geen 


Digitized by v^ooQle 



184 


D. K. Munting Jr. 


direct causaal verband staan met de hoofdpijn en dus niet 
voor de behandeling er van in aanmerking kunnen komen 
want het S. S. G. sluit in zich het beginsel, dat de behan- 
deling is causaal, locaal, direct. 

Zal men bij een’ nephriticus, die momentaan geen 
andere symptomen vertoont dan hoofdpijn, niet gevaar 
loopen, zijn doel te missen, wanneer men al de bijzonder- 
heden, die deze hoofdpijn vertoont, nauwkeurig nagaat en 
dienovereenkomstig het passend middel zoekt, zonder te 
letten op het pathologisch proces in de nieren en moet 
men niet juist dat middel zoeken, dat een overeenkomstig 
ontstekingsproces in de nieren veroorzaakt en is niet juist 
dit laatste hier de hoofdzaak? Of geven hier verwijderde 
symptomen, de invloed van warmte en koude, onweder, 
enz. den doorslag? Wanneer hier de aard van de nier- 
ontsteking Cantharis indiceert en niet Plumbum terwijl 
des ondanks eventueele gemoedssymptomen op Plumbum 
zouden wijzen dan zal ik hier toch Cantharis toedienen, 
en geeft de aard van het pathologisch proces den doorslag. 
Bij keelontsteking zal ik Mercurius corrosivus of cyanatus 
toedienen in het speciale geval van diphtheritische ontste- 
king dus op grond van den aard van het pathologisch 
proces. En wanneer men in plaats van Mercur. cyan. tot 
Apis of Kali bichromic. zal besluiten dan geschiedt dit op 
grond van bijzonderheden in den aard van het ont- 
stekingsproces. 

De keuze van Mercur. corros. bij diphtheritische dys- 
enterie van Arsenicum bij cholera berust in hoofdzaak op 
de sterke overeenkomst van de pathologisch-anatomisehe 
veranderingen door deze artsenijen veroorzaakt en bij de 
genoemde ziekten gevonden. 

Op grond van een en ander kom ik tot de conclusie, 
dat, waar de subjectieve en uitwendige symptomen van de 
inwendige veranderingen, door de artsenijen of ziekte- 
oorzaken teweeggebracht, afhankelijk zijn, deze inwendige 
veranderingen en deze in de eerste plaats, de simile-ver- 
houding moeten vertoonen en dus de kennis daarvan van 
het grootste gewicht is voor den homoeopaath en dat indien 
ook al volgens de uitwendige en subjectieve symptomen 


Digitized by v^ooQle 



Opmerkingen betreffende voordracht coll. Wouters. 185 


meer of minder overeenkomst zou bestaan, terwijl de over- 
eenkornst van de inwendige veranderingen zou ontbreken, 
de aanwending van het middel volgens het homoeopathische 
beginsel niet is geindiceerd. 

Ten slotte nog eene opmerking met betrekking tot de 
aanwending van Phosphorus bij pneumonie, waarbij 
v. Bakody de therapeutische werking laat berusten op de 
physiologische vervettende werking van dit middel. 

Dat Phosphorus een hoofdmiddel is bij pneumonie in 
het stadium der resolutie wordt door alle homoeopathen erkend 
enberustopdesimileverhoudingderpathologisch-anatomische 
en der subjectieve verschijnselen. Nu is wel de verklaring 
van den gang van zaken voor den therapeut van onderge- 
schikt belang, uit een wetenschappelijk oogpunt is zij nog- 
thans zeer interessant. Ik meen dat de redeneering van 
v. Bakody de volgende is: 

Een hoofdverschijnsel bij de werking van Phosphorus 
als artsenij is vetmetamorphose in verschillende celcom- 
plexen. Dit verschijnsel speelt ook een voorname rol bij 
het optreden van pneumonische haarden in de long door 
Ph. veroorzaakt. Eveneens in de phase van de resolutie 
bij pneumonie. Daar nu een geneesmiddel niet anders 
gunstig werken kan dan door ondersteuniug van het na- 
tuurlijke genezingsproces moet hier de Phosphorus als 
geneesmiddel, de natuurlijke vetmetamorphose, die eene 
conditio sine qua non is voor de restitutio ad integrum, 
ook bevorderen. Bij de werking op het beenstelsel is de 
verklaring eene andere, bij die op het zenuwstelsel weder 
eene andere. 

