Skip to main content

Full text of "Het conflict gekomen"

See other formats


EET  COPLICT  GEKOMEN, 


DOOK 


Dï^    A.  KÜYPER 


Complot  en  RevolLitie. 


-JL 


Orv6    vrij  BeVieex.  \:i^èr^\^    cr^    V^eveiltd'J 


M 


ÜC    y-re(ie\le-ven<ie-n''  m  è^  Bee>turen, 


AMSTERDAM, 

J.     II.     K  R  U  Y  T. 

1886. 


^  '  '^  ó .  9  é 


T^  PRINCETON,  N.  J.  ^ 


11 


BX9422.K8  C58  1886   v.1-3 

c.2 

Kuyper,  Abraham,  1837-1920 

Conflict  gekomen  / 


HET  CONFLICT  GEKOMEN, 


dooi: 


J)^  A.  KUYPER 


Complot  en  Revolutie, 


LIBRARY  OF  PRINCETON 


THEOLOGICAL  SEMINARS 


AMSTERDAM, 

J.     II.     K  R  U  Y  T. 

1880. 


<|  :<l  *'i  Y  ;  5   ,v       /        H  * 


^(J    ^ 


ONZE  FOUT. 

We  hebben  een  fout  begaan;  wij  Geschorsten! 

Nu  van  achteren  ziet  ieder  in  en  ieder  huilen  onzen  kring  dat 
met  één  oogopslag. 

De  feiten  toonen  het,  we  hadden  aan  die  schorsing  kunnen  onl- 
komen. 

Zie  maar  op  de  n«e/-geschorsten ! 

Niet  geschorst  is  Dr.  Beklage,  hoewel  ieder  in  Amsterdam  Aveet, 
en  hij  er  zelf  eerlijk  voor  uitkomt,  dat  hij  al  de  mysteriën  van  ons 
geloof,  op  der  Modernen  wijs,  verwerpt. 

Niet  geschorst  is  Ds.  Posthumus  Meyjes,  die,  toen  er  in  den  Ker- 
ker aad  gestemd  wierd  over  de  motie,  „dat  men  bij  strijd  tusschen  Gods 
Woord  en  de  Reglementen,  Gods  Woord  te  volgen  had",  tegenstemde. 

Niet  geschorst  is  Ds.  Brummelkamp,  noch  ook  Ds.  Lütge,  die  eerst 
toestemden,  dat  uitreiking  der  attesten  aan  deze  moderne  leerlingen 
tegen  Gods  Woord  streed,  en  later  staande  hielden,  dat  Gods  Woord 
het  eischte. 

Niet  geschorst  is  Ds.  Hogeezeil,  die  met  zes  verwerpers  van  den 
Heere  Jezus  Christus  in  het  Provinciaal  Kerkbestuur  optrad,  en,  in 
één  vierschaar  met  deze  mannen  gezeten,  zijn  broederen  veroordeelt. 

Ja,  zelfs  me/ geschorst  is  Ds.  Krayenbelt,  noch  de  heer  Hessel,  die 
toch  met  ons  aan  het  fatale  artikel  41,  als  Kerkvoogden,  hun  stem  gaven. 


ONZE    FOUT. 


Niet  geschorst  zijn  de  predikanten  van  der  Horst,  Deetman  en  van 
DER  DussEN  (om  nu  anderer  namen  maar  liefst  ongenoemd  te  laten), 
die  eerst  met  ons  riepen:  zoo  iets  gaat  tegen  Gods  hoog  gebod  in!, 
maar  sinds  meê  uitgleden,  en  toezagen,  dat  anderen  het  tóch  deden. 

Maar  ivel  geschorst  zijn  zij,  en  zij  alleen,  die  op  één  avond  en 
in  één  zelfde  Kerkeraadsvergadering  het  bestonden,  om  èn  in  de  Attesten- 
quaestie  voor  Gods  Woord  pal  te  staan,  èn  tegelijk  de  zelfstandigheid 
der  Kerkvoogdij  te  versterken. 

Hiermee  is  onze  fout  openbaar. 

We  hadden  moeten  doen  als  Ds.  Krayenbelt  ;  moeten  doen  als 
Ds.  van  der  Horst  c.s.  ;  moeten  doen  als  Ds.  Hogerzeil;  moeten  doen 
als  Ds.  Brummelkamp  en  Lütge;  moeten  doen  als  Ds.  Meyjes;  moeten 
doen  als  Dr.  Berlage  ;  —  en  indien  we  dat  maar  gedaan  hadden, 
zou  geen  man  in  het  Classikaal  Bestuur  aan  schorsing  hebben 
gedacht. 

Maar  dat  deden  we  niet. 

We  gingen  uit  van  de  veronderstelling,  dat  men  als  Kerkvoogd 
en  Kerkeraadslid  geen  tweeërlei  geluid  kan  geven. 

We  meenden  onnoozellijk,  (anders  dan  Ds.  Hogerzeil)  dat  kame- 
raadschap met  de  loochenaars  des  Heeren  den  discipel  van  Jezus  niel 
betaamt. 

We  verkeerden  in  den  waan,  dat  wie  eens  zegt :  „Gods  Woord- ver- 
biedt het!"  door  geen  dreigement  v>jrt(y  bewogen  te  worden,  om  zijn  stem 
om  te  zetten, 

We  dachten,  anders  dan  Ds.  Posthuiius  Meyjes,  dat  menschelijke 
ordonnantiën  niet  voor  Gods  Woord  te  laten  wijken,  openbare  verlooche- 
ning van  het  Protestantsche  beginsel  was. 

En  eindelijk,  het  scheen  ons  toe,  dat  te  staan  zooals  Dr.  Berlage 
staat,  in  een  Kerkeraad  die  den  Christus  belijdt,  toch  niet  kan. 

En  dat  nu  is  onze  fout  geweest. 

Hadden  we  ons  aangesteld,  gelijk  deze  heeren  zich  aanstelden, 
geen  schorsing  zou  ons  overkomen  zijn  ;  want  alle  deze  heeren  zitten 
nog  op  heden,  in  onverkorte  en  ongerepte  eere,  allerbroederlijkst  naast 
elkander  in  den  Kerkeraad. 

Protesteeren  konden  we  zoo  luide,  prediken  zoo  rechtzinnig,  bid- 
den zoo  wegslepend,  vermanen  zoo  roerend  het  ons  slechts  geviel ; 
om  dit  alles  zou  geen  haar  ons  gekrenkt  zijn. 

Maar  dat  we  weigerden  de  Waarheid  onzes  Heeren,  toen  het  er 
op  aankwam,  in  de  praktijk  los  te  laten^  dat  is  ons  tot  doodzonde  aan- 
gerekend. 


KARAKTERLOOS. 


Dcit  we  niefc  konden  handelen  zooals  de  H.H.  Berlage  c.  s.,  dat 
is  de  font,  waarover  we  strnikelden. 

Eene  fout,  die  geen  onzer,  voorzoover  hij  eigen  rust  en  vrede 
boven  de   eere  van  Gods  naam  liefheeft,   ooit  had  moeten  begaan. 


n. 

KARAKTERLOOS. 

Tegenover  het  scherp  verwijt  van  deze  fout  staat  een  vriendelijke 
vergoeding. 

Een  onzer  felste  tegenstanders  erkent  namelijk,  dat  onze  houding 
minder  karakterloos  was,  dan  die  der  wederpartij. 

Bij  de  „karakterschaarschte",  waarover  Beets  klaagde,  een  niet  te 
versmaden  profijt. 

Het  was  de  Her  vorming^  het  orgaan  der  verstgaande  Modernen, 
die  zoo  sprak. 

Met  ons  was  het  Classikaal  Bestuur  van  oordeel,  dat  loochenaars 
des  Heeren  tot  het  H.  Avondmaal  toe  te  laten,  erge  zonde  voor  God 
zou  zijn.  Maar,  zoo  beweerde  het,  van  deze  „gedoopte  kinderen  der 
gemeente"  mag  iets  zoo  schrikkelijks  niet  vermoed.  Dus  mogen  we 
hén  vrij  naar  het  Avondmaal  helpen. 

Zoo  ongeveer  als  zeker  afschaffer  in  Engeland,  die  een  zoon  had, 
die  sterk  dronk,  en  met  dien  jongen  voor  de  slijterij  stond.  „Vader, 
vroeg  de  jongen,  geef  mij  geld!  Ik  wou  die  herberg  ingaan !'' 
En  de  vader  gaf  het  geld,  en  de  jongen  verliederlijkte  zich.  Maar, 
toen  straks  zijn  vrouw  hem  verweet:  „Hoe  kondt  ge  dien  jongen  nu 
ook  geld  geven,  gij  die  nog  al  afschaffer  zijt,  daar  ge  toch  zaagt,  dat 
hij  er  inging!"  —  toen  antwoordde  deze  Teelolaler  doodleuk:  „Geld 
aan  mijn  zoon  te  geven  om  zich  te  bedrinken,  ware  ongetwijfeld  zeer 
erge  zonde  voor  God  geweest.  Maar  van  zoo  zondige  intentie  was  bij 
mijn  jongen  op  dat  oogenblik  niets  positief  gebleken." 

En  hiervan  nu  hoorend,  riep  het  moderne  orgaan  uit,  „moet  ons  de 
belijdenis  toch  van  het  hart,  dat  de  mannen  van  het  Classikaal  Bestuur 
hiermee  hun  toevlucht  namen   „tot  een  jammerlijke  uitiiuchf\  waarvan 
ze  zelven  al  het  nietswaardige  gevoelden",  ja,  „tot  een  dier  gedrochtelij ke 
fictién^  waarvan  zij,    die  van  Confessioneel  standpunt   wit  de  reglementen 


IS    ER    DAN    GEEN    SCHULD. 


willen  handhaven,  maar  al  te  dikwijls  genoodzaakt  zijn  zich  te  bedienen."  ^) 
Een  oordeel  aldns  in  de  Hervorming  gemotiveerd: 

Hij  die  vast  overtuigd  is  van  dat  alles,  waaromtrent  het  Clas- 
sikaal  Bestuur  in  die  woorden  zijne  overtuiging  op  den  voorgrond 
stelt,  handelt  Jdoeker,  meer  overeenkomstig  zijne  ivaardigheid^  als  man 
van  karakter  en  ook  —  van  geloof,  indien  hij  verklaart:  ik  wil  mij 
op  geenerlei  wijze,  ook  niet  zijdelings  door  het  uitreiken  van  attesten, 
mede  schuldig  stellen  aan  het  bedrijven  dier  groote  zonde,  dan 
wanneer  hij  aan  het  bedrijven  van  die  zonde  zich  medeplichtig 
maakt,  door  bij  een  anderen  Kerkeraad  de  mogelijkheid  er  toe  te 
openen. 

De  tegenstelling  is  verrassend! 

Bij  het  Classikaal  Bestuur  „jammerlijke  uitvlucht"  en  „gedroch- 
telijke  fictie". 

Bij  de  geschorsten  meer  „kloekheid  van  handelen"  en  een  „hand- 
haven van  hunne  waardigheid,  als  mannen  van  karakter  en  van  geloof". 

o,  Fiolen  van  smaad  zijn  in  de  jongste  weken  over  ons  uitgegoten. 

Diepe,  schrijnende  wonden  heeft  men  ons  toegebracht. 

De  pijlen  hebben  gesnord. 

En  daarom  is  het  ons  zacht  als  een  oliedrop,  hieruit  van  den 
felsten  vijand  te  vernemen,  dat  we  althans  voor  karakterloosheid  wierden 
bewaard. 


III. 

IS  ER  DAN  GEEN  SCHULD? 

Toch    zij    afgebeden    alle    verheffing;    een   zonde  die  bij  elk  ver- 
drukte en  vervolgde  zoo  na  aan  de  deur  ligt. 


1)  Letterlijk  stond  er:  «Het  Classikaal  Bestuur  laat  in  bedoeld  schiij  ven  volgen,  dat  liet 
ganschelijk  niet  overtuigd  is,  dat  zij,  die  de  getuigschriften  aanvragen,  »zulk  eene  zonde  wil- 
den bedrijven."  O,  wij  zijn  er  van  overtuigd,  dat  de  mannen,  die  dit  schreven,  zelven  moeten 
gevoeld  hebben,  dat  zij  hier  als  handhavers  der  reglementen  tot  een  janmierZy/ce  regf/ewi«?i- 
laire  uitvlucht  de  toevlucht  namen;  tot  eene  dier  ^edror/ifeZyA:ö//c<2es,  waarvan  zij,  die  van 
confessioneel  standpunt  nit  de  reglementen  willen  handhaven,  maar  al  te  dikwijls  ge- 
noodzaakt zijn  zich  te  bedienen.  En  het  baat  niet  of  tegenover  Kuyper's  beweren:  het 
Woord  Gods  verbiedt  mij  dit  reglement  op  te  volgen,  al  de  andere  bewering  wordt  ge- 
steld :  en  mij  gebiedt  het  Woord  Gods  juist  dat  reglement  te  gehoorzamen.  Want  het 
Woord  Gods  is  of  de  Heilige  Schrift  als  zoodanig,  die  natuurlijk  van  geen  kerkelijke 
reglementen  weet;  óf  wat  de  Heilige  Schrift  als  Wooi^d  Gods  hun  kenbaar  maakt;  en 
dat  is  ten  slotte  wat  de  geest  der  heeren  Kuyper  en  Hogerzeil  zelven  getuigt  en  hangt 
niet  af  van  wat  hun  confessie  is,  maar  van  wat  hun  eigen  geweten  van  zoo  eenvoudige  dingen 
als  bijv.  trouw,  eerlijkheid,  i^echtsehapenheid,  billijkheid  en  waarheidsliefde  hunvoorschrijft. 


IS    ER    DAN    6EEN    SCHULD. 


'■  „Die  dndere  de  o'ntroiiweii,  ik  die  f  rouwe  mkul^^  Eii  niet  dat 
zeggen  gaat  het  liart  naar  bóvén,  terwijl  tocli  alleen  de  nederige  genade 
ontvangt. ..  ,       .  . 

Daarom  bekennen  wij  als  goed- Gereformeerden,  en  dies  door  het 
Woord  geleerd,  dat  ook  deze  vervolging  ons  uit  Gods  hand  toekomt 
en  dat  //()'  het  is,  die  deze  plage  over  ons  losliet. 

Gelijk  elke  gebeurtenis  in  ons  leven,  die  aangrijpt,  zoo  heeft  ook 
deze  vervolging  ons  den  polsslag  sneller  doen  kloppen,  ons  besef  ver- 
diept, de  zenuw  van  den  ernst  in  ons  geprikkeld. 

En  wel  verre  van  de  hand  op- te  heffen  en  te  roepen:  „Waarom 
doet  Gij  deze  dingen?"  is  er  in  onzen  kring  beleden,  dat  onze  heilige 
Heere  wel  moest  toornen  over  zooveel  ontrouw,  als  we  zelven  ons  ten 
schuld  lieten  worden.  Een  oordeel  dat  van  het  Huis  Gods  begint, 
overmits  op  hen,  die  in  dat  Huis  verkeeren,  te  zwaarder  verantwoor- 
delijkheid rust. 

Eer  als  de  „oy? trouwen"  dan  als  de  „ot'6'/"getrouwen"  gevoelen  we 
ons  dus  tegenover  de  roerende  liefde  van  dien  God  en  de  teederheid 
van  zijn  goddelijk  mededoogen. 

o,  Zooveel  trad  weer  voor  ons  in  zijn  onheilig,  leugenachtig  licht, 
dat  ook  wij  anders  vergoelijkten. 

De  Aveegschaal  in  het  Heiligdom  woog  weer  zuiver  en  overtuigde 
ons  van  zooveel  ongelijk. 

Van  een  roepen  dat  God  onrechtvaardig  in  zijn  richten  zou  zijn, 
viel  geen  sprake. 

Zijn  doen  is  majesteit. 

Maar  ....  zich  in  de  verborgenheid  der  ziele  schuldig  voor  zijn 
God  te  gevoelen,  en  dit  saam  met  de  broederen  te  belijden,  is  nog 
iets  zoo  heel  anders  dan  schuldig  te  staan  aan  het  misdrijf,  waarvan 
menschen  u   aanklagen. 