Maar de indicatie ligt praktisch in de Similiverhouding 
en berust niet op de verklaring van de werking. Dat de 
verklaring ons zou berooven van een schat van therapeu- 
tische indicaties is mij niet duidelijk, het blijft alleen een 
vraag of de gegevene verklaringen voor alle gevallen waar 
Ph. is aangewezen, toepasselijk zijn. Dat men in ’talge- 
meen de werking onzer geneesmiddelen anders moet op- 
vatten dan als eene ondersteuning van het natuurlijke 
genezingsproces — daarvoor ontbreekt m. i. alle gronden te 
spreken van eene strikt homoeopathische werking, omtrent 


Digitized by v^ooQle 



186 Opmerkingen betrefferide voordracht coll. Wouters. 


welks aard alle gegevens ontbreken en voor welks bestaan 
geen enkel bewijs is aan te voeren, is voor eene gezonde 
wetenschappelijke opvatting toch wel wat kras. 

Wellicht moet ik om ’t aangevoerde bij de „strompe- 
lende achterhoede” worden ingedeeld. 

M. H., zoolang ik dit lot moet deelen met mannen 
als v. Bakody e. a. zal ik mij althans voor mijn gezelschap 
niet behoeven te schamen. 


Digitized by v^ooQle 



ONDERZOEK 

VAN DE PATHOGENETISCHE WERKING VAN ARTSENIJEN. 


Om te voldoen aan de uitnoodiging voor het aanwijzen 
van de wijze, waarop het onderzoek van artsenijen, zooais 
die door de homoeopathen wordt verlangd, moet geschieden, 
zou ik kunnen volstaan met te verwijzen naar § 121 en 
volgende van Hahnemann’s Organon of naar R. Hughes 
A cyclopaedia of drug pathogenesy, welk werk niet anders 
is, dan eene vrij volledige verzameling van de protocollen 
van nagenoeg alle volledig of gedeeltelijk onderzochte me- 
dicamenten. Hahnemann geeft in hoofdtrekken, aan welke 
eischen zulk een onderzoek moet voldoen en in het groote 
werk van Hughes vindt men slechts een aantal voorbeelden 
terwijl dit boek ook in te weinig handen is om het nu te 
kunnen aanraden. Als ik mij er toe bepaalde deze beide 
werken te noemen, dan zou het doel, waarvoor ik die 
uitnoodiging ontving, niet worden bereikt, zoodat ik meer 
bijzondere voorschriften zal moeten geven. 

Elk der onderzoekers maakt een protocol van zijne 
waarnemingen, die hij telkens zoo spoedig mogelijk met 
den datum en het uur opschrijft. Dat protocol begint 
met eene korte persoonsbeschrijving met vermelding van 
vroegere ziekten, voorai van huidaandoeningen en vervolgt 
op de wijze van een paar protocollen van Cytisus Laburnum, 
die ik in de vergadering van 23 December heb medege- 
deeld en van Lathyrus Sativus, beschreven in Alg. homoop. 
Zeitung Band 141 pag. 104 en Band 143 pag. 119. 

De proefpersoon behoudt zijne gewone levenswijze, 
maar vermijdt afwijkingen. en onthoudt zich van buiten- 
sporigheden. Hij begint met het innemen eener hoogere 
verdunning. Verkrijgt hij daardoor geene verschijnselen, 
dan gaat hij over tot eene lagere. Ontstaan er verschijn- 


Digitized by ooQle 



188 Onderzoek v/d. pathogenelische werking van artsenijen. 


selen, dan wacht hij tot deze verdwenen zijn, voordat hij 
weder inneemt. Om de cumulative werking te leeren 
kennen moeten de giften sneller, regelmatig en gedurende 
eenigen tijd herhaald worden, zonder af te wachten, dat 
de vorige verschijnselen zijn verdwenen. 

De verschijnselen moeten zoo goed mogelijk beschreven 
worden met zoo nauwkeurig als het kan de plaats, ook 
met in achtnemen van rechts of links; bij pijn zoo moge- 
lijk de soort. Bij verschijnselen, die van plaats veranderen 
of zich uitbreiden moet de richting aangegeven worden 
b.v. van voren naar achter, van boven naar beneden enz. 
Verder de opeenvolging of het gelijktijdig optreden zooals 
b.v. bij koorts. De soort van af- en uitscheidingen zooveel 
mogelijk beschrijven, als speeksel, faeces, urine van welk 
laatst genoemde een onderzoek wenschelijk is, zweet en bij 
vrouwen menstruatie en witte vloed. 