Job  hield  die  twee  scherp  uiteen. 

In  schuldbesef  voor  God  wegzinkend,  maar  niettemin  fier  en  vrij 
de  uitgebrachte  beschuldiging  afwerend,  —  aldus  was  steeds  de  positie 
Van  al  wie  om  zijn  pal  staan  voor  zijns  Heeren  Naam,  in  moeite  geraakte. 

En  daarom  werpen  ook  wij  ons,  met  heel  de  Kerke  Gods,  voor 
Hem,  die  een  Verterend  Vuur  is,  in  het  stof  ter  neder,  maar. . .  de  be- 
schuldiging, te  dezer  zake  door  menschen,  noch  wel  door  broederen, 
tegen  ons  geformuleerd,  wijzen  we,  als  vrije  mannen,  af. 

Wat  op  19  Januari  dezes  jaars  een  onzer  Scheur  kalenders  te  lezen  gaf: 

„Al    de    verdrukkingen  en  de   vervolgingen,  die  de  godzaligen 
ontmoeten,  komen  hun  over,  omdat  ze  tot  verdediging  van  de  Waar- 


DE    ACTE    VAN    BESCHULDIGING. 


heid  opstaan.  Indien  ze  slechts  hunne  belijdenis  wilden  verloochenen 
en  de  liverei  van  Christus  wegwerpen,  niemand  zoude  hen  tegenstaan.'''' 

is    een    diepgewortelde    overtuiging,    die  ook  wij  niet  van  ons  kunnen 
zetten. 

Lieten    wij    de    eere    van    Gods   Woord  maar  los,  geen  sterveling 
zou  ons  deren. 


IV. 
DE  ACTE  VAN  BESCHULDIGING. 

Waarvan  beschuldigt  men  ons? 

Van  niet  minder  en  niets  anders  dan  van  een  lang  vooraf  beraamd 
Complot^  om  te  geraken  tol  een  algemeene  kerkelijke  Revolutie^  door  Roof 
van  geld  en  goed  gesteund. 

Revolutie,  door  Complot  ingeleid,  en  door  Roof  gesterkt. 

Dat  is  het  gruwelijk  bedrijf,  waarvoor  wij,  Geschorsten,  zullen  te- 
recht staan. 

Want  wel  stikte  het  Classikaal  Bestuur  van  Amsterdam  door 
deze  toch  reeds  zoo  donkere  aanklacht,  nog  den  zwarten  draad  van 
^verregaande  onrechtzinnigheuV^  ;  maar,  de  Hervorming  zei  het  immers, 
dat  Classikaal  Bestuur  doet  in  „gedrochtelijke  fictiën",  en  bovendien 
ook  die  „verregaande  onrechtzinnigheid"  zit  in  de  Revolutie  in. 

Er  is  Complot  gesmeed. 

Gesmeed  in  dien  infamen  ,  Broederkring",  waarin  alles  vooraf 
wierd  bedisteld. 

Complot  gesmeed  blijkens  het  feit,  dat  in  den  Kerkeraad  niet  de  ad- 
viezen van  de  H.  H.  Hogerzeil,  Vos,  enz.  wierden  gevolgd,  maar  die 
van  hun  tegensprekers. 

Complot  gesmeed,  zooals  blijkt  uit  „het  geraas",  waardoor  de 
min-gelukkige  adviesgevers  soms  in  hun  redekavelingen  gestoord 
wierden. 

Kortom,  gecomplotteerd  is  er ;  want  er  was  een  meerderheid,  die 
doorging,   en  een  minderheid  die  de  vlag  moest  strijken. 

En  dat  kón  natuurlijk  niet.  De  /neerf/erheid  had  behooren  te 
zwichten. 

Dat  nu  voorts  heel  dit  Complot  slechts  een  fijn  gesponnen  plan 
was,  om  te  komen  tot  Revolutie,  is   te  zonneklaar  om  het  te  bewijzen. 

Er  was  een  Vrije  Universiteit. 

Die  tobde,  om  haar  leerlingen  aan  een  kerk  te  helpen. 


ONS    ARME    VADERLAND. 


En  toen  is,  „auj?  grands  maiix  les  grands  remèdes^\  de  goede 
kerk  onzer  vaderen  kort  en  goed  aan  die  Universiteit  opgeofferd. 

Wild  en  rauwelings  verbrak  muitzucht  de  banden  van  het  gezag ! 

En  overmits  nu  zulk  een  bedrijf  geld  kost,  en  wij  Geschorsten 
dat  niet  hadden,  is  toen  in  den  boozen  kop  van  één  onzer  de  demo- 
nische gedachte  gevaren,  om  de  elf  kerken  van  Amsterdam  (met  de 
Koepelkerk  incluis),  en  voorts  met  al  den  schat  van  het  Grootboek, 
door  heimelijke  list  aan  de  Gemeente  van  Amsterdam  te  ontfutselen, 
en,  na  gepleegden  roof,  alle  HiV^-complotgenooten  „naakt  aan  den  dijk 
te  zetten." 

Een  driest  bestaan,  voor  CaüUna'^s  vermetelheid  te  nauwernood 
onderdoende ! 

Een  samenzwering,  doelende  op  Roof  en  Revoluüe! 

Of  erger  nog  een  „schijnheilige"  samenrotting !  Want,  weet  ge, 
al  wat  onzerzijds  van  de  Altesten  gerept  wierd,  was  slechts  schijnver- 
tooning  en  bedrog. 


V. 
ONS  ARME  VADERLAND! 

Toch  zou  het  nog  minder  benard  hebben  gestaan,  indien  deze  Oatilina, 
een  anderen  Cromwell  gelijk,  het  niet  inog  verder,  tot  over  de  kerkmuren, 
op  troon  en  kroon,  op  het  landsgezag,  gemikt  had. 

Maar  ook  die  toeleg  viel  niet  langer  te  verhelen. 

Hij  trad  op  in  ons  Parlement ;  en  liep  er  wel  weer  uit  weg, 
maar  was  er  dan  toch  in  geweest. 

De  omzichtige  manieren  van  onze  Portefeuille-bejagers  waren  wel 
de  zijnen  niet ;  maar  het  éénig  vereischte,  door  de  Grondwet  gesteld, 
om  Eerste  Minister  te  kunnen  worden,  bezat  hij  dan  toch.  Hij  was 
Nederlander. 

Zijn  partij  in  het  Parlement  bestond  uit  louter  Chauvinisten^  Bee- 
laerts  niet  uitgezonderd ;  en  al  trok  Rome  zijn  stemmen  terug,  toch 
bleef  aan  al  deze  „Rondkoppen"  hun  zetel  verzekerd. 

Zelfs  een  soort  „Waardgelders"  scheen  reeds  in  dienst  genomen  ; 
Sappeiirs  met  zaag  en  bijl  voorop ;  Kater  veldkornet ;  Kortegaard  {Corps 
de  garde):   „de  Gekroonde  Valk"! 

Vijf  man  waren  reeds  uitgerukt. 

Tijd,  hoog  tijd  wierd  het  dus,  dat  de  politieke  pers  zich  met  het 
boos    geval    ging    moeien.     Het    ^caveant  consules^  ne  quid  detrinienti 


•10  ONS    AKME    VAüERLAND 


caplal  respiibÜmr  ^)  kwam  in  het  Staatsblad.  Eu  toeii  iiaiii  het 
Hamlelshlad  het  op  voor  het  lieve  vaderland.  En  het  Dagldad  zon 
Teeds  op  nieuwe  partijformatie.  En  artikel  na  artikel  verscheen: 
y,Wal  wil  Dl'.  Kmjpcr  lodiT^  En  eindelijk,  en  dit  deed  de  deur  dicht, 
zcnid  een  /wV^geschorst  lid  van  den  Gereformeerden  Kerkeraad  aan 
het  Roomsche  blad  De  Tijd  deze  naïeve  verklaring' in  :  -Ons  streven, 
ons  werken,  ons  wenschen,  is  er  uitsluitend  op  gericht,  om  aan  Dr. 
Kuyper  zijn  Waterloo  te  bezorgen.     Hij  inoel  er  onder  l^"*  ^ 

Let  wel :  Ons  Hlrcveii.  Ons  werken.  Ons  wen.'ichen !  is,  om  een 
broeder  neer  te  sabelen! 

Dat  schrijft  een  Christen !    • 

En  dat  ingezonden  aan  een  Hooinscli  ])lad! 

Door  een   man,  die  ze(/l  Protestant  te  zijn. 

Het  stond  dan  ook  veeg. 

Zoo  veeg,  dat  men  tot  in   de  allerhoogaie  kringen  lont  rook. 

De  Koning  zelfs,  zoo  las  men  met  veel  vertoon,  had  zich  door 
het  drijven  van  dezen  would-üe  Cromwell  in  zijn  ruste  laten  storen. 

Ten  paleize  kwam  het  tot  ampele  conferentiën. 

Nu  schreven  we  1886,  straks  staat  met  1889  het  eeuwfeest  der 
Fransche  Revolutie  te  komen. 

Maar  des  kon  men  gewis  zijn:  Tenzij  dit  „staatsgevaarlijk"  opzet 
nog  in  de  geboorte  gestikt  Avierd,  liep  het  in  1889  niet  malsch  met 
ons  Nederland  af. 

Te  minder  malsch,  (ds  het  eens  gebeurde,  dat  inmiddels  de 
gaafheid  der  Synodale  Hiërarchie  bij  de  Hervormde  gezindheid, 
schade  leed. 

Want  weet  wel,  in  dagen  als  het  volk  redeloos  en  het  land  red- 
deloos schijnt,  komt  het  'op  mannen  van  karakter^  öp  integriteit  van 
waarheidszin  aan.  En  nu,  wat  kerk,  of  stichting,  of  genootschap  is  er, 
dat  zich,  waar  het  om  de  insnijding  van  dege  karakters,  om  inprenting 
van  weerzin  tegen  alle  valsche  verhoudingen,  kortom,  waar  het  om 
vorming  van  mannen  gaat,  met  ons  onvolprezen  Synodaal  genootschap 
durft  meten? 

Het  is  zoo! 

Men  heeft  het  wel  eens  boozelijk,  „de  kweekschool  van  stelsel- 
matigen  lengen'^  genoemd. 

Maar  die  dit  zei,  lasterde! 


^)  ))Er  dieigt  gevaar  voor  den  Staat.     Dat  de  overheid  wake" ! 


HET    COMPLOT.  1  1 


VI. 

HET  COMPLOT. 

School   er  ook   „overdrijving"  in  deze  vreeze  ? 
Haast  is  men   geneigd,  het  denkhaar  te   achten. 

Vooral,  zoo    men  iets   naders   van  het  famens    Complot  weet. 

Wal  weet  ge  ons   dan  van  dit  fameus   Complot  te  verhalen? 

/>/7,  dat  een  complot  gemeenlijk  in  het  f/chelvi  wordt  gesmeed, 
terwijl  hier  èn  doel  èn  gang  èn  instrument  van  de  daken  gepredikt 
en  van  de  tinne  des  tempels  nitgeroepen  is. 

Be  Heraut  was  geen  geheim  hlad,  maar  een  blad,  dat  zelfs  in  de 
kiosken  te  koop  is ;  en  die  lleraut  riep  elke  week ;  en  men  gaf*  toe, 
dat  zijn  bazuin  geen  onzeker  geluid  gaf;  en  met  een  rondheid,  die  aan 
het  vermetele,  met  een  openhartigheid,  die  aan  het  overmoedige  grensde, 
vertelde  deze  Heraut  in  alle  stad  en  dorp,  nu  acht  jaren  lang,  op  welk 
doel,  langs  wat  weg,  wierd  aangestuurd. 

Den  „geheimzinnigen"  hoofdtrek  van  elk  complot  vindt  ge  dus, 
alvast  niet. 

Of  school  dat  „geheimzinnige  der  samenzwering''  allicht  in  den 
„Broederkring?"  Schoon  in  naam,  maar  duivelsch  in  bedoelen! 

Dit  is  uit  te  maken. 

In  den    „Broederkring"  wierd  stipt  notulen  gehouden.    Elk  advies 
"zelfs    wierd    opgeteekend.    En  die  notulen  Uggen  desvereischt  ter  inzage 
voor  elk^  ujien  het  om  tvaarheid  bovenal  gaat. 

Laat  ons  er  iets  uit  mededeelen. 

Alles  saam,' i vergaderde  deze  Broederkring  in  drie  jaren  tijds 
19  malen.  Eerst  iets  drukker.  Later  al  slapper.  In  1882  hield  men 
drie  vergaderingen.  In  1883  zes.  In  1884  vijf.  En  ook  in  1885  kwam 
men  niet  meer  dan  vijf  malen  saam. 

Wat  dunkt  u,  lijkt  dit  veel  op  een  rijpend  complot  ? 

Maar  er  is  meer  van  te  zeggen. 

Van  deze  19  vergaderingen  waren  niet  minder  dan  zeven  lees-  en 
dispuut-avonden,  waarin  de  beginselen  van  ons  kerkrecht  wierden  be- 
pleit, meest  door  Dr.  Kuyper,  een  enkel  maal  door  Dr.  Rutgers. 

En' wat  daar  dan  wel  verteld  wierd? 

Wel,  dat  zal  dan  nu  het  geheim  moeten  wezen,  en  daarom  heeft 
Dr.  Kuyper  dan  zeker  in  zijn  Tractaat  van  de  Reformatie  der  Kerken, 
de  toen  gehouden  lezingen  letterlijk  doen  afdrukken  en  doen  rondzenden 
aan  het  groot  e  publiek. 


12  HET    COMPLOT. 


Denk  er  ook  om,  dat  op  de  ledenrol  vaii  dezen  „Broederkring"  o.  a. 
ook  de  namen  staan  van  de  H.H.  predikanten  Krayenbelt,  Deetman, 
Geselschap,  Van  der  Horst  en  Van  der  Dnssen;  en  dat  de  laatstge- 
noemde, die  zich  thans  bij  de  redders  Van  kerk  en  vaderland  liet  inlijven, 
schier  elke  gewichtige  vergadering,  met  name  die  over  de  Attesten- 
quaestie,  heeft  bijgewoond. 

Ook  in  dien  „Broederkring"  kan  het  Complot  dus  kwalijk  ge- 
hnisd  hebben. 

Die  „Broederkring"  was  een  allerordinairste  Clubvergadering,  zoo- 
als   men   in    elk  Parlement  Clubs  formeert. 

Onze  Tweede  Kamer  telt  maar  86  leden,  en  toch  reeds  dit  aan- 
tal bleek  te  groot,  om,  zonder  voorafgaande  bespreking  van  gedrags- 
lijn,   te  geraken  tot  doeltreffend  debat. 

Ook  onze  Antirevolntionaire  Kamerleden  formeerden  daarom  een 
Club ;  en  de  Liberalisten  hebben  hün  Club ;  en  de  Roomschen  hielden 
óók  saamkomsten ;  alleen  de  Conservatieven  waren  er  te  klein  in  't  cijfer 
voor. 

Geen  wonder  dus,  dat  men  voor  onzen  Kerkeraad,  die  voltallig 
ruim  140  leden  telt,  óók  vooraf  samensprak. 

Dat  doet  men  in  Parijs,  in  Londen,  in  Berlijn  en  in  Brussel !  Waarom 
zou  men  het  ook  niet  in  ons  ordelievend  Amsterdam  doen? 

Hoe  ook  bezien,  in  den  „Broederkriug"  kan  dus  het  Complot  niet 
zitten  ^). 


^)  Het  vermakelijk  eii  potsierlijk  verhaal,  dat  het  Utrechtsch  Btujhlad  omtrent  dit 
complot  mededeelde,  is  Ic  pikant  ora  het  hier  niet  af  te  drukken. 

Het  kwam  hierop  neer: 

((Uit  zeer  vertroiiwbare  bion  kunnen  we  van  de  Amsterdamsche  kerkelijke  ({uaestie 
de  volgende  interessante  bijzonderheden  mededeelen. 