Er moet bepaaldelijk gelet worden op de psychische 
en nerveuse symptomen b.v. korzeligheid, neerslachtigheid, 
onverschilligheid, schrikachtigheid, opgewondenheid, spraak- 
zaamheid enz. 

Vooral moet gelet worden op de omstandigheden, 
waardoor een verschijnsel verergert of verbetert, de moda- 
liteit, b.v. de tijd van den dag, rust of beweging, warmte 
of koude, in huis of buiten, eten en drinken, de soort van 
spijzen, invloed van stoelgang en urineeren enz. enz. Het 
is onmogelijk alle omstandigheden, die kunnen voorkomen, 
met name te noemen, maar bij oplettendheid zullen zij 
zich gedurende het onderzoek wel vertoonen. 

S. J. van Roijen. 


Digitized by v^ooQle 



EXAMEN OF COLLOQUIUM? 


M. H! 

Het wil mij voorkomen, dat de volgende vraag ernstig 
door ons moet worden overwogen. 

Of het namelijk wenschelijk is of niet om van hen, 
die in de toekomst als lid onzer „Vereeniging van homoeo- 
pathische geneesheeren in Nederland” wenschen te worden 
aangenomen of die daartoe door ons zullen worden uitge- 
noodigd, een soort examen af te nemen. Of liever een 
colloquium. 

Achter deze vraag rijzen andere vragen! 

Is namelijk zoo iets noodzakelijk? Is ’t gewenscht? 

Is ’tuitvoerbaar? 

Ik hoop, dat ’tvolgende een eenigszins voidoend ant- 
woord op al deze vragen geven zal. 

Alweer een vraag rijst. Een hoofd-vraag! Enwel deze: 
waartoe is onze „Vereeniging van homoeopathische genees- 
heeren in Nederland” in ’tleven geroepen? 

’tAntwoord op deze vraag sluit vele antwoorden op 
vele andere vragen als van zelf in. 

Onze Vereeniging van homoeopathische geneesheeren 
is toch ontstaan door en uit ’t streven om de homoeopathische . 
geneeskunde in elk opzicht en vooral in wetenschappelijk 
opzicht met alle geoorloofde middelen te bevorderen. 

Wij geven zelf door al ons doen en laten in deze 
richting te kennen iets bizonders voor te staan; iets, wat 
afwijkt van ’talgemeen. 

Zelf verkondigen wij door al onze handelingen, dat 
de homoeopathische geneeskunde in beginsel afwijkt van 
de officiëele geneeskunde. 


Digitized by v^ooQle 



190 


Examen of Colloquium. 


Indien ik naar een kenmerkend hoofdverschil der beide 
geneeswijzen zoeken wil; een hoofdverschil, dat voor den 
niet in de Homoeopathie ingewijde niettemin iets redelijks 
bevat; en niet iets schijnbaar dogmatisch, dat reeds van 
te voren, door onbekendheid met ’tmeer innerlijk wezen, 
afstoot, — dan herhaal ik ’twoord van professor Bakody. 

Deze zeide: de historie der artsenijmiddel-proefne- 
mingen der Homoeopathie is een eeuw lang uitsluitend 
een humanitaire geweest, een op den gezonden mensch 
beschrevene. En die der Allopathie is nog heden gebleven 
wat zij te voren was, een bijna uitsluitend veterinaire, een 
op het dier geteekende. 

Mijne Heeren, dit is een hoofdverschil, dat inslaat, ook 
bij de tegenstanders. Als men dit historisch bewijst, en 
niets is gemakkelijker, dan leent de tegenstander ons reeds 
zijn oor. En dat is veel. Het klinkt ook redelijk. Ook in 
zijne gevolgen. Want iedereen begrijpt, ook de eerlijke 
tegenstander, dat, als dit zoo is en er werkelijk gedurende 
een eeuw in de Homoeopathie vele en veelzijdige proef- 
nemingen met artsenij-middelen op den gezonden mensch ge- 
nomen zijn, er dan ook werkelijk een groot verschil zal moeten 
zijn ontstaan tusschen de beide artsenijmiddel-schatten. 