((Er  is  te  Amsterdam  eene  veieeniging  van  kerkeraadsleden,  welke  geheel  bestaat  uit 
volgelingen  van  Dr.  Ku3^per.  en  die  steeds,  zoo  dikwijls  dit  noodig  is,  vóór  de  openbare 
kerkeraadsvergadering  bijeenkomt  en  daar  vaststelt,  hoe  men  in  den  kerkeraad  spreken 
en  stemmen  zal.  Aangezien  de  leden  dezer  vereeniging  over  de  meerderheid  in  den  kerke- 
raad beschikken,  zoo  zijn  de  openbare  vergaderingen  slechts  zittingen,  waar  de  vonnissen 
worden  uitgesproken,  die  in  die  raadkamer  zijn  geveld. 

lAVat  was  nu  in  (ie  maand  December  in  een  dezer  geheime  vergaderingen  besloten  ? 
Men  zou  aan  de  kerkvoogden  de  vi-ije  beschikking  geven  over  den  dienst  in  de  kerkge- 
bouwen, zoodat  zij  van  den  predikstoel  zouden  kunnen  weren,  ieder  die  hun  goeddacht; 
de  opdracht  was,  daarop  niemand  anders  toe  te  laten,  dan  zulke  predikanten, 
die  echt  gereformeerd  waren,  volgens  het  gevoelen  van  Dr.  Kuyper.  Aangezien  mi  de 
heer  Kuyper  c.  s.  zoowel  in  de  kerkvoogdij  als  in  den  kerkeraad  de  macht  in  handen 
liad,  wilde  men  eenvoudig  de  macht  van  het  laatste  lichaam  overbrengen  bij  het  eerste 
college,  omdat  de  kerkvoogdij  geen  enkele  autoriteit  boven  zich    heeft,  terwijl  de  kerke- 


HET    COMPLOT.  13 


Maar  zat  het  dan  ook  misschien  in  de  Kerkeyaadsvergader'uu/  zelve  V 
Hoor    toch,    wat  het  Classikaal   Bestuur  ons  in  de  Kerkelijke  Cou- 
rant naroept. 

Drie  dingen:   1.  Ge  zijt  op  het  kantje  van  den  reglenientairen  wal 
gaan  loopen.     2.  Ge  hebt   niet  geluisterd  naar  de  adviezen  van  wijzer 


raad   altijd   onder    de    hoogere  bestureu    staat,  en  daardoor  niet  kon  doen,  wat  de  meer- 
derheid wel  wilde. 

))Nu  is  er  eene  bepaling  in  liet  reglement  van  den  Amsterdamschen  Kerkeraad,  dat, 
behalve  de  voorstellen,  die  op  de  agenda  staan,  ook  onderwerpen  mogen  worden  ter 
tafel  gebracht  en  afgedaan,  die  door  een  bepaald  aantal  leden  worden  voorgesteld. 

))Wat  was  nn  in  eene  geheime  vergadering  der  bovengenoemde  kerkeraadsleden 
besloten  ? 

))0p  de  kerkeraadsvergadering,  te  houden  op  den  21sten  Dec.  onder  voorzitterschap 
van  Ds.  Vax  der  Horst  zou,  staande  die  vergadering,  aan  den  voorzitter  worden  over- 
handigd een  couvert,  waarin  het  bovengenoemde  voorstel,  om  alle  macht  over  kerken 
en  godsdienstoefeningen  in  handen  te  stellen  van  kerkvoogden.  Het  aantal  onderteeke- 
naars was  meer  dan  voldoende  en  de  meerderheid  zou  gereed  staan,  om  alle  voorstellen, 
uit  die  enveloppe  te  voorschijn  komende,  dadelijk  en  hloc  aan  te  nemen. 

«Alvorens  echter  de  leden  dier  geheime  vergadering  zoo  de  macht  uit  handen  gaven, 
hadden  de  kerkvoogden,  die  ook  leden  dier  vereeniging  waren,  hun  plan  de  campagne 
aan  hunne  trawanten  medegedeeld. 

))De  revolutie  zou  onmiddellijk  beginnen.  Aan  de  drie  moderne  predikanten  te  Am- 
sterdam, de  heeren  Laurillard,  Ternooy  Apel  en  Berlage,  zou  dadelijk  het  recht  ontzegd 
worden,  om  als  dienstdoende  predikanten  de  kerkgebouwen  binnen  te  treden.  Zonder 
complimenten  zouden  ze  buiten  de  deur  gezet  worden. 

))Iets  beleefder  zou  men  een  9tal  andere  heeren  behandelen,  die  wel  tot  de  orthodoxe 
partij,  maar  meer  tot  de  irenische  richting  behooren,  waaronder  de  predikanten  De  Graaf, 
Van  Marken,  Hogerzeil,  Ten  Kate,  Vos,  Adriani,  Posthumus  Meyjes  en  Westhoff. 

»Men  zou  aan  dezen  kennis  geven,  dat  men  van  hen  liever  niet  meer  gediend  was, 
en  dat  men  hun  daarom  vriendelijk  verzocht:  zich  voortaan  te  onthouden  van  het  voor- 
gaan bij  godsdienstoefeningen,  daar  men  op  andere  en  betere  wijze  in  die  behoefte  zou 
voorzien.    Dit  waren  er  weer  9  op  fatsoenlijke  wijze  aan  den  dijk  gezet. 

«Eindelijk  zou  aan  eenige  broeders,  die  wel  gereformeerd  zijn  volgens  het  college 
van  kerkvoogden,  maar  toch  niet  als  makke  schapen  den  leidsman  blindelings  wilden 
volgen,  worden  medegedeeld,  dat  ze  in  de  kooi  mochten  blijven,  mits  absolutie  vragende 
voor  hun  zonden  en  gehoorzaamheid  belovende  aan  vader  Abraham.  Hiertoe  behooren 
Ds.  Van  der  Horst  en  Ds.  Van  der  Dussen. 

sMen  zou  dusdoende  12  predikanteii  te  kort  komen,  doch  voor  dezen  waren  reeds  l'i 
plaatsvervangers  aangeworven  uit  buitengemeenten.  De  lijst  dier  heeren  bestaat  reeds 
en  wat  meer  is,  zij  hadden  zich  reeds  bereid  verklaai'd.  dadelijk  op  te  treden,  wanneer 
alles  in  orde  zou  zijn. 

))Doch,  o  verdorvenheid  van  het  menschdom,  er  was  onder  de  schare,  die  in  die  ge- 
heime vergadering  dit  plan  zoo  kunstig  had  ontworpen,  één  Judas,  die  zijne  broederen 
verried. 

«Het  geheim  kwam  ter  oore  van  het  Classicaal  Bestuur,  voordat  de  Kerkeraadsver- 
gadering gehouden  kon  worden,  en  de  Voorzitter,  Ds.  Van  der  Horst,  was  gewaarscliuwd, 
welke  dynamiet-bom  voor  hem  zou  worden  neergelegd.  Welke  maatregelen  genomen 
waren,   om   të  waken,  dat  de  inhoud  van  dat  gewichtige  paket,  dat  zulk  een  gevaarlijke 


14  lIÊl'    COMPLOT. 


lieereii.  En  3.  Ge  liebt  „geraas"  gemaakt,  toen  wijzer  lieeren  u  onder- 
wijzen wilden. 

Vreemde  aanklacht ! 

Stelt,  o  Hoogmogende  Classikalen,  ge  wont  elk  dezer  drie  pnnten, 
wat  steekt  in  elk  dezer  drie,  of  ook  in  deze  drie  saam,  dan  nog  voor 
schijn  of  schaduw  van  Complot  ? 

Ook  in  onze  Tweede  Kamer  waagde  Graaf  van  Lijnden  van 
Sandenburg  zich  met  zijn  afzetting  van  rechterlijke  ambtenaren  op  het 
kantje  van  den  Grondwet-wal.  Naar  Groen's  wijzer  adviezen  hebben  de 
Conservatieve  heeren  al  bitter  weinig  gelnisterd.  En  wat  „geraas" 
aangaat,  soms  piasregende  het  interruptiën  en  dreunde  het  Binnenhof 
van  geschuifel,  gegier  en  gelach  ! 

Heeft  nu  iemand  dit  ooit   „complot"   genoemd  ? 

Neen,  natuurlijk  niet ! 

Maar  weest  gij  dan  ook  niet  o/aiatuurlijk  en  bazelt  van  uw  „com- 
plot" niet  meer. 

Wat  is  er  in  den   Kerkeraad  geschied? 

Wel  verre  van  op  het  kantje  van  den  reglementairen  wal  te 
gaan  loopen,  schonk  men  er   steeds   klaren  wijn   aan   elk  die  vroeg,  en 


brandstof  inhield,  schadeloos  zou  blijven,  is  een  geheim  van  het  Classikaal  Bestuur,  want 
fJs.  Van  dkr  Hokst,  de  Voorzitter,  pareerde  den  slag,  door,  toen  op  den  bepaalden  tijd 
nog  een  enkel  lid  ontbrak  aan  het  getal,  vereischt,  om  wettige  besluiten  te  nemen,  de 
vergadeiing  onmiddellijk  een  week  te  verdagen. 

»In  dien  tijd  nam  het  Classikaal  Bestuur  de  noodige  maatregelen,  om  öei\  coup  d'ctat 
te  verijdelen  en  de  aanslag  mislukte.  Het  bewuste  besluit  kon  niet  tot  stand  komen, 
en  de  heeren  ontwerpers  werden  geschorst.  —  De  wereld  werd  daardoor,  helaas,  beroofd 
\^n  het  treffend  schouwspel  om  te  zien:  «één  kudde,  van  gereformoerde  dorniné's,  en 
één  herder  (vader  Kuyper),  grazende  in  de  vette  weiden  der  kerkelijke  goederen  van 
Amsterdam."  " 

De  Standaard  teekende  er  op  den  kant  o.  a.  bij  aan : 

))Er  behoeft  nauwelijks  bijgezegd,  dat  dit  gansche  vtrhaal  van  het  begin  tot  het  eiuile 
verzonnen,  om  niet  te  zeggen  gelogen  is. 

))Noch  zulk  een  couvert,  rioch  zulk  een  plan,  noch  zulk  een  afspraak,  noch  zulk  een 
entente-cordiale  met  Buitengemeenten,  noeh  iets  van  dit  alles  heeft  ooit  anders  bestaan, 
dan  in  de  verbijsterde  voorstelling  van  een  of  ander  beangstigd  Synodaal. 

«Gelukkig,  dat  de  stipt  gehouden  Notulen  van  den  Broederkring  den  leugen  bewijzen 
kunnen. 

))Die  notulen  liggen  desvereischt,  indien  zich  een  waarheidlievend  man  aanmeldt,  ter 
inzage." 

Van  dit  aanbod  is  door  den  Redacteur  van  De  Amsterdammer  en  dien  van  Het  Nieuws 
van  den  Dag  gebruik  gemaakt.  Beide  bladen  geven  in  hun  nummer  van  "iS  Januari 
een  uitvoeiig  uittreksel  dier  Notulen,  waaruit  de  volstrekte  onwaarheid  der  «onthullingen" 
van  het   Ütrechlsch  Dagblad  ten  duidelijkste  blijkt. 


HET    COMPLOT.  IS 


is     steeds,    is  onverholen,    is  onbewimpeld    uitgespi*oken:    „Alle  regle- 
menten moeten  desnoods  wijken  voor  hef  gezag  van  Gods    Woord!'' 

En  wat  nn  de  adviezen  van  die  „wijzer  lieeren"  aangaat,  dan 
blijkt  uit  de  Notulen,  P.  dat  de  H.H.  Vos,  Hogerzeil,  Brummelkamp 
en  Lütge  eigener  beweging  nooit  één  enkelen  stap  hebben  gedaan, 
om  een  dam  op  te  werpen  tegen  het  veldwinnend  ongeloof;  2^.  dat 
deze  'vier  heeren.  zich  bijna  altoos  met  hardnekkigheid  verzet  hebben 
tegen  eiken  maatregel,  door  wien  ook  voorgesteld,  om  den  bedreigden 
dijk  te  kisten;  en  8^.  dat  de  argumenten,  waarmee  deze  heeren  hun 
verzet  poogden  te  rechtvaardigen,  op  alle  punten,  niet  eenmaal,  maar 
tien  malen,  zakelijk,  uitvoerig,  en  meest  zonder  toegeven  hunnerzijds, 
zijn  weerlegd.    '"        '  '  "     "'     ■'  ' 

•  Of  konden  deze  heeren,   ook   al  wierden  ze  weerlegd,  allicht  aan- 
spraak op  een  succes  d'estimc  doen  gelden?  ^) 

Zijn  deze  vier  dan  mannen,  die  ge  met  een  Beets,  met  een  Van 
Oosterzee,  met  een  Doedes,  met  een  Kohlbrügge  onder  de  gesternten 
van  ee'fste  grootte  rekent? 

Ds.  Lütge  ook?  Die  zoo  weinig  zelfs  een  man  als  Kohlbrügge 
verstaat,  dat  hij  o^igereformeerd  elk  zelfstandiger  karakter  eener 
plaatselijke  Kerk  doemir,  daar  toch  Kohlbrügge  in  Elberfeld  in  een 
Kerk  geleeraard  heeft,  die  geheel  op  zkhzelve  stofid,  van  alle  Kerk- 
verband was  afgescheiden,  en  juist  door  dat  kleine  kerkje  van  Elber- 
feld een  zegen  gespreid  heeft  tot  in  Bohemen  ? 

En  komt  men  nu  ten  slotte  op  het  „geraas,"  dan  zij  ook  daarover 
„kort  recht"   gedaan. 

'Niet    één    enkel    maal    heeft     de   Voorzitter   wegens   „geraas"  de 
vergaderingen  moeten  schorsen. 

Tien  van  de  tAvaalf  avonden  gingen  voorbij,  zonder  één  enkele 
interruptie  zelfs. 

Soms,  als  de  heeren  van- de  oppositie  al  te  veel  van  het  geduld 
vergden,  waagde  een  twee»  of  drietal  leden  soms  een  interruptie. 
-  '  En  voorts  op  een  heel  jaar  kwam  het  misschien  vier-  of  vijfmaal 
voor,  dat  er  een  begin  van  een  applaudissement  te  l)eluisteren  viel, 
maar  om  onmiddellijk  weg  te  sterven.  Of  ook,  dat  er  even  een  gegons 
door  de  zaal  ging  en  de  ontevredenheid  zich  meedeelde  aan  de  moto- 
rische zenuwen;  maar  altoos  zoo,  dat  er  geen  halve  minuut  om  was, 
of  alles  was  weer  ademloos  stil. 

Dat  is  al. 


')  l'at  men  om  huns  persoons  \yille  voor  hen  ^yijken  moest. 


16  HET    OPENBAAR    MINISTERIE. 


En  na  dit  kort  relaas  tarten  we  elk  tegenstander,  om  ons  uit  heel 
Europa  en  Amerika  één  vergadering  van  meer  dan  honderd  leden  te 
noemen,  waar  liet  zóó  kalm,  zóó  statig,  zóó  bijna  al  te  mak  en  leuk 
toeging  als  in   den  Amsterdamsclien  Kerkeraad. 

Heel  het  „Complot"   loopt  dus  op  minder  dan  niets  uit. 

Daar  mogen  de  heeren  van  gedroomd  hebben. 

Maar  meer  dan  een  „sprookje",  laat  het  dan  nu  niet  van  Moeder 
de  Gans  zijn,  was  het  niet. 


VIL 

HET  OPENBAAR  MINISTERIE. 

Wie  zou  in  zoo  netelig  geding  het  „Openbaar  Ministerie"  waar- 
nemen? ^) 

Een  pijnlijke  taak! 

Men  liep  zoo  licht  gevaar   „verklager  der  broederen"  te   worden. 

Toch  trad  er  een  naar  voren,  die  ongevraagd  dit  hachelijk  stuk 
aandorst. 

Het  was  Ds.  H.  V.  Hogerzeil! 

Aanvankelijk  gaf  dit  een  gevoel  van  verademing. 

Een  man  als  Hogerzeil,  zoo  dacht  men,  zal  uit  den  Woorde  Gods  ; 
zal  uit  de  beginselen  onzer  Belijdenis;  zal  uit  het  karakter  van  het 
Protestantisme;  zal  uit  den  historischen  levenstoon  onzer  Gereformeerde 
Kerken  getuigen!  Van  niemand  verder  dan  van  hem  al  wat  zweemt 
naar  chicane! 