De bizondere methode der Homoeopathie bij deze 
artsenijmiddel-proefnemingen, de methode der vergelijking 
van de natuurlijke ziekten met de humanitaire artsenij- 
middel-physiologie, volgens ’tbeginsel der gelijksoortigheid, 
doet hier niets ter zake. Voor den tegenstander blijft die 
methode van ’t „Similia Similibus Curantur” de wijsbegeerte 
van ons systeem. Maar de philosofische grondlaag onzer 
leer kunnen wij niet ’teerst vooruit schuiven. Dat stoot 
af; en wint geen medestanders. 

Wij weten, dat ’t „Similia Similibus Curantur” bevestigd 
wordt, en steeds meer en meer, als de zooeven genoemde 
vergelijkende methode therapeutisch beoefend wordt. Dan 
erkennen velen geleidelijk en door de ondervinding alleen 
’t waarachtige der wijsgeerige grondgedachte onzer leer. 

Wij weten, dat de overige beginselen onzer geneeswijze 
van zelf volgen uit ’t wezen van de reeds besproken twee 
hoofd-beginselen onzer leer. 


Digitized by v^ooQle 



Examen of Colloquium. 


191 


Wordt in ons land, aan onze universiteiten, de huma- 
nitaire artsenij-middel-physiologie beoefend? Wij weten 
wel beter. 

Wordt er streng in geëxamineerd? Wij weten wel beter. 

In ’t ar/s-zijn van hen, die wij zouden willen uitnoo- 
digen ’t lidmaatschap onzer Vereeniging te willen aanvaarden, 
ligt dus geen waarborg, dat zij vertrouwd zijn met de 
historie en de hoofdzakelijken inhoud van de humanitaire 
artsenij-middel-physiologie der homoeopathische school. 
Noch, dat zij begrijpen en waardeeren de vragen, welke 
door de historie zijn gesteld en de beginselen, theoretische 
en praktische, welke door die historie als ervaringsvruchten 
zijn bevestigd. In ’tfeit, dat een arts zich tevens homoeo- 
pathisch geneesheer noemt, ligt evenmin de waarborg. 

Ook tegenover de leeken-voorstanders onzer geneeswijze, 
vooral tegenover de gecombineerde voorstanders onzer 
plaatselijke afdeelingen der „Vereeniging tot bevordering 
der Homoeopathie in Nederland” is onze „Vereeniging van 
homoeopathische geneesheeren in Nederland” zedelijk ver- 
plicht alleen artsen als leden onzer Vereeniging uit te 
noodigen, die niet aarzelen vooraf aan een commissie uit 
onze leden enkele vragen te willen beantwoorden. Niet 
om die candidaat-leden te examineeren in letterlijken zin; 
maar meer om een denkbeeld te bekomen van hun homoeo- 
pathisch denken en handelen. Zoo iemand kan dan ook 
met vertrouwen worden aanbevolen als homoeopathisch 
geneesheer. 

Wij weten zeer goed, dat zulk een colloquium recht 
heeft van bestaan. Principieel recht heeft van bestaan. 
Want ’t colloquium zelf loopt over beginselvragen, die onze 
Nederlandsche medische staatsexamens ontkennen. Zulk 
een examentje zou een ofíicieus examen in Nederland zijn. 
Wellicht een vóór-stadium tot latere officiëele staats- 
examens der Homoeopathie. 

Zulk een officieus examen is verder reeds nu noodig 
om de volgende redenen. Een hom. arts, die met geringe 
artsen ij middelkennis homoeopathisch handelt, doet meer 
nadeel, dan een allopathisch arts, die met verstand en 
gematigdheid zijne middelen toedient. 


Digitized by v^ooQle 



192 


Examen of Colloquium. 


En een hom. arts, die met geringe artsenijmiddelkennis 
in de sfeer der lagere verdunningen en verwrijvingen ordi- 
neert, loopt gevaar direct nadeel aan de gezondheid toe te 
brengen. Vooral, omdat geen staatstoezicht in ons land 
bestaat op de bereiding en de aflevering onzer artsenijën. 

Wij weten, dat onze Vereeniging per adres aan Koningin 
en Staten-Generaal dit staats-toezicht eerbiedig gevraagd heeft. 

Maar juist de beteekenis van ons eigen adres dwingt 
ons moreel in de richting op te treden, die ik hier heb 
willen aangeven. Nu voere men niet bescheiden tegen mij 
aan: Wij achten ons niet bekwaam genoeg om „zitting te 
nemen in een dergelijke examen-commissie.” 

In die bescheidenheid wil ik zelf wel geheel achteraan 
in de rij gaan staan. Maar niettemin verdedig ik hier de 
stelling, dat wij met die bescheidenheid niet vooruit komen. 
Wij dienen zelf als karaktervolle en zelfbewuste mannen 
de gevolgen te dragen van de verantwoordelijkheid, die 
wij zelf op ons genomen hebben. 

Wij hebben onze Vereeniging opgericht. Wij zullen 
een colloquium-commissie benoemen. ’t Een kan samen- 
hangen met en volgen uit ’t ander. Beiden staan in één 
verband! Wij leven in dit opzicht dan in een overgangs- 
stadium met al de eigenaardige bezwaren van een eersten 
tijd eener nieuwe periode. 

Er bestaan meer officieuse examen-commissies is ons 
land. Voor toonkunst, boekhouden, hoefbeslag en meer. 

Ik zie niet in, waarom wij met onze commissie niet 
dezelfde achting zouden verwerven als al de genoemde 
commissies. Want nog iets, mijne Heeren! 

Ons zelf-respect dwingt ons. 

Wij moeten de allopathische wereld toonen, dat wij 
eerbied hebben voor onze eigen beginselen. Waar geen 
staatsexamen is, het eigen officieus colloquium. Waar geen 
staatsprotectie is kome ’teigen initiatief. 

Zulk een colloquium-commissie heeft nog een goede 
zijde. Haar bestaan dwingt ons zelf tot voortgezet studeeren, 
houdt ons wakker. Zij is een eigen contróle tegenover de 
openbare meening. 

Mijne Heeren! Nog vele vragen rijzen hier. Ik 


Digitized by v^ooQle 



fixamen of Colloquium. 


193 


wilde ’t onderwerp alleen in omtrek vaag omlijnen. 

Maar ik verzoek U: 

Discussieeren wij ernstig! 

Over\fregen wij goed! 

Maar laten wij een colloquiu m-commissie in ’tleven roepen. 

Om onderzoek te doen bij eventueele nieuwe candidaat- 
leden onzer Vereeniging naar de hoofdlijnen der duizenderlei 
eigenaardigheden onzer homoeopathische artsenijmiddelen- 
en beginselenleer! 

Dan voorspel ik U eerst de hilariteit der allopathen. 

Maar daama: gedwongen belangstelling. Wellicht waar- 
deering. 

Ook van de allopathische geneesheeren. Een belang- 
stelling en waardeering, waaruit veel goeds voor de zaak 
der Homoeopathie kan worden geboren. 

Ten slotte nog eens: Vormen wij een commissie van 
colloquium. Vergeet niet, dat ’t bekend worden van een 
zoodanige commissie de leeken schokt en hen als van zelf 
doet vragen: Wat is dat voor een geneeswijze, de homoeo- 
pathische, die onze staat officieel niet kent, maar die aldus 
door ernstige geneesheeren openlijk verdedigd wordt? 

En verdedigd, eerbiedigende onze belangen van gezond- 
heid, zelfs door een officieus examen? 

Gouda, 30 Maart 1903. 

A. C. A. Hoffmann. 


Digitized by 


Google 



EXAMENS. 


M. H. 

Wij, ondergeteekenden, hadden de eer door de vorige 
vergadering onzer „Vereeniging van homoeopathische ge- 
neesheeren in Nederland” te worden uitgenoodigd een 
ontwerp samen te stellen voor ’tprogram van een soort 
colloquium, waarvan in de vorige bijeenkomst onzer ver- 
eeniging ernstig sprake is geweest. 

Wij geven thans in een kort rapport een proeve van 
een dergelijk program, vertrouwende, dat ’tresultaat der 
debatten der huidige vergadering er een meer vasten vorm 
aan zal geven. 

A. Doel van 't Colloquium: 

De „Vereeniging van homoeopathische geneesheeren in 
Nederland” acht het wenschelijk om van iederen genees- 
kundige, die in de toekornst. met in achtneming van ’t 
bepaalde in artikel 4 harer Statuten, lid der Vereeniging 
begeert te worden, vooraf door een kleine commissie uit 
hare leden enkele vragen te doen stellen, waaruit kan 
blijken of ’t candidaat-lid werkelijk een zoodanige kennis 
van de homoeopathische geneeswijze bezit, dat hij aan de 
eischen van artikel 3 en daardoor aan die van artikel 4, 
no. 2, genoegzaam voldoet. 