Toch  was  deze  kerkelijke  Procureur-generaal  te  nauwernood  even 
aan  het  woord,  of  de  kenner  voelde  reeds  dat  het  misging. 

Om  tweeërlei  reden. 

Vooreerst,  omdat  hij  een  onwaar  standpunt  koos;  en  ten  andere, 
Avijl  hij  als  gewezen  rechter  gewraakt  moest. 

Over  elk  dezer  twee  slechts  een  kort   woord. 

Hij  nam  een  onwaar  standpunt  in,  door  zich  aan  te  stellen  alsof 
/m;  nu  eens,  geheel  obiectief^  uitsluitend  „onbetwistbare  feiten"  zou  mede- 
deelen.  In  hem  zou  men  niet  den  „aanklager",  maar  zuiverlijk  den 
getrouwen  verhaler  te   beluisteren  krijgen. 

Al  wat  anderen  geschreven  hadden  was  een  „verdediging  of  afkeuring" 
geweest,  maar  hij  zou  leveren  „eene  kalme  uiteenzetting  der  feiten" 
(I-  P-  4). 

1)  Onder  Openbaar  Ministerie  verstaat  men  den  Officier  van  Justitie  of  den  Procureur- 
Generaal,  die  de  beschuldiging  in  rechten  staande  houdt. 


AXIOPISTIE.  17 


Staat  het  nu  echter  vast,  dat  zelden  in  een  kerkelijk  geding  een 
zoo  door  en  door  partijdig,  een  voor  de  vervolgden  derwijs  beleedigend 
en  kwetsend  requisitoir  geleverd  is  ^),  als  de  heer  Hogerzeil  in  zijn  drie 
vliigschriftjes  ter  perse  zond,  —  dan  druischt  het  natuurlijk  tegen  alle 
recht  en  billijkheid  in,  bij  den  verkoop  van  zulke  waar  nog  het  bordje 
van  ckn  Onpartijdige  uit  te  hangen.  En  wie  zulks  dan  tóch  doet, 
neemt  die  wel  iets  anders  in  dan  een  valsclie  positie? 

Maar  ook,  de  heer  Hogerzeil  nam  een  positie  in,  waarin  hij  als 
„vroeger  rechter"  moest  gewraakt. 

Hij  zelf  toch  had  in  het  Provinciaal  Kerkbestuur  van  Noord- 
Holland  aan  de  behandeling  der  zaak  deelgenomen,  en,  gelijk  nu  van 
achteren,  helaas,  blijkt,  met  zijn  Christus-loochenende  ambtgenooten, 
wel  terdege  tot  het  dwangbevel  in  zake  de  Attesten  meegewerkt. 

Dit  nu  maakte,   dat  van  tweeen  slechts  één  kon. 

Hij  had  óf  het  bedrijf  der  Synodale  Besturen  onbesproken  en  dus 
onverdedigd  kunnen  laten,  en  dan  ware  hij  toe  te  laten  geweest.  Of 
wel,  hij  kon  pleiten  gaan,  als  ingewijde  in  de  geheimen  der  Besturen, 
maar  dan  moest  hij  ook  onmiddellijk  gewraakt. 

En  toch,  dat  laatste  bestond  de  heer  Hogerzeil. 

Al  wat  hij  u  biedt  is  één  doorloopende  aanklacht  der  broederen, 
en  één  daarmee  evenwijdig  loopende  verdediging  van  de  Synodale  Be- 
sturen ;  en  dat  wel  als  van  iemand,  die  zelf  in  hun  raad  heeft  aange- 
zeten en  op  dien  grond  zegt  te  kunnen  instaan  voor  wat  ze  bedoelen. 

Het  requisitoir  moest  dus  misloopen;  en  liep  dan  ook  mis.  Vooral 
toen  er  ook  nog  het  goudzand  „der  vrome  betuiging",  overheen  wierd 
gesprenkeld.  Hij,  Hogerzeil,  de  man  des  vredes.  Hij,  de  man  die 
niets  zeggen  zou,  of  het  moest  zeker  of  waarachtig  zijn.  Hij,  de  tee- 
dere,  de  nauwe  van  conscientie!  Aan  zijn  kant  al  het  licht !  En  voor  óns, 
vervolgden,  niets  dan   de   donkere  schaduw! 


VHI. 
AXIOPISTIE. 

En  bleef  het  nog  maar  bij  dit  „onware",  dit  „valsche"  van  het 
door  hem  ingenomen  standpunt.  Maar  er  is  meer,  er  is  erger.  Ook  zijn 
axiopistie  is  volstrekt  niet   van  verdenking  vrij ! 

Schrik  niet  van  dit  vreemde  woord,   lezer  ! 


1)    Tot  zelfs  van  eon  „meenemen  der  Kerkelijke  kas."  dorst  deze  heer  ons  aanklagen. 
Ditcli  hierover  later/ 


1 8  AXIOPISTIE. 


Onder  de  godgeleerden,  vooral  uit  de  school  van  den  heer  Hoger- 
zeil,  is  dit  woord  uiterst  gemeenzaam  ;  want  als  er  sprake  viel  van  de  ver- 
dediging der  H.  Schrift,  wierd  men  steeds  in  die  school  geleerd,  o.  a. 
ook  een  onderzoek  in  te  stellen  naar  de  axiopistie  der  Bijbehc/irijvers, 
d.  w.  z.  naar   „de  geloofwaardigheid"  van  Apostelen  en  Profeten. 

Was  nu  zulk  onderzoek  niet  onkiesch,  waar  het  de  Heilige  Apos- 
telen en  Profeten  gold,  wat  zou  ons  dan  weerhouden  kunnen,  om  de 
vraag  der  axiopistie,  d.  i.  „der  geloofwaardigheid"'  ook  bij  den  heer 
Hogerzeil  te   stellen  ? 

Immers  met  die  vraag  staat  of  valt  het  zedelijk  (/czay  van  zijn 
betoog. 

Wars  van  vitten,  noch  ooit  gewoon  spijkers  op  laag  water  te 
zoeken,  laat  ik  bij  dit  onderzoek  alles  rusten  wat  mis  gegist,  onnauw- 
keurig voorgesteld,  slordig  behandeld,  zelfs  al  hetgeen  verzicef/eyi  is,  en 
eerlijkheidshalve  gezegd  had  moeten  worden. 

Bij  „axiopistie"  mag  men  niet  over  één  nacht  ijs  gaan.  Eu  ik 
bepaal  er  mij  daarom  toe,  op  een  twaalftal  punten  de  aandacht  te 
vestigen,  die  het  vertrouwen  in  de  axiopistie  van  den  heer  Hogerzeil 
meer  schokken  dan  ons   lief  is. 

We  geven  ze  op  het  cijfer  af. 

PUNT  EEN. 

Op  blz.   10  van  zijn  eerste  stukje  schrijft  de  heer  Hogerzeil : 

De  predikant  alleen  neemt  niet  aan;  het  is  het  werk  van  een 
Kerke  raadscommissie,  welke  bestaat  uit  een  predikant  en  één  of  meer 
ouderlingen.  Vertrouwt  men  nu  een  lid  van  die  commissie  niet; 
vreest  men,  dat  hij  leerlingen  zal  toelaten,  die  afgewezen  moesten 
worden,  dan  is  het  juist  de  dubbele  plicht  der  anderen,  om  op  hun 
post  te   wezen. 

Wat  hier  staat  was  waar  tot  op  1879.  Maai  na  dit  jaar  is  het 
desbetreffend  artikel  yewijzigd,  en  thans  eindigt  dit  artikel  met  deze, 
alle  dubbelzinnigheid  afsnijdende  woorden  :  „De  aannemifig  (fese/iiedt, 
namens  den  Kerkeraad,  door  den  predikant.'''  1) 

Wist  de  heer  Hogerzeil  dit  niet?  Ik  ben  er  zelf  bij  geweest, 
toen  het  hem  in  den  Kerkeraad  tot  driemalen  toe   herinnerd  is. 


')  Wel  heet  het,  dat  »ter  aanneming  een  predikant  en  een  of  meer  ondeilingen 
Wuiden  afgevaardigd,"  maar  de  slotzinsneé  kent  het  absolute  recht  tot  de  eigenlijke 
aumieming,  hij  iiitsluitiiiii  van  de  ouderlingen,  alleen  aan  don  predikant  toe.  Heel  het 
aitikoj  staar  afgediulit   in    f/rl    nn-i(fr)i,(   Con/lirt   p.    15. 


AXIOPISTIE.  19 


Tocli  schrijft  hij  in  lijnrechten  strijd  hiermee,  dat  de  aannemino-, 
iiiH  door  den  predikant,  maar  door  een  Commissie  van  drie  leden 
geschiedt. 

Hoe  dit  te  verantwoorden? 

Te  verantwoorden  bovenal,  waar  men  „voorlichting"'  zegt  aan  te 
bieden  voor  een  aan  den  doolhof  der  Synodale  reglementen  gansch 
ongew^end  pnbliek  ? 

PUNT  TWEE. 

Op  bladz.  5  van  hetzelfde  stnkje  schrijft  de  heer  Hogerzeil : 

Nu  bepaalt  het  huishoudelijk  reglement  van  den  Kerkeraad ,  dat 
aan  ieder  der  predikanten  twee  ouderlingen  worden  toegevoegd ,  die 
met  hem  voor  iedere  kerkelijke  wijk  de  wijk-com missie  vormen. 
Bij  lederen  officieelen  arbeid  in  deze  wijk,  welke  met  de  ouderlingen 
of  in  hunne  tegenwoordigheid  verricht  moet  worden ,  moet  de 
predikant  zich  dus  tot  zijne  wijk-ouderlingen  wenden.  Deze  zijn 
verplicht ,  en  hebben  dit  ook  op  zich  genomen,  om  hem  ter 
zijde  te  staan. 

Ook  deze  voorstelling  is  onwaar. 

Er  worden  geen  onderlingen  „toegevoegd",  maar  beide,  predikanten 
en  onderlingen,  worden  even  zelfstandig  gecommitteerd.  Zoo  weinig 
zijn  ze  „toegevoegd",  dat  de  wijkcommissie  bij  vacature  ook  bestaan 
kan  uit  enkel  ouderlingen.  In  zoo  sterken  zin  niet  toegevoegd,  dat  bij 
wisseling  van  predikanten  de  ouderlingen  toch  blijven.  Ja,  derwijs  het 
omgekeerde  van  toegevoegd,  dat,  bij  de  nieuwe  wijkverdeeling,  in  1884, 
eerst  de  ouderlingen  de  wijken  verdeeld  hebben,  en  eerst  later  de  pre- 
dikanten voor  de   onderscheidene  wijken  zijn    aangewezen. 

Op  zich  genomen,  om  elk  predikant,  die  in  zulk  een  wijk  mocht 
komen,  bij  te  slaan,  hebben  ouderlingen  dan  ook   volstrekt  niet. 

Wel  hebben  ze  plechtiglijk  voor  God  en  de  Gemeente  beloofd, 
indien  zulk  een  predikant  „een  wolf  in  schaapskooi"  bleek,  hem  te 
zullen  bestrijden. 

PUNT  DRIE. 

Op  blz    11   schrijft  de  heer  Hogerzeil: 

Zegt  men :  „het  tegenwoordig  reglement  maakt  de  ouderlingen 
tot  figuranten,"  dan  antwoord  ik:  //dat  maakt  het  den  ouderling 
dan  niet  alleen  bij  een  modern  ,  maar  ook  bij  een  orthodox  predi- 
kant." En  een  figurant  moet  een  ouderling  nooit  willen  wezen. 
Gaat  men  nu  wel  onder  dit  reglement  naar  de  orthodoxe  predikanten, 
oui   met   hen   het   werk   der   aanneming  te   verrichten,  en  is  men  dan 


20  AXIOPISTIE. 


geen  figurant,  maar  een  aan  het  gewichtig  werk  deelnemend  ouder- 
ling, laat  men  zich  dan  ook  zóó  in  het  andere  geval  gedragen. 
De  Amsterdamsche  ouderlingen  rekenen  toch  niet  bij  de  orthodoxe 
predikanten  in  de  eerste  plaats  met  hun  plicht  en  roeping,  en  bij  de 
modernen   met  dit   kerkelijk   reglement? 

Deze  zinsnede  is  in  strijd  met  de  waarheid. 

Bij  niet  één  der  orthodoxe  predikanten  wordt  aangenomen  naar  den 
regel  van  het  thans  vigeerend  reglement.  Zelfs  is  het  een  Kerkeraads- 
beslnit  dit  niet  te  doen.  Alle  orthodoxe  predikanten  gunnen  aan  den 
ouderling,  desgevraagd,  stem  in  het  kapittel. 

PUNT  VIER. 

Op  blz.   12  schrijft  de  heer  Hogerzeil: 

Het  komt  mij  voor,  dat  het  niet  goed  gehandeld  is,  /irt  den 
Ifierlingen  moeiehjh  Ie  mahen  eti  de  leermeesters  ongemoeid  te  laten.  Men 
zoude  ook  hier  kunnen  vragen  :  als  er  schuld  is,  wie  zijn  de  schul- 
digen ? 

Deze  klacht  tegen  de  ouderlingen  is  ongegrond. 

Vraag  het  aan  de  moderne  predikanten  maar,  of  zij  niel  schier  hij 
elke  trede  in  hun  ambtelijken  gang  bemoeielijkt  zijn. 

Juist  aan  de  leenneeslers  is  medewerking  geweigerd,  niet  aan  de 
leerUngen. 

Slechts  heeft  men  de  leerlingen  pogen  te  bewaren  voor  iets,  waarvan 
ook  Ds.  Hogerzeil  toestemt,  dal  hel  zonde  voor  Cod  zo\i  zijn. 

Iemand  nu  bewaren   voor   zonde,  is  geen  hemoeilijfien,  maar  helpen. 

Liefde  verbood  anders  te  doen! 

PUNT  VIJF. 
Op   blz.   13   verklaart  de  heer  Hogerzeil: 

De  leerlingen  der  predikanten  Beklage,  Ternooy  ArÈL  en  Lau- 
RiLLARD  hebben  door  de  daarvoor  aangewezen  commissie  onderzocht 
willen  worden,  om  tot  het  heilig  avondmaal  toegelaten  te  worden  ; 
maar  deze  heeft  hun  dat  geweigerd.  De  Kerkeraad  heeft  die  wei- 
gering goedg  'keurd,  en  daarmede  het  onderzoek  naar  de  belijdenis 
van    deze   leerlingen  uit   zijn  hand   gegeven. 

Deze  verklaring  moet   de  heer  Hogerzeil  terugnemen. 

Wie  geen  recht  tot  onderzoek  heeft,  kan  ook  geen  onderzoek 
iveigereti. 

En  overmits  nu  Art.  38  (gelijk  al  *s  heeren  Hogerzeirs  eigen 
geestverwanten    toest(numeu)   alle   recht   tot   onderzoek   naar  de   geloofs- 


AXIOPISTIE.  21 


belijdenis  in  volstrekten  zin  tian  den  Kerkeniad  onlnam^  is  liet 
onwaaracliikj  om  den  Kerkeraad  aan  te  klagen,  alsof  hij  afsloeg^  wat 
de  Synode  zelf  hem  te  doen  verbood. 

PUNT  ZES. 

Ojj  blz  7   van  zijn  tweede  brochnre  schreef  de  heer  Hogerzeil : 

Weet  de  Gemeente  wel  ,  dat  bijna  alle  predikanten  der  Ned. 
Hervormde  Kerk,  ook  die  hier  te  Amsterdam  werkzaam  zijn,  met 
hunne  handteekening  beloofd  hebben ,  nom  door  leer  en  voorbeeld, 
bestuur  en  opzicht  alles  te  doen,  wat  een  Herder  en  Leer  aar  ^  overeenkom- 
stig Gods  Heilig  Woord ,  volgens  de  verordeningen  der  Nederlandsclie 
Hervormde  Kerk ,   betaamt  .'^''   Zulk  een  belofte  beteekent  toch   wat. 

De  heer  Hogerzeil  zegt  ook  hiermee  iets,  dat  hij  niel  kan  ver- 
antwoorden. 