Het colloquium vervalt, wanneer de homoeopathische 
kennis van den candidaat uit geschriften of andei’szins 
gunstig blijkt. 

B. lnhoud van 't Colloquium: 

Om dan te kunnen uitmaken of ’t candidaat-lid wer- 
kelijk voldoet aan artikel 3 onzer statuten, komt het ons 
voor nem zijhe meening te laten mededeelen over de vol- 
gende punten: 

1°. ’t „Similia Similibus Curantur ,” vooral in betrekking 
tot de vraag, hoe candidaat zich dit principe in de praktijk 
aan ’tziekbed voorstelt te zullen moeten opvolgen. 


k. 


Digitized by 


Google 



Examens. 


195 


2°. de beteekenis der humanitaire artsenij-physiologie. 

3°. de polychresten. 

4°. de zoogenaamde potentie-leer. 

5°. de grondslagen der homoeopathische pharmacie. 

6°. de beteekenis van ’t wettelijk toezicht op bereiding 
en aflevering der homoeopathische artsenijen in sommige 
landen. 

C. Colloquium-Commissie: 

2 of 3 leden, telkens voor elk geval aan te wijzen, 
liefst in de buurt van den candidaat wonende, vormen de 
commissie. 

Wij hebben thans de eer deze proeve van program 
ter ernstige overweging aan onze medeleden aan te bieden. 

A. C. A. Hoffman. 


Nederlandsche artsen, die zich homoeopathen noemen 
en om die reden, door een of meer leden, worden voorge- 
dragen aan ’tBestuur om uitgenoodigd te worden lid te 
worden der „Vereeniging van homoeopathische Genees- 
heeren in Nederland,” zullen zich dienen te onderwerpen 
aan een onderzoek naar hunne beginselen, alvorens de 
uitnoodiging in eene ledenvergadering behandeld wordt. 

Dit onderzoek, waartoe telkens twee of meer leden 
der vereeniging worden benoemd heeft ten doel te weten: 

1°. of de opgegeven Candidaat geheel het principe 
„Similia Similibus Curantur” huldigt. 

2°. of hij dit principe in de praktijk toepast en niet 
soms naar keuze zijner patienten zich van een andere ge- 
neeswijze bedient. 

3°. of hij bekend is met de geneeskrachtige werking 
van een voldoend aantal medicamenten, b.v. der polychresten, 
opdat hij niet te spoedig en dikwijls nog zijn toevlucht 
moet nemen tot palliatief werkende middelen. 

4°. of op zijne handelwijzen als geneesheer niets is 
aan te merken. 

H van Roijen. 


Digitized by v^ooQle 



WlJZIGINU IN HET HuiSHOUDELIJK ReGLEMENT, 
voorloopig goedgekeurd in de vergadering van 17 Febr. 1904. 


Art. 3a. 

Leden kunnen ook geschorst worden, op grond van 
het plegen van handelingen in strijd met de belangen der 
Homoeopathie, of met de eer en de waardigheid van den 
medischen stand in het algemeen. 

L. S. 

Wijl alle leden in het bezit zijn van het gedrukte 
Huishoudelijke Reglement, zoo verzoekt het Bestuur hen, 
bovenstaand artikel daarbij aan te teekenen. 

Namens het, Bestuur, 

M. L. VAN DER STEMPEL, 
Secretaris. 


Digitized by v^ooQle 



POLIKLINIEK-VERSLAGEN OVER 1903. 


Op de Kostelooze Homoeopathische Polikliniek te Utrecht 
werden op de zitdagen van Dinsdag en Vrijdag behandeld 
325 personen afgegeven 984 recepten, op de zitdagen van 
Maandag en Donderdag 248 personen en afgegeven 400 
recepten. 

Totaal werden behandeld 573 personen en afgegeven 
1444 recepten. 

Op de Kostelooze Homoeopathische Polikliniek te Am- 
sterdam werden, van 1 December 1902 tot 30 November 
1903 behandeld 764 patienten. 

Het aantal consultaties in een totaal van 190 zitting- 
dagen bedroeg 3010 en het aantal afgegeven recepten 2979, 
daarvan waren 53 recepten pro Deo. 

Gemiddeld zijn dus per zitting 16 patienten behandeld. 

Voor het eerste halfjaar van het bestaan der Polikli- 
niek (van 2 Juni tot 30 November 1902) bedroeg het aan- 
tal behandelde patienten 446 in 116 zittingdagen, het 
aantal consultaties 1172, het aantal recepten 1293, waarvan 
51 pro Deo. Zoodat gedurende dit eerste halve jaar ge- 
middeld per zitting behandeld zijn 10 patienten. 


Digitized by v^ooQle 



UITTREKSEL uit het KONINKLIJK BESLUIT 
d. d. 30 Maart 1904, No. 32. 


Overwegende, dat het noodig is, de Nederlandsche 
Pharmacopee aan te vullen met eene bewerking van de 
homoeopathische geneesmiddelen; 

Gelet op de wet van 2 November 1871 (Staatsblad 
No. 118); 

Op de voordracht van onzen Minister van Binnen- 
landsche Zaken van 28 Maart 1904, No. 2349, aíd. B.B.; 
Hebben goedgevonden en verstaan: 

Artikel 1. 

Aan eene (Dommissie wordt opgedragen: 

1°. een ontwerp te vervaardigen van een bijvoegsel tot de 
Nederlandsche Pharmacopee, bevattende de bewerking 
van de homoeopathische geneesmiddelen; 

2°. zoo dikwijls dit noodig is, een ontwerp te vervaardigen 
tot aanvulling, wijziging of nieuwe vaststelling van dit 
bijvoegsel tot de Nederlandsche Pharmacopee. 

Artikel 2. 

Tot lid en voorzitter dier Commissie wordt benoemd: 
I)r. S. J. van Roijen, arts te Utrecht; 

tot lid en secretaris: P. van der Wielen, apotheker, 
lector aan de gemeentelijke Universiteit te Amsterdam; 

tot leden: Dr. N. A. J. Voorhoeve, arts te ’s-Gravenhage; 
Dr. M. L. van der Stempel, arts te Amsterdam; I. S. Cohen, 
apotheker te Rotterdam. 


Digitized by v^ooQle 




Digitized by GooQle 



Digitized by 






II 










— 






39015 08018 6946 


' V'. : “.-V 








MEDEDEELINGEN. 

Het Bestuur van de Vereeniging van homoeopathisch 
geneesheeren in Nederland (goedgekeurd bij Kon. Besl 
van 27 Januari 1902, No. 17, Staatscourant No. 42) be 
staat voor dit jaar uit de H. II.: 

I) 1 '. S. J. van Roijen, Voorzitter. 

D r . N. A. J. Yoorhoeve, Vice-Voorzitter 

D r . M. L. van der Stempel, Secretaris. 

Heerengracht 555, Amsterdam. 

J. Mieg, Vice-Secretaris. 

H. van Roijen, Penningmeester 

Goudsche Singel Í20, Rotterdam. 

Redactie-Adres der Handelingen: 

Heerengracht 555, Amsterdam. 





Digitized by ’ 












VereenigÍDg van homoeopathische Geneesheeren 
in Nederland. 

Goedgekeurd bij Koninklijk Besluit van 27 Januari 1902 No. 17, 
Staatscourant No. 42. 


LE DENLIJST. 

C. T. Aalsmeer Arts, Smidswater 27, 's-Ghravenhage. 

D r . L. Bouman Arts, Munnekeholm 13, Groningen. 

D r . G. A. Bos Arts, Wollewevershaven 33, Dordrecht. 

A. de Groot Med. Doct 3 . Arts, Mariaplaats 17, Utrecht. 

P. L. van der Harst Arts, Plantage 10, Leiden. 

D r . A. C. A. Hoffman Arts, Bleekerssingel 300, Gouda. 

D r . F. O. W. Kallenbach, Wilhelminapark, Apeldoorn. 

D r . D. K. Munting Jr. Arts, Weteringschans 102, Amsterdam. 
J. Munting Arts, Alfen a\d. Rijn. 

J. Mieg Med. Doct 8 . Arts, Wagenweg 88, Háarlem . 

D r . S. J. van Roijen, Arts, Oudegracht T. Z., 119bis, Utrecht. 
H. v. Roijen Arts, Goudschesingel 120, Rotterdam. 

J. I. A. B. v. Roijen Arts, Haringvliet 26, Rotterdam. 

W. Rolvink Arts, Willemsplein 19, Arnhem. 

D r . M. L. van der Stempel Arts, Heerengr. 555, Amsterdam. 
D r . N. A. J. V oorhoeve Arts, Celebesstraat 93, 's-Gravenliage. 
J. T. Wouters Arts, Stationsplein 14, Amhem. 


Digitized by 


e