Hij  zelf  toch  weet  nitnemend  goed,  dat  de  woorden,  die  hij  afschreef, 
volstrekt  geen  belofte  behelzen,  maar  genomen  zijn  nit  den  beroepsbrief, 
waarin  alleen  staat,   „dat  de  gemeente  zidks  vertrouwt.'^ 

En  hij  weet  ook,  dat  de  eigenlijk  gezegde  belofte^  waarop  alle 
thans  geschorste  predikanten  alhier  bevestigd  en  aan  de  gemeente  ver- 
bonden zijn  (en  waarin  de  gemeente  dus  haar  eigen  beroepsbrief  inter- 
preteert) jnist  otngekeerd  inhoudt,  dat  de  Bedienaren  des  Woords  hun 
ambt  zullen  bedienen   „naar  de  voorzeide  leer." 

PUNT  ZEVEN. 

Op  blz.   10  verzekert  de  heer  Hogerzeil: 

Daarom  heeft  de  Algemeene  Kerkeraad  zich  in  een  schrijven  van 
15  Februari  1869  tot  de  Gemeente  gewend,  en  haar  stem,gerechlig- 
den  leden  de  vraag  voorgelegd  :  //  Verlangt  gij  het  behoud  der  tegen- 
ivoordige  ivijze  van  beheer?''  Op  die  vraag  is  met  groote  meerderheid 
van  stemmen   //jV  geantwoord. 

De  beteekenis  van  die  stemming  is  duidelijk  :  De  Gemeente 
droeg  den  Algemeenen  Kerkeraad  op  hare  kerkelijke  goederen  en  fondsen 
te  blijven  beheereii.  Men  zie  dit  niet  voorbij ,  want  zoo  terstond  moeten 
wij  hierop  terugkomen. 

Deze  voorstelling,  alsof  de  Kerkelijke  Commissie  eenvoudig  namens 
den  Kerkeraad  beheerde,  is  op  het  standpunt  van  den  heer  Hogerzeil 
ongerijmd. 

In  zijn  eigen  reglement,  dat  hij  als  Kerkvoogd  beloofd  heeft  stipt 
te  zullen  eerbiedigen,  staat  toch  duidelijk  in  art.  1:  Niet  de  Kerke- 
raad, maar  „de  Commissie  oefent  (krachtens  den  last  door  den  algemee- 
nen Kerkeraad  op  haar  verstrekt),  in  naam  der  Nederdiiilsche  Hervormde 
Gemeente  het  beheer  uit.'' 


22  AXIOPISTIE. 


En  wat  nog  sterker  sjireekt,  juist  de  advocaat  der  tegenpartij, 
(Ie  heer  Molster,  heeft  als  toenmalig  Kerkvoogd,  bij  breedvoerig  rap- 
port, in  1874  betoogd,  dat  ^de  kerkelijke  Commissie  in  1869  haar 
rechtsgeldig  standpunt  kreeg". 

De  toen  door  de  tegenpartij  geraadpleegde  rechtsgeleerden,  de 
H.  H.    Mr.  Philips   c.  s.,  oordeelden  bij   schriftelijk  advies  evenzoo. 

En  eindelijk  in  den  brief  aan  de  stemgerechtigden  stond  het  met 
even  zoovele  woorden,  niet  dat  de  Kerkeraad,  maar  dat  de  Kerkelijke 
Coniïnissie  door  het  Ja  der  gemeente  haar  rechtsgeldig  standpunt  won. 

PUNT  ACHT. 
()])  blz.   17  durft  de  heer  Hogerzeil  stoutvveg    schrijven: 

//De     weigering    der  attesten  heeft  met  deze    schorsing  niets  te 
maken. '^ 

Een  uitspraak,  waarvan  de  onwaarheid  blijkt  uit  de  navolgende 
feiten  : 

a.  dat  op  14  December  in  éénzelfde  vergadering  dezelfde  perso- 
nen én  voor  de  Beh eerswijziging  én  tegen  het  afgeven  der  Attesten 
stemden  ; 

h.  dat  volgens  het  eigen  zeggen  van  het  Classikaal  Bestuur  de 
schorsing  op  4  Januari  om  12  uur  moest  ingaan,  omdat  het  anders 
's  avonds  te   7  ure   tot  een   weigering   der  Attesten  zou   gekomen  zijn  ; 

e.  dat  de  versterking  van  het  Vrij  Beheer  uitsluitend  plaats  greep 
met  het  oog  op  het  conflict  in  de  Attestenquaestie ; 

en  d.  dat  er  zonder  het  dwarujhevel  van  de  H.  H.  Hogerzeil  c.  s., 
om  de  Attesten  af  te  geven,  noch  reglementsverandering,  noch  con- 
flict,  noch  schorsing  zou  gekomen  zijn. 

Of  acht  wellicht  de  heer  Hogerzeil,  dat  men  waarheidlievend  man 
kan  blijven,  en  toch  staande  houden,  dat  de  „moorderatie"  in  Alva's 
dagen  puur  politiek  was  en  niets  te  maken  had  met  de  trouw  der 
vervolgden  aan  hun  Heer? 

PUNT  NEGEN. 

Op  blz.  12  van  zijn  derde  vlugschrift  bericht  ons  de  heer 
Hogerzeil : 

En  bovendien,  het  Classicaal  Bestuur  was  wel  verplicht,  om 
snel  handelend  op  te  treden.  In  verband  met  de  gewraakte  be- 
palingen zijn  er  in  den  laatsten  tijd  ook  in  het  huishoudelijk  Re- 
glement   van    den    Kerkeraad    allerlei     veranderingen    aangebracht. 


AXIOPISTIE,  2o 


Nog  maar  een  paar  veranderingen  waren  noodig,  ouder  anderen 
in  de  instructie  van  den  koster  der  Nieuwe  kerk,  en  men  was 
vrij  goed  met  alles  gereed.  Die  veranderingen  stonden  als  voor- 
stellen op  de  Agenda  voor  de  vergadering  van  den  Bijzonderen 
Kerkeraad  op  Donderdag  7  Januari,  en  zouden  zeker  zijn  aangeno- 
men, indien  de  vergadering  had  kunnen  doorgaan,  en  niet  Maandag 
4  Januari,  de  voorloopige  schorsing  uitgesproken  was.  Het  Classi- 
caal  Bes  uur  hield  het  daarom  voor  plicht^  kyachtig  op  te  treden,  voordat 
men  met  alles  gereed   was  en  het  dan   misschien   te  laat  zoude   wezen. 

Hier  spreekt  de  heer  Hogerzeil  zichzelven  vast. 

Er     moest    snel    gehandeld,    en    op    4    Januari    des    middags    te 

12    ure    geschorst    worden,    om op    7  Januari,  naar  hij  zegt,  een 

hesliüt  te  voorkomen! 

Neen,  heer  Hogerzeil,  dan  ware  schorsing  op  7  Januari  te  12  ure 
lïog  bijtijds  geweest. 

Bovendien  hier  weerspreekt  ge  uw  Hoogere  Besturen  openlijk. 
Zij  zeggen :  er  kon  (jvch  ludvoi  dmj  worden  gewacht ! 

Zoo  praat  men  er  zich  in,  altoos  maar  om  de  Attesten  er  1) uiten 
te  houden. 

PUNT  TIEN. 
Op  blz.   lo  beweert  de  heer  Hogerzeil: 

Een  voorloopige  schorsing  laat  de  eigenlijke  schuld  van  iemand 
onbeslist. 

Het  Reglement  zegt  het  anders. 

Het  verklaart  in  art.  48,  dat  voorloopige  schorsing  alleen  dan 
mag  uitgesproken,  indien  het  „geruchtmakend  bezwaar  van  ergerlijken 
aard  gegrond  wordt  bevonden.'' 

PUNT  ELF. 

Op  blz.   14  verhaalt  de  heer  Hogerzeil: 

Maandagavond,  toen  's  middags  om  13  uur  de  voorloopige 
schorsing  w^as  ingegaan,  hebben  de  meeste  Kerkeraadsleden,  op  wie 
deze  maatregel  was  toegepast,  in  de  officiëele  vergaderzaal  van  den 
Kerkeraad  willen  vergaderen.  Het  hielp  niet,  of  de  koster  hun 
zeide,  dat  er  geen  vergadering  was,  en  hij  hun  de  deur  niet  mocht 
ontsluiten.  Dr.  F.  L.  Rütgers,  een  voorloopig  geschorst  ouderling, 
beweerde,  dat  de  koster  aan  hem  als  Kerkmeester  van  de  Nieuwe 
kerk  had  te  gehoorzamen,  en  gelastte,  dat  hij  de  deur  terstond 
zoude  ontsluiten. 


24  AXIOPISTJE. 


Ook  hier  is  de  voorstelling  van  den  lieer  Hogerzeil  in  strijd  met 
de  stellige  feiten: 

Op  4  Januari  was  er  wettiglijk,  des  avonds  te  7  uur,  Kerkeraad 
saamgeroepen;  en  deze  was  niet  afgezegd.  iV/e^-gescliorste  Kerkeraads- 
leden kwamen  daartoe  op.  En  met  deze  n/'e(-gescliorsten  meldden  zich 
ook  de  ?üe/-geschorsten  aan,  om  te  vragen,  wat  hun  met  dit  zonderling 
stuk  van   schorsing  te  doen  stond.  Wat  is  hier  onwettigs  in? 

Voorts  had  de  heer  Ds.  Renier  reeds  twee  dagen  te  voren;  dus 
eer  er  van  schorsing  sprake  was;  te  zes  ure,  eenige  broederen  in  de 
Ministeriekamer  genoodigd,  teneinde  inlichtingen  van  hen  te  ont- 
vangen. Waarom  mocht  dit  niet?  Ds.  Renier  was  niet  geschorst.  En 
schorsing  sluit  toch  niet  in,  dat  men  iemand  zelfs  geen  inlichting 
mag  komen  geven? 

Maar  veel  erger  vergrijpt  de  heer  Hogerzeil  zich  aan  de  waar- 
heid met  dat  „beweerde".  Dr.  Rutgers,  die  „beweerde,"  dat  de  koster 
hem  te  gehoorzamen  had. 

Ds.  Hogerzeil's  eigen  handteekening  staat  toch  voluit  onder  de 
belofte,  dat  hij  bij  elke  censuur  beginnen  zal  met  elk  geschorst  medelid 
als  nog  in  volle  functie  zijnde  te  erkennen. 

Dat  beloofde  de  heer  Hogerzeil  plechtiglijk. 

En  hoe  doet  hij? 

PUNT  TWAALF. 

Op  blz.  17  deelt  de  heer  Hogerzeil  aan  zijne  lezers  mede: 

En  toch  stelt  zich  de  Kerkelijke  Commissie  op  dezen  oogenblik 
aan ,  alsof  haar  het  hoogste  gezag  was  opgedragen. 

Zij  weigert  aan  de  Predikanten  den  toegang  tot  hun  wettige 
vergaderzaal  en  het  archief  van  het  Ministerie,  hetwelk  aldaar  wordt 
bewaard.     Iets,  waarover  zij  niets  heeft  te  zeggen. 

Zij  weigert  aan  den  Algemeenen  en  Bijzonderen  Kerkeraad  den 
toegang  tot  zijn  wettige  vergaderzaal  en  zijn  atchief,  hetwelk  aldaar 
aanwezig  moet  zijn.     Iets,  waarover  zij  niets  heeft  te  zeggen. 

Zij  weigert  aan  de  Diakenen  den  onbelem merden  toegang  tot 
hunne  wettige  vergaderzalen  en  hetgeen  aldaar  wordt  bewaard.  Iets, 
waarover  zij  nieis  heeft  te  zeggen. 

Zij  weigert  aan  het  Classicaal  en  Provinciaal  Kerkbestuur  in  de 
Nieuwe  kerk,  alwaar  ook  hunne  archieven  staan,  te  vergaderen, 
hetgeen  zij  tot  nog  toe  altijd  gedaan  hebben.  Iets,  waarover  zij  niets 
heeft  te  zeggen. 

Zoovele  zinsneden,  zoovele  onjuistheden! 

De  toegang  tot  het  archief  van  het  ministerie  (waar  overigens 
nooit  iemand  naar  omzag)  is  niet  geweigerd. 


ZEDELIJKE    VERANTWOORDELIJKHEID.  25 

Het  archief  van  cleu  Kerkeraad  berust  onder  de  lioodc  van  den 
Archivaris,  die  bereid  is,  mits  de  Kerkeraad  hem  dit  vergunt,  aan  elk 
eerlijk    man  hiervan  inzage   te  geven. 

De  Diaconie  is  zoo  weinig  bemoeilijkt,  dat  in  haar  midden  het 
Classikaal  Bestuur  zelfs  brandkasten  heeft  kunnen  openbreken,  zonder 
dat  iemand   dit  belet  heeft. 

En  eindelijk,  over  de  vraag  of  het  Classikaal  en  het  Provinciaal 
Bestuur  al  dan  niet  in  de  Nieuwe  Kerk  vergaderen  zullen,  hebben 
Kerkvoogden  alles  te  zeggen,   en  niemand   iets  buiten  hen. 


Ziedaar  een  twaalftal  punten,  licht  nog  met  tal  van  andere 
te  vermeerderen. 

Maar  genoeg. 

Over  de  axiopistie  van  dezen  Procureur-generaal  kan  het  oordeel 
reeds  geveld  worden. 

Liever  dan  zulk  een  voorlichting  te  volgen,  blijf  ik  met  de  vingers 
aan  den  wand  tasten. 

Valsch  schijnsel  brengt  van  den  weg  af! 


IX. 
ZEDELIJKE  VERANTWOORDELIJKHEID. 

Ongeëvenaard  hard,  weergaloos  fel  is  de  heer  Hogerzeil  tegen 
zijn  vervolgde  broederen  geweest. 

Niet  in  den  vorm. 

Van  zijn  cederen  weefgetouw  kwam  niet  anders  dan  satijn  en  fluweel. 

Maar  is  het  daarom  minder  hard,  te  hooren  hoe  de  heer  Hogerzeil 
voor  ieder  een  ontschuldiging  vindt;  voor  ieder  een  goed  woord  ten 
beste  geeft;  voor  de  Synodale  Besturen;  voor  de  Moderne  predikanten; 
voor  de  Moderne  leerlingen ;  voor  al  wie  maar  tecjen  ons  is  ?  Maar  dat 
voor  óns,  vervolgden,  alleen,  in  zijn  drie  boekjes  saamgenomen,  elk 
woord  van  mededoogen,  van  liefde,  wat  zeg  ik,  van  gemeene  welwillend- 
heid zelfs  ontbreekt? 

Aanklacht  op  aanklacht  wordt  tegen  ons  opgehoopt.  „De  cerlijk- 
lieid  en  goede  trouw  loopen  bij  ons  gevaar."  We  „schenden  beloften". 
We  brouwen  revolutie.  „Rechtsbesef  en  waarheidszin"  zijn  bij  ons  te 
loor  gegaan.  Op  roof  uit,  wilden  we  aan  den  haal  gaan  „viet  de  ker- 
kelijke kas!'^ 


26  ZEDELIJKE    VERANTWOORDELIJKHEID. 


Wonder  haast,  dat  de  lieusclie  Procureur-generaal  zulke  onverlaten 
niet  crimineel  vervolgd  en  preventief  gezet  lieeft! 

Toch  maken  we  op  zoo  streng-zedelijke  opvatting  geen  inspraak. 
Het  zij   dan  zoo. 

Der  broederlijke  liefde  worde  dan  de  hand  op  den  mond  gelegd, 
en  alleen  de  wettische  Zedemeester  sta  tegen  ons. 

]\/[its  —  maar   daar  staan    we  dan   ook  onverzettelijk  op  —  mits  de 
heer  Hogerzeil  zelf  het  fumlamcnl  van  alle  zedelijkheid  niet  los  wrikke. 
Dat    fundament    ligt,    ieder  beaamt  dit,   in  onze  zedelijke  veranl- 
woordelijkJwid. 

En  ons  grievendst  bezwaar  tegen  zijn  kastijden  van  de  broederen 
met  erger  dan  schorpioenen,  ligt  dan  ook,  nog  niet  in  zijn  onwaar 
standpunt;  noch  ook  in  het  valschc  licht,  dat  hij  op  den  weg  wierp;  maar 
veel  meer  nog  in  zijn  doorsnijden  van  de  zenuw  der  vcraniwooriloUjk- 
hckl  op   zedelijk  gebied. 

Want  dat,  en  niets  minder  deed  de  heer  Hogerzeil. 
Met  de   stukken  kan  het  getoond! 

Niet  legale,  maar  zedelijke  verantwoordelijkheid  stelt  u,  naar  de 
aloude  leer  van  alle  Christenkerken,  aansprakelijk:  P.  voor  wat  ge 
rechtstreeks;  2P.  voor  wat  ge  zijdelings  doet;  en  o^.  oolc  voor  wat  ge 
in  zedelijken  zin  zeker  weet,  ook  al  kondt  ge  het  niet  in  rechten 
bewijzen. 

Ge  zijt  geweermaker,  en  verkoopt  wapenen.  In  drift  en  opgewon- 
denheid stuift  plotseling  iemand  uw  winkel  l)innen,  en  in  over- 
spanning, .  mét  dat  hij  het  geld  op  uw  toonbank  werpt,  vraagt 
hij  u  om  een  dolk.  Gij,  van  uw  zij,  vraagt  dien  overspannen 
mensch:  y,Ge  wilt  toch  geen  moord  begaan?''  Maar  hij  iveigert 
te  antwoorden.  „Ge  mist  het  recht",  zoo  beweert  hij,  „om  mij  zulk  een 
bekentenis  af  te  vergen!"  Maar  juist  dat  zwijgen  maakt  uw  onrust 
nog  te  sterker  gaande.  Immers  juist  door  dat  zwijgen  weet  ge  nu  zoo 
goed  als  zeker ^  dat  het  met  dien  man  niet  pluis  is.  En  kortaf  scheept  ge 
dien  wilden  kooper  af  met  de  stellige  weigering  :  ^Een  dolk  geef  ik  u  nietr 
Nu  zou  elk  ander  zeggen:  „Bravo  van  dien  geweermaker!  Ver- 
koopen  was  hem  winste ;  niet  verkoopen  schade ;  de  man  dreigde  hem 
nog  op  den  koop  toe!"  En  toch,  hij  mocht  niet  anders  doen.  Door 
wel  den  dolk  te  geven,  ware  hij  medeplichtig  aan  moord  geworden. 
Zoo  leert  het  elk  meester  van  Moraliën.  De  zedelijke  verantwoor- 
delijkheid beslist  hier ! 

Maar    hiermee    nu    is  de   heer  Hogerzeil  het   volstrekt  niet   eens. 


ZEDELIJKE    VERANTWOORDELIJKHEID.  27 


Dat  lijkt  er  niets   naar! 

Neen,  zegt  hij,  tot  die  weigering  had  die  winkelier  col.strekl  (jeeu 
recht.  Hij  hondt  winkel,  en  wie  winkelt,  moet  leveren  aan  wie  geld 
biedt.  En  nn  kan  het  wel  zijn,  dat  die  man  op  moord  zon  ;  maar  dat 
gissen  beteekent  niets ;  in  zaken,  tegenover  een  eerzaam  kooper,  niay 
niemand  op  vermoedens  afgaan.  Hoe  velen  kochten  geen  dolk  met  het 
eerzaamst  bedoelen!  En  bovendien,  die  man  hoefde  aan  dien  winkelier 
niet  te  zeggen,  wat  hij  met  dien  dolk  doen  ging.  Tot  die  vraag  zelfs 
was  de   verkooper  niet  gerechtigd ! 

Of  op  de  aUeslen  overgebracht! 

Als  men  modern  is  naar  het  heilig  Avondmaal  te  gaan,  natnurlijk, 
dat  is  doodelijke  zonde.  En  als  de  Kerkeraad  geweten  had,  dat  de 
leerlingen  van  de  H.H.  Berlage  c.  s.  modem  ivaren,  zou  het  wel 
God  geklaagde  schande  geweest  zijn,  l^ijaldien  de  Kerkeraad  hun  ook 
maar  één  attest  had  durven  uitreiken.  Maar.  .  .  .  dat  wist  de  Kerke- 
raad niet  zeker! 

Wel  had  het   er  al  den  schijn  van! 

Wel  is  er  niemand  in   heel  Amsterdam,  die  het  anders  gelooft. 

Wel  zou  de  heer  Hogerzeil,  als  men  zijn  pink  eens  in  de  deur 
klemde,  zelf  voor  God  moeten  erkennen:  „Ja,  eigenlijk,  Heere,  mijn 
God,   geloof  ik  het  zelf  ook  niet  anders!" 

Maar.  , . .  het  is  niet  reglementair  bewezen. 

Hun  is  wel  (jevraayd,  of  ze  den  Heere  Jezus  gingen  belijden,  en 
wel  hebben  ze  botweg  op  die  vraag  gezwegen;  ir.aar  dat  mocht  de 
winkelier  in  attesten   hun  dan  ook  niet   afvragen. 

Wilden  zij  niet  spreken,  dan  moest  het  begaan  van  zoo  doodelijke 
zonde  hun  vrij  gelaten. 

Hun  die  doodelijke  zonde  te  willen  beletten,  (»,  het  ware  mis- 
schien Christelijke  liefde,  maar  in  geen  geval  ware  het  j^stlpt  regle- 
mentair^ geweest! 


Zeg  zelf,  eertijds  soms  zoo  treffelijke  Hogerzeil,  hoort  ge  l)ij  dit 
uw  casuïstisch  beweren,  het  fundament  zélf  der  zedelijkheid  niet  onder 
uw  voeten  kraken  ? 

Een  „gedrochtelijke  fictie^\  een  Jammerlijke  uitvlucht,^^  noemde  een 
modern  weekblad  het. 

En  gij  zijt   Christenleer  aar ! 

En  den  band  zelf  der  zedelijke  verantwoordelijkheid  sneedt  ge  in 
zijn  fijner  weefsel  door! 


28  IS  REVOLUTIE  ALTOOS  ZONDE? 

X. 
IS  REVOLUTIE  ALTOOS  ZONDE? 

„Rebelleeren",  „muiten^',  „opstaan",  „oproer  in  liet  land  ver- 
wekken", is  in  den  genieenen  zin  een  gruwelijk,  ganscli  vermetel,  van 
God  gevloekt  bedrijf. 

„Revolutie"  is  voor  den  man,  die  er  scliuldig  aan  staat,  een  meest 
doodelijk  brandmerk. 

Waar  men  ook  de  oogen  voor  sluite,  voor  den  rebelleerder,  den 
oproermaker,  den  muiter  geen  pardon ! 

Hoe  verbaast  ge  u  dan  nog,  dat  men  ook  over  u,  geschorste 
Kerkeraadsleden,  dat  booze  woord  met  voorliefde,  dit  schelle  woord  op 
het  luidst,  dit  verpletterend  woord  het  aanhoudendst  van  allen  kant 
heeft  uitgeroepen  ? 

De    Haagsche    Kerkeraad    ging  met  zijn   „Revolutionair"  voorop! 

Het  Handelsblad  volgde. 

De  Kroniek  kwam  achterna  loopen. 

Zelfs  Recht  voor  allen  deed  iiieê. 

En  zoo  ook  deed   de  heer  Hogerzeil! 

Van  het  Complot  viel  niets  te  bewijzen.  Daarover  moest  men  dus 
wel  heenglijden;  want  puur,  klinkklaar  „liegen,"  gelijk  in  het  Utrechtsch 
Dagblad  zeker  correspondent  dit  deed,  loopt  toch  al  te  zeer  in  deu  kijk. 
Maar  de  Revolutie,  die  beraamd  en  tot  begin  van  uitvoering  gekomen 
Avas,  dat  is  en  blijft  de  horen,  waarbij  men  deze  koe  wil  aanvatten 
en   ...   .  naar  het  outer  sleepen. 

In  die  aanklacht  van   „Revolutie"   ligt  uw  vonnis! 

Daarom  terstond,  vóór  alle  verder  debat,  de  categorische  vraag: 
Is  Revolutie  altoos  zonde  ? 

Vloekt,  veroordeelt  ge  alle   Revolutie? 

Sterker  nog,  laat  zich  nooit  een  geval  denken,  waarin  ge  de 
Revolutie    niet    als  infaatn  vonnist,  maar  als  heldenbedrijf  looft? 

7aq  die  vraag  wel  in  de  oogen. 

Denk  ze  scherp  in. 

En  geef  geen  antwoord,  eer  ge  u  deugdelijk   bezonnen  hebt. 

Is  Revolutie  altoos  zonde  ? 

En  dan  nieenen  we  ons  te  herinneren,  dat  ^eker  klein  land  de 
laatste  twaalf  jaren,  slag  op  slag ;  keer  op  keer ;  nationale  feesten 
vierde.  Jubilaeën  van  drie  eeuwen  her.  Waarbij  de  rijmers  van 
„Oranje  en  Spanje'*  zongen.  En  al  de  vreugd  der  kleinen  was,  om 
af  te  geven  op  den  Spanjool. 


MAAR  IN  DE  KERK  ÜAN  TOCH?  29 

Aan  die  nobele  feesten  deed  al  wat  nobel  in  den  lande  was  mee, 
Rome  natnurlijk  uitgezonderd.  Maar  anders  beel  de  pers,  alle  gelet- 
terde kring.  .Ook  onder  ons  alle  richtingen.  Ieder  loofde,  ieder  prees, 
ieder  verlieerlijkte,  wat  de  Geus  en  wat  Marnix  en  wat  Prins  Willem 
van  Oranje  tegen  Filips   en  Alva   hadden  bestaan. 

Men  noemde  dat :  den  Opsland  tegen  Spcwje^  en  zong  dat  die 
Opstand  schoon,  die  Revolutie  onze  redding,  dat  Oiiiwenteleti  van  het 
Slaatsbestnur  de  geboorte  onzes  volks  was  geweest. 

In  onze  kerken,  ook  in  de  Haagsche  kerken,  heeft  men  er  God 
voor  gedankt. 

Ah,  zoo!  das  is  niet  „alle"  Revolutie  zonde.  Eer  omgekeerd  zijn 
er  dus  ook  Revolutiën,  die  moch':en,  moesten;  die  plicht,  en  eer,  en 
vreeze  Gods  gebood. 

Van  1688  leeren  onze  kleinen  op  hun  tabelletje:  „Engehc/ie 
Revolutie.    Willem  III  verdrijft  de  Stuarts:' 

En  nu,  neem  wat  boekje  van  Nederlandsche  historiën  ge  wilt,  op 
openbare  en  neutrale  en  bijzondere  scholen,  overal  en  allerwegen  vindt 
ge  ook  déze  Revolutie  als  heldenstuk,  als  blijk  van  vroom  bedoelen 
in  onzen  Willem   van  Oranje  geloofd. 

Twee  Revolutiën  dus  reeds,  beide  om  het  eerzaamst,  en  beide- 
maal  ineengevlochten   met  Oranjes  schoonen  naam. 

Toch  voegen  we  er  nog  een  derde   aan   toe. 

Ook  met  Oranje  ! 

Toen  in   1813  heel  ons   land  tegen  Fraukrijks  satellieten  opstond. 

Ook  een  Revolutie,  door  den  overkalmen  Van  der  Palm  in  het 
zangerigst  proza  bezongen. 

Reeds  drie  Revolutiën  dus  voor  ëe'n,  die  geen  brandmerk,  maar 
eere  brachten,  en  die  met  name  door  de  deftiger  leeraars,  zoo  hier 
als  overzee,  steeds  van  den  kansel  zijn   hoog  gehouden. 

Het   antwoord  op  de  vraag  is  er  dus. 

Is  Revolutie  altoos  zonde? 

Stellig  neen! 


XI. 

MA. AR  IN  DE  KERK  DAN  TOCH? 

Nog   houdt  men  aan. 

Dan    niet  alle    Revolutie    zonde ;  soms    Revolutie  zelfs    blijk  van 

vreeze     voor    God;    maar.  .  .  .     „dat  ziet   op  politieke    beroering;   en 

gij,  geschorste  Opzieners,    hadt   in  de  Kerk  oproer  gesticht." 


30  CURA^AO. 


„Op  politiek  erf  vioel  het  soms  tot  Revolutie  komen.  Anders 
litil  een  Vargas  lialf  ons  land  uitgemoord.  Maar  dit  redt  u  niet. 
Gij  stondt  op  als  muiters  tegen  „kerkelijke"  reglementen.  En  dat  nu  is 
het  onvergeeflijke.      Waut   'm  de  Kerk    mag  zoo  iets  nooit!" 

Inderdaad  ? 

Mag  in  de  Kerk  zoo   iets   nomi? 

Mag  in  de  Kerk  nooit  een  gemeente,  een  prediker,  een  kerklid 
(jelworzaam/wid  wehjeren  aan  wat   een  hooger  Kerkbestuur  gebiedt? 

Dit  vatten   we  niet. 

We  meenden  toch  op  31  October  jarenlang  van  de  ^yezef/ende 
Kerkhervorminif'  te  hebben  vernomen.  We  meenden,  dat  de  Synode 
zelve  alle  predikers  tot  gedachtenisviering  van  die  „gezegende  Kerkher- 
vorming" had  aangespoord.  We  meenden,  dat  men  onder  ons.  Pro- 
testanten, het  verdoemen  van  Luther  als  oproermaker  nog  aan  Rome 
en  haar  aanhang  overliet.  We  dachten  zoo,  dat  onze  martelaren  zelfs 
door  ironisch-Irenische  mannen,  als  Hogerzeil,  met  eere  om  huns  bloede 
wille  herdacht  wierden.  Kortom,  we  leefden  nog  altoos  in  de  inbeel- 
ding voort,  dat  de  kerkelijke  Revolutie,  die  onze  vaderen  tegen  de 
toenmalige  Hoogere  Besturen  in  de  Hiërarchie  van  Rome  doorzetten, 
niet  met  smaad  overdropen,  maar  met  een  lauwer  gekroond  wierd. 

Er  staat  l)ij  de  Leidsche     barrière  een  Koepelkerk! 

Die  kerk  dagteekent  van  1878,  toen  Amsterdam  jubileerde  over 
zijn    kerkelijke   Revolutie  van  voor  drie  eeuwen. 

En  de  geestdrift  voor  dien  kerkbouw,  niomunenl  van  roe)nrijken 
opstand  leyeii  kerkelijke  fkslaren,  is  ontvonkt  niet  door  een  driftigen  hoop, 
maar  door  onnavolgbaar  rustige  burgers  als  onzen  Hasebroek  ;  en  voorts 
door  een  Hogerzeil,  een  Vos,  een  Adriani;  juist  de  mannen,  die  thans 
al  wat  niet  wil  bukken,  breken  willen. 

Komt  het  wellicht  daar  maar  vandaan,  dat  hun  kerkbouw  niet 
slagen  wilde  ? 

Doch   dat  doet  er  niet  toe. 

Hoofdzaak  is,  dat  óók  de  Reformatie  openbaar  verzet  was  tegen 
wettig  bestaande  Hoogere  Besturen;  en  dat  niemand  dezer  heeren  het 
hart  nog  in  't  lijf  heeft,  om  openlijk  te  zeggen  :  De  Relbrmatie  keur  ik  af. 


XH. 
CURACAO. 

Zoo  blaast  ge  dan   weer   een  veer  van  den  mond. 

Revolutie  kan  ook  yeeu  zonde;  kan  goed ;  kan  plicht  voor  God  zijn. 


CURA^AO.  31 


Maar  nu  raak  ik  verward.  Want  nu  zegt  de  Nihilist :  » Dus  ook 
voor  mij  een  vrijbrief!"'  en  de  Communist  begint  Lutlier  te  loven. 

Soïns  kan  Revolutie  prijslijk  zijn,  maar  daarom  is  nog  niet  elk 
verzet  tegen  de  bestaande   Besturen  goed  te   pleiten. 

Er  moet  dus  gekozen,  geschift  worden. 

Eilieve,  waar  is  uw  maatstaf? 


„Cura^ao  is  een  eiland  op  Yenezuela's  kust,  dat  toebehoort  aan 
Nederland,  en   staat   onder  onzen  Koning. 

//Maar  "t  ligt  gevaarlijk. 

„Venezuela  had  het,  o,  zoo  graag. 

„En  hier  kan  men  zeker  van  zijn,  bij  de  eerste  l)otsing  waarin 
Nederland  komt,  pakt    \^enezuela  van    de  kust  af  ons  Cura^ao  in. 

„Men  mag  dus  wel  toezien. 

„Voor  Cura9ao  vertrouwde  officieren,  soldaten  die  niet  zijn  om 
te  koopen,  en  vooral  ....    een  gouverneur  waar  men  op  aan  kan !'' 

Zoo  schreef  een  Nederlandsch  diplomaat  voor  ettelijke  jaren,  toen 
het  met  Venezuela  spannen  ging. 

Sinds  verliepen  jaren. 

Stel  we  zijn  in  1900. 

De  vrede  in  Europa  is  verstoord.  Ook  ons  htnd  is  in  den  krijg 
gewikkeld.  Geen  schip   van  's  Konings  marine  kan  meer  naar  de  West. 

En  wat  het  ergste  is,  de  Koning  heeft  zich  in  zijn  Gouverneur  bedrogen. 

Met  een  vrouw  van  Spaansche  herkomst  gehuwd,  liet  hij  zich,  door 
de  Venezuelanen,  in  landverraad  inwikkelen.  De  zaak  is  geklonken. 
Een  Venezuelaansch  commissaris  is  reeds  ten  paleize  aangekomen.  Nog 
de  ééne  moeilijkheid  slechts,  hoe  met  het  garnizoen  te  doen,  en  Cu- 
ragao  is   voor  altijd  verloren. 

En  nu  gaat  de  ontrouwe  gouverneur  naar  de  kazerne  ;  zegt  w^at 
hij  in  't  zin  heeft,  en  gelast  's  Konings  troepen  de  wapens  neer  te  leggen 
en  zich  over  te    geven   aan  den  vreemden  man. 

Wat  zullen  die   officieren  ?   Wat   die    soldaten  doen  ? 

Fier  weigeren  ze  gehoorzaamheid. 

„Leve  Oranje .'"  is  het  luidkeels  uitgegilde  antwoord.  „  Wij  hlijven 
trouw  aan  Koning    Willem   Drie  T' 


Hier  was    tweeërlei  Revolutie. 

De  ééne  van  den  gouverneur  tegen  zijn  Koning.  De  andere  van 
het  garnizoen  tegen  zijn  wettigen  gouverneur,  aan  wien  het  gehoor- 
zaamheid beloofd  had. 


32  DE    SOUVEREFNITEIT    IN    DE    KERK. 

En  toch  aarzelt  ge  niet. 

Ge  roept   nit   één  mond  :   „Die  gonvernenr  Avas  een  valschaarrl ! 
maar  het  garnizoen  fk^ed  zijn  pUcht    gestand  !" 
En  nn,  hchl  ge   hiermee   niet  nw  maatstaf? 


XIII. 

DE  SOÜVEREINITEIT  IN  DE  KERK. 

Breng  dit  beekl  van  Cnra^ao  op  de  Kerk  van  Christns  over,  en 
ge  zijt  er    immers. 

Wie    is    voor   de  Kerk,  wat  voor  Curarao  Z.  M.  Koning  Willem 

ni  is  ? 

En  ge  kunt  immers  niet  anders  antwoorden,  dan  :  Konim/  Jezus, 
niel  in  figuurlijken,  maar  in  geheel  ciyenlijkcu  zin. 

Dat   verstaan  de  ongeloovigen  niet. 

Maar  de  geloovigen  wel. 

Wie  gelooft,  weet  dat  Koning  Jezus  al  den  dag  en  al  den  nacht, 
ook  als  wij  sluimeren;  elke  Kerk,  in  wat  werelddeel  ook  gevestigd, 
gadeslaat,  verzorgt   en  daadwerkelijk  regeerl. 

Niet  in  zwaktver,  maar  in  veel  strenger  zin,  dan  Koning  Willem 
III  uit  het  paleis  in  's-Gravenhage  regeerl  over  Curarao,  regeert  Ko- 
ning Jezus  van  uit  het  geducht  paleis  l)oven  den  Melkweg,  élke  Kerk, 
en  zoo  óók  zijn  Kerk  in  Nederland. 

Maar  evenals  Curarao  heeft  ook  zijn  Kerk  in  Nederland  een 
(jouverneur. 

Die  gouverneur  is  de  Synode,  en  ónder  die  Synode  heeft  Koning 
Jezus  in  elke  plaatselijke  kerk  zijn  ambtenaren  en  krijgsknechten;  zijn 
geestelijk  garnizoen  ;  officieren  en  manschappen. 

En  wat  is  nu  gebeurd? 

Precies  wat  we   van   Curarao  schetsten. 

Die  gouverneur,  d.  i.,  de  Synode,  laat  zich  verleiden  tot  lail- 
verraad,  en  speelt  de  eigen  bezitting  vau  Koning  Jezus  in  handen 
van  diens   vijand. 

Nog  slechts  ééne  moeilijkheid  rest,  en  die  schuilt  in  de  plaatse- 
lijke Kerken  met  henr  bezetting. 

En  nu  gelast  ook  déze  ontrouwe  gouverneur  aan  de  plaatselijke 
Kerk  van  Amsterdam,  om  de  wapenen  neder  te  leggen  en  meê  af  te 
vallen  van  heur  Koning  en  Heer! 

Maar,    God  zij  lof,  dat   weigert  die   Kerk. 


GA    EK    ])AN    uit!  33 


Leve  Koning  Jezus !  is  het  driewerf  lioerah,  dat  ze  den  trouwelooze 
durft  toeroepen:  ,Wij  weigeren  gehoorzaamheid!  We  doen  aan  uw 
verraad  niet  meê  !" 


Ook  hier  dus  Iwceëdn  Revokitie. 

De  ééne  van  de  Synode,  als  gouverneur,  tegen  Koning  Jezus  ; 
de  andere    van  ons   tegen   dien    ontrouwen  bewindhebber. 

En  nu,  zou  uw   oordeel  nog  twijfelachtig  zijn? 

Maar  immers,  ge  kiuil  niet  aarzelen,  en  eer  ge  het  wist,  schoot 
het  uw  lippen  reeds  over:  „Vang  dien  trouwelooze,  en  eer  die  trouwe 
dienstknechten  !" 

En   dat  nu  is  de  zaak  der  Attesten  geweest  I 


XIV. 

GA  ER  DAN  UIT  ! 

T(;ch  nog  ééne  vraag:  Is  er  niet  nog  een  derde! 

Als  de  dappere  soldaten  van  Cura^ao  zich  eens  niet  tegen  den 
gouverneur  hadden  verzet,  maar  óf  onder  protest  hadden  berust,  of 
in  aller  ijl  eersteklas-passagiersplaatsen  hadden  besteld  op  de  eerst- 
vertrekkende  mailboot,  om  maar  van  het  eiland  weg  te  komen,  — 
ware  dat  toch  niet  nóg  nobeler  houding  geweest  ? 

Ik  denk,  onze  Koning  zou  bij  aankomst  van  de  mailboot,  man 
voor  man,  die  laffe  vluchtelingen  hebben  opgevangen  en  in  de  boeien 
geslagen,  wegens  desertie  en  schending  van  hun  eed  1 

Want  met  die  fraaie  passagiersbiljetten  ware  Cura^ao  alvast  weg 
geweest ! 

Alleen  stand  houden  op  de  plek  zelf  was  naar  plicht  en  eere! 

En  toch,  hoe  ongelooflijk  het  ook  schijne,  toch  is  zulk  een  „afreizen 
met  de  mailboot*'  de  voorslag,  dien  meergemelde  Ds.  flogerzeil  in 
goeden  ernst  aan  zijn  medekrijgsknechten  van  Koning  Jezus  doen  durft. 

Lees  maar  op  blz.  22  van  zijn  eerste  brochure;  daar  staat  het. 

Ik  zou  zeggen,  wanneer  er  in  een  Kerk  als  de  onze  dingen  ge- 
beuren, die  men  met  Gods  Woord  en  haar  duidelijke  belijdenis  in 
strijd  acht,  dan  is  het  dure  plicht  op  iedere  wettige  wijze  daartegen 
te  protesteeren  en  te  pogen  er  onder  Gods  zegen  verandering  in  te 
brengen,  maar  slaagt  men  niet,  vindt  men  bij  de  wettige  besturen 
geen  gehoor,  dan  blijft  er  niets  anders  over  dan  om  of  zulh  een 
Kerk  te  verlaten^  of  onder  protest  er  in  te  berusten^  hopende  en 
biddende,  dat  de  Heere  God  het  zelf  wenden    mag. 


34 

Oorspronkelijk  was  dit  denkbeeld   van  den    lieer   Hogerzeil   niet. 

De  heeren  Donwes  en  Feitli,  uitgevers  van  het  „Kerkelijk  Wet- 
boek", beiden  aarts-Synodalen,  waren  hem  in  deze  prachtige  vondst 
vóórgeweest. 

„Betaamde  het  niet",  zoo  vroegen  deze  op  blz.  X  hunner  In- 
leiding, „betaamde  het  niet  aan  eerlijke  mannen,  aan  zulken,  van 
wiemen  verwachten  mag  dat  ze  het  recht  en  den  vrede  liefhebben,. ... 
óf  te  trachten  om  door  alle  wettige  middelen  „redres  te  krijgen'*, 
óf,  zoo  men  dit  onmogelijk  acht,  en  meent  niet  te  mogen  gehoor- 
zamen, zijne  heirekking  als  bestawder  der  kerk  neer  te  leggen^  zoo 
niet  de  kerk  zelve  te  verlaten^  liever  dan  voort  te  gaan,  haar  te 
beroeren". 

Prof.  Dr.  J.  J.  van  Toorenenbergen  maakte  in  1879  op  deze  woorden, 
(met  die  van  den  heer  Hogerzeil  volmaakt  eensluidend)  deze  scherpe 
kantteekening:  „Inderdaad  dit  is  duidelijke  taal.  Rome  kan  er  zieli  hij 
neerleggen.'" 

We  betuigen  aan  Dr.  Van  Toorenenbergen  met  deze  kernachtige 
maar  scherpe    critiek  onze  hartelijke  instemming. 

Onder  Home  moet  men  zoo  spreken,  maar  wie  Protestant  heet 
en  zulk  een  advies    durft  geven,  kwetst  zijn  eigen  levensbeginsel. 

Het  zou  wat  fraais  zijn! 

Ge  zijt  van  Gods  wege  in  uw  ambt  geroepen.  Plechtiglijk  hebt  ge 
bij  uw  bevestiging  beloofd,  tegen  het  indringen  van  de  wolven  in  de 
kudde  te  zullen  waken. 

En  nu  komt  de  wolf,  en  hij  spert  zijn  muil  tegen  u,  en  gij  .... 
zet  het  op  een  loopen. 

Wat  soort   Kerkbegrip  huldigt  men  toch? 

Zonder  dat  er  een  geestelijke  Synode  is,  die  recht  heeft  in  gees- 
telijke zaken  te  beslisssen,  zal  men  aan  een  ongeloovig  Bestuurscollege 
heel  de  Kerk  van  Amsterdam  overlaten! 

Uw  Kerk  zal  met  een  zwemclub,  een  dierentuin,  een  sociëteit  op 
één  lijn  staan.  Gevalt  het  u  niet  langer,  dan  bedankt  ge  voor  uw  lid- 
maatschap. En  uit  is  het! 

Is  er  dan  geen  leer  der    Verbonden  meer? 

Verloor  de  Heilige  Doop  onzer  kinderen  dan  zijn  beduidenis  ? 

Ben  ik  dan  in  die    kerk  niet  geboren? 

Heeft  dan  de  plant  geen  wortel,  en  die  wortel  geen  vezelen  meer  ? 
En  rukt  ge  die  dan  maar  los  uit  den  bodem,  op  gevaar  af  dat  straks 
alles  verdorre  V 

Ge  leeft  bij    vader    thuis;    maar  vader  is,   helaas,   een  verkeerde. 


MAAK    GE    DL'IJFT    DAN    TOCH    KEVOLUTIE?  35 

Hij  Avil  dat  ge  dingen  doet,  die  God  zegt  dat  ge  niel  doen  nioogt. 
Moet  moeder,  moeten  de  kinderen  nu  maar  hun  ontslag  uit  het  huis- 
gezin nemen,  hun  biezen  pakken  en  den  breeden  weg  opgaan? 

In  trouwe,  onze  Gereformeerden   denken  er  anders  over. 

Ook  al  zet  men  ze  er  uit,  daarom  zijn  ze  er  nog  niet  uit.  Ze 
zullen  (aai  van  vezelen   blijken. 

Van  hun   plek  gaan  ze  niet  I  . 

En  een  hond  is  sterk  op  eigen  erf. 


XV. 
MAAR  GE  jyBIJFT  DAN  TOCH  REVOLUTIE? 

,Maar  nu  op  den  man  af,  gij,  Weleerwaarde  Heer  Van  Son,  die 
aan  het  hoofd  der  geschorsten  staat,  spreek,  wees  eerlijk,  (/rj)'/?  ge  dan 
toch  geen  Revolaüe?'^ 

Veilig  durven  we  op  die  vraag,  zoo  in  zijn  naam,  als  in  naam 
van  al  de  geschorste  Dienaren  Christi  antwoorden  :  „Ja,  waarlijk,  dat 
is  ook  zoo,  en  dat  we  deze  Revolutie  drijven,  is  ons  een  roem,  is 
onze  eere!" 

Doekjes   voor  het  bloeden   verachten  we. 

Voor  bloempjes  strooien  en  i'erbloemen  is  het  de  ure   niet. 

Weg  met  alle  bemanteling! 

Ja,  gewisselijk,   wat  we  bedoelen,    is   Revolutie,  d.  w.  z.  eene  ont- 
wenteling  van  ons  kerkelijk  Bestuur. 

We  wenschen,  dat,  gelijk  de  Arminianen  het  noemden,  de  wet  in 
onze  Kerken  zal  verzet   worden. 

We  prediken  het  van  de  daken,  dat  onderwerpincj  aan  de  Hoo- 
gere Besturen,  waar  ze  tegen  Gods  Woord  ingaan,  voor  de  Kerke 
Christi  giftiger  is  dan  de  kanker  die  des  daags  voorteet,  en  dan  de 
pestilentie  die  des  nachts  verderft. 

We  verklaren  niet  in  het  geniep,  maar  midden  op  de  markt, 
dat  we  ons  vastelijk  hebben  voorgenomen,  in  zulk  geval  niet  te  ge- 
hoorzamen. 

Luther  deed  het  ook  niet. 

Calvijn  paste  er  wel  voor. 

Onze   martelaren  lieten  zich   liever  levend  verbranden. 

Revolutie,  o,  zeer  zeker,  revolutie  in  de  Kerke  Christi  tegen  elk 
Christus  verwerpend,  zijn  Majesteit  hoonend,  zijn  Woord  vertredend 
gezag  ! 

Om  een   Bestuur  in  onze  Kerk  roepen  ook  wij.   De   eenheid  onzer 


36  MAAK    GE    DRIJFT    DAN    TOCH    REVOLUTIE. 


vaderlaiidsclie     Kerken    is    ons  onlosmakelijk.    Tucht   smaden   we  niet; 
we  roepen  ze  juist  in. 

Alle  Tndependentisme  ligt   ons   verre! 

Maar  als  er  een  man,  of  een  macht  opstaat,  die  tot  Sadrach, 
Mesach  en  Abed-nego  zegt:  Knielt!;  of  tot  Daniël:  Aanbid!;  of  tct 
de  Maccabeën :  f^et  zwijnenvleesch ! ;  of  tot  de  eerste  Christenen  :  Wierookt 
voor  AiigiistHs!;  of  tot  Calvijn:  hm  het  eracifix!  —  dan  bidt  elk  onzer 
van  den  God  der  vaderen,  den  Machtige  Jacobs,  dat  Hij  ons  geloofsmoed 
en  getrouw  makende  genade  geve,  om  tegen  zulk  een  dwingelandij  der 
conscientie  nooit  anders  te  verkeeren  dan  in  staat  van  Revolutie. 

In  staat  van  diezelfde  Revolutie,  die  van  het  paradijs  af  elk  kind 
van  God  gedreven  heeft  tegen  den  Overste  der  Wereld^  wien  onze 
Heer  en  Heiland  door  de  goddelijke  Revolutie  van  Golgotha  zijn  macht 
en   zijn   geweld  ontwrongen  heeft. 

Van  even  gelijke  Revolutie,  als  waarmee  de  heilige  Apostelen  onzes 
Heeren ,  wel  verre  van  er  uit  te  loopen ,  het  Sanhedrin  weerstaan 
hebben. 

Een  tievolutie,  die  in  het  „Gode  meer  dan  den  menschen  gehoor- 
zamen'' haar  onsterfelijke  leuze  ;  in  het  namelooze  lijden  van  alle  edelen 
van   ons  geslacht   haar   wijding  ontving. 

Die  ons  afscheidt  van  al  de  laffe  en  ontiere  zwichters ,  in  wier 
horst  nooit  het  vuur  noch  de  gloed  noch  de  goddelijke  bezieling  der 
Vrijheid  getinteld  heeft. 

Een  Revolutie,  die  ons  met  alle  strijders  voor  den  Naam  des  Heeren, 
in   alle    eeuw,  onder  alle  volk,  saam  verbindt. 

En  vindt  men  dan  goed,  ons  deswege  „oproerlingen"  te  schelden, 
dan  laten  we  den  Kerkeraad  van  's-Gravenhaije  uit  zijn  betere  dagen 
voor  ons  pleiten,  die  nog  in   1879  uitriep: 

Nu  zegt  Ge  wel :  Dat  is  oproer  !  maar  wie  z()ó  spreekt,  geeft 
zich  geen  rekenschap  van  wat  oproer  eigenlijk  beteekent.  Het  is  juist 
gehoorzaamheid  aan  de  hoogste  macht,  de  eerste  wet  der  Kerk.  Elke 
kerkeraad  is  allereerst  gehoorzaamheid  schuldig  aan  de  Kerk,  die  hij 
dient,  d.  w.  z.  aan  den  Heer  der  Gemeente,  die  hem  geroepen  heeft. 
Ook  de  Synode  staat  in  dit  opzicht  met  den  geringsten  kerkeraad 
gelijk. 

Indien  nu  de  Synode  recht  wil  maken  wat  krom  en  krom  wil 
maken  wat  recht  is,  dan  moet  zij  dat  weten  en  verantwoorden ;  — 
maar  dan  wordt  het  plicht,  d.  w.  z.  getrouwheid  aan  de  Kerk  en  gehoor- 
zaamheid aan  den  Heer  der  Gemeente,  voor  ieder,  die  het  gepleegde 
onrecht  inziet,   te  zeggen  :    Ik  ga  niet  mede,   rdt  gehoorzaamheid. 

Dat   is  geen   oproer,   geen  geweld,   geen   revolutie  ;   want  het  is 


DE  REVOLUTIE  GEREGLEMENTEERD.  37 


het  blijven  staan  voor  het  recht,  het  wezen  en  den  grondslag  der 
Kerk,  die  wèl  kunnen  worden  geschrapt  uit  een  wetsartikel,  maar 
nimmer  kunnen  worden  weggenomen,  zelfs  niet  door  de  Si/node  der 
ISled.   Herv.   Kerk. 

Of  beter  nog,  dan  roepen   we  als  garant  Dr.  Van  Toorenenbergen 
op,    die    in    datzelfde    jaar   in   zijn  bekend   Advies   zoo  pittig  getuigde: 
//We    zullen    ons    wel  wachten,  van  oproer  aan  te  klagen  hen, 
wier  concientie  getuigt,  dat  zij  gebonden  zijn  aan  Gods  Woord!" 

Of  neen,  noch  achter  den  Haagschen  Kerkeraad,  noch  achter  Dr. 
van  Toorenenbergen  willen  wij  schuilen. 

Onzer  is  een  beter  schild,   een  treffender  beukelaar ! 

ƒ///,  in  bewonderende  aanbidding  voor  wien  aller  knie  zich  onder 
de  verlosten  des  Heeren  nederbuigt,  Hijzelf,  de  Leidsman  en  Vol- 
einder onzes  geloofs,  is  ook  een   „oproerling"'  gescholden. 

Zoo  schelde  men  ons  dan  met  Hem. 

Den  dienstknecht  oja  het  niet  anders,  niet  beter   dan  zijn  Heer! 


XVI. 
DE  REVOLUTIE  GEREGLEMENTEERD. 

En  nu  ten  slotte  dezelfde  vraag  nog  ééns:  Wie  is  eenig  wettig, 
door  God  gezalfde  Koning  óók  in  de   Kerk  van  Nederland? 

Is  het  Jeziis^  de  levende  Christus^  of  is  hij  het  niet  ? 

Zeg  nu  neen^  en  ik  staak  met  u  alle  verdere  discussie.  Maar  ook 
zegt  ge,  in  de  verrukking  der  ziele,  met  de  geschorste  Kerkeraads- 
leden: „Ja,  gewisselijk.  Hij  Koning,  Hij  eeniglijk ,  Hij  eeuwiglijk, 
óók  in  zijn  Kerk  .''*  —  dan  eisch  ik  ook  uw  onbewimpelde  en  onvoor- 
waardelijke bekentenis:  dat  onze  Synodale  Hiërachie  in  staat  van 
openlijke  Revolutie  tegen  dien   ivettigen  Koning  der  Kerk  verkeert. 

De  personen ,  die  op  de  onderscheidene  sporten  van  die  Hiërarchie 
hun  voet  zett'en,  blijven  daarbij  buiten  het  geding.  Er  kunnen  er 
onder  zijn,  en  er  staan  er  zelfs  op  de  hoogste  sport,  die  voor  hun 
hart  geen  ander  dan    „Jezus  tot  hun  Koning  kozen  !'' 

Maar  dit  spreekt  de  Hiërarchie  niet  vrij. 

Zij ,  de  Organisatie ,  is  de  schiddige ! 

En  waar  wij ,  geschorste  en  vervolgde  Dienaren  Christi ,  met 
gretigheid  uw  aanklacht  overnamen,  er  onze  eer  in  stellend,  dat  we  tegen 
een  ongoddelijk  gezag,  uit  drang  der  consientie,  wel  waarlijk /?ei?o/i///V' 
drijven;  daar  behoort  dan  nu  ook  het  Synodaal  bedrijf  zijn  echten 
naam  te  voeren ,  als   Revolutie  tegen  den    Heere  en  zijn   Gezalfde ! 


38  1>E    REVOLUTIE    GEREGLEMENTEERD. 


„De  Revolutie  gereglementeerd!"  noemde  de  heer  Hogerzeil  het, 
wat  de  Kerkeraad  van  Amsterdam  op  14  December  aan  de  Kerk- 
voogdij dorst  gelasten.  Nu,  daarover  voele  hem  een  volgend  vlug- 
schrift aan  den  tand.  Maar  wat  een  , Vader  in  Christus"  met  terug- 
slag op  dien  kwinkslag  den  heer  Hogerzeil  voor  de  voeten  wierp,  dit 
dient  thans  reeds  afgedaan  ? 

„Gij  spreekt,  zoo  schreef  die  vrome,  vroede  man,  gij  spreekt,  o, 
heer  Hogerzeil,  van  een  revolutie,  die  de  Kerkeraad  van  Amsterdam 
zou  gereglementeerd  hebben;  mag  ik  u  eens,  op  uw  conscientie  af 
vrao-en,  of  de  Synode  deze  zeventig  jaren  in  hoofdzaak  wel  iets 
anders  gedaan  heeft  y,da}i  Revolutie  ref/lenienteeren  legen  onzen  Koning 
en  Ileerr 

Die  vraag  sneed    diep    in. 

Het  was  de  diepe  wonde  der  Concientie  blootwoelen! 

Altoos  „reglementen''  en  nogmaals  „reglementen",  en  van  iets 
anders  dan   „reglementen"  weten  onze  Synodalen    niet 

En  wat  is  nu  in  heel  dit  „reglementen"-stel  het  logisch  zich  ont- 
wikkelend beginsel?  Wat  zit  er. in  die  „reglementen"  voor  zielf  Wat 
adem  waait  er  u  uit  tegen?  In  wat  richling,  ter  verwezenlijking  van 
welke  moedergedaehle,  veranderen,  wijzigen  en  vervormen  ze  zich 
gestadig? 

En  wie  durft  dan  opstaan,  en  mij  in  het  aangezicht  weerspreken, 
als  ik  zeg :  //Dat  heel  deze  Reglementen-bundel  slechts  op  één  doel 
mikt,  t.  w.  om  vrijheid  in  de  Kerk  te  verzekeren  aan  wie  niet  knielt 
voor  Christus  als  zijn  Heer! 

Te  maken,  dat  een  modern  prediker  altoos,  een  klagend  belijder 
van  den  Heere  Jezus  nimmer  gelijk  kreeg,  is  dat  of  is  dat  niet  de 
doorzichtige  toeleg  van  heel  dit  Hiërarchisch  weefsel  geweest? 

Versmalt  zich  van  1816  tot  nu  toe  niet  almeer  de  belijdende 
rand  waarmee  het  kunstig  geheel  aanvankelijk  nog  omzoomd  was,  en  is 
al  de  lijdensgeschiedenis  onzer  kerkde  laatste  vijftig  jaren  wel  iets  anders 
geweest  dan  een  gestadig  wassen  van  de  reglementaire  macht,  die  den 
Christus  hoonen  dorst  ? 

„Hij,  de  Christus,  minder  worden,  en  ik.  Synode,  wassen  !"  —  is  dat 
niet  het  vermetel  jEïccd^'iO/' geweest,  waarmee  dit  Hiërarchisch  Besturen- 
stel  naar  telkens  hooger  machts-plateau  opklom? 

Is  er  ooit  een  loochenaar  van  den  Christus  uitgeworpen?  En  trof 
niet  elke  banbliksem  van  dit  machtig  Lichaam  onveranderlijk  een 
Dienstknecht  des  Heeren,  één  die  Hem  als  Koning  beleed? 

„De  Kerken  van  onder  Jezus   weg,  en  naar  zich  toe,  en  onder  haar 


DE    REVOLUTIE    GEREGLEMENTEERD.  39 

maclit  te  trekken,  is  dat  of  is  het  niet,  naar  aller  toegeven,  het  rns- 
telooze  kruien  van  dit  Synodale  oeverzand  geweest? 

o.  God  weet  het,  hoe  zijn  trouwe  volk  al  deze  vijftig  jaren  tegen 
dit  Synodaal  Bestuur  gezucht,  tot  den  Heere  geklaagd  en  om  verlos- 
sino:  o'ebeden  heeft. 

Kon  men  onze  verstorven  vrienden,  kon  men  een  Cock,  een 
Scholten,  een  Witteveen,  bovenal  een  man  als  Kohlbrügge  nog  eens 
hooren  klagen,  als  hij  de  bitterheid  zijner  ziel  tegen  dit  ongoddelijk 
Synodale  wezen   uitgoot! 

Er  is  zoo  vurig,  zoo  aan  alle  plaatsen  des  lands,  zoo  zonder 
ophouden,   om  verlossing  van  dezen  Ëgyptischen   drijver  gebeden. 

Of  liever,  neen  erger,  dan  ooit  de  drijver  in  Egypte,  heeft  deze 
Synodale  Hiërarchie  der  Kerke  (jods  de  ziel  benepen. 

Want  ze  deed  het  niet  ruw,  ze  deed  het  niet  wild,  ze  deed  het 
niet  in  overmoed. 

Neen,  harer  was  het  kalme  stelsel  van  fijn  gesponnen  overleg; 
van  de  voren  met  de  ploegschaar  lang  te  trekken;  de  onderdrukking 
van  den  Naam  des  Heeren  is  door  haar  (jesfjstematiseerd. 

Ge  kreegt  geen  slag  met  de  bijl,  maar  duizend  speldeprikken. 
En  die  speldeprikken  drongen  u  in  het  aderweefsel  met  de  keurigheid 
van  een  kunstig  borduurster. 

De  Revolutie  tegen  den  Koning  der  Kerk  te  reglementeeren  wierd 
verheven  tot  een  eere  biedende,  een  talent  vereischende  kunst. 

Als  galeislaven  mocht  ge  de  riemen  in  de  looden  wateren  doen  plas- 
sen, maar  het  rukken  aan  die  riemen  ging  op  't  maatgeluid  van  „arti- 
kelen", het  neerpiassen  uaar  de  regelmaat  van  een  u  bedwelmende 
„reglementaire"   muziek. 

Roi  fainèanl,  „nietsdoend  Koning*"  wilde  men  den  Christus  in  zijn 
Kerk  doen  worden,  en  de  vileine  Paladijn,  die  voor  Hem  neer  moest 
knielen,  kroop  in  reglementairen  waanzin   zelf  op  zijn  Troon. 


Dit  nu  moest,  'tzij  vroeg,  'tzij  spa,  tot  botsing  leiden. 

Voor    zulk  een    Hiërarchie  en  Jezus'  trouwe  krijgsknechten  is  in 
één  zelfde  Kerk  geen  duurzaam  saamverkeeren  denkbaar. 

Reeds  lang  dreigde  er  onweder.     Maar    telkens  dreef  de  donkere 
wolkenmassa  weer  over. 

Het    vuur  schoot  wel  spranken  tegen  het  grauwe  zwerk,  maar  de 
donderslag  toefde  nog. 

Tot    nu  eindelijk  in   de  Kerk  van  Amsterdam,    na    lang    dreigen, 
eindelijk  de  bliksem  insloeg. 


40  DE  REVOLUTIE  GEREGLEMENTEERD. 


Het  conflict  dreigde^  en  zie  . . .  Jiel  is  gekomen. 

Schriklijk  bang  en  op  bitterlijk  booze  wijze  gekomen,  omdat  broe- 
deren, in  zinsverbijstering,  zich  hebben  opgemaakt  om  scherprechters- 
dienst  tegen  broederen  te  verrichten! 

Maar  daarom  vertsagen  we  niet. 

Eerlang  znllen  velen  van  die  broederen  zich  van  hun  verdwaasd- 
heid ])ekeeren,  en  de  hand  van  Benjamin  zal  niet  langer  tegen  Jnda 
zijn. 

Reeds  verijdelde  machtiger   Geest  een  gansch  verraderlijken  toeleg. 

Want  sluwelijk  riep  er  één :  „Val  ze  niet  aan  op  de  Altestenqwa^estie, 
maar  schuif  er  ijlings  met  geslepen  handigheid  de  BehecrsqnsieHtie  voor!" 

o.  Het  volk,  zoo  dacht  men,  zou  door  die  list  zich  verschalken 
laten,  en  argeloos  inzwemmen  in  de  opgezette  fuik. 

Reeds  ging  het  geroep  van  allen  kant  op:  „Naar  uw  legertente 
terug,  o  Israël,  want  nieU,  niets  heeft  deze  schorsing  met  de  Waar- 
heid Gods  te  maken.  Die  schorsing  is  alleen  maar,  wijl  deze  mannen 
ambtelijke  dieven  zijn.  Ze  willen  de  kerkelijke  kas  medenemen!  Het  is 
een  schorsing  voor  roofV 

En  dat  riep  men  zóó  luide  en  zóó  hard,  dat  metterdaad  één 
oogenblik  de  stemme   des  volks  overschreeuwd  wierd! 

Maar  zie,  ook  onder  dat  rumoer  liet  het  volk  des  Heeren  zich 
door  al  dat  sluw  beramen  toch  geen  oogenblik  van  de  wijs  brengen. 

„Neen,  roept  het  uit  alle  oorden  des  lands,  maar  ge  tast  die  broe- 
deren om  anders  niet  aan,  dan  o)n  hun  pal-staan  voor  den  Naam  des 
J/eeren,'' 

Nu  dan,  in  dien  Naam  des  Heeren  zal  al  hun  hulpe  staan! 


(Taylord  Bros. 

Makers 

■^yracuse,  N.  Y. 

PAT.  JAN.  21.  1908 


DATE  DUE 


|jt»*i3apss«t*i*j 

^>fm^(B»^i 

^-LiAf 

T^Mi 

% 

d 

1 

1 

CAYLORO 

mii'n^^inri  Im®,?'°?''=^'   Seminary  Libraries 


1    10 


2  01348  7188